BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN, BEVATTENDE LEVENSBESCHRIJVINGEN VAN ZOODANIGE PERSO- NEN , DIE ZICH OP EENIGERLEI WIJZE IN ONS VADERLAND HEBBEN VERMAARD GEMAAKT, DOOR A. J. VAN DER A Al Lid an de Maatschappij der Nederlandsche Letterhunele to Leiden. ONDER MEDIWERKING VAN DE HERRN : Mr. C. M. A. Simon van der Aa , Prof. P. O. van der Chijs . Eekhoj, Mr. IL O. Feith , Mr, L. Oldenhuys Gratama , A. P. van Groningen , Dr. J. J. de Hollander , S. F. Klijnsma , Prof. G. Lends, A. van Lee , Mr. J. Al. van Pabst tot Bingerden , Mr. W. wan de Poll, T. 4. Romein , Dr. G. D. J. Schotel , Jhr. .W. van Sypesteyn , Dr. J. J. Viotta , Dr. J. J. F. Wap , en anderen. AAIVW‘APIVVV,AINA.A.AAAAMAnAlW,N" TWEEDE DEEL. DERDE STUK. ANV•A"Ai•AAAAAAIV,MAAIWUNIVW.AnA HAARLEM, J. J. VAN BREDERODE. 1855. BORSSELE (ANNA VAN), dochter en , bij gebrek aan manne­ lijk oir , erfgename van Wo 1 f e rt van Bo rss e I e, Graaf v an Bouchane en van Charlotte van Bourbon, geboren op het Kasteel Sandenburg, waarschijnlijk in 1471, huwde reeds in 1481 niet Filips van Bourgondie, een zoon van Antonie van Bourgondie, bijgenaamd de groote Bastaard, welk huwelijk echter uit hoolde van hare jonkheid eerst later voltrokken werd. In 1488 bragt zij eene dochter en in 1489 een zoon Adolf van Borssele ter wereld , wiens opvoeding zij aan den oudsten der Zeeuwsche kronijkschrijvers Cornelis Be t- t u s (1) en den geleerden Desiderius Erasmus opdroeg. Omstreeks 1500 trad zij weder in den echt met L o d e w ij k van Mont foor t, eenen Edelman zonder middelen , dien zij in 1503 tot Heer van Vere deed huldigen. Ilij stierf den 10den No­ vember 1505. Ruim een maand later deed Filips, Koning van Spanje, als Graaf van Holland en Zeeland , Vere door eenig krijgsvolk bczet­ ten , waarschijnlijk om de weduwe tot het inwilligen en opbrengen van eene sterke bede te noodzaken. Anna moet niet slechts eene groote begunstigster der Geleerden, maar zelve ook bijzonder geleerd geweest zijn. Eras in u s roemt haar bijzonder als eene milde Patrones zoo der Kerke1ijken als der Geleerden , alsmede wegens hare heuschheid , vriendelijke gemeen­ zaamheid , niettegenstaande haren hoogen rang, standvastigheid in wederspoed , zachtzinnigheid in het dragen van ongelijk , kloekmoe­ digheid te midden der zorgen en weer andere schoone deugden. Deze edele vrouw had met onderscheidene tegenspoeden en we­derwaardigheden te worstelen , vuur en water , pest en oorlog bragten haar en hare aanzienlijke bezittingen aanmerkelijke schade toe. Zij overleed den 8sten December 1518. Zie Boxhorn, Croniick van ZeeL, D. II. bl. 222 , 223 , 349 , 350, 278 en 391; Smallegange, Cronyk van Zeel., D. 1. bl. 323 , 393 ; L u i s c i u s , Algem. Hist. Woordenb., D. 11. St. II. bl. 65; van Mieris, .Hist. der Nederl. Vorsten , D. II. bl. 83; de la Rue, Gelett. ZeeL , bl. 509 en 510; Ermerins, Zeeuipsche Oudh. , D. HI. St. II. bl. 118-133 ; Kok, aderl. Woordenb., D. VII. bl. 814; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Collol d'Escury, Holland's Roem, D. IV. St. 1. A bl. 326. BORSSELE (JAN VAN) of Joann es Borss al u s, geboren te Vere, en vermoedelijk nit het adellijke geslacht van dien naam , was eerst in 1516 Hoogleeraar der Latijnsche taal aan de Ilooge­school te Leuven , daarna in 1519 Deken van het Collegie van Sandenburg of Vere. Men getuigt van hem dat hij een bij uitstek geleerd en tevens zeer eerlijk man was. Erasmus noemt hem in zijne zamenspraken (2) onder de voornaamste Geleerden, die IIIIWN.001¦¦•••¦•¦ (1) Zie over hem hiervoor bl. 175. (2) in Epithalamio, P. Aegidii, 61 zich destijds te Leuven ophielden. Men verrnoedt dat bij de zelfde geweest is, met Johannes Beeckerk Borssalus, van wiens schriften Jan Janssen Reygersbergh vanCortgene gebruik gemaakt heeft, bij het zamenstellen van zijne Cronycke van Zeelandt. Zie van Gouthoeven, d'Oude Chronijcke ende Hist. van Holl. en:., D. I. bi. 218; Boxhorn, Chroniick van Zeel., D. I. bl. 457; de la Rue, Gelett. Zeel., bl. 511; Tegenw. Staat der Vereen. 1Vederl., D. X. bl. 186; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chat o t Eiogr. Woordenb. BORSSELE (Amu? VAN), Heer van S che 11 a c h en Spree u­wenstein, zoon van Wolfert van Borssele, Heer van Spreeuwenstein, en van Magdalena van Borssele van der Hooge, geboren in 1527 , was Erfbaljuw van Brouwershaven en Lid der Edelen, toen F i 1 i p s II , op den 20sten September 1549, te Reimerswaal, als Graaf van Zeeland gehuldigd werd , ge­lijk ook later. Hij was een man van gezag ; zoo als onder anderen daaruit blijkt, dat Willem I, als voogd over zijnen zoon Philips Willem, voor dezen in 1562 de waardigheid van Eerste Edele, als Heer van St. Martensdijk begeerende , Adolf van Bo rs se le als Vertegen­woordiger van dien zoon voorstelde. In en na de omwenteling bleef hij den Koning genegen. Ilij overleed te Vere in 1584 en was gehuwd eerst aan Ca tharin a , natuurlijke dochter van N. van Hoorn , Heer van Gaas be e k , en daarna aan Levina Tuyl van Serooskerke en was dus de zwager van Philibert van Thuyl en Bruynink van W ij n g a a r den, Rentmeesters Bewesten• en Beoosten-Schelde , beide ijveraars voor de belangen van den Koning. Adolf van Borssele liet na twee zoons en eene dochter. Zie Ai t z e in a, Saken van Staet en Oorl. , D. III. bi. 618; S m a 1.. legange, Cronyk van Zeel., D. I. 393 ; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb., D. H. St. II. bl. 65; (Bea u fort), Leven van W il le m I, D.I. 285; W. te Water, (foogadel. Zeel., bl. 74; Sehelterna, Staatic. Nederl., D. I. bl. 133 en 134. BORSSELE (PIETER JANSZOON VAN, Heer van der H o o g e en in Cleverskerke, zoon van Jan van Borssele, Heer van der Hooge en in Cleverskerke, bijgenaamd de Jonge en van Anna Co om a n s , was in het jaar 1570 bekend , onder de Edelen en Ridderschap van Zeeland; werd in 1586 Rentmeester Generaal Bewesten-Schelde , en den 11den Maart 1596 als eerste Edele in de Staten van Walcheren benoemd , voor welke bezending hij in 1603 en te gelijk voor de bediening van Rentmeester-Ge­neraal bedankte. Hij was een geleerd man en heeft geschreven: Traktaat van de Zeeuwsch Ilollantsche en Geestelyke Lee­nen , hetwelk door Smallegan ge in zijne Cronyk van Zeeland, grootendeels is overgenomen. Bij zijne echtgenoote Cornelia B ourgois had hij eenen zoon en eene dochter yerwekt. Zie Smallegange, Cronyk van Zeel., D. I. bl. 398; Luiscius, Algem. Hist. lVoordenb. , D. II. St. II. bi. 66 ; Kok, Vaderl. IVoor­denb. ; de Cba!mot, Biogr. Woordenb. BORSSELE (PHILIBERT VAN) oudste zoon van W of fe rt van Borssele en Maria van Li er, geboren te Goes , waar zijn va­der destijds Baljuw was , was Burgemeester te Tholen , naderhand in 1625 Rentmeester Beoosten-Schelde te Zierikzee , welken post hij niet sang heeft bekleed , doordien hij den 17den Januarij 1627 in genoemde stad overfeed. Uit eenige gedichten van hem in den Zeeutvschen Nachtegaal geplaatst en een voor P. eru I a, Tractaat over de Wildernissen blijkt, dat hij een beoefenaar van de Nederduitsche Dichtkunst was. Ook was hij de Dichter der beide volgende werkjes. Strande oft gedichte van de Scelpen Kinckhornen, ende an­dre wonderlycke zeescepselen , tot lof van den Stepper aller dinghen. Haarl. 1611. kl. 8°. tweede druk Amst. 1614. 4°, welk werkje in 1838 door de Antwerpsche Rederijkkamer den Olifftak te Antwerpen in 8° herdrukt is. Den Binckhorst , ofte het leven des ghelucsalighen ende gherustmoedighen Landlevens. glen Jonckheer Ja cob Sn o u c k­kaert, Deere van den Binckhorst. Amst. 1613. 4°. IN was gehuwd met Lucretia van Hersbeke en liet vier zonen en eene doeh ter na. Zijne zinspreuk was Van monde Sober , bli van geest , S im­pel van hert , zijnde een anagramma van zijnen naam. Zie Smallegange, Cronyk van Zeel., b1.394; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb. , D. I I. St. II. bl. 65 ; de la R.tie. Gelett. Zeel., bl. 395 ; Kok, Vaderl. Woordenb. ; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; de Vries, Proeve eener Geschied. der Nederd. Dichtk., D. II. LA. 65, aant.; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht.; Mr. J. C. W. L e J eune, Bouwst. voor de Nederl. Letterk., St. II. H. 78-96 ; Algem. Konst- en Letterb., 1846, D. I. bi. 5; Catal. voor de Biblioth. der Maatsch. van Nederl. Lea, te Leiden, D. I. H. 236. BORSSELE (JACOB VAN) VAN DER HOOGE , neer van Clevers- erk e en Geldermalsen, oudste zoon van Joos van Borssele en van Cornelia van der Dussen, geboren te Middelburg in 1622 , werd in 1650 Raad in zijne geboortestad en vervolgens in 1655 Lid van den Raad van State , waarin hij bleef tot aan zijn overlijden in 1686 en veel gezag erlangde door ervarenis , bij de afwisseling der Afgevaardigden . van de andere ge­westen. Inmiddels was hij in 1663 of eerder een der afgezonde­nen naar den Bisschop van Munster, om de geschillen, reeds in 1657 begonnen , te vereffenen. Hij was gehuwd aan Maria van Vari ek en bij deze vader van Filips Jacob van Borssele en Adriaan van Bors­sel e, die beide volgen. In vele Zeeuwsche Staatsstukken vindt men zijnen naam , even als van velen zijner voorouders, alleen van der Hoog e. Hij en zijn vader J o o s hebben begonnen , zich van B o r s s e 1 e van der Hooge te onderteekenen , op grond dat de hoofdtak van het huffs Borssele zou uitgestorven zijn. Zie Sin a legange, Cronyk van Zeel., D. I. 131. 399; Lui:scius, Algem. Hist lVoordenb. ; D. II. St. 11. bl. 67 ; W a g e n a a r, Vaderl. Hist., D. XIII. bl.81 en 8 2 ; Kok, Vaderl. Woordenb. ;Scheltema, Staatk. Nederl., D. 1. bl. 141 en 142, D. II. bl. 569. BORSSELE (FILIPS JACOB VAN) van der H o o g e , Heer van V o o r h o u t , zoon van den voorgaande, geboren in 1656 , was Raad en Rentmeester-Generaal der Domeinen van Bra-band , en verwisselde in 1697 genoemden post, met dien van Raad der stad Middelburg. In 1712 werd hij als Buitenge­woon Gezant , wegens de Republiek der Vereenigde Nederlan­den , naar Engeland aan Koningin Anna gezonden ; vervolgens in 1715, met het luisterrijk karakter bekleed van Buitengewoon Am­bassadeur naar het zelide Rijk , met last, om George I in naam van den Staat geluk te wenschen over zijne komst tot den Troon Nan Groot Brittanje ; vervolgens bleef hij aan dat zelfde Hof reside­ren tot in het jaar 1723, en verwierf den roem van zich gedu­rende het geheele tijdvak zijner zending als een eerlijk en voor het Vaderland getrouw Afgezant te hebben gedragen , die veelvuldige blijken heeft gegeven van zijne verkleefdheid aan zijn Vaderland in het algemeen , en aan Zeeland in het bijzonder , wier belan­gen hij altijd met een warmen ijver heeft behartigd. Den 16den April 1728 werd hij nevens de Regering van Middelburg, door de Staten van Zeeland aangesteld , tot hunnen Gewonen Gedepui eerde in de vergadering van Hun Hoog Mogenden , welken aanzienlijken post hij bekleed heeft, tot aan zijn overlijden , den 5den Maart 1735. Ilij werd begraven te Geldermalsen , in het graf zijner moe­derlijke voorzaten. Bij zijne echtgenoote Maria Elisabeth van St rij en had hij eenen zoon verwekt , die jong overleed. Zie Luisci us, Alb ern. Hist. Woordenb., D. II. St. II. bl. 67; de la Rue, Staatk. en Heldh. Zeel., bl. 37 en 38; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Scheltema, Staatk. Nederi. BORSSELE (ADRIAAN VAN) VAN DER HOOGE Heer van Gelder­rn a 1 s e n en in Cl e v erskerke, een broeder van den voorgaande , geboren den 6den Mei 1658 , werd in 1677 Edelman van den 6tadhouder Willem III , naderhand Koning van Engeland. Deze Vorst verzelde hij in zijne kriligstogten , alsmede op zijne reize naar Londen , Berlijn , Zelle en Hannover ; verder volvoerde hij onder­scheidene bezendingen wegens den getnelden Vorst , naar Engeland , Brunswijk , Lunenburg en meer andere hoven ; ook verzelde hij hem op den togt naar Engeland in het jaar 1688, toen Willem III bezit ging nernen van den Engelschen Troon. Niet lang hierna werd hij Edelman der bedkamer van dien Vorst , en vervolgens ge­zonden aan den Gouverneur-Generaal der Spaansche Nederlanden , bij wien hij den veldtogt van 1689 bijwoonde. In bet volgende jaar vergezelde hij Koning Willem op zijnen togt naar Ierland , en nam deel aan den veldtogt van 1691.. Eenige jaren vroeger was hij reeds tot Schepen en Raad van Vlissingen aangesteld, en in 1686 wegens die stad Gecommitteerd in de Provinciale Rekenkamer van Zeeland, nemende bet volgende par , wegens gemelde Provincie , zitting in de Generaliteits-Rekenkamer te 's Gravenhage. In 1692 werd hij Lid van de Raad van Staten , fungeerde in die hoe­danigheid , wegens bun Hoog Mogenden van 1693 tot 1718 , als Gedeputeerde te velde, en woonde Lien veldtogten bij. In 1699 stelde men hem aan, tot extra-ordinaris Envoye aan het Hof van Engeland , waar hij eenige jaren verbleef,, waarna .hij aan onderscheidene Duitsche lloven. die zelfde waardigheid bekleedde. In 1714, was hij een der Afgevaardigden van hun Hoog Mo­genden op het Congres van Antwerpen, tot het sluiten van een Barriere-traktaat. Hij stierf te 's Gravenhage den 29sten April 1728 en had bij zijne echtgenoote-, Geertruid van Welderen, tien zonen en vijf dochters verwekt , van welke hem drie zonen en drie dochters overleefd hebben. Onder de zonen was Jan van Borssele van der Hooge en Filips Jacob van Borssele, die beide volgen. Zijne afbeelding naar het oorspronkelijke schilderij van Aart S c h outnan gegra veerd door J o h a n n es fl o u b r a k en komt voor bij Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XVIII. bl. 46 en in de Atlas van Zeel. Amst. bij Is. Tirio n. Zie Luisei us, Algem. Hist. Woordenb., D. II. St. II. bi. 67; de la Rue, Staatk. en Held& Zeel. , Lii. 36 en 37 ; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XV. bl. 312, D. XVIII. bl. 47 ; K o k , Vaderl. Woordenb. ; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 136 en 137, 0. bl. 568; van Kampen, Vaderl. Karakterk., 1). II. hl. 494 en 495. BORSSELE (JAN VAN) VAN DER HOOGE zoon van den voor­gaande , geboren 1707 , werd in 1736 tot Raad der stad Mid­delburg benoemd. Zeer in gunst staande bij Prins W i I 1 e in IV van 0 r a n j e , werd hij , door dezen , tot zijnen Verte­gen woordiger als Eerste Edele van Zeeland aangesteld, kort na­dat gemelden Vorst , bij resolutie der Staten van dat gewest , van 18 Mei 1747 , was opgedragen , de waardigheid van Eer­ste Edele op de gewone voorwaarden , en voorts onder beding : » dat 's Prinsen persoon zou verbeeld worden , door lieden den Sta­» ten aangenaatn , in Zeeland geboren , en behoorlijk gegoed , van » de ware Hervortnde Godsdienst , en geene krijgsambten beklee­» dende ," alle welke hoedanigheid in van B o r s s e I e werden ge­vonden. Hij bleef in deze bediening , gedurende de minderjarig­heid van ,s Vorsten zoon , tot den 14den Maart 1764 , toen van Bor s­sele overleed. De Gouvernante Anna bad ook veel vertrouwen in hem gesteld , en hem met nog zeven andere Regenten tot Voog.-den over harm zoon gesteld. Veel gezags oefende hij in getneld tijdvak , zeer ten nutte van Zeeland, volgens de Registers der Staten van dat Gewest. In 1748 was hij een der Gemagtigden tot den Vredehandel te Alien; in 1761 werd hij aangezocht tot een Buitengewoon Gezantschap naar Engeland , doch bedankte. De Staten van Zeeland waren zoo dank­baar voor de diensten welke van Borssele hun gewest had be­wezen , dat zij hem eene lijfrente of een ander kostbaar geschenk aanboden , het welk hij de edelmoedigheid had, uit hootde van den bekrompen staat der gewestelijke geldmiddelen , heuschelijk van de hand te wijzen. Van Borssele was gehuwd met Anna Margaretha Eli­sabeth Coninck, Ambachtsvrouw van R itt hem enz. en liet twee kinderen na , beide met Vorstelijke statie gedoopt. Voor den zoon , Willem Zelandus van Borssele, geboren in 1757, boden de Staten van Zeeland , zich tot Peters aan , terwijl de Gouver­pante , Prinses Anna op zich nam gemoeder over hem te zijn. Bovendien ontving hij hij zijne geboorte , ter belooning van de verdiensten van zijnen vader en uit hoofde van diens edelmoe­digheid , van de Staten van Zeeland , tot pillegift , de verzekering van het eerst openvallend ambt wegens Zeeland , in de Staten- Generaal , Raad van State of Generaliteits-Rekenkamer,, na dat bij den ouderdom van 20 jaren zou bereikt hebben. Een pillegift, die om hare zeldzaamheid, destijds verschillend werd beoordeeld en waarvan de begiftigde als gewoon Lid der Staten-Generaal tot aan de omwenteling van 1795 genot had. De dochter, geboren te 's Gravenhage in 1758, over wie de Regering van lYliddel­burg het gevader en Prinses Carolina, naderhand Prinses van Nassau W e i l b u r g het gemoederschap op zich na­men, ontving bij den doop de namen Carolina M e d i o­burgensis van Borssele van der Hooge en trouw­de in het jaar 1775 met den reeds vroeger door ons vermel­de (1) Berend Hendrik Baron Bentinck tot Buckhorst, Heer van Zalk en Vecaten. De afbeelding van Jan van Borssele naar de schilderij van Aart Schouman, gegraveerd door Johannes Houbraken, is te vinden bij Wagenaar, Faded. Geschied. , D. XX. bl. 100 , naar de Schilderij van J. F our nier, gegraveerd door Pieter nj e , voor den Atlas van Zeeland. Zie Tegenic. Staat der Vereen. Nederl., D. IX. hi. 49 ; W a 0.e­naar, Vaderl. Hist., D. XX bl. 99 , 179 ; K o k , Vaderl. Woordenb.; Scharp, Geschied. en Costumen van Axel, St. I. bl. 171 en 172; Vaderl. Hist. ten onmidd. very. op Wag enaar, D. XXII. bl. 355 en 356; de Chalmot, Biogr. Woordenh.; Scheltema, Staatk. ]Vederl. , D. I. bl. 142 en 143 , D. II. bl. 569 ; S t u a r t , Vaderl. Rust., D. I. bl. 36, 168, 169, 524; van Kampen, Vaderl. Karak. jerk., D. II. bi. 604. Zie hiervoor bl. 344 en 345. BORSSELE (Films JACOB) VAN DER 1100GE een broeder van den voorgaande, in krijgsdienst getreden, weal Kolonel-Commandant van de Kavallerie, en was Commandeur van Lillo , en onderhoorige forten. Hij weed ten jare 1757 , door de Gouvernante tot Medelid der Geeligeerden in de Staatsvergadering van Utrecht benoemd. Daar het nu een on­vermijdelijk vereischte was , dat de Edellieden , alvorens zij in dit eerste Lid der Staten konden worden aangenornen , hunnen adel­dom moesten bewijzen , had van B o r s s e 1 e reeds het jaar te vo­ren , een omstandig geschrift ingeleverd , om van zijne riddermatigheid blijk te geven ; doch zulks baarde tweespalt tusscben de drie Staats­leden , want de Geeligeerden en de steden , uitmakende het eerste en derde lid der Stichtsche Staatsvergadering , schreven aan de Gouvernante , dat zij de bewijzen des adeldoms van den Heer v a n Bor ssele van der Hooge, hun ten onderzoek door hare Koninklijke Hoogheid toegezonden , voldingend gevonden hadden , en die Heer , diensvolgens , geregtigd hielden , orn als Edelman , in het Lid der Geeligeerde Raden te worden aangesteld. Doch de , Ridderschap, uitmakende het tweede Lid , was van een tegenstrij­dig gevoelen , zij zochten hunne zwarigheden tegen de echtheid der bewijzen van den adeldorn van v an B o r s s e I e onder het oog der Gouvernante te brengen , en vaardigden , om hier in te slagen, een Lid uit hun midden naar die Vorstin af, met een vertoog ten dien einde strekkende , doch zij versehoonde zich van het aan te nemen; maar werd naderhand te rade , ofschoon zij betuigde zich op het gedane onderzoek van het eerste en derde Lid , gerustelijk te kunnen verlaten , en met hunne bedenkingen volkomen in te stemmen , echter de zwarigheid en aanmerkingen van de Ridder­schap mede in overweging te willen nemen , » ten einde voor te » komen alle reden van beklag , even of gunst en genegenheid zou »bebben kunnen aanvullen , hetgeen aan de bondigheid der bewij­» zen ontbrak." Zij had alle de papieren van weerszijden , gesteld in handen van Edelen , uit onderscheidene Gewesten , en niet zijnde van het 1)uitsche Buis. Hun verslag hield de bewijzen des adel­doms van van Bor ssel e, voor voldingend ; waarom de Gouver­nante niet Langer uitstelde , hem te benoemen tot Lid van de Ge­eligeerde Raden , » niet twijfelende , of Hun Ed. Illogenden zouden » lloogst derzelver otnzigtige handeling in alles billijken, als die tot » geen ander einde gestrekt had, dan own aan niemand ongefijk to » doen , en to gelijk weg te nemen , alle verdenking, van welk een » aard die ook zou mogen wezen , als of in dezen niet gehandeld » ware naar de strikste regelen van eene volmaakte Justitie." V a n B ors s el e , nu zich van zijne Militaire posten ontdaan hehbende , nam den lsten Maart 1758 zitting als Edelman in het Lid der Geeligeerden , niet zonder hevige tegenkanting der Edelen , die er een protest tegen lieten aanteekenen ; het welk vernieuwd werd , Coen de Gouvernante in het volgende jaar , de in dienst zijnde Geeligeerde Raden , voor drie jaren had doen aanblijven. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb. 7 D. III, bl. 9—i1; Stuart, Vaderl. Geschied., D. I. hi. 502-507. BORSSUill (Ammar,' vAN) was een Nederduitsch schilder,; van wien ons Beene levensbijzonderheden bekend zijn , doch wiens wer­ken bestaan in land- en stadsgezigten , gedierten en vogels. Zijne schilderijen zijn meest in eenen donkeren bruinachti;en toon, met krachtige lichtvallen gedaagd , en hebben eenige overeenkomst met de werken van Rembrandt, maar zijn meer dik en minder kunstig behandeld. De teekeningen van van B o r s s u m hebben grootere waarde dan zijne schilderijen. Zij zijn met veel uitdruk­king van gevoel der ware natuur; met de rietpen geestig gooetst en dun gekleurd , en men vindt daarin veel helder- en doorschij­nendheid , waarom zij door de kenners hoog gewaardeerd worden , en als zij voorkomen, aanzienlijke prijzen gelden. Ook heeft hij vier prentjes met vee en vogels geetscht , die zeldzaam voorkomen. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. I. bl. 147 en 148 ; I m m e r z e e I , Levens en Werken der Kunstschild. en Schilder. BORSTEEGH (CoRNELts), geboren te Ameido in 1773 , werd, na door de Akademie van beeldende kunsten te Amsterdam ge­examineerd te zijn, in het jaar 1819 tot Stadsteekenmeester te Gouda aangesteld , welke betrekking hij tot aan zijne dood , den 7den April 1834 , zeer loffelijk waarnam. Doordien hem weinig tijd van zijne lessen oversehoot , bestaan er weinige schilderijen of teekeningen van zijne hand , hij heeft evenwel eenige zeer ver­dienstelijke landschappen , met oude gebouwen, paarden en verdere stoffaadje geleverd. (hider zijne voornaamste kunstwerken telt men vier kapitalen sapverw-teekeningen, voorstellende : Gezigten op de buitenplaats van den Heer B e el d snij der w all Y o s h o l aan de fecht , tusschen Amsterdam en Utrecht. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Faderl. Schilderk., D. III. bl. 354. BORSTIUS (JAK0B), geboren den 15den Julij 1612 te Partner-land , uit wel eerlijke , doch onaanzienlijke ouders , werd wegens zijne ongemeene vorderingen in de rekenkunde op de school zijuer geboorteplaats , opgemerkt door den Predikant Johannes J a-c o b i G a a 1 , die zich het lot van den knaap aantrok , en hem tot de II. Dienst opleidde. Met bewilliging der ouders , zond hij zijnen pleegzoon naar Haarlem , om zich aan de Coen bloeijende La­tijnsche school van die stad, in de voorbereidende wetenschappen te oefenen , ten einde vervolgens met nut de Akademische lessen aan de Leidsche Hoogeschool te kunnen bijwonen. Te Leiden oefende hij zich van 1632-1637 in de Wijsbegeerte en Godgeleerdheid , en was daar gedurende de zware pest in de jaren 1635 en 1636; zelfs zette hem dat smetvuur een pestkool in den nek , welker lidteekens hem namaals als hij in besmette huizen kwatn waarschuwde. Hij was de eerste Hervormde Leeraar van Wormerveer en Zaandijk , die eer hij daar kwam , noch kerk noch Predikant hadden , doch voor zijn vertrek , elk eene schoone nieuwe kerk , in plaats van een houten preekhuis gesticht en betaald zagen. Van daar werd hij beroepen naar Dordrecht, in het laatst van het jaar 1643, waar hij, buiten zijne gedachten, in veel moeite raakte over zijne pre­dikatie Over het langh hayr, Nadat Borstius hier ties jaren ge­staan had , werd hij te Rotterdam beroepen, waar hij in de aller­wenschelijkste eendragt met zijne medebroeders zulk een groot ge­noegen vond , dat hij , na verioop van jaren , met aandrang verzocht ziinde, orn weder naar Dordrecht te keeren , zulks weigerde , evenals hij ook niet lang daarna voor de beroeping naar Haarlem en bij de Engelsche geineente te Amsterdam bedankte. Bus leelde hij gezond en welv4rende gedurende 18 jaren , maar de overige acht , die nog bij zijnen leeftijd gevoegd werden , waren vol weedom en smart; want hij werd door eene kwaal aangegrepen , die men voor eene verzwering in de krop van de blaas hield, en nogthans bleek een ongemak van eenen anderen aard te zijn , doordien men na zijn overlijden, de oorzaak van zijne bittere smart willende nasporen , eenen grooten steen in 's mans blaas cond. Hij stierf den lsten Julij 1680. Borstius was een vlijiig beoefenaar der Classische Lite­ratuur,, en vlechtte menige schoone beschrijving en menig kern­achtig gezegde, door hem uit de Ouden opgeteekend, in zijne Leer­redenen, die alle wel zeer verstaanbaar waren , doch buitengemeen plat en laag, ja dikwerf grof van taal en opgevuld met dagelijksche spreekwoorden en gezegden. Hij zocht volkmalig welsprekend te zijn, en daarop spitste hij zijn vernult; maar zijne Leerredenen teekenden een valsch verrInft. Verstandigen konden die soms niet aanhooren zonder meesmuilen. Zijne ongemeene ervarenheid in de Engelsche taal , waarin hij, zoo te Leiden als te Dordrecht en Rotterdam , meermalen predikte , deed hem de hand slaan aan het overbrengen van eenige geschriften van Ruther fo rd, Durham en anderen, in zijne moedertaal. Ook de Nederduitsche her liet hij niet on­aangeroerd. De weinige gedichten echter, die ons van hem onder de oogen kwarnen , zijn middelmatig en verdienen geen onderschei­ding. Zijne meeste Godgeleerde werken zijn in den zelfden popu­lairen toon geschreven , waardoor zijne Leerredenen zich onderschei­den , en die hij van de Engelschen , met wier Asketischen arbeid hij zeer was ingenomen , ontleend had. Voor dien tijd zijn zij niet zonder verdiensten. Het beste zijner werken is zijn Geestelicke Ge­neeskonst , en een der nuttigste , zijn Onderwijs -boekje in de Christelijke Godsdienst , onder de beste van dat tijdperk te rangschikken en in de vorige eeuw in vrij algemeen gebruik , ja in het begin van deze nog op nieuw gedrukt , zelfs werd het door den vermaarden Valentijn, met een werkje van d' 0 u t rein , in bet Maleisch vertaald, uitgegeven. Borstius was gedurende zijn verblijf te Dordrecht de huis-vriend der familie de Witt, en vooral zeer gezien bij Jacob de Witt , Burgemeester der stad Dordrecht, en diens kinderen, D derik Hoeufft, Heer van Fontaine Peureuse, den lsten October 1641, gehuwd met Maria de Witt, Jacobs dochter,, de Ruwaard Cornel is de Witt en ide Raadpensionaris J ohan de Wit t. Deze laatste vooral was hem zeer gu,nstig, en bewees hem nu en dan belangrijke diensten , doch de zeltde man , die zich gedurende zijn verblijf te Dordrecht, zoo naauw aan de d e Witten verbond , die zoo vele blijken van hoogachting voor den Raadpensionaris aan den dag legde , ja hem ter eere remarquable gedichten vervaardigde , blijken van een dank baar en genegen ge­nwed , de zelfde man ontinoeten wij , in 1672, aan het !loofa der Prinsgezinde partij , te Rotterdam. Ilij was het , die , met zijn Collega J ohannes Ursinus, groote aanleiding gaf,, tot de feite­ijkheden , door het opzetten der Gemeente tegen hard wettige Overheden , en zoo doende ook mede oorzaak van den moord , den 20sten Augustus 1672 , te 's Gravenhage gepleegd. Dat B o r­8 1 i u s een ijverig voorstander van het Oranjehuis was , kan nie­mand wraken , die redelijk cleat , ofschoon hij een tegelistrijdig gevoelen mogt koesteren; maar dat een Leeraar van den Goddelijken J ez u s , zijnen en onzen Meester , zich in zoo verre kon vergeten , van de zachtwoedige lessen dezes grooten Menschenvriends en Ileilgezants als het ware in den wind te slaan , door , en van den predikstoel , en op de straten , het wufle geween , dat ras bewezen diensten vergeet , en niets to verliezen hebbende , altijd tot verandering geneigd is, leg-en zijne wettige Regenten aan­te hitsen , en als het ware den oproerkreet te bazuinen , kan nie­maud , die een waar Christen is , goedkeuren. Dat B or stius, voor het overige eel) vurig ijveraar was , om de regtzinnige leer , ingevolge het denkbeeld van de Dordsche Vaderen op het Nationale Synode van 1618 en 1619 bepaald , met hand en tand vast te houden en te beschermen, hlijkt (en duidelijkste , uit zijne menigvuldige schriften door den drub bekend gemaakt , zijnde: Predikatie over het langh hayr, , of Paulus zedeles daar-over, Dordrecht 1645, later meermalen herdrukt, als o. a. in den bundel Leerredenen , in 1696 uitgekomen. Predikatien tegen de Gierigheid (Ilebr. XIII : 5) en Geveins­held (Luk. XII : 1), Utrecht 1647. Geestelicke Geneeskonst : inhoudende Raedt tegen de Doodt , en de Illiddelen tot een eeuwighdureade Gesondtheydt , Dordrecht 1651 en 1652 , 2 deelen , 8° , welk werk driemaal , laatst te Rot­terdam in 1736 , 8° , herdrukt werd. riff Predikatien , Rotterd. 1654. Rotterd. 1659. (De vier bovengemelde met eene vijide , over 1 Tim. III : 16. Gesp•ek met eenighe die zich Socynianennoemen,Rotterd. 1656. De Koning Ahasueros dronken en gram , eene beknopte verklaring van het eerste Cap. van Esther, Rott. 1663, in 8°. Het Nieuwe Zion met de Nieuwe Hemel ende Nieuwe Aarde , in eenige predicatien over onderscheyde texten gepre­dikt , Rotterd. 1664 , meest Leerredenen tot inwijding van Lieuw gebouwde kerken , later in de bundels van 1659 en 1696 herdrukt. De Sugtende Bruyd over den Bloedtbruidegom, ofte Korte Bedenkingen en Gebeden over het Lijden en sterven J. C., Rotterd. 1664, in 12°., en in den bundel van 1696. Bedenkingen over het 1Y. Avondmaal, Rotterd. 1665, in 8°. Historic der Kerken van Schotland, tot 1667 , Rott. 1666. Lucifer's Quaestie in Christi familie, of eene verhan­ deling over het Neesterschap. Fan het opregten eener Suivere Kerk , Rott. , Wezel 1570, in 8°. Van het Dansen, Kussen en Omhelzen van J. Labbadie, Rotterd. 1671, 4°. Ongeregelde en Kleinmoedige Christen, in 12°. Vermaakelijke wandeling naar den Hemel, een verklaring wandeling van Paulus woorden: wandelen door geloof en niet door aanschouwen. Rott. 1672. Amst. 1734 in 12°. Verschillende Engelsche werken werden door hem vertaald , en bewijs van zijne ervarenheid in het Latija leverde menig dichtstuk, door hem in die taal gezongen. Na zijn dood verschenen: Predikatien over het Lijden van J. C. Rott. 1694, in 12°. Viiftien Predikatien over verscheyde Texten van de H. Schrifture, behelzende de voornaamste. pligten van een Chris­telijk leven. net eene verhandeling van het Lijden en Sterven van onsen Saligmaker J e zu s C hris tus, in eenige korte bedenkingen over alle de Passietexten, door Jacobus B or-s t i u s , in zijn leven Bedienaar des Goddelijken Woords, te _Rotterdam, nu vermeerderd net deszelfs laatste verhandeling over Eccl. VII : 13. Wie kan regt maken, etc. Nevens een verhaal van zijn leven, afsterven ende voornaamste gevallen, hem in zijnen dienst bejegent. Amst. bij Gerard B o r s t i u s en Utrecht bij Thomas A ppels 1696, in 4° , 74 bladen. In dezen bundel vindt men , betgeen reeds te voren gedrukt was, onder den titel van de vijf predikatien, het Nieuw Sion en de Sugtende Bruyd over den Bloedtbruydegom. De afbeekling van Borsti us is geplaatst voor zijn Genees­middel tegen den Doodt, met het onderschrift van zijnen vriend Jacob Braat: Hier is geleerde deught , hier zijn de braefste given ; her is Hij , die Gods volek met Hemelsahroot kornt laven, Hier is des waerheyts glans , hier is d' uytnementheydt , Hier is het regte spoor, dat u ten Hemel leydt. Een tong vol ware deught , een tong vol goede reden , Een tong die Godes Id gedurigh kOmt besteden. Wij hooren zijne stern in Hollants ronde tael , En Hij , in onzen tijdt , verwint 'et al -te -inael. in Hem is 't beste deel , in Hem is 't al te vinden , Bat ons kan saligh zijn en aen den Hemel binden. Hij is 't, die door Gods geest des Satans vyer uytblust, En roept gedurigh Heyl, tot dat de ziele rust. Borstius had bij zijrie echtgenoote verwekt : Joannes Bo r­stius, Boekverkooper te Rotterdam , en Sebastian us B or s t i u s, Predikant in 1674 te Bovencarspel , in 1675 te Arnhem, in 1677 te Alkmaar en in 1685 te Gouda. Zie Wagenaar, Vaderl. _Hist., D. XIV.b1.67, 78; Kok, Vaderl. Woordenb.; van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd, Boeken ; Brouerius van Nidek en le Long, Kabinet van Nederl. en Kleefsche Oudhed., D. IV. bl. 60; de Chalmot, Biogr. 1foor­denb.; Collot d'Escury, Boll. Boem , D. IV. St. IL A. bl. 736 en 737, D. V. bl. 148 en 149; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., I). IX. bl. 229; Schotel, Kerk. Dordr., D. I. b1.449-473, D. II. bl. 770; Biogr. Woordenb. der Nederl. Dicht. ten very. op %% it se n Geysbeek; liarderwijk, Nautili. en Levensbijz. der Predik. te Rotterd., bl. 39-41; Glasius, Godgel. Nederl.; Kanselontluistering door Sin cer us, wadi- men proeve van zijue welsprekendheid vindt aan­ gehaald. BORT (BALTHAsAR), geboren in 1626 , werd in 1662 door het hoog bestuur vau Neerlands Indie met eene vloot van 12 schepen uitgezonden , om een gezantschap naar China over te brengen, op welken togt hij den 12 Augustus van dat jaar de stad Swatia , den 17 November die van Chittat en voorts nog 27 zoo groote als kleine schepen op de Chinesche kusten vernielde. In het volgende jaar vertrok hij den 17 Junij , met eene twee­de vloot van zestien schepen van Batavia derwaarts. En hoe­weJ een woedende storm , den 7 September , voor de rivier van lloksieuw de vloot overviel , ja die in veel gevaar in de onbekende Baal van Heytan wierp , had hij niet alleen het geluk van zich uit dien grooten nood te redden , maar ook op de hoogte van Quemuy de tegens hem in zee gebragte vloot der Chinezen , die omtrent 250 schepen sterk was , nadat er drie van in den grond geschuten wa­ren, uit zee te jagen. In erkentenis van dit heldhattig gedrag in beide deze togten gehouden , werd Bort, den 15den October 1685 tot Opperbestuurder van Malakka aangesteld en drie jaren daarna , op uitdrukkelijke aanschrijving der Heeren Zeventienen, tot eersten Landvoogd van dat gewest verheven. Sedert van daar te Batavia teruggekeerd , werd hij , in het jaar 1670 , Buitengewoon Raad , en , na dit ambt acht jaren bediend te hebben, Lid van den Gewonen Raad. Nadat Bort in 1679 reeds tot President van Justitie was aangesteld , werd hem, in 1681 den moeijelijken post van Directeur-Generaal van den Handel opgedragen , dien hij met onvermoeiden ijver tot aan zij n overlij den , den 11 Januarij 1684 , waarnam , van welk afsterven de gedachtenis op eenen gouden begrafenispenning bewaard wordt. Er bestaat een portret van hem in breed 4°. Zie B or t s Voyagie naar de trust van China en Formosa, berymt - M. Cramer, Amst. 1670. 8'; Valentijn, Oud-en Nieuw­ door Oost -Indien, D. IV. A. IA. 368, 370, 371, 384, C. bl. 9 en 10, D. Loon, ]Nederl. Bistorip., D. III. M. 306 en V. A. hi. 349; v a n 307; Teenstra, Nederl. Overz• Bezitt., bl. 630 en 631. BORT (PIETER) , omtrent het midden der zeventiende eeuw , te Gravenhage geboren , beoefende de Regten , en werd een der be­ roemdste Advokaten , die in zijnen tijd voor de hoven van Justitie te 's Gravenhage hebben gepractiseerd. Hij schiint tot op het jaar 1680 geleefd te hebben. Men is aan de schrandere pen van dezen kundigen Regtsgeleerde de volgende werken verschnldigd, die door den druk zijn gemeen gemaakt : Tractaat van de Hollandsche Leenen en de wijze om die bfj uiterste wille enz. te bekomen. 's Hage 1649. 4°. Over het Appel in de Provintie van Holland en Westfries.. land, omtrent criminele taken enz. 's Hage 1652. 8°. Alle de Werken van Mr. P. B ort. 's Hage 1681. fol. Her- drat in 1702, en nogmaals te Utrecht in 1730 , beide ook in F°. Nagelatene werken voor dezen nooit in 't licht gegeven , en dienende tot een Aanhangsel, of tweede Deel van alle des Schrifvers werken. Utr. 1745. F°. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boe­ken ; de Chalmot, Biogr. Woordenb. BORWINKEL (CoRNEus), woonde in de laatste helft der vorige eeuw te Amsterdam en beoefende de dichtkunst , zoo als blijkt uit een werkje van zijne hand getiteld: Dichtkundige Bespiegelingen over de zinnebeeldige siera­den in de Oosterkerk, te Amsterdam , bij gelegenheid van het eerste eenwgetij der inwijinge van dat Godsgebouw op den vierden van Wijnmaand 1771. Amst. 1772, 8°., hetwelk ech­ter niet veel meer dan berijmd proza is. Van betere gehalte zijn de gedichten van hem voor de werken van R u t g e r Schutte en onder de gra ischriften op dies beroem­den Amsterdamschen Predikant, wiens vriend hij was, even als van Johannes Eu sebius V oe t. Ook heeft hij eene bijdrage geleverd tot de Dichtkundige Cypressenbladen gestrooit by het Afsterven van Willem IV. Amst. 1752. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boe­ken ; Biogr. Woordenb. van Nederl.Dicht. ten vervolge op Witsen Geysbeek. BOS (JERommus), geboren in 1 440 te 's Hertogenbosch , was een Kunstschilder,, die zich onderscheide door de zonderlinge keuze van zijne onderwerpen , zijnde zijne tafereelen doorgaans gestoffeerd met verwonderlijke figuren van duivels , spoken, en helsche gedrochten. Zijne behandeling was vast , vlug en aar­dig. IN schilderde vele zijner stukken in eens op , en had gelijk meer andere oude meesters , de gewoonte, zijne ontwerpen op het wit der paneelen te schetsen en te teekenen , er een door­snijdend plamuursel over te leggen, en de gronden te doen mede­werken. Zijne stukken , hoe goed ook geschilderd, verwekten ech­ter eer afgrijzen , gepaard met verwondering , dan wezenlijk genoe­gen. Toen hij in het Escuriaal in Spanje de bewonderenswaar­dige voortbrengselen der goede meesters aanschouwde, waarmede dat paleis versierd is, wanhoopte hij om immer iets te makes, dat daarbij kon vergeleken worden , en om die rede verkoos hij zich eenen stijI , die van hen alle verschilde en vol grillige en woeste verbeelding was. Onder verscheidene andere stukken van de hand dezes meesters , in het Escuriaal voorhanden , is het merk­waardigste eene zinnebeeldige voorstelling van de verniiaken des vleesches, waarin IA de voornaamste figuur voorstelt in eenen wa­gen , door monsterachtige gedaanten wordende voortgetrokken, voor­afgegaan door duivels en gevolgd door den Dood. Ook bestaat er van hem een stuk , verbeeldende de vlugt naar Egypte , waarin Joseph vooraan , een Boer naar den weg vraagt , en Maria op een ezel zit , in het verschiet vertoont zich eene rots met veel ge­woel , als bij eene herberg en vele vreemde potsemakers , die eenen grooten beer voor geld doen dansen ; alles zeer zonderling en kiuch­tig bijeengebragt. . Nog is er een stuk van hem , verbeeldende de Hel , waaruit de Oudvaders verlost worden , en eenige geesten Judas, die mede poogt door te slippen , met eene strop naar bo­yen trekken , alles doorgaans met verwonderlijke gespensen gestof­feerd, waaruit onder anderen blijkt , hoe natuurlijk hij vlammen, branden , rook en smook , wist of te beelden Vele zijner schilderijen gingen naar Spanje of werden door hem in dat Rijk geschilderd. Van dezen aard waren genoegzaam alle zijne tafereelen; waarom ook Dom inicus Lam pronius, in zijne Gedichten , hem vol­genderwijze aanspreekt : Quid sibi vult , Hieron yme Boschi, Ille oculis tuns atonitus ? quid Pallor in ore ? Velut lemures si et Spectra Erebi volitantia coram Aspiceres ? Tibi Ditis avari Crediderim patuisse recessus Tartareasque domos ; tua quando , Quicquid habet sinus imus Averni , Tam potuit bene pingere dextra. hetwelk wij aldus vertaald vinden : %Vat wil dat zoo. verbaasd gezigt, J er o e n? die bleekheid op de w:Ingen ? Zou u ook 't helsch gespook veelligt Om de oven vliegen en u prangen? Zou Pluto ook den afgrond wet U hebben opgedaan ? zijn Landen En 't Rift doen zien der nare hel? 'k Vat anders nimmer hoe uw handen Zoo kunstig malen alles , wat De schoot der hel in zich bevat! In de galerij te Weenen zijn van hem een : Aartsengel Ni c h a el, die den Draak bevecht , en twee kleine stukjes , voorsteilende : eene Tentatie van St. An toniu s. een Orpheus, die zijne E u r i di c e in de benedenwereld , van Pluto terugeischt. B o s heeft ook hout-figuren gesneden; onder anderen hestaat van hem een houtsneeprent , verbeeldencle een St. Anthonis tentatie of aanvechting , gemerkt 1522. Vele prenten zijn nog onder de liefhebbers voorhanden , die door onderscheidene Plaatsnijders naar zijne schilderijen en teekeningen in het koper gebragt zijn , a Is een Luiaards en Lanterfantenleven ; daar men den Gek scheert ; daar de eene blinde den anderen leidt ; daar de groote visschen de kleine eten en vele anderen meer, doorgaans kluchtig en zoo grappig van ordonnantie , dat men ze niet zonder lagchen kan beschouwen. B o s overleed omstreeks 1530. Zijne afbeelding komt voor op plaat L n°. 2 in van Nand e r s Leven der Schilders. Zie voorts dat vverk D. 1. hi. 96-99; Hoogstraten, Groot Al-gem. Hist. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Nation.; Immerzeel, de Levens en Werken der Kunsts.; Biogr. Univers ; Conyers. Lexicon, 10e auflage (1851), Band ill. S. 132 u. 133 ; Meyers, Conyers. Lexicon, Band V. S. 272 u. 273, welke beide laatsten hem Hier onym us Bosch noemen. BOS (JAcoB). Zie BOSCH (JAcoB. BOS (LAMBERT), geboren te Workum in Friesland den 23 No­vember 1670 , was een zoon van Jakob B o s , Rector der Latijn. ache school aldaar, en van Gerarda de Haan. Hij genoot van zijnen vader grondig onderwijs in de Latijnsche en Grieksche talen. be lagere klassen doorloopen hebbende , vermeerderde de jonge B o s zijne reeds verkregene kundigheden, door het vlijtig lezen in Griek­sche en Latijnsche schrijvers. In 1694 begat' hij zich naar de Hoo­geschool te Franeker,, ten cinde zijne letteroefeningen voort te zetten. De beroemde Cam pe gi us V itringa, zijn bloed verwant , in hem veel lust tot het doorgronden van de Grieksche taal , hare oudhe­den en wat verder daaraan verwant is , bespeurd hebbende , gaf hem den wijzen raad , om zich enkel en alleen op het beoefenen daarvan toe te leggen , en hij deed zulks. In October 1696 gaf men hem de vrijheid om openlijk de Grieksche taal aan de Hoo­geschool te onderwilizen , en in Februarij vereerden hem de Cura­toren den titel van Lector in die wetenschap. In 1704 werd B o s tot Hoogleeraar in de Grieksche taal benoemd , en hij aanvaardde dien post met eene redevoering : over de voortplanting der we­tenschappen door de Grieken in hunne kolonien(1). illij vervulde de pligten aan zijn ambt verknocht , met een ongemeen werkzamen (1) De eruditione Graecorum per colonias eorum "propagatai ijver en veel nut voor de sluderende jeugd. Op het einde van bet jaar 1716 door eene kwaadaardige koorts overvallen zijnde, ver­viel hij in de tering; eene kwaal, welke hij van zijue inoeder scheen overgeerfd te hebben, die aan de zelfde ziekte was gestorven. Hij overleed den 6 Januarij 1717. Bos was begaard met een uitmuntend verstand , gezond en wel­wikkend oordeel , geinakkelijke bevatting en stalen geheugen; bij die hoedanigheden paarde hij een opregt karakter; hij was onge­veinsd , zacht van zeden , eenvoudig en onopsprakelijk , voorts was bij teeder godvruchtig. Onvermoeid werkzaam , was niets in staat, hem van den arbeid of te trekken , en hij beklaagde de oogen­blikken , die hij niet met letterodeningen had doorgebragt. Ook was naauwgezette zedigheid een hoofdtrek van zijn karakter; hij schatte een ander altijd hooger dan zich zelven , en .scheen de eenig­ste te zijn, welke zijne eigene waarde niet kende. Als een verstandig , bedaard en beschaafd Criticus , stelde hij nimmer de misstellingen van anderen op eene hatelijke wijze ten Loon, maar schikte het zoodanig, dat de waarde van hunnen arbeid er niets door Teed , het als een blijk van een slecht karakter aanmerkende, zijn naam op de puinhoopen van die van andei en te widen vestigen. Den ouderdom van veertig jaren bereikt hebbende , trad B os in den echt met Feikje Sineda, weduwe van Gerardus Hor­r e us, in Leven Predikant te Lieve Vrouwen-Parochie op het Bildt in Friesland , bij wie hij twee dochters verwekte, Petrone l la Bo s, die gehuwd is geweest aan Benjamin Beer en stein, Butgemeester te Franeker , in 1735 overleden , en Gerardina Johan n a B o s , eerst getrouwd met H ob be de Boer, Burgemeester, , en ten twee­denmale met 11 es sel van Toutenbur g, Secretaris te Workum , overleden in 1745. Zijne gedrukte werken zijn, behalve vele onafgedane letterarbeid, die hij in schrift heeft nagelaten : .dniinadversiones ad Thomae Ma g i s t r i Dictionum At-ti carom Eclogas. Franeq. 1698. 8°. Exercitationes philologicae ad loca nonnulla Novi Foederis. Franeq. 1700. 8°. Edit. alt. Mullis partibus aucta accedit. Disc de Etymologia Graeca. Ib. 1713., 8°. Observationes miscellaneae ad Loca quaedam, cum Novi Foederis , turn exterorum Scriptorurn Graecorum. Accedit H o-r a tii Vitr in g a Campegii fil. Animadversionum ad J o. V o r-s tii Philologiam sacram specimen. Ibid. 1607, 8°. Edit. alt. Leov. 1731. 8°. Ellipses Graecae. Franeq. 1702. 12° , waarvan naderhand on­derscheidene drukken zijn uitgekomen, sommigen met aantee­keningen van Chi.. Schoettgen, Joh. Fr. Leisner, N. G. S. B ern hold enz. verrijkt. Antiquitatum Graecarum , principue Atticarum, descriptio brevis 1714. 12° , van welke mede onderscheidene drukken in het licht zijn gekomen; en, in 1749 , eene met additis testimonies ex fontibus et ohservationibus quibusdam. I s. Fred. L e i s n e r i. Lipsiae 8°. , tirwij1 er in 1809 te Groningen nog een druk in 8°. van het licht zag. _dnitnadversi ones ad scriptores quosdam Graecos. Accedit specimen Aninzadversionum Latinarum. Franeq. 1715. 8°. Fetus Testamentum ex versione LXX Interpretum cum va- riis Lectionibus , Prolegomenis, etc. Franeq. 1709. 4°. Ook words van zijne hand gehouden : Regulae praecipuae Accentuunz et Syntaxis Graeca in concinnam methodum reducta. Arnst. 1715. 8°. Zie floogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Vriemoet, Adieu. Frisiae, pag. 723-727; Saxe, Onomast. Liter. Pars V, pag. 504 et 505 ; Kok, Fader•. Woordenb.; de Chalrnot, Biogr. Woordenb.; Nienwenhuis, Woordenb. van Kunst. en Wetens. ; van Kam p e n , Geschied. der iVederl. Letteren en Wetens , D. I. bl. 414, D. I1I. bl. 123; Col. lot d'Escury, Holland's Roem, D. IV. St. II. bl. 33 A bi. 218; Biogr. Nation.; Biogr. Univers.; (d e Jon g) Alphabet. Naaml. van Boeken. BOS (CoRNEns). Zie Boscn (CoRNELIuS. BOS (SALomoN), geboren te Amsterdam den 8sten November 1749 , legde zich op den handel toe en daar hij onderscheidene schepen in zee had , verloor hij die en het grootste gedeelte' van zijn vermogen door den oorlog met de Engelschen. In de onrustige tijden vOor bet jaar 1787 was hij de zaak der patriotten tovgedaan , en beyond zich in het begin van dat jaar op de List van veertig Vaderlandsche Medeburgeren, om daar­uit te benoemen een getal van vigentwintig Persoonen als Nationale Geconstitueerden tot de zaak der onder­handelingen te Paris. Later was hij een der Burger-geconsti­tueerden , » om met de Heeren van den krijgsraad of met eene » commissie uit denzelven zoo veel mogelijk , gemeenschappelijk te » overleggen en te beramen al hetgene ter bevordering van de goe­»de zaak des Vaderlands en inzonderheid van de goede burgerij » dezer stad (Amsterdam) zou dienstig geoordeeld worden." Van 1787 tot 1795 leefde hij te Amsterdam stil en buiten openbare betrekkingen , zich toen illeen met den weinig levendigen handel bezig houdende. Na de omwer-4eling van 1795 , werd hij dadelijk aangesteld tot Lid der Municipaliteit in zijne geboortestad , en deed als Voorzitter daarvan eene doelmatige aanspraak op het feest der vrijheid den 4den Naart 1795. Later was hij Voorzitter van het Committe van Waakzaamheid aldaar,, in 1798 werd hij Commissaris van het Uitvoerend Bewind in het Departement Texel, welke betrekking hij bekleedde in de moeijelijke omstandigheden , tijdens de landing der Engelschen in 1799. . Aangezien B o s uit zuivere vaderlandsliefde gehandeld en slechts verbetering in het bestuur , en geenszins eigen grootheid bedoeld had, onttrok hij zich in 1802 aan het bewind , zoodra hij zag 62 dat velen meer hun eigen belang dan dat des Vaderlands behar­tigden.. Bij de komst van den Raadpensionaris Rut g e r Jan S c h i m­melpennink, met wien hij in vroeger jaren reeds , in naan­we vriendschapsbetrekkingen verkeerde , trad hij weder in het openbare leven en werd Directeur van het Lands Zegel , wel ken post hij onder de Regering van Koning Lodew ij k bled beklee­den , onder den titel van Directeur van 's R ijks algemeen Zegel , tot aan het tijdstip der inlijving van ons Vaderland in Frankrijk ; toen hij om zijne bekende Anti•Fransche gevoelens door den be­ruchten Franschen Prefeci de Cell es uit zijne betrekking ontsla• gen werd en den betrekkelijk geringen post van Ontvanger van Velsen en de Beverwijk geplaatst werd , welken post hij bleef be­kleeden tot 1828 , toen hij met een gering pensioen ontslagen werd; hij overleed te Beverwijk den I 8den November 1832 , uit zijn huwelijk met Johanna Dorsman met wien hij in 1776 in den echt was getreden , liet hij na : twee zoons en drie dochters. Een zijner zonen was de verdienstelijke , in 1850 Gepensioneerde Ge-neraal-Majoor der Genie , Inspecteur en Directeur der Fortificatien, Dirk Bos. Salomon Bos heeft zich mede als dichter doen kennen door eenige Tooneel- en Zangspelen , van welke onder anderen Bet feest der Braminnen , zangsp. , Amst. 1798. gr. en kl. 8° en Oberon. Zangspel. ontelbare malen met veel bijval zijn ten tooneele gevoerd. Ook zijn er nog een aantal onuitgegeven gedichten van B o s bij de familie berustende. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wagenaar, D. XV. bl. 110, D. XVII. bl. '73, D. XXVIII, hi. 143, D. XXIX. bl. 253, 261, 311 D. XXXI. bl. 254, D. XXXV. bl. 239, uit familiepapieren aangevuld. BOS (LAMBERT VAN DEN) ook we! , ofschoon ten onregte als VAN Bosch voorkomende , geboren in 1610 , te Dordrecht , waar hij , in het midden der zeventiende eeuw , Rector der Latijnsche scholen was , (loch wegens dronkenschap en nalatigheid werd afgezet , onder het curatorschap van den Ruwaard de Witt, tegen wien hij , in zijnen Reysende Mercuur, , volgens het getuigenis van 0 u d a a n vooral om die oorzaak , schrikkelijk heeft uitgevaren , en welken hij is een schandelijk daglicht heeft pogen te stellen. Ilij, die in 1698 overleed , heeft zich eenen naam gemaakt door zijne menigvuldige schriften , welke hij, of op zijnen eigenlijken naam of onder (lien van Sylvius , in het Licht zond. Als llistorieschrijver is hij ech­ter zeer partijdig , en als Dichter bezat hij middelmatige bekwaam-. heden , doch als Vertaler bezat hij onmiskenbare verdiensten. De volgende werken zien van hem het Licht : Poetische Beira gang-en , zfinde de Thebaidos , Belgiados en Mauritades. Amst. 1640. 8°. Batavisclie Aeneas, Amt. 1648.. Lingua ; ofte strijd tusschen de tong en de viif sinnen out de heerschappy , uit het Engelsch vertaald. Amst. 1648. 4°. Napelsche Beroerte. Amst. 1652. 12°. Per Poeten Lustprieel of Dichtkunst. Amst. 1649. .Historisch Verhael van de Scrickelycke beroerte van Na­ pel s ; met de wonderlycke opkomst en ongeluckige ondergangh van iffas' Aniello. Vyt het Italiaensch vertaelt. Amst. 1650. HEt tweede deel van het Oproer to Napels , of Verhael van het rustige opset desselven Vo .lks om sich en het gantsche Ilyck t ontlasten van het onverdraeghlyche junk der Span­ jaerden. Yyt het ltaliaensch vertaelt, den tweeden druk. Amst. 1652. Engelsche Florus of kort begryp der Engelsche geschiede-Ills tot de doodt van Koning Karel I, eerst in 't latfin be­schreven door L. van Bos en door denzelven vertaelt, Amst. 1652. 24°. Avonturen van Don Q u i c hot de la Mane he. Dord. 1657, in 1732 voor de zevende maal herdrukt. Het Vorstelijk Treurtoneel. Amst. 1660. 2 deelen met pl. Historic van Zijne Majesteyt Ironing Karel den II. Dord. 1660. met O. Britannias , of Hersteltle Majesteyt , heldendicht. Dord. 1661. 8°. Wegwyser door Italien. ford. 1661. 12°. Sacrum melos of &hat der hennisse en dienst Gods. Dord. 1662. 8°. Kls Goddelgke voorzienigheid en Rym-Atlas of Sphaera lnundi. Dord. 1662. 8°. irilhem of geguetste Vryheyt , treursp. Dord. 1662. U. 8°. met pl. Gillis Neering. 1662. Id. 8°. Zuydhollandsche Thessalia. Gron. 1662. 12°. Kerksgeheymenis in Byrn. Dord. 1662. 12°. Dordrechtsche Arcadia ; bevattende Oude en Nieuwe , soo binnen- als buytenlantsche Geschiedenissen , verschiet van ver­handelingen, staet en wyskunde , tninnery en poesy , vermaek en, nut. Amst. 1663.24°. van hetwelk ook eene druk Amst. 1701 bestaat. De Reysende Hercuur. Amst. 1674. 8°. De Spaansche Mercurius. Amst. 1674. 2 deelen. 8°. Tooneel des oorlogs , opgerecht in de Tiereen. Nederlanden , door de wapenen van de Koningen van Prankryk en Enge­land, Keulsche en Nunstersche Bisschoppen, enz. tegen de Sta­ten der Vereenigde Nederlanden ens. zedert 1669. Amst. 1675. 4 deelen met pl. 4°. Leven en Daden der Zeehelden. 1676. met pl. 4°. Treurstof dozes tads. Amst. 1676. 8°. Het Oude Nieuws der ontdekte wereld, met pl. 12°. Fiavii Josephi.Boeken , — nu op nieuws nyt de Griek-ache en Latynsche sprake vertaelt. Amst. 1682. met pl. F°. Historian onses tyds, behelzende Saken van Staet en Oor­logh , voorgevallen in , en omtrent de Vereenigde Nederlanden en door geheel Europa , mitsyaders in meest alle deelen des werelds Beginnende met het jaar 1669 daar het de "leer Lieuwe van Aitzema heeft gelaten. Amst. 1685-1699. 3 deelen met pl. in folio , van Welk werk het laatste deel eerst na zijnen dood het licht zag. Praal- Tooneel der Doorlugtige lilannen. Amst. 1691. 3 deelen met pl. Toneel der ongevallen , Amst. 1692. met pl. 8°. Leven van Maria Stuart, Koningin van Schotland. 4°. Treurtoneel van Doorluchtige Mannen. Amst. 1698. 3 dee­len. 4°. Behalve de hier reeds vermelde moet van den Bos nog meer werken vertaald hebben, waarvan wij evenwel de titels niet ver meld vinden. Zie Pars, Naamrol van Bat. en Noll. schrijv. , bl. 111; v a n Abkoude, 1Vaamr. van Nederd. Boeken, D. St. II, St. III; van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Diclit.; G. D. J. Scho­tel, Beoord. der Arcadia's, medegedeeld in de Bijdragen tot Boe­ken- en Menschenkennis, D. I. bl. 184-189, D. 11. bl. 79--80, van Hassell, Brief aan G. D. J. Schotel, in bet zelfde werk, D. II. bI. 91-97. BOS (P. VAN D EN) , van wien ons Been levensbijzonderheden be-trend zijn , heeft in het licht gezonden : Beschrijving van verscheidene Oost-indische Gewesten. Rott. 1677. 4°. Zie van Abkoude en Arrenberg, Newnan van Nederd.Boeken. BOS (GASPER of CASPER VAN DEN) , geboren te Hoorn in 1634 , waar zijn vader Scheepstimmerman was, legde zich eerst op het vaderlijk beroep toe; mar' door eene groote zucht tot de Schil­derkunst gedreven , teekende en schilderde hii, zonder bijkans eenig ander voorbeeld dan de natuur en slechts zijn vernuft tot Leer­meester hebbende, zeeen en stale wateren met allerlei vaartuigen, zoo knnstig, net en los van behandeling, als vast en vloeijende met de punt van het penseel gegraveerd, dat kenners betuigden nooit lets beter te hebben gezien ; doch hij stierf zeer Jong , zoodat het te verwonderen is , dat hij nog zoo vele stukken heeft kunnen vervaardigen, als men in zijne geboorteplaats van hem aantreft. Zie Houbraken, Schoub. der Schad. en Schilder. D. IL bl. 327 en 229; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algern. Hist. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb.; de ChaImot, Biogr. Woordenb.; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BOS (ALBERT VAN DEN) , van wien wij verder niets weten , dan dat hij in het midden der vorige eeuw leefde ; heeft in het licht gezonden : , De veilige weg on; eerlfjk , regtvaardig vroliik , gezegend te levee en de zaligheid deelachtig te worden. Alkmaar 1763. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken. BOSBEKE (JAN VAN) of BOSBEQUE was Cipier van 's Gravestein te Middelburg, toen de Admiraal Willem van Blois gezegd Treslong aldaar in 1585 gevangen zat.