BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN, BEVATTENDE LEVENSBESCHRIJVINGEN VAN ZOODANIGE PERSO- NEN, DIE ZICH OP EENIGERLEI WIJZE IN ONS VADERLAND HEBBEN VERMAARD GEMAAKT, DOOR A. J. VAN DER AA, Lid an de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde to Leiden. ONDER MEDEWERKING VAN DE HERM. Mr. C. M. A. Simon van der Aa, Prof. .P. 0. van der Chijs. W. Eekho/, Mr, H. 0. Feith, Mr. L e Oldenhoys Gratama , A. P. van Groningen, Dr. J. J. de Hollander, S. F. Klijnsma, Prof. G. Lauts , _A. van Lee , Mr. 1. M. van Pabst tot Bingerden , Mr. W. van de Poll, T. A. Romein , Dr. G. D.1. Sehotel, Mr. 7V van Sypesteyn, Viotto, Dr. J. J. F. Wal, en anderen. TW1EDE PEEL. EERSTE STUK. HAARLEM, J. J. VAN BREDERODE. 1853. BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DEIt NEDERLANDEN. B. BAACX (JoActum), zie BAECX (JoAcinm). BARK HATTIGH (JoRAN), een weinig bekende Utrechtsche schil­der,, die in 1642 aan het St. Hiobs Gasthuis te Utrecht eene proef van zijn kunstvermogen vereerde , bestaande in een land­schap met beeldjes gestoffeerd , in de manier van Cornelis Poelenburg. Zie van E y n d e n en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. , D. I, hi. 40 ; Immerzeel, Levens en Werken der Kunstsch. BAALE (HENDRIK vAN), geboren te Delft den 3den Januarij 1782, had reeds vroeg aanleg tot de dichtkunst en heeft zich vooral bekend gemaakt door drie treurspelen : Johanna de Castro. Amst. 1807. De Saracenen. Amst. 1809. Alexander. Amst. 1816. van -welke de beide laatste hij have opvoering in de Stads-Schouw­burg te Amsterdam grooten lof ontvingen. V an B a ale, die omtrent het jaar 1807 of 1808 boekhouder te Dordrecht werd en zich aldaar later in eene grossierderij in thee , koflij , specerijen enz. assoeieerde, was een werkzaarn lid van het in de Merwestad gevestigd Genootschap Diversa sed. Una. Hij overleed in zijne woonplaats den 2den Februarij 1822, bij zijne echtgenoote N. van S teenbergen geene kinderen nalatende. Zie Nieuw Woordenb. van Nederl. Dichters , ten vervolg op Witsen Geysbeek; Biogr. Univers. BAAN (JAN DE) , geboren te Haarlem den 20sten Februarij 1633, verloor zijne ouders, pas drie jaren oud zijnde, van welke tijd af zijn oom Pi e m a n s , Hopman en Veertig te Leyden , die ook de schilderkunst beoefende, hem in zijn huis nam en in de be-, ginselen der kunst onderwees. Deze oom in het jaar 1645 ver­loran hebbende, werd hij te Amsterdam besteld om de kunst verder te leeren onder Jac o b B a c k e r , waar hij den geheelen dag en meest ook nog de halve nachten op zijne kamer met vlijt oefende, zoodat de vrouw, bij wie hij woonde , hem dikwerf daarover bekeef, en daar zij de noodzakelijkheid van zijne tijd vroeg en laat in acht te nemen niet scheen in te zien , zocht hij zijn oogmerk door list te bereiken. Hij stapelde daarom de tafels en stoelen in zijne kamer op elkander; maakte zich, op­dat men het licht niet zou zien , eene stelling in den schoor steen , en zat daar dikwijls zoo tang en zoo laat in den nacht te teekenen , dat hij door de koude , welke door de schoorsteen kwam , zijne teekenpen niet langer in de hand kon houden en dus zich genoodzaakt zag naar bed te gaan. Door zulk eenen ijver maakte hij bij uitstek in het schilderen en teekenen groote vor­deringen. Te dier tijd was de kunst van A nth on y van D ijk in hooge achting, en die van Re mbran t van Rijn vond Diet minder aanhangers. Dit deed hem lang aarzelen , wat weg hij zou in­slaan, totdat hij na lang beraad besloot den stiji van van Dij k te volgen. In bet jaar 1660 werd hij door een kunstlievend Beer van Amsterdam naar 's Gravenhage gelokt , waarNlij dadelijk veel te doen kreeg onder lieden van den eersten rang , onder welke wa­ren de Prins van Tarente , de Graaf van Horn en andere Groo­ten , waardoor de roem zijner kunst zich verspreidde tot in het naburig Engeland , zoodat de Koning hem met een jagt liet af­halen , om door hem geschilderd te vvorden. Hij portretteerde dan ook den Koning, de Koningin en andere Grooten van het Hof. Uit Engeland keerde hij weder naar 's Gravenhage, waar hij spoe­dig gelegenheid kreeg om de beeldtenis des liertogen van Zell en van eenige schoone vrouwen van diem Hof te schilderen. Hij vervaardigde ook de beeldtenis des Groothertogen van Toskane en der Heeren Cornelis en Jan de Witt, welke, even als de schilderij voorstellende de Mishandelde lijken van de Gebroe­deny de Witt, thans in het Museum te Amsterdam berusten , terwijl een ander portret van den Raadpensionaris in bet Konink-lijk Kabinet te 's Gravenhage voorhanden is. Pat van Cornelis, toen Ruwaart van den Lande van Putten , schilderde hij nog af­zonderlijk , levensgroot ten voete uit , in een groot sink , waarin hij gezeten was op een opgestapelden hoop krijgsgereedsehappen, en met zijnen eenen arm op de tromp van een zwaar stuk geschut rustte. In de bovenlucht van het stuk zag men eenige vliegende kindertjes, die zijn hoofd lauwerden. Daar nevens vloog de Faun , zijne,n lof bazuinende. Naast hem was een vrouwenbeeld aan de linkerzijde , stortende eenen Hoorn van overvloed aan zijne voeten uit. Aan den anderen kant, in het verschiet , vertoonde zich de verovering van Chattam , benevens het verbranden der oorlogschepen. Andere schepen vertoonden zich ook , waarvan de Hollandsche vlag waaide. Dit stuk werd geplaatst op het Raad­huis te Dordrecht , ten gedenkteeken van de Wit t s dapperheid. Maar in het jaar 1672 liep het graatim van 's Gravenhage voor het huis van de B a an te zamen , om de schilderijen van de d e Wit ten magtig te worden (want een der leerlingen, op zijnen meester gebeten , had verspreid , dat de stukken daar in huis wa­ren), dreigende , zoo men ze niet overgaf, die met geweld daar­uit te zullen halen. Dus moest de Baan, die de stukken tijdig van de hand gezonden had , gedogen , dat men zijn huis van boven tot onder en alle kasten en kisten doorzocht. Deze drift tot beeldenscbennis sloeg voort tot Dordrecht , alwaar het graauw bet bovencremeld kunststuk , tot verdriet van alle kunstkenners , aan stukken scheurde. Toen de Koning van Frankrijk met zijne krijgsmagt te Utrecht gekomen was , ontving de Baan een brief van den Hertog van Lux emburg, destijds tot Gouverneur dier stad aangesteld, be­nevens eenen vrijen geleibrief , door den Commandant Stoupa onderteekend. Hierin werd hij te Zeyst ontboden, um 's Konings beeldtenis te vervaardigen , met belofte van eene ruime belooning. Aangezien dit aanbod hem beviel, pleegde hij raad met den Vorst van Waldeck , die hem wel verzekerde van goed onthaal en be­taling , maar hem in bedenking gaf of hij daardoor niet in eenig kwaad vermoeden zou vallen bij het onbezonnen graauw, in aan­merking van de tijd , terwij1 hij zelf een der Hoplieden der 's Gravenhaagsche schutterij was. Hierop liet hij den Hertog bedan­ken en bleef te huis. Evenwel werd hij in Frankrijk geacht als de voornaamste portretschilder vanNederland: zoodat de Koning den Graaf d'A v aux,. zijnen Gezant in de Nederlanden , die bevel had kunststukken in Nederland op te koopen gebood zich in died handel van de B a a n s raad te bedienen. Veel eer en voordeel genoot hij ook van F r e d e r i k Will e m, Keurvorst van Brandenburg, wiens beeldtenis hij onderscheidene malen schilderde , en nevens hem vele Vorstelijke Grooten. Dc Keurvorst verkoos hem eindelijk tot zijnen Opperhofschilder en opziener zijner Kunstkamer en Kunst-Akademie, op een jaargeld van zesduizend gulden. Doch zijne vrouw, burgerlijk en ingeto­gen van aard , had geen genegenheid tot het hof en hoffelijk leven, -waarom hij gedwongen was den Keurvorst te bedanken, terwijl hij in zijne plaats zijnen neef J a n van S we el aanbeval. Hij schilderde vier of vijf malen den Prins van Oranje, ne­vens de Prinses, naderhand Koning en Koningin van Engeland , ook den Hertog van York , met vele andere aanzienlijke Heeren. Onder zijne groote penseelwerken wordt gerekend het stuk , geschilderd voor de Regenten van het tuchthuis te Amsterdam, ook de afbeelding der vier staalmeesteren in een stuk op de laken­hal te Leyden , vervaardigd in de jare 1675 , gelijk ook een stuk voor de overheid van 's Gravenhage waarvoor men hem duizend dukatons betaalde. Te Hoorn maakte hij ook twee groote stuk­ken , een voor de Bewindhebbers der Oost-Indische Maatschappij, bet andere voor de Burgerlijke Krijgsraad. Maar het stuk, waar zijn grootste kunst in uitblonk , was de beeldtenis van Maurits, Graaf van Nassau , Gouverneur van Brazilie , die zoo menigmaal daar voor zat, als de schilder begeerde, welke hierdoor ruimte van tijd had om het stuk op zijn volmaaktste te voltooijen. Toen het gereed was, behaagde het aan iedereen , inzonderheid aan den Vorst, die, verwonderd over des makers vernuft, sedert veel * werk van hem maakte, ja de schilderij voor zijn overlijden, bij uitersten wil , weder aan hem vermaakte. De Baan belastte op zijn doodbed met nadruk dat stuk niet te vervreemden of te ver­ koopen , dan alleen aan het Hof van Brandenburg, zoo als zijne zuster het dan ook in den jare 1702 aan den Keurvorst, destijds Koning van Pruissen, toen hij in 's Gravenhage was , aanbood , en voor vierhonderd rijksdaalders verkocht. Dat portret maakt echter thans deel van het Koninklijke Kabinet te 's Gravenhage. De B a a n , wiens roem overal opging, en in de vorstelijke hoven klonk , werd ontboden aan dat van Friesland, om den Prins v an N a s s a u en diens Gemalin te schilderen. Zeker Hofschilder, die niet genoemd wordt vane hierover eenen grooten haat op tegen onzen kunstenaar, dien hij echter een tijd lang bedekte, totdat hij zich niet langer kon inhouden. Toen vatte hij het voornemen op, om de Ba a n van kant te maken. Te dien einde reisde hij naar 's Gravenhage, maar vond geen gelegenheid om zijn persoon aan te tasten , dewijl d e B a a n altijd vergezeld ging van zijnen hond , waarop hij zich verlaten kon. Nu Wilde de booswIcht, onder schijn van vriendschap, den moord in zijn huis plegen. Hij ging daarop de B a a n bezocken , voorgevende zijne kunst te willen zien. Beleefd ontvangen en op de ruime schilder­zaal , die vol stukken stond , gebragt , meende de moordenaar de beste gelegenheid geboren, om den schilder om te brengen ; ter­wijl de B a a n dus het eene stuk voor het andere na op zijnen ezel zette, haalde de andere den dolk uit zijnen rok, en stond gereed hem van achteren te priemen , toen de Heer B r u in i n k s , een der beste vrienden van de B a a n , zonder zich te voren aan te geven, zoo als hij gewoon was , onverwacht de kamer intrad , en , een onbekend man met een ontbloot wapen ziende, eenen harden schreeuw uitte, waarop het geheele gezin toeschoot. De moor­denaar zich in zijnen toeleg verhinderd ziende , nam hierop schie­lijk de vlugt , zonder dat men hem kon achterhalen. Uit den zelfden toeleg van nijd heeft hij nog eenen aanval moe­ten verduren, waardoor hij den middelsten vinger van zijne regterhand verloor. Zij , die tot zulk een gruwel niet durfden overgaan, speelden echter hunnen rol met lasteren en liegen, strooijende aan onderscheidene buitenlandsche hoven de mare uit , dat de B a a n , door eene hem overkomen blindheid , niet meer schilderen kon. Het gerucht ging zelfs in 's Gravenhage, maar de Prins van A n spa c h B r a n d e n burg, die zich vroeger door de B a an had laten afschilderen , daar geen geloof aan hechtende en de waarheid willende onderzocken, reed naar des schilders huis, vond hem in gezondheid, en liet hem andermaal zijne beeld­ tenis vervaardigen. De Baan won, toen hij in bloei was, veel geld, doch hij teerde daarvan zeer rijkelijk, en al die hem kwamen bezoeken , werden met guile hartelijkheid ontvangen »een nieuwe hoed ," was zijn gewoon zeggen , » en een okshoofd wijD op een jaar meer, daar maak ik vele goede vrienden mede," en dat was ook letterlijk zoo, want zijne vriendelijkheid lokien er vele aan , doch het waren meest panlikkers en tafelschuimers, onder welke zich ook beyond de Landschapschilder Ba r en d Appel ma n, die gewoon was weken achtereen bij hem te gast te komen. Als men nu daarbij bedenkt, dat hij, behalve zijne eigen zes kinderen, die hem niet weinig kostten, nog drie kinderen van zijne zuster en vijf van eene zuster zijner vrouw ten zijnen laste had, dan is het niet te verwonderen dat de B a an , toen hij in '1702 te 's Gra­venhage overleed, geene groote schatten naliet. Zie Houbr a k en, Schoub. der Nederl. Schilders, D. II, bl. 303-314; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hi8107'. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Ko­n in g, Tafereel der stad Haarlem, DI. IV, bl. 183-188. Biogr. Nationale; lmmerzeel, Levens en Werken der Kunstsch., enz.; Biogr. Universelle. BAAN (.1AcoD DE) , geboren te 's Gravenhage in 1673, was een zoos van den voorgaande. Van der jeugd of aan straalde de kunstliefde reeds in hem door, zoodat hij ook het onderwijs van zijnen vader met zulk een gewenscht gevolg genoot, dat hij, nog geen 48 jaren bereikt hebbende , reeds een meesterlijk portret kon schilderen. Op zijn 20ste jaar stak hij onder het gevolg van Wil 1 em III , naar Engeland over ; verwierf te Londen, door het schilderen van een groot aantal portretten , veel roem , en scheen aldaar den grond­slag van zijn fortuin te vestigen ; doch na hier eene welgevulde goudbeurs te hebben gewonnen , kreeg hij begeerte Rome met alle zijne kunststukken te gaan zien. Hij Dam diensvolgens zijne reis door Frankrijk , trok het Alpische gebergte over, en rustte niet voor hij Florence bereikt had her werd hij door den Groot-Hertog gunstig ontvangen , en vond gelegenheid , om zich in het historieschilderen te oefenen, aan een groot werk in fresco , dat de Hofschilder des Groot-Hertogs onder handen had , en hetwelk bij tot genoegen ten uitvoer bragt. Voorts tot blijk van zijne verdere bekwaamheid nog eenige portretten geschilderd hebbende, vertrok hij naar Rome, niettegenstaande hem de Groot-Hertog sterk aanzocht , om op voordeelige voorwaarden in zijne dienst te blijven. In die wereldberoemde stad komende, werd hij van het Bentgenootschap, daar zich onderscheidene Nederlanders onder bevonden , gulhartig ontvangen, en op zijne statige inwijding, met den naam van Gladiator vereerd , zinspelende op zijne kloeke en wakkere gestalte en moed , doordien hij niet beschroomd was, indien de nood aan den man kwam, zich dapper te weer te stellen. 're Rome bragt hij eenige jaren met het schilderen van histories, moderne gezelschappen en portretten door ; dan hoe bekwaam hij ook in dit alles was, won hij echter zooveel geld niet als hij wel ge­dacht had , en ook gevorderd werd om de verkwistende levens­wiize, welke hij leidde , goed te waken. De Baan nam -daarom de gelegenheid waar, om in den Hofstoet van een Duitsch Prins naar Weenen te vertrekken , waar hij aanleiding kreeg , door het schilderen van eenige portretten , zijne kunstgaven aan het Keizerlijke Hof te toonen en veel roem te behalen , dan te midden dezer bezigheden, werd hij 'van eene ziekte overvallen, die hem zoo vinnig aangreep , dat hij er weldra onder bezweek, en in April 1700, na een kortstondig verblijf te Weenen , over­leed. Met roem wordt van zijne kunstverdiensten gesproken, en men wil dat hij zijnen vader niet alleen rustig nastreefde in het keurig schilderen van portretten , maar hem in het algemeen ver voorbij zou gekomen zijn , indien zijn levensdraad niet zoo vroeg­tijdig ware afgesneden. Zie van Gool, Nieuwe Schoub. der Nederl. Kunstsch. , Dl. II, bl. 466-472; Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Immerzeel, Levens en Werken der Kunstsch. ; Biogr. Universelle. BAANE (J. C.) , te Vlissingen in 1762 geboren, is bekend door het verhaal van zijne reis in Oost-Indio van 4780-1786, waarin onder anderen een levendig en getrouw verhaal wordt gevonden van het moedige ontzet van het door den Regent van Riouw Radja Ha dj i en den Koning van Salangoor of Silangor ingesloten Malakka door een Nederlandsch eskader, onder het bevel van den Kapitein ter Zee J. P. van. Bra am. B a ane ging in 1780 in zee als Jong matroos op het Oostindisch Cornpagnie-schip het Huis ten Hooge; kwam te Batavia en ver­trok met het schip de Jonge Hugo , ten oorlog toegerust naar de Fransche vloot, onder den Admiraal de Su ffren, kruisende langs de kusten van Ceilon. Hier woonde hij een gevecht bij tegen de Engelschen, waarbij de Fransche en Hollandsche vloot vrij wat gehavend werd , doch geen der strijdenden zich de overwinning kon toeeigenen. In 1784 woonde hij , als tweede Officier op het Hof ter Linde, Kapitein Winter h e yn, den bloedigen strijd voor Malakka bij, veroverde eene batterij der vijanden met storm , plantte er de ilollandsche vlag op , en hood den Cornmandeur van Br aam twee veroverde vijandelijke vaandels aan. In een verschrikkelijk gevecht gewikkeld , bij eene landing op het eiland Marsch, onder bevel van den Kapitein D irk van H oge n d or p, werd zijn lin­kerarm door een schot verbrijzeld , en , ofschoon naderhand ge­nezen , geheel verlamd , nadat zijn dappere aanval tot de over-winning had medegewerkt. Tusschen 1787 en 1790 deed hij nog eenen togt naar Oost-Indie, die Diets merkwaardigs opleverde, maar in 1791 op nieuw daar heen getrokken, werd hem de last opgedragen om met het schip de Christophorus Columbus, voerende 50 stukken, het Compagnieschip de Erfprins naar Japan te geleiden. In de straat Gaspar on tmoette hij een Fransch oorlogsfregat van 40 stuk­ken, en de Houtlust van 30, een door den Franschman genomen en bemanden Oost-Indievaarder. B a a n e weet zich met moed en beleid tusschen beide bodems in te plaatsen, jaagt na een gevecht van anderhalf uur (waarbij hij '15 dooden en 21 gekwetsten be­kwam) het fregat op de vlugt, herneemt de Houtlust en geeft alzoo de Erfprins gelegenheid om veilig naar zijne bestemming te stevenen. Sedert in 1802 naar bet vaderland teruggekeerd , leefde hij in stille rust, en ontving in 1 816 van Z. N. Willem I, voor zijne getrouvve diensten , een jaargeld van (1000 en den rang van Kapitein-Luitenant ter Zee. Hij overfeed te 's Gravenhage den 1 sten April 1823 aan eene plotselinge beroerte, in den ouderdorn van 60 jaren. Te zedig om het handschrift van zijne eerste reis en lotgeval­len uit te geven, liet B a an e het in handsehrift liggen , doch het werd door den tweeden echtgenoot zijner weduwe, F. L. J. Ger is en , in het licht gezonden. Het is eenvoudig, naïf en rondborstig geschreven en toont geheel den echten ronden Zeeuw en wakkeren zeeman. Zijn sverk draagt den titel van Reis door een gedeelte van de Nederlandsche Oost-Indie, door J. C. Baane. Achter deze reis is gevoegd het .Relaas van het voorgevallene en, verriyte door lands eskader, onder komntando van den Kapi­tein-Kommandant J. P. van B r a a m , bij de expeditie van Ma­lakka , Salangoor en _Waal") , in de fare 1784, in Oost-Indie. Dit Relaas is aan den Uitgever ter hand gesteld door ,den Heer Sellout bij N acht Jr. Ru ysch (naderhand Vice-AdroiraA), die als Luitenant op het schip Utrecht die togt heeft bijgewoond. Over de expeditie zelve is een uitgebreid en naauwkeurig verslag in de Geschiedenis van het Nederl. Zeewezen, door Mr. J. C. de Jonge, Staatsraad, Archivarius van het Rijk , D. VI, St. 1, bl. 189-230. Zie ook EngeIberts Gerrits, Heldend. ter Zee, Dl. II, bl. 440-442. BAAR (TiDERius DE), in het jaar 1764 beroepen tot Predikant te Witmarsum, waar hij in het jaar 1770 werd afgezet , heeft eenige belangrijke en geleerde verhandelingen geleverd in de Bibliotheca Hagana. Zie Schotel, Kerkel. Dord., Dl. II, bl. 92. BAARI) (DIRK VAN). Zie BAERDT (DIRK VAN). BAARDT (PETRUS) , een Fries van geboorte en Geneesheer, waar­schijnlijk te Leeuwarden , heeft zich als een vloeijend en geestig I)ichter doen kennen door de volgende dichtwerkjes : Friesche Triton over 't yeluckich veroveren van de stercke stadt Olinda, met alle de Forten in Fernambucq, 4630 fol. Deughdenspoor, in de Ondeughden des Werelts aff-gebeeldt. Leeuw., 12°. met pl., waarvan in 4645 te Leeuw. een tweede druk in 8°. het licht zag. Wapenrok , gesneden op 't Italiaansch , op 't Duitsch yebor-duurd. Leeuw.. 1647, 40. Friesch Boerepractica , zijnde eene navolging van de Georgica van Virgili u s, in liet Oud-Friesch. Of zijn Ledenstemme van ally de leden van een natuurlyk mensch, Amst. 1672, 120. in dichtmaat is, durven wij niet ver­zekeren. Nog bestaat er van hem: Nebulo Nebulonum, 1645, 80. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamregister der Nederduitsche boeken ; Witsen Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dichters; Biographic .Nationale. BAARLAND (ADRIAAN VAN). Zie BAERLAND (ADRIAAN VAN). BAARSDORP (CoRNELlus VAN). Zie BAERSDORP (CORNELIUS VAN). BAART (PIETER). Zie BAARDT (PETRUS). BAART DE LA FAILLE (JACOB). Zie FAILLE (JACOB BAART DE LA). BABUER (TREoBooR) of BABUREN , een Hollander van geboorte, schilderde meest levensgroote figuren ter halver lijf, veelal ver­schillende 'wijsgeeren, kaartspelers of lieden die op een muzijk­instrument spelen. Hij teekende tamelijk naauwkeurig en had een vrij en vast penseel , maar zijn koloriet valt in het bruine en is niet zeer aangenaam voor het oog. Ook is weinig uitdrukking in de karakters zijner stukken, met uitzondering van die, welke vrolijkheid aan den dag leggen , waarin de natuur wel genoeg is nagebootst , maar met weinig bevalligheid. Lie Houbraken, Schoub. der Nederl. Schilders, D. I, bl. 221; Im­merzeel, Levens en Werken der Kunstsch. BACCIUS (JACOBIJS) of JAKOB BACH , een steensnijder te Rotterdam, waar hij ook het eerste licht zag, was de schrijver van een brief over den steen, welke met de verhandeling van Johannes van B eve rwijk, de Calcula in 1638 te Leyden in 120. het licht zag. Men schrijft hem ook toe Dissertatio de Corde in qua agitur de nullitate spirituum, de haemoptysi, de viventium calore,1648 in 120. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb., Dl..bl. 14. BACHERIUS (PETRUS) , geboren in 1517 te Gent in Vlaanderen werd Dominikaner Monnik, en was niet alleen een schrander God­geleerde, maar tevens een sierlijk Dichter, groot Redenaar en naauwkeurig Taalkundige, bovendien een liefelijk Prediker, dock met al te veel bitterheid en geweld uitvarende tegen hen, die hij Ketters noemde. Gedurende bijna zestig jaren besteedde hij zoo te Brussel, te Antwerpen en te Gent, als te 's Gravenhage, Dordrecht, Kalkar en Kleef, zijne predikgaven ten nutte van die gemeenten, ook is hij op onderscheidene plaatsen Prior van zijne orde geweest, en tevens Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan de Hoogeschool te Leuven. Hij overleed den I 2den Februarij 1601 in zijne ge­boortestad, de volgende geschriften nalatende ; Homiliae et Commentarii in Epistolas quadragesimales. Lo- van, 1572. Hortulus precum. Lovan. Homiliae in Evangelia Dominicalia totius anni. Lovan. '1579. Tabula sacrorum, carminum ex CXX Poetis. Duac, 1579. Tumultus Punkas, sive Belgium carmine heroic°. Antv. . Enchiridion sacrorum Carminum et piarum precurn , Lb. III. ran de drie gedeeltens van berouw, vernedering, belijdenis en verdoeminge. Apologeticum pro defunctis. Antv. 1586. Speculum militia° Christianae. Col., 1592. Spongia in Ebriosos. Embric., 1592. Korte verliandelingen over het gebedt des Heeren. Kerkreden over het gebedt. In Misoliturgos seu Missae osores, Lib. II. Jurgium Conjugale, De tribes votis vitae monasticae. De Christiani Principis vita , moribus, officio. Dialogus inter Cenophilum et conjugem Eulaliam. Na zijne dood zijn nog uitgekomen : Enchiridion Theologiae Pastoralis. Clangori Paenitentiae, sive concionum super epistolas quadra­gesimales speciosus Thesaurus. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb BACHERUS(WounT), een der klerken van den Raadpensionaris Johan de Witt, welke hem vergezelde, toen hij naar de gevan­genpoort ging, om, zoo als hij dacht, zijn broeder Cornelis van dam- te halen. Na een weinig op de poort vertoefd te hebben, werd B ache ru s door de Witt gezonden om een afschrift van de sententie tegen den Ruwaart te halen. Deze met een ontsteld gelaat en wankelenden gang, ter poorte uitgetreden, was slechts weinige huizen voortgeFaan , toen hem het yolk achterna zette, men had het wijs gemaakt, » dat een klerk van den verrader de » Witt, die alle zijne geheimen wist, uit de gevangenis gekomen » was. Onderscheidene wilden den zoogenaamden schelm te lijve, doch B a cher us verhaastte zijnen tred niet , waardoor het graauw hem voorbij liep zonder hem te ontdekken , maar eer hij met de sententie terug kwam, was de menigte voor de poort reeds zoo sterk aangegroeid , dat het niet mogelijk was er door te komen. Welke lotgevallen hij verder gehad heeft vindt men niet vermeld. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., Dl. XIV, bl. 159, 162 en 163; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb. BACHIENE (JOHAN HENDRIK) , geboren te Deil den 22s ten Maart 1708, was een zoon van Johan B a c h i e n e, Predikant te Leer-dam, en van Geer truid van Cot en. Na zijne classieke en aca--demische studie volbragt te hebben, werd hij Proponent, en kort daarna, den 2 0 Julij 1731, tot Predikant te Driel in den Born­melerwaard beroepen, in welke gemeente hij 11 jaren het werk des Heeren met alle getrouwheid en warmen ijver waarnam waarna hij den 12den Augustus 1742 mar Almelo vertrok ; ver­volgens den 90sten September 1744 naar Amersfoort, den 28sten Julij 1752 naar Middelburg, en eindelijk den 1 5den Mci 1757 mar Utrecht, alwaar hij na 1782, wegens ligchaamszwakte, zeven ja­ren gerust heeft en den 23sten Augustus 1789 overleed. Bach i e n e was een geleerd man , van eene blinkende Gods­vrucht en voorbeeldigen wandel ; ijverig, getrouw en onvermoeid in het waarnemen van zijne onderscheidene- leeraarspligten , die hij bij zijne verschillende gemeenten tot nut voor zoo vele zielen heeft uitgeoefend ; voorts bezat hij een eerlijk en opregt karakter, daarbij van een vriendelijken, gemeenzamen en voorbeeldigen om-gang zijnde , werd hij van een ieder geacht en bemind. Hij heeft in het licht gegeven: Nederland in Rouw , of Lijkpredikatie over het afsterven van xijn Doorl, Hoogheid W. C. H. F r is o, Erfstadhouder, enz. enz., over Amos VIII, vers 9 en 10. Utrecht '1755, in 8°. Eerste beginselen der goddelijke waarheden. Utr. '1759, 8°. Leerredenen over Z e p h a nj a II, vers 1-4. Utr. 1760, 8°. Oude en Rechtzinnige Leer aangaande den eigen aart der Ker-ken. Utrecht 1768, 8°. De Leer der Sacramenten, naar den aart der Goddelijke ver bonden verklaart. Utrecht 1771, 8°. Ontledende verklaring van eenige Psalmen. Utr. 1782, 4°. Ba chi ene is driemaal gehuwd geweest. Zijne eerste vrouw was Anna Swanida Budde, die in 1769 stierf, na hem 6 kinderen te hebben geschonken , van welke twee zonen zich insgelijks aan de bediening des Evangeliums gewijd hebben , als Z e no, die Predi-, kant te Groningen is geweest en de hier volgende P hilip Jan. Bij zijne tweede vrouw, C athari n a Hi 1 legond a Roelans, en zijne derde , Geer t r uid van Hengst, heeft hij geen kinderen verwekt. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb., Biograph. Universelle. BACHIENE (PHILIP JAN), een zoon van den voorgaanden , gebo­ren te Amersfoort in 1750, werd in 1773 tot Predikant te Jutphaas, en van daar in '1776 naar Utrecht beroepen, waar hij in 1788 te­yens tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan de Hoogeschool werd aangesteld. Hij overleed zeer onverwacht den 19den October 1797, nalatende eene weduwe en zes kinderen en wordt geprezen als een man van groote gavel: en ongemeene bekwaamheden. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Universelle. BACHIENE (WILLEM ALBERT) een broeder van Johan Hendrik B a chi en e, werd geboren te Leerdam den 24sten November 1712. Omtrent zes jaren oud zijnde verloor hij zijnen vader den 27sten September 1718, waarop zijne moeder zich met hem en hare beide andere kinderen naar Tiel begaf. Will em werd daar gedeeltelijk onder het opzigt van den kundigen Rector S trucht­meij e r , door het onderwijs in de Latijnsche en Grieksche talon , tot de akademische studie voorbereid , die hij van 1729 tot 1733 op Utrechts Hoogeschool voortzette, inzonderheid zich op de God­geleerdheid toeleggende , door het onderwijs van den alom be­roemden Johan van den Honert te volgen. Na op den Isten September 1733 tot Proponent aangenomen te zijn , werd hij den 25sten October van dat zelfde jaar door den llaad van State tot Predikant bij de garnizoens-gemeente te Namen aangesteld. Vervolgens sedert 28 October 1737 te Culenborg 10 jaren lang het heilig dienstwerk hebbende waargenomen, werd hij in 1748 tot Predikant bij het leger benoemd , -waar hij van den 22sten April tot in November vertoefde. Hierop anderwerf lien jaren te Culenborg het woord des Heeren met veel ijver verkondigd hebbende , werd hem den 28"en April 1759 bet be­roep van Maastricht opgedragen , terwij1 hij den 18de. Julij '1764 door Curatoren van het Illustre-School aldaar werd aangesteld tot Hoogleeraar in de Sterren- en Aardrijkskunde. Met het uitoefenen der werkzaamheden , aan deze beide bedieningen verknocht, hield hij zich onvermoeid bezig tot in 1783 , wanneer hij , na eene langdurige ziekte en daarbij ontstanen rooden loop, op den () den Augustus overleed. Nen getuigt van B a ch i e n e dat hij een gaarn en getrouw Leer­aar was, die beide met leer en leven stichtte , een ijverig voor­ganger in Gods huis, een wakker Evangeliegezant, een waar men­schenvriend , een opregt, nederig en zachtmoedig Christen. Dat B a c hie n e geleerd was, getuigen zijne menigvuldige uitgegevene schriften ; inzonderheid zijn keurig en allernuttigst werk, getiteld: Heilige Geographic of Aardri ejkskundi:ge beschrijving van het Joodsche land, alsmede der andere landen in de H. Schrift voor-komende. Utr. 1765-1768, 3 Deelen met 12 Landkaarten (1). De Christelijke Synodus van Zuyd-Holland, geopend of gesloten door twee Leerredenen, te Gouda den 6den Julij 1745 tot opening van dezelve , en de andere tot sluiting te Woerden 1750, Gor. 4751, 8°. De Antiquisimo Astronomiae et Geographiae Commutio. Utrecht 1765, 8°. Kerkelijke Geographic. Amst. 1768, 8°. 5 Stukken met Landk. Beschrijving der Vereenigde Nederlanden , strekkende tot . een vervolg op A. F. Bus chin gs Geographic of Aardrijksbeschrij-ving. Utr. 1773, 5 Dl. 8.. Niewwe Kerkelijke Geographische Zak -en Reis-Atlas in 13 kaarten. Amst. 1780. Beschrijving der X zoogenaamde Oostenrijksche Nederlanden. Amst. 1785. Beknopte Beschrijving en afgezette kaart der Vereenigde Ne-derlanden. Amst. '1793, 8.. Geographische en Historische Beschrijving van Staats-Vlaan­deren en Staats-Brabant. Amst. 1794, 2 St. 8°. (1) Pit werk is door Arnold Maas, Conrector te Kleef, met aan­teekeningen uit de werken van Bussching en Michaelis ontleend, in het Hoogduitsch vertaald , in 1766 in het licht verschenen. Ook bestaat er eene door hem veel vermeerderde druk van J. Hubner's Algemeene Geographie , 6 Deelen, 1769. B a ch i en e is driemaal gehuwd geweest. Bij zijne eerste vrouw Engelberta Elizabeth van Menninghen heeft hij drie kin­deren verwekt. Bij zijne tweede vrouw Korn e l i a du Verger en zijne derde Klara v an Us e n d o o r n had hij geene kinderen. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb.; van Kampen, Geschiedenis der Nederl. Lea. en Wetens., Dl. III, bl. 176 en 198; Biogr. Nation.; Aanh. op het Woordenb. van Kunst. en Wetens. van G. Nieuwenhuis; Schotel, Kerk. Dord., Dl. II, bl. 380; Biogr. Univ.; G la sius, Godgel. Nederl. BACK (ABRAHAM DE) ook wel DE BAK , was in het begin der achttiende eeuw Geneesheer te Dordrecht en als zoodanig zoo vermaard, dat hij in 1713 in aanmerking kwam om tot Hoog­leeraar in de Geneeskunde aan de Hoogeschool te Harderwijk te worden beroepen. Hij schreef een Brief wegens de ware Ge­neeskunde , verheerlijkt door A. van Limburg, 1715; wordt geprezen als een man van smaak en liefhebber der fraaije letteren, en, ofschoon er geen afzonderlijke dichtbundel van hem het licht ziet, »voelde hij wel den verheven aanleg, de stoute drift, die »voor den Dichter, in eenen heiligen gloed ontstoken, als 't ware »de gansche schepping ontsluit" (2), zoo als te zien is uit zijne bier en daar verspreide losse dichtstukjes, die wezenlijke verdien­sten hebben. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dicht., D. I, bl. 183; Schotel, Kerk. Dord., Dl. II, bl. 190 en 195; Bouman, Geschiedenis der Geld. Hooges., Dl. II, bl. 63. BACK (JAN DE) werd in 1729 Secretaris en Griller van den Raad des Huizen van Oranje en in 1747 door Willem IV tot diens Geheime Secretaris aangesteld. Tot de behandeling der be­langrijkste zaken gebruikt , had hij groot aandeel in het bewerken der omwenteling van 1748 en veel invloed op het lot van den Staat. Ook bij Prinses A nn a bleef hij nog lang in vertrouwen, loch kort voor Naar overlijden , den I 5den September 1758, kreeg hij geheel onverwacht zijn ontslag uit alle de bedieningen welke hem waren opgedragen , en werd hij voor de diensten. aan het Huis van Oranje bewezen bedankt. Hij overleed den Pen Julij 1766, bij zijne echtgenoote, Henriette Anna van Schinne, kinderen nalatende. Zie Scheltema, Staatk. Nederl., DI. II, bl. 534. BACKER (JAcoD), geboren te Harlingen , in 1609, bragt het grootste gedeelte van zijn leven te Amsterdam door, en wordt te regt onder de voornaamste kunstschilders van zijnen tijd gerangschikt. Hij muntte inzonderheid uit in het schilderen van poriretten , vvelke hij kunstig , van eene goede gelijkenis en (2) J. de Vries, Prom eener Geschied. der Nederl. 19:ehters, Dl. III, bl. 91. vaardig bewerkte. Het is bijna ongeloofelijk , vat er van zijne uitstekende vaardigheid in het schilderen verhaald wordt : dat hij namelijk eene dame, van Haarlem gekomen om geschilderd te worden , met halskraag, kleederen en twee handen , levensgrootte, ruim ter halverlijve geschilderd, op eenen dag voltooid heeft , zoodat zij voor den avond met bet stuk naar Haarlem ver­trok. Welverdienden lof ontving hij voor de kapitale schilder­stukken , die vroeger in de Krijgsraadskamer van het voorma­lige Stadh4is te Amsterdam hingen. Mede roemt men zeer een Laatste Oordeel, dat hij voor de Kerk der Karmeliten te Antwer­pen vervaardigd had. Ook bepaalde hij bij de kunstkenners veel roem met bet schilderen van levensgroote beelden , historien tot schoorsteenstukken , als anderzins , en teekende op eene uitste­kende wijze academiebeelden, inzonderheid vrouwtjes, zeer kun­stig op blaauw papier met zwart en wit krijt. Hij overleed te 27sten Amsterdam den Augustus 1651. Zie Houbraken, Schoub. der Nederl. Schilders, Dl. I, bl. 336-338; Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algenteen Historisch Woordenb., hi. 30 en 31 ; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb., DI. V, IA. 35 ; Chalmot, Biogr. Woordenb. , Dl. II, bl. 40 ; Biogr. Nationale ; N i e u w e n h u i s , Woordenb. van Kunst. en We­tenschappen , Dl. I, bl. 221; Immerzeel, Levens en Werken der Kunstsch.; Biogr. Univers. BACKER (ADMAN), een broederszoon van den voorgaande , gebo­ren te Amsterdam in 1643, onderscheidde zich in bet historie- en portretschilderen. De wijze waarop hij zijne beelden teekende, doet vermoeden , dat hij in Italie de groote meesters bestudeerd had. Het voornaamste zijner stukken is het Laatste Oordeel , dat nog op het Stadhuis (thans het Paleis) te Amsterdam te zien is, zijnde aldaar geplaatst tegen het wulfsel boven den ingang van de voormalige pleitkamer in dit stuk komen kunstig geteekende naakten voor, waarin hij bovenal uitmuntte. Hij overleed in zijne geboorteplaats in 1686. Zie Houbraken, Schoub. der Ned. Schilders, Dl. III, M. 186; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woor­penboek ; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Nationale; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BACKER (JAN AUKES) , een Fries en welgezeten koopman te Har­lingen, gaf zich met grooten ijver aan de beoefening der fraaije letteren over, maar zag, door het verachteren zijner zaken , zich ge­noodzaakt in ons Vaderland van stad tot stad , schrijvende en vertalende, rond te zwerven , en zijne laatste kommerlijke levens­dagen zoo lang mogelijk te rekken, door ten dienste der boek­handelaars , binnen bepaalde tijden, tooneelstukken en romans te vertalen , gelegenheidsverzen op te stellen, couranten, weekbladen, almanakken en maandwerken -te schrijven. voornaamste zijner oorspronkelijke werken zijn : Proeve van Dichtlievende Mengelingen. 3 Deelen , Hoorn 1774 en 1781 en Amst. 1793, 8°. Agnes de Castro , trsp. Hoorn 1775, kl. 8°. De Beloonde Deugd, trsp. Amst. 1785, kl. 8°. Alardus of de Zelfmoord door Liefile, trsp. Amst. 1786, kl. 8°. Het On'tdekt Bedrog , Herderszangs. Amst. 1787, kl. 8°. De Moerbezienboom, Herderszangs. De Jaloersche Vrouw, trsp. , naar het Fransch van II eforge s. Haarl. 1789, kl. 80. De Ritmeester Erlau of Veroordeelde Onschuld, trsp. , uit het Hoogd. Haar]. 1789 , kl. 8°. De Jonge .Reiziger door Nederland. Amst. 1792 , 3 Deel. , 8°. Petrarcha en Laura , een fragment met Historische aanteeke- ningen. Amst. 1793, 80. Mengelingen uit mijne portefeuille in Proza en Poezij. Amst. 1794. Zie van A b c o u d e en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; (v an Cleef), vervolg op Arrenberg; Witsen Geysbeek, Woordenboek der Nederd. Diehters ; Catologus van de Biblioth. der Meats. van Nederl. Letterk. , D. I, bl. 52 en 53. BACKHUYSEN (LUDOLF) , ook wel BAKHUIZEN gespeld, was een zoon van Gerard Backhuy s en , Secretaris van Emden , waar L u d ol f den 1 8den December 1631 geboren werd. Hij diende tot zijn achttiende jaar als kierk bij zijnen vader, toen hij Emden verliet , en in het jaar '1650 naar Amsterdam kwam wonen, om er den koophandel te leeren. De Heer B a r t e 1 o t , bij wien hij op het kantoor was, had veel dienst van hem , dewijl hij het boekhouden en de schrijfkunst meesterlijk verstond. B a c khuysen bleef echter hier niet lang , want zijn lust dreef hem tot de schilderkunst , waarom hij zich met zijn negentiende jaar aan het teekenen van schepen naar bet leven zette, zonder dat hij ooit de wijze van teekenen of de bandeling der teekenkunst gezien had. Het leeren was zijn voorwerp en de ijver zijne meesteres. Slechts kort was hij bezig geweest met het teekenen van sche­pen , of hij zag zijnen arbeid rijkelijk beloond, krijgende voor eene teekening 10, 20, 30 en eindelijk 100 en meer guldens, het­geen zijnen ijver niet weinig aanzette. Intusschen werd hij bij dezen en genen kunstoefenaar bekend, die hem aanmoedigde om tot de behandeling van het penseel over te gaan. Hij was daar wel toe genegen, maar bezat dekennis niet om er mede om te pan. Aldert van Everdingen was. de eerste, die hem een palet met verve en penseelen in de hand gaf, om een proef te nemen wat hij doen kon. Dit gelukte boven ver­wachting. Het eerste stukje dat hij schilderde was reeds zoo goed, dat men er. hem 10 gulden voor betaalde. Ten einde de tempering der verwen grondig te leeren, ging hij de schilders in hunne huizen bezoeken, en wist zich door zijnen leergierigen aard bij hen bemind te maken ; deze verschafte hem ook vrijen toe- gang tot den zeeschilder He n d r ik Dubb els, toen de oudste der Amsterdamsche kunstenaren , uit wiens guile onderrigting hij veel nut trok. Aldus voortgaande bragt hij het zoover, dat zijn naam alom bekend werd. Hij was ijverig , stil en burgerlijk van leven , deugdzaam van aarcl , en bescheiden tegen elk. Nam hij eenige uitspanningen, dan ging hij altijd naar den Amstel of IJkant, waar men verschot van vaartuigen vond. Stormde het, dan stapte hij in eene steigerboot om zich te laten voeren tot den mond der zee, ten einde de branding van het water tegen het land, en de ver­andering van lucht en water in dien stand of te zien , en hoe de storm de schepen verstrooide en verbrijzelde. Inzonderheid deed hij zulks als hij voornemens was iets op het paneel te brengen , ten einde een denkbeeld daarvan met zich te dragen , of hetgeen hij reeds had te vernieuwen. Hij ontzag geen gevaar, wanneer hij ontzettende tooneelen kon waarnemen , en meermalen wilde hij de matrozen , niettegenstaande hunne dringende vertoogen, overhalen, om hem bij eenen vliegenden storm op zee te brengen, of zij zetten, omdat het hun te gewaagd voorkwam um langer zee te bouwen, tegen zijn uitdrukkelijk bevel, aan wal. Maar dan ook snelde hij, zonder een woord te spreken of zich door iets te la ten aftrekken naar huis, -waar hij zich in zijne schilderkamer opsloot, met verbod van iemand bij hem te laten , voordat hij zijn oogmerk in het schilderen bereikt en zijn opgevat denkbeeld op doek of paneel gebragt had. In het jaar 1665 lieten hem de Burgemeesters van Amsterdam een groot stuk schilderen , vol gewoel van allerlei schepen en jag-ten , benevens hunne stad in het verschiet , waarvoor zij hem 1300 gulden en nog een geschenk daarenboven gaven. Pit stuk diende tot een present aan Lo d ewijk XIV, KoniAg van Frankrijk, die er groot genoegen in had, en het in de Louvre bij meer fraaije stukken plaatste. De Koning van Pruissen, de Groot­hertog van Toskanen, de Keurvorst van Saksen en meer andere Duit­sche Vorsten, kochten niet alleen een en ander van zijne kunstwer­ken, maar bezochten hem in persoon, om zelfs eene keus te doen nit hetgeen zij bij hem vonden. Hij ontving merle een bezoek van Cz aar Pete r, toen deze zich hier eenigen tijd ophield. Deze wilde dat hij eenige schepen in zijne tegenwoordigheid zou aftee­kenen, terwij1 die Vorst, welke er zich met ijver op toelegde , om den scheepsbouw in den grond te leeren, zelf ook eenige tee­keningen van schepen op het papier bragt. Indien men alle de door B a ck huys en vervaardigde kunstwer­ken bijeen zag, zou men zich verwonderen over 's mans vlijt , te meer als men bedenkt , hoe veel tijd hij nog besteedde aan het onderwijzen van anderen in de schrijfkunst, waartoe hij wiskun­stige handleidingen uitgevonden had. De ijver tot de kunst bleef B a ckhuy sen bij zoo lang hij leefde, hoewel hij in zijne laatste dagen veel met het graveel ge­plaagd was , hetgeen hem deed denken op zijn einde , hetwelk hij onverschrokken verwachtte. In Amsterdam was het in zijnen tijd de gewoonte bij iemands‘ uitvaart hun die ze bijgewoond hadden , te beschenken met een glas wijn. B ack huy se n nadenkende, dat hij niet lang meer on­der de levenden zijn zou, nam op zich den wijn, die bij zijne be­grafenis dienen zou , zelf te gaan bestellen. Hij proefde dien en liet het vat verzegelen , tot dat de gelegenheid waarvoor hij be­stemd was , zou gekomen zijn. Het geld voor de dragers pastte hij zelf af, en legde daarbij een zakje gevuld met zoo veel gul­dens als hij jaren had, benevens eene geschreven lijst, waarop de Damen stonden der schilders, die hij wilde dat het geld verteeren zouden. Hij overleed in 1709. In 's Rijks Museum te Amsterdam treft men van dezen meester aan : het aan boord gaan van den Raadpensionaris Johan de Witt, loon hij in het jaar 1665 het bevel over de Hollandsche vloot op zich yenomen en die uit het Spanjaarsgat uitgebragt heert; een gedeelte van het IJ aan den Mosselstijger te Amster-dam en een woelende zee; en in het Koninklijk Kabinet te 's Gra­venhage : de terugkomst van \Ville m III uit Engeland te Maas­sluis en een Zeegezigt, voorstellende eene woelende zee met on­derscheidene schepen. Men heeft nog plaatwerk van hem, geetst in het een-en-ze­ventigste jaar zijns ouderdoms : want tot ledigheid kon hij zich nooit begeven. De overeenkomst, welke de schilderkunst heeft met de dichtkunst, deed hem ook de laatste beminnen, en kennis houden met de voornaamste dichters , onder welke inzonderheid Petrus Francius, Joan van Broekhuizen, Johannes An­tonid'es van der Goes en David van Hoogstraten -waren, welke laatste een groot Lofdicht op B a ck h u y s en gemaakt heeft, dat in de verzameling zijne gedichten voorkomt. Zijne beeldtenis komt voor bij Houbraken, Schoub. der Schild. Zie dat werk, Dl. II, bl. 236-244; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. B, bl. 30; Kok, Vaderl. Woor­denb. , Dl. V, bl. 33 en 34 ; Chalmot, Biogr. Woordenb. Dl. bl. 34-37; Biogr. Nat.; Collot d'Escury, Hollands Boern, Dl. I, A, 131. 170 en 171; Immerzeel, Levens der Kunsts.; Biogr. Univ. BACKHUYSEN (LUDOLF) , een kleinzoon van den voorgaande, geboren te Amsterdam den 29"en Augustus 1717, waar zijn vader een voornaam koopman op Duitschland was. Toen deze echter in '1 731 overleed , hield zijne moeder het kantoor aan voor Ludolf, dat hij ook in 1732 aanvaardde, doch niet met het grootste genoegen , doordien hij eene onverzettelijke geneigdheid tot de krijgsdienst gevoelde , terwijl zijne moeder er even sterk tegen 'was. Daar hij nu niet kon besluiten zonder de toestemming zijner moeder aan zijnen lust te voldoen, bleef hij het kantoor nog al waarnemen. Door het lezen van Hou bra ken's Schouburg der Nederlandsche Konstschilders en Schilderessen bekroop hem intusschen de lust om zich op de schilderkunst toe te leggen , te meer wi ajl hem daaruit bleek , dat zijn grootvader ook reeds de jongelingschap ontwassen, was, voor hij er zich op had toegelegd. Hij begon dus den tijd , tot zijne uitspanning bestemd , met alien ijver aan deze schoone kunst toe te wijden , waartoe hij zich onder het bestier begaf van den wakkeren Portretschilder Joan Mau ri ts Quin c k-h a r d, die hem in de teekenkunst onderwees ; dit vuurde zijnen lust en ijver zoodanig aan, dat hij in het begin van 1738, teen hij reeds 21 jaren bereikt had, der koopmanschap vaarwel zeide, en zich onder de leiding van zijnen bekwamen meester, geheel en al der kunst toewijdde. Hij bleef zich zoo lang onder Q u in ckhar d. in het teekenen en schilderen oefenen tot dat hij bekwaam geoor­deeld werd om zich zelven te kunnen voorthelpen. Zijne zucht tot de krijgsdienst, die geheel niet uitgedoofd was, bestierde zijne genegenheid meestal tot het schilderen van paarden en allerlei soort van oorlogstuig ; ten einde nu hiertoe de noodige kundigheid te verkrijgen, deed hij eerie reis naar het leger, dat in 1743 aan den Rijn en Maas gekampeerd stond , en ten einde zijn oogmerk ten vollen te bereiken , nam hij dienst als vrijwilliger in het leger door 's Lands Staten ter ondersteuning van de Koning van Hongarije naar den Rijn gezonden , waardoor hij gelegenheid kreeg om alles van nabij te aanschouwen, en of te teekenen wat hem maar eenig­zins van dienst kon zijn , zich zeer geduldig de vermoeijenissen getroostende, die onafscheidelijk het krijgsmansleven verzellen, ook toonde hij bij eenen veldslag , dat het hem aan Been moed noch dapperheid ontbrak, waaromtrent hij ook later een loffelijk ge­tuigschrift van de bevelvoerende legerhoofden bekwam. Zijn lust tot teekenen had hem eens bijna te dier gelegenheid het leven gekost, want in de nabijheid der rivieren de Maas en den Rijn gelegerd zijnde, waagde hij het niet ver van eene vijande­lijke verschansing te gaan zitten teekenen. Onbemerkt werd hij ont­dekt en opgeligt, men hield hem voor eenen verspieder, en zeker­lijk zou hij als zoodanig, naar krijgsgebruik, te regt gesteld zijn, had hij het geluk niet gehad van een Fransch Officier aan te treffen, met wien hij voorheen in 's Gravenhage zijnde , aan eerie gemeene tafel gegeten en daardoor met hem kennis gemaakt had. Deze Officier sprak ten voordeele van B a ck h u y se n en deed hem als een eenvoudig liefhebber der Teeken- en Schilderkunst ken­nel], waardoor de onvoorzigtige kunstenaar gered werd. Van dezen veldtogt terug komende, bleef hij het krijgsmansge­waad dragen , zijnde een rood en blaatiw kleed met laarzen en sporen. In die kleeding werd hij clan ook door zijnen vriend Tiebout Regters afgebeeld. Zijn broeder Gerrit Backhuy­s en was tegelbakker te Rotterdam en beoefende ook de schilder­kunst. Na diens overlijden kwam Ludolf in de tegelbakkerij •onen, begaf zich, reeds bejaard zijnde, in den echt en leefde daar eenige jaren stil, zonder zich verder op de schilderkunst toe te leggen. In die stad is hij den Eden April 1782 overleden. Zie van G ool, Nieuwe Schoub. der Nederl. Kunsts., Dl. II. bl. 366-369; Chalmot, Biogr. Woordenb.; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., Dl. II, hi. 81-83. BACOT (GERRIT JACOB GEORGE). geboren le Doornik , waar zijn vader, Daniel Sjaffers Bacot, voor '1745, bij bet leger der Staten Predikant was, werd , na het volbrengen van zijne god­geleerde en wijsgeerige studien , Doctor in de wijsbegeerte , en in 1770 Predikant te Eenrun-i in Groningerland. Van den be­ginne der staatsonlusten had hij de zijde der Patriotten gekozen, en door een en ander dicbtstuk zijn gevoelen openlijk doen kennen , terwij1 hij met zijne pen die zaak verder ten dienste stond, en bovendien, misschien niet zonder grond, gehouden werd voor den steller van het acres , waarin de wapengenootschappen in Augustus 1787, aan het Hof des Prinsen van Oranje de snoodste ontwerpen ten laste leiden. Ook komt hij voor op de /ijst van veertig Vaderlandsche iledeburgeren, om daaruit le benoemen een yetal van vfif en twintig Personen , als Nationale Geinstitueerden tot de. zaak der Onderhandelingen te Parifs. Dit een en ander berokkende hem, na de omwenteling van dat jaar, zoo vele ver­volgingen , dat hij zich genoodzaakt zag buitenslands te vlugten en zijne standplaats, waar hij nu acbttien jaren gestaan had, in 4788 te verlaten. Klaas Onnes, een boerenzoon , bragt Bacot, niettegenstaande hij wist hoe hevig dezen vervolgd werd, met een chais naar Stroo­bos , en ontving voor die hulpvaardige daad paard en chais tot belooning, doch op zijne terugreis werden hem paard en chais ont­nomen en hij gevangen gezet , doch nadat hij drie dagen gezeten had, werd Onnes op voorspraak van den Generaal d e Canter van Mathenesse, Wiens Jager hij was, in vrijheid gesteld. De Staten der provincie Groningen stelden , bij Publicatie van 1 December 1788, eene premie van 1000 gulden op zijn hoofd , en zochten den Graaf van S tei n fur t, die hem eerie schuil­plaats verleend had en wiens kinderen Bacot onderwees, over te lialen, zelfs op eene zeer onkiesche wijs, om hem uit te leveren , hetgeen deze echter bleef weigeren, en wel met gevoel van be­leedigde eer. Bacot werd nu , bij sententie van het Geregtshof van Groningen van 5 Maart 1789, in contumaciarn tegen hem ge­veld , ten eeuwigen dage uit die Provincie gebannen, op poene van zwaardere straf, zoo hij daarin ooit mogt terug keeren voorts tot het betalen van de kosten en nog 360 guldens, uit zijne goederen te verhalen , ter gedeeltelijke goedmaking van de uitgave door de Com­missie , in de maanden October en November 1787 veroorzaakt , en de schade en kosten, ter gelegenheid van den gewapenden op­togt , inval en het bezet houden van Appingedam. Later zich naar Duinkerken begeven hebbende, rigtte Bacot daar eene algemeene Pro­testantsche kerk op, waarvan hij , bij zijne terugkeer in het Va­derland , het Doopregister ter Secretarie der stad Groningen heeft nedergelegd. In Groningen na de omwenteling teruggekeerd, werd Bacot al spoedig naar de Nationale Vergadering te 's Gravenhage afgevaar­digd, waar hij zich als een zeer werkzaam lid onderscheidde, zoo als hij ook door die vergadering in onderscheidene Commission benoemd werd, onder anderen in die tot het beramen van een ont­werp van Nationaal onderwijs. Den 31 step Julij 1797 aan de Groninger Hoogeschool tot Doctor in de Regten bevorderd , werd hij vervolgens Lid van het Departementaal Geregtshof te dier stede , en eindelijk Raadsheer in het Hooge Geregtshof te "s Graven­hage , waar hij kinderloos overleed , niet zoo als wij elders ver­meld hebben in 1811, maar na Januarij 1818 (1). B a co t is tweemalen gehuwd geweest eene zijner vrouwen wikkelde hem in een onaangenaam en zeer onkiesch proces. Zijne liefhebberijstudie was de wijsbegeerte, het natuurregt en de wiskunde , in welke laatste wetenschap hij zich tot aan het einde zijns levens gaarne verlustigde. Hij was een zeer braaf man, een streng en achtingswaardig Regter, had een zeer wijsgeerig hoofd, maar was driftig van aard. Bacot beoefende ook de Nederduitsche dichtkunst , zoo als blijkt nit : De zedelijke Natuur in verband met de burgerlijke maatschappij. Amst. 1770, naamloos in het licht verschenen. Proeve op de gezelligheid, in 4 zangen. Gron. 1787. Zelfs behaalde hij biihet Genootschap: Kunst wordi! door Arbeid verkreg en, te Leyden, eenen gouden eerepenning , met een dichtstuk, getiteld : Gods wijs­held in zijne werken, dat in bet Ode Deel der Taal-en Dichtlie­vende oefeningen van dat Genootschap is opgenomen , in welks 6de Deel men een dichtstuk van B a cot, getiteld Het ijdele des waans omtrent de grootheid en bestemming des menschen kenver-mogens, in 4 zangen, gedeeltelijk aantreft. Dit stuk is echter in zijn geheel even als de drie andere opgenomen in de in 1811 te Groningen door hem in het licht gezondene Wijsgeerige en Dicht­lievende Mengelstoffen. Voorts treft men nog dichtstukken van hem aan in de Eerekroon op de hoofden der doorluchti:qe Staats -mannen, enz. Dord. 1782, in het werkje, getiteld : Voor Capelle (1) Zoo als blijkt uit eene door Bacot geheel eigenhandig, in dien maand, geschreven brief, thans in bet bezit yin den Heer van Dam van Noordeloos, wiarin hij echter zeer over ongesteldheid klaagt. 3* tot den Pol, en achter de Nagelaten opwakkeringe tot Vaderland­ sche cooed en vrijheidsliefde, door P. van Sche Ile. Duink. 1799. In proza ziet van hem het licht: Verzameling van Stukken door G. J. G. Bacot, Verdediging zijner onschuld, enz. Het portret van Bacot komt voor in de Vadcrl. Hist., ten ver­ volge op Wagenaa r, Ms XXII. Zie voorts dat werk, DI. VI, bl. 270, DI. XV, bl. 109, Dl. XXII, bl. 71-81, DI. XXXI, bl. 20, Dl. XXXII, bl. 205, Dl. XXXV, bl. 73, 104, 129, 138, 328, DI. XXXV I, bl. 36, 205, DI. XXXVII, bl. 53, 191, 231, 233, Dl. XXXVIII, bl. 257, DI. XXXIX, bl. 101 en 135, Dl. XL, bl. 82, 138, 202, DI. XLIE, bl. 115, 271, DI. XLIII, bl. 19 en 185, DI. XLIV, bl. 58; Bilderdijk, Gesehied. des Vaderlands, DI. XII, bl. 216 ; Nieuw Woordenb. der Nederl. Dichters, ten vervolge op Witsen Geysbeek. BADEN (FREDERIK VAN), zie FREDERICUS , de zesenvijftigste Bisschop van Utrecht. BADENS (FRANctscus), geboren te Antwerpen in 1571, was naau­welijks vijf jaren oud, toen de Spaansche furie aldaar den 4den No­vember 1b76 plaats had. Zijn vader kwam kort daarna in Hol­land en vestigde zich te Amsterdam, waar hij in 1604 overleed. Franciscus, die alzoo van kindsbeen. in Amsterdam gewoond heeft, legde zich op de schilderkunst toe, waarin hij evenwel geen andere meester had dan zijn vader, die Diet veel meer dan een gewoon huisschilder was. Na verloop van eenige jaren deed Fran­c is cus, in gezelschap van Jakob Na than, eene refs naar Italie, waar hij, gedurende de vier jaren, dat hij aldaar vertoefde, zijne tijd bijzonder goed besteedde en zich inzonderheid toelegde , om de Italiaansche meesters in het schoon en gloeijend koloriet der naakten na te volgen, waarin hij ook boven verwachting slaagde, waarom men hem na zijne terugkomst te Amsterdam de Itallaan­sche schilder noemde. Hij muntte zoowel uit in portretten en gastmalen als in het historieele vak. 1-let jaar van zijn overlijden weet men met geen zekerheid op te geven. Zie van Mander, het leven der Schilders, Dl. II , bl. 201-203; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BADENS (JAN), een broeder van den voorgaande, werd geboren te Antwerpen veertien dagen na de Spaansche furie. Met zijnen vader te Amsterdam gekomen, oefende hij zich insgelijks onder dezen, en later onder zijnen broeder in de schilderkunst. Vervol­gens mede naar Italie gereisd, maakte hij daar zulke groote vorde­ringen in de kunst, dat men er zich over verwonderde en groote verwachting van hem koesterde. Zoowel in Duitschland als in Italie was hij dan ook bij de meeste aanzienlijken in achting, eer en aanzien , en werd op eene edelmoedige wijze door hen beloond , loch bij zijne terugreis naar Nederland , werd hij op de grenzen, Wel uitgedoscht, op zijn eigen paard rijdende en van eene goede goudbeurs voorzien , door eene bende krijgsvolk van alles beroofd en gevangen genomen. Ten laaiste bekwam hij . wel weder zijne vrijheid , doch dat ongeval nam hij zoo ter harte , dat hij er de tering van zette, en daaraan in 1603 overleed. Zie van Mander, Leven der Schilders , D. II , bl. 204 ; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. II, bl. 21; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts., bl. 20. BADON (JoANNEs). geboren te Leyden in 1706 , overleden te Vlaardingen in 1790 , waar hij Raad, Burgemeester en Ontvanger der Convoijen en Licenten was. Na het overlijden van zijne edit­genoote Klara Gh yben, in '1747, gaf hij hare en zijne Dicht­stukken gezamenlijk in het licht , onder den titel van : Mengeldichten van K. G h y b e n en J. Badon. Dordr. 1756, 4°., -welke buiten eene gladde versificatie weinig bijzonders hebben. De Mengeldichten en Bijschrzfien van J. B a d o n , Leyden 1783, 4°., maken een tweeden bundel zijner gedichten Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; J. de Vries, Proeve eener Geschied. der Nederd. Dichtk., D. III, bl. 157; Witsen Geysbeek, Woordenb. der Dichters. BADON GHIJBEN (JAN KAREL), geboren te Arnhem den 23sten September 1805, was een achterkleinzoon van den voorgaande. Reeds in zijne vroegste jeugd verwisselden zijne ouders van woon­ plaats en vestigden zich , wegens de verschillende ambtsbetrek­kingen zijns vaders , achtervolgens te 's Gravenhage te Amsterdam en eindelijk te Zutphen , ter weiker laatstgemelde plaatse hij eerst ter schole werd besteld. Later vormde hij zich te Utrecht in de school van van Heusde , en nog vocir hij , door het schrij­yen van eene Dissertatie, de kroon mogt zetten op zijne loffelijk volbragte studien, werd .hij op vereerende aanbeveling tot Con-rector te Hoorn beroepen , welke betrekking hij van 1829-1835 bekleedde. Terwij1 hij te Hoorn werkzaam was , schreef hij de Dissertatie, waarop hij in 1833 den graad van Doctor in de let­teren behaalde (1). In 1835 vertrok hij naar Arnhem , waar hij , tot aan het einde van 1839 , den post van Conrector, sedert dien van Rector, eerst der Latijnsche scholen en van 26 Mei 1842 van het Stedelijk Gymnasium , waarnam. naar aanvanke­lijk het onderwijs in de wiskunde geheel aan hem was toever­trouwd , kon hij het denkbeeld niet.verdragen zulk eene gewig­tige taak slechts ten halve te vervullen , en met onvermoeiden ijvcr legde hij zich op nieuw toe op een yak, waarin hij reeds groote vorderingen had gemaakt, maar waarin hij zeer hoog Wilde staan boven hetgene men van hem mogt verwachten. In het voorjaar van '1842 werd hij door eene katharrale koorts aangetast, die hem dreigde weg te slepen ; hoewel hij deze ziekte te boven kwam en zich , bij toenemende krachten , aanvankelijk levendiger van geest gevoelde dan vroeger, bezweek hij echter, (1) Diatribe in Socratic Ironiam. na eenige maanden van lijden, den 18den Februarij 1843 ; bij zijne echtgenoote, Hester Catharina Gerarda Frucht, met wie hij in 1832 in den echt verbonden was , een zestal kinderen nalatende. B a don deed zich als een uitmuntend onderwijzer kennen ; voor uitstekende jongelingen ontzag hij geene moeite , geen op­offering van tijd. Zijn onderwijstoon was minzaam, uitlokkend, raadplegend zelfs. Zij , die zich naar hem vormden, konden on­mogelijk dien aanmatigenden toon aannemen, welke ieder weI­denkende bij vele jongelieden heden ten dage zoo geweldig tegen de borst stoot ; vooral waarschuwde hij zijne leerlingen tegen voorbarigheid in oordeelvellingen als de grootste klip tot het vinden der waarheid. Hij heeft het letterkundig publiek aan zich verpligt door de vertaling van Rams ho r n s, Handwoordenboek van Latijnsche Synonymen , die in het jaar 1839 te Arnhem in het licht kwam. Nog bestaat er van hem een stukje in proza , getiteld : Be val van het Kasteel van Antwerpen. Ook bezong hij bij onderscheidene gelegenheden , verschillende onderwerpen in Nederduitsche verzen , maar was er uiterst moeije­lijk toe te brengen om iets algemeen te maken. Het weinige, dat wij echter van hem kennen , en waarvan elders (1) door ons een en ander is medegedeeld , doet ons betreuren , dat men zijne nagelatene dichtvruchten niet in een bundeltje bijeen bezit. De muzijk werd door hem niet alleen als liefhebber beoefend, maar zelfs als geleerde , die de gronden van haren streelenden invloed ijverig naspoorde. Hij componeerde zelfs ; zoo heeft hij onder anderen eene Klaagzang van Antstels Stedemaagd, bij den heldendood van van Spey k, door Mr. J. van L en n ep, in muzijk gebragt. Zie, behalve het boven aangebaalde werk, .Kunst- en Letterbode voor het jaar 1843, D. I, bl. 226-232. BAECX (JoAcinm) of BAACX geboren te Utrecht den oden Augus­tus 1548, een zoon van J o h an B a e c x , Secretaris van bet Hof van Utrecht, had. eerst de boeren in de Veenen eenigen tijd be­diend, en werd vervolgens Pastoor en Priester van St. Geertruida in zijne geboorteplaats, waar hij den 24sten September 1619 over­leed. Hij was zeer ijverig in het voortplanten van het R. K. geloof, zich zelve door veel vastens en wakens uitmergelende, en zoowel bij nacht als bij dag over -de kudde des Heeren wa­kende , waarin hij zijne zinspreuk : Hier bemin ik het Waken, naleefde. Zoo door zijne predikatien als door zijne uitgegeven geschriften, stond hij bij zijne geloofsgenooten in groot aanzien. (1) Nieuw Woordenb .der Nederl. Dichters , ten vervolge op Witsen Geysbeek, D. 1, bi- 60-69. Men getuigt van hem , dat hij wijsheid aan eenvoudigheid, ge­leerdheid aan ootmoed en welsprekendheid aan bescheidenheid paarde. Hij heeft uitgegeven : De Tolk of Advokaat van alle opregte Catholijken , Brussel 1610. Le Belai des Consciences , Brux. 1610. De waaronz der quaade Catholijken , 's Hertogenbosch 1614. De Ban van alle Ketters , Staatkundigen en verkeerde Catho- lijken , Antw. 1616. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., B., bl. 1; v(an) H(eussen) en v(an) R(hijn), kerk. Oath., D. II, bl. ; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb. , D. II , bl. 1; Biogr. Univers. ; Glasius, Godgel. Nederl. BAECX VAN BAERLANDT (AnmAAN), geboren te Mechelen den 9den Augustus 1574, volbragt aldaar zijne eerste letteroefeningen; vervolgens legde hij zich te Leuven eerst op de Wiisbegeerte , daarna op de Regtsgeleerdheid en eindelijk ook op de Godgeleerd­heid toe , en werd in 1607 Licentiaat in de regten. Intusschen had hij den geestelijken staat omhelsd en was reeds in 1606 tot Voorzitter van het Collegie van Busleiden of der drie talen (1) aan. de Hoogeschool te Leuven aangesteld, toen hij in 1611 Kanunnik van den tweeden rang in de Hoofdkerk van den St. Romboud te Mechelen werd , terwijl hij bovendien nog den 8sten Julij van dat zelfde jaar tot Zanger en Kanunnik van St. Pieter te Leuven werd aangesteld. Den 30sten Augustus 1616 werd hij tot Dictor in de beide regten bevorderd en in 1619 tot Rector van de Hooge­school te Leuven benoemd. Na deze waardigheid vijf jaren te hebben waargenomen , legde hij die neder om het Dekenaat van de hoofdkerk te Oirschot, tusschen 's Hertogenbosch en Eindhoven, op zich te nemen. Slechts vijf jaren mogt hij in het genot van dit Dekenaat verblijven, want met den voortgang der Hervorming werden de kerkelijke goederen verbeurd verklaard en in .1629 de oefening van de R. K. godsdienst in die streken verboden. Ofschoon hij slechts weinige verhandelingen in het Latijn geschre­ven heeft , vinden wij hem echter geroemd als een in alle opzig­ten geleerd man. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb. BAECXEN (FREDERIK VAN) Heer van Koningsvrij en Kersbergen, werd in 1610 beschreven in de Ridderschap der provincie Utrecht en had vervolgens een zeer voornaam deel aan het bestuur van zaken in dat gewest , welts regering destijds met Olden bar n e -veld eene lijn trok. In het hagchelijk tijdstip van 30 Junij 1618, toen de beide Commission te weten die der Staten-Generaal , met (1) Aldus genoemd, omdat daarin de Hebreeuwsche , Grieksche en Latijnsche talen onderwezen werden. Prins Ma uri ts en die der Staten van Holland, in Utrecht aan­ wezig waren, verzocht men hem om het opperbevel over de Waard­ gelders te willen op zich nemen , gelijk hij deed. Na het afdan­ ken der Waardgelders werd hij met Justus van Rij senburg, Heer tot Rijsenburg, Willem Bor van Amerongen, Heer van Sandenburg en Ad ol f van d e Wa al, Heer van Noersbergen, wier vaders onder Ley c ester een gelijk lot ondervonden hadden, van hunne ambten ontzet. Hij was gehuwd aan Cornelia van Zuyl en van der Ha er,bij wie hij kinderen verwekte , en overleed waarschijnlijk in 1629, want toen is zijn zoon met de heer­ lijkheid Kersbergen verleid en deswege in de Ridderschap beschreven. Zie Brandt, Hist. der Reform-, D. II, bl. 819; W a ge n a a r, ;Wert. Hist., D. X, bl. 229 en 234 ; Scheltema,_Staatk. Nederl. BAELEN (PIETER KRISTOFFEL VAN) of VAN BALEN geboren te 's Her- togenbosch , heeft geschreven: Urbs Sylvaeducensis, hetwelk door 0 u d e n h o v e n in zijne Beschrijving der stad 's Her­ togenbosch geraadpleegd is. Hij overleed als Schepen in zijne geboortestad , vermoedelijk in 1633. Zie van Hoogstraten en Brotarius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., 13. , bl. 40; van Heurn, Hist. der Stad en Meijerije van 's Hertogenbosch, D. I, Voorrede bl. XXVI ; (41 h a 1 m o t, Biogr. Woordenb. ; Hermans, Introd. in Notit. Rei Litt. maxim prov. Brab. Sept., Conspect., pag. 4. BAERDT (Holm VAN) , zoon van Sy v e r t van Baerdt, woonde in 1568 te Franeker, doch was in 1582 Secretaris en later Burge­meester der stad Harlingen. Als lid van de Gedeputeerde Staten van Friesland hielp hij mede opmaken en teekende op den 2Isten Mei 1584 de akte van afzwering van den Koning van Spanje. In het volgende jaar volgde hij Francois van Baudemont op als Grittier van het Hof van Friesland. Hij was gehuwd met Jel tj e , doch ter van Hessel Swijns, overleed den Sden Junij 1591 en werd in de kerk te Marssum begraven. Zie Winsemius, Hist. , bl. 41, 393, 458 en 469 ; Dezelfde, Chron., bl. 748; Scholanus, Beschr. van Friesl., bl. 923, vergeleken met de Genealogische Aanteekeningen van den Heer H. Baerdt van S m i n i a. BAERDT (Dim( VAN), een zoon van den voorgaande, was in 1 600 volmagt ten Landsdage en werd den 7den September 1601 Grietman van Haskerland. In het zelfde jaar had hij zitting in het Collegie van Gedeputeerden. en was in '1607 Gecommitteerde in de Staten-Generaal, om te handelen wegens het bestand met Spat*. Hij overleed den 14den Junij 1615, was gehuwd geweest met Maria Clant en had bij Naar vier kinderen verwekt. Zie Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. van Griamannen, bl. 355 en 356. BAERDT Mom VAN) , gehoren den 'H'iden Mei 1591 , was een zoon van den voorgaande , en werd den (.29sten September 1615 , na het overlijden van zijnen vader, tot diens opvolger gekozen; woonde in 1620 als lid van de Staten en van de Admiraliteit van Friesland de lijkstatie van Willem Lodew ij k Stadhouder van Friesland , bij en was in 1628 lid van Gedeputeerden. Nadat hij in 1650 afstand van de grietenij had gedaan, was hij wegens de provincie Friesland een der zestien Afgevaardigden in de Groote Vergadering der Staten-Generaal van 5 December 1650, in welke, onder de drie hoofdbenamingen van Unie, Religie en Militie , alles werd vastgesteld , wat men dacht tot heil en welstand van de republiek nuttig te zijn. Twee jaren later werd hij Curator der Hoogeschool te Franeker. Hij overleed den 11 den Mei 1655 en was tweemalen gehuwd geweest, eerst met Apollonia van \Tier­ s e n , die hem zeven kinderen schonk , en daarna met Tin tj e B o otsma, bij wie hij geene kinderen verwekte. Zie Baerdt van S m i n ia , Nieuwe Naaml. van Grietmannen , bl. 356; Vriemoet, Athen. Frisiac., p. LXIX. BAERDT (Mimi VAN), geboren den 30"en Julij 1619, was een zoon van den voorgaande. Hij werd . den 'Mien Julij 1639 Griet­man van Stellingwerf-Oosteinde, welke grietenij hij reeds den 23 sten September van dat zelfde jaar met Esaia s Ly ck la m a a Nij eh o 1 t tegen Stellingwerf-Westeinde verruilde. Hij was lid van Gedeputeerden, volgde in 1655 zijnen vader als Curator der Akademie van Franeker op, en had gedurende vele jaren zeer veel gezag in de kamer van Zevenwolden. 91sten Den Augustus 1672 gaf hij blijken van moed en beleid door met den Kapitein Albert Christoffel van Hania, aan bet hoofd van 450 Friesche burgers, omtrent Blankenham te landen, op de vesting Blokzijl aan te rukken en die aan de Mun­sterschen te ontweldigen , hetwelk de eerste wending van den kans des oorlogs in die streken was. Het schijnt, dat hij ook de Nederduitsche her handteerde, al­tbans wij meenen aan hem te moeten toeschrijven het dichtvverkje, getiteld: Sondekraam ter bekeerde Saligheyt, doorD(irck)v(an)B(aerdt), Steenw. '1662 , 4°. Baer dt overleed in December 1692, en liet bij W ypk Boo t sm a, met wie hij den Eden September 1646 in den echt was getre­den , een zoon na Hobb e geheeten , die de laatste van zijn geslacht was. Zie Valkenier, 't Verwerde Europa, bl. 803-806; Scheltema, Staatk. Nederl. , die hem echter ten opzigte van zijne ouders en huwe­lijk met zijnen grootvader verwart; It Aade Friesche Terp, met Bijv. en Aant. van J. van Leeuwen, bl. 244; Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietmannen, bl. 395 ; Woordenb. der Nederd. Dichters, ten vervolge op Witsen Geysbeek, D. I, bl. 53 en 54. BAERDT (Emu VAN) , voile broeder van den voorgaande , ge-boren den Eden October 1627. werd den 28' ten November 1650 , door afstand van zijnen vader, Grietman van Haskerland; zat in 1657 mede in de Commissie tot het opmaken van eene instructie voor de Curatoren der Akademie van Franeker; kwam in '1658 in het Collegie van Gedeputeerden en overleed den November 7den 1669. Zijne vrouw, A urelia van Hillema , die hem twee kinderen geschonken had , hertrouwde met Cornelius T e m­m inck, Predikant te Joure, en overleed den '1 Wen November1707, voor de tweede maal weduwe zijnde. Zie B a e r d t van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietmannen, bl. 357; Vriemoet, Athen. Frisiac., p. LXXI1; Engelsm a, Volgl. van Predik. onder de classe van Zevenwouden, M. 122. BAERDT (PETRUS), Zie BAARDT (PETRUS). BAERENTSZ (WILLEM), zie BARENTSZ (WILLEm). BAERLAND (HUGO VAN) was cen der medepligtigen aan den moord van F 1 or is V, Graaf var Holland , en werd daarom te Dordrecht op een rad gelegd. Zie Balen, Beschrijving van Dordrecht , bl. 727 ; W a g e n a a r, Vaderl. , D. III, bl. 67 en 92. BAERLAND (ADRIAAN VAN) geboren te Baarland op het eiland Zuid-Beveland , in 1488 , legde de eerste gronden zijner studien onder P e t r u s Scotus te Gent , naderhand te Leuven. Zich op de wijsbegeerte toegelegd hebbende , werd hij Meester der vrije kunsten en gaf eerst in de Caren 1518-1520 onderwijs in het collegie der drie talen , vertrok daarna in gezelschap van An-. thony, Heer van Grimbergen naar Engeland. Van daar terug­gekeerd, werd hij Hoogleeraar in de welsprekendheid aan de Hooge­school te Leuven , waar hij omstreeks 1542 overleed. Hij heeft in keurig Latijn geschreven en uitgegeven : E l i s i i Calentii, Epistolae recognitae et argumentis auctae Lovan. '1515, 4°. Jocorum veterum ac recentium Libr. III , Col. 1529. Enarrationes in IV libros Priores /Ieneidos Virgilianae e veluslo Cod/ce desuintae et additionibus auctae. Antv. 1529 et 1535, 4°. Enarrationes in primam Ciceronis Catilinariam et Philippicam I.X. Proverbiftles versus e Virgilio collecti et explanati. Basel, 8°. Dialogi ad Juventutem linguamque formandam. Antv. 1532. 8°. Epistola de ratione studii ad Guil. Zagarum, juventutis Zirik- zaeanae Ifloderatorem. Chronologia brevi.s. ac Historia ab Orbe condilo ad annum 1532. De Literatis Urbis Rontae Principibus. De Ducibus Venetis. De rebus gestis Ducum Brabantiae. Lovan. 1532. Brux. 1665, 120. De urbibus inferioris Germanise. Nova Adagiorum Collectanea , '1534 , 8°. Scholia in Selectas P 1 i n i i Secundi Epistolas. Scholia in Menandri Carnzina sive dicta. Argumenta et Commentarius in P. Terentii Comoedias. Francof. 1537 et Paris 1552, fol. De Christiani hominis institutione Aphorismi. Lugd. 1539, 80. Institutio fl rtis Oratoriae. Chronicon Ducum Brabantiae. Antv. 1551 , 1603. De Comitibus Hollandiae. Leidae 1584. Francof. 1585 , fol. De Episcopis Ultrajectinis. Leidae '1584, fol. Bovendien heeft hij zamengesteld een Epitome Chiliadum 4da­giorum D e s i d e r i i Er a s m i. Colon. '1524, 8°. , hetwelk door den grooten Erasmus zelven geprezen en goedgekeurd wend. Nog werden hem toegeschreven Papiensis Obsidionis et eorum , quae in eo acciderunt, Historica Narratio. Hollandiae et Zelandiae descriptio. Leid. 1611, 4°. , hetwelk door Petrus S c r i v e r i u s in zijn Batavia Illustrata , is opge­nomen. Zijne geschiedkundige werken zijn door B e r n a r d u s G u a 1 t e-r u s gezamenjijk uitgegeven to Keulen in 1603 , 8°. Erasmus noemt hem : een man van een beschaafd. verstand , en eene aangename welsprekendheid, die het Latijn vaardig en zuiver sprak , en een ongeveinsd en opregt vriend was. Zie Boxhorn, Chronijcke van Zeelandt , Deel I, bl. 458 en 459; de la Rue, Geletterd Zeeland, bi. 441--443 ; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. , B., H. 5 en 6; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb. ; Kok, Vaderl. Woordenb. , D. V, hi. 11; CI) almot, Biogr. Woordenb. , D. II, bl. 8 en 9; Biograph. Nationale, Tom. I, p. 41 ; Biograph. Universelle , Tom. II, p. 1. BAERIAND (HUBERT VAN) , meer bekend als HUBERTUS BARLANDUS geboren to Baarland , was omstreeks het jaar 1530 Geneesheer to Namen. Te Bazel had hij gemeenzamen omgang met den geleerden Desiderius Erasmus , die hem een ervaren en geleerd Arts en tevens een man van zeer aangenarne verkeering en voorbeel­dige zeden noemt. Hij heeft geschreven: Velitatio Medica cum Arnold°. Nootsio , etc. Antv. '1532, 80. Epistola de aquarum destillatarum facultatibus. Antv. I 536, 8°. Epistola de ildriani Alelii Barlandi mortis genere. Antv. '1536, 8°. Epistola ad Medicinae, aped Lovanienses , studiosum juven- tutem, welke voorkomt in de Epistolae Medic. van J. Manardus. Uit het Grieksch bragt hij in het Latijn over: Basilii oratio de agendis Deo gratiis et in Julittam Martyrem. Galenus, de Medicamentis paratu facilibus. Feriae 1533, hetwelk ook is gedrukt bij de werken van Gal e n u s. Nog schreef hij eerie voorrede bij de Leydsche uitgave van D ioscorides, en beloofde eene vertaling van alle Arabische Ge­neesheeren , doch is die belofte niet nagekomen. Zie v(an) 11(eussen) en v(an) R(hyn), Kerkelijke Outh. , D. IV, St. III, bl. 113; Smallegange, Cronijk van Zeeland, D. I,b1. 702; de la Rue, Geletterd Zeel., bl. 443; van Hoogstraten en Broue­rius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. , B., H. 6; Kok, Vaderl. Woordenb. , D. V, W. 12 ; Chalmot, Biogr. Woordenb. , D. H, bl. 9; Biograph. Nationale , Tom. I, pag. 41 ; Biograph. Universelle , Tom. II, pag. 1. BAERLAND (MICHIEL VAN) of BAARLANT, geboren te Goes, was de zoon van Mr. Jan van Baerland en Cornelia Kien. Hij legde zich op de Regtsgeleerdheid toe en werd Secretaris zijner geboortestad. Ook bespeelde hij de Nederduitsche Tier, zoo als blijkt uit de beide dichtbundeltjes die hij heeft in het Licht gezonden : De Uytmuntende Dorimena; ugtsingende Ferscheyde Mengel,- rif mties, ter eere van de Goesche Terpsichore. Dord. 1652, 8°. Iffengeldichten. Dord. 1658, 8°. Daar hij niet dan dochters naliet was hij de laatste mans oir van zijn geslacht. Zijne spreuk was : rata viam, inveniunt. (De lotgevallen does ons den weg vinden). Zie Sm a llegange , Cronijk van Zeeland, D. I, bl. 702 ; de la Rue, Geletterd Zeel., bl. 392; Kok, Vaderl. Woordenb., D. V, bl. 12 ; Chal­mot, Biogr. Woordenb. , D.11, bl. 9 en 10 ; Biogr. Nation. , Tom. I, pag. 41; Nieutv Woordenb. der Dichters , ten vervolge op W i t s e n • Gey beck; Biogr. Universelle. BAERLE (JAN VAN), geboren te Baarle, niet ver van Breda ; in het laatste gedeelte der Vtijftiende eeuw. Na zijne studien te heb­ben volbragt , werd hij Monnik in het klooster der Dominikanen te 's Hertogenbosch ; later werd hij te Heidelberg tot Doctor in de Godgeleerdheid bevorderd , in welke wetenschap hij aldaar openbaar onderwijs gaf. Na vervolgens te 's Hertogenbosch een geruimen tijd Prior van zijn klooster te zijn geweest, onthield hij zich eenige jaren in het klooster van zijne orde te Zierikzee en werd den 1 4den September 1524 door zijnen Generaal tot Inqui­siteur-Generaal in het bisdom Luik aangesteld, welke post hij met zoo veel ijver als waakzaamheid waarnam , tot hij den 4den Julij '1539 ontsliep. Men heeft van hem, behalve eene Latijnsche ver­handeling : Ilandboexken van 't gheestelyk leven. 's Hertog., 12.. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Hermans, Introd. in Not. rei Liter. maxime prov. Brab. Sept. , Conspectus Onom. Liter. , pag. 5; Glasius, Godgel. Nederl. BAERLE (KAspAR VAN) of CASPARUS BARLAEUS geboren den '12den Februarij '1584 , te Antwerpen , was een zoon van Kaspa r van Baerle, die aldaar Grittier was , doch zijn ambt verliet en naar Holland trek , nadat de Ilertog van Parma Antwerpen veroverd had. De jonge K asp a r, die naauwelijks een jaar oud was , toen zijne ouders ballingschap voor slavernij en gewetensdwang ver­ kozen , genoot vermoedelijk zijne eerste opleiding te Zalt-Botnmel, waar zijn vader Rector was ; reeds vroeg vertrok hij naar Leiden en behoorde aldaar onder de leerlingen van het Staten-Collegie, waarin jongelieden boven de twaall jaren in de oude talen en godgeleerdheid werden onderwezen. Na zich acht jaren zoo in dat Collegie als aan de Leidsche Hoogeschool geoefend te hebben , werd van Baerle in 1609 tot Predikant beroepen te Nieuwe Tonge , op het eiland Overflakkee, welke dienst hij tot in het jaar 1612 waarnam , toen hij op aanbeveling van Po rus Be r- ti u s in diens plaats tot Onder-Regent in het Staten-Collegie te Leiden werd aangesteld en van de predikdienst afstand deed. Op het einde van 1617 werd hij door de Bezorgers der Hooge­ school verkozen tot Hoogleeraar in de Logica of Redeneerkunde. Middelerwijl waren de geschillen der Remonstranten en Contra- Remonstranten ontstaan. Barla e us hield de zijne der eersten , vvelke hij van het jaar '1615 of met zijne pen ten dienste stond. Ook woonde hij , zoolang de Synode te Dordrecht met open deu­ ren .gehouden werd , die vergadering bij en maakte aanteekenin­ gen vanhetgeen hij zag en hoorde , die sedert in bet licht ge-- geven zijn. Hij hielp de gedaagde Remonstranten eenen geruimen tijd in het opstellen van eenige schriften en brieven , die , gedu­ rende het houden der Synode, opgesteld en afgevaardigd werden. Doch in Februarij keerde hij naar Leiden en tot de waarne­ ming van zijn gewoon beroep terug. Nadat de leer der Remonstranten in de Synode veroordeeld was, werd ook de Hoogeschool zoo als men het noemde , gezuiverd , erg van Baerle omtrent het midden Van Junij verlaten van het Onder-Regentschap, en in de volgende maand ook van de leerstoel in de Logica. Doch eer het laatste gebeurde, had hij de Acte van Stilstand geteekend , en zich verbonden voortaan niet te prediken, ofschoon hij ter zelfder tijd betpigde der Remonstrantsche zaken nog toegedaan te blijven. Hij besloot zich nu op de Geneeskunde toe te leggen , begaf zich buitenslands en hield zich in 1620 te Frankfort aan den Main op en later te Caen , in Normandye, waar hij tot Doctor in de Medicijnen bevorderd werd. Hij schijnt nogthans niet als Geneesheer te zijn opgetreden , maar hield zich te Leyden , waar hij in 1623 weder woonde , bezig met het on­derwijs van jongelingen in de wijsbegeerte en andere wetenschap­pen , totdat hij in '1631 tot Hoogleeraar der wijsbegeerte en der welsprekendheid in de Doorluchtige school te Amsterdam beroe­pen werd , alwaar hij , van groot en klein geeerd en bemind, zijn beroep met alien ijver en veel vlijt waarnam, en eenige treffende Latijnsche gedichten en andere werken in het licht gaf. Met dit werkzaam levee hield hij aan , totdat hij door eene zware ziekte aangetast , die hem den geest geweldig benaauwde , en alleen nu en dan eenige tusschenpoozingen gunde , 's daags nadat hij voor zijne studenten nog gelezen had, op den I 4den Januarij 1648, over­leed. Over de natuur zijner ziekte, en de onmiddellijke oor­zaak van zijnen dood , is onderscheiden gesproken en geoordeeld. Dan tamelijk zeker is het, dat zijne ziekte eene verregaande zwaarmoedigheid is geweest , waarvan hij reeds in het jaar 1623, kort na het ontdekken van den aanslag op het leven van Prins Maur i is , aangetast werd ter gelegenheid dat de zoo vermaarde Schout Bon t te Leyden de onbeschofte stoutheid had hem , over straat gaande, onverhoeds een papier, hetwelk hem ten deele uit de zak stak , te ontrukken; waarvan Bar laeus , ofschoon er niets kwaads in stond , daar het een door hem vervaardigd Latijnsch vers was, dermate ontstelde, dat hij , om te minder verdacht te zijn, tot driemaal toe in de Openbare kerk ging , waarop eene zware wroeging en droefgeestigheid volgde, die echter door de tijd wederom verdween. Doch na zijn beroep te Amsterdam in 1632 trof hem nog grootere zwaarmoedigheid. Het blijkt echter Diet duidelijk of deze hem aankwam wegens het verdriet dat hij had over de vinnige aanranding in geschriften hem door Nic olaas Vedelius en Martinus Schoockius aangedaan, ter zake Rar­1 a e us een Latijnsch vers gemaakt had op en geplaatst voor een boek: Over de &hyping , door den Jood Manasse Ben Israel in 1634 in het licht gezonden , in welk vers hij de bijzondere vroomheid van dien Joodschen schrijver prees. Zeker gaat het , dat hij kort na de verschijning dier twistschriften in eene lang­durige vierdendaagschekoorts verviel ; doch in het begin van 1635 was hij weder in staat om de openbare redevoeriug van den wijzen Koopman te houden, en uit de brieven van den Drossaart Hoo ft , na dien tijd aan en wegens hem geschreven , schijnt men te mogen afleiden , dat hij nu en dan , en bijzonder omtrent den aanvang des jaars 1639, toevallen van onpasselijk­heid gehad , maar daarna , tot diep in het jaar 1646, eene rede­lijke gezondheid genoten heeft. Toen echter schijnt hij van zijne oude kwaal op nieuw aangetast te zijn. Men heeft verteld en ge­loofd , dat hij meende van glas te zijn , en vreesde aan stukken gestoten te zullen worden, of van boter of stroo , waarom hij zich ver van het vuur hield. Sommige ineenen , dat hij in eene put gevallen of gesprongen en zoo gesmoord is ; doch in de lijkrede, door Johan n e s A r n ol d u s Corvinus over hem uitgesproken, leest men, dat eene schielijke flaauwte, die destijds velen trof, hem de dood aangedaan heeft. Hij is begraven in de Nieuwe Kerk te Amsterdam , nabij de grafkelder van zijnen vriend Pieter Cornelis Ho o f t, die hem slechts weinige dagen heeft overleefd, waarop Jo ost van V o ndel dit grafschrift maakte. Hier sluimert Baerle neffens Hooft, Geen zark hun glans noch vriendschap dooft. Van Baerle heeft zich inzonderheid door zijne Latijnsche ver­ zen en redeVoeringen beroemd gemaakt. Hij beminde de Latijn­ sche poezij boven alles , doch wanneer de liefde of natuur hem bezielde , sloeg hij met zwier en bevalligheid de hand aan de Nederduitsche Tier, zoo als uit onderscheidene zijner dichtvruch­ ten blijkt , die , even als al de voortbrengselen nit de school van H o o f t , door zekere gemakkelijkheid en liefelijkheid bekooren. Door B o x h o r n (1) wordt Barlaeus vatum nostri Saeculi princeps (de vorst der dichters onzer eeuw) genoemd. In zijne Latijnsche gedichten was hij echter veelal duister, somtijds ge­ zwollen en meest altijd te geleerd , zoekende altijd de geheele fabelkunde , en zooveel mogelijk was van de oude geschiedenis in zijne verzen te vlechten. Voorts zijn van . hem de volgende werken in het licht verschenen : Bog ermannium EA Ey xop.Evov sive Examen epistolae dedic. Joh. Bogermanni, L. 13. 1615, 4°. Discours of vertoog, waerin met eene rechtvaerdige vrymoedig heyt van spreken, bestraft worden, de ondeugenden raedslagen van zommige Theologanten en Predikanten onzes Vaderlants. 11616. Klagte en bede der Remonstranten hier te lande aen de Prince van Oranje. 1617. Tale , houdende verclaringe , in wat voeghen de Sinodus Na­tionael tot Dordrecht de Remonstranten afs.cheyt heeft gegheven , 't jaar Christi. 619. Vertroostinghe aan de Remonstrantsche Kercken hier te lande ghesonden, over het onrechtveerdi;q bannissement van Karen Godt­salige yheleerde ende ghetrouwe Predikanten. 1619. Poemata pleraque primum separatim sparsimque , edita in unum volumen contracta nimirum Heroicorum , libri III , Elegia-rum, libri II. Lugd. Bat. 1631, 120. Amst. 1645, 2 vol., 12°. Orationes Parke. 1632, fol. Amst. 1643, 12.%, waarvan eene vertaling in bet Nederduitsch in '1689 te Amsterdam in kl. 8.. in het hat verscheen , net de blijde inkomst van M ar i a d e Me di ci s en eenige zijner Nederduitsche gedichten er achter. Triumphus Foederati Belgii super debellatis ad Mosam urbi-bus, etc. Amst 1632,. fol. In ducatum Limburgicum additum Foederatorum Imperio. Am-sterd . '1653, fol. Antiputeanus. Cosmopoli. 1633, 4°. Tumulus Gustavi Adolphi, etc. Dissertatio de bono Principe, etc. 1653. ifiledicea Hospes sive descriptio publicae gratulationis qua Ma-riam de Medicis, etc. Amst. 1639, fol. cum fig. Het zelfde in het Fransch onder den titel : Marie de Medici: entrant dans Amsterdam. Amst. '1638, fol., zijnde ook gelijktijdig ( 1) Epistolae , pag. 4. met het oorspronkelijke eene Nederduitsche vertaling in hetzelfde forma at en met de zelfde letter in het licht verschenen: Brisacum capta. Amst. 1639, fol. Panegyricus .4rrnando Cardinali Richelio XI. Amst. 1655. 120. . Faces Augustae sive Poematia, quibus Illustriores nuptiae a nob. et ill. Piro Jac. Catsio, eq. etc. jam a Gasp. Barla eo et Corn. Boy o latino carmine celebrantur. 1643, 40. et 8°. Oratio panegyrica de victa Hispanorum classi. Amst. fol, Oratio de Ente Rationis. Amst. fol. Oratio de Ente Reali. Amst. fol. Methodus Studiorum et morum praescr. Ducibus Megapolen­ sibus. 12°. Historia rerum per octennium in Brasilia gestarum sub Prae­fectura Illustrissimi comitis Johannis Mauritii, lYassoviae, etc. comitis , nunc Vesaliae Gubernatoris et Equitatus Foed. Belyii ordinum sub Auriaco Ductoris. Amst. 1647 cum. fig. Observationes aut experimenta Magnetis et vis magnetica ter-rae, etc. 1651, 12°. Epistolae variae. Amst. 1667, 2 vol. 8°. Lettres de J. de Vicquefort, avec les reponses de Baerle (La- tijn en Fransch). Amst. 1696, 12°. (enkel Fransch). Utr. 1782, 12°. Zijne Nederduitsche gedichten , die gedeeltelijk achter de Ne­ derduitsche vertaling zijner Oratien gedeeltelijk in andere dicht­ verzamelingen verspreid waren, zijn door de zorg van Mr. Peter Samuel Schull, in 1835 bijeenverzameld en to Zierikzee in het licht verschenen onder den titel van: Poezty van C. van Baerle. Door zijne werken heeft van Baerle ongemeen veel achting verworven bij de geheele wereld ; doch zijne scherpe twist­ schriften ten voordeele der Remonstranten hebben hem de ongunst niet alleen, maar zelfs den bitteren haat van vele kerkelijken op den hals gehaald. Het blijkt echter niet dat hij zich ooit openlijk bij de Remonstranten gevoegd heeft, nadat deze een bijzonder kerkgenootschap uitmaakten. Aileen vindt men aangeteekend, dat hij, in het jaar 1634, zijnen zoon door een hu nner Predikanten in stilte heeft laten doopen. Pat hij niet onverdraagzaam was, kan men opmaken uit zijnen vriendschappelijken omgang met anders­ denkenden , onder anderen met Johannes Isacius Ponta n u s, die in het godsdienstige met hem geheel in meening verschilde. Bij zijne echtgenoote Barbara Sayon had hij zeven kinderen verwekt , van welke de oudste' zoon Caspar van Baerle, de .eervolle betrekking van Consul in Portugal voor Nederland be­kleedde, terwijl zijne dochter Suzanna, de echtgenoot van den beroemden dichter Gerard Brandt werd. Behalve het portret van B a r la e u s door Sluyter, voorko­ mende in Brandts Historic der Reformatie en dat van Vinkeles in K-ok, Vaderl. Woordenb. en in Chalmot, Biogr. Woordenb., bestaan er nog afbeelaingen van hem door L. V ir teu ; door J a-cob Matham naar Joachim Sandrart, door Willem Delft naar David B a ill y, enz. Zijne spreuk was : Nescire velle , quae magister maximus docere non volt , erudita inscitia est (Het is eene verstandige onkunde niet te willen wbte.n , datgeue hetwelk de opperste meester niet wil leeren). Zie J. Uytenbogaert, Kerckelycke Historie, bl. 696-700; Brandt, Hist. der Reformatie, D. II, bl. "243, 244, 451, 524 en 952, D. III, bl. 26 en volg., D. IN, bl. 24, enz.; Ra bus, Boekzaal van Europa, Maart en April 1698, blz. 276 en volg.; Bay le, Diction. Historique et critique, Tom. III, pag. 124 et suiv. ; Pars , Naamr. van de Batay. en Hollands. Schrijvers, bl. 277, 305; 328; van Hoogstraten en Brou 6-ri us van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. B, b1.70; Luiscius,Algem. Hist. Woordenb., D. II, bl. 98-100; Halma, Tooneel der Vereen. Nederl., D. I, bl. 112, Saxe, Onomast. Lit., P. IV, p. 251, Anal. 588; W a gen aa r, Vaderl. Hist., D. X, bl. 388, en D. XI, bl. 89 ; dezelfde Beschr. von Am­sterd., D. NI, hi. 111; Pa q u o t , Mernoires pour setvir a nisi.. litter. des XVIII prov. des Pays Bas, Tom. I, pag. 252; Bauer, H. B. L. Worter­buck Th. I, S. 257; Levensbes. van Nederl. mannen en vrouwen, D. II, bl. 214-218; Kok, Vaderl. Woordenb., D. V, bl. 115-119; Chalmot, Biogr. Woord., D. II, bl. 95-100; J. de Vries, Proeve eerier geschied. der Nederd. Dichtk., D. I, bl. 132-140; Biogr. Nationale; Yp eij en Der. mout, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk , D. II, bl. 261 en 262, Aant. bl. 185 (307); van Kampen , Geschied. der Ned. Letteren en Wetens., D. I, bl. 139-142, D. III, bl. 77 en 78; Collot d'Escury, Hol--land's Roem, D. I, A, bl. 245, D. II, A, bl. 301, D. III, A, bl. 410 en 411, D. IV, St. I, A, bl. 241, 242 en 257, St. II, bl. 183 en 457; Hofmanni Peerlkamp, de Poet. Latin. Nederl., pag. 340-347; Hoeufft, Parn. Latino Belg., p. 134; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenboek der Nederd. Dicht.; van L en n ep, Amstelod. Aiken. Memor. passim; M. Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hooges., D. I, bl. 111, 116 en 120, D. II, A en B, hi. 104-7 106 en 287; Mr. G. Mee s, Casper van Baerle geschetst , medegedeeld in de Fakkel , D. XII, bl. 69--157; Bilderdijk, Geschiedenis des Voderl. 1 D. VIII, bl. 89, 121 en 234 ; Biogr. Univ.; Schotel, Geschied., Lett. enOudh. Uitspanningen, b1.123-125. Glasi us, Codgel. Nederl. BAERLE (LAMBERT VAN) Of LAMBERTUS BARLAEUS een broeder van den voorgaande , geboren te Zalt-Bommel in 1595, ging , na zijne letteroefeningen met vlijt te hebben ten einde gebragt, en met lof tot de H. dienst te zijn toegelaten , in 1616 als Pre­dikant van het gezantschap, met Gideon van Boet zelaer, Heer van Langerak , naar Frankrijk. Naderhand werd hij Conrector der Latijnsche Scholen te Amsterdam en van daar in '1641 tot buitengewoon Hoogleeraar der Grieksche taal naar de Hoogeschool te Leyden beroepen, welk ambt hij met eene openlijke redevoering Over de voortreffelijkheid en het nut der Grieksche Letteren (1) den 22sten October 1641 aanvaardde. In 1646 tot gewoon Hoog-leeraar bevorderd , bleef hij in die betrekking werkzaam tot aan (1) De Graecarum Literarum praestantia et utilitate. 3 zijn overlijden , hetwelk den 1 7den Junij 1655 plaats had. Hij gal uit : Luciani Timon. Lugd. Bat. 116521 8°. Ilesiodi Theogenia. Lugd. Bat. 1658, 8°. Zie Luiscius, Algem. Hist. Woordenb., D. II, bl. 100; van Hoog stra­t en en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. B, bl. 70; Saxe, Onomast, Lit. Pars IV, 375; Beschrijving der stad Bommel, bl. 133; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. II, M. 100 en 101; Biogr. Nationale ; Si e-g en beck , Geschied. der Leidsche Hoogeschool, D. I, bl. 153 en 176, D. H, T en B 124 ; Biogr. Universelle. BAERLE (CHARLES GERARDUS VAN) , den 2den December 1768 te Geertruidenberg uit een oud en aanzienlijk geslacht geboren, werd door zijne ouders reeds vroegtijdig voor de studien bestemd , en prornoveerde , naauwelijks jaren oud , aan de Hoogeschool te Leyden in de Regten. Kort daarna werd hij, in 1788, gekozen tot Vroedschap van de stad Brielle , en in 1794 aangesteld tot Raadpensionaris dier stad. In 1795 was hij de laatste en eenig­ste Pensionaris , die opkwam voor de Vergadering van Holland en West-Friesland , vermits overal , behalve to het Stadhou­derschap was vervallen verklaard. Na het jaar 1795 vestigde van Baerle zich met der woon te Zwolle als Advokaat. In 1806 werd hij benoemd tot Advokaat-Fiscaal der provincie Overijs­sel , en bleef in die betrekking werkzaam tot 1812. Na de in­lijving van ons Land in het Fransche Rijk , werd hij benoemd tot Bewaarder der Hypotheken en Ontvanger der Registratie in het arrondissement Zw011e. Bij de verandering van zaken in 1813 werd hem het Provinciaal-Inspecteursehap der Belastingen te Rotterdam toevertrouwd en bekleedde hij die betrekking tot in het jaar '1818. Na voor laatstgenoemde betrekking te hebben bedankt, vestigde hij zich in 1819 op nieuw als Advokaat to Amsterdam en begon hij zich van dien tijd of gelijktijdig aan den handel te wijden. Te dier stede kon hij onder de meest beroemde Advokaten worden gerangschikt , en als bewijs zijner bijzondere regtskennis kan worden aangehaald , dat hij nog op zeer hoogen leeftijd tot het geven van Consultation werd aange­iocht en zelfs in zeer vele belangrijke zaken en regtskwestien als arbiter werd gekozen. Ilij overfeed, na een langdurig lijden, den i Pen Julij 1852. Zie Algemeen Handelsblad van 14 Julij 1852. BAERS (JoHANNEs), een zoon van Pa s c h a r i us Baer s, die eerst to Leeuwarden , daarna te Bergen op Zoom woonde was ter laatstgemelde plaatse geboren. Hij werd in het jaar 1605 beroe­pen, als Predikant bij de Hervormden te Scherpenzeel, in 1610 te Fijnaart , en in 1619 te Vreeswijk. Terwijl hij ter laatstgemelde plaatse stond verzocht de -Westindische Maatschappij hem om bij leening dienst te doen in hare bezittingen, waarmede kerkeraad en Classis bewilligden. Diensvolgens reisde hij in 169,9 mar Engeland en vervolgens naar Brazilie, waar hij Predikant we-rd op Pernambuk. Van daar teruggekomen werd hij in 1632 Predikant te Zoest, -waar hij in 1645 Emeritus werd. Hij overleed in 1653. Gedurende de tijd zijner. ruste schreef hij een zonderling boekje, getiteld : Cornu copiae, dat is , een bock van allerlei materien, te Am­ steldam gedrukt tot kost en last van den Autheur, in het jaar 1648, 12.. Vroeger had hij reeds uitgegeven : *Olinda ingenomen. Amst. 1630, 4°. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb.; Hermans, Conspect. Onom. Liter., bl. 15. BAERSDORP (ColiiiEus VAN) geboren te Baarsdorp in Zuid-Beveland , gesproten uit bet aloude geslacht der B o r s s e 1 e , van hetwelk reeds in de dertiende eeuw eene tak den naam van Baer sdorp voerde , was een geleerd Geneesheer. Ilij was Rid­der, Raad en Lijfarts van Keizer Karel V en van diens zuster E le onora, Koningin van Frankrijk en Ma r i a, Koningin van Hongarije , en overleed te Brugge in 1565. 111en heeft van hem een uitvoerig werk over .de geneeskunde , getiteld : Methodus" Universae artis lliedieae in partes V disserta. Brug. 1538, 5 Vol., fol. Alsmede : Coizsilium de Arthritide , exstat in opere , quod H. Garetius addidit. Franc. 1592, 8°. Zie Boxhorn, Chroniick van Zeeland, D. t, bl. 459 ; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb.; vanHoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist, Woordenb.,„ B, bl. 6; v(an) H(eussen) en v(an) R(h ij n), Kerkelijke Outheden, D. IV, St. III, bl. 113 ; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. II, bl. 16; Biogr. Nationale; Mr. J. C. de Jonge, Bije. en Verbet. op de Unie van Brussel, bl. 39; Biogr. Universelle. BAERSDORP (limps `'AN), Heer van Schellebroek, een zoon van den voorgaande, geboren te Brugge , komt in de onuitgegeven no­tulen der Algemeene Staten te Brussel , op den 24sten Nov. 1576, als Schepen van Brugge voor, en woonde als Afgevaardigde van die stad in 1577 de Vergadering bij , waarin de Unie van Brussel gesloten werd, die hij ook onderteekende. In 1578 was hij Ont­vanger . te Brugge. • Zie de Jonge, de Unie van Brussel, bl. 72 en 73 en BO. en Verbet. op de Unie van Brussel, bl. 39. BAERT (AnatAAN), geboren te Alkmaar in '1638, was de zoon van Jacob Baert en Catharina Kessel, en werd in 1674 in zijne geboortestad tot stedelijke Ambten bevorderd. In 1628 Pen­sionaris geworden en meestal ter dagvaart verschijnende, deed hij zijne bekwaamheid loffelijk gelden en werd in gewigtige zaken ge­bruikt. Tijdens de hevige twist met den Stadhouder in '1684, werd 3 hij nevens anderen gemagtigd om de papieren der stad Amsterdam, benevens die van den Pensionaris Jakob Hop te 's Gravenhage te verzegelen , waartoe de drie Gemagtigden, Fran co v a n der Goes, Burgemeester van Delft, A dr ia a n Ba ert en de Secretaris van Staat Simon v an Bea um on t, hunne eigen zegels gebruik-ten • latende de verzegelde papieren onder bewaring van den Heer v an M a a rsev een. Ook vverd zijne waarde zoo zeer erkend, dat hij met Anthony Heinsius en Pieter Burgersdijck op het drietal geplaatst werd ter vervulling van het ambt van Raadpensionaris na het overlijden van Gaspar F agel en van den Pensionaris M i c h i e 1 ten Ho v e, aan wien, terstond na den dood van Fa gel , het ambt van Raadpensionaris bij voorraad was opge­dragen. Door He i n si us verkoren werd , volgde Baert dien op als Pensionaris van Delft , waar hij den 28sten Julij 1698 over­leed ; nit zijn eerste huwelijk met Bar ta van Wouw, kinderen nalatende, zijn tweede echt met Ma r g a r e t a v an Hoge n houck was onvruchtbaar. Zie Negociations du eomte d'Avaux, Tom. It, pag. 98 et suivans; Wa­ genaar, Vaderl. Hist., D. XV, bl. 185 ; Kok, Vaderl. Woordenboek, D. V, bl. 15 en 16; Scheltema, Staatk. Nederl. BAERT (Dim VAN), zie BAERDT (DIRK VAN). BAEX (JoAcium), zie BAECX (JOACHIM). BAGELAAR (ERNST WILLEM JAN) geboren te Eindhoven den pen September 1775, een zoon van Mr. Jan 0 t to Bagelaar en Maria Dorothea Arpeau, trad in 1789 als Kadet in de krijgsdien-st, werd in '1795 Tweede Luitenant, in 1798 Eerste Luitenant , in 1807 Kapitein bij het Eerste Regiment Hollandsche Jagers, in 1814 Chef de Bataillon en in 1815 gepensioneerd als Majoor, op naauwelijks veertigjarigeniouderdom, zeer naar zijn ge­noegen, daar hij voor de kunsten leefde, doch tot schande van het toenmalig Ministerie van Oorlog, alleen om voor jongeren plaats te kunnen maken. Van 1792 tot 1814 had hij de veldtogten in Vlaan­deren , Zeeland , Noord-Holland , Duitschland , enz. medegemaakt, de inneming van Straalsond bijgeWoond en was met vele andere Nederlandsche Officieren nit het belegerde Hamburg ontvlugt. Niettegenstaande die onrustige loopbaan , legde hij zich met ijver op het teekenen toe; inzonderheid werd zijne lust tot die kunst opgewekt , toen hij , in 1798 te Alkmaar in bezetting zijnde , met eenige liefhebbers kennis Alaakte, en gelegenheid kreeg , om tee­keningen van eenige voorname oude meesters te zien, welke hij bestudeerde en navolgde. Ofschoon van toen af, tot in het jaar 1844, de openbare omstandigheden hem bijkans geen tijd ter be­oefening van zijne zoo geliefkoosde bezigheid overlieten , wijdde hij echter de weinige uren , die hem overbleven , daaraan geheel toe ; en toen hij in '1802 het werkje, getiteld : A. Bosse, Manier om op rood koper te snijden of to etsen , Amst. 1662, in handen had gekregen , begon hij het etsen te beproeven. Na een groot gedeelte van Duitschland doorreisd en vele oTootsche en schoone natuurtafereelen met een opmerkzaam oog beschouwd te hebben , bekwam hij in het jaar 1811 gelegenbeid om Parijs en den toen aldaar opgehoopten kunstschat te beschouwen. Zijn eigen geetst werk , meest bestaande uit boschrijke landschap­pen , studien en beestjes , waaronder enkele naar A d r i a a n van de Velde, Jacobus. Janson en Jan Kobell, bedraagt meer clan driehonderd stuks, loch er zijn weinige volledige exemplaren van voorhanden : want daar hij de kunst alleen uit liefhebberij beoefende , schonk hij dit werk slechts aan eenige goede vrienden, en sleep vele platen gedurig weder uit ; hetgeen er echter van over is , getuigt zeer gunstig voor 's mans kunstverdiensten , on­vermoeide werkzaamheid en gedurige vorderingen ; alles is op eene hem eigene manier behandeld. Een volledig exemplaar van 's mans etswerk , gelijk ook zijn Album , waarin zoo vele knnstenaars hunne schatting aan den waardigen kunstbroeder bragten , berust bij zijnen vollen neef, den Hoogleeraar P. 0. van der Ch ij s , te Leiden. In 1816 behaalde hij bij de Nederlandsche Huishoudelijke Maat­schappij eenen zilveren eerepenning, wegens het vervaardigen van prentteekeningen op eene nieuwe manier, en het bereiden van druk­zwart uit inlandsche voortbrengselen. De daartoe betrekkelijke verhandeling is door gemelde Maatschappij in het licht gezonden. Onder de twaalf stuks prentteekeningetjes, door hem naar zijne uitvinding vervaardigd , zijn sommigen als met roet of spijkerinkt omgetrokken , en andere als met Oost-Indische inkt gewasschen ; eenige daarvan mar Jan L u y k e n , komen de oorspronkelijke teekeningen al zeer nabij. B agela a r heeft ook fraaije teekenin­gen vervaardigd en in latere Caren mede met olieverw geschil­derd. In 1820 werd hij benoemd tot Lid der Koninklijke Maat­schappij van Beeldende Kunsten te Gent. Hij overfeed den si_sten Februarij 1836 op , .klein landgoed te Son bij Eindhoven, waar hij de laatste are.zijns levens heeft doorgebragt. n Als een blip( van zelfbeheersching diene het volgende : Eens aan eene speelbank te Parijs een vijffrancstuk inzettende, trok hij 800 francs en speelde nu niet meer, tot groote verwondering van den* bankier en vele aanwezigen , die zeker verwacht hadden dat zulk een goed begin hem tot verder spelen zou uitlokken. Zijn welgelijkend portret, werd door hem zelven naar dat , het-Welk P i e n e m a n vervaardigd had , gegraveerd. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. III, b1. 188-192; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BAGELAAR (JAN HENDRIK) een broeder van den voorgaande , werd den 9 Maart '1780 geboren te Eindhoven. Na aldaar ..5sten een sober schoolonderwijs ontvangen te hebben , werd hij nog zeer jong geplaatst op 's Lands K\veckschool voor de Zeevaart te Amsterdam , en kwarn , bij de organisatie van het vaste korps Zee-Of cieren der Bataafsche Republiek , ten jare 1797, als Kadet of Jonker, op een der schepen , die den ongelukkigen zeeslag van den I I den October 1797 bij Kamperduin bijwoonde, in welken hij, na dapperen tegenweer, met den Admiraal de W i n t e r en zoo vele andere krijgsgevangen gernaakt en naar Engeland overgevoerd werd. Hier werd hem een dorp in het graafschap Kent tot ver-lYlijfplaats aangewezen. Daar de toelage aan de krijgsgevangenen zees sober was (1), nam B a g e la a r, als hij eens een weinig geld had , tot eene list zijnen toevlugt om zijnen honger te stillen. Wanneer men in eerie Engelsche lierberg thee bestelt, ontvangt men er zooveel geroost brood, toast genaamd, bij, als men gelieft, hetgeen onder den prijs der thee begrepen wordt. Nu liet B a gelaar bij zulke gelegenheden het eene bord brood na het andere aanrukken (2). Uit Engeland , waarschijnlijk bij uitwisseling, teruggekeerd, ver­kreeg B a gel a a r op den 12den Februarij 1800 den rang van Lui­tenant ter Zee , en kwam hij , ten jare '1802 , als tweede Offi­cier aan boord van de brik de Avonturier, Kapitein Cow el 1 (3), om de tijdirt van den te Amiens gesloten vrede over te bren­gen. De reis zou in het geheel slechts achttien maanden duren. Op den I 2den Mei verliet men de reede van Texel, doch was door tegenwinden juist volle drie maanden daarna eerst in baai Fals aan de Kaap de Goede Hoop aangekomen. Men had onder weg Beene andere plaats aangedaan (15-18 Junij) dan Porto-Prayo , op het eiland St. Jago , een der dusgenaamde Zoute Eilan-den , en wel om ververschingen en water in te nemen. In die dagen kon men, bij gebrek aan fabrieken op het eiland en het geniis van koophandel derwaarts , goede zaken doen met oude klee. deren ; wat men er voor geld wilde koopen , was peperduur. Men vond in Augustus '1802 in baai Fals een Bataafsch eska­der en konvooi onder de bevelen van den Kapitein Melis sen. De Engelschen waren then aan de Kaap, die ze binnen weinige weken , volgens den inhoud van het Vredestractaat van Amiens, aan de Nederlanders zouden teruggeven, volgens hunne gewoonte • (1) Voor de krijgsgevangene , of op parool zijnde Kadets, slechts, 9 pences of Engelsche stuivers daags. (2) Andere Kadets bezigden de volgende list : met welwillend over-leg van den plaatselijken Geneesheer hield men zich beurtelings ziek, wanneer de toelage verdubbeld werd,. gelijk, het gebruik medebragt: zoo doende kon men zich jets boven het gewone voedsel aanschaffen, of wet een paar schoenen of wat men van kleiuigheden anders _noodle; mogt hebben. Andere Kadets gingen voor Bering loon bij de boeren Nverken , enz. , enz. (3) Dit vaartuig was, met overlef, van den Vice-Admiraal de Win­ ter, op de Amerikaausebe wijze gebouwd, en eerst in 1801 te Amster­dam van stave! gelOopen. druk bezig; om, al wat slechts te vervoeren was , in te scbepen, zullende de volkplanting in oorlog laten met de Kaffers, met wie zij twist hadden gekregen en die zij nog niet hadden kun­nen bedwingen. B age laar hooptebij zijne aankomst in Indie weldra. (gelijk bet voornemen bij zijn vertrek geweest was) mar het Vaderland terug te keeren , doch de op nieuw met Engeland uitgebroken oorlog , deed hem en zijn schip de Avonturier in Indie terughou­den. In 1803 werd B a g ela a r op de Avonturier met andere schepen naar de Molukken gezonden, om die , ten gevolge van den gesloten vrede , weder van de Engelschen over te nemen. Over dezen togt voerde de Kapitein B u ysk es als Commissaris het bevel. Met een Fransch eskader, onder den Schout-bij-Nacht (Contre Amiral) Linoisin het begin van 1804, na het hernieuwen des oorlogs , in de Ghi neesche Zee kruisende (1) , had hij eene ont­moeting met de uit China komende Engelsche koopvaardijvloot. Indien men toen van onze zijde goed doorgetast had , zoude men eenige van deze schepen (ongetwijfeld 4 a 5) , wier waarde op zes millioenen guldens gesehat werd , hebben kunnen vermeeste­ren (2). Men maakte echter twee andere prijzen , van Welke Bagelaar zijn aandeel in de prijsgelden ontving. Inmiddels was zijn vader in Maart 1803 overleden , en kreeg hij daarvan , ten gevolge van den oorlog , eerst voile twee jaren daarna de tijding. Toen beyond hij zich nog altijd aan boord van de Brik de Avonturier , en wel ter reede van Soerabaya. Den 26sten Mei 1804 vertrok Bagela a r met dit schip (onder bevel van denzelfden Commandant v a n de Sande), uitmakende een deel van het van Samarang naar de eilanden van Karimon-Djawa vertrokken smaldeel van zeven verschillende Oorlogsvaartui­gen , onder het Opperbevel van den Kapitein ter Zee Holland, met het doel , om aldaar eenige , vooral Boegineesche , zeeroovers te. vermeesteren , doch die ten gevolge van de slechte manoeuvres, zoo van den Bevelhebber van den Avonturier, als van die der Brik de Admiraal R einier, ontkwamen , waarom op den 9den Julij daaraanvolgende de Kapitein-Luitenant van de San de door den hrijgsraad werd veroordeeld , om gedurende zes maanden als eerste Officier, aan boord van het Linieschip de Resolutie , te dienen , en de Kapitein-Luit. Cou der c van de Admiraal lteinier om (I) Dit eskader bestond uit een Linieschip van 84 stukken en 4 Fre­gatten van verschillende grootte. Toen werd de Avonturier gecomman­deerd door den Kapitein-Luitenant ter Zee (later Schout-bij-Nacht) van de Sande. Dit eskader kwam op den 25sten Februarij 1804 op de reede van Batavia terug. (2) De Admiraal Hartsinck , in last hebbende OM zijne vloot zoo cligt mogelijk bij Java te houden , had aan Lin ois slechts dit enkele schip willen afstaan , hetwelk dus ook het eenige van onze Oost-Indi­sche vloot was, dat destijds niet werkeloos bleef. op zijn eigen bodem drie maanden als arrestant te worden be­ schouwd. Inmiddels werd het bevel over de Avonturier aan den Eersten Luit. Me1 ms , en dat van de Rein ier, aan den Luit. ter Zee Andre (Eerste Officier aan boord) opgedragen. Den 1s ten Januarij 1805 kreeg B a gelaar zijnen Kapitein F. W. C. van de Sande , wiens straftijd toen geeindigd werd gerekend , op den Avonturier terug. Den 5den Maart 1805 ver-trok dit schip, in gezelschap van het Fregat de Maria Reigers­bergen , van Soerabaya naar de Moluksche eilanden , ter begeleiding van zeer vele Koopvaarders. In Maart 1805 werd Bagelaar tot de 'Pie Klasse der ordinaire Luitenants ter Zee bevorderd op een vast tractement van f 400 's jaars en een zeetractement van f 40 's maands. In die dagen konden in Oost-Indie de Bevelhebbers van 's Lands schepen schatten bijeen hoopen. Zulks kwam niet alleen door regtstreekschen handel, als wel door het voor hunne rekening schaften der onderhoorigen. Door het Indische Gouvernement werd namelijk zoodanige o`vervloed van een en ander verstrekt, dat daarvan vele artikelen konden worden verkocht of daarvoor daddlijk geld ontvangen worden. Zoo werd dan ook bij het doen van victualieringen telkens door de Pakhuismeesters gevraagd of men de verlangde artikelen in geld of wel in natura wenschte to ontvangen. Tijdens Bagelaar in Maart '1805 , aan boord van de Avontu­rier, op de reede van Grissee lag , beyond zich daar een eskader van elf sehepen, waaronder vier Linieschepen , zijnde bet Fregat Juno , geruimen tijd te voren (27 Junij 1803) gestrand en twee andere buiten staat om te kunnen dienen. Het was eene aan­zienlijke magt, wel in staat om bij moedige aanvoering den vijand gevoelige neepen te kunnen toebrengen en schoone prijzen te ma-. ken ; doch men bleef werkeloos, en men was op Java zoo gerust als of de diepste vrede heerschte. Somtijds wanneer een Raper de stoutheid had zich te komen vertoonen , werd er jagt op hem gemaakt, en moest hij zich, wilde hij niet genomen worden , spoedig uit de voeten maken. Op den Eden Maart ging Bagel aa r's Kapitein, de Heer van de Sande, op het Fregat de Phoenix over, en werd het bevel over den Avonturier aan den Kapitein-Luitenant Fa b er opgedra­gen, die in October van hetzelfde jaar in dat bevel door den Kapitein-Luitenant Cou de r c vervangen werd. Uit de Molukken teruggekeerd, had hij het verdriet, dat bet schoone vaartuig, waarop hij nu vijf jaren onafgebroken gediend had : dat, zeggen wij, de Avonturier op den 27sLen November 1806, met nog een Fregat , eene Korvet en een Brik , benevens een aan-tal Koopvaardijschepen gezamenlijk ten getale van %, door de Hollanders , ter reede van Batavia, moest in brand gestoken of anders­gins onbruikbaar gemaakt worden, ten gevolge der versehijning van eene Engelsche overmagt , bestaande uit twee Linieschepen , 5 Fregatten en 1 Brik. Het was den Hollanders niet mogelijk de schepen door de Landbatterijen te beschermen , noch ze door eene overhaaste vlugt in veiligheid te brengen. Uit eenen door Bagel a ar op den 208ten Februarij 1807 aan zijne betrekkingen in 'Nederland geschreven brief, zien wij , dat hij toen in geene twee jaren eenige tijding van hen ontvangen had ; jets , vat aan den steeds voortdurenden oorlogstoestand moet worden toegeschreven. Hij vlejde zich, na boven gemeld onge­lukkig voorval, verlof te zullen krijgen, om op eigen kosten naar het Vaderland terug te keeren , terwiji er toen in Oost-Indie Oh ­eieren in overvloed waren voor de beide oude linieschepen en, de korvet , die aan Nederland nog maar in Indie waren overge­bleven ; dan de Admiraal Ha r t s in ck wilde dit verlof alleen aan krijgsgevangenen verleenen en Ba g el a a r weder plaatsen op een der gemelde schepen , die toen ter bescherming van de Oostkust van Java gebezigd werden. In 1806 diende hij op de korvet Scipio, Kapitein-Luitenant Car reg a , welk vaartuig den 31sten Augustus '1807 door den Be velhebber, die door de Engelschen gejaagd werd, op het strand werd gezet en verloren ging. Eenigen tijd daarna schreef hij naar het Moederland : »Oischoon » ik het hier zeer wel heb , verlang ik meer dan ooit naar het Vaderland. Met welk een genoegen zal ik een klimaat verlaten , » waar de dood en het despotismus alles schijnen te willen ver­ nielen." Bekend zijn dan ook de tyrannieke handelingen, welke er reeds voor de aankomst van den Gouverneur-Generaal D a e n d e l s op Java plaats hadden, en die , welke deze zich later in Oost-Indie ver­oorloofd heeft. B a g e la ar moest nu steeds in Indie blijven om onze schoone bezittingen aldaar tegen de Engelschen te helpen verdedigen. In Mei 1807 bekwam hij bet bevel over eene Inlandsche galei, genaamd Maria Wilhelmina , gemonteerd met een 8 en 4 vier­ponder-stukken. De bemanning bestond uit 20 Europeanen en 80 Javanen. Het gebeurde eens dat hij door een groot En­gelsch fregat zoo gejaagd werd , dat hij het niet kon ontko­men, en daarom zijn vaartuig zeer nabij het strand hielde De Engelschen hem bier door den grooten diepgang van het fregat niet kunnende volgen , zetteden hunne gewapende barkas uit en zon­den die wel gewapend , onder bevel van den eersten Officier van het fregat , om zich van* de galei meester te maken. B a ge­la ar slechts sober van ammunitie voorzien, beantwoordde het schie­ten der Engelschen aanvankelijk niet , zoodat zij meenden , dat hij geen tegenstand zoude bieden ; doch toen de barkas goed onder schot kwam , pointeerde Bagelaar zelf den zwaar niet schroot geladen achiponder op de barkas en liet die zoodanig gerigt houden. Daarop nam hij zijn jagtgeweer en legde daarmede den En­gelschen Officier neder, die achter in .de barkas zat , en een pistool In de hand hield roepende tegen zijne manschap : oroeit op, jon­v gens ! ik zal hem (doelende op Bagel a ar) dood schieten." Van de door dit sneuvelen ontstane verwarring gebruik makende , liet B a g el a a r terstond daarop den achtponder losbranden., waardoor de parkas in zinkenden staat geraakte, zoodat de bemanning zich niet kon redden, maar door de sloepen der galei werd opgevischt. 25 En­gelschen vielen alzoo, na het sneuvelen van den eersten Officier en eenig yolk , in zijne handen. Ba g e la a r begaf zich daarop met zijne gevangenen naar land, en toen begon de Bevelhebber van het Engelsch fregat met hem te onderhandelen. Men kwani overeen dat de gevangenen zouden worden teruggegeven ; doch daarentegen Been verdere aanval tegen de galei zou geschieden, en dat deze gedurende een jaar ongehinderd langs de kust van Java zou mogen varen ; ook liet de Kapitein van het Engelsche fregat Ba g e 1 aar verzoeken om de in een kistje buit gemaakte fraaije koppel pistolen van den gesneuvelden Officier, dewijl zij een familiestuk waren , waaraan zeer werd gehecht. Ba gelaar voldeed dadelijk aan dit verzoek en ontving des Officiers degen tot een tegengeschenk. Het kommando over de galei verwisselde hij in April 1808 met dat over het vaartuig de Be:Mutter een schoener van 80 ' voet lengte , voerende 14 stukken en 106 man equipagie , doch waaronder toen slechts 32 Europeanen gevonden werden. Welk een bewijs, hoe in zulk een kort tijdsverloop van naauwe­lijks vijf jaren , zoowel de Of cieren als de matrozen, van dat schoone eskader reeds nutteloos, maar toch lijdelijk , waren nit­gestorven. Op den i sten October '1808 keerde B ag el a a r met dit vaartuig, na eenen vergeefschen kruistogt van 2 maanden op eenen Engel­schen kaper in Straat-Banka, te Batavia terug. Zijn vaartuig zeilde Diet sterk genoeg om den kaper te kunnen achterhalen , toen deze het op een loopen zette. Het opperbevel over de toen zoo nie­tige zeemagt in Indie was in die dagen bij den Schout-bij-Nacht Bu y sk es, die over Noord-Amerika op Java aangekomen was. De Gouverneur-Generaal D a en d els was vroeger over Teneriffe (alwaar hij zich aan boord eener Amerikaansche brik had inge­scheept) aldaar aangeland. Te dier tijd sloot Bagelaar eene getrouwe vriendschap met den toenmaligen Luitenant-Kolonel der Genie en Adjudant-Gene­raal Johann es van den Bosch (die later eene zoo belangrijke rol als Gouverneur-Generaal en Minister van Kolonien gespeeld heeft), zoo zelfs , dat Ba g e 1 a a r hem met den Beer v an Seven-h ov en tot uitvoerder van zijnen uitersten wil benoemde; doch Bagel a a r zelf ging dezen zijnen vriend vele jaren naar de eeuwig­heid vooruit. 4:3 Toen van den Bose h„ 241 met den Maarschalk Daendels Diet kunnende verstaan, plotseling door dezen genoodzaakt werd Java te verIaten en naar Europa terug te keeren , het hij de be­zorging van een aanzienlijk landgoed , dat hij in eene woeste streek bad aangelegd en waar hij vele lediggangers aan den arbeid ge­wend had , aan zijnen vriend Ba g e la a r over, doch ook deze zou naar Europa terugkeeren. Gedurende eenen kruistogt , ten jare 1809 , maakte B a g e la a r, die toen het bevel over de korvet de Javaan (1) voerde, bij het eiland Bali , eene Engelsche brik buit , die eerie lading van 80,000 Spaansche matten aan boord had , waarvan hij een deel als prijs­geld ontving. In de eerste dagen van November des zelfden jaars, keerde hij met gemeld vaartuig uit de Molukken te Batavia terug om aldaar te timmeren. Zijn aandeel in de prijsgelden der Engelsche brik goed wil­lende beleggen , kocht hij van die schuldbrieven , welke te Batavia te bekomen waren, namelijk Nederlandsche en Nederlandsch-Zweed­sche. De eerste wprden weldra getierceerd en door de laatste werd door den Koning van Zweden later op eene onverantwoor­delijke wijze de pen gehaald , zoodat de sore der prijsgelden zeer gesmaldeeld werd. In deze dagen had de .Gouverneur-Generaal Daende 1 s plan om de opkomende Engelsche bezittingen in Aus­tralia (Nieuw Zuid-Wallis en van Diemensland) te laten overvallen en verwoesten ook Bag e 1 a a r zou van deze expeditie deel gemaakt hebben , doch , om welke redenen is ons niet gebleken , de zaak had geenen voortgang. Op zekeren tijd dat Ba g e l a a r, op bekomen bevel, eene massa bonken (zeker kopergeld) in eene sloep transporteerde, zonk deze onder de bemanning weg , die zich met zwemmen moest redden. De degen van B a g e 1 a a r, welke los in de sloep lag , werd niet dan na dagen zoekens door duikers weder van den bodeni der. zee opgehaald. Op eenen anderen tijd, toen M il den Sultan van Bantam als staatsgevangene vervoerde, ontving hij van dezen Vorst, die alle gebogchelden uit zijn rijk onder zijne dienaars had, eenen prach­tigen , met goud versierden . assagaai 'ten geschenke , welke thans in het Kabinet van zeldzaamheden te 's Gravenhage bewaard wordt. Den 23sten November 1809 schreef Bagelaar aan zijne betrek­kingen in Nederland : » lk doe veel moeite om mijn ontslag ett verlof te bekomen om te repatrieren , en dewill mijne gezond­ . held thans niet te best is , hoop ik, bijaldien ik hierin al niet a slaag , ten minsten eenen post aan wal te zullen bekomen, dewijl, (1) De Javaan was, even als een ander mede voor de dienst op Java aangekocht schip, de Mandarijn, vroeger een Amerikaansche koopivaarder, doch door de Marine tot een klein oorlogschip ingerigt. Het voei de 14 stukken. volgens rz;etuigenis der Doctoren , eene stillere levenswijze voor » mijne gezondheid volstrekt noodzakelijk is." Bijna acht jaren had Bag ela a r alzoo achtereenvolgens in het verwoestende klimaat van Oost-Indie, meestal strijdende , en dik­werf onder zware vermoeijenissen , die daar, gelijk men weet , dubbel aangrijpen , doorgebragt. Zijne gezondheid had zeer ge­leden. Hij verlangde naar het Vaderland terug te keeren. Men droeg hem ten dim einde op om de Javaan, die een uitmun­tend zeiler was , en dus in staat , om , bij voldoende voorzorg , de Engelschen te ontkomen , met eerie kostbare lading naar Eu­ropa te brengen. Terwijl het schip te Soerabaja. met koffii , specerijen, indigo en sapanhout geladen werd , veroorzaakten • de beslommeringen en de groote zorgen voor den Bevelhebber van een vaartuig, daarmede verbonden , dat zijne ziekte , een hevig rheumatismus, na eene pas doorgestane leverziekte , zeer . toenam ; op de reis naar Europa , welke togt op den 4den Junij 1810 aan­gevangen werd , had de ongelukkige , bijna immer bedlegerige man , daarenboven gebrek aan medicijnen. Op zekeren dag , terwij1 de Javaan in de bogt van Frankrijk zeilende was, bespeurde mien, bij het naderen van den avond, te midden der daar kruisende Engelsche vloot vervallen te zijn. De Engelsche vlag , die van de linie- en andere schepen der vloot waaide , was zoo duidelijk zigtbaar, dat een zwarte jongen op de Javaan , die nimmer vroeger gemelde vlag had gezien , ze later, alleen door het aanschouwen op dien enkelen avond, kon uitteekenen. De als passagiers zich aan boord bevindende Offi­cieren , onder welke de Luitenant-Kolonel M u n tinghe, kwamen den Kommandant, die op zijne kooi ziek lag, kennis geven. dat ze hunne uniform maar zouden gaan aantrekken, om door de aan boord springende Engelsche matrozen gerespecteerd te worden. B a g e-I a a r gaf inmiddels den moed niet op, maar beval om het groot­bte aan boord zijnde watervat te laten ledig loopen en dat de scheepstimmerman dit ten spoedigste zou doorzagen ; in een der deelen of balie liet hij een lange spar bevestigen en boven aan die spar een groote scheepslantaren met een daarin brandend licht vast maken ; dit alles werd over boord gezet ; tevens werden alle lichten op de Javaan uitgebluscht en werd er ge­heel van koers veranderd (1 ). Inmiddels was het duister ge­worden. Men zag door de nachtkijkers dat de Engelschen im­mer op het licht aanhielden en eindelijk de ton opvischten. Toen de dag aanbrak was men de Engelsche vloot gelukkig ont­komen , en om eene herhaling van zoodanige ontmoeting , die (1) De hier door Bag e la a r te werk gestelde krijgslist was echter niet nieuw; een pair jaren vroeger was zekere Kapitein V o e r m a n of W o e r m a n , van Japan naar Java terugkeerende, op gelijke wijie den vijand listig ontkomen. minder goed zou hebben kunnen afloopen , voor te komen , be­sloot men de mast bij zijnde haven , namelijk Bordeaux , bin­nen te loopen , daar men toch wist , dat Frankrijk met het Koningrijk Holland geallieerd was. Men bedroog zich sedert Iulij van dat zelfde jaar was Holland geen onafhankelijke Staat meer. Aileen met behulp van goede kaarten en zonder 'loods kwam men het gevaarlijke vaarwater langs den toren van Cor­douan en door de Gironde voor Bordeaux, in October 1810 bin­nen , terwij1 kort te voren een Amerikaansch schip , met eenen loods aan boord , op de zandbanken der Gironde verzeild geraakt en vergaan was. Het houden van quarantaine , de visitation der Douanen, enz. , veroorzaakten eenig oponthoud, maar de kostbare lading was uiterst welkom. Sedcrt vele jaren was zoodanige niet onmiddellijk uit eene der Keerkringlanden , althans niet van Java , aangebragt. De waarde bedroeg ongeveer een half millioen Nederlandsche guldens. » Mogt ik niet herstellen ," schreef de steeds lijdende B a g el a a r, » ik zal mij zulks getroosten , dewij1 ik weet , dat ik mij zelven »niets te verwijten heb , en niet , gelijk zoo vele anderen , mijne »gezondheid door debauches, maar in de dienst van mijn Vader­» land heb verloren. lk hoop dat het weinig fortuin , dat ik in »bijna negen jaren rondzwervens heb overgelegd, toereikend zal » zijn, om mijne nog overige levensdagen in stilte , in eene van » onze Landprovincien , door te brengen , indien men ondankbaar »genoeg mogt zijn om mij pensioen te weigeren." De depeches der hooge Indische Regering , voor den Keizer en den gewezen Koning van Holland , werden door den Luitenant-Kolonel M u n t i n g he dadelijk naar Parijs overgebragt , terwij1 aan B a g el a a r toegestaan werd , uit hoofde ziiner voortdurende zieke­lijkheid, om , na de korvet gelost te hebben, bet bevel aan zijnen eersten Meier (den Heer Gee s t e r a nu s) over te geven en naar Holland. te vertrekken. In ruim 4 2 jaar had Ba g el a a r thans geene de minste berigten van zijne betrekkingen ontvangen. Intusschen werd de Hollandsche vlag op de Javaan door de Fransehe vervangen en moest de eed aan den Keizer gedaan worden. De korvet werd gelost en opgelegd. Bij het geheel ontladen kwam eene slang , die men , tijdens het innemen der lading , op het Javaansche strand aan boord had gebragt , verba­zend gegroeid voor den dag. Zij had zich gedurende den over­togt met ratten en muizen gevoed, en daardoor aan de schepe­lingen groote diensten bewezen, doch werd thans gedood en door B a g el a a r aan het Museum van Natuurlijke Historie te Parijs ten geschenke gegeven. De lijdende toestand van B a g el a a r was ook oorzaak , dat hij Diet voor den 9..3sten December 1810, en wel in een opzettelijk daartoe gekocht en gemakkelijk ingerigt rijtuig, de reis naar het Vaderland kon ondernemen. Napoleon, die hem kort na zijne aankoinst naar Parijs had ontboden , waaraan hij door den staat zijner gezondheid niet voldoen kon , bad hem laten aanzeggen , dat hij zeer over hem tevreden was, en er bijgevoegd, dat het goed zoude zijn, dat hij spoedig met de schepen (er was nog een Hollandsch Oorlogsvaartuig , weinige dagen na hem, mede te Bor­deaux binnen gevallen) weder naar Java vertrok. Te Parijs , waar hij zich zoo kort mogelijk ophield , stond de Minister van Marine aan Ba gelaa r, tot herstel zijner gezondheid, een voorloopig verlof van 4 maanden toe. Na een verblijf van slechts 14 dagen in Frankrijks wereldberoemde hoofdstad , werd de togt naar Eindhoven , de woonplaats eener teedergeliefde woe­der, voorigezet. Van toen af werden onophoudelijk jaien van smart en lijden doorgebragt, alle mogelijke hulpmiddelen van na­tuur (minerale en andere baden , zoo te Spa , te Burscheidt , bij Aken , te Pyrmont en elders) en van kunst aangewend , .doch te vergeefs, de gezondheid was onherstelbaar verloren. Bag el a a r beyond zich • te Delft, toen de Nederlanders in No-vember I gl 3 het Fransclie juk begonnen af te schuddem Hoe ziek en lijdende hij ook was , gloeide echter het your der vader­landsliefde in zijnen boezem , en zou hij zoo gaarne , indien slechts mogelijk , gevolg hebben gegeven aan de roepstem van den Schout­bij-Nacht K i k k e rt , die, door het Provisioneel Bewind te 's Graven­hage aan het hoold onzer zeemagt te Rotterdam geplaatst, in eene immer gedenkwaardige Proclamatie onze vaderlandsche zeehelden opriep, » om den bezem weder op de mast te zetten en de vader­» landsche stroomen van het vreemde gespuis schoon te vegen." Toen de Generaal-Majoor v a n den Bosch, in 1818 , met eenige menschenyrienden, de 1V[aatschappij van Weldadigheid oprigtte , stolid zijn getrouwe vriend Bagelaar hem , waar hij slechts kon, in deze edele zaak met raad en daad bij. Ten behoeve van de kolonie Frederiksoord , deed hij , door de gebroeders Pet it te Aarle , in Noord-Braband , eene zeer welluidende klok gieten , met het opschrift : J. H. Bagelaa r, aan de illaatschappij van Weldadigheid. Later deelde hij aan va n den Bosch eenige kaarten en aanteekeningen mede , ten behoeve van diens werk , getiteld: Nederlandsche Bezittingen in Azie, Amerika en Afrika, s Gravenh. en Amst. '1818. Het toen door hem ontvangen pracht­exemplaar legateerde hij aan zijnen vollen neef, meergemelden Hoogleeraar P. 0. van d e r Ch ii s. De rusteloosheid van den zeeman bleef Bagel a a r tot in het laa 1st van zijn leven bij. Eerst woonde hij, na zijne terugkomst uit Indie, eenigen tijd te Eindhoven , daarna te Delft, toen te Dordrecht, later te Amsterdam eindelijk kocht hij zich het heerenhuis of dusgenaamde kasteel to Son (gemeente Son-en-Breugel) , in de provincie Noord-Braband , het gewest zijner geboorte , en ontsliep daar kalm en zacht in September '1827. B a g el a a r , die zoo -Men in zijnen ointrek tot den laatsten oogenblik had welgedaan, werd, op zijne begeerte , in eenen , aan weinigen bekenden, hoek van zijnen tuin begraven. Bagelaar was een edeldenkend mensch , een ouderlievend kind , een teeder bloedverwant , een welmeenend vriend., geacht door zijne meerderen en bemind bij zijne minderen. Zie de Jon ge, Ceschied. van het Nederl. Zeewezen, D. VI, bl. 613, aangevuld uit de Familie-papieren. BAGELAAR (Dame', Ono), een broeder der beide voorgaanden , geboren te Eindhoven , den 25den Maart 1782, trad in 1804 als Volontair in dienst bij een Bataillon Infanterie, waarmedeohij in dat en het volgende jaar op de kusten van Zeeland geembarqueerd was ; in 1805, benoemd tot catde Luitenant , woonde hij in dien rang, in 1809, den veldtogt in Zeeland bij en stond later bij de lijfwacht van Lo dew ijk Napoleon. In 1812 diende hij als 1 ste Luitenant , met den rang van Kapitein bij bet 3de Regi­ ment Grenadiers van de oude Garde ; voorts in 1813, tot Luitenant- Kolonel bij de Linie bevorderd , woonde hij de destijds in Rus­ land en Duitschland geleverde veldslagen met onverschrokken dapperheid bij en bekwam den 26sten Augustus van dat jaar te Dresden , waar hij toen met den generaal Gouvion St. Cy r in­ gesloten was, door eenen hem op korten afstand voorbijsnellenden kanonskogel , zoodanige kneuzing aan de regterdij , dat hij eenige weken op krukken moest gaan. Door Na p o 1 eon zelven werd hij op het Kremlin tot Ridder van het legioen van eer benoemd. Ilij teed vreesselijk op den terugtogt uit Rusland , leefde eenige dagen van hennepzaad en sneeuwwater, en redde zich , met een buit gemaakt paardje , al zwemmende door de Berezina. In )1814, uit de Fransche dienst ontslagen , werd hij in het zelfde jaar geplaatst als Majoor , met den rang van Luitenant-Kolonel , bij het Elfde Bataillon Infanterie Nationale Militie, waar­bij hij den 2den April 1815 tot huitenant-Kolonel effectief werd aangesteld , doch den 28sten ,daaraanvolgencie overgegaan zijnde bij het Twaalfde Bataillon van dat wapen, woonde hij , "aan het hoofd van dat Bataillon, den veldslag van Waterloo bi.j. Tot be­looning van zijn uitmuutend gedrag, bij die gelegenheid, werd Bagelaar gedecoreerd met de Militaire Willemsorde, 3de Klasse. Daags na den slag had hij eene alleraandoenlijkste ontmoeting. Over het slagveld rijdende , komt hij op de plaats, waar de oude Garde van Na p o l e o n geveld lag. Bag elaa r ontdekte een Meier, die , reeds half uitgekleed , zich nog bewoog. Hij vroeg dezen » Waar zijt gij gekwetst?" De gewonde keert zich om en zegt : »Ziejt. gij het , mijn waarde Ba g ela a r? Omhels mij." Het was de 'Kolonel der Gardes Cr e t al , met wien Bagelaar in den Russischen veldtogt, in een Regiment, had gediend en gemeenzaam omgegaan. De wederzijdsche aandoeningen laten zich niet beschrijven. Cr eta 1, die eene zware wonde aan den buik en een schampschot aan het hoofd had bekomen , werd opgeno­men, naar een Veldhospitaal gebragt, aldaar verbonden en ven­der met de uiterste zorg behandeld. De hartelijkste erkentelijk­heid , terwijl de verzwakte lijder de woorden »mijn vriend ! gij »gaaft mij het leven terug ," met eene zaehte stern en met eenen teederen handdruk uitsprak , was het voldoende loon van den Ne­derlander. In 1826 werd B a g e la a r tot Kolonel bevorderd en met het kommando over de 17de Afdeeling Infanterie belast. Bij het uit­barsten der Belgische omwenteling, lag hij daarmede te Gent in garnizoen , en, nadat de Citadel dier stad gecapituleerd had, trok hij toen de gezegde Afdeeling van Belgen gezuiverd was , met het overschot, bestaande uitQngeveer 200 man Noord-Nederlan-ders , naar de noordelijke provincien. Nadat de 17de Afdeeling te Haarlem, waar zij destijds garnizoen hield , weder tot eene voldoende sterkte gebragt was, marcheerde B a g e l a a r met baar naar Zeeuwsch-Vlaanderen, doch naauwelijks was hij aldaar -of hij werd den Osten Maart 1831 tot Kommandant van de 2de Brigade der 2de Divisie van het leger te velde benoemd: Als zoodanig den TiendaagOhen veldtogt bijwonende, kreeg hij den 2den Augustus van dat jaar,. in de nabijheid van Ravels, waar hij te voet het 2de• Bataillon der 18de Afdeeling, met uitstekenden moed , in het vuur leidde , een schampschot van eenen geweer­kogel aan het hoofd. Kort na den afloop van dien veldtogt viel B a gela a r de onderscheiding te beurt van op voordragt van den Prins van Oranje, Opperbevelhebber des legers, bij keuze tot Ge-neraal-Majoor te worden bevorderd en bekwam bovendien tot loon van den onverschrokken moed, dien hij ook bier weder had aan den dag gelegd, het Kruis der Orde van den Nederlandschen Leeuw. In October 1833 werd hij geteld onder de aanzienlijke vreem­delingen, die met den Hertog van S a k s e n Weimar de manoeu­vres en spiegelgevechten der Oostenrijksche troepen aan de oevers der Mincio den 7den, dier maand bijwoonden. 8sten en 9den Door-zijn vast, edel , opregt en minzaam karakter trok hij de oplettendheid van Koning W illem I zoodanig tot zich, dat deze in het jaar 1834, na hem eervol van het kommando over de brigade ontslagen te hebben, B a gel aar, ter opleiding van zijnen kletnzoon, den toenmaligen Erfprins van Oranje, , tegen-woordigen Koning , aan dezen toevoegde , gelijk hi dan ook ver­volgens , beurtelings met den in '1852 tot Minister van Oorlog aangestelden Baron Fors tn er van Da mb en o y, gemelden Prins, alsmede later ook Z. K. H. Prins Ale x a n de r, vergezelde bij de lessen , die zij aan de Leidsche Hoogeschool bijwoonden. Tij­dens den orkaan van November 1834 hielp hij Prins Alexander, die van Leiden terugkeerende en veiligheidshalve uit het slinge­rende rijtuig gestapt onder eenen neergestorten boom , in het llaagsche bosch , gevaarlijk nederlag, nit dien akeligen toestand bevrijden. In de meergemelde betrekking was hij bij de jonge Vorsten werkzaam tot in het jaar I 83U , toen hij tot Opper-bevelhebber der vesting Bergen op Zoom word aangesteld. Den 30sten November 1838 werd Bagelaar door Z. M. den Koning van Wurtemberg benoemd tot Ridder Groot-Kruis der Konink­lijke Wurtembergsche Frederiksorde en bij het verlaten van zijne betrekking bij den Erfprins van Oran .] e tot Kommandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw. In Januarij 1841 gepensioneerd zijnde, vestigde hij zich met der woon te Breda , waar hij , den 23sten Mei van dat jaar, door het schichtig worden der paarden , bij het uitrijden van de Gin­nekenpoort , uit zijn rijtuig stortte en kort daarna in het bijzijn zijner gade en eenige zijner kinderen plotseling den geest gaf. B age la a r was als uitstekend krijgsman algemeen bekend en werd als zoodanig bij zijnen Divisie-Generaal , den Hertog v an S a k s en We i m a r , zeer hoog geschat. Hij was gehuwd den 2den Junij 1814 met Margaretha Petronella Maria Spoor, uit welk huwelijk zijn geboren vijf kinderen, van welke vier nog in Leven, als: Mr. Otto Daniel Jan Bagelaar, Advokaat te Breda; Gillis Samuel Antoine Bagelaar, Luitenant bij de Artil­lerie, Marina Elizabeth Henrietta Bagelaar, gehuwd met den Ititmeester Justinus Antonius Felix Geisweit van der Ne t ten , en Ann a Bagelaar, gehuwd met den eersten Luite nant der Artillerie Karel Hugo van Diepenbrugge. Zie Scheltema, de laatste veldtogt van Napoleon Buonaparte, bl. 195, 196, Bijlagen bl. 82; Durand, Dix fours de Camp., pag. 113; Olivier, Merkwaardigheden uit den Tiendaagschen veldtogt, hi. 62 ; Wap, Oorsprong, aart en gevolg van den opstand in Belgie, bl. 112; Militairg Spectator, D. II, bl. 117, en D. IX, bijiage VII ; aangevuld uit bij= zondere berigten. BAGGAEIIT (JoriAN), geboren te Vlissingen omtrent het jaar '1657, was Stads Doctor te Middelburg en had ook buitendien als Ge­neesheer eene uitgebreide praktijk aldaar tot aan zijne dood, die voorviel in December 1710. Hij was een kundig Arts, niet verslaafd aan de vooroordeelen, die er in zijnen tijd onder de Geneeskundigen heerschten , maar hij ijverde onder anderen op het voetspoor van den geleerden Engelschen Arts S y de nham, tegen het oude gevoelen om in de kinderpokjes en de mazelen de lijders buitensporig te broeijen zoo als blijkt uit de destijds zeer geprezen werkjes De Waarheid ontward van vooroordeelen , door eene gezonde redekaveling over de zes niet-natuerlijke dingen, enz. Met een voorreden over de Kinderpokjes , mitsgaders eenige aanmerkingen over de fermentatie en de hoofdstoffen. Waarin de dwaling van acidum en alcali klaar werd aangewezen en wederlegt. Mid­delburg . 1696, 120. 4 Over de Scheurbuik. Middelb. 1696, 80. De Kinderpokken en de Maselen na haven lard , Oorzaken Kenteekenen, Voorteekenen, en Genesinye beschreven, met Weder­legyinge van 't Oude Gevoelen van de Lijders, bynaar te doen verstikken door 't sterk Uitbroeijen en heete LevensuVs. Am-sterdam 1710, 120. Hem gaat na, dat hij Diet gewoon was in de woorden van de oude en nieuwe meesters te zweeren, maar tot behoud der zieken te rade 'ging met eene goede wijsbegeerte en onwedersprekelijke ondervinding. ZiA de la Rue, Geletterd. Zeel, bl. 195 en 196 ; Kok, Vaderlandsch Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Nat. BAILLOEUL (ROBERT DE), was een der eerste, die in het begin van Junij '1568 op last van Alva te Brussel onthalsd werd. Mis­sehien was hij ook wel een der teekenaars van het verbond der Edelen geweest. Zie Te Water, Verb. der Edelen, St. IV, bl. 127. BAILLOEUL (ADRIAAN DE), de jongste zoon van F rancois, Heer van Bailloeul en St. Martin en van Aleid van Culenborg, dochter van Gaspard , Heer van Culenbor g, was waarschijn­liik eene der Teekenaars van bet verbond der Edelen, althans dit is zeker, dat hij bij den aanvang der onlusten in het jaar 1576 ter­stond de zijde der Algemeene Staten koos, en met den titel van Kolonel aan het hoofd van eene bende van ordonnantie geplaatst werd. In het jaar 1577 was hij een der Teekenaars van de Unie van Brussel , en op het laatst van dat jaar vverd hij tot Lid van den Raad van Oorlog benoemd. In de beroerten , welke in het jaar 1578 tusschen de Hervormden en Roomsch-Katholijken ont­stonden, geraakte Bail 1 o e u 1, die van de zijde der Roomschgezin­den was, gevangen, werd uitgewisseld en bleef sedert dien tijd de zijde des Konings houden. Zijne weduwe , Josina van Lan­noy, hertrouwde met Philips,van Marnix. Zie Te Water, Verb. der Edelen, St. IV, bl. 427; de Jonge, de Unie van Brussel, bl. 53 en 54. BAILLIU (BAREND) of BALLIU, een Nederlander, geboren in 1625, was een graveur, Wiens prentwerk meest in portretten en voorts in enkele historische onderwerpen bestaat. Hij graveerde onder­scheidene platen voor de verzameling van portretten van Kardi­nalen, onder den titel van Effigies cardinalium nunc viventium, te Rome in het licht gegeven waaruit men meent te moeten op maken, dat hij te 'dier stede gewoond heeft. Zie Immerzeel, Levens der Kunsts. BAILLY (GuisLAIN LE) is in de Nederlandsche geschiedenissen be­kend geworden als geheim Secretaris van den Graaf van R en-n en b erg, voor wien hij werkzaam was, in zijde onderhandelin­gen met den Hertog van Terra N ova, over den overgang tot de Spaansche zijde. Zoo werd hij Januarij '1580 door hem gezonden naar Koevorden, ten einde te spreken met zijne zuster Cor­n el ia van La n no y, met wie hij een langdurig en heimelijk gesprek hield. Alvorens R en ne nb erg nu openlijk de Spaansche zijde koos, wilde hij zich nog van eenige plaatsen verzekeren, die tegelijk met Groningen , hetgeen hij zou doen omslaan , zich voor den Koning verklaarden; diensvolgens zond hij B a i 11 y naar Har­lingen, die aldaar door de burgers, welke reeds achterdocht tegen Renn en b e r g hadden opgevat, werd gevangen genomen en onder­zocht. Toen men nu bij hem een schoon papier vond, dat van de eigen handteekening en van het zegel van Rennenber g voorzien was, deed men dit door hem invullen, met bevel aan de bezetting, om op het zien van dat stuk bet blokhuis aan de burgers in te ruimen, met bijvoeging der belofte dat de ondergeteekende voor de betaling van hunne soldij instond. Door deze list geraakte de bezetting den 5den Febr. 1580 uit het slot. Onder de raadslieden van lien­') en berg, die de Staatsgezinden verdacht voorkwamen en die v a n den Corpu t hem raadde ten minste voor eenen tijd van zich te verwijderen , wordt ook B a illy genoemd. Wa t er verder van Ba i 11 y geworden is vinden wij niet vermeld. Zie Fre s in g a, Memorien, bl. 177-181 en 190 ; van Lok n , Nederl. Historip., D. I, bl. 281 ; Wagenaa r, Vaderl. Hist., D. VII, bl. 320— 322; Kok, Vaderl. Woordenboek ; Chalmot, Biogr. Woordenb. BAILY (DAVID), geboren te Leiden in 1584, was de zoon van Pieter B a ily, een vrij bekwaam schilder, die in zijnen zoon van de vroegste jeugd of aan eene natuurlijke drift tot de kunst gewaar wordende , hem eenigen tijd onder opzigt naar prenten liet teekenen. Dan David bij toeval op eenen. wankel bij Jacques de Gey n gekomen zijnde, kreeg lust om het graveerijzer te leeren behandelen, hetwelk hij met veel ijver en geen geringe vordering gedurende een jaar uitoefende. Doch daar de zucht tot de schil­derkunst weder bij hem ontwaakte plaatste zijn vader hem bij ' Adriaan V er bu rg, om verder in die kunst onderwezen te wor­denhoewel Verburg zich destijds bezig hield om de Geneeskunde te beo efenen. Ba i 1 y bleef daar eenige tijd tot dat hij in 1601 naar Amsterdam vertrok om de kunst voort te zetten onder de leiding van K ornelis van der Voor t, een uitmuntend portret­schilder. Bij dezen bleef hij omtrent zes jaren, en aangezien van der Vo o r t vele kapitale stukken van bekwame schilders bezat, vond Baily daardoor gelegenheid om er van tijd tot tijd een met zorg en oplettendheid van na te schilderen. Onder deze was een tempel door v an S t e en wij k vervaardigd, dien hij zoo kun­stig nagebootst had , dat de gemelde S teen wijk , toen beide stukken hem voorgelegd werden, bezwaarlijk zijn eigen werk van het andere kon onderscheiden. Van Amsterdam weder te Leyden gekomen, vertrok Bail y in December 1608 naar Hamburg, en -voorts verder Duitschland in, bezoekende de steden Frankfort , Neurem­berg, Augsburg en onderscheidene anderen. Van daar trok hij 4 door Tirol naar Venetie en van Venetie naar Rome, om zoo mo­gelijk de Italianen de kunst van behandeling af te zien ; tot be­reiking van dit doel was zijn voornemen om eenen geruimen tijd in die stad te vertoeven ; doch zeker voorval was oorzaak dat hij van besluit veranderde en naar Venetie terug keerde, waar hij nu slechts vijf maanden verbleef, en van daar genoegzaam langs den­zelfden weg langs welken hij gekomen was , naar zijn vader­land terugkeerde, waar hij in 1610 aankwam. Door Duitschland herwaarts komende , bezocht hij onderscheidene hoven waar hij proeven van zijne kunst heeft achtergelaten , inzonderheid aan het hof van Brunswijk, daar hem den Hertog een jaarwedde aanbood, indien hij zich voor eenigen tijd aan zijne dienst wilde verbinden ; doch de zucht om in zijn vaderland terug te keeren, deed hem die gunstige aanbieding beleefdelijk afslaan. Het voetreizen moede zijnde, kwam hij in 1613 te Leyden terug, om zijne kunst in stilte te beaefenen. In het jaar 1623 verwisselde hij zijn pen­seel met de pen, waarmede hij vele afbeeldingen .met inkt maakte op perkament, die hij daarna met het penseel voltooide, met zulk eene bevalligheid, dat hij er veel lof door behaalde. Hij overleed in 1638. Het Rijks Museum te Amsterdam bezit van hem ha Portret van Maria van Reigersbergen, Huisvrouw van Hugo de Groot. Zie Ho ubraken Schouwb. der Schild. , I, bl. 118 en 119; vlian Hoogstraten en Brouerius van Nidek,' .Algem. Groot Historisch Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Immerzeel, Levens der Kunsts. Aanwijzing der Schilderijen berustende op het Rijks Museum te Amsterd. BAK (PIETER), van Hoorn , was een der scheepsbevelhebbers op ,de vloot welke den 'Udell October 1573 onder Co rnel is Dir ksz den Spaanschen Admiraal B ossu op de Zuiderzee bevocht. Hij nam een merkelijk aandeel aan den strijd en legde zelfs het vijan­delijk admiraalschap de Inquisitie ter eener zijde aan boord, ter­wij1 de Admiraal C o rn el i sz D irk sz dit ter andere zijde, Jacob Tr ij n t g e n s van Enkhuizen van voren en Hopman Boer van Schellenhout van achteren deden, hoewel deze laatste, dewijl hij een klein schip had , moest afhouden, bleven de andere drie aan het vijandelijke schip, dat oneindig grooter en zwaarder bemand was dan zij vast, en dreven al vechtende met de Inquisitie af, tot dat het vijandelijk schip achter den Nek, bij Wijdenes aan der, grond geraakte, waar het, na achtentwintig uren vechtens, den vol­genden dag zich aan de onzen overgaf. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. VI, bl. 456 (335); Brandt en Centen, Hist. van Enkhuisen , I, hi. 151 en 152. BAK (ABRAHAM DE), zie BACK (ABRAHAM DE). BAKE (LAUREN5) , Heer van Wulv e r h or st, gesproten uit een aanzienlijk Amsterdamsch geslacht, en aldaar, vermoedelijk omstreeks 1650 , geboren , was de noon van J u s t u s B a e k em Ma g d a len a van Er p, en alzoo een neef van den Dichter en Historie­ schrijver Pieter Cornelis Ho o ft, daar diens eerste vrouw eene zuster van B a k e's moeder was. Hij heeft zich als een zeer ver­ dienstelijk Nederduitsch Dichter doen kennen door zijne Bijbelsche Gezangen. Amst. 1682, 40., met platen , waarvan in 1721 een tweede druk verscheen , en Mengelpoezij, na zijne dood in 1737 door La m b e r t u s van d en B r o e k , gezegd Pal u d an u s te Amsterdam in 4°. in het licht gezonden. Bake , die Lid was van het Kunstgenootschap, onder de zin­spreuk : In magnis voluisse sat est , hetwelk zich meest met de tooneelpoezij bezig hield, heeft in dit yak geleverd : Gloorroos en Adelgond, herders verjaarspel. Amst. 1 748, 8°. Nog bragt hij met den Bredasche Dichter P i e ter Nu y t s in Nederduitsche vaerzen Het tiende en dertiende schimpdicht van Juvenalis. Amst. 1695, 8'. »Bake heeft in zijne Bijbelsche Gezangen de gewijde stollen » met waardigheid behandeld (1)." Zijne verzen hebben eenen vas-ten en deftigen gang. Zijne lezenswaardige verhandeling over de heilige ofte Bijbelpoezij, die ze voorafgaat , draagt in eenen krach­tigen stijl vele blijken van 's mans geoefend oordeel en grondige geleerdheid. In alle de prozasche stukken, welke in zijnen bundel . Bijbelsche gezangen voorkomen, zoowel in de voorrede bij elke hoofdafdeeling als in de tafereelen voor elk der gezangen , maar vooral in de opdragt van dat boek aan Mr. K o e n r a a d van Beu-Din g e n blinkt de kracht en deftigheid onzer schoone moedertaal uit. Hij overleed in 1714. Zijne afbeelding door J an Ca s pe r Phili ps in het koper gebragt, staat voor zijne Mengelpoezij. Zie , behalve het reeds aangehaalde werk : van Hoogstrat en en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Woordenb.; Luiscius, Algem. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalrnot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Geschied -en Letterk. Mengelwerk, D. II, St. I, bl. 221-225; Biogr. Nation.; Biogr. Univers. BAKE (HERMANUS ADRIANUS) geboren te Rotterdam den 2den De-cember 1754, misschien wel een afstammeling van den voorgaande, was de oudste der zes kinderen van Caspar Bake en van eene dochter van Her man us Bruin i ng , Predikant bij de Neder­duitsche Hervormde gemeente te Rotterdam. Door den invloed van dien grootvader werd zijne opvoeding ingerigt tot oplei­ding voor het Hooger Onderwijs , en werd hij weldra een der beste kweekelingen van de Erasmiaansche scholen. Door dien zelfden invloed bestemd voor de Godgeleerde studie , vertrok hij in 1 772 naar Leiden, ten einde er zich op toe te leggen. Na zich een jaar in dat vak geoefend te hebben , verliet hij dit , uit (1) W it sen Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dichiers, D. I, bl. 184 een beginsel van naauwgezetheid , en ging tot de studie der Me­dicijnen over, waarin hij de beroemde mannen, die destijds de Leid­sche Hoogeschool tot sieraad verstrekten, H i e r on y mu s Da v i d Gaubius, Fredericus Albinus, Gualtherus van Doe-v eren en Eduard Sa n dif or t, tot leidslieden had. Hier was het dat tusschen hem en den naderband zoo beroemd geworden Jako b Ble u 1 a n d eene vriendschap ontstond, die uit gelijksoortigen ijver en wederzijdsche achting ontsproten, slechts door den dood werd afgesneden. In 1779, na het verdedigen van een met lof vermeld proefschrift over de Aambefjen (1), den graad Van Medicinae Doc-. for bekomen hebbende , werd hem , een jaar later, op eene eer­voile wijze het Stads Doctoraat te Woerden aangeboden, welk aanbod hij aannam. Daar viel hem aanstonds eene uitgebreide praktijk ten deel en verwierf hij zich in alle opzigten de achting der in­gezetenen. De onrustige tooneelen evenwel, die de omwenteling van 1787 voorafgingen en volgden, bijzonder te Woerden, maak­ten hem het verblijf aldaar, in die dagen, minder aangenaam , waarom hij zich naar Leiden verplaatste. Ook daar erkende men spoedig zijne verdiensten, zoo in de Genees- als in de Verloskunde. Weinige jaren duurde het of hij werd .vereerd met den post van Stads Vroedmeester en Lector in de Verloskunde. Intusschen gaf hij ook meer openlijk blijken van zijne buitenge­wone bekwaamheden in een en ander uitgegeven werk. Bijzonder verdient daarvan genoemd te worden De Geneeskundige Staatsregeling, met zijne uitmuntende aantee­keningen verrijkt en bewerkt in correspondentie met zijnen vriend den Utrechtschen Hoogleeraar Matthias van Geu n s. Desgelijks gaf hij gedurende eenige jaren een periodiek geschrift uit , bevattende verhandelingen uit verschillende vakken der Ge­neeskunde , ander medewerking van de Heeren Roeland de Kr u y f f en Jacobus L o g g e r, en ten titel dragende : Yerhan­delingen over de Geneeskunde, enz., terwij1 zijn Leerboek der Ver­loskunde, na zijnen dood, te Leiden in 1805, op gezag der Hooge Regering, in 2 Deelen met platen, en met eene voorrede van van der Pa 1m voorzien, in het licht kwam. Dit werk bezat, naar het oordeel van bevoegde regters, uitstekende verdiensten. Ook ver­scheen daarvan in 1807 reeds een tweede druk. Niettegenstaande Bake's geheele aandacht op zijn geneeskundig vak gevestigd was, werd hij echter, zijns ondanks, ten gevolge van de omwenteling van 1795, terwij1 men onder de patriotti­sche partij mannen van gematigde beginselen zocht, eerst te Leyden in de stedelijke regering gebragt, daar na met Mr. Jacob George llieronymusHahn, Mr. Pieter v an Lelyveld, Pz., Frederik Baron van Leyden, Heer van Westharendrecht en War­mond en Mr. Pieter Leonard van de Kasteele, Curator (1) Dissertaiio Inauguredis de Haemorrhoidibus, L. B. 1779. van de Leidsche Hoogeschool. Hoe ver hij verwijderd was van ijdele eerzucht bleek, toen hij door het bewind van Januarij 1798 werd aangesteld tot eenigen Regerings-Commissaris, belast met de zorg voor de Leidsche Hoogeschool, ter vervanging van het Col­legie van Curatoren. De aanstelling bleef bij Bake ongebruikt; hij sprak er zelfs niet van : ook had hij doorzigt genoeg, orn te begrijpen dat het nieuwe bestuur van korten duur zijn zou. Een nieuwe loopbaan opende zich voor Bake toen hij in 1804 werd aangesteld tot Commissaris voor de Geneeskundige Staatsre­geling bij het Departement van Binnenlandsche Zaken. Volkomen bekend met alles wat aan de zorg en het bestuur van die belang­rijke betrekking onderworpen was, mogt hij deze bevordering als het toppunt zijner wenschen beschouwen. Niet lang evenwel werd hem daarvan genot vergund, want een herhaalde aanval van beroerte maakte reeds op den '1 sten Julij 1805 een einde aan zijn nuttig en werkzaam leven. . Bij zijne echtgenoote Ma r g a re t ha M i tch ell liet hij drie zo­nen na : den beroemden J o h n Bak e, thans nog Hoogleeraar der Grieksche en Latijnsche Letterkunde aan de Hoogeschool te Lei-den en de hier volgende William Archibald Bake en Alex­ander Jacques Josias Bake. Uit de familiepapieren bijeengebragt. BAKE (WILLIAM ARCHIBALD) , oudste zoon van den voorgaande, was geboren te Woerden den 9den September J 783 , en genoot later, te Leiden , eene geleerde opvoeding aan de Latijnsche Scho­len aldaar, maar werd in 4799, door zijne ouders tot de krijgs­dienst bestemd , als kadet geplaatst op de toen in 's Gravenhage gevestigde Genie- en Attillerie-School , onder directie van D i a t z de Viva no.. In 1802 tot Luitenant bij de Artillerie. bevorderd, werd hij begrepen in de afdeeling der krijgsmagt, die, met den vrede van Amiens, tot de inbezitneming van de Kaap de Goede Hoop bestemd was ; eene ernstige ziekte evenwel deed hem ach­terblijven , en zoo ontkwam hij den ramp, die 's lands oorlog­schip de Vrede, waarmede het expeditionaire corps vertrok, op de kust van Engeland wedervoer. Onder het bewind van den Raad­pensionaris S c hi mm el penn in k (1805), werd hij benoemd tot Adjudant van den Generaal Bruce, Gouverneur van 's Gravenhage; later, na de komst van Koning Lodewijk ('1806) , tot Adjudant van den Minister van Oorlog aangesteld, werd hij, in die betrek-king, tijdens het niet onaanzienlijk deel dat ons leger nam in de krijgsverrigtingen in Noord-Duitschland , met verschillende ver­trouwelijke en hoogst belangrijke mission derwaarts belast. In het najaar van 1812 vertrok hij, 2de Kapitein der Artillerie zijnde, naar de Groote Armee , bestemd voor het corps van den Maar­schalk Victor ; hij werd, onder het commando van D a en d el s, in de vesting Modlin gelegd , die zich , na eene belegering van tien maanden, aan de Russelli moest overgeven, eene overgave die Bake's gevangensehap en wegvoering naar Rusland ten gevolge had. Na zijne terugkomst in het herstelde vaderland, in het voor­jaar van 1814 werd hij bij het leger in zijn rang hersteld , en allengs bevorderd. In 1821 te Luik in garnizoen, werd hem de post van Adjunct-Directeur der IJzeren-Geschutgieterij aldaar op­gedragen , waardoor hij in betrekking kwam tot den verdienste­lijken Generaal Hugu en in , toenmaals Directeur, en in de gele­genheid om zijne technische kundigheden te ontwikkelen. Twee jaar later reeds tot Majoor bevorderd, werd hij door den Koning vereerd met den post van diens Commissaris bij het beroemde dtablissement te Seraing ; in welke betrekking terwij1 hij van de active dienst bij het leger ontheven was , hij zich ge­heel kon overgeven aan de naauwkeurige studie van het gansche industrie-wezen in Belgie , zoodat meermalen door de Regering zijn advies gevraagd werd omtrent zaken dat onderwerp betref­fende, en zijne diensten op eene voor hem hoogst vereerende wijze erkend werden, terwijl hij meer dan eens adviseerde tegen het roekeloos ondersteunen van industrieele ondernemingen. De storm van Augustus '1830 overviel hem , te Brussel zijnde als Commis­saris bij de tentoonstelling. Spoedig werden zijne diensten ge­vorderd ; en in October van dat jaar zond hem de Regering naar Engeland, met de commissie tot aankoop van het noodige geschut. Het toezigt over de fabrikatie hiervan noodzaakte hem eenige inaanden te vervyijlen in de nabijheid der Engelsche werkplaatsen en fabrijksteden en terwij1 hij eene bijzondere aandacht wijdde aan de kennis der Engelsche industrie, trof hem, onder anderen, zeer die der destijds aangevangen rail-ways, en hij vattede reeds toen het denkbeeld op, waarvan straks melding zal gemaakt worden. Tot de active dienst keerde hij, als Luitenant-Kolonel , terug in 1832, . toen hem eerst de defensie van e den Helder, en daarna , tijdens den aanval op de Antwerpsche citadel, het opperbevelheb­berschap van Lillo en Liefkenshoek werd opgedragen. Later gaf hij zich geheel over aan het uitwerken van het in Engeland op­gevatte denkbeeld, om een plan te beramen ten einde onze zee­havens, door middel van een aan te leggen spoorweg, in verband met Keulen en geheel Duitschland te stellen, een plan, waarvan, naar veler oordeel , het vaderland zich zeer groot voordeel mogt voorstellen , vooral daar wij, bij tijdige uitvoering, Belgie voorui t zouden geweest zijn. De handelstand te Amsterdam nam het gun­stig op, en eene Commissie vormde zich aldaar, uit Hoofden van de aanzienlijkste huizen bestaande ; het werd door de Regering be­gunstigd, die, tot het doen der noodige opmetingen enz., twee der kundigste Ingenieurs, de Heeren G o u d r i a a n en van der Ku n, ter beschikking van Bak e stelde. Ook met Pruissen had Bake zich te dien aanzien verstaan ; en hem werd van wege die Re­gering- de toezegging der noodige coneessie gedaan. Tom evenwel alles gereed en beraamd was in 1834, mislukte de , ter uit­voering van het project, opengestelde negotiatie van 12 millioen, en het publiek maakte zich aan eene in de gevolgen hoogst scha­delijke kortzigtigheid schuldig , om liever veel later berouw te hebben over zijne traagheid ; te zien dat anderen ons voorbij snel den, en zich in een swat van afscheiding te bevinden , die ons weinig tot eer verstrekte. Tot zelfs in 1838 bleek het dat onze vertegenwoordiging niet op de hoogte van Nederlands belangen was, toen 's Konings voorstel tot bijna de zelfde onderneming ver­worpen werd. Intusschen werd Bake tot Kolonel bevorderd, in 1838 tot de eervolle post van Directeur der eerste Artillerie-directie geroepen, te 's Gravenhage ; twee jaar later tot Generaal-Majoor bevorderd , genoot hij die onderscheiding niet lang ; zijne gezondheid scheen ondermijnd te zijn , en hij overleed , na eene kwijning van eenige maanden, in December 1843. Behalve eenige verdienstelijke vlugschriften over spoorwegen , zijn van hem in liet licht verschenen verschillende verhandelingen, als over het gieten van ijzer; over de galvanische werking van het zink op het ijzer als middel om bet oxyderen van dit laatste me-taal te voorkomen ; over de constructie van bru jgen en van daken door middel van gebogen boomstammen of balken ; einde­lijk, over verschillende het wapen der Artillerie betreffende ver­be teringen. Uit de familiepapieren bijeengebragt. BAKE (ALEXANDER JACQUES JOSIAS) of, zoo als hij zich gewoonlijk met weglating der twee laatste voornamen schreef , A l e x a n d e r Bake, geboren te Leyden den 24"en Februarij 1791, was de jongste zoon van Hermanus Adyianus Bake. Nog niet ten voile twaalf jaren oud werd hij in zijne geboor-testad onder de leerlingen der Latijnsche School ingeschreven, en genoot aldaar het onderwijs van den kundigen F r a n s Ant on i e Bosse, die, als Conrector of Adjunct van den ouden Rector Lam­bert us Wen s i n c k van It ouveroi, destijds reeds zeer veel op­gang maakte, en den jongen Bake, zoowel om zijne naarstigheid, als om zijne bijzondere netheid in al wat hij deed en schreef — eene hoedanigheid , die hem steeds is bijgebleven — onder zijne meest geliefde leerlingen telde. In 1805 tot de akademische lessen toegelaten, studeerde hij in de Letteren onder Daniel Wyt tenbach, en in de Regten onder Dionysius van der Keessel en Nicolaas Smallenburg. Ofschoon meer literator dan jurist, promoveerde hij, naar toenmalig gebruik, in de Regten, na het verdedigen van Theses Juridicae inaugurates, op den Pen Mei 1811. In het zelfde jaar tot Rector der Latijnsche School te Doesborgh beroepen , bekleedde hij dien post slechts korte tijd, daar de liagchelijke omstandigheden des vaderlands hem weldra noopten, om voor die betrekking te bedanken , en , in het vooruitzigt Op betere tijden, inmiddels het aanbod aan te nemen hem door eene der aanzienlijkste familien in Holland gedaan , om de zonen des huizes privaat te onderwijzen en tot de akademische lessen voor te bereiden. Tegen het einde van 1815 werd hij geroepen als Cohrector aan de Erasmiaansche School te Rotterdam , welken post hij , eerst onder den Rector Jan Willem Zillesen, en, sedert diens ver­trek in '1819 naar Amsterdam, onder den Rector W i 1 1 em Ter p­str a met ijver en naauwgezetheid waarnam tot aan het einde van 1821. In September van dat jaar aangesteld zijnde tot Rector der La­tijnsche School te Leeuwarden, nam hij die vereerende benoeming aan, en aanvaardde dien post op den 18den Februarij met het hou-den eener Oratio de Humanitatis Studio et Doetrinae usu in li­berali pueritiae institutione. Gedurende zestien jaren nam hij dien post met ijver en getrou-wheid. waar, vormde vele bekwame leer­lingen , verwierf zich hunnen dank en dien hunner ouders, en tevens de achting en liefde van alle ingezetenen van Frieslands hoofdstad. In dit tijdvak wist hij, van de naauwgezette vervul­ling zijner. ambtspligten en de zorg voor de opvoeding zijner ei­gene kinderen, nog genoegzamen tijd uit te koopen tot het ver­vaardigen van eenige geschriften, die zijnen naam in de geletterde wereld , met lof bekend maakten. Hiertoe behooren, in de eerste plaats, twee stukken in onderwerp en strekking merkelijk uiteen­loopende , doch beide van 's mans groote kunde en scherpzinnig­heid getuigende. Het eerste geschrift tot antwoord dienende op eene prijsvraag der Maatschappij Tot Nut van 't Aigemeen , en door haar in 1826 met goud bekroond en in 1828 uitgegeven, bevat Lessen over de Redekunde, ten dienste van jonge lieden, die de Seliolen hebben verlaten. Het andere is eerie Latijnsche Ver­handeling, in den fare 1827 door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap met zilver bekroond en in de Acta literaria van dat Genootschap opgenomen, ten titel voerende: Commentatio critica de libellis, qui Xenophontis nomine feruntur, de Republica "like­niensium et de Vectigalibus Atheniensium. In het volgende jaar bragt de Groninger Hoogeschool eene regt­matige hulde aan zijne verdiensten , als Geleerde en Onder­wijzer, door hem, eershalve, het Doctoraat in de Letteren op te dragen , terwijl het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kun­sten en Wetenschappen hem in het jaar 1830 het lidmaatschap aanbood. Tijdens zijn verblijf te Leeuwarden verschenen van hem nog in het licht Rudimenta der Latijnsche taal , in 1835 uitgegeven, waarvan in 1843 een tweede merkelijk vermeerderde druk te voor-schijn kwam en die in 1838 door Themata of opstellen ter verta-lbw in het Latijn gevolgd werden. Beide stukken, een geheel uitmakende , werden op de meeste scholen in ons vaderland in­ gevoerd. Ook bestaan van hem Ethnographische en Synehronistische Tabellen der Oude Gesehiedenis. In het laatstgenoemde jaar werd Bake aangesteld tot Rector van het Stedelijk Gymnasium , kort te voren te Leiden tot ver­vanging der Latijnsche School opgerigt. Slechts vijf jaren mogt hem het voorregt ten deel vallen van zijne ambtsbezigheden, met de hem eigene getrouwheid, te kunnen volbrengen; doch na Oc­tober van het jaar 1843, toen een abces in de heup eene smar­telijke operatie noodzakelijk maakte, werden zijne ligchaamskrach­ten, ook door groote verergering zijner oude kwaal, de kalkjicht, langzamerhand *gesloopt , tot hij eindelijk , na een lijden van omtrent zeven maanden , den 16den Mei 1844 , uit het leven scheidde, den roem nalatende van in den volsten zin des woords een achtenswaardig en beminnelijk mensch te zijn geweest , in wiens omgang en gesprekken. de helderheid van zijn verstand en de juistheid van zijn oordeel uitblonken ; hoewel zich daarin nimmer de geringste zweem van aanmatiging , scherpte of belee­diging vertoonde, doch integendeel bescheidenheid, nederigheid, zachtmoedigheid en ongemaakte vriendelijkheid de onderscheidene trekken van zijn karakter waren , welke hem ieders achting en genegenheid deden winnen. Bij zijne echtgenoote Elisabeth Maria Mess liet hij acht deels nog zeer jonge kinderen na. Zie Konst- en Letterbode, 1826, II, 245, 1827, II, 115, 1844, D.I, b1, 369-373; M. Siegenbeek, in de. Handel. van de Meats. der Nederl. Letterk. 1844, bl. 38-42. BAKHUIZEN (LuBoLF), zie BACKHUYSEN (LUDOLF). BAKKER (CORNELIS ADRIAANSZ.) bekleedde in 1575 het ambt van Pensionaris te Zierikzee , in welke hoedanigheid hij een der Af­gevaardigden was tot den vredehandel te Breda. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. , D. VII, H. 29; Kok, Vaderl. Woor-denb ; Chalmot, Biogr. Woordenb. BAKKER (PIETER) was in het jaar 1584 Kapitein op de Ant­werpsche galei, toen de onzen, onder Al d ego n d e, Pa r m a wit-den beletten met zijne schepen , bij Calloo , van het verdronken land weder in de Schelde te komen. Hij weerde zich daar zeer dapper, doch moest bet met den dood bekoopen. Zie Bor, Nederl. Oorlogh., B. XIX, bl. 501 (36). BAKKER (JAK0B). Zie BACKER (Leos). BAKKER (KLAAs), geboren te Enkhuizen , woonde in 1658 als Kapitein op het schip Hollandia , onder den Luitenant-Admiraal W a ssen a e r, den togt naar de Sont bij, en wordt vermeld on­der hen , die zich daarbij door hunne dapperheid bijzonder onder­scheidd en . Zie Brandt, Leren van de Buiter, , bl, 155; Brandt en C e n t e n, Historic van Enkhuizen , D. II, bl. 199. BAKKER (PIETER), geboren te Enkhuizen , misschien wel een broeder van den voorgaande , werd in 1672 Kapitein op het schip de Mercurius , doch schijnt daarvan al spoedig te zijn over­geplaatst op de Jupiter van 44 stukken ; althans daarmede woonde hij den eersten zeeslag ,van 1 673 , dien van 7 Junij, bij. Hij werd 's namiddags van de vloot afgesneden ; de Engelschen zon­den eenen brander op hem af ; hierop gaf hij last dat eenige ma-frozen in de boot zouden vallen , om den brander of te weren ; doch er begaf zich zooveel yolks in de boot , dat naauwelijks de helft aan boord bleef. De Engelschen dit ziende , klampten hem aan en vermeesterden het schip. Naauwelijks twee uren echter behielden zij het , want Bakker ontweldigde hey hun weder en bragt het behouden bij de vloot. Hij woonde ook de latere zeeslagen van dat jaar bij, en deed in het volgende jaar, onder de Ruiter, eenen togt naar West-Indie. Zie Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 803, 813, 891 en 896; Brandt en Centen, Hist. van Enkhuizen, D. II, bl. 314 en volg. BAKKER (CoRNELis) een der zes en dertig Baden der stad Am­sterdam in het jaar 1672. Hij stemde mede tot vernietiging van het Eeuwig Edict, hetwelk den 308ten Junij van dat jaar te Amsterdam in de Raadkamer verbrand werd. Ook was hij een der weinigen, die gezind schenen Prins Willem III tot Graaf te verheffen. Zie van Loon, Nederl. Historip. , D. III, bl. 69; Wagenaar, Vaderl. Hist. , D. XIV, bl. 85; Kok, Vaderl. Woordenb. ; Chalmot, Biogr. Woordenb. BAKKER (MEINDERT MEEUWSZ) geboren te Amsterdam , vond in 1691 de kameelen of scheepsligters uit, waarmede de zwaarste oorlog- en andere schepen , zonder hinder over Pampus en andere ondiepten in de Zuiderzee geligt werden. Na bet aanleggen van het nieuwe Noord-Hollandsche Kanaal werden die scheepskameelen bier te lande overbodig. Pit uitvinding heeft intusschen in an­dere landen navolging gevonden. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Nieuwenhuis, Woordenb. van Kunst. en Wetensch. ; Algem. Woordenb. der Zamenl. BAKKER (PIETER HUIZINGA) geboren te Huizinge , in de provincie Groningen, in 1713, was koopman te Amsterdam, waar hij in 1801 overleed. Hij had eene uitmuntende opvoeding genoten , waar­door hij zich vroegtijdig met goed gevolg op de dichtkunst toe­legde. Vooral muntte hij in ernstige• stukken en de beschrijvende poezij uit. In '1741 gaf hij een dichtstuk uit op de overstroo­ming , welke in dat en het vorige jaar had plaats gehad ; en in 4764 verscheen er van hem eerie vertaling van het uitmuntende fraaije Latijnsche dichtstuk van Ernst Willem Hight op de Lente , welke laatste een wezenlijk meesterstuk in zijne soort is; het is een voorbeeld tot navolging voor ieder die goed vertalen via;al de lietelijkheid en sierlijkheid van het oorspronkelijke zijn in deze schoone vertaling bewaard gebleven. In meer ge. vorderde leeftijd , in 4773, verrijkte hij de Nederlandsche let­terkunde met het eerste deel zijner gedichten, waarin zijne Be­spiegeling der Vaderlandsche stroomen als een kunstjuweel uit­munt. In weerwil van het gunstig onthaal, dat lien bundel te beurt viel, zond Hu izinga Bakker eerst negen jaren later eenen tweeden in de wereld waaruit vooral eervolle melding verdienen , zijn deftig dichtstuk , getiteld : Amsterdam , zijne keurige Schets van het Geschapene , en zijne geestige Hekeldich­ten : Hippus, de Kerb-pedant ; aan den Hollandschen Scriblerus, en de Bruiloftspoezij verdedigd. In het derde en laatste deel zijner Poefaj, dat in 1790 verscheen, dus in 's mans zeven en zestigste levensjaar, bevat het dichtstuk op des Heeren van Win­ters, lustplaats Moorland , in de Diemermeer, eenen rijkdom van natuurlijke schoonheden, die altijd treffen, terwijl onderscheidene keurige vertalingen, en daaronder ook eene van het achtste boek van Miltons Paradise lost, en eene vrije navolging van den scherphekelenden Idolenchus van J. G e e s t e r a nus, hare plaat­sen in dezen bundel ovezwaardig zijn. Behalve deze bundels bestaan er nog van hem onderscheidene losse dichtstukken met en zonder zijnen naam, en zelfs nog, die door hem vervaardigd zijn in den laatsten tijd zijns ]evens, toen hij reeds geweldige aanvallen van beroerte geleden had : onder andere eene Troost-zany aan de weduwe van den verdienstelijken , en zoo vroegtijdig gestorven , Hoogleeraar aan, de Utrechtsche Hoogescltool , Steven Jan van Geuns. »Ofschoon Ruiz in g a Bakker niet behoorde tot die dichters, »welke door eene stoute vlugt , edele hoogdravendheid of vin­»dingskracht zich verheffen, toont hij eetter overal keurigheid , n vernuft en sehildering. Hij heeft grooten rijkdom van welgepaste »woorden , aardige vinding , goede gedachten en geestige wen »dingen. Alles heeft bij hem iets van de eenvotidige en stevige »dichtwijze van vroegere dagen (1)." Men heeft mede van hem het Leven van zijnen vriend , den historieschrijver Wag en a ar met wiens zuster Huizinga Bak-' k e r gehuwd was , en treft dit aan voor de brieven van Wag e­naar,, welke door Huiz ing a Bakker zijn in het licht gezon­den , onder den titel van: Het Leven van Jan Wagenaar, benevens eenige brieven van en aan denzelven, Amst. 1776, 8°. Dat Leven en de voortreffe-lijke Beschouwing van den ouden gebrekkelyken en sedert ver-beterden trant onzer Nederduitsche Verzen, te vinden in het vijfde (1) J. de Vries, Proeve . eener Geschied. der Nederd. Diehtk. , D 1V, bl. 73. deel der Werken van de Maetschappy der Nederlandsche Letter­kunde te Leyden , kenmerken H u i z i n g a Bak k e r ook als een zeer verdienstelijk Prozaschrijver. Zie, behalve het boven aangehaalde werk, Witsen Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dichters ; Biogr. Nation ; van Kampen , Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. II, bl. 115 en 116; Nieuwen­huis, Woordenb. van Kunst. en Wetens.; Collot d'Escury, Holl. Roem, D. IV, St. II , bl. 305-307 ; Biogr. Univers. BAKKER (CoaNEus), geboren te Goedereede, den 7den Junij 1771, oefende zich in de teeken- en schilderkunst, onder de lei-ding van den bekwamen Augustus C hr is tiaa .n Ha u c k. Daar­na het voornemen opgevat hebbende zich ter voortzetting zijner studien naar Antwerpen te begeven , werd hij daarvan , zoo door huisselijke, als maatschappelijke aangelegenheden , teruggehouden, en hij zag zich verpliRt om zich aan het les geven in de tee­kenkunst toe te wijden, waartoe hij zich te Rotterdam vestigde, waar hij , door zijne geschiktheid voor het geven van onderrigt, de man werd , aan wien men in een groot aantal aanzienlijke familien de leiding der kinderen in het kunstvak toevertrouwde. Met ongemeenen ijver was B akk er l ierin werkzaam, en ver­wierf zich de onverdeelde hoogachting van alien , die hem hun vertrouwen schonken. In het schilderen van miniatuur-portretten muntte hij bijzon­der uit. Eenige schilderijen (tableaux de genre) , door Bakker vervaardigd , getuigen van den smaak des kunstenaars , en zijn voor dien tijd als hoogstverdienstelijk van kleur en uitvoerigheid te noemen. Meer dan eene halve eeuw was hij lid van het Teekengenoot­schap te Rotterdam , en bekleedde aldaar den post van Corrector eene reeks van veertig jaren. Veel heeft die inrigting ook aan hem te danken. Zijn onafgebroken ijver, zijne klimmende be­langstelling in genoemd Genootschap deden hem de achting van alien in hooge mate verwerven., en teregt werd hem in 1832 het lidmaatschap van verdiensten aangeboden , als een ondubbel­zinnig bewijs van de -teelvuldige verpligtingen , die men aan de kunstverdiensten des waardigen mans verschuldigd was. Toen in 1837 het Genootschap : Arti Sacrum , zich met het Genootschap : ilierdoor tot Hooger, vereenigde , bleef hij, zooveel zijne gezondheid en krachten dit toelieten, getrouw gebruik ma-ken van de vergaderingen van het toen te Rotterdam gevestigde schilderkundig Genootschap, waar hij altijd om zijne welwillend­heid en kunstliefde welkom was. Als mensch was hij van een beminnelijk kasakter. Braafheid, welwillendheid , vriendelijkheid , opregtheid en een zekere eigen­aardige tact in zijnen omgang, maakten, dat men hem gaarne hoorde ; en dat hij , in den volsten zin des woord8, de vriexxl van het groote aantal zijner leerlingen was. Bakker overleed den Pen Januarij 1849. Hij was gehuwd geweest met Mejufvrouw Rau c k , eene dochter van zijnen Leer­meester, die hem in 1842 ontvallen was , en liet drie kinderen na , van welke de door zijne letterkundige en wijsgeerige sehrif­ten genoeg bekende J. A. B a kk er de oudste was. Zie Algem. Konst -en betterbode voor 1849 , D. I , bl. 49-51. BAKKER (GERBRAND) geboren te Enkhuizen den 1 sten November '1771, begun zijne akademisehe studien aan de Groningsche , en volbragt ze aan de Leidsche Hoogeschool , vvaar hij in het jaar '1794 tot Doctor in de Geneeskunde werd bevorderd na bet vertledigen eener verhandeling : Over het nadeel dat de door zijne eigene zwaarte nederdalende etterstof somtijds op het menschelijk ligchaam uitoefent (1). Hij vestigde zich nu in zijne geboorte­stad , waar hij dadelijk tot Stads-Geneesheer en Vroedmeester werd aangesteld. In '1806 tot Lector in de Ontleed-, Heel-en Vroedkunde te Haarlem beroepen , leverde .hij bij de opening, van de winterlessen eene herinnering aan de waardij en ver­eischten van het beroep eens Heelmeesters en bij het openen van de zomerlessen gaf hij eene schets van eene Geschiedenis der Ontleedkunde (2). Na in '1807 voor het Professoraat te Franeker bedankt te hebben werd hij in 1808 aangesteld als Lector in de vergelijkende Ontleedkunde bij Tey l ers stichting, welke betrek­king hij tevens met die van Stads-Leetor kon waarnemen. Bij het openen zijner lessen sprak hij over het verband tusschen de natuurlijke geschiedenis der dieren en derzelver ontleedkundiqe beschouwing (3). De roem , die zoo van Bakkers kunde, als van den ijver, waarmede hij de beide hem opgedragen Lectoraten waarnam, uitging, deden hem den leerstoel der theoretische Genees-, Ontleed , Heel- en Verloskunde aan de Geldersche Hoogeschool aanbieden , doch hij vond reden om dit aanzoek van de hand te wijzen , tot groot genoegen van de bewoners van Haarlem en zijne omstreken , die zulk een algemeen vertrouwen in hem stel­den , dat bij ieder eenigzins moeijelijk geval zijn raad werd in­geroepen. De in '1810 gevolgde inlijving van ons land in het Fransche Keizerrijk noodzaakte hem de gewone practijk weder op te vat-ten, doch nog eer dat jaar ten einde liep, werd hij tot Hoog­leeraar in de Genees-, Ontleed- en Verloskunde aan de Hooge­school te Groningen aangesteld , welke waardigheid hij den (1) De noxis , quas sua gravitate descendens materia purulenta aliquando in corpore hunzano exserit , L. B. , 1794. (2) Deze beide Redevoeringen zijn in het licht verschenen , onder den titel van : Twee Redevoeringen : Over de waardij en vereischten van het beroep eens Heelmeesters en over de Geschiedenis der Ontleedkunde, Haarl. 1807, 8°. (3) Deze Redevoering is opgenomen in de Verhandelingen van T ey­ler s Tweede Genootschap , St. XVI. Wen Mei 1811 aanvaardde met eene redevoering : Over dat gene, hetwelk het nut der Verloskunde vergrooten en veraange -. namen kan (1). In het akademiejaar 1821-1822 was hij Rector Magnificus, doch door ziekte verhinderd, bij het nederleggen dier waardigheid , de plegtige redevoering uit te spreken , waarmede zich de Prorector belastte , toonde de uitgave van zijne verhan- deling over de Geneesheer, die zich zelven geleerd heelt (2), welke hij voor deze gelegenheid had bestemd, dat de staat zijner ge- zondheid niet geevenredigd was aan zijne vlijt en kunde. Nog slechts zes jaren mogt de Groningsche Hoogeschool zich dan ook in zijn bezit verheugen , daar hij haar den 1 5den Junij 1828 door den dood ontviel , na twee jaren te voren , bij de toen heer 7 schende epidemie , zelfs boven zijne krachten , zijne diensten te hebben betoond. Bij zijne echtgenoote , Ja cob a Johanna P o el d r i e, diet hij een zoon en twee dochters na. Bakkers veelomvattende kunde werd niet slechts door de inrigtingen van hooger onderwijs op hoogen prijs geschat, maar ook de wetenschappelijke Maatschappijen in ons Vaderland wisten die te huldigen door hem haar lidmaatschap aan te biederi. Zoo werd hij in 1806 door de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, in 1808 door de Amsterdamsche Maatschappij ter bevordering der Heelkunde , in 1818 door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, tot lid benoemd ; terwij1 hij in 1813 tot Correspondent van het Nederlandsche Instituut werd aangesteld ; doch hij gaf ook bij voorkomende gelegenheden blij­ ken , dat deze benoemingen niet vruchteloos aan hem werden verspild. Twee malen behaalde hij de gouden medaille bij de Maat­ schappij : Tot Nut van 't Algemeen, voor de beantwoording der Prijsvragen : in 1796 over de ligchamelijke opvoeding der kin­deren in de twee eerste levensjaren; en in 1799 over het on­gegronde , onzedelijke en schadelijke der vooroordeelen omtrent waarzeggerijen , duivelsbezweringen , tooverijen en spokerijen. Aan Bakkers onvermoeide zucht , om ten nutte der mensch­heid en wetenschappen werkzaam te zijn , zijn wij , behalve de reeds genoemde verhandelingen en redevoeringen en verschillende stukken en tijdschriften , nog de volgende werken verschuldigd : Natuur- en geschiedkundig onderzoek aangaande den oorspron­ kelijken stam van het menschelijk geslacht, Gron. 1810, 8°. , met platen. Redevoering over het verschil van des menschen karakter, en deszelfs invloed op de beoefening der natuurlijke wetenschappen , Gron. 1816, 8°. (1) De its quae artis obstetriciae utilitatem augere possunt et gratam magic acceptam que reddere. (2) Oratio de Medico autodidacto Gron. 1822. tcones pelvis fernineae oatagraphice sectae nec non sche­mata eapitis et trunci infantilis , claarta mobili expresof; in piano , cum descriptione sive Latina sive Beigica Gron. 1817 , 4°. Osteographia piscium , gadi praesertim aeglefini cotnparati cum lampride guttato , Gron. 1823 , 8°., cum icon. Epidemia quae anno CIOI3CCCXXVI u,rbem Groningam . in brevi conspectu posita , Gron. 1826, 8°. , waarvan hij tegelij­ker tijd eene Nederduitsche uitgave in het licht zond , die al spoe. dig eenen tweeden druk beleelde. De natura hominis ; Tiber eletnentarius , Gron. 1827, 8°. Bulpiniddel tot redding van menschen uit een brandend huis. Verklaring van het menschelijk oog , afgebeeld door Schr er , Gron. 1827... Verklaring van het menschelijk oor , afgebeeld door S c h r Gron. 1827. Ook gaf.gezamenlijk met H. W ol t hers en P. Hendrik sz uit : Bdragen tot den tegenwoordigen staat van het animalisch magnetismus in ons Vaderland , Gron. 1818 , 2 Stukken , 8°. Zie Algetneene Kong - en Lettetbode ,. 1806 , D. I, bl. 391 ; 1808 , D. I, bl. 258, D. II, bl. 257 en 331; 1810, D. II, b1:389; 1811, D, I, bl. 306; 1818, D. II, bl. 46, 1821, D. II, bl. 114; 1828, D, I, bl. 418 —421 ; Biogr. Univ. ; Bouman, Geschied. der Geld. Hoog. D. II, bl. 555; _dant. op het Woordenb. van Kunst en lfetens , ' door G. Nicuvirenhuis; an Cleeff, .dlphab. Nrzamt. van Boeken en Supplem. BAKKER (JAN) , geboren te Bolsward , werd , na volbragte sta.-dien , in 1785 , Predikant te Witmarsum , doch het Hof van Fries-land verklaarde hem , sententie, van den 27sten October 1792 (om politieke redenen), vervallen van zijne bediening en inhabil de landen ,00it in die of in eenige zwlere kwaliteit weder te kun­nen dienen dien ten gevolge in eene buitengewone -classical° Vergadering , d. 29 Oct. 1792 te Bolsward gehouden ; van zijne dienst ontzet: —Bit vonnis werd door de Volksreprezentanten en de Classis van Bolsward in 1795 vernietigd en bij in zone dienst hersteld ; maar van dit laatste zag hij af, en droeg zulks op aan zijn, opvolger J. Cann egiet er , die er in dienst bleef, terwijl Bak-k e r in April 1795 afscheid van de Gemeente nam. Hij vertrok naar Amsterdam , om er als Praeceptor aan de Latijnsche Scholen werkzaam te zijn. Terwijl hij bier woonde , schreef E w aldu s Kist, destijds Predikant te Arnhem : Aantnq-kingen -over de gelling van den Heidelbergschen Catechismus Wij zijn van nature geneigd God en onze. naasten te haten , gelegenheid , dat cie Burgerrepraesentant J. H. F 1 o h heeft kunnen goedvin­den deze stelling te verklaren , als strijdig met de Broeder­ schap en verderfeljjk voor de Maatschappij , Amst 1796. B ak ­ k e r schreef hierop : 5 Brief aan den Weleerw. Zeer Gel. Beer E w. Kist, Proli­hang in de Her e. Gem. te Arnhem, betrekkelijk zijne onlangs uitgegevene ilanmerkingen tegen den Burgerrepraesentant F I o h. An-at. 1796, 8°. In dit geschrift wenschte hij K iis t geluk met zijne welvolbragte taak , prees zijnen ijver en het treffend voorbeeld, door hem aan zijne ambtgenooten gegeven; ontwikkelde kortelijk zijne gedachten, die hem , onder het herhaald lezen dier Aamnerkingen, voor den geest waren gekomen , en deelde onderscheidene nuttige waarnemin­gen over de verdraagzaamheid en de noodiakelijkheid der zelfken­nis , ter ware beoefening van het Christendom, mede. Zie I p e ij en Dermout, Geschied. der .Nederl. Merv. Kerk , D. IV, bl. 218, en Aant. hi. 40 (217) ; Schotel, Kerkelijk Dordrecht , D. II, bl. 661 en 662. BAKKER (JAN DE), ook wel JAN VAN WOERDEN , en in het Latijn JOIIANNES PISTORIUS genoemd, werd ornstreeks het midden des jaars 1499 te Woerden geboren. Zijn vader, Jan D ir k s zo on ge­noemd, die het kostersambt bij de kerk aldaar bekleedde, besloot hem tot den geestelijken stand op te Leiden, daar hij reeds als knaap boven zijne jeugdige tijdgenooten uitmuntte in die deugden; welke de kinderlijke leeftijd versieren. flij begaf zich diensvolgens naar Utrecht om .zich op de voorbereidende wetenscbappen toe te leggen. Daat maakte de Rector der Latijnsche school, J oha nn es Rhodi u s, hem met de leer van J e z us in hare oorspronkelijie zuiverheid bekend. Aangezien' zoowel op den leerling als op zijnen onderwijzer de verdenking van Luthersgezindheid viel en het ge­rucht daarvan zich zelfs tot Woerden verspreid had , ontbood de vader hem huiswaarts , en meende die bedenking an hem of te wenden , door hem mede het kostersanibt te laten waarnemen. Ten einde zich verder tot den geestelijken stand te bekwamen, zond cle Bak k e r s vader zijnen zoon naar Leuven , destijds de eenige Hoogeschool in de Nederlanden, en beval hem den zich toen aldaar ophoudenden Erasmus aan. Na gedurende drie jaren, dat hij er verbleef, groote vorderingen te hebben gemaakt, lid de Bakker zich in 1522 te Utrecht, ofsehoon tegen zijnen zin , tot de Priesterdienst wijden , stond in zijne Vaderstad den Priester in zijne bediening bij, en verznimde niet, bij het onder­wijs der jeogd , haar tot de ware kennis van God en J e z n s op te leiden, terwijI hij met kracht tegen de dwaling des Pausdoms predikte en met gretige wren van het yolk gehoord werd. Zulke ijverige pogingen'; -ter uitbreidiDg van het ware Christen­dOm , bleven ook elders niet onbekend. Degeestelijkheid te Utrecht -ontbood hem ter verantwoording derwaarts. Hij verscheen niet, ten einde niet nloedwillig in ,den te loopen , dien mist, dat zij hem spande. Daar die geestelijkheid geen magt had op eene plaats , welke niet onder haar regtsgebied behoorde , klaagde hem aan bij bet Hof van Holland. Dit beval den Slotvoogd hem op het kasteel te Woerden gevangen te zetten , doch nit vrees voor de burgerij van Woerden, die Diet wilde dulden dat een barer inboorlingen zonder verhoor in den kerker werd geworpen, werd hij spoedig weder op vrije voeten hersteld. Om voor een tijd fang althans zich aan de lagen zijner vijanden te onttrekken, verkoos hij eene vrijwillige ballingschap boven het verhqif io zija Vaderland, en reisde naar Luther te Wittenberg. Na een afzijn van dtie maanden keerde hij terug , hevestigd in de waarheid , en vervuld met goede voornem,ens, om haar nimmer te verloochenen. Neu hield nu weder een wakend oog op. hem. Pooh hij, de sluwe gangers zijner vijanden miskennende, werd niet ontmoedigd, maar bled werkzaam op den vorigen voet. lit gaf aanleiding aan de in. quisitie, om hem op nieuw te vatten, met dat gevolg, dat hem gelast werd naar Rome te reizen, en rich althans hinnen drie jaren tijds Diet weder op den vaderlandsehen grond te vertoonen. Dock de Bakker gaf ook aan dit bevel geen gehoor, maar reisde in de Nederlanden rand van stad tot stad , OM war de gelegen­heid zich opdeed , de mensehen tot het ware geloof in C h r Istria to breugen. en de reeds geloovenden te vertroosten en te verster--ken , waardoor hij veldra als de voornaamste voorstander van Lu­t hers leer bekend stond. Volgens sommigen is hij ornstreeks dien tijd door den Heer van Wartnond , als Pastoor , naar Jakobs­woude gezonden , doch aangezien de inwoners van Woerden hem heloofd hadden zUn jaarwedde to vermeerderen , zou hij weder naar Woerden zijn teruggekeerd. Inmiddels verbond hij zich aan eene vrouw , die in jaren meer gevorderd was clan hij, doch wier denkwijze met de zijne overeen­stemde , en zette zich als een gewoon burger , die eenig handwerk dreef, in zijue geboortestad neder. I)aar hij zich nu ook eenige tijd met Bakken ouderhield , ontving hij den toenaam van de Bakker, order- welken , of onder dim van Piatori us (1), hij weest be­kend is, H ij hoopte dat men hem , die loch vooriging in de bediening des Woords , ander dit masker wel niet gadeslaan , ten minsten weldra vergeten zou. Dan onverwacht verschij .t eta to Woerden een aflaatkramer, van 's Pausal wege uitgezonden, otn voor Diet aflaten nit to reiken aan alien , die op zekere tijden en plaatsen de mis wilden hooren. Nu geraakten de Bakkers ijver in your. Openlijk gaat hij dit bedrog to beer, hegeeft zich in de hieehtkamer, en ontdekt zijne bieehte-linger, het godanteerende der paging, 'otn de mensehen in het ongeloof to stpen; wekt hen op tot ware hoetvaardigheid, tot eon ongeveinsd herouw en tot eene opregte bekeering; versterkt hunne zwakke gemoederen door het geloof in C b ris tu a, en heart bonne verontrusue gewetens op door de troostrijke beloften en toespraken des Evangelies. In grooten getale kwam men tot hem, en zelfs den geringsten penning nam hij niet aan. Be Pastoor van Woer­den ontstak daardoor tegen hem in woede, en wilt eiudelijk to (11 Fan Pi s t o r, dat. Bakker beteekent. 4bewerken , dat de 'B akker, op bevel der Lartdvoogdes Nargi­r eth a< N an Oostenrij k , in Mei 1625 heimelijk jopgeligt wend. Door vier -geregtsdienaars naar 's Gravenhage vervoerd went hij .aklaar door dries Hoogleeraren in de Godgeleerdheid van Leavens Hoogeschool, namelijk Nicolaas 'Copings van Bergen , God­schalk Rosemond en Ruard Tapper, als daartoe door de Hooge Regering des lands benoemd, nopens zijn geloof onderzoeht. In zijn verhoor voor zijne Regters vielen onderscheidene redewitse-Hagen voor. Hij verklaarde Diets te willen vaststellen , dan hetgeen Ide Beilige Schriftaur was uitgedrnkt, in zalk een verstand, als de Heilige Geest , door wiens ingeving zij geschreven was , die wade verstaan , bebben, tot welker uitleggingen men Beene andere • woe*. (len dan .die der Sehriftuur zelve noodig had. ' Den Christenen , beweerde < hij , stond het niet vrij door geweld iemand tot het ge­kof te diiingen. Men moest de menschen dwingen in te gaan zoo als God • (-,twingt en gebiedt te dwingen, niet met gevingenissen , slagen of vuur, maar met weldadigheid en inscherping van het Goddelijk Woord, met wel te leven en te: leeren. Voorts bekkagtle hij zich .dat de hoererij , onder de Priestess dagelijks gepleegd , gebiecht en vergeven werd. 114 bekende het geweld , hetwelk hij op • rich zelven had geoefend , om zich van vrouwen te onthouden, doch de drift der natuur niet te hebben kunnen overwinnen. Om alien aanstoot , zoo veel mogelijk , te vermijden , was hij daaroin heimelijk en zonder getuigen getrouwd. Ondanks 's mans bondige redenen , werd J an de B a Ic k e r ten vure verwezen. Zijn vader bezocht ,en versterkte hem in de gevangenis: a Zijt welgemoed ," dus sprak hij hem aan, vaar wort in het goede. Naar het voor­))beeld. van Abraham, ben ik bereid, mijnen seer lieven -zoon , )) die. snij nooit.misdaan heeft , Gode op te offeren." Op den dag dat het doodvonnis aan hem zon volvoerd worden , zijnde den 15de' September 1525 , ontwijdde men hem vooraf op eene hooge 'stet-Jaadje ; toen omhing men hem met een kort geel kleed en zette hem eenen zotskap op het hoofd. Toen .hij , naar de strafplaats gaande , de gevangenis voorbij •kwarn , riep hij degenen , welle , or het geloof, aldaar zaten opgesloten, eenige hartsterkende en Nee roostende woorden toe. Met eon vrolijk gejuich en handgellap worden deze beantwoord. Men bond hem •aan eene paal, worgde hem , en verbrandde ,dadelijk zijn ligchaam>tot aseh. Eenige oogen­blikken va6r zijn sterven legde hij deze belijdenis aft a lk heb ge-zokidigd , en ben, als een zondaar,, des doods waardig: :mar J z u s Chris t us is miin` Reer en Zaligmaker. Door Hem alien D hoop ik ja vertrouw het , dat ik een deelgenoot van het eettwige » leven zal worden." Hid was toen weinig sneer clan 26 laren , -en sands de prediking van Luth e r was hij , in Holland de eerste marte­bar. , Men vindt in de ,Consistorieiamer der Luthersche Kerk te Woer­den 'bet albeeldsel van Jan de Bakker, in olieverw op paneel geschilderd , ten toon hangen. Zie Bra n.MA der Beformatie , D. L bl. 934-954., v;an Wet r i s Hist, der 1Yederl.Vorsten, D. IL .bl. 214; v (52 a).u "fen) en v 10 .R b ij. D. II. bl. 269, D. II. M. 87C, ;v a n Kerk. Outh. , I o ogstrat e n en Brouerius van Nidek, Groot Algens. that 1Voordenh. ; Kok, Vaderl. iFoordenb.;, Chalmot,. Biogr. Nroordenk2; Ypeij en Derthout, Geschied.. der Nederl.. Herm Iferk , D. I. bl. 103-105, en vooral Schultz Javobi en Domela Niuwenhuis, B-ydragen :tot de Geschied.,der Evang. Luth. lierk , St. In. bl. 14-53. BAKKER (Fain nz).. •Zie ARTOPAEUS (FRANaseus). BAKKER (F. nz) was een teekenaar en graveur, die in het mid,-den der achttiende eeuvi bloeide, blijkens een goed gegraveerd portret van W 1 l'em I, Prins van 0 ranj e,. gemerkt 1752. Zie Immerzeel, Levens em Xerken der Kunets: BAKKER (BirrisT DE) was . mede een teekenaar en phatsnijder die portretten, gebonwen:.landschen heeft gesneden , welke • .• app•• net bewerkt en met zorg voltooid .Ilij leefde omtrent het jaar 1770, en zois, naar men meent , een bloedverwant van den• vorige zijn geweest. Zie Lin tit erz e-e 1, Levens en ifirken der Kunst& • BA.KIC.ERSEEt (JAR CASEMBROOT Beer VAN). Zie CASEItiBB.00T (JAN). BALBIAN (JoosT VAN), geboren te Aalst, omtrent hetjaari1560, werd , na zich op de Geneeskunst te .hebben toegelegd, te Padua tot Medicinae Doctor bevorderd. Aanvankelijk zioh. in zijne vader­stad gevestigd hebbende , achtte hij , die der Hervorming was toe--gedaan , zich aldaar ten laatste niet weer , veilig, en begaf zich diensvolgens , in 1697, :mar. Rolland, • waar hij tick, te Gouda ne­derzette , en eene aanzienlijke praktijk verwierf. Van zijne schriften, 'die nicest over de steen der wijzen en het goudmaken handelenv..zijn de voornaamste: • De Lapide philosophioot, 1697. Nota ratio praxeos medicinal:; Libri I1L, 1600.. .Zie Biogr. Univers., 4 RUCK (IJsBaAND), of, zoo all hij zijne band teekende, Us--BRANDU8 TRAMS een. Fries , welligt geboren te Balk , die in de jaren 1580-1589 bij leening de gemeente van Leeuwarden als Predikant bediende , was een der mee,st uittnuntende Geesteliiken , , welke , in de eerste tijden na de Reformatie , al hunnes krachten aan de belangen der Bervormde Kerk gewijd hebben. Hij werd in 1564. bij de Luthersche Gemeente te Norden all Predikant aangesteld; maar, de ontevredenheid der Gemeente daar­over bemerkende , bedankte bij al spoedig en ging. in 1565 naar Antwerpen , van waar hij- in het laatst van 1566 de wijk moest nemen. In het volgende jaar begaf hij zich naar Norwich in England, waar hij in 1569 eerste Nederduitsche Hervormde Leeraar wasp In 1580 "mar Antwerpen teruggeieerd,. iwam bij 'te Leeuwarden ter letn. Wegens den hevigien twist, &let linardus Acronins in 1688 geVbera, seerzOcht hij in het dot elide par ti `n ontstag, dat hem toeoestaan werd, en, met behoorlijke Zmissie vootzien , ging hij nog in 1589 naar de Nederduitsche Gemeente te Londea. Worts in het jaar 1694 beroepen te Naarden, werd hij aldaar in het jaar 1598 van zijne dienst ontslagen. In 1699 treffen wij hem weder te Stavoren aan eu later te Leiden , waar hij overleden is. In 1581 was hij Assessor op het Nationale SyLiode to Middel- Ilij Was ook Doctor Jails..• lie or, AVederl. Dort; D. XVII. hi. 261 04); Ypeki en Der. mout, Geschied. der ifederl. lrerk , II. hi. 62 ; K ist en R o ij a a r ds, Archie, D. II, hi. 42 D. VIII. M. 451 , D. XIII , H. 4, D. XV, hi. 152$ Bo man, ,Gen/hied. der Geld. Hoops., 14,k, IT, hi 644; J. Southerden Burn Ilistory of the forcing .Protest Itelagids settled Oa. England, p: -111ALCIC (Evammtnits) , misschien wel van het zelfde geslacht isle (le voorgaande , geboren te Deventer in 1590 , werd na onder­scheidene Hoogescholen bezoeht en de voornaamste lloogleeraren gehoord te hebben, aan de Akademie te Bourses tot Doctor in de ittesgeleerdheid bevorderd terwiji men hem kort daarna tot Hoogleeraar in dat vak aanstelde. In 1824 wendden zijne vrien­den-vergeefsche pogingen om aan hem eenen leerstoel te Fra­neker te bezogen, maar in het jaar 1828 werd hij tot ge­woon Iloogleeraar der Regtsgeleerdheid te Ilarderwijk benoemd, welken post hij aanvaardde met eene redevoering, die een gemakkelfiker weg ons het burgerijk refit te leeren Aen­nen vootstelde (1). Hier kweet hij zioh met den vereischten ijver en groote werkzaamheid van zijne taak en beantwoord ' e ten voile aan de nopens hem gekoesterde verwachting. Dan de onverpoosde inspanning, welke hij zich oplegde, zonder zioh genoegzaam eenige uitspanning to veroorlooven, en tooral het onmatig nachtwaken, wa­ren oorzaak , 'chit zijne gezondheid er veel bij leed; en 11§ zich eene ziekte op den half haalde, die zijne ligehaamskraohten vrog- sloopte. Naar Deventer vertrokken om , zoo mogelijk , door inademing der lucht an zijne geboortestad, tijne uitgeputte gezond­heid te herstellen en tevens zijne moeder te bezoeken , bezweek hij daar den 2den Maart 1628. Men oetnigt van hem , dat hij een -doortundig mem& was , die aan ten gelnittig geheugen, een fijn ett sehrander oordeel paarde , en eene diepe knnde in wele wetenschappeu bezat inzondetheid in de &otsgeleerdheid, "waarbp hij zieh vcornameltjk had toegeitga. Door hem tun , behave de bier hoven vermeide Oratie, in het lieht gegeven : Continent-aria act Legem quisquis C ad L Juliae Majestatis, Franeq. 1825. 12°. (1) Orat,o de commodiore perdiscendi Aria ration° , Hard. 1625. 4to. 71. Electornm Juris -Civilis libri duo , in quibus varia Juris Civilis • lova et quaestiones noviter explicantur, deciduntur, tractantur. Hard. 1628. 12°. Zie Revii, Daventria Mustrata , pag. 673 et 674; Sebrassert, Besehrifv. van Harderwijk, D. I, bl. 79; van Hoogstraten en Bromerius van Nidek,lEroot Algetn. list. Woordenb. B. bl. 42; Saxe, Onomast. Liter. F. W. p.325; Chalmot, Biogr. Woordenb2; Bou man, Gesvkied. der Geld. Hoogeschool D. I. bi. 57-59, D. II. bi. 644. BALCK (JoHANass), misschien wel een bloedverwant van den voorgaande, was Geneesheer, east te B.olsward, daarna te Leeuwar, den , waar hij in de laatste helft der zeventiende eeu.w eene bloei­jende praktijk had. Hij heeft zich ook in de letterkundige wereld bekend gemaakt door de volgende, in der tijd zeer geachte , wer­ken • Klaar bewijs van het ademhalen 4er kinderen in 's moeders ligchaam , Leeuw. 1692. 4°. Verhandeling -over het suur, , waarin deszelfs gebruik tot het onderhouden en herstellen der gezondheit betoogd wordt. Leeuw. -1693. 8°. lq was gehuwd met Sophia V i gl i us , eene dochter van C or­nelis V i gli us, Advokaat voor het Hof van Friesland en Secretaris van Ferwerderadeel , bij wie hij twee zonen won , als D om in icus Balck, die volgt, en Johannes B a lck , Advokaat voor het Hof vki. Friesland en Redd'. der Latijnsche Scholen te Leeuwarden , die, bij zijn overlijden den 20sten September 1752 , eene uitmuntende bibliotheek heeft nagelaten. Zie Vriemoet, Ashen. Frisiae. pag. 758; Abkoude en Arren­berg, Naanaijst van Nederiol. Boeken ; Cbalmot, Biogr. Woordeub. D. II. 131. 43. BALCK (Dominus), soon van den voorgaande, geboren te Leeu­warden den '12 April 1884, verloor zijn wader toen . bij zes *ea oud was. Hij voleindigde zijne studien in zijoe geboortestad en­werd in December 1600 naar Franeker ter Hoogeschool . gezonden waar hij zich onder Willem Coetier en Lanibertus Bos de Letteren onder Rliardus A n d a la in de Wijsbegeerte en onder C a ni pe gins Vi t r i n g a in de Godgeleerdheid'oefende, terwiji; hij Zacharias Huber en Antony SchnItens overdeRegtsge­leerdheid hoorde , onder wier voorzitting hij in Mei en Junik1705 twee verweerschriften verdedigde over de 19de• wet der Pandecten: 'Vat ter bedriegelijke verkorting der regten van schuldeischers is geschiedt, moet terug gegeven worden (1). Vervolgens hoorde hij nog in die wetenschap te Leiden J ol an n:e s V o e t .en r ardu.s No o t , onder wie .den 19 Junij 1706 mede twee • (1) Disputationes duae ad E. Patrem 10 if, quae in fraudem creditorum , facta sunt , uti restituantur. verweerschriflen openlijk vcrdedigde , betrekkelijk de •moefielijke wet 54 der Pandecten : over het re but van bruidschat (1). Naar Friesland teruggekeerd , werd hij den 17den September 1706 te Franeker tot Doctor in de beide Regteu bevorderd , na het verdedigen eener redevoering : Over eenige meer voorname geschilpunten , welke ten aanzien van paid- en hypotheek by­zonder plegen voor te komen (2). Vervolgens vestigde hij zich als Advokaat voor het Hof van Friesland. Ruim twee jaren later, den 29sten Maart 1709 , werd hij als buitengewoon Hoogleeraar te Franeker beroepen , welken post hij aanvaardde met eene redevoe-ring : Over den oorsprong en het nut der regtsfictien de Romeinen (3). Ruim 36 jaren was hij hoer met alle getrouwheid en ijver werkzaam in het verklaren der Instituten en Pandecten; terwiil 14j door zijn onderwijs vele bekwame mannen vormde. Hij overleed den 17den Mei 1750 , zestien dagen na zijne huisvrouw, Ann a Latane , bid wie hij twee zonen verwekt had die hij beide in pugdige jaren zag ten grave dalen. De oudste P 1 e ter Abra­ham Balck, geboren den 3den Januarij 1722, overleed den 15den September 1741, en de andere Johannes Cornelius Balek, geboren den 22sten Maart 1725, stied den 10den April 1747. Behalve zijne boven vermelde redevoeringen is er niets van hem in het licht verschenen , maar hij, moet als onderwijzer hebben uitgemunt. Zie Vriemoet, Athen. Frisiao., p. 758-761; Chalmot, Biogr. Woordenb. ; van Kampen, Gesck. der IVederl. Letteren en Weteris. D. I l t. hi 256 Biogr. Univers. ; Boum a n , Geschied. tier Gelders. Hoogeschool, D. I. 1)1. 58. BALDAEUS (Pntrums), eigenlijk FILIPPIIS BAUM geboren te Delft in October 1632 , vertrok in 1655 ale Predikant naar Oost-Indie, waar hij den 1sten Julij des volgende jaars aankwam. Na een Groot jaar te Batavia te zijn verblcven , werd hij den laden September 1656 naar Punto-Gale op Ceilon beroepen. Hier stond hij tot in het volgende jaar, toen hij acht maanden als Veld-Pre­diker dienst deed en den togt van, R ij klof van .Go ens op de trust van Malabar bijwoonde. Na dien tijd werd hij eerste Predikant op Jaffanapatnam , mede op Ceilon , waar hij tot in 1661 , due drie jaar alleen stond , en daarna nog tot 1666 gezamenlijk met Joan-n e s a Br e y I, toen hij verlof' kreeg om weder naar het vaderland tetug te keeren. Na zijne aankomst aldaar werd hij in het jaar 1669 Predikant te Geervliet, en overleed aldaar in 1672. Hij was een man van smaak en lust tot ondenoek. Daar hij begreep in de uitbreiding van het Christendom in de Overzeesche Gewesten niet te kunnen, slagen , zoo lang hij de ingewikkelde leer (1) Disputationes duae ad difticilem legem 54 D. de Jure Dotium. (2) Dissertatio ad nobiliores aliquot controversias , quae circa .1 3tgnoraet Hypothecas inprirnis usu venire aolent. (3) De Origine atque utilitate Fictionunt juris apud Romanos. der Hindoes , en den aard hunner godsdienstige plegtigheden niet kende, nam hij tijdens zijn verblijf op Ceilon een der geleerdste Bramineu bij zich aan huffs , ten einde, het Sanskrit van hem , te leeren en wist echte afschriften van de heilige boeken der Hindoes magtig te worden. Na zijne terugkomst in het Vaderland bezorgde hij eene voor die tijden zeer verdienstelijke Beschrfjving der Oost-Indische kusten Malabar en Coroman­del , benevens het eiland Ceilon. ..4.mst. 1672. fol. met pl. Achter dit werk vindt men niet slechts eene Nalabaarsche Sp•aakkunst , maar ook eene zoogenaamde ontdekking van de afgodery der .Heidenen , waarin men vele hunner fabelen uit de Poerana's , de Rarnayana en de Michbal hal rata aantreft , waardoor hij alzoo reeds een vroege en voor die dagen zeer verdienstelijke , voorganger van Jones, ilkens, W in t e;r, enz. geweest is. Zijn Portret treft men voor zijn werk aan. Zie Valentijn Oud-en Nieuw Oost-Indien , D. IV. h. bl. 52 , 53 en 59; D. V. b. bi. 413; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Rist. lVoordenb.; Chalmot., Biogr. Woordenb.; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens. , D. H. N. 76 en '774 Aanh. op, het Woordenb. der Kunst. en Wetens. van Nieuwenbuis; Biogr. Univers.; Teenstra, ].Yederl. Overz. Rezitt. bladz. 813 ; aangevuld uit familieaanteek. BALI)ERICK , Graaf van Uplade. Zie op ADELA. BALDERICUS NAN KLEEF , de vijftiende Bisschop van Utrecht, de zoon van Rich fri e d va n Kleef , Graaf van Twenthe , werd denkelijk in het jaar 897 te Oldenzaal geboren. Daar hij reeds vroeg neiging tot , den geestelijken stand betbonde , schijnt hij veel aan het hof van Bisschop R a d b o d u s .verkeerd te hebben , die wegens de invallen der Noormannen zijn, verblijf te Deventer hield. Daar deze Radbodus in 917 overleed en Bald er icu s zijn op­volger werd, stellen de meeste schrijvers zijne verheffing in bet jaar 918. Hij was een zeer bekwaam man , die de geleerdheid zoo zeer aanmoedigde dat de oude Utrechtsche School onder hem ,hare hoogste bloei bereikte , en wien de opvoeding der wonen van Keizer 11 en­d r ik I (0 tto, Hendr ik en Bruno) werd toevertrouwd , terwij1 hij reeds in 921 geroepen werd oin te Bonn het sluiten van het ver­bond tusschen Hendrik den Vogelaar en Karel den Een­v ou dige bij te wonen. Bij zijne komst tot den Bisschoppelijken stoel , . was zijne eerste zorg het verdrijven der Denen , die bijna jaarlijks hier te lande verschrikkelijke verwoestingen kwamen aan­rigten , en op eene dier strooptogten de St. Maartens en nog eene andere kerk te -Utrecht verwoest hadden. Hij rukte terstond eenig krijgsvolk bijeen , en viel , ondersteund door B r u n o , zijnen voor­maligen kweekeling , met zooveel hevigheid op de Denen aan , dat hij ze ten lande uitjoeg , ten einde de goederen welke zij der kerk ont­vreemd hadden , weder in zijne mast te krijgen. Daarna beijverde hij 'zich om de stad Utrecht , door de woede der vijanden jammer* geschonden en verwoest te herstellen , en de vesten met grachten , Wrens en schansen te voorzien , hetgeen hij in 951 volbragt , waarna hij er ook weder den Bisschopszetel vestigde. Waarom eenigen be­weren , dat hij toen eerst tot Bisschop was aangesteld. Reeds vroeger in 934 deed hij de Domkerk door W i 11 ibrord gesticht en die van St. S alv a t o r , door de Denen verwoest , veel prachtiger weder opbouwen. In dat zelfde jaar versterkte hij zijne nog toenmalige residentiestad Oldenzaal , en bouwde in 954 aldaar eenen steenen kerk in plaats van de aldaar door den H. Ple-Chef mus opgetrokken houten. Ook herstelde hij het hij die kerk gevestigde Kapittel , dat door de onrnstige tijden geheel vervallen was , waarom vele schrijyers hem de stichting van dat Kapittel toe­schrijven. In het jaar 966 voor de belangen zijner kerk eene reis naar Italie gedaan hebbende , bragt hij van daar de beenderen van de Hit Benignus, Pontianus en Agneta mede, die hij even als die van andere Heiligen , welke hij weder vond, aan de kerken van Utrecht schonk. Ook verkreeg hij , te dier zelfder tijd van Keizer Otto I, onder weer andere voorregten , voor de Utrechtsche kerk , het refit om geld te slaan (1), en de vrije jagt door het land­schap Drenthe; terwiji de Keizer tevens op zijn verzoek alle de giften en voorregten , die ooit aan de Utrechtsche kerk geschonken waren , goedkeurde en bevestigde. Zijne geleerdheid en bregtscha­penheid werden ook door Paus Aga petus hoog geschat , zoodat deze hem in eene Vergadering riep,, welke den 7den J unij 948 in '5 Keizers hof te Ingelheim plaats had , ter beilissing der tusschen Koning Lodew ij k IV en Hu go, Graaf van Parijs , gerezene hevige geschillen. In het jaar 970 begiftigde hij het Sticht met het graafsehap Twente , volgens anderen echter slechts met de stad Oldenzaal. Deze gift wekte natuurlijk het misnoegen van zijne wettige erf­genamen op , en daar wij , omstretks dezen tijd zijnen broeder W o I f-gang, als eersten Graaf van Bentheim , hetwelk 4e voren tot Twenthe behoorde , aantreffen , en voor het eerst van een graafschap Goor hooren, is bet waarschijnlijk dat B a I d e r i cus zijn geheele graafsehap, aan de Utrechtsche kerk heeft geichonken , maar dat , ten gevolge van het verzet zijner bloedverwanten , slechts de steden Oldenzaal en Ootmarsum met omliggend gebied te dier tilde werkelijk onder het Bisdom kwamen. B a 1 d e r i c u s is , na het bisdom gedarende negen en vijifig jaren bestuurd te hehben , in .977 te Utrecht over­leden en aldaar in de domkerk begraven. lq was om zijne uitstekende verdiensten , godvruchtig 'even en bijzondere liefdadigbeid zeer geacht en bemind , en werd lang na zijnen dood als heilig vereerd. Zijn geheente werd in 1481 , op last van David van Bourgondie, den vijf en vijfigsten Bisschop naar zijne geboorteplaatst in de St. Plechelmus-kerk overgebragt. (1) Hoogst waarschijnlijk , zoo niet zeker, is er , bij aldien hij dit regt geoefend heeft , niets van zijne munten meer overig. Zie J.de Beka, Chronicon, in Matthaei Anal. Vet. aevi, T.I11. p.63 et 64; van Goutlioeven, Chronijcke, hi. 247; Sehotanus, Beschrajv. van Priest. , N. 77; van Loon, Aloude Hist., D. 11. hi. 142 en volg. ; de zelfde Over de Penningk. , hi. 32 ; v (an) e u s­sen) en v(an) ri(hijn), Kerk. Oath., D. 1. Id. 160-162; I. % 1. hi. 513, 514 en 517; van Iloogstraten en Broncrius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; Luisei u s , Algem. Bust. Woordenb. ; Hal rri a, Tooneel der Vereen. Nederl. ; D umba r Kerkel. en Wereltl. Deventer, D. 1. hi. 231-234; Rovenius, Outh, en Gesticht. van het Bisdom Deventer , D. I. hi. 353 ; W a gen a a r, Vaderl Hist. , D. II. hi. 105 en voig. ; Biondeel, Beschr. van Utr., hi. 116, 246-248; F. Sjoerds, Beschr. van Friesl. , D. 1. hi. 642 en 643 ; de zelfde Friesche Jaarb. , D. II. hi. 93 en voig. ; Kok, Vaderl. Woordenb. D. V. hi. 41; Ch a I rn o t Biogr. Woordenb. ; Utr. Tijdschr. 1836, 11 43 en 44; Arend , Algem. Geschied. des Vaderl., D. 11. Si. I. hi. 31-35; J. Weeling in de Overs. Alrrt. voor Oudh. en Let -. terk. voor 1841, bi. 205-209, voor 1846, hi. 233 en volg. BALDEWIJN. Zie BALDUINUS. BALDEZ (FRANaseo). Zie VALDEZ (FRAmasco). BALDRIK. Zie BALDERICUS. BA LDUIINUS of BALDERIK eerste Graaf van Twente , was de zevende Graaf van Teisterband en Kleef. L o d e w ij k de Frame schonk hem omstreeks 817 , wegens de hem bewezen diensten bet landsehap Twenthe dat toen , behalve het Overtisselsehe drost­ambt van Bien naam , ook het graafschap Bentheim omvatte, en verhief het tot eon erfelijk graafschap. B a I d u i n u s vestigde zij­nen zetel in het aloude Oldenzaal , dat hij met houten palissaden versterkte en stiehtte aldaar in de door den H. P 1 e eh el mus ge­stielite kerk een Collegie of Kapittel van Kanunniken. Zie J. 'Weeling, in de Overijss. Alm. year Oudh. en Lett. voor 1846, hi. 238 en voig. BALDUINUS , BALDEWIJN of BOUDEWIJN I, den zeventiende Bis­sehop van Utrecht , was een zusters zoon van A a r no u t Graaf v a n Meet, Hij weed in 990 tot Bisschop verkoren en men getuigt van hem dat hij zeer deugdzaam was , en geen deel nam in de oorlogen welke destijds in de naburige linden gevoerd werden. Er is geen blijk dat hij gebruik beefs gemaakt van bet muntregt aan zijnen voorzaat B a Ide ri eus verleend, want de kleine muntsluk­jes, met den naam van Bald tanus, behooren stellig tot B al­duinus II , gelijk in maze dagen door deskundigen stellig bewe­zen is. Hij overfeed den 10den Mei 994. Zie Be k a , Chronicon, in Matthaei Anal. vet. Aevi , Torn. 111. p. 55 et 66; van Gouthoeven, Chronijcke , hi. 254; v(an) 11(eussen en v(an R(hijn), Kerk. Gudh. D.I. bi.61 CD 62; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Astern. Hist. Woordenb.; Luiseius, Algem. Mist. Woordenb.; Hainia, Toon. der Vereen. Nederl.; Sjoerds, Friesclie :mar& bi. 148 , 149 en 155 ; Tegentv. Stoat Van Utr., hi. 26; Kok, Vaderl. Woordenb. Cliairnot, Biogr. Woordenb.; Coll o t d' Eseury, Holl.. Roam , D. IV. St. L1..11. Aant. bl. 56 en 57; Aren d, Algem. geschied. des Vaderk, D..11. St. I. bl. 35• en 36. BALDUINUS of BOUDEWIJN iI van Holland, of zoo als hij naar zijne moeder b4genaamd werd Bounmuit viii BENTHEN de negen en twintigste Bisschop van Utrecht, was een zoos van Dir k 1/1, Graaf van Holland. IIij was ' Proost van Oldenzaal en van St. Maria's kerb te Utrecht , toen hij in het jam. 1178 tot Bisschop werd verkozen. Deze Bisschop noodzaakte alle de genen , die eenig goed van het Bisdom te leen hielden het leen op nienw te ,verhei­fen. De Hertog van Braband hield de Veluwe , een gedeelte van het tegenwoordige Gelderland, van den sBisschop te leen , en had het als een achterleen aan den Graaf van Gel de r gegeven , daar nu noch de Hertog noch de Graaf itmand zonden om het . leen to verheffen , verklaarde Baldn in u s terstond het leen verbeurd ten behoeve van. St. Maarten. De Graaf v an G el d e r deed met zijn krijgsvolk eenen inval in het Sticht en sloeg !let beleg voor Deventer , welke stad eenige dagen werd ingesloten , toen Keizer Frederik I Barbaross a tasschen beide kwam en , de strijdende partijen beval de wapenen neder te leggen, en zich aan zijne ge­regtelijke uitspraak te onderwerpen. De Graaf van Gelder kwam voor het vonnis te sterven , en Bald &in u s deed de Veluwe an­dermaal met behulp van eenige Kleefsche troepen in bezit nemen. 0 t to , broeder en erfgenaam van den overleden Graaf , verzocht de Bisschoppen van Keulen en Munster en den Hertog van Bra-. band om hulp. Deze deden de Utrechtsche en Kleefschen het Ye­luwsche ruimen , en vervolgden hen tot in het Sticht. De Bisschop ontving toen eene aanzienliike, tulp van zijnen broeder den Graaf van Holland, en het het zich aanzien , dat er een hevigen oorlog zou uitbarsten , toen de Keizer zelf overkwam en dit verschil door een provisioneel vonnis , waarbij de Graaf in bet bezit van de Ve­luwe werd gehandhaafd , besliste. Het vonnis werd echter eerst het jaar 1190 door Keizer H en dri k VI uitgesproken , ter gele­genheid dat Balduinus en de Graaf van Gelder zich beide te Mentz bevonden , ten einde over eene kruisvaart naar het Heilige land te handelen. Daar de Hertog van Braband al zijn regt op. de Veluwe aan den Keizer overgegeven - had, droeg deze het leenheer­schappelijk regt op de Veluwe op nieuw aan Ba 'du Ina s op , die nu den Hertog van Braband anderwerf daarmede beleende , met 'nag om het op zijne erven , de vrouwelijke zelfs net uitgesloten , te lunnen voortzetten. Eenige jaren later _hemiddelde Bisschop $ a I­duinus eene twist tusschen Dirk VII, Graaf van Holland, en diens broeder Willem, waarbij den laatste 300 ponclen 's jaars nit de Geervlietsche tollen en at wat Graaf Dirk in Oost Friesland, dat is het tegenwoordige Friesland , hezat , werden toegelegd. Doch B a l d u i n u s zelf geraakte in groote oneenigheid met de oproerige Drenthenaars. Deze twist was ontstaan door de knevelarijen van F 1 o­r i s van Vorenborght, die voor z4nen stiefzoon Volker, de slotvoogdij van Koevorden en het drostambt van Drenthe waarnam, en verpligt was van 's Bissehops wege de tollen te heffen van Koe­vorden. Deze deed den Bentheimmers zijne naburen allerlei overlast aan. Otto Graaf v an B en theim beklaagde zich daarover bij zijnen broeder den Leen- en Opperheer van het gewest. Balduinus liet den Kastelein meermalen vermanen , dat hij de Benthemmers in rust zou laten , maar te vergeefs, zoodat de Bissehop zich eindelijk genoodzaakt zag de ban over den weerspannigen Slotvoogd uit te spreken , die zich. daar evenwel niet aan stoorde, amr zich op het slot to Koevorden versterkte. Bit werd door Baldu in u s belegerd en na eene dappere verdediging tot de overgave gedwongen , waarbij F I or i s en Volk er beide in 's Bissehops handen vielen en in het slot ter Horst opgcsloten werden. De Kerkvoogd hechtte Koevorden nn aan zijnen mijter , en gat het kasteleinschap aan een Hol­lander , Gelb ert Postkin genaamd: clod' naderhand ziende dat deze niet bij magte was , om er zich staande te houden , stelde liij de Graaf van B e n t h ei m in zijne plaats aan hetwelk dien. Graaf bewoog , om met zijn huisgezin naar Koevorden te gaan wonen. Volker , zoon van den gebannen Kastelein inmicldels in de ge­vangenis gehuwd zijnde met de dochter van den rijke ridden A bert de L ee u w, werd op de Bede van hare bloedvrienden uit de gevangenis ontslagen en verkreeg de ver3unning orn zich op zijn ouderfijk erfgoed te Anze , onder Ruinen , neder te zetten. Volker daarmede niet vergenoegd berokkende eenen opstand te­gen den Bissehop en tegen Otto Graaf van Bentheim , die van Groningen en Koevorden sloegen hunnen Overman dood , en de eerste omringden , tegen het uitdrnkkelijk bevel , hunne stad met eenen muur. B al d u l nu s en Otto vielen met hunne krijgsmagt in het land , de eerste aan den kant van Koevorden en de andere aan den kant van Steenwijk , en bragten de muiters tot .cede. De Graaf' van Gelder die dit vuur onder de hand had helpen stoo­ken , hood zijne hemiddeling aan. De stad Groningen zond vier gijzelaars en het landschap twaalf, om in des Kerkyoogds bewaring te blijven , tot dat het verdrag gesloten en in alles volvoerd zou zijn. Balduin us bad den Graaf van Gelder , de gijzelaars naar De-venter te voeren , alwaar hij gemagtigden Wilde zenden , om over de verdragspunten te handelen. De Graaf , met deze menschen te De-venter gekomen , spande op nieuw met hen aan , en zij besehuldig­den den Bissehop van dwingelandij. B a 1 du in u s zond met alien spoed bevel , om de gijzelaars in eene naauwe hechtenis te zetten , lietwelk gesehiedde ; de Graaf van Gelder nam de vlugt. Terwijl dit v000rviel nam Volker de kans waar , overrompelde Koevor­den , narn de Gravin van Bentheim gevangen , en liet ham' met al den buit die in het kasteel was, in bewaring hrengen. B a 1-duinus viel nu in Drenthe en belegerde Koevorden. Ondertussehen kwamen de Aartsbisschoppen van Mentz en Keulen hunne bemid­deling aanhieden. Hunne uitspraak was , dat noch de Bentheimers noch Volker eenig deel aan de heerlijkheden Koevorden en Dren­the zouden hebben , maar dat Rudolf ) zoon van Volker, daar- mede beleend zon worden , en nu werd vermoedelijk uok de Grayly Van B en theim tegen de gijzelaars uitgewissekl en in vrjjhejd .ge-steld. Baldu In us ,onderwierp zich aan die uitspraak, (loch dear de °ride Kastelein en de Drentjiers , onder de hand door den Graaf van Gelder opgestookt, zich daaraan niet hidden, deed hij Koet vorden met behulp van de Bentheimers op nieuw belegeFen. be Drenthenaars verzochten hulp van den Graaf van G e Id e r , maar eer die nog aankwam , werd de Bisschop die zelf bij het beteg was , door de belegerden geslagen. Baldu inns herzamelde zijne leger en plunderde een groot gedeelte van Gelderland. be Graaf van Gelder zond eenige troepen naar het Sticht , ,die aldaar op de zelfde wijze huis hielden en belegerden vervolgens Deventer. be Bertog van Braband kwam toen den Kerkvoogd te hulp , en bragt het zoover dat er een stilstand getrofFen werd welke tot de komst van Keizer Hendrik VI, die toen verwacht werd, zon stand grijpen. .I1 endrik trof een vergelijk tusschen Baldninus en den Graaf van Gelder, en beval den misnoegden tot hunnen pligt wader te keeren en den Bisschop de geleden schade en onkosten te ver­goeden. Maar deze waren wel verre van dit bevel na te komen. Zij gingen met het bedrijven van vijandelijkheden voort. be Bisschop nam andermaal zijne toevlugt tot den Keizer, die hij te Mentz aan­trot*, deed aldaar zijne beklag over zijne wederspannige onderdanen, en ontving nu de stelligste verzekering dat die Vorst hem met krijgs­yolk zou bijstaan , doch vijf dagen na zijne aankomst te Mentz , overleed Bald &I n u s den 21sten April 1169 , na omtrent 18 jaren in onophoudelijke oorlogen geregeerd te hebben. Sommigen willen dat hij de eerste Bisschop was , die aan de stad Utrecht de magt gaf , om eene civiele regtbank te houden , en dat dergelijke zaken te voren door den Burggraaf of Stedehouder des Bisschops beslist werden. Bij wordt als een voorbeeld van regtvaardigheid, zachtmoedig­heid , zedigheid en bovenal van kuischheid afgeschilderd. Wij we-ten evenwel niet hoe ., beide eerste eigenschappen met zijne te boek gestelde daden zn overeen te brengen. Zie Beka, Chronicon, in Matthaei Anal. Vet. Aevi, Torn. 111. p. 105-113; van Gouthoeven, Chronycke 287-289,293 en 294; Schotanus, Beschr. van Friesl., bL 101; Slichtenhorst Geld. Geschied., D. 11. hi. 81, 83 en 84 ; Picard , ' Chroniick der Lands. Drenthe, hi. 179-185 ; Vossi u s , Historische .Taarb. hi. 96 en volt;.; v(an) H( euss en) en v(an R(hijn , Kerk. Oudh., D.I. bi. 205-207; van Hoogstraten en Brotierius van Plidek. Groot Alger's. Riot. Woordenb., B. 14. 39; L u Is c i us, Algem. list. Woordenb.; H a I na a, Tooneel der Vereen, Nedert.; Le Long, Beschr. van de Refot m. van Amst. , bl. 88 ; D u mbar, Kerkel. en Wereltl. Deventer , D. I. hi. 447-450; W a ge n a a r, Vaderl. Hist., D. 11. bl. 267 en volg.; Sjoerds, Friesch-Jaarbl, D. 11. 131. 40g en volg. ; Tegenw. staat van Utr. , D.1. hi. 42-44 ; Tegenw. staat van Drenthe H. 71 en 78; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalrnot, Biogr. Woordenb.; Westen­dorp, Jaarb. van Gron. , D. I. bl. 204-206; Arend, Algern. Ge• schied. des Vaderl. , DAL Si. I. H. 149-151, 261- 264. BAIDUIPIUS (FaiNciscus), Zoon van Antonins Baidninus, Raad en eerste Advocaat des Konings te Atrecht , en van II e n­drica Johanna Fore es t , werd in gemeIde stall. den lsten Januarij 1521 geboren. Hij leerde te Leuven de Grieksche en La­tijnsche talen , en studeerde toen 6 jaren in de Regtsgeleerdheid , Historic.- en Oudheidkunde. Hij onthield zich daarna met J oan d e Glimes, Markgraaf van Bergen op Zoom, aan het hof van Keizer Karel V, reisde vervolgens naar Frankrijk , geraakte aldaar in kennis met Lazare de Bail', Gulielmus Budeus en on­derscheidene andere geleerde niannen van zijne tijd; en werd eindelijk Hoogleeraar in de Regten te Bourges, alwaar hij zeven jaren onder­wees , wanneer hij naar Tubingen werd beroepen. Op reis zijnde , veranderde hij van besluit en ging naar Straasburg, van waar hij na verloop van een jaar,, tot Hoogleeraar in de Regten en in de Histo­rie naar Heidelberg beroepen werd. Na verloop van vijfjaren werd hij door toedoen van Anton ie van Bourbon, Koning van Navarre, den Paltsgraaf Casimir en den Hertog van Wurtemberg , ter ge­legenheid van de bijeenkomst te Poissy,, naar Frankrijk gezonden, om er een vergelijk aangaande de geloofsgeschillen te treffen. Hij bragt te dien einde zeker geschrift van Georgi us Cassander, die stoffe rakende, mede en breidde het uit; doch dit voldeed de Hugenooten niet , die hem derhalve tot hunne vergadering niet toe­lieten. Dock de Koning van Navarre ontbood hem om leermeester van zijnen natuurlijken zoon Karel, naderhand Aartsbisschop van Rouaan , te zijn , en tevens om zich in de voornaamste zaken van het rijk , en vooral in die van de godsdienst , van zijnen raad te bedienen. Hierom werd B a l d u i n u s door de Ministers benijd , die at wat zij konden bedenken in bet werk stelden , om hem bij den Koning zwart te waken. Hij had op zijne reizen door Duit'schland eene naauwe vriendschap met Johan Calvin gemaalit , die vol­gens sornmigen , in vele zaken met Balduinus als met een yen. , trouwd vriend te rade ging , doch hem begun te haten , zoodra hij bij den Koning in zoo groot aanzien was. Wat hiervan zij ze­ker is het, dat hij met Johan Calvin in onmin geraakte, en dat de Protestanten eenen haat tegen Bald u i n u s hadden , omdat hij een groot vriend van den Kardinaal van Lotharingen, hun groo-ten viand, was ; almede hidden zip hem verdacht , dat hij den Koning van Navarre geraden had hunne partij te verlaten. Nadat de Koning in 1562 , in het beleg van Rouaan , gesneu veld was, werd Baldninus op eenmaal van at zijn geluk en zelfs ook van at zijne boeken beroofd. Hij was toen als Afgevaardigde van den Koning op het Concilie te Trente, van waar bij, op de tijding van diens overlijden , naar Frankrijk keerde. Geen kans ziende om ergens bevorderd te warden, besloot 110, naar zijne ge­boortestad te keeren, tom hij op raad van Graaf Lodew ij k van Nassau, die Item te Straasburg gehoord had in 1564 , door Willem I, Prins van Ora nj e en andere Grooten , naar Nederland ontboden werd, om zoo mogelijk een vergelijk tusschen de Roomsch Katholijken en de Protestanten te treffen. Willem I had , om Been achterdocht te verwekken , eene geheime bijeenkomst met hem in het Sonienbosch, en hoewel die Vorst eerst tegen hem was voor­ingenomen , schepte hij weldra groot behagen in het verstand en de groote bekwaamheid van Balduinas, die vervolgens een vertoog aan den Koning opstelde , waarin beweerd werd dat ' s lands regering wel eendragtig kon bewaard worden., al werden er twee gods­diensten te gelijk gedoogd. De Prins van Ora nj e, de Markgraaf van Bergen) de Graven van Egmond en Hoorne veneer-den hem tot belooning voor zijne moeite , eene gouden keten ter waarde van 600 gull. Sommigen bebben Bald u i n u s ook als de steller. van het verzoekschrift door de Edelen der Landvoog­des aangeboden , opgegeven , doch het is hoogstwaarschiinlijk dat bij zich, toen dit ontworpen werd , zelfs niet in de, Nederlanden beyond. Hoe dit zij , hij werd op aanprijzing van Maxim iliaan van .Bergen, Bisschop van Kamerrijk , en onderscheidene an-. dere Grooten , bevorderd tot Hoogleeraar aan de nieuwe Hooge-, , te Douay, door Filips II, Koning van Spanje, opgerigt. Hetschool voornaamste oogmerk dier Nederlandsche Heeren was , om in den verwarden staat , waarin de zaken van de regering en godsdienst her waren , met Baldu in u s te raadplegen , die naar zacht­heid helde, en in alle gelegenheden te kennen gal, dat de oude wetten in vele opzigten te streng waren; dat de eerste kerk op die wijze haar gezag niet had gehandhaafd, en dat de tegenwoordige tijden te kittelachtig waren voor zulke scherpe middelen enz. J a la d u i n u s had , voor hij te Douay was aangesteld , zijne opwachting bij den Hertog van Alva gemaakt , en was door deze ook zeer gunstig ontvangen, doch naauwelijks was 114 te Douay of hij vernam dat de Hertog voornemens was , hem mede tot Regter in de Raad van beroerte aan te stellen , waartoe hij niet genegen was , als zijn• de in zaken van godsdienst altijd zeer verdraagzaam geweest. Om deze benoeming alzoo te ontgaan , reisde hij, onder voorwendsel van zijne huisvrouw of te halen ern zijne boeken mede over te brengen, naar Parris , woonde drie jaren te Angers, en werd toen door H en­drik, verkoren Koning van Polen, tot Staatsdienaar verheven , doch .hij bezat die waardigheid niet lang , want een maand daarna te Pals komende, werd hij ziek , en overleed den 114n Novem­ber 1572. Ilij was een der grootste regtsgeleerden van zijnen tijd, en muntte voornamelijk daarin nit , dat hij de Romeinsche wetten overal door de historie en oudheden ophelderde, waar in hij blij­ken gaf van zulk eene ongemeene geleerdheid , dat de oudste en ervarendste regtsgeleerden van Parijs zich niet ontzagen bij hem ter les 'te gaan , en hunne geheele studie van voren of aan naar B a !-dui n u s leest te schoeijen. Doch hij was zeer wankelmoedig op het punt van godsdienst , en is zeer dikws ijls van godsdienst veran­derd. In de Roomsche godsdienst opgevoed, nam hij te Geneve de belijdenis der Hervormden aan ; to Parijs komende , keerde hij we­der tot de Roomschgezinden , en kort daarna te Geneve weder tot Hervormden. Toen hij te Bourges Hoogleeraar was, beleed hij de Roomsche godsdienst, maar te Straasburg weder de llervormde; te Heidelberg was hij de Augburgsche belijdenis toegedaan ; dock wederom in Frankrijk komende ; voegde hij zich op nieuw tot de llervormden. Hij heeft de volgende werken over de Regtsgeleerdheid en de Geschiedenis geschreven. De Heredibus et Lege Falcidia Justiniani Imperatoris, Pa- ris 1542. Prolegomena de Jure Civili, Paris 1545. 4°. Jurisprudentia illutiana , Basel. 8°. Notae in optaturn Milevitanum. Cato , seu regula Catoniana. Basil. 1545. 8°. Paris. 4°. De institutione Historiae Universae deque Historia cum Ju- risprudentia conjungenda , Lib. IL Paris 1551. 4°. Constantinus , seu de legihus Ecolesiasticis et Civilibus Con- stantini Imperatoris, Basel. 1555. Leges et Edicta rem impp. de Christianis, Basel. 8". Notae ad lib. I et II .Digestorum, Basel 1557. 8°. Juris Civilis Catechesis, Basil. Justinianus , sive de jure nOvo lihr. IV. Commentariorum , Basil. 1560. Prolegomena in Minucii Felicis Octavium, Heidelb. 1560. 8e. Varii Traotatus et Orationes adversus Sectarios Genevenses. Leges de Re Rustica, liens novella Constitutio prima. LL. Voconiam , Fakidiam, Juliatn, Papiam, Aquiliam. De Divisione obligationum. De Pignoribus et Hypothecis , de Conditionibus , Cautione. Disputationes duae de Jure Civili ex Papiano , cum Papi- niani Vita , Heidelb. 1561. 8°. Apologia triplex adversus Calvinism et Bezam, Colon. 1562 iet 1564. Chronicon Artesiae et Notae ad Consuetudines Artesienses. De Legatione Polonica. De Calumniatoribus , ad LL. de famosis Utah's , Paris 1562. Commentarii in lib. IV. Institut. Juris Civilis Justiniani Imp. Paris 1564. Franeof. 1582. et Lngd. 1583. folio. Commentarii ad Leges Romuli et XII Tabulas. Lugd. et Basil. Historia Carthaginiensis Collationis , sive Disputatio de Pc- clesia , dim inter Catholicos et Donatistas kabita. Paris. 1566.8° Commentarii in Victorem Uticensem de Persecutione Fan-dalorum , Paris 1569. Latini Pacati Panegyricus ad 7'heodosiuns, et Eumenii °ratio de &bolls Instaurandis , Paris. 1570. Relatio ad Henricum Andiutn Ducem Poloniae at post Galliae regem. Paris. 1570. De ilpologiae adversus Calvinus et Bezam schreef bij om aan te toonen , dat Calvinus en B e z a hem ten onregte beschuldig-den van het boek de officio pii viri et publicae tranquillitatis amantis in hoc Religionis dissidio , hetwelk op den naam van C a s s a n d e r was uitgekomen , geschreven te hebben. Ook schreef hij eene soort van onderrigt over bet werk van de Hervorming der Kerk in de Fransche taal. Doch het bock , genaamd : Christian°. rum Jureconsultorum contra Duarenum , te Straatsburg op den naam van Fran eiscus Bal du in u s in het licht gekomen , is door hem niet geschreven even zoo wordt hem te onregte toege­schreven : Annotationes in Officia Ciceronis , zijnde dit het werk van Petrus Balduinus. Zie H o o ft , Nederl. Hist.. bt. 46 ; de Groot, Nederl. Jaerb. 19; Brandt, Hist. der Reform., D. I. W. 260, 261. 326; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. B. , bt. 37 en 38 ; Luiscius , Algem. Hist. Woordenb. ; (Beaufort), Het Leven van Willem I, D. I. lit. 375-378; T e Water, Verbond der Edelen, St. I. hi 51-55 en 143-146; Wa­genalr. T'aderl. Hist., D. VI. hi. 98 139, 145 ; Saxe, Onom. Liter', Pars III. p. 239 et 240, Anal., p. 630 ; K o k , Vaderl. Woor­denb.; Chalmot, Biogr. Woordenb. BALDUINUS (MARTINos). Zie RIETHOVEN (MArrirms BALDIII-• MO. BALEN JANSZ. (MATTHIJs), oudste zoon van Jan Balen Ma t­ thijsz en van Elizabeth van Bokstaal, geboren te Dordrecht den lsten October 1610 , was een naarstig onderzoeker en grondig kenner der Vaderlandsche Oudheden en Geschiedenissen , waarvan hij het bewijs gar in zijne : Beschryvinge der Stad Dordrecht, vervat ende haar Begin , Opkomst , Toeneminge en verdere Stant. Dordr. 1677. 4°. m. pl. en wapens, erne der beste Stede-beschrijvingen welke wij bezitten , waarin hij teens alien de tot in zijnen tijd geleefd hebbende beroemde Dordtenaars naauwkeurig vermeldt, zoo dat dit werk belangrijke bij­ dragen tot de letterkundige geschiedenis van ons vaderland bevat. Balen handwerde ook de Nederduitsche her , doch met geen zeer gelukkig gevolg. Levensbijzonderheden Ain van hem niet bekend , alleen weet men dat bij eerst gehuwd was met Kristina van der Tak, die hem eenen zoon en twee dochters schonk daarna met Martina Savary, bij wie hij eenen zoon en drie dochters verwekte , en eindelijk met Elisabeth van Rij nberk, die geen kinderen bij hem had. Zijn zoon Jan bereikte den ouderdom van bijna honderd jaren. Zijn portret door Rome yn de lloo ge gegraveerd , naar de schilderij van S a m ue 1 van II oo gstrat en, is te vinden voor zijne Beschrijving van Dordrecht. Zijn wapen was van zilver , met drie rozen van keel en twee kruis­lings liggende pelgrimstaven van azuur. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, GrootAkent. .11ist. Woordenb. ; Saxe, Onomast. Lit., .Pars V. p. 246 et 247; Kok, Vaderl. Woordenb, ; Chaimot, Biogr. Woordenb.; van Kampen, Geschied. der Lett. en Wetens. , D. 1. hi. 406 ; Aanh. op Nieuwen­h u i s , Woordenb. van Kunsten en Wetens. ; Nieuw Woordenb. van Nederl. Dicht. ten vervolg op W i t s e n Geysbeeick Biogr. Univ ; doch vooral Dr. Schotel, in het Jaarboekje voor Dordrecht , 1841. BALEN (MATTI:MS) een kleinzoon van den voorgaande en zoon van Jan Balen Ma tth ijs z. , was geboren te Dordrecht den 24sten Februarij 1684. Zijne ouders willende voldoen aan zijne neiging tot de Schilderkunst, bestelde hem bij Arnol d 11 o u bra ken om te leeren teekenen , doch na twee jaren van besluit veranderende , deden zij hem bij eenen kruidenier te Rotterdam. Boa. Ma t t h ongenoegen met zijnen meester gekregen hebbende , kwam weder thuis en begaf zich andermaal bij H o u bra k en om zijne kunstoe­fening voort te zetten , waarin hij groote vorderingen maakte. Hij schilderde, in de manier .van zijnen meester , historiestukken en Iandschappen. Ook oefende bij tot uitspanning de etskunst en overfeed in hoogen ouderdom in zijne geboortestad. Zie van Goof, Nieuwe Schoub. der Nederl. Kunst. , D. H. hi. 55-57; Chaimot, Biogr. Woordenb.;. van Eynden en van der Wi11igen, Geschied. der Vaderk Schilderk. , D. H. hi. 17; 1in­merzeel, Levens en Werken der Kunstschild.; Jaarb. van Dordr., 1841. hi. 33. BALEN (GoDARD vA.N), een der meest kundige en ervarene terofficieren bij het Nalerlandscbe leger in den oorlog tegen Spanje. van R eidt noemt hem de oude vos (1). Hij onderscheidde zich in 1588, bij Holten , door bet opligten van een konvooi , dat de Spanjaarden naar Zutphen en Deventer' bestetnd hadden. In Septem­ber 1595 streed hij trioedig doch ongelukkig aan de Lippe. 114 woonde de slag bij Nieuwpoort , in 1600 , bij , bragt zeer veel tot de overwinning toe , redde met zijne ruiters uit de magt van bet Spaansche regiment van Z a p e=n a , het ,geschut , dat door het,wijken der Engelschen in hunne handen was gevallen , en flank daarbij ofschoon zwaar gekwetst , den Spaanschen Kolonel gevangen. Zie , bebalve bet in de noot genoemde werk, Bo r, Nederl. Oorlog. B. XXXII , hi. 44 (34); Krijgsbevelhebbers bij Nieuwpoort, biz. 41. BALFOUR (HENRY) was Kapitein in Statendienst, tijdens den op­stand tegen Spanje. Eerst ontmoeten wig hem in 1570 aan bet hoofed van honderd Schotten binnen Vere ; doch in 1573 toonde hij zijnen cooed in het belegerde Haarlem. Ziende dat de Spanjaarden dagelijks meer voordeel op de belegerden behalen , doet hij in den nacht van den 17 Januarij een uitv.ai met eenig yolk , in witte hemden over de wa­penen , bespringt het blokhuis te Rustenburg, vermoordt de daar 1iggende Spanjaarden , werpt er eene bezetting in en brengt vier veroverde vaandels in de stad. Na het overgaan der stad aan de 1) Nederi; Oorl., biz. 931. Spanjaarden , werd Lem het leven geschonlen , onder belofte dat hij den Prins van 0 r a nje zou vermoorden , doch in vrijheid zijnde, waarschuwde hij den Prins en bleef hem getrouw. Later tot Kolonel bevorderd, nam hij in 1579 Meenen bij verrassing in:, .bezette in 1584 Lillo met 2000 man , en verdedigde dat fort zoo dapper tegen Mo-n dragon, dat deze ten Iaatste inoest aftrekken. In het volgende jaar hielp hij den vijand van den Kouwensteyn­schen dijk verdrijven. -Toen Hulst in 1596 door de Spanjaarden belegerd werd , beyond hij zich onder de verdedigers en werd , bij het afslaan -van eenen storm , doodgesehoten. Zie Bor. IXederl. Oorl., B. -XIV, bl. 140 (166), B. XX, hi. 309 (a8)..; B. XXXI11, bi. 219 ,(45); Strada, Guerre des Pays-Bas, Tom. p. 13 en '77; La Pise, Histoire des Princes en Princi­paute &Orange, p. 406 et 646 ; Hooft, Neederl. Hist. , bl. 303 en 305; van R-eidt, Nederl. Oorl., b1.7; van Iperen, Tweeh. jarig jubel-feest der -Nederl. Vrijh. , H. 47; 'sGravesande, Tweede Eeuwgedaehtenisse der Middelb. Vrijh, bl. 1-97; _Resolution des Etats-Gen.-des Pays-Bas , anises en ordre etc. , par J. C. de Jon- ge, Tom. I.-p. 96. Tom. ,1I. passim; Groen van Prinsterer, Ar­ chives , Tom. V. p. 553, Tom. VI p. 531. .BALJEE (JAcosus BIARTINUS), geboren te Leeuwarden den Oden September 1752, uit Martinus Jacobus Baljee en Grietje Johanna van ,den B erg, nijvere lieden , die voor zich -en hunne vier kinderen den soberen kost wonnen met het houden van eene breidschool of breidwinkel. ‘Na het overlijden zijner ouders in 1762, in het Nieuwe Stads-Weeihuis le Leeuwarden , met eenen jongeren broeder en twee zusters , opgenomen , verbleef 'hij aldaar bijna drie jaren ,na -verloop van -waken -tijdIfij door den Stads -Chirurgijn D irk P ars , als leerjongen ,werd aangenomen , bij wien drie jaren later tot knecht bevorderd werd. In 1771 op kosten van het gestieht , •waarin zijne opyoedinz genoten had , voor twee jaren -bij A dr i aa n van d ear *D try n, Stads-Chirurgijn te Am­ sterdam, besteld , vertrok hij , na door het 'VVeeshuis uitgerust 'en als va-n -een tweeden -,uitzet voorzien te zijn , als Tweeden Meester of Chirurgijn , •met -een -Oost-Indisch -Compagnieschip naar Oost- Indie , van .waar -hij , na een afwezen van vier jaren, in "September 1778 terugkwam. Naauwelijks in 'het Vaderland wedergekeerd , werd hem -den post van Opper-Doctor op het .zeilree liggend Oost- IndiSch Compagnieschip de Fr#heid aangeboden , waarmede hij ook reeds weder -den 1 Iden October 1778 in zee stak , na zijne aankomst te Batavia eenen togt naar de Molukken deed. Bij zijne terugkornst te Batavia werd hij , in het begin van 1781, tot Opper­ meester of Doctor in het Ambachtskwartier te Batavia aangesteld i terwijl hij in 1784 tot Chirurgijn-Majoor van het eerste Rataillon Infanterie te Batavia bevorderd werd. Twee jaren later , en wet den 12den Augustus 1786 , verliet hij de dienst van de -Oost- Indische Maatschappij , en werd ambteloos burger kocht een uit­ gestrekt landgoed eenige urea van Batavia verwijclerd , waar hij zesduizend menschen in -zijne dienst had. In 1788 zich weder irr de omstreken van Batavia • gevestigd hebbende , terwijI hij het be-.. heer van zijn landgoed in handen van vertrouwde personen had gesteld , rag hij zich aldra tot onderscheidene eereposten henoemd. Zoo werd hij in 1797 Burgemeester van Batavia , en Kolonel der lnlandsche troepen en eindelijk Raad van Neerlands Indie. Ook in het moederland toonde men zijne verdiensten op den waren prijs te -schatten , door hem in 1802 te benoemen tot Directeur der Hob­landsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, Na in 1808 zijn ontslag van de door hem bekleed wordende posten ver--zocht% en verkregen te hebben, leefde hij voorts- in stile rust tot hij den 21 Februarij 1823 overfeed. Bij zijne. echtgenoote Maria Magdalena de Vienne, met wie hij in 1784 gehuwd was geene kinderen nalatende, maakte hij nit dankbaarheid voor het,-geen hij in zijne jeugd in het Nieuwe Stalls-Weeshuis te Leen, warden genoten had , dat gesticht, na uitkeering van eenige lega-ten , tot zijnen eenigen. algeheelen en universelen erfgenaam. De Be,stunrders van het weeshuis de. liefdadigheid van dezen ede­len menschenvriend in altoosdu-rend aandenken willende handen , deden een, gedenkteeken te. zijner, eer, op de• ruime binnenplaats-, van het Weeshuis- oprigten. Zie W. Eekhoff, Het leven en de lotgevalten van Jacobus Mar­tinus Baljee; Friescha Yolks-Alm. 1836, bl. 71 en 72;. Algetn... Konst. en Letterb: voor 3802, D. I. bl. 332.. BALIU (DAVID). Zie BAILLU (DAvm); BALK (EvERHARD). Zie BALCK (EvEsHARD). BALLING (Dosam), geboren te Haarlem, was een uitstekend geleerd en braaf man , die het door zijne bekwaamheid zoover bragt, dat, hij. tot Rector. aan de Universiteit te Parijs, werd belo vorderd. Zie Sehrevelii .Harlemias,,b1: BALLING (Puna), een Haarlemmer, verinoedelift een bloed-, verwant van den vorige , was Priester in• zijne geboortestad.: Toen op. H. Sacramentsdag van het jaar 1578, nadat de. Misr gelezen was, de soldaten met geveld geweer, in de St. Baafikerk vielen, werd B.a llin g, door een Bier soldaten van achteren zoodanig ge , .. op de schoot van vrouw Mach fel d v an d er kwetst, dat hid L a an , wier man Burgemeester was ) nederzeeg,,,en kort daarna aan zijne wonden overfeed, Zie Ampzing, Beschr. van-Haarletn, bi. 463;.Needert. Hist.,_ bi. 5-72; v(a n)11(eussen) en v(an) R(hijn),, Kerkel. Outh. D. 1V. St. 1..bI. 8; Wage n a a r Paden& Hist. D. VII. bi. 209; Chalmot, Biogr. Woardenbi, BALNEAVIS (HENRY) , een &hot van geboorte-, den 10 Fe.. bruarij 1783 aangesteld tot Lnitenant Kolonel bij het regement van Stuart, werd in 1787 door de Staten 'van Holland buiten dienst. gesteld , omdat hij ronduit weigerde , zich aan hunne bevelen te tedragen , daar hij begreep, dat die tegen zijnen eed den Algemee-nen Staten gedaan , aanliepen. Hid , die toen ruim 70 jaren oud was , had Oudewater , alwaar hij in garnizoen lag, verlaten-, en zich naar 's Gravenhage bekeven, naar eerstgenoemde plaats terugkee­rende , .om , in gevolge het besluit van den Raad van State , het vorige bevelhebberschap weder op zich te nemen , werd hij afge­wezen Men droeg te Oudewater alle voorzorg om hem , die men vaststelde , dat voochad, met bijstand van volk, daar binnen to ko­men , er buiten te houden. Verstandhouding met de soldaten binnen de stall. stelde hem in staat , om den tied der vereassing te beramen en te volvoeren. 's Morgens tusschen 'vijf en zes ure naderde hij de poort , werd door hen , die zijne zijde hielden ge­kend. Deze vielen nu op een door hem gegeven teeken , met geweld de' yacht aan , hie)* hem er binnen , haalden de gereedstaande geweren af, en vergezelden hem ntar het verblijf van den toen daar bevel voerenden Kolonel van C i t t e rs. Men brak de deur open haalde dien Kolonel en den kapitein M a y, op het onzagtste ten bedde uit y. en zette hen beide, met nog twee Officieren , een Adjudant en een Kommandant der vrijcorporisten , in hechtenis. Intusschen ging een gedeelte der manschap van B a I n e a v is de poort sluiten , een ander gedeelte het geschut op de wal vernage­len , een derde maakte ,zich meester van het kruidmagazijn , orn er patronen uit te halen , terwijl zij ook de vaandels en batail­jonskas in harden kregen. Vervolgens een wagen geprest en zijn yolk in orde geschaard hebbende , trok Baln ea y is de poort uit met vliegende vaandels en slaande troth met vier kompagnien van het Regiment van Stuart, het geheele derde batailjon van G r e­nie r, vijf dragonders van Hyland, en een man van Saxen-Go th a. Een gedeelte van bet batailjon van H a r den b roe k, uit Heusden naar Vianen trekkende, voegde zich bid hem. be drie kompagnien van Stuart in de Wierikkerschans , onderrigt van het voornemen van Bain ea vis, wachtten den uitslag van den toeleg te Oudewater af. Dezen vernomen hebbende , verlieten zij , onder aanvoering van eenn korporaal , die van den bevelheb­benden Olilcier de slentels gevorderd , en , op het dreigen van geWeld , bekomen had , de schans , waar , behalve de Officieren en eenige sergeanten , slechts 20 soldaten bleven alle de overigen volg­den den weg naar Gelderland door Balneavis ingeslagen. Dit be-drijr van den Luitenant-Kolonel , namen de Staten van Holland op als een verraderlijken aanslag en overweldiging van het krijgsvolk , hetwelk zij ter verdediging van hun souverein grondgebied , aldaar in bezetting hadden. Om dit hoop verraad te straffen , en hun souverein gezag over het krijgsvolk , binnen Holland gelegerd , te handhaven , beloolden .zij den genes , die B a 1 n e a v is op de Voorpoort in 's Hage zon leveren , of daartoe gewisse aanwijzing moist te doen , dat hij dadelijk op de Voorpoort in hechtenis ge . raakte , eene belooning van 2000 gouden dukaten , met volmagt aan alle en een iegelijk , wie het ook zou wezen , dezen B a I n e a- v i s , waar hij ook te bekomen most zijn , dadelijk te • vatten, en naar 's Gravenhage over te brengen ; gelastende cue Officieren en Geregten om , des verzocht , de behulpzame hand te bieden. Aan de soldaten , die onder het geleide van B aln e a v i s waren tnede­ gegaan , deden zij bij eene openbare afkondiging weten , dat zij de misleiden en tot inkeer komende , voor den eersten Julij, volkomen kwijtscholden van alle straffen , waarin zij door de gepleegde euvel­ daden mogten vervallen wezen terwijl zij alien , die deze kwijt­ schelding van straf versmaadden , als verraders en wegloopers met de doodstraf dreigden. B a I n ea v is in de afkondigingen van de Staten van Holland een verrader genaamd , werd met zijn yolk in bescherming genomen door de Staten van Utrecht , te Amers­ foort vergaderd. In 1794 maakte B a Ineavi s met zijn bataljon een deel uit van de bezetting van Nijmegen toen die vesting door de Franschen belegerd werd , doch toen zij door de onzen ontruimd werd , werd hem door het ontijdig verbranden der schipbrug en een on­geluk aan de gierbrug overkomen , den aftogt afgesneden. Hij , die een zwak gehoor had, het aan alle Bevelhebbers voorgelezen bevel tot ontruiming, naar het schijnt , kwalijk verstaan hebbende , bleef zijnen post aan de Hoenderpoort bezetten en weigerde dien te ver­laten , zelfs toen de Kapitein van H o e y , door den Opperbevel­hebber daartoe verzocht , hem kwam aanzeggen , dat hij spoed ma-ken en aftrekken moest. Hierdoor had dit bataljon den afinarsch nog niet begonnen toen de anderen reeds Lang aan de overzijde der Waal waren. Balneavis nu bespeurende in welk eenen toestand hij zich beyond , had de tegenwoordigheid van geest om , na in allerijl eenen krijgsraad te hebben bijeen geroepen , twee der daar aanwezige Officieren naar het hQoldkwartier der Franschen te zenden, ten einde , als had er geen ontruiming der vesting plaats gehad , eene eervolle capitulatie te bedingen. Deze kunstgreep ge­lukte , ofschoon de vijandelijke voorposten reeds door de openge­schoten Hartsteegpoott binnen rukten. In 3 artikelen was het in haast gese,hreven verdrag vervat; en het achtergeblevene gedeelte der bezetting trok op den 9den November met volledige krijgseer de stad uit , doch moest op het glacis de , wapens nederleggen en in krijgsgevangenschap gaan. Intusschen had B al n ea v i s , door zijne kloekmoedige houding, de stad Nijmegen voor een haar drei­gende plundering bevrijd , want hij had bij het verdrag bedongen, dat de inwoners der stad in het Yrije genot hunner privilegien enz. zoude blij ven. Eene zijner dochters , Anna Barbara genaamd , is gehuwd ge­weest met den Lnitenant-Generaal Jhr. Jan Willem Jansen, en eene andere met den K.olonel Directeur der Artillerie in Neerlands In-die, Johan Hendrik Adolf von Schmidt auf Altenstadt. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaa r. D. XIV. hi. 202-305,. D. XXVII. bl. 313-316; C h a lin ot , Biogr. Woordenb.; C. an der A a, Hist. van den_tegento. Oorlog, D. II. hi. 277 en 278; HOS. seha, Heldend. te Land, D. 111. bI. 132. BALTENSZ (FRAN)), die zich in de eerste helft der zestiende ceuw als Boekverkooper te Dordrecht gevestigd had , was heimelijk de leer van den befaamden David J or i s, die in het midden dier eeuw te Dordrecht nog wenige veinige aanhangers had , toegedaan. Zijn vader was Balt en Franszoon (1), een ijverig Calvinist en Ouderling der Hervormde Gemeente te Dordrecht, hij welke hij in hooge aehting stond , wordende meermalen door zijne medebroeders naar Duitschland gezonden om Predikanten te hooren. Nadat Frans B a 1 ten s, die te dier stede in de Nieuwe Kerkstraat eene drukkerij had , zich door het uitgeven van eenige kleine en ihans vergetene gesehritten had bekend gemaakt , Het hij ten fare 1635 een door hem zeiven opgesteld boekje getiteld : Gulden kleinoodt, streckende tot verclaringhe van het 13de Ca pittel des Euan­geliums Johannis, bij Nicolaes Centen drukken, en gal aan zijne medeboekhandelaren Tr oyen B ri el laert en Reinier een riem van , ezemplaren , om die onder de Gemeente te versprei-den. Daar hij dit zonder voorkennis en toestemming van de Ker­keraad gedaan had , werd er in de vergadering van 27 Decem­ber van dat jaar over gehandeld. Men las er eenige perioden en afdeelingen uit voor en beyond » dat het een hersen sinneloos » schrift was , daar nit geen verstant in 't alderminste kon gevat of » geraapt worden , en rya hem gehoord te hebben , de broeders een-»stemtnig verklaarden , dat hij een persoon was , seer swack ende » kranck van herssenen , en , besloten de gedrukte exemplaren n in te trekken , om de ontwffelbare bespottinghe der gereformeerde kercke te voorkomen." Niettegenstaande dit oordeel en het verbod , dat zijn werk on­dergaan had, bleef B al tens z voortsehrijven en bragt een werk to zamen , dat hij noemde Samaritane ofte spiegel der Godtvree­sentheyt en eerbaarheyt ofte gesprech van den Heere met het rechtgeloovigh tail van Samaria, oft uyt Jacob van Ephraim van Sichar, beschreven in het vierde capittel van -den Evan. gelist Johannes, in prys voorgestelt, die met vergeldinghe ver. golden toordt, volgens de woorden des Heeren enz. Dit geheele werk was echter zoo ergerlijk en aanstootelijk en bevatte onder den mantel der orthodoxie, zoovele grove nitvallen tegen kerk en staat , dat de Regering hem verbood het uit to ge­yen dock , wat hij geschreven had moest het licht zien, in spijt van dat verbod. Hij knipte dus het geheele handschrift in kleine snippers , soms slechts drie of vier woorden bijeen , soms eenen geheelen regel aan elkander latende. Nu sehudt hij alle die snip­pers in eenen zak of eene mand dooreen , voegt ze alien , naar gelang zij hem in de hand kwamen , weder naast elkander en zond (1) Missehien wet de zelfde, als de voormaiige Kapitein der Water, getizen vat dien naam. het in 1648 de werelcl in , waardoor er een boek ontstond , waar zin nosh slot aan is , dat door zijne onverstaanbaarheid vertnaard is geworden , en wegens zijne zeldzaamheid op openbare verkoo­pingen 5 of 6 ja somtijds zelfs 7 guld. geldt , ofschoon het vol­gens A. bcoude en Arrenberg later to Amsterdam bij J. Rot-t er d a m herdrukt is (1). Ook moet er volgens die schrijvers van B a 1 t en s z nog bestaan hebben : .Historie van Joseph , den zone Jakobs , beschreven b den Propheet Mose in zijn eerste boek , Dord. 1648. 8°. Zie, bebalve bet reeds aangebaalde werk , Barueth, Holt. en Zeel. Jubelj. bi. 145; Chalmot, Biogr. Woordemb.; Schotel, Kerkelijk Dord. D. T. bI. 52; de Navorscher, late jaarg. bl. 115 en 152; maar vooral een stukje van Dr. Schotel, lets over de Samaritane van Frans B a l t e n a z , in het Mengelwerk der Vaderl. Letteroef. , Dec. 1835. BALTHASAR (FLORIO BALMER of BALTESERS, waarschijnlijk een Delvenaar, woonde aldaar in 1589 en oefende bet beroep van goud­smit uit. Later was hij ook Landmeter , en nog later noemt hij zich Gezworen Landmeter, zonder dat het blijkt wanneer hij een of ander geworden is. HO begaf zich aan het maken en graveren van landkaarten waarin hij v oortreffelijk slaagde, vooral munt zijn werk uit in naauwkeurigheid, daar hij overal de legers volgde en op de plaats zelve alles opnam. In de bewerking overtreffen ech­ 'ter de laatst vervaardigde kaarten aanmerkelijk de vroegere. Er bestaan van zijne hand: Kaart van de belegering van Rommel in 1599 , met de fortification. Afbeeldinghe van den grooten tocht in Vlaenderen , Anno 1600, van de E. M. Heeren Staten Generael der Vereenichde Nederlanden , net haer Legher, , onder 't beleydt van syn Prin­ celicke Excellentie Ma ur itz van Nassau, etc. , met war­ achtighe gelegentheyt van de steden ende dorpen , in dese Lantstreke gelegen , uit twee aaneengehechte folio bladen be­ staande. .Kaart van de belegering van Grave in 1602, in 2 folio bladen. Caertgen van de belegering van Ostende , geamplieerd tot-. ten lesten dads , dat de .Deer van Ma i.que tte (de laatste Gou- verneur)oyttrock. Caerte van de afbeeldinge van de stadt Sluis. Caert van den slag by Gibraltar in 1607. Caert van het beleg van Gulick in 1610. Caert van Delfland in 10 folio bladen. Caert van Schieland in 15 folio bladen , waarvan 13 de kaart en 2 den tekst bevatten. Caert van .Rijnland in 22 folio bladen. (1) Naamregister van Nederd. Rockets, hi. 36. Plaat van het leger voor .Rhees in 1614. Plaat van het leger voori Wesel 1614. De geheele gelegentheyt van den lifinstroom metten appen­ dentien van dien, van Wesel totten Tholhuys toe. Aan de zes laatste schijnt hem echter zijn zoon Balthasar Florisz behulpzaam te zijn geweest. Floris Balthasar overleed in December 1616 en werd den 10 dier maand in de Nieuwe kerk le Delft bijgezet. flij liet bij zijne huisvrouw Dircktgen Zymons van Overvest drie zonen na , die in 's vaders beroep werkzaam waren ; als.: Cornelis Florisz die later deh naam van Berckenrode aannam; Fran­cois Florisz en Balthasar Florisz, die zich mede later van Berckenrode noemde. Zie Mr. J. T. Bodel,Nyenhuis, Over de Nederl. Landm. en Kaartgray. Floris Balthasar en zijne zonen. Overgedrukt uit het Instituut enz. 1845. N° 4. BALTHASAR GERARDS. Zie GERARDS (BALTHASAR). BALTHAZAAR (M.) moet in het laatst der vorige eeuw een zeer beroemd Genees- en Heelkundige te Leiden zijn geweest. Hij gal* blijk van zijne kunde in de volgcnde werken : Over de Gedrochten in de Geneeskunde , Amst. 1762. 8°. Toetsteen der Heelmeesteren, Leid. 1768. 8°. ' Verhan.deling over de Bloedstorting, Leid. 1768. 8°. Pathologica Cherurgicalis of Ileelkundige Ziektekunde, Amst. 1771. 2 deelen. 8°. .Heelkundige waarnemingen , Amst. 2 deelen. 8°. Cathechismus der Heelkunde , Amst. 1785. 8°. Verzamelino van kleine stukjes, Brieven en Verhandelin-gen , Amst. 1785, 8°. Genees- en Beelkundige Verhandelingen over de Zalven en Pleister si, Amst. 8°. Zie van Abcoude en Arrenberg, Naamreg. van 1Vederd. Boeken. BAMBOOTS. Zie LAAR (PIETER VAN). BAMESBIER (Him) een Duitscher,, die te Amsterdam woonde , en zich met het portretschilderen bezig hield , waarin hij zeer be­kwaam was. Hij was een leerling van Lambert Lombardus en overleed in het laatst der zestiende eeuw in den ouderdom van bijna 100 jaren. Zie van Mander, Leven der Schild. , D. I. IA. 155; Clialmot, Riogr. Woordenb. BAN (Favictscus Du) werd , na eerst eenige tijd, zonder vaste aanstelling , blijken te hebben gegeven van zijne bekwaamheid tot bet geven van onderwijs in de Redeneerkunde , in het jaar 1636 , tot buitengewoon Hoogleeraar in die wetenschap aan de Leidsche Hoogeschool benoemd. Twee jaren later droeg men hem ook , gedurende de afwezigheid van Joannes Bodecheer Benningh, die tijdelijk , als politick Raad in Brazilie, in dienst der Westin­dische compagnie getreden was, bet Hoogleeraarsamht in de VVijs­begeerte op, waarin hij , naar het schijnt later bevestigd weed, terwiil hij van het onderwijs in de Redeneerkunde afstand . deed. In het jaar 1641 zag hij zich , nevens het onderwijs der Natuur­kunde ook dat der Zedekunde toevertrouwen , in welke vakken hij werkzaam bled tot aan zijne dood , die in 1643 voorviel. Zie Si egen be e k, Gesch, der Leidsche Hoogesch., D. 1. bl. 149 en 153. D. 11. T en B. bl. 121 en 269. BAN (JOAN ALBERT) die in de eerste helft der zestiende eeuw leefde , was een bekwaam . componist , die ook de Nederduitsche her handteerde. Er bestaat van hem een .werkje in dichtmaat ge­titeld : Zang•Bloemsel , Amst. 1642. 4°, dat , zeer net uitgewerkt en vrij belangrijk is voor de geschiedenis der Zang- en Toonkuest , doch niet zeer loffelijk getuigt aangaande 's mans bekwaamheden in de dichtkunst. Ook gaf hij nog in het licht : Kort Sang/a-Be­ richt op zijne zielroerende zangen. Amsterd. 1643 , zijnde een werkje' tot onderrigt in de Muzijk. Zie Woordenb. der Nederl. nicht, ten vervolge op Witsen Gtysbeek; Catalogus der Boeken van Mr. C. P. E. B.obide van der Aa, bi. 70. BANCK (L.AuttE3s) of BANK, geboren te Norkoping in Zweden kwam in het begin van 1641 naar Franeker, om er zich in de reg-ten te (wiener'. Het schijnt echter dat hij vroeger elders gestudeerd had , want den 18den November van dat zelfde jaar werd hem, met toestemming van den Hoogleeraar A rn oldus V e r h e l en J o 11 a n­nes P h o c y l i d e s Hol ward a, door den Senaat der Hoogeschool toegestaan , om privaat-collegian over de Wijsbegeerte en de Rede­neerkunde te houden. Een paar jaren later ondernam hij,,eene letterkundige reis door Frankrijk , Italie , Spanje enz. en kwam als Doctor in de Regten terug; aan welke lloogeschool hij dien graad echter bekomen heeft vindt men niet opgeteekend. Na zijne terugkomst, in October 1645 , gaf hij zoo. veel blijken van geleerdheid, dat men hem in 1647 tot buitengewoon Hoogleeraar in de Regten aan de Hoogeschool te Franeker benoemde, in welke betrekking hij nog werkzaam was , toen hij den 13den October 1662 ongehuwd overleed. Van zijne hand heeft men: Roma Triumphans , seu inauguratio. Innocentii X, cum ap­pendice de , quarundarn Ceremoniarum Papalium origin,, Franeq. 1645 en 1656. 12°. Dit werk had zijnen oorsprong te danken aan de omstandigheid, dat hij zich in 1644 juist te Rome beyond toen Innocentius X als Pans gebuldigd werd. De Tyrannide Papae in Reges et Principes Christianos Dia-, Franeq , 1649. 12°. scepsis. Commentarius de Privilegiis traneq., 1649. 4°: Commentarius de Privilegiis Jurisconsultarum. Franeq. 4°. Commentarius de Privilegiis Studiosorum. Franeq., 1649. 4°. Commentarius de Privilegiis Mercatorum. Franeq. 1649. 4°. De Bancci-ruptoribus. Franeq. , 1650. 4°: Commentarius de Privilegiis Mulierum. Franeq; 1651. 4°. Taxa S. Cancellariae Apostolicae , Notis illustrata. Franeq. 1651. 8°. Een werk dat onderseheidene drukken beleefd heeft. Dissertatio de Jure et Privilegiis Nobilium. Franeq„ 1652. 4°. Tractatus de Duellis. Franeq. , 1658. 4V. Bizarrie Politiche, o vero Racolta delle pin notabili prattiche di stato nella Christianita. Franeq., 1658. 12°. ispisserta Hones de structura et ruptura Aureae Bullae Caroli 1V. Franeq., 1661. 8°. Discursus Arcademicus de Jure aggratiandi. Dissertatia de Consiliis et Conciliariis Principum. Franeq. 4°. Zie Vriemoet, Athen. Friciac. pag. 403-405; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalm ot, Biogr. Woordenb. D. II, bi. 74; Biogr. Univ. BANCK (PIETER VAN DER) , een Nederlandsch graveur, geborpn, omstreeks 1710. llij was een kweekeling van den Franschen Gra­year Jean Bap ti ste de Poill y, ea vestigde zich te Londen, waar hij zich eenen naam maakte door zijne prenten in zwarte­kunst. Zie Biogr. Univer.s. BANCK (JOHAN VAN DER), een Nederlands Kunstschilder die in de eerste helft der achttiende eeuw te Londen gewoond heeft en waarschijnlijk een broeder van den voorgaande was ; Johan F a­b er en anderen Zwarte-kunstgraveurs hebben onderseheidene por­tretten naar hem in het koper gebragt. Zie van Eynden, en van der Wiligen, Geschied. der Vaderl: Schilderk. , D, I, bl. 280 ; Immerzeel, Levens der Kunsts. BANCHEM (JouAN VAN) , of BANKHEH geboren in 1540 , te Leiden, nit aanzienlijke ouders, werd van der jeugd aan opgeleid tot de beoefening der fraaije Wetenschappen. De eerste gronden legde hij te Utrecht, onder G e o rgi us Macro pe d i u s. Van daar begat hij zich naar Leuven , alwaar toen de studie der Regtsge­leerdheid in vollen luister bloeide. Na zich bier eene geruime tijd met onophoudelijke vlijt in dat vak te hebben geoefend, bezocht hij Angers, waar hij- tot Doctor in de Regten bevorderd werd: In zijn vaderland teruggekeerd vestigde hij zich als Advokaat , in,zijne geboortestad en maakte er eenen grooten opgang, aangezien hij door oefening en verstand boven de meeste zijner didgenooten uitblonk; hetgeen ten gevolge had, dat toen er in 1582 eenen lloogen Raad over- Holland , Zeeland en Westfriesland werd opge­rigt, waarvan het berigtschrift reeds in 1580 ontworpen was, ttit heofde tan zijne uitnemende verdiensten en bekwaamheid , op nanbeveling van W i 11 e m I, Prins van 0 ranj e, tot lid daarvan -werd aangesteld. HT, die met zijne praktijk groote schatten won en bovendien niet eerzuchtig was , nam dit ambt niet dan na lang -aarselen aan. Daar men zich destijds bezig hield met het maken van onderscheidene -nieuwe wetten zoowel in het kerkelijke als wereldlijke werd zijne erva­renheid niet zelden door de Wetgevers geraadpleegd. Ook werd hij ne­vens zijn medelid in den Hoogen Raad Dirk van L ee uwen tot scheidsman gekozen , tusschen de regering van Leyden en Dijkgraaf en Heemraden van Rijnland , over de grenzen van hun regtsgebied, waar­over een geschil ontstaan was, dat zij gelukkig bemiddelde. Geen minder blijk van ongemeene begaafdheid gaf van Ban c h e m in een . nder geschil , hetwelk daarna tusschen de Regering van die stad en den Senaat der Hoogeschool ontstond en zoo ver ging, dat , indien er geen bekwame hand gebruikt werd , om die breuk te heelen , het op het te niet gaan der Hoogeschool had kunnen uitloopen. Hij slaagde er zoo gelukkig in, om die twist te doen eindigen , dat hij kort daarna in 1594 tot Curator der Hoogeschool verkozen werd , welke betrekking hij nevens zijne vermaarde ambtgenooten Joan v an. .der D oes , 'leer van Noordwijk , en Joan de Groot, Burgemees­ •er van Delft, vele jaren met veel lof heeft waargenomen. Een paar jaren vroeger in 1591 was hij mede benoemd in eene com­missie aan welke het daarstellen van eene kerkenverordening was .opgedragen. Zijne ongemeene geleerdheid en ervarenheid , gevoegd bij de nitmuntende wijze , waarop hij de hem opgedragen bedienin­gen waarnam , deden hem na het overlijden van Diederik v an Egmond van der Nieuburg, in 1599, in diens plaats tot President van den Hoogen Raad henoemen , welke waardigheid hij .tot aan zijn overlijden, den 29 November 1601 , heeft waargeno­men. Hij bezat eene zeer groote welspieken.dheid , gepaard met deftig­ 'held zonder trotscheid , en met zetlige ernsthaftigheid zonder stuurs­heid ; bovendien was hij zoo opregt en zulk een beminnaar van, regtmatigheid en billijkheid , dat noch haat , noch gunst,. noch vriendschap , noch eigenbelang het allerminst op. zijn gemoed ver­mogten ; in alle andere opzigten was hij menschlievend en toege­vend, en voor het overige hijzonder bekwaam.omde zwaarste ver­ ..schillen in der minne te schikken. Zie Bar , 1Vederl. Oorl. B. XVII bl. 330 (29) , B. XXVIII M. 556 (21); Orlers, Beschr. van Leyden, bl. 344 en 345; Van Loon,. Nederl. , Historip., D. IV bl. 56; Van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb; Luiscius, Algeria. Hist. Woordenb. , D. II, bl. 68; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VII, bl. 451; Kok, Vaderl. Woordenb. D. V, hi 97 en 98; Chalmot, Biogr. Woordenb. D. II, bl. 52 cn 53; Siegenbeek, Geschied. der Leids. Hooges. D. II. T. en B. bl. 6. BANCHEM (JAN nil), misschien een afsiammeling van den voorgaande , bekleedde in 1672 het ambt van Schepen te 's Graven-- venhage en was een der bitterste vijanden van de gebroeders C o r­ ue I is en Joan de Witt, in zooverre zelfs , dat hij , toen de beide broeders zich , den 20 Augustus 1672 , op de gevangenpoort bevon­ den , eenige Kapiteins der Haagsehe Schutterij bij eede deed be­ looven hen niet in het leven te latent ook haste hij in persoon de burgers van het blaauwe vendel tegen die ono. elukkige slagtoffers a op. Nog geeft men hem na, dat hij, toen de burgers voor de ge­ vangenpoort zamengerot waren , van het stadhuis kwam, om hen tot den moord aan te zetten en zich naderhand niet schaamde, eenen degen te dragen, op welks gevest, door. Kasper A dam de Mars, een der handdadige aan den moord dit gruwelstuk was afgebeeld. In September van dat jaar tot Baljuw van 's Gravenhage aange­steld , belting hij zoovele euveldaden dat hij, den 31 Julij 1680, op last van het Hof van Holland in hechtenis genomen, en streng gepijnigd en nog in bet zelfde jaar , wegens menigvuldige begane misdrjj ven en vuile handelingen , veroordeeld werd om onthalsd te worden. Van dit vonnis zich op den Hoogen Raad beroepen, hebbende , wist hij middel te vinden , om , hangende het geding, uit de gevangenis te ontsnappen , en , benevens zijnen zoon , een ver­blisifplaats te Amsterdam te zoeken , doch te dier stede , met zeke­ren Sal o m on Bosch , eenen aanslag tegen het leven van den Burgemeester Ko en raad van Beu ni n g en gesmeed hebbende, werd hij achterhaald en betrapt. Nu bragt men hem op nieuw naar 's Gravenhage, waar hij , na nog onderscheidene jaren gezeten te hebben , op de gevangenpoort overfeed , terwij i zijn geding voort den Hoogen Raad ,nog niet afgedaan was, waardoor hij de welver­diende straf ontging van door beulshanden op het schavot te sterven. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XIV, bl. 164 en 179, en D. XV 204 ; Bijvoegsels en Aanm. op W a gen a a r , D. X1V , bl. 86; Kok, Vaderl. Woordenb. D. bl. 98-101; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. H, bl. 83 en 84. BANCKERT (ADRrAEN) behoorde tot het geslacht der Zeeuw­sche B a n c k e r t s en was waarschijnlijk de zoon van J o o s van Tr appen te Middelburg , den 4den Januarij 1596 overleden. De naam van Tra ppen was eigenlijk de geslachtsnaam, ofschoon de latere afstammelingen alien dien van Banckert of B an ek e r s (1) er hebben toegevoegd , en bij dien naam Lamest bekend zijn. Deze A dr iaen was de oom van den beroemden Admiraal in Brazilie, (1) De Jonge fNederl. Zeew.) sehrijft overal den naam Banekers, volgens zijne handteek,ening, ofsehoon die door anderen ook door de la Rue altijd-Banek ert gespeld wordi. De laatste letter in die handtee­kening ken even coed een t als een s zijn. Joos van Trap pen en staat bekend als Kapitein ter zee. Ilij sneavelde in 1600. Zie de Jonge, Nederl. Zeew. , D. 11. St. H. hi. 99. BANCKERT (Joos VAN TRAPPSN gezegd) , een der moedigste zee­helden uit het tweede tijdvak van den oorlog -tegen Spanje. llij was te Vlissingen geboren , omstreeks bet begin der zeventiende eeuw , en was denkelijk een zoon van Nichiel van Trappen, gezegd B a n c k e r t , een ouder broeder van , den voorgaande , di e van 1587-1607 als Kapitein ler zee diende , en ter vrouwe ge­bad heeft, eerst Helena Arondeus en daarna Franpoise Darpio n. Joos door zijne ouders tot een ambacht bestemd , ge­voelde geen rust aan land , ging als gemeen matroos naar zee en klom, door cooed en braafheid , spoedig op tot den rang vanKapitein ter zee, die hij in 1624 bekwam. Hij was tegenwoordig bij het verove­ren der zilvervloot in 1628 , en had Wen het bevel over het schip de Neptunus , van 24 stukken. In 1629 was hij een der Kapiteins die onder den Admiraal Loncq naar Brazilie werd gezonden tot den aanslag op Pernambucq. Doch hij is vooral beroemd om zijne daden tegen de Duinkerker zeeroovers. Eens sloeg hij met zijn schip alleen tegen 13 Duinkerkers , van welken hij drie in den grond schoot en zich zoo uit hunne handen redde. Later tusschen twee vijandelijke schepen beklemd en zich niet willende overgeven , zette hij zijn ondsten zoon (men meent dat deze de naderhand zoo be­roemde Admiraal Adriaan Banckert was ) met de lont bij bet kruid , met bevel om er den brand in te steken , zoodra hij betbe­val en met de bedreiging dat hij hem antlers den kop zou kloven; dock hij geraakte nog gelukkig nit het gedrang. In 1637 streed hikals Kommandeur van vier schepen tegen zeven Duinkerkers , en veroverde twee schepen en een fregat , die hij te Vlissingen op­bragt. Bij den hevigen slag tegen de zelfde vijanden, onder den Admiraal. Maarten Harpertsz oon Tromp, had Banckerton­der hem het bevel als Vice-Admiraal. Roemvol en gezegend was het einde van dezen. slag , waarin de Duinkerksche vloot een ge­ducht verlies Teed. Tot loon van zijn moedig gedrag ontving Banckert, even als Tromp, eene gouden keten met medaille ter waarde van twee duizend gulden, Ook deelde hij in den roem der overwinning die Trom p , in het jaar 1639, op de Spaansche vloot onder Engeland behaalde. Tot Admiraal over de West-Indische vloot verkoren ging hij in Februarij 1646 daarheen onder zeil ; kwam , na verschillende onhei­len van stegenwind, storm en muiterij , te Olinda , waar hij alles in nood en wanorde vond, Van daar naar St. Francisco gezeild , werd het eiland Taparipa door de Nederlanders gewonnen , doch kort daarna door de Portugezen heroverd. Han c k e r t behaalde nog eene overwinning in de baai van Todos los Santos waar hij van zeven Portugescha scbepen een in den grond schoot en vijf nam. Niet lang daarna nam hij nog vier schepen van den vijand , daarmede eindigde de loopbaan van hem , dien men om zijne kloekmoediga heid den Geessel der Spanjaarden en schrik der Portugezen noemde. Hij stierf op de terugreis, in 1647, den room nalatende van een der beste zeeofficieren van zijne tijd te zijn geweest. Men open-de en zoutte, naar het gebruik van die tijden, het lijk en ofschoon hij zeer zwaarlijvig geweest was en sterk riekte, wilden zijne zonen , die beide aan boord waren , niet gedogen dat de kist over boord gezet werd. Hieruit ontstond zu.lk eene verschrikkelijke stank , dat alle zouten spijzen op het schip smakeloos werden. Hij was gehuwd geweest met A driana Jans die .hem drie zonen schonk , Adria an v a n Trappen, gezegd Banckert, die volgt; J oos van Trappen, gezegd Bancke rt, als Kapitein ter zee gesneuveld in 1653 en Johan van Trappen, gezegd Banckert, die mede hierachter volgt. Men vindt 's mans afbeeldsel door U d e m a n s en door eenen andere zonder Aaam des plaatsnijders. iiedeLaRut, Staatk. en Heldh. Zed. 127-131; Cornmeiijn, Leven van Fred. Rend. D. I, bi. 38, voig. D. 11, bi. 32; Lla ima, Tooneel der Vereen. Nederl. v an ilaren, Geuzen uitg. van Bil­derdijk hi. 228 ; van Wijn, Nalez. op de Vaderl. Hist. van Wa­genaar, D. II, bi. 236 en 237; Kok, Vaderl. Woordenb., D. V; hi. 86-90; Ch a imot, Biogr. Woordenb., D. II, hi. 79-82 ; Biogr. Nationale ; van Kampen, Varier& Karakt., D. II, hi, 275 ; Aanh. op het Woordenb. van Kunsten en Wetens. door G. Nieuwenhuis; Engeibert Gerrits, Heldend. ter Zee, DJ, hi. 832; de Jonge, Nederl. Zeew. D. L BANCKERT (AtiRILAN VAN TROPEN gezegd) was de beroemde noon van den voorgaande. De tijd zijner geboorte is onbekend maar kan niet later dan 1620 worden gesteld , daar hij in 1642 reeds Kapitein ter zee was. Hij onderscheidde zich door moed en beleid tegen de Duinkerkers. In den zeeslag van 10 Augustus 1653 tegen de Engelschen , waarin Maarten Har pe r ts zoon Tr °nip sneuvelde, werd zijn schip, met dat van C orn elis E v e r tsen, na eene mannelijke verdediging , in den grond geseho= ten, doch hij zelf werd behouden. In 1659 maakte hij zich be­roemd , door de dappere verdediging van zijn schip de Zeeridder van 28 stukken , tegen de Zweden. Gedurende den zeeslag in de Soft, onder den Admiraal 0 b d a m zich loffelijk hebbende ge­kweten , overwinterde hij met de Nederlandsche vloot in Dene. marken en werd, met 5 schepen, naar Landscroon gezonden, onder het eiland Ween , door het ijs ‘aan den grond gedreven. Aange­tast door twee kloeke Zweedsche oorlogschepen van 50 en 40 en eene fluit van 24 stukken , 'van eene' .andere zijde aangegrepen .door 5 seltherbooten en sloepen met veel kiiigsvolk bemand , wist Ban c leer t zich onvertaagd te verdedigen. Met .omhoog geheschen vlagfteii '01'1611:yds wacht hij "len • vijand af, schiet een brander in ''den grond en drijft de Zweden op de vlugt. Daarvoor ont. vifig hij van den Koning Ivan Denemarken eenen geuden viaat'op het felt is afgebeeld• In 1664 tot Sellout bij Nacht benoemd , handhaafde hij den ouden roem in den ongelukkigen slag van 13 Junij 1665. Wat den Raadpensionaris Johan de Wit tot grooten roem werd aan­ gerekend , het uitbrengen van de vloot door het Spanjaardsgat met een ongunstigen wind, was reeds eenige weken vroeger door B a n c­ ker t verrigt, die met 17 oorlogFchepen , met een W. Z. W. wind door het zelfde Spanjaardsgat was uitgezeild, gelijk dat ook in 1653 door den Vice-Admiraal de With was gedaan. Den 7 Julij 1665 werd Banckert Vice-Admiraal , en onderscheidde zich op nieuw in den vierdaagschen zeeslag in 1666 , waar zijne onversaagdheid de overwinning hielp bevechten. Niet zoo gelukkig was Banckert in den zeeslag van 4 Aug. 1666 , toen hij zoo door de Engelschen beklemd werd , dat hij, liever dan zich over te , .geven , na eerst zijn yolk in de boo-. ten te hebben geborgen ,zinkend schip in den brand stak , en zich op een ander redde. Kort daarna ontzette hij met zijn smaldeel drie afgedwaalde Nederlandsche schepen , welke bijna in de handen der Engelschen waren gevallen. Bij den togt op Cha­ tham was hij niet tegenwoordig , dewijl zijn schip niet spoedig genoeg bemand was; hij kwam nadat de zege was bevochten , doch bleef nog op de Theems met een smaldeel van 14 ligte schepen om de Engelschen verder afbreuk te does. Ilij werd den 20 Augustus 1666, in plaats van den gesneu­velden Jan Evertsen, tot Luitenant Admiraal van Zeeland be­noemd , en had in lien rang het opperbevel over een der smaldee­len onzer vloot in den oorlog tegen Engeland en Frankrijk in 1672 en 1673. In at de zeestrijden dezer jaren vocht hij net roem en geluk , gewoonlijk tegen de Fransche vloot met de Engelsche ver­ eenigd. Nog eens ging hij in zee onder den Luitenant Admiraal Tr om p in 1674 naar de Fransche en Spaansche kusten , een togt die veel scheen te beloven en niets opleverde. Van daar terug ge­keerd bleef hij te huis , onvergenoegd, omdat hij , de Luitenant-Admiraal van eene provincie , onder het bevel van den tweeden Luitenant Admiraal eener andere provincie , Aar t van Nes, ge­steld werd. Hoewel het hem hard viel , onderwierp hij zich , maar de Staten van Zeeland hielden deze schikking (en met real]) voor eene belediging hun aangedaan , en zonden Banckert niet meer in zee. Hij nam in 1678 zitting, in den Raad der Admiraliteit van Zeeland , en overleed in 1684 te Middelhurg , den roem nala­tende van braafheid , opregtheid , moed , getrouwheid en gematigd­heid. Zijn graf was in de St. Pieters of Oude Kerk te Middelburg. Driemalen was hij gehuwd, eerst met Adriana Pieterse ha, waarschijnlijk eene dochter van den Admiraal Pieter Adriaan s. zoon Ita, daarna met Agatha Anthonis van der Maerse en eindelijk met Johanna Constantia Can. weduwe van Sa­muel Bisschop. Bij de eerste en derde had hij geene kinderen, 7 maar bij de tweede een zoon (die volgt) en eene dochter J o s y n a , gehuwd met Cornelis Dan ckers , schepen en raad van Vlis­singen. Zijne afbeelding is op onderscheidene wijze in plaat gebragt , doch de beste wordt gehouden die door H e n d r i k B e r c k ma n s is geschilderd en door C h r is t i a a n H a g e n in plaat gebragt. Zijn wapen bestond in drie wenteltrappen op een veld van keel. Zie P. de la Rue, Ileldh. Zed., bl. 120-127 en 273; Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 180 en volg. ; A i t s e m a , Saken van Staet en Oorlogh ; D. V. bl. 379 en "volg. ; van Loon, Nederl. Historiep., D. III. bl. 119 en 156; Montanus. Leven van Willem III, D. I. bl. 188; Samson, Histoire de Guillaume HI, Tom. 11. p. 173, Tom. III. p.117; Kok, Vaderl. Woordenb., D. V. b1.90-96; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. II. hi. 74-78; Biogr. Nation.; Biogr. Univers.; van Kampen, Vaderl. Karakt., D. 11. bl. 287; De Jonge, Gesch. van het N. Zeew., D. I, II, 111. BANCKERT (A.DRIAAN VAN TRAPPEN gez.) gewoonlijk genoemd Banckert de jonge , was de zoon van den Luitenant Admiraal , diende waarschijnlijk onder zijnen vader,, werd in 1672 Kapitein ter zee , doch stied reeds vroeg in 1678. HU was gehuwd met Cornelia C a u doch liet geene kinderen na. De Jonge, Gesch. van het Nederl. Zeew., D. II. St. 11. bl. 99. BANCKERT (JonAN VAN TRAPPEN gez.), was de broeder van den Luitenant Admiraal , werd Kapitein ter zee in 1653 , en liet het leven voor het vaderland in den rampspoedigen zeeslag van 13 Julij 1665. Hij was getrouwd met Janne tj e Hannot of A n no t, hij wie hij geene kinderen naliet en had tot zinspreuk : Nobilitas sola at-que unica virtus (de Deugd is alleen de eenigste adel). Zie Brandt, Leven van de Ruiter, IA. 383; Brandt en Centen, Historic van Enkhuisen, D. II. bl. 231; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XI II. bl..147; K ok Vaderl. Woordenb. D. V. bl. 97; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. II. bl. 78 en 79; Biogr. Univ. ; de Jonge, Geschied. van het Nederl. Zeew., D. II. St. II. bl. 206; Algem. Kunst en Letterb. , 1849. D. II. bl. 260; Kronijk van het Elston Vtr. Genoots. , 1850. bl. 255. BANGMA (OM SIKKES) geboren te Pingjum, den 30 Nei 1768, een zee'. bekwaam , ijverig en werkzaam Wiskundige , werd in het jaar 1787 Onderwijzer in de theoretische zeevaartkunde aan de kweekschool voor de zeevaart te Amsterdam ; doch niet alleen daar, maar ook aan zijn huffs bevlijtigde hij zich om door geregeld en Waist onderwijs bekwame stuurlieden te vormen. Sedert 1816 was hij Lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut. Reeds vroeger betoonde hij zich een zeer werkzaam lid van bet Genootschap Een onvernweide arbeid 'tont alles to haven. Ilij overleed den 23 November 1829. e volgende werken • getuigen van 's mans ijver .vedomv4A- tende kunde: Grondbeginselen der . . eetkunde , Amst. 1806. 8°. Verhandeling 'hover de regtlfjnige en klootsche driehoeksme- tiny , Amst. 1808. 8°. Kort begrip der Stuurmanskunst, 's Ha ;e en Amst. 1811, waarvan in 1820 een tweede druk het Licht zag. Inleiding tot de Algebra, voor de scholen, Amst. 1811, welke in 1825 eenen derden druk beleefde. Grondbeginselen der Stuurmanskunst, 's Gray. en Amst. 1816 , met platen. 8°. waarvan in 1829 eene tweede druk verscheen. Verhandeling over het aardsche magnetismus, 's Hage en Amst. 1825. gr. 8°. met platen. Ook in de uitgegeven werken van het Koninklijk Nederlandsch Instituut worden voortreffelijke door hem bewerkte verhandelingen gevonden ; als: Over de breedte buiten den middag. Over den brandspiegel. Over de klootsche driehoeken, welke mede afzonderlijk ver­ krijgbaar gesteld is. Eenvoudig betoog van het voorstel van Pythagoras, o _ p eene algerneene w jze voorgesteld; benevens eenige andere eigen­schappen des regtifinage driehoeks daartoe betrokkelfik. Over de breedte buiten den middag door twee gelijke lioogte. Over de rectificatie van de ellips en de hyperbool. Zie Algem. Konst en Letterb., 1829. D. II. bl. 340. ; van Creel', Naaml. van Boeken. BANHEINING (C.), een schilder nit de zeventiende eenw,, die Portretten vervaardigde , waarvan er door Jonas Suyderhoef zijn in plaat gebragt , zoo ale under anderen het afbeeldsel van Samuel Ampsing. Zie van Eynden en van der 'Willigen, Gesekied. der Vadert. Schilderk., L bl. 207; Immerz eel, Levens der Kunsts. BANJAART (ALBERT) , was een der genen die in het jaar 1168 voorkomt als onderteekenaar van bet verdrag dat Floris 111, Graaf v a n Holland, gedrongen was met zijnen overwinnaar Filips, Graaf van 17 laan d er en , aan te gaan. Ook vindt men hem vermeld op het jaar 1203, toen Graaf Dirk VII gedwongen was , het oudste gedeelte van Holland als een leen van Braband te erkennenott In het zelfde jaar koos hij de partij tegen diens Graven dochter Ada , haren gemaal Lodew ij k Graaf van Loon en hare moeder, en weed diensyolgens door Ada's oom , Graaf Willem, met Wo a ter van Egmont, tot hoordman der Kenne­mere aangesteld. Zij bragten nu geheel Kennemerland op de been , kwamen met scliepen te Amsterdam , staken den dijk al­daar door en deden geheel Amstelland ondervloeijen. De ICenne mere verbranden al wat zij vonden , en roofden veel goed , dat zij thedevoerden. Doch toen de Graaf van Loon daarna voor eene korte poos de overhand kreeg , verwoestte en verbrandde hij B a n-j a a r t s kasteel , tusschen Castrikum en' Beverwijk. Later beyond Banj a a r t zich mede onder degenen , die Grain A d a in den Burg te Leiden belegerden. Zie Gouthoeven, Chronijcke, bl. 295 en 296; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. II. bl. 259, 295 en 307; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb. BANJAART (DIRK JANSSEN ) waarschijnlijk afkomstig uit het adellijk geslacht Banj a a r t , een van de drie voornaamste te Hoorn , was een man van moed en ondernemenden aard , die boven het gemeen uitstak en zich tot een hoofd opwierp , om het vermeend wangedrag der Regeringsleden te beteugelen. Toen er in het jaar 1777 te Hoorn een geweldig oproer ont­stond , over het invoeren van eenige nieuwe accijnsen , die het yolk Wilde afgeschaft hebben , en de Regering geen maatregelen nam om dit te beteugelen , drong Ban j a a r t , vergezeld van eenigen nit het gemeen , in het huis van den Schout , IYI a a r t en V el a e r , brak den stok , waaraan de gevangenen gesloten waren , los , en voerde hen in verzekering naar het stadhuis. Des anderen daags , toen de Schout, die bij het gemeen zeer gehaat was , we­der in de stad kwam , snelde het graauw naar zijn huis , door­zocht het van onderen tot boven , maar vond hem tot zijn geluk niet doch toen ging het aan het plunderen , vernielen en mo­ven van at wat er was , waarna men naar meer andere huizen trok , van welke sommigen het zelfde lot ondergingen. De verbitteriug van velen , zoowel groot als klein , tegen Schout Velaer en diegenen welke hem waren toegedaan , was zoo groot , dat sommigen van de -regerende Burgemeesters , in plaats van den moedwil te stuiten , van het stadhuis riepen » dat Burgemeesteren Mies , wat door B a n­»i a a r t en de zijnen was bedreven , ter hunner verantwoording a namen." Het gemeen , dus den ruimen teugel gevierd bleef met pollen voortvaren , en gingen alle Palen van bescheidenheid te buiten. Diegenen onder de Regeringsleden , welke dezen moedwil reeds in den beginne hadden willen stuiten , waren gevangen gezet , som­migen hadden zelfs reeds zestien dagen in de gevangenis gezucht , en ondergingen dagelijks ondraaglijken hoon en smaad , met be­dreiging , dat men bun het leven zou benemen , indien zij niet bewerk ten , dat V e 1 a er vrijwillig afstand deed van het schoutambt en h-un zijne commissie in handen stelde. De vrienden van den Schout , ziende in wel k dringend gevaar Brij verkeerde , bewogen hem ten laatsten door bidden en smeken , om afstand te doen van zijnen post , waarna men ten hove wist te bewerken , dat de aanstelling van den Schout , mits voor die vergunning eene zanzienlijke som aan den Graaf betalende , voortaan door de stad zon geschieden. Als nu Burgemeesteren raadpleegden , wien men dit gewigtig atubt zou opdragen , kwam er , op aanhitsing van B a n-j a a lit eene onbeauisde menigte ten stadhuize Burgemeesters Kamer indringen , zeggende : » Raadpleegt gii Wien gij Sellout zuW n waken ? wij waa rschuwen , indien gij eenen anderen aan­ ), steld dan onzen Kapitein B a nj aart , zal de drommel de kaars- dragen , en wij zullen u zooveel yolk op het lijf sturin , dat gij » er van gruwen zult." Deze bedreiging werkte uit , dat Banjaar het schoutambt verkreeg , waarna de rust ook genoegzaam in de stad hersteld werd , de gevangenen ontslaakt , en aan de nitgewe­ kenen vrijheid vergund om weder binnen te kornen. Doch B a n- j a a r t , die , ter bekoming van dit ambt , gewaagd had de stad irk, rep en roer te brengen , had weinig genot van zijne euveldaad , want weinige rnaanden nadat hij zijnen eed had afgelegd maakte de dood een einde aan zjn door geweld verkregen bestuur. Zie Velius, Chronyk van Hoorn , hl. 97, 102-109 en 117 ;-• Chalmot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl. BANJAART SCEI , Slotvoogd van Medemblik , werd in 1447 openlijk van manslag of moord beschuldigd , terwij1 hij in tegendeel den President van Holland , Coos w ij n de Wilde, de onnatuur­lijke zonde van sodowie ten laste lei. Beide werden in hechtenis genomen en naar Ileusden gebragt , waaeizij wel anderhalf jaar zaten. B a nj aart werd toen eerst op vrije voeten gesteld , doch kort daarna , bij vonnis van 6 December 1445 ten lande uitge­bannen en van alle zijne waardigheden vervallen verklaard. Zie W a ge naa r, Vaderl. Hist., D. 1V. bI. 22-24 ; Bijvoegs. en Aanm.opW a gen a ar , D. IV. bl. 15-17; Kok, Vaderl. Woordenb.;, Chalmot, Biogr. Woordenb. BANK (LAuans). Zie. BANCK (LAuaErts). BANK (HENaicus VAX DER) zoon van Henri cus v.der Bank, geboren te Dordrecht omstreeks 1728 , oefende zich aan de-Leidsche Hoogeschool in de Godgeleerdheid en Letterkunde , waar­bij hij inzonderheid , aangezien de Oostersche taal- en letterkunde zijne geliefkoosde studie uitmaakte, den beroemden A 1 r t us S c h u I tens tot gids koos. Na volbragte studie werd hij in het jaar 1751 Predikant in de Hervormde Gemeente te Herwijnen , van waar hij in 1753 beroepen werd te Vuren en Dalen ; vervolgens vertrok hij in 1757 naar Waardenburg en NeArijnen , in 1764 naar Raamsdonk , in 1767* naar Delfshaven en in 1771 naar Zutphen , waar hij den 6den Januarij 1802 ongehuwd,wverleed. Ook elders dan op bovengenoemde plaatsen moist men 's mans , grondige geleerdheid op prijs te schatten ; zoo kwam hij in 1763, toen hij nog te Waardenburg stond , in aanmerking voor de leer­stoel der Godgeleerdheid aan de Geldersche Hoogeschool , terwij I de Bezorgers dier Hoogeschool hem in 1780 op bet zestal plaatste om daaruit eenen Hoogleeraar der Godgeleerdheid en Kerkgeschie­denis te benoemen. Ook te Utrecht kwam hij voor een Professo­raat in aanmerking , doch het schijnt dat een verspreid gerucht , als of zijne denkwijze , in sommige opzigten , van de toen meest' heersehende afweek ? verhinderd heeft dat hij tot eenen of anderen, kerstoel beroepen, word. Aan geleerdheid ontbrak het van der Bank loch niet. Nog te Delfshaven zijnde was hij de leerrneester in het Hebreeuwsch van den later 'zoo beroemrl geworden Johan Hendrik van der Palm. Van zijne hand heeit men de Neder­auitsche vertaling van: H. C. Paulsen , Over de .Reg,.ering der Oosterlingen, Leyd. 1760. 2 dn. 8e. en H. C. Paulsen, Egte berigten van den Akkerbouw der Oostersche volkeis , aid. 1762. 8°. Welke beide werken hij met noten en het laatste ook met platen verrijkte. Door zijn overlijden werd hij verhinderld de voor den pers he-stemde Verklaring van den Zendbrief van Jacobus in het lieht te geven en teen nu kort daarna De Brief van Jakobus net korte ophelderingen en voor huisselijke sticking bearbeid door J, CI a r is s e (Amst. 1802. gr. 8°.) en De Brief van Jakobus in leerredenen door N. Stuart (Amst. 1805. 3 dn. gr. 8°.) ve•sehe­nen waren , oordeelde de vriend , die zich met de herziening van het handsehrift belast had , de uitgave daarvan minder geraden. Professor de Gri enV Dreux, te Zutphen, maakte op hem het volgende grafsehrift: Geleerdheid, godsvrueht , deugd , menschkunde , wijs beleid , Diepdenkend oordeel en onpeilbre schranderheid Kensehetsen van der Ban k. noel , Zutphensehe gemeente Gevoel uw zwaar verlies en treur bij 't grafgesteente. Steeds was uw heil zijn doel uw zaligheid zijn vreugd. Hoe ijvrig wees hij u den weg naar 't pad der deugd! IIij heeft u dertig jaar gesticht net leer en !even Toen 't sic:41A deel aan 't grafi, aan God zUn ziel gegeven. Zie Bo u m an , Geschied. der Geld. Hoogesch., D. it. hi. 373. BANKERT (AnniAAN). Zie BANCKERT (AmuLAN). BANKHEN (JonAN vAN). Zie BANCHEM (JOAN vAN). BANNING (FRANs). Zie KOK (FRANS BANNING). BANNINGIUS (JOHANNES BODECHERUS). Zie BENNINGH (JOAN BODECHEER). BANN1IJS (Jon wogs ALBERTUS) geboren te Haarlem , en aldaar in 1656 overleden , was een Priester die bijzonder ervaren in de muzijk was. Hij heeit geschreven en in het licht monden : Epistolae ad Petrum Scriverium de Musico studio recte in­stituendo. De gantsche samenstelling der liluzijk. Zie Chalmot, Biogr. Woordenh.; Biogr. Univers. BAPTIST (J.) een Nederlander , vermoedelijk van Franeche afkomst , handteerde met. zeer veel bekwaamheid het graveerijzer , zoo ale ender anderen blUkt nit de prenten in den Libel van an der M ar ck en uit den titelplaat voor de werkon van Eras. -gnus,naar de teekening van Willem van Mieris. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. I. hi. 266. BARA (JAN), trad in de laatste helft der zeventiende eeuw, als Nederduitsch Dichter op , met : Danck-Yver aen den E. Heere , Jacob Cats , zijnde op Sorgh-Vliet , op syn acht en tseventighste Geboorte-dagh , 10 Nov. 1655. Artist. 1655. 4°. De Godvruchtige Verklikker , met andere dichten. Amst. 1656. 8°. Hel en Hemel , of Zegen en Vloek Amst. 1658. ook bestaan er van hem vier tooneelstukken , als De Herstelde Vorst of Gelukkig Ong eluk , Amst. 1650. Galteno en .dlimene of Verdoemde Ontrouw , Amst. 1656. Ik kenje niet , kisp. Amst. 1664. Het verslingert Moekroesje , Amst. 1668. welke gezamelijk in 1747 te Amsterdam herdrukt zijn , onder den titel van. Tooneelpazij. Witsen Geysbeek schijnt hem voor een Diets beduidende rijmelaar te houden (1) , doch Iluydecoper zag denkelijk zoo laag niet op hem neder, want hij haalt Bara aan in zijne Proeve van Taal- en Dichtkunde (2). Om onze lezers zelven over hem te doen oordeelen , zullen wij hier vier regels van hem me. dedeelen : Wat doet de wellust niet aan een te dertel mensch Al heeft by hier op aerd voorspoedigheyd na wensch , Hoe ken de overdaed 't quaed in sijn oren luijen? 't Syn taije lenden die de weelde kunnen kruijen (3). Zie, bebalve de aangehaalde werken , Catalogus van de Biblioth. der Meats. van Nederl. Le tterk. ; D. I. bi. 241. D. I. b. bt. 53. D. II. hi. 528 BARA.gaveur. Zie BARRA (bumf). BARATTA ROMANUS (LLuRENs) werd in 1629 in het Schil­ders-Collegie te Utrecht als Meester ontvangen , en vereerde als kunstproef aan het St. Iliobs-Gasthuis aldaar een landschap met beelden gestoffeerd. De bijnaam R om anus schijnt hij ontleend te hebben van eenen togt , welke hij misschien naar Rome gedaan heeft. Zie van Eynden en van der Willigen, Gesckied. der rider:. Schilderk., D. I. hl. 38 en 39 ; Immerzeel, Levens der Kunstsch. BARBAS (Joamins) werd in 1738 Predikant bij de Hervorm­den te Blarikum-en-Laren; daar werd hij in 1774 Emeritus , en overleed te Leiden den 5 Februarij 1781 in den ouderdom van ruim 67 jaren en 8 maanden. (1) Woordereb. der Nederd. nicht., D. L hi. 217. (2) Zie de uitgave van Lel y veld, D. II. hi. 370. - (3) Herstelde Vorst, 2de hedrijf iste toon. Bit keit in hot Licht gezonden: Bet Koninglyk bevel van Joas den Koniny van Juda , om Geld in zehere Offerhiste te vergaderen , tot verbetering des Tem-pels , gehoorzaamt van zone Onderdaanen ; toegepast op de Be­solutie van Hun Ed. Groot Nog. de Heeren Staaten van Hol­ land en Westfriesland , van den 12. Sept. 1747 , om een vry­ willige Gifte of de 50ste Penning op te brengen , tot nut van het Gemeene Land , over 2 Chronyken XXIV. vs. 8 , 9 en 10. Amst. 1749. 4°.. • Samuels Steen , opgericht tusschen Mizpa en Sen , tat ge­dachtenisse van des lieeren hu113e aan hem en Israel beweezen , zoo in de Verlossinge uyt de macht der J"yanden , als in het wedergeven van de van hunne genoome Steden , en het ',taken -van Vrede , of Leerreden over I Sam. P11. vs. 12, 13 en 14 , op den Algemeene Dank- en Bededag den 11 Juny 1749. Amst. 1749. 4°. Zie J. van Abkoucle, Haamr. van 1Vederd. Boeken, U. I. SL IV. blz. 23. BARIIAZ (ABBRAHAM Louis), geboren te Amsterdam , in 1770 en aldaar overleden den 14 JA 1833, was een Schrijver van den tweeden rang, die sedert 1793 een aantal , meest kleine , werken, zoowel in het Fransch als liederduitsch , vooral in dichtmaat , sehreef , zoo als blijkt uit de volgende lijst van Dicht- en Prozawerken, die van hem zijn in het Licht gekomen.: Philoctetes op het Eiland Lemnos , trsp. nit het Grieksch van S o fo cl es , en gevolgd naar het Fransch van de la Harp e. Am­sterd. 1793. 8°. De Nieuwsgierige , bhp. Amst. 1793. 8°. Ericia of de restaalsche Maagd, trsp. gevolgd naar het Fransch van de Fontanelle, Amst. 1794. 8°. .De rrede , dichtstuk. Amst. 1794. gr. 8°. De Gelijkheid, blsp. Amst. 1795. 8°. Vaderlandsche lierzangen op de omwenteling in den fare 1795. Amst. 1795. gr. 8°. De tempel der Vrijheid, in drie zangen. • Amst. 1796. gr. 8°. De Scyten , trap!. gevolgd naar het Fransch van d e V of t a i r e. Amst. 1796. 8°. Agathokles , trspl. grootendeels gevolgd naar het Fransch van de Voltaire. Amst. 1718 (98?). Elmire de Vilarez , trspl. Amst. 1799. Lierzang op de landing en den aftogt der EngelsMen en Russen in 1799. Amst. 1799. gr. 8°. Washingtons overgang ter onsterfelijkheid, 'dung. Amsterd. 1800. gr. 8°. Herzilia , trspl. Amst. 1800. 8°. Makin of de ontdekking van Madera, tnsp. Amst. 1800. 8°. Andromache , trsp. gevolgd naar het Fransch van Racine. Amt. 1800. 8°. hlithridates, trsp. naar het Fransch van gacin e. Amst. 1800. 8°. Ofis , trsp. gevolgd naar het Fransch van le Mercie r. Am-. sterd. 1800. 8°. lfigenia in Aulis , trsp. , gevolgd naar het Fransch van R a-c i n e. Amst. 1800. 8°. Barnewel , tnsp. uit het Engelsch getrokken door de la H a r p e en gevolgd naar het Fransch. Amst. 1800. 8°. De Poeet of de Rijmdrift, blsp. gevolgd naar het Fransch van Pir on. Amst. 1801. 8°. De Huwelijksliefde of de ware Grootheid , tnsp. Amst. 1808.8°. Farsalia , 1-V11 zangen , naar L u c an u s, door la Harp e. Amst. 1801. gr. 8°. Fabelen en I' ertelsels. Amst. 1802. 2 dn. gr. 8°. De triornf van den Poeet of de Verrassing , blsp. Amst. 1801. 8°. De Jaargetijden , dichtstuk , naar het Fransch van S a in t- Lamber t. Ainst. 1802. gr. 8°. Blanka en Nonicassin of de Venetianen, trsp. gevolgd naar het Fransch van Arna al t. Amst. 1802. 8°. Aan Bonaparte , -bij gelegenheid van den Algemeenen rrede. Fransch en lloliandsch. Amst. 1802. gr. 8°. Edipus , trsp. gevolgd naar bet Fransch van de V o 1 t a i r e. Ainst. 1803. 8°. De mensch , naakt en gekleed , dichtstuk. Utr. 1803. 8°. De Wijsgeer , of de edele Menschenhater, , tnsp. Rotterd. 1803. 8°. Aan den Heere A. Snoek, wegens het pelen der rol van den Cid in het treurspel van dien naarn. Amst. 1803. 8°. Liefde en Pligt, tnsp. uit het Hoogd. van 1 ffl a n d. Amst.1804. 8°. De Abderiten of de drift tot het Schouwtooneel, blsp. Rotterd. 1804. 8°. Kosroes , Koning van Perzie , trsp. gevolgd naar het Fransch van le F e v r e. Amst. 1805. 8°. De zegen des menschdoms door de Koepok-Inenting , dichtstuk. Amst. 1805. gr. 8°. Offerande der vrouwen aan de zindelijkheid , dichtstuk. Amst. 1805. 8°. Het Tooneelvermaak , hekeldicht. Amst. 1806. gr. 8°. Tweede druk , Amst. 1825. Ode a rhonneur de Napoleon et de ram& Francaise. Amst. 1806. 8°• De zelfde in het Nederduitsch. Canipagne des trois Empereurs , poeme. Francais et Holiandais. Amst. 1806. gr. 8°. De Lichtzinnige of de gevaren der Onbedachtzaamheid , bisp. Amst. 1807. 8°. Beschrgving der feestplegtigheid ter verjaring van den .Ko­ning van Holland , gevierd op den Koninklijk Hollandschen Schouwburg to Amsterdam in 1807 , Fransch en Hollandsch. Amid. 1807. 8°. Amsterdam bij nacht beschouwd , boertig dichtstuk. Amst. 1807. gr. 8°. Derde druk , Amst. 1829. Ilommage S. M. Louis Napoleon Roi d' Hollande , Francais et Hollandais. Amst. 1808. 80. De waardig/ieid der Hollandsche Natie in tegenspoed , met betrekking tot Kunsten , Wetenschappen en Fraaije Letteren , dichtstuk. Utr. 1808. gr. 8°. De oorlog oin twee letters , boertig heldendicht. Amst. 1809 gr. 8°. De Tooneeldichtkunst, in zes zangen. Amst. 1810. gr. 8°. 's Werelds Bedrog of het Zedelijk Blanketsel , hekeldicht. Amst. 1810. gr. 8°. Brief aan Mr. J. Meer man over de onbeschaamdheid der naamlooze recensenten. Amst. 1810. gr. 8°. Lierzang aan het Tooneelminnend gezelschap ter spreuk-voerende Amicitia ; uitgesproken door J. G. van B e u l i ngen, den 30 van Wintermaand 1810. Amst, 8°. Mengelwerken in Nederduitsche en Fransche verzen. A mst. 1810. Overzigt van den Amsterdamschen Schouwburg. Amst. Nieuwe Tooneelpoezy. Amst. 1812. 4 dn. gr. 8°. Rhadamistus en Zenobia . , trsp. gevolgd naar het Fransch van Cr ebillon. Amst. 1812. 8°. De Bediller,, blsp. Amst. 1812. Bigismundus of het Leven is een Droom trsp. Amst. 1812. Helena , of de oorsprong des Trojaanschen krijgs , trsp. Amst. 1814. 8°. De Algemeene Vrede oorsprong van Nederlands geluk lierdicht. Amst. 1814. 8°. Toneelparodien , of hekelspellen. Amst. 1816. 2 dn. 8°. Overzig't van den staat des Schouwburgs in ons Vaderland. Amst. 1816. gr. 8°. Wandeling langs den IJkanfte Amsterdam, dichtm. tafereel. Amst. 1816. gr. 8°. met een plaatje, 2de drub 1828. Nieuwe Fabelen. Amst. 1816. gr. 8°. Don Louis de Vargas , of de Edele wreker, , trsp. Amst. 1816. 8°. Theatre Francais. Amst. 1817. 8°. De Logenaar,, blsp. Amst. 1818. 8°. Het Feest van Thalia. Amst. 1818. gr. 8°. Dichterlijke Bloemhof. Arnst. 1818. gr. 8°. Omar, Koning van Grenada, trsp. Amst. 1819. 8°. Saul , eerste Koning van Israel, trsp. Amst. 1819. 8°. De Henriade , in Nederduitsche versen gebragt. Amst. 1820. 8°. Hulde aan het Opperwezen , Fr. en Holl. Amst. 1820. gr. 8°. Ismenor ou la Vengeance , tragedie. Amst. 1820. 8°. Vergelijking der Nederduitsche en Fransche talen , met be- trekking tot de fraaije letteren. Amst. 1821. gr. 8°. Lof van Neerlands burgerstand , dichtstuk. Amst. 1821. gr. 8°. Weelde en Verval , of Amsteldamsch Parijs, hekeldicht. Amst. 1825. 8°, Apollo of de Geestenoorlog , hekeldicht in 12 zangen. Amst. 1825. gr. 8°. Levensschets van den beroernden treurspeler T a l m a, meeren­ deelsinaar het Fransch van Nor e a u , waarachter een dichtstuk van den Overzetter. Amst. 1826. 8°. Lijkplegtigheid van T alma te Paris 21 October 1826 , Amst. 1826. 8°. Gedenkzuil voor Neorlands grootste Tooneelkunstenaresse IF a t t i e r Ziesenis, aan derzelver nagedachtenis toegewijd. Amst. 1827. 8°. , of Napels in de war , boertig heldendicht , in tien zangen. Amst. 1828. gr. 8°. Gedenkzuil voor Sn o e k. Amst. 1828. gr. 8°. met portr. Ernst en boert of verzarneling van losse dichtstukjes. Amst. 1830. gr. 8°. Ook heeft hij met P. G. Wit sen Geysb eek uitgegeven : De Fabelen en Vertelsels van Florian gevolgd. Amst. 1795. 2 dn. met portr. Barba z, die gedurende een aantal jaren , van zijne dichtpen bestaan moest , heeft , zoo als men ligt bevroeden kan, heel wat mid­delmatigs geleverd , maar toch ook veel , dat niet van geest ont­bloot is, en men mag veronderstellen , dat indien de omstandig­heden hem niet gedrongen hadden , om zoo veel te schrijven, het­geen hij schreef van betere gehalte zou geweest zijn. Zie Algem. Konst• en Letterbode 1833. D. H. bl. 34; Aanh. op het Woordenb. van Kunst. en Wetens. van G. Nieuwenhuis; Woordenb. der Nederl. Dichters ten vervolge op Witsen Geysbeek; (van C I e e f) Alphab. Naaml. van Boeken en Suppl. ; Catalogus van de Biblioth. der Newts. van Nederl. Letterk.. D.1. b. bl. 13 , 14 en 53. D. II. bl. 287, 545 en 546. BARBETTE (PAuLus), was in den zeventiende eeuw Geneesheer en Heelmeester te Amsterdam. Hij volgde het stelsel svan de le Boe, die alle ziekten alleenmet zweeten wilde genezen en alge-meen het laten afkeurde. Zijne vrij talrijke werken werden eerst wel ontvangen en bijna in alle taien overgezet, doch zijn that's geheel vergeten. M a n g e t heeft ze alien bijeen verzameld uitge­geven, onder den titel : Opera omnia medica et chirurgica, notis et ohservationi-bus etc. Geneve 1682 4°. 1688 , 1704 4°., Rome 1682 ; in het Hollandsch Amst. 1688 8°.; in het Italiaansch Bol. 1682 8°.; in het Hoogdaitsch Leipzig 1718 8°. Zie Biogr. Nation ; Biogr. Univers. BARBEYRAC (JEAN) , geboren te Beziers in Frankrijk den 15 Maart 1671 , waar zijn vader Hervormd Predikant was, moest , na de intrekking van het edikt van Nantes, met dezen in 1686 zijn vaderland verlaten. De vaster vestigde zich te Lausanne en I g an begaf zich in het volgende jaar naar Berlijn , waar hij een aan­yang maakte met in het Fransch Collegie de fraaije letteren te onderwijzen. Aanvankelijk had hij het voorneinen zich in de God­geleerdheid te oefenen , doch later zag hij hier van of en legde zich op de Regtsgeleerdheid toe. In 1710 tot Hoogleeraar in de Regten en Geschiedenis te Lausanne beroepen , bleef hij aldaar zeven jaren , gedurende welke tijd hij er driemalen de waardigheid van Rector bekleedde. In 1713 wend hij tot lid van het konink­lijk genootschap te Berlijn benoemd en in 1717 tot Hoogleeraar in het Regt der Natanr aan de Hoogeschool te Groningen , in welke betrekking hij met eenen voorbeeldeloozen ijver is werkzaam ge­weest tot op zijne dood , welke voorviel in 1744. lib was een zeer geleerd man , inaar de onnaauwkeurigheid en dorheid van zij­nen stijl , maken dat men weinig behagen vindt in het lezen van zijne , anders zeer verdienstelijke , werken , zijnde, behalve onderschei­dene akademische redevoeringen , zoo te Geneve en te Lausanne, als te Amsterdam en te Groningen uitgegAven : Le droit de la nature et des Bens , traduit du Latin de .13 u ffe n dor f, Amst. 1706. 4°. met eene voorrede en aanteeke­ningen herdrukt in 1712 en 1734. Bij den laatsten druk zijn de Akademische redevoeringen gevoegd , door Barbeyrac in 1717 te Lausanne en in 1721 te Groningen gehouden : Les devoirs de l'homnte et du Citoyen , Amst. 1707 8°. zijn- de uittreksels nit P uffe n do r f. De vijide druk kwam in 1735 nit. Traite du jeu etc. Amst. 1709 , herdrukt 1737 3 tom. 8°. Discours sur la nature du sort, 1714 , herdrukt 1735. Discours sur l'utilite des sciences et des lettres , Amst. et Geneve 1714 en ten derde male gedrukt in 1731. Sermons de Mr. Til lots on , traduits de l'Anglais , Amst. 1708.. 1715 5 vol. 8°. Discours sur la permission des lois , Amst. 1715. Discours sur la benefice des lois , Amst. 1716. Le droit de la Guerre et de la Paix par Hugues Grot ius , avec les notes de l'auteur mome et des nouvelles du traduc- teur , Amst. 1719 8°. , tweede druk 1724, derde vermeerderde druk 1729 twee deelen 4°. , vierde druk 1735 en vijfde druk Leyden 1759. Defense du droit de la Compagnie des Indes Hollandaise contre la nouvelle pretentions des habitans des Pays-Bas-Au-trichiens , Amst. 1725. 4°. Traite de la morale des peres de l'Eglise , oit , on defen­dant un article de la Preface sur P u ffen dorff , contre l'4pologie de la morale des Pares du Ceillier, Religieus Benedictin , on fait diverses re flexions sur plusieurs matie-res. Amst. 1728. Recueil de Discours sur diverses matieres importantes , tra­duits ou composes par lui , avec l'Eloge Historique de Mr: No odt, Amst. 1731. 2 vol. 8°. Discours, traduit du Latin de Mr. J. W. Hector sur la juste defense de honneur , oic l'on traite en particulier des Duels , Aunt. 1731. Histoire des anciens traites , ou Recueil historique et chro­ nologique des Trait& repandus dans les Auteurs Grecs et La­ -tins et autres Monumens de l' Antiquite , depuis les terns, les plus recules jusques a l'Empereur Charlemaque, in het eerste deel van het Supplement au Corps Diplomatique de Dumont, Amst. 1739 fol..• Traite Philosophique des Loix naturelles par R i c h a r d Cumber l a n d, traduit du Latin, Amst. 1744 4°. Voorts zijn nog eenige brieven van Barbeyrac, na zijn over -lijden uitgegeven door P u t t m a n. Ook had hij het oogmerk om Juvenalis nit te geven , maar werd daarin door den dood ver­hinderd. Zie Saxe, Onomast. lit. Pars VI. p. 99 en 100 Anal. p. 637; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande bl. 326; Kok, Vaderl. lVoordenb. ; Chalmot, Biogr. Woordenb ; van Kampen-, Geschied. der iVederl. Letteren en Wetens. D. IL bl. 315 en 316 , D. III. bl. 185-188; Biogr. Univ. BARBIANO (JAN JAKOB Graaf vAN), Belgioj oso, Cun i o en Lugo, in het jaar 1565 geboren , was een noon van Ludo v i c u s van B ar biano, Kommaadant te Navarre, en behoort tot die krijgshaftige Edellieden , welke men destijds op alle oorlogstoonee­len vond, en die nog aan de dolende Ridders der Middeleeuwen doet denken. Al vroeg werd hij in de wapenen opgekweekt , trad reeds in zijn vijftiende jaar in Spaansche dienst , in den oorlog te• gen An tonius, Koning van Portugal. Na eenige gedane reizen nam hij in 1588, als vrijwilliger , dienst in de Nederlanden, onder den Hertog van Parma, en werd voor Bergen op Zoom zwaar gekwetst. Hij verzelde dien Hertog naar Frankrijk , tot hulp der Ligue , en werd op dezen togt Generaal der pausselijke troe­pen bled ook , nadat de Hering van Parma teruggekeerd was , nog eenige tijd bij den Hertog v a n Mai n e, hielp Rouaan ont­zetten , en trok den Hertog van Sa vo ye te hulp. In 1592 we­der in de Nederlanden geroepen , was hij Kapitein over eene com, pagnie van het Italiaansche regiment van S p i n o la. In het vol­gende jaar wierf hij in zijn vaderland eene compagnie karabiniers , aan wier hoofd hij vervolgens eenigen tijd den Koning van Spanje in deze landen diende. Meermalen wordt zijnen naam gemeld , vooral daar de liefde van het krijgsvolk jegens den jongen Graaf hem steeds deed optreden wanneer er eenen opstand te dempen was. Bij de verovering van Kamerijk , in 1594 en de bezorging der ingeslotene stad Dourlens gaf hij uitmuntende blijken zijner dapperheid. In 1596 in Artois tegen de Franschen strijdende , werd hij zwaar in den arm gewond. In den slag bij Nieuwpoort (2 bib 1600) beyond hij zich met zijne ruiterschaar eenigzins in den rug van het Neder landsche letter , en zou dit veel at breuk hebben kunnen doen , indien niet de dappere Ritmeester Marcel is B a x hem te terk was geweest , en hem geheel had verslagen. Na den slag cchter was hij het , die den Staatschen Veldheer belette zijne over winning door de verovering van Nieuwpoort te voltooijen , van wel. ke stad Bar b i a no destijds kommandant was. In het volgende jaar Commissaris Generaal der ruiterij geworden , ontzette hij met den Graaf v a n de,n B e rg h bet belegerde 's Hertogenbosch. Bij eene togt naar Roose . daal , in 1602 , kommandeerde hij veertien kornetten ruiterij , die te zamen nog Been 600 man sterk waren. In het volgende jaar werd hij door Keizer Rudolf II opontbo­den , om diens oorlogen in Hongarije te helpen voeren. Die Vorst vertrouwde hem de vesting Kaschau , en droeg hem tevens het be­vel in Opper-Hongarije op, alwaar hij in den beginne ook eenige Noordeelen op de Turken behaalde. Maar hij behandelde de Pro­testanten zeer hard , ontnam hen de kerken en sloeg ze daarenbo­yen in eene geldboete. Naderhand drukte hij den adel , en liet drie, die van oproer beschuldigd waren , doodhongeren. Voorna­melijk beschuldigde hij den bekenden S te ph anus Botschkay, van wien hij eene groote som gelds eischte , welke hij hem bij wei­gering door executie arperste. Door deze geweldadige handelingen was hij oorzaak , dat in het jaar 1604 vele voorname Rongaren en geheel Zevenbergen van den Keizer s afvielen. Hij zelf werd door B o t s c h k a y met groot verlies geslagen , verloor Kaschau , en zou zich in de vesting Zips , na eene hevige belegering , aan zijne vij­anden hebben moeten overgeven , ware hij niet door G r e go r i u s B as t a ontzet. Hierop begat* hij zich naar Praag tot den Keizer, maar geraakte in oneenigheid met den Veldmaarschalk Rusworm, die 1iem beschuldigde, dat hij hem bij den Keizer belasterde; om welke rede Rusworm Franciscus van Barbiano, broeder van Jan Jakob en Overste in keizerlijke dienst, doodstak. B a r­biano dreef die zaak tegen R u s w or m zoo sterk , dat deze deswege ter dood veroordeeld werd; maar alzoo Barbiano wegens den afval der Zevenbergers niet wel bij den Keizer gezien was , en daar men oordeelde dat het , nit hoofde van den haat die de Protestanten hem toedroegen , niet raadzaam was hem weder naar Hongarije te zenden , Nerzocht hij ontslag uit 's Keizers dienst , en begat zich weder naar de Nederlanden , waar de Koning van Spanje hem het gebied over (le landen tusschen de Sambre en de Maas opdroeg. Nu hield hij zich meest te Luik op, trouwde aldaar eene rijke vrouw,, en overleed in 1626, zonder kinderen na te laten. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Al-gem. Hist. Jfoordenb.; Luaei us, Algem. Hist. Woordenh.; (Schut. le r t o t Pe u r s u m ,) Krijgsbevelhehhers hij Nieuwpoort , bl. 97-99; Biogr. Univers. BARBIERS (PIETER), geboren te Amsterdam in 1'717, was een noon van A n t h o n ij B a r b i e r s, een Brabandsch Histo- rieschilder,, dien hij echter op zija negende jaar reeds verloor:, waardoor hij van zijn onderwijs verstokea was. Daar hij zich insgelijks op de schilderkunst wilde toeleggen en zijne moeder niet gelukkig in de keus van eenen meester was , moest hij zich ter uitbreiding zijner kundigheden voornamelijk bedienen van schet­sen , studien en prenten, welke hem door zijnen vader waren nagela­ten. Hij legde zich vooral toe op het waaijerschilderen , waarvan hij eene fabriek oprigtte. Later voegde hij bij de waaijerfabriek die van kamerbehangsels en schilderde daarbij , aangezien hij zeer ervaren was in de doorzigtkunde en niet onbedreven in de bouw­en werktuigkunde , tooneelschermen zoo voor de Arnsterdamsche , als voor de Rotterdamsche, Haagsche en Leidsche schouwburgen en voor sommige tooneelgezelschappen, waarvan eenige door plaat­snijders zijn in koper gebragt. Nog heeft men van hem eenige kabinetstukken , doch de meeste zijner teekeningen zija getrokken uit tooneelvoorstellingen. De gezigten van den brand des Amsterdam-ache schouwburg, door C. B o g e r t s gegraveerd , zijn mede door hem geteekend. Bovendien maakte hij onderscheidene tooneelver­tooningen voor den brandspiegel waarin hij door zijnen zoos J a n B a r biers, die zich bijzonder op de werktuigkunde had toegelegd, geholpen werd. Ook had hij veel te doer met het maker" van sieraden voor buitenplaatsen , die hij met smaak wist te vervaar­digen. In zijne snipperuren hield hij zich gedurende eenige ja­ ren , bezig met het zamenstellen van een zeer fraai en kunstig mechanisch tooneel in het klein met zeer vale tooneelveranderin­gen , kunst- en vliegwerken , zoodat het de bewondering van ieder wegdroeg. Over dit kunststuk gaf hij een boekje uit getiteld : .fort vertoog van het Theatrurn tiiciosum of kunsttooneel enz., waarachter ook eenige verzen van Barbiers voorkornen. Be-halve dit werkje bestaan er nog van hem , doch alleen voor vrien­den gedrukt : Rampzalige verandering van menschen in beesten , mitsga­ders eene nette en zeldzame beschrijving van het land in het­welk zulks dagelijks geschied, enz. In dit dichtwerkje, waarach­ter eenige fabelen van de Fenelon, door Barbiers uit het fransch proza in Nederduitsche dichtmaat overgebragt, gevonden ,worden , gispt hij op 'eene aardige zinnebeeldige wijze de menschelijke gebreken. Barbiers, die bovendien niet ongelukkig de muzijk beoefende, was mede ongemeen kundig in de goochelkunst. Bij zoovele talenten voegde hij een zeer beminnelijk karakter zijnde hij bijzonder vrolijk , vriendelijk en gastvrij. Op eene treffende wijze verloor hij zijne echtgenoot , oogenschijnlijk volkomen gezond zijnde, viel zij in 1779 , door eene beroerte getroffen plotseling aan zijne zijde ne­der,, was eensktaps doof, atom en blind en overfeed vierentwintig uren later. Hij overleefde haar niet lang maar overleed den 7 Sep­tember 1780. Hij had bij zijne gemelde echtgenoote zes zonen en zeven dochters verwekt , van welke bij 4in overlijden nog vier za-Den en drie dochters in leven waren; onder zijne zonen waren, Bartholomeus Barbiers en- Pieter Barbiers Pieterz. die beide volgen. Zijn portret gegraveerd door Marcus, treft men aan in van Eynde en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. D. II. plaat B. Zie , behalve dat werk, I m m e rz e e I Levens en Werke?' der Kunsts. BARBIERS (BARTHOLOMEUS), geboren te Amsterdam in 1740, was de tweede zoon van den voorgaande. Door zijnen vader tot de schilderkunst opgeleid, oefende hij zich in het landschapschilde­ren , doch werkte met de linkerhand. Ofschoon hij onderscheidene tooneelwerken en dergelijke schilderde , legde hij , die zeer ervaren was in de doorzigtkunde , zich toch meer op het bouwkundig tee­kenen toe, waarin hij , zoowel als in het zoogenaamde handtee­kenen, later les gaf. Den 18 Januarij 1808 over-leed hij in zijne geboorteplaats, en liet bij zijne echtgenoote, J o h a n n n a Hen d r i­ca Kie rna n, ecnen zoon na , die volgt. Zie van Eynden en van der Willigen, Gesehied. der Va. derl. Schilderk. B. III. bl. 300 en 301 ; I m m e r z eel, Levens en Tre4en der Kunsts. BARBIERS (PIETER) BARTIIOLONEUSZ. geboren den 25sten Januarij 1772, te Amsterdam , was een zoon van den voorgaande , en werd door zijnen vader tot de kunst opgeleid. Hij vestigde zich later te Haarlem , waar hij onderwijs gat' in de teekenkunst. In de tijd, die hem van zijne lessen overschoot teekende en schilderde hij landschappen en historiestukken. Meer dan eens werden zijne teekeningen door de Maatschappij Felix Meritis bekroond ; zoo behaalde hij in 1804 het accessit op eene Historische teekening, voorstellende , het smeeken om vergiffenis door de weduwe van 0 lden b a r n eve l d , bij Prins Maurits voor Karen zoon; in 1807 de gouden medaille op eene teekening verbeeldende de moeder van Bi t on en Cleo b is de Godinne Jun o sine' ekende om vergelding voor deze hare zonen wegens hunne inoederlievende daad ; zijnde het voort­trekken van den wagen, waarop zij was gezeten bii den pleg­tigen optogt van A r g o s naar den Tempel van gemelde Go-dinne ; en in 1810 weder de gouden medaille voor eene teeke­ning ten onderwerp hebbende het oogenblik , waarop P i e t e r Dirkszoon Hasselaar, toen men, den 10 July 1573, na de overgave van Haarlem aan de "Spanjaarden , zone broe­der in zijne plaats wilde gevangen nemen, deze woorden uitte » zoo gij den Vendrich zoekt, laat dezen los ; ik ben »het" (1); terwijl in het jaar 1816 zijne schilderij voorstellende : Den blinden 0 edipu s, van zijne dochter A n t ig on é verzeld , rustende in een boschje aan de wraakgodinne geheiligd , wordt door een Atheensch burger bevolen , deze plaats te verlaten , (1) Van deze teekening vindt men eene beschrijving , met den omtrek in plaat , in de Algem. Konst. en Letter bode van 1811. D. I. bl. 147. tvaarbij hij zida herinnert aan de Godspraak van 1 p o 11 o man hem gedaan , betreffende zfin sterfuur , wel den_ uitgeloof.- den prijs niet- behaalde maar Loch op eene vereerende wiize, der tentoonstelling waardig gekeurd werd. In 1824 werd de bijprijs aan zijne schilderij voorstellende : het onderhoud van den Pro­ tect Nathan net den Koning Da yid, wegens het gebeur­ de net Uri as ; en wel in den oogenblik dat Nathan, tegen Da vid zegt : » Gij zfit die man ," toegekend. Een gedeeltp der bouwvallen van de vermaarde abdij te Rijns­ burg werd door Barbiers in 1812, weinig tijd voor het sloopen daarvan, geteekend en door Joann es Pieter V isser Ben­ d e r in het koper gekragt , ook bestaan er eenige prentjes van zijne band in aqua tinta manier vervaardigd. Barbiers overleed den 10 September 1837 aan eene beroerte. Bij zijne echtgenoote Maria Geertruida Snabi 116, die wij later mede als schilderes zullen aantreffen, liet hij zeven kinderen na, twee zonen, Pieter Barbiers, die volgt, en Willem Frederik Barbiers, geboren 10 September 1815 , thans Evan­gelisch-Luthersch Predikant to Gouda , en vijf doehters , onder welke eene, Maria Geertruida Barbiers, gehuwd met den landschapschilder Pieter de Go ej e, mede de kunst beoefent. Het portret van Bar biers vindt men in het Studieprentenboek van J. E. Marcus. Zie Aigem. Konst. en Letterb. van 1807, D. II. hi. 301 , van 1811, D. I. b1. 11 en 117, van 1817 , D. 1. b1.86 , van 1824 , D. H. bl. 349 , van 1837, D. II. hi. 178 en 179; van Eynden en van der Willi­gen, Geschied. der Vaderl. Schad. D. III. b1.164 en 165 ; I in me zed . Levens en Werken der Kunsts. BARBIERS (Pima) junior, noon van Pieter Barbi ers B a r­tholotneuszoon en Maria Geertruida Snabilli, geboren te Haarlem den 27 April 1798 , genoot zijne eerste opleiding in de teeken- en schilderkunst van zijnen vader. Op een vereerend getuig­schrift van de 4e. klasse van bet Koninklijk Nederlandsch Instituut te Amsterdam , in September 1823 tot Stadsteekenmeester te Zalt-Bom­met aangesteld , werd hij reeds het volgende jaar in de zelfde be-trekking naar Kampen beroepen. In 1 826 vofgde zijne aanstel­ling als Leeraar aan de Koninklijke School voor Beeldende Kun­sten te 's Hertogenbosch , alwaar hij tot 1846 den bloei dier school door zijn grondig onderwijs merkbaar bevorderde en zich de beste getuigenissen verwierf. Op onderscheidene tentoonstellingen vond men werk van zijne hand , ofschoon hij zich later meer met de lithographische kunst bezig hield. Behoefte aan meerdere rust deed hem in 1848 van zijne betrekking afzien; toen begat* hij zich naar Zwolle alwaar hij den 29 November 1848 overleed. Den 18 September 1838 was hij in den echt getreden met Amelia Wilhelmina Maria Agnes Meijerink, dochter van den Weleerwaarden Neer M e ij er i n k , Predikant te Kathperveen , 8 bij wie hij Beene kinderen naliet. In de schoolzaal te 's Herto­genbosch is op eerie schilderij voorstellende het toenmalig bestuur dier school een zeer welgelijkend portret van hem aanwezig. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts.; uit de fami­liepapieren aangevuld. BARBIERS (Pima) PLETEBSZ. , geboren te Amsterdam , den 26 Oc­tober 1749, eenzoonvan Pieter Barbiers Anthonijz., werd -door zijnen vader tot de kunst opgeleid en is een zeer verdienstelijk landschapschilder geworden. Ook heeft men van-hem fl.aaije behangsel­of zaalstukken. De onderwerpen van zijn penseel en zijne teekenpen zija veelal heuvelachtige en boomrijke Geldersche landschappen of schil­derachtige gezigten in den omtrek van Haarlem. Deze landschap­pen zijn doorgaans bevallig gestoffeerd met landlieden ,en vee bij, eene schuur,, eene beek, eene boerenwoning of een dory. Een aan­tal kunstenaars hebben zich onder zijne leiding gevormd , onder andergn de lleeren Johannes Jelgerhuis Rsz., Jan . Ruts-wit, Carel Lodewijk Hansen, Abraham Johannes Rnytenschildt en D. Kerkhoff. B.a r b i e r s bereikte eenen zeldzamen ouderdom en overleed in 1842. Hij had eenen zoon , die het zelfde vak als zijnen vader beoefende, zie hieronder. Het afbeeldsel van Barbiers wordt gevonden bij I m merz eel , Levens en werken der Kunstsch. , D. I. bl. 29. Zie voorts: van Eynden en van der Willigen, Gesehied. der Vaderi.. schild.; 131. 49 en 50. BARBIERS (BABTeoLoraus) geboren te Amsterdam , in 1784 , was een zoon van den voorgaande , die hem tot de kunst 'opleidde , en onder wien hij ongemene vorderingen maakte , zoo dat men groote verwachting van hem koesterde , doch hij overleed in jeugdige ou­derdom den 28 April 1816. . Er bestaan van hem fraaije land­tchapsteekeningen. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. schilderk. bl. 50. BARBONUS (JolltriNgs) verjaarde Frederik Hendrik in het jaar 4641 net LVII Morale Sinne-Beelden enz. makende alsoo uytdruckende ende begriipende het getal deser Sinne-Beelden, het getal saner jaren. Dit werkje is met aardige plaatjes versierd , -door Latijnsche zinspreuken en Nederduitsche versjes verklaard en door historische aanteekeningen opgehelderd. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. der Dickers. BA.RCK (AERNT) was een der Teekenaars van het Verbond der Edelen , en komt voor onder de Geldersche en Hollandsehe Bond­genooten. Zie Te Water, Hist. van het Verb. der Edelen, St. II. b1.181 en 182. BARCKHAUSEN (JollANNEs Kozruu&D) werd in 1666 te Horn , in het graafschap Lippe, geboren. Hij beoefende de Schei- en Kruidmengkunde, en deed OA uitlreiding zijner kennis eene reis door een gedeelte van Europa , waarna hij in 170 t ie Utrecht tot lloogleeraar in de Scheikunde werd aangesteld. flij vervulde 4eze betrekking met veel roem tot aan zijnen .dood , wtlke in 1723 plaats had , en vermaakte aan de stads-bibliotheek eene uitgelpze­ne verzameling van boeken over de krnidkunde en over verschil­lend4 deelen der natuurlijke historic, Zijne sehriften zijn: Synopsis pharmateutioa, Utr. 1896 , Elementa Chemiae, ibid. 1703 , De rnedicinae Origine et progressu, 1723 , Collectanea medieinae practicae., 1715. Zie Feller, Biogr. Universelle. BARCLAY (ROBERT), een Schot in Nederlancische dienst , was tot in 1595 Luitenant bij d_ e eigen kompagnie van den Kolonel Murray, doch bekwam in October 1597 de kompagnie van Ka­pitein Egger, die voor Bredevoort aan zijne Wonden overleden was. HO werd in den slag bij Nieuwpoort, waar hij zich dapper gekweten had , krijgsgevangen gemaakt en daarna vermoord. Zie (Schuller tot Peursum) Krijg.shevelAebbers 1Vieuwpoort, H. '72. BARDES (WILLED' DtRaszoori), een zoon van Dirk Barges en Diewer Walig, was, oud Schtpen te Amsterdam, toen hij in 1542 , ofschoon door sommigen van lutherij.verdacht , op aanprij­zing van den Burgemeester Ilp ndrik Di rk z o o n, tot Schout , werd aangesteld. A cht jaren had hij het sehoutarnbt bekleed , tot ge­noegen derRegering, toen , of om ,te minder of te hangen van zijns gelijken en zijn ambt op vasten voet te behouden, of om andere redenen , ten hove te weeg .bragt , dat de Landvoogdes vrouw Maria, tie 20000 guldens, door de .stad op het schout­ambt gesehoten , afloste , en hem Sellout =aide van 's Keizers :wege. Van toen af, veranderde de guest der wethouderschap .te hem­waarts in afkeer nijd. Men .gaf hem na dat bij ,geheimen der stad , met name hun veinzen van armoede , om net , geese leeningen gekweld te zijn , In hove openbaarde. Niemand nogthans was weer op .den Schout verbitterd , clan Hendrik Dirkzoo n, die hem eerst bevorderd had , en Wien zijn gezag nu meest tegen de borst was , omdat er zijn eigen meest door geknakt werd. Ja , de twist liep zoo Wig , :dat de burgeriej tnsschen hen partij koos en de factienamen van Schou t,is ten en II,en d rik Mirk is ten er uit ontstonden. Ii.e n d r ;i k Dirk 8Z0011 Smeedde dan , zoo als sedert geregtelijk getuigd is , een zoo hatelijk stuk , dat er icier te iande , zeldeu de weergade van gezien is. Floris Egbertszoon, Kettermeester en Onderpastoor der Oude kerk , op zijne zijde gekregen heb_bende , won hij getaigenissen tegen den Schout in , behelzende , dat deze en zijne vrouw herdoopt waren ; eene vergadering van Herdoopers ten hunnen huize gehouden, en anderen bijgewoond hadden. Deze getuigenissen werden afgelegd door Fij H er mans van Zwolle , in de wandeling Gele Fij genaamd , een arm wijf, zich generende met het bespieden en beklappen van hen , die verboden vergaderingen bijwoonden; Volkje Wi llems, eene vrouw van gelijken stem-pel; Kornelis Maatszoon Zwart, Notaris, en Adriaan Jans­ o on , slijper. De Pastoor schreef den inhoud van hun getuigenis over aan Ruard Tapp er , Ofper-Inquisiteur te Leuven. Dqch dit was alles zoo stil niet geschied , of de Schout had er de lueht van gekregen, en zich terstond bij de Landvoogdes vervoegd , klagende , dat men hem met laster zocht te bezwaren. Ook verwierf hij , dat er gemagtigden naar Amsterdam werden gezonden , die , de getui­gen onderzocht hebbende , zich bijna overtuigd hielden , dat hun­ne verklaringen valsch waren. Sedert werd de zaak het Hof van Holland aanbevolen , dat gemagtigden stelde, om die nader te onderzoeken. In het jaar 1554 werden Volkje en Fij , in stilte naar 's Gravenhage gevoerd , en gevangen gezet. Men onclervraagde ze hier,, naar het herdoopeA van den Schout , hetwelk zij verklaar­den gezien te hebben , staande op een bankje voor de glazen -van zekeren koepel buiten de stad , welke B a r d e s in huur had. Hierna kwamen er gemagtigden van het hof naar Amsterdam , om de gele­genheid van dezen koepel te onderzoeken ; een dier gemagtigden , op het bankje tredende, en bevindende dat zijn arm te kort was om bij het glas te reiken , zeide tot den Schout dat zijne zaken behouden waren ; zonder hem verdere opening te geven. Nu liep het nog twee jaren aan , eer de andere medepligtigen , met name Hendrik Dirkszoon en de Pastoor gevat en naar 's Graven­hage gebragt werden de laatste werd aangegrepen , terwijl hij voor het outaar stood en in zijn priesterlijk getvaad vervoerd. De getui­gen bekenden na lang zitten eindelijk schuld , en dat zij door den Burgemeester en den Pastoor omgekocht waren , om den Schout valsch te betichten. Toen deed het geregt zijnen pligt , de Notaris werd van zijn ambt ontzet , en Adriaan Janszoon, die onder ver­andering van naam wel drie verklaringen had afgelegd , de een op den naam van Adriaan SI ij pe r, de tweede op die van A d r aan Waker en dederde op Adriaan Janszoon, gegeeseld, en `beide het land uitgebannen. De Pastoor moest bekennen , dat hij op .eene roekelooze wijze , en zonder grond , ten nadeele van den Schout van u a rd Tapper geschreven had. Dan met Fij liep het zoo gemakkelijk niet af, haar werd de tong uit den hals getarnd, voorts werd zij gewottd , geblakerd, en naar het galgeveld gevoerd , vende tot den laatsten oogenblik toe staande houden , dat zij door 11 en k -D irkszoon en den Pastoor verleid was, met verzoek dat -men den Schout voor haar om vergeving zou vragen ; dit von­nis wad den Aden Mei 1561 ten uitvoer gebragt , V o 1 kj e was intusschen in de gevangenis overleden. De Burgemeester , die gezorgd had , dat men 'hem niets sbewijzen kon werd onder borgtogt van 40,000_ponden , geslaakt , en -vermogt later zoovvel , dat hij in de jaren 1663 en 1664 weder tot Burgemeester verkoren werd. Naar het sehout , ambt toen andermaal aan de stad verpand was , werd B a r des in, 1666 daarvan verlaten ; sedert beschuldigd de hand gehad ter hebben in de opschudding van dat jaar , werd hij voor den Raad­der beroerten gedagvaard , strengelijk gepijnigd , doch zuiver ge­schouwd. Daarna de Staatsche partij tegen den Spanjaard gekozen.-hebbende werden zijne goederen , meest onder Amsterdam gele­gen , hetwelk lang Spaansch bled, verbeurd verklaard. Alle, smarten had hij manmoedig doorgeworsteld , doch het lijden van­armoede op ziinen ouden dag deed hem bezwijken ; hij verloor. eerst de gezondheid en naderhand het verstand , en bragt het overige zjner dagen te Delft door , alwaar hij in 1568 in zulk, cenen deerniswaardigen toestand zijn Leven eindigde , dat het den Prins van Ora* tranen kos4e. Zie Hooft, Neederl. Histor., bl. 56-62 ; Brandt, Hist. der Re. form., D. 1. bl. 247 en volg. ; Wagenaa r, Vaderl. Hist., D. V. bl. 411-416 ; Kok, Vadert. Woordenh. ; Chalmot, Biogr. 1froor•• denh.; Sae 1 tem a, Staatk. iVederl., D. I. bl. 57 en 59. D. II. bl. 561._ BARDES (WILLEm) , een noon van den voorgaande , was zeer• ijverig werkzaam voor de Hervorming , niettegenstaande de gestreng, heid, waarmede zijn vader om het begunstigen en aankleven van, die partij , vervolgd was. Hij was Stedehouder van S o n o y in Noord-Holland en hielp , ale zoodanig in 1574 Purmerende , waar mew eenen aanval van de Spanjaarden vreesde , bezetten. Zoo zeer was hij in het Noorder-Kwartier in aanzien , dat de Regering van Alk­maar hem, den 16 December van dat zelide jaar, verleende , zoo hij, te Alkmaar wilde komen wonen. n Exemptie van alle Officien van * de Magistraat of anders van Schutterye en andere burgerlijke lasten , van contributie van Sluysgeld , Loogering van Soldaten s en dat by ten alien tyden met zyne familie en goederen vry, zoude mogen vertrekken daer het hem goeddacht." 1111578 behoorde hij onder de ballingen , die zich toen weder in Amster­dam bevonden. Twee dagen voor de groote omkeering in Am­sterdam , voorgeyallen op den 26sten Nei van gemeld jaar , schreet hij aan Son o y , dat zijn yolk moest gereed houden , om op het eerste bevel van de Staten van Holland te kunnen optrekken ook ontbood hij cenen schootvrijen helm en rondas , ten zijnen ge­bruik , blijks genoeg , dat hij, iets gewekligs in den zin had. Toen de omwenteling naar wensch gelukt, en de Regeerders, die de in­woners dus lang gekweld hadden , ter stad uitgeleid waren , was W i 11e m Bardes een van degenen , welke tot Burgemeester . en Raad aangesteld werden. In 1579 werd hij als Gelastigde van; d Staten van Holland naar Weep gezonden , om aldaar de rust te herstellen , die door eenige Roomschgezinden in het storen van. de Hervormde Godsdienst , met kennis of door aandrijven van sommigen uit de Regering , verbroken was ; hij zette zeven leden uit de Vroedschap, en drie hunner t nevens den Seeretaris en den ouden. Pattoor , uit de stgd hebbende doen leiden , was de rust aldaar hetsteld, In het jaar 1586 ,• vetzette hij zich mannelijk -tegen de oogrnerken van . Leicester, die op mad van Jakob •Reingoud i Neer van K. au w e n-b erg e, .straffen en vorderingen ten laste der kooplieden Wilde invoeren ofeschoon het den naam had , dat die straffen: leen . zonden •dienen tegen de • lorrendraijers , zijnde zoodanige lie-den, die tegen de plakkaten , en onaangezien de borgtogten bij .hen gesteld den vijand toevoerden. Niet minder ijverde hij Legal • het oprigten . der kamer van geltImiddeJen , van welke R ei n gou d hoopte Thesaurier te worden. Hg .toonde op eene vrijmoedige wijze, dat Le i c es t e r geen magt had , out , zonder keunis der Alge­ineene Staten , zoodanig term kamer op te rigten. Toen deze zaak op nicuw voor den Raad gebragt was , weed het straffen der lorrendraa4ers door icder iedelijk gekeurd , allecnlijk gaf B a rd es in bedenking , of het zonder gevaar van oproer te • doen ware doch over het op­rigten eener !tamer van geldmiddelen merkte hij bij herhaling aan dat alle nieuwigheid ongemak baarde en dat hij .er zoo veel niet uit te halen zag. In het voorbijgaan liet hij iets merken van de klagten , die hem en zijnd ambtgenooten uit Holland gedaan Wa­ken , over het dringen van vreeindelingen in de tegering •waarover i c' ester lea verstoord werd. B at d e s verzocht , dat men zijne woorden , als spruitende tit zucht tot voorstarid van 's lands vrt­ heden ten goede nemen Wilde ; *agtop de 'Graaf liernam n dat A do woorden goed "Maar de *erten geeing Waren." Maar 'Met. dit. stribbelen -tegen 's Graven • • welbehagen ward niets gevOrderd de kimer 'weed opgerigt eft' leingond Thesanrier gdinaakt. -In 1 587 MA& Bardbi riaai . Friesland en glide er eenige onlusten , en in 15i58 zond de Raad van. State hem taar Medemblik , ten gin& die stad Over, te halen om de zijdc des, Prinsen van Ora nj e te kiezen', doch deze poging was Vrtieliteloos. Bet gat van Ilurgemeester en Raad heelt Bard es te • Amster­dam sierscheidene Maim bekleed ; hij overleed in -het jaar 1601 , nalatende eenen zoon, insgelijks Willem B a r d e s genaamd , aan wien de Staten van Holland , in 1603 , eene rente van 200 pow. den 's jaars toeleiden , wegens 3200 pondett die zijn grootvader bij zijne laatste Schouts-Tekening 'van do stad Amsterdam nog to vorderen had. Zie HOOf t, Vervolg der Neederl. fist., b1.163 en volg. , Bo r, 1Ve, B. VI. en volg. ; Ba len, Beschr. van Dordrecht , hi. 853 ;Berl. Oorl. , Velius, Ckronyk• van Hoorn, bl. 427; Brandt en Cent en i Hist; Van Enkhuisen 131. 154 ; Boomkampi Alkmaar, bl. 184 en volg.; Wagenaar, Vaderlo fast., 0. VII.. bl. 205 en volg. ; D. VIII. bl. 157 en volg.; (Beaufort)u for t) , liet Leven van Willem 1, D. Ill. bl. 173-175 ; Kok, Vaderl. Woordenh.; Chalmot, Biogr. Woordenb. BARE of BARRE (FERDINAND DE LA) Ridder , Ileer van Mo u s-Cron, eene heerlijkheid in Vlaanderetr, van Fr esnoy, A t h enz., een man van aanzienlijken huize , stond reeds in groot aanzien bij Keizer Karel , door wien hij in 1543. tot Souverein-Bailiu te ­Gent werd aangesteld. HO was ook Kanierheer eerst bij. dien Vorst en daarna bij diens zoon F i 1 i p s :II. In 1577 was hij eat der ­onderteekenaars van de ..Unie van Brussel , die zich verbotiden tot tegenstand aan het verblijf der Spanjaarden bier te laude , maar sevens tot bescherming der Roomsche godsdienst. Als Roomsch­gezinde stak hij de Prinsgezinde partij in het oog , en werd daarOm den 28 October 1577 te Gent met den Hertog van A er sc ho t door II m b y s e en R y th o v e gevangen genomen. Weder its vrijheid gesteld zijnde , overleecl hij kort daarna Zijn' e eenige ert­gename was Louise d e la Bare , die, door haar huweiijk met A ntonie van Li edek erck e de uitgestrekte goederen van haar geslacht tot het huis van Liedekereke overbragt. Zie de Jonge, de Unie van Brussel , hi. 75 en 76; Groen van-Prinsterer, Archives de la Maison d'Orange, Tom.VI. p. 40 et suiv. BAREN (ALBERTus) , zestiende Kommandeur der Duitsche .Orde en Pastoor in de , St. Beters-Kerk te Leiden , .bekleedde die waar--digheid in het jaar 1479 juist Coen Leiden en de. meeste Jlol­lauidsche steden door de partijsChappen der lloekschen en Kabel­jaauwschen zoo zeer verOntrust . werden. Na zijn ambt .gedurende 31 jaren met roem en voorzigtigheid te hebben waargenomen , ii­hij in 1504 overleden. Zie Feller, Biogr. Universelle. BAREND (Doove). Zie DIRKSZ. (Buttrin). BARENDA. (JollAN) of BARNENDL Bouwmeester te, Groningen , wer& in het jaar 1569 -- toen Ka r e 1 Q uarre, Bidder en Raad in het Hof van Braband , uit Friesland naar Groningen gekomen was , om hen , die de kerken geplunderd hadden op te zoeken en te straiten --met de stadsmetselaars en timmerlieden , in ,verzekering genomea en in, de gevangenis. geworpen , omdat zii, op bevel van ,de Over-held , de Broerkerk voor de Bervormden van ,beelden .gezuiverd hadden.. Daarop werd een eisch des cloods tegen hem ingestekt, doch zij beriepen zich op de Regering , die hun niet. alleen bevolen , maar hen ook uit de stadskas daaryoor, beloonOad. , B or verhaalt, dat Burgemeesteren en Rua , uit vrees dit , onikenden, hetwelk zij daarom te gemakkelijker doen. konden , omdat zij ge­zorgd hadden , dat de gemelde belooning door den Stads-Rent­meester onder eenen anderen naam was te boek gezet. ,Dit is echter niet waarschijaijk , zoo omdat andere gelijktijdige sahrilvershet niet hebben opgeteekend , als ook omdat de Groninger hallingen in shun verzoekschrift te Spiers er niets van melden , heigeen zij zeker niet zouden verzuimd hebben. De gevangen Bouwmeester ontkwam . met twee , andere arbeiders nit de gevangenis en vlugtte buiten lands. Van zijne verdere lotgevallen vindt men niet geboekt. Zie Bor,.Oorloghe, B. V, hi 268 (193); Brucherus, Geschied. der Kerklierv. in de prow. Groningen, hi. 161 en 162;. Tegenw. Staat van Stud en Lunde , D. 1. hl. 304. BARMEN (JACOB) of BARENTZ , was Kapitein bij de dappere hezetting van Haarlem , toen die stad door de Spanjaarden in 1573 helegerd was. Ilij werd met meerdere manhafte verdedigers dies stad, nadat deze aan de Spanjaarden was overgegaan , gevangen genomen , en overfeed in den kerker. Zie Bor, Nederl. Oorloghen, B. VI. hi. 443 (325). BABENDS (DIRK). Zie BARENDSEN (DIRK). BARENDS (BAREND) of &REND BARENTSZ geboortig van Kam­pen , had zich hij de Geuzen-Vrubuiters gevoegd , en werd den 26 Januarij 1572 te Enkhuizen, dat toen de Spaansche zijde held, onthoord, otndat hij zich in zeerooverij en andere geweldenarij had te buiten gegaan en in den zin had zich naar Emden te begeven en den Prins van Or a nj e te dienen. Zie Brandt en Centen, Historic van Enk1uisen, D.I. hi. 106; Kok, Vaderl. Woordenh.; Chalmot, Biogr. lVoordenh. BARENDS (WILLEa). Zie BARENDSZ (WILLER). BARENDSE (JAN) bijgenaamd JAN DE LAPPER geboortig .van Haarlem, was bootsman op een der schepen , we lke onder M a a r-t en 11 a r p e r t s z Tromp, in den eersten Engelschen oorlog , de Britten bevochten. Zijn Kapitein , den vijand voor zich ziende , wilde den steven wenden , doch sneuvelde , even als zijn Luite­nant; hierop liet het scheepsvolk den moed zakken en wilde zich aan den vijand overgeven , doch Bar en d s e , vat een lontstok en bedreigt hen , zoo zij van overgave reppen , den brand in het kruid te steven. Nu neemt hij het bevel op zich , en stelt zich zoo dapper te weer , dat het eerste Engelsche schip dat op hem afkomt, naast hem zinkt; terwiji een tweede door hem reddeloos vordt gesehoten. Nadat de strijd geeindigd was , seinde T r o m p de Kapiteins bij hem aan boord , en was niet weinig verwouderd ook onzen Bootsman met eene sloop te zien opdagen , doch naau­welijks had de Vlootvoogd de toedragt der zaak vernomen of hij vergunde B a rends° zitting nevens de andere Scheepsbevelhebbers. Nadat de vloot was binnen gevalien , werd Bar end se voor zi,jnen betoonden mood door 's Lands Staten vereerd met eenen gedenk-yenning, hangende aan eenen gouden keten eene gift van vijf-Ionderdpond. Toen het kort daarna vrecle werd , nam Bar ends e zijn ontslag, en daar hij vroeger van beroep schoemnaker was geweest, zette hij zich in zijne geboorteplaats als schoenlapper neder en wel in een pothuis , destijds staande tegen het huffs de zwarie Itond genaamd (1) , op het Spaarne nabij de Melkbrug. Alle Zon­dagen stapte Barendse zeer deltig in zijnen zwarten rok , den (1) Dit pothuis is ornstreeks het jaar 1820 afgebroken, doch de Zwarte Itomd steal Cr no nit. Ook ziet men er eenen gewonen hiaatmen gouden ketting met den penning er aan or den hats , mast zijne vrouw , naar de kerk. Bij het uitbarsten van den tweeden Eng-elselien °oil% werd T r o Ua p , die mar 's Gravenhage was opontboden daar zijne bevelen te ontvangen , door het ophalen van tie Nelkbrug eenige tijd opgehouden. Door B a r en d s e aangesproken , herkent hij dezen dadelijk den dapperen Bootsman en toont er prijs op se stellen , OM hem weder in dienst to hebben doch tie sehoeniapper weigert dit volstandig tenzij men hem als Kapitein het bevel op een schip toevertrouwde. Zell's het aanbod van Tromp mu to traehten hem als Luitenant geplaatst te krijgen , worth van de hand gewezen met de woorden : a Kapitein of Sehoenlapper." Naau­welijks drie dagen daarna ontvangt Ba r e n d s e een brief , dien hij zich door iemand Mat voorlezen daaruit vernemende dat hij naar 's Gravenhage word opontboden am het bevel over con oorlogsehip op zich to nemen , loopt hij naar zijne vrouw zegt » WV! de » zondagsehe rok en de medailje hebben nu argedaan.," en be­geeft zieh dadelijk op refs. Te 's Gravenhage gekomen werd hij als Kapitein geplaatst op het schip Maarsseveert van 42 sudden , waarmede Iiij zieh in 1658 beyond hij de vloot , die onder IV a s-s ena er-O bdam naar Dantzig stevende , en het sehijnt dat hij in de vloot meest als Jan de Lapper bekend was , althans op de lijst der Scheepsbevelhebbers , welke aan dien togt deel nainen konat hij onder dien naarn voor. In de volgende togten overiaadde hij zieh met room , doch in een der zeeslagen van den tweeden Engelschen oorlog werd hem eenen arm argesehoten. Nog vol mood zijnde liet hij zieh hierop aan de mast binden en moedigde zoo lang zijne schepelingen manhaftig aan, tot dat een tweede ko­gel hem het hoofd wegnam. Zie Brandt , Leven van de Rutter, hi. 99 en 103 ; Vad. Letteroef. voor 1821 , bl. 92 en volg. ; P. H. Kiaarenbeek, Xagelaten Ge­dichten , hi. 181-190. steep in den Bevel gemetseld, met het volgende opschrift daarin ge. beiteld: MDCL11. VOOR DIT BUIS OEFENDE JAN DE LAPPER ZLIN EENVOUDIG IIANDWERK VERIIIEF ZICII DOOR BELEM EN HOED TOT SCUEEPSBEVELUEBBER EN it , STRIJDENDE VOOR HET VADERLAND DEN IIELDENDOOD GESTOR YEN. 1824.. 1, I1. K, BARENDSEN (Wmtarer) of BARENTZOON was Kapitein van een brander in de Nederlandsche vloot gedurende den oorlog van . 