- B o s bek e gaf voor me­ delijden met Blois te hebben , en stelde hem alzoo voor, ow hem los en vrij uit de gevangenis te helpen , waarvoor hij genieten zou twee duizend gulden , te weten duizend gulden eer hij hem uit de gevangenis liet en duizend gulden moest hem door des Admi­ raals huisvrouw geteld worden , zoodra hij in vrisibeid was , voorts zou B os beke met Blois naar Engeland reizen en door dezen laatste worden onderhouden tot zoo fang de Admiraal hem , betzij in Engeland of hier te Lande , aan een goed bestaan geholpen had , B 1 o is moest hem bovendien , zoodra zij in Engeland waren aange­ komen , nog eene vereering schenken , voor het verlies van zijne meubelen. Dit accoord alzoo, den 3den Julij 1585, tusschen hen aangegaan zijnde, werd door den snooden Cipier aan den Baljuw van Middelburg D a v i d Z o m e r , den gezworen vijand van B l o i s, verraden , waardoor de aanslag, zoo als van zelf spreekt, te niet liep. Het blijkt evenwel, dat niet de Cipier maar de Baijuw het geld had naar zich genomen. Mine erfgenamen zijn daarom bij den Hove van Holland veroordeeld , die gelden terug te . geven , tee somme van 1300 gulden 12 stuivers kapitaal en interest ze­ker alleen van de eerste 1000 gulden. Zie Bor, Nederl. Oorlogen., B. XX. b!. 576 (17). BOSBQOM (StmoN), geboren te Emden, in 1614 , bad onder het bestuur van den vermaarden Bouwtneester en Kunstschil­der J acob van Ca m pen , .dee1 aan het vervaardigen der beelden en sieraden van het Pa -leis te Amsterdam, die nog heden strekken ten blijke van den hoogen trap van volkomenheid , waarop de Beeldhouwkunst te dier tilde gestegen was. Bosboom werd mede gebruikt door den Keurvorst van Brandenburg, tot het ver­vaardigen van Bouw- en Beeldhouwkundige werken te Berlijn. llij. heeft mede gesckreven: Bouworde van de vhf kolommen. Amst. 1664 folio met pl. , welk werk in 1784 te Amsterdam herdrukt is onder den titel van De kolomarde met derzelver Deuren en Poorten vermeerderd­ en verbeterd door C. Philips en J. Houthuyzen. Kort onderwjs van de V Kolomi'nen. Amst. folio met pl. Beide werken zijn in het Engelsch vertaald. B o sb oo m overleed te Amsterdam, omstreeks 1668 en liet eenen zoon na , D irk Bos bo o m, die volgt. Het afbeeldsel van S i Mon B o s boo in, door Pi eter de J o d e gegraveerd naar de schilderij van Nicolaa s de He lt, bijgenaamdf S to k k ad e, words in het Gulden Kabinet van C. de B i e aange­trofFen. Zie van Abkoude en Arrenberg, 'ffaatnr. van ffederd. Boe. ken ; van Eynden en van der Geschied.tder Va­derl. Schilderk. , D. I. bI. 148-150 ; I m tiler zee Levens en Werken der Kunsts. BOSBOOM (DIRK), een zoon van den voorgaande, volgde zijnen vader op in het waarnemen van de steenhouwerij ; doch later, door den Burgemeester N i co la as Wi is en, met eene en andere bediening begunstigd , had hij gelegenheid , om de hem , van het waarnemen van zijnen post , overschietende tijd te besteden, in de beoefening der Sehilderkunst. Daar zijne keus viel op het voorstellen van gebouwen en doorzigtkundige voorwerpen , waartoe hij de kennis van de regelen der Perspectief noodig had , legde hij zich daarop inzonderheid toe, en vervaardigde over die weten­schap een boek, dat hij ten nutte der Schilderjeugd uitgaf, onder den titel van : Doorzichtkunde. Amst. 1703. 4°. Dit werk bevat wel vele nuttige onderrigtingen en schrandere inzigten, doch het is te onduidelijk en te verward geschreven, om met vrucht door eerstbeginnenden gebruikt te worden. Ook schreef hij met medewerking van Simon S c h ij n v o e t: Verhandeling van de Algemeene Bouworde. Amst. 1765 met pl., hetwelk bij van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken, abusivelijk op den naam van G. B o s boom staat. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. I. bl. 149 en 150, nit medegedeelde berigten aangevuld. BOSC (Pam TIIOMINES Sieur Du) zoon vanl Guillaume du B o s c, Advokaat voor het Parlement van Roman, gebo­ ren te Bajeux den 2lsten Februarij 1635. Na grondig in de Geleerde talen en daaraan verknochte beginselen der Fraaije Lette­ ren onderwezen te zijn , beoefende hij gedurende 18 maanden de Godgeleerdheid te Montauban, en versolgens nog drie jaren te Saumur, waarna hij, een allerloffelijkst examen ondergaan hebbende, tot Proponent werd aangenomen; voorts 23 jaren oud zijnde, werd hij . als Predikant te Caen beroepen. Zijn naam werd intusschen door zijne overgroote bekwaamheid zoodanig beroemd, dat men hem als een orakel aanmerkte, en zijne welsprekendheid werd zoo wereldkundig, dat die van Charen­ ton hem in 1658 tot hunnen Predikant verzochten , en daartoe de sterkste aanzoeken deden; doch te vergeefs, want hij wilde zijne geliefde Gemeente te Caen niet' verlaten. Intussehen kon bet niet missen , of zulk een uitmuntend man en die zoo veel nut aan de partij der Hervormden toebragt , moest inhet oog loopen en ongerustheid aan de tegenstre­ . vers van die Godsdienst inboezemen; dit werd hij in 1664 ge-waar doordien hij , bij een Koninklijk bevel, naar Chalons in ballingschap werd gezonden. Zekere Paumier, die van Her- vormd Roomsch was geworden , beschuldigde hem valschelijk, dat bij in ongepaste bewoordingen van de Oorbiecht had gesproken. Door Parijs trekkende, om zich naar de plaats van zijne ballingschap te begeven , gat hij aan den Kanselier 11I i ch el Le Tellier zijne denkbcelden over de Bleat te kennen, en op welk eene wijze hij er zich over had uitgelaten. L e Te flier scheen er over voldaan te zijn, en betuigde hem zelfs , dat hij simmer eenigen twijfel had gehad aan de onwaarheid der beschuldiging. Ook bekwam hij den 15den October 1664 zijne vrijheid weder,, tot overgroote blijdschap van zijne Gemeente niet alleen , maar zelfs kwamen hem een groot aantal Roomschge­ zinden hartelijk geluk wenschen; zoodanig was deze brave man van een ieder bemind. Den 13den Julij 1668, werd hij als Afgevaardigde der Ge­ reformeerde Kerken van Normandie, naar Parijs gezonden , om , ware het mogelijk , verzachting te bewerken , ten aanzien van de strenge verklaring , die de Koning reeds in 1666 tegen de Hervormden had doen aankondigen. Te Parijs gekomen , werd hij door de andere Afgezondenen verzocht , om de smeekschrif­ ten op te stellen , waaraan hij voldeed. Hij werd ook maar al­ leen tot het gehoor bij den Koning toegelaten, voor wien hij op den 27sten November 1668 de belangen van zijne Geloofsgenooten, met zulk een kracht van woorden en welsprekendheid voordroeg, dat de Koning ten uiterste over hem voldaan scheen , en adn het geheele Hofgezin zijn genoegen over de voorzigtigheid en overtui­ gende welsprekendheid van dezen Leeraar betuigde; zelfs zou de Koning bij deze gelegenheid gezegd hebben : Je viens d'enten­ dre le plus beau parleur de mon Royaume , (lk heb daar zoo even de schoonste spreker van mijn rijk gehoord). In den be­ ginne scheen dit eenige goede uitwcrking te weeg te zullen bren­ gen , dock liet was op den dour van geen gunstig gevolg. Na het herroepen van het Edict van Nantes, in 1685, deelde d Bose in het lot zijner overige geloofsgenooten en hem werd , bij een gewijsde van bet Parlement van Normandie , verboden den Pre­ dikstoel longer te beklicnmen. Hij begat zich hierop naar Holland , en werd reeds in November van dat zelfde jaar te Rotterdam als Predikant, in de Waalsche Gemeente beroepen , waar hij werkzaarn bleef tot aan zijne dood , welke voorviel den 2den Januarij 1692. Nimmer was er iemand , die met meer geschiktheid en der­tigheid , de achtbaarheid van zijn beroep moist te doen Belden ; onk stemde hier het ligchaam met de ziel overeen ; bij eene schoone wclgeevenredigde reizige gestalte , had hij eene vrieridelijke deftigheid in zijn wezen , welke geen geringe kletn aan zijne wel­sprekendheid bijzette , zijne levenswijze was stichtelijk en zeer ge­regeld ; ook was hij bij een ieder gezien, bemind en geacht. was tweemalen gehuwd, en liet twee dochters na. Van hem .zijn onder anderen in het licht gekomen : Sur les caracteres des enfants de lieu, een destijds zeer veel gelezen , meermalen herdrukt en nog voor weinige jaren Duitschland wederom vertaald , praktikaal werkje van groote waarde. Sermons sur divers textes de l'ecriture salute. 5 vol. 8°, welke in het jaar 1745 in het Nederduitsch vertaald, in twee dee­len in 4° te Leiden zijn gedrukt , zijnde deze vertaling met niet minder gretigheid dan het oorspronkelijke ontvangen. Sermons sur l'Epitre de 8. Paul aux Ephesiens. 4 vol., waarvan in 1777 te Utrecht mede eerie Nederduitsche vertaling in 4 deelen 8° in het Licht verseheen. Lettres, avec sa vie. 1716. Van d u Bosc bestaan drie verschillende afbeeldingen ; een in folio zwarte kunst , door V a i I Ian t en J an Gole, een van E t i en-ne Jean Andier D es r oc hers en eene in de verzameling van Michiel Odieuvre. Zie Ph. Legendre, Vie de Pierre Thomines du Bose, Rott 1694 ; L u i s c i u s , Algem. Hist, Woordenb.; Saxe, Onomast. Liter., Pars V. pag. 284; van Abkoude en Arrenberg, .Naamr. van Nederd. Boeken; Kok, Faded. Woordenb.; de Chalmut, Biogr.Woordenh.; Koenen, Geschied. der Fransclie Vlugtel. in Nederl.,bl. 91, 167; van 1-rdervvijk, Naaml. der Predikanten te Rotterdam, bl 127-129. BOSC DE LA CALMETTE (jonkvr. ELISABETH M &MELT), over­leden den 13den Nei 1801, was de Schrijfster van een bundeltjezwakke Gedichtjes , 28 bladz. 4° beslaande. Zie Aanh. op het Biogr. Woordenb. der IVederd. Dichters van Witsen Geysbeek. BOSCH (HIERONYMUS). Zie Bos (JERorums). BOSCH (N.), bij B or BOSK geheeten , komt op de rol derVerbonden Edelen voor , en wordt evenzoo onder de Watergeuzen genoemd, als deel hebbende aan de verovering van een groot Groninger schip , bij Emden , door Sonoy, Thomas z. en G e r-r i t Sebastiaansz. van Gorcurn. flij is hoogst waarschijnlijk de zelfde als Mr. de Bosch, die met Adrien de Montoye naar Oudenaarde en Aalst werd gezondan , om daar bondgenooten te verzamelen, ten einde zich den 3den April te Brussel te bevin­den , met eene magt zoo groot mogelijk aan de Gouvernante het request of de remonstrantie der' Edelen , tot vernietiging der Inquisitie en plakkaten aan te bieden. Zie Bor, Nederl. Oorl. , B. IV. W. 169; te Water, Hist. van het Verb. der Edelen, St. II. 266 en 267; van Groningen, Geschied. der Watergeuzen, bl. 178; Groen van Prinsterer, Archives, Tom II. pag. 59. BOSCH (CORNELIS) of VAN DEN Boscu ook SYLVIUS, Advokaat voor den Hove van Holland , werd in 1615 tot. Gewoon Hoogleer­aar in de Regten aan de Hoogeschool te Leiden aangesteld , doch vond zich, uit hoorde van zijne groote genegenheid tot de Reinon­stranten, genoodzaakt in 1619 zijn ontslag te vragen , en ontving , ter gelegenheid , dat dit hem verleend werd , eerie aanzegging dat hij zich van het geven van bijzondere lessen en het oefenen der jonge lieden door Disputation zou hebben te onthouden , waarnaar hij, onder ernstige betmging van zijne onschuld aan het geen ten zijnen taste mogt zijn voortgebragt , belootde zich te zullen gedra­gen. ilij vestigde zich nu weder te 's Gra venhage , waar hij de Regtsgeleerde praktijk met lof en voordeel oefende. Toen in 1623 de aanslag tegen het leven van Prins Maurits ontdekt was , werd Bosch in zijn huis verzekerd, mar, nadat zijne onschuld gebleken was , geslaakt. Men houdt hem voor den schrijver van de Historic van het Leven en Sterven van Heer Johan v an Oldenbarnevelt, Bidder Heer van den Tempel, Ber­kel, R o denry s, Advocaat en Groot-Zegel-Bewaarder van Holland enz. , waarachtelijk beschreven door een Lief hebber der tvaerheid. In 't jaar onses Heeren Anno 1648. zonder plaats­vermelding. Ook schijnt hij de hand te hebben gehad , in de uitgave der oudste Hollandsche Consultatien en Advysen, bij I s a a k N a e r a­n u s te Rotterd. gedrukt , althans er komen in de eerste deelen onderscheidene adviezen van hem voor. Zie Brandt, Hist. der Reform., D. III. bl. 919-922, D. IV. bl. 941; Wagenaar; Vaderl. Hist , D. X. bl. 462; Siegenbeek, Geschied. der Leids. Hooges., D. I. bl. 102, 11 7 ; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. IX. 307-309, D. X. bl. 327 , D. XI. bl. 281 en t 82. BOSCH (Tam:mos), van wien wij volstrekt niets anders weten , was sclirij ver van : Practyk der Schieterfikunde en Constapelkonsten. Amst. 1630 en 1697. 4°. Gedagten over de fryzen nyt het Oosten. 4°. Zie van Abkoud e, Naamr. van iVederd. Boeken, D. I. St. I11. BOSCH (JACOB), een Ingenieur,, die in de noodlottige tijden dat Lodew ij k XIV ons den oorlog aandeed , aan zijn Land groote diensten bewees , bragt toen de oorlog met Frankrijk in 1672 niet nicer twijfelachtig was , met veel ijver en bekwaamheid de vesting Rijnberk in staat van verdediging en de overgaaf dier ves­ting, den Eden Junij 1672, door verraad gesehied zijnde , kan niet als bewijs worden aangehaald , dat de diensten door hem hewezen niet van zeer groot nut hadden kunnen zijn geweest. Daarna is hij in die dagen van kommer gebruikt tot het in verdedigbaren staat brengen van Amsterdam en bij resolutie van den Baad dier stad werd hij , den 16den Junij 1672, aangesteld tot Staiis-Inge­nieur. Den 17den November daaraanvolgende versterkte hij op last van den Veldmaarschalk Maurits van Na ss a u, den Uithoorn. Ook werden de posten aan het Woerdensche Veriaat en bij den Groenen Jonker door Bosch aangelegd. In December 1672 maakte hij het ontwerp tot bevestiging van de stad Weesp en onder zijn toezigt werd met de uitvoering daar­van in Mei 1673 aangevangen. Blijkens het geen men vermeld vindt in het geschrevene door de Regering van Amsterdam , schijnt hij een man te zijn geweest van groote voortvarendheid, doeh die zich bij die gelegenheid je­gens zijne ondergeschikten somwijlen liet vervoeren tot drift , welke hij niet bedwingen kon. ZieMontanusenVerwey, Leven van Willem M, D. I. b1.138; van Sypesteyn en de Bordes, Verded. van Nederl. in 1672-1673 , D. I. bl. 35 , D. II. bl. 53 , 72 , 73, 74, 75 , 76 , 97 noot (1) en 104, Bosscha, Reid. te Land , D. II. hl. 53. BOSCH (APouomos), een Orgelmaker uit de zeventiende eeuw, bouwde in 1679 te Brielle het orgel in de Groote Kerk. Bet bezat achttien sternmen, drie klavieren en een aangehangen pe­ daal. Zie Hess, Disposit. der Orgels, E. L. Gerber, Lexicon fiir Tonklinstler,, hl. 481. BOSCH (SANtru), naar het schijnt een inwoner van Amsterdam , werd aldaar in 1684 openlijk ingedaagd als zijnde beschuldigd van met Johan v an Ban chem (1) een aanslag gesmeed te hebhen op den persoon van Koen ra a d v an Beuningen. Of hij de zelfde is met S. Bosch van wien in het Swart Tooneelgordfin , opgescho yen voor de Ileeren Gebroederen C o r n e l i s • en J o -A a n de Witt. 1678 een grafsehrift op Johan de Witt voor­komt, durven wij niet verzekeren. Zie 1V a ge n a a r, Beschr. van Amsterdam , St. I. bl. 683; de zelfde, Vaderl. Hist., D. XV. hl. 204; Biogr. Woordenb. van Nederd. Dich­ters ten very. op 1Vitsen Geysbeek. BOSCH (CoRNELts), geboren te Utrecht, werd in 1656 Predikant te Renswoude, vertrok van daar in 1663 mar Maasland, voorts in 1667 naar Brielle en in het zelfde jaar nog naar Alkmaar. In 1676 naar 's Gravenliage beroepen werd hij aldaar Emeritus in 1713, en overleed den 28sten Naart 1715. Bij heat geschreven: Over de Wedergeboorte. 's Gray. 1708. Het Heil der Koningen, 4°. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken ; deChaImot, Biogr. Woordenb., uit partikuliere berigten aangevuld. BOSCH (MARIA), geboren te Amsterdam , in 1741 , en aldaar overleden den 19den November 1773, bezong in eenen vloeijenden, onopgesmukten Stijl eenige godyruchtige en zedelijke onderwerpen, die hare boezemvriendin Agatha Dek en, met eenige gelijksoor­(igen van haar zelve, en daaronder cene aandoenlijke dichtmatige (1) Zie Itiervoor hi. 94. beschrijving van het krankbed en godvruchtig einde barer vriendin , in het Licht gat', onder den titel van : Stichtelijke Gedichten van M. Bosch en A. D e k e n , Amst. 1575, 4°. Deze dichtstukken onderscheiden zich niet zoo zees door eigenlijk gezegde hooge vlugt en uitnemende dichterlijke -sieraden, als wet door eene betninnelijke eenvoudigheid , helderheid van denkheelden en zuivere godyrucht; verdraagzaamheid , liefde en deugdbetrachting is de geest , welke daarin heerscht. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boeken ; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht. BOSCH (JscoBus), een fluweelwever te Leeuwarden , begat' zich in het jaar 1771 met der woon naar Kampen , alwaar hij in een hooggevorderden ouderdom inoet overleden zijn. Het was een dweep­zuchtig mensch , doch zeer ervaren in de schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds , en bovendien onderwijzer in de Hebreettwsche taal. Van hem is door den druk gemeen gemaakt: De Ware hope en verwagtinge Israels, of de Triumpherende Waarheid, vertoond in eenige Samenspraken, ,gehouden op bijzondere tijden, tusschen den Geleerden Rabbi Hart og Leuwy , Leeraar der Jooden en den .Koopman J ac obus Bosch; tvaar in niet alleen de gehele Joodsche , en Christen Godtgeleertheid op een zeedige wipe word verdedig,t, inaar ook aan zeer veele duystere plaatsen veel ligt bijgeset, en daarom seer nodig so van Jooden als van Christenen gelesen te worden. Leeuwarden , 1747, 8°. Trouwhertige waarschuwing tegen het Doodelijk Banket, opgedist op een Doopsgesinde Schotel door J o It ann es S t in­s tr a, berugt, verdagt en zoogenactind Leeraar der Doopsge­zinden tot Harlingen, onder den 1Vaarn van Waarschouwingen tegen de Geestdrijvery , aan alle Regtsinnige Doopsgezinden in Friesland en in andere Provincien. Leeuw. 1751, groot 8°. (1) (1) Hier tegen is gevolgd: Lof-Reeden op de Trouwhertige Waar. schouwing van den Vreedelievenden, Alomberugten en geenzints verdagten 'here Ja co b u s Bosch, ter gelegentheid van zijn Ed. verstandig , doorwrogt en met doorslaande blijken van een Exacte Belezenthezd voorzien Werke , genaamt Trouwhertige Waarschou­wing tegen het Doodelijk Banket , geliouden in 't Genootschap der Petits Scavans, door Blankenburg Junior. Harling. 1751, groot 8°. — Ja c ob us Bosch, Schrijver en Weever te Leeuwarden ontmaskerd , Hekeldigten , dienende tot verdediging van Jo h. St in. s'atr a, en zips nu onlangs uitgegeven Tractaatjes over de Geest­drijverije. Leeuw. 1 751 , groot 8°. — en Zeedige Aanmerkingen over het zeedeloos verdedigen van de Brief van den Heer St in s t r a, G. W. Leeraar der Doopsgezinden tot Harlingen, genaamt Waar­schouwinge tegen de Geestdrijverij, aan de Doopsgezinden in Friesland , reedeloos beredeneerd door J. P. Dor ree tegens de Trouwhertige Waarschouwing door Jacobus Bosch, Leeuvy. 1751, groot 8°. Harmonic der IV Euangelisten. Leeuw. 1765, 8°. Het licht ten tide des daags, zijnde een onderwyzing in de Hebreeuwsche Taalkunst. Leeuw. 1770, 8°. Wegwijzer in het Boek van den Propheet Jeremi a s. Leeuw. 1770. De slang bij de vrouw in het midden van den Hof, onder­zogt naar den oorspronkelijken text, en naar den ineening van Mozes ontdekt. Leeuw. 1773, 8°. Nog schreef hij over de Bidders van Illaltha ; Brieven aan de Amsterdamsche Synagoge , enz. Zie van A b k o u d e , JYaamreg. van iVederd. Boeken, D. I. St. IV en V, van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederl. Boe­ken ; de Ch a I mot, Biogr. Troordenb., uit parlikuliere berigten aan— / gevuld. BOSCH (BERNARDUS), geboren te Deventer den 4den September 1746 , werd in het jaar 1770 Predikant bij de Hervormde te Spanbroek en Opmeer,, daarna in 1779 te Oudcarspel , voorts in 1780 te' Vollenhove, en eindelijk in 1782 te Diemen , waar hij nog stond toen hij in 1785 het dichtstuk , getiteld: de Eigenbaat , zonder zijnen naam in het licht zond. Dit beviel zoodanig aan een Am­sterdamsch patriottisch gezeischap, dat het in de couranten den maker daarvan eenen gouden ,medaille ter waarde van veertig ducaten aanbood , indien hij zijnen naam wilde openba,ren. B os ch deed wel het laatste , doch wees de medaille edelmoedig van de hand , en nu was zijn roem gevestigd; het -regende lofdichten , maar ook afgunstige paskwillen , op hem. Te Diemen moesten de zitplaatsen in de kerk vermeerderd worden , en de deuren in den zotner openstaan , omdat de kerk de menigte niet kon bevatten, doch dit was juist niet' een gevoig van het voorgevallene met dit dichtstuk , maar Bose h had zich ook als Prediker cenigen naam verworven. De uit het Engelsch vertaalde geschriften van James Hervey, maakten toenmaals in ons Vaderland grooten opgang, en menig Predikant beikerde zich den verhevenen en bloem­rijken stij1 van den uitheernschen schrijver,, die zoo algemeen be­wonderd werd , na te volgen. Onder deze en wel onder de beste navolgers van Her v e y s stiji , behoorde Bosch. Hoezeer min­der dan andere, zijn zijne leerredenen kenbaar door eene overdre­vene jagt naar beelden , bloemen en hetgeen men indrukwekkend meende te wezen. Er heerscht een gezwollen stij1 in , gepaard met jets hartogtelijks , maar dat toch de onloochenbare kleur draagt van alleen kunstig aangehragt, niet uit het gevoel voortgevloeid te zijn. Intusschen zijn 's mans predikatien desniettegenstaande verstaanbaar en vrij wat duidelijker,, dan die van anderen , die aan hunne zucht voor het gezwollene alle duidelijkheid ten offer bragten. Bij de komst der Pruissiche troepen in het najaar van 1787 vond hij het geraden , als bekend tegenstander van de Stadhouder-Nice regering, zich van zijne standplaats te verwijderen. Na het vertrek diet troepen wilde hij de predikdienst hervatten , doch hij. had nu de wufte volksgunst verloren , en het -prediken werd hem door de Dorps-regering ontzegd , waarom hij van den Kerkeraad zijn ontslag verzocht en verkreeg, en zich met der woon naar Amsterdam begaf, alwaar: hij met Gerrit B re n der a .Bra n di s het Dicht- en Letteroefenend Genootschap oprigtte, hetwelk in korten tijd twee dikke deelen met verzen uitgal. Doch eene aan­zegging bekomen hebbende om Amsterdam binnen vier en twintig mien te verlaten , begat hij zich eerst naar Durgerdam en vervolgens naar Buiksloot. Na het aanbod van den Prins van N e u w i ed , die Bosch tot Hofprediker verlangde, te hebben van de hand gewezen, nam hij , in Nei 1790, een beroep naar Poortvliet aan; doch , uit hoolde van zijne politieke gevoelens, weed hij daar van den pre­dikstoel geweerd. Hij vestigde zich toen te Bergen op Zoom , waar hij een De­partement der lilaatschappij : Tot Nut van 't Algemeen oprigtte en eene vernieuwde uitgave begon van V on dels Werhen , die hij niet voltooide. Vervolgens woonde hij te Zaandam , en vond zijn bestaanmiddel in het schrijven voor den drukpers, tot dat hij bij de omwenteling van 1795 Voorzitter werd der Zaan­damsche Munisipaliteit. Van hier begaf hij zich naar Amsterdam, waar hij Secretaris van de Algemeene Wijkvergaderingen , en in 1796 Representant van het Bataafsche yolk werd , in welke hoe­danigheid hij zich dan ook zeer werkzaam betoonde tot den 12den Junij 1798, toen hij gearresteerd en net andere Representanten op het Huis in 't Bosch gevangen gezet , doch in Augustus weder ontslagen werd ; hiermede liep zijne. staatkundige loopbaan ten einde. Vruchteloos ,deed hij nu aanzoek bij het Departementaal Bestuur van Holland om een pensioen als Emeritus Predikant. Bosch overleed , in de kommerlijkste omstandigheden , den lsten December 1803, op het buitenverblijf Zeldenrust, aan den Schevening-, schen weg, ioebehoorende aan den Heer 0 o s t h u y s e n , die er hem edelmoediglijk huisvesting had verleend. Na zijn overlijden vond men zelfs niet genoeg huisraad , om uit de opbrengst daarvan de kosten van zijne begrafenis goed te maken. De vrijmetselaars loge de Ware Bataven te 's Gravenhage voorzag daarin en deed hem in de Nieuwe kerk te dier stede ter aarde bestellen. Zonder hem onder de groote Staatsmannen te rekenen , mee­nen wij hem onder de onbaatzuchtige te molten rangschikken, en dat hij niet tot die Patriotten. behoorden , die minder het welzijn des Lands , dan het voordeel van hunne bears beoogden , blijkt genoegzaam uit de armoede en het gebrek , waarmede hij op het laatst zijns !evens te worstelen had. Onder de dichters verdient Bosch geen hooge plaats. De voornaamste zijner werken zijn : De geachtte Euangelie Arbeider en de welgeraden Jongeling geschetst , Amst. 1778. Leerredenen, 3 deelen. Amst. 1783 , De Eigenbaat , een Dichtstuk. Amst. 1785 , 8°. De vrijheid der drukpers ; dichtstuk. Amst. 1787, 8°. Leerredenen, 2 deelen. Amst. 1789, 4 stukken , gr. 8°. Onze verpligting om tot nut van 't algerneen te werken; dichtstuk, Bergen-op-Zoom 1791 , 8° met eene plaat. Onze verpligting om tot nut van 'I algemeen te werhen en de voordeelen, die daaruit voortvloeijen, Zaandam en Amst. 1794, 8°. Redenvoering , over het werk der Goddelijke Voorzienigheid in Nederlands gezegende Staatsomwenteling zigtbaar, eene stof van gejuich en lofzangen voor alle Bataaven, uitgesproken op het Feest ter eere van het Opperweezen. Amst. 1795 , 8°. Napoleon Buonaparte ; lierzang, 2de druk. 's Hage , 1799, gr. 8°. De Baatzucht. 's ilage, 1801, gr. 8°. Gedichten, 3 deelen. Leyden , 1803, gr. 8°. Ook was Bosch medewerker aan sommige staatkundige Tgd­ schriften , zoo als den Politieken Blixem en Heer Janus Ja­nuszoon. Zijne afbeelding is onderscheidene malen in prent gebragt , als twee malen door R ei n i er Vin k el es, eens in 4° en eens in 12°; voorts door N o a c h van d e r Neer in 12° en eens in schadaw.. beeld kl. 8°. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wagenaar, D. XXI. b!. 25, 44, D. XXIV. 131. 47-58, D. XXXI. bl. 110, D. XXXIV. bi. 392, 407, D. XXXV. bi. 99, 100, 119, 267, D. XXXVII. bl. 63, 213, 227, 233, D. XXXVIII. bl. 78, 121, 225 Hoot, 228 , 251, D. XXXIX. bl. 112, 256, 268, D. XL. M. 25, 181, 188, XLV. bl. 119; C. van der A a , Geschied. van den Oorl., 1793-1802, D. IV. b1. 32, 33, 191-203; van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boeken; Algem. Konst- en Letterbode 1803, D. II. bl. 370 ; Biogr. des Contemp.; Witsen Geysbeek, Woordenb. van Nederd. Dicht. ; van Kanipen. Vaderl. Karakt. , D. II. b1.710; Biogr. Nation.; (d e Jong), Alphab. Naaml. van Boeken; vanKampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. 11. bl. 484 en 485; Glasius, Godgel. Nederl.; de Navorscher 1852, bl. 52. BOSCH (JEAN Loris), beyond zich , in 1779 , als Luitenant, op het fregat de Venus, gevoerd door den Kapitein Jacob P ie ter van B ra a to , toen op dat schip eene hevige muiterij ontstond, welke grootendeels door de kordaatheid en onverschrokkenheid van B osch gedempt werd. Als Tweede Beveihebber op het schip van den Kapitein B e n t i n c k de Batavier van 54 stukken , woonde hij den Eden Augustus 1781 den slag van Doggersbank bij nam , na de verwonding van B en t inck , het bevel op zich , en zette met on­.versehrokken moed het gevecht op de Batavier tegen de Bienfa­sant zoo dapp, r voort , dat het Engelsch schip , na omfrent ander­half nur slaags te zijn geweest , lot op den afstand van een zesponder­schot aldeinsde, blijvende op dien afstand gestadig vuren. Len vierenzeventiger kwam de Batavier dwars op zijde en gaf hem drie platen de voile laag, waardoor de kraissteng benevens de vlag van het achterschip nederstortte, en de verschansing hij het groote want in brand vloog: deze 4 gebluscht zijnde, liet Kapitein Bosch ter­stond een `Geus opheischen. Van dien vijand ontslagen , zag zich de Batavier, bij het doel van den Engelschen Vice-Admiraal P a r-k er om door te breken, door vier schepen te gelijk beschieten , welk schrikkelijk vuur Bosch beantwoordde met duhhele ladingen van zijne nog bruikbare stukken, terwijI al zijn staand en loopend want vernield werd, de zeilen aan flarden hingen , de ra bijna neder kwam, de roerpen brak en het schip in een wrak verkeerde. Daar de Sehout bij Nach t Zou tm a n digt onder hi van den Batavier heenliep, nam Bosch die gelegenheid waar, om dien Vlootvoogd den slechten stand en geheel stuurloozen staat van zijn schip be­kend te maken en een fregat te verzoeken om hem te slepen. Alle moeite aangewend om den Batavier zeilvaardig en stuurbaar te maken , bleek te vergeefs , het schip bled ortheweeglijk liggen en moest het sein doen van niet te kunnen volgen. Waarop de fre­gatten de renus en de Amphitrite , op het bevel van de Schout bij Nacht naar hem toe laveerden. IthddelerwijI hidden vijt En­gelsche schepen , voor den wind af, op den onbewegelijk liggende Batavier aani Doch de moedige Kapitein Bosch , 's Vijands be­wegingen bemerkende, liet terstond het sein van onvermogen om to kunnen volgen neder en de vlag weder ophalen. Dit deed de vijanden wederom bij den wind opsteken. Het schip de Batavier geraakte voor den wind om en weder bij de vloot , waar het be­vel ontving om de eerste haven de beste in te loopen. Wegens zijn uitmuntend gedrag te deter gelegenheid ontving B o s ch eenen ceresabel met draagband. In het volgende jaar had Bosch weder het bevel op de Ba­tavier bij het eskader onder den Schout bij Nacht Jan H end r i k van Kin sbergen en later bij de vloot onder den Vice-Admi­raal Andries Ha r tsinck. In 1793 was hij Bevelhebber op een der kanonneerbooten aan den linkervleugel der linie van verdedi­ging van Zuid-Holland onder den Kolonet en Kapitein ter zee Alexander Arnoldus Bois. In 1794 was Kapitein -B osch met de Overijssel van 64 stuk­ken , ter begeleiding van eenige koopvaarders naar Cadiz vertrokken. Daar gekomen werd zijn schip afg, keurd , en hij kocht een Spaansch oorlogschip van 68 stukken , dat hij den zellden naam gaf. Met dit schip, den 2den December 1794, naar het Vaderland vertrok­ken , werd hij door stormen , hooge zeeen en gebrek aan levens­middelen gedwongen om, in plaats van in Zeeland , in de Bantry­baai , in het Zuidwesten van lerland binnen te val leis. TerwijI Bosch daar lag, kwam de tijding van de omwenteling hier te lande in Engeland , en de Engelsche regering bevel , dat geene Neder­landsche schepen nit de Engelsche havens mogten uitloopen. Dit bevel bragt B o s ch en andere Kapiteins zeer in verlegendheid, vooral daar de levensmiddelen zeer schaarsch waren , en hun slechts an de Engelsche schepen sober werden toegemeten: Het zeevolk begon te morren , verliet de schepen , of sloeg aan het muiten , zoo zelfs dat op het linieschip Zeeland, onaer bevel van Kapitein Harinx ma n, de tweede Kapitein door zijn eigen yolk vertnoord werd. De hoop op terugkeer naar bet Vaderland verflaauwde; de Oost-Indievaarders en Koopvaardijschepen werden naar de Theems gevoerd , en eindelijk werden 's Landsschepen , ten getalle van ze­ven , in Maart 17U7, door de Engelschen voor goeden prijs ver­klaard , under welke schepen ook dat van B osch behoorde. In het Vaderland terug gekomen , werd hij den 30sten November 1798 tot Schout bij Nacht aangesteld. Zie ['rider& Hist. ten very. op Wagenaar, D. II. bl. 137-145, D. III. IA. 311, 312, 314, 332, D. IV. bl. 213, 224, 319, D. VI. bl. 176, 178, D. XXV. bl. 240, D. XXXII. hi. 308; Stuart, Va­dent. Hist., D. IV. bi. 232-244 ; de Jonge, Nederl. Zeew., D. VI. bi. 546. BOSCH (GERA.nous BALTHASIR) zoon van Johann es Bosch en van G era rda Cat ha r in a Poel, geboren te Utrecht den 4den. September 1794 , oefende zich aan de Hoogeschool iijner geboor­testad in de Godgeleerdheid, en verwierf zich weldra in ruime mate de achting der Hoogleeraren, zoowel door de warme liefde tot de studien all; door een geregeld en stil levensgedrag. Met bet afleggen zijner examina behaalde hij grooten lof, en men voorzag reeds toen in hem den man, die eenmaal eene eervolle plaats in de Maatschappij zou bekleeden. Reeds in- 1815 werd hij , door bijzon­dere aanbeveling, orschoon nog slechts ruim 20 jaren oud, tot Predikant te Curacao benoemd. ben echter plotseling de mare zich verbreidde , dat Na poleon uit Elba op Franschen bodem was geland, meende Itij zich geroepen , om voor het zoo zeer be­dreigde Vaderland te velde te trekken. Hij voegde Lich bij het korps Studenten , dat voor de yrijheid des Vaderlands de wapenen aangordde, en nam aan den veldtogt tegen den Franschen Keizer deel , oindat hij begreep, v66r dat hij den Vaderlandschen bodem. verliet, te Moeten medewerken aan het behoud van het Vaderland. Hierdoor verloor de jeugdige Leeraar niet alieen. het voorregt van vrijen overtogt, dat hem op het linieschip de Prins van Oranje was toegestaan , maar- moest later voor eigene rekening met eenen zeer onhandelbaren Kapitein naar Curacao oversteken. Op Curacao was hij, steeds in zijnen werkkring zeer nuttig be­zig. llij . verwierf er zich de genegenheid en lielde niet slechts van alle de leden zijner gemeente, maar ook van alien , die met hem iri aanraking kwamen. Tot Schoolopziener aangesteld , wijdde hij ook aan het onderwijs voortdurende en gelukkig bekroonde zorgen. — Vooral was zijn werden . in dit opzigt gelukkig, door­dien hij de verwikkelingen tussehen de leden van verschillende Protestantsche Kerkgenootschappen wist bij te leggen, en alien vereenigde tot eene Evangelische Kerk. Ook stichtte hij eene Evangelische Gemeente te Aruba, alwaar er destijds nog geen be­stond. Iu verschillende opzigten was hij voor de kolonie buiten.- gemeen nuttig , algemeen was men dus verheugd , toen de Koning hem voor zijne Overige diensten de Ridderorde schonk van den Ne­ derlandschen Leeuw. Gedurende zijn verblijf op Curacao schreef de Predikant Bosch ointrent eenige zijner reizen bijdragen in de raderlandsche Letter­ oefeningen. Deze voldeden algemeen , en hij liet zich, toen hij in 1829, tot herstel zijner gezondheid, met verlof in Nederland kwam , overhalen , om die stukken bijeen te zamelen. Hij gaf toen het le dee! zijner Reizen in West-Indig en door een gedeelte van Amerika uit, hetwelk later door een 2e deel werd gevolgd; bei-- den vonden vele lezers , en verwierven den schrijver ruimschoots dank , omdat hij het Vaderland op eene zeer geschikte wijze be­ kend maakte met onze West-Indische bezittingen , waarover tot dus verve vele onnaauwkeurigheden in omloop waren. Na zijnen dood, die den lsten April 1839, op het buitengoed Leeuwenstein nabij Arnhem , voorviel , toen hij nog weinig van het hem verleend pensioen had genoten , werd het 3de deel zijner reizen uitgegeven weer in het bijzonder Suriname ten onderwerp hebbende. Hij trok daarin zeer te velde tegen den Slavenhandel en betoogde niet al­ leen de mogelijkheid maar ook de noodzakelijkheid der afschaffing van dien menschonteerenden handel. Men leert B o sc h uit zijne geschriften kennen , als een man begaafd met eenen geest van fijne opmerking , die zeer goede inzig­ten had , ook in die onderwerpen , die niet tot zijne betrekking behoorden , als een man die nuttig trachtte te zijn, niet alleen door prediking en leering in zijne Gemeente , maar door ten goede te werken ook in uitgebreider kring. Ziekte en vroege dood beletten hem er meerdere bewijzen van te geven. Hij was Lid correspondent van de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nij verheid. Zie Algem. Konst- en Letterhode , 1839, D. I. bl. 225 ; Teen­straNederl. Overz. Bezitt. , bl. 945, nit familiepapieren aan. gevuld. BOSCH (WILLEM BROUWER) zoon van Pieter B o s c h en van Elisabeth Broaw er, werd geboren te Haarlem , den 31 step Maart 1758, waar zijn vader een zeer geacht Heelmeester was , die zich vooral beroemd gemaakt had door vele gelukkige genezingen der doofheid. Reeds vroeg .gaf Brouwer Bosch duidelijke blij­ken van schranderheid en zeer vluggen geest, en koos, ten ge­schikten tijd , het pad der Letteren. Zich aan de loopbaan der Geneeskunde toewijdende , verloor hij zijnen vader reeds, toen hij pas op de Latijnsche school was; maar, bij alles wat hij leerde vlug en werkzaam , leidde hij daar goede gronden , maakte , , vooral onder den Rector Hermannus Johannes Egberts, groote vorderingen , en werd , den 13den December 1775, naar de Hoo­geschool bevorderd , na het houden eener, door hem loffeITE 63 zamengestelde Dichtntatige Redevoering tot lof der Geneeskunst (1), welke . hij sierlijk en krachtig bezong. Met zijne zorgvuldige moeder, ter voortzetting zijner studien, naar Leiden verhuisd , besteedde hij aanvankelijk, eenen geruimen tijd bij een voornaam Apotheker,, ter verkrijging van Artsenij­mengkundige kennis , en nam voorts aan de beroemde Leidsche Boogeschool de Akademische lessen , onder de Hoogleeraren F r e­dericus Bernardus Albinus, Adrianus van Roijen, Gualtherus van Doeveren, Eduard Sandifort, Johan­nes David Hahn, Nicolaus Georgius Oosterdijk en an­deren , met zoo veel vlijt en inspanning , waar, dat hij den 13den October 1780 , met veel lof tot den graad van Doctor in de Ge­neeskunde werd bevorderd , na het verdedigen van zijne verhan­deling , over de misgeboorten en de oorzaken waardoor zij ontstaan (2), eene stof, welke zijne zucht tot onderzoek blijkbaar kenmerkte, en welker bewerking van zijne belezenhcid en oordeel­kunde getuigen mogt. Weldra kwam hij , met veel kennis 'en ervarenheid toegerust, van Leiden te Haarlem en zette zich in zijne geboorteplaats als Nedicinae Doctor neder,, waar zijne kunde en grondige oefening kern weldra eene algemeen uitgebreide praktijk bezorgde , aan welke hij hart en verstand geheel en met vrucht toewijdde. Niet zeer lang had hij de Geneeskunst aldaar uitgeoefend , toen , in de maand Julij van het jaar 1782, de catarrhale ziekte, welke geheel Europa doortrok , ook Nederland naderde ; na eenen buiten­gewoon spoedigen overgang van eene zeer beete en drukkende tot eene sterk bekoelde luchtgesteldheid werd ook Haarlem eensklaps door die ziekte (toen la Grippe , Influenza of de Noordsche ziekte genoemd) aangetast en wel zoo algemeen dat er naauwelijks een huis was, waarin niet enkele:, ja zelfs vele, waarin alle huisgenooten er van getroffen en op het krankbed nedergeworpen werden. Daar de overige Geneesheeren te Haarlem deze ziekte voor het ware zijdeviee (Pleuritis inflammatoria) hielden , welke door veelvul­dige en herhaalde aderlating moest genezen worden en Bosch die integendeel als eene Galpleuris beschouwde , oordeelde hij het nuttig van zijn bijzonder inzien in deze te does blijken en gaf te dien einde daarover een klein geschrift uit, onder den titel : , De ./iderlating , in de tegenwoordige heerscltende ziekte van de maand Jun tj 1782 in de tneeste gevallen grootelijks na­deelig. Haarl. 1782. Hoewel dit geschrift in den beginne sterk werd wedersproken, had' B o s c h ten laatste de groote voldoening, dat zijne collega's niet alleen van hunne vooroordeelen tegen hem terugkwamen , maar hem begonnen hoog te schatten en tot zijne dood toe zijne vrien­den bleven. (1) Oratio metrics in Laudern Aledicinae. (2) Dissertatio Medica inaugurals de Monstris eorumque caussis. Van kindsbeen of een uiterst tenger en zwak gestel hebben­de , had Bosch, bijna van den aanvang zijne levens af, aan eene borstkwaal gesukkeld , die , van tijd tot tijd verergerende , eindelijk zoo plotseling toenam , dat zij hem, na slechts twee dagen bedlegering, op den 24sten November 1788 deed bezwijken. Bij zijne echtgenoote Magdalena Male fii t, met wie hij den 15den OctOber 1780 in het huwelijk was getreden , liet hij eene dochter en eenen zoon na. Bosch was een ervaren Geneesheer en liefderijk menschenvriend. Blijken van zijne kunde vindt men in zijne Verhandeling over de Geelzucht, die met zijncn naam in de werken van het Genoot­sehap Servandis Civibus , is uitgegeven, en waarvoor hij de zil-veren Medaille van dat Genootschap ontving; behalve deze Verhan­deling zijn nog andere stukjes van hem in het Licht verschenen , die alien van eenen Geneeskundigen aard zijn , doch meest den naam des Schrijvers niet dragen. Zijne Theoretische kundigheden , door vlijtige oefening aan de Hoogeschool verkregen, gaven hem veel praktijk ; en dewij1 hij zeer menschlievend was, behandelde hij rijken en armen met de grootste oplettendheid en zonder eenig on­derscheid , waardoor hij veler liefde en achting won. Een bijzonder liefhebber der Natuurkunde zijnde , wilde hij zijne kundigheden in die wetenschappen gaarne aan anderen mededeelen, om dit te beter te doen , rigtte hij een Natuurkundig Gezelschap op; dit Gezelschap bestond in den aanvang uit zes Leden , dock groeide wel ras tot vier en twintig aan. Daarin bekleedde B o s ch den post van onderwijzer,, en gaf wekelijks , in een daartoe geschikt vertrek , lessen in de Natuurkunde , welke lessen hij met proeven staafde, en waartoe zijne verzameling van Natuurkundige werktui­gen hem goed te stade kwam. Behalve op deze wijze , was Bosch ook een werkzaam Lid in het Physische Gezelschap, Liefde tot Wetenschap, en beoefende aldaar de Geneeskundige Electriciteit , vooral ten dienste der armen. Bij zoo vele en zoo groote begaafdheden bleef de jonge en veel belovende Arts ook in de geleerde kringen niet onopgemerkt. Al spoedig werd de brave en verdienstelijke man als Lid des eersten Genootschap van Teylers stichting aangenomen , en de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem benoemde hem , in hare vergadering van den 2lsten Nei 1788 , tot haar lfledelid. Vticir de omwenteling van 1787 was Bosch mede een werkzaam Lid van het Excercitie-genootschap Pro aris et Focis en bekleedde daarbij den rang van Kapitein der Artillerie. Zie Vaderl. Hist. ten very. op W a gen a a r, D. XV. M. 354 en 369; C. de K on i n g Lz., Tafereel der stall Haarl.. D. III. bl 23 , D. Iv. bl. 89-91 ; maar vooral Vruchten van de Rederijkkamer de Wijngaardranken, hi. 64-77. BOSCH (MATTHEVS VAN 1IEYNINGEN) , zoon van Matt h e U8 B osch en van Catharina Gezina Bolt, uit een deftig burger­lijk geslacht , geboren te Groningen den 13den November 1773, werd , na het Latijn , gedeeltelijk door bijzonder onderwijs , gedeel­telijk op de Latijnsche scholen zijner geboorteplaats , to hebben ge­leerd, in 1791 aan de Groninger Hoogeschool tot de Regtsgeleerd­held opgeleid. De woelige tijden, echter , welke ruim Brie jaren later invielen, verijdelden dit voornemen en bragten hem in andere be­trekkingen. In 1796 was hij Lid van het Collegie van lleeren Ge­deputeerde. Staten van Stad en Lande, en werd ook nog ten zelf­den fare aangesteld als Secretaris van Groningen, doch , uit een lof­waardig beginsel , bedankte hij voor deze hem opgedragene bedie­ning. Van 1806 tot aan zijnen dood , die den Z9sten December 1821 voorviel , was hij schrijver,, drukker en uitgever der Omme­lander (nu Provinciale Groninger) Courant. nil was een ijverig Letterkundige en bevallig dichter,, blijkhaar uit zijne Nagelatene gedichten, van welke de Hoogleeraar J a ten Brink in 1823 de uitgave bezorgd heeft. Zijne verzen zijn zacht , zoetvloeijend , en vol kiessche , fraaije beelden. Aan een stil , huisselijk leven van zijne eerste jeugd gewoon, beoefende hij reeds vroegtijdig dit schoone talent. Aan de her huwde hij de teeken­pen , en maakte ook in deze kunst nicer dan gewone vorderingen. Uit zijne gedichten herkent men spoedig in here den man van smaak en van een uitnemend aangeboren dichtvcrmogen. Indiea v a n Heyningen Bosch zich in de poezij met aanhoudende vlijt had willen oefenen, dan zoude hij zekerlijk in bet schoonste tijdperk van de Nederlandsche dichtkunst eene achtbare plants onder onze VL­derlandsche zangers verkregen hebben. Meer algemeen echter is van Heyningen Bosch bekend als schrijver voor de jeugd. In dit vak is hij boven alles gelukkig ge­slaagd , en weinigen zijn er, die in hunne opstellen den echten kin­dertoon zoo rein hebben kunnen treffen, en die het eerste onderwijs zoo eenvoudig, zoo natuurlijk en zoo geheel naar wijsgeerige gron­den hebben voorgesteld. Zijne eenvoudige , bevattelijke en bevallige onderwijsboekjes , zoo geheel natuurlijk , zoo regt kinderlijk , zijn : De gestolen kersen, Tooneelspel voor jonge lieden. Groningen 1804. 12°. De kleine Kindervriend, een schoolboekje voor jonge Undo­ren. Groningen 1804. 8°. , waarvan in 1845 de 36ste druk het licht zag. Fader Jakob en zijne kindertjes, of vervolg op de kleine Kindervriend, een schoolboekje. Amsterdam 1805. 8°., waarvan in 1807 reeds een tweede druk verscheen. Moeder Anna en hare kindertjes, een ,schoolboekje, Gronin­gen 1806 en 1807, twee stukjes. 8°., van welke het eerste stukje in 1845 voor de 19de, en het tweede stukje in 1846 voor de 13de maal verscheen. Berigt over het eerste onderwijs aan doofstominen. Gron. Jan en zijn zusje, of eerste leeslesjes, met een prentje ieder lesje. Gron. 1886. Roosje vlijtig, of tweede leeslesjes , net een prentje bii ieder lesje. Gron. 1818. Grootmoeder en haar kincje , of derde leeslesjes , met een prentje bij ieder lesje. Gron. 1819. Figuurlijk onderwijs , afgedeeld in de volgende drie stuk­ jes als : AB prentjes voor moeder en kind, in zeventien losse haartjes. AB en eerste woordenboehje voor de Nederlandsche schooljeugd. AB Prenten voor Schoolhouders die klassikaal onderwyzen. Ouk word onder zijne medewerking uitgegeven. Adolf , eene leerzaine geschiedenis voor de jeugd. Gron. 1817. 16°. , met 12 gekl. pl. , waarvan in 1844 een derde druk ver­ scheen. Van Heyningen Bosch 'vas in 1796 gehuwd met Marga­ re t a Luc r e t i a W i II i ge, die twee jaren daarna overleed , en eene dochter millet. In 1800 hell rouwde v a n es ey n i n g e n Bosch met Johanna Ried el , uit welk huwelijk drie kinderen zijn ge­ sproten , onder welke een zoon, Mr. Philip Willem van Heyningen Bpsch , die zijnen vader als redacteur en uitgever der Provinciale Groninger courant opgevolgd is. De afbeelding van Mattheus van Heyningen Bosch gaat in plaat uit , gegraveerd door Pieter Velij n. gr. 8°. Zie Mr. II. 0. Felt h en Mr. B. H. L u I o fs, Redev. en Dichtreg. vitgesprohn ter gelegenh. van het villentwintig jarig feest an het Depart. Gron. der Meats. T. 1V. v. 't A., Aant. bl. 199-204; Biogr. Woordenb. der Nederl. Dichters ten very. op Witsen Geysbeek ; Biogr. Univers. ; (d e Jong), Alpha b. IYaaml. van: Boeken ; B r i nk­m an, Alphab. IVaaml. van Boeken, alit familiepapieren aangevnld. BOSCH (Jnom° DE), zoon van Jan de Bosch, en Ida de Pot tre, geboren den 7den Julij 1619 hield zich eenen geruimen tijd in Spatije op , waar hij de Spaansche Letterkunde beoelende. Van hem zijn, in 1667, te 's Gravenhage in het Iicht gekomen Eenige stichtelyke Tractaatjes van Don Fran ci s c o de Quevedo, met eene opdragt aan zijnen vriend W. v a n Heemskerk. IN was gehuwd met B r ech ta Verhoorn uit welk huwelijk vier kinderen zijn geboren. Zie Mr. J. de Vries, Aanteeken, achter de Lofr. van Mr. D. J. van Lennep op Jeronimo de Bosch, vert. door Ds. C. Wes­terbaan en medegedeeld in H. W. T y d e m a n en N. G. van Ka m-p e n, Mnemosyne , D. VI II , alvvaar vele bikonderheden onitrent de leden van het geslacht de Bosch voorkowen. BOSCH (JEnommo DE), een kleinzoon van den voorgaande en zoon van Martinus de Bosch en Paulina van Brankhorst, geboren te Amsterdam den 18den November 1677 , was Apothe­ker en gedurende nicer dan vijftig jaren Illede-Inspector van het Collegium Medicum in zijne geboortestad. Bij gelegenheid van zijne vijftigjarige dienst in 1764 , op tachtigjarigen leeftijd gevierd , is eene medaille vervaardigd , welke beschreven is door J e r o n i­mo de Vries J e r z. en medegedeeld in het Vde stuk ten Vervolge van de Beschr. van Ned. Historip. van Mr. G. v a n Loon, uitgegeven door de 2de klasse van het Koninklijk Neder landsch Instituut in 1848, alwaar uitvoerig, over hem gehandeld wordt. De Bosch liet bij zijn overlijden eene uitmuntende, met kieschen smaak en fijn oordeel bijeen gebragte verzameling zoo van vreemde als inlandsche zeldzaarnheden en prenten na , welke laatste inzonderheid eene buitengemeene collectie portretten van vermaarde • Nederlandsche mannen bevatteden. Hij was gehuwd met J u d i t h Willink en verwekte bij haar negen kinderen , van welke echter de meeste in jeugdigen leeftijd overleden zijn. Het afbeeldsel van Jeronimo de Bosch is door Joha n­nes 11 o u b r a k en zeer uitvoerig in het koper gebragt. Zie de C ha Imot, Biogr. Woordenb. , uit familiepapieren aangevuld. BOSCH (BERN/0min DE), zoon van den voorgaande, geboren to Amsterdam den 28sten Maart 1709, waar hij zich met der woon vestigde. Hij verwierf in zijn tijd den roem van een keurig dichter, en indien stich­telijke onderwerpen, kiesche behandeling, behagelijke voorstelling, keu­righeid van taal en eene rollende versmaat op dichtverdiensten regt­matige aanspraak' geven , dan kan men den braven, den keurigen, den godvreezenden de Bosch die Diet weigeren , ofschoon er in zijne gedichten , die onder den titel van Dichtlievende ver­lustigingen, Amst. 1741-1785 , 5 deelen 4°„ het licht zagen , onderscheidene stukken gevonden w,orden , die meer blijKen dragen van koel , kunstkeurig overleg en naauwgezetheid op de zuiverheid van taal , dan van oorspronkelijk vernuft , vurige verheelding en hooge dichterlijke vlugt. De wakkere man deelde in bet zwak zijner eeuw, die netheid , zuiverheid van taal en zoetvloeijeudheid de hoofdzaak achtte in een dichtstuk; waarom hij ook op de twee eerste deelen zijner Dichtlievende rerlustigingen tot in het beuzelachtige toe aanmerkingen en verbeterinaen maakte, welke onder den titel van Taal- en Dichtkundige janmerkingen , ter verbetering zijner Dichtlievende Verlustigingen , voorkomen in het tweede dee! der Werken van de Illaatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Met dat al getuigen zijne dichtstukken van 's mans reine gods­vrucht , braafheid van hart , edele denkwiize en nederig gevoel van zich zelven. Behalve de vertalingen der beste Fabelen van Gel­lert, zijn ook onderscheidene Psalmen uitgegeven door het kunst­genootschap Laus Deo sales populo , van zijne band , aismede eeni• ge kerkgezangen , in gebruik bij de Doopsgezinden , tot welk kerk­genootschap hij behoorde. Hij was de vriend , raadgever en aan­kweeker van jonge dichters , en zijn huis de verzamelplaats der be­roerndste letterkundigen van zijnen tijd. Gehuwd met Margaret ha van Leu v ening, wier blindheid en overlijden , den Mien November 1785, hij zoo aandoenlijk bezong, volgde hij haar in het graf den 27sten October 1786. Hij had bij haar geene kinderen verwekt. Zijne afbeelding is door T. Rengers geschilderd en door J o­h a n nes 11 o u bra k en gegraveerd; eene vroegere of beelding van hem , door Jan Maurits Quink h art in 1741 gesehilderd , is in het weleer zoo beroemde Pan poeticon geplaaist. Zijn gebeel leven, en zeffi3 zijn laatste ademtogt , was aan de dichtkunst gewijd. Zijn dichtstuk : De Ouderdoni voltooide hij op zijn stert'bed , en een uur voor zijn overlijden sprak Ia si nog met zijn vriend II e Jean Rou !laud over de uitgave van het vi.jtde deel zijner gedichten , die dit ook op zich genomen en volvoerd heeft. Het yak, waarin de Bose h het hest slaagde, was de godsdien­stige en zedepoezij; ook in het leerdicht beproefde Irij met goed ge­volg zijne krachten. Zie Wagenaar, Beschr. van Amsterdam, St. IV. 4.553 en 554; Kok, Vaderl. Woordenb., D. XXXVI. bl. 255; de Chaltnot, Biogr. Woordenb.; de Vries, Proeve eener Geschied. der IVederd. Dichtk D. II. bl. 151-153; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd.Dicht.; Biogr. Univers.; S. B I a u p o t ten Cate, Geschied. der Doopsgez. Zeel. Utr. en Geld., D. II. bl. 152; uit familiepapieren aangevuld. BOSCH (JoANNEs DE) , broeder van den voorgaande , geboren te Amsterdam in 171:3 , Het , ofschoon niet opzettefijk tot de Teeken­en Schilderkunst opgeleid, nogthans van zijne vroegste jeugd of aan , daarvoor zoo veel zucht en genegenheid blijken , dat die edele kunst vervolgens eene der hootdbezigheden van zijn arbeidzaatn Leven weed. Krachtig voedsel_ ter aankweeking van deze aangeborene ge­neigdheid vond de B os c h deels in de keurige verzatnelingen . van teekeningen en prentkunst van zijnen vader, , deels in de ge­meenzame verkeering met de beroemdste kunstenaars van zijnen tijd, Jan en Michiel van Huyzum, lzaak Moucheron, den uitrnuntenden Jacob de W i t t en anderen , die hem als vrien­den gulhartig hunnen mad mededeelden, welke hij dan ook zeer goed tot heilzaani gebruik wist aan te wenden. 0[1gal-teen behaagde aan de Bosch de teekeningen van 4a van H u yzum, en hij drong zoo diep in den geest van dien ichilder door, dat hij eenige van v an Hu y z u m s voornaatnste en nitvoerigste teekeningen zoodanig heeft gekopieerd , dat kunstkundigen dikwijIs moeite hebben , otn de kopien van de originele te onderscheiden. Daarenboven zijn de eigeu invention van de Bosch , van Arkadische landschappen, insgelijks in den trant van den zelfden J an van 11 u y zum, of ook wel in die van M ouch er on zamengesteld. Meer held de Bosch zich be­zig met teekenen dan met schilderen in olieverwen , als zijnde dit laatste te omstagtig voor iemand, die de kunst niet als eene kostwinning, maar stechts tot zijn vermaak , behandelde. De voor­naamste proef zijner bekwaamheid in bet schilderen met °Nevem , is eene kamer,, met Arkadische landschappen beschilderd , in een huis op de Heerengracht te Amsterdam. In onderscheidene deelen der Dichtlierende verlustiRingen van zijnen broeder B ern ardus komen fraaije titel- en andere vignet­ten voor, door Johannes de Bosch geteekend en door J aco Tolkema en Reinier Vinkeles in het koper gebragt. Voor het overige was Johannes de Bosch een eerlijk, welmtenend, openhartig en bij uitstek godvruchtig man. Hij overleed ongehuwd den 3lsten Januarij 1785; 's mans na­gelatene teekeningen worden onder zijn kunstlievend geslacht be­waard. Hij behoorde tot de kerkgemeensclw der Hernhutters hier te lande. Zie W a g e n a a r , Beschr. van Amsterdam, St. IV. bl. 562 en 5G3; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; van Eynden en van der Wil­ligen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. , D. II. bl. 135-127; Immerzed, Levens en Werken der Kunsts. BOSCH (RENDRIB DE) broeder van de beide voorgaanden , gebo­ren te Amsterdam in 1720, was Stads-geneesheer aldaar, en een man vol smaak en fijn gevoel voor het schoone, taalkennis en veel­vuldige bekwaamheden. Den 20sten September 1737, en dus reeds in zijn zeventiende jaar , hield hij , bij het verlaten der Latijnsche school , eene openbare verhandeling over de Geneeskunde bij de Egyptenaren (1), welke zijn broeder met een loldicht vereerde, en in 1743, bij zijne bevordering tot Geneesheer, verdedigde hij zijne Geneeskundige verhandeling Over het gebruik en de werking der ingewanden (2). Hij was een keurig clichterlijk vertaler; zijne overzettingen der fraaije Latijnsche gedichten van Adria an van Roij en en P e trus Burman, bij gelegenheid der verhefling van Willem V tot Stadhouder, in 1766, en eenige andere dichtstukken uit het En­ gelsch zijn daarvan het bewijs. Hij stierf den 30sten Junij 1772, bij zijne echtgenoote, A I ida Otter: s, geene kinderen nalatende. Zijn portret is twee malen gegraveerd door Reinier Vinke. 1 es in 8°. Zie de Vries, Proeve eener geschied, der Nederd. Dichtk., D.III; 154 ; Witsen Geys.heek; Biogr. Woordenb. der Nederl.Dicht.. Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Holl. , Zeel., Utr. en Gelderl., D. II. bl. 52; uit familiepapieren aangevuld. BOSCII (JERommo DE) of HIERONYMUS BOSCHIUS een neef van de drie voorgaanden en zoon van J e r o n i m o de B o s c h en van Catharina van der Heiden, geboren den 23sten Abaft 1740 te Amsterdam, waar zijn vader, even als zijn grootvader, Apothekar was, werd in het zelfde vak opgeleid, om alzoo eerst zijnen groot­vader behulpzaam en daarna diens opvolger in de winkel te zijn; waartoe bevorderlijk werd geacht , dat hij zich, de Latijnsche taal zou magtig maken. Reeds vroeg kreeg hij lust tot de Letteroefeningen, waarin hij yooral veel te danken had aan den toenmaligen Con-rector der Latijnsche scholen te Amsterdam Willem F red e T.1 k van der Wilp, die de in den knaap sluimerende geestkracht wist op te (1) Oratio de Medicina Aegyptiorurn. (2) Specimen Medicumlnaugurale, de Intestinorum usu et actione. wekken, met dat gelukkig gevolg , dat de B o s c h , bij het verla ten der Latijnsche school, Wen zeventien jaren oud , eene Rede­voering hield over de ware dapperheid(1), welke zooveel goedkeuring vond, dat zij waardig werd geoordeeld , om gedrukt te worden met lofverzen van eenige zijner medeleerlingen , waarin niet alleen hulde aan zijne letterverdiensten , maar ook aan zijn beminnelijk karakter doorblonk. Ofschoon nu de kleinzoon zijnen grootvader in den winkel behulpzaam was, vergunde de laatste hem gaarne zijne letteroefeningen aan het Athenaeum voort te zetten. Alzoo werd de Bosch een leerling van den beroemden Hoogleeraar P e­trus B urmannus Se cundus, die hem , wegens zijnen leergieri­gen aard en uit hoofde van eene bijzondere zucht- voor de Latijn­sche Dichtkunst , toes reeds in hem kenbaar , met nadruk aanspoor­de , om op die loopbaan voort te gaan. Op zijn twintigste jaar den rang van Apothekar bekomen hebbende, verwierf hij aandeel in 's grootvaders zaak en behartigde die naar behooren. Door zijne dagelijksche bezigheden alzoo van de letteroefeningen argetrokken , werd hij , gelukkig voor hem en de wetenschappen , in eenen anderen werkkring geplaatst. De Regering van zijne gehoortestad de Bosch, uit hoofde van zijne kundigheden en van zijnen werkzamen geest, tot gewigtige bezigheden gesctiikt oordeelende, begunstigde hem , in het jaar 1773 , met de werkeltke en voordeelige bediening van Eersten Klerk ter Sekretarie; welke post hij omtrent 40 jaren , met isiver en trouw, ten genoegen van het Bestuur en ten nutte zijner stadgenooten, heeft waargenomen. • Maar al de tijd , die hem van deze bediening overbleef, besteedde hij bij voortduring aan de Grieksche en Latijnsche taal ; doch inzonderheid aan tie Dicht­kande ; terwip een gemeenzaam verkeer met voorname Geleerden , onder welke Daniel Wyttenbaich, Petrus Burman en Pie­ter Fon tein , hem de schoonste gelegenheid aanbood, om zijne reeds verkregene kundigheden meer en meer u.it te breiden. Het eerste dat door de B o s c h werd in het Licht gezonden , wa­ren de Latijnsche Gedichten van zijnen vriend Gerrit H o o ft , die met eene sierlijke Voorrede van de Bosch, waarin het leven van dien voortreffelijken Dichter beschreven wordt , in 1770 wer­den uitgegeven. Daar hij zeer beminnelijk en zeer gevoelig van aard was , liet hij Been gelegenheid voorbijgaan , om zijne vrien­den , in Latijnsche verzen , bekend te waken , met zijne deelne­ming , hetzij in hunne vreugde of droefheid , doch tevens bezong hij de meest verhevene onderwerpen. Achtereenvolgende verschenen van hem : Genethliacon D. J. van Le nn e p. 1774. In funere Egberti de Fry Temminck , "Imstelodamensium consulis. 1785. 4°. Epicedion in funere acerbo sororis Ju di t h a e de Bose h. 1793. 8°. (1) De vera fortitudine. Carmen de aequalitate hominurn. Arnsteld. 1793. 4°, in het Ilederduitsch vertaald door J. G. D oo r n i k en in het licht geko­men onder den titel van : De gelijkheid der menschen en de pligten daaruit voort­ vloeijende Dichtstuk. Anist. 1794. 8°. Ad manes' dilectae sororis. 1794. 8°. Laudes Buonaparti et Elegia (ad Galliam) cum Primi con­ sulis vita ferro atque insidiis appeteretur, welke beide Dicht­stukjes in het Nederduitsch , Fransch. en Hoogduitsch het licht za­gen , onder den titel van : Latijnsche Gedichten ter eere van B o nap a r t e met de Ne­derduitsche vertalingen van C. van Gennep, P. Pypers en B. H. Arnt z e n i us , mitsgaders de Fransche en Hoog­duitsche vertalingen. Mr. 1801. 8°. Poemata , Utrecht. 1803. 4°, edit alter. cum effigie auctoris. Ultr. 1808. 4°. Ad virum honestissimum. C. van L ean ep , Amstel. 1804.4°. Consolatio ad Janum Bondi , cum suavissimam et optimam uxorem amisisset. 1807. 8°. Appendix Poematum. 1808. 4°. Toen de Maatschappij der Nederlandmhe Letterkunde in het jaar 1777 gevraagd had: Welke zijn de vereischten van eene Lof- •ede? ontving zij een Latijnsch antwoord , den beloofden Eere­prijs waardig gekeurd , en waarvan de Schrijver bleek te zijn de Bose h. Deze Verhandeling in het vijkle dee! der Werken van de Maatschappij gedrukt , met bijvoeging van eene Neder­duitsche vertaling , door Pieter van den Bosch, draagt •veelvuldige blijken van des Schrij vets uitgebreide ervarenheid in de oude schriften der Grieken en Rorneinen , en van een welwikkend oordeel. Bit zeilde mag men zeggrn van het ant­woord op de vraag: Hoedanig was het gevoelen der oude Wijsgeeren , van Males en Pythagoras at tot op Seneca toe , wegens het leven en den stoat der zielen na den dood des ligchaams? opgegeven door Teyler's Godgeleerd Genootschap, met eencn zilvereri Eereprijs bekroond , en door het Genootschap in het vierde deel der Ferhandelingen, rakende den Natuurlijken en Geopenbaarden Godsdienst uitgegeven op deze laatste vraag werd de gouden eerepenning behaald door den huisgenoot van de Bosch, Daniel Wyttenbach, aan wien de Bosch gulhartig zijn . geheele ontwerp had medegedeeld , terwij1 Wyttenbach dezen niets van zijn oogmerk had bekend gemaakt. Geen minderen roem behaalde-hij met zijne antwoorden op de vragen door Teylers tweede Genootschap voorgesteld : Welke zijn de beste en duidelijkste kenmerken van zoodanige regelen,, die , otnclgt zij in den card van 't onderwerp te vinden , of met de form van 't gekozen dichtstuk verknocht zijn niet mogen mock kunnen veronachtzaamd of te buitengegaan wor­den? en, Welken invloed heeft de hichtkunst , voornanteliik in cue vroegere eeuwen op de beschaving van het inenschc- verstand gehad? Aan het antwoord, op de eerste vraag werd door de Bezorgers van het Genootschap, die in de Voorrede den Schrijver roemen als vermaard door zijne lang bekende bedre­venheid in de Dichtkunde en in andere takken van Geleerdheid, de gouden Eereprijs toegewezen, en het andere antwoord werd met den zilveren Eerepenning hekroond. Deze beide Verhandelingen werden door het gemelde Genootschap, in den jare 1783 en 1804, in druk uitgegeven; almede werd . de inhoud van den Ilias van Homerus , als een volmaakt voorbeeld van Dick­terliike navolging aangeprezen , en met zeer fraaije .aanmer­kingen opgehelderd, door het zeltde Genootschap met den gouden Penning vereerd , en in het jaar 1788 in het befit gegeven; terwijI daarvan in het zelfde jaar eerie Hoogduitsche vertaling verscheen under den titel van J, de Bosch, Uber Homers Ilias , aus dem Holliindischen uebersetzt von b1 u t ze n beetle r. Amst. 1788. 8°. Ook moet men niet vergeten zijne Redevoeringen over de her-loving der beschaafde Letteren in Italie , tvaartoe zeer veel hebben toegebragt drie inboorlingen van Etrurie , Dantes Aligherius, Franciscus Petrarcha en Joannes Bocca­c i u s , te vinden in het Nieuw Algemeen Nagazijn van Wetent Schap, Kunst en Smaak. Hoewel hij gevoelde, dat het bezwaar­lijk valt voor iemand, die zelfBeen Geneeskundige is, aan voor­treffelijke Geneesheeren na hunnen dood den billijken lof in rede­voeringen te ;even, garhij niet te min een sprekend bewijs, dat hij de vereischten van eenen Lofredenaar, door hem te voren ge­schetst , zelf bezat , en dat hij die geteekende vereischten met den besten uitslag in oefening wist te brengen , in de twee overschoone Lofredenen op de beroetnde Amsserdamsche Geneeshreren, Il er­mannus Gerardus Oosterdijk en Joan Rudolph Delman, in de jaren 1795 en 1808, in het Genootschap: Concordia et Libertate , te Amsterdam , uitgesproken , en door den druk aige­meen gemaakt , onder den titel van Lofrede op H. G. 0 osterd fj k. Amst. 1795. 8° met port. Lofrede op J. R. Deim a n. Amst. 1S08. 8° met port. In welke Lorredenen goede schikking, eenvoudigheid, welsprekendheid en gevoel van vriendschap on) den voorrang twisters. ln dat zelide Genootschap, waarvan hij ook in zijne Gedichten met opzet gewaagt, heeft hij nog eene menigte kleine verhande­lingen voorgelezen , die door de Leden met uitstekend genoegen gehoord zijn, . en waaronder waarschijnlijk ook behoord behben de gedrukte Lofrede over Pie ter C or n e lis z. Ho oft; de Lof van J oost v an den V ondel, a7s Dichter, en de Lofrede over Gerardus joannes (Joannisz.) Yossius, geplaatst in het Algemeen Naga zijn van Wetenschap , Konst en Smaak , in alle welke stukken de Bosch blijken gat, hoezeer hij alle non­dige bekwaamheden bezat tot het vervaardigen van lezenswaardige Lofredenen. Intusschn waren van 's mans hoofdwerk , waarmede hij zich ruitn 25 jaren onledig hield, de A nthologia Graeca , cum versione latina H. Gro tii van 1795-1813 vier deelen in het Licht gekoiuen (1) , eel) werk hetwelk met groote toejuiching ontvangen , en , door vele niet sleeks Nederlandsche, maar ook Fransche en Hoogduitsche Tijdschriften,, met uitbundigen lof werd aangekondigd. De Bosch bezat eene uitmuntende en allerkeurigste boekver­zameling , in welke niet alleen voorhanden waren zeer vele zeld­zame boekeu en kostbare afdrukken der Oude - Grieksche en Latijn­sche Schrijvers , maar ook eene menigte van de vroegste uitgaven , welke in de -vijftiende en zestiende eenwen te voorschijn kwamen. De nieuwsgierigheid van zijne goede vrienden werd dikwijls Opge­wekt , om nopens dien boekenschat iets naders te vernemen , of ook om dien te bezigtigen. • Bit bewoog den bezitter, om eene korte beschrijving van zijne boekverzameling in het Latiin te doen drukken , onder den titel van Brevis descriptio • bibliothecae Hi e r. de Bosch, quatenus in e4 graeci et latini scriptores asservantur. Utr. 1808. 80 en aan zijne goede vrienden ten geschenke aan te bieden. Het kon naauwelijks ande•s zijn , of zulk een man moest met de voornaamste geleerden in en buiten ons Vaderland in vriend­schap staan en gemeenzame briefwisseling met hen houden, gelijk hij deed met David Ruhnkenius, Johannes Schrader, Ericus Hubertus van Eldik, Christiaan Gottlob Her-ne, Fredericus Jacobs, Philippus Willem van Ileus-d e, en, om van zoo vele anderen te zwilten , met Dan i e 1 W ij ttenbach, die van hunne wederzijdsche vriendschap met genoegen spreekt in eenen brief, aan het hoofd van een zijner werken (2) geplaatst. Pat hij vele geleerde vrienden had , kan bovendien blijken uit zijnen vriendenrol , waarin onder anderen van zestig Hoogleeraren de hand­teekeningen voorkomen. Vele naderhand verdienstelijke mannen werden door hem met lust en ijver voor de wetenschappen be­zield en grootendeels gevormd ; en onder deze de beroemde Pieter Nieuwland en Jan Frederik van Beeck Calkoen, van welke de eerste zijne opleidmg wel aan het geheele geslacht der de Bosse hen te danken had , en Bernardu s, den broeder van J e r on i ni 0, zijnen bijzonderen voedstervader noemen moest , maar toch vooral door J e r o n i m o in de Letteren onderrigt werd. Was het ook te verwonderen, dat de verdienstelijke de B osch werd uitgenoodigd , om Lid te zijn van onderscheidene openbare Maatschappijen van Wetenschappen en Fraaije Letteren ? Zoo werd (1) De iiitgave van het 5e deel is na den dood van de Bosch door zijnen vriend David Johannes van Lennep hezorgd. (2) Bibliotheca Critica , vol. M. part. 3. et Miseell. Door. lib. II p. 208. hij verkozen tot Lid der Maatschappij tot Bevordcring van den . Landbouw , te Amsterdam gevestigd , bij welke hij eenigen tijd den post van Secretaris waarnam , tot Lid van de Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem , tot Lid van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden , tot Lid van het Provin­ciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, en eindelijk in 1811 tot. Lid der Koninklijke Maatschapp ij van Wetenschappen te Gottingen , als den eersten gunsteling en vereerder der Latijnsche Zanggodinnen, even zoo beroemd, om' de zuiverheid en braafheid van zijn hart, als orn zyne verdiensten ten aanzien der Schoone Letteren , van welke benoeming het diploma , door den beroemden Christiaan Godtlob 11 eyne, als President onderteekend , eerst na het overlijden van de Bosch aankwam. Toen Koning L o d e w ij k , die hem reeds in 1807 tot Ridder der Hollandsche Orde van verdiensten of gelijk zij daarna genoemd werd der Unie had verheven , in 1808 het besluit tot oprigting van het Koninklijk lnstituut van Wetenschappen , Letterkunde en Schoone Kunsten opvatte , werd hij door den Vorst onder de vier manners benoemd (1) vol Bens wier uitgewerkte plan deze instelling werd ont­worpen en tot stand gebragt. Natuurlijk werd hij ook zelf bij de eerste benoeming tot Lid gekozen , en nog dat zelfde jaar tot Voorzitter van de Tweede klasse benoemd. Reeds in 1798 was hij van Staatswege aangesteld tot Curator der Hoogeschool te Leiden. Bij de aanvaar­ding van deze betrekking nam hij zich voor, onderscheidene onregtvaardigheden , die ten gevolge van de omwenteling van 1795 begaan waren , te herstellen , en men mag zeggen dat hij in vele opzigten daarin geslaagd is, onder anderen door de in 1795 afgezette Hoogleeraren Adriaan K 1 u i t, C a r o I u s Boers en Jan Luzac in hunne posten te doen herstellen. Hij heeft den post van Curator dan ook altijd hoog gewaardeerd , en bleef dien behouden tot zijnen dood toe, den lsten Junij 1811 voorgevallen. Be Bosch was zachtzinnig, minzaam en openhartig, en afkee­rig van achterhoudendheid en veinzerij ; terwijl zijn vredelievend karakter,, bij de minste verkoeling van vriendschap tusschen ande­ren , of tusschen hem en zijne vrienden , hem niet deed rusten, voor dat de onderlinge toegenegenheid hersteld was. Steeds behield hij eenen dankbaren eerbied voor zijne vroegere begunstigers. Hij be­zat eene bijzondere hoogachting voor de Geopenbaarde Godsdienst, inzonderheid voor de gewigtigste waarheden des Christendoms, welke op ons hart , in leven en sterven , eenen vertroostenden invloed hebben. Eene schoone Lofrede op d e Bos ch werd in de openbare vet , Irsti gadering der derde klasse van het Koninklijk Nederlandsche taut gehoaden door zijnen leerling en vriend den Amsterdamschen (1) De Brie anderen waren Jean Henri van Swinden, Martinus van Marum en Martinus Stuart. Hoogleeraar David Johannes van L en nep, welke ook bet Licht ziet onder den titel van: Hemoria H i e r onimi de Bosch , Instituti regii Belgicii quondam Socii , rite celebrate in publico classis tertiae con­sessu. Amstel. 1817. 4°. Het portret van de Bosch , gea raveerd door R e i n i e r Vi n-k eles, komt voor in 8° in de uVaderl. llist. ten vervolge op Wagenaar, D. XLIV. en in 4° vow- de uitgave der Poemata van de Bosch. De Bidder Johann es L u b l i n k de Jonge vervaardigde het volgende bijschrift op hem : Geleerdheid , Menschenmin en echte vriendentrouw,, Een waardig drietal , uit den schoot der I)eugd geboren , Verschilden onderling, zoo 't ooit gebeuren zoo , Welk Edel stervling haar tot Broeder was beschoren ; Toen , tot haar alter vreugd , die zusterlijke twist Werd door de Waarheid , voor haar' vriend d e B os c h beslist. Zie Saxe, Onom. Liter. , Pars VIII. par;. 370-373; Vaderl. Hist. ten very. op W a g e n aar, 0. XXVIII. bl. 168; D. XXXI1I. bl. 290, D. XLIV. / bl. 212 en 213; Algem. Konst- en Letterbode voor 1806, D. II. H. '70, 1807, D. I. bl. 129, 1811. D. I. bl. 354. D. II. IA. 2, 98, 149-151, 193-200, 211-215, 225 en 226, 1818, D. I. N. 180-184, 1819, D. I. bl. 168-170; te Water, Aanspr. in de Jaarl. Algem. Verb. van de Maass. der Nederl. Letterk. te Ley­den den 3den van Hooimaand 1811, N. 16-34; Galerie des Con-temp.; Hoeufft, Parnasus Latino Belgic., pag. 238; Nieuwen­huis, Woordenb. van Kunst. en lketens.; van Kampen, Geschiedi der Nederl. Letter. en Wetens., D. II bl. 513, 547 en 548, 551­554, 565; Hofman Peerlkamp, de Poetis Latin. Neerl., pag. 541-553; Co I lot d'Escury, Holland's Roe?n, D. IV. St. I. bl. 37, 92, A bl. 208 en 209 ; Biogr. Nation. ; M. Siegenbeek, Ge­schied. der Leidsche Hoogesch., D. II. bl. 34-36; van Gennep, Illustr. Amstel. Athen. Memorabilia, pag. 178, 241 et 242; (d e Jong), Alphab. Naaml. van Boeken ; Biogr. Univers. ; Bouman, Geschied. der Geld. Hooges. , D. II. bl. 312 noot , 391; Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Boll. en Zeel. , Utr. en Gelded., D. II. bl. 127 en 128 in noot, 129 noot, 130, 151-155. BOSCH (BERNARDUS DE) , een broeder van den voorgaande , ge­boren te Amsterdam den 3lsten Augustus 1742, bragt , als naam­genoot en 'leveling, zijne kinder- en jongelingsjaren meest door ten huize van zijnen oom den bovenvermelden B ern ardu s de Bosch, bij wien hij ook woonde , nadat hij de Latijnsche scholep verlaten had , en ten wiens huize hij verkeering kreeg met de beste Letterkundigen van dien tijd, terwijl zijn grootvader , va­der en oom , den mede reeds gemelde Johannes de Bosch , den gevoeligen jongeling smaak voor en kennis van Schilder-, Teeken­en Prentkunst inboezemden. Zijne hoordliefhebberij werd alzoo de kunst , ofschoon de Letteroefeningen ook niet door hem ver­onachtzaamd werden. Hierdoor toch was bet dat hij de voed­stervader en verzorger werd van Pieter Nieuwland en dies uitstekenden man, door gulhartige vergunning van inwo­ning en leiding, eene geleerde opvoeding bezotde , in welk opzigt Nederland., ja de geheele geleerde wereld groote verpligting aan den edelaardigen de Bosch heeft. Aan die liefde tot de Schoone Kunsten en lot de Letteren, welke d e Bosch bezielde, had men menige Verhandeling te danken , door hem in onderscheidene Let­terkundige Genootschappen voorgedragen , welke alien zoo door netheid en zuiverheid van stiji , als door keurigheid van uitdruk-king , deftigheid van voordragt , en gewigt van wel te pas gebragte zaken en bewijzen , de kieschte Letterkundigen behaagden ; terwijI hij zelf, in deze uilspanningen Kunst en Letteren zusterlijk vereenigende, heist zulke onderwerpen behandelde, die tot de Kunst bepaal­delijk betrekking hadden , als Jan van der Heiden; J an Luiken; Petting Paulus Rubbens; Jacob de Wit; Ge­rard de Lairesse; Jan Punt; de Goede smaak; De bemin­ttaar, de bevoegde Kunstregter ; rergelijking tusschen de Ita­liaansche en Vaderlandsche Schildersch,olen, en De verschei­denheid der Kunst-voorstellingen bij Nederlandsche Meesters. Die zelfde netheid en keurigheid , in zijne Redevoeringen zigtbaar , blonk inzonderheid uit in zijne uitstekende en zetdzamc verzame­ling van Schifderijen , Teekeningen en Prenten. Het karakter van d e Bosch was zacht , niinzaam , gul en op­regt; de deftigheid met vriendelijkheid waren in den geheelen man zigtbaar , iets innemen,ls en belangrijks vermeesterde de harten , zoo ras men hem zag, terwijl hij algid achting en eerbied' bij meerder verkeer achterliet. Met raad en daad stond ieder hij, vooral den Kunstenaar. De oude Meesters vereerde hij zeer hoog, en deed onpartijdig hulde aan levende en jeugdige Kunstenaars, zijne nagelatene verzameling bewees het ontegenzeggelijk. Zijn huis stond voor de laatsten altijd open , en hij , wien de kunst ter harte ging, werd hartelijk ontvangen, en werd bij en met hem in die edele kunstdrift ontsioken, die het Leven van zijn !even uittataakte; Afzonderlijk gedrukt bestaat er van zijne hand : Redevoering en rerslag , bij gelegenheid van de eerste prijs­uitdeeling , door de Illaatschappij der Teekenkunst. Amst. 1807. 8°. Hij overfeed den 30sten Julij 1816 en liet bij zijne echtgenoote , Christina de Vries, geene kinderen na. Zie Fader& Hist. ten very. op Wagenaar, D. XXVIII. bl. 168; Algem. Konst- en Letterbode voor 1817, D. I. bl. 51-54; Stuart, Jaarb. van het Koningr. der Nederl. voor het jaar 1861, St. III. bl. 149; Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsyez. in Hall., Zed , Utr. en Gelderl., D. II. bl. 130, 155, uit famieliepapieren aangevuld. BOSCH (Gosis of GREGORIII8 DE) een broeder van de beide voorgaande, geboren in 1751 te Amsterdam , waar hij geplaatst was bij de Stads-Wisselbank , was een man van geest en smaak en met innige lief& bezield voor Wetenschappen en Letteren-, waarin hij dan ook bijzonder ervaren was , doch zijne nede­righeid wederhield hem , em , , hoe ook door zijne geletterde vrienden , onder welke de groote W yttenbach, daartoe aange­zocht , lets van zijnen arbeid in bet Licht te zenden. Hij overleed ongehuwd in 1804. Zijn meeste vermaak vond hij in de boeken , waarvan hij eene bij uitstek fraaije verzameling bezat. Vrolijk en gezellig van aard was zijn gezelschap zeer gezocht , en hij werd door ieder,, die hem kende , bewonderd om zijn sterk geheugen , naiviteit en goedhar­tigheid. De familie de Bosch is met ecnen Jeronimo de Bosch, die in 1836 ongehuwd overfeed , uitgestorven , waardoor de Hoog­leeraar Mr. J. de Bosch Kemper , wiens moeder Ch ristina de V ries, eene dodger was van Gerrit de Vries en van Catb arina de Bosch, zuster van den Latijnschen Dichter Jeronimo de Bosch, thans de eenige is die , bij zijnen geslachtsnaam Kemper, dien van de Bosch voert. Zie Algeria. Konst- en Letterbode voor 1817, D. 1. bl. 52, uit familiepapieren aangevuld. BOSCH (PHILIPPE DO Heer van Ma a s d a m enz., zoon van Jan du Bosch en van Anna van Dorp, Ambachtsvrouw van Ma asdam , geboren te Aalst in Vlaanderen , uit een oud adellijk geslaeht , was meermalen Schepen in zijne geboorteplaats, werd na­derhand tot Edelman van het Buis der Aartshertogen A l b e r t en Isabella verheven , teekende in 1577 de Unie van Brussel en werd in 1618 tot Ridder geslagen. Zie de Jo n g e, de Unie van Brussel des Jaars 1577, bl. 199 en 200; de zelfde, Bijvoegs. en Verbet. op de Unie , Brussel1577, bl. 35. BOSCH (CORNELIS VAN DEN) geboren te 's Hertogenbosch om­streeks 1510, was een Plaatsnijder,, die blijkens eenige prenten , door hem te Rome vervaardigd , reeds in jeugdigen leeftijd Italie bezocht heeft. Zie I m merzeel, .Levens en Werken der Kunsts. BOSCH (LODEWIJK JANSZ. VAN DEN) misschien wel een broeder of zoon van den voorgaande , geboren te 's Hertogenbosch in de zestiende eeuw, schilderde zeer fraai fruiten en bloemen , die hij veeltijds als in een glas met water staande verbeeldde. Veel tijd , geduld en oplettendheid besteedde hij aan zijne tafereelen , zoodat alles de natuur zelve scheen te zijn ook maalde hij den daauw ongemeen aardig op zijne bloemen en kruiden, en bragt er eenige torretjes , vliegjes , en dergelijk gedierte bij. Zie van Mander, Leven der Schad. ; D. I. b1.99;Kok, Fader/. Inordenb., D. VII. bl. 827; de Cha I un ot, Biogr. Woordenbq immerzee!, Levens en Werken der Kunsts. BOSCH (JAN VAN DEN) een Burger van Haarlem , die zich in het beleg van 1573 bijzonder onderscheiden had , was daarom een der zeven en vijftig burgers , die van het pardon des Hertogs van Al v a waren uitgesloten , en een der zes van hen , welke dadelijk werden ter dood gebragt. Zie Bor, Nederl. Oorl., B VI. bl. 443 (325). BOSCH (JAN Of JOHAN VAN DEN) , was in Augustus 1620 als Ingenieur geplaatst hij het leger, hetwelk onder Prins Maurits hij Wezel was bijeen getrokken en beyond zich bij de belegering van Grol cinder Fred erik Hendrik, van 19 Julij tot 9 Augustus 1627. Hij bewees als Kapitein-Ingenieur vele diensten bij de belegering van 's Hertogenbosch onder Frederik Hendrik in 1629. Under zijne leiding werd den 19den Julij het fort St. Anthonie vermeesterd , waartoe den 23sten Mei reeds door hem de loopgraven geopend waren. Den 4den Junij 1632 stelde Frederik Hendrik hem,, in het leger bij Venlo , aan tot Luitenant-Generaal der Artillerie, in welke betrekking hij den 14den December van dat jaar, door den Raad van State bevestigd werd. Van 1638 tot 1641 werd hij vermeld onder de deskundigen die aan Hun Hoog Mogenden herigtten omtrent het verzoek van Bal­ thazar Floriszen van Berckenrode,»omalsordinaris Landt­ » meter ende Caertemaecker van de Generaliteyt te worden aange- steld." Hij moet in het laatstgemelde jaar overleden zijn , want den 31sten December van dat jaar werd Daniel de S t. A ndre in zijne pleats tot Luitenant-Generaal aangesteld. Zie B o s se h a , Nedrl. Beldend. te Land , bl. 425 , 443 , 449; B o-d e I Nijenhuis, Over de Landm. en Kaarten-gray. Flori s t ha s a r en zijne zonen , overgedrukt uit het Instituut enz. 1845, N° 4 bl. 44; van Sypesteyn, iijdr. tot de Geschied. van het Nederl. Artillerie-korps, niedegedeeld in de Militaire Spectator 1849, bl. 502 . BOSCH (JACoB VAN DEN) , geboren te Amsterdam in 1636, schilderde zeer natuurlijk allerhande soort van smakelijk zomerooft , dat de snoeplustige doet watertanden. Hij overleed in 1676. Zie Houbraken, Schoub. der Nederl. Konsts., D. III. bl. 78; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Immerzeel, Levens en Werken. der Kunsts.; Biogr. Univers. BOSCH (JOHANNES VAN DEN) of VAN DEN Bos , Bestuurder an de Lombard of Bank van Leening en Koopman te Leeuwarden , zond in 1770 in het licht : De Heeren Stadhouderen van Vriesland, zedert den jars 800 volgens lloogst derzelver Successie , Kortelijk beschreven etc. Leeuw. bij A h r. Fe r werda en G. Tresling in folio , een werk , dat, zoo ten aanzien van de daar bijgevoegde portretten als met betrekking tot beschrijving , volkomen aan elkander in wan­schapene slechtheid gelijk is. Een liefhebber der Vaderlandsche Geschiedenissen zal er te vergeefs iets nieuws in zoeken. 64 Ook bestaat er van hem : Naauwkeurige beschrijving der Doorlugtige Heeren , Graven en Prinsen van Oranje-Nassau , beginnende met den fare 682 tot 1779 , met 28 Portvetten , folio. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb., D. 1V. bl 42. BOSCH (PIETER VAN DEN) , geboren te Amsterdam , oefende zich aan het Athenaeum zijner gehoorteplaats in de Godgeleerd­held , doch ging in 1755 tot de broederschap der Remonstran­ten over en werd , na volbragte studie , in 1757 Predikant te Zegwaart en Soetermeer werd vervolgens in 1760 te Oude Wetering , in 1765 te Zwammerdam en in 1769 te Leiden be­roepen, waar hij in 1783 wegens aanhoudende verzwakking , zijn emeritaat verzocht en .etkreeg. 14 was een man van geleerd­heid en smaak , een ijverig medearbeider aan de voortreffelijke Algemeene Oefenschool en schrijver of vertaler van onderscheidene andere nutlige en wetenschappelijke werken , en ook als dichter,, hoewel niet beroemd, echter geenzins onvoordeelig bekend. Van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde was hij een waar­dig en werkzaam lid , zoo als onder anderen blijkt uit de werken dier Maatschappij, waarin van zijne hand voorkomen : De Twaalfde der Olympische Lierzangen van Pindarus (in dichtmaat) nagevolgd. De ware dichtkunst altijd eenvoudig (in dichtmaat). en eene vertaling van H. de Bosch responsio ad quaestio­nam: quidnum est: quod in laudatione requiritur ? onder den titel Antwoord op de Prijsvraag , welke zfin de vereischte van eene Lofreden? Nog bestaat er van zijne hand : Beschrijving der plegtigheden bij het tweede Eeuwfeest van de Leydsche iikadenzie , Leyd. 1775 8°. met pl. Feestrede van Hieronymus David Gaubius, bij den heuglyke aenvang der Derde Eeuw van Hollands Hoogeschool to Leyden , den agsten van Sprokkelmaand des jaars 1774. In de St. Pieterskerk op openbaer gezag uitgesproken, toen hij ten derdemale als Rector Magnificus afging. Uit het La­ tijn vertaald door Pieter van den Bosch, Leid. 1775. D( erlijk was het einde van deze kundigen , braven en verdien­ stelijken man. Na van zijnen post als Predikant ontslagen te zijn, sleet hij zijne oude dagen in stille rust op het dorp Soetermeer. In de onrustige tijden var het jaar 1787 werd hij, die de zaak der Patriotten was toegedaan gebragt , op de Lijst van veertig Vaderlandsche Medeburgeren om daaruit te benoemen een ge­ tal van vijfentwintig Personen als Nationale Geconstitueer­ den tot de zaak der onderhandelingen te Paris. Het ge­ meen , hierom op hem verbitterd , mishandelde hem , zoodra de omwenteling van genoemd jaar had plaats gehad , op eene wreede wijze; om de handen zijner moordenaars te ontkomen , verborg hij zich eerst met zijne vrouw in de snijding tusschen twee huizen , blootgesteld aan eenen zwaren regen met donder vergezeld; het ge­zigt der voorbijtrekkende Pruissen beangstigde hem dermate , dat hij zijne schuilplaats verliet , in het water sprong en oogenblikke­lijk verdronk. Zijn lijk werd vervolgens de prooi van het gepeu­pel , hetwelk daarrnede allerlei baldadigheden bedreef. Vijf dagen lang bleef het in eenen staat van bespotting liggen , tot twee ge­regtsdienaars een touw er om heen sloegen , het in het water wierpen, en , als een kreng achter aan eerie schuit gebonden , naar het kerkhof sleepten en zonder kist in eenen kuil smeten. Na deze schandelijke en gruwelijke mishandeling moest zijne ongelukkige weduwe nog op last van den Baljuw vijftig dukaten aan den bode betalen. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op W a g e n a a r D. XV. bl. 110, D. XX. bl. 408-414; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Ned. Dicht, ; Tidetnan, de Remonstrantsche Broederschap bl-. 88, 119 , 163 , 178, 374. BOSCH (IMAM JAKOB VAN DEN), geboren te Tholen , den Eden Februarij 1731 , werd in zijne jeugd opgeleid tot Heelmeester , en om daartoe bekwaam te worden , begat hij zich eerst te 's Gra­venhage en daarna te Dordrecht bij bekwame mannen in dat vak. Met alle vlijt zich daar geoefend hebbende , veranderde hij op twintigjarigen leeltijd van beslait , en nam voor zich op de Genees­kunde be te leggen. Diensvolgens ging hij naar de Hoogeschool te Leiden , waar hij door zijn naarstig studeren en zijne aangeboren gaven de hoogachtitig der lloogleeraren in die Wetenschap verwierf, en bijzonder in de vriendschap van den beroemden P e t r u s Musschenbroek deelde. Hij vestigde zich als Geneesheer eerst te Sommelsdijk , daarna te 's Gravenhage, waar hij eene uitgebreide praktijk had ; terwijl hij zich bijzonder toelegde op eene vlijtige nasporing van den aard , loop en toevallen van de zoo vernielende pokes of kinderziekte, en om een tegengift te zoeken , krachtig genoeg , om het sloopvergif aan deze ziekte eigenaardig, te bedwingen en al haar geweld te benemen. Zoodanig arcanum, hetwelk de kracht had van eene prompte gene-zing, zelis van de ergste zamenvloeijende, ja zelfs van de zwarte pokken te bewerken , dacht van den Bosch gevonden te heb­ben. Dat dit zijn middel ook in vele gevallen van eenen gewenseh­ten uitslag is geweest, blijkt uit de getuigenis van voorname man­nen, waaronder men telt de beroemde geneesheeren: Job Bas­ter te Zierikzee, J. de Man te Nijmegen ; J. de Bois Ho ol e-w er ff te Alkmaar en vele anderen ; alsmede de onwraakbare ge­tuigschriften , te vinden in het Bericht wegens eene verbeterde geneeswijze der Kinderziekte enz. en in de Genees- Natuur­en .Huishoudkundige Jaarboeken, D. IV. voor 1786. Evenwel sprak hij van deze uitvinding altijd op eene zeer nederige wijze , zeggende : » alles is eenvoudig , den door anderen aange- wezen weg heb ik gevolgd , en wat ik gedaan heb kunnen anderen ook doen. ". Gewis hij was geen grootspreker en hoezeer anderen er mede mogen gespot hebben , vijfhonderd proeven hebben getoond , dat zij zeker ging. Hij kon evenwel niet besluiten , zijne wijze van behandeling aan het papier toe te vertrouwen , en zij zou zeker zijn verloren gegaan, indien niet de beroemde Johann es Flor en tins Martinet op zekeren morgen bij hem , die toen krank te bed lag , was gekomen en ten sterkste bij hem aangedrongen had , om zoodra hij hersteld zou zijn , het middel op te teekenen en verzegeld ter bewaring in bureau weg te leggen , zoo als ook nog dien eigen dag geschiedde. Van zijne hand heeft men : Historia constitutionis epidemiae verminosae , quae annis 1760-1763 per insulanz Overftakkee grassata fuit etc. L. B. 1769. 8°. Proeve over de voorbehoeding der kinderpokjes en de mid­delen , die deze schadelfjke ziekte zouden kunnen voorkomen , Leid. 1770. 8°. Natuur- en geschiedkundige verhandeling over de oorzaken , voorbehoedmiddelen en geneeswijze der ziekte in ons vader­land , Amst. 1778 welke door de Hollandsche maatschappij der wetenschappen te Haarlem met goud bekroond is. Perhandeling over de waren aard der kinderpokjes en der­zelver gemakkelijke en zekere genezing , Rott. 1791 , welke ver­handeling na zijnen dood eerst is in het licht gekomen, daar v a n den Bosch reeds den 27sten Mei 1788 overleden was. Het jaar te voren heerschte er te 's Gravenhage. eene zware epidemie , doch daarbij verloor van den Bos ch geen enkelen zijner poklijders. Na 40 jaren tijdsverloop heeft de .dlgemeene Konst en Letterbode van 29 J ulij 1831 N°. 30 weder de geneeswijze van van den B o s c h herinnerd , omdat zij , bij het algemeen worden der koepokinenting onverdiend in vergetelheid was geraakt , en daardoor bet belangrijke van de uitgave dezer verhandeling erkend. Doch reeds vroeger waren ook de verdiensten van van den Bosch, door onderscheidene zoo binnen- als buitenlandsche Maat­schapptien gehuldigd , hij Loch was Lid van de Keizerlijke Akademie der Natuuronderzoekeren ; van het Keurvorstelijk Instituut te Got­tingen; van de Keurmentzische Akademie der Fraaije Wetenschap­pen te Erfurt; van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschap­pen te Haarlem , en van het provinciaal Ihrechtsch genootschap van Kunsten en Wetenschappen , Correspondent van de Genees­kundige Akademie te Parijs , en van het Bataviasche Genootschap ; mitsgaders Oprigter,, Directeur en Secretaris van de Natuur- en Ge­neeskundige Correspondentie Societeit te 's Gravenhage. Van den B o s c h liet bij zijne echtgcnoote Sara Barbara Cornelia K o I f f , 3 zonen en 8 dochters na , zijne zonen waren Gualtherus JacobvandenBosch, Cornelis Jacob van den Bosch, die beide bier volgen, en Eliza van den Bosch. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wagenaar, D. IL bl. 232; v a n Abkoude en Arren berg, Naamreg. van Nederd. Boeken; Almanak voor Jonge lieeren en Infers , 1791 , bl. 90 ; d e Chalniot, Biogr. Woordenb. ; Stuart, Vaderl. Hist. D. III. W. 411; Algem. Konst- en Letterb. 1831. D. II. bl. 65-68, 1836 D. 11. bl. 215 ; (d e Jon g), Alpha& Naanal. van Boeken , uit familie­papieren aangevuld. BOSCH (REIJER VAN DEN), zoom van Johannes van den Bosch Predikant te Middelharnis en van Anna 0 vergaauw, geboren te Delft den 15den Mei 1748 , twee maanden na het overlijden zijcs vaders , legde zich te Leiden op de Regtsgeleerdheid toe , en ves­tigde zich na volbragte studie als Advokaat in zijne geboorteplaats. In de onrustige tijden voor het jaar 1787 de zaak der Patriotten toegedaan, beyond hij zich in het begin van dat jaar op de List van veertig Vaderlandsche Medeburgeren om daaruit to be­noemen een getal van vffentwintig Personen, als Nationale Geconstitueerden tot de zaak der onderhandelingen te Paris , daarna was hij een der Geconstitueerden uit het ligchaam der bur. gerij , en werd later tot Lid der Regering te Delft gekozen. Na de omwenteling van 1787 het Vaderland hebbende verlaten , vestigde hij zich te Brussel , waar hij drie jaren verbleef , na welken tijd hij , buiten eenige betrekking te IN woonde. Die stad in 1795 , uit vrees voor een bombardement verlaten hebbende , begat' hij zich naar Kampen en van daar in 1796 naar Haarlem. Aidaar in 1797 tot lid der Provinciale Staten van Holland geko­zen , vestigde hij zich te 's Gravenhage , doch gedurende zijn ver­blijf aldaar tot lid van de Rekenkamer tbenoemd , vertrok hij als President van dat ligchaam , in 1808 naar Utrecht , om het hof te volgen; telkens herkozen, bekleedde hij die betrekking tot in 1810. Als lid van het Hof van Rekeningen , volgde hij tot in 1813 de verplaatsing van het Hof van Utrecht naar Amsterdam , en zette zich in Mel 1814 met der woon te Voorburg neder, waar hij zijn leven eindigde den 25sten Augustus 1823 ; bij zijne echtgenoote Cornelia Maria Kellerman, nalatende 2 zonen -en 3 doch­ters. Zijne zonen waren Engelbert Batavus van den Bosch, die hieronder volgt en Mr. Jan An th on ij Kallenberg va ry den Bosch, geboren te Nijmegen den l sten November 1790, overleden te 's Gravenhage den Ssten Februarij 1823 , als eerste Klerk bij de Algemeene Rekenkamer. kin wapen bestond in een schild van goud, met eenen hartekop en drie liggende halve manen , staande twee en drie, alles van zilver. Zie Vaderl. list. ten vervolge op W a ge na a r, D. XI. bi. 203 , D. XV. bl. 110 , D. XVI. bl. 184 , 206 , D. XXII. bl 212, D. XXXV• bl. 235 , D. XXXIX. bl. 8, D. XLIV.131. 307 , nit familie-papieren aangevuld. BOSCH (4wrortiE VAN DEN) , geboren te Nijmegen , in Decem­ber 1763 , legde de gronden der kunst op de Stads Teekeu-Akademie te Amsterdam. Vervolgens arbeidde hij als Landschap­schilder,, in de toen bloeijenden behangselfabriek van T r o o s t van Groenendaele. Daar dit work door verandering der mo­de , in verval geraakte, en van den Bosch, als echtgenoot en vader , voor een bestendig bestaan moest zorgen legde 110 zich bijzonder toe op het geven van onderwijs in de Teekenkunit. Tot het schilderen met olieverw bleef hem nu weinig tijds over , doch met ijver maakte hij van de uren , welke ter zijner beschikking stonden , gebruik, om beelden , landschappen en buurtgezigtjes , zoo gekleurd als ongekleurd , te teekenen. Ook heed hij een aantal platen , van onderscheidene grootte , in de aqua tinta manier ver­vaardigd en geetst ; twee Gezigten op het oude Stadhuis van Amsterdam, naar den beroemde S a e n r edam, kunnen tot schoone proeven daarvan verstrekken. Als Tooneelsehilder worden zijne verdiensten geroernd, en er he­staat van hem een werkje , met kleine zinnebeeldige teekeningen en vignetten , door hem zelven aardig uitgedacht. Hij was een der Bestuurderen van het met lof bekende Teeken­genootachap : Kunst zij ons doel te Amsterdam , bij hetwelk hij in 1818 eenen gouden medaille behaald had. Hij overleed in Januarij 1838. Zie Algena. Konst- en Letterbode 1818. D. IL bl. 79, 1819 D. II. bl. 383; van Eynden en van der Willigen, Gesehied. der Vaderl. Schilderk. D. I l I. bl. 109-111; Imme r zee I, Levens en werken der Kunstschild. en Schilder. BOSCH (GUALTHERUS JAcoB) , oudste zoon van Iman Jacob van den Bosch en van Sara Barbara Cornelia Kolff, geboren te Sommelsdijk den 12 Mei 1767 , werd van zijn twaalfde jaar tot den zeehandel opgeleid en bevlijtigde zich ook, om grondige kennis te verkrijgen van alles wat op dit vak betrekking heeft , met dat gelukkig gevolg, dat hij toen zijn waardige vader bij diens over­lijden eene weduwe met elf kinderen naliet, hij gedeeltelijk de vaderplaats bezetten kon en den zijnen ten steun en raadsmani verstrekken. Hij wijdde dan ook daaraan zijne jeugdige krachten in eenen tijd , .waarin alter hartstogten in beweging gebragt werden en die woelingen een aanvang namen, welke Europa op hare grond­vesten hebben geschokt. Hij onthield zich zoo veel mogelijk van alles wat op de staatkundige gebeurtenissen betrekking had, en wij zouden bijna niet meer weten tot welke partij hij destijds behoor­de , zoo hij zich in 1793 niet eenigzins had doen kennen. V a n B o e t z e 1 a e rs heldhaftige verdediging van de Willemstad had de voorstanders van het Stadhouderlijk huis verblijd. Van onder­scheidene zijden werd den dapperen , die Netrlands krijgsroem bad-den opgehonden , ververschingen en geld gezonden. Ook te Rot­terdam vormde zich eene commissie , onder den naam van : de Trienden. Van deze was van den Bosch Secretaris , en gaf, als zoodanig , van hare verrigtingen een vrij uitvoerig verslag in het Licht. Overigens leefde hij voor de zijnen , en huwde in 1796 met Margaretha Sara van der Meule n. Bij haar verwekte ook hij elf kinderen, van welke er bij zijn overlijden nog zes in !even waren. Vonden de kinderpokjes eenen magtigen bestrijder in den vader van van den Bosch, hij zelve nam , ofschoon geen genees­kundige zijnde , in tegendeel de koepok-inenting in bescherming. De eerste kinderen , in Holland gevaccineerd , waren die van zijnen tuinman te Rotterdam ; toen de ontwikkeling in alles Week overecn te komen met J e n n e r s opgave , werden daaruit zijne drie oud-Ste kinderen in 1800 mede ingeent. Hoe talrijker zijn gezin werd , des te meer wenschte hij buiten aanraking met staatkundige bemoeijingen te blijven. Dit viol in­tusschen hoe langer hoe moeijelijker in eenen tijd , in welke, bij de in beweging gebragte hartstogten , alle onzijdigheid strafbaar ge­rekend werd. Naar gelang de Fransche overheersching toenam , vermeerderde ook zijn verlangen , orn vrij man te blijven , en den vreenide van de gelegenheid te berooven , om over zijn persoon te beschikken. In 1803 hood zich daartoe eene gunstige gelegenheid aan. De Deensche Consul te Rotterdam, A ma lry, was door zij­ne hooge jaren niet meer in staat zijne function naar behooren waar te nemen. De Minister des Konings van Denemarken droeg net 1804 de waarneming van het Consulaat aan van d en Bose h op ; de Vorst bekrachtigde die verkiezing , en , toen in April 1805 de jonge A m a l r y tot Consul werd aangesteld , werd van den B o sc h door C h r i s t i a a n VII , ter vergelding van zijne belange­loosheid en veelvuldige diensten , gedurcode den korten tijd, dien hij als waarnemend Consul werkzaam geweest was, op eene zeer vereerende wijze , benoemd tot Zijne Majesteits Agent te Rotterdam met den rang van werkelijk Commercieraad. Dus had . hij het begeerde , eerie huitenlandsche betrek king , welke hem tegen Frank rijk beveiligde. Uit dien hoofde stelde hij dan ook prijs op deze eeretitels , en maakte daarvan gebruik wanneer deze hem als schild konden dienen. Hij verdiende die echter ook, want hij had Denemarken aan zich verpligt. Als Hollandsch zeehandelaar een vriend van orde zijnde , hinderde het hem , toen hij de waarneming van het consulaat aanvaardde, dat er geenerlei rigtsnoer be­stond , waarnaar men zich in voorkomende gevallen gedragin kon. Alles lag verspreid in Edicten , Instruction , Plakkaten , Aanschrij­vingen enz. Hij getroostte zich daarom den onaangenamen arbeid , van deze stukkeri van 1761 of te doorlezen en daaruit een geheel te vervaardigen onder den titel van : Pligten en regten van den, Deenschen Consul, hetwelk reeds in Junij 1804, door die rege­ring, aan welke hij het had toegezonden , met hoogen !of werd ver­eerd, en na eenige kleine wijzigingen , ten algemeenen rigtsnoer gesteld. Frankrijks gedurig toenemend geweld bragt intusschen aan den Nederlandschen zeehandel eene hartwonde toe. Kort was de vera­deming geweest , welke de vrede van Amiens had te weeg gebragt. N' a pol eon s continentaal stelsel deed velen alle herleving van dien handel onmogelijk achten , zoo tang die man des gewelds aan het hoofd stond. Onderscheidene handelhuizen besloten dus bonne ka­pitalen op eene andere wijze te beleggen , en onder deze was ook dat , waarvan van den Bosch medelid was. In 1809 hood zich daartoe eene gelegenheid aan door den verkoop der schorren , uit welke sedert de Wilhelmina-polder in Zuid-Beveland is bedijkt. Door de geintresseerden in deze onderneming daartoe uitgenoodigd , verliet hij in 1813 Rotterdam, nap" zijn verbliji te Goes, als meer in de nabijheid des polders, en vond nu aldaar , in het beheer en de bebouwing van deze uitgebreide landbezitting , gedurende 23 jaren , eene even overvloedige als voor de maatschappij nuttige bezigheid. Ofschoon 's mans levensloop zich dus door geene groote lotver­wisselingen kenmerkte , zal evenwel ieder,, die van d en Bosch als Handelaar en als Landhuishoudkundige meer van nabij be­schouwt , moeten . erkennen , dat hij Been gewoon mensch was. Als Handelaar had hij in 1804 aan de Rotterdamsche Kamer van Koophandel een uitvoerig vertoog ingeleverd : Over den waren card van den Bataafschen Koophandel en de vereischten tot deszelfs instandhouding als den voornamen grandslag van de rationale welvaart en de bron van deszelfs voortdurend ver­ mogen, Hij verklaarde zich daarin met nadruk tegen alle street- mine, als bet leyensbeginsel des handels aantastende. Bij de komst van Lode w ij k Napole on tot den troon van Holland verlangde de Kamer het onder het oog des nieuwen gebieders te brengen. Van den Bosch vertaalde het dus op haar verzoek , vermeerder­ de het met eene belangrijke inleiding, en alzoo werd het inge­ zonden. Toen men in 1810 Na p o l e o n zelve te Rotterdam ver­ wachtte, werd hij nogmaals door die Kamer uitgenoodigd de be­ langen des handels en der stad te willen bepleiten. Hij stelde dien ten gevolge op eene uitgebreide ffilemoire statistique sur la commerce et les fabriques de Rotterdam, welke aan het bewind werd ingeleverd, en naderhand aan den Schrijver van het Ta­ bleau de Rotterdam belangrijke bouwstoffen verschafte , welke hij heeft weten op prijs te stellen en te gebruiken. In 1807 had de Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij te Haarlem gevraagd : » Voor welke uitbreiding is de handel tus­ schen ons Vaderland en de kust van Airika, gerekend van Kaap Palmas tot de rivier de Volte en de Juida vatbaar? Men vorderde bij de beantwoording, behalve getuigschriften ook locale proeven, welken niet wel geleverd konden worden. V an den Bosch zond nogthans eene verhandeling in , welke , wegens gemis van hetgeen niet te leveren was, onbekroond bleef, dock evenwel als zeer belangrijk beschouwd kan worden. De Koloniaal­ raad P. v a n IJ zendoorn, die in zijn geschrift de Goud­ kust, volgens zijne eigene erkentenis, vrij wat daaruit heeft over­ genomen, geeft haar bij herhaling den verdienden lof; en de stel- zelf maakte niet lang daarna, doch zonder zich te noemen , een ander gedeelte daarvan publiek in zijne Tafereelen van West-Afrika , gemeenzaamst bij ons bekend onder den naam van de Kust van Guinea een bijdrage tot de geschiedenis der menschheid, te Rotterdam 1815 8° , welke eigenlijk gerigt waren tegen de voorstanders van den slavenhandel , then hij verfoeide. Van den Bosch was , tijdens deze nitgave, geen handelaar meer, maar onvermoeid bezig in de bevordering van den bloei en den vooruitgang van den Wilhelmina polder , en het daarin verrij­zende Wilhelmina-dorp. Dit laatste fraatie dorp is geheel aan hem zijn bestaan verschuldigd , en daarin heelt hij zich een schoon en dunrzaam gedenkteeken opgerigt. Deze inrigting Dam echter zijn hart niet geheel en al in , ofschoon zijn leven grootendeels aan haar was toegewijd. Elke inrigting, welke op de eene of andere wijze aan de ligchamelijke of zedelijke welvaart zijner natuurgenoo ten kon dienstbaar zijn , vond in van den Bosch eenen warmen voorstander , ijverigen medewerker en belangeloozen ondersteuner. Zoo was hij voor het Zendeling-Genootschap een met beradenheid werkende Directeur. Hij was in de ruimste beteekenis menschen­vriend. De Maatschappij tot Nut van Algemeen had aan hem een werkend lid, en vooral haar Departement Goes was hem veel verschuldigd. In vroegere jaren trad hij daarin ook meernaalen als spreker op; zijne voorlezingen , steeds blijken leverende van vele en veelzijdige kundigheden, hadden altijd de strekking, om in den Departementalen kring het hoofddoel der Maatschappij te bevorderen , en waren doorgaans uit de bestaande omstandigheden ontleend. Zoo sprak hij in Augustus 1817 , toen de vergadering juist inviel op het vierde eeuwgetij der gevierd wordende Goessche kermis , over de, jaarmarkten, en maakte hij zijne hoorders op eene aangename wijze bekend met den aard, den oorsprong, de ge­schiedenis , en den tegenwoordigen toestand der Nederlandsche jaarrnarkten. En teen hij in 1819 de eerste spreekbeurt met de jaarsverwisseling vervullen moest , handelde hij over den tijd , deszelfs afmeting , berekeningen en aanwijzing. Van den B os c h gaf weinig uit, en hetgeen hij uitgaf zonder naam. Eene nitzondering maakte hierop het stukje over F. Naereb on t, in de Vaderlandsche Letteroefeningen van 1812 D1°. 10, ten gevolge van bijzondere omstandigheden. Anders arbeidde hij heist in stil­te. Eene zijner spreuken was : Pourvu que le Bien se fasse n-'im­porte par qui (Als het goede maar geschiedt , komt het er niet op aan door wien). Daarom hoorde men ook zoo zelden zijnen naarrt , wanneer er het een of ander goeds verrigt was , ofschoon men hem dikwerf het eerst had moeten noemen. Het is dus niet wet mo­gelijk , alles wat hij uitgaf te vermelden. Onder anderen evenwel was van zijne hand : Lets over den oorsprong en de stichting van Goes in de Goessche Courant van 21 Nov. 1817. De 400sten verjaardag van het Charter , waarbij zij stede­ lijke regten had verkregen ; overgenomen onder anderen in de .dlgemeene Konst- en Letterbode van 19 Dec. 1817 N.. 53. _lets over het droogmaken of bedijken van het Haarlemmer­ meer , in de Goessche Courant van 23 April 1819. Lofrede op Frans Naerebou t, uitgesproken in de Ver­gadering van het Goessche Departement der Naatschappii: Tot Nut van 't Algemeen, den 20sten van Wintermaand 1819, met eenige ophelderende Aanteekeningen door een der Leden van hetzelve departement. Goes , 1820 , 8°. In den hnisselijken kring bij familiefeesten enz. maakte v a n den Bosch een eenvouiig maar roerend vers, waarin zijne edele en Christelijke beginselen het zuiverste uitkomen; want Christen was hij en Christelijke zin bestuurde zijne daden , en deed hem gelaten bliken bij vele smartelijke verliezen en ligchamelijk lijden. Zijn stof rust in den Wilhelmina-polder te midden van die be­volking , welke hij als zijn huisgezin beschouwde. De oudste zijner zonen Iman Gualtherur Jacob van den Bosch, geboren te Rotterdam in 1794 , bekleedt eene eerste plaats onder de Landhuishoudkundigen van ons Vaderland. Behalve s dat hij zich als zoodanig door eenige werken in dat vak heeft doen kennen is hij de stichter van eene fabriek van meekrapbe­reiding , voor Zeeland van het hoogste gewigt. De aldaar sinds ruim twee jaren bereide meekrap houdt de concurrentie met eere vol tegen de Fransche , die ons produkt reeds bijna geheel ver­drongen had , ofschoon zij veel hooger in prijs stond dan de Zeeuwsche. Zie Algeria. Konst- en Letterbode , 1836. D. II. W. 210-217 ; uit familiepapieren aangevuld. BOSCH (HuBERT VAN DEN), zoon van Willem van den Bo sc h en Gerharda Hi Ile gonda Nauta, geboren te Amsterdam den 7den Maart 1770 , oefende zich in de Geneeskunde , eerst te liar-derwijk en daarna te Utrecht, ter welker laatst gemelde plaatse hij reeds in 1792 eene verhandeling in het licht zond over den aard en het nut van het Lamsvocht (1), terwij1 hij den 19den Maart 1794 tot Medicinae Doctor bevorderd werd , na bet openlijk ver­dedigen van eene verhandeling over het purperkleurig ringer­hoedenkruid, en het geneeskundig gebrua daarvan, door proeven en waarnemingen opgehelderd (2). Nu begun hij zijne geneeskundige loopbaan te Wageningen , dock vestigde zich in het jaar 1803 te Rotterdam, waar hij den 9den Maart 1838 overleed , uit zijn eerste huwelijk met Henrietta Digna Meyners twee dochters, en uit zijn tweede huwelijk met Maria Catharina van Ravesteyn na­latende eenen ,zoon. Behalve kleinere geneeskundige opstellen in tijdschriften , heeft hij in het licht gezonden: (1) Dissertatio chemico-physiologica de naturd et utilitate li­quoris amnii. Amstel. 1793, 4°. (2) Dissertatio inauguralis de Herbil Digitali purpurett ejusque UM medico, experimentis illustrato. Traj. ad Ithen.1791 , 4°. Geneeskundige waarnemingen over sommige onderwerpen der beoefenende geneeskunde. Rott. 1808 , 8°. Bet voortdurend nut der Enting net Koepokstof tegen de nog heerschende vooroordeelen aan waarnemingen getoetst en geh,andhaafd in eenen brief aan Dr. J. B. Cr o l te Dordrecht. Rott. 1808 , 8°. De kinderpokken, welke voornameljk in de jaren 1816 en 1817 zoo fel te Rotterdam geheerscht hebben, in verband be­schouwd met de Enting der Koepokstof, en deze in derzelver waarde gehandhaafd. Rott. 1818 , 8°. fraarnemingen omtrent het roodvonk of scharlakenziekte. Amst. 1824 , 8°. Geneeskundige waarnemingen nit den Veldtogt van Rus­land , uit het Fransch vertaald , met Geneeskundige waarne­mingen en bfivoegingen. Van den Bosch was Lid der Plaatselijke Geneeskundige Corn­missie te Rotterdam, vervolgens Lid der Provinciale Commissie van Geneeskundig onderzoek en toevoorzigt in Zuid-Holland, waarvan hij in de laatste jaren van zijn leven het Voorzitterschap bekleedde. Ook beijverden zich onderscheidene geleerde Genootschappen en Maatschappijen om hem het Lidmaatschap aan te bieden, als in 1807 het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en We­tenschappen ; in 1809 het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschap­pen; in 1814 de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, in 1817 het Genootschap ter bevordering der Heelkunde te Amsterdam; in 1830 de Societas Medica Bruxellensis ; onder de zinspreuk : Curarn impendere Vero ; in 1834 het Bataafsch. Genootschap van Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, en Zijne Majesteit Koning Wi I lem I benoemde hem in dat zelfde jaar tot Ridder van den Nederlandschen Leeuw. 'Lie Algeria. Konst- en Letterbode 1808, D. H. bl. 8-12, 1809, D. I. bl. 268, 1814, D. I. bl. 397, 1818, D. I. b1.117-119, D. II. bl. 327, 1830, D. I. bl. 227, 1833, D. I. W. 306 en 307, 1834, 0. 