1672 en 1673. Als Kommandeur van de snaauw de Kreeft van 8 sha­ken , werd hem in* 1675 door den Admiraal de It ter opge­dragen, om, nevens anderen , langs de Engelsche kust op de Fran­sche kapers jagt te maken , op welken tegt hij eenen Franschen kaper op het strand joeg, dien plunderde en verbrandde. Ook verzelde hij dien Vlootvoogd op zijnen laatsten zeetogt , dien naar de Paiddellandsche 4ee, en was op nieuw Kommandeur van den brander , de Kraanvogel , bij de, vloot die , Willem III naar Engeland overbragt. . Zie . Brandt, Leven van de Bugler,. a pm en volg.; de Jonge JVederl. Zeetvezen , D. III..bi 489. BARENDSEN (Dm) of Dm Thumps , een Kunstschilder , ge­boren to Amsterdam , in 1534 , genoot het eerste -onderwijs in de kunst van zijnen wader Barend Dirks , dat een tamelijk goed Schilder was. Toen Dirk den ouderdom van 21 jaren had be­reikt , vertrok hij naar Italie , hield zich to Venetie op. bij den beroemden' T i t i a a n , die buitengemeen veel van hem hield , hem in huis nam , als zijn kind, behandelde, en hem vergunde , ja zelfs beval zijne te Venetia komende landslieden wel to onthalen. Bare nd s en die met , een edelaardige ziel en viug verstand , was begaald , verkeerde het liefst met deftige en vermogende lie-den , of geleerden, 'doordien hij zelf in de fraaije letteren bedre­ven , der latijnsche taal magtig, en zeer belezen was. In Italie hield hij gemeenzame verkeering met den Heer van St. A 1 d e g o n-d e , welke vriendschap . en goede verstandhouding sedert in Neder­land tussohen hen 'altoos bestaan bled; zoodat .A ldeg on de, die veel vermaak schepte in het bijzijn van B a ren dsen, .nimmer te Amsterdam kwam, zonder hem to bezoeken. B a r en d s e n had ook lief hebberij voor de muzijk :, en oefende zich tot nitspanning op onderscheidene speeltuigen. llij hield mede gemeenzame verkee­ring met den dichtkundigen Do mini cus La m ps on i us , met wien hij briefwisseling hield in de latijnsche taal. Na eene afwezigheid van omtrent zeven jaren , keerde B a r e n d s e n door Frankrijk naar Ne­derland terug , en trad te Amsterdam in het huwelijk , met eene dochter uit eene der aanzienlijkste geslachten dier stad. in den ouderdom van 28 jaren vervaardigde hij zijne eigen beeltenis en die zijner huis­vrouw ; welk stuk zeer aardig en fraai behandeld was. Ofschoon hij zich meestal aan het. portretschilderen hield , waarin hij , vaar-dig was , en eene bevallige manier volgde , schilderde hj nogthans ook eenige fraaije aitaarstukken , en sneer andere uitmuntende ta­fereelen , waarin men kennelijk de voortreffelijke manier van T i t i. a a n ontdekte, dien hij ook geportretteerd heeft. Onder zijne meest vermaarde stukken noemt men de val van Lucifer, dat een aan­tal naakte , kunstig geteekende figuren bevatte en . uitmuntend van koloriet en effect was. Ook ,een Judith van hem werd zeer ge­roemd. Bleu vont! van B a r e n d s e n sehilderijen op de Doelen of Sch.uttershoven te Amsterdam , die in groote .werden ge houden., Op.'s Rijks Museum te Amsterdam 'aid, men,. van hem het Portret van Ferdinand Alvarez de Toledo Ilertog Van Alva.. Zijne vrees voor de zee en het water , bragt te weeg , dat hij aan zijne begeerte om Haarlem en andere steden te bezoeken , sch.00rvoetend voldeed doordien zijne zwaarliivigheid hem belette , in een rijtuig derwaarts tee reizen. Er werd hem . een groot stuk dat de. zeven werken van Bann hartigheid moest voorstel- len voor het Gasthuis te Amsterdam besteld , dat half afgedaan is blijven steken , doordien hem de dood overviel , terwijl hij bezig was er aan te schilderen , in het jaar 1592. Men heeft een al- beeldsel van hem in plaat. Vermoedelijk is hij de zelfde, die bij de vreemdelingen onder den naam van Theodore B ern a rd voor- komt en die de Schilder .i8 der Venetiaansche Bruiloft door Hendrik Go 1 tz i us in het koper gebragt. Zie: van blander, Leven der Schilders, D. I. hi. 317-320; Hoogstraten en Brouetius van. Nidek,,, Algem. Groot Hist. Woordenb., hi. 67, D b1.23; Luiscius., Algem. Hist. Woordenb. ; Kok, Vadrl. Woordenb.; Chalmot, Biogr.. Woordenb.; Biogr. Nation.; Biogr. Univ. ;..Collot cl, Eseury, liollands Rom, D. 1. A 208 en 209, D. HI. A 403 en' 404; Inimerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BARENDSZ (VVILLErd), ttaar zijne gehoorteplaats Terschelling , ook. wel WILLEM BARENDSZ VAN TERSCHELLING geheeten , een zeer er-varen zeeman , was een der Scheepsbevelhebliers , .90, den eersten togt , welke ondernomen werd ; ten einde om de Noord een weg naar Oost-Indie te zoeken. Daartoe werden drie schei)en uitgerust; een nit Zeeland een van Enkhuizen en een" van -Amsterdam , dat onder het bevel van Willem 13 arendsZ Stond. I Die sehepeil vergezeld van een tersehellings jagt , liepen. den 5 J. unij 1594 in zee. B arendsz kwam voorspoedig tot Kilduin, geraakte op 73° 25' van Nova &MIA , zag, wat oostelijker loopende, tusschen Kaap Baxo , 4 milieu van Langeres, en _den . westhoek der tounsbaai , twee in­hammen , gefaalte dus al verder bij den Zwarten hock , aan eiland (zoo als hij dit noemde) , op 75° 55' . en daarna op 76° 30' bij de hock, :van Nassau, van welke hij eenielins Post ten Luiden , en Oost Zuidoost aauliep , war hij eenig nteuw land benoorden Nova Zeinbla meende te zien , doch verloor daardoor de zware wind , die hem dwong 16 wren zonder zeilen te drtiven. Zijn roeijagt kwam eindelijk omtrent het land van Nova Zembla tot aan den IJshoek , die op 77 graden ligt. Bus was Bare nd s z den. 31 Julij genaderd tot aan de cilanden , door hem de Eilan,-den van Orangien genaanid doch kon niet zien , dat daar eenige straat of doortogt te vinden was , om verder naar het Oosten en in de Tartaarsche zee te geraken , weshalve hij , ziende dat zijn yolk lusteloos op dien togt werd , goedvond terug te keeren , en zijne andere makkers , die naar de straat VVaigatz , of de Straat van Nas­sau geloopen waren , te gaan opzoeken , ten einde te vernemen of zij , die wel op 80° geweest waren ,daar ook 'lets naders op gedaan had-den. Op dezen terugtogt stevende' hij denUshoek, Straat Nassau en andere hoeken weder voorbij , ontdekte op 71° een klein eiland , dat Iiij , om zijne zwartheid boven op, het. Zwarte eiland noetnde. Zij zagen buiten de' reeds gemelde nog onderscheidene andere hoeken , als de Kruishoek , de St. Laurens- en de Schanshoek , ook eene zeer-schoone haven , door hen omdat zij er veel meel vonden , de Meelhaven genoemd, alsmede de eilanden St. Clara lliatfloe S en . Delgay op 69° liggende , alwaar zij twee medgezellen van Zeeland en Enkhuizen , die daags te‘ voren eerst nit de straat Wai­gatz gekomen waren , vonden , die niet .anders dachten , of Willem B a re ndsz was rondom Nova Zembla gezeild , en door de straat Wai­gatz weer bij hen gekomen.. Dus keerden zij gezamelijk weder naar Ituis , en kwamen den 16 September met eenen grooten. walrus , dien zij gedood hadden, voor Amsterdam ten anker , doch zottder hun oogmerk bereikt te hebbett , daar ook zijne twee makkers hoewel zij reeds meenden geweest te zijn , in de zee, in welke zich de groote rivieren de Oby en de Jenisey ontlasten , door de aware ijsbergen en storinen teruggedreven, ook daar van wege het ijs , geen doortogt hadden k_ unnen vonden. Ofschoon het eigenlijk oog­merk der reize gemist werd , was deze eerste togt reeds voor de aardsrijkskunde belangrijk, een gedeelte der kust van Nova Zembla werd met meer zorg dan te voren opgenomen , aan baaijen , kapott en eilanden namen gegeven , welke de cer der Nederlandsche zee­lieden , ook vott de toekomst zouden bewaren , hoewel velen dier namen nu weder voor Russische hebben moeten plaats waken. Niettegenstaande deze eerste togt niet zeer gunstig was argeloo­p4n , benam dit geenzins den moed , onn dit andermaal op hoop van beter geluk to wagen, en met een grooter getal schepen, langs­straat Waigatz , en het land der Samojeden , door de Straat Nas­sau den weg , dien zij zoo ijverig zochten , op to sporen , vermits- J. an Huy gen van Lin scho ten, die Commies op het Enkhuizer schip geweest was , en hierin door die van 't Zeeuwsche schip ondersteund werd, veel hoop daartoe gar, en er een zeer breed en uiterst smakelijk berigt van deed. Men zond dan in het jaar 1595 -- -vooral ook op het aansporen van P e t ru s P Ian eins , Predikant te Amsterdam en beroemd Aardrijkskundige -- van wege dezen Swat , 7 schepen , 2 van Amsterdam , 2 vav Zee­land, 2 van Enkhuizen , en 1 van 'Rotterdam, uit; terwil Willem Barendsz en de Commies van Ileem.skerk zich bevonden op het groot schip van Amsterdam. Daarop zeilden deze schepen den 2 .144 nit Texel , kwamen den 21 Augustus aan straat Waigatz , waar zij in de Traanbaai met 54 personen aan wal gingen , ow de gelegenheid van het land , en de mbei­jelijkheid van dezen doortogt nader op te sporen. Zij ontmoettert den 23 dier maand eenige lieden van' Petschora , die Noordwaarts op geweest waren , om walrussen , traan en ganzen , to bekomen , en die naar Rusland toe vocren , doze berigtten hun , dat hunne soltepen uit Busland- doOr de Straat Nassau in de IJszee. lie-pen , en gewoon waren voor eene Tartaarsche • plaats voorbij de Oby gelegen, en Uglitz genaamd, ten anker te komen, daar te overwitfieren , en dan hunnen handel efl visscherif ljaarlijks voort te retten daar nog bij voegende , dat de . Straat Nassau (an­tlers de Straat Waigatz) nog wel 9 of 10 weken open bleef, en clan • wel toevroor , doch dat men dan over het ijs tot in Tar­tarije loopen kon. Na een verder vriendelijk gesprek met, en ont­haal van de Russen , aan een der schepen, ging Willem B a-r endz den 21 Augustus aan den overwal van straat Waigatz , of op het Land der Samojeden , net 9 lieden aan -land, waar zij 20 en naderhand meer Samojeden ontmoetten , die niet al te wild waren , en , na wel herkend te zijn, vriendelijk met hen spraken , berigt gevende , dat zij nog 5 dagreizen van zekeren hoek in het Noordoosten verwijderd waren , en dat zij, na het doorzeilen daar­van , in eene zeer groote zee zouden komen , vermits een van. hen daar zelf met eenig yolk , uit laSt van hunnen Koning geweest was. Zg namen vriendelijk van hen afscheid , en zeilden den 3 Septeni­ber ook nit de Traanbaai , en kwamen dien dag nog door de veelheid van het ijs en de dikke mist op de Oostzijde van het Staten-eiland te vervallen , alwaar zij ook aan land gingen, en twee van hunne kameraden , door een beer , die daarna nog geschoten werd , verlo­ren. Den 9 September zeilden zij van het Staten-eiland en na veel moeijelijke ontmoetingen van het Os, liepen zij den 11 in de Tar­taarsche zee, doch moesten van wegen het zware ijs, weder­om naar straat Waigatz kecren , en het bij den Kruishoek zetten. Zij deden eenige • dagen daarna nog wel eenige pogingen , om ver- te komen , doch waren genoodzaakt , vermits het ijs met at te •root geweld den 15 het Oosteinde van straat Waigatz inzetten kwam , met de geheele vloot nog dien zelfden dag het Westeind van de haai weder nit, en zoo verder naar Buis -te zeilen , komende den 18 November weder in de. Maas binnen zonder ook bij dezen togt dun doelwit bereikt te hebben , hoewel zij evenwel nader opening van de gesteldheid der Tartaarsche zee , en van den weg om daar in te komen gekregen had*. Die twee vergeelsche togten naar het Noorden, gedeeltelijk op kosten van den Staat gedaan , deden de Algemeene Staten van. 'nieuwe ondernerningen derwaarts afzien ; zij vonden echter goed , het zij steden , het zij kooplieden , daartoe aan te sporen, met be­lofte van eene belooning van 25,000 gulden , eene zeer aanzienlijke som voor die dagen.. Dit moedigde de Regering van het rijke en mag­tige Amsterdam aan, om voor rekening zoo van de stad als van eenige kooplieden, in het jaar 1596, 2 schepen , het een onder Will em Barendsz en Jacob van Heemskerk en het andere onder Jan Cornelisz R ij p, weder naar het Noorden uit te zenden. Zij liepen den 18 Mei 1596 in zee , maar deden eenen togt , wiens geliiken -nooit gehoord is. Zij kwamen den 9 Junij op 74° 36' N. B. , ontdekten daar een eiland van 5 mijlen in den omtrek hetwelk zij om een grooten beer, die zij; aan land getreden zijnde, flood sloegen , het Beerenland noemden, Den 13 van daar ge­zeild , zagen zij den 19 weder land , helgeen zij bevonden op 80° IN. B. te liggen , dat zij, *van wege het spitsche gebergte, zich daar atom vertoonende, Spitsbergen, en de Engelschen, Grenland ge­noemd hebben. Zij vonden hier eene goede haven en ofschoon vier graden Noordelijker dan Nova Zembla , en nog hooger op gelegen, Bras en grasetende dieren , te weten : rheeen, of eene soort van herten. Den 29 van daar , vertrekkende , liep Willem B a­rendsz wat meer naar het Westen, en Jan Cornelisz Rijp eenigzins meer om de Oost tot op 80 graden, om te zien , wie van hen beiden het eerst in de Tartaarsche zee , door de eene of an­dere straat, zou kunnen geraken. Den 12 Augustus ]swam W i I­lem B a r e n d s z na veel oponthoud wegens ongeioofelijke groote ijsbergen, bij de eilanden van Oranje, dock geraakte in groot gevaar, van door eene .zware ijsschots het schip te verliezen. Den 21 wat verder en in de lishaven geraakt zijnde , meenden zij wel West aan bezuiden Nova Zembla om, het Been zij al voorbij waren, naar straat Waigatz to zeilen, maar bevonden, tot bun leed­wezen, dit onmogelijk, weshalve zij besloten weer naar huis te keeren ; maar aan de Stormbaai gekomen, vonden zij ook dien weg door zwaar ijs voor hen gesioten, zoodat 4, door het ijs bezet, genoodzaakt werden op 76 graden, aan de westzijde van de Lishaven, daar zij den 26 aankwamen, te overwinteren. Den 11 SePtember, dus reeds ver gevorderd in het jaargetijde, weird -tot dit tiroevig niterste besloten. G,elukkig dat het drijilont, aan kusten van sotninige noordelijke landen zoo overvloedig, hen in de gelegenheid stelde, om eene but te bouwen , waarin zij zich nu schikten , om den winter op Nova Zembla door te brengen. her zag het scheepsvolk in twee en tachtig dagen , de zon niet en sleet de tijd in de felste koude; ook zoo lang de zon boven de kirnmem was in groot gevaar van tie beeren. Eenige bezweken onder den last dezer rampen. Met den voorraad leefde men zoo spaarzaam , als de omstandigheden zulks eenigzins toelieten. De boot werd zoodanig bezorgd, dat zij bij den winter de minste schade to verwachten had, het uitgebragte werpinker was zoo geborgen, dat het in den sneeuw niet zoo diep begraven werd , of men kon het in het voorjaar weder vinden. -Ook verzuimde Willem Barends z. niet , om onaangezien de felle koude de Jigging der plaats , waar zij overwinteren moesten, door de hoogte der sterren naauwkeurig te bepalen. Zij waren somtijds in hunnen droevigen toesiand, onaangezien de alle , verbeelding verre -te rboven gaande felle ioude, er nog op bedacht , om zich onder doze zwarigheid , door eenige vro­lijkheid op te beuren. Zij vierden dan het feest der drie Xoningen zoo goed zij mogten. De Konstapel was:Zoning van Nova Zem­bla , en een weinig meel; hetwelk men , om kardoezen te pappen had medegenomen, wat gespaarde wijn en olie, en voor elk, man, eene wittebroods besehuit, die men in den wijn sopte, maakten deze lieden voor eene korte tijd zoo gelukkig , dat zij dachten ,dat zij in het Vaderland en bij hunne , .waren,' en het .srnaakte als of zij. te huis eene heerlke maallijd gehad Madden. Zoo' kroop • dan de lange winter heen. Van den 3den November tot den 24sten Januarij 1597 had zich de zon niet vertoond. Dat blijde hat, zich nu weder boven de kimmen verheffende, maakte een einde aan den langen , kouden en schier ondragelijken nacht, en deed de hoop in elks hart herleven. Ondertusschen wenschte het yolk weg te kornen, doch de voorzigtigheid liet Barends z. en e e m s k e r k niet toe, zulks in de open schuit of boot te beproe­ven , voor dat het jaargetijde ver genoeg gevorderd, immers tot de Meimaand zoo, verloopen zijn. Ilet schip was , gedurende den winter , • zoodanig in het tis bekneld en lek geraakt , dat er geen gedachte meer kon overblijven, om daarmede weder te huis te komen. Men groef dan de boot en de schuit uit de diepe sneeuw, hoeide en timmerde die beide op , sleepte die vervolgens met ongeloofelijken arbeid te water doch het verlangen naar uitkomst en de lust tot het werk , deden hun den arbeid ligt vallen , want de cooed aan eene zijde en de hoop aan de andere, vermeer­derden hunne krachten. Doch op het punt van deze gevaarlijke refs te ondernemen, was hen lijfsbehoud nog het eenige -niet, waarop zij bedacht waren. Het belang hunner reeders in Nederland werd niet vergeten , en men besloot zoo veel van de kostelijkste en fijnste der medegenomene koopmanschappen te bergen, als eenigzins mo­gelijk ware Er werd dus , behalve de victualie , het water en de kleederen van het Yolk , zoo veel in de yartuigen gesleept, dat , men alles overhoop ziende , zou gezegd bebben , dat het onmogelijk in de schuiten kon. Willem Bare ndsz en een matroos , die ziek waren , werden met sleden naar deze opene schuiten gesleept. Den I 4den Junij , zeilden zij van dam. , in vertrouwen op God , .en op de hekwaamheid. van Willem B a re n d s z. Alvorens te vertrekken , werd er eene soort van proces-verbaal gemaakt, aangaande de overwintering, het weder­varen en afzeilen, waarvan een afschrift in elk vaartuig en ook in de nu verlatene ‘ hut werd gelaten. Op dozen togt was men bloot­gesteld aan pure winden , regenbuijen, hevige nachtvorsten , het horten der ijsschotsen , die den geheelen zomer door in deze ee drijven en hen vaak dreigden in te, sluiten of te vermorselen , ein­delijk nog aan de aanvallen der beeren en aan gebrek, waartegen men zich slechts lion voeden door de vogelen , welke men` kon schie• ten of met steenen Good werpen, en door eijeren, die men op het strand vond. Niet allen ivederstonden zoo vele ,ongemakien. . Op het hooren dat een -der zeelieden , N ik ola.a s A n d ri esz, weldra den iaatsten snik zon geven , zeide B a r e n d s z, dat ook zijn einde naderde. In dies oogenblik was de edele man bezig met het na­zien van eene zeekaart: hij volhardde des in het zorgen voor zijne nmakkers, tot dat hij , na nog eenen laafdrank te hebben ver­langd , den geest gal,' den 20 Junij 1597 , dus zes dagen na bun nfzeilen. Na oneindige moeijdijiheden' en gevaren, belandden de t beide schuiten te Kola aan de Witte Zee , hebbeide zij na omtrent 400 mijlen , in die opene vaartuigen afgelegd. Toevallig en gelukkig lag te Kola die zelfde Jan Co rn ells z R ij p, welke in het vorige jaar, met hen uitgezeild, van hen bij het Beeren­ eiland gescheiden, en door storm en slecht weder genoodzaakt was gewoest, onverrigter zake weder mar huis te keeren. Hij ontving hen met broederlijke trouw, en .bragt hem met zijn schip be.houden in het vaderland. Deze met zoo veel beleid en volharding ondernomene reizen heb­ ben het doel niet bereikt , dat men zich .daarvan had voorgesteld, doch niemand zal ontkennen , dat zij veel bijgedragen hebben tot onze kentis der Noordpoollanden, tot wier opneming Barendsz krachtdadig heeft medegewerkt , die dan ook met het volste refit genoemd wordt een zeeman door weinigen geevenaard en ook door vreemde volken geeerd, ja die zelfs door Hugo de Groot bij C o l u m b us wordt vergeleken. • Zie B o r, Nederl. Oorl.,'B. XXXI. hi. 69-74 (867-873), B. XXXII hi. 16-19 (23 enz.), B. XXXII'. b1.32-37 (337-344); van Meteren, Nederl. Hist., D.V1. bi. 410-412; De Groot, Nederl. Hist., bi. 288-293; Brandt en Centen, Hist. van Enkhuisen, D.I. b1.196-200; van Iloogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb ; LuIscius, Algem. Hist. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chaimot, Biogr. Woordenb ; Biogr. Nation. ; van K ampen, Magazijn, D. I. b1.280 en D. V. bi. 217— 231; De zelfde, De Nederl. buiten Europa, • D. 1. bi. 45 ; Biogr. Univ. ; Bennet do van Wijk Nederl. Zeereizen, D. I en II; De zelfde, Verhand. over de Nederl. ontdekk., bl. 26-48; G. Moll, Zeetogten der* Nederl. , bi. 60-76; G. L a u t s, Geschied. van de ves­ aging, uithreiding, bloei en vernal van de magt der Nederlanders in indie, D. I. bi. 11 en 12. BARENDSZ (OLPuERT), komt op het jaar 1608 het eerst op de regeringslijsten van Hoorn voor als Schepen en werd in 1611 Bur­gemeester Bier Stad. Hij was het eenige lid der Regering dat , toen Prins Maurits in 1618 zich te Hoorn beyond, niet instemde in bet verzoek , om de Regering niet te veranderen en liever het ge­tal Vroedschappen met eenige personen te zijner keuze te vermeer­aren. Ook was hij een dergenen , die bij de verandering der Re­gering , welke toen plaats had, weder in het bewind kwamen, en zelfs de eerste van den nieuwen Raad, zoodat hij destijds oad-ste of ,eerste Burgemeester werd. In 1621 werd hij eater niet weder tot Burgemeester gekozen , maar de nieuwe Burgemeesters stelden hem aan tot President-Schepen , waarover hij zeer ontevreden was. ,Toen omtrent deze tijd de Regering van Hoorn zich in twee partijen scheurclen, in Burgers , zijnde meest de oude Regeringsleden, en in Harde of Boeren , zijnde ,de nieuw aangenomene , ging hij tot de zijde der eersten over, en als hij , die vroeger meer tot de andere partij had oVergeheld, tegen een aanzienlijk Burger klaagde, dat men zulke lieden' tot Burgemeesters had ,gekozen, kreeg hij tot antwoord: n Gij »heht- Boeren tot Boerlieden (d. i. kiezers) gemaakt , wat zoude »boeren alders kiezen dan boeren?" Daar de partij der Harden vervolgens in Hoorn meer veld won , werd Bar ends z, bij de jaarlijksche keut der Stedelijke Regering yoorbij gegaan. Hij had evenwel zitting in de voornaamste collegien; zoo werd hij in 1623 Bewindhebber van de Westindische Compagnie, zat in 1624, 1625 en 1626 wegens de Provincie Holland in de Generaliteits Reken­kamer, woonde in 1629 als Gedeputeerde te velde het beleg van 's Hertogenbosch bij , was van 1631-1633, wegens Holland ter Vergadering der Staten-Generaal gecommitteerd, en werd in 1632 met andere Gecommitteerden naar Friesland gezonden, ter dem­ping der gevaarvolle geschillen , waarin zij naar wensch slaagden. Ilij overleed in 1640. Zie Velius en C e n t e n , Chronijk van Hoorn , bl. 600 en 601; Scheltema, Staatk.Nederl.; Abbing, Geschied. der stad Hoorn, 1. bl. 69, '73 en 75 ; Geschiedk. Aanteek. omtrent Fr e derik H e n­dr ik, bl. 108. BARENTSZ (Blump). Zie BARENDS (BARErin). BARENTZ (JAcoB). Zie BARENDEN (JAcoB). BARENTZOON (WunRAxn). Zie BARENDSEN (WIJBRAND). BARENTZONIUS (Niconus) , die in het jaar 1637 Predikant werd bij de Hervormden te Rysoort , en• van daar in het jaar 1642 naar Sluis in 'Vlaanderen werd beroepen, vervolgens in 1644 naar Goes vertrok, waar hij in 1679 Emeritus werd , was schrijver van Ziel des Euangeliums , Vliss. 1671, tweede druk, vermeerderd met eene Voorreden over Rom. VIII: 12, 13, door J. Tyken, Amst. -1744, derde druk Affist. 1768. Ook beoefende hij de Nederduitsche dichtkunst, hoewel met gem zeer gelukkig gevolg, zoo als blijkt nit zijne Swacken ademtocht van een aemechtige siele in hare gees= tlike Haute , Dordr.1680..welke mede gevonden wordt achter het Aanhangsel op de Edesche erlustigingen door ,J. Cloec k. Bovendien vindt men gedichten van Bar e n t z o n i u s vOlir de werken zijner tijdgenooten. Zie: van Abkoude en Arrenberg, lYaamregister van Nederd. Boeken; lVieuw Woordenb. der Nederl. Dichters ten vervolge op Witsen Geysbeek. BARGAS (A. F.), een Teekenaar en Graveur , schijnt van geboorte een buitenlander, misschien wel een Franschman te zijn geweest. Ilij werkte echtet• in den smaak van de HollandShe school en moet aldaar ook woonachtig geweest zijn , doordied er onderscheidene ge­etste Holiandsche land-; en dorpgezigten van zijne hand bestaan. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied..der Vaderl. Schilderk,, D. I. hi. 251. 9 BARKEY (Nucuas), geboren te Brcmen net jaar 1709, werd den 9den Jung 1732 Proponent te Amsterdam , -en den Eden No­vember 1732 als Predikant te Kleverskerke, op het eiland Walche­ren in Zeeland , beroepen, van waar hij, na ruim 10 jaren lang het woord des Heeren met alien ijver te hellken verkondigd , op den 12den Julij 1744 , te Hoist in den dienst werd bevestigd, war hij verbleef tot op den 4den Februarij 1751 , toen de gemeente van Middelburg hem tot haren Leeraar verkoos. Na hier drie jaren te zijn geweest , werd hij, den 4den Julij 1754, in zijne vaderstad Bre­men tot Predikant enr Hoogleeraar in de Godgeleerdheid beroepen. Intusschen bekwam hij den 20sten December van dat jaar aan de Hoogeschool te Groningen den eeretrap van Doctor Theologiae. In het jaar 1766 tot Herder en Leeraar in de Hoogduitsche Kerk te 's Gravenhage beroepen, werd hij vervolgens aldaar tot Hoogleeraar aan­ gesteld en overleed er den 18den Junij 1788. Zijn lijk werd bij Sche­ veningen , in` de open lucht , op het kerkhof Ter navolging be- graven. If ark e y was een geleerd man , die zich niet weinig roems, in het gemeenebest der letteren verworven heeft, door zijne uitge­ breide kundigheden in de godgeleerdheid, kerkelijke geschiedenissen en alle andere takken van wetenschap; waarvan tot levendige be­ wijzen strekken , zijne veelvuldige uitgegevene werken , alS daar zijn : Bibliotheca Bremensis , 12°. Bibliotheca Hagana , 12°. Illusaeum Haganum , I 2°. Symbolae Haaanae , 12°. De Veylige Thy tot eat genoeglyk lichaamelyk, gelukkig, gees­ telyk en het zalig Eeuwig leven, inzonderheid onder de geduchte Roede van Gods hand, zoo slaande als dreigende, ter verheer­ lyking van zyne ontsachelyke Bechtvaerdigheid en Goedertie­ rentheid ; voorgesteld in eenige Leerredenen aan Nederlands In­ woonderen. Waar agter nog komt een Aanspraak aan zyn gemeente te Hulst, na dat de Stadt aan de Fransche Kroon is overgegaan ; met eene Korte schets van de wij ze , op wake die Stad is belegerd en overgegeven enz. Rotterd. 1747. 4°. N'Oodige Waarschouwing tegen het ligtvaardig gebruik van Gods naam. Amst. 8°. Het Verloste Hulst , tot bestendige Dankbaarheid opgeweht , ivegens de langgewenste ontruyming der Franschen den 28 January 1729. Of Je z u s getrouwe Raadt en Waarschuwing , aan den geraakten , om niet meer te zondigen , op dat Naar niet wat ergers geschiede , vyt Joh. V: 14. Amst. 1749. 4°. Ook zag van hem het licht : J. F. Jacobi, Het Hooglied , door eene gemakkke en een­voudige verklaring van de bezwaren tegen het zelve ingebragt, vrijgesproken , met eene Toorrede van N. B a r k ey. Leid. 1774. flit taatste werkje, waarin de meening werd geopperd, dat bet Ilooglied niets anders was , dan een verheven dramatisch , oos­terscli zangstuk , waarin personen onder zekere houdingen en handelinten sprekend werden ingevoerd, , een volmaakt voorbeeld vv. toonende van -getrouwe huwelijksliefile , berokkende hem eenen he­vigett aanval van/den geleerden Petr us ll o fs tede, die eerat in de Nederlandsche Bibliotheek en naderhand in eene afzondeilijk uitgegevene, meer uitvoerige Beoordeeling der nieuwe Verhla­ring van het Hooglied enz., zoo wel den oorspronkelijken sehrij ver ale den vertaler met eene zwarte kool teekende en het stukje afschilderde als bevattende de allerverderfelijkste hegrippen , voor lang reeds uit het booze hart opgeborreld van eenen gewetenloozen Voltaire; dien fainfizaligen heervoerder van . het ongeloof. Tegen dezen aanval werd hij echter door eenen ongenoemde op eene 13C­zadigde en mannelijke wike Verdedigd-, in ben werkje getiteld: De Beoordeeling der nieuwe Ferklaring over het Hooglied, ter toetse gebragt, of Verdediging ,Van de eer der haogivaar dige hee'ren J. F. Jacobi en 11 7: Barkey. Zie Saxe, OnOmaii. Liter., P. 14,1 p. 102; van Abkoude en Arrenbeig, Naainreg: van Nederd. Boekes Chalinot, Biogr. Woordenb. .'irpeij en Detmout, Geichied. der Nederl. Bert,. Kerk , D. III. bl. 633— 637; Biogr. BA.RLAEUS. Zie BAERLE (vAN). BARLAIMONT. Zie BARLAYMONT. BARLANDUS. Zie BAERLAND, BARLAYMONT (KAREL Baron later Graaf vAN). of BARLAniorvr, ook wel BERLADIONT de zoon van Michiel van Barlaymont, Beer van Floyon en Ilaultepenne en van Maria van Berault, volgde niet alleen zijnen wader op in alle zijne bezittingen en waardig­heden , maar werd bovendien door gunst van koning F i 1 i p s tot. Graaf van B arl a y m o n t verheVen , met de Riddeiorde van het Gulden Ylies bescbonken, tot Opperjagermeester van Braband, Namen Via& deren benoemd , tot Raad van State, Voorzitter van den. raad der geldmiddelen en tot Stadhouder en SouVereiti Baljnw van het Graaf­schap Namen aangesteld; welke waardigheden hij bekleedde tijdens het vertrek van Fi l i ps II mar Spanje. Met Gran v el le en Vigl vornide hij als het ware eene geheime consulta , die alles buiten weten der overige leden van den Raad bestuurde. Maar na het vertrek van dens K.ardinaati vide hij bij de Landvoogdes in ongenade. Te iergeers poogden de verboncletie Edelen hem nu tot hunne partij over te halen, daar hij voortdurend den eens ingesla­gen weg, getrouw bled. Hevig was zijn . tegenstand tegen den Prins a n- 0 rail j e, wien lib door listige geveinsdheid wise te verschal­ken. Bij de komst van Alva, wien hij, met Filips van Noir ca m e s, te PiedenhOven , uit naam der Landvoogdes ging verwelko-Men , werd hij clan: ook tot belooning Opperveldtuignieester en Lid van den Raad van Beroerte , hij 'werd mede als Voogd gesteld over de goederen van den naar Spanje vervoerden zoon van Willem I, den Graaf van Buren. BO het overlijden van R eque s e n s, diOeg deze hem het bewind over de burgerlijke regering des lands op , dan aangezien de brieven daarvan , bij gebrek van de vereischte on­derteekening , niet hnn vol beslag hadden , wilde de Baad van State hem niet als zo6danig erkennen , maar nam zeif het bewind op zich. In dat zelfde jaar werd Barlaymont met den geheelen Raad van State , door de prinsgezinde partij te Brussel gevangen genomen, en niet voor het begin des volgenden jaars, door bewerking van zij-nen zoon Hierges, vrijgelaten. Dia de slaking nit de gevangenis scheen hij voor een oogenblik de zaak der vrijheid toegedaan en teekende de Unie van Brussel , doch spoedig viel hij weder van dit plegtig bezworen Verbond af, en hielp met vier zijnei zonen , Gilli s , neer van Hierges,Lancelot, Graaf van Negen, Floris, Heer van Floyon en Claude, Heer van Haultepenne, inNovem­ber 1577 Don Juan in de verrassing van het kasteel van Namen. • Ilij overleed in 1519, nalatende bij zijne echtgenoote , Maria v a n L i g n e, 7 zoons en zes dochters. Een zijner zonen 'was Lodwij vanBarla y-m o n t , Aartsbisschop van Kamerrijk. Hij was steeds ijverig katholijk , maar schijnt weinig verstand te hebben gehad, A 1 v a noemt hem ten minste de eenigste ,die zich steeds aan den Koning getrouw be-toond had, omdat hij niets van staatszaken verstond en alleen wist een goed man te zijn (1). Voorts was hij een voorstander van ge­weldige maatregelen, onder anderen ried hij in 1566 de Landvoog­des de Edelen , die het smeekschrift aanboden , in eene hinderlaag te lokken en te doen afmaken. Ook heeft hij door den smaad, waarmede hij die Edelen toen behandelde, door, ter geruststelling van de Landvoogdes , deze toe te voegen: C'e n'est qu'un tas de Gueux' (het is slechts een hoop bedelaars) , de toevallige aanleiding gegeven tot den zoo bekenden partijnaam: Geuzen. Ook wor• t van hem gezegd, dat hij bij de teregtstellingen van den Bloedraad persoonlijk tegenwoordig was, zoo dat hij niet van wreedheid is vrij te pleiten. Zijn portret komt voor op eenen penning afgebeeld bij van Loon , ).Vederl. Ilistort'p., D. 1. bl. 121. Zie voorts S t r a da, Guerre des Pays-Bas, Tom. I. pag. 49 et suiv. Tom. II. pag. 27 et suiv.; de la Pise, Hist. des Princes et Prin­cipaute d' Orange, pag. 339 ; (Beaufort) Leven van Willem I Prins van Oranje, D. I. bl. 110 en volg.; Te Water, Verbond der Ede­len, St. I. bl. 153 en volg.; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI en D. VII bl. 274; Bijvoegs. en Aanm. op Wagenaar, D. VI. bl. 35; Scheltema, .Staatle. Nederl. ; de Jonge, de Unie van Brussel, bl. 176-178 en 180-190; van Kampen, Vaderl. Karakt., D. I. 370; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. , D. II. St, IV. hl. 155, 232, St. V. b1.137; Groen van Prinsterer,Archives passims BARLAYMONT (Claus vArf), Graaf v an Hier ges, de oudste zoon van den voorgaande , was een moedig krijgsman in dienst van den Koning van Spanje , gedurende den aanvang der Nederlandsche beroerte. In 1568 voerde hij in den slag bij Jemmingen het bevel (1) Gachard, Corresp. de Phil. IL Tome II. pag. 239. over een regiment Walen , en werkte mede tot de mare neetel ,. laag , welke L ode w ij k, Graaf van Na ss a u, daar onderging.. Na. het overlijden van Karel van Brim eu, Graaf van Megen, werd hij Stadhouder van Gelderland , Overijssel, Friesland , Gro­ningen en Lingen. Toen in 1573 die van Buren den Lekdijk wilder doorsteken, ten einde alzoo het Sticht onder water te zetten en daardoor de toe­ voer van boven naar het Spaansche leger voor Haarlem te beletten-, verzekerde Hi er g e s zich van den dijik , waardoor Haarlem nog meer benaauwd werd. Na het gevangen nemen van den Graaf Aran Bo s s u , werd B a r­ay mon t ook Stadhouder van Holland en Utrecht , en in dezo bediening in October 1574 te Amsterdam, statelijk ingehaald. In 1575 deed hij eenen inval in West-Friesland , doch daar de schansen in dat oord te wel bewaakt waren , kon hij er niet ver binnendringen, zoodat hij , zijnen moed met plunderen en bla­ken gekoeld hebbende , na een verblijf van yeertien, dagen , naar Beverwijk terug trok. Vervolgens sloeg hij het beleg voor Buren , dat hij , na het twee dagen heschoten te hebben., innam ; terwijl het kasteel zich bij verdrag overgaf, Nu. rukte hij, na zijn leger in drie hoopen verdeeld te hebben , naar Bommel , Woudrichem en Schoonhoven , doch zijn yolk schielijk zamengetrokken hebbende , berende hij Oudewater, welke stad hij , na het den 7 Augustus 1575 stormenderhand veroverd te hebben , den verschrikkelijk bloedbad. aanrigtte , waardoor hij zijnen roem als Veldheer grootelijks be­zwalkte. Daarna l wendde hij zich naar Schoonhoven , dat hij mede, doch bij verdrag , den 24 Augustus innam. Na deze voordeelen meester willende zijn van de stroomen in de streeken , waar hij zich beyond, overweldigde hij de schansen, te Krimpen en te -Papendrecht, waardoor de Ijssel, de Lek en de Merwede geheel in zijne magt waren. Toen zond hij zn broe­ ijneder , den Graaf v an NI e g e n , met een gedeelte van. zijn leger op Woerden af, welks bemagtiging hem echter mislukte. Even vruchteloos trachtte hij in 1576 de van Spanje afgeweken steden in Holland en Zeeland weder under 's Konings heerschappij , te brengen. Na het sluiten der pacificatie te Gent ontevreden dat de Span­jaartlen hier bleven , voegde bij zich bij de partij der Staten , maar toen deze ; na het voldoen aan hunnen eisch om die troepen te doen vertrekken , weigerachtig bleven om Don J u an van 0 osten r ij k als Landvoogd te erkennen , stond hij dien Veldheet met al zijn vermogen bij , om het gezag in handen te krijgen. Als gemagtigde van Don J u an poogde hij dan ook te Geertrui­denberg .de Staten van Holland en Zeeland tot volledige aanneming van die pacificatie te bewegen. Almede hielp hij hem om het kasteel van Namen te verrassen , verzekerde zich, op zijnen last , van Charlemont, en noodzaakte in het volgende jaar den Graaf van 11 oh en' ohe, die het beleg voor Roermonde had ge,slagen van daar op to brcken. In 1579, zich in het beleg van Maastricht Nvindende , werd hij in de lipter schonder getroffen door eenen kogel , die den regter weder nitkwam , en Viol plp4elings dood ter neder. De 8paansche partij verloor in hem een dapper , knndig en voor­zigtig krijgsman en een standvastig mensch,. Hi" was gehnwd ge-. weest met Lam bertina van Croy, doch liet geepe !cinderep na. Zie Bor, lYederl. Dorf., B. VI. bl. 357 (259), 382 (277), B. VII. (97), B. v.,b1.VII 623 (106) en volg., B. VC. hi. 70() (161), B. XIII. bl. 64 (112); Strada , Guerre des Pays-Bas,. pag. 19 , 95 en 174; van Loon, Nederk . Historiep., D. L bl. 90; Sjoerds Beschr. van Friesk, D. I. bl. 860; (Beaufort) Leven van Willem! Prins van Oranje, D. I. b1. 110 en volg. ; W a g ena a r, raderl. Hist., D. VI. bl. 280 en volg.; D. VII. bl. 54 en volg.; Bij­voegs. en' Nalez. op Wagenaa r-, D. VII. bl. 29 en vol g.• Kok, Va- dent. Woordenb. , I). XX. b1.597-600; Chalmot, Biogr:Woordenb. ; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 60 en 61, IL hL 561; van Kampen, railer'. Karakt., D.I. b1.370en 371; Groen van Prin­s t er er, Archives passim , en over zijn gedrag na de pacificatie, Tom. V. pag. '395 , Tom. VI. pag. 118. BARLAYMONT (LANCELOT vAN), Graaf v an it egen, was een broeder van den voorgaande ,en de vijfde zoon van K a re 1, Graaf van Bar lay m on t. Net zijnen wader in het jaar 1576 door Heze gevangen genomen , werd hij niet voor het begin des jaars 1577 met hem wederom in vrijheid gesteld. Toen verbond hij zich tot het voorstaan van de zaak des Vaderlands en tot het tee­kenen van de Unie van Brussel. Maar hij was ontronw aan zijne belofte ; kort daarna v,oegde hij zich bij Don Juan, en leverde, met zijne broeders , bij verrassing en door verraad de stad Namen aan de Landvoogd over. Sedert dien oogenblik koos bij openlijk tie zijde der Spanjaarden , diende in hun leger en voerde alzoo het bevel over de Duitsche benden , belegerde daarmede in 1578 Si-. chem , hoewel vruchteloos. In het beleg van . Philippeville eene hevige ziekte opgedaan heb­benae , overleed hij in jeugdige leeftijd , ten jare 1578. Hij had tot echtgenoote Maria van Brim eu , Gravin van Megen, door welk huwelijk hij den titel van Graaf van M eg e n voerde. Zijne weduwe hertrouwde naderhand met K a re I van Cro y. Zie van Meteren, Nederl. Hist., D. I I I. b1.77; Strada, Guerre des Pays-Bas, Tom. IL pag. 353, 354, 359 et 370; de Jonge,. de Unie van Brussel., hi. 47 en 48. BARLAYMONT (FLotp[s VAN),, Beer van Flo yon, en na. den dood zijner broeders Ileer van Hie r gc s en Hanitepenne, was Ceti broeder van de beide voorgaande,zescle zoon van Karel Graaf v an liar 1 a y m 9,n t . Vroeg tot den krijgsdienst opgeleid , voer-de Floyon, toen de omwenteling in het jaar 1576 , wegens het Spaansche krijgsgeweld. , in de znidelijke gewesten plaats vond , het bevel over een aantal krijgsknechten , die eene gerUime tijd met hunnen Overste in twijfel stonden naar welke zijde zij zich zouden wenden , doch die zich eindelijk aan het gezag van den Baad van State en der Algemeene Staten onderwierpen. Hij toonde zich in dien oogenblik getrouw, maar was niet gelukkig; want kort na- zOne' onderwerping werd bij door J u 1 io R o me r o overvallen, met vijf zijner vendelen geslagen, en zelve gevangen genomen. Men onderhandelde van de zijde der Algemeene Staten lang, al- wens het ontslag van F lop on kon te weeg gebragt worden ; ten laatste gelukte het , in April des jaars 1577 , toen de Algemeene Staten hem s hunnen hartelijken dank betuigden voor zijne dapper- )) heid en groote genegenheid , welke bij getoond had het Vaderland toe te dragen , dat het haar zeer feed deed dat hij het ongeluk gehad had van krijgsgevangen to worden genornen , hetwelk hem echter riiet dan tot eer kon strekken , terwijl zisi hem verzochten te blij ven volhard.en in zijne goede genegenheid en dienst jegens het ugezegfle Vaderland." Hoewel hij ook nog het Verbond der Edelen schijnt te, hebben getee­kend , en zeker tot de Unie van Utrecht is toegetreden , volgde hij spoe­dig daarop het voorbeeld van zijnen, vader en zijne broeders hielp Do n J ua n het kasteel van Vianen bij verrassing innemen , en voerde het ge­bied over de ,Waalsche .krijgsknechten in het Spaansche leger,, onder zijnen ouderen broeder H i er g e,s. Toen pen kogel , in het beleg van Maastricht , een einde ,aan het leven van dezen laatsten gemaakt had , volgde Floyon hem op in de waardigheid van Stadhouder in de gewes­ten Artois en Namen, met welke ook zijn vader reeds bekleed was ge­weest. Naderhand werd hem het Stadhouderschap van Luxemburg op gedragen. Ploy on geraakte door de dood van zijne broeders in het bezit der voorvaderlijke eeretitels en goederen , werd Graaf van Bar laymont en hoofd van zijn geslacht. Als zoodanig bekleedde hij de waardigheid van Erfelijk Schenker en Kamerheer in Hene-, gouwen. De Koning betoonde hem groote genegenheid , door hem tot Bidder van het Gulden Vlies te slaan. Hij overleed in 1620. De' onpartijdige geschiedschrijver doet gaarne hulde aan de be­kwaamheid van dezen Edelman , en zal • zijnen ijver voor de zaak der Spanjaarden min kwalijk dniden, in overweging nemende , dat F I oyo n van der jeugd of door zijnen vader in deze gevoelens was opgebragt , en dat hij hierin slechts het voorbeeld van geheel zijn geslacht heeft nagevolgd. Doch het is een onuitwischbare vlek in zijn karakter,, dat hij zich niet ontiag, • om een onverlaat als Michiel Rvnichon te helpen omkoopen , om Prins Maurits te vermoorden. Hij is gehuwd geweest met Mar gare tha , Gravin van L a-I a in g, oudste dochter van Mips, Graaf van L al aing , Baron v an E x c or na i x. Ploy o.n was de eenige der zonen van den Graaf van Bar 1 a y rho n t, die, kinderen verwekte , doch het waren twee dochters, zoodat in F loris van Bar l a ym on t het talrijk mannelijk kroost van dit geslacht is uitgestorven. Zje van Meteren,.Geschied., D. VIII. I)1.438; Strada, /list. de la Guerre des Pays-Bas. Tom. III. p. 174 ; La Pise, Ilistoire des Princes et Principatate d'Orange , pag. 638 ; van Looni &der& Historiep., D. L.bl. 434, 445 en 446 ; Wagenaar, Vaderl. gist., D. VII. bl. 152; Te Water , Hist. van het Verb. der Edelen, St. 11. bl. 401 en 402 ; .d e Jo nge, Unie van Brussel, 113-415. BARLAYMONT (CLiting vile), Ileer van Hault epenne, on­der welken naatn hij in onze geschiedenis bijzonder bekend is, was een broeder' des voorgaanden en de zevende en jongste zoon van Kare I, Graaf v an B aria y m on t. Zijn vader als Lid van den Raad van State, in 1576 door den Heer van Glimes en Guillaume de Hornes, Heer . van Heze, gevangen genomen wordende , deelde Haul t e p e n n e met een zijner broeders in zijn noodlot en bleef tot in Januarij van hit-evolgende jaar in hechtenis. Even als zijn vader en broeder verklaarde Haul t epenn e' zich toen ook voor het aannemen van de Unie van Brussel, zeggende : » dat » hij genegen was , zich bij de Heeren Gedeputeerde Staten te voe­» gen ,en de akte•te willen teekenen." Diensvolgens deed hij dit ook, maar zijne toetreding tot de zaak der vrijheid was niet welmeenend en de genegenheid voor Spanje openbaarde zich spoedig weder bij hem. Zoo hielp - hij in 1577 D on J Ilan het kasteel te Namen bij verrassing innemen. Voerde in 1579 bij den aanval op Burgerhout de Walen aan, en werd in dat zelfde jaar, nadat zijn broeder ge, sneuveld was van wege ddn Koning Stadliouder van Gelderland. In 1581 nam hij het kasteel van Breda , mede bij verrassing en door verraad van binnen , in , overmeesterde vervolgens de stad , Wier burgers hem echter het.bezit daarvan voet voor voet betwistte en waarna de stad , tegen het gegeven wooed aun , den soldaten ten roof gegeven en met de uiterste wreedheid geplunderd werd; welke woede in de geschiedenis onder den naam van de furie van llaultepenne bekend is. Te dezer tijde ondernam B a r l a y m on t mede aanslagen tegen Geertruidenberg en Heusden, doch men was te dier plaatsen beter op zijne hoede; in October dwong hij echter Eindhoven, dat twee maanden te voren door de Staatschen over­rompeld was , weder tot de overgave. Veel -mem behaalde hij door het innemen van Steenbergen , in 1583, waar hij de eerste was die de muur beklotn. In 1585 verjoeg hij de Staatschen, die 's Her­togenbosch zochten te vermeesteren , uit die stad waar hij zich destijds toevallig beyond, nam vervolgens Nymegen in door list , en in 1587 Gelder door verraad ; -doch kort daarna H oh en 1 o , die de schans te Engelen belegerde , komende bestokon , werd hij aldaar geschoten dat hij het bestierf. De Spanjaarden verloren in hem een dapper veldheer , die zich in de school van Parma ge­vormd had, en zich in alle omstandigheden zijnen leermeester waar­dig toonde. Bij zijne echtgenoote , Adrienne de B r i men, liet hij Beene kinderen na. Zie B or, Nederl. Oorl. , B. XVI. IA. 273 (33) en volg., B. XX. bl. 627 (57) 651 (75), B. XXI. bi. 714 (26), B. XXIII. M. 9 (6); v a n Meteren, Nederl. Bist., D. III. bl. 522 enz., D. IV. 311, D. V. bl. 52 ; H o o ft, Neederl. Hist. bl. 774-776 , Very. der Need. Hist. , hi. 127 en vols.; S t d a , Guerre des Pays-Bas , Tom. In. p..46 et suiv. „ IV..pag. 41 et suiv.; v a n Ile urn, Beschrtjv. ,der sad Berta­genhosch , D. 11. bl. 157-161; Wagenaar, Vaderl. D.,VIL bl. 152 en volg., D. VIII. bl. 225 en 226; Bijvoegs. en ilatam, Wagenaar, D. VIII. bl. 35 en 36; van Goor, Beschr. van Breda , U. 147-149; de Jonge, de .Unie van Brussel , bl. 118-120. BARLOTTE (CLAumt Ls), ook wel verkeerdelijk La BOURLOTTE gespeld , een Lotharinger , was eerst een wondheeler , doch als zoodanig de guest gewonnen hebbende van Graaf Ka r el van 111 a n s le 1 d , trad hij onder diens leiding in de krijgsdienst, en weldra deed zijn aan vermetelheid grenzende moed hem in aan­zien stijgen. In 1586 vinden wij hem het eerst als Ropman bij I' a nil a 's leger voor Nuis. In 1591 werd hij Kolonel van het Regiment van den yoor Knodsenburg gesneuvelden Graaf 0 ctay i o van Mans fel d. Sedert treffen wij hem bij alle veldtogten aan. In Maart 1593 werd vhij yoor Noyon gewond. Bat hij een wakker . Veldoverste was , wien het aan moed noch beleid ontbrak , toonde hij in 1595 in het beleg van Kamerijk , waar hij zich van de buitenwerken meester maaktie. In het volgende jaar , Coen de Aarts­hertog voornemens was Rulst te belegeren , werd la B a r 1 o t te met eenige manschap afgezonden , om ware het mogelijk , den. Graaf van Solms, die door Prins Maurits met eene magtige bezet­ting daar binnen gelaten was , te • verrassen. Onder begunstiging van de duisternis der nacht, gelukte het hem , in het begin van Julij , over de vaart te geraken , terwijI het Staatsche yolk zeer onachtzaam Yacht hield. Voorts vermeesterde hij eenige hoogten en dijkjes om­trent de stad , en maakte daardoor den aanvang van het beleg voor den Aartshertog zeer voorspoedig , waarvan het gevolg minder voor­deelig was. La Bar lb t t e werd echter later gekwetst , en moest om hersteld te worden , het leger verlaten. Toen, in 1598 de Admiraal van Arr a gon zij een optogt imp den Rijn Wilde ondernemen , werd La Barlo t t e vooruit gezon­den , hij noodzaakte al de schippers die bij aantrof, hunne vaartui-.‘ gen tusschen Bon en Keulen bijejen te brengen. Riermed.e zet hij zijn yolk over den Rijn , verzekert zich van de wederzijdsche oevers , jaagt , met behuip van twee veldstukjes , de Staatsche uitleggers den stroom af, tot aan Ikijnberk , en voldoet aldus aan den hem opgedragen last. . Niet minder nadeel deed hij in het volgende iaar , met den in­val in den Bommelerwaard, waardoor bij Prins M a u r i t s, : veel merk verachafle om hem daar weder vandaan te drijven. Onder alle de voordeelen , welke den vijand behaalde , was wel bet voornaamste , dat zij M a u r i t s , zoo voor Zalt-Bommel als in den Tielerwaard en elders afmatteden en Mendoza gelegenheid kreeg tot bet stichten van den St. Andries-schans , ook scheelde het steehts weinig , of het zou Bari° tte mede gelukt zijn, Woudrichem te verrassen , doch een weinig te lang toevende met zich te beraden , werd hij in het loopen naar de poort , slechts een oogenblik voorkomen door een der. burgers , die door den torenwachter gewekt was en de stad in beweging bragt. La B a rlo t te had meer dan 1500 man bij zich , gedeeltelijk als 1;o eren gekleed , en van korte roers en opstekers voorzien (1). Toen vOor den slag bij Nieuwpoort , in 1600 , de Aartsliertog zijne officieren raadpleegde , of men at dan niet slag zon levereni, verdedigde L a Ba rlo t t e naar zijne gewoonte met hevigheid het eerstgemelde gevoelen tegen Z a pen a en anderen. In dezen slag werd bij licht gewond. Gedurende bet daaropvolgende beleg van Nieuwpoort door de Staatsche troepen , wist hij de bezetting met 2000 man te versterken , doch kort daarna werd 114 voor de Isa­bellerschans , bij Ostende , dood geschoten ,'en door zijne dood de Staat van een moedig beatrijder veriost. Zie E. van Reyd, Hist. der Nederl. Oorl., N. 433; Bor, Nederl. Oorl.ogh. , B. XXXIII. bl. 213 (39) en 222 (47) , B. XXXVIJ. bl. 653 (45); S t ra d a Hist. de la. Guerre des Pays-Bas, TQM, 111. p.189; de Groot, declerl. Mist., bl. 242 en volg.; ltrageoaar, Vaderl. Hist., D. VIII. H. 432, D. IX. bl. 48, 51 en 88; van Reurn, Hist. van s Hertogenbosch ; D. II. 229 ; Kok, Vaderl. Woordenb. ; C h al-mot, Biogr. Woordenb.; (Schuller tot Peursum,) Krijgsbev. bij Nieuwpoort, bl. 111-113. BARLOW • (Um of MARIA), antlers WALLeas. gena. amd , eene zeer schoone Engelsche jufvrouw, nit het Graafschap Pembroke, bijzit van K a r el II , Koning van Engeland , hield zich eene geruime tijd in Holland op , en baarde kort voor 's Konings vlugt uit ngeland , den 20 April 1649 , eenen zoon , die Lang den naam van J a m es C ro ft s gevoerd heeft, doch naderhand de vermaarde Hertog v an Mon m out h was. Het kind werd met eene Engelsche min en eenige meiden bij N i t o la a s Gh yse r, een koopman te Schiedam , besteed ; terwij1 Lucia Barlow bij zekere Mevronw H a r vey geplaatst werd , waar de Koning haar prachtig liet onderhouden. Zij , eens zeer begeerig zijnde om haren zoon te zien , nam voor hem onverwacht te komen bezoeken ; maar hare kamer, dienaar,, zulks gewaar wordende , ging naar Schiedam en verzond de min met het kind van daar, voorgevende daar last toe to hebben. Lucia , geen van beide aldaar vindende , bleef er tot den avond wachten , niet wetende dat zij die stad verlaten hadden , want de kamerdienaar had den koopman en de' bedienden van den baize verboden haar iets te zeggen. Dit bragt de moeder in groote be­kommering ; waarop zij , denkende dat het kind naar Maasslujs gebragt was , om het heimelijk naar. Engeland te . voeren , in allerijl derwaarts reed, en de Burgemeester dier plaats haar vermoeden to kennen gaf, die daarop, beval , dat er geene schepen uit de haven mogten vertrekken alvorens onderzocht te zijn , cloch omtrent 10 of 12 dagen later vond zij het kind te Looscluinen. (1) Van deze mislukking is welligt afkomstig het gezegde : ergo:a la­berlottig afkomen, in die streken in gebruik. Toen Koning Karel naar Schotland overstak Leval hij zijnen goon der moeder aan , die goede zorg voor hem droeg , man zich in 1656 onvoorzigtig in Eng eland gewaagd hebbende , werd zij op bevel van Olivier Cr o ru w e 1 in den Tower gevangen gezet. Men vond bij haar eene obligatie van Koning Karel, waarin hij haar een jaarlijkseh onderhoud van 5000 pond sterlings beloorde , benevens bijgevoegde verzekering ora zulks te zullen verbeteren, wanneer hij eenmaal den troon zou beklommen bebben. Deze obligatie was onderteekend: Carolus Rex, en lager stond: Eduard Nichols. Na 's Konings herstelling in 1660, weder op vrije voeten gekomen , werd zij door de voornaamsten te Londen altijd met gebogen knieen gediend. Zij mod echter reeds vaiir 1662 overleden zijn. tie Luiscius, Al em. Hist. Woordenb.; van Hoogstraten en Brouerius van iNidek, M. LL 287. BARNENDA (JoHAN) zie BA.RENDA (JoLtiN). BA.RNEVELD zie OLDENBARNEVELD. BA.RNEVELD MILLEN vAN), geboren te Hatter den 20sten Ja­nuarij 1747 , was van 1770 tot 1 Julij 1818 Apotheker te Am­sterdam. Een vlijtig beoefenaar der proefondervindelijke natuurkunde, voornamelijk der electriciteit en van het galyanismus, zijnde, wier werking hij met gelukkig gevolg op de geneeskunst toepasle , gar hij in de Maatschappij Felix Marais vele doorslaande proeven van uitgestrekte kunde in die wetensehappen. Behalve zeer belangrijke bijdragen tot tijdschriflen , zoo als: IVaarnemingen op de jzerroestkleurige vlekken op de bladeren der -perenhoomen, in de Algemeene Konst- en Letterbode , en kleinere aIzonderlijke stukjes , heert men yan zijne hand: Het onweersvuur in zijne rig ling en uitwerksekn nagespoort en met de Eleetrisehe stolen vergeleken, benevens de beschrfj­ving van een Afleider door J. Cuthberson, Amst. 1781. 8°. Over de geneeskundige Electriciteit, Amst. 1789 , 3 dn., gr. 8°. , met pi. De zamenstelling van het water op Lavoisiaansche gran­den proefondervindelijk verklaard. Arcs t. 1791. gr. 8°. Perhandeling over het reg-enwater, hetwelk Ina loodwit be--zwangerd is, Amst. 1807. Welke beide laatste ook in het Vaderlandsch Magazijn zijn, opgenomen. Voorts schreef hij met J. F Muller, Verhandelingen over het planter van boomers binnen en rondonz de steden , Utrecht 179:. gr. 8°. Ilij was lid van de eerste Klasse des Koninklijken Nederlandschen Instituuts ; van de Hollandsche Maatsehappij der Wetensehappen te Haarlem , en meerdere geleerde genootschappen. Onder anderen be­haalde bij bij het Provinciaal litreehtsch Genootsehap een gouden medailje. Ook van de Maatschappij : Tot Nut van 't 41g-einem was hij een ijverig voorstander en bevorderaar, zijnde hij meer­malen een werkzaam medelid van haar hoofdbestuur geweest , waar­van zijne Redevoeringen in die hoedanigh.eid uitgesproken , ten al­ien tijde tot een sprekend bewijs zullen strekken (1). In 1818 vestigde hij zich met der woos in zijne geboortestad, waar hij in December 1819 tot Burgemeester werd aangesteld , en den 23sten Junij 1826 overleed, bij zijne echtgenoote Walburg Fa ndrik,' drie zoons en vijf dochters nalatende. iie van Abkoude en Arrenberg, Natant-. van Nederd. Boeken; (van Cleef), Alphab. Naamlijst van Boeken; Algem. Konst- en Letterbode voor 1826, D. I. bi. 417 en 418; van Wijk, Atgetn. Wetens. Woordenb. BARNEVELT (MARTINU5 'VAN) vrijheer van Noor de loos en Over-Slingeland,* Heer van Engelen en Vljjmen, oad Beer van Krim pen aan den Lek was de eenige noon van Ren­d r ik van Barnevelt en Geertruida Pompe, wie hij om­streeks 1690 te Gorinchem geboren werd , hij was sedert 1734 onderscheidene jaren Regent van het Oude Illannenhuis, sedert 1738 Vroedschap en sedert 1740 verschillende malen Drossard in zijne geboorteplaats , waar hij in 1744 Burgemeester werd. ln zijne jeugd onderscheidene landen doorreisd hebbende, had hij aldaar zorgvuldig den loop der rivieren gadegeslagen , waardoor hij eene grondige kennis van rivierwerken had opgedaan. Vervuld met de zucht om tot het welzijn zijner medemenschen mede te werken , zocht bij die kundigheden ten nutte aan te wenden, en vormde het ontwerp tot het leggen van den naderhand zoo veel nut aange­bragt hebbende Baartwijkschen Overlaat. In 1740 deed hij daartoo het eerste voorstel , doch kwam er in 1754 meer openlijk mede voor den dag. Dit had een bijzonder onderzoek van- daartoe benoemde deskundigen ten gevolge. Het ontwerp werd door den Majoor der Genie B. J. de R o y, nader gewijzigd, en de uitvoering daarvan in 1766 door de Regering van 's Hertogenbosch bijzonder verzocht , en door de provincie Holland en den Raad van State voorname­lijk atngedrongen , waarop H. H. Hoog Nog. in 1767 met de Gene­raliteit , Gelderland en Holland een verdrag sloten om dezen overlaat te leggen en dien in 1768 aan te besteden en te voltrekken. B a r n e v e l t mogt het genoegen smaken van het werk, dat hij ontworpen had, te zien tot stand komen , want hij overleed eerst den 17den Januarij 1775, bij zijne tweede echtgenoote Geer truida Bruinings twee kinderen nalatende , Itan welke zijn noon H e n­dr ik van Barnevelt hem als Beer van. Noordeloos en 0 v e r-Sl ingel an d opvolgde ; zijne eerste hu'isvrouw , Blej ufvrouw S t en us, had hem eene dochter geschonken. Op zijne reis door Italie liet hij zelf te Rome de prachtige tombe maken , welke later in de kerk te Noordeloos geplaatst is , die zij nog versierd en alwaar in 1829 de laatste van zijn geslacht , zijade, zijn kleinzoon Willem Hendrik Barnevelt, begraven is. (1) Zie Redevoeringen van gemelde Maatsehappij D. II en IV. Door C. P 1 oo s van A m s t'e 1 is uitgeKeven .Rivierkundige Waarnemingen nit ondervinding opgemaakt, dienstig tot het hepaalm van Middelen ter voorkomina van Overstroomingen der aangelegenste Rivieren in Gelderland en Holland, opge­geven door den Wel-Edelen Gestrengen Beere Mar ti nu s van Barnevelt, Amst. 1773, gr. 8°. met eene kaart. Zie Aanh. op het Woordenb. van Kunst. en Wetensch. van G. Nieuwe!, huis, D. I. bi. 284 en 324, aangevuld uit de Aanteek. van den neer C. G. Boonzaier, Notaris te Gorinchern, en anderen. BARON (JoHANNES ZACHARIASZ.), eeu Letterzetter te Leiden , die in het midden der zeventiende eeuw leefde en de volgende tooneel­stukken in de wereld zond. Rododaphned ofte Persiaensche Heldinne , trsp. Leyd. 1657. 4°. Klucht van Lichthart , en .Hers gat Sonder-soreh , op den Regel: Wat min gheschiet, Om Bchuldt en hangt men niet; gespeelt op 't Schon-Tonneel van Reynsburg, den 25n van Sprok­kelmaand 1653. Leyd. 1653. 4°. Konstanter en Elizea, anders de Geluckige rerandering , treur- bly- eyndend' spel , op den Regel: 't Komt selden over een , Twee honden aen een been , enz. Leyd. 1656. gr. 8°. Het Beleg van Leyden. Leyd. 1659. Klucht van Kees Louwen, ofte den Gheschoren Boer , op den Regel: IVie door de Weereldt soeckt te raechen, Moet wat Be­driegen , Liegen , Taecken, eerst gespeelt te Oestgeest , en nu bin­nen Leyden , den 22sten February 1667. Leyd. 1667. 4°. Zijne spreuk was Aensiet het Ent. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. der Dieht. ; Catal. van de BIM. der Maatsch. van Nederd. Letterk. , D. I b. hi. 54 ; Algem. Konst­en Letterb. 1849, D. I. bi. 20. BARRA (JAN) of JOHAN BABA. een Schilder , Teekenaar , Gra­vely en Glasschilder van Hollandsche afkomst, werd omstreeks het jaar 1574 geboren. Hij schijnt zich near de Sadelers gevormd te hebben , doch mistte hunne natuurlijke begaafdheden, Eene geruime tijd beoefende hij de kunst in Engeland , waar hij in 1634 overleed. Zijne meeste prenten , die de jaarmerken van 1598 tot 1632 dragen, zijn •koud en stijf. De meest bekende zijn: Buzanna in het bad , near G o l tziu s, 1598 , zeldzaam. Phaeton smeehende om den zonnewagen te mogen voeren. De Yeeldtenis van C hri s ti a an II van Sahsen. De twaalf Apostelen, op 12 bladen. Zie Immerzed, ievens en Werke,' der Kunsts. ; Meijers, Con.: versations Lexicon. BARRADOT (RICHARD), geboren te Vere. Hij was van 1565 tot 1568 Schepen en werd in het volgende jaar Burgemeester in zijne geboorteplaats, welke waardigheid hij later nog herhaalde malen be­kleed heeft. Hij heeft zich in den Spaanschen oorlog a4s een voor­naam voorstinder der vrijheid doen kennen. Onder anderen deed hij twee voorname en gevaarlijke reizen , eene kort nadat Zierik­zee was ingenomen , en eene andere gedurende het beleg van Goes. Jonkheer J eromin us Rolle, tot hiertoe Bailjnw van Vere, was bij voorraad aangesteld tot Gouverneur van 's Prinsen wege over Zierikzee , maar het was noodig dat hem die Vorst , bij opene brie­ven , in dit gewigtig ambt bevestigde. B a r r ado t reisde dan , met eenen vertrouwden knecht, over St. knnaland, Bergen op Zoom, Breda , Eindhoven en Weert naar de Maas , alwaar hij den Prins in zijn leger aantrof en hem de eerste tijding bragt van het overgaan van Zierikzee. Vervolgens keerde hij i met den lastbrief voor R o 1­I 6 en met andere brieven voor de regering van Zierikzee, Vlissingen en Vere terug , over Weert , Eindhoven , Heusden , Gorinchem, Dordrecht en zoo op het Land van Goes , alviaar hij R olle te Blo­tingen gelegerd vond ; hebbende B ar rad o t die reis in 29 daaen afgelegd. Maar kort daarop moest hij n ieuw met berigten , no-pens de belegering van Goes naar den Prins, toen deze reeds met zijn leger n aar Bergen in Henegouwen vertrakken was. Daarom nam hij de reis op Ellewoutsdijk, den Doel , Antwerpen , Mechelen, Leuven , Nyvel , in welks nabUttrschap hij , op den weg mar Bergen in Henegouwen , gestuit werd door de boeren , die alien welke van 's Prinseri aanhang waren , deerlijk uitplunderden en om­bragten. Doch gehOord hebbende, dat de Vorst reeds te Mechelen was, reisde hij derwaarts terug , en keerde, zijn gezantschap vol­bragt hebbende, met brieven voor Ts era ar ts en Ro 1 16 over Antwerpen , Lillo , naar de vloot voor Saftingen , en van daar in Zuid Beveland terug, waar hij , na eene reis van 25 dagen, bij de keeten voor Goes , aankwam. Naderhand werd hij telkens naar den Stadhouder afge,vaardigd en in de allergewigtigste onderhandelingen over de Unie en' de Gent­sche Pacificatie gebruikt. In 1584 was B a r r a d o t een der vier Afgevaardigden nit Zeeland naar de Staatsvergadering tan itolland , welke toestemden om de Hooge Overheid aan Willem I, Prins *Ali Or a nj e , op te , dragen , ofschoon zij daartoe waarsohijnlijk geen last van hunne Heeren en Meesters hadden. Vervolgens was hij van 1585 tot 1590 Baljuw van zijde . geboorteplaatS , waar in het laatitgemelde jaar schijnt te zijn overleden. Zie Smailegao.e, Cronijk , van Zeeland,. D. I, bl. 580; van Iperen, ' Tweeho:derfYarig jubelfeest der lirederl. vrsjA.. H. 189 en 190; (B eau tor leven Van Willem I, D. III, H. 59Q en 612. BARRE (FERDINAND DE.Zie. BARE (FERDINAND DE LA). BARRE (Simon DE LA) be oorde tot een aanzienlijk geslacht te tergen in Henegotiwen, en was Schepen in die stad , toen hij in 1755, door het teekenen der Unie van Brussel, blijk gaf,, dat hij de zaak der vrijheid omhelsde; of hij die getrouw gebleven is , dan of hij later , even als vele zijner gewestgetiooten, weder naar de Spaan­sche zijde is overgegaan , dueven wij, bij gebrek aan berigten , Diet beslissen. Zie de Jonge, de Unie van Brussel bl. 202 en 203. BARREVELT (Jonker), wiens voornaam wij nergens. vinden op -gegeven , staat met eene zwarte kool in de geschiedenis aange­schreven. llij toch werd betigt, met zekeren Jonker B en ti nk van IC e m n a d e , den Franschen in 1672 den weg over de strootnen te hebben gewezen. Ook trachtten zij , in Mei van dat jaar, Zutphen over te halen, om zich aan de Franschen over te geven , waarin zij echter niet slaagden. In Julij daaraanvolgende eischten zij weder Zalt-Bommel voor de Franschen op. Wegens deze bedrijven wer­den zij later te Maastricht in hechtenis genomen , dock eerlang on­der borgtogt ontslagen ,, en men vindt niet geboekt wat er verder met hen voorviel. Zie Montanus, Leven van Willem den Derden, D. I, bi. 217, 375 en 376; van Loon, Nederl. Ifistorip. D. III, bl. 51; Wage:-naar Vaderl. Hist. D. XIV, b1..31 en 32. BARSE (JASPER). Zie BARTZOEN (JASPER). VARSELIS (JACOB JoRissEN), veelal enkel JACOB JoRisse gehee­ten , was een Passementwever,, die de leer der llervorming zijnde toegedaan , op Zondag den ?den Julij 1566 de eerste leerrede in het eiland Schouwen deed , onder het regtsgebied van Noordgouwe ter plaatse , waar thans de buitenplaats de Haan gevonden words. Niettegenstaande hem zulks van wege de Landvoogdesse dringend verboden wend ; predikte hij veertien dagen later weder op de grens­scheiding van bet Poort-Ainbacht , en in de volgende maand Augus­tus zelfs binnen Zierikzee in eene meestoof. Toen echter Alva in het volgende jaar herwaarts kwam , werd hij uit het land geban­nen , werwaarts *hij zich toen begaf is onzeker , maar kort nadat Zierikzee, den 8sten Augustus 1572, weder aan den Prins van Or an-j e was overgegaan beyond zich Barselis ook weder daar, en deze ontving , in bet begin van October , van Petrus Dathenus, 's Prinsen Raad en Kommissaris , de magt , om in de stad en de omliggende dorpen de kerken te reinigen , Ontvangers en Rentmees­ters van de goederen der kerken , kapellen , kloosters en altaren te stellen , ten einde de Predikanten , SchoMmeesters enz. op eene eet-' Nice en fatsoenlijke wijze mogten onderhouden worden. Barseli kweet zich van zijnen pligt , ondersteund door den bijstand der' Re­gering. Om het krijgsvolk bet plunderen der kerken te beletten , waarop het .dagelijks, het oog toonde te hebben , had echter reeds , den 29sten Augustus ; of omstreeks die -toad, de Ma­gistraat van Zierikzee , voor schromelijke wanorde beducht , nit de hoofdkerk der stad alle de sieraden op- het stadhuis doen hrengen Dan ter reiniging van de overige kerken, zoo binnen als buiten stad, werd alles aan B a r s e 1 i s overgelaten, en de regering werkte daartoe allerkrachtdadigst mede. Het blijkt echter niet dat B ar sefis werkelijk Predikant te Zierikzee is geworden , noch wat hem ver­der ivedervaren. is. Zie Te Water, Kart verhaal der Reform. in Zeeland , H. 74 en volg.; de Kanter, Chronijk van Zierikzee , bl. 85 en volg.; Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Here. Kerk, D. 0. hl. 38 en 39. BARTELINK (Amon') waagde het in 1772 den Nederduit­schen zangberg te beklimmen en zond in het licht : Enkhuizen of Grondsteen tot Vryheit, geleyd door de Hee­ren Pieter Luitgesz. Buyskes , Pieter Symonsz. Semeyns, Jakob Dirksz. Brouwer en anderen, die den 21 May 1572 d'Haringmaagd van het Joh van Spanje ver­loste , op het tweede eeuwgetjde , plegtig zoo van Stadswegen als by de Burgery geviert den 21 May 1772 en in tooneeldigt gehragt. Enkh. 1772. 4°. Dit stuk is letterlijk berijmd proza , zoodat het misschien meer historische dan poetische waarde heeft. Zie Woordenb. der Nederl. Dichters ten vervolge op W i t s e n Geysbeek. BARTELINK (JAN), mogelijk wel een broeder van de voorgaande, slaagde beter in het bespelen van de Nederduitsche Tier, blijkens : _De Beemster .Fermis , in twee zangen. Leiden 1774. Dit toch behelst eene natuurlijke en levendige schildering van de kermisvreugd , in eenen aan het onderwerp geevenredigden istij1 , zonder plat of laag te zijn. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dichters. BARTELS (GERRIT of GERARD) , geboren in 1570, schilderde met goed gevolg geschiedkundige onderwerpen en portrelten. llij stierf ten gevolge van eene verwonding, hem door den val van eenen zwaren steen op het hoofd veroorzaakt. Jan Vos maakte op hem het volgende grafschrift : Twee steenen rukten 't lijf van Bartels van ons af; D' een die hem 't hoofd verplet , en d' ander op zijn Graf. Men hoord zijn kroost vergeefs bij deze steenen steenen. De dood versehodid geen Geest; zij lagt als andren weenen. Zie Houbraken, Schouburgh der Schad. en Schilderessen, D. I. H. 220; Im m e rz eel, Leven. en Werken der Kunsts.; Fe t­ier, Biogr. Univers. BARTELS (CLARA) vinden wij vermeld als eene Friesche dich­teres uit het laatst der zeventiende eeuw die te Groningen woon­de en de tiende Muse genoemd werd. Het is ons echter niet ge iets van haar te zien te krijgen. Zie Dr. Schotel, Letter- en Oudheidlievende 2vondstonden, 104; Woordenb. der Nederl. Dichters ten vervolge op Wits en Geysbeek. BARTHOLDUS (SAMUEL) werd in 1594 Predikant bij de Her­vormde gemeente te Winkel , en vervolgens in 1599 naar Mon­nickendam beroepen waar hij na er twee en veertig jaren de dienst verrigt te hebben , in 1640 overleed. Ilij moet in zone tijd in hooge achting gestaan hebben , want in 1618 werd hij door Bur-gemeesteren van Amsterdam nitgenoodigd , tot bet bijwonen van eene vergadering , die belegd was , om nevens de 9tads Predikanten de lIeeren van hunnen raad te dienen , op het stuk der Provinciale Synode, en in het zelfde jaar werd hij door het Synode van Noord-Holland afgevaardigd naar het Nationale Synode , hetwelk in dat en het volgende jaar te Dordrecht gehouden werd en dat hij tot het einde toe Lijwoonde. Zie Naamreg. van alle de Gecornnt. op 't Nationael Synode , in 't jaer 1618 ; Brandt _Hist. der Reform. D. II , hi. 767 en 926 ; Ka­binet van IYederl. en Kleefscke Oudh. D. I. bi. 153 en 154. BARTHOLDUS (FRANctscus) , in het jaar 1529 Overste of Pater van St. Geertruida klooster te Hoorn , was een voor zijne tijd Diet ongeleerd man. H ij bragt de Sermoenen van Taulerus, op last van C n n e r n s Petri, Bisschop van Leeuwarden , en met goedkeu­ring van diens Vicaris Johan N o e ni s , te Antwerpen weder ter pers. C11 wordt gehouden voor de sclirijver van Het Oude Hoornsche Chronykje tot op het jaar 1536. Zie Veiius, Chrontjk van Hoorn bl. 249. BARTJENS (VVILLEm) , Fransch selmolmeester, die in het begin der zeventiende eeuw eerst te Amsterdam en later (1637) te Zwolle leeide , en vermaard is geworden door zijn rekenboek : B a r t j e n s Cyfferinge , le deel , waeruyt men meest alle de grondtregelen van de Reecken-konst leeren, kan (vernieuwd in 1648), suet een 1Iaai in koper gegraveerd portret in een ovaal, dat tot omschrift heeft : » Got is mijn heyl." 1E. 64. Voor dit deel leest men eene Ode van C. van Mander, met de zinspreuk : een is noodigh , en een Loidicht van J oos t Herman s; aan het slot een Lof-zangh , toe-glee-eyghent Mr. W. B. van J. van Vondelen, Liefd' ver­winne 'tall. Het tweede deel der Cyfferinghe , handelende van verscheyde Regulen der Rekenkonst , alle koop-lieden noodiciL te weten , is in 1637 uitgekomen , met privilegie der Staten-Gene• raal van 1633 (vermoedelijk het jaar waarin het eerste deel in her hat kwam) voor elf jaren , en onderscheidene Lofdiehten , alleen net initialen of met spreuken geteekend. Pit deel prijkt met een vierkant portret in koper gegraveerd door Saver y, naar eene schilderij van P. Duborduin, en het volgende bijschrift van Vondel: Ghy ziet het zichtbaer deel van Bartiens bier nae .!even; Van zijn onzielab'ren geest heeft by u zelf gegeven Een print in 't rekenboeck , dat nergens faelt noch soft, Naer volght, tot dienst der Jeugd , Euclides rijp vernuft. J. v. V. Beide deelen zijn t' Zwolle gedruckt door G e r a e r t Bar tj e n s, Boeck-verkooper aen de Merckt , 1637. Van dit rekenboek is het eerste deel reeds vroeg verbeterd door Jan van Dam, laterdoot Joh. Bras en Dirk Dupper (Dordt 1746). flet is in 1761 uitgewerkt in 2 stukken , in 4°., uitgege­ yen door IL 11 aanstr a. Bet tweede deel is in 1689 door Jan 10 de Groot, schoolmeester te Velsen, en in 1793 door den beroem­den A. B. Strabbe, verbeterd uitgegeven en later door de Arith­tnetica des laatsten verdrongen. Om zijne wezenlijke verdiensten voor die tijd is het rekenboek van 13a r tj ens, met dat van Adam van Lintz, zeer algemeen in ons land gebruikt een ontelbare malen herdrukt en nagedrukt. Na de verbetering van het onderwijs heeft de titel als uithangbord gediend, om onder de bevooroordeelde menigte langzamediand he­tere waar aan den man te brengen. Zoo bezorgde de ,onderwijzer J. Puikers: Fernieuwde Rekenkunst van 1W,'. W. B a r tj ens, ingerigt naar het nieuwe stelsel van platen en Gewigten enz. Rotterd. 1822 , waarvan reeds in 1825 eenen tweeden druk verscheen , ge­heel omgewerkt door G. Losz Pet ersz; terwij1 , in 1839 , een onzer bekwaamste opvoedkundigen , de Heer Paulus Koenraad G o rl i t z , het nog eens geheel omgewerkt en er eenen vijfden druk van bezorgd heeft, eigenlijk een gelled nieuw werkje , onder den titel van : Killen Bartjens Rekenkunst, vervangen door eene andere, ingerigt naar het nieuwe Maten- en Gewigtenstelsel enz, timer overeenkomstig de tegenwoordige behoefte van het lager onder-wijs , 2 stukjes kl. 8°. , bet eerste Rotterd. 1848, het 2de Gorinch. 1851 , waarvan nog een derde moet verschijnen. Sorntijds beoefende B a r tj en s ook de diclit- of liever de rijm­ kunst , doch al wat wij , in dat vak , van hem kennen , is beneden kritiek. 's Mans portret in houtsnede vindt men voor de oude drukken van zijne Cijfferinge. Zie van Abkonde, Naantreg. van Nederd. Bock. D. r. St. I; van A bkoude en A rren berg, Naamreg. van .Nederd. Bock.; (van CI ), Naaml. van boek. ; W i t s e n Geysbeek, Woordenb. der Nederl. Dieht. BARTZOEN (JASPER) of GASPAR BARZAEDS , ook wel JASPER BARSE en doorgaans JASPER DE NEDERLANDER of GASPAR BELGA genoemd , werd in het begin der zestiende eeuw irboren te Goes. Niettegen­ staande zijn Bering vermogen , vond hij gelegenheid om zich eeni­ gen tijd te Leuven in de Letterkunde en Godgeleerdheid te oefe­ nen. Daarna diende hij in de oorlogen onder Keizer Karel V, kwain naar Portugal en in bet Buis van Sebas ti a an d e M o- roe s , President der Rekenkamer,, die met eene vlaarnsche Juffer gehuwd was , maar de krijgsdienst moede, begaf hij zich in bet Jezulten-Collegie te Coimbra , en deed zijne eerste mis op Kersdag 1546. Als Prediker bekend geraakt , vertrok hij den 17 Maart 1545 uit Be!ern ; met nog negen anderen , als Missionaris naar Goa. Door storm genoodzaakt Mozambique binnen te loopen , predikte hij ook aldaar , doch stak na 16 dagen weder in zee , en kwatn den 3 September 1548 te Goa aan. Hier gal hij onderwijs in de La­ tijnsche tail en in de Wijsbegeerte, en predikte in bet Portugeesch dat hg zeer zniver sprak. Met Fr a n e igeus X a ver ing, den Apostel van lndie , in kennis gekomen , wenschte 110 met dezen naar Japan te gaan , doch X a ver i u s zond hem naar het eiland Ormuz, destijds eene voorname handelplaats waar hij in Maart 1549 aankwam. Er waren daar allerlei natien gevestigd, en er heersekte velerlei zedeloosheid doch geen godsdienst. B a r t z o e n vergenoegde zich niet otn dit in zijne pr4ilikatien te bestraffen, maar rigtte er eene school op en stichtte er een Jezulten-collegie. Men beweert dat hij er zich voornamelijk beroemd zou gemaakt hebben door eenige wonderwerken en bekeeringen , waarom hij door de Jezulten de Apostel van Ormuz genoemd wordt. Na een driejarig verblijE verlangde hij Ormuz te verlaten , omdat zijne gezondheid niet !an­ ger tegen het geweldig heete klimaat bestand was. X a v e r i us riep hem *daarom naar Miako in Japan. Bij zijn vertrek van Or­muz liet hij G on zal v o Rodriguez aldaar in zijne plaats , en kwam half November' 1551 to Goa, waar Xaverius in Februarij 1552 mede aankwam. Voor dat deze laatste weder vtrok werd Bart z o e n , die van wege zijne slechte gezondheid niet npar Japan kon medegaan; niet enkel benoemd tot Rector van het Collegie te Goa , maar tevens tot Provinciaal Voorzitter vangeheel van de Kaap de ,Goede Hoop tot en met Japan; zoodat Xa v e ri us B a r t z o en- boven zich zelven stelde. De groote last welken dize laatste zich aldus zag opladen , en zijn groote ijver daarin , verzwak­ten hem meer en meer, zoodat hij , in de Paulus-kerk te Goa predikende, in onmagt nederviel , en kort daarna, den 18 October 1553, overleed. Hij heeft geschreven. twee lange brieven, getiteld: Epistolae • de rebus Ormutenis. Van deze brieven , welke over de bekeering op dat eiland han­delen , is de eene geschreven den 9den December 1549 aan zijne ordebroeders te Coimbra, en de andere' in het jaar 1551 aan die van Portugal. Nog schreef hij in 1553 toen hij Rector van het Collegie te Goa was: Epistola Indica ad 11. P. Ignatum. Alle deze brieven zijn te vinden in zijne Epistola Indica. London 1570. 8°. Ook vindt men van hem vermeld: Litterae Indicae,, Lovan. 1556. Zie v(an) H(enssen) en v(an) R(hijn) Kerkelijke Hist en Outh. iy. St. bl. 1(.9; La Rue, Gelett. Zeek bl. 392-395; Kok, Vaderl Woordenb. D. V, 161 en162; Cbahnot, Biogr. WOordenb. D. It, bi. 115; Tegenw. staat' der Vereen.Wederl., D. X, hi. 48; en vooral N i c Trigault, Vita Casparis Barzoei-Belgae , e Socie­tate Jesu, B. Xaverii •in hidia Socii, etc.; Col. 1611. 18°. BARUETH (Joss), geboren teMreda in het jaar 1708, was de tweede of jongste .noon van kOhan Godtlieb Baerenrtteth Na de' Seholefi geboortestal be,zocht te .hebben, vertrok hij naar Leiden, out zich onder Albert Schultens op de Ouster., sche Galen, en onder Franciscus Fabriciiis en Taco Raj() van den Hon e r t op de Godgeleerdheid, toe te leggen. Tevens beoefende hij vljjtig de overige oude_ zoo Oostersche als Westersche talen , de Kerkelijke en Wereldlijk(Geschiedenis en andere vakken van kennis en geleerdheld, zoo dat hij welhaast door zijne meesters onderscheiden en under hunne voortreffelijkste leerlingen gerangschikt werd. Na het verdedigen zijner proefsehriften over de .Praeadamiten (1) en over de Heilige Namen Gods in het Hebreeuwsch en het Grieksch (2), verliet hij de Hoogeschool en liet zich als Proponent aannemen. In 1732 te Hoogwoude beroepen , vertrok hij vier ja­ren later naar Charlois en kwam van daar in 1745 te Dordrecht, waar 11,0 in 1777 emeritus werd en den 27sten Augustus 1782 overleed. B a r u e t h was in den aanvang zijner bedieninz te Dordrecht zeer gezien, later verloor hij de guest der aanzienlijken en van het groot- ste gedee1te'der gemeente, waarvan zijn onaangenaam humeur en lastig karatter de voornaamste oorzaken waren. Nu was hij met de Overheid, dan met zijne ambtgenooten in onmin; hij voerde eenen hevigen pennenstrijd met L u d o v i c u s K 1 u i t, Predikant te-Zuid- Beijerland, en met Johan Jacob Schultens, den won van zijnen leermeester Albert Schultens, oak nam hij deel in de twisten tusschen Pe t r as H o fs t e d e, Predikant bij de Hervormde te Rotterdam, en Kornelis No zema n, Leeraar de Remon­ stranten te dier stede, over de Zaligheid der Heidenen en de Deug­ den van S o c r a t.es, en door zijne bemoeizucht wikkelde hij zich in vele onaangenaamheden. Bij het yolk stolid hij in hooge achting. Te oordeelen naar de volgende werken , moet hij zeer arbeidzaam geweest zijn: De ‘ Bloeijende Getneentens Klein-Azien, door de t nder- houding der Jeruzalemsche Kerkbesturen, of Synodale Slot­ predikatie over Handel. der Apost. Kap. XVI: 4, 5. Tot be­ sluit van de Hoog-Eerw. Christ. Zuid-Roll. Synode binnen Dordrecht. Uitgesproken den 13 van Hooimaand 1742. Rot- terd. 1742. 4°. Boetpredikaatzie over -de sterfte van het Rundvee ofte Da­vids wijze keuze uit drie plagen , en ware boetvaardigheid onder gekose pestilentie , in deze dab en van pestziekte onder het Rundvee , tot boete , bekeering en tvaarschoutving voor zwaarder plagen , vastgestelt in eene Kerkrede over 1 Sam. XXIV: 11-17. Rott. 1745. 4°. vierde think. Boetpredikati&i over het .eerste kapittel van Je zai'a s. Paulus Mask vermaanles aan de Corinthen tot een Afscheid van Charlois, uit 2 Corinth. XIII. vs.11. Mitsgaders de gan- 11) Dissertatio de Praeadamitis. ,(2) Disscrtatio 4 &minibus Del Sacris Hebraeis, Graecis L, 13, gen der Leeraars door den Heyligen, Geest bestuurt , tot een Intrereeden to Dordrecht uyt Hand. XVI: vs. 6-10: Dord. 1745. 4°. Jakobs Doodbedde , vertonende 's Mans zegen over zone twaalf Sonen en Dood , in 23' Kerkredenen over Genesis- XL1X. Rott. 1747. 4°. Boetbazuin , geblasen in Neerlands Kerk , bij gelegenheid van 's Lands rampen en oordeeltn , veldslagen en belegeringen van Bergen op Zoom-enz., Rotterd. 1748 en 1749, 2 dn. 8°. Neerlands Dankdag over het sluiten van de Akense vrede , plechtig geviert -binnen Dortrecht den 11 Junk 1749, met eene Kerkreden over Psalm CXLVII : 12-14, Dortr. 1749, 4°. De Predikende en Wonderdoende Christus , in LXXXVIII Predikatien , of de groote Propheet en Leeraar Israels , krag­ tig in woorden en in werken ; gebliken uit zone zielroerende predikatien , zinrijke parabelen en •verbasende wonderwsrken , welke , uit overeenstemming der vier Evangelisten , schriftma- tig worden verklaart en tot oefening van ware Godsvrucht toegepast, Rott. 1751 en 1754, 2 dn. 4°. Jakobs Balseming en Begraving , toegepast op de balse­ ming en begraving van den Doorluchtigsten Forst en !her Willem Karel Hendrik Fris o, in eene Lijkpredikatie over Gen. 1: 1-13 Rott. 1751 , 4°. Contra-memorie van Jan Barueth, Predikant te Dord­recht, van den 5 February 1762 , dienende ter beantwoording van de Memorie van eenige Predikanten van Dordrecht, van de maand Maart des voorleden jaars-1762', en welke Memorie aan hem door Heeren Burgemeesteren is ter hand gestelt op den 12 Januarj dezes jaars 1763 , met begeerte , om alleen hoofdzakelijk op het weesentlyke in deselve Memorie v-ervat , hun WelEdele Groot Agtbaren Raad to dienen van berigt, Rotterd. 1763. pl. Historie van het Stadhouderschap der Heeren Princen van Oranje , • hoogstnoodig tot bewaring van de vrijheid in de Kerk en Burgerstaat , Dord. 1765, gr. 8°. met port. De Regering van Nederlands Stadhouderen net die der Israelitische Regteren , in vetgelijking gebragt nit het . Bock der Regteren , Kapittel II : vers 7-14 , op den dank- , vast-en b ededag van den 19 February 1766 , des avonds in de Groote Kerk , Dordr. .1766. 4°. Zedige en bescheiden wederlegging der hedendaagsche De­isten en Vrijgeesten tegen de nieuwe aanvallen op den Chris­telij ken Godsdienst , in het onlangs uitgekomen _Fransche bock, genaana het Kort begrip der Kerkelyke Historic van den Abt de Fleury, Rott. 1767. 8°. Verantwoording van den Heer J. Bar ueth, Predikant te Dordrecht , in twee gedrukte Memorien en echte Brief aan de Afagistraet dier Btad , overgelevert in de jaren 1766 en 1767, door hem voor eige rekening uitgegeven met de Gulde Fry-held of de oude Constitutie der Regeringen , Burgeriien en Gilden der Hollandsche Steden, sou ale die door de oude Graven ingestelt en begrepen is in het Advies van het Hof van Holland van het jaar 1685, rakende de oudste clad Dordrecht. Vier Letterkundige brieven ter verdediging van de Leer en Leeraars der Gereformeerde Kerk , tegen de heimelfike aansla­gen in de Schriften van den D e n k e r. De Historie van den Heiligen Diaken Step hanus, inxxr1I Kerkredenen,,over Handel. FI , YII en VIII. Met bfigevoegde Aanmerkingen nit de Historie en Letterkunde , Dord. 1770. 4°. Hollands en Zeelands Juhel-Jaar of Tweehonderd-jarige Gedachtenis der heucheljj ke verlossing van het Spaansche jok en grondlegging van Neerlands Republiek in het jaar 111DLXXII, under het was belei d van Wille m I, Prins van Or anj e, Dord. 1772 , gr. 8°. met 1 plaat , tweede druk, Amst. 1781. Leer der waarheid, vervat in de Heidelbergsche Cathechis -mus , regtzinnig en net ooze herkformulieren van eenigheid overeenkomstig verklaard , tegen de • Dwaalleer verdedigd en ter beoefening van ware Godzaligheid aangedrongen , Dordr. 1777 , 2 dn. 4°. .Briefwisseling net den llooggel. Jan Jacob Sc hu lt ens , Professor te Leiden, over de uitgave van eene regtzinnige verklaring over de Heidelbergsche Catechismus , Dord. 1776. 4°. 11Ta zijne dood verscheen nog.: Catechismus der wysheicl en deugd of onderwijs hij sainen­spraak in de grondbeginselen der Natuurlijke en Schriftuur­liike Wijsbegeerte en Zedekunde , ten dienste van jongelinge­en jongvrouwen , ter verkriking van waare wijsheid en beoen fening van deugd en goede zeden, als;nede voor lief hebbers van Natuur- , Historie- en Letterkunde , Dord. 1789. 8°. Ofschoon de meesten dier schriften vergeten zijn en niisschien alleen zijn Jacobs doodbedde en Hollands en Zeelands Jubel-par nog met eenige helangstelling gelezen worden e, straalt er toch in zijne werken tegen de Deisten eene groote mate van geleerdheid , scherpzinnigheid en gezond oordeel door , en het is wel te den-ken dat zij in die tijd , toen men ook in ons vaderland • de ge-schriften der Fransche en Engelsche Deisten begon te lezen , van veel nut geweest zijn. Zijne Verhandelingen over de namen van God , zijne aantee-Veningen op de Leer der waarheid van Sell u Itens, en vooral die op zijn Jacobs doodbedde, a grootendeels betreffende den acrd »der Rebreeuwsehe grondwoorden en spreekwijzen , vergelpien met » die der Arabieren , Syriers , Chaldeen en andere Oosterlingen ," zijn sebatkameren van taalgeleerdheid. Ook geeft men hem na, dat bij in de Osstersehe talen buitengemeen ervaren, een der beste ieerlingen van de oude S c It likens en in de Grieksche en Latijn. sae tale . zeer bedreven was. De Classici en Patres en vele mid­deleeuwselie werken bad hij in beide talen gelezen en hunnen in-bond in zijn sterk geheugen geprent. Ook in de nieuwere talen was hij geen Vreemdeling : met de beste Engelsche, Fransehe en Iloogduitsche schriivers over Godgeleerdheid , Wijsbegeerte , Kerkeliike Gesehiedenis en Oudheden was hij bekend. De Geschiedenis en Letterkunde der beschaaIde nation had hij beoefend , en van zijne buitengemeene ervarenheid in de Algemeene en Vaderlandsche Ker­kelijke Gesehiedenis heat hij meer dan eene proef gegeven. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boek.; Chalrnot, Biogr. Woordenb. ; Glasius, Godgel. Nederl. en inzon­derheid Dr. Seho t e I, Kerkel. Dordr. D. 11 hl. 410-424 , dien vvii hier hoofdiakelijk gevolgd zijn. BARZAEIJS (GASPAR). Zie BARTZOEN (JAsPAR). BAS (DIRK), geboren te Amsterdam in de laatste heift der zes­tiende eeuw , was een noon van Jacob B as Claaszoon, Bur­gemeester te dier stede , en van Margaretha Cord e. In 1566 in de Regering zijner geboortestad gekotnen , verwierf hij zich veel. roem. Diensvolgens werd hij in 1610 , met Jacob van Was­senaer, Heer van Obdam, en Rombout Hogerbeets, Raadsheer in den Iloogen Raad , naar Denemarken gezonden , ten einde te trachten den vrede tusschen dat Rijk en Zwcden te be­werken , doch zij keerden eerlang terug, zonder in hun oogmerk to zijn geslaagd. B a s werd te dezer gelegenheid met de ridderlijke waardigheid vereerd. Orsehoon hij in 1618 aan de Regering- beef, werden evenwel zijne gematigdheid en beseheidenheid, zelfs door de Remonstranten, geprezen; zoo als blijkt uit een geschrift van Arno ldus Gee ste.-r a n u s , gesteld voor zijne kinderen , wegens zijne gevangenne- te Amsterdam , vervoer naar , verblijf op en vlucht van Loe-vestein , waaruit men ziet dat Bas de vervoering van Geester a­n u s. zoo Lang tegenhield als hij kon , en hem gaarne zon ont­slagen hebben. In 1622 was Bas Lid van dat kostbare en aanzienlijke Gezant­schap , hetwelk naar En ;eland werd gezonden , zoo om de gerezene geschillen over de Oostenrijksche zaken te vercffenen , als orn Ko­ning Jacob meer voor de belangen van den Staat te winnen. Francois van Aerssen, Heel. van Somm elsdijk, Hen­drik van Tuyl van Serooskerke, Heer van Stavenisse en Rijnhuize, en Noel de Caron, Herr van Selionewal, waren zijne medebenoemden. Ook was hij in het jaar 1629 een der Gecommitteerden van de Staten-Generaal , die Prans Frederik Hendrik naar het beleg van 's Ilerogenhosch vergezelden. IN was zeer gezicn bij den Ilistorieschrijver Pieter Cornelisz II oo f t, die zijnen Hendrik de Groote aan hem opdroeg. Twee­maal was hij gehuwd geweest , eerst met Geertrud a Sch au c daarna net Margaretha Snouck. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. X, hi. 43; Chilli-not, Biogr. Woordenb. ; Schelteina, Staatk..; Gescltiedk. Aanteek. ont-trent Fred. Hear. in &trekking tot het bel. van 's Herto3enh. LI. 109. BAS (MAARTEN) of BAssE , een Nederlandsch Graveur, die om­streeks het jaar 1600 geblocid en portretten geleverd heeft , en naar zijne manier te oordeelen , nit de school der \V i e r i x e n voortkwam. Zie Immerzeel, Leven en iVerken der Konsts. BASA (FRANcrsco) of BAZA. geboren uit het Land van Brescia , in , en eertijds ruiter onder Ferdinand Gonzaga, was een der­genen , die het in 1582 op het (even van W i Ile Hi 1 , Prins v a n Oranje, en Francois de Valois, Hertog van Anjou, had-den toegelegd. Zie omtrent hem nader tiler voor D. I. Id. 168 en 169. BASELIUS (JAKoB) was Predikant te Bergen op Zoom , toen hij schreef: De Obsidione Berg op Zomii commentarius , Berg op Zoom 1603. 4°. Historisch ver/taal , inhoudende sekere notable exploiten van oorlog in de Nederlanden , sedert het oprechte van de Com­pagnien der Gouverneurs en Ritmeesters Paulus en Ma r c e­tas Bax, Breda 1615. 4'. Daar er echter zeker drie, en misschien wel vier , personen• van dien naam bestaan hebben, van welke twee, vader en zoon , Predikan­ten te 's Hertogenbosch waren , weet men niet aan wie van doze beide die werkjes te moeten toekennen , hoewel het ons waarschijnlijkst voorkomt dat de zoon er de schrijver van geweest is. Deze was vermocdelijk de eerste Predikant to Vlissingen , is denkelijk van daar naar Vlaanderen verirokken , om hier en char de Bervormde gemeenten te leeren en te stichten. In het jaar 1:584 toeli beyond hij zich te Brugge , toen Charles van Croy, Prins van C i-m a i , eenigen zoon van den Hertog van Aars ch o t , aldaar ziek te bedde lag , hij welke gelegenheid hij zich zeer onversaagd toon­de , door dien Prins, welke onlangs van der Staten zijne was afge­vallen en aldaar alle gezag in hander had , zijne geveinsdheid en ontrouw in scherpe bewoordingen te gaan voor oogen !louden. Van Brugge schijnt hij zich naar Enkhuizen en van daar naar Leiden begeven te hebben ter welker laatste plaats hij niet in vaste be­diening was. Van daar ging hij in 1586 naar Voorschoten en nog in dat zelfde jaar naar Bergen op zoom. Zie van Meteren, Nederl. list. D. IV, hi. 158 en 159; Vro­likhert, Vlissingsche kerkhemel hi. 12-17 ; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Nationale ; de Wind, Biblioth. der Nederl. Ge­schieds. D. I , bl. 373 en 374 ; Biogr. Univers. BASELIUS (JAcoBus), kleinzoon van den voorgaande , geboren te Leiden, werd in het jaar 1646 Predikant te Kerkwerve, en over­leed aldaar in 1661. Jlij was een zeer geleerd man , en bijzonder ervaren in de Kerkelijke en Werelaiijke Geschiedenis, zoo als blijkt uit zijne Sulgrtius Bel; icus, sine Historia Religionia instauratae , corruptae et refortnatae , in Belgi o et a Belg is, a nato Christi ad anno CIt E1, Lugd. Bat. 1657, 12°. Nederlands merkwaardigste Gebeurtenissen sedert het jaar 1000 tot .Keizer Karel Y, Amst. • 1753 , 2 dn. 8°. Misschien was hij ook de schrijver van: Berigt aangaande de Bulle van Clemens de VIII, 12°. Van het onder/louden der .drmen, Worm. 1647, 12°. Zie Pa r s,, Naamrol van Bat. en Holl. schrijv. hi. 213 en 214; V r o l i k h e r t, Vlis. Kerkliemel hi. 15; van A b k o u d e, Naamr. van Nederd. Bock. , D. I. St. 111; Biogr. Nation.; Biogr. Univ. BASINUS (THOMAS) geboren to Rouaan , werd , na , aan de floogescholen le Parijs en to Leuven tot Meester der vrije kunsten en ter laatstgemelde plaatse tot Licentiaat in de Geestelijke regten to zijn bevorderd , tot Bisschop van Lizieuz aangesteld , en stolid in hooge gunst bij Ka re 1 Vii , Koning van Frankrijk , doch werd door diens zoon L o d e w ij k XI , die alle gunstelingen zijns vaders een kwaad hart toedroeg, nit Frankrijk gebannen , onder voorgeven dat B a s i n u s de Engelschen en Bourgondiers begunstigde; terwijl hij zoo door bedreigingen als door beloften gedwongen werd afstand van zijn Bisdom to doen. Hij begaf zich hierop naar Leuven, waar hij onderwijs gaf in de Regten , ging vervolgens to Trier wonen en nam eindelijk zijn verblijf to Utrecht. Paus S ix t u s IV benoemde hem tot Vicaris van David van B o u rg o n d i e, den vij1envijflig­sten Bisschop van Utrecht , en schonk hem den titel van Aartsbis­schop van Caesarea. In 1479 werd hij door= den gemelden Pans, benevens twee andere Prelaten , benoemd om het geding tusschen Bisschop D a v i d, de stad Utrecht en de Geestelijkheid to onder­zoeken en den twist , onder afwachting der goedkeuring van bet Pauselijk Hof, to beslechten, (loch hij verzocht daarvati verschoond to blij'ven , omdat hij.: to Utrecht wonende, van eenzijdigheid kon verdacht worden. Hid overleed den 30 December 1491. Hij schreef onder den titel van : , Historia Gallica, eene ge­schiedenis van Frankrijk, van welke een belangrijk gedeelte, ons Vaderland betreff"ende, is uitgegeven door A n t o n i us M a t t h a e u s in zijne Analecta veteris aevi (Tom. I. 501-586). Het bevat de jaren 1481 tot 1483, en behandeld dus juist het beleg van Utrecht door den Roomschen Koning M a x i m i 1 i a a n, hetwelk B a s i n u s heeft bijgewoond. In zijn werk , overigens in eenen goeden stijl geschreven, treft men veel aan, dat elders niet to vinden is. Het is dus to betreuren dat door de onleesbaarheid van het handschrift vele uitlatingen en gapingen veroorzaakt zijn. Zie B u r m a n, Utrechtsche Jaarboeken, D. III, hi. 396 ; v (a n) H(e u s s e n) en v(an) R(h ij n) , Kerkel. Outh. D. I, b 313; Chat.. m o t, Biogr. Woordenb. ; d e W i n d, Bibliotheek der Nederl. Ge­scliied. 9, I, hi, 86 en 87; Biogr, Univers, BARI'S (Joutrins) of hit &as, geboren te Leeuwarden in 1548., legde aldaar en te Ilaarlem de gronden zijner studien , welke hij verder te Leuven voortzette; reisde vervolgens naar Frankrijk , waar hij lot Meester in de Regten bevorderd . werd. Met grooten roem naar zijne geboortestad teruggekeerd , beoefende liij er eenige tij4 de praktijk en schreef tot vermeerdering van zijnen roem: Paradosarutn Disputationum Juris civilis Libri IV , bus dubiae Jurisconsultorum traditiones et responsa exami­nantur ac reconsiliantur, , Basil. 1575, in folio; waarbij ' hij ee­aardig verhaal van de -herfstvacantie in, Latijnsche verzen voegde.n Verdacht van de Hervorming te zijn toegedaan , moest hij Friesland verlaten. De roem van zijne bekwaamheid deed hem echter door de Re­geringvan Delft tot Secretaris van die stad benoemen. Bij het ontstaan van misnoegen tegen Spanje, voegde hij zich spoedig aan de zijde van den Prins van Oranj e, die hem later in vele gewigtige za­ken gebruikte , , zoo als tijdens 's Prinsen verblijf in Duitschland, tot het verzamelen van penningen ten dienste der goede zaak , als­mede om op 's Prinsen naam nieuwe bestellingen ter zee nit te ge­ven en de te voren verleende lastbrieven in te trekken. In het voorjaar van 1568 zond de Prins ' hem naar de Hollandsche ste­den , om deze zijne plannen bloot te leggen, Altijd zeer bedrij­vig ten dienste der goede zaak , vond hij in dat zelfde jaar met R e i n i e r Kant, middel om 1300 geweren , welke door Sono y te Wezel gekocht en gedeeltelijk te Bremen, gedeeltelijk te Koes­veld waren aangekomen , in het leger van. Graaf L o d e w ij k te bezorgen. Hij bragt den Admiraal A dria an van Bergen, Heer van Dolh ai n, die met de schepen onder zijn bevel , zoo­wel vriend als vijancl aantastte , en van wien den Prins geene af­rekening der buitgelden kon bekomen, tot rede; ook wig hij te bewerken dat 's Prinsen schepen , welke eerst te Emden werden terug gehouden , minder scherp bewaakt werden en alzoo alder oogluiking konden uitzeilen. In 1570 vertrok hij naar Engeland, om hij 's Prinsen Admiraal Guislain van F i enn es, Beer van L u m b r e s , te weeg te brengen,. dat 'op de ongeregeldheid van het bootsvolk beter werd toegezien , en de vrijbuiters zonder Prinsen last varende , gestraft werden ; terwij1 hij tevens op aanschrijving van den Prins zorgde dat de schepen , die Anna van 0 os k, bruid van Filips II , Toning van Spanje, van Vlissingen derwaarts overbragterr; geen overlast gesdhiedde; tevens ontving hij voor den Prins het aandeel in de buitgelden. In latere dagen bleef hij Prins Willem I als Raad bij , ver­wierf des dankbaarheid voor zijne goede diensten en stierf te Delft den 11 September 1596. Ilij was gehuwd met 'Sophia van Ma as la n d; eene dochter van hem trouwde met J a n G r a s w in- e 1, en was bij dezen moeder van del beroemden Dirk G r as­winkel. Zie Bor, Nederl. Oorlogh, B. V. bl. 289 (208) en volg. B. XXXIII, hi 235 (57); 11ooft, Nederl, Histor. H. 166, 198, 204 en 206; SchotaAus, Friesche Hist. bl. '755; Brandt, Hist. der Reform. D. 1, 131., 509; van floogstraten en Broberius v .an Alidek t Groot Algem. Hist. Woordenb. ; (Mr. L. F. de B ea u fo r t), het Leven tan Wilton I, Prins yak Oranje, D. II. bt. 159 en vulg.; Wage. naar, Vaderk Hist: D. VI, bl. 312, 318 en 322; Chalmol„ Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl; G. de %Val, De claris Frisiae Jurec., p. 22 et 68; Groen van Prinsterer, • Archives, Tom. III. p. 296-203. , BASNAGE (JAcouEs) DE &MAUL oudste zoon van 11 en r y Basnage, Heer Van Fr a ncquenai , Advocaat voor het Parle­ment te Rouaan, werd aldaar geboren den 8 Augustus 1653. Men zond hem vroegtijdig naar Saumur, om er de eerste gronden zijner studien te leggen onder den vermaarden Tana q u i II i u s Faber, die om zijn vlug begrip weldra genegenheid voor hem opvatte. Na voldoende in de talen te zijn onderwezen, begat' hij zich naar Geneve, om zich onder Jean Rob ert Chovet in de Wijsbe­ geerte, en onder Jean Mesbrerat en Francois Turrettin in de Godgeleerdheid te oefenen , op welke laatste wetenschap 116 zich verder onder Pierre J u r i e u te Sedan toelegde. Te Rouaan teruggekeerd werd hij in 1676 aldaar tot Predikant bij de Her­ vormden aangesteld, en huwde er in 1684 Suzanne Du m ou I i n , eene dochter van Charles Dum ou I i n, Predikant te Chateaudun. Toen in het jaar 1684 de kerk te Quivelly,, waarin de Hervormden van Rouaan hunne godsdienst waarnamen , gesloten werd, onder voorwendsel dat de gemeente 's Konings bevelen overtreden had, verzocht Basnage verlol om zich met zijn huisgezin naar H011and te mogen begeven , hetwelk hem , niet zonder moeite , na lang aanhouden , door een brevet, eigenhandig van den Koning getee­ kend , werd toegestaan. 's Mans voortreffelijke gaven bleven hier niet onopgemerkt , want in 1691 werd hij tot Leeraar der Fransehe gemeente te Rotter­dam beroepen. Hier geraakte hij in twist met zijnen ambtgenoot Pierre J uri eu , die zijn vrouws zuster getrouwd had; welke oneenigheid nog aanmerkelijk toenarn , toen B as nage in 17Q3 weigerde, zonder last van de Regering, in het openbaar voor de op­standelingen in de Cevennes te bidden , terwijI Jurieu verklaarde dat dit de pligt was voor ieder,, die bet met het Protestptisme wel meende; dock 11 as nage wachtte zich wel om daarover iets door den druk gemeen te maken; houdende 114 zich liever bezig met zijnen letterarbeid en in de gemeenzame verkeering met geleerde mannen. Dit maakte hem zijn verblijf in Rotterdam zoo aangenaam, dat bij ,niettegenstaande de moeite die zijn zwager hem aan-deed , niet kon besluiten die stad te verlaten , toen bij later naar Leiden beroepen werd. Reeds in zijne jeugt gemeenzaam met de beste klassieke schrijvers der oudheid , was hij , niet in de Kerkgeschiedenis alleen ; maar ook in die vanVolken en Staten grondig ervaren. Dit bragt hem in hooge achting bij den Raad-pensions Antony e in s ins, door wiens imbed hij in 1709 naar 's Gravenhage werd beroepen. Nu gaf hij daaraan gehoor , omdat hij dacht aldaar beter gelegenheid te zullen hebben zijne geloofs- en lotgenooten van dienst te zit*. Te meer daar Coen juist de Protestantsche Mogendheden van Lodew ij k XIV eenige held voor hen in Frankrijk zochten te verwerven. De Raadpensionaris Heinsius schatte B a s n a g e niet alleen hoog als Predikant , maar gaf ook blijken dat hij in staatsaangele­genheden veel vertrouwen in hem ep zijne bekwaamheden stelde; hij zond hem met den Fransehen Ambassadeur d' Ux elles naar het Copgres te Utrecht, ter behandeling van taken van het groot­ste gewigt. Ook was zijne bekwaamheid buiten 's lands bekend. De Kardinaal Bou I lion, als vlugteling in Holland zunde, ver­trouwde hem alle zijne belangen. De Abt Guillaume Dubois, naderhand Kardinaal , in 1716 als buitengewoon Gezant van Frank­rijk te 's Gravenhage, had bevel van den Hertog van Or l ea ns, destijds Regent van Frankrijk , zich bij. B a s n a g,e te vervoegen , en van zijnen raad, gebruik te maken. De Abt gaf hem niet al­leen van ;Ales kennis , maar werkte ook gemeenschappelijk met hem, om het verbond tot stand te brengen , dat den 14 Januarij 1717 tusschen Engeland, Frankrijk en de Staten-Generaal gesloten werd, en waarin hij uitnemend veel beleid aan den dag legde. Eene me­nigte brieven , door den Alit aan hem geschreven , bewijst de ver­pligting , die Frankrijk erkende hem dienaangaande verschuldigd te zijn de-Regent liet het ook niet enkel bij complimenten berusten , maar toonde zijne dankbaarheid, door niet alleen het beslag, dat op zijne vaste goederen , als op die van eenen uitgewekene lag ,,te doen, opheffen , maar hem daarenboven nog een vast jaargeld te bezorgen. Te dier gelegenheid gaf B a s n a g e een treffend bewijs van belang­loosheid. Toen de Fransche Gezant uit naam van zijnen Souverein hem vroeg, welke belooning hij verlangde voor zijne ook aan Frank­rijk belangloos bewezene diensten , antwoordde hij aanstonds : » Geen »voor mij zelven; maar ik zou bet als eene zeer groote gunst be-n schouwen , zoo aan mijnen neef, Samuel Basnage de Flo t­» temanville, te Zutphen , zijne in Frankrijk achtergeblevene agoederen teruggegeven werden." llij had van de zijne seen gewag . gemaakt. Zijne geschiktheid om ook over Staatszaken op eene verdienste­lijke wijze de pen te voeren , maakte dat de Staten van Holland. hem , waarschijnlijk op aandrang van hunnen Raadpensionaris , aan­stelden tot Lands Geschiedschrijver,, of althans hem den last op­droegen om eene geschiedenis van de Republiek sedert den Mun­sterschen vrede te schrijven. B a s n a g e nam diem last op zich , onder voorwaarden dat men hem van de daartoe dienstige Staatsstuk­ken voorzien zou , dat hij zelfs de vrije toegang tot het 's Lands Archief mogt hebben , en dat men hem voorts de voile vrijheid zou laten , om naar zijne volkomen overtuiging te sehrijven; zoo verschenen zijne Annales des Provinces Unies , depuis les negotiations pour la paix de Munster .(1648 jusqu'au 1667) , avec la Description historique de leur Gouvernement, La Rape 1719 et 1726, 2 vol. fol. een werk -dat doer .de incest bevoegde beoordeelaars algemeen als een .uitmuntend gedenkstuk geroemd wordt , hetwelk aan de voor­naamste vereischten eener goede geschiedenis voldoet. B a s n a g e overleed te 's Gravenhage den 22 December 113 , en liet slechts eene dochter na , gehuwd met George Lod e.w ij k de la Sarraz , geheimen Oorlogsraad van den Koning van Polen. Hij bezat bij eene groote geleerdheid een gezond en sterk ligchaam en een uit­muntend geheugen. Zijne geaardheid was ongeveinsd , zoo als uit zijne schriften bljjkbaar is; hij eerbiedigde de waarheid tot in de geringste zaken , en hem was eene beschaardheid eigen, die men zel­den bid -geleerden ontmoet; voorts was hij minzaam , voorkomende , een volksvriend , gedienstig; Been grooter verniaak kende hij , clan om iemand van dienst te zijn en zijnen invloed te gebruiken ten behoeve van ongelukkigen; hij was een getrouw vriend: en zijne braafheid kon de sterkste toets doorstaan , ofschoon hij de dwalin­gen met veel levendigheid en vuur wederlegde, behandelde hij nogthans de personen .zelven met de meeste ingetogenheid , ja zelfs veeltijds met achting. De afbeelding van*Ba sna g e is sierlijk in het koper gebragt door Pieter van Guns t. De werken , door hem uitgegeven , zijn , behalve het boven reeds genoemde: Examen des Methodes , proposees par Messieurs de Passem­blee du .Clerge de ".France en l'annee 1682 , pour la Reunion des Protestants avec l'Eglise Romaine , a Cologne, Cologne 1684. 12°. Considerations sur ceuz qui sont tombez , ou Lettre a l'Eglise de .... sur sa chute , 1686. 12°. Reponse a M. l'Eveque de Meaux sur sa Lettre Pastorale , 163g. Deze drie werkjes zijn zonder zijnen naam gedrukt, doch met zijnen naam verschenen: Chrysostomi Epistola ad Caesarium Monachum ad exem­plar Ennerici Bigotii , Traj. ad Rhen. 1687. 8°. La Communion Sainte , Rotterd. 1688. 8° , hetwelk in 1721 veel vermeerderd voor de tweedemaal herdrukt werd. Histoire de la Religion des Eglises Reformees , pour servir de Reponse a l'Histoire des Variations des Eglises Protestan­tes , par N. l'Eveque de Meaux , Rotterd. 1690, 2 vol. , 12°, dat in 1721* in 5 deelen 8°. en in 1725 in 4°. herdrukt is. Traite de la conscience , 1696, 2 vol., 8°., tweedc druk, Lyon 3 v. Lewes Pastorales , 1697. Histoire de r Eglise , depuis J. C. jusqu'a present, en 4 par- ties , Rotterd. 1699, 2 vol. , folio. Histoire de L' Ancien et du Nouveau Testement , representee en tailles douces , par Romein de Ho o g he , avec une Expli-,cation , Amst. 1704 et 1721, fol. , hetwelk onder den titel van Grand Tableau de PUnive rs, in 1708 Met• bikoeging van ker­kelijke en wereldlijke jaarbodken , sedert de schepping tot de dood der Apostelen enz. is uitgekomen. • Traite des Prejugez faux et legitimes , 1702 , 3 vol. , 8°. Defense du Traite des Prejugez faux et legitimes , 1703. Morale theologique et politique sur les vertus et les vices de Phomme , 1703. Dissertation Historique sur l'usage de la Benediction Nup­tiale , opgenomen in de Bistoire des ouvrages des Savants, Janvier 1703. Histoire de la Religion' des Juifs, depuis J. C. jusqu'a present, pour servir de continuation a Phistoire de Joseph , Rot terd. 1706 , 5 vol. , 12°. Entretiens sur la Religion , 1708; daarvan verscheen in 1713 een .tweede druk in 2 stukken. Sermons, 1709 et 1720 , 3 vol. Antigun& Judaiques , ou Remarques critiques sur la repu­blique des Hebreux , 1713, 2 vol., 6°. Instructions Pastorales , 1719. Dissertation Historique sur les Duels et les Ordres de Che- vallerie, Amst end. 1720 , 8°. Na lijn overlijden verscheen nog :. • Thesaurus Monumentorum Ecclesiasticorum et Historicorurn; seu Ilenrici Canisii Lectiones Antiquae cum Praefationibus historicis Jacobi Basnage, Amst. 1725, 4 Tom., folio. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; Guiscius, Algem. Hist. Woordenb.; Saxe-, Ono­mast. Liter Pars V, pal;. 300, Anal. 632; Bijvoegs. en Aanmerk. op W a genaar, D.XIV. bi. 111; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; v an Kampen, Beknopte.Geschied. der Letter -eniretensch., D. I, bl. 399 en 400, D. II, bI. 228; Duck et t, Dictionnaire de Conversation ; Biogr. Univers.; Koenen, Geschied. van de vestiging en den invloed der Fransohe vluchtel. in Nederl. bi. 91 en volg.; Glasius, Godgel. Nederl. BAR/AGE (HENRY) de Beau val, jonger broeder van den voor­gaande, geboren te Rouaan , den 7 Augustus 1656 , was Doc­tor in de Regten en Advocaat voor het Parlement van Normandie, toen hij, ten gevolge van het herroepen van het Edict van Nantes, in 1687, naar Nederland week , waar hij zich te 's Gravenhage yes­tigde. her overleed hij den 29 Maart 1710. Reeds in zijne jeugd schreef hij : Traite sur la Tolerence des religions , 1684 , 12° ; zijnde e'en werkje vol geest en schoone gedachten. Na zijne vestiging te 's Gravenhage gaf hij een maandwerk uit onder den titel van : Histoire des ouvrages des Savans commencee au mois de Septembre 1687 et finie en Juin 1709 , 24 vol. , 12°4 hetwelk zonder bitsheid en zeer onpartijdig geschreven is , en als een ver-volg op Bayles Nouvelles de la Republique des kttres kan be­sehouwd worden. Ook heelt Mil net Pierre Jur ieu, Predikant der Fransclte ge­meente te Rotterdam , onderscheidene geschriften gewisseld , waarin bij de zaak van zijnen broeder tegen diens zwager ijverig verdedigde. Neer roern behaalde hij echter met de aanzientijke vermeerde­ringen welke hij aan het Groot Woordenboek der Fransche taal van den Aht F u r et i er e toevoegde. Zie van Hoogstraten en Broueritis van Nidek, Grbot Algem. Hist. Woordenh.; Luiscins, Algem. Hist. Woordenh.; Saxe, Ono­mast. Liter., Pars V, p. 364 ; Biogr. Univers ; Meyers Conyers. Lexie.; Pormann, Lebensb. gel. Manner, Wittenb. 1714. BASNAGE (SAMUEL) de Flottemanville, zoon van A n t oi­ne Basna ge, die eerst Predikant te Bayeux en later te Zutphen was, waar hij in 1691 overleed , werd ter eerstgemelde ptaatse in 1638 geboren. Ilij was eerst Predikant in zone geboorteplaats en werd, na uit Frankrijk te zijn gevlugt, in 1686 Predikant hij de Fran­sche gemeente te Zutphen, waar hij in 1721 overleed. Men heeft van hem: De rebus Sacris et Ecclesiasticis Exercitationes llistorico-Criticae , in. quibus Cardin. Baronii Annales ab A. CXXXV, in quo Casaubonus desilt, expenduntur, Traj. ad Rhea. 1692 et 1717, 4°. Annales politico-ecclesiastici, Annorurn DCXLV a Caesare Augusto ad Phocam usque etc. , Roter. 1706 , 3 • torn. , folio. Zie Luiscius, Algem. list. Woordenb.; Saxe, Onomast. Liter, Pars V, pag. 71; Biogr. Univers. BASSE (11IAARTEN). Zie BAS (ilIAAnTEN). BASSECOURT (FABRICE DE u) was eerst Roomsch Priester, later Predikant bij de Hervormden , daarna weder tot de de Roomsch Katholijken overgegaan , werd hij Hofkapellaan bij den Aartshertog A I be r tus van Oostenrij k, doch eindelijk weder tot de Her­ vormden teruggekeerd, in het jaar 1615 tot Predikant bij de Walsche gemeente te Amsterdam heroepen. Dit moet echter door vele an­ dere gerneenten , uit hoorde van het wispelturig gedrag van B as­ secourt , zijn argekeurd , terwijI men hem ook nagal, dat zoowel de stof, als de wijze waarop hij die voordroeg, yeheel Charlatans of Monniks was; in 1617 gal' evenwel de Synode van Leiden , op aanhouden van velen uit Amsterdam en om ongenoegen voor te komen toe, dat hij aldaar in dienst zon zijn. Ilij toonde zich zeer bitter tegen de Remonstranten , zoodat hij zich zells niet ontzag in zeker traktaatje tegen hen groote onwaarheden te doen drukken; hetgeen bewezen werd in een boekje, getiteld: Wat wonder, Oudt, Nieuw, hoe de Renzonstrantsche reysen ende rotsen, onz de Jesuyten, Capucynen ende andere Geestelijcke bij den vy­ andt te besoeken enz. Vermoedelijk was het dat zelfde geschrirt , over de Eeztwige Ver­ kiezing , hetwelk in 1618 door de Synode berispt werd, » van wege » vele daarin voorkomende zaken, strijdig net de bistorische waar­ » heid , vol bitterheid en zonder liefde." Ilicrover deed hij in bet volgende jaar bocte. Toen hij in 1620 vergunning vroeg tot de uitgaye van het tweak gedeelte van zijn werk Over de .Ecitwi,9,-e Verkiezing , werd hem van wege de Synode geraden dit uit te stellen , aangezien de Sta­ten-Generaal ongaarne zagen, dat er veel aver de Godgelerede ge­sehillen geschreven werd. In 1631 werd hij op nieuw , wegens een zijner schriften door de Synode ernstig gecensureerd. Behalve bovengenoernd traktaatje gar B a s s ecourt, onder ande­ren , mede in het licht : B as s e c o Ur t s Bekeeringe ende Wederbekeeringke. waarin hij zelr getuigt : » dat hij tegen 't getuigenisse van sijne »conscientic, sijn Tonge hadde geleent gehadt om de leugen te » predicken , vervoert door vreese ende weereltsche insichten , heb­» bende den loop gemaeckt weer met den Paus dan met Christo , »door de middelen die de boose Geest gebruyckt om hem te doen »aenbidden , door sotte hope van eere ende rijckdommen der wee­» relt , veynsende als or hij de waerheyt niet en wiste, predickende »lide leugen door leugenen , niettegenstaende de veelvuldige pricke­» len van sijne conscientie." In 1649 emeritus geworden overleed hij den 29 April 1650. Nicolaas de la B a s se co u r, Predikant bij Waalsche Gemeen­te , in 1638 , te 1.1zendijke , later te Vlissingen en eindelijk te Am­sterdam, waar hij in 1677 overleed , was zijn zoon en opvolger. Zie Uy tenbogaert, Kerckeliicke Hist. , hi. 629, 630, 955 en 1090; Brandt, .Hist. der Reform., D. III, bl. 133 ; vergeleken met het authentieke exemplaar der Synodale Handelingen van de Waal­sche Gemeenten. BASSECOURT AN DE LA), gehoren in 1696 , was Advokaat van de West--1ndische Compagnie , toen hij , door bekwaarnheid beroernd geworden , gekozen werd tot Pensionaris van Amsterdam. Zijne geschiktheid tot behandeling van financieele zaken , geble­ken bij de belangrijke commissie tot naspeuring en redres der geldmiddelen van Holland in 1727 , waarvan het schoon rapport te vinden in het 2de deel van het Finantieel rapport van Goldber g, bl. 389 en volg. , het gevolg was , veroorzaakte , dat hij in 1738 aangesteld werd tot Raad en Thesaurier-Generaal der Unie. In 1746 werd hij tot tweeden Griffier van de Staten•Generaal ver­kozen ; dan in 1750 trad hij op nieuw , na het overlijden van den Thesaurier-Generaa1 van der Does, in zijne vorige bediening , en verwierf grooten lof van deskundigen en de goedkeuring van zijne meesters. Hij stierf aan eene bezetting op de Borst, den 21 Julij 1753 , en het eenen goeden naam na , zoo wegens trouw en kunde, als wegens heusehheid en zeden. Zie Scheltema, Staatk. IVederl. D. 11. bl. 535 en 536. BASSET (B. VAN) heeft van zijne ervarenheid in de bouw- en doorzigtkunde een nuttig gebruik gemaakt in de schilderkundige voorstellingen van prachtige gebouwen , kerken , tempels en zalen , die door hem met welgeteekende beeldjes en andere bij werken stoffeerd zijn. In bet Koninklijk Museum te 's Gravenhage vindt men van hem eene Roomiche kerk en in de galerij van den Her- tog van Br u n s w ij k , te Salzthal , was een zijner voornaamste schilderwerken: verbeeldende een rijk versierde en met marmer bevloerde zaal , waarin zich vele menschen bevinden , sommigen ter zijde op een biljardtafel speleude , anderen wandelende bij pa­ ren , en een Beer en Dame in ernstig gesprek , in het midden der zaal , onder eene afhangende lichtkroon staande. Men vindt van Van Bassen geene levensbijzonderheden , noch van zij nen leeftijd eenige aanteekeningen. Zie van Eynden van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. 0.1. b1.66; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BASSENN (Nam REINIER vAN) of VAN BASSEN. Zie BASSUM (DERCK REINIER VAN). BASSERY (WILllumus), geboren te Brussel in het jaar 1642, was een zoon van Joost Basset.), , koopman aldaar,, en van C a­t ha rina Donk erew ol k. Ter studie naar Leuven gezonden , legde hij zich daar met zoo veel vlijt op de Wijsbegeerte toe , dat hij in het jaar 1662 bij de algemeene promotie de vijfde plaats in den eersten rang had. Vervolgens beoefende hij met niet min­der vrucht de Regtsgeleerdheid , waarin hij weldra den graad van Licentiaat bekwam , terwij1 hij naderhand te Leuven het hoog­leeraarambt in de Kerkelijke regten bekleedde. Voorts werd hij Kauonnik van de Collegiale kerk van St. Pieter te Anderlecht , bij Brussel, daarna in de St. Pieters-kerk te Leuven , ook was hij al­daar Rector der Universiteit en onderscheidene jaren President van het Collegie van St. Donatiaan , waarna hij in 1681 door Pans Innocent ins IX tot Generalen. Apostolischen Vikaris van 's Her­. togenbosch werd aangesteld , welk vikariaat hij negen jaren Lang loffelijk bestierd heeft , niet alleen de dorpen en vlekken bezoe­kende , maar ook (met oogluiking van de Staten-Generaal der Ver­eenigde Nederlanden) de stad 's Hertogenbosch zelve. Daarna werd hij in , het jaar 1690 door Karel II , Koning van Spanje , tot Bisschop van Brugge aangesteld , in welke bediening hij den 18 Junij 1706 plotseling overleden is , terwip hij in de kerk der Pa­ters Augustijnen te Brugge tegenwoordig was bij de uitVaart van de Gouverneur der stad , George d' Os t i che , wiens lijk met statie in die kerk begraven werd. Zijn wapen bestond in een veld van goud met een keper en drie hondenkoppen , Mies van sabel. Zie Oudheden en Gestichten van '8 Hertogenbosch; (A. van Gils) Katholijk Meyerysch Memorieboek , bl. 103. BASSIRON (PHILIPPE), Contrapuntist nit de iij(tiende eenw,, dus een van de oudsten , van welke sons nog berigten en werken zijn bewaard geworden , wordt door K i e s e w et t e r onder de, Neder­ landsche school gerangschikt. Zijne missen zijn 'hort na -de nit­ vinding der boeidrakkunst (1513) door Ot tavio Petruccio da 11 F os senbron e, te Venetie , -in het werk getiteld: Itlissae sorum auctorum, nitgegeven. Zie Universal Lexicon der Tonkunst, B. I. S. 468; Prijsverhan­deling van R. G. K i es e w e t t e r, hekroond en uitgegeven door de vierde klasse van het Koninkl. Nederl. Instituut, bl. 34. BASSO (Amtmus), geboren te Gouda , was in zijne tijd een beroemd Regtsgeleerde , die. in het licht zond: Consilia, Goud. 1665. Zie Walvis, Beschrijv. van Gouda, D. I, bl. 314. BASSUM @mac &Num. Num) was in 1672 Luitenant-Kolonel en ,Majoor van Rijnberk. Nadat de Kommandeur Polman , die sedert 12 April Opperbevelhebber in die vesting was , bij het leger aan den 1Jssel was geplaatst , werd van Bassum het opper­bevel toevertrouwd, terwij 1 hem de Kolonel der Kavillerie , D a­n ie l Baron di. Ossery, werd toegevoegd. Naauwelijks was echter de stad den 4den Junij door de Franschen opgeeischt of zij ging den Eden dier maand ten gevolge . van het verraad van d' Ossery, aan den vijand over. Hij was gehuwd met Elizabeth Roper van den Hatert, die hem een zoon schonk , zie he volgende art. Zie Het ontroerde Nederland, door de wapenen des Konings van Frankrijk, bl. 144-154; Valkenier, Verwerd Europa, bl. 373-381; Montanus, het Leven van Willem den Derden, D. 1. bl. 138-144 ; Bosscha, Nedrlands Heldendaden te land , D. 11. bl. 53; 'en vooral van Sypesteyn, en de Bordes, de verdediging van .Nederl. in 1672 en 1673, D. I. bl. 35. BASSUM (DEBcx. Minn vitt), een zoon van den voorgaande , werd Burgemeester van Arnhem , en was aldaar een man van ,groot gezag. Hij behoorde tot die Regenten welke zich voor de handhaving van de onde voorregten verklaarde. Bij het herleven der onlusten in Gelderland in 1707 werd hij met zijnen ambtgenoot Wi 11 em A dr iaan B ou w en s ch , aan het hoofd van eenige vrijwillige burgers, met drie of vier stukken naar Wageningen gezonden en nam die stad in. Dit had ten gevolge dat hij , toen de zaken in het zelfde jaar eene andere wending iregen , niet slechts werd afgezet, maar zelfs nit Arnhem geban­ nen. Hij begafzich toen mar Tiel , waar hij zich met ijver op de Vaderlandsche geschiedenis en de geslachtrekeniunde toelegde. Vele van zijne handschriften worden aisnog op het hnis te Appeltern bewaard. Hij overleed in hoogen ouderdom te Tiel , en liet bij zijne echt­ genoote Johanna van Wyhe tot Echtelt, twee dochters na, van welke eene • de moeder was van Johan Derck van der Capellen tot den Poll. • Van Bass um heeft zich ook in de geleerde wereld bekend gemaakt , zoo door eene nitgegeveti rerdediging van zija gedrag , als door zijne kunde in de Latijnsche taal en door eene Verhandeling, De Jure jurando veterum imprimis Romanorum, Traj. ad Rhen. 1728 , 8°. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XVII 9 bl. 302-305; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Seheltema, Staatk. Nederk , die hen alien van Bassenn of van-Bassen noemen. BAST (Pima JAcoas), geboren te Antwerpen , was een zeer be­lwaam plaatsnijder , die te Leiden woonde , althans den 31 Au­gustus 1601 huwde hij aldaar met A r y a e n.tj e G er yt Schaec­k en , en den 15 November des volgenden jaars kocht hij er een huis , gelegen naast de groote •of Latijnsche school in de Lockhorst­straat. Hij overleed aldaar en werd den 17 lflaart 1605 in de Pieters-kerk begraven. Zijn graveer- en teekenwerk is zeer uitvoerig , in den stip van Hieronymus Wierx, en zelfs in den aard van George Pencz, en bovendien uiterst zeldzaam. Van zijne werken zijn bekend : Eene afbeelding van het Raadhuis te Middelburg , waarboven in de prent : Medioburgensis curia , en onder : het Raethuys der vermaerde coopstadi 111iddelburg, gebout in den jare 1469, on­ der de regering van Carel van Bourgoignen. Een gezigt op Amsterdam uit het F, waaronder PETS. BAST a et sculp. et excudebat 1599. Een gezigt op Amsterdam van de landzijde. Een langwerpig keurig prentje in 8°, voorstellende eene bemuurde stad , welke zich op den tweeden grond geheel in water gelegen vertoont , en waarop op den voorgrond , de geschiedenis van T o-. bias met den Engel staat , en verder eenige weidende lammeren met eenen hond, op een land , dat met eenen ringdijk van het water gescheiden is. Voorts nog twee stadsgezichten, in het zelfde formaat, van Welke het eene de stad Franeker voorstelt. Zie Navorscher,, D.1. bl. 90, 115, 152, 168 en 292 en D. It. W. 7 en 32. BASTA (Gloss Graaf VAN), geboren te ?lapels , diende tijdens de Spaansche overheersching in de Nederlanden , onder de bevelen van den Hertog van Alva en den Prins van Parma. Hij was een bekwaam Veldheer, aan wien bij , het beleg van Antwerpen, in 1584, het opperbevel over een Regiment Albanezen was opge­dragen. Hij overleed in 1613. Als schrijver over de taktiek is hij bekend door zijne: . Maestro di Campo Generale , Venet. 1606. Governo della Cavalleria leggiera , Venet. 1612. Zie Meyer, ronvers. Lex. BASTER (Jos) , den 2 April 1711 te Zierikzee geboren , was de oudste van vier kinderen en telde nog geen vijf jaren, toen hij het ongeluk .had zijnen vader te verliezen. Eene zuster van dezen , die met een voornaam koopman te Rotterdam gehuwd was , nam Job tot zich en zorgde met moederlijke teederheid voor zijne opvoeding. Op de Latijnsche scholen te dier stede, kweet bij zich zoodanig , dat hij in elke klasse den eersten prijs behaalde , en reeds op zijn vijftiende• jaar tot de Hoogeschool bevorderd werd, bij welke gelegenheid hij eene Oratie tot lof der Geneeskunde (1) hield. Hij begaf zich echter nog niet d4delijk naar de Hoogeschool , maar werd eerst nog 2 jaren gehuisvest bij Willem V i n k, Lector, in de Ontleed-, Heel- en Verloskunde te Rotterdam , en destijds de voornaamste Geneesheer aldaar. Bast er, die door zijne vlijt en oplettenheid spoedig 's mans genegenheid won , genoot met vrucht diens onderwijs, terwij1 hij tevens de letteren niet verzuimde, maar bij den Hoogleeraar Jens dagelijks collegie in het Grielcsch hield. Na het eindigen van de groote vakantie begat' hij zich naar de Hoogeschool te Leiden , waar hij , be-halve de gewone collegien , ook het bijzonder onderwijs en zelfs den gemeenzamen omgang genoot van de Hoogleeraren H er mann us Bo er ha a v e ; B e r n­hardus Siegfried Albinus, Hermannus Oosterdijk Schacht, Wilhelmus Jacobus 'sGravensande en van den Lector W i t h el m u s la Hord us. Zich ongeveer vijfjaren op de Hoogeschool geoefend hebbende , werd hij den 31 Mei 1731 tot Doctor in de Geneeskunde bevorderd. na het opefilijk verdedigen van eene verhandeling Over de beenwording (2), waarin hij het eerst aantoonde op wat wijze de apophysis en epiphysis been worden , erfwelke de eer genoot van in H a 11 e r s Uitgekipte ontleedkundige twistschrif­ (3) te worden opgenomen. In September van dat zelfde jaar begaf hij zich naar Parijs , waar hij zich gedurende 10 maanden in de ontleedkunde oefende, zoo door bijzonder onderwijs als door eigenhan­dige ontledingen bij den beroemden Francois Ha na u 1 d; in de ver­loskunde bij Gregoire de oude ; in de heelkunde bij J e a n Fra n­cois Clement Morand, Nicolas Louis Ledran enanderen. In Junij 1,732 vertrok hij over Rouaan en Dieppe naar Londen, waar hij gemeenzamen omgang had met heroemde mannen , als met den Ridder Hans Sloane, Doctor Richard Mead, Pe­ter Collisson, Philip Muller en anderen: doh daar de vrije toegang tot de Gasthuizen nog niet geoorloofd was , en B as-t e r dus Been gelegenheid, vond, om in dit opzigt zijne kundigheden uit te breiden , keerde hij in het laatst van September naar Ne­derland terug. Nu vestigde hij zich in zijne geboorteplaats , waar hij de geneeskunde — spaarzamer de verloskunde — met onge­meen goed gevolg heoefende , zoodat de room zijner bekwaamheden in deze vakken zich alom verspreidde. Meermalen redde hij 10ders , door andere arisen voor ongeneeslijk verklaard , en zag soma in de meest hopelooze gevallen zijne pogingen met den meest gezegenden nitslag bekroond. Hid zelf genoot doorgaans eene goede gezondheid: dock in zijn drie en vijftigste jaar had hij het ongeluk van zijn linker oog te verliezen , waaraan hij verschrikkelijk Teed. In het ten (1) In laudetn Medicinae. (2) De Osteogenia , Leidae 1731 4°. (3) Alb. II aneri, disputationes Anatomicae selectae, Vol. VIII. pag. 351. laatst van zijn leven klaagde hij over aamborstigheid , waarvan hij de reden niet kende, en overleed tusschen den Eden en Idea. Maart 1575. . Ofschoon twee malen gehuwd geweest, eerst in 1735 met J a­ co ba de Kok, die hem reeds in 1737 door den dood werd ont­ rukt ; daarna in 1744 met J a co ba Vink, de jongste dochter van zijnen voormaligen leermeester, die hem overleefde , heeft hij uit Been dezer beide huwelij ken kinderen mogen zien geboren worden. Hid liet den roem na van een uitmuntend Arts en Wijsgeer te zijn geweest , en aan dit gevoelen hechtten ondersCheidene geleerde maatschappijen bun zegel, door hem tot Lid te benoemen, zoo als in October 1737 de Koninklijke Engelsche Societeit te Londen ; Alen 8 October 1745 de Keizerlijke Akademie der Natuuronder­ zoekers ; den 15 Julij 1755 de Hollandsche Idaatschappij der We­ tenschappen te Haarlem, en den 28 Junij 1768 het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Hij schreef de volgende verhandelingen in de Acta Academiae Caesariae naturae curiosorum: De generatione et incrementis Ossium in corpore humano. De generatione Pilorum in corpore humano. Duo Ureteres. Menses per ulcus fluentes. In de Philosophical Transactions: Eene Verhandeling over de zee- of paalwormen. Twee ontleedkundige waarnemingen over het waterhoofd. De Beschrijving van een monstreus kind. De Corallinis , contra J. Ellis Theoriam. Contra nuperorum sententiam de Coralliis. De verhandelingen de Coralliis heeft hij vertaald uitgegeven in het derde deel, eerste stuk; van het Hollandsch Magazfin te Haarlem. In dit Magazijn gaf hij ook , uit het Engelsch vertaald : De voornaamste proeven over de Septische krachten, door J. Pringle. In de Verhandelingen der Hollandsche Maatschappg te Haar-lem leverde Baster: Verhandeling over de bereiding , werking en nuttigheid van sommige Medicijnen , hier te Lande nog weinig bekend. Geneeskundige proeven over de lucht, aangemerkt als eene voorafgaande oorzaak van vele ziekten, en de iniddelen orn die best voor te komen. Over de voortteeling en eiernesten van sommige Hoorns en Zee-Insecten. Over een zeer ongemeen toeval aan den Navel. Geneeskundige proeven over -het nuttig en schadelijk gebruik van 't Opium. Verhandelingen over de bekleedselen van de hwid der dieren in het algemeen. en bijzonder over de schubben der visschen. Over de zwaarlijvigheid. Natuurkundige beschrijving van den Kinja of Goudvisch. Natuurhundige gedachten over het gebruih der sprieten bid de lusecten. Aan het Zeeuwsch Genootschap der Wetenachappen zond hij in : Mislukte proefneming van het sterk vermenigvuldigen van tarw , volgens het voorschrtft van den Neer Miller. Meteorologische waarnemingen. 1772-1774. Ationderlijk zond hij in het licht: Opuscula subseciva de Anirnalibus et Plantis quibusdam Karl. '1755 , 2 tom. Dit zelfde werk in het Nederduitsch , onder den titel : Natuur­ kundige uitspanningen , Haarl. 1763. Verhandeling over de voortteeling der Dieren en Planten , Haarl. 1768. Eindelijk is, na zijne, dood , door de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen nog uitgegeven eene door hem geschrevene Prijsverhandeling op de vraag : Welke granen, wortels , peulvruch­ ten of planten, ons nog bij aankweeking onbekend, men met vrucht in ons land zoude kunnen invoeren enz. Hij maakte, ter nitspanning, bij uitnemendheid fraaije grotwer­ken; en verdeelde den tijd zijner onderscheidene werkzaamheden zeer regelmatig. Hij was het die de Chineesche gond- en zilver­visch in ons vaderland deed overbrengen , welke na zijne dood zoo algemeen geworden zijn , dat er van de dnizenden die in zijne vijvers waren voortgeteeld , eene menigte verkocht werden. Bij zijn uitersten wil maakte hij aan de Hollandsche Maatschappij van We­tenschappen te Haarlem, en aan de Zeeuwsche te Vlissingen, on­derscheidene zijner meestgeachte zeldzaamheden. Zie de Kanter, Chronyk van Zierikzee, bl. 472-475; van Kampen Beknopte Geschied. der Letter. en Wetens. D. II. 342, D. Kampen, hi. 192 ; Aanh. op het Woordenb. van Kunst. en We-tens. van G. Blieuwenhuis; Biogr. Nationale ; Biogr. Univers. ; van der Boon, Geschied. der ontdekkingen in de ontleedk. van den tnensch gedaan in de Noordelijke Nederlanden N. 130 , 234 en 235. BASTERT (tHRISTILAN NICOLAAS) , geboren te Amsterdam , waar hij den 19 Jnnij 1806, in den bloei zijner jongelingsjaren, overleed. Hij, die in mannenals Mr. Johan Kinker en Pieter Johan­nes Uylenbroek voortreffelijke lei4smannen mogt vinden , had zich eerst twee jaren v66r zijne dood, door afzonderlijk gedrukte ge­legenheidsstukjes , doen kennen als een dichter van eenen voortref­felijken aanleg; dit had ten gevolge , dat de Amsterdamsche af­deeling der Bataafsche Maatschappij van Taal- en Dichtkunde hem tot medelid aannam. Zijn dichtstuk: Kunst en Vriendschap, de waardige Genoegens voor den Re­delijken Mensch, Amst, 1806.'8°. dat hij bij zijne intrede in die afdeeling voorlas , getuigt van 's jongelings edel , dichterlijk gevoel , verheven aanleg en zuiveren smaak voor het schoone en goede. Behalve dit bestaat er nog van hem afzonderlijk gedrukt : -Ain Cornelis . Loots, op zijn' Liersang: de voortreffelijk­heid van den mensch, in de beoefening der Schoone Kunsten, Amst. 1806. Ook treft men nog een negental dichtstukjes van zijne hand in de Kleine Dichterlijke Handschriften aan , welke allezins het hier boven beweerde bevestigen. Zie W i t s e n Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dichters. BASTIAANSE (Commas). Zie SEBASTIAANSZOON (Coalman). BASTIAENSZ (Wm* , met den toenaam Schepers, door zijn nageslacht gevoerd , (1) was een zeer aanzienlijk koopman en reeder te Rotterdam , » wiens gelijk nooit in deze landen geweest » is , die 13 Geoenlandsvaarders , verscheidene aaljooten op Frank­ » rijk en een aantal haringbuizen in zee had , die vele gebouwen , » huizen en pakhuizen te Rotterdam stichtte , en wonder veel heeft » toegebragt tot de welvaart dier stad", (2). Hij betoonde zich in 1672 een warm voorstander van het huis van Oranje en bragt veel toe tot de verheffing van Willem III tot Stadhouder, die hem dan ook bij de verandering der Regering , in Augustus van dat jaar,, tot Vroedschap benoeande. Ofschoon het niet blijkt dat hij in vroegere leeftijd het land ter zee gediend had t werd hij door i llem III , in 1673 , tot Luitenant-Admiraal van het Noorder­kwartier benoemd , in plaats van den Luitenant-Admiraal 111 e pp e 1, reeds vroeger overleden. Wat den Stadhouder daartoe bewoog is niet bekend , maar daar hij gewoonlijk bekwame mannen moist te kiezen , laat het zich denken , en de gevolgen hebben het geleerd , dat hij ook hier niet had mis getast. Hij schijnt een moedig zee. man te zijn geweest en zeer kundig in de zeezaken. Hij was , in 1676 met een sterk eskader in de Noordzee tot bescherming van den handel , en had het opperbevel over het smaldeel , tot hulp van Denemarken tegen de Zweden gezonden , waarmede hij den 29sten Junij 1677 in zee stak , hebbende den Luitenant-Admiraal Tromp am boord , die het bevel over de Nederlandsche en Deensche vloot moest voeren. Reeds in het begin van dezen togt werden drie Zweedsche oorlogschepen veroverd of verbrand , bij welke gelegen­heid de Koning van Denemarken ieder der Scheepsbevelhebbers met eenen gouden gedenkpenning , hangende aan eene keten van het zelfde metaal , vereerde. Het plan om de Zweedsche oorlog­schepen in de haven van Calmar te vernielen, gelukte niet, maar de aanval op de stad en het eiland Oland des te beter, bij welke gelegenheid de Admiraal B a s t i a en s z zich zeer verontwaardigde over de wreede wijze van oorlogvoeren der Denen. Het branden en plunderen van weerloozen stnitte hem tegen de borst, een karakter­treJt in de meeste Nederlandsche zeevoogden van dit tijdperk. De Lnite­nant-Athniraal keerde in het najaar naar het vaderland terug , doch zijn (1) Hij teekende eenvoudig zijn naam Willem Ba sti a ensz. (2) Uit een handschrift van den /leer van Weisenes, bij de Jon-g e Nederl. Zeew., D. III. St. L bl. 821. smaldeel werd door zware stormen geteisterd. Tot den Deenschen adelstand verheven werd hij met de Dannebrogs -orde begiftigd. Na die eerst. geweigerd te hebben , omdat hij zich die eer niet waardig , en zulk eene ridderorde met de voorvaderlijke eenvou­digheid strbdig achtte , was •hij echter gedrongen die aan te nemen , toen de Koning eigenhandig hem met die orde versierde. In het volgende jaar aan het hoofd van een smaldeel uitgezonden, be­wees Bastia en s z gewigtige dienstenin de bescherming der koopvaardij tegen de aanvallen der Duinkerkers, wier haven hij z00 veel mogelijk bezet hield , en wier kapers , onder de bevelen van Jean Bar t, aan den koophandel vele schade herokkenden. Ilij zag zich in 1683 geplaatst aan het hoofd..eener vloot van negen en twintig oorlogschepen, bestemd naar de Noordzee , eerst om de Fransche en Deensche zeemagt gade te slaan en later mar Gothenburg om Zweedsche troepen naar Duitschland over te bren­gen. Uit vrees voor eene vredebreuk met Frankrijk was dit tegen­gehouden , maar zou nu volvoerd worden. Doch het Zweedsche krijgsvolk was naar Stokholm teruggekeerd, en de Luitenant-Admi­raal nam de terugreis aan. Op deze terugreis was het dat door de storm van 11 November de vaderlandsche vloot acht van hare grootste schepen en een aantal moedige zeeofficieren verloor. Deze ramp was ook eene der oorzaken waarom men zich krachtiger op de verbetering der zeemagt toelegde , waartoe eene commissie aan­gesteld werd van wege de Staten-Generaal , tot welke de Luitenant-Admiraal Willem Bastiaensz Schepers, met Cornelis V al ckenier, Raad en Oud-Schepen van Amsterdam en S i m on V el i u s , Oud-Burgemeester van Hoorn, benoemd werden. Zij moesten berigten inwinnen omtrent. den staat van 's Lands schepen; zelve alles ()pitmen en in persoon nagaan wat tot den opbouw en toerusting der bodems _ noodig was. De commissie voldeed met ijver aan hetpen haar was opgelegd; de belangstelling in de vloot werd vermeerderd , en de menigvuldige verbeteringen , vooral door den ijver van Willem III in het zeewezen aaugebragt, moeten voor een groot deel als de vrucht van hare werkzaamheden be­schouwd worden. Vooral werd de Luitenant-Admiraal door Willem III gebruikt tot de uitrusting der vloot ,voor zijnen togt naar Engeland. Deze zaak was reeds in 1687 voorbereid en zeer in het geheim behan­ deld , met mannen , die , als Bastiaen sz, in alles bet vertrouwen des Prinsen genoten; onder anderen zou de Admiraal tot den overtogt twaalf , zoo galjoten als fluiten , hebben doen gereed ma- ken , van welke hij zich in zijnen koophandel gewoon was te be, dieuen en die dus geheel van hem afhingen. Ook verzelde hij , met den Vice-Admiraal van S t y r u m , den Prins aan board van het fregat den Briel, waarmede hij den overtogt naar Engeland deed. De klimruende jaren beletten den Admiraal verder in zee te gaan, maar hij was steeds een der voornaamsten, met welke de Prins , Koning van Engeland geworden, over de belangen van de zeemagt raadpleegde en' die hem krachtdadig bijstonden , tot dat hij , reeds hoog van jaren , rust van zijnen arbeid kon genieten. Hij was later , na den dood van Tr o m p, Luitenant-Admiraal bij het Admiraliteits-Collegie van Amsterdam geworden , en na het overlijden van A art van Nes, Luitenant-Admiraal bij dat van de Maas. Gedurende de tijd zijner rust, was hij weder tot Burgemeester van Rotterdam benoemd en werkte als zoodanig krachtdadig mede tot stilling van het geweldig oproer, dat aldaar in 1690 plaats had. 11 ij stierf oud en der dagen zat in 1704 , en liet kinderen na. Zie Brandt en Centen, Hist. van Enkhuisen, D. II. bl. 401 en 410; Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 879; van Loon, IVederl. historip. D. III. 14 210 en 237; 1Vdgociations de Mr. le comte d'Avaux en llollande Tom. VI. p. 117; Wagenaar, Vaderl. Mist. D. XIV. bl. 76, 194 en 443, D. XV. bl. 127 en 476; JYaleezingen op Wagenaar, D.II. bl. 257 en 282; Kok, Vaderl. Woordenb., D. XXVI. bl. 236-238; Scheltema, Staatk. Nederl. D. II. bl. 294; de Vries en de Jonge, Penningk. .8ijdr. D. II; de Jonge, Ne. Zeew. D. M. St. I en II, D. IV. St. I. BASTING (WILLED), waarschijnlijk een afstammeling van den volgende , was in het jaar 1645 , toen de Nederlandsche Oost-Indi­sche Maatschappij met Perzie in oneenigheid was , Opperkoopman van wege de Maatschappij aan het Hof van den Schah, weshalve hem werd opgedragen om de geschillen te vereffenen , hetgeen clan ook spoedig gelukte. Daar wij hem de Oude genoemd vinden, was bet waarschijnlijk een andere Will em Basting, vermoedelijk wel zijn zoos , dien wij, zonder dit bijvoegsel , vermeld vinden als Opperkoopman en tweede Persoon van wege de Alaatschappij in de landvoogdij Banda , waar hij in 1687 in dienst kwam en den 12 Februarij 1691 overleed , na kort te voren tot Landvoogd der No­lukkos te zijn .benoemd. Zie Valentijn, Oud. en Nieuw Oost-Indien, D. L bl. 359; D. III. b. 99, D. V. a. 245. BASTINGIUS (Jmums) of Bast pi ck, werd in 1554 gebo-ren te Calais, werwaarts zijtie onders nit Liperen de wijk hadden genomen , om de vervolging van Karel V tegen de Hervormden te ontgaan. Kort na zijne geboorte verlieten zijne ouders , om de zelfde reden Calais en vestigde zich te Emden , waar zijn vader , Willem Bastynck, Iliaken der vreemdelingen armen werd. Na hier het noodige onderrigt in de oude talen te hebben beko­men , vertrok J e r e m i as naar Bremen , om den vermaarden J o­h an n es Nola n u s te hooren en van daar naar Geneve , waar zoo in de Hebreeuwsche en Grieksche talen . als in de Wijsbe­geerte en Godgeleerdheid uitstekende vorderingen maakte. Van Geneve zich naar Heidelberg begeven hebbende , werd hij aldaar in 1575 of 1576 tot Doctor in de Godgeleerdheid bevorderd. Tot Predi-kant bij de toen bloeijende gemeente te Ant*erpen beroepen , bleef hij die gemeente bedienen tot in bet jaar 1585 , toen hij , nadat die stad aan Parma was overgegaan en weder onder de gehoorzaamheid des Konings geraait , met vele llervormden de wijk naar. Zeeland , en , van daar naar Dordrecht nam i waar hij eerlang tot Predikant beroepen werd. Ofschoon van daar naar Amsterdam , Emden en elders beroepen , weigerde hij die stad te verlaten , en kon slechts op het herhaald verzoek van 's Lands Advokaat J o ha n van 01-d e n b a rn e v eld, die hem groote achting toedroeg , besluiten , om zich voor eenigen tijd naar Utrecht te begeven , bij gelegenheid van de hevige geschillen tusschen de Predikanten der St. Jacobs-kerk en die der Consistoiie. 's Mans nitstekende geleerdheid bewoog Curatoren der Latijnsche echoic te Dordrecht om hem , nog geen jaar na zijne aankomst al­daar , tote hunnen ambtgenoot te verkiezen. Ook zonden zij hem, in 1590, ,naar Leiden , om den vermaarden Francis c u s. an s­ ius, derwaarts nit Vtaanderen gevlugt , en aldaar bij de Latijnsche school geplaatst , over te halen om te Dordrecht den leerstoel in de Grieksche taal te aanvaarden , waarin hij gelukkig slaagde. Reeds hadden Curatoren der Leidsche Hoogesehool , in. 1581, geWenscht , dat de leerstoel in de Godgeleerdheid , toen door de vlugt van Sara vi a opengevallen , door B a s ti n gi u,s niogt ver­vuld worden doch , wij1 zij den. Dordschen kerkeraad niet behoorlijk erkend hadden , mogten zij hun verlangen niet voldaan zien. Ge­lukkiger echter waren de pogingen der Staten , om hem , in 1593 , het. Opperregentschap van het Staten-Collegie to doen aanvaarden. Wegens ontstane onlusten in het Collegie , leide hijv nogtans dien post den iden Jannarij 1595 neder, om als Roogleeraar in de Godgeleerdheid bij de Hoogeschool op te treden. Sedert bekleedde bij dien post tot aan zijn overlijden den 16den October 1598. Hij liet twee zonen na , J ere mi as B a st i n gins, die eerst Predikant te ,Maasdam ert daarna te Strijen was , waar hij in 1646 overteed , en G ul ielmus Bastingius, achtervolgens Predikant te Heinenoord, te Raamsdonk en- te Maasdam, uitgediend in 1639. B a sti n g i us werd om zijne gematigdheid in het stuk van Gods­dienst algemeen geroemd. Zij bleek vooral in de zaak van , C o r-n'el is Wigger ts Predikant te Hoorn, en die van Herman nu s Herberts, Predikant te Dordrecht ; daarna te Gouda, beide van onregtzinnighetd beschuldigd, ja , toen de kerkvergadering te Lei-den , die B as t i n gi us als Assessor bijwoonde , in het jaar 1593 , uitspraak moest doen over de gevoelens van dezen laatste, en eenigen voorstelden , om achter elk zijner stellingen damnatus ver­oordeeld) te plaatsen , "side hij : Ego neminem damno , in quo aliquid Christi reperio (ik veroordeel niemand in wien ik iets van Christus vind). Groot was de naam, welke, hij zich als geleerde verwierf, vooral door de beide geschriften , die van hem het licht zien , zijnde : Sendtbrief der Dienaren, die Godts IfOort in den Ghere­fortneerden. en herstelc(cn Ghemeynten in Nederlandt vercondi­ghen aen den Schrfiveren des Belgischen Boecx , welck oock ConcordiEnboeck oft der Eendracht genoemt war*. Eersiekck in Latyn is 'I jaer ons Ileeren MDLXXIX gescAreven evde in druck•wtgegeten: Ende in 't volghende jaer. MDXXX te Antwerpen in 't Nederduytsch over-gheset, ende wt-geglaeven? nu wederom met de Latynsche copye vergheleken, oversien en verbetert, 1 Cor. X1V : 36, Eph.VI : 23 ,Hebr. XII: 4. Antv. :1588. Vooraan leest men eenen brief van Bastin gi u8 aan Kens° Alting, Predikant te Emden, op wiens verzoek hij de vertaling van dezen brief met voorweten van Petr us Vill er i us, den oorspronkelijken schrijver, had ondernomen. Exegemata , sive commentarii in catechesin religionis Chris­tianae, quae in Ecclesiis et Scholia tum Palatinatus tum Bel­gii traditur, eerst in 1580 en vervolgens in 1590 (editio recognita et aucta) uitgegeven. Deze oudste verklaring van den Heidelberg--sche Catechismus, door van den Co rpnt in het Nederduitseh overgebragt, liet hij door eenen langen doch belangrijken zend­brief aan de verstrooide Antwerpsche Gexneente voorafgaan, en is lang voor de fraaiste en volledigste gehouden. Onderscheidene schrijvers hebben dit werk , dat kort na zijne verschijning in de meeste levende talen is overgezet, hoogelijk geroemd, en de meeste catechismusierklaarders, die na hem opgetreden zijn, heb­ben uit den arbeid van Bastin g i us geput. Hoe hoog men zijne geleerdheid achtte blijkt tevens daaruit, dat men hem, be­nevens Werner Helmichins, Jodocus Kimedonti :us en Arnoldus Cornelis van der Linden, Predikantente Utrecht, Middelburg en Delft, ten jare 1587 , het overzetten van den Bij­bel uit (le oorspronkelijke talen in het Nederduitsch opdroeg dock dit werk had destijds Been voortgang. Zie Bo.r, Nederl. Oorl. B. XXXII. bi. 62-73 (47-58); van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. fist. Woordenb.; Luiscius, Algem. fist. Woordenb.; Te Water, Dist. der Hero. Berk te Gend, Aanh. H. 69; Kok, Vaderl. Woordenb.; Cbalmot, Biogr. Woordenb.; Siegenbeek, Geschied. der Leid­sche Hooges. D. IL T. en B. bl. 282 en 283 ; Biogr. Univers ;G la­sius, Godgel. Nederland en vooral Dr. Schotel, Kerkelijk Dotidr. D. I. bi. 207-219, 529 en 530 en D. H. bI. 759, dien vvij bier grootendeels gevolgd zijn. BASTON (JosQurn), Nederlandsch Contrapuntist uit de eerste helft van de zestiende eeuw , kort voor Pa lestrin a. Men vindt een zijner gezangen in de Louvain Collection, welk werk uit drie boeken bestaat , waarvan het laatste in 1554 en de . beide eersten eenige jaren vroeger het Licht zagen. AU dere composition van hem vindt men in S a I bl in ger's Concertus 4. 5. 6. et 8 voc. Augs­burg 1,545 ; weshalve men met grond kan vaststellen , dat hij in het begin der zestiende eeuw geleefd en gebloeid heeft. Zie Dr. G. Schilling, Encyclopadie der gesammten schen Wissenichaften, B. L S. 472. BAT (Commis, J&COBUS en KAREL). Zie BATTUS. BATELIER (JAeons JOITANNE13), BATTZLIER of WATELIER pre­dikte , nog student zijnde bij , Waalsche Collegie der Godge-leerdheid te Leiden , in Januarij 1617 irk de . eerste afzonderlijke vergadering der Waalsche Remonstranten te Amsterdam , ten huize van zekeren timmerman en houtkooper Willem - S w e ersen , wonende in het Nieuwe VVerk buiten de St. Anthoniespoort. Nog in het zelfde jaar werd hij Predikant te Kralingen , waar hij in 1618 zijne dienst nederlegde , doch in 1619 werd bij , wegens zijne Remonstrantsche gevoelens , .van zijne dienst afgezet. Sedert 1621 beyond hij zich te Leiden , waar hij aan studenten onderwijs gaf; gedurende zijn verblijf aldaar begat hij zich naar Rijnsburg , om zich in de kerkelijke vergadering aldair te doen hooren over 1 Co­rinth. IX : 4 en 14 , met oogmerk om , ware het mogelijk , de Rijnsburgers ten aanzien van het leeraarsambt tot andere gedachten te brengen. In 1632 zocht de Remonstrantsche broederschap hem aan , om als Predikant bij Naar in dienst te treden , en daar hij zich hiertoe niet ongenegen verklaarde , werd hij in het volgende jaar Predikant bij die gezindte te 's Gravenhage. Ilit hoofde van zijnen ouderdom en zijne daardoor veroorzaakte zwakheid , werd hij in 1666 van de Predikdienst ontslagen. Hij overfeed den 21 Junij 1672 , eenen zoon nalatende , Johann es Bat eller, die sedert 1655 Predikant te Hoorn was, toen men hem in het jaar 1681 naar Hazerswoude beriep , en in 1899 Eme­ritus .werd: Jacobus Johannes Batelier moet een zeergeleerdman ge­weest zijn, en zich bezig gehouden hebben met het waken van aanteeke­ningen op de nieuwe overzetting van het Oude en Nieuwe Testement , althaus in 1641 werd hij door de Directeuren der Broederschap verzocht er mede voort te gaan. In het volgende jaar besloot de Broederschap dat zijne aanteekeningen door E pis c o pi u s overgezien en daarna daar­mede gedaan Z011 worden, zoo 418 de Directeuren zouden goedvin­den. Den 31 Maart 1644 deed zip hem ter hand stellen de Aan­teekeningen op den nieuwen . Bijb.el van E nge lbertns Eg id ius van Engelen, Predikant te Arnhem en Daniel Snecanus, Predikant te Leiden , ten einde dat stuk te bevorderen naar ver­mogen , en werd hij verzocht het Nieuwe Testament , overgezet door de Contra-Remonstranten , te willen overzien, en zijne aanteekenine gen , na revisie, op naam van de Remonstranten te laten drukken , en in de vergadering der Broederschap van 16 April nam , hij aan » de Notulen , soo op A 0. als N. T. , gestelt bij D. Engelbe r­»tum (van ,Engelen) als ook bij Snecanum, bijeen le bren-D gen en in het licht te geven." Hij was reeds onderscheidene *Oren , tot in 1661 , ont.vanger van het Algemeen kantoor der Broe­derschap. Ook heeft 'hij vele geschriften nagelaten , vooral tegen de leer der Contra-Remonstranten gerigt De voornaamste zijn: Crodts Zalichmakende Genade tegens Abr. v an der He c ken , Doctor en Professor der Theologie tot Leyden, en zijn ver­antwoorder Bernaard Wy n g a ar den, Predikant in dezelve Stadt, 's Gravenhage 1851; 8°. Lijkpredikatie over Ar noldus G e ester ants s,. Predikant der Remonstranten in den Haag. Predikatie over II Cor. F : 14, 15, gedaan 8 July 1640 , als voOrmiddag het H. ilvondmaal was gehouden, zijnde eene vertnaning tot dankbaarheid, gedrukt kort daarna , doch zonder naam. Dissertatio de conversione Israelitorum a Divo Paulo Cap. XI. ad Romanos praedicta , Hagae 1669 , 12°. Vindiciae. miraculorum, per qua: divinae Religionis et Fi­del Christianae veritas confirmota fuit, adversus profa­num auctorem tractatus Theologo-politici, Amstel. 1674 , 1 2°.1 In 1619 werd hem iii een Latijnsch geschrift door G ij s b e r­tus Voetins ten laste gelegd , dat hij in het jaar 1618 uit zijnen kerkdienst en geheel Nederland was gevlugt , om de straf te ont­wijken , wegens het vertalen van . de Weegschael van d'Oratie van den Engelschen Gezant C a r let on in de Fransche taal , doch hij heeft de valschheid dezer aantijging middagklaar betoogd , en dit kon hij met te meet. grond doen , omdat niet hij , maar Samuel Naeranns, destijds Predikant te Amersfoort , dit boekje had overgezet. Zie Brandt, Hist. der Reform. D. II. bl. 476, D. III. bl. 900 en 901, D. Iv. bl. 107 en 108; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. X. U. 145; van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boe­ken ; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb. en vooral Dr. T i d e m a n , de Remonstrantsche Broederschap , hi. 63, 187 en 248; en over zijne schriften: A. van Ca ttenbu rch, Bibl. Remonstrantium. BATENBURG (Donn( , Heer via) , Raadsheer van H e nr i k , Graaf van Gelder, kwarn .voor hem in het jaar 1157 de Stad Utrecht te hulp tegen Gode fri dns van Rhenen, den acht-en­twintigsten Bisschop; ook hielp hij voor dien Graaf in 1162 Gro­ningen belegeren. Zie Slichtenhorst, Geldersche geschied., D. I. bl. 52, D. bl. 79; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. BATENBURG (Guszintr en DIRK VAN). Zie BRONKHORST *(GIJSBIRT en DIRK VAN). BATENBURG (JAN via) , door bastaardij nit het edele huffs van dien naam gesproten , was eerst Burgemeester van Steenwijk, doch gal zich omstreeks bet jaar 1536 voor een hersteller van het Rijk van Jan y an Leiden nit , en verwekte met zijnen aanhang , naar hem Batenbtsrgers of ook wel de Zwaardgeesten geheeten , veel onrust. Zie van Mieris, Hist. der Nederl. Vorsten, D. II, bl. 451; Bi a u. pot Ten Cate, Geschied. der Doopsg. in Fries& bl. 32 en 62; Dezelfde, Geschied. der Doopsgee in Gron , Overijss. en Oost-Friesl. D. I. bl. 45. BATHED (GERARD VAN). Zie BATTEN (GERARD VAN). BATO zou , volgens de oude ironijkschrijvers , een zoon geweest zijn van den Koning der Katten , die om den haat zijner stiefmoe­der te ontwijken , nit zijn, vaderlaiad vlugtte en in Nederland aan-Imam, waar hij zich in bet Land tusschen Maas en Waal neder­sloeg en een slot bouwde, naar hem Bato'sburgt , en later , bij verbastering, Batenburg genoemd, terwijl het geheele land ook naar hem Baathaven of. Batavia ton' genoemd zijn. Zie Halma, Tooneel der Vereen. Nederl.; Kok, Vaderl. Woorden,10. BATSON (Aims vAR), ook BOUDECHON genaamd , kamerling van Hendrik, Heer van Brederod e , wad een der Teekenaars van bet Verbond der Edelen , en op het voorbeeld van zijnen meester een der ijverigste Bondgenooten. Hij kwam in de gevangenis en werd te Brussel onthalsd. Zie Hooft, Neederl. Hist. bl. 167; van Meteren; Nederl. Hist. D. 1. M. 462; Bor, Nederl. Oorl. B. IV, bl. 238 (169); Te Water, Hist. van het verbond der Edelen, St. It. bl. 183. BATT (Conmts, JACOBUS en KAREL). Zie BATTUS. BATTELIER (Jhams JoBARNEs). Zie BATELIER (hems Jo- SLIMES). BATTEN (GERARD VAN), VAN BATMEN of VAN BATOR, een Rot-terdammer,, die in de laatste helft der zeventiende eeuw leefdei, was een landschapschilder, die meest tot zijn onderwerp koos berg­achtige streken, als van de hoogte te zien, veeltijds met hertenjagten , struikroovers en reizigers gestoffeerd , ook • winterstukken , met de daarin voegende bedrijven en bezigheden van allerlei aard. Zijne mania • van schilderen was breed maar droog en loud van toon. Neer waarde hebben zijne teekeningen , die meest van dekverw meesterlijk en vrij behandeld zijn en zeer gezocht wOrden. Zie van Spaan, Beschrijving van Rotterdam bl. 411; van Eyn­den en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. D. 1. bl. 97 en 98; Immerzeel, Levens en Werken der Ifunsts. BATTING (RUDoLF) of RUDOLPHUS BATTINGIUS een Fries van geboorte , Geneesheer en Wiskundige , heeft geschreven : Methodus Astrolabii, Paris. 1557 en 1578 in 8°. Zie Cbalmot, Biogr. Woordenh. BATTING (RunoL, of Rom) of BATTINK waarschijnlijk een zoon van den voorgaande , geboren in 1642 uit aanzienlijke huize te Groningen , onving aldaar het onderwijs van den beroemden R e gn erns Predini us, en vormde zieh verder te Leuven en aan andere buitehlandsche Hoogescholen. In het jaar 1575 werd bij tot de regering van zijne vaderstad geroepen als Lid der gezwo­rene gemeente, en in 1577 als Raadsheer van de stad , welken post hij bleef waarnemen tot in 1580 , toen hij , bij het verraad van R e n n e n b e r g, die stall most ruimen. Hij begaf zich naar Em-den , waar hij dertien jaren verbleef, doch naauwelijks was hij in 1594, na het terngbretigen van Groningen tot de tinie, terug ge­keerd, of _men riep hem op nieuw in het bewind , en hij was een der eerste Hervormde Gedeputeerde Staten van wege de stad Groningen. Bovendien is hij in onderscheidene betrekkingen werkzaarn geweest , zoo als in die van Burgemeester , Hoofdman , Lid der Staten-Gene­neraal , Gedeputeerde te Velde , Lid der Commissie ter bevordering eener Hoogeschool enz. , in welke alle hij zijne ervarenis en trouw betoonde. Aijzonder is hij betrokken geweest in de geschillen in 1600 , en was een zeer ijverig voorstander van de regten der stad. De Hoogleeraar german nus Ravensperger, die in eene deftige nitnoodiging tot het bijwonen der lijkstatie zijnen roem ver­kondigde , geeft zeer loffelijke berigten , zoo wel van zijn hart als van zijn verstand. Hij was gehuwd aan J ouckj e V eel k era en overleed den 5den. Mart 1622. Zie Brucherus, Geschied. van de opkomst der Kerkherv. in de prov. Groningen, bl. 269 en 330 ; Scheltema, Skutt& Nederl. D. I 67 en D. II. bl. 561. BATTUS (Jicons), eigenlijk JACOB BAT of BATT een Zeeuw, die in het jaar 1500 Secretaris van Bergen op Zoom was , moet een zeer ge­leerd man geweest zijn , aan wien de groote Des i d eri u s Era s-m u s onderscheidene brieven heeft geschreven , van welke er zestien in druk verschenen. Ook tnoet hij werken hebben nagelaten , van welke wij evenwel de titels nergens vermeld vinden. Zie van Gouthoeven, Chronycke, D. I. H. 218; Boxhorn, Chroniick van Zeel., D. I. bl. 457; de la Rue, Geletterd Zeel. , bl. 536 ; Halma, Tooneel der Vereen. Nederl. ; Kok, racier& Woor­denb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Nation ; Biogr. Univ., Tom. IL pag. 107. BATTU S (Commis), eigenlijk BAT of BATT, een zoon van den voorgaande , geboren te Vere, was Stads-Doctor in zijne geboorte­plaats en hield , even als zijn vader, briefwisseling met Era s m u s. In 1498 woonde hij op het -slot Sandenberg, bij Vere, ten einde Jonkheer Adolf van Bourgondie, Beer van Beveren, de zoon van, Vrouwe Anna van Borssele, weduwe van Philips v an Be v er en, in de wetenschappen en kunsten te onderwijzen. Hij heeft onderscheidene boeken geschreven , welke in 1515 ge­drukt zijn, onder anderen een getiteld : Weereldtbeschryvinghe. waarin hij vele zonderlinge dingen verhaalt van de eilanden van Zeeland , en hetwelk geraadpleegd is door Johan v an Reygh er s-b e r g h , bij het zamenstellen zijner eltronijcke van Zeelandt. Zie van Gouthoeven, Cht onycke D. I. bl. 218; Boxhorn, Chronlicke van Zeelandt; D. I. bl. 457; V(an) H(eussen) en V(an) 11(hijn), Kerkel. Outh. D. IV. St. III. bl. 52; de la sRue, Geletterd. Zeel. bi. 246 ; Kok, Vaderl. Woordenh.; Halma, Tooneel der Vereen. Nederl.; Tegentv. staat der Vereen. Nederl. D. X. b1.186 ; Chaimot , Biogr. lPoordenb.; Biogr. Nation. ; Biogr. Univers. Tom. IL pag. 107. BATTUS (KAREL) , een Nederlander,, die in 1593-1598 Stads Geneesheer te 1)ordrecht was , heeft zeer vele boeken, inzonderheid Geneeskundige, uit het Fransch en Hoogduitsch in het Nederduitscii vertaald en door den drnk gemeen gemaakt , als wider anderen : Chirurgicale tverhen van A. Pare, fol. Het Medicynboeck van C. Wurtsun F. De Fransche Chirurgie ofte alle de Manuale Operation der .Chirurgie van G ui. I 1 em e a u, Dord. 1598 , met pl. , fol. Bovendien heeft Batt us oorspronkelijk geschreven : De- morbo yallico, Rostock 1569. Het Secreet-boek van boomen, planters , bloemen enz. , Leeuw. 1594. Secreet-boek van heerlijke konsten en veelerley materien, Leeuw. 1594. Handboek der Chirurgijen , Dortr. 1595 , 8°. Zie Chalmot, Biogr. Woordenh.; Biogr. Nation.; Biogr. Univ.; Meyer's Conversations-Lexicon. BATUM (GERARD VAN). Zie BATTEN (GERARD VAN). BiTZ (JONATHAN), geboren te Utrecht, den 5 Februarij 1787, was de zoon van Christo ffe 1 Batz en de kleinzoon van. J o­han H endr i k Hartman Batz, beide orgelmakers, van welke de eerste. geboren werd in 1755 , en tusschen 1795 en 1800 over­leed. J o n a,t han B a tz verloor op zijn achtste jaar zij ne, moeder, en kwam, met zijnen broeder en twee zusters, onder het opzigt van zijnen oom Gideon Thomas B a tz, orgelmaker,, en diens huis­vronw S a To S c h u u rm a n, ofschoon zijn vader nog leefde. Na eenige jaren op eene kostschool in Gelderland een goed letterkundig onderwijs te hebben genoten , toonde hij op zijn zestiendijaar groo­ten lust om in de orgelbonwkunst te worden opgeleid bij zijnen bovengenoemden oom , wiens steun hij later werd en bleef gedu­rende de drnkkende tijd, welke de omwenteling van 1813 vooraf ging. Den lsten Januarij 1820 had B a tz het ongelnk zijnen oom en weldoerier te verliezen , maar de inmiddels zich van lieverlede ontwikkelende nijverheid stelde hem weldra in staat , zijne werk­kring meet. en meer nit te breiden , en den welverdienden naam dier firma , Om hare groote soliditeit, kunde en eerlijkheid te be.. vestigen. In het jaar 1826 sloot zich de thans nog in leven zijnde Beer C. G. F. Wit te bij die firma aan , waarnit in, 1834 eene forrheele compagnieschap ontstond. Een aantal nieuwe werken zijn door hen geleverd , ,en belangrijke herstellingen zij aan vele anderen ten uitvoer gebragt , waarvan wig bier alleen de volgende sinds 1820 nieuw vervaardigde orgels vermelden : Hellevoetsluis, Hervormde Kerk , 1820. Nieuwenhoorn, Hervormde Kerk , 1821. Weesp, Hervormde Kerk , 1823. 's Graveland, Hervormde Kerk , 1824. Harderwijk, Hervormde Kerk ., 1827. Amsterdam, Evang. Luth. Kerk , 1830. Utrecht , Dom kerk , 1831. 's Hertogenbosch, Hervormde Kerk, 1831. Amsterdam, Instituut voor blinders, 1831. Utrecht, 0. R. K. Kerk buiten de Waardpoort , 1834. Paramaribo , Evang. Luth. Kerk , 1835. Amsterdam, R. C. Kerk de Krijtberg, 1836. Zaandam, 0. Z. Doopsgezinde Kerk , 1838. Delft , Hervormde Kerk , 1840. Batavia , Willemskerk , 1841. iiiijdrecht Hervormde Kerk, 1842. 's Gravenhage , Z. M. Gothische Zaal , 1842. Amsterdam, Amstelkerk , 1843. Zeyst, Hervormde Kerk, 1843. Woerden, Evang. Luth. Kerk, 1846. Harmelen , Hervormde Kerk , 1848. _Rotterdam , Zuiderkerk , 1850. Hoorn , Ilervormde Kerk , 1851. .1Fa tz zag ecliter het einde van laatstgenoemde werken niet; hij overfeed den 18 Julij 1849 aan de cholera. Zie Caecilia, Algern. Musik. Tijds., zesde jaargang, n°. 19. BAUDART1US (WILIIELMUS) , volgens eene Ms. levensbeschrij­ving (1) , gebo•en 1.3 Februarij 1565 te Deynse in Vlaanderen uit Guliaem (Willem) Baudaert en Maria Zachmortel of V e rmo rt e I. Hij sehrijit den naam zijns waders ook Bouda r t, en levert ons een verhaal hoe een zijuer voorvaderen aan dien naam gekomen is , daar hij vroeger 0 u d a e r t heette en tot dit oude Vlaamsche geslacht zou behoord hebben. Een Bier voorvaderen zou natnelijk in vroegere tijden eenen Graaf van Vlaanderen (wien zegt hij niet) , die » sic!' in verseheydene saeken de vryheijt en » pris'ilegijen des lands betreffende , grovelyck was te buijten gaende," vat vrijmoediger dan anderen daarover hebben aangesproken , waarop de Graaf a met een half toornich. gemoet" tot hem gezegd had : »Oudaert gij moocht wel Bou da e r t beeten." -Want dat laatste woord beteekent stout of vrijmoedig , zegt hij , en met grond. Se­dert dien tijd zoude zijn geslacht zijn wapen hebben veranderd en voortaan a dry graeuwe bouten olfte pylen in een gouden velt." (1) Due levensbesehrijving, hij den Iroofdredacteur van dit. woorden­bock berustende, boevvel niet door Ba u da rtius eigenhandig geschre­ven , is eater, volgens de liooste waarschijnlijkheid, naar zijn hand­schrift. gecopicerd niisschien wel door zijnen kleinzoon ; op den onistag; van het US staat : z ar.n het levee ers hedrilfs mijns Groolvaders Dorn. Wilhelm ij Baudartij : en later is er bikevoerid » tot A°. 1623 ioe, dogh is overleden Ao.. 1640. " 12 ilebben aangenomen. needs vroeg waren zijne ouderen , toen het licht des Evangeliums in Nederland begon door te breken , tot de belijdenis der liervormden overgegaan , en zij wilden lievec va­-deriand , huis en hof en goederen verlaten , dan van de belijdenis der Evangelische waarheid af to wijken. Wegens de vervolging door 'den Deken van Ronsse , Titel man , Inquisiteur in Vlaanderen , aanzerigt , was zijn vader reeds in 1565 naar Sandwich in Enge-land gevlugt , waarheen hem zijne gade en kinderen eenige maan­den later volgden, alle hunne goederen in de handen hunner vrienden en bloedverwanten achterlatende. Zij onderhielden zich in de plaats hunner ballingschap vooral door de hulp van de twee -oudste dochters , die, in idle vrouwelijke handwerken ervaren , een linnenwinkel opzetteden , en kinderen onderwezen in wat zij zelven hadden geleerd. God had zijnen ouderen zoo vele middelen nog verleend , dat zij zonder den bijstand van anderen hunne kinderen londen ter whoole zenden. ' Van jongi af tot de kerkdienst be­stemd„ werd Wilhelmus ter Latijnsche schole besteld bij zekeren P iet er Ent e s. In het ouderlijke huis leerde hij de Nederduitsche en Fransche en op de straten met Engelsche kinderen spelende de Engelsche talen (1). Van Sandwich vertrok hij naar Cantelberg , waar hij zich anderhalf jaar oefende in het schrijven , eijferen en de .muziek. Later maakte hij zijne meeste vorderingen in het Latin ijnen vorigen onderwijzer. in 1574 weder te Sandwich bij zstierf zijn vader en in 1577 keerde hij met zijne moeder , broe­ders en zusters naar 'Gent terug, waar zij nu , wegens de Gentsche Tacificatie veilig waren. Tb Gent legde hij zich op de Latijnsehe tale toe , gelijk ook op de muziek en verloor er zijne moeder in -den jare 1580. Hid zelf bleef er .nog in 1584 , toen de stad door ,den Hertog v a n Pa r m a was ingenomen , wegens een proces , het in orde brengen zijner taken , en » om wat gelts by een te crygen om naer Leyden to reijsen." In 1585 kwam hij te Leiden. Nadat hij de lessen der Hong­leeraren, vooral van Rudolphus Snellius en Franciscus R a p h e l en gins in de Hebreeuwsche taal had gehoord, vertrok hij in 1587 naar Franeker , met eerie eigenhandige attestatie van B o­'n a v eri t u r a Vulcaniu s, bij wien hij waarschijnlijk zich in het 'Grielisch had geoefend. Te Franeker woonde hij ten huize van den , lloogleeraar Johannes Drusius, die hem verder in het itebreeuwsch'oefende. Daar trad hij openlijk met ecne redevoering op, zijtide 'bet antwoord op de vraag : Of een Christen Godgeleerde de - -1(1) B au dartius melds in mien brief aan zijnen zoon , dat bij bet Enselsch verder beoefend heeft, vooral ook door den omgang met de Engelsche Kapiteinen, gedurende zijn verblijf te Zutphen in garnizoen , zoodat hij van 3- Nov. 1617 tot 17 Oct. 1619 alle Zondagen voor het Engelsche garnizoen gepredikt been. Zijne eerste predikatte was over II Tim. 3. vs. 16 zijne haste over Matti]. 22. vs. 15. wfisbegeerte 'nag leeren , zoo als z# door ongewijde en heiden­ sche schrfivers onderweren wordt (1). Hij werd voor deze Oratie met 310 daalders vereerd en genoodigd door Curatoren en Profes­ soren tot een eerlijken maaltijd. Scato Gockinga, u een treffe- lyck geleert Student ", naderhand Syndicut. van Groningen en Ommelacden , Meld eene redevoering tegen het beweerde van B a uda rtius, die op nieuw repliceerde , doch , daar de ander zweeg , heeft hij » oock van die materie niet breeder gesproken." Wat eigenlijk door beiden gesteld en verdedigd werd wordt door Baudart ius niet gemeld. Het was de begeerte van Bauda r-tins om verder te reizen , doch geldgebrek dwong hem het Con­rectoraat te Sneek , waartoe hij beroepen werd , aan te nemen. flij ging er been in 1589 en onderwees er » Prosodiam , Grammaticam » Graecam en Plutarchum ," en oefende zich te gelijk in het Grieksch , terwijl hij met de zonen van Syts Botnia, Grietman van Wym­britseradeel en van Laes J o n g a m a van Wommels , Friesche edellieden , de Latijnsche lessen herhaalde. Baudartius genoot daarvoor eerst bij den eerste , later bij den ander vrije tafel en. mooning , behalve nog eene vereering in geld. Na een anderhalf­ jarig verblijf te Sneek hod hij eenig geld verzameld om aan zijne reislust te kunnen voldoen , en vinden wij hem in 1591 op reis naar Heidelberg , waar hij na eenen vrij langen togt_, waarop Iiij ook de geleerden Christophorus Pegelius en D. Hesichius te Bremen bezocht , op de herfstmis aankwam. her hoorde' hij de Hoogleeraren Daniel Tossanus, Jacobus.Kimedon- (dien hij reeds te Gent als Predikant had gehoord) en D a-v i d Para e u s , en vervaardigde hij een driedubbelen Index achter den Latijnschen Bijbel van Fran ciscus Junius en I m­manuel Tremellius: In plaats van Johannes Roggius wilde men hem als Professor Sanctae linguae , dat is van de Hebreeuwsche-taal , doch hij was genoodzaakt dit ambt te weigeren » also het stipendium seer sobeC was , te weten maer vyftich rvn­» sche guldens in 't jaer" — waarlijk at zeer sober ! — ook omdat hij dan met vele kosten.den graad van iliagister moest nemen , en dewijl hij niet gezind was aldaar te blijven. Hoewel hij grooten lust had om Geneve en T h e o d o r us B e z a te bezoeken en door Frankrijk te reizen , gebood hem op nieuw gebrek aan geld dringende de reis naar het Vaderland aan te nemen , waar bij in April 1593 terugkwam. Na zich eerst eenige maanden te Franeker te hebben op­gehouden liet hij zich te Leiden examineren en werd tot de pre­dikdierist toegelaten. Te Kampen beroepen , huwde hij , na twee jaren .verblijfs aldaar , met Barbara Maer ten s, dochter van den Oud-burgemeester dier stad Ma e r t e n A. 1 b er t s, bij Welke hij ver­scheidene kinderen gewonnen heeft voor een deel vroeg gestorven. Zijn dienst moet den Magistraat van Kampen zeer aangenaam zijn (1) An Philosophia sicuti a profanis et Ethnicis scriptoribus 4raditur , sit discenda Christiano Theologo. geweest , want men wenschte dat hij zich levenslang aan die ge-meente mogt verbinden. Hij weigerde het , begeerende vrij te zijn. Dit weigeren verwekte zulken oninst en vervreemding dat B a u­dartius zich gedrongen vond Kampen te verlaten en een beroep naar het dorp Lisse op te volgen. Veel tijd had hij daar tot de studie en was er met groot genoegen ; » edoch ," zegt hij » alsoo » myn huysvrouwe noijt buyten gewoont en hadde , noch met » beesten wist om te gaen" — het is te denken dat de Predi­kanten in dien tijd nit eene boerderij hun bestaan moesten vinden — was hij zeer verheugd met het beroep naar Zutphen , waar hij zich in het voorjaar van 1597 heen begat: her zijnde werd hij afge­vaardigd naar de vergadering van kerkelijken uit de onderscheidene provincien te Amsterdam, 17 September 1615. Te Zutphen verloor hij zijne vrouw,, nadat zij Naar negende kind ter wereld had ge­bragt , in 1612 , en huwde zijne oudste dochter A nn a met Dr. Waernerus W ent holt, Predikant te Gelselaar , later le Almen. Daar zijne andere dochters nog jong waren , hertrouwde hij in 1617 met Josina Mom, dochter van Casper en Elisabeth van Ills t , die , na hem twee zonen , in de dood Naar voorgegaan , ge­geven te hebben , in 1626 hem ontviel. Reeds op de Synode van Dordrecht , 1619 , benoemd tot een der vertalers van het Oude Tes­tament, met Johannes Bogerman en Gerson Bucerus, ging hij te Leiden in 1626 wonen , waar hij Overig in dit werk bezig was tot aan de voltooijing in 1637. Hij eindigt zijne le­vensbeschtking in 1628 , met de getuigenis : » Wat my nu verder a sal wedervaeren dat wil ik van de goede hant mijnes Heeren ver­» wachten." De dorheid dezer levensbeschrijving wordt ons eenigzins vergoed door de juiste opgave naar tijdsorde van de bierken van Banda r- tin s , die wij pier laten volgen. Hij heeft er ook die bijgevoegd die zonder zijn naam zijn nitgegeven. Eene Oratio de classe .Hispanica in 1588 te Franeker gehou­den en daarna gedrukt. De reeds genoemde Index achter den grooten Latijnschen Bijbel van Junius en Tremellins in 1596. Index Ilebraeus, Grae­ cus et Latinus , door hem te Heidelberg gemaakt op verzoek van Fr an c is cn s Junius, zijnen leermeester. In 1599 a doe de peste seer grasseerde overal in Nederlant , maer insonderheyt te Campen " — eene vertaling uit het Latijn van het boeksken van Ludovicus Lavater, de Peste. In 1600 » eene vit het Fransch vertaalde 't Samenspr-ekinghe gehouden te Nancy , tusschen Jacques Conet , Predicant aldaer by de Princesse van Bar, en een Jesuyt. — Hier had hij bij­gevoegd : Len waerachtig verhael van de 't samensprekinge ye­houden te Fontaynebleau, A°. 1600 in Mey, tusschen Ph i lip s de Mornay P le ssis en Ja ques Bisschop van Evreux (1), (1) In B a uda rti us MS. staat (door een font van den afschrijvcr en de tegenwoOrdicheyt des Conincz 11 e n r y le Gra n d: Beiden ,onder zijnen naam. la 1601 een boeksken genoemt Eruyloirt Spiegel,' doe Graeff Lodewijck Gunter van Nassau te Arnhem troude Anna Mar­grieta Gravinne van Manderscheyt , nagelatene weduwe van den Grave van Brouck , denwelke d' Admirant van Arragon hadde laten vermoorden op het Huys te Brouck , A° 1600. In het zelfde jaar : Ilistorisch verhael van den aenslach en het innemen der vlecke , doch niet des Casteels van Bredevoort , door den Spaenschen Oversten Guillelmo de Verdugo , die daer weder is uytgedreven door 't secours van Zutphen. In 1602 Af beeldinge der Coninghinne Elisabeth., Jacobi VI, Anna syner huysvrouwe en Henrici Principis Walliae , net de beschryvinge haerer geboorte en levens enz. In' 1603 een Waerschouwinge aen alle Christenen die ge­sinnet waeren tegens Pinxteren des self den jaers 1603 nae Munster te reysen op des Paus Clementis ["III Jubel-jaer. In 1605 de Apophthegmata Christiana , naderhand in 1620 vermeerderd met een tweede deel. (llit bock had bijzonderen af­trek in 1632 , dus nog bij het leven des. schrijvers , was reeds de zesde drnk uitgekomen). In 1606 Wechbereyder op de Verbeteringe van den Neder­lantschen Bybel. In 1610 iforgenwecker der vrije Nederlantsche Provintijen , naderhand in een ander fortnaat en met anderen naam : Spieghel der Jeucht meermalen herdrukt en in het Fransch vertaafd onder den titel van Miroir de la Jeunesse. In 1611 Sica Tragica , offte Jaerklachte over den moort be­gaen aen Henricum .1111 Coninck van Franckrijck en Na­varre , gededieert aen Prins Maurits , die hem daarvoor ver-eerde met een gouden medaille , waarop. Princen beeldtenis. In 1615 . is Baudartius begonnen eene vertaling of liever omwerking van een werk van J ea n P e t i t , Nederlantsche Re­publyche , in het licht gekomen onder den titel van: Eygentlycke Beschryuinge Per Frye Nederlantsche Provintien, Arnh. 1615. In hetzeltde jaar : Wilh e1m i Co uperi, Christelyke t' Sa-mensprekingen tusschen Godt en de bedroefde Siele , nit het Schots-Engelsch vertaald. In het zelfde jaar » in rym gemaect" Wyeghe' ofte afheeldinge hoe de Spaensche en Paepsche Princen door haere listicheyt alle Caning en en Princen in slaepe wiegen , in het Fransch vertaald onder den titel : Berceau , ou bien, delineation represen­tante comment les Princes Espaynols , etc. Nog in dat jaar : De Sondaegsche Epistelen en Evangelijen wel verstaende , soo als de text staet in onse overzettinge , niet waarschijnlijk) Eurex. J. A. Thu anus noemt den Bisscimp Jac o b u a. David Pe rr on, Episc. Ebroicensis. Hist. L. 123, p. 891 seqq. gelYck dien staet in de paepsche translatie , uytlaetende de paepsche feestdagen. Eene predikatie over de doot en begraefenisse van frauw Maria , geboren Graeffinne van Hokteyn en Schouwenborch en gewesene Gemalinne van den Ifelgeb. &ere Graeven Joost van Limborch ende Bronckhorat enz., uyt Gen. 23 vs. 1. 2. 3. 4. Deze predikatie is gehouden in Oct. 1616 en denkelijk reeds in dat jaar uitgekomen. In 1616 een boeck in lanckformich formaet : de Nassaysche Oorloyhen, Amsterdam , by Nichiel Coll yn, deurgaens met cope( e plaeten. Overgezet in het Latijn en Fransch (1). In 1621 een Historyboeck in quarto : Memoryen ofte cort Yer­ hael van de Gedenck-weerdichste Geschiedenissen (2). In 1624 reelau's Vastelavontspel , °lite tort verhael van den Allarm die op Yastelavont in de Yelau (Veluwe) ge­ weest is. Voorts nog : Eenighe rymen offte verssen op het Nederlantsche Caertgen , by J o d oc um Hondium gesneden en gedruckt. Rymen op de plaeten van de Historye Jo s ep h s. Ende nu en dan een Carmen , Rpm , Prefatien enz. En eindelijk schrijft hij : » ik hebbe gemaect een Cort verhael » van de Translatie onses Nederlantschen Bybels , en daerby » gevoegt een Diarium van sulcx als ons bejegent is geduyrende » onsen arbeyt over de nieuwe Translatie, dewelcke ik continueren sal , off tot den eynde des wercks Ale tot den eynde mijnes le­ » yens nae Godes Dit einde kwam, zoo als wij reeds hier boved gezien hebben , in 1640. Bandar t was een zeer ijverig en werkzaam man , die niet ten onregte tot spreuk had aangenomen : labor mihi quies (arbeid is voor mij rust). 'Men zie voorts over hem Uy tenb og a e r t, Kerckeliicke Hist., bl. 215 en volg. ; Brandt, Hist. der Reform. D. IL bl. 430 en'volg., D. III. bl. 52, D. 117. bl. 125 en 413; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luiscius, Algem. Hist. (1) Dit draagt in het Latijn tot titel Polemographia Beigica en heeft vier Latijnsche dichtregelen onder ieder der 299 platen, waarme­de het versierd is, en is waarscbijnlijk het zelfde vverk waarvan A. Pars schrijft in zijne Naamrol van de Bat. en Holl. Schrijvers, bl. 266, onder den titel van Polemographia Auriaco-Belgica Scriptore Baudartio, Deinsiono Flandro, zonder naam van drukker, plaats of jaar. (2) Dit zelfde werk, beginnende met 1602, is ook in folio uitgekomen in 1624 bij Jan Jansz. te Arnhem mede in twee deelen. In zijne voor­rede tot den lezer D. I. fol. spreekt B a udarti us van de eerste editie zijner Memorien, en hij zal daardoor zeker de editie in 4to van 1620 verstaan. In de tweede editie fol. zegt bij zelf Dwijdluftiger als in de Deerste Editie te gaan verhalen wat zich in deze zoo Kerkelijke als Politieke inlandsche buijen en stormen beeft toegedragen.” Woordenb.;. S a z e, Onomast. Liter,, Pars IV. pag. 311; Hal ma, Tooneet der Vereen. Nederl.; A. Pars, IVaainrol van Bat. en Iioii Schrij,-vers, bL 265 en 266; (Beaufort) Leven van Willem I. voorr. LVI en LVII; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.;, Algem. Konst• en Letterb. 1838. D. H. bl. 419 (twee belangrijke brie­veil van W. Baudart, tuedegedeeld door Dr. Schotel), 1844, D. I. bl. 279; De Wind, Ballot& der Nederl. Geschieds. D. I. hi. 340;-Kist en Roijaards, Archief voor Kerkel, Geschied., D. V. b1.57, D. XIV , bl. 213 ; Woordenb. der Nederd. Diohters ten vervolge op . Witsen Geysbeek; Biogr. Nation.; Biogr. Univ.; Glasiu•, Nederl. BAUDIUS (Dormicus), eigenlijk DomINIQua LL BATILDIER geborea. te Rijssel den 8 April' 1561 , begon zijne Letteroefeningen te Aken , werwaarts zijn vader zich met der woon begeven had , om de ge­weldenarijek van Alva te ontwijken , en waar hij ook dien vader in 1576 door den dood verloor. Na zich bier eenige tijd, inzon­derheid op het Grieksch te hebben toegelegd ging hij naar Leiden, ten einde er zijne studien voort te zetten. Hier hield hij zich, slechts acht maanden op en begaf zich toen , cerst met zijne moe­der , naar Gent en vervolgens naar Geneve , waar hij zich , onder den beroemden T h e o d or us Be za, op de Godgeleerdheid toe­legde , en zelfs Proponent werd. In 1583 te Gent terug gekomen, zette hij daar zijne Godgeleerde studies voort onder L a in bert us. Da naeus. Het schijnt echter dat hij later een afkeer tegen he beoefenen dier wetenschap opvatte , althans toen voor de tweede maal te Leiden komende , legde hij zich gedurende 15 maanden op de studie der Regtgeleerdheid toe , en werd in Junij 1585 to Doctor in die wetenschap bevorderd. Nog in dat zelfde jaar ver• gezelde hij de Gezanten van dezen Staat naar Engelanil , waar met onderscheidene lieden van aanzien in, kennis kwam , onder an­deren met den beroemden F i I i p Si dm e p, eenen der •grootste gunstelingen van Koningia Eli z abet h. Tot zijn ongeluk beroofde de dood hem van dezen magtigen beschermer. B a u.di us keerde dos naar Holland terug , waar hij in 1587 Advocaat voer het Hof van Holland werd , dock geen smaak in het pleiten vindende , Iiet hij dit beroep-spoedig varen en deed eene rein door Frankrijk, waar hij zich tien jaren. ophield, zich goede vrienden verwierf en aanzienlijke begunstigers vond, onder welke laatste Achilles de Har 1 a i., eerste President van het Parlement te Parijs, die hem in 1592 tot Advokaat voor dat geregtshof deed benoemen. Dit stond hem wel Diet bijzonder aan t doch hij vleide zich altijd, dat de Staten hem tot hunnen Resident aan het Fransche Hof zouden aanstellen. Ge­zantschappen foci waren het toppunt zijner wenschen , en hij hield niet op zijne vrienden in Holland lastig te vallen, om hem hiertoe met hunnen invloed te helpen, doch te vergeefs. Teovij1 hij zich te Parijs beyond geraakte hij twee malen in hechtenis , de eerste maal om schuldeu en de tweede keer wijl hij onvoorzigtig borg v-oor een ander was gebleven. In 1602 deed Bandi ti s weder eene reis naar Engeland , als Secretaris van Christoffel de Harlai, zoon van den President, die als Afgezant van Koning Hendrik IV derwaarts vertrok. Ter­wi.j1 hij zich hier beyond werd hem het buitengewoon Hoogleer­aarsambt in de Welsprekendheid aan de Hoogeschool te Leiden aan­geboden. In het, jaar 1608 werd hem , onder gelijken titel , het onderwijs der Historian en van de Regteu opgedragen; van welk laatste onderwijs , hem reeds in 1607 toevertrouwd , hij echter, , in het vervolg , weder geweerd werd. In 1611 werd Iiij gewoon Hoog­leeraar,, doch zijne aanstelling . tot Historieschriiver van Holland, waarop hij mede gehoopt had , en die sommigen hem ook toeken­ nen , bleef, naar het schijnt , achter. De losheid zijner zeden en de ongeregeldheid vau zijn gedrag, deden hem zoo veel got' tot openbare ergernis geven, dat Curatoren der Hoogeschool zich ver­ pligt vonden , hem eenigen tijd in de waarneming vane zijn ambt te schorsen,. . Baud ius overleed den 22 Augustus 1613. flij was twee malen getrouwd geweest , en liet geene kinderen na , doch zijne tweede vrouw , met wie hij slechts negen maanden getrouwd was geweest , bragt na zijne dood eene dochter ter wereld. Hij was een uitmuntend Latijnsch dichter,, en diep doordrongen in alle de schoonheden der i Grieksche en Latijnsche Letterkunde. Uit al hetgeen hij schreef, en wel voornamelijk nit zijne menigvul­ dige uitgegevene brieven , straalt het verhevene, beschaafde , naive en teedere door. In Ma woord , hij was een der uitgelezenste ver­ nuften van zijne, tijd. Bovendien was hij gul van aard , openhartig, rondborstig , van eene onkreukbare trouw jegens zijne vrien­ den, en om zijne geestige ham en hartelijke vrolijkheid zeer ge­ zocht in gezelschappert. Jammer dat zoo vele voortreffelijke hoe­ danigheden verduisterd werden door een ongebonden levensgedrag , dat hem , overgegcven aan het onmatig gebruik van den wijn en aan de ontucht , diep in schulden stak , en gepaard aan eene be­ spottelijke verwaandheid , hem ten laatste bij zijne talrijke vrienden en begunstigers in verachting bragt. Van hem zien de volgende werden het licit : Poemata varia , vario tnetri genere , Lugd. Bat. 1607 , 8°. Nova editio et prioribus auctor, , Aunt. 1640. 12°. Ad J acobum Angliae regetn , sub persona Ordin. Faed. Bel- gii , de non ineundo faedere cum Hispano. Oratio funebris memoriae J o s., Sc a liger i. Hortatio ad amplectendas belli Belgici inducias 1609 sub nomine Juliani Rosbeccii. Dissertatio de induciis belli Belgici , sub nomine Pa c a ti Latini. Carmina gratulatoria honori Am b rogii Sp i n o 1 a e dicata , L. B. 1609, S°. Dit dichtstukje verwekte hem zeer vele onaangenaamhe-den ; ja , het scheelde weinig of hij zou er om uit het land gebannen zijn. Monita civilis sapientiae ers. Jamb. Monumentum honori et memoriae sereness. Britan. print. Henri c. Fr e d e r. con­secratum , 1613 , 4°. De iteducils Libri tres , 1613, 4°. Van het bestant , Amst, 1616 , met de portretten der Ambas­sadenrs , 4°. Epistolaruns centuriae duae , L. B. 1615 , 8° , et Amstelod. 1639 , 12° , centuriae tres , Amst. 1642. Commentariolus de foenore , 1615, 8°. Orationes aliquot, a morte B au di i simul editae , 1619 , 8°. Fidel. in C. Plinii Panegyricum. Ad studiosos Leidenses, oh caedem commilitonis tumultuantes. De uitgave van dit laatste stuk werd hem verboden , daaroin is het eerst na zijne dood door zijnen leerling en vriend J anus R u t­gersius uitgegeven. St riveri us heeft hi het jaar 1638 uitgegeven eene verzame­ling onder den titel van: Domini ci Baudii Amores. De afbeekling van Baudius komt vOor in Me ursii, .4thenae Batavae en Pars, Naarnrol van de Batay. en Holl. Schrijvers, ook voor zijne Epistolae semicenturiae auctae , Lugd. Bat. 1650 , achter welke alle de hier genoemde Orationes van Baudius ge­drukt zijn , benevens nog een korte Oratio ad serenissimum etc. Jac o bum VI en eene andere ad senerissimam Principem E liabe t ham Angliae Reginam, waarbij het antwoord der lio­ningin mede in het Latijn. Ook de Commentariolus de Foenore is in deze uitgave der Epistolae. Zijne spreuk was: Aiiv ciptare6ew (Algid braaf te zijn). Zie voorts over hem van Hoogstraten en Brouerius van Ni­d e k, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; L u is c i u s, Algem. Hist. Woor­denb.; Saxii, Onom. Liter. Pars IV, pag. 39 en 40, Anal. 569; T e W ater, Hist. der Herv. kerke en _Mod. Schoole te Gent, H. 146 en 147 ; Kok, Vaderl. Woordenb. ; Levensbes. van Nederl. Mannen en Vrouwen, D. IV. bl. 241-250; Chalmbt, Biogr. Woordenb.; van K a m pe n , Geschied. der Nederl. Letter -en We-tens. D. 1. bl. 267; Collot d'Escury, Holland's Rom D. 1V. St. I. H. 23. Aant. 170-175, 251 en 252; Hofman Peerlkamp, de Poetis Latin. Need. pag. 233-239. Ho eufft, Parnasus Latino-Belg. pag. 89 en 90; de Wind, Biblio:4. der Nederl. Geschied. D. I. bl. 313 en 314; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hooges. D. I. bl. 76, 93, D. H. T. en B. 89 en 90; Algem. Konst -en Let­terb. 1846. D. I. M. 355 ; N. C. K i s t , Bijdrage tot de vroegste geschied. en toek. bloei der Hooges. te Leiden, bl. 78 en vol o. BAUER (HENDRicus AriTormis) of BAUR geboren te HiickesWa­gen, bij Dusseldorp, den 2 Februarij 1736 , was een niet onverdien­stelijk Portretschilder, die in de laatste heltt der vorige eeuw zich te Harlingen gevestigd had, en den 17 Maart 1817 aldaar overleed, bij zijne echtgenoote Eleonora Johanna Roser twee kinderen nalatende, onder welken een noon , den hier volgende N i c o l a a s Bauer. Op zijnen verjaardag , den 2 Februarij 1817, schonk hij een zeer groot en breed bewerkt schilderstuk , voorstellende de Opdragt van Jezus in den tempel, in 1816 door hem vervaardigd, aan de Katholijke kerk te Harlingen, welk stuk daar nog aanwezig is. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. schaderh. D. III. hi. 134. BAUER (NicoLIA.$) of BAUR een won van den voorgaande , ge­boren te Harlingen , den 12 September 1767, ontving het eerste onderrigt in de schilderkunst van zijnen vader,, die hem tot portret­schilder wilde opleiden; doch Nico la a s , daarin weinig zin heb. bende , beproefde om stadsgezigten Bur de natuur te teekenen , en zijne pogingen waren niet geheel vruchteloos , zoodat er onder­scheidene dier gezigten in prent gebragt werden. Daar het behang­selschilderen , dat„ toen nog in zwang was, een tamelijk goed be­staan opleverde , bood dit hem de gelegenheid , om zip' talent daarin aan den dag te leggen , en hij beschilderde onderscheidene kamers met landschappen , niet alleen in ons vaderland , maar ook in Oost-Friesland. Toen die tak van kunst later begon te kwijnen , zette hij zich aan het schilderen van wintertooneelen , maanlichten , zee­en stroomgezigten , die zeer gewild waren , zoodat het hem niet aan aanmoediging ontbrak. In het jaar 1808 voldeed een zeestuk , door hem , op de . Amsterdamsche tentoonstelling geleverd , zoo wel , dat hij daarvoor 2000 guld. ontving, welke som van wege het Gouvernement als premie voor het beste beeldhouwwerk was uit­geloofd , doch waarnaar niet was gedongen. In bet zelfde jaar ont­ving Bauer de vereerende benoeming als Correspondent der vierde klasse van het Hollandsch Instituut, zoo als hij later tot honorair lid van de IConinklijke Maatschappij tot aanmoediging der Schoone Kunsten te Brussel gekozen werd. Hij overleed den 2S Maart 1820 , den roem nalatende van een onzer voornaamste zeeschilders te zijn geweest. Vooral in lucht en water bij eene woelende zee , zou hij welligt door Schotel en anderen niet zijn overtroffen , wa­ren. zijne verfstoffen even duurzaatn geweest als de tegenwoor­dige. 's Rijks Museum te Amsterdam bezit twee zijner stukken , als: Een woelende zee , zijnde een gezigt op Amsterdam , van het .1" te zien , en Een gezigt op Rotterdam, ziende van den Haasstroom. In het Koninklijk Museum te 's Gravenhage treft men vier zee.-stukken van Bauer aan : den slag bij Algiers voorsteilende. Ook .de stad Harlingen bezit nog twee zijner stukken, zijude al-legorische voorstellingen , welke ten stadhuize op de raadzaal ge- .. plaatst zijn.. • Zijn portret kornt voor in van Eynden en van der Wi I-ligen, Geschied. der Vaderl. &Added., Zie, behalve dat werk , D. 1II. bl. 134-136; St u a r t, Jaarb. van het Koningrijk der Nederl. , 1820, D. IL ibl. 160 ; Ilgem. Konst­en Letterb., 1820, D. I. bl. 210; Collot d'Escury, Hollands Roetn., D. 1. bl. 109 en 110 ; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. , D. I, hi. 34. BAULDIER (DoissNiQus LE). Zie BUDIUS (Downers). BAULDRI (PAUL) D'IBER VILLE zoon van Paul Bauldri en An­ne Mazar6, wie hid in 1629 te Rouaan geboren werd, Hij begon zijne letteroefeningen te Quevilly, eendorp nabij Rouaan, waar de Hervorm­den van die stad hunne kerk en opvoedin'gscollegie hadden; van daar werd hij naar Saumur gezonden , alwaar hij het Grieksch en Latija on­der Tan n egu y L e fe v r e, aan wien hij bijzonder gehecht was, beoe­fende, het Ilebreeuwsch onder . Lodew ij k en Jacobus Capella s, en de Godgeleerdheid onder Idols e A m yr au t en Josue de la PI ace. Zijne studien onder deze geleerde mannen voltrokken heb­bende , stak hij naar Engeland over en woonde eenige jaren te Oxford , alwaar hij de menigvuldige handschriften van de Akademie doorsnuffelde, en er zijne aanteekeningen uit vervaardigde; hij gaf in dat Rijk een bezoek aan den Marquis de Ruyigny, Ambas­csadeur van het Fransche Hof, die groote genegenheid voor hem opvatte , zoo wel als Henry Juste 1 , Koninklijke Bibliothecaris , en John Fell, Bisschop van Oxford. Na twee reistogtjes door de binnenlanden van Engeland gedaan te hebben, keerde hij naar zijn vaderland terug , gaf zich ten eenenmale aan de letteroefenin­ gen over, en verzamelde eene kostbare en tevens uitgelezene bi­ bliotheek. Hij had een Arabier uit Engeland medegenomen , die hij een jaar lang onderhield en rijkelijk beloonde, ten einde door hem in de taal van zijn land onderwezen te worden. Ook onderhield hij eene bijzondere vriendschap met den beroemden E mer y Bigot, en briefwisseling met een groot aantal andere geleerde mannen. In 1682 begaf zich Bauldri in het huwelijk met M ade 1 a ine Basnage, eene dochter van Henry Basnage de Frankenau. Intusschen gingen de zaken der Hervormden door de gruwelijke vervolgingen op bevel van Lodew ij k XIV , door de Jezuiten en • dweepzieke Mon,niken aangehitst , deerlijk achteruit ; zoodat Bauldri besloot , ten einde de vervolging te ontwijken, eene vei- lige schuilplaats in Engeland te zoeken; dan de vrienden die hij in de Vereenigde Nederlanden had , kwamen zulks voor , met te bewerken , dat de Regering van Utrecht, hem den 4den Nei 1685 tot buitengewoon Hoogleeraar in de KerkelijkeGeschiedenissen aan hare Hoogeschool Iberiepen, 'hetwelk hij inzonderheid had te dan­ ken aan de medewerkind van Everhard itv an Wee de , neer IT a n D ij k v e 1 d. Het doel van zijne beroepers was juist niet om hem den arbeid , aan dien post verknocht, te doen uitoefenen , maar enkel om hem een gepast middel te verschallen , ten einde wilt met zijne goederen uit Frankrijk te kunnen geraken ; dan men kreeg er aldaar de Iucht van , en Harley, Aartsbisschop van Parijs , die hem kende , en vruchteloos getracht had hem, zijn ge­ loof te doen verzaken , en in den school van de Roomsche Kerk over te brengen, verkreeg van den Koning een bevel, hetwelk hem verbood het Rijk te verlaten. De intrekking van het Edict van Nantes , den 18 October van het zelfde jaar , bewoog B a a 1­ d r i naar de Nederlanden te wijleen , verkleed als een knecht , in dienst van eenen Kapitein , wien 110 500 gulden schonk , om zijne vlugt te bevorderen; dit gelukte naar wensch , en zijne vrouw met zijnen zoon en zijne dochter , nog jonge kinderen , volgden hem in die zelfde maand; ook bekwam hij zijne kostbare bibliotheek terug , die door eenen der B a s n a g es , benevens diens eigene , was medegenomen. Te Utrecht gekomen , voerde hij negen jaren lang den titel van Buitengewoon floogleeraar in de Kezkelijke Geschiedenissen, en nam die betrekking uitmuntend waar , even als die van Gewoon Boogleeraar,, welke hem den 11 111aart 1695 werd opgedragen. Vier jaren later stelden de Staten van Utrecht alles wat niogelijk was in het werk , om hem, door middel van den vrede van Rijswijk, zijne aan­zienlijke goederen terug te doen bekomen , doch alle hunne pogin­gen daartoe liepen vruchteloos aE Na gedurende eenige tijd een kwijnend !even gesleten te hebben, overleed B a u l d r i den 16den Februarij 1706 met den roem , dat hij door zijnen christelijken en vromen zin aller achting had verworven, De werken , door hem nagelaten, zijn : Lucii C aecil Firm. L a ctantii , de mortibus Persecu­forum , cum nods Step& Baluzii, Tutelensis , qui prirnus ex veteris Codice Ms. bibliothecae Colbertinae vulgavit. Edit. secunda. Accesserunt G i o b. Cup eri, Jo h. Columbi, Thomae Spark, Nic. Toinardi, Jo. Georg. Graevii, T h. Gale, Elias Boherel l i aliorumque animadversiones , tun hactenus editae , quam ineditae. Recensuit , suis auxit , cum versionibus contulit Paulus Bauldr i. Addita ll e n r. Dodwelli , Dissert. de Ripa Striga, et Theodorici Buo­ ,narti Praefatio ad Acta .Martyrum ; cum Indicibus neoes-sariis Traj. ad Rhenum 1692 , 2 vol. 8°. ,zijnde de aanteekenin­gen , welke er door Bauldri zijn bijgevoegd Diet alleen bij uit­stek geleerd , maar kondigenda (evens een fijn oordeel scherp yernuft en verbazende belezenheid aan. Dissertatio epistolaris in duo Novi Testamenti loca , I T m ot h. 11. vs. 16 et Joann. XIX. vs. 14, a viro docto et celebri ad Auctorem Bibliothecae hujus missa , ut eam publici juris fa­ceret , in de Bibliotheca novorum librorum van Neocorus of Kuster, 1697. pag 403-419. Oratio , de antiquo more convertendi Haereticos , multum dissimili ei , qui nunc viget in Galliis. Rejlexions critiques sur le chap. XXXIII. vs. 3 du livre de Job , de la version de Geneve, geplaatst in de Histoire des ouvrages des Scavans , par Basnage de Bauv al, Amit 1696. art. 6. Lettre sur le meme sujet , ibidem Juillet 160. art. 5..' Nouvelle allegorique , ou Histoire des dernieres troubles ar­rives au royaume d'Eloquence. Derniere edition , augmentee et plus correctes que les precedentes. Utr. 1703. 12°, zijnde de zesde druk van een der geestigste lettervruchten van den Aht F u-r e ti er e, welke B au ldri met eene voorrede en eenige bijzonder fraaije aanteekeningen heeft vermeerderd. Byntagma Kalendariorum, comprehendens , octo et viginti TabuUs, totidem annos Periodi Julianae , in uses Chronolo-gorum, Traj. ad. Rhenuni 1706. folio , waarin al het geen de on­derscheidene Almanakken bevatten in tafels gebragt is, door mid­ del van welke men gemakkelijk kan vinden , op welken dag de gebeurtenissen zijn voorgevallen. Zie Saxe, Onom. Liter. ,, Pars V. pag. 339 et 340; Burman, Traject. Erudi?., pag.I8-20: Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Univers.; Glasius, Godgel. Nederl. BAUM (JOHAN CHRISTIAN) geboren in 1739 te Oldendorff in het graafschap Rayensberg, werd in 1763 Leeraar bij de Evan­gelisch Luthersche geineente te Zierikzee , van waar hij in 1773 vertrok naar Amersfoort. In 1779 naar Culenborg en in 1783 naar Amsterdam beroepen , overleed hij ter laatstgemelde plaatse in 1806. B a u rn , die als cen geleerd man geroemd worth heeft uitgegeven : Proeve over het gebed, zoo, ver de Christ. Geloofsleer het­zelve in overtveging neemt, of over het vondergebed der Pro­feten, en over het gewone gebed oiler godsdienstigen kin 't ge-meen, eerste druk, zonder naam 's Rage 1778 , tweede druk met zijnen naam 's nage 1779. 8°. De Messias Israels Koning , of, proeve over het Koningrfik van Christus , eerste druk zonder naam 'silage 1780 , tweede uitgave met naam 's Rage 1783, 8°. Voetstappen der leer van 's menschen leven na den dood in de schriften van het Dude Verbond, 1782 , 2 deelen 8°. Rekenschap van een Christenleeraar aan zijne gemeente enz. 1791 , tweede druk. Dit is door F. G. C. Rutz in het Hoog­duitsch vertaald. Jianmerkingen en bfivoegsels tot de rekenschap enz. 1792. Zie Schultz Jacobi en F. J. Domela Nieuwenhuis, Bijdra­gen tot de Geschied. der Evang. Luth. kerk,St. II. b1.107 en 167, St. VI. bl. 33, St. VII. bl. 125. BAUMHAUER (CHARLES MATHIEU volt), geboren te Amsterdam, den 5 September 1778, was de derde zoon van Ma thieu Jacob von B a um h a u e r , die gedurende zijn kort leven, aan de bears ie Amsterdam bekend was , niet slechts als een der meest vermogende , maar tevens als een der kundigste en eerlijkste kooplieden van Ne­ derland. net negotiehuis van Baumhauer was bekend en dreef zijnen uitgebreiden handel onder de firma van G o d d a r t Capp el en Z o n e n ; het was een der oudste van Amsterdam en kon op een honderd vijftigjarig bestaan en eenen onbesproken naam roma dragen. Charles Mathieu von Baumhauer had het ongeluk van ruim negen jaren oud zijnen vader te verliezen. Zijne opvoeding werd door zijne achtenswaardige , verstandige moeder bestnurd , die hem voor den handel opleidde , en hem deed onderwijzen in al wat den ver­ lichten koopman nuttig is en den man van smaak en letteren vormt en versiert. Op naanwelijks twintigjarigen onderdom had .B a u m-h a u e r zich reeds met de aardrijkskunde, talen en handelsbetrek­kingen van Daitschland , Engeland , Frankrijk en Spanje bekend gemaakt en werd bekwaam geacht, om met eenen onderen broe­der , Jan von Baumhauer, de leiding der zaken van het han­delhuis op zich te nemen. In die betrekking kon Bahmhauer al zeer spoedig gerangschikt worden onder de kundigste en meest kiesihe kooplieden van ons vaderlande De mindere kieschheid van den man, die, gedurende de minderjarigheid van de Heeren Baumhauer, de zaken van het kantoor bestierd had , en die de weldaden van de achtenswaardige moeder en de familie met den grootsten ondank beloonde , door zich de kennis der relation , ressources en correspondentien van het huis ten untie te waken en die tot zich te trekken toga hij voor eigen .rekening begon handel te drijven , was een der eerste oorza­ken van de verminderde welvaart van het huis Goddart Cappel e n z on e n. De algemeene "rampen die daarna den handel van Amsterdam troffen en 'med. bijzonder de noodlottige politieke om­standigheden van Spanje , bragten dit zoo lang gevestigde hais in de grootste verlegenheid , en noodzaakte de gebroolers Baumhaner hunne lrandelszaken te laten varen In dit zoo critiek en ongeluk­kig oogenblik, gaven beide broeders weder een treffend bewijs van oadvaderlijke deugd en kieschheid , door hunnen laatsten penning uit te geven tot nakoming van hunne verbindtenissen en alzoo de eer en naam van het oude huis God dart Cappel en zone n. onbevlekt te bewaren , en niet aan de schande van een failliet bloot te geven. • Dejongste der twee broeders was zoo weinig door zijne onverdiende ongelukken ter nedergedrukt en gevoelde zich zoo zeer in staat, om toegerust met zijne grondige algemeene handelskennis , de ge-ledene rampen te boven te komen , dat hij , zijne vaderstad , va­derland en vrienden verlatende , zich welgemoed /mar Engeland en van daar naar Amerika en West-Indio inscheepte , in de hoop van in een ander werelddeel weder voordeelige handelsbetrekkingen te knnnen aanknoopen. Dan ook daar was nieuwe onvoorziene teleur­stelling het harde en onverdiende lot van den waardigen man. Tijdens. de wedergeboorte , en emancipatie van ons Vaderland derwaarts teruggekeerd , scheepte Baumhauer, die tot Oostindisch ambtenaar van de derde klasse was aangesteld , zich den 28sten December. 1814 op den ilrinus hlarinus in , dock Teed daarmede in eenen Noordwestelijken storm schipbreuk op de 110Iandsche trust , waar schip en lading verloren gingen , dock de bemanning en pas­sagiers na het uitstaan van vele levensgevaren gered werden. In October 1815 weder de reis naar Java andermaal ondernomen heb -bende , kwam hij aldaar in Maart 1816 aan: Nog vodr dat de kolOnie , in Augustus van dat jaar , uit Engel­sche in Nederlandsche handen was overgegaan , werd Baumhauer door Commissarissen-Generaal in Finantieele Commission gebruikt. Van Coen of was hij in onderscheidene betrekkingen werkzaam , zoo als sedert het jaar 1817 als Secretaris der commissie tot over-name van de Molnkkos , van het jaar 1819 tot 1820 als Resident van Banda , van waar hij in de zelfde betrekking werd overgeplaatst naar Banjoewangi en in 1825 naar Cheribon. Hij werd in Maart 1827 aangesteld tot Directeur van 's Lands producten en magazij­nen , en in Augustus van dat zelfde jaar tot Directeur-Generaal van 's Lands Finantien. In 1831 tot herstel zijner gezondheid naar Nederladd vertroiken , werd hij, bij zijne terugkomst in Cost-Indic, in Februarij 1833 benoemd to Commissaris-Inspecteur der Buiten-Bezittingen Alle welke betrekkingen hij met eene hem eigene orde en naauwgezetheid en eenen voorbeeldeloozen trouw waar­nam ; terwij1 hij , tot belooning zijner diensten , reeds in November 1830 tot Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw be­noemd was. Doch moge B a u m h a u e r als ambtenaar onzen lof verdienen , als mensch , als vriend , als broeder mag men hem een edel sterveling noemen. Nooit werden behoeftigen , ofschoon hem geheel onbekend, ongetroost door hem weggezonden , nooit was een zijner vrienden in nood of hij was een hulpvaardig helper , gereed om dien vriend met goed en bloed bij te staan. Wat B a u m h a n e r , door eenige spaarzaamheid, van zijn tractement wist over te leggen , werd met milde hand naar Nederland overgemaakt , om eene in noodlottige omstandigheid verkeerende zuster en den zoon van zijnen jongsten broeder , beide hem reeds in de eeuwigheid vooruit gegaan , geluk­kige dagen te bezorgen. In 1829 , aangetast door eene hevige ziekte die hem dreigde ten grave te slepen , mogt hij daarvan echter gelukkig herstellen , maar in 1834 was eene dergelijke krankheid hem ten doode , zoodat hij den 9 Nei van dat jaar daaronder bezweek. Uit medegedeelde berigten . van den Generad-Majoor N a h u y s van B u r g s t en de familiepapieren bijeengebragt. BAUMHAUER (WILLEM THEODORIIS von), een broeder van den voorgaande en vierde won van Ma t t hien Jakob von Bau m-h a u e r , geboren te Amsterdam den 22 Januarij 1785 werd als vijf'Lienjarige jongeling door zijne moeder naar Halle in Saksen ge­zonden , waar hij onder de leiding van den vermaarden opvoed­kundigen Dr. August Herman Niemeij er tot de Akademische studien werd opgeleid. In den jare 1803 student geworden aan het Athenaeuin te Amsterdam , leide hij zich aanvankelijk toe op de beoefening der geneeskunde. Doch zoowel de dood zijner moe­der als de kennismaking • met den beroemden Wyt ten b a ch , dien hij in 1805 naar de Leidsche Hoogeschool volgde , gaven eene nieuwe rigting aan zijne studien. Vol smaak en gevoel leid-de hij zich met hart en ziel op de beoefening der oude letteren toe , waarmede hij de beoefening der regten paarde. Het plotse-ling verlies van zijn fortuin door de zorgeloosheid zijner voogden , noopte hem zijne akademische studien te bekorten. Ilij promo-. veerde den 29stc Maart 1811 te Leiden op eene deels regtgeleer­de dceels letterkundige Verhandeling over de Wet 8 van den Co­dex s Si certum petatur ," en drie hoofdstukken van opmerkin­gen op het vierde boek van de quaestiones academicae van Cicero (1). Door de voorspraak van zijnen leermeester W y t t e n b a c h werd hij reeds het zellile jaar tot conseiller auditeur bij het boog ge­regtshof te Brussel benoemd. In 1813 werd hij substitnut van den Procureur Generaal bij dit hof en in 1815 Procureur Crimi­neel bij de regtbank te Brugge , in welke destijds zeer werkzame betrekking bij als Noord Nederlander twee zeer netelige jaren door­bragt. In Maart 1815 in den echt ietreden net A p oll onia Johanna C r o e s e werd hij in 1817 benoemd tot Advokaat Ge­neraal bij het hoog geregtshof te Brussel. In die betrekking wist hij zich door naauwgezette waarneming zijner pligten , door min­zaamheid en onkrenkbare trouw de algemeene achting te verwerven. Van de getrouwheid aan zijnen eed , aan zijnen Vorst en het vaderland , gaf hij in 1830 de meest schitterende bewijzen , toen hij met levensgevaar tot op het uiterste oogenblikken op zij­nen post bleef en later, hoewel in zijn eigen vaderland voorloopig geheel buiten betrekking en zonder ondersteuning de aanbieding van het Belgisch voorloopig bestuur, om hem in zijne vorige func­tien te herstellen , zonder aa•zeling van de hand wees. Na om­streeks drie jaren te Utrecht , waarheen hij ter opleiding zijner kinderen zich had begeven , als Advokaat de praktijk te hebben uitgeoefend , werd hij in 1833 benoemd tot Raadsheer in het hoog geregtshof te 's Gravenhage en in 1838 tot Procureur Generaal bij het provinciaal geregtshof te Utrecht. Eene slepende ziekte , waar­van de eerste kiemen in 1838 reed's ontwikkeld hadden , noopten hem in 1843 zijne betrekking neder te leggen. Ilij overleed aan de gevolgen dier ziekte den 11 December 1849. Mnntte v on B a u m h a u e r uit als schrander en regtzinnig regts­geleerde, had hij zich door minzaamheid de achting zijner mede­burgers weten te verwerven , als echtgenoot en vader leeren wij vooral den adel van zijn karakter kennen. Niettegenstaande hij steeds hoogst werkzame betrekkingen waarnam , was hij het die zijne vier zonen , de eerste beginselen der oude letteren zelf on­derwees en yaak met opoffering van eigen nachtruAt hunne studien met een naauwlettend oog tot aan het einde hunner akademische loopbaan gadesloeg. Uit familic papieren bijeengebragt. (1) Commentatio Leg. VIII. Cod. » Si cerium petatur" et ' tria capita observationum in Librun IV Ciceronis Academicarum­guaestionum. BAUMHAUER (Emig JEAN GoatAukz VON), een zoon van den voorgaande, werd geboren te Brussel, den 29 Januarij 1819. Zijn vader leerde hem , toen hij denouderdom van 8 jaren he reikt hail, de eerste beginselen der Latijnsche taal, terwiit een jaar later het verdere onderrigt in die taal , aismede in de Grieksche, werd opgedragen aan den verdienstelij ken K a r s t e n , thane Hoog­ leeraar aan de Boogeschool te Utrecht, en aan eenige anderc leeraars aan het lyceum te Brussel. . Tijdens de Belgische omwenteling in 1830, moesten zijne ou­ders met hunne kinderen onder levensgevaar de stad Brussel ver­laten , en vestigden zich te Utrecht. Nadat Baumhauer alhier vier jaren het onderwijs der verschillende aan de Latijnsche school geplaatste Leeraren had mogen genieten , verliet hij de school met het houden eener oratie : Over de burg eroorlogen, beschouwd als oorzaken van den ondergang yin het Romeinsche rijk. In September 1835 werd hij als student aan de Hoogeschool to Utrecht ingesc'6reven en studeerde eerst, op 'verlangen zijns vaders, in de Letteren. Ook op dit yak legde 114 zich met alien ijver toe. Den 2. Nei 1843 werd hij tot Doctor in de Letteren bevorderd, na verdediging zijner Commentatio philosophico-literaria in li-brum, qui inter Hippocratices exstat greet fV010; di'00171.011. Besteedde hij een gedeelte van zijnen tijd aan de studie der oude letteren, toch was hi, reeds gedurende deze jaren ijverig werkzaam in de beoefening der natuur- en geneeskunde. Op het gebied der Scheikunde zag van hem onder anderen het licht: pntleding van eenige soorten van runderbloed, en proeven over de zamenstelling der ontstekingskorst. Verder stond hij steeds den Beer Mulder bij bet doen der toxicologische proeven bij. In het begin van 1844 werd hij onder J. A. Bluide r, toen Lector, later Hoogleeraar in de Verloskunde , assistent aan de kraam­zaal te Utrecht, welke betrekking hij evenwel slechts eenige man-den heeft ,kunnen waarnemen , daar hij den zomer van dat jaar met 4nen vader in de badplaats Homburg doorbragt. . Spoedig na zijne terugkomst ,werd hem het aanbod gedaan, In­terne aan het buitengasthuis ,te Amsterdam te worden; den 16 Au­gustus vertrok hij derwaarls om die betrekking te aanvaarden. Na in 1844 zijn doctoraal examen in de Medicijnen te hebben afgclegd , werd hij den 10den Julij 1845 tot Doctor in de Genees­kunde bevorderd , na verdediging van zijn Specimen toxiologico-medicum de venenis irritantibus anorganicis. Gewiglig in alle opzigten was voor Baumhauer de tUd, dien hij in het genoemde gesticht onder en naast Dr. Schneevoogt, doorbragt. bier ook Maakte 'hij zich de zoo moeijelijke behandeling van krankzinnigen eigen , welke toen nog in groot aantal in het Amstei'damsche buitengasthuis aanwezig waren; onmiddelijk na zijne promotie tot tweeden Geneesheer bevorderd zijnde, bekleedde hij die betrekking tot in Februarij 1847. Inmiddels was hij den lsten Julij 1846 tot Doctor in de Verloskunde bevorderd. 13 Als - Heel- en Verloskunilige kenmerkte zich Baumh a u er door geduld en volharding , door handigheid en , was zulks noodig ook door stoutmoedigheid , als- Geneesheer voelde hij zich aanvankelijk beklemd , en werd hij vaak door scepticisme , in zijne handelingen teruggehouden , later eerst werd dit door ruimer inzigt in de ziek -teleer. en door rijkere ervaring gewijzigd. Nuttig• heeft B a u m h a u e r zijnen tijd te Amsterdam doorgebragt , en hoewel die tijd zeer bezet was , moist hij daarvan toch nog ge­ntieg of te zonderen om zich met velerlei philanthropisehe bemoei­jingen bezig te houden. Twee en een 'half jaar was hij te Amsterdam 4erkzaam geweest, toen° hij te -Deventer als Geneesheer aan . het krankzinnigen geiticht werd benoemd. vertrok derwaarts den lsten April 1847 , nadat h6 den -19den Maart tot Doctor in de ,Chirurgie was bevorderd , en nam zijne = betrekking , naar het daaromtrent .door de Regenten van : genoemde inrigting afgeregdegetuigenis met de moste naauwge-zetheid- en. op de eervOIste wijze waar. Inmiddeli was te :Utrecht , na de dood van den Hoogleeraar J. A. .31 ulder, diens .plaats nog onvervuld gebleven. De keuze van Heeten Curatoren bepaalde zich ten laatste op Baumhaue r. Eerst werd hem de betrekking van Lector in de Verloskunde , vroe­ger ook. door Mulder bekleed , aangeboden , maar hij meende deze betrekking niet te mogen aannemen. Daarop als buitengewoon Hoog­leeraar aan den Koning voorgedragen zijnde , werd hij volgens Ko­ninglijk besluit van 15 :October 1847 tot deze waardigheid verhe­'yen. Voor dat hij zijne -nieuwe betrekking aanvaardde , verzocht en verkreeg hij van de Curatoren de toestemming tot het does eener buitenlandsche reis , maar door zijne betrekking te Deventer nog gebonden zijnde , kon hij die eerst den 20sten Februarij 1848 ondernemen. Te Berlijn , werwaarts hij zieh eerst had begeven , woonde hij eenen -tarsus over operatieve Chirurgie op het cadaver , door den Hoogleeraar S eh 1 e m m gegeven , bij , benevens eenen van den Hoogleeraar Buse la over Verloskunde, bovendien was bij een trouw bezoeker der verschil­lende klinieken. Na het bloedbad van den 18den Maart hood hij .zijne tliensten aan in .la CharitO 'daar ter stede , van welke men gretig .gebruik maakte. Den geheelen dag was hij aldaar onledig met' het verbinden van gekwetsten, en zag ihij tevens een groot aan­tal operaties verrigten , .of 'was hij daarbij zelf werkzahm. Deze zoo ongelukkige gebeurtenis verschafte hem de gelegenheid in eenen dag meer ondervinden , dan men anders sours in jaren te zien krijgt. Van Berlijn begat hij zich naar Weenen, alwaar hij zeer spoedig vergunning kreeg de verlossingen in het Algemeine Krankenhaus bij te wonen. Hier werd hij-in staat gesteld niet alleen een groot aantal natuurlijke verlossingen te zien of te verrigten , maar ook in vele tegennatuudijke gevallen werkzaam te zijn. Zoowel te Weenen , als later te Praag woonde hij gedurende eenigen tijd de colleges tier meest beroemde Iloogleeraren in de geneeskunde bij. Na van zijne reis te zijn teruggekeerd, aanvaardde bij den 22sten Junij 1848 bet Hoogleeraarsambt met bet houden eener redevoering over de noodzakelijkheid , die er bestaat or klinisch onderwijs op eene ruime schaal te geven , en de behoefte die daaruit voortvloeit om groote verzamelplaatsen voor zieken op te rib ten. Slechts korten tijd mogt bij in zijne nicuwe betrekking werkzaarn zijn. Steeds was hij vol vuur en ijver bezig; de chirurgische kli­nick , die na de dood zijns voorgangers in kwijnenden staat was geraalit , bragt liij spoedig weder op veel beteren voet ; onderscheidene, waaronder zeer belangrijke , operation verrigtte hij met volkomen goed gevolg , en hierbij toonde hij veel aanleg te bezitten een goed operateur te worden; hij huldigde steeds den steiregel , dat men zijne leerlingen niet alleen moet doen zien , maar ook zelven moet laten handelen , overtuigd als bij was , dat zij alicen op deze wijze zich de noodige vastberadenheid konden eigen maken; in een woord, alles toonde aan dat hij een uitmuntend leeraar zotz zijn gewor -den. Den 7den December 1848 wend bij met de vrouw zijner keuze, P. O. Fe t m en g e r, in den edit verbonden , en een gelukkigc tijd stond hem nu te wachten. Maar niet meet dan twee maan­den waren voorbij gesneld , wen de dood hem in zijne schoone vooruitzigten weggerukt, en het graf hem, in zijnen schoot had opgenoinen. Ilij bezweek den 9den Februarij 1849, terwijl hij wei­nige dagen te voren in het genot der meest gewenschte gezond­beid , te midden van zoo Vele hem dierbare betrekkingen , zijnen dertigsten vet jaardag had gevierd , aan eene kortstondigre maar he­vige zickte. Zie Dr. Ali Cohen,.Statistisch Geneesk. Jaarh. voor 1850— 1851 hi. 205-203, nit de familiepapieren aangevuld. BAUNACH (CAREL FREDEIIIK), die den 13 Julij 1809, in zeer jeugdige ledijd te Wolvega overfeed , beelt zicii gunstig bekend getnaakt , als veelbelovend Romansehrijver door zijne - de Vries, eene Hollandschs zeentans geschiedenis iit hrieven, Haar!. 1806. 8°. Gesehiedenis van Jnfvrouu Betje Huiziny , Marl. 1809. 8°. Zie (van Cieef) Alphab. Naainhjst an Boeken ; van Kampen, Bekuopte Gesch. der I\ederl. Letteren en lretenseh. , D. III. bl. 216. BAUR (HENDEteus ANTONIUS en NICOLlaS) zie BAUER. BANELAAR. (CoRNELts), geboren te Leiden in 1775, was de zoon van een steenhouwer en dusgenaamde beeldhouwer in bout. Net eenen onbegrijpelijken aanieg tot het snijden van beeldjes begaarci , legde hij zich met de horst , zonder van iemand daarin eenig onder­wijs te ontvangen ,er op toe , oni landschapjes, binnenliuisjes en zee­gezigtjes in lindenhout (de beeldjes editor van palinhout) ivoor en paariemoer, alles met. een eenvoudig penneines to snijden. Dit werk werd steeds in lijstjes achter glas geplaatst en is mcestal van betrekkefijk groote schoonheid. Dan bij voor zija talrijk buisgezin .(hij kreeg achtereenvolgens 21 kinderen , waarvan dikwerf 9 te ge- lijk in leven waren) groote behoeften had, zette hij zijncn kunst­arbeid voor eenen lagen prijs af. Terwij1 hij in de Fransche tijd weinig kon verkoopcn, nam wijze de Heer A. K 1 e y n e n b e r g h te Leiden , achtervolgens tegenf 8.00 per stuk , een zeer groot aantal schilderijtjes van zij nen arbeid Na het herstel van ons volksbestaan hingen zijne stukjes steeds te koop in het logement der Gezusters van der S p e k (later Smit s) aan de Witte Poort , en ontving hij doorgaans f 10 A f 12 .voor zijne schilderijtjes. Op deze wijze zijn honderden daarvan buiten Lei-den, vooral naar Engeland , verspreid geraakt. Thans zijn zijne stukjes zeer gezocht , zoo als onder anderen bleek bij de verkooping van het kabinet van, bovengenoemden Heer K le y­nenbergh, ten jare 1841. B a v e1a a r overfeed in zijne geboortestad in den winter den 1831 op 1832 en Het vier kinderen na , onder anderen eenen zoon die zijns vaders kunstarbeid poogde na te volgen , maar daarin Diet konde slagen. Uit particuliere berigten opgemaakt. BAVO (DIRK) zie DIRK BANO. BA.X (JOAN) of BAcx , de oudste van een drietal heldhaftige brooders die zich , als dappere voorstanders der Nederlandsche vrijheid , gedu­rende den worstelstrijd tegen Spanje , voordeelig hebben onderschei­den en de Nederlandsche ruiterij tot sieraad verstrekten. Reeds in 1579 vinden wij hem vermeld als Gouverneur van lleusden , doch hij schijnt die waardigheid niet !anger dan tot in 1584 bekleed te hebben , want in dat jaar werd dat ambt waargenomen door J onk­beer Christoffel van IJsselstein. In 1586 was B a x lid van den krijsraad , die Lubbr ec ht Turk, Ileer van Hemert, wegens het overgeven van Grave aan den vijand , ter dood veroordeelde. Leicester vertrouwde hem in 1587 het bevel over bet slot te Muiden toe , dat hij hem beval , onder keen N oorwendsel te ont­ruimen , daartoe onder anderen hem voorhoudende het versje: Ziet dat gij wel bewaart Den toom van 't groote paard. Doch die van Amsterdam, welke stad met het groote paard be­doeld werd , dit slot liever met hun eigen krijgsvolk bezet ziende , wisten hem er met een zacht lijntje af te krijgen. In den slag bij Nieuwpoort, den 2. Julij 1600 , onderscheidde hij zich door dapperheid. Zijne gemalin was Maria van Huch tenbroek, eene zuster van zijne krijgsmakker Johan van II uchtenbroe k. Zie van 11 eyd, Nederl. Oorlogh,, hi. 101; Hooft, Vervolg der iVeederl. Histor., H. 232 ; Oudenhoven, Beschr. van Heusden, H. 194 en 210; W a g e n a a r, Vaderl. list. , D. VIII. N. 205 ; (S c ls.0 I­I c r tot P e u r s u m) Krijgsbev. bij Nieuwpoort, bl. 39 en 40. BAX. (PAULUS en MinaLis).of BlCX , twee broedery , van -den voor-, gaande , wier daden vaak zoo.in een geweven zijn , dat men die niet gevoegelijk van een kan scheiden, Het eerste , dat men van hen ge-, meld vindt , is dat zij- in 1576 , onder het beleid van den Heer van Imm er see 1 het hanias aanschoten, en den Lande al le gelijke diensten bewezen. rot belooning van hunne dapperheid verleende de Hertog van, Alencon in 1582 aan- Marcelis Bax, ver-gunning tot het oprigten van een kompagnie ruiters. Bid deze gelegeno held toonde Marcelis dat zijn heldenmoect, gepaard ging met !ware broederliefde. Want daar hij de jongste was, stood 4.den eersten rang in de Kompagnie af,, aan zijnen Onderen broeder Paulu 8,-die daardoor den rang van Ritmeester verkreeg, en vergenoegde zich met onder hem te dienen. Terwij1 Paulus 1 a x rich naar Gent begaf, om van den Prins van Or anj e zijn patent te ont­vangen, hield Marcelis zich ijverig met de werving bezig. Naau­welijks had hij zes paarden bij een, of hem werd berigt, dat de Graaf van II °hen! o, tot ontzet van Lochem, welke 'stad door Ye r d a go belegerd was , naderde. Terstond begat hij zich der­waarts , en bragt tot het wel slagen dier onderneming ongemeen veel bij. Toen daarna besloten werd om V e r d u g o verder te verdrijven, voegde M a rc elis Bag zich met zijne zestien paarden bij de Brabandsche ruiterij , en viel op die van Verd ugo Dan zoowel van de Brabanders als van de zijnen verlaten worden-­de, beyond hij zich in eene gevaarlijke omstandigheid; wordende zijn paard gekwetst, zijnen helm en zijn pansier hem afgerukt, en het. gevest van zijn rapier zoo plat geslagen , dat het onbrnikbaar was. lien stuk van een spies stak hem birmenbeens, van de knie op­waarts , bijna een voet Lang in de dij ; zijn paard was een geheele spies , onder de manen , zoo diep in den hats gestoken , dat het' zich niet keeren kon. In dezen dringenden flood begat hem echter, de moed niet. Vol vunr rukt hij eerst het stuk der spies- nit zijn , eigen been , en daarna die nit den hals van het paard , en- weerde zich toen zoodanig, dat de ruiter , die hem dacht gevangen te ne• men , blijde was van hem ontslagen te worden. ¦ Een -ander, die eene labs op hem stiet, ontkwam hij , door den draai van zijn paard, terwijI een derde, na een pool met hem gestreden te ben , hem ook ontliep. B a x bemerkende tegen al die aanvallei . niet bestand te zijn, veranderde dus in schijn, en hield zich als. of hij tot de vijanden behoorde , roepende : Victorie ! Victorie! Door deze list ontkwam hij naar Lochem , rijdende, zonder verdere' hindernis, .dwars door den vijand !teen, .. Hij-begaf zich nu, zoo spoedig mogelijk , naar Deventer en , van zijne wonden genezen zijnde , vervolgens naar Bergen op Zoom, al­waar hij- zijnen broeder den Ritmeester aantrof, en. met hem de kompagnie spoedig in orde bragt. De eerste aanval , waarin zij ge­wikkeld werden , was voor Steenbergen , dat door den Luitenant S t e m b o r n ingenomen was , en ofschoon deze met vier kompag-then op hunne verzamelde magt aanviel , werd hij door de Box e verjaagd en met de zijnen in een ouden toren gedreven. Niet­tegenstaande de jonge B a x hier eene wonde in het linker ­been ontving , bleef hij er ziinen breeder afwachten. Gezame­lijk zij nu op den toren aan. De Ritmeester sprong ter­stood van het paard , en drong dadelijk den toren in , waarin hij , van zijne bijhebbende manschap met zoo veel drift gevolgd werd dat hij zelf onder den voet geraakte. Velen der vijanden sneu­velden , dock daar het voetvolk achter bleef , werden er niet tneer dap honderd gevangen genomen. Als een gevolg van deze huune overwinning , behaaldeu zij omtrent Roosendaal veel voordeel , op eene3 sterke bat& Spanjaarden , en ontzetteden tevens daardoor den Maarschalk de Biro n. Eenige tijd daarna voncten. zij zich ge­noodzaakt voor de overmagt van Del-Monte te zwichten. Maar gedurende het beleg van Antwerpen door den Hertog van Parma, vergoedden zij dit met de voordeelen die zij op zekeren L' E s p i­n e behaalden. be grootste nederlaag die de B a x e n in geheel hun even leden , was omtrent Huchtenbroek , alwaar niet alleen door Dae 1-X ()ate • geslagen, maar tevens gevangen genomen werden , terwijl de Ritmeester zelfs in de hand gekwetst was. Nu voerde men hen als krijgsgevangenen naar Beveren , waar zij echter niet fang in de mat harmer vijanden bleven , aangezien de gevangenen ddgelijks zoo zeer vermenigvuldigden , dat de Spanjaardeu zelfs ver­ heugd warm hen te kunnen uitwisselen. Na hun ontslag was Leicester als Landvoogd aangesteld ; on- der zijn bestunr hadden zij in 1586 het gelnk , een convooi van omtrent 600 wagens en karren met graven , dat naar Antwerpen gezonden werd op te ligten; bij welke gelegenheid zij wel vier honderd paarden en onderscheidene kostelijke waren, bait maakten dock daar zij het koren niet konden mede voeren , werd dit onder den voet gestneten; het gebrek daaraan was echter in Antwerpen zoo groot , dat Mondrag on het van den weg deed opzoeken. In het jaar 1586 liep Bergen op Zoom groot gevaar van in de mag& der Spanjaarden te geraken ; zonder het voorzigtig beleid van V a 1- ken burg, Hemert, en de gebroeders B a x , zou zonder twij- fel , het voorgenomen verraad van den toenmaligen Gouverneur Beer e w o u d t zijn beslag gekregen hebben , hadden niet deze trouwe voorstanders der vrijheid een wakend oog op al zijnen handel ge­ houden. In het jaar 1588 twijrelde men niet, of Bergen zou belegerd worden. Van dit oogmerk der Spanjaarden kreeg men zekerder berigt , door twee gevangenen , die door de miters van B a x opge­ lio waren , en verklaarden , gemeend te hebben dat de belege­ ring reeds werkelijk was aangevangen. Hierdoor had men in de stad gelegenheid , om maatregelen daartegen te werk te stellen , en Haar .van weer yolks te voorzien , zooals ook geschiedde door het innewen van eenige Engelsche regementen , benevens dat van ooze helaen: De vijand inmiddels vast nadcrende , oordeelden de Basen het noodzakelijk , dat hem alle verhindering moest, worden toe­gebragt; zeggende, dat zoo men zich geheel liet insluiten, de rui­-terb alsdan van gees dienst meer zijn kon. Poch anderen, die binnen waren , oordeelden het gevaarlijk , zich met uitvallen te wagen , voorgevende , dat zoo zij overwonnen werden , dit . voor de stad ten uitersten nadeelig zon zijn ; ja al bekwamen zij eenig voordeel , zulks den vijand weinig hinder zoa aanbrengen , aange­zien deze , door zijne magt , zuiks ligt herstellen kon. Paulus B a x antwoordde hierop, dat hem en zijnen broeder, zoo :wet als anderen bekend was , dat men voorzigtig te werk , moest gaan. »Wij a weten ook ," zeide hij, u dat de vijand van een magtig en overwin-» nend leger voorzien is , en dat hij veel sterker van yolk is dan wij ; ook is ons niet onbekend , dat er mannen onder hen, zijn ; » dit hebben wij in persoon meer idan eons ondeevonden." Net deze en andere redenen op den Gouverneur William Durry niets win­nende , wilde hij , gestoord , zich .uit den krijgsraad begeven. Dan Burry belette hem dit , zeggende : » Zoo gijlieden oordeelt zulks­» ten beste van de stad te zijn , zal ik er mij niet !anger tegen »verzetten." Dit woord was naauwelijks gesproken , of de verga­dering scheidde; ruiterij en voetvolk ieder verzamelde zich bij de zijnen. De heer van Huch tenbroek, een Hollandsch edelman , Kornet onder den Ritmeester B a x , werd vooraf gezonden , om den vijand op de vlakte te lokken , tusschen het leger en de stad; ge­volgd van veertien of vijftien harquebussiers reden zij regt toe op bet vijandelijke leger aan. De lanciers namen een anderen weg , met neergevelde lansen, om van den vijand te minder gezien te worden ; de harquebussiers van Ma r c e l i s B a x voegden zich bij hen. De gebroeders namen den voortogt, P.e regrin Bart y, Baron v a n Willogby, de Opperbevelhebber der Engelsclie troepen , plaatstte zich in het midden en de Ritmeester Parker nam de achterhoede. De Spanjaarden , het klein getal manschap ziende, dat door II u c h t e n-b ro ek geteid werd, zonden eenige musquetiers daarop aE Ter plaatse waar H u ch tenbroek zich .bevdnd , waren vele .aarden wallen , mkt doornen en distelen begroeid , dienende tot afscheiding der akkers; die van den vijand namen die al .vechtende met 11 ucht en br o e k in. De andere , deze goede gelegenheid ziende , viellen, met het opsteken der trompetten, eensklaps op den vijand in , vechtende als leeuwen , dwongen ze de mumuetiers om gena­ de te smeeken. Van den kant der vijanden werden drie . vanen ruiters gezonden , dooh ook deze , met er haast , door de Baxen, die den voortogt hadden , op de vlugt geslagen, werden voorts genoodzaakt zich op den Riisselberg te houden , en van daar het vangen en dooden der barmen aan te zien. Het voornemen der nitgetogenen was, terstond na het behalen van eene overwinning, weder stadwaarts te keeren om zich het geheele leger van den vijand niet op den hats te hal n. Terwijl men bezig was met de gevangenen naar de stad te voeren , geraakte Park er, door al te groote dapperheid , te diep onder de vijanden ; driemaal Bred pen zo hem reeds, en even zoo vele malen ontzette hij zich zel­ .en. De 11 a xen en de Ritmeester Pout!, het gevaar ziende , waarin Parker zich beyond , liepen midden onder den vijand , stellende de be:/rijding van diem held boven alle de gevangenen waardoor hem dan ook de weg ter ontkoming gebaand werd. Juist op dat pas kwam de Engelsche Overste W i I r t uit Hol­land aan. •• Hij bedacht zich geen oogenblik , met zijn bijheb­bend valk deel aan den strijd te nemen. De vijand had meer dan 200 dooden, benevens vele gekwetsten en gevangenen ver­loren ; terwijl van de uitvallers • slechts vier of vijf gesneu­veld waren , hoewel zij ook vele gekwesten hadden. Na dit voor­val van den 25ste September 1588 werd , door W i 11 o g h-by , op den 30Iten, een tweetle naval ondernomen , die van geen zoo goed gevolg was, vindende hij den vijand beter op zijne hoede. De ruiterij van weerskanten raakte handgemeen; de B a x e n, die niet dan heldendaden verrigtten , gaven daarvan nieuwe blijken ; a rcelis, die al vechtende een Albanees aantrof , stak dien Met zijn zwaard dwars door het lijf, en trok hem daarna , wat tegen­stand hij bond, bij de haren , midden nit den vijand , en na hem tot • de zijnen gesleept te hebben viel zijn paard onder hem neder. Onmegelijk is het, alle de manneltike daden der gebroeders B a x , gedurende het beleg, dat op den 1.2den November werd opgebro­ken , te verhalen , zonder het geheele dagregister daarvan na to schrijven. Tot loon van zijne dapperheid werd dan ook de oudste der broederen , Paulus Bax, door W ill oghby, in naam der Koning van Engeland , in het gezigt van den aftrekkenden vijand tot Ridder geslagen. De jonge B a x was op dien stond , dat W i lo ghby den roem der helden ten hemel toe verhief, nog bezig met Parma in zijnen aftogt alle mogelijke nadeelen toe te bren­gen , waarvan de voordeelen hem meer waardig waren dan de Ioftuitingen, welke de beide broeders nog oneindig meer veraienden , met de vijanden uit Piet kasteel van Wouw te verjagen , en het grootste gedeelte van de compagnie van C o p a r d i n , die daar bin­nen lag , alien uitgelezen yolk , tot hunne gevangenen te =ken of te daoden. In • dit zelfde jaar bekwamen de beide broeders , even ats alle Ritmeesters die zich in Bergen op . Zoom bevonden, van wege die stad eenen vierkanten gouden eerepenning, op wells eene zijde het wapen der stad en op de andere de naam van den-gene die den penning ontving en de rede waarom. Ma r ce lis Bax, nu reeds tot Ritmeester bevorderd , nam in 1589 130 man, zoo van zijn eigen als van zijns broeders compagnie , met zich, belastte deze met eenen aanslag op Borgloon , een stadje in het land van Luik. Doch daar dit hun mislukte en zij onder bonne Ritmeesters niet gewoon waren onverrigter zaken tern te keeren , trokken zrj verder, en sloegen zich door de vijanden heen , tot voor de stad Tienen , die met vijf of zes -vaandelen Spanjaarden bezet was. Met list gem-lien daar binnen, drijven den vijand er uit, ontweldigen hem de vaandelen en trekken , met zooveel buit .zai laden londent .j er uit. Vier honderd man van den vijand hiervan verwittigd , wacht­ten hen op ; doch zij onder elkander besloten hebbende , 'Rumen buit niet dan met hun leven te verlaten , slaan er zich met geweld door been , en komen wel beladeft te Bergen op Zoom terug. Weinig tijds daarna gaven vijilien van die helden nieuwe blij­ken van hunne dapperheid , in het land van Waas , alwaar zij met vijf en veertig anderen handgemeen raakten , en die alien overwon­nen zouden hebben , waren zij niet door een Inenigte voetvolk te gelijk overvallen geworden. Zij keerden eater, zonder eenig verlies door de overmagt geleden te hebben en zonder vervolgd te worden, terug. Als in December 1589 de Ritmeester M a r c el is B a x vernomen had , dat omtrent 600 Boogduitsche voetknechten , met eene com­pagnie rniters van La Bute een conyooi naar Antwerpen bege­leidden , toog hij met omtrent 400 miters uit Bergen op Zoom hen te gembet , viel ze op de Calmpthoutsche heide aan , versloeg ze , in het aanzien van een groot deel des vijandelijken lepers , en niaakte zich meester van drie vaandels en van de wagens, beladen met de kleederen, voor het regiment van Don Gerdinando de Go n-z a g a en anderen , en nam den Lnitenant I(olonel Ma 1.d i t s , eenige Kapiteinen en omtrent 200 soldaten gevangen. De Graaf van N an s fe 1 d werd , in het jaar 1590 , den moed en dapperheid van Mar celis B a x , ten zijnen nadeele ontwaar , toen deze hem met 225 paarden nit Bergen tegemoet trok , zija yolk ge­heel en al verstrooide , en met 40 man en 80 paarden als zijnen bait terugkeerde. Als in dat zelfde jaar, op het voorstel van Prim M a'n r i t s, door de Staten ten bevel was afgevaardigd tot het doen van eenen rnitertogt , om eenige kwartieren onder contributie te genet'. , wer­den daartoe elf kompagnien uitgekozen en onder deze ook die van P a u lus en Marcelis Ba x. DewijI men het -noodzakelijk oor.-deelde , dat een der Ritmeesters gedurende den togt het opperbe­vel zon hebben , .werd dit , op road van den Prins en met goed­vinden der Staten , toevertrouwd aan den moed en het voopzigtig beleid van den Ridder P a ul us Bax, en aan hem volkomen magt en gezag gegeven om de gezegde compagnien te voeren in de graafschappen Benegonwen en Artois , en zooveel verder, als zon­der gevaar zou kunnen geschieden. Met een werd hem toegestaan met zich te nemen , een of twee honderd man voetvolk nit bet land van Tholen Breda en Bergen , zoo hij zulks dienstig oordeelde. ' Op' dezen togt bragten zij den vijand groot • nadeel toe. In het volgende jaar was 111 a re elis Bax tegenwoordig bij het ontzet van het Fort Knodsenbnrg , door Prins .Maurits, alwaar bij en de Ridder V e e r e alle blijken van dapperheid betoonden. Die van Antwerpen ten uitersten verbitterd op de soldaten van Bergen op Zoom , om den buit , die. deze hun dagelijks onthaalden dreigden , ow zulks te straffen , twee gevangenen met den gaig. Dock uit vrees dat de hunnen het zelfde lot zou• den ondergaan , raadpleewlen ze hierop Nondra g .o n , toen Gouverneur van het kasteel , net wien zij overeen kwanien, dat deze hun de gevangenen met geweld zou ontnemen en ze doen ban­gen , zoo als kort daarna geschiedde. Paulus Bax, Mondr a-g o n en die van Antwerpen dit willende verleeren, ,besluit met zijnen broeder., om ter .wrake zijner soldaten , eenige Antwerpenaars meester te worden. Om dit werkstellig te maken , werden tachtig soldaten, gekleed als boeren , gelast, tien of twaalf, wagens geladen met zandzakken als een convooi te brengen tot voor de poort van Antwerpen; als voerlieden moesten zij met zweepen , in de hand gaan , en hun geweer verborgen houden., Taehtig soldaten werden gelast zich schuil te houden tot zoolang de voerlieden in de poort zouden zijn. Te Berchem was de ruiterij geplaatst om , als het tijd was , toe te schieten. Het oogmerk van ,dezen aanslag was , zich meester te maken, van de Gildebroeders , die bij dag de wacht aan de poort hielden. Waarschijnlijk zou zulks gelukt zijn , zoo niet , zeer toevallig , de poort om eenige verbetering , die daaraan gemaakt werd , gesloten was. Desniettegenstaande bleef evenwel hunne togt niet vruchteloos , want na eenige oogenblikken toevens , verscheen een spaansch' convooi , van den weg van Lier komende. Terstond gaven de gewaande voerlieden elkander een teeken , wier­pen, de zweepen weg , vielen het convooi aan overmeesterden bet en bragten het , met eenige gevangenen naar Bergen op Zoom. ' Toen , in het jaar 1592, Thomas Morgan Gouverneur van Bergen op Zoom , door Koningin Elisabeth voor den tijd van drie ntaanden tong ontboden was , werd Paulus Bax i op voor­stel van hare Majesteit en met goedvinden van den Raad van Sta­ten , gedurende dien tijd , tot Gouverneur aangesteld ; daar No r g . a n niet wederkeerde , bekleedde B a x die plaats tot aan zijne dood. In dat zelfde jaar verhinderde Marcel is Bax, Verdugo Koe. vorden te ontzetten. De Graaf van Varax, Beer van Balancon, in 1594 door den ICardinaal Aartshertog in Braband gezonden zijnde, lieten de Staatschen, en inzonderheid die van Bergen , niet na-, hen dag elijks te verOntrusten. Nadat de beide broeders , uit eenige gevangenen , de ware gesteldheid van de magt , die Varax bij zich had , vernomen hadden , zond de Gouverneur zijnen broeder naar Holland , om de Staten en den Prins daarvan te onderrigten , waarna besloten werd den Graaf,. waar men hem vond , aan te tasten. Maurits deed daarop 5000 knech­ten en 900 miters van Geertruidenberg omtrent Turnhout verga­deren , .en voorts regt daarop aantrekken. De vijand , op de aan­nadering dezer bende terugkeerende , werd achtervolgd door Nicola a s van der Aa, Luitenant van de garde van den Prins , met 70 schutters benevens den Ridder V e e r e; Didini. en den Ritmees­ter M ar celi s B ax , welke vijftien van de bekwaamste miters , zoo van de compagnie zijns broeders al van de zijne-, bij zich had, zijnde zij in het geheel 118 man sterk. De Graaf van II ohen 1 o was gelast, des vijands afiogt fade te slain. Deze, bunne vlug ziende, wilde ,dat N a rcelis Bax den Prins daarvan, ]tennis zou geven;. dan deze den vijand tot hiertoe vervolgd hebbende , •verzocht daarmede te mogen voortgaan. H o h e n I o zond , op dit verzoek , eenen andere aan Prins Maurits, ,die, na de noodige orders gegeven te hebben , den vijand deed vervolgen. Op de heide van Turnhout werd alzoo eene volkomene overwinning behaatd , door welke Marcel is Bax zich , na den Opperbevethebber, den grootsten lot had verworven. Weinig tijd daarna bevochten 200 'man der zij­nen , bij llerenthals de overwinning. Ook behaalde hij grooten la, door' zijne dapperheid gedurende het beleg van Grol , daar hij den Hertog van Parma verhinderde die plaats te ontzetten. hi 1595 hielp Marcel is B a x weder met veel dapperheid de vijand aan de Lippe bevechten. Toen , in het volgende jaar , Hulst door den Kardinaal Aarts­hertog belegerd werd , trachtten de Ritmeesters Marcel is Bax, D'u Bois en D o n k hem daarin alle mogelijke . afbreuk te doen ; gaande ten dien einde te Bergen met omtrent 230 paarden te scheep. Donk raakie met zijne schepen op eene droogte vast; B a x en Du Bois hunnen aanslag willende volbrengen , begaven zich in allerijl met 150 man , uit .de schepen die in vlot water lagen , aan land en van daar naar liet leger van ',den vijand. Om te meer bedekt te blijven, scheidden zij het yolk van een en re-den met kleine troepen het land door. Al le soldaten , die zich al­daar met of zonder wapenen bevonden , ten getale van meer dan 700 , werden door hen gedood. Ook namen zij een klein kasteel in en deden de manschap , die er zich in beyond , over den kling springen, waarna zij tot den terugtogt besloten , voerende met zich vijftig gevangenen van allerlei nation. Ilit,ieder natie, tot zeven toe , namen zij er een , die zij Prins Maurits aanboden tevens den Vorst berigtende , dat het conterscharp , tusschen de stad en de Meervaart, in dien nacht zou aangetast worden ; waarom de Prins zull-e orde deed stellen , dat de aanval vruchtelops afliep. De vijand . echter,, met het beleg voortvarende, en het Land van Hulst onder contri­butie houdende, deed de Gouverneur B ax , door het uitzenden van eenig yolk en daaronder ook de compagnie van zijnen broeder,, alle moeite om de Spanjaarden en Walen te beteugelen ; doch de menigte van die troepen was oorzaak , dat op dien togt niets ver­rigt werd , dan het verslaan van eene compagnie Italianen , onder bevel van de Sangro staande. De Kardinaal , hoogmoedig op zijne veroverin„t, van Hulst, liet zich voorstaan , dat het gezag des Koctings welhaast bersteld zou zij n. Het ontbrak niet aan zulken , welke aan die grootspraak ge­loot gaven ; veel min aan hen , die medewerkten , om die bewaarheid te doen worden. De Markgraaf van Antwerpen , geen de minste van ,die zijnde , zond, door eene boerin , aan den Gouverneur B a x ecn brief, waarin bij den Ridder vermaande, zich aan de genade en gehoorzaambeid van den Kardinaal te onderwerpen, met biivoe­ ging dat zij , die de eersten hierin waren , het grootste loon had- den te verwachten. be Gouverneur, benevens zijnen broeder,, den bnief gelezen hebbende , beraadslaagded wat • .antwoord zij aan de boerin geven zouden. Hun besluit was , de copie des briefs ter­ stond aan den Raad van Staten te zenden , en den brief tell, in tegenwoordigheid van de boerin, aan den galg te doen spijkeren : voorts aan de eene zijde een Iantaarn , en aan de andere zijde een bril te hangem therm werd de brengster terng gezonden en haar belast , den Markgraaf te boodschappen , op welke wijze zijn brief beantwoord was. Te Antwerpen dreigde men eenige gevangenen van B a x te hanb delen , zooals hij met den brief gedaan had ; B a x , gelukkiger dan weleer,, wist zich van eenige Antwerpsche burgers meester te ma-ken, en schreef voorts , ook met hen te zullen handelen zooals -men aldaar met zijne soldaten doen zou. Bit berigt deed hij, door eene gevangene juffer den Markgraaf aanzeggen. Nogthans gingen die van Antwerpen met de ioorgenomene regtspleging voort ; B a x volgde , ofschoon met tegenzin , hun voorbeeld om zijne soldaten daardoor te sparen. Ook aan den slag bij Nieuwpoort den . Julij 1600 nam Marcelis B a i een krachtdadig aandeel., die de raad e i vertrouweling van Graaf L o d e w ij k was ',nerd met deze , v66r den aanvang van -den slag , met zes com­ pagnien , door des vijands ruiterij , in de &linen besloten , zoodat zij genoodzaakt waren zich er door te slaan, hetwelk tevens den aanvang der schermutseling verOorzaaktet B a x verkoos met de compagnie van den Gouverneur van' Berden en de zijne , de rui­ terij van B e ioso te' bevechten , die , hij , na eenen hevigen te­ genstand deed wijken , verstrooijende de manschap zoodanig , dat zij de hunnen , op Bien dag , van geenen verderen dienst konden zijn. Na dit gedaan te hebben verzamelde B a x de zijnen , en deed daar mede alles wat van dappere en onversaagde helden , ten dienste van het land en tot hunnen eeuwigen roem kan ge­ daan of verwacht worden. Na dien vermaarden veldslag , werd B a x door Prins Maurits tot bevelhebber over de ruitertogten in Braband aangesteld , en de Staten Generaal bevorderden hem tot Commissaris Generaal en Sergeant van de . kavallerie in dienst .van den Lande. Een der schoonste togten van M a r c e I is Bax was , toen hij den 8 October 1602 nit Bergen op Zoom naar Bilsen, bij Maastricht trek , van waar hij met eenen grooten bait , 500 paarden en 200 gevangenen terugkeerde. Gh alon, gewoonlijk den Kolonel Cha­lon genoemd , een zoon vari Palamedes van Chalon, ontkwam daarbij door de vlugt. M a rc elis B ax, zich in het jaar 1604 mede in het beleg van Sluis bevindende, en , volgens zijnen aard , werkzaam willende zijn deed den Prins verzoeken hem te vergunnen met de drie compar nien , welke onder zijn bevel stonden, eene kleine schermutseling te mogen aan,vangeni. ten erode te beproeven van welk gevolg zulks zijn .zeu.' Het antwoord was : u zeer wel , maar waag u niet verre." Terstond stijgt de .Commissaris-Generaal te paard en rijdt, gevolgd van ,eenig voetvolk , met de zijnen op den vijand aan. Dc strijd were hoe langer hoe heviger,, vermits de vijand ieder oogenblik nieuwen onderstand kreeg. Nadat Be x nu Lange tijd • zijde partij afgemat had , naderde Don Louis de Velasco, vergezeld van 1500 uitgelezene Spanjaarden , die een nieuwen aarival ondernamen. Het oogmerk van B ax was toen,. deze manschap zoo ver te lokken , dat zij onder het bereik van Prins Maurits kwarnen; om hen te vuriger de maken , .gaf B a a zich ,aan die zijde bloot. Het oogmerk gelukte , en_ hij bragt hen ter plaatse , waar de strik zoodanig ge­spannen was , dat zij het gevaar ontloopen noch ontzwemmen kon­den , maar het met de dood moesten bekoopen. De drie corn­pagnien hadden insgelijks rijkelijk haar deel gekregen , zijnde er ; van 250 paarden, meer dan 90. doodgesehoten , van de compagnie van B a x. was bijna geen ruiter ongekwetst. Hij zelf had eene wonde aan zijn been bekomen. De Staten, den betoonden moed willende beloonen, vereerden , ..op den voorslag van 0 I d enb a rn e veld, aan ieder. der drie compagnien honderd Rosenobels. Ook was het gevolg van dit gevecht, dat Prins .M aurits het beleg nader aan .de stad brengen en vervolgens haar meester worden kon. Toen gemelde Vorst, in het jaar 1605, met de meeste magt van het Staatsche lager zich in den omtarek van Zutphen beyond, om S pi nola het hoold te bieden , meende de Aartshertog A 1-bert us zich van deze gelegenheid te bedienen , om eenige plaat­sen in Brabandi onder ziln geweld te brengen; voornamelijk had hij het oog op Bergen op Zoom gevestigd , eu verzamelde alle moge­lijke magt om die stad te overvallen. Ten alien gelukke werd de Gouverneur Paulus Bag daarvan in tijds onderrrigt. Drie onge­wapende miters , op kondschap uitgezonden , geraakten in de magt .der vijanden , zoodat zij hem geen nader berigt konden mededie­len. Meer dan 4000 man te voet en drie compagnien ruiters vertoonden zich dus , in het midden van den nacht , onverwachts voor Bergen op Zoom , en legerden zich , voor de dageraad , rond-om de stad. TerwijI zij hiermede bezig waren, hoort de Gouver­.neur een klein klokje, ten teeken van alarm trekken. In alien spoed stijgt hij te paacd , en begeeft zich naar de Waterpoort, al­waar hij wist dat de stad het zwakst was ; wordende gevolgd door .diegenen , welke voor zijn huis de wacht hielden. Met deze wei­nigen, die echter spoedig van ande'ren gevolgd werden , deed hij alien mogelijken tegenstand , zoo met schieten, werpen van steenen als anderzins; wagende zich zelven , waar de nood en het gevaar bet grootst waren, hield hij den vijand zoo !mg bezig, tot het water begon te wassen , en dit hun noodzaakte at hun voordeel te verlaten en of te trekken. Dit echter belette niet dat de Aartshertog, de misslagen bij dezen aanyal begaan , in een tweeden zocht te verbeteren. be Gouverneur B.a x verzuimde van zijnon leant ook niet , om zich van 's lands oogmerken .te doen onderrigten , en zijne maatregelen daarnaar te nemen , met dat gevolg , dat hij op den 20sten September , toen zij des nachts ten twee urea eenen nieu­wen aanval deden , gereed was hen te ontvangen ; hij vertoonde zich , met den sabel in de vuist., op die plaatsen , waar zijne te­genwoordigheid vereischt werd , en noodzaakte , door deze manne­iijke verdediging , den vijand met groot verlies voor de tweede maal de stad te verlaten. Piet minder dapper gedroeg zich in het jaar 1606 de Commis­saris-Generaal Marcelis Bax, in de heerlijke retraite van Prins Maurits, voor het leger van Sp inolamet acht compagnien, waarmede hem gelast was , de magt des viands uit het Dorp Mal­lem en het hUis te Broek te drijven. Na aldaar een uur tang gevochten te hebben , moest hij den vijand verlaten , en zich naar de Hoer begeven , ter ontzetting van Graaf Rend ri k van Na s-s hetwelk hij , tot behoud van een groot deel des legers , ge, lukkig volvoerde. Met die zelfde dapperheid tastte hij in dit jaac den vijand aan , nabij Eindhoven , nemende van diens groote over­magt wet 50 ruiters en 80 paarden gevangen. Nadat P an 1 u s B a x , Gouverneur van Bergen op Zoom en on­derhoorige forten , in bet voor jaar van 1606 overleden was , werd zijn broeder M a rc e 1 i s op diens verzoek en ter belooning van zijne trouw en dapperheid , door de Staten-Generaal en den Prim in diens plaats aangesteld. -Bij het afleggen van den eed op zijn ver­zoek van zijne vroegere bediening als Commissaris-Generaal ontsla­gen zijnde , bleef hij ecbter verpligt den. Lande , als de nood het vorderde, even all voorheen , atom ten dienste to zijn , waarvan 11,5 ook nog in het jaar 1610 in Braband en elders , onderscheidene blijken gegeven heefi. In 1608 werd hem de eervolle taak opgedragen , met Just i­ nns van Nassau, de argevaardigden van Albertus, Aartsber­ tog van Oostenrij k, die over den vrede kwamen handelen , te Antwerpen of te halen en naar 's Gravenhage te geleiden. Hij over- Teed in October 1617 , en .ter eere van de twee broeders werd te Bergen op Zoom in de groote kerk een prachtig prailgraf opgerigt , dat bij het bombardement dies stad in 1747 vernield is. Tot lof der beide broeders vindt men opgeteekend , dat hunne woning , wanneer zij zich niet in het veld bevonden , eene leer- school voor jonge edellieden en andere personen van rang was , waarin zij een groot aantal helden aankweekten , die de onafhankelijkheid van het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden hebben helpen bevestigen. - Zie B o r , Nederl. Oorlog. , B. XXI. bl. 709 (22), B. XXV. bl, 339 (21) en 341 (23), B. XXV I. b1. 424 (19), B. XXVII bl. 495 (4) en 528 (25), B. XXVIII.. bt. 548 (14), B. XXX. M. 697 (20), B. XXX. H. 652 (41); van Meteren, Nederl. Hist., O. IX. bl. 15, 23 en 24; de Groot, Nederl. Mist., M. 489 en 491; Wilhelm en Maurits van Nassau, liter Leven en Bedryf , D. 11. IL 54, 56 enz.; Faure, Hist. Ahregee de la vale de Bergen op Zoom , pag. 74 et suiv. ; W a g e­naar, Vaderl. Hist., D. VIII. W. 128, D. IX. bi. 191 en 194 , Bijvoegs. erg Aanm. op Wagenaar, D. IX. IA. 91 ; Kok, Vaderl. If oordenk ; Chalmot , Biogr. Woordenh. ; Biogr. Univers. ; Bossch a, Ncdert, Beldendaden te Land, D. 1. bl. 286 en voig., Geschiedk. Aant. om­trent Frederik Hendrik, bi. 49 en 91 ; Geschiedk. Aant. oin€rent het beleg van Gron. in 1591 , hi. 57-59. BAX (JouAa) of BACK , Heer van II erenthals, geboortig van 's Hertogenbosch, vermoedelijk cen afstammeling van een der drie in de vorige artikelen vermelde broeders, was Extraordinaris Raad van Indie en Majoor in dienst van de Oost-Indische Compagnie, op het eiland Ceilon. llij gedroeg zich daar, bij onderscheidene gelegen­heden, hijzonder dapper, totdat hij in 1676 tot Gouverneur van de Kaap de Goede Hoop werd benoemd, waar hij den 29 Junij 1678 stied. Bij zijne huisvrouw A I e t t a H i n I o p en eenen zoon na­latende, die in 1680 te Batavia overleed. Zie V a I en tijn, Oud en Nieuw Oost -Indie, D. V. b. bl. 243 , f. W. 135. BAX (DIRK), geboren te Rotterdam den 17 Februarij 1793 , toonde in zijne jeugd veel aanleg voor de studie, en daar men begreep dat die niet moest worden onderdrukt , liet men hem zijne neiging volgen. Genoegzaam gevorderd in de voorbereidende we­ tenschappen , vertrok hij naar de Hoogeschool te Leiden , alwaar hij zich met veel ijver in de Godgeleerdheid oefende, zoodat hij , als een sieraad der Hoogeschool , de achting zijner leermeesters in hooge . mate wegdroeg. In het jaar 1821 werd hij tot Doctor in de God­ geleerdheid bevorderd , na bij de faculteit der Wis- en Natuur­ kundige wetensehappen twee malen met goud te zijn bekroond ge­ weest. Zijne studie volbragt liebbende en in 1821 gelmwd zijnde, werd hij tot Predikant te Eck - en - Niel beroepen , van waar hij in 1822 naar Brielle vertrok. In 1827 werd hem een beroep naar Zutphen aangeboden , hetwelk hij aannam en waar hij als ijverig en talentvol Prediker de achting en liefde zijner gemeente wegdroeg, toen hij in April 1837, te Rotterdam gelogeerd zijnde, ongeluk­ kig om het levee kwam , doordien zijne kleederen moeten zijn in brand geraakt door de vlam van de kaars, waarbij hij zat of welligt , te bedde zijnde , lag te lezen. Van B a x ziet een bundeltje Nagelaten Gedichten het licht , dat hem als een niet onbevallig dichter doet kennen , en voor het­ welk zijn afbeelding en silhouette geplaatst is Zie Mom, Woordenb. van Nederl. Dicht. ten vervolge op W it.. se n Geysbeek. BAYAERT (MARTEN) of &TUT Ileer van Gantau, uit Artois afkomstig en Overste van een regiment Waalsche soldaten , werd door den Stadhouder Caspar B obi es, Ileer van Billy, en den Koninklijken Raad , in 1574 tot Drossaart van liet Kasteel te Sta­voren en Grietman van llemelumer-Oldephaert benoemd , zeer tegen den zin der ingezetenen, die het bijzonder tegen deli Borst stiet, dat weder een vreemdeling met dergelijke ambten begiftigd werd. In 1576 , omtrent ter zelfder tijd als Robles, door de Prinsgezinden gevangen genomen , werd, hij met H er nan do de Bustam ent e, Drost van Harlingen , en zekeren Hopman Feater, die te Frane­ker in bezetting lag , naar Zwolle gevoerd. Hoe het verder met hem afliep , vindt men niet vermeld. Zie Sehotanus, Geschied van Friesl., bl. 810; Te W liter, Hist. van het Verb. der Edelen, St. 11. IA 235; van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietm., bl. 304. • BAYLE (PIERRE), den 18den November 1647 te Carla , *een stadje in het Graafschap Foix, geboren, was een zoon van G u i I­laume Bayle, Predikant dier plaats, en van Jeanne Br u-q ui e r r e. Guillaume Bayle besteedde al zijne ledige tijd om dezen zijncn zoon te onderwijzen. P i e rr e gaf in zijne teedere kindschheid blijken van eenen vluggen geest, schrander begrip , liewonclerenswaardige geheugenis opmerkzaamheid en , weetgierigbeid; dock hij bleef tot zijn negentiende jaar onder de leiding zijns va­ders. Zijne lievelingschrijvers waren P 1 u t ar chus en M o n t a i g n e. hit het vaderlijk huis vertrok hij in 1666 naar Puy-Laurens , des-tijds eene akademie der Hervormden , waar hij zich nog twee jaren in de Grieksche en Latijnsche talen oefende. Hierop vertrok hij den 29 Mei 1667 naar Saverdun , eene stad in het Graafschap Foix, keerde op het einde van September naar Carla en van daar naar Puy-Laurens , waar hij tot den 19 Februarij 1668 bled: llij legde zich . al dien tijd op de welsprekendheid , historic en oudheid­kunde toe; maar las nu en .dan ook eenige boeken over de verschil­punten der Christelijke godsdienst. De nieuwsgierigheid dreef hem aan , om de gevoelens der Katholijken in hunne eigene boeken te lezen. De gronden, were de Katholijken aanvoeren tern de stelling , die geen regter op aarde erkent om de verschillen over de godsdienst tus­schen bijzondere personen te beslissen, schenen hem zoo krachtig, dat zijn verstand daarvoor zwichtte. De Roomsche Pastoor der plaats had bovendien zoozeer zijne genegenheid gewonnen, dat hij schier ge­heel was overgehaald , toen hij den 29sten Februarij 1668 naar Toulouse vertrok alwaar hij zich in de school der Jezuiten , onder de leiding van Pater Ignatius No , in de redekunst oefende. her begon hij zich als een verdwaald schaap te beschouwen , en achtte het zich ten pligt » zich met den slam te hereenigen, en » de Protestanten , de afgekapte telgen , te laten varen," zoo als hij zich in zijn boek Chimere de hi cabale uitdrukte. De verschil­punten , en het middel om die te beslissen , deden hem Katholijk worden , omdat hij ze niet kon oplossen De reis .van den zoon eens Hervormden Predikants, van eene llervormde hoogeschool , naar de school der Jezuiten te Toulouse, en zijne afzwering daar ter plaatse, verwekte reeds eenige bekornmering en opspraak onder de Protestanten. Zijn vader , die door het langdurig onderwijs de­zen zoon met eene dubbele teederheid beminde, was daarover zoo bedroefd , dat men voor zijn leven vreesde. De zoos getaigt, dat de Wijsbegeerte , waarin hij zich vervolgens oefende, dit deksel van zijne oogen ligtte , zoodat hij nogmaals van gezindte veranderde. De .transsubstantiatie scheen hem een kameel , om te verzwelgen. Hij zegt ook in het evengemelde bock , dat de al te -groote eer,, in de Roomsche kerk aan . schepselen bewezen , hem die geheele eeredienst verdacht maakte. Bayle was alzoo zeventien maan­den Katholijk , en werd toen bij appel en revisie, zoo als hij zich uitdrukt , weder Protestant. Uit den zeer korten tijd , dien hij telkens behoefde om van besluit en belijdenis te veranderen , blijkt genoegzaam hoe oppervlakkig zijne overtuiging was. Zijn studeren in de school der Jezuiten te Toulouse gaf aan eenigen gelegenheid te zeggen , dat hij daar niet alleen Roomsch; maar ook tevens een Jezuit was geworden. Doch hij verklaart in het gemelde bock , dat dit laatste nooit in zijne gedachten was gekomen , en dat hij steeds als een wereldlijk persoon in die stad geleefd heeft. Volgens sommigen. zou •de Bisschop van Rieux er veep aan hebben toegebragt , om Bay le te bekeeren , terwijl hij op kosten van dien Bisschop te Toulouse zou gestudeerd hebben. Wat hiervan zij , Bayle begaf zich wegens de scherpe dekreten tegen de we­der afgevallenen, veiligheidshalve in het jaar 1670 naar Geneve; nadat hij hier twee jaren • verblijf had gehouden nam de Graaf F r e. d e r i k v an D o h n to, die zijn kasteel Copet, niet ver van Ge­neve , bewoonde , hem in 1672 als leermeester bij zijne zonen. Doch dat eenzaam buitenleven was voor een zoo levendigen geest zeer verdrietig. Zijn vriend Jacques Bas na g e, die toen te Sedan in de Godgeleerdheid studeerde , bezorgde hem eerie plaats bij een zijner neven, die te Geneve studeerde , met wien hij vervolgens naar Rouaan ging , waar die jongeling van daan was. De vader van Jacques Basnage, Advocaat van het parlement van Itouaan , bragt hem in kennis met den beroemden E m e y Bigot, met Etienne le Mo yn e; naderhand Hoogleeraar te Lei-den en met den Jezuit en vermaarden dick ter J.ea n' Comires. De oude B a s na g e verzocht Bayle, zijnen zoon , die daarna den naam van Beau v a 1 voerde , te onderwijzen. Doch een geest als die van Bayle, vorderde een grooter tooneel en hij begaf zich in het jaar 1675 naar Parijs , waar hij met de geleerdste lieden van die groote hoofdstad kennis maakte. Hier leefde hij op zijn eigen beurs , men gaf hem -wel hoop op eene of andere voordeelige plaats, maar wijt daar niets op volgde, reisde hij , op raad van zijnen vriend .Jacques B a s n a g e, naar Sedan, om daar naar de toen opengevallen plaats van Hoogleeraar in de wijsbegeerte te dingen. Er waren twee of drie anderen , die naar de zelfde plaats stonden. Bayl e en zijne mededingers werden zonder boeken elk in een bijzoiider vertrek , eenen dag en eene nacht opgesloten, om over zoo­danigen stof als men hen opgaf, zekere stellingen op het papier te brengen , terwijl degenen , die zijne stellingen het best verde­digde, de plaats zou bekomen. Bayle verdedigde zijne stellingen 14 den 22 en 23 October , behaalde de overwinning en bek wam al-zoo het Hoogleeraarsambt. Ilij bekleedde dit met ongemeenen viijt en roem tot den 14de Julij 1681 , toen de Koning van Frankrijk de Hoogeschool te Sedan door een arrest van den Raad van State vernietigde. • De raad van die Hoogeschool zond hem naar Parijs, om eenige voorstellingen te doen. Het stond nu genoegzaam in zijn magt zijn fortuin te maken , want de Graaf de Bour 1 e, Gouverneur van Sedan , gewezen Ondergouverneur van den Koning, gaf hem te verstaan , dat zijn geluk van hem zelven afhing , en dat het nu de tijd was , om. daaraan te denken. Doch naardien dit niet geschieden kon , tenzij hij van godsdienst veranderd schreeihij naar Nederland , en aangezien zich daar ook Been ge­legenheid voor hem opdeed, besloot hij met zijn vriend B a sn a ge naar Engeland te reizen. .Zekere heer van Z o e I en van Rotter­dam , die met Bayle te Sedan in een zelfde huis gewoond had , eene bijzondere achting voor hem opgevat hebbende , zond het ge- melde arrest nevens eenen brief, waarin Bayles bekwaamheden hoogelijk geroemd werden , aan zijnen oom , den vermaarden Staats­ man A d r i a an Pa ets, een voortreffelijk beschermer der geleerden. Door diem bewerking werd B ay le door de stad Rotterdam op een jaargeld van viyhonderd guldens tot Hoogleeraar in de wijsbe- geerte en geschiedenis benoemd , en hij gat aldaar den 8sten De­ cember 1681 zijne eerste les aan een grata getal toehoorders. her was hij met zooveel roem werkzaam , dat de bezorgers van Frieslands Hoogeschool hem in 1684 tot Hoogleeraar beriepen; dan , orschoon de voorwaarden , op welke hem dit beroep werd aangeboden , veel voordeeliger waren dan die , welke hij te Rotterdam genoot , weer hij echter , deze aanbieding met beleetde dankzegging van de hand. Doch niet lang leefde hij te Rotterdam in rust. Er verscheen ten jare 1690 een geschrift betrekkelijk de uitgewekene Protestan- ten (Avis important aux Refugies sur leer retour prochain en France), hetgeen een aanmerkelijk opzien baarde. Het was ge­ schreven tegen den Rotterdamschen Waalschen Predikant P i e r r e J u r i e u , die den , uit Frankrijk verdrevenen , Iugenooten eene spoedige terugkeering in hun vaderland voorzegd , en zich daarbij op eenige plaatsen uit de Openharing van Jo Is an n e s beroepen had. De toestand der Hervormde Fransche kerk werd in dit werk , zeer ongunstig voorgesteld ; de oorzaak van de vervolging der Hugenooten door het Fransche Hof bijzonder aan het oproerig gedrag der uitgebannenen zelven toegeschreven , en dus dat Hof cenigermate wegens zijn wreed gedrag verontschpldigd ; .00k bevatte bet de lasteringen tegen deHervormden in het bij- zonder,, die toen buitendien genoeg te lijden hadden. Dit werk verwekte bij de Protestanten , vooral onder de Nederlanders en En­ gelschen de grootste en algemeenste verontwaardiging en zulks te meer daar het , zooals uit den inhoud bleek , door eene Protestant zelven moest geschreven zijn. J u r i e u verklaarde Bay le voor den schrijver,, en inderdaad de sib' stemde zoodanig met dien van dezen overeen , dat bezwaarlijk iemand anders dien zoo Finials zou hebben kunnen volgen; ook betuigde de uitgever, het van B a y I e ontvangen te hebben en de Corrector in het manuscript, de hand van Bayle erkend te hebben. Jurieu klaagde dezen this in een opzettelijk geschrift bij het algemeen aan en vorderde, dat hij , wegens deze, tegen de geheele Hervormde kerk begane , misdaad uit de Vereenigde Nederlanden zou gehannen worden. Bayle verdedigde zich echter op het ijverigst en loochende de daad in onderscheidene vlugschriften. Later heeft hij , zelf met eede , verzekerd , dit werkje niet te hebben gesehreven, maar in La vie de B e au s obr e geplaat4 Itchier 's mans Remarques historiques, critiques et philologiques sur le Nouveau Testa-ment, komen omtrent dit punt bijzonderheden voor, die zijne verzekering meer dan twijfelachtig maken. Het gevolg der beschul­diging zoo van 1 u r i e u als soinmigen door hem opgezette Predi­kanten was dat Bayle den 2den November 1693 met zijnen post en bezoldiging , tevens de vergunning tot het seven van openbaar en zelfs bijzonder onderwijs te Rotterdam verloor; B a y I e besloot zich nu geheeP aan den tetterarbeid toe te wijden en daarin zijn bestaan te vinden , zooals hij dan ook tot het einde zijns levens gedaan heeft. Hij overfeed den 28 December 1706. Om Bay le in zijne juiste waarde te doen kennen weten wij niet beter te doen dan bier het oordeel van den geleerden Jacques Saurin over hem te volgen : » Ba y le" zest hij » was cen van » die menschen , welke de grootste scherpzinnigheid met hun eigen verstand niet kon doen overeenstemmen , en wier tegenstrijdige » eigenschappen ons altoos in het onzekere laten , of wij ben in het eerie » of in het andere uiterste moeten plaatsen. Aan den eenen kant groot wijsgeer,, wel in staat om het ware van het valsche te schiften » en den zamenhang te doorzien van een beginsel met zijne nit­» komsten en gevolgen; aan de andere zijde groot sofist, die zich » ten doel stelt om het ware met het valsche te vermengen , een » beginsel te ievdraaijen , en de gevolgtrekkingen omver te werpen. » Ter eerier zijde vol 'Lunde en verlicht, alles gelezen hebbende, » wat men zich maar kan herinneren; aan den anderen kant on­» wetend , of ten minste zich onkundig houdende van de gewoonste » dingen ; zwarigheden opperende , die honderd maal zijn opgelost , » bedenkingen makende , die pas beginnende scholieren zich scha­ men zouden op te werpen. Aan de eerie zijde de grootste man­» nen aantastende , een wijd veld voor nieuwe werkzaamheid ope­n nende , den lezer voortleidende door ongebaande wegen, en , zoo » zijne voorgangers niet overwint , ten minste hun eene moeitevol­» le zegepraal latende ; aan den anderen kant zich te vrecfe boa­» deride met de kleingeestigste menschen , hun zijne loftuitingen » kwistig toebrengende, en zijne schriften bezoedelende met woor­» den, die Been beschaafde mond zou willen uitspreken. Ter eerier » zijde vrij , althans in schijn , van hartstogten die met het Evan­» plie in strijd zijn , kuisch van zeden , ernstig in zijne gesprek­u ken , matig in spijs en drank, streng van levenswijze; aan den s anderen• kant zijn spitsvondig vernuft bestedende aan het .bestrii. u den .der goede zeden , het aanranden der eerbaarheid , der kiesch­» heid en van . alle christelijke deugden. Aan den eenen kant rich beroepende - op de uitspraak der gestrenge regtzinnigheid , geput uit de. zniverste bronnen, zijne bewijsredenen ontleenende , van de » minst verdachte schrijvers) aan de andere zijde , den weg van »-dwaalgeesten bewandelende , de bedenkingen van lang vergeten n logenpredikers opwarmende , hun nieuwe wapens verschaffende , en in onze eeuw alle de verloopene eeuwen als in eenen bundel verzamelende (1)." Zijne zinspreuk was : ,que sais je ? (wat weet ik?) Zi ne schriften zijn : Objectiones in libros IV, de Deo , de Anima et de Malo , uitgegeven in den twteden druk van Poiret Cogitationes ratio­nales de Deo , de Anima et de Maio, Amsterd. 1685. De co rporis essentia , opgenomen in eene verzarneling van eenige stukken rakende de Philosophic van Des carte s. Pensees diverses sur les cometes , welk werk moest dienen als geneesmiddel tegen de bijgeloovige gedachten van vele menschen_, dat de kometen voorboden iijn van een naderend ongeval of kwaad. Critique generale .de ilistoire du advinisme du P ere Ma i bourg, -Rotterd. 1682_, vvelk werk hij in vijftien dagen voltooide en zoo spoedig uitverkocht was , dat er binnen drie maanden een tweede • druk van verscheen. Nouvelles de la Republique des Lettres , Rotterd. 1684-1687. 36 vol. 12°. Nouvelks Lewes de 1 ' Auteur de la Critique generale .de .Histoire du .Calvinisme du .Pere Haim b o r g , Rotterd. 1685. •' vol. folio , welke uitgave de byste van alien geacht werd , tat aan cle elfde en laatste in 1820 uitgegeven door Beuchot, 16 deelen in 8°. • Commentaire Phi losophique sur les paroles de St. Luc con-traint les d'entrer , Rotterd. 1616. 3 vol. Cabale Chimerique de la chimere de la cabale de Rotterdam. Dictionnaire Ilistorique et Critique , hotterd. 1 696. 2 vol. fol. tweede druk. Rott, 1702. " voorts Amst. 1730, Amst. (eigenlijk Tarijs of Trev-oux) 1734 , Amst. 1740. Additions aux Pensees diverses sur les cometes. lieponse aux questions d'un Provincial. Entretiens de Maximes et de Themeste , Rotterd, 1736. eerst .na zijnen dood in het Licht verschenen. Behalve deze werken heeft men , .na zijn overlijden , onder zijne „papier& nog ondersoheidene schriften gevonden , die nimmer door den druk zijn gemeen gemaakt; als : Lecons d' ilistoire et de Philosophie. Abrege des vies "des Hommes Illustres de P lu t a r q u e. ,(1) Saurin, Sermons Tom. III. p. 75. 6ntinuation de la critique de 1 Histoir-e du Calvittisine de _Honer. Ifai'mbourg. Dictionnaire My thologique. Discours our la vie du Grand Gustav e. Nevens een groot aantal brieven , welke echter meest gedrukt zijn , en eenige niet voltooide Verhandelingen. Zie van HooPstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb " ; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb.; Levensb. van Nederl. Mannen en Vrouwen, D. IV. bl. 1-47; Saxe, Onomast. Liter., Pars V, pal;. 317 en 318; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chal­mot, Biogr. Woordenbt; Bauer, Levens van gedenkw. Mannen en Vrouwen. D. VII. bl. 18-35; Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Hem Kerk, D. III. bl. 342-348, Aant. bl. 150-182;. van Kampen, Beknopte Geschied. der Letter. en Wetensch., D. II, bl. 27-32; Biogr. Univers.; De Navorscher cerste jaarg., bl. 218, 279 en 362; en vooral Mr. H. J. Koenen ' Geschied. flan de ' bl. 94, 208, vestiging en den invl. der Fransche vluchtel. in Nederl. , 217 en volgende, ook te vinden in het eerste deel der Nieuwe reeks van werken van de Maatsch. der Nederl. Letterk. te Leyden. BAZA. -(FRAriersco). Zie RASA (FRANclsco). BDERSO , een der medgezellen van de geloofsprediker B on i-fa c i u s , die in 754 , met dien Bisschop , bij Dockum door de Frie zen oiervallen en gedood werd. Zie Westendorp, Jaarb. van en voor de Prov. Gross., St.eb1.49. BEATUS (JoakNNEs). Zie SALIGER (JouANNEs). • BEAUFORT (LIEvE of LEVINUS FERDINAND DE) geboren den 9 'Oc­tober 1675 in het Fort St. Anne in den , thans niet meer aanwe­zigen , Polder Ivan Namen , in het Land van Ilulst , stamde of van een geslacht herkomstig uit Anjou , tusschen Angers en Tours dat reeds in de eerste helft der veertiende eeuw loffelijk in de Ne. derlanden bekend was , en in de laatste helft dier ecaw twee Avignon­ache Pausen (Clemens VI en Gregori us XI) heeft opgeleverd: Lieve Ferdinand was eerst Pensionaris van het vrije van Sluis., daarna van Tholen, Gecommitteerde Raad en Raad ter Admiraliteit wegens Zeeland. Hij , die zich uit zijn eigen aanteekeningen doet kennen als een man van edele beginselen en een voortreffelijk staats­burger , overleed te Middelburg den 9 November 1730-, en was schrijver van : Bet leven van Willem de • I , Prins van Oranje , Graaf van Nassau, Stadhouder en Capitein Generaal van Holland, Zee­land , Utrecht en Friesland enz. enz. enz. Leyd. en Middelb. 1732. 3 deelen 8°. Verhandeling over de vrijheit in den Burgerstaat , Amst. 1737. 8°. Beide zonder vermelding van zijnen naam na zijn overlijden in het licht verschenen. Van het eerstgemelde werk zegt G r n 21.4 van Prins terer (1): »dat de Beau fort niet zonder verdienste » de oorzaken der gebeurtenissen naspoort, maar dat hij zijne af­» komst te zeer verraadt , door de feiten dikwijls ten behoeve der » Aristocratische partij te verdraaijen. Overigens is de sti,j1, ,naar 11 de, gewoonte der achttiende eeuw , langdradig." Het wapen zijner tamilie , die ten gevolge van de vervolgingen der Protestanten uit Frankrijk naar de Nederlanden geweken was, bestond uit een veld van azuur met eenen toren van zilver,, met de sprenk : La vertu est un beau fort (De dengd is eeue schoone sterkte) op eenen 'band boven het wapen , de letters fan goud , de band van azunr. Zie de W ind, Biblioth. van Nederl. Geschieds., Aanh. bl. 13; Vaderl. Letteroef. , 1844, Recens., IA. 502; Algern. Eons:. en Letterb. voor 1845, D. 1. bl. 50; aangevuld uit Ms. aant. van wijlen Jac. Ko­n i n g. BEAULIEU (CHARLES) , geboortig van Valeficiennes en koopman te Antwerpen , bewees tijdens de worsteling met Spanje , het be­narde land groote diensten. Onder anderen verzocht Prins W i 1­1 e m hem in 1570 , 60,000 kroonen voor hem te willen opnemen. Ofschoon hij hierin den Prins niet kon te willen zijn, liet hij ech­ter niet na hem op andere wijzen ter dienst te staan, zoo door het ontdekken van geheimen van den Koning en den Hertog v a is Alva, welke hij nit een zijner neven en vrienden, die hij In den Itaad had , vernam , als door het bestellen van 's Prinsen brieven aan de de steden in Holland en Zeeland , welke van de Span­jaarden alvielen en het ontcijferen van de brieven des Konings en van anderen welke den Prins in handen vielen. IlierdoOr gaf hij blijken van een ongemeen schrander vernuft en Imam diep in 's Prinsen gunst , die deze onbetaalbare diensten dais ook niet on­beloond liet , maar Beaulieu aanstelde tot ontvanger van zeker vrijgeleigeld dat hij , met oogluiking van den Koning van Frank­rijk te Calais liet ontvangen. Ouk zond de Prins 13 eaulieu in 1575 naar dien Koning om daaroyer en tevens over gewigtiger zaken te handelen. Misschien was hij mede een der teekenaars van het Verbond der Edelen. Zie van Reyd, Nederl. Oorl., bl. 7, 12 en,13; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI. bl. 384 en 400; Te Water, Mist. van het Verb. der Edelen , St. II. bl. 180 en 181; NGravezande, 7'weede Eeuwged. der Middelb. M. 169, 170, 378 en 193; (Beau— for 1) Leven van Willem de I, Prins van Oranje , D. II. bl. 605 ; Ko k Vaderl. Woordenb. BEAULIEU (JAcQuEs DE), ten jare 1651 in Bourgondie geboren , en in 1714 overleden , werd reeds in zijne jeugd Monnik , nam eerst de behandeling . van zieken in een zieken­huis op zich , en ontving daar den naam van F re re Jacques , onder welken naam hij later algemeen bekend werd. Na eenigen (1) Archives de la Maison d'Orange, 2e edit., D. I. p. 43. Old volgde hij ,eenen Italiaan , Paulona geheeten , die als- Steen-- en breuksnijder verschillende landen doorreisde , en bood hem in zijne kunstbewerkingen de hand; later verliet hij hem om zelf de bewerkingen uit te oefenen , terwijl hij de methode van zijnen meester eenigzins wijzigde. Hij wordt algemeen gehouden voor den uitvinder van de zijdelingsche steensnede, ofschoon de eer daarvan eigenlijk aan Franco toekomt ; deze kunstbewerking was echter ter zijde gesteld geworden en eerst op het einde der zeventiende eeuw door B r o e d e r Jacques weder ter hand genomen en ge­ wijzigd. De breuklcunstbewerkingen had Beaulieu als Geestelijke reeds lang laten varen. In 1696 wend hij algemeen als Heelkundige -bekend ; in 1697 opereerde hij te PaHjs zeer gelukkig; later met minder goeden uitslag — vervolgens reeds meer volmaakte instrumenten en den gesleufden catheter gebruikende reisde hij naar Aken , later naar Versailles, waar hij zeer gelukkig opereerde, hoewel de Maarschalk de Lorge, aan een sponsgezwel en zeven blaassteenen, na de kunstbewerking bezweek. Daarna oefende hij zijne kunst in Zwit­serland , vooral te Geneve uit , vertrok van daar naar Nederland , en zette zich eenigen tijd te Amsterdam neder. Hier behaalde veel roem met opereren , en sloot zich bijzonder aan J o h in n e s Jacobus Rau, to dier tijde Heelmeester in gemelde stad , later Doctor in de Genees- en Heelkunde , en in 1713 Hoogleeraar in tie Ontleed- en Heelkunde aan de Hoogeschool te Leiden. Aan R a u zijne manier van handelen geleerd hebbende , kreeg deze later ongenoegen met zijnen leermeester, ofschoon hij hem one zijne kunde dikwijls boven zich zelven achtte. Broeder J a cq u e s vertrok van Amsterdam naar Brussel; zulks schijnt overhaast plaats gehad te hebben , alzoo de Regering van Am-. sterdam," ten hoogste over zijne kunstbewerkingen voldaan , hem na zijn vertrek eenen gouden eerepenning zond (1). Deze penning, welke de grootte had van onzen tegenwoordigen rijksdaalder en waar­van exemplaren met twee verschillende keerzijden .voorkomen , heeft op de voorzijde de afbeelding van B e a u 1 i e.0 naar de regterzijde , en tot omschrift : Frater Jacobus de Be au lieux lithotomus (d. i. Broeder J a c­ques de Beau! ie steensnijder) Onder de afbeelding: J. Goer ee D. (d. i. delineavit.)` Op het armstuk : N. C. F..Nicolaas Chevalier fecit.) Op de keerzijde van den eenen penning staat , binnen eenen kraus van blaassteenen en steensnijderswerktuigen: (1) Afgebeeld in P. 0. van der Chijs, Tijdschr. root- Alg. Muni­en Penningk. , D. II tegen over bl. 510. beset dit niet geen diamant ; een snoer aan een geregen steenen, den wens onttrokke door mijn hand sal beter luister mij verleenen. L. • SIMS. N. C. F..(wader N ic la as C h e-valier fecit.) Op de tweede keerzijde ziet men een naakt, kind op een kussen houdende in de opgeheven linkerhand een blaassteen en in de reg­ter een stokje of staafje , voor het kind liggen twee haakjes een tangetje, enz. Het opscbrift is : Deus nobis haec otia fecit. (God heeft ons deze rust [na zooveel smart] verleend.) Zie Eloy, Dictionn. de Medecine ; Rudolphi, Index numisma­tuna etc. , en P. 0. van der Chij s, Tijdschr. voor Algem. Munt- en Penningk., D. IL bl. 510-512, BEAUMONT (JAN vAN).. Zie. HENEGOUWEN (JAN vAN) neer v a n Beaumont. BEAUMONT (PHILIPPE DE), waarschijnlijk een Zuid-Nederlander, die de zijde van Spanje hield, had in 1575 het oog op het ambt van Gouver­neur van Goes , daar hij echter van eenen trotschen en onbuigzamen aard was , zich aan alle schandelijkheden en ondragelijke schraapzucht overgaf en niet minder aan zijn yolk overliet , had de Regering en het yolk hem gaarne daarvan geweerd , desniettegenstaande door Requ e-Sens daartoe benoemd zijnde en den 1 December des gemelde jars den eed tot die bediening afgelegd hebbende , deed hij de burgerij de smadelijkste behandelingen ondergaan. Reeds Itad hij , in de zelfde maand waarin hij zijnen eed had gedaan , de landza(en gedwon­gen hunne granen in de stad op. te leggen, onder belofte , dat de zolders en pakhuizen onder hunne magt zouden blijven , en dat men er niets van nemen 20U , dan met kennis van de Burgemees­teren en Gemagtigden van het Eiland , tegen goede betaling maar het volgende jaar ontnam hij de eigenaren hun goed feitelijk , en deed het overvoeren in huizen , door Spaansche soldaten bewoond. De Begering , die er zich tegen wilde verzetten , begroette hij met de scheldwoorden villakos (d. i. boeren kinkels) poreos (varkens), putajos (gemeene kerels) en dergelijke. De Raad van Staate toonde er echter zijn ongenoegen over , en gelastte hem , de Regering geene redenen van klagten te geven. Of dit evenwel geholpen heeft, durven wij betwijfelen, .aangezien Don Philippe (zoo als wij hem ook genoemd viuden) bij eene andere gelegenheid geen acht sloeg op het bevel van den Raad van State , terwijI hij- zeide , niemand voor zijn gebieder te erkennen dan Hieron y me de R oda, die een der uitgezette leden van den Raad was en zich tot hoofd der muitende Spanjaarden had opgeworpen. Het schijut dat deze zoo gehate Gouverneur , te gelijk met de bezetting van Spanjaarden en Walen , in 1576, Goes en Zuid-Beveland verlaten hebbe, want na Bien tijd vindt men niets meer van hem vermeld. Zie (van de Spiegel) Satisfactie van Goes, bl. 194-218. BEAUMONT (Duni. VAN), de zoon van Go v er t van Bea u­ mon t en Maria van Starrenburg, werd in het jaar 1477 Burgemeester in zijne geboortestad Dordrecht , welk ambt hij , die der Hoeksche partij was toegedaan , daarna nog tweemaal bekleedde. In het jaar 1481 , toen hij weder Burgemeester was, werd Dord­recht door de Kabeljaauwschen , onder aanvOering van 'leer J a n van Egmond, verrast , door middel van een schip, waarin hij zijn yolk verborgen had , en nog van een tweede , van boven met rijs beladen , waarmede hij op klaren dag de 'oude haven invoer. Bij het binnenkomen vroeg de Schout A driaan Jans z. Wes t-fa ling den Schipper wat 'hij geladen had, waarop deze antwoord­de : .n rijs en allerlei goed dat ik haast lossen zal." Binnen zijnde werd de leus gegeven , die was : Vierjarig rijs , rijs op in Gods naam. Ilierop kwamen de verborgen krijgsknechten te voorschijn , liepen haastig de stad in , hebbende elk tot onderkenningsteeken , eenen witten doek om den arm , en overvielen de Hoekschen op het onverwachts. Onderscheidenen werden vechtenderhand dood geslagen , doch anderen , en onder dezen de Burgemeester B e a u-m o n t , werden gevankelijk naar 's Gravenhage gevoerd. Velen werden op voorbede van de Hertogin weduwe, M a r g a r e t h a van J o r k , de genade bewezen , dat zij slechts gebannen werden ; doch de Schout Adriaan Janszoon Westfaling en de Bur­gemeester Beaumont konden deze genade niet verwerven , maar werden in het begin van Augustus 1481 te 's Gravenhage ont­halsd. Zijn geslachtswapen bestond in een gedeeld veld , het bovenste van goud met eenen loopende leenw van sabel , het onderste van aznar met een valk van goud. Zie Gouthoeven, d' Oude Chronijcke, bl. 523 en 524; Balen, Beschrijv. van Dordrecht , bl. 792, 793 en 929 ; Wagenaar, Va­derl. list., bl. 195-199; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 65 en 66, D. 11. bl. 561. BEAUMONT .(SimoN), een afstammeling van den voorgaanden , zoon van Gov e r t van Beaumont, Schepen van Dordrecht en Reynsburg, van Slingeland, werd in het jaar 1628 Raad en in 1628 Burgemeester van Dordrecht; bekleedde vervolgens nog twee malen die waardigheid, en zag zich onderscheidene andere eerambten in zijne geboortestand opgedragen , en in de vergade­ring der Staten Generaal afgevaardigd. In 1631 werd hij met Gerard Schae p, Raad en Vroedschap van Amsterdam, en Ad r a a n Be um er, Oud Burgemeester van Rotterdam , naar Friesladd gezonden, om de hagchelijke twisten aldaar bij te leggen. , Daar er evenwel met minnelijke zendingen niets werd uitgerigt, en de Algemeene Staten derhalve , in 1634 ; beslote nvier hunner medeleden met eene krijgsmagt van twaalf vaandelen te voet eu een te paard te zenden , waren die Gemagtigden Si mon van Beaumont, Oud Burgemeester van Dordrecht , Hendrick Nobel, Vroedschap van Rotterdam , S i m on v an Beaumont , Pensionaris van Middelburg, en Johan v an Weed e, Burgemeester van Utrecht. De Oud-Burgemeester Simon van B ea u m on t bleef niet buiten opspraak van door in troebel water te visschen zich te shebben willen ver­rijken door zich, benevens Foppe van Aitzema en Antony Oetgens van Waveren, door den Keizer te doen beleenen met Ameland (1). Hij overleed den 11 November 1637 en was gehuwd geweest met Hester van Dij k bij wie hij vijf zonen en drie doctiteren verwekte, onder welke Re ynsburg van Beaumont, gehuwd met Jakob Tentenier; Johan van Beaumont, Schepen in Dordrecht, die gehuwd was met A ga t h a L e y s ter, en G oV er t van Beaumont, Luitenant van eene compagnie voetknechten , gehuwd met H e I en a de Winter; terwiji de overige alien Jong overleden Zie Aitzema , Saken van Staet en Oorlogh, D. I. bi. 1095 , 1168 enz., D. II. bl. 315, 316, 944; Ba I en, Beschryv. van Dordrecht, bl. 38, 260 enz.; van •Hoogstraten en Broueritis van Nidek, Groot Algem. list. Woordenb., A. bl. 347; Gedichten van S. v an Beaumont uitgeg. door J. Tideman, lnl..X1I, XIV, XXII en MUM BEAUMONT (Sinop vi.N), uit de zelfde stam als de voorgaande , was detweedezoon van Herbert van Beaumont en Cornelia van Slingel a n d, wie hij in 1. 574 te Dordrecht geboren werd; hij legde zich reeds in zijne jeugd toe op het beoefenen der weten­schappen , inzonderheid der Regtsgeleerdheid, waarin hij zich in­zonderheid aan de Leidsche Hoogeschool oefende ; en bragt genoeg. zaam ztin geheele Leven door, in het waarnemen van staatsambten. In 1606 werd hij Pensionaris van Middelburg in 1618 als Lid van den Hoogen Raad voorgedragen , bedankte hij voor die eer ; in 1625 werd hij evenwel, met behoud van zijne betrekking als Pensio­naris , wegens Zeeland Gecommitteerde in de Vergadering der Staten Generaal. Toen in het jaar )1627 een gezantschap naar het Noorden werd gezonden ter bemiddeling van den vrede tusschen Zweden en Po­len , werden daartoe benoemd R o c h u s van den 11 on er t, Raads­heer in den Hoogen Raad van Holland , Zeeland en West-Friesland , (1) S c h eit e m a schrijft dit in zijn Staatk. Nederl , D. I. bl. 68 en 69, abusivelijk aan de volgende foe. 219 en A ndri es Bicker , Burgemeester en Raad der stad Am­ sterdam , aan welke y later onze Si mon van Beaumont en Gij sh ert van den B o et zelae r, Erfstadhouder van het Vorsten­ dom Kleef en Afgevaardigde wegens Utrecht ter Staten-Generaal , werden toegevoegd. De drie eerstgenoemden vertrokken echter al­ leen , daar van den Boetzela er te 's Gravenhage krank achter­ bled. Beaumont was in 1629 een der Gecommitteerden van de. Sta­ ten-Geneneraal, die Prins Frederik Hendrik naar het beleg van 's Hertogenbosch vergezelden. In 1633 werd hij met R u t g e r Hui gen s, Burgemeester van Arnhem , aan den Keurvorst van Keulen en den Hertog v a n Nieuwburg gezonden , om hen te bewegen tot het houden van onzijdigheid in den oorlog tegen Spanje , en om andere gewigtige belangen van dezen Staat te bevorderen. In 1634 was hij , zoo als wij in het vorige artikel gezien hebben , een der leden van de Algemeene Staten die met eene krijgsmagt naar Friesland werden gezonden , om de hagchelijke twisten aldaar bij te leggen. In dat zelfde jaar werd Beaumo nt tot Pensionaris van Rotter­ dam aangesteld,' welke post hij tot in 1649 bekleedde, toen hij op zijn verzoek uit , de dienst van de stad ontslagen werd, evenwel met behoud van zijn jaarwedde en den titel van Pensionaris Ho­ norarius. In alle betrekkingen welke Beaumont bekleedde, verwierf hij den naam van een man te zijn van grootte bekwaamheid en erva­ renis. Hij was vermaard als een voornaam Regtsgeleerde , blijkens vele advijsen , in de Hollandsche Consultation bewaard gebleven. Ook de bezorgers der Leidsche Hoogeschool moeten zijne regtsge­ leerde kennis op hoogen prijs gesteld hebben , daar zij in 1639 , na het overlijden van P e t r u s C u n a e us , onder anderen ook op hem de aandacht gevestigd hadden , ter vervulling van den open­ gevallen leerstoel. Tevens was hij een groot kenner der Latijnsche taal- en dichtkunde , in welke taal , even als in de Fransche .en Nederduitsche , hij de her hanteerde. Behalve de stukjes , die van hem in de Zeeuwsche Nachteyael gevonden werden , heeft zijn zoom .zijne gedichten bijeenverzameld , en nog bij zijns vaders Leven uitgegeven onder den titel van _florae succissivae. Tytsnipperingen , Rymen en Versen. Ifleestendeel in sin jonghe, eenighe in sin ouder jaren nu en dan gedicht, by Simon van Beaumont, 's Gravenh. 1638. 4°. Reeds twee jaren later verscheen daarvan eene tweede druk , *met den. titel : ,florae succissivae. Tyisnipperingen van de Jonckheyt, tot in den Ouderdom , van Simon van Beaumont. Vermeerdert net de Rymen ende Versen van de Jaren XV re XXXF1II ende XXX/X, Rotterd. 1640 , 8°. In dezen dichtbundel treft men Nederduitsche , Fransche en Latijnsche gedichten aan. De laatste zijn nogmaals afzonderlijk door Cornelis Boey nitgege­ yen onder den titel. ... S. Bellimontii, llorae Succissivae, ctir. C. Boyo s, Hag. Com. 1644, 8°. Zijne Latijnsche gedichten worden door kenners niet onverdien­ stelijk geaclit; de Fransche zijn, de tijd waarin zij vervaardigd wer­ den in aanmerking genomen , mede niet onverdienstelijk; maar in de meeste Nederduitsche dichtstukjes w van dezen bevalligen dich­ » ter heerscht eene losse , natuurlijke eenvoudigheid , die behaagt. n Zijne puntdichten , door hem Grillen genoemd, zijn inderdaad n aardig, en zelfs beter dan die van S pri eghel en V i s sch e r, zoowel ten opzigte van de maat en trant , als in de jnistheid der ndenkbeelden. Zijne Bytnspreuhen zijn ware apopthegmen , vole n levenswijsheid. Het fabeldicht was in zijn' tijd nog weinig, of liever in het geheel niet door ooze vaderiandsche dichters beoer­ » fend. Beaumont had in dit yak de Nederlandsche La F o n-, ntaine kunnen worden , bijaldien hij er zich op toegelegd had.: » De weinige fabelen die hij heeft opgesteld , strekken daarvati ten' bewijze. De gelij kenissen die hij nog al menigvuldig gebrttikt , »zijn alien eenvoudig , joist en uit het gemeene leven genomen (1)."' Hij overleed , na de laatste vijf jaren zijns levens vrij van allel staatsbekommeringen te hebben"doorgebragt , waarschijnlijk te 's Gra- venhage den 20 Junij 1654. Bij zijne eerste vrouw had hij zes . kinderen verwekt, namelijk : Cornelia van Beaumont, die ge- huwd is geweest met Pieter van Roosbeek of Rosebeque,i in 1639 Raad , in 1640 Burgemeester van Middelburg en Raads- ' heer in den Raad van Vlaanderen A a r n o u d van Beau m o n t, Raad van Z. H. den Prins van Ora nj e en eerste Raad en Pre- • sident van den Raad van Braband; Herbert van B ea u m o n t, sedert Julij 1636 Pensionaris van Dordrecht , en daarna van 28 April 1640 Secretaris en Chartermeester van Holland en West- Friesland; Johan van Beaumont, Kolonel over een Regiment Gardes ten dienste dezer Landen, en Bevelhebber van Bridle; Aarnoudina van Beaumont, die met Alewijn van Hale-1 n , Burgemeester van het Geregt en Schepen van Dordecht 1 1gehuwd was , en Simon van Beaumont, Lid van den Hoogen 1Raad van India en Brazilie, daarna A dvokaat der Westindiche Compagnie te Middelburg en Secretaris dier stad. Zijne tweede echtgenoote , C a t h a r na Brandi, schonk hem Beene kinderen. Zie, behalve het boven aarwehaaide werk, Al tzerna, Saken van' Staet en Oorlogh , D. H. hi.66"en159; Balen, Beschrijv. van Dordr., • hi. 221 en 934; Luiscius, Alb em. Hist. Woordenb. ; Loys, Beschr. van Rotterd., bi. 137; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XI, bl. 65 en 179; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb. ; t Scheltema, Staatic. Nederl., D. I. bi. 68 en 69, D. 11. bl. 561, (1) Witsen Geysbeek, Woordenb. der Piederd. Dichters, D. I. bi. 237. Biogr. Nationale; van Kampen, Beknopte Gesh led. derNederl. Letterk. D. III. bl. 66 , H o e u ff t, Parnasus Latino-Belgicus, bl. 111 en 112; •Biogr. Univers.; Alfieri. Konst. en Letterb. voor 1845, D. II. bl. 341-346 en 354-358 ; Geschiedk. Aanteeken. omtrent Frederik Hendrik , bl'. 108 ; en vooral J. Tide m a n, in de Inleiding voor de Cedichten van S. van Beaumont, Utr. 1843. geboren in 1641 , een kleinzoon van den voorgaande en won van Herbert van Beaumont, Pensionaris der stad Dordrecht en later Secretaris der Staten van Holland en West-Fries­land , en van Elisabeth de Jong e. Hij werd in het jaar . BEAUMONT (SIMON. 1666 zijnen vader in diens betrekking van ,Secretaris der Staten als hulp toegevoegd , en in 1673 als Mede-Secretaris aangenomen , komt hij spoedig alleen als Secretaris voor. In 1673 handelde hij als Ge­zant wegens dit Gemeenebest aan het Hof te Koppenhage, terwijl Willem van H ar en , Grietman van het Bilt, in die zelfde hoe­danigheid naar Zweden werd gezonden. Het oogmerk van deze bezendingen was , om de beide Noordsche kroonen te bewegen , tot het sluiten van een verbond , hetwelk inzonderheid Engeland tot vreedzame gedachten brengen moest , doch Zweden was te diep net Frankrijk ingewikkeld , om naar de voorslagen der Staten te luisteren , alleen had men den tweeden Mei van dat jaar , te 's Gravenhage een verbond getroffen met dit rijk, waarbij eenige punten van koophandel geregeld werden , maar met Denemarken, sloten de Staten een verbond van onderlinge beseherming, hetwelk den 20ste Mei te Koppenhage werd geteekend. In het jaar 1616 werd hij als Secretaris van Staat , benevens Franco van der Goes, Burgemeester van Delft , en A driaan Baert, Pensionaris van Alkmaar, gelast tot het hezegelen der papieren van Amster­dam , benevens die van haren Pensionaris H op , gemagtigd. Beau m on t. was een werkzaam staatsman en van het grootste gezag *en invloed bij ongelijke tijdsomstandigheden , in welken hij zich echter meesterlijk moist staande de houden. De groote S i m on van Slin gel a nd , de zoon zijner zuster, was zijn leerling in staatszaken. De tijd die hij niet aan zijne ambtsbezigheden besteedde , wijd­de hij aan de beoefening van de kinidkunde toe. Daar hij veel liefhebberij had in het aankweeken van vreemde gewassen , en zeer rijk was, spaarde hij noch moeite noch tijd om den tuin , dien hij te 's Gravenhage bezat , te verrijken. K i g g e 1 a a r deed de schat­ten , welke die tuin bevatte , kennen , door er in 1690 eene Cata­logus van uit te geven. De hortus medicus te Amsterdam ont­leende daaruit , volgens het getuigenis van C r o m m e I i n , die er de Catalogus van opmaakte , eene grooten rijkdom van planten. Lin- met • n a e u s spreekt in de voorrede van zijnen Hortus Clitfortianus lof van Bea um on t als hebbende veel bijgedragen tot de vooruitgang der kruidkunde , en tot het invoeren van vreemde planten in Europa (1). (1) Dit wordt door de Schrijvers van de Biogr. Nationale abusivelijk Aan zijnen bier voor vermelden grootvadcr toegescbreven. 222 Beaumont overleed den 8 Februarij 1686, en ,was bij Co r- n e l i a van Strij en , met wie hij den 10 Februarij 1667 gehuwd was , vader van acht kinderen ; zijnde Ca tharina van Bea u­ rn on t, geboren 9 December 1667 , en gehuwd met Jacob Pi e­ tersz. van Ca ttenbroek; Isabella van Beaumont, gebo­ ren 8 April 1669, getrouwd met Mr. Pieter Hen.drik Cloeck; Herbert van Beaumont, Raadsheer in den Hove van Holland die in 1730 ongehuwd overleed; A. driaan van Beaumont . , ge­ boren in 1674 , en ongehuwd overleden in 1727 ; Simon van Beaumont, Jong overleden; Simon van Beaumont, Ontvan­ ger van de Convoijen en Licenten te 's Hertogenbosch , ongehuwd overleden in 1720; Mr, Philip Quiryn van Beaumont, ge­ boren in 1676 , Raad en Pensionaris te Delft , overleden 23 Junij 1728, en Arnoldina Cornelia van Beaumont, geboren in 1685, en gehuwd in 1722 met Jan Frederik Baron van Fri es­ heim, Luitenant-Kolonel der Infanterie. Zie BaIen, Beschrijv. van Dordr., bl. 936, Negociations de Mons. le Comte d'A vaux en Hollande, Tom. II. pag. 98 et suiv. ; Valk enier Vertverd Europa, D. II. bl. 161, en Cone van de Memor., bl. 31-40 ; van Loon, Nederl. Historip.; D.1I1, bl. 124; Wagenaar, Vaderl. Mist. D. XIV, bl. 273 en 274, D. XV. bl. 185; Kok, Vaderl Weer­ denb.; Chalmot, Biogr. Woordenb. Seheltema, Staatk. en vooral Tideman, Inleid. voor de Gedichten van S. van Beau­ mont, bl. XIV ; Algem. Konst. en Letterbode voor 1845, D. II. bl. A841-346 en 354-357. BEAUMONT (ABR.. vAN), waarschijnlijk tot het zelfde ge­ slacbt als de voorgaande behoorende , heeft in het fiat gezondett: Dichtmatige Bespiegeling over het Lijden van Jesus Ch.ris­ tus en den Heidelbergsche Catechismus , Haarl. 17443 , 8°. , tweede druk Amst. 1763..4°. Kort begrip van de meest Janmerkenswaardige ,oaken, voor­ komende in de Nederlandsche Historian, sedert het jaar 1555 tot het sluyten der vrede te Utrecht, in 't jaar 1713. Door den Wel-Eerwaarden en seer Geleerden Heere J ak o b Niko­ laas Cr e y g h t o n , in zym Leven Bedienaar des H. Evange­ liums te liaerlem. In dichtmaat gebracht door Abraham van Beaumont. Te Haerlem 1758. 8°. Vermanklijk Buitenleven, Amst. 1764. 4°. Alles meer stichtelijk dan dichterlijk. Zie van Abkoude, Naatnr. van Nederd. Boek., D. I; van Ab­ koude en Arrenberg, 1 V aamreg. van Nederd. Boek, Witsen Geys­ beek, Woordenb. der Nederd. Dichters Algem. Konst. en Letterb. voor 1845, D. II. bl. 357. BEAITSAR (ABRAILAM THEODORUS), geboren den 9den September 1785 te Oosterland op het Zeeuwsche eiland Duiveland , waar ziju vader, Isaac Beausar, destijds Predikant was, had tot moeder Aletta Sara Wier s. Gevormd voor het letterkundige , eerst op de voortreffelijke Latijnsche scholen van Dordrecht, vervolgens te 223 Leiden in de school van W y t t e n.ba ch , en voor de Godgeleerd­ heid in die van van Voo rst , bleef hij zijn geheele !even door beide die wetenschappen znsterlijk met elkander vereenigd beoefe­ nen ; de eene uit liefhebberij als bijwerk , ter verpoozing van ern­ stiger bezigheden , de andere uit pligtgevoel als hoofdwerk , om aan den eisch zijner beroepsbediening te voldoen. Eerst in 1809 tot Predikant bij de Hervormden te Bleskensgraaf beroepen , kwanl hij vervolgens in 1810 te Groot-Ammers , in 1820 te Ritthem , in 1824 in de Oudenbosch en in 1826 in de Klundert , waar hij den 29 October 1836 ovprieed. Terwijl hij te Ritthem in de nabijheid van Middelburg stond , werd hij tot Lid van het aldaar gevestigde Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen benoemd , en vervulde hij daarbij herhaalde spreekbeurten met eene beschouwing der redekunstige schoonheden van Homerus dichtstiji , welke hij naderhand op nieuw omge­ werkt en vermeerderd , met eene opdragt aan het Zeeuwscl Genoot­ lchap , in het licht gaf onder den titel van .De alias van Homerus , tot model voor den Redenaar, , in vier redevoeringen ; door A. T. B. Leiden , 1828. gr. 8°. Ter bevordering , onder zijne mede-Christenen , van leerzaam en stichtelijk onderwijs, had hij twee jaren vroeger uitgegeven een: Handboek , of Christalyk weekblad , tot voorbereiding , om over Feest en Lijdensstoffen met vrucht te hooren prediken. Breda, 1826. gr. 8°.. Eenige jaren later liet hij , met het zelfde oogmerk , daarop volgen : De brief van den Apostel P aulu aan de Romeinen , bij ze van verklarende omschrfiving bewerkt , tot huisgods­ dienstoefening. Dordrecht 1831. gr. 8°. Alle welke geschriften van 's mans grondige kennis , onvermoei­ -de vlijt en lofwaardige gezindheid ruimschoots getuigenis dragen. Ook ziet nog . van hem het licht Afscheidsrede gehouden te Groot-Ammers , Middelb. 8°. Als Predikant nam hij de Evangeliebediening met getrouwheid en ijver waar. Regtschapenheid en opregtheid versierde hem als mensch. Nimmer , of uiterst zelden , zag men hem in drift; goed­ liartigheid , verlangen tot mededeeling van het geen hij wist , maar meer nog zucht om van anderen te leeren ijver voor de vervul- ling zijner atnbtsbezigheden en toeneming in kenhis , eerie loffelijke begeerte om zelf de onderwijzer zijner kinderen te zijn , .waartoe hij dan ook een groot gedeelte van den dag afionderde , kenmerk­ ten dezen waardigen man. Bid zijne echtgenoote Adriana Cornelia van Duuren, had hij elf kinderen verwekt, van welke hem 8 overleefden ; onder deze heeft zijn zoom Nicolaas God fr ied Bea usar ,t.eboyen den 23sten April 1817, thans 2e Luitenant bij het tweede Regement Infante- rie , zich gunstig doen kennen door het schrijven van : Theorie der Rekenkunde voor Onderwy zers en eenig zing geoefende leerlingen , Amst. 1844-1850. 3 stukjes. IL 8°. Verzarnelingen van oefeningen en voorbeelden daarop, Amst. 1846-1848. 3 stuljes. Id. 8°..dntwoorden op die voorbeelden, Amst. 1846-1848. 3 stuk-jes. kl. 8°. Nederland. Geographisch Hislorisch overzigt , net eene korte levensschets der beroemdste mannen en vrouwen , Bergen op Zoom 1852. gr. 8°. Zie Algem. Kona:. en Letterb. voor 1821, D. II. bl. 24, 1836, D. IT. bi. 353-355; Recensent ook der Recensenten, 1828, bI. 413-421 uit de familiepapieren aangevuld. BEAUVAL (JEANNE OLIVIER) geboren BOURGUIGNON. Zie BOUR­GUIGNON (JEANNE °um!). BEAUVOIR of BEAUVOIS (FILIPS VAIN LANNOY Beer VAN). Zie LA.NNOY (Funs vAPO. BEBBER.geboren te Dordrecht den 1 Augustus 1636, oefende zich in de wetenschappen te Utrecht, en werd 20 jaren spud zijnde , tot Doctor in de Geneeskunde gepromoveerd. Hij was een geleerd man die in zijne geboortestad de praktijk beoefende tot aan zijne dood toe , welke voorviel op den 3 September 1668 , Door hem zijn uitgegeven De voornaamste Handgreepen der Heelkonst, tweede druk, Amst. 1685, 8°.Ware en vaste gronden van de Heelkonst, ford. 1668. 12°. tweede druk, Amst. 1685. 8°. Zie Ba i en, Beschrijv. van Dordr., b1.2%,8, van Abkoude, Naam. reg. van 1Vederd. Boek., D. I. St. I; Chalmot, Biogr. Woordenb. BECA (JoHANNEs DE). Zie BEKA (JonANNEs BECANUS (SYVERT) of SIBERT 13E., is omtrent het jaar 1270, waar­schijnlijk to Beekbergen , een dorp in Gelderland , geboren. Den be­hoorlijken ouderdom bereikt hebbende , werd hij Karmeliter Monnik in het grode klooster te Keulen , en vervolgens tot Priester geordend ; ook verkreeg hij de waardigheid van Doctor in de Guslgeleerdheid ; in 1312 was hij lid van het algemeen Concilie te Vienne in Frank­rijk ; ook vindt men hem als Hoogleeraar in de Godgeleerdheil genoemd. In 1324 was hij Provinciaal van Neder-Duitschland; en in 1327 en 1830 van bog- en Neder-Duitschland beide. Deze. Monnik stierf in zijn Idooster te Keulen in 1333 , en werd aldaar in het koor van de kerk ,voor het groot autaar begraven. B e c a n u s werd in zijn tijd gehouden voor een schrander prediker er­varen in de Kerkelijke Geschiedenis , een grondig Godgeleerde eh scherpzinnig Wijsgeer , ook was zijn roem niet minder ten aanzien van deugdzame hoedanigheid; volgeus sommigen stierf hij in eene reuk van heiligheid. 114 heeft onderscheidene werken geschreven , al. daar zijn : Commentarius lihros guatuor Sententiarum. Summa Censurarum Innis novi. Super Regulam ordinis sui etc. Zie Luiscius, Algem. Hist. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woo?' denb. ; Biogr. Univer's. BECANUS (Apia ANus) Of ADRIAAN VAN HILVARENBEEK, een der genen' die men onder de martelaren van Gorinchem telt. Hij was geboren te Hilvarenbeek , in de Meijerij van 's Hertogenbosch , en sedert vijf en twintig jaren Premonstratenser Monnik in de Abdij van Onze Lieve Vrouw te Middelburg , waar hij , door zijn vreedzaam en stichtelijk le­yen , aller achting verworven had , toen hij in het begin van 1572 als Pastoor naar Monster, een dorp in Delfland , gezonden werd; op zijnen togt derwaarts was hij in groot gevaar van te vergaan; maar nit dit gevaar gored, was hij naauwelijks drie maanden in zijne kudde werkzaam , of hij werd door de Watergeuzen, die Brielle bezet hadden , in zijne Pastorij overvallen en gevankelijk naar die stad ver­voerd , buiten welke hij den 8 Julij 1573 , met nog achttien andere Geestelijken , in eene schnur van het St. Elizabeths-convent te Rug­ge werd Opgehangen. Zijne blijmoedigheid en zijn geduld onder de bittere mishande­lingen en smaadheden hem aangedaan en de troost en versterking, die hij zijne medgezellen in het ongeluk wist in te boezemen, wor­den bij de Katholijke schrijvers hoog geprezen. Zie Estius, Hist. des Martyrs de Gorcutn; v(an) H(eussen) en v(a n) R(h ij n) Kerkel. Hist en Outh. D. III. St. H. b1.252, D. IV. St. HI. hi. 23 ; (A. van Gils) Kathol. Meyerysch Memorieboek, bl. 377 en 378; R. K. Jaarboekje voor 1837, bl. 201, voor 1838, bI.149. BECANUS (JoHANNEs). Zie BEKA (JoukriNEs a). BECANUS (JOHANNES GOROPIIIS), geboren den 23 Junij 1518 te Gorp , een gehucht onder Hilvarenbeek , ontleende zijnen naam van die beide plaatsen. Hij oefende zich , na de Latijn.sche school te hebben verlaten , te Leuven met zeer veel ijver in de wijsbe­geerte en geneeskunde , onder Reinier Gemma, terwijl hij tevens ook van de mathematische lessen diens Hoogleeraars gebruik maak­te ; vervolgens doorreisde hij Italie , Spanje en Frankrijk , e‘n bragt het zoo ver dat hij tot Geneesheer van Koningin Eleon or a , huis­vrouw van Francis cu s I , Koning vanyrankrijk, en van Maria„ Koningin van Hongarlje , beide zusters van Karel V, werd be­noemd. Hij nam dien post zoo wel naar genoegen waar, dat eene dier Vorstinnen hem bij Karen nitersten wil eene jaarlijksche lijfrente besprak. In de Nederlanden teruggekeerd, zette hij zich met der woon te Antwerpen neder, waar hij veel praktijk kreeg en in vriendschap geraakte met B e n e d i c t u s Arias Mont a nu s, die F i l i p s de Ii zoo sterk voor hem innam , dat deze hem de be­diening van Lijfarts met een aanzienlijke jaarwedde aanbood 3 en hem bij voorraad met een belangrijk geschenk vereerde; dock B e-c a n u s , verdriet in het hofleven krijgende, en vervolgens een te­genzin in de praktijk der medicijnen , nam het besluit die te laten Naren, ten einde zich geheel op de beoefening der fraaije lettereb. 15 en der oudheid toe te leggen, ook zou men oppervlakkig zeggen , dat hij hierin naar wensch moest geslaagd zijn , want hij bezat eene bijzonder doordringende vatbaarheid , en verstond de Latijn­sche, Grieksche en Hebreeuwsche talen zeer grondig ; .daarbij was hij ongemeen ervaren in de oude ent nieuwe Teutonische of Duitsche spraak ; maar het was een hoofdig man , zeer verslaafd a-an zijne eigene zonderlinge begrippen , en in wiens geest een zeier verwar­rend enthusiasmus plaats vond , welke hem vreemde doolpaden deed bewandelen; onder meer andere ongerijmdheden beweerde hij , dat Adam de Cimbrische of Duitsche taal heeft gesproken. In den avond van zijn, leven, zette hij zich te Luik neder,, waar hij met den Antwerpschen Bisschop L e vinus Torrent ins , die reeds vroeger gemeenzaam met hem had omgegaan, veelvnldige gesprek­ken hield, en in kennis kwam met den Prins Gerhard v an Groesbeek. De Hertog van Medina Celi hem naar Maastricht ontboden hebbende, werd hij aldaar ziek en overleed den 28sten Junij 1572. Catharina d es Cordes, zijne huisvrouw , eene dochter van Jakobus des Cordes en van Isabella de Bernuy, of lie­ver Bernouilli, was vroeger gehuwd geweest met J e r o n i m u s Herman, en schonk Becanus twee dochters, Isabella en Catharin a, welke laatste gehuwd is geweest aan Anthony van Zurek. Het afbeeldsel van B e c an us dat vrij wel geteekend is , vindt men voor in zijne Opera posthuma en een door B ou­1 on n o i s in zijne Bibliotheca Belgica. Van Becanus zijn: Originum qentium libr. IX in quibus : Atroatica , Giganto­machia , Niloscopium , Cronia , Indo- Schytica Sazanica , Go­to-Danica, Amazonica, Venetica et Ilyperborea Antv. 1569. fol. Origines Antverpianae , lib. IX. 1572. Opera , hactenus in lucern non edita , nempe Ilermathena , llieroglyphica, Vertumnus ) Gallica , Francica , .Hispanica , Antv. 1580. folio. Poemata aliquot satin acuta , in gratiam amicorum. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem Hist Woordenh. ; Saxe, Ottotnast. Liter. , Pars III, p. 391;• K o k , Vaderl. Woordenh. ; Chalmot, Biogr. Woordenh.; (v an Gils) Ka­thol. Meyerysch Memorieb , hi. 378; Biogr. Nationale ; v a n Ka m-p e n, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. I. bl. 217; Biogr. Univers. ; Hofman Peerikamp, De poet. Latin. Neerl., p. 98 en 99 ; Hoeufft, Parnasus Latino-Belgicus , p. 32. BECANUS (MARTI/as), of MAARTEN TAN BEEK , een beroemd Jezuit , geboren te Hilvarenbeek , omtrent het jaar 1561 , oefende zich in de wijsbegeerte te Keulen , en werd, den 4den Maart 1583 , met de waar­digheid van Meester in de vrije kunsten bekleed , in het zelfde jaar begaf hij zich in het Genootschap der Jezuiten , waar hij sedert in bevestigd werd , door de aanneming der vier geloften. Vier jaren als Rec­tor de Jezuitenschool bestuurd hebbende , werd hij Leeraar der Wijsbegeerte in het kollegie der drie kronen te Keulen, waar hij verbleet van 1590 tot 1593; vervolgens werd bij Doctor in de Godgefeerdheid en onderwees die wetenschap als iioogleeraar gedu­rende 22 jaren , eerst te Wurtzburg, vervolgens te Mentz en daar­na te Weenen in Oostenrijk , alwaar hij omtrent het jaar 1613 werd beroepen door Keizer Ma t t h i a s. F e r d i n an d II, koos hem vervolgens tot zijnen Biechtvader , en gedurende drie jaren was B e­ca nu s in die betrekking, tot genoegen van het geheele hof, dat met verwondering zag , hoe die Jezuit zich, tegen de gewoon­te van die van zijne orde, met geenerlei staatszaken bernoeide , maar zich enkel met boekoefening en het waarnemen van zijne pligten bezig hield; met zijne klinimende jaren , begaf B eca n us zich tot eene gestrenge levenswijs , nam al het huishoudelijke in per-soon waar, maakte zijn bed op enz. Na eenige dagen smartelijke pijnen van het kolijk verduurd te hebben , stierf hij in het colic­gie te Weenen den 24sten Januarij 1624. Niet zonder rede hebben hem de R. K. aangemerkt als een • der voornaamste verdedigers van hunne geloofsbelijdenis , want hij was buitengemeen ijverig in het wederleggen der Protestanten. Voorts bezat hij een gelukkic, geheugen, was begaafd met een gezond oor- u deel , sprak en schreef met eene ongemeene eenvoudigheid. Zijne zeden waren eenvoudig en geregeld, zijn voorkomen innemende , en zijn omgang vriendelijk en beschaafd in zijne uitdrukkingen. Deze hoedanigheden verwierven hem de achtilv van velen , zelfs die van sommige Protestanten. Zijne spreuk was : Antigua vir­tute et fide (Naar oude deugd en trouw). Hij heeft geschreven en uitgegeven : Theologia scolastica , ook uitgegeven onder den titel van Sum­ ma Theologiae scolasticae, of van Theologia scolastica universa. . Quaestiones de fide haereticis servanda , Mogunt 1609. 8°. .Refutatio apolop,iae Jacobi regis , Mogunt 1610. 8°. Refutatio torturae torti contra sacellanum regis Angliae , Mogunt 1610. 8°. Duelluen cum G. Fockero de primate regis Angliae , Mogunt 1612. 8°. . Controversia anglicana de potestate regis et Ponti ficio , Mo- gunt 1612. in 8°. hetwelk te Rome is op den Index geplaatst, als bevattende valsche , •schandelijke en oproerige stellingen. Tractatus scolasticus de libero articulo , Mogunt 1613. 8°. De judice controversiarutn , ibid. 1616. in 8°. De republica Ecciesiastica libri IV, Mogunt 1618 en 1619. 8°. Analogia veteris . ac novi Testamenti, Mogunt et Paris 1620. in 4°. , zijnde dat zijner werken , hetwelk de meeste opgang ge­ maakt heeft. uilanuale controverszarum hujus temporis Libri V, Ingolstadt 1624 , herdrukt te Rome in 1550 met verbeteringen en bijvoeg­ sels van den Jezuit P. Fa u r a. Opera tractatibus posthumis aucta, II vol. Mogunt 1649. in folio Eenige zijner godgeleerde werken zijn in twee stukken in folio bijeengedrukt , het eerste begrijpt : Summa Theologiae Scolas­ticae ; het andere : Opuscula Theologica sive controversiae fidei inter catholicos et haereticos hujus temporis , in quibus eorumdem haereticorum prava dogmata et opiniones explicantur et egregie refelluntur. Zie: van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb; Luisciu s, Algem. Mist. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; (A. van Gils,) Katholijk Meyerysch Memor., bl. 379 en 380; Glasius, Godgeleerd Nederl. BECIIJS (JouiNNEs), zoon van Gillis Becius en van Maria de Bert, werd den 9den December (oude stij1) 1558 , te Frank­fort geboren, en na zijne studien volbragt te hebben , Predikant bij de Hervormden te Antwerpen. Na de overgaaf van die stad aan Parma, vertrok hij naar Emden ; vervolgens werd hij, in 1586 te Dordrecht beroepen , waar hij den 16sten Januarij (oude stiji) 1626 aan de gevolgen van den steen overleed. Hij liet bij zijne huisvrouw, Cat lijntj e Droogenbrood, vijr kinderen na , onder welke vier zonen, die alien het leeraarsambt hebben bekleed; als: C a r olus B eci us, in 1622 beroepen tot Predikant te Rijsoort, en van daar in 1637 naar Nieuwpoort vertrok­ken ; Johannes Becius, eerst Predikant te Groote Lindt-en­Heer-Oudelands-Ambacht , daarna te Nieuwpoort, vervolgens te Fg­naart- en Heynineen , van waar hij den 20 Januarij 1617 naar Zierikzee beroepen werd; I z a a k B e c i u s, die mede Predikant was, en A egidius Becius, van 1613.-1621 Predikant te 's Gra­vendeel en sedert te Zwijndrecht waar hij in 1641 zijn eervol ontslag bekwarn , waarna hij den 29 Augustus 1643 overleed. oh annes Becius wordt te regt een der uitstekendste man­nen van zijnen tijd genoemd; geen wonder dus dat hij in 1618 een der Afgevaardigden op de Synode Nationale to Dordrecht was , maar hij wist er zich dan ook zoo te gedragen , dat hij vol­gens getuigenis van een zijner tijdgenooten (1) welligt de eenigste was » die in de farieuse tumulten van de Synode Nationael , voir ende » naer , in gonst was by alien , omdat hij partijen vremd , naer de » waerheid joegh en3meer aen godsalighe progressen: als aen opi­» nien hechtte ;" en indien de wensch van Becius ware vervuld geworden , dan zmiden de » Remonstrantsche en Contra-Remonstran­» schen troublen nooyt zoo heftigh syn uitgebarsten , maar minnelyck » syn geschikt. — Maar eylacy wie sonde 't weerstaan?" Met die zucht om een zoo gevaarlijk uitbarsten tegen te gaan, was hij lid van de Vergadering der zeventien Predikanten , die in Mei 1607 te 's Gravenhage het houden der Nationale Synode zou voorberei­den. In dien zelfden geest woonde hij de zamenspraak bij van (1) Polyander a Kerckhoven. Gomarus en Arminius in 1608 en drie jaren later de Haag­ sche Conferentie; terwijl hij insgelijks tot de drie Contra-Remon­ strantsche Predikanten behoorden , die, op het voorstel van W i I­ lem Lodewijk , Graaf van Nassau, eene onderhandeling te Delft hielden met drie Remonstrantsehgezinde Leeraars. B e c i us had wegens zijne voorzigtigheid , schranderheid en ge­ inatigdheid , niet alleen een groot gezag bij de kerk , maar ook bij de hooge en stedelijke Regering gekregen. Dikwijls diende hij haar met zijnen raad, en vervulde hij hare commission, gelijk o. a. in 1609, toen hij met Bartholomeus van Seigwaert, »Sche­ n pen in wette, tot Leyden reisde, om seeckere saecken de Heeren » bekent." .Met warmen ijver stond hij alle nuttige inrigtingen voor,, en aanhoudend wekte hij het kerkelijke en wereldlijk bestuur op , om »geleerdheit , die noodighe kennis , om capabel voir de » dienst J. C. te syn , krachtelyk te bevorderen." Onder het veel­ vuldig nut , dat hij , als Curator der Latijnsche school , waartoe hij reeds omtrent een maand na zijne aankomst te Dordrecht benoemd werd , hielp stichten , behoort de oprigting eener openbare Biblio­ theek. Dat Be c i u s zelf letterkundige serdiensten moet gehad hebben blijkt daaruit , dat hij tot die Predikanten werd gerekend, welke, tot het werk der Bijbelvertaling en. herziening van eene nieuwe overzetting bekwaam werden geacht. Behalve zijn brief aan Johannes ITy tenbogaer t en zijne, bij Brandt (1) voorkomende schriftelijke verklaring, schOnt nog bij zijn leven het Licht te hebben gezien : Christelijk onderwijs over de .Heidelbergsche Catechismus , 1618. 8°. Na zijne dood gal zijn noon A e g i d i us de volgende werden van hem in het Mit: Bet exemplaer der ghesonde woorden ofte corte verclaringe van 't Geloove, Liefde en Hope. Ghedaen in fornte van een ghemeene belydenisse des Christelycken gheloofs , nae de ordre des Heydelbergschen Cathechismi , met het motto non confun­dit iustificat Christus , Dordt. 1631. kl. 8°. Spiegel der cleyne IPerelt. Dat is : verthooninghe van de broosheyt der dillerheylichste ,* bewesen in het Exempel der sonden Loths , beschreven Genesis cap. XIX vers 31 tot dat eynde des capittels , Arnh. 1638. 4°. .Het ghesette exemplaer der Godtloosen ofte de .Historie van, Sodoma ende Gomorrha , eertyts verclaert int XXV predica­tien , wt Genes. , cap. 18 en 19 , Arnh. 1639. 4°. .Noach ofte de Historie der Diluvie enz..predica-tien , Arnh. 1640. 4°. Declaratio peregrinationis Abrahami. Dat is : een vercla­ringhe van des H. Patriarchs Abrahams ghezeghende ende gheloovighe vreetndelingschap , verscheyde predicatien enz. Arnh. 1642. 4°. (1) Hist. der Reform., D. III. hi. 933 en 934. Nog bestaat er van hem in Ms. eene uitvoerige Verhandeling over het trouwen der ongedoopten. J o han nes Becius had tot anagramma en cibans oveis (Zie mij de schapen weidende). Zijne afbeelding door D. van Hoogstr a­t e n vervaardigd , heeft het volgende onderschrift: The u het geest'lyck broot recbtsinnich heeft gesneden, (0 Dordrechtsche Gemeent rustsamich en vol vreden) En als een Herder trouw u stichtlyck heeft geweydt , Die jaren viermael thien met song u heeft geleyt , Tot aen die SOETE BEEK die sielen troost can geven , Die wert u hier verthoont gecontrefait nae 't Leven. Ey MP toch by die leer , die hij met vasten pint Geleert , verdedicht heeft , met hart , met siel , met mont , Wt Godes Ileylich woort , tot spyt van die 't weerstonden. Syn grondich cloeck beleydt can 't Haaghs gespreck oorconden. Zie, behalve het boven aangehaald werk , B a len, Beschrijv. van Dordr., bl. 663 en 676; Uytenbogaert, .Kerckelijcke Hist. 334-336; Ypeij en Dermout, Geschied. der Ned. Herv. Kerk, D. II. Aanteek. H. 121, 122, 126 en 129; Algem. Konst -en Lettet­bode voor 1846, D. I. H. 5; GI a si u s, Gadget. IVederl. ; en vooral Dr. S c h o t el, Kerkel. Dordr. D. I. bl. 223-234, dien wij bier groo­tendeels gevolgd zijn. BECIUS (Jonvins), naar sommige gissen een kleinzoon van den voorgaande , uit diem zoon I z a a k Becius, omtrent het jaar 1622 te Niddelburg geboren , was Candidaat in de Godgeleerdheid en Proponent , alsmede Predikant onder het Kruis , or van den zoogenaamden Olijfberg , toen hij zich in 1664 eerst in eene bij­zondere zamenspraak met iemand , en naderhand voor afgezondenen van den Kerkenraad, verklaarde ten aanzien van de leerstukken der Drieeenheid en Goddelijkheid van Chri st u s met de Socinianen overeen te stemmen , en betrekkelijk de vijf bekende punten , het gevoelen der Remonstranten te omhelzen ; hierdoor haalde hij •zich veel onaangenaamheden en verdrietige ontmoetingen op den hats, welke van dat gevolg waren , dat , na men- gedurende een tijdvak van vier jaren vruchteloos getraoht had, hem van zijne dwalingen te overtuigen, hij bij zijne opgevatte gevoelens verbleef, en goed vond naar Holland te vertrekken , na alvorens zijne kerkelijke at--testatie , zoo al niet aangaande zijne leerstellingen , ten minste be­trekkelijk zijne zeden en gedrag , welke ook onbesproken waren, verzocht te hebben ; daar hem die . telkens gewiigerd werd , ont­stak hij hierover zoodanig in toorn, dat hij zich grootelijks belee­digd achtende , in druk uitgaf: Apologia niodesta J. B. IC Z. dat is sedige en christelfjche verantwoordinge van Johannes Be cius, Middelhurger in Zeeland , waarin aangewezen tvert de occasie en oorzaeck van de scheuring , die onlangs gevallen is tusschen Item en eenige Gereformeerden en wet men van sin persoon to oordeelen heeft. Eleutheropoli bij Eleutherius Trasimachus 1668. 4°. die echter we1 ver van eene gunstige uitwerking voor hem te heb­ben , niets anders te weeg bragt , dan dat de regering van Middel­burg , den 2den Julij 1678, voor bet stadhuis bet afkondigen: » Dat het Boeksken van J. B e c i us verklaard werd voor een gods­» lasterlij k , verdoemelijk , zielverderfelijk , fondamentlijk dwalende »schrift , en op zware penen verbooden eenigzins hetzelve te divul­» geeren , en belast dat de genen die het hadclen, moesten aan » de A. Magistraat overbrengen ;" na hem alvorens een bevel te huis gezonden te hebben, om de stad en provincie te ruimen ; hier ge­hoorzaamde hij tersiond aan , begaf zich eerst naar Dordrecht, voorts naar Rotterdam en ten laatste naar Amsterdam , waar hij naar alle waarscbijnlijkheid zich tot zijnen dood toe heeft onthou­den , en in een hoop gevorderden ouderdom is gestorven. Voorts werd op den 14en Augustus van het zelfde jaar 1678 , in de Middelburger Kerkenraad besloten, » om achtervolgens de resolutie » van het Collegium Qualificatum , des morgens daaraan , zijnde Zon­» dag , in alle kerken bij openbare aflezing aan de gemetnte , zijne »schadelijke gevoelens hekend te maken , haar te waarschuwen voor »zijne bekende leer en mondelinge en schriftelijke gemeenschap enz." Ook schreven tegen zijne Apo!ogie David L a ec her, Petrus Appeldoorn en wel inzonderheid Nicolaas van Hoorn, toen Emeritus Predikant van St. Aagtekerke, waar tegen B e c i u s weder in 't Licht gal: Defensio Apologiae modestae et Christianae J. B. dat is : Bescherminge van de zedige en Kristelyke verantwoordinge van J. B. strekkende tot Antwoord op het Tractaat daartegen , nitgegeven door P et r u s Appeldoorn enz. Amst. gedrukt voor de Oprechte Ch,ristenen. 1669. 4°. Probatio Spiritus Authoris Arrii Redivivi , dat is : Beproe­vinge van de Geest des Autheurs van Arrius .Redivivus , be­schreven door D. Nic o 1 au s van Hoorn, gewesene Predi­kant te St. Agnitekerk, alsmede Beproevinge van de Geest van David Laecher, Pastoor in de Polder, gedrukt voor alle Oprechte Chiistenen , 1669. 4°. en Nadere Beproevinge van de geest des Autheurs van 't Boek Arrius Redivivus, beschreven door D. Ni c o l au s van Hoorn gewesene Prediker in St. Agnitekerck , gedrukt voor de Lief-hebbers der Waarheit , 1669. 4°. Bit laatste werd door de regering van Middelburg zoo gramstorig opgenomen , dat het op h haar bevel door beulshanden werd ver­brand. Veel heeft B e c i us gescbreven tot verdediging van zijne aangenomene gevoelens , doch uit geen zijner geschriften kan men die beter leeren kennen , dan uit het volgende , waardoor hij zich ook het meest heeft berugt gemaakt , doch hetgeen zeldzaam is te bekomen. of Christelijk Onderwijs waerin klaer en bondig gehandeld wort van veel voorname Hoofdstukken, seer noodig geweten ter saligheyt, tot onderrichting van ale Institutio Christiana dolende Christenen : op de wijse van een samenspraeck tus-schen een discipel en sijnen Meester, , t' Amst. gedruckt voor den Autheur. 1678. 8°. Behalve dit heeft hij nog geschreven : ,Wederlegginge van het Traktaet welhs, Titel is : Redenen waerom d' Ed. Achtb. Magistraat den Nenniiten te Deventer niet mag toelaten conventiculen to houden , Amst. 1671. 4°. Verantwoording voor de verdrukte Waerheyd; welke seer onchristelijk wordt benadeelt en te kort gesproken van J a c o-bus Oldenburg, Prediker tot Witmarsum, in syn Boek genaemt : Nietigheyt en Ongegrontheyt der Sociniaensche Gods-dienst. Amst. voor den Autheur. 1682. 8°. Antwoord op de LIII vragen van D. Tarq. Poppinga, 1684. 12°. Twiffelingen en swarigheden over de Dry-eenigheyt voor­gestelt aan J. v. K., door J. van Ol denbur y , Predikant tot Embden , saamen net de oplossingen en ontknoopingen derselve , door Tar quinius Popping a, Predikant te Pieterbierum ; waarbij komt Beproeving en IP ederlegging van de oplossingen en ontknoopingen , door Joannes Becius , voor desen gereformeert Predikant in Brabant. 1687. 8°. Dubia Theologica , in genere Trinitariis motu : quibus sub finer addita sent quaedarn , in specie Reformatis mota a Joanne B e c i o M. Z., Pastore olim Reformato in Brabantia. Eleutheropoli 1687. 8°. Theologische Bedenkingen der .itrrianen voorgesteld , Elea-theropoli 1690. 4°. Zie de la Rue, Geletterd ZeeL , bl. 4-8; Kok, Vaderl. Woor­denb. ; Chalmot, Biog r. Woordenb. ; Biogr. Nation ; Biogr. Univ. BECK (DAVID), Kunstschilder,, geboren te Delft den 25sten Mei 1621. heeft onder meer anderen ook den beroemden A n t h o nij va n D ij k tot leermeester gehad. Zijn uitmuntend penseel , vrien­ delijk voorkomen en beschaafde zeden , bragten hem bij de aan­ zienlijkste grooten van Europa in achting, inzonderheid geraakte hij in gunst bij den zoo rampspoedigen Vorst Karel I, Koning van Engeland , wiens zoon Karel II de Hertogen van Y or k en Gloucester , als ook Prins R ob be r t , hij in hunne jeugd in de teekenkunst onderwees. Vervolgens geraakte hij in dienst van den Koning van Frankrijk, daarna van den Koning van Denemar­ ken , en eindelijk van Chris tin a , Koningin van Zweden , die hem inzonderheid boven anderen voortrok , onderscheidene geschen­ ken gaf, en hem tot haren eersten. Kamerheer aanstelde. Terwiji hij in dienst van deze zoo beroemde Vorstin was , bezocht hij Italie, Spanje Frankrijk , Engeland , Denemarken , benevens de meeste hoven van Duitsehland , ten einde alle de Potentaten en doorluch­ tige personen voor Naar uit te schilderen , die zij dan hare beeld­ tenis , uit zucht_om bekend te willen wezen , door Beck gieschilderd, deed aanbieden , waarop J o o s t van V ond el niet onaardig dit zesregelig vers heeft gedicht : • De liefde tot de kunst luickt op met grooter hope Van eere en prijs , nu B eck s de Vorsten van Europe , Et last der Koningin , door zijne kunst herteelt; En hun C hr i s t ij n vereert, in haer onsterflijck beelt. Zoo wort Gust a vu s bloet , van hof tot hof, herboren, Wie klaegt, dat aen dees verf en wissel wort verloren. Dit bedrijf van Ch r i s t in a bragt Beck veel voordeel aan, want daardoor bekwam hij negen gouden ketenen en gedenkpen­ningen van onderscheidene Koningen en Vorsten ten geschenke. Weinig kunstschilders zouden , naar men wil , de vaardigheid van B e c k hehben bezeten ; en nog minder zijn voor hunne kunst zoo goed beloond geworden. Op zijne reize bezocht hij ook Rome, waar hij eenige tijd vertoefde en in de schildersbent werdt opgeno­men , bij welke gelegenheid men hem den naam van gulden schep­ter gaf, uit hoofde van de pracht , welke bij bij die gelegenheid ten toon spreidde. De verbindtenis , waarin hij met Chris tin a stond , eindelijk moede wordende en naar vrijheid hakende , nam hij voor , in de tijd dat zij een speelreis naar Frankrijk zou doers , om eenige tijd te Parijs door te brengen , zijne Hollandsche vrienden to gaan opzoeken. Hij verzocht haar hiertoe verlof, hetwelk zij hem bezwaarlijk inwilligde , doordien zij wel het vermoeden had , dat hij zocht heen te gaan om nimmer weder te keeren , zooals ook gebeurde ; want hij overleed te 's Gravenhage op den 20sten December 1656 , niet zonder vermoeden van door vergif te zijn om het 'even gebragt. Men verhaalt van dezen schilder , dat hij in Duitschland rei­zende , door een onvoorziene ziekte werd aangevallen , en daar­door in zulk eene hevige flaauwte viel , dat hij zich ten eenen male gevoelloos. beyond , geen het minste teeken van leven gaf, en. men hem volstrekt voor dood hield; nadat hij na uitgekleed en uitgestrekt op het ledikant gelegd was , zochten zijne beide knechten in het zelfde vertrek , met een bottel wijn hunne droef­heid te lenigen. Onder het praten en drinken , zegt een dezer knapen , » dat wij 't onzen heer ook eens toebragten , hij heeft » het in zijn leven zoo gaarne gelust ," en met een staat hij op en houdt B e c k den roemer met wijn aan de lippen ; naar alle waarschijnlijkheid werkte de reuk van het geestrij k vocht zooda­nig op zijne zenuwen , dat hij er min of meer door bekwam, den mond opende en een weinig van den wijn inslurpte; de knecht , zonder vervaard te worden , zeide hierop tegen zijnen makker , »El » kijk , Jan , onze heer lust nog wijn na zijn dood ," en met een zette hij hem het glas andermaal aan den mond , waaruit B e ck eene frissche teug nam. Van then oogenblik of zou de schilder her­steld zijn , en nog jaren na die tijd geleefd hehben. Ziin portret vindt men bij Houb r a k en , Schouburgh der Schilders , D. 11. plaat C. Zie voorts dat werk , bl. 83-87; Beschryving der stad Delft bl. 783 en 784, Luiscius, Algem. lust.Woorden,b.; Kok, !Jaded. lroordenb., D. VI. bl. 1; Chalmot, Biogr. Woordenh.; Biogr. Na­tionale, waar hij abusivelijk Beek genoemd wordt ; I in merzeel Levens en Werken der Kunsts.; Biogr. Universelle , waar hij mede onder den naam van Beek voorkomt ; van W ij k Algem. wetens. Woordeub. BECKER (BERrihRDus) werd den 1 September 1776 te Kampen gedoopt, doch de dag zijner geboorte is niet bekend. Zijne ouders waren Hendrik Becker, organist aldaar, en A le yda Johan­n a B r u y n i e r. Op welke leeftijd hij begonnen is de muziek te beoefenen , kunnen wij niet met juistheid bepalen; waarschijnli sik is dit echter reeds vroeg geweest , daar hij van zijne jeugd at voor die kunst bestemd was. llij ontving onderwijs op de vioo! , piano en orgel , eerst van zijnen vader en naderliand van J oh an n Got t­lieb Nicola i, toenmaals organist te Zwolle, werwaarts de jonge Becker zich tot dat einde begeven had. Ook onderwees Nieolai hem in de theorie der muziek , waarin Becker tamelijk ervaren was. Eerst werd hij als • muziekonderwijzer aan het Instituut van Kinsberge n te Elburg geplaatst, van daar in 1805 als organist en stadsmuziekmeester naar Tiel beroepen , overleed hij ter laatst­genoemde plaats den 30 Maart 1846 aan verval van krachten , na­dat in 1830 zijne 25jarige betrekking te dier stede gevierd was , door het geven van een luisterrijk Concert, waaraan onderscheidene kunstenaars, dillettanten van Utrecht, Nijmegen en elders, hem ter eere , deel namen. Uit parti&uliere berigten opgemaakt. BECKER BzooN (JOHANNES JOSEPHIIS) werd te Amsterdam omstreeks den jare 1782 geboren in den burgerstand. Hij genoot slechts een middelmatig onderwijs en werd koopman. Van der jeugd of met eene zeer groote zucht vow-de beoefening der blunt- en Penning­kunde bezield , en gaarne de opsthriften in zoo vele verschillende talen op munten en penningen voorkomende, voor zoo verre hij die in boeken niet vinden kon , zelf willende ontcijferen , maakte hij zich door taai geduld en vlijtige oefening een aantal Ooster­sche en Westersche talen eigen voor zoo verre . daaruit woorden op munten voorkomen. Zoo had hij bet vooral in de Latijnsche , Grieksche en Arabische talen vrij verre gebragt en was hij de vraagbaak van een aantal, zelfs geleerde mannen , die dikwijls van zijne hulp in munt- of penningkundige zaken gebruik maakten. Ook bij het vervaardigen van Catalogussen voor. Amsterdamsche muntverkoopingen werden zijne diensten niet zelden ingeroepen. Beck e r dreef eenen uitgebreiden handel in antieke, middel­ eeuwsche en moderne munten en penningen. In dezen handel ging hij steeds met de ineeste goede trouw en eerlijkheid te werk. Ilij zelf bezat in eigendom ook eene aanzienlijke verzameling tnun -ten en penuingen van alle tijden en volken waaronder nnieke stuk -ken. In druk heeft hij niet anders uitgegeven dan ten fare 1833 eene Beoordeeling van het werk over de Luiksche munten van den Graaf van Renesse Breidbach, Te Amsterdam bij Wil-I ems voor rekening van den schrijver. Waarin hij tegen eenige beweringen van dien auteur te velde trekt en vele blijken van numismatische ervaring en historiekennis geeft. Becker, die, vooral in de laatste jaren zijns levens , een zonder­ling man was, was niet zeer gclukkig in zijnen handel in kruide­nierswaren. Dien handel had hij in zijnen ouderdom aan een zij­ner bloedverwanten op zekere voorwaarden afgestaan , doch wen er aah doze voorwaarden niet voldaan werd , nam Becker zelf de zaken weder op. Zij liepen hem tegen , en hij overleed , van de wereld als het ware verlaten , in lei 1849. Uit partikuliere berigten opgemaakt. BECKERS (PETRUS LAMBERTUS), geboren te Yenlo den 18 April 1789 , legde zich aan de Hoogescholen te Wurtzburg en Parijs op de Genees- en Heelkunde toe , in welke laatste stad hij in 1813 tot Doctor in de. Geneeskunde gepromoveerd werd. In 1814 trad hij in dienst als Chirurgijn-Majoor bij het Nederlandsch. le­ger. In April 1815 bij de ambulance van de 3e divisie geplaatst en met het leger te Parijs gekomen , werd hem het beheer van de Genees- en Heelkundige dienst in het hospitaal van het Ne­derlands leger te Parijs opgedragen. Van 1822 tot 1831 was hij geplaatst aan het groote Rijks-llospitaal te Utrecht , ge-durende welke tijd hij een ontwerp maakte om de militaire kweekschool voor Geneeskundigen uit te breiden , en de kweeke­lingen te kazerneren. In het laatst genoemde jaar tot eersten Of­ficier van Gezondheid titulair aangesteld, werd hij tevens benoemd tot Lid der. Commissie tot onderzoek ,van 'den aard en de meest geschikte, wijze van behandeling van den Aziatisehen braakloop. Nadat hij in 1832 ter beschikking was gesteld van den Inspecteur-Generaal van de Geneeskundige dienst B ernard, werden hem achtervolgens de meest belangrijke zaken , betreffende de Genees­kundige dienst opgedragen; zoo werd hij den 17 Julij 1837 be­noemd tot eersten Officier van Gezondheid. effectief bij het Genees-kundig bureau en het magaztjn van geneesmiddelen , als wanneer door zijne zorg het schoone rnaritieme-hospitaal te Willemsoord werd opgerigt. In het jaar 1841 aangesteld tot Inspecteur,, en eindelijk in het jaar 1845 tot Inspecteur-Generaal van de Genees= kundige dienst bij de Land- en Zeemagt , is er door hem , die een zeer vast karakter bezat en bijzonder ijverig wag, veel gedaan om de Geneeskundige dienst, wat het onderwijs aan de kweekschool betreft en de hulpmiddelen daartoe te hevorderen. Ook heeft 1)5 modellen vastgesteld van veldtoestellen , van sacoches d'ambulance , van medieijnwagens , en van eene ziekenwagen. Ten gevolge van. de groote geestinspanning werd hij in het voodaar van 1849 door eene beroerte getroffen , daarop in 1650 gepensioneerd zip , over­leed hij den 19 Augustus 1851 te Aken. Onderscheidene geleerde genootschappen , zoo als de Geneeskun. dige van Leuven , Brussel, Berlijn , Hamburg, Brugge , Antwer-pen , Hoorn , Willebroek , Weenen en Batavia , toonde zijne be­kwaamheden naar eisch te waarderen , door hem het lidmaatschap aan te bieden , terwijI het genootschap ter Bevordering van Heel­kunde te Amsterdam hem in 1845 tot Buitengewoon Lid benoemdc. Men heeft van zijne hand : Dissertatio medico-chirurgica de Hernia inguinali , Paris 1813. Verhandeling over den typhus en waarneming over den tetanus. Utr. 1819. gr. 8°. llij was Ridder grootkruis van de Orde der Eikenkroon , Kommandeur van den Nederlandschen Leeuw , en van de Orde van de witte Valk ; had den medaille van verdiensten van Nassau ; ontving in 1832 van Koning Willem 1 eenen brillanten ring , ter waarde van 100 dukaten , als een blijk van dank voor den ijver , -waarmede hij het onderzoek naar den braakloop in Duitschland had volbragt ; en in 1833 zond de Regering ,van 's Gravenhage hem eenen brief van dankbetuiging voor den ijv er door hem aan den dag gelegd , bij het onderzoek der cholera bij haar ontstaan te dier stede. Zie (van Cleef), Alpha& Naaml. van Boeken ; Algem. Konst- en Letterbode voor 1845 , D. II. hi. 266, uit particuliere berigten aange­vuid. BECKUM (MARIA vAN), een adellijke jufvrouw nit Overijssel , werd wegens hare Doopsgezinde gevoelens in 1544 door hare moe­der uit het huis verdreven , waarop zij hare toevlugt nam tot haren broeder Jan van B e c k u m , die te 'Utrecht schijnt gewoond te hebben. Op zekeren nacht werd zij aldaar in den slaap overvallen enmet haar broeders vrouw Ursel van Werdum, die de zelfde gevoelens was toegedaan , gevantelijk weggevoerd. Hier hadden zij veel aanzoek van de Roomsche geestelijken om weder tot de R. K. kerk terug te keeren , zooals ook te Delden , waar een Commissaris van het hof van Bourgondie kwam , om haar te verhooren. De wijsheid der schriftgeleerden feed echter schipbreuk tegen den vas-ten geloofsgrond dezer vrouwen. Zip betuigden eens gedoopt te zijn naar C h r i s t n s bevel , en dat de doop der bejaarden alleen, de schriflunrmatige is ; zij, geloofden ook niet dat de Heer persoon­lbk in het Sacrament des Avandmaals tegenwoordig is, maar dat men zijn dood moest gedenken bij de teekenen van brood en wijn. Daarop werden zij den 13 November ter dood verwezen. Toen men haar naar de strafplaats voerde , weenden velen uit het yolk wegens hare standvastigheid in het geloof, waarmede zij , een lid tot Gods verheerlijking zingende , den dood to gemoet trader. Naar Mar i a zeide : » Weent niet om hetgeen men ons aandoet : » wij luden niet als misdadigers , maar omdat wij bij C h r i s t u s nblijven en van G o d niet scheiden willen. Bekeert u slechts en » het zal u eeuwig welgaan !" Nadat zij elkander den kus des vredes gegeven en te zamen gebeden hadden , dat G o d hare Reg­ters mogt vergeven , en haar zelve ontvangen mogt in zijn eeuwig rijk , keerde Maria zich tot de 0 verbeid en smeekte die , dat ze niet meer onschuldig bloed zou vergieten. Den scherpregter die vloekte , orndat de keten , waaraan zij verbrand zou warden , niet naar zijn genoegen was, vermaande zij , zich nict zoo te bezondi­gen. U r s el wilde haars zusters einCle zien en als de Priester van Belden haar wilde afwenden , keerde zij zich om , betuigende, dat zij langs den zelfden weg de zelfde heerlijkheid zou te gemoet gaan. Toen Ma r i a verbrand was , vroeg men U r s e l , of zij nog niet af­wijken wilde , maar zij bleef volstandig en onderwierp zich aan bet lot van bare zuster. Aan een der knechten beval zij haren man te groeten en hem te zeggen , » dat hij God moest dienen." Bij het hout riep zij : n Onzen Vader die in de hemelen zijt ! " Ja , zeide de Priester, daar vindt men hem. » Omdat ik Hem daar » zoeke ," antwoordde zij , » moet ik de tijdelijke dood sterven ! " Op het hout tredende , glipte haar de voet nit. » Mij dunkt ik val af," zeide zij. » Houdt op ," riep de Regter, , » zij wil afwij­a ken !" » Neen ," antwoordde Ucs el, a de blok ontschiet mij ; ik wit in Gods woord niet bezwijken , maar gestadig bij Christus » blijven !" Zoo zijn deze twee nog jeugdige vrouwen standvastig gebleven en hebben haar geloof met haar bloed bezegeld. Zie T. van Bracht, Martelaers-spiegel der Doops-gesinde, D. II. bl. 65 en 66; Brandt, list. der Reform., D. 1 , hi. 146; Re­vius, Davent. Illustr.. pag. 264 kJ) 265; en vooral Blaupot Ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Gron., Overijss. en Oost-Friesl., D. II. bl. 14-17. BEDAULX (J0RAN HENDRIK) een Zwitser van ruim 80 jaren , was in 1793 Luitenant-Generaal van het voetvolk in Nederlandsche dienst en had daarin reeds zeven en vijitig jaren doorgebragt , na vroeger zeven jaren in Piemontesche dienst te zijn geweest. Sinds twee en een half jaar was hij Gouverneur van Geertraidenberg, toen dat stadje in dat jaar door de Franschen werd aangevallen. Den 25 Febrparij kreeg men berigt dat de Franschen zich in de nabijg elegen dorpen Capelle en Waspik vertoonde. Beda u b bleef hunne komst niet werkeloos verbeiden , maar zond in alleriji eenige Dragonders hen te gemoet , die hen nit Waspik verdreven. Dan anderendaags vertoonden zij zich met een veldstukje nog nader aan de stad , bij het Raamsdonksche veer , waar ook een schemata­seling plaats had , die den volgenden dag hervat werd; dock het verder naderen van den vijand niet belette. De Franschen kwamen intusschen ook van eenen anderen kant opzetten , en het gelukte hun , door overmagt van yolk , ondanks eon hevig schieten uit de stad , bij Steelhoven eene batterij op te werpen. Ilierop volgde eene opeisching der plaats door den Franschen Kolonel D e v a u x. De Gouverneur, een weigerend antwoord gegeven hebbende, ver­wachtte nu wel spoedig een bombardement , waarom hij de straten der stad gedeeltelijk deed opnemen of met west bedekken. De Franschen , intusschen de stad nog weer genaderd, wierpen aan Statendam weder eerie batterij op , van welke zij Geertruidenberg vervolgens beschoten , en er bommen inwierpen. .Nader en nader werd de stad door batterijen ingesloten en , nadat zij, vier dagen ach­tereen , bij tusschenpozen beschoten was , waardoor op sommige plaatsen brand ontstond, ten tweede male opgeeischt. Na eene korte onderhandeling werd tot de overgave besloten, op voorwaarde dat de bezetting met voile krijgseer zou uittrekken en zes veld­stukken medenemen. Op den 4den Maart was de stad in 's vij­ands handen, die er 150 stnkken geschut, 400 geweren , eene partij kruid en lood en eenige voorraad van levensmiddelen buit maak­ten. Aan B e d a u I x en de overige leaen van den krijgsraad , die wegens deze overgave ter verantwoording geroepen werden, viel , uit aanmerking van den slechten staat van verdediging dier ves­ting, eene volkomen regterlijke vrijspraak ten deel. Nog geen twee jaren later, namelijk den 20 Janurij 1795, zag B e d a u 1 x, die inmiddels , nadat de Franschen • Geertruidenberg verlaten hadden , weder Gouverneur van dat stadje was geworden , zich andermaal genoodzaakt die vesting bij capitulatie aan de Fran­ schen over te geven. Zie Vaderl. Dist. ten vervolge op Wagen a a-r,, D. XXV. bl. 435­437 , D. XXVI. bl. 109 ; C. van der A a , Geschied. van den Oorl. , van 1793-1302, bl. 356 en 357; J. Bo ss c h a, Ileldend. te Land, D. 111. hi. 24, 25 en 137. BEECERKE (BARTIIOLOMEUS VAN). Zie BIGGEKERKE (BAB,- THOLOMEUS VAN). BEECK CALKOEN (JAN FREDERIK VAN). Zie CALKOEN (JAN FREDERIK VAN BEECK). BEECKERTS VAN THIENEN (ADRIAAN). Zie THIENEN (ADRIAAN BEECKERTS VAN). BEECKMAN (IsAAc) of BEEKMAN geboren te Middelburg , om­ streeks het jaar 1570 , was een zoon van Abraham Be ec kman, een zeer bedreven Godgeleerde en Taalkundige , die pit Engeland te Middelhurg was komen wonen, en van S uz anna van R h e e. lsaa k, • die Doctor in de Geneeskunde was , legde zich met ijver toe op het beoefenen der Wiskande, in welk yak hij dan ook zoo bijzonder muntte dat hij wereldberoemd werd , en door alle in dat vak er­varen vreemdelingen , die in ons vaderland kwamen , met een be­zoek vereerd werd. Daar hij ook zeer bedreven was in do oude talen werd hem in 1627 het Rectoraat der Latijnsche seholen te Dordrecht opgedra­ gen , waarbij naderhand de waardigheid van Hoogleeraar in de Redeneerkunde gevoegd werd. Deze post nam hij met alle vlijt waar tot aan zijne dood , welke den 20 Mei 1637 voorviel. Het was ongetwijfeld Kier, dat hij , zooals men vindt opgeteekend , de leer­meester van den Raadpensionaris Johan de Witt geweest is. , Men vindt niet vermeld welke betrekking B ee ck man te Breda bekleedde , waar veoir zijne overkomst naar Dordrecht schijnt gewoond te hebben. Zeker gaat bet dat hij zich aldaar in 1617 onthield , toen hij door een zonderling toeval in kennis ge­raakte met den beroemden Wijsgeer R ena t us Descartes. Deze namelijk in Nederlandsche krijgadienst zijnde en zich te Breda in garnizoen bevindende, zag op zekeren rnorgen , dat de voorbijgan­gers hunne aandacht vestigden op een mathematisch voorstel , het­welk in het Nederduitsch op den hoek van eene straat aangeplakt was. Hij , deze taal niet verstaande , verzocht aan B e e c k m a n , een der omstanders , dien hij echter niet kende , om het hem in het Latijn of het Fransch te willen uitleggen ; .deze verwonderd over die vraag beloofde den jongen krijgsman aan zip] verzoek te zullen voldoen , onder voorwaarde, dat hij hem de oplossing van het vraagstuk zou brengen; D e s c a r tes beloofde zulks en hield woord; zelfder tijd redeneerde hij met zooveel grond en juist oordeel over onderscheidene wetenschappen , dat de geoefende Mathematicus er over versteld stond , en belijden moest , dat de Officier hem zaken leer-de die hij niet wist; van dit oogenblik of aan sloten zij ook eene wederkeerige vriendschap, die 17 jaren heeft stand gehouden , na­melijk tot op de dood van Be ec k man; ook onderhielden zij eene onargebrokene briefwisseling. Het was op aanhouden van dezen vriend , dat D e s c a r t es reeds in 1618 zija Compendium Musi­cae vervaardigde , dat eerst 30 jaren daarna in het licht is geko-men en Beeckm an wilde er zich in 1e afwezigheid van den schrijver de eer van toeeigenen, doch in het vervolg beleed hij dat dit het werk van den beroemden Wijsgeer was , maar teyeng gar hij voor , er bet bestuur over gebad te hebben; hoe het ook mag zijn, dit voorval veroorzaakte in den beginne eenige verkoe­ling in hunne vriendschap , doch die vuurde weldra .weder aan, en heeft , gelijk gezegd is j tot het einde van B e e c k m a n s leven stand gehouden. B e e c k m a n Bet onderscheidene Natuur- en Wiskundige schrif­ten na , het schijnt echter dat daarvan niets anders is in het licht verschenen dan dat , hetwelk na zijne dood door zijnen broeder A brah am Be e c k ma n is gegeven onder den titel van: D. isaaci Beeckmanni , Medici et Rectoris apud Dordra­ cenos, Matitematico-physicarum Meditationum , Quaestionum,, Solutionum Centuria, Traject. ad Rhen. 1644. 4°. Zie Balen, Beschryr. van, Dordr. , hi. 674 en 676; La Rue, Gelett. Zeel. , bl. 8-10; K o k, Vaderl. Woordenb., D. V. bl. 307 en 308; Cbalmot, Biogr. Woordenb., D. 11, bl. 203-205; Collotd'Es­cnry, Hollands Roem, D. I. bl. 9 en 10 in de noot , D. II. IA. 276 en 277; Dr. Schotel, Kerkel. Dordr. , D. I. bl. 321; Biogr. Univ. BEECKMAN(Ems) , volgens sommigen een zoon van den voor-gaande , was , tijdens den inval der Franschen in 1572 , Vaandrig van de kompagnien van den Luitenant Kolonel C a u , en lag in bezetting te Aardenburg , van welke stad Joan Ca u Komman­dant was , die echter gedurende zijn afwezen het kommando over deze plaats , waar het geheele garnizoen uit 36 of 38 man soldaten bestond , aan Bee c km an had opgedragen. De Luitenant-Gent­raal Graaf de N an c r e , die over de Fransche troepen in Vlaan­deren bevel voerde , onderrigt dat dit stadje zoo zwak bezet was, besloot daarop eenen aanslag te wagen. Zoodra het berigt hiervan , den 25 Junij te Aardenburg kwam , nam de Regering het kloek­moedig besluit , om , hoe gering de magt ook zijn mogt (1) , de stad tot het uiterste te yerdedigen. Nu werden alts mogelijke mid­delen van verdediging bijeengebragt. B e e c k man sprak overal moed in , vroeg den wachthebbenden burgeren , of zij gezind wa­ren , met hem het leven op te zetten ? « Ja , " was het antwoord , wij willen met u leven en sterven." Rustig en in stilte , ieder op zijnen post wac'ktte men den vijand of , die nog dien zelfden nacht, omstreeks twee ure , kwam aanrukken. De drooge grachten van eenige, buiten de stad liggende , oude vestingwerken , tot loopgra­yen gebruikende , naderden de Franschen , begunstigd door den nacht: de landpoort , en vielen met hevigheid aan , om, tot in het ravelijn voor die poort door te dringen. Doch door het musket-en schrootvuur der verdedigers , werden zij genoodzaakt na meer dan twee urea stormens met overhaasting terug te trekken. Doch op een half uur afstands van de stad maakte de vijandelijke krijgs­magt , welke thans tot acht of negen duizend man was aange­gegroeid , zich tot eenen tweeden storm gereed. Al het voetvolk en 900 ruiters werden gelast , zich met het vervaardigen van rijs­bossen bezig te houden , ten einde tot het vullen der grachten aan te dragen; en tegen den avond drongen de belegeraars met sterke hoopen op naar de stad , zoodat het voor de belegerden niet meer twijfelachtig kon zijn , dat zij eenen bangen nacht te gemoet gin­gen. Met eene bewonderenswaardige vastberadenheid , stelden de Aardenburgers alles in het werk , wat tot verdediging hunner aan­gevochtene veste strekken kon. Men liet het water in de grach­ten hooger oploopen , zond naar Sluis om ondersteuning, bragt al­les bij een wat tot verwering kon dienen. In den voormiddag deed de Magistraat de voornaamste burgers te zamen komen , en stelde hun den gevaarvollen toestand der stad voor oogen , tevens de vraag opperende , of het ook pligt ware , door een tijdig ver­drag, de stad voor het uiterste te bewaren. Tot deze zamenkomst (1) Behalve de reeds gemelde 36 of 38 krijgslieden , kon men niet meer dan 175 weerbare burgers op de been brengen ; er lagen wet negen stukken geschut op de wallen , doch daaronder slechis vier bruik­bare en er was maar een eenige konstapel , die de vereischte bekwaam­held had, om die te bedienen. was ook Beeckman geroepen , en deze heldhaftige jongeling ver­klaarde dat hij van seen verdrag wilde hooren , maar liever tot den laatsten man toe zou vechten , en , in de betrachting van eer en eed, voor het vaderland sterven , dan eene plaats van zoo­veel gewigt onder het geweld des vijands te laten komen. Op deie verklaring rees de President Schepen Roman op , uitroepende: » Ja ! liever vechten en sterven dan den vijand te laten meester » worden !" » Dat willen wij alien!" was de algemeene uitroep , welke hierop volgde, en van de gedane verklaring werd een schriftelijk bewijsstuk opgemaakt. Gezamenlijk begaf men zich daarop ter kerk , werd datr door gebed en toespraak gesterkt , en van nu al werd er van niets meer gesproken , dan hoe men zich tot het uiterste zou verdedigen. Daar de stad niet was ingesloten , had men -het geluk tegen den avond nog 40 man onder den vaandrig Vaneveld, te zien binnenkomen , benevens twee wagens met amunitie; en toen, de nacht reeds met eerie digte duisternis gevallen zijnde , de Franschen, tot onder de wallen genaderd , op eerie eerste begroeting uit geschut en handgeweer, voor een oogenblik waren teruggedeinst , ontving de stad eene nieuwe ondersteuning van 120 soldaten , onder bevel van den Kolonel Albert Spindler en den ouden. ervaren Kapitein Johan van 0 ldenbu rg. Hierdoor steeg de moed der verdedigers , en op den oogenblik dat de nieuwe aanko­melingen , onder het slaan van de Prinsemarsch , op de wallen post namen , deden de Franschen met groote verwoedheid eenen aanval op drie plaatsen te gelijk. De hevigste was gerigt tegen het ravelijn voor de Landpoort , hetwelk door de verdedigers onbezet was gelaten. De gracht daar voor werd spoedig met rijsbossen ge­vuld , de barrieres binnen en buiten de valbrug, welke over de rave­lijnsgracht lag, werden opcngebroken , die brug zelve neder gela­ten en , onder een vervaarlijk triomfgeschreeuw , stoven de aanval­lers het raveliju binnen; zij meenden reeds in de stad te zijn , en , door de duisternis misleid , wisten zij niet , dat eene tweede brug over de hoofdgracht , door eene barriere gesloten , hen nog scheidde van de poort en de stad. Deze dwaling was oorzaak , dat de bestormers op de twee andere punten zich bij den hoefdaanval voegden , en al het geweld des vijands alleen tegen de Landpoort gerigt werd. Hier konden nu ook de verweerders al hunne magt za­men .trekken , en digt aan een geschaard op de courtinen , ter we­derzijden van de. poort, ,zonden zij onophoudelijk een hagelbui van kogels af op den vijand, die bezig was de barriere voor de bin­nenbrug omver te halen. Onder hen beyond zich ook Beeckman, die des daags , als Bevelhebber der plaats, te paard had rondgere­den , aan ieder zijnen post aanwijzende en zijnen pligt leerende , maar nu het bevel aan S p i n d I e r had overgegeven. Met mus­ket en karabijn brandde hij zonder tusschenpoozen los op den vij­and , tot dat hij eene wonde bekwam , welke hem belette het ge­weer te gebruiken. Maar ook nu hield hij niet af: a courage man­» nen !" riep hij uit , »kan. ik niet meer schieten , ik zal bij u 16 bliiven.!" en door moed in te spreken , en te wijzen waarheen het vuur moest gerigt worden , bleef hij zich zelven gelijk in de roem­waardigste moedbetooning , en had dan ook het onuitsprekelbke ge­noegen an den vijand . met een .verlies van 500 man le zien aftrek­ken , terwij1 er nog zes honderd twintig krijgsgevangen gemaakt waren , zonder dat er van onze zijde eene enkele gesneuveld was en slechts ;vijf of zes eenige wonden bekomen hadden. Van de verdere lotgevallen van B ee ckman vinden wij niets ver­meld , maar dit heldenfeit is dan ook voldoende om zonen naam te vereeuwigen, en hoe hoog het te Aardenburg zelf geschat wordt blijkt daarnit , dat men aldaar ten stadhuize nog den degen bewaart door Beeckman tijdens het beleg gedragen en ten jare 1780 door D. R a d e m acher, Heer van Nieuwerkerk enz. aan de stad ten ge-schenke gegeven. De degen hangt in een opzettelijk daartoe ver­vaardigd kastje, waarbij het volgende versje van den Zeeawschen dichter Jacobus Bellamy: Bit 's Beekmans degen, in wiens onverwinbre vnist , Hij 't vege Nederland , door Fransch geweld verguisd , Op d' Aardenbnrgschen wal manhaftig deed herleven, Door R a d e m a c he r s gunst den roest des tijd ontheven. Zie Valkenier, Verwerd Europa 7 D. I. hi. 728-730; Monta­nus, Leven van Willem den Derden , D. I, bl. 394-396; Sylvius, Nist. onses Tijdts , D. 1. bl. 311-314 ea 324 ; Aardrijksk. Woor­denb. der Nederl., D. I. bl. 23-24; van Sypesteyn en de B,or­des, de •Verdediging van 1Yederl. in 1672 en 1673, D. I. hi. 78; en vooral J. B o s s c h a, Heldendaden te Land , D. II. bL •79-87, wien wij bier hoordzakelijk gevolgd zijn. BEE€KMAN (CoartEus) was Kapitein bij de Admiraliteit Tan Amsterdam sedert 1693 , na waarschijnlijk in minderen rang , in de vroegere oorlogen te hebben gediend. Als zoodanig was hij 1)5 de vloot van den Luitenant-Admiraal Ca I 1 e n b u r g h in 1694 waarmede Barcelona ontzet en Palamos besclioten werd. Even zoo had hij het bevel over een schip van oorlog in de groote vloot on­ der den Luitenant-Admiraal van Almonde waarmede in 1696 de kusteft van Fratikrijk , in onrust werden gehouden , en coalman­ deerde de Gouda, van 64 stukken bij het beschieten van Koppen­ bagen in 1700 , togten, waarbij veel nadeel aan de vijanden be­ rokkend , maar voor de onzen weinig voordeel of eer behaald werd. Meer eer en voordeel hielp Beeckman behalen hij de togt naar Cadix, die , hoewel mislnkt , aanleiding gaf tot de zegepraal bij • Vi­ gos in 1703 waarbij een Fransch eskader vernield en at de daar liggende Spaansche koopvaarders verbrand of genomen werden. Niet minder eer behaalde hij bij het beschieten van Gibraltar , dat voor de Engelschen en Nederlanders moest. bukken. Zoo hielp hij ook tot twee malen toe het belegerde Gibraltar ontzettcn en had een eervol aandeel in de vernieling van eenige Fransche schepen onder bevel van de P o i n t i s. Beeckma ns ijver en moed de- den hem het bevel verkrijgen over de Prins Willem, een schip van (92 stukken, waarmede hij in de Niddelandsche zee, gedaren­de den successle-oorlog tot den aanslag tegen Toulon medewerkte, een vijandelijk konvooi hielp verstrooijen en de eilanden Sardinia en Minorca vermeesteren. Tot tweemalen toe, in 1706 en 1709, voerde hij bevel over een eskader van acht schepen, tot bescher­ming der Oostindische retourvloot , zonder hoogeren rang dan die van Kapitein. Die van 1709 was zijne laatste zeetogt. Hij verkreeg eindelijk , nadat men hem te lang was voorbijgegaan, den rang van Schout bij Nacht, maar ontsliep kort na zijne bevordering in 1716. Zie de Jonge, Nederl. Zeew., D. IV. St. BEECKMAN (LonEwm. JUSTINUS WILI1ELMUS), geboren te Kam­pen den 22sten Julij 1812 , had zijne opvoeding en opleiding tot zijne Akademische loopbaan aan het instituut van de Heeren v a n W ij k en Zoon in die stad genooten. Nadat Beeckman hier zijne eerste jaren had doorgebragt bezocht hij nog een jaar de La­tijnsche school te Kampen , ddch bleef niet te min bij voortduring de leerling van zijne vroegere onderwijzers , die na het overlijden van zijnen vader,, als het ware diens plaats bij den jongeling be­kleedden en altijd zijn onbepaald vertrouwen bleven genieten. B e e c k-m a n was een jongeling van uitstekende verwachting , vol ijver voor de studien en voor al wat schoon en edel was. In het jaar 1829 zich naar de Hoogeschool te Leiden begeven hebbende , ten einde er zich in de Regtsgeleerdheid te oefenen, schaarde hij zich in de ge­lederen der Studenten , die de wapenen hadden opgevat om het vaderland te verdedigen. In het gevecht bij Beeringen, den 5den. Augustus 1841, hadden zij zich in eene sloot gelegerd, en vuurden dapper tegen de Belgen. Beeckman beyond zich achter eene hoogte , welke hem belette te schieten. Het regende kogels en het denkbeeld van daarbij werkeloos aanschouwer te zijn , was hem onverdragelijk. Ofschoon men het hem ernstig afraadde , wilde hij van plaats veranderen , en naauwelijks had hij zich opgeheven om op den vijand los te branden, toen een doodelijk lood hem vlak in het voorhoofd trot. Door den drang van het gevaar kon het lijk niet plegtig met krijgsmanseer ter aarde worden besteld. In diepe stilte werd hij op het slagveld be graven. Zijne medestudenten heb­ben hem in de SL Pieterskerk te Leiden een gedenkteeken opgerigt, terwijI bij de welkorostgroet der terugkeerende studenten te Leiden, zijner 'nagediachtenis regtmatige hulde was toegebragt, alsmede bij eenen gevoelvollen brief van rouwbeklag aan zijne moeder, van wege den Rector en den Senaat der hoogeschool , onder dagteekening van 1 September 1831 , door den Rector en den Secretaris onder­teekend. Zie Olivier, Merkwaard. uit den tiendaagschen Veldt., bl. 99— 105; van Wijk, Algem. Wetens. Woordenb. BEEK (DAvID). Zie BECK (DAvID). BEEK (JOANNES AEGIDIUS BARTROLOMEUS TER) , ZOQII van A l b e r t u s ter Beek en van Maria Baartmans, gehoren te Leiden den 23 Augustus 1799 , beoefende reeds als jongeling de teekenkunst en won in 1818 den prijs der eerste klasse op het Departementaal Teeken-In­stituut te Bergen op Zoom. In het jaar 1832 begon hij zich op het pastelteekenen toe te leggen , waarmede hij in de volgende jaren onder­seheidene portretten vervaardigde. Later het schilderen in olieverw ter hand genomen hebbende : leverde hij op de tentoonstelling te Rot­terdam in 1836, drie schilderijen , voorstellende een Boschgezigtje, een Binnenhuisje en een vrolijke Boer. Ter Beek had zich te Gouda gevestigd , en overleed te Amsterdam den 26 December 1849. Ilij was gehuwd met Catharina Petronella Bertels, bij wie hij eenen zoon en twee dochters verwekt had. Zie Immerzeel, Levens en IVerken der Kunsts. BEEK (JOHANNES VAN). Zie BEKA. (JoruNNEs A). BEEK (KoRNELis VAN) leefde in de vijftiende eeuw en is geweest Kanunnik en Prior van het klooster, Divisio Apostolorum ge­naamd , te Utrecht. HO liet den roem na van een man geweest te zijn van een gezond oordeel , schrander vernuft en diepe ge­leerdheid. Zijne nagelatene werken zijn : Chronicon sui Monasterii; waarin vele zaken, aangaande het interdict der Utrechtenaren en de ontheffing daarvan door N i c o-I a as de C us a voorkomen. °ratio contra Proprietarios. Tractatus de visitationibus Monasteriorum. Zie van Hoogstraten en Brotierins van Nidek, Groot Al-gem. Hist. Woordenb. ; v(an) H( ensse n) en v(a n) R(h ij n) , Kerkel. Outh. D. II, hi. 133; K o k Vaderl. Woordenh.; C ha I Biogr. Woordenh. BEEK (ROBBERT VAN) Koninklijke Raad in de provincie Over­ ijssel , heeft geschreven : Vaticinium Fauni pro invictiss. Philipp°, Rege Angliae, Franciae , Neapolis , Archiduce Austriae etc. , Swollae 1553. 