1. bl. 203, D. IL b!. 162, 1838, D. I. hi. 193 en 194, D. II. bl. 219 ; (d e Jong), Alphab. Naaml. van Boeken ; uit familiepapieren aangevuld. BOSCH (ComtEus JACOB VAN DEN) , tweede zoon van I wan J a co b v an d en B o s c h, geboren te 's Gravenhage den lsten Julij 1772 , bezocht de Latijnsehe school zijner geboorteplaats en ging later naar het Gymnasium te Linger] , our zich voor de Hoogeschool voor te bereiden. Daar zijnde overleed zijnen vader in 1788 , waardoor hij genoodzaakt werd zijne Letteroefe­ningen te laten varen. Hij begaf zich in het zelfde jaar in ?s lands zeedienst , en vertrok als Kadet in 1788 naar Oost-Indie. Aldan tot Luitenant bevorderd zijnde , keerde hij in 1792 in het Vader­land terug, werd op de Schelde op een der kanonneerbooten ge­plaatst, om het doordringen der Franschen te beletten. Bij het beleg van Willemstad door hen gevangen genomen , werd hij wel spoedig uitgewisseld , doch de krijgsdienst stond hem zoo zeer tegen , dat hij besloot zich op nieuw aan de studies te wijden. Als leer-ling nam hij in 1793 dienst bij den Apothekar Olivier te Am-sterdam; na drie Caren oefening in de artsenijmengkunde , vertrok hij naar Ciittingen , legde zich aldaar op de genees- en vroedkunde toe , en werd in 1800 tot Doctor bevorderd. Bij zijne terugkomst van die Akademie ontving hij van zijnen broeder Gualtherus J a-cob v an den Bosch eene volledige verzameling van stukken be­treffende de Koepok inenting , met den raad zich daardoor ingang te verschaffen. Hij gedroeg zich daarnaar,, vestigde zich te Haarlem, en binnen het jaar vaccineerden ook zijne hevigste tegenstanders; die overwinning ontsloot hem eene eervolle uitgebreide praktijk. Hij overleed den 22sten Mei 1812 en liet bij zijne echtgenoote Margaretha Christina Schneevoogt een zoon en vijf dock. ters na. Uit familiepapieren bijeengebragt. BOSCH (JAN Graaf VAN DEN), zoon van Johannes van d en Bosch en van Adriana Sonich, geboren den 2den Februarij 1780 , te Herwijnen , waar zijn vader Geneesheer was , trad reeds in 1797 dus in zijn zeventiende jaar , als Luitenant bij het Corps der Genie, in militaire dienst, en vertrok in. het jaar 1801 , als Kapitein en Adjudant van den toenmaligen Gouverneur-Generaal, Mr. Pieter Gerardus van Overstraten, naar Oost-Indie. Hem werd door zijnen Chef opgedragen een • plan van verdediging van Batavia te ontwerpen , en hij verdedigde zelfs eene der batte­rijen aldaar , tijdens de afsluiting van het eiland Java , door de Engelschen , het voorspel van de later gevolgde vermeestering. In 1804 , tot Majoor verheven , werd hij Adjudant van den Gouverneur-Generaal Sieberg, en voerde den regter vleugel van het Neder­landsche leger aan , bij den aanval van genoemde hoofdstad , in 1806, door de Engelschen ondernotnen. In het zelfde jaar en de twee volgende had hij het bevel over onderscheidene expedition tegen inlandsche Vorsten. De militaire bekwaamheid, waardoor hij zich onderscheidde , deed hem in 1807 den rang van Luitenant Kolonel en Adjudant- Generaal van den Gouverneur-Generaal W i e s e verwer­ven. Ten gevolge van oneenigheden tusschen hem en den Gouverneur-Generaal Herman Willem D a endels, ontving hij in Mei 1808, met toekenning van den rang van Kolonel , zijn eervol ontslag. Van dien tijd of tot op den 24sten November 1813 bleef hij buiten dienst, maar toen was hij de eerste , die den degen ontblootte om het Vaderland zijne onafhankelijkheid terug te geven. In zijnen vroegeren rang van Kolonel, als Adjudant bij den Generaal Kr aijenho ff geplaatst , nam hij Utrecht in naam van den Prins van 0 r a n j e in bezit , en voerde het bevel over de troepen , die Naarden belegerden. De kennis welke van d en B o s c h van de Indische zaken had opgedaan , gedurende zijn verblijf op Java , deed hem , omstreeks het einde van 1814 tot Directeur der militaire zaken over die aan Nederland terug gekeerde bezittingen be-noemen. Vijf maanden later werd hij tot Chef van den generalen staf aangesteld , bij den Ge­neraal Constant de Villars, en beyond zich, toen de slag van Waterloo geleverd werd, bij zijnen Chef te Maastricht. In Novem­ber 1816 werd van den Bosch tot Generaal-1%lajoor verheven en twee jaren later op nonactiviteit gesteld. In September 1823 tot Administrateur voor de zaken der militie en schutterij bij het Ministerie van Binnenlandsche zaken benoemd , bleef hij die be-trekking onderscheidene jaren vervullen. De jaren van rust, die hem na bet jaar 1808 ten deel werden , besteedde hij op het loffelijkst ter zamenstelling van een werk , waarin hij zijne met groote vlijt verkregene kundigheden, omtrent onze bezittingen buiten Europa , bijzonder in Azie, heerlijk ten tom spreidde. Het zag het licht, onder den titel: Nederlandsche bezittingen in Azle, Amerika en Afrika , in derzelver toestand en aangelegenheid voor dat Rijk , Wijs­geerig , Staatkundig en Geograpisch beschouwd, net bijvoe­ging der noodige tabellen , en eenen Atlas nieuwe kaarten. s Gray. en Amst. 1818 , 8°, en prijst zich niet slechts door be­langrijkheid van inhoud, maar ook door keurigheid van taal en stO en gepaste levendigheid van voordragt grootelijks aan. In het zelfde jaar kwam nog een ander hoogst merkwaardig geschrift van hem te voorschijn, namelijk eene Verhandeling over de mogelijkheid, de beste wijze van in­voering en de belangrijke voordeelen eener algemeene armen­inrigting in het rijk der Nederlanden, door het vestigen eener landbouwende Kolonie in deszelfs Noordelijk gedeelte. Het is bekend , dat de menschlievende inrigtingen der Maat­schappij van Weldadigheid hieraan haren oorsprong te danken hebben aan welke de edele stichter, onder het werkzaam toezigt van Prins Frederik der Nederlanden, jaren achtereen, met onvermoeiden ijver zijne zorgen wijdde. Met moeite scheurde hij zich van deze hartelijk geliefde instel­lingen los, toen hem , in het jaar 1828 door Koning Will em I eene zending als Commissaris-Generaal naar West-Indie werd opgedragen , waarin hij , binnen korten tijd, veel goeds tot stand bragt. Dan nog grootscher en belangrijker taak werd hem door den Vorst in het volgende jaar aanbevolen door zijne benoe­ming tot Gouverneur-Generaal onzer Oost-Indische bezittingen, welke hij vroeger met degen en pen had voorgestaan. Het mogt den kundigen en werkzamen man gebeuren , om den vijfjarigen Javaanschen oorlog, welke in de Iaatste maanden van het Bestuur van den Commissaris-Generaal du Bus de Gisignies reeds ten einde spoedde, onder zijn bestuur,, door wijsheid en krachtbetoon geheel nit te dooven en tot een roemrijk en gezegend besluit te zien brengen ; en hij maakte van deze gelukkige gelegenheid ge­bruik , om de maatregelen te nemen , waardoor bet bezit van het eiland Java niet alleen voor ons Nederlanders eene grootere waarde erlangde , maar waardoor meer dan een millioen Javanen , nit handen van slaafsch en despotiek wanbestuur ontslagen , onder de vaderlijke regering . van ons Gouvernement zijn gebragt. Nog geen maand na de gevangenneming van het hook] der muitelingen , Dipo N e go r o, was reeds door den Gouverneur-Ge­neraal een ontwerp beraamd, strekkende om , zoo veel mogelijk vergoeding te erlangen voor de groote geldelijke opofferingen, waar­toe de rarnpzalige oorlog 's Lands schatkist genoodzaakt had , en om de herstelde rust op zoodanige vaste grondzuilen te vestigen , dat het in het vervolg niet weder , zoo als vroeger, in de magt van eenen enkelen kwalijkgezinden Prins zou liggen, um die te verstoren. Een tweede groote weldaad , ten gevolge van het dem­pen der onlusten , door van den Bosch aan Java bewezen , was de betere bepaling van de grenzen tusschen de ltijken Soerakarta en Djocjokarta , welke vroeger geheel verward dooreen lagen. Een derde groote weldaad door hem aan Java geschonken , was de af­schaffing der tolpoorten , waar alle goederen , van welken aard ook , met uitzondering alleen van Gouvernementszout , aan de betaling van eenige geregtigheden onderworpen waren , terwijI zij , veelal aan Chinezen verpacht zijnde , aanleiding tot geweldige knevelarijen gaven. De meesten , die van nabij in de gelegenheid geweest zijn, de taak van va n den Bosch , bij zijne komst op Java in 1829 te beseffen, roewen om strijd zoowel zijne doorzettende kracht in het herstellen , als zijne voorzigtigheid en beleid, om , na de ver­woestingen door den oorlog aangerigt en bij de nog geschokte ge; moederen , het roer van Staat wel te sturen. Hij bezat eene bij-zoridere gave om de juiste menschen te kiezen , geschikt om het Nederlandsche gezag te handhaven , thans niet door geweld maar door overreding en zachtheid; terwijI het hem tevens gelukte, bij vele verbeteringen in den inwendigen toestand van Java, waar­door hij zich de dankbaarheid der bevolking verwierf, een geheel nieuw stelsel van landbouw voor te bereiden en grootendeels in te voeren, hetwelk , bij zijne verdere ontwikkeling, zoo voor de kolonie zelve, als inzonderheid voor het Moederland de weldadigsfe vruchten tot uitbreiding der algemeene welvaart heeft voortgebragt en 's mans naam gewisselijk aan beide oorden bestendig in zegening zal doen b'ijven. Terwijl de Gouverneur-Generaal, door den vrede zulke zegeningen op Java kon verspreiden , was een moorddadige krijg op Sumatra's Westkust uitgebarsten. Van den Bosch verloochende ook hier zijn karakter niet, om eerst, zoo niogelijk, door zachtheid te win­nen en, dit ondoenlijk zijnde, met kracht te handelen. Ten sterk­ste beval hij den zoo begaafden Resident , den Luitenant-Kolonel Elout, bij diens vertrek naar Sumatra, aan, eerst den minnelijken weg te beproeven. De strijdbare aard der Sumatrasche bevolking maakte dien weg echter ompogelijk , en na ook besefte de Gouver­neur-Generaal dat men alles moest inspannen , om Sumatra voor Nederland te behouden. Hij zond de keurigste troepen en vele bekwame Bevelhebbers naar de schouwplaats van dien hardnekki­gen krijg , en toen deze hem te lang aanhield , bezocht hij in Augustus 1833 zelf het oorlogstooneel , latende zich voor een deel door de moeijelijkste streken , en op de gevaarlijkste punten voeren ; in October van dat jaar woonde hij eene ernstige beweging tegen den vijand bij , doch deze had geen goed gevOlg. Hij trot nu de best mogelijke schikkingen , en reisde naar Java , om van daar de noodige , verdere ondersteuning voor te bereiden. Nog eenigen tijd duurde die Sumatrasche opstand maar te midden van den krijg was de Generaal van den Bosch werkzaam om het kof­fijproduct op dit eiland mede te doen aanbouwen , hetgeen dan ook hand over hand toenam. In het jaar 1834, kort na zijne terugkomst uit Oost-Indie, werd van den Bosch met algerneene goedkeuring, door Zijne Majesteit tot Minister der Kolonien aangesteld, en bleef in die betrekking ten nutte van het Vaderland , met den hem eigenen ijver werkzaam tot het laatst van het jaar 1839 toen de verwerping van een voorstel tot het aangaan van eene leening, ten einde de door hem met de Handel-Maatschappij aangegane contracten te vereffenen waarop hij hoogen prijs stelde en hetwelk hij met al het vuur zijner welsprekendheid verdedigde , hem , naar zijne overtuiging , verpligtte , tot leedwezen van alien , die het wel meenden met het Vaderland , ook van zijne tegenstanders in de Kamer , van zijnen post of te treden. De Koning , die hem bovenal hoogst ongaarne uit zijne dienst ontsloeg, voegde , bij de schitterende bewijzen van achting, welke hij hem vroeger gegeven had , door hem den 8sten Julij 1815 het Ridder­kruis der militaire Willemsorde derde klasse te schenken , en door zijne benoeming den 26sten Maart 1831 tot Grootkruis der Orde van den Nederlandschen Leeuw, te dezer gelegenheid een nieuw blijk van zijne hooge goedkeuring , door hem tot den Gravenstand en Minister van Staat te verheffen. In het jaar 1842 ontving de Graaf, voor de vele ongunstige beoordee­lingen , aan welke hij had bloot gestaan, eene streelende vergoeding van de zijde der Staten van Zuid-Holland in zijne verkiezing tot Lid van de tweede Kamer der Staten-Generaal. Ook in deze be-trekking zocht hij het Vaderland , naar zijne beste inzigten , nuttig te zijn , en zoo door zijne , uitgebragte advijzen , als door de uitgave van onderscheidene staatkundige geschriften , tot herstel van den verwarden staat der geldmiddelen mede te werken. De daartoe door hem gedane voorstellen mogen vele bestrijders hebben gevon­den , zeker gaat het, dat van den Bosch tot de voordragt daarvan alleen door innige overmiging en opregte zucht tot bevordering van 's Lands welzijn gedreven werd. Dat welzijn verder te behartigen werd hem ontzegd , door zijn onverwacht overlijden , hetwelk den 28sten Januarij 1844 , na eene hevige ziekte van slechts weinige dagen, op zijn landgoed Boschlust , even buiten 's Gravenhage plaats had. Behalve de beide boven vermelde werken, bestaan nog van zijne hand : Onderzoek naar de beginselen, waaraan de bezuiningen en hoogere belastingen, aan de tweede Kamer der Staten- Generaal voor 1844 en 45 voorgedragen, behooren getoetst te worden, en naar doelmatige middelen, die deze zouden kunnen ver­vangen. 's Hage en Amst. 1843, gr. 8°. Very°lg van het onderzoek , enz. 's Hage en Atnst. 1843 , gr. 8°. Militaire adininistratie. Een woord over dat onderwerp , in verband tot de beschouwingen daaromtrent in de Militaire Spectator. 's Hage 1843 , gr. 8°. Van den Bosch was sedert 1818 Lid der tweede klasse van het Koninklijk Nederlandsche Instituut, sedert 1833 van de Ne­derlandsche Maatschappij an Letterkunde te Leiden , sedert 1834 honorair Lid van het Provinciaal Utrechts genootschap , en se-. dert 1838 Lid der eerste klasse van het Koninklijk Nederlandsche Instituut. Er bestaan van hem twee portretten , waarvan een eene uit­muntende lithographie (niet in den handel) naar de schilderij van Cornelis Krusema n. Voorts is door bezorging van den Hoogleeraar van der C h y s een fraaije gedenkpenning ter ge­dachtenis van den grooten man , zoo in zilver als in brons, ver­krijgbaar gesteld. Zij is door 's Rijks stempelsnijder Johann es Petrus Schonberg gegraveerd. Zie H. B o s s c h a, Geschied. der Staatsomwenteling in 1813 , D. I. bl. 226, D. II. bl. 81 ; Algem. Konst- en Letterb• 1818 , D. II. bl. 418, 1833 D. IL bl. 93, 1834 D. II. bl. 137 , 1838 D. II. bl. 370; van Kampen , Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. II. bl. 636; Biogr. Nation.; Nahuys, Verz. van 0,ffic. rapp. betreffende den Oorl. op Java , D. 1. bl. 187, 188 , 205-223 ; BoeIhouvver, Berinner. van snijn verblijf op Sumatra's West­kust, bl. 38; Teenstra. de Negerslaven in de Kol. Suriname , bl. 330; de zelfde, Nederl. Overz. Bezitt., H. 308, 313 , 314, 385, 702, 714, 767, 803-805; Brinkman, Alpha& Num& van Boe­ken ; Onze tijd, D. I V. bl. 8; T ij d e m a n , Leven van Kr ay en-ho f f, bl. 111; en vooral M. Si egenbee k, in de Handel. der Jaarl. rergad. van de Maats. der Nederl. Letterk. te Leiden, gehouden den 20sten van Zomerniaand 1844, bl. 13-18 , dien wij pier voorna­melijk gevolgd zijn. BOSCH (ENGELBERTU8 BATAVII8 VAN DEN) , zoon van R e ij er van den Bosch en van Cornelia Maria Kellerman, geboren te Brussel , den 15den September 1789, trad in 1803 als Kadet sur­numerair in 's Lands Zeedienst. In 1804 tot Kadet der derde klasse en nog in dat zelfde jaar tot Kadet der tweede klasse aangesteld , diende hij van 1806-1809 op de flotille op de Wadden en was in 1807 tegenwoordig bij het nemen van eene Engelsche brik. In­middels werd hij in 1808 tot Luitenant, in 1814 tot Luitenant ter Zee der tweede klasse en nog in dat zelfde jaar tot Luitenant ter Zee der eerste klasse bevorderd en deed in laatstgemelde, be-trekking binnenslands op onderscheidene schepen dienst, tot dat ltij in 1823, ale Kommandant op de brik de Pelikaan, eenen togt naar de Middellandsche zee deed, waar hij tot in 1827 verbleef, zijnde intusschen in 1825 tot Kapitein-Luitenant bevorderd. Van dien tout huiswaarts gekomen werd hij in 1829 met het fregrat de Proserpina naar West-Indie gezonden , van waar hij in het volgen­ de jaar terugkeerde. In dat zelfde jaar tot Adjudant van Prins Frederik der N ed erland en als Admiraal der vloot benoemd, werd hij tevens van 1840-1841 met de Directie der Marine bij het Ministerie van Marine en Kolonien belast. Van zijne betrekking als Adjudant van Prins Frederik in 1844 ontslagen , werd hem , die inmiddels in 1833 tot Kapitein ter Zee en in 1844 tot Schout bij Nacht was bevorderd, in het volgende jaar het, kommando der zeemagt in Oost-Indie opge­ dragen , in welke hoedanigheid hij in 1846 deel had aan de expe­ ditie naar Bali. In 1848 in het Vaderland teruggekomen werd hij eerst tot Tijdelijk Minister van Marine, daarna ook van Kolonien aangesteld. In het volgende jaar eervol uit die betrekking ontslagen , en tot Vice-Admiraal bevorderd , werd hem andermaal het kommando over 's Lands Zeemagt in Oost-Indie toevertrouwd , waar hij in Mei 1850 aankwam , doch reeds den 11den Februarij 1851 ongehuwd overleed. Den 13den daaraanvolgende werd hij te Jiuitenzorg begraven , waar een gedenkteeken ter zijner eere is opgerigt. Van den Bosch was tot loon zijner verdiensten met onder­srheidene Ridderordes versierd. Zoo was hij sedert 1846 , na de affaire van Bali , Kommandeur van de Militaire Willemsorde , ter­wijl hij reeds vroeger Kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw , Ridder der Johanniterorde van Praissen , Ridder van de Guelphenorde van Hannover, Ridder van de orde van St. Anna tweede klasse van Rusland en Kommandeur van het Legioen van w Eer was. Bovendien as hij tot Adjudant des Konings in Buiten­gewone dienst benoemd, en sedert 1829 Lid van het Provinciaal Utrechtsche Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Zie Algem. Konst- en Letterbode 1829, D. II. bl. 250; Teenstra, Piederl. Overz. Bezitt. , bl. 327 en 509, nit partikuliere berigten aan­gevuld. BOSCHHUYSEN (JAN VAN) , bijgenaamd Jan met de Witte Valk, zoon van Floris van Boschhuysen en van Hille­gonda Spruyt van Kriekenbeek, was Raad van Karel den S tout e , Hertog van Bourgondie , en een der Bevelhebhers op de vloot, welke in 1470 onder Hendrik van Borssele, de vloot van den Graaf van Warwick, die de Hollandsche koopvaarders wegsleepte, opzoeht, op de kust van Normandie ach­terhaalde , en op de vlugt dreef. In 1475 woonde hij het beleg van Nuyts ,bij en ,verwierf zich den naam van een dapper Oorlogs-man te zijn . liet , behalve een bastaardzoon , K r i s p ijn v a n B o s ch h u y s e n, die volgt , bij zijne echtgenoote N. van Tou r-n e u r eenen zoon en drie dochters na. 65 Zie van Leeuvven, Bat. Ill., I, bl. 880; van Mieris, Hist. der Nederl. Vorst,, D. I. bl. 108. BOSCHHUYSEN (CLLAS VAN) bijgenaamd K o r 1, ook we) ge­noemd Niklaas Prins, of Nicolaas Pyns, een zoon van Willem van Bo s chhuysen, Rentmeester van Noord-Holland en van B eat rix v an Zw iet en, bekleedde het zelfde ambt als zijnen vader , oerende zeer veel gezag uit en decide , uit hoofde van zijne bekende schraapzucht , bijzonder in het misnoegen , het­welk de invordering van de nieuwe belastingen en het ruitergeld in 1491 verwekte, en welke uitbarsting onder den naam van bet Kaas- en Broodspel in de Geschiedenis is vermaard geworden zijn huis te Alkmaar werd overvallen , en geheel uitgeplunderd. Hij ontkwam het lijfgevaar door de vlugt , dan zijn dienaar werd om­ gebragt. Het schijnt , dat hij den bijnaam K o rf, met welken hij bij V e­ 1 i us en anderen alleen bekend is , heeft erlangd , omdat hij zijnen dienaar ter invordering der belastingen , met eenen korf of mand rondzond. V all B os ch huysen overleed te Alkmaar den 24sten Februarij 1506. Eene doc . ter van hem , L utg a a r d genoemd , huwde aan Hugo van Zwieten. Zie van der Voude, Kronyk van Alkm., bl. 49; van Meteren, Medea. list., D. 1. bl. 50; V eli u s, Chronyk van Hoorn, bl. 151; Gouthoeven, Chronycke van Holl., D. I. bl. 547; J. J. Orlers, Besclir. van Leyden, bl. 461 ; Heeniskerk, Batay. Arcadia. hi. 269; van Leeuwen, Bat. Ill., bl. 979; van Mieris, Nederl. Vorsten , D. I. bl. 234; Boomkamp, Alkm. en zijne Geschied., W. 34, 50; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. IV. hi. 273; Sehel­tema, Staatk. Nederl.; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. IV. bl. 293. BOSCHHIJYSEN (KRISPIJN JANSZ. VAN) , een bastaardzoon van Jan van Boschhuysen, wiens moeders naam men niet ver­meld vindt , was in de zestiende eeuw Rentmeester Generaal van Zuid-Holland. Bij zijne huisvrouw A gnetic Pieters geene kin­deren verwekt hebbende , maakten zij hunne aanzienlijke goederen , na alvorens ruime legatee aan de beiderzijdsche . vrienden bespro • ken te hebben , aan de regte Armen , zoo als in hunne testamen­ten stood uitgedrukt. De benoemde Executeurs dachten aan hunnen last te voldoen , met aan vele arme menschen ruime uitdeelingen te doen; dock gewaar wordende , dat velen hunner een slecht gebruik van die aalmoezen maakten, werden zij bedacht, om een middel uit te denken , ten einde beter aan de letter van het tes­tament te voldoen , en zij begrepen , dat de arme Weeskinderen , voor de regte Armen konden worden gehouden. Dit given zij bij request aan het Hof van Holland te kennen , en verwierven , bij acte van den 17den Mei 1563, consent en autorisati4.,om al het­geen beide voorschreven boedels specteerde , tot geld te maken , en daarvan een Arwe-Weeshuis te 's Gravenhage te stichten; tot meer- dere bekrachtiging , verkregen zij ook daarop approbatie en confir­matie van den Bisschop van Utrecht, Frederik van Tout en-hutch, bij. brieven van den 16den October des zelfden jaars , zoodat van B os chh u ys en en zijne vrouw als de stichters van het Weeshuis te 's Gravenhage kunnen beschouwd worden. Hij overleed in 1535. Zie J. de Riemer, Beschr. van 's Gravenhage , D. I. bl. 511— 514; de Chalmot, Biogr. Woordenh. BOSCHHUYSEN (WILLED vAN) of BOSHUYSEN zoon van W i I lem van Boschhuysen en van Elizabeth van Noorden, eerst Kastelein van Woerden , daarna Baljuw van Rijnland , werd door den Stadhouder van Holland in het jaar 1481 , met 400 ge­wapende Stalbroeders ter hulp gezonden van David v an Bou r­gon d i e , den vijf en vieiftigsten Bissehop van Utrecht , en woonde den 13den October van dat jaar het gevecht aan de Vaart om­trent Engelenburg, tegen die van Utrecht , bij , en werd dapper stiijdende gevangen genomen , doch later weder gelost. Hij over­leed in 1518 , was getrouwd geweest met L y s b e t h C o p p i e r v an Ka 1 s l a g en , die hem bij Naar overlijden in 1505 , drie zo­nen en twee dochters naliet. Zie van Leeuwen, Bat. Ill., bl. 879; Burman, Utrecht. Jaarb. D. III. bl. 517 en 521 , die hem ter eerstgemelde plaatse abusivelijk Jakob noemt. BOSCHHUYSEN (FRANcols vADI), Adrniraal van den Koning van Spanje tijdens het verblijf van den Hertog van A I va hier te Lande, kwam in Nei 1568 , met een eskader van acht schepen , op de Eems , om het leger van Graaf Lode w ij k van Na ssau te be­naauwen. De Graaf, ten einde hiertegen te voorzien , gal den 1sten Junij commissie uit aan Diederik van Sonoy, Hendrik Tho­mas z. , Gerrit Seba st iaa n s z. van Gorinchem en meer andere vrijbuiters , om zich tegen B os eh h u ysen te verzetten. Deze ontnamen hem daarop een schip van honderd lasten en dreven hem den 10den Julij met de zijnen op de vlugt. Wind en tij beletteden de Geuzen heni verder te vervolgen , doch den vol­genden morgen , dam- de andere vrijbuiters niet volgen konden of wilden , tastten Sonoy en S ebasti a an s z. net beide schepen Bosch h u y se n s vloot aan en vermeesterden vier schepen en twee hulken met welke zij voor Delfzij1 binnen liepen. In 1570 behaalde v a n B o s c h h u y s e n als Admiraal op de Eems eenen grooten buit op de Geuzen-vrijbuiters. In het volgende jaar bragt hij den Staatschen groot nadeel toe , door het overmees­teren van vele hunner schepen , ofschoon hij moest zien , dat de groote Amsterdamsche Galei hem ontnomen werd. Hij voer de Zuiderzee in, verdreef van daar de Vrijhuiters , zeilde voorts naar het Kanaal , joeg 17 Geuzensehepen , die bij de Engelsche lust onder het kasteel van Dover lagers , op de vIngt , begaf zich toen weder naar de Zeeuwsche kusten en keerde na alzoo de zee gezui- vera te hebben , naar Enkhuizen terug , waar de vloot voor den winter werd opgelegd. In 1572 zockende Spaansch ICrijgsvolk binnen Enkhuizen te brengen , werd hij aldaar gevangeri door het yolk en gedwongen aan zijne onderhebhende Scheepsbevelhebbers te schrijven , dat zij voor de stad zouden koinen en hunne schepen stellen in handen der burgerij , zoo als sommigen ook deden. Voornamelijk was men op hem vertoornd , omdat hij , bij den oploop des yolks een burger van Enkhuizen net stokslagen had durven aantasten. Eerlang werd van B os chhuysen evenwel in bet geheim door de Regering losgelaten , waarop hij zich veiligheidshalve naar Amsterdam begaf. In dat zelfde jaar noo. door den Prins van Ora nj e, Sonoy u en Bard es i u s , aangezocht zijnde om van partij te verwisselen , lit t hij de brieven onbeantwoord , ofschoon hij destijds daartoe wel ge­negen scheen , maar het innemen van Bergen in Henegouwen , Mechelen en andere plaatsen deed hem weder van gedachten ver-anderen. Later vertoonde hij zich met zijne schepen dagelijks voor Enkhuizen , doch met Been ander gevolg , dan dat drie zijner Hop­lieden , met hunne manschappen overliepen en zich onder 0 r a n-j e's eed begaven. Ook brandde hij op zekeren tijd eenige huizen buiten de Noorderpoort of , zonder verder iets uit te rigten. In 1573 woonde hij , na eenige dagen te voren door een kogel in den arm gewond te zijn , als Vice .Admiraal op de Heilige Geest, een schip bemand met 115 koppen , den slag onder Bossu tegen Cornelis Dirks z. op de Zuiderzee bij , doch was een der eerste die de vlugt namen , en had naderhand de laaghartigheid , ten einde zijn eigen schande te bedekken , het verlies van den slag te wijten aan het slechte beleid van B o s s u , die zich man­ nelijk verdedigd bad. Zie B o r, Nederl. Oorl., B. IV. bl. 237 (169), B. V. bl. 340 (246), B. VI. bl. 371 (270), 372 (271), 404-406 (294-296), 413 (301); V eliu s, Chronyk van Hoorn, bi. 315 foot, 318, 322 noot, 327, 399, 340, 343, 344 noot, 389 noot, 398 foot; Hooft, Nederl. Hist., bi. 209, 230-232, 239, 272; . (Brandt en Centen), Hist. van Enkhuyzen, D. I. IA. 106-109, 114 , 132, 136, 137; (Bea u-to r t), Leven van Willem I, D. II. bl. 80, 409; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI. 274, 356, 357, 364, 382, 383. 384, 448; de zelfde , Beschr. van Amsterd. , D. I. bl. 318 , 326; Siege n-beck , Geschied. der Burgerw., bl. 40 -44; van Groningen, Geschied. der Watergeuzen, bl. 31, 79; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl D. II. St. V. LI. 80, 163, 183-186, 189, 312-315; de Jonge, Nederl. Zeno., D. 1. LI. 161; Gachard, Corresp. de Phil. 17. T. IL pag. 230. BOSCHIUS (HIERONYMUS). Zie BOSCH (JERONIMO DE). BOSCIIMAN (WILLEM KORNELISZ.) Koorndrager te Amsterdam , werd den 4den December 1568 ten zwaarde verwezen , om , » dat de wapenen tegen de Wethouderschap en Katholyle ingeze- tenen gedragen ; het smeekschrift tegen het aannemen van meer- » der knechten gefeekend ; een half last rogge helpers brengen » had in zestien tonnen , in ieder van werken een vaatje buskruid. » stond , en wolken daarna aan Br e d e r o d e s knechten te Via-a nen gezonden waren , zonder dat hij zulks der Wethouderschap » had aangebragt. Voorts had hij de eerste Preek te Overveen bij- gewoond , en nog onlangs te Sloterdijk , daar hij sedert eenigen » tijd gewoond bad , vergaderingen met het zingers van Psalmen » gehouden ten zijnen huize." Zie Wagenaar, Beschr. van Amsterdam, N. 312 en 313. BOSCHMAN (NJCOLAAS), ook wel , hoewel verkeerdelijk B osm a n gespeld , Luitenant bij bet Tweede Regement Infanterie, onderscheidde zich bijzonder in een gevecht , den 16den April 1806 bij Pasewalk , tegen de Zweden geleverd. Wat er verder van hem geworden is vinden wij niet vermeld. Zie Lodewijk Bonaparte, Geschiedk. Gedenkst., D. II. bl. 109 ; B o s s c h a, Heldend. te Land , D. 111. bi. 257. BOSDIJK (JACQUES FRANCOIS) zoon van Jacobus Bosdijk en van A polonia Hari nck, gehoren te Goes, den 29sten November 1812 , waar zijn vader Directeur en Dijkgraar van den Wilhelmina-Polder was, legde zich van der jeugd at inzonderheid op het aanleeren van levende talen toe. In bet jaar 1842 gehuwd met• Mejnivrouw Elizabeth Antoinette Petit, Stads­kostschoolhouderesse te Schoonhoven , vestigde hij zich in die stad als Touwfabrijkant , hield zich in den tijd , die hem restte , bezig met het schrijven en vertalen van werken , en verpoosde zich , door van tijd tot tijd de Nederduitsche Lier te haudteeren. In het jaar 1846 vertrok hij met der woon naar Amsterdam , waar hij zich enke I met arbeiden voor den pers bezig hield, en ten gevolge van over­spannen werkzaamheid den 26sten Februarij 1850 overfeed. Hij had bij zijne echtgenoote , twee zoons en twee dochters verwekt , van welke echoer alleen de jongste dochter,, bij zijn overlijden nog in leven was. Aan Road ij k s vruehtbare pen heeft onze Letterkunde de vol gende werken te danken : Nederland geduren4den opstand der Belgen. Goes. 1833. gr. 8°. llonderd en een raadsels, VVinterswijk en Kamp. 1835. 16°. Dichterlijke boogontspanning.. 1837. gr. 8°. Lferzang , den schrijver van de Pleegzoon en de Boos van Dekama toegewfid. Schoonh. 1837. gr. 8°. Tweede en derde honderdtal raadsels. Schoonh. 1839. 16°, 2 st. Agneta van Kruiningen. Geschiedkundig rornantisch tafe­ reel uit den tijd van Graaf Fl or i s den Vij fden. Amst. 1839. gr.8°. De Waardin. Een verhaal nit het midden der 17de eeuw. Amst, 1839 en 1840. gr. 8° 4 deel. met vignetten. De Koning heerscht niet sneer! de Koning heerscht ! harp­toonen voor Oranje en Nederland , na den overgang der Kroon, Schoonh. 1840. gr. 8°. Het jaar der dwaasheid. Een geschiedkundig verhaal uit de 17de eeuw. Gor. 1840. gr. 80. De Zeeuwsche balling. Een geschiedkundigyperhaal uit de Grafelijke regering. Gor. en Amst. 1841. gr. 8°. met pl. Ignatius , Geschiedkundig romantisch verhaal uit het tweede tjdperk van het Christendom. Amst. 1841. gr. 8°. 2 dln. F'ierde honderdtal raadsels. Zier. 1842. 16°. Bet beleg en de verdediging van Haarlem in 1572-1573. Schoonh. 1843 en 44 , 3 dln. gr. 8° met platen. Belangrijke stukken voor Geschied- en Oudheidkunde, zynde kj­ lagen en aanteekeningen betrekkelijk het beleg en verdediging van Haarlem. in 1572-73. Schoonh. 1844. gr. 8°, beide laatste werken onder den pseudo-naatn van J. van de Cape 11 e. Bloemen en Vruchten. Haar'. 1846. gr. 8°. De Amsterdamsche plantaadje. Amst. 1846. gr. 8°.1 De bruid van den doode. Een familie•tafereel uit den tad van Lodetvijk XV. Amst. 1846. gr. 80. Klaverblad van vieren. Zier. 1846. gr. 8° , beide laatsten on­ der den pseudo-naam van C. F. van de Veld e. De zeeslag van Reimerswaal. (28 Jan. 1574) , vervaardigd voor de declamatie. Amst. 1847. gr. 8°. Bet beleg en de moord van Oudewater in 1575. A mst. 1847. 2 din. gr. 8° , onder den pseudo naam van J. van de Cap elle. Praktisch handboekje voor lief hebbers van Zang- en Kamer­ vogels , behelzende derzelver behandeling , oppassing , voeding , enz. Amst. 1847. kl. 8°. Hoe men het verst komt. Een blik op het leven en de maatschappij in onzen tijd. Utr. 1848. gr. 8°. Schout Foppens en 4echt Jafies , Historisch romantisch tafereel uit den tachtigjarigen oorlog. Amst. 1848. gr. 8°, onder den pseudo-naam van J. van de C a p e l l e. Gedenkschrift ter inhuldiging van Z. H. Koning Wi ll e m III in de Nieuwe kerk te Amsterdam 12 Mei 1849. Haarl. en Amst. 1849. gr. 8°, met uitslaande platen. Achter de schermen. Een verhaal uit den laatsten tad. Utr. 1849. gr. 8°. Bovendien bestaan er nog onderscheidene door hem uit het Fransch , Deensch , Engelsch en Hoogduitsch vertaalde werken. Ook treft men in onderscheidene Jaarboekjes van zijne Dichtvruch­ ten , as n. Zie Brink man, Naaml. van Boeken, uit familiepapieren aangevuld. BOSHAMER (JoBANNEs) , geboren te Dordrecht den 29 Jannarij 1800 , was de oudste zoon en leerling van den nog levenden zee­ schilder Johan Hendrik Boshamer. Hij schilderde eerst watergezigten ; doch ging vervolgens tot het portretteren en het vervaardigen van kaars- en lamplichten over, van welke men behatt3lijke proeven op onderscheidene tentoonstel- lingen heeft mogen beschouwen , die dan ook gereedelijk plaats vonden in de verzamelingen der liefhebbers. Niettegenstaande hij, uithoofde van, cene verlamming aan regterarm en hand , genood­zaakt was met 'de linkerhand te werken , beoefende_ hij de kunst met ijver,, en was, even als zijn Vader , Lid van het genootschap Pictura te Dordrecht , waar hij ongehuwd overleed. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. , D. III. hi. 195; Irnmerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BOSHUIZEN (JAR , CLAAS KRISPIJN JANSZ. WILLEM en FRAN­VHS VAN). Zie BOSCBHUYSEN. BOSHUIZEN (JAKos) woonde als Kapitein den zeeslag in de Sont tusschen de Nederlanders onder W a s s e n a e r Obdam en de Zweden onder Wrangel in 1658 , bij , en muntte door dap­perheid uit. Ook was hij later bij de verdere geveehten in die streken tot in het jaar 1660 , toen hij , onder het bevel van den Vice-Admiraal Kortenaer, naar het Vaderland terugkeerde. Zie Brandt, Leven van de Ruiter, hi. 155, 204; de Jonge, Nederl. Zeno., D. I. St. I. bl. 260. BOSIUS (JAKOB). Zie CASTRO (JACOBUS A). BOSKAM (J.), geboren te Nijmegen, was een Stempelsnijder,, die in het laatst der zeventiende en in het begin der acht­tiende eeuw , moet geleefd hebben , en van wien in van Lobn , Beschrijving der Nederlandsche Historipenningen, onderschei­dene Gedenk- en Pronkpenningen gevonden worden. 'Nadat hij eenige keurig bewerkte stempels voor gedenkpenningen , zoo als op den Rijswijkschen Vrede, op Prins Willem II, op den slag bij Neerwinden , en op meer andere groote gebeurtenissen , ons Vaderland betreffende , alsmede op merkwaardige personen ,, had pesneden, vertrok hij naar Berlijn , alwaar hij eenen bijzonder fraaijen gedenkpenning op het huwelijk van den toenmaligen Kroon­prins bewerkte. Het schijnt, dat hij in 1706 aldaar nog in leven was; vertnoedelijk is hij er ook overleden. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der liaderl. Schilderk., D. I. bl. 288 n 289; Immerzeel, Levens en Wer­ken der Kunsts. BOSKOOP @mums", geboren te Rotterdam den 20sten Ja­nuarij 1714 , werd in het jaar 1736 , Proponent zijode , beroepen tot Prtdikant in de Kethel , vervolgens in het jaar 1730 te Rijswijk bij 's Gravenhage , naderhand in het jaar 1740 te Utrecht en in 1746 te Amsterdam, waar hij den lsten Junij 1772 overleed. In 1755 was hij gehuwd met Johanna Bontekoning, die hij kinderloos als weduwe achterliet. B oskoop, die zoowel met de pen als door, mondeling onderwijs leerde en stichtte, heeft door den druk gemeen gemaakt. Eerste en Laatste Uytrechtsche Kerkreeden, by gelegentheyd van Intree en Afscheyd van dezelve Gemeente Gods aldaar. Uytr. 1746. 4°. Intree Reeden tot de Gemeente Gods te Amsterdam over Zack. IF vs. 4-7. Amst. 1746. 4°. Jacobs Pragtige Uytvaart , beschouwdt op den dag der Begraaffenis van den Doorlugtigen Prins van 0 r a nj e e n Nassauw W. C. H. Fr iso , Erf- Stadhouder enz. enz. in een Leerreeden over Genesiss L vs. 1-4. Amst. 1752. 4°. . Gods .dlwetenheit van David beschouwdt, betoogd en zich ten nutte gemaakt in den C XXXI X Psalm. Amst. 1762. 4°. Lykreden op D. Mo len a a r en zyne Huisvrouw. Rott. 4°. Leerredenen -over Ruth I vs. 14-17. Amst. 1766. 4°. Leerredenen over het VII kapittel van Lukas. Amst. 1768. 4°. Lykreden op Ds. Te m rn i n k. Amst. 1768. 4°. Dankreden wegens deszelfs XXV jarigen Predikdienst over Exod. XV vs. 2. Amst. 1771. 4°. Er bestaan portretten van Boskoop, gegraveerd door J o h a n-ne s Folkema in 4° en in folio, door Johannes Houbra­ken, naar de schilderij van Johannes Maurits Quink hard, in 8° en in folio , het laatste met het volgende bijschrift van Arnold Hoogvliet. Dus stelt de Kunst bet Beelt van Bosk oo p ons ten toon: Wy kunnen in 't gelaat nog d'eedle Vriendsehap lezen , Vorst J e z u s Bruit beschouwt haar Godstolk in dit Wezen. De Godgeleertheit juieht , en kent haar echte zoon : Ja zelfs de Waarheit dreigt , door Godsvrucht aangedreven, Dien Amstelpriester,, in dit Beelt , een kus te geven. Zie van Abkoude, Naamr. van Nederd. Boeken , D. I. St. IV en V; van Abkoude en Arrenberg, IVaamr. van Nederd. Boeken ; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Naaml. der Predik. te Amsterdam, bl. 39, uit partikuliere berigten aangevuld. BOSKOOP (JACOB VAN), schijnt in het midden der vorige eeaw de Diehtkunst beoefend te hebben , aithans wij vinden van hem vermeld : Vernedert Nederland in de Beginselen verhoogt en opgeluys­tert door de algemeen , onverwagte , spoedige , gelukkige , hoog­tydige en plechtige V erkiezinge , Aanstelling en Inhuldiging , van zyne Hoogh,eyd den Heere W. C. H. Fr is o tot Stadhou­der enz. enz. Opgedragen aan Zyn V orstelijke Hoogkeyd , deszelfs Koninglijke Gemalinne en verdere luysterryke F ami­lie , met een. Voorrede aan gansch Nederland toegezongen. Rotterd. 1747. 4°. Aangezien wij dit werkje evenwel slechts bij name kentien, kunnen wij over de diehterlisike waarde evenmin oordeelen, als wij weten te zeggen , of de volgende werkjes van van Boskoops hand in proza of in verzen geschreven zijn. Het in de Beginselen Verhoogde Nederland , verder opge­lmystert : Inzonderhey d door het Erflijk verklaaren der hoop Waardigheyd des Stadhouderschaps met den aankleeve deszelfs in de refit Vorstelyhe Familie Zijns Doorl. Hoogh. W i I le m Carel 11 e n dsih Fr is o, zoo in de Mannelyhe als Vrouwe­lyhe Linie , altaede door de daar opgevolgde hooge geboorte van Wi liens r; Graaf van Buuren enz. 2de stuk. -Rotterd. 1748. 4°. Nederlandsche _herstelde Luyster , nog merhelijk aangewassen door de blyde opdaging eener langgetvenste Yreedezon, enz. of de gesloten Yreede in deszelfs verwonderenswaerdige Op­homst , zijnde dit het 3de en laatste stukje. Rotterd. 1749. 4°. Gedenk-Pylaar, , omvlogten op het 60ste jaar der Geboorte van den Beer Ds. B. ten Dam, Predikant te Rotterdam. Rotterd. 1749. Zie van Abkoude, 1Vaamr. van Nederd. Boeken, D. L St. IV. BOSMA (BENJANIN), een Fries , was een zeer ervaren Wis -en Natuurkundige , in welke beide wetenschappen hij in de laatste helft der vorige eeuw te Amsterdam met zeer veel lof, onderwijs gaf. Van hem Zia het licht : Volledig zamenstel van lessen over de Natuurkunde , waar­van in 1793 te Utrecht eene tweede druk het licht zag. Zie Ekama, de Fris. Ingen. Mathent. inprimis fert., pag., 46 et 47 ; (d e Jong). Alpha& Naaml. van Boeken. BOSIV1AN (Gusszwr), geboren te Utrecht , oefende zich eerst in de Regtsgeleerdheid , en werd den Eden December 1627 in de Hoogeschool te Anjou voor Licentiaat in de Regten aangenomen , maar legde zich naderhand op de Godgeleerdheid toe en werd Pastoor te Aar­landerveen , welk ambt hij tot aan zijne dood bekleedde. Ilij wordt als een goed Latijnsch Dichter vermeld. Zie v(an) 11(eussen) en v(an B(hijn), Kerkl. Outh., D. III. bl. 885; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek; Groot Algem. Hist. Woordenb. BOSMAN (WILLEM) , geboren te Utrecht den 12den Januarij 1672 , trad , naar het schijnt nog zeer jong , in dienst van de Nederlandsche West-Indische Compagnie, en , na onderscheide.ne jaren den post van Koopman op de Kust van Guinea te hebben waargenomen , werd hij Opperkoopman van Axirn en eindelijk Raad en Opperkoopman op het Kasteel George d'Elmina , [nits­gaders tweede Persoon van de kust van Guinea (na den Gouverneur-Generaal). Teilvij1 hij zich in dat land beyond , werd in 1695 het Fort Vredenburg , waar hij destijds gezag voerde , des nachts door de Negers aangetast , doch , niettegenstaande de bezetting nog Been twin-. tig man sterk was , dwong B o s m a n den vijand , na vij f ure strij­dens, met verlies of te wijken. Ht zelf had slechts twee gekwes­ten bekomen. Gedurende een veertienjarig verblijf in die streken, bezocht Bo s m a n bijna alle de merkwaardige plaatsen en na in het Va­derland te zijn teruggekeerd, zond hij de - beschrijving van hetgeen hij gezien had in het licht , onder den titel van : Naauwkeurige Beschrfiving van ,de Guinese-, Goud-, Tand­en Slavenhust, nevens alle desselfs Landen, Koningryken , en Gemenebesten; van de Zeeden der Inwoonders, hun Gods­dienst, Regeering , Regtspleging, Oorlog en, Trouwen , Begra­ven, enz. illitsgaders de gesteldheid des Lands, Feld- en Boomgewassen , alderhande Dieren, so wilde als :amine, vier­voetige en kruipende, als ook 't Pluimgedierte , Fossen en an­dere zeldzaamheden sneer, tot nog toe de Europeers onbekend. Amst. 1704 , waarvan de tweede druk , van veel fouten gesuyverd en vertneerdert, en met veel nieuwe fijne Kopere Platen ver­meerderd en vercierd in 1709 (niet , zoo als de Chalmot zegt , in 1711) te Amsterdam het Licht zag. Dit werk verscheen in het Fransch vertaald onder den titel van Voyage de Guinee. Utrecht 1705 12° met kaarten en platen. Ook werd het overgezet in het Engelsch , Londen 1705 8° en 1721; in het Hoogduitsch , Hamburg 1706, in 8° en in het Italiaansch naar de Fransche vertaling, Venetic 1752-1754 in folio. Het is geschreven op eenen vrolijken , soms snaakschen trant, met naïve eenvoudigheid , die overal het merk der waarheid draagt. De vrij luchtige stijl gaat somtijds tot het dartele over, waarover de Schrij­ver zich zelfs in de voorrede meent te moeten verontschuldigen. Hij kon zich daartoe ook beroepen op de omstandigheid , dat Iiij Been deftige Reisbeschrijving, maar eene reeks van gemeenzame ,brieven over zijn onderwerp heeft uitgegeven , aan ondertcheidene personen in het Vaderland geschreven en die den natuarliiken , zedelijken staatkundigen toestand des Lands en van zijne bewoners op eene ongedwongene en behagelijke wijze schilderen. Voor het werk staat bet afbeeldsel van Rosman, met het volgende bijschrift van Daniel Havart. Dit 's B o s m a n , kunstig hier geschilderd naar het leven Dog aan zyn Oordeel , Ryp Vernuft en Vluggen Geest , Die in zyn jonkheyd wel uytscliitt'ren op het meest , Kan niemand , die 'er leeft den juysten omtrek geeven: Plaatsnyder,, hou terug uw staal-penzeel , of stilt 'Tis B os man , die zig zelf best schilderd in dit schrift. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; van Kampen, Geschied. der 1Vederl. Lett. en Wetens., D. 11. bl. 76; de zelfde, Geschied. der Nederl. buiten Europa , D. II. bl. 407-412; C o l l o t d'E s c u r y, Holland's Roem, D. VI. St. I. bl. 354; Biogr. Univers.; Teenstra, Nederl. Overz. Bezitt., bl. 740, 907. BOSMAN (BABENn), geboren- even buiten Dordrecht, vermoede­lijk in 1742 , werd door zijnen schoonbroeder Wouter Ui te r­limmige in de Teeken- en Schilderkunst onderwtzen, en , ver­volgens het schilderen van miniatuur-portretten beoefenende, held hid zich te 's Gravenhage, te Amsterdam en elders in Holland op. In de beste tijd zijns levens maakte hij met miniatunrschil­deren veel opgang en was beroemd als een voornaam Toonkunste­naar ; die voortreffelisjk op de dwarsfluit speelde. Van eene ongemeen schoone gedaante en daarbij wellevend zijnde, was hij zeer in aanzien bij de groote wereld , vooral . bij de schoone sekse. Na gehuwd te zijn , begaf hij zich met der woon naar 's Her­togenbosch , waar hij in 1807 overfeed. Op het laatst zijns levens feed *hij veel door jichtpijnen ,zoodat bij weinig meer aan de kunst deed. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. , D. II. bl. 330 en 331; Immerzeel, Levens en Wer­ken der Kunsts. BOSMAN (JAN) zoon van Jan B os m an en van Mari a D oorschot, geboren te Rotterdam den 12den Maart 1750 , werd , na aan de Hoogeschool te Leiden zijne studien volbragt te hebben , in het jaar 1779 Predikant te Opperdoes, vervolgens in het jaar 1780 in de Beemster,, en daarna in 1783 te Geervliet , van waar hij in 1794 beroepen werd tot Hoogleeraar der Wijsbegeerte en Akademieprediker te Groningen ; terwiji hij tevens als Predikant te Zierikzee was beroepen , waarvoor hij bedankte. Hij aanvaardde het Hoogleeraarambt te Groningen den 26sten November 1794 , met het houden van eene plegtige Redevoering over het groote nut dat voor de beoefenaars der Wijsbegeerte uit het lezen der schriften van Cicero moet voortvloeijen (1). Te Groningen verwierf hij met zijne kerkelijke welsprekendheid grooten roem. Op vereerende uitnoodiging der Stedelijke Regering van Groningen voerde hij het woord den 19den December 1799 , bij gelegen­heid der feestviering, waarbij het verdrijven der Engelsche en Russische legers uit Noord-Holland plegtig met dankzegging werd herdacht. De feesti'ede is in druk verschenen en de spreker door de Regering met een kostbaar geschenk van zilver vereerd. Reeds ale Hoogleeraar te Groningen gevestigd , werd hij tot Predikant naar Amsterdam beroepen , waarvoor hij echter heeft bedankt. Als Hoogleeraar moet hij , volgens het oordeel van bevoegde beoordee-Lars, in hooge mate de gave magtig zijn geweest, om de afgetrok­ken waarheden der Bespiegelende Wijsbegeerte duidelijk en bevat­telijk voor te stellen en te verklaren , zoodat die zelfs door eerst­beginnenden terstond werden begrepen. Hij overleed te Groningen den 8sten Januarij 1804 , en was gehuwd geweest met Maria C 1 a sin a van C r i m p e n , die hem echter in jeugdigen leeftijd door den dood ontviel en hem naliet eenen zoon Jan Bosman, Medicinae Doctor , vroegtijdig overleden t en eene dochter El i z a­ beth Bosman, eerst gehuwd geweest aan Samuel Tresling, (1) Oratio de insigni utilitate ex lectione Ci ceronis in Phi­losophiae cultores redundante. Geneesheer te Groningen , en later aan Mr. J. Le Mai re , Regter der Instructie bij de Regtbank van eersten aanleg te Leeuwarden. Zie H. Mu ntingh e, Acta Saec., pag. 55 , 121, uit aanteekeningen van de familie aangevuld. BOSMIN (NIc0LAAs). Zie BOSCHMAN (Nicol,* is). BOSSAART (THOMAS WILLIBRORD). Zie BOSSCIIAERT (THOMAS WILILIBRORD). BOSSCHA. (HERMAB), zoon van Pieter Bosse ha en van C a-. tharina Posthumus, geboren den 18den Maart 1755 te Leeu­warden , waar zijn vader Secretaris van den Hove van Friesland -was. legde onder de leiding van den geleerden Valentius S l o t­houwer de eerste gronden der Oude talen , en werd in 1770, dus met zijn vipiende jaar, met veel lof tot de akademische lessen bevorderd , na het reciteren van een, door hem zelven vervaardigd , Latijnsch dichtstuk over den door de deugd en de ondeugd aangezochten Hercules (1). Wegens zijne jonkheid, echter,, begaf bij zich niet dadelijk naar de Friesche akademie, maar naar het Deventersch athenaeum , alwaar hij aan de bijzondere leiding van den geleerden Johannes Ruardi werd toevertrouwd , die toes aldaar het conrectoraat bekleedde , en genoot er eenigen tijd het onder­wijs van den Hoogleeraar Everwinus Wassenbergh. Toen deze echter naar Franeker beroepen , en door R u a r d i opgevolgd werd , bleef hij het openbaar en bijzonder onderwbs van dezen laatsten genieten. Daarenboven woonde hij de lessen van A kr a. mus Fredericus Ruckersfelder, over de Oostersche talen, en die van N i co laus Heyneken, over de Logica , bij. 11.a al­dus , vooral door den kundigen Rua r d i , tot den echten smaak voor het schoone en goede te zijn opgeleid, begaf hij zich naar de Frie­sche lloogeschool , en mogt zich aldaar verblijden ,in de bijzondere vriendschap van Wassenbergh, met wien hij naderhand eene schoone vertaling der Levens van P 1 u t a r c h u s leverde , en van den onvergeteliiken Joannes Schrader, door wiens voorbeeld en aan-moediging vooral hij zijnen aanleg en lust tot de . Latijnsehe poezij, Meer en meer voelde ontwikkelen. Voorts voegde hij , bij de beoefening van de Oude letteren, de Regtsgeleerdheid, en hoorde daarover de lessen van Hermanus. Cannegieter en Elias Wigeri; terwijl hij tevens niet verzuimde die van den beroemden Jean Henri van S winde n over de Wijsbegeerte , bij te wonen. Aldus , gedurende vijf jaren , zich met den meesten ijver op de verkrijging van die kundigheden hebbende toegelegd , welke den waren beoefenaar der letteren onmisbaar zijn , kon het wel Diet anders , of men moest op hem, dien een Schrader en Wassenbergh met hunne bijzondere gunst vereerden, al spoedig het oog laten vallen bij de vervulling van eene letterkundige betrekking. En inderdaad, nog naauwelijks zijn een en twintigste jaar ingetreden zijnde , werd (1) De Voluptate et virtute Herculem allicientibus. hij tot Rector der Latijnsehe scholen te Franeker benaemd, en aanvaardde in Julij 1776 dien leerstoel , met het houden eener rede­ voering: over de voornaamste oorzaken, tvelke de Oude Geschie­ denis onzeker en duister hebben gemaakt (1). Niet lang hierna boden de bezorjers der school te Gouda hem , op zeer voordeelige voorwaarden, het conrectoraat in die stad aan ; dock hij begreep, om meer dan eene reden, hiervoor te moeten bedanken. Anders dada hij over het aanbod , hem in 1780 ge­daan door Curatoren der scholen te Deventer, waar hem het rectoraat werd opgedragen. In het volgende jaar aanvaardde hij dezen nieuwen post met eene doorwrochte redevoering: over de tvaardigheid van het ambt van Onderwijzer en de voor­naamste eigenschappen , welke daartoe vereischt worden (2). Zeven jaren had hij, met den lofwaardigsten ijver, in dezen werkkring gearbeid , en bij alien den lof van weer dan gewone kunde , regtschapenheid en beminnelijke zedigheid verdiend , toen de omwenteling van 1787 hem , die uit overtuiging de toen on­derliggende partij aankleefde, op het verlies van ambt en betrek­king te staan kwam: want zijne Muth had hem gezangen voor Vaderland en vrijheid doen ontboezemen , die, hoe welluidend ook en door alle kunstkenners geacht , ,evenwel in het oor van hen , die thans den toon gaven , wanklank waren. Dan , even als in zoo vele andere omstandigheden , was ook deze noodlottigheid de weg tot ruimer werkkring en grooter roem : want nog gees drie jaren waren verloopen , of hij werd aan het Veluwsch Gymnasium te Harderwijk , onder den titel van Subconrector , aangesteld , en , ofschoon die post van minder aanzien was dan de verlorene , legde deze echter den grand tot zijne verdere bevordering. Nu aan de letteren wedergegeven , bleek het meer en meer , hoe men de verdiensten van B o s s c h a , ook elders , op prijs leerde stellen. lmmers niet lang hierna ontving hij eene beroeping als Rector en Hoogleeraar aan het Gymnasium te Lingen. Riervoor echter bedan­kende , werd bij, ten bewijze hoe zeer alien over dit zijn besluit verheugd waren , niet slechts tot het conrectoraat zijner tegenwoor­dige standplaats aangesteld , maar ontving hij tevens van den Senaat der Geldersche Hoogeschool de zeldzame eer, dat hem het doctoraat in de beide regten , eershalve, met de meeste plegtigheid werd opgedragen. Toen hij nu , na de omwenteling van 1705, eervol naar De-venter werd teruggeroepen, wendde men te Harderwijk alle pogingen aan, om hem tot Hoogleeraar in de Geschiedenis, Grieksche taal en Welsprekendheid te doen benoemen , hetwelk dan ook gelukte. Tot een bewijs hoe zeer Boss ch a de achting zijner stadgenooten wegdroeg, werd hij bij gezegde omwenteling, met eenparige stem- (1) De causis praecipuis, quae historian veterem incertam red­diderint et ohscuram. (2) De muneris scholastici dignitate , et primariis , quas idern postulat virtutibus. men van de daartoe opgekomen burgers , aangesteld tot een der Ge­lastigden tot het werk der Regeringsverandering , terwijl die Gelastigden zelve B o ss c h a tot hunnen Secretaris verkozen. In Junij 1795 aanvaardde hij zijne nieuwe waardigheid aan de Geldersche Hoogeschool met eene plegtige redevoering: over de beoefening der Grieksche en Latijnsche letterkunde , inzon­derheid den burgers van een vrij Getneenebest aan te bevelen (1). Twee jaren daarna sprak hij , bij het nederleggen van het Rectoraat, eene Latijnsche verhandeling nit, ten betooge dat men de studie der letteren met het lezen der Dichters moet beginnen (2). Hij bekleedde tot 1804 zijnen post onafgebroken , en met zijnen meer dan gewonen ijver,, tot vorming van jonge geleerden en in de bevordering van smaak en beschaving. In dien tusschentijd echter had het hem niet aan gelegenheid ontbroken , om zijne tegenwoordige loopbaan tegen eene nog luis­terrijker te verwisselen : want , toen men in 1798 bezig was met het organiseren van het openbaar onderwijs , en men daartoe een bijzonder ministerie oprigtte, kreeg Bosscha , in Junij van dat jaar , een besluit van het intermediair uitvoerend bewind , waarbij hij aangesteld werd tot Chef van het eerste bureau van agentschap van rationale opvoeding; doch den stillen werkkring eens geleerden kiezende boven het woelige en wisselvallige Leven van eenen Staatsman , ofschoon dan ook in verband gebragt met de beoefening der letteren , wees hij , bij eene missive aan het toemnalig bewind , de eer dezer verkiezing van de hand. Desniettegenstaande werd hem , in het jaar 1800 , van gouvernementswege de redactie opge­dragen van een tijdschrift , onder den titel van : Bydragen tot den staat en verbetering der geleerde scholen in de Bataafsche Bepubliek , aan weak werk hij wel gearbeid heeft , hoewel het, door de noodlottige tijdsomstandigheden , niet in het Licht versche­nen is. Zich dus geheel en al aan de wetenschappen toewijdende , ver­sierde hij de Geldersche akademie tot den jare 1804 , terwijl hij niet slechts als Letterkundige , maar ook als Bibliothecaris , hare belangen ijverig behartigde ; doch toen.Groningen en Franeker beide hem , in dat jaar , zochten tot zich te trekken , oordeelde hij den hem aan eerstgenoemde Hoogeschool aangeboden hoogleeraarsstoel in de Historian en Oudheden te moeten aa9nemen. Dezen post aanvaard hebbende met eene schoone redevoering : over den vroeg­tiidigen en uitnemenden aanleg der Nederlanders , niet slechts tot beschaafdheid van zeden , maar ook tot den regten smaak van geleerdheid (3) , wist hij ook aldaar spoedig zich de achting (1) Oratio de Graecarum Romanarumque literarum studio , liberae reipublicae civibus inprimis commendando. Harderw. 1795 4°. (2) Oratio de humanitatis studio a Poetarum lectione vel maxime incipiendo. Harderw. 1797 , 4°. (3) De Batavorum ingenio , cutn ad morum humanitatem, tuns ad doctrinae elegantiam , et mature et eximie composito. en vriendschap van alien te verwerven; maar vona zi4 , na verloop van naauwelijks twee jaren , op eens tot geheele andere werkzaam­heden geroepen. Want daar destijds het rectoraat der tatijusche scholen te Amsterdam open gevallen was , werden Curatoren te rade, om, ter vervulling van dezen post, waarmede de roem en bloei dezer aanzienlijke school zoo naauw verbonden is , naar eenen man om te zien, die dezen roem krachtdadig kon handhaven , en lieten het oog vallen op B o s s c h a, wien zij wisten , dat het onder­wijs der jeugd steeds zoo naauw ter harte genomen had en nog nam. Ofschoon deze nu eenen post bekleedde, welke op zich zel­ven in waardigheid boven het rectoraat verheven was , zette hij , die altoos een groot behagen geschept had , om vooral jonge kwee­kelingen in den tempel der zanggodinnen in te leiden, alle valsche eerzucht , alsof hij eene mindere waardigheid boven eene hoogere verkoos , ter zijde; en gat, alleen gedachtig aan het nut , dat hij meende te kunnen stichten , gehoor aan de inspraak van zijn hart, en aanvaardde, in Juiij 1806 , het bestuur der Latijn­sche scholen te Amsterdam waar hij , bij de eerst volgende pro­motie , eene redevoering : over den Koophandel als hooldbron der menschelijke beschaving (1) hield. Had hij nu , door deze zijne keus , de waardigheid van lloog­leeraar opgeofferd , deze werd hem nog in het zelfde jaar hergeven, doordien de Hoogleeraar van Lennep, als eerie hulde der verdien­sten , aan den waardigen man toegebagt. ten zijnen behoeve, zoo ongezochten als edelmoedigen afstand deed van een gedeelte zijner professie. Diensvolgens werd B o s sc h a Hoogleeraar in de Geschie­denissen van de midden- en latere eeuwen van het Vaderland , welke waardigheid hij aanvaardde met eene plegtige rede ter aan­prijzing van de Geschiedenis der Middeneeuwen (2). Thans in zijn geliefdkoosd yak , op de vereerendste wijze , ge­plaatst, midden in den kring van geleerde en hoogst geachte vrien­den , eeniglijk ijverende voor den bloei der echte beoefening der Ouden , en den luister der hem toebetrouwde school , genoot B o s s c h a de achting van allen , die ware verdiensten weten op prijs te stellen , en moist hij , ook in de benardste tijden onzer onder­drukking , die alle grondig onderwijs met den ondergang dreigden , den roem der Hollandsche vastheid, zoo in karakter als in weten­schappen , op eene edele wijze te handhaven , en was hem geen last te zwaar, geen werk te moeijelijk, dat tot nut der mensch­heid strekken lion , hetwelk hij niet volvaardig op zich nam en ijverig ten uitvoer bragt. Dat iemand met zoo groote verdiensten , door verschillende Maat­schappijen tot Lid werd aangenomen , behoeft naauwelijks eenige mel-ding, en het Ian wel zijnen roem, maar niet zijne waarde vergrooten , dat hij Lid was van het Koninklijk Nederlandsch. Instituut en van (1) De Mercatura humanitatis metre. (2) De studio hisioriae inedli aevi commendando. de Haarlemsche , Leydsche, Utrechtsche, Zeeuwsche en andere Maatschappijen in ons Vaderland. Bosscha overleed den 12den Augustus 1819. Hij was twee­malen gehuwd , eerst met Cecilia Dr abbe, die hij reeds in 1780 verloor, daarna met Helena Sell eers, hij wie hij Brie zonen en even zoo vele dochteren verwekte. Zijne zonen waren : Pieter Bosscha, geboren te Deventer den 21sten October 1788, thans Hoogleeraar in de oude Letterkunde aan het Athenaeum te Deven­ter; Hendrik Bosscha, die volgt, en Johannes Bosscha, geboren te Harderwijk den 19den )(hart 1797, thans rustend Hoog­leeraar in de oude Letterkunde aan het Athenaeum te Amsterdam. Herman Bosscha heeft , zoo voor de studerende jeugd als voor het algemeen, onderscheidene nuttige schriften in het licht gegeven als daar zijn : Blair, lessen over de redekunst en fraaije letteren , nit het Engeisch vertaald , Amst. 1788 , 3 deelen , gr. 8° , waarvan eene tweede uitgave in 1804 te Utrecht is verschenen. Musa Daventriaca. Davent. 1786 , 8°. .duspicia muneris scolastici in Ill. Gymn. Vel. Harderv. Gelr. 1790. Bibliotheca Classica , sive lexicon manuale , quo nomina propria pleraque apud. scriptores Graecos et Romanos maxime classicos obvia illustrantur. Davent. 1794, 8° , waarvan in 1816 een tweede druk het licht zag. Symbola critica in Propertium , medegedeeld in de Verhan­deling van het Provinciaal Utrechtsche Genootschap, D. III. bl. 211-226. Pax ilmbianensis Publice celebrata in academia Harder­ vicena. Harderw. 1802, 4° , welk gedicht zelfs te Parijs bij Didot herdrukt is. Initia lectionis scholasticae. Amst. 1804 , 12°, waarvan in 1816 een derde druk verscheen. Den on, Reizen in Opper- en Neder-Egypten , gedurende de veldtogten van Buon ap arte, uit het Fransch vertaald. Amst. 1806, 3 deelen, met kaarten en platen. Belgica libera , ad principem Gulielmum A ur iacum, carmen festum. Amstel. 1814, 40. Geschiedenis der Nederlandsche Staatsomwenteling in 181.3. Amst. 1814-1817, 2 deelen in 4 stukken 80 met portretten. Diiputatio de male neglecto Poeseos Latinae studio. Amst. 1817, 8°. Carmen de inventae typographiae laus Kostero Harlemensi potenter tamen asserts. Voorts moeten er nog andere dan de hier boven opgegevene wer­ken door B oss ch a vertaald , doch zonder zijnen naam uitgegeven zijn. Bovendien leverde hij in 1808 eene nieuwe uitgave van : Struchtme ij e r , Budimenta linguae Graecae. Ook bewerkte bij met Everwinus W assenbergh: P lutarchus, levens van doorluchtige Grieken en Romei. nen', onderling vergeleken ; uit het Grieksch vertaald met aan­teeken. Amst. 1789-1809, 13 deelen , 8° met platen. Waarvan in 1825 en volgende jaren een Tweede druk met vermeerderingen , door de zorg van den geleerden B ar en d Frederik Tydeman, in het Licht kwam. Na B o s s c h a 's dood verscheen nog : H. Bossc ha P amata. Editionem curavit P. Boss c h a. Davent. 1820, 8°. Zijne beeldtenis gaat in plaat uit , gegraveerd door T. Koni n:"g , 8°, en voor de Levens van Plutarchu s. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wa gen a a r, D. XXVIII. bl. 349; Saxe, Onomast. Liter., Pars VIII. pag. 435 et 436; Alb em. Konst­en Letterbode, 1804, D. II. bl. 36, 1805, D. 1. hi. 1, 1806, D. II. M. 209, 1807, D. 11. bl. 324, 1808, D. I. bl..395, 1809, D. 1. bl. 269, 1819, D. 11. bl. 114 en 115; Stuart, Jaarb. van het Koningr. der Nederl., 1815, D. 11. bl. 281-282, 1819, D II. 81.213-215; Galerie des contemp.; Hoeu f f t , Parnasus Latino-Belgicus, pag. 248-249; Nieuvvenhuis, Woordenb. van Kunst- en Wetens.; van Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en Iretens., D. II. bl. 537 en 538, D. 111. bl. 242 en 243; Holman Peerlkamp, de Poet. Latin. Neerland., pag 560-562; Feith en Kantelaar, Bijdrag. ter bevorder. der Schoone Kunst. en Wetens., D. I. bl. 124-169; Collot d'Eseury, Holland's Roern, 0.1V.St. I. hi. 245 ; de 1Va1. de Clar. Fris. Jurecons., Annot., pag.375-378; Biogr. Nation. ; Fransen van Eck en P. Bosscha, het Tweede Eeuwf. van het Athen. to Deventer, bl. 74 ; v an Lennep, Ill. Amstelod. Athen. Memorabilia, pag. 221, 284 et 285 ; (d e Jon g), Alpha& 1Vaaml. van Boeken; Supplement op die IYaaml. ; Biogr. Univ.; Bo u in a n, Geschied. der Geld. Hooges. , D. II. hi. 234, 456, 512-516, 605, 630. BOSSCHA (JoHANNEs), een broeder van den voorgaande , geboren te Leeuwarden den 2lsten April 176g , kwatn, na de eerste gron­den der Oude taaikunde in zijne geboortestad gelegd te hebben , onder het opzigt en onderwijs van zijnen broeder, Coen Rector der Latijnsche scholen te Deventer , en •werd , na het houden van eene lofspraak op den Vrede , plegtig bevorderd naar de doorluchtige school in dezelfde stad. her hoorde B os scha, , gedurende den tijd van twee jaren , de lessen van den Hoogleeraar Jacobus Ter ps t ra in de Latijnsche en Grieksche Letterkunde en in de Geschiedenissen. Nu begat hij zich , ter verdere voortzetting zijner letteroefeningen , naar de Hoogeschool te Franeker, , waar hij het onderwijs genoot van T heodor us van Koot en in de Oude Let­terkunde , van Everw in us W a ss en bergh in de Grieksche Let­terkunde en van Johannes Val ck en a e r in de Regtsgeleerdheid. Eene teleurgestelde hoop op het rectoraat der Latijnsche scho­len te Dockuin , hetwelk hem door de Regering dier stad reeds genoegzaam toegezegd was, en welke mislukking hem , na de staats­verandering in het jaar 1787 , aan alle bevordering in zijn Vader­land deed wanhopen , was oorzaak , dat hij zich liet overhalen , om , 66 op een gunstig uitzigt op beter geluk , zoo liet scheen, het opzigt en onderwijs van twee zonen van Bal t ha sar Elias Ab be m a, die zich toen te Parijs gevestigd bad (1), op zich te nemen. Bijna zeven jaren in die stad vertoevende, beleefde hij aldaar de geduchte Siaatsomwenteling, welke hem en A bbetna, wiens vriend en Secretaris hij was geworden , onder het schrikbewind in groot levensgevaar bragt. In het jaar 1795 nit Frankrijk terug gekOmen zijude, om zijne bloedverwanten te bezoeken , zonder nog bet voornemen te hebben mit in zijn Vaderland te blijven , werden hem de sterkste aanzoeken gedaan om deel aan het Bestuur te nemen en , na voor eenen en anderen post bedankt te hebben , liet hij zich eindelijk de verkie­zing tot Raadsheer in het Hof van Friesland welgevallen. Eer hij dit ambt aanvaardde, servoegde hij zich bij den Akademischen Senaat te Harderwijk , ter verkrijging van het meesterschap in de Regten ; hij verkoos die bevordering aldaar te zoeken , omdat zijn broeder toen aan die Hoogeschool het hoogleeraarsambt bekleedde. Men oordeelde op goede gronden , dat zijne aanstelling tot Lid van een Geregtshof een anders gewoon onderzoek zoo onnoodig als on­gepast maakte. De Senaat besloot derhalve, hem de begeerde waardigheid , eershalve en zonder voorafgaand onderzoek , met bui­tengewone plegtigheid op te dragen , gelijk in soortgelijke gevallen ook wel te voren , ofschoon niet dikwijls, had pints gehad. bit is dan de reden geweest, dat geen verhandeling toen van hem in bet licht gegeven is, als wordende zulks bij dergelijke bevorderin­gen niet vereischt ; waartoe het hem anders noch aan stof, noch aan• bekwaamheden, noch aan lust zou ontbroken hebben. Wanneer het Hof van Friesland , door het bedanken der weinige oude leden , die in het eerst nog daarin waren gebleven , en door bet inkomen van zeer ongeschikte personen, die hunne plaats ver­vingen , welhaast al zijnen vorigen luister verloor, drong hij, herhaalde malen , op zijn ontslag aan; doch dit verkreeg hij niet dan met groote tnoeite, evenwel op de vereerendste wijze. Na lien tijd vergezelde hij d e V os van Ste en w ij k, die als Gezant naar Parijs vertrok , in hoedanigheid van Secretaris; en nam ook , voor Huber, den post van Nuntmeester-Generaal waar. Daar hij onder de gematigden in ons Vaderland behoorde , kon het niet anders , of hij moest door zulken , die in Januarij 1798 het bewind in handen namen , geheel en at uitgesloten , doch in­tegendeel , na het gebeurde in Julij van dat zelfde jaar, tot de waarneming van eenen gewigtigen post aangezocht worden. be aanstelling tot Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Buitenland­sche Zaken kon in geene betere handen komen. Hij bekleedde dien post . nog , toen L ode w isj k Napo I eon als Koning van Holland de Regering aanvaardde. Deze bevestigdc hem, volgens besluit van den 28sten Junij 1806, in dit belangrijk ambt, waarin hij onargehroken (1) Zie over dezen hiervoor D. I. hi. 24 en 25. bleef volharden tot op zijn overlijden den 7den Maart 1810. Bij de telicens opkomende veranderingen , in den tijd van viji­tien jaren in het bewind van ons Vaderland voorgevallen , wares er zeer weinige voorbeelden , dat iemand het zelfde politiek ambt van groot aanbelang omtrent lien achtereenvolgende jaren bleef beklee­den. Wij molten hieruit opmaken , dat Bosscha aan den eenen kant zich in dezen post had weten noodzakelijk te maken , en aan de andere zijne , dat hij dien met de beste trouw , met den rnees­ten jiver, met de schitterendste bewijzen van alle noodige kundig­heden had waargenomen , en dit ten genoege van alien , die het hoogste bewind in handen kregen. Koning Lodew ij k gaf ook bier-van een bewijs , door hem in 1808 tot Ridder te benoemen , en door hem in het volgende jaar te verkiezen tot Lid van het Koninklijke Instituut van Wetenschappen , Letterkunde en Schoone Kunsten. Hiertoe had hij zonder bedenking alle bevoegd­heid , hoewel 'hem, onder veelvuldige en dagelijksche ambtsbezig­heden , tijd en rust ontbraken , om door de uitgave van eenig werk zich in de geleerde wereld bekend te maken , en aldus ook bier-door zijnen naam en roem te vereeuwigen, Dan , dit gemis van eigene schrifteni vergoedde hij door zijne voorbeeldige bereidvaardig­heid , om, bij zijn langdurig verblijf in Frankrijk , en ook in late­ren tijd, aan zijne geleerde landgenooten de behulpzame hand te hieden , en hunne pogingen ter uitbreiding der wetenschappen alle­zins te begunstigen. Ook gaat hem den roem na van in de La­tijnsche Dichtkunst niet ongelukkig geslaagd te zijn , waarvan een of twee staaltjes voorkomen in de Deliciae Poeticae, door Th e o­dorus van Kooten uitgegeven. Bosscha was ook sedert 1805 Lid van de Naatschappij van Letterkunde te Leiden. Zie Algem. Konst- en Letterbode voor 1805 , D. II. bl, 130, 1810, D. II. hi. 213 ; Bouman, Geschied. der Geld. Ilooges., D. II. bi. 568 en 569 en vooral t e Wa ter, Aanspraak in de jaarl. Algem. Vergader. van de Moats. van Nederl. Letterk. te Leyden, den 4den van Hooimaand 1810, bl. 12-17, d.en wij bier grooselijis gevolgd zijn. BOSSCHA (HENDRIK), een zoon van Herman Bosscha en van Helena Scheers, geboren te Harderwijk den 25sten December 1791, werd door zijnen geleerden vader in de voorbereidende we­tenschappen onderwezen en kwam alzoo wel toegerust aan het Athenaeum te Amsterdam , waar hij zich in de Geneeskunde oefende. In het jaar 1813 tot Doctor in die wetenschap bevorderd , na het verdedigen eener Verhandeting bevattende eene waarneming van een gebrek in de Geslachtsdeelen (1), vestigde hij zich als Genees­heer en Vroedmeester te Amsterdam, waar hij in het jaar 1814 tot Stadsgeneesheer,, en in het jaar 1820 tot Hoogleeraar in de Ontleed- (1) Dissertatio inauguralis sistens observationem de vesiculae seminalis sinistrae defecta, integris testibus vase vero deference sinistro clauso. Leidae. 1813. en de Natuurkunde van den mensch en in de Heelkunde aan het Athenaeum werd aangesteld , welken laatsten post hij aanvaardde den 9den April 1821 met eene Redevoering: over de noodzake­lijkheid van het oprigten eener Clinische school bier ter stede , ten behoeve van Heelmeesters , vooral van de zulke , die op het platte land hunne Kunst zullen uitoefenen (1). Zijne stem was toen met die eens roepende in de woestijne : want hij had het genoegen te zien , dat er ten fare 1828 te Amsterdam eerie Clinische school werd opgerigt , waaraan hem zelven de post van lloogleeraar itir de Ontleed- en de Natuurkunde van den Mensch en de Theoretische Heelkunde werd opgedragen. Niet lang echter mogt die school zich in het bezit van dezen verdienstelijken man verheugen , want reeds den 13den September 1829 daalde hij ten grave , nalatende eene weduwe Cornelia van Rees. Een drukke Geneeskundige praktijk, die hij onvermoeid en zon­der baatzucht waarnam , heeft hem , wiens inborst door zachtheid en braafheid werd gekenmerkt , belet van zijne verkregene kennis , weer dan door zijne openbare lessen, aan het publiek blijk te ge­ven. Sedert 1815 was hij Lid van het Genootschap ter Bevorde­ring der Heelkunde te Amsterdam. Zijn portret bestaat gesteendrukt zonder naam in gr. 4°. Zie Algem. Konst- en Letterbode voor 1815, D. II. bl. 301, 1820, D. H. bl. 259, 1821, D. I. bl. 277, 1829, D. 11. bl. 180; van L en nep, Ill. Amstel. Athen. Memor. , pag. 221, 278 , uit famitiepapieren aangevuld. BOSSCHA.ERTS (WILLIBRottnes), of BOSSCITLERT geboren te Ber­gen op Zoom , in 1577 , was Kanunnik in de Abdij van Tongerloo en naderhand Hoogleeraar in de Godgeleerdheid. Ilij was een ge­leerd man inzonderheid ervaren in de kerkelijke en wereldlijke taken. Den 25sten Julij 1657 overleed hij te Mechelen , de vol­gende werken nalatende: De initiis et progressibus llionasticis. 1619. De vita contemplativa et activa. Lovan. 1620. 4°. Dissertatio de candido habitu candidi ordinis Praemonstra­ tensis. Lovan. 1621. De ordine Praemonstratensi Clericali seu Canonico. 1622. 4°. De laudibus B. Si a r di , Horti B. M. in Frisia Abbatis. Medd. 1263. 4°. Natura Veritatis • expositas ad Symbolum, quod Coenobium Tungerloense gerit Veritas Vincit. Lovan. 1624. 4°. Het Leven van B. Si ar dus. Lovan. 1625. 8°. Microcosmus , sive Humani corporis jabrica , ex sacris DD. et Physicis summatim exhibita in annua congregatione V. Pas-forum Regul. Coenobii Tungerloensis , in Profesto S. No r­berti. Lovan.. 1626. 4°. (1) . Oratio de condenda in hac urbe Schott.; Clinica, in commo­dam Chirurgicorum , eorum praesertim , qui ruri artem facturi stint. Exegesis D. Au g u s t i n i in Passionem Dominicam. Lovan. 1645. 4°. .Diatribe de primis reteris Frisiae Apostolis ; sive Dis- sertationes 156, quibus eorum anni , actus , res , personae, loca, tempora in eorutn actis occurrentia, discutiuntur, illus­ trantur, erroresque ab aliena manu illapsi refelluntur. Mechlin. 1647. 8°. Enchiridion de Actis S. Patris Augustini , ex voluminibus ejus collectis, cunt Appendice de Translationibus ejusdem Praesulis. illechl. 1647. 6°. Feria sexta , sive ejus dignitas ac opera sacra ejusque diei collecta ex S. Script. probatisque Autoritus cum explicatione. Mechl. 1653. Zie Sweertii, Athen. Belgic, pan. 706; Foppens, Bibl. Belg. pag. 1165 ; Saxe, Onom. Liter., Pars IV. pan. 283 ; van Hoog­straten en Broueriti s v an Nide k, Groot Algem. list. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Her-mans, Conspect. Onomast. Liter. , pag. 17; Biogr. Univ. BOSSCHAERTS (TilomAs %VILLIBRORDS), OF BOSSCEIAERT ook wel BOSSAERT genoemd, vermoedelijk een bloedverwant van den voor­gaande, was een Kunstschilder, die in 1613 to Bergen - op Zoom geboren is. Hij had tot Leermeester Gerard Segers, en was een goed Schilder van groote beelden en portretten. Aanmerkelijke vorderingen in de kunst geinaakt hebbende, be­zocht hij Rome en andere steden van Italic, alwaar hij alle wenschelijke voorwerpen voor zijne studie vond. Vervolgens ver­trok hij naar Engeland en Duitschland , oetende er eenigen tijd zijne kuns‘, en vond er voordeelige gelegenheid tot het plaat­sen van zijne kunstwerken. In zijne geboortestad terug gekeerd, vervaardigde hij met steeds toenernende bedrevenheid vele altaar­stukken en portretten van Yorsten- en aanzienlijken, welke naar bet werk van Anthony van D ij c k zweemden. Zijn penseel was malsch en harmonieus; zijne teekening vrij naauwkeurig; de houdingen van zijne hoofden waren behagelijk, zijne ordonnanties zeer beredeneerd en oordeelkundig. in 1649 werd hij benoemd tot Directeur van de Akademie to Antwerpen , alwaar hij den 23sten Januarij 1656 overfeed en in de kerk der Karmeliten begraven werd, in welke kerk men mede eene schilderij van hem ziet voorstellende de H. illaagd,' het kind . Je zus en de II. C at harina. De kerk van St. Willibrord , buiten Antwerpen , bezit een zijner kunst­gewrochten , hetwelk men tang voor een schilderij van It u b ben s heeft aangezien. Zie Houbraken, Schomb. der Schad. en Sehilder., D. I. bl. 357; van Hoogstraien en Brouerius van Nidek, Groot Algent. Hist. Woordenb., B bl. 336 ; Kok, Vaderl. Woordenb.. VII. bl. 831; de Chalmot, Biogr. Woordenb., , D. IV. bl. 46; Biogr. Nation.; Biogr. Univers. BOSSCIIE (HENDRIK JOSEPHSZ VAN DEN) had onder B rederode gediend in 1567 met nog eenige andere in dezelide Sententie- genoemd , en was met weer krijgsvolk onder hunnen Hopman of Lui­tenant , uit Vianen over de Lek in het, land van Utrecht als vijand gekomen , ter beschadiging der onderdanen van Z. M. en werd dien ten gevolge levenslang veroordeeld tot de galeijen en ten eeuwigen dage verbannen met Iverbeurdverklaring zijner goederen. Zie Marcus, Sent. van Alva, bl. 258. BOSSCHE (J. VAN DEN). IS wat zijn persoon betreft onbe­kend. Hij was waarschijnlijk een Bedienaar van bet Evangelic, en betoonde zich een getrouw vriend van de Hervormde Godsdienst en van 0 r a nj e. Er bestaat van hem , een brief aan dien Vorst schreven uit Brussel , den 22sten October 1576 , waarin hij hem ernstig de zaak der Christelijke Godsdienst (de Ilervormde) aan­beveelt en zich beklaagt over de Staten, die openlijk verklaarden , dat zij alleen de Roomsch Katholijke Religie in alle 's 'Coning* landen , ook in Holland en Zeeland wilden hebben uitgeoefend. Hij wijst daartoe op den weinigen wederstand tegen de Spaansche ben­den , en den moedwil der Spanjaarden te Maastricht den 19den October, en betuigt zijn verlangen en dat der geheele Gemeente, dat Oranje mogt komen, en het gebied in handen nemen. De Prins moest voorzigtig zijn met hen die regeerden (de Staten) maar hij mow veilig op de gemeente vertrouwen , » die u bewaren » souden" (dus schrij ft van den Bossch e) » ghelick den appel haerder ooghen sunderlinge die van Brusscel , dig nacht en dach » nae uwer Exc. verlangen." Zie Groen van Prinsterer, Archives, T. V. p. 454 suiv. BOSSCIIE VAN DE) , een Ingenieur, was de zamensteller van het groote vlot , heiwelk gemaakt was op 112 voet lange rnasten en waarop borstweringen waren aangebragt. Het werd fin de M guerre genoemd en heeft gediend bij de belegering van Antwer­pen door den Hertog van Parma in 1585. Zie Ilondius Beschr. der Fortificatien, 131. 76. BOSSCIIE (JACOB VAN DEN) , een bekwaam Ingenieur,, van wien men weinig vindt opgeteekend. Hij was bij de belegering van Grave , door Prins M a ur i ts , van 18 Juld tot 19 September 1602 , tegenwoordig en heeft zeer zeker daarbij een werkelijk aandeel ge­ nomen aan de insluiting der vesting. ilij sneuvelde bij dat beleg, even als de lngenieur Andries de Ro y. Zij, beiden werden door Prins Maurits betreurd , om ij ver , bekwaamheid' en onver­ zaat;dheid. Zie van Meteren, JNederl. Hist., D. VIII. bl. 173; Bossclia, Nederl. .Heldend. te Land, D. I. 131. 389 noot; CoIlot d'Escury, Holland's Roem, D. VI. bl. 488. BOSSCH (PIETER VAN D4N) geboren in 1634 te Mechelen, werd Dominikaner Monnik in het klooster van die orde, te 's Her­togenbosch , ging van daar naar zijne geboorteplaats , alwaar hij den 19den Maart 1653 in het openbaar zijne gelofte deed , voorts zijne studien voltrokkeu hebbende en tot Priester geordend zijnde, wijdde hij zich ten eenemale toe aan de Predikdienst en de Bieeht , en werd, in 1674 , Pastoor van St. Jacob te 's Hertogen­ bosch; doch zijn onbezonnen ijver voor zijne geloofsbelijdenis , en de leelijke kleuren , waarmede hij inzonderheid de Hervortnden van den predikstoel afschilderde , gevoegd bij de hatelijkheden in een door hem geschreven boek te vinden , bragten te wege , dat de Regering hem, in 1685, uit die stad bande ; waarop hij naar Mechelen terugkeerde, en Prior van zijn klooster werd , waar hij den 19den Maart.1690 stied. Het boven bedoelde werkje heeft tot titel : Den Catholycken Pedagoge ofte Christelycken Onderwyser in den Cathechismus , verdeelt in vijf deelen ; uitleggende in hondert lessen de Christelycke waerheden, en de principale illysterien van het heyligh , Roontsch, Catholyck , Aposto­lyck Gheloof , by inanier van vraeghen ende antwoorden. Antw. 1685. 4° en herdrukt in 1690, 1716 , 1743, 1780 en 1786 Zie de Chainiot, Biogr. Woordenb.; (A. van C i I s) , Kathol. Meyer. Memor. , b!. 202 ; Hernians, Conspect. Odom. Liter., pag. 20. BOSSCHE (ZAs VAN DEN), was in 1696 Kapitein op het scrip Delft van vijftig stukken , en liij , of een ander van den zelfden naatn had in 1700 bevel op het scrip de Provincie Utrecht mede vats vijftig stukken en geleidde, met. andere Kapiteins van fregatten, onder het bevel van den Vice-Admiraal G e I e i n Everts en , de bom­bardeerschepen , welke Koppenhagen moesten besehieten. Het bombardement duurde kort en deed weinig scliade. Zie de 3 onge, Nederl. Zeetv., D. IV. St. I. bl. 59, 567, St. it. bl. 172, 549. BOSSCHE (HENDRIK ZAS of SAS VAN DEN), vermoedelijk een broeder van den voorgaande werd den 2den October 1693 aangesteld tot Extra-Ordinair Ingenieur , den 23sten April 1697 tot Ordinair Ingenieur , den ,1 sten December 1702 tot Ingenieur ad 600 guld. , den 20sten September 1708 tot Directeur der A pproches en den 7den Julij 1710 tot Luitenant-Kolonel titulair, tevens Kapitein in het In fanterie-Regiment .van Savorinu s. in 1710 met den Ingenieur Pierre J a ss a u d belast met het op­pertoezigt over de werkzaamheden bij de belegering van Aire, welke in de krijgsgeschiedenis eerie eerste plaits bekleedt. Hij overleed den 24sten October 1724. Zie Bosseba, INederl. Heldend. te Land, D. II. lil. 507 en 508, nit partikuliere berigien aangevuld. BOSSE (FR ANs ANTONI) geboren te Middelburg den 14den September 1775 uit burgerlijke ouders , die hem voor de Schilder­kunst wilden opleiden , dewy hij op de Teeken-Akademie goeden aanleg toonde , of anders in den koophandel , wegens vorderingea op de scholen gemaakt , werd op aanraden van den , in 1785 , te Middelburg- beroepen Evangelisch-Lutherschen Predikaut C h r i s­toilel Si ed enburg tot de studie opgeleid. Nu kwam hij op bet Gymnasium te 1VTiddelburg., waar hij zich in de oude talen oefende en hetwelk hij in 1795 verliet met eerie oratie Over de vergoding der nude Helden (1). Tot zija geluk geraakte hij toen in kennis met den eerst na dien tijd beroepen Rector Coe n ra a d Joan Wenckebach, een smaakvol onderwijzer,, die zich zijner aantrok en hem vooral in het Grieksch privaat onderwees. Aan dien man was Bosse dan ook alles verschuldigd , zoo als hij zelf in latere jaren erkende die toch vortnde zijn verstand en hart en deed Fern in de Letteren vorderingen maken , waartoe hij noch tijd noch moeite spaarde. lntusschen woonde Bosse ook de lessen bij der Hoogleeraren van het Athenaeum zijner gehoortestad , in de Oostersche talen Wiskunde , ,Geschiedenis, Aardrijkskunde , Geschiedenis des Aardbols en het gebruik der Globen , terwijl hij de oefening in het Engelscli , Iloogduitsch en Fransch voortzette. Steeds goede vorderingen makende in het Grieksch en Latijn , werd hij , in Januarij 1800, tot eersten Praeceptor bij de Latijnsche Scholen te Haarlem aangesteld. Hier was Bosse refit op zijne plaats vol lust en ijver maakte hij goede leerlingen kreeg eenige bekendheid , ook door den invloed van den Franschen Pre­dikant Josue T ei ss edre l'An ge , die hem veel hulp en vriend­schap bewees. Na mica twee jaren te Haarlern te zijn geweest, werd hij in Januarij 1802 naar Leiden beroepen als Conrector of Adjunct van den oulen Rector Lambertus Wensinck van Rouverov. Hier vond hij negen leerlingen en veel wanorde en onkunde, doch veel bijstand en hull) van den President Curator Hermanus Adri anus Bake (2). Spoedig rees het getal der leerlingen tot 70 en 80 , zoodat er nog een Praeceptor nioest bijkomen. In 1809 werd Bosse Rector in plaats van Wensinck en kreeg ook vier leerlingen bij zich aan huffs. Hij aanvaardde zijnen post in illaart 1810 met eene redevoering ten betooge dat men de inrigting van onze Gymnasien, of Latijnsche scholen, niet naar den Geest der Eeuw moest schihken , plooljen en misvor­ men (3). Hij kreeg gedurig meer naam , als goed , kundig en ijverig do­ cent , waardoor de scholen en ook zijne , bij hem inwonende, leer­ lingen steeds toenamen. Ten gevolge van de nieuwe verordeningen op het Hoog6r onder­ wijs sedert 1815, waarbij voor bet rectoraat in groote steden eene Akadetnische en wel de Doctorsgraad vereischt wordt , werd Bosse, (1) De veterum Heroum consecratione. (2) Zie over dezen hiervoor bl. 16 en 17. (3) Oratio de Gg rnnasiorum 9losfroruni ratione non ad seculi ge­ni.accommodanda. die zijne stadia lang voleind had, voor dat er nog eene af­zonderlijke Letterkundige Faculteit bestond en er in de Letteren gepromoveerd werd , den -24sten October 1818, op voordragt van de Faculteit der Bespiegelende Wijsbegeerte en Oude Letteren , aan de Leidsche Hoogeschool, door den Akademischen Senaat, eershal­ve benoemd tot Meester in de_ Bespiegelende Wijsbegeerte en Leer­aar in de Oude Letteren , eene aan zijne lang beproefde verdien­sten voorzeker wel verschuldigde eerbewijzing, en misschien de eenige van dien aard, welke hem ooit ten deel viel. Een aanval van beroerte, in December 1834, aan Bosse op de school overgekotnen, en de daarop gevolgde meer en meer wan­kelbare staat zijner gezondheid , noodzaakten hem , hoewel ongaar­ne , in den aanvang van 1838, zijnen post neder te leggen. Zija Erneritaat , salvo honore et stipendio , goedgunstiglijk verkregen heb­bende , vertrok hij in Mei daaraanvolgende naar Amsterdam, in de nabijheid zijner pante familiebetrekkingen. Nog geen voile twee jaren mogt hij aldaar zijne eervolle rust genieten , toen eene, door een bijkomend ligchaams-ongemak smartelijke, maar met uitnemend geduld doorgestane ziekte van weinige dagen , den 23sten Decem­ber 1839, aan zijn nuttig leven een einde maakte. In 1806 was hij in den echt getreden met C harlot te Doro­thea Schn e it h er, in dat zelfde jaar werd hem eenen zoon ge­boren , Frans Karel Willetn Bosse, die, in 1831, na het verdedigen van eene verhandeling over de belemineringen van het huwelijk , volgens het Romeinsche , het Hedendaagsche en het Nieuwste Regt (1), tot Ftleester in de Regten bevorderd, in 1837, op jeugdigen leeftijd, ten grave daalde. Behalve dien zoon had Bosse nog eene dochter Charlotte Bosse, die in 1831 in bet huwelijk tract met Willem Hendrik de Vriese, thans Hoogleeraar in de kruidkunde aan de Hoogeschool te Leiden. Door Bosse werden in het licht gegeveL .d. H. Niemeyer, Over het lezen van Grieksche Dichters ter ontdekking der trapsgewijze ontwikkeling van zedelijke denkbeelden eene bijdrage tot de onderwijskunde , door hem , zonder vermelding van zijnen naam , uit het lloogduitsch vertaald. Amst. 1799. Programma de Gymnasio Leidensi. 1810. Geographiae Antiquae compendium , in usunz Scholarum. Scriptunz a F. Bosse. Lugd. Bat. 1818. Editio secunda auctor et emendatior. L. B. 1826. 8°, welk leerboekje, geheel 's mans eigeu week was. Antiquitatum Romanarum brevis descriptio , olim ex G. H. Ni eup o or tio concinnata, nunc in ustenz praecipue Scholae Goudanae per quaestiones distincta. Editio quarta. L. B. 1828. 8°, bij welke uitgave B o s s e een Supplementurn .dnnotationis voegdc. (1) Dissertatio Juridica Inauguratis. De Matrimonii impedi-mentis e Jure Romano, hodierno atque novissimo. L. B. 1831. Zie (3. T. Bergman) Levensschets van Frans Antoni Bosse, Haar!. 1841, vroeger geplaatst in de Algem. Konst- en Letterhode voor 1840, D. 1. bl. 387-392, 402-410, 418-423, 434-138. BOSSES (MATTIIIJS VAN) of MATTIIIAS BOSSEMIUS , geboren te Amsterdam in 1527 , werd door zijne ouders , die deftige brave lieden waren, toevertrouwd aan de leiding van den deugdzamen Pi et e r Cr o c us, destijds Priester en Rector der Latijnsche scholen aldaar onder wiens opzigt hij spoedigen voortgang in het beoefenen der fraaije letteren maakte. Daarna legde hij zich eerst te Leuven op de Wijsbegeerte toe , toog toen bet gees­telijke kleed aan , en beoefende vervolgens de Godgeleerdheid aan die zelfde Hoogeschool. Den trap van Licentiaat beklommen heb­bende , nam hij eenigen tijd den post van Lezer in de Godgeleerd­heid in het klooster van Heverle waar ; doch de roem , dien hij reeds te Leuven had verkregen, was zoo groot , dat hij op de Akademie van Douai , toen pas door F i 1 i p s lI gesticht , tot Hoogleeraar be­roepen en den 16den Julij 1751 in die waardigheid bevestigd werd, welke hij tot aan zijnen dood toe heeft waargenornen , die voorviel den 4den Februarij 1579. Van Bo ss e m heeft , bij zijn overlijden , zijne goederen bestemd tot het stichten van eene school , onder de bescherming van de Maagd Maria. Hij wordt geroemd als een voorbeeld van godsvrucht nederig. heid en kuischheid ; en heeft in druk nagelaten : De clericorum cum Faenzinis cohabitatione licitanea sit an non? etc. Duaci. 1586. 12mo. De stupidissinta et verae Idolatriae, quae quondam aped Ethnicos fuit, hypOcoristica interpretations contra J o h. Calvinunz. Duaci. 1586. 8°. De speciali Dei auxilio. Duaci. 1586. 8°. Oratio paraenetica ad novicios Theologiae siudiosos. Duaci. 1586. 8°. Zie Halma, Tooneel der Vereen. Nederl. ; van Eloogstraten en Brou6rius van Nidek, Groot Algem. tlist. Woordenb ; Kok, Yaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb. BOSS1US (JAcoBus). Zie CASTRO (JACOBUS a). BOSSON (A.BRAllAm as) legde zich aan de Hoogeschool te Lei-den op de Geneeskunde toe , waarin hij den graad van Doctor bekwatn. Reeds tijdens zijn verbliji aan de Hoogeschool hanteerde hij met goed gevoig de Nederduitsche her en ging daarmede ook na zijne bevordering tot Doctor in de Medieijnen yowl , zoo als blijkt uit zijne Dichtkundig' e Akademische uitspanningen. Leid. 1771 en 1780. 8° 2 stukjes. De Nationale opvoeding der Jeugd, Natuur- en Zedekun­dig beschouwd in 3 zangen. Amst. 1780. 8°. Zie van, Abkoude en Arrenberg, IVaamreg. van Nederd. Roe-ken; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht. BOSSU (MAXIMILIAAN, JAN en PIETER DE IIENNIN Graaf VAN). Zie RENNIN (MAXIMILIAAN DE), RENNIN (JAN DE) en HENNIN (PIETER DE). BOSSUIT (FRANcis VAN), in het jaar 1635 te Brussel geboren , werd tot de beeldhouwkunst opgeleid. Reeds vroeg vertrok hij te Bien einde naar Italie, en bragt daar zijne jeugd en een groot aantal zijner mannelijke jaren als kunstbeoefenaar door. In­zonderheid te Rome de onvergelijkelijke verzameling van schoone antieke beeldwerken naauwkeurig bestuderende en aanhoudend waar­nemende , werd hem daar , bij de schilder-bend , den naam van den waarnemer gegeven. Doordrongen van den grootschen stip der ouden , vervuld met dat dichterlijk gevoel , waartoe inzonder­heid die klassieke bodem aanleiding geeft , en daarbij het werktui­geliike der kunst in zijn vermogen hebbende , verliet hij Italie om zijne kunsttalenten in onze bloeijende gewesten over te brengen. Bonaventuur van 0 verbeeke, een Atnsterdamsch schilder, zich mede in Italie bevindende en naar het Vaderland terugkee­rende , nam van B ossu i t tot zijn reisgezel mede en bragt hem te Amsterdam , waar deze laatste zich voornamelijk als een kun­stenaar van den eersten rang in ivoren beeldwerken deed kennel). Weldra werd zijn roem verbreid niet alleen te Amsterdam , waar hij zich met der woon nederzette , maar onder de kunstminnaars in het algemeen , zoo binnen als Vuiten 's lands. Zijne vrije , stou­te en tevens teedere, bevallige manier, en de gemakkelijke wijze waarop hij het ivoor bewerkte en als was wist te vormen tot schoo­ne groepen of tot enkele beelden deed hem te regt als een man van zeer ongemeene verdiensten in zijn yak bewonderen en hoog­achten. Hij overleed te Amsterdam den 22sten September 1692. Men maakte op hem het volgende graischrift: De groote konstenaar Francis rust in dit graf, Die beelden uit ivoor en steen het Leven gal; Daar Romen nog meA praalt en de Amstel van kan tuigen Weg, weg, Pigmalion, uw konst moet hietvoor buigen. Een aantal zijner beeldwerken , zoo van klei geboetseerd als van ivoor, werd door den Amsterdatnschen schilder B a r e n d G r a at ge­teekend , door Matth ijs Pool in het koper gebragt, en uitgege­ven onder den titel van: Beeldsnijders kunstkabinet, door den vermaarden Beeldsnii­der Franc van Bossuit, enz. , Amst. 1727 , gr. 4to. Voor dat werk vindt men zijn portret, alsmede dat van G r a a t. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der !la­ded'. Schilderk. , D. 1. hi. 150-162 ; I m m e r z e e 1, Levens en Werken der Kunsts. BOSVELD (PAIILUS) , geboren te Dordrecht , in 1732 , werd door Johannes Dam, Rector der Latijnsche scholen in zijne geboorteplaats , in de oude talen onderwezen. Na aldaar spoe­dig groote vorderingen te bebben gernaakt , vertrok hij 'mar de Hoogeschool te Leiden , waar hij den grondslag legde van die uitgebreide ge!eerdheid , waarin hij naderhand met den groot­sten roem heeft uitgeblonken. iNa zijne akademische loopbaan voleindigd en te Dordrecht eene proefpredikatie gehouden te hebben , werd hij in 1756 tot Predikant te Brandwijk-en-Gij­beland , in 1771 te Oud-Alblas, en eindelijk in December 1774 in zijne geboorteplaats beroepen. In den beginne had B os v eld ter laatstgemelde plaatse eenen ongerneenen toeloop , doch den 26stea Januarij 1796, in eene vertadering van 30 kiezers to dier stede , met 17 stemmen tot Ilepresentant van het Bataafsche volk geko­zen , vertrok hij tot waarneming van die betrekking naar 's Graven­hage , waar hij een zeer werkzaam deel nam in de beraadslagingen der Nationale vergadering. Hoewel hij reeds in 1798 de staatkun­dige loopbaan had verlaten , was de toeloop, dien hij vroeger had , toen zeer verrninderd , waartoe ook niet weinig bijdroeg B os ve I ds vrije en ongebondene handelwijze in het verklaren van den Bijbel , waarin sommigen een onverholen afwijken van de leer der Her­vormde kerk meenden te vinden. Eene opkomende kortademigheid en daarbij kotnende smartelijke bezoeking , noodzaakte hem in 1802 zijn erneritaat te vragen , dat hij spoedig op eene loffelijke wijze verkreeg. Ongeveer een jam. later werd hij aan de regterzijde geheel geraakt, van het gebruik zijner spraak beroofd en daarenboven qua ontbloot van de heb­belijkheid orn zijne denkbeelden door teekenen geniakkelijk merle te deelen , waartoe sprakeloozen veelal de toevlugt nernen. Hij bleef echter hestendig in staat om blijken te geven van een vast en gelukkig geheugen , gepaard met een opgeklaard en }wider be-grip. In dien toestand werd hij dagelijks door zijne vrienden en arnbtgenooten bezoclit , en sommigen !runner vereenigden zich op gezette tijden in zijne woning , om hem door hunne onderlinge ge­sprekken en bet voorlezen van werken naar zijnen smaak, te ver­troosten en te verkwik ken, Lindelijk ontlermde zich de Ileer over den lijder en narn hem, nadat hij zich zelven zes jaren als over-leek' had , den 21sten, Januarij 1809 , tot zich. IN was gehuwd met Cornelia Valk. Van hem zien het lieht : riff Brieven van P hi 1 a d elp hus aan zijnen vriend , ter heoordeeling van het boek genaamd : den doop der kinderen verworpen en der bejaarden verkoren , in vier uitgebreide Re -devoeringen, Harl. 1782 , welke hoewel zonder naarn uitgekomen , aldra aan de wel versneden pen van Bos v e 1 d werken toegekend, die zelf ook dit niet tegensprak en naderhand nooit heeft tegenge­sproken. P hil a de 1p li u s aan zijnen broeder den veelwaardigen Neer N., Predikant te . in r., ter verantwoording zijner leere aangaande de Goddelijke verbonden , de kerk en den kinder- doop, tegen de brieven van den Heer .41e t h op hi l u s, Barl. 3789, Hoe de Godsdienstgezindte van de aanzienlijken des lands in stand moet gehouden worden, zijnde eene aanspraak van _8 o s-veld, 20 Maart 1797 , in de Nationale vergadering gehouden , en te vinden in Dagverhaal der .Handelingen der Nationale verga­dering , D. V. Id. 340 , en later medegedeeld in den Katholiek , Maart 1844 , hi. 205 en volg. De waarheid der opstanding van onzen Heer Jezus C hri s­tu s , de grond onzer hope op eene zalige opstanding uit de dooden , in eene verklaring van het X V Hoofdstuk van Apos­tel P au I u s eersten Brief aan de Korinthers , Dordr. 1798. 8°. tweede druk, 1825: Verklaring van Paulus Brief aan de Galatiers , Dordr. 1802. 2 deelen. 8°. Verklaring van Paulus Brieven aan de Thessalonikers , Dordr. 1803. 8°. Ferklaring van de vijf eerste Hoofdstukken van Paulus tweeden Brief aan de Rorinthers , Dordr. 1804. 8°. Verklaring van P au 1 u s Brief aan de Roineinen , Dordr. 1805-1807. 2 deelen 4 stukken. 8°. Verklaring van Paulus Brief aan de Kolossers , Dordr. 1809. 8°. Verklaring van P au lus Brief aan de Ephesiers , Dordr. 1809. 8°. Verklaring van P au 1 u s eersten Brief aan de Korinthers , Dordr. 1811. 2 deelen. 3 stukken. 8°. Zestal van Leerredenen over de elf eerste verzen van het twaalfde Hoofdstuk van Paulus tweeden Brief aan de Ko­rinthers , waarwede Paulus Bosveld zijn gewoon openbaar dienstwerk besloten heeft , Dordr. 1815. 8°. Ook is hij de schrijver van Proeve over de vervolgingen tegen de Christenen. Den doop der Proselyten. Den eersten day der Week. Waarschijnlijk ook van de Verhandeling over den hoogen leeftijd der A artsvaderen , voor den algemeenen watervloed. Na zijn overlijden zagen nog van hem het lido: Tijdmeter of beknopte tijdlijst des gewijde geschiedenis van A br a hams gehoorte tot aan het einde der eerste Christen­eeuw , Dordr. 1818 , 4 deelen 8°. Proeve eener eenvoudige en duidelijke rerklaring der voor­vaamste waarheden van de Christelijke godsdienst , Dordr. 1825. Bovendien bestaat er van Bosveld een onderwijsboekje, dat te Dordrecht en elders fang in gebruik was. Bosveld behoort ongetwijfeld tot de vermaardste Godgeleerden nit het einde der achttiende eeuw. Hij was in den echten zin des woords liberaal , achting toedragende aan een ieder, , die van hem mogt verschillen, rondborstig en eerlijk. Hij beminde de zuivere waarheid boven alles , rekende zich geen arbeid te zwaar , geen moeijelijkheid te afmattend om ze op die wijze te,zoeken , op welke hij begreep er het veiligst toe te kunnen geraken. Als Prediker maakte hij het meeste werk van de tekstverklaring , en deze was doorwrocht en geleerd. Zijne toepassingen waren kort. Hierdoor achtte men hem minder voor den kerkelijken kansel , meer voor den akademischen leerstoel geschikt. Doch het was vooral als Bij­beluitlegger dat B o s veld eenen roern verwierf , die niemand, zij­ner tijdgenooten als zoodanig deelachtig werd. De hoofdkenmerken van zijnen uitlegkundigen arbeid zijn duidelijkheid , onaf hankelijkheid en grondig onderzoek ; de hoordverdienste het opsporen van den gang der redenering, waarover hij , door het toepassen eener gezonde logica , een helder licht verspreidde. Zie Vaderl. Hist. ten very. op W a g e n a a r, D. XXX. bl. 366, D. XXXIV. bl. 54, 65, 171 , 187, 342, 407, D. XXXV. bl. 96, 364, D. XXXVII. hi. 268, 284; C. v a n der A a , Geschied. van den Oorlog 1793-1800, D. III. bl. 392-403, D. IV. bl. 210, 211,379; Ypeij en Dermout, Gechied. der Nederl. Herm Kerk, D. III. IA. 618-620, Aant. bl. 272 (865), D. IV. bl. 278 en 279 Aant. hi. 45 (261); van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. II. bi. 578 en 579, D. III. bl. 179, vvaar hij verkeerdelijk Piet er genoemd worth ; Co I I o t d'Escury, Holland's Roem, D. V. bl. 38 en 39; Schotel, Kerkel. Dordr., D. II. bl. 555-575; Glasius, Godgel. Nederl. BOSVELD (G. VAN), misschien wel de zelfde , die in 1802 tot Lid der Nationale Rekenkamer werd aangesteld , schreef : Redevoering over den aard en de natuur der verlichting. Utr. 1792. e. Gezondheids Katechismus. Utr. 1793. 8°. Zie T"aderl. Hist. ten very. op W a g e n a a r, D. XLIV. hi 307; (d e Jong), Alphab. Naamreg. van Nederd. Boeken, en Supplement op dat werk. BOT (GODERT). Zie BOTH (GODERT). BOTBERGEN (ELBERT VAN), een Geldersch Edelman , werd benevens Jacob Mom , Ambiman van het land tusschen Maas en Waal , A d r i a a n Eindhouts, Schout in het Overambt van Cuyk , en nog anderen meer , beschnldigd en overtuigd van voor het eindigen van het twaalfjarig bestand , met de Spanjaarden heimelijk geheuld te hebben , hebbende M o m , met voorkennis van zijne rnedepligtigen, aangenomen Tiel in handen van den Aarts­hertog te leveren. Dit verraad had echter de bedoelde nitwerking niet , want het werd tijdig genoeg ontdekt , om het voor te komen. Botbergen werd • hierop, even als Eindhoats en Mom , gevat naar 's Gravenhage gevoerd, en door Commissarissen van H. H. M. veroordeeld om onthalsd te worden , welk vonnis dan ook , den 17den April 1621 , werd ten uitvoer gebragt. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., D. X. bl. 421; Kok, Vaderl. Woordenb. ; de ChaImot, Biogr. Woordenb. BOTER Zie BOTTER (HUGO). BOTERKOPER (UssaAND), geboren te Enkhuizen , omstreeks 1643 , trad als soldaat in 's Lands dienst en klom door zijne dap­perheid weldra langs alle trappen tot den rang van Kapitein op. Na in den oorlog tegen Munster , bij het veroveren van Loghern , en in onderscheidene zeeslagen blijken van zijne kloekmoedigheid te hebben gegeven , was hij tot Bevelhebber van het fort Crevecoeur aangesteld. Doch bij het uitbarsten van den oorlog in het jaar 1672, daar uitgeligt zijnde , mn in het veld dienst te doen, werd hij den 12den October met een musketkogel door den buik geschoten. "Voorts naar Bodegraven vervoerd , overleed hij aldaar den 15den dier maand , nalatende eene zwangere weduwe en twee kinderen. Misschien was wel een zoon van hem , Pet r u s Boterkoper, die in 1698 van Enkhuizen als Predikant naar Batavia vertrok , kort na zijne aankomst aldaar in 1699 te Banda beroepen , in 1712 voor een jaar naar Ternate gezonden werd , en nog in dat zelfde jaar op dat eiland overleed. Zie Brandt en Centen, Hist. van Enkhuizen , D.II.b1.350, 353; Valentyn, Oud- en Nieuw-Oostindie, D. III. bl. 4, 113, D. IV. b. bl. 87, 88, 108, 110. BOTERNISSE (KONSTAaTIJN of KOSTIJN vAiv), een der misnoegde en zaamverbonden Edelen , die in 1296 tegen Graaf F 1 or i s V aan­spanden , was ook een dergenen , die op het slot Kronenburg gevan -gen geraakte; onzeker is het .evenwel of hij aan de woedende Kennemers of aan anderen is overgegeven. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., D.IIt. b1.67,90, Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb. BOTESIUS (JoHANNEs) „ die zich bijzonder op de Wijsbegeerte had toegelegd , verwierf den 29sten December, 1643 , de noodige vergunning van de Curatoren der Leidsche Hoogeschool , om , voor eene field voorlezingen over die wetenschap te houden , en bij disputation daarover voor te zitten. Zie Siegenbeek, Geschied. der Leids. .Hooges., D. H. T en B. bl. 269 en 270. BOTH (CODER* BOT of BOTT , was in 1449 Raad der stad Utrecht 9 , in 1451 Ouderman en in 1453 Overouderman van de Riemsnijders. Hij koos in de geschillen tusschen D a vi d van Bourgondie en Gijsbert van Brederode, de zijde des eerst­genoemden , en werd diensvolgens in 1456 voor zijn leven lang de stad uitgebannen ; terwijl daarbij tevens bepaald werd, dat hem nooit zou worden toegestaan , met eenen nieuwen Bisschop weder in te komen. Zijn wapen bestond in een veld van zilver , met eene bot van azuur en twaalf klootjes of bolletjes van goud. Zie Burman, Utrechts Jaarb., D. H. bl. 124, 156, 225, 314. BOTH (PIETER), geboren te Amersfoort , misschien wel een afstatn­ meting van den voorgaande , begaf zich van der jeugd of ter zeevaart en bragt het door goed gedrag en bekwaamheid zoo ver,, dat hem in 1599 het opperbevel werd toevertrouwd over eene vloot van nemen schepen , met welke hij naar Oost-Indie zeilde. Hij vertrok van daar, na vele bemoeijingen tot voortzetting van den handel, in 1601 mar het Vaderland terug met zeven goed bevrachte schepen. In 1609 werd hij op nieuw met eene vloot van dertien schepen naar Oost-Indie gezonden , waar de zaken in verwarring waren , door het overlijden van den Admiraal V er hoe v e n , het gevangen nemen van P a u l u s. van C a e r d e n , en het verslaan onzer vloot door Don Juan de Sy 1 v a, den Spaanschen Gouverneur der Philip­ pijnsche eilanden. Doch bij de aankomst van Both veranderden de zaken welhaast van gedaante , zijn eerste werk was het oprigten eener faktory te Djakatra , volgens een verdrag met den Koning dier stad gesloten , zijnde dit de eerste oorsprong geweest van de naderhand zoo beroemde vestiging te Batavia. Hij regeerde als Gouverneur-Generaal , met verstand , gematigdheid en kloek beleid, van 1610 tot 1612 , en wist de Moluksche eilanden , door de Syl v a bedreiv,d , voor de Compagnie te behouden. Voorts bevestigde hij de Nederlanderen in het bezit van de eilanden Solar en Timor, zond Jacques Spex en Pieter Zegers, met goed gevolg naar Japan , en werd , na een tweejarig bewind , door G er a r d 11 e y n s t opgevolgd. Both vertrok den 2den Januarij 1615 met vier rijk geladen schepen van Java , met oogmerk om naar het Vaderland terug te keeren. Doch het eiland Mauritius aandoende , om er verversching in te nemen, had hij het ongeluk met drie zijner schepen te vergaan , en daarbij in de golven om te komen. Zijn naam is op het eiland Mauritius vereeuwigd , door eenen hoogen en zonderlingen kegelberg , die steeds den naam van Pieter Both draagt, welken de Franschen echter in P etre Bott e bedorven hebben. Zijn portret komt voor hij V alen tyn, Oud- en Nieuw- 0 ost-Indie en bij du Bois, Vies des Gouvern.- Generaux , Holland. aux Indes 0 rientales ; ook hestaat er nog een portret van hem door Jacobus van der Schley, in 12.. Zijn wapen hestond in een veld van keel , met drie lelien en eene roos van zilver. Zie Kort Verhael o f te Journael van de Reyse naar Oost-Indien onder den Admiraal P. Both in 1559, 1600 en 1601; Valentyn, Oud – en Nieuw Oost -Indie, D. I. a. H. 198 en 199, b. bl. 250— 245; D. III. a. bi. 264-266; tioc.gstral en en Brouerius van 1Nidek, Groot Algem. Ilist. Woordenh.; Tegenw. Staat der Vereen. Nederl., D. XII. bl. 41; du Bois, Vies des Gouvern.-Gener., rag. 11-24 ; I,uzac, Ifoil. Rij* kdom, D.. I. hi. 272; Kok, Vuderl. Woordenb. , D. VII. N. 857— 872 ; d e CI) al to o Biogr. Woordenb. ; Col lot d'Escury, Bolland's Roem , h. ITT. St. I. b!. 339 en 340 ; van Kampen, de Nederl. huiten Europa, D. I. W. 103 , 183-189; Swaluwe, de Baden der Zeeuwen ; bI. 261-264; Teenstra, Nederl. Overz. Bezitt., bi. 59, '71, 120, 702; Lants, Pieter Bath in de Utrechts. Yolks-Alm. 1845, bl. 145 en volg.; de zelfde, Johan Both Volk erts in de Utrechts. Yolks-Altnanak. 1850, bl. 55. BOTH (JAN), breeder van den - voorgaande, geboren te Amers­foort , was een dapper en ervaren krijgsman, die in het jaar 1601 , in het beleg van Ostende, door de Heeren van den krijgsraad werd aangesteld tot Luitenant van de compagnie van Kapitein Jan A n-tonissen, » ende dat door consideratie dat hij een kloek ervaren krijgsman was." Zie Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., B. bl. 338. BOTH (VoLLERT), geboren te Utrecht, werd in 1592 Lid van den Raad zijner geboorteplaats, in 1599 Schepen en in 1605 en 1606 Burgetneester, zoowel als Kolonel der schut­terij , toen hij den 2lsten Januarij 1610 door de muitende burge­rij werd afgezet. Later kwam hij in zijne vaderstad weder op het kussen , en werd in 1611 van wege Utrecht ter vergadering der Algemeene Staten afgevaardigd , en daarna benoemd tot Gecommit­teerde ter admiraliteit van Friesland. Onder zijne zonen was J o­h a n Both Volker tsz., die volgt. Zie Lauts, Johan Both Volkertsz., in de Utrechtsche Yolks-Almanak, 1850, bl. 56. BOTH (JoHAN VoLKERTsz.), zoon van den voorgaande, geboren te Utrecht , werd in 1610 Ontvanger der Staten van Utrecht, doch daar men in 1613 een te kort van 100,000 gulden in zijne kas ontdekte, werd hij op Hazenberg gevangen gezet; den 4den ?hart 1614 ontslagen zijnde , vertrok hij den 30sten Mei als tOnderkoop­man , nit Texel naar Java, wat hij aldaar verrigt heeft vinden wij niet vermeld , evenmin als de tijd van zijn overliiden. Doch gedu­rende de reis derwaarts kortte Both zich de tijd met er eene be­rijinde beschrijving van te waken, welke nog in handschrift bestaat en ten titel voert : Cort verhael , sang sgewijse gesteld , op de voys van den ben Psalm, ofte schoon lief wilt mijn troost geven , van de prin-cipaelste plaetsen daer .in 't vaeren naer Oost-Indien ger passeert sin, initsgaders eenige dingen op deselfde .agie geschiedt. Zijne zinspreuk was: In lijden geduldich. Zie Biogr. JYoordenb. der Nederd. Dichters ten very. op IV i t­sen Geysbeek; Algem. bonst-en Letterbode 1846, D.I. bl. 356; Lauts, Johan Both Tiolkertz., in de Utr. Yolks-Almanb 1850, bl. 54-64. BOTH (Alums en JAN), Kunstschilders , geboren te Utrecht, de eerste in 1609, de tweede in 1610 , stamden vermoede­lijk of van G o d e r t Both, en leerden de beginselen dee kunst eerst hij bunnen vader, die een Glasschilder was, en 67 vervolgens bij Abraham B loemaer t. Zij trokken te zamen eerst naar Frankrijk , en van daar naar Rome , en namen hunnen tijd naarstig waar. J a n zette zich win het schilderen van landschap­pen , en bootste daarin de manier van Claude L or rain na , hetgecn hem wel gelukte ; want zijne achting groeide aan , en die van C I au d e vertninderde , doordien deze wel fraaije laudschappen maakte, maar sobere beeldjes en beesten schilderde ; terwijl Both zich van zijnen broeder bediende, die een treffelijk beelden- en beesten­schilder was , en zich de behandeling van B a m boo t s had eigen gemaakt. Beide broeders waren bijzonder vaardig in het schilderen , waardoor men vele hunner stukken zoo te Rome als te Venetie , in welke beide steden zij eenigen tijd gewoond hebben , bij de kunstrninnaars en handelaars aantrof, want hunne tarereelen waren ras geschilderd , maar ook spoedig verkocht. De meeste stukken , welke men van hen ziet . zijn groot , en vele daarvan verbeelden de opgaande zon stralende , door de bowmen boven het gebergte , over de velden , die natuurlijk met morgendaauw overspreid schijnen te wezen , wordende alles wat op eenen afstand ligt door schemeringen hedekt. Duidelijk kan men er de verdeelingen van den dag aan de verschillende temperingen der verwen in bespeuren. Men ziet den morgenstond , de velden met blaauw floers bekleeden ; den hel­deren middag de voorwerpen duidelijk ontelekken en den avond­stond door zijnen saffraankleurigen gloed , groene velden , boomen en gronden tanen. Vele jaren heeft dit hroederpaar in Italie in de volkomenste vriendschap en eendragt te zamen gewoond, hebbende zij veel dienst van elkander in het schilderen. Hun voornemen was daar Lan­ger bijeen te blijven , 'mar na den dood van A n dri es, die in 1650, op "eenen donkeren nacht , te Venetie ongelukkiglijk ver­dronk , had J a n geen rust noch duur meer in Italie , maar vertrok onverwijld naar zijn Vaderland en geboortestad , waar hij als de fenix der landschapschilders van dien tijd, voor zijne kunst wel betaald werd, en veel te doen had. Doch hij , die zich ook op het etsen heeft toegelegd en van wien een werkje met geetste platen bestaat, leefde niet fang na zijne terugkoinst , want hij overfeed in 1665. Zijne beeldtenis komt voor hij Immerzeel, Levens en JJ"erken der Kunsts. In 's Bilks Museum te Amsterdam vindt men van deze Schilders Een Italiaansch bergachtig en boomrijk Landschap , door­sneden met eene rivier, , wordende de lucht en de wolken op eene aangename wijze verlicht. Op den rijk bewassen voorgrond ziet men bij het aankomen van eene schuit met beesten , eene vrouw te paard , die door eenen Heer wordt aanffesproken , terwijf een muilezel wordt weggeleid. Bit stuk waarin }Diet zonlicht op de na­tuurlijkste wijze wordt verbeeld is een der voortreffelijkste van deze Meesters. Daarvan is eene prent te vinden in het geetste work van Jan Both. Van Jan Both alleen heeft men op bet zelide Museum : Een gezigt bij , .ltaliaansche stal net paarden en figuren. in het Koninkiijk Kabinet te 's Gravenhage treft men van beide Meesters aan : Twee ltaliaansche Landschappen. Het Museum te Parijs bezit van hen: Een Italiaansch Landschap bij ondergaande ,ion. Een holleweg tusschen twee rotsen. Zie Houbraken, Schoub. der Schild. en Schilder. , D. 11. bl. 114-117; van Iloogstraten en Brouerins van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; Kok, Vaderl. Woordenh., D. VII. H. 857; de Chalmot Biogr. Woordenb. ; Nienvvenhnis, Woordenb. van Kunst. en Wetens. ; Collot d'Escury, Holland's Roem , D. 1. bl. 67, 97; Biogr. Nation.; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts.; Biogr. Univers.; Aanwijz. der Schilder. berustende op 's Rijks Museum te Amsterdam, bl. 10; Notice der Schilder. van het Koninkl. Kabinet te 's Gravenhage, bl. 3; Meyers, Conver­sat. Lexicon. BOTH (JOHANNES DE) NICOLAASZ. , gaf in het licht : Het Huwelijk van Mars net de Vrede. Staat-spel. 's Gravenh. 1703. Id. 8°. Zie Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht.; Catal. van de Biblioth. der Maats. van Nederl. Letterk., D. I. b. bl. 64. BOTII IIENDRIKAN (JAN). Zie IIENDRIKSEN (JAN Boni). 130TNIA. (FEYKE Of FREDERIK) of BOTTINGA , want de imam werd eertijds dan op deze dan op gene wijze geschreven , was een Friesch Edelman , uit het oude geslacht Botnia, dat zoude afstammen van Odo Botnia, die in 927 met de Noormannen in Friesland kwam. Hij nam in 1095, even als eenige andere Frie­sche Edelen , deel aan eenen kruistogt naar het Heil ige Land , waar hij zich bij uitstek dapper gedroeg , waarom hij hij het beleg van Nicea , in 1097 , door G o d f r i e d van Bouillon werd aange­steld tot Kapitein over eene bende van 3000 man. In het bestormen van Jeruzalem in 1099 werd hij zwaar ge­kwetst en bleef verlaten onder de dooden liggen ; doch een die­naar van zijnen boezemvriend Ee lko Liauckema, hem ziende , bragt hem in het huis van zijnen Heer,, waar hij gelukkig gene­zen werd. Wegens zijnen betoonden moed werd hij door G o d-fried van Bouillon tot Bidder geslagen en bleef, zoo lang die Vorst leefde , in hooge gunst bij hem. In 1106 naar het Va­derland teruggekeerd, deed hij in 1109 andermaal eenen tout naar het Heilige Land. Toen echter zijn reisgenoot Eelke Liauckema loft na hunne aankomst overleden was , kwam Botnia spoedig weder naar het Vaderland , doch waar en wanneer hij overleden is , vindt men niet opgeteekend. Zie Seh ot a n us, Geschied. vanTries1., bl. 99 en 100; F. Sjoerds, Histor. Jaarb., D. II. N. 272, 275, 280, 303. BOTNIA (Om), zoon van Feyke of Feiko Botnia, die, in 1356 op zijne voorvaderlijke stins te Marrum leefde en bij de Friesche Staten in aanzienlijke betrekkingen scliijnt geweest te zijn , werd op die Stins geboren en groeide op tot een moedig krijgsman , die, om zijne roekelooze dapperheid en onbegrensden inoed door zijnen vrienden geeerd en bemind , maar door zijne vij­andeu gevreesd en ontzien werd. Daar hij de partij der Vetkoopers was toegedaan , hadden de Schieringers in Westergoo veel van zijne stoutmoedige invallen te verduren en schrikten reeds op het hoo­ren noemen van zijnen naam. Met zijnen vriend Jackie Je p-p e m a, wiens zuster hij tot vrouw had , plunderde en verbrandde hij de stinzen der aanzienlijke Schieringers , terwi .j1 zij roofden en moordden zooveel zij konden , tot Sixtus D eka ma en Gale Han y a zich aan het hoofd der Schieringers plaatsten , en op hen eene bloedige wederwraak namen. De Vetkoopers , deze hoon niet kunnende verkroppen , besloten eenen inval in Westergoo te doen en B o t n i a werd tot Kapitein en aanvoerder van het leger verkozen. Hierop had er den 18den Augustus 1397 op den Menaldumer-Mieden , tusschen Marsum en Dronryp , eenen hardnekkigen strijd plaats , welke ten nadeele van de Vetkoopers uitviel , en waarin B o t n i a en D e k a in a beide gevaarlijk gekwetst werden; doch zij waren weldra weder van hunne wonden hersteld , en, even of het vijandelijke bloed hun op de Menaldutner-Mieden te eenemaal was afgestapt , werden zij door tusschenspraak van eenige verstandige en welnieenende vrien­den zoo opregt en hartelijk met elkander verzoend, dat zij sedert altijd goede vrienden gebieven zijn. Nu wendden zij hunne gezamenlijke pogingen aan , om A 1-br echt van Beijeren, Graaf van Holland, die Fries-land zocht onder bet juk te brengen , te keen te gam; Zoo speelde Bo t n i a en zijne nieuwe vrienden D e k a ma en II a­n y a steeds eene hoofdrol in dat worstelperk der onafhanke­lijkheid. Toen onder anderen 's Graven zoon , W i Ilem van 0 o s ter v a n t, na met eene ontzaggelijke krijgsmagt Stavoren en Hindeloopen te hebben ingenomen , met een groot leger door Westergoo en Oostergoo trok , om ook het oostelijke deel . van Friesland te bemagtigen , stood Bo t n i a hij het klooster Foswerd met eene bende Friezen gereed , orn hem den doortogt te betwis­ten ; maar hij rnoest , even als altoos , voor de groote overmagt bukken , en was met zijne landgenooten genoodzaakt den Hertog als hunnen wettigen Heer te erkennen. Doch een gedwon yen eed is God Teed zeiden zij , en zij namen elke gelegenheid , die zich aanbood , te haat , om tegen den Graaf op te staan en het hatelijke juk of te schudden ; en alzoo bragt de dappere Botn ia ook bet zijne toe, om Friesland voor altijd van de overheersching Glee Hollandsehe Graven te verlossen. Nadat de Friezen nu weder hunne vrijheid herwonnen hadden , hielden zij , daar bun vorige Potestaat J u w J on g h e ma gesneu­veld was, eenen algemeenen landdag, waarin besloten werd, even als vroeger eenen Potestaat aan te stellen , tot wegneming van alle twisten en tweespalten, tot bevestiging van eenen goeden inland­ schen vrede en tot vestiging der vrijheid tegen uitheemsche mo­ gendheden. De keuze viel op Sixtus D e k am a , deze bedankte echter voor die eer en wees zijnen vriend Gal e H an ya als meer fieschikt voor dit ambt aan. Doch ook die weigerde de aan­ geboden waardigheid en prees den meer bejaarden ()d o Bo tnia aan, als een man van meerdere kennis , en meerdere ondervinding, vroom van wezen en zeer onversaagd tegen zijne vijanden, stout­ moedig en dapper, hetgeen hij zelf ondervonden , en tot groot peri­ kel van zijn leven beproefd had. Bo tnia weigerde mede het Potestaatschap te aanvaarden. Nederig van aard bekende hij zijne gebreken , en prees de bekwaamheden van zijne vrienden, even als zij de zijnen gedaan hadden. Hoezeer ook thans weder de partijgeest van Schieringers en Vet­koopers was ontwaakt en aanleiding gaf tot dagelijksche schermutselin­gen ; terwijl het rooven , moorden en branden , even als vroeger, , werd hervat, — geen partijschap was meer in staat den band van vriendschap te verbreken, welke ons drietal zoo innig vereenigd hield ; zelfs be­dwongen zij, zoo veel zij konden, den partijzuchtigen geest en hiel­den de gistende gemoederen in bedwang. Doch nadat de Schierin­gers in Westergoo, door het overlijden van Han ya in 1409 en dat van Dek a ma in het volgende jaar, de mannen verloren had-den, die hen nog eenigzins in Loom hielden , vielen zij teugeloos de Vetkoopers in Oostergoo aan, en bedreven daar allerlei balda­digheden. Dat rooven , moorden en plunderer kon Bo t n i a niet lang met geduld aanzien. Nog in bet zelfde jaar 1410 rukte hij met de zijnen uit , deed eenen inval in Westergoo, viel Mantguin , Jellum , Boxum en llarsum aan , en vernielde daar alle stinzen , welke door de Edelen op nieuw waren opgebouwd of versterkt en slechtte ze tot den grond toe. Duch te Weidum gedoogde hij niet , dat de huizen van D e k a ma en II an y a zouden beschadigd warden ; zelfs moest ter liefile van zijne afgestorven vrienden ge-heel Weidum gespaard blijven. Het schijnt dat B o tn ia bij deze geveehten weder gewond is geworden ; ten minste men leest van hem , dat hij na dien tijd nooit weder genezen is. Zeker is het, dat hij zich aan alle pos­ten en betrekkingen onttrok en het voornemen opvatte, om verder in rust en vrede zijne dagen te slijten. Doch reeds den 24sten Augustus 1411 overleed hij , twee dochters en een zoontje nalatende. Zie O c c o Scarlensis, Waeracht. Beschriuinge van Friesl., 79, 146, 148, 149, 150, 152, 154, 160, 161; Schotanus, Geschied. van Friesl., bl. 219, 229, 234; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. list. Woordenb.; Tegenw. Staat der Vereen. Nederl., D. X111. bl. 543, 546---548, 583; Sjoerds, Friesche Jaarb. , D. IV. bl. 114; Arend, Algem. Geschied. des Vaderk, D. II. St. 11. IA. 315, 411 Eek h off, Geschied. van Friesl., bI. 491, en vooral H. G. Cannegieter, Odo Botnia, in den Friesche Volks-Almanak, 1848, b1. 