4°. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb. BEEK (MAARTEN VAN) Zie BECANUS (MARTINus). BEEK (ADRIAAN VAN DER). Zie BECANUS (ADRIANUS). BEEK (WILLEM VAN DER). Zie VERBEEK (WILLEN). BEEKE (ANTONIE VAN DER) meer bekend onder den naam van ANTONIUS TORRENTINUS , ook wel ANTONIUS GEMERTANUS genoemd, gehoren te Gemert , was Rector der Latijnsche scholen eerst te 's Hertogenbosch, daarna te Utrecht, waar hij in 1596 overleed. heeft een aantal Latijnsche dichtstukken uitgegeven , benevens de Latijnsche dichtkunde, van Despaut er i u s, mede in Latijn­ ache dichtmaat , in 1573. Zie (A. van Gil s,) Kathol. Meyer. Memorieb., bl. 321. BEEK (JOHANNES VAN DER) Burgemeester van Deventer , komt het eerst in 1638 op de regeringslijsten dier stad voor en had se- de•t, gedurende eene lange reeks van jaren , zeer veel invloed en deel aan de regering van Overijssel. Gewoonlijk afgevaardigd tat de Vergadering der Staten Generaal , vindt men zijnen naam on­ der vele staatsstukken in het Groot-Placaatboek , zoo als onder an­ deren met bijvoeging van : tot den Doornick en den Krijten­ berg , bij het Tractaat met Denemarken in 1647 , en bij het Trac-- taat van Marine , met den Ambassadeur van Spanje, in 1649 ge­ sloten. Hij koos in de binnenlandsche twisten, die in 1654 en 1655 Overijs­ sel schokten , de zijne van diegenen , die de bevordering van den Prins van Oranje tegenhieldea, hij, werd met Raba Herman Sc he 1 e en Bernard Bentinck naar Holland gezonden , om over de han­ delwijze van een deel der Staten te klagen , en werkte later tot verzoening. Hij stierf in 1660. Zie Aitzema, Saken van Staet en Oorl., D. IV. bl. 168-195; Wagenaar, Vaderl. Hist. 7 D. XII. bl. 406-412; Chalmot, Biogr. Woordenb. BEEKKERK (IIARMEN WOUTER) geboren te Leeuwarden, den 18 November 1756 , oefende zich eerst in de teekenkunde onder iemand van zeer geringe bekwaaraheid, doch schilderde daarna onder de leiding van Johannes van Dregt te Amsterdam, waar hij aanmerkelijke vorderingen maakte. Vervolgens vestigde hij , zich. in 1776 of 1777 in zijne geboortestad en vervaardigde bij voor­ keur groote stukken met historische of zinnebeeldige onderwerpen, ook wel met dieren en landschappen. Hij werkte ongemeen vlug en had veel aanleg; zijne voortbrengselen getuigen van eene stoute bevatting en een goed begrip van houding en toon hoewel er op de teekening wel eens iets aan te merken valt. Een zijner voornaamste schilderijen , dat men op het stadhuis te Leeuwarden aantreft, het verzamekn der zeventig oudsten van. Israel voorstellende, met levensgroote beelden, is wel 6 el lang. Ook heeft hij onderscheidene artaarstukken geschilderd. Hij overleed te Leeuwarden den 3 Junij 1796 en lid bij zijne echigenoote, Klaask e Cupery , drie kinderen na. Zijn broeder was Haye Beek kerk, die zich bij de omwenteling van 1813, als Luitenant-Kolonel -aan het hoofd van 350 man der Nationale Gar-de, onderscheidde. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vadert. Schilderk. , D. H. bl. 420; Irnmerzeel, Levens en Werken der Kunsts. ; Bosscha, Gesch. der Nederl. Staats-amtvent,, D.II.b1.133. BEEKMAN (IsAAK). Zie BEECKMAN (IsAAK). BEEKMAN (MARTous), geboren te 's Gravenhage, was waar­sebijnlijk een zoon van Martin us B e e k m an, Prokureur en No­taris te dier stede , die in 1670 Stichtelijke Poezij , en in het volgende jaar Treseir der Geestelyke Liederen in he liclit zond. De zoon was in de eerste helft der vorige eeuw Drossaard en Dijk­graaf van Asperen, en heeft zijne letterlievende landgenooten aan zich verpligi, door bet hewerken van eerie Besehreiving van de Stad en Baronie Asperen , vertoonende haare Oudheid, Gehouwen, Hoogo en verdere Regering enz. Utr. 1745. gr. 8°. met pl. Zie van Abkoude, Naamr. van Nederd. Boeken, D. 1. St. III; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. 11. 1d. 305, D. W. bl. 345. BEEKMAN (JouArcNEs), een jongeling van burger afkomst en Notarisklerk te Leyden , gar ter gelegenheid van den watervloed , welke voornamelijk Gelderland in 1809 teisterde , een vers uit ./an het yolk van Nederland , Leid. 1809. gr. 8°. Letwelk zoodanig de spotlust van velen opwekte , dat het verzen en rijmen ter zijner eere regende , van welke er zelfs een drietal bijeen in het licht verschenen. Zie Woordenb. der Nederl. Dichters, ten vervolge op IV itsen Geysbeek. BEEKMAN (HERNANIIS JOHANNES), geboren te Veur den 2den September 1768 , werd door zijnen vader , eerst onderwijzer te Veur , daarna te Voorschoten , mede voor het onderwijs opgeleid. Bovendien genoot bij afzonderlijke lessen in de Wiskunde van Pieter van C a m p e n , en in de taal en onderwijskunde van de beroemde Leydsche onderwijzers Schneither en Delleb ar r e. Aldus , zoo wel net praktische als theoretische bekwaamheden toegerust , verwierf hij , destijds Ondermeester te Voorschoten , in 1802 een volledig getuigschrift als Onderwijzer van het toenmalige Departementaal-Schoolbestuur van de Del f, en werd twee jaren la­ ter tot Onderwijzer bij de, door het Departement 's Gravenhage der 11aatschappij Tot Nut van 't Algemeen , destijds opgerigte school geplaatst , welke hij met evenveel bekwaamheid als ijver bestuurde tot in 1832, toen het Departement begreep, dat men de Departe­ mentaal- school , die zoo wel aan hare bestemining beantwoord had , als eene bijzondere inrigting aan B e e km an zelve kon en moest over­ dragen. Daardoor trad hij in .dat jaar in de rij der bijzondere Schoolonderwijzers , terwijl hij zijne school als eene bijzondere school der tweede kiasse bestuurde, waarmede hij voortging tot de dood hem den 13 Maart 1843 van deze aarde wegnam. Bij zijne echt­ genoote , L. Dor r epaal, had bij vijf kinderen , onder welke een zoon en vier dochters. Was Beekman een voortreffelijk Schoolonderwijzer,, zoodat een van der Palm mcermalen getuigde : » dat hij zich gelukkig achtte »eenen Beekman te hebben gevonden , om zijne denkbeelden over opvoeding en onderwijs te verwezenlijken" , niet minder nuttig trachtte hij ook den jongen Onderwijzers en kweekelingen te zijn , waartoe hem inzonderlkeid zijne betrekking als Voorzitter van het Onderwijzers-gezelschap , afdeeling 's Gravenhage , sedert 1820-1843, de meest ongezochte gelegenheid aanbood , die hij zich dan ook steeds ten nutte maakte. Deze betrekking gedurende bijna een vierde van eene eeuw door hem bekleed , getuigt , door elke, jaar­ lijksche herkiezing , van de achting , die men hem toedroeg, maar evenzeer van zone bereidwilligheid om anderen van nut eti dienst te wezen. En toch deze taak was geen der gernakkelijkste,• in eene vergadering zoo talrijk van Leden, als verschillend van on­derdom. Vrij van alle aanmatiging wist hij zijn gedrag en zijne achting met de noodige vastheid te behouden ; zonder zwak te zijn handhaafde hij de onderlinge eensgezindheid , beschouwende de bij­eenkomsten niet enkel tot oefening , maar ook tot gezelligen om-gang geschikt. Jonge onderwijzers en' kweekelingen wist hij inzon­derheid door voorgestelde vragen tot zoodanige eigen werkzaamheid op te wekken, die meest met hunne krachten overeenstemden : zij toch waren , naar zijne juiste stelling , in den tijd des bedrijvigen 'evens; zij behoefden nog te zoeken en te vinden; aanleiding wist hij elk hunner te geven naar zijne krachten. Eerst dan , als het hoogere onderwerpen gold , hetzij van wetenschappelijken aard , of wel nit het schoolleven , voor welker behandeling alleen de man van ondervinding gevorderd wordt , sloeg hij , gelijk de Heeren v den Heuvel, van Brink, Krieger en anderen, zelf de han­den aan den arbeid , en gaf blijken van den rijken wetenschappe­lijken voorraad , waarvan hij willig aan anderen mededeelde, maar ook van zijne vele onderwijzers-ondervinding en de heldere inzigten in zijn vak. Zie Buddingh, Jaarboekje voor Hooger, Middelbaar en Lager Ondertvijs, bl. 93-106, uit de familiepapieren aangevuld. BEEIZMAN (LoDEwmc JUSTINUS WILHELNDS). Zie BEECKMAN (LODEWIJK JUSTINUS WILHELMUS). BEELAERTS vart BLOKLAND (GERARD), Ileer van Wie 1­drecht en Dortsmonde, Vrijheer van Blokland, geboren te Dordrecht den 1 Januarij 1709, was een zoon van G erard Beelaerts Pietersz., Kapitein ter Zee, en van.A.driana Mes­dag. Hij werd. in het jaar 1752 , wegens de stad Dordrecht, in de Raad van State gecommitteerd , en was daarna , in 1757 , in Gecommitteerde . Raden van de Staten van Holland en West-Fries­land, (loch werd, in het volgende jaar Secretaris van de Provinciale Rekenkamer van Holland en West-Friesland , en overleed den Idea November 1790, bij zijne echtgenoote Vrouwe Ann a W i !-he 1 m i na 13ra n d wijk van B1 ok 1 and, Vrijvrouwe van Blokland, vier zoons nalatende.. Uit de familiepapieren bijeengebragt. BEELAERTS 'AN BLOKLAND (GERARD) , geboren te Dordrecht den 5 Julij 1772, een kleinzoon van den voorgaande en zoon van Pieter Beelaerts van Blokland en van Maria Adri­ana B e e ft ingh, genoot het eerste onderwijs ten huize en onder het opzigt van zijnen grootvader , legde zich vervolgens aan de Hoo­geschool te Utrecht op de Wijsbegeerte en Regtsgeleerdheid toe en bekwam er in 1794 den graad van Doctor in het laatstgemelde vak , na het verdedigen van eene Verhandeliny over het privile­gie van Jan van Be ij er en aan het Duitsch Hanzeverbond toegestaan , hij v an • Mi eris in het groot Charterboek D. IV bl. 722 te vinden (1). -Hierop vestigde hij zich als Advokaat te 's Gravenhage , waar hij zich, zoo door 4ne bijzondere werkzaamheid als door kunde, onderscheidde. In 1802 tot Prokureur-Generaal aan de Kaap de Goede hoop benoemd, mogt hij en de gade met wie hij kort tevoren gehuwd was, Theodora Jacoba Wilhelmina van Riems dij k , eene .merkbare bewaring door de Goddeliike Voorzienigbeid ondervinden , • daar het schip de ,Yrede , . waarmede zij aanvankelijk de reis zouden aannemen , doch in welk voornemen zij door schijnbaar toevallige omstandigheden verhinderd werden., vijf dagen nadat het uitgezeild was In eenen hevigen storm op de Engelsche trust verging. Vervolgens den 24 December van dat jaar naar zijne bestemming vertrokken zijnde, kwam hij aldaar in April. 1803 aan , en aanvaardde weinige dagen daarna zijne ambtsbedie­ning als Prokureur-Generaal en tevens die van Advokaat Fiskaal bij de Hooge Militaire Vierschaar. In deze betrekkingen bleef hij werkzam tot in 1806 , toen de Engelschen zich meester van de Kaap de Goede Hoop maakten, en hem kort daarna tot Sekretaris van den Raad van Justitie aanstelden. Gedurende zijn verblijf aan de Kaap de Goede Hoop werden hem , zoo door het Bataafsche als door het Engelsche bestuur onderscheidene kommissien opgedragen; — zoo werd hij in 1804 gecommitteerd tot voorziening in het gebrek aan le­vensmiddelen , veroorzaakt door een misgewas van granen , welke, commissie hare maatregelen met het beste gevolg mogt bekroond zien. In 1812 werd hij gecommitteerd, om de commissie van regts­pleging in de binnenlanden te vergezellen, en in het bijzonder be. last met het onderzoek naar onderscheidene zware beschuldigingen van moorden , beroovingen en mishandelingen , welke door ingeze­tenen aan Hottentotten zouden zijn gepleegd en onvervolgd waren gebleven. In het jaar 1813 werd hij mede benoetnd in eene gou­vernementscommissie tot regeling der rekeningew -en comptabiliteit van de onderscheidene onderdistricten en in 1815 werd hij weder in eene buitengewone commissie gezonden naar de drostdij iiitenhage, in welk distrikt .sommige grensbewoners zich aan eenen gewapenden opstand hadden schuldig gemaakt, weshalve de Gouverneur Lord Char les Henry Somerset , noodig had geoordeeld daaromtrent op , of zoo na mogelijk bij de plaats zelve , een geregtelijk onder.. zoek en regtsuitspraak te doen plaats hebben. B eel a e r t s was voorzien van volmagt , om de martiale wet te doen afkondigen , indien de opstand niet door de gewone middelen kon worden ge­ dempt, of er geen geregelde regtspteging mogt kunnen plaats beb' ben; maar het was niet noodig om van die volmagt gebruik te ma-ken , daar Mies geregeld afliep, en na een bedaard onderzoek de hoofdschuldigen hunne welverdiende straf ondergingen. (1) Dissertatio Juris pahlici ad privilegium Joannis Bavari , .Hansfle Teutonicae indultum , aped van Mieris Chartulariae Torn. 117. p. 722. Traj. ad Men. 1794, Na van bet Engelsche gouvernewent vertof te..hebben bekomen , om eene, reis naar Europa te does , kwam B p eta ert s -den 25 Sep­tember 1817 in het. Vaderland aan vestigde: zich als: Advokaat te 's. Gravenhage, werd nog in het zelfde jaar in den aclelstand yerhe­ven en in 1819 tot Regter in de regtbank van eersteu aanleg- te Rotterdam aangesteld. In 1823 verkreeg hij zitting in het kollegie van de Ridderschap van Holland , en in het zellde jaar werd hij door de Provinciale Staten van Holland verkozen. tot Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal , in welke laatste betrekking, waartoe hij in 1826 , 1829 , 1832 , 1835 en 1838 herkozen werd, hij zich, zoo door zijne grondige kennis van de staats­huishoudkunde als van het regt , onderscheidde. Bij de merkwaardige beraadslagingen over de onbeperkte vrijheid , van den graanhandel in Mei 1824, bestreed hij met groote bekwaamheid de redenen van hen , die de beperking van dien handel voorstonden. In zijne rede­voering over het Burgerlijk Wetboek uitgesproken, had zijne rev­geleerde kennis zoo zeer uitgeblonken, dat hij benoemd werd tot lid der commissie tot zamenstelling van nieuwe wetboeken voor het Koningrijk der Nederlanden; terwijI hij in die betrekking met &tide­lijkheid en naauwkeurigheid de redactie van onderscheidene titels van het Burgerlijk Wetboek verdedigde. Nederlands Koning liet dan ook zoo veel bekwaamheid niet onopgemerkt , maar benoerode Beelaerts, in het jaar 1825 tot Riddcr „der orde , van den Ne­derlandsche Leeuw,, en in 1838 tot Kominandeur dier orde. Ook het Provinciaal Utrechtsch Geuootschap en de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden wisten zijne verdiensten op den regten prijs te schatten , daar het eerste hem in 1827 en de andere in het volgende . jaar hem met. het Liduiaatschap ver­eerden. In December . 1829 werd hij tot . Secretaris van den Raad van State aangesteld , en zeven jaren later verwisselde hij dien post met dien van Lid van dien Raad. Na het overitiden .van'den-Minis­ter van Finantien Mr. Arnold Willem Nicol.aas van Tets van G o u dr iaan, in 1837, werd onzen Beelaerts die portefeuille aangeboden , doch bet was niet dan schoorvoetende dat hij er toe kon besluiten om den 1 Junij van dat jaar, de directie van het Departement van Finantien ad interim op zich te nemen.. Niet lang echter duurde het of Z. M. Koning Willem I. wist hem over to halen om de geheele Ministeriele betrekking op zich te ne-men. Toen echter in 1839 de door hem voorgedragene midde­len , ter voorziening in de Finantieele aangelegenheid , niettegen­staande zij door hem en zijnen ambtgenoot., den Minister van Ko­lonien , met ijver en naauwgezette overtuiging werden verdedigd , bij de Tweede Kamer verworpen werden , wenschte hij ontslagea te worden van eene betrekking, welke hij met we6rzin en alleen for voldoening aan het zoo dringend verlangen van den Koning had op zich genomen , en dezen wensch zag hij den 9 Januarij 1840 voldaan, terwij1 hem den rang van Minister van Staat werd toegekend en hij weder zitting nam in den Raad van State. Beelaerts, die den 25 Februarij 1844 overleed, tokkelde ook somtijds de Nederlandsche Her; zelfs bestaat er nog een dicht­stukje, door hem op veertienjarigen leeftijd vervaardigd, hetwelk reeds veel aanleg toont; zijn lang verblijf aan de Kaap de Goede Hoop en zijne drukke bezigheden aldaar , waren echter oorzaak dat hij later nief zulk eene hoogte op den zangberg bereikte , als men aanvankelijk meende van hem te mogen verwachten. Daar er, zoo 'ver wij weten, geen enkel dichtstukje van hem het Licht ziet, zulten wij hier laten volgen zijne Gedac/sten bij de Aardbeving, wake den 4 December en volgende dagen aan de Kaap de Goede Hoop plaats had. Beef, aarde , beef voor 's llemels alvermogen, Uw Schepper raakt U aan! Spring op van vreugd', wil de eer uws Gods verhoogen, Erken zijn wonderdaan! Aanbidt Gods Almagt nu, verschrikte stervelingen , Bij 's afgronds naar geluid. Valt nedrig Hem te stet, met all' de Ilemellingen , En roept zijn grootheid Maar roernt zijn goedheid ook , die wijl het aardrijk trilde, Uw aanzijn heeft gespaard; U leeren , leiden , maar nog niet verderven wilde; Uw have en goed bewaard. Aanbidt zijn goedheid dan, en wilt op Hem vertrouwen, Wiens wenk 't Reek! gebiedt; Dankt zijn genade, daar, bij 't kraken der gebouwen, been mensch het leven liet. Die God , die de aarde schiep , zal ook zijn werk volmaken, En wij begrijpen 't niet: De Christen vindt hier niets, dat hem vervaard kan maken, Als hij op Jezus ziet. Ontzadlijk oogenblik ! daar treedt llij op de wolken Als onze Begter voort; Veracht het dwaas gewoel der ondermaansche volgen Tegen Zijn heilig Woord. Valt Jezus dan te voet , verdoolde stervelingen, En roept zijn grootheid aan: Hij zag op 't menschdom neer uit 's Hemels hooge kringen, En was met ons begaan. Hij daalde uit vrije gunst , en met ons Iced bewogen , Op 't zondig aardrijk neer; Voldeed aan 's Vaders eisch , en vorderd' na 't verhoogen , Slechts onze liefde weer. Het aardrijk liceft gebeeld , toen Hij den geest zou geven Voor 't menschelijk geslacht : Maar dit verzekerde U 't verworven ceuwig leven; IIij riep : Het is volbragt. »Deez' mensche was Gods Loon ! deez' mensche was regtvaardig! " Roept siddrend een Romein. »Ja Jezus is Gods Loon en onzer hulde waardig!" Noet 's Christens juichtoon zijn. Van aard was BeeIaerts leergierig en werkzaam, gezet op regtvaardigheid en billijkheid; gaarne dienst en hulp bewijzende ; een vriend van de gezellige verkeering in den maatschappelijken kring, maar nogthans aan de huisselijke den voorrang gevende. Niet blind voor eigen gebreken , was hij bereid , waar een driftig gestel hem soms moat vervoerd hebben tot verongelijking , om bij bedaard inzien zulks op gepaste wijze te vergoelijken. Van zijne werkzaamheid leverden zelfs de laatste dageu v66tr zijne dood nog blijk , daar bij zich des avonds nog bezig hield met de voortzet­ting van een aangevangen Beredeneerd register op het voornaam­ste der notulen van den Raad van State, sedert 1813 , zoo zelfs , dat hij in den avond van den laatsten dag , de pen niet met den duim kunnende 'louden , die echter tussclien de twee voorste vingers bestuurde , o . n nog eenige regelen op het papier te brengen. Zijne echtgenoote , die hem reeds in 1833 in den dood was voorgegaan , liet hem twee zonen en twee dodders na. Van zijne zonen was de oudste, Mr. Frans Willem Anne Beelaerts v an B l o k land, bij 's vaders overlijden, Substituut-Officier bij de Arrondissements Regtbank te Rotterdam , en daarna Lid van die Regtbank, en de jongste, Mr. Cornelis . Abraham Jeremias Beelaer ts van Blokland, Comies bij het Ministerie van Finan­tien , daarna Substituut-Griffier bij het Provinciaal Geregtshof van Zuid-Holland. Beelaerts voerde tot wapen een schild van zilver, met drie raispelbloemen van keel , geblaad van synopel , het hart van goud, staande twee en een. Het wapen gedekt met een helm van zilver, gevoerd van keel, getralied en geboord van goud; op den helm een kroon van goud, met paarlen en daaruit springende een hanen­hals en kop van zilver, gekaind en gebaard van keel ; voorts met zijne helmstukken van keel en zilver. Het wapenschild vastgehoa­den aan den regter kant door cenen klimmenden haan van zilver, gekamd , gebaard en gestaart van keel , aan de linker zijne door eeneu klimmenden griffioen van goud. Zie Biogr. Nationale; Algem. Konst- en Letterb. voor 1820, D. IL bl. 137, en vow. 1828 D. It. bl. 2t ; M. Siegenbeek, in de Hande-lingen van de Maats. der Nederl. Letterk. voor 1844, W. 31 en 32, uit de familiepapieren aangevuld. BEELDEMAKER (Jontirms) geboren te Gravenhage in 1630, schilderde voornamelijk Marten- en zwijnenjagten, en al wat tot deze vorstelijke tijdkorting behoort, ook hazen , konijnen , hon­den, en mede de vereischte menschelijke beelden , ais heeren, vrouwen , jagers , jongeus en boeren ; en doorgaans stoifeerde hij de voorgronden van zijne stukken met klissen, planten, dis­teis , inlandsche kruiden en weer andere dingen van dien aard. Ook schilderde hij somtijds wel een siapend boerinnetje, ver­zeld van melkkoeijen, schapen , lammeren , huppelende bokken en geiten, terwijl het boerinnetje bij Naar ontwaken de melkern­mers door de jagershonden uitgeslurpt vond. Daar is nog een stuk van hem voorhanden dat zeer schoon en wel geschilderd is , verbeeldende een slapende nymf, opgewacht bij een veldstoet van huppelende bokken en geiten; het is gejaarteekend 1652. J a n Be eldem ak er had in zijn tijd vele leerlingen en ook vele kin­deren , hij moet in zeer hoogen ouderdom gestorven zijn , want hij leefde nog in 1710. Zie van Goo!, Nieuwe Schoub. der Ned. Kunsts. , D. 1. H. 63 en 64 ; Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Biogr. Nation. ; I m rn e r z e e t, Levens en Werken der Kunsts. ; Biogr. Univers. BEELDEMAKER (FRANs), een noon van den voorgaande, werd geboren te Gravenhage in het jaar 1669, en leerde de beginse­len der schilderkunst bij zijnen vader, maar tot rijpere jaren ge­komen zijnde, kwam zijn lust niet overeen met die van zijnen wa­der, want zijne neiging helde over tot verhevener onderwerpen; om dus aan zijne neiging te voldoen , werd hij besteld bij den beroemden historieschilder Willem D ou d y ns, bij wien hij zich met vlijt in de kunst oefende, tot dat hij zich bekwaam oordeelde en lust gevoelde om een reis naar Rome te doen ; hier eenige tijd geweest zijnde, geraakte hij weldra in kennis met de Bentbroeders, die hem em zijn norsch en grijnzend humeur, den toenaam van map gaven. Hij bled* niet lang te Rome, maar kwam spoedig naar Holland" terug en zette zich met der woon in zijne geboorteplaats neder, daar hij in den beginne veel te doen had , met het schil­deren van zolder-, deur- en schoorsteenstukken, inzonderheid ge­durende de tijd, dat Ma t theus Te r w es t en naar Rome was, doordien men daar destijds weinig keur had , vermits de oude Mees­ters meest overleden waren; maar toen T e r w es t en van zijne driejarige reis was teruggekomen , had Bee l d e m a k e r weinig meer te doen , alzoo dere hem verreweg in bekwaamheid oyertrof. B e e 1­d em a k e r was ook lid der Haagsche broederschap , maar hij ge­droeg zich zoo norsch en grillig ten aanzien van zijne medebroe­ders, dat men ras begreep, dat hij te refit in Rome met den bent­naam van "lap gedoopt was. In 1717 ging hij huiten Rotterdam wonen , ter pIaatse waar zijne vrouw geboren was , en overleed al­daar in hoogen ouderdom. Zie van Goo!, Nieuwe Schou& der Nederl. Kunsts., D. I. hi. 289-203; Chalntot, Biogr. W oordenb.; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts.; Biogr. Nation. ; Biogr. Univers.; in welke beide laatste werken hij abusivelijk Jean genoemd wordt. BEEL DSNIJ DER (Jmums Es) , of, zoo als die familie zich destijds schreef, BEELTSNIJDER geboren te Amsterdam den 7 October 1683 , was , na volbragte studie , in 1630, Predikant te Beilen , waar hij in 1678 Emeritus werd. Ilij maakte zich ook buiten zijne ge­meente bekend door de volgende werken : Ontledinghe der ChristelUke Catechismi , Amst. 1655 , 4°. Opene Fonteyne, Amst. 1657 , 8°. Nieuwjaars Predicatie, 8°. Over den Lofzang Simeon, 8°. Waare christelyke Huishouding, 12°. Over 1 Reg. IV , vs. 12 en 13 , 12°. Den Afval der Christenen, 12°. Over Lucas II , vs.-29 en 31 , 12°. Salig sterven der kinderen Godts, 12°. Afsterven van den soone Jeroboams , 12°. Over Simeons opregt geloove, 12°. Ses Predication over verscheyde stoffen, 12°. Gekroonde Stephanus. Zijne beeltenis gaat in plaat uit , met een bijschrift van V o 1-lenhove er onder. Zie van Abkoude, Naamreg. van IVederd. Boeken, D. 1. St. I en lit, uit de familiepapieren aangevuld. BEELDSNIJ DER VAN STEENBERGEN (ANTaoNu), of liever BEELTSNIJDER VAN STRENBERGEN, welke laatste naam hij van zijne moeder had aangenomen , was Burgemeester te Kampen , toen in het jaar 1673 de Franschen die stad verlieten. Daar zij echter nog de be. dongene brandschatting ontvangen hadden , deden zij eenige dagen voor hunnen uittogt de Regering op het stadhuis bijeen roepen , en namen haar, nevens nog eenige andere vermogende burgers, tot zestien in getal , in hechtenis , en voerden twaalf banner , onder welke ook B eel tsn ij der, als pandslieden den 10den December mede naar Arnhem, waar zij in een gat van het stadhuis het­welk den soldaten eertOds tot wachthuis gediend had , werden op­gesloten , zonder van eenige levensmiddelen verzorgd te worden , behalve dat zekere Weduwe Nuys hen , uit liefdadigheid, door de tralien , eenig brood en wijn toereikte. In den namiddag echter hadden zij het geluk van , door voorspraak van eenige aanzienlijke burgers dier stad , op een beter vertrek van het Prinsenhof te worden overgebragt, waar onderscheidene voorname lieden hun , nit medelij­den , van bed , bulster en verdere benoodigdheden voorzagen. Des ­niettegenstaande waren de ongemakken , welke zij gedurende deze gevangenis moesten doorstaan , zeer groot. Want aangezien de Rege­ringpersonen , hunne medeleden , door de Algemeene Staten waren aigezet, en, slechts eenige burgerhoplieden bij voorraad waren aange­steld geworden, om uit hunnen naam de Regering op eenen naauw­bepaalden voet waar te nemen , tot dat , wegens de aanneming van Overijssel in de vereeniging , eindelijk een volkomen besluit zou zijn genomen, zoo scheen hun ontslag, nit hoofde de in bewind zijnde Regering, geene gelden dan op uitdrukkelijken last der Algemeene Staten mogt uitgeven, nog ver te zoeken en zij dus vooreerst niet gelost te zullen worden. Om zich dus eenmaal uit zoo eene lastige inkerkering ontslagen te zien, deden zij zelven door hunne vrienderi de brandschatting op hunnen naam lichten, en die voor rekening van de stad, den 6 Maart 1774, aan de Franschen overmaken , waarop zij den volgenden dag ontslagen werden en naar Kampen temp; trokken , waar de Regering, Coen zij later hersteld was, hun niet alleen de voor de stad verstrekte gelden terug gaven , maar boven­dien uit dankbare erkentenis, zoo voor de , ondergane inkerkering van twaalr weken en daarbij uitgestane ellende , als wegens de huip, in het opschieten der penningen aan de stad bewezen, ieder eenen gouden gedenkpenning ter waarde van omtrent 70 of 80 gulden , behalve nog eenige anderen van zilver vereerde. Beeltsn ij d e r, die later nog Ontvanger der stad Kampen , Or­dinaris Gedeputeerde van de Staten van Overijssel , en laatstelijk in de Staten-Generaal geweest is, overleed in 1702. Ilij was ge­huwd met Marg ar etha van Breda, bij wie hij een noon ver­wekte, Johan Beeltsnijder van Steenbergen, geboren den 22 October 1661, Kameraar der stad Kampen en Gemaeigde van wege Overijssel in de hooge vergadering der Algerneene Staten , die een groot liefhebber der Nederlandsche Penningkunde was. Een voile neef van hem, Jacobus Beeltsnijder, geboren in 1695, was Consul-Generaal van de Canarische eilanden , en later Dijkgraar van het Nieuwe land met zijn buitenland. Deze was gehuwd met A l i d a N a t r o o s , bij wie hij zes kinderen verwekte. Zie Valkenier, Verzverd Europa , D. II. hi. 653-655, van Loon, 1Yederl. Historip. , D. III. N. 133 en 134 , nit de familiepepie­ren aangevuld. BEELDSNIJDER GERARDSZOON (FRANVIS), geboren te Amster­dam den 20 April 1755, was Kolonel van de Amsterdamsche rui­terij in het jaar 1787, Lid van het Commitic van Justitie aldaar, en Ontvanger van de bet arenissen van ,het St. Anthonius-kerkhor. Ilij hield zich omstreeks 1791 met het vervaardigen van mi­kroskopen onledig, en bragt werkelijk een mikroskopisch voorwerp­glas , uit crown- en flentglas zamengesteld, tot stand. Het bestaat nit Brie lenzen : namelijk twee biconvexe crownglaslenzen en eene biconvexe flentglaslens , tusschen deze beide. Zij zijn goed gesle­pen en blijkbaar met zorg gecentreerd. Op zich zelven gebruikt geeft dit stel lenzen een scherp geteekend beeld , en als objectief in een mikroskoop van A m i c i gebruikt , verdient bet de voorkeur boven eene enkelvoudige lens van gelijken brandpuntsafstand. Zoo­dat onder hen , die getraeht hebben het doel te bereiken, om een mikroskopisch achromatisch voorwerpsglas te vervaardigen, Beel d-s n ij de r inderdaad als een der eersten genoemd worden. Bij zijn overlijden , in 1808, liet hij, hij zijne echtgenoote , A n­na Maria 0 I ij, liet hij zes kinderen na. Zie van der Boon, over de Ontleedk. van den Mensch, 131.252; P. Harting, Het Mikroskoop en deszelfs gebruik, D. III. hi. 168, nit de familiepapieren aangevuld. BEELSNIJDER (JoosT JArisz.). Zie JANSZ. (JoosT). BEELS (LEoNkRo), geboren den 13den September 1674 te Maas­dais, waar zijn vader, Th eodo rus B eels, toen Predikant was , werd, na volbragte studien, in 1699, Predikant Lob de Hervormden te Breukelen , van waar hij in het jaar 1708 naar Gouda beroepen werd. her verkondigde hij het Euangelie tot in 1722 , toen hij naar Amsterdam vertrok , waar hij den 5 November 1756 overleed. Hij heef't de volgende werken nagelaten : Babels Nederlaag on Ondergang , Utr. 1706 , 4°. Boet- en Bededags Predicatie gedaan op den Dankdag van het jaarb. 1706. Predikatie op de vernieuwing der kerk van Breukelen , 8°. rrfjmoedigheid der Belydenisse, Gonda 1709 , 8°. Afscheid van Breukelen en intrede te Gouda, Gouda 1709 , 8°. 's Menschen noodigste Betraytingen , Amst. 1716, 8°. Het betrouwen in de Dood , in eene Lijkpredikatie over D. C. Ruppius, Amst. 4°. 's Viands Trouwlooze en Bedriegelyke Handel, Gouda 1719, 8°. Abrahams Dood en Begrafenisse , Gouda 1722, 8°. Gronden van den Godsdienst, Gouda 1722 , 8°. Lijkpredikatie op D. van Leus den, 8°. Gedagten over Gods beeld in den Henn's, Gouda 1722, 8°. Lijkpredikatie op J. de Illey , 8°. De Bekeerde lifoordenaar , Gouda 1722 , 8°..• Henochs wandel, in eene Lykpredikatie op D. J. v an St a- veren, Amst. 1724, 4°. Sodoms Sonden en Straffen, Amst. 1730 , 8°. Groot vermogen van weynig Vroomen, vertoond in een Be­ dendags-Predikatie over Jesaia I , very 9, met eene bijge- voegde verklaring over Jes. IX, vs. 1.-4 , Amst. 1731. 8°. Xweetal van Lijkpredikatign, Amst. 8°. Boet-, Bede- en Trooststolfen, Amst. 1739, 4°. Lijkpredikatie over D. Z a u nslifer , Amst. 1739. Bijbeloeffeningen, Amst. 1744. 4°. 's litenschen Uyterste overdagt en aangedrongen, tot be­ trachtinge van Godtzaligheid, Amst. 1748, 4°. Drietal van Bevestiging-Predikatien , ale een styt Zefanja III, vs. 9, ter Bevestiginy van D°. L. St evers loot; de tweede uyt Efezen IV, vs. 11, 12 en 13, ter bevestiging van .Do. Tib: Reytsma; de derde uyt Titus III, vs. 18 , ter Be­vestiging van D°. N o o rtbeek, binnen Amsterdam den 14 Ju­ly 1748 , waar by is gevoegt Verhandeling van het Onderwys der verscheene Zaligmakende Genade van Paulus bij Titus II, vs. 11-14, Amst. 1748, 4°. riiftig Jaarige Jubel-Preek , bij eene uytbreiding van Asafs betuyginge uyt Psalm LXXII, vs. 23 tot 28 , waar agter ge­voegt is Simions Gedrag en Lofzang bij de voorstellinge van den Zaligmaker der Waereld door Zijn Ouders in den Tem-pel , uyt Lukas II, vs. 25 tot 32, Amst. 1749, 4°. Zijne afbeelding is geplaatst voor zijn werk : 's Nenschen tTy-terste overdagt. Zie van Abkoude, Naamr. van Nederd. Boeken, D.I. St.I,III, W en V ; van Abkoude en Arrenberg, IYaamreg. van Nederd. Boeken; Chalmot, Biogr. Woordenb. BEELS (MARTEN ADRIAAN), een zoon van den voorgaande, ge­boren te Amsterdam den .15 April 1728 , was Burgemeester to Amsterdam in 1787 een tijdvak , waarin de gemoederen in ons gemeenebest zoodanig aan het gisten waren en in denk­beelden verschilden, dat men aan de eene zijde, de toen plaats hebbende wijze van bestier goedkeurende , van geene verandering noch verbetering der in zwang gaande misbruiken en gebreken wilde hooren , en zich met hand en Land daar tegen kantte , terwijl de andere partij geene middelen te moeijelijk vond om , die hun tegen waren , te overwinnen , en het zoo noodig herstel in 's Lands en stedelijk bestuur met kracht door te zetten , en ware het mogelijk uit te werken. Burgemeester Beels behoorde tot de eerstgenoem­de partij ; geen wonder dan ook , dat hij zich den haat van dat gedeelte des yolks op den hats had geladen , hetwelk herstel van de bezwaren vorderde. • De eerste uitwerkselen van dezen haat en afkeer tegen hem , ondervond toen hij benevens acht zijner mederaden , den 21ste April 1787, op aandrang der bur­gerij als Lid van de vroedschap werd afgezet, het tweede was noodlottiger, want op den 24ste Mei van dat zelfde jaar, snelde eene hollende bende, meest uit het slimste gespuis bestaande, naar zijn huis, en plunderde het deerlijk uit. De Burgemeester door het voeteuvel aan huis en lamer gebonden , had naauwe­lijks tijd om , het naderend geweld vernemende , zich op eenen stoel door zijne knechten naar het achterhuis en voorts in ilen stal te laten dragen. Een zijner zonen en dochters , bezig met eenige papieren van aangelegenheid te Bergen , werden daarin door het aanvangen der plundering gestoord ; zij weken , en een der dochters bragt , in een hoekje van den tuin verscholen , eenen ake­ligen nacht door. Bij het opdagen der gewapende burgerij , ver­dween de schendzieke bende , om haren moedwil elders te gaan koelen. De aanleidendc oorzaak tot deze en 'Beer gelijksoortige schenddaden was , zegt men , het ter teekening leggen van een re- quest , behelzende hoordzakelijk een verzoek : a om de herstelling van den Stadhouder in alle waardigheden en voorregten ; de a­ » netting der onlangs nieuw aangestelde Raden en Kolonellen , de herstelling der afgezetten ; de handhaving van de burgers , in- en » opgezetenen bij derzelver voorregten ; het weren der inbreuken » omtrent dit alles geschied; de beteugeling van de losbandigheid a der drukpers ; de vernietiging van alle vrijcorpsen en genootschap­a pen van wapenhandel ; voorziening tegen het oproepen der sehut­» terijen , buiten kennis en overleg der Wethouderen; en eindelijk » het beletten van geldverzamelingen , ter betaling van vreemde en » ongeregelde troepen." Ook verzekert men , dat deze eerlooze fei­ten nimmer zoude gebeurd zijn , indien de toenmalige Hoofdofficier,, de aanvankelijke storenissen tegengegaan en geweerd had. Later kwam eene commissie uit den burgerkrijgsraad , den Burgemeester ten zijnen huize aankondigen : » dat aangezien zij zich verzekerd » hielden dat de burgemeesterlijke waardigheid , in de toenmaals » plaats vindende tijdsomstandigheden , niet zonder het uiterste ge­» vaar kon worden gelaten in de handen van de zoodanigen , die , » door het volhouden van een door de burgerij zoo zeer algekeurd syste ma , alle aanspraak op het vertrouwen der burgerij verloren » hadden , en het tevens zeer te duchten was , dat , wanneer hij , » benevens Mr. Gerrit Willem Dedel, niet van de burgemees: » terlijke waardigheid werden ontzet , uit dit hun aanblijven in die » qualiteit de uiterste wanorde en confusie zoude moeten geboren worden , inzonderheid dan , wanneer zijlieden , ten eenigen tijd , » hetzij door eene meerderheid van stemmen in Burgemeesterska­» mer,, hetzij door het bekomen van het presidium aldaar, in de » gelegenheid mogten gesteld worden , om met meerder succes » hunne verkeerde gevoelens door te drijven en tegen den wil der » burgerij verdere demarches te ondernemen ; terwij1 daaruit ook » niet anders dan de akeligste gevolgen , zoo voor bun zelven , als » voor de burgerij te wachten zouden zijn. Ingevolge hiervan , zoo » verklaarde de commissie , zoo voor zich , als in naam van hunne » committenten en qualificanten , te insteren , dat de twee voor­» noemde Heeren , als hebbende het vertrouwen der brave burgerij » verloren , zich van nu voortaan zouden hebben te besehouwen , » als ontslagen van hunne posten als Burgemeesters der stad Am­» sterdam enz." Men wil , dat B e e 1 s de tot hem Afgevaar.digden zou te gemoet gevoerd hebben , dat hij de Ileeren geene stoelen kon aanbieden , omdat de plundering hem bijna geene had over­gelaten. Tom de zaken door den intogt van de Pruissische krijgs­benden , een anderen keer hadden genomen , werd Beels als Bur­gemeester hersteld , en aanvaarde op nieuw dezen luisterrijken post ; doch hij overfeed niet lang daarna den 31 Maart 1789, bij zijne echtgenoote , A d ri ana Suzanna Tiew el en , twee zonen en twee dochters nalatende. Een zijner zonen , Mr. Leonard Beefs, geboren te Amsterdam 14 Augustus 1765, overleden 27 Januarij 17 1793 , Baljuw en Schout van de Hooge en vrije heerlijkheid As­sendelft , en Secretaris van den Hoofd-Officier van Amsterdam. IIij huwde den 8 Julij 1788 Johanna Jacoba van Oosten de Bruyn, die bij hem eenen zoon had, Marten Adriaan Beels, Beer van Heemstede , Rietwijk en Rietwijkeroord, van het jaar 1816-1851 Lid van den Raad der stad Haarlem, Directeur van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen aldaar en Ridder der Militaire Willems-orde. Zie Vadcrl. tlist. ten very. op Wagenaar, D. XT. 1)1.198, D. XV. bl. 281 en voig. , D. XVII. bl. 41 en volg. ; C ha 1 m o t, Biogr. Woor- denb. BEELTSNIJDER. Zie BEELDSNIJDER. BEEMS (PIETER) , geboren te 's Gravenhage in 1772 , ontving in zijne jeugd onderwijs in de muziek , en wel op de viool van den Heer Malherbe, muziekdireeteur aan het hof van Willem V, Prins van Ora nj e. Ms jongeling onderscheidde B e e m s zich door vlijt en goed gedrag, en de vorderingen welke hij toen maak­te waren zoo belangrijk , dat hij den toegang verkreeg tot het con­cert ten hove , waar hij zich van tijd tot tijd met veel bijval liet hooren , en hem de meeste onderscheiding te heurt vie1. Als muziekonderwijzer vestigde hij zich te 's Gravenhage , werd later tot onderwijzer aan de Koninklijke muziekschool en tot lid der hofkapel benoemd , en vormde in het vioolspel eenige goede discipelen. Hij overleed den 20sten Februarij 1840 aan eene beroerte. Zie Caecilia, Algemeen Muziekaal Tijdschrift voor Nederland, 1844, le. jaargang, bl. 37. BEENS (JAN), een burger van Heusden , in het jaar 1672 , toen de Franschen buiten die stad gelegerd waren , eenige zaken daar buiten te verrigten hebbende , nam , om zich tegen de rondzwer­vende Fransche partijgangers te verweeren , eenen snaphaan op den schouder, en trok dus gewapend ter poorte nit. Onder Heesbeen gekornen , bemerkte hij dat er Franschen in , dorp waren , zoo-dat Beens, om hen te ontwijken, van•zijn pad afging en den weg naar Genderen insloeg; maar in de Groenensteeg, een land-. weg tusschen de twee genoemde dorpen, ontmoet hem ecn Franschman te paard , die hem van verre al dreigende toeschreeuw­de : dat hij staan en zijn gevangene blijven moest. Jan Beens hiertoe niet willende besluiten , week naar een hek , langs gemelde Groenesteeg staande , en legde zich daarachter de Franschman na­derde , greep zijne karabijn en loste die op B e en s , maar trot in plaats van hem een der heksteilen de wakkere Ileusdenaar,, daar­op zijne kans waarnemende , lei met zijn snaphaan op den Fran­schen miter aan en troll hem zoo wel, dat de Franschman buiten staat van tegenweer geraakte, waarop Beens hem overweldigde, gevangen nam en vervolgens met paard en voile wapenrusting , tot ieders verwondering over dit heldenstuk , in Heusden binnenvoerde. Zie J. v an Oudenhoven, Beschrijv. der stad Heusden , bl. 207. BEENS (ADRIAAN BLONDYN of BALDYN) geboren td Breda , stu­deerde te Leiden en nam als Proponent eenige tijd de dienst waar op de vloot , werd vervolgens Predikant te Putten , vertrok van daar.in 1684 naar Buurmalsen , waar hij den 2den Julij 1731 , ruim 90 jaren oud zijnde , overfeed. Bij was schrijver van een rijmwerk in twee deelen in 4°, van welke het eerste deel tot titel had : Inleiding tot de vijf eerste boeken des Bijbels, genaanid Genesis, Exodus, Leviticus, Nurneri en Deuternomium, Utr. 1737. Het tweede is getiteld : Inleiding tot de twaalf Historieboeken des Bijbels, ge­naamd Josua, Richteren, Ruth, twee Samuels, twee der Ko­ningen , Ezra , Nehemia, Esther , Daniel en Job , Utr. 1737. Het geheel is niets dan een in rijm gedrongen plat proza. Reeds vroeger was door hem in het Licht gezonden : Historie Jesu Christi, Utr. 1719. met pi. Zie van Abkoude, Naamr. van Nederd. Boeken , D. I. St. I en III; Woordenb. der Nederd. Dichters ten vervolge op W i t s e n Geys-beek. BEER (JoosT DE), bij sommigen ook JOZEF DE BEER geheeten , geboren te Utrecht in 1550 , oefende zich in de schilderkunst on­der Frans Floris te Antwerpen, en werd onder diens leiding een goed historieschilder. Hij woonde eenigen tijd bij den Pro­vinciaal van den Bisschop van Doornik , voor welke laatste hij on­derscheidene stukken heeft geschilderd. Ook vormde hij vele leer­lingen, onder welke.A.braham Bloemaert en Joachim Uite­w a al geteld worden. Zie van Mander, Leven der Schilders D. 1. hi. 232, D: IL bl. 189 en 193; immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BEER (PIETER VAN), een schilder die omsireeks 1681 bloeide , heeft meest binnenvertrekken geschilderd , hoewel men ook zeege­zigten van zijne hand heat. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BEER (PIETER LEONARD DEN), word den 3 October 1771 te Schiedam geboren; waar zijn wader Leonard de Beer, Burge­meester was. Reeds vroeg legde hij geneigdheid tot de letteroele­ningen aan den dag , welke -door eene geleerde opvoeding werd aan­gevuurd. Eer hij nog den ouderdom van twintig jaren bereikt had , aan de Leidsche Hoogeschool tot Doctor in de Regten bevor­derd zijnde , trad hij eenige jaren daarna in 's Lands dienst bij de Staats-secretarij , en werd, kort na de gefukkige herstelling van Neerlands onafhankelijkheid als Ontvanger to Zwolle aangesteld, welken post hij tot aan zijne dood , den 5 Januarij 1830 is blij­ven waarnemen. Zijne lievelingsuitspanning was de dichtkunst ; doch zijne ambtsbezigheden , bij de zorgen voor een talrijk kroost, beletteden hem aan die studie de tijd te wijden, welke zij vereisdht ; om er eene aanmerkelijke hoogte in te bereiken , behalve nog dat zijji reeds vroegtijdig verzwakt gezigt en zijne wankelende gezond­heid dikwijls den lust daartoe ia hem verdoofde. Er is van zijnen dichterlijken arbeid , een enkel- gelegenheidsversje uitgezonderd , niets in druk verschenen , dan hetgeen door hem in de meeste jaargangen van den Nederlandschen Ihruzenalmanak is medege­deeld. In alle zijne stukjes heerscht die zelfde zachte godsdien­stigen toon, dien hij zoo dikwijls in zijne woonplaats gelegenheid vond uit de her te hooren klinken van den beroemden Feith , in wiens vriendschappelijk verkeer hij vele genoeglijke en troost­rijke oogenblikken slijten mogt. Zie Aanh. op het Woordenb. van Kunst. en Wetens. van G. Ni e u-w en h u is; Woordenb. der Nederl. Dichters ten vervolge op W/ it-Sep Geysbeeek; Jaarboekje voor de stad en het kanton Schie­dam, 1852, LI. 8 en 9. BEER POORTUGAEL (JACOBUS CATITARINUS CORNELIS DEN) , een broeder van den voorgaande , werd den 12 Februarij 1775 te Schie­dam geboren. In 1793 verkreeg hij den graad van Doctor in de beide Regten aan de Hoogeschool te Harderwijk Bij de staatsomwenteling van 1795 gedroeg hij zich als een warm voorstander daarvan , en bekleedde onderscheiden aanzienlijke Ma­gistraatsposten in 1797 werd hij Procureur der Gemeente van. Amsterdam doch op den 12 Junij 1798 van alle politieke betrek­kingen ontslagen. Van 1807 tot 1810 was hij Chef der divisie van het ministerie der justitie en politie, en hij overleed , als lid der stedelijke regering van Gouda , den 15 Maart 1813. Hij heeft als dichter zich doen kennen door de uitgave van de volgende bundels en afzonderlijk uitgegeven dichtstukken : Ledige uren , Amst. 1793. Lierzang aan het Yolk van Nederland , Amst. 1795. Dichtpogingen , Amst. 1799. Aan den Koning en het Vaderland , 1809. 8°. Nagelaten Gedichten en Verhandelingen , 's Hage 1826. 8°. Den Beer, die reeds toen hij nog geen zestien jaren bereikt had , een hartverwarmend dichtstuk, De Deugd, in drie zangen (1) en een jaar daarna een wezenlijk fraai gedicht , De Onsterfelijk­held (2) , vervaardigde , toonde door zijne Lierzang aan het yolk van Nederland, dat het hem wel was toevertrouwd, om de her van Tyr theus te tokkelen. In zijn dichtstuk Aan den Koning en het aderland gaf hij blijk , dat hij onbeschroomd zijne gevoe­lens durfde uiten, maar inzonderheid ook , dat bet welzijn des va­derlands hem boven alles ter harte ging. Bij zijne echtgenoote vrouwe Anna Clarissa Maria Wasfenbergh, Nicht van den beroemden Hoogieeraar van dien naam , Iiot hij twee zonen en (1) Onenomen in zijne Dichtpogingen, (2) Te vinden in Mijne ledige uren, eene dochter na. Fen zijner zonen, Died erik Jacob den Beer Poor t u g a e 1 heeft zich ook reeds door zijn llollands Leeuw in 1830 en 1831 , Breda 1831 ; zijne bijdragen tot de Nederlandsche en Belgische Illuzen-Alinanakken; zijne Vaderlandsche Gedichten , Leiden 1832 , en zijn bundel Gedichten , Leiden 1838 , als een niet onbedreven diehter doen kennen; terwijl zijne V erhandelinb over het tvanschelijke eener meer ligchaamlfike opvoeding in Nederland hem den bijval van de beroemdste opvoedingkundigen deed verwerven. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dichters, D. V. bl. 98 en 112 ; (van Cl ee f) Naamreg. van Nederd. Boeken, bl. 474 en 475, en Supplement op dat werk , bI. 101; Jaarboekje voor de stad en het kanton Schiedam, 1852 bl. 8 en 9; R. G. Rii kens, ' voorrede, bi. XIV, Practische .Handl. voor Kunstm. ligchaarnsaef., 56 en 125 in de noot. BEERE (AREND JULIANUS CAREL DE), werd in 1779 Grietman van Hemelumer-Oldephaert-en-Noordwolde , en daarna naar de Staten-Generaal afgevaardigd. In de jaren 1781 en de volgende behoorde hij tot die Leden der Staten van Friesland , welke de Patriottische partij waren toegedaan , en later te Frtneker afzonderlijk vergader­den. Zelfs voerde hij het bevel over de Auxiliairen in 1787, op­gekomen om de aldaar vergaderde Staten van Friesland to bescher­men ; trok daarmede naar Stiecs , de verzamelplaats der vrijcorporisten , waar hij omtrent drie dagen post hield en toen weder naar Frane­ker terugkeerde. Op de tijding der plaats gehad hebbende omwen­teling in Holland vlugtte hij echter naar Stavoren en vervolgens het land uit. Na de omwenteling van 1795 in het vaderland teruggekeerd , heeft hij in die woelige tijden eene groote rol gespeeld en daar hij tot de zoogenaamde federalisten behoorde , werd hij, bij de omwen­teling. van 12 Junij 1798 , in hechtenis genomen. Van toen of schijnt hij van het staatkundig tooneel te zijn afgetreden. Hij was gehuwd met Ca t ha r i n a van der H aer, dochter van Johan W i l l e in van der Ha e r , vroeger Grietman van Heme­lumer-Oldephaert-en-Noordwolde , zeer tegen den zin barer fami­lie , om verschillende redenen , onder anderen ook om zijne staat­kundige gevoelens. Hij had Beene kinderen. Zie Vaderl. Mist. ten vervolge op W a g e n a a r, D. XIII. H. 190, D, XIV. hi. 189, D. XIX. bl. 45, 59, 93, 149 , D. XXII. 131. 40, D. XXV, bI. 413, D. XXXVIII. bl. 156, 225, D. XXXIX, bi. 92, 112. 269, D. XI,. bl. 25; C. van der Aa, Geschied. van den Oorlog, 1795-1803, D.IV. bl. 448; Baerdt, van Sminia, Nieuwe Narita. van Grietmannen, bl. 312. BEERENDRECHT (JAN VAN). Zie BERENDRECHT (JorrAN vAN). BEERESTRATEN (JOHANNES VAN), van wien men Been de minste levensomstandigheden vermeld vindt , is inzonderheid bekend als schilder en teekenaar van zeegezigten zeehavgns zeesehepen , waarin bet oude maaksel der schepen en de kleedin,u aanduidt, dat hij in het midden der zeventiende eeuw werkte; ook vindt men vermeld dat hij in 1687 overleden is. Zijne zeestukken zijn door­gaans voorstellingen van woelend water en de zeehavens vol drukte en gewoel , door snelle kantige lichten gedaagd. Men heeft ook van hem onderscheidene binnen- en buitengezigten van steden, waaronder zeer natuurlijke wintergezigten. Zijne teekeningen heb­ben veel van den smaak van die van Simon de V 1 i eg e r, en zijn als met eene tamelijk fijne schrijfpen hoekig geschetst, dun, doorgaans met bruin zwartachtigen inlet , opgewasschen. In 's Rijks Museum te Amsterdam zijn van hem : De beroemde zeeslag tusschen de Hollandsche en Engelsche vloten op den 12 Junij 1666, zijnde de eerstgemelde gecommandeerd door den Luitenant-Admiraal, Hertog, Ridder Mi eh iel Adri aansz. d e R u y t e r , en de laatstgemelde door den Engelschen Admiraal Monck, Hertog van Albemarle. Deze slag, welke vier dagen geduurd heeft, wordt hier vertoond op den tweeden dag, en op het oogenblik , dat van het Hollandsche Admiraalschip de groote steng wordt nedergesehoten. Een wintergezigt aan• den IJkant te Amsterdam, verbeel- dende de oude Schippersbeurs en Nieuwenbrug, met vele figuren. Gezigt van de 'Nine van het oude Stadhuis te Amsterdam , na het albranden, op den 7den Julij 1652. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk, D. I. N. 141 en 142; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts., die beidc hem A. van B e e r e s t r a ten noemen ; Aanw. der schilder. op 's Rijks Museum te Amsterdam. BEEREWOUDT of BEERWOUD , had in 1588 als Overste het bevel in Bergen op Zoom ; hij smeedde den verrader­lijken aanslag, om die vesting aan den Spaanscben Veldheer, den Hertog van Parma over te leveren , doch , zijn voornemen tijdig ontdekt ziende, en door de Staten ter verantwoording opgeroepen, liep hij op de aannadering van den Graaf v an Hohenlohe, tot den vijand over. Paulus Boboque, een Italiaan , gewezen Gouverneur van Steenbergen , destijds binnen Bergen op Zoom gevangen , had door belofte B e ere w o a d t tot den aanslag weten over te halen, en zonder het voorzigtig beleid van Kapitein Valkenburg, Lubbrecht Turk, Heer van Re-inert en de gebroeders B a x, zou zonder twijfel het voorgenomen verraad zijn beslag hebben gekregen. Beer e w o u d t zocht zich van eene list te bedienen, om de stad van hen zoowel als van hun yolk te ontledigen ; hij begeerde dat zij des nachts ter opligting van een Spaansch convooi zouden uittrekken; maar de B a x e n stelden zich hier tegen , zeggende , dat hun in de tegenwoordige omstandigheid door de Staten geboden was Bergen op Zoom te bewaren en niet om op dc convooijen te passen. Zie Bor, JXederl. Oorl., B. XIX. bi. 509 (41); Wilhelm en Mau­rits van Nassau, flaer Leven en Redril, D. II. M. 53 en 54 ; W 6enaar, Vaderl. fist., D. VIII. 131. 21; Kok; Vaderl. Woordenb.; Biogr. Woordenb. BEESTEN (A. II. vAN) die in de laatste helft der vorige eeuw te Amsterdam leefde, was een schilder die het penseel wel wilt te behandelen. Hij vervaardigde onder anderen welgelijkende por­tretten en aardige graauwtjes. Ook bestaan er fraaije bloemteeke­ningen van zijne hand. Zie van E y n d e n en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. TI. hi. 149 en 150 ; Immerzeel, Levens en Werkem der Kunsts. BEETS (Mr. JOHAN) , waarschijnlij k geboren te Hoorn , in het begin der zeventiende eeuw , was een zoon van Simon Arent s­zoon of Aertszoon, ontleende vermoedelijk den naam van Beets van het dorp van dien naam, niet ver van Hoorn. Brit deftige ouders geboren, werd hij reeds vroegtijdig tot nuttige Len­iliS opgeleid en voor de studie der Regtsgeleerdheid bestem.d. In het jaar 1623 , toen hij zijn achtbaren bloedverwant Rombout H ogerbeets, reeds meermalen het verdriet zijner treurige ge-vangenschap door zijn bijzijn, had helpen verligten , stood hij ge­reed om zich naar de Leidsche Hoogeschool te begeven , en ont­vinp,., bij die gelegenheid van Hog erbee •s zeer nuttige en va­derlijke vermaningen, zoo ter bewaring van de zuiverheid zijner zeden en zijne godsdienstige beginselen, als tot regeling zijner let­teroefeningen. Zijne Lunde bragt hem tot aanzienlijke waardighe­den , en bezorgde hem de gemeenzame vriendschap van vele ge­leerde mannen van dien tijd, onder anderen van den Hoogleeraar V ossi us. Zijne eerste waardigheid, waarvan men ffewag gemaakt vindt , was die van Fiskaal ter kust van West-Inudie, doch het jaar, waarin hij derwaarts vertrok, wordt niet vermeld. Bij zijn overlijden, hetwelk in het jaar 1668 schijnt te zijn voorgevallen , bekleedde hij het aanzienlijk ambt van Ordinaris -Advocaat der Admiraliteit van West-Friesland en het Noorder-kwartier. Op zijn graf in het zuiderkruis der groote kerk te Hoorn las men, eer de brand die kerk verwoestte: als.d.Ba dus wa.i p Die.apol in.igt, en.I.er n.leyt. 's bij.'t I.'t.iejt hi.o der Hij is ook bekend geworden als een niet onverdienstelijk Neder­landsch dichter, door eenen dichtbundel , uitgegeven door zijnen schoonzoon Dr. F. Az. P i ë n s , en getiteld: Dich,tkunst van verscheide stoffen,, Hoorn 1668, 4°. Zie Al bin g, Geschied. der stad Hoorn, B. hi. 100-105 ; Dezelfde , Beknopte Geschied. der stad Hoorn, M. 98. BEETS (PIETER), geboren te Hoorn in 1729, stamde of van zekeren Jan Cornelis, die in 1570 te Rijp in Noord-Holland woonde, en van bier wegens de vervolging , naar het dorp Beets vlagtte, waar hij in eenen hooiberg zijne veiligheid zoclit, door welke omstandigheid hij den naam van Beets aannam. Uit Doopsgezinde ouders gesproten , legde Pieter Beets zich te Am­sterdam onder den Hoogleeraar P. S m id t , bij de Zonnisten op de beoefening der Godgeleerdheid toe, werd in 1752 te Meden­blik tot Proponent bij de Doopsgezinden aangesteld. In dat zelfde jaar aanvaarde hij eene beroeping naar Middelharnis , vervolgens in 1753 te Aardenburg en eindelijk in 1756 te Almelo. In 1771 vertrok hij naar Altona, waar hij onder goedkeuring der Deensche Regering , eene bijzondere school voor jonge lieden oprigtte. Hij overleed aldaar den 25 Augustus 1776. Pieter Beets Pi etersz oon , die volgt, was zijn zoon. Van Pieter Beets den vader bestaan de volgende geschriften: Afscheidsrede te Almelo en intreerede te Hamburg en Al-tona , 1771. Schetsen van Leerredenen benevens eenige geestelijke liede­ren, 1777. XXX Nagelaten Predikatien over gewigtige stolen, met eene voorrede van C. Ris, Hoorn 1779 , 2 deel. 8°. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken, en vaoral Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Grow. enz., bl. 171 en 172. ' BEETS (PIETER) PIETERSZ. een zoon van den vqprgaande , stu­deerde aan de hoogeschool te Groningen , was eersi Predikant bij de Doopsgezinden in onderscheidene gemeenten van ons Vaderland , vervolgens te Altona , en kwam in het jaar 1789 te Zaandam , waar hij in het jaar 1813 overleed. Terwip hij te Zaandam stond , was hij in 1801 onder de eersten die tot Schoolopziener werd aange­steld , wordende hij als zoodanig met het departement Texel belast. heeft de volgende werkjes nagelaten : Korte verhalen voor kinderen, Dordr. 1800. 2 deeltjes met pl. 8°. Drie leerredenen over de gelijkenis van den verloren zoon, Amst. 1802. gr. 8°. De vriend der jeugd, Amst. 1803, met 3 deeltjes 8°. met pl. Van dit werkje is in 1827 een tweede druk door den verdienste­lijken schoolonderwijzer G. v an S a n d w ij k bezorgd. Jiandleiding tot onderwijs in de Christelijke Godsdienst, Amst. 1806. gr. 8°. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op W a g e n a a r, D. XLIV. bl. 83; (van C l e e f) Alphab. JYaaml. van Boeken en Aant. op dat werk; Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Holland, Zeeland, Utrecht en Gelderland, D. II. H. 142 en 146. BEETS (JAN) , waarschij nlij k een broeder van Pieter ,B eets, en mede Predikant bij de Doopsgezinden , was schrij ver van: Brief tot vermaning en waarschuwing , aan eenige Broede­ren en Zusteren, zoo in de Provintie van Friesland, als el-. ders, bij gelegenheid van de bekende Aanmerkingen betreffen­de de Hernhuttersche Gemeente , uyt Liefde tot de Waarheid die in Christus Jesus is, Hoorn 1749. 8°. genaar, Vaderl. Hist., D. VIII. bl. 21; Kok; Vaderl. Woordenb., Chat nr o t, Biogr. Woordenb. BEESTEN (A. H. VAN) die in de laatste hel ft der vorige eeuw te Amsterdam leeide , was een schilder die het penseel wel wilt te behandelen. Hij vervaardigde onder anderen welgelijkende por-tretten en aardige graauwtjes. Ook bestaan er fraaije bloemteeke­ningen van zijne hand. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. IL Li. 149 en 150; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BEETS (Mr. JOHAN) , waarschijnlij k geboren te Hoorn , in het begin der zeventiende eeuw , was een zoon van Simon Arent s­ zoon of Aertszoon, ontleende vermoedelijk den main van. Beets van het dorp van dien naam , niet ver van Hoorn. Et deftige ouders geboren, word hij reeds vroegtijdig tot nuttige I, en­ nis opgeleid en voor de studie der Regtsgeleerdheid hestemd. Ire. bet jaar 1623 , toen hij zijn aclitbaren bloedverwant B, ombout 11 o g er bee t s , reeds meerma len het verdriet zijner treurige ge­ vangenschap door zijn bijzijn , had helpen verligten , stond is j ge­ reed om zich naar de Leidsche Hoogeschool te be ;even , en on t- ink; , bij die gelegenheid van Hogerbee ts zeer nuttige en va­derlijke vermaningen , zoo ter bewaring van de zuiverheid zijner zeden en zijn godsdienstige beginselen , als tot reveling zijner lef­teroefeningen. Zijne kunde bragt hem tot aanzienlijke waardighe den , en bezorgde hem de gemeenzame vriendschap van vele ge­leerde mannen van dien tijd , onder anderen van den Hoogleeraar V ossiu s. Zijne eerste waardigheid , waarvan men gewag gemaakt vindt , was die van Fiskaal ter lust van West -Indie , doch het jaar , waarin bij derwaarts vertrok , wordt niet vermeld. Bij zijn overlijden , hetwelk in het jaar 1668 schijnt te zijn voorgevallen , bekleedde hij het aanzienlijk ambt van Ordinaris -Advocaat der Admiraliteit van West-Friesland en het Noorder-kwartier. Op zijn grar in het zuiderkruis der groote kerk te Hoorn las men, eer de brand die kerk verwoestte : als.d.Ba dus wa.i p Die.apol in.igt, en.1.er n.leyt. 's bij.'t I.'t.iejt.hi.o der Hij is ook bekend geworden als een niet onverdienstelijk Neder­landsch dichter,, door eenen dichtbundel , uitgegeven door zijnen schoonzoon Dr. F. Az. Pi6ns, en getiteld : Dichtkunst van verscheide stoffen , Hoorn 1668 , 4°. Zie ilb bing, Geschied. der stad Hoorn, IL bl. 100-105; Dezelfde, Beknopte Geschied. der stad Hoorn, bl. 98. BEETS (PIETEit), geboren te Hoorn in 1729, stamde at' van zekeren Jan Cornelis, die in 1570 te Rijn in Noord-Holland. woonde , cn van bier wegens de vervolging , naar bet dorp Beets vlugtte , waar hij in eenen hooiberg zijne veiligheid zoeli t , door welke omstandigheid hij den naarn van Beets aannam. Uit Doopsgezinde ouders gesproten , legde Pieter Beets zich te Am­sterdam onder den Hoogleeraar P. Smidt, hij de Zonnisten op de heoefening der Godgeleerdheid toe, werd in 1752 te Meden­blik tot Proponent bij de Doopsgezinden aangesteld. In dat zelfde jaar aanvaarde hij eerie beroeping mar Middelharnis , vervolgens in 1753 te Aardenburg en eindelijk in 1756 te Almelo. In 1771 vertrok hij naar Altona, waar hij onder goedkeuring der Deensche Ile geeing , eene hijzondere school N'001' jonge lieden oprigtte. overleed aldaar den 25 Augustus 1776. Pieter Beets Piet erszoon, die volgt, was zijn zoon. Van Pieter Beets den vader bestaan de volgende geschriften : Afscheidsrede te Almelo en intreerede te Hamburg en Al­tona , 1771. Schetsen van Leerredenen benevens eenige geestelijke liede­yen, 1777. XXX Nagelaten Predikatien over gewigtige stoffen, met eene voorrede van C. Bis, Hoorn 1779 , 2 deel. 8°. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naantr. van Nederd. Boeken , en vooral Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in G1'021. enz. , bl. 171 en 172. BEETS (PIETER) PIETERSZ. een zoon van den voorgaande , stu­deerde am de hoogesehool te Groningen , was eerst Predikant hij de Doopsgezinden in onderseheidene gemeenten van ons Vaderland , vervolgens te Altona , en kwam in het jaar 1789 te Zaandam , waar bij in het jaar 1813 overleed. Terwijl hij te Zaandam stond , was hij in 1801 onder de eersten die tot Schoolopziener werd aange­steld , wordende hij als zoodanig met het departement Texel belast. llij heat de volgende werkjes nagelaten : Korte verhalen voor kinderen, Dordr. 1800. 2 deeltjes met pl. 8°. Drie leerredenen over de gelijkenis van den verloren zoon, Amst. 1802. gr. 8°. De vriend der jengd , Amst. 1803, met 3 deeltjes 8°. met pl. Van dit werkje is in 1827 een tweede druk door den verdienste­ lijken schoolonderwijzer G. v a n Sand w ij k bezorgd. Handleiding tot onderwijs in de Christelijke Godsdienst , Amst. 1806. gr. 8°. Zie Vaderl. Mist. ten vervole,re op Wagenaar, D. XLIV. hi. 83; (v an C l e e f) Alpha& IVaaml. van Boeken en Aant. op dat werk ; illaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Rolland, Zeeland, Utrecht en Gelderland, D. II. H. 142 en 146. BEETS (JAN), waarsehijnlijk een broeder van Pieter .B eets, en mede Predikant bij de Doopsgezinden , was sehrij ver van: Brief tot ver»taning en waarschuwing , aan eenige Broede-Ten erg Ifusteren , zoo in de Provintie van Friesland, als el­ders , bij gelegenlieid ran de bekende Aanmerkingen betreffen­de de Ilernhuttersche Geineente, nyt Liefde tot de Waarheid die in Ch•istus Jesus is, Horn 1749. 8'. Liefderijke Raad , Hulp en Vertroosting , voor de Bekom­tnerde , Verleegene , Overtuygde en Opgewekte in de P rovintie Friesland, en bij zonder aan die van Leeuwarden in deeze Geestelooze Dagen , Leeuw. 1751. 4°. Gods _Regtvaardi ge lkyligheid ter versehrikkinge der God--loozen , en tot blij dschap des liemels en des Heylip,-en aange­wezen , uyt Openbaringe XV 111. vs. 15 tot 20 , ter gelegent­heid van de vreeselyke Aar dbevin ge , Hoorn 1756 , gr. 8'. Hoofdleeringen der Mennoniten , Hoorn. 8°. Christus alles en in alien , Hoorn , 2 deel. 8°. Verdediging tegen Ye t m a n, Hoorn. 8°. Een Kudde en een Herder, dat is de Heilige algemeene Christelijke Kerk en gemeensehap der Heiligen opgedragen aan alle ware Zioniten , Hoorn. 8°. Zie van Abkoude, Naamr. van Nederd. Boeken, D. 1. St. IV en V; van Abboude en Arrenberg, Naamr. van iVederd. Boeken. BEETS (WILLEM VAN DER), in 1764 Kapitein ter zee in dienst dezer Landen , beyond zich in het jaar 1782 met Kapitein R ij n e v e 1 d en acht koopvaarders in het Kattegat, toen hij tusschen Wingo en Nyding , cen vijandelijk konvooi van omtrent zestig zeilen ont­dekte. Hij deed daarop de noodige seinen aan Kapitein 11 ij n e v e Id en de koopvaarders; waarop hij dadelijk op den vija . d inhield , op wien hij een fregat en eenen brigantijn veroverde , terwijl hij de overige gedeeltclijk op strand jaagde. Later in dat jaar voerde hij het bevel over het fregat de Pallas van 40 stukken , dat tot de vloot behoorde , welke den 7 Julij onder den Vice-Ndmiraal H a r t­si nck uitzeilde en maakte toen een Engelsch eenmastscheepje prijs. In October van dat zelfde jaar bragt hij het overzeesche convooi behouden in Texel binnen. Den 26 Junij 1795 tot Vice-Adrniraal der Bataafsche Republiek bnoemd , was hij na den slag bij Kijkduin , den 11 October 1797, Lid van den Zeekrijgsraad , om onderzoek te doen naar het gedrag der Bevelhebbers in dien wet ongelukkigen , doch niet to min roem­rijken en hardnekkigen zeeslag. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op W agenaar, D. 1V. bl. 205 , 225, 227 en 344. XXXVIII , bl. 276 en 277, uit partikuliere berigten aangevuld. BEGA (Coarmus) , geboren te Haarlem , in 1620, was een zoon van Pieter Jan z e Beg ij n , een houten-beeldsnijder en van Maria K o r n e 1 i s s e n. Cornelis was de eerste en beste leerling die door Os t a d e in de kunst weal opgeleid , wiens trant hij in zijne ordonnanties , koloriet en schildering trachtte na te volgen , waarin hij dan ook niet ongelukkig slaagde. Hij werd vooral een groot meester in het schilderen van boerengezelsehapjes , maar tevens leide hij een zeer los Leven , zoodat zija vader hem niet Langer voor zijn kind wilde erkennen , waarom hij ook niet meer den naam van B e g ij n wilde voeren , maar dien in B e g a veran­derde. Ilij is niet getrouwd geweest , maar was smoorlijk verliefd op eene jonge jufvrouw,, die aan de pestziekte teed, en die hij in haren kommerlijken toestand niet wilde verlaten, maar nacht en dag oppaste , waardoor hij zelve ook van die vernielende kwaal werd. aangetast , welke hem kort na zijn meisje , op den 27 Augustus 1664 in het graf sleepte. Zijne penseelkorist worth geschat onder de beste van dien aard , want hij had een vlug en aangenaam penseel , eene goede kleur en was geestig in zijne ordonnantie. 's Itijks Museum te Amsterdam bezit van hem : twee stukken , het eene voorstellende: Een oud man in eene orerdenkende houding , zittende in zijne studeerkarner voor eene tafel met eenige boeken. Een vrolijk boerengezelschap. Ook heelt men een geetst werkje van zijne hand uitgegeven , uit 24 plaatjes bestaande, dat overlieerlijk is. Zijne beeldtenis komt voor bij H oubr a ken, Schoub. der Ne• derl. Konst. , D. 1. bl. 328. Zie, behalve dat werk , D. 1. bI. 349 en 350, van Mander, Le -. yen der Schild., D. II. bl. 160; van Hoogst rater] en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; Chalinot, Biogr. Woordenb.; C. de Koning L z., Tafereel der steed Ilan 1. , D. IV. 1)1. 163 ; Biogr. Nationale ; lin m e r ze e I, Levens en Werken der Kunsts. ; Biogr. Guiverselle; Aanwijz. der Schild. berustende op 's Rijks Museum te Amsterdam. BEGIJN (Annum), geboren in 1650, heeft vele jaren in Hol­land en wel den meesten tijd in 's Gravenhage gewoond. Ilij was een groot meester in de kunst ; de voorwerpen van zijn penseet waren landschappen , water- en landgezigten , gestoffeerd met beet-den , boomen en beesten. Daar hij de doorzigt- en bouwkunde in den grond verstond , was Ilij uitnemend bekwaam om groote wer­ken te vervaardigen ; zoo Ms men te 's Gravenhage ook nog onder­scheidene kamers vindt , voortreffelijk door hem 'geschilderd en van een ongelooffijk rijke ordonnantie. In 1690 werd hij door den Keur­vorst van Brandenburg, naderhand Koning van Pruissen , tot Hof= schilder beroepen. Hier vond B e g ij n een mini veld open , oin aan zijne kunstvermogens den vrijen teugel te vieren, want die Vorst zond hem door zijn geheele land, om alle de hoordsteden , omliggende kasteclen en landgezigten af te teekenen , naar deze teekeningen schilderde hij dan groote stukken , welke in uitgestrekte zalen geplaatst werden , en tot groot genoegen van den Vexst uitvielen. B egijn , die een man was van een voorbeeldig gedrag , overleed, eenige jaren vtior den Vorst, onverwacht en schielijk, want A b r a­h a in Ter w es ten en andere kunstenaars in de zaal komende , waar hij bezig was met sehilderen , noodigden hem tot eene wan­deling uit , hetgeen hij op eene heleelde wijze atsloeg , doordien hij nog lets te doen had , daar nog ruim een uur week aan was , be­lovende echter zoodra dit af zou zijn , hij hen te komen. Dock van de stetting tredende, en (le trap af naar beneden willende gaan , gevoelt hij zich niet wel, houdt zich aan de laming vast , en sterft net het palet in de hand op dien zerden oogenblik , hebbende in de andere hand eenig geld , dat hij iemand naar wien hij wachtte, wilde geven: deze boven komende, vond hem tot ziju grootste ontzetting in die gestalte , en maakte terstond zijn overlij­den aan het hof rugtbaar. llij liet bij zijne weduwe eene dochter na. 'Lie van Gool, _Nieuwe Sehoub. der Nederl. 'child., D. I. hl. 100­102 C h a I fit o t, Biob r. Woordenh. ; I in iner ze el, Levens en Wer-en der Kli7lSiS. BEHR (FREDERICII Lunwto), werd geboren den 18 Januarij 1769, te Arolsen , in het vorstendoni Waldeck, waar zijn vader,, uit het Mecklenburgsche geslacht der vrijheeren Behr gesproten, het ambt van Regierungs-rath des vorstendoMs bekleedde. In Holland tot kadet en kort daarna tot vaandrig bij bet 2de regiment van Waldeck benoemd , werd hij door zijne ouders onder het vaderlijke loezigt gesteld van zijnen oom , later Luitenant-Kolonel bij het zeltile regiment. Hoewel eene verstandige en doelmatige opvoeding genoten hebbende, vorderde zijne onervarenheid en jeugd eenen geschikten leidsman, en dezen had hij gevonden in den braven overste Behr, wiens gevoel van cer en pligt eenen onuitwischbaren indruk op de ziel van zijnen jongen bloedverwant maakte. In 1792 kocht Behr eene kompagnie in het 2de bataillon van het regiment van Hessen Darmstadt, en deed daarmede de veldtogten v an 1793 en 1794 tegen de Franschen. Ilij had Iierhaaldelijk het geluk zich te onderscheiden. In het gevecht van Werwick, bij voorbeeld , zich met een detacheinent in een klein retranchement op den weg van Comines bevindende , verde­ digde hij het tegen vier herhaalde stormen, en verliet het niet, dan na ontvangene order , en Coen Werwick reeds achter hem ge­ nomen was. Hij bragt echter bet hem toevertrouwde geschut weder naar liet leger tern. Den zeliden dag werd hij voorgesteld aan den Erfprins van Oranje , later Koning Willem I. Toen zija regiment een deel der bezetting uitmaakte van Skis in Vlaanderen , was hij de eenige Kapitein van het regiment , ge­ durende bet beleg, die gezond bleef, en dienst deed voor alle zijne kameraden. Steeds onverrnoeid en onversaagd was hij overal tegenwoordig , en de overgave dezer vesting, boewel zij noodzake­ lijk geworden was , vervulde hem met droelheid. Toen op den mid­ dag van den 26 Augustus, de bezetting van Sluis de Zuiderpoort uit en den star van het Fransche leger voorbij trok, trad B e hr uit de gelederen , en vervult met dat gevoel van spijt , hetwelk in het Fier gemoed van den krijgsman als hij zich overwonnen moet verklaren , door het gevoel van zijne pligt gedaan te hebben niet kan onderdrukt warden, rigtte hij zijnen tred naar den Generaal Moreau en zeide : » General , vous croyez prendre une forteresse , » vous ne prenez qu'un monceau de mines. Vous croyez vaincre » une garnison , vous n'avez vaincu qu'un hOpital." (Generaal gij denkt eene vesting in te nernen , en gij neemt maar een hoop puin in gij denkt een garnisoen te dverwinnen , en gij overwint slechts een hospitaal). In den veldtogt van 1799 in Noord-lIolland, werd hij menig, vuldige keeren op de gevaarlijkste posten gesteld. Men gebruikte hem dikwijls als partijganger, hetzij om den vijand te verontrus­ten , of orn de bewegingen des legers te dekken. Behr verliet de dienst in 1803 , en vestigde zich te Maastricht. Nu begon voor hem een tijdvak , gedurende het welk de uitstekende begaafdheden , door de natuur hem geschonken , ontwikkeld wer­den. Iltj oefende zich in de scheikunde , aardkunde, delfstofkunde en natuurlijke historic, verzamelde een uitrebreid kabinet van delf­stoffen ; maakte verschillende mineralogische ontdekkingen ; hield zich met verscheidene takken van nijverheid bezig; verkreeg be­langrijke kennis van den landbouw, en hoewel naar hij meende voor altijd van de krijgsdienst verwijderd, volgde hij de vorderin­gen dezer hooge wetenschap met de naauwkeurigste oplettend­heid. Alle mannen van verstand en kunde, die door de woelige om­standigheden van die tijd naar Maastricht kwamen , zochten zij­nen oungang. Hij beredeneerde met hen de belangrijkste uitvin­dingen en ondernemingen , welke toen plaats hadden. Oflicieren van de genie en ingenieurs waren niet zelden verwonderd over den schat van .kundigheden, (lien zij bij hem ontdekten. Zoo leefde hij als ambteloos burger in den schoot van zijn ge­zin , waaraan hij met de innigste liefde gehecht was. llij wei­gerde twee malen de aanzoeken, die men hem deed , om Adjunct­maire en Maire van Maastricht te worden , en de eenige post dien hij aannam, was die van lid van het armbestuur , waaraan hoege­naamd geene geldelijke voordeelen verbonden waren. De ingeze­tenen van Maastricht zijn hem grooten dank schuldig voor de edele zelfverloochening, met welke hij , in den winter van 1814, toen de hospitaalkoorts een derde van de bezettinp; wegsleepte en reeds onder de inwoners begon te woeden , zich bij zijne medemenscheu verdienstelijk maakte. De wensch , om het zijne toe te brengen tot het oprigten en in stand houden van het nienwe staatkundige gebouw, spoorde hem aan , in 1815, om eerie memorie te schrijven over de defensie van Nederland , en die aan den Koning aan te bieden. De Lui­tenant-Generaal Kra y e n h o f f, door Zijne Majesteit belast daar­over een rapport te maken , deed in zijn verslag de edelmoedigste onpartijdigheid blijken. Ten gevolge van diens beoordeeling over deze memorie, en over de kundigheden en hooge militaire denk­beelden van den schrijven, ontving Behr eene vleijende missive van den Minister van Oorlog, waarin hem onder anderen werd be­kend gemaakt , dat het Zijne Majesteit aangenaam zou wezen , indien hij weder in de krijgsdienst wilde treden. llij werd dan ook benoemd tot 2de Kolonel bij den algemeenen star van bet leger,, en belast den toestand te onderzoeken van de zoogenaamde Royale navigable, eene op bevel van het Fransche gouvernement gegravene maar onvol­tooid gelatene vaart , en rapport te doen over het nut , dat uit dit werk voor bet algemeene welzijo des rijks te trckken was. Door zijn onderzoek Week ; dat het toenmaals bestaande van weinig of geen nut kon zijn; maar hij bewees tevens de nuttigheid , zoo voor handel en nijverheid , als voor de verdediging van het land, van eene communicatie te water tusschen Maastricht en 's Herto­genbosch , en zond het plan in van de Zuid-Willemsvaart. Overgeplaatst bij den Kwartiermeester-generaalstaf als lid van de militaire verkennings-brigade , ,.nerd hij later benoemd bij de commissie van grensscheiding tusschen de Nederlanden en Frankrijk. In beide betrekkingen overtrof hij verre de hem opgelegde pligten , en aan zijnen helderen en werkzamen geest zoowel als aan zijne uit­gebreide wetenschappelijke kennis , had men menig nuttig denkbeeld te danken. In dit tijdvak sclireef hij memorien over verschillende onderwerpen , en onder anderen betrekkelijk een door hem ontwor­pen verbeterd plan, orn de Haine met de Schelde te vereenigen , met vermijding van het Fransche grondgebied. Nadat hij als Com­missaris van Zijne Majesteit de overgave en inbezitneming der grenzen geeindigd had, werd hij benoemd tot Adjudant in het 2de groot mi­litaire kommando. Deze post liet tijd genoeg ter zijner beschik­king over, orn zich met zijne geliefkoosde studien bezig te kunnen houden. De tachtigjarige oorlog trok bijzonder zijne aandacht , en hij had het plan gevormd eene militaire geschiedenis der Nederlan­den te schrijven; maar zijne toen reeds gekrenkte gezondheid , en de moeijelijkheid, orn van Deventer of uit de echte bronnen te kunnen puttee, verhinderde de uitvoering van dit ontwerp. De herinnering van sommige ongelukken , door de zeelieden op de Texel-stroom geleden , door de zandbank de Drempel; bragt heal op de uitvinding van een werktuig , geschikt ore den grond op de zandbanken , in havens en rivieren indiervoege los te maken , dat de specie zich kan ontlasten en door het water zelf weggevoerd worden. Ook liet hij te gelijkertijd het model vervaardigen van eene kunstklip van zijne uitvinding tot verdediging onzer kunsten. Deze gevaarlijke toestel onder het water verborgen , zou volgens zijne denkbeelden de schepen , welke er op kwamen te stooten , dadelijk in de lucht doen springen , door eene daaraan verbondene machine infernale. In het laatst van 1826 benoemd tot Generaal-majoor en Pro­ vinciale kommandant van Zeeland , bled hij in deze betrekking tot September 1829, op welk tijdstip hij de benoeming ontving van. 'Provinciale kommandant van Gelderland. Herhaalde , bijna doode­ lijke ziekten , hadden zijn geheel gestel dermate geschokt , dat de gezonde lucht van zijne nieuwe standplaats , haren weldadigen in-. vloed niet op hem uitoefenen kon. Allengskens zag men zijne kraeh­ ten verminderen , tot dat hij eindelijk den 8ste Julij 1834 op het onverwachtst nit de armen der zijnen weggerukt werd. Bemind en hooggeschat door elk , die hem kende , laat zijn eerbiedwaardig ka- rakter de reinste nagedachtenis achter. Zie Milit. Spectator, D. III. bl. 135 ; Bossch a, Medea. Heldend. te Land , D, III. bl. 111. BEHR (JoniN MARTIN), vermoedclijk geboren its het jaar 1776, trad in de krijgsdienst den 2den Augustus 1792, als kadet bij het regiment Zwitsers van S t oc k a r. Den 5 Augustus 1798 tot 2de Luitenant benoemd bij het 3de bataillon Jagers , werd hij den 19 September 1799, op het slagveld , tot Kapitein bevorderd , wegens zijn gehouden gedrag bij de bestorming van het retranchement te Schoorldarn , tegen de Engelschen en Russet), Als Kapitein Adjoint bij den Generaal Du Monceau, maakte hij met de Bataven den veldtogt aan den Donau in 1806, was tegenwoordig bij Ulm enz. Den 1 Augustus 1808 aangesteld tot Kolonel bij het 6de regi­ment Infanterie ,onderscheidde hij zich aan het hoofd van dat regi­ment in den oorlog in het Noorden van Duitschland in 1809. Ilij koinmandeerde de expeditie bij het innemen van het ciland Rugen , den 1 Junij van dat jaar , en werd wegens het daar verrigtte door Koning L o d e w ij k tot Baron , en door den Koning van Denemar­ken tot Kommandeur der Danebrogsorde benoemd. Ook was hij , met zijn regiment, onder de eersten , die in die zelfde maand Straalsund binnen drong. De Generaal Gratien onder wiens bevelen hij den veldtogt gemaakt had , vermeldde hem clan ook met lof in het legerberigt. In 1810 diende hij onder D u M o n ce a u in Zeeland, in 1811-1815 in Spa* , waar hij roem verwierf bij de tnneming van bet fort Ferdinando en in de veld­slagen van St. Celonie, Atefulia in Catalonia enz. Den 21 April 1815 tot Generaal-Majoor bevorderd, en bij den inval van Napoleon in Belgie , Opperbevelhebber der vesting Bergen in Henegouwen zijnde , was hij een der eersten , die van het begin der vijandelijkheden aan de Sambre kennis gar. Nadat hij den 24 November 1816 tot Luitenant-Generaal was aangesteld , werd hij den 21 December 1818 gepensionneerd. Zie Bosscha, Nederl. Heldend. te Land, D. III. bi. 269, 274 en 445; uit partikuliere berigten aangevuld. BEIJEMA (BEENAEDus), oorspronkelijk een Fries , moet geboren zijn voor het midden der zestiende eeuw. Zich door het beoefe­nen der fraaije letteren een naam gemaakt hebbende, werd bij tot Rector van de latijnsche scholen te 's Gravenhage , waarschijnlijk in 1585 aangesteld, en behield dien post tot in 1590, toen hij tot opvolger kreeg F o lk e r t van West er v o 1 d. Men heeft van Beij ema in druk: Uytlegginghe over het Hoogheliedt Salomons , 's Rage 1619, in 12°. Zie Chaim ot„ Biogr. Woordenb., D. M. hi. 63. BEIJER (SAMUEL), Schepen der stad Rotterdam, sehijnt zeer in de gunst der burgerij te hebben gestaan , want nadat Willem III Prins -van 0 ra n j e tot Stadhouder was bevorderd , bragten zij hem op het drietal , waarait de Prins verzocht werdt een Vroed­schap te kiezen. Later werd hij tot Pensionaris dier stad benoemd en in 1674 was hij een der Argevaardigden van de Algemeene Staten die naar Engeland gezonden werden om over een verdrag van zeevaart te handelen. Hij werd in 1692 buitens tijds uit de regering ontslagen , doch in 1702 met kennis van Hun Edel Groot Mogenden weder als Vroedschap hersteld. Na dien tijd vinden wij niets meer van hem opgeteekend. Zie Wagenaar, Vaderl. _Hist., D. XIV. bl. 115 en 338, D.XVIT. bl 135. BEIJER (GERRIT) , vermoedelijk geboren te Gravenhage, waar hij in het laatst der vorige eeuw leefde , was een der werkzaamste leden van het Genootschap : Kunstliefde spaart Been vlfjt, in welks werken onderscheidene dichtstukken van zijne hand voorko­men. In 1771 liet hij voor zijne vrienden drukken: Dichtge-vnjde Mengelingen , waarachter in het exemplaar,, dat in de Bi­bliotheek der Nederlandsche Letterkunde te Leiden berust , nog eene menigte afzonderlijk gedrukte stukken gevoegd zijn. Die bun­del, hoewel grootendeels uit gelegenheidsgedichten bestaande , bevat menig blijk , dat B eij er geenszins een der minste zangers van dat tijdstip was , en dat zijne dichtvruchten ruin zoo goed de openbare uitgave verdiend hadden , als die van menig ander zijner tijdgenoo­ten. Zie Woordenh. der Nederd. Dich,ters ten vervolge op Witsen Geysbeek. BEIJER (JAN DE), geboren in 1705 te Arau in Zwitserland , hield zich in zijne jeugd veel te Amsterdam op, en had daardoor gelegenheid om zich bij Cornelis Pr on k in de teekenkunst te oefenen , en werd onder diens leiding een goed meester, , die eene menigte gezigten van steden , kasteelen en oude gebouwen , in het Land van Kleef, de omstreken van Namen en Maastricht in de Provincien Gelderland en Utrecht teekende. Hij was eenige tijd­ woonachtig to Vierlingsbeek , bij Boxrneer,, waar hij zich des zomers onledig hield om voor boekhandelaars en kunstminnaars te teeke­ nen ; terwijl hij des winters zijne teekeningen naar Amsterdam bragt om ze aan hen , die ze besteld hadden , of te leveren. Kort na het midden der vorige eeuw zette hij zich echter met der woon te Amsterdam neder,, waar hij niet alleen de teekenkunst beoefende , maar zich ook meer dan to voren op het schilderen met olieverw toelegde , ofschoon hij Coen reeds zes of zeven en veertig jaar oud was. Tot leidsman koos hij zijnen kanstgenoot Jan Ma u r i t s Quin k ha rt, werkte onder diens opzigt en aan zijn huis gedurende twee jaren , waardoor hij tevens gelegenheid had om onderscheidene der beste landschappen en stadsgezigten uit de verzameling van Q u ink h a r t te bestuderen en te kopieren , makende zich daarbij den schildertrant van zijnen leidsman, hoezeer die een Portretschil­ der was, ten nutte, zoodat hij eenige zeer verdienstelijke schilde­ rijen , meestal naar zijne eigene teekeningen heeft vervaardigd; doorgaans zijn het stadsgezigten en landschappen. IN was gewoon om de beeldjes , tot stoffaadje zijner teekeningen en schilderijen , naar het leven te teekenen. Zijue teckeningen , zoo gekleurde als ongekleurde, zijn in menigte onder de liefhebbers verspreid, en zouden welligt weer in achting zijn , indien zij minder in getal. waren. Henricus Spilman, Paul van Liender en anderen hebben onderscheidene gezigten , door Jan de B e i j e r geteekend , in het koper gebragt. Naar zijne fraaije en naauwkeurige teeke­ningen vindt men mede onderscheidene platen in de Hedendaag-sche Historie of Tegenwoordige Staat van alle Volken. Hij rigtte te Amsterdam een teekengezelschap op , daleerst op zijne kamer en vervolgens , uitgebreider wordende, in het logement de Zon werd gehouden. Be Beijer was een man van een opgeruimd en vrolijk karak­ter,, die echter zeer ingetogen leefde. Na vele jaren de kunst te Amsterdam beoefend en daarmede eenig vermogen overgewonnen te hebben , trok hij , ten einde gedurende zijne overige levensda-gen de vruchten zijner vlijt stil en gerust te genieten , naar een klein plaatsje nabij Kled, alwaar hij , na een verblijf van eenige jaren , in hoogen ouderdom overleed. Zie van Gool, Nieuwe Schouh. der Schad., D. II. bl. 199; Chat-mot, Biogr. liroordenh., D. III. bl. 53 en 54; van Eynden en van der 1Villigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. II. bl. 3'7-39; Im e rzee I, Levens en Werken der Nederl. Kunsts., D. 1. bl. 52. BEIJEREN. Zie omtrent de Vorsten , Vorstin en Bisschop nit dit huis op AALBRECHT , HENDRIK , JACOBA , JAN en WILLEM. BEIJEREN (ADRIAAN vial) , Natuurlijke zoon van A al brecht van Beij eren, Graaf van Henegouwen, Holland, Zee­1 a n d enz. , werd in 1415 Sellout van Dordrecht. Toen in 1418 Jacoba van Beijeren, Gravin van Holland, zich genood­zaakt zag het beleg van Dordrecht op te breken , bleef Adriaan van Beij er en, het door Naar gestichte blokhuis met eenige wei• nige manschap bezetten. Doch deze op verre niet bestand tegen de dagelijks aanwassende magt van Jan van Beijeren, die Dordrecht bezet hield , werd daar spoedig met zoo veel geweld en overmagt van yolk besprongen , dat zich dood te vechten , of gevangen over te geven , alleen ter zijner keuze gelaten was. Het eerste door hem verkoren zijnde, werd het blokhuis door die van Dordrecht veroverd en tot den grond vernield en den Schout on­barmhartig dood geslagen. Zie Balen, Beschrifv. van Dordr., 236 en '767; Wagenaaar, Vaderl. Hist. , D. HI. bl. 431; Levenshesch. van voorname Mannem en Vrouwen, D. V. M. 312. BEIJEREN (WILLEM Bastaard VAN) Heer van Scha gen, een natuurlijke zoon van A a I br ech t van Beij eren, Graaf van II e­negouwen, Holland, Zeeland enz. bij Maria van Bronk­h or s t, was de stamvader van het geslacht Beij er en Schage n. IN was Admiraal van Holland , later kamerling van F i 1 i p s I, Itertog van Bourgondie, die hem zcer beminde. Vele ambten en bedieningen heeft hij bekleed , vooral in Noord-Holland. Ook was Bailjuw van 's Gravenhage en Raad van den Vorst. Hij over­ lted in zeer hoogen ouderdom in 1473; en is tweemalen gehuwd geweest eerst met Maria van de Lekke, daarna aan Johann a of AI ii d van Ho d e n p ij 1. Daar hij aan zijnen oudsten zoon zijnen hecrlijkheden naliet en aan zijne andere kinderen bijna niets , gat dit aanleiding tot vele regtsgedingen. Zijne nakomelingen, welke zich van Scagen of van Scha­ff e n teekenden , voerden tot wapen een veld, verdeeld in zes ban-den van goud en keel , hebbende in den linker hoek het wapen van Beijeren , zijnde gefuseleerd van zilver en azuur. Zie Scheltema, Staatk. Nedert., D. 1. bl. 101 en 102. BEIJEREN (JAN en ALBERT VAN), Heeren van Sc ha g en. Zie SCHAGEN (JAN en ALBERT VAN). BEIJEREN (AALBERT VAN) was een bloem- fruit- en visschen­schilder,, die de voorwerpen zeer naauwkeurig voorstelde en met eene groote vaardigheid schilderde. Men weet niet in welke tijd hij geleefd heeft. Op 's Rijks Museum to Amsterdam is van hem een stuk voorstellende : Eene tafel , waarop een wand met schelvisch , eene moot calm en ander vise's. Zie •an Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. , D.1. bl. 116; Immerzeel, Leveus en Werken der Kunsts., D. I. bl. 52; Aanwijz. der Schilder. berustende op 's Rijks Museum te Amsterdam. BEIJERINCK (FREDERIK), geboren te Arnhem, Geswooren en , door den Hove Provinciaal des Furstendorns Gelre en Graafschap Zutphen , Geadmitteerd Landmeeter , was een zeer bekwaam water­bouwkundige , zoo als onder anderen blijkt uit een door hem nit­gegeven werkje, getiteld: De rivierkundige Verhandeling uitgegeven door Co rne l is Ve lsen, Geadmitteerd Landmeeter , gedrukt in "Amsterdam 1749, van verscheide Misvattingen gesuyverd enz. Amst. 1770. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederl. Roe-ken, uit de familiepapieren aangevuld. BEIJERINCK (WILL*, een zoon van Ma rtinus Be ij erinck, een Neef van den voorgaande, geboren te Nijmegen den 2den Augustus 1756, ontving de eerste indrukken , welke hem de ken­nis der waterbouwkunde als het duel zijner pogingen deden he­schouwen , van zijnen vader. Weldra aangesteld tot geadmitteerd en beeedigd Landtneter in de Provincie Gelderland, kwam hij in de gelegenheid , om zich bij de uitvoering van verschillende werken Tangs de rivieren bekwaatn te waken, zoodat zone diensten vrij at­gemeen begeerd werden. De beroemde Chris tiaan Brunings schattede hem hoog, en de gewigtige verbeteringen, die, volgens de ontwerpen van lien groote waterbouwkundige, in 1771 en volgen­de jaren en voornamelijk in 1781 en 1782, door eene verbeterde 18 waterverdeeling aan de rivieren zijn toegebragt , werden voor het grooiste gedeelte door Beijeri rr c k uitgevoerd; terwijl men int% vasts!ellen, dat hij voor de ontwerpen zelven veelal met zijnen rand gediend , en in vele daarvan een voornaam aandeel gehad Ilij den inval der Fransehen in 1794, leverde hij under-seheidene ontwerpen in ern, door middel van kunstuiatig overstroo-mingen van de Maas, den vijand te keeren , welke echter Diet ten uitvoer werden gebragt. Bij alle de omkeeringen van zaken Mier t.e lande , Heel' hij, als onmisbaar persoon hij de rivieren , zijne dienst met onverinoeide werkzaamheid steeds daaraan tocwijden , terwijl hij in het laatst van zijn Leven zielt nog bijzonder bekend maakte door zijn groot onfwerp tot liet sluiien van den Beneden-Rijn , hetwelk hij , op bijzonderen last van Koning L o d e w ij k , .die vect vertrottwen in hem stelde , opmaakte ; een ontwerp , waarmedc de Koning zeer was ingenomen en hetwelk in den kundigen Generaal Kra y enho lf, een grooten voorstander vond , die daarvan in 1821 ecn volledig plan heat uitgegeven , ender den titel van : Proeve van eon ontwerp tot sluiting van de rivier de Neder Rijn of Lek en het stollen van haar water op den J'ssel. Beijerinek heeft niets in druk uitgegeven dock de menigte mCmorien, die hij aan 's Lands Regering heat, ingezonden en zijne veelvuldige adviezen , getuigen van zijne groote wcrkzaainheid ten dienste van den lande. IN was gehuwd geweest met Mejurvrouw Baukje Maria 1)ihhets, en liet hij zijn overlijden , den 6 De­cember 1808 , zes zoons en twee dochters na. De waterstaat deter landen , en vooral het beheer der boven­ rivieren , onderging. door zijn afsterven een groot verlies en Koning Lodew ij k heat later na den watersnood van 1809 , openlijk in de nieuwspapieren te kennen .gegeven , dat hij Coen nicer dart ooit . 's mans vroegtijdige flood betreurde. lie Arent. op het Woordenh. van Kunst. en Wetens. van G. Nien-wenhuis. BEIJERINCK (FREnEmx) , een broeder van den voorgaandc , ge­boren te Nijmegen den 20 Julij 176(3, was mede een zeer he­kwartin waterbouwkundige , die in het jaar 1810 werd aangesteld tot Ingenieur,, en in 1817 tot lloold-Ingenieur van 's Rijks water­staat bevorderd werd , waarvan hij in het jaar 1834 met pen­sioen cervol werd ontslagen. Ilij overleed den 25 Augustus 1838, was twee malen gehuwd geweest , ecrst met El isab et It It eynen, daarna met Jacomina Cr ij n e n, en liet vier zonen na. Lit de falniliepapieren hijeengebragl. BEI LING (ALBRECHT of ALBERT) of BEYIANG, een man die zich zoo in zikt leven als met zijne flood , ten tijde van vrouwe Jacoba van B ci -jeren, herocind gernaakt en den main van llollandselte Regulus heelt verwurven. Toen de zaken van Vorstin J a c o b a zoo verve waters verloopen , dat. Hertog Jan van B r a b a n d tot Graaf' van Holland en Zeeland gehuldigd was, poogde zij sommige steden wetter magtig te worden. Floris van K ij fh o e k werd dierhalve naar Schoonhovem gezonden , ten - einde die stad te vermeesteren , hetwelk ook doer verstandhouding met eenige burgers daar binnen welhaast gelukte. Maar • het slot, waarin zich Willem van den C ouls t er en Albert Belling bevonden , bood zes weken lang dapperen te­genstand, tot dat zij , door hongersnood gedwongen , met de bezet=, ting, uit vijitig man bestaande , zich overgaven ; K ij fh oe k nam ze alien , uit naam van vrouw Jacoba, in genade aan , uitgezon­derd B eil i n g, op wien hij bijzonder schijnt gebeten te zijn ge­weest. Beiling zijnen dood voor oogen ziende , verzocht eene maand uitstel , om orde op zijne zaken te stellen , belovende eer die tijd verstreken was , te zullen terug komen. K ij fh o e k stond hem dit toe. Beiling hield zijn woord , en stelde zich op de bestemde tijd in 's vijands handen , ofschoon hij te voren wist het met de dood te moeten bekoopen , zoo als ook gebeurde. K ij f­hoek liet hem din zelfden nacht van zijne terugkomst in de aarde begraven ; dit geschiedde in den donker,, doordien Albert wegens zijn gehoudesrr gedrag, door iedereen bemind werd , en men het vonnis Diet in het openbaar en bij dag durfde ten uitvoer brengen. Zie Goudhoeven, Chronijcke , b1.419; M. Vossius, Historische Jaerb. van Boll. en Zeel. , bl. 643 en 644 ; Halma, Tooneel der Vereen. Nedert., D. I. bl. 39; van Hoo7straten en Bronerius van Nidek, Groot Alg-em. Hist. Woorden 'b.; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. III. hl. 463 ; van Berk um, Besdhr. der stadt Schoonho­yen , bl. 340 en 341 ; Kok, Vaderl. Woordenb., D. IL bl. 206 en 207; Chalmot, Biogr. .Woordenb.; Kabinet van Nedert. en Kleefs. Oudli., D. 1V, bl. 406 en 407; Aanh. op het Woordenb. van Kunst. en We-tens. van G. Nietivvenhuis; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. IV. bl. 95 en 96, die hem Arnold Bei laert of Belling noemt. BEIMA. Zie BEYMA. BEINTEMA: yiN PEYMA. (JonANNEs IGNATIUS Won') , een Fries , • Doctor in de Geneeskunde , heeft een werk geschreven tot for en aanprijzing van het tabak rooken , onder den titel van : Algeineen hulptniddel. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb. BE1SSELA . R (MARTINUS vAN) was in 1692 Officier der burgerij te Goes. B ij schijnt zich sterk gemengd te hebben in de geschillen , welke destijds die stad beroerden en werd diensvolgens in Novem­ber van dat jaar gebannen. Zie Wagenaar. Vaderl. Hist., D. XVI. bl. 216. BEK.Zie BECK (DAVID). BEKA. (SIBERT). Zie BECANUS (SyrERT). BEKA. (JoHANNEs DE) , JOIIANNES A BELA JOIIANNES BECANUS , of JOHANNES DE BEEKE, geboren -te 's Hertogenbosch , was eerst Mon­ nik in de Abdij van Egmond , daarna Kanunnik te Utrecht en heeft gesehreven: Chronicon Episcoporum Ultrajectensium et Comitum Hol­landiae ad Joannem ab Arkel , Episcopum et Guilielmum Bollandiae Comitem. Deze zijn arbeid, welke met de vroegste en fabelachtigste tijden aanvangt , was door hem opgedragen aan J an van Ark el, den zeven en .dertigsten Bissehop 'van litrecht, •en aan Willem V Graaf van ol la nd , en loopt tot het jaar 1393 ; terwijl d e B e-k a vermoedelijk in het volgende jaar is overleden. De kronijk is door Bern a r dus F urm er ins met het vervolg van S u ffr id us Petri en zijne bijgevoegde aanteekeningen te Franeker in 1712 inlet licht gegeven; doch naderhand door A rnoldus Buch e­1 ius in Gorpore Historiae Ultrajectinae veel verbeterd , in 1643 in folio , door den druk gemeen gemaakt. Eene Nederduitsche ver­taling van dit werk , op vele plaatsen -vermeerderd en vervolgd , kwam door de bezorging van eenen ongenoemden in 1701 in het Licht en is ingelijfd in de Analecta veteris Aevi van den 'bog­leeraar 'A n t. Ma tt haen s, Tom. V van den druk in 8° en in Tom. III van dien in 4°. Beka wordt gehouden voor den bete der Latijnsche kronijk­schrijvers zijner eeuw. 11ij betuigt zelf in zijne opdraeht , dat hij zeven iaren aan dit werk besteed heeft , en het uit onderscheidene historian , jaarboeken , kronijken , registers , chartres • en brieven naarstiglijk en met zorgvuldigheid heeft bijeen getrokken; boven­dien 'heeft hij de kronijk van den Egmonder Monnik gekend en gebrnikt. Hij volgt die zelfs nu en dan woordelijk , maar meestal met eene -breedvoerige omschrijving. Na de fabelachtige tijden is hij doorgaans, en hoezeer bier en daar het spoor' wet eens mis­sende, onschatbaar voor de geschiedenis. In zijn Latijn en in zijnen stip overtreft hij alle zijne tijdgenooten. Ook moet hij reeds vroeg buiten 's lands beroemd zijn geweest, want er heeft eene oude Fransche vertaling van hem 'bestaan. Zie Pars, Naatnr. van de Holl. en Bat. Schrijvers, bl. 41-43 ; Halma, Tooneel der Vereen. 1Vederl.; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb.; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Woordenb.; B. bl. 124 en 144.; v (an) H (eussen) en v(an) R (h ijn), Kerkel. Hist. en Outh., D. II. bl. 139 • Burman, •Traj. erndit., pag. 21-23; Blonde!, Beschr. der mid Utrecht, bi. 12; Saxe, -Onomast. `Lit., 'Pars II. p. 316 en 367; Kok, Vaderl. Woor­denb., D. V. bl. 306 en 307; Ch a Im ot, Biogr. Woordenb., D. H. bl. 197 en 198, en D. IV. bi.. 345; van Kam pen, Gesch. der Ned. Letteren en Wetensch. , bi. 28 ; de W i n d , Biblioth. der Ned. Geschieds., D. 1. bl. 51-54 en 512; C. R. Hermans, Geschiedk. Mengelw. over de prov. Noord-Braband, D. 1. bl. 28-41. BEKE (RunoLE VAN DER), gezegd s R1V 0 , geboren te Breda , was in zijn leven Deken van het Kapittel te Tongeren , en een zeer ,voor­naam Latijnsch Dichter en Historieschlver, Hij heeft het grootste ttjdvak van- zijn levee te Rome doorgebragt , alwaar hij ook in 1403 zijn arbeidzamen levensloop eindigde. Verscheidene van zijne werken zijn lang na zijnen dood door den druk gemeen gemaakt , als onder anderen - De Canonum observantia , Col. 1568, 8°. Paris. Tom. VI. Bibl. Patrum. Historia Episcoporum Leodiensium , ab anno 1327 , untie ad annum 1360, in Tomo III. Rerurn Leodiensium a J o ani­ se CA apevillio edita. Martyrologiunz , versibus complexum. Calendarum Ecelesiasticum , Lovan. Zie van Goor, Beschrijv. van Breda , 11 303 en 304; Cbalmot, Biogr. Ifoordenb. BEKERKE (BARTHOLOMEUS VAN). 'Lie BIGGEKERKE (BART110.-IONEUS VAN). BEKEliTS VAN THIENEN (Aparcui). Zie THIENEN (ADRIALN BEKERTS VAN). BEKESTEYN MUTER VAN HEMMER( VAN), ook wel WOUTER VAN BEKESTEYN geheeten , een zoos van Dirk van Heem 8-kerk van B.ekesteyn envan Margaretha van Assendelft, geboren op het laatst der vijftiende eeuw, werd in 1536 -door Keizer Karel V tot Schout van Haarlem , en in 1541 tot nova Heemraad van Rijnland aangesteld. In 1567 werd hij, op eene aanschrijving van de Vrouwe Regentesse der Nederlanden , gedag 7-vaard voor Comniiisarissen van den Hove , om te verklaren n wat » affectie ende genegenheid hij tot den dienst van den Koning » had: ende of hij gezind was het met Zijne Majesteit te houden , » en denzelven tegens een ieder te dienen , en hetgeen hem wegens »Zijne Majesteit zal worden bevolen te gehoo. ren , alles ingevolge de ­» verpligting 'art ziine Leenen en van den ted, alsmede om te » renuncieren van alle Verbonden , Confederatien. en Obligatien ter »contrarie." Aldaar verschenen zijnde , legde hij den van hem gevorderdef eed. af , en sohijnt later 's Konings- zijde te hebben­gehouden. Hij overleed in 1571; was eerst gehuwd , in 1514 , met El sabeth van Scherpenzeel, die in 1534 overleed, daarna, in 1543, met Adriana van Wijngaerden, en liet eenen won na, genaamd Dirk van Heemskerk van Bekesteyn. Zie Goutboeven,. d'Oude Chronycke, D. I. bf. 181; van Leen­wen, Batavia Mustrata, hi. 858 ; Kok, Vadert. Woordenb ; M. d' Yvoy van Mijdrecht en G. J. Beeldsnijder van Voshol, Verbond der Edelen , bl. '77. BEKKER (BALTHASAR), geboren te Metslawier in Friesland , den 20 Maart 1634 , genoot het eerste onderwijs van zijnen vader, , H e n­ricus Bekker, die eerst aldaar en later te Warfbuizen, in de Provin- cie Groningen , Predikant was. Toen .. 13 a 1 th agar zestien jaren oud was , begaf hij zich naar Groningen , waar hij zich in de Wijsbegeerte, de geleerde talen en de Geschiedenis oefende. in de • Hebreeuwsche taal had hij in het bijzonder tot Leermeester den beroemden Jakob Alting, met wien hij eene warme vriendschap sloot , welke tot de dood van dien Hoogleeraar voortduurde en nimmer verkoelde. Zelfs gaf Bekker, na A. 1 tings dood , alle diens. .werken in 5 deelen in fOlio in het belt. Van „Groningen vertrokkew, he­zocht B e k k e r de Hoogeschool te Franeker, legde zich aldaar ge­durende vier en een half jaar- ,op de Godgeleerdheid toe, waarna hij , na een allerloffelijkst examen, tot Proponent werd aangenomen , en kort daarna tot Rector der Latijnsche scholen te dier stede aan­gesteld, hetgeen echter niet in zijn smaak viel , weshalve hij het beroep als Predikant te Oosterlittens in 1657 aannam. Hier was het , .dat hij zich vooral oefende om zijne verkregene Itindigheden te beschaven en nit te breiden. Voornamelijk maakte hij zich verdienstelijk door er des zondags ook na den middag te pre­diken en er eene openbare catechisatie voor de jengd op te rigten , hetwelk destijds ten platten lande in Friesland niet gebruikelijk was. Hierdoor haalde hij zich echter de vijandschap van sommigen zijner ambtsbroeders op den hats , wien de zorg voor bet welzijn van de hun toebetrouwde gemeente minder ter haute ging, dan eene gem.akkelijke levenswijze. B e k k e r bekreunde zich echter daar niet aan , maar ging • voort met hetgeen hij voor pligt hield ijverig te betrachten.. Zelfs Stelde hij tot leiddraad van . dat onderwijs eene ca­ teChistnus welke hij liet drukken onder .der titel van GerijmdeKinclerleer, of Kort Begrip van den Mderlad-selie Catechismus, tot beliulp en mernorie idor de /znderen en eenvoudigen gerffmd. In het jaar 1665 verwierf hij to Franeker',de waardigheid van Doctor in de Godgeleerdheid , en werd in het volgende jaar tot Predikant in . die stad beroepen. Terwijl. B e k k er bier het leeraars­ ambt bekleedde , gaf hij onderwijs aan eenige studenten , die be­ tuigden dat zij er zich uitnemend wel bij bevonden ; doch de Hoog­ leeraren wisten te beWerken dat hem zulks verboden werd. Reeds terwijt ,Bekker nog student in de Godgeleerdheid te Fra­ neker was, had hij smack opgevat vooi. 'de Wijsbegeerte van Descartes , welke in :zijne tijd het vinnigst bestreden werd door lieden , die ze bet m_ inst kenden of verstonden. Zoo had .de Clas­ sis van LeeuWarden voorgenomen OW in de Synode van Friesland , welke in 1668 'te Leeuwarden moest gehonden worden , een bezwaar in te. brengen tegen de Wijsbegeerte van 'D e s c a r t e s , in verband beschOuwd met de Godgeleerdheid , als werd zij . door sommige God­ geleerden en Kerkelijken gehandhaard met Been ander oogmerk dan om het Remonstrantisme in de Ilervormda kerk toch eenmaal te doen boven komen en zegevieren. Bekker, vooraf onderrigt wat in die Synode gebeuren, zou vervaardigde een naauwkeurig berigt betrekkelijk deze Wijsbegeerte , hetwelk hij noemde: Admonitio',candida -et sincera de Philosophia Cartesiana , 1668, 12°. • Hij zond dit aan de gemelde Synode. In dot. gesehrirt had hr.) door leene refit verstandige inlichting, welke hij aanoinde deze Wijsbegeerte gaf, grootendeels de geopperde zwarigheden uit den weg geruimd ., en op eene zeer bevattelijke wijze het min nadeelige daarvan voor de Christelijke Godgeleerdheid aangetoond. Lulk een openbaar en hartig verdedigschrift haalde Bekk er een algemeen misnoegen op den hats , doch door tusschenkomst van anderen werd de zaak tot zijn genoegen bijgelegd. In het zelfde jaar 1.668 gal Bekker eenen tweeden Catechismus in vragen en antwoorden in het licht , welke' hij noen .de : Gesneeden Broodt voor de Kristenkinderen. Waarop een derde, van iets meerdere uitgehreidheid , voor volwas­ senen , volgde , onder den titel van : Taste sp#ze der volmaakten, of grondige en schriftmatige verklaring van de leer, die begrepen is in de Heidelbergsche Aatechismus, Leeuw. 1670 ,‘ 8°. B e k k er stood nu bij ieder voor een openbaar Cartesiaan te bock , en eer zijne Paste spijze tot . op een derde gedeelte was afgediukt , liep het gerucht reeds., dat zij vele Cartesiaansche en andere ketterijen be-vane. Tot geruststelling gaf B ek k er de algedrukte .bladen van ' dit geschrift ter lezing aan de Godgeleerde faculteit te Franeker, , Met ver­zoek om het , als zij er niets in vond , dat met .de Ilervornide geloofsleer strijdig was , dan kerkelijk goed te keuren. De faculteit -weigerde zulks. 1)och Cliristianus S'ehotanus a Sterringa, een der drie Hoogleeraren , uit welke die litculteit hestond , schreer in eenen ge­meenzamen brief aan B e k k er; dat hij in het work niets aange­troffen had , dat naar eenige onregtzinnigheid zweemde , uitgezonderd dat eene schijnbare . ontkenning van het verbond der werken hem niet geviel. Zija ambtgenoot , It a n ne s Melchior Steinberg, gaf met -.andere woorden nopens Be kkers • iegtiinnigheid Aerie even goede verklaiing. De derde llooglceraar , Nicolaa A rno I di , bet zich daarentegen verluiden, dat hij er. vele onregizinnigheden in gevonden had, naar die niet wilde aanwijzen , ten ziji hij er van hooger hand • toe geroepen werd. Door een zamenloop . van om­standigheden kreeg ook welhaast de zaak zulk eenen -gang , dat 's Lands regering het noodig achtte er zich mede te bemoeijen , en in het laatst van het jaar 1670 der faculteit haar oordeel afvroeg, nadat Stein b.e rg reeds overleden was. A r n'ol , di , in­tusschen , in gemeensehap met den Gtoninger Iloogteeraar S a­m u Desmarets, die hem aanvuurde , uit het geschrift veel vergifts gezogen. hebbende, had ook nu zijnen ambtgenoot .S c ho­t anus too in zijn belang weten te krijgen , (1g -die nevens hem een veroordeelend advies onderteekende, waarin zes- of 'zevenender­tig stellingen •van Bekker gewraakt werden , als die naar onge­zon.dheid in de leer smaakten, nienwigheden 'en vreemdigheden, in de kerb van Friesland nooit zoo raauw gehoord en voorge­ steld; deels coccejaansche, deels cartesiaansche vreemdigheden, waarom zij van begrito waren , dat het niet behoorde verspreid te worden. bit advies werd door de Staten aan de Classes van Fries-land gezonden , met bevel , s om 't zelve nevens het boek te on­» derzoeken en 'mar oordeel aan de volgende synode mode te dee­» len." Dit bevel gaf Be kk er tnoed , en vervulde hem met hoop , die echter weldra verdween, toen eene maand daarna , en wel vier maanden voor dat de Synode vergaderde , er eene waarschouwing van wege Gedeputeerde Staten van Friesland verscheen, waarbij het druk­ken en verkoopen van de Paste Spyze, op eene boete van 25 rijders , verboden en dus het boek , zonder onderzoeht te zijn , ver­oordeeld werd. B e k k er vervaardigde hierop een verdedigschrift , onder den titel van : Nodig .dntwoord, hetwelk hij aan de Classes rondzond met ver­zoek , dat hij de overige bezwaren , zoo die er waren, voor haar of voor de Synode mogt verantwoorden , biedende tevens aan, om zoo er bij eenen tweeden druk der Paste Spfize lets te verandcren viel , zich daarnaar te schikken. Deze aanbieding gaf aan velen niet, weinig genoe­gen ; doch toen hij een antwoord op zeker berigt der Franeker Iloog­leeraren ter drukpers had gegeven , werd het verder drukken daarvan , van hooger hand , verboden. Dort daarna hood hij aan , tegen zijne hesclkuldigers voor de Synode gehoord te worden ; dit werd toege­staan ; maar in plaats van voldoende redenen van bezwaren , vett­nam hij hier alleen , dat men in zijn boek heigeen men nogthans een geleerd geschrift noemde, onderseheidene vreemde uitdruhkin­gen, onschriftmatige stellingen en gevaarkke gevoelens ontdekt had. B e k k e r gaf zijne hoogste verwondering over deze uitspraak te kennen ; te meer , daar het , ingevolge de eigen bekentenis van den voorzitter der Synode , Week , dat deze vergadering slechts de adviezen en geenszius de aanmerkingen der Classes ,had nagezien en daaruit dit besluit had opgemaakt ; ook werd het herdrukken van de Paste Spyze van nieuws op eene boete van 50 rijders verbo­den. Dit scheen nog niet voldoende , maar de Classis van Franeker zocht hem daarenboven eene schriftelijke belofte of te persen , dat hij geen der dingen , welke zij als aanstootelijk in zijn boek had aangemerkt , hij monde of gesehritie , openlijk of heimeluk leereu zou , doch van dit vonnis beriep B e k k e r zich op de volgende Synode , welke in Junij 1672 te Franeker zou vergaderen. Hier werd hij daarvan vrijgesproken, en de Classis gelast het gestreken vonnis in haar boek door te halen. Met dit at namen de kwel­lingen , B ekker over zijn boek : de Paste Spijze aangedaan , in het geheel nog geen einde. Ofschoon hij ook sommige uitdruk­kingen , over welke men het meest gevallen was , verschikte , met behoud echter van zijn gevoelen; ofschoon hij de onbestaanbaarheid en tegenstrijdigheid der adviezen 'van sommige Classes aantoonde , het was vergeefs ; men wist gestadig nieuwe zwarigheden aan to voeren , en hem dus onophoudelijk werk to verschaffen. Opmerkelijk intusschen was het , dat , terwij1 B e k k er's bock in Friesland bijna algemeen afgekeurd werd, evenwel onderscheidene beroemde en om hunne regtzinnigheid zeer verinaarde Godgeleerden , het hoogelijk prezen , en betuigden daarin niets te hebben kunnen vinden , dat met reden kon gewraakt worden. Onder dezen munt­teninzonderheid uit: Franciscus Burman, Christianus Pe­rizonius en Jacob Alting, die als uit eenen mond betuigden , dat zij het bock van Bekker, Paste Spijze genaarnd , voor geleerd , regtzinnnig en met de formulieren van eenigheid overeen­komende vonden. Onder zoo vele verdrietelijkheden verlangde Bekker hijgende eene provincie te verlaten , waar zijne edelste pogingen verijdeld en zijne beste bedoelingen miskend werden. lliertoe kreeg hij in 1675' de gelegenheid door een beroep naar het dorp Loenen aan de Vecht, dat hij dan ook niet aarzelde aan te nemen. Daar ver­schafte de aangename rust, welke hij er genoot, hem gelegenheid , om zich met wezenlijker en nuttiger oefeningen bezig te houden , dan met het zwaardrukkend werk ocn twistschriften op te stellen. Hij bleef echter niet lang op deze standplaats, maar werd in het volgende jaar naar Weesp beroepen, nam in 1677 als Predikant de legerdienst waar , en vertrok twee jaren later, namelijk in 1679, naar Amsterdam. Op het einde van 1680 vertoonde zich bijna door geheel Europa eene koweet , wier staart somtijds omtrent 70 graden besloeg. Zij werd bier te lande gezien tot in Februarij des volgenden jaars, en algemeen beschouwd als een voorbode van velerlei rampen en on­heilen. B e k k e r, een geslagen vijand en waakzame bestrijder van alle voorteekenen, nam deze gelegenheid waar mn , ware het doen­lijk , de bijgeloovige menigte van dezen waan te ontheffeu. In 1683 gaf hij dierhalve zijn werk over de kometen in het licht , getiteld : On-dersoek van de betekening der Cometen, bij gelegenheid van dege­ne , die in de jaren 1680 , 1681 en 1682 geschenen hebben , Leeuw. 1683 , 8°. In dit geschrift stelde hij zich voor te bewijzen , dat deze ver­schijnselen voor geene voorboden van goed of kwaad moeten gehou­den worden, maar onder de hemelsche ligchamen gerangsehikt, en , gelijk de andere sterren , welke op gezette tijden verdwijnen en te­rugkeeren , door den Schepper van al het geschapene , aan vaste , bestendige wetten onderworpen zijn. Voorts betoogde hij , dat het met den inhoud der H. bladeren streed , dat men de verschijning van sterren ten kwade duidde; verder dat alle voorzeggingen bui­ten Gods woord uitdrukkelijk zijn verboden , en wel inzonderheid die, welke uit den loop des Hemels en der sterren werden afgeleid. Op deze en weer andere door hem aangevoerde gronden bewezen bebbende, dat het gevoelen van de voorbeduiding der kometen valsch is , betoogt hij , . dat zij , die dat gevoelen aankleven , te­gen bet Opperwezen zondigen. Met dit werk en nog eene niet lang daarna in het licht gekomene Verklaring over de voorzeg­gingen van Daniel Amst. 1688, 4°, verwierf Bekker veel roans bij alle hoogschatters van gezond verstand en wezenlijke gc­leerdheid. Dan hetgeen den naam van Bek k er wel het meest bekend ge­maakt , ja vereeuwigd heeft , is zijn beroemd werk , tot titel voe-rende : De betoverde Wereld, s jnde een grondig onderzoek van 't gemeene gevoelen, aangaande de Geesten , derzelver aart , verinogen , bewind en bedriff , alsook • hetgeen de Menschen door derzelver kragt of gemeenschap doen , 1 e. boek, Leeuw. 1691 , 8°. Dit boek , hetwelk onderscheidene malen te Amsterdam , en lauts­telijk te Deventer in 1739 in 4°. is uitgegeven ; veroorzaakte reeds vroeg groote opschudding, doordien de schrijver daarin trachtte te bewijzen , dat geene goede of kwade Engelen iets op 's rnenschen lig­chaam of geest vermogen, daar voorts nit afleidende , dat ads wat van een verbond met den duivel , tooverij , bezetenheid , voorge­spens , spookgeesten of wat verder onder die klasse kan gerang­schikt worden , verhaald of geschreven is , als loutere beuzeltaal moet beschouwd worden. Dit bock baarde zoo veel te meer op­zien , doordien het zonder kerkelijke goedkeuring in het Licht ver­scheen , xvelke Be k k e r , begreep , als Doctor in de Godgeleerdheid , Diet noodig te hebben; het ontbrak ook niet, na de uitgave, aan klagten tegen den schrijver , die van alle kanten kwamen opzetten , zoo in Kerkeraden , Classes als Synoden. Een geheele drom van tegenschrijvers , zoo met als -zonder naan3, van veelke de een he­viger dan de ander tegen het boek en zijnen maker uitvoer , en sommigen hem als eenen ongeloovige, ja ongodist uitscholden , voorspelde B e k k e r .dat hij eenen hevigen kampstrijd zon moeten aangaan. be voornaamste schiijvers , die met. naam tegen hem op­kwamen , waren de Hoogleeraren Mel ch i or Ley de k.k e r en v a n der W a eij en, .benevens de Predikanten V err y.n , roen ew e­gen, van der ,Hoogt, Hamer, Brink en Johannes Ley­dek ker, alle welken hij , zoowel ernstig ali sehertsende, mar mate .hij dacht , dat hun geschrijf het verdiende, beantwoord heeft. De Kerkeraad der Hervormde Gemeente te Amsterdam verwekte Bekk er de eerste moeijelijkheden. Van daar werd zijne zaak ge­trokken voor de Noordhollandsche Synode , die ten jare 1691 te Edam gehouden werd. Allen. verklaarden eenen gruwel te hebben van 's mans werk , als vol. van de ergste dwalingen. In het vol­ -gende jaar,, 1692, werd hij voor eenige weken in zijn ambt ge­ schorst , en hem die tijd vergund, om zijn geroelen nader te -on­ derzoeken , en, zoo hij van de ongegrondheid daarvan mogt over­ tuigd worden‘, het te herroepen. Naar Bek k er, gedurende vijf­ entwintig jaren , dus reeds long genoeg, naar het hem voorkwam , alles wel .beschouwd hebbende , bleef vasthouden aan hetgene in zijn oog waarheid was en geen dwaling zijn kon. 11Ta werd hij in Augustus van het zelfde jaar,, door de Synode van Alkmaar, ge­ heel van zijn ambt ontzet. De Regering van Amsterdam Wilde eeh­ ter -niet toestaan dat er, zoo hang B e k k e r leefde, imam' ander& in zijne plaats werd beroepen , en vond goed, om zijne gewone jaar­wedde tot aan zijne dood te laten hebouden. De Kerkeraad van Amsterdam was eater nog niet ten voile vergenoegd met de afzetting van Doctor Bekker bewerkt to heb­ben, 'mar besloot , hem zelfs de kerkelijke gemeeRsehap te ont­zeggen en hem van het Avondmaal te weren. Niettegenstaande Bekker herhaalde pogingen aanwende, om weder tot het Avond­maal te wo•den toegelaten , zoo niet te Amsterdam dan well elders , zoo als te Jelsum , en nog in 1696 te Weesp, wist de Kerkeraad van Amsterdam dit steeds te beletten. Minder hard was men te­gen hem bij de Waalsche Gemeente, waar men geeri zwarigheid maakte , om hem aan de tafel des Heeren als medebroeder en disch­genoot te ctntvangen. Nu van de vervolging der Geestelijkheid be-, vrijd zijnde , sleet hij het overige zijner dagen in rust te Amster­dam , en overleed aldaar aan de pleuris op den 11 Julij 1698. Bekker is twee malen gehuwd geweest , eerst met Elsje W al-kens, dochter van H aj o Walkens , Predikant te Franeker, die hem geene kinderen naliet, en daarna met Fr ouk Fullenius, dochter van B e rnar d us Fullenius, Hoogleeraar te Franeker hiieenen noon verwekte, Johannes Henrieus Be kker, die in 1737 als Predikant te Jelsum , in Friesland , is overleden , benevens twee dochters , van welke de jongste , Anna Maria Bekker, is getrouwd .geweest met Ds. Jeremias Hendrik Bruining, Predikant te Beetgum. Ten aanzien van de gestalte zijns ligehaams en houding was Bekker geenszins gunstig door de natuur begaafd : een lange neus , die bijna over zijnen mond reikte, met ingevallene konen , vormden een geheel onbevallig gelaat. Het volgende bijtend graf­schrift , zinspelende op zijne. Retaverde Wereld, is onder een zij­ner portretten geplaatst: Oui , par toi de Satan la puissance est bridee Mais to n'as cependant pas encore assez fait , Pour nous oter du Diable enti&ement l'idee , Bekker, supprime ton portrait. De Hoogleeraar Schrant bragt dit aldus over: Om den 'Nivel te vergeten , Balt ha s ar zoo moet je weten , Dat ik , in plat llollandsch , zeg : Be kker, houd je bakhuis weg. Doch zoo min gunstig hem de natuur , ten aanzien van zijne lig­chaamsgestalte en gelaat , geweest was, zoo veel te 'peer bezat hij 'van hare gaven , ten opzigte van zijne zielsvermogens en, Nerstandshoeda­nigheden. Zelfs vijanden van hem getuigden dat de naam van sehran-der,, geleerd , weetgierig en arbeidzaam hem niet kon onthouden worden llij bezat eencn vrijen geest , en wilde zich aan niemanc• gc.-dachten slaafs verbinden , maar onderiocht alles , ingevolge de ge­strengste regelen der rede , of hetgeen hem zulks toescheen ; voorts was hij vurig en vlug van vernuft , en wanneer hij eenmaal een gevoelen had omhelsd, was hij er niet gemakkelijk of te brengen , ja somtijds betrouwde hij te veel op zijn eigen oordeel; hij bad met vcel andere groote mannen, die diep denken, gemeen , dat hij bekwamer was, om twijklingen en zwarigbeclen te opperen, dan om die op te lossen. Bij weer dan eene gelegenheid toonde hij on­gemeen moedig in gevaren te zijn , zoo als onder anderen ook, toen men , omdat zijn borstbeen aangestoken was , hem eerie groote opening in de Borst inoest waken , en een stuk vleesch er uit snijden; deze pijnlijke bewerking stond Be kker met eene bewondeisenswaardige standvastigheid door. Ook was hij zeer braaf, goedhartig en vriendelijk, en moist zich door zijne dienstvaardigheid bij zijne ambtgenooten aange­naam en bemind te waken , van welke cenigen ook alles hebben aange­wend wat in bun vermogen was, om hem, ware het tnogelijk , te behouden. Hij had weinige uitwendige gaven voor den kansel , en of­schoon hij zeer ervaren was in de Wiskunde , waren zijne leerredenen niet regeltnatig, maar evenwel zoodanig ingerigt , dat die voor ieder verstaanbaar waren ; ook was hij door zijne ongemeene vlugheid bijna altoos in staat otxl eene predikbeurt waar te nemen. Van aard boertig en schertsend zijnde, stak zulks niet alleen in zijne schriften, maar ook somtijds , hoewel °tuts inziens zeer ongepast , in zijne predikatien door. Diensvolgens verkoos hij wel eens teksten, die op zekere voorvallen sloegen , welke hij op het oog had; zoo had eens een zijner ambtgenooten , ossen hebbende te bezorgen , Bekker verzocht voor hem te prediken, als wanneer hij tot tekst nam 1 Kor. IX. vs 9: » zorgt God ook voor de ossen ?" Toen hij van Weesp naar Amsterdam beroepen was , en de drie afgevaardig­den , ter zijner losmaking, zich in de eerstgenoemde stad bevon­ den , predikte hij over de woorden, Hand. X. vs. 19 : » Ziet drie »mannen zoeken u." Zeer vaardig tevens was hij in zijne ant­woorden , en , door zijne groote geoefendheid in den bijbel , be­kwaam , om bij allerlei gelegenheden een gepasten schriftuur­tekst bij te brengen; ten voorbeelde hiervan strekke, dat toen een zijner ambtgenooten, van eene lage afkomst , hem een Grieksch vers , door zijnen zoon die nog zeer jong was, vervaardigd , en tegen hem ingerigt , deed in handen stoppen , hij het vers las , pen en inkt eischte en terstond cr onder schreef: zie Job XXX. vs. 1 , alwaar men leest : » Naar nu lagchen over mij minderen dan ik » van dagen , welker vader ik versmaad zou hebben , om bij de » honden mijner kudde te stellen." Ook heeft B e k k e r zich doen kennen als een diebter , bij wien zich oorspronkelijkheid met bet naïve en eenvoudig schoone vereenigde. Dertien of yeertien malen is hij op verschillende wijze in plaat afgebeeld ; voor de Neste dier afbecldingen worden gehouden die door Pieter van Gunst, mar Zacharias Webbers, die door Jan Go Le , en eene naamloze gravure, B e k k er voorstellende met de pen in de hand , op zijne studeerkamer. Onder dat , het­welk aan het hoofd van den laatsten druk van zijne Betoverde Wae­reld geplaatst is , leest men ,de volgende dichtregelen : Dit 's Bekker, bier voor 't•oog natuurlijk afgemaalt, Die 't snoode bygeloof, het Christendom bekroopen , En diep verpest , bestond ten gronde toe te sloopen ; ve Duivel , dwaas gevreest , aan ketens heeft bepaalt. Schoon smaad eworpen op zyn Godgewyde veder , Ily gal aan God zyn eer,, te stout geschonden, weder. Tandem bona causa triumphat. Ter eeuwiger gedachtenis van dien scherpzinnigen Godgeleerde , zijn zes gedenkpenningen gemunt , van welke men er vjf vindt at­gebeeld en beschreven bij v a n Loo n (1). Behalve de hier boven door ons vermelde werken , heeft hij nog in het licht gezonden : Kort begrip der Betoverde Waereld , Rotterd. 1691. .drticulen tot satisfactie aan de Eerw. Classis van Amster­ dam overgeleverd den 22 January 1692. Twee brieven aan L. van der Ho og t, Fred. tot Nieu­wendatn. Noodige bedenkingen op de nieuwe bewegingen der circu­laire briefschr#vers en andere. Kort berigt aangaande alle de schriften , welke over 't boek de Betoverde Waereld een tijd long keen en weder verwisseld sijn. Drie resolution der Classio van Amsterdam. Remonstrantie overgelevert in 't Synode van Alkmaar, den 5 Augustus 1892. Kort en tcaarachtig verhaal van 't gebeurde tsedert den 31 Mei 1691 tot den 21 Augustus 1692. Friesche Godgeleerdheid, Amst. 1693, 4°. Versameling van Predicatien, Amst. 1694 , 4°. Herstelde Predikbeurten over de Nederlandsche Geloofbe11j­ denis, Amst. 1694 , 4". Over de Catechismus , 4°. Kort en Eenvoudig berigt van den Kinderdoop , Amst. 4°. Yiervoudige beantwoordinge van beswaernisse , voorgesteld over !tboek: de Betoverde Waereld. Aanmerkinge op de handelingen der twee laatste Noord-Hollandsche Synoden. (1) Nederl. Historip. , D. IV.4-227, Naakt verhaal van alle kerkelijke handelingen, no vervolg des tads uit de eigene acten t' saam gesteld, met aanteeke­ningen des Autheurs. Ondersoek en antwoord op 't Request ingegeven aan de Ed. Groot Nog. _Heeren Staten van Holland en West-Vriesland , tegens de betoverde iraereld. Omstandig berigt 'van particuliere onderhandelinge met D. L. Homma, benencens d' ontdekte logen van E. v an der Hoot en J. Lansman. Brief aan D. J. Aalstius en D. P. Steenwinkel, over derzelver zedige aanmerkinge. De Leer der Gereformeerde Kerken in de vrije Nederlanden, begreepen in derzelver GeloofsbelUdenis , Amst. 1696. 4°. lie G r eyd anus, Naaml. der Predik. in de Class. van Franeker, b1. 33 en 34; Columba en Dreas, Naaml. der Predik. in de Class. van' Dokkum, hi. 128-134; Vri emoet, Athen. Fris., p. 256; Saxe, Onornast. Liter., Pars V. p. 173 , Anal. 612 , Kok , Vaderl Woordenh., D. VI. bl. 346-350, en Bijvoegsels D. I, bl. 204-216 ; Levenshes. van Nederl. Mannen en Vrouwen, D. III. bl, 285 en 307; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Nieuwen huis, Algem. Woordenb. van Kunst. en Wetens.; v an Kampen, Beknopte Ge­schied. der .Nederl. Letteren en Wetens., D. II. bl. 10-14 ; Y p e ij en Dermout, Geschied. der Ned. Herv. Kerk , D. II. bl. 487 - 563 en Aunt. 324 (598); Biogr. Nation.; lVieuw Woordenb. van Nederl. Dickers ten vervolge op Witsen Geysbeek; Biogr. Univers.; Glasius, Godgel. Nederl; Kist en Royaards, Kerkelijk Archief, D. XX. N. 224 ; en vooral de' werken van Ds. E. 3. D i es t L or gi on , De Nederd. Herv. Kcrk in Friesland, hi. 127-147 ; B. Bekker in Franeker , Gron. 1848, en B. Bekker in Amsterdam, Gron. 1850, 2 dn. BEKKER (ELIzABETH), geboren to Vlissingen den 24 Julij 1738, was gedurende meer dan veertig jaren eene der grootste sieraden van de Nederduitsche Letterkunde. Reeds vroeg in den echt ge­treden met A d r i an us Wolff, Predikant in de Beemster, deed zij zich kort daarna in 1762 en this naauwelijks vierentwintig jaren oud als Wijsgeerige Dichteres kennen door hare , Bespiegelingen over het Genoegen , Hoorn 1763. 4°, eene soort van leerdicht , ten betoog dat gem . genot van aardsche dingen op zich zelve een bestendig genoegen Kati verschalren , hetwelk alleen door deugdsbe­trachting wordt verkregen. Achter dit leerdieht volgen viji' dicht­matige brieven , in welke de weg tot het ware Genoegen wordt aangewezen. Dit dichtwerkje vond over het algemeen een gunstig onthaal. Later gaf zij dergelijke , Bespiegilingen over den staat der Rechtheid , den Val en den gevallen Mensch , Hoorn 1765. 4°, in bet bat. In de behandeling van deze onderwerpen kenmerkt zich overal een diepe blik , in het zamenstel van 's menschen geest, zijnen aanleg, vatbaarlieid en geneigdheid: de toon is overal leven­dig en de warmte der aa.nvoering van de- Dichteres gnat ongezocht over in het hart van den lezer , om juist zoo te gevoelen als zij zelve. De zwieriger,, losser toon , die reeds in dit dichtwerk heerseht , ver­kondigt als het ware een onmerkbaren overgang van het didactisehe tot het lyrische, waarin zij mede gelukkig slaagde , toen zij haren geboortegrond zoo schoon bezong in het dichtwerk : Walcheren , in vier zangen en proeven van Mengeldichten, Hoorn 1769. 4°. waarvan eene nieuwe uitgave in 1783 het flat zag. lIet behelst eene afwisseling van levendige , schilderachtige dichttafereelen , elk, naar zijnen aard , onderscheiden behandeld en behagelijk gestoffeerd. Inderdaad met dit bevallig dichtstuk , verschillende van de gewone berijmde topographien , heeft zij , om zoo te zeggen , eene geheel nieuwe dichtsoort geschapen. Door deze uitgegeven dichtwerken , en eenige vertalingen uit het Engelsch en Fransch , was Jufvrouw Wolfe bij het letterlievend algemeen reeds zoo voordeelig bekend , dat zij het wagen kon ook eene verzameling harer dichtstukken in het Licht te zenden on­der den titel : Lier-, Veld- en Mengelzang-en, Hoorn 1772 , waaruit bleek dat zij hare her niet ongevallig naar den eisch van verschillende onderwerpen stemmen kon , en haar , zoo als naderhand nog duidelijker bleek , geen dichtvak vreemd of te moeijelijk was. Geestigheid , • !nil]) , fijne scherts en vrolijkheid scheen haar als aan­geboren ; maar nimmer verloor zij de betamelijkheid , of den e,er­hied voor God , deugd .en zedelijkheid uit het oog, ofschoon zij zich eene verklaarde vijandin betoonde van huigchelarij, dweepzucht en bijgeloof, op welke zij altijd moedig met den geheel der satyre aan­viel. Als eene warme voorstandster van godsdienstige en burgerlijke vrijheid , bewees zij openlijk hare hut& aan de helden en slagtof­lers der worsteling van regt en billijkheid tegen geweld en .on­derdrukking in vroeger en later tijd. Den 29 April 1777 verloor B e k k e r haren echtgenoot door den dood ; zij gaf haren vriendin Agatha D e k en in een dichtmatigen brief kennis van dit over­ lijden. Dadelijk snelde deze naar de Beemster, om haar te troos­ten en haren verderen levensweg met haar ten einde te wandelen, gelijk zij dan ook beiden vervolgens onafscheidelijk zarnen gewoond , geleefd, gearbeid en lief en teed gemeenschappelijk gedragea heb­ben tot heider bijkans gelijktijdigen dood toe. Weldra verlieten zij de Beemster, namen haar gemeenschappelijk verblijf in de Rijp , en vervolgens in de Beverwijk , waar zij op het bekoorlijk Lommerlust hare gelukkigste en vergenoegste dagen doorbragten. Hier schreven zij hare beste werken in dichtmaat en proza sommigen. gemeenschappelijk , anderen ieder afzonderlijk , over allerlei onderwerpen en in allerlei vormen. Gedurende den Engelschen oorlog en diens nasleep van binnen­landsche onlusten bleven beide vriendinnen geene overschillige aan­schouwers der gebeurtenissen van den dag; dock nimmer onteer­den zij hare pen door het zamenstellen van eenige der vuilaardige paskwillen en lasterschriften, welke de wederzijdsche partijen als zoo vele brandstoffen tot voedsel van het vernielend van'. der twee­dragt , met zooveel ijver dagelijks in menigte aandroegen. Hare geschriften ten voordeele van de zaak der patriotten waren wel al­tijd op den gepasten toon gestemd , doch berokkende haar , door laster van allerlei aard , vele onaangename dagen. Geen wonder dan ook , dat toen de omwenteling van 1787 de oude orde van zaken herstelde, en toen de aanhangers van Oranje, door Pruissi­sche hulp gesterkt, de Patriotten het onderspit deden delven , be­leedigingen zonder tal , het dee! der vriendinnen werden , die zelfs zoo hoog liepen , dat zij het raadzaam oordeelden den Vaderland­schen bodem te verlaten en naar Frankrijk te wijken , waar zij Tre­voux tot haar verblijf kozen. Bij de uitbarsting der Fransche Staat­omwenteling woedde de vreesselijke moordbijI mede onder de onschul­dige inwoners van het vreedzaatn Trevoux. Ook de Weduwe W 01 ff werd voor den bloedraad gedaagd , en zij ontkwam de guillottine sleehts door gelukkige tegenwoordigheid van geest , en de vaardigheid van hare vernuftige en snedige antwoorden. Diet genoeg dat zij zich zelven gered had uit de klaauwen der helsehe bloedgierigheid, hielp zij ook den echtgenoot van haren vriendin Rena u I d bevrijden , die als een offer des schrikbewinds in den kerker zat. lnmiddels had een trouwelooze vriend in Holland, wien zij haar eigen vrij aanzienlijk vermogen en de tot geld gemaakte bezittingen van hare vriendin D e k e n, bij hare ontwijking, had toe­vertrouwd , dit goed ontvreemd , waardoor zij volstrekt behoeftig en verlaten waren , doch de erkentelijke R e n a u l d nam de zorg voor beider onderhoud welwillend op zich. Ofschoon dus vrij verge­noegd , vrij gelukkig hier levende, ontglipte haar toch dikwijts eene zucht naar het Vaderland , en menigvuldige letteroefeningen, vooral vertalingen , van Fransche , Hoogduitsche en Engelsche werken , kon­den die zucht niet geheel onderdrukken, ook bragt de brietwisse­ling , welke gestadig met Nederlandsche geleerden of met vrouwen , die haar over hare werken raadpleegden , werd gehouden , weinig leniging hieraan toe. Aangenaam klonk haar dus ten laatste de mare in de ooren, dat de omwenteling van 1795 den uitgeweke­ nen de vrije terugkeer naar hunne haardsteden vergunde. Met vreugde werden zij door hare talrijke vrienden ontvangen, en zij namen haar verblijf te 's Gravenhage, waar zij haar bekrompen onderhoud von- den in de vruchten van hare pen. De geleden rampspoeden , de toenemende jaren en bijkans een ge• heel nieuw geslacht, onder hetwelk zij thans, om zoo te zeggen , voor de cerste maal optraden , en dat haar gerioegzaam vreemd was, dit alles had natuurlijk invloed op haren geest , die in Franko rijk den tijdgeest van haar Vaderland niet had kunnen volgen, en in de bedwelming van den vrijheidstuimel der Nederlanders Been behagen vond, daar zij geenszins die gouden eeuw te gemoet za­gen , welke velen ter goeder trouw waanden dat de Franschen den Bataafsche republiek hadden aangebragt ;Bekker bield zich dus meest met vertalen beaig. Niettegenstaande zij de drie laatste jaren van haar !even onder gestadige ziekten en hevige pijnen moest door­brengen, bleef de vrolijke opgeruimdheid van geest haar altoos bij , even als de troost der vriendschap van A gatha Deken, die on­ algebroken , gedurende ruim achtentwintig jaren , het zuur en zoet des levens met haar gedeeld had. in den arm van deze hare vrien­din ontsliep zij zachtelijk den 5 November 1804; volgens hare be­ceerte werd haar stoffelijk overschot, op het kerkhof: Ter Navol­ging , bij Scheveningen, begraven. Gedurende eene geruime tijd had zij zich beijverd, om onder alle standen gezonde begrippen van godsdienst , zedelijkheid , deugd , verlichting en beschaving te A'erspreiden en al wat edel schoon en coed was naar vermogen te bevorderen. Zij bezat misschien meer dan iemand uit de rij onzer schrijvers eenen Franschen geest , en tevens die vlugheid van vernuft , die altijd de indrukken , welke het gevoel van het oogenblik doet ontstaan, weet op te vat-ten en juist over te brengen. Wanneer ook alle hare overige werken verwaarloosd mogteu worden en zij als eene Dichteresse , die, vooral door de Oeconomische Liedjes , zoo veel op den al­gemeenen geest werkte, vergeten mogten zijn , zullen haar W I e m Levend en Sara Burgerhart, zoolang bestaan als de Nederlandsche Letterkunde, waarin z:j a!s romans niet overtroffen werden. Er bestaat eene hoogstzeldzanie gedenkpenning ter ecru van het edele tweetal Bekker en Deke n. Behalve de reeds boven vermelde dichtwerken bestaan nog van haar , afzonderlijk uitgegeven : Preugde-groet ter XII/ verjaardage van Prins Wi 1 le m den V , Hoorn 1764 , 8°. Nachtgedachten over den slaap en den dood , Hoorn 1765 , 8'. Groet aan Pascal Paoli, Hoorn 8°. De onveranderlijke Santhorstsche Geloofsbelijdenis , in twin gebragt , door eene zuster der Santhorstsche gerneente. Ter _Drukkerye van haare Koninklijhe Hajesteit Reden, waarachter de Menuet en de Donzineespruik (beide zonder naarn), 8°. Zedezangen aan de Illenschenliefde bij het verbranden van den Amsterdantschen Schonwburg , Hoorn 1773, 8°. Jacoba van Beijeren can Frank van Borsselen, Hoorn 1773 , 8°. Aan nzlin geest , hekeldicht , 'loom 1774 , 8°. Arnold Geesteranus aan Maria van Reigersber- g en , Echtgenoote van Mr. Huy a de Gro ot, Hoorn 1775 , 8°. Beemster Winter-Buitenleven , A mst. en 's Hage 1778 , 8°. Proeve over de opvoeding can de Nederlandsche Hoeders , Amst. 1779 , 8°. Neerlands verpligting tot het handhaven der nuttige Haat­schappijen en Genootschappen in ons Vaderland , Hoorn1779,8.. Proeven van Dichtlievende. kleini gheden en uitspanniny van den Geest , 's Ilage 1780, 8°. 19 De Natuur is mijne Zanggodin , den Haag 1784 , 8°. De vrij held aan den Raad en de Burgerij der stall Vlis- singen (naamluos , zonder plaats of jaar van drukken), 8°. Jan het Vaderland , 's Gravenhage 1736. Mengelpoezij , Amst. 1785 , 3 dn. 8°. plan de Vaderlandsche Burgers , 's Graver'''. 1786 , 8°. Yrijheid , Blijheid , 's Gray. 1787. Voorregten van het Christendom, 's Gray. 1787. ertrouwde Brieven , 's Rage 1800. Geschriften eener Bejaarde vrouw, , 's Rage 1802, 2 dn. Gezamenlijk met hare vriendin A. De k en gaf zij in het lido Oeconomische Liedjes , 's Hage 1780, 3 dn. 8° en kl. 8°; twee­ de druk , Hoorn 1792 , 2 dn. met pl. , 8° en 1 deel 12°. Brieven over verscheidene onderwerpen , 's Hage 1780 , 3 dn. 8°. Essai sur l' education , la Haye et Amst. 1780 , 8°. Onderwy zend gesprek over het Geloof en de Zedeleer der Christenen , in XXIX Lessen, 's Hage 1781 , 8°. XII Leerredenen en eenige Gebeden ten gebruike van den gemeene man, 's Rage 1782. 8°. Historic van Jufvrouw Sara B ur g e r h a r t, 's Hage 1782, 2 dn. met pl., tweede druk Amst. 1836 , 3 dn. postforrnaat. Ook bestaat daarvan eene Fransche vertaling , Laus. 1788, 4 vol. 12°. Het Nut der V ooroordeelen , door de gebroederen Go d o w ar­du s en Egbertus Wijsneus, 's Hage 1783, 8°. XL stuks Fabelen , net even zoo vele plaatjes , geteekend door J. Bu y s en gegraveerd door K rink e le s en A. C a r-d on, 's ilage 1784 , 8°. Historie van den .Neer Wi l le in L e v end, 's Hage 1784, 8°., 7 deelen, met een Aanhangsel , zoo men wil , van eene andere hand , -welk werk de eer te beurt viel van in het Hoogduitsch te worden vet. taald door den schrijver van S i eg fr id van Lindenberg, 1708. Ook is het in het Fransch overgebragt door Ds. M. P. Molie r e , te Ma astricht , doch nog niet in het licht versehenen. Brieven van Abraham Blankaart, Breda 1787-1788, 3 dn. 8°. Gesprekken suet Emelia, Breda 1788, 2 dn. 8°. Wandelingen door Bourgondie , 's Gray. 1789. De Gevaren van den Laster, in brieven, 's Hage 1792. Fabelen voor de Nederlandsche jeugd , 's Rage en Amst. 1792, met plaatjes , 8°. en 12°. Historie van Co r n elia Wi ids c hu t, of de gevolgen der opvoeding , Amst. 1793-1796, 6 dn. 8°. Gedichten en liedjes voor het Vaderland , 's Hage 1728 , 8°. Poetische werkjes , Utr. 1804, 6 stukjes 8°. Lets voor ouders en kinderen , Leyd. 1805 , 12°. Ook als vertaalster van vele voortreffelijke zedekundige en andere werken , uit de Fransche , Engelsche en lloogduitsche talen , heat Elizabeth Bekker zich verdienstelijk gemaakt , en keurige over­zettingen van Oxenstiern, Maupertius, Madame de Geniis, Madamede Beccari, Froissard, Pope, Smollett, Raff en andere aan hare landgenooten geschonken. Alger's. Konst. en Letterb. voor 1804, D. II. bl. 308-310 ; Zie van A b k o u d e en Arrenberg, Naarnreg. van Nederd. Boeken ; (van Cleef,) Alphab. .Naaml. van Boeken ; J. Konijnenberg, Lof­ rede op E. Bekker en A. Deken , Amst. 1805; Galerie Hist. des Con­temporains ; Nieuwenhuis, Algem. Woordenb. van Kunst. en We-tens. ; van Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en Wetens. , D.II. bl. 490-492; Biogr. Nation.; Witsen Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dichters , D. IV. M. 544-553; Collot d'Escury. Hol­land's Roem, D. IV. St. I. bl. 94 en 95 A. 338 en 339, St. II. A. 644 en 645 en 714; (van TiI,) De Belangrijkste Nederl. Vrou­wen , bl. 196-208 ; Biogr. Univers. ; Schotel, Kerkel. Dordrecht , bl. 627-629. BEKKING (ANToNIE), zoon van eenen Commies aan 's Lands Ma­gazijn in de Houttuinen te Delft, en aldaar geboren omstreeks 1781 of 1782 , was Ambtenaar bij het Ministerie van Finantien te 's Gra­venhage , en een zeer verdienstelijk kunstenaar,, die zich inzonder­heid op het schilderen van miniatuurportretten toelegde ; terwiji zijne echtgenoote , Louise de Serriere, zeer in den zing nit­muntte. Toen zijn huisgezin zeer talrijk werd en tegen de groote behoefte daarvan niet kon voorzien , noch door zijn niet zeer ruim traktement , noch door hetgeen het miniatuurschilderen opbragt , zocht hij eene aanstelling als Ambtenaar i n Nederlands Indie , ver-kreeg die, en bleef er een aantal jaren. Vele zijner kinderen zijn daar nog en gehuwd. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. , D. I. bl. 369, nit partikuliere berigten aangevuld. BEL (JEAN LE) leefde in het begin der veertiende eeuw , was Priester en Kanunnik van St. Lambert te Luik en Raadsheer van Jan 11 Graaf van Henegouwen en Holland , en overleed in 1304. Hij heeft eene kronijk geschreven , waarin vele merkwaardigheden gevonden worden , betrekkelijk de oorlogen , in zijne tijd gevoerd. De Ilistorieschrijver Fr oisard betuigt , dat hij bij het zamenstellen van zijne geschiedenis veel gebruik van die kronijk heeft gemaakt. Zie Cbalmot, Biogr. Woordenb. BELCAMP (JAN vAN) of BELKAMP een Hollandsch schilder , die zich meest in Engeland heeft opgehouden en zich daar hoofdzake­lijk bezig hield met het kopieren van portretten naar andere mees­ters , voor de verzameling des Konings van Engeland , welke men nog bewondert otit de hijzondere naauwkeurigheid en de zorg waarmede zij bewerkt zijn. Ilij overleed in Engeland in 1653. Zie Immerzeel, Levens en 'Perk. der Kunsts. , D. I. hi. 39; Biogr. Univ. BELCA MP (OTTO), nthschien wet een zoon van den vomgaande , werd , na volbragte studie in het jaar 1641 naar Leiderdorp beroe­pen , vertrok van daar in 1647 naar Harderwijk , in 1649 naar Deventer, en in 1653 naar Amsterdam , waar hij den 11 Julij 1685 overleed. Hij zond de volgende werken in het Licht : Laatste uren , Amst. 1661. 4°. Van de Scheppinge en Ondergan8h der Wereld, Amst. 1661. 8°. Zijn portret gaat in plaat uit. Zie van Abkoude, Naamr. van Nederd. Boek. , D. 1, St. Ien III; Bouman, Geschied. der Ge:d. Ilooges., D. I. bl. 136. BELGA (GASPER). Zie BARTZOEN (JASPER). BELG10S0 (JAN JAKOB Graaf VAN). Zie BARBIANO (JAN JA­KOB Graaf vAN). BELIDA (OLPIIARD HEINDRIKSZ.) Of ULFARDUS HENRICI BELIDA, ge­boren te Harlingen , een zoon van den Bnrgemeester 11 e n r i c U 1 fa r d i Belida, werd in plaats van zijnen leermeester Rein e-r us Neu ku s i u s , in 1638 , tot Rector der Latijnsche Scholen to Harlingen beroepen , en was zulks nog in 1644. llij heeft eene Grieksche Granznzatica en Manuale Grammaticunt uitgegeven. Zie Columba en 1) reas, Naaml. der Predik. van de Classis van Dokkum, bl. 94. BELINUS zou een -Koning der Batavieren geweest zijn , en eenen won , A dm inocinus genaamd , gehad hebben , die door hem verstooten werd. Deze verstooten Prins zou door C aj us Caligula veertig jaren na Christ us geboorte in bescherming genomen zijn , over welke daad Caligula zich , in zijne brieven , door hem naar Rome gezonden , zoo zeer verhoovaardigde , dat het scheen a Is of het geheele eiland der Batavieren daardoor aan hem cijnsbaar ge­worden was , ofschoon er , niets op gevolgd is , dan het cindigen van 'den twist tusschen vader en zoon. Zie Kok, Vaderl. Woordenb. BELKA.IIIP (JAN VAN). Zie BELCAMP (JAN vAv). BELKIIIEER (J.) heeft geschreven: Over de Doorzichtkunde Amst. 1719. 4°. Over de Zeewornzen , Amst. 1733. 8°. 'Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken. BELL (rIlEODORUS VAN DER), een zoon van Johannes van der Bell, geboren te St. Annaland den 19 September 1720, werd , na volbragte Letteroefeningen en Akademische studien , den 5 Januarij 1744 bevestigd als Predikant der Hervormde gemeente te Rockanje; in 1752 naar Rijnsburg verplaatst , bleef hij aidaar tot -op zijn overlijden , dat den 30 Maart 1794 voorviel. Hij liet vijf kinderen na , onder welke twee zonen Johannes G i b b e s van d er Bell, Predikant te Veenhuizen , en A n th on ij Jo hanne van der Bell, Predikant te Scherrnerhorn. Bat van der Bell van eenen arbeidzamen aard was , blijkt uit de volgende door hem in het liclit gezonden werken : Het zwaarwigtig werk van een getrouw Leeraar, voorgestelt era aangedrongen, uyt 2 Thimoth. IV vers 1-5 , ter bevestiging van Hub. w ane n bur g te Zwartewaal , Rott. 1750. 4°. Leerreden bg gelegenheid der inhuldiging van Prins Wi I- t em F, nit 1 Citron. VI : 1-3, Leid. 4°. Des Heeren Wonderweg in het verhoogen van het volk van Nederland van het begin der Reformatie tot aan het sluiten van den litunsterschen Yrede in 1648, in X Leerredenen voor­ gesteld , Leid. 1771. 4°. Vervolg van des Heeren Wonderweg na het sluiten van den Illunsterschen tot den Akenschen vrede in 1748. Leid. 1771. 4°. Leerrede op, het tweede Eeuwfeest van het ontzet der stad Leiden , uit Psalm 1X: 2-4. Amst. 8°. Leerrede op het Tweede Eeuwfeest der oprigting van de Hoogeschool te Leyden, 8 February 1775. De dankbaarheid als pligt voorgesteld. Zijn portret is gegraveerd door Johannes Houbraken, naar naar de schilderij van Hendrik Pot ho v e n. lie van Abkoucle, Naamr. van Nederd. Boeken, D. 1. St. IV; van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; v an Mourik, Naamr. van Godgel.Schrijv. ; Chalmot, Biogr. Woordenb: BELLAMY (JAeons) werd den 12 November 1757 te Vlissin­gen, uit behoeftige ouders , Jacobus Bellamy en Sara Hoe f-n a gel, geboren. In zijn vierde jaar verloor hij reeds zijnen va­der,, en de liefde tot zijne moeder wederhield hem zich aan de krijgsdienst te wijden , waartoe hij reeds het stellig besluit had op­gevat. Ook mogt het hem niet gebeuren zich in de schilderkunst te oefenen , waarvoor zijn aangeboren smaak en gevoel hem gene­genheid hadden ingeboezemd , maar hij werd tot het beroep van broodbakker opgeleid. Aldus tot dienstbaarheid en zwaren arbeid veroordeeld had hij weinig tijd en gelegenheid om zijnen onverza­delijken lees- en weetlust te voldoen , dien hij nogthans nu en dart involgde , waarvoor hij zich menigmalen het misnoegen zijns mees­tees op den hats . aalde. Ook beoefende hij nu en dan de dicht­kunst en zoodra eenige bemiddelde ingezetenen den dichterlijken aanleg van zijnen geest gewaar werden , besloten deze jaarlijks iets bij te (linen orn hem in de Godgeleerdheid te laten studeren. Zich onder de leiding van den toenmaligen Rector der La­tijnsche scholen te Vlissingen voor bet Akademisch onderwijs be-k waam gemaakt bebbende , vertrok hij naar de Hoogeschool te Utrecht , waar hij zich tot de predikdienst voorbereidde. Hier bragten de omgang met licden van kunde en smaak , eene betere lectuur en de huipmiddelen die hij thans onder zijn bereik vond , m9ar vooral zijne hartelijke vricndschap met den verdienste--qken Joannes Pet rus Kleyn niet weinig toe , ter verbetering en vordering van zijnen smaak. Begaald met een fijn gevoel voor bet schoone en met eene levendige verbeelding , maakte hij ras meesterlijke vorderingen in de dichtkunst. Na eenige stukjes in den Post van den Neder-Rhijn en de raderlandsche Letteroefeningen geleverd te hebben , gaf hij eerst bij stukjes en naderhand in eenen bundel zijne Vaderlandsche Gezangen van Zelandus , welke van zijne stoutheid en oorspron­kelijkheid getuigen. Voor de opdragt daarvan aan zijne geboorte­plaats ontving Bellamy van de Regering dier veste een voortref­felijk boekwerk , versierd met het wapen der stad , ten geschenke. Gelijktijdig met de eerste uitgave van deze raderlandsche Gezan­gen , gaf hij een bundel minnedichten in het licht onder den titel van : Gezangen mijner jeugd , 1782. welke in 1790 voor de tweede en in 1808 voor de derdemaal met zijne Nagelaten gedichten ge­drukt is en mede van zijnen buitengewonen aanleg tot een groot dichter getuigde. Die zangen zijn zoo vol geestigheid en zacht ge­voel dat sommige oordeelkundigen ze verre boven de Vaderland­sche stellen. In 1785 verschenen de eerste gedichten met zijnen naani onder den titel van Gezangen van J. Bellamy, die in 1804 herdrukt zijn. Eindelijk heeft wijlen de verdienstelijke dichtlievende boekhan­delaar Adriaan Loosjes de Gedichten van Bellamy, onder bijzondere rubrieken been gebragt, in 1816, als een geschikt zakboekje uitgegeven , waarvan in 1826 eene tweede en in 1842 te Utrecht eene derde vermeerderde uitgave bet licht zag. Behalve deze hier opgenoemde dichtwerken vindt men mede van hem nog menig dichtstukje en prozaisch opstel in de Proeven voor het verstand, den smaak en het hart, Dord. 1791. 3 stuk. 8°. en in het Taal-, Dicht- en Letterkundig Kabinet van G. B r e nd e r a Brandis. Ook was hij een der voornaamste medewerkers van den Poeti-sche Spectator, uitgegeven door eenige Vaderlandslievende Vrienden. Amst. 1784 en 1786. 2 stukjes gr. 8°. Nog ziet van hem het licht : Twee Leerredenen , Haarl. 1790. B ella m y was een der eersten, die den bedorven smaak voor het zoetsappige in de poezy hielpen verdringen en eenen beteren in­voeren. Hij was groot als dichter en oordeelkundige; en het is te vermoeden , dat hij , met zijn genie , edel gevoel , gezond oordeel en gezuiverden smaak ook als Godsdienstleeraar zou hebben uitge­munt , althans zijne proeven in dit vak beloofden reeds veel en, welligt had zich uit hem een van der Palm of Borger ontwik­keld , van• welke de eerstgenoemde nog in rijperen leeftijd getuig­de , » dat Bellam y's wijze van reciteren , hem ten aanzien der a waarheid , der gemakkelijkheid , der uitdrukking en der verschei-D denheid s eenigerrnate tot model gestrekt huff , zoodat hij , indien n hij daarin jets vermogt , dit dan grootendeels aan Bellamy was » dank te weten (1)." Jammer dat dit geestig vernuft door meerdere jaren geen vast­heid heal kunnen erlangen. Hij overleed den 11 illaart 1786 en had alzoo nog geen negen en twintig jaren bereikt. Zijn Portret treft men , onder anderen , aan voor zijne Gezan­gen en voor zijne Jeugdige en Nagelaten Gedichten , en zijn schaduwbeeld voor den Gedenkzuil op het graf van Bellam y. Zie Vaderl. Geschied. ten vervolge op Wagenaar, D. VIII, bl. 373 en 374; Ter Gedachtenisse van I. Bellamy , Amsteld. 1789; A. Vereul, Redevoeringen , b1.105-1'70; Chalmot, Biogr. Woor­den& ; de Vries, Proeve eener Geschied. der ll'ederd. Dichtk., D. IV. bl. 111-119; van Kampen, Geschied. der ]Vederl. Letteren en Wetens., D. II. bl. 383 -394; Biogr. Nationale ; Wit sen Geys­beek, Woordenb. der J.Yederd. Dichters ; Nieuwenhuis, Alb em, 11Toordenh. van Kunst. en Wetens.; Biogr. Univers.; en vooral W. A. Ockerse en A. Kleyn, geb.Ockerse, Gedenkzuil hij het graf van Jac. Bellamy, Haarl. 1822. BELLE (JAN., in het begin der achttiende eeuw te Haarlem uit burgerouders geboreu , werd tot onderwijzer der jeugd opgeleid , hetwelk hem aanleiding gar om zich bijzonder op de INederduitsche taal toe te leggen , waartoe hij eene overgroote genegenheid had. Ten einde ook hetgeen hij wist niet slechts aan zijne sehooljeugd , maar ook aan anderen mede te deelen , zond hij in het fiat eene : Korte Wegwij zer ter Spel- , Spraak- en Dichtkunden , tot gemak voor 't geheugen van Ouden en Jong en , in Nederduytsche Dichtmaat gebracht , Haar'. 1748 , 4° , in welk waqrlijk curieus werkje , onder anderen een aantal verbuigingen en vervoegingen , benevens alles wat verder tot de spraakkunst behoort , op rijm voor­komen. Behalve dit werk bestaan van van Belle nog: Davit's Psalmen berymd , Haul. 1733 , 4°. Korte schets der Nederduitse Spraakkunst , Haarl. 1755. Zinrijke Zinspelingen, uit het Fransch van den Heer de Motte, Amst. 1756 , 8°. Eenige Gedichten , naagelaten door J. van Be ll e , uitge­ geven door eenige lief hebbers der dichtkunde , Haarl. 1756. 4°. Van Belle, die in of omstreeks het jaar 1756 moet overleden zijn , mag wel als een voorbeeld van alle puristen genoemd worden , daar hij zijne eenige dochter in de Remonstrantsche kerk liet doo­pen , en door eenen Leeraar van die gezindte in de godsdienst on­derwilzen , omdat de Nederduitsche taal bij hen zuiverder dan bij de Hervormden gesproken werd. Hij zelf behoorde tot de Doops­gezinde gemeente doch ging mede tot de Remonstranten over. (1) Gedenkzuil op het graf van B ellamy, door W. A. ()di er­se en A. Kleyn, gel). Ockerse, IA. 256. Le van Abkoude en Arrenherg, Nadir. van Nederd. Boeken ; Kok, Vaderl Woordenh.; Chalmot, Biogr. Woordenh. ; Andries­sen, Aanm. op Datheen, bl. 22 ; K o n i n g , Tafereel der stad Haar­lem. D. IV. bl. 57 en 58; Witsen Geysbeek, JVoordenb. der lVederd. Dichters ; Catalog us van J.Koning, 1833, D. 11, b1.282 , n°. 1158. BELLEGARDE (GAEtutt, DUPAC DE) was geboren uit een adellijk geslacht in Languedoc, op het slot Bellegarde, bij Narbonne, den 18 October 1717. Zijne beoefeningen der wetenschappen, in het ouderliike huffs , onder een afzonderlijken leermeester, begonnen hebbende , ver­ volgde hij die naderhand in eene kostschool van geleerde Geestelijken , die Been minder zorg droegen om zijn hart tot de deugd , dan om zijn verstand voor de wetenschappen te vormen. Van daar ging bij naar Toulouse , om aan de lloogeschool van die stad lessen in het Ker­ kelijk regt te nemen , en verkreeg aldaar den graad van Licentiaat in de Regten. Nu begat' hij zich naar Parijs, waar hij zijn vast verblijf nam , met oogmerk om zich gelled en al aan de beoefening van de Godgeleerdheid en de Kerkelijke wetenschappen over te geven. Hier gelukte het hem in naauwe kennis te geraken met de kundigste Godgeleerden dier stad, inzonderheid met den vermaarde Leeraar der Sorbonne , Lauren t Francois Boursier, alsmede met den Abt d' El t e m a r e , welke laatste hem vooral dierbaar werd , en die hij steeds als een meester en vader beschouwde; terwij1 bij dermate aan hem geheeht was , dat , toen doze in 1757 naar Hol­ land ging , om aldaar het overschot zijner dagen door te brengen , B elleg arde zich mede derwaarts begaf, en zijnen vriend bijbleef tot diens afsterven , hetwelk in het jaar 1770 op Rijnwijk , een tandhuis in de nabuurschap van Zeyst , voorviel. Twee jaren later begaf zich Bell e g a rd e met der woon naar de stad Utrecht, ten einde bet bijzijn te genieten van eenige vrienden , die zich nevens hem met gelijken arbeid hezig hielden. Het was daar dat hij de laatste hand legde aan de Collection generale des Oeuvres d' Antoine Artt a u Docteur de Sorbonne , die te Lausanne bij inteekening , van 1775-1783 gedrukt werden , en in 46 deelen in 4° het Licht zagen , daaronder begrepen de 6 deelen over la Perpetuite de la F oi , benevens 1 deal bevattende het .even van A r n a u I d , en het register op bet work , welke stukkeu alzonderlijk zijn uitgegeven , terwijl tevens de uitgever deze groote verzameling verrijkte met geschiedkundige voorredenen , welke de naauwkeurigste en helangrijkste nasporingen bevatten. Deze arbeid, die hem gedurende 20 jaren hezig hield , verhinderde hem echter geenszins om in het jaar 1768 te Utrecht eene andere aanzienlijke verzameling, uit te geven, onder den titel van : Supplementum ad varias collectiones Operum Zeger i Bernard van Espen, in gr. folio , makende een vijfde deel nit der werken van dien groo­ten Kanonist. In dit stuk vindt men een omstandig levensver­haat van den autheur,, met ophelderingen omtrent zijne schriften, Qok dit is in gr. 8° aizonderlijk gedrukt, In 1765 gaf ook Bel 1 e g a r d e eene korte geschiedenis van de Roomsch-Katholijke Kerk te Utrecht in het Licht, order den titel van : Histoire abrege . de l'Eglise lletropolitaine d' Utrecht, strek-kende sedert hare opkomst tot aan de Kerkvergadering van Utrecht in 1763 , en beslaande een deel in kl. 8°., van welk werk de derde uitgave in 1852 door de zorg van den Abt van der Hoe ven verscheen , waarbij deze, uit de nagelatene papieren van Bell e­garde , het vervolg van 1764-1784, gevoegd heeft. De belangrijke voorreden voor zijn Recueil des Temoignages, a l'Eglise d' Utrecht, waarin de oorsprong en voortgang der scheuringen , tusschen de Katholijken dier Kerk ontstaan, aangewe­zen en opgehelderd worden , is insgelijks nit zijne pen gevloeid. Nog heeft men van hem : Eerie nieuwe uitgave van het Journal de Mr. D or z an e, 1756. 111emoire historique sur l'affaire de la Bulle Unig-enitus dans les Pays-Bas Autrichiens, depuis 1713 jusqu'en 1730; bevattende een aaneengeschakeld verhaal van de gebeurtenissen in de Nederlanden , ter gelegenheid van die Bulle veroorzaakt sedert 1713-1730, 4 deelen in 12°, zijnde dit in 1778 door hem ge­ meen gemaakt. Observations sur le Mandement de S. E. Monseigneur l'Ar­cheveque de Malines, 1783. Reponse aux lettres d'un Chanoine penitencier a un Cha­noine theologal, 1786. Verder vertaalde hij in het Fransch : Actes du concile de Pistoie , 1788. 2 vol. 12°. Nog heeft hij in handschrift nagelaten : Memoires historiques sur l'affaire du formulaire d' Alexan­dre F II dans les Pays-Bas Autrichiens. Nen bespeurt in alle zijne schriften , dat hij , ofschoon de leer­stelling der Roomsche Kerk onveranderlijk toegedaan blijvende en geenzins aarzelende , om het hoofd dier Kerk in den persoon van den Pans te erkennen , nogtans verre of was alles te onderschr*en , wat de overige Roomschgezinden ten aanzien van 's Paussen onfeil­baarheid en volstrekte oppermagt over alle de kerken , voorwenden. Ilet was hierom dat hij , hoezeer zijne gehoorte , zijne braafheid en de diensten , welken hij aan de Kerk bewees, hem boven zoo vele anderen regt tot het bekleeden van kerkelijke waardigheden gaven , de deur daartoe steeds voor zich gesloten vond , aangezien men daartoe niet konde geraken , zonder zich aan de Roomsche Bullen tegen J a ns e n i u s en Q u e s n e l te onde, werpen. Intusschen word hij in 1771 benoand tot Kanunnik bij de hoofd- en primaatkerk te Lyon, waar zich een zijner broeders beyond, en van welke kerk de Kanunnikken bewijs van hunnen ouden adeldom moesten geven , het teeken van het kruis droegen en den titel van Graven voerden. Dan , daar de arbeid waarmede hij zich bezig hield, niet gedoogde , dat hij zijn vast verblijf aldaar vestigde, verzocht hij weldra zijn ontslag , en verwierf van het kapittel den titel an Oud-Graaf. Hij overfeed te Utrecht, den 13 December 1789. Toen Directeuren van bet Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen , den 4 Mei 1789 , Bel legarde tot Lid van bun Genootschap verkoren hadden , wilde bij dit lid­maatschap niet aannemen , tenzij in hoedanigheid van contribue­rend Lid. Zie Saxe, Onomast. Literal., Pars VIII. pat;. 217 et 218; Cha I-mot, Biogr. oordenb. ; van Kampen, Geschied. der T%eerl. Letter. en Wetensch., D. II. bi. 230. en de Voorrede der derde uitgave van de .fist. Abrege de l'Eglise Metrop. d' Utrecht. BELLE MA (JAN) was een der teekenaars van bet Verbond der Edelen. Hij kreeg in bet jaar 1575 , nevens anderen , die de wa­penen tegen den Koning van Spanje droegen , bevel van Konin­gin Elizabeth om haar Rijk te ontruimen doch verder vinden wij niets omtrent hem geboekt. Zie Te Water, Hist. van het Verb. der Edelen, St. II. hi 189. BELL1NGEN (FLoals vAN) , Taalkundige gaf te 's Gravenhage onderwijs in de Fransehe taal , en schreef: Les premiers essais des Proverbes francais , La llaye 1653, 12° ; omgewerkt en herdrukt onder den titel : Etynzologie ou ex­plication des Proverbes frangais, 1656. Een Parijsche boek­handelaar eigende bet zich toe , en gaf het nogmaals uit onder den titel van : Les illustres proverbes nouveaux etc. Van welke uit­gaven de volledigste druk is, die, welke in 1665 te Parijs verseheen. Naar alle die nadrukken moeten achterstaan bij die , welke in 1656 under de oogen van van Bellin g e n in het licht kwam. Zie Biogr. Univers. BEMDEN (AEGimus VAN DEN). Zie BEMPDEN (AEGIDIIIS 'CAN DEN). BEMME JANSZ. (ADRIAAx), geboren te Delft den 10 Januarij 1753 , was een kunstig goud- en zilverdrijver, die zich te Rotter­ dam had gevestigd (evens was hij in het geheel niet onervaren in de teekenkunst , en heeft ook eenige niedaillestempels gegraveerd. Zelfs bekwam hij in 1822 van de Nederlandsche lluishoude1ijke Maat­ schappij te Haarlem eene aanmoediging van acht dukaten voor zijn ingezondene proeven van medailleerkunst. Ilij zou het oneindig verder in het medailleren gebragt hebben, indien hem ware ten deel gevallen : eenen goeden leermeester in het yak , en goed staal , want zijne steinpels schearden of sprongen dikwerf bij het schroeven , of indien bij aan de munt te Utrecht of elders ware geplaatst geweest , waar hem goede werktuigen ten dienste zoude hebben gestaan. Van zijne hand heeft men penningen: Ter Nagedachtenis van Pieter Adriaansz. van der Werff, met zijne beeldtenis. Ter Nagedachtenis van D es i de rius Eras nz u s, net zijnc afbeelding. Ter Nagedachtenis van H ermannus Boer hav e, met zijn portret. Op de Dood van Jan Ni euwenhuiz en, stichter der Maatschappi j : Tot Nut van 't Algemeen , ten jare 1806, mede met zijne at heelding, Op de verdediging van Quatre-Bras , 16 Jun . ij 1815, met de beeldtenis van wiejlen Z. M. Wilem OF de Dood der Weduwe van Prins Willem V, ten jare 1820 , net Naar portret. De gedachtenispenning , alsmede de prijspenningen van liet rifftigjarig bestaan van het Teekengenootschap : Hierdoor tot llooger, te Rotterdam , 1823. Ook heeft hij voor den Heer W es thof te Amsterdam onder­scheidene penningen gcdreven. Bemme overleed te Rotterdam , en liet twee zonen na: J o­hannes Beinme Adriaansz, dievolgt, en Antonie Bemme A d r i a a n s z , die zilversmid was , en tevens niet onervaren in het Yak van zijnen vader. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. 111. bl. 187 foot ; Algem. Konst- en Letterbode voor 1822, D. II. bl. 93 ; Catal. Westh o f , aangevuld uit partikuliere be­ rigten. BEMME ADRIAANSZ. (JollkNNEs), een won van den voorgaande , geboren te Rotterdam , den 5den September 1775 , kreeg reeds vroeg aanleiding tot de teekenkunst , en aangezien hij veel lust daartoe betoonde, deed zijn vader hem onderwijzen door den kunstrijken schil-der Augustus Christiaan Hauck, vervolgens werd de jon­geling onderwezen door den heroemden Teekenaar Dirk Lange n-d ij k , in wiens trant hij dan ook onderscheidene teekeningen , met optogten van legers , paarden , enz, vervaardigde. Vervolgens legde hij zich bijzonder op het etsen en graveren toe , en etste onder an­dere plaatjes naar eenige teekeningen van zijnen meester, voorstel­lende krijgstransporten en paarden. Van zijn werk werden eenige prenten ten proeve ingezonden hij de Nederlandsche Iluishoudelijke Maatschappij te Haarlem , door welke hem dan ook premien ter aanmoediging zijn toegelegd. Ook behaalde hij in 1822 eenen gouden eerepenning bij de Maatschappij ter aanmoediging van Schoone Kunsten te Brussel. Onder deze prenten is het portret van zijnen meester Lan gend k , naar de schilderij van Jan Baptist Schef fe r. Nog bestaat van hem eene prent naar de schilderij van Jan Steen, vo4stellende eenen Bakker die op den hoorn blaast. Zeer fraai is zijne prijsplaat : Nicodemus bij Jezus. In de laatste tijd zijns 'evens hield B e in m e zich te 's Gravenha­ge op , waar hij in 1840, in zeer hekrompen omstandigheden, overleed. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. III. bl. 187 en 188; Alb ern. Konst en Letterb. voor 1822, D. 11. M. 378; Imme-rzeel, Levens en Werken der Kunsts. , aangevuld uit partikuliere berigten. BEIIIMEL (WILLEm vA;s), een kunstschilder,, geboren te Utrecht' in 1630 , wordt gehouden voor een der beste leerlingen van 11 e man S a ft 1 e v e n. Toen hij zoo ver in de kunst gevorderd was , van op eigen wieken te kunnen drijven , trok hij naar Rome , om door beodening van keurige modellen geholpen , de kunst verder voort te zetten , tevens om zijne neiging te voldoen , welke over­beide om ltaliaansche gezichten en landschappen of te beelden. Ten einde deze lust te boeten, teekende hij met ijver en groote vlijt te Tivoli , en. bragt de afteekeningen daarna op het paneel , zoo geestig en natuurlijk , dat hij te Rome groote roem verwierf. Van daar vcrtrok hij naar Duitschland, waar zijne meeste werken gevonden worden , inzonderheid te Neurenberg. Zijn koloriet is le­vendig en natuurlijk , hoewel soms een weinig te groen; maar zijne figuren en booten, barges en andere vaartuigen , die hij algid op de rivieren bragt of aan de oevers liet stil liggen , zijn goed ge­teekend en vino, getoetst. Zijne boomen zijn wel is waar eenigzins stiji en onbevaffig, maar over het algemeen waken zijne schilderijen eene aangename uiswerking , daar de afstanden met oordeel zijn aan­geduid , en elk gedeelte op zich zelf in eene meesterlijke manier is behandeld. Het licht en bruin in zijne landsehappen is met bij­zondere hekwaamheid aangebragt , en zijne luchten zijn gewoonlijk fielder, warm en natuurlijk. llij etste enkele platen , naar zijne eigene landschappen, die zeer zeldzaam voorkomen. Zie Houbraken, Schouh. der Nederl. Konsts., D. I. bl. 343 ; v a n lloogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist 'Four­denh.; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chairnot, Biogr. Woordenb.; Immerzeel, Levens en Werken, der Kunsts. BEIIIIIIEL (ABRAHAM[ VAN), geboren te Amersfoort den 28 Januarij 1703, en aldaar oyerleden in 1784, was klerk ter Secretarij van zijne geboortep!aats , toen hij zich verdienstelijk maakte door in het licht zenden van eene Beschrijving der stad Antersfoort , Utr. 1762 , 2 dn. met pl. , 8°. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; C halmot, Biogr. Woordenb. BEMMELEN (JOEfANNES vAN), geboren te Delft, in het jaar 1755, een zoon van Jacobus van Bemmelen en Johanna Smit, was een zeer bekwaam en geacht koslschoolhouder te Leiden , alwaar hij in 1808 overfeed. INiet te vreden net ten zijnen huize en in zijne school bekwame leerlingen te vormen , wilde hij ook andere onderwijzers met zijne buitengetneene bekwaamheden behulpzaam zijn, en gal daarom de volgende werkjes in het licht: Het Nieuiv verntaakkik Nederduitsch Sped- en Leesboek , Lcid. 1784, 8°. , dat in 1850 te Gorinchem voor de vierentwintigste maal herdrukt werd. Genzakkelijke Lessen ter vertaling in 't Fransch of Engelsch , Leid. 1795, 16°. Het zelfde in het Fransch. .Aangenaam onderw0 in de Fransche taal , met pl. , 8•. waar-van in 1806 te Utrecht reeds de achtste druk verscheen. Nieuwe en gemakkelijke wifze om de Fransche taal te leeren. Lessons for beginners in the English tongue , Leid., 16°. Lessen voor eerstbeginnende in de Engelsche taal, Engelsch en Nederduitsch , Leid., 16°. Ook leverde lrij eene vermeerderde en verbeterde druk van de destijds zoo algemeen gebruikt wordende Methode familiere de P. Marin. Van Bem in elen moet mede de Nederduitsche lien gehanteerd hebben, doch heeft, naar het schijnt , niet dan gelegenheidsgedich­ten vervaardigd , welke men vermeld vindt op de Gatalogus van de Bibliotheek der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden, bl. 101. Zie voorts van Abkonde en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken ; (van Cleef,) Alphab. Naaml. van Boeken; (Brinkman,) Alphab. nand. van Boeken. BEMMELEN (ABRAHAM VAN), een broeder van den voorgaande , geboren te Delft in 1763, was een kweekeling van de fundatie der Vrouw van Renswoude aldaar. Hij genoot als jongeling het on­derwijs van den beroemde van S w i n de n, wien hij , uit achting , -then deze het Hoogleeraarsambt te Franeker met dat te Amsterdam verwisselde , derwaarts volgde , terwijl hij dien Hoogleeraar tot aan zijnen dood den grootsten eerbied bewees. In het jaar 1740 tot Lector in de Wis- , Natuur- en Sterrekunde en instructeur aan de fundatie van Renswoude te Delft aangcsteld, wend van B e mmel en in 1811 in de zelfde betrekking overgeplaatst naar 's Gravenhage, waar hij tevens , sedert het jaar 1817, den post van Onderwijzer in de Wiskunde aan het stedelijk Gymnasium waarnam. In de maand Junij 1822 zich te Haarlem bevindende, om de Algemeene Vergadering der Nederlandsche huishoudelijke Maatschappij , waarvan hij sedert 1803 Lid, en sedert 1821 Directeur was, bij te wonen, had hij het ongeluk van te vallen , en eerie kneuzing aan een der beenen te beko­men. In den beginne scheen hij hiervan geen den minsten hinder te hebben , en keerde vergenoegd naar huis. Weldra kreeg de zaak een ander aanzien; hevige pijnen noodzaakten hem het bed te houden en er vertoonde zich koud vuur aan het been. Gedurende twee maanden ondervond hij felle smarten , die hij moedig doorstond , .zoodat men bijna geen klagt uit zijnen mond hoorde. Eindelijk bezweek hij den 16 Augustus aan eene uitputting van krachten. Als schrijver heeft van Bemmelen zich gunstig bekend ge­maakt door zijne Inleiding tot de Waterbouwkunde , Leyd. 1793 , gr. 8°. met pl. Grondbeginselen der Proefondervindellike Natuurkunde , 's Hage en Amst. 1808, 4 dn. 8°, welke hij voornemens was op nieuw geheel te hewerken en met nieuwe uitvindingen te verrij­ken , teen hij door de dood daarin verhinderd werd. Lessen over de Algebra of Stelkunst , Delft 1818 , 2 dn. 8°, welk werk op de meeste Latijnsche scholen van ons Vaderland werd ingevoerd , en waarin volgens , het oordeel van deskundigen , de slotsom der daarin behandelde wetenschap ligt opgesloten ter­will het bij de grootste spitsvindigheid van inhoud, zulk eene dui­dehijke verklaring en juistheid van voorschriften bevat, dat de leer­ ingen daaruit eenen schat van kennis putten (1). liovendien is men mede aan zijne pen verschuldigd een Verslag van de werkzaamheden der Nederlandsche Huishoudelijke Maatschap­pij , gedurende de eerste 25 jaren van Naar bestaan, hetgeen iu de werken dier Maatschappij is opgenomen. Ook hield hij voorlezin­gen in de Maatschappij Diligentia te 's Gravenhage , waarin hij den oorsprong, den voortgang en de vorderingen in de Natuur- , Sterre­en Geneeskunde bij de Oostersche Volken , maar vooral bij de Egyp­tenaren , Grieken en Romeinen behandelde , en een juist en scherp­zinnig oordeel velde over de grootste vernuften , die zich onder deze volken in de beoefening dier wetenschappen hebben beroemd gemaakt. Hij hoopte die geschiedenis tot op onze leeftijd te ver­volgen, te verbeteren, en dan geheel of gedeeltelijk uit te geven , doch door zijn overlijden bleef dit achter. Bij zijne echtgenoote, Dorothea Wilhelmina Slinger­land, liet hij een zoon na, Jacobus Albertus van Bern­mel en, zeer geacht Geneeslieer en Lector in de Ontleedkunde aan Clinische school te Haarlem. Behalve van de reeds genoemde Maatschappijen was van Be m­m e le n sedert 1805 Lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden , sedert 1806 van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen , alsmede van de Hollandsche Maatschappij der Weten­schappen te Haarlem, en van het Bataafsch Genootschap der Proefon­dervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam. Hij bezat eenen belangloozen ijver ter bevordering der wetenschappen in het algemeen , en eigene uitgebreide kundigheden vereenigden zich in hem met eene uitstekeude zachtmoedigheid, eene berninnenswaardige nederigheid en bijna zeld­zame bescheidenheid , zoodat hij zich boven niemand verhief. lIij was een teeder minnend echtgenoot , een liefhebbend vader , een deel­nemend bloedverwant en een getrouw vriend; met een woord een man van onbesproken zeden , wiens nagedachtenis aller hoogachting verdient. Zie Alb ern. Konst -en Letter& voor 1803 D. L hi. 377, 1805 D. 11. W. 130, 1806 D. II. 13L 344, 1822 D. 11. bl. 132, 1823 D. I. bl. 93 en 1825 D. I. IA. 50; Aanh. op het Woordenb. van Kunsten en We-tens. van G. Nieuwenhuis; (Brinkman,) Alphah. 11Taaml. van Boeken. (1) Na 's mans overlijden verscheen daarvan in 1840 en 1844 te 's Gra­venhage een derde druk , herzien en •ermeerderd door G. ten Br u m­m e 1 er 1V7. BEMMELEN (ABRAHAM VAN), een Neer van de beide voorgaande , was geboren te Delft , den 27 Mei 1779, nit brave ouders , A b r a­h a m v an Bemmelen, onderwijzer in de godsdienst en krank­bezoeker,, en Ma r ia van der Ke m e l, die, den schoonen aanleg van dezen hunnen eenigen zoon tot beoefening der wetenschappen ontdekkende , besloten hem , volgens zijn verlangen tot de Evan­gcliedienst te doen opleiden. Na voorloopige oefening in de Fransche, Hoogduitsche en Engelsche talen , werd hij , in 1790 , 'op de La­tijnsche school in zijne vaderstad aan de leiding van den Rector J anus Hoogeveen toevertrouwd. IIier maakte hij zoo uitste­kende vorderingen in de kennis der Latijnsche en Grieksche talen , dat hij , in den jare 1795 , met grooten lof tot de Akadewische lessen bevorderd werd. Hij vertoefde echter nog vier jaren in zijne geboortestad, en genoot , gedurende, die tijd , met veel vrucht , het onderwijs van zijnen bier boven genoemden neef,, Dr. A b To ham van Bemmelen, in de W is- en Natuurkunde , en inzonderheid van den geleerden J a cob Scheidius, Predikant bij de 'VValsche gemeente te Delft, onder wiens leiding hij zich , met het beste ge­volg, oefende in de kennis der Oostersche tales, der Grieksche en Hebreeuwsche Oudheden, en van hetgeen verder als voorbereiding tot de studio der Godgeleerdheid gevorderd wordt. Hierdoor genoegzaam toegerust kon hij , bij zijne komst aan de Leidsche Hoogeschool in het jaar 1799, terstond tot de beoefening van zijn hoofdvak , de Godgeleerdheid, overgaan. Hier hoorde hij delessen van Dionysius van de Wijnpersse, Sebald Ful­co Jean Rau, Carolus Boers, Jona Willem Te Water en Johann es van Voors t. Zoo groot was hierbij zijn fiver , zoo uitstekend waren zijne vorderingen , zoo lofwaardig was , in alle opzigten, zijn gedrag , dat hij zich de achting en genegenheid van alle zijne Leermeesters, inzonderheid die van den door hem , met regt , hoogst geeerbiedigden van Voorst verwierf. Op diens aan­sporing verliet hij dan ook de Hoogeschool niet , zonder vooraf eene openbare en allezins loffelijke proeve van zijne wel volbragte stadia'. to .geven , door het schrijven en , onder voorzitting van zijn' gelief­den Leermeester , verdedigen van eene uitleg- en oordeelkundige Verhandeling over de Brieven van Paulus aan de Efesiers en en aan Colossensen met elkander vergeleken (1) , en had het hem niet aan geldelijke middelen ontbroken , dan zou hij ongetwijfeld den doctoralen graad in de Godgeleerdheid hebben verkregen. Nog in het zelfde jaar 1803 , waarin hij van de Hoogeschool scheidde, mogt hij het doel van zijn ijverig streven bereikt zien, door zijne benoeming tot Predikant der Hervormde Gemeente te Ankeveen. Deze nederige standplaats , waar hij door leer en voor• beeld groot nut stichtte , was hem , om vele redenen zoo dierbaar geworden , dat hij , met afwijzing van onderscheidene aanzoeken tot (1) Dissertatio exegetico-critica de Epistolis Pauli ad Ephesios et Colossemsis inter se collatis, L. B. 1803, 8°. verplaatsing , aldaar tot het jaar 1822 , in zijne dienst volhardde. Toen echter vond hij geraden , het op hem uitgebragte beroep naar Loosduinen te aanvaarden. In 1825 nam hij de koninklijke benoe­ming tot Predikant to Oosterhout aan. Gelijktijdig viel hem de on­derscheiding te heart , van door den Waalschen Kerkeraad te Amster­dam tot Leeraar verlangd te worden; doch hij verkoos Oosterhout bo­ven Amsterdam , en bleef aldaar werkiaatn tot op zijn overlijden den 28 Junij 1842. Bij.echtgenoote Al etta Jacoba Humbert, dochter van Leonard Humbert, Predikant bij de Waalsche Gemeente te Naarden, had hij zes kinderen verwekt , van welke bij zijn over­lijden nog een zoon en twee dochters in het leven waren. Op zijne onderscheidene standplaatsen tot verschillende betrek­kingen van bijzonder of meer algemeen kerkbestuur geroepen , ver­wierf hij zich , door zijn ongemeene kunde en bekwaamlieden , en niet minder door zijn' heuschen omgang en bescheidene nederigheid, de achting en genegenheid van zijne ambtgenooten. Ook was hij sedert 1838 Lid van de Maatschappij van Neder­landsche Letterkunde te Leiden , en nam volgaarne aan menige nuttige en weldadige vereeniging deel. Van die kunde en bekwaam­heden , van den aanhoudenden ijver,, waarmede hij zijne Godgeleerde studies voortzette, hij ook vele openbare proeven door de uitgave van eene groote reeks van grootere en kleinere schriften, als daar zijn : Leerredenen , Amst. 1818. 2 deelen. 8°. Nieuwe bundel Leerredenen , Rotterd. 1826. 8°. Geschiedenis der Goddeljke openbaring des Bijbels , Rotterd. 1827. 2e druk 1847. post 8°. Tiental Leerredenen , Breda 1829. 8', 2e druk 1838. Twaalftal Leerredenen , Amst. en Zwolle 1832. De Geschiedenis der Maccabeers in hare veelzijdige belang­rijkheid voorgesteld , Dord. 1837. 2e druk 1845. Nagelaten Leerredenen over de geschiedenis van Abraham, uitgegeven ten voordeele zijner overgeblevene dochters , Amst. 18043. Bovendien bestaat er van zijne hand nog menige boekbeoordeeling in de Jaarboeken der 1 5 P etenschappen en Kunsten in het ko­ningrijk Holland en in de Bibliotheek van Theologische let­terkunde. Ook leverde hij bijdragen tot onderscheidene onzer wetenschappelijke tijdschriften : zoo als in de Boekzaal van 1819 de Voorlezingen over eenige schoonheden van den Brief van Paulus aan de Philippen-sen , oorspronkelijk in den ring van Tienhoven gehouden , en in die van 1822, zijne Beschouwing van den 72 Psalm als dichtstuk van Salomo. De Vaderlandsche Letteroefeningen ontvingen sedert 1833 een aantal belangrijke bijdragen van zijne hand; terwij1 de Godgeleerde .Bijdragen insgelijks door de vruchten van zijnen geest verrijkt werden , en veer het Dagboek ten gebruike van den Bijbelschen illmanak voor 1834 en 1835 heeft hij mede onder­scheidene stukken geleverd. Nog verscheen zijne Kerkelijke redevoering bij de openlijke zitting der Synode in 1821 uitgesproken, in het werk getiteld : Kerkelijke redevoering tot opening en sluiting van het alge­meen Synode der _fiery. Kerk in het koningrijk der Nederlan­den, rastgesteld te 's Gravenhage, den 4 July 1821. De eerste uitgesproken door E w al du s Kist, de laatste door Abra­ham van Bemmelen, Pred. te Ankeveen, waarbij gevoegd zijn de aanspraken van Zyne Excellentie den Staatsraad, Directeur-Genereal van de ,oaken der Hervormden, en van den President der Synode Antonie van D e i n s e, Predikant te Middelburg , Dord. 1821. gr. 8°. Gezonde uitlegkunde der Heilige Schrift, hooge ernst en gemoe­delijke zoo wel als verlichte Godsvrucht , geleidelijke orde, zuiver­heid en keurigheid van taal en gepaste levendigheid en verheffing van stip en voordragt , met een woord , al wat de waarde van ker­kelijke redevoeringen uitmaakt , blinken in zijne leerredenen heerlijk door. Zoodat het alleen aan 's mans niet zeer gunstig uiterlijk en zijne minder aangename voordragt te wijten schijnt , dat hij niet tot eene meer uitgebreide werkkring beroepen werd , waarin men welligt nog rijker vruchten van zijnen geest in het gebied der godgeleerdheid had molten verwachten. Zie Alg,em. Konst- en Letterbode voor 1842 , D. II. LI. 50; S eh o- Kerkel. Dordr. , D. II. H. 649 noot 2; G I a si us , Godgel. Nederl.; en vooral M. Siegenbeek, in de Handel. der Jaarl. Vergad. van de Nederl. Maws. van Nederl. Letterk. te Leyden, gehouden den 15 van Zomermaand 1843, bi. 5-9, welke wij flier grootendeels gevoigd zip). BEMPDEN (AEGinus or GILLIS VAN DEN), leer van C as t r cum, ook wel verkeerdelijk als Aegidius van den Bemden voorkomende, geboren te Amsterdam in 1697 , was een zoon van Jan van den Bempden en Hester Elisabeth T u 1 p. Na verschillende ambten in zijne geboortestad bekleed te hebben , werd hij in 1738 Burgemeester. Zich bijzonder toegelegd hebbende om kunde te erlangen , nopens de geldmiddelen van den staat , werd hij in 1720 met den Ileer van W a ss e n a e r Starr e n-b urg en anderen , tot herstel daarvan , in Commissie gesteld, en bragt een merkwaardig Rapport uit op den 24sten Mei 1721. IN was bijzonder lofwaardig als bevorderaar der wetenschapren , en maakte zich tevens bekend als tegenstander van de verheffing der Prins van Ora nj e tot Stadhouder. In 1747 op nieuw Burgemeester zijnde, moest hij den Vorst , na diens aanstelling, begroeten, en had veel van ., opgehitst gemeen te lijden. Waarschijnlijk was afzetting zn deel geworden , indien hij den tied van de ver­andering der regering had heleefil. Hij stierf weinig tijds te voren , den 20sten Januarij 1748 , na gehuwd te zijn geweest aan Ca tharina Gray, dochter van Henry Gray, Graaf van Stamfort, en we­duwe van Jan Willem Trip, zonder kinderen na te laten. 20 Er bestaat van hem een zeer fraai portret van Tanj e. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., D.XX.hi. 95; Scheltema, Staatk. Nederl. BENDER (JOAN\ ES PIETER VISSER). Zie VISSER BENDER (JOANNES PIETER). BENDIXIUS (Domnitcus). Zie BENEDIXIUS (Dommus). BENDORP (CAREL FREDERIK) geboren te Sas van Gent , den 9 Februarij 1736, was een zoon van Johan Chr is t i a an Ben­d or ff (I), officier cerst in Zwitsersche later in Nederlandsche dienst, nit diens tweede huwelijk met Maria C ath a rina N eukirchen. Nadat zijn wader in 1746 te Bergen-op-Zoom overleden en zijne moeder weinige dagen voor het overrompelen van die stad door de Fransehen in 1748 , met achterlating van bijna alie hare bezittingen , naar Dordrecht gevlugt was , werd C a r e l Frederik Bendorp, die zich soms nog B en d o r ff teekende bij cene glasfabriek geplaatst , doch hij ver­trok in 1769 naar liotterdam , ten einde daar in de zelfde betrek­king werkzaam te zijn. Eens gloeijend glas op zijn been gestort hebbende , kon hij gedurende eene geruime tijd niet gam; overi­gens echter gezond zijnde, en in zijne jeugd zich eenigzins in het teekenen geoefend hebbende , vatte hij tot tijdverdrijf de teekenpen weder op, en het was alzoo eerst op zijn acht en twintigste levens­jaar, dat hij als liefhebber de beeldende kunsten begon te beoefenen , onder de leiding van NV outer U it e r l i in mige, hij wien hij ge­durende twee jaren onclerwijs genoot in het teekenen en schilderen. Te Rotterdam kwam hij in kennis met de beroenide schilders en teekenaars Hendrik K.obell, Dirk Langendijk, Theodorus de Roode, C. van Ilardenberg en anderen. In 1781 keerde bij naar Dordrecht tern waar hij zich tot aan zijne dood alleen met de kunst bezig hield. Niettegenstaande hij nooit onderrigt in het etsen of in het plaat­ snijden ontvangen bad , etste hij onderscheidene gezigten naar het leven , in den trant van Jan van Goo ij en , die vele verdiensten hebben , ook schilderde hij eenige stukjes in olieverw en zijne tee­ keningen zijn bij de liefhebbers in achting. Oud en gebrekkelijk zijnde, woonde hij tot aan zijn overlijden, den 3 October 1814 , bij zijnen zoon , den hieronder volgende graveur Johannes Christiaan Bendor p. Hij was tweemalen gehuwd geweest eerst met Elisabeth de Haas, biaj wie hij , behalve gezegden zoon , nog zes kinderen verwekte , . en daarna met van Gelder, die hem geene kinderen schonk. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. , D. II. bi. 258 en 259 ; Immerzeel, Levens en Werk. der Kunsts. ; De Navorscher, D. III, bl. 24 en 25. (1) Na zijne aankomst in Nederl. verwisseIde hij de einffletters van zijnen Imam voor eene p. BENDORP (JOHANNES CIIRISTIAAN) , een zoon van den voorgaande , was geboren te Dordrecht den 1 Januarij / 766. Door 's vaders kunstliefde ontvonkt, door het verkeer en de voorbeelden van be­ kwatne schilders aangevuurd , die dagelijks zijnen vader te Rotter­ dam , waar hij zich sedert 1769 gevestigd had , kwamen bezoeken , werd hij in zeer jeugdige leettijd reeds met lust en ijver voor de beeldende kunsten bezield , en ontstond in hem de wensch , dat edel yak voor zijne toekomende loopbaan te mogen kiezen. Geree­ delijk stemden zijne enders toe in het voldoen aan dat verlangen ; naauwelijks tien jaren oud , werd hij door hen toevertrouwd aan de leiding van den beroemden Dirk Lan gend ij k. Weldra werd hij onder dien meester znlk een goed teekenaar , dat Lan g e n d ij k, om tijd te besparen , in zijne eigene kunstwerken van het talent des leerlings gebruik maakte, en door dezen daarin liet teekenen, al wat naar de natuur kon worden gevolgd , als stads- en plants­ gezigten , straten , landschappen en eenige kluchtige tooneelen , door den leerfing onder het yolk opgemerkt en afgeteekend. Die schet­ sen werden• dan door den meester verder gestoffeerd en afgewerkt. Nadat zijne rnoeder in 1780 overleden was , ging hij met zijnen vader te Dordrecht woven. Bij voortduring oefende hij zich daar in de kunst , mar dikwijls nog ging hij Dirk Langend ij k be­ zoeken. De teregtwijzingen van dezen , zijn eigen genie en zijn ijver vormden hem tot een buitengewoon verdienstelijk kunstenaar. Terwijl hij zich in het teekenen bekwaamde , oefende hij zicli ook , met gelijken goeden uitslag , in de graveerkunst. A Is kind reeds maakte hij zich meester van oude duiten en kleine koperen plaatjes ; sleep ze vlak ; polijstte ze en sneed daarin , met het gra­veerstaal zijns vaders , eenvoudige voorwerpen en beeldjes. Lang-zamerhand verkreeg hij handigheid. en werkte hij met meer gemak. Door eigen onderzoek en vinding , door te beproeven en te verbe­teren , vortnde hij zich zelven eindelijk tot een even verdienstelijk graveur , als hij een uitmuntend teekenaar geworden was. Bendorp was als kunstenaar gewis een zeldzaam man. Hij had eene geheel eigene manier van graveren , en bezat bovendien den aanleg om alle beeldende kunsten in volkomenheid te beoefe­nen. Willen , ondernemen en met de beste uitkomst slagen , wa­ren bij hem een. Tachtig jaren was hij oud , nog nimtner had hij het beeldhouwen beproefd. Zijn eenige zoon , de titans nog levende schilder C ar el Fr ede rik Ben do r p, had zich later' ontvallen , dat hij tot zijn gebruik eeneti goed gevormden ledeman verlangde. De zoon was voor zijne studien afwezig. B e n d o r p kwam op het denkbeeld, den afwezige bij zijne tehuiskomst te verrassen en zelf den gewenschten ledeman te maken. Terstond schafte hij zich het vereischte hout aan, greep met jeugdigen ijver bij1 , moker en beitel , en binnen onbegrijpelijk korte tijd was de uitwendige vorm van bet levensgroote beeld volkomen bewerkt. Nu maakte hij de ledeman los , bragt irn het inwendige van het heeld en bij de nit-einden der ineensluitende deelen , hohen en bolters aan , voorzag sornmige deelen , als : de schouders , de Borst , de buik en de knieen van donne over- of inschuivende houten platen , vereenigde de af­zonderlijke deelen met verborgense scharnieren , en de ledeman stond °Mir in eigen evenwigt , volmaakt geschikt om met geringe moeite n alle ligchaamsdeelen te worden verbogen , en elken stand , iede­re rigting en actie voor te stellen. Nog gebruikt de zoon het zoo vernuftig uitgedacht meesterstuk van zijnen vader, als den besten ledeman , welke hem zou kunnen dienen. — Aan gouden en zilveren vazen en bekers wist hij eenen bevalligen vorm te geven , en die , zoowel Ms het glas , met even veel sierlijkheid als smaak te besnijden. ]Naar aanleiding van een gesprek over het • voorstellen van figuren door opgelegd en opgestrooid haar , betuigde hij zijne geringe achting voor die soort van kunst ; maar , orndat hij veronder­stelde, dat een zijner vrienden gaarne jets van dien aard bezitten zou, vroeg hij later een weinig haar aan ieder der leden van het gezin , overwon verveling, ongeduld en tegenzin , en , ofschoon hij van zijn tachtig jaren 'evens geen oogenblik ooit aan dat werk had besteed , verraste hij zijnen vriend met een allegorisch familie­tafereel , zoo zinrijk als bevallig geordonneerd, zoo juist getee­kend als fraai van effekt , en waarin ieder der personen van de talrijke beeldenrij was voorgesteld door het bewerkte haar van dien persoon zelven. In het kort , hij bezat de gaaf, our met den bes­ten uitslag alle middelen te bezigen , die op verschillende wijzen den beeldenden kunstenaar ter voorstelling van eenig onderwerp ten dienste staan. Het schilderen toch had hij nooit met toeleg behandeld , en evenwel hereikte hij daarin eene zekere hoogte. Verstond lib de praktische uitoefening van de kunst , niet minder had hij zich theoretisch toegerust net uitgebreide wetenschap en kennis omtrent at , wat tot de beeldende kunsten in betrekking staat. In de Wiskunde was hij zeer ervaren. Voor al , wat hij dacht en deed, waren de grondstellingen van die wetenschap aan geheel zijn wezen ingeweven. In Sterre-, Aardrijks-, Natuur- en Scheikunde was hij geenszins een vreemdeling. Van de Ontleed­kunde wist hij veel meer dan voor zijn vak gevorderd wend , en de regelen van de perspectief kende hij grondig. De geschiedenis had hij met oordeel en een goed geheugen gelezen. De kleederdragten , de zeden en gebruiken der volken voor de verschillende tijden wa­ren hem bekend. Vooral was hij t'huis in de geschiedenis der kunst en die van hare meesters. Bijna al wat men in Nederland en Belgie in de laatste zestig jaren van kunstwerken bezeten heeft, had hij gezien en met de opmerkzaamheid eens kunstenaars gade geslagen. Fen langdurig verkeer in de kunst en met hare beoefenaars had zijnen smaak gezuiverd en hem tot een juist beoordeelaar gevormd. Zelf ordonneerde hij vlug en met bevalligheid , nimmer stond zijne rijke vinding daarin verlegen. Ook eenigen zijner kunstvrienden raadpleegden sours zijne meerdere kennis en ervaring ten aanzien van ordonnantie, teekeningen, costuum en perspectief. Dan had­der; zij zich niet te beklagen over het opvolgen van den raad door hem , nooit ongevraagd , maar , daartoe aangezocht, met de meeste opregtheid gegeven. In het . beoordeelen was hij streng , maar ook stag& hij zijne afkeuring door een wiskunstig bewijs ; en over zijn eigen werk was hij na eenig verloop van tijd , zelden te vreden. Uitbundig in het prijzen van hetgeen hij verdienslelijk en schoon vond, zweeg hij wanneer hem iets middelmatigs werd vertoond , alleen met het doel om lof te bejagen. Als een onbevoegde zich het regt toekende , om verdienste en kunst le veroordee!en , dan geraakte hij terstond in your , dan hcschaamde hij den onvoorzig­tige en bragt hem tot zwijgen door harde , doch zeer juist toege­paste woorden. Bij al zijne reeds opgenoemde kundigheden , was hij bovendien nog ervaren in de bouw- en werktuigkunde , en in al wat theore­tisch en praktisch behoort tot het vak der artillerie ook had hij zich de kennis verschaft van het blasoen , de heraldiek of wapen­kunde. In het bewerken der metalen was hij een meester. Aan de bewindslieden der voorinalige Bataafsche Republiek en aan hen , die onder Koning L o d e w ij k ons land bestuurden , was de buiten­gewone bekwaamheid van B e n d o r p bekend , die zij wisten op prijs te stellen daarom werd hij door de toenmalige Ministers van Oorlog en van Binnenlandsche Zaken , in verschillende tijden, aan­gezocht tot het vervaardigen van modellen voor het wapentuig , de gereedschappen en de werktuigen der artillerie van den Staat , en van de standaarden van de maters en gewigten , die men zich voorstelde toen reeds in te voeren. Net lust aanvaardde hij tel­kens de gewigtige lasten , aan hem opgedragen , en besteedde aan dat veelsoortig werk geheel het vermogen van zijn vindingrijk ver­nuft en zijne uiterste kunst. Daar B e n d o r p met zijne tijd medeging , leerde hij ook het tee­kenen op steen en leverde proeven van zijn werk , die getuigen van eene zeer vergevorderde bedrevenheid in die soort van kunstbehan­deling. De uitvinding van D a g u e r r e had hij zoo geheel door­grond , daarvan begreep hij zoo joist de werking , dat hij aan an­deren wiskunstig bewees , hoe en op welke wijze de toestel moest worden aangewend, om daardoor bet beste effect in de afbeeldin­gen te verkrijgen , en overeenkomstig de regelen der perspectief daarin te behouden eene evenredige wijking en verkleining van de voorwerpen en van hunne deelen. Door middel der galvano­plastiek en met bebulp van andere kunstmiddelen van zijne eigene vinding , maakte hij zoo volkomen het beeldwerk na , als : medail­les , medaillons en andere soortgelijke voorwerpen, dat de ervarenste kenners gedurende eenige tijd die nagemaakte stukken voor echt hielden , tot dat een zeer naauwkeurig onderzoek hen van de mis­leiding had overtuigd. Doch hij zelf bedoelde niets anders dan eene niemand schadende misleiding; alleen weedde hij die kunstmiddelen aan tot het maken van zeer fraaije copijen , door hem ten geschenke voor zijne vrienden hestemd. De verschillende en groote verdiensten van Bendorp zijn dan ook dikwijls en door velen erkend , vooral in vroegere Laren, toen hij meer in betrekking stond tot de liekwaamste mannen van ons Vaderland. Ook het Koninklijk Nederlandsch Instituut deed hulde aan B e nd orps verdiensten , door hem in 1824 te benoemen tot zijnen Correspondent voor de vierde klasse. Zoo veelyuldig als veelsoortig zijn de kunstvoortbrengselen van zijne geoefende hand. Gedurende meer dan zestig jaren werkte hij ijverig en vlug; telkens werd aan hem , ter bearbeiding, iets nieuws opgedragen. Gewis, at wat hij heelt voortgehragt , beloopt in de honderd- en duizendtallen. De belangrijkste van die voortbreng­selen zijn : boekprenten , landkaarten , vele keurige plaatjes in den bekenden llluzen-Almanak , naar de teekeningen van hem zelven en van onze beste hedendaagsche meesters gegraveerd , fhaije teekeningen op steen; eindelijk de teekeningen oorspronkelijk door hem bewerkt. Bovenal worden door de kenners onder die massa verdienstelijke voortbrengsels , om de meesterlijke behande­ling en uitvoering , geroemd de gegraveerde kunstprenten , voorsteI­lende: twee zingende Boeren , naar Heeinskerk; de Schoen­maker, naar A d r i a a n Brouwer, het portret van den Vice-Admiraal Hart v an Ne s , naar van der Helst; de Engel­schen in Noord-Holland , naar Dirk L a n g e n d ij k ; Daniel in den leeuwenkuil, geteekend op steen en door Bendorp zelven ontworpen , en andere van zijne kunstprenten. Gelijken hoogen lof verwierf een Groot deel van zijne oorspronkelijke teekeningen. Tot in zijne laatste levensdagen behandelde hij stilt, krijt en pen­seel met een mannelijk genie , eene telkens nieuwe vinding, een scherpziend oog en eene vaste hand. In het jaar 1787 tegen de Pruissen zijnde opgetrokken en zich daarbij door moed en vastberadenheid hebbende onderscheiden , werd Bendorp in 1795 van gewoon vrijwilliger,, eerst door de vrije keus zijner medeburgers, later door die van verschillende lands­besturen , in 1796 tot Vaandrig, kort daarna tot Luitenant der Nationale Garde , in 1797 tot Kapitein van een compagnie vrij­willige artilleristen en tevens tot Raad van administratie en disci­pline van het Bataillon benoemd. In deze twee laatste betrekkingen trok hij meer in het bijzonder de aandacht tot zich van het toen­malig Departement van Oorlog, zoodat men hem voorstelde om verder zijn geluk in de krijgsdienst te beproeven. Hij aarzelde; doch het gedrag van vele zoogenaamde vrijheidsvrienden , die niets anders dan hun cigen voordeel bedoelden, en vooral de liefde tot de kunst, deden hem dit aanbod van de hand wijzen. Naar niet alleen had hij , ter verpoozing van het werk , lust in lig­chaamsoefening , en smaak gevonden in het nog ruwer krijgsbedrijf. Ook poogde hij zijnen geest te beschaven door het aandachtig beoefenen van onze beste dichters en prozaschrijvers , en had zich gevormd in het voordragen van hunne meesterstukken naar de groote tooneelspelers van zijnen tijd. Gedurende eenige tijd was hij lid van een liefheb­berij-tooneelgezelschap , dat met bestemming van de opbrengst tot een liefdadig doel in het openbaar optrad , en waarbij Ben dorp dan in de treur- en tooneelspelen roemrijk de eerste rotten ver­vulde en door zijn spel de voornaamste acteurs van die tijd op zijde streefde. Later bestuurde hij als meester eenige jaren tang, eene vrijmetselaarsloge; waardoor blijkt , dat hij ook daar werd erkend voor den eerste onder de zijne. Zoo verdient het insgelijks opmerking, dat hij 'ranger dan eene halve eeuw het zelfde leesge­zelschap heeft bestuurd , talrijk in leden van versehillenden ouderdon3; zijne veelornvattende kennis , zijn gezond verstand en zijne over­ tuigende krachtige welsprekendheid deden hem zoo in elken kring eene eereplaats aanwijzen. Hij was zeer menschlievend en op eene echt Christelijke wijze weldadig. Belangrijke sommen gaf hij ten besie tot onderhoud en verzorging der nakomelingen van iemand , die hem in zijne jeugd veel verdriet had veroorzaakt; want in zijne beschonwing ware het eene laaghartige wraak geweest , die hulpbehoevenden te verstooten, m den wil des kwaads, hem door den grootvader aangedaan. Dikwijls werd hij met de voogdij over minderjarigen belast; voor zich zelven mogt hij omtrent geldverlies toegevend zijn , maar niets gaf hij toe , als het belang van weerloozen onder zijne bescherming stood; dan zette hij alles op het spel, tot in storm en gevaar zijn eigen Leven. De armen hielp hij met raad en daad. Aan eene bejaaMe vrouw , die niets bezat dan hetgeen zij net handenarbeid verdiende , had hij voorgehouden dat zij hare geringe overwinsten besparen moest , opdat zij , nog ouder geworden, lets zou bezitten Zij volgde zijnen raad , en bragt hem op bepaalde tijden telkens de zelfde som , welke hij tot haar voordeel plaatste. Eens bleef zij achter. Hij zocht haar op en vroeg haar rekensehap van die dwaze nalatigheid. Ja, zij had nog wet het geld , maar, buiten hare schuld , ook onbetaalde rekeningen. Hij deed haar en het bespaarde geld en de rekeningen afgeven , plaatste naar gewoonte het geld , en gaf haar de rekeningen , ten zijnen koste betaald , terug. Voor ieder altijd dienstvaardig, was hij raadsman en toevlugt van inenigeen die van elders geen uitkomst durfde hopen. In de dagen toen Nederland door staatkundige twisten werd beroerd , toen de partij , die boven dreef, hare overmagt zwaar deed gevoelen , had een zijner vrien­den, in opgewondenheid onvoorzigtig het hoof(' van den Staat in het openbaar bespot. Hij werd in hechtenis gezet en na eene zekere veroor­deeling had hij de gestrengste straf te verwachten. De vrouw en de betrekkingen van den ongelukkige waren radeloos; alle middelen om het naderend onheil of te wenden , hadden zij vruchteloos be­proefd , maar alles scheen verloren ; misschien wilt Bendorp nog raad en hulp te verschaffen. Zij wendden zich tot hem. B e n do r p beklaagde hen , maar vond het dwaas vergrijp van hem, die hen in dat teed had gebrag,t , geenszins verschoonlijk en hem ontbraken door­zigt en moed , om zich in persoon aan die netelige zaak te wagen. De vrouw en de haren verlieten hem mistroostig en met het ver­wijt , dat zij zich in hem , even als in alle anderen , hadden bedrogen. Doch hoe slecht het met de zaak van den gevangene stond , hoe naauw deze werd bewaakt , in spijt van cipier en stok­bewaarder,, ontving hij een geheim berigt en daarbij eene zeer dunne sterke lijn in zijnen kerker. Den eerstvolgende middernacht , bij storm en hageljagt, gleed eene boot, door 66n eenig man gevoerd , under het hoog gelegen kerkerraatn , eene lijn daalde at uit het raam , de schipper bond haastig aan die lijn eenig breektuig, klein ill otnyang , maar van het fijnste staal , daarna verdween hij met zijn vaartuig in de schaduwen van den nacht. Brie etmalen later lagen boot en schipper nogmaals onder het zelfde raam , waaruit de losgebroken ijzeren staven zonder moeite werden weggenomen. We­der kwam de lijn nederwaarts , de schipper bevestigde aan Naar einde eene ligte kunstladder ; zij werd tot aan het raam opgerigt , en de gevangene klom veilig at in de boot, die met hare vragt terstond wegspoedde. Weinig tijds daarna ontving de vrouw van den ontvlugte , zijne eigenhandige verzekering , dat hij zich buiten 's lands en buiten gevaar beyond ; maar hoe en door welke bulp­middelen hij was weggekomen , dat bleef Naar en aan alien een raadsel. Na de omwenteling van 1813 keerde de vlugteling tot zijn ge­zin terug. Toen eerst . vernamen de zijnen , dat alleen B e n d o r p hem uit de gevangenis veriost , over de grenzen gebragt en van geld voorzien had , maar dat B en dor p tot die gevaarvolie onderneming zijdelings aangezocht , zich kleinmoedig had betoond , zijn voornemen had verzwegen en aan niemand zijn geheim had toevertrouwd , op• dat het niet door een onbedacht woord , of door de blijken van hoop en verwaehting bij hen , die aan den gevangene gehecht wa­ren, ontijdig zou worden verraden. Zoo vond men altijd in hem vereenigd , deelneming in den rampspoed des naasten en den vasten wil om te helpen waar hij kon , met den moed en het beleid , floc). dig om het doel te bereiken. Tot omtrent drie weken voor zijne dood behield hij het voile genot van gezondheid en kracht. Eensklaps wierp hem eene inwen. dige ontsteking , gevolgd door koorts , op bet krankbed en sloopte zijn hecht Iigchaam met zigtbare snelheid , maar zijne gewone derheid van geest en zielskracht bleven hem bij tot hij , den 13 November 1849 , zacht en -kalm ontsliep. Hij was gehuwd met C o r­nelia Ile ymans, die hem in het jaar 1831 in de dood is voorge­gaan , en hem boverigemelden eenigen zoon naliet. Zijn portret komt voor in I m m e r z eel, Levens en Iferken der Kunsts. Zie, behalve dat werk, van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Varied. Schilderk., D. 111. bl. 129; en vooral Konst- en Letterb. voor 1850, D. I. bl. 405-413, D. II. bl. 4-11 en 18-24, die wij bier grootendeels gevolgd zijn. BENEDICTA of BENIGNA , eene dochter van An fri d, die later Bisschop van Utrecht werd en van ail s o n d is , Gravin v an S t r ij e n , was de eerste Abdis , op het einde der tiende eeuw, in de door hare moeder gestichtte abdij van Thorn. Zij overleed omtrent het jaar 1000. Zie van Goor, Beschr. van Breda, bl. 11 en 12; van Spaen, Inleid. tot de Hist. van Gelderl. , D. III. hi. 168. BENEDICTI WERTELOOS (GEoacaus) , een geleerd jongman van Haarlem , waar hij omstreeks 1563 geboren werd , slaagde zeer gelukkig in de Latijnsche dichtkunst , zoo als blijkt uit zijne: Carmina in funere Guilielini Principis Arausionensis , Del­phis parricidali maim occisi anno 1585 , additus Epigramma­turn libellus. De rebus gestis Illustrissimi Principis Gulielmi Comitis Nassavii. Libri II item epigrammata et epitaphia , Lugd. Bat. 1586. De geleerde Petrus Seri verius heeft na zijne dood zijne gedichten bijeenverzameld en die in bet licht gezonden onder den titel van : Poemata Benedicti postuma , in quibus Epigrammata Epitaphia et Elegiae , L. B. 1601. Ilij overleed den 1sten Maart in 1588 te Heidelberg, waar hij onder Fr anciscus Junius studeerde , nog slechts vijf en twintig jaren oud. Zie Bothorn, Tonneel van Hollandt, hi. 119; Schreveiius, Beschryv. van Haarl., hi. 410; S a x e, Onomast. Liter., Pars III. pag. 573 et 574; Chalmot, Biogr. Woordenh. , D. 111 bl. 368; Elofman Peerlkamp, De poet. Latin. Neerl., p.157et 158; Hoeufft, Par­nasus Latino-Belgicus, p. 92 et 93. BENEDIXIUS (DolsINIcus) ook wel DOMINICUS BENEDIX of BENEDIC­TUS , en bij sommigen verkeerdelijk BENDIXIUS genoemd , werd uit eerlijke ouders in 1523 te Sneek geboren. Hij verloor zijn vader in zijne prilste jeugd , en oefende zich in de plaats zijner geboorte in de letteren , onder het opzigt van Jan R o d i u s , een Drentenaar , en vervolgens onder Gerson of Gerard van Leeuwarden, die naderhand zijn schoonvader werd. Den ouderdom van 13 jaren bereikt hebbende , werd Benedixius, met zijnen makker Joachim Hop­perus , naar Haarlem gezonden, ten einde er zijne letteroefeningen onder den geleerden Cornelis Schonaeus, destijds Rector aldaar, voort te zetten. Na hier vier jaren onderwijs te hebben genoten , ging hij naar Leuven, om in de Regten te studeren ; doch naau­welijks was hij een jaar op die Hoogeschool geweest , of eene ziekte van zijnen schoonvader noodzaakte hem naar zijn vaderland terug te keeren. Hierop werd hij te Leeuwarden aangesteld tot Praeceptor van de Latijnsche scholen ; dan hij verliet die stad op raad of bevel van zijnen schoonvader , en vertrok naar Zwolle , waar hij Conrector werd. Eenigen tijd daarna kwam hij op sterk aanhouden van Hopper us te Leuven terug ; doch daar komende, vernam hij , dat zijn vriend naar Frankrijk was vertrokken, en zich aldus verstoken ziende van de hulpmiddelen , die hij zich van dezen beloold had , ging hij weder uaar Leeuwarden. Na hier onder­scheidene lotgevallen gehad te hebben, hesloot hij zich tot den Geestelijken stand te begeven , en , tot Priester geordend zijnde , werd hij achtereenvolgende Vicaris en naderhand Pastoor in onder­scheidene dorpen in Friesland; de uitrnuntende predikgaven, welke hij bezat , bezorgden hem ecn beroep te Sneek , en vervolgens te Leeuwarden. Cunerus Petri, eerste Bisschop dier stad, getrof­fen door zijne bekwaamheid , stelde hem in 1570 tot Aartsdiaken van de Cathedrale kerk aan. Ten einde dezen post met te meer luister te bekleeden, begaf hij zich naar Leuven , om aldaar met de waardigheid van Licentiaat in het kerkelijk regt bekleed te worden. Te Leeuwarden teruggekeerd , moest hij tot zijn leedwezen vernemen , dat de Hervormden de overhand hadden gekregen , en hij zag zich door diegene gebannen , tegen wien hij met zooveel ijver in zijne predication had uitgevaren , en die hij als ketters ver­volgd had. Hij moest dus de wijk nemen, en begaf zich naar Ken­len, vervolgens naar Pratingen , een klein stadje in het hertogdom Bergh, waar hij Pastoor werd. Na drie jaren verblije aldaar, ver­trok hij naar Dusseldorp , waar hij een kanunnikaat bekwam , doch van welke waardigheid hij weinig genot had , doordien hij den 14den Januarij 1586 overleed. Ofschoon Benedixi us vele jaren onderwijs in de fraaijg letterer had gegeven , was hij ecliter onbeschaafd in zijne uitdrukkingen , hetwelk deels moet toegechreven worden aan zijne verkleddheid aan de wijsbegeerte van dien tijd en deels aan de leerwijze van Raymond Lullius, dien hij ijverig volgde. Noelt de vriendelijke vermaningen van D o m in i c us Broersma, Secretaris van Sneek , en van den geschiedschrijver S u ffr idus Petri, noch de raadgevin. gen van Doctor S t e p h a n u s Sylvius, die Pastoor van St. Steven te Groningen was, en hem voor een Lullist en Barhaar uitmaakte, waren in staat om hem van dit tweeled;g gebrek te genezen. Ben e d i x i u s heeft de volgende werken nagelaten , doch men twijfelt of zij wel gedrukt zijn : Sermones de vitanda peccati occasions. Dissertatio de Humilitate, de Ira, de Invidia et Conti­ nentia. Contra luzum et crapulam. De purer castitate. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Al-gem. Hist. Woordenb., B. 1)1. 165; v(a n) II(e usse n) en v(a n) R(1) ijn) Merkel. Hist. en Outh. D. V. St. V. hl. 75 , 99 en 90 , F. Sjoerds, Beschr. van Friesl., D. I. hi. 702 en 703;Cbalinot, Biogr. Woordenb., D. II. bl. 263-265. BENJ &MIN (HENDRIK), een niet onverdienstelijk tooneeldichter uit het laatst der zeventiende eeuw , heeft in het Licht gezonden : De Illinnaar van zijne vrouto, blsp. Amst. 1692. Krispijn, Baron en Afslager, klsp. Amst. 1694. De Koppelaar van zijne vrouw, blsp. Amst. 1698, Felicia, of de betoveringe door Liefde , handers. Amst. 1699. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dicht.; Catal. van de Biblioth. der Maatsch. van Nederl. Letterk., D. I. b. bl. 55. BENIGNA. Zie BENEDICTA. BENINGHA (Snow), uit het zelfde Edel Oostfriesche geslacht als E g g e r i k Beninga, de schrijver van eene Kronijk van Oostfriesland , gesproten , was geboren in Homsterland in het Westerkwartier,, thans tot de provincie Groningen behoorende. Hij was in het jaar 1504 lloofdman to Groningen, en sedert Bouwmees­ter en Raadsheer van die stad , waar hij in zeer groot aanzien stond , tijdens de kornst van Ilertog Albert van Sa ks e n. Hij heeft een getrouw verhaal der gebeurtenissen gegeven , die in Friesland. en Groningen sedert 1467 — of eigenlijk van 1492, daar het voor­gaande als eene inleiding kan beschouwd worden — tot 1527 zijn voorgevallen , en waaraan Bening ha een belangrijk deel heeft ge­nomen. De geleerde en oudheidkundige ill atthaeus B ro u er ius van Nidek heeft de Kronijk van B eningha, in zijne Analecta liedii aevi , D. 1. bl. 1-432 in het licht gegeven. Deze kronijk , in den stip en de taal van die tijd geschreven, be­veelt zich door eenen rijkdom van zaken aan , behelst zeer veel het-Welk men elders niet vinden zal , en draagt blijken van met eene zeldzame opregtheid en naauwkeurigheid te zijn zamengesteld. Zie Pars, Namur. van de Bat. en Noll. Schrijv. , hi. 81 ; Kok, Vaderl. Woordenb. ; Biogr. Woordenb. ; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. I I t. b1.50; de Wind, Biblioth. der Nederl. Geschieds., bl. 119 en 120. BENNET (JOHANNES BALTHAZAR), geboren te 's Gravenhage; werd in het jaar 1743 Predikant te Nisse , in Zuid-Beveland, van waar hij in het jaar 1751 naar Sassenheym vertrok; terwij1 hij bier stood rees er,, in het jaar 1755 eene hoogloopende kibbe­larij tusschen hem en Johannes Verhaeg , Lidmaat der Her­vormde gemeente aldaar. De laatste , de vernederende omstandigheden, waarin de Heiland verkeerd had te Nazareth , voor zijn openbaar leven , niet kunnende overbrengen met diens hooge , goddelijke waar­digheid , deed in een gemeenzaam gesprek den anderen de oude tegenwerping der Nazarethsche burgers Natth. XIII : 54-56, met verzoek, om hew dat gemoedelijk bezwaar uit den weg te ruimen. Dat verzoek was niet onbillijk. Maar de Predikant, met de tegen­werping, naar het schijnt, verlegen , schoot op eene onbescheidene wijze tegen Verhaeg uit, verklarende diens bezwaar voor eene ketterij , erger nog dan die van Socinu s. — In zijne leerredenen veroorloofde hij zich vervolgens hem ten toon te stellen , als iemand , die aan de Godheid van C h r i s t u s niet wilde gelooven , omdat die een mensch was geweest, in zeer vernederde omstandigheden levende. Zelfs in zijne gebeden ontboezemde hij , » dat God zulk » een man met zijnen donder mogt verpletteren , enz." Verhaeg klaagde den Predikant aan bij den Kerkeraad , die de zaak min vormelijk behandelde. Eindelijk , nadat aan Verhaeg het gebruik van 's Heeren A vondmaal ontzegd was , beriep hij zich eerst op de Classis van Leiden , en daarna besloot hij om zich met een smeekschrift tot deze te wenden. Dit laatste deed hij den 27 Februarij 1757. Dadelijk werd door de Classis de zaak onderzocht ; en hare uitspraak wees V erhaeg, den 2 Mei van dat jaar,, weder naar den Kerkeraad van Sassenheim , maar belastte , dat bij de vergaderingen, over het verschil te houden , de vier Consulenten der gemeente verzocht zouden worden tegenwoordig te zijn. Het gevolg er van was , dat deze , naar zijne gedachte zeer veronge­ lijkte man , zelf zich als lidmaat van de Sassenheymsche gemeente afsneed , en naar elders met der woon vertrok. Bennet overleed te Sassenheim den 4 Junij 1758, bij zijne weduwe, Dorothea Queveld, eenen zoon en eene Dochter nala­ tende , en had zich bovendien bekend gemaakt door eene ten jare 1753 uitgesprokene , zeer zonderlinge leerrede, welke het licht ziet onder den titel : Bet leven en sterven van Adam , onzer aller eersten stem­vader,, voorgesteld in eene leerrede over Gen. V : 5 , ter gele­genheid van het afsterven van den Fader des Vaderlands , jonkheer Adam Adriaan van der Duyn, Vrijheer van 's Gravenmoer,, 's Hage 1754, waaruit wij het volgende staaltje ten proeve mededeelen. » Adam was uit de aarde ; Adam Adriaan van der Duyn insge­ alijks. Adam onze stamvader was uit het alleroudste geslacht ; Adam » Adriaan uit een zeer oud geslacht. Adam was uit het edelste » geslacht , en als de eerste edele der wereld ; Adam Adriaan niet alleen uit een edel geslacht , maar van God verwaardigd en ver-»heven tot eerste Edele van Holland en West - Vriesland. » Adam was 't zegel van 's Heeren verbonds-wil voorgeschreven en » gegeven om dat te bewaren ; het was Adam Adriaan dien van » God gegeven en van onzen Staat was toevertrouwd , het Groot Zegelbewaarderschap van Holland en West Vriesland. Adam » was stadhouder over al het bewoonlijke , waarvan hij als een re-» gister gemaakt had hij de naamgeving der dieren ; Adam Add-»aan was ook Stadhouder en Registermeester van de Leenen » van Holland en West-Friesland. Adam had het bewind over » de beesten , over de vogelen des hemels , en over de visschen ; » Adam Adriaan was Houtvester van Holland en West-Vriesland , » en had als zoodanig het bewind , niet alleen over Teylingen , » maar in Holland over bet wild des velds en over 't gevogelte , » en over de visschen in de waterers. Adam had het bewind over » de edelste kruiden en specerijen ; Adam Adriaan over die landen, *clan de alleredelste specerijen wassen , zijnde Bewindhebber » van de Oost-Indische Compagnie. Adam was hoofdingeland van » een . gedeelte dezer wereld; Adam Adriaan een der grootste hoord­» ingelanden zoo van Rhijn- als Delfland. Adam was als rentmees, n ter gezet ; Adam Adriaan van God verheven en van de Ridder-» schap gesteld tot Rentmeester van de Abtdije van Riinsburg. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van IVederd. Boe. ken; Ypeij en Dermout, Geschied. der Ned. derv. Kerk, D. 111. hi. 601-603 , Aant. bl. 264 (839); C o I I o t d' Escury, Holland's Rom, D. IV. St. II. A. bl. '743-750. BENNET (JEAN AARNOUT) geborcn te Breda den 20 December 1758 , was een zoon van Bar end Jan Bennet, Ontvanger te Zundert , en van Johanna War Ti a a r. Na van den 21 Septem­ber 1770 tot den 10 Julij 1782 van het onderrigt in de Letteren , Wijsbegeerte en Geneeskunde aan de Geldersche Hoogeschool te heb­ben gebruik gemaakt , werd hij op laatstgenoemden dag , na eene geprezene verdediging van Gemengde philosophische stellingen , tot Doctor der Wijsbegeerte bevorderd. Weinige dagen te voren had hij openlijk onder den Hoogleeraar R udo 1 ph Forst en , eene door hem zelve bewerkte physiologische verhandeling Over 's men­schen eerste adenthaling (1) verdedigd. Vruchteloos zocht zijn genoemde Leermeester , in 1791 , op verzoek der verzorgers van gezegde Hoogeschool , hem over te halen om het onderwijs in de Schei- en Kruidkunde van die inrigting op hem te nemen. Doch hij , die reeds vroeger door Curatoren der Leidsche Hoo­geschool tot Hoogleeraar der Staatshuishoudkunde bestemd was, werd kort na hare herstelling in 1815 , ter bekleeding van den nieuwopgerigten leerstoel der landhuishoudkunde benoemd. Dan , hoezeer hij zich tot aannetning van dien met zijne geliefkoosde letteroereningen zoo hijzonder s!rookende post , liet overhalen, be­lette hem wechter zijne zwakke en wankelende gezondheid dien da delijk te aanvaarden; weshalve hij , bij Koninklijk besluit van 18 Februarij 1817 , op ziin verzoek , daarvan eersol ontslagen werd. Ilij overleed den 9 September 1828 , den roem achterlatende van een der ijverigste en kundigste beoefenaars der Natuurkundige We­tenschappen te zijn geweest. Bennet was lid van de Eerste Klasse van het Koninklijk Ne­derlandsch Instituut ; van de Hoilandsche Maatschappij der We­tenschappen te Haarlem en van onderscheidene geleerde , zoo buiten­als binnenlandsche Genootschappen. In 1803 behaalde deze geleerde bij de laatstgenoemde Maatschappij eene gouden medaille , voor eene Verhandeling over de nuttigheid van de heoefening der Natuurlijke Historic , voor de Jeugd , en de wijze , waarop dit het best roor dezelve kan worden ingerigt (2), terwijl hij een jaar vroeger gezamenlijk met Gerrit van Olivier eene vermeerderde en voor de Nederlanders gewijzigde vertaling van Blumenbachs Handboek der Natuurlajke Ilistorie had uitgegeven. (1) Disquisitio physiologica de homine pri;num respirante. (2) Zie Natuurkundige Verhandelingen dier Maatschappij, D. II. St. If. In 1808 beliaaide 11 ij anderwerf het gouden eermetaal bij de zelfdc maatschappij voor het antwoord op eene prijsvraag waar.. bij verlangd werd : Eene Natuurlijke Historic der Walvis­schen , in dier voege ingerigt, OM ter aanprijzing en ophel­dering te kunnen dienen , van de beste wijze orn de plaatsen, waar deze dieren zich voornamelijk tegenwoordig ophouden, na te sporen , alsmede van de minst oinslagtige , de veiligste en de beste middelen, welke of reeds bekend en in gebruik zijn, of nog in praktijk zouden kunnen gebragt worden, 0711 de Walvisschen schielijk te dooden en er zich langs den kort­sten weg nzeester van te maken. Zijne verdiensten omtrent dit yak , bleken eenige jaren later nog luisterrijker,, daar hij , in weerwil van zijnen zwakken ligehame­lijken toestand , met voornoemde Olivier, onverrnoeid de grond-slao.en tot eene Fauna Belgica legde, en dezen bij gedeelten u voltooiden arbeid in 1822 , 1824 en 1826 door de Hollandsche Maatschappij driemaal achtereen met haren gouden eerprijs bekroond zag (1). Doch Bennet bepaalde zich niet alleen tot het yak tier .Na­ tuurlijke Historie , bevordering van echte kunstbeoefening ging hem ook zeer ter harte ; van daar, dat hij als voorstander der schoone kunsten algemeen bekend was , en vroeger ook door eene aanzienlijke verzameling , welke , helaas ! door de buskruid-ramp te Leiden, in 1807 , van vele barer pronkstukken eensklaps werd beroofd , doch waarvan het overblijrsel , met hetgeen deze kunst­ minnaar nog lust had later aan t.e koopen fraaije stukken bevatte en zijne onverdoofbare zucht voor de kunst aan den dag legde. Bennet was gehuwd geweest met Magdalena ra ria Tak, die bij den ramp van Leiden , den 12 Januarij 1807, omkwana , en wier Bemis hij tot aan zijne dood betreurd heeft. Zie Algern. Konst- en Letter.b.. 1803 1). I. bl. 370, 18(18 D. I. IA 372, 1815 D. II. bl. 290, 1817 D. 1. bl. 305, 1822 O. I. H. 340, 1824 D.11. H. 365, 1826 D.1. N. 342. en 1823 D hi 179; Aanh. op het JVoordenb. van Kunst. en Wetens. van G. Nieuwenhuis; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schil• derk. D. III. hi. 239 noot 2, 487 en 438; M. Siegenbeek, Ge­schied. der Leidsche Hooges.; 0. I. bl. 429, D. IL T. en B. 256 en 257; Bouman, Geschied. der Geld. Hooges. , D. 11, hi. 421, 425 en 508. BENNET (RoELoF GA BRI.EL), een broeders zoon van den voorgaande, geboren te Groot-Zundert den 20 Maart 1774, was een zoon van Mr. Roelof Gabriel Bennet en Tanna van der Borgt. Zijne ouders vroeg verloren hebbende , werd hij opgevoed bij zijns va­delis zuster, Dorothea Wilhelmina Bennet, weduwe van Mr. Willem Eduard Schoorn, die hem te Harderwijk , (1) Deze Fauna is in de Natuurkundige Verhandelingen der Maat­sciiappij opgenomen in D. XI, XIII, XIV en XV, St. II, wordende jaarlijks voliediger gemaakt en aangevuld. bij den onderwijzer K o k op school deed. Reeds in 1785 trad hij als adelborst in zeedienst , waarin hij tot den rang van eersten Lui­tenant opklom; hij werd in 1794 gevangen genomen en naar En­geland gevoerd , waar hij tot 1796 verbleef; uitgewisseld ging hij in 1797 als Stuurman op een Arnerikaansch schip, the Greyhound, waarvan hij Kapitein werd , en waarmede hij eenige to glen deed. In 1799 trad hij in dienst van den Erfprins van Ora*, diende als eerste Officier in Engeland , kwam na den vrede van Amiens weder in Holland, voer als Kapitein bij de voormalige Oost-lndi­sehe Compagnie , en bragt gelukkig eene rijke lading naar Canton. llij kwam in 1808 naar Gothenburg, en huwde in 1809 te Osna­brug met eene dochter van den Hoogleeraar Herman To llius. Na de omwenteling van 1813 keerde hij naar het Vaderland terug, werd Kapitein en Onderdirecteur aan het Nieuwe Diep, doch moest om ongesteldheid zijn ontslag verzoeken , en ging toen te Hattem wonen , waar hij eerst eenige proeven van den verbeterden land­bouw nam, en daarna met J acobus van Wijk Roelandszoon in onderscheidene maandwerken stukken ter verdediging der Ne­derlandsche ontdekkingen schreef; terwijl hij tevens met dezen , in 1825 , bij het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen den gouden medaille behaalde voor het schrijven eener Verhandeling over de Nederlandsche ontdekkingen in Amerika , Australie, de Indien en de Poollanden , en de na-men welke weleer aan dezelve door Nederlanders zijn gegeven, en eenige oude reizen van de Nederlanders in het licht zond, on­der den titel: Nederlandsche Zeereizen in het laatst der zestiende , zeven­tiende, en het begin der aclittiende eeuw, naar de oorspron­kelijke journalen of gelijktijdige berigten, op nieuw nitgege­ven en tnet eenige aanteekeningen en de noodige ophelderin­gen vermeerderd, Amst. 1828-1832, 5 dn. Met een hart, gloeijende voor de eer van zijn vaderland , kon hij niet dulden, dat die eer werd aangerand , of hij was gereed haar te verdedigen, daaraan hebben wij te darken het, met zijnen even gemelden vriend van Wij k , gezamenlijk uitgegeven stukje: De eer van den 1Vederlandschen reiziger J. R oggeveen gehandhaafd tegen het Examen critique van C. P. Cl a r et Fleurieu, Amst. 1829. Vervolgens ging hij te Noordwijk en daarna op een landgoed te Ede, in Gelderland, wonen, waar hij in Februarij 1829 overfeed. Ilij was een ervaren zeeman , niet al Teen in het werkdadige , maar ook in alles wat tot den scheepsbouw bij onderscheidene natien , en de geschiedenis der zeevaart betreft, waarin hij boven velen van zijne tijd uitmuntte, terwijl hij, als een braaf en regtschapen man en vader algemeen geacht werd. Zie Algern. Konst- en Letterh., 1825 D. 11. IA. 71 en 104, 1829 D. 1. H. 113 en 114; van Wijk, Algern. Wetens. Woordenb.; (de Jong0 Supplem. op de Alpha& Naaml. van Boeken. BENNING (DIRK SimoNsz.) of BENNINK was in het jaar 1393 Schout te Amsterdam; in 1405 had hij, benevens den toenmaligen Schout Jan Nottard en Amel Janszoon Rijzer, de Kabel­jaauwsche partij toegedaan, deel in den opstand, die verwekt werd toen Willem VI , Graaf van Holland , de regering aanvaardde , en waarbij de Priester Willem B r u i n s z oo n het leven liet. Om deze misdaad van oproer werden de drie gemelde personen onver­hoeds geligt , ter stad uitgevoerd , voorts onthalsd en in dien staat hunne vrienden te huis gezonden. Zie C o in in e 1 ij n, Beschrijv. Van 4mst. , N. 898 en 899 ; Ko k , Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb. BENNING JANSZ. (JAN), in 1496 Schout van Amsterdam ge­worden , bragt in 1504 te weeg , dat de Gelderschen , die in een scheepsstrijd door de- Hollanders gevangen genomen waren , en daar men het erg mede voor had, genoegzaam alien op vrije voeten werden gesteld , alvorens moesten zij evenwel den gewoonlijken eed afleggen , waarbij zij zich verbonden , om het ontvangen iced op nie­mand der Hollanders te zullen wreken; sommigen betaalden eenig losgeld; onder anderen verpandde een Priester , die zich onder de Gelderschen had bevonden , om zich vrij te koopen , de altaarkelk voor 50 goudguldens. Benning was getrouwd met eene rijke boerendochter van Die-men , met name I m m e , die , volgens sommigen , de stichtster zou geweest zijn van het Klarissen klooster te Amsterdam. Zie Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb. BENNING JANSZ. (JAKOB) misschien wel een zoon van den voorgaande , werd in 1578 te Amsterdam met de verandering der Regering , tot Schepen en Raad aangesteld. Toen in 1589 geraad­pleegd werd over de opdragt der Hooge Overheid aan Prins W il­1 e m I, was Benning een dergenen , die zich het hevigst daar tegen verzettede , zoo als blijkt nit het besluit van de Vroedschap , behelzende , dat zij op den 1 September besloten had , Jakob Janszoon Benning, Jakob van Kampen, Jan Lourens­zoon en Jakob Fransz oo n Raden , die weigerden Zijne Door­luchtige Hoogheid als Hooge Overheid te zweren , op eene boete van 10000 Leydsche steenen, tegen den volgenden 1Liandag te dagvaarden, en hen te verbieden ondertusschen uit de stad te gaan. Hoch deze zaak begon , door de belemmering die ze in Zeeland en Utrecht ontmoette , niet alleen in Amsterdam met flaauwer ijver doorgezet te worden , maar bekoelde gehed, en liep eindelijk met 's Prinsen dood te niet , waardoor dan ook het vonnis der steenboete van zelve verviel. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb. BENNING (JAN) , Koopman te Amsterdam , was een der reeders van de schepen , were in 1598, onder Olivier van No or d, door de Straat van .Magellaan naar Oost-Indic zeilden , en alzoo de eerste Nederlandsche schepen waren welke.den aardbol rondstevenden. Zie Valentijn, Oral en Menu' Oost-Indiin, P. I. a. bl. 177. BENNINGERHOF (AuntEcnT), onzeker van waar oorspronkeliik , was een der Watergeuzen, die zich met andere Geuzen-Hoplieden meest voor de Hollandsche zeegaten ophield en een der eersten was , die op vrijbuit voeren, Meer dan eens nam hij deel in de aan­ slagen van Lancelot van Brederode, Adriaan Menninck en ander en. Zoo had hij deel in de buit, in 1570, hij het Vlie behaald , waar onderscheidene koopvaardijschepen genomen en ze­ yen of acht grootere bodems gerantsoeneerd werden. Misschien is hg kort daarna ovededen , of in zijne verdere daden gestuit door Edzard, Graaf van Oost fr iesland, die eenige Kapiteins ge­ vangen nam. Zie Wa gena a r, Vaderl. Ilist4, D. VI. bi. 322; en vooral van Groningen, Gesckied. der Watergeuzen, bl. 141 en 142, dien wij bier hooldzakelijk gevolgd zijn. BENNINGH (LicoB) of JACOBUS BENNINGIUS geboren te Amers­foort, in de laatste helft der zestiende eeuw, was zeer ervaren in de Regtsgeleerdheid, en werd tot Hoogleeraar in die wetenschap te Douay aangesteld , waar hij in 1611 overleed. Zie Goudhoeven, Chronycke, D. I. hi. 225; Burman, Tra­ject. Erud. , pag. 24. BENNINGH (JoaiNNEs) of JOHANNES BENNixours, een broeder van den voorgaande , geboren te Amersfoort den 6 Februarij 1594 , werd te Leuven tot Doctor in de beide Regten verheven , en lee­raarde aldaar eenige jaren; naderhand werd hij Lid van den Hoo­gen Raad te Mechelen , en vervolgens in 1611 President te Luxem­burg. Hij was een man van een ongerneen schrander vernuft, en begaafd met een stalen geheugen , van wien men nog veel had mogen verwachten , ware .hij Diet , nog slechts 38 jaren oud , uit het levee gerukt , den 30 Januarij 1632. Nu bestaat er alleen van hem: Historia Luxemburgensis , e dipionzatibus documentis anti­guis , etc. Zie Gosithoeven, Clironycke, D. I. ht. 225; C. Burmanni, Traject. Erud., pal;. 23 et 24 ; Kok, Vaderl. Woordenb. , D. VI. LI. 371; Chalmot, Biogr. Woordenb. BENNINGH.BODECHEER) of, zoo als hij zich in het Latijn schreef, JOHANNES BODECHERUS BENNINGIUS, geboren te Loosdrecht in 1606 , werd , na aan de Hoogeschool te Leiden een jaar op de proef, onderwijs in de Zedekunde gegeven te hebben , in Novem­ber 1630 tot buitengewoon Hoogleeraar in die Wetenschap aan­gesteld. Vijf jaren later werd hem de post van buitengewoon Hoog­leeraar der Natunrkunde opgedragen. In het jaar 1638 verkreeg hij een tijdelijk ontslag , ten einde , voor eenige jaren als politieke Raad in Braziliii, bij de West-Indische Maatschappij in dienst te treden. Hij schijnt echter van de hem verleende vrijheid tot her­nieuwde aanvaarding van zijnen post geen gebruik te hebben kunnen maken , nit hoofde hij in zijne verstandelijke vermogens gekrenkt was. Ilij overleed in 1642. 21 Benningh beoefende zoo wel de Latijnsche als Nederduitsche Dichtkunst , doch nam in Been van beide eene booge vlugt. Van hem zien het licht : Leydsche Oorlofdag/sen of Nederduytsche Gedichten, Amst. 1630, 4°. Dido, oft' Heylloose Minnetoch,t, trsp. , net eene voorrede van F, van Leeuwen de Gouda, Leyd. 1634, 4°. Epigrammata Brasiliana et Poematum libri , una cum Dis­sertatione epistolica de Philosophiae et Poeticis studiis con-jungendis , Lugd. Bat. 1637 , 12°. Zijne zinspreuk was quotidie morimur (dagelijks sterven wij). Zie Chalmot, Biogr. lPoordenb.; D. II. bl. 84; Hofnian Peerl­kamp, de Poet. Lat. iVederl., P. 300 et 301 ; H o e n f ft, Parnasus Latino Belg., p. 158 et 159 ; Witsen Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dicht.; Ilgem. Konst- en Letterb. voor 1849, D.11. bI. 260; Catalogus van de Bibliotheek der Maatschappij van ]Vederlandsche Letterkunde te Leiden, en vooral Siegenbeek, Geschied. tier Leids. Booges. , D. I. 149, D. II. T. en B. 116 en 117, dien wij bier hoof& zakelijk gevolgd zijn. BENNINGIUS (JAeons en JOHANNES). Zie BENNINGH (JAnus) en BENNINGH (JouANsEs). BENNINK (DIRK StmoNsz.). Zie BENNING (DIRK StmoNsz.). BENOIST (ELIE), een zoon van Francois Benoist, Kastelein van het hotel la Tremouille te Parijs, en van Maria Calderone, beide tot de Hervormde godsdienst behoorende , werd ter gezegder stede geboren den 20 Januarij 1640. Men had besloten hem tot den koophandel of het beoefenen der notariele praktijk op te leiden , doch zijne groote lust tot de letteroefeningen bespeurende , liet men hem zijne geneigdheid opvolgen. Na in zijn vaderlijk .huffs de eerste beginselen der Latijnsehe taal geleerd te hebben , werd hij , negen jaren oud zijnde , in het Collegie van Harcourt geplaatst, daar hij boven andere jongelingen uitmuntte. Toen een zijner onderwijzers pogingen had aangewend om hem tot de Roomsche belijdenis over te halen , en zijne moeder zulks gewaar werd , zond zij hem naar een ander Collegie, om in de Rhetorica en Philosophie het noodig onderwijs te genieten, doch deze laatste -wetenschap in =het geheel niet van zijnen smaak zijnde , verwisselde hij weldra de be­ oefening van A ri stoteles voor de kaatsbaan , het billard , de ro­ mans en den schouwburg. Zijne ouders lieten hem toen het Grieksch leeren , dat beter slaagde , en vervolgens , onder opzigt van een Praeceptor , door eenige provincien van Frankrijk reizende , yes­ tigde hij zijn verblijf eenige tijd te Montauban , om zich verder in de Wijsbegeerte te oefenen. Inmiddels stierven zijne ouders , genoegzaam ter zelfder tijd , dat hij , zonder acht te geven op de bekrompenheid van zijn erfdeel , zich ten eenen male aan de wel­ lust en vermaken overgaf. Hierdoor beyond hij zich weldra in behoeftige omstandigheden. Na gedurende twee of drie jaren m eest Nan geleend geld bestaan te hebben, werd hij Praeceptor , hetwelk hem gelegenheid gaf om in de Godgeleerdheid te studeren, waarin hij zoodanige vorderingen maakte , dat hij , na proeven van zijne bekwaamheid tot prediken gegeven te hebben , tot de heilige dienst werd toegelaten , die hij omtrent negen maanden lang op twee dor ­pen in Beauce uitoefende; vervolgens twintig jaren te Alencon , waar hij een meisje trouwde , dat aan de voornaamste lieden van die gad vermaagschapt was , doch zulk een verfoeijelijk karakter had , dat zij heal , gedurende het lange tiajdvak van zeventien jaren , tot eene helleveeg verstrekte. Behalve deze vreeselijke huisplaag had hij nog andere verdrietelijkheden te verduren , die hem door de Roornschgezinden , en wel inzonderheid door de Hertogin de G u i s e, eene voile nicht van L od e w ij k XIV , aangedaan werden. Toen de kerk van Alencon door de intrekking van het Edict van Nantes gesloten werd , scheepte Benoist zich te Dieppe in , om naar Holland over te steken , en kwam te 's Gravenhage aan , waar hij in tegenwoordigheid van de Prinses v a n 0 ra nj e predikte en zeer veel genoegen gaf, doch evenwel niet in zijne hoop slaag­de , om Kapellaan bij die Vorstin te worden doch die van Delft beriepen hem tot derden Predikant in de Waalsche gemeente dier stad , alwaar hij tot zijne dood toe verbleven is. In het jaar 1695 , nam hij de partij op van J u r i e u , in de geschillen welke deze twistzieke Rotterdamsche Leeraar voor de Synode , tegen E 1 i as S a u r i n en andere Predikanten voerdde. Iii1 zelve kwam ook in twist met Izaak Jaquelot, Jean le Clerc en Taco Hayo van den onert, toen ter tijd Predikant te Amsterdam. Na 51 jaren het predikamht, als een waardig en getrouw Evangeliedienaar uitge. oefend te hebben , verkreeg hij van de Delftsche Regering zijn Eme­ritaat. In den avond van zijn 'even verzwakte zijn gezigt zoodanig, dat hij verpligt weed het eene oog te sluiten , om met bet andere te kunnen zien. Zijn laatste levensuur genaakte den 15 November 1728. Bij zijne Xantippe had hij drive kinderen verwekt , een zoon , die zeventien jaren oud zijnde stierf, en twee dochters , van welke de jongste nog in 1750 leefde , en te Delft woonde; de oudste was gehuwd met Charles An ci llon, Predikant te Berlijn , doch dit huwelijk was niet gelukkig , zoodat Benoist in 1703 genoodzaakt werd eene reis derwaarts te ondernemen , om zijne dochter thuis te halen. Benoist was een geleerd man , die veel smaak en een ge­zond oordeel bezat , en daarbij buitengemeen werkzaam was. Hij bezat de gave om zich , zoowel op den leerstoel als in de gemeen­zame verkeering , met eene ongemeene kracht uit te drukken ; lie­felijke spreekwijzen en doorwrochte , aaneengeschakelde redeneringen rolden, als het ware , van zijne lippen ; daarbij had hij eenen zeer vluggen en gemakkelijken schrijfstijl. De geschrevene papieren, welke men na zijnen dood heeft gevonden, strekken tot waarborg , dat hij vrij dacht, de waarheid fangs allerlei wegen zocht , doch. zich somtijds in een kronkelend doolhof van zonderlinge en vreemde gevoelens begaf. Zeer reel heeft deze geleerde man geschreven, zoo als onde anderen : Lettre d'un Pasteur , banni de son pays it une eglisc qui lea pas fait son devoir dans la dernibv persecution , Cologne 1686 , waarin hij de gemeente van Alencon ernstig bestraft over hare laauwheid, en haar vermaant openlijk voor hare zaak uit te komen. Histoire et apologie de la rvtraite des Pasteurs a came de la persecution en France, Francof. 1687 , waarrnede hij de be­schuldiging van zich en de andere gevlugte Hervormde Predikan­ten afwerpt , van wet voor zich zelven , maar niet voor hunne ge­meenten , gezorgd te hebben. Histoire des Albigois et des Vaudois , Paris. 2 vol. 12°. Histoire des Eglises Reformees de France et Histoire de r Edit de Nantes , contenant les choses les plus remarquables qui se sont passees en France avant et aprh sa publication , a r occasion de la diversite des Religions , et principalement les contraventions , inexecutions , chicanes , artifices , violen­ces et autres injustices , que les Reformes se plaignent d'avoir souffertes jusques a r edit de revocation en Octobre 1685; avec ce qui a suivi ce nouvel edit jusques a present, Delft 1693— -1695, V vol. , gr. 4°. Bit werk verscheen weldra in het Nederduitsch , onder den titel : _Historic der Gereformeerde Kerken van Frankrijk , vervat­tende het begin en de voortgang der Reforinatie, begonnen -met het- jaar 1527 , en bfizonderlijk de Historic sedert het ver­ •leenen van 't Edikt van Nantes, opgerigt in den jare 1599 , -door Ifoning He n dr ik de IV en door hunne nazaten , op hunne komst tot de kroon , bezworen. Mitsgaders een naautv­-keurig verhaal van alle de verbrekingen , trouwloosheden , ge­-weldenaren en vervolgingen , tvelke de Gereformeerden , zoo voor als na 't vernietigen van 't gemelde Edikt , door Koning L o-d e zvij k de X17 , geleden hebben. Met bilvoeging van alle de gedenkwaardigste Edikten , Declaration en andere authentfike shaken daartoe behorende. Al -les op eene klare en onzijdige uit de heroemdste schriivers enz. samengesteld , en tot op -deze tfjden gebragt, Amst. 1696 , 2 dn. folio , met pl. Dissertationes epistolicae tres in priores 18 versiculos pri­mi capituli euangelii secunthsm Johannem de Christi Divini­'tate , Roter. 1697. Sermons sur divers sujets, Delft 1698. Arnica postulatio de stylo Novi Testamenti , Delph. 1703. Mélange des remarques critiques , historiques , philosophi- ques et theologiques , sur les deux dissertations de Mr. To 1 an d, Delft 1712. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Koenen, Geschied. der Fransche Viugtel. in Nederl., bl. 9, 91 en 241; Glasius, Godgeleerd Nederl. ,RENOYT (Quurriri) of BENOIST Baliuw van Engien , schijnt tot de Bondgenooten tegen Spanje behoord te hebben , althans hij werd -dm 2 Junij 1568 op last van Alva (e Brussel onthalsd. Zie van Met eren , Nederl. Hist., D. I. hl. 426; Bor, Nederl. B. IV. bl. 135 (170); Hoof t, lVederl. Hist., bl. 167; Te Water, Hist. van .het Verb. der Edelen, St. II, bl. 190; K o k , Vaderl. Woof--denb.;. Chalmot, Biogr. Woordenb. BENOYT (LEONARD) , bijgenaamd d e Wa a 1, een inwoner van Brielle , die zijn eigen huis bewoonde , en er meer vaste goederen bezat , onderteekende het Verbond der Edelen , ijverde sterk voor de nieuwe godsdienst , bevorderde de predikatien , en ontving ook geld voor den Heer van B r e d e r o de. Hiervan werd hij beschul­digd door A 1 v a , die hem deswege bande , en zijne goederen ver­beard' verklaarde , bij vonnis van den 20 October 1568. Zie Marcus, Sententien van Alva, bl. 162 en 163; Te Water, .Hist. • van het Verb. der Edelen, St. II. hi. 190, St. III. hi. 470, Kok, Vaderl. Woordenb. ; Chalmot, Biogr. Woordenb. BENSCHOP (ARENT viN) was een der Edelen , die tegen Graaf Floris V zamenspanden, en , bij het gevangen netnen van dien Vorst , nadat 11 e r ma n van Woerd en 's Graven paard bij den toom gevat had , hem den sperwer uit de hand rukte. Na den beganen moord beyond zich Benschop, benevens Kos tij n van Boternisse, Alewijn en Willem van Teylingen, Wil­1 e m van S a a n d e n en anderen , op het slot Kronenburg , to en bet door W y t van Henegouw en bemagtigd werd; deze gaf Gerard van Velzen, van Saanden en nog eenige anderen, aan het yolk , tot stilling van zijne woede , over, doch deed B en­schop, Teylingen en nog twee anderen , naar het slot Kerven-Iteim in Kleefsland voeren. Wanneer Bens c h o p uit zijne gevangen­schap ontslagen zij , vindt men niet geboekt , maar in 1304 beyond hij zich onder den aanhang van Jan van Re n e s s e. Met dezen en an­deren nam hij , na de nederlaag der Vlamingers voor Zierikzee, de vlugt nit Utrecht , en- begaf zich naar de Lek , tegen over Beuzichem , voor nemens met een schouw den stroom over te varen De meeste Edelen , wier sloten hieromtrent gelegen waren hadden mede de zijde van lien ess e gekozen; dock Jan van Beusic hem , Heer van Culembor g, en nog een, wiens naam niet genoemd wordt , die de zijde van den Graaf hielden , van gemelde vlugt ken­nis gekregen hebbende , bragten eenig yolk onder de wapenen , en troffen de vlugtenden aan op eenen uiterwaard in de Lek tegen over Culemborg; Van bier verdreven , werden zij al vechtende in de schouw gejaagd; daar zij zich in te grooten getale in dat vaartuig begaven, kantelde het orn , en Arent van Benschop vond , met Jan van Renesse en eenige andere Edelen , zijnen dood in de golven , den 16 Augustus 1304. Zie Wagenaar, Vaderl. list., D. III. M. 67, 78, 90, 179 en Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; dijk, Geschied. des Vaderl., bl. 251 en 252. BENT (JAN), in de vorige eeuw een inwoner van Hoorn , waar bij waarschijnlijk ook geboren was, heeft in het Licht gezonden Riimgedachten over het Lijden van Jezus Christus, Hoorn 1726. 4°. Het Kersfeest , in drive boeken, Amst. en Hoorn 1739 , 4°. Wij durven niet bepalen of hij ook de schruver was van de volgende werken : Allervroegste Vaderlandze Oudheden ontzwagteld en gezui­verd van de vooroordeelen en misgiszingen der schryveren van de laatere eeuwen , in zes Redevoeringen, Amst. 1761, 4°. Terhandeling over het Jag-trecht der Westfriesen , Hoorn 1761, 4°. Beide deze werken vonden eenen tegenschrijver in den later zoo beroemd geworden oudheidkundige A d r i a a n K 1 u it , wien Bent weder beantwoordde met een gescbrift, getiteld : Yang op den windmolen van A. Kluit, of vernietiging van zone gewaande wederlegging van de Allervroegste Fa­derlandse Oudheden , Hoorn , 1763, 4°. Voorts schreef B en t nog: Twee Brieven aan den Beer * * * , over een tegenberigt , Amst. 1761, 4°. Eenige gedichten , welke kunnen dienen en gebruikt worden in Roomsch-Catholyke .drmkantooren en Godshuizen , van oudc en jonge Persoonen , met een aanhangsel van Gebeden : Hoorn 1775. Zie Fader& Letteroef. 1775, bl. 185; van Abkoude en Arren. berg, Naanzreg. van Nederd. Boeken ; Witsen Geysbeek, Woor­denb. der Nederd. Dichters. BENT (JoHAN Es VAN DER) , geboren te Amsterdam omtrent het jaar 1650, was een leerling van Phil ip W ou w er m a n en van A dr ia an van den V elde, welke laatste hij vooral, en niet zon­der verdiensten, volgde in het schilderen van landschappen met run­deren , schapen en ezels , die de kenners geenszins heneden hunne opmerkzaamheid keuren. Hi; bleef ongehuwd , en woonde bij vreemde, lieden in , Nvaar hij eene vrije kamer had. Op zekeren tijd had hij omtrent 4000 gulden , vertnoedelijk zijn geheel vermogen , op zijn kamer liggen , wel gesloten in eene kist; deze aanzienlijke som werd hem ontvreemd, terwijI hij eenige dagen van huis was; dit verlies trof hem geweldig , en zoo veel te meer , doordien hij niemand met dien diefstal durfde beschuldigen , en ofschoon hij groot vermoe­den op zijnen huiswaard had , mangelde het hem echter aan be­wijs, zoodat hij in de droevige noodzakelijkheid was, het verlies met geduld te dragen , en zijn leed te verkroppen. Kort hierna werd hij mistroostig, verviel in eene teeringziekte , en , na eenige tijd ge­kwijnd te hebben , stierf bij in het jaar 1690. Zie H o u bra k en , Schou& der Nederd. Schad., U. III. bl. 283 en 289; van Hoogstra ten en Brouerius van Nidek, Grog, Algem. Hist. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb. ; Chalmote Biogr. Woordenb. ; Biogr. Nation.; Biogr. Univers.; Immerzeel, Levens en Werken der Knusts. BENTIIEM (MAcuARtus VAN) werd in 1455 Raad der stad Utrecht , (loch Maandags na Buurkermis van het jaar 1457, met anderen , voor een half jaar uit de stad gezet, en hem opgelegd , eer hij uit de stad vertrok , oirvede te doen en te beloven, niet gedurende hun aiwezen met stadsballingen te spreken of te Amers­foort of te Rhenen te komen , zullende hen , indien zij de oirvede nakwamen en zich wijsselijk gedroegen , toegelaten ,,vorden , na het verloop van een half jaar weder te komen. Waarin hunne tnis­daad bestaan bebbe wordt niet gemeld , alleen staat er dat zulks om besten wil gesehied zij. Nadat hem , die tevens ontburgerd was in 1496, het burger­sehap nit gratie wedergegeven was , en zijne gedane oirvede was kwijtgeseholden , werd hij nog in bet zelfde jaar Ouderman van de Boterkoopers , in 1471 Overste-owlerman van dat gild, en twee jaren later Sehepen der stad. Zie Burman, Utr.Jaarb.. D. II. M. 264 , 348, 526, 532, D. Ill. bl. 47 , 86 en 144. BENTIIEM (CIIIIISTIAAN WILLER vAN), missehien wel een af­stammeling van den voorgaande en een zoon van Eduard van Bent hem, Kolonel in dienst van den Staat , en van Hen­kel urn , gehoren te Nijmegen in 1694 , bekleedde achtervolgens de waardigheden van eersten , regerende Burgemeester , Sehepen en Raad in zijne geboortestad , alsmede van gewoon Gedeputeerde des kwartiers van Nijmegen , van Gedeputeerde van Hunne Hoogmogende de Ileeren Staten-Generaal , van Lid des Raads van State der Ver­eenigde Nederlanden, eindelijk van Ontvanger der Convoijen en Li­eenten , en werd in 1749 voor de Nijmeegsche steden tot verzorger der Geldersche lloogesehool benoemd. 116 was een refit geaard en kundig ininnaar van aile fraaije letteroefeningen , inzonderheid ook van de Vaderiandsche Gesehiedenissen , en aan hem heeft men de uitgaaf te danken van de Besehrijving van het Begin , Opkomst en fianwas der stad Doesbarg, door A. Huygen. Hij over. teed te Nijmegen den 20 September 1754 , na cene langdurige ongesteldheid , in den ouderdom van 58 jaren , en was gehuwd geweest met Anna Ja eob a van Dam, bij wie hij Beene kinderen verwekte. Zie Mr. C. W. Vonck, in de Voorrede voor Huygen, Beschr. 21 (12t Doeshurg, hi. C; Bouman, Geschied. der Gelders. Ilooges., D. II. bi. 212 en 213. BENTIIEM (OTTo, Graaf vAN) , zoon van Dirk VI, Graaf van Ho 1­land, en van Sophia van Benthem, werd in 1195 door zijnen broeder B a 1 d u i n u s II, den negenentwintigsten Bissehop van Utrecht, tot Kastelein van Koevorden en Regter van Drenthe aangesteld. Ilierover waren de Drenthen eehter zoo gebelgd , dat zij onder V o 1­k e r , den zoon van den voormaligen Kastelein , tegen hem optrokken , hem verdreven , Koevorden overrompelden , en 0 t t o's gemalin gevangen lumen. Eenige 1.0 daarna werd zij echter uitgewisseld ten gevolge van een verdrag , waarbij Otto van het kasteleinscliap van Koevorden en Regentschap over Drenthe moest afzien. Daar hem dit nu geweldig in den krop stak , woelde hij heimelijk zoo lang, tot hij den Bisschop in eenen nieuwen oorlog tegen R dolf van Koevord en wikkelde , die echter weder ten nadeele van hem uitviel. Zie Picardt, Chronijck der Landis. Drenthe, bl. 178. en 179 ; Schotanus, Hist. van Friesl., M. 92 en 101; Dumbar, Kerket. en Wereitl. Devent., D. I. bl. 448 en 449; Westendorp, Jaarb. van en voor de prof,. Gron., St. 1. bl. 206 en 207. BENTHEM (EvEawLIN, Graaf vAN), geboren in 1470, werd in 1509 namens G eorge , Hertog van Saksen, tot Stadhouder van Friesland benoemd. Zijne regering was vol onrust wegens de ont­stane oorlogen binnenslands, tusschen de Geldersch- en Saksisch­gezinde Friezen. Hij maakte zich zeer gehaat door wreedheid en trouwloosheid jegens de destijds gevangene Edelen G e r h r a n d Mo k-k e m a en Jemme He rj u w s m a. Later hiermede verlegen , zocht hij het zich van den pals te schuiven ; eindelijk werd men te rade , om zich van den naam des Keizers te bedienen , en veroordeelde beide ter dood , zeer ten nadeele van de zaak des Hertogs van Saks en , van wien nu alle harten meer vervreemd werden. Wij vinden verder niets van hem vermeld ; na de overdragt van Fries-land aan Karel V schijnt hij naar zijn graafschap vertrokken te zijn. Hij was gehuwd met A n n a, dochter van den Graaf va n Te c k­lenb tug en Heer v an Rheede, wiens bezittingen hij later door erfenis bekwam. Zijn eenige zoon A rn o I d was de stamvader der beide Bentheimsche linien , en beroemd in de tijd der Kerkhervor­ming en als bevorderaar der wetenschappen. Zie Schotanus, Bist. van Fries1. 9 bl. 532 ; F. Sjoerds, Beschr. van Friesl., E. 858; Sche1tema, Staatk. Nederl.; IV. Eekhoff, Beknopte Geschied. van Fries1., b1. 134 en 492. BENTRIEN (GEORGE DIEDERIK), geboren te Wettingen in Han­nover, den 29 October 1769 , zoon van Jo a c h i m Frederik Benthie n, Kapitein in Hannoversche dienst , en van Ma r i a Charlotte Flotho, was in krijgsdienst getreden als Kadet bij het Hannoversche leger, den 22sten Februarij 1787; daarvan als Fourrier met paspoort afgegaan den 5 Junij 1795 , trad hij weder in dienst bij de zevende halve Brigade der Bataafsche Infanterie den 29sten September 1795 , waarvan hij den 13 De­cember van dat zelfde jaar werd overgeplaatst als Sergeant-Ma­joor bij de Pontonniers. Vervolgens in 1796 daarbij aangesteld als Luitenant , woonde hij in 1799 den veldtogt in Noord-Holland bij., war hij zich bijzonder onderscheidde. In 1804 ontving hij een vereerend getuigschrift van den Minister van Oorlog en de kompag­nie Pontonniers eene gratificatie wegens onvermoeide diensten , be­wezen bij de inscheping ter reede van Texel van artillerie en brag­genmaterieel ten dienste van eenen beraamden zee- en landingstogt. In dat zelfde jaar tot tweede Kapitein bij de zelfde kompagnie aangesteld , was bij Kommandant der Pontonniers , van 1806-1808 , bij het leger in Duitschland , waar hij in 1806 met zeer veel be-kid de schipbrug , bij Hamelen , over de Wezer legde, en die , daarna afgebroken, liet afzakken naar Nienburg , om daar weder als brag te Borden gebruikt. Bij het doen eener rivierverkenning in de nabijheid van Oldendorf, was hij aan groot levensgevaar bloot­gesteld , door het onophoudelijk karabijn- en geweervuur van Pruis­sische kavallerie en infanterie. In de volgende jaren maakte hij zich verdienstelijk door het vervaardigen van eene schipbrug bij Artlenburg over de Elve , welke , ofschoon uit 46 schepen bestaande , in 21/, dag over dien breeden stroom geslagen werd , en van debrug-gen over de Pene terwijl hij , onder het oog van den vijand , eene vaste brug over deze laatste rivier vernietigde , en die op eene andere plaats weder legde. In 1809 als Kommandant van het Pontonnier-departement de veldtogt in Zeeland bijwonende , legde hij , onder de ongunstigste omstandigheden, bij het laagste water-. getij , momentanele bruggen over de Ooster-schelde , ten einde er de Infanterie te doen overtrekken , bij welke werkzaamheid B e n t h i e n, door zijnen dienstijver,, om den arbeid in persoon te besturen , twee malen op het punt was om in het zeeslib te smoren. Met het geheele Hollandsche leger in 1811 bij het Fransche ingedeeld , had hij in 1812 het bevel over eene kompagnie Hollandsche Pon­tonniers , meestal kloeke schippersgasten , en was daarmede ingedeeld bij het eerste bataillon Fransche Pontonniers , hetwelk tot het tweede legerkorps behoorde. Deze kompagnie , zijnde de elide van het ge­noemde bataillon , nam , met de zevende van dat bataillon, onder bevel van den Kapitein Busch, gedurende den Russischen veld­togt meestal gezamenlijk den bruggenarbeid tot overtogt der rivie­ren van gezegd legercorps waar. Reeds gedurende den opmarsch van het Fransche leger , bij den bruggenarbeid over den Weichsel , de Niemen en de Duna , waren zij zoo nuttig voor het leger geweest, dat Benthien te Moskon door Napo 1 eon tot Bidder van het Legioen van Eer werd benoemd. Nog grooter echter waren de dien­sten welke beide kompagnien , bij den terugtogt nit Busland , aan het Fransche leger bewezen. Zoo wisten zij , door in tijds vlotbrug­gen over de Duna te slaan , het Fransche leger, den 19 October 1813 , bij Polotsk eenen goeden aftogt te bezorgen , en door het plotseling afbreken daarvan , den vijand den overtogt te beletten. Niet minder verdienstelijk maakten onze Pontonniers zich door het slaan van eene schraagbrug over de Ula , waarover een gedeelte van het leger , den 31 October , den vijand kon ontsnappen. Maar eene onverwelkelijke roem hebben de Pontonnier-Kapiteins Benthien en Busch zich verworven door het voile aandeel , dat zij hadden aan het leggen van de eerste brug over de Beresina bij Studzianka. Zij tech waren de eersten , die met hunne onder­hoorigheden handen aan het werk sloegen door het vervaardigen van steviae brugschragen , want ofschoon de Cavallerie-Generaal C o r­bineau reeds vroeger een twintigtal schragen had laten maken , werden deze , als te zwak zijnde , onbruikkaar bevonden. Het hout­werk , dat men genoodzaakt was tot de brug te gebruiken , was af­komstig van de gesloopte huizen van Studzianka , als zijnde de weinige paarden , over welke men kon beschikken , te magteloos om het uit de naastbij gelegen bosschen aan te voeren. On geloofeliik toch waren de moeijelijkheden , waarmede de Ponton­niers bij dezen arbeid hadden te karnpen. Permits er hoegenaamd -seen vaartuig voorhanden was, moesten zij , vier aan vier, telkens met eene schraag te water gaan , en deze in de modderige en on­gelijke rivierbedding derwijze bevestigen , dat de kopstukken van alle de schragen zich in het zelfde vlak bevonden , om het daarover te brengen dek de vereischte horizontale rigting te doen erlangen. Drieentwintig schragen werden alzoo te water gebragt, waar­over dan vervolgens een dekvloer werd gelegd van balken en planken , die echter de gevorderde afmetingen niet hadden, en alzoo nieuwe moeite te weeg bragten. Met boomschors , hennep en hood werd eindelijk de dekvloer belegd , om sterkte en zamen­hang te geven aan het geheel. Naar inzonderheid wanneer men bedenkt dat de vorst , na eene korte tusschenpozing , op nieuw was ingevallen , niet voldoende om eene ijsvloer over de rivier te leggen, maar sterk genoeg om drijfijs te vormen , en dat bij het te water brengen van de schragen, de Pontonniers , dik­wijls tot ,aan de borst in het water zinkende , onder hunnen bezwaarlijkende ijsschollen te wor­ n arbeid ook nog met snijdestelen hadden , dan zal me_ n zich eenig denkbeeld kunnen ma-ken van de voorbeeldelooze inspanning en volharding die zij daarbij betoond hebben. De bruggen , kort voor het aanbreken van den 26 November begonnen , werden in den loop van dien dag voltooid. Overal waar men het verhaal leest van den overtogt over de Berezina , wordt hulde gebragt aan de onvergelijkelijke krachtsinspanning en het bewonderenswaardig gedrag van de Pontonniers , waaraan N a p o­1 eon en die met hem ontkomen zijn , hunne redding hebben te danken gehad. De Kapitein B e n t h i e n , die , toen aan den lin­keroever der Berezina de verwarring . op het hoogste geklouamen­was , van den Generaal Aubry bevel had gekregen , om naar de­regteroever over te gaan , ten einde zich voor verderen bruggen­arbeid , waar die noodig zijn zou , te sparen , mogt van zijne ge­trouwe Pontonniers nog geen veertigtal behouden zien. Ook van dezen zijn velen bij de verdere gebeurtenissen omgekomen , en niet meer dan een zevental hebben met Ben t h i e n het Vaderland weder gezien. In het leger van nieuwe zamenstelling , hetwelk onder de leiding van N a pol eon , in het jaar 1813 , aan de vlakte van Lutzen en Bautzen , aan de omstreken van Dresden en aan de velden van Leipzig , eene bloedige vermaardheid heeft ver­kregen , verkreeg Bent h i e n het bevel over de Negende Koropagnie van het. Eerste Bataljon Pontonniers, hetwelk door nieuwe aanvoe­ren van de depdts en uit de zeehavens weder ; was aangevuld , en deed belangrijke diensten aan de schipbrug to Meissen. Na den slag bij Leipzig, opgesloten binnen Torgau , nam hij als Artillerie-Officier een werkzaam deel aan de verdediging dier vesting , gelijk hij deel had aan de ellenden , waaraan de talrijke bezetting , gedu­rende de belegering ten prooi was. Den 10den Januarij 1814 werd hij krijgsgevangen gemaakt door de Pruissen, die hem den 12den Junij ontsloegen. In het Vaderland terug gekeerd en in Nederlandsche dienst getreden, werd hij den 27sten Junij 1814 aangesteld tot Kapitein bij het Battaillon Pontonniers , Mineurs en Sappeurs , waar­van hij den lsten Januarij 1822 met de kompagnie Pontonniers bij het 3de Bataillon Veld-Artillerie werd overgeplaatst, vervolgens blind geworden , werd hij den 25 sten Maart 1826 met den rang van Najoor gepensionneerd en overleed te 's Hertogenbosch den 1 Au­gustus 1836, bij zijne echtgenoote Mejufvrouw Chevallier, twee dochters en eenen zoon nalatende , welke laatste , A nthonij B en thien, thans dient als Kapitein bij het derde Bataillon V es­ ting-Artillerie. Zie W. P. d' A u z on de Boisminart, Herinn. uit den Veldt. van Rusl. in den fare 1812, bl. 188 ; Bosscba, Nedrlands Heldendaden to Land, D. 111. IA 366, 403-420, nit familiepapieren en partikuliere berigten aangevuld. BENTHUIZEN (JA.KOB OEM V&N WYNGLERDEN Heer vAs). Zie WYNGAERDEN (JAKOB OEM VAN). BENTINCK (JOHAN of JAN) BENTINK of BESTING zoon van Hendrik J a n s z o o n, werd bijgenaamd , de Onhescheidene. Hij en zijn broeder onderteekenden , nevens andere Edelen , als leden van den landdag , die in 1436 te Nijmegen gehouden werd , eene overeenkomst gemaakt tusschen Hertog Arnold van Gelder en de Edelen en Steden , ten voordeele van den lande. Doch in den zoenbrief ter vereffening der geschillen tusschen den Hertog van Kleel en gemelden Graaf A rn ou d, vindt men dezen J oh an met den gezegden bijnaam als den vierden in rang der ondertee­kenaars. Bij had tot vrouw eene dochter uit den huize van Hen­kelom , verwekte daarbij twee kinderen J an en Gerard , die Heer was van een Kasteel , genaamd Bentink, te Gorssel , tusschen Deventer en Zutphen , hetwelk hij en zijne vrouw , als zonder kinderen zijnde , opdroeg aan Dirk S t a k e b r a n d. Zie Slicbtenhorst, Gelders. Gesch., bl. 229; van Hoogstra­ten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; Luiscius, Algem. Hist. W000rdenb. BENTINCK (JollAN) een achterkleinzoon van den voorgaande en zoon van Hendrik Bentinck en Margaretha Buis, werd in 1503 na het overiijden van zijnen vader , Heer van Berrink­huizen en tevens beleend met de tienden van Erigeland. llij was Stalineester en teas voornaam gunsteling van Karel Hertog v a n Gelder en onder doze een man van bedrijve. Karel begiftigde hem in 1537 met de heerlijklieid het Loo en stelde hem aan tot Erfjagermeester van de Veluwe , uit aamnerking van zijne over­groottnoeder , die , zoo als wij hier hoven gezien liebben afkomstig was uit het Iluis van Ileukelom , door welk geslaclit dit ambt ja­ren lang bediend was. In 1538 teekende hij , met meer Edelen, de overeenkornst , die weinig dagen voor de dood van den llertog op het bestuur van Gelder en Zutphen gemaakt werden. Hij overleed in 1543 , en was fl-el u w d met J eiine van Appel tern, bij wie hij vier zonen en vier doehters verwekte. Zie Slicbtenhorst, Gelders. Geschied., bl. 427 en 431 ; van lloogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Mist. Woordenb.; Luiscius, Algem. His t. Woordenb,; Sc h el tema, Staatk. .Nederl. BENTINCK (HENDRIK), een neef van den voorgaande , en vierde zoon van Alexander Bentinck, Heer van Berrinkhuizen, en van Joha nn a van Z u i l e n. Ilij was een der teekenaars van het Verbond der Edelen , staat hekend als Drost van Culemborg en Woudrichcrn , ook als Dijkgraaf 'sLands van Altena , van welken laatsten post hij afstand deed in 1571 , toen hem Pieter van Clootw ij k , op last van Alva, daarin opvolgde. Hij was gehnwd met eene dochter uit het huis van C u 1 e m-b o r g , dock liet geenc kinderen na. Zie van ioogstraten en Broucrius van Nidek, Groot Algem, Mist. Woordenb. ; Luiscius, Algem. Mist. 1Voordenb.; Marcus, Sententien van Alva, bl. 483 en 484; Wagenaar, Vaderl. D. VI. bl. 126; Te Water, Hist. van het Verb. der Edelen, St. 11. U1. 191 en 192; Kok, Vaderl. Woordenb. ; Chalmot, Biogr. Woor­denb. BENTINCK (A LExANDER) , oudste zoon van Karel Bentinck en van Ca tharina van II akfort, geboren in 1548 , werd in 1555 neer van Aller , in 1564 van Berrinkhuizen en Vurst , in 1569 Burgemeester van Arnhem. Als gemagtigde van de Provincie Gelderland nam hij niet sleehis de Unie van Utrecht aan , en on­derteekende het Renversaal der nadere Unie , maar trok ef)k, nainens de Gedeputeerden van de nader geuniecrde proNincien , binnen Utrecht vergaderd , met Reinier Clan t naar Overijssel , om de Regenten van dat gewest , die eenigzins aarzelden om toe te treden , hiertoe over te halen , en mode te werken tot ontzet van IVIaastricht; op den 10 Mei 1579 deden zij lion voorstel. In het volgende jaar trok hij met Elbertus Le on inus nog tens ten zeilden cinde derwaarts, vermits die van Overijssel, zich houdende bij hurl cen­maal geuit begrip , dat zij door de Pacifieatie van Gent aan de an­dere gewesten genoegzaarn verbonden , de nadere Unie onnoodig re­kenden. In het jaar 1580 werd hij Raad in den Hove en over-Iced in 1581. Uit zijrt liuwelijk met Ali da van B u k h o r s t `het hij vijf kinderen na, -als: -Karel Bentinck; Willem B en­tin•ck , orrgehuwd overleden den 20 December 1640; Janne Be n­tinck, in Julij 1610 gehuwd met Jacob Schimmelpennink, Heer van Engel enburg en Kell, gestorven in 1652; Chrisd­tina Bentinck, gehuwdin 1615 met Willem van Haersolte tot Yrst, en overleden in 1658, en Alexandrin a Bentinck, -aan eerie besmettelijke ziekte ongehuwd overleden. Zie van Hogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; Luis cius, Algem. Hist. Woordenb. ; Kok, Vaderl. Woordenb. ; Chalmot, Biogr. Woordenb.; ,Scheltema, Staatk. Nederl. BENTINCK (Kinn), een zoon van den voorgaande , was Bur­ zemeester van Arnhem , Raadsheer ten Hove en Curator der Gel­dersche Akademie. Hij zag zich verlijd met de heerlijkheden van Aller en Berrinkhuizen, en overleed in 1645, bij zijne echtgenoote Sophia van der L a u w i c k zes kinderen nalatende : A l e x a n­der Bentinck, die volgt; Willem Bentinck, Vaandrig in 's Lands dienst , ongehuwd overleden ; Johanna Sophia Be n­ -tinck; Ca-tharina Bentinck en Geertruida Bentinck. Zie van Hoogstraten en Brouerius ven Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; Luiiscius, Algem. Hist. Woordenb.; Bouman, Geschied. der Geld. liooges., D. I. IA. 29, D. II. hi. 220. BENTINCK (AumANDER), een won van den voorgaande, werd, na de dood van zijnen vader, in 1646, Heer van Abler en Ber­rinkhuizen , vervolgens Burgemeester en Hoogschout van Arnhem , in welie hoedanigheid hij het voorstel in 1675 aan de Regering van die stad deed : worn den Prins van Oranje en deszeM man­e nelijke nakomelingen , wit erkentenis zijner uitstekende diensten, »de Hooge Regering des Furstendoms Gelre en des Graafschaps » Zutphen aan • te bieden onder den titel van Hertog van Gelder 'en »Graaf van Zutphen"; en ofschoon dit voorstel door een eenparig besluit op den 29 Januarij des genoemden jaars door de Staten van Gelderland werd goedgekeurd, had dit echter Beene andere gevol­gen , dan dat de Prins , na hierop het goeddunken van de Staten der andet* Provincien te hebben ingewonnen , den 20 Februarij in de Staatsvergadering te Arnhem gehouden , daarvoor heuschelijk be­dankte , met betuiging van zijne hartelijke deelneming voor het blijk van achting en vertrouwen. Belangrijk waren de raadplegin­gen hierover. Alexander huwde met Anna Peinse van der A a , en verwekte bij Naar twee zonen. Zijne huisvrouw stied den 1 Junij 1678, en hij volgde Naar omtrent drie jaren later, den 16 Junij 1681 ten grave. Zie van Hoogstraten en Brbuerius van Nidek, GrootAlgem. Hist. Woordenb.; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb. ; Wagenaar, raderl. Hist.. D. XI V, bl. 347; Chalmot, Biogr, Woordenh. ; Scheltema, Sttvatk. Nederl. BENTINCK (GoosErr GEURT) Heer van den Bri el er, Aller en B e r e n k a m p , Landrost van de Veluwe en Drost van het Loo , vermoedelijk een afstammeling van den voorgaande, was in het laatst der vorige eeuw geen onbedrijvig aanschouwer van de woelingen die er destijds plaats hadden. Zeer der Oranjepartij toegedaan , deed hij overal in zijn kwartier de wapenoefeningen verbieden. Hij met ook een zeer geleerd man en bevorderaar der wetenschappen zijn geweest, althans den 21 November 1776 werd hij tot verzor­ger der Geldersche Hoogeschool benoemd. Hij overfeed in 1786. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagnaar, D. III. bl. 68 noot, D. XVIII. bl. 195; Bounian, Geschied. der Gelders. Hooges., D. 11. bl. 220. BENTINCK (Fan)), een zoon van K a r el Ben tinck en van C a t h a r i n a van Hak for t, was Gouverneur van Stralen in Op­per-Gelder. Hij was een der gemagtigden , van de zijde der Aarts­hertogen , die in 1600 naar Bergen op Zoom werd gF zonden , om over den vrede te handelen , doch welke zamenkomst vruchteloos afliep. Fiiip is gehuwd geweest met A I v er a d e van F l o d o r p, Vrouw van Brecht, weduwe van den Vrijheer van B ronkhorst en Batenburg, bij wie hij eenen zoon verwekte , J an genaamd die Drost geweest is van Buren, en drie dochters. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek. Groot Algem. list. Woordenb. ; WV a‘gen a a r, Vaderl. list., D. IX. bl. 90 ; C h a 1­in o t, Biogr. Woordenb. BENTINCK (EusEBius) of BENTYNCK IIeer van ter Veld e, een zoon van Willem Bentinck en Groef van Erkelens, was Brost van IJsselrnuiden en Lid der Ridderschap van Overijs­ sel. Zijne dienst werd in onderscheidene belangrijke aangelegen­ 114den gehezigd. In 1577 naar Brussel gezonden , teekende hij al­ daar de Unie; daarna werd hij, nevens anderen , nog in het zelfde jaar afgevaardigd, om met de Bevelhebbers van het krijgsvolk , het­ welk Deventer nog bezel hield , in onderhandeling te treden. Hij won bij Johanna van Ittersum, met wie hij in 1570 gehuwd was , vier kinderen : Willem Ben tinck die ,..ongehuwd , voor Wachtendonk sneuvelde ; H en d r i k Bentinck , die in 1602 Drost van Usselmuiden en in 1611 Landdrost van Zalland werd , en den 1 September 1639 overfeed; Johanna Be n­ tinck, eerst vrouw van F l o r i s van B u c k h o r s t en daarna van G o s en van der La wik, Brost van Brevoort , en Sophia Bentinck. Zie van Hoogstraten en Brouerins van Nidek, Groot Al--gem. list. Woordenb. ; Luiscius, Algem. list. Woordenb.; Bon­d a m, Onuitgeg. Stukken, D. 1V. bl. 178 on 186, en D. V. bl. 162; Kok, Vaderl. Woordenb.; en vooral de Jonge, de Ernie van Brus­sel , LI. 164, dien wij bier grootendeels gevolb-rd zijn, BENT1NCK (BERErrr of BERNMID), een kleinzoon van den voorgaande -endederdezoonvan flendrik Bentinck tot Werkeren, Die­ penheim, Schoonheten, en van Elsabe van Ittersum, geboren in 1617 , was Heer van Diepenheim en Proost te Deventer. Hid maakte , benevens zijnen mede-edele Rabo He r- m a n Scheele , en Johan van der Beeke , Burgemeester van Deventer , het drietal Gecommitteerden uit , welko' in de ver­ deeldheden , die in het jaar 1655 de provincie Overijssel zoo deerlijk teisterden , wegens de met hen houdende partij , op eenen geloofsbrief , welke uit naam der Staten van dat gewest getee­ kend was , naar 's Gravenhage werden gezonden , om ter verga­ dering van Holland te klagen over de ongeregelde wijze van eenen Stadhouder te verkiezen , » die onlangs ," zoo spraken ze , » onderno­ » men was tegen de privilegien en tegen een beslnit der Staten » van den 19 September 1653 , waarbij vastgesteld was , dat zulks » niet dan met eenparige stemmen zou mogen geschieden." B en t i n c k was den 21 December 1638 gehuwd met An van Bloem en daal, en stierf den 29 Julij 1668 , na bij Naar verwekt te hebben de zeven volgende kinderen : Willem Be n­tinck, neer vanSchoonheten, Eusebius Borchard Bentinck; Eleonora Sophia Bentinck, gehuwdmet Robbert van It­tersum tot Nijenhuis, Landdrost van Zalland; Hans Wil­lem Bentinck , Graaf, van Portland , die volgt; Isabel la Be n­tinck,gehuwdmet Alexander Schimmelpenninck van der Oijen tot Englenburg; Adriana Bentinck, geboren in 1656, gehuwd met Diderik Borre van Amerongen, Heer van Zandenburg en Hoogschout van Utrecht , en Anna Be n t i n c k. Zie van Hoogstraten en Bronerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; Luiscius. .Algem. Hist. Woordenb. ; Dumbav, Kerkel. en Wereldl. Devent. , D. 1. bI. 331 ; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. X11. 131. 406; Chalmot, Biogr. Woordenb. -; Schelteina, Staatk. Nederl. BENTINCK (11Args WILLEM BARON), een noon van den voorgaande, geboren op de havezathe Schoonheten, onder Raalte, den 3 Maart 1651, begaf zich als page in dienst van Willem II I, Prins van Or anj e, en werd duarna kamerjonker. Toen de Prins in het jaar 1675 de kinderpokken kreeg, en de Geneesheeren geen middel wisten om de pokken naar buiten te krijgen, dan eenig jong gezond persoon, na het innemen van een zweetmiddel , bij den Prins te bed te leggen , om door de natuurlijke warmte de uitwaseming te bevorderen; hood ziein kamerjonker zich daartoe aan , en ging bij den zieken Prins te bed liggen , hetwelk van die uitwerking was , dat de pokken naar wensch uitsloegen. Bent in c k had den Prins zestien dagen en zestien nachten in zijne ziekte opgepast, hem alles was hij begeerde toereikende , zoo dat de Prins naderhand verklaarde » niet te weten of Bent in ck » geslapen had of niet , maar wel dat hij , gedurende de zestien et­» malen niet had geroepen , zonder door dezen trouwen dienaar vaar­» diglijk beantwoord te worden." Bentinck verzocht dus , toen de Prins hersteld was , verlof om eenige tijd te huis te gaan uit­rusten , doch kreeg toen zelf de pokken en lag daaraan zeer ge­vaarlijk , doch was nog voor den veldtogt weder op de been , en woonde die, even als de Prins, bij. Deze getrouwheid , en nog meer andere blijken van opregte toegenegenheid , maakten zulk eenen diepen indruk op het gemoed van den Prins , dat hij Beene giften noch eeretitels groot genoeg oordeelde om die te vergelden , zoo als hij dan ook van toen of zijnen kamerjonker de grootste achting toedroeg , hem al zijne geheimen v ertrouwde , en zelfs deed hij Ben tinck, nadat deze de heerlijkheden Drimmelen en Rhoon verkregen had, ofschoon buiten Holland geboren, in 1676 in de orde der Ridderschap van die provincie beschrijven , en gebruikte hem in de gewigtigste aangelegenheden. Onder anderen zond de Prins hem naar Engeland, om over het huwelijk tusschen hem en Maria, oudste dochter van Jacob, Hertog v an Yo r k, te on­derhandelen. In 1685 werd hij andermaal naar Engeland gezon­den , om aan den zelfden J acob, nu Koning van Engeland, des Prinsen hulp tegen den Hertog van M on mouth aan te bieden. In 1688 werd hem opgedragen de Regering van Amsterdam , tot hiertoe steeds zoo onhandelbaar,, door de voorstelling van het ge­meene gevaar voor alle Protestanten , tot hare toestemming tot den togt naar Engeland over te halen , eene zeer teedere en netelige onderhandeling waarvan zich Bentinck nogthans tot 's Prinsen volkomen tevredenheid kweet , gelijk mede in eene handeling met onderscheidene Duitsche Vorsten te dien einde. Nadat Willem III Koning geworden was , verhief hij Bentinck, den 9 April 1689 , tot Pair van Engeland, onder de titels van Baron van Cerencester,, Burggraaf van Woodstock en Graaf van Portland , nadat hij hem reeds het jaar te voren tot zijnen geheimen Raad , eersten Edelman van 's Konings kleerkas en bedkawer en Stalmeester verklaard had. De Koning vereerde hem daarenboven , den 19 Februarij 1696, met de ridderorde van den kouseband. Bent inc k vergezelde den Koning , even als hij te voren ook gedaan had , op al zijne togten en reizen , en gaf hij vele gele­genheden blijken van goed beleid en kloekmoedigheid. In 1694 werd Ben t i n c k door Koning Willem naar Holland afge­vaardigd , om als Lid der Ridderschap , zitting in de vergadering der Staten van Holland te nemen , waartoe hem , als Lid van het. Parlement van Engeland, het regt betwist werd. Hoezeer ook de­ze tegenstand met redenen gestaaft werd , werd de twist door Ko­ning Willem met magt ten voordeele van Ben t i n c k beslist. Hij worstelde echter tevens met a fgunst in Engeland , alwaar vele Edelen de gunst , betoond aan Nederlandsche Heeren , met lede oogen aanzagen. In alles ec . ter bleef Ben tinck door bekwaarn­heid staande. Ook ontbrak bet hem niet aan dapperheid ; dit Week onder anderen in den slag bij Neerwinden , den 29 Julij 1693 , waarin bij gekwetst werd. De Koning, die zijne geschiktheid tot onderhandelen kende, droeg hem op, om door eene vertrouwde briefwisseling met den Maarschalk van B ou fl e r s , den grond te leggen tot den Rijswijkschen vrede. Daarna zond Willem HI hem als Ambdssadeur tot den Koning van Frankrijk, bij wien hij verscheen met eene pracht , zoo als nooit aan dat Hof gezien was ; het doel van deze ambassade , welke vijf maanden duurde en tachtig duizend ponden sterling kostte , was om er op aan te dringen , dat de gewezen Koning Jacob van het Fransche Hof zou verwijderd worden , zoo als Lodew ij k XIV onder de hand had doen belooven , doch waaripn deze geens­zins gestand deed , zoodat B e n t i n c k on errigter zake van daar temp; kwam. Het schijnt dat hem dit de gunst des Konings, die op de verwijelering van zijnen mededinger zeer gesteld was , deed verliezen , althans B en t i nc k deed toen afstand van alle zijne be­dieningen ten Hove. Gedurende zijn a fzijn had Arnold J o o s t van Keppel, na­derhand Graaf van Albemarle, zich diep in 's Konings ver­trouwen weten in te dringen. Doch men achtte Bentin ck s staatkundige bekwaamheden zoo hoog , dat men hem in het jaar 1700, nevens den Graaf van Je rsey, opdroeg het vermaard trak­taat van partage wegens de Spaansche monarchie te sluiten , waar­over het huis der Gemeerven , door drift van sommigen in den. jare 1701 eene beschu!diging tegen hem inbragt , die echter daar­na bleef steken. De Koning overstelpte hem met weldaden en rijkdomtnen , en wilde hem in den jare 1695 met de heerlijkheden Denbigh , Bromfield , Yale en andere aanzienlijke landerijen in het land van Wallis begiftigen , doch eenige leden van het Parlement , die den Graaf benijdden , wraakten dit voorstel , als eene verkorting van 's lands domeinen , en ging het zoo hevig te keer, dat men het moest laten steken. Ofschoon Bentinck als het ware door Arnold J oost van Kepp el in 's Konings gunst verdrongen was, vernam hij in 1702 naauwelijks dat de Vorst zich in eenen doodelijken toestand beyond , of hij ijkle naar hem toe, stood hem in zijne laatste oogenbiikken bij en zag hem in zijne armen den geest geven. De Konings overleden zijnde , geraakte hij geheel buiten bewind, en leefde sedert op zijne landgoederen in Engeland , ofop Zorgvliet bij 's Gravenhage , dat hem door den Koning geschonken was. Na herhaalde aanvallen van beroerte , die hem eene belemmering in tong veroorzaakte , waardoor hem het spreken zeer moeijelijk viol , stierf hij op zijn landgoed Bulstrode , in Buckinghamshire, in En­geland , den 4den November 1709, na nog in den afgeloopen zo­mer te 's Gravenhage te zijn geweest , alwaar hij met de Fransche Gezant Tore y over het vredewerk had gesproken; doch deze be­schouwde hem als een Afgezant van den Hertog. van Marlb or o o gh , die echter het grootste dee! niet had aan diens vertrouwen , en in niets meer geleek naar hetgeen hij geweest was. Bentinck word te Westminster in de kapel van Hendrik VII prachtig begraven. 22 Ilij liet , volgens sommiun , 80,000 gulden aan jaarlijksebe inkom­sten na. Bij zijne cerste echtgenoote , A n n a Villers, verwekte bij acht , en bij zijne tweede vrouw , Sara Maria Temple, eene doch ­ter van den beroemden Staatsman William Temple, zes kinderen. Zijn portret komt voor bij Wagenaar, Vaderl. Hist. , D. XVII. bl. 108. Zie Temple, .ffistor. Gedenks.. D. II. bl. 374 en 375 ; Negociati. de Mr. le Comte d' A v a u x en Hollande , Tom. V. p. 42 et 45 ; M o n­tanus en Verwey, Leven van Willem. Ill, Prins an Oranje- D. I. St. II. bl. 211 , D. II. St. 1. bl. 256 en volg., St. II bl. 134 en volg.; van Loon, Beschr. der Nederl. Historip , D. III . hi. 471 en 472; van lloogstraten en Brolierins van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenh., P. bl. 323 ; L nisei us, Alg em. Hist. Woordenb ; IV a­genaar, Vaderl. _Hist., D. XIV, bi. 370. D. XV. bl. bl. 302, 428 en 435, D. XVI. bl. 27 en volg. , D. XVII. bl. 4 en volg. ; Bijvoegs. op W a g enaar, D. XVI. bl. 79 en 102, D. XVII. bl. 4 , 93-95 Kok, Vaderl. Woordenb. , die hem Jan Willem noemt; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl.; van Kampen!, Vaderl. Karakterk., D. III, bl. 377-380; Collot d'Escury, Hal-lands Roem, D. II. A. W. 348 en 349; Bilderdijk, Gesell. des Va­derl.. D. X. bl. 61, 154-159; Ma ca u la y, Mist. of England, Chap. VII ; Dr. G. D. 3. S c h o t e I, Life of the earl of Portland; voor de uitgaaf van het oude handschrift : Ambassade du Duc de Portland, quand au Ceremonial, welk vv erk door Rochussen geillustreerd en i n net fluweelen band , met de wapens van Ben t i n c k in hunne na­ uurlijke kleuren er op , in gr. 4°. allerkeurigst gedrukt door Noorden­dorp to 's Gravenhage voor de tentoonstelling to Louden is in het licItt gegeven. Behalve het exemplaar, op de tentoonstelling aanwezig , zijn er enkele it f 81 gedrukt. BENTINCE. (MLLE:* Graaf) , Ileer van Rhoon enz. , geboren den 7 November 1704 , zoon van den voorgaande en van Anna Maria Temple, was een der voornaamste Regenten , die in 1747 het lierstel van het Stadhouderschap bewerkten , gaf aan W ille m IV het eerst van zijne aanstelling kennis , en leidde dezen Vorst ter vergadering van den Raad van State , bij welke ge!egenbeid hij eene aanspraak deed vol geestdrift voor het huis van Oranje , en met uitdrukkingen tegen Frankrijk , die de waarheid wel aan hare zijde badden , (loch waarover zich juist daarorn dat Hof zeer gebelgd toonde, hoewel het na den feitel ijken aanval op ons grond­gebied wel verwachten kon , dat men daden ten minste met ivoor­den niet onbeantwoord zoo laten. Nog in bet zeltde jaar werd B e n­tinek als buitengewoon gezant naar Engeland gezonden , alwaar hij eene overeenkomst sloot betrekkelijk verrigtingen van den aan­staanden veldtogt. Ook was hij in 1748 een der Afgevaardigden , wegens dit Gemeenebest tot den Vredeltandel to Aken. Den 29 Augustus van dat zelide jaar was hij gelastigde van den Stadhouder tot de Regeringverandering to Amsterdam. Behalve tot zeer vele andere ambten , werd laij 'den 12 Februarij 1745 tot Curator van de Leidsebe Akademie benoemd , in welke betrekk-ing , die hij 29 jaren belleedde hij zich bijzonder verdienstelijk gemaalt beeft. 'let sehijnt dat B e n t i n c k , uien zijne hooge geboorte en bekwaam­heden den toegang openden, zoowel tot de Staten van Holland, als tot den Raad van State, die een vriend was van Willem IV en van de vrouwe Gouvernante , met eenen verlichten geest eene rondbor­stigheid paarde , die aan Staatslieden niet dikwufs eigen is. Zijne openlijke taal tegen Frankrijk (destijds nog niet de verklaarde vijand van den Staat) geeft hiervan reeds getuigenis. loch even zoo rui­terlijk sprak hij door in het binnenlandsche bestuur. Then Willem V den Ilertog van Brunswijk-Wolfenbuttel in 1768 tot zij­nen altijddurenden raadsman buiten alle verantwoording had aan­genomen , lets , hetwelk de Raadpensionaris S t e y n en de Pensiona­ris van B l e i s w ij k zich hadden laten welgevallen, keurde Bentinek zulks rondelijk af. Toen in 1769 Petrus 110 f s t e de tegen den Belisarius van Ma rm on t e 1 cen gesehrift uitgaf, waarin men alle Ileidenen ter helle doewde , en om dit met weer Blimp te kunnen does , eenen Socrates van onnataurlijke misdaad betiehtte, weerhield de destijds groote naam van 1-10 fs t e d e , zijne hoogge­roemde regtzinnigheid en zucht voor het huis van Ora*, en de opdragt van het boek aan de Prinses , B en tinck niet van te . zeg.-gen , dat 's mans boek eigenlijk letterlijk tegen de deugd en deugd­zame mannen geschreven was; en dat de Schrijver verdiende, uit het huis van den Prins te worden gejaagd en verbannen. llij voerde deze taal tegen den Prins zelven , die het echter niet waagde hem zijne toestemming te geven. Bentinek ook aan de Prinses in 1770 mondeling en schriftelijk , met aandrang van het welge­lukken ten aanzien zijner eigen kleinkinderen, den vergeefsehe raad , om zich de kinderziekte te laten inenten , hetwelk echter, cerst nadat de Vorstin zelve door die kwaal werd aangetast aan beide voistelijke spruiten gesehiedde; waarop de inenting meer algemeen weed. B e n­tinek overfeed den 13 October 1773. IN was in 1733 gehuwd met Sophia Charlotte, Gravin van Aldenburg, Vrijvreuwa van Varel, enz. , die hem de heerlijkheden Varel en Kniphuizen ten huwelijk bragt; ten gevolge waarvan hij door den Keizer tot Rijksgraaf verheven werd. Hij was bij Naar vader van twee zonen , Christiaan Frederik Anton Bentinck, geborenden 15den Augustus 1734, die Hoogheemraad van Rijnland en Kastelein van Woerden was en den 1 sten April 1768 overfeed , en J o ha n A I-b e r t Bentinck, die in Engelsche zeedienst brad. Zijn Portret komt voor in de Vaderl. list. van S tu art , D. M. bl. 28. Zie Wage naar, Vatlerl. list., D. XX. bl. 94 en volg.; Kok , Va­derl. Woordent.; Cbalmot, Biogr. Woordenb.; S ch el te ma , Staatk. Nederl.; Stuart, Vaderl. Hist., D. 11. bl. 448. D. III. b1.17, 28 en 29; van Kampen, Vaderl. Karakterk., D. II. hi. 637-640; Sie­genheek, Geschied. der Leids. Hooges. , D. 1. bl. 273 en 274, D. II. hi. 90 T. en B. bl. 2:1 en 23; Kurze Biograpkie des Reichsgra­fen W. G. F. Bentinck, S. 6 u. 7. BENTINCK (Mum GUSTAAT FREDERIK Graaf) Neer van Va-r e I , Kniphuizen ? Rhoon en Pendreeht t een kleinzoon van den voorgaande en oudste zoon van C h r i s ti a a n Fr e d e r i k A n-ton, Graaf Bentinck, Heer van Varel en Kniphuizen en van Maria Catharina van Tuyll van Serooskerke, genootzij­ne opvoeding, onder de leiding van eenen Zwitser, aan de Hooge­school te Leiden , Lausanne en Gottingen; vervolgens deed hij eene reis door Duitschland en Engeland en nam , in 1787 meerderja­rig geworden zijnde , de regering over de van zijnen vader gee; file heerlijkheden Varel en Kniphuizen op zich. Reeds vroeger was hij beschreven in de orde der Ridderschap en Edelen van Holland en West-Friesland , en tot Baljuw en Sehout van 's Gravenhage aan­gesteld. Een der vurigste aankleyers van den Prins van Oranje zijnde, was hij de voornaamste aanleider tot het oprigten van de Opregte Vaderlandsche anders gezegd Oranje Societeiten, in on-derscheidene steden. Ook werd hij met Mr. Dirk Mere ns , Raad yin den Hove van Holland, Zeeland en Friesland, na de omwente­ling van 1787 door den Prins gemagtigd , orn de regering in de Steden te veranderen. In 1790 commandeerde hij , die mede Raad ter Admiraliteit te Amsterdam was , de pinken onder de or­ders van den Kolonel en Kapitein ter zee Alexander Arno I­dus Bols, voor Hardinxveld ; en in het volgende jaar was hij lid eener Commissie tot het aannemen , het wapenen en oefenen van manschappen , en het uittrekken naar de grenzen. Bent in c k hielp in Januarij van dat jamr de vlugt der Stadhou­derlijke familie bevorderen , doch bleef zelf in het Vaderland , en werd den 5 Februarij daaraanvolgende , wegens menigvuldige tegen hem ingebragt wordende bezwaren in hechtenis genomen en in de Castelenij van den Hove gevangen genet , van waar hij den 7 Mei naar de Oranjezaal or het finis in het Bosch buiten 's Gravenhage werd vervoerd. Van daar werd hij in den nacht van 14 en 15 Oc­tober naar de Gevangenpoort overgebragt , en toen men , na zijne zaak onderzocht te hebben , geene genoegzame grond vond orn hem te veroordeelen , werd den 5 Januarij 1796 besloten , »dat hij wel » van de voorpoorten van den Hove zou gerelaxeerd worden, naar » desniettemin in politiehe custodie moest blijven," ten gevolge waarvan hij den 10 Februarij naar het kasteel van Woerden werd overgebragt. Hier zat hij gevangen tot den 20 December 1798, toen hij uit kracht van eene algekondigde amnestie ontslagen werd. Nu begaf hij zich eerst naar zijne Staten , waar hij den 1 Ja­nuarij 1799 aankwam , doch naeenige maanden aldaar verbleven te zijn , reisde hij over Berlijn naar Engeland , ten einde er de zaak van de Eristadhouder bevorderlijk. te wezen. her hielp hij den in­val der Engelschen en Russen in Noord-llolland voorbereiden , en was voornamelijk met het transport der mond- en krijgsbehoeften belast. Bij doze gelegenheid bekwam hij , behalve onderscheidene geschenken van den Koning en de Koninklijke familie , den rang van Kolonel in Engelsche dienst. Gedurende den inval in Noord-Holland nam de Graaf in eenen krijgsraad , welke in de kerk te Alkmaar gehoudeu werd , eu waar de toenmalige Erfprins v a n Oranje (later Koning W i Li e m 1) en de Hertog van York te­genwoordig waren , met vuur het woord, en trachtle door warme err krachtige taal tot eene snelle voortzetting der bekomene voor­deelen aan te zetten. Doch zijne stem werd niet gehoord , want eerst nadat de Hertog van York onderscheidene dagen besluiteloos had laten verloopen , greep hij de Franschen weder aan , dock werd terug gedrongen en liet zich , niettegenstaande Ben tinck zulks stetlig atraadde , tot de bekende overeenkorust van Alktn4ar overhalen waarbij de terugtogt en wederinscheping tegen de te­ruggave van 8000 vroeger gemaakte geyangenen , bedongen werd. Sedert diem tijd leelde B entinck op zijne goederen in Duitsch­land , waarvan de inkotnsten ten gevolge der tijdsomstandigheden aanwerkelijk verminderd waren. In het jaar 1813 zich in het belang zijner zaken naar Bremen legevende , werd hij door de Franschen opgeligt, te SVezel in den ikerker geworpen en voor eenen krijgsraad gebragt , die hem tot deportatie en verbeurtverklaring zijner goederen verwees. Van dit vonnis in appel gekomen , weal hij , uithoolde zijner wankelende gezondheid , in een maison de sante bij Parijs overgebragt. Hier beyond hij zich nog, toen hij ten gevolge van de gebeurtenissen van 1824 zijne vrijheid terug bekwarn. Terwip hij zich in 1821 ter behartiging zijner belangen op het Congres te Aken beyond , werd hij door den Koning van Engeland , tot belooning zijner in 1799 in Noord-Holland bewe­zene diensten, met de toen pas ingestelde Hannoversche Guelfen­orde begiftigd , en tevens tot Generaal-Majoor in Engelsche dienst benoemd. Sedert leefde B ent n ck stil op zijn slot te Varel , waar hij den 22 October 1835 overfeed. Hij was gehuwd . met Ottolina Frederika Louise van R eed e, die hem drie kinderen schonk: Maria Ca t harina Fre­d erika Be ntinck, geboren den 24 Julij 1792 , eerst gehuwd met een Baron van Nyvenheim, en daarna met een Graaf v a n e c h te r e n, en overladen in November 1832 ; 01 t o 1 i n a Fr e-d e r i k a Louis e Bentinck, geboren 7 Augustus 1793 , gehuwd met den Baron Karel yen Nagel! tot Nederhemert, en nog in Leven , en Willem Anton, geboren 6 October 1799, overladen in Maart 1813. Na de dood zijner echtgenoote, in 1799, leelde de Graaf in Morganatisch buwelijk met Sara M ar gar e tha Gerdes, eene boerenbochter uit bet Oidenburgsche dorp Bockhorn, die hij echter in 1811 huwde, en de kinderen bij haar verwekt wettigde, zijnde: Willetn Frederik Ben tinck, geboren 9 Julij 1801 , grondbezitter in Amerika; Gus ta a f Adolf B en tinck , geboren 21 November 1809 , Luitenant in het Regiment Koninklijk Hannoversche Gardes du corps , en Frederik Anton Bentinck, geboren 9 Augustus 1812, Luitenant bij de Keizerlijk Koninklijke Huzaren van Mensdorf, welke . beide laatste een bcrucht proces voe­ren over het bezit der heerlijkheden Yard en Kniphuizen , hetwelk bun wegens hunne geboorte betwist wordt. Het portret van Willem Gustaaf Frederik Graaf Ben­inck komt voor in de Vaderl. Iiist. ten Vervolge op W a ­genaar, D. XX. bl. 230. Zie voorts dat werk D. XVI. IA. '74 en volg , D. XVII. bl. 77 en volg., D. XX. bI. 231 en volg.,.D. XXI. hi. 6, 1). XXIII. bl. 215, D. XXV, b!. 377 en volg. , D. XXVII. hi. 388 en 391, D. XXVIII. bl. 69, D. XXXI. IA. 311 en volg., D. XL. bl. 217 en 218; C. R ogg e, Tafer. der Omwent. , t.)I. 425-436 ; ZilIesen, Gesch. der Vereen. Nederl., D. III. bl. 115-117; Vonk, Geschied. der Land. van het Eng. Russ. Leger. D. II. bl. 121; C. van der A a , Geschied. van den Oorl. van 1793-1803, D. i t I. bl. 99-126; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl. , D. XII. hi. 321; Conversations Lexicon ; en vooral Kurze Biographie des Reichsgrafen W. G. F. Bentinek, Olden!), 1836, die wij hier grootend.eels gevolgd zijn. BENT HICK (WOLTER JAN GERRIT), geboren op de havezathe Schoon­heten, onder Raalte , den 30 Julij 1745 , was de derde zoon van Berent Hendrik Bentinck, Heer van Schonheten, en vrouwe Bonne Elizabeth Jurriana du Tertre, en een achterkleinzoon van Eusebius Borchard Bentinck van Sc hoonhe ten, een ouderen broeder van den Graaf van Portland. Hij werd vroegtijdig door kundige meesters onderwezen in zoodanige beginselen der wetenschappen , die een jongeling van aanzien passer , en hem vervolgens in het beroep dat hij ging aanvaarden te stade konden komen. Naauwelijks den ouderdom van 13 jaren bereikt heb­bende , begaf hij zich in 's lands zeedienst, en deed in 1758 zijn eer­sten togt als kadet of adelborst, onder het bevel van Kapitein C o e r t s e, met wien hij vervolgens onderscheidene togten deed , en zich zoo voorbeeldig gedroeg , dat hij om zijne vriendeli4e minzaamheid , niet alleen van groot en klein bemind en geacht , maar ook na eenige tijd Luitenant te zijn geweest, om zijne bekwaamheid en kundigheid in de zeevaart , tot den rang van Kapitein werd bevorderd. In deze hoedanigheid werd hem het bevel over 's lands schip van oorlog de Batavier, dat vier en vijftig stukken voerde , toeyertrouwd ; waar­mede hij, onder het bevel van den Schout-bij-Nacht Jan Arnold zontm an , den slag bij Doggersbank op den 5 Augustus 1781 bij­woonde. Bij den aanvang van den slag werd Ben t i n c k door eenen zwaren kogel aan den sehouder gewond. Hij droeg het scheepsbe­vet met manmoedige bedaardheid over aan den tweeden Kapitein Jean Louis Bosch, die in het naar boven komen bijkans sneuvelde. Door den gewonden held bemoedigd , » om eer alles te a wagen en te -vergaan, dan of te deinzen !" zette deze het gevecht op den Batavier, tegen de Bienfaisant, een schip van 64 stukken zoo dapper voort , dat het laatste schip, na omtrent anderhalf unr slaags geweest te zijn, afdeinsde tot op den afstand van cen zespon­der schot , blijvende op dien afstand gestadig vuren. Een vierenze­ventiger kwam de Batavier dwars op zijde, en gal hem drie malen de voile laag , waardoor de kruissteng , benevens de vlag van het achterschip, nederstot tte , en (le verschansing bij het groote want in brand vloog; deze gebluscht zijnde , Het Kapitein Bosch terstond een geus opheissen. Gemelde vier en zeventiger den Batavier verla­ tende , tastte Parker, al dien tijd tegen Zoutman geslagen heb­ bende , nu met nog twee andere schepen het schip van Bent inck met eene onuitsprekelijke woede aan , dech dit liet het vuur van den vijand niet onbeantwoord , en Kapitein Bosch deed zijne nog bruik­ bare stukken met dubbel setter? laden. Het verschrikkelijk vuur van vier schepen , die een hagelbui van gloeijende kogels braakten , vernielde al het staand en loopentl want , en de zeilen hingen aan flenteren , raa bij raa viel neder, de roerpen brak , en het deerlijk gehavend schip was een wrak gelijk , en op geenerlei wijze te be­ st wren. Middelerwij1 schepen vijf* Engelsche schepen lust te krijgen om den onbewegelijk liggenden Batavier, die reeds zooveel gele­ den had , aan te tasten en te nemen , en hidden er voor de wind of na toe. De moedige Kapitein Bosch, 's vijands bewegingen bemerkende, liet terstond het sein van onvertnogen om te kunnen volgen neder, en de vlag weder ophalen ; dit deed de vijanden hij den wind opsteken. Ilierop raakte de Batavier om , en weder hij de vloot , waar hij het bevel ontving, cm naar de eerste haven de Neste te zeilen , ten gevolge waarvan hij in Texel binnen liep. B e n t i n ck kreeg , zoodra de vloot op de reede van Texel was gekonaen , de Chirurgijn van de Admiraliteit van II ussum aan boord, die de wond allergevaarlijkst oordeelde, hierop werd de ge­wonde held naar Amsterdam gevoerd, en ten huize van den Fiskaal Boreel gebragt, alwaar de bekwaantste Artsen en kundigste Heel­ineesters alles te werk stelden wat de kunst vermag , om ware het mogelijk den zoo zeer gelielden Benti nc k te hehouden. Maar noch hunne kunst , noch alle onafgebrokene zorgen en oppassingen , die hij aan het huffs van zijnen hartvriend genoot, noch alle de voorbiddingen , Madden krachts genoeg hem te redden en deze jeugdige held overfeed tusschen den 23 en 24sten Augustus 1781 , na den 1 8den dier zelide maand tot Schout bij Nacht en Adjudant van Prins \V i 1 1 e m V te zijn benoemd, en werd in de Nieuwe kerk te Amsterdam , met eene zeer aanzienlijke lijkstatie begraven ; een gedenkpenning, die de Admiraliteit liet vervaardigen ter zijner eere , en een opgehangen gedenkteeken in het koor dier kerk , lieb­ben zijnen naam der vergetelheid ontrukt. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wagenaar, D. 1. bI. 89 , D. 111. bl. 230, 305 en volt. ; Kok, Vaderl. Woordenb. ; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Stuart, Vaderl. Hist., D. IV. bl. 235-249; Collot (I , Eseury, Holland's Roem , D. A. W. 259 en 260. BENTINCK (KAREL Baron) een broeder van de voorgaande, mede geboren op de havezathe Schoonheten , werd den lsten Augustus 1767 Vaandrig bij de Gardes van Holland , hij welke hij den 31sten Julij 1769 tot tweede Luitenant werd hevorderd. In 1774 werd hij Luitenant-Kolone! en in 1785. Ko!onel, en Iiij beyond zicli den 28 Junij 1787 in het gevolg der Princes van 0 ranje, toen deze aan de Vlist werd aangehouden. llij woonde de veldtogt in 1793 in Belgie bij , waar hij den 18 Augustus van dat jaar bij Lincelles zich door buitengewone dapperheid onderseheidde. ben F r e d r i k , Prins van Ora n j e, den 12 September , bij Warwick gewond was , vergezelde Ben t i n c k hem naar 's Gravenhage. Kort hierna , den 10 Januarij 1794, zag hij zich tot Generaal-Majoor en Adjudant van den Erfprins v an Ora nj, e aangesteld. Den lsten Mei 1794 bragt hij den Stadhouder de tijding van de overgave van Landre­cies. In October van dat zelfde jaar werd hem met den Britschen Minister E 1 i of opgedragen , den regerenden Hertog van Bruns­wijk uit te noodigen , om het bevel over de vereenigde legers , welke Nederland verdedigen moesten , op •zich te nemen. De shoed waarmede de overwinningen van het Fransche leger,, elkander op­volgden , maakte dat deze zending zonder gevolg bleef: De Baron B e n ti n c k ziende dat zijne diensten voortaan nutteloos voor de Vorsten van 0 ranj e zisin zouden , keerde naar • zijn vaderland terug, waar hij , gedurende de Fransche overheersching buiten eenige krijgs- of staatkundige betrekking bleef. Na de herstelling van Nederland in de rij der volken , plaatste men hem , niette­genstaande zijne hooge jaren, den 14 Januarij 1814 , op de lijst der Luitenant-Generaals , terwijl de Koning der Nederlanden hem in 1815 tot kommandeur der Nilitaire Willemsorde benoemde. overleed ongehuwd in 1825- Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op W a gena a r, D. XV. LI. 8-26, 96 en 142 ; Biogr. Nation.; Biogr. Univers. BENTINCK (BEREND IIENDRIK Baron) TOT BUCKIIORST, Heer van Z a 1 k en Vecaten, een broeder van de beide voor­gaanden , geboren op Schoonheten onder Raalte , in 1753 , werd als jongeling van aanleg en geboorte, als paadje aan het Hof van Willem V, Prins van Ora nj e, tot hooger betrekking opgeleid. Vervolgens was hij Of ficier bij en Kommandant van het Regement miters van Stay en isse Pous, en een der schoonste manschap­pen van het korps ; terwijI hij tevens de rapste was. Met dit Re­gement wist hij in de ongelukkige tijden van 1787 krachtdadig rust en orde te bewaren. Van 1759-1801 met het huis van Oranje uitgeweken , leefde hij na zijne terugkomst ambteloos te Zwolle , doch werd in 1813 , als verdacht van verstandh.onding , met -den Prins van 0 r a nj e, op last van het Fransch bestuur naar Amsterdam gevoerd , maar dadelijk weder in vrijheid gesteld. Na de omwenteling van dat jaar werd hij den 29sten .November tot Commissaris-Generaal van Oorlog, den 11den Maart 1814, tot. Lui­tenant-Generaal en in April van dat zelfde jaar tot Gouverneur van de provincie Overijssel benoemd , welk aanzienlijk ambt hij waarnam tot aan zijne dood den 24sten September 1830. Bij zijne weduwe Carolina Medioburgensis, Baronnesse van Borssele, die hem den 19 Maart 1837 in het graf volgde, liet bij slechts eenen zoon, Hendrik C oninck Baron Bentinck, na, met wiens dood, den 17 November 1839 , deze tak van het geslacht B e n-tin ck is uitgestorven. B e r end Hendrik Baron B en t in c k , was Kommandeur der Militaire Willemsorde en een groot en getrouw voorstander van het Buis van 0 r a nj e, waarvoor hij onbaatznchtig alles veil had, een grootmoedig weldoener, opgeruitnd mensch en echt edelman , die de belangen der aan zijn bestuur toebetrouwde provincie onverdro­ten voorstond , en hare welvaart , bijzonder die van de stad Zwolle met ijver trachtte te bevorderen. De persoon, die hem in 1813 had aangektaagd of verraden , zich onbekend gebleven wanende, vroeg hem later om geplaatst te worden en werd edelmoedig door hem geholpen. Zie Overijss. Alinan. voor Oudheid en Letteren, 1844. bl. 227 en 228, uit partikuliere berigten aangevuld. BENTINCK VAN KEMNADE (Jonkheer .) , wiens voor-naam wij nergens vinden opgeteekend , werd , met zekere Jonker Barney el t, betigt den Fransehen , in 1672 den weg over de stroomen te hebben gewezen. Zie voorts hierboven het art. B a r-n e v el t (Jonker) en de daar aangehaalde schrijvers. BENTYNCK (EusEBlus). Zie BENTINCK (EusEmus). BENTZMA (PIETER Bokrius) was van een adellijk geslacht , en werd geboren te Stavoren in Friesland. De tijd, waarin hij leefde, in aanmerking genomen , mad, te hij goede vorderingen in de letteroefe­ningen ; hij werd Pastoor te Boxum, een dory een uur ten zuidwes-ten van Leeuwarden , en verkreer, veer gezag. was een vriend ge­weest van Pieter Sy brands LI c k a ma , maar, zich tot de partij der Schieringers begeven hebbende , raakte hij met hem in onmin en mishandelde hem na zijnen dood in zijne schriften. S u ffr id u s Pe tr us geeft niet duidelijk te kennen, waarin die schriften bestonden , welke in zijne tijd aanwezig waren ; alleen meldt hij dat zij de beroerten in Friesland ten onderwerp hadden , en dat de schrijver om geen andere reden de pen had opgevat , dan om aan de nako­melingschap een getrouw tafereel der rampspoeden van zijnen tijd na te laten. Bij leefde omtrent het jaar 1490. Zie Ch a [mot, Biogr. Woordenb. BERANGER (PIERRE). Zie BERRANGER (PIERRE). BERCI' (JORREN trr) , elders ook genoemd GEORGIEN OPT TEN BEACH of JORRIEN op TEN BERCI!, werd met C o r n e I y s van Bordtbrugh en Dedrich van Westrutn van wege hetkwar­tier Roermond , nevens anderen , die de andere kwartieren van Gelder of de Bannerheeren verlegenwoordigden , naar Brussel afgezonden , om zich met de Algemeene Staten te vereenigen en te weeg te bren­gen , dat ook in Gelderland de vrede van Gent moot afgekondigd worden , en hare uitwerking genieten , en was in het volgende jaar een der teekenaars van de Lillie van Brussel. Zie Boudoir), Onuitgeg. Stukken, D. I. 1.)I. 142 en 304 , de Jonge, de Unie van Brussel, bl. 61. BERCHEM (Loons) 00k GIACHETTO, JACHET, JACOTIN , JAQUES-of GIACHES VAN MAyruA , was te Bei chew , bij Antwerpen , gebo­ren , maar woonde later eene geruime tijd te Mantua , en was vooral in zijne bloeitijd , van 1539-1561 , bij de Italianen zeer bemind. Volgens F e d e r m a n s Beschrijving der Nederlanders leefde hij nog in 1580 , maar was destijds zeer oud. Hij was een beroemd contrapuntist uit de school van 0 rl an dus Lassa s. B u rn e y vermeldt als zijn beroerndsce en voortreffelijkste well het in 15.61 te Venetie bij Antonio Gordano voor de tweede maal gedrukte » Primo , secon.do e terzo libro del Capriccio di Ja­chetto Berc/iem , con la musica da lui composta sopra le stan­ce del .Furioso, novamente stampati e dato in luce. Verder Motetti del Labirinto a 5 voc. , Venetie 1554. Een in den vorm van eene vijistemmige motette geschreven Epithalamium , vindt men in het eerste boek van de iWotetten van Cy pri a nu s de Bore; meer anderen ook in het beroemde week : Motetti triurn vocurn a pluribus auctoribus compositi etc. , Venet. 1543 in Motetti del Frutto Lib. I. ed. 2 , Venet. en ook reeds in Fior de Motetti, Venet. 1539. In de Bibliotheek te Munchen zijn ook nog goed bewaard Motetti a 4 voci , Venez. 1545. 4°. Missae a 6 voc. , Lutet. 1557. gr. fol. en 1/./ Missae a 5 voc. in manuscript on­der de groote verzameling Cod. 2. Zie Universal-Lexicon des Tonkunsts von G. Schilling, Stutt­gart 1815. BERC HEM (W ILLEN VAN) , geboren te Nijmegen , eerst Pastoor te Niel , in de Duffel , was vervolgens Kanunnik van de St. Stevens­kerk te Nijmegen , en tevens de eerste met name bekende geschied­schrijver van Gelderland. Hij stierf in het jaar 1566 en beeft ge­schreven : Compendium Chronicarum Gelriae e diversis , ut praesatur, , chronicis in longu?n protractis. Men vindt in deze Kronijk veel van hetgeen andere landen be­treft , inzonderheid gebeurtenissen in Vlaanderen , Holland en el­ders voorgevallen. Pon t a n u s heeft er dan ook vlijtig gebruik Nan gemaakt. Voorts schreef hij nog: Bistoria captivitatis Adolphi , Gelriae Ducis. Zie Slichtenhorst, Toon. des Lands van Gelder, bl. 38; Mr. C. W. Vonck, in de Voort ede, voor A. II u y ge n , Beschrijv. van Doesburg , bl. X1V—XVI ; Cha !mot, Biogr. Woordenb. BERCHEM (HENRI VAN), Ridder Beer van Berch e m , gebo­ren te Antwerpen , een zoon van Jan van Ber ch e m en van Jacqueline van 11 i n c k v o r s t, was nit cen aanzienlijk geslach t van Braband gesproten , en gehuwd met Margaretha van de Werve, insgelijks behoorendc tot een der edeiste geslachten van uat gewest. Hij bekleedde de Burgemeesterlijke waariligheid in zijne geboorteplaats en woonde als Afgevaardigde uit die stad, in 1577 , de Vergadering der Algemeene Staten te Brussel bij , waar hij de Unie teekende. Later schijnt hij zich zeer Katholijk en Spaansch te hebben gehouden. Hij had tot wapen een schild van zilver met drie Palen van keel. Zie Smallegange, Cronijk van Zeeland, D.I. bl. 720; de 30n.. ge, Unie van Brussel, bl. 51; van Groningen, Geschied. der Watergeuzen, bl. 147. BERCHEM (PETER VAN) , de vierde zoon van J a c ob van Be r­oll em en van Anna van 11 uyven, uit het zelfde geslacht als de voorgaande afstammende, was Kapitein in het leger van Graaf Lodew ij k van Nassa u. Hij vervoegde zich als zoodanig op de vloot van S o n o y en A b e l s en had deel aan de zegepraal op de schepen van den Spaanschen Admiraal Boshu iz en bevochten. Een der teekenaars van het verbond der Edelen zijnde, was hij ver­moedelijk de zelfde met dien B erch e m, welke door Alva wegens misdaad van gekwetste majesteit veroordeeld werd lijf en goed te hebben verbeurd. Misschien was hij ook wel die Kapitein B er­eh em , welke bij het verdedigen van Hulst tegen de Spanjaarden, in 1596 , sneuvelde. Peter van Berchem was twee males gehuwd geweest, eerst met Lijsbeth Resen en daarna met Anna van Lienden. Hij had bij zijne eerste vrouw drie kinderen: Maria van_ B e r­ch em, gehuwd met A driaan M an m ak er, Baljuw van Middel­burg en Eerste representerende den Adel in de Staten van Zeeland ; Jacob van Berchem, Hofmeester van Prins Maurits, en in 1629 een der Gecommitteerden van de Staten-Generaal in het leger voor 's Hertogenbosch , en Anna van Berchem. Zie Smallegange, Cronijk van Zeeland, D.I. b1.720; Te Wa­ter, Hist. van het Verb. der Edelen, St. I. bl. 260, St. III. bl. 439; van Groningen, Geschied. der Watergeuzen, bl. 142 en 143; Ge­schiedk. Aanteek. omtrent het beleg van 's Hertogenb. , bl. 109. BERCHEM (LAMBERTUS VAN) Of LAMBERTUS BERCIIEMIUS , geboren te Berchem , een godvreezend en geleerd man , is geweest Gym­nasiarch en Rector der Latijnsche scholen te 's Hertogenbosch. Hij overfeed in het begin der zeventiende eeuw , en heeft in 't licht gegeven : Leges Scliolue Sylvaeducensis , typis Turnhouti 1603. 8°. Enchiridion Praedicationum, Turnh. 16°. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb.; (A.. van Gils,) Kathol. Meyer. Aletnorieb., hi. 183. BERCHEM (NreotAis v Arc). Zie BERGHEM (NIcoLAAs vAri). BERCHEM (WEMBERICH VAN) Of VAN BERGHEM 00k wel als Wm. ma VAN PERCHER voorkomende, een verdiensteliik zeeheld, van wien helaas! te weinig bekend is, werd geboren te Doesburg in 1581 en nani dienst ter zee. In het begin zijner loophaan was hij meestal in Indie en bewees den laude door overwinningen , zoowel in het Oosten a!s in het Westen, en door het uitbreiden der aardrijkskundige kennis groote diensten. Na den dood van W i I I e m v an N a s s a u , Graaf van de Lek , in 1627, werd hij Vice-Admiraal van Holland en West-Friesland. Reeds het volgende jaar werd hij met Quas t en W i 1 lem Mel c k man tegen de Duinkerkers uitgezonden , die sedert het einde van het twaalfjarig bestand zeer vele koopvaar• ders hadden genomen In Augustus viel tusscheu de Spanjaarden en Nederlanders een hevige strijd voor, waarin de laatsten de overwinning behaalden. Misschien was het wel in dien slag dat B erc hem door twee schepen overmand , de lont in het kruid ge­stoken heeft , zoodat de drie schepen in de lucht sprongen, waarbij hij echter als door een wonderwerk ontsnapte. Het is wel te be­jammeren , dat wij van dit heldenfeit slechts kennis dragen, door een gedicht van den Deventer Predikant Arnold Mo on en (die hem echter verkeerdelijk Willem noemt) (1). Den 19 Jutij 1638 treffen wij hem weder met vijf Staatsche schepen voor Ostende aan , ten einde de Spaansche schepen te be­letten die haven uit te loopen. De Admiraal Maarten II arpen ts z. Tr om p , die voor Duinkerken had gelegen en niet van daar was geweken , voor hij door weder en wind daartoe genoodzaakt was , beschuldigde B er ch e in , op het einde van dat jaar, dat hij zonder stood zijnen post voor Oostende verlaten had , om binnen te loopen. Be r c h e m werd alzoo aangeschreven om zich te komen verantwoor­den ; doch onpasselijk zijnde , verschoonde hij zich van te 's Gra­venhage te komen ; tevens aanbiedende om zich door eenen Prokureur te doen regtvaardigen. *Onaangezien dat aanbod werd er krijgsraad over zijne zaak gehouden en hij van zijn onder-Admiraalschap ont­zet. of hij later weder in dienst gekomen zij , blijkt niet, maar hij mogt eenen hoogen ouderdom bereiken , daar hij den 30 Mei 1653 te Doesburg stied, waar hij in de St. Martens kerk naast zijne Iruisvrouw A n n a H u n t h u m e r begraven werd alwaar zijne graf­zerk nog aanwezig is. Zie Ai tzem a, Saken van Sleet en Oorl., D. II. b1,555 ; (J. v a n den Sande,) Het Leven van Fred. Hendr. Prins van Oranje, D. 11. bl. 193 en 197 ; N ij o f s , Bijdr. voor de Vadea.Geschied., D. VIII.-aflev. BERCHEM (JAKOB vAN), misschien wel een zoon van den voor­gaande , was Kapitein op het schip van den Admiraal de Ruy ter , toen deze in het jaar 1655 een togt naar de Middellandsche zee deed , om de zeeroovers in bedwang te houden , en onderscheidde zich daarbij. In het volgende jaar was hij weder Kapitein op 't Huis Tijdtverdrijf , een schip van 50 stukken , aan welks boord d e Ru y-t e r zich mede beyond toen deze onder den Luitenant Admiraal W a s-s e n a e r 0 b d a m naar de Zond stevende. Naauwelijks van daar terug­gekeerd werd de R u y t e r in November van dat zelfde jaar nogmaals (1) Moonens, Poezij, bl. 489. 'met een -eskader naar de Middellandsche zee gezonden , op welken togt va n B e r c h e m weder Kapitein was van het schip, waarop die Vlootvoogd zich beyond , en hij moet ook op dezen togt belangrijke diensten bewezen hebben. Toen in 1650 de Ruiter anderwerf met eene vloot ter hulp van de Deenen naar het Noorden werd gezon­ den, was Jakob van Berchem Bevelhebber van de Tromp , een schip van 40 stukken , bemand met 190 koppen , en hie!p onder anderen , met veel onverschrokkenheid , Nyberg beschieten , van dezen zegerijken togt mogt hij evenwel niet naar het vaderland terugkee­ ren , want den 12 Februarij 1660 bezweek hij aan eene ziekte , die destijds in de vloot heerschte. Zie G. Brandt, Leven van de Ruiter, , bl. 78, 85, 135, 194, 197 en 203. BERCHEMIUS (LAMBERTUS). Zie BERCHEM (LAMBERTUS VAN). BERCHMAKER (Lout.) of BERGMAKER , werd in 1455 Raad der stad Utrecht, en narn een groot deel aan de woelingen die destijds Utrecht beroerden. Reeds in het volgende jaar ontweek hij als aanhanger van David van B o u r g o n d i6, de stad en werd , ingedaagd en Diet verschenen zijnde , Dingsdags na Pinksteren op doodstraf daar­ uit gebannen. Ingevolge den zoen , welke den 17 September van dat jaar, tusschen David van Bourgondie en Gijsbrecht van Brederode, getroffen werd , bekwam hij weder vrijheid orn in de stad terug te komen , mits behoorlijk oirvede doende , welke oirvede hem echter in 1469 werd kwijtgescholden , terwijl hij se­ vens zijn burgerregt terug bekwam en hem vergund werd in zijn gilde te mogen medestemmen. In 1479 werd hij weder Raad, waartoe hij den 24 Februarij 1481 nogmaals buitenstijds gekozen werd in plaats van J a n Buitendijck, die toen uit de Regering gezet was. Toen in het jaar 1481 de stad Utrecht, op hare eigen kos­ ten , veel yolk in dienst nam , ten einde zich te verweren tegen Maximiliaan, Aartshertog van Clos ten r ij k , die Bisschop Da­ y i d te hulp trok , trad hij ook met eeuig voetvolk in soldij der stad. Doch wat daarvan het gevolg was of welke lotgeyallen hij vender had vindt men niet vermeld. Zie Burman, Utr. Jaarb. , D. II. bl. 289 312, 331 , D. 111. hi. 299, 469 en 516. BERCK (W .) komt voor op de lijst der verbonden Edelen , vermoedelijk wordt hier bedoeld WouTER BERCK , de oudste zoon van Hendrik Berck en Lucretia van Jeuckeren, die in het laatst der zestiende of in het begin der zeventiende eeuw overleed. Bit komt ons althans waarschijnlijker voor dan de gissingen door T e Water , in zijne Hist. van het Verb. der Edelen geopperd. Zijn geslacht had tot wapen een veld van goud met een berken­ blad van sinopel. Zie het . reeds genoemde werk St. If. N. 192 en 193 , St. III. W. 470 , alsmede B a len, Beschrijv. van Dordr., H. 939 en voig. BERCK (JoHAN), neer van G o i d s c It a 1 k oo r d, tot het zelf­de geslacht als de voorgaande behoorantle , oudste zoon van Matthijs Berck en van Wilhelmina Tak Huiberts­dochter, geboren te Dordrecht in 1565 , werd in 1591 Pensio­naris en Secretaris van zijne geboortestad. Vermaard geworden door kunde en trouw in staats- en stadsbestuur , had 14j een grout deed aan het bewind en werd tot de gewigtigste zaken geroepen. Zoo was hij ook tegenwoordig bij die belangrijke zainenkomst op 15 Maart 1602 , alwaar over de verhefting van Prins Maurits ge­handeld werd , aismede op die , welke den 21 Maart des volgenden jaars gehouden werd, over het al of niet verleenen van paspoort aan den Heer van Bassigny en aan Mr. Hendrik Schot , Pensionaris van Antwerpen , die namens de Spaansche Nederlanden zouden algezonden warden , » om iets te proponeren daer aen de » Nederlanden in 't gemeen , gelegen was." In 1607 werd hij , benevens Jakob van M a l d e r en , beklee­dende de plaats van eerste Edelen van Zeeland, a's Buitengewone Gezanten naar Engeland gezonden , om Koning Jacobus 1 te overtuigen van de noodzakelijkheid , dat deze Staat door het s!uiten an vrede of bestand , eenigen ademtocht erlangde. In 1610 vertrok hij nogmaals met Ell ert de Veer, Raad en Pensionaris van Amsterdam , Jonkheer Elias van Old en barn e-v eld, Raad en Pensionaris van Rotterdatn , en Albert Joachimi Afgevaardigde der Heeren Staten van Zeeland, in Gezantschap naar Engeland , om over eenige zaken , betreffende den Koophandel en de Visscherij te handelen , waarin de Gezanten gedeeltelijk slaag­den , naar genoegen te weeg brengende , dat bet verbod van de visscherij op de Engelsehe kusten geschorst werd. in 1618 werd hem een gezantschap naar Ilenemarken opgedra­gen , otn de gesch Wen over den Zondschen tol te regelen , en in 1622 ging hij naar Venetie, ten einde die Staat , welke achterlijk was om de Vereenigde Nederlanden , zoo als zij zich verbonden had , van tijd tot tijd met penningen te ondersteunen , aan te manen om hare verbindtenissen -na te leven. Ili,' was sevens beroemd door zijne Regtskunde , en tot Lid van den Hove van Holland benoemd. VVeinige dagen na zijne terugkomst uit Venetic overfeed hij den 17 Augustus 1627 , en is in de groote kerk te Dordrecht begra­ven. Twee malen was hij gehuwd geweest, eerst met Er k en raad van Berkenrode, daarna met Maria Buys er. Bij zijne "eer­ste vrouw verwekte hij twee zoons en twee docliters , en bij de tweeds eene dochter. Zie van Meteren, 1Vederl. Hist., D. IX. bI.435; D.X. bl. 340; de Groot, Nederl. list., bl. 541; Ai tzema, Saken van Staet en Oorl., D. I. bl. 97 en 651 ; Balen, Beschr. van Dordr., bi.'945; W a g en a a r, Vaderl. list., D. IX. bl 274, D. X. M. 307, D. XI. hi. 66; Naleez. op de Vaderl. Hist. van Wagenaar, D. I. bl. 317 — 3,24; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VI. bl. 471 en 472; Chalmot, Biogr. Woordenb.; ScheItema, Staat k, Nederi. BERCK (PomPEJus), een kleinzoon van den voorgaande en jongste zoon van Matthijs Berck en Alida de Roovere, geboren te Dordrecht , was in 1650 Acht , en 1656 Veertig en Schepen in zijne ge­boortestad, tot welken laatsten post hij in 1657, 1660 en 1661 nog­maals gekozen werd. In 1676 werd hij burgemeester aldaar , terwijI hij tevens Dijkgraaf van Mijns-Heerenland van Moerkerken , Goidschalks-Oord enz. , Hoogdijk-Heetnraad van den Alblasserwaard enz. , in 1672 Gecommitteerde in het Collegie ter Admiraliteit te Rotterdam, en meermalen geeommitteerde ter dagvaard op de vergadering van de Staten van Holland en Westfriesland was. VI de ver­schillen tusschen de Regering der stad Dordrecht en Prins W i 1- e m 111, hield P omp ej u § de zijde *an den Stadhouder. Dit verschil had zijnen oorsprong over het waken van eene nominatie an Achten ; om hiervan eenig begrip te geven , zal het niet on­dienstig zijn hier te herinneren dat voor de revolutie van 1795 de Vroedschap of Oadraad te Dordrecht uit 40 personen besiond , bij welken nog acht wierden gevoegd , die door den Stadhouder , uit een driedubbel getal het welke door de Gilden pleeg benoemd te worden , herkozen werdert , of om op zich zelven , of Iiever om ne­vens de 40 Raden, de Gemeente te verbeelden , voorslagen te doen ter verbetering der stad en te stemmen in de verkiezing van Bur­gemeesters. Zij droegen den naam van Goede luiden an Achten , en bragten zamen twaalf stemmen uit , otndat zij in oude tijden uit twaalf personen plagten te bestaan. De Gilden , die 32 in ge­tal waren , hadden in October 1684 , de gewone nominatie van 24 personen gedaan , die door de Regering den Prins waren toegezon­den , om er de Acitten uit te verkiezen ; dan zijne Hoogheid , door Pompejus Berck en Samuel Everwijn, Oud-Burgemees­ter,, bij geschrift verwittigd zijnde van de ongeregeldheden, die, hues oordeels , bij het doen der nominatie begaan was , dacht als Stadhouder het rent te hebben om tot onderzoek eene commis­sie uit het Hof van Holland naar Dordrecht te zenden , daar ech­ter de Regering dier stad volhield , moest de Commissie tot tweemalen toe onverrigter zake naar 's Graven . age terug keeren. Doch Prins WiHem zoo gemakkelijk zijne inzigten niet latende waren, wist , no ingenomen advijs van het Hof, het zoodanig te beleggen , dat, niettegenstaande de zaak voor de Staten was gebragt , er ten derden­malen eene commissie van Brie Raadsheeren en 's Hofs Griffier naar Dordrecht werd gezonden , en tegen den wil en het genoegen der Regering aan , het voorgenomen onderzoek deden , en het zoo­danig beleiden, dat de Stadhouder volkomen zijnen wil kreeg. Berck was gehuwd met Margaretha de Roovere, bij wie hij tien kinderen verwekte. Zie Balen, Besclrr. van Dordr., bi. 950; IVegotiations de Mr. le Comte d' Avaux, Torn. IV et V; Wagenaar, Vaderl. Hist, D. XV. 1)1. 259-270; Kok, Vaderl. Woordenb. D. VI. M. 473 ; Cirahnot, Biogr. liroordenh., D. II. hi. 342. BERCKEL (Pima Jonix vAN), zoon van E n g e 1 b e r t van B e r c k el, Burgemeester en Hoofdofficier van Amsterdam en Be­windhebber der Oostindische Compagnie aldaar , en van T h e o-d or a Petronella van Hogendorp, geboren te Amsterdam, in 1725; werd in 1761 Lid van de Vroedschap , era in 1781 Burgemeester te Rotterdam. Hij behoorde tot de Staatsgezinde Re­genten , en na de erkentenis van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika , als een onafhankelijk gemeenebest , beschouwde men hem, aangezien zijn naam oin de verdiensten van zijnen , hieronder volgenden , broeder reeds aldaar in achting was , als den geschikt­sten persooll tot Ambassadeur bij die Regering. Hij vertrok in 1783 derwaarts , ontmoette veel tegeaspoed op refs , doch werd met genoegen ontvangen. Veel goedkeuring erlangde in die tijd , zijne afscheidsrede bij de Staten-Generaal , en de aanspraak aan het Congres bij zijn eerste gehoor. Hij diende den Staat naar vermo­gen. Bij de omwenteling van 1787 van zijne regeringsposten ont­zet en door zijnen eigen zoon Pieter Fran co van Be rck el , onder den tad. van Resident, vervangen , bleef hij in Amerika , en stied aldaar te New-Ark bij New-York , den 27 October 1800. Hij was gehuwd aan Margaretha du Bois, bij wie 14 kin­deren naliet. Zijn portret komt voor in de Vaderl. fist. ten vervolge op Wagenaar, D. V. bl. 191. Zie voorts dat werk D. XIV, bl. 28-39; Sc he I t e m a , Staath. Nederl. BERCKEL (ENGELBERT FRANVIS VAN), een broeder van den voorgaande , geboren te Amsterdam den 8 October 1726, oefende zich in de grondbeginselen der letterkunde en talen aan de latijn­sche scholen van zijne vaderstad , en maakte daarin spoedig zoo­danige vorderingen , dat hij nog zeer jong naar de Hoogeschool van Utrecht vertrok , om zich aldaar verder in het beoefenen der fraaije letteren en wetenschappen te bekwamen. Ook studeerde hij met zoo veel ijver en noeste vlijt in de regtsgeleerdheid, dat hij met een uitstekenden roem , den 13 Augustus 1748 , tot Doctor in de beide regten werd gepromoveerd. Hierop verkoos hij 's Gra­venhage tot zijne woonplaats , ten einde aldaar voor de Hoven van Instructie de praktijk uit te oefenen. Het duurde ook niet lang , of van Ber ck el maakte als Advokaat veel opgang , beijverende zich ongemeen om zijne clienten wel te dienen , daarbij eene proefhoudende eerlijkheid in acht nemende. De snipperuren , die hem van zijne praktijk overschoten , besteedde hij met de uiterste naauwgezetheid , om zich verder , niet alleen in de regtsgeleerdheid, maar ook in de staatkunde te bekwamen , in welke beide vakken , men getuigd vindt , dat hij bijzonder uitmuntte. Hierdoor werd zijn naam zoo beroemd , dat de Regering van- Amsterdam hem in 1762 tot haren Pensionaris aanstelde. Deze zwaarwigtigen post , nam hij niet zonder onaangenaamheden en hindernissen waar, welke hij alle met mannenmoed is doorgeworsteld. Toen in het jaar 1778 de Noord-Arnerikaansche staten door Frankrijk voor een onafhankelijk gemeenebest waren verklaard en een ver­drag met dat rijk gesloten hadden, zochten deze nieuwe Republi­keinen ook deze gewesten door een verbond van vriendschap en koop­handel aan zich te verpligten. William Lee werd tot dien einde als hun gezant herwaarts gezonden , om daaromtrent voorslagen te doen. Hij deed daarvan opening aan den Amsterdarnschen koopman Jan de Neufville; deze gaf hiervan kennis aan Burgemeesteren dier stad , welke begrepen , dat het onmogelijk was , eenig voorstel ter vergadering van de Staten van Holland, tot het aanvangen van ei-genlijke onderhandelingen over dit stuk te doen, aangezien de Noord-Amerikanen , door Engeland , niettegenstaande de toeumalige onder­handelingen tot eene verzoening, voor geen onafhankelijk yolk erkend waren; zij hielden zich niet te min overtuigd , dat het, uit over­weging der dagelijks toenemende naijver,, ten aanzien van den handel en zeevaart dezer landen , hun onvermijdelijke pligt was , van de openingen door den Amerikaanschen Kommissaris gegeven , zoodanig een gebruik te waken , als de gesteldheid van zaken gehengde en in bun vermogen stood. HierEnede overeenkomstig, gelastte Burge­meesters hunnen oudsten Pensionaris van Berckel, om aan Lee te verklaren : » dat bijaldien de aangevangene onderhandelingen tus­» schen Engeland en Noord-Amerika , geen uitsluitende bedingen ten »nadeele van de Republijk zouden hebben , Burgemeesters als dan » van hunne zijde , zoodra de onafhankelijkheid van Noord-Amerika , » door Engeland erkend zou zijn , alles zouden aanwenden , wat in » hun vermogen was om het commercie-tractaat , zoo als hetzelve 3) dan ontworpen en goedgekeurd zoude zijn , bij de verdere Bond­» genoten tot vastheid te helpen brengen." Ook was door v a n Berck el, met kennis van Burgemeesteren , Jan de Neu fv ille te werk gesteld , om de handelingen met William Lee voort • te zetten, en met dezen een ontwerp van een commercie-tractaat op te stellen , hetwelk , zoodra de erkentenis van de onafhankelijkheid der Amerikaansche Staten door Engeland , daar zou zijn , tot een voorwerp van overweging der Staten van Holland , door de rege­ring van Amsterdam zou kunnen worden voorgesteld. Dan eene zeer onvoorziene gebeurtenis , deed dit geheim ten volgenden jare , aan den dag komen. Henry Laurens namelijk , gewezene Voorzitter van het Amerikaansche Congres , uit Amerika herwaards overstekende, werd door een Engelsch fregat genornen , en ofschoon hij een doos met papieren over boord had geworpen , werd deze, doordien zij niet zwaar genoeg gemaakt was om te zin-ken , door de Engelschen opgevischt , en "het was in deze doos dat men , onder meer andere papieren , ook de onderhandelingen van Jan de Neu fv ille met W i 1 l i am Lee vond. Dit veroorzaakte van Berckel vele onaangenaamheden; deftig was zijne verdedi-ging , den 4de Mei 1781 , bij de Staten van Holland ingediend. 23 llij bled in liet voile vertrouwen bij de Staatsgezinde partij en in de voornaamste ambten tot 1787 ; wanneer de veering van hem , nit alle posten van bewind , een deel uitmaakte der bekende satis­factie aan de echtgenoote van den Stadhouder , door de Pruissische wapenen bezorgd. Later leefde hij in stilte, verdedigde zijne eer, die zoo hij meende , eenigzins aangerand was , in de Memorien van Mr. J. Rendorp, bij een belangrijk geschrift , tot titel voerende : Missive van Mr. E. F. v an B e r c k el, Oud-Pensionaris der stad Amsterdam, aan den Heere N. N. , houdende antwoord op eenige gevraagde elucidatien, raakende den inhoud der Memo­rien van den Heer Mr. Joac him R end o rp , Marl. 1793, 8°. Hij stied in 1796 en was tweemalen gehuwd geweest , eerst aan Geertruid Roskam, daarna aan Jacoba Elisabeth Ver- Leek, Wed..van Mr. Maarten Wevering, Schepen en Raad van Amsterdam , en liet Beene kinderen na. Zijn karakter wordt zeer gunstig beschreven. Hoezeer partij ge­ kozen hebbende in de volkstwisten , werd hij geroemd wegens ge­ matigdheid; zijne wijsheid en mannelijke standvastigheid bleken it alles. Zijne afbeelding is te vinden in de raderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar, D. II. bl. 422. Zie voorts dat werk D. IV. bl. 65-72, D. V. hi. 65 en 66, D. VI. Li. 170, D. VII. H. 131, 219, 324, D. VIII, bi. 117, 134, 171. D. XI. W. 197-199, D. XIII. bi. 189, D. XIV. W. 77, 78, 178, D. X.V. bl. 104, D. XVII. 81, 171, '258-260; Bijvoegs. op het Vaderl. Woordenh. van J. Kok, D. 1. bl. 217-226; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. H. hl. 345-354; Scheltema, Staatk. Nedrel.; C. van der Aa, Geschied. van den Oorl., van 1793-1802, D. 1. bl. 94-97; van Kampen, Geschied. der Nederl., D. 11. H. 294; De zefde, Vaderl. Karakterk. , D. 11. bl. 686 en 687; Bilderdijk, Gesch. des Vaderl., D XIl, bl. 44 en volg. BERCKEL (TusoDoRus VICTOR VAN), geboren te 's Hertogen­bosch , den 21 April 1739 , stamde of van een zeer oud geslacht aldaar , dat echter, ten gevolge van plaats gehad hebbende staats­beroeringen, karig bedeeld was van tijdelijke middelen. Hij was con zoon van Theodorus Everardus van Berckel, goud­en zilversmid en kashouder te dier stede , en van Ca t h a r in a Back e r s. Zijn vader leidde hem in zijn vak op en wilde hem te­yens het teekenen laten leeren , en daar Gode fr idus van Amel s­fo or t , een ervaren teekenaar en kunstschilder , met eene dochter van hem gehuwd was , onderwees deze den jeugdigen van Be rc­k e 1 in de grondbeginselen der teekenkunst , doch de knaap toonde daarvoor,, ondanks alle vlijt , in den beginne zoo weinig vatbaar• heid , dat van Amels fo or t onderscheidene malen in ongeduld, tot zijne vrouw zeide, dat hij hem Been onderrigt meer zou willen geven , als hij haar broeder niet was, Eindelijk ontwaakte zijn sluimerend talent en zijne jeugdige proeven gaven hoop, dat hij 'een bekwaam meester in het schilderen zou worden , indien hij zich verder ontwikkelen kon. Doch de vader,, aan zijn eerste voorne­men getrouw , hield hem aan de werkbank en leerde hem de eer­ste grepen van het graveerstift. Na alzoo, in zijne geboorteplaats bijzonder groote vorderingen in het teekenen te hebben gemaakt , begaf hij zich naar Kleef, waar hij in het behandelen van het gra­veerijzer onderwezen werd door den bekwamen Johannes C h r i s­tiaan Mar m e, graveur van de toen nog te dier plaatse gevestigde Munt. Na in 1764 in het huwelijk te zijn getreden, begaf hij zich ter woon naar Rotterdam , waar hij zich vol ijver en met het beste gevolg op het graveren van medailles toelegde. Spoedig ver­spreidde zijn roem zich buitenslands , zoo dat hij in 1776 naar Brussel werd geroepen door Ilertog Karel van Lotharin gen, die , het medaillesnijden in Belgie op de zelfde hoogte willende hrengen als Hedlinger het in Duitschland gebragt had , zijne keus op van B e r c k el vestigde en hem als eerste graveur aan de Munt te Brussel plaatste. Weldra bespeurde men dat de Munt met goed gevolg aan hem was opgedragen. Tijdens den opstand der Belgen onder van der Noot, in 1790, bleef van Berck el te Brussel en vervaardigde voor de opstandelingen hunne verschillende mantstempels , die door fraaiheid van gravure uitmuntten. Na de demping van den opstand reisde van Be rc k e I naar Weenen , en wist het bij den Keizer zoo ver te brengen , dat hij in zijn ambt hersteld werd. In deze betrekking bleef hij werkzaam tot aan den inval der Franschen in Belgie, in 1792 , toen hij met zijn gezin eerst naar 's Hertogenbosch en kort daarop naar Xanten week. In 1794 naar Weenen vertrokken , werd hij als tweede graveur aan de keizerlijke munt aldaar geplaatst, en kreeg eindelijk een pen­sioen , dat weinig geevenredigd was aan zijne verdiensten. Ontmoe­digd , doordien hij zag dat zijne bekwaamheden zoo slecht beloond werden , keerde hij in 1803 naar zijne geboorteplaats terug , waar hij den 19den September 1808 overleed. Men heeft aan dezen kunstenaar 66 of 67 medailles te danken , waar­van een veertigtal met zijnen naain gemerkt zijn. Onder deze onder­scheidt zich bijzonder de groote medaille, die bij de Schilder-, Beeld­houw- en TeekenAcademien in de Oostenrijksche Nederlanden , tot prijs diende. De oudste is van 1761, een zoogenaamde stadhuispenning van 's Hertogenbosch , en de zeldzaamste die, welke de Patriotten van Utrecht in 1787, met het opschrift: ob rives servatos, lieten slaan. Ilitj was gehuwd met Maria Anna van Nouh uys, die hem drie zonen en vijf dochters schonk, alien ongehuwcl overleden. Zie Biogr. Univ. ; Immerzeel, Levens en iVerk. der Kunsts., P. 0. van der Ch ij s , Tijdsclzr. voor Algem. Munt- en Penning.-kunde , D. I. bl. 221-228 en 361, en vooral (H. Pa li e r,) Lijst van enkele en dubbele Stadhuisp. der stud 's Hertogenb., hi. 8-12. BERCKEL (PETRUS JOSENIUS vAN), een broeder van den voor­gaande , mede geboren te 's Hertogenbosch , vestigde zich in 1766 als Geneesheer in zijne geboorteplaats, waar hij weldra met het Nolste vertrouwen zijner stadgenooten vereerd werd. Naauwelijks werd Staats-Braband in 1794 door de Franschen bemagtigd , of Doctor van Berck el werd reeds in het volgende jaar tot lid der municipaliteit en later van het gemeentebestuur gekozen , in welke betrekking hij zijnen stadgenooten , in velerlei commission, groote diensten bewees. In 1808 door Koning L ode w ij k tot Burgemees­ter van 's Hertogenbosch benoemd, bekleedde hij dat ambt met alle eer en lof, tot aan de inlijving van het gewest zijner inwo­ning in Frankrijk. Van toen of leefde hij ambteloos en overleed den 20 Mei 1817, in den ouderdom van bijna 76 jaren. Zie (H. Pa li er,) Lijst van enicele en duhhele Stadhuisp. der stad 's Hertogenh., bl. 8. BERCKELAAR (Jovens), geboren te 's Hertogenbosch in de zestiende eeuw, en overleden in 1556, beeft geschreven en in het licht gezonden: Dictionarium Germanico-Latinum, cum diversis Orationum formulis , Antv. 1556. Instructionis brevis de Ratione sanctum Reformationis ge­neralis , u scriptura collecta, Colon. 1580, 8°. Zie Fopp ens, Bihl. Belg. p. 578; Sweertius, Ath. Belg. , p.398; Chalmot, Biogr. Woo;demb.; (A. van Gils,) Kath. Meyer. Memorieb. , bl. 181. BERCKENRODE (ConNEusz FLORISZ vAN), waarschijnlijk de oudste der zonen van Floris Balthasar en Dircktge Zijmoni van Over vest en geboren te Delft, hield zich, even als zijn vader, met het teekenen en meten van landkaarten op , zonder dat het evenwel blijkt, dat hij die zelf gegraveerd heeft. Wij vinden vermeld als door hem vervaardigd : Eene fraaije kaart van den l'sselstroom van Arnhem tot be­neden Deventer net een gedeelte van de Veluwe , waarin behal-ve vele, op die schaal nergens elders voorkomende details van de toenmalige Veluwe en Veluwezoom , de maar al te wel gelukte in-val vertoond werd van Graaf Hendrik van den Bergh, met eene Spaansche en Keyzersche krijgsmacht, mitsgaders Itaer quartieren, sc/iansen ende legerplaetsen, in den jare 1629. Eene kaart van het beleg van 's Hertogenbosch. Van 's mans werkzaamheden en verhlijfplaats weten wij echter niets dan alleen dat hij den 10den Februarij 1613 jongman zijnde en wonende in het Oost-Einde te Delft, gehuwd is met Catal in a A e l b r e c h t, jonge dochter, wonende aan de Verwersdijk aldaar. Waarom hij en zijn hier volgende broeder den naam van B er c-k e nr ode aannam, weet men niet op te sporen, misschien zijn zij wel eenige tijd in het gehucht Berkenrode, bij Haarlem, met der woon gevestigd geweest. Zie Mr. J. T. Bodel Nijetihuis, Over de Nederl. Laming. en Kaar­tengray. Floris Balthasar en zijne zonen, overgedrukt uit het In­stituut enz., 1845 n°. 4, bl. 25-27. BERCKENRODE (BALTHASAR FLOR1SZ VAN), de derde zoon van Floris Balthasar en Dircktge Zijnrons van Overvest, was mede een zeer bek*aam kaartengraveur , en erlangde van zijnen vader zijne opleiding , die hem at vroeg tot zijne tnedehulp gebruikte , zoo als uit diens kaarten van Delfland en Schieland blijkt , wiec aanvang reeds tot 1609 opklimt. Hij schijnt zijnen vader als ge­zworen Landmeter te zijn opgevolgd en zich in 1626 te Amster­dam te hebben nedergezet , doch in 1636 werd hij Landmeter van de Generaliteit en vestigde zich als zoodanig te 's Gravenhage. De rust des bestands deed hem na de dood van zijnen vader eerst de topographie ter hand nemen. Men vindt althans , tot twee malen toe geteekende kaarten , over bepaalde topographische punten , aan hem als Landmeter opgedragen ; punten beide in Delfland , dus in de nabijheid van zijne toenmalige woonplaats gelegen , namelijk eene kaart van het Noord-Nieuwland, zijnde het buitendijks gelegen land ten W. en N. W. van Maassluis , gecarteerd en gemeten in den jare 1618 , den 29 October bij Balthasar Flor is , ge­zworen Landmeter , welke kaart in kleuren en zeer uitvoerig getee­kend is , en eene geteekende Plattegrond van Vlaardingen en de omstreken door hem gerneten en geteekend in 1619 , een blad in folio , welk werk op groote schaal in kleuren en net bewerkt is. Voorts bestaan nog van zijne hand: eene groote kaart van geheel Holland en Westfriesland , onder den titel van Nova et accurata totius Hollandiae Westfrisiaeque topographia, descriptore Ba l-thaz aro Florentio h Berkenrode Batavo, zij is ver-vat op 11 klein folio-, 2 halve folio bladen en 4 strooken, waarop de titel voorkomt. Er bestaat van doze kaart , welke het eerst in 1620 bet licht zag , eene tweede uitgave van 1651 , en eene derde doch zonder jaar,, beide in 15 klein folio en 12 halve folio bladen. Plattegrond van Amsterdam, bevattende de teekening van idle de gebouwen in opstand voorgesteld , in 9 groot folio bladen , welke later door hem met een tiende vol toevoegsels en verbeteringen ver­meerderd werden. Kaartje van Amstelland. Caerte van Rotterdam, gezamenlijk bewerkt met den plaat­snijder E. S. Ha mers vel t. Kaart van het bisdom Utrecht , gegraveerd door E. S. II a­mersvelt, in folio. 't Graafschap van Holland, in folio , gegraveerd door S. R o­gler s. Het zelfde in langwerpig 4°. .Kaart van Rijnland en Amstelland. De zelfde in langwerpig 4°. Kaart van Del ./land en Schieland, een blad in folio. De zelfde in langwerpig 4°. Kaart van het eiland van Dordrecht, de Alblasser- en Grim­perwaart , het eiland van de Clundert, de landen van Vianen, Gorhum Leerdani 7 Altena en Heusden enz. , een blad in folio. De zelfde in langwerpig 4°. Kaart van het .Flertogdom Gelderland, gegraveerd door A. Gois, op een blad in folio. Schets van het beleg van 's Hertogenbosch in 1629 , in 6 bladen , behalve nog zes bladen tekst waarvan de fortification ech­ter door Theodorus Niels, de figuren door Adriaan van der Venne, en bet overige door S. S a v r i en onzen B e r c k e n-rod e gegraveerd zijn. Kaart van Westfriesland, in een blad folio. De zelfde in langwerpig 4°. Eene uitvoerige albeelding (de plane grond en opstand) van het prachtvol lustslot Hondsholredijk , onder den titel : Delineatio domus aug. celciss. Princ. Fred. Henrici , Nassov. , Princ. Araus. etc quae est Hondtholerdici. S. Hoochheyts Hoff tot Hontsholerdick. Kaart van het beleg van Breda in 1637. .Kaart van den zeeslag bij Duins in October 1639. Plan van het beleg voor 't Genniperhuis, in 1641 , op twee bladen in folio. Kaart van het beleg van Sas van Gent in 1644. Kaart van de Beemster, , in 6 groot folio bladen. Waarschijnlijk is ook van zijne hand de plaat voorstellende De wt-tocht des wants wuijt 't Huijs te Gennep op den negen en twintighsten July .dnno 1641, in 2 bladen. Berckenrode overleed in het najaar van 1645 of hij bij zijne weduwe A driana van Scha gen kinderen naliet , vindt men niet opgeteekend. Zie Mr. J. T. Bodel Nijenhuis, Over de Nederl. Landm. en Kaar. tengray. Floris Balthasar en zijne zonen, overgedrukt uit bet In.. stituut enz., 1845 n°. 4 , bl. 28-52. BERCKMANS (11E5DniK) , kunstschilder,, geboren te Klundert in 1629 , ontving eerst onderwijs van Philip W o u w e r m a n s, daarna van Thomas W i Ile b ror ts en eindelijk van Jacob Jo r­da en s. Hij had reeds vorderingen gemaakt in bet historiele vak , toen hij onderscheidene portretten schilderde die hem zoo wel glukte, dat hij bijna Beene andere schilderijen meer vervaardigde. Hij trad in dienst van Graaf Hend ri k van Nassau, Gouverneur van Hulst , die veel werk van hem maakte en tot wiens dood hij bijna niets anders dan voor hem arbeidde. Na 's Graven overlijden ves­tigde hij zich te Middelburg , waar hij schutterstukken zoo voor die stad als voor Vlissingen schilderde. Hij is omstreeks het jaar 1690 overleden. Onder eene menigte door B e rc kmans geschil­derde portretten van groote en aanzienlieike mannen , zijn ook die van de Admiraals de Ruyter, Jan Evertsen en Adriaan Ba n k e r t , welk laatste in 's Rijks Museum te Amsterdam berust. Zie: Houbraken, Sclioub. der Schild. D. I. b1. 158; Chalmot, Biogr. Woordenb. D. bl. 361; Biogr. Nation; I m m e r z e e 1, Le­vens en Werken der Kunsts. D. I. bl. 48; Aanw. der Schilderijen berustende op 's Rijks Museum to Anzst., bl. 9. BERCKRINGER (DANIEL) , een Paltzer van geboorte , doch die zich te Groningen in de Letteren had geoefend , was eerst onder­wijzer der kinderen van den Koning van Bohemen. In 1640 werd hem door aanbeveling van de Koningin van Bohemen het onder­wijs der Praktische Wijsbegeerte ., de Hoogeschool te Utrecht opgedragen , en in 1648 werd h tot Hoogleeraar der Welspre-kendheid aangesteld , terwiji hid dat ambt aanvaardde met eene ver­handeling over den lof der IP elspekendheid. (1) Hij overleed den 24 Julij 1667 en was gehuwd geweest met Maria van D ro n-g en , die hem reeds op het laatst van December 1648 in de dood was voorgegaan. Hij heeft , naar het schijnt , geene kinderen mar wel onderscheidene werken nagelaten , zoo als : Institutiones Oeconornicae didactico-problematicae, Traj. 1642. Oratio in obitum Jacobi Ravensbergii , 1650. Oratio in obitum Aemilii , 1660. Exercitationes Ethicae , Oeconomicae , Politicae , Traj. 1662. Dissertatio de Cornelis utrum sint signa, an causae , an utrumque, an neutrum Traj. 1665. Dissertatio de Quaternario Pythagorico , 1667. Ook schreef hij : Examen elernentorum Philosophicb rum de bono cive contra Hobbesium , hetwelk echter niet schijnt te zijn uitgegeven. Hij moet mede de Latijnsche her gehanteerd hebben. Zie Burman, Traj. erud., pag. 24 et 25. BERENDRECHT (JonAN vAN) of VAN BEERENDRECHT , SCI1011t te Leiden , deed in het geheim vele onroomschen waarschuwen tegen de lagen van den llertog van A 1 v a , toen deze in 1568 den toe-leg had gesmeed , om de Protestanten des nachts wick. Asschen-Woensdag , aan vele oorden tevens te verrassen , waartoe onderschei­dene gemagtigden waren afgezonden ; zoodat , door die waarschuwing van B e r en d r e c h t , alle die ongelukkigen te Leiden het gevaar ontkwamen. Zie B or , Nederl. Oorl., B. IV. hl. 230 (163), Brandt, Hist. der Reform., D. I. bl. 471 ; Wagenaar, Vaderl. list., D. VI. bl. 265 Chalmot, Biogr. Woordenb. BERENDREGHT (II.) behoorde hoogst waarschijnlijk tot het zelfde geslacht als de voorgaande. Hij wordt genoemd onder de Verbonden Edelen in 1566, gelijk zijn naam voorkomt op eene naamlijst van Frans van Mieris, bij Te Water, Verb. der Edelen , D. IV. bl. 39. Van zijne lotgevallen schijnt niets anders bekend te zijn. Zie Te Water, Verb. der Edelen, D. II. bl. 193, D. III. bl. 470, waar ook nog anderen van dien zelfden naam vermeld worden. BERENDS (HERDmK) ook wel Hendrik B e r e n d s Hulshof f, was een zoon van B e rend Hendrik s, die in de buurschap (1) Oratio de Laudibus eloquentiae Zenderen , onder Borne, leelde ; zich tijdens de Spaansche onlus­ten aldaar schuil hield; in 1626, toen Oldenzaal door Graaf E rns t Casimir was ingenomen , zich als Doopsgezinde openbaarde en de stamvader van het geslacht der Hulshoffs geweest is; welke naam ontleend is van het erf Hulshoff, halverwege Borne en Al­melo , dat Berend Hen drik s later gekocht heeft. H e n dr ik B e r e n d s was van zeer goede geestvermogens , zoodat hij het land­meten door eigen oefening leerde. Even als zijn vader Doopsge­zind zijnde , werd hij omstreeks 1690 tot Oudste bij de Oude Vla­mingen aangesteld. In die betrekking deed hij twee reizen naar Polen en Poolsch Pruissen , inzonderheid naar Dantzig, ten einde aldaar den Doop en het Avondmaal toe te dienen. Eene dier reizen deed hij in 1719, bij welke gelegenheid hij te Dantzig 31 aanko­melingen doopte; de verkiezing van twee Dienaars in het woord bestuurde ; zekere tegen eenen Broeder gerezene zwarigheid uit den weg als merle het Avondmaal en de Voetwasschig bedien­de. Na eene afwezigheid van 12 weken, kwam hij van deze reis, met zijnen broeder Arent B e r e n d s , terug. Van hem wordt getuigt , dat 111 een zeer ijverig en welsprekend man en een be­roemd Oudste onder de Doopsgezinde Oude Vlamingen is geweest. Hij overleed hoog bejaard, in 1745 , te Borne , werwaarts hij van Zenderen vertrokken was. Zie Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Gron., Overijssel en Oostfriesl., D. 1. bl. 18, 19., 111, 130, 143 en 156. BERENSTEYN (KonriEus.een Haarlemmer,, was een La-tijnsch dichter,, die eenige schriften nit het Spaansch in het Neder­duitsch en Latijn heeft overgezet. Hij overleed in zijne geboorte­stad in 1595. Zie C. de Koning, Tafereel der stud Haarlem, D. IV. bl. 17. BERG (JoHAN) of BERGII, een Regtsgeleerde, van deftigen huize, uit Naarden afkomstig , doch inwoner en Vaandrig der Burgerij to Amsterdam , woonde met acht rnatrozen , ten zijnen koste in 1672 aangeworven , op het schip de stad Utrecht , gevoerd door Kapitein J oh an Bont, tot het smaldeel van den Vice-Admiraal de Lie fde behoorende , den 7den Junij van dat jaar , den slag voor Soulsbaai tegen de Engelschen bij , en had het geluk ongedeerd thuiswaarts te keeren. Zie Brandt, Leven van de Ruiter, IA. 668; Montanus, Lev en van Willem den Derden, D. 1. b1.191; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XIV. bl. 24. BERG (FRANS JACOB ALEXANDER), geboren to 's Hertogenbosch. den 25 Julij 1755, een zoon van E rns t Willem Berg, Lui­tenant-Kolonel der Genie en Ingenieur-Directeur der Fortification , en van Agatha Agnes B age 1 aa r, stamde of van een adellijk geslacht in Lijfland , waar het reeds ten tijde van het bestuur der grootmeesters van de Duitsche orde gevestigd en onder nummer 23 van het adelsmatrikel van het hertogdom Lijfland opgenonaen was (1). Na eerst in mindere rangen gediend te hebben , werd Frans Jacob Alexander Berg op den 24sten Januarij 1790 benoemd tot Kapitein-Ingenieur effectief, en als zoodanig onder den Gouverneur Baron van Boetzela ar belast met de verdediging van de Willemstad tijdens het beleg in Maart 1793 , waarbij bij zijne bijzondere bekwaamheid en veel moed aan den dag legde. Nog in het zelfde jaar vertrok hij naar het leger in Vlaande­ren, om bij den Erfprins van Ora nj e als Adjudant dienst te doen. Reeds in Augustus sneuvelde hij in een gevecht tegen de Franschen bij Lincelles. Zijne afbeelding en silhouette vindt men achter de voorrede van het hier onder vermelde Het wapen van het geslacht Berg is van goud, met eenen vleu­gel van sabel , verzeld en chef van twee, en Pointe van eene Zes­puntige ster van zilver. Tot helmteeken eene vlugt a dextre van goud en a sinistre van sabel , tusschen welke twee sterren van het schild. Zie P. van Oldenborgh, Belegering en verdediging van de Willemstad in Maart 1793 M. 22 en volgende, uit familiepapieren aangevuld. BERG (OTTO WILLEM JOHAN) een broeder van den voorgaande, geboren te 's Hertogenbosch den 5 Maart 1752, vestigde zich, na zijne studien aan de hoogeschool te Utrecht volbragt te hebben , als Advokaat te Amsterdam , en was in 1781 een der medeoprig-ters van het raderlandsche fonds , tot aantnoediging van 's Lands Zeedienst , en later als ijverig Patriot in het bestuur van verschil­lende genootschappen en commissien, welke in die dagen tot op— bearing van den publieken geest moesten strekken. In 1786 was hij ontvanger en bestuurder van den Nationalen Onderstand , ter Bevordering van de gewigtigste Belangen des Nederlandschen Yolks, en in 1787 een van de burger geconstitueerden benoemd bij acte van qualificatie , doch sedert onttrok hij zich aan alle be­moeijingen met staatszaken, om zich onverdeeld te wijden aan de belangen van het bankiershuis Goll en C om p. , waarvan hij door zijn huwelijk met Johanna Catharina Goll van Franken­stein deelgenoot was geworden. Hij werd in 1814 benoemd tot een der Notabelen en later door aankoop eigenaar van de beer­lijkheden Dussen—Mulikerk en Middelburg, welke bij zijn overlij­den in 1825 op zijne beide zonen , uit zijne tweede. echtgenoote Jeanne A r e n d i n e Changuion, overgingen. Hij was een man van onbekrompene liefdadigheid begaafd met veel zin voor schoone (1) Verscbillende leden van dit geslacht hebben bij den inval van L ode w ij k XIV, in 1672, den Staat der Vereenigde Nederlanden met eere als krijgslieden gediend Van een hunner zijn verschillende afstam­melingen tot hooge militaire rangen opgeklommen , en in 1825 is dit gesiacht in den Nederlandsclien Adelstand kunsten , waarvan zijne verschillende verzamelingen de blijken opb leverden. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op W a genaar, D. M. bl. 344 , D. XI. bi. 321 , D. XVII. IA. 73 , uit de familiepapieren aangevuld. BERG (Jonkheer FRANS ERNST) van Middelburg, jongste zoon van den voorgaande, uit diens tweede huwelijk met Jeanne A r en dine Changuion, geboren te Amsterdam, den 8 Januarij 1803 , maakte zich de voordeelen eener beschaafdc en geletterde opvoeding, welke hem in ruime mate mogten te beurt vallen met ijver en het beste ge­volg ten nutte. Reeds vroeg muntte hij onder de kweekelingen der Doorluchtige school van zijne geboortestad uit, en gaf in het jaar 1822 eene schoone proeve van zijne vorderingen in de kennis der oude letteren en der regtsgeleerdheid , door de openbare verdedi­ging van zijne verhandeling over den regtsgeleerde naar het ge­voelen van Cicero. (1) Sedert leidde hij zich meer en meer op het volkenregt en de staatkundige geschiedenis , als de vakken zij­ner keuze, toe. Op den 2den December 1824, verkreeg hij aan de Utrechtsche Hoogeschool den welverdienden eeretitel van Doctor in de beide regten, na het verdedigen van zijne keurig bewerkte verhandeling over de Yerdragen van Bescherming uit de Ge­schiedenis , en het Staats- en P olkenregt opgehelderd. (2) De regtspraktijk, tot welker oefening hij zich eerlang in zij ne geboortestad nederzette, nam hij met ijver waar. Hij zocht daarin echter minder een middel van bestaan , dan eene ge­legenheid om zijne verkregene kundigheden ten algerneenen nutte aan te wenden. Doch tie zwakke staat zijner gezondheid ver­wijderde hem spoedig van de pleitzaal, waarin anders zijne scherpzinnigheid en regtskennis hem , buiten twijfel , op den duur eene eervolle plaats zouden verzekerd hebben. Zij belette hem echter niet , om zijne letteroefeningen ijverig voort te zetten , en in onderscheidene betrekkingen zoo veel nut te stichten , als in zijn ver­mogen was. Zoo moat de plaatselijke sehoolcommissie te Amsterdam , hem een geruiniie tijd achtereen , onder hare kundigste en werkzaarnste leden tellen. Ook decide hij de vruchten zijner geleerde nasporingen gaarne mede in de verschillende letterkundige genoolschappen , binnen die handelstad gevestigd. Twee der vele daar gehoudene verhandelingen , met name zijne Vergelijhing tusschen de Phe­nici&s en Hollanders , en zijn vertoog over den invloed der Vaderlandsche Geschiedenis op het Nederlandsche Staatsregt , zijn in het Magazijn voor Jfetenschappen , Kunsten en Lette­ren van den Hoogleeraar van Kampen , door den druk gemeen gemaakt, (3) en kunnen , nevens zijne beantwoording der vraag : in (1) Disputatio de Jurisconsulto e sententia Ciceronis. (2) Dissertatio inauguralis de Foederibus Patrocinii, ex Histo­ric et Jure Public() atque Gentium illustratis. (3) Zie dat lilagazijn, D. VII. hi. 349 en volg., D. X. 1.il. 247 en volg. hoe verre , volgens de jongste verdragen , de onzydige slag de waar dekt , in de Bzjdragen tot regtsgeleerdheid en wetgeving , van de lloogleeraren Mr. C. A. den Tex en Mr. J. van Hall geplaatst, (1) ten bewijze van zijne onafgebrokene werkzaamheid strekkcn. Daarvan gaf hij mede blijk in twee verhandelingen , welke door bet Provin­ciaal Utrechtsche genootschap van kunsten en wetenschappen ach­tereenvolgens met het goude eeremetaal bekroond werden. De eer­ste aan welke, in den jare 1827, de uitgeloofde eerepenning werd toegewezen , diende tot antwoord op de vraag , vorderende , eene opgave der redenen en omstandigheden , welke de afschaffing van de Kaapvaart doen wenschen ; vervolgens een onderzoek naar derzelver mogelijkheid en gepastheid ; en, deze betoogd zijnde, eene aanwijzing , op welhe wijze , onder welke voor­waarde en met tvelke bepalingen dat gewenschte doel zou kunnen bereikt worden. Het antwoord op deze belangrijke vraag, kwam in het jaar 1828 , onder den titel : Verliandeling over de afschaffing der Kaapvaart, te voorschijn. Niet minder roem behaalde Berg, door zijne beantwoording van eene andere vraag , later door het zelfde genootschap uitgeschreven: Welken invloed had het Hanzeeverbond op den voortgang; de vet.-&aging en de voorwerpen van den Nederlandschen handel? In tvelke betrekking stonden onze Koopsteden tot het Verbond , en ge-durende welken tijd? Zijn antwoord op deze veelomvattende vraag, in Maart 1843 naar verdienste met goud bekroond , en not in den loop van het zelfde jaar in het Licht gegeven, beveelt zich niet slechts door bondigheid en volledigheid van inhoud , rijkdom van geschiedkundige kennis en oordeelkundige behandeling des onder­werps maar ook door keurigheid en levendigheid van stijl en voor­dragt op het gunstigst aan, en is in alle opzigten geschikt om zijne letterkundige roem tot de laatste nakomelingschap over te brengen. Behalve de gezegde Verhandelingen bestaat er nog van zijne hand eene beoordeeling van A Digest of the Lands of the United States , including an abstract and the judicial decisions rela­ting to the constitutional and statutary sun. With notes ex­plicatory and historical, bij Thomas F. Gordon, Philadelphia 1827, in de meergenoemde Bijdragen tot Regtsgeleerdheid, welke mede van 's mans regtsgeleerde kennis de doorslaandste blijken draagt (2). Het schijnt dat Berg ook het voornemen had opgevat om zijne krachten aan bet schrijven van eene Algemeene Geschiedenis van Handel en Zeevaart te beproeven , doch zijne vroegtijdige dood belette hem dit plan ten uitvoer te brengen. Reeds sedert eenige jaren was zijne gezondheid aan het wan­ kelen.eene rein tot herstel daarvan , in het laatst van 1831 (1) Zie de gezegde Bijdragen, D. 11. b1. 247 en volz. (2) Zie die Bijdragen, D. V. bi. 249.-281. ondernomen , naar de zoeler luchtstreek van Italie en bijzonder zijn verblijf aldaar gedurende omtrent acht maanden, had tot verbete­ring veel bijgedragen; doch later verhieven zich de vroegere aan­vallen , en hij nam in OctOber 1833 het besluit, weder de reis derwaarts aan te nemen , om niet terug te keeren dan volmaakt hersteld; doch dit mogt hem niet gebeuren, want hij bezweek den 8 Januarij 1834 te Nizza, onder het geweld zijner kwaal. Bij liet bij zijne echtgenoote Margaretha Dede 1, kinderen achter. Zie Algem. Konst en Letterb., 1827 D. II. bl. 89, 90 en 137, 1828 if II. bl. 21, en 1833 D. II. hl. 77 en 78; Den Tex en va n Hall. Bijdr. tot Regtsgel. en Wetgev., D. VIII. M. 164-168, en vooral M. Si egenbeek, in de Handel. der Jaarl. Vergad. van de Maats. der Nederl. Letterk. te Leiden, gehouden den 19 van Zomer­maand 1834, bl. 33-39 , dien wij bier grootendeels gevolgd zijn. BERG (WILLEM Graaf VAN DEN). Zie BERGH (WILLEM Graaf VAN DEN). BERG (TIIE0D00R KORNELIS VAN DEN) or THEODORUS CORNELIUS Bums, een zeer geleerd man en Rector der Latijnsche school te Utrecht, waar hij ook geboren was, heeft geschreven: Prosopopoeia adflicti et corrupti Belgii. Traj. typis H e r m. Boreuloii. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist Woordenb.; v(a n) H (e usse n) en v (a n) R (1) ij n), Kirk. Hist. en Outh., D. II. H. 143, Burman, Trod. erud., p. 27; Kok, Fader& Woordenb., Chalmot, Biogr. Woordenb. BERG (JAN VAN DEN), Kunstschilder , geboren te Alkmaar in het midden der zestiende eeuw, was van der jeugd of aan tot de kunst geneigd , en werd , om daarin op vaste gronden onderwezen te worden , bij H e n d r i k G o 1 t z i u s besteld. Daar echter zijn vader een schoolmeester was en deze met der woon naar Braband vertrok, moest van den B erg een tijd lang als ondermeester, hem be-bulpzaam zijn en het penseel met de pen verwisselen. In zijne tusschentijd nam hij evenwel de penseeloefening naarstig waar, te meer doordien hij gelegenheid vond om met .P ieter Paulus R u b b e n s in kennis te geraken , die den ijver tot de kunst hoe Langer hoe meer in hem aanvuurde. J a n wist ook zoodanig de gunst van dezen roemrijken kunstenaar te winnen , dat deze hem tot Rentmeester en opzigter over zijne landgoederen aanstelde, waarom hij zich meest te IJperen moest ophouden, alwaar hij ook overleden is. Zie H o u bra ken, Schoub. der Nederl. Konsts. , D. II. bl. 15 en 16. van Hogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Kok, Vaderl.Woordenb. ; Chalmot, Biogr. Woordenb. BERG (MATTIJYS VAN DEN), Kunstschilder, een zoon van den voorgaande, geboren in het jaar 1615 te IJperen , leerde eerst de kunst bij zijnen vader, die gelegenheid vond om hem tevens het ondenqs van Pe trus Paulus R ub b ens te doen genieten; waar­van hij geen der geringste leerlingen werd. Mat t h y s had een vaste hand van teekenen, en was onophoudelijk bezig, zelf tot in zijn ouderdom , met naar het leven en de beste schilderijen die hem voorkwamen te teekenen. Hoch zijn vernuft door het gestadig na­volgen van anderen , als het ware stomp geworden , verstrekte tot een beletsel , om lets van eigen vinding te vervaardigen ; immers men vindt wel van hem een overvloed van kunstige namaaksels , maar zelden een stuk van eigen ordonnantie. Veel malen teekende hij het afbeeldsel van zijnen vader, in allerlei stand en kleeding, waarvan sommige teekeningen onder de kunstminnaars berusten: Hij werd den 1 Augustus 1646 broeder van het St. Lukas-gilde te Alkmaar, en overleed aldaar in 1687. Zie Ho ubraken, Schoub. der iVederl. Konsts., D. IL M. 15 en 16; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Ilist. lVoorderb. ; Kok, Fader& Woordenb. ; Chalmot, Biogr. Woor­denb. ; Biogr. Nation.; Immerzeet, Levens en IVerken der Kunsts. Biogr. Univers. BERG (IsAA VAN DEN) , die in het laatste gedeelte der zeven­tiende eeuw leefde, studeerde eerst in de Regten en werd tot mees­ter in die wetenschap bevorderd , doch diende daarna eenige jaren zijn vaderland , de Republiek der Vereenigde Nederlanden , als Ka­pitein. Met een ongemak aan voeten bezocht zijnde , geraakte hij buiten staat om langer dienst te kunnen doen, en begaf zich alzoo weder aan de beoefening der regtsgeleerdheid. Hij verzamel­de een groot aantat Consultation en Advijsen van voorname Neder­landsche Regtsgeleerden bijeen , en maakte die in 1692 door den druk gemeen , onder den titel van Nederlandsch Advijsboek , in 4 deelen in 4°, daar hij nog een vijfde bijvoegde, onder den naam van Kort Begrip. Bit werk hetwelk ongemeen getrokken werd, was echter om zoo te spreken bezaaid met drukfeilen, die het ge­noegzaam op elke bladzijde ontsierden. In 1705 gaf de schrijver een tweede druk daarvan in het lieht , die geheel verbeterd , van de veelvuldige drukfeilen gezuiverd , en met aanmerkelijke Advijsen is vermeerderd , en waarbij nog daarenboven achter ieder der 4 dee­len een uitvoerig register is geplaatst , tevens tot Kart Begrip van dit werk verstrekkende ; terwijt er, , nadat van den Berg reeds lang overleden was , in 1785 een derde druk van verscheen , na­dat Kornelis van der K op daarop in 1782 reeds een vervolg geleverd had , onder den titel van Nieuw Nederlandsch Advijs­boek of Vervolg op het Advijsboek van J. van den Berg, 's Gray. 1782, 2 deel. 4°. Zie van Abkoude, Naamr. van Nederd. Boeken, D. I. St. I en II; van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken ; C h a t­rn o t , Biogr. Woordenb. ; Biogr. Univ. BERG (Commis VAN DEN) geboren te Haarlem , den 9 Januarij 1699 , was een ijverig kunstnainnaar, die zelf de kunst beoefendei niet alleen teekende , maar ook etste hij , blijkens zijn eigen portret , door hem eens in 1759 en andermaal in 1764 geteekend en in het koper gebragt. Hij overleed in zijne geboorteplaats in 1775. Van den Berg legde zich bijzonder toe op de kennis van al­ es wat betrekking had tot de schilderkunst , zoo als blijkt uit de Aanteekeningen over de werken der Plaatsnijders, beginnende van de alleroudste tot de toenmalige , welke hij bij zijn overlijden in handschrift naliet. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., hl. 114 en 115. BERG (AHAZUERUS VAN DEN), geboren te Dordrecht den 20 Februarij 1733, werd den 15 April 1760 Proponent bij de Classis van Dordrecht. Beroepen te Bruchem-en-Kerkwijk , werd hij aldaar bevestigd den 14 Illaart 1762 en vertrok van daar in 1766 naar Barneveld. Terwijl hij ter laatstgemelde plaatse stond , werd hij in het jaar 1772 door de Ileeren Staten van Gelderland verkoren tot het helpen kiezen en vervaardigen van de nieuwe Psalwberijming ten openbaren ge­bruike der Hervormde kerken in ons Vaderland. Zijne roemwaar­dige pogingen in dit gewigtig werk deden 's mans bekwaamheden meer bekend worden , en de achting voor zijne ware verdiensten bij alle kundigen hooker rijzen. Het is niet onwaarschijnlijk , dat de destijds aan den dag gelegde kunde en werkzaamheid medegewerkt heb­ben , om hem bij de eerst volgende gelegenheid te doen beroepen tot Euangeliedienaar te Arnhem , zoo als zulks in 1776 plaats had. Ook weed de verdiende roem van uitnemende bekwaamheid oor­zaak , dat hem in 1780 het Hoogleeraarambt in de Godgeleerdheid aan de Geldersche Akademie te Harderwijk werd aangeboden , waarvoor hij echter heuschelijk bedankte. Zijne loffelijke bemoei­jingen ten tijde van de invoering der nieuwe Psalmberijming , bewoog de Staten van Gelderland om hem in 1803 te benoemen tot Lid der Comrnissie , belast met het verzamelen , uitkiezen en be­schaven van eenen bundel Euangeliscbe Gezangen , ten dienste der Hervormde gemeenten in ons Vaderland , onder welke ook eenige zijn , die door hem of oorspronkelijk gedicht, of van elders overge­nomen en op eene bevallige wijze vertaald zijn. Hij mogt echter de invoering van die Gezangen , welke den 18 Januarij 1807 plaats had , niet beleven , als zijnde reeds den 6 dier maand ten grave gedaald. Van den Berg bezat een rijken schat van kundigheden , met name in de kerkelijke en wereldlijke geschiedenissen , zoo algemeene als van ons Vaderland. Hij was een uitmuntend Prediker,, die in zijne leerredenen de regelen van eene gezonde uitlegkunde volgde. Ook was hij welsprekend , en het ontbrak hem nimmer aan eenen voor­ aad van gepaste woorden , om zijne gedachten duidelijk en krach­tig uit te drukken , en zijne volzinnen hadden eene behagelijke ronding. Van het bijzonder onderwijs in de Godsdienst maakte hij veel werk. Daarvan getuigen de leerboeken door hem ver­vaardigd , welke zoo zijn ingerigt , dat men tot dies tijd toe niets van dien aard bezat. In kleinere en grootere kerkelijke ver­gaderingen trok hij zich alles , wat tot de goede orde , de weering van ergernissen en de bevordering van stichting en godsvrucht be­hoorde , zeer ijverig aan. Bid alle gelegenheden gaf hij daarin doorslaande proeven van kennis , schranderheid en werkzaamheid. Ook bezat hij een zonderling vermogen om anderen tot datgene over te halen , hetwelk hij oorbaar vond , en om vervolgens ook te bewerken dat het beslotene onverwijld werd ten uitvoer gebragt. Dit zag men ook vooral in de buitengewone omstandigheden, waarin de Hervormde gemeenten hier te laude , in het laatst der vorige eeuw, geraakt waren; toen deze zoo zorgelijk en donker werden, dat de meeste opzieners der gemeenten neergeslagen en als rade­loos stonden , toen was hij de man , die moeds genoeg bezat , om deze zaak op zich te nemen. Met eenen vurigen ijver vatte hij den arbeid aan ; tegenstand van alle kanten stond hij door met een taai geduld ; zijn vernuft gaf hem allerlei maatregelen aan de hand; en met mond en pen beiden bragt hij het zoo verre , dat zij overal in werking kwamen. Diet alleen bepaalden zich zijne werkzaam­ beden tot de gemeenten van het gewest zijner inwoning, maar zij strekten zich zelfs tot die van ons geheele Vaderland nit. Aan zijne pogingen mag men het dan ook grootelijks dank weten , dat in die tijden groote onheilen van de Nederlandsche kerk werden af­geweerd. Als Nederduitsch Dichter verdient van den Berg mede hoo­gen lof. » Zijne dichtstukken zijn eenvoudig , schoon , natuurlijk, » vol gevoel , ademen reine godsvrucht en echte Christelijke deugd; zij spreken onmiddelijk tot het hart en dragen het kenmerk van » waar godsdienstig gevoel" (1). De volgende werden zien van hem het licht : Bijbelsche Historievragen , tot gebruik van Katechisatien en -Christelijke huisgezinnen , Arnh. 1778. kl. 8°, waarvan de eeri­envijftigste druk in 1848 te Arnhem het licht zag, terwijI er zelfs eene vertaling in de Fransclie taal van bestaat onder den titel van dlbrege de l' Histoire sainte , d l'usage des Enfans , Arnh. 1845 , kl. 8°. , en Ds. C. E. van K o e t s v e 1 d er nog in ooze dagen eene verkorting van bewerkte , onder den titel van : A. van den Berg, Biibelsche Historievra,9;en , tot gebruik van Katechisa-lien en Christelijke huisgezinnen , verkort , Arnh. 1845 , kl. 8°. Proeven van Geestelijke Oden en Liederen , Utr. 1779, 2 dn. kl. 8°. , tweede druk Utr. 1806. Leerreden over Ps. CIII , vs. 1-4 , Arnh. 1784. 8°. Korte vragen uit de Kerkelijke Historian , ten vervolge op de Bijbelsehe Historievragen , Arnh. 1784, kl. 8°. , van welke in 1841 te Arnhem een zesde , door II. II. D on k e r Curtius herziene , druk het licht zag. (1) Wit sen Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dichters, D. I. ht. 279. Levensberigt van J. F. Martinet, Amst. 1796. gr. 8°. Verdediging van de zaak der Hervorrnden , betrekkelijk de Kerkelijke en Armengoederen, door de Gedeputeerden van de Synode der. Hervorrnde gemeenten in Gelderland, Amst. 1797, van welk geschrift , ofschoon op naam van de gezamenlijke Gede­ puteerden van de Synode uitgegeven nogthans buiten twijfel nie­ mand dan van d en Berg de schrijver was. Uitbreiding van de Bijbelsche Ilistorievragen , Arnh. 1801. Id. 8°. , derde druk Arnh. 1835. Gedachten over Geestelijke Oden en Liederen, Utr. 1802. 8°. Vervolg op de Gedachten over Geestelijke Oden en Liede­ ren, Utr. 1803. Bovendien bezorgde hij , gezamenlijk met Johann es Fl ore n­ tius Martinet: Geschenk voor de Jeugd, Amst. 1781, 12 stukjes kl. 8°. met pl. Nieuw geschenk voor de Jeugd, Amst. 1792 , 6 stukjes 12°. met pl. Van den Berg was Lid van de Maatschappij der Nederland-. sae Letterkunde te Leiden en van eenige dichtgenootschappen. Zijne afbeelding is , door J. Ho u bra k en, naar de teekening van H. Pothoven, gegraveerd. Zijn stoffelijk oversehot rust in de Groote of St. Eusebiuskerk te Arnhem , onder eene grafzerk waarop te lezen staat : AHASUERUS VAN DEN BERG , geb. 20 Feb. 1733, gest. 6 Jan. 1807. Nu ken ik langer boei noch band Aan aarde en aardsche dingen , Daar boven is mijn vaderland Bij al de Hemellingen. Zie, behalve het aangehaalde werk , van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van 1Vederd. Boeken; (d e Jong,) Alphab. Hama. van Boe­ken ; (Brinkman,) Alphab. Nisaml. van Boeken. ; E. J. Post, Leer­rede ter Gedacht. van A. van den Berg, Arnh. 1807; J. W. te Water, Aansp. in de Jaarl. Algem. Verged. van de Maats. der 1Vederl. Letterk. te Leiden , den 7 van Hooins. 1807, bl. 20-24; C. van der A a , Geschied. van den Oorl., 1793-1802, D. V. bl. 220 ; van Kampen, Beknopte Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. lit. W. 252; Bouman, Geschied. der Geld. Hooges" D. II. bl. 359, 378 en 379. BERG (GUSBERTIIS JOHANNES VAN DEN) , geboren te Rotterdam den lsten November 1769, legde de gronden der teekenkunst bij den kundigen onderwijzer J. Z. de Prey, en bleef de be­oefening der kunst gedurende eenige tijd in doze zijne geboor­teplaats voortzetten. Vervolgens begat hij zich tot verdere oefe­ning naar Antwerpen , waar hij drie jaren verbleef, en wegens zij­nen ijver en zijne bekwaamheid in het teekenen naar pleister en naar het levend model zeer geprezen werd. Van daar ging hij naar Dusseldorp en Nanheirn ; in deze plaatsen Meld hij zich gedurende Brie en een half jaar op , en bestudeerde de kunststukken , welke toen in de heroemde Keurvorstelijke galerijen aldaar gevonden wer­ den ; hij kopieerde ondcrschcidene stukken van de voornaamste Neesters in zijn vak , zijnde het historiesehilderen , en daar Dussel­ dorp hem eencn schat van stukken door het overheerlijk penseel van zijnen stadgenoot , den beroemden van der Wei. f, aanhood , verquimde hij niet om daarvan gebruik te maken , ter uitbreiding van zijne kundigheden. Ook heeft hij in die galerijen onder an­ deren eenige fraaije kopijen , naar portretten door den grooten v a n isj k, vervaardigd. Niet minder dan te Antwerpen hood men daar zijne talenten hulde ; een gouden eerepenning wekte zijnen kunstijver nog meer op , en deed hem besluiten om ook ItaU te gaan bezoeken , doch , tot zijne gevoelige spijt , werd hij door onvoorziene omstandigheden belet , dat ontwerp ten uitvoer te brengen. flij keerde naar zijne geboorteplaats terug , kwam er in 1790 aan en vestigde er zich. Het Portretschilderen bestendiger werk en alzoo een beter be­staan opleverende dan het historische yak , koos v a n de n B erg het eerstgenoemde. In het zelfde jaar werd hem ook de post van Corrector bij het Rotterdamsche teekengenootschap opgedragen. Vervolgens gehuwd zijnde , wijdde hij zich meer en meer aan het geven van onderwijs in de teekenkunst , en , wegens zijne kunde en gesehiktheid , ontbrak het hem aan geene leerlingen. Boven­dien had hij veel te doen met schilderen van portretten , vooral in miniatuur,, zoowel om de juiste karaktermatige gelijkenis , als om de keurige uitvoering. Ook bestaan er van hem zeer fraaije portretten, eenvoudig doch kunstig, met zwart krijt en roodaard bewerkt. Door het geven van onderwijs en het portretteren had bij nu zoo vele bezigheden , dat hem weinig tijds voor het oefenen van andere vak­ken der kunst overbleef. Den post van Corrector bij het genielde teekengenootschap , bleef hij gedurende een aantal jaren op eene al­lezins loffelijke wijze waarnemen , tot aan zijn overlijden , lietwelk den 4 September 1817 plaats had. Van den Berg was niet alleen geacht om zijne kennis en ta­lenten als kunstenaar,, maar ook als menseh di oeg hij om zijn braaf en minzaam karakter, gevoegd bij een juist oordeel , de algemeene achting weg. Bij zijne echtgenoote, Ger trudis van Cla ver en , liet hij drie kinderen na , van welke zijn jongste zoon , Jacobus E verard us J os e p h u s van d en Berg, geboren te Rotterdam den 8sten No­vember 1802, mede een zeer verdienstelijk schilder,, en thans Eerste, Hoofdonderwijzer aan de stads Teeken-Akademie te 's Gravenhage is. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. II. M. 464-467; lnimerzeel, Levens en Werken der Kunsts., en vooral G. de Meijer, Bet edel karakter en kunst­verdiensten van G. J. van den Berg, Rult(rd. 1817. 24 BERG (JOHANNES RIIDOLPHIIS VAN DEN), zoon van Joh a n n e s Everardus van den Berg en Maria Elizabeth Court, geboren te Djocjocarta op Java , den 11 den October 1789 , werd bij Koninklijk besluit van 9 Februarij 1815 n°. 50 , benoemd tot Ambtenaar der derde klasse voor de dienst in Oost-Indio , en vertrok derwaarts den 24sten Maart 1816 met het schip Cornelia. In In-die aangekomen, werd hij door den Oud-Gouverneur Generaal S be r g, van wien hij een neef schijnt te zijn geweest , aanbevolen tot de betrekking van Resident van Saparoea , welke later opgehe­ven residentie bestond uit de eilanden Honimoa , Noesa-Laut en een gedeelte van de kust van Ceram. Naauwelijks beyond hij zich hier een jaar , of er barstte eenen opstand onder de In­dianen uit , welke , naar sommigen willen , zou ontstaan zijn door de smadelijke bejegening, die de ongelukkige en onvoorzig­tige Resident een der lndianen, A n tho n ij R h e bok, had doen ondergaan , terwijl anderen dien aan de ophitsing der Engelschen toeschrijven. Hoe dit zij , bij den aanvang van den opstand , den 17 Mei 1817 , bonden de muitelingen van den B erg aan eenen der palen , waarin de klok van het kasteel hing; een inlandsch schoolmeester trad voor , sprak een kort gebed uit en de rampza­lige werd met kogels doorhoord. Zijne echtgenoote , J o h a n n a C h r is t i n a U m b gro v e, omringd van hare drie schuldelooze kin­deren , J o ha n Lubb ert van den Berg, geboren den 3den Fe­bruarij 1812, Johannes Gerardus van den Berg, geboren den Eden December 1813, en Johannes Rudolf van den B erg, geboren den 23sten Augustus 1815 , en bewusteloos van het ijsselijk lot dat haar boven het hoofd hangt, hoort eensklaps geweerschoten vallen , en verneemt alleen , van alles verlaten , wet-- dra een woest getier van buiten , ziet eene bende woedende bar­baren , met bebloede klewangs of hakmessen gewapend , het ver­trek binnen dringen. Deze slepen de ongelukkige , met haar van angst gillend kroost , naar het kasteel. Het eerste hartverscheurend voorwerp , dat haar treft, is haar echtgenoot, zielloos in het blood badende voor hare voeten. De bloeddorstige Indianen dringen de weerlooze slagtoffers in het zelfde vertrek , waaruit haar echtvriend ter slagtbank gevoerd werd , en gunnen haar geen tijd om de over­maat harer ellende te overzien. Hare teedere lievelingen worden voor hare oogen , onder het uitbraken der verfoeijelijkste verwen­schingen , aan stukken gehouwen. Van wanhoop verwilderd , stort de rampzalige zinneloos ter neder; als tijgers scheuren zij de hoog zwangere vrouw het ligchaam open, en brengen haar onder de vreeselijkste folteringen ter dood. Het oudste zoontje van de alzoo wreedaardig omgebragte echtelingen , had zich , afschoon zijn reg-ter oor door midden gekapt was en hij eene zware houw over het hoofd bekomen had, echter, gedurende deze ijzingwekkende gebeurte nis , door eene ingave der Goddelijke Voorzienigheid, stil gehouden. Toen de moordenaars naar elders gegaan waren, had de nieuwsgierig­heid eenige der eilanders naar dit moordtooneel gelokt. Het kind bemerkende, dat alles doodstil om hem heen geworden was , ligtte het bebloede hoofdje op, en zeide in het Maleiseh tegen eene vrouw goewa belom mad (ik Len nog niet dood). Deze door een diep medelijden voor het weerlooze deerlijk gewonde kindje ge­troffen , riep harm man , die bet opperhoofd der muitelingen ver­zocht , orn het te mogen behouden. De eerste woede der In­dianan was nu bekoeld , en met de woorden : tra perdoeli ambit itoe bald poetilt (het kan niet sehelen , neern dat witte varken) gar hij het weesje aan de goedhartige Indianen , die dadelijk de kwetsuren verbonden en het met zich in het woud namen. Naau­welijks was de Kommandant van het schip Evertsen , de Kolonel en Kapitein ter zee Quirijn Maurits Rudolph Ver Buell , toen hij in November van dat zelfde jaar, na Haroeka weder be­dwongen te hebben , zich als Bevelhebber der Baal van Saparoea te dier plaatse beyond , nit eenen naar boord van dat schip ge­zwornmen slaaf van het aanzijn van dat kind onderrigt , of hij moedigde eenige Arnboinesche burgers , die zich bij ooze legermagt bevonden, aan, orn alles te beproeven , ten einde het kindje op to sporen , hetwelk hun dan ook gelukte, zoodat bet op bet bivouac van Tiouw aan dien Kolonel werd uitgeleverd, die het bij zijne aankomst te Soerabaja , in Naafi des volgenden jaars , aan 's kind-. jes daar wonende bloedverwanten overgar. Zie Ver.Herinn. van eene Reis naar Oost-indien, D. I. 124-126, 239, D. II. LI. 56 en 57, tilt medegedeelde berigten aangevuld. BERGAIGNE (HENDRIK VAN) woonde als Ritmeester het beleg van 's Hertogenbosch in 1629 bij , en wordt wegens zijn destijds gehouden gedrag onderseheidene malen met id vermeld. Na het innemen dier vesting werd hij tot Hoogschout der stad aangesteld, welke waardigheid bij bekleed heeft tot zijne dood , den 6 October 1666. Zie Bor, Beschrijv. van 's Hertogenbosch, hi. 361; Gesehiedk. Arent. omirent Frederik Hendrik, bl. 9L BERG.AIGNE (JosEPu VAN), een Italiaan van oorsprong, maar te Breda geboren , was de zevende en Iaatste Bisschop van 's Herto­genbosch. Nog een jongeling zijnde begaf hij zich in de orde der Minderbroeders , daar hij welhaast blijken gaf van zijn verstand en zijne bekwaamheden. Door zijne Opperhoofden naar Spanje ge­zonden om zich in de Godgeleerdheid en heilige wetenschappen te oefenen , maakte hij zulke vorderingen dat hij , na tot Doctor in de Godgeleerdheid en Wijsbegeerti te zijn bevorderd, onderschei­dene jaren aan de Akademien van Keulen en Mentz in het open­baar onderwijs gaf, en het opzigt over de kloosters zijner orde had. In bet jaar 1616 werd hij door de Vaders van zijne orde , in het Provinciaal Kapittel vergaderd , aangesteld tot Minister Provin­ciaal over de kloosters aan den Rijnkant gelegen , en twee ja­ren daarna in het Generaal Kapittel , te Salamanca in Spanje gehouden , met algemeene stemmen aangesteld tot Diffinitor en Commissaris-Generaal in Duitschland en Vlaanderen. In deze he­dieningen behaalde hij veel lof, zoo als ook in de groote zaken en Gezantschappen in welke hij door den Keizer, de Koning van Spanje en andere Vorsten gebruikt werd. Hij was het huis van Oostenrijk zeer toegedaan , en daar hij bijzonder gezien was bij de Grooten en Vorsten van het Duitsche Rijk , bragt hij in 1636 veel toe tot de verkiezing van den Roomsch Koning F e r d i n a n d. Wegens zijne verdiensten werd hij in het jaar 1638 tot Bisschop van 's Hertogenbosch benoemd , door Paus Ur banns VIII bevestigd en op den 27 October 1641 in de kerken der Minder­broeders en Recollecten ingewijd door den Aartsbisschop van Meche­len , Jacob B o o n e n , ten overstaan van de Bisschoppen van Gent en van:Antwerpen, Antonius Triest en Gaspar Netnius, suffraganen van den Bisschop dier Provincie. Daar echter de stad 's Hertogenbosch van Meer en openbare Gods­dienst veranderd was , kon hij aldaar als Bisschop geen verbliji hou­den , noch de inkomsten daarvan , welke door de Hollanders in de gemeene kas gebragt waren , genieten. Daarom trok hij jaarlijks een aanzienlijk pensioen uit de Abdij van Tongerloo , welke voor­heen met het bisdom van 's Hertogenbosch vereenigd was. Einde­lijk werd hij , ofschoon Bisschop van 's Hertogenbosch bliivende , aangesteld tot den achtsten Aartsbisschop en Hertog van Kamerijk in het jaar 1645, maar eer hij zijn intrede in die stad deed, werd hij door den Spaanschen Koning Philip IV; wiens geheirne raad hij was, verkozen tot zijnen Plenipotentaris op den vredehandel te Munster , om een einde te makes aan den oorlog en de ver­schillen , welke tachtig jaren lang tusschen Spanje en Holland ge­duurd hadden. Terwijl hij tot dat groote werk zijn uiterste vermogen aanwendde , stierf hij , eer de vrede gesloten was , den. 12 October 1647, en werd te Munster in de kerk der Vade­ren Minderbroeders begraven. Doch zijn lijk werd in 1663 naar Antwerpen overgebragt , en aldaar begraven in het koor der Paters Minoriten. Zijne zinspreuk -was: Fortiter et mansuete (Dapper en zacht­moedig). Zie Oudheden en Gestichten van 's Hertogenbosch, bl. 243-255; (A. van Gils.) Kath. Meyer. Memorieb. , bl. 93 ; Algem. Konst- en Letterb. voor 1846 D. 1. hi. 355. BERGCHEM (NIc0LAAs vAN). Zie BERGHEN (NICOLAAS VAN). BERGE (RuTan TEN) , gehoren te Bentheim , was in 1672 sta. dent te Groningen , en werd toen Luitenant bij het Studentenkorps , dat 150 man sterk , gedurende het beleg van die stad in 1672 , de wapens opvatte , en de grootste diensten bewees. Aan de kloekmoe­digheid dier jongelingen toch was de bescherming van den walgang opgedragen , en ofschoon deze bijzonder voor de vijandeltike aanval­len bloot lag, werd hij met eene onverzaagde dapperheid door hen verdedigd, zoodat men ze meermalen op de borstwering brandende fakkels zag planters , ten einde beter uitzigt op de vijandelijke wer­ken te hebben , die zij dan ook dikwijls met voile lagen uit hun geschut begroetten. Nadat de vijand geweken was werd ieder van die heldhaftige lYluzenzonen namens de Curatoren der Hoogeschool eenen zilveren gedenkpenning geschonken. Ru t g e r Ten Berge schijnt na zijne promotie ons land te hebben verlaten. Men treft hem ten minste later nergens meer aan. Ook schijnt hij niet be­hoord te hebben tot het Groninger geslacht Ten Berg e. Zie Valkenier, 't Verwerd Europa, D. I. bl. 783; Montanus, Leven van Willem 111, D. I. bl. 286; van Loon, Nederl.Historip., D. Ill. bl. 101; Chalrnot, Biogr. Woordenb. BERGE (Mr. TAluato ADRIAAN TEN), geboren den 25 Februarij 1756 te Bergen op Zoom, was gesproten uit een oud Groningsch geslacht wier leden dikwijls deel aan de stedelijke regering hadden. Zijn vader was T am mo Jacob T en Berge, in krijgsdienst van den Staat. Zijne moeder , uit een Zeeuwsch geslacht , was J oh anna E I iza bet h de Br au w. Deze laatste vroegtijdig door den dood verloren hebbende , ontving hij zijne opvoeding ten huize van zij­nen oom , den ervaren regtsgeleerde , Rudolph Helprich E s­soniu s. Met vlijt en ijver legde hij zich daar op het beoefenen der oude talen toe, zoodat hij reeds op zijn twaalfde jaar tot de akademische lessen kon worden toegelaten. Hij hoorde de Hoog­leeraren 0 ffe rhaus over de Geschiedenis , Brugmans over de Wis- en Natuurkunde, W i d d e r over de Logica , Brugmans en Le Sage ten B r o e k over de Bovennatuurkunde , van der M a r c k en Schroeder over het Natuurregt , Schroeder over het Romeinsche Regt , Camper over de Geregtelijke Geneeskun­de , en Chevalier over de Godgeleerdheid. Na eene welbestede tijd aan de Hoogeschool te Groningen, werd hij in het jaar 1775 , na het verdedigen eener verhandeling over de stilzwijgende voorwaarden (1) , tot Doctor in de beide Reg-ten bevorderd. Als Advocaat met roem de praktijk beoefenende , werd hij spoedig onder de bekwaamste Regtsgeleerden gerekend. Men benoemde hem dan ook weldra tot Regter te Lellens , en ver­koos hem vervolgens tot lid van de gezworene gemeente der stad Groningen. In 1795 werd hem de vereerende betrekking van lid. der Nationale Vergadering opgedragen , in welken , voor hem nieu­wen, werkkring, hij zich door zijnen ijver en zijne groote kundig­heden , vooral met opzigt tot de financien van ouzen Staat eenen grooten naam verwierf; terwijl hij in onderscheidene Commissien henoemd werd. Doch hij zag zich genoodzaakt den 2 Januarij 1798 voor die waardigheid te bedanken, daar hij behoorde tot die tien mannen, welke liever deze betrekking wilden vaarwel zeggen , dan tegen hunne goede trouw den gevorderden eed afleggen. (1) Dissertatio inaugurals de conditionihus tacitis. Gron. 1775. In de stad zijner inwoning werd hij nu tot lid der Municipali­teit verkozen , in welke betrekking zijne buitengewone kennis en bekwaamheid hem aldra deden ondersclieiden. Men henoemde hem tot een der vijf mannen , aan welke de vervaardiging van eene nieuwe wet voor het bestuur der provincie werd opgedragen. In 1802 benoemd tot Procureur-Generaal bij bet hot van Gro­ningen , verwisselde hij deze betrekking na verloop van 3 jaren , met die van lid van genoemd hof; sedert de Fransche regering tot lid der Begtbank te Groningen aangesteld , vervulde hij dit ambt tot aan 1821 , toen hij tot President dier Regtbank werd verkozen , welke betrekking hij tot aan zijne dood, den 22 October 1830 met lo f heeft waargenornen. In 1792 was hij in den echt getreden met Anna Maria Geertruida van Swinderen, weduwe van Hen­drik Jan Upmejer, welke vrouw hem overleefde met drie kin­ deren uit dit huwelijk , en eene voordochter uit Karen eersten echt. Ten Be rg e was een scherpzinnig en bekwaam Reg-tsgeleerde, terwijt hij ook in zijnen staatkundigen loopbaan zich door zijne be­ kwaamheden eenen grooten naam heeft verworven. Geen wonder dus dat hem in het jaar 1815 de vereerende onderscheiding te beurt viel om tot Lid der Curatoren van de Akademie te Gro­ ningen te worden aanqesteld , terwijl de Koning in bet jaar 1825 zijne borst versierde met het kruis van de Orde van den Ne­ derlandschen Leeuw. Ook in de geschiedenis en oudheid van de Provincie Groningen had zich Ten Berge vele kundigheden ver­ worven. Als een ijverir Lid van het te Groningen gevestigd ge­ nootschap : pro excolendo jure patrio, gaf hij in de vergaderingen van die vereeniging vele blijken van zijne beoefening der oude wetten. Na zijne dood werd in de werken van dat genootschap opgenomen en gedrukt (D. VI. bl. 123 en volg.) zijne met zorg en veel kennis bewerkte verhandeling Over de onkosten-bepalende wetten van ons Vade•land, bijzonderlijk over die der stad Groningen. In de Annales der Groninger Hoogeschool 1816­ 1817 is ook van hem in de Nederduitsche taal eene toespraak bij de vernieuwde inwijding dier geleerde inrigting , na de invoering van de wet op het hooger onderwijs van 2 Augustus 1816. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op W a ge n a a r, D. XXXIV bl. 402 en 413 , D. XXXV. bl. 37, 336 en 374, D. MAY. b1.150; Petri H en- driksz, Oratio de its quae ipso Rectore Magnifico Academiae Groninganae laeta ac tristia acciderunt. Annales Acadern. Gron. 1830-1831. BERGE (PIETER VAN DEN) of VAN DEN BERGIIE was een Hollandsch Teekenaar,, Plaatsnijder en Zwartekunstgraveerder, die in het laatst der zeventiende eeuw te Amsterdam woonde, en zich reeds op ze­keren leeftijd tijdelijk naar Hamburg en later ook naar Parijs be-gat', waar hij zich de Berge noemde. In Amsterdam , waar hij ook den hoekhandel dyed, werkte hij van 1696-1727. Hij bragt onderscheidene geschiedkundige en zinnebeeldige on­derwerpen in het lope., zoo naar zijne eigene ordonnantien als voor­namelijk naar de werken van den beroemden Gerard La iress e. Men vindt van hem eenige prenten in de Tooneelstukken van Hendri k van Halma el, welke onder de zinspreuk : Purgat et Ornat van 1699-1714 te Amsterdam in 4 deelen in 4° het licht zagen. Zijn voornaamste werk was echter een stel platen voor een te Amsterdam uitgegeven folio prentwerk, getiteld : Theatrum spaniae, bevattende gezigten van steden, paleizen era. in Spanje. Hij sneed ook portretten. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D, I. bl. 287 en 288; Immerzeel, Levens en lVerk. der Kunsts. , D. I, bl. 46, nit particuliere berigteii aangevuld. BERGEN (ADRIAAN en WILLEM VAN). Zie BERGUES (ADRIAAN VAN) en BERGUES (WILLEM vAN). BERGEN (JAN Heer VAN). Zie GLIMES (JAN VAN). BERGEN (CORNELIS VAN) , Heer van Zevenbergen, was een der Legerhoofden van Maximili aa n van Oostenr ij k, door wien hij , in 1488 , met zijnen broeder Jan van Bergen , met onder­stand naar Mechelen gezonden werd , om die stad en F i 1 i p s , den zoon van Maximiliaan, die er zijn verblijf had, te beschermen , welke last door die gebroeders niet alleen naauwkeurig werd nage­komen , maar zij namen zelfs Vilvoorden in en versterk ten het , ter­wijl door gedurige uitvallen de stad Brussel en harm omtrek in gestadige onrust hielden. In 1491 stondCornelis van Bergen Engelbert van N as­s au bij in het belegeren van Sluis , door met J o r i s , Heer v a n 1J s s e Is t e i n , die stad met een goed getal schepen van de water­kant te bezetten. Voor deze en andere diensten werd hij door Maximiliaan in 1501 tot Ridder van het Gulden Vlies verheven. Doch niet alleen in het veld, maar ook in den Raad stond hij zij­nen meester ten dienste , want nog in het zelfde jaar voerde hij -uit diens naam het woord tegen de Friezen en Groningers , die naar Brussel gekomen waren om eenige bezwaren aan dien Vorst voor te dragen , en in het volgende jaar was hij een der gemagtigden des Keizers , die te Antwerpen een verbond van koophandel met Engeland sloten. Later, in 1504, treffen wij hem weder onder de Veldoversten van M a x i m i l i a a n aan , die de Maas overtrokken en de Gelderschen eenige sloten ontweldigden. Een andere Cornelis van Bergen, misschien wel een zoon van hem , werd door den Keizer tot Coadjutor van E r a r d van der Marck, Bisschop van Luik , aangesteld , doch later zelr tot den Bisschoppelijken stoel verheven , zag hij zich in 1594 genood­zaakt door zwakheid den mijter of te leggen. Zie van Mieris, Mist. der Nederl. Vorsten, D. I. N. 235, 335— 343 en 358, D. III. Ili. 3 en 38 ; Chalmoi, Biogr. Woordenb, D. II. W. 332 en 333. BERGEN (AnRIAAtt JANSZ. vAN), een turfschipper van de Lear , bij Breda , heck in den oorlog tegen Spanje menig blijk van ver­knochtheid aan de goede zaak gegeven. Zoo hielp hij in 1573 eenen aanslag op Geertruidenberg grootelijks bevorderen. Alaar in­zonderheid heeft hij zich verdienstelijk gemaakt bij het Vaderland , door krachtdadig inede te werken tot de verrassing van Breda in 1590. llij toch , die gewoon was der bezetting van het kasteel turf en Bout aan te voeren , had reeds voor lang bij zich zelven eenen aanslag gesmeed , om door middel van zijn schip de stad Breda van het Spaansche juk te verlossen. Te dien einde sprak hij eerst met Filips, Graaf van Nassau, aan wien hij zijn voornemen te kennen gaf. Deze nam genoegen in den voorslag en raadpleegde daarover met Prins Maurits, die den aanslag niet ondoenlijk doch zeer • hagchelijk vond , en wilde dat er deswegen nader zou gehan­deld worden met Karel v a n Heraugier, een bekwaam en dap­per krijgsman. Na rijp overleg en ingewonnen advies van 's Lands Advokaat Johan van Oldenbarneveld, besloot Heraugier het stuk , onder inwachting van Gods hulp , uit te voeren. Middelerwij I had schipper van Bergen, wien de Spaansche bezetting, van zijn bedrijf niets kwaads vermoedende , ten harm eigen behoove vrijg-eleide gal, aan de Leur,, in het 'mina van zijn schip eene bekwatne zoldering doen maken , waaronder omtrent 70 man konden verborgen Jigger, en over doze zoldering had hij de turf zeer digt en in goede orde doen opstapelen. Nadat nu het schip naar behooren geladen was en de rnanschap zich onder de zol­dering beyond , werd de togt ondernomen , die in den beginne zeer bezwaarlijk ging , want de korte vaart van Zevenbergen naar Breda, duurde twee voile dagen , uit hoofde van den zwaren ijsgang en het lek worden van het schip. Den 3den Maart tegen den avond kwam men binnen de boornen en aan het kasteel te Breda ; alvorens het schip echter werd ingelaten werd het door een korporaal , doch met zeer weinig oplettendheid , onderzocht. Nu was het voorname­lijk aan het beleid van van Bergen, dat men het geluk­ken van den aanslag te danken had , want then de krijgslie­den onder in het schip zich niet van hoesten konden onthou­den , belette hij , door gestadig te pompen, dat de vijand bet hoor­de. De aanslag in zoo verre gelukt zijnde , deed de schipper, om te meer alle achterdenken voor te komen , wel eenig der boven opgestapelde turven ontladen , doch toen het schip zoo ver ge­lost was , dat de soldaten in het schip door de reeten der zol­dering het daglicht hegonnen te zien , en men alzoo gevaar liep dat de list zou ontdekt worden , geliet hij zich alsof hij en zijne knechts vermoeid van de reis waren , en stelden het vender ontla­den tot des anderen daags uit , terwiji hij den soldaten eenen drink-penning gaf. 1)ewijl men hem noodzaakte binnen de stad te ver­nacliten , nam hij die gelegenheid waar, om aan Prins Maurits den staat der zaken bekend te maken , aangezien die Veidheer reeds , tot ondersteuning van den aanslag, met een goed aantal kncchten in state de stad was genaderd. Toen nu alles.rusi was trad He raug ie r met zijne med-gezellen te elf ure uit het schip , verdeelde zijne manschap in twee afdeelingen en viel zelf met de eene helft op de bezetting aan, waarop eerlang van rondom in het kasteel een verward krijgs­geschrei ontstond. Hierop vloog de op de been geraakte bezetting der stad derwaarts, met voornetnen om langs de poort van het kasteel den hunnen te hulp te komen; doch door de andere heeft, onder de Homan Lambert Charles, werd zij, met sterk schie­ten en door het stipt opvolgen der beraamde maatregelen, in dit voor­nemen verhinderd. Inmiddels kwam Hohenlo op een afgespro­ken teeken in bet kasteel, en werd aldra door Mauri is met zijne onderhoorige manschap gevolgd. Alzoo werd men , door het kloek heleid van dien schipper, meester van het kasteel, zonder dat iemand der in zijn schip verborgen soldaten daarbij het leven verloor. De Algemeene Staten schonken van Berge n, in aanmer­king van de groote diensten aan den Lande bewezen , eene jaar­lijksche lijfrente van 300 gulden , en daarenboven 1500 gulden in eens , en aan zijne neven W i 1 lem en Adriaan Joos tz. van B er g e n , die als knechts op het vaartuig gediend hadden , ieder 200 gulden in gereed geld en eene lijfrente van 150 gul­den 's jaars hun leven lang. Ook wil men dat Prins Mauri ts den Schipper, uit eigen middelen , begiftigd heeft met het jagt­huis Vinkenburg, onder het dorp de Beek, gemeente Prinsenbage , thans meer onder den naam van de Brie Schouwen bekend. Zeker gaat het dat zijn portret , en dat van zijne huisvrouw J an­neken Kotermans Jakobsdochter, daar tot in onze leeltijd zijn aanwezig geweest. Hij overleed in het jaar 1601 te Dordrecht aan eene besrnettelijke ziekte. Zie B a 1 e n Beschrijv. van Dordr., bl. 863, die hem abusivelijk Adriaan Joost van Bergen noemt; Bor, iVederl. Oorl., B. XXVII. bl. 21-23; de Groot, Nederl. Hist. , bl. 153 en 154; van Meteren, lYederl. Hist., D. V. b1.333-340; van Loon, Ne­derl. Historip., D. I. bl. 407-409; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VtIl. bl. 341-344; van Goor, Beschr. van Breda, bl. 153 en 154; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. I. bl.'73; van Kampen, Verkorte Geschied. der Nederl. , D. I. bl. 405 ; A. J. van der A a , Herinner. nit het gehied der Geschied., bl. 16. BERGEN (DAvin vAN) of, zoo als hij zich gewoonlijk noemde , DAVID MoNTANus , geboren te Antwerpen , werd in 1653 Predikant te Maartensdijk in de provincie Utrecht, van waar hij in 1656 vertrok naar Sluis in Vlaanderen , waar hij in het jaar 1687 over-_ Teed , na de volgende werken te hebben in het licht gezonden: Geestelijke overwinninge , 8°. Catechismus, 8°. Nuttigheid van de kinderdoop, Haarl. 1648. Een bundelken Iflyrrhe van den lijdende en strydende Chris­ tus , bevaitende sijnen Uitgang uit de Stad Jerusalem. Over- gang over de Beke Kedron. Ingang in den Hof Gethsemane. Bloedigen Zielen-self-stmt aan den 011ff-berg. Illitsgaders een voorrede over de woorden _Mogi. I: 13 : Mijn liefste is mij een bondelken Myrrhe , dat tusschen mine borsten vernagt. Met eene voorsprake der Heilige Dicht-kunst. In Rijn en Rijnieloos samengeknoopt. Rotterd. 1664 , 8°. T ho m as a Ke mp i s, Na-volginge van Jezus Christus , verduytst en op duytsche Rim-maat uytgebreydt. Eerste Boeck. Middelb. 1665. 8°. Bethlehems Stallicht , voor, in en na Kers-nacht versche­nen. Ofte Geboorte onses Heylandts. Tot een Nieuiv-Jaer-Gifte aen de Ch,ristenheyt , Middeib. 8°. Goude Appelen in zilvere gebeelde schaalen , 8°. Gezangen der Heylig-e Schrzft, 8°. Bet dagelijks leven van een JP'elgesteld Christen, A mst. 1682. 8^. Gezangen over 't groot Intrest van een Christen , 1684. 8°. Guide keten der Christelijke Deugden , Rott. 1714. Zijne Gezangen zijn niets 'neer dan ellendige rijmelarij , en zijne in proza geschrevene werken molten in zijne tijd eenig nut gesticht hebben , thans zijn zij echter in vergetelheid geraakt. Zie van Abkoude, Naamr. vats Nederd. Boeken, D. I. St. I en III; Catal. van de Biblioth. der Maatsch. van Nederl. Letterk. te Leiden; Woordenb. der Nederd. Dicht., ten vervolge op W itsen Geysbeek. BERGEN (JAN VAN), misschien wel een bloedverwant van den voorgaande , leefde op het laatst der zeventiende en in het begin achttiende eeuw. Hisj bezocht east de Hoogeschool te Leiden , waar hij niet zeer loffelijk leefde ; van daar begat hij zich naar de lJtrechtsche Akademie , waar hij zich mede vrij liederlijk gedroeg , reisde toen naar West-Indie , vermoedelij k als matroos , ging ver­volgens in dienst op een oorlogschip van den Staat ; nam te Maltha op een oorlogs-galei dienst , hield zich eenigen tijd te Rome op, en keerde eindelijk , even berooid als hij Nederland verlaten had , derwaarts als wanneer hij in het licht gat zijnen: Oorlog der Philosophen, of een Beroemde Veldslag , gesla­yen tusschen de verntaerde Ar is t o t el es en den grooten De s­car tes, berytnd door Janus Montanus, gezegd van Ber­g e n, Nullius et Artis Fumatoriae Doctor; te vinden achter den tweeden druk van het Gemengelde Parnasloof , bestaande in ver­scheidene soort van Gedichten, uitgegeven te Amsterdam in 1716, hij Joh. van Leeuwen. Vroeger , toen hij nog te Leiden aan de Hoogeschool was , had hij den Lof der Tabak en het Studentenleven bezongen. Van Bergen, die zich spottender wijze Montanus schreef, werd in zijne tijd gehouden voor eerie snaak der snaken ; hij was een loshoofd , die niet veel bijzonders uitvoerde, zoo als zijne gedichten daarvan alien den sternpel dragen. Het schijnt hem niet aan geest te hebben onthroken, doch hij gebruikte de regte middelen niet um zijn gevoel en smaak te veredelen. Zijne snakerij bestaat in smerigheid en lompheid, helaas! toen bij veleta in den smaak val­lende. Zie Nemo Woordenb. der Nederd. Dichters , ten vervolge op Witsen Geysbeek. BERGEN (NleoLAAs.geboren te Breda in 1670 , was een Kunstschilder,, die groote verwachting van zich deed koesteren , toen hij nog zeer Jong, in 1699, in zijne geboortestad overleed. Hij teekende en schilderde geschiedkundige onderwerpen, die veel van de manier van Rembrandt hadden. Zie Biogr. Nation.; Itnmerzeel, Levens en Werken der Kunsts ; Biogr. Univ. BERGEN (DIRK vAN) , Kunstschilder,, een Haarlemmer van ge­boorte , kwam ter wergild otntrent het jaar 1670. Hij behoorde onder het petal der bekwame leerlingen van Adriaan van de Veld e. Gewoonlijk schilderde hij ossen , koeijen , schapen , beeld­jes en landschappen , gloeijend en fielder gekleurd , zoo als die van zijnen kunstrijken meester. Zijn penseel is fraai , ofschoon niet zoo kunstig en vlak als van van de Veld e. In licht en bruin , bon­ding , algemeen effekt , geestigen boomslag en compositie schiet hij nogthans veel bij zijnen meester te kort. Met dat al is zijne tee­kening veelal naauwkeurig en zijn koloriet behagelijk , en men treft zijne stukken beesten aan , die meesterlijk geteekend zijn. Van B e r ge n deed een togtje naar Engeland , doch de fortuin hem daar niet gunstig zijnde , kwam hij spoedig naar zijne geboor­testad terug , waar hij redelijk wel voor zijne kunst betaald werd. IIij was een zeer welgemaakt man , daarbij buitengemeen goed bespraakt , vriendelijk en gul , vol grappen , en altijd lustig en vro­lijk , waardoor hij bij elk een bemind en in alle gezelschappen gezoeht werd; maar zijn gezellige aard maakte dat hij veeltijds gel­deloos was , en het spreekwoord volkomen op hem paste : zoo ge­wonnen zoo geronnen ; want als hij geld ontvangen had voor eene schilderij , kon hij het met een opgeruimd hart , op eenen dag met zijne makkers verteeren , zijnde dan doorgaans zijn zeggen : » men » moet niet zorgen voor den dag van morgen." Dit maakte ook , dat toen bij stierf, er zoo veel niet over was om hem behoorlijk ter aarde te bestellen , waarom zijne goede vrienden in alle herbergen , daar hij gewoon was te verkeeren , daartoe eene opzameling van penningen deden. In 's Rijks Museum te Amsterdam vindt men van hem twee stuks landschappen net beesten. Zie Houbraken, Schou& der Schad., D. III. bl. 91 en 92; van Iloogstraten en Brouerins van Nidek, Groot Algern. Hist. Woordenb. ; Chahnot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Univers. ; I m m e r­zeel, Levens en Werken der Kunsts. ; Aaizwijz. der Schilder. in s Rijks Musa te Ainst. BERGENAAR (MATTnus) was Commandeur van de Berbice , toen de Engelschen , in het jaar 1665, na het nemen van Su­riname en Essequebo, eene aanslag op die kolonie ondernamen, en , met eene bark van 10 of 12 stukken , een aanval deden op het fort Nassau , dat 14 mijlea de rivier op gelegen en slechts van houten pallisaden was opgerigt. Door de manmoedigen tegenstand van B erg e n a a r zagen zij zich evenwel genoodzaakt onverrigter zake af te trekkers. In het volgende jaar ontweldigde hij , met eenig yolk van zijne bezetting , sevens de compagnies Negers en de uit Esse­quebo gevlugte bedienden , ook die kolonie aan de Engelsehen en nam die in bezit , waarna hij ze in 1667, onder behoorlijke ver­goeding der bij hem gedragen kosten , aan den Staat ontruimde en aan den Commandeur C r ij nss en overgaf. Het is wel te bejam­meren , dat men van dien verdienstelijken man niets verder geboekt vindt. Zie Hartsinck, Beschriiv. van Guiana, hi. 223, 293 en 294. BERGEN OP ZOOM (JAN VAN GLIMES Markgraaf VAN). Zie GLIMES (JAN VAN). BERGERS (C ATHA RINA) huisvrouw van J an Ja co b s z. v a n L e e m p u t , meer bekend onder den naam van TRIJN VAN LEEMPUT in de wandeling ook wel TR IJN VAN LIMPEN genoemd , was eene kloeke heldin tijdens den opstand tegen Spanje. Toen haar man , Schepen van Utrecht en Hopman van de Burgerij dier stad , eens wat bat uit den Raad thais kwam , vroeg zij hem , wat er zoo lang te doen geweest was , waarop hij antwoordde, dat men over­legd had hoe men het kasteel Vreeburg zou weg krijgen, maar dat men er geen doorzigt in had , alzoo zich daartegen groote zwarig­heden opdeden. » Wel ," zeide zij , » weet gij Mans daar geen mouwen aan te passen , laat er mij dan maar mede begaan » ik zal het welhaast aan een leant helpen." Haar man , die hare onverzaagdheid kende, verzocht haar zich niet te willen bemoeijen met het afbreken van 's Konings sterkten. Zij echter, , met groo­ten ijver onistoken , maakte terstond eenige van hare kornuiten op, die alien met houweelen op den schouder naar het kasteel trok­ken. Triju trad aan het hoofd en had een blaauw schortekleed aan een raagstok gebonden , hetwelk haar tot vaandel strekte. Aan het kasteel komende en bedenkende het gevaar, hetwelk zij zich op den pals konden halen, begonnen de anderen te wankelen en keerden naar huis terug. Maar T r ij n liet den moed niet zakken , trad voort en begon alleen de eerste steenen af te breken. Het yolk nu ziende dat het werk reeds begonnen was , kwam haar te hulp , en alzoo werd het kasteel , hetwelk die van Utrecht zoo veel ver­driet veroorzaakt had , ten gronde toe geslecht. Haar zoon , die zich destijds 'te Madrid in Spanje beyond, zag aan het Hof van den Ko­ning hare beeldtenis , welke als dat van eene oproerstookster der­waarts gezonden was, doch hij wachtte zich wel van te zeggen dat het zijne moeder was. Als een voorbeeld van haren onverzaagden moed , vindt men nog bet volgende vermeld. Als twee Spanjaards , die bij haar inge­kwartierd waren , aldaar , even als overal elders in de stad , groote moedwilligheid bedreven , schopte 41 den eene van eenen hoogen trap , smeet den andere op den grond en zette hem den voet op de borst , terwijI zij een lang Ines uit de schede trok , die op haar zijde hing , waarmede zij den Spanjaard dreigde den mond open, te snijden ; doch op zijn roepen om genade en belofte van zich beter te gedragen , liet zij hem gaan. In het algemeen moet zij zeer vastberaden en luimig van acrd zijn geweest , want als zij op zekeren tijd haren man met de meid te bed vond , zeide zij : » Zoo meid, ik bij nacht en gij bij dag, » zoo zullen wij het een karel wel moede maken." Maar dadelijk daarop zij de meid haar geld en liet ze gaan, zeggende : » Dat » werk zal ik zelve wel waarnemen , daar behoef ik niemand kost » en loon voor te geven." Zie van Beverwijk, Wtnementheyt des Vrouwelycken Geslachts. b!. 553-555 ; Collot d'Escury, Holland's Roem, D. IV. St. I. hi. 330 en 333. BERGEYCK (ARNoLD VAN), bij eenigen bekend onder den naam van ORIDRY08 zoo als hij zijnen naam in het Grieksch vertaalde, heeft dien ontleend van het dorp Bergeyck , in Noord-Braband , waar hij op het einde van de vtiftiende of in het begin der zestiende eeuw ter wereld kwam. Hem bezielde van der jeugd of eene groote lust om de fraaije letteren te beoefenen. Noch slechts een kind zijnde, legde hij zich met ijver toe op de Grieksche taal , waarin hij het onderwijs genoot van Jacob M a r i n , Rector te 's Hertogenbosch , en vervolgens van Rutger Rescius, Hooglee­raar in het Collegie van de Brie talen aan de Hoogeschool te Leu­ven. Zich in die taal zoo wel als in de Latijnsche bekwaam ge-maakt hebbende, studeerde hij in de Wijsbegeerte , en maakte er goede vorderingen in ; vervolgens werd hij een tamelijk ervaren Godgeleerde , en woonde eenige tijd te Gent bij den Abt van St. Pieter, waarschijnlijk om hem tot schrijver of Secretaris te dienen. Hii verliet dat huffs in 1530 en opende te Enghien eene school tot onderwijs in de fraaije letteren , waarin hij een groot aantal aan­zienlijke jongelingen tot leerlingeri bekwam. Zijne onophoudelijke werkzaamheid matte zijn ligchaam zoo al, dat zijn leeftijd er door verkort werd, en hij in 1533 in den bloei van zijn leven ten grave daalde. Wij hebben van hem : ,Summa linguae Graecae utilissima Grainmaticam Graecanz auspicantibus; per Arnoldum Oridryum, Paris. 1538, 4°., van welk werkje de uitgave werd bezorgd door Domi n i c u s S yl­vius, die aan het hoofd eene waarschuwing heeft geplaatst , waarin hij belooft meer werken van Oridryus in het Licht te zullen geven , » welke," zegt hij , » ten bewijze zullen strekken van zijne » diepe geleerdheid en bijna goddelijk verstand." Wij weten echter niet dat er later iets van B e r ge y c k in druk is verschenen. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb., D. II. bl. 335; (A. van Gils,) Rath. Meyer. Meniorieb., bl. 236 en 237. BERGH (lIcsnRIK), geboren te Amsterdam in 1748 , studeerde te Halle, alwaar hij in 1771 eene predikatie in bet licht gaf over 2 Cor. XII vs. 7-9. Na in 1772 Proponent te zijn geworden , werd hij in 1774 als Predikant bij de Evangelisch-Luthersche ge­meente te Zierikzee bevestigd, van waar hij reeds in het volgende jaar naar lVliddelburg vertrok. In 1776 naar Groede en in 1781 naar Doetinchem beroepen , bemoeide hij zich ter laatstgemelde plaatse met de Coen heerschende geschillen en gaf veel aanstoot door de uitgave van De Zwitsersche Patriot net voorrede en aanrnerkingen. Den 4 Julij 1786 zijn amht nedergelegd hebbende (1), vestigde hij zich te Wijk bij Duurstede, verwierf aldaar het burgerregt en A' oegde zich bij het opgerigte .vriejeorps. Hier schijnt hij evenwel ook niet tang te zijn verbleven, want in Fehruarij 1787 beyond bij zich te Amsterdam , waar hij geen Bering deel nam aan de al-daar heerschende woelingen. Daar echter de drang der omstan­digheden en de herstelling der stadhouderlijke regering hem kort daarna in eenen bijna hopeloozen toestand gebragt hadden, vertrok bij nog op bet Iaatste van dat jaar naar Batavia , na vooraf aan het publiek eene soort van rekenschap gegeven te hebben in bet boekje: Opening van het gebeurde te Wijk bij Duurstede , omtrent Hendrik B ergh, 't laatst leeraar bij de Luthersche christe­nen te Deutichent; uit geregteljke notariaale, en onderhand­sche stukken, naar waarheid aan 't onpartijdig publiek ter be­oordeeling voorgelegt door henzzelven , Arnst. 1786, 8°. Van 's mans verdere Iotgevallen vinden wij niets vermeld. Behalve de bovenvermelde geschriften heeft bij no in het licht gezonden. Lijkreden op J. D. van der Capellen tot denPol. 1784, Zie, behalve den in den tekst aangehaatden schrijver : Vaderl. Hist. ten vervolge op Wa ge n a a r; D. IX. bl. 104 noot, D. XVII. bl. 49 en 50; J. C. Schultz Jacobi en F. J. Domela Nienvvenhuis, Bijdragen tot de Geschied. der Evang. Luth. kerk in de Nederl. St. V. bl. 114, 115, 139; St. VI. bl. 38, 39 en 73. BERGH (Mejulvrouw A. G. F.) werd in bet jaar 1794 te Mul­beim aan den Rijn geboren, en in Duitschland opgevoed. Van de natuur met rijke gave uitgedoscht , ontving zij op haar zevende jaar onderwijs op de forte-piano. Haar eerste leermeester,, die wet is waar geen verheven licht was, maar haar echter tamelijk grondig (1) C. va n c1 er A a zegt, in zijne Geschiedenis van den Oorlog, 1793-1802 (D. I. 1)1. 49 en 50), dat Be rgh te Doetinchem met de armenkas was doorgegaan, hiervan blijkt echter niets nit bet kerkenpro­tocol, dat men, op ons verzoek, daartoe welwillend heeft nageslagen. Wij meenen dus te mogen veronderstellen dat de gezegde schrijver, door partijdigheid vervoerd, zijn tafereel wat al le donker gekleurd heeft. en naauwkeurig onderwees, bragt zijne begaafde leerlinge binnen eenige jaren zoo ver,, dat zij bereids niet weinige Sonaten van H a y d n , Mozart, Clem en ti en anderen , met veel vaardigheid en naauwkeurigheid kon voordragen , waarna hid dan ook zijne lessen staakte. Van nu af aan was onze jonge klavierspeelster,, gedurende onder­scheidene jaren, uit gebrek aan eenen bekwamen leermeester, aan zich zelve overgelaten. Doch de ijver om vorderingen te maken, welke gewoonlijk met het genie vereenigd is , en de liefde voor de kunst , namen zoodanig toe, dat zij onmogelijk bij het reeds ge­leerde zou hebben kunnen blijven stilstaan. Integendeel hield zij zich bezig met de studie der kunstwerken van nieuwere tijd , welke haar door deskundigen werden aanbevolen. Hare ouders , die ook veel gevoel voor de toonkunst hadden , en het genie liunner dochter gaarne den' vrijen loop wilden geven , stoorden haar in hare studien niet. De vlijt der werkzame klavier­speelster werd dan ook weldra beloond : F e r d i n a n d R i es , na­melijk , werd haar leermeester. Alles wat men van het onderwijs van eenen zoo grooten leermeester, en van eene zoo leergierige en vlijtige leerlinge verwachten kon , werd. vervuld. Zij werd tot eene groote virtuose gevormd, zoodat men haar reeds te dier tijd in meer dan eene stad in Duitschland , waar zij zich met de voor­treffelijkste werken van Bee t h even en Ebert openlijk het boo­ren , onder de grootste klavierspelers rangschikte. De bijval , welke haar van al le kanten ten deel viel , was onbeschrijfelijk , en had eene zoo jonge kunstenaresse ligtelijk tot laatdunkendheid en ver­achting van anderen kunnen vervoeren : mar haar goede inhorst beschermde haar, en zij beschouwde de hulde , welke men haar in zoo ruime mate toebragt , slechts als een prikkel, om haar tot verderen ijver aan te sporen , daar zij zelve zeer wel wist, wat haar nog overbleef te verrigten , om den naam van kunstenares ten voile waardig te worden. Van nu af aan vestigde zij haren werk­zamen geest op de studie der theorie, en genoot van den Kapel­meester B ur gm ii 11 er onderwijs in de regelen der compositie. Door goed onderwijs , vlijt en volharding, bereikte zij hierin haar doel, en de vruchten van haven scheppenden geest werden reeds toen, in onderscheidene voortreffelijke sonaten, variatien en liederen bewonderd. Met deze buitengewone bekwaamheden uitgerust, begar zij zich door hare ouders vergezeld, in het jaar 1811 naar de Nederlanden op reis , gaf in Amsterdam een concert , en koos 's Gravenhage tot hare verblijfplaats. her leefde zij nu onderscheidene jaren zeer afgezonderd en stil , en besteedde haren tijd aan het bestuderen der oude en hedendaagsche klassieke werken , terwijI zij eenige uren daags aan het geven van onderwijs toewijdde. Meermalen trad zij hier ook als soliste in de concerten op, en droer dan de werken van Mozart, Beethoven, Carl Maria von 'Weber, R i es , Field en anderen , tot hewondering en genoegen van alle hoorders voor. In de jaren 1819, 1820 en 1821 bestuurde zij de zangrepetitien van de finales der opera's Don Juan , Fi­garo, cosi fan tutti , Gazza ladra en meer andere werken, ten dienste der liefhebberijconcerten in 1821 , waaruit eene zangver­eeniging is ontstaan , welke onder hare leiding vete jaren gebloeid en tot 1838 heeft voortgeduurd. Alltoewel zij zich toen dagelijks, van den vroegen morgen tot den laten namiddag , met het geven van piano en zanglessen aan de huizen der voornaamste personen van het vorstelijk 's Gravenhage muest bezighouden , dewijI haar onderwijs, vooral voor de piano , hoe langer hoe meer werd ver­langd en op prijs gesteld , rigtte zij echter nog daarenboven een enseignement mutuel op, hetwelk door een aantal leerlingen , tweemalen 's weeks, ijverig werd bezocht , en na langdurig bestaan vele goede vruchten heeft voortgebragt. Intusschen besteedde IVIeju['vrouw Bergh den haar overgeble­ven tijd niet alleen aan het onophoudelijk bestuderen van de oude , en alle voor de piano nieuwe uitgekomen muzijkwerken,_ of aan het schrijven van deze of gene muzijkale composition , maar ook aan het onderhouden en aanleeren van talen. Zoo ontving zij gedurende eenigen tijd onderrigt in de Italiaansche taat, ten elude de goede uitspraak bij hare ayes in den zing te kunnen voort­planten , de onvertaalde meesterstukken te verstaan en grondig te beoefenen. Aldus onophoudelijk met ziel en ligcliaarn werkzaatn , deed de invloed daarvan zich dikwijls op haar van natuur niet zeer sterk ligchaamsgestel gevoelen , en werd er dan rust en geneeskundige hulp gevorderd , om hare gewone drukke bezigheden wederotn to kunnen beginnen. Dit belette haar echter niet in 1836 en 1837 nog eenen contra-punctischen cursus te 'louden bij den beer 11 u m ­m er t ,destijds te Rotterdatn woonachtig, en na zijne dood nog korte tijd bij Doctor Becher , Onderwijzer aan de Koninklijke muzijkschool. te 's Gravenhage. Ook behoorde in de laatste jaren haars !evens tot hare taak , het geven van onderwijs aan Prinses Sophia van 0 ranj e , welke vereerende betrekking zij met den gunstigsten uitslag vervuld heeft. Onder alle die inspanningen en niettegenstaande zij jaarlijks haren geboortegrond bezocht tot ontspanning en verademing, openbaarden zich echter in het jaar 1840 zulke erustige ziekte-verschijnselen , dat zij eene onafgebroken geneeskundige huip behoefde , en ondanks deze, de ziekte in de laatste dagen van Augustus zoodanig toenam , dat de lijderes hare legerstede niet meer lion verlaten , en na een aan­houdend en verschrikkelijk lijden , ten gevolge van kanker in de Borst, den 10den September van dat jaar, haar werkzaam , stil en nuttig leven , in den ouderdom van 46 jaren , eindigde , beweend door eene haar dierbare tnoeder, betreurd door hare leerlingen en door ieder die het genoegen had gesmaakt , haar pianospel in zijne voile kracht en grootheid te hooren. llaar stoffelijk overschot werd den 14den September 1840 begraven , gevolgd door eene stoet van toonkunstenaars , sehilders , dichters , dilettanten en vele leden dcr Naatschappij ter bevordering der Toonkunst, waarvan zij lid van verdiensten was , terwijl de slippen van het lijkkleed werden vast­ gehouden door de Heeren Vegens, C a 1 is c h , Lubeck en C. Krus em an , en een hartroerend koraal met bazuinen van L ubeck ale Iijkrede van den Heer Vegens begeleidde, Met al teen onze landgenooten maar ook de beroemdste manners van bet buitenland erkenden haar als eene groote kunstenaresse. Onderdezen is het genoeg Spohr, Mosel' eles en Mendelssohn Ha rtholdy te noemen. Haar aanslag was uitgezocht en schoon , de ontwikkeling van beide handen gelijkmatig. Haar pianospel was net en zuiver, grootsch , krachtig, gevoelvol , edel , even rijk in kleuren als waarachtig, doordringend in den geest der kompositien , om het even of zij die in den vrijen , of in den gebonden stijl voordroeg. Het was breed en treffend bij de adagio's en largo's ; vlug en glanzend bij de grootste moeijelijkheden , welke zij met eene vet ,- wonderlijke gemakkelijkheid , bij klimmende belangwekking, wist te overwinnen; ja , hare toonen rolden daarheen als paarlen en verwekten aandoeningen, welke door het pianospel zoo zeldzaam worden te weeg gebragt. De gedrukte kompositien dezer kunstenaresse zijn zeer weinig en de minst belangrijke. Onder de door haar nagelaten ma­ nuscripten , zijn een kwartet voor twee violen, alt en has , eenige 1 iederen zonder woorden een rondo , eenige praeludiums , fuges, lantasien vow. Piano , enz. , eta. Zie Amphion , een tijdschrift voor vrienden der Toonkunst 1818. Nederlandsch Illuzijkaal Tijdschrzft 1811 IV. 3 bl. 21. BERGH (0swean I, Heer VAN DEN) , gesproten uit het aloudc ge­slacht van W a s se na e r, een zoon van Willem II Heer v a n den Bergh, bijgenaamd de Rijke en de Vreedzame en van, Nee ht el d , ook wel Lucke genaamd, dochter van E v er w ijn, Graaf van B e n t h e i m , werd geboren den 28 Februarij 1442. A a r n o u d Hertog van Gelder hield hem ten doop. Na zijns vaders dood in 1465 met Millingen , Byland , Loel en, door afstand van Adolf van Wilic h, ook met Poll beleend , had hij in 1474 zware procedures met den Deken en het kapittel te Emmerik over de erfpacht van Pannerden ; werd in 1486 door den Kei­zer tot Rijksgraaf verheven , kocht in 1486 de halve hoogheid Wisch, zoo mede de heerlijkheid Homoet. In alle onlusten en twisten die Gelderland toenmaals verscheurden , vindt men zijnea naam vermeld. Ilij hield de zijde van Adolf, Hertog van G e 1­d e r, met wien hij in zijne jeugd op eene bedevaartsreis naar Je­ruzalem vriendschap had aangeknoopt, tegen diens vader A a r n o u d, waarom hij onder de ache Heeren behoorde, welke A arn oud niet vergaf, maar zich voorbehield te straffen. Toen Adol f omtrent het jaar 1477, na den dood van Ka rel den S to u te, uit zijne gevangenis ontslagen , zijne getrouwe Gelderschen opriep om hem bij zijne veruitzieude pogingen te ondersteunen, waren de Heeren van Bronkhorst en van Wi se h reeds met meer 25 dan 100 goedgewapende ruiters in Arnhem gekomen , en Oswald van den B e r g h op weg om hen te volgen , toen de tijding kwam van A d o 1 fs dood. Ofschoon zeer getroffen door dezen plotselingen slag, lieten de Gelderschen daarom den moed niet zakken , maar deden het mogelOke om 's Lands onafhankelijkheid te handhaven en de bemoeijingen van Os w a l d van den B e r g h waren in die tbden dan ook zeer belangrijk. Nog wendde hij groote pogingen aan om Hertog Karel v a n E g m ond nit zijne gevan-genschap te bevrijden ; doch in 1499 grog hij tot den Roomsche Koning Maxim ilia an over , in 1500 verzoende hij zich weder net K a r el en in 1504 onderwierp hij zich nogmaals aan den Aartshertog F i 1 i p s. Men moet echter , bij die gedurige verwisse­ling van partij door 0 s w a Id, niet vergeten , dat hij op de uiterste grenzen , door de Kleefsche bezittingen omgeven en ingesloten , dikwijls geen andere keus had , dan onmiddelijke onderwerping of geheele vernietiging. Na een zeer woelig en bedrijvig !even over­leed hij in 1506. Bij zijne vrouw E lizab eth, Gravin . v a n Meurs, naderhand hertrouwd met Nicola a s, Graaf v T eck le n-burg en Lingen, verwekte hij Willem III, Graaf van den Bergh, geboren in 1468 , die de Bourgondische zijde hield en den 3den Mei 1511 overleed , na bij Anna van Egmond, eenen loon Oswald II verwekt te hebben; Frederik Heer van Hede 1, die mede de Bourgondische zijde hield en in 1513 ongehuwd overleed ; Nett a of Mechtild, in 1492 gehuwd met Frederik Heer van Bronk­ horst en Borculo; Anna, in 1490 getrouwd met Johan Graaf van Meurs en Sarwerden; Walburg in 1495 in den echt verbonden met H en drik Heer van Half- W is c h en Eliz a­loe t h , Geestelijke te Keulen. Zie van Spaen, Oordeelk. Int. tot de Hist. van Gelderl., D. I. 'H. 346 en 347 Nij h off, Bijdr.:voor de Vaderl. geschied. en oudh. ; D. V. M. 8, 27-29 ; Over de munten der vroegere Graven van den Bergh en ook over Os w a l d s muntregt, wordt gehandeld in P. 0. v a n ,der C h y s , De Munten der Heeren en Steden van Gelderland , Haarlem 1853 , 4° ht. 193-142. De munten zijn aldaar afgebeeld op 41e platen XVI en XVII. BERGH (WILLER IV Graaf VAN DEN) geboren in 1538 , een achterkleinzoon van den voorgaande en de oudste zoon van -0 s w a 1 d II, Graaf van den Bergh, en van Elizabeth van Borth, be­kleedde zoowel door zijnen titel van Graaf an het Heilige Room­,sche rift ale door zijn huwelijk (1556) met Mari a van Nassau, oudste zuster van Willem, i 11 Prins van Or an j e, eenen eersten rang onder de Geldersehe Edelen. In den aanvang der beroerten had men rede te verinoeden , tlat hij een even getrouw voorstander der Vaderlandsche vrijheid zou geweest zijn als zijn behuwdbroeder ; want hij verzette zich niet alleen tegen G ra n velle, maar omhelsde ook de leer der Hervormden , ofschoon het niet zeker is , dat hij hunne belijdenis onderteekend hebbe , hoewel velen dit stellig ver­zekeren. liij nam mede een werkzaam deel aan de bemoeijingen der Edelen tot uistandhouding der Privilegien en onderteekende als zoodanig het Verbond der Edelen. Met den Graaf van Culemborg vertrok hij in 1566 naar Brussel, om het smeekschrift bij de Land­voogdes in te dienen , maar kwam hiertoe twee dagen te laat. Voor Gelderland werd hij verkozen tot een der Afgevaardigden Edelen belast om toe te zien, dat de Landvoogdesse hare belofte vervulde en hij was bij de zamenkomst van St. Truijen tegenwoordig. Ook deed hij, toen meer anderen hunne sloten versterkten, zijn slot te Hedel in staat van tegenweer stellen. Zoodra echter de zaken eenen ongunstigen keer natnen en het gerucht van Alva 's komst hier te Lande vet verbreidde , toonde hij zijn wankelend en onopregt karakter, daar hij ter zelfder tijd Lod e w ij k van Nassau van zijne gehecht­heid aan de ,groote zaak verzekerde , en V i g 1 i u s verzocht zijne voorspraak bij den Hertog te willen zijn , terwij1 hij beloofde een getrouw dienaar van den Koning te willen blijven. Hierdoor ge­raakte hij in minachting bij de Edelen. Bij A 1 v a , wiens voor­naamste oogmerk het was , den Adel uit te roeijen , vond hij mede geen heul , voor dat hij vernederd was , want de Spaansche Land­voogd in plaats van aan zijne beloften gehoor te geven , deed hem openlijk indagen; bij niet verschijning, barmen , en zijne goederen verbeurd verklaren. Van den B erg h , zich dus door zijne onstand­vastigheid in eenen wanhoopigen toestand bevindende, keerde zich weder tot 0 r a nj e , die hem het werven van krijgsvolk aanbe­trouwde en zelfs eerie geheiwe briefwisseling met hem aanknoopte. Ook wijdde hij zich nu geheel aan de zaak van zijnen zwager. Zoo beloofde hij den inval van Graaf L od e w ij k in 1568 met eene compagnie te ondersteunen en slechts geldgebrek verhinderde hem dit ten uitvoer te brengen. De Graaf verleende zelfs op 's Prinsen naam in 1570 bestellingen aan Herman de Ruyter tot het inne­men van Loevestein , hetgeen hem gelukte , en vereenigde zich met andere Edelen , die , als goederen in het Bijk bezittende , hunne bijzondere vertoogen inleverden op den Rijksdag te Spiers om hulp bij den Keizer en de Dnitsche Vorsten te zoeken. In 1570 beproefde hij te vergeefs Deventer te verrassen, maar bezette toch zijne Kas­telen te 's Heerenberg en te Ulft , waar nit Don Ferdinand de Toledo hem weldra verdreef. Na bet innemen van Brielle , be­toonde van den Bergh zich , hoewel slechts gedurende korte tijd , zeer verdienstelijk. Met 5000 a 6000 man viel hij in Gel­derland en vermeesterde binnen drie maanden Doesborgh , Doetin­chem , Zutphen , Harderwijk , El burg , Hattem , Lochem , Groenlo, Bredevoort , Kampen , Zwolle, Hasselt, Oldenzaal, Steenwijk , Ge­nemuiden , Vollenhoven , Amersfoort en Naarden , maar stootte het hoofd voor Arnhem , Deventer en Utrecht. Op deze wijze meester van bijna geheel Gelderland en Overijssel zond hij Di rk v a n B r o n k horst, met eenige troepen , mar Friesland, om ook dit gewest van Spanjaarden te zuiveren. Trotsch op de behaalde voor­deelen matigde hij zich den titel van Stadhouder van Gelderland en Overijssel van wege den Koning van Spanje en den Prins van ra nj e aan , hoewel hij voor zulk eenen belangrijken post geheel ungeschikt was , daar hij verzuimde eenige maatregelen van voor­zorg te nemen , en de Vestingen onversterkt, de bezettingen zonder leeftogt , krijgsvoorraad en soldij liet. Het is dus niet te verwon­deren dat hij , na de inneming van Zutphen door de Spanjaarden, met vrouw en kinderen en alle zijne roerende goederen lafhart4 uit Zwolle naar Duitschland vIngtte. Dit schandelijk gedrag had on­vermijdelijk het verlies van al het veroverde en den gruwelijken moord van Naarden ten gevolge. Op de vlugt werd v a n den B e rgh in Westfalen van alles beroofd , zoodat zijne gemalin in boerengewaad moest rondzwerven en op een afgelegen dorp van tweelingen beviel. Niettegenstande zijn onwaardig gedrag , had hij de onbeschaamdheid voortdurend bij zijnen zwager orn ondersteu­ning en bevordering aan te dringen. 0 ra nj e beval hem , hoewel met ongun.gevolg, aan de West-Friezen , die ontevreden waren over Did e r i k.n o y in plaats van dezen , tot Gouverneur aan , even-min . gelukte het hem den Graaf in Friesland tot Stadhouder te doen benoemen. Engeland werd hem nu ontzegd , in Nederland achtte hij zich niet veilig, waarom hij het in 1577 genoodzaakt vond den geveinsde te spelen. Door twee afgevaardigden gat hij den Alge­meenen Staten kennis van eenige geheiine pogingen der vijanden terwij1 hij tevens zijne dicnst , lijf en goed ten beste van het Va­derland aanbood. Weinig had het gefaald , of hij zou het ver­tronwen der Staten weder gewonnen hebben , en , benevens den 'Grave van Hohenlo, tot 's Prinsen Luitenant aangesteld zijn , dock dit had geen gevolg. Vermoedelijk was deze teleurstelling eene der oorzaken dat de eerzuchtige man , die buitendien geene betrekking bekleedde , zich nu niet alleen geheel werkeloos en on­zijdig hield , mar zelfs verstandhouding met den Hertog van Parma aanknoopte. Ook schijnt tot zijne overhelling naar de zijde van Spanje de volgende reden niet weinig te hebben bijgedragen. Het Hof van Brussel had in de twist met zijnen broeder Fr e d e r i k over de vaderlijke erfgoederen een vonnis ten voordeele van dezen laatste nitgesproken , nu spiegelde een listig Geestelijke, benevens zijne dienaars en Hofbeambten , door Spaansch goud gewonnen , hem dagelijks de voordeelen voor, welke eene verzoening met den Koning hem zou aanbrengen , terwij1 miskenning van de zijde der "Staten , naijver over de benoeming van zijnen schoonbroeder Graaf Jan van Na ss an tot Stadhouder van Trelilerland , hooggaande geschillen met dezen over de inlegering van krijgsvolk , zijn ge­moed verbitterden en zijn .gevoel van eigenwaarde krenkten. Hij werd dan ook verdacht de ontvlugting van Maarten Schenk bevor­derd te hebben , waarom de Staten hem zelfs gevangen namen , hoewel zij hem na eenige dagen , wegens gebrek aan bewijs , moes­ten ontslaan. Vergeefs beproefde nu zijn zwager , de meergenoemde Graaf Jan van Nassau , door liefderijken raad hem te bewegen zich minder dubbelzinnig te gedragen, Na het vertrek van dezen naar Duitschland in 1581 werd v a n den Bergh in zijne plaats door de Staten van Gelderland tot hun­nen Stadhouder verkozen en in 1582 als zoodanig door den Aarts• hertog Matthias bevestigd. Te meer verwonderde men zich over die verkiezing , omdat die van A rnhem verklaard hadden, Graaf Willem Lo dew ij k , zijnen wader te zullen doen opvolgen. Men kan niet ontkennen , dat Oranje hem op zijn verzoek brieven van voor­schrijving verleend had , doe!' hadden de Staten van Gelderland die brieven wel ingezien, zij zouden hegrepen hebben, dat Oranj e die verkiezing eer af- dan goedkeurde. » 'Rijn zwager" dus schreef de Prins » biddende om aanbeveling tot het . Stadhouderschap , heeft » mij verklaard zijne groote lust en begeerte , tot den dienst der » geregtigde zaak des Vaderlands. 1k mogt wenschen dat hij die » wat eerder bewezen had. Dock beter spade dan nimmer." Hoe weinig aandrang dat schrijven ook in zich hevatte, had echter zijne benoeming plaats , op het drijven van de Koningsgezinde partij en van eenige eerzuchtigen , die onder een zwak bestuur zelf de han­den vrij wilden hebben. De Graaf wel bewust van het aantal zij­ner tegenstanders , trok ter sluiks 's avonds .Arnhem binnen , daar hij vreesde dat men anders de poorten voor hem mogt sluiten.. In 1583 wisten eenige burgers der welgezinde partij de bewijzen te bekomen , dat hij in verstandhouding stond met Parma en het plan had , om hem Zutphen over te leveren , waarop van den Bergh met vrouw en kinderen te Arnhem werd gevangen geno­men en naar Zalt-Bommel gevoerd; weldra echter onder met eede bekrachtigde belofte van hernieuwde trouw aan 's Lands zaak, weder op vrije voeten gesteld. Maar die belofte hield hij niet; hij zeide : slechts onderteekend snaar niet time vingeren opge­stoken te hebben en ging in 1580, met zijne zonen openlijk in dienst van den Koning van Spanje over. Met regt mag deze afval misdadig genoemd worden, vooral als men daarbij in aantnerkinf,i; neemt hoe laag dubbelhartig hij tot het laatst toe zijne bedoelingen ontveinsde, en onder den schijn van liCfde voor het Vaderland en zijne onderdanen , snood verraad verborg. Hij stierf in November 1586 , nalatende 8 zonen en 9 dock-tees, als Herman Graaf van den Bergh; Frederik Heer van Box m eer; Oswald, die alien hieronder volgen ; J o o s t geboren in 1564 doof en onnoozel ; Adam, als Spaansch Hopman den 7 November 1590 te Groningen aan de pest overleden ; L o d e w ij k , die in 1592 bij het beleg van Steenwijk in 's Koningsdienst op negentienjarigen ouderdom sneuvelde; Hendrik, Heer van St e-v e n s w eerd, Bien wij mede hieronder zullen vermelden , en Adolf, Heer van Ho in oet en Redd, te 's Hertogenbosch , in 1619 als Ritmeester in Spaansche dienst overleden ; de dochters waren: Ma rga reth a geboren in 1557 en (zoo men voorgeeft) ver­bold aan den Koning van Zweden; doch overleden voor haar hu­welijk den 25 Mei 1579,; Juliana en W MI el mina , in 1591 in den lissel verdronken ; Cath ar i n a, in 1601 gehuwd met Floris, Graaf van Culemborg, overleden 1639; Elizabeth, Abdis van Essen ea Freckenhorst , gestorven in 1614; Anna, Charlotte en E l i z a be th alle drie ongehuwd of Jon . overleden. willems weduwe overleed in 1599. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. III. IA. 106, B. VI. bl. 277 (381) W. 303, (414), B. XVIII. bi. 33, (402), B. XXVIII. bl. 586, (45); van Meteren, Nederl. Hist., D. I. bl. 460, D. II. bl. 43, 132; D. IV. bl. 138; Reyd, Nederl. Oorl., bl. 8, 29, 48, 66, 175; van den Sande, Nederl. Hist., H. 14 en 15; Ilooft, Nederl. Hist., bl. 245, 246, 274, 878; Slichtenhorst, Geld. Gesch., IA. 522,524,535, 553; de la Pise, Hist. des Prince et Princip. d'Orange, pag. 362, 394, 395 , 403 et 541; Schotanus, Geschied. van Friesl., bl. 762 en '769; de Groot, Nederl. Jaarb., bl. 40 en 87; van Loon, Ne­derl. Ilistorip., D. I. bl. 80, 114, 115, 155 en 158; (Beaufort), Het Leven van Willem I, D. I. bl. 435 en 599; 'sGravesande, Tweede Eeuw-ged. der Middelb. vrijh. , b1.108 en116;Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VI. bl. 368, 369 en 402, D. VII. bl. 504 en 505; Bijvoegs. en Aanm. op Wage na a r, D. VII. bl. 112 en 113 ; Mar­cus, Sententien van Alva, bl. 170; Te Water, Hist. van het Verb. der Edelen, St. II. bi. 196-205; Kok, Vaderl. Hist., D. VI. W. 421424; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. II. H. 324-327; v a n S p a e n , bd. tot de Hist. van Gelderland, D. I. bl. 349-353 Sc he tema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 83-85; van Kampen, Nederl. Krakterk., D. I. bl. 385-388; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. VII. bl. 68 en 69; Arend, Algem. Gesch. des Vaderl., D. II.St. V. bl. 154, 195, 196, 226; Groen van Prinsterer, Archives assim ; Nyhoff, Bijdr. voor Vaderl. Geschied. en Oudheidk. D. I. bl. 49-69; D. V. bl. 9, 10, 30-32 en vooral R. W. Tadarna, Willem Graaf van den Be rg en zijne tijdgenooten, Zutphen 1846. Over 's mans munten zie: P. 0. van der CI) ys, de Illunten der Heeren en Steden van Gelderland , Haarl. 1853, 4° bl. 226-244 en die munten afgebeeld op pl. XVII—XXII. BERGH (Hamm, Graaf VAN DEN) , oudste won van den voor­gaande , wordt beschnldigd van , terwijl zija vader nog Stadliouder was , reeds een regiment voor den Koning te hebben wilien wape­nen , of hij werkelijk dit voornemen gehad hebbe is niet zeker,, daar het niet ten, uitvoer is gelegd geworden. Bij de gevangenne­ming zijns vaders in 1583, werd hij met twee zijner broeders ook eerst in hechtenis gezet , doch daar zij hunne onschuld bewezen , terstond ontslagen. Daarop begaven de drie broeders zich te zamen mar Holland , om de zaak huns vaders te bepleiten en volgden hem bij zijne overgang in 's Konings dienst. Herman werd hevelbeb­ber der Ruiterij en diende vooral onder T a s si s. Hij was een dap-per krijgs- en bekwaam Staatsman. Bij den slag van Amerongen , 23 Januarij 1585 voerde hij de achterhoede aan en droeg door zijnen beslissenden aanval veel tot de overwinning bij. In het vol­gende jaar deed hij onder Tassis eenen inval in de Zevenwolden en werd in den slag van B o x um , 23 Januarij 1586 gewond. In 1591 werd hem hij eene kloekmoedige verdediging van Deventer het eene oog uitgeschoten. Omstreeks 1593 , toen Graaf H e r man reeds Kolonel van een regiment Nederduitsche Inlanterie in Spaan­sche dienst was , werd hij tot Gouverneur en Kapitein-Generaal van Spaansch Gelderland en tot Ridder van het Guldenvlies ver­heven. Toen Mon dragon in 1595 eenen togt tot ontzet van Groenlo ondernam , was Graaf Herman eenen krachtigen steun bij die onderneming. Sedert hield hij zich te Venlo op, beschermde en bezette de steden van zijne Landvoogdij (het zoogenaamde Over­kwartier) , benevens bet zoo dikwijis genomen ea hernotnen Rijnberk, en de overige plaatsen in Duitschland gelegen. Zijne taak was de gemakkelijkste niet: de convooijen bijeen te brengen en te dekken , op de uiterste wacht te leggen , kennis te geven van alle onderne­mingen des vijands, afleiding voor grootere ondernemingen te ma-ken ; dit was de ondankbare , maar niet te min gewigtige post , welke hem was toevertrouwd , en evenwel vervulde hij dien zoodanig dat niet al leen de Aartshertogen A. 1 b e r t us en Iza b e l l a maar ook alle andere voorname personen in de Spaansche Neder­landen hulde bragten aan zijn beleid en zijne kloekheid. Van beide gaf hij mede blijk door het dempen der muiterijen in het Spaan­sche leger , zoo te Grave als te Weert; terwijl het ontzet van 's Hertogenbosch door zijnen ijver voorbereid en mogelijk gemaakt werd. Hij overleed te Spa in 1611 en was gehuwd met Ma ri a Ma rtc ia van Witt hem , Markgravinne van Bergen op Zoom , Gravin van Walhain , Vrouwe van Beerzel , Perweis , Ghlimes , Wavre , Gheel enz. , bij welke hij slechts eene dochter verwekte, NI aria El i z a-be th, Gravin van de n Bergh , Markgravin van Bergen op Zoom , geboren in 1610, gehuwd in 1625 met haren vollen neer, A lb ert, Graaf van den B e r gh, en overleden in 1633, zonder kinderen na te laten. Graaf 11 er m ans weduwe , hertrouwde met Guil la u m e de Melun, Prins van Espinoi. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. XXVIII. hi. 563, (27) , 564, (28) B. XXXII. bl. 128 (103); van M eter en. Nederl. Hist., D. IV. bl. 312, D. V. bl. 397, D. VI. bl. 450, D. VIII. bl. 351, D. X. bl. 493; E. van Reyd, Geschied. der Nederl. Oorl., hi. 241 en 390; de la Pise, Hist. der Princes et Princ. d'Orange, pag. 626, 646, 650 et 653; de Groot, Nederl. Hist. , bl. 164-166, 176 en volt.;. van Loon, Nederl. llistorip., D. I. bl. 418. 439 en 558 ; W a g e­naar, Vaderl. Hist., D. VIII. bl. 75, 123, 380, D. IX. bl. 54, D. X. bl. 4; v an Sp a e n , ha. tot de Hist. van Gelderl. , D. I. bl. 353 ; Nyhoff, Bijdr. voor de Vaderl. Gesch. , D. X. bl. 10, 34-36. BERGH (FREDERIK, Graaf VAN DEN) neer van Boxmeer, Homoet, Dixmuiden , Hedel , enz. , tweeden zoon van W i 1 le m Graaf va n den Bergh en Maria van Nassau, geboren den 18den Augus­tus 1 559 , was , tijdens het verraad van zijnen vader,, bevelhebber van Venlo van wege de Staten , maar volgde hem en zijne broeders in Spaanschen dienst. Niet lang daarna in 1585 werd hij , bij het beleg van Grave, door eenen musketkogel in het been gewond. In het volgcnde jaar , het Bergsche hoofd bij Nijmegen helpende veroveren , werd hij door eenen steenworp op het hoofd bewasteroot neergeveld. Nog in datzelfde jaar verdedigde hij de schans voor Zutphen, tegen L ei c est e r. In het volgende, onder V erdu in de Ommelanden gebiedende, stak hij , bij ijsgang en onder le­vensgevaar,, den Dollart over, om het daar geplaatste krijgsvolk te --rug te halen en bragt later door eenen krachtigen uitval nit Gro­ningen veel tot het opbreken van het beleg. Toen Prins Ma urita in het jaar 1692 Koevorden belegerde was hij er bevelhebber. Daar de plaats onhdudbaar was , stak hij haar in brand en bepaal de zich tot de verdediging van het sterke kasteel. Nadat Verd u go te vergeefs het ontzet beproefil had, gaf hij den 12 September het kasteel over bij eene eervalle kapitulatie. In 1593 trok hij, aan het hoofd van 6000 man te paard en te voet, met 13 stukken ge­schut, tot hull) van V erd ugo over den Rijn en de Lippe, bele­ gerde en nam het kasteel Saesveld en de stad Ootmarssum en wendde zich toen, dewijI Graaf Willem Lodewijk van Nassau de Boertange bezet en hem den pas naar Groningen afgesneden had , met V e r d a go naar Aduarderzijl ea raakte bij Tolbert in een scherp gevecht met de Staatschen, waar hem twee paarden under het Hy werden dood geschoten en hij zelf een kogel door den arm kreeg. Nadat alle pogingen tot ontzet van Groningen mislukt waren , trok hij , thans tot Stadhouder van Friesland , Groningen, Overijssel en Lingen verheven , in 1595 met M on dragon op, tot het ontzet van Grol , wierp zich vervolgens in Lingen en vertoefde daar omstreeks twee jaren, tot Prins Maurits hem in 1597 na een strong beleg dwong de stad over te geven. Onder den Aamirant van A rra g an nam hij deel aan den togt over den Rijn in 1598, wierd tot Marechal-de-Camp benoemd en ontving de stad Daetinchem en het kasteel Schuilenburg , welke hij had helpen veroveren, tot eene heerlijkheid. be regering van Doe.. tinchem hnldigde hem als Heel, doch de Staten van Gelderland weigerden de nieuwe heerlijkheid te erkennen , welke mitsdien in rook vervloog. In 1599 bij eenen onverhoedschen aanval der Staatschen , nam Graaf Fr ederik, die zoo zwaarlijvig was, dat hij out de twee uren van paard moest verwisselen , een versa , waar vier raiters hem met moeite op tilden. Dan die hulp kwam hun dune te staan, want terwij1 de Graaf zijn paard de sporen gaf, hadden zij geen tijd over, om op hun eigene te komen , waardoor ze , nevens '8 Graven gevolg, in handen van de onzen vielen. Graaf Frederik was daarna onder de belegeraars van Zalt Bommel, screed in den slag bij Nieuwpoort, aan de zijde van den Aartshertog en had gedurende drie maanden een werkzaam deel aan het beleg van Ostende. In 1601 geluk te het hem 1000 man in 's Hertogenbosch te brengen, en Prins Ma u r i te daardoor te noodzaken , het voorgenomen beleg te staken. Twee jaren later belegerde hij het kasteel van Hoogstraten , de wijkplaats der mui­tende soldaten, en toen Prins Maurits met eene geduchte magt hen kwam ontzetten , volvoerde hij eenen meesterlijken aftogt in het ge­zigt van 's vij ands leger en dekte underhand 's Hertogenbosch voor de tweede maal tegen een bedreigd beleg. Niet minder dienstert bewees hij den Aartshertogen , door Thienen tegen alle aanvallent der muiters gelukkig te verdedigen, of in 1605 en de volgende jare . tot bet bestand , toen hij , tot Kapitein der Aartshertoglijke garde benoemd en het bevel voerende over de troepen in V laanderen die provincie dekte , terwijI Spinola aan den Rijn optrok , Sluis traehtte te overrompelen en , zoo veel hij kon, &en oorlog aan die zijde levendig hield. Met rest mogt hij dus broeder Graaf Herman aan I b a r r a schrij yen , » dat hij en zijn broeder geene » hovelingen , maar krijgslieden waren; dat zij in die bezigheid van »hunne jeugd of waren opgevoed, en dat de lucht van het leger hun beter behaagde dan die van de hoIstad." Maar betoonde Graaf Frederik zich een dapper krijgsman , ook zijne bekwaamheden als Staatsman werden door den Aartshertog Albert us op hoogen prijs gesteld, die hem, in 1613, als Gezant naar den Rijksdag te Regensburg alvaardigde, van wien hij tal­rijke en wetenswaardige bijzonderheden naar Brussel overbriefde. Hij overleed in 1618. Zijne echtgenoote Fran coi se de R a-v en el , vrouwe van Ratigny, na zijne dood hertrouwd met den Marquis de St Julian, meet hem Dixmuiden ten huwe­lijk aangebragt; althans hij is de eerste, die daarmede in 1616 beleend werd. Ilij verwekte bij Naar Albert, Graaf v a n den Bergh , geboren in 1607 , overleden in 1656 , na eerst met zijn voile nicht Maria Elizabeth, Gravin van den Bergh, Markgravin van Bergen op Zoom , en daarna met M a d e l a i n e de Cuzance, Gravin van Cha tn plette te zijn gehuwd geweest; Leonora Ca tharin a , geboren in 1613 en in 1634 gehuwd met Frederic Maurice de la Tour d'Auvergne Ilertog van Bouil­lon , Prins van Sedan; Anna Mar i a, geboren in 1617 en in 1668 ongehuwd te Brussel overleden. Zie B or, Nederl. Oorl., B. XXIX, 111. 634 (25) 641, (31), B. XXX. bl. 715 (33), en 716 (33), d e la Pi s e, Hist. des Princes et Princip. d'Orange, pag. 630 et sui v. ; de Groot, Nederl. Hist., bl. 180 en volg. ; van Met eren, Nederl. Hist., D. V. hi. 453 en 458, D. VI. bl. 63, D. VIII. bl. 285; van Loon, Nederl. Historip., D. 1. bl. 493 en 559; Wagen as r, Vaderl. Hist., D. VIII. W. 110, D. IX. bl. 116, 158 en 226; Bijvoegs. en Await. op Wagenaar, D. IX. bl. 28 en 29 ; van S p a e n, Inl. tot de Hist. van Gelderl. , D. I. bl. 350; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. 11. bl. 321; Nijhoff, Bijdr. voor de Vaderl. Geschied., D. V. bl. 10, 11, 36-38; (Schuller tot Peursum), Krijgsbev. bij Nieuwpoort, bl. 84-36. BERGII (0swALu Graaf VAN DEN) derde noon van Willem Graaf van den Bergh en Maria van Nassau, geboren in 1561, vergezelde zijnen broeder Herman in de veldslag van Amerongen, den 23 Mei 1585 , waar hij zich zeer dapper gedroeg. In den slag bij Bonin in Friesland, welke den 27 Januarij 1586 geleverd werd, kweet hij zich niet minder heldhaftig , dock hier kwam hij op eene ongelukkige wijze om het leven , want een Friesch vaandel veroverd hebbende , werd hij door een zijner eigen solda­ten voor eenen Staatschen Vaandrig aangezien en uit misverstand doorstoken. Hij was ongehuwd. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. XX. hi. 62; van Meteren, Nederl. Rust. D. IV, bl. 312; van Reyd, Hist. der Nederl. Oorl., bl. 69;„ Strada, Guerre des Pais-Bas, Tom. IV, pag. 145; Wagenaar, Fader& list. , D. VIII. bl. 75 en 123 ; Nyhoff, Bijdr. voor de 'fa­der& Geschied., D. V. bl. 10. BERGH (HENDRiK Graaf VAN nsa), Heer van Stevensweer d, de zevende zoos van Willem, geboren te Bremen in 1573, had zich, even als zijn vader, in dienst des Konings van Spanje begeven. In 1595 zich met eene bende Ruiters binnen Weert bevindende, werd hij aldaar overvallen en gevangen genomen, doch drie maanden later, op het woord van zijnen broeder, voor 5000 gulden ontslagen. Toen Spinola in 1606 Groenlo had ingenomen , werd Graaf Hendrik tot bevel­liebber benoemd en wist het dapper tegen Prins Maurits te ver­dedigen. In het jaar 1607 werd Erkelens, door Prins Frederik Hendrik bij verrassing ingenomen , en bij die gelegenheid , werd Graaf II en d r i k zijn neefs gevangene, doch spoedig weder geslaakt. — Nadat hij uit zijne gevangenis ontslagen was , scheen het geluk hem weder gunstig te zijn. Zoo sloeg hij in het jaar 1621 , na het huis te Rheden ingenomen te hebben , het beleg voor Gulik , hetwelk hij bij verdrag innam , zoo als hij ook , in het volgende jaar, Goch en de Schans Papemuts bemagtigde. In het jaar 1624 zich van de strenge vorst bedienende, deed hij een inval in de Veluwe. Het vlugten der dorpelingen , die niet onder brandschatting zaten, werd algemeen, doch de strenge koude bragt ook hem veel nadeel toe. Den 2lsten Februarij veranderde het weder spoedig: zoodat hij zich genoodzaakt zag, de Veluwe weldra te verlaten , hetwelk men toen den Spaanschen Vasten-avond noemde , bij welken naam nog heden een der Historieprenten van dien tijd bekend is. - Veel droeg Graaf II e n d r i k ook bij tot de verovering van Breda in 1625, door steeds de leeftogt yan Lier naar het leger te geleiden en dit met zoo veel beleid te doers , dat Been enkel convooi opgeligt werd. Met eenig voordeel viel -hij in 1626 der Staten leger , tusschen Em­merik en Rees, aan , dock zoodra het op de been was , vond hij zich gedrongen terug te keeren. Toen Prins Frederik Hendrik in het jaar 1629 , het beleg voor 's Hertogenbosch geslagen had, begat Graaf 11 e nd rik van den B ergh zich in de inaand Mei , aan het hoofd van het Spaan­sche leger, op weg, met oogmerk om de stad te ontzetten, slaande hij zich te Turnhout neder. Zijne magt bestond uit 30,000 knech­ten en '70 korvetten paarden. Kort daarna legerde hij zich te Sprang, dock hoe meer de Graaf naderde, hoe meer de Prins op zijne hoede was. Vruchteloos deed van den B e r g h onderscheidene aan-vallen op het Staatsche leger, en zag dus alle zijne pogingen ver-ijdeld, 's Hertogenbosch moest zich eindelijk aan den Prins over­geven. Gelukkiger slaagdc do Graaf in zijnen togt over den Ussel , en deed daarop eenen tweeden inval in de Veluwe , bemagtigde -Atnersfoort, en andere sterkten , doch bet innetnen van Wesel deed hem de Veluwe wederom verlaten. Graaf H end ri k van den B erg h, in het jaar 1632 den Koning van Spanje een veertigjarige dienst hewezen hebbende, begon , uit mis­moedigheid over het gezag, dat den Spanjaarden in de Nederlanden ge­seven werd, een afkeer van de dienst te krijgen , en werd te rade van partij te veranderen. Door den Graaf van VV a r had hij, reeds in het veorjaar in het geheim, met den Prins van 0 r a n j e doen handelen. Na­dat hij Venlo , Roermond en Stralen , bijna zonder slag of stoot had overgegeven, begaf hij zich naar Luik , van waar hij , van dit zijn voornemen en besluit , bij bijzondere en openbare brieven, aan de Infante en aan het gemeen kennis gal; noodigende al het krijgsvolk , dat onder hem , of onder de Spaansche Veldoversten ge­diend had, tot voorstand N an de Roomsche Godsdienst, zich bij hem te voegen , om de Spanjaarden te verjagen ; dan er vielen hem min­der toe , dan hij gedacht had. De Algemeene Staten besleten ook, op 's Prinsen raad, op zijnen naam eenig yolk te werven. Te Brus­sel begreep men, dat de Luikenaars , door hem te ontvangen , de onzijdigheid geschonden hadden , doch de Graaf erkende openlijk , dat zij van zijn voornemen geen kennis gehad hadden. Hij werd te Brussel voor een landverrader en muiter verklaard , en eene be­looning beloofd aan elk , die hem in handen wist te krijgen. In het volgende jaar werd hij, benevens het yolk , dat hij verzameld had , bij voorraad , in eed en dienst van de Vereenigde Gewesten aangenomen. Op deze wijze was het , dat de zoon wederkeerde tot hen, die door den vader verlaten waren. De Aartshertogin Izabella Clara Eugenia poogde hem door vleijende brieven wel weder ten Hove te lokken , doch hij sloeg daaraan geen geloof, noch gehoorzaamde aan de daarop gevolgde indaging , diensvolgens werd zijn goed en leven, als van eenen halstarrigen, bij vonnis van den Roogen Raad van Mechelen verbeurd verklaard; terwijl tevens de gift van Montfoort , welke hem voorheen gedaan was , door een plegtig vonnis van den zelfden Raad herroepen werd. Te 's Graven­hage werd hij daarentegen statelijk ontvangen en wist aldaar zoo veel te weeg te hrengen, dat hem bet bezit van het Markgraafschap Bergen op Zoom werd toegewezen. Kort daarna bemagtigde hij het stadje 's Heerenberg , en deed zich , na dit met eenig yolk bezet te hebben , door het geheele graafschap huldigen als erfge­naam van zijne overledene nicht, de dochter van zijnen broeder Herman. Hij overleed in 1638 en was driemalen gehuwd geweest , eerst net M argaretha van Witth em , zuster van zijns broeders huis­ vrouw, in 1612. Uit dit huwelijk zijn geboren :Mari a ‘E lizab et It, gehuwd aan Itel Frederik , Vorst von Hohenzollern-Hechingen , die , bij transactie met haren vollen neef Albert, het Markgraag­ schap Bergen op Zoom verkreeg, en eene andere dochter, wier naam men niet vernield vindt gebuwd met den Graaf van RenQsse W a r fu s e, in 1637 te Luik gedood. De naam van de tweede­vrouw van Graaf H en drik , door sommigen slechts voor een bij­zit gehouden , vindt men mede niet vermeld , doch zij baarde hem:-Herman Graaf van den Bergh, Heer van Goor en Ste'vens­weerd, gehuwd met Josina Walburg, Gravin van Lowen­stein Werth he i m, kinderloos overleden ; Anna Maria, gehuwd aan Bernard Albert, Graaf' van St y rum. Zijne derde vrouw was Bierodyma Catharina, Gravin van Spauer,,waaruit vijf dochters: Am a lia Lucia, gehuwd met Paris Jacob, Grail Truchsess zu Zeyll; Isabella Catharina, gehuwd­met Johan, Graaf vanHohen-Rechberg;MariaAgnes en Anna Carolina, Geestelijken ; J uliana, eerst gehuwd met Bernard, Graaf van Wittgenstein, vervolgens met Karel Eugenius, Hertog van Croy , Graaf van Mijlendonk. Zijn portret komt voor in K o k , Vaderl. Woordenb. en in Chalmot, Biogr. Woordenb. Zie van Reyd, Nederl. Oorl. , b1.272; v a n d e n Sa n d e, Nedert. 91, 107, 128;140-149, 164 en 170; de la Pi se, Hist. des Princ. et Princip. d'Orange; pag. 733, et suiv. ; de Groot , Nede•l. Hist., bl. 244, 510 en 525; van Meteren, Nederl. Hist. D. VI. bl. 256, D. 1X. bi. 155 en 177, van Loon, Nederl..Historip., D. II. bl. 7, 97 en volg.;Commelin,Fred. llendr. vanNassau zeijn Leven en Bedrijf, D. 1. bl. 4, 6 enz.; 1Vagenaar, Vaderl. _Hist., D. IX. bl. 226 , D. X. bl. 422, 445, 486, D. XI. bl. 36, 93-97 en 160 ; Nalez. op Wagenaar, D. II. bl. 5-7, 9. 10, 17-19; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VI. bl. 424-426; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. II. M. 322-323; van Kampen, Fader& Karakt., D. IL bl. 182 ; Nyhoff, Bijdr. voor de Vaderl. Geschied. , D. V. bl. 11, 38 en 39; Geschiedk. Aant. over het jaar 1629, bl. 49, 60, 63 en 100. BERGH (Mr. FRANK VAN DEN) een zoon van C l a as V r a n c­kensz van den Bergh, Schepen van Delft , en aldaar gebo­ren , was Raadsheer in den Hove van Holland en Zeeland , daarna werd hij verkoren tot Raadsheer in den Grooten Raad van Meche­len , alwaar hij in 1559 overleed. Hij moet tevens een zeer geleerd man zij n geweest. Zie Beschrijv. der stad Delft, bl. 669; Chalmot, Biogr. ;norm dente. BERGH (JOHANNES VAN DEN), geboren den 25 Augustus 1664 te Leiden , waar hij twintig malen tot Burgemeester werd gekozen , bewees ook het gemeetiebest gewigtige diensten. In 1704 werd hij tot Lid van den Raad van State en twee jaren later tot Ge­deputeerde te velde benoemd. Toen in 1708 een groot deel der Spaansche Nederlanden in handen der Bondgenooten was gevallen , was hij een Ader gevolmagtigden , die door de Koningin van Enge­land en de Staten der Vereenigde Nederlanden waren aangesteld , dm de Nederlanden , in zoo ver ze die veroverd hadden , op naam van den Aartshertog K a r e 1, te besturen , zij vergaderden te Brus-eel , en vertoonden grzamelijk de opperste magt dier landen, ja, zij maakten somtijds zelfs verandering in de Regering , herstellende onder anderen , in het begin des jaars 1709, den Geheimen raad, die te voren afgeschaft was. Ook was er in October 1711 een nieuw reglement gemaakt op de Regering , geteekend door den Graaf Orrery en Johan van den Bergh , als Gevolmagtigden, hetwelk door den Raad van State der Spaansche Nederlanden , aangenomen werd , zoo ver het met hunne Godsdienst en der Ian-den voorregten overeen kwam. Van den Bergh nam den post van Gevolmagtigde waar,, tot op het sluiten van het BarriCre-trak­taat in 1715. Hij had in deze betrekking zeer veel lot verworven en in het bijzonder veel toegebragt tot de verdediging van Brussel in het jaar 1708. In 1720 werd hij tot Gecommitteerde Raad van -Holland gekozen en in 1725 aangesteld tot Baljuw en Dijkgraaf van Rijnland. Hij was in 1747, Burgemeester zijnde, een der Regen­ten , die de verheffing van den Prins van Ora nj e tot stadhouder tegenhielden , hierom werd zijn huis door het graauw aangevallen , en met moeite door de schntterij beschkrmd ; hij zelf van het Stad­huis komende , werd door het gemeen deerlijk mishandeld en be­dreigd; en onderging eerlang bet lot met zoovele andere Regenten, van door den Stadhouder van zijnen post ontzet te worden , of­schoon hij reeds te voren ontslag van zijne bediening had verzocht. Van 1690 tot 1711 was hij mede Secretaris van Curatoren der Leidsche Hoogeschool geweest , van welken post hij echter te rade werd zich in het Iaatstgemelde jaar te ontslaan. Ilij was gehuwd met Johanna van Teylingen, en overleed den 11 November 1755. Zijne erfgenamen hebben een kunstig gedenkteeken van wit marmer ter zijner eer tegen een der pilaren in de St. Pieterskerk te Leiden geptaatst. Bovendien is er een gedenkpenning met zijne beeldtenis en die van Frederik Adriaan van Rheede, ter hunner eer geslagen , wegens hun heldhaftig gedrag bij de belege­ring van Brussel. Zie van Loon, Nederl, Ilistorip., D. IV. bl. 540, 541 en 695; Wa gen aar, Vaderl. Hist. D. XVII. bl. 436, D. XVIII. bl. 46 en 74 en D. XX. 302; van Mieris en van Alphen, Beschrijv. van Leyden, D. I. hi. 61 en 62; Kok, Vaderl. Woordenb. D. VI. bl. 427; Chalmot, Biogr. Woordenb. D. II. hi. 327 en 328; Scheltema, Staatk. Nederl. , D. 1. bl. 82 en 83 ; S i e g e n b e e k , Geschied. der Leids. Hoog., D. 1 t. T. en B. bl. 45 en 46. BERGH (PIETER VAN DEN), een vriend van Erasmus en Rec­tor der Latijnsche scholen te Amersfoort , was een Latijnsch dich­'ter,, die geschreven heeft: Satyrae, Zwollae, 1506, 8°. Zie Biogr. Univ. BERGHE (PAULUS VAN DEN), een Regtsgeleerde, geboren te Utrecht , ornstrceks 1530, overleden in 1587, heeft in het Licht gezonden: Tractatus de Jure tutelaru;n en curationunt, Leyd. 1595 , Francois. 1607 , Hagae 1656 et 1657. Zie Biogr. Univers. BERGHEM (WEmsznica en JAKOB VAN), Zie BERCHEM BIRICH VAN) en BERCI1EM (JLeos VAN). BERGHEM (NiKoLkAs), Kunstschilder , geboren te Haarlem , in 1624 , was de noon van Pieter Klan sz e , die ook een Schilder was , en in het begin niet dan visschen schilderde , doch nader­band kleine stukjes , waar doorgaans een tafeltje op kwam , met Mier hande soort van suikergebak , in eenen zilveren schaal of eenen porseleinen schotel. Volgens sommigen zou Nikolaas, den naam van B er ghem hebben bekomen , ter gelegenheid dat hij , na de kunst reeds eenigen tijd geoefend te hebben , eene zeereis wilde ondernemen. Hij was reeds aan boord gekomen en de monstering van bet zeevolk zou plaats hebben, toen de Stuurman , die hem kende , hem raadde liever zich verder op de kunst toe te leggen. Voorts liet hij Nikolaas in de sloep stappen, die op zijde van het schip lag, opdat hij van den Monstermeester niet gezien werd en riep tot het yolk in de sloep : Berg-hem , hetwelk eerst eenen bijnaam werd , die hij later echter als toenaam aannam. Anderen willen dat hij dien naam gekregen heeft bij gelegenheid, van eenen brand s als men van hem , die toen nog een kind was , zou geroepen heb-ben : Berg-hem. Nog anderen heweeren echter dat hij , het eens bij zijn vader grof verkorven hebbende , door dezen werd nage­loopen tot in het huis van Jan van Goij en, welke meester den vader tegenhield en tegelijk tegen de oudere leerlingen riep: Berg-hen. Behalve zijn vader , die een gemeen kunstenaar was , heeft B e r g h e m onderscheidene goede meesters tot zijn onderwijzers in de kunst gehad, zoo als: Jan van Goijen, Klaas Moijaert, Pieter Fransz de Grebber, Jan Wits, en ten laatste zijn neef Jan Baptist We en i n x. Zijn gelukkige aanleg ontwikkelde zich spoedig; terwijl zijne liefde voor de kunst zijnen ijver zoozeer aanvuurde, dat alle die meesters zich vereerd gehouden hebben, zulk een helder licht in de kunst te hebben ontstoken , zoo als hij op zijne beurt heeft kunnen roemen , op een groot aantal leerlin­gen , die door zijn onderwijs tot groote meesters opgekweekt zijn. Onder zijne leerlingen vindt men vermeld. Karel Dujardin en J o h a n n es Glaube r. Hij werd inzonderheid, ten aanzien van zijne leerwijze geroemd , als mede dat hij de gave bezat , om de jeugd bijzonder tot ijver en naarstigheid aan te sporen waartoe hij gewoonlijk spreuken en versjes gereed had , als onder anderen dit: Nimmer mciet g' u zelf, Gezellen ! Saloon in 't leeren moeite steekt, En g' er veeltijds 't hoofd mee breekt, 'T' wiji een ander leeg loopt, kwellen, of het ijv'ren laten staan: Denk : ik zal bier loon ontvangen Voor mijn moeite , en roem erlangen , Wanneer de andre beed'len gaan. Daarenboven was hij minzaam , beleefd , en van een onhespro­ ten wandel ja een man van uitstekende naarstigheid en met dit at kon zijne vrouw, de dochter van den kunstigen Landsch'apschil­{ler Jan Wils, wanneer hij in grooten ijver aan zijn werk stil zat te arbeiden , en zij geen geritsel van hem hoorde, somtijds wet met den stok van eenen raagbol van onder tegen de zoldering aanbon­sen , om hem , zoo hij voor zijn ezel mogt in slaap gevallen zijn , te wekken , ja zij hield hem doorgaans zoodanig kort van geld, dat hij somtijds fraaije prenten te koop ziende , daar hij zin in had, als zijne vrouw zich in Beene goede luim beyond, en zich huiverig toonde , om het hem te schieten , het geld van zijne leerlingen daartoe leende; en wanneer hij eene schilderij verkocht, zonder dat zij er bij was, dan zoo veel van de som arkneep , om de ge­smaakte schuld buiten haar weten te betalen, en dus alle oneenig­heid voor te kornen. Ook was hij bijzonder op kunstige teekeningen van Italiaansche en andere meesters verslingerd , zoo dat hij rust noch duur had , als hij die te koop wist , voor hij er bezitter van was; niet mintier lielhebberij had hij voor fraaije prentkunst, ja hij durfde voor eene .rent van R a fa e 1 Urbin o, verbeel­dende den Bethtehemschen kindermoord met den sparreboom, 60 guldens besteden. Dit maakte ook , dat er van zijn nagelaten papierkunst , welke kort na zijn overlijden to Amsterdam verkocht werd , een aanzienlijke som gelds gekomen is. Hoewel van Berghem vlug in het schilderen was , was al wat hij vervaardigde meestentijds reeds verkocht , eer hij het afge­werkt had. Justus van Huisum, die in 1665 bij hem de kunst leerde , getuigt , dat hij destijds eene geruime tijd voor een Beer schilderde , die hem , tien gulden clangs gaf, en dat, hij van 's morgens vroeg tot vier ure in den namiddag , gemeenlijk voor den ,ezel zat , en dit met zooveel genoegen en lust deed , dat hij er somwijlen een deuntje bij zong. Anderen , die hem hebben zien werken, getuigen dat hij schilderde als of hij er mede speelde, hetgeen trouwens ook aan de dartele penseeltoetsen overal in zijne werken te bespeuren is. Daarenboven strekt het tot verbazing , dat daar hij zijn werk heeft gemaakt, om Nina alles te schilderen , echter elk 'voorwerp op zieh zelve zoo goed in zijne soort is, dat het te za­mengevoegd zijnde , een uitmuntend geheel uitmaakt , en bezwaar­lijk valt te beoordelen , in welk yak hij het bekwaamste was. Doch bovenal verdient verwondering , dat een kunstenaar , die zoo vele stukken geschilderd heeft , er zoo menigvuldige veranderingen van schikkingen en voorwerpen in heeft weten te brengen , dat geen twee naar elkander gelijken. Van B erghem heeft portretten , stukken met levensgroote figuren , en in kleiner omvang , veldslagen , zee­stranden en plunderingen geschilderd, maar het yak , waarin hij het meest uitgernunt en eenen onsterfelijken roem behaald heeft , is het landschap met tamelijk groote stoffaadje. De Burgemeester van der Hulk, te Dordrecht , liet hem een groot stuk schilderen , verbeel­dende een bergachtig landschap , met ossen , koeijen, schapen , beelden .enz.. en tegelijk bestelde hij er een aan J an Both, beloovende aan elk 800 gulden , en een geschenk daarenboven voor hem, die zich het best gekweten had ; wanneer zij nu die stukken afhadden en die nevens elkander vertoonden , zeide van der Hulk: » elk van a heeft. .zijde vlijt getoond", en gaf aan beide eene vereering. De etsnaald moist hij even geestig te behandelen als het penseel. Er bestaan van hem 53 prentjes met yerschillende dieren. Velen daarvan zijn uiterst zeldzaam. Van Be rghem stied den 18 Februarij 1683. Van dezen mees­ter zijn op het 's Rijks-Museum te Amsterdam de volgende stukken aanwezig: Een zeer fraai bergachtig en boontrUk landschap met eenen herder en eene herderin , drifvende eene drift beesten door het water , verder nog , eene vrouw gezeten op een os. Een Italiaansch landschap, net hoog opgaand geboomte , verbeeldende een avondstond. Eenige beesten worden gedreven door eenen herder , rijdende op eenen ezel. Aan de andere zijde ziet men eenen jongen , die eene menigte schapen wegdrijft. Een Landschap met R uth zich nederbuigende voor B o a s; voorts eene menigte koornmaaijers, landlieden en beesten. Een zeer fraai Italiaansch bergachtig Landschap, met eene rivier doorsneden , en eene vrouw zittende op een wit paard. Zij schijat in gesprek met eene andere vrouw , over eenige lieden , die met hun vee in eene pontschuit gereed zijn over te varen. Op den voorgrond een man bij een beladen ezel; verder eenige landlieden ,• staande en liggende koeijen, bokken en schapen. Een Wintergezigt op het fj s. Een man met een paard en eene ijssiede; verder een landschap, hetwelk zeer natuurlijk met sneeuw bedekt is. Een Wintergezigt aan eenen stadswal. Op. het ijs vooraan staat een wit ontspannen paard bij eene slede; voorts vier boeren , be­zig zijnde om een vat bier op eene slede te laden; in het verschiet zijn twee boeren , die op bet ijs kolven , en nog verder de stads­poort , bij welke eenige vaartuigen voor het havenhoofd in het ijs I iggen. Een Italiaansch Landschap , met hoog gebergte , aan eene rivier op den voorgrond eene menigte beesten en herders. Dit kleine stukje is van bet fraaiste penseel van dezen meester. In het Koninklijk Kabinet te 's Gravenhage vindt men van hem: Een Italiaansch Landschap. Een Zwijnenjagt. Een gerecht tusschen Ruiters in emir Grot. Zijn portret is mar de schilderij van Sa vary, door den Parij- • schen plaatsnijder Etienne Fecquet in bet koper gebragt , en komt mede voor in Imm erzeel, Levens en Werken der Kunstsch., D. I. bl. '41. Zie, behalve bet boven reeds aangehaalde werk H o u b r a k en , Schouh. der Schilders, D.II.b1.109-114; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem..Hist. Woordenb.; Schrevelius, Besch. van, Heerlen bl. 474-477; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VI. bl. 416; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. 11. bl. 313-316; Koning, Ta­ fereel der stad Haarl., D. IV. bl. 171-174 ; Biogr. Nat. ; Collo t d' Escury ,Holl. Rom , D. I. bl. 98 , 99, 103 en 104; Biogr. Univ.; v an Eyn den en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schild., D. 1. bl. 408-412; Nieuvvenbuis, Alger. Woordenb. van Kunst. en Wetenschap. ; Biogr. Nation. ; Biogr. Univers.; Aanwijz. der Schad. berustende op 's Rijks Museum; Notitie der Schad. van het Lion. Kab. te 's Gravenh. • BERGIIEN (PA nus STAN), een Priester van de orde der Jezuiten, was onderscheidene jaren Zendeling in Holland, bet laatst te Leeu­warden in Friesland, alwaar hij overleden is. Men heeft van hem : Wederleggende Katechismus , gedrukt te Roermond in 1666. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb. BERGHEYK (ARNOLD STAN). Zie BERGEYK (ARNoLD STAN). BERGHUIS (FREDERIK JOHAN) , gehoren te Delft in Januarij 1726 was de eenige zoon van Johan Be rg huis, geboren te Zutphen , in Junij 1725 en overleden te Delft, 26 December 1802 , onder wiens leiding hij zich tot organist en klokkenist heeft gevormd. Omtrent zijn wader dient vooraf deze bijzonderheid vermeld; dat hij , op den leeftijct van 18 jaren Delft doortrekkende , en vernemende , dat er niet door gunst , maar door de kunst, naar den post van or­ganist en klokkenist zoude gedongen worden, zich onder de rij der mededingers schaarde en , ondanks de gemaakte aanmerkingen op zijnen zeer jeugdigen leeftijd , zoo als: » Jongentje , komt gij ook »rnede spelen ?" den palm der overwinning behaalde. Als organist be­zat Johan Berghuis hooge verdiensten, als klokkenist vooral was hij zeer beroemd , hetgeen wij uit de getuigenis van B u rn ey ook kunnen afleiden , die setae& » De mad Delft heeft twee schoone »kerken en in beide een orgel. De lleer Berghuis, organist en »klokkenist van de eene, is naast Potho ff de beste speler,, welke » ik in Holland heb aangetroffen , vooral in bet klokkenspel , het­» welk hij met cene verbazende vlugheid behandelt." Na den dood van Johan Berghuis, volgde hem zijn zoon Fre­d eri k Johan in 1802 in die betrekking op , nadat hij reeds vroeger bij het leven van zijnen vader,, waarschijnlijk tot diens hulp, als tweede klokkenist was aangesteld geworden. A llioewel wij hem geene ver­diensten als organist kunnen ontzeggen , zoo heeft hij , noch prak­tisch , noch theoretisch , iets bijzonder uitmuntends voor het orgel voortgebragt , noch discipelen gevormd, die zich door hunne bui­tengewone talenten in het piano of orgelspel onderscheidden. 20 De oorzaak waarom F. J. B e r g h u is zich tot een bekwamer klok­kenist dan organist had gevormd , schijnt men hoofdzakelijk te moe­ten zoeken in de bijzonder aangeboren liefde voor dit kolossale in­strument, in de vele tijd , welke hij , zoowel tot volmaking van zijn spel als van het instrument zelf, besteedde. Deze zijne liefde voor het klokkenspel , en de zucht om het tot den hoogsten graad van volmaaktheid te brengen , was zonder voorbeeld. lmmers alle gelegenheden greep hij aan , om het mecha­nismus van het klokkenspel te Delft tot eene ongekende schoonheid op te voeren en te volmaken. Om dat doel te bereiken was hem geen moeite te groot , geen tijd te kostbaar. Daarom achtte hij eene refs door Belgie noodzakelijk, waar hij alle mogelijke klok­kenspelen onderzocht en bespeelde , en daarna het sneer volmaakte Bier instrumenten op het Delftsche trachtte toe te passen. Dagen en weken achtereen , was hij van den vroegen morgen tot den la-ten avond, op den toren der nieuwe kerk, met hauler en aanbeeld bezig, om de hamers en stiften op de klokken en trommels te fatsoeneren , te vijlen en zoodanig van pas te maken , dat bet me­chaniek van het klavier en de hamers op de klokken niets te wenschen overlieten , ja zelfs het fijnste oor er geene gebreken aan kon ontdekken. Ook het stellen van de stiften op de trommels voor het speelwerk , op het half en heel uur,, is door hem destijds tot die volmaaktheid gebragt , dat vreemdelingen , dit hoorende , niet konden gelooven , dat dit werktuigelijk zoo was zamengesteld , maar zich stellig verbeeldden, dat de klokkenist zelf op het klavier bezig was. Vooral heeft hij zijne verdiensten bijzonder doen ken­nen door een werktuigelijk toestel van zijne uitvinding, namelijk : door het bijbrengen van onderscheidene hamertjes op de kleine klokken , waardoor die snelle opvolp-,ing der toonen , en die trem­blanten op het Delftsche klokkenspel konden worden voortgebragt , welke elders niet gehoord worden : terwijl het pedaal door hem op zulk eene treflende wijze is verbeterd , dat daardoor een aller­uitmtintendst effekt kan worden daargesteld. B e r gh u i s scheen door de natuur tot klokkenist bestemd. Hij bezat een ijzer sterk gestel , en eene buitengewone spierkracht in handen en voeten, waardoor hij eenen bijzonderen nadruk aan zijn spel kon geven, en het zich , zoowel daardoor, als door eene bijzondere vlugheid , boven dat van de meeste zijner tijdgenooten zoodanig verhief, dat er binnen- en buitenslands met hoogen lof over werd gesproken. En waarlijk zijn spel bezat iets eigendommelijks en was dien lof overwaardig, vooral wanneer men de beperktheid van een klavier van 31/2 Octaaf in aanmerking nam, en alle moeijelijkheden , aan zulk een spel , in de meestal driestemmige uitvoering en transposi­ tie van de zwaarste muzijkstukken verbonden , regt begreep, en met dat van de meeste zijner ambtgenooten wilde vergelijken. B erg­ huis, wij kunnen het gerust verklaren , wijdde geheel zijn leven aan het klokkenspel toe. Map ook nam zijne gezondheid een einde , en begonnen zich de zaden van eene spoedig daarop volgende ziekte te vertoonen. Juist bezig met het versteken van den speeltrommel werd hij ongesteld , en den volgenden dag door eene beroerte overvallen. llij herstelde weder,, doch zijne krachten kwamen niet terug , mar verkwijnden , tot dat hij op den 1 lden April 1830, in ongehuwden staat overleed, een aanzienlijk en voor den kunstenaar in Nederland , zeldzaam fortuin van drie tonnen gouds nalatende, waarvan het vruchtgebruik aan zijne familie en het kapitaal na bun overlijden aan het Charitatenhuis te Delft is ge­maakt. Bergh u i s was ook. onderwij zer op de piano en de verdiensten van die lessen , grootendeels door hem opgelegd , hebben zijn ka­pitaal steeds doen vermeerderen. Ilij liet eenen uitmuntenden leerling op het klokkenspel na in den Heer Zuidplein Sc h el ts, die eehter in jeugdigen leeftijd, weldra zijnen leermeester naar betere gewesten volgde. Zie Nederla2zdsch Tijdscltrift , 3e Jaargang , IN'. 13 ; nit partikuliere herigten aangevuld. BERGIUS (TDEODORUS CORNELIUS). Zie BERG (TIIEODOOR K0R­NELIS VAN DEN). BERGMAKER (LoEFF). Zie BERCIIMA.KER (LOEFF). BERGSMA (Els()) , gesproten uit een oud Friesch geslacht , dat tot wapen voert een veld van loud , met drie varkens van sabel geplaatst twee en an , hebbende tot helmteeken een zwart varken ter halver l ij v e, was een zoon van Pieter Bergsma en Cat h a-r ina Wendt, en geboren te Dokkum , den 3den Maart 1700 Ilij legde zich te Franeker op de Godgeleerdheid toe en werd aldaar Doctor in die wetenschap. In 1721 als Predikant te Ee-en-Eng­wierum beroepen , verwisselde hij in 1726 die standplaats met zijne geboorteplaats , waar hij door zijne verlichte beschouwingen veel bijdroeg , om bijgeloovige voorstellingen te bestrijden. Hij trouwde den 20 November 1740 met Sytske van Thu in en bij wie hij negen kinderen had , van welke vier jong stierven , en overleed den 6 Junij 1766. Tit de familiepapieren bijeeugebragt. BERGSMA. (ENNIUS HARMEN), een ioon van den voorgaande , geboren te Dokkum , den 30 Maart 1755, oefende zich te Franc­ker in de Regtsgeleerdheid en werd in 1779 tot Neesfer in de beide regten bevorderd , na het verdedigen van een belangrijk proef­schrift uit het Friesche Staatsregt, over den ouden en heden­daagsehen regeringsvorna der Frieschen (1). Hij vestigde zich als Advokaat voor het Hof van Friesland te Leeuwarden en werd In 1780 aangesteld tot Ammunitiemeester-Generaal van Friesland. Nog den 4den September van dat zellde jaar zag hij zich benoemen tot Raadsheer in bet Departementaal Hof van Friesland en den 13 Februarij 1804 , tevens tot Pensionaris der stad Leeuwarden. In (1) Specimen juris. publici Friciaci inaugurale , de antiqua et hodierna Friciacorunt regiminis forma. 1811 werd hij Lid van het Keizerlijke Geregtshof te Gravenhage. Koning W i 1 lem I, die hem, reeds den 18 November 1815 , tot Ridder van de orde der Nederlandsche Leeuw en tot Lid van het Hooge geregtshof te 's Gravenhage benoemd had, ,zond hem in De­cember 1818 als Commissaris-Generaal naar Friesland. overleed te 's Gravenhage den 22 October 1828 , en was den 8 December 1782 gehuwd met Bartha Bouwina Schultz , bij wie hij drie dochters had en een zoon , Willem Bern a r d u s Be r g s m a, ge­boren te Dokkum , den 26sten Februarij 1760 , die Landsavokaat en Fiskaal-Generaal van Friesland zijnde, den 17 Maart 1792 om zijne staatkundige gevoelens uit die betrekking ontslagen werd en den 26sten October 1820 overleed. Behalve de hieronder volgende T h eodo­rus Paul us Be r g s m a, had hij bij zijne tweede echtgenoote S j o u k j e Schel te ma nog eenen zoon den tegenwoordigen Hoog­leeraar aan de Hoogeschool te Utrecht C or n el is A.d r i a n u s Bergsma. BERGSMA (Eno), zoon van Willem Bernaraus Bergsma en van diens eerste vrouw, Lucia Scheltema, geboren te Leeuwarden , den 20 Maart 1786, trad in krijgsdienst als Kadet bij het 3e bataillon der 4e halve brigade en werd, als zoodanig , op de kadetten­school te Zutphen onderwezen. llij werd den 20 Julij 1804 extra ordinair Ingenieur en den 8 Augustus 1808 Eerste Luitenant bij bet Regiment te voet van het Koninklijk korps der Artillerie en Genie, waarmede hij in 1809 den veldtogt in Zeeland bijwoonde. Bij de vereeniging van Holland en Frankrijk werd hij , den 23 Junij 1810 geincorporeerd als Luitenant bij het Keizerlijkkorps der Genie. Den 1 Julij 1811 bevorderd tot eersten Kapitein bij de 4e compagnie van het 5e bataillon Sappeurs en den 1 Januarij 1811 aangesteld als 2en Kapitein, bij den staf van het korps der Genie, maakte hij in 1812 en 1813 den veldtogt in Duitschland mede en kreep; zijne bestemaling naar Dantzig, waar hij gedurende het beleg verbleef. Na den overgang der vesting Dantzig werden de Franschen gevangen geno­men en konden de Nederlanders naar hun land terugkeeren. 2 Januarij ging hij op march, ter begeleiding van een detachement troepen naar het vaderland waar hij in Maart aankwam. Den 16 van dien maand werd bij Ids Tweeden Kapitein-Ingenieur bij het Nederlandsche leger geplaatst , bij het welk hij den 16 Augustus 1817 tot Eersten Kapitein-Ingenieur bevorderd werd. Aan hem werd op­p-,edragen het bouwen van het fort te Dinant waarvoor Z. M. den Koning den 12 Mei 1823 hem tot Ridder van de Militaire 1Villemsorde der 4e klisse benoemde. Daarna werd hij belast met de in­rigting van bet gebouw voor militaire akademie te Breda. Den 16 Augus­tus 1829 tot Majoor.Ingenieur benoemd, en den 15 April 1830 over­geplaatst bij het korps Mineurs en Sappeurs , beyond hij zich na den opstand in Belgie, van 1830 7-1834 in de vesting Maastricht en werd, krachtens afionderlijk besluit des Konings van 10 September 1831, cervol vermeld op de legerorde. Den 19 Fehruarij 1835 benoemd tot Kommandant van het 2e Bataillon van het korps Mineurs en Sappeurs en als zoodanig te Nijmegen garnizoen houdende , overleect hij aldaar , den 7 Januarij 1837. Hij was den 17den Mei 1815 gehuwd met Anna Louise Kratzsch, bij wie hij Been kinderen verwekt heeft. Uit bet Stamboek der Offic. an het Bataillon Mineurs en Sap-peurs opgemaakt en aangevuld Mt de familiepapieren. BERGSMA (TrtEopoaus Pilaus), zoon van Willem B e r n a rd u s Bergsma en van diens tweeden vrouw, Sjoukje Scheltema, alzoo ecn halve broeder van den yoorgaande , was geboren te Leeuwarden den 10den ?hart 1800. Zijne letteroefeningen ter voorbereiding voor de evangeliebediening siaagden voortreffelijk , eerst aan het Athenaeum te Franeker, daarna aan de Hooge­school te Utrecht. Met welken lust , ijver en zegen hij zijne letteroefeningen voortzettede , mogt reeds blijken uit de loin­lijke vermelding welke het antwoord is waardig gekeurd dat hij tijdens zijn verblijf aan bet Athenaeum te Franeker had ingezonden op de letterkundige prijsvraag bij de Hoogeschool te Leyden, ten jare 1820 uitgeschreven , over Lucius Aelius An­tipater enz. (1). Den 19 Junij 1825 verwierf hij de waardig­heid van Doctor der Godgeleerdheid, na openbare verdediging zijner Verhandeling over eenige voorschriften van Zo ro as te r, met de christelijke leer vergeleken (2). In dat zelfde jaar tot Kandidaat der kerkelijke bediening bevorderd , werd hij kort daarna beroepen tot Predikant te Odijk , welke standplaats hij in 1827 met die van Bunnik en Vechten verwisselde , in welke betrekking hij zich kweet met ijver en trouw ; terwijl hij op, beide deze plaatseu voor meer dan eene aanbieding, om elders werkzaam te zijn , be­dankte. Boa' ligehaamsongesteldheid en zwakheid noodzaakten heal reeds ten jare 1833 om zijn ontslag• te vragen. Een jaar vroeger zag hij zijne verhandeling Over het zevende hoofdstuk van den brief van Paulus aan de Romeinen door het Genootschap tot verdedi­ging van de Christelijke Godsdienst tegen derzelver hedendaagsche Bestrijders, met eenen gouden eereprijs bekroond. Hij overleed den 3den September 1834 en was tweemaal gehuwd geweest; eerst met A d r T-ana Cornelia Suzanna Hugenholtz, die weinig dagen na­dat ze hem door de geboorte van eenen zoon verblijd had overleed ; daarna met Christina Johanna Cazius, uit welk huwelijk hem vier kinderen geschonken werden, van welke echter het tweede naar betere gewesten hem vooruitging , terwijI het jongste hem der­waarts weldra volgde. Zie Algem. Konst- en Letterb. 1832, D. II. hl. 434, 1833. D. I. bi. 26, 1834. D. II. Ll. 161. Boekzaal 1835. bl. 122-125, (1) De L. Aelio Antipatro. (2) Dissertatio inaugurals de Zoroastris quibusdam cum doctrina christiana comparatis. BERGSMA (ADRuous) geboren te Dockum , in 1702 , zoon van Pieter Bergsma en Catharina Wendt, was eerst tot God-. geleerde opgeleid, dan zich later tot de beoefening der Regtsgeleerdheid begeven hebbende, verwierf hij als Advocaat veel roem, inzonderheid door liet vrijpleiten van eene vrouw, van kindermoord beschuldigd. Deze roem veroorzaakte , dat hij tot de aanzienlijkste en voordee­ligste ambten in Indie geroepen werd. Hij vertrok derwaarts in 1733, verkreeg er , onder anderen , de betrekking van Raad en Advokaat-Fiskaal-Generaal , zoodat hij in Indio een groot gezag uitoefende. Aldaar gehuwd met A lleg on de Z w aa r de kr oon, dochter van den Gouverneur-Generaal Hendrik Zwaardekr oo n , keerde hij , na het overlijden van zijne vrouw , naar Nederland terug. Kort na zijne terugkomst werd hij tot de regering geroepen , en tot Lid der Vroedschap en Burgemeester te Sneek gekozen. We-gens deze stad bekleedde hij sedert de voornaamste Staatscommis­sien. Bijna onafgebroken had hij , wegens Friesland , zitting in de Vergadering der Staten Generaal , en daar hij het vertrouwen van den Stadhouder bij bekwaamheid en slimheid bezat , had hij een groot deel aan het bestuur van zaken, zoowel wat de republiek , als wat het gemelde gewest betrof. IIij stierf in 's Gravenhage den 20 Julij 1780, na andermaal gehuwd te zijn geweest met Catharina Regina van Bynkers­h o e k , dochter van den beroemden President. Uit het eerste hu­welijk liet hij eene, en uit het laatste vier dochters na. Zie Scheltema, Staatk. Nederl., uit de familiepapieren aangevuld. BERGSMA. (PETRus ADRIANUS), geboren den 15den April 1743, was de zoonvanWil.leM Bergsma en Remelia Schik en een broeders zoon van den voorgaande. In 1780 Secretaris van Dantumadeel geworden zijnde, werd hij den 5den October 1782 tot Grietman aange­steld en bekleedde,van dat jaar tot in 1795,de commission, welke in dien tijd op de Grietenijen vielen , zoo als Lid van Gedeputeerde Staten, van de Admiraliteit enz. Ook was hij Ontvanger-Generaal van Dantumadeel en Dijkgraaf van Oost-Dongeradeel. In 1785 was hij een der elf vol­magten, die zich ten sterkste verzetteden tegen het Staatsbesluit orn de verkiezing van de Magistraten aan den Stadhouder te laten , zijnde alstoen het groote verschil tusschen de Staten en de burgerij van Leeuwarden. Na 1795 is hij geweest eerst Baijuw van Dantumadeel en Kollumerland , en later lid van het Departementaal bestuur van Friesland. Hij was de eerste, die de invoering van den tabaksbouw in Friesland beproefde de chicoreibouw aldaar vestigde; en eene daartoe benoodigde fabrijk liet oprigten. llij overleed te Dokkum den 14 October 1824. Bij zijne vrouw D o do n ea J a coba D o oit­sema had hij zeven kinderen , van welke bij zijn overlijden nog drie in leven waren. Zie Vaderlandsche Historic ten vervolge op W agena a r, D. XIII. bl. 107, waar hij abusivelijk F. A. Bergsma genoernd wordt; Baerdt van S m i n i a, Nieuwe Naand. der Grietni, hi. 127 , aangevuld cat de familiepapieren. BERGSMA (JOHANNES CASPAR) een broeder van den voorgaande , geboren den l6den October 1750 , was Doctor in de .Regten en werd in 1783 Secretaris van Dantumadeel en in 1786 Griet­ man van Franekeradeel. Ook is hij geweest Dijkgraaf van Oost-Don­ geradeel. In 1783 woonde hij als volmagt van Oost-Dongeradeel de ver­ gadering bij , waarin over 's Lands zaken geraadpleegd werd. In 1784 ontving hij , uit handen van het Exercitiegenootschap te Dockum , onder de zinspreuk pro Aris et Focis , een zeer fraai geschilderd wit zijden vaandel. In 1787 was hij Voorzitter van de Edelmogende Staten van Friesland. In dat zelfde jaar haalde hij, die toen Lid van het Nindergetal was , door zijne toestemming om de Pruissische troepen in het land te roepen , zoodanig den haat der Patriotten op zich, dat zij, bij eene gedrukte publicatie van 15 September, hem en zijne medestanders dreigden zich op de per­ sonen en goederen te zullen wreken , dat zij het geheele land zou­ den onder water zetten enz. B e rgsma overleed den 25 Junij 1793. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op W a g e n a a r D. VI. H. 374., D. IX. bl. 45, D. XIII. bl. 107, D. XIX. bl. 47, 122, 124, 131 en 155 ; Tegenw. staat van:Friesl. , D. IV.b1.35 en 696 ; Baerdt van Smi nia, Nieuwe Naaml. der Grietm. bl. 200. uit de familiepapieren aangevuld. BERGUES (AMMAN vAic), ook wel verkeerdelijk VAN BERGEN genoemd , Ileer v an D o 1 h a in en Bohem, een Henegouwsch Edel­man, uit bet geslacht van Be r g u es S t. Winocx, noon van P. i e­ter van Bergues en Joanna van B ailleul, was een eerste onderteekenaars van het compromis en van wege Artois en Doornik een der Edelen belast om op de handelwijze der Land­voogdes toe te zien. Hij was dan ook een der negen Edelen , die te Breda, in 1566 , het eerste verzoekschrirt zamenstelden en met Nicolaas de Hammes en Jan van Marnix, Heer van To u­1ouze, stond hij bekend als een vurig liefhebber des Vaderlands, stout en forsch, die ook ter verdediging van de vrijheid zijne heurs wilde openen door zich te verbinden tot het opbrengen van vijitig. kroonen, wanneer het smeekschrift aan den Koning met aanbie­ding van drie millioenen geschiedde: Zijn naam komt , met dien van J an van Mar nix, voor in een welsprekenden brief van d e Hammes, waarin deze meldt dat hij met Bergues, Ma rnix en anderen een besluit had genomen om de zaken op eens te verhel­pen en de lijdende Nederlanders te redden. De Algemeene Staten moesten het eenige geneesmiddel der kwalen zijn. Niettegenstaande Or anj e tot zachtere maatregelen raadde , had B er gues meer dan eens een gewigtig deel aan de hevige raadslagen door de Edelen genomen , in hunne vergaderingen te Breda en lloogstraten gehou­den. Daar hij zich dus ais een ijverig voorstander der vrijheid had voorgedaan, werd hij in 1568 door Alva verbannen en zijne gne­deren verbeurd Nerklaard. Tijdens den inval van Graaf L o d c w ij k van Nassau in Groningen en dien van Prins Wille in in Lim­burg, was hem in last gegeven , om , ten einde de krachten des vijands te verdeelen, in West-Vlaanderen te vallen. Het blijkt echter niet in hoeverre dit heelt plaats gehad. Hij hield zich meest in Frankrijk op en werd in 1569 door den Prins van 0 ra nj e tot Onder-Admiraal der Watergeuzen benoemd. In September zeilde hij met eene vloot uit Engeland naar het Vlie, waar zij 46 Oostzee­vaarders op losgeld stelden. Hij beproefde eenen aanslag op DelfzijI , dien de Robl es echter verhinderde , maar daarentegen bemagtigde hij de eilanden Ameland en Terschelling. In 1570 kruiste Do 1-ha in met 17 schepen aan den mond der Eems , maar op het berigt dat Bossu en de Robles met eene vloot van 20 zeilen hem na­spoorden , nam hij zoo overhaast de vlugt, dat hij bijna alle zijne sche­pen verloor en slechts vij f in Embden redde. Prins Willem zond daarop Johan Basil' s tot hem , om rekenschap van dit wan­gedrag en de buitgemaakte Belden te vragen. Daar D o 1 h a i n echter hiertoe ongenegen bled, werd hij door den Prins naar Dillenburg ont­boden , hoewel met even vruchteloos gevolg. De zorgeloosheid, dronkenschap en wanorde namen zoodanig toe onder de Watergeuzen, dat 0 ranje zich verpligt zag Bergues zijnen post te ontnemen. Doch hij diende daarin met de noodige wijsheid te werk te gaan want hij vreesde dat het den Admiraal niet aangenaam zou wezen . Evenwel het moest geschieden , de Prins tastte door , maar met wijsheid en goedheid. Eer de vloot in Engeland teruggekeerd was werd Bergues denkelijk op bevel van Oranje in hechtenis genomen. In vrijheid gesteld, vertrok hij naar Frankrijk, maar bleef evenwel de eens gekozene zaak getrouw. In 1572 nam hij deel aan eene poging on­der de Genlis, om het belegerde Bergen 4te on tzetten , waarbij hij sneuvelde. Volgens Le Petit (1) zou hij in handen zijn gevalleu van de boeren , aangevoerd door eenen kalen Edelman, die zich beroemde hem aan Alva ten geschenke te zullen brengen. Hij eischte, dat men hem zijne wapenrusting zou ontnemen , om te yoet te kunnen gaan, en terwijl men aan zija verzoek voldeed , greep hij met de vuist een jagtmes van een runner, waarmede hij zoo met zijne geleiders schermutselde, dat hij er drie of vier ter nederwierp en men genoodzaakt was hem te dooden. Een dapper en goed soldaat, was hij echter ongeschikt eenig bevel te voeren. Hij was gehuwd met Maria van Hoch i n•,•die hem drie kinde­ren schonk. Johan van Bergues, Lodewijk van Bergues en Maria van Bergues, van welke de beide laatste ongehuwd storven , doch de eerste door zijn huwelijk met Johanna de R o m b ti r e s zijn geslacht voortplanten. Het wapen van dit geslacht was van goud met eenen leeuw van keel. tie Bo r, Nederl. Oorl., B. V. hi. 289 en 290, (208); B. VI% hi. 289 ; (Beaufort), Leven van Willem I, D. II. IA. 294 ; 1Vagen aar, (1) Gr. Citron., Torn. II. pa y;. 232. Vaderl. Hist., D. VI. bl. 125, 308-311; 'sGravesande, Tweede Eeuw,ged. der Middelb. Vrijh., El 138; Te Water, Verbond der Edelen, St. IL bl. 205-209, St. IV. bl. 427; Kok, Vaderl. Wool , D. XII. bl. 423 en 424; Groen van Prinsterer, Archives denb., de la Maison d'Orange, Torn. II. pag. 58, 59 et 162, Tom. M. pag. 230; van Groningen, Geschied. der Watergeuzen, hi. 143-145; Arend, Geschied. des Vaderl., D. IL St. IV. bl. 202 en 222, SL Y. LI. 142-144. BERGUES (LotnunK VAN), ook wel LOUIS DE TRESLONG gehee­ten , een broeder van den voorgaande , diende mede onder de Wa­tergeuzen en deelde in zijns broeders ballingschap. Na het ontslag van Adriaan werd hij voortoopig tot Bevelhebber over de vloot aangesteld, doch daar de bandelooslieid hand over hand toenam en de Watergeuzen zich verlaagden, om de rol van gewone zeeroovers te spelen , waagde de Prins het niet, hem het gebied voor goed op te dra­gen , maar hij werd door Gislain van Fie nn e s, Beer van L u r es vervangen. Of Lodew ij k de Bergues over dit voorbij­gaan verstoord was , dan of hij zonder zijn broeder niet op de vloot Wilde dienen, vindt men niet opgeteekend. Zeker gaat het, dat later zijn naam niet meer op de lijst der Watergeuzen gevonden wordt en men ook Diets meer van hem gemeld vindt. Zie van Groningen, Geschied. der Watergeuzen, hi. 145 en 146; Arend, Geschied. des Vaderl., D. 11. St. V. bl. 144. BERK (Jmat en PomPEus)..BERCK (JonN) en BERCK POMPEUS). BERK (NIKLAAS VAN) , lid der Regering van de stad Utrecht , was ten tijde van Le y c e s ter buiten bewind geraakt; naderhand hersteld zijnde , was hij in 1608 een der gemagtigden , om in 's Gravenhage, met S p i n o l a en de vier andere Spaansche Gezan­ten , over het sluiten van eenen vrede of een bestand te handelen ; in 1611 werd hij uit het lid der Gekozenen ontslagen , en sedert bui­ten bewind gehouden , tot in 1618 , wanneer Prins Mauri ts , na het afdanken der Waardgelders , bij de groote verandering in de Regering van Utrecht , hem in plaats van Justus van Rij g e r s-burg tot Burgemeester aanstelde. In het jaar 1619 werd v a n Berk onder de beschuldigers gesteld , die tegen Olden b a rne­ eld en U y t en b o g a a r d getuigden dan deze laatste heeft hem op de voldoendste wijze wederlegd , en middagklaar getoond, dat Berk zich zelven heeft tegengesproken. Hij overleed in 1620 en liet bij zijne huisvrouw Barbara van W ar 'Belo° geene kinde-ren na. Zie de Groot, Nederl. Hist. U1. 555; Brandt, Historie der Reformatie , D. M. W. 391 en 392, Wagenaar, Vaderl. Hist., D. IX. bl. 321 , D. X. W. 234 en 349-352 ; K o k , Vaderl. W ­ oordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Seheltema, Staatk. Nederl. BERKEL (ADRIAAN VAN) reisde in het jaar' 1670naar de Bet.-bicc en bled er als Gouvernements-Seeretaris tot in 1674. In 1680 vertrok hij naar Suriname als Directeur eener plantagie , welke hij tot in 1689 beheerde. Beide reizen zijn door hem beschreyen in Reis naar Rio de Berbice en Suriname , met pl. 4to., van welk zeldzaam werk meer dan eene uitgave bestaat, onder anderen eene onder den titel : Amerikaansche Voyagie , Amst. 1698. 4to. Zie van A b k o u d e , Naamr. van Nederd. Boeken, D. I. St. III; van A b k o u d e en Arrenberg, 1Vaamr. van ffederd. Boeken, uit partikuliere berigten aangevuld. BERKEL (ABRAHAM VAN) Of ABRAHAMS BERKELIUS misschien wel een broeder van den voorgaande, geboren te Leiden in 1630, legde zich eerst op de Geneeskunde toe , maar ging later tot die der Letterkunde over, en maakte groote vorderingen in de Griek­sche en Latijnsche talen. Hij werd onderwijzer aan de Latijnsche scholen te Delft , over welke hij later tot Rector werd aangesteld. llij besteedde een groot gedeelte van zijn leven aan eene uitgave van: Stephani Byzantini Dictionarium Geographicum , eerst na zijne dood in 1688 , met vele aanteekeningen, in folio het licht zag. Yowls zond hij nog in het licht : Epicteti Enchiridion una cunt Cebetis Thebani Ta­bula, Lugd. Batay. 1670. 8vo , waarvan in 1753 te Delft een vermeerderde druk in 8vo. het licht zag. Antonini Liberalis Metamorphoses , Leyd. 1674. 12°. Genuina Stephani By zanti ni de urbibus et populis frag­menta cunt Han n o n i s Carthaginensium Regis Periplo , Graece et Latine , Lugd. Bat. 1674. 8vo. llij maakte zich tevens verdienstelijk door bet in orde brengen van het geheele ligchaam der Bibliotheek van de IIoogeschool te Leiden , en overleed in 1688. Zie Saxe, Onomast. Liter., Pars V. pag. 612 et 613 ; Chaim ot, Biogr. Woordenb., IV,b1.345; Biogr. Univers. ; Siegenbeek, Geschiedenis der Leydsche floogeschool, D. 11. bi. 21. BERKEL (JAN vAN) of JANUS BERKELIUS , een zoon van den voorgaande , geboren omstreeks 1675 , werd , 1697 Praeceptor aan de Latijnsche schole te Dordrecht, waar h in 1715 overleed. Reeds in 1694 had hij zijne Vader tegen Et ienne Lemoyne verdedigd in den herdruk van Ste p h a nu s B y z a n t i n u s. Voorts heeft men van zijne hand Jacobi Palm erii a G r e n t em es n i 1.implevta sive pro Lucano Apologia cum nonnullis aliis similis argumenti , Lugd. Bat. 1704.* 8vo. Dissertationes selectae criticae , de pails Graecis et Latinis , Lugd. Bat. 1704. 8vo. Zie S a x e, Onqinast. Lit. Pars V. pag. 443; Chalmo t, Biogr, Woordenb. D. IV. H. 315; Biogr, Univers. BERKEL (PIETER . JOHAN ENGELBERT FRANcOIS en THEODOOR VIC­TOR VAN). Zie BERCKEL (PIETER JOHAN vAri), BERCKEL (ENGEL­BERT FRANcOIS VAN) en BERCKEL (THEODOOR VICTOR VAN). BERKENBOOM (MARTINUs) , geboren te Nijmegen , was een leerling en opvOlger in het kunstbedrijf van Jo h a n n e s T e y 1 e r, bestaande in het fabrijkmatig teekenen , graveren en met kleuren drukken van kunstprenten en kamerbehangsels. In het jaar 1708 en 1709 , begaf hij zich , vergezeld van zijnen. leerling , J a co b v a n E y n d en, naar Dusseldorp , na vooraf on­derscheidene van zijne kunstvoortbrengsels met het beurtschip ver­zonden te hebben. Deze reis was te dier tijd niet zonder gevaar , doordien de stroopende partijen uit de legers der aan den Rijn oorlogvoerende Mogendheden , de wegen zeer onveilig maakten : zij kwamen echter behouden aan , en werden hij den kunstlievenden Keurvorst van den Paltz aangediend , dan eer B e r ken b o om ge­reed was , om zijnen kunstarbeid te vertoonen , werd het Hof in den rouw gedompeld , wegens het overlijden van een der vors­telijke aanverwanten en daardoor de gelegenheid benomen , om zich met Berk en boo ms kunstwerken in te laten , weshalve zij on­verrigter zake de terugreize moesten aannemen. Twee of drie ja­ren later is B e r k en b o om zeer onverwachts , in tamelijk hoogen ouderdom , aan eene beroerte overleden. -Mt de werken , welke wij van hem kennen , te oordeelen, bezat hij minder bekwaamheid dan zijnen Meester ; zijne platen etste hij met eene zwaardere hand , door minder vernuft bestuurd. Ilij heeft onderscheidene gezigten op de stad en de vestingwerken van Nijmegen en omstreken , als ook van vele andere plaatsen en ste­den, bijv. Amsterdam, 's Gravenhage, Middelburg en Vlissingen, in met kleuren gedrukte kunstprenten , uitgegeven , van welke de meeste met de eerste letteren van zijnen naam en andere met dien voluit gemerkt zijn , waardoor zij ook van T e y 1 ers werk kunnen onderscheiden worden , mede heeft hij veeltijds in zijne platen het water en andere deelen met de gereedschappen der zwarten of schraapkunst bearbeid. In de dichtkundige beschrijving van Nijmegen door Arks tee, zijn eenige Prentverbeeldingen naar de Teekeningen van B e r- k en bo o En gegraveerd. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderkunst, D. 1. 1)1. 179-181 ; I m m e r z e e l , Levens en wer­ken der Kunstschilders. BERKENIIOFF (THEonoRus ALBERTUS) werd te Leiden in 1746 geboren. In zijne vroegste jeugd in de muzijk onderwe­zen , gaf hij vroegtijdig blijken van eenen goeden aanleg , en bragt het na slechts korte studie zoover,, dat hij als Solist kon optreden , en men hem op een der concerten in zijne gehoor­testad een concert voor viool met bijval Lon hooren voordragen, In de harmonie en compositie' werd hij door eenen kundigen mees­ter aldaar onderwezen ; later uitgerust met die bekwaamheden , wel­ke hem destijds den eernaam van Virtuoos deden verwerven , on­dernam hij eene buitenlandsche kunstreis en begaf zich naar Nan­heim , Parijs, Londen en andere plaatsen , waar hem vele toe­juichingen ten deel vielen. Daarna keerde hij in zijn vaderland terug; vestigde zich als muzijkonderwijzer in zijne geboortestad , en werd daar vervolgens tot Stadsmuzijkmeester aangesteld , welke betrekking hij vele jareri , tot aan zijne dood , vervulde en met naauwkeurigheid waarnam , terwijl hij gedurende die tijd vele goe­de discipelen vormde. Als Violist onderscheidde zich B e r k e n ho ff door vele nit­ muntende hoedanigheden. Zijn streek was forsch ; zijn spel vlug en zuiver , vooral in de dubbele grepen ; zijn voordragt schoon en gevoelvol. Alhoewel hij zich bij den viool , als zijn hootdinstrument, bepaalde , begat hij als Pianist toch ook veel vaardigheid. Ook als Componist van eenige werken voor de viool , heat hij zich voor­ deelig leeren kennen , hoewel zijne werken , en zelfs de gedrukte thans zeldzaam en onbekend zijn. Daarenboven was hij als rnensch fatsoenlijk en beseliaard; in ie­ders achting deelende en aan de voornaamste huizen in zijne geboorte­stad gezien. Hij stierf te Leiden , den 31 Januarij 1814 , betreurd door zijne beide zonen , menigvuldige betrekkingen en kunstgenooten. Zie Muzijkaal Tijdschrift van Nederland , 1844. bl. 70. Nederl. Muzijkaal Tijdschrzft , Utrecht bij L. E. Bosch en Loon, 7e Jaargang , bl. 15. BERKENHOFF (HERMANUS LEONARDUS), oudste zoon van den voor-gaande , geboren te Leiden , den 4den Julij 1786 , betoonde als knaap reeds veel aanleg voor de muziek , en werd daarin aanvanke­lijk door zijnen vader onderwezen. Later legde hij zich ij verig toe op het violoncelspel , en met zulk goed gevolg, dat hij zich in het publiek kon laten hooren, en daardoor eene vaste plaats als violon­cellist in de concerten te Leiden verwierf. In 1805 vertrok hij, naar Amsterdam , waar hij in het orkest van den Duitsche Schouwburg geplaatst werd. In 1810 begaf hij zich mar Elburg , waar hij als Nuziekonderwijzer en ook als Dansmeester tot aan zijne dood in 1837 , gevestigd bled. Zie Caecilia , Algem. Muzikaal Tijdschrzft van Nederl. 1844, bl. 76. BERKENRODE CORNELIS FLORISZ. en BALTHASAR FLORISZ. VAN). Zie BERCKENRODE (Commis FLoaIsz.) Len BERCKENRODE (BALTHASAR FLoiusz.) BERKENRODE (GEaurr VAN) , oudste zoon van Hendrik van Berkenrode en van Erkenraad van Bekestein uit den huize van 11 eemsk e r k , geboren in of kort na 1530 , was in zij­ne jeugd -tot den Geestelijken stand overgegaan en Kanunnik ge­worden , doch de leer der Hervormden omlielsd hebbende , weal. hij tevens een voorstander der vrijheid. In 1572 werd hij door Willem I. als diens Commissaris naar Haarlem gezonden , om , ware het mogelijk , die stad aan zijne zijde te does omslaan. Hid deed zulks , in weerwil van alien tegen­ stand , op de beste wijze. Bij de belegering van Haarlem , schijnt hij niet tegenwoordig te zijn geweest , hoogstwaarschijnlijk was hij dan buiten de zoogenoemde vergiffenis gesloten geweest. Later is hij in Landszaken gebruikt en was Lid van de Com­ missie , die, na het vermoorden van den Prins van 0 ran j e, be– last werd met het openen der brieven , welke , aan diens adres ge­ zonden , als nog mogten aankomen. Hij was gehuwd aan G e e r t r u i d van Meer then, die in hoogen ouderdom in 1618 overleed , en liet geene kinderen na ; de juiste tijd van zijn sterven vindt men, even min als die van zijne geboorte , vermeld , doch zeker leefde hij nog in 1596 , wanneer David C ol t e r man , bij resignatie van hem , zijn opvolger werd als Bailjuw van Kennemerland. Zie Bo r, Nederl. Oorl. B. VI. hi. 372 (270), 380 (276) , B. XIX. Id. 454 (3) ; van Leeuvven, Batavia Illustrata, bl. 859 en 860; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woorden.b. ; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VI. bi. 367; Sehel­te m a , Staatk. Nederl. BERKENRODE (ADRIAAN VAN) , broeder van den voorgaan­de , geboren in of na 1540 , was een ijverig voorstander der vrijheid ; werd in 1572 Burgemeester ; deed gewigtige diens­ten gedurende de belegering van Haarlem , en trok dikwijls , met het grootste gevaar, naar den Prins van Or a n j e , ter bevordering van het ontzet. .Hid ontkwam de wraakneming der Spanjaarden ; werd in 1577, bij het toevallen der stad, op nieuw Burgemeester, en bleef bij de Burgerij gezien tot aan zijn overlijden , den 7den Novem­ber 1618. Tevens was hij Hoogheemraad van Rijnland, waarschijnlijk was hij ook die Berk enrode, welke den 15den Maart 1602 tegen­woordig was , bij de. belangriike zamenkomst van eenige der voor­naamste Staatsmannen , ten einde over de verheffing van Prins Ma u– r its te spreken. Hij liet eenen zoon na H en dr ik van Be r­kenrode, die kinderloos overleed. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Alg em. Hist. Woordenh. ; W a g e n a a r , Vaderl. Geschied., D. VI. H. 367; Naleez. op Wagenaar, D. I. bl. 317-321; Schel te m a, Staat. Nederl. D. I. hi. 87 , D. IL hl. 562. BERKENRODE (MATTIIIJs LESTEVENON VAN). Zie LESTEVENON (MArnms). BERKENRIJS (P. VAN) moet in bet begin der zeventiende eeuw een niet onbekwaam sterrekundige geweest zijn. Samuel Ingen maakte op hem het volgende versje : Toen Berkenrij s (geworden krom En blint van swaren ouderdom) De sterren noch den hemel meer Kon kijken , bad hij: » Haal me, Heer! Wat dichter bij , dat ik , die mach Noch beter kijken als 'k wel plash ! " En daarme6 stierf dien ouden mensch. God laat z' hem kijken naar zijn wens. Zie Kantelaar en Siegenbeek, Euterpe, St. 1. bl. 121. BERKHEY (JOHANNES LE FRANCQ VAN). Zie FRANCQ VAN BERK. HEY (JouANNEs LE). BERKHEYDEN (JoB en GERARD), twee broeders , geboren te Haar­lem , hebben zich beide als • Kunstschilders beroemd gemaakt en hunne lotgevallen zijn zoodanig aaneen verbonden , dat wij ze bier ook gemeenschappelijk vermeld ,im zullen. J o b , de oudste , geboren in 1628 , werd , een jongeling zijn­de , door zijnen vader op het boekbinden besteld , cloth hij kreeg daar ras tegenzin in , en wilde Schilder worden de ou­ders waren hem hierin te wille, en zochten een bekwaam meester voor hem, bij wien hij de grondbeginselen van die kunst leerde. J o b beijverde zich met zooveel lust en vlijt , dat bij binnen weinige jaren reeds een fraai stukje kon schilderen. Zijn broeder Gerard, de vorderingen van zijnen broeder ziende , kreeg mede lust in de kunst , en beijverde zich zoo vlijtig dat hij J o b at spoedig op zijde streefde. Doch elk werkte in een bijzonder vak, waar zijne geneigdheid het meest toe overhelde. J o b , denkende op eigen wieken te kunnen drijven, verliet zijnen meester, zette zich aan den Rijnkant neder , en maakte zich bij de dorpelingen tus­schen Leiden en Utrecht bekend , waar hij vele voor eenen geringen prijs uitschilderde, hierdoor oefende hij zich met schilderen naar het 'even , en bedong van het model nog geld toe. Ook nam hij al­daar zorgvuldig schetsen van alle zoodanige gezigten als hem beha­gelijk genoeg toeschenen , om in zijne landschappen gebragt te wor­den. Na zich dit gedeelte der kunst voldoende te hebben meester gemaakt , bestudeerde en beoefende hij het schilderen van figuren , waartoe hij zijne modellen nit de natuur ontleende , als landbou­wers , herders , kroeghouders enz., en stoffeerde daarmede niet al­leen zijne landschappen , maar hij stelde die ook voor als feestvie­rende , dansende , of zich gezellig onderhoudende, in de manier van Teniers. G e r a r d daarentegen schilderde gezigten van huizen , groote ge­bouwen en kerken , alsmede gezigten langs de Heeren- en Keizers­grachten te Amsterdam , naar het oorspronkelijke geteekend , met boomen en allerhande beeldjes versierd , welke teekeningen hij dan in het groot overbragt en stout en meesterlijk behandelde. Eindelijk bekroop J o b de lust om te gaan reizen , hij sloeg bet zijnen broeder voor , die aanstonds gereed was , en zij besloten eeneu togt naar Duitsehland te doen. Te Keulen onthielden zij zich eeni­gen tijd , om eenige kleine medegenomen stukjes voor geld te ver­wisselen , hetwelk hun wel gelukte ; hierdoor geraakten zij onder anderen in kennis met een geestelijk zusje , die kort geleden ha­ren broeder , eenen Priester , door den dood had verloren zij was hier innerlijk bedroefd over , en sloeg onze schilders voor , of zij niet in staat zouden zijn haar een afbeeldsel van haren broeder te vervaardigen , op de beschrijving die zij er van zou geven; vreemd klonk hun dit voorstel in de ooren ; J o b keek op Gerard, en deze weder op J o b , eindelijk zeide de laatste , na zich eenige tijd bedacht te hebben , dat hij zulks aannam ; zij togen aan het werk , en volvoerden het tot genoegen van de Begijn , die zij mede afschilderden , en door wie zij ruim betaald werden. Van Keulen trokken zij naar Heidelberg , alwaar destijds de Keurvorst van de Paltz zijne hofhouding hield. Doordien die Vorst dagelijks met eene groote stoet ter jagt uitreed , namen de beide brooders die gelegen­heid waar,, om twee schilderstukken te vervaardigen , waarop de beeldtenis van den Keurvorst , sommige voorname -Hovelingen , als­mede den Opperjagermeester,, vrij aardig en gelijkende afgebeeld waren , dan Been moeds genoeg hebbende , om die den Vorst aan te bieden , bedachten zij den vond , om die op elkander te binden , en in eenen galerij te zetten , dien hij altijd door kwam wanneer hij ter jagt ging ; zij hadden er iemand bij geplaatst , die last had , om , wanneer er gevraagd mogt worden , wie het daar nedergezet had , te antwoorden , dat het schilders waren , die in zekeren herberg te huis lagen. De Vorst, hier voorbij komende, liet er spoedig zijn oog op vallen , deed de rol losmaken , en bekeek de schilderstuk­ken met bewondering , te meer, doordien hij er zijn eigen afbeeld­sel en dat van onderscheidene zijner Hovelingen op ontdekte. Hij liet aanstonds de schilders roepen , prees grootelijks hunne kunst , betaalde hen rijkelijk en schonk bun daarenboven eenen gouden penning. Ook word aan elk hunner een paard gebragt , om de jagt te verzellen. Hoe weinig lust zij er ook toe hadden , durfden zij het evenwel niet weigeren , dan het bragt hen in de grootste angst , doordien zij , het paardrijden ongewoon , dit als een middel beschouwden om den hals te breken. Op de paarden geholpen , zagen zij telkens naar elkander om , wien het eerst zandruiter zou worden ; zij kwamen er nogtans heelshuids af, doch droegen wet zorg om in het toe­komende geene deelgenooten meer van dit adellijke vermaak to wezen. Aan dit hof oefenden zij eene geruime tijd hunne kunst , door voor den Vorst , bet Hof en de voornaamste lieden der stad to schilderen , en hadden daarenboven een good bestaan en een genaam leven , terwijl zij met grond op nog grooter voordeelen ho-pen konden. Hoe goed deze uitzigten ook waren . kregen zij eindelijk een tegen­zin in dit hoofsche leven ; en J o b zeide op zekeren dag tot G e-r a r d : » Broer, wat hebben wij er tools aan , om altijd onder vreem­» de oogen te zijn ? als wij in Holland waren bij ons oud gezel­a schap , hadden wij somvvijlen een vermaaklijk praatje over de » kunst , onder een smakelijk pijpje. Willen wij mar heengaan? " Gerard beraadde zich niet lang , maar gaf ras zijne toestemming , en zij spoedden zich eerlang naar hunne geboortestad , daar zij met eene zuster buis hielden ; en van waar zij , wanneer zij eenige schif­ derstukjes in gereedheid hadden , naar Amsterdam trokken om die te verkoopen , en eenen vrolijken avond met de kunstoefenaars door te hrengen. Op eene van deze partijen gebeurde het , dat iemand van het gezelschap pochte op de doorluchtige afkomst en de beroemde be­ drijven van zijne voorvaderen. Job , dat een koddige ziel was , gaf hem niet toe , maar verzon eene geheele legende van dappere da­ den door zijne voorvaderen verrigt , en rekende eindelijk uit , dat hij van koninklijken bloede aistamde , doch voegde hij er bij , het is van Jan Be u k e l s z o o n van moeders zijde , die zich te Munster liet kroonen ; hierop ontstond een hartig gelach , en M. Consart maakte dit tweeregelig versje: Te Munster was eertijds een koning , Jan van Leiden, Een voorzaat van 't geslacht der geestige B e r k h e i d e n. G erard was hezadigder en ook meer ingetogen van aard dik­wijis vermaande bij zijnen broeder , om zoo los en ruw niet been te praten , tevens betuigende , dat het hem verveelden , wanneer zij te zamen in gezelschap waren te moeten hooren , dat hij, alleen uit potsigheid , de menschen eene part leugens voor waarheid zoclit op den moues te spelden. Wanneer het dan gebeurde , dat hij met zijnen broeder naar het gezelschap ging , maakte hij alvorens beding met hem , zeggende : » hoor J o h, als gij al te grof liegt , zal ik » de hand op mijne Borst leggen , let er op , dat zal een teeken » zijn , dat het hoog genoeg is , hou dan op. " Voor het overige beeft men zeldzaam twee broeders gezien, die zooveel van elkander hidden , dat de een wilde was den ander aangenaam. Gerard overleed den 23sten November 1693, en Job uit een tuin op de Brouwersvaart komende , had bet ongeluk daarin te verdrinken en wend den 14 Junij 1698 begraven. Rijks Museum te Amster­dam bezit van Gerard: Een gezigt van den Dam , het voormalig Stadhuis en de Nieuwe Kerk te Amsterdam , eigenaardig gestoffeerd. Beider Portretten komen voor bij H oubrake n, Schoub. der Schad. D. III. tegenover bladz. 189.. Zie: dat werk t. a. p. bl. 189-199; Schreveli us, Beschr. der stad Haarl., H. 477-480; van Hoogstraten en Bronerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woor­denh.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; de Koning, Tafereel der start Haarlem, D. IV. bl. 180-182 en 206; Biogr. Nation ; Im­merzeel, Levens en Werken der Kunsts. ; Biogr. Univer.; Aan­evijzing der Schilder. herustende op 's Rijks Museum te Amst. BERKHOUT (EVERT CORNELISZOON VAN) , Schipper op het floorn. sche schip de Ornval , die in de vijftiende eeuw leefde , verdient vermelding om zijne braafheid , geduld en zachtzinnigheid. De beruchte zeeroover Klaas Ge rr i t z. Com paan had zich van liet vaartuig van B e r k h o u t, liggende aan het Kaapverdische eiland Mayo ineester gemaakt , terwijI deze met zijn yolk aan and was , om zout te halen , en van et) mpaan, met wien hij , als landsman , tot nu toe vriendschappelijk verkeerd had , Been kwaad duchtte. De vriendelijke pogingen van Evert , die zich naar C om paans boord liet roeijen , baatten hem niets , dan dat hij vijftig dukaten kreeg , om naar het vaderland terug te keeren , waar hij nog be­ schuldigd werd , dat hij het schip aan den zeeroover verkocht had. Evert Co r n e l i s z echter den moed niet op , om eenmaat zijn schip terug to bekomen , en hij was het , die vele jaren daar­ na , met C ompaa ns broeder 11 eyn Aartsz en Abraham Val kenburg, den zeeroover diens pardonhrief bragt , natuurlijk met heding van teruggave van den Omval en de andere Nederlandsche schepen , welke hij nog in zijne magt had. Ilet was echter Beene gemakkelijke zaak , den verharden booswicht , ook nadat hij den voor­ slag had aangenomen , naar huis te vergezellen , en van nieuwe rooverijen te weerhouden. 'Onder anderen bewoog Schipper Ever t met moeite , Compaan zijn voornemen te laten varen om twee Nederlandsche schepen bij Tetuan te bemagtigen. De godsdienstige denkwijze van den Hoornschen Schipper blijkt ook uit de vo!gende bijzonderheid. Op den eersten middag dat zij zich gezamelijk (op den Omval) ter maaltijd begeven hadden , ontblootten B er kh ou t en de zijnen hunne hoofden om God te loven en te bidden. C o m p a a n , die reeds een begin met eten had ge­maakt , vroeg hun naar de reden van lam bedrijr. » Het was ," ant­woordde zij , » om God aan te roepen , dat hij de spijze Wilde zegenen." » 0! " hernam hierop de woesteling, » dat is niet van nooden : on­» ze lieve Heer is wel in twee jaren niet in mijn schip geweest. " Schipper Etert hem dit zeggen zeer kwalijk nemende kreeg tot weder antwoord , dat zij al voor twee jaren het testament , de ge­beden- en psalmboeken buiten boord hadden geworpen en sedert ;die geheden en dankzeggingen opgegeven. Nen bragt het echter behouden te huis , schipper Evert kreeg zijn schip terug, deed daarmede nog vele gelukkige togten, tot dat hij het ongeluk had er mede in de Adriatische zee om te slaan en te verdrinken. Zie Levenhes. van Nederl. Mannen en Vrouwen, D. II. bl. 124, 127 en 123 Abbing, Geschied. der skid Hoorn, A. 129. BERKHOUT (WILLEM VAN) of, zoo als die naam destijds geschre­ven werd, BERCKHOUT Heer van die plaats en andere goederen in West-Friesland , werd Ridder geslagen door Willem Graaf v a n Holland, ten tijde van zijne verkiezing tot Roomsch Koning te 27 Woeringen in het jaar 1248. Hij sneuvelde , met gemelde Ko­ping, in een gevecht tegen de Friezen in het jaar 1256, en was gehuwd met G e e r t r u id van B e r c k e 1. Zijne latere nazaten voerden de naam van Teding van Berkhout. Uit de familiepapieren •bijeenp,-ebragt. BERKHOUT (ADRIAAN TEDING VAN) , geboren te Hoorn in 1572 , was afkomstig uit het oud en aanzienlijk geslacht van B e r k­hout, zoon van Jan Teding van Berkhout, de eerste, die naar aanleiding van den naam zijner moeder , Corn el i a T e di n g van Cranenburch , den naam Teding bij zijnen geslachtnaam v an Berkhout heeft gevoegd. Adriaans moeder was L e vin a Huybrechts van Duivendrecht. Hij voegde Mil den roem van kundig Regtsgeleerde , dien van wijs Regent en geschikt on­derhandelaar. Het eerste bleek door het loffelijk waarnemen van het ambt van Pensionaris van Monnickendam en anderen voor Holland. Tot Raads­ beer benoemd , werd bij met anderen , in den jare 1 . 615 , naar Leeuwarden gezonden , ten einde aldaar felle twisters , tusschen de leden der regering ontstaan , te dempen , en de Stadsregering , die met de Regenten in Holland in denk- en handelwijze over­ eenkwamen , ware het mogelijk , in hun gezag te handhaven. Door de geweldige opstoking der driften , bij heete ijveraars, keerden zij onverrigter zake terug. Toen sommige Leden van den Hoogen Raad en Hove van Hol­ land zich verzetten tegen de genomene maatregelen tot gematigd­ heid, voegde hij zich bij Hogerbeets, Reinier van Br e­ der o d e en anderen. Hij was een der vertrouwde vrienden van 0 ldenbarne v el d, en waarschuwde dezen 's daags voor de gevangenneming , voor het hem naderend lot , doch zag zijnen raad niet gevolgd. De ramp van den Advocaat bragt B e r k h out in ongerustheid , over eenen aan hem geschrevenen brief , welke hij echter terug bekwam door Albrecht B r u y n i n c x,' een der ge-- nen die belast was om de drie staatsgevangenen te verhooren. Zija naam wordt ook gevonden onder de yoornaamsten , die de droogmaking der Beemster bevorderden. Hij overfeed in 1620 en was tweemalen gehuwd ; eerst met G ee r t ruida V ol ckert s­ dochter van Gael. Uit dit huwelijk had hij eenen zoon , V olc­ kert Teding van Berkhout, die Bidder van Malta is geweest. Later was Adriaan gehuwd met Maria van Berestein, en won bij deze zeven kinderen , onder welke eene dochter , Corn e­ 1 i a, die in het huwelijk trad met den beroemden Admiraal M a a r- ten Harpertszoon Tromp. Zijne voorouders voerden tot wapen een veld van goud met eenen boom van Sinople ; doch hij nam het wapen van T ed i n g van Cranenburch aan , zijnde twaalf kepers , het schild -geheel vullende van goud en keel , en in het regter canton een veld an azuar met eenen kraanvogel van zilver. lie Brandt, Hist. der Reform., D. I1, bi. 665 en 841; v a n Leeuwen, Batavia Illustrata, LI. 680 en 681; Wagenaar, Vaderl. Hst., D. X. hi. 91 en 253; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Seheltenia, Staat. Nederl., D. 1. LA. 89 ; D. 1I. hi. 562 en 563 , nit de familiepapieren aangevuld, BERKHOUT (ADRIAAN TEDING VAN), broederszoon van den voor­gaande, en zoon van Jan Teding van Berkhout en van Margaretha Raedt, was een der Zeekapiteinen in den twee­den Engelschen oorlog. Als Bevelhebber op de Princesse Royal , een schip van 40 stukken woonde hij den ongelukkigen zee­slag van 13 Junij 1665 , onder den Luitenant Admiraal 0 b-d a m , bij ; had zijn deel in de rampen door de stormen aan de Nederlandsche vloot veroorzaakt , onder de Ruiter in het zelide jaar , en behoorde tot de tien Kapiteins , die van de verstrooide vloot zich bij een verzamelden onder Kapitein 11 out tain, en alien ijver aanwendden om de 0. Indische re­tourvloot , na den storm te behouden. Ilij deelde ook in de over-winning in den vierdaagschen slag in 1666, voerende het bevel op de Drie Heiden Davids , eeu schip van 48 stukken, Bij den togt van Chattam was hij niet ; zijn schip kwam later bij de vloot. In 1671 voerde hij het schip Zierikzee van 24 stukken en in 1672 het schip de Roode Leeuw , ook in 1674 was hij nog in zee , maar na dien tijd vinden wij zijnen naam niet meer genoemd. Zie Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 406 , 435 , 470, 475, 510, 631, 684 ; Brandt • en Ce n ten, .Histor. an Enkhuizen, D. II. bl. 248, 253 , 273 en 410; Abbing, Beschr. van Hoorn, V. b1.95 en 96. BERKHOUT (JACOB TEDING VAN) een broeder van den voor­gaande, was even als hij Kapitein ter zee en moedig voorvechter tegen de Fransche en Engelsche vloteu in de jaren 1672 en 1673, in welke hij als Bevelhebber op de Akerboom een schip van 62 stukken , de verschillende zeeslagen bijwoonde. Hij ging op den laatsten zeetogt in 1676 , van den Admiraal de Rui ter mede , als bevelhebber op het schip Oosterwijk van 60 stukken , streed met zijne gewone dapperheid tegen de Franschen , maar ovez­leed aan de ziekte die verscheide-ne Zeeofficieren wegnam , na den flood des Admiraals en de treurige nederlaag onzer vloot , in de haven van Palermo. Zie Brandt, Leven van de Ruiter , hi. 653, 685, 713, 752, 786, 813, 911, 916, 918, 947, 974, 992 en 993. BERKMMNS (HENDRIK). Zie BERCKMA.NS (HENDRIK). BERKUM (HENDRIK VAN), Pastoor te Schoonhoven , waar hij ook in het begin der vorige eeuw schijnt te zijn geboren , terwiji hij er tusschen 1757 en 1762 overleed , heeft in het licht ge­zonden : Nauwkeurige Beschrjving van de Watervloeden en Dijk­breuken , veroirzuakt door den Rhijn, de Maas, !Taal en Lek, 0ouda 1757. 8°. Na zijnen dood verscheen nog van hem Beschryving der stadt Schoonhoven , berattende in zig een verhaal van derzelver grond , waterstroomen , bevolking , bena­tning , oudheyd , vrye heeren, handvesten , privilegien , voor­regten , keuren , handel , hooftneeringen , ambagten , brandt , oor­logsgevallen , watersnooden, aanzienlijke vergaderingen , sterk­te , gelegenheyt, 't oude en nieuwe wapen, geestelijke en we­reltlke , geleerde mannen oude en nieuwe regee­rinysform , verwisseling in kerkelyke en wereltlyke zaken , en zeltzaarnheden. Alles te zainen gestelt uyt oude Handschriften, 11emorien , Brieven en Egte stukken , Eertyds by een verza­melt door wijlen den Wel Eerw. en geleerden Heere Henricus van B e r kum, Nader overzien en tnerkelyk vermeerdert , door den Wel Ed. Gestrengen Heere J. A. B. M. D. Gouda 1662. met pl. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naand. van Nederl.Boeken; Chalmot, Biogr. Woordenh. BERLEKOM (JOHANNES JACOBUS BERDENIS VAN) geboren te Mid­delburg den 20 December 1794 , was een zoon van Daniel Berdenis van Berlekom, eerst Advokaat, nadellund Griffier van het Departementaal Geregtshof van Zeeland , en van Catalina L u t e yn , die bij zijne geboorte overleed. Na de Lafijnsche scho­len in zijne geboorteplaats te zijn doorgeloopen , vertrok hij naar 's Lands Hoogeschool te Leyden, waar hij , nar volbragte studie , den 15 April 1820 zijn akademisch proetschrift, over de verbindtenis van Borgtogt , naar de beg,inselen van het hedendaagsch refit (1), in het openbaar verdedigde en daarop tot Doctor in de beide reg-ten bevorderd werd. Nu vestigde hij zich als Advokaat in zijne geboortestad , in welke betrekking hij zich echter meer aanbeval door braafheid , werk­zaamheid en kunde, dan wel door schitterende en wegslepende wel­sprekendheid , waartoe de natuurlijke aanleg hem ontbrak. In Junij 1826 verkreeg hij, na sedert 1822 Mederegent dier Gestichten te zijn geweest , den post van Amanuensis der Godshui­zen te Middelburg. In September van dat zelfde jaar tot Lid der toenmalige Regtbank van eersten aanleg benoemd, werd hij veer-lien jaren later, tijdens de invoering der tegenwoordige regterlijke organisatie , tot Raadsheer in het Provinciaal Geregtshof van Zee­land bevorderd, waarna hij echter zijne betrekking van Amanuensis varen liet. Reeds een jaar vroeger was hij door het Zeeuwsch ge­nootschap der wetenschappen tot zijn medelid gekozen. Behalve het gezegde regterlijke ambt bekleedde van Berlekom nog onderscheidene zoogenaamde lastposten , zoo was hij lid van de Commissie tot het schoolfonds ter onderwijzing van kinderen van (1) Dissertatio inauguralis de obligatione fidejussoria, secuiE-durn principia furls hodierni. L. B. 1820. 8°, minvermogenden; Lid der Plaatselijke Schoolcommissie; Medecom­missaris van de Stedelijke Nederduitsche school; Lid der gecombi­neerde commissie voor het onderwijs op de Armscholen , en Mede­bestuurder van de vereeniging tot het bezoeken der Armen. In deze alle en zoo vele andere betrekkingen , aan welke hij zijne ijverige medehulp leende , toonde hij gedurig alles voor alien te willen zijn, toen de dood hem den 31 Januarij 1846 uit dit leven rukte. Als Pleitbezorger, als Amanuensis der Godshuizen , als Rester , als Raadsheer was hij steeds voor alien die met hem in aanraking kwameti, ook voor de hulpbehoevenden , over wie de zorg hem was toevertrouwd, ja! voor alle zijne medeburgers , de man , op wiens braafheid en welwillendheid men staat kon makes , en die het goede stichtte en bevorderde ; het rest navorschte en handhaafde , waar hij konde. Hij was gehuwd met Maria Catharina Ermerins en liet bij Naar drie zonen en twee dochters na. Zie Algem. Konst -en Letterb. voor 1837, D. 1. hI. 459; en vooral Mr. A. F. Si ffl e, Mr. .1. J. Berdenis van Berlekom, in zijn denken en handelen geschetst, Midd. 1847. BERLIKOM (BounEwm), geboortig uit 's Hertogenbosch, of misschien van het dorp Berlikum , hetwelk anderhalf uur oostwaarts van die stad gelegen is , werd van zijne jeugd af aan , tot de beoefe­ning der fraaije letteren voorbeschikt , en hij maakte ongemeene vorderingen in de Latijusche Taal- en Diehtloinde ; daarbij was hij zulk een kundig Regtsgeleerde , dat enkel zijne bekwaamheid hem tot den post van eersten Griffier aan het clot' van Braband te 's Gra­venhage deed bevorderen, welken post hij tot op zijn overlijden den 20 Mei 1605 bekleedde. Men heeft van hem : Ilierostichon , sive carminum , ex libris sacris et ecclesiasti­cis , metaphrasi Poetica concinnatorum , libri IX. L. B. 1508 , in 8°. met eene opdragt aan de algemeene Staten , gedagteekend 's Hage. Nog heeft men een los stukje van hem , in de Deliciae Poeta­rum Belyar. Tom. I. p. 565. Zie Chaimot, Biogr. Woordenb.; Hofman Peerlkamp, de Poet. Lat. Nederl., pag. 184 en 185; Hoeufft, Parnasus Belg., pag. 87; Biogr. Univ. BERLIKOM (ANDREAS VAN) schijnt geleefd te hebben in het mid­den der . zeventiende eeuw ; hij is Diet vender bekend dan door eene Natuurkundige verhandeling, welke tot titel heeft: Andreae v an B erlik om , Elementorum libri XII de re-rum naturalium gravitate , pondere , impulsu , motu , loco et mo­tuum et actionum causis , rationibus ac modis. Boterod. 1654. 4°. Zie van Hoogstraten en Bronerins van Nidek, Groot Algem. Woordenb. ; V alentijn, Oud en ]Vieuw Oost-Indie, D. I. H. 118 ; Chalmot, Biogr. Woordenb.. BERLO (DErits n5), een der teekenaars van het Verbond der Edelen , stamde af van het aanzienlijke geslacht Berlo, dal u:t Waalsch Braband sehijnt afkomstig te zijn geweest en vermaagschapt was aan de edeiste geslachten. Denis de Berl° was in 1577 Afgevaardigde van Namen en teekende mede de Unie van Brussel. Verdere lotgevallen vindt men van hem echter niet vermeld. Niet onwaarschijnlijk was de Graaf van Berlo, die den 1 Julij 1690 in de slag bij Fleurus tegen de Franschen sneuvelde, een afstammeling van liet zeltde geslacht. Zie Te Water, Hist. van liet Verhond der Edelen, St. II. lil. 209 en 6210; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; de Jonge, de Unie van Brussel, bl. 141 en 142. BERN (Duman( VAN) of T h e odor icus van Berne , een Nonnik van de orde van Premonstreit in de abdij van Bern aan de Maas , bij Ileusden , die in het jaar 1160 leefde , moet een zeer geleerd goedaardig en godvruchtig mensch geweest zijn. Ilij heeft eenige Homilien of Predikatien en Historische verhandelingen na­ gelat en. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. .Hist. Woorde nb. BERNAART (N [cowls) , zie BERNARD (NIc0LAAs). BERNAGIE (PIETER), Geneesheer te Amsterdam , werd in 1692 benoemd tot Hoogleeraar in de Geneeskunde aan de Doorluchtige school te Amsterdam , en voldeed zoo bijzonder wel aan de ver­wachting die men van hem gekoesterd had , dat zijne jaarwedde verhoogd werd. Reeds voor zijne aanstelling tot Hoogleeraar had hij uitgegeven : De Amsterdammer Apotheek , Amst. 1682. Antwoord op de Brief van C. Bontekoe, Amst. 1682. Hij was ook Hoofdbestuurder van den Amsterdamschen schouw­ burg en een zeer verdienstelijk tooneeldichter, zooals blijkt uit de volgende stukken , waarin hij de vaderlandsche zeden van zijne tijd zeer natuurlijk heeft afgesehilderd : De Huwelijken Staat , Klsp. Amst. 1684 en 1724. De belachelyke Jonk,er, , Klsp. Amst. 1684 en 1733. Het betaald Bedrog , Klsp. Amst. 1684 en 1785. Het Franeker Studentenleven, Klsp. Amst. 1684 en 1744. Constantinus de Groote , eerste Christen' Keyser , trsp. Amst. 1684 en Amst. 1738. De Ontrouwe Kantoorknecht , en Lichtvaerdige Dienstmaagd , klsp. 1685. _De Romanzieke Juffer, , klsp. Amst. 1685. Paris en Helene , trsp. Amst. 1685 met pl. Bet Huwelyk sluyten , blsp. Amst. 1685. De Ontrouwe Voogd , kisp. Amst. 1686. De GOe rrouw , klsp. Amst. 1686. A r minius Bescherrner der Duytsche Vryheid , Amst. 1686 1735 en 1745. De Debauchant , bhp. Amst. 1686 en 1747. Voorspel aan de Burgemeesteren, en Regeerders der stadt Amsterdam Zie van Abkoude, Namur. van Nederd. Boeken; D. I. St. van Lennep, Illustr. Arnstel. Athen. Memorabilia, 44 et 139; Witsen Geysbeek, Woordenh. der Nederd. Diclit. ; Catalogus van de Bal. der Maatsch. van Nederl. Letterk. te Leiden, D. I. b. M. 56 en 57. BERNARD, een geleerd Priester te Utrecht, die omstreeks het jaar 1110 bloeide en in zijnen tijd een beroemd Wijsgeer en Dichter was , schreef: Commentarius super Eclogas The o d o l i sive Theo du 1 i, hetwelk in handschrift in de Keizerlijke Bibliotheek te Parijs en in de Bibliotheek der Leidsche Hoogeschool voorhanden is. Zie Burman, Trtject. erud. , paz,. 25-27; Biogr. Univers. BERNARD (DIRK), een schilder, die in het laatst der vijftiende of in het begin der zestiende eeuw te Amsterdam geboren werd , begat' zich , na zich in zijn vaderland in de kunst te hebben be­kwaam gemaakt , naar Engetand, waar hij twee goede ordonnan­tien voor de hooldkerk te Chichester schilderde, aismede de reeks portretten der Koningen van Engeland tot op H e n d r i k VII , die door andere kunstenaars tot op George II is voortgezet; voorts nog de reeks portretten der Bisschoppen van Chichester in ge. noemde kerk voorhanden. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Schild. BERNARD (THEoDoRE), zie BARPDSEN (DIRK). BERNARD (NIcoLAis) ook wel BERNAART gespeld , was een der Watergeuzen wiens afkonast niet bekend is. Hij schijnt onder de innemers van Brielle te zijn geweest; maar zijn eigenlijke strijd­perk was Zeeland; bijzonder werd hij in het beleg van Middelburg gebruikt , en waar daden van moed en trouw te verrigten waren , vinden wij zijn naam gewoonlijk gevoegd naast die vtin zijnen vriend E 10 y. Wanneer in den nacht van 23 Junij 1572 de Spaansche bezetting van Middeiburg ondernam het kasteel van Westsouburg , door de onzen met twee honderd Walen bezet , te overrompelen en, dit mislukt zijnde, met grof geschut bestookte , werd Kapitein Bernard, aan het hoofd van driehonderd man, uit Vlissingen ge­zonden om hen van daar te verdrijven. Een hevig gevecht had hij daar uit te staan. Voor en na den niiddag was wen handgemeen , en Bernard was laijna tot den terugfogt gedwongen, toen hij tij­dig ondersteund werd door eenen Engelschen Kapitein, met honderd en vijitig man hem uit Vlissingen ter hull) gezonden ; zij waren echter genoodzaakt terug te trekken , en lieten ruitn dertig dooden op het slagveld, hoewel der Spanjaarden verlies grooter was. Den 25 Augustus van het zelfde jaar lag Bernard met Eloy nor, to Vlissingen , niet medegetrokken zijn de tot den tout naar Antwerpen , waaraan talrijke bcnden uit Vlissingen en Vere deel namen; de awl-slag had een ongelukkigeu afloop. In het volgende jaar (17 Mei) had er eene scherpe en woedende schermutseling plaats tusschen eenige soldaten van Bernard en E loy en drie honderd Span­jaarden uit Middelburg- getogen, waarschijnlijk om ten voordeele van d' Avi 1 a's vloot eene afwending te maken. De onzen tastten den Spanjaard aan , zoodra hij under het geschut van Vlissingen kwatn , met dat gevolg , dat hij , na een gevecht van vier uren , met ver• lies van vele dooden en gekwetsten , verjaagd werd. Was B e rn ar d de zelide Kapitein , die elders Ni col a as Barn a er ts of B a r-n a e r t , genoemd wordt , hetgeen, bij het zoo vaak verkeerd schrijven der namen in die dagen , zeer waarschijnlijk. is , dan was hij eene korte tijd te Haarlem , gedurende het beleg. Van 0 r a nj e 's wege was hij in de belegerde stad gezonden , en werd den 6 Julij 1573 , weder met geweld naar 's Prinsen schepen geholpen , met zich ne­mende vier duiven , tot brievenpost bestemd en een brief der bele­gerden aan 0 ra nj e, wien zij in den uitersten nood , Laden dat hij hun levensmiddelen mogt toezenden. B er n a rd werd met El oy den 30sten Julij gezonden oil Arnemuiden van Middelburg of te snij­den , en te dien einde Rammekens te belegeren. Deze plaatsen waren alien nog in der Spanjaarden magt. Rammekens werd den 3lsten Julij van drie zijden te gelijk beschoten , en aan Bernard was , met zijn vendel , bijzonder de zorg opgedragen , om de Middelburg­sche bezetting tegen te staan, zoo zij iets tot ontzet van Ramme­kens wagen mogt. De mijn was gerced , de storm bepaald , toen de sterkte in den avond van den 3den Augustus aan de Zeeuwen werd overgegeven , waarop El o y tot bevelhebber werd aangesteld. Ter­stond daarop werd Gods genacie gedankt in het veroverde kasteel. Men beschouwde deze verovering a's een groote aanwinst voor het beleg van Middelburg. 0 r a n j e zelfs gebruikte de tijding dezer overwinning oni den neergeslagen moed van Sono y op te beuren in dien bekenden brief van 9 Augustus 1573 , waarin 0 r a nj e's grootheid zich van zulk eene roerende zijde vertoont. »De Zeeuwen » hielden moea , en hadden bet kasteel Rammekens met Gods hulpe den vijand afgenomen. Hij zelf zag daarin een bewijs N. an verderen » zegen : niet twijfelende Godt Almachtigh hen luyden voorder ghe­» luck ende victorie verleenen zal." Odder Bernard en Eloy 's yolk behoorden ook de dapperen, die bij een aanslag tegen Mid­delburg, 25 October 1573, moedig in eene verschansing pal ston­den , zwerende, liever op de plaats te sterven dan ze over te ge­yen , of:schoon ze slechts tachtig man konden uitmaken en door hunne strijdgenooten reeds waren verlaten. Zij.behielden de schans, die evenwel later ontruimd werd. Het Leven van Bernard werd in de aanhoudende en dagelijk­sehe gevechten op Walcheren doorgebragt, tot dat eindelijk in het volgende jaar , de koene 111 on drag a n gedwongen was Middelburg aan 0 r a nj e en de Zeeuwen op te geven. Door deze overgave werd de rust van Walcheren verzekerd , en Zeeland voor een groat Heel van de Spanjaarden verlost. Doch in 1575 werd Zierikzee door hen belegerd. Zij was , onder den bevelhebber Arend van Dorp, voorzien met 1200 soldaten , bij wier Kapiteinen wij op nieuw Bernard en El oy aantreffen. De belegering werd met kracht voortgezet , de middelen tot ontzet mislukten , en de stad viel , bij verdrag, in de handen van 31 ondrago n. De bezetting had veiligen aftogt bedongen , doch betoofd zich weder gevangen te geven , indien zij de vrijheid van zeven Spaanschge­zinde burgers van Zierikzee niet Louden verkrijgen , welke naar Walcheren waren gevoerd. Wij molten dus gelooven dat B e r­nar d de ingenomene stad verliet , en zich aan andere plaatsen ver­dienstelijk maakte; hij heeft ten minste het verdrag der overgave mede geteekend. Verdere lotgevallen van hem zijn ons niet bekend , doch het aan­gehaalde is genceg om hem te doen kennen als een man van moed en beleid , getrouw aan de belangen des Vaderlands verkleefd. Zie B o r, Nederl. Oorl., B. IX. 1)1. 681 (147) die hem Barnaert noemt ; Forte Hist. Aunt. welt ens de Spaansche beleg. van Haar-lem, bl. 80, vvaar hij Barnaarts genoemd wordt ; 's Gravezand e, Tweede eeuwged. der Middelb. vrijh. , bl. 240 en 339-344; v a n Groningen, Geschied. der Waterg., IA. 146-151. BERNARD (I-IANs), een andere held uit den dertigjarigen oor­log , missehien wel een broeder van den voorgaande, beyond zich in 1753 in het beleg van Zierikzee en werd in 1596 bij een rui­tergevecht aan de Lippe door de Spanjaarden gevangen genomen , doordien 2ijne zwaarlijvigheid en wapenrusting hem beletten over de rivier te ontkomen. Wanneer of hoe hij daaruit on tslagen is vindt men Diet vermeld, maar den 2 Julij 1600 woonde hij als Ritrnees­ter met zijne compagnie den slag bij Nieuwpoort bij , en was een der weinige oflicieren, die aldaar sneuvelden. Misschien was Jasper Bernard, een ander Ruiterofficier , die zich in Mei 1596 bij eenen strooptogt naar Echternach beyond , wel een broeder van hen. Twijfelachtig is het echter wie van beide zich in 1591 zich voor Nijmegen beyond en in 1598 met zijne 'loiters eenige schade Iced. Nog vindt men vermeld Roland Bernard , Kapitein op het schip Catharina , gesneuveld in den zeeslag bij Walcheren , in April 1573 , en Claudius Bernard, Bevelliebber over een ven­del Walen in Duitschland, door zijne muitende soldaten in 1576 verjaagd. Zie B or, Nederl. Oorl., B. XXXII. hi. 44 (34), die hem Barnaerd noemt; Groen van Prinsterer, Archie. de la 'liaison d'Orange , Tom. p. 335 , Toni. IV. p. 90 ; (Schuller tot Peursem), De krijgs. bevelhebhers bij Nieuwpoort, 2 Julij 1600 , hI. 20 ; van Gronin­gen , Geschied. der Waterg., bl. 432. BERNARD (JAcquEs), iloogleeraar en Predikant in de Waalsche Gemeente te Leiden , is geboren den 1 September 1658 te Nions in Dauphine:. Zija vader was Salomon Bernard, Hervormd Pre­dikant, en zijne moeder Magdalena Gala tin, van eene aan­zienlijke familie te Geneve. Hij leidde de gronden zijner studie in een stadje van die zelfde provincie , waar eene kleine Hoogeschool was; hier oefende hij zich inzonderheid in de Wijsbegeerte en Wis­kunde; waar na hij zich naar Geneve begaf , daar hij zich met zijnen vriend en bloedverwant Jean le Clerc, onder den vermaarden Jean Robber t C h o u e t in de Wijsbegeerte , en onder P h lippe Mestrezat, F rancois Turrentin en Louis Tron­c hin, inzonderheid in de Godgeleerdheid oefende , leerende (evens het Hebreeuwsch bij Michel Turrentin, een neef van F r a n- of s. In 1679 werd hij Predikant in 't Dauphineesche , waar hij eerst te Venterol en vervolgens te Vinsobre predikte; doch in 1683 zich verptigt ziende Frankrijk te verlaten , begaf hij zich naar Ge­neve , vervolgens naar Lausanne , en voorts naar Holland , alwaar hem zijn vriend le Clerc bij eenen man van aanzien aanbeval , die hem te Gouda een jaargeld hezorgde. Ter laatstgenoemder plaatse in het huwelijk getreden zijnde , begaf hij zich ter woon naar Gravenhage , alwaar hij zich bezig hield met het onderwijzen van jongelingen in de Wijsbegeerte en Wiskunde, terwijl hij ook nu en dan alwaar, alsmede te Gouda, predikte , tot dat hij in 1705 tot Predikant in de Waalsche gemeente te Leiden beroepen werd. Des­niettegenstaande werd hij op aanbeveling van den Iloogleeraar de V older, die kort te voren wegens ongesteldheid , als Hoogleer­aar der Wijsbegeerte en Wiskunde , een eerlijk ontslag verkregen had, tot Lector der genoemde wetenschap benoemd. Hij voldeed zoo wel in deze betrekking, dat de Curatoren na eenigen tijd oor­deelde , dat hij de geschikte persoon was om de professoralen leerstoel in die vakken te bekleeden. Hij aanvaardde de waardigheid van lloogleeraar den 29 Februarij 1714 met eene redevoering over het nut en de noodzakelijkheid der Wijsbegeerte (1). Men wil dat Bernard niet tot de eerste klasse van de verhevene Wiskunstenaars behoorde , welke door een diepzinnig onderzoek , ontdekkingen doen die hen beroemd maken ; maar met dat al , wist hij de grondbe­ginselen van die wetenschap cn verdere voortgang daarin , op eene zeer nette en duidelijke wijze te onderwijzen en te verklaren. Inzonderheid waren zijne lessen ovei de Natuurkunde zeer naauw­keurig , en tevens door voorbeelden opgehelderd, ongemeen bekwaani om de aandacht gaande te houden , en als het ware den geest in le dringen. In zijn wijsgeerige leerwijze volgde hij grootendeels het stelsel van Descartes , doch nadat hij in zijne laatste jaren de werken van Newton beoelend had , begon hij aan sommige Car­tesiaansche stellingen te twijfelen , en volgde in vele opzigten de leerstellingen van den laatstgenoemden Wijsgeer. Behalve de zorgen , die velen welke zijne lessen kwamen hooren , van hem vorderde , en het waarnemen van zijn leeraarsambt , dat (1) Oratio de Philosophiae utilitate et necessitate. liij met alle zorgvuldigheid en ijver deed, schreef hij het vervolg van de Nouvelles de la Republique des Lettres. Bovendien zon­derde hij nog eenige men af , om aan onderscheidene jonge Fran­sche Godgeleerden lessen te geven, dienstig om hen in de Christe­lijke welsprekendheid te oefenen , en voor den leerstoel bekwaam te maken , waarvan ook vele zijne moeite volkomen beantwoord lieb­ben. Denkelijk hadden Iloogeschool en Keck langer genot en dienst van dezen waardigen man genoten , ware het Met dat een at te onmatige arheid zijne levensgeesten uitgeput , en naar alle waar­schijnlijklieid zijne dagen verkort had ; door het gestadig spre­ken en redeneren werd zijne long aangestoken , en deze borstkwaal verergerde zoodanig in Maul 1718, dat hij den 27sten April daar­aanvolgende , zijn nuttig leven eindigde , nalatende eene weduwe met eenen zoon en twee dochters. De voornaamste werken die hij geschreven heeft , zijn : Epistola de Tolerantia, ad clariss. virum T. A. R. P. T. 0. L. A. scripta a P. A. O. J. L. A. Gouda 1689. in 12°. Traite de la Repentance tardive, A inst. 1712. in 12°. .De l'Excellence de la Religion etc. Amst. 1714. 2 vol. in 8°. Voorts nog behalve van de Nouvelles de la Republique des Lettres , waarvan hier boven is gesproken , heeft B e r n a r'd het vervolg geschreven van de Bibliotheque universelle van 1619 of tot bet einde toe. Ook heeft hij gewcrkt aan het Supplement du Dictionnaire de L. Moreri, in den jare 1716, uitgegeven, waarvan het grootste ge­deelte uit zijne pen is voortgekomen ; nog heeft hij in orde gebragt en met eene voorrede verrijkt , het Recueil des traitez de Paix, de Treve, de Neutralite, de suspensions d'arnzes , Alliance et d'autres Actes public, etc. , faits entre les Empereurs , Republiques , Princes et autres Puissances de l'Europe et des parties du monde , depuis ran de J. C. 536 , jusqu'a pre­sent; le tout redige par ordre chronologique et accompagne de notes, La Haye 1700, 4 vol. in folio. Aan de Ilistoire abregee de l'Europe heeft hij mede gearbeid , insgelijks aan de Lettres His-toriques, waarvan hij de eerste jaren geschreven heat: Zijne beeldtenis komt voor in de Effigies Fundatoris , Cura­torum et Professorurn Acaderniae Lugd. Jiatav, Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Al-gem. Hist. Woordenb.; Saxe, Onom. Liter., P. V. pag. 374 et 654 ; Kok, Vaderl. Woordenb.; Clialmot, Biogr. Woordenb. ; Siegen­beek, Geschied. der Leidsche Hooges., D. II., T en B hi. 171, 172 en 274 ; Koenen, Geschied. der Fransche vlugtel. in Nederl., b1.227. BERNARD GUILLIAMSZOON (DANIEL), was van 1710 tot 1716 in dienst der Oostindische Compagnie, Landvoogd van Choromandel, welk anibt hij met eenen bijzonderen ijver waarnam , zoodat onder ziin bestuur onderscheidene zaken welke in vernal waren , aanmerke-lijk verbeterd werden; (loch vooral gaf hij een merkwaardig blijk van belangeloosheid en zucht om de zaken zijner meesters te be­voordeelen , door in 1712 eene som van 32,380 guldens welke hem van tijd tot tijd , onder de benaming van costumados , ten geschenke gegeven waren , in de kas der Compagnie te storten. Zie V a l e n t ij n , Oud-era Nieuw Oostindie , D. V. a. bl. 17-21. BERNARD (JEAN FREDERIC), een ijverig en geleerd boekverkoo­per te Amsterdam , waar hij zich in 1711 vestigde , heeft zich be­kend gemaakt , hetzij als schrijver of als uitgever van onderscheidene belangrijke werken. Als daar zijn : Recueil des voyages au Nord , contenant divers tnemoires tres utiles au commerce et it la navigation , Amst. 1715-1738. 10 vol. in 12°. , waarvan de 4 eerste deelen in 1731 en 1732 her­drukt zijn , en voor welk werk Bernard de voorrede, twee ver­handelingen over de middelen oin nuttig te reizen en de beschrij­ving van Groot Tartarije geleverd heeft. Memoires du comte de Brienne , ministre d' etat sous Louis XI V , avec des notes, Amst. 1719. 3 vol. en 12°. Cdremonies et coutumes religieuses de tous les peuples du monde , representees par des figures dessinees par B. P i c a r t, Amst. 1723-1743.8 torn. en 9 vol. en folio. Dialogues Critiques et philosophiques par D. Charte Li v ry (J. F. Bernard), Ainst. 1730. en 12°. Superstitions anciennes et modernes , 1733-1736. 2 vol. en fol. ay. fig. van welk werk de tweede druk te Amsterdam in 1739— 1743 in 11 deelen in folio het Licht zag. .Rejlexions morales, satyriques et comiques , Liege 1733. en 12 , welk werk men eerst aan David D u r an d heeft toegeschre­yen , doch deze ontkende er de schrijver van te zijn en Pierre Francois Guyot Desfontaines verzekert dat Bernard het geschreven heeft. Histoire critique des Journaux par Camusat , Amst. 1734. 2 vol. en 12 , waarvan Bernard slechts de uitgave bezorgd heeft even als van het volgende. Dissertations melees sur divers sujets importans et curieux , Amst. 1740. 2 vol in 2°. Oeuvres de Rabelais, nouvelle edition. Amst. 1741. 3 vol. en 4 , avec fig. de B. P i c a r t , zijnde dit eene zeer fraaije en goede uitgaaf. Bernard overleed te Amsterdam in 1752. Zie Biogr. Nation.; Biogr. Univers. BERNARD (JOHANNES STEPIIANUS), geboren te Berlijn in het jaar 1718 , waar zijn vader Gabriel Bernard Predikant was , legde zich op de geneeskunde toe in de Nederlanden , en bragt daar ook het grootste deel van zijn leven door. Hij woonde lang te Amster­dam , te Harderwijk en laatstelijk te Arnhem, alwaar hij in het jaar 1792 gestorven is. In de geleerde wereld maakte hij zich ibekend, door vele uitgave van Grieksche schrijvers over de Genees­ tn lleelkunde, als Demetrius Pepagornenus de Podayra, 1743; Anonymi Introductio anatonzica; Hy patus, de partibus corporis, 1744; P sellus, de Lapidzon Virtutibus , 1475. Palladius, de Febribus, 1745; Sy resius, de Febribus. The ophanes N onnus, Epitome de Curatione Morborunz, welk laatste werk , dat in 1794 en 1795, in twee deelen in 8vo te Gotha is uitgekomen voor het beste gehouden wordt , dat hij ge­schreven heeft. Nog door anderen oordeelkundigen arbeid maakte hij zich ook bij de liefhebbers der Grieksche Letterkunde verdienstelijk , zoo als door de volledige uitgaar van Thomas Magister, gedrukt te Leiden in 1757 in gr. 8vo; door eenige vergelijkingen van Grieksche hand­schriflen van d'Orville over Erotianus en Ga 1 enus, in de Observationes 111iscellaneae novae, Tom, IX. pap. 999-1019 en p. 1020-1056; en eindelijk door zijne aanmerkingen op Griek­sche schrijvers , in de Acta literaria Societatis Rheno Trajec­tinae, Tom. I. p. 199-212 , nog kwam er na zijn overlijden uit: Bernardi, Reliquia medico-critica, Jenae, 1795. Zie Chalmot, Biogr. Woordenh.; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens. , D. II. bi. 262; D. 111. bI. 163; Biogr. Univers. BERNARD (FRANcois), van wien volstrekt gcene levensbij­zonderheden bekend zijn , schijnt in bet laatst der vorige eeuw te Leiden gewoond te hebben , althans te dier stede heat hij bij F. de Does, de volgende werken in het Licht gezonden : Vrije gedachten van een Burger over bet vernal van het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden , 8°. De Batavier,, 3 deelen , 8°. Raad . aan Z. D. H. Willem V, 8°. Nederlandsch Afrika of Historisch en Staatkundig Tale-reel van den Oorspronkelijken staat der Volhplanting van de Kaap de Goede Hoop , vergelekeit net den tegenwoordigen staat dier Volkplanting, 8°. hetwelk, even als Afrique Hollandaise, waarvan dit eene vertaling is, het bat zag, zonder naam van den schrijver or uitgever. In Holland 1783. Samenspanning der Arenden, Leiden 1780. .De Aristocraat ontinoznd , Leiden 1785. Zie va n Abkoude en Arenberg, Naamr. van Nederd.Boeken. BERNARD (JEAN), een verdienstelijk kunstminnaar, die zelf de kunst beoefende , geboren te Amsterdam, den lsten April 1765 , genoot in zijne vroege jeugd , gedurende eenige tijd , onderwijs in de teekenkunst , onder anderen bij den Beeldhouwer C h r i s t i a a n Welme cr. Door dit onderwijs werd bij in staat gesteld , zijne kundigheden verder uit te breiden ; en kreeg gelegenheid om op de stads teekenakademie naar het model te teekenen, waarvan hij dan ook vlijtig gebruik maakte. Hoewel hij door andere bezigheden , die hij als hooldzaak moest beschouwen, zich genoodzaakt zag die vlijt te matigen, Heel de kunst evenwel altijd zijne voorname lief­hebberij. Inzonderheid legde hij zich vervolgens toe op het teeke­nen van runderen en ander vee , naar het leven , meerendeels met zwart krijt ; ook heeft hij eenige schilderijen naar Potter en v an Berghem gekopieerd, Ilij was lid van de vierde klasse van het Koninklijk Nederlands Instituut en van de Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam waar hij den 25sten Junij 1833 over­leed. Hij kenmerkte zich in het vak der kunsten door een seherp, Quist en onpartijdig oordeel , dat van grondige en uitgebreide ken­nis getuigde. Opregtheid , stilheid en braafbeid onderscheidden zoowel zijn karakter als wandel. lie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der ruder& Schilderk., D. II. bl. 485, D. 11f. bI. 115; Algem. Konst en Letterb., 1820 D. 11. b1. 38, 1833 D. 11. bi. 2; Imrnerzeel, Levens en wer• ken der Kunsts. BERNARD (Josupous CHRUSOSTOMUS BERNARDUS), geboren te Haar­lem , den 25sten April 1774 , was de noon van een zeer geacht Geneeiheer, Henricus Franciscus Bernard, die aldaar eene uitgebreide praktijk bezat en van Mejufvrouw Maria Clara L a n d w i e r. De vader , een wetenschappelijk man , besteed­de de meeste zorg aan de opvoeding van zijnen eenigen loon, die daaraan , van zijne vroegste jeugd af, op eene uitstekende wijze beantwoordde , en , bij het verlaten van de Latijnsche scho­len te Haarlem, jaarlijks zijne medeleerlingen overtroffen en de eerste prijzen weggedragen had. Hij oefende zich in de Geneeskunst aan de Hoogeschool te Leiden , onder de Hoogleeraren Sebaldus Justinus Brugmans, Eduard Sandifort, Nicolaas Para­dijs, en Nicolaas Georgius Oosterdijk en verliet die Hoo­geschool in 1796, na het verdedigen van een akademisch proef-schrift , bevattende eenige geneeskundige onderzoekingen (1). Nu vestigde hij zich te Haarlem , waar hij zich in eene belang­rijke praktijk mogt verheugen en de gnnstigste uitkomsten verkreeg. Zelfs breidde zijne praktijk zich spoedig ver buiten Haarlem en in Amsterdam uit. ledere lijder in de stad zijner inwoning wenschte door hem behandeld te worden. De roep die van hem nitging was van dien aard , dat de beroemde Dichter Jan Frederik elmers in zijn dichtstuk : Haarletninerhout volgenderwijze van hem gewaagt: (1) Specimen sistens quaestiones meclici argumenti ; L. B.1790. 8'. Ook ik zag reeds den dood mij nadren ! 't denkvermogen Was reeds beneveld , schier in dunnen damp vervlogen ! Nijn oog sloot zich voor 't Licht, mijn oor reeds voor 't goween ! Galen us Bernard sprak , — en ziekte en dood verdween (1). De toenmalige Koning van Holland , Lodewijk Napoleon, benoemde hem bij besluit van 30 September 1809 tot zij nen Medicin Consultant, doch verschoonde hem , uit hoorde van zijne belangrijke praktijk , van het bestaande Holgebruik , om de komst van den Koning te moeten verbeiden , wanneer hij niet op het daartoe bepaalde uur gehoor verleende. Onder het Fransche bewind werd hij tot Adjunct- maire te Haar­lem aangesteld. Later bekleedde hij aldaar de betrekking van Lid van den llaad en was sedert tien jaren Voorzitter en inmiddels ook Sekretaris der Provinciale Commissie van Geneeskundig onder­zoek en toevoorzigt in Noord-Holland , toen hij , bij zijner Maje­steit besluit van 11 November 1817, als Hoogleeraar der Genees­kande aan de Hoogeschool te Leiden werd aangesteld. Dit gal aan de leden dier commissie aanleiding om , onder aanbieding van een kostbaar aandenken , met toepasselijk opschri ft , hem tevens een ge­denkschrift op te dragen , waarbij zij verklaren , hem volmondig en eenstemmig den lof toe te kennen , dat het vooral te danken is aan ale grondige kunde en voorzigtige wijsheid , welke hij in voornoemde betrektingen heat aan den dap- gelegd , dat de commissie de stree­lende blijken van lof en goedkeuring , door het Hong bewind des Rijks bij elk jaarlijks verslag van (hare werkzaamheden gegeven , heat ingeoogst , enz. Reeds vroeger van de zijde der Hooge Regerino; aangezocht , om het Hoogleeraarsambt elders en laatstelijk aan de Hoogeschool te Gent te gaan bekleeden , had hij niet kunnen besluiten , zijne ge­neeskundige praktijk , waaraan hij alle zijne oogenblikken had toe­gewijd, vaarwel te zeggen en Haarlem te verlaten. Zijne benoe­ming tot Iloogleeraar aan de Hoogeschool te Leiden , verscheen hem onverwaglits. Zij werd opgevolgd door zoo vele veree­rende uitnoodigingen en aansporingen van Hoogleeraren te Leiden en anderen , die hem als den natuurlijken opvolger van P a-r a d ij s en Oosterd ij k aanmerkten , dat hij aan alle deze blijken van onderscheiding Been weerstand kon bieden. Hij aanvaardde dien post den 7den Maart van dat jaar met eene redevoering over de geneestvijze van H ip p o c r a t es , in ooze dagen niet minder aanbevelenswaardig , dan in die van Boer la aave, (2) van welke redevoering inhoud , stij1 en voordragt gelijk medewerkten, om den aangenaamsten indruk op de toehoorders voort te brengen en (1) H e 1 rn er s, Nag elates Gediehten hi. 40. (2) Oratio, de ratione Ilippocratica, vostra non minus quain Boerhavii aetate , commendanda. de gunstigste gevoelens en verwachtingen omtrent den Redenaar op te wekken. Duidelijkheid toch en juistheid van gedacbten , bondig­ heid en scherpheid van oordeel , grondigheid en uitgebreidheid van kennis , wedijverden daarin met netheid , zuiverheid en eenvoudige bevalligheid van uitdrukking. nisi bekleedde de betrekking van Hoogleeraar met die kunde en dien ijver, welke steeds zoo veel eerbied en ontzag voor zijnen persoon inboezemden. Zijn onder­ wijs betrof hooldzakelijk het praktisch gedeelte der Geneeskunst, hij leeraarde bij het ziekbed der lijders. Zijne lessen werden met den meesten ijver door de studerende jeugd gevolgd en met aandacht bijgewoond. Na zich zes jaren in het bezit van B e r n a r d te hebben ver­ heugd , moest de Leidsche Hoogeschool hem aan het Vaderland af­ staan , daar hij in 1824 door de Regering werd aangezocht , om de belangrijke betrekking van Inspecteur-Generaal van de Genees­ kundige dienst bij de Land- en Zeewagt te aanvaarden. De ver­ eerende wijze , waarop hem dat Staatsambt werd aangeboden, het regt hem daarbij voorbehouden , om , wanneer hij ten eenigen dage die betrekking verliet , weder als Hoogleeraar aan de lloogeschool te Leiden te ,kunnen optreden , het zoo herhaald vertrouwen , door de Regering aan hem geschonken , lieten hem geen keus. Reeds den 4den October 1825 mogt hij zijne verdiensten in dezen nieu­ wen werkkring beloond zien , door zijne benoeming tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, welke benoeming bij Z. M. besluit van 1 Sep t ember 1834 , na een allermoeijelijkst tijdsgeivricht , waarin de staat van oorlog verdubbelde zorg en werkzaamheden ge­ vorderd had, door zijne verheffing tot Kommandeur dier zelfde orde, opgeluisterd werd. 116 had inmiddels een meer bijzonder blijk van vertrouwen van Z. M. Koning illem I mogen genieten , door sedert 1825 zon­der bijzonderen titel als diens Geneesheer te worden geraadpleegd. Van dien tijd of werd zijn bijstand in ieder ernstig ziektegeval der Hooge Leden van het Koninklijk huis ingeroepen en steeds met de gunstigste uitkomsten bekroond. In 1835 werd hij , bij besluit van 19 November, bepaaldelijk tot 's Konings Eers.ten Geneesheer aangesteld , met bijzondere vermelding , dat zulks geschiedde , ten blijke van Z. M. welwillendheid en te vredenheid met de aan Hem in deze betrekking bewezene diensten , en deze Vorst vergat die diensten zelfs bij zijn overlijden niet; daar Hij hem de bezoldiging van Eersten Geneesheer als pensioen , uit zijne nalatenschap behou­den liet. Menigvuldige andere blijken van tevredenheid en erken­tenis vloeiden hem tevens . van de Hooge Leden van het Koninklijke Huis, van andere Vorsten en van de meeste Hooge Nederlandsche Staatsdienaren van dien tijd toe. Ook werd hij door onder4cheidene Vaderlandsche Maatschappijen en Genootsehappen met het Lidmaat­ schap vereerd. Als in 1803 door de Bataalsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem , en door het Utrechtsche genootschap van Kunsten en Wetenschappen ; in 1819 door het Koninklijk Neder­lands Institunt van Wetenschappen , Letterkunde en Schoone kunsten, in 1827 door het Genootschap ter Bevordering der Ileelkunde to Amsterdam en in 1830 door de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Het vertrouwen op zijne buitengenwone kunde als Geneesheer was algemeen. Van de nicest verwijderde punten van ons Vaderland en van het buitenland stroomden hem aanhoudend aanzoeken ter raadpleging toe. Bij Z. M. besluit van 5 Maart 1841 , werd hem , uit hoofde van vergevorderden leeftijd , eervol ontslag verleend in zijne betrekking als lnspecteur-Generaal der Geneeskundige dienst van Land-. en Zee­ magt , onder dankbetuiging voor de daarin door hem bewezene diensten. Van dien tijd of beschouwde hij zijne loopbaan als ge­ sloten , onttrok zich aan alle geneeskundige praktijk, en maakte geen gebruik van de voordeelen , hem als Hoogleeraar van de Hoo­ geschool te Leiden , bij zijne benoeming tot Inspecteur-Generaal der Geneeskundige dienst voorbehouden. llij vestigde zich te 's Beau­ genbosch , waar hij den 16den Junij 1852 overleed. Bernard was in het jaar 1809 gehuwd met W i 1 h e 1 m i n a Anna Ca t h a r i n a Beerenbroek, bij wie hij eenen zoou en eene dochter verwekte, van welke hem zijne dochter overleefde. Zie Algem. Konst en Letterb., 1803 D. 1. LI. 377, D. II. bl. 52, 1817 D. II. bl. 354, 1818 D. I. bl. 195 en 212, 1819 D. 1. bl. 369 en 370, 1824 D. 11. bl. 210, 1825 D. II. Id. 258 en 259, 1827 D. bl. 239 , 1830 D. I I. bl. 187 , 1834 D. II. bl. 162 en 163 en 1841 D. 1. bl. 194; Si egenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogeschool, D. I. H. 430 en 434 , D. IL. T. en B. 258 en 259 en vooral Noord­hrahantsch Tijdschrift, D. I. bl 233-239. BERNARDS (AnEND), geboren te Nijkerk op de Veluwe , in het begin der zeventiende eeuw , dock zich meest te Harderwijk onthou­deride, maakte zich in zijne tijd vermaard door een werk, getiteld: De Weder-leggingh der Tegen-christen tot recht verstand van de Heylige Schrift en onderrichting des Leevens ; een boek hetwelk zijne aanhangers de drijvers van de Christelijke volmaaktheid of Perfee­tisten zoo hoog schatteden,dat zij het woord voor woord van buitenkenden. Zie Slichtenhorst, Tooneel des Lands van, Gelder, bl. 102. BERNARDS (BALTHASAR), een Brabander van geboorte , die in het midden der achttiende eeuw onderseheidenejaren te Amsterdam werkte. Hij was een bekwaam Kunstgraveur,, die onder het opzigt van B e r-n ard Picart naar de werken van de Troy, Rembrand en eenige andere meesters prenten vervaardigde : ook voltooide hij voor andere plaatsnijders , de geetste platen met het graveerijzer zelfs, naar men zegt , voor den beroernden J a n Punt. Zie van Fynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schild., D. I. bl. 266. BERNE (TnEononIcus vAN). Zie BERN (DIDERIK VAN). BERNIERS VAN DEN BUSSCHE (LussEnT). Zie BUSSCHE (LUBBERT BERNIERS VAN DEN). 28 BERNINCK (II.), in de laatste helft der vorige eeuw Koperslager te Amsterdam , a!waar hij geboren was , had veel lust tot de Schilder­kunst , zoodat hij reeds in zijne kindsche jaren teekende. In later tijd eene erfenis gekregen hebbende , liet hij het koperslagers be­roep wren , en legde zich geheel op de beoefening van het door nem zoo zeer geliefde kunstvak , het bloemen en fruitschilderen , toe. De werken van onze voornaamste kunstenaars, zoo als Jan van Huizum en Rachel Ruisch, werden door hem naauwkeurig bestudeerd en hij teekende daarbij vlijtig naar de natuur. Waar­schijnlijk zon hij v a n H u i z u m zeer nabij gekomen zijn , ware liij niet jong gestorven. Zie van Eynden en van der Willigen, Gescicied, der Vaderl. Schilderk D. 11. bi. 449 en 450 ; 1m m erze el, Levens en Wericen der KIM S t S BERNOLDUS. Zie BERNULPHUS. BERNOULLI (JoBANNEs), een uitstekend Wiskundige , geboren te Bazel , den 27 Julij 1667, was gesproten uit een geslaclit , dat vroe­ger te Antwerpen gevestigd was , dock uit hoofde van de vervol­gingen onder Alva eerst naar Frankfort en daarna naar Bazel was uitgeweken , ter welker laatstgernelde plaats zijne leden tot de eerste posten van het gemeenebest verheven werden. J oh. Bernoulli werd op jeugdigen leeftijd door zijne ouders voor den Koophandel bestemd, maar genoot later Academisch on­derwijs te Bazel , waar hij zich met ijver op Letteren en Weten­schappen toeleidde , bovenal op de Wiskunde , die voor hem eene bijzondere aantrekkelijkheid had. Ter naauwernood 17 jaren and , doorgrondde hij het geheim van de pas ontdekte, hoogst vruchtbare differentiaal-rekening, waarvan L ei b n i tz het eerst iets bekend had gemaakt. Van toen of besteedde hij zijne voortreffelijke vermogens om de Wiskundige Analysis op de door Leibnitz gelegde grond­stagen op te bouwen. Hij was de eerste, die de Fransche Wis­kundigen in die nieuwe Analysis inwijdde. Tijdens zijn verblijf bij den Marquis de PHos pi t a l, die veel aan zijn onderwijs en zijne hulp heeft te danken gehad, werd de Exponentiaal-rekening door hem uitgevonden. Hem komt ook de eer toe , het eerst ge-slaagd te zijn in die Wiskundige bewerkingen welke men integre­ren noemt; zoowel dat vak der Wiskunde, door hem met den naam naam van Integraal-rekening bestempeld, als de Differentiaal-reke­ning is door hem steeds uitgebreid en volniaakt, en niet minder ter oplossing van velerlei belangrijke vraagstukken toegepast. Door zijne uitvindingen , geschriften en zijn onderwijs in en buiten zijn -Vaderland heeft hij krachtig medegewerkt ter ophouwing der Wis­kundige wetenschappen. Een beroep zoekende, Meld hij zich te Bazel een paar jaren ook met Geneeskundige studien bezig en werd daar in 1694 tot Medicinae Doctor bevorderd en gar hij die gelegenheid eene verhandeling in het licht over de beweging der Spieren (1). In het volgende jaar werd hij , naar het schijnt op aanbeveling van C hri s t i aa n Huygens , als Hoogleeraar in de Wiskunde en Wijs­begeerte te Groningen Neroepen , aan welk beroep hij boven een dergelijke te Halle de voorkeur gaf. TerwijI hij te Groningen stond werd hij, om een enkel woord, dat hij in een publiek dispuut ge­zegd had, beschuldigd van , in het leerstuk omtrent de opstanding der dooden , het gevoelen van S oc i n us te omhelzen. Hoewel hij zich hiertegen met de hem eigen kracht en spitsvindigheid verde­digde , schijnt dit hem echter vele en langdurige onaangenaamhe­den te hebben berokkend. Op aandrang zijner bloedverwanten vertrok bij in 1705 naar Bazel , alwaar hem dadelijk bij zijne aan­komst het Hoogleeraarambt in de Wiskunde, door den dood zijns broeders J a c o b u s B e r n o u I I i opengevallen , werd opgedragen. Het is te betreuren , dat men bier te, lande niet is geslaagd in de pogingen , die aangewend zijn , om Johannes B ernou 11 i duurzaam aan Nederland te verbinden. Zelfs die van Utrecht hadden reeds vroeger getracht hem naar hunne Akademie te lokken. Zij hervatten die pogingen wen men vernam , dat hij naar Zwitserland zou terugkeeren , en trachtten hem door hunnen Hoogleeraar in de Welsprekendheid over te haleu. Deze slaagde echter niet , en Bernon I I i vertrok , ofschoon hij bet voorstel der Utrechtenaren in overweging Meld, ook de Curatoren der Leidsche Iloogesehool hebben hem bij herhaling een leerstoel aangeboden. Nog na zijn terugkeer in Bazel ontving hij van den Curator dier Hoogeschool, van W ass ena er Obda m, zulk een aanbod met toezegging van eene zeer aanzienlijke jaarwedde; dock te vergeefs , en de Leidsche Hoogeschool mogt bet voorregt niet hebben den grootsten Wiskun­dige van dieu tijd, uitgenomen Leibnitz en Newton, onder hare Hoogleeraren te tellen. Eveneens mislukten in 1717 de pogingen der Groningsche Hoogeschool om hem andermaal aan zich te ver. binden. De uitvinding van de Differentiaal- en Integraal-rekening, had. den Wiskundigen een nieuw veld geopend. Het vermogen der Wis­kunde om voorstellen op te lossen, aan welke men te voren niet had kunnen denken , was in eene verbazende mate toegenomen. Dit had ten gevolge, dat men elkander tot het oplossen van nienwe moeijelijke vraagstukken uitdaagde, en de naijver,, die er het gevolg van was , ontaardde niet zelden in persoonlijken en nationalen haat. Zoo streden de Engelschen en Duitschers over de eer der uitvinding van de lnfinitesimaal-rekening , welke deze aan Leibnitz gene aan N ew t on wilden toegeschreven hebben. Zelfs Jacobus en oh an n e s B e r n o u I 1 i, hoewel zoo naauw aan elkander ver­maagschart , hebben over de oplossing van sommige problema's hevige twisten gehad. Alle deze twisten, ofschoon van den zedeliiken (0) De motu musculortan. lant ten sterkste af te keuren , hebben echter aanleiding gegeven 'tot krachtsinspanning en tot vele belangrijke Wiskundige vorde­ringen. In 1742 kwam te Lausanne eene verzameling van B ern o u 11 i's italrijke sehriften in 4 deelen in 4°. in bet licht onder den titel van : Joh. Bernoulli , Opera omnia Laus. et Genev. 1742. Daarin wordt echter niet gevonden zijne briefwisseling met Leibnitz : Commercium philosophicum et tnathematicum, Laus. 1745, 2 vol. 4°. Hij overleed den lsten Januarij 1748, was gehuwd geweest met Dorothea Fu I i k en liet drie zonen na, die zeer beroemd zijn -geworden : Nicola a-s B ern oulli, geboren te Bazel den 27sten Januarij 1695 overleden den 26sten Julij 1776 te Petersburg, waar hij Lid der Academie was, Daniel Be rnoulli, die volgt , -en J ea n Bernoulli, geboren te Bazel , den 18 Mei 1710 , eerst Hoogleeraar in de Welsprekendheid daarna in de Wiskundige 'Wetenschappen in zijne geboortestad , waar hij in Julij 1790 -overleed. Den 14den October 1852 heat de Hoogleeraar W. A. 'E nsehede te Groningen , toen hij als Rector der Hoogeschool aftrad , eene Oratie gehouden de Johanne Bernoullio, exi­mio mathematic°, in Academia quae Groningae est, olim professore celeberrimo. Zie Elopes de J. Bernoulli in Memoires de l'Acad. des Scien. ces , 1748 en in die der Academie van Berlijn van 1747; zijne le-. vensleschrijving in J. Brucker us Pinacotheca Scriptorum nostra aetate literis illustrium, Aug. Vinci. 1741, dec. II; zijne Autobiogra­phie in G r u n e r t's Archly f. mathem. Lit. Berichte, no. L. p. 692. Voorts de Montferrier, Dictionn. des sciences Mathem. , Nieuwen­li , .Woordenh van Kunst. en Wetens. ; van Kampen, ,Geschied. der Lett. en Wetens. in de Nederl., D.III. bl. 289-303; Biogr. Univers. BERNOULLI (DANIEL) tweede zoon van den voorgaande, geboren te Groningen den 9den Februarij 1700 , was eerst tot den Koopbandelbestemd, doch had meer zin ,in de Geneeskunde en terwijl hij zich daarop toelegde , oefende hij zich tevens in de Wis­kunde , waarin zijn wader hem onderwezen had. Hg begafzich naar Italie om Michelotti en Jean Baptiste Morgagni te hoo­ren ; de eerstgenoemde die een uitmuntend Wiskundige was werd in een verschil dat hij met eenige meetkundigen onder zijne land­zenooten bad, door zijnen leerling verdedigd. Bij dit eerste op­treden in de Letterkundige wereld , verwierf- Daniel B e r n o u 11 i zich reeds veel roem. Ofsehoon hij toen nog. naauwelijks 24 jaren oud was , wilde men hem reeds Voorzitter maken van eene Aka­demie , welke kort te voren te Genua was opgerigt; hij sloeg af, maar werd weidra, ale Hoogleeraar in de Wiskunde , naar Petersburg beroepen. In 1733 werd hij te Bazel in 1750 eerst tot Hoogleeraar in de Ontleed- en Kruidkunde aange­steld en daarna , in de Natuurkunde ; terwijl men hem later (evens op den leerstoel der Bespiegelende Wijsbegeerte plaatste. Aijn Traite d'hydrodynamigue, Strasbourg 1738 , was het eerste. geschrift , dat over de kennis van de beweging der vloeibare stoffen het licht zag. Onderscheidene verhandelingen, welke in de­werken der Akademien te Petersburg , Berlijn en Parijs , van welke hij lid was, in het licht kwamen, dragen evenzeer blijk van zijne onverdroten werkzaamheid als van zijne schranderheid. Hij had zich , als het ware, een inkomen gevormd uit de prijzen, welke door de Akademie van Wetenschappen te Parijs werden uitgeloofd , en die hij tien malen behaalde. In 1734 deelde hij met zijuen vader eenen dubbelen prijs van 5000 Livres bij die akademie. De Ko­ninklijke Maatschappii te Londen vereerde hem mede met haar. Lidmaatschap. Hij overleed te Bazel den 17den Maart 1782. Behalve het hierboven vermelde Traite d'hydronamique, heat hij in het licht gezonden: Dissertatio inauguralis physico-medica, de Respiratione, Bas. 1721. 4°. waarin hij handelt over de hoedanigheid van de lucht die bij elke ademhaling in de longen dringt ; Positiones. anatomico-botanicae, Bas. 1721. 4°. waarin het gebruik 'der bladeren behandeld en het bestaan der luchtvaten in de planten bestreden wordt ; Exercitationes quaedam , mathematicae, Venet. 1724. 4°. , Hydrodynamica, seu de viribus et snotibus fluidorum Com­mentarii, opus academicum ab auctore, dune Petropoli ageret , congestum, Argent. 1738. 4°. • Zie Saxe, Onomast. Lit., Pars. VI. pag. 708; Balioth. Nationn.; Nieuw enhui s, Woordenh. van Kunst en Wetens. ; Van K a in-p e is , Geschied. der Letterk. en Wetens. in de 11'ederl., D. ill. bi. 303-307 ; Biogr. Univ. BERNSAU (HENntille WILLEM) geboren te Lennep in het Her­togdom Berg, in het jaar 1717 , een zoon van Hendrik Ber n-s a u , Predikant aldaar,, had zijne 'akademische oefeningen volbragt aan de Hoogeseholen van Duisburg en Marpurg; werd in 1737 aange­nomen als Kandidaat, en bezocht vervolgens de meeste Dtiitsche Hooge­scholen. In 1746 kwam hij van Leiden naar Franeker , wear hij in bet volgende jaar tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid werd aan­gesteld , welke bevordering hij waarschijnlijk enkel daaraan te danken had , dat hij een leerling en vriend van den beroeinden Wijsgeer Johan Chr istiaan Wolff was. Vervuigens werd hem den 13den April , volgens het gebruik, zonder eenig voorafgaand examen , de waardigheid van Doctor in de Godgeleerdheid op­gedragen; en in Mei 1749 , deed hij zijne inwijdingsredevoering, over de wUze van eenen zekeren grondregel in de Godgeleerd­heid vast te stellen (1). Orschoon B ern sau nict van verdien­sten ontbloot was, kon hij echter met zijne Wolfiaansch Wijs­geerige kunde aan de studio der Godgeleerdheid te Franeker weiHis (i) De ratione Certi in Theologia constituendia of geen voordeel toebrengen. 's Mans lessen waren meer philoso­phisch dan theologisch, en de beoefenende reden scheen daarin sneer gezag te hebben dan het beslissend wooed der Goddelijke Openbaring. De Wijsbegeerte of de beschaafde en in de scho­len beoefende , menschelijke rede stond bij den Godgeleerde B e rn­sa u op den voorgrond. Ilij well was van gevoelen dat , wanneer de rede wel onderwezen was , haar de bovennatuurlijke verlichting van den Ileiligen Geest hielp , en dat zij alzoo het eenige beste middel was , otn tot eene zehere kennis van Godgeleerde of God­delijke zaken op te klimtnen. Gelijk hij als Wijsgeer , naar de leerwijze van Wolff, de hooge Wiskunde verbond met de onfeil­bare beginselen van E u c 1 i d e s , zoo wilde hij ook , als Godgeleerde met de eenvoudige, in zijn oog onfeilbare, uitspraken der rede , zoo­als zij door de Wolfiaansche Wijsbegeerte werden opgevangen , de hooge bovennatuurlijke Godgeleerdheid verbinden. De voornaamste verdienste , welke den geleerden man moet worden toegekend, was, dat hij de theologische studie geheel en al zuiverde van de kunst­termen der oude scholastieken , aschoon hij voor het overige een eigene of liever Wolffiaansche spraak zocht in te voeren , die Diet zeer gevallig en soms zeer duister was. Hij wilt echter zijne col­legian zeer te veraangenamen , door bet verhaal van allerlei zon­derlinge gebeurtenissen en sprookjes, waarvan somrnigen , hoe on­geloofelijk ook voorkomende , echter waar ntoeten geweest zijn , doordien de Professor, om zijne toehoorders geen twijfeling over te laten , die veeltijds met eenjielklinkend bevestigend woo•dje bekrach­tigde. Hij stied na eene ziekte van cenige woken den 16den April 1763. Geen van zijne nageblevene Collegaas in de Godgeleerd­heid, Hera-lianas Venema, Petrus Conradi of Aegidius Gillissen, schijnen lust gehad te hebben , om eene lofspraak over hem te houden , doordien op verzoek van de weduwe, de lijk­ oratie is geschied door den Hoogleeraar in de Fransche taal, J aco­ bus Garcin. B e rns a u heeft de volgende werken in het licht gegeven : Theologiae Dogmaticae method° scientifica, pertractatae, Pars. 1. Vol. I. de Deo ejusque attributis ; cum. praefat. C hr at. Wo lfi i , Ilalae, 1745. 40. Vol. H. De S. S.Trinitate . et De­cretis divinis , Lugd. Bat. 1747, 4., welk werk door den Hoog­leeraar in 1755 en 1756 , met eenige hoofdstukken de Creatione et Angelis, bij wege van Akademische disptiten vervolgd is. Theses selectae de Vera Ilermeneuticae ratione, Fran. 1751. 4°. Compendium Theologiae Dogntaticae , method° scientifica pertractatae , Fran. 1755. 4°. Onontasticon Sacrum , Fran. et Leov. 1762. II. Toni. 40, waarin men sommige artikelen vindt , welke bet waarlijk vreemd moet voorkomen , in het werk van eenen Hoogleeraar in de Godge­leerdheid te ontmoeten. Zie: Vriemoet, Alien. Frisiac 5 par,. 859; ChaIrnot, Biogr. Woordenh. ; Ypeiji Geschied. van de Ilerv. Chri st. Kerk in Ne-derl., 0. 111. bl. 235-237. BERNULPHUS , ARNULPHUS, WARNULPHUS ofBERNOLDUS werd in het jaar 1027 op eerie zeer zonderlinge wijze , de opvolger van A de I bo I d us , den negentienden Bisschop van Utrecht. Zoo­ dra gemelde A d e lb oldus overleden was , ontsfond er onder de Kapittelheeren een hevige twist over de verkiezing van eenen opvolger. Staande die oneenighedeu , beyond Keizer Koen raad III zich nu te Nijmegen dan te Aken en ook wel te Keulen, (loch oordeelde , ten einde den twist te doen eindigen , raadzaamst, zich, niet zijne zwangere gemalin , Gisel a, naar Utrecht te begeven. Doch in het dorp Oosterbeek , op de Veluwe , zijnde gekomen , overviel de Keizerin de barensnood. Sommigen verhalen , dat zij op den weg verlostte van haren zoon, naderhand Keizer Hendrik III , en dat zij benevens haar kind in het huis van den Pas­ toor Bern n1 f gebragt werd. Anderen willen , dat zij in het huis diens mans , nadat de Keizer zich reeds te Utrecht beyond , van haren zoon zou verlost zijn. Hoe het zij , dit is ten minste zeker , dat gemelde Pastoor er den Keizer de tijding van bragt , kort nadat door de twistende Kanunniken, voor deze keen, aan den Keizer de voile magt was overgelaten , orn iemand , die hem goed dacht , tot de Bisschoppelijke waardigheid te verheffen. De Keizer, uitermate verheugd over de tijding , hem door B e r n u I f gebragt, plaatste on­middelijk den armen Priester, door het overreiken van ring en star, op den Bisschoppelijken zetel , zoodat If u If de twintigste der Utrechtsche Bisschoppen werd. Gelukkig was hij de hooge onder­scheiding hem ten deel gevallen niet onwaardig ook moet hij vroeger reeds eenig aanzien in de kerk gehad hebhen , aangezien hij in het jaar 1025 op de kerkvergadering te Frankfurt tegenwoor­dig was. Hi.) wordt afgseltetst als iemand niet ontbloot van geleerd­heid , die daarbij een gezond oordeel bezat, en zich in het regeren tamelijk wel moist te gedragen. Bern u I f rnaakte spoedig vrede met Dirk 111, Graaf van Holland , tegen wien Adelbold, ge­durende zijn bestuur,, geoorloogd had. Graaf Dirk, overleden zijnde , verzoeht hij den Keizer , de kerk van st. Maarten aan haar regt te willen helpen , door den Hollander daaraan te doen terug­geven het huis te Merwede , Bodegraven en Zwarnmerdam , welke hij beweerde het Sticht te zijn ontnomen. Ilij voegde daarbij : wanneer zulke schelmstukken en kerkrooYerijen in den aanvang niet gestuit en gewroken worden , zal naderhand ieder zoo veel van de kerkelijke goederen aftrekken , en naar zich slepen , als hem maar mooglijk is. Holland eerst zoo klein , heeft zich door der >D gelijke rooverijen groot gemaakt." Op dit verzoek besloot de Keizer, in het jaar 1047 , zich naar Utrecht te begeven , van dam. in Holland te rukken , alles te verwoesten , en het huis te Merwede, met den Merwestroom , te betnagtigen , en in handen van den Bis­schop te stellen. Dan dit bezat duurde niet fang , want nadat de Keizer vertrokken was, deed GraaI Dirk IV, den Bisschop zijnett giamschap gevoelen , heroverde niet alleen zijn wettig regt op bet huis te Merwede, maar flop zclfs , met branden eu verwuestee het geheele Sticlit al. Be Graaf wel voorziende dat de Keizer dit niet ongewroken zou laten , deed alle moeite om hem atom vijan­den te verwekken , die hem werk verschaften , en met welke hij zich vereenigde. Dit echter,, verhinderde niet , dat de Keizer in bet jaar 1047, terug kwam , en eenige vaste plaatsen in Holland ver­°verde , waaronder Vlaardingen en Rijnsburg , loch door den aan­naderenden winter, werd Jhij verhinderd , meer overwinningen te inaken. Koen ra ad 11, deed even als zijn zoon 11 endrik 111, van tijd tot tijd , groote giften aan dezen Bisschop. Hendrik schonk hem, of liever aan St. Maarten, een landgoed in Drenthe, hetwelk hij bezat of bestuurde in villa Groningana , waardoor som­migen hebben willen verstaan ., alsof de stad Groningen, met alle hare regten en eigendommen , daardoor zoude zijn weggeschonken aan den kerk van Utrecht. Doch anderen begrijpen daar onder alleen eerie landstreek , in Drenthe, welke Keizer 11 en drik , om of nabij Groningen bezat , bekend onder den naarn van Goo- en Woldregt. Ook zijn er,, die ten aanzien van Drenthe, hierdoor geheel Drenthe en Twente met tollen , ntunten , en den aankleve van dien verstaan. Uit de in de laatste tijd gevonden zilveren munt van B e rn u 1 fu s voor Groningen geslagen , schijnt het eerst opge­geven gevoelen meerdere kracht te erlangen. Deze giftbrief,de oudste van cans land , is van den jare 1040. Zes jaren later kreeg Bernulf tot een geschenk , de stad Deventer : ook Amelanden (waardoor het Graafschap Amelande , gelegen aan den IJssel in Overijssel moet verstaan worden), welke gift aan de Utrechtsche kerk , door anderen, op bet jaar 990 gesteld wordt. Bernul f, als Bisschop, heeft binnen Utrecht zijnen naam ver­eeuwigd , door bet stichten der twee kollegiale kerken van St. Pie­ter en van St. Jan ; ook vernieuwde hij de St. Lebuinuskerk to Deventer, en schonk daaraan de kerk te Zwolle. Volgens sommi­gen zou hij daarin Kanunniken uit St. Salvators Monster te Utrecht geplaatst hebben. Hij bragt de A bdij flohorst , door A n s fr i d u s, den achttienden Bisschop, op den Heiligenberg bij Amersfoort gesticht , binnen Utrecht , en wijdde hare kerk aan den H. Paulus , van. waar zij sedert den naam van St. Paulus-abdij heeft gedragen. Bovendien herstelde hij, door het geheele bisdom , de bouwvallige kerken en rigtte op onderseheidene plaatsen nieuwe op. llij over­leed , na een bestuur van 27 jaren, den 19den Julij 1054; heb­bende , gedurende dien tijd, de regering van zeven Roomsche Pausen beleefd. Daar hij in de reuk van Heiligheid overleed , werd zijne grafplaats in de St. Pieterskerk te Utrecht , weldra door wonderteekenen berucht , en eeuwen lang door scharen van bede­vaartgangers bezocht. Zie W. van Gouthoeven, Clzronycke, bl. 256 en 260; Vossius, Hist. Jaarb., bl. 45-49; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb. ; It aim a, Toon. der Vereen. Nederl.; v(a n) H(eu sse n) en v (a n) Kerk. outh., D. 1. 1)1. 169-171; D u m ba r, Kerkel. en We-reit!. Deventer; D. I. hi. 235, 320 en 442; van Loon, Aloude Holt. llist., D. 1. bi. 289, 291, 297 en 305; Illondeel, Beschrijv. der stad Utr. , bl. 256 en 373; Tegenw. Staat der Vereen. Nederl. , 1). bl. 30-32; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. 11. H. 154 en 456; Sjoerds, Fries. Jaarb., D. II. bl. 190-212; Kok, Vaderl. Woo•­denb.; Chalmot, Biogr. lVoordenb.; (A. van Gils), Xathol. Meijer. .Memor. , hi. 66 en 67 ; L. E. Bosch, de Willems-Karzerne, voor­heen d'e Witte vrouwe Ahdij te Utr., bi. 58 en 59 ; A r c n d , Alg em. Geschied. des Vaderl. , D. 11. St. 1. bl. 82-87; J. Dirks, Numisma­tiek. bl. 9. BERNUY (IITEEoNYmus DE), een zoon van Ferdinand de Bernuy de eerste Drossaard van Breda , nadat die stad in 1590 wader de magt der Staten was gekomen , was een Latijnsche dichter, die vermoedelijk in 1601 overleed. Van hem bestaat : Oppugnatio et expugnatio urbis arcisque Bredanae , ductu et auspiciis illustrissimi Principis ac Domini Illauritii comitis a Nassau , facta anno 1590 a. d. IY 11Iartii , carmine Ileroico expressa et illustrata L. B. 1600. Zie van G o o r, Beschr. van Breda , bi. 208 ; H o e u f ft, Parna­sus Latino Belgicus, pag. 121; Hermans, Conspect. Onorn. Liter. pag. 10. BEROALD , ook wel BERTOALD, BERWALD , BERTHULD of BERTOALD en door de Franschen BERTOUL, volgens de oude Friesche chronijkschrijvers de vierde Koning van Friesland en zoon van Richol t, zou door zijn huwelijk met eene dochter van Ritsard, Koning van West-Friesland , deze reeds vroeger opgevolgd zijn, en na zijns va­ders dood de beide Staten vereenigd hebben. In Frankrijk regeerde , te zijnen tijde , Koning C I ota ri us II , en diens zoon Da gobert I in Austrasie. Daar de eerste Friesland aan al le zijnen zocht te verkleinen , was zulks voor Beroa I d on­ dragelijk , die daarom tegen hem ten strijde trok. R i t s a r d , dia lle•tog der Friezen , over het Vlie , was , kwam hem ter hulpe. Da gob e r t toog, met eene groote magt , over den Rijn naar de Wezer,, alwaar een hevig geveclit voorviel. Beroald, die op D a- g ober t in persoon los ging, sloeg hem den helm of , en te ge­ lijk een lap van den huid zijns hootds. Nadat Dagobert door de zijnen uit levensgevaar gered was , zond hij het berigt van zijn 'verlies aan zijnen vader Clo tar i u s , die , met een aanzienlijk Le­ ger, niet verre van daar lag; om het verlies door zijnen zoon gele­ den, spoedig te herstellen toeschietende, werd hij, met groot gejuich, in het Leger van Da go b e r t ontvangen. B e r o a Id bier van weldra door zijne verspieders onderrigt , spotte daa•mede , aan­ gezien hij het berigt bekomen had , dat C I otarius reeds over- Jeden was. Der Franschen Koning vertoonde zich, om B er oald van zijne verdoolde meening te genezen , aan de IiIiddelzee (het Boerdiep) ontdeed zich van zijnen helm om zijn Koninklijk tang haar te doers zien , ten bewijze dat hij nog in leven was, waarop B e­ ro a I d zich dus onbescheiden deed hooren i »Gij nude grijsaard en doode band ! zijt gij daar ? hoe Unit gij van den doode weder $ bier , om met de levenden te vechten?" Over welke woorden de oude Koning zoodaning vertoornd werd , dat hij terstond met zijn paard over de Burdo zwom , waarin hij van de zijnen , niet zonder groot gevaar,, gevolgd werd. De Friezen , dus onverwachts aangevallen , leden eene groote nederlaag. Clotarius, als woedende op hunne slagorde indringende , viel op B e r o a l d aan , doorstak of doorschoot hem met eenen pij I , hieuw hem het hoofd af, dat hij op den spits zijner lame stak , en dus in het leger bragt. De Friezen hunnen aanvoerder missende , namen in groote verwarring de that. Dit zou geschied zijn in het jaar 628 of 630 , volgens de verhaten van 0 cco Sca r I ens is, Hamcon ius en anderen. De waarheid echter is reeds door Ubbo E m m i u s bestreden (1). Geen der Fransche Kronijken maakt van dezen strijd gewag, dan de Gesta rerun& Francorum , cap. 41, die echter B er o a 1 d, ring der Saksen noetnt en het tooneel van den strijd naar de We­zer verlegt. In zoo verre echter rust dit verdichsel op eenen his­ torischen grondslag , dat het zeker is , dat Dagobert I., omstreeks 630 , den Friezen Utrecht heeft ontnomen en daar de eerste Chris­tenkerk gesticht. Zie Kok, Vaderl. TFoordenh. ; Fockema, Schetzen van de' Friesche Geschied., D. I. bl. 112 , 113, en 117-125; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. , D. I. bl. 303 , 304 , 308 en 317. BERONICIUS (PETRUS JOHANNES) een onvergelijkelijk dichter , maar , zeer slordig van Leven en zeden , woonde in het Thatst der zeventiende eeuw te Illiddelburg. Zijne kennis was grootelijks te verwonderen. Hij sprak de Fransche , Engelsche en Italiaansche tafen meesterlijk. De Latijnsche taal sprak hij zoo vlug , dat J o-ho n Frederik G ro novi us zwarigheid maakte daarin met hem, in gesprek te komen. De Grieksche taal verstond hij insgelijks als een geboren Griek. Op zekeren tijd met Johan Fred e r i k G y m n i ch , destijds Hoogleeraar in de Grieksche taal te Duisburg, die den roem had er zeer ervaren in te zijn , in deze taal redene­rende , nam bij B e r o n i c i u s ten laatste zijne gewone onbescbutt­held de overhand ; en hij maakte een einde aan hun gesprek met de woorden: » Het verveelt mij !anger in het Grieksch met u te » platen , want waaraelttig mijne leerlingen , die het slechts een » jaar bij mij geleerd hebben , zouden het beter spreken dan gij." lloratius, Virgilius, Juvenalis, een groot gedeelte van Ci­cero, beide de PI iniussen, Homer us , nevens eenige blijspelen van Aris t ophan es, kende hij van buiten; ook sprak hij zeer oordeelkundig over bisina alle oude, zoo Grieksche als Latijnsche, schrijvers, en legde daarbij Been minder juistheid van versiand en lijnheid van gevoel , dan een stalen geheugen aan den dag. Net de naauwkeurigste spitsvindigheid wist hij de zuivere schriften van (I) De Geschiedenis . der eerste Friesche Vorsten, Hertogeu en Ko­ningen is stechts een zamenvveefsel van verdichisels. Eerst met Berea! ds zoon , A dg i 1 t I, Terkrijgt deze historie zekerheid,. de onzuivere , de echte van de onechte lezingen te onderscheiden en kende niet slechts het verschil van goede en kwade spreekwijzen, [mar wilt zelfs de onderscheidene eeuwen , en schrijvers, waarin en door wie zij gebruikt werden op te geven. Ilij beroernde zich het Woordenboek van Ambrosias Ca 1 e p i n us met 800 woorden verrijkt te hebben en dikwijls de Couranten voor de vuist in Griek­ache of Latijnsche verzen te hebben vertaald. Wanneer hem de luim beving van een vers te maken , geraakte hij in eene sterke heweginp; , veranderde van gezigt , sidderde en heckle, en dan sprak hij de verzen zoo schielijk en rad uit, dat men hem niet naschrijven kon. Zijne vaardigheid om op staande voet alles wat hem voorgezegd werd in Latijnsche of Grieksche verzen over te brengen , gaat schier alle geloof te boven. Fens, in 1672 , in een vrolijk gezelschap te Middelburg ingeleid , waar zich de beroemde Nederduitsche dichter Johannes Anton id es va n der Goes mede beyond , werd hem het door dien dichter vervaudigde grafschrift op den Zeeuwschen Kapitein d e haze voorgehouden , hetwelk aldus luidt : De Haze, een here leeuw in 't Britsche zeegevecht Stond pal in 't woeden der gepreste waterhonden , Tot hem een kogel heeft, vooruit , na God gezonden , Om wraek te vordren van 't geschonden waterrecht. Sta vreemdeling; en zeg tot glorie van de Zeeuwen , Dat bier de Ilazen zelt verandren in Leeuwen. B e r o n i u s las en herlas het , prees het zeer , en zeide : Wat belet mij , dat ik het niet terstond in Latijnsche verzen » overbreng." Men zag hem hierop met verwondering aan , prik­kelde zijne eerzuchten liet een ongeduldig verlangen blijken , om deze vrucht van zijnen geest te aanschouwen. Ilierop begonnen 's mans oogen te tiutelen , zijne aderen , als het ware door dicht­vuur ontsteken , te zwellen , en zijn geheele ligchaarn beefile. Al­vorens hij aan het werk Bing , verzocht hij vrijheid om den naam van den Zee-Kapitein d e II a z e of d e 11 a a s , waarin de knoop van het geheele puntdicht hevat was, door eenige omschrijving te molten verklaren , door dien de aardigheid anderzins in het Latijn niet was uit te drukken ; zooals men gereed stond om hem dit in te willigen , riep hij luidkeels : u Daar heh ik het at gevonden ; ik » zal hem D a s y p u s noemen , want dat woord beteekent met » nadruk een Bier dat ruige poten heeft , en wordt bij de Grieken » voor een haas gebruikt. Kom aan , lees mij twee regels tevens » voor , ik zal u die in het Latijn geven." Dirk B u i z e r o , (lie een van het gezelschap en ook een Dich. ter was, begon hierop te lezen , en B e r on i c i u s zeide , hem zonder zich Lang te bedenken deze verzen op : Egregia Dasypus referees virtute Leonetn , in bello , adversus Britonas , super aequora gesto r lmpavidus pelago stetit , aggrediente molossum Agmine , quern tandem glans ferrea misit ad astra , Vindictae cupidum violato jure profundi. Advena , quisquis ades , Zelandae encomia gentis , Ista refer; lepures demta quod pelle leonem , Assumant nostro quotquot versantur in orbe. Zoodra de dichter deze weergalooze proef, van zijne vluglieid ea gcleerdheid gegeven had , ving hij aan te lagChen dat hij schudde , en stak de hand omhoog , om als het ware zijne zegepraal aan te duiden , en te roemen dat hij de aanwezende gasten , ver boven hunne verwacliting voldaan had. Het is waar , elk was van yer­wondering opgetogen , elk roemde zijne bekwaatnheid ; en B e r o­n i c i u s was hier over zoo uitbundig vrolijk en in zijn schik , dat hem de lust beving, om het zelfde , dat hij in het Latijn gedaan had , nu ook eens in het Grieksch te beproeven. Hij krabt hierop twee of drietnalen zijn hoofd , intusschen met zijne vurige oogen op den grond starende , en zegt weldra onafgebroken het­zelfde puntdicht in Grieksche verzen op; roemende zoodra hij ten einde was : » daar heb je het nu ook in het Grieksch." Elk stond niet minder dan de eerste reis van verwondering opgetogen , en, men werd niet moede om zijne welverdiende lokpraak uit te dark-ken. Beronici us begon then weder te lagchen en te schertsen , vrolijk roemende dat hij hen zoo aardig bedrogen had , en zooveel. meet moist dan zij zich verbeeldden , jammer is het maar , dat wij het Grieksche moeten missen , en zulks om geen andere reden , dan omdat hij het al te schielijk • begon op te zeggen , eer iemand gereed kon zijn , om het na te schrijven. Het is intusschen zeker,, dat de hierboven reeds genoemde Johan F r e d e r i k G ij m n i c h, die er tegenwoordig was , en het uitspreken van het vers met de uiterste bewondering en aandacht aanhoorde , oordeelde dat bet Grieksch nog veel lraaijer dan het Latijn was. Het leven van B er on ic ins was ongebonden en woest ; bij was met vuile kleederen omhangen , en aan .de dronkenschap overgege­ven , zocht ook het gezelschap der vrolijkste en schandelijkste men­schen , onder welke hij dikwijls vele dagen schuilde. Wanneer hem eens gezegd werd , dat hij wel een Hoogleeraarambt verdiende, gaf hij ten antwoord , in zulk een perdantisch leven geen behagen te scheppen ; terwijl hij zich met schoorsteenvegen en scharenslij­pen geneerde. Boven alle andere tijdkortingen en bezigheden , gaf bet hem het meeste genoegen voor goochelaar of hansworst te spe­len en het gemeene volkje te bedotten ; dan was hij in zijn ware element , dan was hij wel te vreden en vrolijk , al had hij geen duit in den zak of geen kleed aan het lijf. Zijne afkomst en zijn vaderland heeft niemand kunnen ontdek, ken; naar zijne geboorteplaats gevraagd zijnde , gaf hij ten antwoorth. 'Een ieder is Thais , waar het hem welgaat." Intussehen is het bekend , dat hij vele jaren in Nederland , Frankrijk en Engeland omgezworven heeft. Hij werd doorgaans gehouden voor een Jezuit , of lid van eene of andere orde, die uit Frankrijk verjaagd was. Sommigen meenden dat hij nit Staats-Nlaanderen of Braband moet afkomstig geweest zijn. Men vond hem omtrent Rotterdam voorover in eene waterplas flood liggen , waarin hij gesmoord was, zijnde naar alien schijn in dronkenschap daarin gevallen en omgekomen doordien hij Been beset had zich om te keeren. De dichter Died er ik Buisero rnaakte op hem het volgende grafschrift: her left een wonderlijke geest ; Hij leefde en stied gelijk een beest. Hij was een misselijke sater; Hij led& in wijn, en stied in 't water. De naam van B eron icius is vereeuwigd door zijne Georgar­chontomachia enz. , of Boeren- en Overheids-stryd, en eenige andere gedichten. De Boerenstrijd , een werk dat hij voor de vuist heeft gedicht, en door eenen anderen is opgeschreven , bevat een verhaal van den aanval der Boeren op Middelburg, in het jaar 1672. P. Rabus gal' daaryan een Nrije vertaling uit in 1691. In 1711 werd er eene andere doch zecr gcbrekkige vertaling van nit­igegeven te Vlissingen , een derde te Leiden in 1728; de eerste wordt voor de beste gehouden. In 1766 kwam, uit hoofde van de zeldzaamheid der vertaling van Rabus, een nieuwe door J. B. te Goes en illiddelburg, in 8vo, te voorschijn, onder den titel: Georgarchontomachia caeterorurnque ejus carminurn sylvida , met . de vertaling van het levensberigt door Anthony B o r r e-mans uit de Libri VI I' ariarum Lectionurn J. B. versierd met platen van den kunstrijken S. Fokke, zoo als die van R a bu s met plaatjes van L u i k e n voorzien is. De spreuk van B er o n i c i u s was : Natura parvo contenta (de Natuur is met weinig te vreden). Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Levensbes.van voorname meest Nederl. Manners en Vrouwen, D. I. bl. 311-320; Kok, Vaderl. lVoordenb; Cha 1-mot, Biogr. lVoordenb.; Collot d'Escury , Bollands .Roem, D. lir. St. I. A. bl. 5 en 6; Algem. Konst. -en Letterbode voor 1849, D. I. bl. 20; De Navorscher, D. I. bl. 218, 279, 303 en 333. BERSELLE (JAN DE). Zie WITTIIEM (JAN vAN). BERSELLE (GILLS DE), een der teekenaars van de Unie van Brussel des jaars 1571 , behoorde ongetwijfeld tot het geslacht van van Witt hem en was misschien een jongere broeder, van J a n van Witt h em baron van Berselle, dien wij later zullen be-liandelen. Zie de Jonge, Unie van Brussel, bl. 54. BERT (PETRUS DE) of BERTIUS (PETRUS) , woonde in het mid­den der zestiende eeuw te Beveren in Vlaanderen, in weak gewest hij ook geboren was. De Roomsche godsdienst , bij de invoering der Hervorming aldaar, verzaakt hebbende, nam hij met vrouw en kind de wijk naar Engeland, ten einde vervolgingen te ontgaan. Sedert 1573 was hij Predikant te Rotterdam , terwijl hij her stond zocht hij in 1578 11 ubrech t Dui fh u i s, die zich destijds aldaar beyond en reeds het R. K. geloof verlaten had , over te halen om te Rotterdam Predikant te wordeni. Daarna werd de Bert Predikant te Duinkerken , van waar hij , na de overgave dier plaats aan Parma, den 16den Julii 1582, zich , net zijnen zoon , naar 1Iiddelburg begat . ; kort daarop vertrok hij naar Goes, waar hij vermoedelijk, venir dat aldaar een Rector der Latijnsche school was aangesteld , het onder­wijs in de geleerde talen beat op zich genomen. In 1591 werd bij beroepen tot Predikant te Wolfaartsdijk , en in 1594 te Hein­lenszand. Men beriep hem te Kapelle, dock de klassis sloeg dit at den 2den October 1595. Ilij verscheen als Predikant van Hein­kenszand, wegens de Classis van Zuid-Beveland , in 1597 op de Sijnode van Goes. De tijd van zijn overlijden is niet bekend. Mei schijnt ook de Latijnsche dichtkunst beoelend te hebben , blijkens zijne Elegia in Serinonis Catecheti cos. Phi 1. Lansbergii. Zie Bor, Kederl. Oorl., B. XXI. bl. 831 (207); Te Water, Forte Verh. der Reform. van Zeel. , bl. 289, 297, 298 en 306 ; van Harderwijk, JVaaml. en Levensb. der Pred. te Rotterd.,b1. 13 en 14. BERT (PETRUS DE) of BERTIUS (PETRUs) , een zoon van den voorgaande, geboren te Beveren, vergezelde , naauwelijks drie Thaan­ den oud zijnde , zijne ouders naar Engeland , wen dezen , ten einde de vervolging te ontgaan , verpligt werden uit Vlaanderen te wijken. Toen hij zeven jaren oud was , werd hij in een der voorsteden van Londen ter school besteld , bij zekeren C h r i s t i a a n de R ij c k, die hem de grondbeginselen der Grieksche , Latijnsche en Fransche talen leerde; terwijl Piet er nel la La n sber g, een zeer geleerd meisje , hem in het schrijven en de muzijk onderwees. Twaalf ja­ ren bereikt hebbende, liet zijn vader,, die intusschen Predikant te Rotterdam was geworden , hem in Nederland komen , en zond hem, naar de nieuwe opgerigte Hoogeschool te Leiden; bier genoot hij bet onderwijs in de Hebreeuwsche taal, van H e r ma n Renn e c- k er, in de fraaije letteren., van Justus Lip si us en Bon a-. ventura Vulcanius, en in de Godgeleerdheid van Guillaume euquerais, Lambert Daneau en anderen. Zijne letteroefe­ ningen hielden hem bezig tot in bet jaar 1582, toen bib ofschoon nog maar 17 jaren oud , zelf anderen begon te onderwijzen. Eerst deed hij dat gedurende drie maanden te Antwerpen , vervolgens acht maanden te Ostende , een geheel jaar te Middelburg, vijf O­ ren te Goes, en vervolgens te Leiden. In 1591 vergezelde hij Justus Lipsius naar BuitschIand , net voornemen, om Jeronimus Zanchius, Antonij Chau­dieu en andere geleerde Protestant en,die zich roem verworven hadden, een bezoek te geven; doch te Frankfort kotnende, vernam hij dat beide overleden waren; dit deed hem besluiten , zich eenige tijd te Heidelberg op te houden , zoo uit hoolde van de beroemde Bi­bliotheek, welke er destijds aanwezig was , als om nut te trekken nit de verkeering met de geleerde mannen , die zich in die stad bevon­den. Ondervindende, dat het luchtgestel daar niet gunstig voor­hem was, vertrok hij weldra naar Straatsburg, alwaar hij eenigen tijd zich bezig Meld om privaat onderwijs aan jongelieden te geven, na daartoe vrijheid van den Akademischen Senaat verkregen te heb­ben; en het is zeer waarschijnlijk , dat hij in deze stad zijne rede­voering deed en ook liet drukken : Over de zedigheid in het najagen van den roem (1). Vervolgens werd hij, den llden Augustus 1593, door Curatoren van -de Leidsche Hoogeschool beroepen , tot Onder-Regent van het theo­logisch collegie. IIij nam het aan, doch deed alvorens eene reis, niettegenstaai . de het in den winter was , door Boheme , Silezie , Polen en Rustand. Zijne nieuwsgierigheid voldaan zijnde , nam hij bezit van zijne waardigheid te Leiden , welke hij met roem en al­gemeene goedkeuring waarnam. Voorts werd hem het opzigt over de Akademische Bibliotheek toevertrouwd ; hij bragt haar het eerste in orde, en schikte ze in onderscheidene klassen, en , in 1595 deed hij de Catalogus daarvan drukken , met eenen voorafgaand brief of verhandeling , over de orde en het nuttige gebruik dat men van eene Bibliotheek kan maken ; onder den titel van: Nomenclator Bibliothecae dicademiae Lugduno-Batavae , cum Epistola de Ordine ejus atque usu, Lugd. Bat., 1595. Intusschen kweet hij zich niet minder ijverig van zijne verplig­ting jegens het Staten-Collegie , zoodat hij in 1606 na het overlij­den van Johannes Cuchlinus, tot Regent daarvan werd aan­gesteld , welken post hij echter met grooten weerzin aanvaardde, de moeiten en verdrietelijkheden voorziende , welke de uitoefening daar­van hem zouden veroorzaken; want liij was de gevoelens van A r-in in i u s toegedaan, en zag zich daardoor aan den haat der Goma­risten blootgesteld. In dat zelfde jaar werd hij genoodzaakt voor zijne bediening als Regent van het Staten-Kollegie te bedanken; naar men wil , doordien hem onder de hand werd te kennen gegeven, dat men hem anders daarvan zou ontzetten ; om hem evenwel gedeeltelijk hier voor schadeloos te stellen, maakte men hem Hoog­laar in de wijsbegeerte. In 1619 werd hij voor de Synode te Leiden gedaagd , waar hem het Avondmaal ontzegd werd. Zijne afzetting als Hoogleeraar volgde weldra , en zelf vond men middel om hem te beletten jonge lieden aan zijn huis in de we­tenschappen te onderwijzen. Aldus van alle bestaanniiddel beroofd, (1) Oratio de Nodestia in appetenda verzocht hij de Staten van Holland om eenigen onderstand voor zijn talrijk gezin , doch zijn verzoek werd hem afgewezen, en de geleerde man , zich in de drukkendste omstandigheden bevindende , hegaf zich naar Parijs , in de hoop van daar iets te vinden waar­van hij zich en de zijnen kon onderhouden , alzoo L od e w ij k XIII hem twee jaren le voren tot zijn Aardrijksheschrijver had aangesteld. De weigering der Fransche Ilervormde Predikanten om hem in hunne kerkgemeenschap toe te laten, zijne druk kende armoede en de hoop op een ambt dreven hem °in de Roomsche Kerkleer te omhelzen. Hierop werd hij tot Hoogleeraar in de \Velsprekendlieid aangesteld in het collegie van Boncourt , vervolgens in 1622 tot Koninklijk Geschiedsehrijver en Hoogleeraar in de Wiskunde. Wel had zich nu, wat het tijdelijke aanging, eene gunstiger toekornst voor de Bert geopend, maar de omstandigheden , zorgen en vermoedelijk ook de aandoeningen door zijnen overgang tot de R. K. in hem verwekt, hadden zijn gestel zoodanig geschokt en ondermijnd, dat hij weinige jaren daarna , den 13den October 1629, te Parijs overfeed. Hij was gehuwd met Anna Maria C uch 1 i n us , eene dochter van bovengeno,Inden Johannes Cuchlius die hem zes kinde­ren schonk. Vier zijner zonen hebben den geestelijken stand om­helsd , twee hunner, Abraham de Bert en Jan de Bert, hebben zelfs eenigen naam gernaakt , zie de beide volgende art. P e t r us de Bert was ongetwijf'eld een man van uitgebreide kennis en geleerdheid , maar wien het aan genoegzame geestkracht ontbrak, om zijne overtuiging bij het dreigen van gevaren te hand-haven , en zich niet door den stroom der gebeurtenissen te laten medeslepen. Zijne onstandvastiglieid in het godsdienstige verduis­terde zijnen roetn als geleerde. Zijne beeldtenis komt voor in eenige exemplaren van 's mans Theatrum Geographiae Veteris , tegenover de opdragt , welke exemplaren naar het schijnt door den schrijver ten geschenke zijn gegeven, voorts bij Meursius, Athen. Batay. ; Foppens, Bi-blioth. Belgic., en door Reinier Vinkeles, bij Kok, Vaderl. Woordenb. en Chalmot , Biogr. Woordenb. Zijne zinspreuk was : Unum expetii a Domino (een ding heb ik van den Heer verlangd). Men heeft van hem de volgende werken : Aenspraek aen G omarus op zijne bedenkingen over de Lijkoratie van ./irminius, Leiden 1610. Schouwe over G omari proeve , Leyden 1610. .Hymenaeus desertor, , seu de Sanctorum perseverantia et apostasia, libri duo. L. B. 1610. 4°. , hetwelk in 1612 te Frank-fort herdrukt werk , en in 1651 te Leiden , waarbij hij voegde Hyperaspistes ad D. Lu d o v i cum Cr o c ium, Theologum Bremensem ; et Theses de perseverantia Sanctornin ex Epist. ad HebraeQs. Theoremata de perseverantia Sanctorutn , L. B. 1811. (1). Apologeticus ad Fratres Belgos , in quo Calumniae crimen ipsi a J o an no Fiscal ore, Theologo Herbornensi , imme­ rito impactum deluitur. Lugd. Bat. 1614. 4°. Logicae Peripateticae , Libr. VI. 8°. Scripta adversaria collationis Hagiensis habitae anno 1611, et pressior declaratio sive narratio processus observatia Remon­ strantibus , continens ipsorum defensionem , L. B. 1616. Theseon Theologicarum sylloge. Tabularurn Geographicarum Lib. VII , Amstel. 1616. fol. Commentarioruni Rerum Germanicarurn libri tres ; quorum 1 Germaniam veterem ; 2 Gernianiam posteriorem a Carol° Mtsgno ad nostra tempora , cum Principum Genealogiis , et 3 Praeci puas Germaniae Urbes complectitur. Cum Tab. Geo-graph. aeris incisis , Amst. 1616. 4°. oblongo et 1635. 12°. Theatrum Geographiae Yeteris , Tomus I in quo C lau di i Pt o l o m a e i Alexandrini Geographiae , libri VIII, Graece et Latine ; Graeca ad Codices Palatinos collata , aucta et emendata sunt; Latina infinitis locis correcta ; Opera P. Bertii, Amst. 1619 in folio. Tomus II in quo Itinerarium An t oni ni Imperatoris terrestre et maritimum ; P rovinciatym Romana­rum libellus ; Civitates Provinciarum. Gallicarum ; Itinerarium a Burdigala Rierosolyniam usque ; Tabula Peutingeriana, cum notis Mar c i Y else r i ad Tabulae ejus partem ; Parergi Or-telani , Tabulae aliquot. Edente P. Bertio , Amst. 1619. folio. Van welk werk de kaarten voor zeer fraai gebouden worden. Oratio in qua suae in Gallitim migrationis consiliorum­que rationein exponit. Acljectum est cap. 18 ex replicatione cardinalis P e r r o n i i ad epistolanz seren. Regis magnae Britanniae de collatione Ecclesiae veteris cum hodierna, Par. 1620 , welke in 1621 to Antwerpen in het Licht kwam onder den the!. P. Be r t i i Oratio , qua ratione reddit , cur relicta Leyda Parisios cominigravit et haeresi repudiate Romano Catholi­cam fidenz amplexus sit, habita Lutet. Paris. in collegio Be­codiano 6 non. Octob. Accedit etc. Notitia Chorographica Episcopatuum Galliae, Parissiis 1625. fol. Breviarium Orbis Terrarum , Parissiis 1625 , Hannov. 1629 et Lipsiae 1662 12°. en achter de Cl uverii, Introductia in Universain Geographiam. Imperium Caroli Magni et Vicinae Regiones , Paris folio , zijnde eene kaart , die ook in vieren is gedeeld en in den Atlas van H o n d i us Amst. 1654 geplaatst. Variae orbis universi et ejus partium, Tabulae XX Geo­graphicae , ex antiquis Geographis et Historicis confectae per Petrum Bertium, 4°. oblong°. (1) Dit zijn eigenlijk stellingen, welke hij onder zijn Voonitterschap deed vercledircen , doch ook vermordehjk door hem opgesteld. Epistolae duae ad filium suum A b r aham um, Paris 1628. De Aggeribus et Pontibus hactenus ad mare extructis di-gestum novurn, Paris. 1629. 8°. ook geplaatst in het tweede deel van de Novus Thesaurus Antiquitatum Romanorum. Ook bezorgde hij de uitgave van de Illustrium et claroruns virorurn Epistolae selectiores Lugd. Bat. 1617. 8°. Zie Uytenbogaart, Kerck. Hist., b1.444 en 483-485; Brandt, Rist. der Reform., D. 11. bl. 67, 107, 116, 166 en 253 ; D. 111. 888-895 en 915; D. IV. bl. 302-309; Pars, Naamr. van Batay. en Holt. Schrijvers , M. 251; Halma, Toon. der Vereen. Nederl.; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; Saxe, Onomast. Liter. , Pars IV. pag. 49 et 569; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. II. bl. 387— 398; Biogr. Nation., Tom. 1. pag. 74 en 75; van Kampen, Ge­schied. der Nederl. Letteren en Wetens. , D. I. bl. 276 ; Si e g e n b e e k, Geschied. der Leids. Hooges., D. I. bl. 90, 92, 116 en 120; D. N. 7 en 8, T. en B. H. 84, 85, 283 en 287; Algem. Konst. en Letterbode voor 1845, D. 1. bl. 50; Biogr. Univ., Tom. II. pag. 267 et 268; Glasius, Godgel. Nederl. BERT (AERAllot DE) of ABRAHAM BERTIUS , de oudste zoon van den voorgaande , geboren te Leiden , den 15 lllaart 1610 , is geweest Geestelijke van de orde der ongeschoeide Karmeliten , en gedurende 30 jaren Missionaris van die orde te Leiden. Hij was een braaf mensch en stierf zat van dagen in 1683. Onder anderen heeft hij uitgegeven : Cognitio amoris Christi , Paris, 1647. 4°. Virtutes Regiae quae juvenern decent Principem, opus Re­gi Galliae inscriptum, Parii. 1647. 4°. .Modus convertendi Haereticos , Paris. 1650. 8°. Explicatio Symboli Apostolorum , Orationis Dominicae ,et Salutationis Angelicae, Rothom. 1653. in 12°. Flores Cannella Gallici, seu vitae plurium Carmelitarum discalceatorum pietate illustrium, Antv. 1670. 4°. Clara demonstratio Articulorum Religionis Catholicae con­ tra omnes hujus saeculi sectas, Antv. 1671. 8°. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb. D. II. bl. 385 en 386. BERT (JAN DE) of JANUS BERMS de jongste zoon van Pe­trns Bertius, geboren te Leiden , den 6 Naart 1615 , is de stichter geweest van de Fransche Missie der ongeschoeide Karmeli­ten te 's Gravenhage, en naderhand Prior van het Karmeliten Kloos­ter op het eiland Melite, alwaar hij is gestorven den 27 October 1662.. Hij was een man van bijzondere godsvrucht en gefeerdheid, en heeft geschreven : Tractatus de SS. Eucharistiae Sacramento : in quo é SS. Scripturis demonstrat realm Corporis Christi praesentiam, no-men et significatum Transsubstantiationis vindicat et potesta­tem Ecclesiae ad prohibenduum Laicis usum Calicis ; ac pro-bat in Missa o erri verunz ac proprium Sacrlficium. Zie Chaim o t , Biogr, Iroordenb. D. II. bl. 386. BERTA zie BERTHA. BERTELING (VESSEL en Maim), zie BERTLING (WESSIL) en BERTLING (MICHAEL). BERTHA of BERTA. , eene dochter van Flor i.s I, Graaf van Holland, en Geertruida van Saksen, huwde in 1070 met Filips I, Koning van Frankrijk , wien zij twee zonen schonk L o- d e w ij k en Hendrik, Irma welke de eerste zijnen vader in het rijk opvolgde , doch de tweede jong stierf, en eene dochter Consta n- t i a , die eerst trouwde met Hugo, Graaf van Tr eca ssen en, nadat dit huwelijk om de te naauwe bloedverwantschap verbroken was , met Boadmund, Prins van Bar , dien zij onderscheidene kinderen baardet. • Bertha werd later door F i 1 i p s verstooten en naar het graaf­ schap Ponthieu verbannen , waar zij , na eene wijle tijds in bal- Iingschap geleefd te hebben , eindelijk van verdriet overleed en zon. der eenige staatsie begraven is. Zie van Loon, Aloude Holt. Hist. D. If. bl. 331; Wagenaar, Trader& Hist. D. II. bl. 179. BERTHALD zie BEROALD. BERTICHEN (PIETER GODFRIED) , of BERTICIIEM geboren om­streeks 1797 waarschijnlijk te Amsterdam, waar hij ten minste woon­de , legde zich op het schilderen van portretten en huisselijke too­neelen toe. Reeds in 1814 dus nog slechts zeventien jaren oud , bragt hij van zijn werk op de tentoonstelling te Amsterdam. Een vrouwenportret op de tentoonstelling ter zelfder plaatse , twee jaren later, toonde zijne vorderingen. In 1818 behaalde hij biji de Am­sterdamsche Stadsteekenakademie den zilveren eereprijs , en weed tot de eerste klasse bevorderd , en op de tentoonstelling, die in dat jaar te dier stede plaats had , leverde hij eene schilderij , een muzijkmakend gezelschap voorstellende. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. D. III. bl. 379 ; Algem. Konst- en Letterbode 1818. D. I. hl. 206; Immerzeet, Levens en lferken der Kunsts. BERTIUS (PETRIJS ABRAHAMUS en JANus) zie BERT (PETRUS), BERT (ABRAHAM DE) en BEItT (JAN DE). BERTLING (WEssEns) of BERTELING , werd in het jaar 1666 tot lloogleeraar in de regten te Groningen beroepen , alwaar hij in 1706 overleed. Zie Brucherus, Gedenkb. vim Stad en Laude , ht. 326. BERTLING (MICHAEL) or BERTELING een afstammeling van den voorgaande , en een zoon van II e n r i c u s B e r t I i n g en van A r en­dina Witsenburg, geboren te Koevorden , in 1740, werd in het jaar 1730 beroepen tot Predikant bij de Hervormden te Renswou­de , vertrok in het jaar 1732 van daar naar Alblasserdam , kwam in 1733 te Hillegondsberg , werd in 1735 tot Predikant hij de Gasthuiskerk te Delft bei'oepen , van waar hij in 1736 naar Gro-ningen vertrok , waar hij in 1749 voor eene beroeping naar Am­sterdam en in 1751 voor eene naar Rotterdam bedankte , dock in het jaar 1752 tot Hoogleeraar in de Gokeleerdheid aan de Hooge­school aldaar aangesteld , aanvaardde hij den 7den September dit ambt met eene redevoering over de zedigheid en zedige wijsheid den Godgeleerden waardig en noodig (1). Hij overleed den 29sten September 1772 , nit zijne eerste echt­genoote Agatha Johanna van der Willigen, twee kinderen nalatende , van welke een zoon , Adriaan B ert l i ng, Raadsheer der stad Groningen is geweest en de dochter A r end i n a B e r t­1 i n g, gehuwd was met .11 en dr i k L udol f W4pi c h e Zijn tweede huwelijk met B e e r t a V e en e k a m p, weduwe van Wolter W o 1 the rs z, was kinderloos. Zie Boekzaal der Geleerde Wereld , 1772, W. '718-726; Br u­cherus, Gedenkb. van Stad en Lande, hi. 323 ; Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Des neuen Gelehrten Europa, Th. IX. S. 177. u. folg. BERTOLF (GREGomus) , werd , na in 1506 te Leuven tot Doc­tor in de regten te zijn bevorderd , door Keizer K a r e 1 V aange­steld tot President in het Hof van Friesland, in welks bibliotheek van hem berust : Statuten van Friesland, in de landtaal eigenhandig door hem geschreven. Hij overleed te Leeuwarden in 1527. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb., D. 1I f. bl. 1. BERTRADA. VAN 1JSSELSTEIN zie IJSSELSTEIN (BERTRADA vAN). BERTRAM (J. T.), geboren te Amsterdam den 23 September 1777 , was Onderwijzer in de godsdienst en Prediker in het Werk­en Gevangenhuis zijner geboortestad , waar hij den 2 November 1834 overleed. Hij had in huwelijk Sophia Pe tron el la Goe d-h u y s. Hij beoefende de Nederduitsche dichtkunst , en zijne verzen zijn niet onverdienstelijk en kenmerken zich meer door eenen reinen christelijken geest dan door dichterlbke verheffing. Ook bestaan er eenige niet onverdienstelijke godsdienstige werkjes van zijne hand. Van hem zien het Licht : Gezangen , Amst. 1811. gr. 8°. Ter gedachtenisse voor tnijne leerlingen , na het afleggen hunner geloofsbelijdenis , Amst. 1816. gr. 8°. Dichtvruchten in gewoekerde uren gekweekt , Amst. 1819. gr. 8°. Eenige vragen ontleend uit de aanmerkingen in den kate- chismus des Bijbels van H. F. A. Krumacher,. Amst. 1819. kl. 8°. Kleine bijdragen ter aankweeking van godsdienstige kennis, zedelijkheid en Christelfike deugdsbetragting , Amst. 1830- 1833. 3 deelen kl. 8°. (1) ()ratio de modestia modestaque sapientia, Theologo dip* et tsecessaria. Zie Nieuw lVoordenb. der Nederl. Dickers ten vervolge op W t-se n Geys b eek ; de Jong, Alph. Naaml. van Boeken ; Supple­ment op dat werk; Brinkman, Alph. 1Vaainl. van Boeken. BESIER (AUGUSTIJN GEMIARD) geboren te Deventer den 19 Mei 1756, zoon van Be rend Hendrik Besier, voornaarn Advokaat aldaar , en van Bar t h o l d a A l e i d a Rem inc k, verloor zijnen vader in zijne eerste jeugd en ontving de eerste opleiding tot studie te IJsselstein. In zijne geboorteplaats liet hij zich als student inschrij­yen in het jaar 1772. Na hier het onderwijs van Johannes Ruardi, Nicolaas Heineken en Georgius Jordens te hebben genoten , vertrok hij naar Leiden , alwaar hij zijne studien eindigde en den 5den Februarij 1780, na eene openlijke verdedi­ging zijner verhandeling over de regtvaardige opzegging van het gebied over Overijssel aan Filip s II, vooral wegens het schenden der Privilegien (1), tot Neester in de beide regten bevor­derd werd. Hij vestigde zich als Advokaat in zijne geboortestad waar hij , bij een aanzienlijk praktijk , zich weldra tot aanzienlijke posten verheven zag, zoo was hij aldaar Burgemeester toen hij als Bevelhebber met .den titel van illajoor, van de Burgerkrijgsniagt dier stad niet weinig toebragt tot stilling van een aldaar gerezen oproer. Na de omwenteling van 1787, werd hij uit de Regering verstoten , zijn huis met plundering bedreigd , en hij met zijn huis­gezin gedwongen de stad te verlaten , waarna hij zich te Zwolle vestigde. Bij de omwenteling van 1795 werd hij al spoedig als Lid van het Comite van Marine naar 's Gravenhage geroepen , en genoot, door zijne groote .en uitstekende bekwaamheden , zoodanig het algemeen vertrouwen, dat hij in 1798 of 1799 tot Lid van het uitvoerend Bewind benoemd werd en in 1802, bij verandering van dat Be­stuur, tot Lid • van het Staatsbewind werd aangesteld. In Novem­ber van dat zelfde jaar, met Samuel van H o ogs trat en en Cornelis de Lee uw, verzocht en gevolmagtigd tot de aanstelling van het Wetgevend ligchaarn , opende hij als Voorzitter de daartoe bestemde statelijke bijeenkomst net eene deftige aanspraak en n'ani vervolgens elk der Leden de bij de Staatsregeling bepaalde belofte af. Ook werd aan Besier en Antonij Frederik Robbert Evert van lI aersol t e in hunne hoedanigheid als Leden des Staatsbewinds het beheer over de Nationale Bibliotheek opgedruen. Daar hij echter zag, dat hij tegen den grooten invloed van het Fransch Gouvernement niets kon doen , verkoos hij in April 1805 liever van zijn Lidinaatschap van het Staatsbewind vrijwillig afstand te doen , dan mede te werken om zijn Vaderland aan nog grootere rampen bloot to stellen. Van dies tijd af aan, beell hij tot aan zijn overlijden den 13den Maart 1829 eene eervolle rust , boven (1) De justo abdicato , P hi lippo If, Transisalaniae Iiaperio, raesertim ob violata verdere politieke betrekkingen verkozen , en zich weder aan de be­oefening der Wetenschappen gewijd , doch tevens door zijnen veel vermogenden invloed , aan (le belangen van Stad en Staat niet uit bet oog verloren. Dikwerf loch is hij en door den Raadpensiona­ris Mr. Rutger Jan Schimmelpenninck en door Koning Lodew ij k over de belangrijkste Staatsaangelegenheden geraadpleegd ; (loch welke betrekking men hem ook , zelfs na de omwenteling van 1814 heeft aangeboden , nimmer heeft hij die weder willen aan­nemen. Te bejammeren is het , dat zijne vertaling van T a.c itus, welke hij , na niet alleen dien schrijver maar ook alle overzettingen in vreemde talen meer dan vijftigtnalen gelezen te hebben , na een veeljarigen arbeid gelukkig ten einde gebragt had, ten ge­ volge van daaraan gepleegde verminking door ingelegerde take op het buitengoed 'het Frieswijk , dat hij des Zomers be- woonde , nooit het licht heeft mop,-en zien. Na het opheffen toch van het beleg van Deventer in 1814 , vond hij , bij zijnen terug­ keer naar dat buitengoed , zijn handschrift overal verstrooid , ja , zelfs waren de zevende , achtste, negende en tiende boeken zijner vertaling geheel vernietigd , en noch zijne kinderen, noch zijne vrienden hebben hem immer kunnen overhalen die op nieuw te bewerken , dit is te Meer te bejammeren , vermits hij daarbij alles verzameld had, wat vroeger or later van dien schrijver in het licht gekomen was en hij voorzeker door zijne grondige ge­ leeraheid zijnen roem ook in de Letterkundige wereld zou heb­ ben gevestigd. Intusschen beeit hij eene proeve zijner kunde ge­ geven door de keurige bewerking van J. P r i estley , Lessen over de Geschiedkunde.en algerneene Staatkunde. Dev. 1793 , 2 deelen gr. 8°. door hem, doch zonder vermelding van zijnen naam , uit het Engelsch in het Nederduitsch overgebragt en vermeerderd. B e s i e r is tweemalen gehuwd geweest, eerst met Esther Wilhelmina Clignet, bij wie hij zeven zonen en eene doch­ter verwekte ; deze vrouw overleed den 14den Augustus 1805, wiarna hij in 1809 hertouwde met Jeanne Frederique de M e y , die hij , na eene verbindtenis van ruim tien maanden , zeer onverwacht ten gevolge van stuipen verloor. Zie Vaclerlandsche Historie ten vervolge op IV agena a r, D. XVIII. U. 418, 62, 63 en 79, D. XL. bl. 82, D. XLI. bl. 33, 115, D. bi. 365-372, D. XLIV. N. 120-260, D. XLV. bl. 109, 280-285, D. XLVI. bl. 206-210; Fransen van Eck en Bosscha het Tweede Eeuwfeest van he .t Atheneum te Deventer, bl. 84, uit de familie-papieren aangevuld. BESOET (JAN) of B e z o e t , geboren in bet midden der zeventiende eeuw , een kunstplaatsnijder van middelmatige verdiensten te 's Gra­venhage, heeft onder anderen de afbeelding van het vuurwerk , bij gelegenheid van den vrede van Aken in 1747 te 's Gravenhage af-gestoken , naar de teekeningen van den Bouwmeester de Swart, in het koper gebragt en eenige boekprenten en titels van zijne eigene vinding geetst. In de herfst van. 1768 of 1769 plaatste hij zich , om wanbetaling uit zijne woning gezet wordende , op een paar stoelen in zijnen jas en een deken gewikkeld , met eene stool onder tie voeten , nabij 's Gravenhage , op een stuk lands aan den weg naar Voorburg, waar hij van vele menschen uit nieuwsgierigheid bezocht , doch door geen te regt geholpen werd , tot dat hij op last der Regering , na eenige dagen en nachten , in dezen deerlijken toestand , wind en weder ter proof gelaten te zijn , weggehaald en ter bekwame woning gebragt werd , mar kort daarop overleed. Het komt ons Diet onwaarschijnlijk voor dat hij de zelfde J an Bezoet is , die , onder anderen , in 1762 , een dichtstuk vervaardigde op de uitgave van de Beschrfiving der stad Schoonhoven door den Beer onvermoeiden ijveraar Henr ic us van B er c um, hetwelk echter geen grooten dunk van zijne dichterlijke bekwaam­heid doet opvatten. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderlo Schilderk. D. 11.111. 137; Im m e r z e e l , Levens en Werken der Konsts.; danm. op het Woordenb. der iVederd. Dichters , van Witsen Geysbeek. BEST (WILLER) of GUILIELIIIUS BESTIUS , won van Q u i r i n u s B e s t, Predikant te Amersfoort, werd aldaar geboren of gedoopt den 23 Augustus 1683. Men zond hem naar Utreeht oin het onderwijs op de Latijnsche scholen onder het opzigt van Petrus Burman den Ouden , te genieten , vervolgens oefende hij zich in de regts -geleerdheid onder Johannes van Muyden en Kornelis van Eck, en maakte zulke groote vorderingen , dat lib met grooten roem den 7den October 1704 de doctorale waardigheid bekwam , met het schrijven van eene verhandeling over eenige gissingen over het burgerlijke regt (1). Die jeugdige proeve , waaruit reeds bleek , hoezeer hij zich de oordeelkundige zuivering van den tekst der Rotneinsche wetten tot levenstaak gesteld had , werd ook buitens­lands eene blijvende waarde toegekend en toen zij zeldzaam ge­worden was op nieuw uitgegeven in G. 0 e 1 i , i c h s , Thesaurus dissertationurn juridicarm selectaruns in Academias Belgi­cas habitarum; Lips. 1769. vol. I. Na zich te Utrecht als Advokaat te hebben gevestigd en eenige jaren het sieraad der Utrechtsehe bane te zijn gebleven werd hij den 15 September 1716 te Harderwijk tot Hoogleeraar in beide de regten beroepen , welk ambt hij den 21 April 1717 aanvaardde met eene redevoering over de hillijkheid van het Romeinsche regt en de aangenaamheid van zijne beoefening (2). Niet lang was hij aldaar werkzaam of hij ontving een bijzonder blijk van goedkeuring van wege curatoren der Hoogesehool , daar deze hem den 11 October 1717 den titel van prirnarius Ante,- Dissertatio de guibusdam conjecturis in jure civili. (2) °ratio de aequitate Jun' s Romani illiusque studii jacundi­tate. Ilarderov. 1717,.• cessor Juris , met verhooging van jaarwedde ; sehonken. Doch de Geldersche Hoogeschool mogt zich niet lang in zijn licht verheugen, want reeds den 16 Augustus 1719 werd hij haar door den dood ontrukt. Hij bezat een doordringend oordeel , snedig vernuft , was ongemeen geoefend in de letteren , en daarbij een schrander criti- cus. Men heeft van hem in druk : Ratio emendandi Leges , sive libellus , in quo secundum Re­gulas certas plurimae emendantur Leges , nonnullae explicantur, , stabilitaplerisque in locis Pandectarum Florentinorum auctorita­ie. Addita sunt etiam aliorum Auctorum loca non pauca et ex Codice Theodosiano quaedant Leges , quibus iisdem ex Re­gulis petita adfertur medicina , Illtraj. 1707 in 8°. Oratio de Pactorunt et Contractuum , secundum Jus Gen­ tium et Romanorum , natura et aequitate , dicta publice a. d. Y. idus Majasi MDCCXIX , quum magnifici Rectoris dignita­te se abdicaret. Harderov. 1719. 4°. Zie Burman, Tref ect. erud. pag. 27-29; Saxe, Onomast. Liter. Pars VI. pag. 72 , 73 et 626 ; C ha I m of , Biogr. Woordenb.; Bouman, Gescliied. der Geld. Ilooges. D. II. bl. 71-75. BEST (PIETER), geboren in 1800, werd leermeester aan een der stads tusschenscholen to Amsterdam , welke post hij waar­natn , op eene wijze , die hem zoowel de liefde en achting zij-ner leerlingen en medehelpers als de goedkeuring van het collegie van bestuurderen dier scholen deed verwerven. Hij overfeed den 26 October 1852 en heeft zich mede verdienstelijk gemaakt door het in het licht zenden van de volgende werkjes: Grondbeginselen der Aardrijkskunde in 3 afdeelingen als 1. de. Nederlanden , 2. Europa , .3. de geheele aarde , Amst. 1841. kl. 8°. Groote schoolkaart van Europa , 12 vellen royaal formaat , Amst. 1846. Handboekje behoorende bij de groote schoolkaart van Euro- pa , Amst. 1846. kl. 8°• Korte schets der Nederduitsche taalkunde , Amst. kl. 8°. Tijdtafel der geschiedenis van het vaderland , in 20 lessen ingerigt voor de lagere scholen , Amst. kl. 8°. De jongeling van Ifest-Zanen , een voorbeeld van kinder-. liefde , Amst. 48°. M. A. de Ruyter, , een voorbeeld van godsvrucht en deugd , Amst. 48°. Nog werkte hij mede aan : Geertruida, de edele vrouto en moeder. Een onderhoudende en leerzame geschiedenis tot Nut van 't Algemeen. Naar het Hoogduitsch bewerkt door A. C. Zweertsz en P. Best , Amst. 1842. Oom Willem en zijne vriendjes , een leesboekje voor de la-gere scholen , door C. F. J u 1 ius en J. Best, Amst. 1842. kl. 8°. vijrde dr. 1847. Zakbibliotheek voor jonge lieden , door Mr. C. P. E. Robido van der Aa en P. Best, Amst. 1845. Zie Algem. Handelshl. 27 October 1852; Brink man, Narita. van Boeken. BESTEN (JOHANIVES GERIIARDI a) ook elders genoemd Johannes Gerhardi a G To nin gen, naar zijne geboortestad Groningen , was misschien wel een zoon van G e r a r d u s a B e s te n of Gera r­dus Wilhelmi, die in 1584 tot omstreeks 1593 Predikant te Grouw was. J oh ann es Ger li ardi werd in 1615 Predikant te Parrega , vertrok van daar in 1617 naar Ferwert , werd veivolgens in 1620 beroepen naar Dockum en in 1632 naar Groningen , al­waar hij den 14den April 1652 overleed , na te hebben in het Iicht gezonden: Spiegel der Bekeering van de kinderen Gods, 8°. Davids val en opstanding , behelzende 16 Leerredenen over 2 Sam. XI en XII. Franeker 1655. 8°. Gods Wraakhand op 't Huys van David uitgestort. 8°. Zie van Abkoude, .Naamr. der Ned. Boeken, D. I. st. III; Co­lumba en D r e a s, Naaml. der Predik. van de Class. van Dokkum, bl. 73 en 95 ; G r e y d a n u s, Naaml. der Predik. van de Class. van Franeker , M. 147; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande, H. 12. BESTIUS (GULIELMUS) zie BEST (WILLEM). BETH (JAN JAaszooN) en JAN KOENENSZOON, beide Amsterdam- rners , ontzagen zich niet, toen in 1570 door de Watergeuzen op zee sterk met geweld geroofd werd , hetwelk ook menigen aan den galg hielp , nog bij het geweld schandelijk bedrog te voegen, ten einde hunnen vijand afbreuk te doen; deze beide knapen waren het im­iners , die een schip uitrustten , 't welk zij met verlof des Prinsen van 0 r a nj e, door toedoen van Jonkheer D i d er ik van Sonoi, ten deele te Antwerpen , ten deele in Zeeland , met Spaansche en Ita­liaansche koopmanschappen belaadden doch met oogmerk om ze den eigenaren te ontvoeren , en naar Embden te brengen , niet naar de plaats werwaarts zij bevracht waren. Zij werden echter door tegen­wind genoodzaakt te Rochelle in te loopen , waar zij , die zich ieder de helft van eenen schoonen buit hadden toegelegd , gedrongen wer­den , de goederen om half geld te geven , en dus weinig weer dan de schande van zulk een verachtelijk bedrijf overwonnen. Zie B o r , Ned. Oorl. D. V. bl. 325 (325) ; Chalmot, Biogr. Woordenb. BETHUNE (EvEnnART), vermoedelijk een wereldlijk Geestelijke, die in bet jaar 1124 leefde , schreef: Graecismus , de figuris et octo partibus orationis , sive Gram­ tnaticae regulae versibus latinis eaplicatae , L. B. 1483 et 1490, zijnde eene spraakkunst. in Latijnsche verzen , welke in zijne tijd en later in Frankrijk , Duitschland en de Nederlanden in de scholen in gebruik was en onderscheidene mien herdrukt is. Bet h t,n e moot nog meer werken geschreven hebben , welke evenwel niet in het licht zijn verschenen. Zie Hofman Peerlkamp, de Poet. Latin. Nederl. p. 13. BETOUW (JouANNEs IN DE) , geboren te Nijmegen , den 7den Januarij 1732 , vestigde zich , na aan de Leidsche Iloogeschool tot Doctor in de beide Regten te zijn bevorderd , als Advo­kaat in de stad zijner geboorte. Doch niet slechts daar ter ste­de , waar hij tot Lid an de Vroedschap werd aangesteld , maar elders • zag hij zijne veel omvattende regtsgeleerdekennis hoog­geschat , want in het jaar 1798 viel hem de eervolle onderschei­ding ten deel van een der zeven Regtsgeleerden te zijn wie door het uitvoerend bewind der Bataafsche republiek het vervaardigen van een burgerlijk wetboek werd opgedragen. Nog meer dan als Regtsgeleerde was in de B e t o u w echter als een ervaren oudheid- en geschiedkundige bekend , en het was als zoodanig dat hij in 1809 tot lid van het Zeeuwsch Ge­nootschap der wetenschappen en tot Correspondent van het Ko­ninklijk Nederlandsch Instituut werd benoemd. Genoegzaam alle kleinere Romeinsche ouditeden , die gedurende zijn leven te Nijme­gen of in den omtrek dkr stad gevonden werden , kocht hij voor zijne verzameling op en helderde menig duister punt op in ver­schillende , meest voor eigen rekening gedrukte en titans veelal tamelijk zeldzame stukjes. Bij zijn overlijden dat den 20 November 1820 plaats had , maakte bij een aanzienlijk legaat aan de Bibliotheek der Leidsche iloogeschool. Ilij schreef,, deels onder zijnen naam, deels onder dien zijns zoons , Mr. G. C. in de Betouw, geboren 1765, die in Novem­ber 1786 te Leiden gepromoveerd was op een proefschrift over de manier van vrocederen voor de regtbanken van Nijmeg-en en over eenige oude gewoonten der stad Nijmegen (1) , en wien hij in 1805 voor zich ten grave zag dalen : Uitlegging der opschriften op altaren en gedenksteenen der Romeinen binnen en orntrent Nijmegen uitgegraven. 1787. 6°. 4nnales Noviornagi , oppidi olim Batavorum, hodie pri­tnariae Gelrorum civitatis. -Beschrijving en Chronyk van Nijmegen , aanvanglijk op­gesteld door J o h. S me tius tot het jaar 1300; door desselvs Zoon , die den eigensten naam voerde , gebragt tot den jare 1592 ; net aantekeningen en vermeerderingen vervolgd tot ket jaar 1785. Bijvoegsel tot de .dnnales en Chronijk van Nijmegen uit de Bekenboeken en Guedesdagen. kin-I. 1792. (1) Specimen de ordine procedendi coram iVeomagensium tri­bunalibus, et Vetustissimis quibusdam civitatis-Neomagensis con­suetudixibus. Handvesten en onuitgegeven Charters behoorende tot de Be­schryving en Kronijk van Nijmegen; en vervattende eenige der edele voorregten en voortreffelijke vrijheden door de Roomsche Keizeren en Koningen, mitsgaders Heeren , Grave en Hertogen aan de stall en burgerij van Nijmegen verleend. Handvesten of Giftbrieven der Regalia majora , aan Ny­inegen verleend door Roomsche Koningen en Keizeren , oor­spronkelijk in den Blok berustende. Vervolg der Haudvestett van Nijmegen en andere onuitge­ aeven Charters, bij de opening van den Blok ontdekt, Ifitlegging van de opschriften op Altaaren en Gedenksteenen der Romeinen, binnen en omtrent Nijmegen uitgegraven, en op het Raadhuis aldaar geplaatst. Ulpius Trajanus sive de Giperculis pyxidum 111. Ulp i i H e­ra c le ti s, Illyropolae grope Noviontagum inventis. Illustrium eruditorum Epistolae de Lucernis veterum recon­ditis in agro Novionzagensium suburbano , et intra urbis pro­onoeria effossis. De Fibulis antiquorunz vestiariis , in agro Noviomagensiutn suburbano ad Gallicam Vakalis ripam erutis. De columns miliarici, Trajani , supra Neomagum in pago Beeck effossa. De Castris veteribus , Colonici Trajanci, Burginacio , Hare­ nacio, Batavorurn oppido. De Aris et lapidibus votivis apud Noviomagum et Sanctenum effossis. De Monumentis sepulcralibus Praesidiariorum Milituns Le­ gionis X Gerninae , ad Neonzagum conditorum. De Mercurii, Harpocratis aliisque Romanorum sigillis in agro Noviomagensium suburbano erutis et inscriptionibus antiquis. De Gemmet Sznetianci, de Sardez seu Carneolci crucem et pis­ ciculos praejerente, veteris christianismi 161tpavw. Quartierlyke Academie en Apostolische of Latijnsche school te Nymegen. Lotgevallen en eindelijke ondergang van den van ouds alom vermaarden Burgt binnen Nymegen. Bijvoegsel tot de Lotgevallen van den gewezen Burgt te Nijmegen betreffende de aloude Capellen aldaar. Kerken en Grodsdienstige gestichten te Nijmegen. Uitlegging van Opschriften op twee steenen in den muur van het slot Duivenvoorde , meldende de namen der Romein­ sche Keizeren Septintius en Antonin,v,s Caracalla. Commentatiuncula in C or n. Taciti Hist. lib. V cap. XIX, ubi Bellum Batavicum narrat , a Cereale cum Claudio Civili frestum. r, Antiquitatum Romanarum et Batavicarum Neomagi et in agro Neomagensium suburbano e•utarunt indiculus : continens Numismata Romanoruni antiquissima et rariora , et suppellec-; tilem antiquarn. lets hetreffende de gevondene oudheden op de Wisseling , Lennepe-kamer , en den Roomschen Poet; benevens eene vet­ klaring en uitlegging van een grafsteen van P. C ornelius Licinius, baj het ontblooten der grondslagen van den Burgt ontdekt. NO. 1802. Bijvoegsel tot de gevondene Oudheden. Nijmegen verdeeld in waken en` streketi, boven en, beneden, de stad. De Rheni divortiis , Rhenique inferioris ac lsalae cuni. Wandeling over het Valkhof , eersten October 1817. Nym. Vervolg der Kronijk van Nijmegen tot den fare 1818. Nym. 1818. Romeinsche overblOselen, opg,edolven in den omtrek van Nijmegen, door Italiaansche en Fransche oudheidkundig en. be­oordeeld. Nym. 1819. Zie Saxe, Onomast. liter., Pars VIII. pag. 424, 425 et 448; Vervolg op de Vaderl. Hist. van Wage n a ar, D. XL. bl. 231; D. XLVI. bt. 87; Algem. Konst en Lette•hode, 1808, D. II. bl. 377, 1809, D. 1. bl. 296 en 1820, D. II. bl. 340; Biogr. Nation.; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetenschappen, D. III. bl. 223 ; Biogr. Univ.; Aunt. op het Woordenb. an Kunst. en Wetens. door G. Nie nu; enhui s; Siegenbeek, Gescijied. der Leids. Hooges., D. II. bl. 62. BETS (Joon') , geboren in 1493, was van 1524 tot 1557 Pen. sionaris van Dordrecht , welk ambt hij zeer loffelijk waarnam , ook bewees hij vele gewigtige diensten aan het getneene land , de Sta­ten beloonden hem deswege met bijzondere blijken van hunne goedkeuring , en schonken hem tot het maken van huisraad (waaron­der misschien de beschotten der kamers , als tom in gebruik , wer­den gerekend) honderd stukken wagenschot. Later werd hij Stadhouder der Leenen van het Markgraafschap van Bergen op Zoom, en overleed in 1541. Zijne echtgenoote was Anna Nicolai, waarschijnlijk de doch­ ter van Nicolaas Everhardi, en zuster van Janus Secundus. Vermoedelijk was Jan Bets, in 1582 een der eerste Raden van den Hoogen ltaad van Holland , wet een zoon van hem. Zie Bo r, Nederl. Oorl., B. XVII, bl. 330 (29); Wagenaar, Vaderl. .Hist., D. VII. bl. 451, Schelteru a, Staatk. Nederl. BETTING (Alums LonEwm) beyond zich in 1759 , als Kapi­tein van een oorlogschip , met eenige onderhebbende koopyaar­dijschepen op de hoogte van Cartagena. Wegens tegenwind aldaar moetende kruisen , kwamen qt . Engelsche oorlogschepen op de koopvaarders af, die zij niet alleen onderzochten, tnaar zij maakten zich zelfs meester van die , welke naar Marseille besternd waren , plaatsten er Engelsche Officieren op en namen de scheepspapieren onder zich , met bevel aan de Schippers om de-Engelsche oorlogschepen te volgen. Betting zag deze misban­deling der Hollandsche vlag niet, of vaardigde onmiddellijk een zijner Officieren of aan boord van den Engelschen Admiraat B °s­ea w en, die zich op deze lioogte beyond , met de vraag of het op zijn bevel was, dat de Hollandsche schepen aan zijn convooi toevertrouwd, onderzocht en opgebragt werden? — Orschoon die Admiraal ten antwoord gar, dat hij daartoe Beene bevelen gegeven had, bleven evenwel de vijf Oorlogschepen de naar Marseille be­stemde koopvaarders , als goeden prijs , mede voeren. De Neder­landsche Zeekapitein , ma van ongeduld en verontwaardiging bran­dende , deed daarop sein om den Engelschen Admiraal te spreken, en zette alle zeilen bij om hem te naderen. De Kommandant der vijr oorlogschepen dit ziende , en zich geen goeden uitslag van dit mondgesprek belovende , zond de papieren aan boord der slinks veroverde schepen terug, nam de Engelsche Officieren er ar, en ontsloeg alzoo de vaartuigen. Het scheen dat de Engelsche Admi­raal zich niet nader wilde laten spreken , en zich aan de voldoe­ning wegens de toegelaten schennis ontrekken, althans hij zette, toen het Nederlandsche oorlogschip jagt maakte , om bij hem te komen , alle zeilen bij. Tot den nacht stevende Betting hem na, doch de duisternis deed de Engelsche vloot uit zijn gezigt ra­ken en hij vervoegde zich, niets meer kunnende uitwerken, weder bij de koopvaarders onder zijn geleide, die hij veilig te Marseille binnen bragt. Zie Vaderl. Hist. ten onmiddelijken very. op Wagen aar, D. XXIII. bi. 68-70; van Kampen, perk. Gescliied. der 11 1ederl., D. II. b?. 275 noot. BEUCHOLT (L.) een niet onbekwaam portretschilder , schijnt, indien hij al geen Nederlander van geboorte was , dan toch zijn kunsttalent in ons land te hebben uitgeoefend. Sommige por­tretten , welke men voor zijn werk houdt , zijn zeer verdienstelijk. Zie van Eynden en van der 1Villigen, Geschied. der Va­derl. Schilderk. D. I. 131. 233 en 234. , BEUCKELSZ (WILLEN en JAN). Zie BEUKELSZ (WILLED) en BEUKELSZ. (JAN). BEUCKER ANDREAE (Mr. DANIEL HERMANNUS): Zie ANDREAE (Mr. DANIEL HERMANNUS BEUCKER). BEUDEKtR (CHRISTOFFEL) heeft zich in de eerste helft der vorige eeuw bekend gemaakt als een niet onverdienstelijk Neder­duitsch dichter; terwijl hij (evens het Evangelisch Luthersch Kerkgenootschap aan zich verplicht heeft, door in het licht te zenden De CL Psalmen Des Konings en Profeets D a v i d s , op nieuw in 't Nederduitsch berijmt ; Benevens een getal van honderd en negentig Lofsang,en en Geestelijke Liederen , door vermaarde Godgeleerden; Toegedaan de Onveranderde Augs­ burgsche Geloofsbelijdenisse ; In het Iloop, -duitsch opgesteld , en daarna uit verscheide Hoogduitsche Gezangboeken vertaald en berijmt. Amst. 1739, tweede verbeterde druk 1750, derde druk 1769 alle in kl. 8°. Later gal hij nog uit : De sprekende kunstkamer, , vertoonende het regte gebruik der boeken, kunsten en natuurkundige Wetenschappen , in zedige gedachten voorgesteld. Gedrukt voor den Auteur (Amsterdam). A°. 1748. B e u d e k e r was bovendien een groot lief hebber van de Penning• kunde en moet daarvan een bijzonder fraai kabinet bezeten hebben. llij liet ook eenen kostbaren Atlas van kaarten en platen der 17 Nederl. Provintien , door hem verzameld , na. Des Zomers woonde bij op Soelen bij Utrecht , toen dit door den Richter CI a as B r u in bezongen werd. His) overleed in 1723. Zie van Loon, 1Yederl. Ilistorip., D. Jr. bl. 107 ; De zeirde, .Hedend. Penning/C. , bi. 280 ; W i t s e n Geysbeek, Woordenb. der IVederd. Dichters, Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bijdrag. tot de Geschied. der Evang. Luth. Kerk , St. IV. bl. —101. BEUDT (GIJSBEBTUS) , geboren te Dordrecht , in de eerste helft der vorige eeuw,, werd, na te Leiden, met gelukkig gevolg, de Geneeskunde onder anderen onder Bernhard Siegfried Al-. binus, beoefend te hebben , in 1744 tot Doctor bevorderd en verdedigde te dier gelegenheid eene zeer verdienstelijke verhande-ling over de zamenstelling en het gebruik der pisafscheidende ingewanden (1), waarbij eene zeer goede afbeelding dezer deeten gevoegd is , die latere schrijvers naauwelijks hebben kunnen ver­beteren ; tervibl men in de verhandeling zelve eenige voor die da­gen nieuwe opmerkingen aantreft. Zie A. van der Boon C z. , Ontd. in de Ontleedlr. van den tilensch , bi. 157. BEUKELAAR (KoRNELts) was eerst Predikant te Kerkwerve en Noordgouwe, van waar hij den Eden October 1619 naar Haamstede en Burgt vertrok en werd den 3den Augustus 1627 haar Vere beroepen. Bij nam ook in 1645 in het Leger onder Fr ederik 11 en d r i k de Velddienst in Vlaanderen waar , en heeft, na de ver­overing van Bulst, beurtelings met zijnen ambtgenoot te Vere Pe­tri:is Lode w ij k s en, die gemeente bij leening bediend in 1645 en 1646. Bij werd den 25 Mei 1665 Emeritus. Doordien hij den veldtogt in Vlaanderen had bijgewoond, was hij goed in staat om een getrouw verhaal van het voorgevallene aldaar cede te deelen : zoo als hij dan ook gedaan heeft in een zeldzaam voorkomend werk , getiteld: (I) Dissertatio de fabrica et usu viscerum uropoieticorun L. B. 1744. Schrik van Vlaanderen en Braband ens. Van ghene iii jaar 1645, soo in 't Leger als in alle d'optochten, en inson­derheyt van dien Notabelen Tocht en marche van syn Hoag­heydt den Prince van Orangien van Oost-Eeckelo na Hulst gepasseert is. Mitsgaders de Beschryvinghe van de Belegeringhe ende veroveringhe van de stercke &ads Hulst, met dese navol­gende Forten. Spinola, Kieldrecht, Moerschansse, Santbercr b en Nassau, St. Anna, Monquado , Ferdinandus , S. Andries, S. Nicolaes , Moerspuye S. Levyn , S. Jacob , S. Joseph , S. Catharina , S. Geleyn , S. Marck , Fransche Paen , Aeyser­hoeck , S. Paulus , S. Pierre , .Hulsterloo , S. Anna , Redout , Papael, S. Margarithe , l'Escluse , Kracheel , Necessite, Povre­tO , Miserie. Met opweckinge der Danckbaerheyt aan Godt over deese sync weldaden. Gedrukt tot Middelburch, by An­thony de Later , Ordinaris Stadtsdrucker , wonende op de Groote Marct. 1646. 4°. Zie Ermerins, Eenige Zeeuwsche Oudh., D. VI. bi. 196 en 197 ; de Wind, Bal. der 1Vederl. Geschieds. D. I. bl. 489 en 490; R e n i e r , 1Vieuwe verbet. llaaml. der Pred. to Vere, bl 5 en 39. BEUKtLMAN (JoHANNEs) , geboren te Hoorn, den llden Maart 1704, werd, na in 1725 Proponent te zijn geworden, in 1726 beroepen als Predikant bij de Hervormden te Driehuizen en Zuid-Schermer,, in 1728 te Alhlasserdam, in 1730 te Zierikzee, en 1737 te Hoorn, in 1749 te Rotterdam en in 1750 te 's Gravenhage , waar hij den 17den Augustus 1757 overleed. Hij had zich ook buiten zijne gemeenten bekend gemaakt door de volgende werken: Over den Heidelberg schen Catechismus. 4°. Verhandeling over het Lijden. 4°. Feeststoffen. 4°. Uitgelezene Keurstoffen, 's Gravenhage , 2 deelen. 4°. Uitgelezen vervolgstoffen des Ouden en Nieuwen Verbonds , 's Gravenhage , 2 deelen. 4°. 's Mans afbeelding, door P. M. B r a s s e r gesehilderd en door Pieter Tanj6 gegraveerd, ziet in folio het Licht , met het vol­gende bijschrift van den dichter Johannes van Spa an: Driehuizen , groot van roem, het flottkrendst kerkgesteenten Dat ooit Alblasserdarn , Zierkzee en Hoorn's Gemeenten, Het hart verrukken , en aan zich verbinden kan, Schetst ons de printkonst in den grooten BEURELMAN. Nog klinkt de Maaskerk van zijn Heil-orakel preken, Dam: 's Gravenhage hem 't versteende hart hoort breken, De blanke godvrucht draagt dat beeld haars zoons alom, Op dat elk 't hulde bib , de schainvre nijd verstomm'. Zie van Abkoild'e en Arrenberg, Araamr. an Nederd. Boeken; van Harderwijk, 'Yawn& en LevenFh. der Predikanten te Rotter­pam, hl. 81. BEUKELSZ. {WILLED), een Visscher of Stuurman te Biervliet in Zeeuwsch-Vlaanderen, die in 1397 overleed , heeft zich eenen ouster--felijken naam en bij de nakomelingschap hoogst verdienstelijk ge­maakt , door het uitvinden van eene verbeterde wijze om de Haring te kaken , te zouten en in tonnen te pakken. In de kerk van zijne geboorteplaats ziet men nog een glasraam met zijne afbeelding. Ilij wordt daar voorgesteld als zittende op eene omgekeerde mand , gekleed in een blaauw wambuis met oranje , hebbende in de linkerhand een Haring en in de regter een kaak­mesje , en ten randsc . rift »Willem 13 e u k elsz, stierf in 1397." Keizer Karel V, den 30sten Augustas 1586 , met zijne zusters , de Koninginnen van Hongarijen en van Frankrijk , door Biervliet reizende , ging .'s mans Graf bezoeken en wenschte zijne ziel alle zaligheid. Zie Smallegange, Cronyk van Zed., bl. '766; Boxhorn, Too­neel van Hollandt, bl. 37, die echter 1347 als zijn sterfjaar opgeeft; Guicciardijn, Beschr. van alle de Nederl., bl. 311; Velius, Chro2zyk van Hoorn, bl. 32 en 33 ; van Mieris, Hist. der Nederl. Vorsten, D. III. M. 393 ; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. 111. bl. 499; Scharp, Geschied. en Costunzen van Axel , St. I. hi. 188 en 189; Biogr. Nation. ; Biogr. Universelle, welke beide laatste werken hem een eeuvv later doen bestaan dan waarin men hem elders vermeld vindt. BEUKELSZ. (JAN), JAN BOKELSZOON Of JAN BOCKELSZOON BUITENWECII naar zijne geboorteplaats ook JAN VAN LEIDEN genoemd , was een dier be­faamde geestdrijvers of bedriegers , die lang voor het midden der zestiert­de eeuw in de Nederlanden en elders , vele schrikbare ongeregeld­heden pleegden. Hij was een kleedermaker van beroep , en begat' zich eerst onder de Rhetorykers , doch voegde zich naderhand bij Jan Ma t th ij ssen, een Bakker te Haarlem , met welke hij zich aan het hoofd der toenmalige dweepers of geestdrijvers stelde. Gedurig veld winnende , en andere door hunne verhitte verbeelding tot hunne gemeenschap hebbende overgehaald , kozen zij de stad Munster , waar destijds de Hervorming ingevoerd was , om er hunnen zetel te yes­tigen. Jan Beukelsz. werd, nevens Jan Ma tthijssen, Ber­n a r d K n i p per dolling en anderen , in September van het jaar 1533 , derwaarts gezonden. Welhaast kregen zij een talrijken aan­hang van lieden van allerlei slag , meest uit de heffe des yolks, die niets te verliezen hadden. De Wethouderschap zocht hen uit de stad te drijven , maar dit was vruchteloos. De toeloop der Weder­doopers derwaarts, werd binnen weinige maanden zoo groot, dat bun aantal dat der overige burgers overtrof. Toen sloegen zij aan bet muiten. Van voornemen om zich van de stad meestet te wa­ken, jaagden zij dezulken , die het met hen niet eens waren, eenen doodelijken schrik aan , roepende met een oproerig gejoel langs de stra­ten : » Maakt u van hier,, gij Godloozen , 't en zij gij alien te zamert » wilt uitgeroeid worden ; want alien, die weigeren zich te laten don­» pen , zal men doodslaan." Beuk els z. beyond zich aan het hoohl dier oproerkraaijers , die zich , welhaast van de stad meester maak­ten. Waarna zij er verbazende ongeregeldheden en verschrikkelijke wreedheden uitoefenende, door de kerken te ontheiligen , de maag­den en vrouwen te schenden en alle de beelden en altaren te ver­brijzelen. Allen , die hun niet wilden bijvallen , zagen zich alzoo gedwongen met vrouw en kinderen de stad te ruimen , en de gewapende Wederdoopers van alles meester te laten. Het opperbe­yel van de stad was nu in handen van Ma t t h ij s s en die de van inwoners verlatene huizen liet uitplunderen en de goederen tot eenen algerneenen buit maakten. Alle boeken, die men vond wer­den verbrand , uitgezonderd de BiPel , en men zegt dat zij een boek in het licht gaven , onder den naam van Herstelling , waar in alle hunne wanbedrijven goedgekeurd en hunne oogmerken ge­wettigd werden. Intusschen verzamelde de Sisschop van Munster, Frans, Graaf van Waldek, met behulp van eenige Duitsche Vorsten , den Hertog van Gelre, en de drie Overijselsche steden , een Leger ; daarmede sloeg hij het beleg voor de stad; hevig brandde hij er op los ; maar de Wederdoopers aan Been overgaaf denkende , tergde hem telkens met bloedige uitvallen. Bij zulk een gelegenheid sneuvelde Jan Matth ij s s en. Zoodra deze dood was,stelde .1 anBeukels z. zich in zijne plaats. Eer hij echter daartoe overging, gedroeg hij zich als een volkomen dolleman , als een versmader van kuisheid en betamelijk­heid. Voorgevende, met den Geest van God begaafd te zijn , liep hij naakt langs de straten , onder het roepen : » dat de Koning in »Sion gekomen was." Openlijk begon hij de veelwijverij te drijven , en nam drie vrouwen. Daarna wendde hij voor, van Boven bevel te liebben ontvangen, tot het aanstellen van twaalf Regters in Is­rael. Om den moed te benemen aan de genen , die bestaan zouden zijn gezag te verloochenen , stelde hij eenen Scherpregter aan , om hen met de dood te straffen; wet vijitig werden het slagtoffer van dit bestaan. INiet tang bleven de Regters aan het bewind, want geholpen door zijnen Profeet Johan u c h s e r of .1 a n D u i z en d-s ch o en, een Goudsmid uit Warendorp , die voorgaf daartoe last van den Hemel te hebben ontvangen, liet hij zich den 24sten Junij 1534 midden op de markt, voor al het yolk, tot Koning van Sion en van de geheele aarde uitroepen. Het misleide yolk erkende terstond den nieuwen Koning , die eene gouden kroon opzette , zich in zwart fluweel , rijk met edelgesteente versierd , kleedde , en eene groote gouden keten omhing, welke op den regterschouder was vastgemaakt en schuins over het iv langs de linkelheup of hrng, met een wereldkloot van twee zwaarden kruislings doorboord; zijn gouden schepter had insgelijks een wereldkloot op de punt, en op zijnen gordel was geschreven : Gods kracht is mijne magt. Nu zette hij de Regters af, en aanvaardde de regering van dat nieuw Jeruzalem. Voorts stelde hij twee Burgemeesters en een en twin-fig Baden aan. Gedurende zijn verblijf onder de Leidsche Rede­rijkers een denkbeeld gekregen hebbende van de pracht der 30 Oostersche Vorsten , bootste hij thans hunne praal na ; want wanneer hij te paard door de stad reed , had hij de voeten getooid met gouden sporen, en verzelden hem , nevens den overigen stoet, twee knechts; van Welke de eene het Oude Testament, de an­dere een zwaard droeg. Al wie voor den voorbijrijdende Koning niet op de knien viel , moest zijn verzuim van eerebetooning , op staan­den voet , met de dood boeten. Even ook als de wellustige Vor­sten in het Oosten , nam hij , na de bovengemelde , nog onderschei­den vrouwen , ja tot veertien of vijftien in getal. Uit het zelfde beginsel , voerde eene van deze , bij uitstekendheid , den naam van Koningin, en droeg mede eene gouden kroon op het hoofd. Deze was eene jonge en schoone vrouw , een brouwers dochter van Haarlem , en weduwe van Matth ij s s e n. Behalve zijne willekeurige overheer­sching over alle zijne onderdanen, van welke niemand zich over hem durfde beklagen , zocht hij ook de Oostersche dwingelanden te evenaren , in het voeren van volstrekt gezag over zijne vrouwen; eene , die het bestond zijne handelwijze at te keuren , onthalsde hij , in het openbaar,, met eigen handen. Om te toonen, dat zijn rijks­gebied niet tot Munster was bepaald , zond hij acht en twintig Pre­dikers uit , om overal zijne heilleer te gaan verkondigen en eenige zijner aanhangers naar Holland en Friesland, om er zijn gezag te bevestigen ; zelfs benoemde hij J a k ob van K am p e n , tot Bis­schop van Amsterdam. Onder dit alles was en bled de stad bele­gerd , en van alien toevoer verstoken. Het gebrek aan levensmidde­len werd daardoor dagelijks grooter; de hongersnood was snijdend en ging zelfs zoo ver dat honden , katten , ja muizen en rotten als lekkernijen werden ten Nye geslagen. Jan Beukels z. , die intus­ schen in zijn paleis een welvoorzien magazijn had en alzoo geen gebrek leed, deed zeven en veertig personen , die van overgeven spraken , onthoofden. De belegerde onthielden zich niet van menschenvleesch te eten, ja , de ellende der belegerde werd zoo groot, dat men ten laatste de kinderen als vee slachttc en zich met hun vleesch voedde. En nog bleef men het in de stad hardnekkig vol­houden. De belegerden hoopten op hunne Hollandsche bondgenoo­ten , die de stad wet zouden komen ontzetten. 'Werkelijk kwam er een groote troep gewapende Wederdoopers, op eene vloot van dertig schepen , uit Holland naar Zwolle , met oogmerk om van daar over land naar Munster te trekken. Dan de schepen werden reeds te Genemuiden aangehouden , en de manschap deels gevangen genomen , deels op de vlugt gedreven. Nadat B e u ke 1 s z. tot den 12den Junij 1535 de stad had weten in te houden, gelukte het eindelijk aan twee burgers uit de stad te ontkomen ; deze begaven zich naar de Bisschoppelijke legerplaats , en onderregtte de belegeraars hoe zij , met de allergrootste ivaarschijnlijkheid de stad konden innemen. Twee dagen daarna werd zij overrompeld en vermeesterd , nadat het beleg vijItien maanden geduurd had. Beukels z. werd, met nog twee andere hoofden der bende , Bernard Knipperdolling en Bernard K r e g t i n g, gevangen genomen. De opgeworpen Koning werd aan den staart van een paard vastgebonden , en moest aldus te voet gaan , naar een kasteel vier mijlen van Munster, waar hij bewaard werd tot de tijd, waarop hij zijne straf zou on­dergaan. Men verliaalt , dat hij , voor den Bisschop gebragt , door dozen Aldus werd aangesproken: a) Gij booswicht , hoe hebt gij mijn yolk » verraden en mijne stad bedorven !" Waarop hij met groote stoutheid den Bisschop zou geantwoord hebben : »Nap, wij heb­» ben u niet bedorven , maar u , in plaats van eene zwakke stad » eene wel versterkte geleverd. Doch hebben wij u bedorven, gij »kunt dat herstellen, zoo gij onze raad wilt volgen." De Bisschop moest in zijn ongeval nog lagchen en vroeg hem : hoe dat zou toe­gaan ? » Laat ," zeide B eu kels z., » mij in eene ijzeren kouw » met leder bedekt in vreemde landen ornvoeren, en laat niemand » toe mij te zien, voor dat hij eenen witten penning geve. Door dit »middel zult gij meer geld bekomen , dan u de oorlog gekost »beeft." • Die raad werd gedeeltelijk gevolgd. Nadat hij dus eenige tijd ten schouwspel door het omliggende land was rondgevoerd , werd hij op bet slot Bevergerne in scherpe gevangenis gezet. Hier bezocht en sprak hem van tijd tot tijd de Lu­thersche Predikant Corvinus, die sedert van bet voorgevallene te Munster een uitvoerig geschrift heeft in het licht gegeven. Deze zegt dat B eu kels z. geenszins van verstand misdeeld was. Van welsprekendheid had hij dikwijls blijken gegeven, gedurende zijne ver­schijning op het schouwtooneel, op hetwelk hij, opmerkelijk genoeg, bij­zonder gaarne de rollen van Koning vervulde. Zijne bijzondere leer­begrippen kwamen hoordzakelijk hierop neder: » Het duizendjarig »Rijk moest in eenen eigenlijken zin worden verstaan. Wanneer » de Overheid lets gebood , strijdig met de Eerd van Christus, mogt » men haar wedeistaan. De doop mogt aan geene anderen dan aan vol­» wassenen worden toegediend. Wegens de Regtvaardigmaking, hadt hij het gevoelen der Roomsgezinden pangenomen. Het lig­» chaam van Chris . us was niet genomen uit dat van Maria, maar daar door gegaan , even als de zonnestralen door het glas. De » veelwijverij , hoewel door de burgerlijke wet verboden , hield h ij » in haar zelve voor geoorloofd." Neer dan zes maanden duurde zijne gevangenis. Nadat men hem de dood had aan gezegd , gevraagd ztinde, of hij eenen Pries­ter begeerde, betuigde hij, in zijn uiterste zich gaarne van ver­standigen rand te willen bedienen. Aan 's Bisschops Kapellaan l)eleed hij, met de blijkbaarste aandoeningen van berouw,, tienma­len den dood verdiend te hebben, indien hij lien levens had te verliezen. Op eene andere tijd , echter , zeide hij , wel tegen de wereldlijke Overlieden , maar niet tegen God gezondigd te heb­ben. Op den 23sten Januarij 1536 , in het 25ste jaar zijns ouderdoms , werd in Munster zijn doodvonnis volvoerd. Ilij werd op een schavot aan eenen pad vastgebonden,, en hem het vleesch met gloeijende tangen. nit bet ligcliaam genepen. De drie cerste nepen verdroeg hij met .stilzwijgen , doch hield vervolgens niet op de God­delijke barmhartigheid of te smeeken. Eindelijk werd hij met eenen degen dwars doorstoken , waarna het lijk in eene ijzeren kooi aan de St. Lambertstoorn werd opgehangen. Knipp er dolling en K r e g-t ing, ondergingen de zelfde straf, en werden in gelijke kooijen ter wederzijden van hem , doch eenigzins lager , opgehangen. Zijn portret en koninklijk wapen ziet men bij Arend, Algein. Hist. des Vaderl. , D. II. St. III. bi. 628. Zie van Gouthoeven, d' Oude Chronycke van Rolland, h1.594— 602; Brandt, Historie der Reformatie , D. I. bl. 111-123: Hor­tensi us, Tumult. Anabapt. ; Halma, Tooneel der Vereen. Nederl., D. I. bi. 449-451; van Hoogstraten, Groot Algem. Hist. Woor­denb., J. bl. 155; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. V. bi. 71-87; Levens& van eenige Nederl. Mannen en Vrouwen , D. 1. bl. 136— 143; Kok, Vaderl. Woordenb., D. XXI. bl. 170-173; Cbalmot, Biogr. Woordenb. , D. III. bl. 262-265 ; Y p e ij , Geschied. der Herv. Kerk , D. I. bl. 128 en 129; Arend, Algem. Hist. des Vaderl. , D. II. St. 111. bl. 621— 629. BEUNINGEN (GERRIT of GERAERT vAN), was een der togtge­ nooten van Jakob Mahn, die den 27sten Junij 1598 , aan het hoofd van vijf schepen , het Goereesche gat uitliep , (lin door de Straat van Magellaan been en den aardkloot om te zeilen. V an Beuningen voerde bevel op bet schip het Geloof. Net de vloot voor St. Jago een der Kaapverdische eilanden , gekomen werd hij met 150 man aan land gezonden , tot vermeestering van het Por­ tugeesche kasteel , dat hij met stouten moed veroverde. Van daar vertrokken, verloor de vloot spoedig haar opperhoofd Mahu, in wiens plaats Simon de Cordes Admiraal werd en van Be u­ ningen Vice-Admiraal. Onder vele tegenspoeden en krankheden kwam men aan de trust van Guinea en , na zich daar te hebben ververscht , zette men koers naar het eiland Annabon , waar een paar Portugesche forten veroverd werden. Eindelijk kwamen zij op de Lust van Brazilie en 6 April 1599 aan den mond der Straat van Magellaan. Onder aanhoudende tegenspoeden van ziekten , hon­ ger en gebrek , stormen en aanvallen der wilden, die (zooveel men kon merken) wel tien of elf voet lang waren , werd de togt met moed voortgezet. Terwijl men aldaar in de Groene baai overwin­ terde , had de Admiraal de Cordes den zonderlingen inval, eene broederschap of ridderorde te stichten , die men de Broederschap van den ongebonden Leeuw noemde en waarbij de scheepshoofden met eede beloolden , elkander in nood nosh gevaar te verlaten of iets te doen dat tegen hunne eer of tot nadeel des Vaderlands kan strekken. Van daar werd deze baai de Ridderbaai geheten. Doch hunne verbindtenis droeg weinig vrucht. De schepen werden door storm verstrooid , en hoewel men eindelijk in de stille Zuidzee kwam , was S e b a l d de Weerdt, een der Kapiteinen , na allerlei ellende van honger,, stormen en muiterij te hebben uitgestaan , genoodzaakt naar het Vadel land te zeilen, waar hij met weinigen in 1600 behouden aankwam. De andere schepen schijuen hinnnen tout te heb­ben vervolgd. Olivier van N o o r t ten minsten ontving van deze eenig berigt, en wel, dat de Cord es met 23 man aan land gaan­de , door de Indianen was gedood. Van B e u n i n g en was dus Admiraal. Doch er schijnt van deze ongelukkige vloot weinig of niets teregt te zijn gekomen. Van Beuningen bragt het met zijn schip en dat van Ja cob Quack tot het eiland Bongo in Ja­pan. Ilij verloor van de 25 man , toen hij daar aankwam nog 11 de 14 overigen kregen verlof een geschikter vaartuig te bouwen maar waren er niet toe instaat. Wat er dus van van Beuni n-g en geworden zij, blij ft onzeker. Zie E. van Meteren, Ned. Hist. hi. 371 en 437; Valentijn, Oud -en Nieuw Oost -IndieW, D. 1. 1)1.176 en 177; cloth vooral Kort ende waerachtigh verhael van 't gheene seeckere v1:if schepen, van Rotterdam in 'tjaer 1598 den 24 Junij nae de Straat Magaljanes varende over-ghekomen is, elm. in Begin en Voortgangh van de Vereenigh de Nederlantsche, geoctrooijeerde 0. 1. C. , benevens de heschrijving van de Schipvaerd van Olivier van Noort, in hetzelfde werk. BEUNINGEN (GMAT DIRKSZOON VAN), vermoedelijk een neef van den voorgaande, geboren te Amsterdam , omstreeks 1570 was in het jaar 1602 reeds Schepen in zijne geboortestad en in 1627 Burgemeester. Zijne gematigclheid in zaken van Godsdienst , had hij al vroeger doen blijken , daardoor was de keus , op hem gevallen , te aangenamer bij hen, die de hitterheid der vervolging om gcloofszaken afkeurden. In de jaren 1627 en 1628 toen het wankel stond , welke partij , in den Raad, de meerderheid zou hebben , waagde hij het tegen de raadge­ving van zijnen gewonen Doctor ter vergadering te verschijnen; door zijne stem sloeg de evenaar tot de zijde der gematigden over. Toen zou R e i n i e r P a uw gezegd hebben : » Het schijnt dat de dooden uit den. » grave opstaan, ocn mij tegen te zijn." Dit een en ander gal aan­leiding tot het vers van Von de 1, ter gedachtenis van an Be u--ningen (1). Hij was bij A a fje of Eva Appelman, vader van den beroein­den , hier volgenden K o e n r a a d van B e u n i n g e n en is in of na 1613 gestorven. Zie Scheltema, Staat. Nederl., D. I. hl. 99 en 100. BEUNINGEN (KOENRAAD VAN), een zoon van den voorgaande , geboren te Amsterdam in het jaar 1622 , liep de Latijnsche scholen in zijne vaderstad met alle vlugheid door, en werd vervolgens naar Leiden gezonden , alwaar hij zich zoo vlijtig in de regtsgeleerd­heid oefende, dat hij in 1643 tot Doctor in de beide regten werd bevorderd , en nog in dat zelfde jaar tot Secretaris van Amsterdam werd aangesteld, bij die gelegenheid gaf hij een bijzonder blijk van zedigheid. Hij Wilde namelijk voor dien post bedanken, omdat hij beweerde Been verstand genoeg te hebben om dien bekwamelijk te (1) Hekeldichten , hl, 102. kunnen bedienen. Zijn Grootmoeder dacht er ecltter anders over , -want deze zeide : » Ben je mal jongen ; neem mar aan , je zoudt » niet kunnen gelooven, met hoe weinig verstand men het land kan » regeren." V an B e u n i n g e n was van zijn j eugd af aan somber van hu­meur,, en hield veel van de eenzaamheid en eene afgetrokken !evens­wijs , een en ander werkte zoo sterk op hem , dat hij in het jaar 1650 , eensklaps zijn ambt , geboortestad en familie vaarwel zeide, om zich met der woon naar ttijnsburg bij Leiden te begeven. Hier verkeerde hij veel aan het huis van den dorpsbakker Frans Jo a-c hims z oon 0 u d a an, vader van den bekenden dichter J o a-c him 0 ud a a n , voor welken laatsten hij zoo veel genegenheid en achting opvatte , dat hij altijd in gemeenzame vriendschap met hem beeft verkeerd. Aan het huis van dien bakker,, daar de Rijnsbur­gers doorgaans zamenkwamen om hunne gesprekken en oefeningen te houden , maakte hij ook kennis met Johan Hartigvelt, zoon van Korn elis liar ti gv el t, Burgemeester van Rotterdam , als­mede met Daniel Breen en meer andere menschen van soortge­lijke denkwijze, die hem tot bet gevoelen van het duizendjarig rijk van C h r i s t us bier op aarde overhaalden , hij hield ook in deze hijeenkomsten redevoeringen , en onder anderen eene zeer ernstige, waarin hij betoogde , hoedanig een Christen moet handelen , om naar het boek , dus noemde hij de H. Schrift, webehaaglijk voor Gode te wandelen. Terwijl hij zich hier ophield , wist hij door ge­strenge onthouding zich met veertig gulden in het jaar te generen. Zijne familie en vrienden slaagden er echter in , nadat hij ruim een jaar in deze zonderlinge levenswijze had doorgebragt , hem daar­van af te trekken , en hem over te halen om eene loffelijker loop­baan te bewandelen , waar hij zijne aangeborene en verkregene be­kwaamheden tot oneindig meer nut kon aanwenden. Kort na zijne terugkomst droeg de regering van Amsterdam hem den zwaarxigtigen post van Pensionaris hunner stad op , en hij toonde spoedig ter Staatsvergadering van Holland en in het waarnemen der commission die hem toevertrouwd werden , dat hij bij een vlug vernuft , een schrander oordeel bezat , zeer ervaren was in 's lands geschiedeniisen , en zeer bekwaam om op het staatstooneel een der aanzienlijkste hoofdrollen te spelen. Hij weed , in het jaar 1652 , gezonden aan C hr is tina, Konin­gin van Zweden , oft deze Vorstin gunstig voor zijn vaderland in te neaten, aacgezien zij den Engelschen meer dan den Nederlan­ders genegen screen , doordien de Zweden eenen argwaan opgevat hadden tegen de Hollandsche kooplieden te Riga , als die net de Polen onder eerie deken lagen , om hen deze plaats te leveren. De Staten zonden hem in 1654 naar Stade om een verdrag te bemid­delen tusschen Zweden en de stad Bremen ; doch deze poging was vruchteloos , want Zweden wilde de bemicldeling der Staten niet aannemen. Van B e u n i n g en raakte meer dan eens in hevige woor­den met Karel Gust aaf, destijds Koning van Zweden. Het was bij dusdanig eene gelegenheid dat de Koning hem dreigde met bet sluiten van de Gond : doch de Nederlandsche Gezant antwoordde hem net fierheid : » Zijne Majesteit moet weten , dat ik de sleutels van » de, Zond te Amsterdam in het dok heb zien liggen." Hij be­kleedde niet lang daarna het gezantschap te Koppenhagen , wanneer 'nen hem betichtte , dat hij den raad gegeven had , dat men den Koning van Denemarken moest aanzetten , om den Koning van Zweden te beoorlogen. Toen Koppenhagen onverhoeds werd bele­gerd , scheelde het weinig of van B e n n i n g e n ware in handen gevallen van den Koning van Zweden , den opvolger van Chri s-t i n a, die met een fellen haat tegen hem was ingenornen. De Staats­man ontkwain ter naauwernood met een klein vaartuig , naar Hol­land. De Koning van Zweden, verzocht de Staten-Generaal bij eenen brief, Been geloof te willen slaan aan hetgeen van B e u n i n g e n tot zijn nadeet mogt voortbrengen , daarbij voegende , dat deze den Koning van Denemarken opgeruid had en dat niemand dan hij oor­zaak was van alle de onlusten in het Noorden. Ilij werd in het jaar 1660 benevens de Heeren van Gent en Hubert naar Frankrijk gezonden , waar hij vier jaren daarna als Extraordinaris Minister alleen naar toeging , terwijl hij vervolgens als Ambassadeur aan dat hof bleef resideren. Het gelukte v a n B e u n i n g e n hier een verbond met Frankrijk te sluiten , hetwelk den staat in den oorlog net Engeland in het jaar 1665 eenigzins dienstig was , althans oat den vrede te verhaasten , door vertooning van hulp , waartoe van B e u n i n g e n dringende aanzoeken deed. In het eerst, toen de Staten nog in oorlog met den Koning van Engeland waren , geloofde hij alles wat de Franschen zeiden en schreef aanhoudend aan Hunne Hoog-Mogenden over de goede be­doelingen van den Koning van Frankrijk , doch in het jaar 1667 toen deze in de Spaansche Nederlanden viel , veranderde hij van gevoelen , had altoos achterdenken omtrent de aanbiedingen die de Koning deed , en waarschuwde de Staten met vele brieven daar­tegen. Als de Ministers van L o d e w ij k XIV daarover zich ver­wonderd toonde en hem vroegen : » Hoe Mijnheer! zijt gij van grond­ beginselen veranderd? wat heeft men u gedaan ? welk ongelijk hebt gij van Zijne Majesteit ondergaan?" antwoordde hij , » dat hij in het »jaar 1666 Ilervormd Christen was , en door het geloof dada zalig » te worden , maar dat hij in het volgende jaar Roornsch- Catholijk­» was en door de goede werken dacht zalig te worden." In 1666 was van Beuningen zoo gezien bij den Koning, dat deze hem een jaargeld van 100,000 Rijksdaalders aanbood, als hij zich met zijn huisgezin in Frankrijk wilde nederzetten. Ilij kwam dikwijls in 's Konings geheimen Raad en werd geraadpleegd over den foestand van Europa. Als de Koning eens lachte over een woord dat niet goed Fransch was , zeide hij : Sire c'est pour enrichir votre langue (Sire ! het is om uwe taal te verrijken). Gedurende de onderhandelingen in 1668 , tusschen de Wit t en T ern p I e over het drievoudig verbond , was van B e un in g e n me-de in het geheim en trachtte de Franschen door de voorstelling der gevaren , waaraan zij zich door tegenstand tegen Engeland , Zweden en Nederland, vereenigd met Spanje zouden blootstellen , eenig­zins schrik aan te jagen , doch L ode w ij k XIV geliet zich , als of dit juist eene tegenovergestelde uitwerking deed. Het was bij deze gelegenheid dat van b'eun ngen aan eenige hovelingen , die zich in zijne tegenwoordif,Theid beklaagden over de moeijelijkheid , ow aan geld voor hunne uitrustingen te geraken , toevoegde : Tranquillisez vous, Messieurs, je porte la paix pour vous en poche (stel IT gerust , Mijne heeren , ik heb den vrede voor IJ in mijnen zak). De Koning voegde zich destijds naar de omstandigheden , maar behield niet te min eenen wrok op den Staatsman , die hem tot den vrede van Aken zooveel als genoodzaakt had. De stoute en meer of min pogchende taal van v a n B e u n i n g en ergerde ook eenen Vorst , die aan de kruipendste vleitaal gewoon , de taal van vrije menschen te­gen hem , niet kon dulden. Te meer was L o dew ij k op onzen Gezant gebeten , daar men had uitgestrooid , dat van B e u n i n g en eenen penning had laten slaan , waarop hij was afgebeeld , als eenen anderen Jozu a met dit bijschrift : sta sol (zon sta stil) om aan te duiden , dat hij , door het sluiten van den vrede , de Fransche over­winningen gestuit had , doch deze penning heeft nimmer bestaan , dan in de harsenen van hen , die dit verdichtsel versierd hebben. De Gezant waarschuwde de Wit t bij tijds , reeds in 1668 , doch die groote Staatsman scheen toen door zijn geluk te zeer bedwelmd , om maatregelen van voorzigtigheid tegen Frankrijk te beramen , an­ders dan door buitenlandsche verbindtenissen , ten welken einde hij ook van Bea n in gen naar Engeland afvaardigde , die echter, daar K are 1 II reeds volkomen door Frankrijk gewonnen was , Diets uit­werkte. Ook vroeger was hij niet geslaagd, in zijne poging , om de scheming in Overijssel te heelen , waar de eene staatsvergadering tegen de andere stond. Deze mislukking moet echter niet aan van Be u­ni n g e ns gebrek aan bekwaamheid worden toegeschreven , want bij schranderheid van oordeel , levendigheid van geest en gemakkelijkheid van zich nit te drukken , voegde hij eene verbazende geleerdheid zonder cenigen praal. Dit alles gevoegd bij den invloed , die naauwgezette eerlijkheid , onkreukbare waarheidsliefde, en een edele stoutmoedigheid kunnen verschaffen , maakte hem overal zoo ontzien als geacht , en daar hij alle deze vermogens alleen dienstbaar maakte aan het Va­derland , werden het belang en de eer daarvan bijzonder door zijne pogingen bevorderd. J oh an de Wit t erkende en gevoelde zijne waarde in alle deelen beschouwde hem als zijne regterhand , en stelde een onbepaald vertrouwen in hem. De Fransche gezant d'E s tr ad es noemt hem met van Beverningk en de broeders de W i t t , de vier Hollandsche staatsmannen , die niet waren om te koopen. Van Beuningen was steeds een ijverig voorstander van de Staatsregering zonder Stadhouder,, doch min­der stiff' daarop gezet zijnde dap, de W i t t , schikte hij zich eenigzins naar den tijd , toen de drang der omstandigheden eene wending no0.- dig maakte. Bij den bijna hopeloozen toestand op 29 Junij 1672 was hij eeu der moedigsten. Hij was een der bewerkers van het haastig besluit van Amsterdam , hetwelk de gedaante der zaken deed veranderen , en kort daarna een der onderhandelaars met A r 1 in g- t on en Buckingham, welke handel eenige slaking der naauwe vereeniging tusschen de Koningen van Frankrijk en Engeland ten gevolge had. Willem III kende de waarde van van Beuningen; wijsse­ lijk deze hem , voor het Vaderland en voor zich te behou­ den , en stelde hem , zelfs buitentijds , tot Burgemeester van Am­ sterdam aan. Ook bezocht hij den Prins wel op Hondsholredijk. Eens dat van Beuningen zich daar beyond en wat vrij over de godsdienst praatte , zeide de Vorst : » Heer van Beuningen ik »zou Diet gaarne met u naar den hemel reizen ," waarop deze ant­ woordde : » 1k heb wel hooren zeggen; dat Koningen en Prinsen » eenen bijzonderen hemel zullen hebben , maar heb dat nimmer gehoord van de Burgemeesters van Amsterdam." Eenige tijd daarna dit verhalende zeide hij eehter dat hij zich ook een Koning achtte yip hij over Koningen te gebieden had, daarmede zinspelende op de Koningen in Oost-Indien , die onder de Oost-Indische Maat­schappij stonden. Het bleek evenwel spoedig dat va n B eu n i n g en on­afhankelijk bleef, en geen blind aanbidder was van den Vorst. Het schijnt , dat de benoeming van den Prins tot Hertog van Gelderland (die hij echter van de hand wees) den fieren Republikein voor het hoofd stiet, en de eerste bron van verwijdering was tusschen hem en den Stadhouder. Deze brak met felle woede uit , kort na v an Beuningens terugkomst van zijn derde (mede vruchteloos) Gezant­schap in Engeland , en wel over de werving van krijgsvolk, het nude punt van geschil. L o d e w ij k XIV bedreigde thans buiten alien twijfel geheel het beschaafde Europa , vooral Belgie. Willem III zocht daartegen eenen dijk op te werpen en daartoe de legermagt te versterken. Kleingeestige inzigten deden Amsterdam, door den Gezant d'A v a u x opgezet , dien onmisbaren maatregel dwarsboomen. Van Beuningen schijnt eerst in deze inzigten getreden te zijn, doch later de zaak tusschen den Prins en de Regering van Amster­dam te hebben weten bij te leggen, en een naauwer verbond met Frankrijk te beletten; waartoe hij zelf met Engeland zou onderhan­deld hebben , doch met ongelukkigen uitslag. Hoe dit zij hij liep bij den Prins als diens tegenstander in het oog. Hoog liep de twist: en een der fielten , die de de Witten vermoord hadden, leide het, naar men dacht , met eenen vloekverwant , toe op van Be u­ningens Leven. Pit alles gevoegd bij eenen ongelukkigen handel in papieren der Oost-lndische 111aatschappij deed den reeds hoog bejaarden man , die vroeger al aan zonderlinge luimen en vlagen van waanzin schijnt onderhevig te zijn gewecst, tot volslagen krank­zinnigheid vervallen. Zijne ziel keerde terug tot de denkbeelden zijner jeugd. De mij­mering over donkere godgeieerde bespiegelingen wiessen aan , en 1, ij , die door zijne wijsheid bijna veertig jaren de .Regeerders van Europa geregeerd had , predikte nu de nabijheid van het duizend jarig rijk. van C h r i s t u s , waarin alle ongelijk , alle verkeerdlieid hersteld , en deze aarde weder een Eden zou worden; doch met zoovele ver­wardheid en daarmede vermengde herinneringen aan ziju verlies , dat men spoedig blijken van kindschheid bespeurde. De man, van wien men gezegd had , dat hij, als een tweede Josua, de schitte­rende gelukzon van L o d e w ij k XIV had doen stilstaan ; die door zijnen mederegenten moed in te boezernen , den overwinnaar wer­kelijk gestuit had, werd onder curatelen gesteld. De brieven des­tijds door hem geschreven , vergeleken met die door hem als Am­bassadeur uit Frankrijk argezonden, geven het aandoeulijkst, het treffendst bewijs van de broosheid des menschelijken vermogens. Hij stie' bewusteloos van zich zelven , in 1693, bij zijne eclitge­noote Johanna Bartolotti van den Ileuvel, geene kinderen nalatende. Zijne zinspreuk was : Esse non videri (zijn niet schijnen). Zijn portret naar het origineel van J a cob van Loo, door J a co b us Iloubraken in het koper gebragt, komt voor bij W a gen aa r, Vaderl. Hist. D. XV. hi. 204. Zie Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, D. 111. bl. 750 en volg.; D. IV. bi. 145 en voig. D. V. hi. 288 en vole,. D. VI. hi. 678 en voig.; Syi vius, Historian onzes tijds, D. I. hi. 94 en 114; D. II. St. 1. hi. 65, St. II. hi. 148; Montanus en V erw ey, Le­ven van Willem III, D. I. bi. 341; Valkenier, Verwerd Europa, D. 1. hi. 656 ; Samson, Hist. de Guillaume 111. Torn. I. pag. 228, Toni. If. pag. 17, 321 et 322; van Loon, Nederl. Historip. D. 11. bl. 442; D. ltt. hi. 18-20, 32 en 130; Luiscius, Algern. Hist. Woordenb.; 0. Z. van Haren, de Geuzen, D. IL hi. 95; Wage­naar, Vaderl. list. D. XII. bl. 130, 268-271, 277, 388 en 393; D. XIII. bl. 13 en voig. ; D. XIV. bi . 103 en voig. , D. XV. hi. 61 en voig. , D. XVI hi. 45 ; Bijvoegs. en Aanin. op Wagenaar, D. XIII. 117, 118 en 122; D. XV. bi. 35, 36, 42 en 90; Nalez. op W age­naar, D. I. bi. 390; D. II. hi. 290-296; Levens van Nederl. man­nen en vrouwen, D. III. bl. 308-333 ; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chaimot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl.; Col-lot d'Escury, Hollands roern, D. II. H. 119, A. 342-347; van Kampen, Geschied. der Nederl. D. IL bi. 33, 61-75, 116; De­zeifde Vaderl. karakt. D. It. hi. 235-242; Biogr. Univers.; B i derdijk, Geschied. des Vaderl. D. 1X. hi. 75, 151 en 189, D. X. bi. 96 en 102; Siegenbeek, Geschied. der Leids. lloog. D. II. T. en B. M. 17 en 18; Algern. Konst -en Letterb. 1849 D. I. bl. 18, Koenen, Geschied. van de vest. en den invl. der Frans. vlugt.; bL 355 ; H a I b e r t s m a , Het geslacht der van Harens , 131.224-226. BEURS (WILLEN), Kunstschilder , . werd in 1656 te Dordrecht geboren , uit geringe ouders , zijnde zijn vader een schoenlapper. Vroegtijdig werd Willem op het kleedermaken besteld; doch dit werk beviel hem niet , hij kreeg lust om Sehilder te worden , en verwisselde de naald met het penseel. In 1671 geraakte hij bij den Schilder Willem van Dri llenbu rg , en vorderde zoo spoedig in de kunst , dat hij reeds in 1672 vrij aardige landschapjes in den trant van zijnen meester schilderde. Vervolgens begat hij zich tot het schilderen van portretten , daar bij ook vrij wel in slaagde; ver­liet zijne vaderstad, en toog naar Amsterdam, waar hij een zilver­smids-dochter trouwde. Beurs zou het ongetwijfeld ver hebben gebragt , ware het niet dat hij zijne , tot nu naarstige , en ingetogen levenwijs had vaarwel gezegd, om zijne ineeste tijd in kroegen en kitten door te brengen , dit slordig gedrag , hetwelk zijne kas putte, deed hem Amsterdam verlaten, en zich naar Groenlo bege­yen , alwaar hij zich aan bet bloewschilderen begaf, en zich verder geneerde met de jeugd in de teekenkunst te onderwijzen. her schreef hij ook een werkje onder den titel van : De groote Wereld in 't klein geschilderd , handelende over de vermengingen en behandelen der bijverwen, Amst. 1692. 8°. Nog vinden wij van hem v'ermeld : Over de llooldverwen en haar tempering, Amst. 1692. 8°. De tijd van zijn overlijden vindt men niet opgeteekend. Zie van Abcoude, Naamr. van Nederd. Boeken, D. I. St. I en III, Houbraken, Schouwb. der Schild. D.III.b1.354-356; Chalmot; Biogr. Woordenb.; Biogr. Univ.; Immerzeel, Levens en werken der Kunsts. BEUSECOM (Cummins VAN) , geboren te Amersfoort , was Doc­tor in de Godgeleerdheid , Kanunnik van St. Pieter, Hoogleeraar in de Catechismus en President van het Koninklijk collegie te Leuven, waar hij in 1644 overleed. Hij liet den roem na van een bijzon­der geleerd man te zijn geweest. Zie v(an) H(eussen) en v(an) R(ijn), Kerk. Dist. en Oudh. D. II. bl. 199; Burman, Traj. Erud. pag. 29; Kok, Fader& Woordettb. BEUSEKAMP (HENDRIK JAN) geboren te Zutphen den 30 Junij 1755 was de geliefde leerling van den Predikant Johann es F 1 o­renti us Martinet, door wiens zorg, even als door die van diens ambtgenoot Henricus van der Bank, B e u s e k a m p eene be­schaafde opvoeding ontving en tot Onderwijzer in de godsdienst opgeleid werd, in welke betrekking en als Krankbezoeker hij, in het Jaar 1780 in zijne geboortestad geplaatst werd, waar hij zeer veel nut stichtte. Behalve in de godsdienst gaf hij daar mede onderwijs in de natuurkunde aan meer bejaarde en ook aan jonge lieden , hetwelk ten gevolg had dat er den 24sten Februarij 1815 te Zut­phen een natuurkundig gezelschap , aanvankelijk uit 18 leden be­staande , werd opgerigt onder de zinspreuk : de struik wordt ein-delijk een boom. Hij overleed den 11 December 1817 , en liet eene dochter na. In 1786 werd zijne Verhandeling ten doel hebbende, om hen; die Beene b aodab eleerden zijn tegen den invloed der schriften van de bestrijders des Christendom te heveiligen, door het llaagsche Genootschap ter verdediging van de Christelijke Godsdienst tegen derzelver hedendaagsche bestrijders , net good bekroond ; de zelfde eer.hem in 1804 bij het zelfde genootschap te beurt door ecne Verhandeling : Over de ware en eeuwige Godheid van den persoon des Heiligen Geestes. Behalve deze Verhandelingen schreef hij nog: Leerboek over de voornaamste waarheden van den Kristelijken Godsdienst, 1797. Kort onderwijs in de kennisse der Bijbelboeken, tweede druk. 1816. Kleine natuurlijke geschiedenis 11001. dejeugd, Zutphen 1777-1799. 3 deeltjes gr. 8° Bovendien heeft hij nog gearbeid aan een werk over de over-. eenstemming der vier Evangelisten , met oogmerk om het in het licht te geven. Onderseheidene onistandigheden hebben de ten uit­voer brenging van dit voornemen vertraagd, hetwelk hij naderhand zoo het schijnt, geheel heeft laten varen. Zie E. L. van Heeckeren, Lofrede op H. J. Beusek amp, Zut­phen 1817; (H. N. van Ti 1) Besch. der stad Zutphen, b1.110 ; G 1 a­s i u s, Godgel. Nederl., waar evenwel abusievelijk Zwolle als zijne woon­plaats wordt opgegeven. BEUSEKOM (F. TIN) is een Hollandsch plaatsnijder geweest, die zich tusschen de jaren 1640 en 1650 voornamelijk bezig hield met bet graveren van portretten voor boekverkoopers. Zie Immerzeel, Levens en tverken der Holl. Schilders. BEVEL (MicinEL IzAaK SWARTS) werd geboren te Amsterdam op den 12 December 1778. Zijne ouders waren Michiel S warts Bevel , van beroep grutter, en Johan n .a E ys enbroek, dochter van den , in het yak van lNatuur- en Sterrekunde , met roem be­kenden Pieter Eysenbroek. Op zijn 7de jaar verloor hij zijnen vader, en bleef zijne moeder weduwe met dit kind en nog een meisje dat jonger was. Brie ja­ren hierna , werden deze kinderen opgenomen in het weeshuis der Doopsgezinden aldaar, alwaar zij 12 jaren bleven. Al zeer vroeg gal Bevel blijken van met eenen bijzonderen aanleg tot de wetenschappen begaafd te wezen , en zou hij zeker tot een Akademische loopbaan opgeleid zijn geworden, indien zulks niet met de wetten van genoemd weeshuis in strijd geweest ware. De Regenten dan hierdoor , tegen hun zin , gedwongen zijnde 's jonge­lings neiging niet op te volgen , besloten hem tot den boekhandel op te Leiden , en plaatsten hem in den boekwinkel van den Heer de Brui n. Hij was aldaar gedurende 10 jaren ijverig werkzaam , bestedende zijne vrije uren tot eigene oefening, niet zelden tot laat in den nacht. Omstreeks den fare 1800 geraakte hij in kennis met Jan va n B o m m e l , destijds Stadsschoolonderwijzer te Amsterdam , en zette onder diens leiding zijne wetenschappelijke oefeningen verder voort. Door den omgang met dezen kundigen onderwijzer werd in B e-v e 1 de begeerte opgewekt , zich mede aan dezen , voor de Maat­schappij onontbeerlijken , stand , te wijden , met dat gelukkig gevolg , da•hij reeds den 21sten December 1801 aangesteld werd als 2de leer­meester op eene der stadsscholen aldaar. Den 30 December 1802 werd Bevel beroepen te Leiden , als eerste leermeester op een der stadsarmenscholen. Op den 6 Februarij 1803 trad hij in den echt met Ann a St r uyk, woonachtig te Haarlem , in welken echt hij 5 telgen ver­kreeg , waarvan nog 4 in levee zijn. De verplaatsing was voor de verdere ontwikkeling der geestvermogens van Bevel, yooral daar zijn leermeester v a n B om rn el hem ontvallen was , van het hoogste belang. Onder de leiding van den Hoogleeraar Siegenbeek mogt bij zich in het meer verheven deel van onze moedertaal oefenen; — onder dien van wijlen de Predikanten R eic h e en van Ge uns in bet lloogduitsch , en de eerste beginselen der Meetkunde , naar bet werk van Pibo S teens tr a. Door dit laatste ontvonkte een sedert lang smeulend vuur,, ontdektc zich 's mans bijzonderen aan­leg voor de Wis- en Natuurkundige wetenschappen , en vond hij , in nu wijlen den Hoogleeraar Speyer t v an der E yk, een even bereidvaardigen , als kundigen , wegwijzer , vriend en voorganger. Den 15 April 1807 ontving hij van de commissie van onderwijs, in bet voormalig Hollands Noordelijk gedeelte een volledig getuigschrift of acte als schoolonderwijzer van den eersten rang. In het jaar 1811 werd Bevel door Bestuurderen van het Ge­ nootschap Mathesis Scientiarurn Genetrix te Leiden verzocht , zich met het aan die inrigting gegeven wordend onderwijs in de Wis­ kunde te wijlen belasten , alsmede om de werkzaamheden , als wer­ kend Lid , bij de Physische afdeeling van gemeld genootschap op zich te nernen , in welke beide betrekkingen hij tot zijn overlij­ den , met warme belangstelling is werkzaam geweest. Den 16 Mei 1812 werd hij door Rector en Senaat der Leidscho Hoog-eschool eershalve hevorderd tot A. L. M. et Phil. Doctor. Door wijlen Z. M. Willem 1 bepaald zijnde , dat bet onderwijs in de Wiskunde ook aan de Latijnsche scholen moest gegeven wor­ den , zoo werd Bevel, op den 27 August. 1816, tot het geven van dit onderwijs bij de Latijnsche school zijner woonplaats benoemd. Bij de invoering der nieuwe of Nederlandsche Illaten en Gewig­ ten , werd hij bij Kon. Besl. van den 14 Naart 1820 benoemd tot Arrondissements IJker in het arrondissement Leiden , doch zag bij zich, dien ten gevolge genoodzaakt , voor zijne beide betrekkingen aan de Stads- en Latijnsche scho!en te bedanken. Van 1824 tot 1827 was hij twee malen 's weeks werkzaam als onderwijzer in de Wis- en Natuurkunde, op het Instituut Noorthey van den heer Dr. P. de Raa d t, doch daar deze , in laatstgemelde jaar, met overleg van Bevel, een geheel aan zijn Instituut ver­ bonden onderwijzer in die vakken aangenomen had, kwam zijne werkzaamheid aldaar te vervallen. Van 1 Januarij 1828 tot aan de Belgische onlusten , bekleedde hij de betrekking van onderwijzer in de Wiskunde bij het corps Officieren der Acdeeling Kurassiers N°. 3 , te Leiden in bezetting, dock, door evengemelde tweespalt, nam deze betrekking een einde. Eindelijk was hij nog van 15 Junij 1831 tot 12 September 1833 werkzaam aan het Instituut van den heer van den Br o e k te Noordwij k. Over het algemeen genoot Bevel eene tamelijk goede gezend­heid , doch de slijm kwelde hem veeltijds, tot dat omstreeks de maand Mei 1833 , de spijsvertering verzwakte , waardoor de eetlust bijna geheel verdween , en na een driemaandelijksch ziekbed en hijna geheele uittering , overfeed hij in den nacht van den 25 op den 26 December des genoemden jaars , in den ouderdom van 55 jaren. Beschouwen wij trans zijne werken. Bij zijne komst te Leiden , stood aan het hoord der andere stad­school Jan Brunt, een man, hem in alle deelen op zijde stre­vende , doch deze overleed reeds op den 6 Maart 1803, in den on­derdom van slechts 25 jaren ; — door diens vroegtijdige dood, zou zijn rekenboek onvoltooid zijn gebleven , indien dit ontbre­kende niet door Bevel, in zijn Vervolg op de eerste beginselen der Rekenkunde van Brunt, ware aangevuld geworden , hiervan verscheen in 1806 de lste , in 1819 de 2de en in 1824 de 3de druk. In 1807 gaf Bevel eene tweede uitgave der Algebra van Euler in het licht. In 1811 de 7de , in 1820 de 8ste en in 1825 de 9de druk van de Grondbeginselen der Meetkunde van wijlen P i b o Steenstra, een werk dat ook nog, na het overlijden van Bevel, algemeen in achting is , hetgeen vooral daaruit blijkt , dat de uitgevers , de Hee­ren S. en J. Luchtmans, in den fare 1835 , den 10den druk er van uitgaven , en deze alleen , • door jaartal en nummer van druk , van den 9den is te onderscheiden. In 1820 verscheen de door Bevel verbeterde : Morgens ter en K n o o p werkdadige Meetkunde in het licht , waaromtrent wij alleen zullen verwijzen naar de, daarvoor geplaatste voorrede, van wijlen den Hoogleeraar S peij ert van der Ey k. Terwij1 eindelijk in het jaar 1826 de door Bevel en P. E. R ij k verbeterde van C a m p e n Bouwkundige Rekenkunde , het licht zag. Behalve deze door hem bewerkte uitgaven van of vervolgen 'op de werken van anderen zagen nog van hem het licht : Vergelijkende tafelen der Oude en Nieuwe Bollandsche ma-ten en gewigten, Dordr. 1810. le st. gr. 8°. Verhandeling over de Algenteene Gazverlichting , A m3t. 1817. gr. 8°. met pl. 2e druk 1837. Verhandeling over de quadratuur of inhoudvinding van den cirkel in eenen meetkundigen yin, Leid. 1828. kl. 8°. met pl. Alfe deze werken onderscheiden zich door eene zeer duidelijke en gemakkelijke wijze van voordragt , weike ook Bevel bij bet mon­deling , zoowel klassikaal a!s privaat , onderwijg, eigen was , vooral blijkbaar uit een getuigenis van den beroemden P r i nsen, Direc­teur van de kweekschool voor onderwijzers te Haarlem, aan A. V a e n dunk , rustend Schoolonderwijzer aldaar,, beide thans (1853) nog in leven : deze mannen omstreeks het jaar 1823, eens in gesprek zijnde , over de verschillende manieren van onderwijs; zeide Prinsen: » lk kan mij maar niet begrijpen , hoe B evel zich » eene zoo duidelijke en voor een ieder verstaanbare manier van on­» derwijzen heeft eigen gemaakt." 'bilks is din ook welligt de rede geweest , dat in den jare 1806 of 1807, hij eene vacature als Iloofdonderwiizer op eene der stads-armenscholen te Amsterdam , hem werd aangeboden die plaats te vervullen , waarvoor hij echter, , op aanraden van eenige lloogleeraren , hcdankte , naardien deze Heeren , mils hij in Leiden bleet , hem het uitzigt given , dat hij , na het overlijden van den Lector F a s, aan de Akademie zoude geplaatst worden. Ook werd hem in den jare 1812 eene Kapiteinsplaats bij de Artillerie en jare 1818 eene plaats ais onderwijzer in de Wis- en Natuurkunde , aan de Kaap de Goede Hoop , aangeboden , doch bo­vengemelde redenen deden hem ook voor deze aanbiedingen be­leeldelijk bedanken. Laatstelijk is hij nog zeer in aanmerking gekomen voor den post van Gouverneur bij den Erfprins (nu Z. M. Willem 111) en diens beide broeders (wijlen Prins A 1 e x a n d e r en Prins Hen d r i k) , dock 's mans reeds klimmende jaren , hebben aan dit plan gees gevolg doen geven. In den gezelligen kring , was hij geheel geest en leven , zoodat niemand aisdan in hem , hetzij in bonding, gebaren , of woorden , den IlIathematicus zoude erkend hebben , maar hij integendeel al­tijd het meest tot de vreugde toebragt. Ook was hij in den hoog­sten graad hulpvaardig, en woekerde in dit geval , dikwerf geheel belangeloos , met zijne talenten, vooral ten behoeve van onderwijzers , zoodat menigeen uit dien stand zich , met vreugde, zijne lessen zal herinneren , en bij zich zelven zeggen : » wat ik ben , en weet , ben » ik aan B e v e l verschuldigd." Wat het huisselijke betreft , was hi' geheel Echtgenoot en Vader, en wat het Godsdienstige aangaat , ge­heel Christen , werkende zoolang het voor hem daf ,, was , met vol.-lomen onderwerping aan het Godsbestuur,, tot hij tot hooger werk­kririg opgeroepen werd. lie van Kampen, Geschied. der Letter. en Wetens. in de Ne­derl. D. III. bi. 274; (d e Jon g) Alphab. Naatnl. can Boeken, en Stupid. op die Naaml.; Brinkman, Alphab. Naand. van Boeken , uit de fdmilie papieren aangevuld. BEVEREN (Warm DE) (1), on van lien dr ik de B ever en en F I orent ia van den T ij mpel, in 1365 Lid der Regering te (1) Men vindt de Leden van dit geslacht ook elders van Be ve r e n genoemd , daar Balen in zijne Beschrijv. van Dordrecht. ze even­'eel doorgaans de B e v e re n noenit en zij schijnen in later tijd ook doorgaans aldus hunnen naam te hebben geschreven , meenden wij (he lezing te moeten volgen. Dordrecht , en in 1395 wegens die stad ter dagvaart te 's Graven­hage , was mede een der Gemagtigden om de vrede te bewerken tus­schen HertogAalbrecht van Beijeren, enzijnenzoonWillem Graaf van Oostervant. Hij was getrouwdmet Geertruid van G'e nderen, en liet eenen zoon na, Daniel de Beveren, benevens eene dochter Zoete de Beveren, die in 1432 Mater en Nonne in het Klooster van St. Marienborn te Dordrecht was. Hij had tot wapen een veld van keel , met eenen balk van zil ver , beladen met eenen bever van sabel , met eene kroon en klaauwen van good. Zijne zinspreuk was die van zijn geslacht : Per mare , per terras (Ter Zee en te Lande). Zie Balen, Beschrijv. V{Dord. , b1. 953 ; van L e e n wen, Batavia Illustrata, bl. 864 en 865; van Ho o gst rat en en B roue­ri us van Nidek, Groot Algenz. Hist. Woordenb. ; Luiscitis, Algem. Hist. groordenb.; ChaImot., Biogr. Woordenb. BEVEREN (WILLEs DE), zoon van Jakob de B ever en en Elizabeth Sp ringers en afstammeling van den voorgaande , trok in 1481 , als Schatmeester van den Ed. Kruisboog, benevens de schutterijen van andere steden van Holland uit , tot het bestortnen van het blokhuis te Utrecht en gedroeg zich in een gevecht tegen die van het Sticht , door eenige Hollanders verlaten, zeer manhaftig. Van 1484 tot 1505 was hij Secretaris der stad Dordrecht, en heeft voorts de meeste stadsambten bekleed en is meermalen ter dag­vaart gezonden , en tot onderscheidene eervolle eommissien aan Vorsten en Graven gebruikt , onder anderen ook tot den vredehan­del tusschen Frankrijk en Vlaanderen in 1488. Hij was gehuwd met Maria van Bakel, bij wie hij vijf kinderen verwekte en overleed den 9den Februarij 1506. Zie BaIen, Beschr. van Dord., b1. 955; van Leeuvven, Batavia Illustrata, bI. 865; van Hoogstraten en Bronerius van Nidek, Groot Algemilist. Woordenb.; Luiscius, Alger. Hist. Woordenb.; Cliaknot, Biogr. Troordenb., Seheltema, Staatle. Nederl. BEVEREN (NETEn DE) , zoon van den voorgaande , geboren te Dordrecht, werd in 1548 in zijne geboortestad Schepen en in 1551 Burg emeester. Terwijl hij dit ambt bekleedde werd hij afgevaar­digd ter dagvaart in 's Gravenhage en in het jaar 1552 naar Brus­sel. Hij overleed in 1552 en was twee mien gehuwd geweest; eerst met Ali da Nuys van Holy, die hem vijf kinderen baarde en daarna met E n g e l b e r t a v an d e r Lind e, die kinderloos overleed. Zie Ba len, Beschr. van Dordr., LI. 957; van Le eu w en, Batavia Illustrata, bl. 866; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Alg em. Hist. lroordenb. ; Luiscius, Algem. Hist. 1Foordenb.; C li almot ; Biogr. iroordenb. BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK. II. 2.. Stuk. BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN, BEVATTENDE LEVENSBESCHRININGEN VAN ZOODANIGE PERSO­NEN , DIE ZICH OP EENIGERLEI WIRE IN ONS VADERLAND HEBBEN VERMAARD GEMANKT , DOOR A. J. VAN DER AA, Lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde to Leiden. UNDER MitIEWERKING VAN DE HEEREN Mr. C. M. A. Simon van der Ala, Prof. P. 0. van der Chijs. iv. Eekhoi Mr. H. 0. Feith, Mr, L. Oldenhuys Gratama, A. P. van Groningen, Dr. I. J. de Hollander, S. F. Klijnsma, Prof. G. Lauts, A. van Lee, Mr. I. 31. van Pabst tot Bingerden , Mr. IV. van de Poll, T. A. Romein, Dr. G. D. Schotel , Jhr. w. van Sypesteyn , Dr. J. I. Viotfa , Dr. J. J. F. iVap, en anderen. TWEEDE DEE,. TWEEDE STUK. HAARLEM, v A BREDERODE. 1S51. BEVEREN (ConNEus DE), oudste zoon van den voorgaande , ge­ boren te Dordrecht in 1524, was, tijdens de hevige vervolgingen orn het geloof door den Schout Jan v a n Dr en kwaart, Raad zijner geboortestad, en belette , zoo veel in zijn vermogen was , de vervolging om het geloof. Werd er in den Raad besloten , om met meet ge­ strengheid te werk te gaan , en eenige verdachten te vatten , clan gaf hij zulks aan zijne godvruchtige echtgenoot , Maria van der V a 1 k , te kennen , die door hunne dock ter , Maria, de ongelukki­ gerr heimelijk liet waarschuwen , opdat zij den gevreesden slag mog­ ten kunnen ontwijken. Hij zelf had , na ernstig onderzoek der Heilige Schrift , de gevoelens van Cal v ij n omhelsd, en bleef , in weerwil der scherpe bedreigingen en herhaalde huiszoekingen vol­ harden in het lezen van den Bijhel en van het Huisboek van H e n- r i c us Bullingerus; maar was voorzigtig genoeg, om beide , ten einde zich en de zijnen niet, buiten noodzaak , in gevaar te brengen , zorgvuldig te verbergen. Hij bekleedde het Raadsambt mede in 1572 , toen , nadat Brielle door de Watergeuzen was inge­ nomen , B o s s u met de zijnen zich voor Dordrecht vertoonde , en begeerde daar te worden binnengelaten. Hij met den 111' Burgemeester Arend van der y 1 e , door de Regering gelast om den Graaf, die voor de Riedijksche poort lag , hare vrees voor oproer mede te deelen, en dringend te verzoeken van zijn op­zet of te zien en buiten te blijven , met aanbod , om al het noodige tot de verkwikking van hem en zijn yolk te bezorgen. Toen echter de Watergeuzen zich, den 23sten Junij van dat jaar, voor de stad vertoonden, sloot de B e v e r e n, als Raad, benevens de gilden, een verdrag met den Groninger Edelman Bar t h o l d E n t e s van Men t h e d a, waarbij de stad aan het bestuur van den Prins v an 0 ranj e werd overgegeven, en de Hertog van Alva tot vijand ver­klaard. Twee dagen daarna stond d e B e v e r en als doopgetuige over het eerste kind , dat te Dordrecht openlijk , op de wijze der Her­vorrnden , gedoopt werd. Toen kort daarna Willem Lumey, Graaf van der Mark, Andreas 'IV a ltheri, Pastoor van Heinenoord , had gevangen ge­nomen , met voornemen om hem ter dood te brengen , begaf d e B e v e r e n zich tot dien Bevelhebber der Watergeuzen , ten einde hem daarover te berispen , onder andere zeggende : » dat men de » Geuzen had binnen gelaten , om de vrijheid van geweten te heb­» ben en de dwingelandij te ontgaan , maar niet om anderen, om der » godsdienstwille , geweld aan te doen." Terwijl hij dit zeide werd hij zoo aangedaan , dat hij in onmagt viel. De Graaf hem hierop opnemende en wanende dat het hem alleen om de Pastoor van Heinenoord te doen was , zeide : » Herr ! ich schenck ihr den a Pfaff." In dat zelfde jaar werd hij van stadswege gezonden naar Prim Willem I, die zich destijds te Delft beyond , waar hij bij dezen verblijf hield tot den 15den November, als wanneer hij , tot Bur­gemeester verkozen, naar huis werd geroepen , zijnde alzoo de eerste 31 Hervormde Burgemeester te Dordrecht geweest. TerwijI hij dit ambt bekleedde, werd hij in vele gewigtige zaken gebruikt , onder anderen den 15den October 1573 nevens den Prins gecommit­teerd ter Finantien. Van zijn eerste Burgemeesterschap ontslagen werd liij weder naar Delft gezonden, om aldaar verblijf te houden, en de dienst van den Lande in die zoo onrustige tijden te behar­tigen. In 1573 werd hij anderrnaal , met den Heer van Math en esse, in den uitersten flood naar Middelburg, tot den Prins gezonden. Ook was hij in 1578 tegenwoordig bij bet sluiten der Pacificatie van Gent , en in 1581 werd bij aangesteid tot Raad van voornoemden Prins , alsmede tot Lid van den Landraad. llij overleed den 27sten Januarij 1586, des namiddags ten 3 ure , zeer onverwacht ; terwij I hij op het stadhuis in de Weeskamer werkzaam was. IIij was gehuwd in 1548 met Maria van der V a 1 k , bij wie hij zeven kinderen verwekt had , onder welke twee zonen naraelijk Willem de Bev er e n , die volgt , en Pieter de Bever en , geboren in 1569, die Generaal•Muntmeester der Ver­eenigde Nederlanden werd ; in 1598 een der Reeders was van de vloot , met welke Olivier van N oo rd den aardbol omstevende en in 1617 overleed. Het a f beeldsel van Cornelis de B e v e r e n komt voor bij B a I en, Besckrijving van Dordrecht, met dit onderschrift : BANC LAUDEM FERAM. Pit was een zuil van Staat , die ijvrend voor 't Gemeen Dorst Al v a 's tieranny manhaftig tegentreen , Eon meester aan 't gebouw der vrijgevogten steden , Die Willem diende als Raad in 's Lants bouwvalligheden. Den eersten Borgerheer van Hollands eerste stadt , Nadat de Batavier het dwanggeloof vertradt. Die stervende , den geest op 't Raadhuis heeft gegeven , Waar eindigt zulk een Man roemwaardiger het leven ? Men getuigt dat hij een vijand van dweeperij , een ware ijveraar voor de vrij heid , een schrander Staatkundige , een uitmuntend Raadsman en cen vriend van geleerden en geleerdheid was. Zie van Someren, Beschr. van Batavia, H. 239; Bairn, Be­ schrijv. van Dordr., 255, 667, 842-845 880, 957-960; van Leeuwen, Batavia Illustrata, 1)1. 866 en 867; V a lent ij n , Oud­ en IVieuw Oost Indiên, hi. I. a H. 177; van iloogstraten en B r o tirius van N i d e k, Groot Algern. Hist. Ii7oordenb.; Luiscius, Algern. Hist. Woordenb. ; Wagenaar, Fader& list., D. VII. M. 93 ; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Sclieltema, Staatk. Nederl.; C ol I o t d' E. c u ry, Hollands Roern, D. 11. A. 99 en 100 ; S cho- Kerkelijk Dordrecht , D. I. bl. 37, 45 , 47-60: Arend, Algem. Gesehied. des Vaderl., D. I1. Sr. V. IA. 194. BEVEREN (WILLER DE), zoon van den voorgaande , geboren te Dordrecht den 4den December 1556, stelde reeds in zijne jeugd meermalen lijf en goed voor de goede zaak , welke hij , gelijk zijn. vader , was toegedaan , in de waagschaal ; bleef in rijpere jaren een ijverig handhaver der vrijheid , en wederstond (vollt-ens getuigenis van een zijner nakomelingen) al wat naar Spanje rikte. Na zich op de groote school zijner Vaderstad , onder Id o l p h u s Nolthenius, in de Latijnsche taal geoefend te hebben , bezocht hij Vlaanderen , Frankrijk en Italie , waar hij zich , vooral onder de geleerden , vele vrienden verwierf. Te Dordrecht teruggekeerd , werd hij in 1584 tot Raad en Rentmeester-Generaal van Zuid-Holland aangesteld , en allengskens tot de cerste waardigheden in zijne geboortestad en de gewigtigste ambten in den Staat bevor­derd. Vijfmaal verkoos de stad Dordrecht hem tot haren Burge­meester nadat hij Naar als Veertig , Raad en Schepen , getrouwe­lijk gediend had. Vier en veertig jaren was hij Lid van de ver­gadering der Staten , en teen hij overleed de oudste Regent van den Lande , aan hetwelk hij , gelijk ook aan zijne geboortestad, belang­rijke diensten heeft bewezen. Als Gecommitteerde te velde decide hij in de gevaren van vele veldtogten , belegeringen en gevechten, zoo was hij , in 1599, te Zalt-Bommel tot voorziening en versterking van die stad , woonde in 1600 de belegering van de St. Andries en de slag bij Nieuwpoort bij , in 1601 het beleg van Rijnberk en dat van 's Hertogenbosch en in 1605 bet beleg van het huis te Woude ; ook was hij den begonnen vredehandel in 1607, en later bij het sluiten van het twaalfjarig bestand tegenwoordig. In alle omstandigheden zijnes werkzamen en nuttigen levens was hij gelijkmoedig en kalm. Zijne braafheid , rondhorstigheid en opregte Vaderlandsliefde verwierven hem de achting zijner welden­kende landgenooten en de vriendschap van Prins Maurits, die hem soms schriftelijk over belangrijke Staatsaangelegenheden raad­pleegde , en in het jaar 1618 aan het hoofd der Regering liet. Toen de Prins in dat jaar te Dordrecht kwarn om de Regering aldaar te veranderen , bleef de Beveren, niet willende het aan­staande spijt voor zijn oogen zien , te huis. De Prins, die d e Bev eren hoogachtte, en ;een plan had om hem van Bestuur te verwijderen, liet hem des avonds bij zich noodigen , sprak hem vriendelijk aan, en vereerde hem met een voortreffelijk boekgeschenk. Hij was de vraagbaak van velen , die het belang des Vaderlands ter harte Damen ; bekleedde zijne hooge ambten , zoo als een goed huisvader zijne eigene zaken behartigt , zonder baatzueht , zonder bijoogmerken , en verdiende volkomen den lot' hem, door van B e-v e r w ij c k , in de volgende regels toegezwaaid : Hij was een zuyl van Staet , een paerel van de stat , Een leistar voor het volck , dat hem tot vader hat. Ja van zijn trouwigheid zal Ilollandt tuignis draghen , Als van zijn vroomicheid zijn deftige namagen. Hij die een welsprekend redenaar en een uitstekend geleerde moet geweest zijn , overleed den 18den Junij 1631. Zijn vriend en bloedverwant Cornelis van Someren hield , bij die gelegenheid , eene lijkrede, die door de drukpers voor het nageslacht is bewaard gebleven , en C a s p a r B a r I a e u s vereerde de nagedachtenis van den grijzen Staatsman met een deftig lijkvers , dat Cornelis de Bev er en op het graf van zijnen vader deed plaatsen , en tot nu toe door den tijd gespaard werd. Zijne we­&me Emerentia van den E y n d e, eene achtingswaardige vrouw, edel van afkomst en inborst, die hem negen kinderen , twee zonen en zeven dochters, geschonken heeft , overleefde hem slechts een jaar, en rust aan zijne zijde, in de familiekapel in de Augustijner kerk te Dordrecht. Zie Bor, Nederl. Dort. , B. XXXVI. b!. 553 (35); Brandt, Hist. der Reform., D. II. N. 873; B a 1 en , Beschr. van Dordr. , bi. 961. en 962 ; van Leetivven, Batavia illustrata, bl. 867 en 868; van Hoogstraten en Brotiêrius van Nidek, Groot Algem. Hist. liroordenb. ; Lniscius, Algem. Hist. Woordeub. ; W a g e n a a r, Vade•l. Hist., D. X. bl. 281 ; Chalmot, BiOgr. JYoordenb. ; Schei­tema, Staatk. Nederl. en vooral Schotei, Geschied- Letter- en Oudheidh. Uitsp., bl. 60-63 , %lien V% ij bier grootendeels gevolgd zijn. BEVEREN (CoRNELis DE) , lleer van Strevelshoek, West-IJssel­monde en de Lindt , de noon van Willem de Be veren en Emerentia van den E y n d e , werd geboren te Dordrecht in het jaar 1591. Na het onderwijs vanGerardus Johannes Vos­sins op de Latijnsehe school zijner geboortestad genoten, de Leid­sche en andere Hoog,escholen bezocht , 1:rankrijk , Duitschland en Zwitserland doorkruist, en te Orleans de Doctorale waardigheid ver­kregen te hebben , zette hij zich te Dordrecht seder en volgde zij­nen vader als Rentmeester-Generaal van Zuid-Holland op. Tien malen werd hij tot Burgemeester in zijne vaderstad verkozen , en hekleedde achtereenvolgende met uitstekenden lof vele gewigtige ambten in den Staat. In 1631 werd hij als buitengewoon Afge­zant naar Denemarken en Noorwegen en bij de stad Hamburg ge­zonden , en in het voorjaar van 1636 naar 1 ngeland om met Ko­ning K a r el I een nieuw verbond te sluiten , en over de haring­visscherij waar twist over .ontstaan was , te handelen , doch deze bezending liep vruchteloos af. Ook is hij meermalen gecommitteerde Raad geweest van de Staten van Holland, en Lid der vergadering van hun Hoog Mogenden. In 1635 werd hij door Lodew ij k den X111, Koning van Frank rijk , tot Ridder van St. Michiel verheven , en aan hem brieven van adeldom verleend, waarom hij in zijn wapen voegde een carton van azuur,, net eene lelie van goud. Na den dood van Willem 11 weed hij met Hieronymus van Beverningk naar -Utrecht afgezonden , om wegens Holland dat gewest nit te noodigen , tot het bijwonen der plegtige vergadering van het jaar 1651, welke sedert onder den naana van de Groote vergadering in 's lands go­sehiedbocken bekend staat. De Koning van Engeland Karel II , `viers hij in 1660 , te Breda met zijne herstelling op den voorva­ derlijken troon, in naam der Staten gefuk wenschte , en eenige dagen later aan den Noerdijk , net den Heer van Be v e r w e e r t plegtig °raving , schonk hem eene gouden keten. Dordrecht schatte hem hoog, raadpleegde hem bij de gewigtigste aangelegenheden , en nam zelden een belangrijk besluit , tenzij het zijne goedkeuring wegdroeg. Nooit he& welligt die stad een Regent aan het hoold gehad , die meer algemeen hemind was , en zulks meer verdiende dan d e Beveren. OnaUgebroken waakte hij voor haren bloei en welvaart, kloekmoedig stond hij haren belangen voor, Been opoffering viel hem te zwaar wanneer zij die eischte. Tot de grootste Staatslieden van ziinen tijd stond hij in naauwe betrekking en met eenigen hunner onderilield hij gemeenzame briefwis­seling. Ilij was het sieraad der aanzienlijke kringen, en de vriend van het yolk , eeu voorstander van regt en billijkheid , een handhaver der voorregten van stad en burgerij , en vooral een opregt Christen. Van 1644--1663 was hij. Curator der Leidsche Hoogeschool en wordt geroemd als een groot Regtsgeleerde , een goed Diehter,, zoo­wel in het Latijn en Fransch als in het Nederduitsch , een ge­schiedkundige en een naauwkeurig onderzoeker van de oudheden van Dordrecht en Zuid-Holland, waaromtrent hij vele aanteekenin­gen had bijeengebragt , welke echter simmer gedrukt zijn. Hij overfeed den 17 Julij 1663 en was gehuwd met C h r is tina Pij 1, bij wie hij elf kinderen , namelijk 5 zonen en 6 docliters , !weft verwekt. Zkjue .zonen waren : Willem de Beveren en Johan de Beveren, die beide voigen; Cornelis de Beveren, Raad en Generaal-IYIuntmeester der Vereenigde Nederlanden , Karel de Bever en , geboren in 1636, die in 1653 in een gevecht met de Engelschen op het schip van Kapitein B a nk e r t vechtenderhand werd dood gesehoten , en Pieter de Beveren jong overleden. Zie Ai tzem a , Saken van Staet en Oorlog, D. 1. bl. 1145-1168, D. II. H. 307-310; Bal en, Beschr. van Dordr., bl. 222, 965 en 066; van Leenwen, Bat. Illustr., H. 868 en 869; van Loon., Nederl. Historip., D. II: W. 233; van Hoogstraten en BrOu­ ritis van Nidek, Groot Algem. list. Woordenb.; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb.; AV a g en a a r, I'aderl. Hist., D. XI. bl. 260., D. X11. bI. 130; Chaimot, Biogr. Woordenb. ; Scheltema, Staatk. Nederl.; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. 111. H. 95; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hooges., D. II.. T en B bl. 14 en 15 ; Aanhangsel op Witsen Geysbeek, Woordenb. der Dichters ; en vooral SchoteI, Ge­schied- Letter- en Oudheidk. Uitsp., bl. 63-68 en Smi ts en S c hotel, Beschr. van Dordr., D..I. bi. LVII—LIX. BEVEREN (ABRAHAM DE), Hoer van 0 os t- en West-Ba re n­clr echt, zoon van Cornelis de Beveren en Alida van Ba­rendrecht, Ambachtsvrouw van Oost-Barendrecht en Z w ij ndrqcht, geboren to Dordrecht in 1604 , werd in 1623 Schepen in zijne geboortestad , beklcedde van 1631 tot 1643 het Schoutambt aldaar. In dat laatste jaar tot Burgemeester benoemd, werd hij vier malen tot die waardigheid verlieven. Voorts had hij onderscheidene malen zitting in den Raad van State , in het Co!.. legie van Gecommitteerde Raden en in de Vergadering der Staten-Generaal. In 1663 werd hij met H e n d r i k van der Cape Ile van Rijssel en Filips van Borssele van der Hoge, n bezending naar den Bisschop van Munster gezonden , doch hij overleed kort na zijne terugkomst , den 25 Augustus van het­zelfde jaar. Bij gees zijner beide echtgenooten Susanna de Velare en Elizabeth Ruysch liet hij.kinderen na. Zie Balen, Beschr. van Dordr., bl. 974; van Hoogstraten en Brouèrius van Nidek, Groot Algern. Hist. Woordenb.; W a­genaar, .Vaderl. Hist., D. XIII. bl. 82 ; Chalmot, Biogr. Woordenb. BEVEREN (WILLER DE), zoon van Cornelis de Bever en en van C h ri s t in a Pi; 1, geboreu te Dordrecht, den 12den November 1624, was Heer van Strevelshoek, Raad en Rentmeester-Generaal van Zuid-Holland, mitsgaders Baljuw en Dijkgraaf van den lande van Strijen. Hij werd in 1649 in de Regering van zijne gehoortestad geroepen en bekleedde even als zijne voorzaten aanzienlijke amb­ten ; zoo werd hij in 1648 Baljuw en Dijkgraaf van den Lamle van Strijen, in 1652 Raad en Rentmeester-Generaal van Zuid-Hol­land , en in 1660 Dijkgraaf van Wieldreelit. Ook werd hij in 1650 in het Edel Mogend Collegit der Admiraliteit van Zeeland en meer­malen ter dagvaart op de vergadering der Staten van Zuid-Holland afgezonden. Almede is hij Lid geweest der vergadering van hunne Hoog Mogenden ; in 1651 werd hij als Ambassadeur eKtraordinair naar Engeland gezonden, en in 1672, in die zelfde waardigheid aan het Ilof van Spanje benoemd zijnde, overleed hij den 3Isten Mei van dat jaar, aan boord van een schip, op de reede van Texel, dat zeil­ree lag om hem naar Spanje over te voeren. De B e v e r e n wordt geprezen als een man van uitstekende bekwaamheden en een ijverig bevorderaar der belangen zijner ge­ boortestad. Ook tokkelde hij sorowijlen de Nederduitsche Tier , doch zijne gediehten, van welke eenige in bet Swart tooneel-gor­ dyn opgeschoven voor de gebroederen de Witt, in het door L y d i u s verzamelde Belgium Gloriosurn en in de Herstelde Zegentrioinf van Karel de Tw e e de voorkomen , zijn slechts zeer middelmatig . Hij is gehuwd geweest , met Cornelia Schaap, hij wie hij zes kinderen heeft verwekt, van welke hem twee overleefden. Zie Balen, Beschr. van Dordr., bl. 968 en 969; van Leetiwen, .Bat. Illustr., hi. 869; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Schotel, Geschied- Letter- en Oudheidk. Uitsp., bl. 69 en 70; Aanh. op Witsen Geysbeek, Woordenb. der Dichters. BEVEREN (Jonkrc DE), een broeder van den voorgaande , gebo­ren den 29sten Julij 1626 , begaf zieb nog jeugdig in de Krijgs­dienst; woonde als Sergeant-Majoor, den slag bij Nijberg , op het eiland Funen , bij , en werd in 1663 Kolonel der Infanterie , in 1667 Kommandeur van Kampen , en in 1672 Gouverneur van Geertruidenberg en onderhoorige plaatsen en Kommandeur van Amsterdam. In deze laatste betrekking bij zoo weinig genoegen , dat men bij Prins Willem III orn eenen anderen Kommandeur aanhield. Ilij overleed den Eden September 1673, den roem nala­tende van een dapper Krijgsman te zijn geweest. Bij zijn echtge­noot Maria S w e e r t s de Weer t had hij twaalt' kinderen verwekt, onder welke Cornelis de Be v eren, geboren den 20sten Naart 1654 , en gesneuveld in het bete; van Grave den 17den October 1674 , als Luitenant van eene Kompagnie voetknechten , in dienst dezer landen. Zie Balen, Beschr. van Dordr. , bl. 971; van Leeuvven, Batavia Illustrata , bl. 869 ; Bosscha, te Land , D. II. H. 17 noot, Schotel, Geschied- Letter- en Oudlteidk. Uitsp., bi. 68 en 69; van Sypesteyn en de Bordes, de Verded. van Nederl., in 1672 en 1673 , D. II. bl. 27, 29, 100 en 125. BEVEREN (LARBERTus DE) , geboren in 1673 , waarschijnlijk te Tilburg , was een zoon van Willem de Bev e r en, Predikant te Tilburg die een natuurlijke zoon was van Willem de B e­veren Cornelisz. De moeder van Lambertus was eene dochter van den bekenden Geschiedschrijver L a m b e r t us van den Bos, naar wien de jongeling werd genoemd. L a m b e r t u s heeft zijnen akademischen loop te Groningen volbragt. Zijn eerste beroep was in 1695 te Noordhorn in genoemde provincie; in 1708 vertrok hij naar Meppel en in 1715 naar Hoorn , alwaar hij is overleden den 28sten Januarij 1742. Tweethalen is de Beveren gehuwd geweest , bij zijne eerste vrouw Catharina Ste gn e-r u s eene dochter van An t on ius Ste gn eras, Predikant te Groningen , heeft hij verwekt , behalve twee dochters , een zoon Antonius Wilhelmus de Beveren, geboren den 12den September 1700 te Noordhorn , achtervolgens Predikant te Schellink­bout , Oostzaan , Naarden en Middelburg, waar hij den 12den Fe­bruarij 1782 overleed. Hij heeft twee vrouwen gehad , W i 1 h e 1­mina Molenwerf en Jozina Christina van Citten, bij de laatste was hij vader van Willem Aa r no ut de Be ver en, die volgt. De tweede vrouw van Lambertus de Be veren, Sophia Theodora Feltman, eene dochter van den Advokaat F e I t-m a n te Groningen , heeft hem overleefd , en eenen zoon geschon­ken , die naar zijne moeder Theodor us Felt man de B e-v e r en is genoemd. Deze , die een geleerd man was en de acliting van een ieder wegdroeg, werd geboren te Noordliorn den 16den November 1706. Hij werd eerst Predikant te Schellinkhout , daarna te Schipluiden , voorts te Vlissingen en eindelijk te Utrecht, waar hij den 10den April 1767 overleed. Hij was in 1744 ge­huwd met Anna Elizabeth Adriani, eene dochter van A d r i a n i, Secretaris der Gedeputeerde Staten van Groningen , die hem twee dochters schonk. Lambertus de Be v e r e n heeft zich beroemd gemaakt door zijnc schriften , welke in zijne tijd zeer geprezen werden. De voornaamste zijn : Gelukzaligheid van een yolk wiens God de Heere is. Hoorn, 1725. in 8°. J. B u nj an, Christens reize naar de Eeuwigheid met aan­teekeningen van L. de Beveren. Gron. 1729. in 8°. Acht uytgesog,-te Leerredenen , over verscheyde stolen. 'Utrecht. 1750. 8°. Zie van A b k o u d e , Naamr. van Nederd. Boeken, St. 1. en V; van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; Vrolikhert, Vliss. Kerkhemel, bl. 257 en 258; Chalmot, Biogr. Woordenb., en gedrukte Geslachtlijst van de familie de B e-. veren, Gron. April 1839. BEVEREN (WILLEM HENDRIK DE) , waarschijnlijk van het zelfde geslacht als de voorgaande , was Kapitein in dienst van de Oost-Indische Compagnie en kreeg in 1706 , bevel over een der briga­des .bestemd om den beruchten S o e ra pa ti, die tegen de Com­pagnie in opstand was, te bestrijden. Door den Kommandant dezer expeditie , Gov e r t Knol, gezonden om den Balischen Kapitein B a banding te hulp te komen , waagde de B e v er en, door zijne teugellooze dapperheid daartoe aangespoord, zich , tegen de bekomen bevelen , te ver , en werd door den gezegden S o e r a pa ti op de vlugt gedreven. Hierover bij denHoogen Raad aangeklaagd werd hij , na eene mannelijke verdediging, eerst in 1708 vrijgesproken. In­middels had hij ook de schande der nederlaag , volkomen uitgewischt door zijn manmoedig gedrag bij het bestormen van Bangil den 16 October 1706 , als wanneer hij, ofschoon men geen stormladder in het Leger had , het eerst den hoogen wal beklom , waarop hij door eenen Bali& met eene lange piek werd van boven neder ge­stooten , doch daar de vijand hem juist op den kwast van zijne sjerp geraakt had , was hij ongekwest gebleven en geraakte ten tweeden male op den wal , waar hij met groote onverschrokkenheid zijn vaandel plantte en spoedig zoo grooten bijstand kreeg, dat hij volkomen meester van dien post bleef, en de onzen in de gelegen­ heid kwamen om Bangil stormender hand in te nemen. Kort na zijne vrijspraak werd hij als Kapitein naar Ceilon ge­ zonden waar hij eenige jaren verbleef, maar ten laatste van eenen togt naar den Keizer van Candi teruggekomen weder onaangenaam­ heden moet gehad hebben. Waar of wanneer hij overleden is yin­ den wij niet vermeld. Zie Valentijn, Oud- en Nieuiv Oost Indie, D. IV. a bl. 102, 178— 200; van Kampen, de Nederl. huiten Europa, D. II. bl. 322; T e e n s t r a Beschr. van de Nederl. Overz. Bezitt. bl. 263. BEVEREN (Muni ARNOUD DE), een zoon van A n t on ius Wi I­helmus de Beveren en van Jozina Christina van Cit­t ers, geboren te Middelburg den 4 December 1749 was Doctor in de Regten , Secretaris van Middelburg, daarna van de Staten van Zeeland ; en in het jaar 1783 Pensionaris van Zeeland en Afge­vaardigde ter Staten Generaal , toen hij nevens anderen werd aan­gesteld om onderzoek te doen , nopens den mislukten togt naar Brest. Eveneens kwam hij in 1786 in aanmerking om benoemd te worden als een der Bemiddelaars in de zaken van Utrecht. Bij de omwenteling van 1787 buiten bewind geraakt , had naauwe­lijks die van 1795 Naar beslag gekregen of de B e v e r e n werd den 5den April 1796 tot lid der Nationale Vergadering gekozen tot welke tijd hij het Raadpensionarisschap te Middelburg, als Secretaris had waargenomen. In het zelfde jaar werd hij benoemd tot Lid der Commissie tot opneming van de vierjarige rekening der Oost-Indische Nlaatschappij. Bij de omwenteling van 22 Januarij 1798, werd d e B e v e r e n eerst huisarrest aangezegd , doch vervolgens werd hij naar Hondsholredijk overgebragt en aldaar naauw bewaakt. Ilieruit na de omwenteling van 12 Junij deszelfden jaars ontslagen , ontving hij weldra de eervolle onderscheiding van tot een der vijf Regtsgeleer­den te behooren , die benoemd werden om een Lijfstraffetijk Wet-bock op te stellen. Voorts werd hij in 1801 tot Lid van het Staats­bewind gekozen , en in de Commissie van Marine geplaatst. Later was hij nog Raadsheer in het Hooge Geregtshof van Fi­nantien en Zeezaken , en overleed te 's Gravenhage den 2den Junij 1820 , bij zijne echtgenoote Sara Maria Pons, dochter van P i e-t er Pons, Schepen en Raad van Zierikzee behalve drie dochters eenen zoon nalatende , genaamd Anton iu s Wilhelmus de B e-v e r en, geboren in 1775 , die Doctor in de Regten en Griffier bij de Algemeene Rekenkamer te 's Gravenhage is en bij A. Elize van Cuylenb u r g h, met wien hij in 1802 is gehuwd , vier zoons en 8 dochters verwekt heeft. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar, D. VI. bl. 176, D. XII. M. 461, D. XVIII. bl. 271, D. XXXVI. bl. 254, 261, 268, 269, D. XXX1X. bl. 115, 177, D. XL. bl. 231, D. XL1V. bl. 120 132, 207, XLVI. bl. 19; Paspoort, de Beschr. van Zeel. vervolgd bl. 115; gedrukte Geslachtl. van de Tamil. de Beveren. BEVEREN (CHARLES VAR), werd den Eden April 1809 te Me­chelen geboren. Zijn vader Joseph van B e ver en die hem tot den handel bestemde , zag zich at spoedig genoodzaakt aan zijnen onweerstaanbaren lust voor de beeldende kunsten toe te geven. Als leerling op de akademie zijner geboortestad , onderscheidde de jonge van Bev ere n zich terstond door zijn bijzonder gevoel voor de harmonie der kleuren , en eene naauwgezetheid in al hetgeen hij ten uitvoer bragt. Een onvermoeide ijver had in 1826 zijn talent zoo .zeer ontwikkeld , dat hij op den concours die dat jaar te Ant­werpen plaats had, niet alleen de meeste laauweren inoogste , mar zich ook den bijzonderen gunst verwierf van den nooit volprezen Baron de P r e t, voor wien hij zich naar Holland begaf om eene copij naar de avondschool van Douw te vervaardigen. Van B e­ veren in vele opzigten met het Hollandsch karakter overeenstem­mende , vestigde zich te Amsterdam, en hield zich onledig met het copieren van eenige meesterstukken in het Museum aldaar. Deze copijen, waarin hij zich niet alleen met den geest zijner beroetnde voorgangers, maar zelfs met hunne schilderwijze vereenzelvigde , be­rusten thans voor het meerendeel in de verzameling- van den Ileer Fodor. Door eene ziekte die dreigde hem ten grave te zullen sle­pen , genoodzaakt Holland voor eenigen tijd vaarwel te zeggen, be­gaf hij zich in 1832 naar Italie , en maakte zich zijn verhlijr al­daar ten nutte door het bestuderen der vermaarde kunstwerken uit de zestiende en zeventiende eeuw. In 1834 andermaal Italie en vervolgens Parijs bezocht hebbende , keerde hij , doordrongen van de schoonheden der Italiaansche en Fransche scholen naar ons va­derland terug en gal door eene reeks van meesterstukken die hij kort daarna vervaardigde , de duidelijkste blijken , hoezeer zijn smaak zich gevormd , en zijn geheel aestetisch bestaan zich ontwikkeld had. Na 1840 openbaarde zich in hem eene verandering, zoowel in de keuze zijner onderwerpen als in zijne penseelbehandeling; van het genre klom hij op tot het historische terrein , en zijne uitvoerige schilderwijze maakte plaats voor het breedere en stoutere penseel , waarmede hij zijne Judith en Hagar ten uitvoer bragt. Na vele wederwaardigheden van verschillenden aard ondervon­den te hebben, trad hij in 1849 in het huwelijk met Mej. S la g-h e k, en vestigde zich in zijne geboortestad. Zijn laatste voornaamste hiStoriestuk de dood van den H. Antonius, thans in de R. K. Moses en Aarons kerk berustende , dagteekent van dien tijd. Ook om­streeks dien tijd werd hij benoewd tot corresponderend lid van de 4de klasse van het Koninklijk Nederlandsch lnstituut. Eene nieuwe roemrijke toekomst scheen zich voor van Be veren te zullen ope• nen , Coen op eens eene kwaadaardige maagkanker hem aantastte. Terwijl deze ziekte de versch•ikkelijkste verwoestingen in hem teweeg bragt , was zijn géest steeds werkzaam , ja scheen nog in veerkracht gewonnen te hebben. Met zenuwachtige aandrift schilderde hij te Rotterdam nog eenige portretten , die eens ieders bewondering weg­droegen. Doch weldra ontviel het penseel zijne hand , hij stierf een voorbeeld van geduld en gelatenheid den 16den September 1850 te Amsterdam. Van Bever en is de grootste kolorist dien Nederland in de laat­ste eeuw heeft bezeten. Niettegenstaande hij de voortbrengselen zij­ner beroemde voorgangers naar waarde wist te schatten , was de natuur zijn geliefkoosd model. Zijne gehechtheid aan deze , haalde hem niet zelden het verwijt op den hals dat hij aan haar ver­slaafd , zich niet van hare gebreken wist los te scheuren; doch men zie slechts zijne biddende Non, zijne Harpspeelster, zijnen Norma, stukken die zoowel door edelheid van uitdrukking en fijnheid van gevoel , als door schoonheid van kleur en teekening uitmunten , om zich te overtuigen dat van Beveren zich niet te vreden stelde met het enkele nabootsen der gebrekkige natuur , mar de kunst ook in hare roeping wist te omhelzen. Een afgetrokken leven leidende, schijnbaar weinig gezellig van ihborst , was van Bev ere n door weinigen persoonlijk gekend en onbemind. Vijand van al wat oppervlakkig is werd hij door wei­nigen begrepen; en nogtans kon hij de jaloerschheid van eenige zij­ner kunstbroeders , die er belang bij hadden zijn talent te vergui­zen , niet ontgaan. Zijne zachtaardigheid die wel eens naar gebrek aan energie overhelde verhinderde hem zich boven allerlei tegen­kantingen te verheffen , en deden eene zwaarmoedigheid in hem ontstaan , die veelal in zijne werken doorstraalt. Van Beveren heeft het lot van zoovele beroemde mannen moeten deelen: zich bij zijn leven miskend te zien , doch zijne verdiensten zullen door het nageslacht gewaardeerd worden. Zijne beeldtenis komt voor bij Immerzeel, Levens en werken der kunstsch. Zie voorts dat werk, welke berigten wij uit partikuliere mededeelin­gen hebben aangevuld. BEVERLAND (HADRIAns), geboren te Niddelburg in het jaae 1653 of 1654 , studeerde in de regten , en werd Doctor in die wetenschap , en Advokaat, nadat hij eenigen tijd aan de Hoogeschool te Oxford zich verder had geoefend , had een groot vernuft en veel geest, daarbij was hij zeer geleerd doch van deze gaven maakte hij een zeer slecht gebrnik , door het opstelllen van zedelooze en ontuchtige boeken. Zijne geliefdste schrijvers waren 0 v i d i u s, Catullus, Petro ni u s en weer anderen van dien stempel , die hij zoo vast in zijn geheugen had geprent, dat hij er, wanneer zulks te pas kwam , geheele bladzijden van kon opzeggen. Omtrent 27 jaren bereikt hebbende gaf hij eene Verhandeling in het licht , welke zijne dartele en ijdele geaardheid vrij duidelijk kenschetste , zij voerde den titel : Badriani Beverlandi , Justinianaei de Stolatae Virginitatis jure , Lucubratio Academica, Lugd. Bat. 1680. 8°. want ofschoon hij wel dit tweeregelig vers op den titel geplaatst had : Nuda recede Venus: non est taus iste libellus Tu mihi , tu, Pallas caesariana , Veni. dat is: Ga , naakte Venus, ga ; dit boekje is niet geschreven Voor U. — W i l , Pallas, wil U ras tot mij begeven. vond men er mini zooveel in van de dartele Venus als van de statige Pallas. Doch meer gerucht maakte het volgende werk van hem, dat hij reeds in 1678 uitgaf, onder den titel : Peccatum originale ;sae i,;ovp sic nuncupatuns Philolo­gice , geoilAyttauxik elucubratum a Themidis alumno. Vera redit facies , dissimulata fie•it Eleutheropoli , extra plateau obscurant, sine privilegio Auctoris , absque ubi et quando , in 12°, terwijl aan het slot van het werkje staat : In Ilorto liespe­ridum , typis Adatni Evae Terraefilii 1678. Er bestaat daarvan een tweede druk , met den naam van den schrij ver aan het hoofd : II a dr i a ni B e v er 1 an d J. U. Licentiati de Peccato ori­ginali xazi sic nuncupato Dissertatio etc. Typographia 1679 in 8°. Bev erland leidde in dat werkje wel eene groote belezenheii aan den dag , maar hij verwrong tevens op eene ergerlijke wijze eenige plaatsen uit de H. Schrift , om te betogen , dat de zonde van Adam enkel heeft bestaan in de vleeschelijke gemeenschap, die hij met E v a been gehouden , en dat de oorspronkelijke zonde niets anders is, dan de natuurlijke geneigdheid van de eene kunne tot de andere; eene geneigdheid die zich reeds van de teederste jeugd of aan doet gevoelen. De uitgave van dit werkje veroorzaakte aan B e v er land verregaande onaangenaamheden. Als Academie-burger,, werd hij daarover voor de vierschaar van de Hoogeschool aangesproken , in der Studenten gevangenis gezet , en gevonnisd tot herroeping , met bijgevoegde belofte onder eede , van nimmer iets dergelijks weer te zullen schrijvcn , eene boete van 100 zilveren dukatons te betalen , zijn naam uit de rol der Studenten geschrapt , en voorts buiten de Universiteit , benevens Holland en Zeeland gebannen. Hierop begaf hij zich naar Utrecht, alwaar hij eenige tijd woonde , en met zij­ne bedorvene en zedebedervende kundigheden van ontucht , in ge­zelschap van losbandige jongelingen , in kroegen en kitten , een al­lerlaagste rol speelde , zoodat de regering van Utrecht deze ergernis nit hunne stad willende weren , hem die onder bedreiging van straf ontzeiden. Inmiddels had hij gedurende zijn verblijf aldaar een boek geschreven , genaamd : Vox clantantis in deserto , waarin hij de Regering en lloov leeraren van Leyden met de zwartste kleuren teekent en vinnig bekelt ; hierop vertrok hij naar Engeland , waar Izaak Vossius hem een jaarlijksch inkomen uit de kerkelijke goederen wist te be­zorgen. Ofschoon nu zijne middelen van bestaan niet ruim waren , besteedde hij echter een groot gedeelte daarvan aan zeldzame, doch meerendeels ontuchtige boeken , schilderijen en prenten ; ook viel zijne liefhebberij op dat gedeelte der Natuurlijke Historie , welke de naam van conchyliologie draagt, en hij heeft een vrij aanzienlijke verzameling van schulpen en horens , waaronder zeldzame gevonden werden , bijeengebragt. Het schijnt dat hij vervolgens berouw kreeg van zijn ongeregeld leven en over de verderfelijke boeken , welke hij had in het Licht gegeven ; hij betuigde er ten minste zijn leedwe­zen over, in eene latijnsche verhandeling, die hij in 1698 uitgaf, onder den titel van : De Fornicatione cavenda admonitio , sive adhortatio ad pu­dicitiam et castitatenz etc. Hierin veroordeelt hij de onbezonnene en onvoorzigtige afwijkingen van eene onberadene jongelingschap, en verfoeit den losbandigen stip en de sehandeliike qevoelens die hij in zijne schriften heeft uitgedrukt ; dankt God het bedeksel zijner oogen te hebben weggenomtn , dat hem in eene ellendige verblinding hield , en hem te wederhouden , nieuwe voorwendselen te zoeken om in de loopbaan zijner misdaden voort te wandelen. Die zelfde God, be­tuigt hij , had hem ingeboezemd , om alles te verbranden , wat hij over dit onderwerp geschreven heeft , en aan den Rector van Ley-dens Hoogeschool zijn boek de Prostibulis veterum te zenden. Voorts stneekt hij alle die genen , welke nog eenig geschrift van hem in handen hebben, evenveel hoe zij er zijn aangekomen , hem terug te zenden , ten einde die in het vuur te werpen. En hij wenscht ten slotte , dat dien genen , welke verzuimen zulks to doen , alle de rampen mogen overkomen , welke doorgaans het lot van verra­ ders en trouweloozen zijn. Bet boekje door hem .geschreven , de Prostibulis veterum , is gedeeltelijk gedrukt in de aanteekeningen van I z a ak Vossius over Catullu s. Naderhand is het in zijn geheel in Engeland ge­drukt en uitgegeven. Ook wordt aan hem toegeschreven een werk in het Nederduitsch , getiteld : Eerste Pleidoy van Mr. A. B. Rechtsgeleerde , in cas. van Falsiteit , 1677. 8°. Na den dood van Vossius, verviel Bev erland in de uiterste armoede , omdat hij zich de verachting van alle eerlijke lieden had op den hats gehaald , door zijn ongeregeld gedrag en ligtmisserijen , en den haat van de gansche wereld , door de kwaadaardige schimp­schriften die hij onophoudelijk tegen onderscheidene personen maakte. Behalve dit ongeval , werd hij zinneloos , en zwierf in 1712 in En­geland om , zich verbeeldende dat 200 menschen , zich hadden ver­bonden om hem van leant te maken. Denkelijk is hij kort daarna gestorven; want men heeft sedert dat jaar niet van hem hooren spreken. Behalve de bovengenoemde werden werden hem nog toegeschre­ven de volgende hekelschriften op drie Engelsche Bisschoppen : A discoury of the three Impostors , Turd-sellers , Slanderers and Piss-sellers , by Seign. Perin del Vago, 8°. Perini del Vago, Equitis de illaltha , Epistolium ad Ba­tavum in Britannia hospitem de tribus Impostoribus Ttnroyeci­.fot; iixoTavran opaelkaxain-cog, 8°. A Hue and Cry after the Bulls of Bathan. P. D. V's Epis- Iola ad H. Beverland , 8°. Althoug innocency etc., London 1709. 8°. Zijne beeldtenis is meermalen geschilderd door Izaak P al i n g en daaruit in eene fraaije zwarte kunstprent gebragt door W. S h e r- w i n: Nog eene andere afbeelding bestaat er van hem nit eene schil­ derij van J. de Vois, gesneden door J. van Munnickhuysen, waarin bid vertoond wordt, oud 26 jaren. Eene derde afbeelding, zijnde ook eene zwarte kunstplaat, met veel bijwerk gaf J. Smith in folio uit. De Nederduitsche Dichter David van Hoogstraten rnaakte op Beverland het volgende zeer gepast bijschrift. Hoe ryk waert gy verzien van hemelglans en stralen Die als een meidaeu op U neder quamen dalen ; Zoo gy niet , spelende met uw geleerd verstand , Had met den voet geschopt de gaven van Gods hand. -Wat is geleertheid , van Godvruchtigheid versteken ? Een kostelijk vertrek om slangen op to queken. Beverland had tot zinspreuk : Generoso sanguine parta (ge­sproten uit edel bloed). Zie Hollandsche Mercurius, D. XXX. bl. 278 en 2'79; Ha I ma , Tooneel der Vereen. Nederl. ; de la Rue, Gelett. Zeel. bl. 10-18 en 567; Naleez. op Wagenaar Vaderl. Hist. D. II. bl. 251 en 252; S a xe, Onomast. Liter. Pars V. pag. 256 et 257; K ok, Vaderl. Woor­denb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. 1Vation.; Biogr. Univ.; Algem. Konst- en Letterbode, 1845. D. I. bl. 51. BEVERNINGK (MELculoa vAN) , zoon van Jan van B eve r­ningk, een Pruissisch Edelman , die in 1575 met den Graaf v a n 11 o h en loo in Holland kwam , was Kapitein bij de Infanterie van den Staat , en daarna Luitenant-Generaal der Artillerie werd , en met eene dochter van Di r c k Lonck, Burgemeester van Gouda huwde. Melchior van Beverningk was mede Kapitein bij het voetvolk in dienst der Staten-Generaal onder Frederik H endri k. Deze vertrouwde hem het bevel over bet slot Argenteau dat de Herto, van B o u i llon veroverd had , en schreef hem onderschei­ u dene brieven uit zijne legerplaks voor Maastricht , in 1632. Later ontmoeten wij hem als bevelhebber van Dalen , of over de vestingen welke Ora nj e aan de Spaansche heerschappij ontweldigde. Zijne huisvrouw Si bi 1 la , dochter van Leonard S t a nd ert , Kapitein bij de Infanterie en Gouverneur van Knodsenburg , en van Ca t h a- r i n a Honssart schonk hem den hier volgenden Hieronymus van Beverningk. Dr. Schote 1 deelt in zijn Jets over Hieronymus van Beverningh en Bruno van der Dussen (bl. 2 en 3) eenen merkwaardigen brief van Melchior aan zijnen zoon mede. Zie belialve dat werk van HoOgstraten en Brouêrius van Ni­dek, Groot .Algem. Hist. Woordenb., B. bI. 238; Luiseius, Algem. Hist. Woordenb., D. IL bl. 335; Kok, Vaderl. Woordenb., 0. IV. bl. 531; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. III. bl. 49; Sypesteyn en de Bordes, de Verded. van Nederl. in 1672 en 1673, D. bI. 13-17, 59, en 124. BEVERNINGK (HIERONYMUS vAN) , zoon van den voorgaande , geboren to Gouda, den 25 April 1614, heeft, na 1645 toen hij Raad in de Vroedschap werd , onderscheidene ambten in zijne ge­boortestad waargenomen. In de onlusten met Willem 11 Prins van Ora nj e behoorde hij onder de ijverigste voorstanders der vol­strekte oppermagt van zijn gewest. In het jaar 1646 naar de Vergade­ring der Staten van Holland gezonden , gaf hij aldaar zulke treffende blijken van zijne bekwaarnheid , dat het niet lang duurde, of men maak­te gebruik van hem , in het waarnemen van de belangrijkste zaken. In 1650 , zonden hem de Staten van Holland benevens den Heer v a n Brederode en Cornelis de Beveren, naar Utrecht, om dat ge­west uit te noodigen , tot het zenden van Gedeputeerden op de aanstaan­de groote Vergadering die in 's Gravenhage moest gehouden worden ; in *het volgende jaar woonde hij als lid die vergadering bij , en had geen geeing deel in de schikkingen , die aldaar beraamd en vastgesteld werden. Destijds was Bevern in gk door zijne bekwaamheid reeds zoo vermaard , dat van B e u n i n g e n hem onder de zulke rekende , die de Staat meest noodig had , en dat hij de achting en genegen­heid van alle eerlijke lieden en goede Vaderlanders verdiende. In 1653 had hij zitting in de Vergadering van hun Hoog Mogenden , werd, dat zelfde jaar nog benevens Willem Nieuwpoort, Pa u- u s van der Perre en Allard Pieter Jongestal, als bui­tengewone Gezant naar Cromwel en de Republiek van Enge­land gezonden , doch Beverningk vertrok eer dan de anderen, en was reeds op het einde van Junij te Londen , waar hij terstond gehoor kreeg in den Raad van Staten, die maar • uit dertien leden bestond , en onlangs door C r o m w el was opgerigt. Deze onder-­handeling met den doortrapten Protector was een meesterstuk van Staatkundige schranderheid. De Staat was in eenen ongelukkigen oorlog gewikkeld. Pe Engelschen eischten zware schadevergoeding voor den , door hen beweerden aanval van Tromp op hunne vloot en de daaruit gevolgde vijandelijkheden, of eene ineensmel­ting van Nederland met Engeland tot eenen Staat. Bev ern in gk , de ziel der onderhandeling, wist deze eischen terzijde te schuiven , en over het algemeen eenen vrede te bedingen , welke den 15 April gesloten werd en in de gegeven omstandigheden niet onvoordeelig noch oneerlijk kon genoemd worden; doch doordien C ro m w el die niet begeerde te bestendigen , voor en al eer hem de acte van uit­sluiting des Prinsen van 0 r a nj e, van het Kapitein-Generaal- en Stadhouderschap in Holland , ware ter hand gesteld, liep het tot om­trent den 12den Junij aan, alvorens de gesloten vrede met Engeland haar voile beslag kreeg, ofschoon zij reeds den 27 11.Tei in Holland was afgekondigd , en met eenen plegtigen dankdag en eenige vreug­deteekenen gevierd. Door dezen vrede haalde Beier ni n gk zich de haat van eenige provincien op den hals, doordien velen hem verdachten van de akte van uitsluiting aan Cromwel te hebben in den mond gelegd. Zelfs wilde Friesland hem ter strafe roepen. Om zich echter van dien Hamm te zuiveren legde hij , niet lang na zijne terugkomst nit Engeland, in de vergadering der Staten van Holland, eene beeedig­de af, » dat noch hij , noch iemand anders met zijn we-a ten , op eenigerhande wijze , Cromwel in den mond gegeven » had , dat hij de uitsluiting van den Prinse van Ora nje , als eene » voorwaarde van den vrede begeren moest, gelijk sommigen hier te lan­» de schenen te geloven , en de Afgevaardigden van Friesland zelven » ter Generaliteit te verstaan gegeven hadden." De Ambassadeur hield zulk eene verklaring dienstig, om zich te doen stellen in het bezit van het ambt van Thesaurier-Generaal , waartoe hij reeds benoemd was , en waarin de Staten van Holland hem met allen ernst zoch­ten te doen bevestigen. Doch het liep nog tot in 1657 eer zij hierin hun oogmerk bereiken konden. Beverningk heeft dit arnbt be­kleed , tot in 1665 , toen hij op zij n aanhoudend verzoek , daarvan ontslagen werd. Hij had dien post , zoozeer tot genoegen van zijne Neesters waargenomen , dat hij door den Raad van State , met eene geemalieerde gouden beker werd beschonken. Hij herwon ook allengskens de gunst der gewesten , welke hij door het sluiten van den vrede op zulk eene moeijelijke voorwaarde verloren had. In 1657 stelde Bev erningh , met anderen , alle zijne pogin­gen in het werk , om tegen te gaan , dat de Friesche Stadhouder Graaf Willem van Nassau, tot Veldmaarschalk werd gekozen , en zulks gelukte hun. Benevens andere gezanten , wist hij de geschillen te doen ophou­den die er in 1659 in de provincie Groningen ontstaan waren. Tweemalen werd hij naar Kleef gezonden ; de eerste reis stoat hij den 16 Februarij 1666, eene naauwe verbindtenis met den Keurvorst van Brandenburg , en den 19 April van het zelfde jaar , trof hij den vrede met den Bisschop van Munster. In 1667 was hij een der Gezanten op de vredehandeling te Breda. In Frankrijk had men weinig genoegen in de personen die tot Gevolmagtigden we-gens dezen Staat daartoe benoemd waren , van welke de drie voor­naamsten, Beverningk, de Huybert en Jongestal bij hen gehouden werden , voor groote vrienden des Prinsen van Oranje, sehrijvende den Koning zelve aan d'E s trades, » dat B eve rn ingk » een dienaar was van den Keurvorst van Brandenburg , en zeer » verknocht aan de belangen van het huis van Oranje." Hij stem-de destijds nogthans geheel en al in de gevoelens van Jo han de Witt doch niemand der mede-Afgevaardigden trok met hem den zelfden lijn ; hij draaide echter alles naar zijnen zin en na vele te­genstribbelingen werd hier eindelijk de vrede gesloten op den 31 kjunij. In het zelfde jaar,, werd hij als buitengewoon Gezant naar Aken gezonden , tot het sluiten van den vrede tusschen Frankrijk en Spanje , welk verbond geteekend werd den 2den Mei. De Staten van Holland waren zoodanig voldaan , over de diensten door B e-v e r n i n g h bewezen , dat zij hem een fraai zilveren tafelservies ten geschenke gaven. In 1671 ging hij als buitengewoon Ambassadeur naar Spanje , om diens Koning, over te halen , nopens de geschillen die hij met Frankrijk had in onderhandeling te treden , het welk hem ook ge­lukte. Even zoo getrouw en iiverig als Beverningk de Stadhou­derlooze regering gediend had , evenzeer heantwoordde hij aan het 4vertrouwen der Staats-Stadhouderlijke regering van Willem III; wetende, dat een goed burger zijn Vaderland onder allerlei Staats­vormen dienen moet , mits die niet regtstreeks tegen de belangen van dat Vaderland aandruischen. In 1672 vergezelde hij den Prins van Oranje naar het Leger als Gedeputeerde te velde; bij zijne terugkomst van dezen togt, was hij ernstig bedacht om rust te nemen, en het overige zijner dagen ambteloos door te brengen. Dan zijne talenten waren te uitstekend om die te kunnen ontberen , en hem de rust te laten genieten , die hij zich had voorgesteld. De verdubbelde aanzoeken van de Staten en die des Prinsen van Or anj e , haalden hem over , om in 1673 zich tot eene der belangrijkste onderhandelingen welke nog had plaats gevonden , te laten gebruiken , namelijk die te Keulen , al­waar hij in het karakter van buitengewoon Ambassadeur verscheen. De opligting van den Prins van Fur s t e n b e r g bekwam de volko­mene uitwerking , die men van zulk eenen vermetelen stap was wach­tende , te weten de afbreking der onderhandelingen ten aanzien van Frankrijk. Zij hielden echter haren loop met de Gedllieerden , van die kroon , en zelfs met een gewenschten uitslag, want het gelukte aan Bev erningk, om door zijne bekwaamheid , na het vertrek der Fransche Gezanten, den Bisschop van Munster en den Keur­vorst van Keulen , de belangen der Staten te doen omhelzen ; en den 22 April 1674 , den vrede met hen te sluiten, die den I lden Mei daaraan volgende geteekend werd. Het jaar te voren was Bevernin gk tot Curator der Leidsche Hoogeschool aangesteld. Toen hij nu dacht de rust te zullen gaan genieten, waarnaar hij reeds lang gereikhalsd had, drong men op nieuw zoo sterk en aa­ ahoudend bij hem aan, om den Staat te Nij­megen te vertegenwoordigen , tot het bewerken der algemeene vrede, dat hij na zulks onderderscheidene malen te hebben van de hand gewezen , eindelijk moest besluiten die belangrijke en werkzame taak op zich te nemen. Onnoemelijk waren de hinderpalen die hij in dit gezantschap had te boven te streven, ook zou een min­der wel bedrevene ervarenheid dan de zijne, er onder bezweken zijn , en nimmer het bedoelde wit getroffen hebben want uitge­zonderd de Fransche gezanten , waren genoegzaam alle de anderen, ijveriger werkzaam om de vredesonderhandelingen te vertragen, dan tot een gewenscht besluit te brengen. Net dit al scheen het, dat sedert het nemen van Gent, de vrede ten minste een noodzakelijk kwaad voor de Republiek was geworden , en een ieder begreep zoowel de noodlottige gevolgen die het nemen van deze plaats noodwendig ten gevolge kon hebben , dat zij vurig naar bet einde van den Oorlog verlangde. Hierom zocht men eenen afzonderlijken vrede met Frankrijk te sluiten , en Be verningk kreeg te dien einde bevel , om den Koning van Frankrijk in zijn kamp van Wet­teringen to gaan begroeten , alwaar hij den 30sten Mei 1673 kwam, en door de vriendelijke wijze op welke hij ontvangen werd, geen twijfel overlict or men zou den vrede treffen , oak hedroog men 32 zich niet in de verwachting, want hij werd den 10den Augus­tus 1678 geteekend tusschen Frankrijk en de Vereenigde Neder­landen , waarna B e v e rn i n g k met een gewenschten uitslag , als middelaar handelde, om den 1 lden September ook den vrede tusschen Frankrijk en Spanje te doen sluiten. Insgelijks bewerkte hij een traktaat van vrede en koophandel tusschen Zweden en hun Hoog Nog. 't welk op den 12den October 1679 werd geteekend. Het was, na zoovele roem- en belangrijke onderhandelingen tot ge­lukkige uitkomsten bestuurd te hebben, dat Beverningk ten laatste het genot van de stille levenswijze erlangde, waarna hij sedert langen tijd zoo vurig gehaakt had; hij nam te then einde zijn verblijf op het Buis Oad-Teilingen , anders Lokhorst genaamd , dat hem in eigendom toebehoorde, en een klein uar gaans van Lei-den lag. Hier sleet hij zijne tijd grootendeels met het kweeken van allerlei soort van plantgewassen , die hij nit de vier wereld­deelen wist te verzameleu. Als kruidkundige bezat hij dan ook groote verdiensten , Linnaeus in zijne Species plantarum van zekere soort van kapucijners Tropaeolum majus) sprekende , zegt dat B e v e rn i n g k die het eerst in Europa heeft ingevoerd , en zijne bekwaamheid in dit vak werd zoo algemeen erkend , dat zijne Medecuratoren der Leidsche Hoogeschool hem in 1681 nitnoodig­den , om het oppertoezigt over den Akademischen kruidhof te hou• den. Ook was het door zijne weldadige aanmoediging dat P a u­lna H e r m a n eene reis naar Oost-Indie ondernam , van waar hij eene groote verzameling zeldzame planten herwaarts bragt. Zijne lief hebberij voor de kruidkunde belette echter niet dat hij ook eenige uren van den dag aan letteroefeningen wist toe te wijdden ; en met eene ongemeene zorg en ijver zijn post als Curator der Hoogeschool waar te nemen , welke hij door de yernieuwing en uitbreiding van het Ziekenhuis of Nosoco;nium aan zich verpligtte. Op zekeren morgen bezig zijnde met het doorsnuffelen der hand-­achriften van de beroemde Bibliotheek door I z a a k V o s s i u s na• gelaten , die kort geleden , ook door zijne krachtdadige rnedewer­king , voor Hollands Hoogeschool aangekocht was ; gevoelde hij eene rifling door zijn geheele. ligchaam ; hierop staple hij in zijn koets; reed naar huis , en werd door eene koorts bevangen , die van dag tot dag toenam , en hem den 30sten October 1690, ruim 76 jaar bereikt hebbende , in het graf rukte. Hij werd begraven in de St. Janskerk te Gouda , waar naderhand te zijner eere een gedenk­teeken is opgerigt. Bij zijne huisvrouw Johanna le G- illon, geboren te Amsterdam den , Mien Nei 1635, overleden den 17den September 1707, heeft hij geene kinderen verwekt. Dat B e v ern in g h een uitmuntend en bedreven Staatsman is ge­weest , zal niemand ontkennen en hierin stemmen dan ook zoowel de buitenlandsche als Nederlandsche schrijvers overeen. Hij was schran­der,, arbeidzaam , vaardig, en vlug van oordeel , en liet simmer het behartigen van een zaak , daar hij mede gemoeid was varen, welke hinderpalen hij daarbij ook aantrof; ook is hij altijd wel geslaagd in de handelingen die hem werden toevertrouwd. Hij was ook een van bet viertal Nederlandsche Staatsmannen, die de Fransche Gezant d' Es trades voor onomkoopbaar hield; hiervan gaf hij dan ook een sprekend bewijs , toen hij de kostbare afbeeldsels weigerde , die Lodewijk XIV hem , even voor den Nijmeegschen vrede, wilde vereeren. Zijne afheelding komt voor bij W a gen a a r D. XVI. bl. 130. 'Lijn spreuk was : Ne te quaesiveris extra (zoek u zelven niet buiten u). Zie Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, D. III. bl. 782 en volg., D. IV. bl. 294, D. V. bl. 7-18; Temple, Historische Ge­elenks., bl, 541 en 542 ; Hist. Verhaal van de Heeren C. en J. de Witt, W. 27, 29, 32 en 66; Sylvius, Historien onzes Ws, D. I. hi. 122 en volg.; Samson, Hist. de Guilt. III. , Tom. I. pag. 294­299; Tom. HI. pag. 58 et 212; Walvis, Beschrijv. van der Goode, D. I. bl. 314-316; van Loon, Nederl. Historip., D. II. bl. 382 en 541, 1). llt, bl. 245; van Hoogstraten en Brondrius van Nidek, Groot Algem. .Hist. Woordenh.: Luiscius, Algem. Hist. Woordenb.; Wagenaar, Vaderl. Hist. , D. XII. bl. 130, 257-264, 279, 280, 313-316, 341, 369, 420, D. XIII. bl. 164, 182, 245­249, 423, 424 en 468, D. XIV. bl. 108, 109, 244, 369, 416,417 en 460, D. XVI. LI. 130; Bijvoegs. en Aanm. op Wagenaar, D. XII. 131. 93-94 en 184, D. XIV. bl. 15, 37-42, D. XVI. hi. 53; Levensbes. van Nederl. Mannen en Vrouwen; D. IV. bl. 199-220; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Schel­tenia, Staatk. Nederl., D. I. bl. 94-96, D. II. hi. 563 en 564; (Griffioen van Waerder) Mijne Herinn. van Gouda, bl. 80 en 81, en Nalez. Mijner .Herinn.; b1.20-24;van Kampen, Geschied. der Nederl., D. II. hi. 23, 24 en 61; de zelfde Vaderl. Karakterk., D. II. bl. 228-234 en 239-242; Collot d'Escury, Hollands Roem, D. H. A. IA. 341 en 342; Biogr. Nation.; Siegenbeek, Geschied. der Leids. Boogeschool, D. I. bl. 234, D. II. bl. 111, T. en B. bl. 16 en 17; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. IX. M. 69, 72, 92, 95 en 175, D. X. 1)1. 66, 74; 262, D. XI. hi. 277; Biogr. Univ.; Dr. Schotel, lets over Hieronymus v Be-. veringk en Bruno van der Dussen, 'sliosch 1847; Sype­stein en de Bordes, de Verded. van Nederl., in 1672 en 1673, D. I. U. 12, 24, 27, D. II. M. 13-17, 59 en 121. BEVEROVICIUS (JoBANNEs). Zie BEVERWIJK (JOHANNES via). BEVERVOORDE (ENGELBERT VAN). Zie ENGELBERT VAN BEVER. VOORDE. BEVERWEERD (LODEWIJK en WILLEM VAN NASSAU, Heeren VAN). Zie NASSAU (LODEWIJK VAN) en NASSAU (WILLEM VAN). BEVERWIJCK (VINCENT DIRK VAN), ook VAN HAARLEM bijgenaanid, geboren in 1481 te Beverwijk , van welke plaats hij zijnen naam ontleende, was een Geestelijke van de orde der Predikheeren en volbragt zijne Letterodeningen te Parijs in het klooster zijner orde; vertrok vervolgens naar Leuven waar hij den 13den October 1517 tot Doctor in de Godgeleerdheid werd bevorderd; vervolgens was hij Inquisiteur over het bisdotn van Utrecht, en Superior of Op-. perste van het konvent der Predikheeren te Haarlem. 19 stied in den bloei zijner jaren den 4den Augustus 1526. Vincent, was een geslagen vijand van den zachtzinnigen Erasmus , die hij in een boekje, onder den verdichten naam van Tazander uitgegeven , op eene schandelijke wijze uitmaakt voor tngeleerd , uitzinnig en leugenachtig; Erasmus verdedigde zich op eene mannelijke wijze, van dezen vuigen faster in zijne Epis­tolae , Lib. XIX. Ep. 13, 90 et 113. Beverwijck heeft ter perse bezorgd , en met eenige aanmer­kingen verrijkt : Opus Petri de Pa lude, Patriarchae Hierosol. in librum III et IV Sententiarum, Paris. 1514. in folio. Men kan niet ontkennen , dat hij een kundig en geleerd man was; doch hij had een wrevelig en onverdraagzaam karakter,, het­welk inzonderheid uit zijn geschil met Erasmu s ten duidelijkste blijkt. Zie van Hoogstraten en Brouèrius van Nidek, Grootillgent. flist. Woordenb.; v(an) H(eussen) en v(a n) R(ijn), KerkL Oudh., D. IV. St. I. bl. 52. BEVERWIJCK (JAN VAN) of zoo als hij in het Latijn genoemd wordt JOHANIQES BEVEROVICIUS oudste zoon van B a r th olom eus van Beverwijck en Maria Boot van Wezel, geboren te Dordrecht den 17den November 1594 , leerde de Grieksche en Latijnsche talen onder opzigt van Gerard Johan Voss iu s, des­tijds Rector der Latijnsche scholen van die stad. Zestien jaren be­reikt hebbende, zond men hem naar Leiden, alwaar hij zich vlij­tig in de fraaije letteren oefende onder D om inicus Baudi us en Da n i e 1 H e i n s i us , hoorende tevens de lessen in de Geneeskunde van Pieter Pauw en Everhard Vorstius. De sterke zucht om zich verder in het yak der Geneeskunde te bekwamen, deed hem , na een verblijf van vier jaren, Leiden verlaten , om naar Frankrijk te gam; hier oefende hij zich onder de beroemdste Hoog. leeraren in dat yak, te Caen , te Parijs en te Montpellier, en in die laatst genoemde stad , woonde hij de lessen van Jean V aran d e en Francois Ranch in bij , vervolgens reisde hij naar Padua , alwaar de beoefening der Geneeskunde destijds den hoogsten top had be­reikt , en volgde de lessen van Roderik Fonseca, Santor Santorii, Jan Baptist Selvaggio en Jan Dominions S a I a; waarna hij aan die Hoogeschool tot Meester in de Vrije Kunsten en Doctor in de Medicijnen werd bevorderd. Van Padua reisde hij naar Boulogne , en oefende de praktijk onder geleide van F a b ri­t ius Bartoletti, dien hij eenigen tijd in het bezoeken van zie­ken vergezelde. Zich sterk genoeg gevoelende, om op eigene wie­ken to kunnen drijven, verlangde hij naar zijn vaderland terug te kee­ren; dock op de reis derwaarts , hield hij zich nog eenige tijd to Bazel op, alwaar hij. Felix Plater en Kasper Bauhinus be­zocht; van hier trok hij naar Leuven om kennis te maken met Thothas Fienus en Ericius Puteanus. Te Dordrecht weder­gekeerd , leide hij zich op de praktijk toe , waarin bij ongemeen wel slaagde , zoodat hij reeds in 1625 tot Stads-Doctor en Lector in de Ileelkunde werd aangesteld. Ook bekwam bij door zijne ge­schriften weldra eenen naam , zoo als zich , met uifzondering van zijnen bloedverwant Andreas Vesalius, nog geen Geneesheer in de Nederlanden verworven had. Zij werden door geheel Europa verspreid en bragten hem met de vermaardste geleerden in brief­wisseling. Behalve een zeer ervaren en schrander Geneesheer was Beverw ij c k daarenboven een keurig lief hebber van de Fraaije Letteren; en in de kennis der Oudheid zoo diep doorgedrongen, dat men van hem getuigde dat de geheele schat der schriften van Oud Griekenland die voor ons is bewaard gebleven , door hem gele­zen en herlezen is. Ook als Grieksch , Latijnsch en Nederduitsch Rich­ter, maar vooral als Geschiedschrijver muntte hij wrier zijne tijd­genooten uit. In 1627 werd hij Raad , in 1631 Schepen , en in 1637 Weesmeester , ook was hijonderscheidene malen wegens Dordrecht afgevaardigd ter vergadering van de Staten van Holland. Na gedurende een tijdvak van ruim 20 jaren , de praktijk met zooveel roein en geluk uitgeoefend te hebben , overfeed hij den 19den Januarij 1647 en werd in de lloofdkerk te Dordrecht be-. graven , in eene kapel aan St. Barbara gewijd. Men leest dit volgende grafschrift van Da n i e l Heinsius op de zerk , welke zijne rustplaats bedekt. Lex hic medendi , sanitatis regula Salus salutis civium , vitae artifex Mortis fugator sedulus, victor suae , Scriptis superstes ipse post mortem sibi, Dordrechti Apollo et Aesculapius jacet. Defunct° lubens maerensque posuit. d. i. vrij vertaald : Die . naar den regel zocht zijn naasten te genezen Wiens heil bestond om tot behouder hun te wezen ; Die 't leven vaak hersteld , den dood verdreven heeft, En , zelf onsterflijk , nog in tal van schriften leeft , De Dordsche Apol' en Esculaap ligt hier begraven , Men schreef dit treurende om 't gemis van zulke gaven. Van Be verw ij ck is twee malen getrouwd geweest; zijne eerste vrouw Anna van D u v e r den, liet hem geen kroost na ; bij zijne tweede echtgenoot E 1 iz abeth de Bakker, had hij acht kinderen verwekt ; van welke er in 1677 slechts nog drie in leven waren; namelijk Anna van Beverw ck , getrouwd aan Jan Dullaart; Maria van Beverwij ck met Blasius van Haarlem ge,huwd, en Will em Ev an Bev erwij ck , die bij zijne buisvroaw 11I a r ia van den C orp ut , slechts eene dochter verwekte, zoodat Beverw ij c k geen mannelijk oir heeft nagelaten. Dat hij zeer werkzaam was getuigen zijne menigvuldige schriften zijnde: Lof der Chirurgie. erhandeling over de Pest. Gesprelz der Ontleedkunde. Epistolica quaestio de Vitae termino falai , an mobili? cum doctorurn responsis. Dordr. 1634. 8°. waarvan de tweede druk wel twee derde vermeerderd, in 1636 te Leiden in 4 0 is uitgekomen , de derde in 1639 en de vierde in 1651 op nieuw vermeerderd. Idea Medicinae veterum. Lugd. Bat. Elzev. 1637. in 120. De Calculo renum et vesicae , liber singularis ; cum Epistolis et consultationibus magnorum virorum. Lugdb. 1638 in 16°.; hetwelk mede in het Nederlandsch gedrukt , is onder den titel: Steenstuk , aanwijsende den Oirspronck , teyckenen , 't voor­komen en ghenesen van steen en Graveel. Montanus ilerxdpeios, Sive refutatio argumentorum , quibus Michaël de .111 ont a ig n e impugnat necessitatem Medicinae. Dordr. 1639. in 12°. In het Nederduitsch: Bergval , ofte trederkgginge van Michael Montaigne , tegens de noodteakelijckheydt der Geneeskonste. De Spaensche Xerxes , ofte vergekkinge en heschrijvinge van den Scheepstrijdt , tusschen de groote Koningen van Per­ sen en Spanjen , tegens de verbonde Grieken ende Nederlanders. Dordr. 1639 in , tweede druk 1640 , hetwelk even als de later volgende Hertog van A lv a zoo ten aanzien van stijI als inhoud onder de beste Geschiedkundige schriften van dit tijdvak mag ge­rangschikt worden. Het begin van Hollandt in Dordrecht, Mitsgaders der Eel... ster stede Beschrijvinge , Regeringe ende .Regeerders als oock de Gedenckwaerdigste geschiedenissen aldaer gevallen. Dordr. 1640. 4°. Claudii Sabnasii , Interpretatio Hippocratei aphorismi LXIX Sect. IF de Calculo. Additae sunt Epistolae duae Jo an B e­ ver° vi ci i , Al. D. quibus respondetur. Lugdb. 1640. in 12°. Exercitatio in Hip pocr at i s Aphorismum de calculo , ad C l au d i u m S alma s i u in; accedunt ejusdem argumenti doc­ torum epistolae. Lugdb. 1641. in 120. Den Hertog van Alva, Geessel van Nederlandt ende Por­ tugal. Dordr. 1641. in 12°. De excellentia Foeminei sexus. Dordr, 1642. in 12°., zijnde mede in het Nederduitsch gedrukt onder den titel : Van de Wtnementheydt des Vrouwelfiken Geslagts. Dordr. 1643. in 12°., terwijl daarvan in 1673 te Frankfort eene %Dog­ duitsehe vertaling verscheen, welk werkje door Bever w ij ck werd uitgegeven, mn eene galanterie te bewijzen aan de geleerde Anna Maria van Schuman ) die onderscheidene brieven aan hem heeft gesehreven. Van de Blauw-Schuyt. Dordr. 1642. in 12°. Introductio ad liledicinam indigenanz , sive de 7divraexEboc singularium regionum. Lugdb. 1644. et 1663. in 12°. In het Nederduitsch : Inleydinge tot de Hollandse Geneesmiddelen , ofte hort be­richt dat elck landt ghenoegh heeft tot onderhoudt van het leven ende de gesontheydt der Inwoonders. in 12°. Chirurgia , cum continuatione. Dord. 1650. Heelkonst om uitwendig Gebreeken te Geneesen. Dordr.1651. 8°. Schat der Gesondheydt en Ongesondheydt , ofte Geneeskon­ste van de Siehten , verciert met historian , ende kopere platen als ook met verssen van den Beere Jacob Cats, Bidder Raedtpensionaris in Hollandt. Amst. 1660. in 4°. Epistolicae Quaestiones, cum Doctorum responsis. Roll. 1644 te 1665. in 8°. Bovendien bestaat er van hem nog eene vertaling van de Batrachomyornachia van Homer us of strijdt tusschen de Hui. zen en Kikvorschen, toegepast op de Nederlandsche Oorlogenen. De Lof der Gichte , nit het Lat. van 11. Cardanu s. Ook zijn alle de Nederduitsche Medicinale werken van onzen­schrijver , bijeen gedrukt , ander den titel van : Alle de frerken , zo in de Nedicyne , als Chirurgie van de Heer J o an van Bev er w c k, Out Schepen der stadt Dor­drecht. Amst. 1656 folio met pl. Amst. 1672 4°. met pl. en Amst. 1680. 4°. met pl. Zgn wapen was een veld vanaznnr , met 3 zeekrabben van gond , geplaatst twee en een. Men vindt zijne afbeelding voor sommige uitgaven van zijnen Schat der Gezondheydt en Ongezondheydt. Zie Balen, Beschr. van Dordr., bl. 983; Pars, Naamr. van de Battle. en Holt. Schryvers , M. 158, 159 en 305; van Hoogstraten en Brouèrius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb.; Hoeufft, Parnasus Latino-Belg., pag. 151 et 152; Hofman Peerlkarnp, de Poêt. Latin. Ne-dent., pag. 339; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetensi, D. III. hi. 66 en 67; Co II o t d'Es cu r y, Hollands Roem, D. IV. St. I. A. bl. 323-333, Biogr. Nation.; de Wind, Bibl. der Nederl. Geschieds., D. I. bl. 488 en 489; Biogr. Univers.; Meyer, Conyers. Lexie.; Smit en Schotel, Beschr. der siad Dordr. D. I. LXVII—LXX; Aanha/ngs. op Witsen Geysbeek Woordenb. der Nederl. Dicht.; Boon, Over de Ontleedk. van den Mensch, hi. 25 en 26. BEVRIEN (FRANCIUM DE). Zie BREVRIEM (FRANCHOYS DE). BEWOLD. Zie BEROALD. BEYEMA. Zie BEYMA. BEYER (JAN DE). Zie BEIJER (JAN DE). BEYMA (LIErwe SJOERDS) ook gespeid BELEM, BEIJEM of BUCK een Friesch Edelman , was zeer wraakzuchtig en bovonmate stoat­moedig. Hij stak in het jaar 1306 naar West-Friesland over, waar hij Enkhuizen in brand stak. Die van Enkhuizen na­men daarover wraak door den 10den Augustus 1309 zijn huis te Arum aan kolen te leggen. Hierop kreeg hij in October van dat jaar drie Enkhuizen , (lie daaraan handdadig waren geweest , in handen , die zeiden omgekocht te zijn en alles bekenden. Lieuwe hernam hierop Enkhuizen en verbrandde er 25 huizen , na eerst die stad , zoowel als het omliggende land deerlijk te hebben uitge­planderd. Den 12den Mei 1311 begat hij zich naar Keizer H e n­drik VII en trok met hem naar Italie, waar hij in eene scher­mutseling voor Florence in 1316 sneuvelde. Zijn lijk werd op 's Keizers bevel naar Pisa gevoerd en aldaar ter aarde besteld. Zie Occo Scharlensis, Chron., bl. 136-138; Schotanus, Friesche Hist., bI. 166; Winsemius, Chron., bl. 189 en 190; Sjoerds, Friesche Jaarb., D. Ill. bl. 231, 232 en 250; Bosscha, Pleerlands Heldend. te Land D. I. bI. 35. BEYMA (SEERP LIEUWES VAN), een zoon van Lieuwe Beyma en kleinzoon van den voorgaande , was een fors en stout man , die groote daden deed ter verdediging der Schieringers in Westergoo en tot Regent te Workum werd aangesteld , ten einde de Schierin­gers aldaar tegen die van Galema en andere Vetkoopers te be­schermen. Hij overleed te Pingjum den 12den April 1493; was gehuwd , en liet een zoon na. Zie Tegenw. Staat van Friesl., D. III. bl. 173 en 174. BEYMA (SEERP SEERPS VAN) een zoon van den voorgaande, werd den 5den Mei 1530 benoemd tot Arbiter over de goederen van Ge r-brand te Beerstens. George Schenk, van 'sKeizers wege stadhouder van Friesland , benoemde hem , den 12den Augus­tus 1532 , tot het aangaan en sluiten van een verdrag voor de Friesche schepen , omtrent de tollen te Kampen. Ook werd hij den 13den Augustus 1539 benoemd tot Gedeputeerde nit het kwar­tier der steden om eene instructie te ontwerpen voor de Afgevaar­digden naar de Gouvernante , Koningin Maria. Den 18den April 1542 bij het Hof van Friesland benoemd tot het onderzoek der costumen en usantien , werd hij den 15 April van het volgende jaar benoemd in eene Commissie tot vaststelling van eene nadere instructie omtrent eenige artikelen van doleantie aan de Koninginne, welk stuk lang is berustende geweest op Tjaerdahuis te Rinsuma­geest. Hij , die in eene resolutie van het Hof van Friesland van 8 Mei 1542 geleerde Neyster genoemd wordt, overleed in 1560, na gehuwd te zijn geweest met Ta e ts Juckes van Bey ma , die hem twee kinderen schonk, S j o er d van B e y m a en T r ij n van Be y m a. Uit familiepapieren bijeengebragt. BEYMA (SJonn LIEUWES vAN) , broeder van den hierboven ver­melde Seerp Lieuwes van B e y m a, was een dapper Schierin­ger. In 1496 dwong hij Juw Juwinga en Tjerk Walta het beleg van den dorpstoren te Kornwerd op te breken. In menig opvolgend gevecht gaf hij bewijzen van zijnen moed , doch einde­lijk ter nedergedrukt door de oorlogsrampen , welke zijn vaderland moest verduren , besloot hij met B o c k e van Harinxma en vele anderen zich aan den magtigen Hertog Albert van Saksen te onderwerpen als den eenigen vorst , die Friesland uit den nood konde reddeu. Eene oude Mss. aanteekening zegt , dat hij , in 1515, in de St. Vituskerk te Leeuwarden den eed van getrouwheid aan' Kei­zer Karel V heeft afgelegd. Hij overleed in 15281 Zie Winsemius, Chron., hi. 337, 339, 347 en 349; Staniboek van den Frieschen Vroegeren en Latereu Adel Beyma aant., bl. 32 noot 5. BEYMA (SJOERD LIEUWES VAN), een kleinzoon van den voor­gaande en zoon van L i e u w e S j o e r d s van Beyma, en diens derde vrouw Taeck van Moekema, was een der eerste en ijverigste Friezen , die het verbond der Edelen onderschreven. Ter handhaving daarvan spaarde hij Beene moeite, om ook andere Edelen te bewegen tot die onderteekening ; en om hierin te beter te slagen , verzocht en verwierf hij , van Graaf Lodew ij k van Nassau en Hendrik Beer van Brederode, een Ne-­derduitsche overzetting van het verbondschrift , door hen ondertee­kend , waarbij een berigtschrift gevoegd was , in het Hoogduitsch opgesteld , en door Graaf Lod e w ij k onderteekend , naar hetwelk de Friesche Bondgenooten zich behoorden te gedragen. Naderhand ontwierp hij nog eene bijzondere verbindtenis , ten huize van P i e-t e r B e r r i n s , insgelijks door onderscheidene Edelen geteekend. Toen de zaken der Bondgenooten , ten jare 1567 , begonnen te verloopen , en B r e d e r ode, om het uiterste te beproeven , zich in Amsterdam geworpen had , vervoegde B e y m a , met meer an­dere Friesche Edelen , zich aldaar bij hem , en bleef in die stad tot dat Br e d e r o d e van daar naar Emden vertrok , als wanneer B e y m a, nevens anderen, over de Zuiderzee voer om eene veilige schuilplaats te zoeken. Doch hij werd , bij deze gelegenheid , tot zijn ongeluk ontdekt , door het verraad van den schipper , die het vaartuig op eerie zandbank zette. Men bragt hem gevangen , eerst naar Harlingen , van daar naar Vilvoorden en op het kasteel van Rupelmonde , en eindelijk naar Brussel , in welke stad hij den 28sten Mei 1568 , bij vonnis van Alva, veroordeeld werd , om onthoofd te worden , met verbeurdverklaring van zijne goederen. Dit vonnis werd den 1sten Junij aan hem ten uitvoer gebragt. Men vindt opgeteekend , dat B e y m a zoo ervaren was in de llervormde Godsdienst , dat hij , te Brussel in de gevangenis zit­tende , den Roomschen Biechtvader , die hem toegevoegd was en van tijd tot tijd bij hem kwam on hem , zoo de Priester dacht„ te bekeeren en tot zijn geloof over te brengen , nit Gods Woord zoo wist tc wederleggen en to overtuigen , dat deze het Pan­dora verliet , en , in Holland gekomen zijnde , Leeraar onder de Hervormden werd. B e y m a's weduwe , J el Bottinga of B o t-n i a, zulks vernemende , en begeerig naar berigt van haar mans einde , begaf zich naar den gewezen Biechtvader,, die op de vraag of B e y ma standvastig gebleven was in de waarheid , haar tot antwoord gaf: » ik meende hem te bekeeren , maar hij bekeerde mij." Sjoerd van Beyma liet eenen zoon na, mede Sjoerd van Bey ma geheeten , die in het jaar 1586 Vaandrig was van eene bende ruiterij onder den Graaf van Nassau, doch ruim vijf en twintig jaren pad zijnde , ongehuwd overfeed. Zie B o r, Nederl. Oorl. , B. HI. bl. 169, (119), B.IV. bl. 238, (169); Hooft, Nederl. Hist., bl. 136 en 168; Vesselius Acronius, Kerckwydinghe van de Aieuwe Kerck te Barlingen den 13 No­vember 1650, Harl. 1652, Marcus, Sententien van Alva, bl. 75, 76 en 181 ; Sjoerds, Algem. Bes. van Fries& D. H. bl. 687, 708 en 709; Te Water, Verbond der EdeLn, St. IL bl. 183-189; Wagenaar, Yaderl. Mist., D. VI. bl. 127,211, 220, 231 en 277 ; K o k , Fader& Woordenb., D. V. bl. 339 en 340; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. III. bl. 72; Scheltema, Staatk. Nederl. ; Y p e ij en Dermout, Gesckied. der Nederl. Derv. Kerk , D. I. Aant. hi. 75-80 , (161). BEYNA. (JucKE JANS of haws vim), een zoon van Jan van Be y m a , Burgemeester te Dockum , waar hij in 1539 het eerste licht zag , werd in zijne jongelingsjaren naar Groningen gezonden , oefende zich aldaar onder het opzigt van Regnerus Pr ed inu s in de letteren , en werd er grondig in de Latijnsche en Grieksche talen onderwezen. Van hier begat hij zich naar Leuven , om zich in de Regtsgeleerdheid te hekwamen , dock week , ten tijde van de be­roerte in de Nederlanden , naar Orleans , waar hij in 1564 Licen­tiaat in het kanonieke regt en Bacalaureus in het burgelijke regt werd. In Friesland teruggekeerd , oefende hij de praktijk als Advokaat voor het Hof van Friesland te Leeuwarden. Toen echter in 1567 aija bloedverwant , de zoo even vermelde Sjoerd Lieu w es Be y-m a , out der godsdienstwille in hechtenis geraakte , en in het vol­gende jaar de Spaansche dwingelandij en vervolgzucht ieder, die de Hervorming was toegedaan , noodzaakte het land te verlaten, achtte Beyma, die een vurig belijder en voorstander van de nieuwe leer was , het raadzaam mede het land te ruimen en trok naar Wit­tenbexg , waar hij gedurende tien jaren het Hoogleeraarsambt in het hargerlijk regt bekleedde. In kalmer tiiden in Friesland teruggekeerd , wend bij kort daar­op , den 20sten Julij 1581, voor den tijd van een jaar tot openbaar Leeraar in de Regten bij de Hoogeschool te Leiden aangenomen en op den &len Augustus des volgenden jaars tot gewoon Hoogleeraar in het zelfde yak aangesteld. Vijftienj aren fang nam hij dat ambt met de niterste vlijt en hoogen lof waar, en tot zulk een groot ge­noegen van Curatoren dat zij twee of driemalen zijne wedde aan­zienlijk verhoogden. In 1596 echter in de zelfde betrekking naar Franeker beroepen , meende hij aan die roepstem te moeten gehoor geven. Doch niet tang mogt de Friesche Hoogeschool zich in zijn hezit verheugen , daar hij reeds in het volgende jaar tot Raadsheer in het hof van Friesland werd aangesteld. Ook in dien post mogt hij slechts twee jaren werkzaam zijn: want na eene ziekte van wei­nige dagen overleed hij te Leeuwarden den 15 Julij 1598. Op de zerk , die zijn graf bedekt , leest men het volgende : Junes A BEYMA juris consultas et aequi , Ob Christi nomen pulsus in exilium. Inde procul patria celebris Viteberga docentem Audiit , et dictis obstupefacta stetit. Audiit ; et Leida , et decorata Franequera , et ipsa Frisia doctoris vocibus obstipuit. Tandem Judicio summo praefectus honore Magno , jus patriae dixit et occabuit. Obiit Leovardini An. 1598 Junii 15. dat is : Regtschapen regtsgeleerde en om den een'gen naam Van Christus , zijnen Beer, in ballingschap verdreven , Heeft Beyma Wittenberg verheven door zijn faam , Als hij haar Hoogeschool zijn lessen heeft gegeven. Ook Leiden , Franeker verheugde zich in 't Licht Door zijne wijsheid voor der Friezen grond ontstoken : In 't einde heeft hij , trouw aan Vaderland en pligt Van 't huoge raadsgezag , het stervend oog geloken. Hij stierf te Leeuwarden den 15 Junij 1598. Beyma was niet alleen een geleerd , maar tevens een zeer braaf mensch ; inzonderheid was zijn zedelijk karakter uitrnantend ; hij was een ijverig voorstander van de Godsdienst en bezat vele chris­telijke deugden. Zijne zinspreuk was : Mors tua, Christe, mihi vita est, victo­ria, regnum. Labe mea morior, sanguine vivo tuo (Uw dood , o C hrist us, is mij het leven, de overwinning , het koningrijk. Door mijne zonde sterl ik , door uw bloed leef ik). Zijne beeldtenis is , behalve in de Alma academia Leidensis, ook nog door Jonas Suyderhoef bezorgd. Hij was in 1582 gehuwd met lflayke Lam merts of Mayke Gadema bij wie hij vier kinderen verwekt had: E n a van Be y-ma, gehuwd met Johannes Verrutius; Tieth of Titia van Beyma, die den 10 April 1605 trouwde met Gerlacus Verr u-t i as, Rentmeester der Kloostergoederen te Groningen, alwaar zij den 16 September 1662 testeerde ; Johan van B e y m a , die in 1624 Advokaat , voorts Burgemeester te Leeuwarden en daarna Gedepu­teerde Staat van Friesland werd , en Lambert van Beyma, die , na in 1615 te Orleans tot Doctor in de regten te zijn bevorderd , in het jaar 1619 Secretaris van Oost-Dongeradeel en daarna Se­cretaris der Gedeputeerde Staten van Friesland werd , en als zoodanig den Munsterschen vrede in 1648 proclameerde, waarna hij in 1658 overleed. De schriften door Julius van Beyma nagelaten zijn : Disputationes Juridicae, sociata cum colleges Henr i c o Sc ho tano opera editae , Franeq. 1598. 4°. Commentaria in varios Titulos juris. Tractatus de Mora. De usura. De eo quod interest. De poenali Stipulatione et de Di­viduis et Individuis, Leov. 1645. 4°. Commentarius in Titulum de verborum significatione et de diversis regulis juris antiquis item Tractatus singularis de Moderamine inculpatae Tutelae et de Legitima, Leov. 1649. 8°, welke beide laatste werken , na zijn overlijden , door zijnen zoon Lambert zijn uitgegeven. Zie Luisci .us, Algem. Hist. Woordenb.; v(an) H(e usse n) en v(an) R(h ij n), Kerk. Oudh., D. V. St. I. H. 102; Tegenw. Staat van Friesl., D. II. St. I. bl. 274; Vriemo et, Athen. Frisiac, pag. 86-92; Kok, Vaderl. Woordenb., D. V. bl. 340; Ch al m o t, Biogr. Woordenb.; Biogr. 1Vation ; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hooges., D. I. bl. 37, 71, 211; D. II. T. en B. bl. 64 en 65; Biogr. Univ.; Algem. Konst- en Letterb. 1845. D. I. bl. 51. BEYMA (WuTzE VAN), een zoon van A 1 e f van Bevma, woon­de als Zeekapitein op de Westergo , een schip van 56 stukken , de verschillende zeeslagen van den tweeden Engelschen oorlog, 1665­1667, bij ; nam ook deel aan den togt naar Chattam , en was bij de voorhoede onder B a n k e r t die den 7 Julij het eerst de rivier op­zeilde. In 1670 werd hem het bevel over het schip de Staten , van 72 stukken , toevertrouwd , waarmede hij de onderscheidene zeege. vechten van den derden Engelschen oorlog , in 1672-1674, bijwoon­de. Misschien is hij de zelfde , die in 1696 onder de vloot van v a n Z ij 1 in de Noordzee , het bevel voerde over het schip Amelia, van 58 stukken. Met anderen gaf hij *aan Evert Na pj u s, Predikant te Harlingen, eenen bijbel met zilveren beslag en hoeken ten ge­schenke , uit dankbaarheid voor diens zorgvuldige ambtsbediening tijdens hij in het begin der achttiende eeuw op de vloot diende. Zie Brandt Leven van de Ruiter, bl. 470, 509, 573, 587, 594, 599, 685, 713 en 828, uit familiepapieren aangevuld. BEYMA (Jnos VAN) , een zoon van C o e r t van Beym a, ge­boren 28 Januarij 1654 , was in 1670 Kapitein bij de Infanterie van den Staat, waarbij hij in 1686 als Kolonel het bevel over een Regiment bekwam. In 1690 werd hij kommandeur van Emden. Zijn portret is aanwezig bij Mevronw de Wed. van J ulius Matthijs van Beyma thoe Kingma te Leeuwarden. Uit familiepapieren bijeengebragt. BEYMA (COERT LAMBERTITS VAN) THOS K1NGML een zoos van Ju­ lius Matthijs van Beyma en van Fokel Helena van Bur-mania , geboren te Harlingen , den 5den Februarij 1753, oefende zich te Franeker in de regtsgeleerdheid onder B a v i u s Voorda en Hermannus Cann egiet er, en vervolgens te Leiden onder L o­dewijk Caspar Valckenaer en Dionysius Godefridus van der Keess el , en werd in 1781 Meester in de regten en later Secre­taris van West-Dongeradeel. Van toen of had hij een aanmerkelijk deel in de aangelegenheden van het gewest zijner geboorte. Zoo maakte hij reeds in 1783 deel van de aanzienlijke bezending uit Friesland naar 's Gravenhage gezonden ten einde eene vermindering in het aandeel van dat gewest tot de algemeene lasten van het bondgenootschap te weeg te brengen, en was een der sterkste voor­standers om het in onbruik geraakte Regerings reglement van 1748, als gunstig voor de volksvrijheid , weder hersteld te zien. De zaak der Patriotten ijverig toegedaan , stond hij die met woord en pen ten dienste , en maakte tevens in 1787 deel van het Defensiewe­zen van den Staat en der Stad Franeker. Diensvolgens achtte hij het raadzaam, toen in September van dat jaar zijne partij het onderspit delfde , naar St. Omer in Frankrijk te wijken , waar hij door L o-d e w ijk XVI benoemd werd tot Commissaris-Generaal over alle de Nederlandsche vlagtelingen. In 1795 in het Vaderland teruggekeerd , werd hij door zijne landgenooten in het gewestelijk bestuur geroepen en kort daarna ter Nationale Vergadering afgevaardigd , waar men zijne kunde zoo zeer op prijs wist te stellen , dat hij zich tot onderscheidene corn­ missien benoemd zag, zoo als in 1796 tot lid der commissie tot het verkiezen van personen ter vervaardiging der wetboeken ; in het volgende jaar tot eene bezending naar Kampen; in Januarij 1798 werd hij echter door de revolutionnairen in hechtenis genomen , om­ da hij de eenheid van Staat niet genoeg voorstond , doch ten ge­ volge der omwenteling van 12 Junij van dat zelfde jaar weder in vrijheid gesteld. In Jnlij daaraanvolgende werd hij Advokaat-Fiskaal der middelen te water in het departement Friesland te Harlingen, welken post hij waarnam tot in 1806, wanneer hij , als niet on­ der een Vorst willende dienen , voor alle betrekkingen bedankte en stil te Dronrijp ging wonen , waar hij den 7 September 1820 over- leed.Ilij was in 1780 gehuwd met A ukj e van P ou tsma, bij wie hij , onder anderen , verwekte Julius Mat th ij s van Be y- ma thoe Kingma, die volgt. Zijn portret kotnt voor in de Vaderl. list. ten vervolge op W a­ genaar, D. XIII. bl. 106. Hij schreef: Tractatus de Grietmannis , Fran. 1781. Apologie of verantwoordiftg. ; St. Omer 1792. Zie Tegenw. Stara van Friesland, D. II. St. 1. bl. 207. Vaderl. Kst. ten vervolge op Wagenaar, D. VII. N. 101, D. X. bl. 292, D. XIII. b1.107, 109-131, 149, 155, 189, D. XIV. b1.189,D.XIX. bl. 12, 13, 45, 57-62, 90, 124, 151, D. XXII. bl. 40 en 41, D. XXIX. H. 24, D. XXXV. bl. 37, 131 en 375, D XXXVII. b1.127, 180, 198, 204, 270, 272, 304, D. XXXVIII. hi. 18, 46, 51,78, 79, 95, 128, 145-173 en 184, D. XXXIX. bl. 30, 40, 57, 62, 94, 110, 112, 114, D. XL. bl. 188; C. van der Aa, Gesch. van den Oorlog, 1793-1801. D. V. bl. 293, 294, 404-406, en 425; van Kampen, Vaderl. Karakterk., D. IL H. 588, die hem echter abusi­velijk Karel Lambert van Beyma noemt; Bilderdijk, Gescliied. des Vaderl. , D. XII. bl. 215. • BEYMA (Enna') MAatus VAN) , een broeder van den voorgaande, geboren te Harlingen den 6 Junij 1755, was in 1786 Lid van de Gedeputeerde Staten van Friesland, en mede een voorstander am het in onbruik geraakte Regerings-reglement van 1748 weder her­ steld te zien. Bij de omwenteling van 1787 buiten betrekking ge­ raakt, was hij in 1795 Lid van het Commite revolutionair der provincie Friesland. Hij werd in 1798 naar de Nationale Vergade­ ring afgevaardigd , doch , in 1799 tot Lid van het vertegenwoordi­ gend Iigchaam benoemd en op de herhaalde aanschrijving om zit­ ting te nemen zulks weigerende, werd hij , in naarn des Bataafschen yolks , voor den tijd van vijf jaren van het stemregt en de voor­ deelen daaraan verbonden vervallen verklaard. Desniettegenstaande werd hij in 1801 nevens anderen gelastigd tot bet ontwerpen van een plan tot regeling van het Departementaal bestuur van Fries- land. - Voorts werd hij in 1803 tot Secretaris van de Rekenkatner van Friesland aangesteld. In 1816 tot Grietman van Franekeradeel benoemd , bleef hij in die betrekking werkzaarn tot hij den 6 Augustus 1825 op Kingma­ state, onder Sweins, overleed. Hij was nimmer gehuwd geweest en vermaakte bij uitersten wil zijn huis te Franeker (Dekama•huis) aan de grietenij tot een regthuis. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar, D. XIII. b1.107, 148, 149, D. XXIX. bl. 17, D. XXXV. 131. 342, 343, D. XXXVII. bl. 127, D. XXXIX. bl. 207, 268, D. XL. bl. 82, 108, 200, D. XL1. W. 54, D. XLII. 15, 21, D. XLIV. bl. 150; Baerdt van Sminia, Nampa. van Griehn. van 1816-1851, bl. 22. BEYMA. (JuLtus MATTIHJS VAN) THOS KINGML een zoon van Coer t Lambertus van Beyma en van Aukje van Poutsma, ge­horen te Ternaard den 25sten September 1781, werd den 29sten Junij 1806 Ontvanger der Konvooijen en Licenten , onbeschrevene middelen, turf, klein zegel- en enregistrement te Workum , welken post hij tot in 1819 waarnam. Later was hij Vrederegter van het kanton Hindeloopen, Lid van den Raad der stad Workum en na­mens haar in 1824 Lid der Staten-vergadering te Leeuwarden. In het voigende jaar werd hij tot Grietman van Franekeradeel benoemd en was Lid der Provinciale Staten. Hij was in 1827 mede oprig­ter en eerste Voorzitter van het Friesch genootschap voor Oadheid-, Taal- en Geschiedknnde en bleefzulks eenige jaren. Bij besluit van 20 April 1842 erkende Koning Willem II hem als te behooren tot den Nederlandschen adelstand met het predikaat van Jonkheer. Hij over-iced den 14den September 1847 op Kingma-State te Sweins en liet bij zijne echtgenoote A g a th a W i1 h e 1 m i n a van Voss, vier nog in leven zijnde zonen na, zijnde: Jonkheer Mr. C o er t Lambert van Beyma thoe Kin gm a , Burgemeester van Lemsterland ; Jonk­heer Mr. Sybrand Willem Hendrik Adriaan van Beyma t h oe Kingma, Lid van de Arrondissements-regtbank te Leeu­warden en van den Stedelijken Raad aldaar; Jonkheer Mr. Fr e-d erik Hessel van Beyma thoe Kingma, Burgemeester van Aengwirden en Prokureur te Heerenveen en Jonkheer U 1 bo J et se Heerma van Beyma th oe King ma , Burgemeester van Franc­keradeel. Zie Baerdt van Sminia, Naaml. van Grietm. van 1816-1851, bl. 22 en '23 ,! uit familiepapieren aangevuld. BEZEMER (PIETER), Luitenan, ter zee , geboren den 30sten Oc­tober 1747 te Schiedam, was eerst Kapitein ter koopvaardij en be­paalde zich naderhand meer tot de Walvischvangst op Groenland , werwaarts hij een twintigtal reizen deed , meest als Kommandeur. Na de omwenteling van het jaar 1795 trad hij den 3 Junij van dat jaar in dienst van de Bataafsche Republiek , als Luitenant ter zee. Kort daarop bekwam hij het bevel over 's Lands korvet of sloep de Havik van 18 stukken , behoorende tot het eskader onder den Schout bij Nacht E n g e l b e r t u s Lucas, bestemd naar de Kaap de Goede Hoop , ten einde deze Kolonie van de Engelschen te hernemen. Algemeen weet men dat dit eskader den 16den Augustus 1796 in de Saldana-baai zonder slag of stoot aan de En­gelschen werd overgegeven. Minder algemeen bekend is echter het edel ,rondborstig en kordaat gedrag van B e z e m er , bij die gele­genheid , gehouden. Hid toch en de Luitenant B a r b i e r waren de eenigen , die zich tegen het besluit van den aan boord van het vlaggenschip gehouden krijgsraad , berekkelijk de overgaaf van het eskader aankantten en er op aandrongen , om voor de eer der vlag den strijd te wagen. Van zijne krijgsgevangenschap teruggekeerd en door den Hoogen Zeekrijgsraad vrijgesproken , werd hij benoemd tot Bevelhebber van 's Lands brigantijn de Maasnimph, van 16 stuk­ken en 75 koppen , waarmede hij gelast werd , het inkomen van de Maas tegen den vijand te beschermen. Den geheelen Zomer van het jaar 1800 had hij rustig en ongemoeid bij Zeeburg gelegen , then onverwacht , op den 18den Augustus , in het holle van den nacht met eene deinzige en donkere lucht en doodelijke stilte, de Naas­rtinaph door eene Engelsche barkas en twee sloepen , te zamen 120 of 130 man sterk aangetast werd, waarvan de eerste zich tegen het achterschip , en de beide laatste ter wederzijden plaatsten. De be-manning, op geen gevaar bedacht en uit Karen slaap plotseling gewekt , vliegt naar het dek , en aan Naar hoofd de kloeke Bezeme r. Terstond trachtten de Britten het Bataafsche schip te enterer en zich daarvan meester te maken maar de hoogte der boorden en de dapperheid des yolks , dat zich voornamelijk met het uit de hand werpen van zesponder kanonkogels verdedigt , want het gehruik van het geschut was onmogelijk, beletten zuiks. Omtrent een half uur houdt dezen ongelijken strijcl. aan , en nu herinnert B e z e m e r zich, dat eenige ijzeren ballast op het dek ligt. Met reuzenkrach­ten begiftigd , neemt hij , geheel blootgesteld aan het vijandelijke vuur,, eene bijkans ongelooflijke hoeveelheid van dien ballast op en slingert dien met geweld in de barkas , waardoor zulk een vreesse­lijk misbaar,, gekerm en verwarring ontstaan, dat de Britten, als verplet door zooveel kracht en onverschrokkenheid , tilings de vlugt nemen , zonder dat de Illaasnimph meer dan het verlies van een man te betreuren had. Teregt verwierf dit kloek bedrijf de goed­keuring van het bog Bewind en werd de manschap daarvoor be­ loond. Toen de Bataafsche flotille , bestemd om met de Fransche ver­eenigd eene landing in Engeland te beproeven , zich te Vlissingen formeerde , onder de bevelen van den Vice-Admiraal V e r Heull, erlangde Bezemer het bevel over een dier vaartuigen en woonde, gedurende de onderscheidene overtogten naar de havens van Ostende, Duinkerken en Ambleteuse de gevechten met de Engelsche krui­sers bij. In het jaar 1804 werd bij tot den rang van Eersten Luitenant ter zee bevorderd welke toenmaals gelijk stond met die van Ma­joor bij het Leger. Sedert dien tijd verliet hij de dienst en leefde buiten betrekking tot aan zijn dood den 19den October 1823. Menschlievendheid , gulhartigheid en braafheid , gepaard aan on­verschrokken moed en dapperheid , waren de schoonste hoedanig­heden , die onzen B e z e m e r kenschetste en zich bij hem met refit Christelijke vroomheid en nederigheid op eene uitstekende wijze vereenigden. Niet minder roem verwierf hij zich door zijne buitengewone ligchaamskrachten , welke hem tot eenen hoogen ouderdom bijbleven en waarvan schier aan het ongeloofelijke grew. zende proeven verhaald worden. Zie Mr. J. C. de Jonge, Geschied. van het Nederl. Zeewerzen, D. VI. St. I I. bl. 443 en 444 ; K. J. R. van Harderw ij k , Beroemde en verm. Personen te Schiedam gehoren ; medegedeeld in het Jaar­boekje voor de stad en het Kanton Schiedam, 1852, bl. 16 en votg. nit partikuliere berigten aangevuld. BEZOET (JAN). Zie BESOET (JAN). BEZUIJEN (CoRNELis) vertrok in het laatst der zeventiende eenw als Derde Stuurman op een Oost-Indisch. Compagnieschip , naar Batavia , en bragt bet door zijne buitengewone ervarenheid in de rekenkunde zoo ver , dat hij in 1708 tot Directeur van Suratte be­noemd en in 1710 als Gezant aan den Grooten Mogol Sj a k Aalem Bhadoer gezonden werd. Deze laatste post !nog( hij echter niet Lang waarnemen , daar hij reeds den 18den October van dat jaar ten grave daalde. Zie V a len tij n, Oud- en Nieutv Oost•Indiên , D. IV. hi. 280 en 303. BIAEUS (ALEXANDER). Zie BIE (ALEXANDER DE). BIANCHI (T. S.) geboren te Amsterdam , in 1767, was een Ieerling van den Antwerpschen Schilder J. F. fi eschey en be-. haalde bij het Teekengenootschap : Kunst zzi ons Doel, onder­scheidene prijzen. Men heeft van hem vele welgelijkende portretten en fraaije gezelschapstukjes. Zijne heeldtenis komt voor in het Studie-prentiverk van J. E. Marcus. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk, D. 111. bl. 136 en 137. BIBAUT (WILLEM), kwam omtrent het jaar 1484 te Thielt , in Vlaanderen , ter wereld. Zijne ouders die rijk bemiddeld waren, zonden hem , zoodra hij negen jaren had bereikt naar Leuven oat te studeren. Doordien hij een verwonderlijk goed geheugen en een doordringend verstand had , maakte hij groote vorderingen ; be­gaf zich nog zeer jong zijnde naar Gent, en werd bij een aanzien• Heer geplaatst , wiens kinderen hij onderwees , terwij1 hij door zijn bezadigd gedrag en vlijt diens achting verwierf. Ilij had een schoon vooruitzigt , om door de gunst van zijnen voorstander for­tuin te waken , toen een ongeval hem aan alle die vrolijke ver­wachtingen deed vaarwel zeggen. Op zekeren dag namelijk , dat bij bezig was om onderwijs te geven , sloeg de bliksem in het vertrek , alwaar hij zich beyond , verwondde eenige kinderen en verschrikte hem dermate, dat hij de gelofte deed Karthuizer Mon­nik te zullen worden , indien het Opperwezen zijn leven spaarde Bibaut, het gevaar outkomen zijnde , volbragt zijne belofte in een Karthuizer•klooster bij Gent, vervolgens werd hij uit aanmerking van zijne verdiensten en bekwaamheid Prior in bet kloaster te Geer­truidenberg , en vervolgens in 1521 tot Generaal van zijn Orde wngesteId; welke belangrijke hediening hij omtrent dertien jaren had waargenomen, toen hij den 14den April 1535 overleed. Bibaut heeft in druk gegeven: Sermones et Orationes capitulares ad Tiratres, de Vitae spiritualis profectu Erf. 1539 , van hetwelke nog onderscheidene andere drukken zijn , waarvan de beste is die van Antwerpen , bij Jac. Meursius, 1564 in 4°. Ook heeft men van hem , mede in het Latijn , eenige Epigram­mata en andere verzen. Zie Kok, Vaderl. Woordenh. ; Chalmot, Biogr. Woordenh. ; Iltrmans, Conspect. Onotn. Liter. fag. 4 et 5. 33 MEN (Mr. ISAAC GERARD), geboren te Amsterdam, den 2den September 1794, werd , na genoegzame voorbereiding op de La­tijnsche scholen , kweekeling der doorluchtige school in zijne vader­stad , met oogmerk om zich aan de studie der Godgeleerdheid te wijden; doch , in den jare 1815, bepaaide zijne keuze zich tot de Regtsgeleerde loopbaan. Hiervoor verzamelde hij zich met lof­feltike vlijt, de noodige kundigheden, eerst op de genoemde Door­luchtige school , daarna op de Hoogeschool te Leiden , waar bij, in het jaar 1819., naar verdienste, den graad van Doctor in de beide Regten verkreeg, na de verdediging van zijn Akademisch proefschrift : Over de wettige Hypotheek van Onmondigen en zulke ivien het beheer hunner goederen ontzegd is (1). Nog dat zelfde jaar, zette hij zich , als Advokaat , in zijne geboortestad neder , en bleef in die betrekking , omstreeks 13 jaren , met groo­ten lof van kunde, eerlijkheid en menschenliefde, werkzaam. In dat jat. 1832, werd hij tot Lid der Regtbank van eersten aanleg benoemd, en verwierf zich in dien post, waarvan hij de pligten met ijver en gemoedelijkheid vervulde, de hoogachting van zijne ambtgenooten en alien , die verder met hem , in die hoeda­nigheid , in eenige aanraking kwamen. Ook in andere betrekkingen, waartoe hij , om zijne bekwaamheid en deugden , geroepen werd, of die zijne menschenliefde hem gebood op zich te nemen , betoonde hij zich een nuttig en verdienstelijk burger. Zoo werd bij de oprigting van het echt Christelijk Genootschap tot Zedelijke verbe­tering der Gevangenen, tot medebestuurder daarvan gekozen. Ook liet hij zich niet ongaarne tot Curator der Stads-armenscholen en tot Regent der beide Gasthuizen benoemen , en nam , in deze be­trekkingen , meestal den werkzamen post van Secretaris waar. De tijd , die hem van ambts- en andere bezigheden overschoot, be­steedde hij schier geheel aan de voortzetting zijner studien, vooral in het yak der Regtsgeleerdheid. Slechts weinige vruchten nogthans zien daarvan het licht, onder welke, door uitvoerigheid en belang­rijkheid , bovenal uitmunt zijne Bijdrage tot de Geschiedenis vanhet Oud Nederlandsche Zeeregt , igelke in het 3de Deel der Bijdragen tot de Regtsge­ leerdheid en fretgeving , door de Hoogleeraren, den Tex en van Ha 1 1 , uitgegeven gevonden wordt. Dit geschrift mag niet slechts eene uitnemende proeve van grondige geschiedvorschint maar tevens van zuiveren en keurigen stiji heeten. Geen wonder dus dat de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Lei- den in 1829 hem haar Lidmaatschap aanbood. Doch zijne steeds zwakke gezondheid was niet bestand tegen de kwalen, niet zelden aan eene sterke inspanning van hoofd en een zittend leven verbon­ den, zijn zenuwgestel werd door de gevolgen daarvan hevig aange­ (1) Dissertatio inauguralis de legali pupillorum et corum,qui­bus bonis interdicturn est, Hypotheca. L. B. 1819. Last , tie vermogens van zijnen anders helderen geest deerlijk ver­ zwakt. Na eenige maanden in een zeer treurigen toestand verkeerd te hebben, bezweek hij eindelijk den 24sten December 1838, en zonk in het graf ter neder, tot groote droefheid van alien , die hem in zijne waarde, als mensch en geleerde, gekend en die hem , ten nutte van het Vaderland , de menschheid en de wetenschappen , een langer levee hadden toegewenscht. 11i.j is nimmer gehuwd geweest. Zie Algem. Konst- en Letterhode voor 1829 , D. 1. bl. 424 , waar hij echter abusivelijk M. G. Biben genoemd wordt ; Handel. der Jaarl. Verg. der Maats. van IVederl. Lett. te Leid. , voor 1839, bl. 30-33. BIBEN (ABRAnkm), geboren te Leiden den l6den Februarij 1798 , waar zijn vader Willem B i b e n koopman was. Zijne moeder was F e m m e tj e N u n n i k. Na zich aan de Hoogeschool in zijne ge­ boortestad in de Godgeleerdheid to hebben geoefend, werd hij in 1821 Predikant te brandwijk en Gijbeland , waar hij naauwelijks was of lig ontving nog dat zelfde jaar een beroep naar Noordwijk aan Zee, dat hij echter meencre Diet te moeten aannemen. In 1823 evenwel volgde hij eene roepstem naar de Nieuwe Tonge, waar hij verbleef tot in 1828, toen hg , na in dat zelfde jaar voor eene beroeping naar Sprang bedankt te hebben , naar Edam vertrok , waar hij werk­ zaam bleet , tot zija Heer hem den 26sten November 1849 naar betere gewesten verplaatste. B i ben was een zeer werkzaam mensch , waarvan hij blijken gaf door de schriften , tot wier bewerking hij , onder het getrouw waar­ nemen van zijne ambtsbezigheden , nog de tijd wist uit te woekeren. Daar onder zijn de volgende vier door de Maatschappij : Tot Nut van 't Algemeen met goud bekroond : Zondagsboek voor de Huisgezinnen der mingeoefende Chris­ tenen. Amst. 1835. Het dorp aan Zee, of het heilzarne van Godsbeschikking in het verbergen der Toekomst. Amst. IVenken voor Ouders uit den minvermogenden stand, ter regeling van de Godsdienstige on Zedelijhe Opvoeding hunner kinderen. Amst. Tafereelen uit het Leven van Dienstbaren. Leid. 1846. Voorts bestaan mede van zijnen hand: De Heer 12 an Meer to fj k en zijne zonen of het Verderfe­lijke der Sterke dranken, in voorbeelden aangetoond en door bew ijzen gestaafd, Amst. 1839. Oud-Hollands deugd in hare waardy geschetst en ter beoe­fening aangeprezen, of zet de tering naar de nering , eene eeutvige les voor alle standen der Maatschappij. Edam. 1839. Bovendien heeft hij nog in het licht gezonden : De Vruckten eener goede Opvoeding, uit het Hoogduitsch. Handwijzer op den Kruisweg des levens, uit het Hoogduitsch. Kunst orn Kinderen te bederven, uit het lloogduitsch. Zie Algem. Konst- en` Letterbode 1833 , D. I1. Id. 297 , `1836 , D. bl. 301, 1845, D. II. hi. 114; Brinkman, Alphab. Naana. van Nederd. Boeken, uit familiepapieren aangevuld. BICKER (B0EL), JAKOBSZ. treft men in het jaar 1481 aan op de naamlijst van Schepen der stad Amsterdam , welke waardigheid bij ook din 1490 bekleedde. In 1495 en 1497 vindt men hem ge­meld als Burgemeester en hij was een der Raden even als Klaas B i,c k e r Jacobs z. (vermoedelijk zijn broeder) een der aanzienlijke Poorters, in de vergadering, welke op den 22sten December 1498, door Burgemeesteren van Amsterdam belegd was in de Gasthuis­kerk , en aan wie door hen werd voorgehouden , het privilegie van Hertog Willem van 1405, over de vrije vaart van en naar de stad , en gevraagd , hoe Raad en Poorterij het begrepen ? Waarop als uit eenen mond werd geantwoord , dat elk en een iegelijk de vrijheid had , om door het Marsdiep of Vlie te mogen varen; met schepen en goederen naar Amsterdam komen , en weder van daar terugkeeren , zonder aan lijf of goed bekornmerd te mogen worden. Zie Kok, Vaderl. Woordenh., D. II. bl. 554 1 Chalmot, Biogr. Woordenb., D. 111. b1. 92. BICKER (PIETER) , een aanzienlijk burger en Brouwer te Am­sterdam , werd verdacht gehouden , dat hij deel had gehad aan eene der aanslagen , die in 1575 op de stad ondernomen werden. Men vindt aangeteekend , dat hij in den Zomer van dat jaar , met ver­lof van Burgemeesteren eene reis naar Friesland gedaan hebbende , en te Hoorn en Enkhuizen geweest zijnde , lijden moest dat hem ingevolge een besluit van de Vroedschap , buiten eenige vorm van regtsgeding, de stad ontzegd werd; het teed echter niet lang of men . liet 'hem wederom binnen , mils hij , ten overstaan van Bur­gemeesteren, eenen eed van getrouwheid deed , waarbij ook verklaard werd , dat hij den ouden Roomsch Katholijken Godsdienst onder­houden en den Koning gehoorzaam zijn zou. Zie Chal mot , Biogr. Woordenb., D. III. bl. 93. BICKER (Lamm) Koopman te Amsterdam, waarschijnlijk van het zelfde geslacht als de beide. voorgaande , rustte in 1598 twee chepen , de Gulden Werelt en de Silveren IFerelt uit, waarmede hij den 4den Augustus 1598 uit Amsterdam vertrok en naar Guinea en Rio de la Plata stevende , waar hij handel dreef, op vrij geleide en brieven van zekerheid hem door den Raad des Konings van Spanje aldaar verleend , omdat deze zag , dat hij den inwoneren aldaar aangenaam was en met geweld den koophandel niet kon verbieden. Bicker en de zijnen gingen diensvolgens onbesehroomd uit hunne schepen in de stad, en als zij nu geen achterdocht koesterden , werden zij gevangen genomen, de schepen overvallen , het yolk onthalsd en Bicker zelf naar Lissabon op­gezonden , om aldaar verbrand te worden , doch gelukkig werd het schip waarop hij overgebragt werd, door de onzen genomen en hij alzoo in Juoij 1600 behouden in het vaderland gebragt. In het laatst tan dat jaar werd hij met Gerard de Rooi, met vier schepen, uit Zeeland naar Indie en voorts in gezantschap naar Atsjin gezonden waar zij den. Koning zochten te bewegen , om een gezantschap met hen naar Nederland te zenden , ten einde zich te overtuigen dat de Nederlanders niet, zoo als de Portugezen voorgaven , een hoop zeeschuimers , maar een yolk waren,. vermaard om hunne trouw en rijkdommen en met niemand in oorlog dan met Spanje. De Koning nam dezen voorslag aan en zon4 twee Gezanten met lien herwaarts. Op de terugreis bij het eiland St. lielena veroverden zij eene rijke Portngeesche kraak , met paarlen en andere kostbare waren geladen. Ilet yolk van dit schip omtrent 400 man sterk , terwij1 de Zeeuwsche schepen slechts 136 koppen telden , werd aan de trust van Brazilie aan land gezet en het vaar­tuig met cene lading van wel anderhalf millioen guldens waarde, den 20sten Junij 1602 , in Zeeland opgebragt. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. XXXVI. b1. 43 en 44; van Me et er e n , Nederl. list., D. VIII. bl. 133---135; van Beyd, Hist. der 1Vedert. Oorl., Li. 412 en 413; Brandt, list. der Reform., D. I. LI. 841 en 842; Valentijn, Oud-en Nieun, Oost-Indie , D. I. a 183; Wagenaar, I'aderl. Hist., D. IX. LI. 139 en 145; Teenstra, Nederl. Overt. Bezitt., bl. 60 en 342. BICKER (AmmuEs) Beer van Engel enburg, geboren te Amsterdam , een zoon van Gerrit Bicker, . die cen der eerste voortzetters van de vaart op Oost- en West-Indien was , en van A 1 y d L o e n, gezegd B o e 1 en s, werd in 1614 Commissaris in 1616 Raad,. in 1620 Schepen en in 1627 Burgemeester in zijne geboortestad. Weinig tijds na zijne aanstelling, als Schepen en Raad betoonde hij reeds zijne wijsheid en gematigdheid door tie Ncry °I gi n gen jegens de Remonstranten te helpen verminderen , bij de regtspleging over de uitgave van den Palamedes door V o n d el, en bij de verdediging van het gedrag der Amsterdamsche Regering , tegen den Leeraar S m o u t (1). In 1627 hekleedde iiij met Rochus van den flonaard, Raadsheer in den lloogen Raad , Simon van Beaumont, we-gens 7eeland zitting hebbende ter a1gemeene Staatsvergdderinge, en Gijshert, Beer van Boe ts el a a r, wegens Utrecht algevaardigd tot de zelfde verjadering, een buitengewoon gezantschap naar het Noorden , ten elude nicuwe overeenkomsten wegens den Ooster­schen handel , welke gedurende den Oorlog aanmerkelijk belem­merd werd, te sluiten met de Koningen van Zweden en Polen; . tevens moesten zij den vrede tusschen de twee Koningen zoeken te bemiddelen. Bij de plegtige inhaling van Maria de Medic-1 s , in 1636 , verwelkomde hij die Vorstin bij het inkomen der stad uit naatn, (1) Zie lbo oft s brieven ND. 50. der Regering. In 1638 werd hij nog eens beneemd in bezending naar Polen , dan daar men aan hem nu alleen den rang van Corn­missaris wilde geven en hij te voren Ambassadeur was geweest zoo bedankte hij. In 1643 werd hij nevens Jakob de Witt, Oud-Burgemeester van Dordrecht en Cornel its van Stavenisse, 1aadpensionaris van Zeeland , naar Zweden in gezantschap gezon­den , ten einde den vrede tusschen dat Rijk en Denemarken te bemiddelen. Bij deze bezendingen kweet hij zich loffelijk even als bij binnenlandsch bestuur hier te lande. 114 wilde den Staat na het sluiten van den vrede te Munster, de voordeelen des Vredes doen erlangen, en werkte derhalven met velen , om den drukkenden last van een kostbaar leger te doen ophouden; van hier de tegenwerking van den wil van Will em 1rins van 0 r a n j e , bekend zijn de gevolgen van dien tegenstand , gelijk ook de pogingen van dezen Vorst. Toen deze zijn hoofd stootte voor Amsterdam, was het ontslag van A n d r i e s Bicker en diens broeder Cornelis Bicker Heer van Sw ie ten uit alle posters van bewind , eene der voorwaarden van het verdrag , waarmede deze onderneming eindigde. Zip. behielden echter niet alleen de achting van vrienden , maar de betoonde edelmoedigheid , om alle eerambten ten nutte van het algemeen , gereedelijk of te staan , maakte hun* groot in het oog van hunne vijanden. 'De Prins zelf staafde hunnen goeden naam. Pligtmatig was tevens de verklaring der Stadsregering bij hun ontslag : » dat zij zeer affectueuselijk bedankt werden voor hare A gunstige verklaaring ten beste van 't Gemeente-Bestuur gedaan , met belofte van deze gunste aan haare E. persoonen , familie en » de nakomelingen , bij alle gelegenheden van wege de Gemeente te erkennen." Biets nam echter beter alle zweem van verdenking weg, dan de verklaring , die de zelfde Raad , kort na het overlijden van Willem 11 ter Staatsvergadering inleverde. Bicker leefde niet lang na de herstelling. Hit stierf in 1652 , bij zijne echtgenoote Catharina Ganzeneb Tengnagel zes kinderen nalatende, onder deze was Gerrit Bicker zijnen vader bijzonder waardig, en opvolger van den beroeinden Piet ear C o r­ neliszo on Hoof t, als Drost van Maiden. Menigvuldig zijn de verzen en gcschriften ter eere van Andri es Bicker. Zijne beeldtenis komt voor in W a g e n a a r, raderl. Hist., D. XI. bl. 50.; ook op de eerste plaat van de Inhaling van Maria de Medicis, door N o I p e; staande hij daar als Collonel tusschen het lick. Zie Brandt en Centen, Histor. van Enkhuizen, D. IL bl. 131 en 144; Aitzema, Saken van Staet en Oorl., D. II. bl.233, 949­955, 993 en 194, D. III. bI. 2, 110, 447, 448 en 591; Samson, Hist. de Guill. , III. Torn. I. pag. 114-11Y; Wiequefort, Hist. des prov. Unies., Tom. I. pag. 189-196; van Loon, Nederl. His­torip., D. II. bl. 343; Leven van W illem 11, Prins van Oranje, bl. 672-674; le Clere, Geschied. der Vereen. Nederl., D. III. hi. 52, 62 en 93; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. Xi. ht. 50, 65, 213, en 382, 0. XII. bl. 105, 127 en 128, Kok, Amsteld. Jadrh., D. II. bl. 290, 333, en 336; de zelfde, Vaderl. Woordenb., D. VI. bl. 553, 555-558; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. III. bl. 88-92; Seheltema, Staatk. Nederl., D. 1.131.105-107; van Kampen, Vaderl. Karakt., D. Ii. bl. 172-174; Bilderdijk, Geschied- des Vaderl.; D. IX. bl. 21, 33, 244; van Sypesteyn, en de Bor­des, de Verd. van Nederl. in 16'72 en 1673, D. II. bl. 74, 75 en 96. BICKER (CoRaELIs) Heer van Swiet en een broeder van den. voorgaande , mede geboren te Amsterdam , werd in 1620 Coarnis. saris, in 1628 Schepen en in 1646 Burgemeester zijner geboor­testad. Ten tijde van den bekenden aanslag van Prins W i 11 em II tegen Amsterdam , op 30 Julij 1656, voorzittend Burgemees­ter,, ontving hij van den Hamburger Postbode het eerste berigt wegens den aantogt der krijgslieden, gaf hiervan kennis aan den Raad, en beraamde met hulp van J oh a n H u y de k o o p e Beer van Ma arse v e en , zulke middelen van verdediging, waar­door de stad behouden werd. Hij getroostte zich de afzetting nit alle posten zoowel als zijn broeder; na den dood van Willem. II hersteld , diende laj den Staat en de Stad met gelijke getrouw­heid , hield zijnen roern staande, en daalde in 1655 ten grave. Hij was gehuwd met Aartj e Witzen en had bij haar vijf linderen. Zijn afbeeldsel komt voor bij W a gen a a r, Faded. Hist., D. XII. 128. Zie Aitzema, Saken van Sleet en Oorl. , D. III. bl. 448 en 449; Samson, Hist. de Guillaume III ; Tom. I. pag. 107, 114-117; Brandt ep Centen, Histor. van Enkhuizen, D. II. bl. 131 en 144; Montanus en Verwey, Het Leven van Willem III, D. 1. bl. 25; Wiequefort, Pills& des Prov. Unies, Tom. I. pag. 189-196; van Loon, Nederl. Historip., D. II. N. 343; Leven van Willem II Prins van Oranje, hl. 641-674; le C‘ere, Geschied. der Vereen. Nederl, D. III. hi. 46-52; 62 en 93; Wagenaar. Vaderl. Hist., D. XII. bl. 96, 97, 105, 128 en 193; Kok, Amsteld. Juarb., D. M. 330, 33.1 en 333-336; dezelfde, Vaderl. Weordenb.. D. VI. bl. 553; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. III. bl. 92 en 93; Schel­tema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 107 en 108; van Kampen, Vaderl. Karakt., bl. 172-174; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. IX. bl. 17, 21, 33 en 244. BICKER (LLromos) vestigde zich, na volbragte studie in do Geneeskunde, als Geneesheer te Rotterdam, waar hij de algemeene achting genoot en zich in eene belangrijke praktijk mogt verlteugen. Dan hij vergenoegde zich nict om door zijne kunde alleen de stad zijner inwoning ten dienste te staan, maar maakte zich ook jegens het geheele Vaderland verdienstelijk ; want zoo door voorheelden na plaats gehad hebhende overstroomingen als door Natuurkundige kennis, voorziende, dat de ongemakken , eerst uit den schrik van het viugten voor den vloed, uit koude, vochtigheid , gebrek verdriet , vervolgens uit het drinken van bedorven water , de uit­dampingen van rottige stoiren , de vochtige uitwasemingen der bo­venkometide landerijen , bijzonder bij groote en langdurige zomer­blue , zware en gevaarlijke of slepende ziekten zouden veroorzaken, en dat daardoor de ellende moest vergroot worden , vervaardigde hij na de overstrooming van 1784 een stukje , getiteld : Raadgevingen voor de bewoonders van Overstroomde Lan­den en voor andere Landlieden ona hun tegen Voor- en Najaarsziekten, Rot- Galkoortzen en Roodenloop te behoeden en er zich van te geneezen. nit geschrift , in de dagbladen op­genomen , en door eene commissie van de Oeconomischen tak der Alaatschappij van Wetenschappen te Haarlem , bij duizenden ver­spreid , was onder Gods zegen van een bijzonder nut , daar men heat opgemerkt , dat er na gezegde overstrooming veel minder ziek­ten , dan te verwachten waren , ontstaan zijn en weinige menschen aan de gevolgen van die overstrooming overleden zijn. Bicker was bovendien de eerste , die na de omwenteling van 1795 de nuttigheid en noodzakelijkheid betoogde on] een Cons-mite van Algemeene Gezondheid of Geneeskundige Staatsrege­ling in ons Land aan te stellen. Nog was hij schrijver van de volgende werkjes : Verhandeling over het Zog der Vrouwen. Leid. 1764. 8°. Vertoog van de voornaarnste redenen welke de Ingezetenen van ons Land tot hiertoe van de Inenting der Kindirpokjes 1.vederhouden hebben. Rott. 1777. 8°. Aanmerkingen op het werkje van B. Ter s ie r, de behande­ling der ingeente op de natuurlijke Kinderpokjes toegepast. Sneek. 1798. 8°. Ook schree[ hij in 1785 bij het Provinciaal Utrechts genootschapOver de toen zoo veelvuldige Zenuwziekten. Hij liet kinderen na , van welke zija oudste dochter , He rm in a Christina Bicker latqf gehuwd geweest met J. C. J. L a re­g n e r e N even en overleden den 22sten April 1792, eens toen haar vader , door het schichtig worden van de paarden voor een rijtuig , waarin hij zat , in de Schie gestort was, en als eene leven­looze drenkeling werd opgehaald , door hare ontblootten boezem tegen zijne Borst te houden de levensgeesten weder bij hem op­wekte. Haar schaduwbeeld komt voor in L o o sj e s, Bollandsch Arka­dia , bl. 280. Zie Vaderl. list. ten vervolge op WagenaarD. IX. bl. 176 en 177 D. XXX. bl. 85-87, xxxvu. b1. 73 ; I]oosj es, Ilollands Arkadia, 1)1. 194 en 195; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. I t. 606; de Jong, Alphabet. 117aaml. van Boeken. BICKER Ilz. (JAN BERND) geboren te Amsterdam , in 1748 , volgens anderen in 1746, werd in 1760 student aan de Hooge­school te Utrecht, welke hij in 1766 verliet, na den 14den van dat jaar tot Mr. in de Regten te zijn bevorderd. Nu zich als Advokaat in zijne geboortestad gevestigd hebbende , werd hij vervolgens Raad in de Vroedschap aldaar en zag zich van toen af, in onderscheidene belangrijke aangelegenheden gebruiken , zoo woonde hid, als Raad in de Vroedschap , de aanzienlijke zamenkomst van Regenten uit onderscheidene gewesten bij , welke in het najaar van 1783 te Amsterdam gehouden werd, ten einde over 's Lands zaken te raadplegen ; was in 1784 in de commissie ter Directie van de bij het departement des Oeconomi­schen Taks te Amsterdam ingezarnelde gelden ten behoeve van de ongelukkig gewordene door de watervloed van dat jaar. In 1786 werd hij nevens Martinus van Toulon, wegens Holland be­noemd tot de beschikking van het verdedigingswezen van den Staat , en was Ontvanger en Bestuurder van het yadcrlandsche fonds ter bevordering van de gewigtigste belangen des Nederlandschen yolks. Na de omwenteling van 1787 was hij een der gene die op uitdruk­kelijk verlangen van de Prinses van Oranje ontzet moest worden van alle posten van regering en bewind. Hij achtte het zelfs voor­zigtig het land te ruimen en begat zich met eene paspoort van den liertog van Brunsw ij k naar Brussel. Na de omwenteling van 1795 weder in zijn Vaderland terug­gekomen werd hij in 1796 Lid en kort daarna Voorzitter der Na­tionale vergadeng. Bij de omwenteling van Januarij 1798 werd hij als Lid der Commissie tot de Buitenlandsche Zaken in hechte­nis genomen en eerst naar Wijk bij Duurstede (loch later naar Leeuwarden vervoerd. Na de tegenomwenteling in Julij van dat jaar weder op vrije voeten gesteld , werd hij in 1801 tot National'. Prokureur of Sijndicus bij het Nationaal Geregtslibt aangesteld. Als Lid van het Staatsbewind met G. B r a n t s e n en M.va n der Goes naar Brussel afgevaardigd om den Eersten Consul der Fransche Republiek bij diens lipmst aldaar te begroeten, werd hij in het volgende jaar door dien Consul tot Lid van het legioen van eer benoemd. Zijne beeldtenis komt voor in de Vaderl. Geschied. ten ver­volge op W a genaar, D. XI. bl. 164. Zie voorts dat werk , D. VI. bl. 374, D. IX. W. 167, D. XI. b1.158, 164, 257 en 311, D. XVII. bl. 258 en 259. D. XXI. bl. 7 en 20, D. XXII. hi. 212, D. XXXIV. bl. 407, D. XXXV. bl. 83, 84, 113, 138, 234 en 251, XXXVI. 131. 106. 184 en 275. D. XXXV11. b1.189 eit 301, D. XXXVIII. bl. 258 en 299, D. XXXIX. bi 115 en 177, D. XLIV. bI. 148 en 256, D. XLV. bi. 220, D. XLVI. b1. 18; C. van. der A a , Geschied. van den Oorl. 1723-1803, D. V. M. i8-100., BIDLOO (LAMBERT), noon van Govert Bidloo en Maria Fe lze rs , geboren te Amsterdam den 30 Augustus 1633 , was een beroemd Apotheker in zijne Vaderstad en een zeer geleerd man die zich onder de Nederlandsche dichters van zijnen tijd eenen naam gemaakt heeft , hoewel zijne poezij zeer middelmatig , stijf, gewron­gen en somwijlen duister is. llij overleed den 11 den Julij 1724 en liet een noon na N icolaas B id loo, die lijf-arts van Czar Peter I en Opziener van het Hospitaal te Moskou geweest is. Men heeft van hem in het licht: Gedagten over het schoon Zaisoen des jam's, 1718. daarach­ ter Liefde der Ouderen tot hunne Kinderen boven de men­schelijke reden. Amst. 1719 en 1720. 4°. Hymnus Prosodiacus, Lofzang op het verheerlijkt Zaisoen der jaren 1722 en 1723. Awst. 1724. 4°. Mentz& kerk in en uit Babel , of Aanvang , voortgang en redding van de verwarring der Vlaamsche Doopsgezinden, vergeleken met de Piiftigjarige gevankenis en dood der Israe­liten. Onbepaalde verdraagzaamheid der Verwoesting der Doops­gezinden. 1701. 8°. Ongebondene Liceptie, de Grondslag der Rhijnsburgsche Verdraagzaatnheid aan C or n e lis v an .11 o e k. Amst. 8°. De Re herbaria. Leyd. 1709. 12°. Pan Poeticon Batavum , of Kabinet waarin de afbeeldin, gen van voorname Nederlandsehe Dichteren, verzamelt en /sonstig geschildert door Arno lt van Hale n, onder uitbrei­ding en awnerking over de Hollandsche .Rijmkonst , geopent. Amst. 1720. 4°. Verwoesting des Joodschen Folks, aanvangends net den af­val der tien stammen onder *.1 er o beam ,.en eadigen net de­zen tegenwoordigen tijd. Amst. 1725. 3 dn. 4°. Bid 1 oo heeft ook nit het Italiaansch van den Jesuit B aril! o I t vergezet: Een geletterd man verdedigt en verbetert. Amst. 1722. 8°. Zijn Op- en •Ondergang van Athene in rijm is nimmer ge­ drukt geworden. Zijn portret is in zwarte kunst vervaardigd, door van Haien, ook in het koper gegraveerd door J oh an n es H o u h r a k en. Zie Luiscius, Algem. llist. Troordenb.; van Abkonde en Ar­renberg, Naamreg. von Nederd. Boeken ; Kok, Vader1.7Voordenb ; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Witsen Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dicht.; Biogr. Nation., Tom. 1. par,. 80; Biogr. Univers. B1DLOO (G0vARD of GODEFRIED), een broeder van den voorgaande, geboren te Amsterdam den 12den Maart 1649, legde zich, na zijn eerste letteroefeningen verrigt te hehhen , met veel ijver op de studie der Genees- Ontleed- en Heelkunde toe, met lien uitslag, dat hij dikarin tot Doctor werd bevorderd. Nu vestigde hij zich 'in zijne geboortestad, tot hij in 1688 tot Lector in de Ontleed- en Heelkunde te 's Gravenhage werd beroepen, zich hier de gunst des Prinsen van 0 r a n j e hebbende weten te verwerven, die kort daarna den verrnaarden togt naar Engeland ondernam, werd hem in het jaar 1690 het Oppertoezigt over alle de militaire Ilospitalen bier te lande opgedragen; en twee jaren later vertrouwde hem Koning insgelijks , het toezigt over de hospitalen voor het En­gelsche krijgsvolk toe. In 1694 werd hij tot gewoon Hoogleeraar der Genees- en Ontleedkunde te Leiden beroepen, welken post hij aanvaardde met eene redevoering Over de Oudheid der ontleed­kunde (1). in October 1701 tot Lijfarts van Koning Willem aangesteld , begaf hij zich in die hoedanigheid naar Londen , doch deed niet veel dienst , doordien die Vorst in Maart des volgenden jaars in zijne armen overleed. B Pd 1 o o had den Koning in zijne laatste ziekte nog bijgestaan , doch begaf zich , na 's Konings af­sterven , wailer naar Holland, alwaar hij zijnen post van Hoogleer­aar op nieuw aanvaardde , dien hij met veel vlijt en gestadige werk­zaamheid in het studeren , en mede in het bereiden van Ontleed­kundige voorwerpen waarnam. Hij hield zich onder anderen bezig met het onderzoek van het weefsel der zdttuwen, voornamelijk met het doel, om het in zijne tijd door velen verdedigde gevoelen van het bestaan der Spiritus Animales en hunne omloop door de zenuwen te wederleggen. Vooral heeft hij echter de Geneeskundigen van zijnen leeftijd door de uitgave van zijnen voor die dagen uitmuntenden Anatomischen Atlas aan zich verpligt. • B idloo overleed te Leiden den 3Osten Maart 1713. Hij was gehuwd met H en d r i na K i s k es, en heeft een noon nagelaten , even als zijn vader G o v e r d B i d l oo genoemd, die Advokaat en Fiskaal *van den Hoogen 4(rijgsraad geweest is. B i d 1 oo was een geleerd man, en doorkundig in velerlei tak­ken van wetenschap; daarbij was hij de eerste Ontleedkundige van zijnen tijd , almede was hij een beoefenaar van de Latijnsche en Ne­derduitsche Dichtkunde. » Zijne dichtstukken dragen echter meer » blijken van diepe geleerdheid en koele redeningen , dan van een » vlug vernuft levendige verbeelding en stoute gedachten. Zijne » verzen zijn wel niet plat of laag , maar droog en zonder ziel of » leven. Hij heeft ook een goed getal tooneelstukken bearbeid , waarvan sommigen op den Amsterdamschen Schouwburg vertoond » zijn, en waaronder zijn Treurspel, Karel Erfprins van Spanje, » zich het langst staande gehouden heeft (2)." Dat hij onxermoeid werkzaam is geweest , getuigen de menigvuldige schriften die hij heeft nagelaten , als daar zijn : Broom ter Bruyloft van J. Fors ter m a n. 1675. fol. Anatomia humani Corporis in C XV Tabulis per G. d e Lairesse ad vivum delineatis demonstrata , veterum recen­tiorumque inventis explicata plurimisque hactenus non .de­tectis illustrate. Amst. 1684. gr. folio , welk werk , het- eerste , dat met zulke groote , en schoone ontleedkundige platen voorzien (1) Oratio tie antiquitate Anatomes, Leyd. 1694. (2) Witsen Geysbeek, Woordeub. der Nederd. Dialers , D. L bl. 294. is , met de naauwkeurigste zorgvuldiglieid is gegraveerd. Nader­hand ook in het Nedei'duitsch vertaald , werd het in 1735 te Utrecht gedrukt onder den titel van Anatomic of Ontleeding van's Illenschen ligchaam. met pi. fol. Gui lie l tnu s Cowper, Cr i mi ni s Litterarii citatus , co­ram Tribunali nobiliss. ampliss. Societatis Britano-Regiae. Leyd. 1690. 4°. Komst van zijn Itlajesteit i I lent III in Holland. 's Ilage. 1691. met pl. fol. • Amsterdamsche Maagt. Haul. 4°. Oratio lit funere Pauli II ermani Med. Dr. Leidae. 1695. Vindiciae quarundam Delineationuin Anatomicarum contra ineptias Animadversiones Fr. R u yschii Praelect. Anat. Chirurg. et Botan. Leydae. 1697. 4°. , waariu liij den Hoogleeraar 11 u ys c li beantwoordt , die in zijue Anatomische Brieven , onder­scheidene der beschrijvingen berispt had , welke Bidloo dertien jaren te voren in zijn groote werk had gegeven. Brief aan Antony L e e uw en hock, over de Diertjes, welke men .somtijds in de levers der Schapen en sommige Beesten vindt. Delft 1698. 4°. Verltaal der laatste ziekte en overlijden van Willem III honing van Groot-Brittatye , enz. Leyd. 1702. 8°. Exercitationum Anatomico-Chirurgicarunz Decades duae. Leyd. 1708. 4°. , zijnde geleerde verhandelingen waarin de schrij­ver Been leerstelligen loon voert, en indien het hem sointijds al gebeurd , om zekere gemeene gevoelens te wederleggen , zooals bij voorbeeld de bestaanbaarheid der dierlijke geesten , zulks met zulk cene groote mate van ingetogenheid en zedigheid , doet , dat men blijkbaar bespeurt , dat hij eer zoekt te onderrigtcn dan tegen te spreken. Jesus Leeraar. Leyd. 1711. 4°. Koning Salomon Prediker. 1712. 4°. Brieven der gemartelde Apostelen. Amst. 1712. 4°. De Oculis et visu variorum aninzalium observati ones phy­ sico-anatmicae. L. B. 1715. 4°. Poezij. Leyd. 1719. 4°. Tooneelpoezij. Leyd. 1719. 2 dl. 4°. Het arbeeldsel van Bidl oo gait in Arent nit, behalve in de Alligies van P. van der Aa, door F. B I e ij swyk gesneden , grooter voor zijn werk over de ontleedkunst geplaatst , door A b r s­ham Bloteling. Zie van Loon, Nederl. Bistorip., D. III. b1.418, en 519; Luisci us, Algem. "list. Woordenb.; van Abkoude en Arrenberg, JVaamr. van IVederl. Boek.; Kok, Vaderl. Woordenb.; Cbalmot, Biogr. Woordenb.; Nieuwenbuies, Algem. Woordenb. van Kunst. en We‘ens.; v an Kampen, Geschied. der Naerl. Lett. en Wetens., D. II. bl. 64; Co llot d'Eseu ry, liolland's Roem, D. I. A. N. 249 en 250; Biogr. Nation.; Siegenbeek, Geschied. der Leids. llooges., D. I. bi. 251, D. II. Li. 112, T en B bi. 161 en 162; Biogr. Univ.; Blaupot Ten Cate , Geschied. der Doopsgez. in Roll., Zed., Utr. en Geld., D. 1. bl. 298 en 299; van der Boon, over de Ontleedk. van den MenIch., bt. 102, 119, 120, 137, 190, 200 en 255. (ANDRIES PIETERSZOON) , BEY of DE BIE, woonde te Dord­recht en behoorde tot de Watergeuzen. Hij spande met andere bannelingen zamen , om koopvaardijschepen weg te nemen , en was mede handdadig aan het nemen van eenige schepen en het plun­derer van het marktschip van Antwerpen op 's Hertogenbosch, op de Zeeuwsche stroomen in November 1570 en werd door Alva den 14den Januarij 1571 gebannen. Ook moet hij bij het ver­overen van Brielle tegenwoordig zijn geweest, doch daar hij een ondergeschikte rang schijnt bekleed to hebben, vindt men hem daarbij niet met name genoemd. Zie Beschr. van Dordr., bl. 839; Marcus, Sent. van Alv a , bl. 24 en 245 ; van Groningen, Geschied. der Water­geuzen , bl. 150 en 151. • BIE (Jonas of GEORGIUS DE) werd in 4586, in plaats van den onwaardigen Jakob Reingaud, die een vreemdeling was , tot Thesaurier-Generaal aangesteld ; vervolgens werd hij in 't jaar 1597 gebruikt, om de Staten van Zeeland ten ernstigste aan te manen , tot bet opbrengen van, liunne quota in de ordinaris consenter , die tot de kosten van een veldleger,, en de beloofde hulp aan den Ko­ning van Frankrijk vereischt werden. In al zijne daden en hande­lingen , toonde de Bie een man van beproefde vaderlandsliefde en onomkoopbare eerlijkheid te zijn, en die zich grootelijks bij zijne landgenooten heeft verdienstelijk gemaakt , zijnde dit het loffelijk getuigenis hetwelk de Geschiedschrijvers als uit eenen mond van hem geven ; ook was zijne onkreukbare trouw oorzaak , dat hij in 1607 , gedurende de onderhandelingen met den lozen , door den Koning van Spanje tot vredehandeling afgezonden , Neij e n niet eens in verdenking kwam. Zie B o r, Plederl. Oorl., B. XXXIV. bl. 328, (26); Hooft, Ne­derl. Hist., St. II. bi. 204; Wa gen a ar, Vaderl. Hist., D. VIII. bl. 183 , D. IX. bi. 273 ; K o k, Vaderl. Woordenb.; C b a 1m o t, Biogr. Woordenb.; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. VII. bl. 124 en 125. BIE (MARcus DE), Kunstschilder,, uit een aanzienlijk geslacht ge­sproten , had tot meester den beroemden Jakob v an der Doe s, die in bet schilderen van schapen uitmuntte. De B i e streefde hem in den beginne op dat edel kunstspoor rustig na , en zou hem denkelijk ingehaald hebben, zoo niet eene ijdele verwaandheid of misschien jeugdige losheid , hem het beoefenen der schilderkunst had doen vaarwel zeggen , om die met de krijgsdienst te verwisse­len , verkiezende liever als Vaandrig het land te dienen , dan zich verder aan de kunst toe te wijden. Men getuigde van hem dat hij geheel en al de zwier van zijn meesters edel kunstpenseel had ; ja dat hij de beesten zoo vast en fraai naar het leven teekende , als deze. Ook zegde hij met het _aanvaarden van de Krijgsciienst , de kunst , tot wier beoefening hij geboren scheen , niet ten eenen­male vaarwel ; want er zijn van hem vier boekjes in het licht ver­sthenen die hij naar de teekeningen van Potter heeft geetst. In het jaar 1664 werd hij als lid van het genootschap der Haagsche Kanstschilders opgeteekend. Zie van Gool, Nederl. Schad., D I. hi. 67 en 68; Kok, Fader& Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb. BIE (ALEXANDER DE), ook ALEXANDER BIAEUS, werd in het be­gin van 1653 door Burgemeesteren van Amsterdam toegestaan, om, hoewel hij een ambteloos persoon was , voor niet in het Athenaeum openbare lessen in de Mathesis te geven terwijl zij den Curatoren de magt gaven om te, bepalen, of hij dit bij afwisseling nu in het Ne­derduitsch dan in het Latijn zou doen. Bij het geven dezer lessen uitstekende blijken van linde hebbende gegeven , werd hem in 1614 door Burgemeesteren een geschenk voor de reeds bewezene diensten aangeboden en van toen of den titel van Hoogleeraar met een par-geld toegekend. In 1659 werd, nit aanmerking van zijne verdien­sten in het onderwijzen van jonge lieden , zijne wedde verhoogd en hij tegelijkertijd verrnoedeqk tot gewoon Hoogleeraar benoemd, daar hij vroeger slechts buitengewoon zal geweest zijn. Later schijnt hij ook de Redeneerkunde , de Wijsbegeerte , de Sterrekunde en Zee­vaartkunde te hebben onderwezen , zoo als hij nog in 1690 deed. Hij mOet evenwel voor 1700 overleden zijn. Zie Commelin, Beschrijr. van Arnsterd. , bl. 648; van L c n n e p, Illustr. Ainstel. Athena pag. 121 et 122. BIEL , de zoon van eenen burger te Utrecht', diende in den oor­log tegen Spanj e , als Kapitein onder Graaf L ode w ij k van Na s-s a u en was Bevelhebber op het kasteel te Kerpen , niet ver van Keulen ; toen dit den 7den Januarij 1579 door 0 ctavi o Go n-; za g a en Mon dragon met acht duizend man werd aangevalleng Niettegenstaande een gedeelte van zijn garnizoen op eenen togt nit was en hij dus niet meer dan vijf en veertig man bij zich had, antwoordde B i el toen de Spanjaarden het kasteel opeischten , dat hij niets voor hen had dan kruid en food. Hierop werden twaalf stuk­ken gesehut voor het kasteel gebragt ; dit den geheelen dag sterk beschoten en den volgenden dag , hoewel Biel en de zijnen zich dapper verdedigden , stormenderhand ingenomen. Zeven en dertig der bezettelingen werden rug aan rug gebonden en aan boomen opgehangen , doh de overigen met Biel in de poort van het kasteel. Misschien was Kapitein Biel die in 1629 als Ingenieur in het Meg van 's Hertogenbosch diende wel een zoon van hem. Zie Bor, Nederl. Oorl., D. XIII. bl. 25 (84); van Meteren, D. III. bl. 230 en 231 ; Geschiedk. Aanteek. over het jaar 1629, bl. 135. BIEL (Joim), mogelijk wel een zoon van den voorgaande , was in het jaar 1618 Sijndicus der stad Nijmegen , toen Prins Maurits zich in Januarij van dat jaar naar die stad begaf, vergezeld van den Kanselier, twee Raden en eenen Rekenmeester van Gelderland nevens den Rioter van Veluwenzoom, en aldaar de Regering naar zijn zin veranderde , er diegenen uitlatende , welke tegen het houden van eene Nationale Synode te Dordrecht waren. Alle de ontslagen Regenten werden daarna op hun verzoek bij den Prins ontboden , wien zij , bij monde van B i e 1, voorhielden , dat de tegenwoordige wijze van handelen streed tegen de privilegien , doch de Stadhouder zulks ontkennende, protesteerde Biel uit naam der ontslagen Regenten tegen het gene er geschied was , zich daar­van beroepende op de Algemeene Staten; de Prins vond ech­ter niet geraden , hun protest te aanvaarden , en de zaak bleef zoo als bij ze geschikt had. Zie Wagenaar, Vaderl. .Hist., D. X. bl. 197 en 198; Chalmot, Biogr. Woordenb. BIENQUES (waarschijnelijk eigenlijk TIENNES Heer VAN BIENQUES) was een teekenaar van het Verbond der Edelen, dien Alva, bui­ten 's Konings landen deed achterhalen , en te Brussel , zonder pleitgeding en buiten alle orde van regten , op eene smadelijke wijze ter dood brengen. Zie T e W a t e r, Hist. van het Verb. der Edelen, D. II. bl. 210, D. III. b. 475. BIENS (CORNELIS PIETERSZ.), die in de eerste belft der zeven­tiende eeuw te Enkhuizen woonde, waar bij in 1624 onder de Diakenen der Hervormde gemeente voorkomt ; in 1639 Ouderling dier gemeente was, en in 1643 nog leefde , heeft zich als Nederduitsch Dichter bekend gemaakt door de volgende werken : Profytelyck cabinet voor den Christelycke jongelingh. Enckh. 1623. 4°., tweede druk 1642. 4°. met pl. Tragedie van Pyrarnis en Thisbe, Enckh. 1623, 1640 en 1642. 4°. Handtboecxken der Christelycke Gedichten , Sinnenbeelden ende Liedekens tot troost ende vermaeck der Gelooviger zielen , snitsgaders een houwelycxvereeringh ende gheluck-toensch aen den getrouden tot vermaeck der bruyloften , alien deuchtlievencie Jongelieden toegeeygent , 2de druk. Hoorn. 1635. 12°. 't Stichtelyck Cabinet met den .densbas van 't selve , begry­pende den Landman, Steeman ofte Borger ende den Zeeman. Ench. 1640. kl. 8°. Aendachtige en firolyche Bymen. Ench. 1644. 4°. B i e n s gal zijn treurspel uit onder de spreuk: Aensiet den Tyt , anders schijnt bij tot zinspreuk te hebben genomen de half La-. tiinsche , half Fransche toespeling op de letters van zijnen naam : Congreges Perdurables Biens , (d. i. verzamelt duurzarne schatten), waarop hij dan liet volgen : Car la oU est votre tresor la aussi sera votre coeur Matt. VI (want waar uw schat is daar zal ook uw hart zijn. Matt. VI). Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. der Nederd.Dichters; Algem. boast- en Letterb. 1843, D. I. bl. 342 in de noot; Catalogus van de Bibliotheek der Maats. van Nederl. Letterk., D. 1. bl. 238, D. 1.b. bl. 61. • BIENVILLE (D. T. DE) , een Franschman van geboorte , was aanvankelijk Geneesheer te Rotterdam , daarna te 's Gravenhage , waar hij omstreeks 1780 overleden is , na te hebben in het licht gezonden : Le Pour et le contre de l'inoculation de la petite verole. 1770. Le Nymphomenie. Amst. 1771. 8°. Recherches sur la petite verole. 1772. Traite des erreurs populaires sur la sante. 1775. 8°. Van hetwelk eene Nederduitsche vertaling in het licht kwam onder den titel : Verhandeling over de gewone Dwalingen de gezondheid be­treffende. Utr. 1780. 8°. Zie Meijers, Cons. Lex.; Biogr. Univers. BIERENS (ABRAHAM DIRKsz.), in het laatst der zestiende en het begin der zeventiende eeuw Leeraar bij de Vlaamsche Doopsgezin­den te Amsterdam , welke gemeente hij 28 jaren door leer en wan­del stichtte , teekende in 1626, mede uit naam van zijne gemeen­te de Belijdenis des geloofs , die door de Yereenigde Plaam­sche , Vriesche en .Hoogduitsche Doopsgezinde gerneenten in _Holland aan de Staten is overgeleverd , en was mede opsteller van het: Olijf-take of schriftuurelijke aanwifzingen enz. Amst. 1629. Nog bestaat van hem een formulier ter bevestiging der Leer­aars geplaatst achter gezangen destijds bij de Doopsgezinden in gebruik.Hij overleed te Dordrecht , waar hij dikwijls de dienst waarnam , op den Predikstoel , in den ouderdom van 55 jaren. Hij was zeer vredelievend , steeds werkzaam om twisten weg te nemen en 'het welzijn zijner gezindte te bevorderen zoo was hij tegenwoordig bij de vredehandeling , gehouden te Amsterdam in 1630 tusschen de Vlaamsche , Hoogduitsche en Friesche gemeenten en hij teekende mede de belijdenis , welke daar werd opgemaakt , en wen er in 1632 in de Doopsgezinde gemeente te Dordrecht ge­schillen ontstaan waren droeg hij veel bij om die te vereffenen. Zie Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. Zeel. Utr. en Geld., D. I. bl. 289 en 325. BIERMAN (JonNriEs), afkomstig. van Deventer, was Predikant. te Kervenheim in het Kleefsche. .Coen hij in 1704 gereed stond om, die gemeente verlatende , het Hoogleeraarambt in de Godgeleerd­heid te Herborn te aanvaarden , werd hem door de Geldersche Hoo­geschool het doctoraat in de Godgeleerdheid eershalye aangeboden. .Hij werd in het jaar 1,09 van Herborn , als Predikant en Hoog­leeraar in de Godgeleerdheid naar Middelburg beroepen waar hij den 22 Julij 1721 overfeed. De volgende werken zijn door hem in het Licht gezonden : Over de Prophetic van Hosea, Utrecht 1702. 4°. Uitgelezen herkredenen , Utr. 1711. 8°. Oefening tot Gebeden , Utr. 8°. Over de Prophetic van Habakuk , Utr. 1713. 4°. Heilige keurstoffen, Utr. 1714. 8°. Over de Prophetie van Zacharia, Utr. 1715. 4°. Heilige mengelstoffen, Utr. 1716. 4°. Heerlijkheit des Euangeliums boven de wet, 8°. Kort begrip van de Leere der waarheit, Amst. 1723. 8°. Over de brieven aan de Corintheren, Amst. 1725. 2 dl. 8°. Moves en Christus , Amst. 1735. 4°. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naantr. van Nederd. Boeken ; Schotel, Kerkel. Dord. D. II. bl. 66; B o u m a n, Geschied. van de Geld. Hoogesch. D. IL bl. 195. BIERMAN (ENGELBERT) werd den 8sten December 1788 te Er­witte in Duitschland geboren. In zijne kindschheid werd hem zijn vader door den dood ontnomen. Feel aanleg en lust tot de muziek betoonende genoot hij eerst onderwijs daarin van zijnen ouderen broeder,, en later bij eenen muziekmeester in Paderborn. Achttien jaar oud zijnde , verliet hij zijn vaderland en begaf zich als mu­ziekant in dienst bij een llollandsch militair muziekkorps, maakte vervolgens den veldtogt naar %island mede , en moest met velen den moeijelijken krijgstogt met eene achttien-maandsche gevangen­schap te Witebsk boeteu , waar hij daarenboven door eene hevige ziekte aan zijne legerstede gekluisterd , maar door eene voorbeeldige verzorging van eenige getrouwe krijgsmakkers aan den dood ontrukt werd. Na den vat van Napoleon keerde hij terug , en vestigde zich in 1814 met er woon in Deventer, waar hij door zijne uit­muntende muzikale bekwaamheden , veel befangstelling verwekie, en door bet geven van concerten en muziekonderwijs , waarbij hij zich steeds door vlijt, geduld , volharding en belangeloosheid ken­merkte , weldra een goed bestaan vond. Bierman bespeelde de fluit meesterlijk ; maar was tevens een virtuoos op de fagot. De be­hoefte gevoelende om zich de kennis van nog andere instrumenten eigen te maken , legde hij zich ook op het piano-forte-spel toe, en bragt het daarin mede, zonder hulp van anderen , zoo ver,, dat hij , zonder zelf een grout speler te zijn, eene behoorlijke opleiding daarin aan zijne leerlingen geven kon. Ook in den zang beproefde 34 hij dit , en onder diegenen , wetke hij eenige tijd onder zijne kwee­lingen telde , was de Contralt-zangeres Mejufvrouw Ad el aide w ein tha I. Hij was voor het muzikaal onderwij s in Deventer hoogst nuttig en daarom werd zijne dood, die den 27sten Maart 1850 plaats had , door alien diep betreurd. Zie Cuecilia, Muzikaal rijdschrift voor liederl. 8e jaargang bl. 15. BIESE (Bum) werd door den Landvoogd Al v a in 1567 aan­gesteld , tot lid van den nieuw opgerigten Raad der Beroerten , voor welken Mies , wat eenige betrekking tot de voorgaande bewe­gingen had , gebragt en afgedaan moest worden. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VI. bl. 151; Chalmot, Biogr. Woordenb. BIESELING (CHRISTIAAN JANSZOON VAN). Zie BIEZELINGEN (CHRISTIAAN JAINISZ. vis). BIESMAN (LAIBERT) beyond zich als Opper-Kommies aan boord van een der schepen welke onder 01 i vier van N o o r d , den 13 September 1598, het Goereesche gat uitzeilde om eenen togt naafi Indie te ondernemen. Toen van No or d den Vice-Admiraal , J a-c o b C 1 a es z. van Ilpendam, wegens verzet tegen des Admi­raals bevelen , volgens vonnis van den krijgsraad , had doen aan wal zetten„ werd B i e s m a n tot Kapitein op het jagt de Hoop aan­gesteld. •Eindelijk , met van No o r d alleen gebleven , streed hij den 14 December 1600 voor Manilla, de hoofdstad der Philippynsche eilanden , onder dien zeevoogd , tegen twee Spaansche schepen , waarvan het eene alleen meer dan driemaal zooveel manschappen aan boord had , als zij er op beide schepen te zamen telde. Hoe­wel van Noord het grootste der beide schepen deed zinken , schiint B i e s man door het andere te zijn genomen , atthans men heeft later niets meer van hem noch van zijn schip vernomen. Zie Wonderkijke Voyagie van Olivier van Noord in Bennet en van Wijk Nederlandsche zeereizen, D. V. hi. 34 en '74; V a­lentyn, Oud en Nieuw Oost-Indie D. 1. M. 178. BIESMAN (CinusTorFEL), een zoon van Jacob Biesman, Bur­gemeester te Nijmegen , en Jobk e van M e k e r e n werd in die stad geboren in 1557 ; en was aan at wat te Nijmegen in aanzien stond en tot den deftigen burgerstand behoorde , vermaagschapt. Hierdoor kwam hij vroegtijdig in de regering, en wist zijne raads­vrienden door verstandig beleid en minzame vriendelijkheid , zoo­danig op zijne zijde te trekken en vertrouwen in te boezemen , dat het voornaamste bewind der zaken door hem bestuurd werd. Hij was een boezemvriend van Old enbarneveld, hield ver­trouwelijke briefwisseling met hem , en werd door dezen in de gewigtigste zaken gebruikt; ook wist hij de regering en gemeente zooveel eerhied en achting voor dien grijzen Staatsman in te boeze­men , dat zij, ofschoon er een besluit genomen was, om geen audere dean een inboorling van Gelderland tot Ontva-nger der Licenten toe te laten , echter den door hun Hoog Mogenden in diem post aangestel­ den van den B r o e k goedkeurden , mike' omdat hij aan Old en- bar nev eld vermaagschapt was. In 1615 werd B i es man naar Leeuwarden gezonden tot hand-having van de regering aldaar. Hij had met de tneeste Regenten en vele andere aanzienlijke burgers in Nijmegen de zijde der Remon­stranten gekozen , en verzette zich met groote vrijmoedigheid tegen het houden van eene Nationale Synode. Geene beloften noch drei­gementen in staat zijnde , om hen van besluit te doen veranderen , werd Prins Maurits over dezen wederstand gramstorig , en besloot de Regering zelf te gaan veranderen , dit ging echter in den he­ginne niet zeer vlot want Maurits, bij mange! van andere dien­stige voorwerpen , op nieuw vier der aanhangelingen van B i e s-m a n aangesteld hebbende , weigerden dezen volstrekt om die pos­ten aan te nemen ; zeggende : » dat indien er misdaan ware, zij )) alle even veel schuld hadden." Bit had ten gevolge dat de Prins Been kans ziende , om het op eene andere wijze te dwingen , den Preceptor der latijnsche school. en den steenhouwer S i n g e n d o n k als Raden aanstelde ; de afgedankten deden wel een protest van al hetgeen er gebeurd was , doch het hielp weinig , en de zaak naar het genoegen van den Prins uit. Biesman bleef zoolang in de Vergadering der Staten-Generaal als hij maar eenigzins kon , en scheidde vandaar net waardigheid. llij beheld echter de liefde zijner vrienden en het ontzag zijner vijanden , zooals later bleek toen hij een ontstaan oproer door zijde achtbaarheid stilde. Hij overfeed in 1626 en was gebuwd aan G r a d a U w ens; de beroemde G e r a r d N o o d t, was de zoon van eene zijner dochters. Zie Brandt, Hist. der Reform. D. IL bI. 634 en 636; Wage­naa r, Vaderl. Hist. D. X. bI. 91, 175, 195 en 199; Bijvoegsels en Aanm. op Wagenaar, D. X. bi. 76 en 77; Kok, Vaderl. froor­denb.; ChaImot, Biogr. Woordenb.; S c h e I t e m a, Staatk. Nederl. BIESTEN (HENDRIK vAN) , Orateur in het klooster der Minder­broeders te Amsterdam , waar hij even als alle R. K. Geestelijken dier stad , den 26 Mei 1578 werd uitgeleid , is de schrijver van een zonderling dichtstuk , met het opscbrift : Liedeken op het jaer 1572, als llollandt apviel alleenlyck van de Vorsten van den Coningh gesonden , uytghenomen fim­sterdam alleen. Ghemaeckt door Broer Hen dr v an Biest en, wijlen Orateur in het convent van de Minre-broeders binnen Amsterdam. Op de weys : van den Slagh van Munster. Ofte : Het voer een Buys al uyt Schiedam. Ofte : Te Mac", als alle de vogheltjens sing en. gedrukt achter : Opcomste der Nederlantsche Beroerten . Dit is nu het seven­tighste jaer,, Door Eenen Liefhebber des Waerheydts en der zielen Saligheydt , Munster 1642. 8°, en mede voorkomende bij Le Long , Reformatie van Amsterdam bl. 541-543. Zie K o k , Vaderl. Woordenb. D. III. bl. 878 —879 ; Algem. Konst. en Letterb. voor 1834. D. I. bl. 444 en 445 D. II. bl. 223 ; d e Wind, Bal. der Nederl. Geschied. D. 591 en 592. BIEZELINGEN (CHRISTIAAN JAM. VAN) of VAN BIESELING, ge­boren te Delft in 1558 , was beroemd in het schilderen van por­tretten , waarvan hij de gelijkenis wonder schoon wist te treffen , ook bezat hij de kunst om zijne kleuren en verwen zoo gepast te temperen , dat men daar weinig zijne weergade in aantrof. Men ver­haalt van hem , dat hij , toen Willem 1, Prins van Ora nj e, door­schoten was , middel wist te vinden , niettegenstaande het verbod daarvan door de Staten gedaan , hem of te schetsen , hetwelk zoo volkornen geleek , dat het alle de andere beeldtenissen , welke van dien Vorst gemaakt zijn , verre overtrof, en naderhand gevolgd is iri het groote stuk door Hendrik Cr errit sz. Pot in 1620 ver­vaardigd , en nog in de voormalige Schepenskamer op het Stadhuis te Delft hangende. Ook heeft hij het portret van Balthas ar G e­rards, den moordenaar van dien Vorst, naar bet leven afgetee­kend , welke teekening later in het bezit is geweest van David Flu d van Gi ffe n, Predikant te Dordrecht. Eens dat hij sommige zijner goede vrienden , die een reis naar Spanje zouden doen , aan boord van het zeilree liggende schip ging bezoeken , om het laatste vaarwel met hen te drinken , liet hij in de vrolijkheid zich , door sterk aanhouden , overreden, om , benevens zijne vrouw en twee kinderen , die hem vergezelden , de reis mede naar Spanje te doen. her gekomen , geraakte hij te Madrid aan het hof, en is daar gebleven , tot aan liet overlijden van zijne vrouw,, waarop hij naar Holland terugkeerde, en ten tweedemaal in den echt trad, waarna hij te Middelburg ging wonen , alwaar hij in 1600 overleed. Zie Houbrake n, Schou,b. der Nederl. Konsts. D. I. bl. 122; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Beschr. der Stadt Delft, bl. '775; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Nation ; Biogr. 'Univ.; Immerz eel , Levens en wet-ken der kunsts. BIGA TO (MARcus ANTONIUS), geboren te Thienen in Belgie was eerst Kapelaan te Tilburg; werd in 1654 Pastoor te Diessen, van waar hij in 1663 als Pastoor naar Poppel vertrok , terwijl hij bier stond werd hij tevens tot Landdeken van Hilvarenbeek benoemd. Hij overleed in het jaar 1695, als Pastoor te Broechem in het bisdom van Antwerpen, en heeft geschreven : Augustinus humiliatus , excitans cor ad amorem misericor­diae Dei , et dulcedinem Gratiae illius , qua potens est omnis infirmus , qui sibi per ipsarn fit conseius infirmitatis suae Lovan. 1664. 12°. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb. ; (A. van G i I s) Kathol. Meyer. Metnorieb. bl. 272 en 273 ; Herm a ns, Conspect. °nom, Liter. pag. 20 et 21. BIGGEKERKE (BARTHOLOMEUS VAN) of VAN BEKERKE was zeer in aanzien bij F i l i p s de Goede, Hertog van Bourgondie , wien hij groote diensten bewezen had, doch toen die Forst in het jaar 1433 in Zeeland k warn , om aldaar gehuldigd te worden , kwamen er zeer vele en bijzonder zware klagten tegen hem in wegens het geweld en den overlast, welke hij die van Walcheren en vooral de liliddel­burgers had aangedaan. De Hertog deed hem hierop in hechtenis nemen en voor de hooge vierschaar in cue Abdij brengen , waar F p s zelve tegenwoordig was om regt te spreken. Deze vroeg nu aan B i gg ekerke of hij genade begeerde of regt waarop hij ant­woordde , ik begeer regt en geen genade." De Hertog antwoordde hierop , » u zal regt geschieden , ' en deed hem op onze Lieve vrouwe Boodschap-avond in Maart voor de poort der Abdij onthoofden , doch zijn lijk werd gezonden naar zijne heerlijkheid Biggekerke en aldaar in het koor der kerk eerlijk begraven, Kort daarna trokken die van Middelburg op last van Fi lips uit , en verwoestten bet slot te Biggekerke , dat door Heer B a r t h o 1 o m e us bezeten en bewoond was geweest. Zie Boxhorn, Croniick van Zeeland D. 11. bI. 204 en 212; Te Water, het Hoog Adel. Zeel. bl. 147. BIK (J. H.) beoefende de teekenkunst te Amsterdam , toen hij in 1815 werd aangesteld bij de commissie , die van wege het Gouvernement naar Java vertrok en waartoe ook de Hoogleeraar Reinwardt behoorden. B i k werd daarbij hoofdzakelijk aangesteld tot het teekenen van voorwerpen tot de natuurlijke historie behoo­rende en dat hij daartoe bijzonder berekend was, is gebleken uit onderscheidene teekeningen zoo van dieren , planten en bloemen , als van gezigten op Java en de Kaap de Goede Hoop, van afbeel­dingen van Javanen enz. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. 111. bl. 375 en 376; Immerzeel, Levens en wer­ken der Kunsts. . BIKKER. Zie BICKER. BILA.ND (JAN), een der teekenaars van het verbond der Edelen , was vermoedelijk een zoon van Otto van den Biland en E I i­sabet Schenk van Nydeggen, en behoorde alzoo tot het aan­zienlijke Geldersche geslacht , hetwelk zich naderhand van Bylandt schreef en waarvan ons later eenige leden zullen voorkomen. Jan Biland overleed kinderloos. Zie T e Water, list, van het Verb. der Edelen, St. II. hi. 210. St. HI bl. 47a-477. BILDERDIJK (IzAAK), zoon van Joann es Bilderd ij k en Anna Dorothea Ludeke, geboren te Amsterdam in 1720, werd niet voor eenen geleerden stand opgevoed , maar , op de La­tijnsche school gezondeu , vatte hij eene brandende drift op voor die taal, welke hem zija geheele Leven is bijgebleven , en alle andere indrukken bij hem verdoofde. Ofschoon nog zeer jong onderscheid­de hij zich dadelijk door zijne vorderingen , op eene wijze, die een buitengewoon opzien verwekte. Intusschen wilde zijn vader, een eenvoudig vroom man van den ouden tijd, volstrekt niet, dat zich daarin volmaken of tot de studien voorbereiden zou. Diensvol­gens werd hij , na de vier eerste klassen , in zeer weinig tijd , te hebben. afgeloopen van de Latijnsche school genomen. Door zich thuis te oefenen trachtte hij zich in de taal verder te versterken , en verkreeg , na eenige tijd , de vergunning van zich te Leiden op de geneeskunst toe te leg-gen. Door zijne geestigheid en levendig­heid , gepaard met eene ongemeene vlugheid in het s.preken van zeer goed Latijn , verkreeg hij als Student grooten naam van be­kwannheid en kwam in aanzien bij Professoren* en Studenten. Bij zijne aanneming als candidaat werd hij toegelaten om met den kap te promoveren , hetgeen in die tijd iets zeer zeldzaams en als eene Ales overtreffende onderscheiding bij de geneeskundige faculteit ge­rekend werd. llij promoveerde echter slechts openbaar, op de ge-Avone wijze, daar zijne ouders tegen de buitengewone kosten opza­ gen. Nu vestigde hij zich als Geneesheer in zijne vaderstad , waar hij van velen het vertrouwen genoot , doch door zijne vurige ver­kleefdheid aan het huis van Oranje , door zijne vrijrnoedige gis­ping van de aristocratische partij en door de ongegronde gissing dat hij de partij der Doelisten was toegedaan , haalde hij zich niet wei 7: nig vijandsehap op den hals; hetgeen zijne praktijk zeer deed vermin­deren. In het jaar 1756 of kort daarna werd hem alzoo door Prinses Anna, weduwe van den •Stadhouder Willem IV het ambt van Opziener over de maniantie van 's lands zegel en collectieve mid­delen over Amsterdam , Amstel- en Gooiland opgedragen , aan welks getrouwe waarneming hij tot in gevorderden ouderdom tijd en krachten besteedde , zonder evenwel de geliefkoosde studie der geneeskunde of de liefhebberij der dichtkunst , die hem eigen was, te laten varen. Als dichter onderscheidde hij zich minder door eene hooge vlugt dan door eene zekere oorspronkelijkheid van geest en eene niet alledaagsche gespierdheid van versbouw. Er bestaan van hem : ..eirria en Paetus , trspl. Amst. Het valsch vooroordeel , of de Triompherende vrouw blsp. gev. naar le PrejugO a la Mode van Nivelle de la Chaussee, Amst. 1762. 8°. Tomyris of de dood van Cyrus, trsp. naar het Fransch van Nej. Barbier, Amst 1763. 8°. Bilderdijk was gehuwd geweest met Sibilla Duyzenddaal­de r s bij wie hij zeven kinderen verwekte van welke hem drie zonen overleefden: Willem Bilderdijk, die volgt, Johannes Bilderdijk, overleden 25 October 1788, en Izaak Bilderdijk geboren in 1773, overleden Risks -Anibtenaar, den 19 lUaart 1851, en eene dochter Izabella Dorothea Bilderdijk, ge­ huwd met den Ileer Wenth ol t. De spreuk van Doctor Bilderdijk was : Vien n'est parfait (niets is volmaakt). Zie*Aa2zh. op het Woordenb. van Kunsten en Wetens. van G. Nieuwenbuys, D. I. bl. 418 en 419; Witsen Geysbeek Woor­denb. der lVederd. Dichters ; Nieuw Woordenb. der Nederl.Dichters , ten very. op Witsen Gysbeek, D. I. M. 129, 130, 137; Catalogus der Biblioth. der Maatsch van Nederl. Letterk. I) I. b. bl. 61; Mr. W. Bild e'r d ij k, Geschied. des Vaderl. D: XI. bl. 167-198. BILDERDIJK (WILLEm), won van den voorgaande, geboren to Amsterdam den 7den September 1756, gar van zijne eerste jeugd menigvuldige blijken van zeldzame vluglieid en vatbaarheid, van ongemeene dorst naar kennis en van een gelukkig geheugen. Door eene kwetsing van den voet, dien hij omstreeks zijn zesde jaar be­komen had , en waaraan hij veel doorstond en lang sukkelde , zoodat hij eerst in zijn zestiende jaar eerie dragelijke gezondheid verkreeg en geheel zijn leven door eenigzins vertninkt bled, was hij gedu­rende een groot gedeelte van zijne jeugdige leeftijd aan huis en kamer verbonden , en dus bijna geheel aan eigen nadenken en werkzaamheid overgelaten. be gunstig dit nu, bij zijnen vourtref­felijken aanleg , voor hem was, tot bekoming van die veel omvattende kennis , die zich in zijne tallooze schriften ten toon spreidt , zoo moet men hieraan ontegenzeggelijk ook toeschrijven , die wreveligheid en bit­sche hekeling , welke hij in zijne werden zoo dikwerf aan den daglegde en die ongezelligheid , welke de zamenleving voor hem minder aan­genaam maakte. Uit hoofde van zijne aanhoudende ongesteldheid diet ter school kunnende gaan , werd hij door zijnen vader zelven on-­derwezen of aan eigen oefening overgelaten. Dit onderwijs en die oefe­ning, bepaalden zich niet enkel tot het leven, schrijven en rekenen , het Italiaansch boekhouden, de Letterkunde, Geschiedenis , de Griek­sche , de Latijnsche en onderscheidene nieuwere talen; maar ook de Redeneer- , de Bovennatuur- , de Ontleed-, de Ziektekunde en later ook het Natuurregt werden door den jongen B i t d erd ij k beoefend. Reeds vroeg legde hij zich op de Dichtkunst toe, zelfs zou hij naar men wil al op vierjarige leeftijd daarvan proeven heb­ben gegeven, onder anderen zou het vers Gideon, dat, later om­gewerkt in 1808 het licht zag (I), in 1760 door hem vervaardigd zijn. Doch het eerst wat van zijne jeugdige Muze algemeen bekend ' werd, was de in 1768 (dus toes hij nog slechts twaalf jaren telde), gedichte Besckouwing van vijf tafereelen nit Josephs leven, (1) Najaarsbladen, D. T. bl 148-150. welke in 1770 , buiten weten van den Dichter,, in de Vaderlandsche Letteroefeningen werden opgenomen. Zijn een jaar later vervaar­digd zangspel: het Orakel , is nog handschrift aanwezig. In 1776 behaalde Bild er d ij den Gouden Medaille bij het' Leidsche Dichtgenootschap: Kunst wordt door arbeid verkregen , met een dichtstuk getiteld : De invloed der Dichtkunst op het Staatsbestuur. Bij het zelfde Genootschap behaalde hij in het volgende laar te gelijk den Gouden en den tweeden Zilveren Eerepenning , met een _llichtstuk in drie zangen en eenen Lierzang op de Ware liefde tot het Vaderland, terwijl Juliana Cornelia Baronesse de Lannoy, den eersten Zilveren bekwam. • Het boven vermelde ongemak aan den voet , belette Bilderdijk om zijne neiging tot de krijgsdienst op te volgen en daar hij , bij eenen onoverkomelij ken afkeer van alle ambten , in geenen deele lust gevoel­ de om , naar den wensch van zijnen vader , ter eeniger tijd diens ambt te bekleeden , begaf hij zich , na reeds vier jaren als Boek­ houder op zijus vaders kantoor te zijn werkzaam geweest , in 1780 naar de Hoogeschool te Leiden , waar hij in de Regtsgeleerdheid Frederik Willem Pestel, Bavius Voorda en Dionysius Godefridus van der Keessel en in de letteren David Ruhn­ k eni us hoorde. Reeds in 1777 had de Maatschappij der Neder­ landsche Letterkunde te Leiden de volgende prijsvraag uitgeschre­ yen : Hebben de Dichtkunst en Welsprekendheid verband met de frifsbegeerte? en welk nut brengt dezelve aan de eene en de andere toe ? Deze werd door B i 1 d e r d ij k met eerie zeer uitgewerkte ver­ handeling beantwoord , die den Gouden Medaille werd waardig ge­ keurd en waarbij hij in 1783 nog bijiagen voegde , welke met bij­ val ontvangen en bij de verhandeling gevoegd werden. Dit sink zou alleen voldoende geweest zijn , om den schrijver eenen hoogen rang onder de beroemdste Letterkundigen aan te wijzen ; wanneer men toch het boek leest , weet men niet ,vat men meer te be­ wonderen hebbe , of de groote geleerdheid van den schrijver , of de gegrondheid zijner redeneringen of de zuiverheid van zijnen stijl. Na een tweejarig verblijf aan de Leidsche Hoogeschool , waar hij zich, met noeste vlijt , in de Regtsgeleerdheid oefende , werd hij in 1782, op het openbaar verdedigen van 105 Theses , tot Meester in de beide regten bevorderden , zette zich vervolgens te 's Graven­ hage neder en verkreeg spoedig eenen grooten naam ; vooral door het view en in 1787 manmoedig verdedigen en vrijpleiten van eenige van oproer beschuldigde aanhangers van het huis van 0 r a nj e, zooals onder anderen bet geval was met zekere Catharina Mu I­ d e rs , in de wandeling meer bekend onder den naam van K as t M osse 1, welken bijnaam men haar gegeven had , omdat ze te Rotterdam stadskeurvrouw der schelpvisch was. Ook had hij Been Bering deel in de zamenspanning , om te verhoeden , dat de leden der Staten van Holland door de dusgenaamde Stadhouderspoort naar huis reden , en werkte krachtdadig mede, om een der hoofden van dien aanslag , 'less, nit de voeten te helpen. lnmiddeis was Bilderdijk in 1784 door het huwelijk verbon­den aan Rebecca Catharina Woesthoven, die hij onder den naam van Odilde bezong, onder welken titel hij de aan 'mar gerigte minnedichten in 1808 in het licht zond, nadat ze reeds in 1796, onder dien van Oden en Gedichten, even slor­dig als zonder regt van kopij , .door den Boekhandelaar Elwe wa­ren uitgegeven. Bij het inrukken der Pruissen in Holland , in 1787, vervoegde Bilderdij k , die hoog in achting stond bij den Stad­houder VV ille m V , zich , op 's Prinsen begeerte , bij den Hertog van Brunswijk in diens leger te Schoonhoven , met het doel , om hem. tot Raadsman te strekken ten aanzien van de veelvuldig voorko­mende gevallen , waar die Veldoverste op bijzondere regten van personen , steden of dorpen , welke hij zoo veel mogelijk ontzien wilde , ingreep zou kunnen doen. Na zijne komst bij het leger verstrekte B i Id e r d ij k den Hertog , door zijne plaatselijke kennis , tot wegwijzer, en wees hem de bruikbaarheid of onbruikbaarheid der deels natte gronden , de wegen die geschikt waren tot hinder­lagen , de bijpaden , en al wat tot de kennis van den grond be­hoorde , vooraf aan. Aan welke aanwijzing den Hertog dan ook den goeden uitslag van zijnen togt grootelijks toeschreef, zoo als hij dit Bilde rdij k op eene parade aan den. Overtoom , met eenen handdruk openlijk betuigde, met de woorden : Tout cela n'est dil qu'a vous, Monsieur. (Dit alles is men aan U alleen verschnldigd.) Na de omwenteling van 1787 keerde B i 1 d e r d ij k weder tot zij­ne praktijk terug. Doch als vurig aanklever van het huis v an Oranje, kon hij in 1795 het niet met zijn geweten overeen­brengen om den toen ook van de praktizijns voor den Hove gevor­derden eed , of te leggen, waarbij arzweering en haat van het Stadhouderschap, zoowel als erkenning der zoogenaa,mde regten van den Mensch gedaan werd. Hij leverde diens volgens een Adres aan de Vergadering der Provisioneele Representanten van het Iva van Holland, waarin hij zijne zwarigheden tegen het af­leggen van dien eed ontvouwde. De geheele vergadering hoorde de lezing van dit stuk met verontwaardiging aan , als volgens Naar oordeel opgesteld, in zeer oproerige en ongepaste bewoordingen , en besloot het Commite van A Igemeen Welzijn te verzoeken , » om op » morgen den Procureur-Generaal aan te zeggen , dat hij Mr. W i 1­1e m Bilderd ij k voor zich moest ontbieden , en hem gelasten : bin­» nen den tijd van vier-en-twintig men 's Gravenhage en binnen den » tijd van acht dagen gelieel Holland te verlaten , alstnede de Afge­» vaardigden bij de Algemeene Staten te verzoeken , om een alschrift a van dat schandelijk verzoekschrift , zoo als het genoemd werd, ter » tafel van Ilunne Hoogmogenden te brengen , en het daar genomen besluit mede te deelen, ten einde men in de andere gewesten , » tegen zulk een schandelijk en gevaarlijk mensch ook op zijne hoede zou kunnen 40 In andere provincien , altlians in Zeeland, werd verboden , am aan B i I de r d ij kschuilplaats te verleenen. llij begat' zich , met verlies van bijna alle zijn e boeken , papieren en geschriften, alleen voorzien van eenig reisgeld, naar Groningen en verzocht van de Municipaliteit dier stad eene pas., OM naar Hamburg te reizen. Deze was hem in April uitgereikt, doch te leur gesteld door de schipper die hem moest overvoeren , bleef hij zich daar tot in het begin van Mei onthouden. Nu werd hem door den Stads Advokaat Fiskaal aangezegd, dat, daar thans cue weg naar Hamburg open was, het der Regering aangenaam zijn zou , wanneer hij, binnen vier en twintig uren, de stad Groningen en haar regtsgebied ruimde, en zijne reis naar Hatnhurg of elders , naar goedvinden, voortzette. Weinige dagen later werd , bij een besluit der Representanten des yolks van Stad en Lande, op aanschrijving der Algemeene Staten genomen , hem de inwoning in dat gewest volkomen ontzegd. Zoo zag dan de vroeger hier te lande zoo gevierde Bilderdij k zich genoodzaakt als balling rond te zwerven, terwijl hij zich tevens door zijne gade verlaten zag, die zich, bij andere politieke inzigten dan de zijne, niet verpligt achtte, hem buiten 's lands te volgen. Ilij vertrok nu over Hamburg naar Portsmouth , en begaf zich vervolgens naar Hamptoneourt, waar hij meermalen den uitgedreven Stadhouder en diens gezin zag. Te Londen, waar B i 1 der d ij k zich daarna schijnt te hebben gevestigd hield hij zich bezig met het geven van onderwijs in talen , in teekenen en in onderschei­dene vakken van wetenschap,* doch alzoo hij de Engelsche taal niet vlug genoeg sprak , om er het onderwijs in mede te deelen, deed hij dit in het Fransch. Onder zijne leerlingen beyond zich mede Katharina Wilhelmina Schweikhardt, eene dochter van den in zijn Yak bekenden Kunstschilder van dien naam. Door liefde tot haar ontvonkt en deze neiging met wederliefde beloond ziende , trad hij met deze zeer begaafde Jonkvrouw den 18den Mei 1797 te Lonkn in de Staatskerk in den echt. Daar B i l d e r d ij k echter in het geheel niet Engelschgezind was en zijne lessen beni bovendien Been ruirn bestaan opleverden , deed hem dit spoedig uitzien naar een ander cord, waar hij een onafhankelijk Leven ]ion Leiden. Van hier dat hij eenmaal het voornemen schijnt te hebben opgevat zich te Demerary te vestigen en daar de regtsge­leerde praktijk uit te oefenen; op raad van Prins Willem V be-gal hij zich echter naar Brunswijk , waar hij bij den Hertog ; die, zooals wij reeds vroeger gezien hebben, hem zeer genegen was, een gunstig onthaal genoot en een klein pensioen ontving. Om vender in de behoefie van gade en kroost, welke laatste steeds talrijker werd, te voorzien , gaf hij ook hier weder les in onder­ scheidene vakken, zoodat hij soms twaalf of dertien collegian daags gaf. Ofschoon hij nu hier, in den regten zin des woords, in het zweet ziins aanschijns zijn brood at, hetgeen desniettemin waar al te dikwijls zeer sober omkwam en met een dronk water soms zijn eenig voedsel uitmaakte,- terwijI zijne gezondheid onder die gedurige al'matting veel Iced , genoot hij bier eenen onwaardeerbaren sehar, in het bijzijn eener hem lievende en met hem eensdenkende Bade; die hem bij vreugd en droefheid , welke laatste al zeer dikwijls zijn deel was , trouwhartig ter zijde stond. Nadat B i l d e rd ij k nu tien jaren in ballingschap had rond gezworven , begot' men er eindelijk in ons Vaderland aan te den.­ken , om hem, wiens onuitputbre dichtader tevens van de stoutste en liefelijkste zangen overvloeide, uit zijne ballingschap terug te roeperi Eerst was er sprake om hem eenen Hoogleeraarstoei te Franeker aan te bieden. Daarna Wilde de Amsterdamsche aldeeling der Maat­schappij van Taal- en Dichtkunde hem zoeken te bewegen om als Lector in de Nederduitsche Taal , Welsprekendheid en Dichtkun­de bij gemelde Afdeeling, op eenen voordeeligen voet, voorlezingen te houden ; doeh beide die ontwerpen sprongen al, zonder dat de reden daarvan blijkt. Eindelijk mogt het hem gelukken, na door den Prins van 0 r a nj e van alien eed of verbmdtenis ten diens aanzien ontslagen te zijn , in het voorjaar van 1806 , wederom voet op den vaderlandschen bodem te zetten , waar hij niet slechts door zijne oude vrienden , maar door een aantal hoogschatters , van wat staatspartij ook , met open armen ontvangen werd. Zelfs de toenmalige Raadpensionaris Mr. R u t g e r Jan S c h i m m e 1 p e n­ninck haastte zich , om hem zijne hartelijke vreugde daarover te. betuigen. Biiderdijk vestigde zich nu te Leiden , en woonde dam:, toen den 12den Januarij 1807 die stad door het springen van een schip met buskruid zoo noodlottig geteisterd werd. Na die ramp begaf hij zich met der woon naar 's Gravenhage , waartoe hij te meer werd aangespoord doordien Lodewij k Napoleon, Koning van Holland , naauwelijks met Bilderd ij k was bekend gewoiden , of hij riep hem tot zich , om hem in de Nederlandsche taal te onderwijzen en in zaken van Vaderlandsche Letterkunde en Wetenschap van zij­ nen raad te dienen. Doch Hoch hier,, ngch te Katwijk , waarwaarts B i l d e r d ij k zich vervolgens begat', was zijn verblijf van langen. duur,, want reeds in 1808 vertrok hij naar Amsterdam, dat toen 'sKonings residentie en tevens ook de zetel van het Koninklijk Ne­ derlandsch Instituut was geworden , aan welks werkzaamheden B i derdijk, dadelijk na de oprigting , een aanzienlijk deel nam. Behalve het leed, dat Bilderd ij k, als hartstogtelijk beminnaar van zijn Vaderland, ondervond, wen het Koningrijk Holland bij het Fransche Keizerrijk werd ingelijfd, was die gebeurtenis ook uit een firiantieel oogpunt voor hem noodlottig, aangezien hij zich nu verstoken zag van het pensioen van 6000 guldens , hem door 4Koning L od e w ij k toegelegd. Onder het bestuur van Napoleon leefde hij alzoo in eenen al­ lertreurigsten toestand , en moest gedurende die iijd alleen van de geringe toelage, verknocht aan de betrekking van VOorzitter van het Instituut, van de opbrengst der door hem uitgegeven schriften , die toen vooral een zeer karig honnorarium opleverden , en van het­ geen hem op eene kiesche wijze door welmeenende vrienden weed hezorgd, leven. Toen hij als Voorzitter van bet Instituut , tijdens 'sKeizers verblijf in Holland , ten jare 1811, met eene Commissie, ten gehoor verscheen , vroeg Napol eon hem : .rtes vous connu Bans la rêpublique des lettres? (zijt gij in de letterwereld be­kend) ? Den Kcizer aanziende met een oog,. dat niet gewoon is zich voor het gezigt van anderen terug te trekken , antwoordde de Richter : Au moins j'ai fait ce que j'ai diet pour l'etre. (Ten minste heb ik hl gedaan wat ik moest om het te zijn). Dadelijk na de omwenteling van 1813 , waartoe Bilderd ij k het Nederlandsche volk , door zijne echt vaderlandsche zangen , had aan­gemoedigd , werd hij aangesteld tot Auditeur te Amsterdam. deze post nam hij eenige niaanden , met dien ijver en die naauwgezet­held waar, welke hem, in al wat hij deed , kenschetsten; doch de hem ingewortelde afkeer van alle bezoldigde ambten deed hem eer­lang naar zijn ontslag uitzien. Nu werd hem van wege den*Souve­reinen Vorst de vraag gedaan , welke schadeloosstelling hij wenschte voor al hetgeen hij , gedurende tie tien jaren van 1795-1805, voor Vaderland en Oranje geleden had; voor hetgeen hij door zijne krachtige zangen, wezenlijk tot de omwenteling van 1813 had bij­gedragen , en voor het waarnemen van den lastigen post van Audi­teur Hierop deed hij de zeer beseheiden vraag, dat , daar, aan de doorluchtige school van zijne geboortestad , eene nieuwe leerstOel van Nederlandsche Geschied- en Letterkunde moest opge­rigt worden , hij dien bekleden mogt. De Vorst , die deze vraag zeer natuurlijk vond , zegde hem dien post gaaf toe , doch kon zijn gegeven woord niet gest and doen , uithoofde van den tegenstand door de Amsterdamsche Regering en Curatoren gehoden, voornamelijk aangehitscht &Or twee, vooral in het Staatkundige vroeger geheel vijandige , Hoogleeraren. Waarschijnlijk was het ten gevolge van deze grievende teleurstelling , dat B il der d ij k in 1817 besloot , zich weder met der woop naar het door hem zoo gelielde Leiden te begeven , waar hij nu voor onderscheidene leergierige jongelin­gen , die van zijn onderwijs verlangde gebruik te makent, onder­scheidene voorlezingen , inzonderheid over de historie des Vaderlands hield , welke voorlezingen men wel eens , ofschoon geheel ten on­regte, heeft aangemerkt als pogingen, om zich onder de bekwaam­ste en talentvolste jongelingen der Hoogeschool eene partij te vor­men. Het is echter niet te miskennen , dat sommigen dezer jonge lieden 's mans gevoelens niet altoos met dien geest des onderscheids en die bescheidenheid voorstonden , welke men op die leeftijd had mogen verwachten. Ook zagen omstreeks deze tijd onderscheiden wetenschappelijk werken van hooge waarde van zijne hand het Licht, Het was gedurende zijn verblijf te Leiden, en wel in 1825, dat hij gelegenheid vond om zijne belangstelling voor den Engelschen Rich­ter R ob e r t Southey aan den dag te leggen , door dezen , die zich destijds met eenen gekwetsten voet te Leyden beyond, met oud Hollandsche gastvrijheid , huis en tare! aan te bieden; hem met zorg te verplegen; en alles wat mogelijk was in werk te stellen, om zijnen smarten te lenigen ; voor at hetwelk de Brit hem en zijne gade steeds de grootste erkentelijkheid betoonde. In 1827 ging Bilderd ij k met der woon Leiden voor Haarlem verwisselen , waar hij sedert het overschot zijner le­vensdagen doorbragt , ofschoon in het geheel niet vrij van de grievendste bejegeningen , welke hem sedert lang reeds wedervoe­ren. Doch onder al het Teed , dat hem kwelde , was niets te vergclijken bij den slag dien hem den 16den April 1830 trof, in het verlies van zijne dierbare Bade, die gedurende meer dan der­tig jaren den troost , steun en vreugde zijns 'evens was, en hem door eene onvermoeide en getrouwe liefdezorg schier onmisbaar was geworden. Niet zeer lang dan ook overleefde hij die getrouwe med­gezellin bij zijne omzwerving op deze aarde , want de 18de December 1831 zag den afgetobden grijsaard , zacht en kaim , tot een beter leven insluimeren. Van bet talrijk bij zijne beide vrouwen verwekt kroost, was , bij zijn overlijden , uit zijn eerste huwelijk slechts in leven eene dochter Louise Si bil le Bilderdij k, die mede wel eens de lien handteerde , geboren den 7den September 1785 , overleden den 7den Augustus 1832 , bij hares echtgenoot , den Geneesheer W. E. Burckhardt, een zestal kinderen nala­tende ; uit zijnen tweeden echt had hij een zoom Lodew ij k Wil le m Bilderd ij k, geboren 12 April 1812 , destijds Sergeant, thane Eerste Luitenant bij de Infanterie van den Staat. Zijn stoffelijk overschot werd in de groote kerk der Hervormden te Haarlem neflergelegd , alwaar, in het jaar 1832 , door de aloude Rederijkkamer de Wijngaardranken , onder de zinsprenk : Liefde bovenal , boven 's mans graf een gedenksteen , waarop eenvoudig zijn naam is uitgehouwen , ter zijner eere , geplaatst is. Veel omvattend waren Bilderd ij k s kundigheden , zoodat bij in schier geen vak van wetenschap een vreemdeling was , terwijl hij zich in vele door grondige theoretische en practischen kennis onderscheidde. Dat hij de grootste der Nederduitsche Dichters mag genoemd worden , die immer bestaan hebben , zal voorzeker niemand betwis­ten ; dat eehter de in zijne meer dan honderd dicbtbundels voor­komende verzen , alien voor meesterstukken te houden zijn, zal wel niemand , die niet geheel vooringenomen is , willen beweren , hetgeen trouwens , bij de onvolkomenheid , welke al het ondermaan­sche aankleeft , dan ook niet wel mogelijk is; maar dat verre de meeste als zoodanig molten geroemd worden , achten wij buiten al­ien twij fel ; en in welk yak van Dichtkunde muntte hij niet uit ! Zoowel in het treurspel als in het minnedicht ; stak hij den krijgs­klaroen of voerde hij den geessel der satyre ; handteerde hij de lier van Hom e r us of kleedde hij zijne dichterlij ke beelden in den worm eener romance, schier altijd was hij onnavolgbaar,, altijd was hij de eenige oorspronkelijke B ilde rd ij k. Ja die oorspronkelijk­held wist hij zelfs aan zijne vertalingen uit vreemde spraken mede te deelen , zoodat men bij bet lezen van een, door hem in onze taal overgebragt stuk altijd genegen was, dit aan Bilderd ij k zelven toe te schrijven. Bij de uitstekendste en hoogst zeldzame begaardheden als Bich­ter, voegde hij eene grondige kennis der oude , en van bijna alle bekende nieuwe talen (de meeste Oostersehe misschien uitgezonderd), maar vooral van de Nederduitsche taal. Zoo diep als hij was misschien niemand in het heiligdom der taal doorgedrongen en het was daarbij dat hem zijn ongeloofelijke kennis van zoo vele talen bijzonder te stade kwam. » Er behoorde niet minder dan deze ge­» leerdheid , maar tevens niet minder dan 's mans dichterlijk ver­»nuft en genie toe , oin de Verhandeling over de geslachten der »zelfstandige naantwoorden te schrkiven : eerst slechts een ont­» werp (1809), en eindelijk verrijkt met eene Geslachtlyst der » zelfstandige naanzwoorden (1822). Zijn stelsel is zoo nieuw als rijk in gevo!gtrekkingen het bevat uit den aard der tale zoo » wel als uit wijsgeerige besehouwingen der voorwerpen in betrek­ » king tot ons deny- en spraakvermogen geputte, fijne onderschei­ dingen der drie geslachten , en der tot dezelve behoorende woor­ » den. Vooral in de onderscheiding van het onzijdige verdient zijn » werk beoefend te worden. Ook in vele aanteekeningen achter » 's mans Gedichten legt B i l d e r d ij k ongemeene taalgeleerdheid , » en vooral scherpzinnigheid in het afleiden aan den dag , die men » altijd bewondert , mar die wel eens wat ver gezocht voorkomt (1)." In de geschiedenis , inzonderheid in de Vaderlandsche , was hij geheel t'huis en opdat ik mij bier van de woorden %pi een bevoegd kunstregter bediene (2), »hoe vol opgeraapte stellingen , vitterijen , » scheldwoorden en wondempreuken zijne Geschiedenis des Fader­»lands ook zijn moue, geeft zij toch veel stof tot nadenken, en n ook hier is hij, zelfs in zijne misvattingen , den man gelijk , die des nachts met eene lantaren of fakkel op reis zijnde , ook daar waar » hij van den weg dwaalt , toch door dat licht anderen behulpzaan-t » is om het regte spoor te vinden , of wel op de doolpaden , waar­n op hij is vervallen , nog veel huttigs en fraais ontdekt. En welk » een bonte lappedekenstijl , de stijl dezer geschiedenis , als Ge­» schiedstij1 beschouwd, dan ook op vele plaatsen zijn moge, hoezeer dezelve zich vergelijken Int bij eene soort van vrij slordig » neglige — mag ik het zoo eens noemen ? waarbij de Schrijver » tot woordenkleed voor zijne gedachten maar de eerste de beste » liollandsche , Fransche , Latijnsche en andere plunjes gekozen heeft, toch ontbreekt het in dien schrijftrant niet overal aan nadruk en » gespierdheid , toch vindt men hier en daar eene zeer gelukkige » keuze en schepping van woorden, kortom, het huisgewaad of »nOgligd is altijd dat van iemand , die men zien kan , dat een (1) van Kampen, Geschia. der Nederl. Letteren en Wetens., D. II. bl. 496 en 497. (2) Ln lo fs, Kort overzigt van de Geschiedenis der Nederlanden, Voorber. bl. VI en VII. " goede gestoffeerde kleederkast hebben moet , maar die of te traag H was , of die het beneden zich achtte, of wel die noch tijd noch » trant had van zich netjes aan te kleeden." En dat deze oordeelvelling niet al te hard is uitgevallen zal men gereedelijk bevroeden , wanneer men zelfs een van 's mans meest gevierde leerlingen, den geleerden en voorzeker niet tegen B i 1 d e r d ij k vooringenomen Groen van Prinsterer hoort getuigen: » dat »Bilde rd ij k s oppervlakkig verhaal , vol bittere aanmerkingen en » suns zeer ongepaste uitvallen , in spijt van al den geest dies men »hem niet ontzeggen kan , weinig zijner waardig is;" terwijl hij , al hoewel het voortreffelijke niet voorbij ziende , kort daarna zegt , dat hij daarin aan den dag legt: neen vertrouwen, waarmede hij » zich aan de vloeijende inspraak der gissingen van zijn vernuft ook » hier overgaf; eene overmaat van kracht , die hem zelfs in zijne » dwalingen geen maat deed houden ; eene hartstochtelijkheid die »medesleept in plaats van te leiden; eene onbuigzaamheid waarnaar o de feiten zich schikken moeten om haar niet te stuiten. Over-. drijvende ten goede of ten kwade, naarmate hij voor zijne onder­» werpen genegenheid of wederzin voedde , doet hem zijn Over om » de dwaling to wederstreven , de grenzen der waarheid overschrij­» den (1)." Als 'Regtsgeleerde heeft hij zich , zoo als , vroeger zagen , bij­zonder onderscheiden , en ook later heeft hij in zijne schriften blijk gegeven, dat hij met eenen diepen blik in die wetenschap was doorgedrongen. Dat Bilderd ij k geen vreemdeling in de Geneeskunde was, kan uit zijne Ziekte der Geleerden bewezen worden , terwijl zijne ervarenheid in de Kruidkunde blijkt uit zijne Exposition et defense de la theorie de l' organisation vegetale de 111. Br iss e au Mirbel, in het Fransch en Nederduitsch , met gekleurde platen in 1808 in 8°. in den Haag in het licht gegeven, welk werk nog in onze dagen door een bevoegd beoordeelaar,, den Hoogleeraar de Vri es e, eene geenszins vergeefsche noch onverdienstelijke arbeid wordt genoemd. (2) In de ontleedknnde was hij zoo bedreven , dat hij in vroe­ gere jaren op de Haagsche Teeken-Akademie daarin de jonge ders les gaf. Bovendien was hij wel een zonderling, dock buiten twijfel oorspronkelijk wijsgeer ea tevens een zeer ervaren geoloog. De Wis- , Doorzigt- en Bouwkunde werden , van zijne jeugd of aan , met geestdrift door hem beoefend en van zijne ervarenheid in deze wetenschappen dragen mede onderscheidene plaatsen in zijne werken blijk; terwijl hij bovendien een werk over de Perspectief heeft in het licht gezonden. Onder de zeer verdienstelijke va­derlandsche Beoefenaars der Teeken- en Etskunst kan hij mede (1) Groen van Prinsterer, Archives de la Mais. d'Orange, Vol. I. 2e edit. pag. 31 et 32. (2) Zie Bi 1 d er dijk , Geschied, des Vaderl. D. MIL St. I. bl. 41 in de noot. gerangschikt worden , zoo als zulks onder anderen blijkt uit onderschei­dene fraaije en bevallige vignettes of dergelijke , welke in zijne Dichtwerken voorkomen , zoo als in die, getiteld : Milne Perlusti­ging, Leyden en Amsterdam 1781 , en Bloempjens, Amsterdam 1785, beiden in 8°. Ook teekende hij , die in zijne jeugd in deze kunst onderwezen was door J o h a n n e s v a n Dr e c h t, een met veel smaak geordonneerd titelvignet , voor een Dichtstuk van S a­muel Iperuszoon Wiselius, getiteld de Roem, hetwelk door Jakob Ernst Marcus naar die teekening gegraveerd is. Het kon niet missen of bij zoo vele begaafdheden moesten onderscheidene maatschappijen in ons vaderland het zich tot eene eer achten B i 1 d e r d ij k als hun medelid te beschouwen : onder anderen benoemde de Ilollandsche Maatschappij van fraaije Kunsten en Wetenschappen hem in 1807 tot lid van verdienste en tijdens onze vereeniging met Belgie werd , de , door al wat gevoel voor het echte schoone had , gevierde Dichter,, door schier alle de in de zuidelijke gewesten bestaaude Letterkundige genootschappen het eerelidmaatschap opgedragen terwijl de Maatschappij der Neder­landsche Letterkunde te Leiden , die hem sedert den 2den Maart 1781 onder 'hare leden mogt tellen , en reeds als student verkoos , den grooten man in het jaar 1830 eenen gouden gedenkpenning aan­bood , als sedert vijftig jaren een sieraad der Nederlandsche Letter­kande geweest zijnde. Eene opgave van alle de Dichtbundels en andere werken van B i Id e r d ij k achten wij overbodig , te meer daar onlangs bij den Boekhandelaar Frederik Muller te Amsterdam eene , zoo moge­lijk, volledige lijst daarvan , door den Beer B. K link er t bewerkt, in het Licht is verschenen. Weinige menschen hebben er bestaan wier karakter zoo onder­scheiden beoordeeld is , als dat van den onsterfelijken Nederland­sche zanger. Terwijl velen hem als een toonbeeld van vroomheid en lijdzaamheid hebben voorgesteld en zelfs de feilen die hem, even als ieder menschelijk wezen , moesten aankleven , als deugden wilden doen doorgaan , hebben anderen hem tot in den afgrond yerguisd en hem op alle mogelijke wijze trachten zoo niet verach­telijk dan toch bespottelijk te maken. Wij gelooven dat ook hier de waarheid in het midden ligt en zullen beproeven een zoo veel mogelijk onpartijdige karakterschets van hem te leveren. Hoewel , zoo als wij hier boven gezien hebben, zijn karakter ten gevolge van den langdurigen ziekelijken toestand in zijne jeugd, eene zekere ongezelligheid en wrevelige plooi had aangenomen, hadden" om de woorden van een onzer vaderlandsche Letterkundigen (1) tot de onzen te maken, » tot in het jaar 1795 jeugd, roan , voor­» deelige betrekkingen , en omgang met kunstvrienden zijne ziel in (1) Van Kam pen, Geschied. der Nederl. Lett. en Wetens., D. IL IA. 420 en 421. " »eene vrolijke stemming gehouden , die hij sedert , zoo 't schijnt voor altijd verloor. Hij zag zijn vaderland ten prooi eener partij u en van beginselen , die hij vertbeide. In Duitsc/iland werd zijne » hoogregtzinnige godsdienstigheid niet minder geergerd door de los­» heid van denkwijs , welke juist then het hoogste punt bereikt had , en wezenlijk zoo ver ging dat men zich den naam Christen bijna schaamde. Dit alles kon op den gevoeligen Dichter zijne werking »niet missen. Hij werd droefgeestig, gemelijk , ontevreden met zijn » lot en de menschen". »Zijne levendige, ligt ontvlamde , en , men mag » wel zeggen rustelooze verbeeldingskracht , zegt de schrandere K i n­ er (1) schlep hem nu deze dan weder andere, dikwijls elkander » verdringende inzigten , niet alleen in zijne letterkundigen en weien­» schappelijke studien, maar ook in zaken, die tot zijnen toestand en per­» soonlijke belangen belioorden. Ook daarin was zijn Leven eene aan­» eenschakeling van fictien en wanneer hij eenmaal deze fictien a en opvattingen voor waarheid had doen Belden , kwarn hij daar­» van niet gemakkelijk terug , ten ware eene andere gedachtenlei­ ding hem tot een ander ideaal stelsel bragt. Dan verliet hij zijne » vorige inzigten wel cells , en zulks zonder zich er over te bekreu. » nen of het met zijne vroegere wijze van beschouwen al of niet » instemde. Van daar het onzamenhangende en tegenstrijclige zoo » wel in zijne bespiegelingen als in zijne handelingen. Waar men » hem van onwaarheden , aangaande personen en zaken zou molten heschuldigen , mag men zulks gerustelijk op rekening van deze » fictien stellen. Het is juist door zijne weelderige vinding en ver­ beeldingskracht, waarin zijne keus juist niet altijd deel nami dat » hij zoowel in poezij , als ongelukkig ook in proza, en alleronge­» lukkigst zelfs in zijn doen en laten , door zijne fictien , die in » vele zijner levens aangelegenheden geweldig op zijn gevoel werk­» ten, beheerscht , ja, niet zelden overheerscht werd, en daar waar » de uitstorting van zijn hart zich op den voorgrond plaatste , » was zijn' proza, en zijn handel en wandel , zoowel als zijne » poezij wel het minst navolgenswaardig. Maar ook dan , in die » toestanden , waarin hem zijne drift overmeesterde , speelde de » daardoor opgewekte verbeeldingskracht Hiermede mag dan ook » wel in betrekking beschouwd worden , hetgeen een zijner vrienden » van hem getuigde , dat hij vele dingen welke bij als waarheden » beschouwen wilde, niet zoo zeer geloofde, als wel dat hij ge­n loofde, dat hij ze geloofile. Wie bejammert het niet , den be­» gaafden, maar doorverbitterdheid van hart en hoofd , diep ge­» schokten man gedurig in zulke vlagen (van zinsverbijstering) te » zien vervallen. Vele zijner paradoxen , zoo in letterkundige, als P w ijsgeeri ge vakken, waarvan er zeker vele zijn waaraan hij zelf (1) In zijne uitvoerige aankondiging van Bild erdijks Brieven in den Recensent der Recensenten voor 1838 en 1839. 35 a gen geloof sloeg, mogen met vele reden aan zijne zielekrank­» heid , misschien ook somtijds aan een hem eigen geest van te­» genspraak toegeschreven worden." Die geest van tegenspraak maakte zoodanig eene boofdtrek in zijn karakter nit , dat hij zelve verklaarde : »Siegenbeeks spel­» ling is zoo kwaad niet, maar als men mijne spelling met open­» haar gezag wilde jken en decreteren, ging ik er morgen tegen » schrijven." Aan dies geest van tegenspraak hebben wij ook zijne Ode aan Napoleon te danken. Lens namelijk , naar ik teen in 1806 , dat Bilderd ij k bij den gewezen Spaanschen Awbassadeur J a n V a I c k e n a er, te liennebroek te waardschap was; ten wiens huize de Latijnsche diehter T h eod o ru s van Koo t en destijds mede verblijf hield, viel het gesprek op Na poi eon, in hetwelk beide , Valk en a e r en van K o o t e n , ow den Nederlandschen Bard te plagen, de partij voor den overweldiger opvatteden ; terwij1 Bilder­d ij k geen sclieldwoorden genoeg kon vinden , oat zijne verachting voor den man des gewelds aan den dag te leggen. Deze twistrede hield aan tot dat het nachtelijk uur de strijders ter ruste riep en nu voegde van K o o t en , bij het scheiden , plagende B i l d e r d ij k, toe: » Gij schimpt zoo op den held , om dat gij u niet in staat vindt een vers »op hem te maken, dat zijner waardig is." Den volgenden morgen ver­scheen Bilderdij k aan het ontbijt met de als dichtstuk zoo fraaije Ode aan Napoleon (1). Eene andere niet min heerschende karaktertrek van B i I d e r d ij k was , volgens 's mans eigen bekentenis hooginoed ; doch laten wii liever des grooten dichters karakterschets met zijne, onzes bedunkens naar waarheid ter nedergeschrevene, eigene woorden besluiten : a Ik lieb altijd licharnelijk , zedelij k en verstandelij k veel geleden, en hierop ko. t » alles neer. Dat God mij dit tot weldaad bestemde, hiervan is rnijn hart a zoo zeer als rnijn verstand overtuigd. Fen oogeriblik van tevredenheid » met rnijn gevoel , herinner ik mij niet, en geloof ik ook niet ooit gehad te hebben. VVat men vermaak noemt , heb ik nooit kun­ » nen genieten , omdat het mij nooit genoegzaam aantrok , en mijn » zielsbehoefte mij eindeloos drukte, en geheel mijn aandacht bleef vestigen. En deze onvatbaarheid voor hetgeen men genoeg ens »noemt is mij altijd eene groote kwelling en de hron van duizend andere geweest. Ik heb altijd gevoeld in deze wereld niet t'huis a te zijn , en wenschte waarheid, reclitheid, en ineenvlieting van zielen , maar ik vond logen , slingering en zelfzucht. In mijne » jongelingschap zocht ik deze laatste in mij-zelven te temmen , door » lijdzaamheid en bedwang van driften ; maar na eenige jaren oefe­ » flings begon ik daar trots op te worden , en schrikte voor wat (1) Deze bijzonderheid heb ik meermalen hooren verhalen door mijnen vader, die, destijds te Leiden wonende, eenige dagen nadat zij bad plaats gehad, naar Haarlem geweest zijnde, en op zijne tern ;refs een be­zoek bij Valk en a er afleggende, het uit den mond van dezen en van van K oo t en vernam. ran mij wierd : en nog liou ik hoogmoed bij al mijn gevoel » van nietigheid voor mijn hoofdgebrek. Hierom heb ik oneer en » smaad, altijd als gunsten van God kunnen aannemen; en mij er » boven verheffen. De MI die ik van jongs of onmatig ontving, n ma akte altijd een geweldige en hatelijke tegenspraak , met heigeen » ik mij zelven oordeelde; en zij bragt veel toe, orn mij minach­ » ting voor mij-zelven , en vooral verachting voor hen, die ze mij » toezwaaiden , in te boezemen. Zonder dat , ware ik een duivel in » hoogthoed geworden ; en nog, om dit niet te warden, moet ik »geene vergelijkingen dan met zeer weinigen plaats geven , of ik vergeet mij. Voor geld en rijkdom heb ik van kindsbeen of al­ » tijd eenen zonderlingen en onberedeneerden afkeer gehad; en deer » afkeer duurt nog, hoezeer ik in dit mijn zestigste jaar aan geen gebrek dan met ijzing denken kan. Onmatig ben ik uit den aart , omdat niets mijn behoefte vervult , zelfs voor geen oogenblik , en »mijne ziel geene bepaling denken of lijden kan. Hiervan ook » mijn haat tegen het : Virtus in medio consistit (de deugd is in » het midden). Gelijke haat heb ik tegen het afscheiden van middel en » doel ; mijne ziel laat geen middel toe, maar alleen doel; en van » daar, dat die mij een voordeel uit eenigen arbeid spelt , mij het »werk onmogelijk maakt. Ik gelooi eerie innige roeping tot han­» delen , en volg die; zij mogen mij voeren waar God wit: van Hem wacht ik alles, niets van mij zelven. En mijn levensloop » heeft mij door ondeTvinding in beide versterkt. En echter vrees » ik telkens die overtuiging te verliezen. Ik bid in het leed om vertrouwen; dan , om reddinfn maar nooit (zoo veel ik weet) oni »het reddingsmiddel. Ook heeft bij mij nooit een middel gebaat » 't geen ik Of voorzag Of uitdacht. In afhankelijkheid stel ik alle »geluk; in individnele vrijheid, het grootwe jammer voor den mensch, n en voor alle schepsel. Ik kan mij de geheele zintuiglijke wereld » wel niet anders dan als een verschijnsel voorstellen, waarvan de » oorzaak en reden in het onzintuiglijke is. Echter is mij bet phae­» nomenon van lichaamlijke pijn een zeer vreeslijk ding, en ik bid telkens , bewaard te mogen blieiven van ooit tusschen dit en » zedelijk kwaad te moeten kiezen. Ik voel mijne ziel lijden, door »de weekheid en zwakheid van mijn lichaam maar geloof dat zij »bij sterker lichaarn nog ongelijk meer zou lijden" (1). Ik wilde nooit »omwegen gebruiken, nooit uit den weg gaan, nooit lets anders ntoonen; maar mij te toonen zoo ik was, voor niemand te wijken , »voor geen wederstand te buigen, ieders guest of welwillen zoo openlijk te versmaden als ik ze innerlijk verachtte, en tegen te n druisschen , waar alles plooide: zie daar mijn geheele Leven! »Voorts, liever de lieden tot vijand dan tot vriend te hebben , om­» dat ik geene diensten van bun wilde, en hurt lage , onvaste denk­n wijze verfoeide. Coed te doen , maar niet om verplichting te ma­»ken, dock uit behoefte, en met inzicht om de lieden van mij te (1) B i 1 derd ijk , Ges. des Vaderl., D. XIII. St. 1. N. 29-31. verwijderen ; was mijn innige drift. Met -ea woord , Philanthrope » in den volsten zin van bet woord , nit behoefte van 't hart , edoch » geen mensch kunnende om mij 'Oen , uit gebrek van alle over­» eenkotnst in neiging , begrippen, zelfgevoel , enz. , enz. was ik al­» tijd misplaatst , wanneer ik niet alleen was , en deed wat ik moest , » om alles wat zich aan mij aankleven wilde , terug te stoten. Geen » belang stellende dan in 't schoon , was ik gehecht aan 't geen » ieder nietswaardige kleinigheden noernde : b. v. of het blad van P een tafel een stroobreed meer of minder breedte had , in evenre-B digheid met zijne lengte , en verachte , ja verfoeide , at wat men » tot voorwerpen van genoegen or eerzucht maakte. Het denkbeeld » van een ampt , was mij opzicht over anderen , vond » ik zoo very' beneden mij, als of men raj zwijnen te hoeden ge­» geven had. Zichzelven tot verrichtingen te verbinden, die jets an­»-ders dan 't schoon en 't recht tot voorwerp hadden, rekende ik, » beneden niet slechts mij-zelven , maar beneden de waardigheid » van den minsten hondenjongen. Ik zou niemand bang aanzien , » omdat hij mij duizend gulden ontstolen had; maar een knecht den hale » hebben kunnen breken , wegens het verzetten van een stoel op » eene wijze die de symmetrie in een kamer verstoorde. Ik was al­» tijd geneigd en Freed om ieder goed te doen , zonder onderscheid » van vriend of vijand , maar brouilleerde mij oogenbliklijk met dien » ik 't gedaan had , opdat er geene betrekking uit rijzen zou. Ik kon niet dulden , dat iemand een rol bij mij speelde , en niemand » echter in ongekunsteld nature! uitstaan. Een gesprek over geleerd­n, heid en smack was mij een wellust; maar ik vond nooit geleer­» den of lieden van smaak , of zij stelden prijs op hetgeen buiten » de kennis en 't schoon liep , en zoodra ik dat bemerkte , waren zij mij onverdraaglijk. Al wie een ampt aannatn verfoeide ik , als » een uitvaagsel van 't menschdom. En niets kon mij doller ma­n ken dan wanneer men er mij eenig toedacht. Kon nu zooda­» nig een mensch onder de menschen leven? Of konden menschen » zich een denkbeeld van hem vormen ? — Nog jets : mijn gantsche » gedrag liep op 't zoeken van eene volstrekte onafhankelijklieid Oat » is ophouden van alle betrekking met de menschen) uit, en echter » rekende ik geluk alleen in de onderlinge afhankelijkheid te be­ staan. Maar mijn wijze van denken, van gevoelen , was zoo te­» genstrijdig met die van alle anderen dat er geene betrekkingen .0 mogelijk waren, dan die mij pijnigden , en van daar die contra­» dictie, die mij altijd in mij zelven kwelde" (1). Onderscheidene portretten bestaan er van Bilderd ij k. De voor­naamste zijn : een door A. Boon geteekend , door J. Hulstkamp gegraveerd in 1786 en door N. Corn el te Rotterdam uitgegeven , hetwelk als knnstwerk geene opmerking verdient , doch weinig voor­komt; een fraaije en kolossale plaat door Sc hmidt in 1787 ge­schilderd, en door M. de Sallieth gegraveerd, en uitgegeven in (1) Hetzelfde werk t. a. p. bl. 32-44. 1790; een geteekend door Louis M o r itz, door Louis Portman gegraveerd en door J. W. 1.1n tema en C o m.p. te Amsterdam uitgegeven ; een door Hendrik W illem Caspari geteekend, gegraveerd door Philippus- V e I ij n , en geplaatst in den-Muzen Almanak , voor het jaar 1820; een door Mattheus Ignatius van Bree geteekend, naar hetwelk eene fraaije gravure door W. Grebner in zwarte kunst vervaardigd, is, en eene gegraveerde af­beelding voor den Catalogus van Bilderdijks Nagelaten Boe­ken en Handschriften gevonden wordt. In. dit portret is de gelij­kenis wel eenigermate getroffen , cloth op. verre na in geene vergelij­king met dat door C ha rles Howard H odges, waarvan het oocspronkelijke in de gewone vergaderzaal van het lnstituut berust, en waarvan eene plaat net eene afdruk zijner handteekening gegra­veerd door V e I ij n , geplaatst is voor de Gedenkzuil van W. Bilderdijk, in 1833, uitgegeven bij M. Wester man te Amsterdam. Als het meest gelijkende der portretten van den onsterfelijken Zanger vindt men opgegeven, dat hetwelk. door G.e r-r it Jan 11 i c ha 61 i.s na 's mans overlijden gesehilderd, door Phillip pus V e 1 ijn gegraveerd, hem te bed en dood voorstelt. Volgens de op zijn lijk vervaardigde buste in gips. is laatstelijk oak zijn borstbeeld gegraveerd door Joha n_n es Philip pus, Lange, en geplaatst voor de uitgave an Bilderdijks Epos de ondergang der eerste wereld, uitgave van da Costa, te Leeuwarden bij Surin­g a r, 1847. Zijne zinspreuk was Semper idein (altijd de zelfde). Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar, D. X. bl. 193 en 1.94, D. .XX. bl. 470, 1/ XXXI. H. 2'70-2'73; Algem. Konst -en L'etterbode 1807, D. IL bl. 263; 1815, D. 11. bl. 340; 1830, D. 11. bl. 187; 1831, D. l I. bl. 466, 467, 481 en 482; 1832, D. I. bI. 98— 102, D. H. bl. 195-200; 1834, D. 11. N. 221 223; 1837, D. I. bl. 119-121; 1840, D. I. bl. 392-395; 1344, D. II. bl. 67-71.; 1845, D. 1. bl. 50; 1849, D. I. bl. 326-.328, D. II. bl. 179-185 ; van Eynden en van der Willi.gen, Geschied. der Vaderl. Schil­derk. D. III. bl. 320 en 321; Galen _Hist. des Contemporains, van Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en Wetens., D. 11. bl. 417=­430, D. 11I. bl. 200-202, 232 en 233; Collot d'Escury, Hol­lands Roem, D. III. 131. 45 en 47, A. M. 19; D. IV, Si. II. M. 116, 226-218, A. 409, 410, 465, 466 en 718; Biogr. Nation; Mu, zen -Almanak voor 1831, bl. 244-264; den Tex en van Hall, Bijdrage tot Regtgeleerdheid en Wetgeving, D. III. bl. 177-208, D. Vi. bl. 449-450; Levensherigt van Mr. W. B ilderdijk voor het Nicotiaansche kruid en uitzicht op mijnen dood, Rott. A. F. Smit 1833; Bi lderdijk, Mengelingen en Fragmenten, bl. 1-17; de zelfde, Geschied. des Vaderl. D. XI. bl. 165-198; Bilderdijks brieven, uitgegeven in 5 deelen, Sc Amsterdam bij W. Messche r t 1836 en 1837; Aanh. op het algem. Woordenb. van Kunst. en 07e­tens. van G. Nieuwenhuis; Immerzeel, Leven en tverken der Kunsts.; Eenige tvenken omtrent de dichterlijke loophaan van Bilder dijk, door W. de Clercq in de Gedenkzuil voor W. Bilderdijk; Biogr. Woordenb. van Nederl. Dicke., ten very. op Witsen Geysbeek; Revue Britunnique , Jan. 1852, pag. 147­174; Vaderlandsche Letteroefeningen, voor Mei 1852, b1.243-268; De Navorscher, D. I. bl. 349 en 350, D. IL bl. 1. BILDERDIJK (KATHARINA WILHELMINL). Zie SCIIWEIC [(HARDT (KATUARINA. WILDELMINA). BILDT (JAN VAN DER), JAN VAN DER BILT of JAN KUNST, eigenlijk JAN PIETERSL, geboren den 25sten October 1709, te Lieve-Vrouwe-Parochie, in de Friesche Grietenij het Bildt , waar zijn vader , Pieter Janszen Tr uy, timmerman was , oefende zich , na eenig onderwijs op de dorps­school te hebben ontvangen , bij zijnen vader in het timmeren; doch , daar hij zijne moeder vroeg verloren had en zijn vader weder hertrouwd was, deden huisselijke oneenigheden , vooral met zijne stielmoeder,, hem het ouderlijke huffs verlaten. Hij ging in dienst van eenen wagenmaker,, en bragt het door vlijt en goed gedrag zoo ver , dat hij voor een gezin het noodige kon verdienen. In 1732 gehuwd zijnde , met de dochter van eenen landman in zijne geboorteplaats zette hij zich aldaar als timmermansbaas neder,, en vond hierin eene goede kostwinning. Eens echter,, dat zijne huisklok van den gang geraakt was, en alle pogingen tot herstel bij dezen en genen klokkenmakker onvoldoende bevonden werden , sloeg hij zelf han­den aan het werk , nam haar geheel uiteen , onderzocht de deelen stuk voor stuk , ging de werking van het eene rad op het andere na , berekende hunne onderlinge verhouding , en geraakte hierdoor op het spoor, om het gebrek te verhelpen , hetgeen hem dan ook spoedig gelukte. Zijne vrouw , niet weinig trotsch op de handig­held van haren man , maakte dezen goeden uitslag aan iedereen bekend , waardoor zich eerlang het gerucht verspreidde , dat er in de nabijliggende dorpen geen beter klokkenmaker was dan Jan Pie-t ers z. te Lieve-Vrouwe-Parochie, en nu kreeg hij van alle kanten zoo veel werk , dat hij het timmeren bet varen , en zich geheel op het herstellen van klokken toelegde. Doch hierbij liet hij het niet berusten , man hij beproefde zelfs geheel nieuwe klokken te ma-ken en zamen te stellen , en bragt het daarin , zonder hulp of on­derwijs van iemand , zoo ver , dat hij er een vervaardigde en verkocht, die op den duur beter bevonden werd dan de gewone Friesche huisklokken , welke te Sneek , te Joure of te Grouw en elders in menigte gemaakt werden. Gestadig bedacht hij iets nieuws , zoo in het gaande werk, als ter versiering, en weldra verkregen zijne klokken een zoodanigen naam , dat hij meer werk kreeg dan hij afkon. Nu besloot hij , om zich met der woon te Leeuwarden te vestigen , alwaar hij eenen knecht aannam , om hem in het maken van het bijwerk behulpzaam te zijn. Hij on­dernam voorts mede zakhorlogien te herstellen , waarin hij zoo mar wensch slaagde , dat hij spoedig als een bekwaam horologie­maker bekend werd , en zelfs in staat was geschikte leerlingen aan te kweeken. Eens te Amsterdam zijnde, en aldaar eene openbare verkooping bijwonende schafte hij zich , aangemoedigd door den lagen prijs, alle de gereedschappen tot het spiegehnaken behoorende aan. Nu zette hij te Leeuwarden eene spiegelmakerij en spiegelwinkel op , waardoor hij zijnen stand aanmerkelijk verbeterde. Daar zijne vrouw eehter eenen onwederstaanbaren wederzin tegen Leeuwarden kreeg , besloot hij, om in 1742 zijnen spiegelwinkel over te doen , en zich naar Franeker te begeven , waar hij met klok ken- en horlogiemaken den kost won. Hier geraakte hij in kennis met Willem Lore, die sedert 1707 de Akademische jeug-d met veel lof in de wiskunde onderwees , en in 1743 lot buitengewoon floog­leeraar werd aangesteld. Deze het onderscheidene werktuigen door Jan Pi e t e r s z. in orde brengen , en daar deze hieriti eene bijzon­dere bekwaainheid aan den dag legde , wist Lore de bezorgers der Friesche iloogeschool te bewegen , om den horlogiemaker tot bewaarder der Physische Instru,menten en Amanuensis bij de Na­tuurkundige lessen te benoetnen , in welke ambten hij tot aan zij­ne dood werkzaatn was. Thans werd de werkkring van Jan Pi e-t ersz. lungs hoe nicer uitg-ebreid , en er kwatn Been werktuig on­der z j•e oogen, of hij moest er de zamenstelhng en welling van zien. Eene Engelsche teleskoop , door Lore aan hem toevertrouwd , om eenig geb•ek aan het koperwerk te herstellen, deed hem dade­lijk besluiten , om, zoo mogelijk , eene dergelijke te vervaardigen. Dan, tot hiertoe nog niets van de spiegelkunde en het glasslijpen wetende , maakte L, o r e hem net het weak van Rob e r t S m i t. h , over de Optica bekend , en nu , op diens aanwijzing argaande , sleep hij glazen , polijstte het nietaal en vervaardigde eindelijk eene telesk.00p , die hij zelf eehter zag, dat op verve na niet in vergelijking kwam , met die welke de lloogleeraar hem had toever­trouwd. Zich overtuigd hebbende , dat de minderheid van zijn in den Spiegel bestond , die niet zoo zwart was, als, die van dui Engelschen kijker,, waagde hij het OM den spiegel van den teles­koop zijns vriends te verslijpen ; doch dit viol zoo ongelukkig. uit , dat de geheele spiegel hedorven en onbruikbaar werd, en de eige­naar van hem vorderde , dat hij den Spiegel herstellen zou, of­toestaan , dat hij in Engeland' werd verslepen. Piet e rs z. ver­zocht en verkreeg een uitstel van zes woken , voor men tot het , laatste overging , en nu , alle middelen beproevende zag hij zijnen ijver met eene zoodanige uitkomst bekroond , dat. Lord overtuigd werd, dat de Engelsche spiegel , door de latere verslijping , meer gewonnen dan verloren had 5. en de spiegels in de teleskopen van. P i eters z. , zoowel de bolle als de hol le, ongelijk naauwkeuriger en beter geslepen en gepolijst waren , en eenen veel zwarteren ti n t hadden , dan de Engelsche, waaraan men tot hiertoe zooveel waarde gehecht had. Jan Piet ers z. ging nu op raad van zijnen begnnstiger die hem eenen brief van aanbeveling aan den I,eroemden glasslij­per vent. verrekijkers , Feith, mede gal, met zijn teleskoep naar A insterdam. Iiij zijne aan melding en het overbandigen van zijnen aanbevelingsbrief, kon t F e i th in het eerst niet gelooven , dat zul k. een eenvoudig Friesch boertje jets goeds kon voortbrengen. Hij, die als lief hebber de voortreflelijkste Engelsche teleskoopen bezat , liet den Fries den besten daarvan zien , doch hoezeer was hij verwonderd , toen P i e t e r s z. , na dien naauwkeurig beschouwd te hebben , vrijmoedig verklaarde , »dat hij het volhield , dat zijn verrekijker beter was , » en de beslissing gerust aan F e i t h zelven overliet." F ei t h , nu door beide Teleskopen ziende , kon Beene woorden vinden , om zijne ver­wondering uit te drukkt n , doch schortte zijn oordeel op tot den volgenden dag, en verzocht onzen kunstenaar , om alsdan op een bepaald uur te komen. P i e t e r s z. deed zulks , en vond toen , op het observatorium van dien Heer, de voornaamste kenners en andere liefhebbers der natuurkundige wetenschappen bijeen, die al­ien, ofschoon in het eerst met eene zekere minachting op het een­voudig gekleed mannetje nederziende , na vergelijking der beide teleskopen met elkander , als uit eenen mond verklaarden , dat die van den Fries die der Engelsche kunstenaars verre overtrof; terwiji een van hen F e i t h toevoegde, »dat zoo die Engelsche teleskoop » zijne beste was , hij die dan nu wel in den burgwal mogt werden." Feith kocht de teleskoop van Jan Piet er s z. en de meesten der aanwezige Heeren bestelden elk eene. Het was ook in deze bij­ eenkomst , dat hij gereedelijk aan den raad voldeed , om zijnen eigen­ lijken naam Jan Pieter sz., of Jan Kunst, zoo als men hem doorgaans noemde, met dien van Jan van der Bildt te ver­ wisselen. Met genoegen naar Franeker teruggekeerd zijnde , kreeg hij eerlang zoo vele bestellingen van teleskopen , dat hij het klokken­ .maken en het herstellen van horologien geheel moest laten varen. Van jaar tot jaar narn zijn werk in netheid en naauwkeurigheid toe, zoodat het weldra voor dat der Engelschen niet behoefde onder te doen. Ook vervaardigde hij eerlang andere optische werktuigen , en vooral teleskopen , van allerlei aard, Newtoniaansche zoowel als Gregoriaansche , bij welke laatste l,ij ook sorntijds Cassograinsehe spiegels afleverde. De Prins van Or anje bestelde hem onder­ scheidene van de eerste soort , welke aan de vaderlandsche akademien ten geschenke werden gezonden. De grootste Gregoriaansche teles-; koop , waarvan de grootste spiegel 7 voet brandpunt , en de buis eene opening van 8 duim had, maakte hij voor zijne eigene re­ kening ; deze kwam later in het beroemde kabinet van Mr. E. Eb e- ling, te Amsterdam. Van der Bildt ondervond veel ramp­ spoed en schade door zijne zonen , die naderhand op eigen naam teleskopen vervaardigden en zich te veel met vreemde werklieden inlieten , waardoor hij eerlang genoodzaakt was , om de teleskopen , door hem gemaakt , met den naam van Jan van der Bildt de Oude te teekenen , welke sedert door de kenners van die van Jan van der Bildt Junior en Lubartus van der Bildt onderscheiden zijn geworden (1). V an der B ildt overleed te Franeker den 27sten April 1791, en werd in stilte begraven. (1) De zonen van Jan van der 13 ildt hadden zich onder hunnen Hij had een vast en eenvoudig karakter , betoonde zich in alles een echte Fries ; geheel afkeerig van eenige aanmatiging. Doorgaans was hij zeer kort en droop in zijn doen , en achterhoudend, zoodat het eenigzins moeijelijk was , met hem om te gaan. Voorts toonde hij in alles eene bijzondere zelfstandigheid , waarvan onderscheidene blijken voorhanden zijn. Zie Tegenw. Staat van Friesl. , D. I. bl. 166; Algem. Konst-en Letterbode 1810, D. II. bl. 5; Sehettema, Geschied- en Letter­kundig Mengelwerk , D. III. St. III. bl. 225; 'lank. op het Woor­denb. van Kunst. en Wetens. van G. Nieuwenhuis. BILDT (BAUKE EISNA VAN DER) geboren te Franeker den 4den October 1753 , was een kleinzoon van den voorgaande , naar wien hij den naam van van der B i 1 d t aannam , daar hij eigenlijk. B a u k e E i s m a heette , zijnde een zoon van B au k e Eisma, koopman en distillateur en van Renske van d e r B i I d t. Het oudste kind van een vervolgens talrijker wordend huisgezin werd hij reeds vroeg tot een bezig Leven bestemd , en , na het gewone onderwijs in bet lezen , schrijven en rekenen ter schole ontvangen te hebben , naar zijne keuze , bij een kastentnaker ter leere besteld. Zijn allezins gunstige aanleg deed hem in dat handwerk spoedig goede vorderingen maken , dat hem naderhand ook zeer te stade kwam. Doch die zelfde aanleg scheen meer te willen omvatten en hooger te moeten klimmen. Het bedrijf van horologiemaker , dat zijn grootvader destijds te Franeker uitoefende , lokte geheel de op­lettendheid en wekte den lust van den jongen Eisma. flij werd da weldra de leerling van zijnen grootvader , diens gunsteling, en zoo ook spoedig diens gelukkige navolger in de kunst. Zijn stand in de maatschappij vestigende , begaf hij zich tot het herstellen en verzorgen van klokken en uurwerken, hetwelk zijn grootvader bij klimmende jaren , en na het verlies zijner beide zo­nen , liet varen , om zich alleen aan het maken van telescopen en andere gezigtkundige werktuigen over te geven. In deze werkzaam­heden was Eisma hem dan ook steeds behulpzaam, terwijl hij tevens hoe Langer hoe weer ook voor zichzelven die kunst beoe­fende , gebrekkige werktuigen van dien aard verhielp en verbeterde, brillen en andere vergrootglazen sleep en telescopen en kijkers maak­te , die eene algemeene goedkeuring verwierven , even als die van zijnen grootvader. Doch het aandeel, dat Eisma in de Staatkundige verdeeldheden en partijschappen van zijnen tijd te Franeker genomen had, deed hem in de herfst van 1767 besluiten zijn voorvaderlijk gewest te ontwijken en zich naar Holland te begeven. In Amsterdam, waar hij als kunstenaar reeds bekend was , zich eenen korten tijd opge­houden hebbende , werd hij te rade zich met der woon in het vader op de kunstoefening toegelegd, 3 a n, de jongste, heeft weinig geleverd, Lubartus meer, doch beide zijn in de kracht des !evens gestorven. naburig Buiksloot neder te zetten. Bier hervatte hij niet alleen zijne gewone werkzaamheden , het herstellen en shaken van allerlei gezigtkundige werktuigen , maar breidde die aantnerkelijk uit. flier vooral werd door hem de wijze uitgedacht en volmaakt, om holle en bolle brilglazen , bij eene menigte te gelijk , werktuigelijk zoowel te polijsten als te slijpen. lluicn acht jaren woonde hij te Buiksloot , bij zijne medeburgers zoo zeer geacht , dat hij door hen tot Ltd van het plaatselijk Be­ stuur gekozen werd. Dan de zucht tot het gewest , waar hij gebo­ ren was , bleef hem steeds bij , en gaarne keerde hij naar Friesland weder, toen zich daartoe eene gunstige gelegenheid als van zelve opdeed , doordien hij in 1806 tot Amanuensis bij den lloogleeraar in de Natuur- en Sterrekunde te Franeker, zoo tot hulp bij de na­ tuurkundige lessen , als tot het verzorgen , schoon en in orde }louden van de lnstrumenten der Akademische verzameling werd aangesteld. in bet volgende voorjaar kwam hij dan naar Franeker terug , waar bij ook van toen of onafgebroken gevestigd , z . ch steeds met alien ijver op de beoefening zijnen kunst bleef toeleggen. Een on­noemelijk getal brilglazen , en eene menigte teleskopen van verschil­lende grootte , en andere , vooral optische werktuigen waren er de verdienstelijke vruchten van ; terwijl hij voorts ook zijnen bovenge,­melden post eerst bij de lloogeschool en vervolgens weder bij bet Athenaeum met !of tot aan zijnen dood waarnam. Nooit is hij gehuwd geweest , maar leeide met zijne zuster Tj a mke Eisma, die hem in 1823 door den dood ontviel. 114 zelf, van een sterk ligchaamsgestel en bestendige gezondheid , is, zonder eene voorafgaande ziekte , plotselijk , zoo als hij des middags aan tafel was gaan zitten , den 24sten April 1831 overleden. In zijnen geheelen aanleg was van jongs of eene neiging en be­ijvering kenbaar,, om bet nicest volomene te bereiken; eene rus­telooze poging daartoe bezielde zijne werkzaamheid. Als knaapje leerde hij het schaatsenrijden , maar die kunstbeoefening des lig­chaams werd allengs zoo doorgezet, dat hij in snelheid , in vastheid en bevalligen zwier weinige wedergade order zijne tijdgenooten had ; bij muntte nog in meer dan zestigjarigen ouderdom daarin uit. Desgelijks bad hij liand , p,rheid en juiste netheid in het kolven ook zoo verre gebragt dat hij bij menigen wedstrijd de prijs beim:ride en het was eerst in zeer ver gevorderde jaren, dat hij over mis­leiding van zijn gezigt daarbij begon te klagen. Even zoo was hij, door oelening een bijna altijd wisse Schutter naar het wit. . Maar het is dan ook ten gevolge van die zelfde geaardheid, dat hij het in zijne groote kunst zoo ver gebragt beeft. Bij uitnemendheid toeh was hij kundig in het makes en repareren van physische instrumenten en bijna de eenige welke in ons land met roem een aantal gewone teleskopen en achromatische kijkers ver­vaardigde en die zoo binnen als buitenslands in groote menigte aan onderscheidene instrumentniakers afleverde. Zijne teleskopen waren daarom inzonderheid zeer gezocht , omdat hij bet geheini bczat en bewaarde , om aan de metalen spiegels eene donkere tint bij te zet­ten. Ook leverde hij jaarlijks bij honderden van brilglazen af, om welke te slijpen hij een werktuig of liever eene inrigting' ten zijnen eigen nutte had uitgevonden , waardoor hij van 10 tot 50 en meer glazen gelijktijdig sleep. Zie Konst. en Letterbode voor 1810, D. II. bI. 25; Aank, op het lVoordenb. van Kunst. en Wetens., van G. Nieuwenhuis; bl. 431; Aardr. Woordenb. der 1Vederlanden, D. XIII. bI. 794. maar vooral Mr. J. W. de C r a n e, Biographische Bijdragen bl. 105-111 , die wij bier vooral gevolgd zijn. BILEVELDT (ANToNIE), geboren te Maastricht in het begin der zeventiende eeuw en overleden in 1666, was een schilder,, wiens kunstwerken , bij de Italianen , onder welke hij waarschijnlijk het grootste gedeelte zijns levens doorbragt , in hooge acliting stonden. HU was bij hen onder den naam van B it ivelti bekend. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BILLY (GASPAR ROBLES Heer VAN). Zie ROBLES (GASPAR). BILS (LonEwinc DE), Ileer van Coppersdamme, Bon en enz., geboren te Amsterdam , was niet voor de studie bestemd , maar legde zich uit eigen beweging , van zijn dertiende jaar af, op de ont­leedkunde toe. Biel schijnt een zeer zwervend leven te hebben ge­voerd , want in 1656 woonde hij te Sluis in Vlaanderen , van waar hij in dat jaar naar Rotterdam moet zijn verhuisd ; ten minste had hij destijds het voornemen zich daar te vestigen en er zijne kunst ten toon te stellen; in 1658 woonde hij weder te Sluis in Vlaanderen; in 1660 en 1661 weder te Rotterdam ; in 1663 of kort daarna was hij Hoogleeraar te Leuven , en in 1669 was hij Bal­juw van Aardenburg , Coen hij , den 3den Januarij van dat jaar, tot Hoogleeraar van de ontleedkunde aan de Illustreschool te 's Herto­genbosch wend aangesteld, waar hij in 1671 overleed. Er ging in zijne tijd eenen grooten roep van hem uit, als zoude hij twee ontdekkingen in de ontleedkunde hebben gedaan ; de eene bestaande in een middel om de ontleede deelen in alle hare frischheid te bewaren , even alsof zij pas ontleed waren , en de andere in eene wijze om levend ige dieren , zonder bloedstorting , te ontleden. Ofschoon het tegenwoordig bewezen schijnt , dat de naam, welken de Bils zich verworven had, hem niet toekwarn, waren in zijne tijd de ontleedkundigen bet geenszins omtrent zijne verdien­sten eens, want terwijl sommigen zijne verdiensten hemelhoog ver­hieven , zoo als onder anderen de toenmalige Hoogleeraar der ont­leedkunde aan de Hoogeschool te Leiden , J o a n n e s van Ho r n e, die de anatomische preparaten en geraamten van onderscheidene dieren , welke de Bils aan de Hoogeschool ten geschenke gal, van zoo groote waarde en nuttigheid achtte, dat hij begreep , de ge­dachtenis van den gever door een gepast opschrift te moeten ver­eeuwigen , kreten anderen hem voor een grootspreker nit. Wat bier van zij , de Bils deed zijne gevoelens kennen in onderscheidene schriften , als daar zijn : Exemplar fusioris codicilli in quo agitur de very corporis hurnani anatomiii, Roterod. 1669. 4°. Epistola ad ontnes verae anatontiae studioses. Roterod. 1664. 4°. etc. Aiet dat hij daarin zijn wijze van handelen aan den dag bragt , want daarvan maakte hij een geheim , dat door de Geneeskundige Faculteit der lloogeschool te Leuven van hem schijnt gekocht te zijn , zonder dat men er echter veel voordeel bij behaalde. Men verweet de Bits in zijne tijd , dat hij zich, door zijn ge­beim te verkoopen , met de kwakzalvers gelijk stelde; waarover iiij zich trachtte te verdedigen tegen Thomas Barth() linus, die hem inzonderheid dit verwijt gedaan had , in een klein geschrift getiteld : Epistolica dissertatio ad magnum Thomann Bartholinum. Roterod. 1661. 4°. Bovendien heeft de B i I s nog over eenige deelen der ontleed­kande , inzonderheid over de watervaten en het gehoor geschreven : Responsio ad epistolain T obi ae Andr e a e, qua ostenditur diversas usus vasorurn hactenus pro lymphaticis habitorum. Mar­purgi. 1654. 4°. Roterod. 1669. 4°. et 1678. 4°. Epistolica dissertatio qua verus hepatis circa chylunt et pa•iter ductus chyliferi hactenus dicti usus docetur. Roterod. 1659.4°. Responsio ad adanonitiones J oannis ab Ho orne,ut et ad animadversiones Pauli Barbette in anatomiant Bilsianam. Roterod. 1661. 4°. Specimina anatomica cum clarissintorunt et doetissim,orum virorum epistolis aliquot et testimonies. Roterod. 1661, 1665. 4°. Auditiis organi anatomia. Roterod. 1661. 4°. Men heeft later de werken van de B i l s bijeen verzameld onder den titel : L. de Bils invents anatomica antiquo-nova , cum clarissi­snorum virorum epistolis et testinzoniis, ubi adnotationes J o­annis ab Hoorne et Pauli Barbette refutantur, inter­prete Gideone Buenio. Amst. 1692. 4°. Zie A. Velingius, Redenvoering over de Illustre schoole te 's Hertogenb. , bl. 44-54; de Chalmot, Biogr. Woordenb , TV. bl. 346; Biogr. Ration.; Siegenbeek, Geschied. der Leydsche Hooges., D. 11. bl. 99 en 100; 11 e rm a ns, Conspectus onom. Liter., pag. 18 et 19; Biogr. Univ. BILSEN (J OH ANNES VAN), geboren te 's Hertogenbosch , behoorde tot de orde der Predikheeren en werd in 1690 Pastoor van St. Jacobskerk in zijne geboorteplaats , waar hij in 1730 overfeed. wordt geprezen als een zeer ervaren Godgeleerde. Een werk door hem geschreven en te Keulen in 1712 gedrukt , staat nog in ach­ting bij zijne geloofsgenooten. Het behelst de verdediging der gcloofsleer wegens de goddelijke genade , en de wederlegging der gevoelens van Cornelius Janseni us, Bisschop van Uperen. Een broeder van hem Nicol a as van Bilsen, mede geboren te 's Hertogenbosch , was insgelijks Predikheer en Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leuven. Lie (A. van Gils), Kath. Meg. Iliemorieb., 204 en 205, Her-mans, Consp. Onom. Liter., pag. 21. BILT (JAN en BAUKE EISMA VAN DER). Zie BILDT (JAN VAN DER) en BILDT (BAITKE EISMA VAN DER). BILTIUS , een Hollandsch schilder, die omstreeks het midden der zeventiende eeuw bloeide , schilderde dood wild en andere on­derwerpen , tot het stilleven behoorende , en tot de jagt betrekking hebbende , al hetwelk hij op eenen witten grond zoo natuurlijk voorstelde dat men die ‘oorwerpen zelven meende te zien. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BINCHORST (LonEwmc VAN) of BlNKBORST 'leer van Rode n-r-ij s , een Hollands Edelman , was in 1562 Baljuw van 's Grave­zande. Ms een ijverig voorstander der -vrijheid , was hij ook een der teekenaars van het verbond der Edelen , waarom bij ook door A 1 v a , na veelvuldige beschuldigingen , werd gebannen , om reden zegt zijn vonnis : » dat hij zich met S on o y en van W ij ngaa r­» den hadt opgeworpen tot een begunstiger van den nieuwen godsdienst en deszelfs leeraren , die hij huisvestinge en bekwame » plaatsen tot godsdienstoefeningen in den Haag bezorgd , en zich nbevlijtigd hadt meer bondgenooten aan te werven dat hij den » Prins van 0 ra n j e om besclierming gesmeekt , zich in 1566 , bij n de tweede openbare preek te Overveen , hevonden , en Pieter »Gabr i61 op het huis te Assen , waarvan hij kastelein was, huis­ n vestinge verleend hadt." Deze edele banneling vond raadzaam zich met de vlugt te red­ den, dock zijne huisvrouw Elizabeth van Ra pe nburg, eene moedige vrouw , hield stand , of keerde ten minste spoedig terug , en verzocht aan den Hertog in het jaar 1571, ontslag voor de }Aft der verheurtverklaarde goederen , alsmede van twee jaarlijk­ sche rentebrieven , die haar toebehoord hadden , hetgeen zij gedeel­ telijk verkreeg. Toen de tijden nu eenigzins gunstiger werden , keerde Binchorst uit zijne ballingschap naar Holland terug , alwaar hij Illeesterknaap van de Houtvesterij en later Rekenmeester en Commissaris der monstering was. In 1579 werd hij benevens eenige anderen als Gevolmagtigden naar Woerden gezonden , om de kerkelijke onlusten aldaar te doen stillen. B i n chorst overleed , zonder kinderen na te laten , in 1582. Zie Brandt, Dist. der Reform., D. I. hi. 321 en 323; Wage­naar, Vaderl. Hist., D. VI. bl. 127; Marcus, Sent. van Alva, hi. 37, 51, 52, 465 en 469; Te Water, Verb. der Edelen, H. 212-214, St. In. 477; Kok , Vaderl. 1Voordenb., D. VI. hi. 564 en 565; C h a lm o t , I3iogr. Ifoordenb., D. III. bl. 97 en 98; d'Yvoy van Mydrecht en Beeldsnijder, Verb. CM Srneeks. der Nederls Edel., bl. 52, waar de fac-simile zijner handieekening voorkomt. BINCKES , BINKES or BENCKES (JAcoB) (1) , geboren te Kou­dam , niet ver van Stavoren , was een der moedigste , stoutste en voortreffelijkste ZeeolEcieren uit het tijdperk van de Rui te r. Het jaar noch de (lag zijner geboorte zijn bekend , man hij was de vierde zoon van Bineke Binck es, Burgemeester van Stavoren , en trad reeds vroeg in dienst der Admiraliteit van Amsterdam. In den slag van 4 Augustus 1666 voerde hij het bevel op de Vereenigde Provincien , een sehip van 48 stuk­ken , onder het eskader van Tr om p. In 1667 had hij als Kapitein op het setup Essen , van 50 stukken, een groot deel in den zege­praal op de Theems. Later, in 1670 , werd hij begiftigd met een gouden keten en gedenkpenning, ter waarde van 500 gulden, wegens Ain beleid en moed in het vernielen van een kaper van Salee en het nemen van een ander,, behalve het verbranden van een derde door Bi n ekes en Engel de Ruit er. Onder het bevel van Ka­pitein Dirk Sehei, in 1669 naar de Middellandsche zee ge­zonden , bleef hij aldaar de koopvaart beschermen streed te huis gekomen als Kapitein op het sehip Woerden, van 70 stukken, in den slag van Solebay den 7den Junij 1672 , do-ch werd met zijn schip , wegens gebrek aan victualie , naar de Wielingen opgezonden. Den 16den April 1673 zeilde hij met een eskader van vier sche­pen , waarover hij bet opperbevel had, naar West-Indie. Ilij had in last de Britsche en Fransche koopvaarders aan te tasten , en , Ion het zijn , eene volkplanting op de vijanden te veroveren. Met bet zelfde oogmerk was de Zeeuwsche Kapitein Corn el i s Ever t s en d e Jon g e , met een smaldeel van zes schepen , van wege Zeeland naar West-Indie gezonden. Beide bevelhebbers onlmoetten •elkander ter reede van Martinique en besloten , zainen de vijanden 4e bestoken. Len aanslag op twee Fransche oorlog- en tien koop.. vaardijschepen in de Baal van Martinique gelukte niet, door Let aanhoudend veranderen van den wind. Men zeilde naar Gua­deloupe en St. Christoffel , waar zij onderseheidene Fransche koop­vaarders namen ; veroverde het eiland St. Eustatius, na een loam tegenstand , en zette de reis voort naar Virginie , met het cog op buit. In de rivier James vonden zij ruim dertig Engelsche koop­vaarders, begeleid door twec oorlogschepen , waarvan zij er zeven namen en verbrandden. Nu wendde men den steven naar New-York , vroeger Nieuw Nederland, met plan om deze vroegere Nederlandsche volkplanting te heroveren. Manhaftig liep men de Manhattenrivier op ; veroverde bet kasteel met 40 stukken p;ewa­pend , nam den 20sten September 1673 Nieuw : Amsterdam , en herwon dit geheele gebied voor Nederland ; terwifl zij New-York, Nieuw-Oranje , en het gewonnen kasteel Willem Hendrik noemden , (1) Elij teekende zijnen naam Benckes. the regering vernienwden en Nederlanders cn Engelsehen den eed an geboorzaamheid aan den Staat afnamen. Zij lieten eene ge­noegzame bezetting achter , onder bevel van den Kapitein Ant h on ij Colver, en zeilden naar Europa met onderscheidene prijzen. Ter reede van Faijal , een der Vlaamsehe eilanden , vonden zij vier harmer schepen, te voren naar Terre-Neur algezonden , die on­der de Fransche vissehers aldaar eene geweldige schade hadden aan­gerigt. Door harde stormen liepen zij den 20sten December 1673 behouden te Cadix binnen , doch kwamen eerst in Julij 1674 in het Vaderland terug. Zonderling was het , dat Ever t s e n s gedrag in Zeeland werd algekeurd , en B i n c k es te Amsterdam geprezen en beloond werd , met een gesehenk in zilverwerk , ter waarde van 630 gulden. In het volgende jaar werd hij met eenige seliepen naar het Noorden gezonden , ten einde de vloot des Konings van Denemarken te versterken. Hoogst merkwaarclig en een krachtig bewijs van B in ek es cooed, beleid en trouw was zijn tweede togt naar West-Indio, met een smaldeel van elf schepen met het noodige krijgsvolk bemand. Den 16den Naafi 1676 uit Texel in zee geloopen , kwam hij den 4den Mei voor Caijenne , vermeesterde de bezeiting en het eiland en bragt deze Fransche volkplanting on­der het Nederlandsch gebied. Vervolgens werd hem het eiland Marie Galante op genade en ongenade overgegeven. Het mislukken van zijnen aanval op twee Fransche oorlogsehepen , hij Guadeloupe , belette hem dat eiland te nemen. St. Martin werd desgelijks met den sa­hel in de vuist vermeesterd. Na zijne vloot verdeeld en een deel tiaarvan onder Kapitein Jan Bon t vooruit naar Tabago gezonden to hebben , waar de Nederlanders zicli vestigen moesten, zette hij terst koers naar Porto Rico , vervolgens naar St. Domingo , veroverde aldaar een Fransch schip van 18 stukken en in de baai Cul de Sac vijf andere koopvaarders, van welke hij er een, van 28 stukken, tot oorlogsehip uitrustte. Na eenen vergeefsehen togt naar Kaap St. Fran­cois, zeilde Binekes naar Tabago. Vroeger door de Zeeuwen be­zeten en weder verlaten, had Tabago in 1654 op nieuw eene Zeeuw­sche volkplanfing ontvangen. Door de Britten vermeesterd, door de Franschen heroverd en door heiden geplunderd, kwam het op nieaw in onze handen in 1667, duch de Engelsehen grepen het nogrnaals aan in 1672 , en lieten het woest en verlaten. Dit eiland te herwin­nen en te bezetien was de last van B i n ek es , Kapitein Jan Bont, daarheen vooruit gezonden, had willekeurig zijn post verlaten. Wat dezen krijgsman tot zulk eene dwaasheid had vervoerd, is onverklaarbaar. Hoe bet zij, Tabago werd bezet, eerie sehans aldaar gestieht en een ravelijn op bet strand gemaakt. Na eenige versterking van een oorlogsehip, soldwen en matrozen te hebben ontvangen ontving Binckes de tijding dat Cayenne weder in handen der Franschen was, en de Vice-Admiraal d'E s t r e es , met eene aanzienlijke vloot, op reds xvas tot de herovering van Tabago. Den 20sten Fcbruarij 1677 kwam d'E strees voor de baai opdagen, en zette den 21sten ruitn duizend man aan land, die de schans aanvielen en bele­gerden. Intusschen deed de Fransche vloot op de onzen eenen vreeselijken aanval, waarbij van beide zijden onderscheidene schepen vernield werden. Eenige van de grootste vijandelijke schepen verbrandden , een sprong in de lucht , gelijk ook de Be­schermer, van 56 stukken, van Kapitein Roemer Vlacq; ande­ren van de onzen werden het vuur ten buit. Ilet gevecht was ont­zettend en de baai van Tabago was eene zee van vuur. Nog andere schepen sprongen op , en twee onzer vaartuigen , waarin de vron­wen , zielen , kinderen en slaven , werden der vlammen ten prooi. Slechts drie der Nederlandsche en vier der Fransche schepen zijn in staat meer dienst te doen. Nog eens doet d'E strees de sterkte opeischen , die hij te vergeefs met alle geweld had aange­grepen ; hij is genoodzaakt zijne troepen in te schepen en de baai te verlaten , na nog beproeld te hebben twee zijner door B in ekes veroverde schepen in brand te steken. De toeleg miste. Doch het was te verwachten, dat de vijand het bij dezen aanval niet zou laten rusten. Een eskader van twaalf schepen werd in Frankrijk uitgerust en onder bevel van d'Es t r ee s gesteld. Intusschen ontving Bin c-k e s versterking uit het vaderland, en de moedige Kapitein T h o-mas Tobias werd met drie schepen en 400 man gezonden ter zijner aflossing. Doch deze kwam te laat : d'E s t r e e s kwam in December 1677 met eene geduchte overmagt voor Tabago , beschoot den 12den dier maand de sterkte met bommen , van welke de derde in den kruidkelder sloeg , een groot deel van het fort ver­woestte en velen van de bezetting doodde onder hen was de Commandeur Binckes met den Bevelhebber van het krijgsvolk Jr. Pieter de Montigny de Glarges. De schans werd ge­nomen , een deel der bezetting vlood , een deel gal' zich over, de nog overgeblevene schepen werden veroverd , en Tabago was voor Nederland verloren. » Bus verloor de Staat," zegt S y 1 vius: » haar fort en eiland en met hetzelve Jacob Bin ekes, een » voorzigtig soldaat , een manhaftig Kapitein , een getrouw Coin­» mandeur, en een goedertieren Christen , wiens vorige heldenda­» den bewijs gaven van grooter verwachtingen ; nalatende aan het » vaderland een sucht tot zijn persoon , voor sich sells een on­» sterffelijken naam en voor sijn Bruyd eenige middelen tot vergoe­» ding van haar verlies en tranen." Deze bruid was In gena Rotterdam, later in het huwelijk getreden met Pieter d'O r­vil le, en overleden te Amsterdam in 1704. lie Europische Mercurius 1677 , bt. 76-88, 263 en 264 ; Syl vius, Historien ones tijds, B. XV. hl. 36, volg. 93 volg.; Brandt, Le­ven van de Ruiter, hi. 510, 566, 569, 581, 594, 595, 598, 599, 631, 652, 683, 690, 712 en 740; Montanus en Verwey, Leven van W illem III, D. II. St. II. tit. 283 en 284; van Loon, Nederl. Historip., D. 111. bl. 198, 220-224; 1-laltna, TOM. der Vereen. Nederl.; van Hoogstraten en Brouèrius van Nidek, Groot Alger. list. Woordenb., B. hi. 253; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XIV. hi. 376, 401, 443 en 444; Schuer, itlerkw. Gebeurt., D. II. bl. 280 en 291; Hartsinck, Res. van Guiana, bl. 165 ; K o k , Vaderl. lVoordenb. , D. VI. bl. 562 en 563 ; C ha Im o t , Biogr. JVoordenb. , D. III. bl. 96 en 97; Biogr. Nation.; Engelberts Gerrits, Nederl. Heldend. ter Zee, H. 270-274; Aanh. op het Woord. van Kunst. en Wetens. van G. Nieuvven huis, D. I. bl. 434 ; Biogr. Univ. Tom. II. pag. 312; vooral de Jong e, 1Vederl. Zeew. , D. 111. St. I. bl. 345 , voig. en St. II. hi. 297 en voig. BINCKES (JAN) or BINKES vermoedelijk behoorende tot het ge­ slacht van den voorgaande, wilde in 1758 , als Kapitein ter zee, met eene vloot koopvaarders onder zijn geleide, de Baai van Cadix inzeilcn , toen eenige Engelsche Kapers er twee van afsneden , met oogmerk om ze te Gibraltar binnen te sleepers. Naauwelijks ontdekt hij dat stout bestaan, of hij wendt met zijn schip, zet de movers na, herneemt de twee aan zijn geleide ontrukte schepen , en werpt met deze , nevens het overige van de vloot, in de Baai van Cadix het anker neder. Hij werd aangesteld tot Schout Nacht ter Admiraliteit van Amsterdam den 22sten Junij 1779. In 1781 reeds bejaard zijnde en , met de Kapiteins Mel v ill en 0 or t h u y s en eenige sche­pen, te Livorno liggende, werd hij beschuldigd van verzuimd te hebben een door de Engelschen genomen schip te hernemen voor dat het te Livorno werd opgebragt. In November 1781 in het vaderland te­ruggekomen , verzocht hij eenen krijgsraad , om zijn gedrag le onder­zoeken , ten einde zich te kunnen zuiveren van de blaam, bij zijne afwezigheid hier te lande hem aangewreven. In dezen krijgsraad werd hij den 22sten Maart 1782 voor drie jaren ontzet van zijnen post als Schout bij Nacht, van zijne jaarwedde verstoken en in de kosten van het regtsgeding verwezen , » wegens het niet beloonen van behoorlijken ijver en de vereischte werkzaamheid omtrent het her­» nemen eens koopvaarders door de Engelschen genomen en te Li­)) vorno opgebragt." Of hij later weder in werkelijke dienst is ge­komen en wanneer hij overladen is, vinden wij niet vermeld. Zie Onnziddellijk very. op de Vaderl. Hist. van W a ge n a a r , D. XXII. bl. 419 en 420 ; Very. op de Vaderl. Hist. van Wa genaar, D. 111. W. 295-297; Nederl. .Therboeken voor 1758 , bl. 562 , 1759 H. 123; v an Kampen , Geschied. des Vaderl.. D. II. bl. 275 noot ; de Jonge, Nederl. Zeew. , D. V. bl. 375, 510 en 568. BINCKES (SimoN), ook wel BINKES zoon van B i n k e Bin e­kes , Secretaris van Stavoren , en van T a a d B r o u w e r, was gebo­ren te Stavoren in 1731. Nadat hij zich met ylijt tot het bijwonen der Akademische lessen had voorbereid vertrok hij in 1749 naar Franeker , aan welke Hoogeschool hij met onvermociden ijver , on­der de leiding der Hoogleeraren Lo de w ij k Caspar V al ck en a er, Johannes Schrader, Dominicus Balck, en Christiaan H e n d r i k T r o t z, de wetenschappen , inzonderheid de Regtsgeleerd­heid beoefende. Den 28 Junij 1753, na eene wel volbragte studie­tijd , tot Mr. in de Regten bevorderd zijnde, werd hij al spoedig in zijne geboortcplaats tot Secretaris benoemd , welk ambt hij 36 eenige tijd loffelijk ‘waarnam. Vele eervolle beaieningen werden hem nu achtereenvolgende opgedragen ; als daar zijn : Lid van het Ste­delijk Bestuur,, Lid der Staten , in 1768 van wege de Kamer der Steden Lid van het Mindergetal , in 1771 Raadsheer in het Pro­vinciaal Hof, in 1783 Secretaris van 's Lands Rekenkamer , en in 1786 Afgevaardigde tot regeling der quota door iedere Provincie -op te brengen. Deze Iaatste bekleedde hij nog -toen hij den 26sten September 1786 overleed. Bij uitmuntende geestgaven voegde B i nck es eene buitengewone geleerdheid. Met lust en ijver be­oelende hij de wetenschappen , in het bijzonder de Regtsgeleerd­held. Van daar dan ook dat zijne kennis en wijsheid , toen hij nog te Stavoren vertoefde, steeds in de moqelijkste zaken werden geraadpleegd. In het verzamelen van de nude Friesche oorkonden had hij zich veel moeite gegeven. S c h w a r t z en b erg getuigt in de Voorrede van zija bekend Charterboek loffelijk van dezen arbeid van B i n c k es , welke hem veel ten dienste was geweest. Eenen hoogst verdienstelijken naam heeft B i n ck es verworven door deze zijne beide belangrijke werken : Beginselen der Regthunde in Friesland en elders gebruike­zo door U lr i k Huber en nu overgebragt op het nieuwere en Statuaire regt van -denzelven lande en de verdere Placaten daartoe betrekkelijk , mitsgaders met aanteekeningen opgehel­dert. Leeuw. 1774 en 1775 , II deelen. Verklaaringe van de Statuten , Ordonnantien , Reglementen en Costumen van Rechte in Friesland , anders genaarnd 's Lands Ordonnantien. Leeuw. 1785 en 1786. IV Deelen. Binckes was gehuwd met Margaretha Maria Venema, die vele jaren na haven echtgenoot , in 1820 overleed , en eene dochter naliet. Zie G. de W a I, de Clan Fris. jurecons. , pag. 59 en 305. BINGA. MILLEN), geboren te Harlingen, was een der teekena­ren van het verbond der Edelen , en kwam ten verzoeke van Sj oerd van B eym a in September 1566 van zijn landgoed te Leeuwar­den. Hier onderteekende hij , ten huize van B e r r i n s op het voor­gaan der voornaamste Friesche Edelen, eene nadere verbindtenis , en beloofde de .Spaansche Inquisitie met goed en blued te zullen tegenstaan. begat zich naar Amsterdam , om van B e y ma bij wien hij huisvestte , te verstaan , hoe het met hull verbond gelegen ware. Toen Breder od e die stad verliet , vertrok Binga met Bey ma en anderen van daar, en werd op de Zuiderzee nabij Har­lingen gevangen genomen. Men bragt hem naar Vilvoorden , waar hij eenen geruimen tijd in hechtenis bleef. Eindelijk werd hij den 24 December gevonnist om onthalsd te worden , en alle zijne goederen ten voordeele van den Koning verbeurd verklaard , welk vonnis vijf dagen later aan hem ten uitvoer werd gebragt. Zie Marcus, Sententiên van Alva, bl. 353 en 354; t e Water, Hist, van het Verbond der Edelen, St. II. hi. 211; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb. 'UNGER (GEasoic LEVY) , in 1774 te Amsterdam geboren , was een noon van Levy Binger en Marianne Rubens. De vader was musicus, maar had bet voornemen niet om een zijner kinderen daarvoor op te leiden. De jonge B i n ge r feed in zijne jeugd aan kinderLiekte, maar betoonde Coen reeds veel liefde tot de muziek. Op zekeren dag plaagde hij zijne moeder om de viool zijns vaders die aan den wand ling. Nadat de moeder met schroomvalligheid dit ver­zoek had ingewilligd , leg& Binger die voor zich op den grond , en schoof met zijne vingertjes been en weder op de snaren, zoo­dat men daarnit duidelijk het liedje n het kuipertje" kon begrijpen , hetwelk toenmaals op het carillon van den Zuiderkerk-toren , in zijne geboorteplaats, gestoken was. De vader , bij zijne tehuiskomst dit hoorende , was ten uiterste daarover verwonderd , kocht zijn zoonlje tene kleine viool en begon hem daarop onderrigt te geven. Door zijnen ziekelijken toestand kon hij echter nog niet staan , zoodat hij -op eene stoof zittende de viool als has moest houden. De Heer P r a e-g er te Amsterdam ondernam om hem te onderwijzen , en bragt het zoo ver,, dat de kleine Bing er op zijn zevende jaar (altoos nog in die houding) zich te 's Gravenhage voor het hof liet hoo­ren. Weldra echter werd zijne ziekelijke gesteldheid beter,, zoodat hij nu de viool naar behooren kon houden. Ilij studeerde ijverig onder zijnen bekwamen leermeester Praeger, en verkreeg weldra eene buitengewone vaardigheid in het spelen op het eerste gezigt en in het varieren , hetgeen bewonderenswaardig was. Locatilli's , Fa ntin i's en Pie h l's studien kon hij uit het hoord voordragen. Twaalf jaren oud zijnde verloor hij zijnen vader , en zag zich dus genoodzaakt voor zich zelven te zorgen. Op zijn zestiende jaar vertrok hij naar Hamburg en liet zich met ongemeenen bijval boo­ - ren. Vervolgens begaf hij zich naar Manheim , waar cen bijzonder voorval plaats had. Bij een voornaam liefhebber op eene kwartet­partij verzocht zijnde, speelde bij daar de eerste viool met veel vaar­digheid en bijval. De altspeler verhaalde hem variation op een Rus­sisch-thema gekomponeerd te hebben en verzocht hem die te willen voordragen. Eerst weigerde Binger, maar cindelijk gar hij toe en kweet zich van die taak zoo voortreffelijk dat de maker (de beroem­de V i o t t i zelf) hem een exemplaar daarvan ten geschenke gaf, en zijne ondubbelzinnigste goedkeuring betuigde. Zoowel deze kun­stenaar als Giorno vi cl i , welke dien avond de tweede vioolFartij vervalde , wcrden zijne vrienden en invloedrijke voorbeelden. Van vlaar ging lhij naar Altona en Hamburg en vormde er uitstekende leerlingen. Ook als bassist meet hij groote verdiensten bezeten heb­hen. Bij zijne terugkomst te Amsterdam huwde hij , maar vertrok weldra naar Londen , waar hij meer dan twintig jaren een erger­lijk en ongeregeld leven leidde. In dit huwtelijk verwekte hij zestien kinderen , maar moat er slechts cen behouden. Door den drank en de losbandigheid tot de grootste armoede vervallen , keerde hij , naar Amsterdam tern en trad in cen publiek concert in den Hoogduit­schen schouwburg op. De algcmeen hoog gespannen verwachting werd echter deerlijk te leurgesteld , want Binger, vroeger de Plies; nix zijner tijdgenooten , speelde nu beneden het middelmatige , en had manieren aangenomen die allerberispelijkst waren en zijne voor­dragt geheel bedierven. Ten gevolge der debauche was hij door ge­worden ; hij gaf zich ook sterk aan den drank over. In 1842 keerde hij weder naar Londen terug , waar hij overleed. Zie Muzijk Tijdschrtft tan Nederland, 1845. b1.121. BINGERDEN (RUDOLF WILLEM JACOB VAN PABST TOT). Zie PABST TOT BINGERDEN (RUDOLF WILLEM JACOB VAN). BINGLEY (WARD) , geboren te Rotterdam in 1755 , nit En-. gelsche ouders , werd door zijnen wader tot den koophandel be­stemd, en tot dat einde , door zijnen oom van moeders zijde , den heer S t a n ton, in genoemde stad wonende , op het kantoor geno­men. Reeds vroeg echter, eene onwederstaanbare neiging voor het tooneel gevoelende, betrad hij dit reeds in zijn achttiende jaar, onder het gezelschap van den verdienstelijken Cor v er, die hem tot leermeester verstrekte. In 1779 verscheen hij het eerst op het Amsterdamsche tooneel , waar eene doldriftige kabaal, door de om­standigheden des tijds (het begin van den Engelschen oorlog), aan­gevuurd , zijne eerste proef , omdat men hem voor eenen Engelsch­man hield , deed mislukken; doch kort daarop werd hij in den rol van Achilles, in het treurspel van dien naam , met geestdrift toegejuicht , van dien tijd af, legde hij zich onophoudelijk op de tooneelspeelkunst toe, en deed zich daarin meer en meer bewonderen. Zijn buigzaam kunsttalent deed hem , even zeer in het blijspel als in het treurspel schitteren , en de bespottelijke Vuurbal , in het zestienjarige meisje (welk stuk hij zelf uit het Engelsch in het Nederduitsch overbragt), veroorzaakte even zooveel gelach , als de trotsche C i d bewondering, of de sombere H a ml et medelijden ver­wekte. Ja in alle rollen , welke hij op zich nam moist hij zich te onderscheiden, en zijne tegenwoordigheid verlevendigde , tot in de laatste jaren zijns 'evens, het tooneel , en boeide steeds de aandacht der toehoorders. Tot een bewijs van de veelzijdigheid zijner bekwaam­heden , strekt ook , dat hij , in het jaar 1811, op het Fransche tooneel te Amsterdam de moeijelijke rollen van P/iiloctetes en van Koning L ear, in de treurspelen van dien naam , met algemeene goedkeuring vervulde , en zich bereid verklaarde om laatstgemelde rol , uit het treurspel van S h a k e s p e a r, ook in het Engelsch spelen. In 1798 verliet hij het Amsterdamsche tooneel; doch was steeds bereid, wanneer zijne tegenwoordigheid gevorderd werd , om de rollen op zich te nemen, welke men buiten hem Diet kon bezetten. Sedert had hij het bestuur over een gezelschap tooneelspelers; stichtte daarmede het Nederduitsche tooneel te Rotterdam , en speelde her­haalde malen , in verschillende steden van ons Vaderland , met de grootste toejuiching. Hil bragt het, door een geregeld gedrag door buitengemeene -standvastigheid en volliarding zijne hagche­. lijke werkkring zeer ver. De menigvuldige tooneelvertoouingen , werke hij , bij iedere gelegenheid , ten voordeele van ongelukkigen of tot bijstand in den algemeenen nood , getuigen zoo wel van zijne menschlievendheid , als van zijne Vaderlandsliefde , welke laatste hem , onder de Fransehe o-verheersching in 1813 , de vervolging van het toenmalige bewind op den hats haalde. Een gelukkig voorkomen , eerie groote beweegbaarheid in zijne gelaatstrekken , eene fraaije welluidende stem, een nimmer falend geheugen en bovenal eene diepe kennis van zijne kunst en het too- met kenschetsten dezen grooten tooneelspeler. Nog weinig tijd voor zijne ziekte verschafte hij den beminnaren van het Vaderlandsche tooneel het genoegen , van in het treurspel Maria van L a I a i n, in den rol van F a rn e s e, net de beroemde tooneelspeelster W a t- ti er Ziesen i.s , zijn kuns-ttalent, in het bijzija der koninklijke fa­ milie , op eene allezins uitmuntende wUze , te ontwikkelen. Hij over­ .leed den 26 Junij 1818, aan een verval van krachten; latende 3 zonen en eene dochter na , bij de zuster van genoemde &errands eerste tooneelspeelster in huwelijk verwekt , waarvan zijn zoon VV i 1­ leth Bin g l e y en zijne dochter J. C. Bingley, echtgenoote van den verdienstelijken acteur Hoedt, met roem de loopbaan huns vaders volgden stoffelijk overschot in de Kloosterkerk te 's Gra­ venhage begraven ligt. Zie Algemeen Konst- en Letterbode, voor 1818. D. 1I. hI. 3, 51 en 54; Stuart . Jaarb. 271121 het Koningr. der JYederl., voor 1818. D. 11. bl. 183 en 184; Nienwenbuis, Alg. Woordenb. van Kunsten en Wetens.; Conot d'liseury., Holland's roem, D. IV. A. bl. 607. BINKES. (JACOB en JAN). Zie BINCKES (JACOB) en BINCKES (JAN). BINKIIORST (LODEWIJK VAN). Zie BINCKHORST (LonEwm) VAN). BINTANG (ZAcuAniAs) was in het begin der achttiende eeuw Kapitein in dienst van de Oost-Indische kompagnie en legde bij onderscheidene gelegenheden veer moed en onversehrokkenheid aaii den dag, zoo veroverde hij in 1704 , aan het hootd van 500 man de pagar of vesting Damak , en in 1706 verdreef hij uit de land. streek Banjoemas zekere landlooper Radin Pan w a ta Sari , die deze streken zeer verontrustte , waarna Bintang, te Karta-Nagara in die landstreek eene schans oprigle. Zie Valentijn, Oud en Nieutv Oost-Indie , D. IV a. bI. 30 en 148. BINTGENS (Primus) of BEENTGENS , Leeraar der Vlaamsche Doopsgezinden te Franeker, had in het jaar 1586 een huis gekocht , waarvan de koophrief niet duidelijk gesteld was. Hier over ontstond ongcnoegen in zijne gemeente , hetwelk zoo hong rees , dat men zich van. elkander afzonderde en twee partijen vormde, van welke de eene Tho­mas Bintgensvolk of de Huiskoopers , en de andere Jacob Keest­yolk of Contrahuiskoopers genoemd werden. Deze twist bleef zich, echter niet tot de gemeente van Franeker bepalen , maar deelde zich ook aan andere mede ; zoo kozen die van Haarlem de partij der Huiskoopers , terwijl de Amsterdammers de Contra-huiskoopers toe­vielen. Aan het hoofd der Huiskoopers stonden aanvankelijk , bene-yens Bintgens, ook Hans Busschaert en Jacob van der 1I o I en; de voornaamste der Contra-huiskoopers waren J a c ob R ei­n ingen of Kees t en Claes Gan golfs. De Huiskoopers gingen echter , na ongeveer 30 jaren bestaan te hebben, geheel te niet, vooral, nadat van der Mol en , met Bintgens, den besehermer van dezen, Bussehaert, had gebannen en van der Nolen en B i n t g e n s de hoofden werden van de Bankeroetiers, eene partij, die zich weder van de Huiskoopers had afgezonderd. Zie Blaupot Ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Friesland, b1.112 en 380; de zelfde, Geschied. der Doopsgez. zn Gron., Over. en Oost-Friesl., D. I. bl. 57, 81 en 271-277. BISBINK (BARErin), een Dordtenaar van geboorte , die omtrent het midden der zeventiende eeuw leefde, was een schilder die de kunst van Jan Both geleerd had en meest moderne ordonnantien schilderde. Zie Chalmot, Biogr. Woordenb. BISDOM (DIRK RUDOLPH WIJCICERHELD) geboren te Delft den 27 Junij 1740, was een zoon van Jacob Bisdom, Raad en Advo­kaat-Fiskaal bij de Admiraliteit op de Maze , en van Anna Maria Zeeger s. Omtrent tien jaren oud zijnde begon hij zich in de Latijnsche en Grieksche talen te oefenen aan de Latijnsche school zijner geboortestad , welke hij na verloop van omtrent vier jaren ver­liet , met het houden eener Latijnsche redevoering over de zedig­heid (de Nodestic1). Verder door afzonderlijk onderwijs voorbereid , begaf hij zich in September 1756 naar de lloogeschool te Utrecht, waar hij onder anderen de lessen hoorde van den vermaarden Pe trus W es selin g. Na te Utrecht drie jaren te zijn verbleven , vertrok hij naar Leiden , en maakte een naarstig gebruik van de lessen van Franciscus van Oudendorp, Gerlach Scheltinga en Joannes Conradus 11 ucker, tot dat hij den 24 Augustus 1761, tot Meester in de Regten word bevorderd , na het verdedi­gen van zijne verhandeling , behelzende een onderzoek , of en in hoeverre men aan ervarenen in hunne kunst behoort geloof te geven. Nu vestigde hij zich te 's Gravenhage , waar hij als Advokaat voor het Hof van Holland word beeedigd. Meer clan gewone kun­de , gepaard met vaardigheid van spreken , veroorzaakte dat men zich gaarne van de hulp des jongen Advokaats bediende. Niet lang evenwel bleef hij in dien werkkring , want reeds in het begin des jaars- 17,62 werd' 114 aangesteld' tot tweeden Equipagiemeemer bij de Adtniraliteit op de Maas, en kort daarna tot ScheperP van den Hove en der Hooge Vierschaar van Schieland. Zooveel zijne anibtsbezigheden het toelieten , bleef hi} evenwel te Rotterdam de beoefening der Regtsgeleerdheid voortzetten tot in Mei 1764 , toen bij tot Sec•etaris der stad Rotterdam aangesteld en van eerstgernel­den post ontslagen werd. In 1780 tot Raad en. Advokaat-Fiskaal bij de Admiraliteit op de Maas aangesteld , werd hij door de Re­gering van Rotterdam niet alleen met eere van het Secretarisarnbt ontslagen , maar hem ook van stadswege ten geschenke gegeven eene zilveren vaas ter waarde van Lien of twaalf honderd gulden, tot een blijk van het genoegen van de Stedelijke Regering over eene zes­tienjarige dienst en zijn gehouden gedrag tot nut der stad , en over de buitengewone moeite, door hem in het werk der droogmaking, van de Bleiswijksehe en Hillegersbergsche plassen aangewend. Ook iii het waarnemen van het ambt van Raad en Advokaat- Fiskaal be­haalde hij grooten, roem , zoo door zijne zeldzame vaardigheid in het behandelen van alle voorkomende zaken , als door ziine vol­ijverige en aanhoudende werkzaamheid. In die hoedanigheid , kreeg hij mede in last, in, het begin van 1782, om in onderhandeling te treden met den_ lleer Paul Wen wert h, over het sluiten van een cartel met Engeland. In de twee volgende jaren werd hij , door den Prins Eristadhouder,, henoemd tot Lid van 's Vorsten Depar­tement van Marine, ter hulpe en ten dienste van zijne Doorluch­tige lloogheid-; tot welk gewigtig werk toen , benevens onzen B is-d o m , vier nitmuntende mannen, die bun Vaderland groote eer aangedaan hebben benoetnd waren , de Advokaat-Fiskaal J. C. v a n der Hoop, de Vice-Admiraals Reynst' en Johan Arnold Zoutm an en de Schout hij Nacht Jan Hendrik Kinsb-er­gen. In het laatst genoemde jaar werd B i s.d o m toegevoegd aan de commissie der Algemeene Staten , om met den Heer Formiello, Resident van Venetic., in onderhandeling te komen over zekere ge­schillen , welke toen gerezen waren en om die spoedig en, .zooveel. mogelijk , ten genoegen en behoudens de waardigheid van heide republieken, order goedkeuring der Algemeene Staten te vereffenen en geheel af te doen. Den 21 Februarij 1785 werd B i s.d om aangesteld tot Raad en Thesaurier-Generaal van de Unie , en wel op zoodanigen voet en sander zoodanige voorwaarden, als hij zelf begeerde , en door de ingehragte toestemming der hijzondere provincien , hepaald werd. In dezen post bleef hij. sleehts werkzaarn tot den 21 October 1787, teen hij zijn ontslag verzocht en bekwain en. wel oniler de voorwaar­den, op welke hij diet): aanvaard had. Zijne rust was echter van kotten daur,, want reeds den 2den Februarij des volgenden jaars werd hij aangesteld als Raadsheer in den Hoot en Raad van Holland , Zeeland en Westfriesland. Bo­vendien werd hij henoemd tot Adjunct-Reviseur bij de Geregtsho... yen van Gelderland en Groningen , in welke hoedanigheid hij reeds in het jaar 1774 was werkzaam geweest; terwijl hij tevens werd ,aangesteld tot Commissaris over zeker beklag der Burgemeesteren van Haarlem tegen die van Amsterdam , betreffende het refit der vrijlating van de Haarlemsche schippers. Ten gevolge van het afschaffen van den Hoogen Raad na de omwenteling van 1795, zijnen Raadsheerspost verloren hebbende, werd hij in December van dat jaar vruchteloos aangezocht, om zich te laten aanstellen tot Ontvanger-Generaal der republiek; maar hij onttrok zich niet in Diaart van het volgende jaar , aan de hem ge­geven vrijheid, om, zulks goedvindende, aan de commissie tot on­derzoek van het finantiewezen in Holland , mede te deelen de ver­zamelde staten van het door de bijzondere provincien betaalde op de petitien in het jaar 1702; tot welke opgaaf hij, weer dan vele anderen, te dier tijde, volkomen in staat was. Vergeefsche pogin­gen werden in het jaar 1796 insgelijks aangewend, om hem te bewegen , dat hij zich wilde laten aanstellen , eerst tot Lid der Na­tionale conventie, naderhand tot Lid van het committli der Marine, of ook als Ontvanger der Marine. Het groote belang, dat hij in de opvoeding zijner kinderen stelde, bewoog hem in het genoemde jaar 's Gravenhage te verlaten , en zich met der woon naar Leiden te begeven , waar zijne zonen ge­legenheid konden vinden, ter verdere voortzetting hunner letter­oefeningen , vooral van de regtsgeleerdheid, waaraan zij zich aan­vankelijk toegewijd hadden. Nu scheen hij in die stad een stil en van alle openbare ambtsbezigheden verwijderd Leven te willen Lei-den. Aileen liet hij zich , op sterken aandrang , bewegen tot het aannemen van bet ouderlingschap der Nederduitsche Hervorrude ge­meente. ITU zucht voor de instandhouding der openbare oefening van de Hervormde Godsdienst , onttrok hij zich ook niet , of aan de kerkelijke Gemeente-commissie te Leyden , of ook aan de Ver­gaderino-uen tot dat einde , eene geruirne tijd , te 's Gravenhage ge­'louden. Van andere posten bleef hij zich, eenige jaren, op eene beleef­de wijze verschoonen. Zoo weigerde hij het ambt van Hoofd-inge­land van Schieland, waartoe hij den 7de .Mei 1797, wegens Schie­dam, benoemd was, aan te nemen, tot welken post hij zich ook onbevoegd rekende, vermits hij zijn land onder Schieland behoo­rende reeds verkocht had. In April 1800 bedankte hij voor het hem aangebodene ambt van Agent en Directeur van Finantien. Vruchteloos poogde men , in het jaar 1802 hem te bewegen, om zich , voor het Syndicaat te laten benoemen. Even ongezind was hij , den post van Thesaurier-Generaal dezer Linden, tot welken hij in Mei 1806 werd aangesteld, andermaal to aanvaarden. Het was er echter ver af, dat de arbeidzame man bet werken onizag, en zich voor altijd van alien last ontslaan wilde. be stad Leiden beeft het tegendeel ondervonden. Behalve de zorg over bet herzien , aanvullen en verbeteren der stedelijke keuren, en het op­nemen der rekeningen van de stad, welke sedert eenige tijd niet zonder aanmerkelijke gebreken waren gebleven : liet hij zich ten laatste bewegen , om de benoeming tot Hooldschout dier stad , den lsten Junij 1803 en andermaal den 20 Mei 1806, zich te laten welgevallen. Zijne dagelijksche ambtsbezigheden ,werden geenszins minder , toen hij in het jaar 1810 voor den tijd van twee jaren verkozen was tot Burgemeester der stad Leiden. De rustelooze werkzaamheden welke dit ambt hem verschafte en welke zijne krachten niet weinig deden verminderen , noodzaakte hem , hoezeer men anders begeerde , dat hij in dien post zou volharden , met den meest mogelijken aandrang , te verzoeken , dat hij , uit aanmer­king van zijnen zeventigjaren ouderdoin en wegens aanmcrkelijke ongesteldheid , van de verdere waarneming mogt ontslagen worden. Hij bleef echter nog eenige tijd in het vervullen der Burgemees­terlijke waardigheid voortgaan , hiertoe ook van hooger hand ver­zocht zijnde. Steeds vermeerderende zwakheid drong hem , nader en met ernst op zijn ontslag aan te houden. Eindelijk werd , met voor­kennis van den Landdrost en van den Minister van Binnenlandsche zaken , die waardigheid overgedragen op een der Heeren Wethou­deren ; terwijl , bij de kort daarop gevolgde nieuwe bestelling der regeerwijze binnen de steden , B is do m eervol van zijn ambt ont­ slagen werd. In het voorjaar van 1814 naar Amsterdam vertrolken tot bij­woning der vergadering van aanzienlijken (notabelen) ter stemming over het ontwerp van regeringsvorm der Vereenigde Nederlanden , werd hij door ongesteldheid oververvallen; spoedig keerde hij naar zijne woonplaats terug , waar de ziekte hand over hand zoodanig toenam , dat liij den 3 April van dat jaar daaronder bezweek. Zijne echtgenoote D i gn a Wendelina Me yn ers, met welke hij den 13de September 1774 in het huwelijk was getreden , en die hem vier zonen en twee dochters had geschonken , kon hem slechts weinige dagen betreuren , daar zij zelve den 10den van die zelfde maand hem in de dood volgde. B i s d o m was sedert 1804 Lid der Maatschappij van Weten ­schappen te Haarlem en sedert 1806 van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde te Leiden. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op Wa ge n a a r, 0. XX. bl. 91-93 Algern. Konst- en Letterb. voor 1804. D. I. bI. 435; J. W. te W a­ter, Aanspr. in de Jaarl. Algem. Verg. van de Meats. der Nederl. Letterk. te Leyden den 6 van Hooimaand 1814. bI. 6-22. BISET (KAREL EMANUEL) , geboren te Mechelen in het jaar 1633, was een groot meester in de sehilderkunst en bezat een vieijend penseel , waarmede hij een bekoorlijk gloeijend en golvend koloriet wist op bet paneel te brengen , en eenen bevalligen zwier aan zijne beelden te geven ; terwijl hij een rijk vernuft bezat in het plaatsen van zijn bijwerk. Inzonderheid muntte hij uit, in het vervaardi­gen van kleine stukjes , verbeeldende saletten en gezelschappen van Heeren en Dames, die zoo natuurlijk en geestig geschikt en ge­schilderd zijn , dat men niets aangenamer en vrolijkcr kan yerzin­nen , ook wist hij er de hartstogten op eenen bijzonder treffende wijze in te schetsen. Onder zijne beste stukken , telt men die, welke op vijf bijzondere tafereelen de Geschiedenis van den verlo­ren zoon voorstellen , waarin alle de veranderingen in het gelaat van dien losbol zeer natuurlijk zijn waargenomen. Op het eerste, waar hij alscheid van zijnen vader neemt , leest men op zijn aan­gezigt eene onbezonnen blijdschap; op het tweede, waar hij onder de ontuchtige vrouwlieden. zit , eene onkuische dronkenschap ; op het derde, waar hij buiten de deur wordt gestooten, een smartelijk na­berouw; op het vierde, waar hij zich bij de zwijnen bevindt, van welke een hem in de voet bijt, een pijnlijk gevoel; en op het vijide, waar hij door zijnen Nader weder, in genade wards aangenomen , eerie nederige eenvoudigheid. Daar zijn kunstwerk in de smaak der Franschen viel ,. begaf Biset zich naar Parijs , waar hij vele stukken voor het hot en onderschei­dene aanzienlijken schilderde. Het scheen hem echter daar minder te behagen , althans hij keerde weldra naar de Nederlanden teru.g, en werd door den Graaf de 111 on te ry, destiids Gouverneur der Spaan­sche Nederlanden, tot diens Holschilder aangesteld. Niet lang ver­bleef hij evenwel te Brussel , maar hij begaf zich naar Antwerpen, waar hij Direc'eur der Akademie werd en een huwelijk aanging; doch zijne vrouw overleed kort na dat zij den hier onder volgen­den , Jan Baptist Biset, had ter wereld gebragt. De levenswijze van den vader was zeer buitensporig„ want of­schoon hij veel geld won, wist hij noeh door naarstigheid, nod' door overleg er voordeel mede te doen ; en hij was zoo vadsig , dat hij somtijds eenige dagen achtereen te bed bleef liggen, zon­der ergens order op te stellen. O . mtrent deze tijd droeg zijn kunst­werk wel eene den stempel van zijne onkieschheid: hij schilderde galante gezelschappen , die, hoe kunstig en geestig gecomposeerd en geschilderd, doen walgen. Somtijds echter koos hij voegzamer on­derwerpen : onder deze laatste roemt men bovenal eene voorstelling van Willem Tell, gedrongen eenen appel van, het Izoofd zfins goons te schieten, waarin de schilder heat afgebeeld Dekens en voornaamste leden van het voetboogsgilde te Antwerpen, voor welk Ode hij die schilderij vervaardigd had. De achlergrond is eerie schoone architectuur, geschilderd door 11 el d e r b er g h, en het land­schap door Eme 1 rae t. Biset trouwde in tweede huwelijk met zijne dienstmaagd, waarna hij zich te Breda schijnt te hebben ge­vestigd. Althans hij overleed aldaar, na omtrent 80 jaren berelt te hebben, in berooide omstandigheden. Zie Houbraken, Schoub. der Schild. en Milder., D.II. bl. 292; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Nat.; Aanh. op het Woor­denb. van Kunst. en Wetens. door G. Nieuwenhuis; Immerzeel, Levens en PITerken der Kunsts.; Biogr. Univers. BISET (JAN BAPTIST) , een zoon van den voorgaande , leerde de teeken- en schilderkunst bij zijnen vader, en heeft inzondcrheid uitgemunt in het portret- en historieschilderen. Zijne kunst heeft hij meest uitgeoefend te Breda , te 's Hertogenbosch , te Antwerpen en te Middelburg. llij heeft vele stukken nagelaten, waaruit blijkt dat hij een uitmuntend meester is geweest. Zie de Chahnot, Biogr. Woordenb. BISKOP (JOAN) of JAN DE BISSCHOP geboren te 's Gravenhage in het jaar 1646 , was een beroemd Advocaat voor het Hof van Holland , en tevens een beminnaar en beoefenaar van de Schilder­kunst. Hij legde veel bekwaamheid aan den dag in het schilderen met olieverw doch zijn grootste bekwaatnheid bestond in het ver­vaardigen van teekeningen met het penseel en de pen , waarin hij zoo kunstig de bijzondere wijze van handeling der eerste meesters wist na te bootsen dat kenners met den eersten opslag van het oog konden zien , of zijne teekening gevolgd was naar eene schil­derij vanTintoret, Bassan, Carats, Paul Veroneze, Rub-b e ns of van D ij k ; waarom dan ook deze stukken , bij de lief­hebbers zeer gezocht waren. Behalve andere losse prenten , heeft men van hem een geetst werk met standbeelden , getiteld : Paradigmata graphices vario­rum artificum , tabulis aeneis , Pars I et II. liagae 1671. fol. van betwelk twee drukken van het zelfde jaar bestaan; de eene , door B is k o p , die zich daarin Epis co pi u s noemt zelven uitge­geven bevat 102 platen ; de andere door Nicolaas Visscher in het licht gezonden , telt 113 platen. Ilij overleed in 1686. Zie Houbrak e n , Schoub. der Schild. en Schilder. , D. IIL bl. 212 en 213; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. B. bl. 263 ; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Nation ; I m m erzeel, Levens en werken tier Kunstsch.; Biogr. Univers.; Meyer, Conyers. Lexicon; Pierers, Univers. Lexicon, in welke beide Iaatste werken bij abusivelijk Bishop wordt genoemd. BISSCHOP (SixoN). Zie EPISCOPIUS (SIMoN). BISSCHOP (REM EGBERTSZ.) cen onbesproken burger en welge­zeten koopman te Amsterdam en broeder van den beroemden lloog­lerraar Simon Epi seop i us wien men niets kon te laste leggen dan dat hij het gevoelen der Remonstranten was toegedaan , stond deswege zoodanig in de haat bij het domme gemeen, dat het op Zondag den 19den Februarij 1617 zijn huis deeriijk uitplunderde. De Remonstrantsche Predikant Christiaan So pi ngius was bij hem gehuisvest geweest, en men had het graauw diets gemaakt , dat ten zij­nen huize gepredikt werd : hetwelk ligtelijk geloof vond. Men viel dan op dit huis aan , eerst met schellen tot de schel brak , toen met de glazen in te werpen en met bonzen op de deur. De Schout W i 1­lem van der Does, uit naam van een der Regenten tot het stillen van het oproer verzocht , begat zich te dien einde derwaarts. Zoo deed ook de Onderscbout A r en E 1 b e r tszoon de Haan, met zijne dienaars. Doch na een halfuur trokken zij weder af, gende geen last van Burgemeesteren te hebben , om daar den ge­heelen dal; te blijven. Het gepeupel riep toen : » de Schout gaat »weg, het huis is ons ten prijs, met at wat er in is." Nu werd de deur, met eenen balk opengeloopen. Het geboefte viel in huis , waar alles geplunderd , vernield en geroofd werd. Bis s c hop, zoowel als de Schout , had reeds te voren verzekerd , dat er geen vergadering ten zijnent gehouden werd , cloth het mogt niets oaten. Hij was nu met zijn huisvrouw en gezin het gevaar ontweken. De schade welke hij aan geld en goederen geleden had , begrootte hij sedert op meet dan 5000 gulden. Bovendien werd hem , benevens zijne vrouw,, daags na de plundering, bij openbare afkondiging van den pre­dikstoel het lidmaatschap der Hervormde kerk ontzegd , » omdat zij » zich in Remontstrantsche vergaderingen hadden laten vinden." In 1620 voor Schepenen ontboden , ter zake , dat hij zich zou be­moeid hebben , met het inzamelen van penningen ter ondersteuning van de zaak der Remonstranten , verscheen hij niet , maar week ea.­lang ten lande uit, tot dat hij , na de verandefing der regering in 1621 het waagde wederom te keeren. B i sschop overleed den 10 April 1625. Zie Brandt, Hist. der Reformatie , D. IL bl. 473-500; D. W. 183-192, 610-617; W agenaa r, Vaderl. list., D. X. bi. 117, 149 en 192. BISSCHOP (C011,1E1.18) , geboren te Dordrecht den 12 Februarij 1630, legde zich van der jeugd of op de schilderkunst toe, waarin hij tot leermeester had Fe r d i n a nd B o I. Door vlift en gestadig oelenen , werd hij een meester in het portret- en historie-schilde­ren. Ook was hij de eerste , zoo niet de bete, welke allerhande soort van beelden , op hout schilderde , met levende kleuren , en uitge­hakt , dienende om ergens in een hock of portaal te plaatsen , en welke hij bovendien het natuurlijkst maakte en het geestigst verzon. llij moet er zelfs vervaardigd hebben, die op hunne standplaats gesteld het oog zoodanig misleidde dat men ze voor levende beelden aanzag ; ook schilderde hij sommige gedaagd en gekleurd op de wijze van kaars­lichten , welke bij donker een blaker met brandende kaars in de hand hebbende , zich zeer natuurlijk voordeden ; ja men verhaalt , dat zoodanig een beeld door zeker beer uit de grail, wanneer hij gasten had onthaald , aan de deur of uitgang van de karner geplaatst zijnde , hen zoodanig misleidde dat sommige hunner,, die het voor de dienstmeid aanzagen , haar een fooi wilden geven , en niet be­merkte dat zij verschalkt waren , voor dat zij met hunne hand daar. tegen aanstieten. Behalve hierin , oefende zich B i s s c h o p ook in het schilderen van portretten , waarin hij meesterlijk slaagde, en waarvan er eene menigte zeer kunstig uitgevoerd , in Holland , Zeeland , Braband , en elders voorkomen. Daarenboven heeft bij ook onderscheidene historiestukken vervaardigd , die zijn roem tot in laatste nageslach­ten zullen overvoeren; waaronder inzonderheid uitmunt , een nit twee of drie beelden bij kaarslicht bestaande, dat voor eene groote vom door den Koning van Frankrijk gekocht werd. Bisschop werd door den Koning van Denemarken aangezocht , om zijn Hofschilder to worden , welken post hij ook ongetwijfeld zou aangenomen hebben, ware hij tile( door dood daarin verhinderd geworden , die hem in 1674 , ten grave sleepte. Hij liet elf kinderen na , onder welke drie zonen, van welke er twee benevens drie dochters hun vaders voet­stappen hebben gedrukt, en zich tot de beoefening der schilderkunst hebben begeven. Zie Houbraken, Schou& der Schad. en Schilder., D. II. bl. 220-222; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algern. Hist. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; I rnme zeel, Levens en werken der Kunstsch. BISSCHOP (JAKoB), oudste zoon van Cornelis, was reeds bij het leven van zijn vader in het beeldschilderen zoo vergevorderd , dat hij na diens dood zulks kon aan de hand houden , en hier­mede het huisgezin veel dienst bewees. Naar toen nu zijn broe­der Abraham, die mede tot dat vak opgekweekt werd, tot zulk een trap van bekwaamheid daarin geraakte , dat deze zulks met be­hulp van zijne zusters kon beheeren , liet hij dit varen en oefende zich in waardiger onderwerpen , waartoe hij het onderwijs van den zoo beroemden kamer- en plarondschilder August Terw es to n inriep; sedert welke tijd hij zich ook bij het schilderen van zolder­.stukken , kamers en wat daartoe behoort , gehouden heeft. Zie Houbraken, Schou& der Schad. en Schilder., D. II hi. 222; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Imrnerzeel, Levens en werken der Kunstsch. BISSCHOP (ABRAHAM), de jongste zoon van Cornelis, had zijn vader tot leermeester,, in het schilderen van houten beelden , waarin hij , na diens dood , door zijn broeder J ak o b nog verder onderwezen werd , zoodat hij daardoor een zeker inkomen aan bet huisgezin bezorgde. Dit belette hem evenwel niet , de leidingen van zijn natuurdrift, bij de minste gelegenheid die hij vond, to volgen. Ilij legde zich namelijk op bet schilderen van allerhande vogelen , inzonderheid hoenders , toe, waarin hij door bijzondere vlijt en gestadige oefi ning naar het leven, trapswijze tot zulk een hoogte vorderde , dat hij met regt in de rij der bekwaamste mees­ ters in dat vak van de kunst mogt geplaatst worden. Zie Houbraken, Schoub. der Schild. en Sehilder., D. II. bl. 222 en 223; van Hoogstraten en Brouèrius van Nidek„ Groot Algern. Histor. Woordenb. ; Immerzeel, Levens en Wer­ken der Kunsts. BISSCHOP (JAN DE). Zie BISKOP (JoAN). BISSCHOP (JANUs DE), die to Vere in Zeeland woonde , be­speelde de latijnsche tier, en zond in 1700 een boekje in bet Licht, onder den titel van Chorus Meesarurn, bestaande in lofdichten , mengeldichten , puntdichten , raadselg enz. , welke eenen zeer gerin­gen dunk van zijne dichterlijke bekwaamheid doen opvatten. Zie Hoffman Peerikamp, de Poet. Latin Neerl., pan. 114; H oeufft, Parnasus Latino-Belgie , pan. 205. BITTER (CHRISTINA) was de groottnoeder der huisvrouw van den Nederlandschen Dichter , den Ridder Pieter Corne I i s z. Bo o ft. Zij was eerst gehuwd geweest met An dr i e s va n Er p, en daarna met A r n o u t F a b r y. Bij de moorddadige plundering door de Spanjaarden in 1576 , te Antwerpen gepleegd , gaf deze vrouw hijzondere blijken van eene onversaagde kloekrnoedigheid. Zij , hare moeder A g n e t a Ooms, eene hoogbejaarde wednwe, en eenige andere huisgenooten , hadden zich , om , ware het rnogelijk , voor de bloeddorst der vervolgens, die kunne noch jaren spaar­den , beveiligd te zijn , in een afgelegen kelder begeven; dan het geweld , dat op de huisdeur werd gepleegd , bewoog de oude vrouw, zich uit hare schuilplaats te begeven , om te zien wat er gaande was; juist op hare aankomst slaat een vaatje buskruid de deur aan stukken , en haar te morselen. De dochter schiet , op het hooren van den donderenden slag , door de uitbarsting veroorzaakt , toe , en vindt hare moeder verzengd en levenloos in het voorhuis liggen. Nog ter naauwernood van haren eersten schrik bekomen, grijpen de soldaten deze waardige vrouw', die tusschen de 40 en 50 jaren bereikt had , aan, en zoeken haar door de verregaandste bedreigingen te dwingen , om aan te wizen waar haar man zich beyond en waar hij zijn geld geborgen had. Zij tracht hen daarop te vreden te stellen , door hun lets te geven , dat zij bij haar gestoken had, doch als zij voorgaf niet te weten , waar haar man of zijn geld was , werd zij met een stuk lont om den hals aan eenen ladder gehan­gen; en men liet haar in dezen benaauwden toestand , tot dat zij bijna den adem had uitgeblazen. Toen men bemerkte, dat zij het niet !anger zonder te stikken kon uithouden , werd zij los gemaakt , en , een weinig bekomen zijnde, herhaalden de soldaten hunne vra­gen , en hingen haar, die bij de gedane weigering bleef volharden weder op, hetgeen zij vervolgens ten derde male herhaalden; doch deze wreedaards ziende, dat zij niets op haar konden verwin• nen , lieten haar in dien beklagelijken toestand , en trokken de deur achter zich toe ; dan zij waren naauwelijks geweken, of een der ver­scholen zittende huisgenooten schoot toe, en kwam nog even tijds genoeg om haar van den dood te bevrijden ; hij sneed de lont aan stukken, en redde dus haar Leven, dat zij nog eenige tijd , zeer droefgeestig en in het verstand verzwakt , ten eenenmale versuft , doorbragt. Zij vermande zich echter gedurende de plundering, otn alles aan te wenden wat dienen kon tot behoud van de welvaart der haren en zorgde telkens, als er nieuwe roovers op haar huis aankwamen , eenig geld uit den boek te halen, om hen te paaijen, Maid klagende dat het het laatste was, dat zij had. Tot haar p­ink was een barer vorige dienstmaagden gehuwd met eenen Span­ jaard , die belast was met de inkwartiering van bet kriigsvolk. The vrouw bad liaren man verzocht , dat hij zorgen zou voor het huis van bare gewezen meesteresse. Die Spanjaard , nevens andere stroopers, tioor de stad gezwierd hebbende , •komt eindelijk in de straat waar Christina Bitter woonde , naar het huis zoeken, waar deze woonde. Dit gevonden hebbende, biedt hij Naar zijne bescherming aan , waarop bij met vrouw, kinderen en dienstbode gastvrij wordt opgenomen , en zet vervolgens alle anderen, die zich voordeden om het huis te plunderen , af, met te zeggen , dat hij het ingenomen huis voor zijnen, buit hield.bleel daar meer dan zeven maanden , gedu­rende welke tijd zij wel onthaald werden , terwijI de vrouw er in het kinderbed kwam. Bij bun vertrek schonk men bun nog omtrent 1600 gulden tot eene vereering. Zie Hoo ft, Nederl. Histor. , bl. 463 en 464 ; Kok, Vaderl.Woor­-denb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb. BITTER (J Alcoa DE) , geboorti ,,. van Haarlem , was Commies op bet schip Hollandia, een der 13 schepen welke den 22sten De­cember 1607, onder P i e ter Wille ms z. Verhoev en uit Texel in zee staken , om eene reis naar Oost-Indie te doen. Hij woonde alzoo in Augustus des volgenden jaars bet heleg van Mozambique bij. In September voor Goa gekomen , wpm' de Bitter, met de schepen de Arend en de Valk, naar de Lust van Choromandel ge­zonden , ten einde alle de daar zijnde kleeden, voor de Molukkos in te nemen, en den Opperkoopman Pieter Gerrits z. Bour­g o g ni e te Mazulipatam , met een kargasoen te laten , en des noods J an van II ou ten bij hem te voegen. In Julij 1609 werd hij tot eersten Gouverneur van Banda benoernd. Kort daarna trachtte hij Celatnme aan te tasten en te verrassen maar zag zich genood­ zaakt , met verlies van 9 dooden en 70 gekwesten , of te trekken ; terwijI hij zelf mede eene wonde bekwam , waaraan hij den 14den Augustus daaraanvolgende overleed. Zie Valentyn, Oud- en Nieuw Oost-Incliên, D. I. a hi. 196 en 197, D. IlI. bl. i7 , 80 en 88. BITTER (PIETER us), missehien wel eenen afstammeling van den voorlaande , was in 1660 Gezant van de Oost-Indisehe Compag­nie bij 'den Koning van Makassar, en wist Coen te bewerken dat die Vorst beloofde het eiland Boeton aan de Kroon van Ternate terug te zullen geven. Daar de Koning echter zijne belofte niet nakwam , werd de Bitt er in 1663 nogmaals derwaarts gezonden , waarop de teruggave spoedig plaats had. Hij is ook Kommandeur op Ceilon geweest en men vindt van hem en den Opperkoopman V a 1 k e n b u r g opgeteekend , a dat zij » wel juist de grootste kooplieden niet waren, dog egter Lieden, die » gel rouw waren en zich na de ordres , hen gegeven , stipt richteden, » waarvoor zij zeer menagieus , gelijk met de boeken van 1663 te » zien is , geleefd hebben" (1). (1) Valentyn, Owl. en Newt. Oost-Indiên , n. V. b. bl. 242. In 1664 tot Bevelhebher over de Oost-Indische Iletoervloot , uit elf rijkgeladen schepen bestaande, aangesteld zijnde, verliet hij daar­ mede den 24sten December 1664 de reede van Batavia doch van een Fransch scheepje vernomen hebbende , dat de oorlog. tusschen Nederland en Groot-Brittanje was uitgebarsten en dat de Engel­ schen op hem loerden , stevende hij noordwaarts en liep te Bergen in Noorwegen binnen , waar de Engelschen hem, den 13den Au­ gustus 1665 , met veertien Koningschepen, drie branders en vier kitsen onder den Kommandeur Thomas T i d d y m a n vijande­ lijk aantastten, doch eenen zoo kloeken tegenstand vonden, at de vijand na vierdehalf uur strijdens , hunne ankers moesten kappen en met groot verlies afwijken. Nadat de Nederlandsche Oorlogsvloot nu te Bergen was aangekomen , om hen naar het Vaderland te geleiden , had de Bitter het genoegen 8 zijner onderhebbende schepen behouden in het Vaderland binnen te brengen ; zijnde een hunner reeds in het begin der reis door storm van hen af­ geraakt en waarschijnlijk met man en muis vergaan en de twee anderen door de Engelschen genomen. Of Gulielmus de Bitter die in 1666, als Predikant van de Amsterdamsche Classis , in Indie kwam en in het volgende jaar op Banda geplaatst werd , alwaar hij in 1675 overleed , van zijne maagschap was, is met geene zekerheid op te geven; doch het komt ons wel waarschijnlijk voor. Zie Brandt, Leven van de Rui ter , bl. 415; Valentyn, Oud­en Nieuw Oost-Indiên, D. I. b. bl. 324 en D. III. b. bl. 111 en 152, D. IV. b. bl. 59 ; W. Schouten, Reistogt naar en door 0. L, D. II. bl. 146-153 , 161-200 en 309; de Jonge, Ges. van het Nederl. Zeewezen , D. II. St. II. bl. 232-235. BLAAUW (WILLED' JANSZ. en Joulas). Zie BLAEU (WILLEM JANsz.) en BLAEU (RHEIN). BLAAUW (NicoLAus ALBUM) geboren te Arnhem den 18den Januarij 1737 , kwam in zijne geboortestad op de Latijnsche school , welke hij in 1755 verliet , waarna hij nog twee jaren onderwijs in de Letteren genoot van Hermannus Cannegieter, floog­leeraar en Rector te Arnhem. Vervolgens , sedert 1757 zich aan de Hoogeschool te Franeker en sedert 1760 aan die te Groningen in de Godgeleerdheid geoefend hebbende , werd hij den 14den April 1762 Proponent inde Klassis van Appingedam en den 23sten Augustus van dat jaar beroepen te Oude- en Niieschoot , in de Provincie Friesland , van waar hij in het jaar 1763 naar Jacobi-Parochie vertrok. In 1766 naar Loosduinen en in 1774 te Zierikzee beroepen, stond hij in het jaar 1787 ten doel aan den haat van het gemeen , dat op Zondag den 23sten September van dat jaar de door hem verrigte avondgodsdienst­oetening stoorde , zoodat hij die moest staken; terwijl hij in bet naar huis gaan , baldadig aangevallen doch ontzet werd en vrij kwam met eenige keeren Oranje boven te roepen. Den volgenden dag werd echter zijn huis geheel uitgeplunderd , en toen hij den volgenden Zondag in de vroegbeurt moest prediken vond hij zijnen naam op het gedrukte briefje niet geplaatst; daar men het voornemen had hem voor algid van den predikstoel te weeren. Hij deze wenk begrijpende , en alzoo te Zierikzee zich in eenen onaangenamen toestand bevindende , vertrok kort daarop naar Gelderland en gaf later aan de Regering van Zierikzee kennis van zijn verblijf te Arnhem. Op het einde van het jaar teruggekeerd , deed hij de Regering zijne bereidvaardigheid weten , om, daar de stad nu in rust was , zijne predikdienst weder op zich te nemen , doch de Regering vond goed zijn verzoek , om redenen, aan te houden tot nadere dispensatie. Blaa a w bleef alzoo buiten bediening tot in April des volgenden jaars. Na de omwenteling van 1795 werd hij Voorzitter van het Collegie van Geconstitueerden en overleed den 8sten November 1804. Zie E n g e l s m a , Volg,l. van Predik. order de Classis van Zeven­wouden , hi. 152; de Kant er, Chroityk van Zierikzee, N. 341, 354, 377, 378, 416, 417, 444 en 449; Vaderl. Dist. ten very. op Wagenaar, D. XV1II. bl. 418 en 424. BLAAUW (PIETER AARTZE), geboren te Iloorn den 2den No­vember 1744 was Schipper op 's Lands Admiraliteitschuit in het Noorderkwartier en beoefende als eenen tak van bestaan het beeld­snijden van sieraadwerken voor schepen. Uit zich zelven het tee­kenen geleerd hebbende, legde hij , als daartoe best in de gelegen­heid zijnde , zich meest toe op het of beelden van watergezigten en schepen , waarin hij dan ook niet onverdienstelijk slaagde en zeer naauwkeurig was , vooral in de teekening der schepen. Men heeft van hem ook schilderijen , welke mede stroom- en zeegezigten. voorstellen. Onder anderen heeft hij eene teekening gemaakt van de landing der Engelschen op onze stranden. B 1 a a u w overleed te Medemblik den 2den December 1808. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. D. II. bl. 338; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BLAAUW (QUIRUN DR). Zie BLAU (QurRuN DE). BLA.AUWHULK (JAN SrmoNsz.) Zie BLA.EUHULK. (JAN SrnoNsz.) BLAAUWVOET (PAms) , een der Bevelhebbers van het leper, waarmede Willem Graaf van Oostervant in 1302, den Vlarningen wilde beletten in Zeeland te landen. Toen deze laatsten dit echter omtrent Vere gedaan hadden , en tussehen de beide legers een hevig gevecht voorviel , was B 1 a a u w v o e t de eerste , die met de bende , welke hij aanvoerde , het slagveld verliet , waarop het overige deel des legers hem volgde , en de onzen eene volkomen nederlaag leden , terwijl velen hunner in de vlugt gedood werden. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., D. III. ht. 155. 37 BLAB (WILLEM) , Amanuensis bij het Theatrum Anatomicum der Hoogeschool te Groningen , geboren te Overveen bij Haarlem den 17den Maart 1766 behaalde in het jaar 1818 bij de Nederlandsche Huishoude­lijke Maatschappij den tweeden gouden Medaille voor het vervaardigen van fantOmes ten gebruike van Verloskundigen. Ook was hij de uitvinder en vervaardiger van een werktuig ter redding van men­schen uit een brandend gebouw. In het jaar 1823 een model daar­van gereed hebbende, hetwelk voor Amsterdam bestemd was , en daarmede eene proef willende nemen , deed een of ander gebrek in de vasthechting of in de plaatsing van het werktuig hem daarme­de naar beneden storten , ten gevolge van welken val bij den 12den September van dat jaar overleed als het offer van zijnen geheel belangeloozen ijver voor het hell van anderen , waarvoor hij algid geleefd had. Zie Alb em. Konst- en Letterbode voor 1818, D. Il. IA 104, voor 1823, D. I. bi. 80. BLAES (JoaAN en ABRAHAM). Zie BLASIUS (JonAN LEONARD!) en BLASIUS (ABRAliAm). BLAEU (TILLER JirtszooN), ook wel in later dagen Blanw gespeld, was in het jaar 1571 geboren te Alkmaar, en werd daar­om ook vroeger Willem Ja ns z. van Alkmaar geheelen; on­der welken naam hij reeds , als te Amsterdam gevestigd , van het jaar 1605 af in de MSS. Notulen van HH. Hoogmogenden voor­komt. Ter laatst gemelde stede dreef hij eenen aanzienlijken boek­handel en bragt er onderscheidene fraaije werken in het licht; ook legde hij zich op de beoefening der Wiskundige wetenschappen toe , waarin hij in zijne jeugd , door den beroemden Ticho Bra he onderwezen was. Blauw overleed den 18 October 1638 , nalatende twee zonen, Joan Blauw die volgt en Cornelis Blauw een zeer kundig mensch , die zijnen broeder behulpzaam was tot aan zijn overlijden in 1650. Willem Janszoon u w was een leerd man , die de Latijnsche, Fransche en Hoogduitsche talen vol­komen magtig was , en Grotius geeft hem den roem , de naar­stigste Boekdrukker van zijne tijd te zijn geweest. Hij hezat een uitmuntend vernuft, en een verwonderlijk goed oordeel. B 1 ae u behaalde op eene onbekrompen wijze de geleerden en aardrijkskundigen , die hem oorspronkelijke kaarten leverden, welke hij met zorg en met al de sierlijkheid, welke de staat der kunsten in zijnen tijd gedoogde, liet graveren. Hij maakte zelve sterrekun­dige waarnemingen , die hij bij zijne aardrijkskundige kaarten in toepassing bragt. Ook heeft hij met eenen zenith sector, bevattende eenen boog van 12°, aan den mond van de Maas en op Texel de poolshoogte genDmen en den geheelen oever van de Noordzee, van ,,o-emelden mond af tot Texel, door weer dan .eenen graad breedte, met behuip eener rocde van 12 voeten , gemeten. Van deze graad­meting heeft de vermaarde Fransche sterrekundige Jean Picard, door Amsterdam reizende, de beschrijving of het handschrift van Bla e n gezien , en hij getuigt er van , dat zij de beroemde graad­ meting van Snellius overtrof. De Hoogleeraar J a n Fr e d e r i k van B eeck Cal koen heeft zich in der tijd alle moeite gegeven , ter ontdekking van dit kostbaar handschrift , maar bet schijnt bij den brand , waardoor in 1672 de drukkerij van Joan B I a e u (zie het volgende art.) werd in den asch gelegd , te zijn vernield of ver­ loren gegaan. B 1 a e u heeft de volgende werken over de Sterre- en Zeevaart­ kunde geschreven : Het Licht der Seevaert , 3 deel. met octrooi van 13 Aug. 1618. Tweevoudigh Onderwijs van de Hemelsche en Aerdsche Globen, Amst. omstreeks 1620, 4°. 1647, 4°. 1669, 4°. Groote Zeespiegel , Amst. 1624 , 1631, 1655. 2 dn. in fol. Tafelen der breedte van den opgang der Zonne , Amst. 4°. Van de Declinatie der Zonne , Amst. 8°. Atlas, 3 dn. folio. In 1602 heeft hij Hemel- en Aard-Globen gemaakt. — De boekdrukpers , die tot in het begin der negentiende eeuw gebruikt werd is van zijne uitvinding. Het Blaauwsteegje te Amsterdam heeft van hem zijnen naam gekregen. Van B 1 a e u gaat een zeer fraai portrait uit door J. F a l c k, met een Latijnsch vers van B a r l a e u s. Zie van Hoogsttaten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., B. bl. 272 ; S a x e, 0110M. Liter. , Pars IV. pag. 348; Kok, Vaderl. Woordenb. , D. VI. b1.577; Chalmot, Biogr. /nor­denb. , D. 111.1)1.115; Nieuwenhuis, Algem. Woordenb. van Kunst. en Wetensch., D. I. bl. 350; van Kampen, Geschied. der Lett. en Wetensch. in de Nederl., D. I. bl. 332, D. III. bl. 136 44-139"; Biogr. Nation. ; Biogr. Univers.; Dodt, Pilaar en Obreen, schrift, D. V. bl. 269; B o del Nyenh u i s, over de Nederl. Landm. en Kaartgr. F I ori s Balthasar en zijne Brie zonen , bl. 31; de Navorscher,, 2e jaarg. bl. 35 en 36. BLAEU (JOAN), ook gezegd Johannes Willemsz. Blaeu, de oudste zoon van den voorgaande, geboren te Amsterdam , die zijnen vader in den boekhandel opvolgde, was mede geoefend in de regtsgeleerdheid , en geen onbedreven Advovaat. In het jaar 1651 verkozen tot Schepen en Raad van zijne geboortestad , bleefhij even-. wel den handel voortzetten. Toen in 1664 een valsch gerucht in om-loop was, dat Graaf Will em van Na ssau eenen aanslag op Am­sterdam in den zin had, en reeds met eenig yolk in aantogt was, was B 1 a eu een der vijf Gemagtigden uit den Raad, aan wie , be­nevens Heeren Burgemeesteren, aanbetrouwd werd, om voor de veiligheid van de stad te waken. De meeste roem , dien hij echter behaalde , verwierf hij door zijne werken, zijnde, behalve eene ver­nieuwde uitgave van de Atlas zijns vaders , die , zooals wij in het vorige art. hebben gezien , aanvankelijk 3 folio deelen , nu 14 besloeg: Novum ac magnum theatrum civitatum totius Belgii, Amst. 1649. 2 vol. fol. Ook in het Nederduitsch verschenen onder den titel van : Groot stedenboek der Vereenigde Nederlanden , Amst. 2 deelen folio. Theatrum Italiae (volgens zijne teekeningen opgemaakt) , Amst. 1662. 2 vol. fol. mede in het Fransch uitgegeven onder den titel van: Theatre d' Italie , Amst. 1704. 4 vol. folio. La Haye 1724. 4 vol. Theatrum Piemontiae et Sabaudiae , Amst. 1682. 1 vol. folio, welk werk mede in het Fransch het Licht zag, als: Theatre du Piemont et de la Savoie , traduit par J a c q u es Bernard, La Haye 1735. 2 vol. fol. Bovendien heeft hij echter onderscheidene anderen gedrukt , die in fraaiheid van papier en netheid van letter, voor geen andere be­hoeven onder te doen ; getuige hiervan onder anderen , het Corpus Juris Civilis , opera et studio S. van L e e u w e n , bij hem in 1663 in folio gedrukt, en waarvan het Grieksch der Novellen , zoo heerlijk is uitgevoerd , dat men niets fraaijer van dien aard kan nit­denken; alsmede het zelfde werk in gr. 8°. in 1664 uitgekomen, waarin men verzekerd, dat geen enkele drukfeil gevonden wordt , dan alleen bij de tweede afdeeling , in de plaats van Pars secun­da , Pars secundus , terwijl dit , volgens 'sommigen, met opzet zoude geschied zijn , ten einde de nadrukken dadelijk te kunnen ontdek­ken. Ook is van zijne pers voortgekomen, eene Fransche vertaling van Hugonis G r o t i i Annales de Rebus Belgicis , waarvan de opdragt van B 1 a e u aan de Staten van Holland , voor een meester­stuk gehouden werd. De roem , die van hem uitging , was zoo groot dat G u s t a a f Adol f, Koning van Zweden, hem tot zijnen drukker aanstelde. Zijne drukkerij , die te Amsterdam eerst op de Bloemgracht stond, doch later achter de Nieuwe kerk verplaatst werd, bevatte negen drukperssen, die de negen musen genaamd werden. Deze uitmuntende druk­kerij had slechts weinige jaren te dier plaatse bestaan , toen zij den 22 Februarij 1672 , ongelukkiglijk , met een aanmerkelijk gedeelte van den afgedrukten Atlas en Stedeboeken, alsmede de meeste letters en koperen platen, door de verslindende vlam werden vernield, zoo­dat er niets gered werd, dan eenige globes en kaarten, welke nader­hand in handers zijn gekomen van den beroemden Amsterdamschen Boekhandelaar Gerard Aulst van Keulen. De schade door deze brand veroorzaakt , werd op 382,000 guldens begroot. Blaeu overleefde dezen ramp niet lang , want hij overleed den 28 Decem­ber 1673. Zie Saxe, Onom. Liter., Pars. IV. pag. 437 en 438; Wagenaar, Beschr. van Amsterdam , St. III. bl. 223; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VI. hi. 577 en 578; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. III. W. 114 en 115 ; Niettwenhuis, Algem. Woordenb. van Kunst. en Wetensch., D. I. hi. 380; Biogr. Nation.; Biogr. Univers. BLAEUHULK (JAN StmoNsz.), ook wel Blaauwhulk gespeld, werd in 1603 tot Schepen en Raad der Stad Enkhuizen gekozen, welke waardigheid hij sedert nog vier malen bekleed heelt; ook weed hij in 1631 Bewindhebher der Oost-Indische Compagnie , en moet ecn groot liefhebbcr der historic geweest zijn. Ilij heat in handschrift nagelaten : Gedenksehriften betrekkelijk de stad Enkhuizen, welke hij met groote %hit uit oude papieren en schril­ten had bijeengebragt en waarvan Gerard Brandt zich vaak be­diend 'weir in het zamenstellen van de Historic der vermaerde Zee- en Koop-stad Enhhuisen.. Zie Brandt en Centen, Eisterie an Enkhuisen, D. I. in de voorrede en de acliter dat deel gevoegde, Beschrijv. en Lof van Enkhui­sen , hl. 60, 61, 62 en 163 ; Pars, ]Yaauzrol van Baler. en Holland. Schrifrers , hi. 150. ELANCARDUS (NicoLAus en STEFANCS). Zie BLANKAART (NI. COLA AS) en HANKA ART (STEVEN). BLANcHARD (A.BRA,A, en JAN). Zie BLANSAART (ABRAHAM en JAN). BLANCKENBURGII (ConNEus VAN), in de eerste helft der zeven­tiende eeuw , beroemd organist in de groote Kerk te Dordrecht , schreef : Onderwijsing van de handfluit , Amst. en vervaardigde onderseheidene cornpositien., welke in die tijd ver­maard waren. Zie SclioteI, Letter-en Oudheidk. Avondst. hi. 73 en 118. BLANCKENBURGLI (CORNELIA VAN) dochter van den voorgaan. de, was als zangeres en toonkunstenares beroemd. Bever w ij ck (1) getuigt van haar , dat zij was nytnemende in do Illusyck ende spelende seer meesterlick op d'instrumenten. Zie Schotel, Letter. en Oudheidk. .Avondst., bi. :3. BLANCKHOF (JAN TEuNtsz.) of BLANKROF geboren te Alkmaar, had tot vader Tennis B l a n c k h o f en tot moeder de stadsvroed­vronw aldaar. Eerst oefende hij zich in het teekenen en schilderen onder Arent Teerli ng, daar deze echter Been zeer groot meester was , begaf hij zich vervolgens bij Piet er Sche ij enbu rg en eindelijk bij den meer bekenden Cezar van Ev er ding en, ter­wijl hij tevens ook les nam van Gerrit de Jong. Toen hij on­der dezen eenige vorderingen gemaakt had, heving hem de lust tot reizen , en hij begaf zich naar Rome , waar hij , volgens sommigen , tweemalen of volgens anderen, driemalen geweest is. her ontving hij den naarn van Jan Maa t, onder welken hij. bij de liefheb­hers best bekend is. Nij was los van 'even en los in het schilderen waardoor aard , die woelig was, zijn penseel tot vaardig schilderen gewende. (1) Van de Winementheyt des vrouwelicken Geslachts, hl. 280. De kunstkenners willen zelfs hebben opgemerkt , dat wanneer hij meer tijd nam om zijn werk uitvoeriger en netter te schilderen , het die losheid en kracht miste , welke anders de verdiensten van zijne stukken uitmaken. Hij had eene levendige verbeeldingskracht , die hem zeer te stade kwam , in de voorstelling van onweders , zee­stormen en dergelijken, welke men niet zonder getroffen te worden beschouwen kan. Een van zijne beste stukken is een strandge­zigt , dat buitengemeen kunstig en natuurlijk is geschilderd ; de zwalpingen of overbuitelende rolling der ebbende en aanvloeijende zeegolven op den oever , verwonderlijk schoon en natuurlijk voor­stellende. Buitengewoon wispelturig van aard zijnde , bleef hij niet lang achtereen op de zelfde plaats met der woon gevestigd. Onder anderen begaf hij zich in het voorjaar van 1669 op de vloot , welke onder het bevel van den Graaf van W a l d e k tot ontzet van Candia be­sternd was. In 1674 beyond hij zich weder te Hamburg , en schijnt kort daarna te zijn overleden. Zie Houbraken, Schoub. der Schad. en Schilder., D. II. bl. 198-200; Chairnot, Woordenb., D. III. bl. 127 en 128; Biogr. Nationale , waar hij abusivelijk Antoine BI an c k h of genoewd wordt ; Imm erzeel, Levens en tverken der Euntsch., D. I. bl. 57 en 58. BLANCX (JAN ADRIAANSZOON) of BLANS een man van aanzien onder zijne landzaten, en afstammende uit het oud adellijk geslacht van Yerseke, was in de tweede helft der zestiende eeuw Dijk­graaf van de Breede Watering op Zuid-Beveland , en maakte zich niet weinig verdienstelijk omtrent zijne landslieden , daar hij , bij het opbreken van het beleg van Goes door de Staatschen , ten Hove zijnde , vergiffenis wist te verwerven voor de landzaten , die de Nas­sauschen , gedurende dat beleg begunstigd hadden en mede ter be­waring van de stad hunne dienst geleend hadden. Hij wist het na­melijk te doen voorkomen als of zij niet uit lust maar uit dwang zich daartoe hadden laten gebruiken. Den 17 November van het zelfde jaar was Blancx een der Af­gevaardigden der stad , aan den Hertog van Alva, om hem te bedanken, wegens onderscheidene bevelen ter verligting van de stad gegeven , en voorts in het breede aan te dringen het verzoek om betaling van de gedane uitschotten aan het krijgsvolk. In het vol­gende jaar maakte hij mede deel, wegens Goes, van de bezending der Staten van Zeeland, die 's Konings zijde hielden , ter verwel­koming van den nieuwen Gouverneur Don Louis de It e q u e s en s. Nogmaals was B 1 a n cx onder de gemagtigden van Goes , die in deeerste dagen van 1577, in last hadden , »zich te vervoegen bij » zijne Prinselijke Doorluchtigheid , en aldaar van wegen de Bur­» geren en Ingezetenen van de Stad en het Eiland , te verzoeken » en te ontvangen behoorlijke Voldoeninge , om op dezelve , vol­» gens de vrede van Gend , de Stad en het Eiland te laten komen onder het Gouvernement van den Prinse, als Stadhouder van Hol­»land en Zeeland, van wege den Koning, mitsgaders te verklaren , n-dat de Wethouderschappen alsdan bereid zijn te ontvangen en to »gehoorzamen de bevelen van den Prinse." Hij had alzoo deel aan de satisfactie welke den 22 Naart 1577, tussehen den Prins v a n r a nj e en de stad Goes , gesloten werd. Verdere bedrijven van hem vinden wij echter niet opgeteekend. Zie (I,. P. van den Spiegel), Satisf. van, Goes, bl. 170, 178, 181 en 232. BLANCX (NicoLAAs) of BLAHS, een zoon van den voorgaande , werd eerste Geeommitteerde Ilaad van Zeeland, wegens Goes, in 1578, en was namens dat gewest, in 1579 een der Afgevaard'gden tot het sluiten van de Unie van Utrecht. Ilij deed aldaar gewig ­tige diensten ; bleef er !anger dan zijne Medeafgevaardigden , en overleed vermoedelijk in 1581, vermits hij den 6 Januarij 1582 door J a co b V a l c k e word opgevolgd. Zie (van den Spiegel), Satisf. van Goes, bl. 178 eu 179; Scheltema, Staatk. Nederl. BLA.NKAART (Jonker NICOLA AS) of BLANCKAERT , geboren te Leuven in 1546, werd in 1577 Kastelein en Drosaard over de Stad en Lande van Heusden en was ook Dijkgraaf: Hij overleed aldaar den 3de Augustus 1612. Zijn zoon jonker Steven Blankaar t 3. U. D. Schout van Ileusden en later Hoogschout te Leyden over­leed ter laatstgemelde plaatse , door van een paard to vallen, den 7 Januarij 1625. Zie .1. yak-I Oudenhoven, Beschr. van Heusden, (druk van 1794) bl. 186 en 194 waar heider afbeeldingen door Folkema gesneden , voorkomen. BLANKAART (NIK0LAAs) of zoo als .hij zich met eenen Latijn­schen uitgang noemde Nicola us Blanca r dus , geboren te Leiden den 27 December 1624, uit een zeer aanzienlijk geslaeht, was een zoon van Steven Blankaart, Hoogschout te Leiden , wien hij, nog zeer Jong zijnde, verloor. Ook zijne moeder, Anna v a,n Heems kerk, eene zeer brave vrouw, overleed reeds in het jaar 1636, toen hij alzoo nog slechts twaalf jaren oud was aan eene besmettelijke ziekie , welke destijds door geheel Nederland, doch inzonderheid te Leiden , groote verwoesting aanrigtte. Dus kwam N i k o l a a s onder het opzigt van twee voogden Willem Se rj a nssen en Joan van Le e u w en , beide mannen van beproefde trouw en Schepenen der stad, die ook alle vlijt aanwendden , om hem, eerie goede op­voeding te bezorgen. Aan deze hunne pogingen beantwoordde hij dan ook op de beste wijze; en zich, met ongemeene vlijt , in de rste beginselen der wetensehappen geoefend hebbende , ging hij eds vroegtijdi3- zijne studien aan de Hoogeschool zijner geboorte­aats voortzett en genoot het onderwijs in de Arahische en Perzi­F ch e talen van den beroeEnden J acobus G ol ius , terwiji hij de lessen in de Geschiedenis van den in dat vak bedrevenen Marcus Zuerius van Box horn hoorde , en niet weinig vrucht trok uit den gemeenzamen omgang met Clau dins S a 1 m a s i u s, die zich then te Leiden ophield en zulk een behagen in het vernuft van den weetgierigen jongeling schepte , dat hij groote genegenheid voor hem opvatte. Nog voor hij de Hoogeschool verlaten had ging er een groote roep van geleerdheid van hem uit, zoodat hij reeds den 13 Octo­ber 1648 , dus naauwelijks drie-en twintig jaren oud zijnde , door Ernst Willem Graaf van Be ntheim, tot Iloogleeraar in de Wijsbegeerte en Geschiedenis aan het gymnasium te Steinfurt werd beroepen, en dien post nam hij tot zulk een groot genoegen van zijnen avoistelijken begunstiger waar,, dat deze hem tevens tot zijnen Raad aanstelde. Toen er in 1650 te Niddelburg een gymnasium werd opgerigt , beriep men aldaar den 3 September 131 an kaar t tot Hoo­gleeraar in de Geschiedenis en Oudheden , en hij trok zich zoodanig de belangen van deze nieuwe kweekschool van geleerdheid en weten­schappen aan , dat de Staten van Zeeland om zijnen ijver te vergelden , hem tot Geschiedschrijver aanstelden. Terwijl hij hier woonde werd hij den 23 Junij 1664 , na het verdedigen van zijn proefschrift over der Pest (de Peste), aan de Hoogeschool te Harderwijk , tot Doc­ tor in de Geneeskunde bevorderd. Daar het gymnasium te Niddel­ burg echter , niettegenstaande alle moeite , die men zich gaf om het in bloei te doen toenemen , steeds kwijnende bleef en alzoo in 1664 werd opgeheven , vestigde Blankaar t zich als Genees­ heer te Heerenveen. Na hier gedurende negen maanden de praktijk te hebben uitgeoefend , werd B l a n k a a r t door Prinses A l b e r- tine Agnes, weduwe van den Frieschen Stadhouder Willem Frederik , geroepen om het opzigt te hebben over de letteroefe­ ningen van haren zoon Hendr ik C asimir, die toen tien jaren bereikt had. Brie jaren later, namelijk den 27 November 1669 , werdt Bla n k a a r t het Hoogleeraarschap in de Grieksche taal en Geschiedenissen aan de Hoogeschool te Franeker opgedragen , in welke hoedanigheid hij in 1685, toen men het jubelfeest der Fra­ neker HoogeschoQ1 vierde , eene sierlijke redevoering hield , ten aan­ hoore van vele aanzienlijke personen. Ilij bleef het hoogleeraarambt tot in 1690 waarnemen , toen zware ongesteldheden en sukkelen hem noodzaakten alien letterkundigen arbeid of te breken. Hij leef­ de echter nog tot in 1703 , zijnde hij den 15den Mei van dat jaar overlvden. Bij zijne huisvrouw, Maria E v e r s d ij k, had hij zeven kinderen , vijE zonen en twee dochters , verwekt , van welke bij zijn overlijden nog in leven waren een zoon Steven Blank aar t , die volgt , en twee dochters : Cornelia Blank aa r t, die , niettegenstaande zij in eenen ongelukkigen toestand verkeerde , bet leven nog Lang gerekt heeft , en Anna Mari a Blank a.ar t, in 1744 in een-en-tachtig­ jarigen ouderdom overleden. Van Nikolaas Blankaart zijn in het Licht verschenen: Panegyricus Natthenesio et Pavio a stabilitate pace Nona­sterio reducibus sacratus , Leid. 1648. G. C u r t i i Ilistoriae Alexandri IWagni ex recognitione cum. que notis N i c o I a i Bianeardi et aliorunt, Lugd. Bat. 1649. 8° L. A. F 1 o r i Epitome Berum Romanarum ex recensione N colai Blancardi curnque variorum notis , lb. 1650 8°. Arrianus, de expeditione Alexandri , Amst. 1668. 8°. Adlocutio ad Celsiss. et Illustr. Principent Henricuin Casi­tnirum , quo adventunt ejus in .Acad. Franeq. solemniter gratu­labatur , Franeq. 1671. fbl. P hilippii Cyprii Chronicon Ecclesiae Graecae e. MS. Byzantino primum vulgatum et Lat. redditum. .4ccedit Chr i­stophori Angeli de &atm hodiernorunt Graecorum Enchiri­dion cum versione G. Felavii, Franeq. 1679. 4°. A r r i a n i Tactica, Acies contra Alanos , Peniplus Ponti. Euxini et Claris Erythraei, de Venatione , Epieteti Enchiri­dion cum Paraphrasi , ejusdent dlpophthegmata etc., cum inter­pretationibus Latinis et notis , cum aliorum, turn et nonnullis Blancardi, Amst. 1683. 8°. Harpocrationis Lexicon cum Blancardi Versione Latina, notisque 111a ussaci et Valesii, etc. Lugd. Bat. 1683. 4°. Panegyricus pro Jubilaeo seat Festo saeculari Acad., Franeq. 1685. fol. Thomae T a g i s t r i ,Dictionum Atticarum Eclogae , ernen­datae, opere universo disposito, et addito Catalogo veterum scriptorum , quorum in hisce Eclogis mentio , Franeq. 1690. 8°. et 1689 , waarbij nog behalve de zijne, ook de aanteekeningen van den Hoogleeraar Lambertus B o s zijn gevoegd. Tabulae Geographicae Asiae , Europae et Africae veteris. Nog had hij onderhanden genomen om aanteekeningen op C y r i u s to vervaardigen , en had reeds een groot gedeelte daarvan af­gewerkt , doch dit zoo min ale zijne reeds begonnen uitgave van Thu eydides hebben iromer het licht gezien. Hij had iot wapen : een veld van zilver met een sint Andries kruis van keel , in ieder vierde deel des kruises drie herminen , ge­plaatst onder zijn portrait in zwarte kunst, vervaardigd door P. Aeneae. Zijne zinspreuk was : Incertum quo fata trahunt. (Onzeker is bet waar het noodlot voert). Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. W­ oordenb.; Luiscins, Ali em. Hist. Woordenb., D. II. bt. 382; Vriemoet, Athen. Frisiac , pag. 504-511; Saxe, Onomast. Liter. Pars IV. pag. 526 en 527; Kok Vaderl. Woordenhoek ; de. Chalrnot, Biogr. Woordenb. ; van Kampen, Geschied. der IVederl. Letter. en Wetensch., D. I. bl. 424; Biogr. Nation. ; Torn. I. p. 85; Aunt. op het Woordenb. van Kunst. en Wetenscli. van. G. Nieuwen­huis; Biogr. Univers.; Galerij van bfiroemde mannen en vrouteen. in Pi ederl. , Stuk III. LI. 28 en volg.; Bou man, Geschied. der Geld. lloogesch. , U. I. bi. 367 ; Algern. Konst- en Letterb. , voor 1846. D. 1. bl. 61. BLANKAART (STEVEN), zoon van den voorgaande, werd den 24sten October 1650 te Middelburg geboren. Daar hij lust gevoel­d-e , om zich op de geneeskunde toe te leggen , werd hij, na in het Latijn te zijn onderwezen, bij eenen Apotheker geplaatst, ten einde zich in de kruid- en scheikunde te oefenen. Daarna begaf hij zich naar de lloggeschool en werd den 18 December 1674 tot Doctor in de Wijsbegeerte en Geneeskunde bevorderd vervolgens zich als Geneesheer te Amsterdam gevestigd hebbende, trouwde hij aldaar Isabella de C a rp en t i er, bij wie hij eenen zoon verwekte Wi llem Bla-nkaar t, Raadsheer in de Kamer van Justitie der steden en landen van Vianen, Ameide enz. S tev en B I ankaa t beoefende mede de Nederduitsche dichtkunst , doch de proeven dam.: van door hem medegedeeld , in het stamboek van J oh a n n a K o e r-t en, doen ons Been hoogen dunk van zijne Muse opvatten. Hij overleed te Amsterdam den 23 Februarij 1702, en liet een groot aantal geschriften na , van welke de voornaamste waren: Tractatus Novus de Circulatione Sanguinis per fibras , nee non de valvulis in its repertis, Amstel. 1676. 12°. Nieuwe Hervormde Anatomic, Amst. 1678. 8°. in liet Latija Anatomia Reformata , L. B. 1695. 8°. Lexicon Medicum graeco-latinurn in quo totius artis Medi­cae termini , in Anatome, Chirurgica, Pharmacia , Chymia, Re Botanica etc. Usitati , dilucide et breviter exponuntur , luxta Neoreticorurn turn Practicorum tum Mechanicorurn pla­cita, et vere demonstrata principia, Amst. 1679. 8°. Jena 1683, Leid. 1690, 1702, 1717, 1735, 1756, 8°. Francf. 1705, 8°. eene voorrede van B uchner, Hal. Magdeb. 1758, 8°. Lov. 1754. 2 vol. 8°. en in het Engelsch, Lond. 1708, 1715, 1726, 8°. Hollands Jaarregister, Amst. 1680. 3 dn. 8°. Collectanea Medico-Physica, Amstel. 1680. 1688. 8°. zijnde eene soort van geneeskundig tijdschrift, hetwelk onder andere zijne Verhandeling, de Zodiaco medico-physico bevat. Nieuw Licht der .elpothekeren, Amst. 1683. 8°. Verhandeling van de Scheurbuik , Amst. 1684. 8°. Van de Podagra en vliegende Jigt, Amst. 1684. 8°. Pharmacie en Chymie, Amst. 1686. Gebruik en Misbruik van de Thee , 's Hage 1686. 8°. Nederlandsche Herbarius, Amst. 8°. Over de kinderziekte, 8°. Schouwburg der Rupsen en Women, Amst. 1688. 8°. met pr. Pharmacopoea ad mentem neotericorum adornata, Amst. 1688. 8°. Anatomia practica rationalis, sive variorum cadaverum inorbis denatorurn anatomica inspectio , Amst. 1688. 12°. in het Hoogduitsch , Hanov. 1692. 8°. Institutiones chirurgicae varioibus fundamentis super aedi­ficatae , Leid. 1701. 8°. Burgerlijke Tafel , om lane; zonder ziekten en gezond te le­yen, 12°. Cartesiaansche Academie of institutie der Medicynen , Amst. 1702. 8°. Konstkamer der Chirurgie , Amst. 1702. Verhandeling van de leper- en scheepsziekten , Amst. 1703. 8°. De Hedendaagsche Chymie , Amst. 1703. Gasthuis der zieken , Amst. 1690. 8°. Aanmerkingen over de Chirurgie en Praktijk van P. B a r- let te, Amst. 1694. 8°. Venus belegerd en ontzet , Amst. 1696. 8°. net pl. Herbarius Belgicus , Amst. 1698. 8°. 1710. 8°. Kortbondige spreuken van _Hippocrates, Rotterd. 12°. erhandeling over de werking der iWedicamenten , Amst. 1700. 8°. 1703. 8°. B 1 a n k a a r t s voornaamste werken zijn bijeen verzameld in een deel , onder den titel : Opera medics, theoretica , practica et chirurgica Leyd. 1701. Zijne zinspreuk was : Dominus providebit (De Heer zal het voorzien). Zie de la Rue, Gelett. Zeel. hi 19, 20 en 567; Saxe Onomas. Lit. Pars V. pag. 242; Kok, Vaderl. Woordenb. ; van A b k o u d e en Arrenberg, Naamr. van 1Vederd. Boeken; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; v an Kampen, Geschied. der 1Vederl. Lett. en Wetens. D. II. bl. 49, D. III. bl. 139 ; Biogr. Nation. Tom. I. pag. 85 et 86; Biogr. Univ.; Woordenb. der Nederd. Dicht. ten very. op 1Vitsen Geysbeek; Algem. Konst- en Letterbode voor 1846. D. I. hi. 355; A. van der Boon, over de ontleedk. van den Mensch, bl. 31 en 100, BLANKEN Jz. (JAN) , geboren te Berg-Ambacht den 15 Novem­ber 1755 , uit een geslacht dat onderscheidene bekwame Waterstaat­kundigen heeft voortgebragt , werd in 1775 tot eerste ordinaris op­zigter aangesteld op de eilanden Voorne , Goedereede en Over-Flak­kee. Hier bewees hij al aanstonds , gedurende de buitengewoon hooge vloeden van dit en het volgende jaar, belangrijke diensten. Tijdens den oorlog met Engeland van het jaar 1779 tot 1783 , diende Blanken, in de hoedanigheid van gewoon opzigter , onder de bevelen van de Generaal der genie C. J. van de Gilt a a f, en had een groot aandeel aan het in staat van verdediging stellen der vestingen Brielle , en Hellevoetsluis, als ookiaan het opwerpen der groote batterijen aan het strand dezer eilanden en Tangs de bust der Provincie Holland. De bekwaamheid , waarmede hij zich van deze taak had gekweten , werd bij de Regering erkend en beloond , met eene jaarlijksche gratificatie van 400 gulden. In den aanvang van het geschil , dat er tusschen de Vereenigde Provincien en den Keizer van Oostenrijk , omtrent de vrije vaart op de Schelde was gerezen , kreeg Blank en last, om tot in de kleinste bijzonderhe­ den de bevaarbaarheid van due rivier te onderzoeken. llij maaktb het resultaat zijner nasporingen bekend in een verslag- , dat de al­gemeene goedkeuring wegdroeg. Toen in den winter van 1784 op 1785 de grenzen der republiek in staat van tegenweer moesten gesteld worden, legde hij daarbij zooveel ijver en kunde aan den dag, dat de Directeur-Generaal der fortificatien 'van de generaliteit Dumoulin, den Stadhouder Willem V voorstelde , om hem met den rang van eersten Luitenant bij het korps Ingenieurs , onder zijne onmiddelijke bevelen , te plaatsen. De Prins echter,, oordee­lende dat Blank en den staat meer dienst zou. kunnen bewijzen bij de artillerie, stelde hem den 5de Augustus 1785 tot Luitenant bij laatstgemelde wapen aan. Visji jaren daarna behaalde Blanken twee uitgeloofde prijzen. Een van deze werd hem toegekend door de Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, op zijne Verhan­deling over de Schepraden aan de watermolens (1). De andere werd hem toegewezen door het Hataafsch genootschap der proefon­dervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam , op zijne Memorie over den gebrekkigen toestand van den zeearm aan Goedereede, van de reede voor Hellevoetslais , van de rivier het Haringvliet enz., met aanwij, zing der middelen om daarin te voorzien. Beide maatschappijen namen hem nog in dat zelfde jaar onder hunne leden op. Tijdens den inval van Dumouriez in de Nederlanden (1793) werden de eilan­den Voorne , Patten , Goedereede , Over-Flakkee , alsmede de ves tingen Brielle en llellevoetsluis door B lank en in staat van verde­diging gesteld, en liet hij langs het Hollandsdiep en de Kram­mer, batterijen opwerpen , welke de Fransche leger-afdeeling , die de Willemstad insloot , veel afbrenk deden. Den 22sten Februarij 1794 ontving hij , ter belooning van zijne uitstekende diensten den rang van Eersten Luitenant , en den 22sten September daaraanvol­gende dien van Kapitein. Te gelijker tijd werd hij belast met de organisatie van het Artillerie-Korps der landzaten , dat destijds werd opgerigt. Nog dat zelfde jaar, in de maand October, kreeg Blan­k e n last, om op den Noorderdijk van de Lek, tegenover de slui­zen van Vreeswijk en andere toegankelijke plaatsen tusschen de Lek en den Ouden Rijn, redouten aan te leggen en die te wape­nen , bij welker verdediging men hem het bevel over de Artillerie en Genie opdroeg. Na zich van deze taak volkomen naar 's Prin­sen goedkeuring gekweten te hebben , werd hij den 16 Januarij 1795 naar °tidewater gezonden , om het kommandement der Artillerie in deze vesting over te nemen, dock reeds den 20sten daaraanvol­gende ontving hij bevel om te kapituleren.. Gevoelig voor de ram-pen zijn Vaderland overgekomen en verknocht aan het huis van Oranje , verzocht hij zijn ontslag uit de militaire dienst; dock in plaats van dit verzoek in te willigen , benoemde het nieuwe bestuur (1) Aan hem zijn vsij het gebruik van watermolens met drie raden verschuldigd. hem , den 13den Maart van het zelfde jaar , tot lid eener commissie van superintendentie over de zeedijken van Holland , onder het voor­zitterschap van den Inspecteur-Generaal van den Waterstaat B ra­n ing s. Sedert Meld hij zich uitsluitend met dit vak onledig en werd in 1800 tot Inspecteur van den Waterstaat en der waterwer­ken aangesteld. Gedurende dat tijdverloop schreef hij eene iferhan­deling over het aanleggen, en maken van drooge dokken in de Bollandsche zeehavens , in 1796 door het Bataafsch genootschap te Rotterdam in gr. 4.. met platen uitgegeven waarin hij aantoon­de , dat de Nederlandsche Marine , evenmin als die van alle andere Zeestaten , verstoken behoefde te blijven van het nut der drooge dokken , welke destijds nog in geene der havens van de Bataafsche republiek werden gevonden, dewijl men algemeen geloofde, dat de moerassige bodem van Holland , tot het aanleggen daarvan onge­schikt was. Op last van het bestuur , deed Blank en in 1797 eene reis naar Parijs en vervolgens naar de Zeehavens Cherliourg, Brest en Lorient , om aldaar de kanalen, havens, sluizen en dok­ken , alsmede de verdedigingswerken , te onderzoeken. Van deze be­langrijke zending teruggekeerd , werd hij den 18 Julij 1798 be­noemd tot directeur bij het bouwen eener groote zeesluis en het aanleggen van twee dokken, volgens zijne plannen in de haven van Hellevoetsluis. Aan den roem , van het eerst in de .Nederlanden de drooge dokken te hebben ingevoerd , paart zich nog zijne verbete­ring der stoommachine met dubbele uitwerking , volgens liet stelsel van B oul ton en Watt. Door Blank e nieuwe zamenstelling kon men daarmede negen pompen gezamenlijk of afzonderlijk in werking brengen , naar gelang der diepte van liet water. In 1800 deed hij eene reis naar 'Hamburg en andere Duitsche steden met het oogmerk our aldaar eenige waterbouwkundige werken in oogen­schouw te nemen , en werd .den 20sten Julij van dat zelfde jaar aan­gesteld tot Commissaris-Inspecteur van den waterstaat der Departe­menten van den Rijn, de Schelde , en de Maas. Toen in de maand Februarij 1803 ,eene Commissie uit het bewind der republiek te Utrecht en Vreeswijk den gevaarlijken toestand van enkele door ijsgang bedreigde punten ging onderzoeken , rnaakte deze gebruik van de inlichtingen van B la n k en, wiens schrander beleid he dreigend gevaar wist of te wenden. Als eene belooning van zijne , bij deze gelegenheid, aan den staat bewezene diensten , verkreeg hij dens 29sten April van hetzelfde jaar den rang van Luitenant-Kolo­nel. Na de onverwachte oorlogsverklaring van Engeland werd hij in 1804 met de heeren Sig en Jacobson , tot gevolmagtigd zaak­gelastigde benoemd , om aan den eersten Consul van Frankrijk de verlangde ophelderingen te geven , omtrent de Jigging der zeearm­men en reeden van de Bataafsche republiek. Middelerwijl vormde men het plan , our de haven van den Helder in een geduchten staat van tegenweer te stellen , ten gevolge waarvan het toenmalige bewind aan Blank en den last opdroeg , een verslag hieromtrent uit te brengen , hetgeen den 16den Julij 1805 door hem werd in­ gediend. Vijf jaren later , vond hij zijne memorie en plannen , op het Departement van Oorlog te Parijs terug , met eene Fransche vertaling, welke hij overzag en verbeterde. Napoleon was der-. mate over dat ontwerp voldaan , dat hij aan de militaire genie last gaf, om het punt aan den Helder en den post van het Nieuwe-Thep 'mar de zelfde beginselen en bijna op de zelfde punten , als door 131a n k en waren aangewezen , doch over eene grootere uitgestrekt­heid , te versterken. In de maand October 1811 kwam N a p o­1 in persoon deze belangrijke verdedigingswerken in oogen­schouw nemen, en hechtte eene zoo volledige goedkeuring aan de inzigten van B1 an k c n , die hem overal verzelde , dat hij , na alle punten dezer militaire stelling onderzocht te hebben , hem beval het plan voor een Groot maritiem etablissement aan het Nieuwe-Diep te ontwerpen , en aldaar eene nieuwe zeestad te bouwen. Deze plannen werden in den daaraanvolgenden winter te Parijs aan een ondemoek onderworpen en , met eenige wijzigingen , aangenomen. In den Ministerraad van 14 Jannarij 1812 waarbij Bla n k en te­genwoordig was , besloot Napoleon de debatten met de woorden. » Je veux que l'escadre du Helder mouille an quai avant l'hivers » prochain." (Ik wil dat het eskader van den Helder voor den. aan­staande winter tegen eene kade ligt). Het opzigt werd aan B 1 a n-k e n toevertrouwd die bijgestaan door andere Nederlandsche Inge­nieurs , onder welke ook zijn zoon , dit reuzenwerk ondernam. De kade moest , als het ware , in zee , worden aangelegd op eene diepte van 40-50 en zelfs 60 voeten , aan de werking van eb en vloed blootgesteld. Ofschoon dit bijna onuitvoerbaar moest schijnen , zette hij evenwel dien arbeid voort , met een gevolg , dat aller verwach­ting te boven ging, tot dat de omwenteling die in de maand No-. vember 1813 voorviel deze arbeid deed staken , welke - eerst in October 1814 , op last van den Souvereinen Vorst , na diens inspec­tie-reis , door den ontwerper hervat werd. Toen het bovengemeld verslag betrekkelijk het aanleggen der genoemde havenwerken in 1805 door B 1 an k e n was uitgebragt , droeg het liataafsch bestuur hem het volgende jaar een geheimen last op , betreffende de ver­flediging der Zeenwsche eilandcn , van welke hij zich , tot genoe­gen der lastgevers en van de toenmaligen bevelhebber der Neder­landsche troepen , den Generaal Mar m o n t , wist te kwijten. Koning Lodew ij k benoemde hem den 16 Julij 1806 tot Directeur-Gene­raal der maritieme werden , en schonk hem den 16 Februarij 1807 het versiersel van de orde der Unie. In den loop van dat zelfde jaar, werd hij tot lid eener commissie verkozen , om de maritieme plaatsbeschrijving der kusten en zeehavens van Holland te onder­zoeken. Eveneens droeg men hem het maken van een plan op, om de grachten van 's Gravenhage van versch water te voorzien , hetgeen echter onuitgevoerd bleef. B 1 a n k en ontving den 21 Maart 1808 den titel van Inspecteur-Generaal van den waterstaat , en den 4 Mei zijne benoeming tot lid van het Koninklijk Instituut. In dit voor hem reeds zoo roemrijk jaar vereerde hem nog de Ko­ ninklijke Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, met eene dubbele gouden medaille voor eene P erhandeling over het ver­diepen van het 1,1" voor Amsterdam , en het in standhouden der vaart op hetzelve. Omtrent dezen tijd gaf hij in het Licht zijn Nieuw ontwerp tot bouwen van min hostbare sluizen met waaijerdeuren , eene uit­vinding waarvan de eer hem is betwist geworden door zijnen ambt­genoot A. F. G oud ri a a n, hetwelk, treurig genoeg , aanleiding tot vele onaangename schrijverijen gegeven heeft (1). Bid twee Konink­lijke besluiten weed B 1 a n k en een octrooi voor twintig jaren ver­leend , en tevens bcpaald dat deze sluizen naar hem zouden wor­den genoemd. Tijdens den ijsgang en de overstroomingen der maand Januarij 1809 kweet B la n k en zich op eene loffelijke wijze van zijne verdienstelijke taak , zooals vermeld is, in het Geschiedkun­dig verslag der dijkbreuken enz. dat op last van den toenmaligen Minister van Binnenlandsche Zaken in druk verscheen. De Koning benoemde hem den 22sten der zelfde maand tot lid van het Cen­traal-Comite van den 'Waterstaat. Den &len Februarij daaraanvol­gende hood hij de Regering het plan aan voor de groote waterwer­ken , aan de rivier de Linge, welken arbeid men onder zijn toezigt begonnen en nog voor het einde des jaars voltooid heeft. Voorts hield hij zich onledig met het maken van een ontwerp voor de verlenging der Linge tot aan den Steenen hoek, waarvan de uitvoering werd vastgesteld bij Koninklijk Besluit van den 1 Julij 1810 (2). Den 9 Julij daaraanvolgende werd Blanken , voor de (1) Behalve het werkje getiteld : Nieuw ontwerp tot het bouwen van min kosthare sluizen, enz. door J. Blank en Jz. 's Hage 1808; is bierover nog in bet Licht verscbenen: Brief aan den Inspecteur-Generaal van den Waterstaat J. Blanken Jz., door A. F. Gou­driaan, Amsterdam 1808 welke gevolgd is door een Antwoord aan den beer Goudriaan, door .1. Blanken Jz. 's Hage 1208. G o u­dri aan besloot dien pennenstrijd door een geschrift getiteld : Verhan­deling over het ontwerp van sluizen, volgens de uitgave van den Beer inspecteur-Generaal hij den Waterstaat van het Koningrijk Holland, J. Blanken Jz. enz. Amsterdam 1809 , waarin onder an­deren duidelijk wordt aangetoond, dat reeds in 1777 de Stads-Architect te Kampen, Jan ten H oft , eene dergelijke zamenstelling van sluizen bad voorgedragen , welke men aan de Staphorster-sluis heeft willen toe­passen. Alhoewel Blan ken, volgens deze mededeeling , slechts voor den 'tweeden uitvinder te houden zij, kan echter op de eer en de groote verdienste, welke bij zich door het in gebruik brengen dier sluizen ver­worven heeft, niets worden afgedongen. (2) Destijds werd echter daaraan geen gevolg gegeven, wegens de kort daarop gevolgde vereeniging van Holland met bet FranscbeKeizerrijk ; zoodat dit hoogst nuttige werk eerst gedurende de regering van Koning Willem I, onder den naam van Kanaal van Steenenhoek , tot stand kwarn. Niet brig na de voltooijing , deed Blank en, in onderscheidene geschriften, bet voorstel, om de oude Merwede of te dammen , en alle de kitten tot eene eenige nieuwe Mervvede te vormen. zaken van den Waterstaat , tot lid benoemd in de Commissie , welke in dat zelfde jaar te Parijs bijeen kwam om de aangelegenheden van ons Vaderland te regelen. Sedert vergezelde hij Napoleon op eene reize naar den Helder , Katwijk en 's Gravenhage in welke laatste stad , de Keizer andermaal de uitvoering beval van het ont­werp om haar van versch water te voorzien. Inmiddels ontving B la nk en den 2den Februarij 1811 zijne benoeming tot Inspec­teur-Generaal van het Keizerlijk korps der bruggen en wegen en den 25sten October daaraanvolgende de versierselen der orde van het legioen van eer. Na het vertrek van Napoleon, bragt hij de plannen voor de havenwerken van den ]]elder in gereedheid , waar­van vroeger gesproken is. Den 7den Maart 1812 werd hij , vol-. gens een Keizerlijk bevelschrift , tot ridder der Keizerlijke orde van de Rennie aangesteld. In Januarij 1813 noginaals naar Parijs ont­boden tot het bijwonen van verschillende raadsvergaderingen , be­trekkelijk het voortzetten der werkzaamheden aan meergemelde zee­haven , viel hem , zoo wel bij den Keizer als bij de Ministers , een vereerend onthaal ten deel , en had hij het genoegen , eene gun­stige beslissing omtrent het doe] zijner reis te vernemen. Toen ons Vaderland op het einde dezes jaars zich aan het Fransche juk ont­trok , bewees B 1 a n k e n belangrijke diensten bij de belegering van de vesting Gorinchem , door te verhinderen dat de omstreken wer­den geinundeerd. Geroepen in eenen bijzonderen mad , door den Koning , in de lente van 1815 , ter zake van de haven van Middel­burg belegd , verdedigde Blank en aldaar het plan , door Pous voorgesteld , dat eene menigte tegenstrevers had gevonden. Zijn ge­voelen mogt echter zegevieren , en reeds het tweede jaar daarna had de plegtige opening der haven plaats. Tevens werden onder zijn toezigt , in 1815 , vijf groote inundatie-sluizen tusschen de Lek en den Biesbosch aangelegd , waarmede men in zeer korten tijd het geheele terrein tusschen de beide rivieren kan onder water zet­ten. De Koning droeg hem het volgende jaar den last op om met den Generaal-Majoor de Man de grensscheiding tusschen ons Rijk en Pruissen, lands den Neder-Rijn to regelen , waarvan het verdrag den 7 October te Cleve geteekend , en vervolgens door de betrok­kene Souvereinen bekrachtigd werd. Ook de belangrijke indijking van het Koegras , welke 5000 morgen lands aan de zee ontwoeker­de , vond in 1817 onder zijn toezigt plaats. Onder zijne laatste belangrijke werken verdient vooral nog ver­meld te werden het groot Noord-Hollandsch kanaal dat door B 1 a n-k e n ontworpen en , ondanks de menigvuldige moeijelijkheden door den weeken bodem in den weg gelegd , tot stand gebragt werd. Een nieuw bewijs van de vereering zijner verdienste , zoowel in bet buitnland als bij zijnen Vorst , was Blank en ten deel ge­vallen in zijne benoeming, tot ridder der orde van den Nederland­schen Leeuw en van den Rooden Adelaar van Pruissen. Later werd hij door den Koning nog geroepen als lid in de Rivier-com­missie , welke in 1828 werd ingesteld, en toen eindelijk de werk­ 5.93 me man , net den titel van Staatsraad in buitengewoone dienst , de actieve dienst verliet , bleef hij evenwel de raadsman des Mi­ nisters , tot welk einde een lngenieur en een Opzigter aan hem wa­ ren toegevoegd. Behalve de hierboven verrnelde werken zijn nog door B lank e n in het Licht gezonden. fflentorie over het verhang in den waterspiegel van de voor­ rtaamste kanalen en boezents , Utrecht 1818. gr. 4°. rervolg menzorie , ter oplossing van bedenkingen tegen het ontwerp tot het herleiden van de Werkendamsche Killen in eene nieuwe Merwede , Amst. 1820. 4°. Memorie betrekkelijk den stoat der rivieren, in opzigt hare• hedijkingen, der dfjkbreuken en der overstroomingen , Utrecht 1823. gr. 4°. Meniorie over de proefmalingen met de Culenzburgsche wind­ wipmolens , Utrecht 1827. 8°. met pl. Memorie over de hooge aangele,9,-enheid van den Noorder Lekdijk en zijne sluizen, Utrecht 1820. gr. 4°. Verhandeling over de algenzeene rivier- en wate•staatkundige ontwerpen, welke van de vorige eeuwen tot op &den gevormd en uitgevoerd of nog in overweging zijn, net de uitwerkselen tot op den tegenwoordige tijd, ontleend uit de ervaring der scheep­ triad door de rivieren tot in zee , uit de nintmer stil gestaan hebbende verhooging en verzwaring der bedijkingen , enz. enz. toegelicht door eene kaart, Utrecht 1836. gr. 4°. Afdeelingen van de zeven hooge boezem-nzolens bij Baas­trecht vereenvoudigd , Amst. 1838. 4°. Bijdragen en aanmerkingen op de onderscheidene geschrif­ten over de boven- en benedenrivieren, Amst. 1838. 4°. Alle deze werken hadden , even als zijne menigvuldige ambtsver­rigtingen , alleen de strekking oin zijne %Vis- en lNatuurkundige kennis ten nutte van het Vaderland in dadelijke toepassing to bren­gen. Met naauwkeurigheid en orde verbond hij eene onvermoeide werkzaamheid. Hij woekerde van zij nen tijd tot aan het einde van zijn nuttig leven , en overleed op den huize Vijverlust nabij Vianen , den 17 Julij 1838. lie Vaderl. Hist. ten vervolge op Wa gen a a r, D. XLV. GI. 288; Algem. Konst-en Letterbode voor 1808. D. I. LI. 395, 1819 D. IL H. 108. en 1838. D. II. IA 66; van Kam pen, Geschied. der Ne­deri. Letteren en Wetensch. D. III. bl. 276; Biogr. Nation.; de J o n g, Alphab. Nuami. van Boeken; lies supplement op die Naomi.; B r i n k in a n, Alphab. Naami. van Boeken. BLANKET Jz. (Nan), broeder van den voorgaande , geboren to llaastrecht den 11 Julij 1766 , trad , op zijn 15de jaar, in 's Lands dienst onder de erfstadhouderlijke regering. Van toen of en daarna in den aanvang van den oorlog met Oostenrijk in 1784 bleef hij op den duur mgesteld , en werd hem (behalve andere werkzaam­ 38 .eden) onder de HoIlandsehe Ingenieurs de direetie over de ves­tingwerken van Naarden , 31uiden , Weesp , Ilinderdani en aan de Nieuwersluis toevertrouwd. Neer in deze en soortgelijke betrek­kingen werkzaam vOOr en na 1787 en was v6Or de omwenteling van 1795 onder den Overste der genie DaIlio IT werkzaarn bij de destijds gemaakte toebereidselen tot verdediging van Amsterdam. Na 1795 vermeerderden zijne werkzaam .eden onder den beroem­den C r is tiaan Brunings; hij had con werkelijk aandeel aan de afdamming en droop-,making van de groote zeesluis te Muiden , en was in het begin dezer eeuw Directeur van de Geoetroyeerde vereeniging in den Krimpenrewaard. toen of aan bleef B l a n- en, bij de gedurige veranderingen in het beheer der zaken , meer lnjzonder met die werkzaamheden belast , welke tot den eigenlij­ ken waterstand dezer landen , betrekking hadden. De instelling van boofdambtenaren in de verschillende distrikten bragt daarvan ver­ volgens twee onder zijn beheer, waarin gewigtige werken zijne zorg­ voile betnoeijing vorderden. Onder deze waren de kostbare zeewer­ ken van bet ei!and Goedereede, welke aan zijn beleid waren aanbe­ volen , waar hij voornamelijk de vroegere kostbare wijze van werken in dag-gelden deed eindigen , en door eene gewone onderhandsbeste­ (ling deed vervangen , door welke verandering hij ongetwijfeld eene groote bezuiniging in de uitgaven heeft bewerkt. Voornamelijk echter heeft Blank en zich eenen naam gemaakt door zijne rnedewerking met den algemeen geachten kundigen In- specteur-Generaal Willem Frederik Conrad, aan het gra­ ven van het kanaal van Katwijk , waarbij met S. K r o s een der mededirecteuren was , en waarvan hij alleen de goede uitkom­ sten heeft molten beleven. Onder de regering van Koning Lodew ij k was hij Lid van het Commite Centraal van den WTaterstaat. 11i.j bleef onder de Fransche overheersc .ing voortdurend zijne dienst aan den Lande wijden , en was , ten nutte der ingezetenen , werkzaam aan verschillende ontwer­pen , als daar zijn : de afsluiting van den Hollandschen LIssel; de beversching der grachten , van 's Gravenhage; de droogmaking der Zuidplas van Schieland , en van bet Haarlemmer-weer en anderen van minder aanbelang. Zijne bemoeijingen strekken zich voorts nit over bet aanleggen van den straatweg tusschen Gorinchem en Am­sterdam, en het ontwerp om den Nederrijn , van Amerongen naar Amsterdam , te doen strekken ter ververschipg van water en tevens ter bevordering van de scheepvaart dier hooldstad , alsmede over bet Kamm' van Steenenhoek , anderhand tot stand gebragt. Na de ornkeering van zaken in ons Vaderland in 1813 , tot welke B 1 a n-k e n, krachtdadig had medegewerkt , werd hij in 1816, hij de nieuwe organisatie van den Waterstaat , benoemd tot Hoofd-Ingenieur in Zuid•Holland ; hem daarbij , om bijzondere redenen , den tirel en rang van Inspecteur verleend werd, in welke betrekking hij werkzaam Heel, tot dat hij , na veeljarige diensten, in 1823 eer-Nul ontsla3-en werd , en hem het voile pensioen van veertigjarige dienst werd toegelegd waarna te Gouda , in rust zijne dagen geeindigd beeft , zijnde bij den 4den Mci aldaar 1824 ontslapen. Men bezit van hem : Eene door het BataaPel .Genootsebap te Rotterdam hekroonde prijsverbandeling tot antwoord op de vraag: Welke zijn de na­ deelige gevolgen, die , ten aanzien der Landen van den .Krim- pener-Waard, uit een geregelden en 2vel hestierde intapping van troebel rivier-water, zouden kunnen voortvloeijen? — Zijn er geese onkosthare middelen, ona deze nadeelige gevolgen, zoo die plaats moven hebben, weg te nemen, immers zooda­ nig , dat de daaruit te wag terse voordeelen rijkelijk daartegen zoaden kunnen opweegen ? — En eindelijk onderstellende, dot er zoodanige middelen voorhanden z.7121, en mitsdien, dat de intapping van troebel rivierwater, als in alien opzicitten gc­ raaden beschoulvd mogt worden, naar welk plan, en op hoe­ danige wijze hehoort deze intappirg to geschieden, om met de minste kosten nadeelen het bectoelde oogmerk, te weten de successive verhooging en dadekjke benificeeving der Landen to bereiken? Kort overzigt betrekkelijk den watersnood in January 1820 , 's Hage en Amsterdam 1820. gr. 8°. Waterloopkundige roeven der stroomsnelheid en herekening, van de hoegrootheid des vermog ens der uitivatering van den hoezem van Rijnland door het Kanaai hij Kattrijk, llaarTem 1823. 80. met kaarten. ilicmorie ter verschuldigde opheldering aan zijne land- en stadgenooten, vrienden, hekenden en hloedve•ivanten, 's Gray. 1824. Bovendien kunnen versebillende zijner memorien, ontwerpen , rap­porten en adviezen zijne kunde in bet vak van den waterstaat aan­toonen. Blanken was lid van de eerste klasse van het Konink­lijk Nederlandseb Institunt sedert 1803 van bet Bataafsch Genoot­schap der Proefondervinde•lijke Wijsbegeerte te Rotterdam, en se­dert 1808 van de Holiandsehe Maatsehappij der I'Vetenschappij to Haarlem. Zie Vaderl. Dist. ten rervolge op Wagena a r, D, XINT. hi. 133­143; Alg em. konst en Letterbode voor 1802. D. II. hi. 164, 180:,. D. II. hi. 163, 1808. D. I. bl. 395; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Iiiefensch., D. III. hi. 2;6; Ann ii op het Woor­denh. van Kunst. en Wetensch. van G. Ni enwenb u is; en vooral de bierboven genoemde BLANKENBURG (Quinrrus vAN), Organist van de Nienw Her ­vormde kerk to 's Gravenhage, was volgens Forkel (1) tevens Licentiaat in de Wijsbegeerte en Geneeskunde. (1) Aral- purgs Klitische Ericfe, S. Ilij schreef Clavicinibel en Orgelboek der Gereformeerde Psalmen en Kerhgezang,en, net de zelfde nooten die de gemeente zing t, tot vloeijende inaatzangen gemaakt , in stijl en hoogte bepaald , net cieraden voorzien , en net kunsi verrijkt , 's Gravenhage 1732. 4°. De tweede druk , vermeerderd met eene Instructie of onderwij­zinge tot de psalinen, regelen, coinpositie van de bas, Alpha­bet voor de blinden , en volkomen van drukfouten gezuivert, verseheen te 's Gravenhage in 1773. Instruction tot het Clavicimbel en Orgelboek, Amst. 1732. 4°. Verzameling van verscheiden ffluzijkstukken voor de Clavi­ cinzhel , 's Hage. Elementa musica, of nieuw licit tot het wel verstaan van de Musiec en de Bas-Continuo , door regelen , met reden en hewijs, gebouwd op een hlare ontledinge der eerste beginselen , na eene voorafgaande wederlegging van de dwalingen dezes tads enz., 's Gravenhage 1729. 2 deelen 4°. met vele platen. Als een merkwaardig bewijs van de destijds ook al heerschende smaak voor al wat vreemd was, schrijven wij daaruit het volgende of » Als ik over eenige jaren een stuk musiec van mijn maaksel » plag te vertoonen dan was 't nooit prijsbaar,, het moest van verre » komen om goed te zijn : maar als ik in de plaats van mijn naam »van Blankenburg, di Castelbianco ('t welk het zelfde is in 't ltaliaansch) daar boven zette dan was 't uitstekend 't welk zoo » lang geduurd heeft , tot ik ten laatsten het momaangezigt afdeed : » maar toen begon weer d' cige historie." Yolgens Lustig die in Mar pur g s kritische briefe Blanke n-h u r g's eerste werk spottenderwijze beoordeeld, was hij in 1739 reeds taclitig jaren end. Zie Boekzaal der geleerde Woereld, B. 115. Maart 1772. bI. 841; E. L. Gerber, Lexicon der Toonkunst, bl. 425 ; Biogr. Univers. BLANKENBURGH (Commis en CORNELIA). Zie BLANCKEN­BURGH (CoRNELis) en BLANCKENBURGH (CoRNELiA). BLANKHOF (JAN TEuNIsz.). Zie BLANCKHOF (JAN TEuMsz.). BLANKENHEIN (FREDERICUS vAN). Zie FREDERICUS III. BIANS (JAN ADRIAANSZ. en NICOLAAS). Zie BLANCX (JAN ADRI­AANSZ.) en BLANCX (NicoLAAs). BLANSAERT (ABRAHAM en JAN) of ABRAHAM en JAN BLANCHARD geboren te Leiden , waren saaiwerkers van beroep, doch Jan was later ook Predikant bij de Remonstranten , en deed als zoodanig dienst in het Land van Brielle, Voorne en Middelharnis. Beide broeders waren in 1623 ingewikkeld in den beraamden aanslag op bet leven van Prins Ma urits, doch hadden , naar zij later beweer­den , het voornemen om den toeleg te ontdekken , zelfs zou A b r a­ll a m zich , den 5den Februarij , reeds naar 's Gravenhage op weg begeven hebben one dit ten uitvoer te brengen, aan het Huis ten Deil echter vernomen hebbende , dat zulks reeds door anderen geschied was , keerde hij naar Leiden terug , waarschuwde zijnen broe• der. Hierop namen zij de vlugt uit Holland , en kwamen over Vol­lenhove te Groenlo , toen ter tijd door de Spanjaarden bezet ; de vrees echter dat deze hen mogten vatten en losgeld afperssen , deed hen naar Vollenhove terug keeren , vanwaar zij door Friesland en Groningen naar DelizijI , en vervolgens naar Emden trokken , daar zij des nachts in de herberg den Helm sliepen , en 's anderendaags den 18den Februarij een wagen namen , om naar Stikhuizen te rij­den; dock een nieuwe angst , zoo eigen aan schuldige gewetens , voerde hen naar Embden terug; alwaar zij eene andere herberg na­men , en door hunne ongestadigheid en vrees , nog dien zelfden dag in lijden geraakten. Eerst hadden ze den waat d gezegd, dat zij drie of vier dagen daehten te blijven , en hem tevens een goed middagmaal besteld, maar terwijl dat in gereedheid werd gebragt , spraken ze met eenen schipper, die naar Bayonne in Frankrijk tnoest , hem vragende , cE hij lien niet to Calais , of te Douvres . aan land zetten kon , middelerwijI verliepen ze de maaltijd, voorgevende er­gens in de stad genoodigd te zijn. Van dit gesprek met den schip­per kreeg de waard kennis , en hierop vermoeden , of zijne gasten ook mogten schuldig zijn , aan den aanslag ter en den Prins v a n 0 ran j e ; dit vermoeden vermeerderde grootelijks , toen zij , ter­wijl hij over tafel zat , in allerijl kwamen vragen , wat zij ver­teerd hadden , en , bevende en bedeesd , zooveel voor elk betalen wilden , als hij voor beiden gevorderd had , welke verbaasdheid ont­staan was , op zijne vraag , waarom zij nu naar Frankrijk of Enge­land wilden ? Hij gaf den Schout kennis van zijn vermoeden , en deze, hen waarnemende toen zij de deur uitgingen , verzocht ben, met hem bij den voorzittenden Burgemeester te willen gaan. Op deze vraag , ging Abraham Blansaert terstond door ; maar Jan zeide , dat zij nog twee of drie dagen te Emhden bleven , en dan bij den Burgemeester komen wilden ; gaande hierop voort naar den Helm, zijne eerste herberg; loch hier wend hij door den Schout bewaard , tot twee uren na den middag, wanneer Jan van St ap­pe n , Majoor van Groningen, en een bode van het landschap , met den voerman, die hen naar Delfzij1 bad gebragt , op eenig ver­moeden , door de regering van Groningen arezonden, te Embden en aan den Helm aankwamen. Jan Blansa e r t dit yolk en den voerman ziende, beleed terstond, de man te zijn, dien men zocht ; zijn broeder werd wat later in eene andere herberg gevonden , daar hij gekleed te bed lag; deze zich gevangen ziende, verzocht ter­stond, dat men God voor zijne ziel bidden zou. Zij bleven te Em-den in bewaring tot den 22sten , wanneer zij te scheep naar Am­sterdam , en voorts naar 's Gravenhage gevoerd werden, daar zij den 27sten aantwamen , en tot den 4den Mei in de gevangenis ver­tnefden, toen bun de dood aangezegd werd, zoo onverwacht , dat zij Been andere rekening madam , of zij zouden eerdaags geslaakt, worden , wanende , dat liet voornemen , hetwelk zij zei(len gehad te hebhen , om den aanslag te ontdekken , voor de ontdekking zelve genomen zou worden. Zij werden sehuldig verklaard aan de mis­daad van gekwetste hoogbeid , en .ierotn ten zwaarde verwezen , met verbeurdverklaring hunner goederen, welk vonnis ook des anderen daags aan hen werd voltrokken , en voorts de lijken begraven. Zie A it ze Saken van Staet en Oorlogh. DI. I.-hi. 180-183; Brandt, Mist. der Reform. 1). IV. Id. 476, 903. 911-914, 921, 926, 928, 934. 960-964, 990, 1059, 1074-1083; van Loon, /leder/. Ilist. Penn. D. IL U. 152 en 153; W a g e n a a r, Traded. Mist. D. X. LEI. 451-458, 461.462, 467-469 en 477; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Tideman, de Re-, monstr. Broeder., bl. 339 en 340. BLASIUS (GERAanus), eigenlijk Gerard B la es, was een zoom van Leonard 13 lasius, die Architect van den Koning van De­nemarken was, dock de raeeste tijd zijns levens te Amsterdam door-I)ragt. Gerard zag liet eerste levensficht te Oostvliet , in het Land van Kadzand , omtrent den aanvang der zeventiende eeuw. Na de gewone letteroefeningen volbragt te hebben , begaf hij zich ten einde de lessen van Gaspard Bart hol i n u s te hooren , mar Koppen­hage , en kwain vervolgens te Leiden , one zich verder in de Genees. kunst te bekwamen , alwaar hij ook tot Doctor werd bevorderd , waarna hij zich te Amsterdam vestigde om er zijne kunst uit te oefenen. In 1660 werd hij Stadsdoctor en buitengewoon Hoog­leeraar aan het Athenaeum , kort daarna Doctor van het Hospitaal , in 1666 gewoon lloogleeraar en vier jaar later Bibliothecaris der stad. In 1681 werd hij lid van de Keizerlijk Russische Akademie van Natuur en Konst , en nam er den naam van P o d a 1 i r i u s s e-­cundus aan. Ilij overfeed den 25 illaart 1692. Blasius had een groot gedeelte van zijne tijd besteed , om de werken van eenige schrandere geneeskundigen van zijne eeuw in het Edit te geven ook had hij er eenigen van zijn eigen maaksel door den druk gemeen gemaakt. Als daar zijn : Oratio de its quae horn° naturae, quae arti debet, Amst. 1660 in fol. Ontleeding des Menschen ligchaam, door J. V e s t i n g i u s , Amst. 1661. 8°. generalis, novci accuratdque methodo fundamenta exhibens, Amst. 1661. 12°. herdrukt onder den titel : filled icing nniversa, hygienis et therapeutices fundamenta, method° nova, brevissime exhibens, Amst. 1665. 4°. Pest-genezing en bewaring voor dezelce, Amst. 1663. 12°. Appendix ad F. Lice t um de Monstris, Amst. 1665. 4°. L a u r. Bellini e.vercitatio de renihns et gustus oryano , aliquot exemplis renum coalitorum renisvc unici auctum, Arnst. 105. 12'. rueus. Leidac 1711. 4(). Syntagma anatonticum J. Velingii, commentario atqwe oppendice auctum , Amst. 1663. 4°. zinatome contracta in gratiam discipulorunt conscripta et edita, A mst. 1666. 12°. Anatome medullae spinalis et nervorum inde provenientium, Amst. 1666. 12°. Observationes anatomicae selectiores, editae 6 collegio medi­ corunt privatorunt A. stelodamensi, Amst. 1667. Institutionunt medicarum co . pendin»t, disp . tationibus duo­ decim, in illustr. Amstelodamensi atheneo public:; Ventilatis absolutum, Amst. 1667. 12°. Miscellanea anatomica hominis brutorumque fabrica .t di­ versunt magna parte exhibentia, Amst. 1673. 8°. Observata anato . ica in honfini, si mia, equo , vitulo, testa- dine, echino, Aire, serpente, ardea, variisque ani . alibus aliis; accedunt extraordinaria in liomine reperta, praxim medicum aeque ac anato . e illustrantia, L'yde et A rtist. 1674. 8°. Ontleeding des menschelijken lichaems beschreven en in ver­scheydene figuren afgebeelt, Amst. 1(75. 8". met pl. ZoOtomiae, sett anatomes variorum anintaliu . , pars prima, Amst. 1676. 12°. cum. fig. heidrukt met vele vern.eerderingen , under den tite! : .Inatome compilatitia animalium terrestrium variorum, vo­ latiliu»t, aquatilium, serpentunt, insectorum ovorumque struc­ tur(int naturalent proponens, Amst. 1681. 4°. cum Observationes medicae rariores ; accedit monstri triplicis historia, humani, aguini et ritulini, Amst. 1677 , 12°. Medicina curatoria, methodo nova in gratia . discipulorunt conscripta, Amst. 168a. 8'. Zie d e C b aim o t Biogr. Woordenb. ; Biogr. Nation. Ann& op. ket lVoordenb. van Kunst. en lretens. van G. Nieuwenhuis; van Lennep, Illustr. Amstel. Athenaei Memorabilia. pag. 41, 97, 119 et 136-139; Riogr. Univ.; van der Boon, over de ontleedk, van den Mensch, hi. 36, 41, 43, 103, 118 en 119. BLASIUS (.:onANNES) of JOAN BLIES , een brooder van den voor­gaande. , was A d vokaat te Amsterdam , die de Ncderduitsclie tie• Itandteerde. Zijne Muse nani cchter Been zeer hooge v !richt. Van hem zijn voorlianden Fidamants kusjes, minnewijsen era bij-rij . en aan Celestine, Amst. 1663. 24mn. Lysander en Kaliste, biy-eyndend trsp. , lste on 2de Deel Arno. 1663. Het Huweliik ran Oroondates en Statira,. hly-eyndend 'asp, r A mst. 1670. Duhbel en Enkkel, lok en ernst-s•!, Arnst 1670. De Eddinopdige VijancLon, bikispel „\inst. 1671, De _Valle ifeddinj, Anist. 1071. Geslagtboom der Heydensche Goden en Godinnen, met bij­gevoegde Mengeldigten, Leyd. 12°. Zijne zinspreuk was: Meditando (door overleg). Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dicht.; v a L e n n e p, Illustr. Amst. Athen. Memor. pag. 139; Algem. A-oust- en Letterb. voor 1849. D. 1. bl. 20. D. 11. bl. 260; Catal. der Bal. WU de Maats. der IVederl. Letter. D. I. bl. 61. BLASIUS (ABRAHAM), eigenlijk Abraham B la e s , een zoon van Gerardus Blasius , geboren te Amsterdam in 1650, leidde, even als zijn vader, zich inzonderheid op de praktijk der genees­kunst toe, en beoefende die met eenen gewenschten uitslag in zijne vaderstad , omtrent het einde van de laatst verloopen eeuw. Hij heeit gesehreven : Jobi a Meek'ren, Chir. Anzst. Observationes Nedico-Chirur­gicae, ex Belgico in Latinuin translatae ab A b r. B l a s i o, Amst. 1682. 8°. Bit zelide werk had hij reeds te voren in het Hoogduitsch vertaald, zijnde te Neuremberg gedrukt in 1675. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb.; van Lennep, //lust. Antst. Athen. Menzor. pag. 139. • BLASSIERE (JEAN JAQuEs), te 's Gravenhage in 1736, van niet bemiddelde ouders geboren , en door zucht tot de wetenschappen gedreven, was gedwongen zich zelven te helpen. Hij genoot echter eenig onderrigt van den bekenden Wiskundige Sa inuel K o e n i g, den zelfden die naderhand in de twisten tusschen Voltaire en auper tins, sulk eene groote rol heeft gespeeld. Werd daarna een zeer bekwaam Wiskundige , die , onder anderen , de groote J a n 11 end r i k van S wind en onder zijne leerlingen mogt tellen. Deze laatste pleeg dikwijls te verhalen, hoe de ouders van Blassier e, eenvoudige lieden zijnde, zich Been begrip konden maken waarin hun zoon tech eigenlijk studeerde. Zij waren zelfs niet vrij van de vrees , dat hij omgang hield met den Booze. Maar zij werden hierin geheel bevestigd, teen zij eens eenig Wiskundige herekeningen op zijnen schrijitafel vonden, waarboven zij Demons. (de eerste letters van demonstratie) lazen. Een Fransch Predikant, aan wien zij zich in hunne verlegenheid wendden, had veel moeite, om hun aan het verstand te brengen , dat zij hunnen zoon gerustelijk konden laten voort werken. Van S w i n d en, Hoogleeraar geworden zijnde, had het genoegen in 1768, zijnen voormaligen Leermeester, honoris caussci, remiss() examine et dissertatione inaugurale (eershalve en met vrijstelling van het examen en de inwijdings-redevoering) in de Wijsbegeerte te promoveren. Blassiere was Lid van onderseheiden geleerde Genootschappen en onderwijzer in het gesticht der vrouwe van Renswoude te 's Gra­ venhage, alwaar hii, na eene langdurige ziekte, den 8 December 1791 overleed. Van zijne hand bestaan: Inleiding tot de Kegelsneden, uit liet Franscli van Ma u­dui t , vertaald en met aanteekeningen voorzien, 's Hage 1763. Grondbeginselen der Werktuigkunde, Hage 1764. 8°. met pl. Eerste beginselen der Rekenkunde , Rott. 1769. 8° 2de druk. Rott. 1782. 6°. 3de druk. Amst. 1790, een uitmuntend boekje vooral destijds , toen men , behalve Bart j e n s en van Lin tz bijna niets had. Principes de Gèometrie èlementaire et Institutions du calcul numerique et littoral, la Haye 1770. 