60-83 7 wien wij bier groo, tendeels gevolgd zijn. BOTNIA. (TJALLINQ VAN), van Nieuw la n d , Ridder, zoon van Sijds van Botnia en N. Sijbeda, woonde in 1498 den tout naar Bergum tegen de Groningers bid , en werd in 1513 Grietman van Hennaarderadeel. Later werd hij Heerschap te Franeker. llij was een der zestig Edelen, die in 1515 den eed van huldiging van Keizer Karel aflegden , en werd met nog Brie anderen door den Stadhouder E gm on d tot Ridder geslagen. In het zelfde jaar werd hij tot Raad in het Hof van Friesland aangesteld , welk aunbt hij als gewoon Lid schijnt te hebben waargenomen tot in 1520, hoewel hij vervolgens met nog vier anderen daarin ontboden weed, wanneer er hoogst gewigtige zaken aan de hand waren. In 1517 nam hij voor de Bourgondische ,partij met twaalf honderd man Nijeklooster in. In 1521 werd hij Grietman van. Franekeradeel en in dat zelfde jaar teekende hij den lastbrief voor Kempo van Mar tena en Sibrand Roorda, die, in 1521, naar Worms reisden bij Kuizer Karel V. Met den Stadhouder Schenck zich vervolgens in 1522 bij het beleg van Genemuiden bevindende , werd Botnia door de Gelderschen gevangen genomen , terwijl Schenck zich ter naauwernood door de vlugt redde. Bo tnia schijnt echter eerlang ontslaqen te zijn. In 1529 was hij mede Dijkgraaf en Ontvanger der floreenrente van Westergoo. Hij overleed in 1533, en was twee malen gehuwd , eerst met Re i n s k I dsinga, bij wie hij twee zonen verwekte , daarna met Frouwk 11 ot tin ga , met wie hij het kasteel Hottinga te 1Nieuw­land verkreeg. Zie F. Sjoe rds, Beschrijv. van Friesl., D. I. bl. 864 ; te Water, Dist. van het Verbond der Edelen, St.II. b1.267noot; Scheltema, Staatk. Nederl. ; Jhr. Mr. H. Baerdt'van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietm., bl. 187 en 188. BOTNIA. (Juw VAN), zoon van F e y k e Botnia en van A el, G a ethj es dochter,, J u w s rn a van Rinsumageest , onder­teekende den eden Maart 1504 den Reversaalbrief, waarbij aan den Ilertog van S a k s e n de Regering van Friesland werd opge­dragen , en hoorde in 1515 onder de zestig Edellieden , die , toen de Keizer het gewest van den Saksischen Ilertog gekocht had en door zijne overwinningen op de Gelderschen meester van een groot gedeelte van Friesland was geworden, hem den eed van huldiging en getrouwheid zwoeren. Met meer anderen werd hij dan ook, in de plaats van eenen Geldersch-gezinden voorganger,, den isten F bruarii 1517 , tot Grietrnan van Ferwederadeel aangesteld , welk ambt hij bekleedde tot in 1520 , toen hij Lid van het Provinciale Hof werd. Van Gewoon Lid dezer vergadering werd hij in 1527 Bui­tengewoon Lid , of een der zoodanigen , welke in de vergadering kwamen , wanneer het hun behaagde of wanneer zij daartoe ex­presselijk gerovpen werden. Ook was hij Ridder van het H. Graf en Dijkgraaf van Oostergoo en Westergoo , en schijnt dus bij den Keizer zeer in gunst gestaan te hebben , hetwelk hij door zijne trouwe diensten ook allezins verdiende, als hebbende hij onder an- deren , onder bevel van Lubber t Turk en Goslick van Jongema, Bolsward mede ingenomen en Sneek belegerd Zijne echtgenoote, benevens de vrouw van Hesse 1 van Ma r- t en a, in laatstgemelde stad in hechtenis gehouden , liepen veel gevaar aan de bloedgierige partijzucht van die dagen opgeofferd te worden, daar J a n c k o Do u w a m a en andere Gelderschgezinden hem en M a rt en a bedreigden dat , zoo het gerucht bevestigd werd , dat de Bourgondischen Epo van Don ma en Abbe S a s k e r s 11 e- r i n g a , te irnsum gevangen genomen , zouden laten onthoofden , aan hunne vrouwen wederwraak zou uitgeoefend worden. OfschoOn nu hunne beden bij hunne partij geen ingang vonden , en de gezeg- de Edelen onthoofd werden , zagen zij evenwel hunne vrouwen , hetzij uit medelijden , hetzij om eenige staatkundige redenen , gespaard. Naderhand bij de Gouvernante beschuldigd zijnde , met den Kei­zerlijken Stadhouder , eenige zijner mederaden en anderen , geduren­de den wapenstilstand met de Gelderschen , den ingezetenen over-last te hebben aangedaan , door het aanwerven van krijgsknechten , zoowel als door brandstichten en plunderen , wisten zij zich daar­van , bij monde van Ken" po van Mar tena, een der rnedebeschul­digden , zoo wel te zuiveren dat zij in plaats van straf,, dank­zegging voor hunne tronwe diensten bekwauien. Overtuigd dat Friesland , even als de over* provincien des Rijks , gehouden was , den Keizer een geschenk aan te bieden , en vreezende , dat Z. M. bij zijne komst zuiks zoude vragen , en dan misschien meer eischen dan men hem wenschte te geven werd door de Staten op den Landsdag van 1531 besloten , de Bidders en Baden Tjaard van Burmania en Juw van Botnia, met Sijds Tjaerda en Hector van Hoxwier naar Brussel te zenden , om veertien dui­zend gulden (van twintig stuivers het stuk) aan te bieden , welke gratieuselijk werden aangenomen. Op den Landsdag van 1535 werd hij met eenigen zijner mederaden gecommitteerd , om orde te stellen op den staat van oorlog en tot behoud en bewaring van de provincie. Later vindt men geen gewag meer van hem gemaakt , en denkelijk is hij omstreeks 1538. gestorven , daar men op dat jaar vijf nieuwe Leden van het Hof aantreft , en een daarvan voor­zeker in zijne plaats is benoeund geworden. J a n c k o Douwama beschuldigde hem , den last op zich ge­nomen te hebben , om hem op eene reis van Sneek naar Harlin­gen te vermoorden en , na volbragte daad , de schuld op de Gel­derschen te werden. J uist in tijds gewaarschuwd , was hij ter naauwernood dit gevaar ontsnapt. Van Botnia was gehuwd met Foockel Juwsdochter van Ho ttin ga, en had bij Naar drie kinderen verwekt , een zoon van hem J u w of Julius van B o t n i a, hield de Spaansche zijde en werd in 1567 Grietman van Baarderadeel. Zie te Water, Ilist. van bet Verb. der Edelent Si. II. bl. 268 noot, en voorat Mir. Mr. H. Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietm., IA 39-42 , dien wij bier voornamelijk gevolgd zijn. BOTNIA (JAIME' VAN) , zoon van den voorgaande, hoogst waarschijn­lijk van zijne tweede vrouw, was in 1551 reeds Grietman van Franeke­radeel en werd tevens den Eden Februarij 1554 , benoemd tot Olderman van Franeker. Hij schijnt een voorstander van de vrijheid van geweten geweest , en daarvoor in 1566 vrijrnoedig uitgekomen te zijn , doch bleef evenwel Koningsgezind , en verklaarde zich in 1579 tegen de Unie van Utrecht. In het zelfde jaar ontving hij zijne aanstelling als Kastelein en Ambtman van Koevorden en Drost van Drenthe. Uit Friesland voortvlugtig, werd hij in 1580 onderscheidene malen ingedaagd , om zich te komen verantwoorden , en tot zoo lang verboden , hem de inkomsten zijner bezittingen te laten toekomen. Hij stierf te Groningen in 1583 , en werd aldaar in de kerk der Predikheeren begraven. Bij zijne huisvrouw Luts Stania, had hij drie kinderen verwekt. ZiePiccard, Chronyck des Landts. Drenthe, 1)1.265;Greydanus, Naaml. der Predik. in de Class. van Franeker, N. 96 ; te Water, list. van het Verb. der Edelen , St. 11. bl. 268 foot , St. III. bl. 485, Jhr.Mr. H. Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml van Grietm., bi. 191 en 192. BOTNIA (Jumus vAN), zoos van Frederik van Botn ia en van Ala xi mi 1 ia na A bsalon s, eene adellijke dochter uit Brussel , was een aanzienlijk voorstander van vrijheid van godsdienst. Hij hielp Franeker voor den Prins van Oranje verzekeren , en ontzag zich niet, in den nikenden winter, een gezantschap aan dien Vorst , die te Haarlem was, te bekleeden , ter verkrijging van noodigen bijstand , waardoor geheel Friesland aan 's Prinsen zijde zou kunnen gebragt worden. Doch toen de Spanjaarden eerlang in dat gewest meer voet kregen, moest B o t n i a zijn huis te Franeker verlaten en de vlugt netnen. Het onaangenaam lot van Bo tni a , zijne omzwervingen buiten het vaderiand , duu•de tot dien tijd , wanneer de vrijheid het hoofd opstak. Toen leende hij op nieuw de hand aan Ne6rlands hell. Bet bevorderen der Utrechtsche Unie en het beteugelen der ver­ raderlijke handelingeri van R. e n n e n berg waren er de bewijzen van. De Aartshertog Matthias, Landvoogd der Nederlanden , gebruikte hem , nevens drie andere Edelen, in 't jaar 1578', tot het ligten van penningen , ten einde Friesland zijnen aanslag ter Generaliteit zou kunnen opbrengen. Bij een der togten in 1580 was hij zeer ongelukkig: door een val van zijn paard brak hij zijn been , werd gevangen genomen , doch kort hierna gelost. Het ver­ lies van een gevecht aan het Tjeukenteer in 1581 werd aan zijne ontijdige vlugt toegeschreven , en hij verdacht wegens gebrek aan moed. llij kwam weder in het bezit van zijn huis, en kreeg wegens Franeker zitting in de Staten van Friesland, onder welke hij ge­ vonden words in het jaar 1582, en in de aanzienlijkste arnbten tot aan zijn overlijden , den 28sten April 1614. Zie te W ater, Hist. van het Verbond der Edelen , St. 11. bl. 167-270; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woor­denb. ; Scheltema, Staatk. Nederl. BOTNIA (Sims, SIKKO of SixTus nit), zoon van S ij d t s van Botnia en van Bank van Camstra, gezegd Heringa, werd door Koning Fi 1i p s den 20sten Mei 1578 aangesteld tot Grietman van Wymbritseradeel , doch eerst den 29sten April van het volgende jaar beeedigd. In het hoofd der commissie , deed men den Ko­ning zeggen : » dat hij , om het goede berigt, hem gedaan van den »persoon van Sixtus van B o t t n ij a, van zijne wetendheid en hekwaamheid , en zich volkomen betrouwende op zijne regtvaar­» digheid en goede ernstigheid , hem tot dien post aanstelde." Of­schoon uit naam van de Spanjaarden aangesteld , had hij reeds vroeger getoond , in het geheel niet Spaanschgezind te zijn : want hij was niet alleen teekenaar van het verbond der Edelen , maar ook onder diegenen , welke in 1572 pogingen aanwendden om de Friesche steden in de magt van den Prins van Or anj e te bren­gen. IN was een voorstander van de Unie van Utrecht , en een bekwaam man , die zeer in gunst stood bij den Stadhouder en het toenmalig Hof: want in 1580 afstand willende doen van zijnen post als Grietman , werd hij door beide met moeite overgehaald, om van zijn voornemen of te zien , daar men verklaarde in die gevaarvolle tijden hem niet te kunnen missen. Vele jaren was hij Volmagt ten landsdage , en den 26sten Maart 1603 Gedeputeerde uit Westergoo. Men zegt , dat hij in 1615 overleden is. IN was gehuwd met Tet van Douma. Zie van Met eren, Nederl. Hist., D. II. bl. 71 die hem abusivelijk Botmanoemt; Hooft, Nederl. Hist., b1.247;Scho tanus, Geschied. van Friesl., bl. 828; F. Sjoerds, Beschr. van Friesl., D. 11. bl. 712; te Water, Hist. van het Verbond der Edelen, St. II. bl. 270 en 271, St. M. bl. 485-487; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Cha I-mot, Biogr. Woordenb.; Jhr. Mr. H. Baerdt vanSminia, Nieuwe Naaml. der Grietm., bl. 297 en 298. BOTNIA. (Duco VAN) , zoon van Julius van Botnia en van Fok el W alt a van Jongema, was in 1612 Monster-Commissaris van het Friesche Nassausche regiment , en werd den 20sten Junij 1615 Grietman van Wymbritseradeel en in 1619 Dijkgraaf. A ls Lid van de Friesche Staten woonde hij de lijkplegtigheid van Graaf w ill em Lode w ij k bij. In 1621 teekende hij als Dijkgraaf van Wymbritseradeel een verdrag met de Regering van Workum , over het onderhouden van den nieuw aangelegden dijk der Workumer buitenlanden , en in het zelfde jaar, als Volmagt ten landsdage , de resolutie betrekkelijk het oprigten eener West-lndische Compagnie. Hij overleed den lsten October 1621. Hij was gehuwd met Ymck van D ek am a, hij wie hij verwekt had eenen zoon Dominicus J ust us van Botnia, Grietman van Baarderadeel , en Lid van de Staten van Friesland , overleden in 1660, en eerie dochter. Zie Jhr. Mr. H. Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietm., 131. 234, 235, 298 en 299. BOTTER (HuGo), een kloek Ridder,, vermaard oni zijne Bidder­lijke daden , werd door Har der b e r t us , den zes en twintigsteri Bisschop van Utrecht, tot Veldheer aangesteld, en verslo6g met weinige ruiteren bij Ilemschen, het yolk des Paltsgraven , waarbij vele vijanden sneuvelden en onder doze Otto Graaf van 13u hlo , terwijI de overige zich met de vlugt reddeden ; doch de Paltzgraaf zelf werd gevangen genomen , en naar Utrecht gebragt. Bott er heat waarschijnlijk de Bottersloot gegraven , welke van de Vlist naar Schoonhoven loopt ; althans den 12den Junij 1119 ontving hij een stuk land, om des te gemakkelijker te komen uit de Lek naar Haastrecht. Hij sneuvelde in 1144. Zie Schotanus, Geschied. van Friesl., H. 92; van Spaan, _Inleid. tot de Hist. van Gelderl., D. 11I. bl. 215; van der Aa, Beschr. van den Krimpenrewaard en Lopikerwaard , bl. 21. HOTTER (HuGo) of HUYG BOTTERMAN vermoedelijk een afstamme­ling van den voorgaande , woonde den 11den Julij 1302 den slag bij Kortrijk tegen de Franschen bij , waar hij zich zeer dapper gedroeg , doch door het gedrang van den slag van binnen gekwetst , overfeed hij kort daarna en werd te Axel, in eene fraaije tombe , versierd met zijn wapen , begraven. Zie Kern p, Beschr. van Gorinchem, bl. 54-57. BOTTER (HENDRIK), te Amersfoort geboren , heeft geleefd in het laatst der zestiende en begin der zeventiende eeuw. Eerst is liij geweest Lijfarts van den Aartsbisschop van Keulen en stads-Doctor aldaar ; vervolgens heeft. hij die zelfde bediening bij den Hertog v a n Gulik en Kleef waar genornen , en nog later , toen hij Hoogleeraar te Marpurg was , bij den Landgraaf van Hesse n. Ten laatste het Ilookche leven moede , verkoos hij ambteloos zijn overige dagen te slijten , kwam in zijne vaderstad terug, alwaar hij ook overleden en begraven is. Hij heeft geschreven : De Expurgatione Ernpyematis Epistola welke in G r a e g orii Horst ij , Observationum Medicarum, libri IV te Ulm gedrukt is in het jaar 1621. Ook bestaat er van hem : De Scorbuto. Lubek 1646. 4°. Zie van Hoogstraten en Broueritis van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenh.; Kok, Vaderl. Woordenb.; d,e Clialmot, Biogr. lVoordenh. BOTTER (LEviNus) , mede te Amersfoort geboren , heeft eerst als Advokaat gepraktiseerd , en naderhand gedurende 33 wren zijne vaderstad als Secretaris ten dienste gestaan ; vervolgens was hij Ordinaris-Reviseur des Hof's van Utrecht. Hij stierf ongehuwd den 5den Maart 1612 , in het zes en vijftigste jaar zijns ouderdoms. Hij was een zeer goedaardig , kundig en deugdzaarn man, be- ha lve in andere wetenschappen, inzonderheid in de liven bui- tengemeen ervaren , en onderhield eene gemeenzame verkeering met vele geleerde mannen. Zie v(an) H(eussen) en v(an) R(h y n), Kerk. Oudh., D. I I. bl. 99; Burma n, Traject. Erud., pag. 32 et 33 ; Kok, fielder& Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb. BOTTERMAN (Eppo), waarschijnlijk geboren te Groningen, studeer­de om Leeraar bij de Doopsgeztriden te worden , te Amsterdam under de leiding van Gal e n u s A bra ha in sz. (1), het hoofd der Lamtnisten en sehijnt van diens meer liberale begrippen nog al te hebben over­genomen. Den 12den Alei .1700 werd hij tot Leeraar bij de vereenigde Waterlandsche en Vlaamsche Doopsgezinden te Gronin­gen aangesteld. Hij was te gefijk Opzigter bij de Collegianten, in Caroli-weg vergaderende, en zelfs een zoo ijverig voorstander van deze afdeeling, dat zulks tot ergernis van somtnige leden zijner gemeente schijnt te hebben verstrekt , waarop Bo t t ern) an in 1714 zijne bediening bij de vereenigde Waterlandsche en Vlaam­sche gemeente varen liet. In 1725 werd hij echter op nieuw door den Kerkeraad dezer gemeente aangezocht , om het Leeraars­ambt waar te nemen Iietwelk zonder stoornis plaats had tot dat Jacob Rij s d ij k, in 1728 , tot zijnen ainhtgenoot te Groningen werd aangesteld. Deze , meer tot de regtzinnigen behoorende ge­raakte weldra in onmin met Butt erm an , dien hij eindelijk va n Socinianery beschuldigde, waarop Botterman, ten erode alle verdenking voor het vervolg te ontgaan zich door het Consistorie der Hervormde te Groningen liet examineren. Maar ook dit liep hem tegen van eene zijde , van waar hij het niet verwacht had, want het examen pleitte hem van die verdenking wel vrij , maar viel zoo good uit , dat R ij s d ij k hem nu , op grond van het ge­ ' zegde des Hoogleeraars Cornelius a V e l z en , beschuldigde , dat hij eene Hervormde belijdenis had afgelegd.. B o t ter man was een der eerste bestuurders van de Doopsge­ zinde Societeit , en stond nog te Groningen in 1752; maar heeft na dien strijd niets bijzonders van zich doen hooren. Hij heat uitgegeven : Bet ware ajbeeldsel van een Collegiant ; Leeuw. 1735, 8°; welk stuk door den Groninger Hoogleeraar Driessen en door R ij sd ij k hevig aangevallen werd. Aenmerkingen over J. B ij s d ij k s Theologische verhande­linge. Gron. 1742. 8°. Zie F. Sjoerds, Beschr. van Friesl., D. II. 1)1. 861 ; Blau pot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Friesl., hi. 153 , 187 ; de zelide, Geschied. der Doopsgez. Gron., Over. en Oost-Friesl., D. I. bi. 166-171. BOTTINGA. Zie BOTNIA. (1) Zie over deze hiervoor D. I. LI. 32-34. BOU (JEAN DE), was Kapitein bij een Regiment Walen in Nederlandsche dienst , en sneuvelde roetnrijk strijdende in den slag bij Nieuwpoort den 2den Julij 1600. Zie (Schuller van Peursum), Krijg sbev. hij Nieuwpoort, bI.50. BOUBEREEL (JOHANNES CORNELIS), geboren te Ostende , begaf zich n de Oratorie. Na zijne studien in de Godgeleerdheid voleindigd te bebben , werd hij naar Kevelaar in het hertogdom Gelder gezonden , om er die wetenschap te leeraren en er tevens de bediening van den biegtstoel bij uit te oefenen. Toen Francois Lode w ij k de Sang u e s s a , Bisschop van Roermond , hem den 20sten Augus­tus 1727 voorstelde om de bulle Unigenitus aan te nemen , wei­gerde hij zulks; waarop die Prelaat hem in zijne bediening schorste. Zich naar Holland begeven hebbende , werd hij den 10den Augustus 1728 aangesteld tot Pastoor van de voornaamste kerk te Rotterdam , in den Oppert, in welke bediening hij den 19den Mei 1744 overleed. Pater B o u b e r e el heeft in druk gegeven : Den Kristelijken vader, breekentle het geestelijk brood voor de hinderen, ofte uytleggingen van alle de Evangelien, die door het geheele jaar in de herhe voorgelezen worden. Ge­trokhen uit de H. H. Vaderen en Kerkelijhe schrijvers, en gesteld op vragen en antwoorden. Antw. 1744. 4 Deelen , 12°. Den Kristelijken Fader , ofte uytleggingen van alle de Epistelen, enz. Antw. 5 Deelen. 12°. Zie de Chalmot, Biogr, Woordenb. BOUCHEL (ARNOLD). Zie BUCHELIUS (ARNOLDUS). BOUCHOLT (JURRIEN) Of GEORGE VAN BOECKUOLT tot Aldenhoven zoon van Herman van Boucholt, Landrost van Zutphen en Georgia van II ilvelich, was Rigter van Doesborgh en Drost van Bredevoort , tevens was hij Hopman en words onderscheidene malen gemeld als garnizoen houdende in Gelderland , onder ande. ren te Elburg in 1579. Ilij had later zitting in de Riddersehap van het Graalsehap Zutphen , en komt voor op de Riddereedulen van 1592 en 1597. was gehuwd met Cunne van Erp en won bij haar vier docliters. Waarschijnlijk was hij het, die onder den naam Boue ho 1 t voorkomt op eene der lijsten der verbonden Edelen. Zie t e Water, Hist. van het Verbond der Edelen , St. 11.bl. 271 en 272 ; St. IV. bl. 430 en 431. BOUCHORST (ADRIAEN VAN DEN). Zie BOUCKHORST (ADRIAEN VAN DEN). BOUCKART (JAN), geboren omstreeks 1620, beoefende de Ne­derduitsche Dichtkunst blijkens : De Nederlaag van Hannibal. treurspel. Amst. 1653 2e druk. Amst. 1658. 3e druk folio, 4° en 8°. De Ballingschap van Scipio Afrikanus. Amst. 1658. folio, 4° en 8°. T h. a Kempis Navolging Christi. berijmd Amst. 1663. Zie Catal. van de Biblioth. der 111aats. van 1Vederl. Letterk. to Leiden ; W i t s e n Geysbeek, Biogr. Woordenb. van Nederd. Dicht. BOUCKHORST (ADRIAEN VAN DEN) BOUCIIORST Of BUCHORST , zoon van Floris van Bouckhorst en van Jenne van Schagen, was een der genen , die ingevolge een aanschrijving van de vrouwe Regentesse der Nederlanden , den 1 lden Mei 1566 door Commis­sarissen van den Hove van Holland geroepen werd om te verklaren : »vvat affectie ende genegenheid zij tot den dienst van den Koning » hadden : ende of zij gezind waren het met Zijne Majesteit te » houden , en denzel ven tegens een ieder te dienen , in hetgeen »hun wegens Zijne Majesteit zal worden bevolen te gehooren , alles »ingevolge de verpligting van hunne Leenen en van den Eed , als » mede om te renunciertn van alle Verbonden , Confederatien en » Obligatien ter contrarie." Het schijnt dat hij werkelijk voor Commissarissen verschenen is en zich verantwoord heeft. Hij overleed te Utrecht in hoogen buderdom en was gehuwd met Engel Uytteneng, bij wie hij vier zoons en eene dochter verwekte. Zijne zoons waren Barend van den Bouckhorst, Kanunnik te Utrecht, Cornelis van den Bouckhorst, Floris van den Bouckhorst, die beide volgen, en Amelis van den B o u ck horst, Raad in den Hoogen Raad te 's Gravenhage. Zie van Gouthoeven, d' Oude Chronijcke van Hal., D. 1. bl. 155; van Leeuwen, Batt. Ill., bl. 882; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., B. b1.346; d'Yvoy van Mydrecht en Beeldsnijder, Verbond der lYederl. Edelen, bl. 2, 64, in vvelk werkje mede het facsimile zijner bandtee­kening voorkomt. BOUCKHORST (CORNELIS VAN DEN), een zoon van den voor­gaande, werd even als zijn varier en ter zelfder oorzake voor Com­missarissen geroepen en ook hij schiint werkelijk te zijn verschenen en zich te hebben verantwoord. Later echter was hij Raad van den Prins van 0 r a nj e. Hij stied' ongehuwd in 1574. Zie van Gouthoeven, d' Oude Chronycke van Holl., D. 1. b1.155; van Leeuwen, Batt. Ill., H. 882; van Hoogstraten en Broue­rins van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., B. bl. 346; d'Yvoy van Mydrecht en Beeldsnijder, Verbond der Nederl. Edelen , bl. 2, 64, in welk werkje men mede bet facsimile van zijne handteekening aantreft. BOUCKHORST (FLORIS VAN DEN), een broeder van den voorgaande, werd te Nijmegen geboren in 1537. Na vooraf goede gronden van de Letterkunde gelegd te hebben , gar hij zich aan de beoefe-Ding der Regtsgeleerdheid over , waarin hij in 1562 aan de Hooge­school te Poitiers nog studeerde; eenige tijd daarna legde hij zich op de Geneeskunde toe; dock eindelijk bepaalde hij zich tot de Godgeleerdheid, en begaf zich in het Genootschap der Jezuiten. Zijne Oversten maakten gedurende zes jaren gebruik van hem, om de Rhetdrica en de Grieksche taal te leeraren ; vervolgens werd hem de zorg aanhevolen , om de zedekundige godgeleerdheid or de ge­wetensgevallen te verklaren. Ook hield hij zich gedurende onder­scheidene jaren bezig, met in verschillende steden, zoo in het Vlaamsch , als Fransch en Latijn , te prediken. In de laatstge­noemde taal deed hij het to Leuven , waar hij ook eenige tijd de broederschap der Ileilige lYlaagd bestierde. Nen wil , dat de ge­leerde J ustus Li ps ius nimmer in gebreke bled, om zijne Ser.-moenen te hooren. Pater Bouckhors t was ook Rector van het collegie te Leuven, en hij stied er den 14den Junij 1610. Ilij had zich aan het genootschap verbonden , door de plegtige onthelzing der vier heloften. Voor dat hij tot de Jezuiten overging, heeft hij het volgende Dichtstuk in het licht gegeven : Urbis Pictaviae Tumulus; et ejusdem restitutio, variis as­persa allegoriis, sic ut totoin fere historiarn rei gestae perse­quatur, Carmine Elegiaco reddita per Florentium B ou c­horstium, Noviomag. J. Ctum Pictay. 1562. 4°. Zie van G ou I hoeven, d' Oude Chronycke van Noll., D. I. ht. 155; van Leetiwen, Batt. Ill., bl. 882; van floogstraten en Drone­r i u s van Nidek, Groot Algent. Hist. Woordenb., B. bl. 346; de Chalmot., Biogr. Woordenb, BOUCKHORST (NIKOLAES VAN DEN) or VAN DEN BOEKHORST , Heer van Noordwijk en Wimmenum, een zoon van Amelis van d en B ou ek horst, Raadsheer in den Iloogen Raad en van A lyd van der Duyn, was in het jaar 1621 Lid der Staten Generaal geworden en behield die hetrekking tot zijne dood, die in 1641 voorviel. In 1621 werd hij met Adriaan Pauw, Pensionaris van Am­sterdam , Adriaan 111 anmaker, Eersten Edele van Zeeland en Adriaan PI oos , Raad in den Hove van Utrecht , naar Frank­rijk gezonden , om de vroegere vriendschaps-verbindtenissen met dat Ilijk aangeknoopt, te vernieuwen. Den 24sten Junij verwierven zij eene verklaring van den Koning: » dat hij gezind was, het ver­» bond van vriendschap met de Staten gemaakt , te onderhouden en »hunnen onderzaten vrijen handel in zijn Mil( toe te laten , het­» welk hij zich van hunnen kant insgelijks beloorde." In 1624 weder naar Frankrijk gezonden zijnde, bewerkte hij met Adriaan Pauw en llendrik van Essen Raad in den Hove van Gelder en Zutphen , het vermaarde Verbond van onderlinge beschermin g. Als eersthenoemde der Hollandsche Afgevaardigden ter Staten-Generaal , had hij vervolgens veel deel aan de onderhandelingen , die to 's Gravenhage plaats vonden , en hierdoor weal zijn naam dikwijIs onder de Staatsstukken gezien. Iiij was een der bekendste Staatkundigen van die tijden. Gehuwd aan Anna v a n der Noot, was hij vader van Am e­lis van den B ouc k-h or s t, die volgt en van Brie dochters. Zie Gout hoeve n , d' Oude Chronyke van Holl. , D. 1. H. 155 .; van Leenwen, Batt. Ill., bl. 882; van Hoogstraten en Broue-Tins van Nidek, Groot Algem. Hist. hvoordenb., B. bl. 346; Wa­gen a ar, Fader& Hist., D. X. b1.425 en 426, 495-497; Sell e It e Staatk. Nederl., D. 1. bl. 149 en 150; D. 11. bl. 569; Geschiedk. Aanteek. omtrent Frederik _Hendrik, zijnen tijd enz., bl. 109 en 110. BOUCKHORST (AMELIS VAN -DEN) Heer van Wimmenum, zoon van den voorgaande, werd voor het eerst in 1642 als Ridder ter dagvaard beschreven , en geraakte spoedig in belangrijke bezen­dingen. In 1646 was IA. Gedeputeerde te velde, toen F r ed erik He ndr i k oog' had op Antwerpen. Op last zijner meesters , open-. baarde hij de geheime punten , omtrent de oefening van de Roomsche Kerkdienst , ontworpen. Hij maakte als Voorzitter der Staten-Generaal het besluit tot den vrede van Munster, met viji stemmen op; de Voorzitter de K n u y t weigerde zulks , omdat Zeeland niet was bij­getreden. In 1653 werd hij met Pieter de Huy be rt naar 1VIechelen gezonden, ter regeling van eenige napunten van het trac­taat van Munster. Bij gelegenheid van het onthaal van Koning Karel II hier te Lande, was hij Voorzitter van Gecommitteerde Haden ; aan hem vielen vele bemoeijingen in dezen ten deele. De Koning Het hem , ten blijke van genoegen over dit alles, een kostbaar Juweel aan­bieden , dan hij had de edelmoedigheid het heusschelijk te weigeren. De Staten zich deze prijselijke daad zonderling doende welgevailen, maakte hiervan loffelijk gewag ten dienste en navolging der nako­nielingschap. Hij werd in 1643., wegens de Ridderschap van Holland tot Curator der Ilooqeschool te Leiden benoemd en bekleedde die waardigheid met l'of tot den 27sten September 1669, toen hij on­gehuwd overleed. Hij was het' laatste manlijk oir van zijn oud geslacht, waarom zijn wapen bij hem in het graf werd gelegd. Zie Aitzern a, Saken van Staet en Oorl., D. 111. hi '798; van Leenwen, Batt. Ill., N. 882; van Hoogstra(en en Brotierius van N i d e k , GroOt Algem. Hist. lfoordenb., B. b1. 346 ; Bijvoegs. en Aanm. op de Vaderl. Hist. van Wagenaar, D. X111. hi. 20 en 21; Schelterna, Staatk. Nederl. BOUCQ (ENGELBERT FRANVIS LE) , die naar het schijnt eerst Pre, dikant in de Waalsche Gemeente te Dordrecht was , kwam in 1703 als Predikant te Batavia aan , 1?leef -aldaar om Portugeesch te leeren en der zieken Predikanten beurt waar te nemen , tot in December 1706 als wanneer hij, op Drakestein aan de Kaap de Goede Hoop beroepen zijnde , derwaarts vertrok. her werden hem door den tijdelijken Landvoogd d'A b l a i n g vele moeijelijkheden aangedaan , zoodat hij zich genoodzaakt zag in 1708 naar Batavia terug te keeren, waar hij na bet onderzoek zijner zaak in zijne eer hersteld werd. Voorts in 1712 naar Ceilon beroepen , bled hij aldaar tot in 1717, als wanneer hij op zijn verzoek naar Batavia terugkeerde en in 1719 Predikant op Onrust werd, waar hij in 1724 nog stond. Voor dat hij naar Oost-Indic vertrok , heeft hij in het Licht gezonden : Bedriegelijk Aanlohsel der Babelsche Hoere, tegen J. H. janctium. Rott. 1700. 8°. IJdele Syrenesang. 8°. Warnest der Papisten. Rott. 1701. 8°. Principale puncten der Dwalinge van 't Afgodisch Paus­dom. 8°. .dfscheid-Predicatie van Dordt. 8°. Zie Kolbe, Beschrijv. van de Kaap de Goede Hoop, D. IT. bi. 397-431; Valentyn, Oud- en 1Vieuw Oost-Indien, D. III. B. bl. 94, 95, 96, 99, 106, 107, 109, 111, 112; van Abkoude, Naamr. van Nederd. Boeken, D. I. St. BOUD (R.), een Plaatsnijder, die omstreeks 1590 bloeide, bield zich voornamelijk bezig met het graveren van portretten voor Boekvefkoopers , onder anderen dat van 11 endrik G o l t z i u s door de Faam met eene Lauwerkrans bekroond wordende. Zie Immerzeel, .Levens en Werken der Kunsts. BOUDAAN (GuALTnEaus) of, zoo als hij zich ook wel noemde , Gualtherus Boudaan Courten, was gesproten uit een oud aanzienlijk geslacht uit Normandie, dat zich eerst naar Kamerijk, daarna , wegens de vervolging om de Godsdienst naar Engeland en later mar de Nederlanden verplaatste , in welk laatstgemeld land de Leden van dit geslacht, in aanzienlijke hetrekkingen in de Kerk , den Staat en het Krijgswezen zijn geplaatst geweest. G u alt h er u s was een zoon van Pieter Bouda an, Kiesheer der stad Middelburg en Bewindhebber der geoctrooijeerde Oost-Indische Compagnie aldaar, en van C a t h a r i n a Fourmenois, en werd geboren in Mei 1637. Na zich , onder de voornaamste Godgeleerden van zijne tijd , tot de Predikdienst to hebben bekwaam gemaakt ,“ hij zich in de maand Junij 1662 tot Predikant te St. Laurens op Walche— ren verkoren. In 1667 naar Vere en in Junij 1670 naar Am­sterdam beroepen , overleed hij ter laatstgenoemde plaatse den 14den Februarij 1684 , van zijne schriften zijn in druk uitgegeven: De Leere der Waarheid en Opstanding der twee getuigen. Amst. 1680. 2 deelen 4°, meermalen herdrukt. Pligt van den Dienaar des N. Testaments. 5°. Kentekenen van de stoat der Nature en der Genade, en Dankpredikatie over de herstelling der ware Godsdienst in 't jaar 1578. Amst. 1684 en 1727. 12°. Eens Christens hoogste Goed in Leven en in Sterven. Ibid. 1685 en 1724. 12°. Men houdt hem ook voor den opsteller van dit Verdedigschrift: Eenvoudig en opregt Berigt van 't geene door den Heer J oh. Co cc eju s, en die met hem gevoelen , aangaande den geestelijhen Btaat der Vaderen voor Christi homste , de natuur der Lien Geboden en d' alomtegenwoordigheid Gods , geleerd word ; tnitsgaders eene hlaare ontdekking van de rerlegentheid en ontrouw der genen , die voorgeven bewesen te hebben dat de befaainde positien uit schriften van Co c c ejus en anderen te vinden zijn ; tevens een noodsakeqjk ondersoeh na de oor­sahen , waaruit die onrusten in Land en Kerk risen, opge , stelt door Tirn o the us De le cto r. Amsterd. 1676. 4°. Na 's mans overlijden werken zijne werken bijeenverzameld uit­ gegeven onder den titel : Alle de Werhen van G. Bo uda a n. Amst. 1693. 4°. Er bestaan onderscheidene afbeeldselen van B oud a an als door Christiaan Hagen groot folio, door Johan Faber in 12°, door J. Water 1 oos 4 0 en 8°. Onder een daarvan maakte de vermaarde Johand'O utrein, na zijnen dood dit bijschrift. Dit 's 't beeld , en 't beeld mar, van B o u d a a n , wiens wijze mond Wyskonstiglijk verklaard' het Oud en Nieuw Verbond , Die J e s u s toonde nit de Propheten, in zijn schets , En hem ontzwagtelde uit de schaduwen des Wets , Gansch Neerland was verbaast en stolid met opene ooren , Om van die gladde tong de Christen' lessen t' hooren , 't Was voor Gods Kerk te vroeg, dat hem de dood quam vellen , Zij d oet aan Amsterdam een schae, naauw om t' herstellen. Boudaan liet bij zijne echtgenoote Mari a Coy rn a n s vijf zonen en vier dochters na. Zijne zonen waren : P e t ru s B o u­da a n die volgt Gualthe ru s Boudaan, ongehuwd overleden, Matthias Boudaan, die mede volgt, Balthazar Boudaan, Predikant te Middelburg, overleden den 7den Februarij 1729 en Joseph Boudaan, ongehuwd gestorven. Het wapen van B onda a n bestaat in een schild van azuur met eenen leper van zilver,, verzeld van drie vijfbladige bloempjes van goud, en chef een veld van goud , met drie meerlen van sabel. Zie Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. llist. Woordenb., B. bl. 344; de la Ru e, Gelett. Zeel., bl. 36-38; Vrolikhert, Vliss. Kerkh., b1.162en 163;Kok, Vaderl. Woordenb. ; de Chaltnot, Biogr. Woordenb.; van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boeken; Renier, Nieuwe Verbet. Naaml. der Predik. te Vere, bl. 9, 42-44; Naaml. der Predik. te Amst , bl. 29; Schotel, Kerk, Dordr., D. II. bl. 32. BOUDAAN (PETRUS) , oudste zoon van den voorgaande , werd te Middelburg in het huis van zijnen grootvader Pieter Ronda an geboren in Augustus 1666: Hij studeerde onder den vermaarden Campegius Vit r in ga te Franeker en ook elders. in 1691 werd hij Predikant te Rijnsburg , en had daar reeds veel toeloop nit 68 Leiden en andere naburige plaatsen. Vervolgens werd hij in 1693 beroepen te Arnhem en in 1694 te Amsterdam, doch uit hoofde van zijne jonkheid had die beroeping toen geen voortgang, maar in 1703 werd hij Predikant te Utrecht en eindelijk in 1710 te Amsterdam. Nadat hij aldaar zijnen post met veel ernst en roem bekleed had , overleed hij den 20sten 'Mei 1734 op de hofstede Leeuwen burg in het Sticht van Utrecht, waar hij zich toevallig beyond; doch werd le Amsterdam in de Chide kerk begraven. Hij was tweemalen getrouwd , eerst met Ca tharina Eliza­beth de Ruysscher en daarna met Margaretha van der Hell. Uit het huwelijk met zijne tweede vrouw won hij twee men, 11 en d r i k Jan Boudaan en Gualtherus Petrus Boudaan, die beide volgen. Van hem zijn alleen in druk twee Predikatien , getiteld: 1Vutteloose en Nuttige Arbeid tegens malkander overgestelt in de Verklaring en Toepassing van de woorden bij Je s a i a s Cap. XXXV viers 2 en 3 eerste lid. Amst. 1712. 8°. Tot het in het Lela geven van deze predikatien gaf aanleiding bet ongenoegen van den vermaarden Utrechtschen Hoogleeraar P e t ru s Burman, in een openbaar Geschrilt betoond als had B o u d a an, in eene dier Predikatien , hem in het bijzonder der Getneente ha­telijk loorgesteld , ter oorzake van eene Redevoering tot lof der komedie, kort te voren door bgemelden Hoogleeraar gedaan. Nog heeft Boudaan eene Voorrede geschreven voor Frederik Adolf Lampe's Ferborgenheid van het Ge­nadeverbond. Er bestaan afbeeldingen van hem door Frederik 0 t t ens in folio , en door Johan Faber in 4°. Onder een dezer af­beeldingen , eenige jai en voor zijn dood 8ierlijk in het koper ge­bragt , leest men deze dichtregels van N ic ol a as Simons z. van Leeuwaarden: Zoo geeft de Teekenkonst ons 't deftige Gelaat Van C h r is t u s Tolk Boudaan, die met zijn kragtig preeken Het swakste herte sterkt , en 't hartste hert kan breeken , En als een koopere muur pal voor de Waarheid staat , Gods Geest verzell' zijn Werk en doe Hem lang dus stigten En namaals als den glans der sterren eeuwig lichten. Zie Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., B. hl. 344 ; de la Rue, Gelett. Zed., bl. 39-41; K o k , Vaderl. Woordenb. ; Naomi. der Predik. te Amst., hi. 39. BOUDAAN (MATTniAs) of BODAAN (1) een broeder van den voorgaande , werd , na vermoedelijk in rnindere rangen te hebben deelgenomen aan de krijgsverrigtingen ter zee van den tweeden Franschen oorlog , in 1696 door Willem III Koning van En­geland tot Buitengewoon en drie jaren later tot Gewoon Kapitein (1) Hij schreef zijnen naam B o da a n. ter zee bij de Admiraliteit te Amsterdam benoemd. Ilij staat be­kend als een der dapperste en ervarenste Zecollicieren van zijnen tijd ; deed zijnen eersten togt als Kapitein onder het eskader van den Kapitein Philips S c h r ij v e r in de Noordzee, in 1697, werd na het sluilen van den Bijswijkschen vrede in bet zelfde *Oar, ten geleide van verschillende koopvaarders , naar Biscaye gezonden en kruiste in 1700, onder den Schout bij Nacht Jan Gerrit va n W a ssenaer, in den mond van het Kanaal , tegen de Algerijnen. In 1703 werd hij geplaatst onder het eskader van den Schout bij Nacht van der Dussen, dat eerst zijne bestemrning naar West Indio had , maar later de Oost Indische rctourvloot bcschcr­men en geleiden moest. Op dezen togt raakte Boudaan slaags met een Fransch oorlogschip dat veel sterker was dan het zijne , t ussch en de Schotsche eilanden Barray en Fero , doch door het verlies van zijne groote steng en voorsteng was hij genoodzaakt of te houden. Zijn schip was het eenige dat in staat was de vijan­delijke bodems in te halen , de overige waren door onbezeildheid daarin ver . inderd. Vervolgens was hij met zijn schip onder den Luitenant-Admiraal Cal l e n b e r g in 1704, bij de inneming van Gibraltar , en hielp later de vijande4ike vloot vernielen en de stad ontzetten , na eerst met andere Kapiteinen , eene llollandsehe koop­vaardijvloot tot aan Plymouth te liebben geleid. In lllaart 1705 was Boudaan met zijn wel bezeild schip de Overijssel van 52 stukken , de eerste uit de vereenigde Engelsche , Portu­gesche en Nederlandsche vloot, die op de Franschen onder P o in-t i s aanviel , en het Fransche oorlogschip l'Arrogant van 60 stuk­ken zoodanig teisterde , dat het de vlag moest strijken. Op dien oogenblik veranderde de wind ; Boudaan geraakt in Hsi van den vijand , waardoor de Franschman van hem afdreef, en hij een En­gelsch schip kwarn , waarvan de Bevelhebber de onedelmoedigheid had , bet te bezetten , voor dat de sloepen van Boudaan hem aan boord konden komen. Door deze teleurstelling niet ontmoe­digd, achterliaalt B oud a a n een ander Fransch schip, l'Ardent van 68 stukken legt het aan boord entert en verovert het met den sabel in de vuist , terwijl te geliikertijd Kapitein Ockerse, met de Veere van 60 stukken , het schip le Marquis van 58 stukken verovert. Voorts was Boudaan tegenwoordig hij de verovering van Bar­celona door de onzen , in bet zelfde jaar en in bet volgende on der van der Dussen in de Noordzee. Op het schip de Ilollandia van 72 stukken in 1707 op nieuw naar de Middellandsche zee gezonden , hielp hij , onder den Schout bij Nacht van der Goes, den overtogt van het leger der Bond­genooten over de Var bevorderen en Toulon belegeren. In 1709 bragt hij met Kapitein Beekman en anderen , de Oost-Indische retourvloot in de Hollandsche havens binnen. Na dezen tijd ging hij vooreerst niet nicer in zee, tot hij in 1717 Schout bij Nacht bij de Admiraliteit van Amsterdam werd en aft; zoodanig het bevel had over een der eskaders , welke in dat jaar ter sere van Czaar Peter de Groot e en diens gemalin een spiegelgevecht op het IJ leverde. Nog in het zelfde jaar werd hij met drie oorlogsche­pen en de Kapiteinen Abraham Akersloot en Nicolaas C a u ter begeleiding eener koopvaardijvloot naar Portugal en Spanje gezonden , net last om de zeeroovers van Algiers en Salee aan te tasten. Terwijl dus de Koopvaarders te Cadix hunne lading lostept en eene nieuwe innamen zeilde hij , tot genoemd oogmerk , de Straat van Gibraltar door, kluiste eenigen tijd tusschen de Kapen Palos en Gaeta , ontdekte vier Algerynen , doch die hem ontzeilden. Hij bleef aldaar tot den 18den Januarij 1718, en wilde zich op nieuw bij de koopvaarders voegen , toen hij tusschen den 23sten en 24sten Januarij den Spaanschen Kapitein Torres met twee schepen ontmoette , die de dornheid had , hem en de zijnen voor Turken aan te zien. De Spanjaarden , ofschoon met de Nederlan­ders in vrede , grepen het eskader van B o u d a an hevig aan , en yooral ontstond er tusschen hen en de Batavier,, Kapitein A ke r-s loot, een scherp gevecht , dat twee uren volgehouden , aan den zoon van den Sellout bij Nacht de Veth, behalve aan anderen, het leven kostte. Vrij laat ontdekte de Torres zijnen misslag , en verontsehuldigde zich over zijne onbedachtzaamheid , doch dit voorval was oorzaak , dat Bouda an niet aan zijnen last kon vol­doen , om met Algiers te handelen over den vrede. Zijne sehepen waren te zwaar beschadigd , en de koopvaarders wachtten op zijn geleide. Boudaan overleed in Maart 1722, geene kinderen uit zijne, reeds in 1711 overledene , echtgenoote J a cob a B or e el Jaco bsdochter nalatende. Zie W a g e n a a r, Beschrijv. van Amsterd., St. I. IA '731; Kok, Vaderl. Woordenh.; de Jon ge, Ned. Zeetv., D. IV. St. II. 246, 329 en volg., 363, 419, 441, 531*, 574 en volg., D. V.1)1.21-23, 44, 85, 141. BOUDAAN (HENDRIK JAN), een neef van den voorgaande en zoon van Petrus Boudaan en van Margaretha van der Hell, diende als vrijwilliger,, zelf reeds Kapitein zijnde , onder den Kapitein Baron van Witten h orst, op het fre­gat Meervliet van vierenveertig stukken , in het eskader van den Vice-Admiraal van A erssen van Som m el s dijk, tegen de Algerijnen afgezonden. Deze vloot zeilde , met eenige koopvaar­ders , den 29sten April 1725 op de hoogte van Finisterre , toen zij twee Algerijnen ontmoette, die door de Kapiteinen Elias en Wittenhorst werden aangegrepen. Juist toen een der Algerijnen , een schip van 46 stukken , in gevaar van genomen te worden was , werd W i t te n h o r s t door een geweerkogel , zwaar gewond. B o u­tia a n ntm het bevel op zich , maar de voor een poos ontstane vertraging , doodelijke windstilte, en het ongemak dat de geschut­poorten der onderste batterij te laag waren , gaven oorzaak , dat de Algerijn ontkwam. Even ongelukkigen uitslag had de aanval op eenen anderen zeeroover,, die echter vier dagen daarna , onder het geschut van Tanger loopende , zonk. Bij een later gevecht , waarbij op nieuw een A Igeritin vernield werd , was Boudaan mede tegen­woordig. Wegens het niet nemen van eerstgenoemd roofschip, werd bet gedrag van Boudaan voor eenen Krijgsraad beoordeeld , doch hij van pligtverzuim vrtigesproken. Zell' op een schip bevel voe­rende , voegde hij zich , in 1736 , met Kapitein van der W a a i­je n , bij den dapperen Kapitein L a m b r echts, die voor Marokko kruiste. Terwij1 Boudaan, in Augustus 1737, de wacht voor Salee Meld , veroverde de beide anderen eene Moorsche bark , joe­gen eene andere op strand , en hernam van der W a a ij en , onder het geschut der forten van Tanger een_ rijk geladen Fransch koop­vaardijschip. In 1742 behoorde Boudaan onder de Kapiteinen mar de Oostzee bestemd , ter bescherming van de koopvaardij tegen de Zweden , en had het bevel over de Middelburg van 34 stukken. Met het eskader van acht schepen , den Engelschen ter pulp gezonden in 1745, bij de landing van den Pretendent , voerde hij de Assendelft van 54 stukken. Door een groot getal zieken onder hun scheepsvolk belemmerd, waren Kapitein B o u­(la a n en Fren s el verpligt de vloot te verlaten en zeilden naar Lissabon, waar zij een geruimen tijd vedoefden , en zich in No­vember weder voegde bij de Vereenigde Britsche en Nederlandsche vloot. Allerlei oorzaken , de overmoed der Engelschen , de flaauw­beid van den Luitenant-Admiraal Grave en vrees voor vijandelijk­ heden van Frankrijk drongen tot de terugroeping van het eskader. Boudaan evenwel bleef met anderen , onder den Vice-Admiraal 2t H o o ft achter,, en hielp een Fransch fregat en eenige koopvaar­dijschepen veroveren. Eindelijk werden ook de overige teruggeroe­pen en ontslagen van eene dienst , waarin , volgens schrijven van Boudaan niets dan hunne ruine en schande te behalen was. Waarschijnlijk hielp hij ook in 1747, het Vaderland op de Schelde verdedigen , en werd in 1750 bij de Amsterdainsche Admiraliteit , door Willem IV tot Schout bij Nacht aangesteld. In die hoe­danigheid werd hij aan het hoofd van een eskader van acht schepen, naar de Middellandsche zee gezonden , ter beteugeling van de Al­gerijnsche roovers. Doch deze waren niet in staat vele schepen in zee te brengen en ontweken de Nederlandsche vloot , welke alleen met beleid en goeden uitslag de koopvaarders kon beschermen. Dot geschiedde in 1755. Na veertien maanden keerde B ou d a a rinaar bet Vaderland terug , en schijnt na die tijd niet meer in 's Lands dienst gebruikt te zijn. Hij overleed ongehuwd en wordt onder de kundigste en moedigste Zee•Oflicieren van dien tijd geroemd. tie Kok, Vaderl. Woordenb. ; Stuart , Vaderl. list., D. I. W. 179 ; de Jon ge, Nederl. Zeew., D. V. bl. 43 en volg., 85, 98, 117, 141, 145, 279, 297. BOUDA AN (GUALTHERIIS PETRUS) , een broeder van den voor­gaande , geboren te Utrecht in 1704, legde zich op de beoe­!ening der Regtsgeleerdheid toe , en werd tot illeester in die We­tenschap bevorderd. In het jaar 1730, nam hij , voor de eerste maal , zitting in Schepensbank , en bekleedde , sedert , dien gewig­tigen post in de jaren 1735 , 1738, 1739 , 1741, 1742 , 1747 en 1748 om , vervolgens opklimmende tot de Burgemeesterlijke waardigheid , in het jaar 1761 , en nog elf' malen, met eer en luister daarmede bekleed to worden. In bet jaar 1730 was hij Itaad der stad en, in liet jaar 1741 Bewindhebber der Oost-Indi­sche Maatsehappij geworden, daarenboven , bekleedde hij ondersehei­dene jaren , het arnbt van Cormnissaris Politiek. B oud a an overleed den 3den Januarij 1781. Zie Wagenaar, Beschrijv. van Amst., St. IV. bl. 545 ; Kok, Vaderl. Woordenb. BOUDEC 110N (Alms VAN). Zie BATSON (A.RTUS VAN). BOUDEWIJN aangenomen naam onder welke J. L. van der V I i e t de meeste der door hem geschreven werken uitgaf. Zie VLIET (J. L. VAN DEE). BOUDEWIJN , Bisschop van Utrecht. Zie Hanel:yes. US BOUDE­WIJNS VAN). BOUDEWIJNS (MARTINus). Zie RIETIIOVEN (MARTIN BOUDEWIJNS (PIETER) Leeraar bij de Doopsgezinden te Haar­lem, zond in het licht : Onderwyzinge des Christelyken Geloofs , volgens de Bely­denis der Christenen , die men Oade Vlaamsche Illennoniten noemt, waar in derzelver Leere en Huyshouding schrzftmatig voo .gesteld en bewezen wordt. Haar!. 1743. 8 0 , tweede druk 1744. Zic van Abkoude, Naamr. van Nederd. Boelcen, D. 1. Si. III. Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Hell. , Zed. , Utr. en Geld. , D. H. 1)1. 145. BOUDEWIJNSZOON (WiLLEN). Zie EtK (WILLEn BOUDE.. WIJNSZOON VAN). BOUDINS (LEVINUS) , gehoren te Gent omtrent liet jaar 1448, , tool;, nog maar een jongeling van 1G jaren oud zijnde, in die stad het Predikheeren monnikkenkleed aan. Men ontmoet hem in 1484 te Brugge. Na eenigen tijd lessen in de Godgeleerdheid ge­geven en zich door zijne Predikatien beroernd gemaakt te hebben, verkreeg hij in zijn klooster den rang van Pnor en Prediker-Ge­neraal. Op het kvittel geliondert te Zwolle in Overijssel, ten fare 1493 , werd hij tot Vikaris Generaal van de Hervormde.Congregatie in Holland benoemd. Deze bediening gedurende Brie jaren heb­bende waargenornen , werd hij oli Nieuw Prior van het Dominika­ner klooster te Gent, in welke dienst hij tien jaren achtereen vol. hardde. Vervolgens leefde hij nog tien andere jaren , zonder eenige an­dere bezigheid , dan de uitoefening der pligten aan zijne orde ver­knecht , is hij !flied' in die stall den I Eden Julij 1516. B ou d in s heeft de volgende werden nagelaten Catechisinus fidei Catholicae. Annotationes in Euangelia quadragesimae. Antiquum dierum etc. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb. BOUHON (ilejufvrouw), dochter van de beroemde Tooneel­ speelster G h y b en , was een der voornaamste zoo niet de voor­naaroste der Nederlandsche Tooneelkunstenaressen in het midden der achttiende eeuw. Zij beminde vooral die rollen daar de gevoelens van eenen grootschen ziel in gedurigen zelfstrijd wor­stelen tegen diepen rouw en treurige wederwaardigheden. Eene loffelijke beschaafaheid , haar zoo eigen , als of zij aangeboren ware wederhield haar eenigzins van woedende partijen , waarin zij echter, , indien het vereischt werd , zonderling slaagde. Naar het oordeel der kenners stemden alle de gaven van B o u h o n in de gelukkigste evenredigheid overeen , om een verwonderlijk geheel uit te maken , zoo dat men dikwijls niet wist te hepalen of het gezigt wel here­kender was dan de handen, of de stem het gelaat overtrof en of de natuur haar in alles bezielde , dan of zij ten deele aan eene diepverborgene kunst den betooverenden zwier van hare vorstelijke houding en gestalte verschuldigd was. Bit is zeker dat zij de uit­drukking der taal met eene zuiverheid betrachtte , die voor alle Dichters verpligtend was. Ook wist zij zich naar den Loon van het blijspel te schikken, en speelde somtijds onder anderen eene onbetaalbare X a'n tipp e. Zie Levensbes. van Nederl. Mannen en From/len , D. 1X. hi. 67, 68, 70; van Kampen, Geschied.. der Nederl. Letteren en Wetens., D. 11. 1)1. 174; Collot d'Escury, Rolland's doers, D. IV. St. II. b1. 606. BOUHUSEN (BERNnARD) , te Zutphen geboren , schijnt oak in die stad Hoogleeraar in de Fraaije Lettcren te zijn geweest. Ilij was bijzonder ervaren in de Latijnsehe, Grieksche en liebreeuwsche talen, en schonk vele boeken aan de Bibliotheek der groote kerk zijner geboorteplaats , onder anderen eene vertaling der ldyllen van Theocritus , door hem in de liebreeuwsche taal geschreven , welk handschrift aldaar nog bewaard wordt. Bij de Nonnen in het Heer Ilendrikshuis zijne kost gekocht hebbende, moet hij al­daar in 1600 of in 1601 overteden zijn , want in 1602 werden zijne boeken op last der Regering van Zutphen uit gezegd huis naar de groote kerk overgebragt en aldaar grootendeels aan ketenen vastgelegd. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb. BOUILLIER (DAvw RENAUD) uit een geslacht dat uit Auvergne afkomstig was , geboren te Utrecht den 24sten Naart 1699 , werd in 1734 van Londen beroepen tot Predikant in de Walsche Ge-' meente te Amsterdam , doch in 1749 weder naar Louden beroe­pen , vertrok hij derwaarts. Na eenige Laren aldaar te zijn verble­yen bedankte hij er voor zijne dienst en keerde terng naar zijne­geboortestad , waar hij den 23sten December 1759 overleed. Hij heeft onder anderen geschreven : Essai philosophique sur Pdme des hetes. Amst. 1727. 12°, de tweede druk vermeerderd met Traite sur les vrais principes qui servent de fondernent it la certitie de morale. Amst. 1737, 2 vol. 12°, het eenige zijner werken, dat nog eenige waarde heeft. Lettres sur les vrais principes de la .religion, ou l'on exa­mine le livre de la religion essentielle a l'homme. Amst. 1741 2 vol. 12°. Recueil de SPrmons. Amst. 1748. 8°. Court Examen de la these de l'abbe de Prades et examen de son apologie. Amst. 1753. 12°. • Lettres critiques sur les lettres philosophiques de Voltaire. Amst. 1754. 12°. Observationes miscellaneae in librum Jobi. Arne. 1756. 8°. Pieces Philosophiques et litteraires. .1759, 2 vol. 12°. Discours Philosophiques sur les causes finales, sur l'Inertie de la matiere, sur la liherte des actions humaines. Paris. Hij heeft ook nog uit het Engelsch vertaald een Verhandeling van Berkeley. B oui l l ier onderscheidde zich door zijnen ijver tegen de nieuwe leerstellingen , en bestreed die, hetzij in zijne Leerredenen of in bijzondere geschriften , maar zijne bekwaamheden evenaarden geens­ zins zijne bedoelingen ; het gebrek aan zuiverheid van stip , de duisterheid en de verwarring welke zijne schriften ontsieren,' ma- ken dat zij onaangenaam zijn ()In te lezen. Doch als mensch was B oui II ier bijzonder bemind wegens zijn zacht karakter. Zie Wagenaar, Beschr. van Amst. St. If. N. 170; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letter. en Wetens., D. III. hi. 178; Biogr. Nation.; 4lgem. Noodw. Woor­denb. der Zamenl.; Biogr. Univers., Tom. IL bi. 61; Naaml. dcr Predik. te Anisterd., N. 57; Nouv. Biogr. Univ. BOUILLIER (JACQUES RENAUD), eenige zoon van den voorgaande, geboren te Londen omstreeks 1735, werd in bet jaar 1779, insgelijks beroepen van. Londen , tot Predikant in de Walsche Ge­ meente te Amsterdam , doch na de komst der Franschen hier te Lande in 1795 nam hij zijn ontslag, vertrok naar Zwitserland , keerde in 1797 naar zijn Vaderland terug , vestigde zich te 's Gra­ venhage en overleed aldaar den 22sten September 1798. Hij was een geleerd, oordeelkundig en welsprekend Prediker, , van hem is in druk : Discours et Priem, prononces a l'Eglise frallonne d' Am­sterdam le 17 Mars 1793. Londres 1793. 8°. Sermons, waarvan eenige in het Nederduitsch vertaald zijn, on­der den titel van : J. R. B ouillier Leerredenen; nit het Fransch door H. van Hamelsveld. A mst. 1805. lste deel. 8°. Reflexions sur l'Eloquence exterieure. Zie de ChaImot, Biogr. froordenb.; Biogr. Nation.; Algem. Noodw. Woordenb. der Zamenl. ; Biogr. Univ. ; Naaml. der Predik. te Amst., bl. 58; Nouv. Biogr. Univ. BOUKHORST (ADRI1EN VAN DEN). Zie BOUCKIIORST (ADRIAEN VAN DEN). BOUNA (GELLIUS FABER DE) Of JELLE FABER DE BOUNA geboren te Leeuwarden , waar zijn vader koopman was , koos , wel ligt nit neiging, den geestelijken stand. Nadat hij de daartoe noodige kennis had opgedaan , werd hij Priester te Jelsurn , een klein uur van Leeuwarden. Reeds voor dat Luther in Saksen zich als Hervormer der Kerk had laten hooren , had hij het Evangelic zuiver van de zuurdeeg des Pausdorns in het gezegde dorp ge­predikt. Van eenen nadenkenden aard , werkzamen pest, en godsdien­stigen zip, bleef bij niet aan de uiterlijke plegtigheden zijner kerk hangen , maar , tot het wezen daarvan trachtende door te dringen , ontdekte hij al spoedig groote gebreken in de Gods­dienstleer,, die hij beleed en verkondigde. OIichoon hij dit met sommigen zijner tijdgenooten gemeen moge gehad hebben , muntte hij hierin boven hen uit , dat hij zulks niet voor zich zel­ven hield en verzweeg, maar er rondborstig voor. uitkwam en open­lijk liervormde gevoelens verkondigde. Pit kon natuurlijk Diet lang verborgen blijven, maar drong spoedig tot het naburige .Leeuwarden door; men ging van daar in menigte hem hooren en sommigen hoorden hem met stichting. Ztine denk. en handelwijze, ofschoon door eenigen toegejuicht, werd door de Geestelijkheid ten hoogste afgekeurd en maakte hunnen haat derwijze gaande, dat hij zich gedrongen vond te vlugten. Hij begat zich naar Oost-Friesland, en werd aldaar in 1536 Predikant te Norden, waar hij zich zoo wel van zijnen pligt kweet, dat hij reeds het volgende jaar in de aanzienlijke gemeente te Emden werd beroepen. Men stelt hem daarom gewoonlijk aan de zijde der Hervormden, doch hij schijnt in de leer van het Avondmaal Luthers gevoelen te heb­ben ornbelsd : want zijn ambtgenoot Joh annes a Lasco verwierp zijnen Catechismus, omdat die op dit punt niet duidelijk genoeg, dat is Zwingliaansch , was. Toen d e B oum a op verzoek van Anna , Gravin van Oost-Friesland, in wiens bijzondere gunst hij stond , den 10den Mei 1552, (le vergadering te Wirdum , een dorp tusschen Emden en Norden , bijwoonde , met oogmerk om een geschil over het Avondmaal tusschen de Predikanten van Norden bij te leggen, wilde hij ook de zoogenaamde Formula JVirdumana, waarvan hij mede opsteller was , goed Luthersch desteld hebhen. Hij overfeed te Emden den 2den Januarij 1564. Het schijnt , dat • de Gravin Anna hem eenig medeopzigt over de Oost Friesche Kea heeft aanhevolen ; althans leverde hij haar in 1559 een geschrift in , heheizende eenigermate een verslag van den toestand dier kerk , doch nicer bepaaidelijk van het ge­ drag der Predikanten te Pilsum , Norden, Loppersam en Wirdam. Bovendien zocht hij ook door zijne schriften nut te stichten. Hij liet te Maagdenburg in 1551 een Perdedigingsschrift druk­ken , ten einde de Ilervormde kerk te zuiveren van de blaam, welke de onzinnige Wederdoopers op haar trachtten te werpen. Ook leverde hij eenirre berijmde stukken , ten dienste van het openbaar kerkgezang. uZiejne Vermeerderde Christelyke Catechismus. 