2 vol. Verhandeling. waarin, uit den aard zelfs der teerlingsehe ivergelfikingen , getoond werd, welke de redenen zijn, waarom er door de drie wortels dier vergelijkingen, geene algemeene formulen kunnen gegeven worden , opgenomen in de I erh. der Maatsch. van Wetensch. te Haarlem, VIII. St. 1. Berekening van eenige formules ter bepaling van den of stand eenen komeet van de aarde in vier waarnenttngen gegeven , te vinden in de Verh. der Maatsch. van Wetensch. te Haarlem , D. X. St. II. bl. 88. Inleiding tot de beschouwende en tverkdadige Meetkunde , Hage 1776. 8°. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. v. Nederd. Boeken; de Chalmot, Biog r. Woordenb. ; van Kampen, Geschied. der Ne­derl. Lett. en Wetens., D. III. bl. 274; III o l I, Redevoering over J. H.vanSwinden, b'. 5 en 47. BLAU (QUIRYN DE Of KRYN DE), ook wel QUIRYN DE BLAEU, ge-Loren in 1555 in Overijssel , was Kapitein in dienst van den staat en beyond zich als zoodanig in het beleg van Steenwijk in 1592, waar hij door eenen steenworp gekwetst werd. Ook den slag bij Nieuwpoort (2 Julij 1600) woonde hij bij , even als het beleg van Ostende en onderscheidene andere zware expedition en werd wegens zijne vrome en loflicke feiten, in 1602 , aangesteld tot Gouver­neur over de militie van Koevorden, waar hij den 4den April 1633 overleed. Hii liet bij zijne echtgenoote Anna Hardenberg kinderen na , van welke wij vermeld vinden , twee zonen; Willem de B la u die in liet jaar 1623, Wachtmeester zijnde , te Rolde in Dren­the, H e n ricu s Sla tins, gewezen Predikant van Bleiswijk , eenen der zaamgezworenen tegen het leven van 111 a u r i is Prins van Oranje , aanhield , en nog in liet zelfde jaar lUajoor te Koevorden werd, en G e r a r d u s de B 1 a u, Advokaat voor het hof van Friesland. Zijn wapen bestond in een veld van azuur met eenen Ossenkop en twee eikels alles van goud. Tot heltnstuk een arm met een zwaard van zilver. Zie Picardt, Antiquiteiten van Drenthe, bl. 444 en 450; Le­vensbes. van eenige voorname mannen en vrouwen, D. V. bl. 221; Bossch a , Nederl, Heldend. te Land, D. 11. bl. 194; Drentsche Volks-.11mana•, 1838. bl. 191; (S c h u Iler tot Peursum), Krijgsbevelhebbers van Nieuwpoort, bl. 38, uit oude aanteekeningen. aangevuld. BLAJJ (.1 ERON1MUS of IJIEROMMUS DE), een kleinzoon van den vow.­gaande, en zoon van G e r a r d u s de Blau, Advokaat voor het Hof van Friesland , en an A a c k j e n Polm a n, geboren in 1616 werd na zijne A kademische loopbaan te liebben tot iMeester in de regten bevorderd, en den 20sten April 1637 als Advokaat voor bet Hot van Friesland ingeschreven. Daarna werd hij tot Pen­sionaris der steden Leeuwarden en Harlingen , en vervolgens den 18den Januarij 1664 tot Laudschaps-Advokaat aangesteld; den 22 October 1672 verkoos men hem tot Raad in de Vroedschap te, Leeuwarden , terwijl hij Waar sedert den lsten Januarij 1670 Bur­gemeester was , en ook in 1672 volmagt ten Laudsdage; door welke laatste hoedanigheid hij in de verpligting geraakte, oin wegens de stad Leeuwarden als President te fungeren , in de aangestelde Com­missie of vergadering van extraordinaris Gecommitteerden tot de Re­formatie , uit alle steden van Friesland , in September 1672 te Leeu­warden op het Raadhuis gehouden. Welke onaangenaamheden d c Blau en zijne Illede-Gecommitteerde G. Hagius daarover hebben ondergaan , is vermeld in een boekje , te Leeuwarden in 1673 gedrukt tot titel voerende: Afgeparste fraarheit, ofte nodige eat naekte aanwijzinge hoe dankbaerlijk de 1llagi3tretat , eenige uit de Vroetschap ende alle de praesente Bevelitehberen van Leeuwar­den tracteren hare Gecommitteerden enz. Ingestelt door G. 11 a-g i u s. Hierin least men onder anderen » dat de dwersgangen tegen » vrede en eenigheid , den Heere de Blau in zijne zickte zoclanig­» tot aan bet harte bedroefden , dat , orn menschelijker wijze te spre­» ken , zulks oorzaak van zijn dood zoude geweest zijn." Iiij overleed den 13 December 1672 had bij zijne echtgenoote G e e s k e B r o u e r i u s van Zwolle 7 kinderen verwekt , en liet con testament na , niet naar Keizerlijke wetten gernaakt , maar naar het refit der vo!k€ren en volgens L. 21 fr. ex imperfecto , et auth. quod sine C. de Testam. utque est in L. nit. C. de famil. ercise., zoo a!s hij doze wetten daar aanhaaft. Lit lien uiterste wil hlijkt , welk cone zachtzinnige en vreedzarne inborst hij bezat , ter­wijI hij daarin de uitmuntendste zedelessen , vermaningen en zege­ningen aan zijne kinderen nalaat. De Blau was eon geleerd man , Been. onervaren Regtsgeleerde, en maakte ook een good Lalijnsch. vers , blijkens het door hem uitgegeven slukje, ten Cite! voerende : Otterimonia et deprecatio , quibug peipetratoruin criminunt non defensio , sed ignoscendi cupidiL's, et gratiae postulatio continetur, 91011tilIC omnium yea poenitentium, pestilenti hew cc calainitosa tempestate , effusae al) 11 i e r. de Blau, Cur. Fris. Adv. Pension. Leov. et Eccles. Sen. Leos-. 1056. Lie Fervverda, li'apenhock, D. I; Ch linot, Biogr, /roar. 1). den"). S C Ii el: e In Staatle. BLAU (IIIElioNvmus DE), een kleinzoon van den voorgaande, ge-Loren in 1681 , legde zich , na zich op den Latijnschen school to Kampen te hebben voo•bereid, van 1698 te Groningen, wider de leiding van den Hoogleeraar B e r tlin g , op de regtsg-eleerdheid toe, bezocht vervolgens de Akademie te F•aneker, waar hij de lessen van Zacharias Huber bijwoonde en onder diens voorzitting in 1700 eene Verhandeling over het Testament van Augu stus (de Testaniento Au gust i) verdedigde. In 1701 werd hij be­vorderd tot Doctor in de beide regten na de openlijke verdediging van een proeisehri•t over de Codicillen (de Codicillis). Hij was eerst 31onster-Kommissaris van Friesland , vervolgens in 1707 Vroed­schap en Burgemeester te Leeuwarden , in 1711 Secretaris van de Provinciale Rekenkamer, en na dit audit te hebben nedergelegd , in 1731 Vroedsehap en Burgerneester der stad Sneek , alwaar hij het volkomen bestier uitoeknde, en in die hoedanigheid veelvuldige Provinciale en Generaliteits-Cornmissien heeft waargenotnen. Hij overleed te Leeuwarden in 1753, nalatende twee zonen , Quiryn de Blau en Theodorus Brunsveld de Blau, die beide volgen. En eene dochter Margaretha Jakomina de Blau, alien verwekt bij zijne cchtgenoote Maria Anna de Brunsveld, die reeds in Januarij 1730 overleden was. Lie d e C It a I in 0 t , Biogr. J'Voordenh. D. Ill. bl. 133 ; Boekzaal der geleerde wereld 1815. D. I. 1)1. 54 ; de Wall, de Clariss. Fris. Ictis, p. 314. BLAU (QUIRYN DE), een zoon van den voorgaande , werd geboren den 20sten Augustus 1726 to Ber gum , alwaar zijne ouders des­tijds hunne buitenplaats liadden. Reeds in 1738 werd hij , ofschoon slechts 12 jaren oud, tot Secretaris der stad Sneek gekozen•, welke betrekking, overeenkomstig de toenmalige gewoonte door een ander werd waargenomen , doch legde die in 1743 neder. Na de scholen doorloopen te zijn, bet of hij zich in 1741 naar de Hoogeschool te Franeker,, en werd aldaar den 22sten April 1746 tot Meester in de regten bevorderd, en den 7 Julij daaraanvolgende tot Advo­kaat van den llove van Friesland ingeschreven. Den 20sten Mei 1747 werd hij aangesteld tot Pensiona•is der Stad Leeuwarden , vervolgens op den 31 December 1749 van de Stad Workum, den 9den November 1752 van de Provinciale Rekenkamer, en den 8sten April 1755 van de Stad Bindelopen ; voorts werd hij op den 28sten September 1762, bij afstand van Eduard Marius van Burmania, door de Staten van het kwartier van Oostergoo aangesteld, tot Itaad ordinaris in den Hove van Friesland, welken zwaarwigtigen post hij met alle getrouwheid heeft waa•genomen tot aan zijne flood, die voorviP1 den 16 December 1780. Den Au­gustus 1750 , huwde de Blau to Groningen , met Bauwina Johanna van Bulderen, bij wie hij vijf kinderen heelt verwek t. De Blau was een Groot regtsgeicerde en viijtig beoefenaar van velerlei wetenschappen , daarbij ongemeen werkzaam. 11ij bezat eendoor eerlijk karakter , was een getrouw vriend , stond een ieder , gaarne met raad en daad bij , was een voorstander van ongelukki­gen , en daarbij zeer liefdadig jegens den armen , in een woord , hij zou een allerbeminnelijkst karakter gehad hebben , ware het niet , dat hij ongemeen driftig van aard was geweest; als hij dacht verongelijkt te worden, viel hij op eene verregaande wijze uit , zonder in zijne oploopenheid , wien het ook mogt zijn, te ontzien waardoor hij zich meermalen onaangename ontmoetingen heeft op den hals gehaald; dan dit gebrek werd door zijne edelmoedig­heid gelenigd , en zijne vlaag van drift was niet over , of hij had daarvan deerlijk berouw luisterde dan gaarne naar rede , en over­tuigd zijnde ongelijk te hebben, schroomde hij niet zulks aan den beleedigden te belijden , en hem zelfs verschooning te vragen; voorts was hij in geenen deele haatdragend tegen hen, die hem veronge­lijkt hadden. Zie de Chalmot, Biogr. Woorde2zh.; G. de Wall, de Claris:. Fris. Ictis, p. 315. BL AU (Tra000sus BRUNSVELD DE) een zoon van Hieronymus de Blau en van Maria Anna de Brunsveld, en broeder van den voorgaande , geboren te Leeuwarden den 23 December 1729 , werd , na zijne Akademische studien zoo te Franeker als te Utrecht voleindigd te hebben, in het jaar 1755 met groote lof Proponent, en den 26 October van dat zelfde jaar tot Predikant te Oudeschoot bevestigd; vandaar vertrok hij in Augustus 1756 naar Amersfoort en werd in het jaar 1758 naar in de gemeente te Gronin­gen beroepen. In 1766 voor eenc beroeping naar Rotterdam be­dankt hebbende, stelde Burgemeesters en Raad hem een geschenk ter hand , ter waarde van 200 zilveren Dukatons. Op een van hoo­ger hand gegeven wenk verzocht hij in 1788 zijn emeritaat , doch werd in 1795 weder aangesteld en wel met den titel van honorair Predikant, op een vast traktement van 1000 gulden , mits hij jaar­lijks 20 Leerredenen of Catechisation zou 'louden, waaraan hij bo­yen zijne verpligting voldeed , nagenoeg tot aan zijne dood , die den 17 Januarij 1815 voorviel. Bij zijne huisvrouw Anna Vi s­sch er, met wie hij den 10 Julij 1759 te Amsterdam gehuwd was, had hij geene kinderen verwekt. moet een man geweest zijn , die zeer heminnelijke hoedanig­heden en groote bekwaarnheden bezat, doch somtijds op eene bij­zondere wijze predikte, na bijna alles gezegd en vele kleine bij­zonderheden van het dagelijksch en liuiselijk leven , op cenen be­rispenden toon , opgesomd te hebben , besloot hij eindelijk met te zeggen: maar ik zal zwijgen. Van zijne hand bestaat er : Begeerde schadevergoeding , leerredenen, Gron. 1792. 2 deel­tjes gr. 8°. Raadskeur-Lec•rede gehouden den 8 Januarij 1783. Godsdienstige Redevoering op verzoek van de Heeren Staten van Stad en Lande , ter opening van en in hunne vergader­plaats gehouden , den 23 Februarij 1785 op kosten van de Pro. vincie gedrukt. Zie de C h a Im ot, Biogr. lYoordenb. D. III. bl. 135; de Jong, Alph. Naomi. v. Boeken ; Boekzaal der gel. wereld , 1815. D. I. bl. 510. BLAUW (JAeons), werd na volbragte studie tot Meester in de beide regten bevorderd, en vervolgens Raad in de Vroedschap en Kolonel der Burgerij van Gouda , voorts Afgevaardigde in de Staten van Holland ; daar hij zich, in 1786, aan de zijde der Patriotten geschaard had, achtte hij het noodig na de omwenteling van 1787 zich uit Gouda te verwijderen , waarom hij zich eerst naar Amster­dam en vervolgens naar Brussel begat', met oogmerk om den win­ter in Duitschland door te brengen , indien hij door de Regering van Gouda niet werd terug onthoden. Doch te Brussel ontving hij berigt , dat men hem in Holland als voortvlugtig beschouwde , waar­om hij besloot weder te keeren. Met het begin van November te dien einde te Rotterdam gekomen , vernarn hij , dat de rust toen te Gouda in verre na nog Diet volkomen hersteld was. Hij die reeds toen uit eigen beweging afstand deed van het Kolonelschap der bur­gerij , werd kort daarna even als onderscheidene anderen uit de Re­gering ontslagen. Na de omwenteling van 1795 , tot wier voorbereiding hij kracht­dadig had mede gewerkt , werd hij in het Stadsbestuur te Leiden gekozen en van daar naar Utrecht afgezonden om de Fransche yolks­representanten kennis te geven dat die omwenteling te Leiden vol­bragt was. Vervolgens werd hij met C. 111 e ij e r naar Parys afge­vaardigd, ten einde aldaar met het bestuur in onderhandeling te treden over het sluiten van een tractaat van alliantie tusschen de Fransche en Bataafsche Republieken , waarin zij eindelijk na vele moeijelijke onderhandelingen slaagden. In 1796 werd Blauw, destijds te Parijs zijnde , door het dis­trikt Gouwe en Ussel tot Representant voor de Nationale Vergade­ring verkozen , doch ofschoon zeer voldaan over deze keuze zijner stadgenooten , schreef hij hun eenen heuschen brief, om hen te bedanken voor de hem aangedane eer,, maar tevens om hen te be­rigten , dat hij die eervolle roeping niet kon aannemen , uithoofde van zijn nog niet afgeloopen gezantschap. Later schijnt hij evenwel zich eene dergelijke keus te hebben laten welgevallen althans in 1797 had hij zitting in die vergadering en maakte deel uit van eene commissie uit haven boezem naar Kampen gezonden. In bet volgende jaar zag hij zich tot lid eener commissie der Buitenland­sche zaken benoemd. Vervolgens werd hem een Buitengewoon Ge­zantschap aan het Hof van Weenen opgedragen , welken post hij in Junij 1798 nederlegde. Zijne beeldtenis komt voor in de Vaderl. Hist, ten vervolge op Wagenaar, D. XX. bl. 424. Zie voorts dat well; , D. XI. h!. 212 , 1). XVI. bl. 291 -294, D. XX. bl. 424 en 425, D. XXVIII. Iii. 176-178. D. XXX. hi. 148-450, 320-346. 350. 351 380, 383, 391-404, D. XXXI. II 56-80, D. XXX1V. hi. 310, D. XXVIII. hi. 194, 198, 201 en 2°2 , XXXIX. Iii. 94 en 13S . D. XL. hi. 189 en 190; Zillesen, Geschied. der 1Vederl. , D. IV. W. 68 ; C. van d er A a Geschied van den Oorl., 1793-1802. D. III. Iii. 371-3:4. BLEECKER (JAN CASPER) ook wel Meeker, Bleker, Bic­kers or Bleekers gespeld geboren te Haarlem , volgens sommi­gen in 1608, was een bekwaam historiesehilder, •.viens werk zich onderscheidde door eene goede compositie en een treffend effekt. Meer bekend is hij door zijne geetste prenten , historische onderwerpen en hoeren bedrijven voorstellende , allen met vele dieren gestoffeerd. Ilij heeft ook dric groote platen naar Poellenbu rg gegraveerd , zijnele: De rerdeeling der hidden tusschen Jacob en Laban. De Lystriers aan Paulus en Petrus willende o -eren en De Berg Calvaria. Zie T. Schrevelins, Beschrijv. van Haarlem, h!. 487 ; Hou­bra k en, Schouh. der Schad. en Schilder.. D. I I. hi. 342 en 343 ; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. derk., D. II. hl. 63 en 64; ImmerzeeI, Levens en werken der Kunsts., 0. 1. W. 58; Biogr. Univ., Tom. II. pair 336. BLEEK (Menu)), geboren in 1670 te 's Gravenhage, waar zijne ouders deelgenooten van den Nederduitsehen sehouwburg waren en hem ook tot Tooneelspeler zochten op te kweeken , had daar eater weinig lust in , en wildc liever Schilder worden , waarom hij , al (le tijd , die hij kon uitwoekeren , hezigde , om eerst hij iklaas Haring, en vervolgens hij Theodorus van der Schuur te leeren teekenen. Groot behagen had hij in het historiesehilderen , ten welken einde hij zich op de Akademie naarstig naar het leven oefende, • daar echter dit sehildervak veel tijd vereischt om er een meester in te worden , en nog meer doordien B leek vrorgtijdig ge­huwd was , zag hij daar van af, maar legde zich op het portret­sehilderen toe , in de hoop van daaruit , meer voordeel te trekken ; doch dit ging te 's Gravenhage zoo vlot niet, als hij wel wensehte, daarom vertrok hij naar Engeland ten einde aldaar zijn geluk te be­proeven. Zich to Londen nedergezet hehhende , raakte hij onder de Duitsche kooplieden bekend, voor wie hij vele portretten sehilderde. Dikwijls beeft hij den togt naar Engeland herhaald, latende zijne vrouw,, zoo als hij voorgar, om het duur leven te Londen , te 's Gra­venhage blijven , doch de ware rede was, dat hij niet al te goed met zijne wederhelft overweg kon. In het Oar 1695 or 1696 was zijn reis naar Londen zeer ramp. spoedig, want met de pakethoot willende oversteken , werd doze door eenen Transehen Kaper aangetast, en daar zij zich niet willende overgeven , maar zich dapper verweerde , kreeg zij, na cenige schoten over en weder,, eon Model onder water, die zoo vim-li t; trot, dat zij net man en muis zonlc. Bleck, die goed zwenimen kon , Iiield zich met anderen , die insgelijks daarin ervaren waren , boven , en zwom naar het kaperschip we , maar het scheepsvolk , even ails wa­ren het woeste en wreede tijgers , stiet en sloeg die ongelukkigen an boord , tot dat het grootste gedeelte verdronken of doodgeslagen was. Dit afgrijsselijk schouwspel duurde Langer dan een uur. Daar B leek, die goed Fransch sprak , en Boomschgezind was , onder zijn bidden en smeken om lijfsgenade , alle de hem bekende Heili­gen aanriep , sclieen zulks de versteende Marten an deze monsters te vermurwen , en hen te bewegen , om hem , benevens nog twee of drie anderen , uit het water op te nemen , en an eene anders gewisse dood te redden. Aldus te naauwernood het leven van die hachlijken togt afgebragt hebbende , kwam hij naakt en berooid te 's Gravenbage terug , waar hij ditmaal slechts kort verbleef, en , geenszins door zijnen rampspoed a fg-eschrikt , weldra de reis naar Engeland hervatte. Hier bleef hij tot in 1705 , wanneer hij op nieuw naar Holland overstak , en ditmaal wel een jaar te 's Gravenhage vertoefde , ge'durende welke tijd hij een uitmuntend schoorsteenstuk oor den Griller ?age! schilderde , en eenige portretten die uit­gelezen schoon waren; hierop ging bij London weder opzoeken , en deed nogmaals , dock voor de laatste maal een reis naar 's Graven­hage, waar hij ditmaal vele portretten schilderde , en onder ande­ren dat van den kunstschilder Roepel, hetwelk buitengemeen wel getroffen , en in alle deelen uitmuntend schoon uitviel , hoewel zich bet origineel in het geheel niet voordeelig voor een kunste­ naar opdeed. Eindelijk vertrok B l e e k met zijn geheele gezin naar Londen , waar hij tot zijne dood toe verbleef, en in het jaar 1727 nog leefde , zijn penseel verschafte hem daar mime bezigheid , en hij had veel te doen met portretschilderen , zoodat hij ruim zijn bestaan vond , terwij1 hij het Been zijn noeste ijver hem bezorgde , spaar­zaam verteerde. Behalve twee dochters, toen reeds uitgehuwd , had bij nog een zoon die volgt. Richard Week wiens beeldtenis voorkomt bij van Go ol , Nieuwe Sckouwb. der Nederl. Kunsts. en Schilder. D. 1. bl. 374. leefde zeer ingetogen , zag weinig menschen , en kwam op Beene gezelschappen , dan Aileen, daar hij een groot liefhebber en kunstig beoefenaar der muzijk was, op een wekelijksch concert; en niettegen­staande zijne huisvrouw , door haar wrevelig en norsch humeur zijn leven in geenen deele vervrolijkte , droeg hij deze vreesselijke buisplaag met geduld , en kon zich onder zijne kinderen vermaken , met een vrolijk deuntje te spelen. Voorts was hij bij uitstek naarstig en spaarzaam daarbij een bran f mensch , die door allerlei geoorloofde middelen het welzijn van zijn huisgezin trachtte te be­vorderen. Zie v a n Gool, Nieuwe Sehouh. der Nederl. Aunsts. en /Malden D.I. bl. 374 -378; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Levens en Werken der Ku,nsts. BLEEK (PIETER), won van den voorgaande , geboren te 's Gram venhage in het jaar 1700, was een portretschilder en bekwaam plaatsnijder , die onder anderen eenige stukken van A d r i a a n van d er W er ff heeft in prent gebragt. Hij overleed te Londen in 1764. Zie Immerzeel, Levens en Werke,, der Kunsts. BLEEKER (JAN CASPER). Zie BIEECKER (JAN CASPER). BLEEKER (DANIEL) , koopman te Amsterdam alwaar hij den 27 April 1803 overleed , heeft zich als een niet onverdienstelijk Dich­ter doen kennen door eenige bier en daar verspreide losse dicht­stukjes en een treurspel Manlius Torquatus. Zie 1Vitsen Geysbeek, Woordenh. der Nederd. Dichters. BLEIENBIJRCH (HERMAN VAN). Zie BLYENBIJRG (HERMAN VAN). BLEISWIJK (F.). Zie BLEYSWIJK (F.) BLEISWIJK (Klaus VAN) of CLAES VAN BLEYSWIJCK, geboren te Delft was een geleerd en deftig man, die in de veertiende eeuw leefde. Ilij was Kanunnik van het Kapittel der Hooglandsche of St. Pancraskerk te Leiden, ingesteld in 1366. Ook was hij Doctor der Kanonike of geestelijke regten , en heeft zeer veel toegebragt tot de stichting van het eCollegie ter eere van S t. Pancras, van wien hij ook het !even op geen onaardige wijze heeft beschreven, het• welk ook vele jaren in het St. Pancrascollegie, onder de kerkboeken, is bewaard gebleven. Zie D. v a n Bleiswijk, Beschr. van Delft, bl. 753 en 754; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Ilist.Woor­denb. ; Beschrsjv. der stall Delft bij Boitet, bl. 662 en 663 ; de Chalmot, Biogr. Woordenh., D. III. bi. 139; Collot d'Escury, Rollands Roem, D. IV. St. I. A bi. 10. BLEISWIJK (JAN VAN-) of VAN BLEYSWIJCK , geboren te Delft deli 8sten November 1483 , heeft in zijne jeugd veel gereisd , inzon­derheid in Frankrijk en Spanje; kwatn van deze togten weder te huis den 27 September 1507 , en werd toen Priester in zijne geboortestad. Hij overleed den 25 Augustus 1565, den loffelijken roem nalatende van een opregt , vroom en godvruchtig man te zijn geweest , goed­aardig en minnelijk van karakter,, zoekende te betrachten hetgeen hij leerde. Hij heeft zich door zijne geleerdheid beroemd gemaakt en een werkje nagelaten , ten titel voerende : Van de Kleynachtinge des tydelijken Rijkdoms, waarin hij op eene ernstige en geestige wijze aantoont , het belachgenswaardige van hen, die dag en nacht met eenen onophoudelijken drift zwoe­gen en woelen , om schatten te verzarnelen , om voor eene korte tijd cen overvloed te genieten , waarvan toch niemand leeft. Zijne zinspreuk was Disce .mori (leer sterven). Zie D. van Bleiswijk, Beschr. v. Delft, H. 771 en 772; Hoog­straten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. llist. Woor­denb.; Beschr. v. Delft, bij Boi tet , bt. 672 en 673; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Algem. Konst-. en Letterbode voor 1846 D. I. bl. 5. BLEISWIJK (DIRK vAx) of DIRCK VAN BLEYSWIJCK EVERTSZ., ge­sproten uit een voornaam Hollands gestacht, wiens voorzaten van on­heugelijke tijden al, in de stad Delft, inede zijne vaderstad, de ant­zienlij kste regeringsposten hebben bekleed , en zoon van Evert van B le isw ij k werd geboren in het jaar 1640, legde zich vroegtijdig op de beoefeuing der fraaije letteren toe , en studeerde ten dien einde onder de geleerdste mannen van zijnen tijd , eerst te Leiden en ver­volgens te Utrecht, waarna hij zich op' reis begaf, en alle eenigzins merkwaardige plaatsen van de zeventien Nederlandsche Provincien bezocht, terwijt hij met groote naauwkeurigheid , het merkwaardigste daarvan Opteekende. 're huis gekomen , was zijn voornernen am ook verder afgelegene gewesten te gaan bezoeken ;. dan hierin werd hij verhinderd door een zware ziekte , welke hem aan den rand des grafs bragt. Na langdurig sukkelen hersteld ziinde , veranderde hij van gedachten , en nam voor , zijne vaderstad' met al het merk­waardige , dat zij oplevert, te beschrijven. Dit heeft hij dan ook loffelijk ten uitvoer gebragt , in zijne : Beschryvinge der stad Deft, Betreffende des selfs Situatie , Oorsprong en Ouderdom , Opkomst en Yoortgangh , vermeerde­ringe van Vryheydt en Jurisdictie , Doineynen en Heer4jck­heden , midtsgaders de stichtingen van alle hare puhlijcke Ge­bouwen , ende wel insonderheyt de so menigvuldige Kercken , Kapellen, Klooste-ren en andere Kerckelijke Gestichten, van outs aldaar geweest. — Voor-af met een korte Beschryvinge van Delflandt , de Steden, Dorpen en heerlijcke Huysen daer on­der gelegen , doorgaens bevestigt met veele oude Privilegien , Herkomen, Handvesten, Brieven, Keuren en Ordonnantien. Tot bericht , nut, ende gerief van alle soo tegenwooidige als nakomende Burgeren der selver stad. Delft 1667. Welke beschrijving, zoowel in naauwkeurigheid als uitvoerigheid , voor Beene stede-beschrijving behoeft onder te doen , maar zelfs de meesten overtreft. Het afbeeldsel van dezen Geschiedschrijver gaat in zwarte kunst uit. Zie D. van Bleiswij k, Beschr. v. Delft in de voorrede ; A. Pars, Naamrol van de Batay. en Holt. schrijvers, bl. 266-268; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalrnot. Biogr. Woordenb ; v an Ka m-p e n , Gesch. der Lett. en Wetensch. in de ffederl., D. I. H. 406; Aanh. op het Woordenb. van Kunst. en Wetensch. van G. Nieu­wenhuis; Biogr. Univers. BLEISWIJK (HENDRIK VAN) of VAN BLEYSWIJCK, won van Ewout van Bleiswijk en Maria Joosten geztv! van der 39 Meer, geboren te Delft, in bet jaar 1640, werd in het jaar 1669 Schepen en in 1684 Burgemeester zijner geboortestad , welk ambt hij later nog vijf malen bekleedde. Hij betoonde zich in able opzigten een waardig Regent. Meestendeels bled' hij in de be­handeling van stadszaken , doch werd op het laatst van zijn le­ven ook tot de besturing der Gewestelijke en der Algemeene Staats­zaken afgevaardigd. In 1700 was hij lid der vergadering der Staten-Generaal , en is toen benoemd tot den handel met den Franschen Gezant d'A v a u x , ten einde te beproeven of den oorlog over de Spaansche successie niet kon voorgekomen worden. liij werd Curator der Leydsche Akademie, Bewindhebber der Oost-Indische Compagnie, en was een beroemd beoefenaar van de Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheden , zoo als blijkt uit de op­dragt van het tweede deel der eerste uitgaaf van de Analecta Ve­teris aevi monumenta, door A. M a t t h e u s. Zie Scheltema, Staatkundig Ned., D. II.b1.537;Sinenbeek, Gescitied. der Leydsche Hooges., D. 11. T. en B. IA. 19. BLEISWIJK (J. C. VAN) of BLEYSWIJCK, van wien men geene levensbijzonderheden vindt opgeteekend , zond in de laatste helft der zeventiende eeuw in het licht : Heldere Zedespiegel. Delft 1680. 4°. Buurlijk Bagyneboek dienstig voor alle Catholyken. Delft. 1681. 4°. Bijbelbalance en de Harmonieboek. Delft 1682. 4°. .11Iozes als een Godt over Aaron tegen Brake 1. Delft. 1689. 4°. Sabbaths Sonligt doorstraalende yder Sondag. Delft 1693. 4°. Geestelijk Graadboek. 4°. en 12°. Zie van Abkoude, Naamr. van Nederd. Boek. D. 1. St. Lenin-. BLEISWIJK (PIETER vAN), geboren te Delft , in het jaar 1724, uit het zelfde aanzienlijk geslacht als de voorgaanden , was de eenige zoon van Abraham van B l e i s w ij k , Burgemeester van Delft en van Ma ria Gribius, en gal* reeds in zijne vroege jeugd blijk , van groote vermogens van geest , en van zucht voor geleerdheid Kunsten en Wetenschappen. Zeer geoefend in de talen en Letterkun­de , legde hij zich aan de Hoogeschool te Leiden niet alleen op de Staatkunde en Regtsgeleerdheid , maar inzonderheid , ook op de Wis­en Natuurkundige wetenschappen toe, waarvan hij , 20 jaren oud zijnde , eene voortreflelijke proef gaf, door zijne uitmuntende Latijnsche verhandeling Over de Nken (de diggeribus), welke hij te Leiden in 1744, met grooten lof openlijk verdedigde. Na eenigen tijd den Lande in onderscheidene betrekkingen als Advokaat te hebben gediend , werd hij in 1752 tweede,en vervolgens eerste Pensionaris in zijne vaderstad,in welke hoedanigheid hij in 1766 niet alleen als ijverig vriend van het buis van 0 ranj e, de rekening en verantwoording van den Bertog v a n B r u n s w ij k ontvangen en ten stelligste goedgekeurd , maar ook 'de bekende acte van consulentschap had aangeraden en eigenhandig ontworpen. Op aanbeveling van den Erfstadhouder werd li ij den 28sten November 1772 door de States van Rolland tot Raadpen­sionaris over dat gewest benoemd. Twee jaren later, natnelijk den 18den November 1774 werd Bleisw ij k , insgelijks op aanbeve­ling van den Erfstadhouder tot Grootzegelbewaarder, , alsmede Stadhouder en Registermeester der Leenen van Holland en West-Friesland aangesteld. Ilij nam den post van Raadpensionaris in het eerst stille tij,den met veel goedkeuring waar,, waarom bij ook , nadat hij dien 5 jaren bekleed had, weder werd ingekozen , toen echter de stormen van Staat opstaken en alles zorp-,erlijker werd kon het niet tnissen of hij moest bij het sturen der Staatshulk iii de barning der gevaren opspraak verwachten. Nadat ontdekt was, dat hij de acte van consulentschap ge­steld had, sloot hij zieh , misschien weer uit vrees, dan uit be­ginsel , nader aan de Staats- dan aan de Stadhoudersgezinden. Men merkte reeds in het begin van den Engelschen oorlog eene aanmerkelijke verkoeling op , tusschen den Raadpensionaris en den Ilertog , die eindelijk de Regering van Amsterdam niet weinig schijnt te hebben versterkt en aangedreven om den Hertog bij den Prins aan te klagen. Doch Coen W i 1 le m V zich nu daarover hoogst verontwaardigd betoonde , ontzonk Bleisw ij k de moed; hij ont­kende , wijzigde of verzwakte zijne gezegden. Misschien was dit eene der redenen , waarom Amsterdam in 1782 , na eene tienjarige dienst , zijn ontslag wilde aannemen. Hoe dit zij, van dien tijd of volgde hij de rigting , welke de nieuwe denkbeelden aan de verga­dering van Holland deden nemen. Dit zou men ten minste moe­ten besluiten uit het antwoord , dat, hij in December 1786 den Ge­committeerden gaf, die uit naam van eenige duizenden, zoo nit de gewapende als wachtvrije burgers en ingezetenen van Amsterdam, hem een dankadres , aan hun Ed. Gr. Mogenden gerigt , ter hand stelden , waarin zij hunne erkentenis betuigden, over de besluiten door hem genomen , zoo tot voorkoming van eenen burgeroorlog , beveiliging der Provineie van Holland en de stad Utrecht, als tot opsehorting van het Kapitein-Generaalschap. Het antwoord van den Raadpensionaris was van dezen merkwaardigen inhoud : » Edele Gestrenge Manhafte Heeren ! Het is mij ten uitersten aan­» genaam , uit handen van eene zo plegtige deputatie, uit den Bur­» ger-Krijgsraad der magtige stad Amsteldam te molten ontvangen » een dankadres, getekend door zo vele duizenden weldenkende » Burgeren en Ingezetenen derzelver stad. 1k ben zeer gevoelig » aangedaan over de blijken van vertrouwen op hun Ed. Gr. Mo­» genden , de enige wettige Souverein dezer provintie. 1k zal de » eer hebben aan uwe begeertens te voldoen , om 't zelve ter tate]: » van hun Ed. Gr. Mogenden te brengen , en tragten een favorabel » hesluit daar op te doen nemen. 1k zal zo veel in mij is, in mijne » ministeriele kwaliteit, mijn goedkeuring en genoegen deswege be­» tonen , en de lieeren kunnen verzekerd ziin , dat ik alles zal aan­a , dat zoclanige verdere maaireaelen genomen worderr , a13­» tot behoud van ooze vrijh l eid en welzijn van het lieve vaderland » kunnen strekken." Toen er in September 1787 bij de aannadering der Pruissische krijgsbenden , beraadslaagd werd, om de Staten Vergadering uit 's Gravenhage naar Amsterdam over te brengen , was B 1 e is w ij k ook druk bezig met op te pakken , doch de Staten van Holland , vreezende dat hij met de zegels naar Amsterdam mogt vertrekken , deden hem door vier Staten-Boden bewaken. Op den 9den No­vember dezes jaars , werd hij op zijn verzoek als Raadpensionaris , alsmede van de ambten van Groot-Zegelbewaarder en Stadhouder benevens Registermeester van de Leenen ontslagen ; met behoud van het pensioen van 4000 guldens, hem bij zijne premitive aan­stellinv geaccordeerd , in de eerste dagen der omwenteling van dat jaar heeft hij bij het woeden van het graauw veel moeten lijden en zeer veel bezadigdheid en moed doen blijken. De post van Curator van 's Lands Hoogeschool bled hij echter bekleeden tot aan zijne dood toe , welke voorviel te Gravenhage den 29sten October 1790 , bij zijne echtgenoote Geertruid Anthonia van Bleiswijk geene kinderen nalatende. Bleisw ij k was geleerd , kundig , zelfs ijverig en welwillend , maar zwak , buigzaain en daardoor minder geschikt voor de hooge waardigheid van Raadpensionaris , zijn gemoed liet zich door elken indruk omzetten , daarom mag men hem ook niet, in weerwil van zijne wisselingen van partij , van kwade trouw verdenken. Als let-­terminnaar verdient hij echter hooger lof. Zijne reeds vroeger ver­melde verhandeling over de Dijken toont , dat hij reeds op zijn twintigste jaar uitgebreide kundigheden in dat vak bezat. Bijzonder viel dan ook zijne lust op Wis- en Natuurkunde; door het toe­passen van de eerste , bij de zorg voor 's Lands geldmiddelen , er­langde de Staat er veel nut van. De nagelatene bibliotheek van Bleisw ij k, was eene der kostbaarste , rijkste, en met den mees­ten smaak verzamelde , welke door bijzondere personen zijn hijeen gebragt , en toont in alien opzigte de uitgebreide kundigheden en voortreffelijke keus van den gewezen bezitter duidelijk. Inzonder-I .eid verloor de Leidsche Hoogeschool in hem eenen verliehten en wetenschapmin.nenden bestuurder, wiens nagedachtenis haar nog Ling waardig zal blijven , zoo uit hoofde van vele nuttige instel­lingen , welke hij heeft helpen invoeren , als wegens onder­scheidene kundige en bekwarne mannen, die, voornarnelijk door zijn toedocn , in de rij barer Hoogleeraren zijn geplaatst geworden. Ook was hij Directeur van de Holiandsche maatschappij der We­tenschappen te Haarlem. Zijne beeldtenis komt voor in bet Onmiddelijk vervolg op 'gra­genaars Vaderl. Hist., D. XXIV. bl. 284 en in Stuart, Va­derl. list. D. III. bl. 108. Zie, bebalve die werken ook nog Vaderl. Hist. ten vervolg op IV a­genaar, D. I. bl. 138 , D. IV. bl. 266, D. V. bl. 78-80, D. VIT. Id. 131, 219, 327, D. VIII. 117, 118, D. XI. bl, 150, 212 , 261 , D. XIV. bl. 78 313 , D. XV. hi. 104, 244-246, D. XX. bl. 304, 305, D. XXIV. bl 14-17; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Seheltema, Staatk. Nederl., D. 1 t. bl. 565;C. van der Aa, Het leven van TV i l l e m V, D. I. bl. 328, 339, D. 11. ht. 425, 551-566, D. 111. bl. 85, 102, 212, 213, 222, 225, D. 1V. bl. 173, 174, 192; Nieuwenhuys, Woordenb. van Kunst. en Wetens.; v an Kampen, Vaderl. Karacterk. , D. 11. 131. 690-693; Biogr. Nat. ; Siegenbeek, Geschied. der Leids. ilooges. , D. IL T en B. bl. 23 en 24; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl. D. Xl1. hi. 40, 42, 51, 80 en 81; Biogr. Nation. BLEKER (JAN CASPER). Zie BLEEKER (JAN KASPER). BLES (HENDRIK MET DE) , dus bijgenaaaid naar aanleiding van eene witte haarvlok , welke hij voor op het hoofd had , werd in 1480 ge­boren te Bovines , nabij Dinant , en bragt een groot gedeelte van zijn leven te Amsterdam door. Hij was een hekwaam schilder,, zeer waarschijnlijk een navolger van Joachim Pa t eni er , en werd een meester zonder meester. Zijne stukken , welke op vele plaatsen bij de kanstminnaars gevonden worden, strekken tot getuigenis, dat hij veel geduld , tijd en vlijt aan zijne werken besteed heeft , die in landschappen , boomen , rotsen , steden , eene menigte beelden , en doorgaans in kleine stukjes bestonden waarin hij kluchtige stof­faadje aanbragt. Bles was de zoogenaamde )lleester van of met den Uil , omdat hij altoos in de boomen zijner landsehappen , dien vogel zoo verborgen plaatste , dat men er niet zelden Lang na moest zoeken en er zelfs weddingschappen om aangegaan werden. Doch hij heeft ook voorwerpen uit de gewijde geschiedenis op eene mees­terlijke wijze beliandeld. Zijne beste stukken schijnen in 1510 ge­schilderd te zijn. Daaronder telt men er vier in de galerij te Wee­nen en twee in die te Munchen. Onder vele anderen , is er in­zonderheid een fraai en net landschap van hem voorhanden , waar in een kramer onder een boom ligt te slapen , terwijt een groot aantal apen , zijne mars ontpakken , de kramerij er nit halen , die aan de boomen hangen , en er zich blot mede vermaken. Hendrik met de B I es overfeed in 1550. Zijne beeldtenis komt voor bij v a n 111 a n d e r, Leven der Schil­ders , D. II. bl. 114. Zie, bebalve dat werk bl. 111-114, de Chal mot, Biogr. iFoor­den& ; Biogr. Nation.; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BLESDIJK (NICOLAAS MEYNDERTS VAN) , ook wel NICOLAAS MEI­NARDI A BLESDIJK , eigenlijk NICOLAAS NEYNDERTs , ontving den naam v an Blesd ij k , naar zijne gehoorteplaats Blesdiike in Friesland. was een schoonzoon en leerling van David Joris, doeh viol hem later af, ging tot de Hervormden over en werd Leeraar in de Paltz. Bij was schrijver van : Christelijke Verantwoordinghe en Billijhe tvederlegging des valschen ongegronden oordeels , lasterens en scheldens b Menno Symons z. iii een Brief , uitgegeven tegen ettelijke Liefhebbers en. Navolgers der ware geregtighheid Christi, omdat sy soo superstitieus niet sal in sommighe Ceremonien to onderholden, als hy. Wederantwoordt op eenen Brief bij G el lium (Fa be r) cv3r sin oordeel op 't vorige Traktaat. Eenvuldige uncle Christelijke Berichting op 5 vragen, bij eenighe van Me n n o By m o n s gezindheid voorgestelt. _Hoofdsomme unde Grondt van 't Geene toy uit de Leere Da v i d J aris hebben connen verstaan , waarvan wy hem buyten sin weten begeeren te verantwoorden, welke alle vier in ilein 8°. 1607, zonder vermelding van plaats of drukker zijn uit­gegeven. F Ilitoria Vitae , doctrinae ac return gestarum Davidis Geor­gii ; prodiit in lucem ex musaeo Jacobi R evii, Davent. 1642. 6°. Zie Revius, Daventr. Illustr. pag. 265 et 266; A. M. Cramer, eene Verhandeling over David Jori s , in Kist en Royaards, Kerk. Archief , D. V (XVI) hI. 1-145 passim; BI a upot ten Ca t e, Geschied. der Doopsgez. in Groning. enz. D. I. bI. 45; De zelfde Geschied. der Doopsgez. in Holt. enz. D. I. bI. 92, 93 en 102. BLEU (FE .Ncois LE), geboren te Leiden, denkelijk omstreeks bet jaar 1620 , heeft zich als Nederlandsch dichter bekend gemaakt door eeneu bundel getiteld: Minnevlam brandende in 't hart van Thyrsis om de schoone Amara, Leyd. 1642. 8°. Zijne gedichten , meest minnezangen , zijn vioeijend en vol spran­ken van vernuft, hoewel niet is vrij te pleiten van die over­dragtelijke toespelingen , waartoe de navolgers van Cats zich te veel­malen lieten verleiden , in een tijd , Coen men jagt maakte op gees­tigheden. Zie Catal. van de Bibliotheek der Maatsch. van Nede. rl. Letterk. te Leiden , D. I. bl. 2449; Nieutv Woordenb. der Nederl. Dicht., ten vervolge op Witsen Geysbeek. BLEULAND (JAN), geboren te Gouda den 20sten Julij 1756 uit ouders , geacht in den nijveren burgerstand , zag zich door dezen in staat gesteld , om overeenkomstig zijnen aanleg en lust , na het voor­bereidende onderwijs , aan de Latijnsche school zijner geboortestad , te hebben genoten en zich bij een bekwaam Apotheker te Amster­dam, in het practisch beoefenen der artsenijkunde te hebben geoe­fend, zich , aan de 'Hoogeschool te Leiden , te bekwamen tot de nit-o:.fening der Genees- , Heel- en Vroedkunde. Daar werd hij den 2 lsten Junij 1780 bevorderd tot Medicinae Doctor , na in bet open­haar zijn proefschrift te hebben verdedigd : Over de moeijelipe of verhinderde doorzwelging van spijzen (1). Straks daarna , zette hij zich , in zijne geboortestad, neder, beoefende daar en in (1) Specimen academicum inaugurale de difficili cut impedita alimentorum deglutitione, L. B. 1780. 4°. den omtrek de onderscheidene deelen zijner kunst, hiertoe te meer aangemoedigd, door een besluit van de Burgemeesteren dier Stad, welke hem met den post van Stadsgeneesheer vereerden. Hierdoor ',Nerd zijn werkkring uitgebreid, en hem ruimere gelegenheid aan­ geboden om zijne theoretische verkregen kundigheden, ook door meerdere ondervinding aan het ziekbed, te toetsen; en legde den grond tot die gelukkige uitoefening der geneeskunde, waarover hij zich later bijzonder mogt verheugen. In zijnen omgang met zieken was hij steeds geduldig, min­ zaam en menschlievend; zoowel armen als rijken mogten op zijnen hulpvaardigen bijstand rekenen , wanneer of waar dien belioefden. Niet alleen zag men hem in de stad Gouda altijd zijne lijders bereidvaardig ter hulp snellen , wanneer zijn bijstand verlangd werd ; maar op uren aistands, op moeijelijke en gevaarvolle wegen, en zelfs in het holste van den nacht, was hij steeds gereed der lijden­ de menschheid bijstand , troost en , waar hij konde , herstelling en geluk toe te brengen, maakte winterregens of sneeuw de kleiwegen condom Gouda voor rijtuigen ontoegankelijk , Bleuland zette zich onverdroten en onvermoeid te paard, en bragt op deze wijze halve en dikwisils geheele dagen door, in het getrouw volbrengen van zij­ nen pligt. Nu ook arbeidde hij , met buitengewone vinding , be­ hendigheid en vlijt, aan, het vervaardigen van een aanzienlijk getal ontleedkundige voorwerpen , die telkens , gedurende eene reeks van jaren vermeerderd, allengs een kabinet hebben uitgemaakt , welks wedergade zeldzaam gevonden wordt. Nadat de Geldersche Hoogeschool d,en beroemden Hoogleeraar Matt hi as van Geuns, door het vertrek naar Utrecht, had ver­loren , werd Bleul and, ten jare 1791, naar Harderwijk beroepen , tot Hoogleeraar der Ontleed- Heel- en Verloskunde en aanvaardde die waardigheid , met eene rede: Aan de vereering van hiero­nymus David Gaubius nagedachtenis gewijd (1). Twee Caren later, tot Rector Magnificus aangesteld zijnde, leide hij, den 11de Junij 1794, die waardigheid neder, met eerie plegtige Redevoering, Over het bepalen van de eigenlijke waarde der fijnere ontleed­kunde (2). In het volgende jaar werd bij, na het overlijden van den jeug­digen Hoogleeraar Steven Jan van Genus en het eervolle ont­slag van den grijzen Petrus Lucht man s, naar Utrecht beroepen, als Hoogleeraar in de Ontleed- en Natuurkun(le van den mensch en der dieren alsmede in de Verloskunde, met bijgevoegden last, out ook in de Ontleed- en Verloskunde onderwijs te geven in de moedertaal, ten nutte van de beoefenaars der Heelkunst en van de (1) ,Oratio inauguralis, gal memoria H. G. Gaubi i, cum omni­bus, tum praesertim Medicinae studiosis commendaiur, Harderw. 1791. 4°. (2) De Anatomiae subtilioris pretio recte statuendo, Harderw. 1794. 40, Vroedvrouwen daar ter stede. Den 20ste November 1795 aanvaard­de hij die waardigheid , met eene redevoering , Over de noodza­kelijkheid eener verstandige op/teldering van het zamenstel en de werktuigen des menschelijken ligchaams , door het ontleden der dieren (1). Twee jaren later tot Rector Magnificus aangesteld .zijnde , droeg hij dien post, den 26sten Maart 1800, aan zijnen opvol­ger over , met eene redevoering , over de Kracht van het voorbeeld en de zucht tot navolging (2). Ten dier tijde was hem ook het on­derwijs der Been- en Heelkunde met verhooging van jaarwedde op­gedragen. Ten jare 1809 werd hij , door Koning Lodewij k met de Hollandsche Ridderorde vereerd , en , tegelijk met den Leidschen Hoogleeraar S a n d i lo r t, tot Consulerend Heelmeester des Konings benoemd. Na de herstelling der Utrechtsche Hoogeschool , in de Geneeskundige Faculteit als Hoogleeraar der Geneeskunde geplaatst, door Z. M. Koning Willem I, werd hij andermaal in 1816 tot 'Rector Magnificus verkozen , en legde hij die waardigheid , den 26sten illaart 1817, af, met eene redevoering, Over het hooger levens­o-enot der menschen boven dat der dieren , ook nit beider lig­chaainsbonw blijkbaar (3). Ten jare 1826 bekwam Bleu land, op zeventigjarigen ouder­dom, het gewone Emeritaat , en staakte , van toen af, wel zijne lessen , maar hield zich evenwel bezig, niet alleen ten dienste der lijdenden , die zijnen raad bleven begeeren, maar ook ten nutte der Hoogeschool. Het had , namelijk Z. M. den Koning behaagd, 's mans kabinet van ontleedkundige voorwerpen , thans tot een getal van -tweeduizend en vijfenzeveatig voorwerpen aangegroeid, ten dienste der Akademie , te doen aankoopen, en het was, door de zorg der Heeren Curatoren, geplaatst in eene `hiertoe afgezonderde zaal van het voormalige Vergaderingshuis der Provinciale Staten (de Staten­kamer). Hierdoor aangemoedigd , gaf Bleul an d, in hetzelfde jaar,, zijne Descriptio musei anatomici, quod — Regis munificen­tia Academiae Rheno-Trajectinae concessit J. Bleuland, groot XVIII en 408 bladz. in 4°. met bijvoeging van eenige, later aangekochte of ten geschenke ontvangen voorwerpen, afbeeldingen enz. op 7 bladzijden. llij besteedde nu ook veel tied en vlijt, aan het doen afbeelden en het beschrijven van belangrijke voorwerpen uit dit Museum , ten einde ze, bij Wine afbeeldingen, in het Licht te geven. Zoo zijn dan uitgekomen bij de Akademie-drukker J. Altheer. 24 Icons anatomico-physiologicae partium corporis humani , quae in descriptione musei anatomici Rheno-Trajectini inve­niuntur,, in vier hundels. (1) ()ratio de fabrica et functionibus corporis humani ex lani­mantum brulorurn dissectione prudenter illustrandis. (2) De vi exempli et sympatiae imitatricis. (3) De vitae fructu quo anitnalibus praestant komines, e cor­poris etiarn fabrics conspicuo, Traj. ad Mien. 1817. 12 Icones anatomico-physiologicae ad anatotniam animalium comparatam pertinentes , in twee iindels, en 16 Icones anatomico-pathologicae partiurn corporis humani , quae in descriptione musez anatomici Rheno-Trajectini inve­niuntur,, in zes bundels. Deze twaalf bundels zijn , later zamen verbonden , onder den titel van .1. Bleuland, Otiurn Academicum, continens descriptio­nem speciminum nonnullarum partiunz corporis humani et ani­malium subtilioris anatomiae ope in Physiologorum usum prae­paratarunt, aliarumque , quibus morborunz organicorum natura illustrator, Traj. ad Rhen. 1826-1828 4°. Om deze en andere vroegere verdiensten , ontving hij, den 18 December 1835, na de veertigste verjaring van zijne betrekking op de Hoogeschool, van de 11. H. Studenten een vereerend bewijs van hoogachting en dank­baarheid. In de laatste tijd van zijn leven verzwakte Blenland meer en meer en ontsliep , na . een kort ziekbed , in het midden zijner be­trekkingen , doch, zonder van zijnen toestand geheel bewust to zijn, den 8sten November 1838. Hij was tweemaal gehuwd. De eerste mad met de zuster van den bekwamen Leidschen Geneesheer H. K u y p e r s, uit welk huwelijk eene &alter voorsproot , die eerst den Utrechtschen Geneesheer van Toulon huwde, en een tweede huwelijk aanging met den Rotterdamschen Geneesheer van W y-no x ber gen. Na het overlijden zijner eerste echtgenoote, begaf Bleulaud, zich wederom in den echt met Dlejufvrouw B 1 a a u w, die hij als weduwe achterliet, met cene dochter, toen reeds weduwe van den Leidschen Geneesheer Prop e r. Behalve de boven reeds genoemde werken bestaan er nog van zijne hand. Experimentum Anatomicum, quo arteriolarum Lymphatica­ rum existentia probabiliter adstruitur,, L. B. 1784. 4°. Observationes anatomico-medicae de sana ac morbosa Oeso­ phagi structura , L. B. 1785. 4°. cum fig. Tractatus de difficili aut impedito alimentorum ex ventriculo in duodenum progressu observationibus clinicis atque tabulis anatomicis illustrates, L. B. 1787, 4°. Icones hepatis foetus octimestris, gum impletis vasculis arterioris , naturali colore expressam edidit J. Bleu l a n d, Rhen. ad Traj. 1789. 4°. [cones tunicae villosae intestini duodeni juxta felicem vas­ eulorum impletionem , ipsis coloribus , qui in praeparato con­ spiciuntur edita , Rhen. ad Traj. 1789. 4°. Vasculorum in intestinorum tenuium tunicis , subtilioris Ana. tomes ope detegendorum, descriptio iconibus ad naturae fidem pictis illustrata , Rhen. ad Traj. 1797. 4°. Ble u land was mede een ijverig voorstander der schoone kun­sten , en bezat eene uitgebreide kennis in het yak der beeldende kunsten , hetwelk aanleiding gaf tot het aanleggen van eene kostbare verzameling van .schilderijen van nude en nieuwe mecsters en het bijeenbrengen van fraaije teekeningen , terwijI het hem in aanraking bragt met sommige dier teekenaars en schilders zelven , met wie hij gaarne omging en van welke sommigen , zooals Jan Kobell, Jan Hendrik V erhey en en anderen een groot deel hunner vorming aan hem te danken hebben. Bijzonder gelukkig namelijk was hij in het opspooren en vroeg ontdekken der verdiensten van jongelingen , daar waar slechts de eerste kiem van genie zigtbaar -was. Wij zien dit in de naderhand zoo beroeinde schilders van Runderen Kobell en van Stadsgezigten Verheyen, die beidea hunne opleiding aan hem verschuldigd Ain den laatste nam hij uit de grofschilders werkplaats op en zorgde voor zijne verdere ont­wikkeling. Wij vinden er een ander voorbeeld van in zijnen vriend en kweekeling P. K o n i n g, dien hij uit eenen der nederigste standen der maatschappij tot zich nam, hem zoo theoretisch als practisch tot Ontleed- en Heelkundige vormde , en die zijnen leermeester,, zoo door zijne uitgebreide kennis dier vakken , als door zijne uit­stekende Anatomische en Chirurgische vaardigheid , groote eer aan­ deed. Van de aehting die men B le ula n d, om zijne uitgebri ide kun­digheden toedroeg, zijn de blijken voorhanden , even als de bewijzen van vereering, welke hij van verschillende zijden ontving en die zoowel getuigen van den hoogen prijs , waarop men zijnen bekwaamheden , als van het vertrouwen , dat men in zijn beleid stelde. Zoo was hij Directeur van het Provinciaal Utrechtsche Genootschap van Kun­sten en Wetenschappen, Lid van de Hollandsehe Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem , alsmede van het Genootschap tot be­vordering der Heelkunde te Amsterdam en van nog verschillende andere zoo Buiten- als Binnenlandsche Genootschappen. In 1798 was hij een der Commissarissen , door het stedelijke bestuur van Utrecht benoemd , om na de opheffing der Gilden , de zaken der Genees-, Heel- en A rtsenijmengkunde binnen Utrecht te helpen regelen. Lod e w ij k Nap al e o n benoemde hem , tot Ridder der orde van de Unie, en tijdens het verblijf van dien Vorst te Utrecht tot zijn consulterend Heelmeester. Eindelijk vereerde Z. M. W i 1­lem I hem met de orde van den Nederlandschen Leeuw. Zie Algem. Konst- en Letterb. 1807. D. II. -bl. 129 en 130, 1816. D. I. bl. 129, 1817. D. I. bI. 212, 1826. D. II. hi. 321, 1838. D. II. bl. 353-356, 1839. D. IL bl. 418-427, 435-444 en 450-456; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. derk., b1. 498; Stuart. Jaarb. van het Koningr. der Ne­derl. 1816. St. III. bl. 49; van Kampen, Geschied. der Letter, en Wetens., D. IL W. 605 en D. III. bl. 258; Bou ma n, Geschied. der Geld. llooges., D. II. bI. 504-506; van der Boon, over de Ont.­leedkunde van den Hensel I, bl. 209-219, 249-251, 254-258. BLEYKER (GERARD), een Haarlemmer , door anderen Gerrit Blieker genoemd , vinden wij als een bekwaam Landsch,apsebil­der vermeld. Zie Schreveli us, Eerste Stichting der Stad Haarlem, bl. 449; Ampsing, Beschr. ende Lof der stad Baerlem, bl. 372; BLEYSW1JK (T.) of BLEISWIJK , die • omtrent het jaar 1720 te Leiden woonde, is bekend door vele titelplaten boekprenten en vignetten van allerlei onderwerpen, welke bij naar eigen vinding of naar de teekeningen van van lYlieris, Houbraken, Toorn­vliet en andere meesters in het koper heeft gebragt. • Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. D. I. bl. 269 en 279; Immerz eel, Levens en Werken der Kunsts. BLIENBORCII ARIENZ (ADRIAAN). Zie BLYENBURG (ADRIAAN). BLIEK (DANIEL DE), die in bet midden der zeventiende eeuw Opzigter van de Munt te Middelburg was, schilderde kerken van binnen to zien , bij dag- en ook bij kaarslicht en was niet onbe­dreven in zijn yak. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. I. bl. 109 en 110 ; 1mm e r z e e I , Levens en Werken der Kunsts. BIAEK ( . DEN) moet een bekwaam Beeldsnijder geweest zijn die in het laatst der zeventiende en in het begin der achttiende eeuw te Rotterdam woonde. Zie van Spaen, Bes. der stad Rotterdam, N. 414; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. I. hi. 110 noot. BLIEKER (GERRIT). Zie BLEYKER (GERARD). BLIJENBURG. Zie BLYENBURG. BLINKVLIET (M.) was een Schilder die in den smaak van Nicolaas B erchem werkte. Zie Immerzed, Levens en Werken der Kunsts. BLITTERSWIJK (STEVEN vAN) , wonende te Leiden , • was een dergenen, die ingevolge eene aanschrijving van de Vrouwe Regen­ tesse der Nederlanden , den llden Mei 1566 door Commissarissen van den Stede van Holland geroepen werd om te verklaren : » wat » affectie ende genegenheid zij tot den dienst van den Koning » hadden ; ende of zij gezind waren het met zijne Majesteit te »houden , denzelven tegens een ieder te dienen en het Been hen » wegens zijne Majesteit zal worden bevolen te hooren , alles inge­ » volge de verpligting van hunnen Leenen en van den Eed , als­ a mede om te renuncieren van alle de Verbonden , Consideration a en Obligation ter contrarie." Het schijnt , dat hij werkelijk voor Commissarissen verschenen is en zich verantwoord heeft. Zie d'Yvoy van Mydreclit en Beeldsnijder, Vet-bond en Smeeks. der Nederl. Edelen, bl. 2 en 65 in welk werkje mede het facsimile zijner handteekening voorkomt. BLITTERSW1JK (WILLER VAN), vermoedelijk wel een bloed­verwant van den voorgaande , geboren te Brussel , was eerst Sche­pen van die stad, vervolgens in 1643 tot Koninklijke Raad en Kanselier in het Hof van Spaansch of Opper-Gelderland aangesteld , en laatstelijk Lid van den Raad te Mechelen , alwaar hij in 1680 overleden is , den roem nalatende, van zeer geleerd te zijn , inzonderheid in de R-edeneer- en Dichtkunst te hebben uitgenmnt. Eiji zijne huisyrouw Willemina van Zinnicq heeft hij een talrijk kroost verwekt ; ook heeft hij door den druk gemeen gemaakt : Dissertationes de Rebus publicis et Ruremunda vigens, ardens renascens. Bruss. 1666 in fol. Nog heeft hij uit het Spaansch in het Latijn vertaald , het schoone werk van D i d a d. de Savedra, over de Staatkundige Zinnebeelden , under den titel van: Symbola politica Christiana, eerst te Brussel in 1649 in fol. uitgegeven , en vervolgens te Amsterdam herdrukt in 1652. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb. BLOCCIUS (Puns) of BLoxius, zoon van Jacobus Bloc­cius, Rector te Vilvoorden en van E 1 i sa bet Verelst, heeft orntrent de Hervorming in ons Vaderland groote verdiensten gehad. Zijne ouders bestemde hem reeds vroeg tot den geleerden, mis­schien ook wel tot den geestelijken , stand. Na de akademien te Leuven , Keulen en Bologna bezocht te hebben , werd hij in 1559 tot Prorector der Latijnsche scholen te Leiden aangesteld , maar in 1561 van die betrekking ontslagen ,waarna hij nog eenige tijd eene bij- of kostschool in die stad schijrit gehad te hebben. Later leidde hij een zwervend leven , en hield zich te Heidelberg , Keu­len , Trier , Wezel , Cleve , Nijmegen , Utrecht , Vianen , Amster­dam, Leaven , Antwerpen en elders op. In 1566 was hij ver­moedelijk Huisonderwijzer bij D i e de rik van Br o nk horst, Heer van Batenburg en Nedermurmpter; en is bij die gelegen­heid als Evangelieprediker te Obermurmpter in Cleefsland opgetreden. Vooral schijnt hij te Leiden voor de zaak der Hervorming werk­zaam te zijn geweest , en vermoedelijk is hij daarom wel van zijn Prorectoraat ontslagen. Zeker schijnt het, dat hij om de vervolging te ontgaan zich naar elders begat. Intusschen aarzelde hij niet om in het door Spanje verdrukte Nederland het woord der waarheid te verkondigen. Tijdens den overgang van Lier , bij Antwerpen , aan de Spanjaarden in 1582 was Bloceius aldaar Evangeliedienaar. De tijd van zijn overlijden vinden wij niet g"eboekt , maar wel dat hij gehuwd was en dat zijne dochter El isabeth Bloc c i u s, met Hadrianus Marius, Kanselier van Gelderland, gehuwd was. Hij heeft de volgende werken nagelaten : Een slechtelycke ende schriftelycke onderrichtinge van dat Doopsel ende Avontmael Christi Jesu ; Seer nut nu ter tyt voor alle slechte menschen. Dit boecxken is ierst ghemaect int Latyn van Peter B loxio, gheboren te Dieghem by Brus­ sel in Brabant , Schoelineester tot Leyden in _Holland , 1562 ; daerna in .Duytsche voor slechte menschen. Kempen. 1566. Meer, dan tweehondert Ketteryen blasphemien ende nieuwe leeringen , welck vvt de misse zyn ghecomen eerst van P e­tr o Bloc cio, Schoolmeester to Leyden in Latyn ghemaect , daernae int Duytsch voor slechte menschen overghesett, opdat se mog hen vveten dat de Paussclie kerck een fonteyn is van alien Ketteryen onder decksel van heylichheyt. Daerom dwaelt ghy,, omdat ghy de schrift niet weet. Marco 12. MDLXVII. In dit laatste werkje maakte hij gewag van eene disputatie over Hebr. ; een eyg hen boexken ghemaect over Rom. I , III en, Hebr. I ten bewyse , dat deze dry plaatsen tegen de gelt-soec­kende illisse zijn ; — een boecxken dat hij van de Pausche tweedracht gernaect heeft ; en eene quaer.imonia of claginge Christi. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb ; Prof. Kist, in Nieuw Kerlin. Archief voor Nederl. D. II. (XIII) bl. 1-113 , D. III. (XVI) bl. 289; Glasius, Godgel. Nederl. BLOCK (RonoF) , Ouderman van de Boterlieden (Boterkoopers) te Utrecht, werd in 1413 op het aanhitsen van het oproerige ge­peupel uit de stad gebannen, zonder dat men de juiste reden daarvan vermeld vindt, doch hij schijnt spoedig weder daarin te zijn toegelaten , want in 1416 was hij weder Raad. Zie Burman, Utrechhsche .Taarb., D. I. 131. 111, 128 en 194. BLOCK (CLAES) of CLAES BLOC werd in 1455, benevens eenige andere Poorters van Utrecht , van zij a Burgerschap ontzet , owdat zij , met de Stadsbaniere gewapend , op de plaats waren gekomen , welke Naar gezette stede niet en was , ten einde de gemeene stadsweiden , die in 1433 verkocht waren aan de Gilden terugge­geven werden. Hij schijnt echter spoedig weder in zijne regten als Burger hersteld te zijn , want in 1456 komt hij als Ouderman en in 1458 als Raad voor. Zie Bu rm an, li trechtsche Jaarh. , D. II. bl. 292, 311 en 355. BLOCK (111knillu5), Poorter te Utrecht , werd Maandags na Buurkermis van het jaar 1451 met anderen voor een half jaar nit de stad gezet en hun opgelegd , eer zij uit de stad vertrokken , oirvede te doen en te beloven , niet gedurende hun afwezen met stadsbal­lingen te spreken of te Amersioort of te Rhenen te komen , zullende hun , indien zij de oirvede nakwarnen en zich wijsselijk gedroegen , toegelaten worden , na het verloop van een half jaar weder te ko­men. Waarin hunne misdaad bestaan hebbe, wordt niet gemeld, al­leen staat er dat zulks om besten wil geschied zij. Nadat hem , die tevens ontburgerd was , in 1469 het burgerschap vit (ratie wedergegeven was , en zijne gedane 0:rvede was kwijt­gescholden , werd in 1472 Ouderman van de Oude wantsnijders en in 1474 Raad tier stad. Zie Burman , Utrechtsche Jaarb., D. III. bl. 73 en 103. BLOCK (JACOB REINGERS). Zie BLOK (JACOB RANGERS). BLOCK (ADRIAAN DIA ARTENSZ.) was in 1601 Schipper op de Zwarte Leeuw , behoorende tot de vloot , met welke J a cob van eemsk e r k in April 1601 eenen toot. naar Oost•lndie deed. Van den Bevelhebber atedwaald , verviel hij den 20sten Mei op 24° N. B. ondcr elf vijandelijke schepen , die hij echier gelukkig ont­liep , kort daarna weder bij de vloot gekomen , kwam hij na een( n vrij geiukkigen togt in April 160.3 weder in het Vaderland terug. In December 1611 met eene vloot naar Oost-Indie onder zed gegaan ontmoette hij bij de Zoute eilanden eene vloot van 17 Spaansche Oorloftssehepen , die met zooveel moed door hem o werden aangetast , dat er slechts vier in staat waren om tijding van de nederlaag in Spanje te brengen. Zijn derde togt tot ondersteu­fling van den Generaal J an Pieter sz. K o e n- in 1627 , met elf schepen , was zoo gelukkig niet als de vorige, hebbende zijne vlout in Oost-Indie vele rampen uitgestaan. Zie Begin en Voortgang der 0. I. Cornpagnie, vervat in de voornaernste Reysen , enz. 1616, in de lnleiding ; Va len t ij n , Oud­en Nieuw Oost-Indie, D. I a. bl. 181 en 199;Teenstra,Nederl. Overz. Bezitt. , bl. 603; d e J o n g e, Neerl. Zeewezen, D. 1. bl. 311 BLOCK (JOANNA KOERTEN). Zie KOER.TEN (JoANNA). BLOCK (ABRAHAM DE), een Burger to • Haarlem , had onder de geweente in de burgerij uitgestrooid , dat zekere Vroedsehap en re­gerend Schepen , die tevens Diaken der Bervormde kerk was, zich bevonden had in het Roode huis , buiten de Kruispoort , zijnde eene zeer verdachte plaats , en aldaar gezeten had naast en oneerlijk gehandeld met twee lichte vrouwspersonen , zijnde gezusters. Dit alzoo verspreide gerucht omtrent een zoo voornaam man en Regeringspersoon , veroornakte geen geringe beweging onder de ge­meente ; terwiejl er onderscheidene oordeelvellingen en gesprekken ten nadeele van den gezegden Schepen, plaats hadden, niettegepstaande hij geheel onschuldig was i want het bleek daarna duidelijk dat niet die Schepen, maar een goede en gemeenzame kennis van d e B 1 o c k in het voorschreven Roode huffs geweest was. Burgemees­ters en Raden meenden dat doze zaak van een gevaarlijk en scha­delijk gevolg zijn kon , als niet alleen dezen voorzeiden Schepen maar ook de geheele Regering geldende, en begrepen dat als zulks onge­straft bled, men even goed alle Regerinpleden , den eene voor en den andere na , kon belasteren en buiten hunne schuld bij de ge­meente gehaat maken. Na behoorlijk onderzoek bleek uit de ver­klaring van zekere getuigen , dat d e Block de voornaamste ver­spreider was van gezegde lasterlijke aantijgingen , en hun , ge­tuigen openlijk gezegd had , dat hetgeen omtrent den Schepen verhaald werd waar was en dat zij het vrij mogten voortzeggen. Iiierop werd de BI oe k voor Burgeineesteren en Regeerders ontbo­den en hem , in tegenwoordigheid van de getuigen , afgevraagd , met wat kennis van waarheid hij zulks had gezegd , of hij zelf bet had gezien , of dat hij het slechts van hooren zeggen had. De BI oc k , zonder de verklaring der getuigen tegen te spreken , wilde daarop echter niet antwoorden , maar zeide enkel , en daar bleef hij bij , dat als den gezegden Schepen iets op hem te zeggen had , hij hem dan maar in re8te betrekken mogt, als wannneer hij zou antwoor­den. De Regering, die begreep , dat dit te voren bedacht en er op aangelegd was om de zaak slepende te houden, deden de Block dikwijls waarschuwen en vermanen , dat hij de Heeren op het ge­vraagde ronduit zou antwoorden , en zoo hij bet alleen van hoorea zeggen had , dan den man zou noemen, opdat men dien kon ver­volgen ; maar alle die waarschuwingea en vermaningen verachtende , bled hij onveranderlijk bij zijn voorgaand zeggen, zonder ander3 te willen antwoorden; waarop Burgemeesters en Regeerders , volgens hunne magt, naar oud gebruik , goed vonden tegen de Block ez­t raordinaris te procederen , en zonder vorm van proces de stad te zui­veren van zulk een onrustig mensch , hem gelastende de stad Haarlem en haren vrijdom te ruimen , en niet weder daarin te komen binnnen den tijd van twaalf jaren , op eerie boete van hon­derd ponden groot Vlaamsch , iedere beer als hij dit gebod zoo. overtreden. Desniettegenstaande appelleerde de Block aan den HoOgen Raad te 's Gravenhage, alwaar hij ook , zonder dat de Re­gering van Haarlem gghoord was , provisie in cas van appel ver­kreeg, nit kracht van welke provisie hij weder in de stad- kwam , zich openlijk in huis , op straat en in de kerk voor een iegelijk vertoonende , tot groote minachting van de Regering, en stijving van alle zoodanige onrustige geesten , door welke de steden destijds alomme , maar al te veel , verontrust werd, ook tot openbare ver­achting van de magt der Staten van Holland, welke die van Haar­lem de hand boden en , als hebbende de Souvereine Regering van het land , de zaak voor zich riepen , met verbod aan den Hoogen Raad van niet verder te procederen , geen sententie daarin te wij­zen , of gewezen zijnde , tegen de Regering van Haarlem ter exe­cutie te leggen, maar de stukken te zenden aan de Staten , opdat , met behoorlijke kennis van zaken en door haar Ed. Nog. daarin beslist werd. De Hooge Raad ging evenwel voort , en wees een vonnis ten voordeele van de B1 oc k, die daarop weder binnen Haarlem kwam. De Regering van die stad , dit evenwel niet willende dulden , kon­digde daartegen eene openbare justificatie van haar doen en de daarin gevoerde proceduren af, welke justificatie zij in openbaren druk uitgaven en waarin zij de geheele toedragt der zaak blootlegde, klagende tevens over het onregt haar en het geheele land door den Iloogen Raad aangedaan , tot nadeel van hare magt, vrijheden en previlegien, ook tegen de commissie en instructie , die het Hof van de Staten ale zijne Souvereinen had ontvangen , en hidden alzoo de Block uit Karen stad , zonder op de provisie van bet Hof te Jetten ; doch na de verandering van het jaar 1618 bekwam d e Block een goed ambt als Ontvanger van 's Lands Penningen , waarin hij zich evenwel Diet best gedroeg , want ten laatste wend hij nog bankbreukig. Zie Uytenb'ogaert, Kerckliecke list., bl. 819 en 820; C. K e­n i n g Lz. , Tafereel der stud Haarlem , D. II. W. 155. BLOCKIUS (CoRNEms) , een llagenaar van geboorte , was in 1532 reguliere Kanunnik te Utrecht. Hij stied in December 1563, en heeft uitgegeven: Tractatus de Simonia Religiosorunz, Utr. 1553. Serino de proprietatibus Religiospruin. Utr. 8t, Lov. 1565. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb. BLOCKLAND (CORNELIS vAN), Med. Doctor en uitmuntend Mu­zikant, geboren te Montfoort in het laatst der zestiende eeuw,, ver­koos St. Amour, een stadje in Frankrijk , tot zijne verblijfplaats. Men heeft van hem in druk: Instruction fort facile , pour apprendre la Illusique pratique sans aucune gamine, ou la main. Lyon. 1573. 8°. Le second Jardinet de Musique , contenant plusieurs belles chansons francoises a quatre parties. Lyon. 1579. De ichrijver draagt dit werk op aan Gabrielle de Dint &-Ville, en ieder bijzonder zangs!ukje, aan een ander meisje van zijn kennis. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenh ; Collot d'Escury, Hollands Roem, D. I. A. hl. 200 noot. BLOCKLA.NDT (ANNA VAN). Zie BRANDWYCK VAN BLOCK­LANDT (ANNA. vAN). BLOB' ICI (HENDRIK). Zie BLOEYMAN (HENDRIK). BLOEMAA.RT (DIRK), elders ook PLUIMAART genoemd , geboor­tig van 's Hertogenbosch or Breda , door anderen een Goesenaar genoemd , was Hopman in Spaansche dienst en deed in 1574 eenen voorslag om de troepen te voet in het eiland Zuid-Beveland te geleiden , ten einde Goes , dat door de Staatschen belegerd was , te ontzetten. Hij vertoonde den Bevelhebberen , dat de overtogt , of­schoon van eene ontzaggelijke lengte , nogthans zou kunnen ge­schieden hij laag water, en hood zich zelven aan om er eene proef van te nemen. Hoe zeer de trouw en bekwaamheid van B 1 o em aart bij d'A vila en Mondragon bekend waren , gevoel­den zip nogthans de moeijelijkheid der uitvoering van zulk eene on­derneming. Het verdronken gedeelte des eilands , hetwelk men over­trekken moest, was hun bekend. Zij wisten , dat men ten minste eene tusschenruimte had van drie uren , eer men den dijk berei­ken kon: daarenboven was de grond op de slijken moerassig, on­bckwaam om eenen vaster tied te zetten , en doorsneden van kreken , tide men zou moeten doorwaden. Hoe zou het krijgsvolk zulk een langen muse!' door het water kunnen doorstaan ? Hoe zou men met genoegzame juistheid het nette tijdstip van het lage water kunnen treffen ? De vijanden zouden er van verwittigd kunnen zijn , en hadden dus in de hand om 's Konings troepen tot op ten man te vernielen. Deze en andere gewigtige bedenkingen tnoesten zulke ervaren veldheeren , als d' Avila en Mon dragon van de onderneming doen afzien ; maar B l o e m a a r t hield zijn stuk staande , met ver­ zekering, dat hij eene plaats zou aanwijzen , welke te doorwaden was, en dat hij zelfs de eerste aan het hoofd der troepen zou doortrekken , mits de aanslag , tot op het oogenblik dat men dien begun, geheim gehouden werd. Hij begeeft zich straks op weg , al teen van twee Spanjaarden en eenen boer vergezeld , en vindt inderdaad eene begaanbare droogte ter plaatse daar men overtrek­ ken moest. Na deze ontdekking werd tot den overtogt besloten , en in stilte last gegeven om een groot getal zakjes gereed te waken, welke men met buskruid , lonten en eetwaren opvulde. Op den 20 October scheepte Mondragon te Bergen op Zoom zijn regement Walen , met eenige Spanjaarden en Duitschers , in , alles omtrent drie duizend koppen ; en zich gelatende alsof hij de Nassausche vloot Wilde opzoeken , om wederwraak te haten van het onlangs geleden verlies , zeilde hij een cind wegs voort : doch genaderd zijnde tot omtrent den Agger (zijnde voormaals een ge­ deelte van het verdronken Zuid-Beveland geweest, maar door het ver­ loopen van den stroom thaw aan de Brabandsche zijde aangewon­ nen) , ontdekt hij aan het yolk zijn voornemen , en doet aan ieder eenen zak uitdeelen , met last om dien benevens hunne wape­ nen , op den schouder of aan den hats te dragen. Gereed cm het water in te stappen , deed hij aan het krijgsvolk eene aanspraak , ten einde bun den moed te doen rijzen , tegen de hagchelijk­ heid der onderneming. De Spanjaarden hadden den togt voor,, ver­ volgens de Duitschers, en eindelijk de Walen; alien hadden zij bevel om in eene regte lijn achter elkander te gaan. De Veldheer en B 1 oe m a a r t gingen vooraan. De meeste tijd moest men tot aan de knieen , somtijds tot het middenliji door het water waden , wei­ nigen echter verdronken ; en omtrent den avond kwam het kleine leger behouden te Crabhendijke aan wal , van waar zij langs den zeedijk van Valkenisse voorttrokken , en een vuurteeken daarop maakten; orn aan d'Avila, en den Heer van Serooskerke, die aan de Brabandsche zijde gebleven waren , kennis van hunne behouden overkomst te geven. Zie (d e Beau fo r t) .Het leve's van Willem de I, Prins van Oran­je , D. II. hl. 292 en 293 ; (Van den Spiegel) Historie van de Satisfactie van Goes , bi. 156-163. BLOEMAART (Coaraus), geboren te Dordrecht, was een kundig beeldsnijder,, bouwkundige en ingenieur. llij was eerst in zijne ge­boortestad gevestigd , doch . oin zekeren eed te ontgaan van daar geweken, kwam hij na eenige onaangename ontmoetingen te Gorinehem 40 van waar hij met zijn huisgezin eerst naar 's Hertogenhocii en ver­volgens naar Utrecht yertrok , waar hij in 1576 in het St. Lucas gild werd aangenomen. Daarna Stads-bouwmeester te Amsterdam geworden , hij aldaar op het laatst der zestiende eeuw overleden. Zie van Mande r, Levens der Schilders D. II. bi. 192 en 194; de Cbalmot; Biogr. Woordenb. D. III.bl. 149 en 151; van Eyn­den en van der Willigen, Geschied. der Varier& Schild. D. I. bl. 370. BLOEMAART (Asninm), een noon van den voorgaande , gebo­ren te Gorinchem , omtrent Kerstijd van het jaar 1567 , scheen van zijn eerste jeugd af, tot het beoefenen der Schilderkunst geroepen to zijn , en begon in zijns vaders huis te Utrecht , wer­waarts deze nu vertrokken was , kleinigheden na te schilderen uit teekeningen van Fran s F 1 o r i s , of die naar dezen gevolgd wa­ren. Eenige tijd daarna besteedde hem zijn vader bij een Klad­schilder Gerrit Splinter genaamd , om er de verwen te leeren kennen. Deze , ziende dat Blo e m a a r t reeds beter meester was dan hij zelve , zette B 1 o e m a art aan het schilderen van beelden of posturen voor eenen schermmeester,, doch vermits S p linter zich dagelijks zeer onmatig in den drank verliep , toefde B loem a at t aldaar slechts veertien dagen , en liet de schermposturen half afgewerkt staan. Nu werd hij geplaatst bij J o o s t de Beer , een leerling van Frans F 1 o r i s , die mede te Utrecht de kunst oefende. Deze , hoewel hij juist de beste schilder niet was , bezat echter in zijn huis onderscheidene fraaije stukken van Mont fo o r t en andere goede meesters. her schilderde B loem a ar t met olieverw naar een stuk van Dirk Bar en ds z., zijnde een feest of gast­rnaal naar de gewoonte dier tijden , waarin een jongeling op de harp speelt , en een zingend vrouwtje , benevens andere voor­werpen voorkomen alle zeer kunstig en uitnemend uitgevoerd , dit had B I o ema a r t , zijne jeugd en begin in de kunst in aan­merking genomen , zeer aardig nagevolgd. De vader dit ziende nam hem van de Beer al, met voornemen ow hem zelf te week te stellen, in het navolgen van fraaije stukken , doch B l o e m a a r t kon weinig van belling in finis uitvoeren , doordien zijn vader hem rneermalen tot andere diensten gebruikte. Vervolgens werd hij bij den Drossaard van 11 eel , die lief hebberij had en ook een wei­nig schilderen kon, besteld deze beloofde den ouden Bloemaart, flat hij den jongeling in zijn leeren veel dienst zou doers , en hem bij Mont foo r t bestel len ; doch verre van zijne beloften te houden , gebruikte hij hem genoegzaam tot lijfknecht , zoodat A b r a­h a m, in plaats van in de kunst te vorderen , den kreeften gang daarmede ging- ; en na verloop van anderhalf jaar weder te huis kwarn ; als toen zond zijn vader hem , die nu vijftien of zestien jaren oud was naar Parijs bij zekeren J e a n Basso t, bij wien hij omtrent zes weken bleef, van daar geraakte hij bij een ander schilder in de wandeliug 31? iit r c 11 err y genaamd , bier verhleef llij omtrent derdehalf jaar,, zonder er evenwel veel voordeel nit te trekken. Aangezien B l o e m a a r t weinig of geen onderwijs van Maitre H e r r y genoot , schilderde hij alles uit den geest , en oefen­de zich tusschen beide ook uit den geest in de teekenkunst. Van dezen M. Herry, begaf hij zich nog eenigen tijd bij Jeroen Fran ken van Ilerenthals , die zich te Parijs had nedergezet , ging voorts naar Utrecht en verzelde vervolgens zijnen varier naar Am­sterdam, toen deze aldaar tot Stadsbouwmeester was aangesteld. De nude man ten laatste de tol aan de natuur bctaald hebbende ver­koos Bloemaart zich weder naar Utrecht te begeven , alwaar hij ook: tot zijne dood is verbleven , welke voorviel in het jaar 1657 (1). B l o e m a a r t heeft zeer vele uitmuntende fraaije stukken ge­sehilderd, en ofschoon hij ook wel groote historische tafereelen heeft vervaardigd , zoo vie] echter zijne verkiezing meer op kleine stukken, waarin hij gewijde en ongewijde geschiedenissen , het boe­renbedrijf, landschappen, dieren , torens en schelpen en andere onderwerpen behandelde en voorstelde. Ilij was in alle vakken be­dreven , behalve in het portretschilderen, waarmede hij zich ten minste zelden heeft opgehouden. In het Koninklijk kabinet te 's Gravenhage treft men van hem aan : Een Godenmaaltijd en De uitdeeling der prijzen na den wedloop. In buitenlandsche galerijen worden zijne werken insgelijks aan­getrofTen , zoo bezit die te Weenen van hem: Eene Aanhidding der Wij zen ; die te Munchen Een Diogenes met den geplukten /man. Zijne landschappen zijn met aardige hoerenwoningen en huis­ mansgereedschap , boomen , gronden , enz. zoo als men die in den ointrek van Utrecht aantreft. Nog bezat hij een zeer goede manier van teekenen en trekken met de pen , hetwelk hij dan door middel van eenige dunne en zachte verwen , een ongemeene misterwist bij te zetten. Ook bezat hij het vernuft om door zijn kunstpenseel aan zijne tafereelen, naar hunnen aard , een gepaste schoonheid bij te zetten, brengende daarin nu eens zonneschijn , dan weder donkere of vurige luchten , nadat het werk zulks ver­eischte , ook vindt men er beesten , koeijen , honden en anderen , in , zeer natuurlijk naar het Leven afgemaald. Somtijds ziet men ook in zijne schilderstukjes , eenige poeltjes of watertjes, met kroos, (1) Volgens anderen zou hij in 1647 gesforven zijn, maar dit kotnt ons minder waarschijnlijk voor, als strookende minder met hetgeen van hem in zeker gedicht gezegd wordt: Inc dood had heM gcspaard omtrent de bonderd jaren. Zic Houbraken, Schou& der Schad. en &Vidor., D. I. bi. 44 biezen en kruiden hewassen , en met daarop drijvende plompe bla­den of bloemen. Zijne voorgronden zijn doorgaans gestoffeerd met eenige voor het oog bekoorlijke kruiden , of in het wild groeijende breedbladige plantgewassen , buitengemeen wel behandeld. Hij munt­te uit in rijkdom van vinding , wijsheid van schikking en vaar­digheid in het teekenen , alsmede in eene meesterlijke behandeling van het penseel. In een woord B1 o e m a a r t verdient in de eer­ste rij der Kunstschilders eene aanzienlijke plaats te bekleeden ; en zuiks te meer,, oradat hij zoo te zeggen zonder meester zoo een Groot meester is geworden. Jammer is het, dat men hem niet kan vrijspreken van gemanierdheid en dikheid in de kleuren der be­schaduwde deelen zijner beelden , waardoor de historiestukken , ten aanzien van het koloriet , een stroef en hardvochtig voorkomen heb­ben , daarentegen zijn zijne landschappen doorgaans raauw en verw­achtig gekleurd. Onderscheidene afbeeldsels zien van hem het Licht als bij van Nander, Levens der Schilders, bij Houbraken, Schouburgh der Schad. en Schilderk. en bij Immerzeel, Levens en werlien der kunsts., terwijl men onder een doze dicht­ regelen leest : Doctor natura est, usus vix ille magistro ; Arte est egregiis nec tamen inferior. Pinxit ayes , naves , homines herbasque , ferasque Et laetes fibres , F 1 o r i d u s, innumeros. betwelk wij aldus vertaald vinden : Natuur was nw Meestres , gij met de kunst geboren 6 R I oe m a a r t, daar n schiei' Been meester evenaart, Al vat er leven heeft , of wat u kwam te voren , Maalt ge even kunstig; des maakt gij uw naam u waard. Abraham Bloe rnaart is tweemalen getrouwd geweest heeft vier zoons nagelaten , die volgen. liij heeft eene menigte teekeningen vervaardigd, welke door bet graveerijzer zijn vereeuwigd en, uit onderscheidene honderden van prenten bestaande , in een werk verzameld, meest door H. Goltz i us, J. Saenr edam , W. S. Swanenburg, P. Gallo, Jakob Nathan, zijnen zoon Cor­nelis Bloemaart, en anderen gesneden en in plaat gebragt. Ook heeft hij vele goede leerlingen gevormd , namelijk : Ni­klaas Knupfer, Gerard en Willem Hondhorst, Jan en Andries Both, Jan Baptist Weeninx en Kornelis Poelenburg. Zie van Mander, Lev' ens der Schilders , D. II. hi. 192-197 ; van Hoogstraten en Brourius van Nidek, Groot Algem. Histor. Woordenb. ;Luiscius , Algem. (list. Woordenb., die hem abusi­velijk Adriaan noemt ; Saxe, Ono mast. Liter. pars IV. pac. 40; K o k itaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; vanEynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. D. I.b1.369 en 370 ; Nieuvvenhuis, Alg. Woordenh. van Kuusten en Wetens.; Col lot d'Eseury, Holland's Roem, D. I. bl. 92. A. hi. 219; Biogr. Nation ; I m m e r z e e l , Levens en Werken der Kunsts. ; Biogr. Univers. BLOEMAART (HENDRIK), de oudste zoon van den voorgaande , mede een schilder,, had zijn vader tot onderwijzer in de kunst , doch weinig van zijnen geest en minzamen aard overgeerit , ook Beene bekwaamheid om met de wereld te kunnen yerkeeren , waar­ om S a n d r art, niet onaardig van hem zegt » Hij heeft zijn ge­ » lukskogel niet vernuftig genoeg weten voort te schieten , en dots » is het afzetsel van die schoone bloem verstikt." In 1664 was hij nog een der Overlieden van het St. Lucas-gild te Utrecht en hij verrijkte het St. Jacobs-Gasthuis buiten die stad , met eene fraaije schilde­ rij , voorstellende Jobs gebed en dankoffer na het cindige zijner ellende. Ook beoefende hij de Nederlandsche dichtkunst en zond in het Licht : eene vertaling van den beroemden Pastor F i d o van Guarini, onder den titel : De getrouwen herder , herdersch blij- eyndende treursp. van G i o B a p t. Guarini, op nieltws uyt het Italiaansch vertaatt en gerymt , Utr. 1650 kl. 8°. Hannibal den manhaften Veld-Overste , triumferende in de stadt apart, uit het Italiaansch vertaalt en gerymt, Utr. 1670 k1.8°. Zie van 11 a n d e r , Leven der Schilders , D. H. hi. .197 en 193 in de noot ; II oubraken, Schouh. der Schild. en Schilder. D. 1. bl.44 en 45; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schild. D. 1. bl. 370; Witsen Geysbeek, Woordenh. der Nederd. -Dichters ; Imm er­ze el , Levens en wet ken der Kunsts.; Biogr. Univ.; Catalogus van de MR der Nederl. Letterk. D. I. b. hi. 62. BLOEMAART (FREDERIK) , broeder van den voorgaande en twee­de zoon van Abraham B 1 o e in a a r t, werd omtrent het jaar 1600 geboren en bereikte eene aanmerkelijke hoogte in het gra­veren. llij werkte veelal naar teekeningen van zijnen vader. Van de 12 Bisschoppen van Utrecht ten voeten uit, zijn er 10 door hem gegraveerd; voorts gaf hij mede in het licht verzamelingen van beeldjes , dieren , vogelen , landschappen enz. Bernard P c ar t heeft in 1740 to Amsterdam in folio uitgegeven het Kunst­rijk Teekenboek van Abraham Bloema art, geestrijk ge­teekend en mee4terifik gegraveerd bij zijnen zoon Fr e der i k Bloe m a a r t, bestaande in 8 deelen , inhoudende 173 konsta• prenten. Zie I in m e r z e e I, Levens en werken der kunsts. BLOEMAART (ADRIAAN), eon broeder .van de beide voorgaan­den en derde zoon van Abraham Bloemaart, mede een. kunstschilder,, was zeer geestig , verstandig en ijverig in het be­oefenen der kunst. Hij deed eene reis naar Italie , waar hij groo­te vorderingen maakte; waarna hij eenen togt door Duitschland deed , en te Saltsburg komende aldaar op eene treurige wijze aan zijn einde geraakte ; want bier in dienst zijnde van zekeren B e n e d i c-t u s, die een Groot beminnaar van kunsten en wetenschappen was, en voor wien hij vele fraaije stukken vervaardigde , kwam bij in woorden met een student , welk geschil zoo hoog liep , dat de de­gen gelrokken werd , en B 1 o e m a a r t zoodanig werd gestoken , dat hij dood ter aarde viel. Zie Houbr a ken, Schoub. der Schild. en Schilder. D. I. IA. 44 en 45; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Immerzeel, Levens en werken der kunsts. ; Biogr. 'Univers. 131,0EMAART (Colours) , de jongste noon van Abraham Bloemaar t, geboren in 1603 had zich mede tot het schilde­ren begeven , maar verwisselde weldra het penseel voor de gra­veernaald , waarvan hij de behandeling leerde bij K r i s p ij n van de Pa s. llij bragt het binnen kort zoo ver in de kunst , dat hij onderscheidene platen , zoo naar teekeningen van zijnen vader als van anderen in het koper sneed , waarvan de afdrukken onder de liefhebbers van prentkunst in achting zijn. Om gelegenheid te hebben tot het vervaardigen van grootere werken , ging hij eerst naar. Parijs , waar hij veel bijval vond , en onderscheidene platen ver­vaardigde. Van daar begat* hij zich naar Rome , waar hij vele heer­lijke prenten naar .schilderijen van de geachtste Italiaansche kunst­schilders gesneden heeft. Bloemaart deed de graveerkunst eene schrede voorwaarts pan ; hij zette zijn werk meer regelmatigheid bij dan zijne voorgangers gedaan hadden ; ook kan men hem beschou• wen als het hoofd eener school , waarin de Natalis, de R o u s s e-Jets, de Po lly's , zijne leerlingen , de eerste plaatsen bekleeden. Het zachte van zijn graveerstift , zijn heldere toon., de doorscbij­nendheid zijner schaduwen , doorgaans met zeer veel oordeel weg­smeltende en verschillende naar het karakter van den meester,, die hij wilde volgen , doen hem eenen hoogen rang onder de plaat­snijders aanwijzen. Men verwijt hem evenwel te veel gelijkvor­migheid in zijn werk , zoo als in den grond en de breedte zijner schaduwen , altijd vierkant en met den zelfden afstand tusschen de eerste en de tweede hetgeen eene eentoonigheid doet ontstaan , die hinderlijk is. Zijne meest geachte werken zijn eene Heilige familie, naar Hannibal Carrachio, bekend onder den naam van de H. Maagd met de bril ; De opwekking van Tabitha, door P e t r us , naar Guerino; JUeleagar, naar Rubbens. De aanbidding der Herders, naar C or tona en eenige anderen. Zijn vader die groote geneigdheid had om hem voor zijn dood nog eens te zien , ontbood hem ; dan bet overkomen werd van hem zoo !an t; van de • cello tot de andere tijd uitgesteld, flat de oude man stierf , voor hij op reis was gegaan. Hij besloot hierop te Rome te blijven, waar hij in 1680 is overleden. Zie Houbraken, Schoub. der Schad. en Schilder. , D.I.b1.45; de Chalmot, Biog. Woordenb. ; Collot d'Escury, Boll. Roem , dl. I. bl. 92. A. H. 221 en 222; Biogr. Nation; 1mmerzee1, Le­vens en werken der kunsts. ; Biogr. Univ. BLOEMEN (NORBERT VAN), geboren te Antwerpen to 1672 be­oefende de schilderkunst aanvankelijk in zijn geboortestad , doe!' vertrok later daar Rome om Cr zich in te volmaken. Hij legde zich vooral toe op het schilderen .van gezelschapstukken en por­tretten. Na eenigen tijd aldaar vertoefd to hebben , keerde hij naar zijne geboorteplaats terug , doch daar niet genoeg Nrerdienende er van te bestaan , yertrok hij naar Amsterdam waar hij met weinig voorspoed de rest zijner dagen gesleten heeft. Hij was geenszins van verdiensten ontbloot , doch zou aan zijn kunstwerk meer waarde gegeven, hebben , indien hij in zijn koloriet 'neer waarheid en natuurlijkheid had gehad en minder scherp in zijne omtrekken was geweest Zie van G oo 1 Nieuwe schoub. der Nederl. Schad. D. II. bl. 463 ; Descamps, Vies des Peintres Flamands ; immerzed Levens en Werken der Schad; Biogr. Univers. BLOEMENDAAL (JAN vAN). Zie BLOMMENDAAL PAN VAN). BLOEMEVEN NE (Pima) BLOMMEVENNE of BLOMEVENNA, ook wel naar zijne geboortepiaats, Leiden , PIETER VAN LEIDEN genoemd , werd ge­boren in 1466. Nadal hij in zijne jeugd , zijnen ouders en broo­ders aan de pest verloren had , zochtten zijne bloedverwanten hem mede bet offer dier kwaardaardige ziekte te doen worden , aan welke lagen hij editor gelukkig ontkwam. Van der jeugd of aan eerie bijzondere neiging voor bet geestelijk leven gehad hebbende , tong bij , na eerst de fraaije letteren to hebben beoefend , in 1489 de monnikspij aan , begaf zich in het Karthuizer klooster te Keulen , en oefende zich aldaar voider zoodanig in de fraaije letteren en Godgeleerdieid , dat hij Nagister werd. Zijn godvruch-, tig !even-en christelijke wandel , waardoor hij zijne medeklooster­lingen tot eon uitstekend voorbeeld en Spiegel verstrekte , deden hem eerst benoemen tot Prior van het klooster,, waarin hij zicli beyond en later tevens tot Visitator (opzigter) der kloosters van zijne order, die aan den Rijn lagen , welke waardigheden liij be- • kleed heeft tot aan zijne dood , die voorviel den 30 September 1536. Bloemevenne belloorde tot de geleerden zijner orde, doch heeft zich meest vermaard gemaakt door zijnen onvermoeiden ijver tegen de Protestanten, die hij niet alleen met al zijn vermogen to Keulen zucht tegen te werken, maar die hij tevens in een aan­tal werkjes bestreed , waarin liij de R. K. kerkleer zoelit te verde­digen. 'bine werken zijn : Do effusione corgis Ante. 1516. 8". Directorium parvum, contemplari cupientium ; sive libellous introductorius in vitam contemplativam, 1527. 8°. Candela Euangelica, adversus Sectarios, 1526. Appendix ad candelam Euangelicanz contra abusus filiorunt Ecclesiae. Introductiones ad librum secundum Theologiae .lifysticae lienrici Harphii, 1527. Vita S. Brunonis, Carthusiensium Patriarchae. Sermo de S. Brunone. Enchiridion Sacerdotum , sive de SS. Eucharistia ac Sacri­ficio iWissae , Colon 1532 8°. Assertio Purgatorii , 1534. De authoritate ecclesiae, 1535. Contra Anabaptistas , 1535. fie bonitate Divina, Lib. IN'. 1538. De natura Dei. Expositio in Psalm 126. De invocatione Sanctorurn. Informatio succincta de diversa ratione adorandi Deum , sanctos et homines et eorum imagines. Exhortatio ad juvenes. De vera religione et quinam appellandi veri religion*. Zie Boxhorn, Tonneel van Hollandt, bl. 204; Halma, Too­mei der Vereen. Nederl.; van Hoogstraten en Brouerius van N i d e k , Groot Algem. Mist. Woordenb. ; v(a n) H(eussen) en v(a n 11(hijn), Berk. outh. D. III. bl. 864 ;• K o k , Vaderl. Woordenb. D. VI. b1. 606 ; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; D. III. bl. 171 ; G las i us, Godgel. Nederl. D. I. bl. 118 en 119 ; Dr. Ho e fer, Nouv. Biogr. Univers. BLOEYERE (11ENitti DE) of DE BLOYERE was gedurende de eerste dagen van den opstand tegen Spanje een der ijverigste en getrouw­ste vrienden van Willem van Ora nj e, die het erkende dat d e B 1 o e y e r e niet ophield aanhoudend met alle mogelijke vlijt , waakzaamheid en beleid , zich te wijden aan het herstel der wet­tige vrijheid en rust van het gemeene Vaderland. Het blijkt niet dat hij in 1576 eenig ambt bekleedde , maar liij moet buiten twij­fel grooten invloed te Brussel hebben gehad , ten minste men vindt van hem gemeld dat hij een koerier,, die brieven van den Keizer aan de Staten-Generaal overbragt , durfde aanhouden en de brie­ven openers. Dit was in Februarij 1577. In 1578 begaf zich de Bloe y ere naar Gent met twee andere Afgevaardigden van de gemeente van Brussel om het verdrag van vereeniging van Bra-band en Vlaanderen te doen herinneren , dat van 1339 dagtee­kende. In 1579 was hij een van de Kolonels der burfferij , en werd in 1580 door den Aartshertog Ma tth ias tot eersten "Schepen , en in het volgend jaar tot Eersten Burgemeester van Brussel bevor­derd , een post dien hij vier jaren Ling bekleedde. Behalve doze waardigheid bezat hij nog in 1583 die van Maitre d'IJAIPI van den Hertog van A nj o u. Ilij had dcel aan het in hechtenis nemen der leden van den Raad van State te Brussel , den 4den September 1576 , en werd in 1577 door de heeren de Havre, Lalaing, Fresin, Berselo en Ileeze tot Oranje gezonden met last om eene vereeniging te werken tusschen genoemde Hee­ren en den Prins tegen den maatregelen van Don J o h a n. Met eene uitgebreide volmagt aan deze Ileeren werd hij den 26sten Ja­nuarij 1577, teruggezonden door den Prins van Qranjc, die volvaardig in hunne plannen decide, en zich met hen aangordde ter bevrijding des Vaderlands. Zie Groen van Prinsterer, Arch. de la JJlais. d'Orange Nas­sau , T. V. p. LXXXII et 608 et suiv.; Heune et Wauters, Hist. de Brux., T. 1. pag. 440, 482, 521, 532 en 548; Gachard, Cor­resp. de Guillaume le Taciture , T. 111. p. 110-113, 188-201. BLOEYNAN (HENDRIK), Heer vAN HELVOIRT ook wel Bloeiman gespeld , geboren te 's Hertogenbosch , was sedert 1546 meermalen Schepen in zijne geboorplaats en onderteekende als Algevaardigde dier stad, in 1577, de Unie van Brussel; doch was een dergenen die de goede zaak spoedig afvielen , en het was voornamelijk van hem en aan eenige andere te wijten , dat 's Hertogenbosch reeds in het jaar 1579 zich aan den Koning van Spanje onderwierp. In de verantwoording der uitgeweken bure,ers uit de stad , welke te Leiden in den fare 1579 gedrukt werd, komt hij uit dien hoolde in een ongunstig Licht voor,, en wordt hij met ronde woorden genoemd , een der bewerkers van den overgang der stad. schijnlijk ter belooning hiervan , werd hem door Koning Philips den rang van Lid van den Geheimen Raad gcsehonken. Voor het overige schijnt Bloeyman een geleerd man te zijn geweest ; men vindt hem ten minste , in eenen brief, met den naam van zeer geleerden bestempeld , en in eene opdragt van ze­ker werkje , dat in het jaar 1556 uitkwam , en tot titel voert Apologia scholae principalis in urbe Amstellodamo, Sylvaeducis apud J—Turnhout, wordt hij lienricus Haematander, Li­centiatus Juris peritissimus genoemd. Naar de beuzelachtige gewoon• te van dien tijd , is zijn geslachtnaam B 1 o eyman aldaar opgeno­men als Blo e d man en als zoodanig naar de Grieksche woorden lepa bloed en «rim man , in Ickitaraveeog llaematander verwisseld. Bloey m an had de beerlijkheid Helvoirt , in het jaar 1560, in pand­schap verkregen, Coen Fili ps III , als Hertog van Braband , met toestemming der Staten , onderscheidene plaatsen tot heerlijklieden verpande: Sedert dien tijd hebben hij en zijne nazaten , of de­genen , welke zijn regt verkregen , die heerlijkheid in bezit gehad , tot dat zij, in het jaar 1657 , door de Staten - Generaal der Vereenigde Nederlanden als Hertog van Braband , werd ingelost. van welk tijdstip of aan , zij opgehouden heeft eene heerlijk­heid te zijn. Zie Oudenhoven, Bescltr. van den Bosch, hi. 39 en 159; de Jonge de Unie van Brussel, hi. 52 en 53, dezelfde, Bijv, en Pen'. ' op de Unie van Brussel, bl. 35 en 36. BLOIS (ABRAHAM DE) een plaatsuijder uit de 17de eeuw , gra­veerde naar Jan Steen, Gerard de Lairesse, L. Beu­ch olt en andere nieesters, ook werkte hij aan de bijbelplaten van Hoet en heeft eenige zwartkunstplaten vervaardigd. Zie van Eynden en van der Willigen, Gesch. der Vaderl. Schilderkunst D. I. bl. 265 ; I m m e r z e e I , Levens en werken der Kunsts. BLOIS (JAN VAN), een natuurlijken zoon van Jan Graaf van Blois }leer van der Goude en van Sophia van Daalhein, trok in 1396 met Hertog A albrecht van Be ij er e n tegen de Friezen en was in 1434 Raadvan het Hof te 's Gravenhage. Door zijnen vader was hij be­giftigd met Treslong in Henegouwen , waarvan hij en zijn geslacht den naam aannam , alsmede met de heerlijkheden Benthuizen , Ca­bauw en het Land van Stein in Holland , met vele tienden in bet Land van Tholen in Zeeland, Hoo.-Laag Vossemeer, en eenige ° tienden in het Land van Haastrecht. Zijne vrouw was Maria van Heemst ed e bij wie hij zes zonen en 3 dochters verwekte. Een zijner kleinzonen Cornelis Bloi s, gezegd Tr eslong, diende als Kapitein onder Jonker Frans van B r e d e r o d e en $neuvelde your Gouda, in het jaar 1489 zonder kinderen na te laten. Hij en zijn geslacht voerde tot wapen een veld van keel met twee balken van zilver,, gebroken in den hock met het wapen van Blois of Chatillon. Zie van Lveuwen, Bat. Illustr. bi. 1123 ; S m a l l e g a n g e, Cronyk van Zed., D. I. M. 285 ; K o k, Yaderl. Woordenb., D. VI. Id. 597 en 597. BLOIS (MAXIMILIAAN via) gezegd COCK VAN NEERIJNEN Ridder van Maltha , Neer van Heeswij k en Eijerland, een afstarn­meling van den voorgaande en zoon van Johan van Cock van 11 ees w ij k en van Ann a , natuurlijke dodder van Maximiliaan van den Berge, Ileer van Zevenbergen. Hiej was onder de eersten , die het Verbond der Edelen in 1566, ten huize van Ni k ol a a s de H a m e s, onderteekenden, en te gelijk zes af­schriften daar van , waarop andere Edelen bunne namen schrij­yen zouden. ook is het vermoedelijk , dat bij hij bet inle­veren van het smeekschrift ten Hove tegenwoordig geweest zij. Ile vergadering te St. Truijen bijgewoond hebbende, kwarn hij , op last en met geloofsbrieven van Graaf L o d e w ij k van Nassau, bij den Graaf van Ma ns fe I d te Brussel , om vrij­beid der preek binnen die stad te verzoeken. Bij de ondertee­kening van bet smeekschrift aan den Koning, waarbij drie millioc­nen aangeboden werden , beloofde hij vier honderd Kroonen op te brengen. Torn Bred er o d e wien de Ilertogin niet binnen Brus­eel Wilde laten komen , aan Naar uit Antwerpen schreef, ten cinde zij de wapenen zou nederleggen en vrije Godsdienstoefening ver­gunnen , was hTaximiliaan van 131 oj s bij hem, nam dicnst onder hem , en deed hem den eed ter bescherming van Vianen, in were stad hij , bij afwezigheid van K o r n e 1 i s van Gh istel I es , den post van Kapitein-Generaal en Luitenant van B red erode bekleedde. Ilij zou , naar het zeggen van .A I v a deel gehad hebben in het berooven en brandstichten van het platte land omtrent Vianen, waar bij zich eene geruiTe tijd ophield , op hoop, dat een groot aantal der Sectarissen zieh , met hem en andere oproerige Kapiteinen , vereenigen zou , en daarna met de benden , die uit Duitschland verwacht werden , tegen den Koning te velde trek-ken. Zijn oogmerk mislukt zijnde , trok hij , met voorweten van Bred e-t ode , naar Ouderkerk aan den .Amstel , met acht vaandelen voetknech­ten , en zond eenig yolk naar Amsterdam , met toeleg, om op­schudding in die stad to verwekken, en dan met alle zijne benden, door eene andere poort, daar binnen te komen en zich er van te verzekeren. De verstandhouding met de liervormden te Am­sterdam deed hem hopen op eenen gelukkigen uitslag van deze hagchelijke onderneming , welke echter verijdeld werd. Bij zeif kwam , naderhand , te Amsterdam , hij Brederode, en viel eerlang in handen der vijanden. Want hij werd , gelijk met de Bat enbu g en en andere Edelen , op de Zuiderzee gevangen genomen , in wier treurig lot hij ook deelde. Want A 1 v a , al het gemelde in aanmerking nemende , en bovendien , dat Maximiliaan van Blois vasthield aan de Calvijnsche leer , zonder de Katholijke Godsdienst te willen belijden veroordeelde hem ter dood, zonder de doodstraf bepaaldelijk op te geven , en verklaarde al zijne goe­deren , leenen , roerende en onroerende , verbeurd ten voordeele van den Koning. Uit kracht van dit vonnis , werd hij , in Junij 1568 , te Brussel , onthoofd; doch , uit aamnerking zijner afkomst, 's na­middags begraven , ongekist, in ongewijdde aarde , en werden zijne goederen , met de daad aangeslagen ten dienste van den Koning, die, in het laatst van het jaar 1571 last gaf aan A rn out Kno b-bout van Os, Baljuw van de Zijpe, tot de ontvangst der zee­vonden en drUfgoederen , vervallende op de stranden omtrent mond , Eijerland en meer andere plaatsen. Zie Marcus, Sentie van Alva, 131. 77-80, 479; Kok, Vaderl. 1Voordenhoek, D. XXI. M. 314; T e Water, Hist. van het Ver-­bond der Edelen, D. II. b1. 216-220; Seheitema, Staatk. Ne­derl., D. I. hL 110 en 111, a II. bl. 567; Groeti van Prinste­r e r, Archly. de la Alais. d'Orauge Nassau, pag. 31.5 , 318, et suiv. 378, T. III. pag. '239. BLOIS gezegd TRESLONG (A.DRIA AN en HUGO VAN), zonen van Lodewijk van Treslong en van Anna van Assendelft, waren onder degenen die ingevolge eene aanschriking van de Vrouwe Regentesse der Nederlanden , den 11den Nei 1566 voor Commissarissen geroepen werden om te verklaren : » wat affeetie a ende genegenheid zij tot den dienst van den Koning 'ladder'; en­« de of zij gezind waren lot met zijne Najesteit to 'Louden , »denzelven tegens een ieder te dienen hetgeen hen wegens zijne Ma­»jesteit zal worden bevolen te hooren idles ingevolge de verplig­a ting van hunnen Leeden en van den Eed , alsmede om te re-. » nuncieren. van alle de Verbondeu , Consideratieu en Obligatien » ter contrarie." Het schijnt dat zij werkelijk voor Commissarissen verschenen zijn , en zich verantwoord hebben. A d r i a an die te Haarlem woonde was gehuwd met A a fg en Strokers, bij wie hij wader was van zeven kinderen. Hugo die van 1555-1576 Meestefknaap van de Houtvesterij van Holland was en te Hillegom woonde, had tot vrouw Cat h a­rina van Egmond van Kenenburg, bij wie hij negen kin­deren won. Zie van Leeuwen, Batay. Ill., hi. 1124 en 1125; d' Y voij van Mijdrecht en Beeldsnijder, Verbond en &leeks. der Nederl. Edelen, ht. 2, 64, 69 en 70. BLOIS gezegd TRESLONG (JAN VAN) (1) zoon van Jasper van Blois, Baljuw van Brielleeii van Ca t harin a van Wijnga a rden, was te Brielle geboren , en een ouder broeder van Willem van B 1 oi s, die , volgens de Sententie van Alv a, hem verleid had tot de zamen­komst te St. Truijen , waar hij zich met hart en hand aan het verbond der Edelen aansloot. Hij was Edelman van Z. M. geschut en worth be­schuldigd van , te Voorburg , »schandelijke en lasterende redenen tegen het oude Roomsch Katholijke geloof gehouden te liebben" waarbij zija broeder Willem en Ghilain Zeeghers van Wassenhoven tegenwoordig waren. Het vermoeden was tegen lien dat zij ter zelfder tijd , na het middagmaal, een beeld van St. George had­gebroken. Worts zou hij in zijne bescherming en Sauvegarde hebben genomen , de Kooplieden , Kerkenraden en Sectarissen en met andere leden des verbonds 4000 ruiteren en 40 vaandelen voetknechten in waardgeld hebben gehouden , hetgeen wel eenig­zins ongeloofelijk is. Ilij had zich vervolgens met Jan van Ma r-n i x Meer van Thoulouze, en den gewezen Baljuw van Middelburg Pieter II a e k van Oosterweel naar het eiland Walcheren inge­seheept , tot eenen aanslag tegen Middelburg , die echter mislukte. Waarschijn lijk trok hij toes met zijne strijdgenooten naar Oosterweel , waar zij door B ea u v a i s verslagen werden , Thou lou z e omkwam, en Blois, naar men vermoeden mag , werd gevangen genomen. Het vonuis des doods ten minste werd aan hem te Brussel vol­voerd , waar hij den I sten Junij 1568; met vele andere Edelen , ont­lialsd werd. Van Me t e r en (B. 111. bl. 52) zegt dat hij Katholijk ge­storven is en een biechtvader gehad heeft; doch het is naauwelijks te (1) Wel te onderscheiden van Johan van Treslon g, Advokaat bij den hove van Holland, en tijdgenoot, tuisschien ook wet een bloed­vervvant van den in den tekst vermicide, • klenken ; daar de beroemde Francisc us Junius hem onder zijne bijzondere vrienden telde. Zie van Leeuwen, Bat. Illustr., bl. 1123 en1124; Smalle­f; ange, Cronyk van Zeel. D. I. bl. 286; Marcus, Sent. van A lv a­bl. 37 en 157; waar het vonnis tegen hem gewezen bl. 74 en 75 ge­vonden wordt; 'sGravesande, Tweede Eeuwget. der Middelburg­ache Vrijh., bl. 77 ; Wagenaar, Vaderl. Hist. , D. VI. bl. 125, 174 en 277 ; T e Water, Hist. van het Verb. der Edelen , St. II. H. 214-216; K o k, Vaderl. Woordenb. D. VI. bl. 598. BLOIS gezegd TRESLONG (WILLEM vAri) , Hear van den 0 ud e n-h oo rn , Grysoort en P eteg e m in Vlaanderen , de jongere brocder van den voorgaande en even als deze hoogstwaarschijnlijk te Brielle gebo­ren , vertoefde in zijne jeugd aan het hof van Maximiliaan van, Bourgondiö, Markgraaf van V ere, en trad in 1556 in zee­dienst ; volgde Keizer Karel V naar Spanje en den Admiraal Boshuizen naar Denemarken ; streed tegen de Franschen en Turken , en voegde zich , in het Vaderland terug gekeerd , bij B r e-d er ode en het verbond der Edelen, ofschoon hij bij het overge­ven van het verzoekschrift aan de Landvoogdesse niet tegenwoor­dig was. Met zijne geheele ziel aan de zaak der Hervorming en vrijheid verkledd , was hij deelgenoot van den aanslag te Amster­dam om aan den Secretaris de la Torre zijne papieren te ontnemen. Hij moest de stad ontwijken , en kwam in 1567 gelnk­kig te Emden aan. Toen diende hij onder Graaf L o d e w ij k van Nassau, zege­praalde mede bij Eleiligerlee, en ontkwam naauwelijks, zwaar ge­wond , nit de nederlaag bij Jemmingen. Daar hem , bij vonnis van Alva van 26 October 1568 , het Vaderland ontzegd was , diende hij te Emden Edzard Graaf van 0 os t-Fr i esland, als Edelman, en nam eindelijk bestel aan van Or anj e, om ter zee te dienen. Dit gelukte niet spoedig. Terwijl zijn Luitenant Roobol twee sche­pen van oorlog toerustfe werd hij zelf gevangen genomen door Graaf Edzard en veertien weken in hechtenis genomen. Op borg­togt ontslagen en te vergeefs op de afdoening zijner zaken wach­tende , ontvlugtte hij nit Emden met zijn schip, hetgeen hij ten dienste van den Prins van 0 r a n j e gekocht had, en voegde zich bij de Watergeuzen. In het begin van 1572 was hij , met zijn schip nit het Vlie naar Texel zeilende , door het ijs gedwongen naar Wieringen te loopen , en werd daar door Kapitein Jan S monszoon R o I met vier vendels over het ijs aangevallen , waar­schijnlijk door de Wieringers tot hulp ingeroepen , die reeds ze­ventien van Tresl on g s moedwillig scheepsvolk hadden dood gesla­gen. Hij verdedigde zich onversaagd en dwong den vijand tot wij­ken. Het schip van het ijs ontslagen , zeilde weg naar Engeland, maar vond er den toegang gesloten. Gebrek aan levensmiddelen dwong Blois en vele zijner spitsbroeders 1)ouvres te verlaten. Bien wendde den steven naar Brielle, en het moet bovenal aan hem worden toegescbreven , dat men er heen zeilde gelijk door zijn beleid die stad gewonnen werd. Hoewel gekozen tot Gouver­neur en Kapitein-Generaal van Brielle , was het hem onmogelijk in die stad te hlijven. Spoedig had hij tweehonderd man verza­meld , monsterde ze op stroom , en bragt ze naar Vlissingen , dat de vrijheid 5 April 1572 had ingeroepen. Daar had men den Spaanschen Ingenieur Pacieco reeds gevangen, en zijn treurig uiteinde wordt voornamelijk aan Blois geweten , als die hem , uit weerwraak over de dood zijns broeders , had laten ophangen. De magt der Geuzen nam te Vlissingen sterk toe , hetgene Blois be­woog een aanval te doen op Middelburg , die echter mislukte. Die stad werd dus door hem belegerd en ingesloten , doch hij werd drie dagen daarna door S a.n c i o d' Avila, met verlies van 400 man , geslagen. Deze ongelukken schijnen hem toen reeds gebragt te heb­ben in den haat der Zeeuwen, dien hij later zoo bitter moest be­zuren. Evenwel was hij nog eenige tijd Admiraal van Vlissingen en had deel aan de zege op de vloot van N e di na Celi bevochten , doch verliet Zeeland en trok weder naar Brielle , nadat hij ziju Admiraalschap aan Ewout Pi eterszo on Worst had overgege­yen. Te Bridle seheen hij meer vreedzame posten te zullen aan­vaarden en werd Baljuw en Dijkgraaf van den Lande van Voorne ; naar in 1573 aangesteld tot Admiraal van Holland , had hij deel in de verschillende zeeslagen der Zeeuwen tegen de Spanjaarden , doch , kon , oischoon hij den 22sten April de vloot van d' Avila zware schade toehrag-t , het spijzigen van Middelburg niet beletten. Hij wiidde ver­der zijn dienst aan Oranje , hielp Goeree versterken , en werd op nieuw in 1576 , na de dood van Lodew ij k van Boisot, Ad­miraal van Zeeland en Superintendent van het Waterkwartier van Vlaanderen. In deze hoedanigheid lag hij met zijne vloot op de Schelde , en wantrouwende den Herzog van A er sc hot, den be­velhebber van Antwerpen , legde hij inzonderheid het er op toe , om de plannen en gevoelens van dien Herzog te kennen , zoo zelfs dat hij nu en dan bij hem ter maaltijd ging. Ook dit werd hem later ten kwade geduid. Niet altijd bekroonde de voorspoed zijne voornemens. Een plan om in 1578 Spanje op zijne eigene kusten te bestoken met achtentwintig schepen , zoowel als een ander, om zij­nen vriend den gevangen Kapitein 1 a None uit de handen van P a r-m a te verlossen , liep te niet. Hij bleef echter met moedige getrouw­heid waken voor de belangen des Vaderlands , en te vergeefs poogde Ana s t r o, medepligtige aan den voorgenomen moord van 0 r a n j e te Antwerpen , in 1582, hem tot that te verleiden met het valsehe berigt dat 0 ra nj e dood was. Pa r ma zelf zond hem een brief met het zelfde doel ; de Gouverneur van Grevelingen , V a­len tin Pardieu de la Motte, beproefde het zelfde, hij bleef getrouw , en zag, joist door Or anj e van die aanslagen berigt te geven , zijne pogingen slagen , om in het dringend ge­vaar van that het wegens geldgebrek muitend zeevolk te doen betalen, Evenwel werd hij nog van verraderij beschuldigd , van het voornemen van moord tegen den Hertog van An j o u en het verkoopen van Duinkerken aan la Mott e. Kapitein Blocq en zekere Chamois, vroeger door hem beweldadigd , werden zijn beschuldigers. Hid wist zich mannelijk te verdedigen , en later werd hem het bevel van Ostende opgedragen , gedurende hetwelk hij meermalen gemoeid was in de handelingen over het openzet­ten van Ostende en Sluis voor de schepen van D o n_ Antonio Koning van Portugal. Naauwelijks was Or a n j e in 1584 vermoord , of hij gevoelde welk een verlies het Vaderland en zijne vrienden in hem leden. Zijn scheepvolk sloeg op nieuw aan het muiten , door P arm a tot afval gelokt , en niet zonder levensgevaar werd hij het oproer meester. Van Ostende ontboden tot beraadslaging , hoe men het door Parma belegerde Antwerpen mogt ontzetten , kwam hij den 11 den Februarij 1585 te Niddelbnrg , stelde , als opperhoofd der vloot ter ontzet­ting toegerust alles in het werk , maar vond overal hinderpalen. Dit schijnt den braven Admiraal wrevelig te hebben gemaakt , ten minste hij liet zich heftig uit tegen de Admiraliteitsleden van Zeeland , en ten gevolge daarvan werd hij op eene eervergetene wijze , zon­der toegang , gevangen gezet, van alle zijne ambten beroofd , aan den Baljuw van Middelburg , David Zomer, blijkbaar zijnen vijand, overgegeven , van de snoodste misdaden beschuldigd, zonder vorm van regten aangeklaagd , en aan zijne wettige regters , een krijgsraad , onttrokken ; zelfs het kostte veel moeite eer een Advokaat en zijne huisvrouw bij hem werden toegelaten. Zijn kapitein Ouwen, een man die zich in den geheelen oorlog tegen Spanje verdienstelijk had gemaakt , werd gepijnigd, ook hem zelven dreigde de pijnbank , toen er een middel gevonden werd ter omkooping van zijnen ci-pier. Doch deze booswicht spande met den Baljuw zamen , welke laatste de gelden ontving, die zijne erfgenamen naderhand , vol­gens een vonnis van den Hove van Holland aan Blois moesten terug geven , ter somme van f 1300. 12 st. Zijne vrienden en bloedverwanten , Koningin Elisabeth en vooral de Graaf van Leicester stelden zich voor hem in de bres , hij werd op zijn woord van eer ontslagen , en ontkwam den geregtelijken moord , want de Baljuw had zijn hoofd geeischt en eene tentoonstelling van dit hoofd drie uren lang. Eindelijk werd hij 11 Maart 1591 door het Provinciaal Hof van Holland , zuiver verklaard van alle hem aangetijgde misdaden. Belangrijk is het zijne besthuldigingen en verdediging te leden. Zij getuigen van den gloeijenden haat tegen Blois, maar te gelijk van zijne braafheid en regtschapen­heid. Het is de plaats niet verder te treden in de oorzaken en bedoelingen van deze regtspleging. Van Groningen 'weft er in zijne Watergeuzen(b1.161-165)iets van gezegd, dat nog voor vrij wat uit­werking vatbaar was. Maar de laster hield niet op, zelfs na zijn flood , de geschiedschrijvers hebben dien opgenomen en voortge­plant. Ilij had het overige van zijn Leven met alierlei aanranding van zijne eer to kampen , en do Staten van Holland schonken hem een jaarwedde van f 700. Prins Mauri is benoemde hem in 1592 tot Luitenant-Houtvester en in 1593 tot Luitenant Groot Valkenaar van Holland. Dock deze posten konden den krijgsrnan niet bevallen. Hij wend door Koning Karel van Zweden tot Ge­neraal aangesteld , en hem gelast krijgsvolk aan te werven. Ook dit liep te niet, en de uitgeschotene Belden zijn hem nimmer ver­goed. Hij sleet zijn laatste levensdagen op het huis te Zwieten bij Leiden , en overfeed der moeite en kwellingen zat in 1594 drie kinderen nalatende, Jasper van Blois gezegd Tr eslong, Wil­1 em Karel van Blois gezegd Treslong en Catharina van Blois gezegd Treslong, bij zijne eerste huisvrouw Adriana, dochter van Otto van Egmond van Kenenbu.re,.. Zijn tweede vrouw was W il he I m ina Kaarl en bij deze had hij vermoedelijk een noon Aeneas van Blois gezegd Tr e s­1 o n g, die zich den 2den Julij 1600 onderscheidde in den slag bij Nieuwpoort , welke hij als Kapitein bijwoonde. Op W i llem s nageslacht heeft een rijke zegen gerust, het heeft meer helden voor het vaderland opgeleverd en bestaat nog tot op dezen dag in eere. 116 was een man van moed en trouw , door tegenspoeden , die hij vele gekend heeft , niet nedergeslagen, bekwaam en krijgshaftig, van veel beleid en braafheid , een man wiens nagedachtenis in eere blijft als die van een der bevrijders des Vaderlands en der handhavers van de bevochten vrijheid. » Hij was een Hollandsch Edelman van den echten stempel." Zie Bor, Nederl. oorl. B. III. hi. 149 (105), 162 (114), B. V, hi. 340 (246), B. VI, bl. 365-370 (264-268), bl. 392 (286), B. IX, hi. 705 (164), B. X11, hi. 993 en 994 (56), B. XIV, bl. 131 (159), B. XVIII, bl. 376 (11) 399 en 400 (31 en 32), B. XIX, hi. 508 (42) 523 (51), B. XX, bl. 559 (4) 570-593 (12-30), B. XXIX, bi. 603 (5); Hooft; Nederl. Hist. bl. 224 en 828, D. 11. bl. 44, 83-88; van Leeuvven, Bat. Illustr.bl. 1124; Smal­1egange, Croqk van Zeel. bl. 297 ; (Beaufort), Leven van Willem I, D. 11. bl. 631 en 632, I). III. bl. 508; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VI. bl. 325.340-351, D. VII. bl. 328 , 501 , D. VIII. hi. 21, 84-87; Bijv. en Nal. op Wagenaar, D. VII. bl. 81-92, D. VIII, bl. 42; Te Water, Tweede Eeuwf. der vrijh. te Vliss. bI. 29 ; C I e y n, Dankoffer enz. bij het vieren van het Tweede eeuwget. der innem. van den Briele, bl. 70, 72, 73, 75; 'sGra.. vezande, Tweede eeuwged. der Middelb. vrijh. b1.156, 175, 180, 182, 198, 212, 228, 276, 306 en 495; Te Water, Hist. van het verb. der Ed. St. II. hl. 216-239; K o k , Varier& Woordenb. D. XXVIII. hi. 278-303; Collot d' Esc u ry, Holt. Roem, D. HI. bl. 45 en 46 A. bI. 115-118; van Groningen, de Water­geuzen , bl. 152-168; (Schuller tot Peursum), de krijgs• bey. bij 1Vieuwpoort, bI. 58; Groen van Prinsterer, Archive de lra Maison d'Orange Nass. Tom. IV. p. 90, Tom. V. p. 366, 370, Tom. VI. p. 66 suiv. et 69; De Jonge, Nederl. Zeew. D. 1. bl. 138 en 177. BLOIS VAN TRESLONG (LonEwm), waarschijnlijk een aanver­want van Jan en Willem , had evenwel een geheel andere partij gekozen en was Overste van het geschut in dienst van de Koning van Spanje. llij lag in 1577 met zijn vendel op het kasteel van Antwerpen en had aldaar het bevel, tegen • het regt des lands zeiden de Staten , omdat hij keen Brabander was. Don Joha n van Oostenrijk had dan wef eenigzins retie otn te roemen » hoe h ij het slot van Antwerpen voor 't zijne hield ," want Tr esl ong was een ijverig aanhanger van Don Joha n. Evenwel het haat­te den Stadhouder weinig zulk een getrouwen vriend op zijn slot te hebhen. De Ileer van Bours, Pontus van Noyelles, wist, daartoe aangespoord door den Griffier a r t i n i , het krijgs­volk op het Lasteel tot den that van Spanje over te hien , met belorte van betaling hunner achterstallige soldij. De zaak lekte uit en Treslong eischte van het krijgsvolk een nieuwen eed , dien B ours, merle een der hoplieden van de bezetting , wei­gerde. Ilet vendel van Tr es I on g hield stand en bleef Don J o­h a n getrouw, ofschoon de andere afvielen. Er ontstond een ge­ vecht en reeds verspreidde zicli het gerucht in de stad, dat T r es-Iong meester bleef , toen DI a r tin i stout naar het kasteel trok en vernam dat de Hoogduitsche benden zich voor de Staten hadden verklaard. Tres 1 o n g werd gevangen , nadat er twintig van de zijnen waren gedood en de overige uitgedreven. Men onderzocht zij­ne papieren , waaruit hleek , hoe hij gedurig met Don Johan verstand had gehouden. llij werd naar Brussel gevoerd en aldaar op het broodhuis gevangen gezet. In 1579 was hij nog gevangen , want de Ileer van Ili e r g e s was Overste van het geschut in plaats van den gevangen Tr es l on g , bij het beleg van Maas­tricht door Parma , gedurende hetwelk 11 i erg es sneuvelde. Zie H oo ft, Ned. Hist. B. XII. bl. 523 volo. J. B. de T a s s i s Comment. L. V. p. 338; Wagenaar, Vaderl. Mist. D. VII. hi, 155 en 157 ; van Groningen, de Watergeuzen, ht. 146. BLOIS gezegd TRESLONG (CASPER Of JASPER vAri), Beer van 0 u-de . hoorn en Petegem, zoon van Willem van Blois gezegd Treslong en van Adriana van Egmond, geboren in 1576, was Kapitein van een vendel voetvolk in dienst van den Staat Bevelhebber over het krijgsvolk te Brielle , en komt ook voor als Kommandeur van Loevestein. Ilij is vooral bekend door eene krach­tige verdediging zijns vaders in 1620 in druk uitgegeven. De Fransche gezant in de Nederlanden Maur ier, had namelijk cen voorstel aan de Algerneene Staten gedaan en daar laten invlocijen hoe hij nit de Nederlandsche Historic gezien had, dat Will em van B 1 o i s de oorzaak was geweest van het verlies van Antwerpen. De zoon toonde zich daarover beledigd en liet dit den Gezant tig aanzeggen. Deze verantwoordde zich door hem te ivijzen op hetgene de geschiedenis hem geleerd had. Dit gaf Blois aanlei­ding , de geschiedschrijvers te onderzoeken en hij beyond debt on­derseheidene hunner de eer zijns vaders ten onregte hadden aange­tast. Michael Eytsinger, Richardus Dinothus, Caesar 41 Campana, Adrianus van Meerheek, E v e r ha rd van Re yd en E rn a n ue 1 van Meteren behoorden onder die schrijvers. Het geschrift was getiteld : Corte en tvaerachtighe verantwoordinghe van Jonckheer Jasper van Blois gheseyt Treslong tegens de onwaer­achtighe , valsche en versierde injur4en , in druck uytgege­yen , tot naedeel en oneere van de memorie van Jonckheer Willem van Bloys gheseyt Treslong. overleed in 1650 na tweemalen te zijn gehuwd geweest , cerst met N. la Sale uit Gascogne , hij wie hij verwekte Willem van Blois gezegd Treslong, en Filips Robert van Blois gezegd Tr e s l ong, beide Kapiteins ten dienste dezer landen, enAdriana van Blois gezegd Treslong, gehuwd met Mr. Francois C u p y f, Predikant der Walsche gemeente te Leiden. Zijne tweede vrouw was A. d r i a n a van S t e e n­huiz en, bij wien hij vader was van Willem van Blois gezegd Treslong, Majoor van een Regiment voetknechten , in 1676 ongehuwd overleden. Ten der twee genoemden Willem of F i l i p s Robert zal de zelfde zijn geweest met Tr el on die over de soldaten op het schip van den Admiraal Tromp bevel voerde , en in een zeeslag tegen de Duinkerkers in 1639 sneuvelde. Zie van Leeuwen, Batavia Illustrate, hi. 1124; Smalle­g a n g e Cronyk van Zeel. D. I. bl. 297; C o m m e I y n , Leven van Fr. Ifendr. D. II. bl. 33; T e Wat er, Verb. der Ed. D. IL bl. 237 en volgg. BLOIS gezegd TRESLONG (OTTO vAN) , kleinzoon van den voor­gaande; zoon van Willem Blois van Treslong en van Anna de Hartoge van Oismale, was Kapitein ter zee , gedurende den Engelschen oorlog in 1665 en 1666 , en staat als een der beste zeeofficieren van dat tijdperk bekend. Zijne loopbaan was kort. Hij wordt met eere genoemd onder de Kapiteinen , die , na het sneuvelen van den Admiraal W a s-s e n a e r en het wijken der Nederlandsche vloot , alle krachten inspanden om de vlugtenden tot staan te brengen en de orde te herstellen. Alle hunne dapperheid bleek vruchteloos. IN was met het schip Gouda van 52 stukken , onder het eskader van d e R ni­t e r in het zelfde jaar 1665 , tegenwoordig bij dien rampspoedigen zeetogt door stormen en mist verijdeld , en had het bevel over het schip Duivenvoorde van 46 stukken , in den roemrijken vierdaag­schen zeeslag van 11 Junij 1666 en volgende dagen. Tr eslong evenwel had reeds op den eersten dag het ongeluk van met zijn schip , in brand geraakt , in de lucht te springen , en kwam zoo aan zijn einde. Aan boord van Treslong waren de Prins van Monaco en de Graaf de G u i c h e, met andere Fransche Ede­len , die gelukkig uit het galjoen van zijn brandend schip op dat van Kapitein de Gelder kouden overspringen en zoo behouden werden. Zie van Leeuvven, Batavia illustrates, D 11.b1.11.21;Brandt, Leven ran de Ruiter bl. 422, 482 ; Smallegange, Cronyk van Zeel. D. 1. bl. 297 ; D e Jon ge , Nederl. Zeew. D. 11. St. II. bl. 176 , 198, 267 en 284. BIAMS gezegd TRESLONG (CORNELIS JOUIN VAN) een zoon van Johannes van Blois gezegdTresIong, Weesmeester te Steen­bergen , en van G e e r t r u i d van St rat en, en in regte lijn van den .Admiraal afstammende , geboren te Steenbergen, den I7den December 1752 , was Kapitein ter Zee bij de Admiraliteit van bet Noorderkwartier en is misschien de zelfde die in 1789 bij bet eskader van den Schout bij Naeht Mulder, in de Middellandsche Zee , bet bevel voerde op de Arend van 24 stukken. Doch in het zelfde jaar was een Cornelis Johan Blois van Treslong, onder den Schout bij Nacht Kinsbergen, Bevelhebber op den Mon­nikkendam , dat met het eskader, vooral ter oefening, in de Noord­zee kruiste. Het zelfde schip commandeerde hij in het volgende jaar en was bij het eskader, onder den zelfden Sellout bij Naclit, dat zich te Spithead met de Engelsche vloot rnoest vereenigen. Het eskader keerde evenwel spoedig terug. Na de omwenteling van 1795 verliet hij de Zeedienst en werd later Kantonregter te Voor­burg, waar bij den 13den April 1837, op den Huize Hofwijk, overleed. Ilij was gehuwd met zijne voile nicht Cornelia G eertrui Blois gezegd Treslong, eene zuster van den bier volgenden Johan Arnold van Blois gezegd Treslong, bij wie hij twee zonen en eerie dochter verwtkt had. Zie Vaderl. list. ten very. op W a g en a ar, D. XXIII. bl. 158; de J on g e, iVederl. Zeew. , D. VI. St. bl. 434 en 436 (waar 434 staat dat de Nonnikkendam 64 en hi. 436, dat het schip 46 stukken voerde). BLOIS geiegd TRESLONG (JOIIAN ARNOLD VAN) , een halve broeder van den voorgaande , zoon van J oh a n n es v a n B I o i s gezegd T r e s l o n g, Weesmeester te Steenbergen , en van Johanna d en En g e 1 s e n geboren te Steenbergen , den 8sten November 1757 , was ten der twee Luitenants die op bet schip de Castor Kapitein Melvill e, in het hevig gevecht van den 3Osten Nei, 1781 tegen het Engel­sche fregat Flora , gekwetst werden. De ander was zijn neef C o r-n el is Yzak, die volgt. Voor de betoonde heldhaftigheid werd den Luitenants van de Castor, het dragen van twee epauletten ver­gund. Te zwaar gekwetst om bet veroverde schip te verlaten, bleef hij aan boord van den Castor en had dus bet geluk , toen dit schip door twee Fransche fregatten heroverd werd, ter reede van 1'Orient met zorg verpleegd te worden en genezen terug te gaan naar het Vaderland. Spoedig weder in dienst gesteld, werd hij met een eskader naar de Illiddellandsche zee gezonden , onder bet opperbevel van Kapitein 't H o o ft. Blois voerde het bevel over den Admiraal Tromp van. 54 stukken. Uitgezonden tot overbrenging van de gewone gesehenken aan den Dey van Algiers, ontkwamen zij, met iiroeite, in de haven van Toulon, den ontzettenden storm van 3 en 4 Februarij 1784 , waardoor de Nederlandsche schepen geweldig beschadigd werden , en het linieschip Drenthe met 450 man omsloeg en zonk. Waarschijnlijk behoorde hij onder het eskader van den Schout bij Nacht van Bra am, dat naar de Vlaamsche eilanden werd gezonden om op de terug verwacht wordende Oost-Indische retourvloot te kruisen , doch in October lag hij weder voor Vlissin­gen en had deel aan het aanhouden van een binnenzeilenden Oostenrijkschen koopvaarder. Keizer J o z e f namelijk had de Schel­de geopend verklaard ea daartegen moest met kracht worden ge­waakt. In 1786 treffen wij hem onder Kapitein Justus Boot in de Middellandsche zee aan , bevelvoerende (na den dood van Kapitein Del vo s) over het schip de Brakel van 56 stukken. Vooral echter is zijn naam bekend geworden door het voorgevallene in den vermaarden Zeeslag van Kamperduin , tusschen den Vice-Admiraal de Winter en den Engelschen Admiraal Duncan, waarin de Nederlandsche vloot door de Engelsche verslagen werd. Blois toen Schout bij Nacht en van den Brutus , een vier en zeventiger,, zijn vlag voerende , streed in dien slag met dapperheid en moed en werd in een hevig gevecht met twee Britsche schepen, terwij hij op de kampanje stond door een kanonskogel zoo getroffen, dat hem de regterarm verbrijzeld werd. Doch ook toen behield hij al­le tegenwoordigheid van geest , en gaf het bevel aan den Kapitein-Luitenant Polders over. Deze hield vol , zoodat eindelijk een der twee vijandelijke bodems moest Ook de andere week, en twee ,andere schepen , die den Brutus daarna aangrepen , moes­ten desgelijks of houden , zoodat alien volgens het schrijven van Polders » ten 4 ure het slagveld verlieten " Toen beproefde P o 1­ders, met gocdkeuring van den Schout bij Nacht , het Admiraal­schip de Vrijheid te ontzetten , maar ziende , dat het door de Eogelschen omringd en achter hem. de geheele EngelsChe vloot was, moest men dit voornemen laten varen. Daarop hield men of naar het gros des Hollandsche vloot onder den Schout bij Nacht Story, doch de donker overviel den Bevelhebber en hij vond zich genood­zaakt naar Goedereede te stevenen. Den volgenden morgen was hij bij den Hoek van Holland, maar vond geene Loodsen en moest dus , daar ook de wind weer naar het Westen liep, beneden het gat van Goedereede ten anker komen. TerwijI de Brutus daar lag, komt een Engelsch fregat , de Endyrnion van 44 stukken, dat nog niet in den strijd was geweest , het reeds zoo zwaar geteis­terde schip aanvallen, doch werd zoodanig ontvangen , dat het spoe­dig de ruimte koos. De Schout bij Nacht kwatn , hoe ook verzwakt door het afzetten van zijn arm , zelf op bet dek ter aanmoediging van zijn yolk. Het was echter niet geraden ter dezer plants te bliiven , den volgenden morgen bevonden er zich reeds drie vijan­delijke fregatten en een kleiner vaartuig. Den zelfden avond ligtte men het anker en de Brutus kwam met twee brikken , de Ata­lante en het Haasje behouden to Hellevoetsluis binnen. Eerst met loftuitingen onthaald , werd Blois spoedig in staat van be­schuldiging gesteld , en hem verwezen : » dat hij de bevelen van den Vice-Admiraal de Winter, in het vormen der linie, niet had opgevolgd , daardoor verwarring veroorzaakt , geen behoorlijken bij­stand aan het Opperhoofd der vloot verleend en hem in den nood verlaten had." 11ij had namelijk in het middenpunt der linie post gevat , daar hij in de voorhoede moest geweest zijn. Doch het schijnt dat de seinen van het Admiraalschip niet naar behooren ge­daan zija , dat er misverstand heeft plaats gehad en de Brutus dus niet anders dan in het middenpunt der vloot zich kon 'that­sen. Verschillende Kapiteinen getuigden ten voordeele van Bloi s. llet omstandig verhaal aangaande hunne verrigtingen , door den Schout bij Nacht en zijnen Kapitein-Luitenant Polders, rnedebe­schuldigd , verdedigt hen genoegzaam van geen bijstand te hebbel willen verleenen aan het Admiraalschip. De Brutus was zwaar beschadigd , zeer doorschoten , masten en raas waren zeer gehavend , de zeilen aan flarden , 10 man gesneuveld en 58 gekwetst , van welke nog 10 aan hunne wonden overleden. Daar Mies reddeloos stond en geen der overige schepen iets deed tot bijstand van den Admiraal , die door drie a vier vijandelijke schepen omringd was, had men het beter geacht , het schip en de manschap voor het Vaderland te behouden , dan het in het volstrekste gevaar te bren­gen van genoinen te worden en in Engeland opgebragt. Men ver­moedde dat B lois , naijverig op den Vice-Admiraal de Win ter, vroeger slechts Luitenant , thans met den hoogen rang van Opper­bevelhebber bekleed, met opzet de eer van 's lands vlag aan eigene inzigten zou hebben opgeofferd. Doch daarvan bestond geen de minste zekerheid. Dat de nog levende partijdigheid , tegen hen , die men achtte bet huis van Oranj e te zijn toegedaan , zich ook hier deed zien , en men aan Blois, van die gehechtheid verdacht, de nederlaag wilde wreeken , laat zich denken , ofschoon hij bekend stond als een man van eer, cooed en trouw , en zich gedurende geheel zijne vierendertigjarige dienst altijd als zoodanig had doen kennen. Tegen den Schout bij Nacht , S t o r y , die veel vroeger de linie had verlaten , werd geene beschuldiging ingediend, ofschoon hij werkelijk, door het stil aanschouwen van d e Winters gevaar en zijn vroegtijdig of 'louden eene der oorzaken van de nederlaag mag genoemd worden, B 1 o i s werd bij vonnis van den Hoogen Zeekrijgsraad van alle zijne militaire posten vervalipn verklaard en en verwezen in de kosten van het regtsgeding. Pol d er s mogt in geen twee jaren den lande dienen dan als tweede Officier, en weed in de helft der kosten veroordeeld. Doch van de zeven regters, hadden slechts vier voor dit vonnis gestewd en onder dezen was nog de Kapitein J. C lari s , die de llollandsche vloot in de Sal­danta-baai laaghartig had helpen overgeven. De Vice-Admiralen van der Beets en Sels en de Kapitein Sch ierhout spraken beide de gevonnisden vrij van alle wangedrag , en brajten schrifte­lijk hun gevoelen daaromtrent uit , terwiji zij de onderteekening der vonnissen weigerden. B 1 o i s verzocht herziening in hooger he­roep , het werd hem afgeslagen , zijn vonnis bleef. Maar Koning L ode w ij k herstelde den lsten October 1808 B lo is van Tr e s­1 ong in zijnen goeden naam en eer, »uit aan . erking van het loffelijk en moedig gedrag, waardoor hij zich in 's Lands zeedienst , gedus ende 34 jaren had onderscheiden, maar ook bepaaldelijk we-gens de blijken van trouw en dapperheid , in den Zeeslag van den Hen October 1797 aan den dag gelegd." Ilij werd in zijn vroe­geren rang hersteld, doch ging niet sneer in zee en overleed te Amsterdam den 26sten Januarij 1824, nadat Koning Willem I hem den lsten Julij 1814 tot Vice•Admiraal had benoemd. Zijn stoffelijk overschot werd den lsten Februarij met militaire eer van zijne woning tot aan de Leidsche Poort begeleid en vervolgens te Velsen begraven. Hij was eerst gelmwd net A driana van den Bergh en ten tweeden male met de weduwe van Hoes e n. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wa gen a a r, D. XXXII. bl. 313; D. XXXVIII. hi. 268 noot, 272, 273 noot, D. XLIII. hi. 39 —50, D. XLVI. hi. 216; de Jon ge, Nedel.l. Zeew., D. V. bl. 575 en 580, D. VI St. I. bi. 370, 378, 391, 395, Si. II. bl. 160 voigg. 201 volgg. waar het gelleele gedrag van Blois in en na den zeeslag en de be­bandeling zijner zaak naauwkeurig, onpartijdig en uitvoerig wordt over­wogen. BLOIS gezegd TRESLONG (CORNELIS YZAK VAN) , een voile neef van de beide voorgaande zoon van Cornelis Johannes B lo i s gezegd T r es lo n g, Burgemeester te Steenbergen , en van Joh ann a IzabeHa Calkoen, geboren den 14den Augustus 1763, deelde in het lot van zijnen neef J o h a n A r n old, bij het gevecht van 30 Mei 1781. Hij zelf werd later (1) Commandant van de bri­gantijn de Windhond , waarmede hij onder Kapitein B o o t in de iiliddellandsclie Zee was , in 1786, en vervolgens Kapitein bij de Admiraliteit van het Noorder kwartier. In 1794 werd hem het bevel over de Kanonneerboot op de Maze opgedragen , met last om de vaart te beletten uit deze Lariden naar havens of plaatsen in Braband en Vlaanderen , niet onder het gebied van den Staat behoorende of met Fransch Krijgsvolk bezet; ook wordt hij ge­rioemd als Kapitein van de Wassenaar,, een vier en zestiger in 1794 en 1795. llij overleed in Julij 1828. Zie de Jonge, Nederl. Zeew., D. V. bl. 575, D. VI. St. I. bl. 392, 395, 515 en 561; M. C. van Hall, Leven van Kinshergen, bi. 104. BLOIS gezegd TRESLONG (WILLEM OTTO VAN), broeder van den voor­gaande, en merle in nog jeugdige leeftijd, in 1781, bij het zelfde gevecht op bet zelfde schip, als zijn broeder tegenwoordig , was den 25sten November 1765 op den huize Eekelenberg geboren , werd in 1778 Kadet ter zee, in 1780 Luitenant , in 1793 Kapitein , in 1804 (1) Desrijds dienden er zes van eat 3eslacht ter zee, Schout bij Nacht en later Vice Admiraal. IN had in 1793 als Luitenant het bevel over den gewapenden Iloeker de lllaasnirnph op de Schelde voor Bath onder het Opperbevel van den Kapitein J. S c h r ender Hari n g m a n. Deze vorrnde het plan orn tot albreuk der Franschen , het wachtschip la St. Lucie te overvallen en zond daar­toe zeven gewapende sloepen of onder het bevel van Bloi s. Des avonds te zeven ure van den 20sten Maart roeijen deze vaartuigen de Schelde op , enteren eerst eenen kanonneerboot en yermeesteren haar met het zwaard in de vuist. Met den zeliden moed wordt een ander gaffeljagt door de Luitenants Wolterbeek en Hoelands, niettegenstaande een lievig vuur van het fort Lillo aangetast en veroverd. Toen greep men la St. Lucie aan , kapte hare touwen , en voerde het schip in zegepraal naar de Hollandsehe vloot. Tot loon dezer heldendaad, met zoo veel beleid uitgevoerd, werd Blois tot Kapitein bevorderd en de Vice Admiraal Kin sb er g e n vereerde hem eenen zilveren degen. In 1794 kommandeerde hij als Ka­pitein de Staten-Generaal van 74 stukken , onder het eskader van den Schout bij Nacht II aringman; in 1796 zeilde hij aan booed van de Pollux een vier en veertiger onder den Vice-Admiraal Br aak , naar West-Indie. Zijn eskader , bestaande uit acht sche­pen , zeilde den 23sten Februarij uit Texel en kwam met zes bo­dems in bet begin van Mei te Suriname aan. De renus , een zijner schepen , moest door schade te Bergen in Noorwegen bin­nenloopen en keerde van daar ;liar het Vaderland terug , een an­der de Jason werd door het muitend yolk overmeesterd en in de Schotsche haven Grenock aan de Engelschen overgegeven. Zon­der iets te hebben kunnen uitvoeren , dan misschien dat het den aanval der Engelschen op onze West-Indische Kolonien voor eeni ­gen tijd belette , kwam het eskader onder den Vice-Admiraal P. Hartsinck (B raak was overleden), in Junij 1799 , te Drontheirn en Bergen in Noorwegen behouden aan , maar het kon de Vader­landsche havens niet bereiken en werd voor sleet verlocht. De bemanning echter kwam in het Vaderland terug. Na het sluiten van den vrede van Amiens werd Blois op nieuw met een eska­der van twee fregatten , een Kotter en een Schoener , naar West-Indie gezonden ; den 5den Aug. 1802 uitgezeild , kwamen zij ter plaatse hunner bestemening , en namen op nieuw bezit van de volkplanting, bij den vrede weder aan Holland afgestaan. Doch in 1804 weed Suriname andermaal door eene Engelsche vloot van 26 schepen , met 2000 man krijgsvolk aangegrepen , en ofschoon Blois, die slechts zijn eigen fregat, de Proserpina van 32 stuk­ken en de korvet Pylades van 18 bij zich had, en de Luite­nant-Colonel A. J. van I m b y s e v an Bat en burg meende dat er nog middelen genoeg ter verdediging over waren en wilden vothouden , drongen de Commissaris Generaal P i e r r e Bera n-g e r en de Raad der Kolonie de overgave door, en Suriname viel met de beide schepen zonder slag of stoot, in de handen des vij­ands. Later werd Blois, toen Schout bij Nacht , door Koning Lode Iv ij k tot een zijner Aides de Camp benoemd. Ilij overleed te 's Gravenhage den 23sten October 1837 en was gehuwd aan Pe tron ella van der Meers ch , die als zijne weduwe aldaar den 7den Januarij 1848 is gestorven. Zie Trader& list. ten very. op W a gen a a r, D. XXVI. hi. 13 , 17, 18, 20, D. XXXII. IA 314, D. XLV. bl. 76-78; de Jon ge, Ned. Zeew., D. V. 575, D. VI. St. I. bl. 446-451, 561, St. II. bl. 49, 462, 562, 583. BLOIS gezegd TRESLO?iG (JACOB ARNOLD BASTINGIUS VAN), broe­der van de beide voorgaanden , geboren den 10den Maart 1768 , was Luitenant aan boord van het schip de Admiraal de Ruiter,, onder het kornmando van den Schout bij Nacht Johan A r­nold Zou t man, in den slag op Doggersbank , den 5den Au­gustus 1781 , en werd wegens zijne betoonde dapperheid te dier gelegenheid met eerie eereteeken beschonken. in 1787 werd hem door de Admiraliteit van het Noorder kwartier het bevel over bet fregat Medeinblik opgedragen; en in 1794 en 1795 komt hij voor als Kapitein ter zee hij de gemelde Admiraliteit het bevel voerende op de Enkituizer van 26 stukken , liggende in Nieuwe Diep. Ilij werd den 5den Julij 1814 Sellout bij Nacht , overleed den 26sten IYIaart 1825 , en was gehuwd met. 31 a r i a Lemmer s. Zie Kok, Vaderl. iroordenb., D. XXVIII. bl. 306 en 309 ; 'fa­der& list. tern very. op Wa gen a a r, D. XIV. bl. 412 ; de J ong e, Nederl. Zeew., D. VI. St. I. bl. 562. BLOK (KoENra .n), een bekwaam medailleur uit de tweede helft der zestiende eeuw,, wordt door sommigen voor een Duitscher ge­ houden , dech naar de manier,, waarin zijne kunstvoortbrengselen vervaardigd zijn, te oordeelen zou men denken dat hij een Neder­ lander geweest is. Zeker althans gaat het, dat hij in ons Vaderland een grout gcdeelte van zijn Leven heeft doorgebragt. liij sneed ge­ denkpenningen in staal en behandelde bij voorkeur portretten , die hij met waardigheid en bevalligheid voorstelde. In het jaar 1577 vervaardigde hij de beeldtenis van Prins Willem van Or anj e meer dan zeven malen , met kleine veranderingen. De medaille net de beeldtenis van Prins Maurits van 1602 , op welks keer­ zijde men eenen oranjeboom ziet , met het bijschrift Tandem fit surculus arbor (eindelijk worth de spruit een boom) was een der laatste voortbrengselen van zijne hand. Men heeft mede van hem gedenkpenningen , met het portret van Filips II, Koning v a n Spanje, alsmede van Albertus, Aartshertog van Oostenrijk, en diens gemalin, de In fante Isabella. B 1 o k schijnt te Utrecht, gewerkt te hebben. Zijne gedenkpen­ ningen zijn in het werk van van Loon argebeeid. Zie Irnmerzeei, Levens en we•ken der Kunstsch. BLOK (SiMoN), een dappere Zeeuw,, die , na eerst de Turken te bevorthten en zijn !even meerinalen -voor het IT..deriand ge­vi.aagd te hebben , in het jaar 1666, als Kapitein op bet schip 't Hof van Zeeland van achtenvijftig stukken , onder het eskader van den Luitenant-Admiraal Kornelis Evertsen op den eersten dag van den vierdaagschen zeeslag tegen de Engelschen de helden­dood stierf. Zie Brandt en Centen, Hist. van Enkhuisen, D. II. N. 249; Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 470, 475 en 496; J. Anto­nides van der Goes, Gedichtegt, D. If. bl. 196; de la Rue; Staatk. en heldh. Zeel., H. 131 en 132; Kok, Vaderl. Woordenb., de Chalmot, Biogr. J'Voordenb.; de Jong, Neerl. Zeew. , D. 11. St. II. bl. 267, 234. BLOK (JAKOB RENGERSZ.), geboren te Gouda, in het midden der zeventiende eeuw , was een voornaam schilder,, van wien de beroemden R u b b e n s , nadat deze hem , tijdens hij de Nederland­sche steden doorreisde om de kunstschilders te bezoeken , te Gouda op zijne schilderkarner met een bezoek vereerd had , getuigde dat hij onder alle de kunstenaars in Nederland, geen een gevonden had, die hem in het schilderen en teekenen van doorzigt- en bouwkunde evenaarde. Hij reisde nog jong zijnde naar Italie ; doordien hij ook in de wis- en vestingbouwkunde ervaren was , geraakte hij in dienst van den Koning van Polen, die hem zeer veel achting en gene­genheid toedroeg , doch de gunst van dien Vorst , haalde hem den haat van de nijdige hovelingen op den hals , die hem den voet dwars zetteden en vele onaangenaamheden berokkenden , waarom hij besloot zijn afscheid te verzoeken , en naar zijn Vaderland terug te keeren , waar hij de gelegenheid aantrof, om den Overste P e r­cival, die in blakende gunst stond bij Frederik Hendrik , Prins van Oranje, in de wiskunst te onderwijzen. Dezen verraste hij op zekeren tijd op eene aardige wijze, want een aantal linien en streepen door elkander getrokken hebbende , deed hij zijnen leerling een gat in het beschot boren , die , daardoor ziende , tot zijne groote verwondering in de verwarde linien eenen lastdragen­den ezel aanschouwde. Hij verhuisde met zijn gezin naar Frankrijk , geraakte naderhand in handen der Spanjaarden en kwam in dienst van Leopold Wil­1 e m, Aartshertog van 0 os ten r ij k, destijds Landvoogd der Spaan­sche Nederlanden , bij wien hij ook in bijzonder gunst stood, zoodat die hem , boven zijne gewone soldij , in het veld zijnde , daarenboven nog zeven gulden daags toelegde. In den omtrek van Wijnoxber­gen , over eene plank willende rijden , struikelde zijn paard en stortte ter aarde, waardoor Blok zich deerlijk bezeerde; hierop werd hij naar de stad gebragt , en, op bevel van den Hertog alle vlijt en zorgen tot zijn herstel aangewend , doch alles was vruchteloos , want na eenige tijd gesukkeld te hebben , stierf hij , en werd te Wijnoxber­gen in de kerk der Predikheeren begraven , zijne weduwe Ge ertj e Davids, werd met een jaarlijksch inkomen gedarende haar leven be^iftigd , en zijn zoon , die ook zeer bekwaam was, volgde hem in zijne bediening op, doch werd in eene schermutseling doodelijk gekwetst , waaraan hij spoedig overleed. Zie IV al v is, Beschrijv. van Gouda, D. L bl. 335 en 336; Hau­b ra ken, Schoub. der Schad. en Schilder., D. II. bl. 92 en 93, waar hij even als bij de volgende abusivelijk Jakob Reugers Blok, ge­noemd wordt; Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woorttenb.; de Chalmot, Biogr. iroordenb.; Biogr. Nation. , Tom. 1. pa y;. 89 ; I m merz e e I, Levens en werken d. Kunsts.; Biogr. Univ., Tom. IL pag. 339. BLOK (BERNARDUS) , geboren te Macassar in 1755, werd na zich aan de Hoogeschool te Leiden op de Regtsgeleerdheid te hebben toegelegd, tot Doctor in de beide regten bevorderd. In het jaar 1779 werd hij Secretaris van Enkhuizen en daar hij de zijde der Patriotten hield in 1782 Voorzitter van het Patriottisch Genoot­schap. Later was hij Commies der Finantien en werd in 1785 Se­cretaris van het Collegie van gecommitteerde Raden van Holland en West-Friesland. Hij was zeer ijverig werkzaam in het oprig­ten van het Noord-Hollandsch vliegend legertje. Na de onwenteling van 1787 verzocht hij echter aan Gecommitteerde Baden eenige tijd van het waarnenien zijner bediening te mogen verschoond wor­den , ter oorzake van het gevaar, dat hem boven het hoofd Dan uit een Staatsbesluit der Staten van Holland , bij hetwelk B 1 o k personeel als Minister ter verantwoording werd opgeroepen , ten voile begrepen hebbende , dat men hem , naar den loop der dingen in die dagen , aan vervolgingen wilde blootstellen , voldeed hij wel aan het gegeven bevel , maar verzocht tevens verlenging van zijn ver­lof, om eerst den uitslag van de raadplegingen op zijne verant­woording te wachten. Gecommitteerden Baden vonden echter good , om , voor op zijn laatste verzoek een besluit to nernen , den Stad­houder daarover te raadplegen , die daar op te kennen gal, a dat „het hem was voorgekomen , dat , your zooverre de Heer Blok zich niet kan vleijen met die agting en dat vertrouwen , hetwelk a tot eene gepaste uitoefening zijner bedieningen noodig waren , zo­dra hy van den staat der raadpleegingen omtrent zijn Persoon, op )) de eene of andere wijze , kennis bekoinen mogt , hij waarschijnlijk )) wel wenschen zou, om ten einde de rust bij de Ingezetenen te bevorderen , en alle gevaar voor zich zelven voor to komen, zyn ontslag te bekomen: alzo een onbepaald verlof van afwezigheid te veel ongelegenheden en belemmeringen zou opleveren, in eenen )) Post als die van Secretaris van Gecommitteerde Raaden; en een beslissende orde, om binnen eenen bepaalden tyt weder te kee­ren , gelegenheid zou kunnen geeven, tot verregaande ongeregeld­heden, ja , zelfs tot gevaarlijke atttentatien tegen zijn persoon en n leven." Met dezen voorslag strookte wonderwel de aanbieding door Blok, korten tijd daarna, aan Gecommitteerde Raden gedaan : dat hy wel zou overhellen, om , onder voorbehoud van schikkin­a gen , die billijk gevorderd konden worden , zijn Post van Secreta­ris in handen van hun Ed. Nog. te resigneeren; gel yk by, zo „ loan Ed. Mog. hem op eene eerlyke en redelyke wyze geliefden » te gemoet te komen, ook volkomen gereed was, om den Post van » Commies der Finantien mede te resigneeren." Ten gevolge van deze brief en den evengemelde raadslag des Stadhouders , vonden Gecommitteerde Raden goed , B 1 o k eenvoudig zijn ontslag te ver­leenen en als Secretaris en naderhand mede als Commies der Fi­lien , onverminderd de raadplegingen der Staten over zijne verant­woordelijkheid , net vrijlating on' zich ter behoorlijker pldatse te ver­voegen , zoo hij meende eenige verzoeken te mogen doen , om de wedergave van zijn ambtgeld of andere stukken geldzaken betref­fende , met bijvoeging , van gunstig te zullen acht slaau op een toekomend verzoek tot teruggaven van zijn ambtgeld. B 1 o k hield na dit Mies aan zich , om van zoodanige iniddelen gebruik te ma-ken , als hem overig was tot het verkrijgen van een regt hem op die wijze ontzegd. flij ondernam naderhand , naar Frankrijk uitge­weken , een regtsgeding zoo in Braband als in Frankrijk , doch door de Staatkundige omstandigheden geheel vruchteloos. in 1788 werd hij zells wegens zijne politieke gedragingen uit Holland, Zeeland , Friesland eft Utrecht gebannen. Na de omwenteling van 1795 in het Vaderland teruggekeerd werd hij benoemd tot een der provisioneele representanten van het yolk van Holland en kort daarop tot Lid van het Commit tot de zaken van de Marine. Ook ter (Nationale Vergadering afgevaardigd , bekleedde hij in 1796 het ambt van Voorzitter,, erwijl hij mede als Lid tot onderscheidene commission benoemd werd. In 1806 werd hij aangesteld tot Fiskaal op het eiland Curacao; van daar in 1809 naar Java vertrokken , werd hij er Sekretaris van den Gouverneur-Generaal Da e n d e l s. In 1812 in het Vaderland teruggekeerd zag hij zich later aangesteld tot Lid der Arrondissements-Itegtbank te Alkmaar , waar hij den 29sten J ulij 1818 overleed. Ilij was gehuwd met Johanna Cornelia Vaillant. Er bestaat een vrij zeldzame gedenkpenning tot zijne eer gesla­gen in 1785. Zie Vaderl. Mist. ten vervolge op Wagenaar, D. V. h1.328, D. XIV. hi. 412, D. XV. bl. 126, 215 en 281, D. XX. bl. 97-100, 206-212, D. XXX. b1. 20, D. XXXI. bl. 240-252, D. XXXIV. bl. 389-405 en 411, D. XXXV. bl. 86 en 131, D. XXXVI. b1.119, 130, 184, 296-299 en 313, D. XXXVII. bl. 83, 252-254; C. van der Aa, Geschied. van den Oorlog 1793-1803, D. 1. bl. 353 en 354, D. 1V. bl. 77 en 78. BLOK (FRANCISCUS GUALTHERUS) , geboren te Gravenhage , werd den 25sten Maart 1766 te Leiden als student ingeschreven , en , na volbragte studie , te dier zelfde stede tot Raad in de Vroed­schap aangesteld. Daar hij tot de partij der Patriotten hehoor­de , nam hij als zoodanig deel aan de zamenkomst van Regenten welke in 1783 te Amsterdam gehouden werd om over 's Lands zaken te raadplegen. In Junij 1787 tot Lid der Commissie ter Defensie van de Provincie Holland benoemd, hielp hij de Prinses van Oranje aan de Goejanverwellesluis aanhouden. Het was dus niet te verwonderen , dat hij spoedig na de omwenteling, welke kort daarop plaats had , gevonden werd op de lijst der personen welke de Prinses vooral uit de Regering wilde geweerd hebben. Na de omwenteling van 1795 werd hij tot Baljuw van Rijnland benoemd. Zijne beeldtenis komt voor in de V aderlandsche Historie ten, volge op NY a genaa r , D. VIII. bl. 24. Zie voorts dat werk D. VI. bl. 110 en 374, D. VIII. bl. 24, D. X. bl. 148, D. XI. bl. 297, 317, 319, D. XV. bl. 21, 29, 328, 378; C. van der Aa, Geschied. van den Oorlog, D. 1. bl. 201. BLOK (JOHANNA KOERTEN). Zie KOERTEN (JOHANNA). BLOK (ABRAHAM DE). Zie BLOCK (ABRAHAM DR). BLOKHOVEN (GIJSBERTUS vAN) of zoo als hij zich ook wel schreef GUSBERTIIS BLOKHOVIIIS geboren te Utrecht, was Karthuizer te Keulen , alwaar hij in 1537 zich in het klooster dier orde beyond. Ilij schreef: Brevis Apologia pro operibus Petri a Leida cognornine Bloemevenne hetwelk te Keulen in 1538 gedrukt is en gevon­den words achter het boelje van gezegden Bloemevenne de Bo­nitate divina. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenh.; v(a n) H(e u s s e n) en v(a n) R(h ij n), Kerk. Oudh., D. II. hi. 139; Burman, Traj. erud. pag. 29; Kok, Vaderl. Woordenh. BLOKHOVEN (ANNA VAN), Wed. van Egbert van B roe k­huizen, Wijnkooper te Utrecht , en overgrootmoeder van den be-. kwamen Nederduitschen en Latijnschen dichter Johan van Br o e k­ huizen, heeft , in de godsdie.nst verlicht , gestrekt tot een toon­beeld van vrijmoedighefd en ijver in de rampspoedige tijden der vervolging om de godsdienst. Als zij beschuldigd werd van zich eenige malen te hebben laten vinden in de Vergaderingen der Her­vormden , en dat zij haren zoon Johan van Broekhuizen, die toen voortvlugtig was tot het beeldenbreken had aangemoedigd , met te zeggen : » onze voorouders moeten beesten geweest zijn , dat ze » hout en steen hebben gaan aanbidden :" werd zij door de Raad van Beroerte ter dood veroordeeld en den 25 September 1568 te Utrecht, op de Neude, onthalsd. Doch eenigen beweerden dat de Raadsheer Mr. Jan Lent, Com­missaris van den gezegden Raad , diep bij Naar in schuld stond , en met hare dood de betaling ontging ; want toen hare goederen den Koning waren toegekend , wist men dat boek in handen en het Had, waar zijne rekening opstond ; er uit te krijgen. Zie Brandt, Hist. der Reform., D. T. bl. 56 der Plant.; de Cha 1­mot, Biogr. Woordenh., D. IV. bl. 312. BLOKHOVIUS (PIETER) , werd in 1649 door de Bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie als Gezant aan den Keizer van Japan gezonden , ten einde hem te bedanken , dat hij 10 IYederlanders van het schip Castricum, hetwelk op zijne stranden had schipbreuk gele­den , had doen in vrijheid stellen , en hem tot erkentelijkheid van wege de Maatschappij een heerlijk geschenk aan te bieden; doch alzoo B I o k­hovi us bij zijn vertrek van Batavia, den 28sten Junij , van dat jaar, ziek was, werd hem Andreas Fr isius als tweede van dit Gezantschap toegevoegd ; ten einde hem , indien hij mogt komen te overlijden , te vervangen. Blokhovius stierf eer hij in Japan aankwam, doch zijn lijk werd er gebalsemd gebragt en aldaar zeer statig begraven. Zie Valentij n, Oud en Nieutv Oost-lndiên, D. V. c. IA. 41 en 43. BLOKHUIZEN (Mr. FRANCOIS VAN), was een der achttien Land­raden , die in 1575 door Prins Will em van Ora uj e verkozen werden , doch spoedig weder buiten bewind geraakten. Zie Wagenaa r, Vaderl. Hist., D. VII. bI. 25. BLOKLAND (ConsEus VAN). Zie BLOCKLAND (KORNELIS VAN). BLOKLAND (ANTHONY VAN). Zie MONTFOORT (ANTHONY VAN). BLOKLAND (HENDRIK STORY VAN). Zie STORY VAN BLOKLAND (HENDRIK). BLOKLAND (GIJSBERT VAN), geboren te Bunschoten , moet een bekwaam Meet- Bouw- en Werktuigkundige geweest zijn. Zie Aardrijksk, Woordenb. der Nederl., D. 11. bI. 823. BLOM (KLAAS LOTWEBENSE) , misschien geboren te Gorinchem of althans daar woonachtig , bragt in het jaar 1549 de eerste windkoorn­molen uit Holland naar Spanje en overleed te Schoonhoven , in 1613, waar hij ook in de kerk begraven is , zoo als blijkt uit het volgen­de grafschrift aldaar op zijn zerk uitgehouwen : HIER LEGT BEGRAVEN KLAAS LOTTWERENSE BLOM , SCHIPPER VAN GORCUM TOEN HY WAS OUDT JAAREN , TOEN IS HY MET EEN WANT-SCRIP NAAR SPANJE GEVAREN EN HIJ BRAGT UIT HOLLANDT ALDAAR DE EERSTEN MOLEN IN HET VIJFTIEN-HONDERT NEGEN-EN-VEERTIGSTE JAAR. STERFT ANNO 1613. Verder is op de zerk uitgehouwen zijn wapen met een schip en eenen molen. De door Blom naar Spanje gebragte molen was een vierkante standertmolen , gemaakt naar eenen gelijksoortigen in 1539 voor Gerard van Poelgeest, Beer van Westzanen en Crommenie. Volgens sommigen zou Blom toen eene Spaansche koopvaardij-vlag (zijnde toen even als nu de onze rood, wit en blaamv), eerst als sieraad en later als onderscheidingsteekcn hebben mede teruggebragt. Zie Aardrijksk. Woordenb. der Nederl. , D. X. bI.261; Teenstra, Nederl. Overz. Bezitt., bl. 1056 en 1057. BLOM (KOENRAAD LEONA RIM.) een zoon van Leona rd u s 13 l o rn, laatst Predikant te Groningen. Koenraad, geboren te Vlaardingen den Helen Junij 1712, begon zijne studie aan de lloogeschool te Groningen en voltooide die te Leiden ; werd in het jaar 1735 tot Predikant beroepen te Hoogvliet; ging van daar in 1739 naar Broek in Waterland , vervolgens in 1747 naar Sluis in Vlaanderen , in 1754 naar Appingedam , in 1761 naar Emden , waar hij den 30sten Januarij 1761 overleed , twee volwassen zoons nalatende. Van hem zien het Licht : Hiskiaas Dank- en Lof-Offer voor Gods wonderbaare Genee­zing , de Heere toegebragt, in zyn Dankschri ft, Jes.XXXVIII. vs. 16-20 en Gode toegejuigt in twee Leerredenen, Angst. 8°. De klagende Ethan, of BMW-en Boetklagt , over het afster­ven van Zijne Doorl. Hoogheid de Deer W. C. IL Friso Prince van Or anje, Erf-Stadhouder , enz. enz. uit Psalm LXXX1X. vs. 45 en 46 Middelb. 1752. 4°. Geschiedschakel der Upstanding van J e z u s Christus, Gron. 1758. 12°. Zie van Abkoude, Naamr. der Nederd. Boeken , D. I. St. IV en V, nit partikuliere berigten aangevuld. BLOM (CoRNELis) Predikant te Leeuwarden , geboren te Won­brugge den 2den Februarij 1712 , was een zoon van Corn e- is B l o m , Predikant te Woubrugge , en van M a r g r i e t Dui n­meye r. Na in de eerste beginselen der letteroefeningen onderwezen te zijn studeerde Blom vervolgens aan de Hoogeschool te Leiden , alwaar hij zich inzonderheid in het beoefenen der Godgeleerdheid , bevlijtigde , waarvan hij ook een blip( gal', den 14den September 1732, door het in het openbaar verdedigen van eene godgeleerde Verhandeling, Over het wonder en geheirn van de brandende en niet verteerende braambosch, (1) Proponent geworden zij ode wer­den hem in 1734 twee beroepen te gelijk opgedragen namelijk dat van Blokzijl en van Zunderdorp , hij verkoos het laatste, en werd aldaar den 7den November bevestigd, doch niet langer dan ruim een jaar was hij de geestelijke Herder dezer kudde , want in het laatst van November des volgenden jaars, werd hij door de gemeente van Kralingen begeerd, aan wier roepstem hij gehoor gaf,, zoodat hij aldaar den 8 Januarij 1736 het heilig dienstwerk aan­vaardde. Hij verbleef er tot in April 1740, toen hij als Predikant te Zierikzee werd bevestigd; na hier ruim vier jaren gestaan te hebben werd hij in 1744 bij de gemeente van Leeuwarden beroe­pen. Terwijl hij daar stone hadden er twee voorvallen plaats , door welke Blom zich g•oote onaangenaamheden op den hats haalde. (1) Be Miracula et Mysterie Rubi ardentis et non consumtie , Exod, III. vs. 2. Toen op den lsten Mei 1749, vijf nieuw aangestelde Hoogleer­aars te Franeker,, hunne inwijdings-redevoeringen hadden gedaan , kort nadat den geleerden Ludovicus Casparus Valckenaer het Rectoraat van Frieslands Iloogeschool had nedergelegd , met het doen van eene Oratie , Over de voormalige en hedendaagsche verandering der Nederlandsche .oaken (1), eene redevoering, die door den beroemden Ernst Willem Higt waardig gekeurd werd , in het Nederduitsch vertaald te worden , rustte zich B 1 o m ter verdediging toe van de bij hem zoo duur geschatte regtzinnigheid , ingevolge de leer der Dordsche vaderen, die hij waande, inzonderheid, zoo men verzekert, door een van zijn Collega's daartoe opgezet , dat door Valckenaer in zijne redevoering was aangerand. Zonderling waren echter de wapenen die hij hiertoe gebruiktc; zij bestonden namelijk in een alter soil­aardigst paskwil daar geest noch kunst in stak , onder den zonder­linen titel : eldbloemen net een Prikneusje daar onder , aan litomus gestroyd in en buyten de Academie-kerk te Franequer. Ter eeren van vijf beroemde Heren Professoren, wanneer hun Hoog Eerw. het Catheder nog nauwliks koud yeworden , en opgedroogt van het yvervuur,, en tweet ener der grootste Ora­teuren , op nieuw deden gloeijen en warm hielden , door hunne plegtige inwyings Redevoeringen , uitgesproken den lsten van Bloeymaand des jaars 1749. In dit hatelijk doch zouteloos stuk waaronder men de naam van den Leeraar Blom las , werd weinig anders dan kwaadaardige las­ter tegen den grooten V a 1 ck en a e r gevonden. Doch de Leeuwar­der Kerkleeraar,, bereikte geenzins het oogmerk dat hij er mede bedoelde , oin namelijk dien Geleerden in een pennestrijd te wik­kelen. V alck enaer toonde door zijn stilzwijgen , dat hij het stuk verachtte en de maker zijne gramschap niet waardig keurde , ja hij had zelfs de grootmoedigheid , om de Curatoren van Frieslands Hoogeschool , onder welke zich een lid van het Collegie der Gedepu­teerde Staten beyond , die zich zijne zaak wilden aantrekken , en hem behoiarlijke vergoeding voor zijn geschonden eer bezorgen , te bewegen , om Ds. Blom ongemoeid te laten. Het mangelde echter aan geen Schrijvers die deze laatste ten toon stelden , en zijne dwaasheid op eene geestige wijze bespotteden onder anderen kwam er een uitmuntend dichtstuk in het licht, dat aan den heroemden Dichter Jan de Kr uiff werd toegeschreven , hoewel het in diens uitgegeven bundel Gedichten niet wordt gevonden. Toen dit geestig stukje in het licht kwam, scheen Ds. Blom te vrezen , dat het sommige menschen in de waan mogt brengen , dat hij de wezentlijke Schrijver van de I' eldbloe»zen met een Prikneusje niet mogt zijn , ten minste hij gaf een stukje in prosa nit, onder den titel van : Bericht wegens mine onnozele bloemen , hetwelk volgens getuigenis van dien zel Idea Dichter zijn (1) De prisca et nupera rerum Belgicarum vicissitudine. rijm in zotheid nog te boven ging. Hierin betuigde Blom wel ernstig , de maker van het paskwil te zijn , en trachtte den inhoud daarvan op de best mogelijke wijze te verdedigen ; maar op zulk een onge­lukkige wijze , dat hij openlijk zijne onkunde in het vak der ge. schiedenis in een helder dagliclit stelde , door onder anderen den Iloogleeraar Alexander Nor u s, met den rampspoedigen Engel­schen Kanselier Thomas Nor u s te verwarren , hetgeen de bo ­vengenoemde Richter in een tweede vers , waarin hij verk.laart , nu overtuigd te zijn , dat Ds. Cornelis Blom alleen de maker van bet hatelijk stuk is , doet zeggen Die Thomas heet , die noemt hij Alexander; En dus hangt 't gantsche stuk van zotheid aan malkander. Blom, even als een dapper krijgsheld , werd door dezen tweeden aanval niet algeschrikt , maar gordde zich op nieuw ten strijde , en gal een Tweede Belicht in het Licht, ter bescherming van zijne Veldbloemen en Prikneusje, dat tevens ter wederlegging verstrek­ te , van eene brochure , door den Leeuwarder Geneesheer B er n a r­ dus Id em a, ter verwelking van zijne geliefde Veldbloemen ge­ schreven , welk Tweede Bericht, evenmin als het eerste , de toets van gezond verstand kon doorstaan. Bit zooveel gerugts gemaakt hebbend geval liep ten einde , met eene ernstige vermaning aan den Eerwaarden Blom in de klassikale Vergadering van Leeuwarden , bij monde van haren Voorzitter,, zoo men verzekert op bevel van het Collegie der Gedeputeerde Staten gedaan , » dat hij zich in het » vervolg van zulk een onbetamelijke handelwijze , zoo weinig over­ » eenkomstig met de leer van zijnen Goddelijken Neester , had te » onthouden, of dat er tot zijn nadeel zou worden gedisponeerd." Erger gevolg had voor hem de twist, die ten fare 1763 over bet beroepen van een Predikant te Leeuwarden ontstond. De opengevalle Leeraarsplaats , door het vertrek van Paulus Ru t­gers naar Utrecht , stond in Februarij 1763 vervuld te worden. De Regering van Leeuwarden liet op eene vriendelijke x3ijze onder de hand , aan de Leden des Kerkeraads weten , dat zij voor dit maal gaarne de verkiezing zoude zien vallen op eenen inhoorling van Friesland, en die tevens tot de orde der Coccejanen behoorde. Voor het eerste deel van hun regtmatig verlangen pleitte eene lands-wet , welke, ofschoon in vergetelheid geraakt , evewel niet was argeschaft en bij deze gelegenheid werd ingeroepen. Niets was ook billijker dan de vordering van het tweede deel hunner begeerte , van namelijk ge­noegen te geven aan zoodanige leden der gemeente van Leeuwarden , die de leerwijze van Cocc ej u s toegedaan waren en welker aanval niet gering was en zooveel te meer door dien er reeds vier Voetiaansche Predikanten onder de zes Leeuwarder Leeraars gevonden werden , al­ien vreemdelingen en van buiten de provincie beroepen. De Ker­keraad vond echter goed aan dit verzoek niet te voldoen en leverde een drietal ter goedkcuring in, waarop geene dan vreenidelingeu en Voetianen voorkwamen. Nadat dit drietal zes maanden lang on­ afgedaan was blijven liggen , besloot de kerkeraad eene bezending aan de Regering te doen , met last om, op eene bescheidene , vriende­ lijke , eerbiedige , maar (evens ernstige , nadrukkelijke en krachtige wijze , de Regering de onvoegzaamheid en het nadeel van het zoo­ langdurig ophouden der beroeping onder het oog te brengen , en afdoening van zak*en te verzoeken. Ds. Blom aan het Load van. deze Commissie geplaatst , gal , zoo te dezer gelegenheid als bij het­ geen later over deze zaak voorviel , zoo vele bewijzen van geestelij_ ken hoogmoed en gedroeg zich zoo ergerlijk en oproerig , dat hij ten laatste , door zijne eigen ambtsbroeders verlaten , door de Rege­ ring in eene geldboete werd verwezen , en door Gedeputeerde Staten voor 6 weken in zijne dienst geschorst. Na dien tijd bleef hij nog zeventien jaren te Leeuwarden werk­ zaam en overleed aldaar den 28 September 1780. Hij was te dier zelfde stede , in 1751, gehuwd met A. C. van Ku ffe 1 e r nit een deftig Friesch geslacht , en had bij haar drie zoons verwekt. Be- halve de bovengenoemde twistschriften zien nog van hem het licht He beyond Nederland door ilardschuddingen tot een heal g beeven voor Godt geroepen, in een Redevoering over Nati& XXIV vs. 7 laatste lid en over Job IX vs. 4-6 , op den laat­sten Bedendag , Amst. en Leeuw. 1756. 4°. Zie Vaderl. Hist. ter onmiddellijke vervolge op W a g e n a a r, D. XXIII. bl. 252-260; van Abkoude Naamr. van Nederd. Boe­ken, D. I. St. V; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Ypeij en Der­mout, Geschied. der lVederl. fiery. Kerb, D. l l 1. bi. 586-600; Nieutv Biogr. Woordenb.vanNederd.Dichters,ten very. op W i t s e n Geysbeek, BLOM (AriToNv) hield zich eene reeks van jaren in de kolonie Suriname op , waar hij zich, vooral op den landbouw schisint te hebben toegelegd althans hij heeft de vrucht zijner ondervinding te dien opzigte te book gesteld in een Verhandeling over den Landbouw in de kolonie Suriname , volgens eene negenjarige ondervinding zamengesteld door An-tony Blom, in orde gebragt en net de noodige ophelderingen en bewijsreden voorzien door Floris Vissc her Heshuyzen enz. Haarlem 1786. 8°. hetwelk later herdrukt werd onder den titel van : Verhandeling van den Landbouw in de colonie Suriname door Antony Blom, Amst. 1787. 8°. Men wil dat Blom het eerste , na de gedane aanwijzingen van grove misslagen , niet voor het zijne heeft willen erkennen , hetwelk oorzaak was , dat deze tweede verbeterde uitgave in het Licht ver­scheen. Het werk is zeer uitvoerig geschreven en 'evert overal bewijzen op van grondige kennis van den voor vijftig jaren gebrui­kelijke wijze van landbouwen in de Kolonie Suriname. Blom overleed te Parimaribo in het begin van 1808. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naomi. van Nederl. Boeken ; M. D.Teenstra, de Negerslaven in de Kolonie Suriname, bl. 319 en 320. 42 BLOMBERG (HENDRIK vim), tijdens de onrustige tijden voor het jaar 1787 de zaak der Patriotten toegedaan , was een der Burger ge. constitueerden , » om met de Heeren van den Krijgsraad of met eene » Commissie uit denzelven , zoo veel mogelijk , gemeenschaplijk te over­» leggen en te beramen al hetgeen ter bevordering van de goede » zaak des Vaderlands en inzonderheid van de goede hurgerij dezer » stad (Amsterdam), zou dienstig geoordeeld wortlen." Na de om­wenteling van dat jaar werd hij echter,, nevens Mr. E rues t us Ebeling, Jacobus d'Amour, Pieter Witmond en Jacob van Staphorst, ingedaagd , » over en ter zake dat dezelve » present geweest en mede geassisteerd hebben bij het inleveren op » eene oproerige wijze van zeker Declaratoir,, inhoudende de pre­» tense Remotie van negen Heeren uit den Agtbaaren Raad dezer » stad ," alsmede » dat zij mede Autheuren en Aanvoerders geweest » waren voor de Remotie van den wettigen Hoofd-Officier,, voorge­» vallen den zesentwintigsten Junij MDCCLXXXV II " welke inda­ ging in September daaraan volgende , gevolgd werd van een vonnis , waarbij zij » ten eeuwigen dage nit den Lande van Holland en » West-Friesland gebannen werden , onverminderd zoodanige anderc » straffen als men, indien zij ten eenigen tijde in handen der Jus­» titie mogten geraken , zou oordeelen te behooren." Na de omwenteling van 1795 weder in het vaderland ternggeko­men , werd hij vervolgens Kolonel-Kommandant , der gewapende burgermagt in het Depart,ement van den Amstel , en bleef zulks tot de ontbinding van dat korps op het laatst van het jaar 1803. Een zijner zonen, insgelijks Hendrik van Blomberg geheeten, hielp als Luitenant te Straalsund den Pruissische Majoor von Sch ill bevechten en werd bij die gelegenheid gekwetst. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar, D, XVII. bl. 73, D. XXI. hi. 27 en 328, D. MN. b1.267; Bosscha, Nederl. Heldend. te Land, D. III. IA. 273. BLOMEVENNA (PIETER). Zie BLOEMEVENNE (PIETER). BLOMHERT (Jonef), geboren te Zalt-Bommel in 1694, studeerde eerst te Utrecht, waar hij reeds op zijn twee-en-twinstigste jaar tot Meester in de vrije Kunsten en Doctor in de Wijsbegeerte be­vorderd werd , vervolgens oefende hij zich te Leiden in de Godge­leerdheid , werd in het jaar 1718 beroepen tot Predikant te Haar­ten , van waar hij in het jaar 1737 naar Cuyk vertrok , en overleed aldaar,, den 24sten December 1738, een zoon nalatende. IN was schrijver van : De Geschiedenissen van het J'ereenigde Nederlandt zederi haer eerste opkomst tot op deese onse dagen , hoe 't zelve ver­lost , verhoogt en hewaert is door wonderen van Gods voorzie­nigheit onder 't Bestuur der Princen van Oranje en Nassau enz. Utr. 1730. 80. waarvan de tweede druk te Utr. in 1735. de vierde in 1744 , de vijfde en de 6de in 1758, het licht zag; ter­wij1 P. le Clercq en A. Rotterdam cc in 1750 ieder een vervoig op geleverd hebben. De groote aftrek van zes drukken binnen dertig jaren getuigt genoeg voor de deugdelijkheid van het werk. Zie van Abkoude, Naantreg. van Nederd. Boeken, D. I. St. 1, 111, IV en V.; uit partikuliere berigten aangevuld. BLONHOFF (JAN CocK). Zie COCK BLOMHOFF (JAN). BLOMMAERT (JAeues of JACOB) Of BLOEMAERT , geboortig van Oudenaarde, uit welke stad hij naar men wil , weleer gebannen was , streed in Maart 1567 op den dijk bij Austruweel , als Kapitein, onder Jakob van Marnix neer van Tholouse, en was een der weinige die er het leven niet bij inschoten. Ilij hood met Jacques van Megen in 1571 Willem van Oran­j zijne dienst aan, om in Vlaanderen en de omstreken van Oudenaarde krijgsvolk te verzamelen en van de kloosters en abdijen , welke daar in die landen zeer rijk waren, daartoe de gelden te beko­men. De Prins schijnt hem, den 9den Jung 1571, commissie te hebben verleend, doch herriep ze bij eene latere van 26 Augustus des zelfden jaars , waarbij hij op nieuw » betrouwende op die goede neersti­» cheyt ende getrouwicheid deszelfs Jacobs Blommaert ," hem magt verleent om met de burgeren van Oudenaarde te handelen ter levering van die stad in de handen van Oranje; krijgsvolk to vergaderen , en van de stad zich meester te rnaken, net behoud van al le de vrijheden der inwoners , zonder hun eenigen hinder aan te doen , maar te beschermen, tegen alien overlast der Spanjaarden. Blomma er t mogt evenwel niets beginnen , zonder bijzonderen last van Oranje's broeder Graaf Lodew ij k van Nassau. Of Blomma er t aan dezen last voldaan hebbe , blijkt niet , dan alleen dat hij eenig yolk verzamelde , doch Oudenaarde niet won , maar met zijn yolk in de bosschen rond zwierf tot ,het geheel en al verliep. Ilij liet echter de zaak der vrijheid niet varen , maar bragt , nadat Vlissingen het Spaansche juk had algeschud, ruim 200 man uit Antwerpen naar die stad en kreeg weldra het bevel in Arne­muiden , dat echter weder spoedig door de Spanjaarden onder d' A vila werd ingenomen , bij welke gelegenheid d' Av ila wel 400 menschen sneuvelde , doch Blommaert zijn leven in Veere bergde. Kort daarna volvoerde hij zijne vroegere plannen en nam werkelijk , den 7den September 1572 , Oudenaarde door list , voor Oranje in, maar bedreef daar zooveel ongeregeldheden , dat hij der goede zaak meer na- dan voordeel deed, daar onderscheidene steden hare poorten voor den bevrijder gesloten hielden , als vrezende het geweld der woeste aanvoerders en soldaten. Na den Parijschen moord en het innemen van Bergen in Henegouwen kregen de zaken der vrijheid een nog treuriger aanzien. De bezettingen van onderschei­dene steden in Vlaanderen verliepen op het hooren van A I v a's aantogt; zoo ook die van Oudenaarde. B lommaert , de Grave en van R ij ne vioden uit die stad, poogden zich te redden op eene landhoeve bij Eeclo, doch terwijl ze zich moedig verdedigden tegen de Spanjaarden , die hen op de hielen zaten en het huis omsingelden , raakte het gebouw in brand en zij kwamen in de vim-men om. Zie Bor, Nederl. Oorl,, B. V. hi. 333, (241), B. VI. bl. 402, (299), 412, 301); Reyd, Nederl. Oorl., bl. 12; 'sGravesande, Tweede Eeuwged. der Middelb. Vrijheid , hi. 197 en 2.14; van Groningen, Gesch. der JVaterg. , bl. 242 ; Swaluwe, de daden der Zeeuwen gedurende den Opstand tegen Spauje , bl. 24 en 40; Arend Algem. Geschied. des Vaderl., D. I. bl. 218; Gachard, corresp. de Guillaume le Taciturne, T. III. p. 36 et suiv. BLOMMAERT (DIRK). Zie BLOEMAERT (DIRK). BLOMMART (SAMUEL) werd, zich in dienst van de Oost•Indische Maatschappij op Java bevindende, den 19den Junij 1607, door het Opperhoofd van Bantam, met eene sloep met yolk en ammunitie naar Soekadana, op Borneo , gezonden , ten einde er onze toop­lieden , die er in groot gevaar verkeerden van door de inlanders vermoord te worden , of te hales. Aangezien zij voor zijne aankotnst reeds van daar vertrokken waren , kwam hij al den 13den Julij van dat jaar te Bantam terug; doch reisde in het begin van 1609 weder naar Soekadana , om er als Opperhoofd de zaken der Oost-lndische Maatschappij waar te nemen. Ook had hij eenen brief van den Prins van 0 r a nj e, om dien aan den Ko­ning van Borneo te overhandigen, en met deze, even als met den Ko­ning van Bandjarmasing en de Koningin van Landak , een verbond aan te gaan. Hoe hij bij die beide Koningen slaagde , vinden wij niet geboekt inaar ,de Koningin van Landak. antwoordde , * dat Naar » land Landak en de rivier de Landak voor ieder openstond," om welke reden zij met ons in Been verbond wilde treden. Beter ge­lukte zijne pogingen bij den Koning van Sambas. Dezen in Julij van dat jaar een bezoek gevende , sloot hij met hem een verbond wegens den diamanthandel, waarbij den onzen uitsluitend dien handel op dat land werd toegestaan. Ook zond hij, gedurende zijn verblijf op Borneo, belangrijke berigten omtrent dit eiland over. In September 1710 kwam hij echter met het jagt de Vliegende Draak te Bantam terug en verzocht , » nadat hij nu eene fraaije » partij diatnanten bijeen verzameld had, zijn ontslag , alzoo de » tijd gedurende welke hij gehouden was daar te blijven , verstreken » was (1)." Oischoon het niet blijkt dat hem dit verzoek werd inge­willigd , vinden wij echter niets meer omtrent hem opgeteekend. Zie Valentijn, Oud- en Nieuw Oost-Indie, D. III. IA 244-246, Teenstra, Nederl. Overt. Bezitt., bl. 436. BLOMMENDAAL (JAN vAN) , ook genoemd BLOEMENDAAL en BLU­MENTHAL een der eerste Teekenaars van het verbond der Edelen , was Raad van het Guliksche en Ambtman te Wassenberg en in het jaar 1558 gehuwd met Elizabeth van Gruithuizen. Ziju kleinzoon flans Willem van Blommendaal was Luitenant (1) Vale n t kin , Oud- en _Newt• Oost-indie, D. III. b. bl. 245. onder B r e d e r ode, en overleed den 13 Janij 1625, een andere kleinzoon van hem enb roeder van Hans Will em, Hans Hen dr i k van Blommendaal, getrouwd met Eleonora Melling, was Drost van Vianen, en in 1620,. in naam van 13 red er od e, tegen­woordig bij de begrafenis van Graaf Willem Lodewij k van Nassau. Zie te Water. , Hist. van het Verb. der Edelen, St. II. bl. 239. BLOMMERT (NIKoLAAs) schijnt in de zestiende eeuw een scheeps. bouwmeeeter te Breda te zijn geweest althans toen A d r i a e n d'Estournel, Heer vanSt. if Gouverneur van Breda , in 1570 eenen aanslag smeedde om de Klundert bij verrassing in te nemen rustte hij te dien einde, under het beleid van Blommert, eenige schepen uit. Deze stonden op stapel , en werden gebouwd op het Nonnenveld , binnen gezegden stad, doch waren zoo groot gemaakt , dat zij niet onder de Ginneken-brug door konden , waar­am die togt achter bleef en men daarom spottender wijze zong : Hebt dy niet op de Klundert geweest Mette Bredasche Vlote, lc hebber geweest, is en con er niet meer, lc werd bynaa doorschoten. Zie van G an r, Beschrijving van Breda, W. 143. BLOMMEVEINNE (PIETER). Zie BLOEMEVENNE (PIETER). BLON (MicRIEL LE) , in 1590 te Frankfort aan den Main gebo. ren , was een goudsmid en plaatsnijder,, die reeds in vroege leef­tijd te Amsterdam kwam , waar hij het overige zijns !evens door­bragt en. in 1656 stied. Onderscheidene kleine prenten , zeer net door hem bewerkt , en sieraden , wapenschilden enz. voorstellende , getuigen van zijne bekwaamheid. Zie I m merzeel, Levens en Werken der Schad. en Schilder. BLON (J. LE) Ieefde in het midden der zeventiende eeuw en was een groot vriend van Ca t h a r i n a L e s c a i j e ook ko­men in de Lauwerstrift tusschen deze en Cornelia van der V eer, te Amsterdam in 1665 uitgegeven , onderseheidene verzen van hem voor,, in welke het niet aan geest en zoetvloeijendheid mangelt. Zie Nieuw Biogr. Woordenb. van. Nederl. Dickters ten very. op Witsen Geysbeek. BLONDEEL (VALENTLIN JAN) werd, na te Utrecht zicli in de regten te hebben geoefend , in April 1745 tot Meester in die wetenschap bevorderd. Door den Utrechtschen Boekverkooper Hermanus Besseling verzocht zijnde, om bet eerste Wad van de Beschrijving der stad Utrecht van eenen hem onbeken­den en reeds overleden schrijver na te zien , vond hij daarin zoo vele feilen , dat hij besloot bet geheele werk na te zien en daar , waar hij zulks noodig oordeelde , te veranderen en oin te werken , waarna hij het in het licht zond , onder den titel : Beschrijving der stad Utrecht, behelzende derzelver Opkomst, en voornaarnste Lotgevallen, Mitsgaders de opvolying der Bis­schoppen tot het einde der twaalfde Eeuw. Benevens eene Ver­handeling over de vhf Collegiale kerken, voornamelijk die van S. Martin en S. Salvator. Uitgegeven door Mr. Valentijn Jan Blondeel, Utr. 1757. 8°. met pl. Zie de voorrede van dat werk, bl. XI—L; van Abkoude en Ar­r en be r g, Piaantr. van 1Vederd. Boeken. BLONDEL (DAVID), geboren in het jaar 1591 te Chalons in Champagne , openbaarde reeds vroeg eenen gunstigen aanleg en eene zucht oin zich op de Godgeleerde wetenschappen , vooral op de ker­kelijke geschiedenis , toe te leggen. Na volbragte studie , werd hij in 1614 Predikant te Houdon nabij Parijs. Eenige jaren later, in 1626 , droegen de vertegenwoordigers der Fransche Protestantsche kerken hem op om het werk van den Kardinaal C es a r B a r o n i u s, waar dit noodig was te wederleggen. Tevens schonken zij aan 131 on d e1 den titel van honnorair Hoogleeraar, met vrijheid om zich te yes­tigen , waar hij wilde. Hij werd in 1631 tot Hoogleeraar te Saumur beroepen ; dit beroep had echter geen voortgang. Na de dood van Gerardus Johannes Vossins werd hij in 1650, Hoogleeraar aan het Athenaeum te Amsterdam , welk arnbt hij den 7den Maart van dat jaar aanvaardde met eene opwekking tot het beoefenen der gewijde geschiedenis. Zija verblijf in Amsterdam was Diet aange­naam voor hem, nosh nuttig voor het Athenaeum. Met moeite toch werd hij tot het houden zijner openbare lessen gebragt en in 1652 werd hij geheel blind , in welken staat hij slechts weinig jaren geleefd heeft, zijnde op den Eden of den 9den April 1655 overleden. Hij was een zeer geleerd man , die onderscheidene werken tot ver­dediging der Hervormden in Frankrijk geschreven heeft. Ook had hij een wonderbaarlijk geheugen, en moist al wat hij in oude en nieuwe schrijvers gelezen had, met eerie onbegrijpelijke vaardigheid en naauwkeurigheid te pas te brengen. Als een bewijs van zijn sterk geheugen voert men aan, dat hij, reeds blind zijnde, zijne Genealogiae Franciae plenior assertio contra Jo ha n n e m Jacobum Chifletium, welke in 1655 te Amsterdam, in twee deelen , in fol. , het licht zag , uit het hoofd aan een ander heeft in de pen gegeven. B 1 on d e I had eerie zonderlinge wijze van studeren , hij legde zich op zijne buik op den grond en plaatste rondom zich de hoe- ken , welke hij tot het onderhanden zijnde werk noodig had. Men verhaalt ook dat hij van den President Jeau Jacques de Mem e s, die zeer verkleerd was aan den Roomschen gods­dienst , een jaargeld van 1200 byres trok , om tegen de heerschappij van den Paus te schrijven ; terwijl een Raadsheer van het Panic­ ment te Parijs hem ten zelfden einde jaarlijks 600 livres schonk , en dat hij om aan die beide heeren voldoening te geven , het lijvige boekdeel schreef: de la Primaute du Pape , Geneve 1641. fol. hetwelk tot antwoord verstrekte op het werk dat de Kardinaal J a c­ ques Bury Buperron tegen Jakob 1, Koning van Engeland, had geschreven. Behalve de hier boven reeds aangehaalde werken schreef B 1 o n- d el, onder anderen nog : Declaration de la verite des Eglises Reformees de France , Parijs 1619. Pseudo-Isidorus , Genv. 1628. 4°. Des sibylles celebres 4°. Apologia pro sententia Hieronymi de Episcopis et Presby­ teris, Amst. 1646. 4°. Turrianus vapulans. De jure plebis in regimine Ecclesiastico. De formulae regnante Christo in inonumentis usu , Amst. 1646. 4°. zitinde eene zeer belangrijke verhandeling over de magt der Koningen. Fatitilier eclaircissement de la question si une femme a etc assise sur le siege Papal de Rome entre Leon IV et Benoit III welk bock , waarin betoogd wordt dat de Historic van de PaUsin Johanna een Touter verdichtsel is , in 1647 werd uitgegeven zon­der voorkennis van den schrijver, die er echter twee jaren later eene seconde edition, plus correcte que la premiere , van be-. zorgde , en in 1657 het oorspronkelijke Latijnsche Johanna Pa­ pissa sive famosae quaestionis an foernina ulla inter Leonem IV et B e n e d i c t u m III media sederit , civeixe,a&c, met het uitrge­ven van welk werk hij merkelijken aanstoot gar aan eenige Her­vormden. Considerationi politiques et religieuses etc. , Amst. 1652 , welk werk vele in Holland mishaagde, omdat er het Parletnent van Engeland en de Parlementsgezinden , zoo mede hun gedrag otntrent Koning Ka re 1 I , al te sterk in veroordeeld werd. Amandi Flaviani Commonitorium adversus Inn oeentii X bullam in tractatum Monasteriensein, Elientheropolis (Amsterdam) 1657. 4°. Zie A i t ze m a , Saken van Steel en Oorlog , D. III. bl. 1112 ; Brandt, Hist. der Reform., D. IV. bl. 287 en 662; v an t-loo,Y­straten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woorden.C.; WAgeliaar, Besclir. van Amsterdam, St. ill. IA. 230; Saxe, Onom. Liter., P. IV. pag. 341, 342 et 595; K o k , Vaderl. Woor­denb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; d'Orville et van Len­nep, Illustr. Amstel. Athen. Memor., pag. 49-51, 147-149; Biogr. Univers. ; Glasius, Godgel. Nederl. BLONKEBIJLE (hum) , een Seheepstimmerman , omtrent 1680 te Vlissingen geboren , daar hij ook tot aan zijn dood toe , zijn handwerk heeft uitgeoefend , was geen onkundig man , ook besteed­de hij den tijd , die hem zijne bezigheden toelieten , zeer vlijtig met lezen. Men heeft van dies werkman een boekje , dat vrij wel geschreven is , en waarin het niet ontbreekt aan hartige spreekwij­zen , van 's mans kostwinning ontleend; het voert tot titel : Aanmerkingen bij maniere van wederlegginge op het selv­standig of niet selvstandig bestaan des Satans van A. Uu t er s c /tout, waarin des autheurs dwalingen , gehaald uit J. Ado 1p h s , en andere Dwaalgeesten ontdekt en wederlegt , en het gevoelen der Gereformeerde Kerke verdedigd tcordt. Vliss. 1715. 8°. Niet onaardig is de taal , die hij in zijne voorreden nopens dit zija schrift voert : » Terwijlen dat de Leeraren met geleerde Predi­ » katien hun pligt doen , sal ik ook met mija Bij1 toehakken ; is » het soo glad niet of het geschaaft was , ik sal evenwel de linie » en voorschrift , bij den Oppermeester gesteld , tragten te houden » sonder dat van lompers en vreemdelingen te volgen , en under Gods zegen , de knoesten en quasten die ik buiten dese linien » vinde , soo Lang hakken en kerven dat er de spaanders van vlie­ » gen sullen." B fon k eby I e heeft nog opgesteld een Tractaatje over Jac. I vers 13-15 , hetwelk door hem met eene opdragt aan den Bur­ gemeester P i e ter B o d d a e r t schriftelijk overgegeven , doch onge­ drukt gebleven is. Zie de la Rue, Geletterd Zeeland, hi. 198 en 197 ; Kok, Vaderl. Woordenb., ; de Chalmot, Biogr. Woordenb. BLOOTE (Films BE) , zoon van Hugo de Bloote, was hand­dadig aan den moord begaan aan Al e i d van Po e 1 g e es t in den nacht tusschen 21 en 22 September 1390 , en moest deswege in 1413 in het openbaar eenen voetval doen , om zich naar 's Lands gebruik met de magen van Jonkvrouw A 1 e i d te verzoenen. Zie Het Oude Goutsche Chronycxken bt. 119; 1Vagenaar, Va­derl. list., D.111.131.322 en 323; de Chalmot, Biogr. Woordenb. D. III. hi. 178. BLOOTE (HuGo BE) , of zoo als hij meestal genoemd werd , HUGO BLOTIUS vermoedelijk een afstammeling van den voor­ gaande , een Delvenaar van geboorte , was Opziener van de vermaar­ de Keizerlijke Bibliotheek te Weenen , onder de regeringen van Maximi liaan en R ad ol f II , welk beroep hij tot zijnen dood toe , die voorviel in 1608 , heeft waargenomen. Men vindt van hem getuigd i dat hij een welsprekend Redenaar was, vrolijk van geest , en met een uitnemend verstand begaafd. De volgende Latijnsche redevoeringen zijn van hem in druk : Oratio in duorum Juvenuna Adr i a n i i Fr is ii Tigurini et L aurenti Eis te ri, Patricii Viennensis , homicidas. Oratio paraenetica Lovanii habita ad juventutem , an recte parentes liberos suos Lovanium moribus studiisque in­formandos mittant? Oratiunculae de Elephante nuper in has regiones invecto et de Horologiis Lovaniensibus. Antv. 1564. 4°. Zie Boxhorn, Tonn. van Holl., bl. 160; Bleyswyck, Bes. van Delft, bl. 771; van Hoogstraten en Broueri us van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., B. bl. 276 en 277 ; Beschr. van Delft, in fol. bl. 662; Kok , Vaderl. Woordenb., D. VI. bl. 607; de •C h a 1­m o t , Biogr. Woordenb. , D. III. bl. 177 en 178. BLOOTELING (ABRAHAM) of BLOTELING eene zwarte kunstgra­veur , doch die ook onderscheidene zeer fraaije werken met de ets­naald en het graveerijzer vervaardigd heeft , was geboren te Amster­dam in 1634, waar hij in de school van V is s ch e r onderwezen werd. Bij den inval der Franschen in Holland , in 1672 , begaf hij zich naar Engeland , waar hij eenige prenten naar beroemde schilderijen uitgaf, welke veel goedkeuring ten deel vielen. Men vindt aangeteekend, dat hij voor de door hem vervaardigde afbeelding van den Hertog v a n N or fo 1 k eene gratificatie van 600 gulden ontving. Na den vrede in Holland teruggekeerd , bragt hij onderscheidene aanzienlijke schilderijen en teekeningen van voorname meesters in het koper: als van Pieter Paulus Rubbens, Anthonij van Dijck, Frans van Mieris, Bartholomeus van der Heist, Filip Wouwerman en Salomon Ruisdaal, waaronder geetste pren­ten van het Joden kerkhof en gezichten op de Poorten en oude vestmuren van Amsterdam naar den laatstgenoemden bijzonder uitmunten en van de liefhebbers gezocht worden. Ook bragt hij de cameen of kostbare steenen van Leona rd Augustini in prent, een werk dat in 1685 te Amsterdam in het licht kwam. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. ',Schad., D. 1. bl. 238 ; Collot d'E s c u r y, Hollands Roem, D. I. bl. 121; Immerzeel, Levens en IVerken der Schad. en Schilder.; Biogr. Univ., Tom. II. p. 343 et 344. BLOTIUS (HuGo), Zie BLOOTE (HUGO). BLOXIUS (PETRus). Zie BLoccius (Palms). BLOYS VAN TRESLONG. Zie BLOIS VAN TRESLONG. BLUM (JOHANNES ERASMUS), geboren te Darmstad , werd in de zeventiende eeuw Hoogduitsch Predikant bij de Evangelisch Ln­thersche Gemeente te Amsterdam. Bij heeft in het licht gezonden : Amabilia Jehovae Ezercituum Tabernacula. das ist , La­bliche Wohnungen des Hern Zebaoth. oder Euangelische Einweitungs-Predigt , enz. Amst. 1671. 4°. Twaalf Boet-bazuinen des Ouden en Nieuwen Testaments, met Naar krachtig Geluyt , Tegen-geluyt. En ,X11 Aandachtige Boetgebeden, Alsmede seven Hert-wekhers of Hert raakende Boet-drjvers. Amst. 1674. tweede druk 1736. Zie Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bijdragen tot de Geschied, der Evang. Luth. Kerk in Nederl., St. VII. b1.14-20. BLUMENTHAL (JAN vAN). Zie BLOMMENDAAL (JAN VAN). BLUSSE (ABRAHAM), geboren te Dordrecht den 16den Februarij 1726, beat den grond gelegd van eenen alom bekend geworden Boekhandel, welke thans tot in het vierde geslacht in zijne vaderstad bloeit. Niet enkel zijn de reeds bestaande boeken het voorwerp geweest van dezen handel , maar hij heeft vele nieuwe daarbij gevoegd , hoewel hij er zich niet zoo zeer op toelegde om vele , • ali wel om nuttige Boeken in de wereld te zenden. Menig wel uitgevoerd en nuttig drukwerk heeft, met 's Mans naam, dien zijner vaderstad door heel het Land en verder doen noemen. Zoodanig zijn geachte Spraak­kunsten en Woordenboeken van de voornaamste levende talen , be-halve andere werken. Onder de laatste munten , in het Fransch eene met goedkeuring van den Graaf de B u ffo . door Nederland­sche Geleerden bezorgde en verrijkte uitgaaf zijner Histoire Natu­relle 38 deelen in 4°. en in liet Nederduitsch , de oorspronkelijke Peschrijving van Handtverken, tot vier en twiatig verhandelin­gen aangegroeid en altijd voor de bijkomst van nieuwe openstaande. Men m-ig er bij noemen de geschriften der Dordsche Kerkleeraars Jacob Hendrik van den Doorslag, Paulus Bos veld, en Ewa ldus Kis t. Maar riiet alleen was Blusse Boekhan­delaar , hij was ook Dichter. Onderzoeklievend , opmerkzaam bij veel gelegenheid van waarnerneil en gemakkelijk zich uitdrukkende, inzOnderheid in verzen , zelfs onvoorbereid , liet hij zich menigwerf op verzoek of uit eigen beweging , in mast en rijm hooren , dan ernstig , dan vrolijk , allijd leerzaam en waardiglijk. Het genot hiervan bepaalde zich niet tot zijne nabestaanden, vrienden en stadgenooten hij dichtte ook voor bet algemeen , en dan stelde hij zijn werk op de gewone wijze verkrijgbaar voor ieder,, terwijl hij van zijne menigvuldige gelegenheidsverzen wel vele ter perse leide, maar alleen on). in kleiner of grooter kring van belangstellenden als geschenken te worden uitgedeeld. Hierdoor zal er meijelijk eene eenigzins talrijke verzamelihg deter gedrukte stukken gevon­den worden. Eenige Bruilortsverien, in den • Vorni van Herders-en Veldzangen , heeft de Dichter door dezen algemeenen titel zaamverbonden , en de bladiiiden daarvan laten doorloopen. An­dere dergelijke Feestgediehten volgen eveneens op elkander , onder het opsehrift Huwelijkszizngen. Zoo is er ook eene reeks van Zinnebeelden en andere van Hen­geldichten. Fraaije vignetten van den Dordschen teekenaar Dirk Kutipers versieren onderscheidene dier vriendenverzen. In open­baren druk zijn door den Diekter ttitgegeven: Zes gedichten in de Proeve van Zedepoezij van bet Dordsche gezelsehap an Diehters, Concordia et labora. 1755: Veezorg. Herdersklagt over de .Runderpest, zijade een der zes vorirmelde stukken , maar arzOnderlijkuitgegevert, gr. 8°, 1755. De Opstanding en het Laatste Oordeel, naar Daniel, in het 2e deel der Poetische Mengelstoffen van het Haagsche Dicht-­geinotschap Kunstliefde spattrt Been vlijt. gr. 8°. 1774. De beste opvoeding der Jeugd ten nutte van het Gemeene­best , en bespiegelingen bij een Onweder. gr. 8°. 1776. Eerspoor aan de Nederlanders ter verdediging van hunne Ifrijheid en Zeevaardeije. gr. 8°. 1781, ook te vinden in de Lauwerbladen voor de zonen der vrijheid, D. I. hi. 43-51. Tafereel van Vaderlandsliefde en Menschenmin , voorkomende in de gezegde Lauwerbladen , D. I. bl. 67-86. Dordrechts Burgerij aan haare Reg eerders, mede voorkomen­de in de Lauwerbladen, D. II. bl. 69-90. lets Dichtmatigs. (Bundel Godgeleerde bespiegelingen). gr. 8°. 1784. Jubelzang van het Dordsche Genootschap : Lust tot zingen. gr. 8°. 1797. Drie Godsdiensti8e verhandelingen en Gedichten. Dordr. 1800. gr. 8°. Proeve van Gereformeerde Kerkgezangen , aan het genoernd gezelschap toegewijd gr. 8°. 1804. 2 stukjes. Illozes Zegelied, voor het zelfde Zanggezelschap. gr. 8°. 1806. B 1 u s s e die meest onderwerpen van godsdienstigen en ernsti­gen inhoud bezong , wist die met waardigheid te behandelen , doch kon zijne snaren evenwel ook op eenen stouten , forschen loon span­nen. Hij overfeed den 4den Februarij 1808 , bij zijne echtgenoote , Cornelia Foliate, een zoon, Pieter Blusse, die hem in den Boekhandel opvolgde , en eene dochter nalatende. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Ned. Boeken; Witsen Geysbeek, Woordenh. der Nederd. Dichters ; de Jong, Alphah. Naaml. van Boeken; Sch ot el, Kerk. Dordr. , D. II. IA. 189, 339 noot 3, welk laatste werk wij bier voornamelijk gevolgd zijn. BLUME (ABRAHAM) DE JONGE kleinzoon van den voorgaande en zoon van Pieter B 1 us s é van Oud-Alblas , en van Sophia A r­nolda Christina Vermeer, geboren te Dordrecht , den 8sten October 1772 had zijn geletterde opvoeding vooral aan de zorg van zijnen grootvader,, den in het vorige artikel vermeiden Abraham $1 n sse, te darken. Deze had vroeg eenen goeden aanleg in hem opgemerkt en hem bestemd tot het predikambt bij de Hervormde Waalsche Kerk , waartoe deze familie behoorde , als afstammelin­gen van om het Edict van Nantes nit Frankrijk uitgewekenen. Nadat hij te Dordrecht op de Latijnsche scholen tot de Akademische studien was voorbereid , bezocht hij op zestienjarige leeftijd de Hoogeschool te Leiden en zette daar de studien voort in de oude talen , de Geschiedenis en de Wijsbegeerte , in welke toen David Ruhnkenius, Johannes Luzac, Hendrik Albert Schul-tens, Adriaan Kiuit, Frederik Willem Pestel en Dio­nysi us van d e Wij n per s se dier Hoogeschool tot sieraad wa­ren. Daar hij eene grondige voorbereiding had ontvangen en veel jiver bezat , zag men hem in alle deze vakken zeer werkzaam , zoo­dat het onzeker was welke hij met weer voorliefde beoefende; zelfs de lessen van Pestel over het Natuurregt , die anders door toe­toekomstige Godgeleerden niet plagten gehouden te worden , sloeg hij zelden over, en nog in latere jaren sprak hij daarvan met veel erkentelijkheid. Het nicest sloot hij zich evenwel aan L u za c en . Schultens aan. De vorderingen, die hij onder de leiding van deze mannen gemaakt heeft , zal men hieruit eenigermate kunnen beoordee­len , dat hij een van de drie jonge Letterkundigen was , die in het jaar 1792 openlijk een Critisch Philologisch Specimen van Luzac verdedigden ; de beide anderen. waren Jan ten Br i n k en J o h a n-n es Jacobus Schul tens. Het door B lusse verdedigde Spe­cimen bevatte : Aanmerkingen op de Hippolytus van Euripi­des (1). Het strekt wel tot bewijs van zijne gelukkige beoefening der Oude Letteren tot zulk een drietal behoord te hebben en door eenen L u. z a c het eerst tot dit akademisch strijdperk geroepen te zijn. Daarbij mag in het oog gehouden worden , dat in elk der, drie verdedigde specimina zoo vele plaatsen van oude Schrijvers en zoo vele onderwerpen der ondheid behandeld worden , dat bij , die deze verhandelingen goed verstaan , ik wil niet eens zeggen in ver­staanbaar Latijn verdedigen kan , in ooze tijd mogelijk met lof een Doctoraal examen (toen in de letteren niet gebruikelijk) zou kun­nen afleggen. Blusse werd dan ook , bij eene vacature in de Oostersche talen aan een onzer Vaderlandsche Athanaeums , op voor­stel van S c h u 1 t e n s op het drietal geplaatst. Na volbragte studien keerde hij in het jaar 1795 naar de ouder-, lijke woning terug , en nam , nadat zijn vader op zijn verzoek de Dordsche Courant had aangekocht , de Redactie van dit dagblad op. zich. Inmiddels Meet hij , om zijn grootvader, die deze verandering van loopbaan noode zag , genoegen te geven , op de rol der Waal-­sche Proponenten , hetgeen de verpligting medebragt om sours eene predikbeurt waar te nernen. Zulk erne riep hem eens naar Leiden , en dit werd de aanleiding dat hij sedert voor goed de Theologischa loopbaan met eene andere verwisselde ; hij nam toen namelijk de . Redactie van de Fransche Leidsche Courant , tot nu toe door den Hoogleeraar Luza c, onder den titel van : Nouvelles extraordinai­res de divers endroits, geredigeerd , op zich ; zoodat dit blad van toen of den main ontving van, Nouvelles politiques publiges Leyde, par A. Blu s s é. Nu vestigde hij zich voor goed te Leiden en hield zich tot in 1804 bezig met het schrijven van dit vrij-­zinnig en waarheidlievend blad, hetwelk , niet langer bestand te­gen den overheerschenden invloed van Napoleon, op aandrang van den Franschen Ambassadeur,, door het Staatsbewind der Ba­taafsche Republiek , den 5den October van genoemd jaar, in de uitgave geschorst werd. Maar nu werd door de eigenaren (waar­onder B I usse behoorde) gezorgd , dat weldra onder anderem titel en redactie eene soortgelijke Fransche Courant in het: licht kwam , waarvan Blusse het wetenschappelijk gedeelte der (1) Observationes in Euripidis maxime Hippolytum. redactie Ion blijven waarnemen, en zoo verscheen den 23sten Oc­tober 1804 het Journal politique publige a Leide par J. C. T ex i er WeAmuller, welke laatstgenoemde echter bijna sluitend met het materiele des werks belast was. In het jaar 1807 werd dit blad door Koning L ode w ij k aange.kocht , en sedert heeft 131 u sse er geen deel meer aangenomen. Toen in 1815 de Departementale Commissien van Onderwijs ontbonden en de Provinciale ingesteld werden , werd B l u s s e be­noemd tot. Schoolopziener van het Tweede Schooldistrict in Zuid-Holland en tevens tot Secretaris bij de Provinciale Commissie van Onderwijs in die Provincie. Deze laatste betrekking heeft hij dertig, de eerste ruim vijf en dertig jaren d. i. tot aan zijn dood toe, waargenomen. In den winter van het jaar 1844 werd hij door eene catarrhale ongesteldheid aangetast , die, hoewel door de hulp van zijnen veel­jarigen vriend Dr. Godlieb Salomon opgeheven, echter ten ge­volge had , dat hij zich door zijne aanverwanten liet bewegen , om zoowel het Secretariaat bij de Provinciale Schoolcommissie als het Schoolopzienerschap neder te leggen. I1ij verzocht zijn ontslag , voor­gevende zijne vergevorderde twee-en-zeventigjarige leeftijd. Maar de Regering betuigde er zooveel prijs op te stellen dat hij beide betrek­kingen bleef waarnemen , dat zij hem enkel en zulks nog noode van het Secretarisschap der Provinciale Schoolcommissie ontslaan vilde , maar hem liet uitnoodigen het Schoolopzienerschap te blij-Nen bekleeden. In het bezit zijner vorige gezondheid teruggekeerd -en bezield met lust om de Maatschappij zoo lang mogelijk nuttig te zijn , liet hij zich door dien aandrang bewegen , om in gemelde betrekking werkzaam te blijven. In het jaar 1841 was hem de onderscheiding te beurt gevallen van benoemd te worden tot Rid­der van de Orde van den Nederlandschen Leeuw. Dat hij tot den kring van Leidens geletterden behoord heeft , of-saloon zelf weinig letterkundigs uitgegeven hebbende , zal Beene opzettelijke aanwijzing behoeven. Gedurende zijn meer dan 50 ja­rig burgerschap van Leiden was hij met vele geleerden aldaar in vriendschappelijke betrekking, en beyond zich ook gaarne in de ge­zellige kringen van wetenschappelijk beschaafden , waarin het leven in eerie Akademiestad soms hooger gestemd en aan den geest nieuwe veerkracht bijgezet wordt. Slechts eens trad hij in eene geleerde rnaatschappij als spreker op , namelijk in eerie openbare vergadering van de Maatschappij -der Nederlandsche Letterkunde, op den 3den Maart 1815, eenigen tijd nadat deze hem bet lidmaatschap had aangeboden. Hij was daartoe uitdrukkelijk uitgenoodigd , en Wilde, door opvolging daarvan, tuonen de hem bewezen onderscheiding op prijs te stellen. Zijne redevoering bevatte eerie heschouwing van den norm en den in­houd van Cicer o's Laelius , over de vriendschap , later in het Hide deel der Mnemosyne van de Ileeren Ty d ema n en v a n Kampen opgenomen. Ook daarin straalde eenigermate zijne pae­dagogische rigting door, daar hij betuigde tot die stof vooral geleid te zijn door de overweging , dat hare behandeling Akademische jon. gelingen (die zulke vergaderingen veel plagten bij te wonen) zou kunnen opwekken tot gezamelijke beoefening der elude en der Va­derlandsche letteren. Overigens heeft hij zich als geletterde niet door het uitgeven van geschriften trachten te onderscheiden. Zijne levensrigting was door den loop der omstandigheden steeds meer en meer van practischen aard geworden; hij werd meer tot toepassing der wetenschap op het leven , dan tot toewijding des levens aan de wetenschap ge­drongen , en de alledaagsche eerzucht van schrijver te heeten was hem vreemd. Intusschen heeft hij niet zelden anderen in stilte vriendschappelijk bijgestaan bij het nazien hunner geschriften of is door het geven van adviezen bevorderlijk geweest tot het uitgeven daarvan. De eenige werken onder zijnen naam uitgegeven zijn Wetten en decreten, betreffende het openhaar onderwijs, net den Franschen tekst, 1812. gr. 8°. Het Fransch en Hollandsch en Hollandsch en Fransch, Woor­denboek van P. Marin, gelteel omgewerAt, ford. 1815. 2 dn. 8°, waarvan in 1828 een tweede druk verscheen. Dat iemand van zulke practische rigting en tevens van een on­afhankelijk bestaan niet zelden geroepen werd tot plaatselijke last­posten en commissien , behoeft naauwelijks gezegd te worden. llij had ten deze veel voor zijne medeburgers over, tijd, ijver en stof­felijke opofferingen. Zoo was hij 25 jaren commissaris der Spaar­bank , waarvan hij in 1817 mede-oprigter en ontwerper van het regiment was geweest , en ontving reeds in 1832 eene zilve­ren medailje voor het belangeloos waarnemen , gedurende den tijd van vijr-en-twintig jaren , van het Thesaurierschap van het Depar­tement Leiden der Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij. Bij instellingen die de algemeene en bijzondere weldadigheid of de bevordering van Vaderlandsche en plaatselijke nikterheid be­troffen , was hij nooit de laatste, maar ondersteunde die met woord en daad. Te midden van eene werkzaamheid , die tot deze laatste betrekking had, vond hij de noodlottige aanleiding tot zijnen dood , die hem, na eene korte ongesteldheid van naauwelijks twee dagen , op den 3den December 1850, getroffen heeft. Bijna tot aan de laatste levensoogenbikken behield hij zijne helderheid van geest, en zijn uiteinde was zacht , als de afspiegeling van een leven hetwelk een voorbeeld van kalmte en gelijkmatigheid was ge.. weest. Indien er een doorloopende trek van zijn karakter moest aange­wezen worden , het zou deze gelijkmatigheid zijn , die hem van der jeugd al tot in hoogen ouderdom is bij gebleven , eene gelijkmatig­heid minder uit het temparement ontstaan , dan door oefening ver­vvorven , want van aard was hij veeleer sanguinisch ; zigtbaar in de levendigheid zijner opvatting en in de voortvarendheid van zijn han­delen. Die gelijkmatigheid vertoonde zich niet slechts in zijn hu­incur,, maar vooral in eene groote naauwkeuriglieid van spreken en handelen. Daartoe was hem zijn getrouw geheugen bijzonder hulp­zaam , ten gevolge waarvan men , hem om eenige inlichting vra­gende, niet zelden zoo omstandig onderrigt werd , als ware het vooraf schriftelijk voorbereid en daar hij zich geene opsmukking veroorloofde , konden zijne mededeelingen als authentiek beschouwd worden. Werd hij om raad gevraagd , dan onderscheidde zich die door eene bedachtzaamheid , gelijk zij eigen pleegt te zijn aan eenen helderen en wikkenden geest , terwijt zelden iets door overhaasting voorbijgezien of door bekrompenheid achtergehouden werd. Zulk een bestaan had ook op zijn uitwendig voorkomen den stempel van gelijkmatigen eenvoud gedrukt ; eenvoud in handelen, in gewaad , in levenswijs. %Veinige behoeften voor zich zelden hebbende , be­minde hij de weelde niet, ten einde jegens anderen milddadiger te kunnen zijn, en zoo min mogelijk bediening behoevende , was hij gedienstig en huipbetoonend , vooral jegens den. behoeftigen even-mensch. Gunstig te oordeelen over anderen , het kwade moeijelijk te gelooven , niet te verspreiden , veel te vergoelij ken , was hem in bijzondere mate eigen; daarentegen stelde hij bewijzen van gene­genheid , ook de geringsten , van hen met vie hij verkeerde , op hoogen prijs , en zulke zijn hem ook niet zelden ten deel gevallen. Den 8 Julij 1799 in het huwelijk getreden met Johanna P e-t ronella Maizonnet, liet Blusse bij Naar twee kinderen ach-. ter, eene zoon Pieter Lodewijk Frans Blusse, Advokaat te 's Gravenhage en eene dochter Louise Sophie 13 lussé, sedert lang weduwe van den Leidschen Hoogleeraar Caspar Johannes Christiaan Reuvens. Zie Algem. Konst. en Letterbode voor 1832. D. II. Ll. 226 en 227; de Jong, Alphab. Naaml. van Boeken, bi. 69 en 732 ; Handel. der jaarl. Algem. Vergad. van de Meats. van lYederl. Letterk.; Levensber. bl. 17-30, welke laatste ons hier tot gids verstrekt heeft. BLYENBERG LAURENSZ. (V%T ILLEM VAN), geboren te Dordrecht in de eerste helft der zeventiende eeuw,, werd in 1674 , 1675 , 1676 en 1677 tot een der Goede luiden van achten in zijne ge­boortestad gekozen. In 1673 was hij Veertig , in 1676 nog Oude­mannen-en-vrouwen-meester en Vader der broodzasters, en is mede Thesaurier der stad Dordrecht geweest. Hij zond in het licht : .De kennisse Gods, Leid. 1671. Amst. 1700. De waarheit van den Christelijken Godsdienst , Leid. 1674. 4°. Over de wezentlijkheid Godts in wegerlegging van de zede­kunst van B. Spinoza, Dord. 1682. 4°. Bovendien schreef hij met Willem Deurho ff: Over de werkingen der Geesten , Amst. 1718. 4°. Hij beoefende mede de Nederduitsche dichtkunst , doch zijne ver­zen zijn niet in eenen bundel bijeenverzameld , maar men treft die in het Belgium Gloriosum van L y d i u s en voor de werken zijner tijdgenooten aan. Ook schijnt hij de hand gehad te hebben aan het dramatisch dichtstuk , Dierijk en Dorothe of de Verlossing van Dordrecht van • Samuel van lloogstraten. Zie S. van Hoogstrate n, Dieryk en Dorothe , uitgegeven door Mr. P. S. Schull, IA. 68; Kerkel. Dordr., H. 197; Nieuw Woor­dens. der iVederd. Dichters ten very. op Witsen Geysbeek. BLYENBURG (SOETEMAN vAN), Schildknaap , zoon van Di ederi ck van B 1 yenburg, woonde , met eene aanzienlijke waardigheid , den grooten slag bij , welke in 1304 tusschen Joan II Graaf van H e­negouwen en Holland en Wijt van Dampiêre Graaf van V 1 a a n d e r en geleverd werd. Hij gedroeg zich bij die gelegenheid zoo dapper dat de Graaf van Holland besloot hem tot Ridder te slaan , mar 3 of 4 dagen voor de daartoe bepaalde tijd , kwam hij plotseling te overlijden , nalatende uit zijne huisvrouw Bertha van liloerdrecht, nit den huize van Kralingen: Cornelis van Blyenburg, die volgt en Adriaan van Blyenburg, schild­knaap van den jongen Graaf W ill e m III. Zijn wapen , hetwelk oak door zijne nakomelingen gevoerd is , bestond nit een gedeeld schild van keel en zilver , met twee rozen van zilver op het bovenstak en eene halve ster met drie punters van keel op het onderstuk. Tot helmteeken een St. Michiel van zilver en ter wederzijden vastgehouden door twee vliegende arenden van goad , hebbende tot zinspreuk : Laetus Laeta spero (d. i. Tiro­kik hoop ik op het blijcle). Zie Balen, Beschr. van Dord., bl. 990, van Leeuwen, Bat. Illustr., bl. 871; en vooral G. D. S eh ot e 1, Theodori Byckii, Joh. Georgii Graevii , Nicolai Ileinsii ad Adrianum Blyenburgum et Adriani Blyenburgii ad diversos epistolae ineditae etc. Hag. corn. 1843, vvelk werk uitvoerige levensberigten bevat, van able de bier vermekle Blyenburge n. BLYENBURG (CORNELIS VAN), oudste zoon van den voorgaande , was omstreeks 1330 Edelman van W illem III , Graaf van Hol­land, die hem in onderscheidene eervolle , zoo binnen als buiten­landsche commission gebruikte. Hij wordt geprezen als kloekrnoe-­dig , verstandig en voorzichtig. Eens zeide hij tot Graaf Willem, dat hij gesproten was uit een geslacht , dat niet wist wat het was van de oude deugd zijner voorvaderen te ontaarden. Tweemalen is hij gehnwd geweest; eerst met Anna van Rhiede, die hem gebaard had Heiman van Blyenburg, die volgt; zijne tweede vrouw was Elizabeth de C o c q. Zie Balen, Beschr. van Dord., bl. 990; van Leeuwen, Bat. Illustr., H. 871 en 872. BLYENBURG (HEINAN vAN), zoon van den voorgaande , geboren te Dordrecht in 1395, weed in 1425 Burgemeester zijner geboorte­stad en overleed in 1470. Tijdens de belegering der stad Dor­drecht door J a n Hertog van Br a b a n d, in 1418 , gedroeg hij zich zeer dapper en behaalde veel roem. Bovenmate rijk zijnde leefde hij zeer prachtig, maar was tevens buitengeen menschlievend. Zoo heeft hij , na de inbraak van den Zuid-liollandschen waard , in 1421 , onderscheidene aanzienlijke • familien , die bij Mien Watervtoed alles verloren hadden , eigen middelen onderhouden. Hij was getrouwd met Geertruid van Houwening.en en won bij hoar Cornelis van Blyenburg, die volgt, en Soe­ t em an van Blvenburg, Schepen van Dordrecht. Zie Balen, Beschr, van Dordr., bl. 990 en 991, van Leeuwen, Bat. Illustr., M. 872. BLYENBURG (ConNELis VAN), geboren in 1450, was Overste in de oorlogen van Holland tegen Gelderland. Hij nam in 1489 de stad Nieuwpoort in , brak hare poorten af, sloopte de walten , en behaalde in het zelfde jaar eene overwinning op de Hoekschen op de Lek , ter gedachtenis waarvan onder aan den toren van de groote kerk in steen werd uitgehouwen: ERA CURISTI MCCCCLXXXIX JUNII IV. VICIT DORT IN LECCA. ALLELUYA (d. i. in het jaar na de geboorte van Christus 1489 den 4den Junij overwon Dord op de Lek. Halleluja.) Hij herbouwde het Heilige Geest-huis ter N ieuwerkerk binnen Dor­ drecht. Op het laatst Van zijn leven werd hij kreupel -en overleed in 1521, na tweemalen te zijn gehuwd geweest eerst met Ca t ha­ rina Schoyts, bij wiehij verwekte Adriaan van Blyenburg, geboren in 1485 , die, na - eerst alle landen en steden van Europa doorreisd te hebben , Schepen van Dordrecht werd en aldaar in 1570 overleed. Bij zijne tweede vrouw M a r ga retha van Diemen chijnt Cornelis van B 1 y e n b u r g Beene kinderen te hebben nagelaten. Zie van Oudenboven, Beschr. van Zuyt-Ilolliandt bl. 312; Balen, Beschr. van Dordr. , b1.991:; van Leeuwen, Bat. 111ustr., bl. 872; van Alkemade, Jonker-Fransen-Oorlog , bl. 207-214; Co II o t d'E s cur y, Holland's Boe'n, D. II. A. bl. 55 en 56. BLYENBURG (11EntAN VAN), Heer van Dortsm on d e or; zooals hij ook voorkomt , HERMAN VAN ELEIENEURCH een klein­zoon van den voorgaande en zoon van A dr i aan van Blye n-burg en van Christina van Slingeland, geboren te Dord­recht in 1509, was Waradijn der Grafelijkheidsmunt van Holland , werd in 1549 Burgemeester van 's Heeren wege der stad Dordrecht en was zeventien jaren Thesaurier dier stad, (loch weigerde het Burgemeesterschap der gemeente. Hij moot bij de Spaansgezinden verdacht geweest zijn , als de zaak der vrijheid te zijn teegedaan , want hij werd, in gevolge aan­schrijving der Landvoogdesse , den 14 Junij 1566 , voor Commissa­rissen van den Hove geroepen, om te verklaren : » wat affectie ende genegenheid .hij tot den dienst van den Koning had , en of hij » gezind was het met zijne Majesteit te houden, en denzelven te­a gen een leder to dienen in hetgeen hem wegens zijne Majesteit 43 zal worden bevolen te gehoorzamen , alles in gevolge de verplig­ting van zijne Leenen en van den Eed,• alsmede om te renuncie­sren van al le verbonden Confederation en Obligation ter contrarie." Hoewel hij het Verbond der Edelen niet geteekend had, blijkt echter niet dat hij -versehenen is. Zeker gaat het dat hij in 1579 overleed. Bij zijn eerste vrouw Maria de H oog had bij , naar het schijnt , geene kinderen verwekt , doch zijne tweede Cornelia van Droogendijk schonk hem vijf zonen als: Cornelis van Blyenburg, Heer van Dortsmonde, Kethel, 'sGraven-Ambacht enz., Dijkgraaf en Baljuw van Delftland , geboren in 1545, overleden in 1618 en Adriaan va n Blyenburg, die volgt ; Vincent van Blyenbur g, geboren in 1557 , Hofineester van den Beer ten Berge uit Bourgondie , en Rid­meester,, zijnde gebleven met Don Sebasti aa n, Koning van Portugal , in Afrika , in 1578; D a m a s va n Blyenburg, die mede volgt en Johan van Blyenburg geboren in 1560 en overleden in 1595 in Italie , en vier dochters M a r g a r e t h a van Blyenburg, geboren 1541 , gehuwd met Johan Broucqet, Generaal van de Bunt der Vereenigde Nederlanden; Christina van Blyenburg, geboren in 1549 , gehuwd eerst met Johan van Nuyssenburg , daarna met Johan van der Heer van de Myl , St. Anthonie-polder, Kijfhoek enz. ; Maria van Blyenburg, geboren in 1555, gehuwd met Hugo Cooll, en Anna van Blyenburg,gehuwdmet Jodocus de Jonge van Baardwij k, Auditeur van de Re­kenkamer van Holland. Zie Balen, Beschr. van Dord. , bl. 991; van Leeuwen, Bat; Illustr. bl. 872; d'Yvoy van Mydrecbt en Beeldsnijder, Ver­bond en Smeitschr. der Edelen, bl. 2 en 82. BLYENBURG (ADRIAAN VAN) , Heer van Schobbeland, een broeder van den voorgaande , geboren in 1510 , was Waradijn der Grafelijkheidsmunt van Holland en werd in 1549 Schout te Dordrecht , van wege Holland werd hij gebruikt tot onderscheidene eervolle cornmissien ; als onder anderen in 1555 om tegenwoordig te zijn bij den Overdragt van de Nederlanden , door Keizer Ka r el V aan zijnen zoon F i l i p s II, Koning van Spanje. Aangezien hij de Bloedplakaten niet langer wilde helpen uitvoeren , legde hij in 1571 het Schoutsambt neder. Overleed in 1572 en was eerst gehuwd met Clara Bogaart, vrouw van Schobbeland, die hem schonk Catharina Blyenbur g, geboren 1530, gehuwd met Johdn E e l a n d, Schepen van Dordrecht; A d r aan van Blyenburg, die volgt, Kornelis van Blyen­b u r g, Waradijn van de Grafelijkheidsmunt van Holland, The­saurier van Dordrecht , Kommandeur en Kastelein van Woudrichem en Loevestein en Kornelia van Blyenburg, geboren in 1537 , gehuwd met Pieter Cool 1, Schepen en Thesaurier van Dordrecht. A driaans tweede vrouw was Anna Ydo,.weduwe van den Burgemeester Hu go Coo l I. Zie Bale n, Beschr. van Dord., H. 830, 839, 992 en 993 ; va n Leeuvven, Bat. illustr., bl. 873; Schotel, Kerk.Dord.,D.1. bl. 33. BLYENBURG (ADMAN VAN) , Heer van Schobbeland, of, zooals hij zich teekende, ADRIAEN VAN BLIENBORCII ARIENSZ. noon van den voorgaande, geboren te Dordrecht in 1532, werd Waradija van de Grafelijkheidsmunt van Holland en in 1559 Schepen en Raad zijner geboortestad , welke waardigheid hij in 1560 , 1663 en 1564 nogmaals bekleedde. Hij was een dergenen , die , ten gevolge eene aanschrijving van de vrouwe Regentesse der Nederlanden, den 1 lden Mei 1566, voor Commissarissen van den Hove geroepen werd, om te verklaren wat affectie ende genegenheid zij lot den dienst van den Koning » hadden ; ende of zij gezind waren bet met zijne Majesteit te hou.­den , en denzelven tegens een ieder te dienen en betgeen bun wegens zijne lilajesteit zal worden bevolen te gehoorzamen , alles » ingevolge de verpligting van hunne Leenen en van den Eed , als­» mede om te renuncieren van alle Vefbonden , Consideratien en »Obligatien ter contrarie." Daar hij het Verbond der Helen niet geteekend. had, aarselde hij niet om aan die oproeping te voldoen en wist zich volkomen te zuiveren. Dat hij evenwel der goede zaak was toegedaan , bleek later in 1572, toen hij een der voornaam­ste was , die de omwenteling te Dordrecht hielpen bevorderen , hetwelk volgenderwijze plaats had. De Watergeuzen kwamen , na het innemen van Brielle , zeer onverwacht , met eenige schepen , voor Dordrecht ten anker en deden aan de Regering dier stad eenen brief overhandigen door Prins Willem I uit Dillenburg aan haar gesehreven , en in welken zij bedankt werd , 1vegens hare warmen ijver ter bevordering van de goede zaak , hem bij brief bekend gemaakt; terwijl de Prins beloofde , haar met den meestea spoed te zullen ter hulpe snellen. Deze brief aan den Raad ge­bragt zijnde , stonden Burgemeesteren, van deze geheele handelin­gen onbewust , geheel bedremmeld , keken elkander aan , en beslo­ten , na veelvuldig gehoudene redewisselingen , de Oudraad te doen vergaderen. Deze bijeengekomen en opening van de zaak gegeven zijnde , steeg de verbaasdheid van de Spaanschgezinde leden in top, toen Blyenburg openlijk er voor uit kwam , dat hij aan den Prins geschreven had, tevens de kopij van den brief voor den dag halende en die doende voorlezen ; zijn vader , die er mede tegenwoordig was , werd daar blijkbaar over ontzet , olschoon die reeds de zijde der Hervormden was toegedaan, doch voor het oog nog Roomsgezind scheen; terwijl de zoon , die Geneve be­zocht had , openlijk voor een Hervormingsgezinde bekend stond. Nadat dit was voorgevallen , begaf B1 y en burg zich ongemerkt van het Raadbuis , en werd gevolgd door Jakob Nuys v a n Holy; op den bijstand der Burgerij rekenende, gingen zij aan boord der schepen ; weldra bleek bet dan ook dat zij geen verkeerde rekening hadden gemaakt, want weder van booed ko­mende, kregen zij een geheelen drom van volgers, die hun naar het stadhuis verzelde , en een hunner had moed genoeg , om in de raadzaal te treden , eti daar stoutelijk zijn verlangen te kennen te geven , dat de Watergeuzen mogten binnen gelaten worden ; de toenmalige Schout Jan van Drenk waard Boudewijnsz. hier­op vragende , » wie hem zoo • stout maakte om zonder verlof bin­» nen te komen ?" kreeg ten antwoord : » Ik mid zelve en die daar )) buiten staan." De vergaderde Raden in het geheel Diet een­parig denkende , en de toevloed. des yolks ziende , hielden zich stil ; zoodat de vergadering scheidde zonder eenig besluit genomen te hebben. Daar intusschen de Watergeuzen naderden, gat' de Schout bevel op hen te vuren ; waarop een der Schutters hem toe-beet : » zoo gij naar buiten vuur geeft , zullen wij het naar binnen doen ;" welk antwoord den moed van den Schout geheel bekoelde. Staande die verwarring , voer Cornelis van Bev eren, verzeld van de Overlieden der Gilden , naar boord , en had met Bar t h ol d E n t es van Menteda in verdrag ; zeer spoedig was men het eens , en na het beramen van eenige artikelen , gaf zich de stad aan 0 r a nj e over, en verklaarde Alva voor vijand. Deze aanmerke­lijke gebeurtenis , waarvan B I ye n b u r g een der voornaamste uit­voerders was , had de gelukkigste gevolgen. Kort daarop werd Blyenburg weder Schepen, welke waardig­heid hij daarna nog vijr malen bekleedde , zelfs werd hij in 1582 Burgemeester. Ook was hij tegenwoordig bij de eerste vergadering der Staten van Holland te Dordrecht , en regelde in 1587, nevens den Prins, het verdrag met die van Haarlem. Hij bleef in achting bij Willem I, werd door deze in onderseheidene bedieningen naar verdiensten gebruikt , en voerde de titels van Commissaris-Generaal van bet Krijgsvolk van den Staat en Geheime Raad van den Prins v a n 0 ra nj e.* 11 ij overleed den 28sten Mei 1582 en was gehuwd met Catharina Cooll, bij wie hij verwekt had: Adriaan van Blyenburg, die volgt; Gerard van Blyenburg, geboren in 1562, overleden in 1605; Lucretia van Blyenburg, gebo­ren in 1564 , gehuwd met Gerard de P e l g r i m, lloofd­schout van Breda, Commissaris van de Illonstering enz. ; C I ara van Blyenburg, geboren in 1566 overleden in 1626, ongehuwd; Chris-. t i n a van Blyenburg, geboren in 1570 , gehuwd met N k o I a a s C o o m a n s, Commies der Ammunitie van Oorlog , en overleden in 1645 en Ad ri a n a van Blyenburg, geboren in 1573, gehuwd met Mat theus van de r, Goes, Commies-Stapulier , en overleden in 1659. De beeldtenis van de bier behandelde A d ri aan van B 1 y burg komt voor bij B a 1 e n, Beschr. van Dordrecht , met dit bijschrift van Samuel van Hoogstraten: Bit 's B I y e n b u r g, die tot de zuivre Kristenheit , Den aldereersten steen in Dordrecht heeft geleyt : Ilij gar zich in 't Verbont met Prinsen Waeter-Leetmen., Orn , tot verlossing van 't verdrukte Vaederland , Te waegen goedt en bloedt , die trouw blijft nae vereewen Noch in de stain die 't zaet der vrijheyt heeft geplant. Zie Balen, Bescltr. van Dotdr., bl. 124, 318, 319, 320, 322, 324, 843-845 en 993 ; van Leeuwen., Bat. Illustr. , bl. 873; Halma, Toneel der Vereen. Nederl.; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI. hl. 367 ; Kok, Vaderl. Woordenh., D. VI. bl. 584 ; de Chai­m ot; Biogr.Woordenb.; Schel te m a, Staatk.lVederl.; Collot &E s­cury, Holland's Roent, D. II. bl. 40 en 41 A. bl. 97-99; van Kampen, Vaderl. Karakt., D. I. hi. 357; d'Y.voy van'Mydrecht en Beeldsnijder, Verbond en Smeeks. der Nederl. Edelen, b!. 2 en 82, in welk werkje een facsimile van hem worth medegedeeld. BLYENBURG (ADRIAAN VAN) zoon van Heiman van BI y­enburg en van Cornelia van Droogendijk, geborente Dordrecht , den 15den October 1546 , doorreisde het grootste gedeelte van Europa , bezocht de vermaardste Iloogescholen , behaalde aan alien lof en sprak en schreef de meeste bekende talen. Terugge­komen was bij zeer in gunst van Maximiliaan ennin, Graaf van B o s s u , die hem tot zijn Hormeester en Edelman be­noemde. Toen in 1573 de onderneniing ter zee tegen Noord Hol­land was aangekondigd , volgde hij den gezegden Graaf, in den slag van den 1 lden October en kweet zich dapper aan zijne zijde. Hij werd zwaar gewond en overleed eenige dagen later te Hoorn , ongehuwd. Zie Balen, Besckr. van Dord, IA, 993; Collot d.'Escury, Hol. land's Roem, D. II. A. hi. 146. BLYENBURG (DAMAS VAN) , een broeder van den voorgaande , geboren te Dordrecht , in 1558 , volgde zijn vader op in , be­diening van Waradijn der Nunt vervolgens werd b eerste Raad van den Onderkoning van Virginie , en huwde met 1Y1 a­ria van der Aa, Vrouwe van Hofwegen, welke vOtir hem stierf, zonder eenig kroost na te laten. Dit verlies trot hem zoo gevoelig , dat hij besloot ten einde zijne zielemart te leenigen , een reisje door Duitschland en andere gewesten te doen. In 1616 begaf hij zich op weg, en trok eerst naar Bohemen , daar hij naar alle waarschijnlijkheid is gestorven , oischoon zijne familie er nim­mer met zekerheid herigt van heeft ontvangen. B1 y e n b u r g was wel geoefend in de Wetenschappen ongerneen bedreven in de Fraaije Letteren , inzonderheid in de Latijnsche Dichtkunde. Daar is van hem in druk : Lento Ethicus , ex variis Poetis contextus. Lugdb. 1592. 12°. Veneres Blyenburgicae ; sive Anzorum hortus quinque areolas distinctus et fragrantissimis CXLVIII celeherrimorum Patarum flosculis refertus , opera DamasiBlyenburgii H. F. Batavi. Dordr. 1600. 120., onder den titel van Apecula Batava. Amst. 1613. Epitome operum B.F u 1 g- entii in XXX capita distri­buta. Amst. 1612. 12°. ZieBalen, Resat-. van Dordr., bi. 210 en 992; van Leeuwen, Rat. Illustr., hi. 872; van lloogstraten en Brouerius van Ni­d e k , Groot Alg em. Rust. Woordenb.; Haima, Tooneel der Vereen. Nederl.; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VI. bl. 583 de Chalmot, Biogr. lroordenh. ; EI o e u fit , Parnasus Latino-Belg.. , pag. 84; Haman Peerlkamp, de Poetis Latin. Nederl., pag. 189 ; van Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en Wetensch., D. III. bl. 93 ; Biogr. Univers. BLYENBURG (ADRIAArc vAN), Heer v an Sch obbe la nd, zoon van Adriaaii van Blyenburg en van Catharina C o 011, geboren te Dordrecht in 1560 , maakte in zijne jeugd groote vorderingen in de Fraaije Letteren , inzonderheid in de Latijnsche Dichtkunde en naderhand in de Regtsgeleerdheid. IIij was , even als zijn vader,, Waradijn van de Hollandsche Munt , en werd den 2lsten November 1592 tot Hoofdschout aan­gesteld , maar hij had slechts zes jaren genot van deze waardigheid , want hij • stierf den 23sten Februarij 1599 , zonder kinderen bij zijne huisvrouw A I i d a W ij ntgens, verwekt te hebben. Zijne rijkdommen en aanzien , gevoegd bij zijne kundigheden en vriendelijke verkeering , deden hem de achting en eerbied van eene menigte geleerde lieden verwerven. Zijne zinspreuk was Laetus lethale spero. (dit is : Blijde hoop ik op den dood). B 1 y en b u r g heeft door den drug gemeen gemaakt : Poemata varia. Lugdb. 1582. 12°. Deze yerzameling is in achting , en strekt ten bewijze , dat de Schrijver een gelukkig ge­ nie voor de Dichtkanst bezat. Het werkje is verdeeld in drie boeken 1 Parentalia , 2 Odae , 3 Elegiae , benevens nog een aanhang­ sel , onder den titel van Liber adoptivorum , bevattende onder­ scheidene lofverzen ter zijner eere door andere Dichters vervaardigd. Eenige van de zijne , zijn ook afzonderlijk of aan het hoofd der werken van zijne vrienden geplaatst , zoo als onder anderen voor de Praecidanea in Catullum van Janus D o u s a in 1580 gedrukt. Nog leverde hij onderscheidene stukken in de Diliciae Poetarum Belgicarum. Ook vindt men proeve van zijne Gedich­ ten even als van die van D a mas v an B ly enb ur g in het hier­ boven aangehaalde werk van Dr. S c ho t ei. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. XXXVI. bl. 547 (26); Ba len, Beach. van Dordr., hi. 993; van Leeuwen, Bat. Illustr., bl. 873; van Hoogstraten en Broudrius van Nidek, Groot Alg. list. Woor­denb.; Hal ma, Tooneel der Vereen. Nederl.; Kok, Vaderl. Woor­ denb., D. VI. bl. 583; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Eloeufft, Parnasus Latino-Belg., pag. 84; Ilofman Peerlkamp, de Poêtis Latin. Nederl., pag.185-190; van Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en Wetensch., D. III. bl. 93 ; Biogr. Univers. BLYENIJURG (ADRIAAN VAN), Ridder, Heer van N aa 1 dwijk, een neef van den voorgaande en zoon van Jakob van B 1 y e n-bur g en Maria Car re, geboren te Dordrecht in 1689 , beoefende van der jeugd of aan , de Fraaije Letteren, maakte dadr aanzienlijke vorderingen in , en werd buitengemeen er­varen in de oude en latere geschiedenissen , alsmede in de Staat­kunde en de belangen der onderscheidene hoven van Europa, waarom hij ook tot het bekleeden van de aanzienlijkste Staats­ambten en Gezantschappen is gebezigd. Ilij volgde zijnen vader op als Heer van Naaldwijk, insgelijks als Waradija van de Hot­landsche Munt , en was tevens ook Ridder van de orde van St. Nichiel. Toen zijn schoonvader Pomp ej us de Rover e, Heer van Hardinx.veld en Baljuw van Zuid-Holland, in 1620 van zijn schoutambt vrijwillige afstand gedaan had , werd B I y en b u r g in diens plaats aangesteld , en behield dien post tot aan zijne dood , welke in 1630 voorviel. Blyenburg was tweemalen gehuwd , zijne eerste vrouw was Carolina de Beveren dochter van Willem de Bev eren, Beer van S tr evelshoek, Raad en Thesaurier Generaal van Zuid-Holland , benevens Burgeweester te Dordrecht , na de dood van deze , huwde hij met Sara de Rovere, dochter van Po m p ej u s de Rovere, hierboven vermeld. Bij de eerste heeft hij verwekt twee zonen en eene dochter: Jakob, Heer van N a al d w ij k , geboren in 1612 en gestorven in 1683, Adriaan, die vo!gt en Charlotte geboren in 1625 en gehuwd aan Thomas v an Sas b urg, Beer van M og a rni e, Resident van hun Hoog Moogenden aan het Hof van Brussel. Bij zijne tweede vrouw heeft hij maar eene dochter verwekt , Adriana van Bly en bur g, die na zijne dood ter we­reld kwatn , en gehuwd was aan D a n ie 1 Fann ius, Raadfiskaal aan de Admiraliteit in Zeeland en Bewindhebber der Oost-Indi­sche Compagnie. Van B 1 ij e n b u r g was geleerd en uitnemend welsprekend , vriendelijk in zijne verkeering , grondig ervaren in de Oudheden, en een goed Latijnsch en Nederduitsch Dichter. Hij liet een groot aantal Brieven en Gedichten na , in gezonde taal geschreven , welke east in ooze dagen , door den druk zijn gerneen gemaakt , het meer gemelde Latijnsche werk van Dr. Sch o te I. Zie Balen, Besclir. van Dordr., bl. 994; van Leeuvven, Bat. Illustr., bl. 873; van Hoogstraten en Brouerius van Ni­dek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Halma, Tooneel der Vereen. Nederl. ; v (a n) H( e u se n) en v(an) R(ijn, Kerkl. Outh,., D. III. bl. 556; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; van Kampen, Gescitied. der .Nederl. Lett. en Wetens., D. III. bl. 93 en 94; ]Vieuw Biogr. Woordenb. der Nederl. Dicht. ten very. op 1V iisen Geysbeek. BLYENBURG (ABRIAAN VAN) Ridder Heer van Na aldw ijk , won van den voorgaande , en van Carolina de Beveren, ge boren te Dordrecht in 1616 , werd in het jaar 1656 Burge-. meester zijner geboorteplaats en in 1672 Waradijn der Grafe­lijkheid-munt van Holland. Hij was gedurende een lange reeks-van jaren een der voornaamste Regenten van Holland ; van 1656 tot 1682 komt zijn naam op de lijsten der aanzienlijkste Collegian voor , tevens vonden wij hem bij be!angrijke Commission onder anderen in 1666 bij diegenen, aan wien door de Staten van Holland , de zorg voor de oroeding van den jongen Prins van 0 ranj e als kind van Staatwerd toevertrouwd. schijnt de helangen van dien Vorst te zijn toegedaan geweest. In 1672 werd hij door den Stadhouder in Gecommitteerde Haden geroepen. In 1674 was hij Gedeputeerde te Velde , en bij den slag van Seuef tegenwoordig , bewaarde en redde hij door bijzonder beleid de Krijgskas. *Ook be­hoorde hij tot de kundigste beoefenaars van 's Lands Geschiedenissen. Hij stierf in 1684 en was gehuwd aan Le vina de V ri es e, dochter van Din gema n de V°L. iese, Oudraad der stall Dordrecht, bij wie hij elf kiuderen heeft vcrwekt. Zijn oudste zoon, A. d r i a a n v awn Blyenburg, was Penningmeester van den A lblasserwaard , Ontvanger van de Gemeene middelen over het kwartier van Kern­peland , Meijerij van 's Hertogenbosch, en Contra-Waradijn van de iflunt van Holland; zijn tweede zoon Dingeman v an Bl ye n-b u r g , was Kapitein over eene kompagnie voetknechten , ten dien­ste der Vereenigde Nederlanden. Zie Balen, Bes. van Dord., bl. 994 en 995; van Leeuwen, Bat. Illustr., hi. 873, de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Schelte­ma, Staatk. Nederl., D. I. bl. 112, D. II. hi. 567; Wa gen aar, Vaderl. Hist., D. XIV. bl. 199. BOCARDUS (JoANNEs) of BOHICARD ook Bu char d u s ge­noemd , geboren in 1578 , werd , na zich voor de predikdienst te hebben bekwaam gemaakt in 1607 of 1608 Predikant te Kage , van waar hij in 1609 of 1610 te Dordrecht werd beroepen. Van een zwak en ziekelijk gestel zijnde verzocht hij , in 1620 , » verligting in zijn predikambt , 't welck • (klaagde hij) door de me­»» niehte der predikatien , die in Dordrecht gedaan werden , (over­» wits eenige swackheyt syner borst ende gebreck syner wtspraecke), hem so swaer viel , inzonderheyt als by de Sondaechsche predi­» catie te negen ure ende voorts eenige andere lange predication . als belijdenisse des geloofs ende andere , moest doen." Voorts bood hij , die een zeer bemiddeld man was , den Kerkeraad zijne bezoldiging aan , om eenen zesden Predikant te kunnen beroepen en beloofde bovendien elken Zondag zelf eene preek te zullen doen. De Kerkeraad , toen uit de hevigste Contra-Remonstranten zamen­gesteld , en sedert lang op Bocardus, die veel gematigder dan .zijne ambfgenooten van de Armenianen sprak en hen in geenen deele op den stoel doorhaalde , yerbitterd , sloeg dit aanbod of en noodzaakte hem zijne dienst neder te leggen. Eenige maanden daarna (1620) nam hij het beroep te Hendrik­Ido-Ambacht aan, onder voorwaarde van te Dordrecht te mogen blijvea wonen. Na aldaar twee jaren gediend te hebben verzocht hij der Classis van Zuid-Holland , om , » wegens de koude en het » ongemak die hij moest lijden , van daar te mogen gaan." Nadat hem zulks was toegestaan ging hij , om niet geheel ledig te zijn , » naar Zwijndrecht tot hulp van A e g i d u s B e c i u s. edoch dit » harde hij niet , waarop hij naer 't Ambacht wederkeerde.". In 1630 werd hij , na hevige twisten tusschen Classis en Ker­keraad over het refit van benoeming , tot Predikant te Dubbeldarn bevestigd. Hij overleed te Dordrecht den 22sten Junij 1645. Een zijner zonen Andries Bocard huwde Iachteld van Kraije­s t e i n , een ander Mr. Johan Bo ca r d , was Advokaat voor den Hove van Holland. Zijn anagramma was: Sana cor, Deus Boni (o God van alle goed , mask het hart gezond). De Kerkelijke Geschiedschrijvers noemen hem een Leeraar van zeer groote bescheidenheid en matigheid. Ook werd hij voor een der grootste Godgeleerden van zijne tijd gehouden , zoodat hij door die van Zuid-Holland werd opgegeven als geschikt tot het werk der herziening eener nieuwe overzetting van den Bijbel , waartoe hij evenwel niet gebruikt werd , waarschijnlijk omdat hij verdacht was tot de Remonstrantsche partij te behooren. Hij schijnt mede de Latijnsche her gehandteerd te hebben. Zie Brandt, Hist. der Reform., D. III. bl. 201, 933 en 934; Algem. Konst- en Letterhods 1846, D. I. N. 5; Sehot e I, Kerk. Dord., D. I. bl. 291-297, 533 en 534, dien wij bier op den voet fir evolgd zijn. BOCHOLT (GoDDEsToN DE). Zie BOICKHOLT (GoDART vAN). BOCHORINC (HENDRIK). Zie BOXHORN (11RNDRIK). BOCHORST (CoRNEus vAN). BOUCKHORST (CoRNEus vAN). BOCHOVEN (FRANcois VAN), geboren in 1651, naar het schijnt te 's Gravenhage , beoefende de Nederduitsche Dichtkunst , van het­ welk men eenige proeven vindt in Een bundeltjen uitgekipte Geestelijke Gezangen, waarvan in 1721 te Deventer de vierde druk verscheen. Na zijne dood , die den 4den Julij 1733 voorviel , zijn ook uitgegeven zijne Nagelaten Stichtelfile Gedichten. Naar achter een Proza­ schrift van den zelfden Autheur getiteld : De Epitheta of eer­ namen van God. Amst. 1734. 8°. In zijne verzen straalde echter niets door clan 's mans goeden wil om zijne medechristenen nuttig te zijn. In een geheel ande­ren toon zijn echter gestemd zijne dichtstukken ter Uitvaart van den Wel-Edelen Groot Aktbaaren Heer Johan Hailing in zijn leven Burgemeester en Raad der stad Dordrecht, hetwelk te vinden is in de Nederduitsche en Latijnsche Keurdichten en de uitvoerige Ljkgedachtenis van den Heere Johan van B r o e k­huizen, aan den Heer D. van Hoogstraten, achter J. van Broekhuizens gedichten (1). (1) Bij nader onderzoek is ons gebleken , dat die beide Gedichten vroeger door ons in bet Aanh. op Witsen G e y s b e e k s Woordenh. der Nederd. Dichters, D. I. H. 40 aan zijnen zoon toegeschreven , werkelijk van hem zijn. Zie Nederd, en Lat. Keurdigten, hi. 276-279; van A b koude, Namur. van Nederd. Boeken , D. 1. St. Mt BOCHOVEN (FRANciscus), waarschijnlijk een zoon van den voorgaande , werd in 1730 aan de Hoogeschool te Leiden , tot Mr. in de beide Regten bevorderd , na het • verdedigen van eene Verhandeling Over de Geldafpersing (1) en schijnt zich vervolgens als Advokaat te Dordrecht te hebben gevestigd , althans wij vinden hem onder de verdienstelijke Dordsche Regtsgeleerde vermeld. Ook wordt hij als Dichter en Taalkundige opgegeven. Daar ons echter niets van 's mans Dichtvruchten of Taalkundige schriften is onder de oogen gekomen , kunnen wij ook Diet over zijne verdiensten in deze vakken oordeelen. Zie Sehot el, Kerk. Dord., D. II. hi,. 193 en '783 ; Nieuw Biogr. Woordenb. der Nederd. Dichters ten very. op Witsen Geysbeek. BOCHSTAD (ABRAIIAn). Lie BOCSTADI US (ARRAHAmus). BOCK (Nun) had in 1799 als Kapitein het bevel over het ge­raseerd linieschip Mars , van 44 stukken, en maakte daarmede deel van de vloot onder den Schout bij JNaelit Story, welke door dien Vlootvoogd in dat jaar, zonder slag of stoot , ter Reede van Texel aan de Engelschen werd overgegeven. Bock werd te dier zake bij vonnis van den Krijgsraad van den 15den September 1800 , wegens verschoonende omstandigheden , alleen uit 's Lands dienst ontslagen en in de kosten veroordeeld. Zie V o n k , Gesehiedenis der Landing van het Engelsch Bus­sisch Leger in Noord-IIolland, D. I I. bijl. 42 ; Vaderl. Dist. ten very. op 1Vagenaar, D. XLI. bl. 185; de Jong, Nederl. Zeew., D. III. St. II. bl. 359 , 388, 397. BOCKEL (KAREL vAri) , een Hollandsch Gra veur , die in de zeventiende eeuw leefde, leverde , onder anderen eene plaat voor ­stellende Heremiten, volgens Jan Sadder en Maarten de V o s. Gezamenlijk met J. Briot heeft hij gegraveerd de Twaalf inaanden van het jaar. Zie Nouvelle Biogr. Univ., 1353. BiiCKELMAN (JonAs FREDERIK), geboren te Steinfurt den 18den April 1632 , was van der jeugd ijverig in bet beoete­nen der Fraaije Letteren , ea legde zich met zoo veel vrucht op de Regtsgcleerdheid toe, dat hij, tort nadat hij tot Meester in die wetenschap was bevorderd, tot Hoogleeraar in het Bur­gerlijk Regt aan de Hoogeschool te Heidelberg werd benoemd , en vervolgens door den Keurvorst van den Paltz , tot zijn Hofraad aangesteld. In 1670 tot Hoogleeraar in het Burgerlijk Regt aan de Hoogeschool te Leiden beroepen , werd hij in bet volgende jaar ook met het onderwijs in het Staats-en Volkenregt be-last. Door hem onderging de manier van onderwijs in het Ro­meinsche Regt eene aanmerkelijke verandering , als zijnde hij , (1) Dissertatio de Crimine repetundarum. L. B. 1'730. naar het schlint, de eerste geweest , die daarbij het gebrnik van verkorte leerboeken (compendia) uit Duitschland herwaarts voerde , en in zwang bragt , terwijl men te voren over den tekst zelven der /nstituten voorlezingen plagt te houden. In 1675 bekleedde hij de waardigheid van Rector der Iloogeschool , en drie jaren later , hield hij eene geleerde Latijnsche Redevoering over Albert Rusin s liij zelve overleed den 23sten October 1681 en zijne uitvaart werd door den Hoogleeraar An thonius Matt haeus, met eene Latijn­sche Redevoering vereerd; ter zijner gedachtenis werd er een Ge­denkpenning gesiagen en zijn portret komt voor in Effigies Fun­datoris , Curat. et Profess. van Pieter van der A a. Dat B o ckelman, die teyens een groot liefhebber der muziek was, zeer kundig is geweest en ongemeen ervaren in Regts- en Staatszaken , getuigen zijne werken , inzonderheid bestaande in : Disputationes P inaugurales. Ileidelb. 1659 , 1664. 4°. Tractatus de Navi et Navigatione. Ileidelb. 1662. 12°. Commentariorum in Digesta. Libr. XXVII et de ,Actionibus. Ileidelb.. 1664. 8°. Ultraj. 1694. 4°. 2 Tom. Compendiosa Illethodus Juris civilis Pandect. Cod. Novell. Heidelb. 1664. 8°. Compendium Institutionum. Ultraj. 1694. 12°. Ook wordt hg gehouden voor den Schrilver van het boeksken getiteld : Medicus Romanus serous, Sexaginta solidis aestimatus, sive Tractatus de reterum Medicorum nominibus etc. Zie van Loon, Beschr. der Nederl. Hist. Penn., D. III. bl. 296­298; van Hoogstraten en Broueritts van Nidek, Groot Al em. Hist. Woordenb; Saxe, Odom. Liter., Pars V. pad;. 54; Kok, Va­derl. Woordenb., 'D. VII. bl. 625 en 626; de Chaim of , Biogr. liroordenb., D. III. bl. 200 en 201; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoops., D. I. bl. 198, 212, 231, 293, D. II. Ten B. bl. 147 en 148. BOCKEMA. (RIENcK). Zie BOKKEXA (RIENK). BOCKENBERG (PIETER CORNELIS), geboren te Gouda , den 25sten December 1548, uit een treffelijk en eerlijk geslacht , zijnde zijn vader Cornelis Dirks Pie ters z. , Raad en Schepen te Gouda geweest , zijne moeder, was A 1 e i d DI inn e, eene dochter van Flo ri s inne, die mede Raad en schepen ter genoemde stede geweest was. Zijne ouders zeer aan het Roomsche geloof geheeht , vertrokken, toen de verandering in de godsdienst en re­ gering te Gouda in 1575 voorviel , als in ballingschap, eerst naar Utrecht en vervolgens naar Schoonhoven. Bock enberg, te Leuven ter schole besteld zijnde , maakte er spoedig groote vorderingen in de Letterkunde onder opzigt van Paul us L eo pardus, in de Godgeleerdheid onder den iloogleer­ aar .A_ugustinus Hunnaeus, en weed in 1574 tot Priester ge• wijd. llierop als Leermeester der Godgeleerdheid in de Abdii van Loo , niet ver van Yperen, aangesleld , nam hij ook met den Pastoor beurte­lings de dienst waar. Toen deze Iaatste echter door den nieuw aangestelden Bisschop Mart ij n Boudew ij ns van Rietho-V e n verplaatst was , en het Bock e n b e r g mislukte die paro­chie te bekomen , terwiji het beloofde onderhoud hem niet volgde , vertrok bij naar Leuven , ten einde aldaar zijn geluk te beproeven ; doch zijne pogingen daartoe waren bier ook vruchteloos; waarom hij zich over 's Hertogenbosch en Nijmegen naar Utrecht tot zijne ouders begaf , die toen gereed sionden , om naar Schoonhoven te vertrekken , alwaar zijn vader na weinige dagen overleed. Kort hierop verkreeg hij eene prebende te Tielt , mede in West Vlaan­deren , dan de inkomsten daarvan waren zoo schraal , dat hij daar­van in geenen deele kon bestaan , diensvolgens trok hij naar Cassel, waar den Bisschop R i e t h o v e n hem in 1577 tot Pastoor van St. Nicolaas aanstelde. Ook hier verbleef hij; niet lang, want met Hendrik Pelta nu s Opperbestierder der scholen aldaar kennis gemaakt hebbende , besloten zij een reisje naar Rome te doen , en ten einde teerpenningen te sparen , zulks te voet te ondernemen. Te Ulm gekomen , verstonden zij , dat men ter oorzake van de be­smettelijke ziekte , die toen beerschte , Italie niet kon intrekken ; zij veranderden hierop van voornemen, begaven zich scheep , en zakten den Donau of tot Weenen , alwaar zij hun verblijfnamen bij Frans Me r-grot 's Keizers Kapellaan. Eene maand hier vertoefd hebbende , trok B ock e n b er g Hongarijen in, om bet aan hem opgedragen schoolbe­wind te Trlau te aanvaarden ; dan voor een inval der Turken bedugt , hield hij zich aan het Hof van den Onderkonirig en Bisschop van Evian te Presburg op. Hier , door valsche betigtingen van eenige Hovelingen , in 's Bisscliops ongenade geraakt , keerde hij in 1578 naar Weenen terug. In September daaraanvolgende ging hij naar Bruna in Moravie, ten einde zich daar onder bet genootschap der Jezuiten te hegeven; waarna hij in Maart 1580, voorzien van een getuigschrift van Alexander II ollerus, Rector van dat Genootschap, den weg over Weenen naar Praag nam , en vervolgens naar Munchen reisde , waar hij zich tot in 1582 aan het Hof van den Keurvorst Willem, in de hoedanig­heid van Huispriester, onthield ; vervolgens ging hij met brieven van voorschrijving , hem door dezen Vorst verleend, naar Milaan , om zich onder den Kardinaal Borromeu s verder tot den Predikdienst te bekwamen , skchts eenige weken hier verbleven zijnde, keerde hij naar Munchen terug. Ilier echter niet zoo goed ontvangen wordende als hij verwacht had , besloot hij naar zijn Vaderland to reizen , doch in November van dat jaar te Augsburg gekomen werd hem aldaar door den Domheer Johan Hannegraeff, op voordeelige voorwaarden , eene Leermeestersplaats in de Abdij Keizers­heim in Zwaben aangeboden , die hij met genoegen aannam; dock in dezen nieuwe stand vertoefde hij weder niet lang, want, onder­een nietig voorwendsel , verliet hij den 4den Februarij 1584 zijnen. post, en toog naar Gouda , ten einde zijne moeder,, die in 1576, na de satisfactie van Gouda , naar haren geboortestad was terugge , keerd , benevens zijne zusters en broeders, een bezoek te geven-. her eenige dagen verbleven zijnde , zette hij zich te Leiden neder,, in hope van aldaar eene bestendige kostwinning te zullen vinden; ter­wij1 hij niet twijfelde of zijn oom Arent Dir k sz. Bock en berg, die aldaar Kommandeur der Duitsehe Orde en tevens Pastoor van St. Pieterskerk was , zou hem door den invloed en het aanzien , dat hij te dezer stede genoot, wel weten voort te helpen. Hier be-stood al zijne bezigheid in het bijwonen van de lessen van J u s-t us L i p s i u s , het in orde brengen zijner boekerij , ijverig aan zijne Catalogus Comitum -Bollandiae te werken, en het gebed van A zarias, Daniel III, in het Nederduitsch te vertalen , om gevoegd te worden bij een Psalmboek , hetwelk zijn gemelde oom in het licht dacht te geven. Intusschen was het schraal met Bock en bergs finantien gesteld , doordien hij Been het rninste inkomen had , en al zijn uitzigt ge­vestigd was op zijn oom , den Kommandeur, bij wien hij hoopte inwoning te zullen krijgen , hetwelk hem echter mislukte , even als zijn ontwerp om , door zijnen stadgenoot Adriaan B o n z e r een bestaan in Vlaanderen te bekomen. Hierop besloot hij eene kost­school op te rigten , dat ook in het geheel niet wilde slagen. Nu besloot hij zijn geluk te Keulen te gaan beproeven , hoo­pende dat zijnen neef Johannes Rae s, die aldaar woonde, jets voordeeligs voor hem zou kunnen uitwerken. Hij vertrok dan in 1585 in stilte van Leiden , doch van ontwerp veranderende , ging hij naar Varik , en nam aldaar zijn intrek bij Rene van der Bur c h , Heer van die plaats , en werd door diens toedoen aldaar tot Pastoor aangesteld. her scheen hij nu eene rustplaats bekomen te hebben , die hem een behoorlijk bestaan opleverde; ook besteedde hij thans zijne, snippernren in het beoefenen van de Geldersche Geschiedenissen, van welker Hertogen hij voornemens was eene Geslachtslijst uit te geven. Doch de geruste kalmte, die hij daar genoot , was van korten duur; want de Bevelhebber van Tiel , vernomen hebbende dat hij Priester was , deed hem door zijne Krijgslieden opligten , en in de stalls gevangenis bren­gen, waaruit hij echter op voorspraak der Regering van Gouda geslaakt werd. Hierop ging hij bij zijne oude moeder in zijne geboortestad wonen , waar hij zich sober moest generen. Terwijl hij zich hier beyond werd hem door Antonius Tratius, Hoogleeraar in de Redeneer- en Natuurkunde te Leiden , voorge­steld , om een jongeling van aanzien , als Pedagoog , op diens voor­genomen reis naar Frankrijk te verzellen , doch de belooning, welke men hem daarvoor wilde toeleggen , was zoo gering , dat hij , of­schoon er grooten lust toe hebbende, begreep zulks te moeten van de hand wiizen. Gedurende zijn verblijf bij zijne moeder, begon hij zijne Chronologia ab orbe condito etc. te vervaardigen , die echter nimmer gedrukt is , zoo min als eene Verklaring over Psalm XXXI. Het jaar 1586 bragt hij meest in 's Gravenhage door; en maak­te er kennis met Johannes Ligarius en Zeger Konings­berg , beide Predikanten te Woerden , met wie hij, inzonderheid met den eerstgenoemde, in vriendschap geraakte, en briefwisseling onderhield; in welke brieven hij ook de verborgene neiging tot verandering van Godsdienst te kennen geeft, en zijne zucht om aan eene vrouw te geraken, die middelen had, doordien hij ge­noegzaam niets bezat. Li g a r i us spoorde er ras eene voor hem op, zij nde de docliter van Johannes Wij kersloot, Rector der Latijnsche scholen te Woerden. B o c k en berg nam er genoegen in , maar he t huwelijk moest in het geheim gesloten worden; al-zoo ging Ligarius voor hem nit vrijen , zonder zijnen naam te noemen. Hoe zeer nu ook de Jufvrouw door hare moecler werd aangeraden om in het huwelijk te treden , wilde zij hare toestem­ming niet geven zonder haven minnaar te zien. Terwij1 zij nu een reisje near de Klundert deed; volgde Bockenberg haar spoedig derwaarts , waar hij haar zag en sprak; doch daar hij reeds 40 jaren oud was , stood haar dit tegen , hoewel zij hem niet ge­heel afsloeg, hetwelk hem ook deed aanhouden, en niettegenstaande eenige tegenstrevingen van de zijde van zijne moeder en andere nabe­staanden , die hemel en aarde bewogen om hem Priester te doen blij­ven , trouwde hij het meisje, na belijdenis van de Hervormde gods­dienst gedaan te hebben. Dit huwelijk bragt eene groote verbete­ring in zijnen finantieelen staat te weeg; want hij ; die kort geleden te 's Gravenhage zijn kostgeld niet kon betalen , kocht nu te Leiden een huis op de Papegracht , waar hij , onder anderen , met veel vlijt aan zijne Hollandsche Jaarboeken werkte, ten zelven tijd, dat Janus D o u z a de oude, een gelijksoortig werk in dicht en proza had ter hand genomen. Deze arbeid over het zelfde onder­werp door deze beide geleerden , gaf aanleiding tot eenen verregaan­den nijd en hevigen twist tusschen hen,die van de zijde van Douza niet weinig werd aangevuurd , doordien het aan dezen , die Curator van 's Lands Hoogeschool was , mislukte , om D om in jells Baud i us tot Historieschrijver van Holland en Zeeland te doen aanstellen; waartoe B o c k enh erg , door aanbeveling van den Raadpensionaris 01 denb a r n e v el d, in wiens gunst hij zich had weten in te drin­gen , werd benoemd. D o u z a vereenigde zich met B a u di us om Bockenberg door stekelige puntdichten aan te vallen , waarin zij hem voor onkundig uitmaakten , en , met de afzigtclijkste kleuren af­gemaald , ten tooneele voerden; de dichtkundige werken van beide deze schrijvers , waarin zij Bockenberg onder de namen van Tr a goras en H irei omon tins aanduiden , strekken hiervan ten bewijze. Hij had echter het genoegen van zijne beide vijandelijke tegenstrevers te overleven , en reikte 'zijn levenstijdkring tot ruim 68 jaar, als wanneer hij , den 17den. Januarij 1617 , te Leiden overleed, nalatende eenen zoon , die zonder kinderen verwekt te hebben stied. De werken van B o c k e n be r g door den druk gemeen gemaakt zijn: Catalogus , genealogia et brevis historia , regulorum Hol­landiae, Zelandiae et Frisiae. Item alia quaedam huc spec­tantia. Lugdb. 1584. 12°, een onbeduidend werkje van 78 blad­zijden. Catalogus et brevis historia Pontificum Ultrajectensium. Item Catalogus et brevis historia Antistiturn Egmundanorum ; additis passim , non tam eruditis , quam lepidis ex sepulchris eorunz primorumque Hollandiae Zelandiae et Frisiae Princi­puns epitaphiis. L. B. 1586. 12°, even oppervlakkig en niets­beduidend als het voorgaande. Historia et Genealogia Brederodiorurn illustrissimae gentis Hollandiae. L. B. 1587. 12° , grootendeels nageschreven uit J a n van Leyden zonder dat B o c k e n berg hem genoemd heeft. Egntundarum, potentissimae Hollandiae gentis , historia et genealogia. L. B. 1589. 129, misschien het beste dezer werkjes, waartoe hem dan, ook de bouwstoffen geleverd waren door Johan van Olden ba r n e v e 1 d en vijf andere personen , aan wie hij het bock opdroeg. Prisci Bataviae et Frisiae Reges. Item Lugduni Batavo­rum , at JYassenariae heroum, Vetustissimarum Hollandiae Gen­tium , .Historia et Genealogia. Lugd. Bat. 1589. 12°, volgens sommigen enkel ingerigt om den add. te vieijen en zich bescher­mers te bezorgen , hoewel anderen er niet zoo ongunstig over schij­nen te denken. Deze vijf werkjes zijn later gezamenlijk in het licht verschenen , onder den titel : Historia Batavorum hactenus editae a P. Co rne l i ssonio B o c k e n b e rg i o. Cum Catalogo omniurn de rebus Bataviae voluminum edendorum , ad Ampliss. Hollandiae et Westfrisiae Ordines. Post monstra illa montana nuper edita. L. B. 12°. Het waren echter de zelfde drukken, 'alleen met eenen anderen ti­ tel en voorrede. Voorts zond B o ck en berg nog in het licht: Ad nonnullas Ja ni Dousae aspera scripta responsio Ill. Hollandiae et Westfrisiae ordinibus reddita. Delph. 1601. 12°, Pro Annalibus suis et priscis Patriae Chronicae conservan­dis , contra Ja ni D o u s a e nefarias calumnias. lb. 1603. 8°. Behalve deze hield hij zich nog onledig met het zamenstellen van een groot werk , hierboven reeds met een woord vermelde Annales Hollandiae , Zeelandiae etc. , waarvan hij drie stukken in handschrift aan de Staten van Holland aanbood , die hem daar­voor 200 ponden vereerden en zijn jaarwedde van 100 ponden met nog_ 200 gulden vermeerderden. Toen eindelijk deze jaarboeken tot vijf en meer groote stukken aangegroeid waren, wilde hij, dat die op 's Lands kosten zonden. gedrukt worden , doch het mislukte , en daar hij zeif de middelen niet bezat om de uitgave te bevorderen, moest hij tot zijn hartzeer deze vrucht van zijnen langdurigen ar­beid voor zich zelven hondeD. Ook heeft hij nog een groot aantal andere schriften vervaardigd, die nimmer door den druk zijn gemeen gemaakt. Zijn wapen was een Bok op eenen berg. Zie Boxh orn, Tonneel van Hollandt, bl. 262; Goudhoeven, Lijst van Historieschrijvers voor zijne Chronijcke van Holland enz., Pa rs, Naamr. van de Batay. en Holt. schrijvers, bl. 51-53; W a v i s, Beschr. van Gouda , D. 1. 131. 292-308; H a I m a , Tooneel der Vereen. Nederl.; van Hoogstraten en Brouerius van Ni­dek, Groot Algetn. Hist. Woordenb. ; Saxe, Onomast. Liter. Pars III. pag. 559 et 560; Bijv. en Aanm. op W a g e n a a r, D. IX. hi. 23 noot ; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. I. bl. 229 en 230, D. III. bl. 72 en 73 ; Biogr. Nation. ; d e W in d, Bibl. van Nederl. Geschieds., D. 1. bl. 216-223 en 558; Biogr. Univers. BOCKHOLTZ (JAN). Zie BEUKELSZ. (JAN). BOCKHORST (JAN VAN). Zie BOEKHORST (JOHANNES DE). BOCSTADIUS (ARnAuAmus) of ABRAHAM BOCKSTAD , van wien ons geen levensbijzonderheden bekend zijn , heeft , met geen zeer ge­lukkig gevolg, de Latijnsche Dichtkunst beoefend, zoo als blijkt uit een werkje getiteld: Abrahami Bocstadi (Bockstad) ymnus Heinsianus in Je sum Christum. Accedunt ejusdem poemata Ultrajecti­na. Ultraj. 1646. Zie Ho e u fft , Parnasus Latino-Belgicus , pag. 180. BODAEUS a STAPEL (JoHANNEs), Geneesheer te Amsterdam en aldaar overleden in 1636, was een zeer geleerd man, zeer be­dreven in de Grieksche en Latijnche talen en andere weten­schappen, ook was hij bijzonder ervaren in de Kruidkunde. Door zijne vroegtijdige dood werd, hij verhinderd het volgende werk uit te geven , hetwelk echter , tot 's mans welverdienden roem , nader­hand door zijnen vader E gbe rt Bodae us geschied is: Theophrasti Eresii Historiae Plantarum Libr. X. Nods, Commentariis, et variarum plantarum plurimis Iconibus trati , una cum graeco contextu. Amst. 1644. fol. Zie Saxe, Onotn. Liter., pars IV. pag. 137; deChalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Univers. BODAEN (GUALTHERUS, MATTHEUS en PIETER). Zie BOUDAEN (GUALTHERUS) BOUDAEN (MATTHEUS) en BOUDAEN (PETRUS). BODART (PIETER), was een Plaatsnijder,, die in het begin der achttiende eeuw, voor Boekverkoopers te 's Gravenhage, Leiden en Amsterdam arbeidde. Zijn voornaamste werk is een Teekenboek , in 1723 te Leiden uitgegeven, waarin hoofden , handen, voeten , figuren en groepen , naar teekeningen van G e r a r d Hoet, voorko­men. Zic Immerzeel, Levens en werken der kunsts. IODDAERT (PIETER), afkomstig uit een aanzienlijk geslacht Vlaanderen en zoon van Pieter Bo ddaert, Kiesheer en Be­windhebber der Oost-Indische Maatschappij , en van Cornelia van den Helm, te Middelburg, geboren den 4den Augustus 1659, bekleedde in zijne geboortestad de waardigheid van Raad, Schepen , Burgemeester en Bewindhebber der gemelde Maatschappij; ook was hij Curator der Latijnsche school aldaar. Behalve dat hij zijne aanzienlijke posten met groote zorg waar­nam, was hij bijzonder ijverig in het beodenen der wetenschappen, vooral leide hij zicli toe op het onderzoek der Ileilige Schrift , waarvan de geschrifien , die hij heeft nagelaten , doch die Dimmer door den druk zijn gemeen gemaakt, het bewijs opleverden. Men getuigt van hem , dat hij niet slechts een bedreven Schrift­geleerde maar tevens ook een praktikale Christen was. Hij overleed. den 14den Maart 1732, nalatende uit zijn huwelijk met Anna Maria Kien eenen zoon, Cornelis Boddaert, Schepen en Raad der stad Middelburg en twee dochters Corn el i a Bo d­daert, gehuwd met Samuel Rademacher, Schepen en Raad der stad Middelburg en S uz an na Maria Boddaert , ge­huwd met Johan Willem Thibaut, Heer van Aagtekerke, Schepen en Raad der stad Middelburg en Bewindhebber der West-Indische Maatschappij. Zie de la Rue, Gelett. Zeel., hi. 20-25; Kok, Vaderl. Woor-­denb. BODDAEIIT (PIETER), een neef van den voorgaande en jongste zoon van Cornelis van den Helm Boddaert, eerst Raadsheer en naderhand President in bet Hof van Vlaanderen te Middelburg , en van Anna Maria C a u , werd geboren te Middel­burg den Eden Augustus 1694. Nog niet de kinderschoenen ontwassen , schepte hij reeds ver­rnaak in het lezen van Godgeleerde en Historische boeken , en naauwelijks elf en een half jaar bereikt hebhende, werd hij in den aanvang van 1706, in zijne geboortestad ter Latijnsche schole be­steld ; hij maakte bier zulke aanzienlijke vorderingen , en oefende zich met zoo veel ijver, dat hij , na het houden van eene openbare Latijnsche redevoering van zijn eigen opstel , op den 10den Febru. arij 1711, bekwaam werd geoordeeld om met vrucht de Hooge­school te kunnen bezoeken. Vddr dat hij echter derwaarts ging , mogt hij tweemalen blijkbaar de bewarende hand van de Goddelijke Voorzienigheid over hem ontwaren , want in 1707 met zijn vader naar Antwerpen gereisd zijnde, ten einde den Heer G o d in aldaar te ontmoet en , met afspraak , dat indien die op de bepaalde tijd er niet mogt aanwezig zijn , zij hem dan met de gewone schuit te Mechelen zouden gaan opzoeken, maar op het oogenblik dat zij gereed stonden in de barge te stappen, Godin van verre ziende aankomen , werd daardoor hunne reis naar Mechelen gestaakt, en zulks tot bun groot geluk , doordien de barge door Franscbe 44 partijgangers werd aangehouden , en Jan de Ma ureg n au 1 t, die er zich in beyond , als gevangene door hen weggevoerd , hetwelk ontwijrelbaar ook het lot van Boddaert zou geweest zijn , indien zij waren medegevaren. En wen hij , in Augustus 1710 , van Hu1st naar Middelburg terugkeerde , en op de Westerschelde tot bij Ellewoutsdijk gekomen was, begun de wind geweldig op te steken , waarop Boddaert door zeeziekte i benaauwd , naar boven lawn om frissche lucht te ademen , doch aan 't struikelen rakende , zou hij over boord gevallen zijn , had niet een der passagiers hem gelnkkig bij het been gegrepen en weer binnen boord getrukken. -Aan de floogesehool te Leiden wijdde hij zich inzonderheid aan het beoefenen der Regtsgeleerdheid toe , in welke wetewchap hij het onderwijs van den beroeinden floogleeraar Johan Vo e t ge­noot. Naauwelijks had hij hier twee jaren doorgebragt , or zijn vader overfeed , den 14den Junij 1713, dit , gevoegd bij het over­lijden van zijnen Leermeester V oet die den 1 1 den September daaraanvolgende stierf, deed hem besluiten de Akademie te verla­ten , na alvorens de waardigheid van Doktor in de Regten beko­men te hebben , bij welke gelegenheid hij in het openbaar , met zeer veel lof eene verhande!ing : Over de bezwaren, van eenen niet officieel testament (1) in het openbaar verdedigde. Te Middelburg wedergekeerd , beoefende hij aldaar vijr jaren tang de praktijk ats A dvokaat , en werd inmiddels ook tot Commissaris van het Landregt aangesteld. Vervolgens bekwam hij , in Au­gustus 1718 , den post van Griffier van het Leenhor van Vlaan. deren te Middelburg, en werd den 26sten September van bet­zelfde jaar tot Griffi.er van de Admiraliteit in Zeeland aangesteld , welke bediening hij heeft bekleed tot aan zijne dood toe, die voorviel den 28sten Januarij 1760. Op de zerk die zijn stoffelijk overblijfsel bedekt , werd het volgende grarschrirt gebeiteld , door hem zelven ruim 20 jaren te voren vervaardigd. her ligt Boddaert, die van een erelijk geslagt , Noit roemde op adel , noit naar hoogheid heeft getracht. Maar, in een lager stand, met Gods bevel to vreden , Het hemelsch goed meer zocht dan schatten hier beneden , Den godsdienst hield hij voor zijn hoordwerk , voor zijn lust De dichtkunst, tot dat God hem opriep in zijn rust. Boddaert was tweemalen gehuwd ; zijne eerste vrouw was Maria Constantina R adaeus, met wie hij zich op den l3den October 1722 in den echt verbond , en die hem, tot zijn grievende smart , den. 29sten Augustus 1731 door den dood ont­viel , nadat hij drie zoons en eene dochter bij haar had verwekt. Voor de tweede maal huwde hij den 4den lYlaart 1732 met E z a b e t h du B ui ss o n, die hem zes kinderen baarde , van welke twee zoons den vader hebben overleefd. (1) De quoereia inofficiosi testamenth odda er t was cen warm voorstander van kansten en weien­ tehappen, daarbij zeer godvruchtig en grondig ervaren in de God­ geleerdheid ; voorts een goed Nederduitsch Dichter. Reeds in zijn zestiende jaar beproefde hij zijne krachten aan gelegenheidsverzen , welke niet onbehagelijk geoordeeld werden en in 1717 en 1718 zond hij met Johan Steengracht en Pieter de la Rue, te Lei- den, twee deeltjes met gedichten, onder den titel van Dichtlie­ vende Tijdkortingen , bestaande in Gedichten van verscheide stoffe en rijnitrant , onder de zinspreuk Fugant carmina curus , die zooveel bijval vonden dat er in 1728 een tweede druk van het licht zag. Ilet goed onthaal , dat deze Dichterlijken eerslelingen beurt vie! , moedigde B o d d a art aan , ow getneenschappelijk met de la Rue eene vertaling in Nederduitsche verzen van Cr e b i l­ ions Atreus en Thyestes te ondernemen , die mede in 1787 , doch zonder hunne namen , in het licht verscheen. Later legde hij zich op meer godsdienstige onderwerpen toe en zijne stichtelijke gedichten munten uit door eenen gevoeligen en hartelijken toon. Deze Stichtelijke gedichten verschenen eerst in 1726 in een deel in grout 8°. dat in 1728 en 1735 herdrukt en weldra van een 2de en 3de deel gevolgd werd, welke drie deelen als een vierde druk in 1741 in 4°, met het portret des Dichters , zijn nit­ gegeven, terwij1 in 1752 een vervolg daarop in het zelfde lormaat verscheen ; welk vervolg ook in 8°. als een vierde deel is gedrukt. Bovendien heeft men nog van zijne hand: Wolke der Getuigen voor de leere de?. Regtvaardigheid door en uit het Gelove. Arrest. 1759. 8°. Zedige verdediging der Wolke van Getuigen. Middelb. 1759. 8°. Itragelaten Mengeldichten en Levensbeschrijving , door zijnen zoon in het licht gegeven. Voorts heeft B od da ert in 1730 , de Nagelatene Gedichten van. Vrouwe Anna Rethaan, met eene korte Levensbeschrijving van Naar in het licht gezonden; en in het jaar 1745 , de Gedichten van Mr. Joan Moorman, met het Leven des Dichters daarvoor. in de Tegenwoordige staat der Verenigde Nederlanden komen ook onderscheidene stukken van het of-istel van Bodd ae r t voor, rakende de beschrijving van Staats-Vlaanderen en Zeeland. Zie van Abkoude en A rren berg, IV aamr. van Nederd. Boeken ; de ChaImot, Biogr. Woordenb.; de Vries, Proeve eener Geschied. der 1Vederd. Dichtk D. III. bI. 104 en 105; Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Merv. Kerk , D. Ill. N. 499-502; %V itsen Geysbeek, Woordenh. der Nederd. Dicht.; van Kampen, Ge­schied. der Lett. en Wetens. in de Nederl., 0. II. N.160; Collot d'Escury, Holt. Roem, D. IV. St. I I. A. bl. 427 en 428; Biogr. Univ. ; Catal. van de Biblioth. der Maats. van 1Ved. Lett. te Leiden, D. I. bt. 251, 252, b. 62. BODDAERT (PIETER), jongste zoon van den voorgaande , gebo­ren te Middelburg, was Geneesbeer,, Oudraad der stad Vlissingen, Lid van de Keizedijte Akademie der Natuuronderzoekers, van de nollandsche Maatschappij der Wetenschappen to Haarlem , van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen enz. Hij schijut later naar Utrecht te zijn vertrokken , waar hij Lang heelt gewoond. Een groot kenner der Natuurlijke Historie en Lector in die Wetenschap aan de Utrechtsche Hoogeschool zijnde, heeft hij zich beroemd gemaakt door onderscheidene weaken , welke daartoe be-trekking hebben als : Kort begrip van het zarnenstel der Natuur van L in aeus. in 8°. P. S. P a lla s, Dierkundig Mengelwerk , met Aanmerkingen van P. Boddaert. Utr. 1767. 6 stukken. 4°. P. S. Pallas, Lijst der Plantdieren , bevattende algemeene schetsen der Geslachten en Soorten, met Aanmerkingen van P. Boddaert. Utr. 1768. 8°. T. S ha w , Rcizen door Barbarijen en het Oosten, vertaald door P. Boddaert. Utr. 1771. 4°. Brief aan den Prof. Muller over de Koraalgewassen. Utr. 1771. iVatuurkundige Beschouwing der Dieren. Utr. 1778. Proeve eener Natuurkundige Beschouwing van den Aard­ bol. 's Hage. 1779. 8°. Verzarneling van de Nieuwste verhandelingen over de drie Rijken der Natuur. 's Hage. 1779. 4°. Natuurlijke Historie van nienwe en weinig bekende soorten van Dieren. Amst. 1782. 6 stukken met pl. 4°. Over de Mineralogie of Delfstoffen. Amst. 1789. 8°. Boddaert lief hij zijne echtgenoote Mejufvrouw ROmer eenen zoon na , insgelijks Pieter Boddaert genoemd , die bier volgt. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; de Chalrnot, Biogr. Woordenb.; Bicgr. Univ. ; de Jong, Alph. Naaml. van Boeken. BODDAERT (JUNIOR PIETER) zoon van den voorgaande, gebo­ren te Utrecht in October 1766 , legde zich aldaar op de Regts­geleerdheid toe en bekwam er den graad van Meester in de beide Regten waarna hij zich te Amsterdam als Advokaat nederzette. Reeds vroeg toonde hij aanleg tot de Dichtkunst en gal blijk daarvan in : Verzameling van Gedichten. Utr. 1790. 2 stukken. 8°. Gedichten uit de Gevangenis. (Utr.) 1792. 8. Dit laatste zon­ der naam. Ook leverde hij nog : _Holstein en Kroondorp. tooneelsp. Utr. 1794. Doch daatna tot de ergste zedeloosheid en een losbandig !even vervallen, misbruikte hij zijn vernuft tot het zamenstellen van on­tuchtige stukjes , meestal in kroegen en bordeelen voor de vuist vervaaldigd , waarvan een goed gedeelte is in het licht gegeven onder den titel van: Nagelatene patische en prozaische portefeuille van Mr. P. Boddaert. Amst. 1805. Bo d chert werd het slagtoffer zijner spoorloosheden , want hij stied den 9den Maart 1805 te Amsterdam , aan de gevolgen an eenen val in het half digt gevroren water, waarbij hij zijn been brak. Zie Levensges. van den vermaarden Dichter Mr. P. Boddaer t, benevens zijne voornaamste bedrijven , snedige gezegden, korte en Lange extempore's , geboorte en dood enz. Amst. 1805; W i t s e n Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dichters; (d e Jong), Alph. IYaaml. van Boeken; Catal. van de Bibl. der Maats. van Nederl. Letterk., D. I. b. 62. BODE (MATTIIIJs), naar het schijnt een Amsterdamrner,, maakte zich bekend als Nederduitsch Dichter. Onder het opzigt van den Hoogleeraar Pe t r us Fr a n c i u s gafhij , reeds in zijne j eugd , in 1696 , eenige vertalingen uit Horatius in het Licht, welke gevolgd werden door Orestes en Pylades of Iphigenie in Thauris. treursp. het Fransch nagevolgd. Amst. 170. 8°. Polyxena. treursp. het Fransch nagevolgd. Amst. 1703. Behalve deze beide vrij goede vertalingen is nog van hem afzon­ derlijk uitgegeven Oorlogszang en Poezijzang. Amst. 1706. 8°. Doch zijne losse Dichtstukken , onder welke zeer fraaije en krach­ tige voorkotnen , zijn in de Dichtverzamelingen van zijnen tijd , onder anderen in de Nieuive verzaineling van Nederduitsche Illengeldichten opgenomen. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; J. de Vries, Proeve eener Geschied van Nederd. Dichtk., D. III. bl. 140 en 141; Witsen Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dichters ; Catal. van de Bal. der Maats. van IVederl. Letterk., D. I. b. 62. BODE (DAvID Eskus), won van Johan G o t l i e b Bode, Se­kretaris van de Koninklijk Pruissische Krijgs- en Domeinkamer te Kleef en van Maria R o seler, gehoren te , Kleef den 2den Fe­bruarij 1772 , trad in het jaar 1791 in dienst als kadet bij de Artillerie dezes lands , werd den 22sten Februarij 1793 bevorderd tot Tweeden Luitenant, in welken rang hij den veldtogt in Vlaanderen en Braband , in 1793-1795 , bijwoonde en te Mar­chienne-au-Pont , door eenen geweerkogel aan het hoofd gewond werd. • In 1795 tot Eersten Luitenant aangesteld, werd hij in 1799 met den Generaal Daendels ingescheept. Den 16den Augustus van dat jaar tot Tweeden Kapitein aangesteld, ging hij den 7den Maart 1800 als Kapitein over hij de Rijdende Artillerie, flan' onder den braven Kapitein Cordes deel aan den veldtogt aan den Main , en werd in 1805 weder geembarkeerd onder den Generaal Marmon t. Voorts maakte bij in het volgende jaar als Bevellieb­her der kompagnie de veldtogt aan den Donau merle , bij welke gelegenheid de Rijdende Artillerie met roem van zich deed gewa­gen ; tengevolge waarvan Bode, door Koning Lodew ij k den 7den Januarij 1807 tot Bidder der orde van de Unie werd be­noemd. Inmiddels was hij den 11den September 1806 tot Luitenant­Ko4onel van het Regement Rijdende Artillerie aangesteld, in welke betrekking hij bleef tot den 8sten Augustus 1808, toen hij Kola­nel van dat Regement werd. 1 n 1809 had hij , bij den aanval van het door den Pruissischen Majoor S c h ill bezette Straalsund, het bevel over de artillerie, waarmede hij bet vuur van de wallen tot zwijgen bragt. Ilij had zich bier zoo dapper gekweten , dat men hem, met lof vermeld vindt in het Legerberigt van den Ge­neraal G r a tie n on-Arent deze expeditie gegeven en de Koning van Denemarken hem met het Kommandeurskrnis der Danebrogs­ orde begiftigde. Na de inlijving van Holland in het Fransche Keizerrijk , benoemd tot Bevelliebber van het 9de Regement Fran­ sche Artillerie maakte hij den veldtogt van Rusland mede , als Kommandant der reserve artillerie van het lste Legerkorps onder den Generaal Da v o u s t , werd bij Smolensk in de zijde gekwetst door eenen blikkendooskogel , welke tevens zijn paard onder hem doodde ; doch zag zich , tot loon van zijn dapper gedrag bij onder­ scheidene gelegenheden, bij Smolensk met het kruis van het Legioen van Eer begiftigd. Op den terugtogt in Polen krijgsgevangen ge­ maakt , keerde hij in 1814 naar Nederland terug ; werd den 26sten Junij van dat jaar benoemd tot Directeur der Zuidelijke Artillerie Directie en in 1815 bevorderd tot Generaal-iMajoor en Directeur der 4de Artillerie Directie. Den 15den Junij 1822 met den rang van Luitenant Generaal gepensionneerd, sleet hij het overige zijner dagen op de buitenplaats Hazard, onder Prinsenhage , waar hij den 7den Januarij 1842 overleed , bij zijne echtgenoote, P et r on el 1 a Lamotte vier zoons en drie dochters nalatende. Koning W ill e in I beloonde zijne aan het Vaderland bewezen diensten , en vooral wegens het vcrrigtte bij het ontwerpen der plan­ nen tot armering van vestingen , door hem den 12den Mei 1823 te vereeren met het Ridderkruis der Militaire Willemsorde. Zie Bosscha, "Veld. Heldend. te Land , D. III. bI. 269 en 274 van Sypesteyn, Geschied. van het Reg. Rijdende Artill., bl. 109 , 111, 115, 151 en 152, nit familiepapieren aangevuld. BODECHEER (NiKoLAAs) was eerst Predikant te Loosdrecht , van waar hij in 1611, van de zijde der Contra-Remonstranten afwijkende en den Remonstranten toevallende , in weerwil van de Classis , was vertrok ken en te Alkmaar in dienst geko­men. Ofschoon hij in 1618 hier weder de gunst der Contra-Remonstranten scheen te zoeken , werd hij evenwel afgezet. Nu moet hij zich mar Leiden hebben begeven , waar hij zich zeer stil hield en naarstig de Akademische lessen en Predikatien bijwoonde, terwiji hem in Augustus 1620 op last van de Staten van Holland tot eene proeve , een jaargeldje betaald werd ; doch niettegenstaande zijn aanbod om de canons van de Dordsche Sij­node te teekenen en het verzoek van den kerkeraad te Leiden aan de Gedeputeerden der Synode van Noord-Holland , in Augustus 1622 te Amsterdam vergaderd, welk schrijven door eenen brief der Professoren versterkt was, Wilde men hem niet ten Avondmaal toelaten en het liep nog wel drie or vier jaren aan , eer hij weder in de schoot der kerk werd opgenomen. Voornamelijk schijnt men op hem te zijn gebeten geweest , omdat hij onderscheidene schrif­ten ten voordeele van de Remonstranten had geschreven. Zie Brandt, Hist. der Reform. , D. II. bl. 924, 926, D. III. bl. 389, 717, 925, D. IV. bl. 335, 336, COO , 801 ; deCha mot, Biogr. Woordenb. ; Tidernan, de Remons. Broeders, b1.237. EODECIIEER BENIN 1NG R (JoAN). Zie BENNINGll (JOAN Bo-DECREER) waar hij ahusivelijk geplaatst is, daar hij hier had behoo­ren te volgen , als zijnde een won van den voorgaande. BODECHEM (BARTEL). Zie BODEGEM (BARTEL). BODECKER ( ) of BODEKKER, geboren in 1660 in bet Land van Kleef , was de zoon van den voortreffelijken Muzikant Bodecker, die vele jaren aan het Hof van Brandenburg zijne gaven heeft doen hooren. De zoon mede een groot Meester in het behandelen van muzijkinstrumenten was tevens een bekwaam Portretschilder. Eerst oefende hij zich in de Schilderkunst te 's Gravenhage, onder J a n d e Thum; daarna hield hij zich eenige tijd te 's Hertogenbosch op, van waar hij in 1711 naar Breda vertrok , voorzien met brie­ven van aanbeve1ing aan den beroemden Beeldhouwer en Dieren­schilder Frank Pietersz. V erh ey de n. Deze nail) hem in zijn huis , en bragt hem in kennis met den Burgemeester Mat t h ij s v a n. 0 v e rb e k e dien hij benevens zijne huisvrouw schilderde, waar­mede hij zoo veel roern verwierf, dat de voornaamste lieden dier stad hunne albeeldsels door hem lieden vervaardigen. Toen V e r-he yd en echter den 23sten September van dat jaar ovededen was , besloot Bodecker, na het aan hem bestelde werk te hebben afge­maakt , naar 's Gravenhage te trekken , alwaar hij rnede onderschei­dene Portretten schilderde. Daarna heeft hij zich veel te Amsterdam en in Noord-Holland opgehouden en aldaar vele lieden van allerlei rang en stand uitgeschilderd , tot dat hij in 1727 te Amsterdam overleed. Zie v a n Gool, Nieuwe Schou& der Nederl. Schild. en Schil­der. , D. 1. bl. 147-150; de ClaIrnot, Bioto,.r. Woordenb. BODEGEM (BARTEL) of BODEGOM , een Delvenaar,, was een be­roemd Regtsgeleerde uit de zestiende eeuw , die men als een hij­zonder geleerd man vermeld vindt. Pieter Opm ee r droeg hem het vierde bock van zijn werk over de Hollandsche Martelaren op. Zie Bleysw.yek, Beschr. van Delft , bl. 783 en 784; Beschr. van Delft bij Boitet, bl. 703; Kok, Vaderl. Woordenb. ; d e Chalmot, Biogr. IFoordenb., die hem Bodeehem noenit. BODEKKER. Zie BODECKER. BODEL (JoAernm), zoon van Mr. Jan Abraham Bode I en an T r ij . tj e Nieuwenhuis, geboren te Leiden , den 1 lden Februarij 1767, werd, wegens zijnen ongetneenen aanleg en bla­kende zucht voor de Letteroefeningen , tot den stand der Geleerden oNeleid. Hij oefende zich aari de Hoogeschool zijner geboortestad , met de loffelijkste vlijt in de Geneeskunde onder de Iloogleeraren Eduard Sandifort, Nicolaas Georgius Oosterdijk, Flo­renting Jacobus Voltelen en Nicolaas Paradijs, en maakte van hunne lessen een zoo gunstig gebruik, dat hem de eer werd aangeboden, om, op de voorvaderlijke wijze, met de kap gepromoveerd te worden , waarvan hij echter, om de kostbaar­heid, Been gebruik maakte. Dus, in den jare 1790, met uitste­kenden lof tot Doctor in de Geneeskunde bevorderd , na het ver­dedigen van vijitig Geneeskundige stellingen (1), vestigde hij kort daarna zijn verblijf te Dordrecht, waav hij , door zijne kunde en gelukkige beoefening der praktijk , weldra grooten naam verwierf. Ook zag hij zijne verdie . sten door verschil­lende benoemingen, zoo binnen als buiten de stad van zijn ver­blur, weldra op prijs gesteld. In September 1798 werd hij tot Stedelijk Geneesheer en in November 1804 tot Doctor van het stads­krankzinnigen- en verbeterhuis aangesteld. In Augustus 1803 was hij mede reeds tot Lid van het Collegie van Examinatoren der Candidaten voor de Heelkunde benoemd. Toen , in 1801, eene Departementale Commissie van Geneeskundig Bestuur was opgerigt, werd hij terstond tot Lid, en in liet volgende jaar tot levenslangen Voorzitter daarvan benoemd. Ter gelegenheid, dat dit Collegie, in April des jaars 1806, door de Departementale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt vervangen weed , benoemde men hem ook hierin weder tot Voorzitter , welken post hij , tot zijne dood , met veel ijver en trouw waarnam. In Augustus 1808 werd hij tot Corresponderend Lid van het Genootschap tot Bevor­dering der Koepok-inenting benoemd. Toen wij , in 1810, ons on­der het Fransche juk moesten buigen, werd hij, nog in den loop van dat jaar, tot Lid benoemd der Societe medicale denzula­lion, seante a l'ecole de Medecine a Paris. In het zelfde jaar, werd hij ook Doctor van het gevangenhuis in zijne woonplaats. Hij mogt mede, wegens gelukkig genezene of in hare voortgang ge­stuite ziekten , den dank niet slechts der geredden, maar ook den welverdienden !of der bevoegde magten , verwerven. De Landdrost van Maasland deed hem , in October 1807, zijne goedkeuring ken­baar worden voor zijne zorgen bij zware ziekten in het arrondis­sement Dordrecht. In September 1808 werd hem door genoem­den Landdrost gelijken dank toegebragt voor het beteugelen van eene ziekte te Oude Tonge; in Maart 1809, voor liet bedwingen eener groote sterile te Oud-Beijerland, en , in Junij van dat jaar, (1) Theses 1.1fedicae inaugurales quinquaginta, voor eene zelfde dienst te Znid-Beijerland. In den zomer van 1808 Zevenbergen van eene epidemische ziekte van zeer ernstigen aard gered hebbende, ontving hij insgelijks de schriftelijke dank­betuiging , niet slechts van het Bestuur der plaats maar ook van den Landdrost van Braband en den Minister van Binnenlandsche Zaken. Deze gevallen zijn echter slechts uit vele aangevoerd , daar zijne hulp, in het distrikt zijner Commissie van Geneeskundig Toe­voorzigt , bij besmettelijke ziekten , meer dan twintig malen werd ingeroepen. In Maart des jaars 1814 werd hem ook , van wege den Engelschen pevelhebber , Thomas Graham, voor de zorgen dank gezegd , door hem betoond aan de Engelsche soldaten , die zich eenige tijd te Dordrecht onthielden. Te regt werd hij dan ook , in Junij 1815 , tot Lid benoemd der Commissie tot Verzor­ging der Gekwetsten , die van het tooneel des oorlogs langs Dor­drecht zouden vervoerd worden. Toen , in 1819 , zich vele be­hoeftige Zwitsers , als Landverhuizers , naar Amerika , vooral naar Brazilie , zouden begeven , en , op scheepsgelegenheid wachtende , door besmettelijke ziekte werden aangetast , was hij een der genen, die zich het lot dier ongelukkigen bijzonder aantrokken ; weshalve hij , tegen het einde van dat jaar , bij missive van de Regering des Cantons Solothurn, plegtig bedankt werd. Niet zeer Lang voor zijn afsterven eindelijk werd hij nog benoemd tot Lid en Voor­zitter van het Bestuur der Geneeskundige school , in het jaar 1828 te Rotterdam opgerigt. Niettegenstaande de onderscheidene betrekkingen , waarin hij als ervaren beoefenaar der Geneeskunst geplaatst werd , hem veel­vuldige bezigheden verschaften , waaraan zich nog die eener zeer uitgebreide praktijk , zoo binnen als buiten het Eiland van Dordrecht, paarde , vervulde hij nogtans , met de hem eigene bereidwillighe d en iker,, andere hem opgedragene posten. In Augustus 1795, werd hij Lid van het Committe van Opvoeding en Openbaar on­derwijs , en , na het ontslag aan die Commissie gegeven , Schoolver­zorger en Opziener der Openbare lessen. Later werd hij Lid der Maatschappij tot Redding van Drenkelingen , en in 1809 Lid-Cor­respondent van het lnstituut van Blinden te Amsterdam. Geduren­de vijf en dertig jaren , was hij Curator der Latijnsche scholen in de stad zijner inwoning. In 1817 werd hij ook Regent van het stadskrankzinnig- en verbeterhuis aldaar. Dan ook in posten van bur­gerlijk bestuur werd hij benoemd. Reeds in 1791 werd hij Lid van de Hooge vierschaar van Zuid-Holland, zitting hebbende te Dordrecht, en bled in dien post tot April 1802 , toen hij otn uitgebreider beroepsbezigheden zijn ontslag verzocht. In Julij des jaars 1811 werd hij Lid van den Stedelijken Raad , in welke betrekking hij in het jaar 1815 bevestigd werd. Het zou ons zeker niet bevreemden kunnen , dat zoo vele en zoo uiteenloopende werkzaamheden hem geen tijd gegund hadden , om , ten nutte der wetenschappen , ook door de uitgave van ge­leerde schriften , mede te werden. Doch , bij de hem eigene, onvermoeide naarstigheid , wist hij hiertoe gelegenheid te vinden en heeft in verzamelingen , door Maatschappijen of bijzondere perso­nen uitgegeven, onderscheidene belangrijke stukken geplaatst , als daar zijn: Berigt van den Dordschen Geneesheer en Lector F. W. v an der Leeuw en diens geleerden arbeid , in de Konst en Letterbode. 1801. D. II. bl. 2 en volg. Waarnemingen van eene zeer zonderlinge overeenkornst van tweelingen , zijnde meisjes, in de Natuurkundige Verhande­lingen der Bataafsche Maatschappij van Wetenschappen to Haarlem. D. 111. St. 1. bl. 339 en volg. Waarneming van eene genezene Longtering , in het Genees­kundig Magazijn, van zijne Kunstvrienden S ti pria a n L uis­ci , 0 n t ij d en M acq ue lij n. D. IV. St. II. bl. 19 en volg. en vooris in elf verschillende stukken van dat zelide tijdschrift een Perslag van ziekten, door hem van 1794-1805 te Dordrecht en in de omstreken waargenomen en telkens met de weersgesteld­heid op het Eiland van Dordrecht in verband gebragt. Geen wonder dan ook , dat een man van zoo groote kunde en ervarenis, en die een zoo uitgebreid nut stiehtte , door verschillende geleerde genootschappen, als om strijd , tot medelid begeerd werd. In November 1797 werd hij lid van het Zeeuwsche Genootschap van Wetenschappen; in Mei 1806, van de Hollandsche Maatschappii der Wetenschappen te Haarlem; in November 1809 Correspondent der Eerste kiasse van bet Koninklijk Nederlandsche Instituut van Wetenschappen enz.; in September 1815 Lid van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam; n Junij 1818 Lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Wetenschappen; in Illaart 1816 , Ilonorair Lid van het Coen nieu­welings te Dordrecht opgerigte Kunstgenootschap : Diversa , sed una; in September 1820, Corresponderend Lid van het Genees­kundig Genootschap: Vis unita fortior, te Hoorn. In Jobj 1826, nam de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden hem onder hare leden op ; terwiji eindelijk door Koning Wi l 1 em I aan alle deze eerbewijzen den kroon werd opgezet , door hem, in 1825 , tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw te benoemen. B o del overleed den 7den Maart 1831 en liet bij zijne echtge­noote, JacobaVolckera Groen van Prinsterer, eene doch­ter na. Zie Alb em. Konst- en Letterbode voor 1806, D. I. bi. 392, 1815 D. II. bl. 180, 1818 D. I. H. 46, 1823 D. II. bl. 214, 1826 D. II. hi. 155, 1831 D. 1. N. 160, 1832 D. I. bl. 309-315, Aanspraak van N. Si e genbe e k in de Handelingen der Jaarl. Vergad. van de Moats. der Nederl. Letterk. te Leiden, gehouden den 5den van Hooimaand 1831, bl. 25-34, welke wij bier grootendeels gevolgd zijn. BODEMONT (FRANcois) of BODIMONT eerst Geheimschrijver van illem I, Prins van Oraa j e, en daarna Gt iffier van het Hof van Friesland, had, in het jaar 1582 , zeker schrijven van den, vijand ontvangen , en dit den Prins getoond , verzoekende vrijheid om daarop aanmoedigend te antwoorden ; alzoo hij zich sterk maak­te eenige honderd Koningschen naar Leeuwarden in eene hinder­laag te lokken. Dit werd hem toegestaan , mits alles gedaan werd met voorkennis van Bernard van Merode, lleer van Rumen, toen Stadhouder van dat gewest , en van eenigen gemagtigden. Maar de Stadhouder beducht voor het uitlekken van het geheitn , ver­zweeg het voor de Gemagtigden , en als ten laatste de vijand vroeg , welke medestanders van aanzien Bodemont te Leeuwarden had en of zij in staat zouden ziju hem eene poort , en welke, te leveren , gehood Merode aan Bode in on t de brietwisseling of te breken. Des niettegenstaande ging Bode tn o n t daar mede voort en toen die ontdekt werd , zeide hij het verbod van den Stadhouder te heb­ben in den wind geslagen , om dat deze hem , ten gevolge van zij­nen ouderdoin , wat at te zwaartiltend voorkwam. Deze reden werd echter slechts als een voorwendset opgenomen ; hij in hechtenis genotnen , en eindelijk ten Lande uitgebannen. De Raad van State, evenwel vernernerlde dat hij zich te Amsterdam ophield, zond in 1586 zij nen Geheimschrij ver,, Chris t i a a n Huygens, der­waarts , om hem te doen vatten. Dit gevaar echter ontkomen zijn­de , liet hij zich door V e r d u g o, met wien hij reeds in verstand­houding stond, gebruiken , orn in Friesland boekjes te strooijen , waarin de Staten van dat gewest werden uitgemaakt , » voor baat­» zugtige luiden, die om in 't bewind te blijven 't yolk streelden, » met de schoone namen van vrijheid en godsdienst , en met Nassause » H.00filen , wien niet 's Lands welvaart , maar eigen glorie ter herte ging. Voorts ried men den Friesen , zig te houden van a den handel met Engeland , daar eindeloze slavernij en gedurige oorlog uit te wagten stond , veeleer behoorde de Gemeente zig te a verzoenen met haren Koning ; daar meer niet toe vereist werdt , » dan dat men enigen blooden boeven (then naam kregen de Sta­ten) den kop kloofde." Eenige honderden van die schandelijke boekjes werden te Oost­mahorn , in een Embder schip aangehaald , en Graaf Will em L o d e w ij k, Stadhouder van Friesland toegezonden. Zie van Reyd, Hist. der Nederl. Oorl., hi. 70; H no ft, Nederl. Hist., D. II. hi. 152 en 153; Wag en a a r, Vaderl. Hist., D. VIII. hi. 125 en 126; de Chalmot, Biogr. Woordenh, BODEN (JAN), ook wet JOIIANNES BODENUS of BODENIUS genoemd, geboren te 's Hertogenbosch, omtrent het jaar 1570, heoetende de Godgeleerdheid te Leuven , en verkreeg er de waardigheid van Li­centiaat in; vervoigens werd hij Pastoor van St. Catharina in zijne vaderstad , en daarna Kanunnik van de St. Jans- of Hoofdkerk. Hij was zeer geaclit out zijne geleerdheid en welsprekendheid. Ook was hij een vroom man, die rondelijk sprak zoo als hij dacht, en een opregt karakter bezat. Hij heeft door den druk gemeen ge­maakt , beha1Te zijne leerredenen: Condones morales et doctrinales. Antv. 1624— 1631. 3 vol. 12c.. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Alger's. Hist. Wooraenb.; de Chalpot, Biogr. Woordenb.; (A. vanGils), Katholijk Meijer 'Vernon, bl. 184 en 185; Hermans, Conspect Onnom. Liter. , pag. 13 ; Biogr. Univ. BODIMONT (FRANcois). Zie BODEMOICT (FRANcom). BODISCO (MLRTINus), een zoon van Pieter B odisco en van Helena Hoe Fr] age', geboren te Haarlem den Eden Januarij 1753 werd Ontvanger in zijne geboortestad , welken post hij tot in 1820 heeft waargenomen. Hij was voorts in vele en onderscheidene an­dere betrekkingen , tot aan zijn overlijden , den 17den Januarij 1823, onvermoeid nuttig en werkzaam , en, inzonderheid bij het Nederlands publiek bekend , door zijne Prijsverhandeling , bij de Maatschappij : Tot Nut van 't Algemeen ingeleverd : » Over de »verpligtingen van een braven Haisvader era zulk eene Huis­» moeder in het gemeen Burgerlijk leven ," welke met het gou­den eermetaal bekroond werd; het waren ook de weldadige oog­merken dier Maatschappij , welke hij in hare afdeeling te Haarlem gevestigd , met al zijn vermogen bevorderde. Bij zijne echtgenoote , Femme tj e Do ij e r, liet hij twee zoons en twee dochters na , van welke de oudste zoon , Pi ete r Bodisco, hier volgt. Zie Alger. Konst- en Letterbode voor 1823, D. I. hi. 51 en 52; Aanh. op het Woordenb. van Kunst. en Wetens. van G. Nieuwen­huis, uit famillepapieren aangevuld. BODISCO (PIETER), zoon van den voorgaande , geboren te Haar­lem , den Eden October 1778 , was fabrijkant in garens in zijne geboortestad , waar hij den 17den Maart 1831 overleed. Hij bevor­derde sinds meer dan dertig jaren , als Lid in het algemeen , en sedert dertien jaren , in het bijzonder als Secretaris van het aldaar bestaande Departement der Maatschappij Tot Nut van 't _dlgenzeen , benevens alle zijne heilzame inrigtingen en maakte zich bovendien bij zijne stadgenooten verdienstenlijk , door het belangeloos waarnemen van vele lastposten. Ofscboon geene ge­geleerde opvoeding genoten hebbende , bleef hem de heoefening der Letteren niet geheel vreemd, en mag men vooronderstellen , dat , ware hem zulk eene opleiding ten deele gevallen , de oorspron­kelijkheid van zijn luimig vernuft, gepaard aan goeden aanleg en volharding , hem op die loopbaan zou hebben doen voortkomen , ja schitteren. Nu beFaalden zich de uitvloeiselen van zijnen vrucht­baren geest , zoo in Proza als Dichtmaat , binnen bestaande kringen in de stad zijner geboorte , met name het Natuur- en Letterkun­dig Gezelschap: Oefening in Wetenschappen; de aloude , sinds weinige jaren herstelde , Rederijkkamer: Liefde bovenal, en het Dichtlievend Gezelschap: Democriet , welke alle in hem een getrouw medearbeider en lustig deelgenoot in het gezellig verkeer vonden , en niet zelden de geestige invallen en vreemde vernuitwendingen , in zijne oeht oorspronkelijk koddige stukkcn , zoowel aIs zijne seherpzinnig­heid , gevatheid , vlugheid , ijver en orde in alle betrekkingen bewonderden. De laatste hand ontbrak aan meest al wat hij leverde ; hij gevoelde dit zelf, maar zijne aan de Letterkunde vreemde en drokke werkkring veroorloofde hem evenmin die daar­aan te leggen , als hij daartoe lust gevoelde ; waaroin hij er nooit aan dacht om er het puhliek mede lastig te vallen , ofschoon het geen twijfel leidt , of onderscheidene zijner,, zoowel enkele ernstige, als vooral luimige Dichtstukies, zouden meer welkom geweest zijn , dan menige Dichtbundel , waarmede in het eerste vierde dezer eeuw ooze Letterkunde begiftigd werd. Hij was tweemalen gehuwd geweest; eerst met Anna Kool; bij wie hij drie zonen en eene dochter verwekte, van welke de tweede zoon Jacob B o d i s c o , Predikant bij de Doopsgezinden te Zutphen is. Zijne tweede vrouw, G ij sberta Maria Tideman, schonk hem eenen zoon en eene dochter. Zie Algem. Konst- en Letterbode voor 1831, D. I. bl. 139 en 180, uit famiiiepapieren aangevutd. BOE SYLVIUS (FRANCISCUS DE LE). Zie SYLVIUS (FRANCISCUS LE Bos). BOECKHORST (JoraNNEs). Zie BOCKHORST (JoiuNNEs). BOECKELMAN (JOHAN FREDERIK). Zie BÔCKELDILN (JOHAN FRE­DERIK). BOECKHOLT (A_RNoLD vArf) of VAN BOEKHOLT, geboren te Deventer, wordt van 1649 af, onderscheidene malen op de Regeringslijsten van Deventer aangetroffen in welke stad hij ook , onder anderen in 1672 de Burgemeesterlijke waardigheid bekleedde, toen zij door de Man­sterschen belegerd werd. Hij was toen de eenige der Regering, die de stad wilde verdedigen. Zelfs toen bij de Oud-Burgemees­ters Ter Borg en S t ee nbergen, die eerst met kracht van re­denen betoogd badden , dat men eene zoo overhaaste overgaaf » noch » voor God , noch voor 't Vaderland , noch voor de tegenwoordige » noch voor de toekomende wereld zou kunnen verantwoorden ," den moed bezweek , hield Boeckholt niet op , aan te dringen op krachtige maatregelen ter verdediging. Nu eens verzette hij zich tegen het wegnemen van de IJsselbrug , waardoor men zich de ge­legenheid benam , om uitvallen te doen ; dan weder wees hij den Bevelhebber,, den Kolonel S t e k k e, de middelen , om den vijand met voordeel te bestoken , en hood zich zelven aan , om het ge­vaar der uitvoering te deelen. Hij begaf zich in den Krijgsraad, om den Hoofdbevelhebberen moed in te spreken , gelijk hij in de vergaderingen der Stedelijke Regering woorden van volharding deed hooren. Maar partijgeest bij sommigen , flaauwhartigheid bij . de meesten , en, naar het schijnt , verraad bij anderen , deden zijne woorden in den wind slaan. Eindelijk , ()in den invloed van dezen edelen Vaderlander aan de beraadslagingen te onttrekken, wordt er buiten zijn weten eene vergadering belegd , waarin tot de overgaaf bij verdrag beslo!en wordt. Zoodra krijgt B oe ck holt hiervan Been berigt, of hij snelt derwaarts ; wijst de vergaderden op het voorbeeld der voorvaderen , herinnert hun hunne pligten jegens het Vaderland en den eed , dien zij gezworen hadden , wederlegt met warme Vaderlandsliefde de bedenkingen , welke geopperd worden , en toen hem de vraag werd gedaan , wait men hij eene langdurip,-e belegering eten zou , beantwoordt hij die met de veelbeteekenende wedervraag: » Wat aten die van Leiden in hunne belegering , uit » lieide tot bet Vaderland?" Doch , hoe hij ook sprak , niets moat oaten , want de stall ver­droeg zich den 21 step Julij net den vijand. Boeck holt bleef sedert onafgebroken in de Regering en schijnt in 1691 overleden te zijn. Zie Sy l v in s, Hislorie onzes Tijds, St. I. M. 269-277; V a lk e­n ler, 't Verwerdt Europa, bl. 540-562 ; Samson, Hist. de Guil­laume III, Tom. II. pag. 167 et 168; Montanus, Leven an Wil­lem III, D. I. hi. 229, 230, 241-244 ; Durn ba r, Kerk. en Wereltl. Deventer , D. I. bl 101-106;Scheltema, Staatk. Nederl., D. II. bl. 537 en 538; Mr. J. liossch a, Nederl, Heldendaden te Land, D. II. bl. 69 eu 70. BOECKHORST (JoturucEs). Zie BOEKHORST (JOHANNES). BOECKIIOVEN (ArroNLT vAN), 00k BOECHOVEN en BOEKHOVEN gespeld , geboren te Utrecht, als Advokaat voor het Hof Pro­vinciaal aldaar gepraktiseerd en het Stadregt van Utrecht uit het Nederduitsch in het Latijn vertaald , onder den titel van J114 mu­nicipale Utreciorum en , met eenige aanteekeningen voor­zien , in het licht gezonden. Zie Burman, Traject. erudit., pag. 29; van Eloogstraten en Brouèrius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., B. bl. 286; Kok, Vaderl. Woordenb , D. VII. N. 628 ; d e C h a I m o t, Biogr, Woordenb. D. III. bl. 199. BOECOP (AREND ToE) , Ridder,, geboren tusschen 1530 en 1540 , was een man van groote wijsheid en geleerdheid , die in de hagchelijkste tijd een voornaam deel in bet Rewind , zoo van Overijssel als Kampen , gehad heeft. Hij wordt in 1559 het eerst op de lijst der Raadsleden gevon­den , en was in het zelide jaar bij de groote klaringen te Deventer, alwaar het eerste geschil kwam , over het regt van overstemming tusschen ridderschap en steden. Biej verzette zich tegen de in­voering der nieuwe Bisschoppen, werd door die van Kampen naar Deventer afgezonden , om met de andere hoofdsteden eerie gelijke te trekken , en • vertrok eerlang naar Brussel , ten einde de klagten over misbruiken en bepaling-en tegen de privilegien bij de Landvoogdes in te brengen. Vooral verhief hij destijds zijne stem, tegen de invoering van Canzeler en Raden van Justitie, die wel bcnoemd, doch zonder regtsdwang aanwezig waren. Kort hierna vertrok hij naar Drenthe , om met die van Gronin­gen gelijke maatregelen , tegen de Bisschoppen , te beramen. Hij was met dLt at geenszins onder diegenen , die tegen Spanje wilden opstaan; de Regering van Kampen belette zoo veel zij kon­de de preek der Onroomschen ten platten lande , dan wilde gaarne voor de Lutherschen eene kerk doen inruimen; hij was een der Afgevaardigden , die hierotntrent in 1566 , namens de hoordsteden , een voorstel deden aan den Stadhouder. Eene gelijke gematigdheid deed hij vervolgens in vele zaken blijken , en vond eenen vriend in den GraaF van Aremberg, die in dezen met hem instemde. Die van Deventer waren verder gegaan , en hadden z,ch de haat van het Hof te Brussel en van Al v a en zijne Baden op den hals gehaald; Kampen bleef in guest en toen nog bevrijd van Spaan­sche knechten ; vele ballingen vlugtten derwaarts ; dit verwekte op­zien , en toen A r e m b e r g met B o e cop hierover sprak , verde­digde deze de ballingen en hun gedrag; eene wijze waarschuwing van Aremberg voor de Spanjaarden , eindigde die onderhande­-ing. Toen Alva den 5den Augustus 1568 te Kampen kwam, was het gedrag der Regering zeer voorzigtig. Zij overlaadden hem met geschenken en blijken van eer ; en wisten hierdoor zich van de onlangs bekotnene bezetting te ontslaan. De lnquisiteur Quarre werd even wijzelijk ontvangen , en door maaltijden teruggehouden, om kwaad te doen; in beide geval!en was Boec op een der voor­naamste sprekers. in 1570 vertrok hij met anderen naar Brussel, om tegen de invoering van de Crimineele Ordonnantie vertogen te doen, later nog eens , om te klagen over het vaandcl miters, hetwelk destijds in Kampen gelegd was en de burgers kwelde; door wijze mild­ heid erlangde hij zijnen wensch. Hij vertrok spoedig en reisde met lijrsgevaar,, alleen om voor den Zondag te huffs te zijn, en al- zoo de kosten der bezetting van eene week voor zijne vaderstad uit te winnen. Bo ec o p was in 1572 een der Afgevaardigden , die met den Stadhouder Barlaym on t middelen beraamden , om zich tegen den overval van de vrijheidsgezinden te dekken. Bij de aannade­ ring van den Graaf van den Bergh, die Zutphen reeds veroverd had, zocht hij Jan Sloot, Drost van Vollenhove , over te halen, om zich, bij het naderen van het gevaar, naar Kampen te bege­ e ven. Bij de belegering in Augustus was hij Burgemeester; aan hem was de zorg voor de inwendige rust bijzonder opgedragen. Hij noopte de Burgers tot wederstand , dan daar de belegeraars vrien­den in de stad hadden, moest men tot overgaaf handelen , waartoe hij met anderen werd benoemd. Hij nam dezen last niet op zich, dan onder stoute betuiging, dat hij niet dan gedwongen tot dezen handel kwam. Ilij was de spreker met de Afgevaardigden van den Graaf van den Bergh en Moot de voorwaarden. Hij bleef in het Bewind , en bewaarde de sieraden in de kerken. Te Zwolle , in bezending zijnde, werd hij beschuldigd, pogingen te doen, om de Spaanschen in Kampen te brengen; aldaar gevangen genotnen , en , net zij nen ambtgenoot en zwager C o e n r a a d van V e c h t e, naae het kasteel van Genemuiden gevoerd. Nadat Kampen en andere steden op nieuw zich aan den Span­jaard hadden moeten onderwerpen , wilde hij zijne gevangenis niet verlaten dan nadat hij , door eene bezending uit Kampen , daartoe plegtig was uitgenoodigd, het bestuur , door van den Be r g h ingesteld , was afgezet en hij als Burgemeester hersteld. Spoedig daarna vindt men hem weder in de belangrijkste bezendingen , voornamelijk ook bij den handel over de Unie van Utrecht. Hij was tegenwoordig bij de vergadering te Winsum, den 11den Junij 1579 , en moet een der voornaamsten van de Overiisselschen zijn geweest , die op grond dat de Pracificatie van Gent genoegzaam was, toetreden tot de nadere Unie weigerden en !wig vertraagden. Hij schijnt overleden te zijn n, of kort na, het jaar 1580; in welk jaar hij het laatst als Schepen voorkomt ; was tweemaal ge­huwd, eerst aan Geesje thoe Boecop, daarna aan Agnes Morrhe, uit een der voornaamste geslachten van Kampen en liet vier kinderen na, alien in aanzienlijke huizen gehuwelijkt; van zijn geslacht is geen mannelijk oir overig. Ilij overleed in zulke behoenige omstandigheden dat de stad zijne dochters moest uithu­welijken. Zijne spreuk was Tout est a Dieu (alles behoort aan God). Veel roern heeft hij erlangd als Regtsgeleerde, en als Geschied­ schrijver. Toen de zaken zich meer en meer ten voordeele van de Staatschen neigden , onttrok hij zich langzamerhand aan de Staats­ zaken, en zocht zijne troost in Letterkundige hezigheden , eene Kronijk vervaardigende van de Utrechtsche Bissehoppen , de Vorsten van Gelre en de Friezen tot op Karel V, waar van bet eerste deel loopende van 641 tot 1496 van zijn eigen hand te Kampen bewaard worth; van het tweede deel zijn alleen afe­ sehriften bekend. R e v i u s heeft van dat work veel gebruik gemaakt bij de bewerking van zijn Daventria Illustrata en daarin zijn beleid en inzigten naauwkeurig opengelegd. Zie Re vins, Daventria Illustrata, bl. 329, 353, 387, 404, 447; de C h a l m o t, Biogr. Woordenb. ; Algem. Konst- en Letterbode voor 1845, D. I. bl. 50; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bi. 112-116, D. II. bI. 567, die wij bier grootendeels gevolgd skin en J. Doornik, in de Overijss. Alm. voor Oudh. en Letterk., 1838.1 BOECOP (ARNOLD TEN) werd geboren uit een aanzienlijk en rijk geslacht te Zutphen in 't jaar 1585. Zijne eerste letteroefeningen volbragt hebbende, legde hij zich op de beoefening der regtsgeteerd­heid toe aan de Hoogeschool te Leiden, alwaar hij een leerling van J us t u s Li p s i u s schijnt geweest te zijn. 11ij was een jon­geling van uitmuntende zeden , en ijverig der Roomsche Gods­dienst toegedaan. In 1610 begaf hij zich tot de orde der Jezulten , en ruim tien jaren daarna tot Priester geschoren zijnde, kwam hij in de Nederlanden een bezoek bij zijne moeder afleggen, die we­ duwe was, van bier ging hij naar Keulen , alwaar hij in eene sla­ pende ziekte verviel , en na viit* maanden gesukkeld te hebben, den 19de Tehruarij 1622 overfeed. Ten Bo eco p moet een braaf mensc!) . nedrig, zedig en van een zachtaardig karakter zijn geweest. Zijne jaren in aanmerking genomen , hezat hij vele kundigheden. Men 'weft van hem in druk : Justus Lipsi us Catholicus ; sive de vera Justi Lipsii religions catholica etc. geplaatst in de Fauna po.sthuma J. L i p s i i , druk van 1613. p. 571 en volgenden. Quaestio secunda de nomine Huber tus ; atque eodent ope­ra, de tot aliis, quae fine cadent etc. Zie lloogsl rat en en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. 1Foordenb., B. 1)1. 26 ; Kok , Vaderl. Woordenb., D. VIII. hl. 628 ; de Chalmot, Biogr. Woordenb. BOECOP (Lours THEODOOR JOILiN Baron VAN), werd geboren te Huissen den 3den Fehruarij 1750. Hij trail in het jaar 1768 in dienst bij het toenmalig regement Grenier Walton waar hij achter­ eenvolgens opklom tot den rang van Kapitein. Ten gevolge van de onthinding van dat Korps , verloor hij die betrekking en was dus verpligt in vreernde dienst over te gaan, waarorntrent hem voordeelige aanhiedingen gedaan werden , onder anderen door het Russische Gouvernement. Hij verkoos met anderen zijner wapenhroeders in Fransche dienst over te gaan en werd terstond in zijnen rang hij het Bataafsche Legioen in Fransche soldij geplaatst, in het jaar 1787. In het jaar 1795 beyond hij zich als Iloord.-01ficier bij de Star van het leger van den Generaal P ichegru en 'nam een werkzaam aandeel aan alle de operation van dat leger. Na de ornwenteting in het Gemeenebest der Nederlanden in dat zelfde jaar voorgevallen verliet hij weder de Fransche dienst in die van zijn vaderland terug te gaan en werd in Julij 1795, tot Generaal Majoor bevorderd en , met de Generaals D. M. G u e r i c k e en P. S. van Zuylen van N yvel t, belast met de zamenstel ling van het Bataarsehe Leger. Daarna kreeg hij het bevel over de Tweede Brigade, die te Utrecht werd zamengesteld , en stond daarmede eerst bij de divisie Daendel s, dock in 1796 hij de divisie D urn on­e e a u. Als zoodanig scheepte hij zich in 1797 in , om deel te hehhen aan de expeditie naar lerland , die echter niet doorging. Tijdens de landing der Engelschen en Russen in Noord-Holland, was hij Chef van den Generaten Stat des Bataarschen legers, en deed als zoodanig de nadrukkelijkste vertogen, bij het uitvoerend Bewind der Repuhliek , tot meer Lrachtdadige en buitengewone maatregelen. In 1803 werd hij tot Luitenant-Generaal aan gesteld , terwijI Koning L ode wijk hem den 2den Januarij 1807 belastte met de organisatie en de oprigting van het Zeeuwsche legioen. Daarna was hij Lid van de Hooge Militaire Vierschaar van het koningrijk Hol­land , ook was hij Ridder der orde van de Unie. Hij overfeed den 2den Julij 1830 en was twee maim gehuwd aehtereenvolgens met 45 twee zuslers, de Dames Berne , bij welke hij vijf kinderen ver­wekte , drie zoons , van welke twee insgelijks in militaire dienst zijn getreden , en twee dochters. Hij was een man van een helder ver­stand en groote minzaamheid in den omgang. Zie Vaderl. llst. ter onmiddellijke vervolge op Wagenaar, D. XXXVI. hi. 122, D. XL. bl. 295, D. XLV. bt . 201; Bosse h a, Nedrl. Heldend. te Land, D. III. bl. 213; van Sypesteyn, Ge­schied. van het Regem. Hussaren, b1.19 en 22, nit partikuliere be­rigten aangevuld. BOECOP (CoariEus GERARDUS IRAN Baron VAN), een neer van den voorgaande en , even als deze , van het zelfde geslacht als de hiervoor vermelde Arend toe Boecop en Arnold ten B o eco p, was een zoon van Henri Juste Mchel Baron van Boecop en Geertruida Schwindler, geboren te Breda, den 3den Januarij 1781. Ilij trad in 1795 in dienst als Kadet bij de zesde Halve Brigade , werd nog in het zelfde jaar tot Tweede Luitenant bevorderd. In dien rang maakte hij den veldtogt in Nom d-Holland , in 1799 , mede, en werd den 19den September, bij Btrgen , door eenen geweerkogel in de borst gewond. Den 3den November 1803 tot Eersten Luitenant aangesteld , werd hij den lsten Julij 1805 als zoodanig overgeplaatst bij de Garde , eerst van den Raadpensionaris S ch i m m e 1penninck, daarnal van Koning Lode w ij k , en was in 1806 tegenwoordig bij de blokkade van Ha­melen en tijdens de landing der Engelschen in Zeeland , in 1809, bij het leger te velde onder den Maarschalk D u m o n c e a u. Door Koning Lode wij k, den 5den September van dat jaar, tot Kapitein bevorderd , werd hij , bij de inlijving van Holland in het Fransche keizerrijk , in 1810, in dien rang bij het 4de Regement Tirailleurs der jonge Garde geplaatst en den 26sten Mei 1813 tot Luitenant-Kolonel bij die Garde aangesteld met dat Regement maakte hij de veldtogten in 1811 in Spanje , in 1812 in Rusland , in 1813 in Duitschland , en in 1814 in Frankrijk mede. In die veldtogten gedrceg hij zich zoo dapper , dat Keizer Napoleon hem reeds d‘ n 10den Julij 1812 tot Ridder van het Legioen van Eer be­noemde. Na .Nederlands herstelling in de rij der volken , werd hij den 18den October 1814, in zijnen vorigen rang, bij de Infanterie ge-Owl tst , en den 8sten October 1815, tot Kolonel-Bevelhebber van de 12de Afdeeling benoemd. Den 20sten October 1825 tot Ge­neraal Majoor en Provinciaal-Kornmandant van Noord-Holland aan­gesteld, werd hij den 16den Augustus 1829 in de zelfde betrek­king mar de provincie Luik overgeplaatst , en tevens met het bevel over de Eerste Brigade van de vierde Divisie Infanterie belast. In die betrekkingen beyond hij zich te Luik, toen den 24sten Augus­tus 1830 het oproer te Brussel uitbrak. Reeds vier dagen daarna zag hij zich gcnoodzaakt met de bezetting van de stad Luik in de citadel terug te trekken. Hij bleef steeds getrouw op zijnen post en toen hij zijne beschikkingen maakte, tot eenen algemeen en uitval , moest hij , uit aanmerking van den slechten geest der Belgen , die tot de bezetting behoorden , en op raad zijner Olficieren , er van afzien. Eene onwillige bezetting en gebrek aan leverismiddelen noodzaakten hem tot onderhandeling te komen. Hij sloot alzoo den Eiden October eene overeenkomst , ten gevolge waarvan hij met 900 getrouwen , zoo Officieren als soldaten , naar .Maastricht aftrok. Hier bleef hij vervolgens ter beschikking van den Generaal Dibbetz, en pewees ook in die beteekking groote diensten. Onder anderen had hij in 1831 bevel over de kolonne die Belgie inrukte. De Koning , die hem vroeger reeds tot Ridder van de Leeuwen­ orde had benoemd , begiltigde hem , als blijk van zijne goedkeu­ ring over bet gedrag dat B o e co p te Luik gehouden had , den 11den October 1830, met de Militaire VVillems-Orde derde klasse. Hij werd den 4den April 1839 gepensionneerd en overleed , ongebuwd , op zijn buiten , de Langenhorst, bij Delden in Overijssel , den 23sten Februarij 1841. Hij kenmerkte zich door eenen echt mititairen geest en groote koelbloedi8heid. Zie Bosscha, Negri. Heldessd. te Land, D. Ii t. bl. 568, 573, 581-584, 588, 589, 591, 600, 603, 630, 631, 634-639 en Bijl. bl. 4 aangevuld uit partikulie-e berigten. BOEDAGEN (JAN FRANCOYSZ. VAN), Leenman, wonende te Delft, was een der genen , die , ingevolge eene aanschrijving van de Vrouwe Regentesse der Nederlanden, den 1 lden Mei 1565 , door Commis­ sarissen van den Hove van Holland geroepen werd om te verklaren: » wat affectie ende genegenheid zij tot den dienst van den Koning hadden : ende of zij gezind waren het met Zijne Majesteit te hou­ » den, denzelven tegens een ieder te dienen , in hetgeen hun we­ n Bens Zijne Majesteit zal worden bevolen te gehooren, alles ingevolge »de verpligting van hunne Leenen en van den Eed, alsmede om te » renuncieren van alle verbonden , Confederatien en Obligatien ter »contrarie." Het schijnt , dat hij werkelijk voor Commissarissen verschenen is en zich verantwoord heeft. Zie d'Yvoy van Mydrecht en Beel dsnijder, Verbond en Smeeks. der Nederl. Edelen, bI. 2 en 68, in welk werkje mede bet facsimile zijner handteekening voorkomt. BOEDEKER (BALTHASAR) , ook wel toegenaamd VEENHUSIUS, om­dat hij eigenaar was van het buitengoed Veenhuis bij Twello , eenige zoon van Mar tinus Boedeker en Anna van Twic­kelo, geboren te Deventer in bet jaar 1540 , doorreisde in zijne jeugd Duitschland , Frankrijk en Italie, bezocht de Afrikaansche kus­ten van de Straat van Gibraltar al tot in Egypte toe, in Napelsche , Siciliaansche en Malthezer galeijen. Hij was in het jaar 1571 tegen­woordig bij den zeeslag van Lepante , waar de Turksche vloot ge­heel door die der Christenen werd geslagen. Vervolgens diende hij in den keulschen krijg als Officier te paard , onder den Overste Homburg, die aan het hoofd stond van een Nederlandsch regiment. In Maart 1584 maakte hij te zamen met zijne moeder een testa­ment, waarbij zij een gedeelte van hunne na te latene goederen bestemden tot het oprigten van eene Universiteit of Illustre School , in zijne geboortestad , aan welke uiterste wilsheschikking alzoo het Atheneum te Deventer zijn ontstaan te danken heeft, Bo e d e k e r, zich tot rust begevende, trad in het huwelijk met Johanna G r o ten huis, welke hij, in den beginne des jaars 1616, kinderloos achterliet , en die zelve in October 1630 , den on­derdom van 81 jaren bereikt hebbende , is overleden , nadat zij juist den uitersten wil hares echtgenoots had zien ten uitvoer brengen. Zij had namelijk met den aanvang van 1629 de Regering in het bezit gesteld van de voor dat Gymnasium bestemde goederen. Zie Revin s. Davent. Illust. pag. 497-500, 684 ; Tegenw. Staat van Overijssel D. HI , IA 214 en 215 ; F r a n s e n van Ec k en P. B o s s eh a. het Tweede Eeuwfeest van het .Athen. Illustr. te De-venter bl. 50 en 51. BOEDELHOF , (GERLACH VAN DER CAPELLEN TOT DEN). Zie CA­PELLEN. (GERLACH VAN DER) BOEGRAVEN (W.), een Rederijker uit het begin der zeventien­de eeuw, leverde proeven van zijnen rijmtrant in Referijnen ghe­maeckt, op eene vraghe of in Christum te ghelooven in .aller inenschen macht is, otn naer hoer believen te hiezen de doot of 't leven. Auist. 1611. Zijne spreuk die dit werck wil laecken: tnoet selfs beter maecken , pleit niet voor zijne bescheidenheid. Zie Nieuw Woordenh. der Nederl. Dicht. ten .very. op Witsen Geysbeek. BOEIJ ENS, (ADRIAAN FLORISZ.) Zie A.DRUAN VI. BOEKELIUS , (JOHANNES) of JOHANNES BIICKELIOS, geboren te Helniond , word na zijne studien te 's Hertogenbosch en te Leuven met lof volvoerd te hebben , Priester; en maakte, zoo door zij­ne geleerdheid en we!sprekenheid , als door eenen zeer vromen le­venswandel zich zeer bekend en bemind. Ilij preekte met veel vrucht en toeloop te 's Hertogenbosch , te Aken en te Brussel. In de laatst­gemelde stad bestuurde hij eindelijk de parochie van St. Gangeri­cus , en stierf aldaar den 14de Augustus 1643. Zijne schriften , meest te 's Hertogenbosch , sommirn te Antwerpen gedrukt , loo-pen doorgaans over voorwerpen van godsvrucht, ook sommigen over kerkelijke gesehiedenis. Daaronder is : Verhaal van de oprigting en voortgang der aanroeping van de H. Maagd Maria te Carle, en van de wondere weldaden aldaar door Karen bystand verkregen. Zie (A. van G i I s) Bath. Meyer Memor. bl. 362; Hermans, Onomast. Liter. pag. 15. BOEKHOLT (JoneiriEs), Zie BEUKELSZ. (JOHANNES). BOEKHOLT (JumukAN) BOEKEIOUT (JuRnuart). BOEKHOLT (B.) of' BOEKIIOUT Boekhandelaar te Amsterdam., vervaardigde een verhaal van het voorgevallene in de jaren 1684­1689 , under den titel van: Kort vertoog van .Hollands bloedige oorlogen , met haare na­buuren sedert de grondvesting van Kaaren Staat , tot op den te­genwoordigen tijd, nit geloofwaardige schnften enz. zamenge­skid. Amst. 1689 8°. met pl. Ook handteerde hij de Nederduitsche- her en schreef Jiinnedichten , Amst. 1667. 8°. Zie K o k , Vaderl. Woordenb. D. VII. hl. 627 ; Nieuw Woordenb. der Nederd. Dichters ten vervolge op W i t s e n G ey s b e e k. BOEKHOLT (JoHANNEs) , misschien wel een zoon van den voor­gaande , en mede IJoekhandelaar te Amsterdam, beoefende insge­lijks de dichtkunst. Van hem heeft men: Uytspanningen of LTytbreyding van 't Hoogeliedt en eenige Psalmen Davids. Amst. 1668. 8'. Geopend hart naar Jezus in XV Zinnebeelden. Atnst. 1693. Zie van I p e r e n , Kerkl. Hist. van het Psalmgez., D. I.b1.194; van Abeoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken ; Nieuw Woordenb. der Nederd. Dichters ten vervolge op AV itsen G e y s-b e e k. BOEKHOLT (flEmitcus) werd in 1682 Predikant te Lulkegast , in de provincie Groningen, van waar hij in 1684 naar Iluizinga ging. Van bier in 1687 heroepen te Kellum in Friesland , hied hij aldaar tot hij in 1693 naar Harlingen vertrok , waar hij in 1727 overfeed, na onderscheidene maim Gedeputeerde op de Sy­ node te zijn geweest. Hij heat geschreven : Over het Hooglied van Saloneo. Haul. 1714. 8'. Verklaring van de Profeet Zachari a. Amst. 1716. 4°. Over de Openbaring van Joha nne s. Rott. 1717. 4°. Zie A. G r e yd anus, Naaml. der Predik. in de Class. van Fra­neker, 51 en 52; Columba en Dreas, 1%aaanl. der Predik. in de Class. van Dokkum, hi. 47 en 48; van Abkoude en Arren­berg, Naamr. van Nederd. boeken ; Brueherus, Gedenkb. van Stad en Lande, bl. 123 en 187. BOEKHOLT (ARNoLD VAN). Zie BOECKEIOLT (At:COLD VAN). BOEKHORST (JollANNEs), BOECKEIORST of BOUCHORST, was een kunstig Glasschilder,, die de belegering van Damtate op de Gtoote zaal der Vroedschap te Haarlem geschilderd Zie Ampzing, Besch. ende Lot der Stud Haerlent, lii. 151. Schrevelius, Besch van Haerlem, hi. 450; Hoogstraten en Brouèrius van N i d e k. Gr oot Algemeen Hist. Wool denb. ; u­braken, Schoub. der Schild. en Schilder. D. II. hi. 124. BOEKHORST (JollANNEs DE), geboren te Doetinchem in het jaar 1661, stak, nog Jong zijude, naar Eugeland over, waar hij zich, onder de leiding van den beroemden God e f r i e d K . e l l e r, met veel ijver gedurende zeven jaren in de schilderkunst oefende. Na dien tijd ging hij in dienst van Lord Pembroke, schilde­rende historian , veldslagen , portretten , en al wat dien heer behaag­lijk was; waarvan nog vele proefstukken , die, kloek en fiks in de manier van zijnen grooten meester behandeld , bij het nageslacht van dien Lord te vinden zijn. Eindelijk vertrok hij naar Duitschland , en heeft in het markgraarschap Brandenburg en de omtiggende land­streken zijn kunst met veel roem uitgebreid ; van Lar begaf hij zich naar het Land van Kleef, waar hij eene menigte portretten en andere voorwerpen geschilderd , en , zijne dood gevonden heeft in het jaar 1724: Zie v a n Goo Nieuwe Schoub. der Schad. en Schilder. D. II. bl. 450; Immerzeel, Levens en werken der Kunsts. ; Biogr. Uni­vers., Tom. II. 355, waar hij abusivelijk van Bock horst genoemd wordt. BOEKHORST, (Nzcomas en AMELIS VAN DEN). Zie BOUCKHORST (NICOLAES VAN DEN) en BOUCKHORST. (AMELIS VAN DEN). BOEKHOUT (JunarAAN), BOCKIIOUDT of BOEKHOLT , was bevel­hebber op het Schip de Trouts , hetwelk deel maakte van de vloot , welke, in 1598, onder Jacob Mahn en Simon de Cordes, in zee stak , om , bezuiden Amerika om , naar India te stevenen , doch hij overleed reeds den 6 April 1599 in den mond der Straat van Magellaan , ten gevolge van doorgestane koude en gebrek aan goed voedsel. Of HENDRIK BOEKHOLT, die in 1610 Koopman was op het schip de Brak , en alzoo Pieter Both op zijnen twee­den togt naar India vergezelde , van zijne maagschap was , durven wij niet verzekeren. Zie Valentijn, Oud- en Nieuw Oost-lndiê , D. I. a bl. 176, 177 en 199; T eenstra,Nederl. Overz. Bezitt., bl. 61. BOEKHOUT (B.) Zie BOEKHOLT (B.) BOEL (Toms), een zeer bekwaam Regtsgeleerde, die in het begin der vorige eeuw te Amsterdam leefde , maakte zich ver­ dienstelijk door het schrijven van de drie volgende werken , die lang bij deskundigen in achting hebben gestaan : Over den Codex Batavus van v a n Z u r k. Amst. 1711. 8°. Anisterdams Privilegie en Poorterrecht. Amst. 1713. 4°. Aanmerkingen op de Decisien van L o e n i u s. Zie van Abkoude en Arrenberg, Nuamr. van Nederd. Boeken ; d e Chahnot, Biogr. Woordenb. BOELEMA (AUGusTUN), geboren aan de Lemmer, moet een zeer bekwaam Regtsgeleerde zijn geweest. Zie Aardrijksk. Woordenb. der Nederl. , D. VII. b1.182 ; BOELENS (NicoLAss), ook wel BoELlsz. gespeld , en meestal met eenen Latijnschen uitgang Bulius genoemd, zoon van Allert Boel en s van Amsterdam en van L ij sbeth Dirks van Hoorn , geboren den 17den Januarij 1550, was eerst leerling van Mr. Frans Poelenburg, Rector der .Latijnsche scholen in zijne ge­ boortestad ; genoot vervolgens nog twee jaren te Haarlem on'tierwijs in de Grieksche en Latijnsche talen , en kwam eindelijk te Leiden bij den vermaarden P e t r u s BI oc cius, destijds Rector der La­ tijnsche scholen aldaar,, daarna begat hij zich naar Leuven , urn zich in de Geneeskunde te oefenen , vervolgens bezocht hij de lloogescholen van Douai , Parijs en Tours, orn zich verder in die Wetenschap te volmaken. Hier eenige tijd vertoefd hebbende , keerde hij naar zijn Vadedand terug; deed vervolgens ecne reis door Duitschland , om zich naar Padua te begeven , waar hij de waardigheid van Doctor in de Medicijnen verkreeg. .Na voorts nog drie jaren besteed te hebben met Italie te doorreizen en er al het merkwaardige te bezigtigen kwam hij , met eenen schat van kun­ digheden verrijkt , weder naar zijne vaderstad , om er de Geneeskun­ dige praktijk uit te oefenen. Niet fang was hij daar of hij werd er tot Stads Doctor aangesteld. Gedurende de tijd dat M a x i m i I i a a n van H en n i n, Graaf van Bossu, te Hoorn gevangen zat , bediende Boelens hem als Geneesheer. Na alzoo drie jaren te Hoorn ge­ practiseerd te hebben , werd B o e 1 e n s , in 1577 , wegens Noord-Hol­ land naar 's Gravenhage gezonden , om er als Lid van den Raad van State zitting te nemen. Brie jaren later werd hij tot Sellout van Hoorn aangesteld en behield deze waardigheid tot aan zijne dood , zoowel als die van Advokaat-Fiskaal der Admiraliteit in bet Noorder kw'artier , welke hem in 1598 was opgedragen. Na alzoo het Schoutambt 34 en het Fiskaalschap 27 jaren te hebben waar­genomen , overleed hij den 26sten Februarij 1615. Zijn portret komt voor bij V e 1 i u s , Citron. van Hoorn , tegen­over bl. 646. Hij liet eenen zoon na , A ller t Boelens, die volgt, en twee dochters. B o ele n s was in de meeste levende talen , zoo als Hoogduitsch , Fransch , Spaansch en Italiaansch , ervaren. Hij was vlug en we1­sprekend en bezat een stalen geheugen , zoodat hij H o tn erns, Theoc rit us en P lu tare h us bijna van buiten kende. Ook bezat hij verheven gaven tot uitoefening der Dichtkunst , waarvan hij sporen heeft nagelaten in zijne Latijnsche Puntdichten , die geestig en boertig zijn. Zie Velius en Centen, , Chron. van .Hoorn, hl. 646-618; v(a n) H(eu sse n) en v(a n B(hij n , Kerk. Oath., D. IV. St. I. 1)1. 240; d e . Ch aImot Biogr. Woordenh., El. V. M. 112---114 ; A I) I) i n g , de stad Boom en de Groote Kerk, bl. 27 en 28 ; de zelfde, Ge­schied. der stad Hoorn, B. bl. 19 en 20 , Biogr. Univers., D. M. bl. 245. BOELENS (ALLEnT) , zoon van den voorgaande, geboren te Hoorn , was Schout in zijne geboortestad , in welk ambt hij zijnen vader in 1615 was opgevolgd. In den beginne was hij een groot voorstan­der van de Remonstranten , maar toen deze het onderspit dolven , keerde hij het blaadje om , en ten einde zijn ambt niet to verliezen , werd hij een hevig vervolger van hen , w . er partij hij vrneger was toegedaan. Bij het vervolgen der Remonst•anten , had hij evenwel in November 1619 eene niet zeer aangenarne ontmoeting. Eene vergadering ten huize van zekeren Al at theus Mat theu szo o n kistenmaker op bet Oude Noord , verstoorende, vond hij aldaar zijne twee zusters. De ondste, M a r i a genaamd , ontmoette hem in den gang van het huis , in donker,, maar zweeg, waarop hij in het duister rondtastende , aan hare kleeding wel bemerkte dat het Been vrouw van geringen stand was. Iiij hield daarom te sterker aan , dat zij zou spreken en Karen naam zeggen, met bedreiging van haar anders vast te houden. Toen barstte zij eindelijk in deze woorden uit : »Ik hen uwe zuster. Maar heeft uwe moeder u » daartoe ter wereld gehragt , dat gij 't yolk Gods en zijne Gemeente » zoudt vervolgen? Gij behoorde u te schamen. 1k weet ook ze­ » ker,, dat uw wader u daartoe niet heels groot gemaakt , hij heeft »u dat niet geleerd." B o e I ens leidde haar nu , zwijgende , bij den arm naar de achterdeur , en beval de soldaten , die het huts hadden bezet , dat ze die vrouw zouden doorlaten. IN overfeed in Noeemher 1624. Zie Velius en Centex). Chronyck van Hoorn, 131. 586; Brandt, Hist. der Reform.. D. II. N. 855 en 857, 1). 111. bl. 835 en 836; A b b i n g , Geschied. der stad Hoorn, J. hi. 75 en 76. BOELENS (JscoBos) was een Teekenaar en Plaatetser uit de zeventiende eeuw. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der ZVederl. Schilderk., D. I. bl. 280. BOELENS (BoELABnus AUGUSTINUS VAN), noon van A yzo van Boelens en van Rinske Lyck lama, geboren in 1722 heeft een aantal Dicliktuk ken vervaardigd , onder welke een zeer uitvoerig, getiteld: de Winter, dat hij in 1749 voitooide en zond aan zijnen vriend Jonkheer Hessel Vegilin van C I a erbe r— g en , wien hij bet opdroeg. Deze gal bet , zonder voorkennis en tegen den wil van Boelens, te Leeuwarden in 4°. in het Licht. Vegilin , intusschen benoemd zijnde tot Grietman van Hasker­ land, vond goed de opdragt weg te laten ; te meer omdat in het Dichtstuk op somtnige personen en zaken schijnt te worden gezinspeeld. Vandaar dan ook dat tgiet de naani van van Bo e— lens, maar B. Bornius Alvaarsma, vOtir bet vers gesteld werd. In 1765 werd het, »door den Autheur op nieuws overgezien, a en van eene menigte Feilen gezuivert ," zonder naam en al teen met de letter 0 er onder, Iterdrukt in de Honigbij , eene belang­ rijke verzameling van uitgegeven en onuitgegeven Dichtstuk ken. Dit Dichtstuk de Winter geeft een tafereel van de winterver­ rnaken der Friezen in de vorige eeuw , en draagt WO van '8 mans meer dan gewone bekendheid met de Grieksche, Latijnsche en Fransche Dichters ; bier en daar neemt hij eenen boertigen stiji aan , doe' is niet vrij te pleiten van triviale , dubbelzinnige , ja vuile uitdrukkingen. Behalve het Dichtstuk de Winter, treft men in de Honigbij ook aan een Bruilottsvers en Geboortedielit , aan de familie V egi­lin van Claerbergen, van van Boelens, met zijnen naatil er onder. Bovendien moeten er nog eenige losse Dichtstukjes van hem bestaan. Zijne Gedichten , hoewel niet zonder eenige verdiensten , nemen geen hooge vlugt ; onder de losse stukjes zijn er velen niet van nalviteit ontbloot. Van Boelens overfeed den 9den November 1777 te Harde­garyp , en liet bij zijne echtgenoote Anna Mel li n g a t wee zoons Ayzo van Boeleus en Ain brozius Ayzo van Boelens, die beide volgen , en drie doehters na. Zie lVieuw Woordenb. der Nederd. Dialers ten very. op W i t s e n Geysbeek, uit partikuliere berigten aangevuld. BOELENS (Am) vAN), zoos van den voorgaande , gehoren te Hardegaryp , den 14den October 1760, was in 1787 een van die Leden der Staten van Friesland, welke om het in onbruik geraak­te regerings-regleinent van 1748, als gunstig boor de Volksvrij­held , in Friesland weder hersteld wilden zien , en te Franeker alzonderlijk vergaderden. Daar hij alzoo de partij der Patriotten was toegedaan , week hij na de omwenteling van 1757 ten lande uit. Naauwelijks eater was de ornwentelirrg van 1795 daar,, of hij werd in de regering der provincie geroepen. Irr 1601 zag hij zieh aangesteld tot Raab in het llot van .1 ustitie van Friesland. Hij liet hij zijne echtgenoote Eliza P r a t z en twee zoons en eene dochter na. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op Wa gena a r, D. XIII. bl. 107, 191, D. XIV. b 189. D. XIX. ibl. 45, D. XXII.. M. 40, XXIV. bl. 64. D. XXIX. bl. 24; D. XLIV. bl. 152; tut partikuliere berigten aan.. gevuid. BOELENS (Amsnomus Avzo VAN), broeder van den voorgaande , geboren te Hardegaqp , den 19den Maart 1766, was in 1792 Commies ter Sekretarij van het Provinciaai Bestuur van Friesland , in 1800 Lid van het Departementaal Bestuur van de Eeins , in 1801 Raadsheer in het Hot van Friesland , in 1812 President van de. Regtbank te Heerenveen , in 1825 Lid van de Commissie van. Landbouw en van de StatenGeneraal en werd in 1831 tot Griet­ man van Opsterland benoemd. Hij overleed den 30sten November 1834 en was gehuwd met Susanna Cornelia Trotz, bij wie hij zes zoons en drie dochters verwekte. Hij was Ridder der Order van den Nederlandschen Leeuw. Zie Baerdt van Sminia, Naaml. der Grietmannen van 1816 — 1851, N. 42, uit partikuliere berigten aangevuid. BOELENS Baron VAN LIJNDEN (FRANS GODARD Aizo). Zie LIJN­DEN (FRANS GODARD AYZO BOELENS Baron vAN). BOELENSZ. (JAcoB), ook wel BOELESEN of BOELISSEN genoetnd, werd in 1595 Burgemeester te Amsterdam, welke waardigheid hij daarna nog onderscheidene malen bekleed heeft. Sedert werd hij ook in onderscheidene commission ten dienste van den Lande ge­bruikt , zoo maakte hij in 1509 deel van de Gedeputeerden , door de Staten naar Emden gezonden , om de geschillen tusschen die stad en den Graaf van Oost-Friesland te vereffenen. In 1600 was hij onder de Afgevaardigde nit de Algemeene Staten, die het Ne­derlandsche Leger tot Oostende vergezelden en aldaar den slag 'bij Nieuwpoort afwachtten en in 1607 werd hij met Nikolaas S mons z. van Hoorn en Jacob Ma gnus van Middelburg, als Ge­zanten der Algemeene Staten naar Denemarken gezonden , ten einde die Mogendheid uit te noodigen om de Staten met goeden raad te dienen. Ook was hij in 1618 en 1619 een der Gecotnmitteerden van wege de Staten-Generaal op het Nationaal Synode te Dordrecht en deed als zoodanig den 27sten Junij 1619 met Hugo Muis van Holy en den President Johannes Bogerman, op de ver­gadering der Heeren Staten van Holland , opening en rapport van hetgeen in de gemelde Synode was omgegaan ten aanzien der Re­monstranten , die aldaar waren gedagvaard. Boel ens z. overleed in 1621. Zijne spreuk was : Superanda omnis fortuna ferendo (Alle ongeluk moot overwonnen worden door te verdragen). Zie Bor, Nederl. Oorl., B. XXXVI. bl. 537 (17); Naemreg. van alle de Ghecomm. opt Nation. Syn.; de Groot, 1Yederl. list., bl. 546; Brandt, Hist. der Reform., D. III. b!. 683; 1Vagenaar, Vaderl. Hist. D. IX. bi, 274; deLelfde, Besclir. van Amst. St. Id. 301; (Schuller tot Peursum), de Krijgsbev. bij Nieuw­poort, bl. 74 ; Algem. Konst en Letterbode voor 1846 , D. 1. bl. 5. BOELLAARD (JAN WILLED) zoon van Mr. Dirk Boellaard, Baljuw van Meerkerk en diens nicht Dorothea Bea trix Boe 1­laard, geboren te Meerkerk , den 14den Maart 1772 , trad in 1786 in dienst als Kadet bij het Regement Hardenbroek , werd , als de zaak der Patriotten toegedaan zijnde, in het volgende jaar, te Maarssen , tegen de Pruissen strijdende , gevangen genomen , op den Papenbril bij 's Hertogenbosch gebragt en na de omwenteling van dat jaar afgedankt. in 1791 in Fransche dienst overgegaan , en geplaatst als Tweede Luitenant .bij het 19de Legion Franc Etrangere , woonde hij met het Fransche leger het beleg van Nijmegen bij i, doch ging na de omwenteling van 1795 in Bataafsche dienst over en werd, na onderscheidene veldslagen tegen de Oostenrijkers te hebben biigewoond , overgeplaatst bij het Tweede Batailjon Bataaf­sche Jagers , onder de bevelen van den Luitenant-Kolonel Chassse, werd in 1797 onder den Generaal Daendels aan den Helder ingescheept , en woonde in 1799 den veldtogt in Noord-Holland bij , waar hij al dadelijk bij de landing der Engelschen , den 27sten Augustus, aan de heup gekwetst werd, desniettegenstaande bij dit Batailjon gebleven zijnde, werd hij in den slag, die , den 19den September bij Bergen geleverd werd , andermaal gekwetst en ge­vangen genomen. Drie maanden in Engelsche Krijg•gevangenschap verbleven zijnde , kwam hij , ten gevolge eener uitwisseling in 1800 in het Vaderland terug en verzocht toen zijn ontslag, dit werd hem Diet verleend , maar men legde hem , tot belooning van zijnen be­toonden moed en getrouwe diensten een tweejarig verlof, met be­houd zijner voile soldij , toe. Na den vr,de van Amiens , in 1802, weder ow zijn ontslag erzocht hebbende, werd hem dit eervol toegestaan. Nu leidde hij een anibteloos Leven , tot hij in 1811 tot Make van Herwijnen werd aangesteld, welke heerlijkheid hij in 1822 aankocht , na in 1813 door het Nederlandsch Bestuur tot Burge­meester der gemeente te zijn benoemd, in welke betrekking hij den 16den December 1830 overleed , bij zijne eelitgenoote C o r-n e I ia Gerdina Boellaard, twee zoons en vier dochters nala­tende , van welke zijn oudste zoon Dirk Boel 1 aard hem als Burgemeester is opgevolgd , en reeds weder een zoon beeft , Adolf Pieter Hendrik Boellaard, die mede zijnen arm aan het Vaderland 'weft gewijd , en thans nog , als Eerste Luitenant bij het Eerste Regement Dragonders dienende , zijne trouwo diensten met de Orde van de Eikenkroon vierde klasse heelt zien beloonen. Zie Bo ssc h a , Nedrl. Heldend. te Land, D, III. bl. 179 noot en Bijl. bl. 3 , nit familiepapieren aaugevuld. BOELLAARD (HENDRIK), een broeder van den voorgaande , me-de geboren te Meerkerk , volgde dezelfde loopbaan als zijne broe­der , doch bleef in dienst , en klow op tot den rang van Majoor,, in welke hoedanigheid hij den 18den Junij 1815 bij Waterloo bet Bataillon Nationale Militie No. 19 met zooveel beleid aanvoerdde, dat hij deswege met de lYlilitaire Wellemsorde derde klasse versierd werd. Zie Scheltema, de Laatste veldtogt van Nap. Buon., Bij1.131. 82. nit partikuliere berigten aangevuld. BOELS (FRANS), een teekenaar uit het laatst der zestiende eeaw was een voorzoon der vrouw van Frans Bol, en leerde de kunst van zijnen schoonvader, wien hij slechis weinige jaren overleefde. B o el s had eene vrij goede hand in bet teekenen van landschap­ pen in miniatuur. Zie van Mand er, Leven der Schilders, D. I. 131. 325. BOENER (MAT -rims), geboren te Venlo omtrent het jaar 1590 , genoot het onderwijs in de beginselen der Letterkunde in zijne va­ derstad , waarna hij te Leuven kwam ow die te voleinden , waar hij cene der kweekelingen van E r y c i u s P u te anus was , zich onder dien Hoogleeraar in de fraaije letteren geoefend hebbende, legde hij zich op regtsgeleerdheid toe, en werd Licentiaat in die wetenschap aan genoemde Hoogeschool. Zich kort daarna naar Keulen bege­ yen hebbende, stierf hij aldaar in 1614; zeer betreurd , door­ dien hij een jongman van groote verwachting was. Gezamenlijk met zijnen meester Pn t ea n us, beeft hij door den druk gemeen getnaakt : Selopus Palladis ; sive Declarnationes dime , quibus delibera­tur an uti hoc armorum genere literarum studiosi debeant , habitae Lovanii in collegio Trilingui Buslidiano , Lov. 1608. 16mo. Zie de Chalinot, Biogr, Woordenb. BOENER (JAN) , geboren te Roermond , voor het einde van de zestiende eeuw , begat zich onder de orde van St. F r a n c i s c u s en wend 14Ionnrk hij de Rekolletten. Tot Priester gewijd, zonden hem zijne oppersten ors de predikdienst waar te names naar An-­werpen 's Hertogenbosch en elders. Het schijnt , dat hij nog om­trent het jaar 1640 , gelead heat. Er is van hem in dunk : Waerachtige ende levende Figueren van de It liartelaers van Gorcuin, net een tort verhael van hun leven ende sterven 's 1623. 12olo. Handboekje your de Broederschap der zeven smerten van de opgerigt in de perk des Faders Rekolletten der Stad Antweipen. Gheprent te Antw. 1634• 12mo. Histotische /If beelding-he der illinderbroeders ran de Nader­landtsche Provincien, die om 't Gheloof wreedelfjck van de Geusen ghedood zijn. Antw. 1635. 4to, welk hoogst zeldzaam werkje in twee kolommen gedrukt is , Latijn en Nederduitsch , en versierd met 20 fraaije platen. Zie de ChAluiot, Biogr. Woordenb.; de Wind, Biblioth. der Nederl geschied. D. 1. bI. 499 en 500. BOER (Holman) van Schellinkhout in Noord Holland , was te­genwoordig hij het gevecht , den 11 October 1573 tusschen 111 a x miliaan Hennin, Graaf van Bossu, en Cornelis Dirksz., op de Zuiderzee geleverd. Ilij klampte het Admiraalschip van ach­teren aan , maar aangezien hij een klein schip had , en de Span­jaarden met vuurpotten en ander tuig geweldig op hem nederwiera pen, za p; hij zich genoodzaakt van hem al te houden. Zie (B r a od t en Ce n t en) Hist. van Enkhuizen , D, I. bl. 151. BOER (Talon DE) was een der zeven moedige waaghalzen , die in Fehruarij 1574 het stoute hesluit namen , ow eenen hoop Span­jaardfan , die zich na het verdrijven van de bende, waartoe zij be­hoorden , in de kerk van Wormer hadden verschanst , te doen verhuizen. Dit gedeel.elijk versterkte dorp, wend door eene bende van 3000 Spanjaarden aangetast , doch zij werden door de Hop­lieden Ruychav e r en Aker op de vlugt gejaagd. Een deel echter bergde zich in de kerk. Zeven manner' uit Wormer beslo­ten de kerk te overrompelen, eer de zich herstellende en weder aanrukkende vijand zijne spitsbroeders mogt ontzetten , en zwoe­ren elkander trouw tot in de dood. In de kerk gekomen, vielea zij onversaagd op den vijand aan, maar door het grooter petal over­weldigd vonden vijf huuner, na wondercn van dapperheid , den flood. De twee overgeblevenen T h ij s Jan Ne1 1 es en Taams de Boer, wisten zich door de Ousterdeur te redden , doeh door den Spanjaard vervolgd, moesten zij zich van eel) seheiden , zwe­rende elkander dat wie hunner val len moat , hij door den onder zou worden gewrok en. N elles werd achterhaald en gedood ; d e Boer ontkwam ter naauwernood over het ijs Doch ziende dat hij door een Spanjaard w .rd vervolgd , kef rt hij zich r,m , werpt hem achterover en spitst hem met zijne spies aan het ijs vast. Ilij vond nog gelegenheid om den gesneuvelde an zijne wapenen te berooven , en ontkwam den dood. Zie Soeteboon, Saan-lants Arcadia, D. I. hi. 492; Beeloo, Noord..Holland en de Noord-Hollanders, bl. 198. BOER (LAURENS CLAESZ. DE) was als Bevelhebber op de Enk­huizen, een schip van 29 stukken onder de Vloot an den Ad­miraal Loncq, in 1629 en 1630 , tegenwoordig bij de verovering van Olinda door onze V loot. Zie J. Commelin. Frederik Hendrik van Nastauw, zijn Le­ven en Bedriff, D. 1. bI. 93. BOER (JACOB DE) of JACOB CORNELISZ. DE BOER wordt door-goons vermeld als van Enkhnizen al komstig, hij was daar ech­ter niet geboren , maar was er den 18den Maart 1615 gehuwd met Tetje Albert s. Hij was een der Kapiteinen op de Vloot , met wel­ke Maarten Harpertsz. Trom p, in 1639, de Spanjaarden hij Duins versloeg . en wordt genoemd onder die mannen , welke reeds vroeger kloeke laden hadden uitgerigt. In de Vloot, welke den Eden September 1643 , niet ver van Livorno, onder Johan v a n Galen met de Engelschen slag le­verde , was d e Boer Vice-Commandeur. Voerende het Schip de Eendragt, was hij de eerste , die vooruitstoot en op den Engelschen Admiraal Richard B o d I e y , voerende het Sehip de Paragon, met 54 metalen stukken , los ging, en okehoon zijn schip in het treffen zeer besehadigd werd zijne groote mast over boord ge­rookie , en hij zich alzoo gedwongen zag den Admiraa l te verla­ten , liet hij nogthans den moed niet zinken. Het E .gelsche fregat de Phenix, voorzien met 50 stukken , en gevoerd door Kapitein John W ats worth, ziende de B o er, aldus half reddeloos, klampte hem fluks aan boord, denkende hem spoedig te zullen veroveren , doch vond zulk eenen dapperen tegenstand, dat hij, na eeu half uur vechtens , genoodzaakt was zich met sehip en yolk aan de Boer gevangen te geven. In het geveeltt van 14 Maart des volgenden jaars , insgelijks voor Livorno geleverd , gedroeg d e Boer zich weder als een dapper zeeheld en veroverde, met huff) van de Kapiteins Rok er en Boga a rt, na eenen hardnekkigen tegenstand den Vice-Admiraal Apia! et on , voerende de Luipaard, bet fisaai­ste Schip van zijn eskader,, voorzien van 50 metalen en 24 acht­kantige koperen stukken en 2.30 man. A p p I eton kwam geens­zins in zOnen pligt te kort, maar werd zoo hevig aangevallen, dat hij , na een hardnekkig gevecht van vier uren , genoodzaakt was zich aan de Boer op genade en ongenade over te geven. De Boer werd , ongetwijfeld tot belooning van zijne ongewone dapperheid , nog in bet zelfde jaar tot Schout bij Nac h t onder bet Collegie ter Admiraliteit van het Noorder Kwartier verheven. Hij schijnt zich later als Burger te Enkhuizen te hebben geves­tigd ; althans hij overleed aldaar in 1655 en werd er den 22sten Augustus van dat jaar begraven. Zie Commelin, Fre cir. llendr. v an Na s sau w, zijnLevenen Bedriff, U. II. hi. 59 ; (Bran d t en Cen ten), Beschr. van Enkhui­zen , D. II. hi. 152, 154, 177 en 199 ; Brandt, Leven van de Rui ter, hi. 64 ; de Jon %e, Neer/. Zeew. D. 1. tai. 499 uit partiku­liere berigten medegedceld. BOER (CORNELIS JACOBSZ. DE), een zoon van den voorgaan­de , gehuwd te Enkhuizen den Oden April 1656 met G r i e t j e Simons S em e i n , was in 1661 als Kapitein op het Schip de Hollandsche tuin, bij het eskader van de Rui ter in de Middellandsche Zee, en werd door dezen , met drie andere Kapi­teins , tot geleide van eenige koopvaarders naar Toulon gezonden. In 1665 op het schip Gelderland , van 56 stukken , zich bij het smaldcel van den Vice-Admiraal van Nes bevindende , had zijn Schip zoo veel door storm te lijden , dat hij moest mar Texel worden gezonden. Op het Schip het Wapen van llollandt, van 38 stukken , woonde hij , in het eskader van Tr o m p, den zeeslag van 4 Augustus 1666 bij , en zijn Schip werd , daar het zwaar lek was, onder de meest beschadigde gerekend , waarom hij het voor eenige tijd schijnt te hebben moeten verlaten , want hij woonde , den 7 Junij 1672 , den slag bij Solebay , op het Schip Jupiter bij , werd daarin zwaar gewond en naar Rotterdam over­gebragt , waar hij den 15den daaraanvolgende overleed, zijn lijk is vijfe dagen daarna te Enkhuizen begraven. Zie Brandt, Leven van de Ruit er, hi. 225, 226, 241, 246, 251, 406, 423 , 449 , 471, 510, 524, 630, 662, 686 , 777, 779, 787 en 804, uit partikuliere berigten aangevuld. BOER (ALLIED of ALLARD PIETZRSZOON DE), ook wel abusivelijk Albert Pie terszoon de Boer geheeten , waarschijnelijk een Fries , kommandeerde in 1664 het schip Oostergoo van 68 stuk­ken , en woonde daarmede , onder het eskader van den Luitenant­Adn3iraal Auk e Steil in gwer f, den slag bij , in welken de Luite­nant-Admiraal Jacob van Wa ss en a er Obdam sneuvelde. In het laatst van dat jaar zich, in het eskader van Tj erk II id des d e V r ies, bij de vloot van de Ruiter bevindende , zeilde hij, zonder verlof , en buiten kennis van de gevolmagtigden of van den Ad­miraal , uit de vloot naar Texel. Bij den Scheepsraad werd diensvolgens besloten , dat men hem in hechtenis zou nemen , en wegens dat ver­laten van (le vlag , zonder verlof , te regt stellen. Hij zeide tot zijne verdediging , dat hij door zijn Folk, dat zich meester van het schip zou gemaakt hebben , was gedwongen binnen to loopen , en dit heeft veel schijn van waarheid : want het yolk weigerde later weder in zee te gam, voorgevende dat \het schip lek was. De Boer werd desniettemin , bij vonnis van den 27sten October, van zijn ambt. en bediening afgezet en al zijne gagie verbeurd verklaard. Zie (Brandt en Center)), Beschr. Van Enkhuyzen, D. II. hi. 241; Brandt, Leven van de Ruiter, b1. 407, 428, 429, 443; de J ong e , JVederl. Zeew., D. II. St. 11. bl. 479. BOEII, (MAARTEN DE), de derde zoon van Jacob Cornelis z. de Boer, geboren te Enkhuizen en aldaar gedoopt den 28 Septem­ber 1642, was, Haar het schijnt reeds in jeugdige jaren, Kapitein op het schip Gelderland van 56 stukken, bij de Vloot onder de Ruiter, die den 7den Junij 1671 voor Solebay den Engelschen slag leverde , en had de vijand zoo digt onder de oogen gezien , dat men 50 , zoo dooden als gekwesten, op zijn schip telde. Net het zelfde schip woonde hij , den 7den Junij des volgenden jaars , den slag bij Schooneveld bij , en in het volgende jaar hielp hij Tromp de Fransche kusten bestoken. Hij was den Eden October 1667 te Hoorn gehuwd met Icy s b e t h J a n s z. ; overleed te Enkhuizen in 1681 , en werd er den lsten November van dat jaar begraven. Zie (Brandt en Centen), Beschr. van Enkhugzen, D. It. bl. 281, 287, 385, 396 en 410; Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 653, 685 , 690, 712 , 786, 804, 812 en 890, nit partikuliere berigten aangevuld. BOER (XNDRIES DE of DEN) , cen Zeeuw,, onzeker waar geboren, komt het eerst voor in 1672, als Kommandeur van het Advijs­jacht de Tonijn, bij den zeeslag van Solebaij in 1672. Hij werd later tot Kapitein bevorderd en had het bevel over het fregat de Zoller, van 28 stukken , bij de vloot waaronder W ille m III in 1688 , naar Engeland overstak. Moedig streed hij bij den on­gelukkigen slag bij Bevezier,, waarbij hij zijn schip Cortgene, vree­selijk door de vijanden geteisterd , bij een storm verloor,, ofschoon hij zelf, onder veel gevaar,, zijn !even redde. , Twee jaren daarna , in 1692, had hij deel in de overwinning bij La Hogue, hielp de Fransche vloot aldaar vernielen en nam Lel aan alle de krijgsver­rigtingen in dat jaar. In 1695 tot Schout bij Nacht van Zeeland benoemd , bragt hij , toen in 1696 eene landing der Franschen in Engeland werd gevreesd , hulpbenden uit Nederland naar Enge­land over, aan het hoold eener aanzienlijke vloot. Aan booed van de William van 92 stukken hielp hij St. Martin en Olonne bom­bardeeren , doch bled na den vrede van 1697 aan land tot in 1704, wanneer hij het bevel had, gelijk ook in het volgende jaar, over een eskader van zes schepen , van 40-72 stukken en twee snaauwen , tot bewaking der Vlaamsche kusten. Op dezen togt werd zijn schip en die van Cornelis van Brakel en R008 door vijf zware galeijen uit Ostende aangetast. Niettegenstaande wegens stilte de overige schepen hem niet konden te hulp komen,verdedigden zij zich zoodanig , dat de vijand, na een scherp gevecht, met een aanmerkelijk verlies moest wijlen. In 1707 tot Vice-Admiraal van Zeeland ver­heven , vond hij geene gelegenheid om in zee te gaan , daar zijne provincie geese Vlagofficieren van dien rang in zee zond. Tot in .1718 bled hij dien rang bekleetlen , toen hij zijn ontslag vrrzocht en verkreeg. Men meent dat hij , daartoe bewogen werd door tnis­moedigheid over het diep verval van het zeewezen en het weinige uitzigt oin in zijnen rang in zee te gaan , doch ook de ouderdom kan hem daartoe !while!) p,ediongen liij had toch van 1672, en dus zes en veertig jaren, het Vaderland ter zee gediend en hoogst waar­schijnlijk nog !anger. Van zijn overlijden vinden wij niets ver­ meld. Zie de Jonge. JVeerl. Zeew., D. III. St. If. b'. 490, D. IV. St. II. hi. 57, 349, 578, volg. waar ook zijne handteekening voorkumt. BOER (PIETER) of DE BOER werd, in het jaar 1740,als eerste Komman­deur met den rang van Burgerlijk Gezaghehher, naar het eiland Aruba gezonden. Met hardheid en onverzettelijke kracht van wil , zocht hij de Caralhische Indianen geheel aan zich te onderwerpen, behan­delde hen hard en dwong hen tot zwaren arheid. Zelfs beweert men , dat hij hen wilde dwingen , om de stekelplanten , de cactus , van welke ondoordringbare heggen gemaakt worden, op den blooten rug te dragen. Ilet gevolg hiervan was , dat vele der Indianen , om het juk te ontgaan , zich naar de vaste kust hegaven. Om zich echter te wreken aan hem , die hen tot dozen stap gedwongen had, keerden eenigen hunner op zekeren dag naar Aruba terug, en land-den met hunne kano aan de Kommandeursbaai. Tofu men dien zag aankomen , vermoedde men een kwaad opzet en waarschuwde den Kommandeur , doch deze het zich tot eerie schande rekenende voor wilde Indianen te vlugten , laadde zijn geweer en pistolen en wachtte de aanvallers a1 Toen deze zijn huis hewormden en hij den aanval wilden afslaan, weigerden zoowel de pistolen als het geweer of te gaan, waardonr de lndianen tijd kregen, orn zich van hem meester te maken. Zij beroofden hem op de gruwzaamste wijze van het Leven , en keerden daarna in hunne kano naar de vaste kust terug. Zie Bosch, Reizen in West-Indio, D. II. hi. 148 en 149; Teenstra, Nederl. Overt. Bezitt., hi. 708. BOER (HYBO EVERDES us), geboren te Emhden den 10den Fe­bruarij 1776, was zoon van een Koopvaardij- Kapitein en had daar hij mede your de Zeevaart was opgeleid, in zijne eerste jeugd on­derwijs in de Wiskunde en andere tot de Zeevaart betrekking heb­betide kundigheden genoten , doch meer genegenheid voor de dienst te lande hehhende, trad hij den l5den Junij 1795 in dienst van de Bataafsche Republiek, bij het 4de Bataillon japers, werd at spoedig, bij dat Bataillon, eerst tot Korporaal, vervolgens tot Fou­rier, en eindelijk tot Sergeant bevorderd, in welken graad hij , in 1796, den veldtogt aan den Rijn hijwoonde, en in 1799, door den Luitenant-Generaal D um onceau, met het opnetuen van de Buitendijksche landen in de Provincie Groningen belast werd, voor welke verrigting hem door dien Generaal grooten lof werd toege­kend ; vervolgens nam hij in dat zelfde jaar aan den veldtogt in Noord•liolland deel , waar hij bij alle belangrijke g-evechten tegen­woordig was , en bij alien zich onderseheidde, zoo stoat hij in den slag bij Bergen, den 19den September, na reeds van den aan ­yang, net onve•schrokken meed in de gelederen van zijn Batailfon gestreden en in de butte des gevechts, van het gros zijner krijgsmak kers geseheiden to zijn, aan het hoofd van 9 jagers , op twee %ijandelijke veldstukken , dringt tot dezen door en vernieesterd die met het bajonet. Niet indachtig on het bezit dier zegeteekenen voor en de zijnen te verzekeren , spelt hij , aan het hoofd zijner negen krijgsmakkers, den wijkenden vijand achterna treft nu den Over­ste Trip van zijn Regiment , aan het lipoid van eenige weirugen , ook moedig tegen eene groote overmagt van Russen stripende, aan , en voegt zich onmiddellijk aan zijne zijde. De Overste , ziende dat hij, met zijne geringe magt, niet tegen den meer en meer op­zettenden vijand bestand is, riep zijnen onderhebbenden toe; dat zij zich zouden traeliten te redden , door over een water te zwem­men , hetwelk zij achter den rug hadden, terwijI hij , die een oud man was, en buiten staat om over het water te k .rner) zijn lot zott afwaeliten ; de Boer — die nog kort te voren ondervonden had , hoe weinig de Overste hem genegen was , daar deze zijne bevorderie g rot Officier had tegengewerkt bleef desniettcgenstaande rustig aan zijne zijde vuur geven en toen de Overste eindelijk zijn eerst gegeveri road in een bevel veranderde, antwoordde de Boer: » Niemand heeft bier » te kommanderen dan (le dood ; ik wil met u sterven , or u red ­»den." Alstoen zich voor den Overste plaatseride, retireert hij, al vurende en inenig Rus nedervellende ; tot hij den vloed Sp: ingt daarin , gebiedt den Overste zich te water te bege% en en zich aan hem vast te houden ; niettegenstaande de hem nagezonden ge­weerkogels , met dezen last overzwemmende , brengt hij zijn Op­perhoofil aan de a .dere zijde in veiligheid , waar deze clew Under­ officier tot dank zijne goudbenrs aanbiedt, welke versmaad wordt met de woorden : » voor geen goud heb ik mijn leven veil , maar »niettegenstaande ik weet hoe gij over mij denkt, achtte ik het mij »ten pligt, u het leven te redden." No eerst keert de Boer mar de veroverde stukken terug ; (loch deze wren reeds door ten ander weggevoerd , die zich over de inbezitneming daarvan op den vijand beroemde en het loon wegdroeg, hetwelk de Boer regt rrra­tig toekwam. In den slag bij Castrikum, den eden October, werd bij door twee geweerschoten , twee bajonetsteken en eenen sabel houw, buiten gevecht gesteld. Van zijne wonden gerlf-IZtql , WOunde hij met bet genoemde Bataillon in 1801 on 1802. de veldtegten in Oostenrijk bij , en was den 3den December 101 hij bet stor­menderband innemen van het hardnekkig verdedigde Klooster Ebe­rad) , de eerste die er binnendrong. Niettegenstaande een zoo her­haald n'ranmoedig gedrag zag de Boer zich eerst den 17den 46 Augustus 1802, tot Tweede Luitenant bij het 5de Bataillon 'lagers benoemd , en vertrok in dat zeIrde jaar met een detachment , be­staande uit 8 Officieren en 200 manschappen , van zijn Bataillon naar Suriname , gedurende zijn erblijf aldaar maakte hij zich zeer nuttig bij het Couvernement, en bij partikuliere grondbezitters , door zijne kennis in de Landmeetkunde. Van deze beziglieden werd hij echter spoedig afgetrokken, wordende in de maand Mei des volgen­den jaars , met een ander Detachement van 8 Officieren 200 man, tot demping van een oproer , naar Berbtce gezonden , waarin zij gelukkig slaagden ; vervolgens de oorlog met Engeland uitgebar­sten zijnde , trof hem , even als het geheele Detachement , het ongeluk van door de Britsche troepen te worden krijgsgevangen gemaakt; terwijI hij bovendien , met bet transportschip , waarrnede hij overgebragt werd , op, de kust van Portugal schipbreuk leed , ten gevolge van dien , zijn linkerbeen en sleutelbeen brak , zijne schouder ontwrichtte en alle zijne bezittingen veiloor. In 1804 uit iriigsgevangenschap ontslagen , beyond hij zich , in zijnen vorigen rang, met het Tweede Bataillon Infanterie van linie , in 1806 bij de veldtogt in Hannover; in 1807 bij die in Pornmeren , en in 1808 bij die aan de Elve. Op het laatst van 1808 naar Spanje vertrokken , wist hij zich aldaar zoodanig te onderscheiden , dat hij , den 16den November 1809, als Luitenant van den Staf,, aan den tocrunaligen Brigade- Generaal Chasse verbonden , en den 9den Augustus 1812, tot zijn Aide-de-Camp bevorderd werd. Daar echter het avance:nent in Spanje zich alleen bij de linietroepen bepaalde , terwij1 de staven in vergetelheid bleven , zoo oordeelde de Luitenant Generaal Chasse, met overleg van den Generaal Graaf cl'Erlon, goed, hem tijdelijk bij de Inlanterie te doen overgaan , hetwelk dan ook , den 1 sten November 1813 geschiedde , door hem bij bet 58s: e, naderhand 54ste , Regement Fransche Infanterie van Linie te p!aatsen , bij hetwelk hij bled' tot den 24sten November 1814 , toen hij , ten gevolge van de Staatkundige gebeurtenissen , met eervol ontslag de Fransche dienst verliet , met den roem van, gedurende de veldtogten in Spanje, even als voorheen , zich als een uitmuntend Of Bier gedragen te hebben. Zoo onderscheid­de bij zich wider anderen in 1809, in den slag van .Missa d'Ibor, waaromtcent men destijds in een officieel stuk het volgende las: » He Beer de Boer, Luitenant bij het 2de Regement Hollanders » een zeer bekwaain en hoogst verdienstelijk Officier,, onderscheidde » zich in den slag hij Missa d'Ibor , op eene uitstekende wijze. Hij » was de eerste, die aan bet hoord van 25 voltigeurs, de rivier »overtrok , en de rioting aanwees, welke bet Bataillon voltigeurs » nemen worst. Hij werd zeer hevig door de vijand aangetast , die, V eel sterker zijnde , den overtogt over de rivier wilde betwisten. » De Heer de Boer beyond zich , zoodra bet Bataillon de rivier » over was, altijd aan bet hoofd der voorhoede, en geleidde het Bataillon zoo wel , dat wij het voordeel hadden , de eerste positie vau den vijand te trekken; een zeer levendig vuur van twee Bataillons Spanjaard en verijdelde geenszins zijnen marseli ; hij trok hen altijd orn , en bragt er zeer veel aan toe, om den vijand » in zijne voornaamste stelling tern- te drijven. Ongelukkiglijk. » weal hij op den eogenblik , dat hij eenige vijanden krilgsgevan­» gen maakte, gekwetst , mar konde er evenwe1 niet toe °verge­» haald worden, om zijne manschap te ver/aten, ten einde zich. te »doen verplegen. 