8°. droeg algemeene goedkeuring weg, en was reeds, met goedvinden van de Gravin , naar Bremen opgezonden , oitder het opzigt van den bekenden Albrecht Harden berg te worden in het licht gegeven , maar a L a s c o wist to bewerken , dat dit gestaakt werd; want ofschoon het drukken spoedig daarna , met eenige wei­nige veranderingen , toegestaan werd , schijnt de Houma er van te hebben algezien , en eerst lang na zijne dood is dat bock uit­gegeven door zijnen kleinzoon Gellius de Bouma Pet rusz oon , Predikant te Zutphen. Ook stelde hij met zijne amhtgenooten Johannes a La s c o en Ilermannus Bras op. Oostfriesche Catechismus of bybel der Eenvoudigen. Emden. 1544. Gellius Faber de Bouma bet twee zonen na, die beide den stand des vaders kozen ; als : Petrus G ell ins de Bouma, die volgt , en A s s u e r u s de Bouma, eerst in 1573 Predikant te Groot-Borsum , daarna in 1574 te Emden , waar hij den 27sten Augustus 1575 aan eene kwaadaardige ziekte overleed. Zie Vriemoet, Athen. Frisiac., pag. 395; Greydanus, Naaml. der Pred. van de Class. van Franek., voorr. bl. 2, en bl. 133 ; En-gels 111 a , Volgl. van Pred. van de Class. van Zevenwouden, bl. 249 noot;. Ypeij en Dermout, Gesch. der iVederl. Her:). Kerk, D. I. bl. 47, Aant. bl. 30 (59); Schultz Jacobi en Domela Nieu­w en h uis, Bijdragen tot de Geschied. der Evangel. Ludt. Kerk., V. H. 176 en 177; Eekhoff, Beknopte Geschied. van Friesl. 7 St. bl. 165 ; G la sins, Godgel. Nederl. , D. I. bl. 451-453, en vooral T. A. Romein, Genius Faber de Booms, in de Friesche Yolks­1839, bl. 74-80, wien wij bier voornamelijk gevolgd zijn. .Alnzanak BOUMA. (PETRUS GELLIU5 DE) zoon van den voorgaande, was eerst Predikant in den Paltz , daarna nit 1)uitschland terugkomende, weed hij in 1578 beroepen te Nijmegen. Hier het Evangelie zuiver heb­bende gepredikt , werd hij door Johan van Nassau, Stadhouder van Gelder en Zutphen , aangezocht , om Zutphen, hetwelk ook reeds smaak in het Evangelic hegon te krijgen , van het Pausdom te zuiveren; diensvolgens werd hij daar in 1580 beroepen. Hier stond hij tot in het jaar 1583 , toen de stall den 12den September, bij verrassing , door de Spanjaarden werd ingenotnen , als wanneer hij met andere gevangen genomen , gedurende zeven weken eene zeer harde ge­vangenis moest verduren. Hieruit verlost zijnde , werd hij in 1584 Predikant te Leer in Oost-Friesland , en van daar , na de reductie van Zutphen in 1591 , weder te dier stede terugge­roepen zijnde, heeft hij die gemeente als verstrooide sehapen uit alle hoeken weder iamengekomen , met de spijze des Goddelijken Woords gevoed tot het einde zijns levens , zijnde hij den 3den Augustus 1604 overleden ; nalatende eenen zoon , Gel li us de tl o um a, beroepen in 1604 tot Predikant te Warnsveld , in 1608 te Landsmeer-en-Buiksloot , in 1610 te Angerlo, in 1614 te Gors­sel, in 1621 te Nijkerk en in 1622 te Zutphen , waar hij den lsten November 1658, in den ouderdom van 79 jaren , overleed. Bet is opmerkelijk , dat deze drie Bourn a's , vader, zoon en kleinzoon , het Evangelie ongeveer honderdviptig jaren achtereea hebben verkondigd. Zie Engelsma, Volgl. van Pred. onder de Class. van Zevenwol­de, bl. 219 noot. - BOUMA (DOMINIC:US ACROMUS a), won van Johannes Ac ro­nius, (lie den naam van Bon m a , heeft aangenomen , zonder dat men de reden daarvan vindt opgeteekend , was Rector te Steenwijk, toen hij in 1647 tot Hoogleeraar in de Welsprekendheid en Staat­kundige Geschiedenis aau de Hoogeschool te Franeker beroepen werd, waar hij den 15den Maart 1656 overleed. Van hem zijn gedrukt : llistoria Civitatis. Franeq. 1651. 12°. Parentatio in obitum J o a nn is Phocy lidae, voorafgegaan van diens Physica Vetus-IVova. Marl. 1651. 8°. Oratio de causis institutae Magnificentissimae apud Fri­sios Curatelae , uitgesproken bij het nederleggen van bet Rectoraat in Julij 1653. fol. Zie Vriemoet, Aiken. Frisiac., pag. 395-397 ; Biogr: Univers. BOUMAN (D.) , van wiens levensbijzonderheden ons niets bekend is, heeft in het liclit gezonden: Ware genade Gods. Amst. 1721. Vernieuwde Mensch. Amt. 1726. Geestelijhe Mensch. Amst. De Heere J e zus C hri stus levende in zone navolgeren. Amst. Werkzaanzheden der kinderen Gods. Dord. 1728. Triumph der gunste Gods. Amst. 1728. Staat der Genade. Amst. 1740. Zie van Abikoade en A r r e n b e rg, Naaml. van Nederd. Boelen. BOUMAN (JonAvvEs), geboren te Amsterdam in 1706, legde­zich op de Bouwkunde toe, waarin hij bijzondere vorderingen maakte, en grooten roem verwierf, zoodat hij in 1732 door Koning F r e­derik Wi 11 e m naar Potsdam geroepen en tot Koninklijk Bouw­meester aangesteld werd. Ilij bouwde aldaar, onder de Regering van genoemden Vorst , de zoegenaamde Hollandsche terwiji iiij onder Frederik den G r o o t e , het opzigt bad over den bouw van de Berlijnsche Poort , bet Raadhuis en vele andere op hoop gezag ter genoewde plaatse gestichte gebouwen. Ook te Berlijn zijn vele yoorname gebouwen onder zijn opzigt opgerigt , en wel bepaal­delijk de Domkerk , het Paleis van Prins H en d r i k , de 'Nieuwe Munt, het Invalidenhuis, de nieuwe Ridder•Akadernie enz. Nog werd te Potsdam onder zijn opzigt de Fransche kerk , volgens de Dorisclie bouworde, naar het model van het Pantheon te Rome, gebouwd; zij werd in het jaar 1752 voltooid. In Duitschland wordt hij met den bijnaam van de Fader genoemd , en men zou daaruit mogen afleiden dat hij een zoon gehad heeft, die mede een Bouwkundige geweest is. Zie Irnnierzeel, Levens en Werken der Kunsts. BOUMAN (PIETER), gehoren te Dordrecht, omstreeks 1764 of 1765 , legde aldaar de eerste gronden der Schilderkunst , die hij vervolgens, inzonderheid te Amsterdam beoefende , vcstigde zich later te Heemsteile , waar hij, die zich voornamelijk op het Landschap­schilderen toelegde, ruimschoots gelegenheid vond om naar de na­ tuur te teekenen. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BOURBON (ARTuR), in het jaar 1475 Pastoor te Gouda, was afkomstig nit een doorluchtig geslacht, Pausselijke Protonotaris , en in groot aanzien hij Karel den St o u t e Hertog van Bourgondie en Graaf van Holland. llij werd als 's Graven Raadsheer en Re­ferendaris herwaarts gezonden , om de schatting, die van 's Graven­wege van de kerken en kloosters bier te lande geheven werd , in te vorderen en bijeen te verzamelen. De pastorij te Gouda schijnt hij niet fang bediend te hebhen , want in 1477 was aldaar Pastoor Adam van Kraam lade. Zie v(a.n) Hie usde n) en v(a n) R(I) ij n), Kerk. Hist. van Outh., D. i i. bl. 487. BOURBON (CHARLOTTE VAN). Zie CHARLOTTE VAN BOURBON. BOURG (Lours FABRITIUS no), gehoren te Amsterdam den 2den Julij 1693, was de zoon van een hoopman in manufacturen , wiens geslacht uit Frankrijk herkomstig was. In het eerst schreef du Bourg eenigen tijd bij zijn vader op bet kantoor,, met oog­merk om tot den handel te worden opgelcid. I ntwschen had hij een vurige drift voor de beoefening .der teekenkunst , die aange­wakkerd werd , door het onderwijs, dat hij daarin genoot , eerst van Jan de Lairesse, daarna van Jakob van El uvzum. Na­derhand , eerst door het bekomen van een ambt op het stadhuis , en vervolgens van het kosterschap der Amstelkerk , meer ledigen tijd bekomen hebbende , nam hij die vlijtig in acht , om zijne heerschende neiging bot te vieren. Sedert , met den heroemden Plaatsnijder Bernard Pica rt kennis en vriendschap hebbende aangeknoopt , werd hij bekend met de fraaije teekeningen van R e i-nier van Persyn, Eustace le Sueur en 'Charles le B run; kreeg daardoor smaak in het verhevene der kunst en werd eerlang een bekwaam llistorieschilder. Inzonderheid ech­ter strekte zich zijne genegenheid uit tot het wet treffen van het naakte, en hieraan moet men toeschrijven , dat hij het teeke­nen van akademie-beelden, meer dan 25 jaren met onafgehroken lust en ijver beeft aangehouden. Vele zijner teekeningen zijn, door bekwame Plaatsnijders , zoo in boeken als anderzins , in het Held gebragt. Eene zinnebeeldige vertooning van de zorgen voor behoeftige kranken en gebrekkigen , hangende voor den schoorsteen in de Weeskamer,, bij de Nieuwe Kerk , is door du Bourg ge­schilderd. De wapens der Kerkmeesters van de Westerkerk , in een zinnebeeldig tafereel geschilderd hangende in het kantoor van Kerkmeesteren , zijn insgelijks de vrucht van zijn penseel. Een diergelijk stuk, van hem hangt ook in het kerkmeestersver­trek van de Anistelkerk dit vertoont de wapens der Kerkmeesters, gehecht aan eene zuil , bij welke het beeld der Waarheid staat, waarop de voornaamste deugden het gezigt gevestigd tiouden; bo­ven aan de zuil ziet men , de zinnebeelden van het Gebed en de Boetvaardigheid; een kindje , de Liefde tot de Godsdienst afbeel­dende , wijst naar een klein schild waarop de Schriftuurteksten : Gen. XXVII vs. 17 , Psalm V vs. 8, Pred. 1V vs. 17 en Jez. LVI vs. 7 aangeteekend zijn. Het IJ , de Amstel en het Wapen der stad , toonen de plaats aan , waar de kerk gesticht is. Onder aan het stuk ziet men op een schildie, deze revels van den Bich­ter Laurens Bake, [leer van Wulverhorst, weleer Kerk­meester dezer kerk : De Godsvrugt plaatste wel de Godsdienst in de kerken , Dog God die 't goede mint , Been woorden zonder werken , Bewoont nog hout nog steen maar een opregt gemoet , Dat nedrig smeekt , en hem met dank en loizang groet. Dit schoone schilderstuk vervaardigde hij in 1750 , doch het voornaamste zijner kunstptukken , is het groot Schoorsteenstuk voor den kleinen of noordelijken schoorsteen van de voormalige Schepens­kamer in het Paleis te Amsterdam. Het verbeeld de Geregtigheid , zittende op eenen zetel , verzeld van de Wakkerheid en de Stand­vastigh eid , raadplegende met Wijsheid Voorzigtigheid en Godsvrucht , doende Geweld en Bedrog wijken, en wordende gekroond door de Gelukzaligheid. Dit schilderij is overheerlijk gepenseeld , en be-liked eene plaats in de rij der beste kunststukken , die bet Paleis te Amsterdam versieren. Du Bourg overfeed in zijne geboorte­stad , den 16den September 1775 , den roein nalatende , dat zijneu deugdzamen wandel lierdadigheid en guile verkeering geen minder lof verdienden, dan de uitoefening van zijne penseelkunst , die zijne gedachtenis voor de sterfelijkheid zal bewaren. Zie Wagenaar, Beschr. van Amsterdam, St. 11. bl. 113 , 133 , 138 , 331 , St. 1 v. hi. 559; de Chaim ot, Biogr. Woordenb.; Aanh. op het Woordenb. van Kunsten en Wetens. van G. Nieuwenhui s. BOURGOIS (J. B.), diende als Kapitein bij het 9de Regiment IIollandsche Infanterie en sneuvelde den 3lsten Mei 1809 dapper vechtende bij de inneming van Straalsond. Zie Bosscha, Nedrl. .Heldend. te Land, D. 111. bl. 273. BOURGONDIE. Zie omtrent de Vorsten , Vorstin en Bissehoppen uit dat huis op DAVID , FILIPS , KAIIEL en MARIA. BOURGONDIE (ANTlloiviE vAN), Graaf van la Roche in Ar­dennes, Heer van Crevecoeur, Vassi en Beveren, . ijgenaamd de Groote Bastaard , werd geboren in 1420 en was een noon van Filips van B our gon d i 6, bijgenaamil de Goede, Graaf van Holland, Zeeland enz., die hem verwekt had bij Jola Pra 1-I e a , dochter van den Heer van Lis y. In 1456 tot Bidder van liet Guldenvlies geslagen , trok hij in 1458 met omtrent 1000 knechten meest Lijfschutters , zijnen broeder David van B our­gondi e, den vijf en vijitigste Bisschop van Utrecht, te hulp , tegen de stad Utrecht, waardoor die vrede spoedig gesloten werd. In 1464 zeilde hij met twaalf galeijen uit Sluis in Vlaanderen , ten einde eenen zeetogt tegen de ongeloovigen te doen , doch keerde uit hoofde van 's Pausen overlijden spoedig van daar terug. Toen er in 1465 onlusten tegen zijnen breeder Karel den St out e, toen nog Graaf van Charolois gerezen waren , wist de Groote Bastaard die to bevredigen. In het zeilde jaar volgde hij dien Graaf naar Trankrijk , waar zij onderscheiden sterkten en steden wegnamen en in eenen %, e1dslag bij Montlehery , wonderen van dapperheid bedre­ven. Van bier teruggekeerd werd A n t 1i o n i e in het volgende jaar door Het tog Filips met een groot gevolg naar Engeland ge­zonden , ten einde liet huwelijk tusschen Graaf Karel en M a r-gar etha van York te sluiten. Na in plaats van Frank van B o r s s e l e , die den 19den November 1470 overleden was , tot Houtvester van Holland te zijn aangesteld , werd A n t b onie, in 1472, benevens Adolf van Ravestein broeder van Jan, Ilertog van Kleef, en G e r r i t En t zoon, Burgerneester van Enkhuizen , door zijnen natuurlijken broeder, Ilertog Karel de Stoute gebruikt , om een verregaand oproer te Zierikzee te stillen , hetwelk out­staan was door het invoeren van nieuwe belastingen en met zulk een onbesuisd geweld aan het hollen was , dat Jan Sim onszoon Priester,, en Michiel van II eenvli et , Baljuw van Zierikzee en Sebouwen , terwij1 zij op het stadhuis over het lieffen Bier belas­tingen in onderhandeling 'waren , door eerie woeste menigte Poor­ters, met knodsen , pieken en messen gewapend, overvallen , van het leven beroofd , en dood , ten venstere uit , op straat gestneten werden. Dit woeste geweld joeg den geheelen Ilaad schrik aan , zoodat de Sellout zijne roede , het teeken zijner waardigheid , uit de hand smeet , ook de Burgemeesters de sleutels der stad voor de voeten der Poorters nederwierpen , en alien der vertoornde gemeente om Vsg-enade Baden , die hun eindelijk vergund werd. De Poor­ters , de schoutsroede en de sleutels der stad opgenomen liebbende , stelden , terstond bierna , eenen Sellout naar hunnen zin aan , en bevalen den oudsten en bekwaamsten Gildebroeders de regering der stad , doch dit brak hun deerlijk op; want de Algezanten in de stad gekomen zijnde, en doorLW olf ert van Bors se 1 e, 'leer v a n V ere, geholpen , deden terstond eenige der hoofden vatten en onthalzen , waardoor het oproer gestild werd. Door Karel de S t o u t e in 1475 naar Engeland gezonden ten einde Koning Eduard over te halen om in Frankrijk te vallen , had hij naauwelijks de toezegging daartoe van dien Vorst bekomen , of hij begat zich naar Rome, met inzigt niet alleen om , door de beloofde aflaat ter gelegenheid van het Jubelfeest , zich van zijne zonden te ontlasten man ook om met meer luister den gewigtigen toeleg zijns broeders te volbrengen. Want Hertog Karel, overwegende, dat de aanzienlijkste zijner landen , Leenen van Duitschland of Frank­rijk waren en na het overlijden zijner eenige dochter en erfgename , indien zij geese kinderen naliet, weder aan die kroonen zouden servallen, dacht de Vorsten dier landen van dien aanzienlijken buit te ontzetten , door de aanstooteli,j ke vlek der geboorte van zijnen bastaard-broeder uit to wisschen. Dierhalve zond Karel hem naar Italie , ten einde de Pans hem voor een wettiggeboren zoon van Ilertog Filips mogt verklaren en hij alzoo het refit verkrijgen om, bij ontstente­nis van, erfgenamen , in de heerschappij en lande van Hertog K a-r e 1 op te volgen. Zoo als dan ook, den 25sten Mei 1475 , met eenige kerkelijke plechtigheden geschiedde. Na welke tijd Ant h o­n i e , om zich als eenen echten zoon uit het his van Bourgo n-d i e te doen gelden , den zeldzawen titel van Groote Bastaard, dien hij vroeger voor eenen eernaam hield , achter liet. IJit Italie teruggekeerd , voerde hij het bevel over het Leger, dat Hertog Karel in Bourgondie op de been hield , en stond in den slag bij Nancy, den 5den Januarij 1477 , zijnen broeder Karel moedig ter zijde , doch werd nadat deze gesneuveld was , krijgs­gevangen gemaakt door den Hertog van Lotharin gen, die hem aan den Koning van Frankrijk overgaf, welke laatste hem alum mode voerde. Aangezien hij nu door zijn gestadig afwezen uit Holland, de zaak der houtvesterij niet naar behooren kon gadeslaan en daarin alzoo groote verwarring heerschte , werd hij in het laatst van 1477 van het houtvesterschap ontheven en dit aan W o I fe r t van Bors­sele opgedragen. Daar men na die tijd niets meer van Anth on i e vermeld vindt, schijnt hij nog een aantal jaren in stille rust te hebben doorgebragt , want eerst den 5den Mei 1504 daalde hij ten grave. Zijne heeld­tenis komt voor bij Gargon, Walchersche Arhadia, D. II. M. 106 , en op twee gedenkpenningen afgebeeld hij van Mieris, Nederl. Torsten. Zijne zinspreuk was : Nul ne s'y frotte. (Nie­mand stoote er zich aan). Bij zijne gemalin Maria de Vr evil le had hij onderscheidene kinderen verwekt , onder welke F i l i p s van Bourgondie, die volgt. Zie Gouthoeven, Chrongcke, D. T. bl. 494; Boxhorn, Chron. van Zeel., D. II. bl. 266-273; van Mieris, Nederl. Vorsten. D. I. hl. 78, 79, 86, 88, 93, 111, 125, 127, 134, 135, 143, 359; 1Vagenaar, Vaderl. .Hist., D. IV. hi. 124 en 125; Kok, Vaderl. Woordenb., Bijvoeg. , D. I. bl. 259 ; de Chaknot, Biogr. Woor­denb. ; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. II. St. II. 50; Algem. Konst- en Letterbode voor 1846 , .D. 1. IA. 6. BOURG ONDIE (Firms VAN) , Ileer van Be veren, zoon van den voorgaande , werd na de dood van Karel den S t o u t e onder die Veldoversten geteld , welke de invallen der Franschen in de Neder­landen hielpen wederstaan , zoodat hij zich reeds vroeg een nuttig dienaar der Landvorstin Maria toonde. Hij schijnt ook tegen­woordig te zijn geweest in het beleg van Terouanne, en bij den veldslag van Blangis, in het jaar 1478. Men vindt hem als Ridder van het Gulden Vlies tegenwoordig op een feest dier orde , hetwelk de Aartshertog Ma x i in i l ia an ten jare 1481 binnen • s Hertogen­bosch deed plaats hebben , en in het zelfde jaar trad hij in den echt met Anna van Borssele, erfdochter van V ere, waardoor hij , als Naar gemaal , tot Heer van Vere , Vlissingen enz. werd gehu Id igd. Na de dood van Maria van Dour go ndie werd hij door de Vlamingen verkoren tot een der voogden over den jongen Erfvorst , Philips den S c h o o n e. Ook werden in het jaar 1484 zijne krijgsdeugden beloond , met zijne aanstelling tot Gouverneur-Kapi­tein• Generaal van Vlaanderen , voorts was hij een der Bevelhebbers , onder welke de Vlamingen in dat zeltile jaar eenen inval in Bra-band deden dan weinig tijds daarna verliet hij de partij der Via­mingen en omhelsde mede de gevoelens van het Hof. De Hoekschen in het jaar 1492 in Walcheren geland zijnde stakes Westkapelle in brand , Filips begat' zich onmiddellijk der­waarts , doch kwam te laat ow het onheil te verhoeden. Naauwe­lijks was dit verrigt of hij moest, als Admiraal der Nederlanden , zich aan het hoold stellen der zeemagt , die Sluis, waar zich nog eenige voorname Hoekschen ophielden , te water alien toevoer en het uitloopen moest beletten. Of hij na het bemagtigen van Skis zijn Bevelhebberschap te Lande weder heeft opgenomen en tegenwoordig was bij den inval die de Roomsche Kunio , Maxim iliaan deed in Artois en bij u het overmeesteren van Atrecht blijkt niet , maar wel dat hij zich gestadig bij Hertog Albert van Saksen te Sluis ophield , zeker ten einde die vesting, welke van veel gewigt was, te verzekeren en den Hoekschen , zoowel als den misnoegden V lamingen , alle hoop te henemen , van die weder in hun geweld te krijgen. F i l i ps overleed den 4den Julij 1498 te Brugge in Vlaanderen. IN won bij zijne bovenvermelde gemalin eenen zoon Adolf van Bourgondie, die volgt , en twee dochters Magdalena van B o u rgondie, die gehuwd is geweest aan J o o s t van C r u y n i n­ ghen, Heer van Heenvliet, Hazertswoude enz. en Char­ iot ta van Bourgondie, die men ook Anna genoemd vindt. Het afbeeldsel van Filips treft men aan in Gargon, Walcher­ sche Arkadia , D. II. bl. 106. Zie Gouthaeven, Chronycke, D. I. bl. 511, Box horn, Chron. van Zeel. , D. II. bl. 330; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. IV. bl. 291 ; Ermerins, Zeeuws. Oudh., D. W. St. b!. 1-27; de Jong, Ned. Zeew., D. I. bl. 59; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. IL St. III. hi. 276. BOURGOPIDIE (ADOLF VAN), noon van den voorgaande en van Anna van B or ss e I e, na wier dood hij in 1519 als Beer van Vere , Vlissingen , Westkapelle , Dornburg enz. gehuldigd werd , werd geboren in 1489 op het slot Sandenburg bij Vere en had tot Leermeesters den geleerden Beside ri us Erasmus en den Kit­nijkschriiver Cornelis Ba t t u s. Op zijnen naam werd in 1508 een gezantschap naar Schot­land afgevaardigd , waarschijnlijk om de Schotten , die twee jaren te voren hunnen stapel van Brugge naar Vere hadden gelegd , al­daar bestendig te doen verbliiven. Van dit gezantschap was een der vrnchten dat de Koning van Schotland Adolf de Ridderorde van St. Andries zond. Daar hij een groot vriend van praal en pracht was en Karel V belang vond om deze aan te moedigen , ten einde de voorname Edelen te verzwakken , vielen hem vele kostbare reizen of bezoeken ten deele. Gedeeltelijk bragt hij die schade over de Ingezetenen zijner heerlijkheden; zoodat zijne be­zittingen veel door dit alles leden. In 1516 werd hij tot Ridder van het Guldenvlies verkoren , en tevens tot Groot-Baljuw van He­negouwen en Admiraal en Kapitein-Generaal van der zee aange­steld. De zeetogt , waarbij hij bet eerst als Admiraal eene vloot gebood , was die met welke de Landvorst Karel van Ooste n-r ij k den 13den Junij 1516 in zee stak en de reis naar Spanje gelukkig volbragt. Omstreeks het jaar 1519 werd, op naam of door bestel van den Koning van Denernarken, veel hinder aan de koopvaart en vis­scherij der Hollanders en Zeeuwen toegebragt, vooral leed de ha­ringvaart hierdoor. A dol f, aan wien als Admiraal het beveiligen der zee was toevertroawd, de gevolgen hiervan voorziende en zoo mogelijk eenen nieuwen oorlog willende voorkomen , zond , waar­schijnelijk op hoogen last, een gezantschap naar Koppenhagen , dat gelukkig de gerezene geschillen bij een verdrag met den Deenschen Koning vereffende. Nevens andere Nederlandsche Edelen diende hij den Keizer in het beteg van Illazires. Dit opgebroken en het oorlogstooneel in de Nederlanden overgebragt zijnde , deed Adolf op last des Kei­zers , ter bescherming der haringvaart , bekwame oorlogschepen uit­rusten , hetwelk ten gevolge had , dat alle haringbuizen behouden te Vere terug kwamen. In het jaar 1525 hekleedde hij eene kostbare Ambassade van wege den Keizer aan bet Hof van Engeland, waar hij , nevens den President van den Grooten Raad en andere groote Heeren , een bestand met Frankrijk hielp sluiten , in hetwelk de haringvisscherij middelerwijl vrij verklaard werd. 69 Met veertig schepen te Vere uitgerust en vierduizend landknech. ten , moest hij in 1536 op 's Keizers bevel , Koppenhage van een zwaar beleg gaan bevrijden en beslissen wie de Deensche kroon zou dragen , dan een geschil met Holland, dat eenen eigen Ad­miraal wilde hebben en de oorlog, welke te dezer tijd met den Hertog van Gelder ontstond , deden dezen voorgenomen togt eerst vertragen en eindelijk geheel te niet loopen. Een nieuwe oorlog met Frankrijk ontstaan, deed eene vloot uit­rusten , op welke de bovenvermelde 4000 man landtroepen werden ingescheept. Adolf nam, met B einoud van Brederode, het bevel op zich en zij staken af, doch konden door tegenwind de ruime zee niet bereiken , wachtten te vergeefs naar eenen spoedigen keer, toen een hevige storm hun voornemen verder te leur stelde; de naderende winter benadeelde iritusschen alle hoop op ceuen ge­lukkigen uitslag , waarom de vloot op hoog bevel onttakeld werd. A d ol f werd in 1537 Lid van den Raad van State en was de Landvoogdes met raad en daad behulpzaana tegen de oproerige Gentenaars, zelfs met oogenschijnlijk levensgevaar. Hij overleed den 24sten December 1539 en liet bij zijne wedu­we Anna van Bergen, een zoon Maximiliaan van Bour­g on d i e , die volgt , en drie dochters na. Zijne goederen waren met vele schulden bezwaard. Men ziet zijne beeldtenis bij G a r-g on , Walchersche Arkadia , D. IL hi. 107. Zeeland heeft in het algemeen vele verpligting aan hem gehad , uit hoofde zijner oplettendheid , kunde , zorgen en onvermoeiden ijver oin de ondergevloeide landen weder te beverschen en met dijken tegen de zee te beschutten ; ook vonden zijne onderzaten hem altoos gewillig en bereid om de zijnen met raad en al zijn vermo­gen , zoo ten Hove als elders, voor te staan en hunne belangen te bevorderen ; tevens werden de haringvangst , koopvaardij en zee­vaart zeer door hem beschermd , maar als een ijverig voorstander der Roomsch Katholijke leer was hij een hevig tegenstander der Hervorming en onverbiddelijk ointment de zoogenaamde ketters. Zie Boxhorn, Chron. van Zed., D. II. hl. 370, 388, 389, 393, 406, 407, 417, 421, 427, 430, 413, 444, 462, 463; Smal­lee,ange, Cronyle an Zeel., D. I. hi. 553; van Mieris, Hist. der Rederl. Vorsten, D. III. bl. 15, 28, 32; Wagenaar, Fader . Hist., D. V. bl. 121, HO, 193; Ermerins, Zeeuwsche Oudh., D. III. St. II. bi. 23-69; Scheltema, Staatk. Nederl.; de Jonge, Ned. Zeew., D. I. hi. 67, 140. BOURGONDIE (MixtmartAN VAN) , Markgraaf van Vere en Vlissingen , Meer van B e v e r en, zoon van den voorgaande, eborente Bergen op Zoom , den 28sten Julij 1514, woonde , in alle kriksoefeningen zoo te water als te laude volleerd zijnde, het beleg van Perronne , onder Graaf Hendrik van Na ssau, in 1530 bij. Men vindt hem , stock het overlijden van zijnen vader, reeds Heer van Tournehem en Admiraal genoemd , bet laatst zal te verstaan zijn , dat hij onder bet Opperbevel van zijnen vader, door den Keizer tot Onder- of Vice-Admiraal was aangesteld. Zoodra verstond de Keizer niet dat Adolf van Bourgon d i e overleden was, of bij ontbood Maxi mil iaan in het gradschap Namen bij zich , en droeg hem de waardigheid van Admiraal en Generaal-Kapitein van der zee op. De Keizer wist hoe loffelijk de vader die waardigheid had bekleed en stelde geen minder ver­ trouwen in de kunde en dapperheid van den zoon. In Mei 1543 deed hij zes schepen te Vere toerusten , welke , onder Gerrit van Hekeren en Jan in de Gans in zee staken, waarna er zich nog 3 schepen van Middelburg, onder Jon­ker Jeronimus Sandelyn, Rentmeester Bewesten Schelde bijvoegden. Zij voeren zamen de Garonne op, maakten de daar liggende Fransche vloot reddeloos , verbrandden vele schepen met wijnen , die van Bordeaux kwamen en bragten er zeventien te Vere op , nadat zij voor hun vertrek nog eene landing gedaan, vele verwoestingen aangerigt en van onderscheidene dorpen de kerk­klokken weggeroofd hadden. Nog in het zelfde jaar stelde 1VI a x i­miliaan tien wel toegeruste schepen onder Gerard van M e•• k e r e n als Vice-Admiraal , die een klein eiland op de kust van Poiton plunderde , 4 Fransche Terreneufvaarders met visch verover. de, een Spaansch schip hernam en die 5 prijzen te Vere binnen bragt; dock het was in Junij 1544 dat Maxim iliaa n eerst in persoon als Admiraal eenen zeetogt ondernam , ten einde den Koning van Engeland van Doeveren naar Calais te helpen geleiden. Nadat hij in 1546 tot Ridder van het Guldenvlies was aange­steld , werd hij benevens Mr. Cornelis Sche pp erns, Heer van. E e c k e , van wege de Gouyernante gecommitteerd , om ter bevei­liging van Walcheren onderscheidene sterkten te doen opwerpen , waaraan het thans nog in wezen zijnde kasteel te Rarnmekens zijn aanwezen te danken heeft. In het volgende jaar werd hij , door den Keizer, tot Stadhouder van Holland , Zeeland en Utrecht benoemd , en vereenigde alzoo bet bevel over de zee- en landmagt. Dat hij bij de Staten wel. gevallig was , bitikt uit een aanzienlijk geschenk , dat zij hem in 1550 toekende en dat hij bij den Keizer in gunst stond, kan men opmaken uit de verheffing van zijne heerlijkheden Vere en Vlis-singen in 1555 tot een markgraafschap.. Hij had zich ook in 1552 zeer verdienstelijk gedragen door de Hollandsche, Zeeuwsche en Friesche stranden door de Franschen oorlogschepen bedreigd , te beveiligen. In bet jaar 1551 was hij, als daartoe door de Staten van Zeeland uit bet Lid der Edelen afgevaardigd , tegenwoordig toen Keizer Karel V het bewind over de Nederlanden plegtig aan zijnen zoon afstond, en in 1556 werd hij door Koning Filips II in het stadhouderschap over Holland , Zeeland en Utrecht bevestigd, ter. wijl de Staten van Holland hem weder een geschenk van tien dui­tend gulden toelegden. Maximil ia an van Bour go ndie over leed den 4den Junij 1558 zonder bij zijne gemalin , Louise van Croy, kinderen te hebben verwekt. Hij vermaakte zijne goederen aan zijns zusters zoon Ma ximiliaan d' Hennin, Heer v an B oss u , die echter uit hoofde van de schulden , waarmede zijnen boedel betwaard was , dien verzaakte. Men getuigt van Maximiliian van Bourgondie, dat hij was een man van groot beleid , onvermoeid, en zoo zorgvuldig voor het gemeenebest , dat zijne eigene zaken er bij ten achteren gingen , houdende eenen grooten staat Diet uit hoovaardij , maar om de eer van het land overal op te louden , zoodat hij groote schulden ach­ter liet. Ms Stadhouder liet hij grooten roem na. In zijne heer• lijkheden heeft hij dikwijis doen blijken , dat hij een goed Heer was , die zijne onderzaten krachtig voorstond; doch de menigte zijner schulden , en de strenge vervolging , welke hij tegen de on­roomschen in het werk stelden , deden de algemeene liefde en achting der onderzaten aanmerkelijk bekoelen. Zijn portret konit voor bij Gar gon, alchersche Arkadia, D. 11. bl. 107, en zijne handteekening bij E tin) eri n s, Zeeutasche Oudheden, D. III. St. II. bl. 130. Zie Boxhorn, Chrosz. van Zed., bl. 468, 469, 474, 475, 477, 478, 482, 508-512, 522; van Mieris, Hist. der Nederl. Vorsten, D. III. bl. 32, 97, 126, 127, 185, 228, 243, 374; Te­genw. Staat der Vereen. Nederl. , D. XI. bl. 224 ; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. V. hi 193, 194-198, 294, 295, 353, 380, 428, D. VI. hi. 6, 11, 12, 13, 35 en 36 ; Kok, Vaderl. Woor­denb., D. XXII. bl. 376-378; E r m e r i n s , Zeeuws. Oudh. , D. III. St. I I. IA. 70-115; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. b?. 154, D. II. H. 569. BOURGOND1E (AwrnomE VAN) Heer van Wakkene en K a­pelle, zoon van Antonis van Bourgondie, Heer van Ka­pelle, en van Maria An dri es s e n, dochter van den Rentmeester Andries Andriessen, Heer van Wakkene. Was Luit. Ad­miraal van Vlaanderen , Groot-Baljuw van Gent en vertegenwoor­diger van den Edelen ter Staatsvergadering. Als Ondcr-Admiraal van den Graaf van Hoorne voerde hij in 1558 het bevel over een eskader van 20 groote schepen ,, en hielp daarmede den Fran­schen groote afbreuk doen. In 1566 hielp hij te Gent een oproer stillen , dat ontstaan was ,wegens de duurte der levensmiddelen. Bij den Koning stond hij zoodanig in gunst , dat hij . toen Karel van Brim en , Graaf van Megen , gesneuveld was , die hij de afwezigheid van Willem I, in 1567 Stadhouder van Zeeland was geweest, namens den Koning tot zijne opvolger werd aange­steld. Ook werd hij naar Zeeland gezonden , om , ingeval de Bond­genooten er zich nestelden , de middelen aan te geven , om hen te verjagen. Hij kweet zich zoowel van dezen last , dat de poging van Jan van Marnix, Heer van Thoulouse, en Pieter Haak, op Walcheren mislukte. Na het omslaan van Vlissingen zocht hij het yolk met zachte woorden wederom tot onderwerping te brengen , doch men bejegende hem zoodanig , dat hij zich verheugde ham-den te Middelburg terug te zijn. Weldra werd hij hier door de Vlissingers belegerd en ingesloten , doch' hij had besloten zich tot het uiterste te verdedigen , hopende inmiddels op een spoedig ont­zet. Hij sneuvelde buiten Middelburg , den 21sten Junij 1573, terwij1 hij poogde een bolwerk der Staten te bemagtigen , dat de haven van Middelburg bestreek. Zijne echtgenoote was Clara van der Nark, waarschijnlijk de zuster van den vermaarden Heer van L u m e y. Zijne beeldtenis vindt men bij van Loon (DI. 1. bl. 150) op eene penning ter zijuer eere geslagen. Zie de Kempenare, Vlaemsche Kronyk, bl. 24 ; Bor, Nederl. Oorl., D. VI. bl. 369 (268), 438 (321); van Meteren, Nederl. Hist. D. IL bl. 28; Hooft, Nederl. Hist. bl. 222; van Loon, Ne.. der!. llistorip. D. I. bl. 20, 150; (Beaufort), Leven van Willem I. D. II. bl. 371; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VI. bl. 440; %Gra. vezande, Tweede Eeuwged. der Middelb. Vrijh. bl. 117, 139, 167, 168, 170, 183, 283, 284, 290, 326; (van den Spiegel), Satisfactie van Goes, 131. 25, 107, 108. 114, 116; Er meri u s, Zeeuwsche Oudheden, D. VI. bl. 64 en 65; Scheltema, Staatk. Nederl. ; Siegenbeek, Geschied. der Burgerm. bl. 30 en 31; de Jonge, Ned. Zeew., D. 1. bl. 67 en 68; Arend, Algem.Geschied. des Vaderl. , D. II. St. IV. bl. 440, waar bij evenwel verkeerdelijk Adolf vvordt genoemd, St. V. bl. 177, 179, 181, 308; Swalue, de Daden der Zeeuwen, bl. 16, 50. BOURGUIGNON (JEANNE OLIVIER BEAUVAL geboren), geboren in Holland omstreeks 1643, werd in hare kindschheid, aan de deur eener kerk te vondeling gelegd zijnde , door eene waschvrouw opgeno­men , die haar tot haar twaalfde jaar opvoedde. Vervolgens aan­genomen door den Directeur van een gezelschap Fransche tooneel­spelers, welke zich in Holland bevonden , ver1;et zij dit gezelschap om zich aan den schouwburg te Lyon te verbinden, welks Direc­teur haar als zijn kind aannam. Zij trouwde tegen zijnen wil , met ze­keren Beau v a I, bediende van den schouwburg, en deed deze, als too­neelspeler aannemen. De beroemde Tooneelspeler en Blijspeldichter Jean Baptiste Poquelin Moliere, die in degelegenheid was geweest haar te zien spelen , bekwam een bevel van L o d e w ij k XIV, Koning van Frankrijk, om haar bij zijnen schouwburg te plaatsen , waar zij in September 1670 voor het eerst speelde; toen de Ko­ning haar de eerste mad zag spelen beviel zij hem niet , maar daar Noliere het bevel van Lodewij k om de rol van N c o le , in de Bourgois gentilhomme aan eene andere to geven , had weten to ontduiken , zeide de Koning tot Nolier e, na haar in die rol gezien te hebben : a ik neem uwe tooneelspeelster aan." Evenwel konden hare stem en haar gelaat den Vonst nimmer behagen. Van 1679 tot 1704, in welk laatste jaar zij zich aan het tooneel onttrok, heeft zij onderscheidene kameniersrollen op het tooneel gebragt en die van Koningin in het treurspel gespeeld. De laatste rol waarin zij optrad was die van L i s e t t e in de Folies dmoureuses op ham acht en vijftigste jaar. Het hooghartige en tegenstrevende karakter van Mejutvrouw B e a u v a I vindt men terug in onderscheiden e kameniersrollen welke de tooneeldichters , inzonderheid Ra ynard, voor haar geschreven hebben. Zij overfeed den 20 Maart 1720. Zie Biogr. Nation. Tom. 1. pag. 58; Biogr. Univers. iTom. IL pag. 150, BOURICIUS (JACO BUS VAN), ook wel verkeerdelijk BOURITIUS gespeld, werd geboren in 1544, te Dockum. Hij schijnt den naam zijns vaders , die B o u r i t s heette, in B o u r i c i u s te hebben veranderd. De geslagts­naam zijner moeder was 0 n g a. Hij leidde zich aan de:lloo­geschool te Leuven op de Regtsgeleerdheid toe, bezocht ver­volgens de Fransche en Italiaansche hoogescholen, en werd tot Meester in de regten bevorderd aan de vermaarde hoogeschool te Boulogne, waar hij de vriendschap van den beroetnden Oudheid­kundige Carlo Segonio genoot. Van daar kwam hij te Dole. Hier pleitte hij voor de eerste maal en verdedigde zekeren adellij­ken Vlaamschen jongeling, die beschonken zijnde, in zijne herberg zijn opperhoofd uitgescholden had en daarom in hechtenis gezet was. Hij had het geluk , dat de beklaagden, ofschoon niet zonder veel moeite , in vrijheid werd gesteld. Hierop begaf hij zich , tot voortzetting zijner studien , nog twee jaren naar Douai , na welken tijd hij op de rol der Advokaten voor den Hoogen Raad te Meche­len werd ingeschreven. In het Vaderland terur,ekeerd , schreef hij het eerst van alien zijnen naam in het album 'der Advokaten voor het Hof van Friesland , waar achter naderhand de woorden gevoegd zijn : Ordinus Advocatorum primicerius (de Allereerste van de orde der Advokaten). Zijne bekendheid met de Fransche taal kwarn hem goed te stade toen in het jaar 1572 de Walen in Friesland kwamen , en alles in beroering en door de partijschappen geslingerd was; terwiil vele edelen en burgers niet zonder Ievensgevaar te Leeuwarden op het blokhuis geplaatst werden. ben werden velen , wier zaak hij ver­ dedigde, door hem als aan den dood ontrukt. Van die tijd of heeft hij met veel lof en groote naarstigheid en zorg , een aantal zaken verdedigd, tot hij in het jaar 1608 zijne zaken nederlegde en rust nam. In het jaar 1600, toen er in Friesland eene groote oneenigheid bestond tusschen de bevolking der steden en ode landbewoners toen de gemoederen van wederzijden door schimpschriften werden opgewonden, en men voor eenen burgeroorlor, vreesde, was hij een der acht mannen , die het twistvuur uitdoofden en de rust her­ stelden. Hij werd in 1602, met zijner zwager Tj e r k T i a ra , door de orde der Advokaten gekozen oni de eerste Lands Ordonnantie van Friesland zamen te stellen. Ook was hij Pensionaris van Leeuwarden, en in 1610 , 1611 en 1620 tot op den dag van zijn overlijden , den 3den December 1622, lid der Regering van Leeu­ warden. B onri ciu s is twee malen gehuwd geweest. Eerst met Jet sk e Gijsberti, die hem cenen zoon schonk, Gijsbert van Bouricius, welke te Leiden heeft gestudeerd , daarna eene reis door Frankrijk deed, waar hij op de Akademie te Pont a Mousson met lof tot Meester in de regten bevorderd werd , in 1598 Advokaat bij het hof van Friesland werd en in 1618 overfeed. De tweede vrouw van Jacobus van Bouricius was Baukje Buygers, bij wie hij verwekte Hector van Bouricius , die volgt. Bovendien had hij nog eene dochter Johanna van Bouriciu s , zonder dat het blijkt, of zij van de eerste of van de tweede vrouw was. Met veel zorg en vlijt behartigde hij de belangen van hen, die hem hunne zaken toevertrouwden , en niet zelden bragt hij stape­'ooze nachten door, ten einde te zorgen , dat de zaak der van misdaad beschuldigden , die hij verdedigen moest , niet !anger dan noodig was onderhanden bleef: Eerst in rijper jaren zette hij zich aan bet schrijven voor den drukpers. De werken , welke van hem in het Licht verschenen , waren deels van Godgeleerden , deels van Regtsgeleerden inhoud. Zij zijn: Advocatus , Arnh. 1604, 4°. Leid. 1643, 12°. Harl. 1666, 4°. terwiji er bovendien drie drukken van in Duitschland verschenen. Meditatien en Samenspraken op verscheide schriftuurlijhe stolen, hetwelk in 1608 schijnt geschreven en uitgegeven te zijn. Captivus , sive Enchiridion defensionum , Amst. 1610, 12°, Leov, 1644 , 4°. Hari. 1655 , 4° , van hetwelk in Duitschland ook nog vier drukken het Licht zaken. Liber Singularis , sive Panegyricus ad Pandectas Juris ci­vilis eorumquc auctores , et praecipue ad Ulpianum , Leov. 1613, 4°, Dialogus ofte e samenspreeckinge van een rick ende een arm mtnsche , Bolsw. 1613 , 8°. Eenige heilige bijbelsche dialogen of zamenspraken , nit bet Latijn vertaald , Leeuw. 1620. Epistola Bouricii ad S uffridum Petri, gevoegd bij Furmerii Apologia. Eteostichon in obitum V ig l i i ab zlyt a. Ook zijn zijne regtsgeleerde werken met die van zijnen hierna volgenden kleinzoon uitgegeven onder den titel van: Jacobi et J ohannis Bouricii Opera Juridica, Franeq. 1700 , 4°. Amst. 1701 , 4°. Zie Vriemoet, Athen. Fris. pag. 206 et 207; de Chalmot,, Biograp. Woordenh. ; van K a in p e n , Geschied. der Nederl. Letter. en Wetens. D. III. bi. 255; de Wal, de Clan Fris. Jurec. pag. 48, Annot. 237-243, Add. pag. 4 ; Biogr. Univers. BOURIC1US (HEcron vAri), zoon van den Noorgaande en van Bauki e Buvgers, geboren te Leeuwarden in 1593 , werd den 4 Mei 1608 als student te Franeker ingesehreven , en leidde zich met veel ijver op de regtsgeleerdheid toe , waarbij hij gebruik maakte van de lessen der Hoogleeraren, Marcus L y c kl ama a N ij e-h o 1 t en T i m a e u s Faber, bij welken laatsten hij inwoonde. Toen in 1609 het bestand tusschen dit Gemeenebest en den Aartshertog Albert gesloten was , bekroop hem de lust om de Spaansche Nederlanden te zien ; hij reisde derhalve derwaarts, ging te Leuven zijne studien voortzetten en bekwarn aldaar in 1610 de waardigheid van Baccalaureus in de regten ; hier was het ook , dat hij gemeenzaam met Er ycius Puteanus verkeerde, en van hem les narn in de fraaije letteren. Van hier ging hij naar Douai , bezocht voorts Dole, Parijs en Orleans, in welke laatstgenoemde stad hij de waardigheid van Meester in de beide regten bekwam. Vervolgens was zijn voornemen otn naar Italie over te steken , dock hij veranderde van gedachten , en scheepte zich in naar En­geland , waar hij den beroetnden I z a a k Casaub on u s opzocht en diens vriend werd. Te Leeuwarden teruggekeerd , liet hij zich den 2 Mei 1612 op de rol der Advokaten van het Hof van Friesland inschrijven, en hij praktiseerde voor deze regtbank in die hoedanigheid tot in 1620, toen men, hem als Hoogleeraar aan Frieslands Hoogeschool beriep. Hij verliet in 1625 dezen post , om dien van Griffier bij het Hof Provinciaal van Friesland waar te netnen , dat enkel een trap was otn hem tot de waardigheid van Raadsheer in dat zelfde Hof te doen opklimtnen , welke gewigtige bediening hem den 30 Maart 1626 werd toevertrouwd. Vervol­gens werd Bouricius als Ordinaris Gedeputeerde ter vergadering van Hun Hoog-Mogenden mar 's Gravenhage gezonden. Deze betrekking, welke in het geheel niet van zijnen smaak was, nam hij echter eenige Garen met de grootste trouw waar , zonder dat hij evenwel de be­oefening der studien verwaarloosde. Bij de hoogloopende twisten, ter welker demping de Staten-Generaal in 1632 krijgsvolk naar Friesland zonden , was hij een der Afgevaardigden. Later virden wij zijnen naam in de behandeling der zaak van den Ontvanger Ja n van Bootsma (1). Hij overleed den 3 Januarij 1636 te Frane­ker. Bij zijne huisvrouw 11 a uckj e van II ille ina , met wie hij den 19 Julij 1618 gehuwd was, had hij twee zoons en twee dochters verwekt; zijne zoons waren Johannes van B our icius en Jacobus van Bouricius, die beide volgen. Hector van Bouricius heeft de volgende werken door den druk gemeen gemaakt: °ratio anniversaria dicta honori Isaaci Casauboni, ddditae suet ejusdent epistolae , Leov. 1615 , 4°. Carmen funebre in obituns Gisber ti Bouricii, Ica et .4dvocati , Leov. 1618, 4°. Dissertationes Acadenticae. Quibus accedit Lectionum Ja­ris Liber, quo varia J uris Civilis loca , praecipue in lustitu­tionibus J ustiniani lmperatoris , explicantur , Amst. et Franeq. 1612, 4°. (1) Zie over dean Itiervoor bl. 898-900. Oratio de origine , progressu et laudibus jurisprudentiae .Romanae , Fran. 1620 , 4°. Oratio de Ambitu , sive Dissertatio ad Legem Juliam , Franeq. 1623 , 4°. Oratio funebris in obitum Ti in a e i Fabri, Franeq. 1623, 4°. Latijnsche brieven van hem aan Cunaeus zijn gedrukt in de Epistolae Cunaei ; en een aan G r o ti u s wordt gevonden in de door Gera rd B r a n d t uitgegeven Epistolae Clarissimorum Virorum. Van de Latijnsche gedichten van B our ic i u s zijn slechts wei­nige over, zoo als voor Ile r b aj i Res Quotidianae , voor S an­d i i Decisiones Frisicae , voor Ub b o Emmius, de ..eigro Fri­siae etc. , voor Wi n s e m i i Amores en elders. Zie Vriemoet, Aihen. Fri siac., pag. 206-211; Saxe, Ono­mast Liter. Pars 1V. pag. 253 ; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl. ; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en We tens. D. 111. bl. 255 ; de %Val, de Clar. Fris. Ju­rec., pag. 49, Annot. pag. 244-250 7 Add. pag. 444; Biog. Univers. HOURICIUS (JoHANNEs vAN), de zoon van He vanB ourici us en H a u c k j e van II i l I em a, werd te Leeuwarden geboren. Hij be­oefende , naar het voorbeeld van zijnen vader en grootvader, , de Fraaije Letteren en de Regtsgeleerdheid , eerst te Franeker en daar­na te Leiden , waar hij B ernardus Scho t an us hoorde. In 1646 in Friesland teruggekeerd, werd hij op de rol der Advo­katen ingeschreven , doch kort daarna schijnt hij zich naar 's Gra­venhage te hebben begeven als Rekenmeester,, waarna hij in 1656 Raadsheer in het Hof van Friesland werd , welken zwaarwigtigen post hij gedurende 18, jaren bediende , zijnde bij in 1671 over­leden. Van hem is in druk : Satyricon in corruptos hujus saeculi mores , Leov. 1654. 4,°. Canticum Canticorum , 1656. 4°. Proverbia et Cantica Salomonis. 1660. Paraphrasis poetica sive Ecclesiastes Salomonis , carmine redditus , 1666. 4°. Tractatus de officio Judicis et usu fori , in suprema Fri­siorum curia. Hari. 1668 , 4°. hetwelk ook in Jacobi et Jo­h annis B o u r i c i i opera voorkomt. Tractatus de Jure Codicillorum. Accedit Censum calum­niae , Leov. Men treft nog Latijnsche gedichten van hem aan voor de wer­ken zijner tijdgenooten , zoo als voor de Epistolae door Ga bb e­m a, in 1666 uitgegeven , voor G utb e r 1 eth i Poemata , enz. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb.; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en IVetens. D. III. bl. 255 ; de W a 1, de Clar. Fris. Jurec. , pag. 50 , Annot. pag. 250-252, Add. 444. BOURICIUS (hems vAN), een broeder van den voorgaande, werd in 1653 aangesteld tot lid der Chambre Mipartie tot be-slechting der zaken in bet 21 Artikel van het Munstersche Vredes­verdrag voorkomende. Den 17 Julij 1657 benoemd lot Grietman van Aengwirden , was hij twee jaren later tevens Gedeputeerde , en zat in 1672 mede in de Staatscommissie tot het beramen van mid­delen ter verbetering in de zaken van militie, politie en financien der provincie Friesland. Ilij overleed den 29 December van dat jaar, en liet bij zijne echtgenoote Sy t s k e C ra c k vier kinderen na, onder welke Johannes Crack van Bouricius, diein 1675 te Leiden Meester in de regten werd, na het verdedigen eener verhandeling over de Genootschappen (1), in 1677 zijnen vader als Grietman opvolgde en den 27 Maart 1700 overleed , en II ec­ tor van B ou ri ci u s , die in 1686 Raadsheer van het Ilof van Friesland werd en in 1705 ongehuwd overleed. J a cob us v a n Bouricius wordt geprezen wegens zijne regt­schapenheid, zedigheid, eerlijkheid, rondheid, regtvaardigsheidliefde, verstand , scherpzinnig corded' , regtskennis en gelukkige beoefening der Latijnsche dichtkunst. Zie Balen, Beschr. van Dordrecht, bl. 126 en 127; de Wa I, de Clar. Fris. .Turec., pag. 50, Annot. pan. 252 et 253, Add. pan. 445; Jonkhr. Mr. H. Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietmannen, IA. 339. BOURICIUS (MABTINUS vAN) , een kleinzoon van Johannes Crack van Bouricius en zoon van Jacobus van Bouri­c i u s en van W i s k j e n van Scheltinga, geboren in 1708, werd, ofschoon minderjarig, den 23sten Julij 1721 , Grietman van Aengwirden, waarvan hij de functien evenwel eerst later aanvaard­de. Reeds in 1734 was hij Lid van Gedeputeerden , en muntte onder vele Staatslieden uit wegens bekwaamheid en moed , waar­door hij ook tot zeer vele bedieningen wegens Zevenwolden be­noemd werd. Ilij behoorde in 1748 tot de commissie van staats­leden , belast met de overbrenging van het diploma van Erfstadhou­der aan W i I l e m IV, Prins van Oranje, en werd in dat zelfde jaar aan­gesteld tot Meesterknaap van de Houtvesterij in de provincie Fries-land. Ter Siaatsvergadering dier provincie had hij veel inOoed. In 1753 werd hij door de Gouvernante geroepen in eene com­missie, om middelen uit te denken tot eene vaardige regtspleging bij den militairen Regter. Hij overleed aan eene uitterende ziekte den 1 Julij 1755, na gehuwd te zijn geweest aan Romelia Margaretha Lycklama a Nijeholt, bij wie hij twee doch­ters verwekt had. Zie Scheiterna, Staatk. Nederl.; Stuart, Vaderl. Hist. D. I. bi. 92 ; Jonkh. Mr. H. B a e r d t van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietm. hi. 340 en 341. BOURIC1US (DANIEL DE BLOCQ VAN) , een broeder van den voorgaande , geboren den 27sten Januarij 1713 , was eerst Kapitein, (I) Disertatio inaugurvlis de Collationibus. vervolgens Ritmeester en eindelijk Sergeant-Majoor van de Kava­lerie en Gouverneur van Bredevoort. Den Mien October 1746 woonde hij als Kommandant van het Regiment Oranje-Friesland den slag bij Rocoux bij , en liet daar dapper vechtende het leven. In November 1739 was hij gehuwd met Maria Helena va n Kuffeler, bij wie hij geen kinderen naliet. Zie Ferwerda, Wapenboek, .bI. 329; Bosscha, Heldend. te Land, EY. II. bl. 602. BOURICIUS (WILLER Livius vAN), zoon van Cornelis Li v ius van Bouricius en van Elkske van Viersen, geboren den 8sten October 1746, werd den 17den November 1777 tot Kapitein ter zee bevorderd. In het jaar 1780 met een fregat in het Vlie binnen gevallen zijnde, had hij in de Sloot en aan het Pierveld niet alleen gedurende den winter ecne goede Iigplaats gevonden , maar oordeelde die eene zeer schoone bewaar- en havenplaats voor alle soorten van schepen , bevrijd voor alle belemmeringen of kruijing van het ijs en zeer gemakkelijk in en uit te zeilen met eene genoegzame diepte van water. Hij gaf daarvan bij eenen brief berigt. Dan ofschoon het aan het Hooge Bewind aangenaam was te vernemen , dat het Vlie den schepen 's winters eene veilige lig­plaats aanbood , had men die liever in Texel, als zijnde die reede in vele opzigten boven het Vlie te verkiezen. Ms Kapitein had B o u r i c i u s het bevel over bet fregat de Eensgezindheid van 36 stukken , met hetwelk hij , gedurende den slag bij Doggersbank , den 5den Augustus 1781 , achter of buiten de linie lag om de zwaardere schepen te ondersteunen. Na bet elude van den slag werd de Eensgezindheid en de Amphitrite door Zo utm an geseind , om den Batavier op bet sleeptouw te ne-men , doch eer zij bij hem kwamen , raakte de Batavier voor den wind en kwam bij het eskader. In 1782 hielp hij de naar Oost­en West-Indict bestemde schepen begeleiden, zoo verre als men die voor eenige vijandelijke magt in de Noordzee meende te moeten beveiligen. Nog wordt van B ourici us gemeld , dat hij in 1787 met het fregat de Pallas in het Vlie zeilree lag, toen de Stadhouder den Oflicieren van dit en drie andere schepen bevel gaf, om vooreerst niet uit te zeilen. In hetgene daar verder voorviel met Decke r , Tulleken en den Luitenant Aegidius van Braam wordt Bouricius niet genoemd. In 1788 en 1789 was Bouricius met de Pallas , een vier­en-veertiger, in de Middellandsehe zee, onder het eskader van den Kapitein J. Sc h rend er Ha ringm an , en werd door dien Bevel­hebber met zijn schip en de Castor Kapitein va n Cap elle naar Gibraltar gezonden, om een wakend oog op de Marokkanen te houden. Terwijl hij in 1793 met 's Lands hulk de Dwinger in het Vlie lag; ontstond er den 15den Maart brand op dat vaartaig , hetwelk te vergeefs noodschoten deed, daar eene zware mist de loodsschuiten belette spoedig ter hulp te snellen. Men wierp het kruid wel over boord doch de viam narn de overhand , en verteerde het schip , diet af­gebrand op zijde sloeg. Van de 140 zeelieden reddeden zich 73 op drijvende marten en houten , doch onder deze waren nog 20 gekwetsten en Bouricius kwam bij deze ramp deerlijk om. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op W a g e n a a r D. III. bl. 230, 306, D. IV. bl. 141, 223-227, D. XX.VI. bl. 284 en 285; Stuart, Vaderl. Hist., D. IV. bl. 237; de Jonge, Ned. Zeew., D. V. bl. 555, 596, 598, 630, D. VI. St. I. bl. 403, 416, 421, 455. BOURJE (JOHAN PIETER), zoon van Isaac Bou rj e en van J o h a n n a R a c h el A I ffe 1 s, geboren den 27sten Augustus 1774 te 111iddelburg , waar zijn vader Koopman was , werd , naauwelijks de leeftijd van zes jaren , bereikt hebbende , door eene rotziekte aan­getast , met dat noodlottige gevolg , dat hij het behoud van zijn le­yen met het verlies van het gehoor moest bekoopen. De volslagen door­heid , waarin hij sedert verkeerde , moest noodwendig eenen gewigtigen invloed op zijn volgend !even uitoefenen. Van zelve veroorzaakte zij eenen grooten hinderpaal in het dagelijksche verkeer , welke ook nog eenigermate hierdoor vermeerderd werd , dat de uitspraak zijner moedertaal , op de kinderlijke leeftijd , waarop hem het ongeluk trof, nog niet volkomen gevormd was. Voor zijne huisgenooten en bekenden , die in zijnen dagelijkschen omgang deelden , had even­wel eene langdurige gewoonte lien hinderpaal genoegzaam geheel opgeheven , daar men hem zijne gedachten, zoowel door zigt­bare teekens , als door het sehritiven met den vinger in de lucht , vrij spoedig mededeelde , waartoe tevens een vlug begrip van zijne zijde niet weinig medewerkte. Een weer dan middelmatige aanleg voor de gelijktijdige beoefening van Kunsten en Weten­schappen , een helder doorzigt en een bijzondere smaak voor het schoone, waren de gaven , welke hem tot vergoeding van het gemis des zoo belangrijken gehoorzintuigs , ten deele vie!. Zijne ouders deden hem in alle die kundigheden onderrigten , welke, naar den toenmaligen staat van het onderwijs gerekend werden tot eene be­schaafde opvoeding te behooren. Reeds vroegtijdig maakte hij snelle vorderingen in de kennis der Nederduitsche en Fransche talen , zoo mede in de gronden der wetenschappen, waarin hij ze­keren J. P i e s t e r tot leidsman had. Weldra moest deze °rider­vinden , dat leerling en onderwijzer daarin op eenen gelijken trap van vordering stonden , zoodat eerstgenoemde zich vender ver­pligt vond , zijnen leerlust zonder hulp van anderen te bevredigen. De beoefening der Teeken- en Schilderkunst behoorde onder zijne geliefkoosde werkzaamheden. Hierin had hij het eerste on­derrigt genooten op de Stads-Teeken-Akademie van Jan van den Br oek en en J acobus P er k ois en zijne verdere volmaking aan den Schilder Pieter Gaal te danken. Vele door hem vervaar­digde schilderstuk ken strekken ten getuige , tot op welk eene hoogte hem de behandeling van het penseel eigen was geworden. Behalve eenige facnilieportretten, door zijn kunstvermogen voortgebragt, ver- dienen bier eerie opzettelijke vermelding, het welgelijkende afbeel­ seI van den bekenden Loods Frans Naerebout, en eene 100 van bet oorspronkeiijk portret van den grooten M i c h i e l A d r a a n sz. de R uit e r , beiden door den Admiraal Jan Hendrik van K in sbergen, aan het Zeeuwsch Genootschap der Weten­ schappen ten geschenke aangeboden en aldaar in het Museum voor­ handen ; voorts de fraaije afbeeldsels van twee verdienstelijke land­ genooten , te weten , van den voormaligen Gouverneur der provincie Zeeland Jacob Fl en drik Scho re r, en den President van voormeld Genootschap Nicolaas Cornelis Lambrechtsen. B o u rj e s verdiensten als Kunstenaar bepaalde zich echter geens­zins tot het gebied der zoo even vermelde schoone kunst. Ook aan sneer werktuigelijken arbeid had hij een gedeelte zijns levens met even gunstig gevolg gewijd. Het kunstdraaijen onder anderen maakte hij zich , - door onderrigt van eenen bekwamen kunstenaar, vrij spoedig eigen en verkreeg hij hierin eene groote vaardiglieid. Vele door hem in dat vak geleverde proeven rflogen-, naar het ge­tuigenis van deskundigen, als wezenlijke kunststukken beschouwd worden. Buitendien had hij zich , uit bijzondere zucht tot de Proefondervindelijk Natuurkunde veel met de vervaardiging van Natuurkundige Instrumenten bezig gehouden , inzonderheid van zoo­danjge toestellen , welke bij de verklaring der verschijnselen , door de electriciteit te weeggebragt , gebruikt worden , en aan sommige van welke hij Been geringe tijd en moeite besteedde , om die met de vereischte juistheid en volkomenheid te voltooijen. Ook de Sterrekundewerd door .Bou rj e met goed gevolg be­(Abend , zoo als kan blijken nit zijn e in 1818 gedane berekening en meetkundige projectie der voor ons Vaderland zoo opmerkelijke zonsverduistering van den 7dein September 1820, waarvan hij' de naauwkeurige beschrijving heeft in het licht gezonden , onder den titel van: Algemeene en bijzondere omstandigheden . der zonsverduiste­ring van den 7 den September 1820. Middelb. 1820 , met pl., ook geplaatst in het 3de deel der Werken van het Zeeuivsche Genootschap der Wetenschappen , van hetwelk den schrijver ter belooning van 's Genootschaps genoegen over de mededeeling van dat stuk , eenen zilveren medaille werd aangeboden. Door het overlijden zijns vaders in het bezit van een matig vet.