1k acht het mij ten pligt zijne dapperheid en »zijne bekwaamheden bekend te m .ken, opdat hij eene belooning­» moge ontvangen , die hij zoo ruirnsehoots verdient." Dit stuk was geteekend te Middelin , den :0sten 3iaart 1809 , door den Majoor van Goedecke, komma .derende een Batai:lon vol­tig-eurs bij de Duitsche divisie. Desniettegenstaande schijnt de be­looning te zijn achterwege gebleven , maar dit helette hem niet , orn onverschrokken zijnen pligt to doen , en zich bij elke gelegen. heid te onderscheiden. In het gevccht bij Col de Maya , deed de Boer eene kogelwond op, en legde , in .den nacht tusschen den 31sten Augustus en hien September 1813 , hij den overtogt van de brug over de Bidassoa , hij Vera , welke brug met geve/d geweer, moest worden ingenomen , de grootste dapperheid en koelHoedigheid aan den dag, daar bij een der eerste in de bestorming was , zoodat de Divisie Gent-Taal d'A r­rn a gn a c, het volgende getuigenis van hem aflegde. a 1 k getuig dat de » Meer de Boer een uitstekend Officier is , die door zijne langdurige »dienst,zijne militaire hekwaamheden,zijne wooden en zijne dapperheid »de welwillendheid van Z. K. en K. M. verdient , dat hij in den » nacht tusschen 31 Augustus en 1 September, blijken van den » grootsten moed aan den dag legde , bij den overtogt van de brug » over de Bidassoa bij Vera., welke brag stormenderhand met de »bajonet moest worden overweldigd : Ik verzoek Uwe Excellentie, » hem wel den graad an Kapitein Aide-de-Camp te doen ver­» werven." Pit voorstel bleef echter, almede om hovengemelde reden , zonder gevolg. In 1815 zich naar het Vaderland hegeven hebbende, zag hij zich weldra tot Kapitein Adjudant bij zijnen vorigen Generaal he­noemd , onder wiens bevelen hij in Junij van dat jaar den gedenk­waardigen veldslag van Waterloo bijwoonde, in welken hij doer het springen van een granaat aan het hoofd gewond werd , ter­wijl hij zijnen ook aldaar betoonden moed, met de Militaire %Vil­lems Orde van de 4de Klasse beloonen zag. Den 16den 1817, tot Majoor bevorderd , werd hij den 29sten December 1826, in dien rang, tot Adjudant van het 4de Groot Militair Kommando aangeste1d. Ten gevolge van het oproer in Be!g:e, zijnen Generaal naar de Citadel van Antwerpen vergezellende, werd hij aanvanke­lijk , op den 16den October 18.30 , tot Bidder van den Nederland­schen Leeuw, en den 23sten dier maand tot Luitenant-Kolonel bij den Generalcn Staf benoemd. Na den roemvollen val dier Ci­tadel , in December 1832 , gedurende wel Its beleg ook hij zich weder onderscheidde , zoodat hij tot loon zijner diensten zich met den titel van Jonkheer, tot den adelstand verheven zag , werd hij door de Franschen naar St. Omer, in krijgsgevan genschap vervoerd, van waar hij, in Junij des volgenden jaars , naar hetVaderland te­rugkeerde. Hij werd ook nu bij den Generaal Chasse geattacheerd, in diens nieuwe betrekking als Gouverneur der vesting Breda. Al­daar zijnde , werd hij , in Februarij 1834 , tot Kolonel bij den Ge­neralen Staf benoemd. Hij , die gedurende zijne drie en veertigjarige onafgebroken dienst meer dan 30 voornarne veldslagen of belegerin­gen heeft bijgewoond , had in de laatste jaren zijns !evens veel van rhumatieke kwalen te lijden , waaronder hij den 30sten Janu­arij 1838 bezweek. Bij zijne echtgenoote , Rose Marie H e lo ise de Broyer, had hij eenen zoos verwekt , die in jeugdigen leeftijd overfeed, en eene dochter , gehuwd met den Majoor der Ar­tillerie Willem Jacobus Delcampo, genaamd Camp. Zie A. J. van der A a , Herinneringen nit het gebied der Gescli., H. 161 170 , 220, 22 nooi ; hlilit. Spectator, D. VI. bl. 207-214 ; B ossc h a , Nederl. Heldend. te Land, D. III. bl. 203, 222 en 239. BOER (FRANCIJNTJE nE), eene dochter van Marten de Boer, Muzykant en Schriker aan 's Lands Wert' to Harlingen , en van Cat h a r i n a Cramer, geboren te Harlingen , den 18den October 1784 , had , van hare vroege jeugd af, veel lust tot oefening. Het leeren van lezen en schrijven was haar eene uitspanning , maar ook dat was het alley, wat zij op de school kon leeren , daar het hare ouders aan tijdelijk vermogen ontbrak , oin de dertien kinde­ren , met welke zij gezegend waren , en van welke Fran cij ntje op eene na de oudste was , beter onderwij te doen geven. F r a n-c ij n tj e genoot dit tot haar Ode of 10de jaar. Voorts naai­jen en breiden geleerd hebbende , werd zij reeds in haar 13de jaar in eenige latsoenlijke huizen als naaister en oppasster bij kinderen gebezigd , en tusschen haar l5de en if de jaar ter verligting van het altoos talrijk gezin barer ouderen tot den dienstbaren stand be­ stemd. Daarin is zij gebleven tot op haar overlijden , den 7den Maart 1852 , toen zij nog te Heerenveen als Huishoudster,, bij den Heer S. T uy melaar in betrekking was. Reeds in haar 15de jaar ontwikkelde zich haar dichttalent, zoodat zij nu en dan een versje van weinige regels maakte. Met haar zestiendo jaar werd zij vrijmoediger,, en de toejuiching van hare huisgenooten , hij het maken van een verjaringvers, ontvlamde ha­ren moed. Ecne tweede onderneming even goed gelukkende , be­sloot zij zich nog verde!' te oefenen en deed zulks , ofschoon haar daartoe weinige oogenhlikken en bijna geen arzondering overschoot. In de eerste jaren harer dienstbaarheid had zij weinig gelegenheid tot ontwikkeling v an haar talent, omdat zij niemand had, aan wien zij hare proeve kon laten zien en beoordeelen. Doch toen zij in 1811 te Sneek kwam , vond zij daartoe alle gelegenheid. Van nu af legde zij zich dan ook meer op de beoefening der Dichtkunst toe , en leverde achtervolgens : Dichtproeven. Haarl. 1815. gr. 8°. Nieuwe Dichtproeven. Amst. 1821. gr. 8°. Gedichtjes voor kinderen. Amst. 1822, nieuwe uitgave LI. 12°. met pl. 3de verbs-terde en vermeerderde druk voor sehoolgebruik, Amst. 1841. 12°. met 12 plaatjes; welke gedichtjes zells door den bekwarnen C la v area u in het Franscli vertaald zijn en in de Tweede Kamer der Staten-Generaal door den verdienstelijken van A 1ph en in 1835 regImatig werden gebuldigd. Gedichtjes voor behoeftige kinderen. 1823. kl. 8°. Zie Algem. Konst- en Letterbode voor 1815, D. I. LI. 356 en 35'7; de Jong, Alp/tab. Naaml. van Boeken; Brinkman, Alphah.."Vaaml. van Boeken; Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. Friesl., bl. 239. BOER (PIETER ANTII05IE DE), zoon van Dirk de Boer, Kolo­nel der Artillerie en van Johanna F ra n c o is e de Haan, ge­boren te Nijmegen, den 2den Februarij 1318, genoot zijne oplei­ding voor den militairen stand te 's Gravenhage, onder D. B u d-d i n g en D. de B I a au w. Na vooraf het daartoe vereiselife examen te hebben -argelegd, werd hij , den lstcn September 1833, op last van het Departement van den Grootmeesler der Artinerie „ingedeeld , als vrijwilliger dingende naar den rang van Offieier , bij het 4de Bataillun Artillerie Natiouale 11ilitie ; bij welk Corps speciaal met het onderwijs der vrijwilligers was belast , de zeer verdienstelijke Eersten Luitenant , thans Kapitein Instructeur,, Johan Valentin B o rn b e r g. Opgeroepen om, den 19den April 1837, voor de Com­missie te 's Gravenhage, het voor de Luitenants der Artillerie ver­eischte examen of te leggen , voldeed hij daaraan , op zulk eene uitstekende wijze, dat hij de eerste van de vijf en twintir geexam mineerde aspiranten gerangschikt werd , en den 16den December van dat jaar aangesteld als Tweede Luitenant bij het Reir,ement Rijdende Artillerie , waarbij hij den 12den November 1847 te Amersfeort overleed. In het laatste jaar zijns levens had hij zich onledig gehouden , met het zarnenstellen van een werk , getiteld : Iirijgs- en Geschiedkundig overzigt van den Punjab , der Katie , der Seeks en het Rijn; van Lahore, hetwelk in bet be­gin van 1749 door zijnen vader te 's Gravenhage werd in het licht gezonden, d e B o e r onderscheidde zich door een zacht , deugd­zaam en nederig karakter,, zijn hart was geopend voor al wat braaf en goed was, het hootddoel van zijn streven was om zijnen stand in de Maatsehappij met eere te vervullen. Door goede en getrouwe pligtsbetrachting genoot hij de achting en genegenheid van zijne meerderen en wapenbroeders en alien , We hem kenden waren hem genegen , om zijne stifle bescheidene verdiensten. Uit familiepapieren en partikuliere bescheiden opgemaakt. BOER (JAN TEN), ook JAN TEN BURE, een Burger van Groningen, werd in bet jaar 1594 , toen Prins Maurits het beleg voor die stall geslagen had , onderscheidene malen door de Stedelijke Regering naar dien Veldheer gezonden , om met hem in onderhandeling te komen , doch toen hij ten tweede maal van daar terug was gekomen , wilde het gemeen hem ten lijve , en daar hij zictt verborgen Meld, plunder-den zij zijn finis; toen hij echter ten derde male bij Maurits kwarn, had dit ten gevolge dat Groningen tot der Staten zijde ov.erging. Zee Bor, Nedert. Oorl., B. XXXI. bl. 807, (24), 808, (25), 832, (42). BOER 11A AVE (MARKus) werd in het jaar 1620 beroepen tot Predikant te Ousthuizen- en-Warder en vertrok van daar in 1625 naar Medemblik , waar hij in 1644 overleed. llij heeft geschreven: Raad tegen duren tUd en hongersnood. 8°. Tegen de Nennonieten. Amst. 1661. 8°. Noodige vernedering des Menschen , net een Aanhangsel van de verzegeling des Verbonds door den .poop aan de kinderen. Amst. 1661. 8°. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Ned. Boeken, D. I. St. III; de Ch a irnot , Biogr. Woordenh., D. III. bl. 205. BOER 11AA YE (11EamArous), een acliterneef van den voorgaande en zoon van J a k o b Boer h a a ve, Predikant te Voorhout en van Hagar Daelder, geboren te Voorhout , den 31 step December 1668 , ontving het eerste onderwijs in de geleerde tales van zijnen vader. Omtrent het twaalfde jaar zijns ouderdoms kreeg hij eene kwaadaardige verzwering in zijne linker dij , welke nosh naar genees­ noch naar heelkundige behandeling luisterde , en hem in zijne let­ teroefeningen, gedurende rneer dan vijf jaren, aanrnerkelijk verhin­ derde. Doch na het misiukken van alle hulpmiddelen , ging hij , buiten hull, der Geneeskundigen , de genezing zelve ondernemen , door het gedurig te wasschen met zijn eigen water, waarin hij zout had laten smelter , en dit bragt hem eenigzins op het denkbeeld , om zich merle op - de beoefening der Geneeskunde toe te leggen. In het jaar 1682 werd hij naar Leiden gezonden , om aldaar op de Latijnsche school zijne studien voort te zetten, doch gereed om de Akademische lessen te gaan volgen , ontviel hem zijnen braven vader en daardoor ook alle uitzigten om zijne studie voort te zetten. Ilij wist evenwel op zijne voogden te verwerven , dat hij, voor zoo verve zijn vermogen kou strekken , in de letteroefeningen mogt voortgaan. Alzoo hegaf hij zich in 1684 naar de Leidsche Iloogeschool , waar hij in den lloogleeraar Jacobus Trigland, den Burgemeester Daniel van A 1phen en in Johannes van den Bergh, Secretaris van Curatoren , edelmoedige beschermers vond. Net ijver legde hij zich op de Godgeleerdheid toe, alsmede op de Bespiegelende Wijsbegeerte en de Wiskunde. In het jaar 1689, gaf hij een blijk van zijn geleerdheid en welsprekendheid , in eene Akadernisehe liedevoering , ter bewering: dat Cicero het gevoelen van Epi cur us over het hoogste goed, ivel begrepen en wederlegd lead (1). De bezorgers der Hoogeschool liescl .onken hem hiervoor met eenen gouden eerepenning. In het zelfde jaar werd hij tot Doctor in de Wijsbegeerte bevorderd , na het verdedigen van eene Verhan­deling over het onderscheid tusschen ziel en ligchaain (2), waarin hij de gevoelens van Epicurus, Spinoza en 11 o b h es met grond wederiegde. T er gelegenheid van de vertirnu.crirl g, welke omtrent deze tijd aan het gebuuw der Bibliotlicek van de Ilooge­school plants had , genoot de jeugdige Boer Ii a j v e een blijk van vertrouwen an de Curatoren , their deze hem het toezigt over de boekerij opdroegen ; ter wiji zij in het olgende par zijne moeite , bij voorraad met 200 gulden he:oonden. ie Beschermheeren des jongelings yonder' in hem zoo vele vlugheid en vatbaarheid, dat zij filet aarzelden , ook de Geneeskunde bij de Wetensehappen te voegen , welke l,ij, die uit zich zelven zich reeds op de Itegtsge­leerdheid en Staatkunde toelegde, met zoo veel geluk beoelende; hij begon nu op de zelfde wijs , als in zijne Godgeleerde studies , de oude Geneeskuneligen, van 11 i pp okrates at, naar de tijdorde te lezen. Met het vaste besluit van Christenleeraar en (evens Ge­nee:iheer te wezen , liet Boer haa v e zich. den I5den Ju!ij 1693 te Ilarderwijk tot Doctor in de Geneeskunde bevorderen , bij welke gelegenheid hij een vertoog verdedigde: Over het noodig onderzoek van de nittverpselen der zieken, als teekenen (3). Een bijzon­dere omstandigheid was echter oorzaak dat hij zijn voornemen orn den Christenkerk als Leeraar te bedienen varen liet. 'Lich op ze­keren tijd in eene trekschuit bevindeude, trot' hij aldaar eenen on­besuisden ijveraar .aan , wiens uitvaren tegen Spinoza, hij door de vraag, of hij de werken van Spinoza gelezen bad tot zwij­gen brag(. Dit was genoeg om hem , die, zoo als wij ge-zien lieb­ben , vroeger zelfs tegen Spinoza geschreven had, ais volgeling van lien God verzaker of te schilderen. B o e r h a a v e bevroedde nu maar al te wet , dat hij, met dit vooroordeel tegen hem , er moeijelijk in slagen zoude, orn als Christenleeraar eene standplaats te bekomen , terwijl deze ontmoeting tevens hij hem eene afkeer verwekie , tegen eenen stand, waariu men door een onschuldig ge­zegde zoo ligt verketterd kon worden. Van teen of wijdde hij zich dus geheet en met den meest,en ijver aan de Geneeskundige Weten­schappen toe, en bleef,, als Geneesheer te Leiden, niettegenstaancle hij meertnalen door een zeer aanzienlijk. Meer, the in blakende gunst stand bij Koning il le rn III, was aang-ezocht , om zich , onder de beste vooruitzigten, te 's Gravenhage te vestigen. Te Leiden werden echter zijne geheel uitstekende bekwaarnheden, eene geruime tijd, (1) Dissertatio, quei probatur bene intellectam d Cicer one et confutatam esse sententiam Epic uri de summo Bono. Lek'. 1690.4'. (2) Dissertatio Philosophica inauguralis de distinctione mentis a corpore. Lei d. 1090. 4°. (3) Dissertatio inaugurals de utilitate explorandorum in aegris excrementorum ut signorum. Hard. 1693. 8', her drukt te Leid. n 1742. 12®. sleclits aan weinigen bekend , zooclat hij zich genoodzaakt zag om , ten einde in zijne behoefte te voorzien , tevens jongelieclen in de Wis­kunde te onderwijzen. Door gunstig toedoen van een zijner he­schermers , den edelen van den Bergh, werd Boerhaave ein­deiijk. in 1701 tot Lector in de theorie der Geneeskunde aan de lloogeschool te Leiden aangesteld; welken post hij den 8sten Junij aanvaardde met eerie Redevoering, welke eene tijdstip in de geschie­denis der Geneeskunde afbakent : de aanprijzing van de Hippo­kratische manier van beoefening (1). IN werd daardoor het­geen Baeo voo• de Natuuriiike Wijsbegeerte geweest was, die Naar uit de doolhooven der bespiegeling tot den eenvoudigen en effen weg der waarneming terughragt. ll ij sloeg daarmede den bo­dem in aan de kunstige maar vaische theorie van Sylvius, en aan het misbruik , dat men van de Scheikunde ter genezing maakte; en hoezeer hij zich geneigd betoonde tot de zoogenoenade iatro­mathematische school , dat is de genezing des ligehaams met be­buip der natuurkundige wetensehappen , zoo besehouwde hij echter in de praktijk bet seven als een zan-ienstel van krachten, geenszins als een lijdelijn werktuig , en prees de eenroudigheid, waardoor II i p-p oc rates zich onsterfelijk had gemaakt , als het zegel der waar­ heid aan. Met welken roem de begaafde Leeraar de loopbaan van bet hoo­ger onderwijs intrad, bewijst niet sleehts het groot en steeds toe­newend getal zijner leerlingen maar hijzonderlijk een beroep als gewoon Ifoogleeraar der Geneeskunde , hem door de bezorgers van Groningens Hoogeschool aangehoden , welk aanzoek hij bescheiden van de hand wees , en bij de gelegenheid der vernieuwing zijner eerbiedige en dankbare gevoelens voor zijne Leidsche Beschermers , sprak Boerhaave eene voortreffelijke Redevoering uit Over den invloed der Werktuigkunde op de Geneeskunst (2). De ongemeene toejuiching., waarmede zijne lessen werden aan­gehoord , deden Curatoren in het jaar 1703 besluilen, om hem, door verhooging zijner jaarwedde en toezegging, dat hij, bij de eerste voorkornende gelegenheid , tot gewoon Hoogieeraar zou be­noenrd worden, tot de belofte over te halen , um de Hoogeschool niet te verlaten. Ilij bleef aan die belofte ook getrouw,, ofschoon zijne bevordering tot gewoon Hoog!eeraar nog tot in 1709 achter­bieef Coen hij den leerstoe! in Genees- en Kruidkunde bekiom; bij welke gelegenheid hij eerie Redevoering hield Over de eenvou­digheld der Geneeskunde (3). (1) Oratio de commendando studio llippocratico, hahita quum publicuin institutiones medicas praelegendi mums in academia L. B. inchuaret. L. B. 1701. (2) Oratio secunda de usu ratiocinii mechanici in medicina ; habita 24 Septeinbris anno 1702, quum tertii suae stationis anni labores auspicaretur. Leid. 1703. 4°, herdrukt in 1709. 8°. (3) Oratio qua repurgatae nzedicinae facilis asseritur simplici­tas. L. B. 1709 4°, ook te vinden in de Opuscula in 1733 te 's Gra­ienliage in 4°. gedrukt. In het jaar 1718 werd hem mede het lioogleeraarschap in de Scheikunde aanbevolen en deze waardighekl aanvaardde hij met eene Redevoering Over de Scheikunde zich zelve van hare dwa­lingen zuiverende (1). Met welk eenen voorbeeldelozen roem hij alle deze posten be­kleedde , met welk een ijver en fjelukkig gevoig hij onderwees , is gebleken door het groot aantal kundige , bekwame en beroemde Geneesheeren, die uit zijne school zijn vourtgekomen ; zijne een­voudige, duidelijke en bevallige wijze van voordragt was eene ver­wezenlijking van zijne zinspreuk : Simplex yeti sigillum (het eenvoudige is het zegel van het ware). Niemand was er die de Genceskundige school van Leiden tot eenen hoogeren , nooit te vo. ren en met ligt weder te wachten bloei verhief, clan de eenige en alleen met 11 ippokr a tes te vergelijken Boer haa e. In de Schei-, Planten- en Ontleedkunde boven de meesten , die deze wetenschappen tot het hoofdvoorwerp hunner beoefening maakten , ervaren , legde hij zich bijzonder op de kennis en genezing der ziekten toe , en maakte daaraan niet slechts zijne kundigheden dienst­baar,, maar beoefende ook , met de meeste vlijt en toegang tot de bronnen zelven , de schriften van 11 i p p oc ra t es en andere Genees­kundigen , die zijn spoor het meest gevolgd zijn. Door deze kun­digheden en oefeningen voorgelicht , en bovenal door een juist oor­deel , scherpen blik en veelomvattend genie geholpen en ondersteund , bragt hij eene hervorming in de beoetening der Geneeskunde te weep, welke zijnen naam onder de weldoeners der menschlieid met onvergankelijken luister zal doen prijken. De Natuur scheen den grooten man hare diepste geheimen tot Neil der menschheid geopenbaard te hebben ; de roem zijner uitstekende kunde verspreidde zich door gelled Europa ; uit alle naburige landen werden zijne raadgevingen als zoo vele orakels ingeroepen , dagelijks kwamen vreemdelingen uit de afgelegendste gewesten, hem raadplegen en alle reizende geleerden hem bezoeken , zells C z a a r Pet e r I gaf hem een bezoek en getroostte zich ruim twee uren wachtens eer hij hem kon te spreken krijgen. Maar ook geleerde Maatschappijen bleven niet achter om zijne kunde te ververen door hem hun Lidmaatschap aan te bieden , zoo als de Akademie der Weten­schappen in Frankrijk reeds in 1715 en de Koninklijke Maatschappij te Londen in 1730. Bij het genot van zulk eenen welverdienden roem, voegde zich het geluk en de voorspoed van Boer h a a v e's huis ; fang leefde hij ongehuwd, naar de oude en loflelijke wijze der Batavieren (ge­lijk Sch ult ens zegt) niet eer zijne gedachten op eene echtgenoot lettende , voor dat hij zijne fortuin gevestigd zag. Op den aden September 1710 , in den ouderdorn van 42 jaren , trad hij in den echt met Maria Drolenvcaux, de eenige dochter van A b r a­h am Drolenv eaux, Schepen der stad Leiden , wier beininneliike (1) Oratio de Chemia suos errores expugnanti, Leid. 1718. 4°. hoedanigheden, zoo naar als naar ziel , bijzonder geprezen worden. Gedurende 2 jaren leefden zij te zainen , en leverde bun huis , volgens alIerlei eensternmige berigten , het voorbeeld van eenen hernel op aarde op. Eenigzins nogthans werd al dit genot ge­temperd , daar van hurnie vier kinderen slechts eene , de oudste , Joanna Maria Boerhaave, die den 19den Maart 1712 ter were1d k warn , alleen hare ouders overleefde. Net zijne WWI W en cenige doehter , bragt Boerhaave een groot gedeelte zij us levens op zijri landgoed, aan de ‘'aart van Leiden naar Haarlem gelegen, door. Hoewel B oerhaa v e een gezond en zeer sterk gestel had , werd hij eeliter , nadat ht') zich op eenen morgen te spoedig van het bed aan den dauw op het veld had blootgesteld , tot het doen van kruidkundige waarnetningen , in Augustus 1722 , door een allerhevigst rhumatismus aangetast , hetwelk zulke versehrik kelijke pijnen veroorzaakte , dat hij genoodzaakt was, als geraakt, zonder zijne beenen te kunnen bewegen , maanden op den rug te lig­gen , omdat de woede der ziekte hij de minste beweging , met de dood dreigde. Net eerie ongeloolelijke gelatenheid droeg B o e r­lr v e dit Iced, door den (roost , then hij in de godsdienst Overigens Ienigde hij zijne pijnen het best door met ingespannen gedachten alles te doorloopen , en in zijn geheugen terug te roe-pen , wat hij ooit over deze ziekte gelezen had. Zoo duurde het viji maantien , tot dat hij eindelij k hersteld , hoewel nog zwak , zijne lessen weder opende , en bid die gelegenlieid de ondubhel­zinnigste blijken ontving , van de • liefde, We zijne leerlingen hem toedroegen. Zoo deze ook niet overvloedig nit hunne sehriften bekend ware , zoude zij het -echter nit de vreugdebedrijven zijn , waartnede de studenten den dag zijner herleving voor hen vierden , terwiji de geheele stad hare regimatige p-,evoelens otnt•ent hem door feestelijke verliehting te kennen gal. Eene twecde zeer hevige ziekte overviel Boerhaave in 1727; en van Bien tijd of telkens door verscheidene ongemakken geschokt , legde hij in 1729 zijri Iloogleeraarambt in de Schei- en Kruidkunde neder. Ilij Wed ecliter zijne Geneeskundige lessen nog • voortzetten tot port voor zijn overlijden , hetwelk den 23sten September 1738 e Leiden voorviel , en eenen zoo algerneenen ronw verwekte , als zelden door eenig alsterven veroorzaakt werd. Ilij Iigt begravcn in de St. Pie­terskerk aldaar , waar de Regering der stad te zijner eel., in 1702 , een gedcnkteeken liet oprigten , met 's mans spreuk : Simplex veri. He nagedachtenis van B oer h a a ye werd den 4den November 1738 op eene waardige wijze vereerd , net eerie Redevoering van den beroemden Albert us Sc hui t en s. Er bestaan van hem on­geveer twintig afbeeldingen , de voornaarnste zijn, door Jan Wa n­del a a r; door Johannes lionbra k en; daarnaar in de Galerie Ifledicale van V i g n e ro n en Doi n , onder de Effigies hij P. van der Aa; door Cornelis Troost (geetst) , en daarnaar ge­stccndrukt door K i e r d o r ff voor de Lofrecie op B o e r ha a v e door J. L. Kesteloo t; weer dan eens in zwarle kunst; voorts door Reinier Vi . keles in Koks Vaderl. IVoordenb. en de Chalinots Biogr. Woordenb. , en door Alexander Tardieu. Het is bijkans onbegrijpelijk , dat onder zijne nienigvuldige werk­zaainheden en onder alle zyne tijdroovende beslonimeringen de arbeidzarne Boer haa v e nog gelegenheal en lust kw), liebben tot het opstellen van zuik eene iiienigte voortreffelijke , hoogst belang­rij Le, wetenscha .pelijke gesehrilten, van welke hij nog, bij le­yen, grootendeels de tutgave bezorgde , en dan nog tot uitspanning de Toonkunst beoetende. Belialve de reeds boveng-enoetnde verhandelingen zien nog van hem het lieht Institutiones ntedicae in usus exercitationis annuae do­mesticos. L. B. 1708 , 1713 , 1720, 1727, 1734, 1746 , in 8°. Parisiis, 1722, 1737, 1747 in 12°, welk werk, in al le Europe­selie talen en zers in bet Arabiseli , op last van den Mupliti over­gezet , door den geleerden Albert Haller, een van Boerha a-v e 's grootste leerlingen , met bij voegsels en verklaringen is uitge­geven , onder den titel van : ilermanni Boerhaavii, Praelectiones Academicae in pro­prias institutiones rei medicae. Gottingae 1739. 5 vol. 80 et 3 tom. 5 part. in 4° Taurin. 1742 et L. B. 1758 , 7 vol. 4°, alsmede door P. A. Marherr en Anthonii de Haen, onder den titel van : Praelectiones in II. Boer ha a v e; Institutiones medicas, cum Prue/atione Cyan z i ; Viennae et Lipsiae 1772. 8 vol-. in 12°, terwij I Julien CI ET r ay de la Mettrie, de vertaler van bet werk in de Fransche taal het ook met bijvoegsels verineerderd heelt u•tgegeven , ander den titel van: Institutions et ylphorisines. Paris 1743. 8 vol. en 12. .Aphorismi de cognoscendis et curandis morbis in usum doctrinae dontesticae digesti. L. B. 1709 , 1715, 1728 , 1734, 1742 , in 12°. Parisiis 1720, 1726, 1728, 1745, 1747, in 12°. Lovanii 1751, welk werk even Ms het voorgaande in alle talen van Europa , ook in het Arabiseli is overgezet terwij I onze berocuide landgenoot G e r a r d van S w i et en, gedurende 20 jaren de ver­ trouwde en gelietde !ceding van Boer It aave, naderhand Lij tine­ diens van de Keizerin van Oostenrijk , eerie voortreffelijke uitgaaf met zeer uitgebreide opheideringen van de Aphorismi gegeven heal, onder den titel van: G era rd i van Swi et e n , Commen­ taria in Hermannii Boerhaavii Apitorismos de cognoscen­ dis et curandis morbis. 5 vol. in 4°, waarvan de drie eerste dee­ len in 1742 , de tweede druk geheel in 1745-1762 bet Licht zagen , en waarbij men gewoonlijk de Index Gladbachii. Lugd. Bat. 1776 in 4° , voegt. Ook hehhen de Aphorisnti in het Ne­derduitseli het licht gezien , onder den titel van : Korthondige spreuken wegens de ziektens to hennen en to genezen, alsinede de Geneeskundige onderwijzingen, uit het Latijn vertaald door Corn elis Love Jz. Med. 1)oct. Ainst. 1741. 8°. Index plantarum, quae in horto Academic° Lugduno-Batavo reperiuntur. L. B. 1710, 1718. 8°. Index alter plantarum. quae in horto Academic° Lugduno-Batavo aluntur,, L. B. 1717 et 1720. 4° cum. XXX figure , in welk werk, voorafgegaan door eerie geschiedkund'ge opgaaf der bestuurderen van den Leidschen Kruidtuin , reeds 4000 soorten besclireven worden. Libellus de materia medica et remediorum fornzulis. Lond. 1718. 8°. L. B. 1719 , 1727 , 1740 , in 8°. Paris. 1720., 1740, 12°. Franco!: 1720. 12°. Lovanii. 1750. 12°, traduit en francais par de la Mettrie, Par. 1739, 1746. 12°. ookgedruktbij wijze van aanhangsel in de ver.klaiingen of Commentaria van v a n Swieten. vol. V. Oratio de vita et obitu viii clarissimi Bernard. Albini, ex decreto magnifici rectoris et. senates amplissimi habita 22 Sept. 1721. L. B. 1721. 4°, mede opgenomen in zijne Opuscula. .Epistola ad R u i schi um , virum clarissimun , pro senten­hia Malpighiana de glandulis , Amstel. 1722 , herdrukt bij de Elementa Chintiae , onder den titel van : Opusculunt anatomi­cum de fabrica glandularuni in corpore humano , continens binas epistolas , quarunt prior est Hermanni Boer ha a v i super hac re ad Fredericum Ruischiu»t, altera Fr e de­rici Ruischii ad Hermannunt Boerhaave, qua priori respondetur. Atrocis nec descripti prints ntorbi historia , secundummedicae artis leges concripta. L. B. 1724.8°, ook in de Opuscula gedrukt. Atrocis rarissimique morbi historia altera. L. B. 172S. 8°, nogmaals in de Opuscula medegedeeld. Oratio , quam habuit cum, botanicam et chenticam professio­nenm publice poneret. L. B. 1729. 4°. °ratio de honore medici, servitute , habita quinn iterunt poneret rectoratum academiae. 8 Febr. 1731. L. B. 1731. 4°. Elementa Chymiae quae anniversario labore docuit in pu­blicis privatisque. L. B. 1732 (1) 4°, met de Opuscula omnict voorts herdrukt te Parijs in 17:33, 1733, 2 vol. 4°. met de Opus­cula , Hagae Com. 1746 , 8°, in het Franscli vertaald door Joha n.­nes Nieolaas Sebastiaan Allemand, naderhand Iloogleeraar in de Wijsb.egeerte te Leiden, wiens vertaling door II ie rony m us Gaubi us is overgezien , Artist. 1752, 2 vol. 8°, vermeerderd door Pierre Tar in, Par. 1754 , 6 vol. 12°, van welke d e la M e t r i e een kott begrip heeft uitgegeven , onder den titel van: Abregè de la theorie Chimique , tiree des ecrits de B o e r-h a ave , avec le traite du vertige. Par. 1741 , 12° ; terwijI er voorts nog onderscheidene Engelsche uitgaven van versehenen , als (1) De vroegere van dit work verschenen iiitgaven zijn door Boer­!) a a tie niet erkend. in 1733. 4° , door Dalhowe; in 1741 , 4°, door Shaw; en eindelijk nog een Kort begrip, met beoordeelende aanteekeningen voorzit n , door eenen ongenoemde , aan welke beoordeelingen door 11 ogers, onder den namn van Boerhaa v e , beantwoord is. Consultationes medicae . pas edidit A. Haller, cui adjec­tae stint praelectiones de calculo. Gott. 1744. 12°. Introductio in praxin clinicam etc. , herdrukt in 1749 op eene naauwkeuriger kopij van den Hoogleeraar Lau rens He iste Praelectiones de iliorbis oculorunt. Gott. 1750. 12°; door Haller uitgegeven. Praelectiones de Norbis venereis. Leid. 1751. Bovendien vond Boerhaave nog tijd om aan de Geneeskun­dige Letterkunde belangrijke diensten to bewijzen , door het bezor­gen van heurige uitgaven der beroerndste waken, rijk in Natuur­en Geneeskundige geleerdheid , als daar zijn : Car. Drelincurtii opera, curante Boerhaavio. Amst. 1717. Hag. Corn. 1737 4°. Nicol. Pisonis, Selectiores Observationes cunt praefatione Boerhaavi. L. B. 1718. 4°. And. Yesalii Opera anatomica et Chirurgica cura B o e r- have et B. S. Albini. L. B. 1725. 2 vol. fol. , hoewel B. S. Albinus bier medearbeider was , meent men dat het leven van Ye s a l i u s door Boerhaave al teen geschrevc n is. B arthol. Eustachii Opuscula anatontica. Delph. 1726. 8°. S. Vaillant, Botanicon Parisiense. L. B. 1727. fol. cam fig. Morgagni, Epistolae Anatomicae. L. B. 1728. 4°. Tractatus medicus de Lue Venerea praefixus aphrodisiac°, L. B. 1728 en 1731 , 2 vol. folio, ook in 12° uitgegeven, zijnde eerie herdruk van een werk , de iliorbis Veneris, in 1566 en 1567 to Venetie in twee deelen uitgekomen , en in 1599 door L i s u s Luisinius op nieuws uitgegeven , doch nu door B o e r­haa ve met eene voorrede verrijkt , welke dikwijIs arzonderlijk ge­drukt is , als Franeker 1751, 8° ; Lond. 1728 , 8° , onder den titel C'ommentarii novi de Lue Venerae, in het Fransch vertaald door La Nett rie, onder den titel : Syst6ne de Boerhaave sur les maladies ren6riennes. Par. 1735, 12° , en in het Ne­derduitsch onder den titel : H. Boerhaave, Geneeskundige ver­handeling over de Venusziekte. Leid. 1753. 8°. Belinus, de urinis et pulsibus, cum praefatione H. B o e r­haavi. L. B. 1730. 4°. Prosper A 1p , nus, de praesagienda Vitd et mole, cum praefatione H. B o er haa vii. L B. 1733. 4° , terwijI ook door mjne zorg een nagelaten werk van den zeliden schrijver over de Natuurlijke Historie van Egypte bet licht zag. Aretaeus Cappadox, de causis et signis morborum, eoruinque curatione. L. B. 1731. fol. Nicol. Pisonis, de cognoscendis. et curandis morbis, cum praefatione Boerhaavii. t. B. 1733 8°, 1736 4°, 1743 8°. S w a m m e r d a m, ilistoria inseclorum sive Biblia naturae. L. B. 1737 2 vol. fol. , door Gaubius in het Latijn ertaald en med e door Boer haa v e uitgegeven. lI arsigli, Ilistörire physique de la vier etc. Met den geleerden Groeneve Id had hij zich mede voor­genomen eene volledige uitgave der nog onthrekende Grieksche Geneeskundige Classici te Ieveren. Dan , olsehoon er een groot aantal bouwstoffen voor den IN i c a n d e r en 'A e t i n s reeds waren in gereedheid gebragt , is die ondernerning niet verder gegaan dan tot de uitgave 'V an den reeds gemelden Aret a eu s C a pp ad ox. vindt men van hem opgeteekend , dat hij de Latijnsche her hanteerde en een grout genoegen vond in de beoefening der muzijk. Van zijne vroepte jeugd aan ligehamelkike bewegingen , zoowel als aan werkzaamlieden van den geest gewend , bezat 13o erhaave een vast ligehaam , en eene geoelende ziel , die zuiver, onbettnet met de gewone gebreken der wereld , opregt , eenvoudig , en' -vart al wat hag, partij(lig en kleingeestig is, of keerig was. Vurige dankbaarheid voor zijne beschermers koesterde hij tot zijnen laat­sten poislog, moedig ging hij zijnen weg , toen hij nog als Genees­heer miskend wend zijne grootheid van ziel deed hem de sehitte­rendste aanbiedingen van de band wijzen , ten einde zijne °nal­hankelijkheid niet in den vvaagsehaal te stellen ; in alle zijne on­dernemingen legde hij een taai en onvermoeid geduld aan den daft; nederig en mitizaarn van aard hezielde hem , geene andere eerzucht dan om door loffelijke daden alieen boven andere nit te munten; zijne braafheid en godyruelit waren van den echten stempel en van alle buielielarij vervreemd. A Is noon , als echtgenoot , als varier, als 1100gleeraar,, als Geneesheer,, in alle zijne betrekkingen was waarlijk groot en edel. liTet welk een gevoelig hart nam .hij deel in alles , wat zijne talrijke leerlingen genoegen of ongenoegen vet,­oorzaakte! Ilij was hun steeds een liefderijke besehermer,, een ge­trouw Geneesheer een teederbartig vader. Ongelukkigen waren de voorwerpen zijner bijzonderste zorgen ; »de armen ," plagt hij te zeggen »zijn mijne gelielste lijders , want de Alzegenaar is hun » betaalmeester." Allen beminde hij , niemand benadeelde hij , en zelfs hen, van wien hij dagelijks wend tegengestreefd verbond hij aan zich door groote weldaden. ZieSehuitens, Academ. redev. ter gedaclit. van H. Boerhaave, Leyd. 1739 ; van Abkoude, Naa7nr. van Nederd. Boeken, D. I. St. V; Saxe, Onornast. Liter., Pars V. pag. 433 et 650; Alnemeene Oefenschoole van Kunst. en Wetens. Afd. V. D III. bt 138-145; Kok, Vaderl. Woordenb.. D. XXXVI. bi. 226-242; Vaderl. ten onmiddellijk very. op Wagenaar, XXIII. bi. 218; van A b­koude en Arrenberg, lVaanzr. van Nederd. Boeken; Levensbesch. van Nederl. 111.222nen en Vrouwen, D. II. H. 130-149; de Chat-­mot, Wiper, Woordenh. ; B a u r, Levens van Gedenkw. Manner en Vrouwen nit de 18e eein•; D. IV. CI. 225-236; noel] fft, Parna. sus Latino-Belgicus , pas-. 203 ; H o f to a n reertkamp, de Poetis Latinis Net pag. 487; Kesteioof, Lofrede op II. Boerlaaa've Leid. 1825; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en We-tens., D. II. bl. 321-327, 345 en 341; Cap p el le, Bijdr. tot de Geschied. der Wetens. era Letteren in 1Vederl . H. 275-298 ; Co I-lot d'Escury, liollands Roem. D. YU. bl. 142-144. 289, 422— 439; Biogr. Nation.; Sprenger van Eyk. de Fakkel, jaargang bi. 76-80; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hooges D. I. IA. 233. 240. 252, 253, 257, 258. 259, 260. 261. 262:264. 2:j5, 270. 271. 287, 2 88! 294, 295. 297, 352. D. 11.bl. 41, 46, 80, 81. 83, 89, 112, 113, T en l b1.160-171. 271.391- 397; Aanhangsel op het Woordenb. van Kunst. en /retells. van G. Nieuwenhuis, Biogr. Univers. BOER 'RAVE (JAcoB), een halve broeder van den voorgaande en zoon van Jacob Boerhaa ve en Eva du Bois. word in 1706 Predikant te Valkenburg , van want. hij in 1710 te Leiden kwam ; bier verwierf hij in 1746 zijn emeritaat en overfeed in 1752. Van zijne hand heeft men : Over de Behemoth en Leviathan. Leyd. 1737. 4°, met pl. Over het Boek Job. Leyd. 1740-1744. 4 deelen 4°. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken, D. I. St. I; Schotel, Kerk. Dord., D. IL W. 339 root. BOERHAAVE(ABBAHAN KAAUW). Zie KA.AUNV BOERHAAVE (ABRAHAM). BOER HA AVE DE GORTER (IlumANNus). Zie GORIER (EIER­ MANNUS BOERHAAVE DE). BOERMANY (CLAAs VAN). Zie BURMANIA (CLIkS VAN). BOERS (FREDERIK WILLEM), zoon van A d r i a n u s Boers, Baljuw der Ileerlijkheden Voorschoten en Veur en van Sara 1) oR rothea Musk e t i e r , geboren te Voorschoten den 12den Oc­tober 1743, werd tot de beoefening der Letteren en Wetenschap­pen , met name der Regtsgeleerdheid opgeleid , waarin hij in den fare 1766, aan de Leidsche Hoogesphool , net ongemeenen lof tot Doctor bevorderd werd, na het verdedigen van een Akademische Proefschrift Over de llenschkunde der Romeinsche Regtsge-­leerden, voor zoo verre die Stoisch is (1). De groote bekwaam­heden , welke hij , als pleitbezorger,, ten toon spreidde , gaven aan­leiding , dat hij tot Advokaat der Oost Indische Compagnie bevor­derd werd ; in welke hoeclanigheid hij eene refs naar Engeland en Frankrijk deed , die voor de uitbreiding van zijne Letter- en Men­schenkennis van groot belang was. Gedurende de waarneming van genoemden post te Amsterdam wonende, genoot hij aldaar de ach­ting en vriendschap der kundigste mannen , van welken het genoeg zal zijn, een Daniel Wijttenbach en Nicolaas Paradijs te noemen. Ook werd hij , na onderscheidene jaren de Compag­nie met lof bediend te hebben , in 1791, daarbij tot Advokaat Consulent aangesteld. Later hield hij zijn verblijf te Leiden, (1) De Anthropologia Jurisconsultorum Romanorum, quatenus Stoica est. welke stad , of liever hare Regering hem, tot Pensionaris benoemd had. Zijne getrouwe aankleving van de partij des Stadhouders was niet alleen oorzaak van zijne ontzetring na de omwentelinq van het jaar 1705 , man had hem reeds vroeger aan een onverdiende verguizing bloot gesteld, waarvan de smartelijke herinnering hem een treurige ongesteldheid van geest veroorzaakte. Langzamerhand echter nam de ongesteldheid af, en verdween ten laatste zoo volomen , dat hij , tot het einde van zijn !even, het voile genot zijt .er geestvermogens behield , en deze waren niet Be­ring, hij Loch paarde aan eene zeldzame scherpzinnigheid en 'even­digheid van geest zeer uirgebreide kundigheden , eene groote wereld­en menschenkennis en eenen zeer fijnen smaak. De Fransche taal was hij zoo magtig , dat hij de hoogst zeldzame eer genoot, dat een stukje , door hem in die taal , zonder bijvoeging van zijnen naam, in het gezonden, door deskundigen voor het opstel van eenen geboren Franschman gehouden werd. Buiten dit opstel is nog van hem in het licht verschenen , hoewel zonder zijnen naam: Brieven van Na th a n a el den Olden. C. A. 11. , Brief aan J. W. te Water betr (ffende den voor­naamsten inhoud van deszelfs verhaal van de voor- en tegen­spoedige lotgevallen der Leydsche Academie in de XV1IIde eeuw , en behelzende Aanmerkin,sren over hetzelve. Arrest. en elders. 1802. 8°. Ook berust nog in de Bibliotheek der Maatseliappij van Neder­landsche Letterkunde te Leiden , van welke hij een der oudste leden was, en reeds in 1766 het Voorzilterschap bekleedde in handsehrift eene List van Katwijksche visschers woorden en Fpreekwij zen , reeds in 1790 door Boers bezorgd. Bij gezegde Illaatschappij hield hij mede onderscheidene fraaije voorlezingen , onder welke Njzonderlijk uitmuntten die over den beroemden Thesaurier-Generaal Hop, overwaardig- zeker, om door den druk gemeen gemaakt te worden. Koning Lodew ij k , die zoo zeer ieders verdiensten op den reg-ten prijs wist te stellen , benoemde Boers tot Lid eener Commissie ingesteld tot regeling (formation) der Openbare en Koninklijke Hoogescholen en aanmoediging der Geleerden , voor welke benoe­ hij echter beleeldelijk bedankte. Kort na de omwenteling van 1813 , echter tot Lid eerier Com­missie benoemd aan welke het ontwerp van eene nieuwe wet op bet hooger onderwijs was opgedragen , nam hij die benoeming aan. Bij de herstelling van de Leidsche Akadernie in het laatst van 1815 tot Curator van de Hoogesehool benoemd, mogt hij dien post, van weiks bekleeding hij zich veel genoegen , en alle voorstanders der Letteren en VVetenschappen groot nut beloofden , niet aanvaar­den , daar hij reeds den 28sten December 1815 uit bet leven gerukt werd. Voorts was hij Directeur van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem , van de Maatschappij der Nederland­ sche Letterkunde te Leiden , en sedert 1 September 1815 met de aanzienlijke waardigheid van Lid der Eerste Kamer van de Staten- Generaal bekleed , duel' overleed voor dat hij zitting had genomen. Hij was Met gehuwd. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wagenaar, D. III. hi. 27, 273, D. XXIV. LI. 320. D. XX% bi. 46 en 47; Alger. Konst- en Let­terbode voor 1807 , D. I. hi. 97-101; 1816, D. 1. bi. 4; t e Water, Aanspr. in de elaart. Ahern. I/ erg. van de M(eats. der Ne­derl. Lett. te Leyden den 3den van Hooimaand 1816, hi. 7-9; SiegenbeeL, Geschied. der Leidsche Hooges., D. I. hi. 400 aant., D. 11. T en B. hl. 38-40, lionman, Geschied. der Geld. .Hooges., D. II. hi. 467; Catal. ran de Bal. der llaats. van Nedert. Letterk., D. I. bi. 65, D. 11. bl. 192 en 193. BOERS (CARoLus), een broeder van den voorgaande, geboren te Voorscholen , den Eden Junij 1746 , genoot eerst te Breda, daarna te Dordrecht het onderwijs van den beroemden Ho ogev ee n, ver­volgens begat* hij zicl .naar de Utrechtsche Hoogeschool , waar hij een naarstig gebruik maakte van de lessen van Pieter W es s e­1 i n g, in de Algenteene Geschiedenis en Grieksche taal; van Christoffe I Saxe, in de Algemeene zoo Burgerlijke als Letter­kundige Gesehiedenis , in de Grieksche Oudheden en de Rede­neerkunst; van Sebald Rau in de Ilebreeuwsche taal en Jood­sche Oudheden; van M e i n a r d Tydernan, in het 1'Tatuurlijkregt; van Gijsbertus Martinus Elsnerus en Gijsbertus Bon­net, in de Godgeleerdheid , predikwijze en uitlegkunde van de H. Schrift. Van Utrecht begat hij zich , voor een jaar, naar de Akademie te Groningen, voornameiijk orn eenige beroemde Hong­leeraren te hooren: fiicolaas Wilhelmus Schroeder in het Hebreeuwsch en de Joodsche Oudheden; D ion y s i us van de Wij nperss e, in de Bovennatuurkunde en Zedeleer; Paulus Chevallier en Michael Bertling, in de Godgeleerdheid, van Groningen keerde hij in de hell( van 1767 naar Utrecht te­rug , om er zijne Letteroeleningen ten einde te brengen en werd den 8sten December 1768 tot Doctor in de Godgeleerdheid be­vorderd , na het verdedigen eener Proeve van Aanmerkin gen over H ar woods Engelsche Pertaling van het Nieuwe Testament (1). Nu schikte hij zich tot het aanvaarden van den Evangeliedienst , in welke hij van bet jaar 1769 tot 1779, met lust en tot nut van onderscheidene gemeenten bezig was, eerst van 1769 tot 1770, in het aangename Geldeusche Burp Rozendaal , naderhand , van 1770 tot 1775 te Zuid- en Noord--‘'Vaddinxveen, vervolgens , van 1775 tot 1776 te Muiden , Coen van 1776 tot 1777 te Amers­foort en eindelijk van 1777 tot 1779 te Haarlem, van waar hij (1) Dissertatio inaugurals, exhibens Specimen observationum ad nuperam N. T. Versionem Brittannicum, conscriptum ab E. Harwood. 47 in laatstgenoemde jaar naar Leiden vertrok , werwaarts hij was heroepen door de Bezorg-ers der Hoogeschool tot den pust van ileogleeraar in de Go4eleerdheid terwiji de Heeren Staten van &Hand en West-Friesland hem hadden aangesteld tot Regent van het Theologi­sche Collegie en Burgemeesteren der stad hem de vervulling van een gedeelte der predikdienst, gewoonlijk door een der Hoogleer­aren in de Godgeleerdheid waargenomen, hadden opgedragen. Boers aanvaardde het Iloogleeraarambt den 2Isten Junij met eene Rede­voering Over de moeijelijkheden , welke het onderwijs der God­ ef b elPerdheid drukken en de voornaaniste iniddelen , die tot ver­ - ligting duarvan kunnen strekken (1). In het jaar 1784 was hij Rector der lloogeschool , en the waardigheid neder net eene Redevoering O ver de Godsdienst , een voortreffelijk middel tot itandhaving der gezondheid (2). Ms bekend aanhanger der Stadhouderiijke Regering, werd hij , kort na de omwenteling van het jaar 1793, nevens anderen , van zijne Akademische waardighedeu oritzet. Ilet hem aangedane ongelijk werd , in het jaar 1802 in zooveire herstehl , dat lrij weder als Iloogleeraar aan de Hoogeschool werd teruggegeven , daar ecliter de vernietiging van fret Theologisch Collegie hem van de voordeelen aan het Regentschap van dit Collegie verknocht ontzette, werd hem, op zijn verzoek,door het Staatsbewind, uit 's Lands kas een jaargeld van zestien honderd gulden verleend , in to gaan met den dag zijner herstelling als Hoogleeraar in de God­geleerdheid. In Februarij des volgenden jaars verzocht Boers evenwel , dat zijn verzoek dien aangaande voor vervallen mogt wor­den aangemerkt en werd dit van het wetgevend Ligchaam terug­gevraagd. Sedert bleef hij ten nutte der Kerk en Hoogeschool werkzaam tot aan zijn overlijden , hetwelk den 20sten Mei 1814 vc.wrviel. Van zijne hand heeft men, hehalve eene voorrede voor: G. West, de Geschiedenis en de bewij zen voor de zeker­keit van de Opstanding van Je z us Chr is tus uit den doo­den , als de eenige steun en waste hoop der Christenen , in een nieuw licht gesteld. Utr. 1772. Kort onderwijs in de Crodsdienst- en Zedeleer in vierrep, -e­lige verzen , tot gebruik voor eenvoudigen opgesteld. Leerrede over de woorden van Jo sua (XXI V : 15) aan­gaande nib en mijn huis , zv .Millen den Heere dienen. Verklaring over de gelijkenis van den Perloren Zoon. Utr. 1777. 8°. Leerredenen , Leyd. 1798. 3 stukken 8°. Handboek voor Jonge Predikanten. Leyd. 1807. 8°. (1) Oratio de difficultatibus , quae disciplinee Theologicae plotessionem preinunt, et de potissimis, quae illarunr mitigationi inserviunt, levamentis. 2) Oratio de Religione, p•aeclaro sanitatis praesidio. Ook bestaat er van Boers een Grieksch vers, geplaatst achter de Verhandeling van den Hoogleeraar Sax e de Dea Angerona, in bet jaar 1766 uitgegeven. Voorts sprak hij het Latijn aller­ vaardigst , verstond de Engelsche en hoogduitsche talen grondig, kon het Fransch even gemakkelijk als het fiederduitsch spreken eu zelfs naauwkeurig schrijven. nit laatste kwatn hem zeer te stade , Coen hij , volgens de inrigting der Akademie wader het Fransche Bestuur, den post van Deken der Theologische faculteit bekleedde, en verpligt was alles in het Franseh te schrijven. B o e rs was tweemalen gebuwd geweest. 13j zijne eerste echt­ genoote Lucia Amesho ff. vcrwekte hij zes kinderen, drie zoons en drie doehters , doch van welke dechts eene dochter gehuwd met Johannes Jacobus Metelerk amp, Theologiae Doctor en Predikant te Delft, haren vader overleelde. Zijne tweede echtge­ noote Petronella Louisa Brugmans schonk hem geene kin­ deren. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wagenaar, D. XXIII. W. 242, D. XLIV. bl. 156, D. XLV. bl. 107; v an Abkonde en Arrenberg, Naamr. van IVederd. Boeken, hi. 69 en 572; t e Wa t er, Aanspraak in de jaarl. Algenz. vergad. van de Maats. der Nederl. Letterkunde te Leyden, den Eden Julij 1814, bl. 22-47; A/gem. Konst- en Letterbude your 1814, 0. I. Li. 323, D. II. bl. 387-393, 404-406, 421 en volg. ; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hooges., D. I. bl. 317 , 312. 368. 369, 393, 402, D. It. T en B bi. 224 en 286 ; (de Jong), Alphab. Nactort. van Boeken; Biogr. Univ. BOES (NicoeAAs) was een der Kapiteinen , die net Jacob B i n c k e s (zie op dien naam) den togt naar West Indic deed in 1673. Hij was daartoe verkozen als eeu der wakkerste Zeeoflicie­ren van de vloot, die in den slag van Solehay, den 7den Junij 1672, zich zoo had gekwete ., dat zijn schip geheel reddeloos was gesehoten , zijn groote en fokkemast aan stukken waren , en daar hij niet kon gedeept worden , als een wrak bij c16 vloot dree1. Op den genoemden togt met Binckes, behaalde hij mem en buit, en werd te huis komende door de Admiraliteit van Amsterdam met een geschenk van 500 gulden beloond. Brandt, Leven van de Ruiter, hi. 674; de Jonge, Ned. Zeew., D. III. St. I. bl. 318 enz, BOEST (Fun)) or PIIILIPPUS BOESTIUS geboren te Helmond, was in 1545 to Leuven, tot de tweede plaats in de Philosophic gepromo­veerd , en Licentiaat in de Godgeleerdheid. Hij werd naderhand Pastoor van de Lieve Vrouwe Kerk te Deventer, Kanunnik der Bis­schoppelijke Kerk , en Vicaris-Generaal van den eersten Bisschnp A e g i d i u s del Mon t e. Na het overgaan van Overijssel aan der Staten zijne, vertrok hij in 1591 naar zijnen. vader, en besteedde zijne verdere leeltijr1, net Leerredenen voor zijnemedeburgers te 'louden. Ook schreef hij behalve eenige Godvruchtige werken , Libellas Precum, sive Precationes christianae pro impe­tranda fide, spe et charitate christiana. Daventr. 1576. In de voorrede van dat werk meldt hij , dat hij gedurende een lange reeks van jaren God en de Kerk heeft ten dienst gestaan , met het volk zoo in het Lalijn als Nederduitsch Gods Woord van den kansel te verkondigen , in Leuven , Antwerpen , Mechelen , Zutphen, Deventer en Kampen. De inhoud van het werk zelf strekt ten duidelijke bewijie , dat de schrij ver een alleronverdraag­zaamst mensch en vervolgziek Geestelijke is geweest , die in plaats van gebruik te maken van de zac'ntmoedige lessen des Evangelies , had het aan hem gestaan , gaarne vuur en zwaard zou te baat ge­nonien hebben , om alle diegenen , welke hij ketters noemde, met wortel :n tak nit te rocijen en te verdelgen. Hij moet omstreeks 1608 overleden zijn. Zie Ptevius, Daventr. Illustr. , pa g. 484 et 485 ; van HoogStra­ten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. JVoordenb.; v(an) 11( eussen) en v(an) ROI kin , Kerkl. Outh., n. IV. bl. 467 en 463; Dunibar, Kerk en Wereld. Deventer, M. 218; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb. BOE SYLV1US (FRANcols DE LE). Zie SYLVIIIS (FRACOIS DE LE BOE). BOETBERGER (CoRNELts VAN). Zie BOIDTBRUG (CORNELIS VAR). BOETIUS (EPo). Zie EPO (BOETUS). BOETIUS (GELLtus), of J el le Bo t e s werd in het voorjaar van 1642, beroepen tot Predikant te Tjum , vanwaar hij in 1645 naar Wirdum vertrok en voorts in 1651 naar Leeuwarden , waar hij den 11 December 1672 overleed , bij zijne echtgenoote Il e n d r i kj e F opp es, nalatende eenen zoon en eene dochter. Ilij heeft in het licht gezonden : Propltetische Duyve over 't eerste capittel van Jonas , Leeuw. 1665. fol. en 12°. Godsalig Leven en geluksalig sterven van Prins Willem Frederik enz. Zie : v an A b k o u d e , 1Vaamr. van: Ned. Boeken , D. I. St.II en III, Greydanus, Naaml. der Predik. in de Class. van Franeker b1.107 en 129; van Abkoude en Arrent,erg, Naainr. van 1Vederd. Boe­ken; Laurman, Naanzl. der Predik. in de Classis van Leeuwar­den, IL 10 en 11; Steens t r a, Oudheidk. Aant. van Franekera. deal, H. 16. BOETZELNER , (RUTGER VAN DEN), zoon van Wessel van den Boetzelaer en Josina van A ppeltern, was gesproten uit een aloud Kleefs geslacht en stond , even als vele zijner voorzaten , door zijne maagschap in gedurige betrekking met Gelderland. Zoo vinden wij hem dan ook genoemd als een der Edelen , die de reg-ten van J an van 111 o i s op dit Hertogdom ondersteunde. Hij werd in zijne tijd onder de beroemdste kriigshelden geteld , die onder den Graaf van Blois diende. Hij leefde nog in 1379 en was ge­huwd met Elizabeth van den By land , bij wie hij eenen zoon verwekte. Zijn wapen bestond in een veld van keel met drie weerliaken van goud. Zie Beekman, Beschr. van Asperen, bl. 240; uit partikuliere berigten aangevuld. BOETZELAER , (RuTGER VAN DEN) een kleinzoon van den voor­gaande en zoon van We s s el van den B o e t z e 1 a e r, Ridder, en van Lut ga rde van Rec 11 teren, was onder de zeven en zestig edelen die in 1418 zich , bij geschrift , aan A dol f, Ilertog v a n Klee f, verbonden , om na zijnen dood zijnen oudsten zoon , of, die overleden ziinde , zijne oudste dochter vow. Landsheer of Landsvrouw te zullen erkennen. Ouk teekende hij in 1434 het huwelijksverdrag tussehen Hendrik van Bru ns w ij k en Helena, doch ter van den Hertog van K le e 1 en werd in den Gentschen oorlog, in 1452, door Fi lips de Goede, llertog van Bourgondie, Ridder ge­slagen. Door zijn huwelijk met E 1 bu r g van Langerak bragt hij de helft van de baronie van Asperen in zijn siamhuis over en was hij de eerste van dit geslacht die zich in Holland vestigde ; dock zijner vrouwszusterBelior,diemet Arend Piek van Beestdam ge­huwd was , behield het kasteel, hetwelk ten zuiden van Asperen stond. Eene geruitne tijd leefden de beide zwagers zeer vreedzaam met elkander, maar eindelijk beklaagde zich A r e nd Piek dat R u t­ger van den Boetzelaer hem het inkomen van de molentnaat , de tienden en andere regten onthield , en toen hij hiervan , op zijne herhaalde aanmaningen, geen voldoening erlangde , zocht W ill e in van Buren, een zijner nabestaanden , dit ongelijk te wreken. Te dien einde begaf hij zich in 1460, op zekeren vroegen morgen , op de voorburgt van Rutgers kasteel , met oogmerk , om dit te ont­weldigen en Rutg er gevangen te nemen of dood te slaan , trach­tende tot dat einde de groote poort met geweld open te breken. Hierop kwam R utger ongewapend met zijne dienaars toeschie­ten en verdedigde de poort , zooals hij best kon. Als W i I 1 e m v an Buren nu zag , dat hij geen meester van het kasteel kon worden , schoot hij R u t g e r van den B o e z e 1 a e r dood. R u t-g e r verwekte bij zijne huisvrouw drie zoons en eene dochter , van welke de oudste zoon , Wessel van den Boetzelaer, het wa­ pen van den Boetzelaer met dat van Langerak brak en de stam­vader was van de llollandsche tak der van den Boetzelaers, Heeren van Langerak en Asperen en de derde Zw eder het voorouderlijke stamgoed in Kleef erfde en zoo de stamvader werd der Heeren van den Boetzelaer tot Boetzelaer. Zie Gouthoeven, Chronyck van Hal., bl. 155; van Leeuvven, Bat. Ill. hi. 874; van Mieris, Ned. Vorsten, D. I. hi. 83; v a n Hoogstraten en Brouerius van Nidek Groot Algem. Hist. IP oor­denb. ; Luiscius Algem. Hist. Woordenb. ; B e e k ni a n, Bescltr. van Asperen hi. 240-243; Wagena ar, Vaderl. Hist. D. IV. H. 38; Voet van Oudheusden, Resat. van Culemburg, bl. 94; Kok, Vaderl. Woordenb.; Aardr. Woordenb. der Nederl., D. I. hi. 355. BOETZEL&ER, (\VESSEL VAN DEN) or, zoo als hij zich teekende, VAN DEN BOETZELAER, Ileer van Langerak en Asperen, een achterkleinzoon van den voorgaande en zoon van Rut g e r van den Boetzelaer en van Bartha van Arkel van ileukelom, was een der teekenaars van het verbond der Edelen; omhelsde de llervormde godsdienst en beijverde zich zeer, ow die voort te planten door het prediken binnen zijne stad vrij toe te laten. Zelis wil men dat hij in 1566 de beeldstormers door de Waterpoort , achter zijn slot in de stad liet, waarna alle de kerken en kloosters door hen geplunderd werden. Onder het plunderen liet hij door VV outer .1 a kobs zoon het vervoeren of bergen van eenige kerksieraden op lijfstrafre verbieden ; dofth het vernielde houtwerk werd den armen geschonken , ook liet hij het yolk van Br eder ode binnen die stad komen , voor al hetwelk hij , hij vonnis van 17 Augustus 1568, door den Bloedraad, uit het land gebarinen werd. Zijn ijver voor de belangen van het Vaderland was zoo groot , dat hij uitdrukkelijk buiten de algemeene vergiffenis, in 1574 afgekondigd , uitgesloten werd, Se­dert dien tijd zworf hij buiten 's lands ; (loch schijnt in stilte te zijn ternggekeerd , want hij stied te Rossem in Gelderland in het jaar 1575. Hiti was gehuwd met Francoise van Praat van bloerkerke, hij wie hijverwekte Floris van den Boetszlaer, die volgt , F i l i p s van den B o e t z e l aer, als jongman overleden Rutger van den Boetzelaer, Daniel van den Boetze­laer, Wesssel van den Boetzelaer, Otto van den Boet­zelaer en Lodewijk van den Boetzelaer, die alien volgen, en twee dochters. Zijne spreuk was Dieu maintiendra (God zal handhaven). Zie Gouthoeven. Chronycke van Boll. b1.156; van Leeuvven, Bat. Ill. hi. 874 ; Marcus, Sententien van Alva, hi. 130-133, 139 en 140; tau iscius, Algern. Hist. tVoordenb. II oogst ra t en en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist.1Voordenb.; Beekman, Beschr.. van Asperen, b1. 251----254; liragenaa r, Vaderl. Hist. D. VI. l.it. 187; te W a t e r, Hist. van het verb. der Edelen. St. I I. hi. 217, 248, St.. III. bl. 480 en 481.ko k , Vaderl. 1Voordenb.; de Cha I-mot, Biogr. IVoordeub. ; Scheitema, Staatk. Nederl. ; d'Yvoy van Mydrecht en Beeldsnijder, Verb. en Sineeks. der Nederl. Edelen, hl. 2 en 80. BOETZELAER , (FLoRis VAN DEN) Heer v a n Langer a k en C a r­nisse, oudste zoon van den voorgaande , werd door Alva geban­nen , nadat hij uit Utrecht gevingt was. Behalve het onderteekenen van bet verbond der Edelen , de overlevering van het Smeeksehrift, en het bijwonen der vergadering te St. Truijen , waartoe de Holland­sche Edelen hem afgezonden hadden , weld hem ten Taste gelegd, dat hij , in zijne heerlijkhcid :Langerak , de veroordeelde ketterij in voerde, de oude Roomsche Godsdienst vernietigde en te dien einde, eenige Predikanten, zoo Nennoniten als Calvinisten , derwaarts ont­hood , zoodat , sedert een half jaar, geen missen gedaan , noch an­dere gewone Godsdienstoefeningen aldaar verrigt werden. Bij had daarenboven toestemming gegeven tot het beeldenbreken in de kerken en in het klooster der Kruisbroeders te Asperen , en de gezanghoeken helpen scheuren. nisi overfeed buiten zijnVaderland, v6Or het jaar1575 , bij zijne echtgenoote Odilia van Fl odorp, Veouwe van 0 de-k e r k e, vier zonen nalatende. ZieGoudhoeven, Chronycke van Holl., b1.156;Brandt, Hist. der Reform. D. I. bl. 480 en nip. bl. 51 en 55; van Lesuwen, Bat. lll. , bI. 874, Ma r c us, Sentent. van Alva, II. 106-109 ; van oogstraten en Brouerius van Nidek. Groot Algent. list. Woordenb. ; Luiscius, Algem. Hist. Wourdent. ; Beekman, Be­schr. vau Asperen , hi. 252 en 253 ; 1Vagenaar, Vaderl. Hist. D. VI. hi. 125 en 174 ; t e XV a t e r, list. van het Verb. der Edelen , St. II. hi. 211, 242 en 491; K o k, Vaderl. Woordenb ; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; d'Yvoy van llydrecbt en B eeldsnijder, Verb. en Sineeks. der Aederl. Edelen , M. 81, die ecbter abusiveliik Lu cc a (hater Lucia) van Re e de als zijne vrouw opgeven; dadr ze gehuwd was met zijnenzoon F 1 or is Ha rthard van den Boe t-z el a er. BOETZELA.ER. (11IITGER VAN DEN) , of zoo als hij zich teekende de Boetzeler, Heer van Langerak, Carnisse, en na zijns vaders dood van A s p e r e n , broeder van den voorgaaude , was mede door Alva gebannen, om soortgelijke gewigtige redenen , als zijnen vader en broeder,, in welk lot zijne echtgenoote , Agnes van Bail leu l deelen moest, omdat zij , sedert vier jaren , in keen Roomsche kerk geweest was en haren man verleidde , eerst tot de Doopsgezinden , wier heimelijke bijeenkomsten buiten Antwerpen zij dikwijls bijwoonde, en naderhand tot de Hervormden ; ofschoon uit het Vaderland gebannen , bled hij evenwel getronw aan diens be­langen. Hij keerde weder zoo ras mogelijk , en trachtte al wat hij lion , toe te brengen , tot verkri.iging van de vrijheid. Hiertoe strekte zijne briefwisseling met Willem 1, Prins van Oranje, met dit oogmerk zal hij zich naar Eugeland begeven liebben , welk Rijk hem echter ontzegd ward. In Nederland was B o e tz e l a e r echter zeer geacht; men ge­hruikte hem in de gewigtigste taken. flit zag men in de vrede­handeling , ten jare 1574 ondernomen ; • hij de Unie tusschen Hol­land en Zeeland, gesloten den 25stcn April 1576, en bijzonderlijk ten tijde van de Utrechtsche Unie. Hij was een der Gemagtigden , die naar Utrecht reisden om te raadpIegen over de voorwaarden en hoofdpunten van het Verbond der vereeniginp,., waarvan tneer dan een ontwerp aan de hand gegeven was. In het jaar 1581 onder teekende hij wegens de Ridclerschap van Holland , de opdragt der hoogste overheid aan den Prins van 0 r a ni e, die hem , wiens trouw genoeg heproefd was , de grootste geheimen ontdekte , waar­onder moge geteld worden 's Prinsen oogmerk in den handel net Anjou. Nog werd hij gebruikt ten jare 1584 , in de onderharide!ingen over de opdragt der Graielijkheid van Holland en Zeeland aan den Prins. Niet allecn bediende hij , met Pa u l u s Buys en F r a n­4;(3, i s I aalsen, de bezending naar de Hollandsche steden , orn de acte van opdragt te does teekenen , maar ook ging hi) met S e b a s-t ia a n van Loosen naar Gouda , om aan de Regering van die stad te zeggen , dat de Staten, bij verdere weigering , niet zouden. nalaten , met de huldiging voort te gaan. Na deze tijd vindt men niets van aanbelang nopens R u t g e r van den B o e t z e l a e r aan­geteekend tot op het jaar 1604, toen hij , in den ouderdom van 70 jaren , overleed , bij zijne hierboven vermelde echtgenoote , drie zoons en drie dochters nalatende , van welke zijn oudste , en zijn jongste zoon, Rutger Wessel van den Boetzelaer en Gi­ deon van den Boetzelaer, later volgen. Zie Goudhoeven, Chronycke van Holland , bl. 156; van Leeu­wen, Bat. Ill. hi. 875; Hoogstraten en Broerins van Ni­dek, Groot Algem. list. Woordenb.; L u i sc i u s, Algem. list. Woordenb.; (Beaufort) Het Leven van Willem D. III. ht. 643; Marcus, Sentent. van Alva , 131. 130, 134-137; Beek­man, Bes. van Asperen , bi. 254 en 255; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI. hi. 126, 174, D. VII. hi. 428 noot en 512; Bijvoegs. en Aannt. op Wagenaar, D. VII. bi. 69 en 70; te Water, Hist. van het Verbond der Edelen , St. II. bi. 243-246; St. 111. h1. 480; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Cbaimot, Biogr. Woordenb.;Schel­ tem a , Staatk. ]Yederl. BOETZELAER (DANIEL VAN DEN) , Heer van Merwed e en M o e r-k e r k e, broeder van de beide voorgaanden , werd, hij vonnis van Alva gebannen , en zijn good verbeurd verklaard , »oindat hij het oproerig N en schadelijk Verbond der Edelen geteekend had , en zich sterk » gemengd in de nieuwe preek.'' llij verliet het Vaderland , weder­gekeerd zijnde, was hij , eenige jaren later , tegenwoordig op de be­gravenis van Willem 1, en stierf in 1591, ongehuwd. Zie Gouthoeven, Chronycke van Holland , bl. 156; van Leen­wen. Bat. Ill., bl. 768 en 875; van Hoogstraten en Bronerius van Nidek, Groot Algem. list. Woordenb.; Lniscius, Algem. Hist. Woordenb.; Mar ens, Sentent. van Alva, hi. 131 en 134; Bee k-m a n, Be schr. van As peren , hi. 253; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI. bl. 126; t e Water, Hist. van het Verbond der Edelen, St. II. H. 240 en 241, St. III. bl. 136 , 138, 480; Kok, Vaderl. Woordenh.; de Chairnot, Biogr. Woordenb. BOETZELAER (\VESSEL VAN DEN), een broeder van de drie voorgaanden , en vijkle zoon van W es sel N an den B oe tz el aer en Trancoise van Praat van Moerkerke, was mede de zaak der vrijheid toegedaan en sneuvelde den 13den Maart 1567, in de nederlaag der Geuzen hij Austruweel. Bij zijne echtgenoote , E I i­za bet h van Bronkhorst en Batenburg-, Let hij Beene kin­deren na. Zie Gouthoeven, Chronycke van Boll., hi. 156; van Leen­wen, Bat. Ill., bi. 874, van Eloogstra ten en Brouèrius van N i d e k, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb.; Beekman, Beschr. van Asperen, hi. '254; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI. hi. 226 ; t e 1V a ter, Hist. van het Verbond der Edelen, St. H. bl. 248, Kok, Vaderl. Woordenb.; de Cha Imo t, Biogr. 1Voordenb. BOETZELAERI (OTTO VAN DEN), zesde zoon van Wessel van den Boetzelaer en Francoise van Praat van Moer­kerke, en broeder van de drie voorgaande , werd , door Alva be­schuldigd , » dat hij het Verbond der Edelen onderteekend , en dee!. » had in de beraadslagen en besluiten der Edelen te St. Truijen. » Ook zou hij den Geestelijken van het St. Anna Klooster,, voorge­» schreven hebben , hoe zij zich moesten gedragen , en hun yerboden eenige missen of andere gewone diensten te doen. Hij had de » heilige olie op de aarde gegoten , de altaren afgeworpen , de beet­» den gebroken. Zijne huisvrouw, Cat harina Ghiselin, of G ij zels, woonde de Predikatie bij , en zong de Psalmen," Zij werden diensvolgens uit de Nederlanden gebannen in October 1568 , en verbeurden , hetgeen hier van Coen bijna onafscheidelijk was, alle hunne goederen. Hij verwekte bij zijne echtgenoote twee docliters. Zie Gouclhoeven, Chronycke van Hall., bl. 156; van Leeu­wen, Bat. Ill., bl. 874; van Iloogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb. ; Marcus, Sentent. van Alva, M. 106-109; Beek­man, Beschr. van Asperen , bl. 254; W a g e n a a r, Vaderl. Hist. , D. VI. bl. 126 en 174; te Water, Hist. an het Verbond der Edelen , St. II. bl. 242 en 243; Kok, Vaderl. Woordenb.; deChal­mot, Biogr. Woordenb. BOETZELAER (LonEwus VAN DEN), of zoo als hij zijnen naam schreef Louis DE BOETZELER , de zevende en jongste zoon van Wessel van den Boetzelaer en van Francoise van Praat van Mo e r k e r k e , en broeder van de vier voorgaande , was mede een der teekenaars van het Verbond der Edelen. Hij was gehuwd met II i 11 e-g on de van Kamphuisen, die hem drie zonen schonk, van welke de tweede Dirk van den Boetzelaer, Kapitein in Sta­ten dienst was en in 1595 bij Lier sneuvelde. Zie Goudhoeven, Chrongeke van 'loll., bl. 156; van Leeu­wen, Bat. Ill., bl. 875; van Hoogstraten en Brouèri us van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; L ttis ci us , Algem. Woordenb. ; Beekman, Beschr. van Asperen, bl. 254; Kok, Vaderl. Woordenb. BOETZELAER. (\VESSEL VAN DEN), een bastaardbroeder van de vijf voorgaande en natuurlijke zoon van den boven vermelden Wessel van den Boetzelaer, neer van Asperen, verwekt bij Judith van Helm on t , was mede de zaak der Hervorming toegedaan en ontbood de beeldstortners naar Asperen. Hij werd dan ook met zijne moeder door A 1 va gebannen en van de vergiffenis uitge­sloten. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI. bl. 187; te Water, Hist. van het Verbond der Edelen, St. 11. H. 247 en 248, St. III. bl. 481; de Chalmot, Biogr. Woordenb., D. III. bl. 236. BOETZELAER (RUTGER WESSEL Baron VAN DEN), Ileer van As­peren, oudste zoon van Rutger van den Boetzelaer en van A g n es de B a i Ile ul, geboren in 1566 , venneerderde de luister van zijne geboorte door eigene deugden. Ilij trok in zijne jeugd te veld , onder Prins M a ur i t s v an Nassau en werd den 14den October 1612 door Keizer Ma tthias, met zijne beide broeders, Werner Adolf van den Boetzelaer en Gideon van den Bo et ze I a er, tot vrije Baronnen van het Ileilige Room­sche Rijk verheven. In 1613 beschreven in de Ridderschap, bleef hij Lange tijd Voorzitter van Gecommitteerde &den , en verwierf veel lof door binnenlandsch bestuur. Hij weed in de vermaarde zending mar Utrecht, door de Staters van Holland gebruikt en ondernam in 1618 , met Jan v an Be i­jeren Heer van Scha gen, oin Olden ba rn eve d te doen ontslaan. Doorgedrongen tot aan de Lamer , waar de Advokaat zat , begeerden zij , dat men hem los bet. Het gerucht, hetwelk dit maakte, deed den Prins uitkomen en bevelen dat men de Ede!­lieden het geweer afnani; hen voorts , bewarende , tot dat men hierop het goedvinden der Algemeene Staten verstaan zou heb­ben. Tegelijk verklaarde hij , dat men hen , zijns bedunkens , met eene bestralling onder handtasting, zou mogen owslaan , gelijk geschiedde. B o e t z el a e r was een man van groote geleerdheid , wijsheid en ervarenis , zoowel in taken van Oorlog als van Staat en be­oefende mede de Fransche en Nederdnitsche Poezij. Van hem zag het licht : Meditations Christiennes sur trois Pseaumes , du Prophete, D avid, composees en rime Francoise , a la Haye. 1622. 8°. Eerste week der Scheppinge des Waerelds , gedaan in 't Fran­cois, hij G. de S a I us t e, lleere v an B a r t a s, vertaald door R. W. v an den B o e t z el a er, gedrukt in den Haag 1622. 4°. Hij stied' den Isten October 1032 , en was gehuwd eerst aan A m e­1 i a, dochter van den beroemden Philips v an M a r n i x, Ileer van St. Aide go n d e , doch , deze overleden zijnde , verhond hij zich in 1605 aan Anna van II or n e s , dochter van den Heer van Boxmeer die nog in het zelfde jaar, vácir het voltrekken van hun huwelijk, overfeed. Vervolgens trouwde hij met Mar i a v an Z u y I en , weduwe van Jan van II uch t en b r o e k. Ilij verwekte bij de eerste twee zoons en eene dochter, van welke zijn oudste zoon Rutger, Baron van den Boetzelaer, als jonge!ing van groote verwachting overleed , na in 1618, te Leiden , eene Redevoe­ring : Over het nut der Eendracht (de Bona Concordiae), te heb­ben laten drukken , voor welker opdragt aan de Staten , hij, naar de gewoonte dier tijden , met 150 gulden beschonken werd. Zie Gouthoeven, Chronycke van .Holl., bl. 156; van Leeuwen, Bat. Ill., H. 875; v an Hoogstraten en Broueris van Ni­dek, Groot Algem. Hist. JPoordenb.; die hero alien abusivelijk alleen Wessel noemzn; Luiscius. Algem. Hist. Woordenh.; Beekman, Beschr. van Asperen, bl. 255-259; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI. Iii. 226 en 259; Kok, Vaderl. Woordenh. BOETZELAER (Ginox Baron vex inn) , Heer van Lange­rak, derde zoon van Rutger van den Boetzelaer en van A g n e s de B a i II eul, was geboren in 1569. Zijne ver­standelijke vermogens werden bij het onderwijs door Lips i u s gunstig ontwikkeld , blijkens den uituauntenden Latijnschen brief aan dozen in 1592 geschreven waarin hij hem berigt geeft van zijne aanstaande reis naar Puitschland , Ita1ie en Zwitserland. Spoedig na zijne terugkomst van buitenlandsche reizen , werd hij eerst tot Gouverneur van Loevestein en Woudrichem aangesteld , en daarna tot de behandeling van staatszaken gebruikt. Zoo werd hij, in 1614 , hekwaam geoordeeld , oni den slimmers Fran c o i s v a n A e r s s e n in de hageltelijke loopbaan ais gewoon Afgezant , aan bet Fransche Hof, te vervangen. 11ij bleef aldaar ten minste tot na 1627, in welk jaar eenige raadplegingen plaats hadden, om hem terug te roepen , als zoude hij zijnen last te buitengegaan zijn en van den Kardinaal de R i c he lieu afhankelijk zijn geweest , zijn ontslag werd toes door den invloed van den Stadhouder te­gengehouden. Hij heeft zich verder den lof verworven van opregt­heid , gematigdheid en trouw. Hij was zeer gezien bij de Gr oot , die briefwisseling met hem hield. Zijne zinspreuk was Pulchrum etsi asperunt (schoon , ofschoon moeijelijk). Na gehuwd te zijn geweest eerst aan J e n n a of Jo ha n n a van Palland en daarna met Louise van Clermont d'A m b o ise, zuster van den Markies d e G a I e r an de , als we­duwe hertrouwd aan J a q u e s No m p a r de Ca umont, Hertog van la Force , Pair en Maarschalk van Frankrijk , stierf hij in 1534. Bij zijne eerste vrouw verwekte hij twee zonen bij de tweede een zoon Frederik Hendrik Baron van den Boetzelaer, die volgt , en eene doehter. Zie Goutboeven, Chronycke van Boll., hi. 156; van Leett­we n, Bat. M. , bl. 875 ; Brand t, I- Hst. der Reform., D. II. bl. 520, 694-697; van Hoogstraten en Brouerius van Ni­de k, Groot Altsrem.Hist.Woordenb. ;Lui s chi 5, Algern.Bist.Woordenb.; Beekman, Beschr. van Asperen, bl. 275-277; W a g e n a a r, Vaderl. Hist. , D. X. bl. 237 , D. XI. bl. 33 en 61 , Bijvoegs. en Aanm. op Wagenaar, D. X. N. 99; te Water, Hist. van het Ferbond der Edelen, D. Ii. Li. 246; Kok , Vaderl. Woordenb., D. VII bl. 651 en 652; Scheitema. Staatk. Nederl.; Algem. Konst­en Letterbode voor 1846, D. I. bl. 5. BOETZELNER (GyssEar vex DEN) tot B o e t z e 1 a e r, Heer van Ruwiel en Leeuwen , geboortig uit die tak van edit aloud geslacht , welke zick in het hertogdom Kleef vestigde, aldaar den titel van Erischenker van het Vorstendom , en het wapen van B o e t ze 1 a e r alleen voerde, was een zoon van Di e d e r i k van den Boetzelaer en van Geertrui van de Pol,Erf­dochter der Heerlijkheid Leeuwen. Door zijn huwelijk met Agnes v a n A z e w ij n, Vrouwe van B. u w i e l , bleef hij in bet Sticht van Utrecht wonen, werd in 1623 besehreven in de Ridderschap van Utrecht , afgezonden ter Vergadering der Staten Generaal , en in 1627 uit dezen met en benevens Rochus van den Honer t, Andries Bicker en Simon van Beaumont, naar het iNoorden gezonden , om konde het zijn , zoo wet den vrede tussehen de Koningen te bevorderen en nieuwe overeenkomsten omtrent den Oosterschen handel te sluiten , als om vermindering der Sondsche Tollen te bedingen. Door ziekte wederlionden , heeft hij de beide an­deren niet vergezeld, maar overleed reeds in het volgende jaar. Zie Ai t ze ma, Saken van Staet en Oorlogh, D. I. bl. 601 en 603 ; Beekman, Besch. van Asperen, hi. 273 en 274; Wagenaar, Vaderl. list. I). Xi. 1)1. 65; Scheite ma, Staatk. Nederl.; v an iSeatimont, Gedichten , met int. e,z Aant. van J. Tideman, H. X en XI. BOETZELAER (RUTGER VAN DEN) , 'leer tot Toutenburgh, Batinge, Entinge, zoon van George van den Boetze­1 a e r en van Anna van Palaes, werd den Widen December 1643 door de Staten-Generaal aangesteld » tot Landtdrost tot Coe­» vorden en der Landtschap Drenth." Hij was Kapitein over eene coinpagnie Infanterie en Gedeputeerde uit de Ridderschap der landschap deed zijne intrede en werd door de Staten des Lands gecongratuleerd, op den algemeeuen Landdag te Assen, den 19den Januarij 1644. Hij overleed kinderloos. Zijne beeldtenis gegraveerd door H o I s t e y n komt voor bij P i cc ard t, Chron. der Landt•. Drenth. , tegenover hl. 255. Zie , behalve dat werk , Luisci us, Alb em. Hist. Woordenb., D. II. hi. 398. BOETZELAER (FREDERIK IIENDRIK Baron VAN DEN), 'leer van L a n­gerak, zoon van Gideon Baron van den Boetzelaer en Louise van Clermont d'A mboise, werd, in krijgsdienst getreden , in 1671, van Illajoor tot Kolonel bevorderd en in die hoe­danigheid in het volgende jaar door den Prins van Or a nje naar 's Hertogenbosch gezonden, oin den Gouverneur van die, met beleg bedreigde, vesting bij te staan. Later Brigadier geworden , woonde hij in die betrekking, onder Godard van Rhede, Heer van Gun c-k el, den 11 den Augustus 1674, den slag bij Send bij , in welken hij, dapper vechtende , sneuvelde , na in dat zeltile jaar wegens de Edelen en Ridderschap van Utrecht, te zijn beschreven in de Staten van dat gewest. HIS was gehuwd met J uliana F e r e n s en liet bij Naar eenen zoon en eene dochter na. Zie L. S(ylvius), Het Leven en Bedrijf vaa Willem de Darde; D. I. bI. 255; Luiscius, Algem. Hist. Woordenh. D. D. hi. 440, Beekman, Beschr. van Asperen, 1)1.278; van Sijpesteyn en de Bordes, de Verded. van Nederl. in 1672. D. I. M. 42; Bosscha, Neirl. Beldand. te Land , D. II. Bill. hi. 8. BOETZELAER (FILIPS JACOB Baron VAN DEN), Beer v an Asp e­rien, H oogwoud, Aartswoud en Raapho rs t , kleinzoon van den bovengenoemden Rutger Wessel, Baron van den Boe t­zelae r, en zoon van Filip Jacob, Baron van den Boetze­laer, en A nna van de r N oo t, geboren den 5den Augustus 1634, werd in 1663 heschreven in de Ridderschap van Holland en des­wege afgezonden in de Admiraliteit te Amsterdam; daarna zat hij in Gecommitteerde Raden van Holland en was in 1672 , toen de Staten van Holland vergaderd waren orn eenen nieuwen Raadpen­sionaris te kiezen , een der eersten die bun kennis gaf van de za­inenrotting van het gemeen te 's Gravenhage. Ook was hij sedert 1665 Hoogheemraad van 'Delfland. Hij overfeed den 24sten Maart 1688; was gehuwd met Corn e­ia van der My le, erfdochter van R aaph ors t, en ver­wekte bij Naar een zoon , voor hem overleden en zeven dochters. Zie Beekman, Beschr. van Asperen, bl. 260-263; 1Vagenaar, Vaderl. Hist., D. XIV. IA. 261. BOETZELAER (KAREL Baron VAN DEN), Heer v a n N i e u w v e e n, een broeder van den voorgaande , geboren den 13den Augustus 1635, werd in 1702 heschreven in de Ridderschap van Holland en deswege afgevaardigd ter Admiraliteit van Amsterdam daarna werd hij Raad en Rekenmeester der Gravelijke domeinen en Mees• terknaap van Holland. Ook was hij .sedert 1670 Hoogheemraad van Schielacd en sedert 1689 lloogheemraad van Delfland, toen hij den 28sten Januarij 1708 overfeed. Tweemalen was hij gehuwd , eerst met Anna Catharina Mus, bij wie hij verwekte Fi lips Jacob Baron van den Boet­ zelaer, Heer van Waalsdorp en Cornelis Baron van den Boetzelaer, ongehuwd overleden. De tweede vrouw van Ka­ rel Baron van den Boetzelaer was Sophia Ferens, die hem Jacob Godefroi Baron van den Boetzelaer, Beer van Nieuwveen, die volgt, Lodwijk Willem Baron van den Boetzelaer, Heer van Aarlanderveen, Luitenant- Kolonel en Ritmeester onder de Hollandsche Gardes , en Hoog­ heemraad van Schieland, en eene dochter schonk. Zie van Hoogstraten en Brouerius vau Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., B. bl. 289; Luisci us, Algem. Hist. Woordenb., Vaderl. Woordenb., D. VII. bI. 650 , welke beide laatsten verkeerdelijk opgeven, dat hij bij zijne eerste vrouw slechts een zoon doch twee dochters gehad heeft; Beekman, Beschr. van Asperen, bI. 264. BOETZELA.ER , (JACOB GODEFROY Baron VAN DEN) Heer v a n N i e v e e n, zoon van den veorgaande en van Sophia F e-r ens geboren in April 1680 , werd in 1770 benoemd tot Hoogheemraad van Rhijnland , in 1714 tot Lid der Ridder­schap van Holland , in 1718 tot Meesterknaap van Holland , in 1720 tot Baljuw van 's Gravenhage, in 1725 tot Voorzittend Lid van Gecommitteerde Raden en in 1727 tot Groot Zegelbe­waarder, Stadhouder enz. van de leenen van Holland en was boven­dien Bewindhebber der Oost-Indische Compagnie. Hij maakte zich in D. II. bI. 40; Kok , vele Staats-Comrnissn beromid , inzonderheid in die naar Zeeland in 1722 , oui de Staten terug te brengen van hun oogmerk , otn Willem IV van het Stadhouderschap in dat gewest te verzeke­ren , later is hij , op voorstel van van Slingeland, op 2 October 1727 , in die der Geldmiddelen benoemd. 1)eze Commissie bragt de belangrijke metnorie in de wereld, die in het tweede deel van het zoo keurig bewerloe rapport van Goldberg e. s. van Decem­ber 1797 is uitgegeven. Ilij stierf den 4den Dece-tuber 1736 , be­treurd om zijne uitrnuntende goede zedelijke hoedanigheden. Bij zijne echtgenoote Ptlagd alena Elizabeth de Jonge, dochter van Nicolaas de Jonge, Ileer van Ellemeet, Schipluyd en en Hodenpy 1 en Ontvanger Generaal van de Unie, had hij drie zonen en vier dochters verwekt. Zijne zonen wa­ ren Jacob Filips Baron van den Boetzelaer, die volgt, Karel, Baron van den Boetzelaer, Luitenant Kolonel en Kapitein bij de Holiandsche Gardes te voet , die den Helen Mei 1745, in den slag bij Fontenoy sneuvelde , en .N icolaas Ba­ ron van den Boetzelaer, Meer van Dubbeldam, Raad en Meester-Generaal van de Munt, en Burgemeetser van Leiden. Zie van Hoogstraten en Bronerins van Nidek, Groot Algem, Hist. 1Voordenb , bl. 289 ; Beekman, Besch. van Asperen. bl. 279-282; Wag ena ar, Vaderl. Hist. D. XVIII. H. 244. 1). XIX. bl. 221; Bijv. en Aanm. op W a g en a a r , D. XVIII. bi. 117-119; Scheltem a, Staatk. Nederl., D. I. bl. 119 , 120. D. II. bl. 568 ; va n Kampen, Vaderl. Karakt., D. II. bl. 495, uit partikuliere be­rigten aangevuld. BOETZELAER , (FREDERIK HENDRIK Baron VAN DEN) , Heer v an Lan gerak en Schoot, zoon van Frederik Gideon Baron van den Boetzelaer en Anna Maria van Hunninga van Oostwald, geboren den 15 Maart 1688, was Luitenant- Kolonel en Kapitein van de Gardes , Kolonel van een .Regement Infanterie ten dienste dezer Linden , en werd in 1724 beschreven in de orde der Ridderschap van Holland en West-Friesiand en daarna wegens die Ridderschap Gedeputeerde in den Raad van Staten der Vereenigde Nederlanden : ook was hij Hoogheemraad van Delfland en sedert 1727 Meesterknaap van Holland. nisi overfeed den 17 Julij 1733; en verwekte bij zijne eerste echtgenoote Ott ilina Philippina van Dorp eene dochter; en bij zijne tweede vrouw Elizab et lt Pauw eenen zoon, Jacob George Rutger Baron van den B o e t z e l a er, en twee dochters. Zie L u ii s c i us, Alb em. Hist. Woordenb. D. II. bl. 410; Beekma n, Beschr. van Asperen, bl. 278 en 279 ; W a g:e n a a r, Vaderl. Hist D. XVIII. bl. 297; Kok, Vaderl. Woordenb. D. VII. bl. 652 en 653 BOETZELAER (FILIPS JACOB Grave VAN DEN), Heer van A s-per en en L an gerak, kleinzoon van bovenvermelde K a r el Ba­ron van den Boetzelaer en zoon van Filips Jacob Ba­ron van den Boetzelaer, Heer van Waalsdorp, en van Paulin a Iberm an, geboren den 23 Maart 1690, werd in 1738 wegens het Sticht Utrecht, afgevaardigd in de Zeeraad op de Maas en in 1740 Algemeen Ontvanger van den twintigsten en veertigsten Penning over het Sticht van Utrecht. Zijne Keizerlijke en Katholijke Majesteit Karel VI verhief, den 17den Mei i730, dezen Filips Jacob Baron van den Boet­z el aer tot den Rijksgravenstand, waarvan een wijdluftig diploma of open brief in het Latijn zeer sierlijk geschreven hem gratis verleend werd. Hij was gehuwd met C onstantia Maria Dutry van Haaften en gewan bij haar twee zoons Filips Maria Graaf van den Boetzelaer en Benjamin Graaf van denBoet­ze 1 aer, die later volgt , en eene dochter. Zie Beekman, Besclir. van Asperen, bl. 266-271; K ok, Vaderl. Woordenb. D. VII. bl. 651. BOETZELAER (JACOB FILIPS Baron VAN DEN) Veer van N ie uw­veen, zoon van Jacob Godefroi Baron van den B oet­z elaer en Magdalena Elizabeth de Jonge, geboren den 18den Augustus 1711 , werd in het jaar 1737 beschreven in de Ridderschap van Holland , was later eerste Lid dier Ridder­schap, Voorzitter van het Coliegie van Gecommitteerde Raden en Heemraad van Schieland. Hij werd iu het laatst van Februarij 1744 in buitengewoon gezantschap naar Londen afgevaardigd, ten einde het Hof van St. James de verzekering te geven dat de Staten aan hunne verbindtenissen met Groot Brittanje getrouw zouden blijven , ondanks den zwakken toestand hunner gewesten , alsmede hunne zue,ht , om door middel der wapenen den vrede te bereiken. Hij verbleef zonder veel te kunnen slagen te Londen tot in het jaar 1745 , waarna hij, in bet begin van 1746, op nieuw derwaarts gezonden wordende , in 1747 terugkwatn. Hij moet een zeer geleerd man zijn geweest , en werd, wegens de genoemde Ridderschap, in 1774 tot Curator der Hoogeschool te Lei-den aangesteld. Hij overleed te 's Gravenhage den 26 April 1781 en liet bij zijne echtgenoote , Christina Char I o t t e Marga­retha Baronesse van StOcken, zijue nicht , eene dochter na. Zie Bee km an , Beschr. van Asperen , bl. 280 ; Bijv. en Aanm. op de Vaderl. Hist. van W agen a a r, D. XIX. W. 122-123 ; Nalez. op de Vaderl. Hist. van Wa g en aar, D. I. hl. 430 en 431 ; S i e-g enb ee k, Geschied. der Leidsche Hooges. D. II. T en B bl. 24 en 25. BOETZELAER, (KAREL Baron VAN DEN) Heer van Aarlander­veen , kleinzoon van den bovengenoetnden Ka r e l Baron v a n den Boetzelaer, Heer van Nieuwveen, en zoon van Lo­dewijk Willem Baron van den Boetzelaer, en van Eva Maria S licher, geboren den 6den Augustus 1728 was Hoog­heemraad van Schieland , Meesterknaap van Holland en West-Friesland en Adjudant-Generaal van den Stadhouder W ill e m V, • werd in 1770 tot Kapitein van het Regiment Gardes te voet , den 24sten Augustus 1772 tot Kolonel en den 15den October 1787 tot Generaal Majoor benoemd; in welken rang hij, bij de aan­uadering van de Franschen in 1793, als Gouverneur der vesting Wil­lemstad, zich heeft onderscheiden. her toonde hij, zich door voorbeeld en gedrag , onbezweken heldenrnoed en standvastige dapperheid , in het verdedigen van de aan hem ter goeder ure toevertrouwde vesting , dat vertrouwen volkomen waardig , en dit zijn koen gedrag had dan ook ten gevolge dat de Franschen , na de stad gedurende 16 dagen , met gloei. jende kogels en het werpen van hanflgranaten geteisterd te heb­ben , den 16 Maart het beteg opbraken. Van den B o e t z e I a e r wend dadelijk na het opbreken van het beleg, op voorstel van den Stadhouder , tot Luitenant-Generaal van het voetvolk verhe­yen en ter gedachtenis van zijne moedbetooning , door de Staten van Holland met eenen gouden degen met gepaste zinnebeelden , alsmede met een pensioen van 1000 gulden , overgaande op zijne beide dochters , en ieder der hem bijgestaan hehbende Olficieren, uit bijeengebragte gelden door de Natie, met eenen rotting met gou­den knop besctionken. Ouk was hij van 1759 of door achtender­tigjarige telkeiis hernieuwde keuze en aanvaarding van lien eere­post , tot in 1797, Nationaal Grootmeester der Vrijmetselaars, en in 1779 beschreven in de Ridderschap van Holland. Hij overfeed te lisselstein , den 2 I sten September 1803, bij zijne echtgenoo­te, Josina Anna Petronella van Aerssen van Vos­h o 1 , die den 3den September 1797 te, lisselstein overfeed , twee dochtera nalatende, Wilhelmina Baronesse van den Boetzelae r, geboren den 21sten October 1773 eerst holdame, in Februarij 1802 getrouwd met Reynhard Jan van der Me u I en, Predikant te Hoorn, daarna te Haarlem, en Louise A 1­be rt ina Baronesse van den Boetzelaer, gehuwd met Mr. Theodore La at b e r t Prins en overleden te Rotterdam den 7den Maart 1845. Het Silhouette van Karel Baron van den Boetzelaer komt voor op den titel van de Belegering en Ver­dediging van de Willemstad in Haart 1793 door P. v a n 0 I­d e n b o r g h. Dord en Amst. 1793. Zie , twhalve dat werk , Beekman, Beschr. van Asperen, hi. 265; Vaderl. Hist. ten vervolge op W a g e n a ar, D. XXV, bl. 451, 468; C. van de r A a , Geschied. van den Oorl. 1793-1802. D. 1. M. 376-384 ; van Kam pen, Geschied. der ]Vaderl. D. II. hi. 392; B i Ide rd ij k Geschied. des Vaderl. D. III. bl. 311. D. X11. N. 99. uit familiepapieren en par .ikuliere berigten aangevuld. BOETZELAER (BENJAMIN Graaf VAN DEN) , Heer van Lan gerak, zoon van Filips Graaf' van den Boetzelaer en Constantia Maria Dutry van Hae ft en , geboren te Utrecht den 29sten, Januarij 1742, schijnt zijn wader als Ontvanger van den twintig­sten en veertigsten penning over het Sticht van Utrecht te zijn opgevolgd, en der Patriottische partij te zijn toegedaan geweest, althans bij de omwenteting var. 1787 verliet hij de stad zijner ge­boorte , nam eene som van drie tonnen gouds mede naar zijne wijkplaats Amsterdam , en gaf die geldsom tegen ontvangbrieven ter Thesaurie van die stad, waar die penningen in de sebrale las .wel te stade kwamen. Bo e tze I a e r, na bet voltrekken der om­wenteling , uit Amsterdam naar Franch Vlaanderen gevlugt , Dam deze ontyangbrieven van de Thesaurie dier stad mede , en sehred aan de Staten van Utrecht, dat hij (lie penningen niet geroofd of ontvreemd , maar alleen , uit hoofde van het d•ingend gevaar,, be­'louden bad. alai' hij echter eenige der ontvangbrieven aan den Commissaris an dezen Staat d e Vi n k te Duinkerken woonach­tig verko-cht, kwamen die aan het kantoor van 11. en T. de Smeth te Amsterdam. Dit gaf gelegenheid aan de Hoop Roge­r:rig van Utrecht, orn zich over doze zaak ter Algeineene Staats­vergadering te vervoegen en voorziening te vragen , welke zij on­middelijk verwierven. Waarop eerlang de Gedeputeerden van de Staten 's Lands van Utrecht , net voorkennis van Burgetneesteren en Thesaurieren van Amsterdam , in de Nieuwspapieren deden plaat­son : » door authentique bewijzen , ja zelfs door de eigenhandige a Adverteiitie van Benj am in Graave v an Boetzel a er geinlOr­» meerd te zijn, dat de Reciven , gedagteekend op den twee en » twingsten, vier en viji en twinfigsten September des jaars 1787 1) en gedeeltelijk onder den gemelden Graave , als geweezen Ont.­)) v:inger van den twintigsten en veer!igsten penning als nog berus­» tende, te Amsterdam waren uitgegeyen voor Golden de Provincie » van Utrecht toebehoorende; dat uit dien hoofde een ieder gewaar­» sehuwd werd , gewelde Reciven niet te koopen , of op eeniger!ei » wijze in betalinge aan to nemen ; alzo de Recepi,sen , die voor a dezelve moesten uitgegeven worden , or Thesaurie Ordinaris der a stad Amsterdam gearresteerd waren , en dat zelve Arrest ook al­ daar door de Thesaurieren was aangenomen." Bovendien werd B o e tz ela er , sevens eenige anderen, hij het Hof van Justitie der provincie Utrecht , den 11den April 1789, »als hebbende de Inkornsten van den Staat vervreemd, zich tot »Souverainen van de Provincie opgeworpen , en gewapend yolk in »dezelve gebragt , ten eeuwigen dage uit de provincie van Utrecht, » Holland en Friesland gebanzien en zijne goederen, ten voordeele »van den Staat, verbeurd verklaard , behoudens verdere straf aan. » Lijf en Leeven, indien zij , ten eenigen tijde, in handers des Ge­» regts geraaken Mogten." Na de omwenteling van 1795 kwam hij weder in het Vaderland terug en werd Algeween Ontvanger der Bataafsche Republiek. [hij overleed den 3den November 1807, bij zijne echtgenoote , A gat h a Maria Isabella Cathari . a Anna Sullyard de Leefdael, eene dochter nalatende• Zie Beekman, Besehr. van Asperen, hl. 271 ; Vaderl. list. ten vervolge op Wagenaar. D. XVII. bl. 320, 322-325, 344, D. XXI. td. 119-121 , D. XXIII. hi. 56 en 57 , D. XXI V. Id. 203-212, D. XXXI. b1. 222 ; C. v an der Aa, Leven van Wine rn V, D. IV. hi. 188 en 189, uit familiepapieren en pat tikuliere berigten aangevuid. 48 BOETZELAER (DIRK Baron TAN DEN) , van den K ij fh o e k , kleinzoon van bovengemelden Jacob G o d e f r o y van den Boetzela ar , [leer v a n Nieuwveen , en zoon van Nicol a a s Ba­ron van den Boetzelaer, 'leer van Dubbeldam, en van Elisabeth Dorothea de R aedt, geboren den 12 April 1746, was Kastelein van het Huis te Muiden en Baijuw en Dijkgraaf van Gooiland , van welken post hij in 1782 ontslagen werd. In 1772 Lid van de Ridderschap der provincie Holland geworden , werd hij in onderscheidene Commission en bezendingen gebruikt , zoo werd hij in 1787 als Lid benoemd der Commissie tot het daarstellen en bepalen van de yolks invloed. Toen in het jaar 1790 de Raad­pensionaris van den Spiegel, ten gevolge van een in Antwer pen uitgegeven schotsclorift , waarin men hem van de verregaandste verkwisting van 's Lands geldmiddelen had beschuldigd , in de Tergadering der Staten verzocht had , dat men zijne handelingen te dien opzigte gelielde te onderzoeken , en daarop de raadzaat verlaten had , nam van den Boetzelaer , op verzoek , in deze zaak den post van Raadpensionaris waar. Als de Staten der provincie Hollan.d, in het begin van 1795 , vernamen , dat de aanzoeken van de A fgevaardigden van Hun lloog­ mogenden naar Parijs , tot het treffen van eenen wapenstilstand van de hand waren gewezen , en dat de Franschen zich reeds uit kracht van eene geslotene capitulatie, met de Staten van Utrecht , in het bezit van die provineie zagen , zonden zij van d en Boetz e­ 1 ae r en N i k o I a as C a l k o e n hunne Gecommitteerden in den Raad van State ten spoedigsten naar den Bevelhebber van het Fransche Leger af, ten einde ook voor hun gewest nog eene voor­ deelige capitulatie te sluiten, waarin zij echter niet naar wensch. slaagden, Sedert schijnt hij ambteloos te hebben geleefd , doch in bet jaar 1801 zocht men hem weder in het bewind te krijgen door hem tot Lid van het Wetgevend Ligchaam te benoemen, welken post hij echter weigerde op zich te nemen. Hij overfeed te 's Gravenhage den 5 November 1819 en had bij zijne echtgenoote , vrouwe P e­ tron el la Johanna Maria van Lennep, twee zoons vroeg gestorven en twee dochters die gehuwd zijn Anna C 1 a z i n a El i­ zabeth van den Boetzelaer, met Jonkheer Abraham Ja­ cob van Lennep, en Wilhelmina Aimee van den Boet­ z elaer, met Willem Gustaaf Jan Baron van den Boet­ z el a er, die in 1853 te 's Gravenhage is overleden. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op IV agenaar, D. V. H. 86, D. XV. bl. 329 en 348, D. XXIII. hi. 264, D. XXVII. bI. 413, D. XL1V.b1.132; C.van der Aa, Geschied. van den Oorl., 1793-1802, D. II. bl. 367-370; de zelfde, .Leven van W ill e m V, D. IV. 413-415, uit familiepapieren en partikuliere berigten aangevuid. BOEY (Colon's), ook Boy, of, zoo als hij zich in het Latijn schreef , C or nelis B oy us , geboren te Zierikzee, praktiseerde als Advokaat le 's Gravenhage, en werd daarna Advokaat-Fiscaal en Procureur-Generaal over Holland , Zeeland en Friesland. In deze betrekking had hij, in 1553, van het Haagsche gemeen veel te 1ij­den , want toen, den 7den Augustus van dat jaar,, een troep jon­gens , wat luidruchtig en onstuimig hunne vreugde over het zien van den jongen Prins van Ora n j e aan den dag legde , en de Staten van Holland, daaruit meer opschudding te gemoet ziende , Boey last gave!' , om die jongens te verstrooijen , zoo als hij deed, wilde zekere Barbier zich hier tegen verzetten en bejegende den Fiskaal met scheidwoorden; waarop een hoop van het slechtste graauw naar zijn huis snelde , en er de glazen insmeet. Bo y was een kundig Regtsgefeerde en vrij goed Latijnsch en Nederduitseh Diehter. Hij schreef: Urbium Zelandiae Comitatunt constituentium et reliquarutn .Encomia. Hagae Comit. 1637, 4°. Arnores Blondae , te vinden in S t r a t e n i Venus Zelanda. Bag. Comit. 1641. 12°. Latijnsehe en Nederlandsche verzen , ger laatst in J. v. Beve r-w ij k s Wytnemendheyt. des vrouwelijken geslachts. Dordr. 1643. 8°. Epigramntata, preefixa singulis capitibus J. B e v erovicii Autarcheiae Bataviae. L. Bat. 1644 8°, 1663 12°. Theanthropologia. Lugd. Bat. 1645. 12°. Psalmen Da vids, volgende de nieuwe oversettinge des Bibels enz. Botterd. 1648 , 8°. later herdrukt onder den titel : Bet Nieuwe werck der Psalmen, van den Koning David. Leyden 1659 12°, nopens welk work de Haagsche Predikanten in hunne Kerkelijke Approbatie getuigclen : » Wij verklaren een­» parightick ons gevoelen te zijn , dat sijn Edt. seer Christelick » en voorsichtelick daer in gearheyd heeft , als zynde het werck min de materie rechtzinnigh , in woorden duydelick ende seer over­» eenkomende met de puhlycke oversettinge van den originelen text•" Thomas a Kern pi s Navolginge Chris ti, dienstO, voor geleerde en ongeleerde ons 't Christen Geloove inder daedt te beleeven , zesde druk , 's Gravenh. 1655 , uit het Latijn vertaald. 12°. Ja c obi Ca tsii, Faces ilugustae , latino carmine celebra­tae. Lugd. Bat. 1656. 4°. zijnde te zamen met die van C. B a r-hens gedrukt , dragende die van Boey deze namen : Raptus Ben­ jamitarum ; Rhodope ; E tumulo Thalamus, en Venus orta marl. Gerymde uytbreydinghe op yder Beede van 't Fader onse in 't bysonder (gevoegd bij de Meditatie van Joh. W ten boo-g a ert over dat Gebed). de zesde druk , 's Gravenh. 1659. 12°. Ook komen er eenige zijner verzen voor achter de Kusjes van W e s t er ha en ('s Gravenhage 1657) , wrens vriend hij was. Bovendien zijn er not eenige Gedichten van hem gedrukt voor boeken en op andere gelegenheden die , zoo ze alien bijeen verza­meld werden, eenen tamelijken bondel zouden uitmaken. Ook heeft Boey bijeen verzameld en uitgegeven : Petri Strateni, Juris Cti , Venus Zeelanda et alia ejus Poemata. Helga-Comit. 1641. 12°. Simonis Bellimontii, Horae succisivae etc. Ibid. 1644. 8°. De Latijnsche Dichter Caspar Bar laeus maakte , onder ande•e Gedichten tot zijnen lof, dit Bijschrift op zijne A fbeelding : IN EFFIGIEN CORNELII BOII ADVOCITI ET POeTkE EXI III. Qui Theniidi loquitur Phaeburn , vatesque tribunal Concutit et trepidos assent ore reos , Tabs Boyus agit. Walachrilm cui fluctus et aequor,, Et patriam dulces dant Heliconis aquae, Exuvias hie vatis hahes. nihil adspicis ultra. Alentitur verurn tota tabella virum , Sed Rhodopen raptasque nurus Silonque pererra-Non alibi Boyum cernere , Belga , potes. Dat is: Bit 's Boey, die Themis dient naast P h e b u s, op wiens spreken De regtzaal dreunt , als hij der onsc!iuld refit. verweert ; Wiens Walchrens zee, de vloed der stille hoelbronbeken , Door 't gansehe Vaderland met hoogen roem vereert. Zie pier zijn hulsel slechts ; niets meer bled' van hem over ; De schilderij vertoont den man naar waarheid ntet, Doorlees zijn Rhodope , zijn Silo , Naagdenroover , En , Nederlander,, ken den Dichter uit zijn lied. Boey was getrouwd met A n n a van Block land, dochter van Pieter Brandwijk van Blockland, Burgemeester van Dor­drecht, door Beverwyck en hemzelven als eene kunstrijke Jonk­vrouw geprezen. Caspar B a r l a e u s heeft dit huwelijk ook , nevens D. J on ctys en anderen, met een Gedicht vereerd. Boey 's Latijnsche en Nederduitsche geschriften dragen hlijken van grondige geleerdheid , en een geoefend verstand. Hij overleed to 's Gravenhage den 2den Februarij 1665. Zie de la Rue, Gelett. Zeel., bI. 285-290; Tegenw. Staat der Ver­ een.Nederl., D. IX bI. 370; W a genaar, Vaderl. Hist., D. XII bI 283 , 284 en 288; K o k , Vaderl. Woordenb., D. VII. bl. 897; de C h ai­m o t, Biogr. Woordenb. , D. IV. bI. 152-154; Hoe uf ft , Parnasus Latin. Belg. pag. 176 et 177; Hofman Peerlkamp. de Poet. Latin. Nederl., pag. 412-414; 0. Groeneyk, Chronyk van Zie­rikzee , Bijv. hi. 5 en 6 , die hem echter drie broeders toekent , welke hij nooit gehad heeft; Witsen Geysbeek, Woordenb. dcr Nederd. nicht. ; v an Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en I etens. , D. III. bI. 65; Collot d'Escury, Hollands Roent, D. IV. St. 1. A b1, 204. BOEY (Comiuts), een kleinzoon van den voorgaande en zoon van Cornelis Boey en Anna Maria van der Hoeven, ge­boren in 1687 , had als Advokaat eerie zoo beroemde Regtsge­leerde praktijk , dat de Regering van Rotterdam hem tot het antbt van Baadpensionaris dier stad fief); daarin werden zijne bekwaam­heden zoo bekend , dat hij tot Secretaris der Staten van Holland werd henoemd ; als Tweede Secretaris volgde hij A lb e r t Fabr i- c i u s, als eersten i 11 e ni Buys op , bleef acid en dertig jaren in cult ambt werkzaam en had grout deel aan let bestuur van zaken door zijne wijsheill en trouw. Hij over!eed in 1759 en was gehuwd met Angelica van Schoonhoven. Zie Seltelterna, Staatk. 11'ederl., D. 1. 116 en 117 D. H. bl. 567 en 568. BOEY (TtmoN), Doctor in de Regten en Secretaris van het Hof van Holland , was gehuwd met H enri et fa Antoinet t a II op welke hem onderscheidene jaren heeft overleeld , en den 15den Mei 1798 te 's Gravenhage , in den ouderdom an 77 jaren en 4 maanden overleed. Hij was een geleerd man , daarbij ongemeen kundig en bedreven in de Gesehiedenissen en Oudheden van zijn Vaderland. Door de vol geode werken van hem in het licht te ge­ven , heelt hij zijne landgenooten aan zich verpligt : Bedenkingen over de Oudheit , Aanzien en gezag van den Bove van Holland onder de Graajlijke Regering. 's llage. 1760. 4°. Oudheit van den Hove van Holland, reader ontdekt uit de Opperniagt der Staten met de Grave. 's Hage. 1761. 4°. Woordentolk of Verklaring der nvoornaamste Onduitsche en andere Woorden in de Hedendaagsche en aloude Rechts­pleging voorkomende. 's Gravenhage. 1773. 4°. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. vanlVederd. Boe­ken; de Chalmot, Biogr. lVoordenb. BOEYE (SAmEL) gehoren te Zierikzee, was Baad in de Vroed­schap van zijne geboorteplaats toen hij in 1787 door de Re­gering diet. stad, met Albertus van der Schatte en Fran­c o i s B r e e k p o t ter Staatsvergadering word argevaardigd. Bij hunne aankomst te Vere , den 30sten Junij van dat jaar , vernemende dat er een oproer to Middelburg was uitgebarsten , vonden zij goed dim nada te Vere door to brengen en of te wachten , wat den vol­genden dag zou opleveren. Dan toen was het nog erger,, en de woede van het holle . d gemeen kende geene Palen. Na herhaal­delijk hunnen bode naar Middr lhurg te hebben gezonden, orn to onderzoeken of zij de vergadering , die den volgenden dag , den 2den Julij , moest plants hebben in volkomen veiligheid zouden kunnen bijwonen , en vernemende dat zelfs hunne Bode riot in die stad was toegelaten , vonden zij geraden van dat alles batmen Cotnmittenten verslag to doen , met het openen van de poorten naar de Zandkreek to vertrekken , en aldaar nadere bevelen of to waclocu. Do tijd daar zijnde, gingen zij uit hurt logement, den Toren, naar de tot hun s'ertrek aigehuurde schuit , die reeds aan het hook' lag. Zij zagen wet eenige menschen op de haven, doch waren , als zich niets kwaads bewust , oribevreesd , dan naauwe ijks trad Boeye de eerste nit het logement hij wad door 16 of 20 personen te getijk aangevallen; en nu was het: » her lieb je , die b . Landverrader , Lien wij beat nu nmaar doodslaan." Daarop rukte men Boeye op den grond, en sloeg hem op de onbarmhartigste wijze op het head, wonder was het dat een herhaald geroep : » slaat den d .. .. dood!" zuIks waarlijk niet ten gevol ge had. Men vroeg hem : wie lib was? hoewel door ontsteltenis niet wetende wat te antwoorden , begreep Boeye, dat indien hij zijnen waren .aara opgaf, men lien' eenen gevvissen slag zou toebrengen. lib ant woordde daaroin , eenen zoon te zijn van den Burgetneester van Dort, bedoelende eenen Burgetneester te Goes van Wen naam ; dan versiond hem kwa­lijk en begreep: een zoon van eenen Bargemeester uit de stad Dordrecht; en verrnits men valschelijk voorgal, day het voeren eerier Roode viag op het Jagt van den Dordsche Bu•geineester Sant heuvel, te Middelburg de eerste aanleiding tot (Truer had gegeven ; meenden de oproerlingen hunnen reglen ran nu V001• zich te hebben ; het wederantwooi d was dus : » Ja , Fiuw d . ! »dan ben je de regte dien wij hebben inoeten." Men sloeg nu te weer , en sleepte B oe y e bij de haren langs den grond. Ilij bad , beloolde en smeekte , then het hem eindelijk opstaan ; deerlik: geteisterd; zonder hoed en op zeven of acht plaatsen ligt ge­kwetst. Toen van der Schatte en Breek pot hunnen medtAgenoot dus aangerand zagen , wilden zij in het logernent terogkee•en ; dan de dienstrneid wilde hen niet weder inlaten. Van der Schatte ging derhalve naar de schuit , (loch was er naauwelijks in , of weird er weder uitgehaald , zonder dat men hem yerderen overlast aandeed. B r e e k p o t begat zich naar den Burgemeester v a . de r L o ell* en verzocht beseherming, doch kreeg een niet zeer gunstig antwoord. Dan eindelijk kwaui die [leer , met den Baljuw van der Boon Me s c h , en , de Zierikzeesche Argevaar­digden onder het geleide der oproerigen ziende, verzoch ten zij hun, de Afgevaardigden op den Toren te molten brengen , en dan nader met hen te spreken., Dit werd toegestaan ; en men kwam overeen, dat de schuit, die aan het hoofd lag, naar binnen zou worden gehaald; dat de Zierikzeesche Algevaardigden bij handtas­ting beloven zouden op het logernent te zullen blijven tot nader order; en, aan de daar digt hij zijnde Wacht werd aarigezegd, niet toe te laten , dat ietnand daar uit- of inging. Hier bleven zij dus ongemoeid des morgens van omtrent kwart over drie tot half vijf ure , toen de woedende menigte a!s te voren, vergezeld van den Baljuw, en den Regerende Burgemeester, voor bet lo­gement kwam , en beval dat de Aigevaardigden zouden afkomen. Zij schoven een i'aam op , en zeiden te zullen gehoorzamen. Dit gesehiedde. De oproerige hoop toonde nu andertnaal eene bran.­ dende begeerte om hen aan het lijI te komen; dan de Baljuw en de Burgetneester verklaarden dat zij Boe y e en zijne tnedegenooten als Afgevaardigden ter Staatsvergadering , under hunne bijzondere be­ schertning names, en hen naar het stadhuis geleiden zouden. flier was het yolk in het begin zeer tegen , zeggende: » dat zij » mede naar de hoofdwacht moesten, of liever maar inoesten dood. » geslagen worden ; dewijt zij d Landverraders waren.° Eindelijk kwamen zij , under eenen stortvloed van de growste ver­ vloekingen en bedreigingeri op het stadhuis , waar de Regering hen een katner aanwees , en hen voorzag van twee sehildwachten. pier werden zij vriendelijk ontvangen , en eenige verkwidingen toege­ diend 7 terwiji nu de eene dan de andere Regent hen kwam zien ;. zonder dat iernand hun verzekeren kon wat eindelijk de uitslag wezen zou. Zij bleven dus bedaard en kloekmoedig hun lot al= waehten ; ofschoon het ijsselijk geschreeuw,, het plunderen en ver­ nielen der kwamen, die op de Markt stonden , het vervloeken der Patriotten en de gewone Orauje-kreten hurt als zoo vele voortee­ kenen waren , dat het oproer niet anders dan met hunne dood zoude eindigen. Eindelijk hoorden zij den Pensionaris de Mauregnault, eene Publicatie voorlezen , de Regenten en de menigte eerier) cud zwe­ren , alles met een driemaal herhaald lloczee ! beantwoorden ; en ook spreken van een vrijgeteide. Dit alles voorspelde wat goeds. Niet tang daarna kwatn inderdaad de 6enoetnde Pensionaris hun berigten , dat zij vrij vertrekken kondeu , lietwelk bun ook nog nader door den Baljuw en den Regerenden Burgetneester werd verzekerd. De Afgevaardigden werden voorts door de ge­noemde Heeren , naar hun logetnent geleid, na alvorens door d e Ma ur egn autt, met een stukje Oranje lint voorzien te zijn. Dadr veilig en onverhinderd aangek-omen , vonden zij er onder­scheidene gasten bijeen , die hen vriendelijk ontvingen ; doch zij moesten met hen drinken , roepende : » Oranje Bovea ! en de Pa­» triotten naar enz." De lleeren onthaalden hen op wijn ; en daarvoor werd hun de hand van Broederschap gegeven. Ten laatste vertrok het yolk; B o e ye kreeg dus gelegenheid zich weg te ma ken , en kwam behouden bij eene bloedverwante , tegen over wier deur de schuit lag. De Mauve gn ault brags de twee anderen ook derwaarts. En zoo geraakten zij , terwiji de woeste hoop rood liep om wijn en geld te vragen , nog gelukkig des voorwiddags te half elf ure uit de stad Vere en op stroorn. Des avonds ten half acht kwamen zij te Zierikzee , waar zij door eene zaatngevloeide menigte met aandoeoing en tranen , vermengd. met blijdschap over hunne behoudenis , ontvangen werden. Nadat de omwenteling , op het laatst van dat jaar, zijn volkornen bestag gekregen had , werd Bo eye, die zich kort na de plunde­ring , weike te Zierikzee had plaats gehad , urn zich aan tier der mishandelingen te onttrekken, naar Antwerpen begeven bad, provi.. sioneel van zijnen post van Schepen en Raad ontzet. In het vol.. gentle jaar echter weder tot Schepen benoemd, kon hij niet be-s.lusten , om , niettegenstaande alien aandrang van 's Prinsen Corn­missarissen , dien post te aanvaarden. Na de omwenteltng van 1795 wederom in bet stadsbestuur gekozen, liet hij zich die keuze welge,­ . vallen, ook werd bij, in het jaar 1801, door het Staatsbewind der ha­taarsche republiek gekozen tot Lid der Commissie tot bet ontwerpen van een plan des Bestuurs voor bet department Zeeland. Zie de Kant er, Citron. an Zierikzee. bi.266-274, 360, 382, 419 en 432; Vaderl. Hist. ten very. op W a gena a r. D. XVIII. ht. 381 —333, 395-393, 424 . D. XXII. Ll. 142; 1). XXIX. ht. 726. D. XLIV. hi. 161. BOEYMER (PIETER) was Doctor in de Regten en tevens Olderman te Frolicker, toen hij in 1568 tot Griettnan van Franekeradeel weal aangesteld. In 1570 was hij in de commissie , die Anna van Oostenr ij k , in naarn van de Staten van Friesland , kwam be­ groeten en haar verzekeren van 's lands toegettegenheid. Spaanseh­ gezind zijnde , moest hij het land verlaten , en werd , met vele an­ deren, in 1580 , door het 11of ingedaagd , terwijl zijn huis te Frane­ ker ten voordeele van het gemeene land werd aangeslagen. In 1593 was hij Kapitein in Spaansche dienst , en ontving geld van J u an Robles, (An daarmede de nieuw aangeworvene soldaten te betalen. Ilij was in 1597 Komrnandaut van zes Vaandels knechten , sterk 360 man , in Spaansehe dienst , en met deze in besetting te 01­ denzaal . toen Pins Maurits de stad belegerde, en B o e y m e r genoodzaakt was die over te geven. Eerst was hij gehuwd met M a eh t Id van warden (1) , ten tweedentnale in 1382 met E I i za bet h van 11 aersolte (2). Zie Baerdt van Sminia, Nieuwe IVaaml. van Grietmannen , bl. 192 ; Gedenkschriften van Frederik Yerwo u, hi. 74. BOEDIER (ABEL) werd den 24sten Mei 1569 tot Grietman van Gaasterland aangesteld. Bij den inval van eenen troep Staatsgezin­den , nit Enkhuizen in Gaasterland geland , waar zij kerken en bij­zondere personen plunderden , gevangen genomen , van zijne goederen beroofd en geslagen , wilde men hem medevoeren , zoo hij Been losgeld gaf; maar gelukkig werd hij door de ingezetenen verlost. Nader­hand door It es bevolen zich bij het lege'', dat naar Stavoren trok, te voegen , geraakte hij door storm van de Vloot at , niemand bij zich hebbende dan den Vaandrig van eene Duitsche krijgsbende, (1) 'Welfigt was zij weduwe van G of fe van Roorda van Tjum­ marum. Staniboek van den Frieschen adel. (2) Anderen zeggen dat zij in 1580 overfeed doch dat Ma c h t e I d van Naarden de tvveede vrouw van Pieter Boeymer was, en dat hij met haar in 1582 trouwde. Zie Stamboek van den Frieschen adel. reeds verzwakt door eene, in een vorip; gevecht bekomene, wonde. In een grout moeras hij Sneek vastg,eraakt, kwamen zij in handen van de Staatschen. B o e y er were zwaar gekweist , en in de ge­vangenis te Sneek gebragt , waar hij nietriand zij .le wonden ver­binderide , aan de ge% ()Igen daarvan over leed. ve Vaa .drig werd te Franeker orgehangen. Zie H. B a e r d t van Sminia, Nieuwe lVaaml. van Grietmannen, bi. 377. BOEYMER (FREDERIK `AN) of BoYmEa, der Regten Doctor , Raadsheer en gevolinagti;de van de Baanderheeren van het Graaf­schap Zutphen, werd tot o . derselteid,ne lielarigrijke zend,n ; ,-,en 8-e­brui kt , waarbij hij gewoonlijk woo: dvoerder was. Zoo was hij het op den Larnidag to Nijmegen in A oveinher 1.576 waar over het aannemen eerier vereeniging tegen de Sparijaarden en :Indere ge­wigtige zaken gehandeld werd. Vroeger was hij reeds mei eeni­ge anderen gezonden om den Stadhouder vary Geldurland, Gil les van Bar la y rn on t, Beer van II ierges, te begroeten, en nu weder our met den Stadhouder te hart& l en over bet doer van zij­nen eed en de zaken aangaande het Krijgs%olk. Met nog negen andere A laevaardigden nit Gelderland , werd B o e y rn e r in Novem­ber 1576 naar Brussel gezonden, ten einde Gelderland I ok in de Gendsche Pae,ficatie werd opgenoinen , hij welke gelegeriheid B o e y-m er op nieuw de spreker was. Er bestaat een uitvoerig verhaal van doze refs en de verrigtingen der A.lgezant en , waar nit nog 1)16 kt. dat Boeymer met Elbert ns L eon I n us geeomtnitteerd werd door de A 18eineene Staten om ti u den Prins van Orange te handelen over het wep,-neuren van ;rile vijamkellap en on verstand bij de Sta­ten van Holland , tegen de steden Amsterdam en Haarlem voorr­nowen. In November 1577 was bij tegenwoordig op den Land­dag te Arnhem , ter beraadslaging over .elangrOke punter' tot heil des Vaderlands. In Januarij 1078 vinden wij Bu e y rn e r als At. gevaardigde der Gravin van Bronk h o r s t op den Lariddag te Nijmegen , waar over het StadhoudersehAp van Graaf Jan van N a s s a u gehandeld werd. A Is A rgevaardigde van gerioemde Gra­vin trok hij in Februarij 1578, otselroon hij weinige dagen te vo­ren zijne vrouw had verloren , a alle zijne hijzundere helangen hij » de diens, des landsehys acl .terstellende," 'mar Antwerpen , out van den Aartshertog Matthias de aanstel ling van een Stadhouder te verzoeken. H ij was door Steven Bent i n c k en Hendrik van S t e e n h e r g e n vergezeld , en men verkreeg , na onderscireiderie za­menkomsten met den Aarshertog en 0Or a nj e, Graaf' Jan van N a s. s a u to! Stadhouder van Gelderland. GOO chin ook B o e y to e rs naam nog voorkornt onder een brief van den 25sten Fehruarij 1578 , dringende tot het uitsehrijven van eenen Landdag te Zuphen, over de genoernde zaak. Zie Slichtenhorst, Geld. Geschied. , B. XIV. bl. 530; Bon­d a m , Verzam. van onuitgeg. Stukken, D. I. bt, 106 , volgg. 141 , 301, 321, D. ITT. 237, D. IV. bl. 76, D. V. bl. 2, 170, 327 ; de Jon 8e, de Urine van Brussel ; bl. 60. BOGA ARD (ADAM) BOGAARDT of BOGAART , geboren te Dor­drecht uit een aanzieniijk geslacht , omtrent het jaar 1418, was de zoon van Will e in Bogaard, die in 1423 Schout van Dordrecht is geweest, en vader van Jakob die volgt. Hij ver­lire% de wa;-irdi, ; heid van Meester in de Wetenschappen te Leu­ven in 1432, en die vau Doctor in de Medicijnen aan de zelide Hoogesehool in Junij 1442, Men besehotik hem den 29sten Januarij met eenen Hoogleeraarsstoel in de Geneeskunde, waaraan eenen Ka­nunnikaat van St. Pieter van den tweeden rang was geliecht. bedankte voor die bediening in 1480, stierrden. I 8den Maart 1482, en werd begraven in de St. Pieters kerk, waar men het volgende gralSehrift leest op de zerk , die zijne beenderen bedekt: Hic Adam Bogaard , celeberrimus ille magister Artihus in cunctis , nnnc facet et astra petens : Qui septein lustris Medicinae Interpres et anno Publicus hic fuerat, Doctor et egregius. Dat is: Hier sluimert Bo g a a rd, nu verhuisd naar hooger sleeren, Die zes en dertig jaar der Medic;inen kunst Met ijver onderwees, wien alle wijzen eeren A.Is rijk begitligd met der wetensehappen gunst. Tot zevenmaal toe verkoos men hem tot Rector der lioojeselioul in het tijIlvak van 1442-1474. Zie Balen, Resat-. van Dordrecht , b!.204 ;Tooneel der Vereen. Nederl ; de Chalmot, Biogr. Woordemb. ; Biogr. Na.. tion. ; Biogr. Univers BOGNAR D (JAKoB), BOGAARDT of BOGAART , zoon van den voor. gaande, geboren te Dordrecht ointrent bet jaar 1445, legde zich op de wetensehap toe, die zijn vader uitoefetide , en vestigde zich ; na den graad van Lieentiaat te hebben bekoinen als Geneesheer te Antwerpen. In 1460 keerde hij naar zijne gehoorteplaats terug- , en sloot den 24en Mei van dat jaar een verdrag net de Regering van die St ad, waarbij 110 zieb verbond om gedurende 10 jaren , op eerie jaarlijksehe wedde van 50 Peters of Guldens, den Leeraarsstoel waar te netnen , voor welke de Lieentiaat J a n d'I nc h y had bedankt. Den 13den Junij van het zeltile jaar werd hij bevorderd tot Doctor. Indien hij, zoo als zijn grafschritt vermeldt , gedurende 36 jaren Leeraar was, dan volgt hieruit dat hij in 1504 your zijne pro­fessie moet hedankt liebben. Na den dood van zijne huisvrouw,, Ad riana Lathouwers of van Daesdonck, die in 1601 over­leed , onalielsde hij den geestelijken staat , en werd tot Priester geschoren , hij volgde sedert Dr. Gaspar Aegidii op, in diens kanunnikaat van St. Pieter van den tweeden rang, en in de pro-Jessie der Geneeskunst welke daaraan verbondeu was. Na 12 1/a jaar dien post te hebben waargenomen stiert hij den 15den Julij 1520, een zijner 'torten, Arnold Bo ga a rd, was Licentiaat in de Regten en werd in 1520 Raadsbeer in den Hoogen Raad te Mechelen. B oga a rd werd voor de eerste maal in Februarij 1502 tot Rec­tor van de lloogeschool verkozen vervolgens in 1504, 1507, 1309 en 1512. Hij heat een handsehrilt nagelaten : Collectoriam sive Coinnementaria in Avicennae Practicain. Zie Bal en, Besch. van Dordrecht, hi. 204; lialina, Tooneel dvr Vereen. IVedert.; Hoogstraten en Bronerins van Nidel, Algem, list. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb ; Biogr. Unicers. BOGXARD (e1 AN W1LLEMSZ.), gehoren te Wezel , doch die reeds Troegti.jdig te Amsterdam was korner' woven, en wiens main in de versehillen van de Remonstranten en Contra Remonstranten , van den jare 1620 tot 1632, zeer vertnaard geworden is, he .bende hij sterk geijverd tegen de helangen der eerstgenoeurdert. Onder an­deren werd hij , die in 1619 tot. Schepen van Amsterdam was aan­gesteld, naar Leiden en 's Gravenhage argevaardigd , orn het Been men in het. kantoor te Amsterdam van Rem Egberts Bisschop rvonden had, te vergelijken met de bekentems , die zekere S t o­chius gedaan had. De zaak van Bissell op liep het volgende jaar ten einde. Torn er later meer gematigdheid bij de mster­damsche Regering begon plaats te grijpen , en dus de at te ijverige Gerelorineerden an het kussen geweerd we•den , werd B og aard ook niet meer tot Sehepen aangesteld. In 16 2 4, ontmoesen wij hem als Luitenant der schutterij , en hij was ook onder hvt getal der genen, die uittogen , ter versterking van het Statenleger voor Bommel , alwaar de Amsterdammers zich dapper gedroegen ; doch na verloop van nog geen twee m.aanden naar huffs keerden. Het aanstellen van gematigde Regenten , het leenen van meerdere yrijheid aan de Remonstranten , het ontwerp van de aanneming van Waardgelders in 1828 en vooral het aanstellen van Remon­strantsgezinden tot Burger Officieren waren taken , welke de gernoede­ren van sornmigen grootelijks verbitterden , en in de aans oking van Welk twistvuur B o ga a r d geen gering deel had. Inzonderheid gaf de verkiezing van Jan Klaasz oon V loosw ij k tot Kapitein der Burgerij groot tnisnoegen ; deze was een ijverig voorstander der Remonstranten ; en zoo men voorgal, in het jaar 1618 , orn zijne onbezonnene uitdrukkingen, als Luitenant van de Burgerij af­gezet. De twist hierover liep ver ; vele schutters written V loo s-w ij k niet als Kapitein erkennen , dan de Krijgsraad hield vol, wordende door Burgemeesteren geruggesteund , die tevens , met goedkeuring der Vroedschap , middelen beraamden , orn beroerte en oploop voor te komen. Nadat hierover reeds veel was voorgevallen , 76. 1 besloot men een verzoelschrift aan de Staten van Holland te ont­w er pen , waarin zekere Doctor Ka re 1 Lena erts en Bogaard, voornamelijk de hand hadden. Behalve dit werd er nog een ander verzoeksehrift opgesteld , op den naam van de klagende schutters, uit het Vendel , waarover V loos w ij k als Kapitein was aangesteld. Het was door 65 personen onderteekend. Op den 13den Decem­ber 1628 werden beide deze requesten ter staatsvergadering van Holland ingegeven , doch zij bragten de uitwerking niet te weeg, welke de verzoekers er zich van beloofd hadden , want , nadat er, op verzoek van Gedeputeerden van Amsterdam, alschriften van de in­geleve•de stukken was toegestaan, werd besloten de verzoekschriften , ongelezen , aan de Amsterdamsche Burgers terug te geven , en hen naar hunne Wethoudersehap te verwijzen , met vermaning , om zich , voortaan, als gehoorzame Ingezetenen te gedragen. Den Afge­vaard , gden uit de Regering werd verzocht dat men Been naauw oriderzoek wilde doer op het voorgevallene , hetwelk zij aannamen, gur .stiglijk zullen overdragen. Doeh de \TV et .ouderschap hield veil zoo gehoond door de vow naamste drijvers van dit werk , dat men besloot eenigen hunner voor Seheperien te ontbieden ; d.t gesehiedde den 5den Januarij 1629 , en B o g a a rd , die het eerst binnen stond, maakte zwar , i .m inorideling op zekere vragen van den Sellout te antwoorden ; hierop werd hem drie uren tij:is geg,und , om zich te bederiken , en middelerwijI naar huis te gaan. Teen hij terug kwam en in zijne weigering volhardde , werd hij aehterat gebragt; dit viol ook eenige ar .deren te beurt. Bogaard werd bilzonderlijk, kwalijk genomen dat hij, or, eho .n Qurl Schepen, de Staten op valsche gronderi had gezocht te bewegen , de Regering te ver­anderen. Hij word den 29sten Januarij 1629 verwezen: *in eene » boete van 200 guldens, en om , binnen 24 uren , in de Kollegien » van n .ijne Heren van den Geregte , hekentenis van zjiie i .isdaad » te doer , en God en 't Geregt om vergilienis te bidden ; of bij » weigering hiervan , twee jaren 'miter) de stad , derzelver vrijheid, »en eerie mijI in 't ronde te verblijven." Dit vonnis aangehoord bebbende , appelleerde hij daarvan aan de Staten van Holland , ate aan het Hot' Provinciaal , daar hem zulks het geradenste zou dun-ken ; met dit al verkoos hij, aan het tweede lid van zijn vonnis te gehoorzamen , want hij verliet Amsterdam , en ging heurtelings zijn verbly houden te Haarlem en te 's Gravenhage; terwij1 zijne huis­vrouw Elizabeth Roeters, 4nen handel , die in een Zeepzie­derij bestond , bled waarnemen. Nadat de twee jaren van zijn ban­nissement verloopen waren , kwam hij weder te Amsterdam. Wan­neer hij is overleden vindt. men niet opgeteekend , &eh in 1632 was hij nog in !even. Zijne zinspreuk was : Post tenebras lux , (licht na duisternis). Zie Wagenaar, Besehrtyv. van Ainsterd., St. I. hl. 475 , 437 499-504 , 523 ; de zelide Vaderl. XI. hl. 82 ; K. o k Va­derl. Woordenb.; de Cbalmot, Biogr. Woordenb. ; Algem. Konst­en Letter'. voor 1817 , D. I. bI. BOGAARD (ADRIAAN)„ Lid van Gecommitteerde Baden, van wege tie stad Delft, ontving in Junij 1672 bevel, onder het zegel -van de Were!, Staten van Holland en West Friesland , orn al het gesehut en het. geheele magazijn van Delft naar Amsterdam te voeren; en hoewel hij zieh daarvan zocht te ontslaan, ouidat het gemeen -van Delft, hem daarvoor als een der voorgewende verraders zou aanzien en mishandelen , zoo werd ht m de zelkle commissie nog­maals opgedragen , welke hij nu aan den Commies van het maga­zijn mededeelde; doch deze rnaakte daarop zwarigheid , en zeide ho­vendien dat er zooveel materieel in bet magazijn voorhanden was, dat er wel zes woken noodig waren ow het te vervoeren , waarom de zaak steken bleef. In Augustus van het zelide jaar, was Bogaa rd een der genen, die in de Vergadering der Staten van Holland het eerste berigt gaf van de oproerige hewegingen onder het geuieen van 's Gravenhage, dat opgeruid was tegen de de Witt en. Zie Valkenier, Verwerd Europa, D. I. hl. 640; Montanus en Verwey, Leven van Willem III, D. I. hi. 332; Wagenaar Trader& Hist., D. XIV. M. 161. BOGAARD (MARTINUS VAN DEN), naam, onder welken den beroemden Metaalgieter MARTIN DESJARDINS , wiens eigenlijken naam was MEERTEN VkRHOF , abusivelijk in de meeste Biog-raphische wer­ken voorkomt. Vergelijk _lets over Meerten Verhof, in de Algeni. Konst- en Letterbode voor 1845. D. I. bl. 131­134, en zie voorts in dit werk VERDOF (MEERTEN). BOGAARDE (GASPAR VAN DEN). Zie BOGAERDE (GASPER VAN DEN). BOGA.A.RDT (ADAM en hcoB). Zie BOGAARD (ADAM) en BOGAARD (JACOB). BOGAART (HENDRIK), een Kunstschilder te Amsterdam, leeide in de laatste hellt der zeventiende eruw, en bent uitstekende be­kwaamheden , maar hij bragt meer tijd door in kroegen en licht­misserijen dan op zijne schilderkamer. Als sommigen zijner ge­meenzaatnste vrienden hem welmeenend bet onbebourlijke van zijn gedrag voor oogen hielden, en hem aanmaanden orn voor den ouden dag te zorgen , snaauwde hij hun gewoonlijk toe: » Is bet a Gasthuis dan your de varkens gehuuwd." overleed ook wer­kelijk in het St. Pieters Gasihuis te Amsterdam. Zie Floubraken, Schou& der Schild. en Schilder., D.111.1)1.247; de Chalrnot, Biogr. Woordenb. BOGAART (ADAM en JAcoB). Zie BOGAARD (ADAM) en BOGAARD (JACOB). BOGAERDE (GASPAR VAN DEN), geboren te Amsterdam den 24sten Januarij 1604, word den I Men Februarij 1642, toen den Landvoogd der Molukken Antony Caan van daar vertrok, door dezen , under den lite! van Voorzitter,, in zijne plaats aangesteld, docli hij bled dit niet Langer dan tot den 30sten April , wen Wouter Seroyen Landvoogd werd, die van den Bogaerde als Iloofd naar Makjan zond. Deze kwam aldaar in dat jaar, hoe­wel sfeehls met den titel van Voorzitter, dock werd in 1643 door de Hooge Regering van Indien tot werkelijk Landvoogd over dat eiland en de onderhoorigheden aangesteld. In 1648 werd hij voor eerst door Caan, onder den titel van President , en daarna door de Hooge Regering van Indie tot Land­voogd der Moluk ken aangesteld. Gedurende zijn bestuur kwam Mandar sj a h , honing van Ternate , die door zijne muitende on­derdanen verdreven was , tot hem gevlugt , en werd door hem in beschernting genomen en door zijne medewerking weder op den troon hersteld. Van den Bogaerde in 1653 door Jakob H us­taart versangen zijnde , will' in 1654 Extraordinaris Raad van INCerdatids lndie, en Voorzittend Schepen van Batavia en in Junij 1655 President der Weeskamer aldaar, alle welke betrekkingen hij op het 1aatst van dat jaar nederlegde; waarna hij in 1656 als Commandeur van de retoury loot , naar het Vaderland terugkeerde. Ilij overfeed te Amsterdam den 15den April 1668. Er bestaat van hem een lraai portret in folio. gegraveerd door J a lob F o I k ema, waaronder men het volgend bijschrift van P h i-lip Zweerts leest: Dat's Gas pa r s beeltenis , den landvoogd der Illolukken Die vol getrouwe zorg , hestierde een rijke vloot , Den Zeeuw sehorik de eerste vlag , den Muiteren deed bukken, Gev logic Koningen heveiligde in zijn' school. Zaagt gii , o Maatschappij! veel zulke Bogaerds bloeien , Dan zou uw aanzien , magt en welvaart schooner groeien. Zie V ale nt yn. Oud en Nieuu• Oost-Indien, D. I. b. 277, 281— 302 . D. IV. a 395 , 398, 671; de ffavorscher,, D. II. bl. 345, D. Ill. bl. 344. BOG A ER DT (11irtnRIK) of BOGAERT geboren te Luik , was te Leuven tot Baccalaureus in de Godgeleerdheid bevorderd en werd daarna Pastoor te Hellevoetsluis. Nisi had zich door zijne geleerdheid en ervarenheid in de Heilige Schriften eenen grooten naam verwor­ven. Er wordt van hem getuigd , dat hij rijker van geloof clan van geld was, waarom de Bisschop van Utrecht, Frederik va n Tau t enherg hem verlof verleende om alle de heeldstormers , ketters en anderen , iiie leedwezen van hunne zonde hadden , van hunne misdaad te ontslaan , hetgeen anders alleen door den Paus of den Bissehop kon geschieden. Jammer echter dat hij zijne lus­ten zoo verre den teugel vierde dat hij hij eene hijzit vijI kinde ren verwekte. In het jaar 1572 door het woeden der Geuzen omgebragt zisinde , wordt hij onder de Roomsche Martelaars geteld. Zie v(a n) H(e usse n) en v(a u R(h ij n) , Kerkl. Outh., D. III. bl. 613; Ko k , Vaderl. Woordenb. BOGAERT (PIETER WILLEMSZ.), was reeds in de zestiende eeuw 'Leeraar bij de Doopsgezinden te Monnickendam , doch vlugtte, vvaar­-schijnlijk bij de komst van Alva, naar Emden , waar hij zich in 1572 merle beyond torn hij eenen brief van Willem I, Prins van 0 r a n j e , bekwam , waarin di-bze hem voorstelde of ouk niet de Doopsgezinden eenige permingen ten beh .eve van het algemeen wel­zijn zouden kunnen ophrengen. Bogaert sloeg dadelijk de harden aan het werk om jets hij sominigen van zijne gelookgenooten op te zamelen, en bragt met Dirk J a n s z. C o r t en b o seh, niet zonder levensgevaar, in de maand Julij eene som van 1060 gulden tot den Prins, die Coen met zijn leger te Hellenrade hij Roermond lag. Zij Baden hem , deze kleine vereering wel in dank te willen aannemen van zijne dienaren , wier gunst ineerder was dan de ga­yen , en betuigden , dat zij het nooit weder terug verlangden. Op de vraag van den Prins , wat zij dan hegeerden , antwoordde Boga er t, » niets clan zijne vriendschap zoo God hem eens het bestuur over »de Nederlanden mogt verleenen." Toen verzekerde de Vorst , dat hij die genegenheid tot al le mensehen had, en vooral tot hen , die mode verdrevelingen waren en hij selionk hun een bewijg clat zij kern deze golden hidden gebragt , gesehreven den 29sten Julij 1572. Later is Bogaert te Monnickendam Icing rekeerd en was er we­der Leeraar onder de Doopsgezinden , want in 16O( sehreef hij eenen brief aan C or n e I is Piet e r s z. Hoof t, Burgemeester te Amster­dam , behelzende eenige klagten over kwade behaideling van de Regering te Monnickendam . verzoek om voorspraak en beroep op hetgeen de Prins hem vroeger beloold had. Bogaert was een der Doopsgezinden die het eerst en bevigst tegen den herdoop ijverde. Ouk schijrit hij de sehrijver te zijn geweest van een tractaatje, geschreven onder de zinspreuk : Proeve Wilt Behouwen, die zoo als de •chrijver zegt zijnen imam ont­ vouwt , en getiteld: Een illonsterende Wttocht alsoo genaempt over Robert Roberts boeksken, 1392. Bovendien berusten er no handsehrifien van hem op de biblio­ theek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam.- Zie Blanpot ten Cate., Geschied. der Doopsgez. in Holland enz., D. I. hi. 84, 85, 151. 259 en 381. BOGAERT (JoHANNEs), or JOH A NNES BOGARDUS, gehoren te 's Graven­hage , was eerst Predikant te Brugge doeh moest om de vervolging te ontgaan, die stad ontwijken zwort' nu balling 's lands , tot dat hij in het jaar 1588 te Haarlem beroepen werd , waar hij in 1614 overfeed. Hij was een man van een goed oordeel , een groot Godge­ leerrie en een der Contra•remonstranten bij de Conlerentie , welke in 1611 te 's Gravenhage gehouden wend. Van hem ziet het lieht: Schriftuerlijke Fondainenten tegen de zonderlingste Argumen­ten, daar door de Pauselijke Leeraers ende Jesuwytcn (onder den tjtel der oude Apostolijke lere) verscheyde dwalingen ende verheerde opinien der Pauselijke Kerken pogen te verdedigen. Baer'. 1603 8°. Over den yen en twintigsten Psalm 12°. Zie Am pzing, Beschr. ende Lof der Sind Waerleni. bf. 136 en 137 ; S c h revelitts. Beschr. de, Stad Haerlem, hi. 390 ; R oo m­karn p. Alk,naer en zijne Geschied., hi. 4 27 ; van A b k onde, Ntianzr. wan 1Vederd. Boeken, 9. I. Si. III. BOGAERT (ABRAHAM), geboren te Amsterdam in 1663. kwam na onderscheidene reizen in mindere ran gen te !A . ien atirlegd , in 1701 als Opper .eelmeester te 4atavia , maar wend Coen de Gou­ verneur-Generaal \Ville m van 0 u s h oo rn vernam, dat hij sehrij• ver en dialer was , op het kantoor van de Generale visite geplaatst , niet burg dwirna krerg hij den rang van Koopman. Pla voorts eenen togt te hebben edam naar Bengalen , Ceilon , de kust van Malabar en de ken , k wain hij in den zomer 1706 naar het Vaderiand temp; vestigde zich a!s Ap .theker in zijne 8ehoortepiaats en overleed aldaar in 1727. Zijne zinspreuk was : Proficit et Retreat (Het is nuttig en verinakelijk) Ilij gar bij zijn !even ond,rseheidene Diehtkundige en andere werken uit , die zich doorgaans meer door geleerdheid than door smaak onderseheideri , en van welke sornmige doen blijken dat een niet onverdienste!ijk periningkundige was. OA voorzag hij den Amst , rdamsehen Scion wburg an vrij goede vertalingen van Fran­sch, tooneelstukken. Ons zijn de vo'gende werken van hem bekend: Satyra VIII of Achtste Berispdicht in Nederdnitsche vaer­zen t,ertaelt en net Alntekeningen voorzien , order de zinspreuk Proficit et retreat. Amst 1693. kl. 8°. Alexander de Groote, treursp. naar het Fransch van R a-c in e. Amst. 1693. kl. 8°. Stratonice, treursp. naar het Fransch van Q u in a u I t. Amst. 1694. kl. 8°. De Pleiters, blijsp. naar het Fransch van Racine. Amst. 1695. kI. 8°. S. Sc h y n voet '8 ihruntkabinet der Roomsche Keizers en Kei­zerinnen, in vaarzen bescitreven door A. Boogaart. Amst. 1695. 8°. Keurstoffen van .illoude Grease en Romeinse Groot . oedighe­den , in Bijschriften en Puntdichten. A mst. 1697 kI. 8°. Rio pl. C. Suetonius Tranquillus, van de XII Keizers, uit het Lat ijn verduiseht door A . B og a e r t. A inst. 1699. met pl. 4'. C. Julius C es ars, Aentekeningen der Gallische, Bur­gerlijhe enz. Oorlogen , nit het Latijn verduischt door A. Bo­gaert. Anis% 1709 2 deelen met pl. 8°. Roomsche Monarchy vertoont in de lever's, bedrijven, Hunt­beelden ea Gedenkpenningen der Westersche en Oosterscha Keizeren van Julius Cetar of tot Karel den VI. Awst. 1700. 2de druk. 1718, mct pl. 8°. De geu'aande Droes. klugtsp. Amst. 1711. H. 8°. Historische Reisen door d'Oostersche deelen van Asia. Amst. 1711. 2de druk. Rott. 1730. met pl. 4°. Rhadatnistus en Zenobia. trcursp. Atnst 1713. kl. 8°. .De Logenkamer of J. de K I er k van leugenen en lasteren overtuigt , door P. Burman uit het Fransch vet taalt (met op­dracht aan Philalethes , van A. Bogaer t), Amst. 1713. Ilistorie van de grontlegging der Nederlandsche vrijheid, Amst. 1716. 8°. V a l e r i u s Maximus Gedenhwaardiga voorbeelden , zoo der Bomeinen als der Ilitheemsche volken; uit het Latin vertaalt door A. Bogaert. Amst. 1721. Id. 8°. Gedichten. Amst. 1723. Leid. 1729. met pl. 4°., waarin zijn zeer verdienstelijk dichtstuk Geuzenvelt, dat uitmuntende fraaije en krachtige plaatsen bevat. Droevige schipbreuk van het fluitschip Anion. Arnst. 1729 8°. lieschrijving der kersvloed van den fare 1717, verrnengd met de gedenkwaardigste vloeden sedert den algemeenen. Amst. 1729 8°. Phocion, treursp. Amst. 1733 kl. 8°. Illyrrha , treursp. Amst. 1743. kl. 8°. Sommigen schrij ven Abraham B o g a e r t mede toe: Het Nieuwsgierige ./iegje, kluchtsp. , Amst. 1679 kl. 8°. en De Buitensporige faloerse, kluchtsp. , Amst. 1691 II. 8°. Hoch ten onregte want deze zijn van An th onie van Bogaert van wien wij cverigens geene bijzonderheden weten. De idheelding van Abraham Bogaert, door Houbraken in het koper gebragt, vindt men voor zij .e Gedichten. Nog bestaat er een door A. de Blois, met een bijschri ft vat, A. Moon en, en een in zwarte kunst door F. Schenk. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken ; Kok, Vaderl. Woordenb. ; J. de Vries, Proeve eener geschied. der Ifederd. Dichtk., D. III. Li. 21 ; W i t s e n Geysbeek, Biogr. Woor­denb. der Nederd. Dicht.; Catal. van de Bib& der Moats. van fte­derl. Letterk., 1). 1. hi. 200, 202, 247, b. 63. D. II. Li. 514. 515 en 609 ; P. 0. van der C h y s Tijds. van Algeria. Munt-en Pen­ningkunde D. I. N. 417 en 418. BOG..A,ERT (Don ADHIAAN VAN DEN), een Nederlander,, was Bit­nteester in Spaansche dienst. Bij kweet zich dapper en werd gekwetst in een gevecht , dat in Junij 1674 , bij los Hannos , tusschen de Spanjaarden en Franschen geleverd werd. Zie J. J. Boss c ha, Nedrl. L'eldend. to Land D. II. L1.157 uoot- BOGERMAN (REINIER) of BOGHERMAN ook REINIER VAN DocKum genaarnd , was een zeer arbeidzaam en, voor den tijd waarin hij leefde , zeer ervaren Regtsgeleerde. Ilij werd Abt van Jeruzalem of Gerkeskinoster en in 1531 Syndicus en Secretaris van de stad Groningen. Keizer Karel V raadpleegde hem in onderscheidene za­ken van aanbelang en gehruikte hem in aanzienlijke commission. Zoo zond hij hem onder anderen , in 1537, als Gezant naar Lunen­burg. Door de Regering van Kampen werd hij , in 1550 , tot Pen— sionaris aangosteld, in welk ambt hij een bewijs van onvermoeide 49 werkzaamheid gal door in tweejaren tijds de archiven der stad , welke geheel overhoop lagen , in orde te brengen , en er een register van te maken. it ij seltreer cen nog niet in het licht verschenen werk over _den corsprong der Eriezen, kunne Voornamen en eenige Friesehe spreekwoorden , waaruit men zijne regtskennis en ge­leerdheid kan opmaken. Ilij liet twee zoons na, J ohan nes B o­german, die volgt, en Regnerus Bogerman, die in 1636 als Predikant te Harlingen overleed. Zie Yri em oet, Athen. Frisiac, pag. 266; C o:1 umba en Dreas, Naaml. der Predik. in de Class. an Dokkum, bl. 43 ; Kok, Va­derl. Woordenb. D. VII. W. 664; d e W a I , de Clar. Fris.Jurecons. pag. 15 annot. 33 et 34. BOGERMAN (JoHANNEs) een zoon van den voorgaande , was Pastoor te Koltu') in Friesland , toen hij zich, in het jaar 1566, wegens de onthelzing der Hervormde leer , genoodzaakt zag dat dorp te verlaten , vermits aan de voorstanders dier leer bet verblijf al­daar op en levensstraf verhoden was. Van Kollum schijnt hij eerst de wijk naar Steenwijk te hebben genomen. Van daar,, in 1574, weder verdreven zijnde , werd hij Predikant te Sennen , in Oost-Friesland , en in 1576 te Opleeuwerd. Daarna in 1580 te Bolsward beroepen zijnde , was hij in 1583 Preses van de Synode to Franeker, in welk jaar hij ook weder te Steenwijk is dienst schijnt geweest te zijn. In 1592 was hij weder te Bolsward, be­dienende n a daze dan gene gemeente bij leening , zoo als in die tijden , wegens de schaarslieid der Leeraren , veer in gebruik was. In 1593 werd hij beroepen te Kampen, in 1596 te Appingedam , en in 1598 te liasselt, al waar hij na vele andere beroepen van de hand gewezen te hebben, naar het schijnt in het jaar 1601 overleed. die Vri emo e t, Athen. Frisiac, pag. 266-269; Greydanus, Naomi. der Predik. in de Class. van Franeker, H. 172 ; Col u m-b a en Dreas, Naomi der Predik. in de Class. van Dokkum, 43 en 44 ; Kok, Vaderl. Woordenb.; Brucherus, Gedenkb, van Stad en Lande , b1. 44, 45, 49 , 50. d e Chalmot, Biogr. iFoor­denb., D. III , bl 245; Brucherus, Geschied. van de vestig. der Kerkherv. in de prov. Gron., bl. 302 en 303. BOGERMAN (JollANNEs) , een zoon van den voorgaande , gebo­ren te Opleeuwert , in Oost-Friesland, in 1576, werd te Bois­ward opgevoed, van waar hij , in de beginselen der Letter­kunde onderwezen zijnde , naar Franeker ging, om zich verder in de wetenschappen te oefenen, de Godgeleerdheid tot zijne hoofd­taak nemende. Onderwijs in het Hebreenwsch genoot hij van J o­hannes Drusius, in het Grieksch van Johannes Arcerius, in de Wijshegeerte van L ol lius Adema, en in de Godgeleerd­heid van Sybrandus Lubberti, Nartinus Lydius en Hen-d ri cus A n to ni us N er denus. Zijnen akademischen loop vol­eind hebbende, waarvan de kosten door Curatoren nit 's Lands kas werden bezorgd , reisde bij , door dat zelide hulpmiddel ondersteund, mar de buitenlandsche Hoogescholen , en bezocht die van Heidel­berg , alwaar hij de lessen van Daniel Toussaint hoorde; vervol­gens te Geneve,die van Antoine de la Faye en van Theodorus Beza, welke laatste toen reeds meer dan tachtig jaren oud was. Iii Friesland teruggekeerd, werd hij tot Predikant te Sneek beroe­pen alwaar hij zijne eerste leerrede deed den 23sten September 1590. tlij, benevens Gosuinus Geldorp, een zijner ambt­genoten , given zich veel moeite , om de Doopsgezinden , welke veel­vuldig in die kleine stall waren , hunne belijdenis te doen verzaken , en tot de hunne over te brengen. Ofschoon zij door de Regering hierin gerugsteund werden , slaagden zij daarin echter in geenen deele. In 1602 werd Bogerman te Enkhuizen beroepen; hij verkreeg verloi om er naar toe te gaan , doch onder bepaling om naar Friesland terug te keeren, indien hij aldaar begeerd werd. Reeds in het volgende jaar, werd hij in de gemeente te Leeuwar­den beroepen; doch hij kwam er niet voor het jaar 1604 in dienst. Benevens Sv brand Lubberti werd hij naar 's Gravenhage ge­zonden op de vergadering, welke aldaar, den 22sten Mei 1607, stond gehouden te worden , ter voorbereiding van eene Nationale Synode. Ilij pleitte benevens dertien andere Afgevaardigden met vurigen ijver voor de Nederlandsche Gelootsbelijdenis en den Hei­delbergschen Catechismus , welke naar zijn gevoelen de zuivere leer der Ilervormde Kerken van Nederland bevatten. Ilij ont­moette hieromtrent van de zijne van slechts vier leden der verga­dering hevige tegenstreving , zijnde de beroemde Jacobus A r­ minius, Johannes Uytenbogaard, benevens twee Predi­k a n ten van Utrecht. B o g e r ma n beyond zich ook met zeven andere Afgezondenen in de vergadering , welke den 17den October des zeliden jaars te Amsterdam werd gehouden , en waar datgene bevestigd werd , hetwelk te 's Gravenhage was besloten. Den laat­sten Junij 1614 benoemden hem de Staten van Friesland tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Franeker, in plaats van den overledenen Lydius; dan hier kwam echter voor deze tijd niets van. Ook werd hij afgevaardigd naar de vergaderingen te Amster­dam , in September 1615 en den 26sten Julij 1616 gehouden , over de zaak der Remonstranten. In 1617 begaf hij zich naar Sneek, benevens de Hoogleeraar Joan 111 ac co vi us , om aldaar tegen den Remonstrantschen Leeraar Daniel J o a n n i s te redetwisten; het. geen ten gevolge had , dat Joannis door het Friesche Synode, in 1618, van zijn leeraarambt ontzet werd. In dat zelfde jaar, werd hij benoemd om de Nationale Synode te Dordrecht bij te wo­nen , waarvan hij den 14den November tot Voorzitter werd ver­koren. Het is overvloedig bekend , dat hij in dit bestier een der strengste partijen van de Remonstranten is geweest; en dat hij in vele handelingen tegen hen in het geheel niet van par­tijdigheid is vrij te pleiten , beweren vele schrijvers, daar anderen hem met uitbundigen lof overladen. Heeft Ui ten boga and zich hoogst ongunstig over hem uitgelaten , Trigiand heeft hem den grootsten lof toegezwaaid ; noemden sommige Remonstranten hem , pl aats van Hoold der Synode, Iloofd der snooden , sommige Contra-Remonstranten noemden hem redder van Keck en Staat ; beschrijft van Baer le hem als eenen man , welke die stuursche en norsche Godgeleerdheid adeinde , die verdoemt , ketters wit straffen en alle dulding haat, de Engelsche Car le to n verhaalt , dat hem de roecn paging van bekwaanaheid , ervaring, zedigheid en gematigdheid. Genoegzaam eenparig echter worth de aanspraak afgekeurd , die hij tegen de Remonstranten bij het sluiten van de Synode uitsprak , terwijl die zelfs door vele van zijne partij , als in het geheel niet liefderijk , werd gewraakt. Doch hoezeer men in Bogerman eenen zachteren verdraagzamer too. mogt wenschen , inag men de hevigheid der tijd , waarin hij leefde , niet uit het oog verliezen , en evenmin dat menige handeling der Remonstranten en vele scholschriften wel moesten medewerken, om hem en de Synode te verbitteren ; terwiejl het bovendien te betwijielen valt , of de an­dere partij , indien zij had bovengedreven , wel eenen zachter en gematigder weg zou zijn ingeslagen. iNiet alle Remonstranten toch dachten in den geest van Arm i n i u s. Het volgende jaar was B o­ge rman lid van de Synode, die te Utrecht werd gehouden , den 1 4den Augustus een begin nam , en waarin de kerkelijke tucht werd geregeld. Het zelfde jaar begeerden die van 's Gravenhage hem tot hunnen Predikant, doch , hij bedankte voor die beroe­ping , alsmede voor die van Amsterdam, welke den 9den i62,2 op hem was uitgehragt. In 1628 werkte hij , volgens besluit der Generale Staten , benevens Willem Baudar t i u s , Predi­kant te Zutphen , G e r s o n us B u c e r us , Predikant te Were, J a-cob u s RoIandus, Predikant te Amsterdam, lIermannus Faukelius, Predikant te en Petr us Cornelii, aan eene nieuwe overzetting van den Bijbel uit den grondtekst , van welke de drie eerste met de vertaling en verklaring van het Oude Tes­tament belast waren. doch B o g e r m a n had er meer deel aan dan een der beide anderen, hetwelk gedeeltelijk veroorzaakt werd door de ontijdi­ge dood van B u c e r u s. Eeu groot deel der vertolking van het Oude Tes­tament is alzoo van de hand van B og e rm a n en zal voorzeker ten alien tilde een gedenkstuk blijven van 's mans groote geleerdheid. Ook toonde hij niet minder zijne bedrevenheid bij het overzien van het geheele werk , in het jaar 1633, en hij het eindelijk ter perse leg­gen van den Staten-Bijbel. Den 9den Augustus 1633 werd hij tot iloogleeraar in de Godgeleerdheid te Franeker beroepen , en den I Oden 0c4)ber daaraanvolgende bekwam hij vermeerdering van wedde , met den titel van Professor primarius; doch doordien de overzetting van den Bijbel nog niet was afgewerkt , hield het aan tot den 7den December 1636 eer hij de bezigheden van zijn beroep uitoefe . de. Den 28sten April 1637 werd hem de waardigheid van Doctor Theologiae opgedragen , en den lsten Junij hierop volgende zag . hij zich tot Rector van de Academie benoemd; doch hij stierf ge­durende den tijd dat bij met deze waardigheid bekleed was , den Ilden September van dat zelfde jaar; en is in de Martinikerk te Franeker begraven , zijnde op de zerk, welke hem bedekt, dit graf­ schrift gebeiteld: Joan ni Bogermanno, J. F. Frisio in exilliis nato , Eccle siastae disertissimo , Theologo doctissimo , Viro prudenti , Synodi nationalis Dordracenae Praesidi gravissimo , Vet. Testamenti Inter­ preti , ac interpretati recognitori accurato , Acad., Franeq. Professori Primario , de Eccles. et Repub. Belgica difficillimis temporibus op— time merito , euque Patrihus patriae charissimo , Marito incompara­ biii Vidua maestissima Ma rga reta P et ra e a, hoc monumen­ turn ponendurn curavit. Obiit MDCXXXVI1, XI Septemb. aet LXI. Pat is : Ter eere van Johannes Bogerman Johanniszoon, een Fries in ballingschap geboren , een welsprekend leeraar,, een zeer geleerd Godgeleerde , een schrander man , de zeer gestrenge Voor­ zitter .van de Synode Isiationaal te Dordrecht, de zeer naauwkeurige vertaler en herziener van de vertaling van het Oude Testament, Professor Primarius aan de Hoogeschool te Franeker, die zich kommervolle tijden aan de Kerk en het Vaderland verdienstelijk heeft gemaakt en daardoor aan de vaderen des Vaderiands dierbaar was, een onvergelijkelijken echtgenout , heeft zijne bedroefde weduwe M a r g a r et a Pet r a e u s dit gedenkteeken doen oprigten. Hij over­ leed den Ilden September 1637 in den ouderdoui van 61 jaren. Men ontmoet het of beeldsel van Boger rn an geschilderd , in de Raadzaal van het Stadhuis te Franeker, ook is het meermalen in prent gebragt , mede in G. Brandt, Hist. der Reformatie , D. tegenover bl. 289 , met dit vierregelig onderschrift van J. Brandt. Bit 's Boger mans gelaat, voorzitter op 't Synode Te Dordrecht , toen de twist den • vree der Kerken doodde ; Beroemt , helas ! want toen wend, Isieérlants Kerk gescheurt , Daar 't vredelievend belt met nasmert nog om treui t. Zijne zinQpreuk was : Vespera jain venit nobiscum , o Christe maneto ! (De avond is reeds gekomen , o Christus blijr bij ons). Bij zijne echtgenoote Ma rgriet P et r ae us heat hij Been kin-de , en verwekt. Dat Bog erm an een geleerd , welsprekend en arbeidzaam man was, getuigen zijne daden , en door den druk gemeen gemaakte werken , welke zijn : Theses de Bacchanalibus et Jejunio Quadragesimali contra Bellarninum. Heidelb. 1596. Theses Theology; icae de Praedestinatione , et de mediis subor­ dinatis. 1597. Verhandeling over het Ketterdoden , nit het Latin vertaald van Theo d. B e z a , en met Aantekenin yen verrijkt. Franek. 1601. 12°. Troostbrief aan eene Weduwe , over het afsterren hares Mans; met Tertulli anus en C ipri anus Tractaten van de Lijdzaamheid. Sneek. 1602. 12°. Spiegel der Jesuiten, ofte Cathegismus van der Jesuiten Secte en Leere met een hort begrip van een Poolsch schrift tegen de Jesuiten. En des Overzetters Naberigt van den Pans , de Orden der Itionniken , Kloosterbeloften , enz. Leeuward. 1608 4°, van welk werk het eerste gedeeite is eerie vertaling uit het Franseh, van Steven Pasquier, waaraan men het getuigenis niet kan geven , dat het met het zegel van onpartijdigheid is ge­stempeld; terwijI B og e r rn a n , in het tweede gedeelte, in geenszins rnalsche uitdrukk'ngen toont hoe hij denkt over degenen , die in godsdienstige begrippen van hem verseiiiilen. Specimen conscientiae , candoris etc. D. V orstii de Im­mensitate sive Omnispraesentia essentiae Dei. Franeq. 1612 4°. Commonefactio amplior. over dit zelfde onderwerp , weike gesehriften B o g er m an gezamenlijk met de andere Leenwarder Predikanten heeft in het halt gegeven. scripta magmfici et clarissiini viri D. llugonis Gr otii, Ill. Holt. ordin. fisci advocati Partes priores dugs, in quibus tractat causam Forstii et Remonstran. tium, sive pastorum illorum , qui sequuntur sententiant J. A r minii annotationes in grati am lectoris veritatis stu­diosi conscriptae a J o h. Boger in anno, ecclesiaste Leo­vardiensi. Addita est sententia clay. Theologi F. J a n i i de synodis et synodalibus judiciis , magistratusque in tali bits jure atque officio , desumta ex disputationibus adverse. Bellarm num , Franeq. 1614 4°. door Bo g e rman opgedragen aan Graar Willem Lo de w ijk van Nassau, de Gedeputeerde Slater' van Friesland en de Leden van het Hof Provinciaat , van welk geschrift J. A. C or vinus, Coen Predikant te Leiden , eerie wederlegging gegeven heelt , waarin hij G r o t i u s verdedigde ; terwiji ook in het volgend jaar 1615 C a s p. Barlaeus er de voorrede van aantastte door zijne Bogermannus neyroti.Evoc in het lido te geven. Praxis verae Poenitentiae , sive iWeditationes in historiarn lapsus Davidis. lierbornae , 1618 12°. Het Christelajhe overlijden van de Doorl. Prince Mauritius van Nassau, Prince van Orangien. Utr. 1625. 4°, in welk werkje Bo ger m a n, die in April 1625 naar 's Gravenhage was ontboden, om den Prins in zijne jongste ziekte geestelijken bijstand te verlee­nen , betuigt , dat de Prins met berouw over zijne zonden met een voornemen ter verbetering en met hoop op vergeving , gevestigd alleen op de verdiensten des Heilands de eeuwigheid is inge­ gaan. Tractatus theologicus de salutori Usu Judiciorum Dei , ora­tionibus aliquot absolutus. Franeq. 1637 4°. NO{,' heeft hij veel deel gehad in de herziening en uitgaven van de Handelingen der ,Synode te Dordrecht in 1520. Zic Uytenbogaert, .Kerkel. Hist. bl. 307, 1088-4094, 1115­1136 ; Aitzem a, Saken van Staet en Oorl. , D. I. M. 376-385; Brandt, Hist. der Reform. D. II. bl. 3, 12, 70, 243, 430 en 931, D. III. bl. 27 et passim, D. IV. hi. 17, 21, 78, Le Clerc, Geschied. der Vereen. Piederl. D. 1I. bl. 244, 245 en 280; Vriemoet, Athen. Frisiac.. pag. 265-287; Greydanus, Naaml. der Predik. in de Class. van •wicker, hi. 167; Sjoerds, Algem..Beschr. van Friesl.,11 II. 739 ; Cof um b a en D reas, Naaml. der Predi/i. in de Classis van Dokkum, bl. 42-45 ; Saxe, Ononi. Liter., Pars IV. pag. 77 et 78; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Wourdenb, ; Ypeij en Derniout, D. II. W. 219, 230-232, 259, 361, 362, 368, 376. aant. bl. 7 (27), 142 (248), 143 (249), 154 (269), 158 (271), 165 (284), 269 (454); Brucherus, Geschied. van de ves­tig. der Kerkherv. in de Prov Gron. bl. 352, 362, 386, 389,391, 395, 402; van Kampen, Vaderl. karakter. D. IL b1.19-23; Kist en Royaards, Archief voor Kerk. Geschied., D. 111, W. 572, 660, D. V. bi. 71, 72, 99, 114, 141, 170, 173, 195, D. VIII. bl. 50, D. IX, bi. 371, D. XIV. bl. 208, 223, D. XV. hi. 255, hi a u pot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Friesl. bl. 141 en 142; Algem. Konst-en Letterbode, 1847. D. I. bl. 340 ; Glasius, Godgel. Kederl, BOGERTS (C.), Plaatsnijder te Amsterdam , was een leerling van Jan Pun t. Onderscheiciene stadsgezigten te Amsterdam , zijn door hem gegraveerd , alsmede die van den brand des Amsterdam., schen Schouwburgs, uitgegeven door T. en J. A. Crajenschot; geteekend door Pieter Bar biers en eene door 13 ogert s zelven. in de Beschryving der dieren, in de vorstelijke Diergaarde , enz. van Willem V vindt men eenige platen van hem. Ook de Plaatjes in Pieter 't H o e n:, Paderlandsche Schouburg , Angst. 1790 werden grootendeels dolr B o g e r t s vervaardigd , naar teeke­ningen van Jacques Kuype r. Levenshijzonderheden van Bogert s zijn ons niet bekend. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Va. - derl. Schilderk. D. II. bl. 233 ; Immerzee1, Levens en, Werken der Kunstsch. BOHEMUS (JonemEs). Zie BOOM (JAN). BOICKIIOLT (GODARD vAN), Meer van Gre venbr o e k of GOIIDESTAN DE Bocaour zoo als hij zich teekende , was een der tee­kenaars der Unie van Brussel. Hij verklaarde op eenen Landsdag te Nymegen in September 1577 gehouden , met Di e d r i c k van West ru m te Brussel te zijn geweest , zonder dat hem door het Overkwartier, hetwelk hem afgevaardigd had, schriftelijke volmagt verleend was, verzoekende brieven van ratificatie , hetgeen hem werd toegestaan , met dankbetuiging voor hetgeen hij tot dienst ende waelfaert van het Landschap binnen Brussel verrigt had. Te gelijk werd hem het bevel over het Staatsche krijgsvolk in het- kwartier van Roerniond opgedragen , hetwelk hij gewillig op zieh nam. Zie Bondam, Verz. van onuitgeg. stukken W. 247 ; de Jonge, de Unie van Brussel, bl. 59, BOIDTBRUGII (CORNELY8 will), Of VAN BOIDTBERGITEN, 00k VIT Boetbergen, was mede een der teekenaars der Unie van Brussel. Hij draagt in de voorschriften der Geldersche Gezanten den titel van Maarschalk in den Haech. Op eene andere plaats wordt hij Erf­maarschalk genaatnd , zijnde de benaming der zellde waardigheid in Gelderland, met welke het huis van Naaldwijk eertijds in Holland is be­kleed geweest. Hij was een der Afgevaardigden van het Roermondsche kwartier, die met van West rum het eerst naar Brussel gezonden werden, aldaar de overige Geldersche Gezanten ontvingen en bij de Algemeene Staten inleidden. In November 1577 werd hij ander­maal , als lid der Ridderschap van het Kwartier Roermond, naar Brussel afgevaardigd. Zie B o n a ml, Vert. van onuitg. Stukken, D. TV. bl. 84 ; d e Jonge, de Unie van Brussel , hi. 61. BOIE (HENDRIK), zoon van Heinrich Christian Boic, Staatsraad van den Koning van Denemarken , Landvoogd van Zuid-Ditmarssen en van Sara Hel e na van Hugo, werd geboren den 4 Mei 1794 te illeldorf in Zuid-Ditinarssen. Nadat hij ge­noegzarne onderrigting verkregen had in die kundigheden, welke eenen jongeling voorbereiden , om met vrucht een meet. uitge­breid onderwijs te genieten , werd hij op de Meldorffer school besteed, waar hij tot in 1806 verbleef. Toen hem echter iu dat zelfde jaar zijn vader door den dood ontrukt werd , bes!oot zijne moeder , de verdere opvoeding van haren zoon aan het beroemde Atstadter lyceum te Hannover te laten voltooijen. Als kind reeds bespeurde men in Bole eenen heerschenden trek tot de beschouwing der schoone natuur. TerwijI zijne kleine gezel­len zich in de luidruchtige spelen der jeugd verlustigden , had hij zich vaak zijdelings afgezonderd , en kon de Lunstige web eener spin, de glanzige vleugel eens vlinders , de snelle vlugt of het lielelijk gekweel van eenen vogel zijne geheele aandaclit boeijen en hem de kinderlijke spelen doen vergeten. Als jongeling kende hij Been grooter vermaak , dan de oefening der jagt, waardoor hij zich in de gelegenheid zag, bij de aangenaamste uitspanning, tevens de doel­treffendste stof te verschaffen tot zijne geliefkoosde studie der na­tuur en hare voortbrengselen. De hem alzon aangeboren lust tot de Natuurlijke historie deed hem aanvankelijk het plan opvatten , zich aan het jagt- en bosch­wezen toe te wijden door de dood zijns vaders , die zijn ge­zin in eenen bekrompen toestand achterliet , zag hij zich echter ge­noodzaakt , uit te zien naar eene loopbaan , welke , bij een defile; beroep , hem te eeniger tijd tevens een behoorlijk bestaan kon aan­bieden , en daar de simile der Regten hem in zijne omstandighe­den de beste vooruitzigten scheen te kunnen opleveren , begat' hijzich in 1812 naar de Hoogeschool te Kiel om zich in die wetenschap te oefenen , en legde zich, ondanks de voorkeur,, die hij altijd aan de natuurkundige wetensehappen bleef toedragen , met zoo veel ijver op de studie van het Regt toe, dat hij daarin groote vor­deringen maakte, en weldra beloorde een uitmuntend Regtsge­leerde te zullen worden ; terwiil hij zich in zijne vrije uren groo­tendeels met zijne geliefkoosde oereningen der natuurlijke historic , en voorts met de geschiedenissen van landen en volken , met de Fransche, Hoogduitsche en Engelsche litteratuur , onleclig hield. In 1814 begat hij zich ter voortzetting zijner regtsgeleerde studien naar de Hoogeschool te Gottingen. De tijd, die hij aldaar doorbragt was gekenmerkt door den zellden ijver voor de studie in de reg-ten als in zijn lievelings.vak , en deze laatste vond geen Bering voedsel in den omgang met den beroemden Hoogleeraar Blume n-h a c h. Van Gettingen begat hij zich , in den herlst van 1815 , naar Heidelberg , waar hij zijne regtsgeleerde stuchen ten einde bragt en, toen hij in het najaar van 1817 door bet Oppergerigt te Gluckstadt gcexamineerd werd , gar hij de hewijzen van zulk eene grondige en uitgehreide regtskennis , dat men hem tot de vervulling van elke regterlijke hediening bekwaam verklaarde en hij met de loffelijkste getuigenissen huiswaarts keerde. %Nat hij , bij bet verlaten van Giiitingen , in den geleerden Blum en ha ch verloren had , vond hij te Heidelberg in den heroemden !bog­leeraar Tiedemann terug , wiens lessen over de dierkunde, hij steeds met de grootsle vlijt en aandacht bijwoonde , en het was deze , die aan Boie's gestadige worsteling tusschen neiging en pligt een einde maakte , en hem in de gelegen heid stelde , orn beide met elkander te vereenigen , door hem de opengevallen plaats van Conservator hij het Zoologisch kabinet te Heidelberg te be­zorgen. Twee jaren tang bekleedde B o i e , met den meesten lof en tot groot nut van zich zelve deze betrekking, tot dat hij ,n 1821 naar Leiden werd heroepen, orn aldaar, onder den titel van Conservator, onzen landgenoot C o e n r a ad Jacob Tem in in c k , bij de vesti­ging van het Museum van Natuurlijke Historie , behulpzaam te zijn , met de toezegging tevens , dat hij weldra zou worden helast met . de, in B oie 's oog, zoo benijdenswaardige taak eener weten­schappe!ijke reize op kosten en ten behoeve van het Nederland­sche Gouvernement. Na dat nu de hoogst verdienstelijke H e n r Cu s Kuhl, mede met het doen eener dergelijke wetenschappe­lijke reis , belast , in 1821 overleden was , werd Boie bestemd om diens opvolger te zijn. Alvorens echter derwaarts te l'ertrek­ken , maakte hij van de hem overschietende tusschentijd gehruik om Frankrijks hoordstad , met hare uitgehreide verzamelingen van natuurvnortbrengselen en uitmuntende geleerden te leeren kennen. Genoegzaam vier maanden bragt hij aldaar in gedu­rige werkzaamheid door. In December 1825 scheepte hij zich , vergezelschapt van Dr. Hen ri cus Ch ristianus Macklott, den Preparateur Salomon Mulleren den Teekenaar Pet ru s van 0 o r dt , op het brikschip Dykzigt in , dat to Ilellevoetsluis zeilree lag en den 3lsten dier maand het anker Iigtte en koers zette mar de Kaap de Goede Hoop , waar het niet voor de maand Maart 1826 aankwam na eenen moeijelijken togt , op welken onze reizigers met zware en aanhoudende storinen te kampen hadden , waardoor zij aan booed zeer•weinig gelegenheid vonden tot .het verzamelen van voorwerpen. De Wile tijri uchter , welke de Natuurkundige Commissie aan de Karp de Goede Hoop doorbragt , was toereikend tot het bij­eenverzatnelen van eerie aanzienlij e hoeveelheid voorwerpen , zoo­wel uit het dieren- als het delistoffenrijk , genoegzaam om vijf groote kisten daarmede te vullen en die naar Leiden over te zen­den. Na een verblijt. van vipien dagen aan Afrika's Zuidelijken uit­hoek , gingen de reizigers op nieuw selieep en landden den Eden Junij 1826 gezond op Java aan. De ongunstige staat der kolonie en het gebrek aan geldiniddelen gedoogden echter toen niet , dat men der natuurkundige commissie de tot eene reize naar andere eilan­den gevorderde geiden toestond , waardoor zij zich genoodzaakt zag, gedurende zeven maanden , to Bu .ielizorg te verbidven ; doch deze werden f.iet in onitnoedigende werkeloosheid duorgebragt , maar aan onophoudelijke nasporingen en onderzoekingen toegewijd. Toen ein­delijk de aangelege .lieden der Natuurkundige Coiiiiiiissie zooverre geregeld waren , ctit zij een bepaald reisplan Lon ontwerpen , zet­te zij zich &virtue dadelijk in beweging en begat zich in de maand December 1826 naar liet discrikt krawang, een der Preanger-regent­schappen. Nu had Boie bet toppunt zijner wenschen bereikt , nu had hij een onalCienbaar veld ter beat beiding voor zich en nam zich voor het Museum der Natuurlijke Historie te Leiden met eenen scliat van voor­werpen te verrijkeii. Dan naauwelijks acht maanden mogt hij daartoe werkzaarn zijii want reeds den 25sten Augustus 1827 , werd hij door gal-zeriuwkoortsen aangetast , die hens, den 5den September, daaraantolgende ten grate sleepten. Hij werd in den turn van het kasteel isulterizorg op Java begraven, waar de voortreffelijke Iloog­ leeraar It einwardt op zijne grafzerk deed uithouwen: NATURAE SCIENTIA STUDIISQUE CLARUS , OMNI VIRTUTE OFFICIOQUE ORNATISSIMUS, UT FERACIS NATURAE THESAURUS EXPLORARET NIMI GENEROSO IMPETU • MOTUS, INDIAM PROFECTUS EST. UBI CUM ANIIVIUM EXPLERET PLENISQUE NATURAE GAUDIIS FRUERETUR, IMPAR TOT LABORIBUS TAN TOQUE MENTIS ARDORI CORPUS DEFECIT : RAPTUMQUE JAM TRISTI FATO CARISSIMUM CAPUT SOCII LUGENT AMICI BONIQUE OMNES. dat is , volgens 's Hoogleeraars eigen vertaling: Grondige geleerdheid en kennis der natuur maakten hem vermaard , voortreffelijke deugden en een edel karaLter beminnenswaardig. Groot verlangen , om de natuur in hare grootsche gewrochten te leeren kennen , noopte hem tot eerie reis naar ladle. flier vond hij voldoening voor zijnen weetlust; hier genoot hij geluk en vreugde in de besehouwing van het gesehapene ; (loch voor zooveel werk­zaamheid en inspanning van geest was het zwakke niet bestand: weldra werd hij door den dood aan zijnen werkkring out­rukt , diep betreurd door zijne reisgenooten, vrienden en idle bra­wn, die hem kenden en beminden. Ook is er in het voorportaal van het Kabinet voor Natuurlijke Historie te Leiden een gedenksteen met korte inscriptie te zijner eere• Van hear he .ben het beta. gezien : Eene beoordeeling van T ern In i n c k 's Manuel d'ornithologie , ou tableau systêmatique des Oiseaux, qui se trourent en Eu­rope , Paris 1815 in de Heidelberger Jahrbiicher der Litteratur, jahr 18 i 6 IN°. 23 u. 26. Eerie Verhandeling over de "Inas Spectabilis van Fabricius, geplaatst in de Annalen van het Wetlerauer genootsehap. Eene beoordeeling van het prachtwerk der door S p i x in Brazi­lie nieuw ontdekte amphiblen , in de Isis 1826. D. 1. M. 118. Eene verhandeling over eene schoone verzameling Amphibian, door den !leer C o ck B I our h ()If van Japan niedegehragt , mede­ gedeeld in de Bijdragen tot de Natuurkundige Wetenschappen D. II. IN°. 2. bl. 243. Hij bezorgde mede de uitgave van het uitvoerig daghoek door zijnen broeder, in het jaar 1817, op diens reize door Noor­ wegen , gehoudyn , hootdzakelijk aan de Dennis der Ornithologie toe­ gewijd en ten titel voerende : Tag ebuch gehalten auf einer Reise durch IVorwegen, int jahre 1817, v on F. Bo i e, Schleswig 1823. Deze weinige, maar wel doorwrochte veelheteekenende geschrif­ ten , de zeer uitgebreide en hoogst helangrijke brielwisselingen , welke hij met de voornaamste Natuurkundigen steeds levendig hield, en niet minder de rnenigvuldige geleerden van allerlei oorden , welke, door den rijkdorn van het Nederlandselie Museum uitgelokt, het aanhoudend kwamen bezoeken, en die hij steeds met de meeste minzaamheid begeleidde, gaven aan B o i e's verdiensten eene hekendlieid , waar­ van hij , in meer dan een opzigt , de gevolgen ondervond. Reeds in 1821 was hem vanwege de A kademie to Heidelberg den graad van Doctor in de Wijsbegeerte, honoris causa , opgedragen , en hij ver­ kreeg achiervolgens het Lidmaatschap van oliderseheidene geleerde Maatschappijen : als van de Wetterauer-Maatseha .pij your de Na­ tuurkunde, van het Senkenbergsehe Genootsehap der Natuuronder­ zoekers te Frankfort, van dat ter Bevordering der Natuurkunde te Marburg , van het genootschap ter hevordering van Natuullundige Wetenschappen te Groningen, van dat van Bosch en Jagtkunde te Dreiszigacker enz. Men treat zijne beeldtenis , gegraveerd door W. N i e u w h o ff, aan , voor de Levensschets van Hendrik Bo ie en hulde aan zijne deugden en verdiensten door J. A. Susann a. Ainst. 1834. Zie , behaive dat werk , hetwelk wij bier boufeltakelijk gevolgd zijn ; Algem, Konst• en Letterbode voor 1828, D. I. bI, 33 en 34. BOING (DIRK) , geboren in 1748 te Amsterdam , was aldaar eerst Zilverkashouder, daarna Commissaris bij de honderdste en tweehonderdste Penningkamer. Hij heeft als iiverig voorstander van de in zijne leeftijd, gestichte Maatschappij: Tot Nut van 't Alge­meen, an welke hij ook eenigen tijd mede-hoofdbestuurder was, veel toegehragt tot verspreiding van hare weldadige bedoelingen vooral ook in zijne geboortestad. Van de Kweekschool voor schoolonderwij­zers , door het Amsterdamsche eerste department opgerigt , was hij Scholarch en hij werd bij de gemelde Maatschappij nieer dan eens bekroond. Onder hare Prijsverhandelingen zijn van zijne hand : Schets van den braven man in het gemeen burgerlijke le­ven. 1789. Pligten van handwerkslieden en dienstboden. 1791. Brief aan de Schoolhouders in Nederland. 1791. Schets van den voor- en nadeeligen iuvloed van het gedrag des Werkmans op den bloei en de welvaart der fabrijken , trafijken en handwerken. 1804. Onder de Volksliedjes dier Maatschappij komen eenige van Bo in g voor , welke echter niet tot de beste van den bundel behooren. Ook ziet van here arzonderlijk het licht De Opivekking des Jongeling te Nain, Zangstuk. B o i n g overfeed in zijne gehoortestad, in het laatst van het jaar 1811 of in het begin van 1812. Zie Nieutv Woordenb. der Nederl. Dichters ten vervolge op W sen Geysbeek, nit partikutiere berigten aangevuld. BOIS (DANIEL Du) , werd in 1564 te Valenciennes als Letter veroordeeld; tot zijne bevrijding wendde het yolk van Gent eenige pogingen aan , toen hij door die stad naar Zeeland werd vervoerd, om op de galeijen te worden geplaatst. Die pogingen ter bevrijding echter mislukten. Zie G a chard. Corresp.. de Phil. II. p. 509. BOIS (JAN nu), een Waal , was eerst Advokaat in den Raad van Vlaanderen. Later werd hij Pensionnaris van Gent en eindelijk Prokureur Fiskaal van den Raad van Mechelen. In 1567 werd hij door Alva aangesteld tot Prokureur-Generaal bij den Rand der Beroerte, en eischte als zoodanig de dood tegen de Graven v a n Eg m on d en Hoorn e. Ook kwam hij den 2 December 1571 te Gent om aldaar de invoering van den tienden penning met kracht aan te dringen. Zie Bor, Nederl. Oorl., D. IV. hi. 238 (170); (Beaufort), Le­ven van Willem I, D. II. bl. 30; Wagenaar, Fader& Hist. , D. VI. bi. 251 en 259. Pb. de Kempe na re Vlaemsche Kronijk, bi. 45 , 99. BOIS (WARNAR Du), 00k WERNARD VAN DEN HOUTE genoemi , was Ridmeester in Statendienst , en onderscheidde zich bij ver­schillende gelegenheden , zoo was hij in 1593 een der aanvoerders der 150 I4uiters, die, toen de Kardinaal-Aartshertog Hulst helegerd Yield , zich niet tier van die stad lieten aan wal zetten en met kleine troepen het land doorreisden, meet. dan 700 man van den vijand doodden en een klein Kasteel innamen ; zoo als men hiervoor,, op het artikel B a x (P a u l u s en Ma reel i s) hi. 203 weer om­standig vermeld vindt. Ilij woonde in 1597 den slag van Turn­hout bij , waar hij zich zeer dapper gedroeg. In October 1602 hielp hij de Ridmeester 13a x eerie onverhoedsche ruitertogt uit Breda en Bergen op Zoom , doen , waarbij zij eenige bender) van Ordonnantie overvielen en de verzatneling van zegeteekenen to Gravenhage met 5 kornetten vermeerdeiden. Nog in het zeltde jaar door de Staten, met eenige vanes ruiters en H) vendelen voetknechten tot hulp van de stad Emden naar Oos!-Friesland gezon­den veroverde du Bois in weinige dagen de schansen en onIzette de stad , welke door den Graat van Oos: -Friesland belegerd was. Toen de Spaansche Veldheer Pomp ej us Just iniani in 1606 met 4000 voetknechten , 500 paarden en twee stukken geschut in schuiten de Waal Wilde oversteken , werd hij door du Bois zoodanig afgewezen , dat hij , na een uur strijdens, zich gedwongen zag, met verlies van omtrent 120 man , onder welke 5 Kapiteins van naam, van zijne onderneming of te zien. Op eenen wagen door den Tielerwaard t ijdende en weigerende zich aan den vijand, die hem van alle zijden omsingelde , over te geven , werd hij in 1607 doodgeschoten. Zie B o r , Ned. Oorl. , B. XXX. bl. 719 (36) , B. XXXIII. bl. 244, (42) ; van Meteren, Nederl. Ilist., D. VIII. bl. 226, D. IX. bl. 137, 256; de Groot, Nederl. Hist., bl. 450, 505, 549, 550; Wage­naar, Vaderl. .Hist., 1). IX. bl. 211, 299; Bosscha, IVe8r1. dend. te Land, D. 1. bI. 327, 330, 389. BOIS (CoaNELis Du) was een Landschapschilder,, die in 1647 bloeide , en eon navolger was van J a c o b It u i s d a e 1. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Schild., D. I. bl. 198. BOIS (JAcoaus Du) werd in 1631 Predikant te Landstneer-en-Watergang , in 1628 in de Rijp en in 1646 te Leiden, waar hij in 1661 overleed. Ilij heeft geschreven .Kinderdoop bewezen. 1648. 8°. De naaRtheid der Cartesiaansche Philosophie ontdekt. De schadelijkheid der Cartesiaansche Philosophie. Tijd-thresoor. Leyd. 1650. 4°. Oude-Tijd thresoor. Leyd. 1650. 4°. Zie Saxii, Onom. Liter., Pars IV. pag. 547; deChalmot,Biogr. Woordenb., D. IV. bl. 346; de Navorscher, D. III. bl. 232. BOIS (DANT nu) was hoogst waarschijnlijk van Schiedam, en behoort onder de braaiste Scheepskapiteinen uit de dagen van d e Ruite r. Hij komt voor als Kapitein op het fregat de Vrede , "mar woonde op eon ander fregat , Utrecht, den vierdaagschen zeeslag met eere bij , en had , bij veel schade aan masten en raas; vijF dooden en veertien gei,wetsten. Op den vierden dag van dien slag was de Vice-Admiraal de 1, i e fde van zijn eigen ontreddend schip op dat van du Bois overgegaan. Even zoo streed hij in den slag van den 4den Augustus 1666 en beyond zieh wider het eskader van den Viee-Admiraal B a n k e r t , dat zieh in de Spleete moest begeven om de nakoinende schepen te bewaren. Hij hielp aldaar de schepen van de gesneuvelde Admiralen Jan Ever tsen, Tjerk Hidd es de Vries en van den Vice-Admiraal Koenders ontzetten. Vooral kweet hij zich roemwaardig bij den togt naar Chattham. Met anderen benoetnd om de rivier van Londen op te varen , ter aantasting van twaalf Engelsche fregatten en twintig Barbados­vaarders • welke aanslag rnislukte , werd hem , later opgedragen met zes andere Kapiteins , de rivier op te zeilen, het kasteel Upnor te be­schieten en de branders aan de Engelsche koningsschepen aan te brengen. Aan dit bevel werd met alien ijver en den besten uit­slag voldaan. Kort daarna werd hij gesteld onder het bevel van Kapitein Vollenhoven, om met Kapitein S Er, i en t tusschen de Schotsche en Engelsche kusten te kruissen. Op dien low had hij bet geluk het schip van Jan T a s s c h e r , door twee Schotsche Kapers genomen, te hernemen , waarbij een dien Kapers veroverd werd. Hij veroverde nog een Engelseli scheepje, maar was door den mist van het eskader van van Gent afgeraakt en genood­zaakt , door gebrek aan victualie , naar het Vaderland te stevenen. Na den vrede van Breda aan land gebleven , huwde hij den 9den Ju!ij 1669 met 31 a r i a van B I e is w ij k, de doehter van den Coen reeds overledenen Burgemeester van Schiedam , Hugo van B I e i s w ij k. Waarscliijnlijk heert hij in het zeltide jaar nog eenen zeetogt gedaan , maar in April 1671 werd hij naar Smyrna gezon­den , tot bescherming der koopvaardijvloot. Bij zijne terugkornst met eene rijkgeladene vloot van zes en zestig koopvaarders , had A d r i a a n de Haze, het opperbevel over de zes oorlogsche­pen van het eonvooi , du Bois had het bevel over de voor­hoede , Cornelis Evert se n de jongere over de achlerhoede. Naauwelijks bij het eiland Wight gekomen werden zij den 23sten Maart 1672 door den Engelschen Sellout bij Nacht H o 1­m e s aangetast , die znodanig door de Nederlanders ontvangen werd , dat hij met zijne twaalf schepen moest afdeinzen. Daar de Haze des avonds gesneuveld was , voerde du Bois den volgenden dag het opperbevel en weerde zich met onwrikbaren moed met zijnen vier en veertiger, tegen Holmes die 80 stukken voerde , en nog twee fregatten, met dat gelukkig gevolg, dat, oIschoon zijne lin­ kerhand des avonds van den 24sten Maart werd aFgeschoten, en het bevel voor een tijd op den Kapitein der soldaten , G e r o l f van IJsselmuiden merging, du Bois de vloot behouden in bet Vaderland binnenbragt. Aileen drie koopvaardijschepen waren veroverd , en het fregat van Jan Jansen van Nes, dat , na eene heldhaftige verdediging en den dood des Kapiteins, genomen werd en zonk. Du Bois scliijnt verde!. in 1672 niet in zee te zijn gegaan , daar zijne wond hem dit be1ette, maar in 1673 voerde hij het bevel op de Ridderschap van 64 stukken, onder het es­kader van den Luitenant-Adiniraal B a n ck er t. In het gevecht van den 7den Junij 1673 nam hij een Franschen brander, en had reeds het yolk met den Kapitein aan boot(' gehaald , toen zich eene Amsterdamsche sloep van het schip zelve meester tnaakte. Illeenende een Engelsch schip van 58 stukken aan hoord te leggen , werd zijn groot mArszeil algesehoten en de meerdere bezeildheid van den Erigelsehman , wiens voorniarszeil mede weg was, redde dezen. In dezen slag had hij drie dooden en drie sehoten onder water, zoodat hij naauwelijks net vier pompen zijn schip lens kqn houden. Ook den slag bij Kijkduin heeft hij bikewoond. Hij was in 1674 , bij de vloot die , onder Cornelis Tromp , naar de kus­ten van Frankrijk en Spanje werd gezonden, En zeilde met zija schip Groot Ilollandia, onder het eskader van den Luitenant-Ad­miraal A art van Nes. Een der eersten bij de landing op het eiland Noirmoustiers zijnde, kwain hij met een sehot door zijnen rok vrij. Toen de vloot, op de hoogte van St. Sebastiaan , van­een scheidde , en van Nes en Banckert terugkeerden , bled d u Bois met Jan van Nes, Almonde en Panhuis, op uiidruk­kelijke begeerte van den Opperbevelhebber, Tromp, bij zijn eska­der. In de baai van Rosas hielp hij mede de landing van 1200 man bevorderen. Doch op dezen togt gebeurde juist war hij zelf geschreven had: H naer myn oordeel sulle wij met onse kostelycke » vloot weynigh uytrighten." Hij keerde in December 1674 in het Vaderland terug. her eindigde weldra zijn levensloop. Te 's Gravenhage zijnde met zijnen vriend Kapitein Adri a a n Poor t, ter verkrijging van de hem toekomende Belden, werd hij door eene hevige kwaal in de nieren aangetast en naar Schiedam vervoerd , waar hij den 26sten December 1676 , zeker nog niet in gevorderden ouderdom , overleed. Du Bois blijkt uit al les een moedig , ver­standig , stout en regtschapen Zeeman van den oullen stempel te zijn geweest , een liefderijk echtgenoot en varier , godyruchtig, een­voudig en nederig. Hij was een bijzonder vriend van den Admi­raal de Ruiter, wien hij met een brief op zijne bruilolt noo­ , digde. Deie berigten zijn voor een groot gedeelte uit de brieven van du Bois aan zijne huisvrouw bijeengebragt. Zie voorts Aitzema, Sake van Staet en Oorl., D. V. bl. 443 , D. VI. N. 711; Sylviu s, ones aids, B. III. bl. 191 en volg. ; B r a n d t, Leven van de R u i­ter , bI. 407, 777, 78G, 813, 894; Mont anus. Leven van W it­le m Ill, D. I. bi. 104; de Jong e. Nedert.Zeetv.. 11. St. 11. Ir1. 437, 444, D. III. St. I. bI. 56-62; Jaarboekje roar de Stad en het J(anton Schiedam, Jaarg. 1851 bI. 14 en 15 , de Navorscher, U. 111. bl. 232. BO1S (JAN Du) behoorde waarschijnlijk tot het zelide geslacht als Elant en irad in het zelfde spoor als deze. llij komt voor als .de V laggekapitein van de Ruiter op diens togs naar de kust van Guinea in 1665 , en onder de moedige betortners , van het kasteel Cormantijn aan de gezegde kust , gelijk hij ook als Luite­nant van den Kolonel Johan Belgicus van Bourne steeds te laude dienst deed en zich bij het veroveren der sterkten tegen de vijanden onderscheidde. Het kan zijn dat hij den zeliden rang had hij den eersten zeetogt in 1665 en dat de Kapitein door Brandt, (Leven van de Ruiter bl. 444), Jan Willemszoon ge­noemd, de zeilde is als Jan du Bois. Doch in den vierdaag­schen zeeslag had du Bois het bevel over de Vrede van 46 stukken, onder het eskader van den Luitenant-Admiraal T romp, later onder dat van de Ruiter, en scliaarde zich in den uitersten nood van dezen Admiraal met nog eenige schepen condom hem in den slag van den 4den Augustus 1666. ilij was met zijn schip onder bet smaldeel van den Admiraal van Gent, dat de Rivier van Rochester moest opzeilen , om naar de sterkte der Engelschen en de diepte der rivier onderzoek te doen , en had al-zoo zip deel aan den zegepraal. Of hij later op nieuw Vlaggeka­pitein bij de Rui ter was , is onzeker, zijn naam komt niet weer voor. Zie Brandt, Leven van de Ruiter, hi. 350, 518, 565, 563 enz. DAIS (SIMon DO was een leerling van Philip Wo uw er m a n, die zieh reeds in jeugdige leefiijd in Engeland vestigde en er in den beginne veldslagen en landschappen met beesten schilderde. Later ziende dat het portret in die tijd de meeste aanmoediging genoot , legde hij zich daarop toe. Zijne werken vonden zoo veel aftrek dat hij in 1708 in ruime omstandigheden overfeed. Zie Immerzeel, Levens en iVerken der Kunstschild., D. 1. hi. 198. BOB (Gour .;ttp Du), geboren den 29sten Mei 1700 te Kruinin­gen in Zeeland, was een zoon vau God tried du B ois , Predikant , eerst te Kruiningen, daarna te Spiikenisse , en laatstelijk te Schiedam, alwaar hij in 1721 overleed , en van Maria S wa (min s. Du Bois, reeds vroeg in de ,beginselen der letterkunde onderwezen , en daarin naar zijne jaren goede vorderingen gemaakt hebbende , ver­liet in 1716 de lage scholen , met het doen van eene redevoering in heldendicht over de Iliuzijk (de Musica), en genoot aan Lei-dens Boogeschool het onderwijs in de wiskunde en wijsbegeerte van Jakob Bernard, Jakob Wittichius en inzonderheid van Wil­lem Jakob 's G r a v e s a n d e; doch in de medicijnen en de weten­sehappen , die er aan verknoclit zijn , van de beide Albinussen, vader en zoon, Herman Oosterdyk Schacht, en voornamelijk van den grooten 11 ermannus Boer ha a v e. In beide voornuenide wetenschappen , verkreeg bij den 6den Februalij 1725 de Doctorale waardigheld , na twee latijnsehe verhandelingen in het Lela te heb­ben gegeven , als betrekke!ijk de wijsbegeerte, over het Geluid (de Sonu) , en in de medicijnen , over het Gehoor (de Auditu) , waarna hij te Haarlem als Geneesheer de praktijk ging uitoefenen. In 1729 werd hij, inzonderheid door aanbeveling van Bee r­ haave, in de plaats van Johannes Oosterdyk Schacht, tot Boogleeraar in de Wijsbegeerte te Franeker beroepen , en den 15den. Maart 1731 in dien post bevestigd , met het doen eener redevoe­ ring , over het nut en de noodzakelijkheid van de tviskunde in de Natuurkunde vervolgens gal . men hem de hoogleeraar­ stoel in de Medicijnen en Outleedkunde in Maart 1738 , bij welke gelegenheid hij den 20sten Februarij 1739 eerie redevoering over de Ontleedkunde hield (2). Door het overlijden van W ij e r Wil­ helm u s Muys, werd hein door Curatoren , den 25sten Februarij 1744 , mede het iloogleeraaramht in de Kruidkunde opgedragen. Hij were' echter door eene vroegtijdige dood verhinderd , den Akadernietuin , in gevolge eene daarvan reeds door hem ontworpene schets, in eene betere orde te brengen , en met een aanzienlijk getal kruiden en planten te vermeerderen. Eenige jaren reeds was du Bo is door eene leverkwaal aange­tast , welke naar geene geneesmiddelen willende luisteren , trapswiize zoodanig verergerde , dat hij aan eenen daarbijkomenden aanval van beroerte den 18den Januarij 1747 overfeed. Ilij was gehuwd in 1729 met Antoinetta Werners, weduwe van Diderik Schukk in g. Du Bois was een zeer braaf en eerlijk man , die evenzeer de geveinsdheid haatte , als hij de vleijerij verachte , voorts een warm en standvastig vriend en rnenschlie.vend Christen. Zucht voor regt­vaardigheid en billijkheid was eene hoofdtrek in zijn karakter, zoodat deze hem wel eens, doch zeldzaam , in eene oploopende vlaag van toorn Ion doen ontsteken, wanneer hij menschen aantrof, die daartegen zondigden. In zijne praktijk was hij met ongelukkig, en hij behan­deide de zieketi, die zich zijner zorg hadden aanbevolen , met de uiterste oinzigtigheid en meewarige liefde. Voorts was hij ervaren in vele wetenschappen , bezat een fijn en vlug oordeel , en was on­ gemeen bedreven in de wiskundige wetensehappen. flij heeft niets in druk uitgegeven dan zijne beide Inwijilings-verhandelingen , waar­van bier boven is gesproken; doch hij had onderscheidene stukken order handen , -van welke echter geen ver genoeg was afgewerkt, om ter perse te kunnen worden overgegeven , daar hij inzonderheid door zijne inenigvuldige bezigheden verhinderd was ze te voltooijen. Zie Vriemoet, Athen Frisiac., pag. 821--823; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Gerber, Lexicon fur Tonkunstler S. 458; de Navorscher, D. III bl. 231, 232. BOIS (PIETER COUWENBURG nu), een broeder van den voorgaande, geboren te Kruiningen den 5den November 1703; legde zich aan de Iloogeschool te Leiden op de Godgeleerdheid toe en werd in 1728 °ratio de utilitate et necessitate Alatheseos in Physicis. (1) (2) °ratio pro Anatonie. 50 Predikant te Graft , in 1729 te Maassluis , in 1730 te Deventer en in 1731 te Leiden. In 1748 tot Onderregent van het Theologisch Collegie hij de Hoogeschool aldaar benoemd , verwisselde hij dien post in 1762, met ,dien van Hoogleeraar der Godgeleerdheid ; hij welke gelegenheid hij eene redevoering Meld over de heerlijkheid van God in alle zijne tverken , inaar inzonderheid in het hoogst eerbiedwaardig tverk der verlossing , het helderst nit­blinkende (1). Doch hij mogt weinig meer dan een jaar der Ilooge­school van dienst zijn , als zijnde reeds den 7den Maart 1764 over­leden. Hij was gelmwd geweest met Maria Doom, dochter van D o m i n i c u s Doom, Burgemeester te Schiedam; nit welk buwe­lijk vier zoons geboren zijn , van welke hij zijn overlijden nog slechts de jongste Godefridus Couwenburg du Bois, in leven was. kin kleinzoon en naamgenoot , P e t ru s Couwenburg du Bois, een man van veel kennis en verdiensten , leefde te Seheipam als Lid van den Stedelijken Raad en stierf te Lisselstein , den 2den Julij 1845 , oud bijna 75 jaren. Zie S iegenbeek, Geschied. der Leidsche Iloogeschool. I), 1. b!. 282, 283. D. 11. T. en B. 208, 289, 290. BOIS (J. P. J. Du), Secretaris van Ambassade van den Koning van Polen en Keurvorst van Saksen in de IN ederlanden seh reef: Vies des Gourerneurs Generaux avec l'abregó de l'histoi•e des etablissemens Hollandois aux Indes Orientales. la Haye 1763, avec cartes et figures, 4°, in de Nederdnitsche taat matt dit het 20ste deel nit van de gistorische Beschrijring der Rei zen , Amsterdam 1765. Relation de l'Ile de Corse on Journal dun voyage darts ,cette ile , et Illemoires de Pascal Paoli, traduif de l'Anglais de Jacques Boswell 1779. Ook werkte bij mede aan de uitgaaf van 0 deelen der Histoire gèn6rale des voyages, waarvan in 1774-1780 eene verhderde nit-gave in 25 deelen in 4° to 's Gravenbage bet Lela zag. Zie Biogr. Univ.; de Navorscher, D. III. hi. 231. BOIS (OTTO WILLEM IZkAC nu) non van Paulus David du Bois en van Helena Margaretha Berg, geboren te Venlo, den 16den Julij 1756, trad als Kadet der Artillerie in 1764 in 's Lands dienst, werd in 1771 tot. Tweede Luitenant en in 1793 tot Kapitein bevorderd. In die betrekking was hij Bevelhebber der Artillerie te Sluis , iijdens het roemruchtig beleg in 1794 en ver­liet de dienst na de omwenteling in 1795. Na Neerlands berstel­ling in 1813, trad hij weder in dienst, werd den 4den April 1814 henoemd tot Luitenant-Kolonel der Artillerie en den l4deri April 1815 in dien rang gepensionneerd. (1) De glories Dei, in omnibus Ejzts 'operibus, fnarime vero fn augustissima salutis opere , lucidissime fulgente. Bij zijne echtgenoote Ma rga r et ha R 0 wa an het hij , onder an­deren , eenen zoon na Paul us David du Bois, die geboren was te Groningen , den 17den Junij 1786, in 1814 bij het ha .aillon van zijnen vader in dienst tract en in dat zelfde jaar nog werd bevorderd tot Tweede Luitenant bij dat wapen, Zie Bosse 11 a Heldend. te Land, D. III. bi. 112 noot, tilt par­iikuliere berigten aangevuld. BOIS (CRRETIEN nu), geboren te Amsterdam in 1766 was eerst een leerling van den uitmuntenden schilder Joseph Marin k el­1 e, werd daarna door den kundigen Jurriaan A nd riessen in het landsehapsehilderen en andere vakken der kunst onderwezen en behoorde onder de vIiitige kweekelingen der Amsterdamsche Stads Teekenakademie , bij welke hij den gouden eerepenning he­haalde , en waarvan liij later Nedehestuurder werd. In het jaar 1820 werd hij mede Lid van de nieuw opgerigte Koninklijke Aka­demie der heeldende kunsten te Amsterdam, alwaar hij in 1837 overleed. Zijne heeldienis komt voor in de Studiebeelden en Fragmen­ten van J. E. Marcus. Zie van Eyn den en van der WI Ili gen . Geschied. der Vaderl. Schilderk.; D. III. 1)1. 339 ; Immerzeet, Levens en, Werken der 16insts. D. 1. Iii. 198. BOIS (CHAtteEs MARIE JOSEP11 nu), een zoon van Francois Reignier du Bois en van Francoise Josephine Gravin de B us , geboren te Hilversum den 22sten December 1772, trad in dienst als Vrijwilliger hij het Begement Fransche Koninklijke Dragonders in 1788 en na de veldtogten van 1792-1795 te hebhen mede­gemaakt , verzocht hij zijn ontslag en trad in Hollandsche dienst als Onder-Luitenant hij het Itegernent zware kavallerie den 9den. Julij 1795. maakte als ilidmeester den veldtogt in Noord-Hol­land in 1799 mede, en werd onder Koning Lodew ij k eerst Luitenant-Kolonel en daarna Koranel van het regement Garde te paard , hetwelk na de in!ijving van ons Vaderland in bet Fransche Keizerrijk, in Lansiers herschapen, den naam kreeg van Tweede Reti rement ligte ruiterij , Lansiers van de Keizerlijke Garde, en bij • den aftogt nit Rusland , onder anderen tusschen Nalo-Jaroslawetz en Borowsk veel koelbloedigheid aan den dag legde, maar na den overtogt van de Berezina allengs versmolt. Du Bois kwam evenwel in bet vaderland terug en werd door Koning Wille m, den 25 Fehruarij 1819, bevorderd tot Generaal-Ma­joor lievelhehber van bet toen opgerigt wordende regement lansiers. Den 2lsten Julij 1822 word hij gesteld op non-activiteit en bij over­leed den 4den Julij 1629. Koning Lode wij k had hem in 1806 het Ridderkruis der Unie geschonken en Na po !eon benoemde hem eerst tot Ridder daarna tot Oflieier van het Legioen van Eer en maakte hem Baron van bet Keizerrijk. Door L o d e w ij k XVIII werd hij benoemd tot Ridder der Orde van St.. Louis. Zie Stuart, Jaarb.,van het Koningr. der Nederl. 1819. D. IL M. 2 en 3 ; B os scha, Nederl, Heldendaden te Land, D. III. hi. 396-401 , uit partikuliere berigten aangevuld. BOIS (DonlNlcus FRANCISCUS nu) , geboren te Brugge den 8sten November 1800, genoot in zijne jeugd , in zijne geboortestad , het onderwijs van J osephus Franciscus Ducq en later te Ant­werpen van den beroemden Mattheus Ignatius van B r e e. Vervolgens ter zijner verdere ontwikkeling naar Parijs vertrokken, maakte hij zich aldaar de lessen van den Baron Gros ten nutte. In 1828 tot Directeur der Koninklijke school voor nuttige en beeldende kunsten te 's Hertogenbosch aangesteld , bleef hij daaraan onafgebroken verbonden tot aan zijne dood , den 27sten October 1840. Niet weinig heeft de school clan ook door zijnen ijver en talenten gebloeid ; ja , men mag wet zeggen , dat zij geheel aan hem haar eigenlijk bestaan te danken heeft. Du Bois bezat groote verdiensten in het historiecle vak. In de voorzaal der gewone audientie op 's Koning Paleis , in het Noordeinde te 's Gravenhage , hangen twee proefstukken van zijne kunst , zinspelende op van Speyk en J. ll obei n. Op het Raad­hnis te 's Hertogenbosch treft men een ander histories:uk van zijne hand aan , voorstellende de Uitreihing van het vaandel aan de Bossche Schutterij , door den Prine van Oranje (later Koning Willem II). Du Bois was een der Bestuurders van bet Pro-. vinciaal Genootschap van Kunsten en Wetensehappen in Noord-Braband. Onder de door hem gevormde leerlingen , is Jan He n­drik van Gro of velt, kaarslichtschilder te Rotterdam. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BOISOT (KAREL vAN), zoon van Piet er Boisot en Louise van T i s n a e q , werd door Alva ingedaagd , en , niet verschij­nende , gebannen uit de Nederlanden , als schuldig staande aan geschonden Illajesteit. Net hem werd ook ingedaagd zijne huis­vrouw, Maria de Fonsec a. Gedurende zijne ballingsehap hield Boisot briefwisseling met den Prins van 0 r a n j e , die hem in het jaar 1573 aanstelde tot Gouverneur van Vlissingen. Hij verkreeg grooten roern , niet alleen als krijgsheld maar ook als Staatsman. Zijn toeleg om liliddelburg door overrompeling aan 's Prinsen zijde to brengen , mislukt zijnde , ondernam hij , met beter gevolg , de belegering van het kasteel Rammekens , waaraan de Nassauschen veel gelegen lag , en kreeg het in , na het beschoten en aan de eene zijde ondermiind te hebben , waarover de Prins hem zijn genoegen to kennen gar. Boisot zelf werd er door aangemoedigd, tot weer gewigtige ondernemingen , waarschijnlijk zal hij niets verzuimd hebben , om Middelburg meer en meer te benaauwen , tot dat die Stad zich genoodzaakt zag tot de Overgave , waarvan hij het verdrag. , nevens anderen , onderieekende. Gen* zijn dienst den Zeeuw nuttig was , zoo trachtte hij ook het behalf; van Noord-Holland te bevorderen ; doch bier slaagde hij minder gelukkig. Sonoy kon zich met hem niet wel verstaan , en zijn ontwerp ter versterking van Alkmaar ging traaglijk voort. De Prins , die zijn wijs beleid toonde, in het uitkiezen van vrienden en guns­telingen , bediende zich veel van B o i s o t. llij zojad hem naar Engeland, om aldaar, ten voordeele van Holland en Zeeland te handelen , en zorgde , dat hij onder de Gemagtigden behoorde , wien belast word , eene nieuwe ordonnantie op het stuk van regering van Holland en Zeeland op te stellen , welke vervolgens ter Staatsverga­dering goedgekeurd is , ook was B o i s o t een der Gemagtigden tot den vredeliandel te Breda ; doch men verzweig in den lastbrief voor­zigtiglijk dat hij en van Dorp Bevelhebbers van steden waren. Men had in 1575 aan de Spaansche zijde een ontwerp gesmeed , eenen togt door het water te doen , van ,Filipsland op Duiveland en Schouwen. Het schijnt dat men iets van dit stout voornemen ont­dekt had; althans B o is o t begat' zich reeds in Augustus naar Schou­wen, waar zijne tegenwoordigheid bij het leper zoo noodzakelijk was , dat hij naar VValcheren niet kon oversteken. De Spaanschen waadden door het water, en kwamen gedeeltelijk op den oever van Oost-Duiveland. Zij , die naauwelijks uit het water ontkomen wa­ren, geraakten in het vuur. Boisot, die den vijand wachtte aan den karat van Zijpe , en aldaar een klein fort had doen maken, was nu geplaatst met tien vaandelen krijgsknechten , achter den dijk , om den vijand te begroeten. Hier wend hij door een van zijn ei. gen yolk , het zij bij ongeluk of uit moedwil , zoodanig in zijnen regterarm en oksel geschoten , dat hij terstond dood bleef. Men baalde hem echter uit het midden der vijanden , onder welken hij zich beyond , en bragt het lijk naar Waleheren. Doch dit verlies vervulde de Staatschen met schrik en verwarring, en gaf den Span­ jaarden gelegenheid om hunne onderneming voort te zetten. De vrijheidminnaars betreurden zijn dood; en het vaderland verloor een groot sieraad. Zie Bor, Nederl. Oorl. B. VI. hi. 330 (449) B. VIII. bi . 123 (648); van Meteren, Nederl. Hist. D. 11. b1.169, 331; Velius en Cen­ten, Beschr. van Hoorn, hi. 379; Strada, Hist. de la Guerre des P. B. Torn. II. pag. 236; Pe rs, d'Ontstelde Leeuw, hl. 302; Halma Toon. der Vereen. Nederl.; Beaufort het Leven van Willem I. D. II. hi. 390, 496, 586, 587; van Goa r, Beschr, van Breda ht. 143: Boomkamp, Alkanaer en desz. Geschied. hi. 180; 199, 202, 263, 215, 333 ; Wagenaar, Vaderl. Geschied.; D. VI. hl. 439; D. VII. bl. 16, 29, 72; Bijv. en Aanm. op Wa genaar, D. %II, hi. 36; Korte Levens der Nederl. Vorsten enz. St. II. N. 4 en 5 ; 's G r a-v esand e Tweede eeuwged. der Illiddelb. Vrijheid, bi. 330-332 , 337-344 ; t e Wate r, Hist. van het verb der Edelen , St. II. bl. 248-255 ; Kok, Vaderl. Woordenb.; de K anter, Chron. van Zier., IA 132, 136; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Collot d'Escury, Holland's Roem, D. II. A bl. 121; Biogr. Univers.; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. II, St. V, bl. 301, 343, 415, 428, 433 en 496; Swaluwe, de Baden der Zeeutven, hi. 50, 86, 87. BOISOT (Lonawine vA3), !leer van R ua r t, broeder van den voorgaande , geboren te Brussel , en zeer verinoedelijk , een der verbonden Edelen , duel' dourdien op eenige naarnlijsten alleeu Bois o t stait , het onzeker,, of daar gezien wordt op L o d e-w ij k of op zijnen broeder Karel, welke onzekerheid &or het verzwijgen van den voornaarn omtrent dit edel paar broeders , meermalen plaats viudt. In de befaamde Bartholomeus-nacht schijnt hij zich in Frankrijk te hebben bevonden althans yin& men op­geteekend dat hij aldaar ter oorzake van de godsdienst in de ge­vangems zat , waaruit hij niet dan met veel moeite , door eeni­ge Monniken ontslagen weed. Wanneer hij in Nederlandsche dienst het zwaard tegen Span­je heeft aan torgord , vindt men niet opgeteekend , inaar hij was ijverig de zaak der Bondgenooten toegedaa.n , en zijne groote ver­diensten rnaakten hens overwaardig , oui na den dood van B o u- e w ij n Ewoutz tut Admiraal van Zeeland verheven to worden , ook heat hij het vaderland irr deze hoedanigheid in den beginne dir droevige Nederlandsche beroerten uitinuntende diensten bewe­zen. In 1572 hielp hij den Prins van 0 ran j e binnen Boer­mond en bewoog Mechelen de poorten your hem te openen. 'foal kliddelburg in het jaar 1573 , door Prins Willem I belegerd , en tot den uitersten nood gebragt was , puogde Alva en vervol­gens Requesens, die stad door alle mogelijke middelen te ontzetten. Zoo zakte de Admiraal Beauvoir in November 1573 de Ooster-schelde of en bemagtigde Reitnerswaal , duct). do Zeeuwsche vloot onder Adiniraal Willemszoon en B o i s o t bragt hem tot wijken en sloot het grootste gedeelte te Bergen op Zoom in. Requesens rustte vervolgens eerie sterke vloot uit , waarvan in Januarij 1574 het erne gedeelte naar Vlissingen ste­vende, terwijl het andere onder G 1 i rn e s en Romero de Schelde afvoer. Bit wend door B o i s o t bij Reitnerswaal opgewacht , maar op aannadeiing van eerstgenoemde smaldeel onthood 0 r a nj e vier van B ois o t s grootste schepen naar Vlissingen , ow die van Ant­werpen zooveel te beter te kunnen beteugelen. Boisot durfde dit niet wet weigeren , maar hield zich ook verzekerd , dat hij dus verzwakt, buiten staat zou wezen , oni, met hoop van eeneu goe. den uitslag , iets tegen de Spaansche vloot te kunnen ondernemen. llij besloot dus zijne eerst hepaalde onderneming werkstellig, te maker, en I ervolgens aan het verlangen vac den Prins te vol­dom. Hij stevende dan op de Spaanschen regtstreeks aan , en cntineette hen bij Gorishoek aan het Lodijksche gat. Requ e-seas stolid met zijn hofgezin op den dijk van Schakerlo, om het gevecht te aanschouwen. Ofschoon het niet Ling duurde , was het echter zeer bevig , en het viel allergelukkigst voor de Staatschen nit, want de Zeeuwen , die, zoowel als hun Admiraal, in dapperheid niet achterbleven , veroverden ties Spaansche sche­pen , waarvan het grootste , namelijk dat van den Spaanschen Admiraal verbrandde, van de overige negen , wierden er vier te Vlissingen en vijf te Vere opgebragt , doch B oi s o t had het ongeluk , dat hem gedurende het geYecht , het eene oog werd uitgesehoten. Middelburg ging , na deze ove•winning, benevens Arnemuidea , am den Prins over, het geheele eiland Walche-Fen , ja geheel Zee!and werd van de Spanjaarden verlost. Kort daarna vernemende dat de vijandelijke vloot voor Lino lag , en dat er geen goede wacht werd gehouden bes!oot hij die onverwacht aan te vallen , zoo a!s hij dan ook den 30sten October deed. De Spanjaarden, de Zeeuwsche vloot ziende naderen , maakten aan­stonds zeil en Damen de vlugt naar Antwerpen. Zij werden door B o i s o t Nervolg,1 en. nagejaagd , die elf van hunne schepen vereverde, en dim Admiraal Adolf van Haemstede gevangen Dam; terwiji vier der vijandelijke schepen aan den grond ailden , en de overige zich met groote overhaasting tot voor Antwerpen bergden. G: note dienst deed B o i s o t nog in het zelfde jaar aan de stad Leiden , is hare vermaarde• tweede be!egering door den Spanjaarden. Deze ongelukkige stad was tot het uiterste gebragt , en in dien be­aarden toestand , dat er geen ander middel overbleef om die rampspoedige stedelingen te hulp te komen , dan door het openen tier sluizen en het doorsteken der dijken, om met galeijen en schuiten )ver het ondergeloopcnc land de stad te kunnen naderen; zulks werd gelukkig onder het beleid van den Admiraal B o is o t uitgevoerd , onder verscheidene gevechten , daar iedere dijk eerst met het zwaard in de hand moest veroverd worden, om te worden doorgestoken; en dit had ten gelukkig gevolg, dat de 6panjaarden zich genood­zaakt zagen het beleg op te breken. De Admiraal kwam met zijne vloot , op Zondag den 3den October 1574 , des morgens ten acht uren, ter stad invaren. De vreugd op deze aankomst , was onbe­schrijfelijk en uitbundig, Boisot en de andere Opperhoofden der verlossers , weiden, zou door de Staten van Holland als van stads­wege , beschonkcn met gouden ketenen en gedenkpenningen , op welke het ontzet van Leiden stond afgebeeld. Boisot had, sevens den Prins van Oranje, door onderschei­dene middelen meer dan eens liezocht , de belegerde stad ZieriJzee van levensmiddelen, waaraan ze gebrek had , te voorzien , maar nimmer daarin kunnen slagen. Eene nieuwe poging stelden zij ten dien einde te werk , op den 12den Junij 1576 met eenen grooten hulk , ruim van gesehut voorzien , en bemand met 5 a 600 solda­ten en matrozen , aan wier hoofd de Admiraal Boisot Lich beyond. Bit vaartuig trachtte men aan den dijk te Borndam te brengen , ten einde den vijand daarmede , als van eenc sehans , of te weren , om daardoor zijn geschut te doen zwijgen , en door dat middel de stad van leeftogt te voorzien. Maar doordien het schip bij laag water aan den grond vast raakte , barstte het door zijn eigen zwaarte en veelvuldige schoten , die er de Spanjaarden op deden , van cm. Het water weder aan het wassen rakende , werd het echter van zijne geledene schAde zoo veel doen!ijk hersteld zijnde, op nicuw - vlot ; doch toen kreeg het van de Spanjaarden twee schotcn , waar­door het , in brand geraakte , reddeloos verloreu was , en weinig minder dan 300 menschen verdronken , wider werken de Admiraal zelf was, die dus op eene ongelukkige wijze zijne heldlialtige loop­baan eindigde, en den 15den Junij 157f in de golven smoorde. De Prins schreef van hem aan zijnen broeder J a n: » lequel je re­» grette surtout , pour l'avoir trouve vaillant gentilboultne et tres » affectionnee au hiers de la cause comtraine." Bij zijne echtgenoo­te , Margareta van Do rp , liet Boisot Beene kinderen na. Zijne beeldtenis gaat in prent uit door C. de VI ss e r in fol. en komt daunt gegraveerd door J. Houbr ak en voor , in Wagenaar, raderl. list. , D. VI. bl. 460 en in de Tooneelpocz2j van N. S. van Winter en L. W. van lUerken. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. VII. bi. 479 (4) , 495 (16) , 533 (43), 549-560 (54-61), 679 (145); van Meteren, Nederl. Kist., D. II. bl. 172, 275, 338 ; Strada, Hist. de la Guer?e des P. B., Tom 11. prig. 212, 245; van Loon, Nederl. llistorip., D. 1. bl. 192, 193, 216; Halma, Toone. der Vereen. Nederl.; van Hoogstraten en Brouerins van Nidek, Groot Algern. .Hist. Woordenb.; B N. 256 ; Luiscius, Algent. Hist. Woora'enb.; (Beaufort), Leven van Willem I, D. II. Ll. 437-439, 478, 504, 510, 512, 624, D. III. U. 765 ; Wagenaar, Vaderl. Ills& , D. VI. bl. 125, 439, 460, 489-495; Bijv. en Aannz. op Wagenaar, D. V II. bl 36 ; Korte Levensbeschr.der . Nederl. Vorsten enz. , St. 11. bl. 2-4; Schuer, Nederl. Gebeurt., D. 1. bl. 37, 38; 'sGravesande, Tweede Eeuzv3ed. der Middelb. Vrijh. , 61.65, 362, 363, 378, 390-398 ; t e \Vat e r, Hist. van het Verb. der Edelen , St. I. bl. 261-263 ; Kok, Va­ derl. Woordenb.; Leven van Nederl. Mannen en Vrouicen. D. VII. H. 228-246; de Clialinot, Biogr. Woordenb.; C o 1 l o t d'Escur -v, Holland's Roem, D. II. bl. 47, 48. A bl. 120 —125 ; 4anh. op het Woordenb. van Kunst en Wetens. , door G. N i e u e u ti u i s ; Biogr. Univ.; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. 11, St. V. N. 313, 346, 389-399, 503; G r o en , Arch. de la Maison d'Orange, Toni. V, pat;. 346; Swaluwe, de Daden der Zeeuzven, bi. 72-77, 93, 94. BOISSENS (CoRNELts) , geboren te Enkhuizen , was een buitenge­meen kunstig Schrijver en treffelijk Plaatsnijder ; ongemeen schoon was zijn schrift , en stout de trekken , die hij met zijne pen wilt uit to voeren. Hij heeft een boek uitgegeven met voorschriften voor het schrijven ten dienste der jeugd, door hem zelven in plaat gebragt, dat zeer fraai is. Zie (Brandt en Centen), Hist. van Enkhuysen, D. I. b. bi. 31 ; de Chalmot, Biogr. Woordenb. . BO1TET (REINIER), een Boekverkooper , die in het begin der achttiende eeuw te Delft woonde , schijnt er zich bijzonder op toe­ gelegd te hebben , om goede werken uit te geven. Ook was hij een beoefenaar der Diclokunst , en de weihige dichtvruchten , die men van hem aantreft , getuigen niet ongunstig van zijn dichttaient. Zie de la Rue, Gelett. Zeel., bl. 72 ; 1Vieulv Biogr,. Woordenh. der Nederl. Dichters ten very. op Witsen Geysbee k. BOJUS (Connus)• Zie BOEY (CORNELIS). BOK (JACOB DIRKSZ. DE) was een dergenen , die in het jaar 1572, de stad Enkhuizen, uit de handen der Spanjaarden in die der Staten hielp uverbrengen. Zie B o r, IVederl. 0orl. , B. VI. bl. 270. BOKELMAN (PATRocLus), oudste zoon van Hendra Boke 1­m a n, Predikant in den Ham , in het Graarsehap Mark , missehien ook wel een bioedverwant van den vroeger vermelden Johan Fre­d e r i k Biickelman schreef zich yeeltijds BIBLIANDER , hetgeen in de Grieksche tail het zelfde als ziju voornaana beteeLent. Zijne Schoul- en Akademie-Letteroefeningen vuleindigd hebbende , werd hij in 1600 Predikant te Wijhe, een dorp tusschen Deventer. en Zwolle , van waar hij in 1609 mar Wulfraat in het Hertogdom Berg, beroepen werd. Hij was een zeer geleerd man; bezat eenen vaar­digen geest , vlug vernuft en fijn oordeel ; daarbij was hij in ve lerlei wetenschappen en ligehaamsoefeningen bedreven hij schilderde vaardig , was een kenner en .beoefenaar van de iiluzijk , verstond de iiianege en reed slug te paard , ouk was hij zeer ver in de Dicht­kunde gevorderd , blijkens zijne uitgegeven Latijnsche Diehtwerken, die onder de volgende titels het licht zien: Paraphrasis poetica Psalmi Davidis. C. L. etc. acc. Threnodia in praematurum obitunt Bever. Illnstriss. Prin­ cipis Ernesti , Marchionis Brandenb. et s. Joh, Ord. in Mar­ chia , Saxonia 1/andalia etc. Magistri. Dusseld. 1614. Triuznphus Groninganus , in quo I describentur Poetice Divorum comitia, in quibus urbs Belgicae confederationi destinatur. II. 1psa obsidia , qztonzodo feliciter peracta. Itl. Mauritius Illustriss. Princeps Auriiicus quoinodo victoria parta , Hollandiain repetens iter fecerit per Frisiarn, et quo­nzodo sit a studiosis .dcademiae Franekeranae introductus Fran. 1614. Ook heeft men van hear in het Hoogduitsch eene iJitlegging van Genesis III vs. 15 , te Dusseldorp bij B e r n a rd B u s i u s in 1616 gedruk t. De geleerde R evius getuigt ook in zijn Daventria Illustrata, dat onder hem nog een groot aantal ongedrukte dichtstukjes van Bokelman berustende waren , waaronder uitstaken , ziin Papo­machia ad Sibrandum, Lubber tum, en eene Elegia ad Joanne m D o u s ant, Nordovici Dontinunt. Zie Revii, Daventr. Illustr., pag. 566 , 567; de Chalmot, Biogr. Woordenb. BOKELSZOON (JAN). Zie BEUKELSZ. (JAN). BOKHOUDT (JuazikAN). Zie BOGKHOUT (JURRIAAN). BOKKELMAN (J0.11111 FREDERIK). Zie BOCKELMAN (JOHAN FRE­DERIK). BOKKEHA (Rum() , een Fries van geboorte en zoon van B o k k e Duedinga, was een man vau grout aanzien en berueind , wegens zijnen ntoed in den krik. Met den Koning van Enge­land de Turku' beuor:oogd hebbende , werd hij , wegens betoonde dapperheid , tut Ridder geslageu. lea den cloud van zijne echtge­noute But Sikkinga, dochter van Fekke Sikkinga van Dotig­j urn , reisde hij den 3den Februarij 1357 naar Jeruzalem en kwaiit den 14den December van daar ter ug. In 1390 hielp hij Ilertoe; NV ille in van Gelder den wederspannigen Hertog van Lithauweu beteugelen , tat behoeve der Duitsche Riddets in Piuissen. Hij was tegenwoordig bij de belegering van het slot Gaerde. In 1396 stelde hem. Her tug A a r e e lit van Be ij eren win tot Baljuw an Wymbritseradeel , tom Wagenbruggerdeel genaarnd , Gaaster­land en Doniawarstal. Daar hij eehter, in deze waardigheid , de zijde der Landzaten , die men Ilollandersgezinden noemde , scheen tuegedaan , v erloor hij , door bewerking der andersgezinde partij , doze bediening en moest zelfs in 1399 het land ruimen ; ter­v%ij1 zija burgt , staande in de Burgtstraat te Sneek , geheel­enal vernield werd. Toen de Hertog in 1401 , een bestand met de Friezen getroffen had, kwam hij in Friesland terug, landde te Stavoren, waar bij zich gedurende een jaar onthield , duck hij werd, op Lichtrnisdag van het jaar 1402, van daar door de Sneekers at= gehaald , en naar hunne stad gevoerd. Ilij was, naar bet begrip van die tijden, een vroom en gods­dienstig man , zoodat lrij voornam een klooster te stichten , van Reguliere Kanunniken , naar den regel van den 11. Augustin us. Hiertoe verwierf hij Itulp van goede vroorne inensehen , en sticht­te in 1406 het klooster Thabor, op zija eigen ea en goederen , een kwartier uurs ten Z. 0. van Tirns. lie plaats was eerst genoemd. Aborth , waarvan de Bissehop , bij de wijding, van het klooster, door letterverzetting , Thabor maakte. In 1410 werd bij aldaar monnik en aschoon hij niet tot Priester kon gewijd worden, om­dat bij , in den oorlog te veel blued vergoten had , droeg . hij even­wel 26 jaren het kleed van die orde en overleed in hoogen ouder­dem in 1436. Zie Sebotanus i Geschied. van Fries!., b!. 223 -en 229; v (a n) H(e usse n) en v(a n) R (h ij n) , Kerk. Outh. D. V. St. I. bl. 159 en 160; Tetgenw. Staat der Vereen. IVederl., D. XIII. bl. 571-572; Kok, Vaderl. Troordenb.; de Clialmot 7 Biosr.Woordenb.; Aardr, lroordenb. der 1Tedeil., D. XI. bl. 114. BOKKENBERG (PIETER COR5ELISZ.) Zie BOCKEZSBERG (PIETER CORNEL1SZ.) BOKSHOORN (JosEF), geboren te 's Gravenhage, .trok, nog zeer ;one,: zijnde in 1670, naar Louden, waar hij tot zijne dood toe verbleef, zoodat hij beter in die stad en in Engeland bekend was, dan in zijne geboorteplaats en de Vereenigde Nederlanden. Ilij was een bekwaarn schi!der, en mutate inzondetheid uit, in her kopieren van de portretten van Sir Pieter L e l y s; welke kunstta­fereelen hij zoo goed wist na te bootseu , dat zeifs vele kunstaiinnaiss , er destijds Been onderscheid in wisten te ontdekkien. Dan B o k s­hoorn liet het hierbij niet steken; hij Liam hooger vlugt en Nolgde insgelijks de behandeling van den grouter Anthony van D OE zoo ij verig na , dat hij hem genoegzaam evenaarde ; zoo als bleek uit een afbeeldsel van deu Graaf van Strafford , in het bezit van Milord Buckingham, hetwelk Bo kshoorn zoo uit­muntend naar den Ridder v a u B ij k navo!gde , dat het schier niet voor het oorspronkelijke behoefde onder te doers. B o k s It o o r zou het zeer verre gebragt hebben , want hij paarde hij zijne be­kwaamheid eene vlugge werkzaauilieid , zoo niet de dood hem in den weinig gevorderden ouderdom van 36 jaren had weggerukt. Ilij werd te Louden in de St. Martenskerk begraven. Zie de Chalmot,-.„Biog.,r. Woordenb. BOKSTAEL (WiutEm). Zie BOXTAEL (WiLnEm). BOL (11Alls), ouk wel JAN BOL genoernd, geboren te Mechelen den 16den December 1534, werd, den ouderdom van 14 jaren be­reikt hehhende, bij eenen Schilder iii zijne vaderstad besteld om de kunst te leeren. llij verbleef bij dezen zijneu illeeter die eel.' grout brekebeen was , twee jaren ; • na verloop van welke hij zich. naar Ileidelberj begaf. Zich hier weder twee jaren geoefend heb­bende , keerde hij naar Mechelen tel rig , waar hij nu zijn verblijf verkoos; voortaan op zijn eigeu wieken drijvende , londer eenig verder onderwijs van meester of voorganger te genieten , vond hij anew door zich zelven , onderscheidene ordonnantien van Landschap­pen en andere onderwerpen uit. Ilij schilderde zeer bevallig en zuiver met waterverw op dock , en nani eene .goede handeling , en een vaste en fikse manier, in bet aanleggeu en opmaken zijner werken in acht ; oak wareti zijne schilderstukken bij de kooplieden gewild , en werden wel betaald. iNa de jammerlijke plundering van Mtcheleu in 1572, toen die stad door het toome­loze krijamolk overrompeld werd , kwain B o 1 beloold en berooid te Antwerpen , en werd daar, door eenen kunstininnaar an Belle in Ylaanderen, Anthoni .Couvreur genaamd , zoo wel ontvangen , en uit achting voor zijne kunst , zoo goed uitgedoseht , dat hem niets ontbrak, Gedurende zijn verblijf te Antwerpen , begun hij het schilderen op dotli gelled ter zikle te zetten , otndat men zijne doeken koeht , die namaakte en your eigen week uitgar, en legde zich van toen of op Landsehappen en Historiestukjes in miniatuur toe , zeggende : a laat ze nu op den duim fluiten , en mij dit eens nadoen." In 1584 vertrok hij van Antwerpen, om de beroerte en bittere gevolgen van den oorlog te ontgaan , en kwam eerst te Bergenanp Zoom, daarna te Dordrecht, waar hij omtrent twee jaren woonde; vervolgens begaf hij zich naar Delft, en eindelijk naar Amsterdatn! waar bij onderscheidene schoone teekeningen in miniatuur vervaar­digde , onder anderen die stad zelve naar bet Leven argemaald van den IJkant met hare schepen to zien , ook van de landzijde met gezigten van eenige dorpen ; in welke stukken de schepen en hunne weerschgn in het water zeer natuurlijk uitgevoerd zijn. Hiermede won hij zeer veel geld. Eerie menigte prenten zijn in druk naar zijne teekeningen en vindingen uitgevoerd , ook had hij zelfs liefhebberij voor de gra veerkunst , want hij heelt fraai in het koper g( etst op eene teekenachtige manier,, zoo Landschappen met Boerenkermissen , als Bruilof ten enz. , die bij de liefhebbers in groote achting staan , onder anderen de Yerzoening van J a Igo b en Ezau; de Twaalf Illaailden en nog twee stellen elk van twaalf Landsehappen. llij stierf te Amsterdam , den 20sten No­vember 1593. Zijn afbeeldsel is op de wijze van een graisieraad in het koper gebragt , door Goltzius, ook gnat er nog een ander portret van hem uit , waarouder men deze vier regels leest : Pictorum sedis dedit hunt lieehlinia Bollutn Arte , nitore urbes quae super at reliquas. Rura , laeus , aqueo quarnvis sint ducta colore , Non tamen haec abeunt more fluentis aquae. lletwelk wij aldus vertaald vinden : 't Fraai Mechlen , eel verblijf der Schildren van voorlang , Roemt dat uit zijne vest Jan Bol is voortgekomen, Wiens water,-verw ons geeft veld, stroom en watergang Bestendiger vdn card, dan de onstandvaste stroomen. B o 1 heeft Beene kinderen verwekt , maar is gehuwd geweest met eene weduw , die eenen voorzoon had, Frans Boe I s geheeten welke bij hem onderwijs in de kunst genoot (1). Ook was de be­kwame Jakob S a vary, een leerling van B o 1. Zie van Ma nder, Leven der, Schilders, D. I. ht. 322-326; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Immerzeel, Levens en IVerken der Kunsts. BOL (FERDINAND), geboren te Dordrecht in het begin der zeven• tiende eeuw , was opgevoed te Amsterdam , doordien hij twee of drie jaren oud zijnde na deze groote wereldstad werd gebragt. Tot rijper jaren gekomen , kreeg hij grooten lush, om zich op de Schil­derkunst toe te leggen en hij oefende zich daarin met de meeste vlijt , onder den beroemden R e m brand t. De natuur en de for­tuin waren hem beide gunstig ; zoodat hij eenen grooten roem en veel geld , tot dienst van zijn ouden dag overwon ; want hij stierf in. 1681 in vergevorderden ouderdom. Zija hoofdvak was portretten , die hij in eene losse stoute ma­nier schilderde ; hoewel zijn koloriet van het vleesch dikwerf eene (I) Zie over dezen Boels hiervoor bladz. 715. te bruise tint had, hebben zijne portretten veel overeenkomst met het !even en de natuur. Als Ristorieschilder gaf hij hlijken van goeden srnaak in het componeren , en bragt eene tamelijke goede uitdrukking in zijne figuren; doch het ontbrak hem dikwiejls aan hevalligheid en smaak. Sommige van zijne stukken zijn naauwkeu ­rig bewerkt , met .ongedworigen en natuurlijke standen , doch in andere laten zijne otntrekken nog al wat te wenschen over. Behalve een groot aantal portretten, die ongetneen natuurlijk en krachtig geschilderd zijn, vindt men ook eene menigte van zijne mem­waarde kunststukken, zoo in Godsbuizen als anderzins te Amster­dam , welke zijnen roem wel zullen doen voortduren. Zoo ziet men van hem in het Paleis te Amsterdam : De Aanstelling van de zeventig oudsten in het Lamp van Israel. Mo z es voor de tweedeinaal net de Wet van den berg Sinai k oznende. Fabric iu s in het tramp van Pyrrhus. in de consistoriekamer der Zuiderkerk te Amsterdam: Het aanbrengen van geschenken tot opbouw van Sa lomons iempel ; in de Krijgsraadkamer te Gouda : een kapitaal Schutterstuk , met het jaarmerk 1653; in 's Rijks Museum te Amsterdam : het Portret van den Luitenant-Adniiraal , Ilertog en Rid. der Michiel Adriaansz. de limiter. het Portret van Jacob van Kampen, bouwheer van het Stadhuis (thans Koninklijk Paleis) te Amsterdam; in het Koninklijk Kabinet te Gravenhage: het Portret van den Admiraal d e limiter. het Portret van Engel de limiter. In de Schilderijengallerij te Dresden: De Vlugt naar Egypte. Doch een der schoonste werken van dezen verdienstelijken Nees­ter treft men aan in de Regentenkamer van bet Leprozenhuis te Amsterdam , dat in 1649 geschilderd werd. Het is een Regenten­sink , met zes beelden ten voeten uit en levensgroot. Een der daarop voorkomende portretten is zoo volkornen in de manier van Rembra nd t , dat men het afionderlijk ziende , niet sleehts voor bet werk van dien weergaloozen Schilder,, maar zells voor een zij­ner beste meesterstukken zou aanzien. In dat zeltde. huis zijn van Bo] nog twee Regentstukken en De geschiedenis van Naiim an den Syrigr. In het door de vlammen verteerde Admiraliteits-magazijn te Amsterdam , praalde in een der vertrekken boven de deur,, een uitmuntend tafereel van dezen Meester,, voorstellende 's Lands Hooge Regering in de gedaante eener aanzienlijke vroute , den staf van bevel aan eenen Zee-overste toereikende. Zijn portret komt voor bij Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. , 1). I. hi. 71. Zie , behaive dat werk . lionbraken, Schoub . tier Schad. en Schi tier., D. I. h!. 301-303; van Hoogstra ten en Brouèrius van Nidek, Groot Algem. Kist. Woordenb.; Luiscins, Algem. Hist. Woordenb.; Wagenaar, Beschr. van Amsterdam, St. II. bl. 18, 21, 81, 131, 312, St. HI. b1. 259; Kok , Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woorcle2a.; Biogr. Nation.; van der Willigen, Reis door Duitschl. , 1)1. 229; Aanwijsing der Schilder. berusten de Op 's Rijks Museum te Amsterd ; Notitie der Scliilder. van het Koninkl. Kabinet te 's Gravenhag-e. BOL (CoRNEus) , een Ilollander,, die in 1666, Coen Londen door eenen fellen brand geteisterd werd , in Engeland woonde , schil­derde onderscheidene tafereelen van die verschrikkelijke ramp, als­mede gezigten van vele gebouwen in en om die hootdstad gelegen-Ook etste hij eenige gezigten op Zeehavens. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Kunst's. BOL (JAN TAN nER) , die zicli in bet begin deter eenw als niet on verdienstelijk onderwiejzer der jeugd moet he1jien onderscheiden, beeft geschreven : Lofrede op Willem V, Prins van 0 ravje Nassau. Breda 1818. met portr. gr. 8°. Zie de Jong, .Alphab. Naaml. can Boeken. BOLAN DUS (SEBtsTEANus). Zie BOLLAND (SEBASTIAAN). BOLETUS (Hrao) geboren te Delft , was eerst Prior in de ver­niaarde A hdij van Egmond , en vervolgens bij de Karilmizers te Kapel le 1)ij Adinghen in Henegouwen. Hit leeide omtrent het jaar 1465 en wordt onder de geleerden van zijnen tijd gerangscliikt. Zie Bleysvvyck, Beschr. van Delft, hi. 755; v(an 11(eussen), en v(a n) R(h ijn), Kerb. Outh., D. III. bl. 725 ; Beschr. van Delft bij Boitet, hi. 664; de Chal mot, Biogr. Woordenb. BOLHUIS (LAmmTus , won van Mi c hi el van B ol­ b n i s, taalman der gezworene gemeente te Groningen, en van Allagonda Beckeringh, was te die• stede geboren den 20sten November 1741. Nadat hij op de Latijnsche scholen zijner geboorteplaats met lof zijne loopbaan geeindigd had, werd , reeds in 1756, dus slechts veertien jaren oud zijnde , on­der bet getal der Akademieburgers van de Groninger Hooge­school opgenomen ; en ging voort zieh , in dezen nieuwen werkkring, gednrende meer dan negen jaren , vlijtig te oefe­nen in onderscheidene vakken van wetenschap en taalkennis, onder de leiding van de beroemde mannen van zijnen tijd , ais van Johan Daniel van Lennep, Nicolaas WilheI­mus Schroeder, Leonardus Engelhard, Dionysius van • de Wijnpersse, Leonardus Offerhaus, Tiberius Lam-, be'rgen, Gualtherus van Doeveren, en Frederik Adolph van der M a r c k, en in de Godgeleerdheid , onder die van E w a 1­dus Hollebeek, Panlus Chevallier, Daniel Gerdes, Michael Bertling en Franeiseas Lndovicus Cremes. 1765 werd Mai bij de Classis van Groningen en bet Go)regt tot de Predikdienst onderzoc .t , en bekwaam gekeurd; aanvaardde, den 20sten April 1766 , bet Leeraarsambt to Illarsum , nabij Leeu­warden, werd in 1767 verp!aatst naar Noorddijk ; in 1772 naar Oostwolde, in 1783 naar Leeuwarden, en in 1786 naar Groningen, waar hij in Septembcr 1823 emeritus werd en den 26sten Augustus 1826 overleed. Te Oostwolde , alwaar in den zomer van 1769 eene indijking van, uit den Dollard , aangespoelde landen plaats had , en alwaar , in 1777, eene fraaije nieuwe kerk , uit de voordeelen dezer bedijking voor de Kerlienkas gebouwd werd , hield liij daarin de eerste Leerrede, waarin hij ook de nudheid dezer landen in het burger­iiike en kerkelijle voordroeg. Deze Leerrede, hij de liefhehbers der Vaderiandsche Ondheden in booge adding , heelt hij , benevens eerie Synodale Redevoering van dat zelide jaar in druk uitgege-Ten onder den titel: Tweetal van plegtige Beddroeringen, welker eene , over .1 e-z a j. LX VI : 1 en 2, uitgesproken op den 12den ran ifijn­maand 1777, ter inwijding van eon nieuw Kerkgebouw to Oostwold , rele bijzonderheden behelst nit de Ol4dheden dezes Lands , die in de Bijvoegselen nader aangewezen worden ; en tvelker andere , over Ha g g. I: 14 , le Appingadain , den 2den ran Bloeimaand 1777, gedaan ten besluite van de Hooge Kerkrergadering van Stad en Laude , den Godsdienst ver­toont in deszelfs aangelegenheid , rerral en herstellinp9,- , roor­nanielijk in betrekking tot onze dagen ; door L. van Bolhuisi Predikant to Oostwold in den Oldambte , Groningen 1778. Ook legde hij zich aldaar hijzonder toe op de beoefening van onze Nederduitsche taalkunde, en gal nit zijne Beknopte Aanleiding to de kennis der ,Spelling, Spraak­deelen, en zinteekenen ran de Nederduitsche teal, ten dienste ran mingevorderden, naar den nieutveren smaak , ter vitgare opgesteld door Kb a as Stfi 1, na des Schrifvers tusschenval­lenden dood nitgegeven , aangeprezen in eene roorrede , en roor de haft vermeerderd met bijgeroegde Aanmerkingen , die den weg openen tot dieper,, en uitgestre#ter onderzoek, door L. van I3o l h ti i s, enz. Groningen 1776; van welk voortreffeWc boelie reeds, in 1787, de derde uitgave verheterd en vermeerderd, in het Licht kwam. In 1780 word hij gekozen tot Lid van de Leidsche Maatschappq van Nederlandsche Letterkunde, en in 1793 door de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen , met even gouden Medaille bekroond de heantwoording van eene nitgesehrevene Prijsvraag over eene Ne­derduitsche Spraakknnst, welke door de Maatschappij vervolgens is uitgegeven , onder den titel : Beknopte Nederduitsche Spraakkunst , opgesteld door L. van Bolhui s, enz. 1793, en sedert nog twcemaal herdrukt. Den 28sten April 1809 werd hij aangesteld tot Corresponderend Lid van de tweede klasse van het Koninklijk llollandsche , later Nederlandsche, Instituut van Wetenschappen , Let terkunde en Schoone Kunsten. In zijne vaderstad , al waar hij met kracht en lust de openlijke Predikdienst , nevens zijne A mhtgenooten , waarnatn , vierde hij in 1816, zijne vervulde vijftigjarige dienst openlijk met eene Leerrede, welke hij vervolgens uitgat , onder den titel : Leerrede over _Hand. XXVI : 22 en 23 , enz. Gron. 1815. Behalve het amhtwerk , dat hij altijd vlijtig en met naauwgezet­heid waarnam , had hij ook bijzonder veel lust , om onderscheidene der voornaamste onderwijzers in de stad zijner inwoning te oefenen in de kennis onzer inoedertaal ; en was, vooral bij de ontluiking van een verbeterd Schoolonderwijs , ettelijke jaren , ook in vereeni­ging met den verdienstelijken West er , ijverig werkzaam , om het zijne daaraan toe te brengen , gelijk hij mede een der oprigters is geweest van de Leer- en Kweeksehool van de Provincie Groningen en onderscheidene jaren Medeopziener , zoo over deze , als over de Lieidesehool. Van de vier kinderen uit zijn hnwelijk met wijle R ij ka Cr an s- s e n, overleelde hem alleen de jongste dochter,, gehuwd met den Hoog-leeraar Ja n Rudolf van Eerd e. Zijn eenige zoon , zijne oudste dochter , gehuwd met E. W ar m o It s, Predikant op 't Zandt , en zijne tweede , getrouwd met A. Dorhout , Predikant te Har­ lingen, gingen hem alien voor in de eeuwigheid. Zie B r u eh e ru s, Gedenkb. van Stad en Lande , hi. 19 , 34, 224; Algern. Konst-en Letterbode voor 1826, D. II. bl. 146, 1827, D. II. H. 293-298; M. Siegenbeek, in de Handel der Jaarl. Vergad. van de Maats. der Nederl. Letterk. te Leiden, gehouden den 2den van Hooimaand 1827, bl. 4-11 ; Aanh. op het Algem. Woordenb. van Kunsten en Wetens. van G. Nieuwenhuis, en vooral Felt!): en 1, n10 f s. Redev. en Dichtr. ter geleg. van het Vijf en twintig jarig feest van het Depart. Gron. der 'gnats. T. N. v. 't Algem., aant. bl. 176 —179,* die vvij bier hoofdzakeliik gevolgd zijn. BOLHUIS (Jove HUGO VAN) gehoren den 20sten December 1805, te Baambrugge, waar zijn vader Gerrit II n go van Bo lhuis het Predikambt bekleedde , bragt de eerste veertien jaren van zijn leven in het ouderlijk huis door, en genoot aldaar het onderwijs van zijnen wader, niet slechts in de eerste beginselen der bescha­ving , maar, als tot den geleerden stand bestemd , ook in die van de kennis der Oude talen en der Aardrijks- en Geschiedkunde. Tot verdere volmaking van zijne voorbereiding voor het Akademisch onderwijs , werd hij , tegen het einde des jaars 1819 , aan de lei-ding van den kundigen Rector N ij hoff te Utrecht toevertrouwd , in wiens huis hij twee, voor zijne vorming, gewigtige jaren door­bragt, terwijl hij de hoogere klassen der Latijnsche school bezocht, en aldaar grooten lof inoogstte. Op zijn zestiende jaar werd hij naar geestbeschaving en karakter,, rijp geoordeeld voor het Akade­ demisch onderwijs en de meerdere vrijheid van het Akademisch !even. Gedurende de vijf jaren , die hij ran de lloogeschool Utrecht doorbragt , leidde hij zich, met zco veel ijver . en ge­lukkig gevol g niet slechts op zijn hoofdvak , de Oude Letteren , rnaar ook op andere nuttige kundigheden toe, dat hij zich zoo daar­door,, als door zijn loflijk gedrag , de genegenheid en achting van alle zijne Leermeesters verwierf. Na verloop van die tijd werd hij , op den 28sten September des jaars 1826 , met hoogen lof tot Doctor in de Letterer' hevorderd , na de verdediging van zijn Aka-demise!' proefschrift , Over de Schriften en Fragmenten , welke er van Marcus Por cius Cato zijn overgehleven (1); een ge­schrift , dat zoo wegens zuiverheid en netheid van taal en stij1 als in de 1)V:en van scherpzinnigheid en mannelijk oordeel , die er in door­stralen , geprezen wordt. Op den 2den October van het zelfde jaar, aanvaardde hij den post van Pracceptor aan het Gymnasium te Utrecht, welke hem reeds in het begin der vorige maand , door Curatoren , met eenparigheid van stemmen , was opgedragen. Dertien jaren achtereen vervulde hij , met de uiterste getrouwheid , de pligten aan dezen post verboqden, tot bijzonder genoegen der Bezorgeren van het Gymna­sium, en tot groot nut van zijne leerlingen. De tijd, die hem van de volbrenging zijner ambtspligten overschoot , besteedde hij, met de grootste vlijt , zoo ter uitbreiding van zijne kennis van den ge­heelen onivang der Klassike Letterkunde , als inzonderheid der Cri­tische beoefening van de Oude Geschiedenis onzes Vaderlands, waarin hij een bijzonder behagen vond. Aan zijne oordeelkundige nasporingen hieromtrent hebben wij zijne fraai geschrevene en uit­muntend bewerkte Verhandeling , getiteld de Noornzannen in Ne­derland, dank te wijten , welke, in het jaar 1834 uitgegeven en in het volgende met Bijlagen en Byvoegsels vernieerderd, mar het ()wiled van bevoegde regteren , als eene kostbare aanwinst voor de Geschiedenis van Nederland verdient beschouwd te worden. Waarschijnlijk was de uitgave dier Verhandeling eene voorname oorzaak , dat hij, tegen het einde des jaars 1839, in eenen aanzien-Iijker en ruimer bezoldigden werkkring geplaatst werd , door zijne benoeming tot Hoogleeraar in de Nederlandsche Taal- en Lett( r-i! kunde aan de Militaire Akademie to Breda. Dubbel aangenaam was hem deze betrekking , omdat de Geschiedenis , dat meest ge­liefkoosd voorwerp zijner studien, voortaan het hoofdvak zijner werkzaamheid zou uitrnaken. Ilij nioest die echter thans grooten­deels uit een gezigtpunt voordragen , hetwelk tot hiertoe zijne aan­dacht minder tot zich had getrokken , dat namelijk der Krijgskunde. Dan weldra had hij zich volkomen in staat gesteld , om met goede vrucht in de Krijgsgeschiedenis , bijzonder in die des Vaderlands, onderwijs e geven; en het gelukte hem, door onvermoeide vlijt, insgelijks spoedig, zich in een hem vroeger geheel vreemd vak , dat van het Militaire regt , de noodige kundigheden te verwerven , (1) Diatribe literaria in M. Porcii Cato nis Cens orii quae supersunt scripta et fragoenta. 51 om ook dit met gewenscht gevolg te kunnen onderwijzen. Boven­dieri was hij met liet toezigt he!ast over het onderrigt , dat door anderen in de A lgemeene Geschiedenis en Aardrijkskunde , in de riederlandsche, Fransche , Engelsche en iloogduitsche Taal-. en Letterkunde gegeven werd, een toezigt, waartoe hij, wegens zijne grondige kennis dier vakken , uitnernend bevoegd was, en het welk hij met de uiterste getrouwheid waarnam. Een zoo groote ornvang van werkzaamheden , liet hem natuurlijk weinig of gees tijd overig tot bewerking en uitgave van geleerde geschritten; wes­halve men zich veeleer verwonderen moet, dat er , in het korte tijdverloop tusschen de aanvaarding van zijnen post en zijn treurig uiteinde , nog zoo vele vruchten Van zijnen letterarbeid in het licht verschenen. Behalve het bovengemelde werk, heeft hij nog geschreven: Over de tegenwoordige inrigting der Latijnsche school te Utrecht. Utr. 1837. gr. 8°. Proeve eener geschiedenis van het Kasteel Vredenburg. Eene bijdrage tot de kennis der Spaansche overheersching. , gedeel­telijk uit onuitgegeven stukken ontleend. Utrecht. 1838. gr. 8°, met pl., ook voorkomende in het Utreclats Tijdschrift , Jaarg. 1838 bl. 73. Handleiding tot de Kenna is der Nieuwere Geschiedenis. 3de deel. Breda. post 8°, waarvan het lste en 2de deel niet is uitge­k omen. Hulde non de verdiensten van wijlen zijne Excellentie den Luitenant- Generaal V o e t, den Groadvester van het Militaire onderwijs in Nederland; in den Militaire Spectator, D. X. M. 89— 97. Oak leverde hij belangrijke hijdragen in het Utrechtsche schrift van van der Monde (1) en in Nyhofs Bijdrage voor V aderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde (2). (1) In dit Tijdsehrift vindt men van zijne hand: De Kennemers in het Sticht van Utrecht, jaarg. 1837, bI. 145. iets over H. de Key ser en zijn geslacht, jaarg. 1837, hl. 200. Antwoord op het Artikel in de Utrechtsche Courant van 16-28 November 1838. (geri3t tegen zijne Proeve eener Geschiedenis van het Kasteel Vredenburg), jaarg. 1838, hl. 397. De Hofbeer , jaarg. 1842, ELI. 6. De Pensie , Jaarg. 1842 , bI. 289 en 342. (2) Hierin treft men van hem aan: Bijdrage tot de kennis van den Koophandel der Friesen in de Ode eeuw, D. I. hi. 145. Kleeding der Weezen, D. I. bI. 149. Recite Dordrecht vroeger Durf o s ? D. I. bl. 199. Beoordeeling van Mr. J. J. v an Hees van Ber ke 1, Proeve eener Beschouwing onzer Geschiedenis, enz. D. II. bl. 52. Welke waren de drijfveren van de aanbieding der Souvereini­teit van Gelderland can Will e m III in 1675? Geen wonder voorwaar, dat een man , die zoo vele proeven van zijne grondige geleerdheid in onderscheidene vakken gegeven had , door vele Letterkundige Genootschappen en Maatschappijen tot me­delid begeerd werd. Zoo werd hem , door de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden , door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, door het Friesche Genootschap ter Beoefening der Friesche Geschied-, Oudheid- en Taa!kunde, en door het Thiirin­gisch Sacksisches Verein fiir Erforschung des Vaterlandisches Alter­thums het lidrnaatschap opgedragen. Te hejammeren is het, dat iemand, met zulke uitstekende ver­ mogens begaafd , en op wiens gedrag en wandel niets te zeggen viel , in een tweegevecht den 1sten Februarij 1844 zijn nuttig en werkzaatn leven eindigde. Iiij liet bij zijn overlijden eene tee­ derminnende echtgenoote , vrouwe Agneta Johanna Broers, vier zijne vaderlijke zorg nog zeer behoevende kinderen achter. Zijn portret komt voor in zijne Verspreide Letterarbeid, bier­ voor in de noot vermeld. Zijne zinspreuk was : lannlich zu leiden, Krafftvol zu meiden Kuhn zu verachten , Bleib unser Trachten. Bit is: Standvastig te lijden , Met kracht te vermijden Illoedig te verachten, Blijve ons betrachten. Zie Algem. Konst- en Letterbode voor 1826 , D. II. bl. 242 en 243, 1831, D. II. bl. 393, 1839 , D. II. hi. 81, 1843 , D. II. bl. 50, 1844, D. I. bl. 259-272, 1845, D. I. bl. 50; Brinkman, Alpha& 1Vaanzl. van Boeken ; M. Siegenbeek, in de Handel. der jaarl. Vergad. van de Maats. der Nederl. Letterkunde te Leiden, gehou­den den 20ste2z van Zomermaand 1844, bl. 26-31, vvelke wij Kier grootendeels gevolgd zijn. BOLT US (JAKoB), gehoren te Utrecht in de zestiende eeuw , werd, na een'ge tijd Kanunnik in de St. Mariakerk in zijne ge­boortestad te zijn geweest , Pastoor in de Buurkerk aldaar , vervol­gens Regent van het Hollands collegie te Keulen en Algemeen Vikaris van het Utrechtsche Bisdom. Ilij was Neester in de Yrije Konsten, en Doctor in de Godgeleerdheid en werd voor een zeer geleerd man en goed Prediker gehouden en was bij uitstek god­vruchtig van leven, zoodat hij nog krachtiger door zijnen wandel dan door zijne leerredenen predikte. Na eenen hoogen ouderdom bereikt te hebben , overleed hij in 1631 in zijne geboortestad. Alle dem bijdragen zijn na 's mans overlijden door zijneu vriend Dr. G. D. J Schote I, bijeen verzameid en uitgegeven onder den titel: Verspreide Letterarbeid van J. H. van Bolhuis, uitgegeven door G. D. J. Schotel, voorafgegaan door eene schets van zijn leven. Utrecht 1845, gr. 80. Zie v(a n) H(eussen) en v(a n) R(hiin), Kerkl. Oath., D. II. b1.74 ,; de Chalmot, Biogr. JVoordenb. BULK (SwEDER en JAN BOEVER VAN) , ,waarschijnlijk twee broe­ders hadden beide deel aan den aanslag door Jan v an A r k el in het begin van 1436 tegen de stad Utrecht gesmeed , en wer­den gevangen genomen zijnde, deswege den 19den Februarij te dier plaatse onthalsd. Zie Kemp, Beschr. der stad Gorinchem, bl. 254; Burman, Utr. Jaarb. , D. I. bl. 469 en 470. BOLL kERT (SAMUEL), een Rederijker , naar het schijnt te Mid­delburg woonachtig, vervaardigde 't Nederlantsche Treurspel , synde de vercrachte Belgica, vertoonende d'onheylen daer in voorgevallen , t' sedert den 25sten October 1555 tot den 10den Julij 1584, verthoont op 't Edel .Roden Hof binnen illiddelburgh , door het Broederschap van de Edele Bloerne Jesse, onder het woort , In minne Groeijende, 2 deelen , het welk veranderd , verbeterd en volgens de toenmalige spelling ingerigt, door A re n t R ogg evee n, in 1669 te Middelburg is in het Licht gegeven. Zie Wi tsen G eys bee k, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht.; Catal. van de Bibl. der Moats. van Nederl. Letterk. , D. I. bl. 227. BOLIAND (SEBAsmAri), SEBASTIAAN BOLLANDT of SEBLSTIANUS BOLLANDCS of BOLANDUS geboren te Maastricht, op het einde der zestiende eeuw,, werd, na .Minderbroeder te zijn geworden , door zijne Oversten met de zorg belast om de jonge Geestelijken van hunne orde in de Wijshegeerte en de Godgeleerdheid te onderwij­zen. Hij overleed te Antwerpen den 13den October 1655 en heelt door den druk gemeen getnaakt: Historia theologica, et moralis, Terrae Sanctae elucidatio ; in qua pleraque ad veterem et praesentein ejusdein Terrae statunt spectantum , accurate explicantur ; varii errores refel­luntur ; veritas feliciter exacteque discutitur ac comprobatur. Opus non tantunt ad Terrant sactam profisiscentibus , sed eti­am S. Scripturae studiosis , et Divini verbi Praeconibus Auctore Fr. Francisco Qu ar e smi o , Lauden­si, Ordinis Ilinorum Theologo , olini Terrae Sanctae Praeside , ac Commissario Apostolico. Cum triplice Indice et Elencho Concioinum. Antv. 1639, II Torn. fol. Sermones aurei Fratris Petri ad Boves, in Dominicas et Festa per annum. Antv. 1643. folio. Lie de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Nation. ; Biogr. Uni­vers. ; Hoe v e r, Nouvelle Biogr. Univers., Torn. VI. pag. 504. BOLLIUS (JoBANNEs), geboren te Gent, werd op den 16den November 1577 door de Staten van Holland gemagtigd om in de Godgeleerdheid , waarin hij Doctor was, bij de Hoogeschool te Lei-den onderwijs te geven , en, ten gevolge daarvan als lloogleeraar aangenomen. Dan reeds in het volgende jaar,, werd hij door die van Gent, die hem hunnen lieven landsman noemen, op eene dringende wijze tot Predikant verzocht; welk verzoek , gepaaid aan het ernstige verlangen van Bollius zelven, ten gevolge had , dat hem, den 6den November 1578, een eervol ontslag verleend werd. Hij schijnt nog niet tang te Gent geweest te zijn , of hij haalde zich bet ongenoegen van velen zijner ambtgenooten op den hats, omdat hij den 25sten April 1580, »een kint van een rijken Bor­»ger doopte , wel in de Kerke van St. Bath, tnaer zonder dater gepredikt wiert , het welk zeer mishaegde aen de Geusen , en aen zommige Ministers , want zy zeiden dat het tegen hunne sta­» tuten was , eenige kinderen te doopen anders als in de V( rgade­ringe van hunne Gemeente , in of nae de predikatie•" hit niis­noegen tegen Bolli us , was evenwel niet zoo groot dat het zijne achting benadeelde; zoo als Heck in het volgende jaar, toen hij werd afgezonden » tot de Provinciale Synode der Vlaemsche Kerken gehouden te Gent den 8sten Maert 1581 ben daarin » verkoren wert » tot Assessor," en » Gecommitteert om bet Nationale Synode bij » te woonen , hetwelk zal gehouden worden den 29sten Mai te Mid­» delburg in Zeelant," welke Synode hij in die hoedanigheid dan ook werkelijk heeft hijgewoond en als Predikant te Gent onderteek end. Voorts mengde Boll ius zich te Gent min of meet in burger­lijke taken , zoo nogthans dat hij een der welmeenenden was, die bet met den Prins van 0 ran j e hielden , waarom » hij zich groo­ * telijks stelde tegen de verkiezinge van Jonker J an van E m b i­» se tot Voorschepen ," mar vruchteloos. Om die zelide reden zal men hem gezonden hebben naar Dendermonde tot den fleer v a n Ryhove, (die onder de Gentsche Edelen de Neste vriend van den Prins van Ora nj e was), ten einde het mis‘eistand tasscheit Ryhove en de Stad Gent uit den weg te ruimen. Ook stelde men hem aan tot Paismaker, » ten einde de voorwaerden te berae­» men op welke men in Maert 1584 , den vreede van Parma zou. » verzoeken. Deze aanstelling geschiedde waarschijnlijk alleen om de gemeeute te blinddoeken , want daar B ol I i us, van E m b i s e afkeerig en de belangen des Prinsen toegedaan was, zal hij ver­moedelijk een der Leeraren geweest zijn, die gezegd worden zich zeer tegen den vrede te hebben aangekant en van den prediks:oel te hebben uitgevaren tegen alien die den vrede wenschten ; leg­gende: » dat men de Godtzalige en welmeenende van liunne Amp­» ten en Officien hadt algezet , om godtloozen en verraders in hun » plaetzen te stellen , en dus bet Vaderlant onder het Spaensche jok te brengen." De uitkomst heeft geleerd dat zij de wadrheid spraken , want kort daarna ontdekte men dat Embise net Parma verstandhouding hield. Het overgaan van Gent aan de Spaansche zijde maakte op het laatst van dat jaar een einde aan zijne dienst aldaar. Nadat hij eenige tijd te Middelburg had gewoond werd hij Predikant te Vremdijke , legde als zoodanig in 1791 te Ter Neu­zen den eed of a van de Staaten Generaal getrouw te zijn, en vow! » te staan te beschermen en te helpen bevorderen de waare Ge­is reformeerde Christelijke Religie," tevens nam hij de dienst te I3iervliet waar en daar die beide plaatsen door de Braaktnan , een tamelijk wijd , en somtijds zeer onstuitnig water, van een geschei­den zijn , maakte dit hem de waarneming dier twee plaatsen vrij tnoei­jelijk en lastig. Nadat Vremdijke door het zeewater was weggespoeld, begaf Bonin s zich met der woon binnen Mauritsfort , waar hij voor de bezetting dier sterkte en der digst bij gelegene polders de dienst waarnam , waarschijnelijk tot aan zijnen dood , welke tussehen 1619 en 1625 moet hebben plaats gehad. Zie W. te Wate r, Hist. der Herv. Kerken te Gent, bi. 54 — 61; J. W. t e Water, Aanh. op dat tverk , bi. 18; Si egenbee Geschied. der Leidsche Hoog. D. I. bi. 34. D. II. T en B W. 47 en 58. BOLOMEY (BENJAMIN), een Fransche Zwitser, die zich inzonder­heid te Parijs , op het vervaardigen van portretten met crayon , toen zeer in de mode, had, toegelegd , vestigde zich omstreeks het jaar 1796 te 's Gravenhage , waar bij met Mejufvrouw G oss e huw­de. Hij had daar veel te doen , zoodat hij zells your bet nor por­tretten en andere stukken vervaardigde; ook teekende hij andere onderwerpen met crayon, veelal in den trant van Boucher, later begaf hij zich aan het schilderen met Olieverw ; was Hoofdman en Nledebestuurder der Haagsche Schilder-Akadetnie en heeft ender­scheidene Schilders gevormd , onder anderen Jean George Te is-s ie r, doch hij keerde in het jaar 1792 naar zijn vaderland terug. Zie van Eynden en van der Wi Iligen, Geschied. der Va­derl. Schildcrk. D. II. hi. 51 noot I En na e ezeel, Levens en IVer­ken der Kunsts. BOLS (ALEXANDER ARNOLDUS) , werd den 30sten April 1780 aangesteld tot Kapitien ter Zee , bij de Admiraliteit van den Maze en was, in 1793 , onder Kins he rgen Kotnmandant van de linker vleugel der flottille op de rivieren , in welke betrekking hij zich zeer verdienstelijk gedroeg. Zie Vaderl. Geschied. ten very. op W a genaar, D. XXV, bl. 440 en-441, nit particulieren berigten aangevnld. BOLSTRA, (MELcaioR), waarschijnlijk een Fries, geboren in den aan­yang der achttiende eeuw, werd den lsten October 1731 Landmeter van Rijnland. Hij was een zeet. ervaren Waterhouwkundige , die zich onder anderen verdienstelijk gemaakt heelt door bet vervaardigen van naauwkeurige meer- en rivierkaarten, als daar is de Naauto­heurige kaart van de Haarlem;ner- of Leidse meer , met "Ian­wijzing van derzelver vergrootingen en van de omliggende en hijna vereenigde veenplassen, naar welke er een in 1745 door Isaac Ti ri on te Amsterdam is uitgegeven , welke mede voorkomt in de Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden. Den l9den Januarij 1737 werd hij ook door Rijnland gegratificeerd tot het meten der dellen , welke jaarlijks geslagen werden , ten behoeve van de Spaarndamsche Slaperdijk. In 1764 werd hem, gezamenlijk met den Landmeter D. K l i n k e n b erg, door Gecommitteerde Raden opge­ dragen , om de gesteldheid van den oever langs het Haarlemmermeer onder Aalsmeer op te nemen en in het volgende jaar diende Bols t r a de gemagtigden uit Gecommitteeerde Raden ter bezorging dezer aangelegenheid van een verslag dezer nadere opneming en van een ontwerp tevens ter stuiting van den gevaarlijken alsleet der landen en wegen in het westeinde van Aalsmeer, met eene raming der daartoe vereischte kosten. Eene gelijke opneming van bet ainemen der landen voor en langs den bedijkten Grietpolder,, onder het am­ bacht van Leimuiden, met een ontwerp ter voorziening en here­ kening van kosten , leverde Sol stra in 1764; terwijI hij in 1767 benoemd werd in eene conimissie van zes personen wier huip werd in geroepen , om de oevers van het Haarlemmermeer naauwkeurig op te nemen , de plaatsen van het grootste gevaar te bepalen , en de middelen ter voorziening niet alleen tegen den verderen aanwas , maar ook ter beteugeling der woede van het weer op te geven , waaraan zij ten genoege van hunne lastgevers vol­ deed. In 1766 zond Bol st r a met den Landmeter Frederik B e ij e r in c k een berigt in , wegens de diepten boven den mond van het Pannerdensche kanaal. In het volgende jaar maakte hij weder deel van eene Commissie van zes personen , aangesteld tot bet doen van plaatselijken opneming dier ondiepte . , aan welke Commissie twee rivier- en waterbouwkundige Officieren waren toe­ gevoegd. Deze gelastigden van hunne reis teruggekomen , hadden eenen eenparigen raadslag uitgebragt , welke in tegenwoordigheid der beide Officieren was beraamd en besloten en de goedkeuring van den Hoogleeraar L u I o Cs wegdroeg , doch de hooge vorderiu, gen der aannemers deed hunnen voorslag buiten geyolg blijyen. In 1772 werd Bolstra nevens L. Engelman en Chris­t iaan Br unings, Toezieners van Rijnland door Gecommitteerde Raden en Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland geraadpleegd over de middelen om de veelvuldige aanslijkingen in het 1J your Amsterdam tegen te gaan. Zij gaven weldra middelen op tot her­stel , welke echter, door andere niet goedgekeurd wordende , ach­terwege bleven. B o l s t r a overfeed te Leiden , kort your den 9den November 1776, want op Bien dag werd K I a a s V i s aangesteld tot Land-meter van Rijnland in 'hats van den overleden Melchior Bo I­s t r a en gelast oin diens papieren over te nemen. Zie Vaderl. list. ten vervolge op Wagenaar, D. I. tai. 289— 291; Stuart, raderl. Hist., D. II. hi. 342-354, D. III. 131. 254 en 255; Collot d'Escury, Hollands Roent , D. 1. hi. 643, 647 en 650, vergeleken met de Notuien van Holland. BOLSWARD (WionD VAN), een Fries, was Overste ter zee , in plants van Lange Pier, wiens wede•gade hij niet slechts in 'eve en dikte, maar ook in koene onverzaagdheid, moet geweest zijn. Hij was merle een dergenen , die in bet jaar 1523 de stad Sloten voor de Gelderschen bezet hielden, en Coen die stad door de Bourgondische, onder J a n van W a ssen a e r, belegerd werd, haar dapper verdedigden. Zij zdgen zich evenwel gedwongen haar in bet begin van December over te geven op de navolgende voor­waarden: » Alle belegerde mogten verhuysen waer been sy wil­» den , behalven naer de Lemmer ofte Steenwijk , ende de Vriesen » zich binnen een maend tijds beraeden of hen bet besteck van »Dockum ende Bolswaerd aenstond indien iae , zouden sy mogen blyven , ende anders moeten ruymen." Thar echter Wiordv an B ols ward, tegen zijn wooed aan zich naar Steenwijk wilde bege­ven, werd hij onderweg opgevat en gevanke!ijk naar Leeuwarden gevoerd , waar hij na eenige dagen ter dood veroordeeld op een ltoog schavot bij hut Raadhu:s onthalsd en yowls bij de galg op een rad gelegd werd. Zie Slichtenhorst, Geldersche Geschied., hi. 373 en 374. BOLSWARD (FRANS vAN), een der eerste Doopsp;ezinde Mame-Jaren in Friesland, werd in 1545 gevankelijk van zijne geboorte­stad Bolsward naar Leeuwarden gevoerd. De hooldhezwaren , die eerst door de regters tegen hem werden ingebragt , wares , dat niet zweren wilde, en het Avondrnaal niet in de Roomsche Kerk bijwooude. Bij nader onderzoek werd hij als Poopsgezinde bekend, en , in zijn geloof volhardende, veroordeeld om levend verbrand te worden. Hij boorde niet slechts dat vonnis onverschrokken aan, maar bedankte zijne Regters , dat zij hem zonden naar zijnen Va­der hierboven , terwijI hij bun verlicl .ting door Gods 11. Geest toe­wenschte, tot eigene verbetering. Op den weg ter strafplaats zag hij velen om zijn droevig lot tranen storten , maar had ook nu kracht van ziel genoeg, om deze tot bedaardheid en heiligheid des levens aan te maven. Nadat bij gebeden had : u Ileere God ! wit »mijne ziel ontvangen , en leid ze n uwe vrede!" moest hij eene e bittere dood verduren; want de strik , waarmede men hem wilde worden brak , en het vuur verloor zijne kracht, zoodat zijn lig­chaam niet geheel verbrand kon worden. Van Frans van B ol s­ward is een vermaanlied in het oude Flaamsche Liedeboek, bl. 341, hetwelk begint: Wel hem, die in Gods vreeze staat. Zie v a n B r a c h t, illartelaarsspiegel der Doopsgez.. 71; 111aupot ten Cate, Gescbied. der Doopsgez. its Friesl., bi. 73. BOLSWARD (PIETER vAN) of VAN BOLSWERT , geboren te Bols­ward, was een zoon van Jacob Nauperus, en heette dus eigen­lijk, naar de gewoonte van die tijd , Pe ter Jacobs z., doch hij nam den naam Bolsward aan naar zijne gehoorteplaats. Hij werd Lekebroeder in het klooster Thabor, bij Sneek , waarvan hij ook Petrus Thaborita of Peter Jacobsz. van Thabor is ge­noemd geworden. Van Bolsward was vrij goed ervaren in de Latijnsche taal, doch in de Wiskunst was hij inzonderheid bedre­ven, en wel voornamelijk in de Landmeetkunde; ook getuigt hij, dat Keizer Karel V hem, benevens Marten van Del f, gebraikt inert, om de Bildlanden in Friesland te doen opmefen. Zijne naarstigheid en zijn arbeidzamen geest blijkt uit de Kronijk van Fries-land , die hij heeft vervaardigd , en welke tot een vervoig strekt die van Worperus T ha hori t a, doch een weinig vroeger be­gint namelijk van het jaar 781 en loopt tot 1550 ofschoon som­migen willen , dat hij slechts tot het jaar 1527 geschreven heeft. Hij heeft evenwel omtrent het jaar 1550 nog geleefd. Zijne Kronijk is voor het eerst uitgegeven door V isser en A m e r s fo o r t in he A rchief voor Vaderlandsche en inzonderheid Vriesche Geschiedenis , en met keurige aanteekeningen voorzien. Ofschoon deze voor de geschiedenis zoo belangrijke Kronijk met het jaar 781 aanvangt , bepaalt zich alles , wat er voor 1250 ge­meld wordt tot het volgende : A°. 781. In het jaar 781 wen ontfanc Vriesland eerst dat kat.­» stengeloeve al eer een deel ende na een deel." Zie S w e e r t i i, Athen. Belgic., pag. 603 et 604; van Hoogstra­ten en Brouerius van Nidek, Groot Algeria. Hist. Woordenb.; v(a n 11(e u s s e n) en v(a n) 11(h ij n) , Kerk. Outh., D. V. St. I. bi. 138; Kok, Vaderl. Woordenb.; deChalmot, Bio7r Woordenb. ; de Wind, Biblioth. der Nederl. Geschieds. , 0. I. bl. 120-122 ; E k a m a , de Frisiae ingen. Mathem. imprimis fertili , pag. 13 et 14. BOLSWARD (Boenus VAN) of VAN BOLSWERT, geboren in het jaar 1580 in de Friesche stad Bolsward , vestigde zich te Antwer­pen , waar hij zich op den kunsthandel toelegde. Hij graveerde een aantal prenten mar Ruhbens, die zeer groote waarde hebben , onder anderen het H. Avondmaal en de Opwekking van Lazarus. Zie Collo! d'E s c u r y, Holland's Roem, D. I. hi. 120 A 246 en 247; Biogr. Nation.; Immer.zeel, Levens en IVerken der Kunsts. ; Hubert et Rost, Manuel de tart , Tom. V. pag. 356-368. BOLSW ARD (SeffELT€ Of SCHELTUS VAN) een broeder van den voorgaande , geboren in 158(3 te Bolsward, vestigde zich mede te Antwerpen. IN was een der Graveurs uit de school van R u b­bens, die bet best de penseelstreek en den tint van dien Meester hehben wedergegeven. IN en Visse r zijn van alle Graveurs op metaal die, welke, met het graveerijzer het volmaaktst de schoonheid en het schilderachtige van het etsen hehben geevenaard. Men heeft Landschappen van v a n 13 o 1 s w a r d, geheel met bet ijzer gegra­veerd , die in schoonheid niet voor onze beste platen in zwarte kunst behoeven onder te doen. In de heelden doen zijne harse­ringen , hoewel over het aigemeen kort en mentvuldig, de spieren zeer goed uitkomen en stellen met juistheid de vouwen der kleede­ren voor. De meeste zijner platen hebben eenen uitmuntenden tint weinige Plaatsnijders hehben met zoo veel waarheid de kracht en tevens de fijnheid der penseelstreken van de schilderijen , die zij navolgden, wedergegeven. De Chris t us met den riet­staf , van v a n Dyck, is de meest gezochte plaat van dezen Mees­ter, wer eerste proefdruklen wel eens 300 gulden opbrengen. Men schat mede zeer hoog zijne Hemelvaart van Maria en zijne Mercurius en Argus naar Jordaens; de proefdrukken van deze prent met het adres van B loot e 1 i n g zijn uiterst zeldzaam , even als die van C hristus met de Spons en de hand van St. Jan den Evangelist op den schouder van de II. Maagd. Ook verdienen onderscheiding de Leeuwenjagt naar Rubben s, de Koperen Slang . en twee andere platen naar Jordaens, Saters voo•stellende. Schoon zijn ook zijne plaatjes van het Mirakel der Heilige Stede voorgevallen, in 1.345 te Amsterdam , min Pe t rus Paul us Rubbens gesneden. Van B o I s w a r d is een der Meesters wiens werken de jongste graveurs niet genoeg kunnen bestuderen , vooral ten opzigte van den tint, de kracht en de waarheid. Zijne at beeldsel is naar eene schilderij van A nt hony van Dyck, door L o rn melin in het koper gebragt ook komt er een houtsneeportret van hem voor in lmmerz ee l, Levens en Wer­ken der Kunstschilders. Zie, behalve dat werk, Kok, Vaderl Woordenb. ; Collot d'Es­cur y, Holland's Roem, D. I. bl. 120, A 246 en 247; Biogr. jation. Hubert et Rost, Manuel de Part, Tom. V, pag. 368-3111. BOLSWINA , volgens sommigen een dochter van Radboud, Koning van Friesland , die in 723 overleed , van welke de stad Bolsward haren naam zou ontvangen hebben. Zie S j o e r d s , Friesche JJaarb. , D. I. bl. 368 en 369. BOLT (HErnucus), eerst Preceptor der Latijnsche scholen te Haarlem, daariia te Amsterdam , beoefende de Latijnsche Dichtkunst. IN was een leerling van Burman, zoo als mede blijkt uit zijne vrijheidszucht, welke hij ten toon spreidt in zijne Verhandeling over den stervenden Cato van Utica en over Brutus , een der zaamgezwcrenen tegen het leven van Ce c a r. Men heeft van hem , behalve een Sylva Critica, waarin hij zich voornamelijk voornam A u s o­nius op te helderen. Sylva Patica. Hari. 1766. Deze gedichten zijn wel is waar in zijne jeugd opgesteld, doe). gaven hoop dat de vervaardiger een goed Dichter zou worden in­dien hij met de jaren voortging zich te oefenen. Ook schijnt hij . de Nederlandsche Lier te hebben gehanteerd. Zie Hoe uf ft , Parnasus Latin. Belg. , pag. 236; van Kampen, Geschied. der Nederl Lett. en Wetens. , D. II. bl. 272 ; R o f in a n Peerlkarnp, de Poet. Latin. Nederl. , pag. 505 , 506; Biogr. Woordenb. der Nederl. Dichters ten vervolge op Witsen Ge y s be e k. BOLT (JitcoB), geboren te Groningen in 1720, was een der voornaamste Boekhandelaren zijner geboortestad ; een verlicht en met vele wetensehappelijke bekwaamheden begaafd man, en een seer hraaf en algemeen geacht burger, die ook de Nederduitsehe Dichtkunst beoefende. Ofschoon er geen uitgegeven Dichtbundel van hem bestaat, zijn er toch vele verzen van hem verspreid, die van zijnen dichterlijken geest getuigen , en in sierlijkheid van bat en kernachtigheid uitmunten. Zijne gelegenheidsverzen zijn vol van zin en gevoel , en sours roerend en treffend door kunstelooze eenvoudigheid. Hij overleed den 17den Januarij 1799 , bij zijne echtgenoote Jaco ha II ui zinga drie zoons en twee &chiefs na­latende , terwijl hem reeds zeven kinderen in de eeuwigheid waren vooruitgegaan. Zie Biograph. Woordeub. der Nederd. Dichters ten vervolge op Witsen G e y s bee k, nit partikuliere herigten aangevuld. BOLTS (WILLEm), geboren in Holland otnstreeks 1740. scheepte zich met zijr . vijkiende jaar naar Engeland in , begat zicli toen mar Lissabon , waar hij de aardheving hijwoonde , en vervol­gens naar Bengalen , waar hij in dienst van de Engelsche Oost-Indische Compagnie onderscheidene ambten bekleedde. In 1765 door die zeltde Compagnie benoemd tot Lid van den Raad der inkomsten van de provincie Benares, dat door de Radjali aan de Engelschen was argestaan, begaf 116 zich paw. Calcutta , toen dit land aan zijnen voormahgen beheerscher werd teruggegeven. Speculation , voor zijne eigene rekening ondernomen, deden zijn fortuin weldra zoodanig toenemen dat hij onathanke­lijk had kunnert Leven, indien de naijver van ecnige kooplieden en de argwaan van een achterdochtig bewind hem nict tot Staats­gevangene gemaakt hadden. Beschuldigd van de Wighs te begun­stigen , wend hij zonier eenigen anderen vorm van proces naar Engeland overgevoerd. Men trachtte te bewijzen, dat hij het voor­nemen had gehad om Indio aan het gezag van Engeland te ont­trekken; eene zevenjarige gevangenis en 94000 pond Sterlings aan onkosten , waren voor hem de gevolgen van eene willekeurige daad, wier voorwendselen op geen schijn van waarschijnlijkheid gegrond waren; toen hij uit de gevangenis kwarn was hij geheel te gronde gerigt. Hid legde zijne bezwaren Hoot in een werk getiteld: Considerations in India Affairs. London 1772. 2 vol. 4°. En hoewel de oppositie deze onregtvaardigheid ten hoogste af­keurde, kon zij geen schadevergoeding voor hem bekomen. De Keizerin Maria T h e r es i a, van B o 1 t s hebbende hooren spreken , benoemde hem tot Kolonel en belastte hem met het ves­tigen van onderscheidene etablissementen in Nu hoopte hij zijnen toestand te zullen zien verheteren , maar zine Beschermster overleed en Keizer Joseph trok de aanstelling van Bo 1 ts in. In 1808 begaf hij zich naar Frankrijk , waar hij een handels­huis oprigte, doch de oorlog, welke tusschen dat land en Enge­land ontstond, noodzaakte hem zijn voornemen op te geven. 11oede van tegen het lot te worstelen , gal hij zich aan de wanboop over en stierf nog in het zelfde jaar in het Gasthuis in groote armoede. Dien heeft van zijne hand een zeer goed werk Over den toestand van Bengalen, het welk door Jean Nicolas Demeunier in het Fransch vertaald in 1775 , in 2 deelen in 8° in het Licht verscheen , onder den titel van: Etat civil , politique et commercial du Bengale , ou Histoire des couqukes et de l'administration de la compagnie des In­des anglaises dans ce pays. Zie Biogr. Nation, nit partikuliere berigten aangevuld. BOMBERGEN (Amon of ANTONIUB VAN) wordt door sommi­gen gezegd uit een aanzienlijk geslacht geboren te zijn, ofschoon anderen meenen dat hij van geringen oorsprong was. Hij wordt een Antwerpenaar genoenid. \Tour de Nederlandsche onlusten, had. hij den Prins van Conde in Frankrijk gediend , en was van daar weder naar Antwerpen vertrokken , waar de Hertogin van Par In a meer dan eens tot ziju inhechtenisnemen bevel gaf, doch niet gehoorzaamd werd. Ot . hij werkelijk tot bet Verborid der Edelen was toegetreden is niet uitgemaakt , doch wordt gegist uit een woord van Strada , dat hij bet getal der zaamgezworenen vermeer­derd heeft.. Ilij wordt op de lijst der Verbonden Edelen bij t e Water niet gewnden. Hij stood in bijzondere hoogachting bij Brederode, order wien hij dienst nam , en zieh in April 1567 in 's Hertogenbosch wierp, doch welke stad hij genoodzaakt werd eerlang met zijn volk te verlaten. Bij het bezetteu dier stad , had bij voorgegeven , dat hij daartoe bevel had van 0 r a n j e , den Graaf van Hoogstraten en Brederode, doch de beide eerste gaven door een brief aan de Regering van 's Hertogenbosch kennis , dat hij van bunnentwege geen last had. Zij zouden evenwel aan Brederode schrijven , of deze van den aanslag wilt , en later der Regering diens antwoord mededeelen. Het hofvond goed in het jaar 1567, hem open lijk te bannen en al zijn goed verbeurd te verklaren ten behoeve van den Koriing; doch dit weerhield hem niet zieh als Eloptnan te stellen aan het hoofd van eenige Calvinisten in Gelderland , die voornamen Nijmegen in te nemen, Ook was hij Kolooel der burgerij te Brussel , en verdreef van daar het yolk van F i l i p s van Egmond, als deze in 1579 -, die stad aan 's Konings zijde wilde overbrengen , ten einde zich met Parma te verzoenen. Zie Bo r, Nederl. Oorl. B. III. bi. 151 en 152 (106 en 107) ; v a n Meteren, Nederl. Hist. I). I. bl. 397; Strada, Guerre des Pays Bas Torn. II. pag. 2-4, 40; Hoolt, Nederl. Hist. bl. 120 ; Oud­heden en Gesticht. van 's Hertog. N. 26; Bit rgundi us, Hist. Belg., L. III. p. 301 ; Wagen aar, Vadcrl. Hist. D. VI. bl. 211, 214; van Heurn, Hist. der Stad en Meijer. van 's Hertog. D. II. bl. bl. te Wat e r Verb. der Edelen, D. I. bl. 263 , 264 , D. III. 34; 44; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalrnot, Biogr. Woordenb.; Si eg en bee k, Geschied. der Burgertv. in Nederl., bl. 24; Bosseha, Heldend. te Land , 0. 1. IA 137, 138, 430; Gachard, Corr. de Guill. le Tacit, Torn II. pag. 355 , 350; Arend, Algem. Geschied des Vaderl., I). II. St. IV. U. 433 en 434. BOMBERGEN (KAREL en CORNELIS) , twee bloedverwanten van den voorgaande, waren in 1566 door de Nederduitsche Hervormde gemeente te Antwerpen gemagtigd , om met den Prins, vo!gens zijn Level, over hunne godsdienstoefening te handelen en werden open­lijk ingedaagd , om zieli , te Brusse1, binnen drie weken te kornen verantwoorden , op verbeurte van IV en goed; en niet verschijnen­de , door Alva en zijnen Raad gebannen. Zie, Bor, Nederl. Oorl. B. 1 I. bl. 98 (69); te Water, Verbond der Edelen, D. I. bl. 264 en 265; de ChaImot, Biogr, Woordenb. D. III. bl. 278. BOMBLE (FLORENTIrSUS VAN), geboren den 15 December 1685, uit aanzienlijke ouders , te Zutphen , werwaarts zijne moeder gevlugt was uit het stadje Borculo , wegens de onverwachte inval der Mun­sterschen. Zijne ouders van jongs of eenen leerzamen geest , ge­paard met een sterk geheugen , in hem bespeurende, besioten de­-zen , hunnen derden zoon . tot de studie op te leiden. Aan de Latijnsche school zijner geboortestad legde hij zich op de geleerde talen toe, en maakte daar binnen weinige jaren zoo groote vorde­ringen dat hij met vrucht de lessen in de Godgeleerdheid aan het Athenaeum te Deventer kon bijwonen. Na verloop van drie jaren binnen welke zijn vader overleden was , zond zijne moeder hem naar de lloogesehool te Franeker, met dat gelakkig gevolg, drit hij binnen twee jaren aldaar zijne godgeleerde studien ten elude bragt. Naauwelijks een en twintig jaren hereikt hebbende, werd hij met roem Kandidaat in de Godgeleerdheid ; en zia eenige tnaanden te Vianen de kerkdienst met veel genoegen , als Proponent , te heb­ben waargenomen , werd hij nog in dat zeihie jaar, en alzoo %Otir dat zijn twee en twintigste jaar bereikt hail, Predikant te liens , provincie Friesland , waar hij zijne dienst inet zooveel ijver en goed gevolg waarnam , dat hij in het • volgende jaar te Oudega-Nijega­en-Opende beroepen werd , van waar hij in 1694 naar Sneek ver­-trok. her naauwelijks drie jaren gestaan hebbende, is hij in 1697 naar Zwolle en in het volgende jaar naar Amsterdam vertrokken , alwaar hij , op Zondag den 25 Januarij 1742, op het onverwachtst overleed , terwijl hij het voornemen had dien zeliden morgen in de .Ainstelkerk te prediken. B o in b I e bezat uitnemende gaven en hoedanigheden. Hij had een vaardig begrip en schrander oordeel ; was gewoon zijn beroep en ambt met alien ijver te vervullen , in alle opzigten een zeer naarstig en errist , g man, die den vrede be­minde en zeer weinig met wereldsche zaken op had weshalve hij zeer stil en vergenoegd leefde, zonder zich in de huizen der aan­zienlijken in te dringen. Hij was niet minder geieerd dan naarstig in zijne studien ; evenwel heelt hij slechts weinig van zijn werk door den druk gemeen gemaakt , bestaande in Verzameling van Leerreden , in eenen bundel met die van den Predikant R ou s e. Leeuw. 1702 4°. Brief aan Leenhof, wegens zijn Hemel op Aarde. Amst 1703. 8°. Tweede Brief aan Leenhof. Amst. 1704. 8°. Buurpraatje tusschen een Gereformeerde en een Papist.Amst.8°. Zie iloogstraten en Brouerius van Nidek, Algem. Hist. Woordenh.; van Abkoude, Naamre,0,-. van Nederd. Boeken, D. I. St. I en III. Wagenaa r, Bes. van Amsterdam, St. II. hl. 145; Kok, Vaderl. Woordenb. ; de (AlaItnot, Biogr. ffroordenb. BOA1MEL (SANDER WOUTERSZ. vAN), een kleedermaker en inwo­ ner van Amsterdam , werd den 3 September 1572 , als aanhanger van de leer der Doopsgezinden , te dier stede levend verbrand , te gelijk met Evert 11 endri c ksz. van War en dor p insgelijks een kleedermaker en inwoner der zelfde stad. Hun vonnis luidde : »Alsoo mijn Heeren van den Gerechte gebleeken is, dat S a n­ »der Woutersz. van Hommel, en E vert 11 endriksz. van »Wa rend or p, beyde Kleermakers , en inwoonders deser Stede, tegenwoo-dig gevangen , niet gedachtig zynde die obedientie die »sy-lieden onse Moeder de heylige Kerke, en de Koninklyke Ma­ »jesteyt , als haerlieder natuerlyken Heere en Prince, schuldig wa­ » ren , en versmadende d'ordonnantien van de heylige Kerke, niet te Biechten , noch ten heyligen waerdigen Sacrarnente binnen njaren herwaerts niet geweest zijn , en voorts hemlieden vervordert » hebben tot meermalen te gaen in de vergaderinge van de gere­ nprobeerde Secte van de Mennonisten , ofte Ilerdoopers , en ook toe » te laten tot henlieder huysen errnaninge gedaen te werden , op »de voorsehreve Secte maniere: 'welt ook den voornoemden S a n­ » d er Woutersz, geleden twaelf jaren , en den voorschreven f( E v e r t lien d r i k s z geleden seven jaren , versakende en olgaende »'t Doopsel , by henlieden in hare kintsche dagen van de heylige Kerke ontiangen , hen te laten Herdoopen , 't breeken des Broods » na de maniere van de voornoemde Secte daer naer too meerma » len ontfangen : en al is 't dat sylieden by verscheyden Geesteiyke » persoonen geinduceert en tot meermalen vermaent zijn geweest, »omme de voornoemde haer lieder seete te verlaten , en weder te » keeren tot onse Moeder die heylige kerke, weygeren nochtans omme » 't selfde te doene, blyvende in haerlieder hartnekkigheyd en per­ » tinatie , pertubeerende door de selve secte 't gemeene ruste en » welvaren van den Lande , na inhouden van de Placcaten syner Majesteyt daer van zijnde, welke feyten, alsoo anderen ten ex­» etnpele niet en behoorden ongestraft te bliiven , Soo Is 't dat mijn Heeren van de Gerechte gehoort (hebbende) den eysch van » mijn Heer den Schout , (ook) gesien (hebbende) die willige con­» fessie van de gevangenen , en regart genomen op hare hartnec­ kigheyd en pertinatie , deselfde gevangens , en elks van henlie­» den , gecondemneert hebben, als sy condemneeren mits desert , » omme, volgende die Placcaten van Sijne Majesteyt, metten vyere »geexecuteett te worden; verklarende aller hunlieder goederen » tot profijte van de selve Sijne Majesteyt geconfisqueert." Ge­n daen ter vyerschare, den derden September 1572 bij alle de Sche­» penen en advysen van alle de Burgemeesteren , in praesentie van » mij als Secretaris , en was onderteekent W. Piet e r s z." Zie van Brag!) t, Itiartelaersspiegel der Doopsy.; D. II. 131. 620 en 621. BOMMEL, (ComiEms VAN), eerst opzigter der fortification, on­der anderen te Bergen op Zoom , daarna ingenieur ten dienste de­zer landen , werd den 23sten Julij 1711 Controleur en in 1725 Directeur der Fortification. Hij was als lngenieur tegenwoordig hij het beleg van Ryssel van 14 Augustus tot 22 October 1708 , waarbij hij gekwetst werd. Een andere C o rn e l i s van Bommel, misschien we( een noon van hem , werd den lsten Julij 1734 tot Ingenieur der derde klasse , en den 22sten April 1748 tot Luitenant Kulonel en Ingenieur der tweede kiasse benoemd. Zie Bosse h a , Heldendaden te Land , D. II. bl. 431 nit partiku­here berigten aangevuld. BOMMEL (CORNELIS RICHARD ANTON VAN), geboren te Leiden den 5 April 1790 , trad vroeg in den Geestelijken stand , werd Directeur van het Seminarium van Hageveld in de provincie Noord-Holland, en moest, ten gevolge van het besluit van 14 Junij 1825, zijde inrigting sluiten. Den 12 Januarij 1829 werd hij Bissehop van Luik , gedroeg zich aanvankelijk verzoenend, doch voegde zich kort na de uitharsting van het oproer te Brussel aan de zijde der opstandelingen , waar­door hij den aan zijnen Vorst zoo knit geleden gezworen plegtigen eed schond ; waarover de Iloogleeraar Sch ran t , zelf R. K. Pries. ter en Pastoor , aldus oordeelde (1): » Hoe is het mogelijk dat »Kerkvoogden , nog onLings door 's Konings goedheid tot den » hoogsten eeretrap toegelaten , zoo weinig hunne verpligting en »den door hen afgelegden eed gedachtig zijn g-eweest ? Zij loch »hebben , in 's Konings handen , en op het Heilig Evangelie, aan »Z. M. den Koning der Nederlanden , als hunnen Wettigen Sou­» verein , gehoorzaamheid en getrouwheid gezworen. Zij hebben »plegtig beloofd , geenerlei verstandhouding te zullen hebben , »geenerlei raad te zullen hijwonen , geenerlei verdachte zamenspan » xaing te zullen onderhouden , noch hinnen noch buiten het Rijk , » strijdig met de openbare rust. Zij hebben zich verhonden , zoo zij vernemen mogten , dat er, hetzij in hun hisdom , hetzij elders, »iets ten nadeele van den Staat gesmeed werd , zulks ter kennis » van den Koning hunnen !Wester te zullen brengen (zie den eed » voorgeschreven 16 Kal. Sept. 1827)." Doch reeds vroeger dan Augustus 1830 had van B o m m e I tegen zijnen wettigen Vorst zaamgespannen. In het Proces van den befaamden d e Po tter komt hij under den naam Melch iz e-d e c voor. Later was hij ijverig werkzaam voor de suprematie des Pausen , inzonderheid in de zaak van den Aartshissehop van Ken­len. Hij overleed, na een langdurig lijden , den 7 April 1852, (1) Zie 's mans verhandeling : de Opstand en afval der Belgen , getoetst aan den geest des Ghristendoms, door een Roomsch-Ka­thohjk Priester. Leid. 18:31. en was een verklaard vijand der Vrijmetselaars en een ijverig vooro stander der Jezuiten-missien. voornaamste werden zijn : Trois chapitres sur les deux arretes du 20 Juin 1829 , re­latifs au College Pltilosophique. Brux. 1829. 8°. Exposé des vrais principes sur l'unstruction publique, pri­maire et secondaire, consider6e darts les rapports avec la Re­ligion. Liege 1840. Zie Algem. Handelsblad van 10 April 1852 , tilt partikuliere be­rigten aangevuld. BOMMELIUS (HENlucus), geboren te Bommel, was kloosterbroe­der van St. Hieronymus en Rector van St. Maria Magdalena Con­vent te Utrecht; war hij in 1542 overleed. Hij heelt geschreven: Bellum Ultrajectinum, inter Gelriae Ducem Ca r o 1 um et II e n r i c unt B a v arium Episcopuin Ultrajectinum. Marpurg. 1542. 8°, weft werkie daarom zeer geiodwaardig is, omdat de Schrijver niets verhaalt dan hetgeen hij of gezien of van waarheidlievende getuigen remould) heett. Volgens sommigen zou hij nog [neer wer­ken geschreven hebben, dock deze zijn niet in het licht gekomen. Zie L. Guicciardyn, Beschr. van alle de Nederl.. bl. 145; A. Slichtenborst, Moved der Lande van Gelder, bl. 48 ; Ha I in a, Tooneel der Vereen.lVeded.;v an it oogst rat en en Brouerius van Nidek. Groot Algem. Hist. Woordenb., 8.61. 307 ; Burman Traject. erudit., bl. 29 en 30; Besch. der Stad Bommel, bl. 128; K o k Vaderl. Woordenb.; D. VII. hi. 711; d e C lr a 1 in o t , Biogr. Woor­denb.; DeIprat, over de Broeders. van G. Groote , 1)1. 129; de Wind, Bibl der Nederl. Geschleds., D. I. LI. 142 en 143. BOMMELIUS (JorariNEs) of JOAN via BOMMEL geboren te Bommel , was in het laatst der vijltiende eeuw Dominikaner Mon­nik en Doctor in de Godgeleerdheia , en werd door Paus Greg o­r ius XI tot Inquisiteur benoernd. Hij heelt geschreven : Planctus religionis supra defectibus religionis cujuscunque ordinis, waarin hij, op de wijze van den Propheet Jeretnias, klagende voorkomt , over de sehrikkelijke ongebondenheid en zede­loosheid der Kloosterlingen. Een ander traktaat van hem behelst mede klagten over de Monniken, die te veel goederen en eigendommen bezaten. Nog meer andere schriften van lien aard zijn van hem voorhanden, als ook onderscheidene verklaringen over vele bijbel­ boeken. Zie Luiscius, Algem. Hist. Woordenb.; Beschr. der Stad Bom­mel bl. 128; Kok , Vaderl. Woordenb. D. VII. M. 711. BON (ARNoLD), een Dellsch boekdrukker uit het midden der zeventiende eeuw. vervaardigde een menig.e dier Liedekens van welke de zoogenaamde Mopsjes an lien tijd overvloeijen , en waar­door in die zangzieke tijd de gezellige bijeenkomsten vervrolijkt werden. Hoezeer hij in de opdragt van zijn Delfs Cupidoos Schighje, in 1662 uitgegeven , aan de Delische Sanglievende Juf­ fertjes verzekert , »dat zij niet tot ophitsinge maer eer tot afkee­ » righeen van de gaile Minneslavernije" kunnen strekken , is de toon zeer los en wulpsch en hoezeer vlOeijender en geestiger,, niet ingetogener dan onze tegenwoordige straatdeunen. Zie Biogr. Woordenb. der iVederl. Dichters ten vervolge op W i t-s en Geysbeeek. BON (J0HANNES) was Doctor in de Geneeskunde en Lid der Regering to 's Hertogenbosch , toen hij in 1754 tot Hoogleeraar in de Genceskunde aan de 111ustre School dier stad werd aangesteld. Ilij tnoet eenige werken over zijn vak geschreven hebben, waarvan ons evenwel de titels niet bekend zijn, Zie Velingins, Redev. over de Illustr. School van 's Ilertogen. bosch, 1)1. 96; S. de Graaf, Ilistor. Stat. Beschr. van het De. part. Braband bl. 329; Hermans, Conspect. Onom. Litter. bl. 22 et 23. BON (ABRAHAM), zoon van Johannes Bon, werd den 23sten April 1793 te Rotterdam geboren. Zijn wader, een opregt vereerder der Toon­kunst, ontdekte reeds vroegtijdig de kiem van het genie , dat in zijnen zoon sluitnerde. En daar hij nu , door tijdsomstandigheden en misschien ook door zijne hemoeijingen in de verdeeldheden , die destijds ons Vaderland beroerden, en die hem zijne broodwinning deed veron­achtzamen , zich .bij Bemis aan bezigheden , geheel aan de vorming van het talent zips kinds konde toewijden , nam hij daarmede reeds eenen aanvang, toen deze even vier jaren and was. De viool was het instrument dat hij zich daartoe verkoos , en zijn streven bestond voornamelijk daarin , om den leerling een denkbeeld van voordragt in te prenten , hetgeen dan ook spoedig in het spel van den klei­nen virtuoos doorstraalde. Hij maakte snelle en groote vorderingen en door het hooren van mannen als Bode, Ki es ewet t er en Fraenzl verkreeg hij groote technieke vaardigheid, terwijI zijn ziel van hun verheven spel vervuld werd. Later legde hij er zich meer op toe, om, door den oingang met beroemde zangers zijne voordragt te veredelen , en dit was zijne hoofdeigenschap; zoodat men gerustelijk van hem zeggen kan , dat hij nimmer eenen ande­ren onderwijzer had dan zijn genie, hetwelk hem steeds den regten weg deed inslaan. %Vat nu zijn spel zelve betreft, was behalve de grootste zuiverheid , vaardigheid, duidelijkheid en edelen toon, een gevoelvolle voordragt zijn duel; zoodat hij , in den volsten zin , zanger op de viool was. Eons gevraagd zijilde , waaraan hij die kiesche voordragt te danken had, die hem steeds bezielde , ant-. woordde hij aan het hooren van Italiaansche zangers, en voorna­melijk Grassin i. Ook was hij nimmer eentoonig, en wist de verschiliende Composition , met zoo veei verscheidenheid van ma-flier , ten gehoore te brengen , dat , had men zich niet door het gezigt van het tegendeel overtuigd , men zou gewaand hebben, in ieder stub eenen verschillenden virtuoos te hooren. Vooral 52 muntte hij uit in de voordragt bij kwartetten , waarin hij voor­treffelijk moet hebben uitgeblonken. Voorts was hij uitmuntend ripienist , accompagneerde bij bescheiden , en was een geroutineerd orkestmeester. Ook als mensch moet hij vele goede lioedanighe­den bezeten hebben , hoewel zijn ongelukkig humeur,, door geen goede opyoeding getemperd , zeker meer dan de wangunst , die men er de schuld van geeft , zal hebben bijgedragen , om zijnen levens­loop ongelukkig te doen zijn. Zoo werd hij dan in zijne geboorte­plaats , in plaats van aan zijn hoofdinstrument , de viool , als tweede hoornist, met eene karige bezoldiging in het orkest geplaatst en kort daarop deze betrekking hem ook weder ontnomen. Om te Leven moest hij zich bij een reizend tooneelgezelschap verbinden, en ware het niet dat de kunstlievende d'A r gen s on , destijds Pre­fekt te 's Hertogenbosch zijuen invloed had gebezigd , om hem als Trompetter bij de gendarmerie te doen inlij ven (in welke betrek­king hij eehter nimmer dienst heeft gedaan) zoo zou hij misschien in bet hart van Rusland zijn graf hebben gevonden. Door grie­vende en vernederende behandeling , stug, en door schadelijke om-gang , overmoedig geworden , wilde hij niemands hulp inroepen , en , bij verandering van zaken in 1813 , geen leans ziende , om in die bange tijden door zijne kunst zich bet noodige onderhoud te verschaffen , diende hij eerst als halvemaan-blazer Majoor en na­derhand als hoornist , bij een der nieuw opgerigte Bataillons. Na het overlijden echter van den nieuwen Orkestmeester te Rotterdam, werd hij aldaar teruggeroepen , en, in zijne plaats aangesteld. Van zijne verpligting in deze betrekking kweet hij zich goed , en zijn overheerlijk talent bragt menigeen in verrukking , doch , de hand was eenmaal verbroken , en zijn onverzettelijk humeur,, alsmede de laster , welke feilen in hem verzon (of ten minste vergrootte), verbit­terden het publiek en ook hem zoodat hij na weinige jaren zijne betrekking nederlegde , en naar Antwerpen vertrok. Her verbleef hij tot in het laatst yan 1830 , en keerde nogmaals terug naar zijne geboorteplaats doch zijne gezondheid was geknakt en zijne geestdrift verbroken. Naar ligchaam en ziel verzwakt , bleef hij aldaar nog voortsukkelen en overleed in het laatst van Ptlei 1834 aan de gevolgen der Cholera. Zie Nederlandsche Muzijkaal Tijdsckrift, 1841 bl. 73. BON (JAcos Du) , geboren in 1695 , was in zijne jonge jaren een beroemd Advocaat , en werd hierdoor in het jaar 1739 tot Secretaris van Middelburg gekozen. In 1731 in plaats van J. P. Rexstoot, als Secretaris der Staten benoemd , volgde bij dezen in 1756 als Raadpensionaris van Zeeland. Ilij bled in deze be­diening tot aan zijn overlijden. Langdurige ziekten veroorzaakten dat Zeeland in dit ambt weinig nuts trok van zijne bekwaarnheden. Bij overleed in 1760. Zie S eh cite rn a , Staatk. Nederi. BONAPARTE (LopEwmc en NAPOLEON). Zie LODEWIJK en N11.• POLEON. BONADIES. Zie GOEDENDAGH. BONCOUR (ANNA CHARLOTTA DIDIER DE), dochter van Philippe Maurice Didier de Boncour, Ridmeester van eene lornpag­r .ie te paard in het Regement Schultz van Ha g e n , in dienst van onzcn Staat, en van llarianne Sophie Theodore Pape, Narkgravinne van Saint A u b a n , geboren te 's Gravenhage , den 1 sten April 1748. Beide hare ouders zeer vroeg verloren hebbende, werd zij benevens hare eenige zuster ten huize van eenen voogd opgevoed. Daar Anna C h a r l o t t a eenen hijzorideren lust tot de teeken­kunst betoonde , gaf men haar tot Onderwijzer den vernuftigen Dirk Kuipers , destijds te 's Gravenhage woonachtig. Door eigene oefening bragt de jonge dame het vervolgens zoo ver,, dat zij Diet alleen welgelijkende portretten van hare nabestaanclen en vriendinnen met Crayon teekende , maar die ook net olieyerw schilderde. Voorts heeft zij eenige historische stukken zeer fraai gekopieerd , onder anderen naar Diet ri c h s twee sehil(lerijen : de Vlugt van de Heilige fanzilie naar Egypte en de Temps. twit van daar. Indien dus deze Jonkvrouw met de heoefening der Sehilderkunst was voortgegaan , zou zij het daarin ver hebben kunnen brengen ; doch in het jaar 1775 gehuwd zijnde met den Heer Mr. H endrik van der Haer, Griffier in den Hove van Justitie der provincie Friesland, woonachtig te Leeuwarden, offerde zij het vermaak , dat zij in de beoefening der kunst schepte, gelled en al op aan de waarneming der belangen van hare huishouding en aan de verzor­ging en opvoeding barer kinderen. Zij overfeed te Leeuwarden , den 30sten Maart 1802. Haar portret , door haar zelve , voor haar huwelijk met Crayon geteekend , berust bij de dochters van haren oudsten zoon , Boni fa cius van d er Haer , te Leeuwarden. Zie H et t ema en van Halmael, Stamboek van den Frieschen Adel, D. Ill. Aar-A. 70, N. 87 ; van Eynden en van der gen, Geschied. der V aderl. Schilderk., D. II. bl. 367-368. BONDAM (PIETER) , zoon van R utger Bondam, lid van de gezworen gemeente te Kampen , en van Christina Stereke, geboren te dier stede, den 26sten December 1727, kweet zich zoo gelukkig op het Gymnasium dier stad , dat hij reeds den 17den Julij 1742 , als de eerste van diens leerlingen , eene rede ter ver­eering van C ic er welsprekendheid , hield, en tot hooger on­derwijs bevorderd werd. Dit gaf hem Franeker naar zijnen wensch; want het schonk hem , om geene andere te noemen , Lode w ij k Caspar Valkenaer en Johannes Schrader tot Leidslie­den. Aldaar even ijverig in de Letteren , als in de Regten gestu­deerd hebbende, verwierf hij er ten jare 1746, het Doctoraat van het laatstgenoemde yak, en daarmede niet geringen roem. Want deskundigen erkenden , dat de verhandeling , bij die gelegenheid door hem verdedigd en uitgegeven; en behelzende Oordeelkundige aanmerkingen over eenige verminkte plaatsen in het Romeinsche IVetboek (1), hoe weinig ook het opschrift beloofde , evenwel een aantal oude schrijvers verbeterde of ophelderde. Vervolgens de oude Letterkunde voor bet tegenwoordige tot hoofd­studie gekozen hebbende , werd hij eerst Conrector in zijne geboor­teplaats , maar verliet haar ten jare 1755 , om te Zutphen den zelf­den post met den titel van Hoogleeraar der Regten te aanvaarden. Bij welke gelegenheid hij eene rede uitsprak , die de kennis der Grieksche taal als noodzakelijk voor den Regtsgeleerde, aan­prees (2). Den 18den Februarij 1762 , benoeEnde hem die stad tot opvolger van 0. C. Br Off el, wiens verdiensten hij openlijk gehuldigd had ; zoodat hij nu , met behoud van den genoemden Professoralen titel , Rector en Bibliothecaris van Zutphen werd. her gaf hij onder anderen een geleerd werk uit , dat eenen zedigen titel had, want het heette verschillende lezingen (3), maar Fiji( van inhoud was ; want het strekte ter verbetering, aanvulling en uitleg­ging van vele oude, ook Regtsgeleerde schrijvers. Veelligt nog meer tijds besteedde hij bier aan de bewerking der oude Latijnsche Grammatica, van welke hij eene nieuwe uitgave , ter verbetering en aanvulling van hetgeen P u is c h i u s geleverd had , hoopte te hezor­gen. Maar het gelukte hem niet (misschien door het tusschen beiden gekomen , Akademisch Professoraat en menigvuldige andere bezigheden) , zijn wijdstrekkend plan ten uitvoer te brengen. En wat men hem bijna vipig jaren daartoe had zien verzamelen , dit alles werd na zijn dood onuitgegeven , voor de Leidsche Akademie­boekerij aangekocht. Den 14den Januarij 1763 werd Bondam beroepen tot Hoog­leeraar in de Regten te Harderwijk. Dien post dadelijk aangeno­men hebbende, opende hij den 14den April zijne le , sen , tot groot genoegen van vele studenten , die zeer naar zijne koinst verlangd badden. Twee maanden later hoorde men zijne eerste plegtige rede de beoefening der Grieksche uitleggers van met Romein­sche Regt aanprijzen (4). Zij sloot zich naauw aan die, welke hij , in 1755 , te Zutphen gehouden had. Menig Geleerde , die het oude ijverig voorstaat en aanprijst , verzuimt het nieuwe of neemt het althans minder ernstig ter harte. Naar tegen dat verwijt vrij­waarde Bondam, om niets anders te noemen, zijne twee jaren (1) Specimen continens animadversiones criticas ad loca furls civilis depravata. Franeq. 1746. 4°. (2) Oratio de linguae Graecae cognitione jure consulto neces­stsria. Zutph. 1755. 4°. (3) Variorum Lectionum Libri. II. in quibus quaedam furls plura vero aliorum scriptorutn , loca vel emendantur,, vel ex codicibus Manuscriptis corrigantur et supplentur. 1759. 8°. (4) Oratio pro Graecis Juris Romani interpretibus. Harder. 1763. 4°. later gehoudene en door bevoegde Regters zeer geroemde rectora'e rede , Over de oorzaken die de beoefening van het Nederland­sche Staatsregt doers verwaarloozen (1). Want hier werd buiten kijf dit verzuim ernstig gegispt en te keen gegaan. Was hij reeds het vorige jaar de meest vereerende goedkeuring der Curatoren ten deel gevallen; nog werd hij , net nieuwe ver­ hooging van jaarwedde , op den zelfden dag waarop zijne rede het laatstgemelde studievak aangeprezen had , door hun opzettelij k besluit benoemd om er de Studenten in te onderrigten. In 1769 zag Bond am zich het voordeelie Rectoraat van het Haagsche Gym­ nasium aangeboden ; en toen hij aan den uitdrukkelijken wensch der genoemde Verzorgers gehoor gevende , zich had laten bewegen om nog op zijne tegenwoordige standplaats te blijven , besloten zij hem uit hunne geheime kas jaarlijks eene buitengewone toelage te verstrekken. Niet tang daarna , in 1770 , benoemden hem de Sta­ ten van Gelderland tot llistorieschriker van hun gewest. Na tien jaren aan de Geldersche Hoogeschool te zijn verbleven , werd hij den 21 December 1772 als gewoon Hoogleeraar van het Burgerlijk Romeinsch algemeen Nederlands Staat- en Leenregt , naar Utrecht beroepen , welke waardigheid hij den 19 Mei 1773 aanvaardde met eene redevoering over de hulpntiddelen, die tot eene grondige kennis van het Nederlandsc/ie regt vereischt, dock in het al­ gemeen te veel verwaarloosd worden (2). In 1775 tot Rector der Iloogeschool aangesteld , legde hij den 15den Mart 1776 dien lost neder met eene redevoering ten betoge dot men de Nederlandsche Regtsgeleerdheid, voornantelUk op het voetspoor van het Ro­ meinsch, Burgerlijke regt, nzoet beoefenen (:3). Toen in het jaar 1779 het tweede eeuwfeest der bekende en te regt beroemde Unie van Utrecht op de plegtigste wijze in die stad gevierd zou worden, oordeelde Alen niemand beter geschikt tot het !louden van eene geschiedkundige redevoering over dat gewigtig onderwerp dan Bon dam, en hoe hij zich van die taak gekweten heeft kan men zien in zijne Oratio Secularis de Foedere Tra­jeotino, anno 1579 a Belgis into, cunt annotatinibus histo­ricis. Traj. R.hen. 1779. fol. et 4°. Door zijnen zoon in het Nederduitsch vertaald onder den titel van Redevoering over de Unie van Utrecht .ter gelegenheid van deszelfs tweede eeuw­ feest op den 29 van Louwntaand 31DCCLXXIX , Utr. 1779. 8°. Behalve deze en de boven reeds vermelde A kadernisehe redevoe­voeringen heeft men van zijne hand : Oratio funebris in obitunt C. C. B roffeli i. 1762. (1) Oratio de caussis 9zeglectae Juris Belgici culturae. Harder. 1765. 4°. (2) Oratio, de Subsidiis ad solidam Juris Belgici cognitionem necessariis, vu4o tamen gzinzis negligi solitis. Ultr. 1773. 4°. (3) °ratio, de eTurisprudentia Belgica ad exemplum Juris Civi­is Romani tnaxime excolenda. Ultraj. 1773. 40. rerzameling van onuitgegevene stukken tot opheldering der Taderlandsche Historie. Utr. 1779-1781. 5 deelen 8°. Charterboek der Hertogen van Gelderland en der Graven van Zutphen. Utr. 1783. 4 deelen folio. Ook versierde hij het wet k van J. D. van Hoven, Otia litte­raria de lsalant. Fase. 2 Camp. 1762 , met eene epistola, in qua varia loca Minucii , Justini, Sedulii et all. vel vindicantuii vel emendantur. Nog bragt hij in bekwame orde en maakte tot de uitgave gereed het werk van zijnen overledenen vriend J. A. HO t m a n, getiteld 11liscellanea Epigraphica. Na zijnen dood kwatnen eerst de Brie-yen van Joachim Hopperus aan Viglius van Aytta ge­schreven, in openbare druk voor den dag. , welker uitgave hij had pogen te bevorderen , en met eene korte voorrede aan zijne Land­genooten aanprees. Bondam overleed den 6den Februarij 1800, uit zijn eerste huwelijk met vrouwe Rol i n a Me ij e r nalatende twee zonen , waarvan de jongste Rutger B o n d a in volgt. Zie C. de V r i e s , Beschr. en Verh. der vreugdehedr. ter gele­genic. van de honderdvijftigste verj. der Utrechts. flooges. bl. II en Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaa r, D. 11. bl. 9 en 10; Arrenberg, Naaml. van Nederd. boeken ; te IV a t e r, Aanspr. in de jaarl. Algem. Vergad. van de Maats. van Nederl. Letter ie I. to — Leyden den 8 Oct. 1803. bl. 815; Saxe Onomast. Liter. Pars VIII. pat;. 97-99. van Kampen, Geschied. der ]Vederd. Letteren en Wetens. D. II. bl. 222, 223; Bowman, Geschied. der Gelders. Hooges. D. IL bl. 279, 282-289, uit fawiliepapieren aanBevuld. BONDAM (RuTGEB), zoon van den voorgaande , geboren te Zutphen den lsten J (Ili.; 1757, was in vroegere jaren , door zijnen vader,, opgeleid tot de beoefening der Letteren en werd na het vet.­dedigen van eerie lezenswaardige verhandeling Over het heroep van. onderscheidene Geldersche steden op het Hof van Zutphen (1) , deli 25sten April 1778, tot Doctor in de liegten bevorderd. Nader­hand trad hij ecliter in Krijgsdienst , werd Kapitein bij een Batal­jon Jagers en voerde bet bevel in de Groningsche Ommelanden zonder evenwel zijne zucht voor de wetenschappen , vooral die op ons V;,derland eenige betrekking hebhen , door den Oorlogstrommel te laten verdrijven. Zoo ver was het daar ai, dat hij zelfs een voornemen had, oral , bij de eerst mogelijke gelegenheid , het Jus Caesarean', en het Vetus Jim _Flandricant, waaraan zijn varier gewerkt had, te willen voltooijen en uitgeven. Duch daarin schijnt hij to zijn verhinderd gvworden door zijne dood, den 23sten April 1819. Nog student zijnde , was hij reeds een werkzaam Lid van het Provinciaal treats Genootschap voor Oudheid-, Taal- eri Diehtku . de en in 1804 werd hij , op zijn schriftelijk verzoek , •n•nn•nnn•••••n (1) Specimen Jut is Putlici Belgici de provocationibus plera­rumque urbium Gelricarum ad Tribunal Zutphaniense. Traject. ad Rh. 1778: ook tot Lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde aangenomen. Zie te Water, Aanspraak in de Jaarl. Algem. Vergad van de Maws. der Nederl. Letterk., bl. 2-5; Bouinan, Geschied. der Geld. Hooges., U, IL. bi. 290 noot , tilt fawiliepapieren aangevtild. BOINDT (N1c0LAAs), geboren den 5den Julij 1732 te Ouster-Blokker , had ten vale'. J ohannes Bondt, toen aldaar,, en later te Voorburg, Leeraar bij de Hervormden en tot moeder Cornelia d e W ijs. Reeds vroeg voor de Godgeleerde studieri beaten-id, be­gaf hij zich te dien einde naar de Iloogeschool te Utrecht, al waar hij zich , onder het geleide van den beroetnden Petr us NY ess e-ling, op de Oude Letteren toelegde , en reeds in den aanvang van 175'4 eene verhandeling schreef en verdedigde Over den Apocrij­ fen brief van J eretnia (1). Een niet sterk maar ziekelijk lig­chaamsgestel verpligtte hem , niet alleen zich aan eenen strengen learegel te binden, maar werkte ook mede , om hem de studie der Godgeleerdheid your die der Regten te doen verwisselen. Den 3den Junij 1756 verdedigde hij aangezegde Iloogeschool eene Regtge­leerde verhandeling Over de Yeelivijvenj (2). Nadat hij den grand van Doctor in de Regten had verkregen , zette hij zich als Advokaat te 's Gravenhage neder. Gedurende zijn verblijf aldaar,, schijnt B o n d t , door het uitgeven van zekere schriften , zich het ongenoegen an hooggeplaatste personen zoo zeer to hebben be­rokkend , dat hij het raadzaarn achtte, zijne wooing in die Hof= plaats met eene te Amsterdam te verwisselen. Reeds in 1758 yes­tigde hij dan ook in die stad , alwaar IA het poorterregt gekocht had, zijn verblijf, om er spoedig het sieraad der halie en de vraag­baak , inzonderheid van den Handeistand , te worden en tot zijne dood toe te blijven. Eene grondige kennis van het B egt, een vlug vernuft en een scherpzinnig en altijd juist oordeel , versierd met al datgene , hetwelk de Geschiedenis en de Oude Letteren aan hem dienstbaar hadden gemaakt , baanden Bon d t spoedig den weg tot het vertrouwen zijner medeburgers , inzonderheid van de ach­tingswaardigste onder den Ilandelstand. Altijd werkzaam , onttrok hij zich in de tijd , die hem van meer pligtmatige bezigh,den overschoot , geenszins aan zijne vroegere studin en andere, welke met den geest Bier dagen in ver­band stonden. Menig geestig en nuttig vertoog, in de schriften van die tijd, waartoe de Den ker en de P h ila n troop behoor­den , geplaatst, waren zijne tipgenooten aan hem vef sehuldigd, zelfs waren de laatste deelen dozer geschriften , gedurende de eerste jaren van zijn verblijf te Amsterdam, uit Bond ts hoofd en pen gevloeid. Voorstander van Wetenschap , Smoak en Letteren , bevorderde hij die, waar hij zulks vermogt. Onder vele verdienstelijke jonge­ (1) Dissertatio de Epistola Jeremiae apocrypha. (2) Dissertatio Juridica de Polygiimia. Traj. ad Rhen. 1756. lingen en geleerde mannen , wier wijze gids en altijd hulpvaardige vriend hij was , blonk vooral uit Pieter Nieuwland, die hem dan ook , reeds op den dcrden dag na zijn verscheiden , zijne regtmatige hulde teebragt. Bon dt was geen Lid van eenige andere Geleerde Maatschappij , dan van die der Wetenschappen te Haarlem loch het, in het begin der vorige eeuw , te Amsterdam opgerigt Vrijdagsgezel­schap, onder de zinspreuk: Concordia et Libertate , vend in hem een voortreffelijk Medeiid , met geest en hart aan zijn verlicht en onbekrompen doel ver:.nocht. Het Ka piteinschap der Amsterdawsche Schutterij , zijne aanstelling , in 1775, tot Re­ gent van het Spin- en Werkhuis dier stad , en van Schepen der .Watergraafmeer getuigden van de acliting en het vertrouwen zijner stadgenooten en van de Overheid zijner dagen. Ouk wad hij door den vermaarden Mr. Wine rn G e r r i t Dedel S.z. niet slechts tot diens bijzonderen Regtsgeleerden raadswan gekozen , maar ook , gedurende de tijd , dat deze met de waardigheid van Hooidschout van Amsterdam was bekleed , en dus reeds in 1765, door hem in deze zijne betrekking, in buitengewone en gewigtige liptrafFelij gevallen , nevens zij nen vriend Mr. Jacob K linkhamer geraad. pleegd. Hoezeer Been gewoon Advokaat van de Stedelijke Regering der stad Amsterdam, riep deze echter niet zelden zijne veelzijdige kennis en ervaring in. De Ordonnantie voor de Desolate Poe­ delskanser dier stad , door de Staten van Holland , den 19den Julij 1777 bekrachtigd , werd, gedeeltelijk althans , op zijne voorlichting en raadgevingen ontworpen en vastgesteld. Bondt s geheel verstandig en zedelijk levee was , belialve aan den gezelligen oingang met verlichte en opgeruimde lieden zijner waardig , aan de Kruid- en Hovenierskunde , die voor hem uitspannin, waren , aan de Letteren en voornamelijk aan de We­ schap en 7 de praktikale beoefening van het Rent geheel toegewijd. Bet meest echter werd hij geraadpleegd over, en behandelde hij geschillen wegens het Handelsregt in het algemeen , en inzonder­ heid die, welke tot de Zeevaart , Wisselverbindtenissen en Assu­ rantien betrekking hadden. De reeks van Advyzen, welke gevon­ den wordt in de rerzameling van Casus-Positien, nitgegeven in 1803 en 1804, en welke mede door hem ontworpen en uit­gehragt werden , kan hiervan getuigen. Voorts stond hij bij alle voorkomende gelegenheden , niet alleen bij monde, maar ook met zijne fiksche pen , de belangen van den handel en de handhaving van instellingen , daarmede in verband staande , krachtdadig voor. Bij was het, dan ook, die, in 1791, opsteller was van de Con­sideratien over den tours van het Banhgeld en de middelen tot deszelfs herstelling. Hij toonde daarbij , op de hoogte van het onderwerp en met de Staatshuishoudkundige schriften van zijne tij(I volkomen bekend te zijn. Op onwederlegbare gronden ontwik­kelde en betoogde hij daarin de nadeelige gevolgen van de toen­malige Baling van het Bankgeld; — de regtmatige verpligting dier instelling, of van de Stedelijke Regering, die, als de Bank bestu­rende , daartoe gehouden was , om het kwaad te herstellen ; terwijI hij eindelijk de middelen opgaf, welke daartoe in aanmerking be­hoorden te komen. 1)e edele , werkzame Bond t eindigde, na eene schijnhaar ge­ringe o .passelijkheid van weinige dage. , — welke hem eater niet verhinderd had de Lijkrede , door den Iloogleeraar Paul us v a n Hem er t, op zijnen voorganger Abraham Arent van der Meersch gehouden , nog daags te voren , met deelneming bij te wonen — zi.in eervol en nuttig levee eensklaps , op den 20sten Junij 1792. Twee zonen : J a n Bondt, die bier volgt, en E v e r­har d C or n e l i s Bond t, eerst Advokaat, daarna Notaris , to Am­sterdam , en drie dochters , uit zijne echt met Corn e 1 -i a de Bree, met wie hij in 1762 in den echt trad , liet hij bij zijn verschei­den na. Twee zonen en eene dochter,, merle in dit huwelijk ver­wekt , waren reeds overleden. Zijne tweede echtgenoote J. S. N oe 11, weduwe Simons, die hij in 1785 huwde, schonk hem Beene kinderen. B o n d t's allezins gelijkende of bedding , gegraveerd door R e in i e r V inke les, komt voor in de raderl. _Hist. ten very. op Wage­naar, D. XXV. tegenover H. 202. Behalve de hierboven opgegeven geschriften zien nog van hem het licht: Pincentii Con t arini, Variarunz Lectionurn Librunt, cum Verborum Graecorum Interpretations , et Reruns Onznium Indite. Traj. ad Rh. 1744. 80. Specimen Juris publici Belgii , sive comnzentarius ad Uni­onis Lrltrajectinae prooemium et capita trig priora. Praemissa est historia dicti foederis. Traject. ad Rhen. 1756. Petri Burman ni Orationes antea sparsim editae et editis auctae. Hag. Comit. 1759. alsmede, dock zonder zijnen naam: De eer der Regering van Ansteldam verdedigd tegen den 1 aster van het Enyelsch Ministerie en deszelfs Nederlandsche Vrienden en Begunstigers , in eene Contra- Mentorie , ingericht ter tvederlegging van de Regtsgeleerde glemorie , aangaande het gedrag van de Regering der stad .dmsteldam ; tvaarbij ge­voegd zijn eenige Aanmerkingen , op het onlangs verspreide Geschrift , ten titel voerende : Politiek vertoog over het waar Systema der stad dinsteldani enz. Ook zou, volgens sommigen van zijne hand zijn Triga opusculorum variorum. Utr. 1755, hoewel anderen dit aan van der Kemp toeschrijven. De beroemde Latijnsche Dichter Jeronimo de Bosch maakte op hem het volgende grafschrift : B o n d t i u s Astraeae jacet hic dignissima proles , Busta rigant lacryinis Amstela et Ya piis. Pupillis tutor fait hic , viduisque patronus , Ipse sui rector , veraque norma pat•is. Complectens homines sociorum in cona .noda vertit Quas sibi doctrina legerat arte boni ; Illud at hora brevis delevit aniabile lumen , Libera cordati clausit et ora viri; Civibus una fait de quo sententia discors, An virtute forit major , an ingenio. Het welk door den Diet minder bekwamen Nederduitschen Dich­ter Mr. Maurits Cornelis van Hall, aldus vertaald is : Bond t, Themis waardste tele; , rust hier,, waar, bij zijne arch , En 1J- en Amstelstroom , droef golvende , vergaderen. Hij , eens der Wcezen steun , der Weeuwen toevlugt , was Beheerscher van zich zelv' en 't voorbeeld aller vadren. De menschen eerde hij als broeders en gezin ; Wat zijn vernuft verwierf,, schonk hij zijn' tijdgenooten. En zulk een heilrijk licht : ach! 't zonk ter doodskim .ne in , En eeuwig is zijn mond — die vrije mond ! — gesloten. Men twist titans , maar vergeefs , of hij ulcer grout door geest, Dan door zijn deugd op aard', voortreflrjk is geweest. Zie P. Nieuvvland, Verslag wegens Mr. N ieol a a s Bondi, medegedeeld in de Algem. Konst- era Letterbode, D. VIII. (1792) hi. 202 en voigende ; Vaderl. }list. ten vervolge op 11 . agenaa r, D. XXIV. IA. 230 —238 , D. XXV. bl. 212-217 ; de Chal ni o t, Biogr. Woordenb.; Saxe, Onomast. Liter., Pars VIII. pag. 170 et 171; Biogr. Nation. ; en voornamehik Mr. M. C. v a n El a I I , Mr. Jan Bo it d t en diens vader Mr. Ni c o l a a s Bond t herinnerd, bl. 3-16 , welken wij bier voornamelijk gevolgd ziju. BONDT (JAN), zoos van den voorgaande , geboren to Amsterdam, den 2den December 1766 , had zijne eerste vorming en opleiding voornamelijk aan zijnen uitmuntenden vader to danken. Nadat hij bet eerste onderwijs in de Oude Letteren ; en in dat gene , het welk in die dagen aan de Latijosche scholen zijner geboortestad onderwezen wend onder het geleide van den kundigen Rector II enricus V erh e yk , met vrucht genoten had , ontving hij het onderwijs in de voorbereidende Wetenschappen , en in die der Regts­geleerdheid van Daniel Wijttenbach, Jean Henri van S win. den en Henricus Constantinuss Cras. Den liden October 1788 wend hij , aan de Leidsche Hoogeschool , tot Doctor in de Regtsgeleerdheid bevorderd , na het verdedigen van eene Regtsge­leerde Verhandeling , over de vraag: IVie de schade, uit Valsche of Perralschte Wisselbrieven ontstaan , naar Regten gehouden was te dragen (1), welke stof zoo oordeelkundig door B ond t bewerkt was, dat M. J. J. llytwerf Sterling het in 1827 no i c nuttig oordeelde , dit stuk in het Nederduitselt over te zetten , en die vertaling in de lifjdrage tot Regtsgeleerdheid en Ifretgeving­verzaineld door Mr. C. A. den Tex en Mr. J. v an tI a 1 I 'ileac te deelen. Naauwel6ks had B o n d t den graad van Doctor in de Regten verkregen , of hij trad de Ainsterdarnsche pleitzaal in. Hier °rider­scheidde hij zich als een Regtsgeleerd Redenaar,, die even wijs en beschaard als scherpzinnig en vernuftig was. Hoe Bond t zich nogthans als spreker VOW' de Balie n-sogt hebben onderscheiden , zijnen hoogsten roein verwierf hij als Regtsgeleerd raadgever. In die betrekking inuntte hij, zoo bij geschritte als bij monde , gedu­reude zijne beoefening van de Regtsgeleerde praktijk , hover) de meeste zijner ambtgenooten uit. Zijn vlug begrip stelde hem in staat , de hem voorgestelde regtsvragen , met de feiten daartoe be­trekkelijk , spoedig , met het voor en tegen , en in alle hare omstAndig­heden te bevat ten , te doorzien en van alle zijnen te besehouwen ; waarna het hem gemakkelijk viel , het voorgedragen geschilpunt aan het stellige Regt , of, wanneer dit zweeg , aan zijne beginselen te toetsen, en daarover eene oordeelkundige en heslissende uitspraak te doen. Onder het zeer grout petal van hen , welke zijnen read en leiding dagelijks inriepen , waren er niet weinigen , wie bet niet gegeven was , de zaken , waarin zij die behoelden , Lein , in alle ornstandigheden , duidelijk en met orde op te geven ; maar dan wist hij , door tegertvragen , uitgaande van het bekende tot het onbe­kende , met eenen edit Socratischen geest , de voorstellers wel haast op den regten weg te brengen , en uit de langs dien weg verkre­gene antwoorden , zich zelven dat Licht te verschaffen , het welk hij tot eene rigtige beschouwing van het aan hem onderworpen geschilpunt , noodig had. Boven anderen muntte hij uit in het wijs besturen van groote vergaderingen , waarin gemeensehappelijke of tegenstriAge belangen werden behandeld en verdedigd of bestreden. Dan toonde hij de zeldzame gave te bezitten , door duidelijkheid bij de ontwikkeling van zaken en orn.standigheden , uiteen loo­pende meeningen tot de zijne, of van hem , te wiens behoove hij het woord voerde , over te halen ; driftert te doen beda­ren , en, naar zijne overweging, de beste besluiten te helpers se­men. Maar hetgeen hij bij dergelijke gelegenheden sprak , is, even als het meerendeel zijner mondelinge pleidooijen, voor de Begt­bankers gehouden , voor volgende geslachten , verloren. Dit echter is niet het geval met Ale de door hem uitgebragte Regtsgeleerde Advysen, van welke velen nog voorhanden, en enkele door de druk­pers aan de vergetelheid ontkomen zijn. De meeste daarvan (1) Dissertatio Juridica inauguralis de periculo damni ex falso, in litteris eumminalibus cornmisso. L. B. 1788. betreffen vragen en gescliilpunten , aangaande Handel-, Wissel- , Ver­zekering- en Zeevaart Verbindtenissen. Zij onderscheiden zich niet minder door eerie juiste en Regtskundige bewerking, als door het belangrijke van hunne onderwerpen. Even als zijn vader,, behoorende tot de gemagtigde Gerneenebest­gezinden , die eene gepaste verbetering van Neérlands Oude Staats­instellingen beoogden, gaf het vermeesteren van ons Gemeenebest door de Franschen , in Januarij 1795, aanleiding, dat hij gedurende eenige maanden verpligt werd, een grout gedeelte van zijn werkzaam le­ven , aan de hoogere belangen zijner medeburgeren of te staan. Als een braaf en onverschrokken burger bragt bij , met vele zijner aan­zienlijke stadgenooten , veel toe , om de toen zoo opgewondene ge­moederen der menigte , in den avond en den nacht , die op de overgave der, stad volgden , te helpen bezadigen , en de personeu en goederen der ingezeterien, en die van andersdenkenden, niet zonder p( rsoonlijk gevaar, te beschermen. Strekte dit keen en menselliie­iln& gediag hem en zijnen gelijkdenkenden medestanders tot eer , niet minder weld de brave burgerij zijner geboortestad hem grooten dank versehuldigd , teen hij niet aarzelde, om , daartoe door de 'Provisionele Representanten van Amsterdam met aandrang geroepen, mede de veriatene Regterstoelen en de Schepenbank dier stad, als Lid van het Provisioneel Committe van Justitie, gedurende eenige maanden te helpen bekleeden. In die hoedanigheid was hij het vooral die de regtsstelling vasthield en betoogde , dat de verbindte­ nissen , door de Regering , na het overmeestereu van ons Gemee­ nebest, door de Pruissische legermagt, in 1787 , met wie ook aan­ gegaan , beilig moesten nagekomen , en dat de Regtbank , daartoe uitgenoodigd , aan Stadsbestuur het betoog daarvan reeds den 30sten Januai ij 1795, inzenden , en dat het zich daarmede vereenigen kon. Aan B ou d t hadden wijders zijne Joodiche mede-ingezetenen het te danken , dat, ter -gelegenbeid van het aangaan van huwelij­ ken , door hen voor het vervolg niet meer dan door hunne Chris­ ten-medeburgers voor het zoogenaamd regt van trouwen zou worden betaald. Zijn daartoe , den 4den Februarij 1795, gedaan voorstel vond bij zijne ambtgenooten eenparigen bijval, en deze hoogere, en alzoo onregtvaardige belasting , met welke de Joodsche bevol­ king, tot op dien tijd, in Amsterdam gedrukt was, werd terstond a fgesch a ft. In Augustus 1795 werd hij, even als alle zijne Medeleden, op zijn verzoek , als Lid van het Committe van Justitie ontslagen. Het, onder de benaming van Representanten van het yolk van Amsterdam, gevestigd Stedelijk bestuur, dier stad gaf hem at dade­ lijk een trefiend bewijs van vertrouwen in zijne regtskennis en ervaring , door hem in November daaraanvolgende , de gewigtige bediening van Stads -Advokaat op te dragen. Hoog vereerend was voor hem die benoeming, en loch was het, op zijne aan­ vraag , dat hij in deze bediening al aanstonds vervangen werd door zijnen vriend Mr. J. L. F a rjon. Inmiddels en van toen af wijdde Bondt zich geheel aan de pligten en werkzaamlieden van de 'door hem boven alles geliefkoosde betrekking van Advo­kaat en raadsman van zijne medeburgeren. Aan dezen werd hij , hoewel niet dan voor eene korte tijd , en bij tusschenpoozingen , ontnomen , tuen het Uitvoerend Bewind der Bataafsche Republiek aan hem in 1796 mede opdroeg het ontwerpen van een Lijf­straffelfjk Wetboek en de wijze van _Regtsvordering en in 1798 hem met zes andere Regtsgeleerden benoenide tot het ver­vaardigen van een Burgerlfjk Ifietboek. Naauwelijks had Lode w ij k Bonaparte het hewind over ons Vaderland, onder den titel van Koning , aanvaard, of hij poogde Bondt, met Mr. Angelus Jacobus Cuperus en Mr. Mo­zes Salomon A sser , met het ontwerpen van een Algoneen Wetboek van Koophandel te belasten. Merin echter werd de Vorst , ten opzigte van Bond t, zoowel als van C u per u s, teleur­gesteld. Zijne weigering , welke den Koning leed deed, was het gc­volg van weloverwogene redenen , nit Bond t s bijzondere omstan­digheden en steeds tooneuiende bezigheden ontleend. The toenemende bezigheden zullen hem ook genoopt hebhen om in 1807 zijn ont­s'ag te nemen als Mederegent van het Werkhuis te Amsterdam, veike post hij sedert 1792 beklecd had. Tot op de imoering van de Franselle Wetgeving , in den aan­yang van 1811, had Bond t alle de werkzaamlieden , aan bet be­roep van Advokaat verbonden , in al haren ornvang waargenomen. &dell dat tijdstip staakte hij die an Pieiter,, en vereenigde zich Coen met zijnen vriend, den beroeniden Advokaat Mr. Jacob Wa 1­r a v en , in eerie Vennootschap , waarin B o n d t , als raadgevend Regtsgeleerde , zijne, vooral ha .deldrijvende, medeburgers tot bijstand bleef verstrekken de gronden voor hunne beweringen oordeelkun­dig ontwikkelde , en de vormen der Regtspleging aanwees , terwij1 W al ra v en zijne uitmuntende gaven als Regtsgeleerd Redenaar voor de Regtbanken leende. In het begin van 1821 onttrok Bon d t zich geheel aan de Regtsgeleerde praktijk , om voortaan al­leen zijnen bijzonderen vrienden , bij voorkomende gelegenheden, in gewigtige gesehilpunten , met zijne raadgevingen geheel belan­geloos ten dienste te zijn. Ilet was er echter verre af, dat Bond t die rust zou hebhen verkregen , waarop hi] , na jaren arbeid , zooveel aanspraak had. Reeds sedert 1806 was hij mode aan het hod(' van het Huis , handelende onder de namen en firma van Dete rmeyer W lin gh en Zoon, en tot op zijn overlijden was en bleef hij de alles bezielende geest, die alle de handelingen en verbindtenissen door dit Buis ondernomen en aangegaan , beraamde, met de naauw­keurigste oplettendheid gades!oeg en het tot de beste en dikwijls gelukkige einden wijsselijk hestuurde. Met geheel zijn Vaderland onder den ijzeren schepter,, door N a­poleon B ona par te daarover gevoerd , gezucht hebbende juichte hij met geheel zijn hart en geest zijne verlossing tegen , en on­ dersteunde door zijne deelnerning , raadgevingen en middelen, Ne­ derlands herstelling in 1813. Gewis heeft Bondt toen , even als in Januarij 1795 , oink het zijne toegebragt tot beraming van gepaste middelen , die door het sedert aangesteld Tusschenbestuur met het gelukkigst gevoig, ten beste der stad zijn aangewend. Naauwelijks had Willem I, als Souverein door de Natie gekozen en als zoodanig uitgeroepen , het Opperbewind over Nederland aan­ vaard , of hij onderscheidde Bondt onder de voorname Gerneene­ bestgezinden , die nimmer den dwingeland zijns Vaderlands ge­ diend , en nooit had opgehouden dat Vaderland belangeloos te beminnen. Onderscheiden waren de aanbiedingen , door of van wege 's Lands Souverein , sedert aan Bond t gedaan , welke ten doel hadden , °in hem eene openbare betrekking ten dienste van zijn herboren Vaderland te doers aannernen. De redenen ech­ ter, We hij vroeger had kunnen geven , orn zich van alle werk­ zaamheden , buiten zijn gewoon beroep- en handelsaangelegenheden, te ontslaan , hadden niet opgehouden. Het was er evenwel ver af, dat hij na '5 Lands verlossing orntrent de welvaart van zijn Vader­ land en die zijner medeburgeren , een werkeloos aanschouwer zou zijn gebleven. Then bij het oprukken des Franschen legers in 1815 , de prijs van onze Nationale schuld zoodanig daalde dat de val van vele houders van , en handelaars in Nationale Schuldbrie- N . en te duchten was , beraanide hij met Mr. Maurits Cornelis v a n 11 all een ontwerp tot stuiting van eene ramp , welks gevolgen onberekenbaar zouden zijn geweest. Dit ontwerp waarvan de eerste gedachte bij van 11 a II ontstaan was , werd echter door B o n d t s door­zigt en ervaring tot volkomenheid gebragt. Gezamenlijk onderwierpen zij het aan den Vorst , die, den 16den Maart 1815, de Konink­lijke waardigheid had aangenornen. Deze droeg den Secretaris van Staat voor de Finantien , Six van Oterleek, op , te dezer zake met Bondt en v a n 11 a 11 te beraadslagen met onbepaalde vrij­heid , om in 's Konings naam te handelen , zoo als hij met hen zou oordeelen te behooren. Diensvolgens ontwierpen zij met ge­zegden Secretaris van Staat een Koninklijk Besluit , dat, door Z. N. onmiddellijk aangenomen, en te Brussel , den 15den April 1815 geteekend werd , waarbij uit Konings bijzondere fondsen , be­schikbaar gesteld werd, eene sots van vijimaal honderd duizend gulden , ten einde die te plaatsen in beleening van fondsen , ten laste van het Rijk , naar den bepaalden lagen koers. Het be-peer dier som werd toevertrouwd aan J. Brouwer Joachims z. Burgemeester , en aan Johannes Carp, Lid van den Raad der stad Amsterdam, terwijI Bond t en van Hall bun als Consulen­ten werden toegevoegd. De uitvoering aan deze maatregel gegeven, had al spoedig ten gevolge, dat het vertrouwen allengs herleefde ; eerie verdere daling der Nationale schuld werd gestuit , bankbren­ ken werden voorgekomen, en nog in het zelfde jaar keerde de verstrekte hoofilsom , met de daarvan genotene renten , in 's Ko-Dings bijzondere schatkist terug. Het is Diet onwaarsehijnlijk-, dat men bij het daarstellen van het Nieuwe Giwotboek der .Nationale Schuld , ten gevolge der wet van 14 Mei 1814 ook van zijne denkbeelden heett gebruik gemaakt , zeker gaat het , dat hij met geheel vreeind is geweest aan voorzie­ningen en bepalingen tot zekerheid der rentheffing van den Staat, daarin en later, bij de wet van 14 Janua•ij 1815, vastgesteld. Sedert in de Commissie ter Directie van het Grootbuek der Natio­nale Schuld benoenid , hield hij niet op , tot in zijne laatste !evens­dagen , en tot zelfs op het ougeublik , dat hij, bij het wijken zij­ner ligehaamskrachten , alle geestvermoeijende werkzaamheden ver­pligt was voor altijd te staken , alle zijne verinogeris aan deze instelling toe te wijden. Toen hij niet !anger in staat was , zich naar de gewone Vergaderplaats der. 1)irectie te begeven , riep hij de gevorderde zamenkomsten zijner illededireeteuren ten zijneu hui­ze bijeen en bestuurde aldaar hare raadplegingen. Groot waren ook de diensten, die Bon d t aan zijn Vaderland in het algemeen en aan den Handel in het bijzonder bewees , zoo vOOr, bij , als na de oprigting van de Nederlandsche Bank , welke voor den Handel zoo heilriike instelling men grootendeels aan zijne be­moeijingen te danken heat; en hoeveel belang President en Di­recteuren der Bank er in ste!de our Bondt, als Raadgever, als bet ware een deel te doen uitmaken van het hgchaarn dat zij ver­ egenwoordi.gden, boden zij hew , ter erkentenis van de diensten , door hem aan die stichting bewezen , uit e:gen middelen eun Aan­deel in de Nederlandsche Bank zelve , groot duizend gulden , aan, Ook Koning Will em 1 erkende die diensten , door , bij Be­sluit van den 2lsten Augustus 1838, waarbij het bestaan der Nederlandsche Bank verlengd en bevestigd werd , B on dt tot Con­sulent van die instelling te benoemen. Behalve de opgenoemde, werden er nog onderseheidene andere instellingen , handelsondernemingen en inrigtingen, met de opeubare welvaart en het bijzonder belang zijner stadgenooten in verband staande, door hem gedurende de laatste vijftig jaren van zijn leven voorbereid , ontworpen en door zijn ondersteuning tot stand gebragt, onder anderen is mede de in 1806 opgerigte Associatie-Cassa vooral aan hem haar aanwezen verschuldigd. Zoo bragt B on d t een groot gedeelte an zijn werkzaam leven ten offer aan de daarstei ling en bevestiging van al wat op de bron­ nen van welvaart zijns Vaderlands , van de stad zijner geboorte en op het rigtig beheer en bestuur van de daartoe behoorende instel­ lingen invloed oefende. Geer wonder dan ook , dat , bij de Ko­ ninklijke onderscheiding, welke hem zoo dikwijIs mondeling en schriftelijk ten deel viel , hij onder de eerste benoeming van Bid­ ders der Orde van den Nederlandschen Leeuw werd opgemerkt. Zijne benoeming tot Ridder dier Orde was gedagteekend op den 10den November 1815; in 1838 , en dos drie en twintig jaren later, volgde daarop die, welke hem tot den rang van Kommandeur dier Orde verhief. Inmiddels had Koning Willem I hem op den 26sten Augustus 1827 , vereerd met den titel van Staatsraad in Buitengewone dienst. Ook was Bondt sedert het jaar 1828 Lid van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Hij bezweek in den morgen van den 8sten Julij 1845 aan eene slepende borstontsteking , waartoe bij hem de aanleg reeds bestond en die zich vooral in den winter vertoonde. Den 17den October 1790 had hij zich in den echt verbonden met Anna Maria Determe ij er Weslingh, uit welk huwelijk hem acht kinderen, drie zoons en vijf doeliters , geboren werden. Zoo ver ons bekend is, gaat er geen albeeldsel van hem in plaat uit , maar,, door het uitmuntend kunstpenseel van Cornelis Kruseman is B o n d t s af beelding even schoon als treffend ge­schilderd , aanwezig , waarop de Nesior onzer Dichters Mr. Maurits Cornelis van Hall, bet volgende bijschrift heeft yervaardigd: Door Themis vroeg gevormd , aan Hermes dienst verbonden , Ziin hart aan 't Vaderland geheiligd van der jeugd , Als 's Vorsten Raad gehoord , z eroemd door duizend monden , Draagt B o n d t , met eere , 't merk van d' adeldom der deugd. Zijn Moederstad , door zorg voor 't nageslacht gedreven , Vroeg naar 't gelaat eens zoons , wiens faam haar hoogheid streelt ; Maar in den avondglans van bet uitmuntendst levee : En K r u s e m a n s penseel vereeuwigde zijn beeld. Ook Johannes L u h link de J o n g e vervaardigde daarop het volgende bijzonder fraiti bijschrift : Het lustte de Amstelmaagd , aan hare voedsterzonen , Haar' lievling en sieraad in beeldtenis te toonen : Straks schetst een fiksche hand Jan B on d t op haar gebod. Thans staart elk burger op die Voorspraak , als een Wonder ; De Dichtkunst , nu zij 't beeld aanschouwde , schreef er onder: a Een eerlijk Regtsgeleerde is 't edelst werk van God." Zie Yaderl. Hist. ten very. op Wagenaar, D. XXXV. bl. 39, D. hl. 230; M.Siegenbeek, in den Handel. der Jaarl. Verg ad. van de Meats. der JYederl. Letterle. te Leiden, gehouden den 18den van Zomerrnaand 1846, bI. 4; Algern. Konst- en Letterhode voor 1828, D. II. bl. 21 en vooral Mr. M. C. van Ha II, Mr. Ian Bon d t en diens vader Mr. 1V i c ol aas B on d t herinnerd, hi. 16-75 en 84-98 , 'Men wij bier voornamelijk• gevolgd zijn. BONDT (NicoLA As), cen voile necf van den voorgaande , en noon van Johannes Bondt en van Catharina Wij. panda H o l t i u s, werd in Maart 1765 te Wilsveen gebo­ren , alwaar zijn vader destijds Predikant bij de Hervormde gemeente was. Met zijn achtste jaar werd hij te Delft op school besteld , om de Fransche , Latijnsche en Grielische talen te lee­ ren , en maakte weidra zulke vorderingen dat hij niet alleen bo­ yen anderen uitmuntte , maar het in de Latijnsche dichtkunde zoo ver bragt , dat hij voor velen zijner medescholieren de Latijnsche verzen maakte. Na de dood zijns vaders vertrok hij met zijne moeder , broeder en zuster naar Leiden , waar hij nog eenigen tijd de Latijnsche scholen bezocht en zich vervolgens op de Genees­ kunde toelegde. In 1788 verdedigde hij , met Been geringen lof , bij het aanvaarden der doctorale waardigheid , zijne uitmuntende verhandeling over de bast der Surinaamsche Geoffraea (1) , van welke niet alleen i1I urr a y in zijne Apparatus illedicanzinum , en andere schrikers melding rnaken , maar ook nam de geleerde erman us Adrianus Bake de moeite op zich , om die, ten algetneenen nutte , in het Nederduitsch over te zetten. In het zelfde jaar door de Societe Royale de Medecine te Parijs voorgesteld zijnde : door een vergelijkend onderzoek der Natuur- en Schei­kundige eigenschappen , de bestanddeelen der melk van vrou­wen, koeijen , 8eiten , ezelinnen en merries te bepalen (2), nam Bondt, met zijnen vriend Stipriaan, Geneesheer te Delft , de beantwoording dezer zeer moeijelijke vraag op zich , aan welk antwoord in 1790 de gouden eerprijs ten deel vie!. In het volgende jaar werd hij tot mcdelid verzocht van een Natuur- en Scheikundig gezel­schap , kort te voren door de Heeren P a e t s van T r o o s t w y k , Pieter Nieuwland en Johan Rudolf Deiman opgerigt, om zich in deze wetenschappen verder te oeIenen , en door nieuwe ontdekkiogen der maatschappij nuttig te zijn. Hij nam dit verzoek met zijne natuurlijke gulhartigheid aan , en werd vervol­gens in 1793 door heeren Curator en van het Athenaeum te Am­sterdam , tot Hoogleeraar in de Kruidkunde aangesteld , welken post hij den 24en Februarij des volgenden jaars aanvaardde , met eene openbare redevoering : ten betoog , dat men, het nut dier werk­zaamheden , welke de nieuweren in de kruidkunde hebben in­gevoerd naar behooren diem te waarderen (3). Slechts omtrent twee en een half jaar had hij dezen zijnen post bekleed , toen de dood hem op den 17den Augustus 1796 weg­rukte , na dat hij kort te voren voor een beroep als Hoogleeraar aan de Hoogeschool te Leiden bedankt had. Groot was dit verlies voor de maatschappij en de wetenschappen , daar in zijn overlijden de geneeskunde eenen doorkundigen beoordeelaar , de kruidkunde eenen echten kenner , de scheikunde eenen ijverigen beoefenaar , zijne nabestaanden eenen trouwhartigen bijstand , en zijne vrienden en (1) De Cortice Geoffraeyae Surinamensis , Lugd, Batay. 1807. cum fig. 80. (2) Determiner , par l'examen compare des proprietes physi­ques et chymiques, la nature des laits de femme, de vache , de ch,evre, d'cinesse, de hrehis et de jument. (3) De utilitate illorum lahorum, quos recentiores in re bota­nica exercenda posuerunt rite cestimanda. 53 bekenden , eenen warren en standvastigen vriend verloren. Bondt was lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap , :alsmede:, van het Geneeskundige Genootschap (Âegrotantibus) te Brussel. Hij be­zat bij een helder verstand een gelukkig geheugen. Zijn oordeel was vaardig en zuiver , en werd door geen vooringenomenheid be­stuurd , maar door eene verbeelding ondersteund , die niet verhit nosh buitensporig , maar geregeld en levendig genoeg was , om hem in alle voorkomende gevallen ten dienste te staan , en alles voor den geest te brengen , wat eenigen invloed op de beoordeding der zaak had. Zucht tot kennis was bij hem eenen heerschende nei­ging , aan welke hij vele andere vermaken opofferde , en eerlijk­heid , rondhorstigheid , en onpartijdigen , onversaagden ijver tegen alles , wat hem onregtvaardig en onderdrukking scheen , maakten de hoofdtrekken van zijn karakter uit. Ilij was zeer eenvoudig in alle zijne daden en bedrijven , en afkeerig van alles , wat naar trotschheid of uiterlijke vertooning zweemde. Wezenlijke verdien­sten van anderen werden door hem hooggeschat ; doch hij mat die nimmer of naar den maatstaf van rang of titel , alzoo hij op dit stuk geheel onverschillig was , en zich op zijne eigene bevordering niet het minste liet voorstaan. Zie Vaderl. Hist. ten vervolg. op MT a g en a a r , D. XXXV hl. 303; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ;van Kampen; Geschied. der Nederl. Letteren , en Wetens. D. II. bl. 613 ; Biogr. 1Vation.; v an Lennep. Amstel. Athen. Memorabilia, pag. 219, 220, 2'77, 278; Aanh. op het Woordenb. van Kunst. en IVetens. van G. Nieuwenhuis; Mr. M. C. van Hall, Mr. Jan Bondt en diens vader Mr. Nicolaa s Bo nd t herinnerd, W. 14 en 15. BONDT (G ERAERT DE) of DE Boer , gewoonlijk als GERARDUS BONTIUS voorkomende , geboren to Rijswijk in Gelderland , in 1536 , werd reeds vroegtijdig door zijnen vader, die een zeer vermogend man was , naar Schoonhoven gezonden , tot het leeren van de Latijnsche taal , en van daar naar Leuven , om zich in de Geneeskunde te oefenen. Zich hier eenigen tijd opgehouden hebbende , vertrok hij naar Italie , en to Padua tot Mr. in de Reg-ten bevorderd zijnde, keerde hij naar Holland terug, nam zijne woonplaats to Leiden, en oefende aldaar de Geneeskunst. Met de oprigting van de Hoogeschool in die stad , in het jaar 1575 narn hij het houden van lessen over de Wis- en Sierrekunde op zich , werd eenige maanden later tot Hoogleeraar in de Geneeskunde aangesteld , en heeft dien post , waarbij in het jaar 1587 nog het onderwijs in de Kruid- en Ontleedkunde gevoegd werd, met groo­ten lof waargenomen. In 1598 werd hem bovendien , met den Hoogleeraar Pe t r u s Pauw, het onderhoud en de verzorging van. den Kruidhof, mitsgaders het onderwijs der dus genaamde Sins­pliciae , opgedragen. De B o n d t was vermaard wegens zijne uitstekende geleerdheid , en wet bijzonder oat zijne kundigheid in de Grieksche taal. Ten aanzien van de Godsdienst, was hij evenzeer vervreemd van onver­schilligheid als van bijgeloof; zijn gewoon zeggen daaromtrent was : » dat de Godsdienst noodzakelijk is , maar dat hij geen erger kwaad » kende , dan zulke snoodaarts , die , met den uiterlijken grijns van » Godsdienst, hunne afschuwelijke gebreken zochten te bedekken." Vender was hij in zijnen omgang gul en openhartig, zonder den minsten hoogmoed or verwaandheide Zaken waarvan hem de reden onbekend was en hij de waarheid niet kon doorgronden verdien­den geen geloof bij hem ; (loch van de verborgenheden van de Godsdienst was hij gewoon te zeggen : » dat het voor het mensch­»dorn een geluk was die niet te kunnen bevatten." Hij had zeer veel geschreven maar Wilde nooit iets in het licht geven ; hij plag te zeggen : » dat de wereld geen gebrek had aan boeken , maar » aan geleerdheid." Hij stierf te Leiden den 15den September 1599 , nalatende vier zonen en vier dochters , een zijner zonen Johann es d e 13o n d t, was Stadsdoctor en Ontvanger te Rotterdam ; de tweede Rein ier de B on dt volgt hieronder ; de derde , wiens naam wij niet vermeld vinden , was Doctor in de Regten en de vierde Jakob de Bond t, volgt mede. Zie van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Kist. Woordenb., B. hi. 317; Luiseitis, Algent. list. Woordenb., D. I I. H. 39 ; K , Vaderl. Woordenb. ; D. VII. hi. 727; de C h a [­mot Woordenb., D. III. hi. 308. 309 ; Biogr. Nation. , Tom T. pag. 110, 111 ; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche llooges., D. I. hi. 23 en 28, D. 11. hi. 66, 67. 69, 98, T en 81)1. 53; Biogr. Univers., Torn III. pag. 10 ; van der Boon, Geschied. der Ontd. in de Ontleedk. van den Mensch, hi. 11. BONDI (REINIErt DE) of Reyn er i us Bon tins, tweede zoon van den voorgaande , geboren te Leiden in 1576 , was niet minder ervaren in de Geneeskunde en talen dan zijnen wa­der; daarenboven had hij zich met vlijt op het beoefenen der Wijsbegeerte toegelegd , zoodat hij reeds in 1700 , dus op drie en twintigjarigen ouderdoin tot het geven van onderwijs in de Natuurkunde , aan de Hoogeschool zijner geboorteplaats gemag­tigd en in 1603 als Hoogleeraar in die wetenschap nader beves­tigd werd. Later werd hij eerst tot Buitengewoon Hoogleeraar in de Geneeskunde, in welke betrekking hij reeds in het jaar 1607 voorkornt , en in het jaar 1617 tot. Gewoon Hong!eeraar dier we­tenschap benoemd. De roem van zijne kunde was zoo Groot, dat Prins Frederik H en drik en later ook Prins M au ri ts hem op eene aanzienlijke wedde tot kunnen Lij farts aanstelden. Hij over­leed den 12den Junij 1623 en werd in de St. Pieterskerk begra­ yen. Onder anderen heeft de Bondt geschreven ; Belegering en Ontzettiny der stad Leyden, geschied in den jaare 1574. Beginnende den 27sten May , en eindigende den 3den October daaraanvolgende. Zeer levendig afgebeeld door Reyneri us Bentius, Treur7 bly-eindespel, vercierd net schoone Figuren, en al de vertoningen • zo roof, i , als na het spel . Amsterd. zonder jaart. 4°; meerrnalen herdrukt als eens : Leyd. 1659 gr. 8° , eens Amst. 1702 kl. 8., eens 's Gravenh. 1730 met platen in 4° en voor de laatste runt in 1750 te Utrecht met platen in 4". De afbeelding van de B o n d t is in de Alma Academiae L. B. Zijne zinspreuk-. was: ',Julia petentibus descant multa. (clan hen , die veel begeeren, ontbreekt veel). Zie Orlers, Beschrijv. der Stad Leyden, N. 369; van Hoog­straten en Broueri us va n "Nid e k. Groot Algem. Mist. Woordenb., B. H. 117; Lniscius, Algem. Mist. 1Voorilenb.. D. II. bi. 39; Kok, Vaderl. Woordenh., D. VII. N. 727, 728; de Chalmot, Biogr. Woordenb., D. III. bi. 310; Biogr. Nation., Toni I. pag. 111; Siegenbeek, Gesekied. der Leidsche Hooges.. D. 1. hi. 70. 93, D. II. T en B bl. 83 en 34; Algem. Konst- en Lette•b. voor 1849, D. I. bi. 19 en 20; Biogr. Univ., Tom III. pag. 102; Coal. van de Bibl. der Maats. Van iVederl. Letterk. te Leiden , D. 1. b. H. 63. BON DT (JAKOB BE) of JACOBUS EONTITTS , zoon van den voor­gaande , was een der Ileizigers , die destijds in navo!ging van Prosper Alpinus, zeer veel dienst aan de Natuurlijke Geschie­denis bewezen. llij doorreide Indie en Perzie en verzamelde met grooten Vet. niet alleen vat op de Natutirlijke Historic van die landen betrekking had , maar bovendien sloeg hij met veel zorg de ziekten der inboorlingen en de geschikte middelen om hen te genezen Bade. In 1625 vestigde hij zieh. te Batavia , waar hij tot aan zijnen dood , in 1631 , de Geneeskunst oefende en op het laatst van zijn leven ook het ambt van Baljuw bekleedde. De B o n d t heeft onderscheidene werlen in handschriit nagela­ten , van welke de meeste niet voltooid waren ; men heeft er eenige van uitgegeven onder den titel van: De Medicine Indorum Lbr. IV. Levd. 1642, in 12. ; 1718 in 4°; Paris , 1645 et 1646 in 4°. Oa heeft men ze in 1706 gezamenlijk met de verhandeling van Prosper Alpinus de Me­dicine Aegyptioruin to Paris, in 4° en in het Hollandsch vertaald in 1694 te Amsterdam in 8° uitgegeven. In de eerste uitgaven had men de werken van de Bond t, die niet voltooid waren , aehter gelaten deze later in handen van IN illem P i s o gevallen zijnde , werden , gezamenlijk met eenige aanteekeningen en bijvoegsels van Fiso's hand , door dezen , met de noodige platen , uitgegeven , zoodat het een werk werd , dat zeer belangrijk is voor de Na­tuurlijke Historie en Geneeskunde der tusschen de keerkringen ge­legene landen, onder den titel : De Indiae Utriusquc re naturali et medicine Libri XIV. Amst. 1658 cum fig , van welke de werken van de Bondt pie zes laatste uitmaken. De drie eerste boeken van de Bondt handelen over de Geneeskunst der Indianen : De diaetd sanorurn, method° me­dendi Indica, Observationes in ctzdaveribus ; het vierde bevat Nome in Garciac ab Orta historiam plantarum Brasiliae ; het vijfde: Historia Aninzalium en het zesde Historia Planta­ rum Indiae Orientalis. Het zijn die beide laatste boeken bij welke Pi so aanteekeningen gevoegd heeft. De albeeldiren der platen welke de Bondt op het edam.' Java verzameld heeft , Lon- den betel. gegraveerd zijn , mar de Bon d t was niet le min de eerste , die over de Natuurlijke Historie dier landen geschreven heeft. Zijn stijl is zuiver en sierlijk; de meeste zijner aanteekeningen wor­ den voorafgegaan van eene, korte schilderachtige besehrijving in La­ tijnsche verzen. De heroeinde Fransche Kruidkundige Charl es P l u m i e r heeft een der talrijke geslaeliten van planten , welke hij in Amerika verzameld heeft, order den naam van Bontia aan zijne gedachte­ nis toegewijd. Zie Valentin, Old en "Wean, Oost-Indict, D. IV. a h'. 289, 379; Kok, Jaded. lroordenh. D. VII, bl. 727 en 728; de Chat-mot, Biogr. Woordenh. D. III , bl. 310;• van Kampen, Geschied. der Letteren en Wetens. in de Nederl. , D. L hi. 321 ; Biogr. Nation., Torn I. pag. 111; Biogr. Univ. , Tom 111. pag. 10. BONDT 7,(VVIELEm DE) of Guli elm u s Bontius, zoon van R eini er de Bond t, geboren te Leiden , werd, in het jaar 1615, na , een half jaar fang, proeven van zijne bekwaamheid in het onderwijzen gegeven te hebben , tot Iloogleeraar in de Regten aan de;,,Hoogeschool te Leiden aangenomen. Hij deed echter,, binnen weinige jaren aistand van dien post, om in de Regering van zijne geboortestad over te gaan , waar hij sedert 1619 , vele jaren achtereen , de waardigheid van Schout bekleedde , in welk ambt hij zich als een hevig vervelger der Remonstranten onderscheidde. Hij overleed in 1646. Het was op hem dat Vo nd el het Hekeldicht maakte getiteld: den al­leHondeslagers en liondebeuls, Bontglienooten van,' t hondekot enz. Zie Brandt, Hist. der Reform., D. IV. bl. 74, 162, 165; Si e­genbeek, Geschied. der Leidsche Booges., D. I. Li. 102, D. II. W. 103 en 104. BONDT (JOHANNES DE), een Utreehtsch Schilder,, heeft, in het jaar 1641 , aan het St. Hiohs-Gastliuis in zijne geboorteplaats , eene door hem vervaaidigde schilderij geschonken , voorstellende Job met zijne Vrienden. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Va­derl. Schilderk. D. II. LI. 40 ; 1 nl rn erzeel, Levens en Werken der Kunstsch. BONERUS ( ATTI:ins), geboren te Venlo, was een jongeling van groot verstand en zeldzame geleerdheid. Hij legde zich aan de Hoogeschool te Leuven op de Regtsgeleerdheid toe , werd daar Doctor in de Begten en zoa het in de loopbaan der Letteren zeer ver gebragt hebben, ware hij niet, in 1614, in jeugdige leeftijd , te Keulen ; overleden. Men heeft van hem eene verhan. deling tot lot van de handbus , tegen een geschrift van Erycius Put eanus, ten nadeele van de handbus , onder den titel van : Decla;natio pro sclopo , opposita vituperio sclopi Er y c Puteani. Lovan. 1609. Zie Sweertii, Ashen. Belg., pag. 557; de Chalmot, Biogr. Woordenb. BONG A (JoHAN VAN) of JAN BONGA , BUNG11.1 BONNINGIlk of BOENG1 ook Johannes Buena genoemd, Z00/1 van Sijds van Bonga en R in ts van Roorda, werd in 1560 Grietman van Won­seradeel. Hij was een sterk voorstander der Vrijheid en onder­teekende het Verbond der Edelen , waardoor hij zich den haat van Alva op den pals haalde , die hem twee jaren later naar Antwerpen ontbood , om zich te verdedigen ; doch , daar Bonga niet verscheen werd er in Friesland een vonnis van verbanning en verbeurdverklaring van goederen openlijk tegen hem afgekon­digd. Zijn naam als balling komt voor in twee plakkaten van den 26sten Junij 1568 en van den 26sten Januarij 1560. In het eerste wordt den ingezetenen verboden goederen der gebannenen onder zich te houden , en in het tweede , de gebannen personen te herbergen. De vreedzame regering eener grietenij niet met zijnen krijgs­ mansgeest strookende , deed hij , naar een grooter tooneel voor zij­ nen roem hakende , daarvan reeds in 1567 vrijwillig afstand en trad in de krijgsdienst. Spoedig was hij bekend als een dapper en bekwaam voorvechter der Vrijheid, begaf zich bij Graaf Lode w ij k van Nassau, toen deze in het volgende jaar met een leger in Groningerland kwatn , en werd tot Hopman van een vaandel voetvolk benoemd. Meest alle Friezen , die de Nassausche zijde aanhingen , dienden op zijne kosten. liij overwon mode hij Heiligerlee , doch daar bet leger van Graaf Lodew ij k te Jemmingen geslagen werd , ontging Bonga, door, met achterlating van wapenen en goederen , over de Eems te zwern­ men , ter naauwernood het gevaar van gevangen genomen te worden. Daar de oorlog te land, naar zijn oordeel niet genoeg werd voortgezet , ging hij zijn geluk ter zee beproeven , en werd een der voornaamste hoofden der vrijbuiters , die de Spaanschgezinden aan de Friesche kusten van alle kanten beroofden en verontrustten. Evenwel baar­ den deze strooptogten meer schrik dan nadeel , en de Watergeuzen behaalden wet buit , doch zij begeerden meer, Vrijheid en Vader­ land. Mogten ze evenwel sours voet aan wal zetten , de waalizaam­ held van den Overste Robles was te groot , dan dat ze jets van gewigt konden ondernemen. Hoewel B o n ga's naam niet voorkomt onder de innemers van Brielle , is het evenwel niet onwaarschijnlijk , dat hij daarvan deel genomen heeft, aangezien de overige Friezen , die zich met hem ter zee begeven hadden, daarbij tegenwoordig waren. Nadat Brielle en Enkhuizen zich voor den Prins van Or an j e verklaard hadden en de Geuzen uit deze laatste stad Friesland konden bedreigen , was er geen vuriger wensch in Bong a's ziel , dan dit zijn Vaderland aan de ma ;t van Spanje te ontrukken. Dan deze taak was niet gemalkelijk en kostte veel iijd en bloed. Van nu af werd zijn leven , tot aan zijn smartelijk uiteinde vol van moeite en gevaren , aan cenen rusteloozen krijg toegewijd. Robles, nu nog, Kolonel , maar weldra bij voorraad en ein­delijk geheel Stadhouder v an Friesland , wist met weinige middelen veel te doen , en het gebrek aan beleid en de lafhartigheid van Graaf J oost van Schou wenburg, in 1572 Stadhouder van Friesland van 0 r a n j es wege , deed het spoedig gewonnene der in 's vijands handen vallen. B o n g a had soldaten geworven, met het voornemen om daarmede te Emden scheep te gaan , in Friesland te landen en Dockum te bemagtigen. Deze aanslag mislukte; hij zag zich gedrongen de schepen te yerlaten , en nam met zijn yolk over land de vlugt. Door de Spanjaarden vruchteloos nagejaagd , kwam hij behouden te Enkhuizen aan , denkelijk ergens schepen der Vrijbuiters ont­moet hebbende , die hem derwaarts overbragten. Hij bleef aldaar echter niet lang in rust, maar stak spoedig weder naar Friesland over. Door de inwoners • van Sneek , die het yolk van Robles niet hadden willen inlaten en zich dus als weerspannig tegen den Koning beschouwen moesten , werd hij genoodigd om hunne stad te bezetten. Hij vereenigde zich met Ti et e H e t t i n g a en A e d o Gabbema, en , in spijt van den tegenstand der Spaanschgeziode Regering , werd hij , den 19den Augustus 1572 , onder het ge­juich der burgers , als een zegepralend Veldheer ingehaald. Den volgenden dag trok hij met drie hondercl man voor Bolsward , en eischte de stad in naarn des Konings en des Prinsen van 0 r anj e, als Gouverneur der Nederlanden , op ; doch de Koningsgezinde Burgemeester , II obbe 0 t t es, liet antwoorden , dat men het in bezitnemen van de stad aan . den Stadhouder geweigerd had , en het hem ook zou weigeren ; waarop B on g a vroeg : » wie is uw » Stadhouder ?" Het antwoord was: de Kolonel van Groningen." B on ga, toornig geworden , riep uit : » uw Kolonel is een schelm.” Ziende dat hij de stad met zijne weinige manschap niet winnen Ion, terwijl de Burgemeester van de burgers eenen nieuwen eed aan F i 1 ips af eischte , trok hij af en legerde zich in het Olde­klooster , waar hij door de hem toegenegene Bolswarders van de noodige spijze voorzien werd. Na zijnen terugtogt dreef hij overal het vee weg , brandde het klooster der Joanniten en Groendijk af, keerde toen naar Sneek terug en zond Tie te II et t i n g a naar Or anj e te Dillenburg om hulp. Inmiddels was Dirk van Bronkhorst, Heer van Nedermorm­ter, bij voorraad tot 0 r a nj e s Stadhouder over Friesland aangesteld , van de Kuinder mede naar Bolsward gekoinen , en eischte, niets we­tende van het geen Bonga verrigt had, den 2lsten Augustus de stad. op. De Regering vroeg twee dagen beraad. Hiervan nu moist Bonga niets en 's anderendaags deed deze zijne tweede opeisehing. Waar­schijnlijk heeft hij toes kennis gekregen van de maatregelen van Br o nkhorst, die te Balk was gelegerd en nit de ontvangst van een aam wijns uit de harden der burgeren , hunne goede gezind­heid begreep. De Regering van Bolsward had een bode gezonden aan Robles om raad en hulp , doch hij kwam zonder een van beide terug. Bon ga was ech ter zelf reeds binnen en weigerde te gehoorzamen aan het bevel der Regering om weg te trekken. Be burgerij , voor 0 r a nj e zijnde , verbrandde openlijk het for­mulier van den eed , door den Burgemeester ontworpen , en gaf 0 r a nj es Stadhouder de veste over , welke Bonga, den 24sten Augustus, met zijn yolk, onder het bulderen van bet geschut , als overwinnaar binnentrok. Nadat hij de kerk der illinoriten van de beelden had laten zuiveren , werd de Ilervormde Godsdienst al­daar openlijk door hem ingevoerd , en deed de Predikant J o­h a nn es Janson i us er de eerste predikatie. B on ga begaf zich nu naar Sneek , waar hij zich tot nieuwe pogingen gereed maakte. De stad Doekum was door Sippe S chel te ma , op aansporing van eenen stouten Hollandschen Zee­tapitein , Gisbertus genaatnd , en door de welgezinde burgerij en omwonende boeren, voor 0 r a nj e gewonnen. De vijand hield even­wel den toren in , verdedigde zich daar , en hielp het yolk van Rob les binnen , dat de stad met plundering en moord vervulde. B r o u k h o r s t had hulp toegezonden onder bevel van Bonga en Sick e Ty ess ens, die met eene onverklaarbare traagheid (mee­nende misschien , dat ze nog vroeg genoeg komen zouden , en dat de Mad niet op eens kon worden verrast) zich des nachts legerde in de nabijheid der stad. Aan hulp en ontzet voor de jammerlijk vernielde en in brand gestoken stad viel niet meer te denken. Bon ga en Tyessens verfoeiden hunne dwaling en traagheid , en Pcr oende te herstelleu wat zij konden , wachtten ze de aftrekkende Walen van Robles af, sloegen een deel dood , de overige op de vlugt en ontnarnen hun den roof. Toen Friesland op het laatst van 1572 weder onder Spanje bukte , was Bonga met vele anderen het land ontweken, waar­been is onbekend. Misschien nam hij weder toevlugt op de zee, en vervoegde hij zich op de vloot , waarmede Mar tena de Zui­derzee bezet hield , of was hij naar Noord-Holland getrokken en had aldaar onder Son o y een bevelhebberschap. VO6r 1578 vinden wig niets verder van Bonga gemeld. In dat jaar kwam hij met Johan van den Corput, aan het hoofd van eenige hulptroepen , de belegeraars van Deventer ter hulp, en trok , na bet innemen dier stad door R e n n e n b e r g en Sono y, weder naar Friesland, waar hij zich in bet volgende jaar een groot voorstander der Unie van Utrecht toonde , en een van hen was, die het request aau Renn enb erg, dien aangaande , ondertee­lender). In 1579 begaf hij zich op bevel van Rennenberg naar Bolsward om die stad met krijgsvolk te bezetten , doeh werd gebeden buiten te blijven en deed het ; Renn en b er g zou hem met een ander bevel voorzien. Hij gehoorzaarnde , maar toen de verraderij van Renn en berg bekend werd , verliet B on g a dade­lijk zijde zijde en bleef den Staten getrouw. Er werd besloten de zo6genaamde blokhuizen of kasteelen te vernielen. Ecr was melt niet vrij , vooral toen men zag , dat I1 e n n e n b e r g ze wilde be­zetten , om de steden in zijnen afval mede te slepen. 0 r a nj e zelf was voor dit plan ; otschoon hij den Graaf nog niet geheel durfde mistrouwen , het was in alien gevalle goed , aan den Graaf de stof tot verzoeking te ontnemen. A gge van A.1 ba d a had uit Keulen mede tot die verwoesting der kasteelen aangera­den , en de tijrannennesten werden ter vernieling gedoemd. R e n­nenberg zond dan acht vendelen naar Friesland of , in schiju om het vootnemen der Friezen te helpen , inaar eigenlijk tot be­zetting der blokhuizen. Pat begrepen de Leeuwarder burgers , en zij wonnen gemakkelijk de drie vendelen van Joan van Bonga, Oene Grov est ins en Jan Vervou. Maar liet krijgsvolk van het slot weigerde of te trekken , en door eene list werden B on ga en de zijnen meester van bet kasteel. Zij zetteden namelijk dellon­niken met de vrouwen en kinderen der bezettelingen vooraan , op­dat deze niet op hen schieten zouden. Het gelukte, en in weinig tijds was het blokhuis door de verheugde inwoners ontmanteld. Harlingen voor den Prins van 0 r a nj e in bezit willende ne ­men , was hij met V e r von en twee leden van Gedeputeer­de Staten, benevens hun krijgsvolk, door eenen misslag van den portier reeds binnen de stad gekomen en eischten zij het kasteel op; doch dit weal hun geweigerd , onder voorgeven , dat men den eed aan R e n n e n b e r g gedaan had , en zich niet kon overgeven , voor dat men van hem daartoe bevel had ontvangen. Daar het kasteel zeer sterk was , kon men het met geweld niet meester worden ; doch toevallig was juist de Secretaris van Rennenberg, dien hij gezonden had, om het gedrag der Staten te bespieden , in Leeuwarden gevangen genomen , en deze had bij zich papieren , door zijnen Heer in Blanco geteekend. Dadelijk weal hij gedwon­gen , een daarvan in te vullen met het bevel van overgaaf, en dit naar Harlingen gezonden ; door welke list de Bevelhebber zich liet verschalken en het kasteel overgaf. Het blokhuis van Stavoren volgde weldra. Na Rennenbergs verraderlijken afval diende Bonga onder den Graaf van H oh ento, en was misschien tegenwoordig bij de nederlaag , welke deze op de Hardenberghsche beide onderging, waar hij den 17den Junij 1580 door Schenck geslagen werd. Toen de schans van den Opslag bij Delfzij1, in 1580 door R ennenberg belegerd was , werd Bonga derwaarts gezonden met mondbehoef­te voor de belegerden, doch kwam te laat , nadat het verdrag om­trent de overgaaf reeds getroffen was. Ook trok B o n g a , met zijn vendel benevens eenige anderen , in voorhoede v a n II oh enlo op , tot het beleg van Groningen, en werd door dien Veldheer met Hopman 11 e y n Idtzen, in de Schans te Aduarderzij1, in de nabijheid van Groningen, in bezetting gelegd. Den 16den Augustus 1580 werd hij aldaar door het yolk van R e nn enberg aangevallen , doch sloeg het manmoedig af. Den volgenden dag werd de aanval met grooter geweld her­nieuwd , en de onversaagde B o n g a werd , wegens gebrek aan kruid en lood , door zijn yolk verlaten. Ilij zelf werd hevig in zijn been gekwetst , doch ontkwam des vijands handen en werd naar Leeu­warden vervoerd , waar hij na een lang en smartelijk ziekhed den geest gal. Bonga was alzoo den dood der dapperen gestorven , en tot op het laatste toe aan het Vaderland getrouw. llij had het begonnen werk , waarvan hij een der eerste aanvangers was geweest zien optrekken en weder in puin vallen , maar op nieuw zich nit dien bouwval verheffen. Zag hij dan het einde niet van den strijd, hij zag Friesland vrij , en mogt ontslapen in hope , dat het werk zijner handen door Gods zegen zou worden bekroond. Ilij is wel minder bekend dan anderen , die minder deden , maar hij verdient wider. de voornaamste bevr;jders des Vaderlands te worden genoemd. Hij was gehuwd met Sytske van Aylva, bij wie hij geene kinderen verwekt had en die later hertrou .de met Do eke van Aysma, Grietman van Ferwerderadeel. Zie Schotanus, Geschied. van Friesl., hi. 764; F. Sjoerds, Beschrijv. van Friesl., D. II. bl. 713 ; te W a t e r, Dist. van het Verb. der Edelen, St. 11. :1)1. 255-263, St. III. hi. 484; Kok, Vaderl. IVoordenb.; de Chaimot, Riegr. Woordenh.; Scheitema, Staatk. Nederl.; Arend, Algem. Gesch. des Vadeil., D. II, St. V, bl. 196, 228; en vooral H. Baerdt van Sminia, 1Vics4we Naaml. van Grietmannen, hi. 61-64; en van Groningen, Geschied. der Waterg. , bl. 168-175, weike beide laatile wij her roornawelijk ge­volgd zijn. BONG1 (WILLER vAIN) of Willem Bonga, stamgenoot van den voorgaande , en zoon van Johan van Bong a, Boenga, Bungha, Bonningha, Buuraga of Buena en van Ebel Popma van Grijn en Ter Schelling, was mede een der teekenaars van het Verbond der Edelen , en werd , met de Bron k-hors ten en eenige Friesche Edellieden , gevangen genomen , toen gevoerd eerst naar Harlingen , voorts naar Rupelmonde , en eindelijk naar Brussel , waar hij , nevens anderen , den lsten Junij 1568, op last van Alva, (whoa(' en in ongewijde aarde begra­ven werd. Hij was gehuwd met Auck van Heemstra, eene dochter van Feye van Heemstra en Ebel van Hemmema, doch schijnt bij haar geene kinderen verwekt te hebben. Zijne weduwe hertronwde met Mat th ij s Rommert s. Zie B o r , Nederl. Oorl., D. III. hi. 169 (119); t e AVa t er, Hist. van het Verbond der Edelen, St. II. hi. 263 en 264, St. III. H. 484; Stamboek van den Frieschen vroegeren en lateren Adel, D. II, bi. 108. BONGAERT (JAN VAN DEN), VAN DEN BONGAIRD of VAN DEN Bort-GARD Ileer tot B o n g a r d , in het land van Valkenburg , was een der teekenaars van het Verbond der Edelen. Hij was uit een adelliik geslacht van dien naam , ook wel van den Boomg aar d geheeten , hetgeen afkomstig was uit het huis van Wassenaer,, doorFloris van den Boomgaard, zoon van Klaas Horst en kleinzoon van Arent van Damme, die een broeder was van F i l i p s van Wassenaer, Burggraaf van Leiden , uit wiens testament dit duidelijk blijkt. Bongaert werd , boven de gewone Ridderschap van 'Utrecht, beschreven om Keizer Ka rel V te verwelkomen. Hij overleed in hoogen ouderdom in het jaar 1602. Zijne eerste vrouw was Anna van Mascherel, zijne tweede Aleyd van Reede. Zie te Wate r, Hist. van het Verb. der Edelen, St. II. bl. 265 en 266; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalrnot, Biogr. Woordenb. BONGAERT (BERN? VAN DEN) , jongere broeder van den voor­gaande , was mede een der teekenaars van het Verbond der Ede­len. Hij had in huwelijk Maria van Reede en hertrouwde , na haar aisterven , met San d e r i n a van Bred erode eene na­tuurlijke dochter van den Beer Reinout van Brederode, welke, weduwe zijnde , den 5den Maart 1617 overleed. Bij zijne eerste vrouw won hij vier dochters. Zie t e Water, Hist. van het Verbs der Edelen , St. II. H. 264 en 265. BONGARDT (BERNARDUS JLCOBUS), een zoon van Daniel Bo n-gar d t, laatst Predikant te , alwaar Be rnardus J o-ha nn es het eerste licht aansebouwde. Hij werd in het jaar 1728 Predikant te Twisk , in 1734 te Neuzen , in 1740 te Tolen en in 1740 te Hoorn , waar hij den 11den Junij 1771 , in omtrent zes en zestigjarigen ouderdom, overleed. Hij schreef een zeer zonderling rijmwerk , getiteld: Troostzang , of Bymkatechismus , in LIV Psalmen , voor Da­yids Buis, geschikt naar U r s i n u s Leerwijze en D a t h e e n s Zingtrant, hij de zogenaemde Waare Gerefortneerde Batavie­ren ;. om verbysterde Kristenen te regttebrengen, of te koesteren in de Moederschoot der Katholike Kristelyke Kerk. Hoorn, 1762. 4°. Zie Witsen Geysbeek Biogr. Woordenb. der Nederd.Dichters ; Abbing, Geschied. der stad Hoorn , B. IA. 92, uit partikuliere be­rigten aangevuld. BONGARDT (A. J.) , waarschijnlijk een afstammeling , mis­schien wel een zoon, van den voorgaande , van wien wij geese le­vensbijzonderheden weten , dan dat hij in 1806 eene reis door Duitschland en Frankrijk heeft gedaan , wclke hij beschreven heat onder den titel van : Reize door Duitschlands noordelijke delft en de Fransche departementen in 1806. Amst. 1807 , deelen met pl. 8°. Zie de Jong, Alpha& Naainl. van Roeken. BONIIOMME (HENRY DANAs), zoon van Caspar B on h om m e en Elizabeth K o n i n g h , geboren te Maastricht , den 10den September 1747 , diende reeds van zijne vroegste jaren den Lande in militaire betrekking, en was tot den rang van .Majoor en Ka­pitein effectief in het batailion van den Generaal Pa 11 a r d y opge­klotnmen , toen hij in het jaar 1787 door H. H. M. M. werd gesus­pendeerd , na 21 jaren als Officier den Lande te hebben gediend. rode daarvan was voortgekomen , door dien bij bij de spanning, welke bcstond tusschen de Staten-Generaal en de Staten van Holland , de orders van deze had opgevolgd , die een legermagt order den Generaal van B ij s s e l in hunne dienst hadden , en vermeenden dat zij de eenige waren , geregtigd , tot het geven van bevelen aan die troepen. Ilij beklaagde zicli daarover bij de Staten van Hol­land , ook in naam van al le zijne Offieieren , ten einde zij door die Staten zouden -worden genornen in hunne protectie, zooals zij had-den beloofd. Na de owwenteling van 1795, werd hij aangesteld tot Generaal Majoor, en bevelhebber der tweede brigade van de divisie D a e n­dels, en had reel invloed bij de aanstelling der Hoofden over de halve Brigades en Bataillons. In den veldtogt van 1799 in Noord-Holland had hij het bevel over de eerste brigade van het corps de bataille, en nam het op­perbevel over de divisie Dumonceau, nadat deze gewond was , den 10den September 1799 ore'', en behield dit tot den 9den Octo­ber, hoewel men beweert dat dat bevel eigenlijk door den Generaal der Artillerie Martuchewitz is gevoerd geworden. Door den Opperbevelhebber van het Gallo-Bataarsche leger,, den Franschen Generaal Brune, werd B o n h o m m e met onderschei­ding aanbevolen aan de Nationale vergadering , wegens het door hem in dien veldtogt gehouden gedrag. Den 1 sten Junij 1803 werd hij tot Luitenant Generaal bevor­derd , op een jaarwedde van zes duizend golden, door hem als Generaal Majoor genoten wordende, en voorts met eene buitenge­wone toelaag van vijftien honderd guldens 's jaars, wanneer hij, in die hoedanigheid tot werkelijke dienst werd opgeroepen ; het Been wel haast geschiedde. Bij Koning Lode w ij k stond hij steeds in groot aanzien. Tot den 24sten November was hij Minister van Oodog en weed toen bekleed met de hooge waardigheid van Gouverneur-Generaal van Oost Friesland. In die hooge betrekking bled' hij slechts kort , want reeds den 16den Februarij 1807 werd hij hevorderd tot Kolonel Generaal der troepen te paard , en Groot Officier van bet Koning­rijk , terwijl tort daarop werd benoemd tot een der Kapiteins van de garde des Konings, eene nicuw ingestelde betrekking, de hoogste, die bij de garde bestond. Hij was voorts Grootkruis der Orde van de Unie van Holland. Zijne laatste levensjaren bragt bij door op zijn huitengoed Woudlust , te Surhuizum , gemeente Achtkarspelen , in de provincie Friesland , en was reeds den 1 sten Januarij 1812 Claire van de toenmalige getneente Surhuizum , na de arschalling der Mires den 3lsten December 1813, bleef hij evenwel , onder den naam van Schout , aan het hoofd van dat Ge­meentebestuur,, tot den 1 sten October 1816, waarna hij aldaar ambteloos bleef leven tot aan zijn overlijden, den 7den Februarij 1826. Hij vermaakte bij zijn overlijden een groot gedeelte van zijn N'ermogen tot liefdadige einden , en was gehuwd geweest met Illejulvrouw Geertzema, die bij Naar overlijden hem geese kinderen nal iet. Zie Vaderl. Hist. ten very. op IT a gen a a r, D. XXXV1, hi. 122; XL, Iii. 295; D. XL1, bl. 252, 253, 259; D. XLV , hi. 195, 202; C. van der Aa, Geschied. van den oorl. 1795-1803, D. VW. hi. 49; Lodewijk Napoleon, Geschiedk. Gedenks., 0. II. Ll. 247; Bos­s cha , Neerl. Heldendaden te Land, D. III. bl. 191, 192 , 201, 203 , uit partikuliere berigten aangevuld. BONIFACTUS , de Apostel der Duitschers en Friezen , heette eigenlijk Win frid en was geboren in 683 of 684 uit een voornaam Angelsaksisch geslacht , naar sommigen willen te Kit-ton in Devontshire in Engeland. In zijne jeugd Het hij reeds groote begeerte tot Gods woord blijken, en begaf zich in het 12de of 13de jaar zijns ouderdoms in het klooster te Excester. Aldaar eenige jaren doorgebragt hebbende , ging hij in het klooster Nutizel , waar hij betere gelegenheid vond zijne studien voort te zetten ; zich aldaar eenige jaren in allerlei wetenschappen geoefend heb­bende , wend hij omtrent het 30ste jaar zijns ouderdoms in den priesterlijken staat opgenomen , en verkreeg een zoo groot aanzien , dat hij op eene synode door den Koning van Engeland naar den Bisschop van Canterbury gezonden wend, ten einde deze het oog­merk der synode bekend te maken. Bij de destijds in Engeland ontwaakte geestdrift , om het Chris­tendom aan de starnverwante Duitsche volken te verkondigen , besloot ook hij eene reis derwaarts te doen , ten einde het Christelijk geloof aldaar te prediken. Hij kwam met de toe-stemming van zijnen Abt VV inbert, in het jaar 716, in gezel­schap van nog twee andere voor het geloof ijverende kloosterlin­gen , te scheep fangs den Rijn te Duurstede , van waar hij naar Utrecht toog, ten' einde van den Frieschen Vorst Radboud, die zich destijds aldaar beyond, verlof te verzoeken , het Evangelie aan zijne Heidensche onderdanen te prediken. Daar echter R a d b o u d meer geneigd was om de Christenkerken , welke onder het opzigt van W ille brord reeds in Friesland gesticht waren , te verdelgen', dan den verderen voortgang van die leer te begunstigen , keerde Boni fa ci us in 717 naar Engeland terug , om de verkiezing van eenen nieuwen Abt van zijn klooster bij te wonen , doch Coen men hem daartoe benoemde , weigerde hij die waardigheid aan te nemen, alzoo hij besloten had zijn zendelingswerk voort te zetten. Op raad van Daniel, Bisschop van Winchester , toog hij in 719 naar Rome , en werd door Paus G r eg orius 11, met eene volrnagt voorzien, om als zijn zendeling het geloof aan de nog heidensch geblevene onderdanen des Franschen rijks te prediken. Des begaf zich Boni fa cius door Tyrol naar Beijeren , alwaar hij eenen aanvang maakte met prediken. Op gelijke wijze Duitsch­land door reizende, kwarn hij eindelijk te Thuringen. Daar zijn werk slechts weinig vorderde , gevoelde hij behoefte aan staatkun­dine medewerking , die hem Karel Martel verschafte. Hier den dood van den Frieschen Koning Radboud vernemende, besloot hij terstond tot eenen togt naar Friesland en hij bestond , met eenen vurigen ijver aldaar het geloof te prediken , de reeds be­keerde Friezen te doopen , en de afgodendienst zooveel in zijn vermogen was te fnuiken. Ilij slaagde hierin zoo wel , dat W i 1­1 i brord, zijne eigene zw&Ilbeid en den dagelijks toenernenden oulerdom , in aanmerking nemende , besloot om zulk een ijverigen gelookverkondiger als Boni fa cius was, nog bij zijn !even tot zijnen opvolger in het bisdom van Utrecht in te wijden. Doch deze wees die aanbieding van de hand , zich voornarnelijk beroe­pende op zijne pausselijke zending , om Duitschland te bekeeren. Boni fa cius begaf zich , na drie jaren het geloof in Friesland ver­konligd te liebben , naar Amelburg in Hessen , waar hij eene kerk bouwde , reisde vervolgens op begeerte van Paus Greg o­r i u s II naar Rome , waar hij den 3Osten September 723 door dien Paus tot Bisschop gewijd werd en den naam van B o­nifacius ontving, Hij gar het eerste voorbeeld van eenen Bisschop , die eenen eed van trouw aan den Paus zwoer ter­wijI de Paus , om de door hem aangevangene geloofsbekeering uitgebreider voortgang te doen hebben , hem met onderschei­dene brieven van voorschrijving aan voorname , zoowel geeste­lijke als wereldlijke , personen voorzag, ten einde hem bij alle gelegenheden in het voortplanten des geloofs de behulpzame hand te bieden. Groot waren nu gedurende omstreeks dertig jaren zijn ijver en cooed, en groot waren de invloed zijner prediking en die zijner medgezellen Lullus, Gregorius, Willebald, Winnibald, enz. in Hessen , Beijeren en Thuringen. Ilet was dus Been wonder, dat Paus Gre go rius III hem in 731 met het Aartsbisschoppelijke Palliutn bekleedde. Door den Paus slechts tot Aartsbissshop van Duitschland in het algemeen georderd , werd hem in 744 Keulen, in 745 Mentz tot zetel aangewezen. Als Aarts­ bisschop stichtte hij overal nieuwe Bisdommen , zat op vijf synoden voor,, en zalide in 752 P ep ij n tot Koning. Sommigen noemen Boni fa cius Bisschop of Aartsbisschop van Utrecht, II e d a en Beka melden hem als opvolger van Will i­bord, en op bun gezag komt hij op de gewone lijsten als tweede Bisschop van Utrecht voor; maar het werd reeds door Mabi I­I o n en anderen tegen gesproken , daar geen zijner biographen hier iets van meldt, en men beweert dat hij slechts als Pausselijk Legaat , als Pritnaat van Duitscliland , Utrecht bestuurde. Veel duis­ters blijft echter nog steeds Merin heerschen , bijv. of Eoban door Boni fa cius tot Bisschop van Utrecht gewijd is; of dit bisdom toen geheel onvervuld was ; alsmede over den twist tusschen B o­n i fa cius en den Aartsbisschop van Keulen over de suprematie der Utrechtsche Kerk (1). Wat hier van zij ; vast gaat het dat hij na Willibrords dood de belangen der Nederlandsche kerk met onvermoeiden ijver behartigde en bevorderde , ondanks de gedurige woeligen der Friezen en Saksers tegen het Frankische gezag. Wanneer de Levensbeschrijvers van Boni fa c i u s ons melden , dat hij hier te lande het Euangelium te Wyrda (Woerden) , At­tingohem (Achttienhoven) , Felise (Velsen) en aan de oevers van het Almari (het Haarlemmermeer) verkondigde , blijft het evenzeer eene strijdvraag , of dit gedurende zija tweede verblijf in Friesland plaats had , dan wel na 753 , toel hij het bisdom Mentz aan Lullus overdroeg , ova op nieuw het door R a d boud II fel be­stookte Christendom in Friesland te verkondigen. Zeker is het, dat hij in 755 de rnarteldood onderging , aan den oever der Borne (Boerdiep) bij Dockum. Hier liet hij , aangezien te dier plaase nog Beene kerken waren , door zijn gevolg de medegevoerde tenten op­slaan , om als &whop, door het oplegen der handen , de nieuw gedoopten in het door hen aanvaarde geloof te bevestigen. Als nu op den 5den Junij de zon zich reeds boven hare kimmen verhief en men dus eerlang de terugkomst der voorheen naar huis gezon­dene nieuw gedoopten te verwachten had , werd in tegendeel op het onverwachts eon zeer verward geluid , en te gelijk eene op­gaande jammerkreet gehoord ; doordien eene groote menigte te zamen gerotte Ileidensche inwoners , de wapenen hebbende op­gevat , net eene ongehoorde verwoedheid op de aldaar gelegerde Christenen aanviel , die ook straks de wapenen opvatteden , om aldus het aangedane geweld met geweld te keer te gaan. B o­nifa ci u s nogthans , verzeld an al le bijeen geroepene Gees­telijken , uit zijne tent zich bij hen gevoegd hebbende , die voor hem de wapenen haddden opgevat , verbood hurt dadelijk het reeds aangevangen gevecht voort te zetten , zeggende » Mijne kin­» deren , die ik in den Heere geteeld heb , houdt toch op van » strijden ; dewijl ons de Heilige Schrift te refit leert , dat men » geen kwaad met kwaad, maar zelfs het kwaad met goeddoen » vergelden moet. De lang gewenschte dag onzer vrijwillige ont­» bindinge is nu voorhanden; des versterkt u in den Heere, en » stelt uwe hope nevens mij op Hem , en Hij zal uwe zielen ver­» lossen." Vervolgens zich naar zijne Priesters , Diakenen en ver-. dere nevens hem staande Geestelijken wendende , vermaande hij (I) Zie over dozen strijd I1 o i j a a r d s, Geschied. der invoering en cestiging van het Christendom in Netted. 4 22. hen thans goedsmoeds te zijn. » Vreest niet ," waren zijne woorden , » die bet ligehaarn wet dooden, dock de onsterfelijke » ziel niet beschadigen kunnen , maar verheugt u integendeel in » den Heere, en vestigt het anker uwer hope op God, die tot » eene eeuwigdurende vergelding aan u eerlang , nevens de Enge­» len en Godzaligen , ook verblijf in Zijn Hemels hof zal verschaffen. n Des laten u de ijdele aanlokselen dezes levens niet bezwaren , » maar wilt dezen korten doodstrijd kloekmoedig uitstaan , om met » Christus eeuwiglijk in den Hemel te heerschen." Terwijl hij hen op deze wijze met een hart brandende van liefde opwekte , en voorts bereid was , om hen nog meerderen moed bij te zetten , viel de verwoede menigte , daar zij nu Beene tegenstand meer ontmoette op Boni fa c i u s en zijn gevolg aan , en hij stied met drie en vijftig der zijnen den marteldood voor het C .ristelijke geloof. Hij was een man van goede studien , hebbende onderscheidene schriften nagelaten , als Brieven, door Serarius en later door anderen in het licht gegeven : Pro rebus Ecclesiae, lib. I. De Fidei unitate, lib. I. Instituta Synodalia de suis in Germania laboribus. Ethelbaldum Regen lib. I. De sua fide , doctrina et religione, lib. I. Ook worden hem de levensbeschrijvingen van sommige Heiligen toegeschreven. Zijn ijver voor de uitbreiding der Evangelieleer, der Bijbel­boeken en de verbetering van de zeden der Geestelijkheid:, verdient allen lof, en men kan hem den roem niet ontzeggen van meer dan iemand zijner voorgangers het Christendom hier te lande gevestigd te hebben.Doch hij predikte te gelijk met het Evangelie overal de supre­rnatie van den Paus. Hij had veel te doen met het tegengaan zoo van het zedebederf, de onkunde , het bijgeloof , boosheid , onwettigheid , valsche leeringen en ketterijen der Geestelijken , als van de oude Heidensehe bijgeloovigheden, ruwheid van zeden en gebrek , aan onderwerpelijkheid der leken in deze nog zeer onbeschaafde land­streken , waar zelfs de nieuwbekeerden zich novsehuldig" maakten aan het deelnemen aan offermaaltijden , — het verkoopen van slaven aan Heidenen tot offeranden , — het offeren nevens de kerken op Hei­densche wijze aan de heilige martelaars en belijders, — het ont­steken van noodvnren en sneer andere misbruiken. Groot waren de diensten van Boni fa c i us aan de kerk in Nederland bewezen , en zij bleven fang in dankbare nagedachtenis. Met smart zag men in Utrecht het vervoeren van zijn lijk naar Fulda , en later werd te zijner eere de St. Salvators kerk aldaar naar zijnen naam genoemd , terwiil men elders den grooten leeraar huldigde , door kerken en s gestichten aan zijne vrienden en tijdgenooten toe te wijden. Zijne beeldtenis gegraveerd door B 1 o ema er t, in fol., komt voor bij v(an) 11(eusse n) en v(an) R( h ij n) , Kerkel. Outh., D. I, nog bestaan er albeeldingen van hem door C. de V is sche r, gr. fol. en door Vinkeles in 12°. De beste bronnen voor zijn leven zijn de zoogenaamde Acta Sanctorum en hieromier vool namelijk dat van zijnen medgezel Wi II eba I d. De naatmketiriste opgaal van deze hiovaphien en andere middeneeuvvsehe schrijvers vindt men in bet aangelmaide vterk van ft 0 ij a a rds, bl. 221. Zie "eider : Brandt s list. der Reform., D. I, P.14 en 5 v a n Hoogstraten en Brouerius van Nidek. Groot Aqezit. Hist. Woordenh.; L u i s c i u s. A4ent. Hist. Woordenh.; v(a n) LI(e u s s e n) en ­v(a n) 11(11 ij n), Kerk. Oath., D. I, hi. 48-106; D. V, bl. 102 en 103; le Long, Reform. an Antst., hi. 24, 25 , 27; Dumbar, het Kelkel. en Wereltl. Deventer, D. I, bl. 178; Tegenw. Stant der Nederl . D. X1, bl. 15-18 ; D. XIII. N. 234-236; D. XVi , 521; Wagenaar. Vaderl. Hist., D. I, bl. 383-417; Saxe, 0110­mast. Lit., Pars II, pag. 85, 86, 543; Igo k, Faded. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenh.; van K ampen, Verk. Geschied. der IVederl. , D. I , H. 40 en 41 ; Kath. Meijer Memorib. H. 61; West endnrp, Jaarb. van en voor de Prov. Gron. , S. hi. 44, 45, 49, 50; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. I, H. 77; Arend, Algent. Geschied. des Vaderl., D. I, bl. 335-344; Eek­boff, Geschied. van Friesl. hi. 31 en 32; LOff ter, B 0 71 if acius, 1812; Sell merbauch, Bonifacius der' 'll. Apostel der Deut­schen, 1829 ; Hesele, Gesch. der Einfiir des Christenthums, § 349. BONINGEN (GERRIT Zie BEUNINGEN (GERRIT VAN). BONKET (PHILIPPUs), gehoren te Vlissingen en Koopman te Middelburg , heeft opgesteld en uitgegeven : Een opregte Geloofsbelijdenisse van eenige Christenen, weMe Gods Woord , vervangen in de boeken des Ouden en Nieuwen Yerbonds , stellen voor den eenigen regel van Naar Geloof en leven zonder Menschelijke bijvoegsels. Alsmede een Tegen­werping beantwoord. Gedrukt voor den Auteur. 1719. 8°. De Schrijver betoont zich daarin meestendeels te wezen van de gezindheid der zoogenaamde &bran, doch omtrent de Drieenheid verklaart hij zijn bijzonder gevoelen woordelijk in de Voorreden, aldus: »Wij geven aan God den Vader niet alleen de eere van » de Scheppinge; maar ook de eere van onse Verlossinge en onse » Heylingmakinge; en wagten ons, van de eer van onse Verlossinge »te geeven aan een ander,, maar wy gelooven die selven God den »Vader ook is onse Verlosser, Levendig- en Heyligrnaker; gelyk »Paulus segt 2 Cor. cap. 5, en alle deze dingen zyn uyt God, » die ons met hem selven versoent heeft, door Jesum Christum. God » den Vader is den uitvinder, werker en gever van onse Saligheyt , maar by heeft dat believen te does door middel van syn Sone » Jesus, aangedaan met den H. Geest , en alsoo vinden wy een H. Drie-eenheyt in de huyshoudinge Gods, in 't saligen van den i'mensch , maar niet in 't wezen Gods." Zie de la Rue, Geletterd Zeeland, 1.4. 197 en 198. 54 BONMARCHE (JoANNEs), geboren te Uperen omstreeks 1520, was een beroemd Toonkunstenaar en Kapelmeester van F i 1 i p s II , Koning van Spanje. Zie F. J. Fetis, Prijsvraag van het K. N. Instituut, W. 47. BONN (ANDREAS), geboren den 17den Junij 1738 te Amster­dam , waar zij Yoder Apotheker was , oefende zich op de Latijn­school zijuer geboortestad in de geleerde talen volgde voorts aan bet Athenaeum aldaar de lessen van Pe trus Burmannus Secundus, Willem Roell en Petrus Camper en zettezijne studio in de Geneeskunde aan de Hoogeschool te Leiden voort onder de Hoogleeraren Petrus Musschenbroek, Bernhard Siegfried A Ibinus, Frederik Bernhard Albinus, Adri­anus van Itoijen en Hieronymus David Gaubius. Op vijf en twintigjarigen ouderdom werd hij tot Doctor in de Geneeskunde bevorderd , na het verdedigen van eene verhandeling Over de voortzetting der Yliezen (1), welke door de Geleerden onder de best e Ontleedkundige A kademische verhandelingen gerekend wordt en door den Hoogleeraar Eduard Sandifort zoo ver­ dienstelijk werd. beschouwd , dat hij Naar eene plaats heeft waar dig gekeurd in zijne Thesaurus Dissertationunt. In het yol­ gende jaar begat Bonn zich. mar Parijs , waar hij met de beroemdste Geleerden van die tijd zoo als Andre Levret en Raphael Bienvenu Sabatier, in kennis kwarn. Na een jaar aldaar te zijn verbleven keerde hij naar Amsterdam te­ rug, waar hij zich als Geneesheer vestigde. In 1771 werd hem de Leerstoel der Ontleed- en Heelkunde aan het Athenaeum dier stad aangeboden, welke hij aanvaardde met het uitTreken eener verhande!ing Over de eenvoudigheid der Natuur , de bewonde­ ring der Ontleedhundigen en de navolging der Heelkundigen waardig, (2). Van toen legde Bonn er zich bijzonder op toe, om bekwame Heelmeesters te vormen , en hij slaagde daarin nit­muntend. Curator zijnde van het Legaat van llionnikhor, be­stemd om Prijsvragen betrekkelijk de Ileelkunde uit te sehrijven, werden er onder zijn bewind onderscheidene van groot belang nit­geschreven , en hij mogt het genoegen smaken , die op eene vol­doende wijze te zien beantwoorden. Koning Willem I benoemde hem tot Bidder der Orde van den Nederlandschen Leeuw. Ook was hij Lid van het Koninklijk Nederlandsch. Instituut, en van onder­scheidene geleerde Maatschappijen en een der stichters van het in 1790 te Amsterdam opgerigte Genootschap ter Bevordering der Ileelkunde, hetwelk dit in 1815, toen het zijn viji en twintigjarig hestaan vierde, erkende, door hem den gouden Eerepenning als (1) Dissertatio anatomica inauguralis de Continuationibus mem­hranarum. Arnst. 1763. cum fig. 4°. (2) Oratio de Simplicitate naturae Anatomicorum admiratione, Ckirurgicoruna imitatione dignissima. Arnst. 1772. 40. zoodanig te vereeren. Nog was hij Curator van het Luthersch Sc-. minarium in zijne geboorteplaats. Hij overfeed te Amsterdam den 2den September 1817 , den roem nalatende van een der verdien­stelijkste Ontleedk.undigen van ons Vaderland in het laatste der voorgaande en het begin dezer eeuw te zijn geweest. Hij loch wordt , zelfs door vreemdelingen , de eerste genoemd , die de betrekking aanwees der adereri van de hersenen tot de arach­noiden. Zijn kunstvak, gevoegd bij eene godyruchtige edele en beuiinnenswaardige inhorst en karakter, deed hem de hoogach­ting en toegenegenheid van alien verwerven , die grondige we­tenschappelijke Lunde en regtsehapenheid van zeden op den regten prijs weten to seliatten. Zijn Anatomisch kabinet , het welk vooral door eene helangrijke verzameling van zieke beenderen uittnuntte , werd voor de Leidsehe lloogeschool aangekoeht. Ilij moest de smart qndergaan , van eenen veelbelovenden won Andreas Coen ra a d . Bonn , die volgt, in jeugdige leeftijd voor hem te zien ten grave dalen. Men heeft van hem: Commentatio de Humere luxato ; A mst. 1782. 4° cum fig. Thesaurus Ossium morbosorum Horiani descriptio. A inst. 1783. 4° cum fig, in het iNederduitsch vertaald ()rider den tile] van : Beschrijving en afbeelding van zieke Beenderen. Amst. 1790. 3 stukLen gr. fol. Redevoering ter Inwijding der Teehenzaal van de Gehoor­zaal en &holm:plants in Felix Ilieritis. Amst. 1790. 8° met pl. Het aangeboren Maasgebrek en dat der Roede waargenomen en Ontleed door A. van Eppenhuysen, nader onderzocht. Amst. 18th. gr. 8° met platen. Ook heeft men van zijne hand eene Verhandeling over het )naaksel en de bewegebike loswording der heendervereenigi !igen van het bekken in vrouwen , ointrent den 'lid der bevallinge nit waarnemingen ops,Temaaht, rnede­gedeeld in het 3de deel der Werken van het Bataafsch Ge­nootschap der Proefondervindelijke Ifrijsbegeerte. Na zijti overliklen verscheen nog van hem in het flea : Tabulae A natomico-C4irurgicae , doctrinam, herniarum ii­lustrantes , editae a G. S a n dif or t. L. B. 1828 , Zie Vaderl. Mist. ten very. op \IT agenaar, D. XXIII. hl. 45; Alger. Konst -en Letterbode voor 1815, D. II. hi. 183, 184; Lodewijk Na po­leon, Geschiedk. Gedenh-st.. D. 11. hi. 251; van Kampen, Ge­schied. der ]Vederi. Lett. en 1Vetens , D. II. hi. 605; Biogr. Nation.; Siegen beck , Geschied. 'der Leidsche 11.b1.107 en 108; van Lennep. Illustr. Ainstel. Athen. Memoral. , pag. 257-259 ; cle . Jong, Alphab. Naaml. van Boeken ; van der'Boon, over de Ontleedk. van den mensch in de lioordl. Nederl., bl. 174-183, 195. BONN (ANDREAS COENRAAD) oudste zonn van den voorgaande, geboren te Amsterdam in 1783, verliet de Latijnsche scholen zijner geboorteplaats met eene verhandeling over de SchiNet,­kunst der Ouden (1) , welke , in het Nederduitsch , in het Magazijn van Kunst en Smaak geplaatst is. Na eerst aan Amsterdams Doorluchtige School de lessen , zoo in andere vakken van kennis , als in de Geneeskunde , vooral ook het onderwijs van zijnen beroemden vader , genoten te hebben, voltooide hij ven­der zijne verkregene kundigheden aan de Hoogeschool te Leiden , alwaar hij den grootsten lof verwierf. Na wel besteden tijd en vlijt, schreef hij eene voortreffelijk uitgewerkte verhandeling over de ontleedkunde van den bever en de seheikundige ontleeding van de bevergeil , benevens Naar geneeskundig gebruik (2), welke hij den 17den Mei 1806 in bet openbaar , met veel roem verdedigde , ter verkrijging van zijne bevordering tot de waardig­beid van Geneesheer. Dit doorwrocht stuk , met afbeeldingen door hem zelven , naar de natuur, geteekend, en door Baptist de B a k-k e r in plaat gebragt , opgehelderd , en vol bewijzen van schran­ derheid , belezenheid en grondige kennis , werd in de Tijdschriften volgens verdiensten geprezen , en maakte hem spoedig als zoodanig een jonggeleerde bekend , die tot verbreiding der wetenschappen zou medewerken , zijn vaderland tot eer zou verstrekken en zich zelven tot lof en roem een weg zou banen. Geen wonder das , dat hij spoedig tot scads Geneesheer werd benoemd en tot Lid der Zeeuwsche , Utrechtsche en Antwerpsche geleerde maatschappijen verkozen. Deze spoedige vorderingen en vroegtijdige opgang, door eenen gelukkigen aanleg, gepaard met eene standvastige vlijt en zedige inborst , waardoor hij ieders aehting verwierf, deden groo­te verwachting van dezen jongen geleerde koesteren. Dan de dood sleepte hem, in den vaag des 'evens, den 24sten April 1809 in het graf en ontrukte aan zijne brave en deugdzame ouders eenen teeder geliefden zoon; aan eene jeugdige , slechts sedert tiers maan­den gehuwde en reeds zwangere gade , eenen beminnelijken echt­genoot en geliefden huisvriend; en aan het vaderland en de we­tenschappen eenen ijverigen en kundigen geleerde, die, mogt hij in het leven zijn gespaard, gewisselijk den ouden roem van ons Land , ook in het vak der Geneeskundige wetenschappen , luisterrijk zou hebben gehandhaafd. Kort voor zijn overlijden had hij nog bij de Illaatschappij van wetenschappen te Haarlem ingezonden eene verhandeling over de Mastodonto of Man mouth van den Ohio, met eene uitvoerige afbeelding van het geraamte van dit Bier, welke geplaatst is in het 1Vde deel , llde stuk van de Verhandelingen der Maatschappij, Zie Algern. Konst- en Letterhode, 1806, D. II, hi. 154-158; 1807, D. II. hi. 58; 1809, D. I, bl. 321, 388; de Jong, Alphab. Naaml. van Boeken. (1) De Picturd Veterum. (2) Anatome castoris atque chemica castoreis analysis eiusque in Aledicina usu. Leid. 1806, 40. cum. fig. BONNET (PAULUs) , zoon van T ij men Bonnet, en afkomstig uit een oud en aanzienlijk Fransch geslacht , was geboren te Naar­den , den 16den November 1716 , werd bevestigd den 21sten Julij 1748 als Predikant te Ingen , den lsten Junij 1749 te Amersfoort en den 3den Junij 1753 te Middelburg; van daar vertrok. hij in 1757 naar Rotterdam , waar hij in 1800 Emeritus werd en den 18den December 1803 overleed. llij was gehuwd met C M. van Overme er,, bij wie hij , behalve vier jong overledene dochters , eenen zoon verwekte , G ij sbert We ij er Jan Bo n-n e t die bier onder volgt. Pa ulus Bonnet heeft zich beroemd gemaakt door zijne mensch-en zedekundige Leerredenen over het leven van David, Rotter­dam in 1787-1795, 8 deelen , 8°. Nog lieeft men van hem: Leerredenen , de beoefening van de Christelijke Godsdienst betreffende. Ihr. 1800 , 8°. Zie G. Nieuwenhui s, Algem. Woordenh. van Kunst. en Wetens. , D. I, ht. 399; van Harderwijk, Naaml. en Levensh. der Predik. te Rotterdam, bl. 86; de Jong, Alphah. lYaaml. van Boeken. BONNET (GusBERTus), broeder van den voorgaande , geboren te Naarden den 23sten September 1723 , gaf, ofschoon in den beginne noch voor de Predikdienst noch voor den Geleerdeu stand bestemd , al zeer vroeg blijken van meer dan gewone scherp­zinnigheid. Hij studeerde aan de Hoogeschool te Utrecht , waar hij reeds den 23sten April 1749 , den grondslag voor zijnen toe­komstigen roem legde , door de openbare verdediging onder Voor­zitting van den Hoogleeraar J ohannes ilorthemeis, van eene, door hem zelven vervaardigde verhandeling: Over de Kennis dier ding en , welke de menschelijke geest nook onmiddellijk, , nook stellig ken­nen kan (1). Toonde hij door dit stuk , welk eenen wijsgeerigen aanleg hij had, en hoezeer hij zijnen eigenen weg durfde gaan in het duister en doornachtig land der zielkundige bespiegeling , niet minder toonde hij , vier jaren later, den 3den October 1753, zijne bedrevenheid in de Geschiedkunde en Christelijke Oudheden , daar hij eene, weder door hem zelven opgestelde , verhandeling : Over de oorzaken der bijgeloorigheden wider de Christenen (2) openlijk verdedigde. Twee jaren vroeger , den 12den Mei 1751 , had hem de Oostersche Taalgeleerde Sebald Rau, de openbare verdediging toevertrouwd zijner verhandeling: Over het vertrou­wen dat men op de Joodsche gedenkstukken , ten aanzien der gewijde Oudheden, en Karen geheimen ,milt stellen (3). In 1753 werd hij Proponent en den 30sten December van dat (1) De notitia eorunt, quae mens humana nec directe nec posi. tive cognoscere potest. (2) De causis superstitionum inter Christia2zos. (3) De eo quod fidei merentur Judaeoruni monunzenta sacris in antiquitatibus et sensu eorum mystico. jaar, als Predikant te Amersfoort bevestigd. Voorts in 1756 beroepen naar Rotterdam , en in 1758 naar 's Gravenhage, vertrok hij in 1761 naar Utrecht als Hoogleeraar in de Godgeleerdheid. Terwijl hij hier stond , zagen de volgende werken van hem het I icht : Leerredenen. Mr. 1774. 4 deelen 8°. Schetswij ze opheldering over Salo nt o's P rediker. Utr. 1781, 2 deelen 6°. Gedachten over het Lijden en den Dood van Jezus. Utr. 1792. 8°. Leerredenen, ter Aanprijzing van onderzoek , in zaken den Godsdienst betreffende. Utrecht 1793. De Ileerschappij van Jesus Christ as , in Leerreden. Utr. 1795. rerklaring van den Brief aan de Ilebreen. Ainst. 1802, 10 deelen 8°. Twee brieven over den Staat van de Godsdienst en Godge­leerde Studien in het Stickt van Utrecht. Mr. 1603. 8°. Door deze, maar vooral door zijne Oraties toonde hij hoewel hem het Akadernisch onderwij was toevertrouwd. Zijne eerste Oratie bij de aan-Naarding des lloogleeraarsamhts gehouden , den 5den Februarij 1761 , diende ten bctooge , dat de Verborgenlieden des Geloofs de geopen­baarde Godsdienst bevestigen (1), de tweede viji jaren later , hij het itederlegp,ren van het Rectoraat uitgesproken , handelde: Over de regte kennis van den Zaligmaker , als de hoogste wijskeid der stervelingen (2) en kwam, in het volgende jaar, tegelijk met eene andere in druk , welke Bonnet in allelijl zatnengesteld had, om aan het verzoek van Curatoren te voldoen , welke hegeerden , dat hij , wegens opgekornen ongesteldheid van den Rector Magnificus , Horthemels, als Rector des vorigen jaars, het Rectoraat aan den nieuwen Rector F ra nciscus Burman, zou overdragen. Deze Redevoering , tot welke Voltaire 's Traitó sur la tolerance aankiding gaf, handelde : Over de verdraagzaamheid in de Godsdienst , in zoo verre die nadeelig wordt (3), en gaf, op hare beurt , aanleiding tot eenen pennestrijd. De Advokaat H. G o o d r i c k e, te Groningen , viel den Hoogleeraar over deze Rede­voering hevig aan; doch werd door dezen beantwoord in eene, ook nu nog lezenswaardige , Verhandeling van eenige bijzonder­heden, betreffende de Kerkelijke verdraagzaainheid. Utrecht 1770; waarna nog wederzijds een brief gewisseld werd , maar niet tot nadere oplieldering van het onderwerp. De Nierde Redevoering, • gehouden den Eden April 1780 , toen Bonnet andermaal als Rector aftrad , is eene zeer welsprekende wederlegging der Gods­ (1) De Fidei mystetiis revelatarn religionem adstruentibus. (2) De vera justaque Jesu Christi cognitione, summa mortaliuns sapientia. (3) De Tolerantia circa religionetn, in vitium et noxam vertente. dienstverachters (1), die eerst in het jaar 1793 bet licht zag, te gelijk met de vijide , uitgesproken den 5den Maart van dat jaar, welke handelde over de iliessiaansche voorspellingen (2). Bit stuk , niet lang daarna in het Nederduitsch vertaald en met aanteekeningen voorzien , is meest gel igt tegen des Itemonstrantschcn Hoogleeraars Johannes K o n ijnenburgs geschrift over het zelfde onderwerp. Onderzoek van den acrd der voorspellingen wegens den JUessias, in de sehriften des Ouden Yerbonds. Haarlem 1794. Soortgelijke bestrijdingen en wederlegg-ingen , lietzij van Deisten , of van anderen , die den braven man toeselienen te dwalen , zijn in de Voorredenen voor zijne Leerredenen , voor de nieuwe uitgave van zijne Schetswfyze uitbreiding van S a 1 omo's Pre­diker, voor de vertaling van Bells werk , over Johannnes den Dooper, en elders te vinden. Bijzonder scherpzinnig is die, met welke hij de vertaling van Lelands work , over de nuttigheid en noodzakelijkheid der Christelke openharing. Utrecht 1771 verrijkt heelt. Nog is hij in eenen pennenstrijd ge­ wikkeld geworden met den beroemden Paulus van Hemert, over het gezag der Bede in de Godsdieust, waarin hij schreel: Aanmerkingen op P. van He lne r t s eersten brief over de rede en haar gezag in de Godsdienst, eenc twist welke en onbe­s!isd geeindigd , en door den Hoogleeraar zelven in Twee brieven aan eenen Vriend. Utr. 1788, 1789 afgebroken is. Een nog later verschil met zijnen ambigenoot J odocus 11 eringa E z. , droeg blijken van zijnen hoogen ouderdom en daaruit ontstane verval van geestvermogens. Bonnet overleed te Utrecht den 3den Februarij 1805, hebbende bij zijne huisvrouw , Apollonia W e s s e 1 i n g, slechts eene dochter verwekt , die vroeg overleden is. Ilij liet den roem na een der welsprekendste en beroemdste Kanselredenaars van zijnen tijd , en een der kundigste en schranderste onderwijzers aan de Uirechtsche Hoogeschool te zijn geweest. IN was een man van blinkende gods vrucht , uitgebreide geleerd­heid , buitengewone ilinheid van oordeel en zeldzaine welsprekend­heid. Van alle deze loifelijke en groote talenten , dragen de, door hem uitgegevene werken en redevoeringen , de onmiskenbaarste blijken. Groot zijn zijne verdiensten in bet verbeteren van de pre­dikwijze van zijnen tijd , waartoe hij , zoowel door onderwijs als voorbeeld opwekte , en zijne pogingen werden met zulk eenen goe­den uitslag bekroond, dat zij de goedkeuring van vele Predikauten wegdroegen. De afbeelding van Bonnet ziet op onderscheidene wijzen het licht als : in fbl. door Jacob Maurer geschilderd , en door (1) In Religionis conterntores. (2) Disquiritur an summo Ecclesiae Doctori ejusque 4postolis , uhi prohandae suae doctrinae causes ad Veteris Testa . enti oracula, tanquam vaticinia, provocarunt, sic fides sit liabenda, ut Servatoris nostri cum tristia turn laeta ac gloriosa Ma, in its vere praesig­ntficata ease , jure ciedamus? Reinier Vinkeles gegraveerd 1783; in 8° door Johannes van der Wa 1 geschilderd, en door Pieter Hendrik Jonxis gegraveerd, 1791 , en door G. Ke I sen gegraveerd in 8° met het volgende bijschrift van J oannes Win) e I in us Bussing h. Rechtzinnig , schrander,, rein in woorden , leer en bandel , De roem van 't stichts Atheen , door Godsvrucht kunde en wandel Vol jiver, lief& en trouw voor Jezus eer en wet Ken Christen ! in deez' schets den grooten man Bonne t. Zie Saxe, Onom. Liter., Pars VIII. pad,. 157 et 158; Vaderl. Hist. ten very. op Wagenaar, D. 1X H. 113-116; C. de Vries, Besehr. en Verhaal der pleg,tigh. vreugdeb. enz. ter 15Sste verjar. der Utr. Hooges., bl. VII en XV; van Abkoude en Arrenberg, Naanzreg. van Nederd. Boeken ; Algern. Konst - en. Letterb. voor 1805, D. ht. 99 ; Y p e ij en Dermout, Geschied. der lVederl. Herv. Kerk., D. III. bl.. 532-535, D. IV. bl. '72 en 73 ;Nieu vv e n lr rr i s Woordenb. van Kunst. en I'Vetens. ; Collot d'Escury, Hollands Roem, D. IV. SI. II. bl. 410; de Jong, .Alphab. Naomi. van Boeken; Schotel, Kerk. Dord., D. II. bl. 467; Harderwijk, Naaml. en Levensbijz. der Pred. te Rott., LI. 84 en 85 ; G Iasi u s , Godgel. iTederl. BONA ET (GIJSBERT WEIJER JAN) , zoon van Paulus Bonn et, gehoren te Rotterdam in 1768 , werd in 1791 Proponent en Pre­dikant te Zuylen, in 1793 te Maasland , in 1797 te VVijk bij Duurstede en in 1800 te Rotterdam , waar hij den 15den Januarij 1807 overleed , na zich door eenige schriften te hebben bekend gemaakt. Hij was gehuwd met eerie dochter van zijuen ambtgenoot Arnoldus V oorduin , hij wie hij vier kindercn na I iet order welke eenen zoon Arnoldus Adrianus Cornelis Bonnet, die in 1825 Predikant te Leersum , in 1829 te Maassluis , en in 1841 te Soest werd, waar hij in 1847 zijn Eineritaat bekwam. Zie Nieu wen huis, JVoordenb. van Kunst. en Wetens., D. I. bl. 399; van Hardervvijk, 1Vaaml. en Levensbijz. der Pred. te Rotterd., bl. 109. BONNIERES (JEAN LE), Heer van Vicht, was Burgemeester van Brugge, en werd door Alva in October 1572 , kort na de verovering van Mechelen , aangesteld tot Gouverneur van Dender-. monde , dat aan Alva om genade gesmeekt en zich onderwor­pen had. Hij stierf den lsten Julij 1573. Zie Gachard, Corresp. de Phil. II. T. 11. p. 283. BONS (ANDREAS DE) werd den 19den Junij 1775 tot Kolonel en den 15den September 1790 tot Generaal-Majoor der Inrau­ terie benoemd. Na zestig jaren den Lande trouw te hebben gediend en in 1794 de vesting Grave, waar-in hij bevel voerde , met een be-leg bedreigd ziende , verzocht hij dat hem iemand mogt wor­den toegevoegd , die zou kunnen aanvullen , wat zijn ouderdom hem aan helderheid van hoofd en kracht van geest mogt Ia­ten ontbreken ; daaraan werd voldaan , en in het laatst van Julij was de wakkere Zwitsersche 111ajoor A. G. von Gross naar Grave gezonden , otn den grijzen Bevelhebber met raad en daad bij te staan ; en toen nu Grave werd aangevallen was de Bons, niettegenstaande de aan hem toevertrouwde vesting, noch in be­hoorlijke staat van verdediging, noch naar behooren van levens­middelen voorzien was , eerder gezind om zich (Alder hare puinhoo­pen te doen begraven , dan het oor te leenen , aan eenige voorslagen van dadiging. Gedurende tien weken was nu de stad aan alle de onheilen eener strenge belegering blootgesteld , vier en twintig da­gen lang werd 'zij op den dour gebombardeerd , gedurende welke tijd meer dan 300 bommen er in nedergevallen waren , welke er de verschrikkelijkste verwoestingen aanrigtten. Geen huis was er dat niet beschadigd werd , de kazernen , het Gouvernement en een aantal andere gebouwen waren een prooi der viammen geworden, en geheel verteerd. De honger en het gebrek grimden de onge­lukkige bewoners aan , daar al den voorraad ten einde was zoodat zelfs liet laatste sink vleesch en de laatste druppel drank gebruikt was en het brood alleen nog slechts vitif of zes dagen strekken kon; terwijl gedurende de tien laatste dagen de burgerij uit den voorraad der bezetting had moeten gevoed worden. Ook begon de verdere verdediging onmogelijk te worden , want niet alleen was het kruid en lood verschoten en het kanon grootendeels onbruik­baar geworden , maar ook de bezetting , waaronder 300 zieken , tot omtrent 1000 man versmolten. In zulk eenen rampzaligen toe-stand oordeelde de Bons onmogelijk zich lang-er te kunnen ver­dedigen , wanneer de vijand eenen storm beproefde , waartoe de bevroren rivier zoo gunstig de gelegenheid aanbood. De dappere Bevelhebber besloot dus op den 30sten December tot de capitulatie, die hem werd toegestaan, mits zich met al zijn yolk krijgsgevan­gen overgevende, en hij liet den vijand bezit nemen van eene vesting, die meer naar eenen steenhoop , dan naar eene stad geleek. Zie Vaderl. Hist. ten very. op W a g e n a a r, D. XXVII. bl. 379— 381 ; C. van der Aa, Geschied. van den Oorl. (1793-1800), D. II. bi. 298-300; J. Bosse Ii a, Heldend. te Land, D. I1I. bi. 134-136. BONSERUS (AnEtiNus en GULIELIIIUS). Zie BONZER (ADRIAIN) en BONZER (WILLEM). BONT (HEYN), een burger van Utrecht, koos in de geschillen tusschen David van Bourgondie en Gijsbert van Brede­r od e de zijde des eerstgenoemden en werd diensvolgens in 1456 voor zijn leven lang ter stad uitgebannen ; terwijl daarbij tevens bepaald werd dat hem nooit zou worden toegestaan met eenen nieuwen Bisschop weder in te komen , doch toen Bisschop David in Augustus van dat jaar de overhand kreeg, werd hem vrij­heid gegeven om weder in de stad te komen , mits behoorlijk oirvede doende. Zie Burman, Dreads Jaarb., D. II. bl, 314, 3311. BONT (JAN) ook JAN DIVIDS BoNr , Kapitein ter zee, was een dapper man , die de Ruiter in het jaar 1661 naar de iiIiddel­landsche zee en in het jaar 1665 naar de Kust van Guinea ver­gezelde. In 1666 woonde hij als Bevelhehber van het fregat de Kleene Harder van 20 stukken en'iu 1672 en 1673 als Kapitein van het linieschip de stad Utrecht, van 66 stukken , alle de zee­slagen met eer bij. In 1676 narn hij deel aan den togt van J a co b B i nc k e s naar West-Indie , waar hij bij Guadeloupe met onverschrokken moed met zijn schip Agatha , een vier en veerti­ger , streed tegen twee Frausche schepen van de Grancey, een van 40 a 50 en een van 70 a 80 stukken , op welke laatste de G r a n c e y zelf bevel voerde ; doch in dat zelfde jaar, met een gedeelte van het eskader van B i n c k e s , door de­zen naar Tabago vooruiigezonden , stevende hij van daar naar Cadiz en voorts huiswaarts , zonder genoe,vatne reden of verlof, weshalve bij bij de Admiraliteit te Amsterdam in hechtenis ge­raakte en veroordeeld werd om onthalsd te worden ; weik vonnis den 5den Fehruarij 1677 in de gezegde stad aan hem werd nit­gevoerd. Hij kwam op het schavot , in eene kamerjapon , waarom eenen rouwinantel was geslagen. De nieuwsgierigheid om zijne te­regtstelling te zien , was zoo groot , dat eenige personen doodge­drongen werden. Zie Hollandsche Mercurius 1677, IA. 88; Brandt, Leven van de Ruiter,, bl. 396, 449, 469, 510, 652, 684, 712, 785, 812; van Wijn, Bijv. en Aanin. op Wagenaar, D. 11. IA 243; de Jonge, Nederl. Zeew., D. II, St. II, bl. 257, 323, 389; D. III, St. II, bI. 298, 305, 316 en 317. BONT (GERAERT, REINTER , JAKOB en WILLEtt DE). Zie BONDT (GERAERT DE), BONDT (REINIER DE), BONDT (JAKOB DE) en BONDT (WILLEM DE). BONTE (JAN), een der heldhaftigste Illiddelburgsche Commissie. ;larders , die in den oorlog tegen Frankrijk van 1672-1679, blijken van buitengewonen moed en iiver gar. In twintig daden (van 1-21 Mei) vermeesterde hij met zijuen makker en vriewl Gillis Laren , in het jaar 1676, twee Duinkerksche Kapers van 22 en 10 stukken , twee Fransche oorlogsschepen van 14 en 8 stukken, een dubbele sloep en eenige barken en vaartuigen. Nog in het zelfde jaar namen zij eenige koopvaarders , een Fransch fregat en eenen Duinkerkschen kaper. Hij was , volgens de getuige­nis der Admiraliteit van Zeeland, door onderscheidene daden ge­noeg bekend en werd als zoodanig , bij eenen brief van die Ad­miraliteit, den Staten Generaal ter belooning van zijne dapperheid en gewigtige diensten aanbevo!en. Misschien wenschte hij eeri meer eervol krijgsamht dan dat van Comrnissie•vaarder, niet veel peter dan Kaper. 'Vat er echter later van hem geworden is vin. den wij niet vermeld. Zie de Jonge, Nederl, Zeew., D. III. St. IL bt. 270. BONTE (HuGo DE) of BONTIUS geboren te Middelburg, was van 1560-1566 Pensionaris van zijne geboorteplaats en begroette N colaas de Castro, toen deze als eerste Bissehop te Middelburg werd ingehaald met eerie sierlijke aanspraak. Hij verliet die stad , volgens zijn eigen getuigenis , in 1568 , met de weduwe van zijnen broeder en haren pupil , en held zicli met dezen in Brahand op, waarschijnlijk. te Leuven, waar hij zich in 1574 hij E I b e rt us Leonius beyond, en zich met de studie bezig Meld. Ilij werd in 1574 door Leonin us, naar den Prins van 0 ranj e gezonden, om te spreken over de belangen van de Vrouwe van Wee r-den bu rg door de Hollanders gevang-en , maar had tevens in last deze gelegenheid waar te nemen , ow den Prins tot verzoening met den Koning te bewegen. Requesens moist van dit plan. De Bonte ontving zijne instructie van L eon in us en wij hehhen van hem een verslag zijner onderhandeling met 0 r a n j e te Zalt-Bommel , welke vruc .teloos afliep. Ilij werd nog eens door den zelfden , net eene nieuwe instructie in het zelfde jaar,, den 29sten. Junij , naar den Prins te Rotterdam gezonden , met den zelfden uitslag- , hoewel de aanbiedingen van Spanje vrij mild schenen ; de Godsdienst was altijd het punt , waarop men het niet eens kon worden. In December vergezelde hij L eon inus naar den Prins met die zelfde oogmerken ; het verslag van deze en de vroegere onderhandelingen vindt men uitvoerig hij Gachard, Corr. de Guill. le Tacit., T. III. p. 373 suiv. 381-430, en een uit­treksel bij Arend, Algeiii. Geschied. des izaderl. , D. II , St. V, bl. 421-425 , 430. Hij was een bijzonderen vriend van den geleerden Bissehop Le­vinus To rr entius zoo als een Lierdicht van dezen aan hem ge­schreven , blijkt. Ook getuigt men van de Bonte, dat hij zelf mede een bevallig Latijnseh Richter was. Hij overleed den 3den Junij 1601, waarschijnlijk te Antwerpen, want men vond aldaar vroeger op zijn graf een gedenkschrift ter zijner eere. Zie, behalve de hierboven aangeliaalde werken ; de la Rue, Gelet­terd Zeel., N. 25-27; Wagenaar, Vaderl. Hist.. 0. VI. H. 26; Kok, Vaderl. 1Voordenh., D IV,bl. 26;de Chalmot, Biogr. lroor­denb.; Scheltema, Staatk., JVederl. BONTEBAL (KLAAS PrIrmusz.), Secretaris van Zevenhuizen , was in 1623 een der zamenzweerders, welke besloten Madden om Prins M auri ts van het leven te herooven. Hij verschaite daartoe 2000 guldens, en werd te Rotterdam hierover, ingevolge vonnis van Schepenen en Mannen van Schieland , op den 3den Julij 1623 , onthalsd. Het schavot optredende , was hij in den beginne zeer ontdaan en bedremmeld , doch herstelde zich spoedig , en deed vervolgens eene breedvoerige aanspraak aan de omstanders, zicli he­klagende Gods weldaden zoo scliandelijk misbruikt te hebben; besluitende zijne rede, met een groot leedwezen over het plegen van zijn misdrijf te betuigen; de seherpregter streek hem hierop een rood mutsje voor de oogen , en sloeg hem het hoofd af, waarna het ligchaam in stilte werd ter aarde gebragt. Het portret van Bontebal vindt men op de afbeelding der Justitie, zoo te Leiden als Rotterdam, over eenige Arminiaansche verraders. Zie Brandt, Hist. der Reform., 9. IV, b!. 912; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. X, 1)1. 453, 478; Kok, Vaderl. Woordenh.; de Chalmot, Biogr. Woordenh. BONTEKOE (-Mum YSBRÄNDSZ.) geboren te Hoorn in 1587 , is beroemd door zijne reistogten , en wel inzonderheid door dien welke bij in 1618 naar Oost-Ind,e ondernam , en allernood­lottigst afliep. Den 28sten December van genoemd jaar stak bij uit Texel in zee, als Kapitein van het schip Nieuw-Hoorn, groot 1100 tonnen of 550 fasten , en bemand met 206 koppen , wel toegerust , voorzien van 50400 realen van ach ten , en verzeld van nog twee kleine vaartuigen. De eerste ramp , welke hem weder­voer, was een verschrikkelijke storm, die hem den 4den Januarij 1619 beliep, en gedurende 15 dagen met de felste woede aan-Meld. Hoezeer bet scheepsvolk bij de omzeiling van de Kaap de Goede Hoop nog zoo gezond was , dat men dit voorgebergte niet behoefde aan te doen, nam deze toestand echter weldra zulk eenen ongunstigen keer,, dat men de vele zieken op het eiland Mauri­tius, naderband Bourbon , moest aan land zetten. Het vleesch en de eijeren der schitdpadden , dat der vogelen , de vele palingen , welke men in de rivier ving, de palmwijn en het zoete water dienden tot heerlijke ververschingen voor de zieken. Na een ver­blijr van een en twintig dagen verliet men dus het eiland; doch nieuwe ongesteldheid van velen noodzaakte Bontek oe het eiland St. Maria bij Madagascar aan te doen, alwaar de zieken volkomen herstelden. Men raakte eindelijk , na veel sukkelens en groote on­gemakken doorgeworsteld te hebben, den 19den November, op de hoogte van Straat Sunda, alwaar het schip een allerjammerlijkst ongeval trot', de Botteliersmaat , volgens gewoonte, met de pomp brande­wijn zullende tappers , had eene kaars bij zieh , en liet bij ongeluk een vonk in het vat Nallen , waardoor de brandewijn viam vatte , en het vat vaneen borst. Het brandende vocht liep onder in het schip tusschen de steenkolen , welke ook in brand geraakten , en zulk eencn zwaren rook en damp verwekten , dat velen die er bij kwamen , er door verstikt werden. Een aantal der manschap maak­ten zich middelerwijl meester van de sloep en de boot en ontvlood daarmede, den Kapitein met de overigen in den verschrikkelijksten toestand achter latende. Van voren bedreigde hen de vlam, van rondom de zee. Vervolgens sloeg de brand over tot de olievaten. Nu scheen alle redding hopeloos , en men begon het buskruid over boord te werpen; mar men had nog naauwelijks het zesde gedeelte gelost, of het vuur drong tot in de kruidkamer door , en het schip vloog met 119 menschen in de lucht en sloeg in duizend stukken. Bo n t e k o e werd van het halfdek in zee geworpen ; hij was zwaar gekwetst , hebhende twee gaten in het hoofd , en kon zijne armen en beenen bijna niet verroeren; doch de sehrik , door den val in bet water veroorzaakt , deed hem uit de bedwelmdheid tot zich zelven komen; hij schepte na den val nieuwen mood, toen hij de mast en de raa niet ver van zich zag dobberen. Zijne eer­ste uitroep was : » o God , dit schoone schip is dan very aan als » Sodom en Gomorrha." Ilij had het geluk , van op den in het water drijvenclen grooten mast te geraken , en ook eenen zijner lot­genoten , Harm ,v on Kn iph a u s s en, eenen Holsteiner van ge boorte op dit bout te helpers. Poch terwijl hij nu met dezen op den mast dobbert, gevoelt hij zich zoo zwaar gekweist , en ziet elk oogenblik zoo zeer den dood voor oogen , dat hij dien boven den onophoudelijken doodsangst de voorkeur geeft. Aileen godsdienstige gronden wederhouden hem; hij beveelt zijn lot al biddende aan de Voorzienigheid , en ziet op dien zelfden oogenblik de doep en de boot hem Daderen , waarin beide werden opgenomen. In deze ranke vaartuigen bevonden rich nu 72 zielen bijeen , zijnde alle de an­deren verongelukt; dan groot was de ellende dezer menschen , want hun geheele voorraad bestond in zeven of aeht ponden scheepsbeschuit ; zij hadden geen water , dan hetgeen uit den Hemel regende, geen ge­weer,, zeilen Doch kompas, ja in een woord , zij bezaten niets clan alleen de kunde van den Kapitein , tegen wiens raad men zich van het wrak verwijderde , waar men levensmiddelen genoeg had kunnen opdoen. De weinige beschuit die men aan boord had, werd ten deele geweekt , orn op de zware wonden van den Kapi­tein te leggen , wien men ook zijn linnen liet behouden; terwijl men van de hemden der overige manschap zeilen en van het scheepstouw naaigaren maakte. Bon t ekoe teekende dadelijk , zoo­dra zijn toestand zulks slechts eenigzins toeliet , op de plecht van de boot , de zeekaarten van het oord , waar zij zich bevonden; hij lag er Sumatra , Straat Sunda en Java , en pastte dagelijks naar gissing het bestek daarop aF. Hij berekende ook, en stelde met hulp van eenen andere der geredden eenen graadboog toe , waardoor men nu de zonshoogte kon schieten en de breedte be­palen. Bontekoe kende zelfs door eigene ondervinding de ge­daante van het land van Java niet, doch het verhaal aan hem in het vaderland , door geoefende zeelieden , van de trust en van het opdoen van Straat Sunda gedaan , deed hem, zoodra hij die zag , twee bergen erkennen , aan den ingang van die Straat gelegen. De honger en ellende namen van dap. tot dag meer en meer u toe, doch toen al, het brood op was zond de Goddelijke Voorzie­nigheid hun eenige zeemeeuwen , en daarna in den uitersten nood eenige kleine gevleugelde visschen , die zich met de hand lieten vangen , doch deze onderstand hield spoedig op. Ook konden deze ongelukkigen den dorst niet verslaan ; sommigeu dronken zeewater, anderen hun eigen water, weder anderen kaauwden eenen kogel, kortom de honger en dorst werd zoo snerpend knellende , dat zij het wan­hopig besluit namen , orn de jongens , die zich onder hen bevon­den , eerst te dooden en zich met hun vieesch te voeden , en daarna te loten , wien zij vervolgens zouden slagten en opeten. De godvruchtige Kapitein wien dit een gruwel was , verzette zich met alle kracht tegen dit afschuwelijk opzet , en beproefde door bidden en smeeken , orn de uitgeliongerde en dus , zoo het schijnt , voor rede onvatbare manschap van deze schenddaad te wederhouden , en het gelukte hem eindelijk nog drie dagen uirstel te verwerven. Deze verschrikkelijke tijd bragt de brave B on t eko e, hoezeer op God vertrouwende , tusschen hoop en vrees door. De tijd verliep al vast : nog Been land. Inniiddels riepen de schepelingen God des morgens in geheden aan , zongen Psalmen en lazen elkander nit den Bijbel voor. Eindelijk zagen zij den derden dag een on­bewoond eiland , op de trust van Sumatra ; zoo gaf de Voorzienig­heid uitkomst. Bon t ek oe, aan wal gesprongen , kustte den her­bergzamen grond ; en het is waarlijk aandoenlijk den brayer' zee­man , in zijn reisverhaal , zijnen dank aan God , die de groote en beste stuurinan is, te hooren betuigen. Water was hier Diet , zoodat men zicli met kokosmelk mot st behelpen , welke , waar­schijnlijk te veel genuttigd , velen op ziekte te stain kwam. Van daar kwamen zij op het eiland Sumatra in Straat Sunda , dat er 15 mijlen van daan lag. her had Bon tekoe weder allerlei ontmoetingen met de ingezetenen , wier genegenheid omtrent hem zeer dubbelzinnig was : eens onder anderen beyond hij zich in eene sloep alleen ongewapend , tusschen twee inboorlingen , die hij gedwongen had hem te roeijen. Hunne houding was onheilspel­lend , duck door luidkeels te zingen , toonde hij een schijnbaar on­bevreesd hart, en hield hen daardoor in Loom , zoo kwam hij on­gedeerd bij de zijnen. Doch hij werd kort daarna aangevallen , verloor 16 zijner lotgenooten en kon met de overigen niet dart met moeite de sloep vlot krijgen. Een sterke landwind , die nu opstak , was hun een nicuw bewijs van Gods Vaderlijke zorg , waaraan zij ook met een waarlijk kinderlijk en bewonderenswaar­dig vertrouwen meer sporen opmerkten zeirs tegenwind rnoest bun tot Neil strekken en beletten , in handen der vijandelijke inboorlin­gen te vallen. IIIenigmaal viel Bontekoe op zijne knieen en smeekten uit 's harten grond den goeden God , die hem onder de schaduw zijner vleugelen gedekt had , hem verder te bescher­men. Zoo bereikte hij eindelijk in Straat Sunda de Holland­sche vloot die 23 schepen sterk was , en waarover Frederik II outman van Alkmaar, het bevel voerde. Deze, die ter zelfder tijd als Bon t e k o e uit Texel gezeild Avas , bragt hem in 1619 te Batavia alwaar hij door den Gouverneur Generaal J a n Piete rs z. Koen zeer minzaam ontvangen werd, Koen gal' hem het bevel over een schip, hetwelk met proviand geladen , naar de Hollandsche vloot moest zeilen , die zich bij de Noluksche eilanden beyond, ten einde een wakend oog op de Spanjaarden te Louden. Voorts deed Bon t e k o e nog onderscheidene kleine reizen , en eindelijk in 1621 eenen togt naar China. Koen, wiens voor­nitziende geest altijd tuurde op smote ontwerpen , had het voornemen opgevat , om den handel op China , door het be-­zetten van een versterkt punt in de nabuurschap zekere vast­heid te seven. Hij zond tot dat einde Bon t e k o e met het smaldeel van Cornelis Re ij e r s z., te zamen acht schepen , af, om zich , hetzij van Macao (toen nog het eigendom der Portugezen) hetzij van een der Piscadores (tusschen China en Formosa, en nog onbewoond), meester te maker]. Den 10den April 1622 ging men van Batavia onder zeil , onderweg voegden zich nog zeven zeilen , waaronder twee Engelschen , bij de vloot. Men tastte Macao aan , zoo wel van de land- als zeezijde , loch er sprongen eenige vaten buskruid; de Portugezen werden door eenen Japanschen over-looper verwittigd , dat dit een gevoelig verlies voor de Hollanders was; zij vielen hen dus aan, en de onzen moesten, met een ver­lies van 130 dooden en bijkans even zoo vele gekwetsten , aldeinzen. Deze gevoelige slag deed het beleg opbreken. Nu ging men naar de reeds genoemde Piscadores onder zeil. Hier vond men echter noch hout noch goed water; bet laatste was brak. Men leide aldaar een fort aan , en kruiste met een gedeelte der vloot te midden der talrijke eilanden , die hier voor de ]rust van China linen. De onderhandelingen met de Chinezen, oat vrijheid van handel en vestiging op de Piscadores , hadden seen gunstigen uitslag, waarop de vijandelijkheden , met het verbranden van visirtig Chinesche jonken , begonnen. foci deze larhartige na­tie nam overal de vlugt voor een kleiner getal. Ook staken de Hollanders eene Chinesche stall in brand. Daarentegen leden twee vaartuigen met veertig der kundigste zeelieden schipbreuk. Het verblijr aan dit oord was intusschen door gedurige tegenwinden en ziekten zeer onaangenaarn, en werd slechts eenigzins voor B on-t ekoe vervrolijkt door de komst van zijnen broeder uit Japan. Men had wel lionderd Chinezen aan hoord , wier bewaking met de weinige gezonde manschappen niet gemakkelijk vie]. VVeldra deed zich hoop tot hevrediging op. Zekere Chinees , dien Bon tek oe Cipsuan noemt , kwatn onderhandelen , en verzekerde, dat een kluizenaar,, die voor eenen Ileilige of Profeet werd gehouden , den vrede begunstigde , en zijne landslieden , in geval van voortzetting des oorlogs , niet clan onheil voorspelde. Doch dit alles was slechts een lokaas, om de Hollanders gerust te stellen; men zond, te midden der onderhandelingen, die den bes­ten uitslag deden voorzien , vijitig branders op hen af, en trachtte ben door vergiftigd bier to doen sterven. Beide deze aanslagen echter mislukten. Maar de hevelliebber Chris tiaan Fransen werd gevangen genomen, en daarop Bon t e k o e in zijne pleats aange­steld. Reijers z. was ondertussehen te Tayouan met de Chinezen in onderhandeling getreden , waarvan de uitslag was, dat de Hollan­ders de Piscadores (als te digt aan China gelegen) touden verla­ten , doch daarentegen eene vesting op het groote en meer verwij­derde Tayouan of Formosa mogten houwen. Daarop werd toen de sterkte Zelandia gebouwd , en dit bewoonde en vruchtbare eiland was lang eene parel in de kroon der Nederlandsche Maatschappii. Bontekoe nu de tijd uitgediend hebbende , waarvoor hij zich verbonden had , en Been lust hebhende , om eene nieuwe verbin­tenis aan te gnarl , bekwam op zijn aanhoudend verzoek in Februarij 1624 ontslag , om naar Batavia terug te keeren. Aldaar gekomen , deed hij nog eenige kleine togten , en verkreeg met veel moeite van den Gouverneur-Generaal Carpentier verlof, om naar bet Vaderland terug te keeren , wordende hem het bevel over de vloot gegeven , bestaande uit drie schepen , als .Hollandia, waarop hij zeif was , en Gouda benevens Middelburg, zij vertrokken den Eden Februarij 1625 van Batavia. Onderweg overviel hem een hevige storm, en bier toonde B o n-t ek o e weder zijne edele geaardlieid. Ilet schip Middelburg , in welks gezelscbap Ilij zeilde , was in het dringendste gevaar. \Trees voor zelfhehoud deed zijn scheepsvolk alle pulp weigeren : » Man­» nen ," sprak hierop de brave Bon t e k o e , » indien wij hen laten » driken , moeten volstrekt vergaan. Zouden wij in hunnen » toestand niet van hen het zelfde begeeren ? Wij moeten dus )) handelen , zoo als wij zouden wensehen behandeld te worden." Deze taal vond ingang het schip Middelburg werd toen gered , mar schijnt later , even als de Gouda , to zijn vergaan. Op Madagascar overfeed de Vlootvoogd R e ij e r s z. Bon t e k o e , van de overige schepen afgeraakt , schoot nog hij het eiland St. Helena een groot Spaansch Zeekasteel in den grond , bet welk aldaar batterijen aan land had opgeworpen. Na eene afwezigheid van bijna zeven jaren liep Bontekoe , den 15den No­vember 1625 , Texel binnen. Verder vindt men Diets van hem vermeld , evenmin wanneer hij overleden is , doch in 1647 moet hij nog in leven zijn geweest , want toen werd het Journaal of­te Gedenkwaerdige beschryving van de Oost Indische Reyse van hem , met zijne goedkeuring , door Jan Jans z. D eu t el , Boekverkooper te Hoorn, in het licht gezonden. Door \V illem IJ shr an t s z. Bontekoe of door een ztiner broeders, Pieter Usbrantsz. Bontekoe en Jacob LI s­ br a n t s z. Bon t e k o e, die beide mede Zeekapiteins , of zoo als men ze toen noeniden Schippers , waren , is waarschijnlijk in 1607 het Groenlandsche eiland Bontekoe ontdekt. Het portret van Willem 1Jsbrantsz. Bontekoe gaat in 4° in plaat uit. Zie Velius, Chronyek van Hoorn, bl. 570-572 noot; Kok, Va­derl. Woordenb ; de Chalmot, Biogr. Woordenh.; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letter, en IVetens., 9. 1. bl. 331; Collot d'Escury, Hollands Roens , D. 1. A. bl. 20; G. Moll, Zeetogt. der Nederl., bl. 188-190; Biogr. Nation.; Lijst der Voorn. .Nederl. Ontdekk. in Bennet en van Wijk, Verhand over de Nederl. Out­dekk.; Engelberts Gerrits, Nederl. Heldend. ter Zee , D. I. 250 foot ; van Kampen, de Nederl. buiten Europa , 1). 1. bl. 261-­268; A b bi o g , Geschied. der stud Hoorn, A. IA. 128 , V. hl. 33 noot ; Biogr. Univ.; Teenstra, Nederl. Overt. Bezitt. bl. 380, 629, 827-829. BONTEKOE (C0RNELIs) , eigenlijk DECKER , maar naar het uithang­bord van zijris vaders huis (1) BONTEKOE genaamd , gehoren te Alk­maar in 1647, was Doctor in de illedicijnen en maakte zich in zijne tijd vrij beroemd door den ijver , waarrnede hij het Schei­kundig stekel van d e Boe Sy lvi us verdedigde , en de uitbreiding van het verdunnend stelsel het welk hij in alle ziekten wilde aan­wenden. Ilij studeerde te Leiden en werd er een groot voorstander der Wijsbegeerte van D es ca rtes , welke hij geheel op de G(-­neeskunde toepaste. Onverzettelijk in zijne gevoelens en zeer jelijk in den omgang, vestigde hij zich aehtervolgens te 's Graven­hage , te Amsterdam , te Hamburg, te Berlijn enz. zonder eenige rust te vinden , welke telkens door zijne slechte handelwijs jegens zijne ambtgenooten gestoord werd. Eindelijk werd hij Read en Lijfarts van den Keurvorst van Brandenburg , en , volgens somrni­gen , Hoogleeraar in de Geneeskunst te Frankfort aan den Oder. Hij heeft onderscheidene verhandelingen geschreven, onder welke een , waarin hij het gebruik van de koflij , thee chocolade en tabak , als middel tot behoud der gezondheid, sterk aanprijst; ook heeft men van hem : Nieuw gebouw der Chirurgie. 1680. 8°. Van de algemeene twialeling. 8°. Verhandeling van de Koortsen. 1682. 8°. Van het Acidum en /Veal. 's Hage 1683. 8°. dan Jolt. Fredr. Switser alias lielvetius. 8°. Demonstratio, quod non detur annus Climactericus sett 63 et 80 , nec alius fatalis ; mede in het Nederduitsch onder den titel : Over 't Hoortjaar , 1683 8°. Laatste Redenen van Afscheid van de Koortsen. 8°. Korte verhandeling van het menschelijke levee , gezondheit , ziekte en doodt. 1684. 8°, mede in het Fransch vertaald onder den titel Nouveaux Elements de medicine , touchant les ma­ ladies du corps kumain , et les moyens de se conserver la santê , par D e v aux., avec la vie de l'auteur. Paris 1698, 2 vol. 120. Verscheide T•actaten. 1687. 8°. Alle zijne werken zijn bijeenverzameld in 2 deelen in 4°, ge­drukt onder den titel : Alle zijne Philosophische , Medicinale en Chymische schrif­ten. Amst. 1689. 4°, voor welke eene breedvoerige levensschets van hem voorkomt. Hij stierf te Berlijn, den 14den Januarij 1685 aan de gevolgen van eenen val van eene trap, Coen hij van een gastmaal kwam , (1) Dit hiais staat aan de zuidzijde van het verdronken oord , to Alkmaar; een straatie daar naast beet nog het Bontekoesteegje. 55 waarop cen lofdicht te 's Gravenhage verscheen onderteekend Be­itigne (gezegend) alsmede een steekvers , onderschreven : Lege mo­doque , jam Auto didicit verbs superba loqui (volgens zekere wet en op zijne wijze , heeft hij naar ik meen geleerd trotsche woorden te spreken) , daarin werd ook gezegd , dat hij ongemeen trotsch en prachtlievend was, alle Doctoren als geldzuchtigen ver­achtte en het aderlaten tegenstond , hetwelk hij, op zijn uiteinde , hoe noodig ook , niet wilde toestaan. Zijn afbeeldsel gaat in prent uit door Albert Hael w eg in kl. fol., en door G. P. Biesch in 8°. onderaan gemerkt vol X. Zie van Hoogstraten en Brouèrius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; van A b k o u d e, Naamr. van Nederd. Boeken, U. I. St. I en III; Kok, Vaderl. IFoordenb.; de Chalmot,Blogr. Woordenb. ; Nieuwenhuis, Algem. Ifoordenb. van Kunst. eta Wetens.; van Kampen, Geschied. der Ilederl. Letter. en Wetens., D. 11. bI. 49 ; Biogr. Nat. ; Biogr. Univ. BONTEKONING (Jmum.), echtgenoote van Jan van M e- k e r e n , eene zeer gegoede inwoneresse van Amsterdam , zon­ derde , in het jaar 1789 van Karen aanzienlijken rijkdout eene som van dertig duizend gulden af, en hood die der Dia­ konie aan , onder deze uitgedrukte voorwaarde , dat , voor deze penningen , moest gebouwd worden een Bestedelingshuis , waarin zouden worden opgenomen , en van het noodige voorzien, zooda­ nige Mannen , Vrouwen en Kinderen , van de Hervormde Gods­ dienst , die , in de bekende Godshuizen , bij gebrek aan de noo­ dige vereischten , geen toegang kunnen vinden , en , daarom , bij Burgerlieden besteed worden. Broeders Diakenen het ontwerp overwogen hebbende , aanvaardden de aangeboaen som, op de ge­ stelde voorwaarde , en deden met de siichting eerlang eenen aan­ yang maken , zoodat het gebouw in 1791 voltooid was. Men kan alzoo deze weldadige vrouw als de Stichteres van het tegenwoordig nog bestaande Bestedelinghuis van de Diakonie der liervormde ge­ meente te Amsterdam beschouwen. Zie Wagenaa r, Beschr. van Amsterdam, bl. 486-487. BONTEMANTEL (HANs) een man wiens naam men, op de Am­ sterdamsche Regeringlijsten meer dan eens vermeld vindt, als in 1651 als Commissaris , in 1653 als Raad, in 1654 als Schepen , welke laatste waardigheid hij meermalen bekleed heeft. In 1672 President- Schepen zijnde, werd hij door de Regering van Amsterdam gelast te zorgen , dat er bekwame schepen tot verdediging van de toegangen der stad, op den Amstel lagen, onder het bevel van de Kapiteins Jacob en Cornelis Jelmersz. Koek, Harmen Bours en Jacob Sybra.ndsz. Smit. Gerard Hasselaar, in het jaar 1672 toevallig, dosh ongelukkig, gekwetst zijnde, nam Bonte­ mantel het ambt van Hoofd-Officier voor eenigen tijd op zich , ofschoon hij toen President-Schepen was. Als Raad was hij een dergenen die het meest ijverden tot ver­ nietiging van het Eeuwig Edict. Zie Wagenaa r, Vaderl. Hist., D. XIV, bl. 85 ; de zeffde, Besehr. van Atnst., St. I, IA 629, 631; Sypesteyn en de Bordes, De Verdedig. van Nederl., St. II , bl. 104. BONTEMANTEL (FREDERIK), een Zeekapitein , ontving in 1692 met den Kapitein Broeder den last om eenige Spaansche en Engelsc .e Koopvaardijschepen te geleiden. De reis was reeds gedeeltelijk gelukkig volhragt , toen zij , op de hoogte van Castro gekon .en , door drie Fransc .e ow;ogsschepeu en twee Kapers, die gedurende den nacht in de vluot v,eloopen waren , werden aange­ tast. lie oorlogsschepen voerden van veertig tot twee en vijftig, en de Kapers dertig en zes en dertig stukken kanon , zoodat de overmagt over de beide geleiders zoo groot was , dat er niets anders voor hen over scheen , dan het geheele konvooi aan den vijand over te geven. De Nederlandsche Kapiteins echter besloten , om zich deze aanzienlijke prooi , niet zoo gemakkelijk te laten ontweldigen. • Zij begonnen , niettegenstaande de ongelijkheid van het getal en de zwakheid hunner schepen, het gevecht met de uiterste manhaftig­ heid , en gaven hierdoor tijd aan hunne onderhebbende koopvaar­ ders , om zich door de vlugt te redden en te ontsnappen. Van beide zijden werd met ongeloofelijken cooed gevochten, tot dat eindelijk de beide Nederlandsche schepen, van alle kanten door den vijand omringd , in den grond geschoten werden , Bont e- mantel zelf sneuvelde in het gevecht , en van zijne brave man­ schappen werden slechts zeven of acht geborgen. De Fransche hadden weinig reden , om zich op hun geluk in dezen slag te beroemen; want, behalve dat zij hun oogmerk ten, en zich slechts van eene ledige huis en een klein En­ gelsch vaartuig meester maakten , was een hunner oorlogschepen zoodanig gehavend , dat het korte tijd na het gevecht zonk , ter­ wijl de twee anderen zooveel geleden hadden, dat zij niet dan ter naauwernood in hunne havens binnen kwamen. Zie Engelberts Gerrits, Heiden& ter Zee, D. II. bl. 286-288; Jonge, Nederl. Zeew., D. IV. St. 11. bl. 385---390. BONTIUS , geboren te Gouda, in de zestiende eeuw, was een geleerd man zeer ervaren in de Hollandsche Geschiedenissen. Bij­zondere bekend was hij met al hetgeen er tijdens de Reforwatie in de steden was voorgevallen , diensvolgens ondernam hij , op aanraden van Petrus Opmeer eene Beschrijving van het gedrag en uiteinde der Hollandsche 3lartelaren, zoo als die op de plaatsen , waar zij leden was voorgevallen. Net dit werk bezig zijnde , overleed hij omstreeks 1584 , waar­door hij verhinderd werd er de laatste hand aan te leggen; doch Opmeer nam het toen op zich , voleindigde het en zond het in bet licht .nder den titel van Historie der Hollandsche Martelaren. Zie Walvis, Bescltr. van der Goude , D. 1. bl. 205. BO1iT1US (GEEkituus REGNERUS , JACOB C11 GULIELMUS). Zie BONDT (GERAERT DE) , BONDT (REINIER DE), BONDT (JAKOB DE) en BONDT (WILLEM DE). BONZER. (ADRIAAN) of ADRIANUS BONZERUS , geboren te Gouda, in of omtrent het jaar 1533 uit een aanzienlijk geslacht, voltrok , na in zijne vaderstad in de eerste gronden der letterkunde te zijn onderwezen , zijne studien met veel roem te Leuven , oefende zich eerst in de wijsbegeerte en vervolgens in de godgeleerdheid. Men wil , dat hij den beroemden V i g 1 i us als kopiist ten dienste ge­staan heeft , en dat hij aan dezen Staatsman zijne bevordering had te danken , want Licentiaat in de Goduleerdheid zijnde, werd hij , door zijn toedoen , Deken en Pastoor van Middelburg, doch toen die stad in 1577 aan den Prins van Ora* overging, moest hij die ruiinen , en werd met de bezetting naar de Fransche kust over­gevoerd, alwaar hij eerst Pastoor van Dixmuiden werd, en kort daar:op Pastoor en Kanunnik van St. Martinus hoofdkerk te IJperen, doch na dat deze stad ook in handers van de Prinsgezinden geval­len was , keerde hij naar Gouda bij zijne bloedverwanten terug, bij wie hij verbleef tot in het laatst van 1584, als wanneer hij, daar IJperen weder in de magt der Spanjaarden geraakt was, in zijnen post werd hersteld , dien hij bekleed heeft tot zijne dood; welke voorviel in 1592. Men vindt van hem getuigd, dat hij een uitnemend Prediker was. Hij stichtte bij uitersten wil in het col­legie van Pans A d r i a a n VI te Leuven, eene beurs voor eenen Godgeleerde. Zie Walvis, Beschr. van der-Goude., D. I, bl. 227, 283-285; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; v(an) H(eussen) en v(an) R(h ij n), Kerk. Outh., D. IV, St. III, bl. 14; 's Gra vezand e, Tweede Eeuwged. der liliddelb. Vrijh., bl. 445 ; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VII , bl. 721 en 722, de Chalmot, Biogr. Woordenb.; D. III, bl. 302 en 303. BONZER (WILLER) of GULIEDIUS BONZERUS mede een Goudenaar van geboorte , werd in 1581 Hoogleeraar in de beide regten te Bologne , en vervolgens Handschrijver of Amanuensis van den Kar­dinaal de Navarre te Rome. In zijne vaderstad terug gekeerd, huwde bij aan eene dochter van den Burgemeester Jan J a k ohs z. Rosendaal, en overleed aldaar in het jaar 1603. Zie Walvis, Beschr. van der Goude , D. I, bl. 227 en 285;Kok, Vaderl. Woordenb., D, VII, bl. 722; de Chalmot, Biogr. Woordenb., D. lti , bl. 203. BOODT (PETRUS), was in de jaren 1549 en 1553 Burgemeester van Brugge , en in 1577 een der teekenaars van de Unie van Brussel. Zie de J o n g e, de Ogle van Brussel, bl. 200. BOOM (JoiuNNEs) of MIDI (AB ARBORE) , was omstreeks 1396 Vikaris der Hoofdkerk te Deventer en Rector eener school aldaar. 116 was een grout vourstander der wetensehappm , en een vriend van Flor is Rade w ij n s. Uit achting voor dezen en ten eintle de wetenschap bevorderlijk te zijn , schonk hij meermalen het school-geld aan de jongelingen uit de Broederschap van het gemeene le­yen terug. Deze guest genoot onder anderen Thomas A K e m-p 1 s, die daarvan dankbaar gewaagt. Zie Dumbar, lierk. era Wereldl. Deventer, D. I, h1.306;DeI­prat, over de Broeders. van G. Groote, bi. 53 en 54. BOOM (FILip CORNELISSE) was , van wege W i 11 em I Prins van Ora nj e , Vice-Gouverneur van Noord-Holland en het was vermoedelijk in die tioedanigheid , dat hij Maxi m ilia an d' fl e n-n i n , Graaf van Bossu, in 1575 , in 's Prinsen naam , uit zijne gevangenis ontsloeg. Oak teekende hij in Junij van dat jaar,, wegens de Noord llollandsche steden , bet verbond van Unie tusschen Hol­land en Zeeland , en werd in Mei 1578 , toen Amsterdam zich voor den Prins verklaard bad, door dien Vorst derwaarts gezonden one er het bewind te aanvaarden. Jilisschien was hij wel een noon van Corneille Boom die in de Sententien van Al v a voor­komt. Zie Marcus, Sent. van Alva, hi. 124, Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. VI. hi. 161, 183 , 211. BOOM (PIETER CORNELISZ.) gesproten uit een aanzienlijk geslacht te Amsterdam , wiens voorouders en nazaten aldaar ook de voor­naamste regerings-posten hebben bekleed , en aan hunne vaderstad vele diensten bewezen , was een der Hervormden , die den 25sten October 1566 aan Burgemeesteren verzochten , dat de Re­gering nevens hen , de bevestiging van het tusschen de Regering en de Hervorenden gesloten verdrag op den Prins van 0 ran j e, Stadhouder van Holland en Zeeland , begeeren zou , welk verzoek echter werd afgeslagen. Bij de omwenteling in Amsterdam, van 1578 , tot Raad en andere posten van bewind geroepen , was hij regerend Burgemeester toen Leicester in 1587 , eenen aanslag smeedde om zich van de stad meester te maken. Op het hagche­lijkst tijdstip , toen deze de Burgerbevelhebbers ontbaalde , en het verleenen van het wachtwoord voor Leicester gevraagd was , trad Boom, die als Opper-Kolonel den degen op zijde had ge­hangen , onverwacht ter zale in , vroeg Herman Betsen R o o­denburg, een man vol moeds , zonder middelen , heet , partijdig en een driftig aanhangeling van Leicester, » wat hij, die thans geen plaats in de krijgsraad bekleedde , daar te doen had ? " R o o­denbur g bedremmeld wist niet te antwoorden , » dan dat hij daar ook » als een getrouw Patriot , nevens anderen verschenen was." Boom, ofschoon nog onzeker van de gezindheid der overigen , gebood hem terstond te vertrekken. R oodenburg, hoe forsch hij ook ware , zwigtte voor een woord . dat met een ernstig gelaat en burger­meesterlijke deftigheid uitgesproken werd, en droop stilletjes heen zonder iets meer te zeggen. Na alzoo ziju gezag te hebben doen blijken wist Boom het voorstel , nopens het waclitwoord , of te wenden, waardoor den geheelen toeleg verstoof. Hij bleef sedert bij de burgerij in hooge aching , diende de stad in vele ambten , en stierf in 1608. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. XXIII, LI. 63(42); Hoof', very. der Nedert. Hist., bl. 292; Loon, Beschr. der Nederl. Historip., D.1, II 381 , die hem echter verkeerdelijk Kornelisnoetnt;Luiscius, Algem. list. Woordenb. ; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VIII, hi. 243 — 245; de zelfde, Beschr. van Arrest., St. I, hi. 290, 399-401; Kok, Amsteld. Jaarb., D. II, hi. 196-200; de zelfde, Vader1.1Voordenb..; de Chalmot, Biogr. 1Foordenb. ; Scheltema, Staatk. Nederl. BOOM (DISK) of THEODORUS Boomus , Predikant te Beusichem werd in 1619 door de Gedeputeerden der Delfsche Synode die zich te Buren bevonden , beschuldigd dat hij tegen zijne schriftelijke belofte eene andere leer had gepredikt , dan die , waar op hij tot de kerk­dienst was toegelaten ; dat hij Castelli o's uitlegging over het ne­gende kapittel der Romeinen aangaande de predestinatie , had ver­taald , waarmede hij niet alleen de Gravin van Buren had zoeken te misleiden , gelijk nit de voorrede was te zien , maar ook de twist in de Classis , en in alle de kerken van Holland gerezen , te doen toenemen, dat hij ook een boeksken had geschreven en uitgegeven , genaamd: Postbode , waarin eenige eerlijke lieden kwaadwilliglijk werden doorgestreken ; dat hij de onordelijke beroepingen van Hutt en u s en Harts o e k e r had aangeraden en goedgekeurd ; dat hij de acte had omgedragen , om die van de Predikanten te laten teekenen , en daarin te betuigen , dat ze van Doctor Vorstius en zijne leer niets kwaads wisten ; dat hij zich had afgezonderd , Classis tegen Classis, en Vergadering tegen Vergadering opgerigt. Op de eerste betig­ting was zijn antwoord , dat de acte, die hij geteekend had, en welke men eene schriftelijke belofte noemde , hem nict verbond , terwijl ze in het Classisboek was doorgehaald. Naar men zeide , dat hij door het boeksken van C a s t e l l i o v6Or dat doorhalen , te vertalen en nit te geven zijne belofte had overtreden. Hij bekende dat boeksken te hebben vertaald , doch niet om iemand te misleiden , of de twist te vermeerderen. Zijn boeksken ,. de Postbode , had hij geschreven, om de waarheid en de vroomen tegen sommigen kwaadsprekers te verdedigen. De beroepen van H u t ten us en H a r ts oek e r had hij aangeraden , toegestemd en verdedigd , als ordelijk en wettiglijk gedaan. Dat hij getuige­nissen tot bewijs van Doctor Vorsti us onschuld had opgezocht , kon hem tot Been misdaad worden toegekend. Niet hij , maar zijne beschuldigers hadden zich al over lang afgescheiden , en afgezon­derde vergaderingen gemaakt , op naam van de gesonde broederen des Classis van Buren. Nadat hij zich had verantwoord , lief men hem buiten staan. Weder ingeroepen zijnde werd hem afge­vraagd : » Of het hem feed was dat hij had geschreven?" Zijn ant­woord was , »dat hij , ziende op den loop des tijds, wel wenschte ?dat hij inooit had geschreven.'; Men vraagde, wat bij verstond door den loop des tijds? Zulk een tijd ," zeide hij, » in welken » idles , hoe wel het ook gezegd of gedaan is , kwalijk wordt geno­» men , of misduid." Ook werd gevraagd , » of het hem niet teed » was , dat hij in zijn Postbode zoo vele treffelijke mannen had » ten toongesteld tlij antwoordde , » dat men de zaak moest on­» derzoeken , dan zou men , vertrouwde hij , hem zulks niet voorleg » gen." Daar op bet men hem gaan , en zond hem kort daarop zijn vonnis te huis , geteekend den 5den Januarij , ouden stijl , waar­bij hij van alle kerkelijke diensten werd ontslagen en afgezet. Doch om te betoonen de mededoogentheit 't hemwaerts , en tot » sijn familie ," stond in het vonnis , » versocht de Vergaedering aen sijn Vorstelijke Genade (Prins Maurits als Graef van Buu­ » ren) dat hem, B oomi us , noch moght volgen sijn gewoonlijke gagie voor den tijdt van drie 'menden." In Maart 1619 was hij in de Vergadering der Remonstranten te Rotterdam en in Julij predikte hij te Warmond. Voor de Zuid-Hollandsche Synode ontboden , om de acte van stilstand te teekenen , verscheen hij niet. Ook niet , toen hij daarna door de Staten-Ge­neraal werd ingedaagd , » als die het land doorliep en hier en daar » haag-predikatien deed," waarop hem den 27sten October 1619 de Vereenigde Nederlanden werd ontzegd. Hij bleef evenwel heimelijk in het land en bediende de verlatene Rernonstrantsche gerneente met grooten ijver; in 1621 Gouda , in 1624 Gouda , Schoonhoven , Woerden , 11.Toordrecht , Waddinxveen en Zevenhuizen doch in 1628 te Schoonhoven gevangen genotnen zijnde , werd hij naar Loevestein vervoerd , van waar hij in den nacht tusschen 19 en 20 Julij 1631 met zeven andere Remon­strantsche Predikanten ontsnapte. Naauwelijks was hij op vrije voeten of hij werd weder Predikant te Schoonhoven, waar hij den 20sten April 1632 in dienst trad. Hij schijnt daar vervolgen3 nog lang te hebben gestaan , althans voor 1652 vindt men geen op­volger van hem vermeld. Zie Brandt, Hist. der Reform., D. III, bl. 335-337, 800, 888, 917, D. IV, bl. 59; Ti de m a n , De Remonstr. Broed., bl. 29, 139, 140 en 279. BOOMGAARD (BAREND en JAN VAN DEN). Zie BONGAERT (BERM VAN DEN) en BONGAERT (JAN VAN DEN). BOOMGA.A.RT (PIETER WILLEMSZ.) Zie BOG AERT (PIETER WILLEMSZ.) BOOMHUYS (JAN), geboren te Amsterdam, beoefende in de laatste haft der vorige eeuw,, met goed gevolg , de Dichtkunst en leverde vooral zeer gelukkige vertalingen , waaronder uitmunt het stukje Roem en Eigenbaat, naar het Fransch van Le Philo­sophe de Sans-souci (F red erik II , Koning van Pruissen), voor­komende in de kleine Dichterlyke Handschriften (1). Ook bestaat er van hem afionderlijk uitgegeven: (1) Eerste druk Schak. V. bl. 15 ; Tweede druk D. II. bl. 49-60. Op het overlijden van den Dichter Lucas Pate r. gr. 8°. Terwijl hij met zijnen vriend Pieter Johannes Uy 1 e nbr oe k in het Licht zond : Esther. trsp. nit het Fransch van II a c i n e. Amst. 1771, welke men met het volste rent eene uitmuntende verta ling wag noeinen. Boo mhu ys overleed den 21sten December 1797. Zie Wi tsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht.; Catal. van de Bibl. der illaats. van Nederl. Letterk. te Leiden, D. I. b. W. 63. BOOMIUS (TimonoRus). Zie Boom (DIRK). BOOMKAMP (GIJSBERT) , zoon van C o r n e l is J a n s z. B o o m- k amp, die van 1699 tot aan zijn overlijden, den 14den Januarij 1739, Leeraar bij de Friesche Doopsgezinde gemeente te Alkmaar was , alwaar G ij sber t geboren werd. Zijn vader deed hem tot den Koophandel opleiden , doch alvorens te Amsterdam, hij Cor­nelis P r on k, onderwijs in de Teekenkunst genieten. Odder an­deren zijn de afbeeldingen der tombe van Graaf Fl or is V in Eikelenbergs, Alkmaar en zone Geschiedenissen van zijue hand. Hij was een zeer kundig man, die zich veel met Historische navorschingen bezig hield, en de uitkomst zijnen onderzoekingen aan het publiek mededeelde. Jan W a gena a r. Pieter van der Sche l l i n g en Ds. Fr an c. S m i t s waren zijue vrienden. Van zijue hand heeft men : Beschryving van den Dorpe Egmond aan Zee in deszelfs tegenwoordi gen toestand. Amst. 1741. 4° met pl. , van het welk in 1743 eene vermeerderde , maar ook veranderde druk verscheen, omdat de eerste aan den Heer van Wimmenu m eenig onge­noegen had veroorzaakt. Aamnerkingen over .illkmaars Stede-recht. Alkm. 1741. 4°, welke verschenen ten gevolge van eenige bedenkingen door Mr. Cornelis van Bynckershoek in diens quaestiones Juris publici gemaakt , die echter later verklaren moest onbekend te zijn geweest met de door B o o m k a m p aangehaalde stukken. Alkmaer en deszelfs Geschiedenissen nit de nagelatene Pa­pieren van Simon Eikele nb er g en veele andere echte stukken en bescheiden. Rotterd. 1747. 4° met ph , het welk het vervolg of 2de deel uitmaakt van het hierboven vermelde werk van Simon van Eik e len ber g. Het derde deel is door het overlijden van Boomkam p , hetwelk den Mien Junij 1755 plaats had, niet verschenen. Voorts schreef deze laatste Oorsprong en Gebeurtenissen der Batavieren , het welk niet is uitgegeven , maar in 4° Ns , met geteekende kaarten en platen, even als 100 door hem van 1720-1740 in 4° vervaardigde tee­keningen met Oostindische inlet en kleuren , meest van Noord-Hol­landsche gezigten voorkomende op de auctie der Bibliotheken van den Hoogleeraar Johannes C la r i s s e en van den Rector W al-rand Cornelis Lodewijk Clarisse, November 1847. Nog zond Boom k amp in het licht een tiental Leerredenen van A:pen vader , onder den titel van : Christus de Messias. 1741. Hij beoefende inede de iNederduitsche Dichtkunst, dock met een seer ongelukkig gevolg , zoo als blijkt uit zijne Step han u s den Diaken. 1743. Zie van Abkoude, Naamr. an Nederd. Bodeen, D, I. St. III; van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; de Chalmot, Biogr. tfroordenb. ; Witsen Ge -ysbeek, Biogr. iPoor­denb. der Nederd. Dichters, die hem echter abusiveliik Boom camp noernt. BOOMS CHARMS ADRUANSZ.), een zoon van A. d r i a an Booms, geboren in de zeventiende eeuw te Driewegen een dorp in Zuid-Be­veland , was Schoenmaker van bandwerk , en zette zich te iMiddel­burg met der woon neder , alwaar hij het burgerregt bekwain , en zich tot Lidmaat bij de Gereformeerde Gemeente liet aannemen ; dock vervolgens van onregtzinnigheid verdacht en bij den Kerken­raad aangeklaagd zijnde , werd hij bij vonnis daarvan , op den lsten Januarij 1714 , als Lid van de Gemeente afgesneden , vervol­gens werd hij door de Regering uit de stad en door de Staten uit de provincie Zeeland gebannen. Zonder dat zulks hem anders heelt kunnen baten , dan aan de geheele wereld te doen zien , dat hij niet zonder drift en partijdigheid door de Kerkeraads-broeders is behandeld , heeft hij ter zijner verdediging uitgegeven : Apologie of Verantwoording ; zijnde een waarachtig verhaal van de Proceduren der Consistorie van Middelbury,, met alle de stukken , zoo beschuldigingen als antwoorden, daartoe be­hoorende. 1714. 8°. Sommigen meenen ook , ofschoon anderen het ontkennen , dat uit zijne pen mede gekomen is een naamloos geschrift ten titel voerende : Brief van Theophilus, dienende tot Antwoord aan den Heer 1V .N. enz. 1713. 8°, hetwelk wederlegd is geworden door: Wederantwoord op het Lasterschrift van een vermoint Vry­geest enz. door Carolus Tuinman, Predikant tot Illiddelburg. 1714. 8°. Zie de la Rue, Gelett. Zeel., bl. 440; de Cha4Enot, Biogr. Woordenb. ; Y p e ij en D e r m o u t, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk, D. 111, bl. 127, 128, 295. BOON (DANIeL), een Hollander van geboorte en Schilder van beroep , kwam onder de Regering van Karel II , Koning van Engeland , in dat Rijk , waar hij zich vestigde en in 1698 over­feed. Ilij schilderde ineest gemeene onderwerpen en legde er zich bijzonder op toe om door leelijkheid , grimassen en mismaaktheid gelach te verwekken , sommige zijner karakters hebben eene sterke uitdrukking van kluchtige vrolijkheid en onkiesche boert. Zie Immerzed, Levens en Werken der Kunsts.; Biogr. Liar; BOON (JAcoBus), geboren te Amsterdam , den 26sten Mei 1691 , legde zich te Jena op de Godgeleerdheid toe en werd in 1717 als Proponent beroepen in de Evangelisch Luthersche gemeente te Purmerende vervolgens vertrok hij in 1719 naar Dordrecht, in 1723 naar Rotterdam , en in 1731 naar Amsterdam , waar hij in 1772 emeritus werd en in 1776 overleed, bij zijne echtgenoote Elisabeth Bock nalatende een zoon, Joan Michael Boon, die volgt. Hij maakte zich verdienstelijk jegens zijn kerkgenoot­schap , door vele jongelingen tot de studie op te leiden , en heeft uitgegeven : Lijkrede op Jasper de Hart o g h, over Klaagl. V : 16. Rott. 1727. Jubelrede op het tweede .Eeuwfeest van de overlevering der .dugsburgsche Confessie over Ps LXXVIII vs. 6-8. Rott. 1730 Er bestaan van hem twee portretten , het eene door T. F. W a 1­t e r, het andere door Pieter Tanje, beide naar Jan Maurits Quinckhardt. Zie Schultz Jacobi en Domela Nienwenhuis, Bijdr. tot de Geschied. der Evang. Luth. Kerk, St. V. bl. 77, St. VII. bl. 54 en 55; Schotel, Kerk. Dordr., D. I. W. 224, 785;SchultzJaeobi, Geschied. der Evangel. Luth. gem. te Rotterdam. BOON (bill MICHAeL) een zoon van den voorgaande , geboren te Rotterdam in September of October 1727 , werd na zich te Gottingen onder den beroemden J oh an La u r en t Mosheim, in de Godgeleerdheid tehebben geoefend, in 1749 Proponent , en in 1750 Predikant bij de Luthersche gemeente te Amersfoort. Van daar vertrok hij in 1753 naar Delft en werd vervolgens in 1774 beroepen te Rotterdam. In 1787 zich met zaken van Staat hebbende ingelaten, en met afzetting bedreigd wordende , legde hij zijne bediening neder en vestigde zich te Amsterdam, waar hij zich voor en bij de scheming der Luthersche gemeente als een voorstander van steile regtzinnigheid deed kennen. Hid overleed te Rotterdam , werwaarts hij later ambteloos was teruggekeerd , den 12den Februarij 1804. Hij was schrijver van de volgende werken : Brief aan den Wel-Eerw. A. Ma c la in e , Dr. der H. Godgeleerdheid en Leeraar der Engelsche Kerk in 's Graven. hage. Delft 1773. gr. 8°. Brief aan de Schrijvers van de lledendaagsche Vaderland­sche Letteroefeningen. Delft 1773. 8°. Aanmerkingen op een stukje , ten titel dragende Predikatie over de Bewjzen voor de leer der H. Drieeenheid door A. Ster k. Rott. 1787 , gr. 8°. Ernstige verdediging van de aanmerkingen op eene Leerrede over de Bewyzen voor de leer der H. Drieenheid, gehouden te Amsterdam door A. St e r k tegen deszelfs toetse in het licht gegeven. 1789. 8°. Wederlegging van het waare oogpunt , waaruit naar de leere des Bijbels het leerstuk van C hr ist us Verzoendood mod beschouwd en geoordeeld worden aan den Heere Predi­kant F. G. C. Rutz in 's Hage enz. Arrest. 1791. 8°. Eenige aanmerhingen tegen het hedendaagsch gewaand Nieuwe licht. enz. Amst. 1792. Zie de Jong, Alphab. Naomi. van Boeken ; Gods weld. voorzie­ nigh. blijkb. in de instandh. der Zaligm. leer, bl. 329, 330, 359 en 360; Schultz Jacobi en Domela Nieuweuhuis, Bijdr. tot de Geschied. der Evang. Luth. Kerb. in de Nederl., D. II. bl. 105 , 106; Schultz J a c o b i, Geschied. der Evang. Luth. Gem. te Rot­ terdam. BOON (MEIJERT CORNELISZ.) geboren op het eiland Texel , den 12den Augustus 1764 , Veefokker aan den Hoorn , vroeger Zeeman , verdient om edele zellopoffering eene plaats in dit Woordenboek. In den nacht tusschen den 27sten en 28sten September 1817 , strandde achter het Westeinde van Texel een Engetsch schooner­schip , bemand met vijf koppen. In den inorgenstond ontdekte men het te midden der branding , vreeslijk stootende en slingerende, terwijl sloep en boot waren verbrijzeld. Er was , bij het wassend water , geen mogelijkheid om van het strand de schipbreukelingen, die in het want zaten , te hulp te komen. Men besloot , het eenig voorhanden zijnde vaartuig tot redding van schipbreukelingen ge­schikt, anderhalf uur ver, bij het dorp de Koog op het strand staande , van daar te halen , ten einde met vallend water de lan­ding te beproeven. — Ongelukkig wachtteden twee der schipbreu­lingen, de Stuurman en de jongen , de hulp niet af, sprongen , zich op hunne vlugheid in het zwemmen verlatende , in zee, en verloren in de branding het leven. Ook de overigen zag men toe­stel maken om het schip te verlaten. Men trachtte hen hiervan te wederhouden door te beduiden , dat de hull) reeds op weg was , zoo als dan ook boven vermeld reddingsvaartuig dadelijk op eenen wagers langs het strand werd aangevoerd ; evenwel sprong nog een man in zee, waarop nu N. Langeveld Junior, zoon van den Strandvonder,, en Boon, dit ziende, to paard tegen de hoog­gaande zee inreden , zoo ver dat zij daardoor overdekt en hunne paarden van den grond geheven en driitig werden. De edelmoedige poging tot redding van den reeds geheel uitgeputten en krachte­loozen drenkeling zou evenwel vruchteloos geweest en deze zeer zeker,, even als zijne twee ongelukkige karneraden , in de golven omgekomen zijn , had niet Boon het hoogstgevaarlijk besluit ge­nomen , om te midden der branding zijn paard te verlaten , en , tegen verbolgene zee in , naar den met den dood worstelenden zeeman te zwemmen , en dezen te vatten. Op dat zelfde oogenblik werden zij beide door de branding overdekt, medegevoerd en als daarin begraven , zoodat men van het strand hen reeds als verlo­ren beschouwde; dan de moed van Boon zegevierde, daar het hem , na ongeloofelijken arbeid tegen de zoo gevaarlijke zoeking en landzee , gelukte , al zwemmende met den bijna levenloozen zeeman het vaste strand te bereiken, alwaar hij zijnen moed en zijne deugd beloond zag door den vurigen dank van zijnen even-mensch , dien hij aan een gewissen dood onttogen had. De Ka­pitein en de matroos werden met de reddingsboot van boord gehaald. Boon overleed den 7den Januarij 1843. Zie Stuart, Jaarb. van het KOH. der Nederl. 1817, St. II. b!. 275 en 276. BOON 111ESCR (GEORGICS JOHANNES VAN DER), Z00/1 van A d r i-anus Sanderus van der Boon Nese!' en van He­lena van Braam, gehoren den 18den December 1766 te Delft, alwaar zijn vader Geneesheer en Lector in de ontleed­kunde was , legde zich aan de Hoogeschool te Leiden op de Geneeskunde toe, en werd, na het verdedigen van eene \Ter­handeling over de Ademhaling (1) , tot Doctor in die Weten­schap bevorderd. Ilij oefende in zijne geboorteplaats de Genees­kunst , toen hij , in het jaar 1819, als buitengewoon lloogleeraar in de Landhuishoudkunde , te Leiden beroepen werd ; welken post hij , den 2den October aanvaarde met eene redevoering: Over het doelinatig Akademische onderwijs der Landhuis­houdkunde, met de overige Natuurkundige wetenschappen zoo naauw verwant , dat zij el sander eene wederkeerige en noodzakelijke help toebrengen (2), in de Annales voor het jaar 1819-1820 gedrukt. Bach de Hoogeschool moot van bet onder­wijs van dezen jeugdigen en 'eel beloovenden Leeraar slechts kort genot hebben, daar hij reeds den 5den April 1822 uit het !e­ven gerukt werd. Zie Alger. Konst- en Letterbode voor 1819 , D. II. hi. 226 , 1822, 0. II. bl. 226; Siegenbeek, Geschied. der Leids. Ilooges., D. I. bl. 434 , D. II. T en B. bl. 259 en 260, uit fluniliepapieren aan­gevuld. BOON IIIESCH (ADRIANUs LEONARDITS VAN DER) een voile neef van den voorgaande en oudste zoon van H e n d r i k Karel van der Boon illesch, Apothekar te Delft, en van Elizabeth Jacoba van Braam, geboren te Delft den 29sten September 1793, gaf reeds vroeg blijken van buitengewone gaven te bezitten. Bij groote vlugheid van bevatting en een sterk geheugen paarde hij eene bijzondere zucht voor letteroefeningen. Toen hij in zijne geboorteplaats de Latijnsche scholen bezocht, gingen zijn vlijt en ijver zoo ver , dat hij strenge studien stelde boven de ver­maken , welke op die leeftijd zooveel aantrekkelijks hebben. Zijne keuze bepaalde zich weldra tot de Godgeleerdheid , en niets kon (1) Dissertatio Medico inaugurals, de Respiratione. (2) De recta Academica Oeconomiae Ruralis institutione, cum caeteris disciplinis Physicis tam arcte co7junefa , ut mutaam et necessariam opem sibi ferant. hem van hare studie en die der oude letteren aftrekken. Reeds als jongeling zocht bij elke gelegenheid op , om eenen goeden kanselrede­naar te hooren en ondernam er wel eens verre togten voor. Aan de lloogeschool te Leiden was hij evcnzeer, om zijne vlugheid als om zijn streng en onargebroken studeren , bekend. E 1 i a s Annes Borger was zijn boezernvriend en Daniel NV ij t ten bach nam hem op onder het zeer kleine aantal studenten , die hij op zijne Lamer ontving , om er Grieksehe en Latijnsclie schrijvers mede te beharidelen. Onder zijne overige Leermeesters voelde hij zich bo­venal aan Joannes van Voorst, Joannes Clarisse en Jo­han II e n dri k van der Palm verbonden , van wie hij weder­keerig en toen en later tot aan hunne dood de ondubbelzinnigste blijken van achting en vriendschap genoot. De eerste goeden medaille, welke door de Godgeleerde Faculteit te Leiden toegekend en uitgereikt is geworden, mogt hij ontvangen. Zij werd hem toegewezen in het jaar 1817 voor zijn antwoord op de vraag naar eene uitlegging van den lofzang van Za eh a­rias, die bij Lucas voorkomt Euangelie I, vs. 67-79 (1). Uit het voor hem zoo vereerende oordeel van de Faculteit blijkt , dat hij twee zeer bekwame mededingers had overwonnen. Het ge­noegen van die bekrooning werd niet weinig verhoogd door dat zijn geliefde broeder Hendrik Carel van der Boon Mesch te ge­lijker tijd de eerste medaille bij de Wis-en Natuurkundige Faeul­teit verkreeg. Twee jaren later, den 25sten Januarij 1819, werd hij na de openbare verdediging van zijne Uitlegkundige verhandeling over Hebr. IX vs. 14 (2) tot Doctor in de Godgeleerdheid bevor­derd , eene in die dagen schaai's verleende waardigheid. Ge­lijk de verhandeling zelve, ter opheldering van eene der duis­terste plaatsen uit den brief aan de Hebreen ingerigt, een heer­lijk proefstuk van geleerde en oordeelkundige Bijbelverklaring op­levert , en ook wegens zuiverheid van taal den grootsten lof ver­diende , zoo beantwoordde hare verdediging volkomen aan de ver­wachtingen, door de bekende bekwaamheid van den schrijver opge­wekt en waarvan de buitengewone talrijkheid en aanzienlijkheid der yergadering zelve bewijzen gaf. Met ongemeene vaardigheid toch , aan bondigheid gepaard , en in zuiver Latijn , werden de gemaakte tegenwerpingen door van der Bo on M es c h beantwoord , het welk hem tot te grootere eer verstrekte, omdat die tegenwer­pingen , deels ingebragt door mannen , achtbaar om hunne jaren en beroemd door hunne kundigheden , alien wel doordacht waren en met zeer veel kracht werden aangedrongen. De toenmalige Rector Magnificus van der Palm noemde dien dag een der (1) Interpretatio Hemni Zachariae, quern Lucas servavit, Euang. I vs. 67-79. (2) Speeinien hermeneuticum inaugurale, in locum ad Hebr. IX vs. 14, luisterrijksten van de Hoogeschool. Het daarop volgende Proponents­examen bevestigde zijn reeds verworven naam door de mare , die er van uitging. Zwolle, was zijne eerste standplaats, waar hij in 1819 beroepen werd; mar Vlaardingen zijne tweede, vertrok hij in 1822; te Leeuwarden , zijne derde en laatste, kwam hij in 1626. Er is naauNvelijks i(mand zoo om strijd begeerd geworden in de Kerk als hij. Onder anderen werd hij beroepen te Velsen , te Kampen, te Schiedam , te Haarlem , te Utrecht, tweemaal. te Amsterdam , tweetnaal te 's Gravenhage, en driemaal te Leiden. Hij predikte geheel uit het hoofd , en de verbazend groote schare van toehoor­ders , die hem steeds bleven volgen , getuigde van de bijzondere gaven hem verleend. Van der Palm, die hij bestudeerd had , stond bij hem als Kanselredenaar boven aan. Dat hij zoo vele en zoo aanzienlijke beroepingen van de band wets, lag niet minder in het juist en diep besef van den omvang en het gewigt zijner taak , dan in de al te geringe gedachten , die hij van zich zel­ven koesterde. Vandaar ook , dat hij voor het Professoraat te Franeker bedankte, en later de aanbieding om te Groningen de plaats van den Hoogleeraar Nuntinghe te vervullen niet opvolgde. llij was een groot voorstander van de spraaklundige uitleg­ging. Door zijne ongemeene vlugheid en zijn verbazend ge­heugen kon hij pl:iatsen en woorden van beroernde schrijvers met ongeloofelij ke naauwkeurigheid wedergeven. Zijne godsvrucht was opregt , kinderlijk geloovig en ademde eenen r .ilden, vrijen Evangelischen geest. Onverdraagzamheid kon hij evenmin dul­den als Lgtzinnigheid en waanwijsheid. Door strenge studien en de inspanning bij het prediken was eindelijk zijne gezondheid ondermijnd , zoodat hij in 1835 zich verpligt zag zijn ambt neder te leggen. Hij vestigde zich met der woon in zijn geliefd Leiden; zeventien jaren lang mogt hij daar nog verkeeren , maar onder toe­nemend Iijden , hoe ook verzacht door de toewijding en opoffering zijner voortreffelijke ec .tgenoote Const an t i a 111 etelerka En p, die hem al de kracht en den zegen der liefde deed ondervinden. Zijne ruste was echter verre van werkeloosheid. Gedurende zijn langdurig lij­den , bleef hij tot weinige dagen voor zijne dood studeren en van alles wat zijne aandacht verdiende aanteekening houden. Die ar­beid gevoegd bij zijn levendig geloof in Christus, deed hem kalm, goedsmoeds , ja meestal , wanneer men hem ontmoette, opgeruimd zijn onder alle ontberingen en beproevingen , die Gods wijsheid en liefde hem oplegde. De dood kon hem niet verrassen, want hij was vertrouwd en gemeenzaam met de gedachte er aan. In de laatste tijd verlangde hij zelts, doch eerbiedig en onderworpen, om ontbonden te worden ; en eer hij bet welligt nog vermoedde, ontsliep hij zacht en zalig , voor hooger en beter leven , den 10den April 1852. Dat de man , die zulk een klein gevoelen van zich zelven had en anderen steeds uitnemender achtte, niet te bewegen was on-t jets uit te geven, hoe dringend daartoe ook aangezocht, kan wel geen verwondering baren. Zelfs na zijne dood rnogt geen bevoegde hand jets uit zijne menigvuldige aanteekenin­gen en handschriften in het licht geven. Velem beett hij evenwel in hunnen arbeid en in de uitgave hunner sehriften bijgestaan. Met voorbeeldelooze zorg en naauwgezel heid was hij hierin werk­zaam. Ook aan Studenten in de Godgeleerdheid is hj mertigmalen van dienst geweest. Zip bezoehten hem gaarne. Ztjn omg-ang was altijd onderhoudend en leerrijk. Hij was een warm en trouw vriend en naijverig op de een zijner vrienden. A Is zij ten on­regte aangetast werden of men in het algemeen jets te kort deed aan de beginselen van waarheid en regt , (fart werd de ligchame­lijk zwakke man vurig en krachtig als een held. In 1828 was hij tot Lid der Maatsehappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden. benoemd. Zie Algem. Konst- en Letterbode 1819 , D. 1, bl. 81 en 82 ; 1828, D. 11, bl. 21; en vooral Levensb. in de Handel. der Jaarl. Algem. Verged. van de Maats. 'der Nederl. Letterk. te Leiden, gehouden den lgden Junij 1852, hl. 94-98, dat wij bier op den voet t,Yevolgd zijn en nit familie papieren is aangevuld. BOON MESCH (HENDRIK CAREL VAN DER), broeder can den voor­gaande, geboren te Delft , den Eden April 1793 , was de tweede der drie voortreffelijke zonen uit de gelukkige echtverhindtenis zijner ouders. Na in zijne vaderstad, met grooten lof de Latijnsche scholen te hebben doorloopen , en daaienboven het onderwijs van de Geneesheeren A. St ipr ia a n Luiscius en Michael Jakob Macquelyn te hebben genoten en zich alzoo de beginselen der beschaafdheid en geleerdheid te hebben eigen gemaakt, vertrok hij in September 1813 , naar de Hoogesehool te Leiden , met oogmerk, om zich aldaar tot Geneesheer te vormen. Hij begreep echter, door eigene zucht en den raad van kundige vrienden geleid, zich vooraf nog vender in de Grieksche en Rotneinsche Taal -en Let­terkunde te moeten oefenen , waarin hij zulke vorderingen m:takte, dat hij, indien hij zich daaraan geheel had willen toewijden, ge­wisselijk de grootste kenners Bier Taal -en Letterkunde zou heb ben geevenaard. In het bijzonder vond de Latijnsche Dichtkunst in hem een gelukkig beoefenaar, waarvan onderscheidene proeven voorhanden zijn. Under deze verdienen bijzondere opmerking zijn gedicht: In obitum Viri Nob. Clarr. S. J. Br ugmans, L. B. 1819; een Saphicum, getiteld: Ad amicum suum Joha n­nem Rudolphum Thorbecke, summos in Philosophia Theoretica et Literis Huinanioribus honores capessentem , en geplaatst achter de Disputatio Historico-critica de C. Asinio P ollione van lien Hooglceraar, en eindelijk zijn Dichtstuk op het overlijden van den tweeden zoon van den Hoogleeraar v an der Palm. Doch de Natuarkundige Wetenschappen, welker beoefening voor hem als toekomenden Geneesheer onontbeerlijk was , met name de Kruid-, de Scheikunde en de Natuurlijke Historie , trokken hem , met onwederstaa .baar vermogen tot zich ; de onvergelijkelijke B r u mans, aan wien destijds het onderwijs in die wetenschappen was opgedragen , deed den blakenden ijver van van der Boo rt es c ft , tot een onverdoof baren glued ontbranden. Reeds als stu­dent, gaf hij hiervan de schoonste proeven in vier bekroonde ver­handelingen over Schei- , Kruid- en Geneeskundige onderwer­pen. Op de allere,rst uitgeschrevene prijsvraag in het vak der Scheikunde: Op welke wijze bewaart de Natuur de evenredig­heid , tusschen de naaste hooldbestanddeelen der Atinospheer (1) behaalde hie) , in het jaar 1817 , bij de Leidsche Hoogesehool het uitgeloolde eeremetaal. Zijn antwoord is gedrukt in de Annales Noor het genoemde jaar. In het volgende jaar verwierf hij bij de zelfde Hoogeschool, gelijktijdig twee eereprijzen, den eersten door de beantwoording der Seheikundige vraag, hoeveel invloed het licht uitoefent out ten minsten eenige hoofdhestandeelen der planten voort te brengen (2) , den tweeden door die der vraag in het vak der Kruidkunde : naar de regelmatigheid die er be­staat tusschen den boutv en de inwendige gedaante der plan-ten (3), beide welke Verhandelingen te vinden zijn in de Annales voor dat jaar. In bet jaar 1819 , eindelijk behaalde hij bij de Utrechtsche Hoogeschool den eereprjs met zijn antwoord op de Scheikundige vraag : Terwijl de meesten der nieuwere Schei­kundigen , onder de uitmuntende leiding van Hu mphry Davy , beweerden dat het zuur , hetwelk men tot op dien oogenblik gewoon was acidum myriaticum oxigenatum te noemen, eenvoudig het principium chloricum moest geheeten tvorden ; en sommigen meenen ?net den beroentden B e r z el i u s, dat men ook hierin de oud theorie van Berthol le t moet volgen. Zoo vraagt de faculteit : welke van deze leerstellingen de voorkeur verdient , als men op de ondervinding zelve let, als men acht geeft op de geljkvormigheid van de geheele Scheikundige theorie of eindelijk als men de basis van het acidum fluori­cuni (door sommigen het principium phtoricum genoemd) in aan­inerking neemt, alsmede het niet lang geleden ontdekte principium iodiutn (4) , welk antwoord mode gedrukt is in de Annales dier Hoogeschool voor het genoemde jaar. (1) Qua ratione servat natures proportionem inter principia proxima atmosphaerae. (2) Quid lux valeat ad creanda nonnulla salient principia Ve­getahilium proxima. (3) Quaeritur de ratione, quae est inter structuram et formam externam plantarum, illaque U110 alterove specintine illustretur. (4) Quum recentiorum Chemicornm plerique, duce eximio H. Davy, acidum, quod hactenus myriaticum oxygenatum dici con­sueverat , simplex esse principium Chloricum nuncupandum, sta­tuata ; nonnulli mitten, cum Cl. B er eli o, veterem Theoriam Bertnolletianam nic enam sequeneata autunient. auaerit Facultas' In 1820, een jaar na het overlijden van zijnen hartelijk vereer­den en beminden Leermeester, die, van zijne zijde, hem, onder zijne vele loffelijke leerlingen, steeds als den loffelijksten onder­scheiden had, werd hij met de hoogste eer tot Doctor in de %Vis-en Natuurkundige Wetenschappen bevorderd , na de openbare verdediging van een door alle bevoegde regters zecr geprezen Acade­misch proefschrift, over de Graniet (1). Een jaar later verkreeg. hij , met geen minder lof . de zelfde waardigheid in het yak der Geneeskunst , waartoe hij zich den toegang opende door de open-bare verdediging eener keurig uitgewerkte ver . andeling over dc groote lnedelijdende zenuw (2). In den wedstrijd der welsprekendheid , Lort dharna door de Hol­landsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en 'Wetenschappen , tot vereering der nagedachtenis van den onsterfelijken B r u g,in a n s , geopend , droeg hij den lauwer der overwinning weg, met eene cede op dezen zijnen onvergetelijken Leermeester, welke onder de fraai­ste van soortgelijke stukken , in onze moedertaal voorhanden , verdient geteld te worden , en bij zoo vele andere een nieuw bewijs oplevert voor de waarheid van het vermaarde zeggen van Q u i n c t i l i a a n, dat de ziel den echten redenaar vormt (3). Gedurende het afzijn van den beroemden R ei nwardt, die door de uitspraak van alle kun­digen voor den eenigen bevoegden opvolger van Brugmans ver­klaard werd , en zich toen nog , tot bevordering der wetenschap­pen , op Java onthield , nam. hij eenige tijd aan de Leidsche Hooge­school het onderwijs der Scheikunde waar, en deed zulks met zoo • groote toejuiching , dat velen hem, ten nutte dier Hoogeschool, door eene eervolle betrekking , your altijd daaraan wensch'en verbonden te zien. Duch de vervulling van (Len wensch , welke ook de zijne was , bled tot leedwezen van alle hoogschatters van van der Boon Mesch achter. Dan de wijze Verzorgers der Doorluchtige school van Amsterdam en de verlichte Regering dier wereldstad begrepen te refit, het verlies, het welk hunne kweekschool door de verbindtenis van R. e i n w a r d t aan de Leidsche Akademie onder­gaan zou , niet beter te kunnen vergoeden , dan door aan dezert uitmuntendsten van Brugmans leerlingen den openstaanden leer­stoel der Scheikunde en .Natuurlijke Historic op te dragen. V a n der Boon M e s c h aanvaardde dien post, den 20sten October 1823, met eene redevoering: Over den beschouwer der Natunr, de bevorderaar, zoo van zjn eigen welzijn , als dat van quaenans harum doctrinarurn, si ipsa spectentur experimenta, si ad integrae Theoriae Chemicae analogiam attendatur, si denique ratio habeatur baseos acidi Fluorici (phthoricum principium non­nulli dicunt) et baud ita pridem detecti praeroga­tivam mereatur. (1) Disputatio geologic(' de Granite. L. B. 1820. 8°. (2) Dissertatio medic(' iizauguralis de IVervo Sympathico nzagno. L. B. 1821. 8°. (3) Pectus esse , quad disertos Tacit. 56 anderen (1), en voldeed door zijn onderwijs en de schoone Truch­ten , die het voortbragt , volkomen aan de groote verwachtingen , die hij van zich had opgewekt. Geen wonder dan ook , dat onderscheidene Geleerde Maatschap­pijen zich beijverden om den jeugdigen Geleerde het Lidmaatschap aan te bieden zoo als in 1824 bijna te getijktijdig de Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem , het Zeeuwsch Genootschap van Wetenschappen en het Provinciaal Utreehtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen hem tot Lid verkozen. In 1825 zag hij zich tot Lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut benoemd ; in 1826 tot Lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, en in 1827 tot Lid van het Bataafsch Genootschap van Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam. Dan , het mogt der geletterde wereld niet lang gebeuren , zich in zijn licht te verblijden. Zijne zwakke en wankelende gezond­heid deed reeds voor lang de vrees ontstaan , dat een zoo schitte­rend licht ontijdig zou worden uitgebluscht. Hij bleef echter nog altijd , met lust en ijver , tot bevordering zijner geliefkoosde wetenschappen werkzaam , en gaf den 18den December 1829, daarvan een luisterrijk bewijs , toen hij , als Voorzitter der Eerste Klasse van het Koninklijk Instituut, hare zevende openbare verga­dering bestuurde , en daarin eene yoorlezing hield tot vereering der nagedachtenis van den beroanden Natuurkundige Davy, waarin grondige kennis van zaken met keurigheid van stijl en echte man­nelijke welsprekendheid om den voorrang dingt , cn die nader­hand in het licht is gekomen onder den titel van : Redevoe­ring over Hump hr y Davy, den gelukkigen toepasser zij­ner wetenschap op de belangen der Maatschappij en eenige aanteekeningen. Leid. 1837. 8°. Dit is , helaas het laatste uit­gebreide voortbrengsel van zijne kunde en fijne smaak , hetwelk hem vergund weal te leveren. Sedert nam , ofschoon zijne ziel steeds hare voile helderheid en kracht behield , de gezondheid van zijn ligchaarn kennelijk af. Hij vleide zich nog altijd met hoop op herstel , en had zelfs het voornemen, om de Vereeni­ging van geleerde Natuuronderzoekers, die, in den herfst van het jaar 1830 , te Hamburg zou plaats hebben , te gaan bijwonen ; dock zijne toenemende verzwakking belette hem dit ten uitvoer te brengen. In de lente van dat jaar, was zijne kwaal , eene borst­tering, zoo zeer verergerd, dat hij , zelf zijn naderend einde , met kahue onderwerping aan Gods wijzeren en beteren wil , te gemoet ziende , naar Delft begeerde overgebragt te worden , ten einde al­daar in de armen van eenen grijzen en hooggeachten vader en ver­dere geliefde betrekkingen den laatsten adern uit te blazes. Hij moat dien wensch vervuld zien, en gevoelde zich, to midden der zijnen , bij wijlen zoo verhelderd en gesterkt, dat nog eene flaauwe (1) De naturae contempla tore , lain sui , turn alieni commodi adj utore. hoop op herstel hem zelven en anderen begon toe te lagchen. Doch het bedriegelijke dier hoop wend weldra op de treurigste wijze ken­baar , daar hij , nog vroeger dan men gevreesd had , op den 19den Junij 1831 , zacht en kalm tot een beter leven insluimerde. Behalve de bovengenoemde akademische verhandelingen en zijne Lofredenen op Brugmans en op 11 umphry Davy zien van hem het licht : J. B. Troinsdorff, Leerboek der Artsenijmengkundige proef­ondervindelijke Scheikunde. Amst. 1827 , 3 deelen. Verhandeling over eenen nieuwen Eekhoorn en Pastor , met andere bijdragen van zijne hand , te vinden in de werken der Eerste Alasse van het Koninhlfjk Nederlands lnstituut. Zie Algein. Konst- en Letterbode voor 1823, D. I. bl. 114, 115, D. II. N. 249, 261, 1824, D. I. H. 397, D. II. bl. 124, '251, 1825, D. II. 370,1826, 0.11.152-155, 1827, D. I. bl. 49-55, 61, 1830, D. II. bl. 161, 1831, D. I. hi. 387, 388, 1832, D. I. bl. 274-279, Aanh. op het Algem. Woordenb. an Kunst. en Wetens. van G. Nieuwenfi uis; van Lennep, Amstel Athen. Alemor., pan. 222; 286, 287 ; de Jong, Alphah. 117aaml. van Boeken; M. Siegenbeek, in de Handel der Aar!. Vergad. van de Iflaats. van JYederl. Let­terk. te Leiden. gehouden den 5den van Ilooimaan,d 1831, bl. 34 -­43, die wij bier voornamelijk gevolgd zijn en uit farniliepapieren zijn atm­gevuld. BOON VAN ENGELANT (KonNELis of, zoo als hij zich later schreef, CORNELIS) , geboren te Rotterdam in 1680, was Baljuw van Reenvliet en Leenman van den Lande van Voorne , en legde zich op de dichtkunst toe. Men heeft van hem : Ileidensche Grootinoedigheden , Rotterd. 1704, 4°. Gedichten en Tooneelpazij , Delft 1724, 4°. 2de druk Amst. en Leid. , 1732 , 2 deelen , 4°. In het herdersdicht is hij plat. Hij dichtte als niet dichtende. In het heldendicht is hij iets beter; zijne versificatie is in zijne andere gedichten zeer ongelijk , nu eens vloeijend , dan weder hortend en stootend. Zijne tooneelpoezij hoe sierlijk uitgegeven , hoe aanlok­kend ingeleid door eenen Brief, rakende de behandeling der Tooneelpazij , gerigt aan den vermaarden Arnold Hoogvliet, verdient Been bijzondere vermelding , de treurspelen zijn beter van vinding dan van stiji en versificatie. Zijne Tooneelpoezij bestaat uit: Mirra. Treursp. Rott. Dido. Treursp. Leiden verlost. Treursp. Rott. Timon. Treursp. Kosmus de Illedicis. Treursp. Eeuwspel op het treurspel van Arminius toegepast. Leid. 1700, Amintas herderspel , uit het Ital. van Tass o. Delft 1722. Boon overleed omtrent het midden der achttiende eeuw. Zie van A bkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederl. Boe­ken ; de Vries, Proeve eerier Geschied. der Nederd. Dichtk., D. III, hi. 72 en 73; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht.; Coal. van de Bihl. der Mattis. van Nederl. Letterk. te Leiden, D. I, bl. 249 , b. 63. BOONACKER (ADRIANUS) zoon van Hendrik B oon a ck e r , Kapitein in dienst dezer Landen , werd geboren te Brielle, den 28sten Januarij 1739. Hij trad in 1751 in dienst als Kadet in l.et Regement van A. A. Graaf van Pr e tor i us; ging in 1760 over bij de Gardes corps van Z. II. den Prins van Or anj e en .went in 1763 aangesteld tot Luitenant bij het Regement van den Kolonel de Salve, bestemd naar de Berbiee. Boon a ck er maakte dien togt , tot deifying van eenen opstand onder de slaves, mede. Vervolgens werd hij in 1768 bevorderd tot Kapitein , bij het zelfde Regement , teen veranderd in een Regement Mariniers onder de bevelen van den Kolonel Douglas, geschikt tot het doe .van togten over zee, daar bet zich tot den tout naar de Berbire aa .gehoden en daariri zieh zoowel gekweten had. In 1771 aangesteld Lot Kapitein -Kommandant van de koinpagnie GrenatLers van het Eerste Bataillon van genoemd Regement , werd hij in 1774 Kapitein en in 1780 Najoor bij het Tweede Bat aillon van gedaelit Regement. Bevorderd tot Luitenant-Kolonel bij het zeifde Regement in 1791 hielp hij als zoodanig in 1793 de vesting Sluis roemrijk. verdedigen , en was een der onderteekenaars van de voorwaarden , waarop die vestin aan den Franschen Gene­raal ilI o r ea u zou kunnen worden overgegegen. In 1793 aange­steld tot Kolonel van de zesde halve brigade, kommandeerde hij , in 1790 , dat gedeelte van de divisie ,Dumone eau of de tweede Eataaisehe divisie, dat in Groningen en Friesland was gelegerd om , tijdens den inval van de Engelschen en Russen in Noord- Holland, de Noord oostelijke grenzen te bewaken en was in die betrekking , Kommandant van Groningen. Na in 1802 met den rang van Generaal-Majoor te zijn gepensioneerd, overleed hij te Leiden den 16den Februarij 181,7. Zie Verhaal van het Beleg der Vesting. Sluis in Vlaanderen, Bijiage I; Vaderl. Hist. ten onmidd. very. op W a gen aa r. D. XXIII'. hi. 315-317; Bosscha, Nederl. Heldend. te Land, D. III, hi. 112 in noot ; Het T"aandel, Tijdschrift voor Odder-Of c. , 2de Jaarg. hi. 606 ; nit fa. miliepapieren aangevuld. 1300NAERTS (WILLE31), of zoo als hij zich in het Latijn schreef GULIELMUS FABIUS , geboren te Hilvarenbeek, was Hoogleeraar in de Grieksche taal te Leuven , waar hij met bijzondere vlijt voor de goede opvoeding en regtgeloovigheid zijner leerlingen zorgde. Den 2Ssten Mei 1590 werd hij door eenige wederspannige en woelende Studenten vermoord. IJehalve in de Taal- en Letterkunde moet hij ook zeer bedreven zijn geweest in de Geneeskunde. Er bestaat nog een werk van hem in de Grieksche taal. Zijne bee!dtenis pat in plaat uit, gegraveerd door Hier on y-m u s Wierix, Zie (A. van Gil s) , Kathol. Meijer. Memorieb., hi. 379 ; H e r-mans, Conspectus Onom. Liter., pag. 8; F. Muller, Catal. van eene verz. portretten van Nederl., bl. 321. BOONEN (Namno) , Kunstschilder, geboren te Dordrecht den 16den December 1669 uit Arnold Boonen en Elizabeth G ij ze n , toonde van der jeugd of aan , dat er een verheven geest in hem woonde , en lets groots van hem te wachten stood. Na een grondig onderwijs in de lees- en schrijfkunst genoten te heb­ben , gaf hem zijn wader, toen hij 13 jaren oud was eene vrije keuze om een beroep te kiezen , waar zijne genegenheid meest toe overhelde. Zonder zich lang te bedenken , verkoos hij , uit een aangeboren zucht , de schilderkunst. Zijn vader bestelde hem hier­op bij Arnoldus Verbuis, een portr et- en historieschilder , die zeer onhebbelijk in zijne manier van leven en schilderen was , en uitmuntte in het voorstellen van bordeelen , en wel zoo losbandig, dat het van Beene kuische oogen , dan met verontwaardiging kon gezien worden , en niet anders , dan tot verleiding en ontstichting der schilderjeugd strekken kon. Doch nadat deze onbeschaamde schilder , weinig tijds daarna, met der woon naar 's Gravenhage vertrokken was, mogt Boonen het onderwijs van den heroemden G o d fried Schalk en genieten. Bij dezen zette hij zijne kunst met veel lust en ijver wort , en werd boven alle zijne medeleerlingen van zijnen meester geacht. JNadat hij ruim zes jaren dit onderwijs had genoten , en slechts 20 javen bereikt had , gal Schalken zelf hem te kennen , dat hij nu bekwaam was ow zich voorts naar het leven te oetenen. lliertoe ging hij over, en van toen of gaf hij voor zijne jaren zulke ge!ukkige proeven van zijn edel kunstvermo­gen , dat een kundig oog daarin reeds duidelijk zien kon , welk een groot meester er van hem te wachten was. heeft dan ook, zoowel in bet schilderen van portretten als kabinetstukjes uitgemunt; maar de menigvuldige bezigheid , welke hem het portretschilderen verschafte, en waarin hij het meeste voordcel zag, gaf aanleiding, dat hij zich daaraan geheel overgaf; waardoor men dan ook wei­nige kabinetstukjes van hem ziet. Op zijn vijf en twintitste jaar deed cene reis naar Duitsch­land, en schilderde to 'Frankfort onderscheidene voorname perso­nen , en zoodanig naar genoegen , dat hij eenen grooten naam verwierf, en door Lotharius Franciseus van Schouborn, Keurvorts van Mentz, aan zijn llof werd verzocht; zich derwaarts begeven hebbende, schilderde hij dien Vorst tweemaal, eens le­vensgroot ten voeten nit , en eens in het klein, nevens zijnen broeder,, en vele Heeren van zijnen hofstoet. In al le deze por­t retten vond de Keurvorst zooveel genoegen , dat hij Boonen verzocht eenige kabinetstukjes voor hem te schilderen ; deze ver• vaardigde tien stukjes, alle kaars!ichten , waar hij rijkelijk voor be­loond werd en veel eer mede inlegde. B o onen s voortreffelijke penseelkunst, maakte hem door gt heel Bait sehland zoo vermaard dat Ernst Lodew ij k Landgraaf van lies­ sen-Darmstad, hem verzocht aan zijn Hof te komen ; waaraan hij voldeed , als wanneer hij dien Vorst, nevens zijnen igernalin, on­derscheidene malen , schilderde, welke stukken verzonden werden aan de vermaardste Hoven van Europa. Te Darmstad bleef hij vier maanden , en werd , gedurende die tijd , van die vorstelijke per­sonen op het allervriendelijkst onthaald , voor zijne kunst rijkelijk betaald en bovendien nog met kostbare geschenken begiltigd. Nadat Boonen dus aan onderscheidene Hoven zijne kunst geoefend , en daar benevens vele aanzienlijke lieden geschilderd had, vertrok hij naar zijne geboorteplaats Dordrecht ; doch hier weinig werk vindende , begat hij zich in het jaar 1696 naar Amsterdam , waar hem de fortuin mede zeer gnnstig was; want kort na zijne komst aldaar,, werd hij van de Regenten, die toen het spinhuis bestuurden verzocht hunne afbeeldsels te schilderen , in een groot stuk , alle levensgroot , hetwelk hij zoo kunstig uitvoerde, en waardoor hij zich zoo beroemd bij alle regtsc .apene liefhebbers maakte , dat , niet al lees vele aanzienlijke inwoners der stad van hem wilden geprotretteerd worden, maar er kwamen weinige Vorsten of Groo­ ten , die vermaarde koopstad bezoeken , of zij lieten zich door hem sell& deren. Onder anderen liet zich de Kroonprins van Pruissen , in het jaar 1698 te Amsterdam zijnde , door hem portretteren , hetwelk hij tot groot genoegen van dien Vorst en van alle kundige liefhebbers volbragt. Da stuk is in koper gebragt door den beroemden Plaat­snijder Pieter van Guns t en onder de liefhebbers van prent­kunst overvloedig hekend. In het jaar 1703, begat Boonen zich in het buwelijk , met Anna Mar ia Mat the us , een zedig en deugdzaam meisje. Eeni­ge tijd hierna verzochten hem de Bestuurders van 's Lands Munt te Dordrecht , om in een groot stuk hunne afbeeldsels te schilderen; hetgeen hij met roem volvoerde. In dit stuk zijn de voorste personen Ievensgrootte ten knieen toe uit, en de anderen naar even­redigheid verbeeld , alle op het kunstigst geschilderd en geordonneerd. Voorts heeft B oo n e n ondescheidene Burgemeesters van Amster­dam en hunne familien geschilderd. Ook waren er in zijnen tijd geen Regenten van Godshuizen , nosh Dekens en Overlieden van Gilden , of zij zijn door zijn kunstpenseel afgemaald. In het jaar 1706 schilderde hij de zes Regenten van het lluiszitten­huis aan de oude zijde ; in 1709 de vier Regenten van het Walen-Weeshuis ; in het jaar 1710 den Hertog van Mar 1­borough; in het zelfde jaar de vier Overlieden van het Wijnkuipersgild ; in 1712 de Overlieden van het Wijnkopersgild ; in 1714 vier Regenten van het Spinhuis en vier Regenten van het Leprozenhuis , en in 1716 zes Overlieden van het Chirurgijns­gilde en zes Begenten van het Burger-VVeeshuis. In 1717 was het voorwerp van zijn edel Kunstpenseel , de wereldberoemden Czaar Peter de Groot e, nevens diens Gemalin en eenige Prinsen van zijn gevolg , alien levensgroot. Voorts heeft hij nog eene menigte aanzienlijke lieden geportretteerd , die alien door hem om het scboonst geschilderd en geordonneerd zijn , en van een koloriet , kracht en zachtheid , dat een Kunstkenner aanstonds de tinnier van den grooten Schalken daarin ziet doorstralen ; hebbende B o o­ n e:ni de smeltende en tevens fikse behandeling van zijnen grooten Meester zoo wel afgezien, dat niemand hem hierin heat geevenaard ; dit ontdekt men ook grootelijks in het af beeldsel dat hij an J o­ hannes van Huissem, den Fenix der Bloemsehilders , heeft vervaardigd ; dit portret toch is in alien deele overkunstig behan­ deld , en zoo volmaakt in de manier van Sella I k en , dat men bet voor een stuk van dien Meester zou aanzien ; ook geleek bet v a n 11 u i s s e m volmaakt , en was tegen een Bloemstukje van van Huissem kunst om kunst geschilderd , en malkander over en weder yereerd. Nen kan nit 's mans geheelen levensloop zien , dat hem de fortuin overal gunstig bejegend heat, en door zijn kunstpenseel veel goudaders heeft doen opdelven ; man hij had ook vele olijfplanten , die rondom zijne tale! opgroeiden , en mar eisch van hunnen staat en jaren , elk het zijne noodig hadden , en dus veel van onderhoud kosten. Ilij was een deugdzaam en vriendelijk. man , die net zijne kinderen altoos het best voor had. Ook. beert hij veel leerlingen in de kunst onderwezen , als : Jan Ma u­rit s Quinkhart, 'Cornelis Troost en Filip van Dijk, die alle groote meesters zijn geworden. Het laatste portretstuk der Re­genten van de Leprozen was niet lang voftooid geweest , toen hem de dood wegrukte op den 2den October 1729. Zijne beeldtenis naar eene schilderij , door hem zelven geschil­derd , door Aart S ch ou man geteekend en door Pieter Tanje in plaat gebragt , komt voor in van Gool, Nieuw Schoub. der Nederl. Konsts. en Schilder, op plaat E. Zie dat sNerk hi 294-309 ; Wagena a r, Resat?... van Anzsterd. , St. II, bi. 258, 264, 312, 463, 469 en 470; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Biogr. ; Iminerzeet, Levens en Werken der Kunsts. BOONEN (JAspEu) , broeder van den voorgaande , geboren te Dordrecht den ?den September 1677 , was mede een bekwaam Kunstschilder,, die zijnen broeder tot Leermeester had, en zoo in zijne geboortestad als te Rotterdam vele portretten schilderde , welke bijzonder goed geleken. Hij overfeed te Dordrecht den 20sten October 1729. Zie van Gool, Nieuw Schoub. der Nederl. Konsts. en Schilder., D. II. bI. 414, 415; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Biogr.Ration.; Biogr. Univers., in vvelke beide laatste werken verkeerdelijk gezegd word( , dat bij te Rotterdam geboren is; I m in erzeel, Levens en IVerken der Kunsts. BOONEN (Mr. DIRK) legde zich in zijne geboorteplaats Harderwijk op de studie der Regtsgeleerdheid toe en werd er,, na tot Neester in de beide Regten bevorderd te zijn , Burgemeester,, en in 1793 Curator der aldaar gevestigde Hoogeschool, welke waardigheid hij hij de omwenteling van 1795 bleei behouden. Aanstonds na zijne benoeming tot Cu­rator zag hij zich het bestuur toevertrouwd der geheime kas , en drie jaren daarna werd hem het Voorzitterschap der vergadering opgedragen. Zoo genoot en behield deze gematigde man , vOOr en na de verandering van zaken de hoogachting zijner ambtgenooten en van alien, die den ijver en de wijsheid wisten te waarderen , door hem in het hagehelijkste tijdsgewricht , ten beste der weten­schappen , betoond. Den 5den Maart 1802 , betaalde hij , in rijpe leeftijd , zijnen tol aan de natuur. Zie B o u tn a n , Geschied. dcr Geld. Ilooges. , D. II. IA. 447, 485. BOONZAJER (CoRNEus), zoon van A 1 a rd Boonz ai e r en van Cornelia Taats, geboren te Arnhem den 2lsten September 1754 , volbragt zijne letteroeleningen te Franeker,, onder de Hoog­leeraren Elias Wigeri en Hermannus Cannegieter in 1778 , met eene verhandeling Over de misdaad der Feelzvifverij volg-ens het Burgerlijk regt (1). Reeds in 1778 tot Advokaat voor het Hof van Holland toegelaten , werd hij chit zellde jaar tot Conrector en in 1780 tot Rector der Latijnsehe seholen te Gorin­chent aangesteld ; hij aanvaardde deze laatste betrekking in 1781 met eene verhandeling Over de hoogste plig-t van eenen Stude­rende (2). Te Gorinchem besteedde hij zijne ledige tijd aan de hernieuwde bewerking van den Tenthonista of Duytschlender, door Gerard van der Schueren uitgegeven, en in 1475 bij Arnold ther Ho rnen te Keulen gedrukt, ziinde een tegenhan­ger van dat van Cornelis K i l i a a n , en waarschijnlijk het eerste Duitsch-Latijnsch Woordenboek dat immer het licht zag. Van welk werk van van der Sc h uer e n , voor zoo verre bekend is , slechts twee afdrukken bier te Lande aanwezig wa­ren. Het werk. van Boonzajer was j uist ter pers bezorgd , toen 's mans vroegtijdige dood , den 8sten Januarij 1792, hem verhinderde de proven na te zien en de laatste hand te slaan aan de rangsehikking der 3 deelen letterkundige aanteekeningen. Spoe­dig center nam de Predikant J oannes Wilhelmus B ussin g h op zich , om de uitgave van een en ander te bezorgen ; dock gal' dit later over aan Mr. Jacob A r n o u t Clignet t. Dit nu gevoegd bij de tijdsomstandigheden , had ten gevolge , dat de tekst van het 1)uitsche gedeelte , zonder de aanteekeningen, dock verrijkt met eene zeer uitgewerkte taalkundige Voorrede van den Letterkundigen Cli gnett, eerst in 1804 te Leiden in een deel het licht zag. Het vroegtijdig overlijden van Boonzajer en de tijdsomstan­digheden verijdelden mede eene door den Rector voorgenomen , en tot zekere hoogte gereed gemaakte , nieuwe uitgave van i1T arci (1) Dissertatio Juridica inauguralis , De crimine polygamiae ex Jure eivili. Franeq. 1778. (2) Oratio de Optimi studiosi officio. Gor. 1781. Vitruvii PoMonis, libri X, de Architecturd, met eene ver­gelijking der onderscheidene lezingen en een uitgewerkt register op dit boek ; alsmede van een ontworpen plan tot uitgave van een uitgebreid werk over de Nederlandsche Schrijvers en andere taal­kundige werken , welke stukken in handschrirt nog aanwezig zijn. In 1782 huwde Boonzajer met Johanna Cornelia van Appeltere, zuster van den reeds vroeger (1) vermelden Dichter Joan Christiaan van Appeitere; van de zes uit dien echt verwekte kinderen, overleden vier in den bloei der jaren, van welke twee op studie zijnde, en onder deze de hier volgende A lardus Cornelis Boonzajer; een vijkle Johan Christiaan Boon-z aj er , Lid der Provinciale Staten van Zuid-Holland en Wethouder van Gorinchem , volgde hem den 12den Augustus 1849 in onge­huwden staat, aan eenen aanvat der cholera , ten grave; terwiji de zesde Cornelis Gerardus Boonzaj e r , Notaris en Oudheid­en Penningkundige te Gorinchem , thans nog in !even is. In de Staatkundige woelingen van 1787 werd Corn el is Boon-z aj er mede betrokken , en daar hij de betrekking van Secretaris van het toeninalige Exercitie-genootschap had aangenotnen herokken­de hem dit veel leeds en kosten. Overigens was hij zeer bemind en geeerd door alien , die hem kenden en steeds onledig in Letter­kundige bezigheden. Zie raderl. Hist. ten very. op Wagenaar, D. XXIII. M. 17-21; de Chal rn o t, Verzameling van StukkPn, D. XII. bl. 268­282 ; Alinanak voor Jonge Heeren en Juffers voor 1792 ; Algem. Vaderl. Letteroef •oor 1816, M. 13; Handel. van de Joan& Ver­gad. der Maras. van Nederl. Letterk. te Leiden, gehouden den 16den Junij 1823 , Eel. 60; Aanh. op het Algem. Woordenb. van Kunst. en Wetens. van G. Nieuwenhuis, uit farniliepapieren aan­gevuld. BOONZA.JER (ALARDUS CORNELIS) zoon van den voorgaande , geboren te Gorinchem den 15den Maart 1763 , genoot met zijne vijf broeders en zusters , het eerste onderwijs in de lagere seholen zijner geboorteplaats ; werd vervo 1gens door den bekwarnen Gorin. chemschen Rector G era r d u s in Boot in de geleerde talen onderwezen zoodat hij zich in de maand September 1801 in staat beyond ow de Hoogesehool te Leiden to hezoeken. Hier studeerde hij , mede onder tijdelijk genot der instelling van Vrouwe Clara Janse van Sparwoude, Wed. van der Meer, overleden te Delft den 4den Augustus 1614 , besproken bij hares uitersten wil van 28 Januarij 1598, wits studerende te Leiden in de Godgeleerdheid; tot welke Vrouwe de faniilie B o o n­zajer in bloedverwantschap staat, Te Leiden oefende hij zich eerst verder in de Letteren , onder de Hoogleeraren Matth ijs S i e­genheek en Daniel Wijt tenba eh , daarna in de Regten, on­der Dionysius Godefridus van der Keessel. (1) D. 1. IA 339. Tot yen: ozing van meer ernstigen letterarbeid tokkelde hij de Nederduitsche tier, op eene wijze , die deed verwachten dat hij een niet ongelukkig beoerenaar der Nederduitsche Dichtkunde zou worden , zoo als blijkt uit zijn werkdadig medelidmaatschap aan het destijds te Leiden bestaande Gezelschap Favente .dpollinne en , onder anderen , ook uit de onlangs door ons medegedeelde ge­dich ten van zijne hand in het Jaarboekje voor de Gemeente en het Kanton Gorinchem 1854. Orschoon de gezondheid van B o o n­zaj er destijds reeds in eenen zeer bedenkelijken toestand verkeerde, wend hij den 4den Nei 1805 tot Candidaat in de Regten bevor­derd. Zijn daarop gevolgd overlijden , te Gorinchem op den 20sten April 1806 , verhinderde de geheele voltrekking dier be-. vordering en beroofde de Maatschappij van eenen braven , bezadig­den en ijverigen jongeling, van wien men met het volste refit de grootste verwachtingen koesterde. Uit familiepapieren bijeen gebragt. BOOREN (Ems VAN) , geboren te Leiden den 28sten Februarij 1728 , was Schoolmeester in zijne geboortestad , ofschoon hij tot deze betrekking Been de minste geschiktheid had. Zijne verwaand­heid overtrof nog zijne onbekwaamheid , zoodat hij in 1774 ter perse gaf eerie Beschrijving in rijm van het tweede eeuwreest der Leidsche Akadeinie , onder den titel : Het Tweehondertste Jubels Vreugt Verhaal , Meede ter Ge­dagtenis beschreve En op Reym Gemaakt van My Elias van Bo or en Schoolmeester woond op de Middelste Gragt , Inhoudende het Geen op den Derden en Vierden van October 1774 Is geschiet ontrent het jeest houden van het tweehondert­ste Jubel van Leydens Ontzet. Ellendiger rijmelarij is er welligt ter zulker gelegenlieid nimmer in het licht gezonden , en niettemin verlustigt men zich hij het lezen , om den wonderbaarlijken gedachtengang van den pedanten schoolvos , die zijne rijmen nu en dan met proza aanteekeningen , midden tusschen deze in geplaatst , afwisselt. Bovendien bestaat er van hem in druk : Danko ffer aan den dig ter A. B a lth a z a a r, te Leyden , voor zijne Lofgalmen op het Twee Honderdtjarig Jubelfeest van Leydens wijdvermaarde Hooge School , verscheenen en Geviert op den 8. Februarij MDCCLXXV. Van B o o r e n overfeed den 14den Januarij 1797. Ten proeve van 's mans rijmtrant voegen wij hierbij het Grafsehrift dat hij op rich zel yen gemaakt heat : Als ik kwam te steurreven Not ik het Hemelryk beeurreven , De gaander die dan op myn zandgraft mag gaaan Not dan zeggen Elias van Boor en ligt hier onder aan. Zie Biogr. Woordenb. der Nederl. Dichters ten very. op Wit s en G e ysbe ek , uit partikuliere berigten aangevuld. BOORT (HENDRIK), die omtrent het begin der zestiende eeuw Rector der Latijnsche scholen te 's Hertogenbosch was , gaf in druk : Fasciculus morum , ex approbatorum Poetarunt auctoritati­bus collectus. Antverp. 4°, waarvan nog een druk bestaat Sylvaed. 1569. 8°. Het werk bevat eerie verzameling van Zedekundige Spreuken uit de oude Latijnsche Diehters getrokken , waarbij ge­voegd zijn Letterkundige verklaringen. Zie de Chalmot, Biogr. liroordenb.; (A. van Gils), Kath. Meyer Memor. , bl. 181 ; 11 e r in a n s, Co2tspect. Onontast. Liter., pag. 4 ; Biogr. Univers. BOOT (AAnni , AREINT of, ARNOLD) , Of ZOO als dit geslacht zich vroeger schreef Boom , zoon van Arnold Boot , van 's Heeren­wege Burgemeester te Dordrecht en later Advokaat te 's Graven­hage , en van Agatha van D i e m e n, was Meesterknaap van de ildernis in Holland en Baljuw van 's Gravenhage , daarna Kas­telein en Drost te F,aneker en Grietman van het Bildt. Ilij pachtte, met Julius van Botnia en Marten Kobel, onderhands te Brussel van den Raad van Karel V de Bildtlanden , en bood daarna den vorigen pachters die wederom in huur aan , op voorwaarden , zoo als hij die voorschreef. Deze , die te voren gemelde landen van eenen slechten tot eenen goeden staat hadden gebragt , waren hiermede in het geheel niet tevreden , en bragten hunne klagten bij bet Hof van Friesland in , waar de Grietman met zijne deelgenooten in het ongelijk werd gesteld , en hun be­volen , de oude pachters ongemoeid hunnen gang als vroeger te laten gaan. Hij deed met zijne huisvrouw Geer tr ui van Lee u-w e n eene rein mar Jeruzalem en had bij haar twee zonen , J o­h a n Boot, Rentmeester der verbeurde goederen , in 1595 te 's Gravenhage overleden , en Gerard Boot Advokaat en Rentmees­ter der Abdij van Egmond , en vier dochters. Het wapen van hem en zijn geslacht is een schild van goud met een springend hert van sabel. Zie Balen, Beschr. van Dordrecht, bl. 1001; van Leeuwen, Bat. 111., bl. 878 en 879; L nisei us, Algem. Hist. 1Voordenb., II. St. II. bl. 41 en 42 ; K o k , Vaderl. Woordenb. , D. VII. bl. 749; en vooral 11. Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietman­nen, bl. 313 en 314, lien vv ij bier voornamelijk gevolgd zijn. BOOT (EvERRARD) , uit het zelfde geslacht als de voorgaande en vijfde zoon van Cornelis Boot en Sophia van Wijck, werd te Dordrecht geboren , omtrent het jaar 1575. Nadat Boot zijne Letteroefeningen volvoerd had , legde hij zich inzonderheid op de Godgeleerdheid toe, en zich Merin gedurende de vereischte 6.0 met al le vlijt geoefend hebbende , werd hij Proponent , en in 1602 Predikant te Utrecht. Orntrent twee Oren later, huwde hij met Alida Ruysch, bij wie hij drie kinderen verwekte. C o r­nelis Boot, die in 1656 en 1657 Burgemeester, te Utrecht was , lien drika Boot en Abraham Boot, die Secretaris is geweest van Wijk -bij-Duurstede en zonder kinderen in 1636 overleed. Boot stierf den 14den Augustus 1610 , en zijn huisvrouw overleeide hem slechts zes jaren. Hij heeft Latijn in het Nederduitsch vertaald , en uitgegeven eene verhandeling van W i I­lem Perkins, onder den titel van : De Gereformeerde Cathobjck ; dot is eene Verclaringe van d'overeenstemmige ende 't verschil datter in 't stuk van de Re­ligie tusschen de Ghereformeerde ende Roonzsche Kercke nu ter tijd is , enz. Zie B a len, Beschr. van Dordrecht, bl. 1000; va n Leeuvven, Bat. III., bl. 877; B r a n d t , list. der Reform., D. II. bl. 687; Luiscius. Algem. ilist. lYoordenb. , I). 11. St. I I. bl. 42 ; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VII. hi. 738, die hem abusivelijk Eduard noetnt ; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Nation. , Biogr. Univ. BOOT (ADRIAAN) was een vermaard Ingenieur,, die in 1614 door F i 1 i p s III , Koning van Spanje naar Mexiko gezonden werd, om aldaar eenige droogmakerijen te helpen bevorderen , waartoe hij den Koning door diens Gezanten te Parijs was aanbevolen doch de Spaansche traagheid stond hem in den weg, om aldaar eenig nut van belang te stichten. Waarschijqiijk behoorde hij tot het geslaclit van de bovenvermelde en was misschien wel de jongste broeder van den voorgaande , welke gehuwd was met Magdalena Vosk u y 1, doch zonder kinderen overleed. Zie Balcn, Beschr. van Dord., N. 1000; ColIot d'Escury, Hollands Roem , D. IV. St. Q1. M. 682, 683. BOOT (GonnuED), een kleinzoon vAri den hoven vermelden Aar t h Boot en zoon van Gerard Boot , Advokaat en Rent­meester van de Abdij van Egmond , en van Geertruid van Kou w enho yen , -was Ridder enz. en werd Ontvanger der Convooijen en Licenten te Gorinchem , doch ovedeed in 1625 te Londen. Hij was gehuwd met Christina van Lo on en het vijf kinderen na , onder welke twee zoons Gerard Boot en ..k.r­nold Boot, die beide volgen. Godfried Boot vertaalde Adriani Junii Batavia, on­der den titel van Een seer tort dock dare Beschrijringe van de voornaemste Ghemuyrde en ongentuyrde steden en vlecken van Holland en de West-Vriesland. Delft. 1609. 4°. Zie Balen, Beschr. van Dordrecht, bI. 1002; van Leeuvven, Bat. Ill., IA. 877; 1, u is c i us, Algem. Dist. Woordenb., D. II. St. II. bl. 43; de Navorscher, Eerste jaar3. bl. 234. BOOT (GERHARD) of GERARDUS BOOTIUS , zoon van den voorgaan­de, geboren te Gorinchem in 1604 , werd na zijne studien vol­bragt te hehben , Medicinae Doctor. In het jaar 1630 of daar­omtrent , begaf hij zich naar Engeland , en praktiseerde als Genees­beer te Londen , alwaar hij Lijfarts werd van Koning Karel I. Nadat die rampspoedige Forst , den 19den Februarij 1649 het schavot had moeten beklimmen , verliet Boot Londen en begat` rich naar Dublin , waar hij in 1650 overleed , eenige kinderen nalatende , die hij bij zijne huisvrouw Katrina Manning had verwekt. Iiij heeft de volgende werken door den druk ge­meen getnaakt : Vrolycke Uuren. 1630. 4°. Philosophia Naturalis reformats , id est Philosophiae Aris­totelicae accurata exaininatio , ac solida confutatio et novae et verioris Introductio. Dublinii 1641. 40. Ook hanteerde hij met geen ongelukkig gevolg zoowel de Neder­duitsche als de Latijnsehe tier, zoo als blijkt uit de Lordichten op een pair deelen der Nederlandsche Oorloghen van Pieter Christiaans z. B o r, die met zijns vaders zuster gelluwd was. Zijne zinspreuk was Christ() duce nihil timendum. (Onder het geleide van Christus is er niets te vreezen). Zie Balen, Beschr. van Dordrecht, bl. 1002; van Leenwen, Bat. Ill. , H. 878; Luisci us, Alb ern. Hist. Woordenb., D. II. St. II. H. 43 ; Kok, Vaderl. JVoordenb. , D. 741;deChalmot, Biogr. lroordenb.; Biogr. Nation ; Biogr. Univers.; Biogr. Woordenb. der 1Vederd. Diclit. ten very. op W i t se n Geysbeek; Alg em. Konst-Letterbode voor 1847, D. I. H. 341. BOOT (ARNoLn) of ARNOLDUS BOOT1US een broeder van den voorgaande , geboren te Gorinchetn in 1603 , studeerde met zeer veel vlijt , en legde zich inzonderheid toe op de grondige ken­nis van de geleei de talen vervolgens beoefende hij de Genees­kunst , en werd Doctor in die wetenschap ; clan zulks belette niet dat hij ook voortging om zich met alien ijver in de grondige ken­nis der talen en oordeelkundige opheldering der gewijde Schriften te oefenen. In 1630 stak hij naar Engeland over, beoefende de Geneeskunde eenigen tijd te Londen , en werd Lijiarts van den Graaf van Leicester, Onderkoning van Ierland , en tevens Lands- en Leger-Doctor van dat Rijk. Deze bedieningen nood­zaakten hem om zijn vast verbliji te Dublin te vestigen , alwaar hij huwde met Margri et Dongan, bij wie hij eene dochter ver­welte, Maria Anna Boot, welke huwde met Marcus Beijer­m a n , Predikant te WTognum. De noodlottige beroerten en oorlo • gen, die lerland later zoo deerlijk teisterden , noodzaakten hem in 1644 dat Rijk te verlaten. Ilij begaf zich naar Parijs , alwaar hij de beoefening der Geneeskunde staakte , om zooveel te on­gestoorder zijne Letterkundige werkzaamheden waar te nemen ; hij stierf er in 1653 , na de volgende werken door den druk te hebben gerneen gemaakt : Fran c. Taylor et A oz. Bo otii, Examen Praefatio­nis J o a n. Marini in Bibliti, Graecii , de textus Hebraici corruptione , at Graeci auctoritate. Lugd. Bat. 1636. 12°. Animadversiones Sacrae ad textu . Ilebraicum Veteris Tes­tamenti. Lond. 1644. 4°. Epistola de textus Hebraici Veteris Testamenti certitudine at authentic't, contra L u d o v. C app e l l i criticam. Pars. 1650. 4°. Findiciae seu Apodixis apologetica pro liebraica Veritate contra Joh. Morinum, et Lud. Cappellum. Paris 1653.4°. Observationes illedicae de Affectibus (a veteribus) omissis ; 'videlicet de Abscessii hypocraneo, de Fonticet hypocraned , de Vomicti cerebri de Suturarum discessione , de capitis dis­ tortione , de Epilepsid processivet , de oris Ilaemorrha,gia pe­ riodicet , de Linguae ardore et siccitate extra febres , de Lip­pitudine mucaginosci, de Labrosulsio seu Cheilocase , de Ster­ni dolore , de Tube pectored. Loud. 1649, herdrukt te Ilehnstad in 1664 in 4°, met eene Voorrede van Hendrik Meiboo m. Nog heeft hij zijn broeder Gerard geholpen , in de zamenstel­ling van diens Philosophia Naturalis reformata. Ook van hem vindt men Latijnsche en Nederduitsche Lofdichten op het gedachte werk van B o r, welke die zijns broeders overtreffen. Zijne zinspreuk was Cunt Deo et cum decor°. (Met God en met het welvoegelijke). Zie Balen , Beschr. van Dordrecht, bl. 1002; van Leenwen, Batt. Ill., bl. 878; van Eloogstraten en Ilronerins van Nidek, Groot Algem. Hist. efoordenb.; L Ili s c i u s, Algem. list. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb. , D. VII. bl. 741 ; de Chalmoi, Biogr. Woordenb.; Biogr. Nation.; Biogr. Univers.; Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht. ten very. op 1V i t s e n Geysbeek; Algem. Konst­en Letterb. voor 1847, D. I. bl. 340. BOOT (WILLEN) , een kleinzoon van den bovenvermelden Eve r- r d Boot en zoon van Cornelis Boot, Burgemeester te Utrecht en van diens tweede echtgenoote D i g n a van W k e r s loot, was Majoor in dienst dezer Landen , toen hij , den 15den Julij 1574 door Karel van Rabenhaupt, Baron van Soucha , die Grave ging belegeren , met 180 man werd uitgezonden om het eilandje l'tliddelweert, in de Maas, tusschen Mook en Cuyk , te bezetten. Naauwelijks was Boot een uur bezig geweest, om daar,, waar de oever vlak was, eene borstwering op te werpen , of de Franschen, onder den Gouver­neur van Grave, de Graaf C h a mi II y, vertoonden zich op den tegenoverliggenden dijk bij Cuyk en kwamen zijnen arbeid , door schieten met klein geweer , verstoren. Tegenover het eiland aange­komen deed Chamilly dertig zijner Ruiters afzitten , om met bun schietgeweer van achter den dijk het yolk van B oo t in het voltooi­ jen van de borstwering te verhinderen , tot dat zijn voetvolk zou zijn aangekomen. Dan , zijn ongeduld hem niet toelatende zoo tang te wachten , en meenende, dat de tusschenbeide stroomende rivierarm overal waadbaar was voor de Ruiterij , welke ook de eer van dit kleine wapenfeit liever niet met het voetvolk wilde deelen , deed hij zijne ruiters , met de sabel in de vuist , onder een groot geschreeuw te water gaan. Doch , bebalve dat hen weldra de vaste grond be­gon te begeven , wer den zij , die zwemmende den oever van het eiland naderden , zoo wel ontvangen , dat zij moesten afdeinzen. Op dit gezigt begeeft Cham ill y zelf zich te water met den degen in de hand; er volgt een tweede aanval , vinniger dan de vorige , maar even vruchteloos ; moedig houden de verdedigers stand op den oever. De dappere B oot, door een musketkogel getroffen , gaat niet te min voort de zijnen aan te vuren ; een Hollandsch. Officier,, Chamilly onder de zwemmenden on tdekt hebbende , legt met een geweer op hem aan , maar wordt op den zelfden oogenhlik door C li amilly zelven net een pistoolschot gek west. Zoo wor­stelt men eenige tijd tegen elkander ; die den oever bereiken , worden met de kol yen der geweren teruggeslagen , en ten tweeden­male wijken de aanvallers naar den dijk. Een en andermaal wordt de aanval op gelijke wijze hervat , op gelijke wijze afgesla­gen. Bij iederen aanval doen de vijanden ; voor dat zich de aw .­vallers te water begeven , eene algemeene loshranding uit het ge­weer op de onzen , die zonder eenige bedekking bloot staan op het eiland. Maar ook dit kon deze dapperen niet doen wijken. Zeven Fransche Officieren hebben reeds post gevat op het eiland ; zij worden gevangen genomen , en eindelijk moest de Fransche ruiterij haars ondanks de eer van het gevecht aan het voetvolk overlaten. Bit was middelerwijl aangekomen , en onderhield , veilig achter den dijk en in de daargelegen huizen , een moorddadig musketvuur op de onzen. Nu laat Chamilly twee eskadrons zich opstellen langs den dijk , en beveelt zijn voetvolk met deze over te steken. Hij zelf, om het voorbeeld te geven , springt ten derde male in de ri­vier; de soldaten klemmen zich vast aan miters en paarden, gaan aldus met dezen te water tot daar, waar de ondiepte hun zelven eenen vasten bodem doet vinden , en zoo bestormen zij het eiland. Hier waren intusschen van de verdedigers velen gesneuveld , velen gekwetst. De Majoor Boot had eene tweede wond gekregen , welke hem onmagtig maakte , het bevel te voeren ; van tien Officieren waren er niet meer dan drie ongekwest ; de soldaten hadden hun scherp verschoten, ja velen hadden reeds , bij gebrek van kogels , de knoopen van hunne kleederen gerukt , en die op hun geweer gedaan. Het was derhalve onmogelijk , langer stand te houden ; en , na bijna drie uren vechtens , besloot men het eiland te verlaten hetgeen in goede orde geschiedde. De vijand bekende , dat het behaalde voordeel , hem duur was te staan gekomen , en deed regt wedervaren aan de heldhaftigheid dezer Nederlandsche dapperen. Chamilly liet de gevangene Officieren hunne degens en sjerpen behouden , betuigende zijne achting voor lieden , die zich zoo braaf hadden gedragen. Later werd Boot bevorderd tot Luitenant-Ko­lonel en hij schijnt in dien rang te zijn overleden. Zie Bale n, Beschr. van Dordrecht, IA. 1000; Valk eni er, Vet, werd Europa, D. IL bl. 924-927; Bosscha, iVederl. Heldend. te Land, D. II. bl. 180--183. BOOT (J.), waarschijnlijk van het zelfde geslacht, heeft ge­schreven : Opregte tijdrekenkunde , volgens den Nederduitsche Bijbel, en daaruit opgentaakte onveranderlijke zon- en maan•tafelen. Atnst. 1712 , met pl. 4°. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Naerd. Bock. BOOT (Justus), misschien wel van het zelfde geslacht , werd den 5den Mei 1763 tot Kapitein ter zee benoemd, en beyond zich in 1781 , als zondanig op de Beverwijk , een schip van 513 stukken , onder het eskader bij Curacao, toen de oorlog tusschen Engeland en ons Vaderland uitbarstte. Hij nam een der Engelsche kapers , die zich op de hoogte van dat eiland vertoonde , zette er eene Hollandsche vlag en eenige manschap onder zijnen Luitenant d e Richemont op, en zond hem ten kruistogt rondom het eiland, ten einde dit tegen eenen onverhoedschen aanval van de Engelschen te heveitigen. In 1782 met zijn schip in de haven van Curacao liggende , was hij de eerste der zich daar bevindende Kapiteins , die zich gereed maakte om den Hoeker de vrouw Machtelijne gekom­mandeerd door Christiaan G eerm an, welke met het Engel­sche fregat de Diamant Kapitein Pa rker, in gevecht was, te pulp te snellen , &eh werd daarin verhinderd door den Schout bij Nacht Hendrik 11 ietveld, wiens schip de Nassau hem dwars in den weg schoot. Van 1785-1787 voerde Boot het bevel over een eskader in de Middellandsche zee, en werd in 1788 tot Schout bij Nacht bij de Admiraliteit te Amsterdam bevorderd. Zie Vaderl. Hist, ten vervolge op W a genaar, D. III, b1. 270; Stuart, Vadert Hist., D. IV, bl. 109 en 110; Teenstra, de ]Nederl. West-Indisehe Eil. , St. II. bl. 64-67; de Jo nge, Nederl. Zeew., D. V. bl. 529 , D. VI. St. I. bl. 162 en 394. BOOT (JOHANNES CORNELIS) een afstammeling van den boven­vermelden Gerard Boot en zoon van Gera r d u s [loot en van Maria Louisa Nummer, gehoren den 20sten Julij 1761, te Leur bij Breda, waar zijn wader destijds Pedikant was , genoot het onderwijs in de geleerde talen te Breda , en werd , na de loffelijkste voltooijing zijner letteroefeningen , den 14den Augustus 1785 in de gemeente Nieuwenhoorn als Leeraar bevestigd , en van daar , vier jaren later , naar Arnhem beroepen , waar hij , tot aan zijn over­lijden den 9den Julij 1834 , de pligten van Herder en Leeraar met de loffelijkste getrouwheid volbragt , en door leer en voorbeeld groot nut stichtte. De hem eigene nerlerigheid en zedigheid hiel­den hem terug , van zijne kundOwden , door de uitgave van vele schriften , aan den (lag te leggen. Sleehts een paar maal trail hij in het openhaar te voorschijn als maker name!ijk van twee dieht­stukken : De opwekking van Lazarus en Tot lof der Weldadigheid, ieder door het 11aagsehe Diehtgeriootschap met eenen zdveren eere­penning bekroond , en in 1803 als Sehrij ver van een antwoord op het voorstel verlangende : Len duidelijk vertoog van den voordeeli­gen of nadeeligen invloed onzer hartstochten op het Geloof en de Zeden, net een onderrigt, hoe dezelve naar het Euangelie moeten bestierd worden , betwelk door het Genootschap tot ver­ dediging van den Christelijken Godsdienst , mede in 's Gravenhage gevestigd , insgelijks met eene zilveren medaille bekroond is. Ook is het 168ste der Evangelisohe Gezangen , op den Oogst , door hem vervaardigd. Later bleven zijne sttikjes meest in den gezelligen vriendenkrin i-c besloten. In de Wandelingen in een gedeelte van Gelderland , van I. A. N ij h off, en in het Geldersch Arcadia , van den zelfden Schrijver,, zijn eenige fragmenten nit zijne dichtstukjes ingelascht. De verdiensten van den nederigen man bleven evenwel niet geheel onopgemerkt , want in 1804 werd hij tot Lid van de Naatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden verkozen. Boot was tweemalen gehuwd geweest, eerst met It os a I i n a Budde wed. L. Serrurieren daarna net Boudewina Donkey Curtius, bij wie hij twee zonen verwekte , zijnde Mr. 3 oh alines Corn elius Gerard us Boot, thans Hoogleeraar in de Geschiedkunde, sprekendheid, Oudheidkunde , Grieksche en Latijnsehe Letteren aan het Athenaeum te A msterdam , en Mr. Cornelis Hendrik Boudew ij n Boot , Offieier van Justitie bij de Arrondissements- Regtbank te Amsterdam. Zie Algem. Konst- en Letterb. 1803, D. II, M. 202 , 1804 D. H. 37; Siegenbeek, in (le Ilandel. der Moats. der Nederl. Letterk. te Leyden „lehonden den l9den van Zornerrnaand 1835, bi. 8 en 7 ; Biogr. 1Voordenb. der 1Vederd. Dicht. ten vervolge op Witsen G e ys b e e k, nit farniliepapieren aangevuld. BOOT (GERARDUS WiLumemus), broeder van den voorgaande , pi-e­boren den 31 step Mei 1763 te Lear bij Breda , vertrok na het verlaten der Latijnsche scholen , naar Leidens floogeschool , ten einde zich , even als zijne beide broeders den zoo even genoemde Johannes Cornelis Boot en Diderik Boot, den `den Mei 1811 als Predikant te Ileusden overleden, tot het leeraararnbt hekwaam te maken. Door eene hevige borstziekte aangetast, ech­ter dit voornemen moetende op even, legde liij zich nicer bij­zonder op de oude Letterkunde toe , en werd achtervoigens Prae­ceptor aan de Latijnsche scholen te Breda, Middelburg en Zutphen, en eindelijk in het jaar 1792 Rector aan die te Gorinchem , alwaar hij den Eden September 1832 overfeed, nalatende hij zijne echt­genoote Mechteld Hendrina Ribbers, drie zonen Johannes Cornel is Boot, Apotheker en Lid van de Plaatselijke Genees­ kundige Commissie te Gorinchem, overleden den 8sten Maart 1852, Louis Boot, Predikant te Randwijk, en H en dri k Boo t, Pre­dikant te Asten , en eene dochter Hendrika Her rn ina Boo t. Ook was Boot Schoolopziener van het vierde Distrikt van Zuid-Holland. Tot zijne verlustiging handteerde hij van tijd tot tijd de Ne­derlandsche Tier, waarvan hij de voortbrengselen , somtijds in een of ander tijdschrift, meest slechts met de voorletters zijns naarns ge­teekend, mededeelde. Zijne dichttrant was meest luimig en schert­sende. Aandoenlijk teeder echter klonken de toonen zijner Her, 57 wanneer hij de (hod van een zijner vrienden of dierbare betrekkin­gen betreurde. Zie Biogr. Woordenb. der Dicht. ten very. op W its en Geysbeek, uit familiepapieren aangevuld. BOOT (J. VAN DER), een Wiskunstenaar , die in het begin der vorige eeuw,, vermoedelijk te Amsterdam , leefde. Hij heeft geschreven : Beknopte Wijnroeikunst. Amst. 8°. Merg der Zeevaart. Amst. 8°. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naanzreg. der Nederd. Boeken ; de Chalmot, Biogr. Woordenb. BOOTES (JELLE). Zie BaTIUS (Gums). BOOTH (4ARTH). Zie BOOT (A.ARTD). BOOTIUS (ARNOLDUS en GERARDUS). Zie BOOT (GERARD) en BOOT (ARNOLD). BOOTS (BARBARA) werd in 1580 te iiiddelburg in Iiechtenis genomen, omdat zij verstand hield met Jakob Reingoud en diens aanslagen ten nadeele van het Land zocht te bevoordeelen. Men vond bij haar onderscheidene koffers met papieren en schimp­schriften. Hoe het echter,, na de ontvlugting van Reingoud, met haar afliep, vindt men nergens vermeld. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VIII, bl. 170. BOOTSMA (JAN VAN), zoon van II e s s e l van Bootsma en van T i n tj e I d sa erd a, werd Grietman van Idaarderadeel, en volgde, in het jaar 1616, zijnen vader op als Ontvanger Generaal van Friesland In 1636 had hij veel leeds te verduren van wege eenige Gevol­magtigden ten landsdage. Eerst maakte men het yolk wiji, dat bij vele tonnen gouds ten achteren was, en vervolgens gebruikte men alle bedenkelijke listen , om dit voorgeven Been schijn te laten ontbreken. Boo t s m a bleef , volgens zijne laatste rekening , niet meer dan vier en twintig honderd gulden aan het Land schuldig ; maar vol­ gens narekening van buitengewoon aarigestelde Rekenmeesters beliep dit wel zes honderd twee duizend gulden. Dit Groot verschil kwam daarvan , dat zij drie aanmerkelijke posten , bij Bootsma in rekening gebragt, niet wilden laten Belden , en die in de uitgave doorgehaald hidden , gelijk ook van zijne laatste rekening, onderscheidene andere , welke zij 'menden dat op eene volgende rekening gebragt moesten worden , zonder hiervan onderaan lets te melden , ten einde B o o t s m a noch meer met den haat des yolks te bezwaren , en hun diets te maken , dat hij wezenlijk zoo veel meer ontvangen had als uitge­geven, Dat zijn klerk Abbe Frederiks 's Landschaps penningen tot zijn eigen voordeel aangewend had , en , om zijne verdiende straf te ontgaan , alle nazoeking buiten de provincie ontweken was , werd Boo tsma als eigen schuld toegerekend , en hij gehan­deld als demand ,die 's Lands geld misbruikt had; want ofschoon hij aanbood, na afrekening en vereffening , het te kort komende te betaken, op redelijke termijnen , en daarvoor genoegzanie Borg te stellen , of op eenige andere wiize het door hem verschuldigde te voldoen , werd hij eerst gekweld met inlage van soldaten, en gijze­ling in zijn huis , daarna met gevangenis , en verkooping van zijne voornaamste goederen. Vervolgens bragten de Volmagten veel tijd door met de afzetting van Boo is m a , en dewijl die der meeste steden daar niet heen. wilden , oordeelende dat het onbillijk was hem onverhoord of te zetten , en te veroordeelen , trokken eenige Gedeputeerden in de steden om , ten einde de Illagistraten daartoe te bewegen. Daar echter deze bezending de vermeende uitwerking niet had , won­nen zij de Volmagten van twee steden, door twee ambten aan bunne vrienden op te dragen. Dus werd Boot sm a door de drie leden met bijval van deze steden afgezet, zijn ambt gesplitst , en aan drie Heeren gegeven , die Been last kregen noch eed deden; waarom deze verkiezing in het volgende jaar door de Volmagten ook weder werd vernietigd. Men magtigde daarenboven den Pro-. cureur-Generaal, en nog twee Advokaten , om een geding van lijfs­dwang tegen hem in te stellen ; met dien verstande , dat men , als het pleit voldongen zou zijn , orde op de Regters zou steno', daardoor te kennen gevende, dat zij B o o t s m a aan zijne gewone Regters , de Raden van het Hof, dachten te onttrekken , en hem huitengewone Regters te geven. Om het hooge geregt, hetwelk de heerschende partij van Oos­tergoo en Westergoo in hunne ongeregelde handelingen meest vreesde , te breidelen , maakten zij eene nieuwe Instructie voor de Raden , waarin onder anderen besloten was , dat het Hof de Raadsbestelling niet weder mogt aannemen , al werd die hun ook aangeboden door de steden. De Volmagten der steden en van Zevenwouden lieten dit arti­lel ongemerkt doorgaan , en men deed deze nieuwe instructie de Raden hoofd voor hoofd in de voile vergadering der Staten-Generaal bezweeren. In dezen toestand , bleven de zaken van dit Gewest , tot in 1637, nadat kort te voren , de Raad van Staten door de Algemeene Staten, bij Rade van den Prins van O r a n j e gemagtigd was , om de Regering en den staat der geld­middelen , in Friesland, op eenen heteren voet te brengen. Den l7den April nam de nieuwe Landdag een begin , waarop onder­scheidene nieuwe Volmagten verschenen , die vooreerst de Gedepu­teerden van Oostergoo en Westergoo veranderden , en onderscheidene besluiten van den vorigen Landdag te niet deden. Zij schreven , onder anderen, aan de vreemde regters , door de vorige Volmagten verzocht om over B oo t s rn a 's zaak te vonnissen , dat hunne over­komst vruchteloos zijn zou, dewij1 zij de zaak wilden doen be­ slissen door het Hof, als gewone en bevoegde Regters over alle Ingezetenen der Provincie. Zij gelasten de Raden van het Hof, vonnis in dat geding te strijken , naar hunne oude instructie, en ontsloegen lien ten dien einde van den eed , met welken zij de nieuwe bezworen hadden ; bevolen hun , zicli voortaan aan hunne oude instructie te houden, uitgenomen het vierde artikel , rakende de raadsbestelling in de steden, dat zij voor doorgehaald hielden, omdat zij voorstonden , dat die aan den Stadhouder en aan de ste­den alleen zou blijven. Het Hof toefde niet lang met Bootsma 's zaak , te meer , daar hij door zijne gevangenis van ongeveer acht­tien maanden onpasselijk geworden was. Na een zoo Lange gevan­ genis, kende bet Hof hem vrij van misbedrijf en kwade handeling en veroordeelde hem alleen om zich van het Ontvangersschap te onthouden , om de negligente opzicht , bij hem op de bediening » van Abbe Frederiks, zijn gewezen Klerk , gehad." Met het genoegen van eene uitspraak die hem in zijne eer herstelde, daal­de hij , door veelvuldige kwellingen en gevangenis afgernat , vijf maanden na zijne in vrijheidsstelling ten grave. Hij was in 1625 gehuwd met Ruts van Ayl v a hij wie hij drie kinderen ver­wekte. Na zijnen dood bleek zijne onscliuld nog duidelijker ; want men beyond dat zijne ontvangst ongeveer veertig duizend guldens sneer bedroeg dan zijne uitgave , en die meerdere ontvangst bestond nog maar uit posten die in geschil waren. Zie J. van den Sande, Nederl. .Hist., b1.187, 190, 198 en 207; Ai t zem a, Saken van Staet en Oorlog, D. II, b1.182-198. 437; Het Leven van Frede rik Hendrik, Prins at Oranje, D. II. bl. 162-168, 173 en 174; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XI, H. 222-226. BOOTSMA (EPo zoon van Gabbe van Bootsma -en van Juliana S 1 o e t , woonde op de Taniahurg te Bit­gaard , was van wege Friesland Afgevaardigde ter Staten-Generaal en werd in onderscheidene Commission benoemd, als : in 1653, nevens Jakob van der Steen en Jakob Steyn, tot de equipage en den aanbouw van oorlogschepen. In het vol­gende jaar vergezelde hij Koenraad van Beuningen en van Kniphuizen tot Luizenberg als Ambassadeur naar Stade ten einde een verdrag te bemiddelen tusschen Zweden en de stad Bremen. Toen er in 1657 , terwijl Bootsma in de Staten-Generaal voorzat , beraadslaagd werd over het benoemen van eenen Veldmaarschalk , werd hij mede benoemd in de Commissie tot herziening van de Instructie , waarop vroeger een Veldrnaarschalk was aangesteld en in 1661 maakte hij deel van eene Commissie welke met den Ambassadeur van Spanje moest handelen over de deeling der Landen van Overmaas , welke den 26sten Decem­ber van dat jaar tot stand kwam. Bootsma liet , bij zijne echtgenoote Frouck van Do ni a slechts eene dochter na. Zie Aitzema, Saken van Sleet en Oorlog , D. III, H. 786, 801 en 892, D. 1V, bl. 3 en 792; 1Vagenaar, Vaderl. _gist., D. XII, Li!. 388; Stamboek van den Frieschen vroeger en lateren adel. BOOTT ,(Count's) , geboren te Middelburg den 7den Decem­ber 1679 , uit C o r n e l is B o o t t koopman aldaar , en D e b o­r a Teeling, gaf van zijne teedere jeugd of blijken van zij­ne liefde tot God, Godsvrucht en de Heilige bediening. Hij werd door zijne ouders gezonden naar de Hoogeschool te Franeker , waar hij zich voornamelijk oefende onder Joannes van der Wae ij e n en Hermanus Alexander R °ell. Na een verblijf van vier jaren aan die Hoogeschool , werd hij in 1701 Proponent bij de Classis van Schouwen en Duiveland , welke Classis van hem getuig­de : » dat bij een jongeling was in zijne jaren , maar oud in ken­» nisse en magtig in de schriften." Brie maanden later werd hij beroepen te Krabbendijke; doch aangezien er eenig verschil ont­stond over het regt van beroeping had dit Been voortgang , maar in bet volgende jaar ontving hij een beroep naar Domburg, van wear hij in 1705 naar Vlissingen vertrok en van daar weder in 1708 naar Utrecht, waar hij den lste Februarij 1713 overleed. Men getuigt van hem , dat hij was godvruchtig , geleerd, getrouw,, waakzaam , naarstig en welsprekend. Niets is van hem in druk uitgekomen. Maar terwijI hij te Dom­burg stond , heeft hij eenige brieven over de oudheden aldaar, met eene eigenhandige, zeer naauwkeurige afteekening , aan zijnen neef, den beroemden A d r i a a n 11 eland, Hoogleeraar te Utrecht , gezon­den , van welke de geleerde Keislerus zich in zijne .Excerci­tatio Historico-Philologia de Dea Nehalennia. Cellae 1717, 4°, met veel vrucht bediend heeft , zoo als hij zelf , met veel lof van Boot , getuigt. Gedurende zijn verblijf te Vlissingen huwde hij met Anna S m ij t e g elt , die hem twee zonen en eene dochter schonk. Fen dezer zonen Cornelis Boot, volgt hier onder , de andere P i e-t e r Boot, was Medicinae Doctor. Zie Keislerus, de Dea Nehalennia, pag. 7, 9 en 15; de la Rue, Gelett. Zed., hi. 475-479; Vrolikhert, Vliss. Kerkhemel Ll. 205-208. BOOTT (Count's), zoon van den voorgaande , geboren te Utrecht in 1711, legde zich in zijne geboorteplaak.s op de God­geleerdheid toe , voornamelijk onder ll i e ro nymus Simon van Alphen en Frederik Adolf Lampe, welke /aat5te hij ook naar Bremen volgde. Van Bremen weder gekeerd , werd hij Proponent onder de Classis van Amsterdam , en zag zich in April 1733 beroepen te Dubbeldam , van daar vertrok hij in 1737 naar Vlissingen , waar hij zeer bernind was , doch met zijne gezondheid zoo aan het sukkelen geraakte , dat hij zich genoodzaakt zag eenen Proponent te stellen , om zijne dienst waar te nemen. Weder her­steld zijnde , werd hij in 1739 te Middelburg beroepen , waar hij wet met getrouwheid , maar in veel zwakheid zijne dienst waarnam worstelende met eene gevaarlijke breuk , die hem eindelijk. den 25sten January; 1752 de dood aandeed. Hij was nooit getrouwd geweest. In de Bibliothecae Baganae, Fasc. I, pa 562 seqq. vindt men van hem : Epistola ad B u tg e r u rn Sc hut te ad Psalmi XLV : 5. Boot schreef mede: Leerredenen over eenige Hoofdstuhken des Ouden Testaments , Middelb. 1760, 2 deelen, 4°. Over het nieuwe Testament , Middelb. 1764, 2 deelen, 4°. Zie Vrolikhert, Vliss. Kerkhentel, b1.260-262; van Abkoude en Arrenber..", Naamreg. van Nederd. Boeken ; Schotel, Kerkel. Dord., D. 11, bI. 356. BOOYMANS (FRANS JACOB OTTO). Zie BOYIIANS (FRANS JABOB OTTO). BOR (PIETER CHRISTIAANSZ.) geboren te Utrecht in 1559, was een zoon van Christiaan Bo r, die Apotheker in gernelde stad was , en gesproten uit een deftig en aanzienlijk geslacht. Aanmer• kelijk is het, dat in het jaar zijner geboorte de Spaansche het besluit nam , om onderscheidene nieuwe Bisschoppen in Neder­land op te rigten , en de gehate Inquisitie aldaar eenen zetel te gunnen , niettegenstaande dit streed met 's Lands aloude vrijheid en voorregten; het welk ook als de eerste en voornaamste oorzaak moet aangemerkt wordeu, van de daarop gevolgde beroerten , landsche twisten en langdurige oorlogen, die B or sedert naauw­keurig en onpartijdig: heeft beschreven. Zijne jeugd in zijne geboortestad doorgebragt hebbende , ging hij naar Haarlem, doeh hier eenigen tijd geweest zijnde , vertrok hij in den ouder­dom van 20 jaren naar 's Gravenhage, vervolgens naar Rijswijk, toen naar Beverwijk , van waar hij na er vier jaren gewoond te hebben , weder naar 's Gravenhage trok , in welke plaats hij nog in 1617 woonde, doeh toen eindelijk naar Haarlem ging, daar hij tot zijn dood, den 16den Mei 1635 is verbleven. Volgens het algetneen gevoelen verstond hij Beene andere talen, dan de Neder­duitsche en de Fransche, doch verhielp dit gebrek door Fransche en Nederduitsche vertalingen te gebruiken. Het is evenwel niet onwaarschijnlijk dat de Latijnsche taal hem niet geheel vreemd was. Zijne liefhebberij voor het yak der Historien spoorde hem van jongs of aan tot eene onvoorbeeldige naarstigheid en ijver, om de waarheid der Geschiedenissen in hare verborgenste schuilhoeken op te sporen; en wel inzonderheid vond dit plaats , ten aanzien van de Nederlandsche; waarin hem vele lieden van aanzien en kande, die zeleven de zaken behandeld of uitgevoerd of bijgewoond hadden, op zijn verzoek behulpzaam waren. Hierdoor bekwam hij ook de echtste en zekerste bescheiden en bewijzen, welke hij ver­volgens ter behoorlijke plaatse invoegde, hetwelk aan zijne schrif­ten , zoodanig aanzien, gezag en Mister bijzet, dat, toen hij in 1595 zijne drie eerste, en in 1601 de drie volgende boe­ken der Nederlandsche Historian uitgegeven had, de Staten van Utrecht, die hem bovendien een jaargeld van 100 gulden toeston­den , bij openbare brieven verklaarden en verzochten dat een ieder, die eenige geheime of andere papieren, tot bevordering van de waarachtige beschrijving der Nederlandsche Geschiedenissen dienende , onder zich had , die zonder eenige zwarigheid of nadenken aan B or wilde mededeelen , ten eindc daarvan tot vordering van dat werk te kunnen gebruik maken, waardoor den algemeenen Vaderlande dienst , en hun Ed. Mug. een welgevallen zou geschieden. Boor dit mid­ del een groot aantal van echte bescheiden bekomen hebbende, vet.­ volgde hij van tijd tot tijd zijne Ilistoriehoeken , die een petal van 37 uitmaken, en eerst in 6 stukken in folio te Leiden en te Am­ sterdam in 1602 gedrukt zijn onder den titel van: Oorsp•onck , begin, ende vervolgh der Nederlantsche oorlogen , beroerten en .Borgerlycke oneenicheyden, Beginnende .111ette Op­ drachte derselyer Lande . , ghedaen by Keyser Carel V aen synen noon Coninck Philip p u s van Spangien , tot de droevighe Doodt van syn Excellentie Willem Prince van Orangien Hooghl. meinorie , doch in 1679 te Amsterdam veel luisterrijker zijn to voorsehijn gekomen , met een bijvoegsel van oorspronkelijke stukken , en eenen breedvoerigen bladwijzer van A bra ham van Pout Med. Poet. , met fraaije platen versierd. In 1615 le de de Staten van Holland aan B o r eerie jaarlijksche wedde van 600 gulden toe, onder voorwaarde , dat hij zijne Ge­schiedenis moest vervolgen , hetwelk hij niet alleen deed, man boyendien overzag hij de zes eerste boeken naauwkeurig en ver­meerderde ze. Later werd hij door gunst van bovengenoemde Staten , van Notaris , tot Raad en Rentmeester-Generaal van Noord-Holland yerheven. Behalve zijn groot Ilistorisch werk sehreef B o r nog : Het zesde deel der Chronycke C a r i o n i s beginnende met het jaar 1576 en eyndigende met den 20sten _Haan 1619. Amst. 1632 in folio. De Oorspronk, begin en aanrang der Nederlandsche Oor­logen, gedurende de Regeeringhe van de llertoginne van Par. ma, de Hertoy van Alva ende eensdeels van den Groot-Kommandeur in Liedekens vervat. Leyden 1617. 4°. Gelegentheyt van 's Hertogen-Bosch, vierde llooft-stadt van Brabandt , Haer oorspronck , fundatie ende vergrootinge, vet-­scheyden hare belegeringen. Ende eyndtlijcke overwinninge verrassinghe ende inneminghe van Wesel ende sneer andere Geschiedenissen des Jaers 1629. 's Gravenh. 1630. 3 deel. Twee Tragi-Comedien in prosy , d'eene van App ollonius Prince van Tyro. Ende d'ander van den zelren ende Tarsia syn dochter enz. 's Gravenh. 1617. 4°. IIe taal van' Bors Historische werken moge hard en raw, zijn stijI zonder eenige kleur,, de schikking en aaneenschakeling der verhalen minder gepast zijn, om onpartijdigheid, naauwkeurigheid en waarheidlierde zijn zij zeer geacht, en dragen zoo bij tijdge­noot als nakomeling algemeenen lof weg. Ook wordt meest alley wat hij schrijft door hem bewezen , nit staatsstakken en brieven , welke hij it ziine Historie inlascht. Zoodat zijne Geschiedenis der Nederl. Oorloghen nog altijd eene der rijkste en echtste bron-Den voor de gesehiedenis van dat tijdvak is. Minder roern verwierf hij als beoelenaar der Diehtkunst , welke trouwens in zijne tijd nog in hare kindschheid was. Hij was in 1613 gehuwd met Martina Boot, weduwe van Wilhem Sas, Prokureur voor den Hove van Holland , bij wie hij ;eerie kinderen verwekte. Voor bet derde deel van den eersten druk van zijne Geschied. der Nederl. Oorlogen komt zijne beeldtenis voor gegraveerd door Jacobus Matham met een bijschrift van Petrus Scriverius aldus luidende : Sijt gij dit Pieter Bor, soo aerdigh of gebeeld? Wie heeft (loch met de hand soo consteliek gespeeld ? Tis iI athams doecke treek : men moot de eer hem geven , Bat hij u heeft geraeckt soo Meesterlick naet Leven. Maer al de wetensehap, bescheydenheyd en vlijt, Die uwe pen gebruyckt in 't sehrijven van de Tijd , Is sijns vermogens niet int toper uyt to drucken. Bit moet gij selver doen : dan salt eerst wet gelucken. Ook voor het :13:jvoegsel van Authentiek stukken , die in de His­torie van Pieter B or Chri s ti a an s z. slec/its zommierlijk of stuksgewijs of i n 't g-eheel niet gevonden worden vindt men zijn portret naar de originele schilderij van Frans Ha Is gegra­veerd door A. Z y I v el t, met het volgende bijschrift van Gerard Brandt: Sie hier den ouden Bor, die Neerlandts wettig stryden Om vrybeit reclit en vree , na 't lan e; en bloedig lyden , Thinlandtsche burgertwist van duisenden beschreit , D'tiitheemsche laegen en der Heiden dapperheit , Met soo veel vlyts beschreef: die niemant sagh naer d'oogen , En nooit d'eensydigheit ten dienst stondt of de loogen. Nag bestaan er afbeeldingen van hem door Jan van der e 1 de en A driaan Ma t ham, al le in folio , alsmede in Pars, Naamr. van Bat. en Holl. Schrjvers. ­Z ij rio zinspreuk was Jonchheyt faelgeert. Zia Ampzing, Beschr. en Lof der stall Haerlem, bl. 117; Sweertii, Athen..Belg., pag. 604; Selirevelius, Beschr. der stad Haarlem , bi. 410 en 411; Balen, Beschr. van Dot-dr., b1.1001; Pars, Naanzr. van Bat. en Holl. Schrijv. bl. 258-261; Halma, Tooneel der Vereen. Nederl.; van Hoogstraten en Brouerius van N i d e k, Groot Algem. Hist. Woordenh.; Luiscius, Algem. Bust. Woordenb.; (Beaufort), Leven van Willem I, voorr. hi. LV; Burman, Traj. Erudit., pag, 30 et 31; Saxii, Onom, Liter., IV. pad. 74 et 75; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Cbalmot, Woordenb. ; C. de K o n i n g , Tafereel der stud llaarl., IL IV. bl. 19 en 20; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dichters ; v a n Kampen, Geschied. der Nederl. Letter. en Kunsten , D. I. bl. 231 en 232; Biogr. 1Vation.; deWind, Bibliotheek der iVederl. Geschieds:, D. 1. bI. 240-243 , 560 en 561 ; Tijdschr. voor Geschied. Oudh. en Statistiek van litreat 1835, H. 211-214 ; Algem. Konst- en Letterbode voor 1849, Li. 1. bI. 19. BOR (Penus), missehien wel een broeder van den voorgaande , was een schilder te Utrecht, die in 1631 aan het St. iliobsgast­huis erne schilderij sclionk , waarop een vrouwenbeeld in godvruchtigen aandacht was voergesteld. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. I. M. 39 ; I rn ni er zee I, Levens en IVerken der Kunsts. BOR (Livius), van wien ons Beene levensbijzonderheden bekend zijn , schreef : Anthoinse Oorlogen, door Arnold de V laming v an 0 udsho orn, als Superintendent over d'Oosterse gewesten, oorloghaftig ten einde gebraght. Delft, 1663. 24°, met pi. Zie Catalogus van de Bibl. der Moats. van JVederl. Letterk. to Leiden , D. H. bl. 174. BOR, een zeer bekwaam Tooneelspeler uit de zeventiende eeuw, die door de trekken van zijn gelaat bijzonder meesterlijk de harts­togten wist uit te drukken , waarom men hem den liollandschen Baron noemt. Zie Col lot d' Escury, .Hollands Roem, D. IV. St. II. A bl. 605. BORCIf (JAN VAN DER) was in 1464, 1469 en 1471 Oudennan en in 1475 Raad der stad Utrecht , doch zich gemengd hebbende in de twist tusschen Bisschop David van Bourgondie en de stad Utrecht , moest hid in 1481 die stad ruimen. Zie Burman, Utrechtsche Jaarb., D. II. bl. 452 , 527 , D. III. bl. 48, 128, 510. BORCH (FREDERIK WILLEM VAN DER) Heer van Langentrier en Dermoult, zoon van Allard van der Borch, en van Eli­ sabeth Adelheid van Inn- en Kniphuizen, trad in 1671 als Vrijwilliger in Statendienst en wierf in het noodlottig jaar 1672 op eigene kosten een korrs Ruiters aan , werd in 1677 tot Kelo. nel .bevorderd en sneuvelde in den slag van Fleurus den lsten Julij 1690. In October 1684 was hij gehuwd met Josin a Clan t van Stedu m, die na zijn dood hertrouwde met G ij sbert van A s­ beek toe Munst er haus en , welke den 1 lden September 1709 bij Blargnies sneuvelde. Uit partikuliere berigten bijeengebragt. BORCH (ALLARD :PHILIP REINIER CAREL Baron VAN DER) v a n V e r w o 1 d e, gesproten nit een der ondste aanzienlijkste geslag­ten van Gelderland , legde zich aan de Utrechtsche Hoogeschool op de Regtsgeleerdheid toe en werd daar in bet jaar 1786 , na het verdedigen van eene Regtsgeleerde oudheidkundige Verhana deling over Art. 1 van het 13de Hoofdstuk der Landregten van het Graafschap Zutphen (1) tot Doctor in de Regten be­noemd. Na in 1801 te zijn gekozen in de Commissie tot het ontwerpen van een plan van Bestuur voor het Department Gelderland, werd hij in het volgende jaar tot Lid van het Depar­tementaal Bestuur van dat gewest benoemd. Ook was hij een grondig keener en ijverig beoefenaar der lloogere Landbouwkunde zoo als bleek uit zijne beantwoording der door de Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem in 1806 uitgeschrevene prijs­vraag: Is de Schotsche spar (Pinus Sylvestris) alleen de meest creschikte boom , om in dorre zandgronden van verscitillende streken dezer Republiek to worden geplant, en dezelve door het jaarlijks afvallen der bladeren langzqmerhand te verbete­ren , en tot voordeeliger beplanting of bebouwing bekwaam te waken : — of zijn er ook andere boomen of struiken hekend , die op sommige dorre gronden beter aan dat oogmerk zouden kunnen voldoen — welke voorbeelden heeft men reeds bier to lande of elders in diergelijke gronden van het goed gevolg der beplanting van onvruchtbare gronden met sparren gezien ; — en wat heeft de ondervinding geleerd, hoe men bet met ver­ schillende gronden inoet aanleggen , om daarin het best te slagen ? Welk antwoord met het gouden eermetaal bekroond werd. 's Lands Hooge Regering wist ook 's mans verdiensten op den regten prijs te schatten en benoemde hem in 1828 tot Curator van .'s Rijks lloogeschool te Utrecht, nadat hij reeds in 1820 door Koning Willem I tot Staatsraad in Buitengewone dienst be­noemd was. Van der Borch overleed in 1836 bijizijne echtgenoote, Ph i­ ippine Isabella Sloet, nalatende eenen zoon Mr. Willem Francois Emile Baron van der Borch van Verwolde, die volgt. Zie Vaderl. l ist. ten vervolge op W a g en a a r, D. XL1V. hi. 150; 264; Algern. Konst- en Letterbode voor 1806, D. I. hi. 374 en 375, 1828, D. 1. bl. 259, 1849, D. II. bl. 129-133 ; Stuart, Jaar­ boeken van het Koning,r. der Nederl. 1820 , St. 1. bl. 175. BORCH (Mr. WILLEM FRANCOIS tMILE Baron VAN DER) v a n V er w o 1 d e, zoon van den voorgaande, werd in 1802 te Verwolde geboren. Zijn vader wenschte , dat zijn zoon na de scholen te Arnhem en te Doesborgh doorloopen te hebben , zich geheel aan de beoefening der Hoogere Landbouwkunde mogt toe­wijden , en zich daartoe aan de eene of andere Duitsehe Inrig­ting bekwarnen. De toen zestienjarige knaap , ofschoon zeer met (1) Commentatio antiq. juridica ad Art. I Tit XIII Statutorurn commitatus Zutphaniae. 'frajecti ad Mien. 1786. 's vaders lievelingsstudie ingenomen , begeerde haar echter niet bij uitsluiting te beoefenen , maar ook andere kandigheden te erlano-en. u Dien ten gevolge werd hij eerst aan de leiding van den geleerden A dr iaan C hr is tiaanse, Predikant te Ginneken , toevertrouwd ; waarna hij de lessen der Hoogleeraren der Utrechtsche Hoogeschool bijwoonde. In 1827 verdedigde hij aldaar onder voorzitting van den Iloogleeraar Go u doe v e r eene Geschied- en llegtskundige Verhande • ling over de Koorntienden , voornamelijk volgens den inhoud van eenen tot nu toe onuitgegeven giftbrief , tvaarbij 'lei nald 11 Graaf van Gelder en Zutphen , in het jaar 1333 eenige Koorn­tienden aan den Deken en het kapittel van Emmerik schonk (1), een goed bewerkt opstel, dat ook om den ingeviochten brief van Reinald Graaf van Gelder, niet vergeten zal worden. Na zich te 's Gravenhage op den rol der Advokaten te hebben lagen inschrijven , vertoefde hij nog midi een jaar te Verwolde en begaf zich van daar naar Breda , in welks nabijheid vele ouderlijke goe­d.eren lagen , en waar bij in 1829 toegevoegd werd als Surnume­rair aan den Heer Smits, toenmalig Agent der Domeinen. In 1832 werd hij Adjuncthoutvester in het cerste district van Noord-Braband en waarnemend Agent van het Dornein te Steen­bergen, drie jaren later waarnemend Agent te Zwolle eu in het begin van 1840 Agent te Oosterhont. In October van dat jaar ontstond er eene geheele verandering bij de Domeinen , en gingen deze grootendeels over aan Z. K. H. Prins Frederik der Nederlanden , die van der Borch in 1842 tot Rentmeester zij­ner Domeinen , Rentambt Breda, aanstelde. Hierop volgde in 1847 zijne benoeming tot Lid der Ridderschap van Noord-Braband en in 1848 tot Plaatsvervangend Kantonregter te Ginneken. Sedert leefde hij op den Huize Hondsdonk , een familiegoed tus­schen Ginneken en Chaam , in het midden zijner onderhoorigen , die hem als een vader beminden ; in het bezit eener beminnelijke Bade, H. P. BarOnnesse van der Heim, aan wie hij zich in 1839 ver­bonden had, en van vijf kinderen ; omringd door armen, die hij werk , kranken , die hij ongelukkigen , die hij onder­steuning , raad en troost verschafte. Hij stierf den 20sten Julij 1849 aan eene slepende ziekte, nog onverwachts te 's Gravenhage, werwaarts hij zich begeven had , eerie laatste poging tot zijn herstel aan te wenden. Van der Bor ch werd algemeen voor een grondig kenner van het vak , waaraan hij zich had toegewijd, en voor een even bekwaara als ijverig Ambtenaar gehouden. De belangen van den Prins , dien hij persoonlijk kende en hoogachtte , oordeelde hij de zijne. (1) Specimen historico-juridicuin de dedmis novalium, inprimis ratione habita diplomatis, hue usque inediti, quo Reinaldus II, Gelriae et Zutphaniae Comes, quasdam declines novales A° 1333 Decana et capitula Embricensi donavit. Traject. 1827. Zie Dr. G. D. J. Seliotel, lets over Mr. W. F. E. van der 11 o rc h van V e r w o 1 d e , in de Alb ern. Konst- en Letterbode voor 1849, D. II. bl. 129-132. BORCHERS (Amman. ) geboren in of omstreeks het jaar 1741, was Boekverkooper te Amsterdam , en bestond , zoolóór als na de otnwen­teling van 1787 , %oornainelijk van het verkoopen van Patriottische stukken en prenten en werd deswege, den 20sten Januarij 1790, in hechtenis genomen en hij vonnis van Schepenen der stad Am­sterdam , van den l6den Maart 1790, veroordeeld » omme gebracht » te worden op 't Schavot , voor het llaadhuis deezer stad op te »rigten , en aldaar met een Brief op de Borst , d,noteerende zijn » Gevangene Delict , als Uitgever van Pasquillen, eenigen tijd ten » loon te staan ; dat ten zijnen overstaan , de beide in de Conressie » voorkomend Pasquillen, door lieu's handen zullen worden verbrand; » en vervo'gens gebannen voor den tijd van 12 Jaaren uit den » Lande van Holland en West-Friesland , met de kosten van Ge­» vangenis en Illise van Justitie ," dock hij werd By Resumptie , » enkeld gebannen uit Holland en West-Friesland voor 12 idar , met ode Losten van gevangenis en Vise van Justitie welk vonnis in Februarij 1791 wad ten uitvoer gebragt. Nu begat hij zich eerst naar Zwulle , waar hem Miter de stad werd ontzegd voorts naar Kampen , waar hij mede met toegelaten werd, en vervolgens naar Groningen, waar hem, na eenige dagen toevens , werd aaugeraden , die stad binnen twee dagen to ontrui­men. Toen andermaal zich naar Kampen begeven. hebbende , werd hij daar oogluikewle als inwoner toegelaten , tut dat hij zieli , na de otnwenteling van 1705, weder naar Amsterdam begat, waar lrij tot Conamissaris van het Deventersc .e en later ook van het Zwolsche veer wierd aangesteld. Zie Bet Ileilig Reclit verkracht door Boosdoenders enz. tegen Albrecht Borchers, Amst. 1797 ; Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaor, D. XXIV. bl. 12 en 13, D. XXIX. bl. 309. BORCHT (FREDERIK VAN DER) of VAN DER BURGT was van wege den Prins v an °rani e, Gouverneur van Oudenaarde, toen de tiertog van Parma die stad in 1582 belegerde. Niettegenstaande de bezetting slechts 400 man sterli was, verdedigde van der Boreht de plaats dapper en hield het alzoo drie maanden uit. Doeh daar de Burgers, die de sterkste waren , ziende dat er geen ontzet kwam opdagen wilde, dat men zich met den vijand verdragm zeu, zag van der Bore It t zich genoodzaakt tot dadiging over te komen , waarbij bedongen werd, dat het garnizoen met geweer en wapens zou mogen uittrekken. Zie Bor. Nederl. Oorl., B. XVII. 321 (22) ; Ilooft, Nederl. Hist., bl. 809-812; van Loon, Nederl. Historip., D. I. bl. 317 en 318; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VII. bl. 452 en 453. BORCULOO (IIERmvs,Nus), vermoedelijk een Utrechtenaar, deed eenen togt naar het Ileilige land en doorreisde geheel Palestina. In zijn vaderstad teruggekeerd zond hij in bet Wit : Delineatio et descriptio civitatis Hirosolymitanae ac locorum Sacroruin Universae Palestinae. Ultraj. 1538. Zie Svveertii, Athen. Belg., pag. 341; Burman, Traject erud. pag. 30, Andre, Biblioth. Belg. ; El o e v e r , Nouv. Biu,s,r. Univ. BORDES (TOB1E CONSTANTIJN DE) zoon van Philip de B o r d es en van A nn e Maria Jordan, geboren te Amsterdam den 13den December 1773, uit een deftig geslacht , werd , wegens de uitnemende gaven van verstand , die zich reeds vroeg in hem openbaarden , tot de wetenschappen , bijzonder tot de Regtsgeleerdheid opgeleid. Op het Gymnasium zijner geboortestad genoot hij het onderwijs van den hoogst voortreffelijken Richaeus van Om m e r en en werd in het jaar 1789, onder het 'louden eener Redevoering tot de lessen van hooger onderwijs bevorderd. Na zich vervolgens in de Regtsgeleerdheid te hebben geoelend , werd hij ten jare 1795 met grooten lof tot Meester in de Regten bevorderd, na het verdedigen van eene Verhandeling over een onderwerp tot het Romeinsche Regt behoorende , en in het zelfde jaar tot Secretaris van het Committe der justitie te Amsterdam henoernd. In 1798 werd hij tot Secre­taris bij het Agentschap van Finantie aangesteld ; in 1802 tot Se­erctaris van Thesaurier Generaal en Raden van Finantie , en in 1805 tot Advokaat Fiseaal Generaal voor de middelen te water en te land. In het jaar 1811 , toen bij de inlijving van Holland in het Fran­sche keizerrijk , het Fransche regterlijke beheer hier te Lande werd gevestigd , werd hij geroepen tot den post van Advokaat-Generaal bij het Hoogen Geregtshof te 's Gravenhage; hier was men inzon­derheid in de gelegenheid , om zijne regtskunde , zijn grondig en juist oordeel van toepassing en zijne rondborstigheid op waren prijs te leeren stellen, zoodat dan ook zijne openbare conclusion meestal groo­ten invloed oefenden op 's Regters beslissingen , en hij als een der eersten onder zijns gelijken geteld werd. Na 's Lands herboren staat­kundig bestaan, in 1813, klom de Bordes op tot den rang van Eersten Advokaat-Generaal bij dat Hoot Geregtshof en van toen of meestal verbonden aan de kamers bij dat Hof in burgerlijke zaken regtdoende, bleef hij als zoodanig ijverig werkzaam tot de invoering der nieuwe Nederlandsche wetgeving, in het jaar 1838, en had hij alzoo, gedurende bijna het vierde van eene eeuw,, die amhtsbetrekking bekleed. Bij de oprigting van den Hoogen Raad der Nederlanden in 1838 werd hij tot Prokureur-Generaal bij dat hoogste regterlijke ligchaam aan­gesteld en , riettegenstaande hij , bij de aanvaarding van die waar­digheid , reeds tot schier zes en zestigjarigen ouderdorn was opge­klommen , heeft hij dien post met den meesten ij vet. vervuld ; ter­wijl zijne cordaatheid en onpartijdigheid steeds doorstraalden in zij­ne veelvuldige berigtschriften en openbare conclusion in de gewig­tigste , vooral burgerlijke regtsgeleerdheid. Van het vertrouwen en de achting , waarmede zijne medeburp,-ers hem vereerden , getuigt zijne benoeming tot Lid der Tweede Ka­mer der Staten-Generaal , in welke betrekking sedert 1831, eenige jaren met verlichte vaderlandsliefde en loffeqjken ijver werkzaam was , tot dat zijne aanstelling tot Prokureur-Generaal bij den Hoogen Raad de vourtduring van dat Lidmaatschap nict !anger scheen te veroorloven; Onder de onderscheidene bijzondere Commission welke hem on­der zijne opvolgende betrekkingen werden opgedragen , behoorde ook die van commissaris der Handelmaatschappij voor den stad 's Gravenhage. Reeds sedert 1817 met de Ridderorde van den Nederlandschen Leeuw versierd , werd hij in 1843 tot komman­deur dier orde benoemd. Ofschoon de llegtsgeleerdheid , welke hem , als daarin uitnemend bedreven , eene zoo eervolle loopbaan opende, het hooklvoorwerp zijner studien was, wist hij echter ook andere wetenschappen en letter­oefeningen op prijs te schatten , en was inzonderheid met eene blakende zucht voor de eer der Vaderlandsche Letterkunde bezield; weshalve ook zijne benoeming tot Lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden , in den jare 1829 hem hoogst welgevallig was , en met dankbaarheid door hem werd aangenomen. Hij overleed den 3den October 1845. Zijne echtgenoote Alida Maria Petronella van Toulon, die hem den 28sten October 1844 ontviel , liet hem vier zonen en eene dochter na. Als mensch verdiende en genoot de B o r d e s ook , wegens de regtschapenheid van zijn karakter, zijne mensclienliefde en onge­veinsde Godsvrucht , de achting van alien , die hem kenden ; en , gelijk hij, als zoon, zijne pligten getrouw vervuld had , zoo vol­bragt hij , met geene mindere getrouwheid , die van liefderijk echt­genoot en verstandig en zorgvuldig vader,, en mogt ook het genoe­gen smaken , van zijne kinderen met eer in de Maatschappij ge­plaatst te zien. Zie Vaderl. Hist. ten very. op W a g e n a a r D. XXXIV. bi . 1'73 Algem. Konst- en Letterbode voor 1829 , D. 1. bl. 424 en vooral lVeekblad voor het Begt, 13 Nov. 1845 , en M. Si eg en b eek in de Handel. der Jaarl. Verg. van de Meats. der Nederl. Letterk. te Leiden, gehouden den 18den van Zomerinoand 1846, IA. 11-14 , welke beide taatste wij hier grootendeels gevolgd zijn. BORDET, een Fransch Edelman had zich, na het hernemen van Bergen in Henegouwen , in het jaar 1572, aan de dienst van Prins Willem I verbonden. Toen Haarlem in 1573 met een beleg bedreigd werd, werd hij met zijn onderhebbende manschappen derwaarts gezonden , en gedroeg zich bij de belege­ring dier stad, op de manhaftigste wijze, en maande bovendien zijne spitsbroederen tot dapperheid en volharding aan , zoo zelfs, dat hij eenmaal , als hun cooed begon te verflaauwen, en zij zich lieten verluiden , dat de nood nu ondragelijk viel , ten bewijze , wat enkel de wil eens menschen vermag, eene kaars eischte, en vraagde; wat hem , in vrijheid endaartoe volkomen gezind zijnde, beletten kon een lid van het lijf te branden , waarop hij zijne hand in de vlam stak , en zoo lang daarin hield, tot dat de stank het gezelschap uit de kamer dreef. B o r d e t vooruitziende , wat hem ell anderen , die te Bergen in Henegouwen hadden moeten beloven den Prins niet meer te dienen , na het overgaan der stad te wach­ten stood , bood , toen dit plaats had , een zijner dienaren een geladen geweer aan , en zeide : »Doe nu , na zoo menig bewijs van gehoorzaamheid, (lit laatste nog aan uwen Heer,, dat gij op mij losdrukt , en mij van den ondoorworstelbaren nood verlost." De man verbaasd over zulk een vreemd bevel , verzocht verschoond te blijven , van het uiterste Teed te doen aan hem , wien hij alien trouw en hulpvaardigheid verschuldigd was. Waarop Bordet hernam : » Wat mart gij? Dlijn Leven, doorgebragt in het volbren­» gen van hetgeen de eer mij gebood , ontzag nooit eenig feed dan » de schande. Het zal op zijn einde niet veranderen , om met »eene smadelijke dood den snooden lust zijns vijands te verkoe­» len. Leen mij awe hand , opdat zij mij in het sterven verpligte." Toen schikte zich de dienaar tot gehoorzaamheid, terwijl de mees­ter zich , met een deken om de ooren geslitigerd , op de knieen wierp , in welke houding hij , onder het aanroepen van Gods harm­hartigheid , het schot verbeidde , dat afgetrokken zijnde, hem het hoofd verbrijzelde, zoodat het brein tegen de bedsponde sprong. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. VI. bl. 440 (323); van Meteren o Nederl. Hist., D. 11. bl. 154 en 155; Hooft, Nederl. bl. 314; Wa gen a a r, Vaderl. Hist., D. V1. bl. 430. BORDING (KLAAs KLAASSEN), een Visscher van Durgerdam , verdient bier eene plaats wegens de bijzondere nitredding uit een verschrikkelijk groot gevaar, die hem tweemalen de bijzondere zorg der Goddelijke Voorzienigheid deed ondervinden. In den oudejaarsnacht van 1833 werd hij met zijn schip van het anker weggeslagen en zou , even als dit een prooi der golven geworden zijn , zoo niet het gelukkig overspringen op eene Urker vischschuit hem had gered. Op Zaturdag den 13den Januarij 1849 begaf hij zich , met zijne twee zonen Klaas Bording, oud 19 jaren , en Jakob Bording oud 17 jaren , na hun schamel maal gebruikt te heb­ben , naar het ijs ter botvangst , met het voornemen , om bij eenen eenigzins gelukkigen uitslag , daarmede een gedeelte van den nacht door te brengen. Zoo namen zij dan ook tot proviand mede een ketel met koffij en twaalf sneden brood; welken voorraad zij op den dag van hun vertrek en gedurende den volgenden nacht, onder den arbeid , opgebruikten. De vangst was boven verwachting, zoodat zij dan ook ijverig bleven visschen , ofschoon de overige visschers , die zich digter bij wal bevonden , reeds derwaarts terug­gekeerd waren. Nadat zij , ettelijke uren na middernacht , aldus doorgebragt en omstreeks zeven honderd vijitig botten gevangen hadden, wilden ook zij zich naar huis begeven , maar nu bemerkten zij , tot hunnen grooten schrik , dat het ijs losgeraakt was en dat zij op eene schots dreven. Zij wilden naar de leant van den vasten wal snellen , maar stonden , na slechts weinige schreden gedaan te hebben , voor een wijde, onoverkomelijke sleuf; en nu begon een verwonderlijke zwerftogt , waarbij zij , naar het schijnt, door wind of stroom, over de geheele Zuiderzee rondgedreven zijn , want zij hadden alle aan de kust gelegene plaatsen, met uitzondering van Elburg , op grooter of kleiner afstand zien liggen. Toen de Zondag morgen , den 14den Januarij , aanbrak , waren zij in de nabijheid van het eiiand 'Harken , waar zij ten Oosten fangs dreven tot 'savonds toe , wanneer de stroom veranderde, en hen naar de Utrechtsche en Geldersche kusten stuwde. Deze hielden zij den 15den en den 16den nieestal in het gezigt. Allengs echter verwijderde zich de schots van de kusten; en benevelde een zware mist alle uitzigt , zoodat zij de vier volgende dagen , van den I 7den tot den 20sten , bij geen mogelijkheid konden gissen waar zij dobberden. Den 21sten was de lucht weder helder, en zij ontwaarden dat zij digt voor Enkhuizen waren. Van daar dreven zij , door eenen sterken Noordwesten wind voortgesleept , met snelle vaart , ten Noorden Tangs Urk been. Iliermede verliep den 22sten en 23sten; den 24sten Januarij hevonden zij zich bezijden tusschen Urk en Schok­laud, en den 25sten en 26sten hadden zij het laatste eiland be­stendig in het gezigt. Des Za!urdags morgens , den 27sten wa­ren zij nabij Vollenhove , werwaarts zij steeds voortdreven, Hier werden zij door twee Visschers ontdekt. i1Tu werden alle pogingen tot hunne redding aangewend en zij des avonds, ten halt zeven behouden aan wal gebragt. De oudste zoon , wiens handen , reeds acht dagen boor zij op refs gingen , bij het wippen van spiering , bevroren waren , bezweek echter kort daarna , den Eden Februarij , ten gevolge van het doorgestane 16den , en K la as Hording zelf mogt dit ook niet fang overleven , want den 26sten dier zelfde maand reeds was ook hij in den ouderdom van 44 jaren overleden. Zoodat er van de drie zwervelingen slechts een overbleef. Zie Nieuwe Rotterd. Cour. van 30 Januarij en 8 Fehruarij 1849; ten Kate, de Durgerdammer Visschers, hi. 43 en 44. BORDUS (WILLIELMUS LA) werd in 1734 tot Lector der Wis­kunde in het Nederduitsch aan de Hoogeschool te Leiden aange­steld en aanvaardde dien post den 23sten October van dat jaar met eene Redevoering Over het nut en de noodzakelijkheid oni de Wiskunde , hier te Lande , in de moedertaal te behandelen, welke in 1734 te Leiden in 4° het Licht zag. Hij daalde in 1757 ten grave. Zijn geschilderd portret is op de Akademische Bibliotheek. Hij heeft in het Licht gezonden : Vreugde blyk over de verkiezing zijner Doorluchtige Hoogheid IV. C. 11. Friso, Prince van Oranje en Nassauw enz. over de Vereenigde Nederlanden, geschikt in de gehoorplaats des Wiskunde , in onze Moederspraak , gestigt door zone Doorluchtige Hoogheit den _there Maur its Prince v an Oranje en Nassauw enz. Leyd. 1747. 4°. De zes eerste boeken van E u c li de s Gedemonstreerd door 1 1 endrik Coets, met Aaninerkingen en k'eele Bijvoegzels op dezelve van W. la Bor du s, Lector. Leid: 1740 , tweede druk , waarhij gevoegt is Redevoering over het nut der Wis. kunde. Leyd. 1751. 8°. met pl. Ook schreef hij eene Voorrede voor het 1Piskundie Woordenboek uit het Hoogduitsch vertaald door So. Se v. Stam m i t s. Leyd. 1740. 4". En berzag het werk getiteld : Groot en Yolledig Woordenboek der Kunsten en Weten­schappen. Amst. 1758. 4° , waarvan hij echter de uitgave niet mogt beleven. Zie van Abkoud e, 4.1-aamr. van Nederd. Boekem , D. I. St. bl. 77 , St. II. bl. 203 en 411 St. IV. bl. 91 , St. V. bl. 45 ; S i e­gen b e e k , Geschied. tier Leid. llooges. , D. II. T en B bl. 275. BOREEL (PIETER), geboren te Skis den 24sten December 1524 , of kon-istig uit een aanzienlijk geslacht van Gent , en zoon van Jan Boreel en Anna Scheuting, was in bet midden der zestiende eeuw Lid der Regering van 111iddel­burg. Der Hervorming toegedaan en als zoodanig tegenwoordig ge­weest zijude bij de aanbieding der drie millioenen tot Morning van vrijheid der Godsdienst, werd hij , bij sonnis van Alva, uit bet Land gebannen en vlugtte diensvolgens , met al wat hij in Zeeland bezat , naar Engeland, waar hij to Nordwich den Mien Januarij 1568 overleed , bij zijne echtgenoote Ca t h a r i n a J o s-s e nalatende , drie zonen , Jakob B o r e e I die volgt , Jan B o­r eel , eerst sedert October 1575 Predikant te Grijpskerke , waar hij 's Zondags twee predikatien deed , terwijl hij in de week , op de dorpen , waar nog Beene Leeraars waren , het yolk vermaande , dock nog in het zelfde jaar als derde Predikant naar Middelburg beroe­pen , en aldaar overleden in 1577 , en Pieter Boree I. Het wapen van Pieter B oree 1 en van zijne nazaten is een veld van zilver met eenen keper van sabel , beladen met twee dubbele ruiterszwepen van goud en verzeld van 3 posthoorns van sabel gesierd en gebonden van goud. Zie de la Rue, Staatk. en Heldh. Zeel., hi. 3; te W a t e r, Kort Verh. der Reform. van Zeel., bl. 107, 108, 181 en 202; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VII, H. 748; Marcus, Sententien van Al­va, hi. 67; de Chain-tot, Biogr. Woordenb., D. Iii. bl. 340; nit farniliepapieren aangevuld. ­ BOREEL (JAKoR) , Bidder , Heer van Du ynbeke, Westh o-v e n enz. , zoon van den voorgaande , geboren te Middelburg , den 28sten October 1552 , vergezelde zijnen vader op diens vlugt naar Engeland, dock kwam na diens overlijden , onder hulpbenden , in Zeeland terug, juist op de tijd dat Prins Willem I de stad Mid ­delhurg in het jaar 1573 belegerd hield ; nu was hij een der eer­sten , die de wapens tot verdediging van 's Lands vrijheid opvatteden , en hielp de stad 111iddelburg, benevens nog andere plaatsen , wirinen. In 1576 werd hij Raad van zijne geboorteplaats vervolgens in 1580 58 Waradijn van de Munt , en was van 1584 tot 1601 Muntrneester aldaar,, zijnde inmiddels in 1598 tot regerend Burgemeester aan­gesteld , welke waardigheid hij vervolgens meermalen bekleedde. In het jaar 1602 was hij in het beleg van Sluis in Vlaande­ren Kolonel van een regement voetknechten ; in 1609 President ter vergadering van de Staten te Bergen op Zoom , bij het slui­ten van het bestand met Spanje en in 1613 trok hij , met Dirk Meerm a n, Schepen en Raad der stad Delft en Hugo de Groot, Advokaat Fiskaal der Staten van Holland, in gezantschap naar En­geland , ten einde de geschillen over de Oost-Indisclie Maatschappij en de walvischvangst te vereffenen. Koning Jakob I, bij wien hij zeer gezien was , verhief hem , bij opene brieven , tot Ridder. Eindelijk werd hij in 1620, wegens de stad Middel burg , Raad en Rekenmeester van 's Lands en Graaflijkheids-Rekenkamer van Zee­land ; ook was hij een der Stichters van de Oost.Indische Maat­schappij. Ilij had een gezond ligehaarnsgestel , en nam eene zeer ma­tige levenswijze in acht , doch door eenen ongelukkigen val op straat , in het jaar 1629, geraakte hij verminkt , zoodat hij sedert dien tijd genoodzaakt was op krukken te spring en , tot aan zijne dood toe , welke voorviel den 19den December 1636. Bor eel was tweemalen gehuwd geweest eerst aan Maria Pa s­schier, bij wie hij vijr zonen en eene dochter verwekte , en daarna aan Maria Gr em m in c k, die hem negen zonen en twee dochters haarde. Zijn tweede zoon uit zijn eerste huwelijk , Johannes 13 or eel, die volgt , heeft zijn geslacht in Zeeland voortgeplant ; uit zijn tweede zoon uit zijn tweede huwelijk , Willem Boreel, die Pensionaris van Amsterdam was en later mede volgt, zijn de Am­sterdamsche Bor ee 1 e n voortgekomen. Zijne jongste zonen waren J o s e p h u s Boreel, Vaandrig van de Garde des Prinsen v a n 0 rani e in welke hoedanigheid hij 's Hertogenbosch hielp winnen, Adam Boreel en Abraham Boreel, die mede volgen. Zie Smallegange. Cronijk van Zeel., D. I. bl. 480; van Hoog­straten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. gist. Woordenb., B. hi. 322; I, uisciu s, Algern. Hist. Woordenb., D. II. St. 11. bl. 47; de la Rue, Staatk. en Heldhaft.Zeel., M. 3-5; Wagenaar, Vad. Hist., D. X. H. 70 en 71; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; S c heltern a, Staatk. Nederl. ; Collot d'Escury, lloilands Roem, D. 111. W. 81 en 82. BOREEL (JOANNES of JoHAN), Ridder, Beer van Beloys, tweede non van den voorgaande , en van Maria Passchier, geboren te Middelburg den 22sten April 1577 , was een zeer geleerd man en buitengemeen bedreven in de Oostersche talen. Hij werd in 1613 Pensionaris van zijne vaderstad , den 14den September 1615 Secretaris der Staten van Zeeland en den 28sten October 1625 Raadpensionaris van dat gewest. Ook werd hij door Jacob I, Koning van Groot Brittanje , aan wien hij meermalen gezonden werd, den 20sten April 1622 met het regt van Adeldom en Riddersehap vereerd. Hij behield den aanzienlijken en werkzamen post van Raadpensionaris tot aan zijne dood, welke voorviel den 15den November 1629, na , bij zijne huisvrouw A gn es Hayman, vijf zonen en vier dochters verwekt te hebben. Zijne amen waren Theodore Bored, Baljuw van Middelburg; Jacob B or e e I, Burgemeester dier stad; Johan Boreel deer van Westhoven, die later volgt, Willem Boreel en Pieter B o r e e I , Schepen en Raad der stad Were. Boree 1 hezocht vele landen , als Engeland, Frankrijk , Italie, Romanie, Syrie en het Ileilige Land en voorzag ons Land van eene menigte boeken en handschriften , welke hij , door de Staats­zorgen van de Letteren afgetrokken , aan den Hoogleeraar in de Ooster­sche , bijzonder de Arabische, Letterkunde , Thomas E r p e n i u s toe­schikte. Ilij leefde in warme vriendschap met vele Geleerden, inzonder­heid met den beroemden Hugo de Groot; hetwelk onder anderen blijkt uit diens fraai Latijnsch Bruiloftsdicht op zijn huwelijk, waarin d e Groot ook gewaagt van des Bruidegoms uitmuntende bedrevenheid, zoo in Goddelijke als menschelijke Schriften , van zijne groote Taal-, Staat-Historiekennis en reizen. Zijne Bibliotheek , na zijnen dood in 1632, benevens zijn Kabinet van Medailjes , te Middelburg bij auctie verkocht , bestond niet alleen uit schrijvcrs in allerlei Eu­ropesche talen , maar muntte wel voornamelijk uit in trefrelijke en zeldzame , zoo gedrukte als geschrevene , Oostersche boeken. Hij heeft uitgegeven: Coininentarius in Danielent , prinium anglice scriptus ab Hug hone Brougt k ono , nunc Letinitate donatus per J o a n­nem Bor eel, Mittelburgensetn Oi VOlitLOYEg 6lrii4OVOZ, Bas. 1599 40. Ook wordt hem toegeschreven : Coinnzentarius in Danielent , cum accessione Graecoruin P a­trum , qui nunc primunt in lucent veniunt ex !hiss. , Basil 1600. 4°. tie Luisci us, A's-ern. Hist. Woordenb., I). II. St. II. LI. 47; de la Rue, Gelett. Zeel., bl. 29-35 ; Tegenw. Staat der Vereen. .Nederl., D. IX. IA. 58 ; K o k , Vaderl. Woordenb., D. VII. hi. 789 en 790; de Chalmot, Biogr. Woordenh. ; Collot d'E s c u r y, .Hollands Roe»t, D. III. bl. 81, A. bl. 386 en 387 ; S c h e 1 t e in a , Staatk. PiTedell.; Biogr. Univers. BOR EEL (WILLEm) , Ridder,, Baron van Vremd ij k e , Heer van Duynbeke, Westhoven, Steeland en Peerehoom halve broeder van den voorgaande , zoon van den hovenvermelden Jakob Bored en van zijne tweede huisvrouw Maria Gremminck, werd geboren te Middelburg den 24sten Mdart 1591. Na de lagere scholen in zijne vaderstad doorloopen te hebben , leg de hij zicli aan de Hoogeschool inzonderheid toe op de Re iltsgeleerdheid in het algemeen , en de vaderlandsche wetten in het bijzonder, welke we­tenschappen hij met eene ongemeene en aanhoudende vlijt beogende. Kort nadat hij tot Meester in de beide regten was bevorderd , werd hij tot Advokaat der Nederlandsche Oost-Indische Maatschappij aangesteld , en in deze hoedanigheid , benevens eenige bo•indheb­ hers , in 1619 naar Engeland gezonden , ten einde eenige ontstane geschillen met de Maatschappij van dat Rijk , uit den weg te ruimen , wanneer hij door J a k o k I, Koning van Engeland , tot Bidder geslagen werd. De bedrevenheid welke hij bij alle gelegenheden in het waarne­men van zijnen post liet blijken , maakte dat de Regering van Amster­dam hem in 1626 tot hunnen Pensionaris aanstelde, en hij ver­volgens in onderseheidene buitenlandsche bezendingen , waaronder zeer belangrijke , gebruikt werd. De eerste buitenlandsche bezen­ding welke hem ten deele viel , was in het jaar 1639 naar Bremen , ter gelegenheid dat er tusschen den Aartsbisschop en de Regering dier stad geschil was ontstaan , over het invoeren van de Lu­thersche kerkdienst in de Domkerken , waarvoor de Aartsbisschop ijverde , terwijl de stad beweerde , dat zulks volgens een oud ver­drag niet geschieden mogt. Aalagezien partijen de bemiddeling des Konings van Denemarken en van hun lloog Mogenden verzocht hadden, vertrok B o r eel hierop naar Stade , alwaar de twist in October, door een verdrag werd bijgelegd. Toen de beroemde Christina in het jaar 1640 , na het over­lijden van haren vader,, G u s t a a f Ado f, den Zweedschen troon beklommen had , werd door Hun Hoog Mogenden besloten , een ge­zantschap wegens dit Gemeenebest naar Zweden te zenden , om de Koningin over die gebeurtenis geluk te wenschen , eu wet inzon­derheid ook om te trachten over de scheepvaart en koophandel in de Oostzee een verdrag aan te gaan. Boreel werd aan het hoofd van dit gezantschap geplaatst , hetwelk bovendien bestond uit A lbert Sonk, oud Burgemeester en Hoofd-Officier te Hoorn , en E p e u s van A y l v a tot Jellum, Grietman van Baarderadeel. Hun last hield in , om met de Zweden een geschikt middel te beramen , tegen de verhooging der tollen aan de zijde der Denen , het zij door het uitvinden van eenen anderen weg voor den koophandel , over Gottenburg of over Lubek langs de Trave , hetzij door het sluiten van een verbond met Zweden. Ook waren de Gezanten voorzien van een geschenk voor de jonge Koningin , bestaande in fijn lijnwaad , ter waarde van 10000 gulden. Den 8sten Augustus hadden zij hun eerste gehoor,, werden allervriendelijkst ontvangen , en gedurende hun verblijf te Stokholm op 's Rijks kosten onthaald. Nadat de Gezanten hun doel , door het sluiten van een verbond bereikt hadden, namen zij hun afscheid , bij welke gelegen­heid , ieder door de Koningin werd beschonken met haar por­ tret , omzet met edelgesteenten , benevens eene gouden keten. In. het volgende jaar werd B o r e e 1, benevens nog twee anderen Heeren , naar Stade gezonden , bekleed met het karakter van Gedepu­teerde Commissarissen , ten einde met de Gemagtigden des Konings van Denemarken de geschillen over de tollen uit den weg te rui­men. Nadat men het hier over de voornaamste punten was eens geworden , reisden de Gezanten naar Koppenhagen , om verder met den Koning zelven te handelen ; en in September namen zij de terugreize naar Holland aan. Boreel zat niet lang ledig , maar werd in 1644 , benevens Jan van Reede, !leer van .Renswoude, en Albert Joa­ehimi, Heer tot Oostende en Hoedekenskerke, als Extra­ordinairis Ambassadeurs naar Engeland gezonden, ten einde hunne hemiddeling in naam van Hun Hoog Mogenden aan te bieden , tot bijlegging van de hoog gerezene geschillen , tusschen den Koning en zijn Parlement ontstaan ; dan deze pogingen liepen vruchteloos af, en de bittere geschillen eindigden in een treurtooneel voor Koning Karel. Na een jaar en %ilk maanden in Engeland te zijn geweest , zonder de minste uitzigten te hebben om iets nuttigs te kunnen uitvoeren , werden zij te rade , met toestemming van hunne principalen , naar huis te keeren , waarop zij den 5den April 1646 afscheid namen van den Koning en den 20sten van het Parlement. Bij gelegenheid van deze ambassade werd Boreel den 2lsten Maart 1644 door Koning Karel 1 verheven tot Rid­ Baronnet en verkreeg den volgenden dag als wapenvermeerde­ring het regt den Engelschen Luipaard en chef te voeren. Deze gunst werd den 28sten Junij 1653 , door den gebannen Koning Karel 11 van Engeland , vermeerderd , door het verleenen van een warrant als Baron en Pair van Engeland, ofschoon zulks later zonder gevolg bleef. Weinige jaren had B or eel in het Vaderland getoeld , of hij vertrok weder van wege de Staten in Junij des jaars 1650 als ge­woon Ambassadeur naar Frankrijk. De verwachtingen op een nut­tig gevolg zijner bekwaamheden werden bier bevestigd ; vooral toonde hij moed en trouw in het vermaarde geval hij bet nemen van twee Fransche roolschepen door de Ruite r. Ue Kardinaal Nazar ij n , de drijfal van die tijd , had hij dit rooven een dade­lijk belang, zoodat Bore el in hem een drittig tegenstander vond , doch niets deed dezen laatste van den weg van pligt alwijken. Bij zegepraalde , en alzoo nam , door den moed en het beleid van d e Ruiter en Boreel, het nemen van schepen door de Franschen , waarover men zes jaren te vergeefs geklaagd bad, een einde; terwijl er in die tijd reeds 328 weg geroold war en. Door de wijsheid van de Witt en hem , werden !evens de oogmerken van den listi­gen Cromwell, die in dit alles deel had, verijdeld. Boreel volhardde in zijn gezantschap aan het Fransche Hof tot in het jaar 1668. Met eene opstopping van water gek weld , stierf hij aan de gevolgen van die kwaal , den 29sten September van genoemd jaar. Zijn lijk herwaarts overgehragt , wend, uit aan­merking van 's mans langdurige en getrouwe diensten , ingevolge besluit van de Algemeene Staten , op 's Lands kosten , met groote statie , te 's Gravenhage ter aarde besteld. Boreel was niet alleen een voornaam lierhebber van alle fraaije kunsten en wetenschap­pen , maar ook een ijverig beoefe. naar van sommigen daarvan , in­zonderheid al wat het mechanische betrof; ook was hij een warme beguustiger der Geleerden ;velen gaven hem den id van een zeer bekwaam Staatsdienaar te zijo geweest , doch anderen roemen zijne der. eerlijklieid en opregtheid booger,, dan zijne schranderheid in het staatkundige. Boredl was gehuwd met Jakoha Carels, die te Parijs stierf, den 17den Junj 1657 , hem nalatende drie zoons en eene dochter. Van welke zijn beide oudste zones, Johan B or eel , Baron van Vremdijke en Jakob Boreel, hier achter volgen. Lie Aitzenia, Sakes van Staet en Oorlog , D. II. hi. 648-651, 684-698, 788-796 . 983-993; D. III. hi. 35-40. 386, 420 — 426 , 472-479; D. IV. bl. 46-51, 60, 61, 1125-1136; D. VI. hi. 752 en 753; Brandt, Leven van de Ruiter, hi. 105 en 107; van Loon. Nederl. D. 11. bl. 281; Srnallegange, Cro­nik van Zeel., D. I. hi. 480; van Iloogstraten en Bronerius van Nidek, Groot Algein. tlist. Woordenb.. B. H. 322 Luiscins, Al,;-enz. Hist. Woordenb., D. 11. St. II. bl. 47-52 ; d e la Rue, Staatk. era Heldh. Zed.. Iii 8-37 ; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. X. bl. 391; 1). Xi. bl. 237, 374-378; D. X11. bl. 49-52, 261 — 267. 449; de zeifile, Resat.. van Anisterd., St. I. hi. 533 en 534; St. III. bl. 212; Bijvoegs. en Aanm. op de Vaderl. Hist. van Wagenaar, D. XIV. b!. 8-12; Kok, Vader1.1Voordenh.; de Cha I-mot, Biogr. Woordenh.; Schelleina, Staatk. "Yederl.; Collo t, seur y, llollands Roein, D. III. A. hi. 387 en 388; van Ka rn­ pen, Vaderl. Karakt.; D. II. hi. 218-250 en 485; Biogr. Univers. farniliepapieren aangevuld. BOREEL (AnAm), Ileer van Duynbeke, broeder van den voor­ gaande, geboren te Middelhurg, den 2den _November 1603, gar zich reeds vroegfijdig aan de beoefening der Godgeleerdheid , Griek­ sche en Hebreeuwsche talen over, in welke wetensehappen hij goede vorderingen maakte. Ofschoon tot de Hervormde Godsdienst behoorende, kwamen echter vele zijner begrippen niet overeert met hetgene men de regtzinnige leer van die helijdenis noemt, inzonderheid niet zijne denkbeelden over den staat der zigtbare kerk In 1646 of wel eerder begat hij zich met der woon naar Amsterdam, en was benevens Galenus Abrahams, 3lichiel Komans en Daniel de Breen, een der oprigters van het Col-. legie op bet Role-in over het Rotterdamsche Veer, waar, in na­ volging van dat te Rhijnsburg, vrijheid van leeren gegeven werd aan een verstandig Christen. De 'aster, gewoon de deugdzaamste en beste inrigtingen met haren vergiftigen zwadder te bekladden , bled' niet in gebreke , om te verspreiden , dat er Sociniaansche dwalingen in dit Collegie verspreid werden; dit maakte eenige Predikanten van de Hervormde Gemeente te Amsterdam waakzaam , die zich bij de Regering vervoegden , en de leden van dat gezel­ schap ats zoodanige gevoelens toegedaan aanklaagden ; doch dit had keen ander gevolg, dan dat Burgemeesteren, na behoorlijk on­ derzoek , waarbij hun de ongegrondheid van deze beschuldiging Meek , echter voorzigtigheidshalve het Collegie op het Rok-in deden sluiten , doch de leden ongestoord naar bun welgevallen , elders lieten vergaderen. Het voornaamste doel van Boreel was echter eene nieuwe Cbristenkerk op te rigten , algezonderd van alle die dezen naam dragen. Hoe het er ook mede gelegen zij , zeker is het , dat zijne geschriften aanleiding gegeven liebben oni hem van Socinianerij te beschuldi,len dusdanig ten minste hegroetten hem zijne tegenstanders de Utrechtsche en Groningen lloogieeraren Johannes Hoornbeek en Samuel Des Marets. Jakob Frederik Reimmann, een Luthersch Godgeleerde , liet zich zoo onbezonnen door zijne liefdelooze drift vervoeren , dat hij hem een Atheist noemde. B o r e el stierf in 1666 , in den ouderdom van 63 jaren. sc .riften die van hem door den druk zijn gemeen ge .aakt hestaan uit de volgende : Ad Legere et ad Testimonium , sive erotentatica propositio et deductio quorundant Conscientiae. casuunt, pruecipue de publico Novi Testamenti cultu , aliisque Christianismo vel cessariis vel utilibus ; exhibitis Ch•istiationt»t Ecclesiis et coetibus illil , qui solar Yeteris et Novi Testamenti scriptural'', pro unico Fidei et Norton Canone profitentur. 1645. 8°. Ontledinge van de Peste der Sonde. Leyde 1655. 12°. Ad. S a m. ilia r esiu rn , Autorem Mantissae Libelli , cui titulis: Dissertatio de usu ct honore S. Ministerii in Euclesiis reforinatis , Protrepticon. Arnst. 1664. 4°. Vraagstukken voorgesteld door den Theologant A. B. aan alle soodanige Predicanten, die alsof Gezanten Gods waren sig een boon er als inenschelyk Beroep en Autkoriteit aannta­ti gen. Amst. 1664. 4°. De Veritate Historiae Evangelicae concatenatio Aurca Chris­tiana, sive cognitio Dei ac Domini nostri J e s u C h r i s t 1677. 4°, ook in het Nederduitsch onder den titel: De Christen guldenschakel , of de kennisse Gods ende onses Heeren J e s u Christi. Amst. 1677. Scripta Adami B o r elli posthuma , qui bus praefixus est ejusdent Tractatus ad Legere et Testiinonium olini editus , cum annexis in fine nonnullis aliis ad 'wee spectantibus. Cosmopoli. (Amst.) 1683. 8°. 't Evangely volgens M a ttheus , en de Brief van P aulus aan de Bomeinen in 't Grieksch net een nieuwe Nederduitsche vertaling van woord tot woord onder 't Grieksch gevoegt enz. , met eene voorreden en eenige bifvoegsels door W. ll o min a , Amst. 1693. 3°. Behalve deze heeft Boreel nog onderscheidene andere stukken geschreven, die G a len us Abraha ms under zich heelt gehad , en waarschijnlijk in zijne Opera posthuma zijn ingelijid. Ook zoo hij aan Jacob J u d a L eon zeer veel onderstand en hulp verleend hebben , tot zamenstelling van dat beroemd model van Salom o's tempel , hetwelk die Joodsche meester te burg gemaakt , en daarna eerst naar Amsterdam en vervolgens naar Engeland overgebragt heeft. Boreel beoefende mede de Nederduitsche dielitkunst , doch met geen zeer gelukkig gevolg. Zie van Hoogstraten en Brouèrins van Nidek. Groot Algern. Dist. Woordeieb.; Luiscius, Algem. Hist. Woordenh., 1). II. St. II. H. 55; de la Rue, Geletterd Zeeland, bl. 27-29; W a g e n a a r , Beschr. van Ainst., St. II. 1)1. 194, 195, 204; Kok , Vaderl.Woor­denh., D. V11. bl. 791 en 792; de Chalmot, Biogr. lroordenb.; Biogr. Woordenh. der Nederd. Dichters ten vervolge op Witsen Geysbeek. BOREEL (ABRAHAM) jongsfe broeder van de beide voorgaanden, ip!boren te Middelburg, den 18den April 1605, was een voornaarn Regtsgeleerde , benevens Raad en Nuntmeester-Generaal der \ler­eenigde Nederlanden. Gehuwd aan Maria van der Does, overleed hij den 10den April 1664. Ilij heeft gesehreven : illissilia sacra , sire de 2nututi Christianorum unione com­ paranda, proinovenda, atque fraternd conservanda cum iis, qui sectantecr pacein charitatem, item de Judaeorum con­versione ad Jesum Christum Filium Dei , Dominum , et Ser­valorem liostrum coilectore A b rahamo Bo r e e l i o. Rhen. 1659 in 16°. Zie de 1 a Rue, Geletterd Zeel., bl. 27 ; Kok, Vaderl. Woor­denh. , D. VII. bl. 792; de Clialmot, Biogr. Woordenh.; Biogr. Univers , uit farniliepapieren aangevuid. BOREEL (JollAN), Meer van West hoven, derde zoon van Johannes Bored' en van Agnes Hayman, werd bet jaar 1621 te Middelburg geboren. Na met lof zijne studien , inzonderheid in de Godgeleerdheid , ten einde gebragt le hebben, werd hij in het jaar 1631 Scilepen , vervolgens Raad en meerma­len Burgemeester zijner geboortestad , was ook wegens haar Ge­committeerde in de Staten van Walcheren , en bekleedde bovendien de volgende luisterrijke bedieningen. In 1656 werd hij bij de Staten van Zeeland verkozen , tot het bekleeden van de Commissie bij de Chambre Demie-partie te Mechelen. In 1665 benoemde men hem, benevens R u t g e r t H u i g e n s en den Raadpensionaris .1 oh an de NV i t t , als Gevolmagtigde wegens Hun Hoog Mogenden op 's Lands vloot. Den 7den September 1666 werd hij te Harderwijk tot Doctor in de Regten bevorderd. In 1667 werd hij , benevens Mr. .1 ohan Meerman, Burgemeester en Raad der stad Leiden , als Extra­ordinairis Ambassadeur naar Engeland gezonden , hetwelk in 1668 werd verwisseld met den titel van Ordinaris Ambassadeur. De­zen post bekleedde hij tot in 1672 , als wanneer men andermaal bet oog op hem lief vallen , om hem als Gedeputeerde op 's Lands vloot te plaatsen , doch zijne kort daarop volgende dood verhinderde zulks. Boreel is nooit getrouwd geweest ; hij stied' den 30sten Maart 1673 , na eene kortstondige ziekte , en werd te Middelburg in de Oude of St. Pieterskerk begraven. Zie Hollandtse Mercur., D. XVI. b1.103 en 104 ; A i t z e m a, Saken van Staet en Oorl., D. VI. bi. 72-76; Brandt, Leven van de Rui t e r, bi. 384; Brandt en Centen. Hist. van Enkh., D. II. bl. 233; de la Rue, Staatk en Heldh. Zeel. , bl. 5-7; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XIII. bl. 154 , 279, 390, 445 457, 477, 479 , D. XIV. bi. 6, 42 en 43 ; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VII. M. '790 en 795; de Chalrnot. Biogr. Woordenb. ; Bilderdijk, Ge­schied. des Vaderl. , D. 1X. bl. I 83, 205 ; B o u in a n , Geschied. der Geld. Hooges., 0. I. 61. 368. BOREEL (JoHAN), Ridder Baronet, Baron van Vr e m d ij k e, Steeland en Peerehoom, Heer van Duynbeke, W est­hoven en D o m h u r g, oudste noon van Willem Boreel en Jaeoba Car els , gehoren te Amsterdam , den 29sten October 1627, was achtereenvolgende Edelman aan het Hof van de Prinsen Frederik Hendrik en Willem II en van de jonge Prin­ses Douairiere. In 1652 werd hij bevorderd tot lloimeester (thans Hofmaarsehalk) dier Prinses , en in 1639 in die hoedanigheid hij Willem III , Prins van Oranje, geplaatst ; (loch op aanraden van den Raadpensionaris Johan de Witt, die daartoe eene Staatsresolutie wist te bewerken , moest hij die betrekking verlaten , wanneer hem een Vendel voetkneehten verleend werd. In 1672 tot Luitenant-Kolonel bij het Regement van den Markies de T h o u a r s bevorderd , woonde hij den 11 den Augustus 1674 de slag bij Senef bij. In 1681 werd hij tot Ruwaard van Patten en in 1685 tot Kotnmandant van Brielle , Hellevoetsluis en het Land van Voorne benoemd. Hij overleed den 19den Maart 1691. Bij zijne echtgenoote, A m a ra nthe van Vre de n burgh , had hij Brie zonen en twee doehters verwekt onder zijne zonen waren Willem B o r e e I, Kapitein in dienst dezer landen , die kinder— loos overleed en A driaan Boreel, die volgt. Zie Aitzema, Saken van Steet eat Oorl., D. V. hi. 792-794; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., B. 322; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb., D. II. St. 11. bi. 47; Wagenaar. Vaderl. Hist., D. XIII. hi. 199 ; Kok, Vaderl, Woordenb.. D. VII. hi. 749; Bossch a , Heldend. te Land, D. II. Bijl. hi. 412, uit familiepapieren aangevuld. BOREEL (JAcoB), Heer van St. Aagt, Duynbeke, Wes t— ho v en en M e ere stein, een broeder van den voorgaande , ge­boren te Amsterdam den eersten Maart 1630, erlangde voor het eerst deel aan de Regering zijner geboortestad in 1661 toen hij Schepen werd , welke waardigheid hij vervolgens weder in 1667 , 1672 en 1677 bekleedde. In 1664 werd hij met groot devolg, in eene statelijke ambassade, gezonden aan den Czaar van Rusland ; eene ambassade, welke veel geld kostte , maar geenzins de verwachting van velen vervulde , om voor de ingezetenen van dezen Staat , nieuwe bronnen van welvaart te openen. Bij den inval der Fran­schen in Holland , in 1672 , werd hem met N i co laas Wi ts en, de task opgedragen , om den toegang langs den Amstel door het inheijen van palissaden te doen versperren. B or e c I bragt, in 1678 , bij eene handeling te Brussel , met den Hertog van Villa Hermosa , zeer veel toe ter wegruimint,,, der bezwaren tegen het sluiten van den vrede te Nijmegen, welke hij rnede als Extraordinaris-Envoy6 onderteekende. Na den geluk­kigen aflonp van dit werk vertrok hij in 1678 als Extra-ordinaris-Arnbassadeur naar Lode w ij k XIV , Koning van Frankrijk , en handelde aldaar over den voorslag van dit Hot, tot het sluiten van een verbond. In 1680 in het Vaderland terug gekeerd , werd hij in 1681 Hoofd-Officier te Amsterdam. Dit gewigtig ambt Dam hij tot in 1691 waar , toen hij Burgemeester dier stad werd , welke waar­rligheid ook in het jaar 1693 en eenige volgende bekleedde. Tijdens de herroeping van het Edict van Nantes was hij een der Commissaris­sen , belast met de taken der vlugtelingen , en zijne verigtingen als zoo­danig worden uithundig geprezen. 13ij het geweldig oproer,, hetwelk Amsterdam in 1696 schokte , werd zijn huis het doel der plunder­zueht , en grootendeels, met het kostbaar huisraad vernield ; later erlangde hij schade vergoeding tot f 28750,00. Den vredehandel te Rijswijk woonde hij als eerste Extra-ordinaris-Ambassadeur en Gevolmagtigde wegens den Staat der Vereenigde Nederlanden hij , en hij hielp dezen Vrede bevorderen , doch mogt de sluiting daarvan niet beteven. Hij stierf gedurende de onderhandelingen , vier weken voor het teekenen van den Vrede , op het Huis illeerestein , den 2lsten Augustus 1697. De Staten erkenden zijne verdiensten , hewezen aan zijne nagedachtenis gelijke eer, als aan die van zijnen vader,, en lieten hem op 's Lands kosten statelijk begraven. Bij zijne echtgenoote Isabella C o y rn a n s liet hij vier zonen en drie dochters na , zijne zonen waren Balthazar Boreel, Schepen en Raad der stad Amsterdam , Bewindhebher der Oost-Indische Maatschappij en Gecomtnitteerde Raad van Holland ; Willem Boreel, die volgt; J akob Boreel, Commissaris van 's Lands posterijen te Amsterdam , en Jan Hi e r o n i m u s Boreel, Secretaris en later Schepen dier stad. Zie Aitzem a, Sicken van Sleet en Oorl., D. V. hi. 250-256, 567-577; Hollandtse Mercur., D. XXIX. hi. 89-91; van Loon, Nederl. Ilistorip., D. III. hi. 242 en 243, D. IV. b!. 159; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenh., H. bi. 322; Luiscius, Algem. Hist. 1Foordenh., D. II. St. 11. hi. 52-55; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XV. hi. 3-5, 43 en 44, D. XVI. hi. 310-313, 357. 488; de zeifde, Beschr. van Amst., St. I. 631, 635, 671, 714, 715 en 713; Kok, Vaderl. 1Voordenb., D. VII. 1)1. 749, 773-789, Koenen, Geschied. der Fran sche Vlugtel. in Nederl., hi.356; Sypesteyn en de Hordes, de Verdedig van Nederl. in 1672 en 1673, D. II. hi. 91, nit fa­miliepapieren aangevuid. BOREEL (PIETER RESEN), zoon van Jan Boreel, Schepen en Raad der stad 5liddelburg , en van Elizabeth Resen, geboren den 7den Junij 1673 , heeft uitgegeven eene redevoering tot titel hebbende: Trompet of Lof•ede over den Vrede , en deszelfs volmaaht­heden, beneffens de wisselvalligheid en geluk van Nederlant , dour deselve uitgesproken op den Eden November 1697. Mid­delburg 1697. in folio. llij overleed den 3den April 1699. Zie de la Rue, Gelett. Zeel., Iii. 35; Kok, Vaderl, Woordenb., D. VII. bl. 792; de Chit l Ill o t Biogr. Woordenb., nit fainiliepapieren aangevuld. BOIIEEL (AnarAÄN), zoos van Johan B o r e e l , Ridder , Baronet, Baron van V remd k e en S t ee land enz. boren te 's Gravenhage den 9den December 1674 , trad als appointe bij de Admiraliteit van de Maas in Zeedienst , werd Luitenant en voerde in 1703 liet bevel over de Rozendaal van 38 stukken , waarmede bij , vergezeld van nog twee andere oorlogschepen , tot geleide van onderscheidene koopvaarders naar Lissabon werd gezonden. Op dien togt veroverde hij eenen Franschen prijs , de St. Lucas , en stelde zich onder het bevel van kapitein It o ern e r V la c q , die met de i1/uiderberg van 50 stukken te Lissabon kwam , om de Nederland­sehe en Engelsche koopvaarders van daar en van Setubal naar liet Vaderland te geleiden. Het eskader van V lacq bestond uit vijf oorlogschepen an 34-50 stukken, en raakte in bet, laatst van in een bevig gevecht met vijf' Fransche oorlogschepen, onder welke twee van 90 en de overige van 60-70 stukken, onder den Schout bij Nacht Narkies de Coetlogon, van de vier Nederlandsche Kapiteins was Bore el de laatste, die zijn zwak en zwaar geteisterd schip, na moedig strijden , aan den quid overgaf. V la c q alleen hield den ongelijken strijd met ongeloof'elijken moed vol, tot zijn schip vol­strekt tot een wrak was gesehoten doch de geheele koopvaardijvloot werd behouden. Boreel keerde van Toulon , waar hij was opgebragt , naar het Vaderland terug, doch moest nog drie maanden te Parijs blijven , omdat men waande , dat hij en de drie andere Kapiteins (V la cq was inmiddels aan zijne wonden overladen) voor een mil­lioen aan diamanten bij zich verborgen hidden , welke men zeide, dat op de vloot waren geweest. Teruggekeerd , bekwam Boreel het bevel over het schip Schiedam van 50 stukken , waarme­de hij in 1704 de boinbardeerschepen voor Barcelona aanbragt , bij de mislukte belegering dier stad door den Prins van Hesse n­ arin s t ad t. Hij was ook bij de verovering van Gibraltar tegen­ woordig, hoewel hij daaraan geen werkdadig deel nam, en werd van de vloot , waarbij hij hehoorde, met nog vier andere schepen , on­ der den Schout bij Nacht van der D us s e n , naar Lissabon ge­ zonden tot geleide der koopvaarders naar Plyinuiden , orn vervol­ gens met andere koopvaarders uit het Vaderland naar Portugal terug te keeren. Terstond daarop voegde zich van der D u s s e n met zijn eskader, waarbij ook Boreel was , bij de vloot onder de Admiraals L e a k e en C all en b u rg h. Met deze vloot hielp hij Gibraltar ontzetten , en hij streed mede in het gevecht in de na­ bijheid van die vesting, den 20sten Maart 1705, waarin de Fran­ sche Admiraal de P o i n t i s een good deel zijner schepen verloor. In 1708 werd Boreel , met zijn schip Rotterdam van 74 stukken, benevens andere schepen , op nieuw naar Lissabon gezonden , tot versterking van het eskader van den Vice-Admiraal van Wass e­na e r. Ilij nam deel in de krijgsbedrijven der Vereenigde Britsche en Nederlandsche vloot, tot bet beleg van Cagliari , op Sardinie , toe, doch keerde van daar met het Bros der vloot , onder Leake en Wassena e r , naar het Vaderland terug. Na den vrede van Utrecht , in 1713 , is hij iu Portugesche Zeedienst overgegaan , bij welke hij tot Vlagge-Officier werd verheven. Ilij huwde Marga­retha van den Bos ch , doch stied kinderloos. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Bist. Woordenb. , B. bl. 322 ; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VII. 47; de Jonge, Nederl. Zeew., D. IV. St. II. bl. 264, 290, 310, 329, 337, 441, 450, uit familiepapieren aangevuld. BOREEL (WILLEY!), zoon van Jacob Boreel en Isabella Coy-mans te Amsterdam den 19den Maart 1675 , was Bewindhebber der West-Indie Compagnie en Bekenmeester van Holland. Ten tijde van de onlusten , welke Europa in en om het jaar 1725 en 1726 met eenen oorlog dreigden, was hij Ambassadeur aan het Fransche Hof, destijds het middelpunt der onderhandelingen , en een schouwtooneel , waarop de Kardinaal de Fleury, Horatio Walpole, Fonseca en andere Staatsmannen hoofdrollen speelden. Boreel, een van dezen , hield den roem van zijnen naam staande , en deed aan den Staat en aan Europa gewigtige diensten. Hij teekende nog de voorloopige voorwaarden van bevrediging, doch stierf den 12den Junij 1727 te Parijs. Zijne weduwe Ca t harina Clara Geel vi nck stied kinderloos den 19den November 1729. Zie Wagenaar, Vaderl. Rust., D. XVIII. bl. 424, 436 en 437; S cli eltema, Staatk. Nederl., lilt familiepapieren aangevuld. BOREEL (JAcos), zoon van 3 an Hieronimus Bo reel en van Anna Maria Pels, geboren te Amsterdam den 28sten Maart 1711 , bekleedde, behalve bet Schepensaunbt in zijnen vroegen leef­tijd , sedert 1737, gedurende vele jaren , den post van Raad en Fis­caal ter Admiraliteit te Amsterdam. In het jaar:1756 werd h5 Meesterknaap der Houtvesterij van het Cooiland en in 1758 Com­missaris van het klein zegel te Ameterdam. Zijn roem als Staats­man vestigde hij bij eene bezending, benevens Jan van de P o 11 en Gerard M eer man , naar Engeland, om aldaar te klagen over de menigvuldige zeerooverijen ten tijde van den zeveniarigen oorlog. Zij vertrokken in 1759 , volbragten hunnen last net log, (loch slaagden niet naar wensch. In 1761 vertrok Boreel nog eens derwaarts als Extra-ordinaris Ambassadeur , om George II als Koning te begroeten. Hij stierf den 4den April 1778, den roem van zijnen naam vermeerderd heb­bende , en liet bij zijne huisvrouw A gn eta Margaretha Munt er vier kinderen na , onder welke Willem Boreel, Vrijheer van Oud- en Nieuw-Goudriaan en Langerak, Sehepen en Raad der stad Amsterdam , Meesterknaap van Gooiland , Gedepu­teerde bij Hunne Hoog Mogenden , en Mr. Jakob B o r e e l , Raad en Advokaat Fiskaal ter Admiraliteit te Amsterdam. De of beelding van den Ambassadeur komt voor in den tweeden druk van Wagenaa r, Vaderl. Geschied. , D. XX. bl. 457. Zie Maandel. Nederl. Mercurius, D. VI. bl, 133 ; K o k , Vaderl. Woordenb., D. VII. bl. 792-797; Scheltetna, Staatk. Nederl.; 1Va genaa r, Vaderl. Hist., D. XXIII. bl. 50 en 168; C. van der A a, Leven van W ill e m V , D. 1. bl. 191 en 192; Stuart. Vaderl. _Hist., D. 11. 51-56, 142, 153-155, 203-205, uit familipapieren aangevu1d. BOREEL (Jonkheer LccAs), een kleinzoon van den voorgaande en zoon van Willem Boreel en van Margarethe Trip, geboren te Amsterdam , den 3den September 1774, was Houtvester,, Lid der Riddersehap van Noord-Holland en Luitenant-Kolonel-Kommandant der Mobiele Haagsche schutterij , aan wier hook( hij in 1831 den tiendaagschen veldtogt bijwoonde: Wegens zijne in die hoedanig­heid bewezene diensten werd hij tot Ridder der orde van den Nedcrlandschen Leeuw benoeutd. Ook was hij in den Adelstand verheven met het predicaat van Jonkheer. Hij overfeed op zijn buitengoed Westerhout , under Wijk aan Duin, den 24sten April 1811 en was gehuwd met Maria J o­hanna Sara Gravin van Limburg Stirum, die den 3den Januarij 1848 te 's Gravenhage overfeed , en bij wie hij verwekt had Jonkheer Mr. Willem B oree 1 , Referendaris bij de Raad van State; Jonkheer Jacob Otto Bernhard Boreel, Kamerheer des Konings, bij het Hof van Prins Frederik der N eder la n-d en en Agneta Leopoldina Maria Boreel, die den 18den September 1845 gehuwd is met Mr. Willem Jan Baron d'Ablaing van Giessenburg, Lid van den Hoogen Raad van Adel en daarna Referendaris bij het Ministerie van Binnen­landsehe zaken. Uit familiepapieren bijeengebragt. BOREEL (Jonkheer Warn FsAricois) , een broeder van den voorgaande . geboren te Amsterdam den 15den September 1775 , trad in 1787 in dienst als Kadet bij het Regement Gardes te voet , werd in 1791 Luitenant bij de Gardes Dragonders, en woonde met dat Regement in 1793 en 1794 de veldtogt in Bra-hand en Vlaanderen bij , doch nam na de omwenteling van 1795 zijn ontslag. Na die van 1813 trad hij weder in dienst als Lu­tenant Kolonel , Kommandant van een Regement flussaren, aan het hoofd waarvan hij in 1814 het beleg van Bergen op Zoom en in 1815 den slag bij Waterloo bijwoonde , wair van zijn Regement 3 Officieren en 145 man sneuvelden en 6 Officieren en 64 man gekwest werden. Ter belooning van zijn aldaar gehouden gedrag werd hij met de Willems Orde derde kiasse begiftigd. Den 27sten Augustus 1820 tot Kolonel bevorderd , werd hij in 1826 Generaal-Majoor en Inspecteur der ligte Kavallerie, en den 22sten Maart 1831 Bevelhebber der tweede Brigade Kavallerie bij het leper te velde , en maakte als zoodanig den tiendaagscheu veldtogt mede. Voorts in October 1839 tot Opper Bevelliebber der Kavallerie te velde benoemd , werd hij den 22sten September 1840 Luitenant-Generaal en den lsten Januarij 1841 als zoodanig­gepensionneerd terwijI hij te gelijker tijd tot Opperstalmeester van Koning V‘ i I lem 11 werd aangesteld. Op den 20,ten April 1849 werd hij Grootmeester van het huis des Konings %V ille III , ow hij de Koningin dienst te doen en overleed met de Koningin op reis zijnde , te Friederichshafen , den 2lsten Mei 1851. Hij liet bij zijne echtgenoote Cat h a r i n a Anna Fagel, eenen zoon na , Jonkheer Frans Robert B or eel gewezen Sekretaris van legatie te Parijs , en twee doch ters Agnes Anna Maria Bored!, getrouwd met William Brooke Northey, Kapitein in Engelsche dienst en Margaretha Maria Pa u­1 i n a Boreel, gehuwd met Karen Neef, Jonkheer Mr. VV i 1­1 e in Boreel van II oogel a nden, thans President der Tweede Kamer V an de Staten-Gem Taal. In Julij 1830 was hij tot Bidder, in Augustus 1831 tot Com­mandeur en den 10den April 1849 tot Grootkruis der Orde van den Nederlandschen Leeuw benoernd. 11.6 was mede versierd met onderscheidene vreemde Ordes, als daar zijn Grootkruis van het Zwaard van Zweden, en van Frederik van Wurtemberp;. Ook was hij in den Adelstand verheven met het predikaat van. Jonkheer. Zie Se h enema, de laatste Veldtogt van 1Vapoleon Buonaparte, Bijl. bl. 81, H3, 143 en 145; Bosscha, Nedrl. Heldend. te Land, D. III. bl. 463-465 , llit farnihepapieren aangevnld. BOREN (HERIBERT VAN). Zie HARDERBERTUS , de zes en twintigste Bisschop van Utrech BORG (KLAAS ADRIAANSZ. TEN), TEN BORGII of TER BURGU Sergeant onder het Vaandel van Kapitein N ij e v e e n , was een halve broeder van Meindert van der T h ij n e n de ontwerper der overrompeling van Koevorden in 1672 , wien hij mede behulpzaam was in het tnaken van bieshruggen; terwijI hij tevens het hestuur had over het leggen van de biesbrug tot den aanval op het bastion Overijssel , waardoor hij krachtdadig medewerkte tot het hernemen van die vesting. Zie Sylvius, Hist. oases Tijds, D. I. hi. 522; Scheitema, Geschied. en Letterk Nengelw., D. II. St. II. bl. 67, 88, 89 96; Bosseha, 1V earl. Beldend. te Land , D. I I. hi. 131, BORGER (ELIAS ANNES) , gehoren den 26sten Fehruarij 1784 in het vlek Joure in Friesland , had tot vader Anne K e r s t e s Borger, Koopman en Brander aldaar , en tot moeder S i b-b e l t j e T i e I e s Tieleman, eene minzame , helderdenkende en voor haren stand zeer beschaalde vrouw, aan vie uitstekende gaven des verstands waren geschonken. Reeds vroeg openbaarden zich bij den jongen E 1 is s ongemeene geestvermogens. Spreken en lezen loch leerde hij nagenoeg te gelijkertijd , daar eene schran­dere oplettendheid en bevattelkjkheid van begrip hem als schenen aangeboren te zijn , en reeds spoedig de of,merkzaamheid der ouders en hunne verwanten tot zich trokken. lrnmers een driejar;g kind verstaanbaar te hooren lezen, was lets ongehoords , te weer, daar men bijna geene moeite had aangewend , on) hem dit te leeren. Van toen of reeds haakte hij met eene onverzadelijke leerlust naar boeken. De zucht tot lezen , tot bestendig en onafgehroken lezen , werd vervolgens zoo hevig , dat hij zich bijna niet kon latenkleeden, nucler het oog in een bock te hebben. Be Bijbelsche en Vader­land.sche Geschiedenissen waren de onderwerpen , welke hij het meest en liefst las , en, zelfs met oordeel in zijn geheugen opnam. INiet Ling duurde het ook of de kleine Ehas wist , op eenen be­valligen trant, voor het ouderlijk gezin den geheelen schakel der Bij­belsche Geschiedenis, en weidra ook die des Vaderlands , zelfs met bijvoeging der anders zoo dorre tijdrekenkundige bijzonderheden, te verhalen. Dit laatste was echter reeds een gevoig van eenig be­paald onderwijs , dat hij nagenoeg sedert zijn vierde jaar of) de algemeene dorpsschool genoot. Aan die school mogt hij voorname­lijk het onderwijs genieten van Laurens D urks Horns t ra, een man, die, zoowel door natuurlijken aanleg als door verkregene kundigheden zich verre boven het gros der toenmalige dorpsschool­meesters onderscheidde. Deze bemerkte zeer spoedig, hoe de jonge Borger zich door vlugheid van bevatting , opmerkzaamheid en leergierigheid , boven diens medeleerlingen onderscheidde, en kreeg zoo veel behagen in het weetgierig knaapje , dat hij zelfs na den schooltijd zich afzonderlijk met hem bezig hield, In die uren werden de meeste vakken van wetenschap , welke destijds niet alien op de school behandeld werden zoo als: de Geschiedenis , de Aardrijkskunde, de Godsdienstleer, de Rekenkunde enz. doorloopen en naar tijdsgelegenheid , aanleiding of lust behandeld; doch die moeite bleef dan ook niet onbeloond ; want het bleek weer en weer, dat er in het binnenste van 's jongskens hart een trek naar wetenschap en vermeerdering zijner denkbeelden lag, wiens bevre­diging voor hem een der aangenaamste gewaarwordingen was. Toen de onderwijzer het beproefde ook de hoogere takken der alge­meene Rekenkunst en later die der Sterrekunde en aanver­wante wetenschappen zijnen leergragen lieveling mede te dee­len , stond hij weidra verbaasd over de vorderingen welke hij ook daarin maakte en dikwijls zag hij met bewondering neder op een kind, in welks ziel zoo buitengewone geestvermogens schenen ge­ egd te zijn. Hoe verder de tiring zijner denkbeelden zich uit­breidde , hoe gemakkelijker hij vervolgens een nieuw veld van we­tenschap als overzag , hevatte en in het geheugen prentte. De aanhoudende iiver en inspanning van Elias vervulde mees­ter Horns t r a dikwijls met vrees, of de jeugdige geest ook gevoed werd ten koste van het ligehaam , en of zoo onverpoosde verstands­ oefeningen zijne vermogens of gezondheid ook zouden kunnen scha; den. Om die reden trachtte de zorgdragende Onderwijzer hem , tot nut en genoegen , eenige afwisseling van arbeid te bezorgen ; of spoorde hem zelfs wel eens aan , om zich toch wat op de straat in de spelen zijner schoolmakkers te mengen. Hoe zeldzaam hij hier­aan voldeed , ook dan was hij de ziel van den kring, daar zijn hupsche , rol ij k e aard en zijne krachtige ligchaamsbouw hem met genoegen deden deelen in de vermaken der jeugd. Inzonder­heid was dan het knikkeren zijn gelielkoosd spel ; ofschoon hij daartoe niet altijd makkers kon vinden , die zich met hem durfden meten , dewijl hij ook da4rin , door vaardigheid en juistheid in het treffen , allen overtrof. Doch niet slechts in het knikkeren , ook in andere spelen en uitspanningen muntte hij boven anderen nit. Wie toch erkende niet zijne meerderheid op het dambord , als zijne ver vooruitziende , fijne berekeningen zijne partij , in de meeste gevallen , gevoelige slagen toebragt ? Wie evenaarde hem des winters , als schaatsrijder op de spiegelglathle stroomen en vlakten? Wie des zomers , als zwemmer, wanneer hij met zijne makkers den vliet kliefde en met buitengewone inspanning tegen den stroom opschoot , of langer dan iemand onder water dook ? Ook van bet zeilen op de nabijgelegen meren was hij een lief heb­ber , gelijk hij daarom wel eens zijne begeerte te kennen gal om ter zee te waren , als zijne andere wenschen niet mogten gelukken. En bij dit alles was hij de gehoorzaamste zoon , die zijne ouders nooit door onwil of baldadigheid zou bedroeven , en die in huis , zoowel als op straat en in de school , steeds een voorbeeld was van bescbeidenheid , goedaardigheid , gezeggelijkheid en ijver. Zijne ouders , die geheel niet voornemens of in staat waren hun kind eene wetenschappelijke opleiding te geven , oordeelende, dat hij reeds genoeg wist , om de school ,te kunnen verlaten en om een handwerk te leeren, deden hem bij e enen Goad- en Zilversmid in de leer , meenende dat dit beroep , bij gebrek van beter , met zijnen smaak zou overeenkomen. Het tegendeel bleek weldra , want zoo­dra de knaap uit het oog van den Meester was , zat hij in een boek te lezen en verwaarloosde zijn werk. Geen wonder dus , dat hij na verloop van weinige dagen naar de ouderlijke woning werd te­ruggezonden. Het was dus blijkbaar , datdit handwerk , even als trouwens bijna elk ander bedrijf, in strijd was met den aanleg van het kind, dat op zijn tiende jaar reeds betuigd had , voor zijne volgende bestemming geen andere begeerte te hebben dan om Predikant te worden. Bit een en ander gaf aanleiding dat Horn st r a, uitgelokt door de gunstige gelegenheid , welke zich als het ware scheen aan te hieden , Mar t inns van den Acker, die zich omstreeks dies tied als Geneesheer en Notaris aan de Joure gevestigd had, overhaalde , om Borger in de eerste beginselen van het Latijn te onderwijzen. Op zijn dertiende jaar werd hij , ter voortzetting dezer oefeningen , en het aanleeren der Grieksche taal , aan de zorg van H e r m a n u s Schlikker, Predikant te Langweer, aanhes'olen , aan vviens onm derwijs hij zich steeds grootelijks verpligt rekende en waarvan hij dan ook een zoo doeltreffend gebruik maakte , dat hij op zijn zeventiende jaar zich alleen en zonder iemands aanbeveling , "mar meer dan gewoonlijk voorbereid , naar Leiden begaf, om , in de te­genwoordigheid der Curatoren van de Hoogesehool Milan , met alle overige mededingers, bet onderzoek te ondergaan , waarvan het A­iling, wie van Landswege eene beurs zou eriangen , om daaruit de onkosten zijner studies te kunnen bestrijden. De jonge Friesche dorpeling alzoo , zonder eenig voorkomen , met eenige zijner me­dedingers , in eene voorzaal het oogenblik verbeidende ow tot het afleggen van het examen te worden binnen geroepen , werd doer deze als ors met hem den spot te drijven een Grieksch Nieuw Testament voorgehouden , met de vraag, welke taal dat was, maar hoe groot was hunne bevreemding , toen dat boertje , zoo als zij hem betiteld hadden , hun zeer lakonisch antwoordde : » wel dat »is Hollandsch ," en hun voor de vuist de voor hem openliggende plaats in onze moedertaal voorlas alsor hij eenen Staten-bijbel voor zich had. Doch niet slechts deze jongelieden , maar zelfs de Hoogieeraren hadden zulk eenen geringen dunk van zijne bekwaam­ heden , dat hij met tnedeliklen werd aangezien; en gaarne zou men hem de kosten zijner vruchtelooze reize geschonken hebhen, zoo hij slechts van zijn aanzoek , ow onderzocht te worden , had willen at-mien. Men bragt hem de weinige leans , welke hij had om te sla­gen , order het oog, maar hij begeerde tot het onderzoek te wor­den toegelaten , en dit kon , dit mogt men hem niet afslaan. En ziet, naauwelijks heeft men hem over weinige Bingen ondervraagd , of het blijkt , dat men met hem eerst beginnen moest , waar men met andere mededingers gewoon was te eindigen , en bet was de eenparige stern van alien: »al was er slechts eene belooning uit te » deelen , de jonge, eenvoudip,.e Fries zou die hebben." Zoo kwam hij dan in het jaar 1801 aan de Hoogesehool te Leiden , om zich aldaar in de Godgeleerdheid te oefenen , geen andere aanbeveling, dan die van zijne bekwaamheden medebren­gende. Met stillen ijver wijdde hij zich aan zijne toekomstige bestemming, de Predikdienst , zonder iemand , die zich zijner aan­trok , zonder eenigen noemenswaardigen voorraad van boeken. Dus school hij eenen tijdlang in het duister, geheei aan zich zelven overgelaten , doch gewoon , om met geringe huipmiddelen vender te reiken dan anderen , wie meer dan zij behoefden ten dienste stond. Zijne kundigheden deden hem echter weldra door zijne Leermees­ters en bijzonder door den geleerden en hoogst verdienstelijken hannes van V °ors t onderscheiden , die zich boven anderen be­ijverde , om hem, ter volkomene ontwikkeling van het voortreffelijke en uitmuntende, dat in hem was , met raad en daad behulpzaam te zijn. Hij moedigde hem niet slechts aan , maar voorzag hem ook van boeken , wier inhoud op eenmaal de geheele bawl des letterroems voor zijne oog en opende. 59 Van toen af zag men hem dan ook met arendsvleugelen klimmen en welhaast alles overvliegen ; want reeds den 7den Junij 1807 verkreeg hij met ongemeenen luister de waardig .eid van Doctor in de Godgeleerdheid, na het openbaar verdedige .van eene Akade­mische verhandeling , behelzende eene uitlegging van P aulus brief aan de Galaten (1), welke, om de zeldzame belezenheid , ongetneene schranderheid en oordeelkunde, daarin ten toon ge­spreid , ook den geleerdsten en geoefendsten uitlegger der H. Schrift tot eere zoude verstrekt hebben , en niet het werk scheen van eenen drieentwintigjarigen jongeling, maar van eenen zeventigjarigen , door besteudig letterblokken doorkneden grijsaard. De Bezorgers der lloogeschool leiden te dier gelegenheid hunne achting voor zijne ongemeeue tale . ten en kundigheden onbewimpeld aan den dag, zoo door zijne openlijke verdediging met hunne tegenwoordigheid te vereeren , als door de kosten daarvan voor hunne rekening te ne- men ; terwij1 ook de Stedelijke Regering zijne zeldzame bekwaam­ lieden huldigde, door mede bij zijne promotie tegenwoordig te zijn , en hem de gouden Medartje , bij de dusgenoemde promo­ tion met de kap gewoonlijk uitgereikt, aan te bieden. Nu was hij tot het heilig dienstwerk hevoegd. Curatoren der Leidsche Hoogeschool waren terstond bedacht otn te zorgen , dat cen jongeling van zoo uitstekenden aanleg en zeldzame geleerdheid , niet door eene beroeping naar elders voor haar verloren mogt gaan, en stelden hem te dien einde , nog dat zelfde jadr,, tot Lector in de Gewijde Uitlegkunde aan , welkeq post hij aanvaardde met eene redevoering over den zedigen en voorzigtigen uitlegger der H. Schrift (2). Inmiddels beklom hij nu en dan , zoo te Leiden als elders , den kansel ; geheel het Vaderland gewaagde van zijne zeld­ zame welsprekendheid niet alleen , toen men hem gehoord had , maar men bewonderde ook het zeldzame vernuft van den jeugdigen geleerde , toen men het gehoorde later ook te lezen kreeg. Den post van Lector hekleedde hij tot aan de inlijving der Leidsche Akade­ mie in de Fransche Universiteit , bet gevolg onzer noodlottige ver­ eeniging met Frankrijk in het jaar 1811 , toen hij , onder den ti­ tel van Professeur adjoint daarin bevestigd werd. Na de gezegende herstelling van ons volksbestaan in 1813 werd hij tot Buitengewoon Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan­ gesteld , en bij gelegenheid van de invoering der nieuwe Wet op het Hooger onderwijs in 1815, tot Gewoon Hoogleeraar bevorderd. Het vo!gende jaar werd hij tot Lid benoemd van het Koninklijk Nederlandsch Instituut , en van dien oogenblik af was zijn leven eene aaneenschakeling van eergenietingen , en ijverbelooningen , mar ook van treffende rampen. Den 31sten Augustus 1814 was hij gehuwd met Abraha mina van der Neu! en , en reeds in het (1) Specimen hermeneuticum inaugurale , exhihens interpreta­tionem Epistolae Pauli ad Galatas. L. B. 1807. (2) °ratio de modesto ac prudenti S. S. interpreti. volgeude jaar verloor hij Naar in het kraambedde door den dood. In 1817 verwisselde hij den post an Iioogleeraar der Godgeleerd­heid , met lien van Gewoon Hoogleeraaar der Historic en Oude Letterkunde, welke betrekking hij den 27sten September aanvaardde met eene redevoering over den Leeraar der Geschiedenis den Dienaar der Goddelijke Foorzienigkeid (1). Ook deze waardigheid bekleedde hij even als de voorgaande niet alleen met ongemeenen Mister voor zich zelven en de Hoogeschool, en tot groot nut zijner leerlingen , maar hij verrijkte ook de geletterde wereld telkens met schriiten , die, zoo om hunnen inhoud als stip , hoogst voortrefFelijk molten genoemd worden. Tweemaal werd hij door Teylers Godge­geleerd Genootsehap met den gouden eerepenning bekroond, de eerste reis voor eene Verhandeling over het gevoelen van Eberhard omtrent den oorsprong van den Christelijken Gods­dienst , de tweede wegens eerie Verhandeling in de Latijnsche taal over het Mysticismus , welke later ook afkonderlijk met eene hoogst merkwaardige Voorrede , door hem werd uitgegeven (2). Bij de Maatschappij der Wetensehappen to Haarlem werd hem mede tweemaal het eermetaal toegekend; de eerste maal in 1815 voor een Latijnseh vertoog over de pligten van een Geschiedschrijver in het openbaar Draken van tin gevoelen (3), dat mede afionderlijk. gedrukt is ; de tweede voor eene, insgelijks in het Latijn gestelde, verhandeling over de vraag: of men de oude Llistorieschrijvers in het invlechten van verdichte redevoeringen in het Geschied­verhaal mag navolgen (4). In 1818 werd hij tot Lid benoemd van het Provinciaal Utrechtsch Genootsehap van Kunsten en We­tenschappen. Geene mindere toejuiching dan de genoemde schrif­ten vond hij bevoegde regters zip voortreffelijke Commentarius over het Evangelic van Jo annes, uitgegeveu onder den titel: De constanti et aequabili Jesu Christi in dole, doctrina, ac do­cendi ratione , sive commentationes de Euangelio J o anni s, cum Matthaei, Mar c i et L u c a e Euangeliis comparato. Pars I , Delph. 1818 8°, welk eerste deel, helaas! nimmer door eene tweede gevolgd werd, doeh hetwelk mede in het Nederduitsch het licht ziet, onder den titel van: Over den eenparigen en zichzelven steeds gelijken card , leer en leerwijs van Jez us Christu s. 's Hage 1821. 8°, met een belangrijk Voorberigt van den vertaler,, J. de Kruyf In 1819 trad Borger in een tweede huwelijk met Cornelia Scheltema; doch ook deze eehtgenoote werd, binnen het jaar, (1) Oratio de historiae doctore, providentiae divinae adminis­tro. Delph. 1817. (2) Dispuiotio de Mysticism°. Delp!). 1818. 8°. (3) De Officiis historici in pare faciendis opinionibus. Later her­drukt net eene zijner Oraties, onder den titel van : Disputatio de Historiez Pragmatics, editio altera, accedit Oratio, de Historiae Doctore , Providentiae Divince adinznistro. Hag. Corn. 1818. (4) Commentatio de fictis in historia orationibus. na het ter wereld brengen van eene dochter, die no v6Or hare nioeder overleed , door den dood aan hem ontrukt. Hij brae aan deze een waardig offer in zijnen hoogst aandoenlijken Treurzang Aan den I? Un -(1). Hij was met beide zijne vrouwen even vele dagen getrouwd geweest. Deze slag dompelde hem in eenen staat van gevoelloosheid , welke hem zelven onverldaarbaar was. Doch welliaast Week het, dat zijn ligt beweeghaar zenuwgestel niet geschokt , maar verscheurd was. Van dat oogenhlik kwijride hij als eene geknakte bloem levenszatheid en verlangen om hij zijne gelierde dooden te rusten vervulden zijne ziel. Hij hezweek elan ouk acht maanden na zijne tweede wederhelft, den 12den October 1820 , en werd bij haar te Katwijk begraven. Alle zijne hierboven opgenoemde werden leveren schoone proe­ven, zoo van zijne grondige geleerdheid , als van den zuiveren en hoogst bevalligen Latijnschen stijl , dien hij zich had eigen ge­maakt. Niet minder gelukkig moist hij in de moedertaal de pen te voeren. Blijken hiervan dragen de door hem uitgegevene Leerre­denen , wcIke door rijkdom en beiangrijkheid van denkbeelden en inhoud evenzeer, als door keurigheid en levendigheid van voor­dragt en door eene hem bijzonder kenmerkende weTsprekendheid uinnuntten, en die na zijn overlijden , nog met eenen tweeden bun­del vermeerderd werden , van welke beide deelen in 1844 , reeds een vierde druk het Licht zag. In die Leerredenen ontmoet men groote lichtpunten , trekken van een waar Genie , verrassende wendingen , eenen wegslependen betoogtrant , eenen schat van beelden, doch , volgens sommigen, tevens, vooral in den eersten bundel, misbruik van beeldspraak , en eenen weligen al te grooten overvloed van redekunstige figuren. Borger toonde overal waar hij kwam zijn alomvattend vernuft , waarvan ltd de vonken als stofgoud orn zich heenstrooide (2). Dit vernult schittert in de Leerredenen , slechts op hoogere voorwerpen toegepast. In eene der laatste van het eerste deel aarzelt Borger niet , in het gevoel zijner kracht, om de zwarigheden tegen het Christelijk ge­loof op te sommen, opdat men door de overwinning daarvan des te standvastiger en grooter zou worden. Als pragmatisch geschiedkenner hebben zijne twee hierboven ve:rnelde, bij de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem. bekroonde , verhandelingen en de Redevoering in 1817 , hij de aanvaarding van zijnen post als Hoogleeraar in de Letteren gehouden , Borger onsterfelijk gemaakt, en in zijne bij Teylers Genootschap bekroonde Verhandeling over het filystieismus heeft hij zich als diepdenkend wijsgeer doen kennen. (1) Dit gedicht eerst geplaatst in de Muzen-Almanak van 1821 is in onderscheidene talen overgebragt , als: in het Latijn door P. H o f m a n P e e r 1 k a in p , in het Hoogduitsch door G. H. van Send e n, in het Fmgelseh door J. Bo w r i ng, in het oud Friesch door Post h urn u s, en in het Era mei! door A. C I a v a r ea n, even als het lets aan snijn kind, alie gepla,itst achter zijne Dichterlijke Nalatenschrtp. (2) Tollens, Lijkz. op E, A. Borger, bl. 63. Ook als Nederduitsch dichter had Borger uitstekende verdien­sten. Wanneer , op het huisselijk vriendenfeest , der gasten wel­meenende wenschen zich in maatzang uitstortten , dan Honk het lied van Borger boven alles uit , en werkte in ieders ziel eene ongewone stemming. Wanneer de treurtoon galrnde uit zijne luit , waar klonk hij unit dieper, klag-ender,, hartverscheurender en ziel­verheffender to gelijk ? Nederland kan misschien op grooter Diet.­ters bogen dan hij was; maar de grootsten van Nederlands Dichters benijdden hem steeds zijn vuur,, zijne vlu8t, zijn vernuft en oor­spronkelijkheid. Zijne alionderlijk uitgegeven dichtwerken zijn : De Leydsche Weezen aan de Leydsche Burgerij, hij den aanvang des jaars 1811. De Leydsche Weezen aan de Leydsche Burgerij, bj den aanvang des jaars 1813. De Vaderlander, Leyd. 1814. Jets aan mijn kind, Leyd. 1815, hetwelk met het yens aan den Rijn is herdrukt , onder den titel van Borger's Boezein-Klacht bij de Graven zijner geliefde Panden , 's Gray. 1842. Op de bevalling. der Prinses v an Or a nj e, Leyd. 1817. Ter Gedachtenis aan Hendrih Albert van der Palm, Leyd. 1819. Deze en andere van 's mans diclavruchten zijn later hij een ver­zameld en uitgegeven onder den filet van Dichterlijhe nalatenschap; ten deele nooit gedruht, Leyd. en Utr. 1836. 8°. 2de druk 1837. 8°. Behalve zijne reeds boven vermelden prozawerken , bestaan er nog van B or ger s hand : Jets nopens den brief aan eenen vriend, betrekkelijk het godsdienstie, vieren van Leydens ramp, Artist. 1813. 8°. B o r g e r s heeldtenis is oiiderscheidene ma len in plant gebragt , als : door B. e i n i e r V i n k el es gegraveerd in 8°, voorkomende voor het eerste deel zijner Leerredenen; door L. Springer ge­steendrukt , in 4° en 8°; door Philippus Ve! ij n gegraveerd in 8°, door Jan Willem C a s p a r i gegraveerd in 8°, voorkomende in den Muzen-Almanak voor 1821; door Johannes Philip-pus Lange gegraveerd in 8°. Zijn gewoon zeggen , vooral ,in zijne jeugd, was: 'k Sil 't is besykje (ik zal het eens beproeven). Zie Algem. Konst- en Letterhode , 1807, D. I. bl. 369-371, D. II. N. 180-189, 370 en 371, 1815, D. I. bl. 394, bl. 290, 1817. D. II. bl. 210, 1818, D. II. bl. 47 en 386, 1819, D. 1. bl. 438, 1820, D. II. bl. 258, 307, 417-420, 421 , 1821 , D. I. bl. 34; M. St u a r t, .Jaarb. van het Koningr. der Nederl., 1820, St. 11. IA. 131-134; W. Broes, Leerrede gehouden hij aanleiding van het afsterven des beroemden Leydsche2t Hoogleeraars Borger, Anis!, 1820; Ypeij en Dermout, Gesch. der Aederl. fiery. Kerk, D.IV. M. 448 en 449 ; i t se n G eys be ek , Biogr. Woordenh. der Nederd. Dicht.; van Kampen, Geschied. der 1Vederd. Lett. en 1retensch., D. II. 1)1. 522-524 562----561, 580, 591 en•592; Col I ot d'Escury, D. IV. St. I. hi. 38, St. II. hi. 357-359 , D. V. N. 205, 206 , 407 — 410; Biogr. Nation.; M. Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Iloogesch., D. I. hi. 36 (i, 381-383, 429, 433, D. II. T. en B. bl. 254 , 277; Aanh. op het Algem. Woordenh. van Kunst. en lretens. van G. N i e u w e n h uis; (d e Jong) Alpha& Naaml. van Boeken; Tick ter, lets over Borger s Kansel Welsprek., Amst. 1837 ; Glasius, Godgel. Nederl., en vooral van der Palm, Bedevoer. ter Nagedacht. van E. A. Borger, Leyd. 1821 en (1V. lie k h o Bijzonderh. ointrent de Jeugd van Borger, Leeuw. 1842, welke beide laatsten wij bier inzonderheid tot 8idsen liebben genomen. BORGESIUS (JoliANNEs), zoon van Joachimus Borgesius, en van Geer t r u id Houbing, geboren den 13den Junij 1618 te Westerwijtwerd , waar zijn vader destijds Predikant was , genoot het onderwijs van zijnen vader in de Grieksche en Latijnsche talen , de Weisprekendheid en Dichtkunde , en kwam dus wel toege­rust , in den ouderdom van 15 jaren, aan de Hoogeschool te Groningen , hier oeiende hij zich met veel ijver en lust in de Wijsbegeerte onder - Matthias Paso'. en Francois Meyvaerts, en maakte mede groote vorderingen in het Grieksch , liierin ge­holpen door de lessen van Tobias Andreae , ook legde hij zich be op de Wiskunde , en inzonderheid op de Sterrekunde , waarin hij zulke groote vorderingen maakte , dat men hem weldra toe­stond , om lessen in die wetenschap te seven ; nog seer jong zijnde vervaardigde hij eenen Almanak , op den meridiaan van Groningen berekend , waarvan men onderscheidene jaren ge­bruik kon waken. Poch dit waren s!echts voorbereidselen tot de beoefening der Geneeskunde, waaraan hij zich vervolgens toewijdde. TerwijI hij deze wetenschap beoefende , verdedigde hij geneeskun­dige stellingen , onder den geleerden 11 e n d r i k W el man, en genas zijn vader van eene benaauwde horst , waarmede hij reeds een halt jaar was hehebt geweest. Na een zesjarig verblijf te Groningen , besloot hij te gaan reizen , en andere lloogescholen te hezoeken. Eerst kwam hij te Utrecht en te Leiden ; can maakte op de eerste plants gebruik van de lessen van Willem S t r a t e­n u s over de Geneeskunde; van Ant onius Aemilius over de Geschiedenis , en van Jakob Ravens be rgen over de Wiskunde, en te Leiden van die van Otto 11 earn ius, Ewald Screvelius en Adriaan van* Valekenburg, over de Medi­crinen , maar inzonderheid die van Adolf Vo rs tius, over de Kruidkunde, en van A n tonius Wa la eus, over de Ontleedkunde. Van daar begaf hij zich naar Frankrijk , en hield zich eenigen tijd te Parijs op, om er de ontleedkundige vertogen bij te wonen , welke destijds in die stad reeds veelvuldig gehouden werden , vervolgens begaf hij zich naar Angers, alwaar hij met groote naarstigheid de lessen van acht lloogleeraren bijwoonde , die de Geneeskunde onder­vezen , ook hechtte hij zich inzonderheid aan Dr. Baill i s, bij. wien hij zijn intrek nam. Na aan deze Akademie de doctorate waardigheid verkregen , en zich de Fransehe taal eigen gemaakt te hebhen , keerde hij in het laatst van 1645 naar Groningen terug, waar hij zich als Geneesheer vestigde. Reeds in het volgende jaar stelde men hem tot Hoogleeraar in de Wiskunde aan , welken post hij met veel roem en nut bekleedde ; niettegenstaande hem kort daarna eene zware zinking op de oogen viel , die hem trapswijze van het gezicht beroofde , zette hij echter zijne openbare en bij­zondere lessen voort, waarbij hij nog een collegie over de Aard­rijkskunde der Nederlanden voegde. Ten laatste werd hij door eene kwaadaardige koorts aangetast , die hem noodzaakte het studeren staken; deze ziekte had tot nasleep een langzaam verval van krachten , dat hem den 22sten November 1652 in het graf rukte. Niettegenstaande hij alzoo nog geen 35 jaren oud werd, was hij toch een der beroemdste Artsen en voortreffelijkste Wiskundigen van zijnen tijd. In het laatst van 1646 , was hij gehuwd met Cat h a-r ina N ij en b o r ch. , bid wie hij eenen zoon verwekte , Daniel B o r g e s ills, die negen maanden oud was toen zijn vader stierf. Nen heeft van hem in druk : Disputatio de catarrho , Andeg. 1645 in 4°. Oratio de Mercurio, Gron. 1646 in 4°. Zie Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lunde, hi. 335;_Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb. BORGESIUS (JoAcuimus), broeder van den voorgaande , gehoren den 9den April 1625, te Groningen, waar zijn vader destijd Rec­tor was, werd, na eenige Caren Rector te Wezel te zijn geweest , in 1654 beroepen tot Buitengewoon Hoogleeraar in de Wiskunde en Welsprekenheid aan de Hoogeschool te Groningen , en in 1660 tot gewoon Hoogleeraar aangesteld. Hij overfeed den 2lsten Decemher 1666, bij zijne echtgenoote , Barbara Roelofs van Rh ee, nalatende twee zoons en twee dochters ; zijne zonen waren A nth on ius Borgesius, Predikant te Bellingewolde, die in 1672 door de Munsterschen gevanke!ijk naar Westphalen is gevoerd en in 1691 overfeed , en Mich ae 1 Borgesiu s, eerst Predikant te Onstwedde , daarna in 't Zandt. Zie Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lunde , hi. 112, 208 223 en 335. BORGH (KLAES ADRIAENSZ. TEN). Zie BORG (KLAAS ADRIAANSEN TEN). BORLOTTE (CLAUDE LA). Zie BARLOTTE (CLAUDE LA). BORLUUT (JossE), Beer van Boucle, gesproten uit een oud en edel geslacht van Vlaanderen , was eerst Schepen en daarna Pensionaris van Gent , in welke hoedanigheid hij in 1577 de Unie van Brussel teekende. Hij was een bekwaam Staatsman , en moet de gave der welsprekendheid bezeten hebben , daar men vindt aangeteekend , dat hij in 1559 in naam der toen vergaderde Staten tot Koning Filips het woord voerde. B or 1 uut werd ook inge­wikkeld in de hevige beroerten, welke, tort na het sluiten van de Unie , te Gent ontftonden. Ilij behoorde tot de gematigden. Zie S t r a d a , Hist. de la Guerre des Pays Bas , Torn. I. par. 731et 74 ; de Jon ge, de Unie van Brussel , bl. 77. BORLUUT (ADRiEN), uit het zelfde geslacht van den voorgaande , misschien wel een broeder van hem , was Schepen te Gent , en vernioedelijk die Borluut, welke zonder vermelding van zijnen voornaam , als teekenaar der Unie van Brussel voorkomt. Zie de Jong e, Unie van Brussel, bl. 72. BOB MEESTER (AutAnam), die in het midden der zeventien eeuw vermoedelijk te Amsterdam leefde , leverde in vier kluchtspelen vrij natuurlijke schilderingen van onderscheidene vaderlandsche ze­den en gewoonten in die eeuw. De titels Bier kluchtspelen zijn : Klucht van Doeden , Amst. 1643. 4° , herdrukt onder den ti­ lel : Doeden, kluchtig hlijspei. Amst. 1735. 8°. Infidelitas, ofte ontrouwe Dienstmaagt, Amst. 1644. 4°. Zytje Fobers, in klucht gespeeld, op de Amsterdamsche Schou­ burg , Amst. 1647. 4°, herdrukt te 's Gravenhage , zonder jaartal. 't Nieutvsgierig degie, Atnst. 1664. 4°. Zie W i t s e n Geysbeek, Biogr. Woordenb. der lVederd. Dicht. ; Catal. van de Maatsch. van Nedea. Letterk. te Leid., D. I. b. bl. 64, 267. BORN (DIRK) vinden wij vermeld als een vertnaard Godgeleer­de , die te Nijmegen het eerste Licht aanschouwde , zonder verdere le vensbijzonderheden. Zie Siichienhorst, Tooneel des Lants van Gelderl., bl. 37. BORN (JoHAN VAN) was Geneesheer te Amsterdam en zeer be­kend met de oudere en nieuwere poözij. Hij hanteerde mede de Nederlandsche her doch zijne verzen , die niet altijd even kiesch bewerkt zijn , zijn horteud door de vele verkortingen , welke hij zich veroor:ooft. Zijne dichtvruchten verschenen onder de titels van : Stichtelyke Rymspreuken , 1639. 8°. Dientermeer , IVeerelts Doolhof ende Echtsparadys , Amst. 1642. Vreughdekoets of lleerlyk Jaarstooneel, Amst. 1642. Amsterdam en Goude vryheyt , Amst. 1645. Zie van A b k oude, Naarnreg. van iVederd. Boeken., D. I. St. 11I Biogr. Woordenb. der Nederl. Dicht. ten very. op Witsen Geysbeek. BORN (HENucus VAN), misschien wel een zoon van den voor­gaande gehoren te Amsterdam , den Eden Mei 1630, werd tot de studie opgeleid door den heromden A d r i a n u s J u n i u s; oefende zich daarna aan het Athenaeum te Amsterdam en vervol­gens aan de Hoogeschool te Utrecht , ter laatstgemelde plaatse te­yens bet onderwijs in de Godgeleerdheid ontvangende van Ds. Fred e r icus S w e t g i us. Hij vergezelde in 1651 den geleerden IzaHk V o s s i u s naar Zweden , waar hij anderhalf jaar aan de Hoogeschool te Stokholm doorbragt, en hem een post aan de boe­kerij werd aangeboden , voor welken hij evenwel bedankte. In 1653 vertrok hij naar Straatsburg., studeerde aldaar nog drie jaren en werd er 1ieester in de Wijsbegeerte , na het verdedigen van twee disputation. In 1656 Proponent geworden , en in 1658 bij de Luthersche gerneente te Alkmaar beroepen , werd hij den 3lsten Januarij te Amsterdam als zoodanig ingezegend, alwaar hij reeds 11den Januarij 1662 gekozen werd tot Adjunct- en den 29sten November 1675 tot Gewoon Predikant. Bijna veertig jaren had hij aldaar het Evangelie verkondigd, Coen hij den 21ste Junij 1701 overleed. Zijn arnhtgenoot 11. V o s heeft zijne N'erdiensten gehul­digd in eene Lijkrede , getiteld : Heylbron ofte Levenswelle en liyt. 1703. Door hem zijn in het liclit gezonden : Dissertatio de legatione Philonis Judaei ad Cajuin Impe­valorem. Argent. Dissertatio de Evangelio , publico examini submissa sub praesidio Dr. J. S mi di i. Argent. Dei domus sancta et Porta Coeli angusta , tertio initiata argue reserata ; dat is, God's heilig finis era enge hemelspoort over Gen. XXVIII vs. 17. Amst. 1672 4°, zijnde eene Leerrede ter inwijding van de Luthersche Nieuwe kerk to Amsterdam. Ook beoefende hij de Nederduitsche Dichtkunst, hoewel met Been zeer gelukkig gevolg, zooals biijkt uit eene Liejhklagt , te vinden in de Eerenhrans , gevlogten ter gedachtenis van den Deer J. E. Bloem. 1683 en uit hetgeen van hem in de Pa­ piere snijhunst van Johanna Ko ert e n voorkomt. Zie J. C. Schultz Jacobi en F. J. Domela Nieuwenlinis, Bijdr. tot de Geschied. der Evang. Luth. Kerk., St. V. bl. 159 en 1d0, St. VII. bl. 20 en 21; Biogr. Woordenh. van Nederd. Dicht. ten very. op 1Vitsen Geysbeek. BORNAEUS (EVERIJARDUS) of, zoo als hij zijnen naam teekende , EVERIIARDUS HERACLITI BORNAEUS , noemde zi&i aldus naar zijne ge boorteplaats Oldeboorn. In het jaar 1647 werd hij, Proponent zijnde, beroepen te Garyp in de provincie Friesland , vertrok ver­ volgens in 1649 naar Oldehoorn-en-Nes en in 1651 naar Bois­ ward , waar hij den 30sten Julij 1680 overleed. llij heeft gesehreven : De Getrouwe Harder, ofte een voorstel van alle de princi­ paelste Plichten die een Dienaer J e s 24 C hr is ti waerneemen moet. Leeuw. 1669. 4°. Zie van Abkoude, Naamr. van Nederd. Boeken, D. I. St. I; G r e y d a n ns % Naaml. der Predikanten in de Glass. van Franeker, bl. 174; Engelsma, Volgl. van Predikanten in de Class. van Ze­venwoude , hi. 66, uit partikuliere berigten aangevuld. BORNBERGUM (ANTONIS FOLICERTSZ. VAN) of VAN BORNBERGE, ook wel voorkomende als ANTONIUS FOLCARDUS BORNBERGIUS , leefde in de zestiende eeuw en was vermoedelijk een Fries , uit het dory Boornbergnm. Hij was eerst viji jaren Pastoor te Kooten , in de provincie Friesland, daarna twaalf jaren te hij Leeuwarden, vervolgens te Harsens in Groningerland , en werd eindelijk Vicaris van St. Naartenskerk te Groningen en in 1582 Overste van de Fraterschool aldaar. Voor zijnen tijd moet hij een zeer ge­leerd man geweest zijn , die zich mede op de studie der Oud­heden toelegde. S u 1.fr idus Petr us getuigt , dat Bornbergum hem groote diensten bewezen heeft, met het opzoeken en overzen­ den van allerhande oudheden. Zie v(a n) II(e u s s e n) en v(an) R(h ij n), Kerkel. Outh. der Vereen. 1Vederl., D. V. St. II. bl. 358; Delprat, over de Broeder­schap van G. Groote, bl. 118. BORNIUS (HENRIcus) schijnit op kosten der Staten van Utrecht aan de Hoogeschool dier stad te hebben gestudeerd, en in 1637 werd hem, » voor de dedicatie syner Theses in de stads academie gedisputeert" door de Regering van Utrecht 25 gulden vereerd. Bij de oprigting van eene Illustreschool te Breda in 1646 werd hij benoetnd tot Hoogleeraar in de Bewijs- en Zedekunde , doch in 1651 als Buitengewoon Hoogleeraar der Wijsbegeerte naar de Iloogeschool te Leiden beroepen , werd hij aldaar in 1654 tot Ge­ woon Hoogleeraar hevorderd. Toen hid zich edger in het jaar 1659 bet bestuur der letteroefeningen van den jeugdigen Prins van Oranje , naderhand onder den naam van Willem III vermaard geworden , zag toevertrouwd, werd hij van zijnen post als Hoog leeraar ontslagen. IIij overleed in 1675 en van zijne schoone Bi­ bliotheek zag in het volgende jaar te : Leiden een Catalogus het licht. Van zijne hand heeft men: Oratio de praestantia atque utilitate Philosophandi, opgeno­ men in de Inauguratio Illustris Scholae ac Collegii Auriaci in urbe Breda erectorum. Bredae 1647. De libertate Philosophandi; de Jure illius, cujus petunia creditor alterius fait dimissus. Zie Samson, Histoire tie Gail. III, Tom. I. pap;. 353; van Goor, Beschr. van Breda, M. 186; Si egenbeek, Geschied. der Leids. Hooges, D. I. 11. 169 , 178 , D. II. T en B. bl. 132; de Na­vorscher, D. III. b1. 250. BORNMAN (HENRicus GUALTHERUS) was Rector der Latijnsche scholen te Nijmeger , toen hij aldaar met den titel van Hoogleeraar der Regten en Historian vereerd werd. In 1756 werd hij wer­kelijk aldaar tot den Hoogleeraarsstoel verheven en in 1763 kwam hij op de nominatie voor den Regtsgeleerden Katheder aan de Hoo­geschool te Harderwijk. Ilij overleed in December 1779 en moet een seer geleerd man zijn geweest, die mede de Nederduitsche Dichtkunst beoefende , zoo als blijkt sit een gedicht plan de lof­felj'ke Burgerij der stad Doesburg, geplaatst voor A. H u y g e n, Beschrijving van Doesburg, bet welk ons echter geen hoogen dunk van zijne dichterlijke bekwaamheden geeft. Zie Biogr. Woordenh. der iVederd. DIAL ten very. op Witsen Ceysbeek; Bouman, Geschied. der Geld. Hooges., D. I. bl. 269, D. 1 I. bl. 285. BORNWATER (JAcoB), een Dortenaar, is alleen bekend als de Schilder van eerie Kruisiging Christi, dat yroeger in de St. Ch•iAoffels- of Ileelhaaks-doelen in zijne gehoortestad gevonden werd, zonder dat ons cenige levensbeschrijving van hem bekend is. Zie Haien, Beschr. Van Dord., hi. 670; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Yaderl. Schilderk., D. I. bl. 20; Iminerzeet, Levens en Werken der Kunsts. BORRE (EVERT), een Burger der stad Utrecht, werd Haan­dags na 13uurkermis van bet jaar 1415, met anderen , voor een half jaar uit de stad gezet, en hem opgelegd , eer hij uit de stad vertrok, oirvede te doen en te heloven , niet gedurende hun alwe­zen met stadsballingen to spreken of te Amersfoort of te Rhenen te komen , zullende hun , indien zij de oirvede nakwamen en zich wijssclijk gedroegen , toegelaten worden , na het verloop van een half jaar weder te komen. Waarin hunne misdaad bestaan hebbe, wordt niet gemeld, alleen staat er dat zulks om besten toil ge­schied zij. Zie Burman, Utrechtsche Jaar.b., D, hi. 34.P. BORRE (ADRIAAN VAN DER) Of ÁDRIANUS BORRIUS zoon van Levinus van der Borre, die in 1610 als Predikant te Schoonhoven overleed , werd in het jaar 1580 Predikant te Sommelsdijk , en vertrok in het jaar 1590 naar Strijen , en in 1591 naar Schoonhoven , van waar hij in 1603 werd be­roepen naar Leiden. In 1605 was hij bij leening te Utrecht. Ilij voegde zich aan de zijne der Remonstranten en was de eerste teeke­naar der Reinonstrantie, in 1610, en schrijver van menig ander belangrijk vertoog. Ook was hij een der genet', die hij de oprigting en vestiging der Remonstrantsche Broederschap , onder veel verdruk­king, de ineeste dienst bewezen. In December 1618 was hij met Kaspar van Baerle en Petrus Cupus tot tulip dergeciteer­den te Dordrecht. Daar hij er niet toe ton overgaan, om de biddaguitschrijving, zoo als zij gedaan was, der gemeente voor te lezen, werd hij, den 13den April 1619, door de Regering van zijne dienst ontzet. Omdat hij de Vergadering te Rotterdam, den 5den 111aart 1619 , had hijgewoond , werd hij in Julij uit het land verhannen en naar Waalwijk gevorrd en in Augustus door de Leidsche Synode met kerkelijke alsnijding bedreigd. Hij was in de vergaderingen te Waalwijk en te Antwerpen in 1619-1621 en werd den 9den Julij 1621 een der Binnenlandsehe Directeuren. Toen de drie Remonstrantscl .e Leeraars, G erard us Li vius, lIenricus Leflerus en Johannes Coetsius, voorheen Pre­dikanten te Nijmegen, zich met de Contra-Remonstranten zochten te verdragen, schreef van der B on'e hun, uit naam van cenige Remonstrantsche Predikanten eenen brief, ten elude hen daarvau of te houden , zonder dat zulks evenwel iets baatte. De Vergade­ring in de schuilplaats , in 1624 , verkoos hem in de provisionele directie en droeg hem de bediening van Leiden en eenige dorpen. op. Den 17den Junij 1627 werd hij met Johannes 1.1y t t e n-b oga erdt en Simon E p i sc opius uit hoofde van de gestadige ziekten en ongelegenheden van Nicolaas G r e v in k hov en als vierde Directeur aangesteld en bezocht als zoodanig in 1629 met Epis co pius onderscheidene kerken , om de inzatneling voor de Societeit en voor de oprigting der kweekschool te bevorderen. Voorts had hij deel aan alle de belangrijkste verrigtingen der Directie tot den 26sten Augustus 1630, toen hij , reeds ziek de vergadering der Directeuren te Alkmaar nog bijwoonde , !mar naar Amsterdam verreisde , en daar weinige dagen later overleed. Van zijne hand was : Brief van weege de Remonstrantsche Predikanten , geschre­yen aen haere vervolgde en verdrukte gemeenten over de grou­welijke conspiratie, die geseit wordt voorgenomen te sin te-. gen den welstandt van 't Landt en den Prince v an 0 r anj e. Of zijne tijdgenooten Samuel van den Bor re, Predikant te Groot-Ammers , en Ant ipas van der Borre, Predikant te Otto-land , beide hevige Contra-Remonstranten , bloedverwanten van hem waren , hebben wij niet kunnen ontdekken. Zie Uytenbogaert, Kende. Hist., bl. 1144-1146, 1163 en 1164; Brandt, Hist. der Reform., D. II, bl. 51, 135,136,459-­461, 820, 905, 916, D. I1I. bi. 46, 171, 347, 680, 701-706, 233, 734, 753 4, 755*, 756w, 899, D. IV, bi. 491, 965, 966, 1002, 1011-1017; J. Tideman, De Reinonstr. Broed., bl. 3, 29, 30 , 78, 81, 138. BORREBACLI (ADoLF) of BORREBAGH Postmeester te 's Graven­hage , was den 21sten Junij 1672 , met zekere Cornelis de Bruin, 1;6 Pieter en Jacob van der Graaf, zoons van den Raadsheer J a cob van der Graaf, te Bast geweest , en wandelde met hen, des avonds te half elf ure, langs den Vijverberg, toen Borrebach, nog Licht ziende in de Staten-Ramer, uitriep :» J a n » d e Witt is buiten twi.jfel nog daar. Waar schort het aan , dat » zoo een bekende Landverrader niet den hals gebroken wordt." Waarop voorgenomen werd den Raadpensionaris of te wachten tot hij naar huis ging, hem dan aan te vallen en van kant te maken. Zoo als zij dan ook , toen hij des nachts ten 12 ure uit de Ver­gadering der Staten van Holland trad , hem op eenen geweldadi­ge wijze aanrandden , op de - grond smeten en onderscheidene wonden toebragten ; waarna zip , meenende dat hij dood was, de vlugt namen; een runner, Jacob van der Graa f , werd gevat en deswege ontbalsd. Borreba ch hield zich scbuil tot na den dood der de Witten, kwam toen terug en bleef in het bezit van zijn ambt , zonder dat hij wegens dit schendig kit vervolgd werd. Zie S a ms on, Hist. de Guillaume III, Tom II. pag. 256-261; Montanus, Leven van if/ il le m HI, D. I. 14 357-359; van Loon, Nederl. Historiep., D. III. bl. 85; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XIV. bl. 68, 70; Kok, Kaderl. Woordenb. ;de Cha knot, Biogr. lloordenb. BORREBAC U (11.) , misschien wel een hroeder , althans zeker een tijdgenoot, van den vuorgaande, Geneesheer, waarschijnelijk te Utrecht, heelt zich als beoelenaar der Nederduitsche Dichtkunst doen kennen door Uytspanningen , behelzende eenige opmerkelyhe materien. enz. op ryin te santen gesteld. Utr. 1688. Over welks waarde wij niet kunnen oordeelen , als zijnde het ons slechts bij naam bekend. Zie Biogr. Woordenb. der IVederd. Dichters ten very. op W i t­sen Geysbeek. BORREMANS (NixoLAEs) was vermoedelijk een zoon van R e y­nier Borremans, Predikant te Moon, dock om het aankleven der Remonstrantsche gevoelens in 1619 af8ezet. .N ikolaes, in 1648 Proponent bij de Remonstrantsche Broederchap geworden zijnde, wend in het vole,ende jaar Predikant te Nieuwkoop, duel) reeds in Mci 1650 was een beroep van Maasland op hew goedge­keurd. Hier stond hij tot in 1679, toen twee gecornmitteerden van die gemeente aan bet Collegie van Directie der Remonstrantsche Broe­derschap, in naam van B o rr em an s, bekend maakte , dat hij door zijne kwaal (den steen) onbekwaarn was , tot zijne dienst; waarop er een ander in zijne plaats weed beroepen. Borremans het drie zonen na: Anthony Borremans, die volgt ; S a I om on Borremans, eerst Predikant bij de Remonstranten te Tiel , daarna te Zegwaard-en-Soetermeer, alwaar hij den 20sten April 1 7 1 6 stierf; en A d r i a n u s Borreman, eerst Predikant te Frederikstad , daarna te Woerden , alwaar hij in 1710 overleed. Ni kola es schijnt een ijverig beoefenaar der Geschiedenis te zijn geweest en onderscheidene werken uit het Latijn in het Nederduitsch to "hebhen overgebragt en met aanmerkingen verrijkt , onder ande­ren ziet van hem het Licht : Historische Jaer-boecken van Holland en Zeeland, Hande­lende van 't leven en bedriff der Grave van D i deri c k den eersten al, tot het einde van V•ouw Jacoba toe, Eertijdts in 't Latijn beschreven door Matthaeus V os sius, History­schryver der Ed. Groot Mop-,,. Heeren Staten van Holland en Zeeland, verrijckt net eenige aenteykeningen. Gor_ 1677. Ook tokkelde hij de Nederduitsche her en men vindt van zijne dichtvruchten in de Bloemenkrans van verscheiden Gedichten, door eenige lie fhebbers der Poezij bijeenverzamelt. Amst. 1659. 8°. Zie Brandt., Hist. der Reform., D. 1. b. bl. 19, D. III. bI. 859, 860, 914; Schotel, Eerie. Dord., D. 1. bl. 376; Tideman, de Remonstr. Broeders , bI. 100, 195, 196, 366, 368, 369. BORREMANS (ANTlloNLI), oudste zoon van den voorgaande , ge­boren te Gorinchem, legde zich reeds vroegtijdig op de beoefening der Fraaije Letteren en Geleerde talen toe, en studeerde vervolgens in de Gorigeleerdheid te Amsterdam , onder den Retnonstrantschen Hoogleeraar Steven Curcellaeu s. Tot den Predikdienst toege­laten , verkreeg liij wel haast het beroep van Gorinchem en na eenigen tijd hier gestaari te hebben , werd hij naar Hoorn verplaatst, alwaar hij den 21 step October 1683 is gestorven. Borremans was een geleerd man , inzonderheid erraren in de Grieksche en Latijnsche Oudheden, waarvan hij gebruik maakte , tot het ver­staanbaar inaken van de Heilige Schrilt. Men heeft van hem in druk : Variarunt Lectionum liber,, in quo varia utriusque linguae Auctorum loca explicantur atque illustrantur,, ritus prisci eruuntur,, et ntulta non ubique obvia docentur. Amst. 1676. 12°. Vesperae Gorinchemenses , in quibus varia loca , tarn Scrip­turae sacrae , quatn alioruin Auctorunt explicantur, ritus prisci, aliaque non ubivis obvia eruuntur,, Subjunguntur variae Epis­tolae mutuae inter Auctorem, et Clarissimum virnnt P hi 1 i p­ pum Lintborchium. Amst. 1687. 12°. Bid 1713. 12°. Dialog us literarius de Poetis et Prophetis , in quo de non­quae turn ad sacras , tuin ad prophanas literas perti­nent , dispzttatur. Amst. 1678. 12°. Ook heelt hij de uitgave van 1680 van M. V os sins Annales Ifollandiae Zelandiaque , uit het handschrift van dien Auteur aanmerkelijk vermeerderd. Zie Pars, ]%aamr. van de Batay. en Ilollandse schrijv., bl. 95; de Cbalrnot, Biogr. Woordenh.; Abbing, Geschied. der star! Hoorn, B. M. 95 ; Ti dem a n , de Remonstr. Broeders , bi. 213, 214, 249, 368; Nouvelle Biogr. Univers, 1853. BORREWATER was Kommandant van Steenbergen , toen die stad den 18den Julij 1622 door de Spanjaarden onder Don Louis de Velasco werd aangevallen , niettegenstaande de plaats niet versterkt , van geen geschut en slecht van bezetting voorzien was , verdedigde hij zich nog mamnoedig , gedurende den geheelen nacht. Na dat er echter zeventig kanonsehoten op de on­verdedigbare plaats gemaakt waren en zelf's de Yaandrig van B o r-r e w a t er in het bestormen was flood geschoten , ziende dat er geen middel was orn het stedeke langer te houden , ging hij met den vijand een verdrag aan , volgens het welk de bezetting met hare voile wapenen , vliegende Vaandels , brandende lonten en alle bagaadje naar Breda mogt uittrekken. Zie (L. de Rycke, N. Vayus en I. du Rieu), Bergen op Zoom Beleghert ende Ontleghert, bI. 34. BORRIUS (ADRIAsus). Zie BORRE (AURILAN VAN DER). BORSALUS (WoLFARDus) , een Zeeuw,, waarschijnelijk uit het adellijk geslaeht der van Borssele, was een Latijnsch Dichter nit de zestiende eeuw,, die onder anderen onderscheidene Gedichten aan Cornelius Musius, Proust van St. Aagten-klooster te De!it &Aired. Zie Boxhorn, Chroniick van Zed., D. T. bl. 466; de la Rue, Gelett. Zeel., bl. 537; de Cbalmot, Biogr. Woordenb. BORSBOOM (11ENDniK) vinden wij vermeld als een kundig Liefhebber van Oudheden , Poezij en Wiskunst te Valkenburg. llij schreef met zijnen broeder C orn elis B ors boom in dicht­maat Schets van Valkenburg , die zij den 4den Julij 1714 ter pers gaven , doch niet in den handel bragten , maar aan eenige vrienden uitreikten ; doordien zij echter later de exemplaren weder opgehaald en vernietigd hebben , omdat zij in de poezij van hunne jonge jaren te vele misslagen ontdekten , is dit werkje nog veel zeldzamer geworden. Hendrik Borsboorn overleed in 1745. Zie Brouerins van Nidek en Le Long, Kabinet van Ne­derl. en Kleejsche Oadh., D. W. U. 165 en 166; Tegenw. staat der Vereen. Nederl. , D. VI. bl. 433 in noot ; T h. van Brussel, Aanh. tot L. S ni i d t s Schatk. der JVederl. Oudh., bl. 33G; Biogr. Woordenb. van Nederd. Dichters ten yen,. op W i t s e n G e y s b e e k. BORSSELE (Woutra. tweede Heer van Vere, zoon van Hendrik van Borssele en van Maria van Egmont, droeg in 1280 zijne heerlijkheid van Vere en Zandijk aan B e a­tria, Gravin v an Holland, op , en ontving die weder van haar ter leen , het welk door Karen geinaal Graaf , F 1 o­r is V, werd bekrachtigd. Waarop v a n Bo r s s e l e volgens sommigen , de aangelegen zandige schorren zou ingedijkt, en een klooster voor de Broederen van het Duitsche Huis gesticht heb­ben. W o I fe r t, nu een Leenman der Graven geworden , schijnt die afhankelijkheid niet geduldig te hebben kunnen dragen , althans daar ontstond twist, in welke hij , met andere Zeeuwsche Edelen gesterkt , zijne toevlugt tot W ij t, Graaf van Vlaanderen , nam , dien zij tot eenen inval in Vlaanderen wisten over te halen , welke ech­ter niet naar hunne verwaehting uitviel. Daar het schijnt dat 's Graven belang, zoowel als dat der Edelen, vorderde, oui zich onderling te verdragen, vergaf Graaf F I oris V, den 30sten October 1290 , W ol fe r t al le zijne misdaden , en nam hem daarenboven lot zijnen Raad aan. De brief van dezen zoen , is des te merkwaardiger,, omdat daaruit veel eer een onderling ver­bond , dan eene vergiffenis van misdaden te bewijzen is; de Graaf onderwerpt zich zoowel als W o 1 fe r t , in geval van overtreding van dit verdrag, aan de uitspraak van te kiezene scheidsmannen , zeggende onder anderen: » Waert dat onser eenich van 01:18 beiden »daer jegens daede , dat wy willen , dat men dien Nan houde voor » een Nan die nemmermeer te ghelooven is." Terwijl de Vlaamsche krijg nog bleef voortduren , gaven de Hee­yen van Bo r ss e 1 e (ongetwbield ook W o I fert) blijken , dat zij den gemaakten zoen met den Graaf ter goedertrouw hadden aan­gegaan , althans zij kweten zich , in 1295, in den slag tusselten Vlissingen en Zoutelande zeer dapper. in dat zelfde jaar gaven Heeren van Boras e I e blijken van hunne krijgskunde en troUw aan den Graaf, daar zij met Doed iju van Everingen de Vla. rningen , die in Baarland gevallen waren , aantastten en versloegen. Den 27sten en 28sten J unij 1296 werd Graaf Flo ris jammer. lijk vermoord. Dit schendig stub bract groote verwarring in 's Lands bestuur. Men hetchuldint van Borssele niet alleen dat hij kennis van dezen moord had gedragen maar zells dat hij de Via­ mingen tot eenen inval in Watc .eren had aangezet , nadat hij even te voren zijne bekomniering deswege aan de Dordtenaars had te ken­ nen gegeven , die hem overreedden om met twee welbemande Kun­ gen naar Vere terug te keeren. Den 16den September ontving van Borssele een brief van den Koning van Engelmnd , waarbij deze hem verzoeht , zijne Ge­zanten te ondersteunen die herwaarts gezonden. waren , om den jongen Graaf J a n , die zich in dat Ilijk beyond, te ge!eiden , en in 's Lands Regering te vestigen. Hieruit b!ijkt welk hong gevoelen het Engelsche Hof van van Borsseles vermogen had, wiens aanzien en gezag eerst ten top steeg, nadat de Hollandsche Graaf te Vere was aangeland. De geweldige dood Graaf F 1 or i s aangedaan , en waarvan Heer VV o 1 fe r t verdacht was , zal de stad Middeihurg tegen Bien 'leer in het harnas hebben gejaand doch weldra werd den 8sten Maart 1297 deswege een bestand tot Pinksteren mast­konnende getroffen , dat W o 1 fe r t te noodiger zal hebben geacht , omdat hij grooter ontwerpen had nit te voeren , en zoo dint bij zijne veste Been krijg wilde hebben. De jonge Graaf was niet zoo­dra in de magt van W o I fe r t , of deze moist zich geheel van het Bestuur meester te maken , en het gezag van Jan van A v e s-n es , die als Voogd over den jongen Graaf was aangesteld ten eenenmale te verlammen , latende den Vorst op den 30sten April 1297 eenen brief bezegelen , waarbij die »ghelovet lleren Wo I­» te r de van Borssel en onsen getrouwen Man hi onsen kerste­» lyken trouwen , ende bi onsen Eed — dat wi doen sullen, ende » werken sullen in alien sticken bi Heren Wol ferde rade ende » boven al doen dat hi ons raed , ende bier hi so hevet hi ons » wedre gelovet Kerstenleker trouwe, en hi sinen Ede — dat hi » onse ende once orbare raden sal , ende doen sal in alle saicken » na sinen vyf sinnen , ende na sine macht — ende ware dat sake a dat hi in retie came — iof omme dat hi die ghene van ons a weret , die onsen lieven Heren onsen vader jammerlike vermoort » hebbe — so neloven wi , dat wi hem bi al sulken trouwen , » alsze voorsz. staet in dese lettere , hem te helpene te versekere , » ende te radene , ende staende te houdene jegens elken man" enz. Met zoodanig een Graaflijk handvest voorzien hegon van Bo rs­sele een bewind te voeren, dat weldra noodlottig voor hem werd. Bet eerste . dat hij in zijn hoog gesteigerd gezag ondernam , was, de West-Friezen te beoorloogen , welken krijg hij spoedig en ge­lukkig ten einde bragt. Vervolgens was hij bedacht, om niet slechts hoofd van 's Graven Raad, maar 0111 eerlang Raad alleen te zijn, waarom hij nu den eenen dan den anderen Heer, buiten de gewig: tigste onderhandelingen sloot; terwijl hij den jongen Graaf overaI met zich omvoerde en bevelen en zegelen deed wat hij goedvond. Dirk van Brederode was de eerste, die door zijn toedoen uit den R aad gezet werd , vervolgens moest Jan van Renesse, Bal­ juw van Zuid-Holland , zijnen post verlaten, dien hij van eenen toeleg tegen 's Graven persoon verdacht maakte en door een vonnis, te Vere gewezen , ten Lande deed uitbannen. Eindelijk trok Wol­ f ert at het gezag der Regering aan zieh , waarvan hij zich mees­ terlijk wist te bedienen , om zich zelven te verrijken. In de eerste plaats door een dubbel huwelijk van hem zelven met de Vrouwe v a n o o r n e, en van zijne dochter met den Jonkheer van V oorn e; en , ten tweede met zich onderscheidene adellijke verbeurdverklaarde goederen te doen opdragen , als de landen van Woerden en Bens­ koop , het Kasteel van IJsselstein en het Kasteel te liloermont , welk laatste hij deed slechten. Naauwelijks was hij in het bezit dezer heerlijkheden of hij deed , orn zich in bet bezit daarvan te handhaven , ten Noorden van den Rijn, tusschen Woerden en Ilarmelen , eenen burgt aanleggcn , die hij evenwel geen tijd had om te voltooijen, cloth waarvan de grachten nog aanwezig zijn. Onder het gewoel der wapenen kunnen zulke gunstelingen het veiligste hunnen rol spelen. We!haast wikkelde o 1 fe r t dan ook den Graaf in eenen krijg , welken de Graaf van Vlaanderen tegen Frankrijk voerde; het verbond hiertoe werd te Vere gesloten den 12den Februarij 1298; de Koning van Engeland wist echter den voortgang daarvan te stuiten , door een vredesverdrag tot stand te brengen , waarin ook Graaf J a n begrepen was. Wilhelmus van M ec helen, de een en veertigste Bisschop van Utrecht , moest ook het vermogen van Wolf e r t ondervinden, want , naauwelijks het zwaard getrokken hebbende , zag hij zich genoodzaakt terstond te bukken , wilde hij van dien moedigen Rid­ der niet geheel verpletterd worden ; de vrede werd te Vere getee­ kend den 29sten September 1297. hit verdrag wist Heer W o 1­ f e r t door Graaf J a n , toen die uit den Vlaamschen togt te Vere terug kwam , te doen bekrachtigen. Terwiji de zetel der Landsregering te Vere was gevestigd , woonde van Borssele op zijne eigene veste Sandenburg , die in grootte en sterkte die van den Land vorst te boven ging , en van waar die eerste Staatsdienaar,, de veste , zoowel als de Graaf zelve, in be­dwang kon houden. De heerschzucht van dezen gunsteling aanwassende met de ver­meerdering zijner goederen, bragt hem , omtrent dezen tijd , ook in de haat bij de gemeente der llollandsche steden. Niet lang te voren eene zeer aanmerkelijke verandering in de munt gemaakt hebbende, waardoor de handeldrijvende ingezetenen dezer landen zwaar gedrukt werden , baarde dit veel ongenoegen en inorren in de steden. Ook klaagden die van Dordrecht dat zij door den Bal­ju.w van Zuid-Holland in hunne regten verkort waren ; waarvan zij 60 W olferti de schuld gaven. De Dortenaren en vele inwoners nit de nabnrige steden, die ter hunner hulpe waren toegeschoten , verzetteden zich met alle moed en onverzaagdheid tegen den Graaf en zijne gunstelingen , rustten zich moedig ten strijde , en W ol­fe r t , als 's Graven Veldheer , sloeg het beleg voor Dordrecht , wiens inwoners, benevens hunne medehelpers, zich zoo dapper verdedigderi , dat er krachtdadiger middelen vereischt werden , orn zich van die stad meester te maken ; te dien einde nam hij voor , zich met den Graaf naar Zeeland te begeven , en aldaar heirvaart tegen Dord­recht te beschrijven. Van het bedwingen dier stad hing zijne eer,, zijn gezag, , zijn aanzien all, en hij begreep dat hij moest vallen , of de meester van zijnen meester blijven. Het misnoegen , dat het wegvoeren van den Graaf ongetwijfeld ten gevolge zou hebben , nosh de vertogen van W o 1 fe r t s schoon- en stiefzoon , Gerard van Voorne, die , zoo men wil , de koenheid had hem de vriend­schap op te zeggen , indien hij den Graaf vervoerde , konden W ol­f er t niet van zijn voornemen afbrengen ; hij zou zelfs , over deze tegenspraak verbitterd , den edelen jongeling hebben willen door­steken , doch hierin door anderen verhinderd zijn. W o 1 fe r t , nu , doch te laat , ontwaar wordende , hoe verregaande hij bij de Hol­landers in haat was, rekende zich niet langer veilig te 's Gra­venhage; begaf zich op zekeren nacht van daar,, en voerde Graaf J a n, die hij in alles naar zijne hand kon zetten , mede. Om niet achterhaald te worden , deed hij alle bruggen achter zich afbrel, en , en rende te paard naar Schiedam , van waar hij voornemens was multi Zeeland over te- steken. Doch het vervoeren van den Graaf was zoodra niet rugtbaar geworden , of het hof en geheel 's Gravenhage was in rep en roer. De jonge Gravin kertnde over het verlies van haren echtgenoot , en verwekte zooveel medelijden in de gemeente , dat velen zich gereed naaakten , om de vlugtenden te vervolgen ; ook waren zij binnen weinige uren te Vlaardingen , en:,hier vernomen hebbende , dat de Graaf wel van land gestoken was, doch , door de stilte weinig vorderen kon , bragten zij al wat maar yolk laden kon, tot bootee en yisschersschuiten toe, te water, en roeiden hen met alle kracht achterna , onder het geschreeuw : de Graaf ! de Graaf ! Haast had men hem ingehaald , en no.-spoediger be­wogen , om terug te keeren. W o l fert , die bij hem was , moest zich gevangen geven , en werd , nevens zijne huisvrouw , naar Delft gevoerd , en op het Steenhuis in bewaring gebragt. Graaf J a n begat' zich terstond naar 's Gravenhage , zonder zich , zoo ver men weet , om van Borssele te bekommeren. De Delftsche burgerij , met eenen bitteren haat tegen hem ingenomen , kwam intusschen op de been en schoolde voor het Steenhuis zamen ; ook duurde het niet lang of er ging eene kreet op : » levert ons den verrader,, of wij steken het Steenhuis in den brand." Die van binnen , het zij dat zij , zoowel als het yolk , W o 1 fer t s dood zochten , of, coca a! zij voorgaven, voor 's yolks woede beducht waren , besloten u hem, ongeharnasd , ten deure nit to stoten (1), aan de razernij der verbitterde menigte blootgesteld , die hem in een oogenblik , door duizend wonden , van het leven berodde; dit viel voor den lsten Augustus 1299. Zulk een rampspoedig lot trof een man wien men geene groote bekwaamheden als Staatsman en Iloveling kon betwisten, doch wiens heerschzucht geene palen kende, terwijl hij, ten toppunt van eer geklommen, alles voor zich deed bukken , en niet hedacht hoe veep dit leven is, wanneer men niet dan vijan­ den ziet , en geene vrienden dan vleijers en slaven om zich heeft. In 1309 werd er een zoen over den moord van W o I fe r t aan­ gegaan , waaruit blijkt , dat daarin vele edele geslachten gemengd waren , tegen wie ook de kinderen van W o 1 fer t welhaast , waar zij konden, wraak oefenden. Duivenvoorde, Zandhorst, Benthem, Voornesse, Arnmers, van der Neve, Zassenem, van der Lane, Ever, boetten bij dien zoen de-. zen jarnmerlijken dood met 1000 ponders zwarte tournoisen. Van B o r ss e I e was tweemalen getrouwd , van de eerste vrouw , die S e b i l I e was genaamd , is de afkomst onbekend. De tweede , Catharina van Teilingen geheeten, was weduwe van Al.. bert, Heer van V oorn e. Van Naar words getuigd , dat zij eene schoone vrouw was , en zeer bemind door Graaf Floris V, bij wien zij een zoon , Dirk genaamd , gehad heeft. Van Borssele liet bij zijne eerste vrouw zeven kinderen na , onder welke vier zonen Wolferd van Borssele, die volgt; Floris van Bors­ sele; Nicolaas van Borssele, de stichter van de linie van Borssele van Brigdamme, en Frank van Borssele van wien de linie der van Borsselen van St. illaartensdijk en K or t gen e afstamde. Het wapen van van Borssele bestaat in een veld van sabel met eene balk van zilver. Zie van Gout hoeven, d'Oude Clironycke en de Hist. van Hol­land, D. I. hl. 347 en 348; Boxhorn, Chroniick van Zeel., D. IL M. 102-104; Sehriverius, Beschr. der Graven van Holl., D. 1. H. 570, 579-583; Schotanus, Geschied. van Friesl., bl. 151; 152; (T. v. D o m sela e r), Beschr. van Amsterd., B. II. bl. 57, 73, 77, 98, 100, 113, 116-122, 125-128; van Bleyswyck. Beschr. van Delft, hl. 687 en 688; Ba len, Beschr. van Dord., bl. '725; Vossius, Jaerb. van Holl. en Zeel., N. 187, 190, 200, 221, 240 en 241; Smallegange, Cronyck van Zeel., D. I. H. 390; Halma, Tooted der Vereen. IVederl., D. 1. bl. 156; van Hoogstraten en Brouerius van lNidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; v(an) H(e usse n) en v(an 11(h ij n), Kerkl. Oath., D. IV. St. III. ll. 53; Beschr. van Delft bij R. Boitet, hl. 62, 607-609; Alkemade en van der Schelling, Beschr. van de stad Bridle, D. I. hi. 208, 209; Beaufort, Het Leven van Willem I, D. II. bl. 450 ;dela Rue, Staatk. en Heldh. Zeel., hi. 140-142; Wagenaar, Vaderl. (1) Volgens anderen werd hij ten venster nitgesineten , op pieken op.. gevangen en daarna vermoord. D. III. bl. 50, 67, 99, 105,109-111, 113, 115, 125­127 ; Sj oer ds, Friesche Jaarb., D. III. bl. 147, 166, 172, 174, 175, 177-179 ; Ermerins, Zeeuwsche (ludic. , D. III. St. I. bl. 4—•21; K o k , Vaderl. Woordenb., D. VII. hi. 812 en 813 ; Levensbes. der Nederl. Vorsten , Heiden enz., St. I. Id. 159 ; v a n Wijn, Nalez. op de Vaderl. Hist. van Wagenaar, U. I_ 147— 151; de Chalmot, Biogr., Voordenb.; van Kampen. Vaderl. Karakterk., D. I. bl. 123-125 ; B i I d e r d ij k , Geschied. des Va­derl., D. II. bl. 205, 221, 249, 253, 271-302; Bossch a, iNeerl. Heldend. te Land , D. I. bl. 72 ; Arend, Alb em. Geschied. des Vaderl., D. I. St. II. bl. 355, 357, 389-401. BORSSELE •(WOLFERT vAN), Ileer van Vere, Sandenburg, Zand ij k , en Cleverikerke, een zoon van den voorgaande en de tweede van dien naam , werd de 0 u d e bijgenaamd , ter on­derscheiding van eenen jongeren broeder , mede W o 1 re r t geheeten , die men d en J o n g e noewde. Hij volgde zijnen vader als Heer van Vere op; en hij had ter naauwernood zijne heerschappij aan­vaard , of in 11ei 1300 viel er te Vere een oproer voor,, hetgeen men wil , dat door de vrienden van den vermoorden Heer zoude gesticht zijn. Of hij deel had aan den aanslag door Jan van R en es se omtrent dezen tijd gesmeed , en of de gevaarlijke op­stand, die deze laatste met die van B or ss e I e verwekte , de zelfde is geweest waarvan zoo even gewaagd is , weet men niet te bepa­len ; zeker gaat het , dat W ij t van fl e n eg ou wen, die van 's Gra­ven wege met eene vloot tegen deze muiters gezonden was, van hen werd gevangen genomen , doch kort daarna uitgewisseld tegen de zonen van Heer W o 1 fer t I, die Graaf Jan , van wege den Koning van Frankrijk, eenige tijd in hechtenis gehouden had. De Vlarningen op het einde van April 1303 met hunne vloot, waarop zich Heer W o I fe r t II mede beyond, eene landing op Walcheren willende doen , werden door de Zeeuwsche vloot, onder' Jonkheer Willem van II en egouw en , aangeval len , zoodat er bij of onder Vere twee onderscheidene allerhevigste gevechten voorvie­len , welke ten nadeele van 's Graven zoon uitvielen , die naar lYliddelburg week en daar terstond belegerd werd. Zoodra de bur­gers van Vere de vloot der ballingen , en daarop hunnen Heer, zagen , sloegen zij den door Graaf J a n aangestelden Bevelhebber hunner stad dood!; lieten de Vlamingen doortrekken , en deden hun alzoo eene volkomene overwinning behalen. Het was misschien uit hoofde eener gelofte door W o 1 fe r t, ge­durende de voorzeide gevechten , gedaan , dat hij nog in dit zelfde jaar onderscheidene goederen aan de Abdij van Eekhoute te Brugge schonk. be Meer W o 1 fe r t zich uit den Vlaamsehen krijg gered heeft , en of hij eerst bij het sluiten van een bestand tusschen de twee Graven in gunst van zijnen Landheer is hersteld , wordt niet ver­meld ; men vindt van hem nicts gewaagd v6Or het jaar 1309 , toen , op den 30sten Mei , W ij t , Bisschop van Utrecht, Willem III, Graaf van Holland en Gerard, 'Leer van Voornc, uitspraak deden over den doodslag in 1299 aan Heer W o I fer t I geschied; alsmede over den geweldigen oploop ter oorzake van den moord in 1300 te Vere voorgevallen , waarbij onderscheidene personen het leven moeten hebben verloren. Het schijnt dat Heer W o I fe r t na de woelingen en gevaren van den Vlaamschen ourlog doorworsteld te hebben , zijn dagen in vrede sleet, tot in 1345 toen hij het zwaard aangordde om met zijnen neef Graaf Willem IV , tegen de Friezen te strijden. Hij deelde ook in diens ongelukkig lot; want hij werd met dien Graaf den 26sten of 27sten September 1345 , bij het dorp Warrega , niet ver van St. Odulfs-klooster, een weinig ten Oosten van Stavoren , ver­ slagen , en sneefde even als de Graaf zelf, alsmede zijnen neef F l o r i s van Borssele, benevens vele Hollandsche Edelen meer. Van Borssele was tweemalen gehuwd; zijne eerste vrouw was Alijt van Henegouwen, zuster van Graaf Willem III, bij wie hij geene kinderen heeft nagelaten , ten tweedenmale trad hij in den eeht met Hadewich B o t van der E em, bij wie hij twee kinderen heeft verwekt en nagelaten, als W o 1 fer t van Borssele, die volgt, en Alijt van Borssele, gehuwdmetJan van Heenvliet op Bleijestein, die in het jaar 1366 overleed. Zie Vossius, Histor. Jaerb. van Boll. en Zeel. , bl. 268; Smal­legange, Cronyck van Zed., D. I. bl. 392; Sjoerds, Friesche Jaarb., III. H. 179, 385; Wagenaar, Vaderl. Hist., 1). 111. bl. 127, 142, 155 en 156; W. te Water, Het Hoog Adelyk Zee­land, bl. 33 in foot; Ermerins, Zeeuwsche Oudheden 9 D. ILL St. I. hi 22-32; K o k Vaderl. JVoordenb. , D. VII. bl. 812; de Chalmot, Biogr. Woordenb. BORSSELE (FILips vAN), Heer van Borssele en K or tgen e, was een man van vermogen , gesproten uit het, geslacht van K o r t-gene, uit den tak van Vere. Graaf Willem VI gebruikte hem in vele bedieningen , Vrouw J a c o b a beschonk hem met het Rent­meesterschap beweste Schelde, en met het Dijkgraafschap van Noord-Holland. Hij koos echter in 1422, de zijde van Hertog Jan van B e ij er e n tegen haar. Ook geraakte hij in gunst van Filips van B ou rgondie, waarvan hij bijzondere blijken erlangde. Bal­juw van Domburg en Westkapelle , later Kastelein van Loevestein geworden , werd hij in 1430 met Frank van Borssele en Floris van Borssele te gelijk als Gouverneurs of Stadhouders van Holland gesteld , doch had hiervan weinig genot en stied in 1431 zonder mannelijk oir na te laten , waardoor de heerlijkheid Borssele aan de Graaffijkheid verviel. Zie Scheltema, Staatk.7Yederl. BORSSELE (FLoais VAN), zoon van Gillis van BorsseIe, Heer van Souburg, en van Anna van Domburg, was in groot aanzien bij de Vorsten van zijnen tijd. Hij geleidde, in dienst van J a n &dog van Braband ? met eerie vloot uit Zeeland , de koopvaardijschepen naar Braband en Vlaanderen en verzekerde zich voor dien zelfden Hertog van Medemblik. Door Hertog i-I ips van Bourgondie , werd hij tot een der drie Stadhoudet van Holland aangesteld. In 1433 door de benoeming van Hugo van Lanoy ontslagen van dezen post , bleef hij echter in den Raad. Hij stierf in 1447; was ook Thesaurier van Holland, en had groote kosten gedaan , bij het innemen van Medemblik , welke hem vergoed werden door Filips, Hertog van B r a band. Hij liet eerie dochter na , Maria genaamd. Zie K o k , Fader& JVoordenb., Tabel II van het gesl. van Bor s­sele; Seheltema, Staatk. Nederl ; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. IV. bl. 64 en 65. BORSSELE (Amami vAN), Ridder, Heer van BrigdaEnme, Popkensburg, Duvelande, Sommelsdijk, enz. noon van Jacob van Borssele, Ridder, Heer van Brigdamme en van Anna van H enni n, was naar de gewoonte van dien tijd, zoo• wel Krijgs- als Staatsman. Ilij was Voogd van Bergen in Hene­gouwen , Kapitein-Generaal van Biervliet , Raad en Opperkamerling van de Hertogen Filips en Karel van Bourgondie, en ge­droeg zich zoo dapper in den slag bij Brouwershaven , in 1426 ge­leverd , dat Hertog Filips hem tot Ridder sloeg , ook vertrouwde die Vorst hem in 1456 het Opperbevel van liet leger , en zond hem in het veld om David van Bourgondie als Bisschop Nan Utrecht to erkennen. Vieldra had hij dan ook Amersfoort en Rhenen ingenomen even als het Slot ter Horst , welk laatste hem door verraad werd in handen gespeeld. In 1462 ontving hij , uit naam van den Graaf v a n C ha r o 1 o i s , als Beer van Ark el, de hulde voor de helft der heerlijkheid Asperen, en in liet voigende jaar was hij bij de geschillen tusschen gemelde Hertogen , vader en zoon , de eenigste van den Adel , die de zijde van den laatsten hield. Hij was in groot aanzien bij de Vorsten van zijnen tijd , en te­genwoordig bij de Krooning van Lodewijk XI , Koning van Frank­rijk , bij welke gelegenheid hij ten tweedenmale tot Ridder gesla­gen werd. Hij was tweemaal gehuwd : eerst met N a ri a van Cats, Vrouw van S o u b u r g of tot Monster, in 1448 kinderloos gestorven en daarna met Anna, natuurlijke dochter van Hertog Filips van Bourgondie , verwekt bij eene jonkvrouwe uit het geslacht van Steenberge n. Met de laatste kreeg hij 15000 gulden ten Huwelijk ; de Hertog was tegenwoordig op de Bruiloft. Ook deze vrouw schonk hem geene kinderen. Hij stierf in 1468. Zie Kemp, Beschr. van Gorinchem , bl. 317; Boxhorn, Chro­niick van Zeel. , D. II. bl. 198 en 199 ; Vossiu s, Jaerb. van Noll. en Zeel. , bl. 661; v( a n) H(e u s s e n) en v(a n) R(h ij n) , Kerkel. Outh., D. I. bl. 305 ; van Mieris, 1Vederl. Vorst. , D. 1. bl. 83 ; W a­ge na a r, Fader/. Mist, 0. 1V. IA 58; Burman, V trechts. Jaarb., D. II. bl. 318; Scheltema, Staatk. Nederl. , D. I. ui. 134-136, D. II. bl. 568; B i 1 d e r d ij k , Geschied. des Vaderl. , D. IV. hi. 169. BORSSELE (HENDRIK VAN), Heer van Vere, Sand en b u r g enz. , zoon van W o I fe r t v an Borssele, den vijfden van Bien naam, neer van Vere, Sandenburg enz. en van Hadewich van Borssele, beyond zich onder het getal van hen , die door Willem V, Graaf van Holland , den 22sten October 1405 , tot bet beleg van Hagestein en Everstein ontboden werden , en dat wel met acht gewapende mannen. In 1426 werd hij benevens sneer Zeeuwsche Edelen , door Hertog F i I ip s van B ou rgondie, tot Ridder van het Gulden Vlies geslagen ; en in 1428 , toen ne­gen Raden en Rekenmeesters van Holland , Zeeland en Friesland werden aangesteld , was ook H e n d r i k van B o r s s e l e onder dit getal. Men vindt van hem aangeteekend , dat hij een voorbeeld voor zijne onderzaten was , in het voortzetten van den koophandel , zoo­dat voor zijne eigene rekening vele groote scliepen werden getim­merd , en daarmede ten Oosten en Westen handel gedreven. In­tusschen groeide zijn aanzien met het vermogen aan, daar men hem reeds sedert het jaar 1420 met de waardigheid van Opper-Iloutvester van Holland bekleed vindt. Den 10den October van dat zelfde jaar werd hij beleend door den Hertog van Bourgondie , met de heerlijkheden en leengoederen , welke C a t h a r i n a van Kleef en van der Mark, zuster van Hertogs Albert s laatste gemalin , in Holland bezeten had. Vier dagen voor Pinksteren van het jaar 1436 ontstond te Middelburg een oproer, wegens eenige Engelsche gevangenen tegen den Abt , den Rcntrneester bewesten Schelde en de Regering dier stad , hetwelk door den invloed en het gezag , dat H e n d r i k over zijnen neef Frank van B or s se 1 e voerde , gestild werd. Of en in hoe verre hij deel heeft gehad in den oorlog, die Hertog F i­1 te dezer tijd tegen de Engelschen voerde, is niet te bepalen , maar wel dat hij, met vele nhepen het Zwin ingevaren , den door­togt daarvan tusschen Brugge en Damme , met staketten sloot , om daardoor eerstgemelde stad , die ongehoorzaana aan haren Graaf , llertog Filips, was , den toevoer uit zee te benemen. Toen in 1438 een zware oorlog met de llanze-steden ontstond , en binnen deze landen eene oorlogsvloot was uitgerust , toog lien­drik zelf daarmede den vijand tegen, en maakte bet hun zoo bang, dat de Oosterlingen in lange tijd zich niet op zee durfden vertoonen; waarom de Hollanders en Zeeuwen ook bezems aan hunne marsen hingen , zeggende: dat zij de zee schoon geveegd en zuiver gemaakt hadden van hunne vijanden. Welke uitstekende diensten , gevoegd bij zoo vele anderen , oorzaak zullen geweest zijn , dat Hertog Filips, ter belooning daarvan , hem sommige beer­lijkheden en arnbachten in Vlaanderen schonk. Als Hertog F i 1 i ps , op St. Andries in December 1445 , te Gent Kapittel hield der orde van het Gulden Vlies, en ter zelf­der tijd nit den hoogen Adel van Holland Cu Zeeland, eenigen tot Rudders in die aanzienlijke orde aannam, was ook onder dit getal Beer Hendrik van Borssele. Wanneer omtrent dies tijd de Hoeksehe en Kabeljaauwsche partijen weder, met vernieuwde woede , de hoc:olden begonnen op te steken, en dit verteerend vuur weldra , door het beleid en de mast van wapenen van Hertog Filips, beteugeld en uitgebluscht werd, begat fiend ri k van B or ssele, waarschijnlijk uit hoofde van de onaangename voorvallen , welke dagelijks uit diergelijke twee­spalten ontstonden zich naar Frankrijk , alwaar hij zich eenige tijd ophield , en in 1446 Luitenant-Admiraal der Vloot van dat Rijk was. Toen de Graaf van Charolois, in het jaar 1469, de stad Dinant in het land van Luik innarn , kweet Hendrik zich daar bij zoo dapper , dat hij door den Graaf met vele kostbare juweelen en reliquien beschonken werd, waartnede Hendrik weder de Groote kerk van Vere begiftigele. In het jaar 1470 , Admiraal van Zeeland zijnde, deed hij vele oorlog­schepen toerusten ter fnuiking van de rooverijen van Ritsard Graaf van Warwick, die tegen Eduard IV, Koning van Engeland , in oorlog was. Hendrik zelf werd door Hertog Karel den S t o u t e als Admiraal en Opperkapitein ter zee , met acht en dertig schepen , tegen den Graaf uitgezonden. Deze durfde echter de zee niet houden , maar zocht naar Frankrijk te vlugten , om daar weer bijstand te zoeken , maar Borssele zeilde hem na, belette hem de Seine binnen te loopen , joeg hem naar Normandie, waar de Engelschen de schepen verlieten en zich te land begaven. Meer Hendrik trad nu met zijn yolk mede aan land , en er viel eene groote schermutseling voor , waarin R i t s a r d veel yolk ver-Ioor en geheel geslagen werd. Bij het scheiden stale Hend ri k 's Graven schepen in brand, behalve ties van de kostelijkste, welke hij den 2den Julij in Zeeland opbragt. Kort daarna liep v a n Borssele weder uit, om den Graaf van Wa r w ij k den terug-­ togt naar Engeland te beletten ; doch een zware storm noodzaakte hem weder te Vere binnen te loopen. De Koning van Engeland beloonde zijne dienst met hem tot zijnen Raad en Kamerling te benoemen en zijne stad Vere onderscheidene voorregten te verlee­nen. Voorts had hij het genoegen die stad steeds in bloei te zien toenernen ; zijnen zoon aan eene Schotsche Prinses van het Ko­ninklijke huis uit te hawelijken , en vele goederen te verzamelen. In dezen toestand stierf hij den 17den Februarij 1574, oud van dagen en zat van onrust; men meent dat hij we! 90 jaren bereikt heeft. Heer Hendrik heeft , bij zijne Gemalin Janne van Hal e-w ij n en van Wtkerke, vier kinderen verwekt , onder welke een zoon Wolfert van Borssele, die volgt. Zie Boxhorn, Chroniiek van Zeel., D. II. bl. 180, 189, 201, 206, 208, 212, 215, 234, 239, 253, 254, 263, 274, 277; Vos­skis. Jaerb. van Moll. en Zeel. bl. 661; S in a I I ega n g e, Cronyk van Zeel, D. I. bl. 393; van Mieri s, lVederl. Vorst., D. I. IA 108; v(a n) H(e usse n) en v(a n) R(h ij n), Kerk.Outh., D. IV. St. HI. bl. 53; de la Rue, Staatk. en Heldhaft. Zeel., bi. 136 —139 ;Wagenaar, Vaderl. Hist., D. IV. bl. 86, 111, ,112 , 117 en 118; Ermerins, Zeeuwsche Oudh., D. III. St. I. bl. 53-90; Kok, Vaderl. Woor­denb., D. VII bl. 813 en 814; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Schelte m a, Staatk. Nederl., D. I. bl. 189-141 en D. 11. bl. 568; Collot d'Eseury, Holland's Roem, D. VI. St. I. bl. 301, 397; van Kampen, de Nederl. buiten Europa, D. I. b!. 9; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl. , D. IV. M. 196. BORSSELE (FRANK vAN), gesproten uit dien tak van dit door­luchtig geslacht , welke St. _Ma artensd ij k bijgenaamd werd , wa s tie zoon van Floris van Borssele, Heer van St. liaartens­dijk, Zuilen enz. en van Oda van Bautershem. Frank werd in 1425 door Hertog Jan van Bra band, nevens den Heer van Gaasbeek tot .Ruwaard , het zel Ede als Stadbouder over Holland , aangesteld. Hij was in 1426 Generaal en Overste Kapitein van Zeeland en woonde in die hoedanigheid den strijd bij Brouwershaven tusschen F i l i p s de Goede, Hertog van B o u r­gondie en Humfrey, Hertog van Glocester, bij, in welken hij Hertog Filip s, die reeds omsingeld was , hielp ontzetten , terwijl. Frank zelf met eene pijl gekwetst werd. Wegens zijn hier gehou­den kloekmoedig en dapper gedrag werd hij Ridder geslagen , door Filips de Goede, die hem in 1430 tevens op nieuw tot Stad­honder van Holland en Zeeland aanstelde. Van B or sse le was van een buitengewoon fraaije gestafte , onversaagd dapper, en een bedreven krijgsheld ; voorts vrolijk en gezellig van acrd , en van eene aangename verkeering, bovendien bezat hij groote rijkdommen, waarvan hij een edelmoedig en milddadig gebruik maakte ; kortom hij was een man , die door de opgenoemde hoedanigheden , gevoegd bij zijne luisterrijke geboorte , de ongelukkige Gravin J a c oba, ter echtgenoote overwaardig, was. Het was dus geen wonder , dat zij , die , genoegzaam van haar prilste jeugd of aan , eene aaneenschake­ling van rampen had moeten verduren , en inzonderheid in hare huwelijken ongelukkig was geweest, op hem verliefde , en heime­lijk met hem trouwde , nadat zij door een zonderling Coeval nader met hem was bekend geworden. J a c o b a sober door de fortuin van middelen bedeeld , had van hare moeder , in 1432 , eenige paarden en kleinoodien ten geschenk ontvangen ; dit wilde zij gaarne met een tegengeschenk vergelden , doch het haperde aan geld, want hare inkomsten waren naauwelijks toereikende tot haar onderhoud; waardoor zij zich , zoo dikwijls als zij genoodzaakt was eenige buitengewone kosten te doen , in verlegenheid beyond. Hare oude Hoeksche vrienden haar meer dan eens , met geld onder­steund hebbende , doch ziende , dat zij geen vergoeding , veel min eenige bevordering , van de Gravin te wachten hadden , sloten an ook de handen voor haar. Willem de Bey, haar Stalmeester , of zoo als anderen hem noemen , Gerard van Godelin, raadde haar de zaak aan van Borssele, die wegens zijne edelmoedig karakter alom beroemd was t to openbaren. Jac o b a wilde hier aanvankelijk niet aan , door dien Frank, de Kabeljaauwsche zijde toegedaan , altijd hare tegenpartij was geweest; doch geen ander middel kunner .de uitdenken , oni gered te worden, besloot zij er ten laatste toe; en ontbood van B o r s s e I e , die zich toen te 's Gravenhage beyond, twee of driemalen bij zich ; als hij echter bij haar kwam, werd zij telkens , door vrees of schaamte , terug gehouden , om hem de ware reden , waarom zij hem wilde spre­ken , bekend te inaken, maar verzon iedere keen iets anders. V an Borssele dacht eerst , dat de Gravin den spot met hem dreef, doch in hare houding eenige verlegenheid meenende te bespeuren , vervoegde hij zich bij den Stalmeester,, die hem het geheim open­baarde , hetwelk hij zoodra niet verstaan had , of hij bezorgde hem zoo veel geld als de Gravin noodig had, en meer dan eens onder­steunde hij haar op dezelfde wijze. Ilet is dus geen wonder , dat een schoon , bevallig en vriendelijk jongeling, zoo als hij , in de blakende gunst geraakte van eene schoone , jonge weduwe , die reeds driemalen origelukkig gehuwd was geweest. Jacoba dus , ingenomen door zijne edelmoedige handelwijs, niet ongenegen tot minnehandel , en verliefd op zijnen persoon , liet hem van tijd tot tijd bij haar ter maaltijd noodigen ; van Borssele bleef ook niet in gebreke, om van die vriendelijke uitnoodiging gebruik te maken, en dan ook alles in het werk te stellen , om door vrolijke gesprek­ken en geestige boerterij , zoo veel mogelijk de treurigheid te ver­drijven, welke aanhoudende rampen in hare ziel hadden verwekt. Hiertoe gaf hem bet afzijn van den Hertog van B o u r g o n d i e te ruimer gelegenheid. Alles liep dus zamen OM de Gravin , nu smoorlijk op hem verliefd , te dezen aanzien te begunstigen. Jacoba, hare gedane belofte aan Fi li ps , van zonder zijne zich niet in het huwelijk te begeven , in den wind slaande , ging in Julij 1433 in het geheim een huwelijk met van B o r s s e l e aan. Filips werd al spoedig van dit trouwverbond onderrigt; hij kwam op die mare naar Holland, doch hield zich als of hij nergens van wist. De jonggetrouwden dachten aanhang ten overvloede te zullen vinden om er hem buiten te kunnen houden; dan zij rekenden buiten den waard; zijne magt was te geducht , en zijn aanhang te groot. Het­geen hun het meeste kwaad deed, was , dat de Edelen , v a n Borssele 's geluk en aanstaande grootheid benijdende , zich liever aan den Bourgondier wilden onderwerpen , dan een van huns gelijken boven zich verheven zien. F i l i p s, te 's Gravenhage ko­mende , hield zich nog onwetende , en noodigde zijnen Stadhou­der ter maaltijd , even als of er Diets gebeurd was; maar naauwe­lijks was hij daar verschenen , of de Hertog deed hem vatten , en met een vaartuig , door Delft, Rotterdam en Dordrecht , naar het kasteel van Rupelmonde in Vlaanderen voeren. Dit alles werd zoo stil , en zoo bedekt ten uitvoer gebragt , dat Yrouw J a-c o b a er te laat kennis van kreeg , om iets , ter afwending van dit ongeval te ondernemen. Zij was er , als ligt te beseffen valt , diep over getroffen dieper nog toen haar ter oore kwam , dat F lips, opgestookt , gelijk sommigen meenen , door de vijanden van van Borssele, voorhad hem ter dood te doen brengen. Het vonnis des doods wend inderdaad met eenen brier aan den Slot voogd gezonden , die toen hij het ontving , met zijnen Gevangene op het verkeerbord zat te spelen. De Slotvoogd , den hatelijken brief gelezen hebbende , verpijude zich wel , om het spel met de­zelfde vrolijkheid voort te zetten ; maar liet desniettegenstaande zulke doorslaande teekenen van droef heid blijken , dat van Borssele, reeds in zijn gemoed voorspellende , dat de inhoud hem gold , niet afliet den Slotvoogd te dringen , dat hij hem den ontvangen brief wilde laten lezen. De Slotvoogd liet er zich , hoewel bezwaarlijk , toe overhalen , en gaf van B o r s s e le den brief over; zich groo­telijks beklagende over het lot, dat hem en van B o r s s e 1 e troll Deze laatste had den inhoud ter naauwernood gelezen , of hij barstte uit in de woorden : H zoo heeft dan ten laatsten de bitterheid mij­» ner vijanden 's Vorsten goedheid overwonnen." Doch , zich een weinig bedacht hebbende , sprak hij den Slotvoogd in dezer voege aan : » Leg mij geboeid in eenen der diepste kerkers van het slot , » en verspreid intusschen overal het gerucht, dat ik onthoofd n ben. Ga , vervolgens den Hertog berigten , dat gij zijnen last »hebt uitgevoerd, is het dan, dat hij daarover niet het minste be­» roues betoont , zoo kunt gij , wederkomende , volgens zijnen last , » mij aanstonds doen sterven ; doch is het, dat zulks hem feed doet , zoo zult gij zeer waarschijnlijk , zijne gunst verwerven , a mij het Leven behouden , grooten tor behalen , en eene rijke ver­» gelding van mij ontvangen." De Slotvoogd liet zich , Da eenig overleg, dien voorslag welgevallen , en vertrok daarop , zonder uit­stel , naar 's Gravenhage ()In den Llertog verslag te doen. F 1 i p had hem niet zoodra ten gehoor toegelaten , of hij vroeg wat er met van Bors se I e gedaan was? Het antwoord was dat 's Her-togs last aan hem was uitgevoerd. Dit hoorende slaakte Fili ps eenen diepen zucht , en riep uit : » Mijn God ! wat heb ik bestaan ! " de Slotvoogd dat hoorende , viel op zijne knieen voor den Hertog en verzocht om vergianis , waarop Filips zeide : Gij hebt uwen last volbragt en geen vergiffenis noodig want er » is niets door u misdreven." De Slotvoogd hierop nederig het woord opvattende , beleed rondborstig , dat van B o r s­sele nog leefde ; de llertog, wel verre van dit kwalijk te nemen, verheugde zich hartelijk over het gedrag van den Slotvoogd, en waarlijk niet zonder reden ; want , behalve dat des Stadhouders on­verdiende dood eene onuitwischbare vlek op 's Hertogs Imam zou geworpen hebben , kon hij ligtelijk voorzien , dat die eenen grooten sleep van allerhande onlusten zou hebben. ]iaauwelijks was dan ook het gerucht van van B o r s s e 1 e s gevangenneming verspreid of J a co b a had , gesterkt door de schatten van haren gemaal , eene grootere vloot dan ooit voorheen bijeengebragt , waarmede zij de Schel­de op , naar Rupelmonde zeilde , om , het kostte wat het wilde , van Borssele te verlossen, Out dozen nieuwen oorlog in de ge-: boorte te smooren , was de Hertog haar voorgekomen en beyond zich reeds met eenig krijgsvolk te Rupelmonde , wen Jacoba met hare vloot er voorkwam. Vernornen hebbende, dat er de Hertog reeds binnen was , eischte zij volslagen bewijs , of van Borssele le­vend of dood was , en begeerde , ten blijk van het eerste , hem te zien en te spreken. De Hertog was haar te wille , deed v a n B o r s s e 1 e aan een der vensters verschijnen , en de beide echtgenooten spraken elkander,, staande hij aan het venster,, en zij op de ach­tersteven van haar schip. Dan naauwelijks had zij eenige, woorden met hem gesproken , of zij stapte van het vaartuig aan land , en verzuimde geen tijd , om , door bemiddeling van Fr ederi k Graaf van Neurs, met Filips in onderhandeling te treden. Bij den zoen in 1428 gesloten , was bepaald , dat indien Jacoba zich buiten toestemming van 's Lands Staten , van hare moeder en van Hertog Filips , in bet huwelijk begaf, zij dan hare onderzaten ten behoeve des Hertogs terstond van alle gehoorzaamheid ontslaan zou. Uit kracht van dit beding eischte Filips nu, dat hem de de graafschappen Henegouwen , Holland en Zeeland werden af­gestaan ,- in welk geval hij van Borsse le op vrije voeten stel­len , het geheime huwelijk bevestigen , en aan J a co ba eenige heer­lijke goederen hier te Lande , tot haar onderhoud zou opdragen. J ac o b a , geen vooruitzigt hebbende , om door eenig ander middel Karen beminden echtgenoot te verlossen zag zich gedrongen deze harde voorwaarden aan te nemen. Zij bedong »tegen den volko­» men afstand van Henegouwen , Holland , Zeeland en Friesland , n en van den naam van Gravin , alleenlijk de heerlijkheden Voorne , » Zuid-Beveland en Tholen , benevens de tollen van Holland en » Zeeland , gedurende haar leven. Doch indien Filips 'cc:Sew haar »stierf , werd bepaald , dat zij weder in het bezit van hare graaf­uschappen treden zou." Van B or ssele, sedert uit zijne gevan­genis geslaakt , werd door Filips nog met den titel van Graaf van Ooster van t begiftigd , een titel , die de oudste zonen uit het Huis van Henegouwen plagten te dragen , waardoor hij al-zoo den rang kreeg van Prins van den bloede. Daarenboven schonk Filips hem in 1445 de Ridderorde van het Guldenvlies. Het Stadhouderschap van Holland en Zeeland werd hem daarentegen ontnomen. Ter zelfder tijd werd Jacoba bedeeld met het houtvesterschap van alle wildernissen van Ilolland, benevens den Haarlemmerhout; welk ambt omtrent een jaar later, aan haren echtgenoot werd overgedragen. Sedert werd het huwelijk van Frank van B or s s el e met Jacoba van Be ij er en, met verlof van Hertog Filips, in het openbaar, te St. Maartensdijk in het eiland Tholen , voltrokken. Bij huwelijksvoorwaarde stond Jacoba haar gemaal de heerlijkheid van Oost- en Westvoorne met de steden Brielle en Goedereede, benevens de heerlijkheid van Borssele bewester vhf node, in realer Duwarien ende Lyftoghten , af. Doch alzoo de heerlijk­ heid van Voorne aan haar alleen voor haar leven opgedragen was , invest de afstand aan Frank, zou zij van kraclit zijn , door ilertog Filips bevestigd worden , die zich daartoe dan ook ligtelijk liet bewegen , en er den 7den Julij 1435 opene brieven van ver­leende. Slechts drie jaren mogt Frank van Borssele zich in het be-zit zijner echtgenoote verheugen, want reeds den 8sten October 1436 zag hij haar ten grave daten. In dat zelfde jaar werd Frank van B or s se 1 e door Hertog F i I ips, bij opene brieven , het ambt van Opperhoutvester op nieuws, voor zijn leven, opge­dragen, met magt otn alleen en op eigen gezag zoodanige nieuwe wetten omtrent de houtvesterij te mogen uitgeven als hij zou ge­raden oorcieelen. Hij stond ook na de dood van Filip s, in groote achting bij diens zoon Karel de n Stoute, zoodat die Vorst hem gemeenlijk vader noemde. Maar hetgeen hem vooral tot eer verstrekte, hij maakte van den invloed dien hij ten Hove had een bijzonder goed gebruik. In de gevoelens der Kabeljaauwschen opgevoed, en eerst in dienst van Jan van Be ij e re n, daarna van F i I i p s, getreden zijnde , stond hij, volgens eed en pligt , de zaak zijns Meesters , indien liet er op aankwam , voor , zelfs ten koste van zijn bloed , doch nimmer zonk hij tot de laagte om eenen persoonlijken haat tegen zijne tegenpartij aan den dag te leggen, en hij deed veeleer, zij­nen invloed dienen , om het lot van ongelukkige Hoekschen , waar hij kon, te verzachten. Zijn verstand , zijne trouw,, zijne niet laffe, man zachte card en eerlijke menschlievendheid, maakten dezen belangrijken en uitmuntenden man, tot een gedurig voor­werp van achting en liefde bij het Hof en de Landzaten zoowel van de Hoeksche als Kabeljaauwsche partij. Hij hield zich na den dood van J acoba meest te Bridle op , eerie stad die hij zeer be­minde en waar ook , na zijn overlijden , zijn hart in de Maarland­sehe kerk ten grave besteld en zijne uitvaart plegtig gevierd werd. Van Borssele stierf den 19den November 1470 , nadat hij lang had ziek gelegen , en werd in de kerk van St. Maartensdijk begraven. Elenora van Borssele, zijne eenige zuster,, die J a n van Buren tot man had, erfde zijne voornaamste goederen ; dock aan zijnen bastaardzoon Floris van Borssele, die later volgt, bezorgde hij in eigendom de heerlijkheden Emelisse, Welle en Pamele. De beeldtenis van Frank van Borssele is in plaat gebragt , omhangen met de Ridderorde van het Gulden Vlies. Hij voerde tot wapen , een gevierendeeld schild ; het eerste en voerde deel van sabel met eenen band van zilver, het tweede en derde van keel met drie zuilen van zilver. Zie J. van Heemsk erk, Batavische Arcadia, (zesde druk), bl„, 569, 572 en 573; Boxhorn, Croniick van Zeel., D. II. bI. 198, 200, 202, 253; van Gouthoeven, d'oude Chronycke en de Hist, van Holland, bI, 450, 456--458; K e in p, Beschr. van Gorinchein, 239, 241; Balen, Beschr. van Dordr., b1.774, 775; Vossi us, Jaerboeken van Boll. en Zeel., 1)1. 660, 661, 696-699; Halma, Toon. der Vereen. Nederl., D. I, hi. 441 en 442; van Hoogstra­ten en Brouèrius van Nidek, Groot Alg. Hist. Woordenb., B. bl. 331; Luisci u s , Algem. Hist. Woorde2tb., D. II. St. I I. bl. 65; van Alkemade en van der Schelling, Beschr. van Bridle, D. I. bl. 218-220; van Mieris, Hist. der Nederl. Vorst., 0. 1. bl. 41, 46; de la Rue, Staatk. en Heldh. Zed., bl. 133-136; Wa­genaar, Vaderl. Hist., D. III. bl. 509-519; te Water, Hoogad. Zeel. , bl. 79 en 81; S j o e r d s , Friesche Jaarb. , D. V. H. 89-91 ; Kok, Vaderl. Woordenb.; Bijvoegs. en Aanmerk. op W a g e n a a r, D. III. bl. 95 , 97-102, 110 en 111, D. IV. bl. 8, 9 , 103 ; Le­vensbes. van voorname nieest Nederl. Mannen en Vrouwen , D. V. M. 349-356; de Chalmot, Biogr. Woordenb ; Scheltema, Staatk. Nederl.. D. I. bl. 137-139 , D. II. H. 568 ; Collot d'E c u r y , IJollands Roem , 0. II. bl. 17, A. bl. 38-40; van Ka m-pen, Vaderl. Karakt. , D. I. bl. 178 en 179 ; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. IV. bl. 109, 115, 117-119, 133, 150; Algem. Konst- en Letterbode , 1846, D. 1. bl. 356. BORSSELE (WoLFEwr VAN) , de zesde van dien naam , Heer van Vere, Sandenburg enz., een zoon van Hendrik van Borssele en van J anne van Halewijn, huwde mien veertien jaren oud ziende, aan de Schotsche Prinses Maria, zus­ter van Koning Jacob I, haar liuwelijksgoed was het Graafschap Bouchane in Schotland , waarvan Heer Wolfert den naam aan­nam. 1111 verwekte bij haar slechts eenen zoon , C a r o 1 u s ge­naamd , die in den ouderdom van 13 jaren , te Leuven studerende , plotseling overleed. In 1467 hielp hij mede de stad Dinant innemen en betoonde daarbij veel dapperheid. In den volgenden veldtogt van 1468 was Wo I fe r t tegenwoordig bij het vermeesteren van Sint Truijen , Luik enz. , waarvoor hij door Karel den Stoute tot Ridder werd geslagen. Toen in het jaar 1470 eene oorlogsvloot van zesentwin­tig schepen van Rammekens in zee stak , voerde Heer Wo 1 fe r t als Luitenant en Kapitein-Generaal er het bevel over. In 1475 woonde hij den veldtogt onder Hertog Karel en inzonderheid het beleg van Nuis bij , aan het hoofd van vele Edelen en gemeenteri uit Zeeland, die zijne barrier volgden , en ten zelfde jare moet hij ook groote toerusting ter zee hebben doen waken , waarschijnelijk om de kaperijen der Franschen te keen te gaan. In 1477 werd hij tot Stadhouder van Holland, Zeeland en Friesland van wege vrouwe Mari a van Bourgond i6 benoemd en hij bekleedde nog in dat zelfde jaar een gezantschap bij Lodewijk XI, Koning van Frankrijk. Weder in dat zelfde jaar en wel tegen den winter trok Heer W o 1 fe r t , vergezeld van vele Edelen en Burgeren uit de Hollandsche steden , naar Schagen en belegerde het slot aldaar, met dat gevolg , dat Heer Albrecht, tweede Heer van Schagen, die weerspannig. was, om aan geregtelijke vonnissen te gehoorza­men , geen leans ziende om dit leger of te keeren , zonder wederstand te bieden , zicli in handen van den Stadhouder overgaf, die hem naar 's Gravenhage liet vervoeren. In 1478 werd W o 1 fe r t , te Brugge, met de Ridderorde van bet gulden Vlies begiftigd; zijnde hij en Heer Willem van Egmond de eersten die daarmede door den Aartshertog Max mi I iaan van Oostenr ij k begunstigd werden. Toen in 1479 de Hoeksche en Kabeljaauwsche tweespalt op bet hevigst woedde en Ileer W o 1 fe r t Been zeker verblijf meer te 's Gravenhage vond , nam hij de wijk naar Rotterdam; terwijl hij afwezig was , werd zijn good te 's Gravenhage door de Kabeljaauw­schen geplunderd en hedorven. De Stadhouder verzamelde sedert een Leger van wel 7000 man ; trok daarmede naar 's Gravenhage, nam het Hof weder in , en deed de huizen der Kabeljaauwschen plunderen ; doch zoodra had hij 's Gravenhage niet verlaten, of de Kabeljaauwschen plunderden uit weerwraak de huizen der Hoek­schen. Daar hij nu eindelijk zag dat zijn vermogen te kort schoot , ow , de tweespalt te dempen , aangezien de Aartshertog M a x i m i l i a a n hem niet naar eisch ondersteunde en weldra de Kabeljaauwschen openlijk begunstigde , legde hij in 1480 het stadhouderschap ne­der. Zijne vijanden hiermede echter nog niet te vreden , wisten den Aartshertog tegen hem in het harnas te jagen , die met eene groote heermagt tegen Vere optrok , doch eer de stad werd aangevallen werd Maxi mil iaan door den Kapitein Petit Salizart, van W o I f e r t s onschuld overtuigd. OnderwijI had Heer Wolfer t uit hoofde van zijne hoedanigheid als Admi­raal , en ter liefde van zijnen Vorst en deze Landen , zoo wel door eigen vermogen , als dat van zijne steden Vere, Vlis­singen , Westkapelle , Brouwershaven enz. , zoo vele kosten ge­daan in het uitrusten van oorlogschepen tegen de Franschen , dat hem daarvoor ten fare 1484 bij 's Lands Staten en den Hertog 2109 ponden Vlaamsch werden toegelegd in zes Caren bij den Rentmeester Bewesten Schelde te betalen. Desniettegen­staande moest Heer W o 1 fe r t de smart ondervinden , dat zijne stad Vere, den 12den Julij 1485, uit naam van Filips den S c h o o n e, met 520 Duitsche soldaten onder den Heer van Pamele bezet werd, onder voorwendsel van die »Jeghens die Vlaming ende an­» deren myns genadigen Heeren vianden te hewaren ," welke bezet­ting uit de inkomsten van Heer W o 1 fe r t moest betaald worden. Deze en andere kweilingen stortten hem in eene kwijnende ziekte waaraan hij den 14den April 1487 overfeed. Met hem stied' bet mannelijk oir van het geslacht van B ors se le nit. Want na het overlijden van zijne eerste vrouw,, den 20sten Maart 1465, was hij in 1469 wel hertrouwd met Charlotte van Bourbon, maar deze liet hem slechts drie dochters na , van welke de oudste Anna vole. Zie Heemskerk, Batay. Aced., bl. 221-237; Boxhorn, Cltro• 'dick van Zeel., D. II. 1)1. 213, 239, 295, 316; van Mieris, Nederl. Vorst., n. 1. bl. 138; Alkemade, Jonker Fransen Oorl., bl. 18-25; L u is c i us. Algein. Hist. Woordenb. , D. I. St. II. N. 64; B u r m a n, Utreckts. Jaarb., D. III. N. 418; Wage n a a r, Vaderl. Hist., D. IV. 1)1. 41, 171-174, 187, 183, 191; Brouerius van N i d e k en Le Long', 1Vederl: en Kleefs. Outh. , D. I. hi. 116 en 117; La R u e, Staatk. en Heldh. Zeel. , bl. 139 en 140 ; E r m e­rins, Zeeuwsche Oudh., D. IV. bl. 91-117 ; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl. , D. IV. 231---283. BORSSELE kfloRis vAN), Heer van Emelisse , Well e en Pamele, een bastaardzoon van Frank van Borssele, Graaf van Oostervant, en van Margareta van Hasselt, was een zeer dapper Ridder. Met den Admiraal Hendrik van Borssele, in 1470 , op eenen togt tegen den Graaf van Warwick zijnde , werd hij , ter verversching eens in Engeland aan den wal gegaan , door den vijand omsingeld , doch sloeg er zich manhaftig door been , en kwam weder bij de zijnen scheep. Hij was gehuwd met Barbara van W a sse naar, docliter van Heer Johan , Ridder , Heer van Wassenaar , Burggraaf van Leiden en voerde het zelfde wapen als zijn vader,, doch ten blijk van bastaardij een balk van de regter bovenzijde naar de linker benedenzijde over het schild. Zie de la Rue, Staatk. en Heldh. Zeel., bl. 135 en 136 ; te W a­t er , Hoogad. Zeel., N. 79-81; Bijv. en Aanrn. op Wagenaar, D. IV. N. 9. BORSSELE (PAuuus vAN), Ridder, Heer van Schellach en Laterdale, bastaardzoon van Hendrik van Borssele, doch wiens moeders naam men niet vermeld vindt , was in 1470 Kapitein op de vloot over welke zijn broeder W o 1 fe r t v an B or s­sele het bevel had, en hij voerde in 1472 zelf eene vloot tegen de Franschen aan , die onze zeevaart en haringvisscherij met oor­logsschepen belemmerden , en verdreef hen uit zee. Toen zijn broeder W olf er t, in 1480 , uit vrees voor den .Aartshertog Ma ximiliaan uit Vere week , liet deze hem de bewaring der stad over, waarvan toen reeds Baljuw was. Hij rustle zich op de aankomst van des Aartshertogs vloot dapper ten oorlog , maar begrijpende dat een misverstand plaats had, zond hij den Kapitein Pe ti t Sal i z a r den Aartshertog te gemoet , die dezen Vorst wilt te overtuigen dat men W o 1 fe r t van B o r a sele bij hem belasterd had. Waarop Maxi miliaan zelf binnen Vere kwam , die bij zijn vertrek aan Paulus van Borssele de slen­tels der stad terug gaf, en hem beval de stad te bewaren, zoo als hem zulks door zijnen broeder bevolen was. Pau I us van Borssele overleed in 1504 , en liet bij zijne echtgenoote A 1 eid van H aar 1 em , eenen zoon en vijf dochters na. Zijn wapen bestond in het wapen van B orssele, de balk aan de linkerzijde wit overstreken , beladen met eene draad van keel. Zie B o x li o r n , Chroniick van Zeel., D. II. bl. 260 en 261 , 300 301; Smallegange, Cronijk van Zeel., D. I. bl. 393; van Mieris, 1Vederl. Vorsten, D. I. bl. 115; W. te Water, Hoog Adel. Zeel. , bl. 70-73 ; Ermerius, Zeeuwsche Oudh., D. 1. St. III. bl. 80-83, D. III. St. I. bl. 103-105; Bilder d ij k schied. des Vaderl., D. IV. bi. 198,