-mogen geraakt zijnde , kon hij een onbekommerd bestaan genieten , geheel gewijd aan zijne liefhebberijen en wetenschappelijke oefenin­gen. Toen echter het voor ens Vaderland zoo noodlottige jaar 1810 ook hem in zijne geldelijke vermogens zwaar getroffen had , zoodat deze ontoereikend werden , om in de behoeite van zijn gezin te voorzien , maakte deze zorgelijke omstandigheid het hem ten pligt, om zijne talenten aan zijne tijdelijke belangen dienstbaar te maken , en trachtte hij alzoo het portretschilderen , zoo mede het teekenen van kaarten voor onderscheidene administration, als een middel tot verbetering van zijn bestaan , aan te wenden. Daar de kunst hem eveuwel te weinig voordeel opbragt, oni daamit bij voortduring de gewenschte verbetering te kunnen erlangen , gaf zulks aanleiding, dat hij later, bij de op handen zijnde invoering van bet metrieke maten- en gewigten-stelsel, als sollicitant naar den post van IJk­meester optrad ; eene poging waarin hij door de gunstige mede­werking van het Provinciaal Bestuur naar wensch slaagde ; terwip hij vervolgens , in 1820, tijdens de organisatie van het personeel der nieuwe Inbeambten door Koning Willem I tot Arrondissements-IJker over het Eerste district der provincie Zeeland werd aange­steld , welke post hij met den meesten ijver en de uiterste naauwge­zetheid waarnam waarom de Koning hem , op gunstige voordragt van den Minister van Binnenlandsche 'Laken , in December 1833 , met eene gratificatie van vijfhondeid gulden vereerde als een nader bewijs van Zijner Majesteits welgevallen over zijne bemoeijenissen , ten voordeele van het ingevoerde maten- en gewigten-stelsel, waar­mede vol hield tot een hevige catarrale ziekte hem den 12den Illaart 1834 nit dit leven rukte. Hij lief bij zijne echtgenoote J. van de K r u y s s e een viertal kinderen na , te weten twee zoons , beide Ambtenaars der Marine en twee dochters. De beoefening der Wis- en 1\atuurkundige Wetenschappen had voor Bourj es navorschenden geest steeds veel aanlokkelijkheid gehad. Het kon dus niet anders of de invoering van het nieuwe wijsgeerige stelsel van maten en gewigten , inoest hem een heil­zarne maatregel toeschijnen , zoodat hij het in werking brengen daarvan reikhalzend te gemoet zag. Zijne benoeming tot Ar­rondissements-ijker sielde hem dan ook in de aangename gelegen­heid , orn door zijne kundigheden een werkzaam aandeel te hebben aan de invoering van dat nieuwe stelsel. Hij bezat juist al die theoretische en practische kennis , welke tot de rigtige waarneming van den hem opgedragen post gevorderd werden , en welke men destijds minder dan thans i bij bet meerendeel der IJkers vereenigd vond. Van den oogenblik af, dat hij dien aanvaard had , strekten alle zijne bemoeijingen uitsluitend tot de bevordering der helangen van het nieuwe stelsel. Met eenen voorbeeldigen ijver en de strikste opvolging der op het stuk van den ijk bestaande voorschriften , vervulde hij zijn ambt dikwijls zelfs met terzijdestelling van geldelijke voordeelen : want naauwgezette pligtsbetrachting stond bij hem boven eigenbelang. Als kunstenaar en handwerksman was hij bovendien te grondig bekend met de werktuigelijke zamenstelling der onderscheidene maten , om op het onvoldoende werk van on­kundige fabrikanten ligtvaardig zijnen ijkstempel te drukken , en het hierdoor in omloop te doen komen. Als een natuurlijk gevolg van het gemis van bet zintuig des gehoors genoot hij het voorregt van in zijne studien en werkzaam­heden weinig of geene afleidingen te ondervinden , en die, te midden van den huisselijken kring te kunnen voortzetten , of, wan­neer het de waarneming van zijnen post gold , dezen soms ten overstaan van een talrijk publiek , ongestoord uit te oefenen ; bierdoor was hij dart ook in staat aan alle zijne verrigtingen eene buitengewone mate van naauwkeurigheid bij te zetten Het is wel te verwonderen , dat een man van zoo veelzijdige kennis alleen met het Lidmaatschap van het Zeeuwsch Genoot­ schap der Wetenschappen vereerd was, zijnde hij daartoe in 1817 benoemd. Reeds in dat zelfde jaar deed hij zich als een ijverig voorstander van :het metrieke stelsel kennen , door de uitgave van een Kort ondevrigt in het Nederlandsche tientallig stelsel van maten en gewigten. Middelb. 1817 , een werkje dat hoofdzakelijk bestemd was , om tot leidraad te dienen , bij het overeenkomstig de wet van 21 Augustus 1816 te geven onderwijs op de lagere scholen en waarvan in 1819 reeds een tweede druk verscheen. Voorts bestaan er nog van zijne hand : De opening van MiddeMurgs nieuwe havens den negenden van Oogstmaand 1817 , met eene afbeelding van den gedenk­penning. Middelb. 1817. gr. 8°. Vergelijkings-sch,alen van de overeenkomsten der oude en nieuwe maten en getvigten, met eene verklaring. Middelbi Handleiding tot de verificatie der lengtematen en gewigten net standaards naauwkeurigheid. 1Vliddelb. 1825. gr. 8°. Leesboek over de maten en gewigten, uitgegeven op aanbe­veling der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Middelb. 1833. kl. 8°, zijnde het antwoord op eene Prijsvraag door de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen ultgeschreven, waaraan eenstemmig de zilveren Medaille werd toegewezen. Zie Co llo t d'Escury, Holland's Rom, D. VI. St. I. bl. 123, noot; (de Jong), Alphab. Naaml. van Boeken ; Immerzeel, Le­vens en Werken der Kunsts. ; (B rink in an), Alphab. lVaaml. van Boeken; Algem. Konst• en Letterb. 1818, D. II. N. 321,323,1819, D. II. bl. 51, 289 en 290; 1830, D. II. bl. 320 en vooral 1834, D. II. bl. 179-184, 195-199, 210-212, dien wij bier vooral ge­volgd zijn. BOURIGNON (ANTOINETTE DE), dochter van Jean de Bouri g-n o n en van Marguerite Bockwarth, geboren den 13den Ja­nuarij 1616 te Rijssel , waar haar vader koopman was , was bij hare komst in de wereld zulk een afschuwelijk Jeelijk schepseitje, dat hare nabestaanden in overweging namen om haar als een monster te smoren. Zij had echter eenen uitnemenden geest, zoodat zij reeds in hare teedere kindschheid dikwijls plag te vragen , waar het land der Christenen was : want zij geloofde niet onder Christenen te wonen, doordien zij bespeurde, dat men niet overeenkomstig de voorschriften van den Zaligmaker leefde. Aan zich zelve overge­laten , kon zij uren achtereen in eenzaamheid besteden met het lezen van Godsdienstige werken en de Geschiedenis der eerste Chris tenen.\ Hit lezen verbitte hare vurige verbeelding. Zij had gezig­ten , verrukkingen , en waande zich geroepen te zijn om de Geest des Evangelisch te herstellen. Op haar twintigste jaar wilde men haar uithuwelijken , doch zij zeide door eene hoogere beweging daarvan teruggehouden te worden. Mogelijk werkte ook wel het voorbeeld van Karen vader, die hare moeder niet wel behandelde, mede, om haar een afkeer voor het huwelijk te doen krijgen. Zij werd evenwel aan eenen koopman verloold , maar toen alles tot het voltrekken van haren echt gereed was , nam zij op .Paaschdag 1636 in mans gewaad de vlugt; doch te Boesecles , een dorp in Henegouwen , herkend en aangehouden zijnde , trok de Pastoor der plaats zich harer aan en gat*' er den Aartsbisschop,van Kameryk kennis van. Deze wist haar te bewegen tot hare ouders terug te keeren , doch raadde hen haar niet tot het huwelijk te dwingen. Daar haar vader evenwel zijne helofte niet hield en haar anderwerf met huwelijksvoorstellen lastig viel , poogde zij bet nogmaals door de vlugt te ontkomen , en wisselde daar over met haren Biechtvadcr onderscheidene schriften , die naderhand onder den titel van Be­roepinge Gods en Weigering der menschen gedrukt zijn. Zij verliet derhalve in 1639 anderrnaal bet ouderlijke huis , begat* zich naar Mans en erlangde van den Aartsbisschop de vrijheid, om, be-nevens eenige andere jonge jufvrouwen van hare denkwijze , eene soort van genootschap te vormen. Te dien einde huurde zij een huis te -Blaton, niet ver van Doornik , waarin zij zich gezamenlijk vestigden. Dan spoedig herriep de Aartsbisschop de haar gegevene vrijheid ; waarop Antoinette zich naar het Luiksche begat , van waar zij echter na korte tijd naar Vlaanderen ging. Hier feefde zij gedurende eenige jaren in de grootste eenvoudigheid en afzonde­ring , ten laatste keerde zij naar Rijssel terug en bled aldaar tot am de dood van hare moeder , en vervolgens ook nog eenige tijd bij haren vader; waarna zij haar voorgaand eenzaam en afgezonderd Leven weder hervatte. Na het overlijden van haren vader wilde zij voor altoos afstand doen van zijn erfgoed, dat vrij aanzienlijk was , doch zij veranderde van besluit, en de nalatenschap van hare ouderen groeide onder haar bestuur aanmerkelijk aan. In het jaar 1653 werd zij bestierdster van het Gasthuis van Onze Lieve Vrouw der Zeven Weeen te Rijssel , en vijf jaren daarna Augustijner Non. Zij verbleef in het gezegde gesticht tot in 1662, toen de haar toevertrouwden van tooverij beschuldigd wer­ "den , en zij zelve daarvan verdacht werd gehouden. Zij zuiverde zich wet ten voile ; doch aan vele vervolgirigen blootstaande , begat* zij zich naar Braband en verliet tevens de Augustijner orde. Nu hield zij zich vier jaren lang dan te Gent, dan weder te Mechelen op, en kwam in het jaar 1667 te Amsterdam, waar zij, zoo door hare schriften , als door het bezoek , dat zij van geleerden van on­ derscheidene gezindten bekwam , eenige vermaardheid verkreeg. In- middels had een barer beste vrienden C h r i st i a a n de Cort, met wien zij te Mechelen was in kennis geraakt , het Holsteinsche eiland Nordstrandt gekocht , om er zich met zijne vrienden te onthouden en deze liet bij zijn sterven, den 12den November 1669 , alle zijne goederen aan Antoinette, die zich in 1671 derwaarts begaf en er eene eigen boekdrukkerij oprigite, waarop zij hare werken in het Fransch , Hoog- en Nederduitsch deed drukken. Doch vele Lu­ thersche Predikanten te Tongeren , Sleeswijk , Husum en Flensburg schepten geen behagen in hare onderneming, waarom haar het vet. der drukken en verspreiden van hare werken verboden werd. In December 1673 begat' zij zich naar Flensburg , waar zij echter niet lang verbleef; want het gemeen tegen haar opgeruid zijnde , maakte haar uit voor eene Tooverkol , en het zou erg met haar afgeloopen zijo indien zij niet door in stilte de stad te verlaten, het gevaar was ontweken, Veevolgens zocht zij eene schuilplaats te Tonningen , Sleeswijk , Husum en elders , doch vond die nergens en werd van plaats tot plaats zoodanig vervolgd, dat zij ten laatste genoodzaakt werd het flolsteinsche te verlaten en de wijk naar Hamburg te nemen, waar zij echter ook niet lang veilig was : want zoodra was het niet be­kend, dat Antoinette de Bourignon in die stad was of men zocht haar te vatten , hetwelk zij te goeder ure door eene tijdige vlugt voorkwam. Na zich eenige dagen verborgen te hebben ge­houden , week zij naar Oost-Friesland , waar zij door den Baron van L u t z b u r g in bescherming werd genomen. Hier gelukte het haar Bestuurderes van een Godshuis te worden , aan welks welzijn zij alle hare zorgen en vernuft , doch geenszins hare beurs , toe­wijdde. De ongestoorde rust , welke zij hier genoot, was echter van geen langen duur; zij werd op nieuw van sommige heethoof­dige Lutherschen vervolgd, zoodat zij in 1680 besloot de wijk naar Holland te nemen , doch op deze refs werd zij ongesteld en overfeed te Franeker,, den 30sten October van het genoemde jaar. Be.rampspoeden en wederwaardigheden, welke haar in Duitsch­land troffen , verhinderde niet , dat zij eene ntenigte boeken schreef, en door den druk gemeen maakte, met inzigt , om hare zonderlinge gevoelens wereldkundig te maken , en , ware het mogelijk , aanhan­gelingen te lokken. Pierre P o i r e t , een van de voornaamste navolgers van A n t o i nette, heeft de aaneengeschakelde hersenschimmige denk­beelden van haar op eene kunstige wijze weten te rangschikken, en daaraan de gedaante van een geregeld zamenstel gegeven , in zijn uitvoerig werk l'Oeconomie Divine ou Systeme Universeletc., in '7 deelen 8° en vervolgens ook in 1686 in het Latijn , in 2 lijvige deelen . 4°, te Amsterdam gedruki. De karakterschets van deze vrouw 'evert geen zeer bevallig tafereel op. Zij was grillig en knorrig van hurneur,, daarbij ver­bazend oploopend en wraakzuchtig ten aanzien van hen , die haar beleedigd hadden ; ook was zij eene onverzoenlijke vijandin van die, welke haar leerstelsel aanrandden , en bet ongerijmde daaraan aan den dag bragten. Ofschoon- zij ruime middelen bezat , schonk zij zelden iets aan de armen , voorgevende, dat zij geese ware ar­men ontmoette , en dat zij vreesde, dat men misbruik zou maken van hetgene zij gaI 70 Hare werken zijn in ruim 20 deelen in het Fransch in 12° ge­drukt ; ook bestaat er eene uitgave van in het Hoogduitsch , alsmede in het Engelsch en het Schotsch , terwijl hare ongerijmde leerstelsels in het laatste rijk vrij wat begunstigers vonden. In 1686 kwamen hare Fchriften in 19 stukken in 8° in het Nederduitsch in het licht. Woraf gaat Het Leven van Juffrouw Antoine t t e B our i gn on, waarin begrepen is eerie verdediging van hare persoon en leer; haar in-nerlyk Leven door haar zelve geschreven; haar uiterlyk Leven, mede door haar zelve opgesteld , en haar gehele Leven, van hare geboorte of hervat en tot hare dood vervolgd door iemand van hare kennis. Voorts bestaan hare werken nit: De roeping Gods , en Wei gering der menschen, zijnde het eerste haver werken , en bij wijze van brieven aan haren Biechtvader geschreven. Het licht schijnende in de duisternisse , verdeeld in 4 deelen en mede geschreven bij wijze van brieven. Het Graf der valsche Theologie , uitgeroeit door de ware, kontende van den H. Geest , begrepen in 4 deelen.A dvertissement tegen de Quakers , zijnde eene verdedigende verhandeling tegen een geschrift , door die sekte . tegen haar gemaakt.Verhandeling van de vaste of ware deugt , in twee deelen. Het Licht der Wereldt, 3 deelen. De Akademie der Godgeleerden , 3 deelen. Het Getuigenis der Waarheit , zijnde een verdedigschrift tegen twee geschriften van Hervormde schrijvers. De Toetsteen , een verweerschrift tegen eenen van de Luther- sche kerk. De verblindheit der hedendaagsche menschen , een verdedi- gende Verhandeling tegen eenige Doopsgezinden. De Antichrist ontdekt , 3 deelen. De nieuwe Hemel en de nieuwe Aarde. De heilige Verrekijker, , inzonderheid gerigt tegen de Cartesi-aansche Philosophie. De laatste barmhertigheit van Godt. De vernieuwing van den Evangelischen Geest , 3 deelen. Heilzame .Raadgevingen , aan alle soorten van menschen en over allerlei stoffen , 2 deelen. De stenen van het nieuwe Jerusalem. Getuigenis der Waarheit , 2e deel tegen de Luthersche Gees- telijken in Holstein. De vervolging der Regtvaardigen , zijnde eenige brieven , door haar geschreven , bij gelegenheid van allerlei vervolgingen, op alle plaatsen en in alle tiiden haar aangedaan. De Norgenster,, handelende van den staat der Schepping, den wederopregting en de middelen ter zaligheid. De verblindheit der hedendaagsche ntenschen, 2e deel. De Roeping Gods en de Weigering der menschen, 2e deei. Verwarring der werAlieden van Babel. Vele schriften zijn er tegen Antoinette Bourignon in het Iicht gekomen; als, van Petrus Serarius en Benjamin Fur-. IT, nevens andere Kwakers te Amsterdam ; van Johannes B e r-k e n da I, eenen Smid der Hervormde Gemeente te Altana , in Holstein; van Petrus Y v o, voorstander der Labadisten te Altona; van N. Georg Hendrik Burchard, tegen wien Antoinette den voornoemden Toetsteen geschreven heeft ; van W o I fg a n g Ouwe, en meer anderen. Onder hare voornaamste aanhangers was den meergenoemden Pierre Poi r e t; die ander andere schrif-ten ter harer verdediging het oordeel door Veit L u d w i c h von S e c k e n d o r f in de Acta Eruditorum Lipsiensium van Januarij 1686 van haar en hare leer , leven en schriften geveld , wederlegd heeft in een boekje genaamd : Monitus necessaries ad Acta Eruditorum _Lipsiensia an. 1686 tnense Jan. Spectans , et Compilatorern articuli illorum tertii de B o u r i g n o n i a ejusque operibus plus quadragies falsi convincens. Hare beeldtenis is door Pieter van Gunst in het koper gebragt. Zie van Hoogstraten en Brouerins van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Y p e ij en Dermout, Geschied. der Nederl. .Herv. Kerk, D. III. bl. 84, A. bi. 53 (121.); Nieuwenbuis, Woordenb. van Kunst. en Wetens.; Collot d'Escury, Holland's Roem, D. I. A. bi. 251 noot Biogr. Univers. BOURLETTE (ANDRE), een Luikenaar, was in de dagen derberoerten nit de Hervorming ontstaan, Ontvanger-Generaal van Limburg, een man van een deftig geslacht, dat reeds in de veertiende eeuw bekend was , aanzienlijk en rijk en evenzeer met de Schriften. der Ouden als met de Godgeleerdheid vertrouwd. Per Hervormde leer toege­daan, stand hij met Willem van Lumey, Delvaux, Bethon en andere Luiksche edellieden in betrekking, en had in 1562 de zaak der Hervormden met zijnen mad bijgestaan. Openbaar befeed hij de Hervormde leer niet , want tot in October 1568 genoot hij het jaargeld van zijnen post van Koning Fill ps 11. Ilij werd door zekeren Jan van Wick, eenen verraderlijk-en guit , be­schuldigd , vervolgens in den kerker geworpen , doch bewees , dat de woorden , die hem tot beschuldiging rnoesten strekken , eenen maaltijd , waar beiden waren tegenwoordig geweest , door v Wick zelven waren gesproken. Hij bleef echter in bewaring maar kwam voor zijne gevoelens met vrijmoedigheid nit. Verwezen tot eeuwige ballingschap , verzette hij zich tegen dit vonnis , werd echter in scherper gevangenis van Luik naar Hoei vervoerd , doch bleef zich , met edele fierheid tegen de mishandelingen hem aan­ gedaan , verzetten. Na veel moeite werd hij , na twee jaren gevan­gulls , ontslagen, en begaf zich mar Aken waar hij L urn e v en D e l v a u x aantrof, en , door den laatste met Ora n j e helienci ge= worden , tot Proviandmeester van het leger werd benoemd , waar­mede deze Prins de Nederlanden van Al v a's tijrannij wilde ver­lossen. B o u r l e t t e was toen reeds in jaren gevorderd. Met hart en ziel omhelsde hij de zaak van den Prins , beleed openlijk zijn Hervormd geloof, en werd door 0 r a nj e aangespoord , om , door zijne verstandhouding binnen Luik , den doortogt van het leger door die stad te bevorderen. Hij nam het aan, stelde alle pogin­gen in bet werk , en daar hij te Luik zeer bekend en geacht was , scheen het gelukken dier pogingen bij aanvang zeker, hij wist zelf 0 r anj e door wat hem werd medegedeeld , te waarschuwen tegen sommigen plannen van den Hertog van A 1 v a. Kort daarop kwam B ourlet t e's schoonzoon, Johan de Somme, Controleur van het Kasteel van Antwerpen , tot hem , en dezen droeg hij zijnen post als Proviandmeester van 0 r a n j e's leger op , dat nogthans 's Prin­sen goedkeuring niet wegdroeg. De Somme bragt evenwel vrij wat geld ten offer , en zijn schoonvader had op nieuw het geluk het leger met eenig koorn uit Aken te voorzien. Ofschoon B o u r l e t te eenige aanzienlijke Luikenaars tot eene zamenkomst met 0 r a nj e wist te brengen , en de laatste door eenen trompetter den Luikenaren liet aankondigen , dat hij tot hen kwam ter verlossing uit A 1 v a's dwingelandij , de doortogt door die stad bleef hem gesloten. Het is bekend hoe het met 's Prinsen togt afliep. Zijn leger verliep , allerlei oorzaken werkten mede tot mislukking , en toen B o u r 1 e t t e den Prins weder ontmoette te Awans, vond hij hem allertreurigs­en zeer ter neergeslagen. Op nieuw werd een aanslag op Luik voor­genomen , de stad zelf belegerd , maar spoedig trok het overschot des legers af, en de verbitterde Luikenaars wreekten zich aan de achterblijvers en gekwetsten. Bourle tt e bleef den Prins ook in zijne ongelukken getrouw en was van plan naar Sedan in Frankrijk te gaan , waar hij met andere vlugtelingen zich wilde vestigen. Doch hij bereikte die stad niet. Met eenige anderen werd hij nabij Por chien door zijne vijanden gegrepen , naar Mezieres gevoerd , en in de gevangenis geworpen. Zijn jeugdige medegevangene P h 1 ips de la Nue ffo r g e, bet bij het verhoor den moed zinken , en vermeerderde zelfs de beschuldigingen tegen B our le t t e , door het melden van hunne gemeenzame gesprekken in de gevangenis. Maar de oude man hield onwrikbaren moed , zelfs toen de beken­tenis van zijnen schoonzoon de Somme, desgelijks gevangen , zijne schuld moest verzwaren. Ook de pijnbank stond hij onbezweken door, beleed met edelen moed zijne trouw aan de Gereformeerde Godsdienst , en verliet de regtszaal met de woorden , op de vraag of hij iets tot zijne ontschuldiging had bij te brengen : » Wat men » over mij moge besluiten , ik zal bet onder Gods hoede aanne­» men , en zoo ik den dood verdiend heb , dan bidde ik dat men » het kort met mij make." Men zegt dat de beruchte J a n H e s sels bij zijn laatste verhoor tegenwoordig was. B o u r let te en de la Nueffo r g e werden beiden, 7 Julij 1569, ter dood ver-ourdeeld. De eerste werd als verrader gehangen , zijn lijk gevie- rendeeld , de stukken op staken gesteld en zijn hoofd aan de galg genageld. Zijn schoonzoon werd op den 12 November van dat jaar te Antwerpen onthoofd en gevierendeeld. B o u r l e t t e was een opregt vriend van 0 r a nj e en de Hervorming , standvastig ook in het ongeluk , en een der getrouwen , die hun geloof en trouw net hunnen marteldood bezegelden. Zie Bakhuizen van den Brink, Andries Bourlette, mede­ 8edeeld in de Gids, . 1844. N°. 3, 4 en 5; Gachard, Corresp. de Guill. le Taciturne , T. III. Pref. p. VI et VII. BOURLOTTE (CLAuDE LA). Zie BARLOTTE (CLAUDE LA). BOURNON is niet anders in de geschiedenis bekend dan bij do­zen zijnen geslactitsnaam en als een der vele Kapiteinen , die in den oorlog tegen de Duinkerksche zeeroovers, inoedig de eer van het Vaderland handhaafden. In 1624 had hij twee Duinkerksche schepen verslagen en werd tot belooning van dit heldenfeit door de Admiraliteit van Amsterdam met eene gouden keten en pen­ning beschonken. In 1627 streed hij met Anthonis F l o r i s tegen acht Duinkerkers en was waarschijnlijk de zelfde als Kapitein Bo urnon, aan wien als den oudsten der Zeekapiteinen , bij de begrafenis van den Luitenant-Admiraal Pieter Pieterszoon Hein, in het jaar 1629, het dragen van diens helmet werd aan­bevolen , om daarmede voor het lijk te gaan , doch die zich als onmagiig verschoonde , omdat hij zijne leden in de dienst van het Land verloren had. Zie v(a n) d(e n) B(o s) , Levens en Daden der Doorl. Zeehelden, D. II. bl. 70; de Jon ge, Nederl. Zeew. D. 1. hi. 344. BOURNONVILLE (OUDARD Of ODOARD SOMS ook EDUARD DE) Of DE BOURNOViLLE Ridder:, Graaf v an Hennin, Vicomte van B a r­ho, Baron van Houllefort, Heer van Capres, onder welken laatsten naam hij bijzonder in de geschiedenis bekend is , was een zoon van Gui de Bournonv.ille, Heer van Capres, Haurek Montigne, Baron van Houllefort , Gouverneur van het Graafschap Ponthieu , en Opperland-Jaiermeester van het Boulonnesche. 0 d o­ard de Bournonville wordt genoemd onder de Edellieden van 's Konings mond (Gentilshommes de la bortehe du Roi), onder welke de voornaamste Edelen geteld werden. Hij teekende echter in 1565 het verbond der Edelen; doch Hoomsch-gezind zijnde ; bleef hij na de oplossing van dit Verbond den Koning getrouw. Tijdens den eersten veldtogt van Oranje in Braband in 1568 diende hij reeds onder den Ilertog van Alva toen hij den Prins , die over de Maas was geirokken te gemoet toog en werd met M on-d ra g o n aan het hoofd van 400 harquebuziers naar Leuven ge­zonden. In bet volgende jaar werd hij begiftigd met eene der dertig Kommanderijen door Alva ingesteld en met een inkoinen van 600 gulden. Hij werd in 1752 Kolonel van een Regiment NValen, vatte in Mei van dat zelfde jaar, met zijn Regiment post-te Bouchain , bleef met eene kompagnie Walen in bezetting te Mechelen na de rampzalige plundering en moord in die stad; tliende, onder Don Frederik, in het beleg van Haarlem en had zich met 10 benden Walen en 400 ruiters te Overveen nedergeslagen. Eveneens was hij onder de belegeraars van Alk­maar en had zich in het Bergerzand gelegerd. Tot de dood van B. e q u e s e n s was hij den Konint,, getrouw , maar zoodra de be­wegingen in de Zuidelijke gewesten eenen aanvang nainen , ging C a p r es tot de zijde der Algetneene Staten over, en hielp Ant­werpen in 1576 tegen de woestheid der Spaansche krijgsknechten verdedigen. Bij die gelegenheid werd hij gevangen genomen en naar het kasteel dier stad gevoerd, alwaar de trotsche Spanjaard Hieronymus Roda hem op de vernederendste wijze zijn verraad verweet. Bij de uitwisseling in het jaar 1577, bekwam hij zijne vrijheid, nam het bevel van ecu Regiment Staatsche rai­terij op zich en werd belast met de Stadvoogdij van Atrecht. Ook teekende hij ten zelfden jare de Unie van Brussel. Zeer aan de Roornsehe Godsdienst verkleefd , was hij verbitterd over de beroer­ten , welke te Gent plaats vonden, en bij zocht die met zijn on­derhebbend krijgsvolk te bedwingen. Zoo handelende zette hij zich , met eenige andere Edelen , aan .het hoofd der misnoegden , bekend onder den naam van Nalcontenten , en verpligtte zich bij onderteekening om zich met zijne bende, bij die van Artois, Henegouwen en Douai te voegen , en al ten , die van de Gentsche bevrediging afweken met kracht te wederstaan. Hierin liet hij niets onbeproefd en was een der voornaamste bewerkers van de ver­zoening der Waalsche gewesten met den Koning en van de schen.-ring , welke tusschen de Nederlandsche Provincien plaats greep. Zijne onderwerping aan den Koning was op deze wijze gemakke­lijk wat weer is , hij werd met vreugde als een der grootste her­stellers van 's Konings gezag aangenomen , en , als een getrouw aanklever van de Spaansche zaak , met eerbewijzen en geschenken overladen. Sedert dien tijd gaf, hij blijken van ijver en trouw voor den Koning; zonder dat de grootste aanbiedingen , door den Prins van 0 r a n j e gedaan , hem daarvan konden artrekken. Het is dus niet vreemd , dat Koning Filips IV getuigde , dat Odoard de Bournonville, Graaf van Rennin, opge­voed aan het Hof van Keizer Karel, groote diensten gedaan heeft aan Koning F i l i p s II , gedurende de beroerten in Neder­land , vooral door de Waalsche gewesten • weder te brengen onder 's Konings gebied , die hem eenen brief van dankzegging toeschikte, en hem aanstelde tot Bevelhebber van Atrecht en het land­schap van Artois , met bijvoeging van andere aanzienlijke posten , in welken hij zich allezins tot genoegen kweet. Hij overleed den 28sten December 1585 , in den ouderdom van 52 jaren , en liet eenen zoon na, Ale .xander de Bournonville, Graaf van Rennin, Ridder van het Gulden Vlies , Keizerlijk Kamerheer , Overste te voet , Veldrnaarselialk in de Nederlanden , Gouverneur van Walsch Vlaanderen en der stad Rijssel , overleden in 1616 , dien hij gewonnen had bij Maria Christina van Egniond, dochter van den te Brussel onthoofden Lamoraal, Graaf van Egmond, welke hertrouwde eerst met Willem van L a­laing, Graaf van Iloogstra ten, daarna met Karel Graaf van Mansfeld. Hij words vermeld als een der meest beroemde Ridders van zijnen tijd, zoo wel bekwaain in krijgs- als burgerlijke zaken. Zie Bor, Nederl. Oorl. B. VI. IA. 422 (309), B. XIII. bl. 35 (91); - Strada, Hist. de la Guerre des Pays Bas, Tow. III. pat;. 51, 54, 58, 60, 71-75; Nanning van Foreest, Kurt verhaal van de bele­ ger. van Alkmaar, bl. 26, 77; van Loon, Nederl. Historip., 9.1. bl. 266; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Woordenb. B. bl. 353; Luisci us, Algem. Hist. lVoordenb. D. II. SI. II. b1.104; (Beaufort), Leven van Willem I, U. III. bl. 109; Boo n­ kamp, Alkmaar en zijne Geschied., bl. 230; W a g e n a ar, Vaderl. Hist., D. VI. b1.125, 414, D. VII. b1.113, 269; te Wa t er, Hist. van het Verb. der Edelen, St. 11. bl. 273-275, St. Ill. M. 488 ; Kok, !fa­ ded. J'Voordenb. , D. IX. bl. 181; de C h a l m o t , Biogr. Woordenb. ; de Jonge, de Unie van Brussel, H. 89 en 90; Gachard, Cor resp. de Filippe II. Tom. I. pag. 548 ; Tom. II. pag. 142, 246 , 258, 263, 286, 327; Le meme, Corresp, de Guillaume le Ta­ citurne Tom. 111. Fag. 327. BOURS (PONTOS VAN NOYELLES 'leer VAN). Zie NOYELLES (PON-TOS VAN). BOURSSE (ANTIIONIE CORNELIS), zoon van Simon Boursse, Apothekar te Amsterdam werd te dier stede den 8sten Januarij, 1769 geboren. Terwij1 hij van zijne geboorte of het gebruik zij­ner oogen miste, waren zijne overige zintuigen , vooral zijn ge­hoor zoo veel te scherper. Reeds vroeg openbaarde zicli bij hem de lust voor de muzyk en trachtte hij aan die neiging te voldoen , door tegen verschillende soorten van kelken en andere klinkende voorwerpen te tikken. Zijne eerste en verdere lei-ding in het muzykaie yak , had hij aan den kundigen F r a n-k e n te danken , onder wiens opleiding hij zulke groote vor-deringen maakte , dat hij meermalen de bewondering der toe­hoorders tot zich trok. Dit was vooral eens het geval , toen hij, na het hooren van een treffend muzykstuk , door den beroemden Abt Vogl er voorgedragen , het zelfde thema dadelijk voor de vuist ko­pieerden en voordroeg , bij welke gelegenheid Mejutvrouw Maria Louisa Griethuyzen, geboren Carelius, in een vloeijend gedicht zijne verdiensten lof toezwaaide. In het jaar 1783 werd hem de Organistplaats in de Nieuwezijdskapel te Amsterdam aan-geboden. Hoewel nog slechts veertien jaren oud, aanvaardde hij, dien post, en voldeed daarin bijzonder. Achtervoigens bekieedde hij die betrekking sedert 1791 in de Wester , sedert 1793 in de-Nieuwe- en sedert 1804 in de Oudekerk te dier stede, terwijt hij, tevens in 1791 tot Klokkenist van het toenmalige stadhuis werd aangesteld. Ilerhaalde aanvallen van beroerte maakte den 15den November 1830 een cinde aan zijn leven. Hoewel zijn hoofdvak het Orgelspel was , beoefende hij echter vrij gelukkig de piano, het carillon , de viool , de flageolet en den zang. Zijne stiji en genie vielen grooteudeels en bij voorkeur op kerkelijke en sta­tige muzyk en men mag gerust zeggen , dat men , te dier tijd , daarin bezwaarlijk zijnen meester hier te lande zou hebben kunnen aan­wijzen. Zijn karakter was zacht • en bij uitstek medelijdend en hulpvaardig. Neermalen gar hij concerten , ten voordeele van hulphehoevenden , zoo als bij gelegenheid van den watersuood in 1825 , hetwelk eerie aanzienlijke som opbragt , alstnede ten behoeve van de Kweekschool voor de Zeevaart. Behoeltigen en vooral blinder, ontvingen van hem gratis onderrigt, en hij had het geluk vele kundige en geachte onderwijzers te vormen. Zie van der Viiver, eTaarhoek der stud Amsterdam 1830, N. 225 en 226; van AV ij k, Algem. Wetensch. Froordenh. en vooral iVederl. Muzyk. Tijds. 1841 , bl. 109. BOUSQUET (PniupPE), zoon van Daniel Boas qu et en van Jac o­haAdriana de With , geboren den 9den Februarij 1781 te Amster­dam, werd met zijne drie broeders , op den ouderdom van 10 jaren , aan de leiding van den Baron de Le pe I te Offenbach toevertrouwd, met wien hij vervolgens naar Straatsburg vertrok. Na drie jaren onder diens opzigt te zijn gebleven doorliep B ousqu e t de Latijnsche scholen te Amsterdam, met het oogmerk , ow ter voortzetting zijner stu­dien, de Hoogeschool te bezoeken , doch door de tijdsornstandighe­den daarin verhinderd, leidde hij een ambteloos leven. Daar even­wel de lust tot de beoefening der wetenschappen hem bijbleef, gal hij daarvan onderscheidene proeven, onder anderen door het be­antwoorden eener Prijsvraag, in 1824, door de Hollandsche !hat­schappij van Wetenschappen uitgeschreven , waarbij verlangd werd .Eene duidelijke theorie, uit Physisehe gronden afgeleid en door proefnemingen gestaafd, hoe de schoorsteenen in alle ge­ vallen behooren te zijn ingerigt, en wat men daarbij heeft in acht to nemen, oils van rooken geheel vrij te zijn, aan welk antwoord de zilveren medaille werd toegekend. Bousq u et was tevens een voorstander van alle nuttige inrigtin­gen , zoo als hij , onder anderen , getoond heeft , door een aanzien­lijk aan de Maatschappij van %Veldadigheid. Hij overleed ongehuwd te Amsterdam den 28sten Januarij 1829 en is, volgens zlne uiterste wilsbeschikking op het Kerkhof te Frederiksoord be-graven. Zie Algem. Konst- en Letterbode voor 1825, D. I. W. 346, uit familiepapieren aangevuld. BOUSQUET (JAN CAREL), een neef van den voorgaande, geboren to Amsterdam den 12den Makin 1782 , kwam na zijns waders dood ter wereld. Zijne voortreffelijke aanleg en bij- zonder %lo; verstand w erden , onder de leiding zijner uitmuntende 1113 moeder,, door eene zorgvuldige opvoeding, heerlijk ontwikkeld. Reeds, op zijn dertiende jaar was hij be-kwaam de Hoogeschool te bezoeken. Met ijver zich op de Regtsgeleerdheid toeleggende, oefende hij zich bovendien in verschillende soorten van ernstige en luimige Poezv, zoo in het Franscli als in het Nederduitsch , van welke geestvruchten eater nimmer iets in het Licht verscheen. In 1800 te Leiden tot &ester in de beide Regten bevorderd , bezocht hij , gedurende eenige jaren , de voornaamste landen van Europa , en vestigde zich , op het laatst van 1806 , als Advokaat te 's Gra­ venhage , en in 1808, na eerie teleurgestelde verwachting , als zoo­ danig te Amsterdam , waar hij den 5den Augustus 1828 overleed. In de laatste jaren zijns levens zich sneer uitsluitend met Let­ terkundige studien bezighoudende , hield hij meermalen doorwrochte Redevoeringen waarvan eene In druk is uitgegeven. Over de vraag in wake opzigten de Welsprekendheid en de Poezy onderling verschillen. Amst. 1826. 8°. Ook zien nog van hem het licht : • Amsterdam in 1672 , oorspronkelijk Vaderlandsch treurspel. Amst. 1822. kl. 8°. De Ruiter te Syracuse , treursp. Amst. 1828. Id. 8°. Macao, gedichten ten voordeele der Grieken uitgegeven. En nog eenige andere hier en daar verspreide gedichten van minderen omvang, die alien doen zien dat hij op eene niet onge­ lukkige wijze de her hanteerde. Ook maakten zijne groote belezen­ held , zijne weer dan gewone gemeenzaamheid met de meeste le­ vende en doode talen en met al , wat men onder oudere en nieuwere litteratuur bevatten kan , hem bij uitnemendheid geschikt voor de gelukkige beoefening van poezy en welsprekendheid.Zie Algem. Konst- en Letterhode voor 1828, D. II. bl. 99; Biogr Woordenb..der Nederk Dicht. ten very. op W i t s e n Geysbeek. BOUT (JAN JANSZ00N) was een Zee-Kapitein, die in de jaren 1671-1675 onderscheidene branders aanvoerde en daarbij groote onverschrokkeuheid aan den dag legde.Zie Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 631, 653, 686, '778, 785, 912, 916. BOUT (PIETER) , geboren te Brussel in 1660 , schijnt zich ook eenen geruimen tijd te Amsterdam te hebben opgehouden , waarom hij door sommige onder de Amsterdamsche Schilders geteld wordt. Ilij was een Beeld- en Landschapschilder, die veel met den Bel­ gischen Schilder An tonie Francois Boudew ij n s zamen gewerkt heeft , wiens land- , strand- en dorpgezigten hij gewoon was met net geteekende en kunstig getoetste figuurtjes te stofferen. Zijne teekeningen zijn fraai en gezocht. Er bestaan van hem 5 geetste prentjes , winter- en jagtgezigten , vol gewoel voorstellende. Hij overleed in 1740. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Va­ derl. Schilderk., D. I. M. 128; I m m e r z e e 1, Levens en Werken der Schilders. ; Wonder, Alphab. Lijst der iVederl. Kunsts. 1114 BOUTKAMP (J.) , van wien ons verder niets bekend is , gaf in 1734 J ohannes E wylers, Ziels Eenzame Meditatien over de voornaamste Waarheid des Euangeliums , eenigzins verar- beid op nieuw uit , onder den titel : Nuttige zamenspraak tusschen een' heilbegeerigen en Evan-gelist. B.otterd. 1734. Dit werkje werd toen , even als naderhand bij eene tweede uit­gave, vooraf goedgekeurd door de Classis van Schieland , die echter in 1738 deze goedkeuring weder introk , terwiji de Zuid-Holland 7 landsche Synode eene bijzondere waakzaamheid aanbeval tegen de verspreiding van dat bock en de verderfelijke gevoelens die het omhelsde. Ook zou zij gaarne gezien hebben dat de Staten van Holland en West-Friesland den verkoop er van verboa den hadden ; maar aan diem wensch werd niet voldaan. Inmid­dels werd het toeu algemeen meer en sneer, voornamelijk in Zuid-Holland, bekend , onder den naam van het boek van Boutkamp, en op onderscheidene plaatsen door onderscheidene uitgevers nagedrukt. Daardoor geraakte het in veler handers , even als de inhoud in veler harten. Daar sommigen dit werk zeer hoog roemden en anderen het als uiterst verderfelijk uitkreten , zijn daaruit groote verdeeldheden in de kerk ontstaan , die jaren lang onder Leeraars en Lidmaten hebben voortgeduurd , zoodat de gevol­gen daarvan in vele Zuid-Hollandsche gemeenten allertreurigst waren. Zie Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk, D. 111. bI. 322-324; Sch ot el, Kerk. Dord., D. II. bl. 302. BOUVIER (JAN), »een kloeksinnigen Meester" was a een seer konstig veer-werek-maker van des Prinsen M au r it s leegher" die onder anderen de brandkogels of vuurballen bestuurden welke in 1597 bij het beleg van Grol gebruikt werden. Zie B oss c ha, Heldend. te Land, D. I. bi. 335. BOUWEMA. (WILLEJs). Zie BONGA (WILLEM).BOUWEMA (HoTzE). Zie Boma (HOTZE). BOUWENS (KRIsTIAAN), geboren te Maastricht , was Pastoor te Vlijtingen, niet ver van zijde geboorteplaats , en heeft geschreven :Arcana ,linguae Teutonicae. Leodii. 1629. 8°. Romani Imperil; symmetria cum corpore human° : De initio progressu , statu et fine Imperii ad usque finem mundi. Leodii. 1629. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb. BOUWENS (Mr. REYNIER LEENDERT), geboren te Amsterdam in 1755, in de onrustige tijden van het jaar 1787 de zijde der Patriotten gekozen hebbende , werd, bij de omwenteling van dat jaar, van zij-nen post als Raad en Vroedschap der stad Amsterdam ontzet en kort daarna voor altoos uit Holland en West-Friesland gebannen , als beschuldigd , dat hij , als Vroedschap der stad en voorgevende Lid te ziju van het Defensiewezen , op den lsten October 1787, bevolen had dat de schutdeuren in den Westerbeer,, aan de stads­vest even buiten de Haarlemmerpoort , werden opengezet ; ten einde daardoor de groote inundatie te bewerken , nadat het besluit om geen tegenweer aan de Pruissen te bieden , te zijner kennisse gekomen was , welk bevel hij had doen uitvoeren. Hij verliet toen het Vaderland tot op de omwenteling van het jaar 1795. Daarna teruggekeerd , werd hij Lid van het Cotnrnitte van Justitie te Amsterdam. Ook was hij een der 29 Leden van de Commissie tot onderzoek naar het Politiek en Finantieel gedrag der Leden en Ministers van het vorig Bewind in Holland , welke Commissie , ingevolge Decreet van de Provisioneele Representanten van het yolk van dat gewest , den 2lsten Januarij 1796, benevens haren Secretaris en verdere aanhoorigen , van hunne werkzaamheden werd gehouden voor outlast en ointslagen. Dit ontslag kwam B o u-wens te ontijdig voor en zulks om vele redenen , die hem deden besluiten , de stukken , welke onder hem berustende waren , met eene opgave dier redenen , in openbaren druk uit te geven ; dit nu heeft gelegenheid gegeven tot de geboorte van het werk getiteld : R. L. B o u w ens aan zone Committenten , hetwelk inzonder-heid gerigt was aan de Burgers der stad Amsterdam, zijne bijzon­dere Committenten. Dit werk , waarvan binnen weinige maanden eene tweede druk bet licht zag , bevat eene verzameling van stuk­ken , waaronder vele belangrij ke , welke wel eene plaats verdienen bij de staatsstukken van dat tijdvak. B o u wens overleed op de buitenplaats Voorzigt in de Diemer­meer,, den Eden Junij 1798, Zijne beeldtenis gaat in plaat nit, gegraveerd door Quenedey in 12°. Zie Vaderl. Dist. ten very. op Wagenaar, D. XI. bl. 257,D. XVII. ht. 54, 96, D. XXI. bl. 7, 30, 31; D. XXXII. bi . 157, D. XXXIV. bl. 304, 305,.308; de Chalmot, Biogr. Woordenh.;van der A a, Gesehied. van den Oozl. 1793-1803, D. V. bi. 32-36 noot. BOUWENS (Jmull) ook wel verkeerdelijk BOUWENSCH ge­peld , zoon van Mr. Gerard Bouwens, Burgemeester van Tiel , trad in de krijgsdienst en was in het jaar 1672 tot den rang van Kapitein opgeklommen. Hij beyond zich in dat jaar met 60 soldaten in het dorp Rurnpt , toen de Graaf de Lo r­ge s aan het hoofd van acht vendelen Fransche Ruiterij , zonder tegenstand de Betuwe inrukte , alwaar zijne Krijgsknechten de Land­lieden niet weinig mishandelden. B o u w ens en de zijnen ont­vingen deze vijandelijke overmagt zoo kloekmoedig, dat zij geheel op de vlugt werd geslagen , haren zwaar gekwetsten Bevelhebber met moeite medevoerende , maar ,eene som van zestig duizend gul­den den overwinnaars achterlatende. ' B o u w ens dezen buit in veiligheid willende brengen , raakte omtrent Leerdam in een tweede gevecht met 80 Fransche Dragonders. Ook dezen joeg hij op de vlugt; maar twee vijandelijke kogels troffen hem in den Borst, of- schoon niet ter dood ; en gedurende het gevecht, gingen de voer­lieden door met den veroverden buit. Zie Valkenier, 7t Vertverd Europa, D. I. hi. 480; Montanus en Verwey, Leven van Wille ni III , D. I. b1.207 en 208 ; Si ege n be ek ,Geschied. der Burgerw. in Nederl., bl. 108 en 109 ; Bosscha, Heldend. te Land, D. 11. bl. 63, 65. BOUWENSCH (WILLER ADRIA AN) was Burgemeester te Arn­hem , toen , in het begin der achttiende eeuw , door het over­lijden van Willem III , Prins van Oranje, het Stad. houderschap in vijf provincien vernietigd werd en daardoor groote opschuddingen in Gelderland, Zeeland , Utrecht en Overijssel plaats hadden. Bouw en s c h behoorde tot die Regenten , welke zich wilden handhaven in het gezag hun door den overledenen Stad­bonder opgedragen , en welke die van de nieuwe plooi genoemd werden. Te Arnhem zelf schenen `de voorstanders der oude Regering, in zoo verre de meerderheid van stemmen in den Raad te hebben , dat de Burgemeester Johan v an B r i en en in Junij 1705 voor­sloeg en doordreef, dat men de vrijwilligers , welke de nieuwe Regering had aangeworven, om zich van het Bewind te verzekeren , zou afdanken ; waarna , zoo als met grond vermoed werd , een ge­deelte der Regering zou worden afgezet. lflaar de Burgemeester B ouw en sc h, die Kolonel der vrijwilligers was , rukte met dit korps op en plaatste zich daarmede op de markt tegenover de gewapende burgerij , die hier bijeen gebragt was , om de verande ring der Regering te begunstigen. Doch deze laatste geen last hebbende tot het plegen van eenige dadelijkheid , dropen einde­lijk en lieten de vrijwilligers het veld houden ; zoodat die van de Nieuwe plooi voor ditmaal zegevierden , hetwelk ten gevolg had dat de Burgemeester van Bri enen sedert van zijn ambt werd verlaten en ter stad uitgezet, waar hij echter na verloop van drie waren weder binnen kwam en in zijne waardigheid werd her Toen in het jaar 1707 in de provincie Gelderland nieuwe moei­jelijkheid ontstaan en de band van eenigheid tusschen de steden genoegzaam gebroken was, openbaarde de tweedracht zich allersterkst op den kwartierdag te Arnhem. Wageningen. alwaar men het op de Gemeensmannen gebeten had , en die ook afgezet werden, ge­raakte geheel in beroerte. Godard A dri aan van Iss um , een der afgezette Gemeensmannen , was Hoofdman over eene bende vrijwilligers , en bragt, zonder zich aan de Regering te bekreunen , zijn yolk op de been. Jan A alder s mede een der afgezette Gemeensmannen, had zich , om hulpe mar Arnhem begeven; waarop de Regeerders dier stad besloten den Burgemeester B o u w ensch, met zijnen Ambtgenoot Derck Reini er van Bass um (1), aan het hoofd van eenige vrijwilligers , met drie of vier stukken ge­schut , naar Wageningen te zenden. Die van Arnhem waren niet. (1) Zie over deze hiervcor bl. 162 en 163. 1117 voor Wageningen gekomen , of men deed bun aanzeggen , dat zij zich te wachten hadden , van eenige dadelijkheden te plegen , zoo zij niet geweld met geweld gekeerd wilden zien. Men eischte de poorten te openen ; waartoe die van binnen weinig zin hadden. De Arnhemmers vonden buiten de stad een burger schildwacht, .lien zij naar binnen zonden; waarop de voorzittende Burgemeester B a r t old S c h a a t s en drie Schepenen buiten traden. Dan naauwe­lijks waren zij buiten gekomen , of Burgemeester B o u w e n se h trok zijnen degen , roepende : » dezen zijn het; die moeten wij hebben , »nu zijn ze in onze magi." Hierop werden de Wageningers aan­getast , van hun geweer beroofd , en naar de stad teruggevoerd , waar men de poort gesloten vond , doch men plantte er het geschut voor en opende ze met geweld. De gevangenen werden naar het Raadhuis gebragt en naauw bewaard doch diep in den nacht gevankelijk naar Arnhem gevoerd , waar zij slechts een etmaal in de gemeentemanskamer gevangen bleven ; toen werden zij naar Wageningen tern gebragt en eerlang weder ontslagen. Kort daarna werden te Arnhem twaalf personen door de Burgerij uit de Regering ge­zet, onder welke vermoedelijk ook B o u we n se It was. Zie van Loon, Nederl. Historip., D. IV. bl. 416-418; Wa ge­ naa r, Vaderl. list. , D. XVII. bl. 242 , 243 , 300-305 ; K o k , Va- derl. Woordenb.; de Chahnot, Biogr. Woordenb. , D. IV. IA 346--352. BOUWENSZ. (Gum,* een der Watergeuzen , was in 1572 Kapitein onder Willem Lu m ey, Graaf van der Mar c k ; hielp Brielle veroveren , en was ook bij het omslaan van Dordrecht. .Na­dat hij op kosten van die stad met kriksbehoeften rijkelijk voorzien was , zeilde hij , met Ilia rinus Bran d , de rivier op naar Gorin­chem , en hielp waarschijnlijk ook die stad veroveren. Zijne verdere lotgevallen zijn onbekend. Zie S eh ot el, Kerkel. Dordr., D. I. hl. 56 noot (3); van Gro-ningen, Geschied. der Watergenzen , bl. 1'76 en 177. BOUWENSZ, (LEENAERT), een Zeeuw van geboorte , was vroeger Rederijker geweest , doch vlugtte, wegens het aankleeven van het gevoelen der Doopsgezinden , naar Emden , waar hij in 1551 Oudste bij die gezindte werd , na aldaar reeds eenigen tijd het ambt van Vermaner bij de gemeente te hebben bediend. In zijne be-. trekking van Oudste bezocht hij dikwijls onderscheidene gewesten en doopte aldaar meer dan 1000 personen. Hij was een man van gestrenge beginselen , bezat veel ijver in zijne werkzaamheden en was een welsprekend redenaar. Na het overlijden van NI e n no S i m on s z. in 1561 bleven B o wens z. en Dirk Philips de aanzienlijkste mannen in het ge- nootschap der Doopsgezinden. Maar Benwen sz. daalde te Emden in de achting der gemeente, waartoe niet weinig bijdroeg zijne gestrenge denkwijze , die vooral uitkwam in een geval met zekere Swaan tj e Rutgers, door hem gebannen , omdat zij haren geban- nen man niet Wilde verlaten. Ook maakte men aanmerking , dat hij zoo dikwijls naar Friesland reisde. Deze oneenigheid rees zoo hoog , dat hij (misschien in het jaar 1566) afgezet werd en zich genoodzaakt zag , zijne bediening te Emden neder te leggen, Hij vertrok van daar en ging kart bij Harlingen wonen. Hier bleef hij nog veel toeloop houden en was zoowel bij de Friesche als bij de Vlaamsche vlugtelingen zeer gezien. Misschien is hij wel weder Oudste bij de Friezen geworden , welke partij hij bij de scheuring tusschen de Friesche en Vlaamsche Doopsgezinden gekozen had , hoewel hij zich in deze ,twistzaak veel zachter schijnt gedragen te hebben , dan hij zich bij het Leven van M en n o S mons z. wel eens betoond had , zooals toen hij , in de tijd van ver• deeldheid over den ban , 1V1 e n n o zelven eens met den ban durfde bedreigen. Later ziet men hem telkens als bevorderaar des vredes optreden. Zoo deed hij herhaalde vredespresentatien aan de Vla­mingen , doch te vergeefs. Later begat hij zich met der woon -naar Hoorn , waar hij in 1578 overfeed. Bonwens z. was niet van scherpzinnigheid en gezond verstand ontbloot. Voornamelijk heeft hij zich doen kennen door zijne ge­strenge beginselen , die hij voor zich zelven nitoefende en aan de verkondiging van het Evangelie wijdde; welke beginselen voor die tijd van beroering heilzaam schenen , maar , waardoor hij zich wet eens te ver liet vervoeren. Zie Brandt, Hist. der Reform., D. I. W. 179, 180, 182; Blau­ pot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Friesl., IA 59, 60,61, 87, 88, 102, 103, 109, 110, 111 noot, 115 noot; de zelfde, Ge­ schied. der Doopsgez. in Gron. enz., I). I. bl. 23, 50, 52, 111­ 113, D. II. IA. 122, 323, 134; de zelfde, Geschied. der Doopsgez. in Noll., Zeel. enz., D. 1. bl. 22-24. BOUWER (HANS HENDRIKSZ.) nam , als Commies op het schip Zeeland , deel aan den togt die Jacob Cornelisz. van Nek in 1598 naar Indio ondernam , en kwam in het volgende jaar van daar met eene rijke lading terug. In 1601 ondernam hij eenen tweeden togt als Vice•Admiraal op het schip Zelandia, dat met 4 andere , onder het bevel van Wolphert H e r ma n s z. , naar Oost-Indic stevende. Hid had zi-in deel in de roemruchtige overwinning in de nabijheid van Bantam , waar de Admiraal H e r m a n s z. eene veel sterkere vloot der Portugezen op de vlugt sloeg en eenige hunner schepen verbrandde of nam. De Portugesche vloot bestond uit 8 gallioenen en 22 grootere of kleinere galeijen , die der Nederlanders slechts nit 5 schepen. Zie de Oost-Indische Reyse onder den Adm. W o l p hart II er­ man sz vooral hl. 17 volgg. ; Valentyn, Oud en )Xienw Oost. Indien, D. I. a bl. 174, 181. BOUWINGA. (HANs). Zie BONGk (JoHAN). BOUWMEESTER (CoaNELis) vindt men vermeld als een kun-stig teekenaar van schepen te Rotterdam, die ook meesterlijk de 1119 steden , kusten baaijen inhammen , stormen en schipbreuken moist of te beelden en de schepen zoo naauwkeurig afschetste dat er geen touwtje aan ontbrak. Hij schijnt in het laatst der zeventien­de eeuw geleefd te hebben. Zie van Spaan, Beschrijv. van Rotterd. bl. 413; van Eyn­ den en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk.; D. I. bl. 296; I m m e r z e e I , Levens en werken der Kunsts. BOVY (Gums), Stadstimmerman te Zutphen , in het midden der vorige eeuw , meende de quadratuur des cirkels te hebben ge-vonden en gaf dahrover een werkje uit , getiteld : Wiskundige De-monstratie , dat het rond staat tegen zijn omgeschreven vierkant als 11 staat tegen 14 , of de zoo lang gezochte qua d r a- tur a Cir culi ontdekt in den fare 1749 Zntphen 1754. Zie van A b k o u d e , 1Vaamreg. van Nederd. Boeken , D. L St. V; De Navorscher, 3e jaargang bl. 265. BOWLER (MARTEN) , zoon van Jan B o w i e r en van 11 e n-rietta Maria Hermina Ackersdijk, geboren te 'sHer­togenbosch den 13den December 1750 , werd in 1787 Pen­sionaris van 's Hertogenbosch , doch legde in 1794 , nadat de stad door de Franschen was ingenomen , zijnen post neder,, en onttrok zich voorts aan alle bestuur van zaken , doch in November 1813 , toen de hoop op verlossing van het Vader­land kwam opdagen , bood hij in het geheim zijne dienst , bij eene toekomstige bevrijding der stad aan den Souvereinen Vorst aan , en was reeds den 11 den December met eene geschreven vol­magt van dien Vorst voorzien geworden , om , zoodra de tijd daar was , ales in zijnen naam te regelen. NaauweNks was dan ook de verlossing gekomen of B o w ie r gaf aan den Pruissischen Brigadier-Generaal Hobe, die de stad in naam van den Prins van Oranje-Nassau, had in bezit genomen , kennis van deze volmagt en riep diens hulp tot het volvoeren van zijnen last in. De Generaal maak­te zwarigheid zulks zonder voorkennis en toestemming van zijnen Opperbevelhebber den Generaal von Bulow te doen ; waardoor Bow i e r verhinderd werd zijnen eersten last ten uitvoer te bren­gen , doch kort daarop zijne aanstelling als Commissaris-Generaal bekomen hebbende voldeed hij , met zijnen ambtgenoot Johannes Baptista V erhe yen door eene plegtige afkondiging aan 's Vor­sten begeerte. Hij overleed den 27sten Februarij 1830 , bij zijne echtgenoote , Yrouwe Susanna Everdina Donker van der Hoff, geene kinderen nalatende. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op 1Vagenaar, D. XIX 131. 348 ; H. B o s s c h a' Geschied. der omwent. van 1813, St. III. bl. 50 en 51, uit familiepapieren aangevuld. BOXFAL (Mr. limo) of Barnum , ook wel verkeerdelijk BOXTEL geschreven , geboren te Hamden , studeerde eerst te Leiden , waar hij tot Meester in de vrije konsten en in de wijsbegeerte bevorderd werd , daarna te Parijs waar hij het Meesterschap in de regten bekwam. Hij bekleedde van 1634-1645 , den post van Secretaris te Gorinchem en heeft aanteekeningen en vermeerderingen gevoegd bij de volgende werken: ct. Felicius, J. C. Ital , de Communione et Socie-tate, deque lucro et quaestu. Gorinch. 1666 in 4°. C or n. N e o s t a di u s, de Feudi juris scripti et HollandiciWestfrisicique successione, Gorich. 1670 12°. Nen roernt hem wegens zijne uitgebreide geleerdheid , uitmun­tende welsprekendheid en groote regtskennis. Zie van Oudenhoven, Beschr. van Heusden, bl. 189 ; de Chalmot, Biogr. Woordenh, die ten onregte Gorinchem als zijnegeboorteplaats opgeeft ; Herman s, Consp. Onom. Liter. p. 18. BOXHORN (HENDRIK) of BOCHORINC geboren te Brussel in 1550 uit behoeftige doch eerlijke ouders, had tot vader Me l­chior Boxh or n, doodgraver aldaar , en tot moeder Gudula La b u s e. Na de wijsbegeerte beoefend te hebben studeerde hij in de Godgeleerdheid te Leuven , werd Licentiaat in die weten­schap, en tot Priester geordend. Vervolgens tot Deken en Pastoor van de kerk van Sint Germain te Thienen in Braband benoernd , werd hij door den Aartsbisschop van Mechelen tot Aartspriester van dat distrikt aangesteld. In den aanvang van dezen zijuen loopbaan liet hij zulk eenen warmen ijver voor de Roornsche Gods­dienst doorstralen , dat men hem Inquisiteur inaakte, doch allengs­kens aan het weifelen geraakt zijnde over eenige leerstukken van zijne geloofsbeliidenis, inzonderheid wat de transsubstantiatie en het verbod van trouwen aan de Geestelijken betreft, besloot hij eindelijk de leere van het Pausdom vaarwel te zeggen , en toen uit eenen minnehandel met S i b i I 1 a Styls een kind werd geboren , vlugtte hij met haar nit Thienen ,naar Mondorf in het hertogdom Berg, alwaar hij haar in Januarij 1580 trouwde; vervolgens be­gaf hij zich naar Wermelskerken in het zelide hertogdom , waar hij de Roomsche godsdienst afzwoer, en gedurende zeven jaren , als Predikant de dienst waarnam ; in 1595 werd hij Predikant te Woerden waar Wen de Predikanten nog de leer van Luther volgde. Ook B ox b.orn deed zich aanvankelijk voor als der Lu­thersche leer toegedaan ; clod' ziende, hoezeer diegenen, die eenige gehechtheid aan haar lieten blijken , van de openbere bedieningen meer en meer werden nitgesloten , hoe meer ieder jaar de als voorstanders van L u t h e r bekend staande Regeringsleden werden verdrongen en door anderen vervangen, poogde ook Box h o rn; even als zijn atnbtgenoot S ege r u s Koningsbergen langza­merhand en ongemerkt de Woerdenaren gezamenlijk tot de Her­vormde kerk over te brengen , hetwelk bun met een groot gedeel­te gelukte ; zoodat hij nu Hervormd Predikant aldaar was , doch den 29sten Julij 1600, werd hijdoor de Stedelijke Regering van zijn ambt ontzet , otndat hij haar op den predikstoel verachtelijk ten 1121 teen gesteld had .voor de gemeente. De Kerkeraad gat ,hem ebinet een bevy s van zijne goede diensten der gemeente bewezen , het­ welk h San de Staten vertoonde , die daarop besloten , hem in zijne dienst te laten en de &tering aanschreven , om indien zij eenige klagten tegen den Predikant hadden , die alsdan te brengen voor de Staten. In het jaar 1602 predikte Boxhorn te Breda; en de Kerkeraad te Woerden , vreezende dat hij aldaar zou wor­ den beroepen , verzocht en, verkreeg van de Staten bet besluit, dat hij te Woerden zou blijven, opdat niet te gelijk met zijn ver­ trek ten geheel verval in de kerk van Christus aldaar komen , en zoo de vrucht van omtrent zeven jaren verloren zou gaan. Even­ wel werd het van hooger band voor het algemeen belang beter ge­ oordeeld , dat hij naar Breda ging , waar hij van groote vrucht en hoop voor de kerk geoordeeld werd , terwiil men zich toch te Woer­ den van zijn !anger verblijf weinig vruchts meer beloofde; nit hoofde van de verbittering ,van " die van de confessie jegens den persoon van Box horn. Hij vertrok diensvolgens naar Breda , waar hij zeer gezien was, en zoodanig in de oust van den Gouverneur Just inus van Nassau geraakte , dat deze gemeenzaam met hem verkeerde , en hem dikwijls aan zijne tafel noodigde. Toen Breda in 1625 op nieuw in de magt der Spanjaarden geraakt was , be­ gaf Boxhorn zich naar Leiden , alwaar hij de opvoeding van zija. net kleinzoon Marcus Zuer i us Boxhorn , die volgt , bestierde , en waar hij vermoedelijk in 1631 overleed. • Hendrik was een warm verdediger van de door hem aangenomene geloofsbeliidenis , en een ijverig bestrijder der Roomschgezinde leer. Het mangelde hem oOk aan geene tegenstrevers , waarvan de voor­ naamste was Hendrik Cuickius, Hnogleeraar in de wijsbe ,- geerte te 'Leuven, Groot-Vicatis en Oftciaal van den Aartsbisschop van Mechelen en eindelijk Bisschop van Roermond , die met eene pen in 'gal gedoopt , tegen hem heeft geschreven. en hem van vele en verregaande misdrijven heeft betigt , welke beschuldigingen door Boxhorn mannelijk zijn wederlegd; terwijI hij de onwaar­ heid der meeste , benevens de kwaadaardige verclraaijingen van andere, middagklaar aantoonde in de beide volgende werkjes. Apologeticus adversus Henric um Cuy c ki um , . Lufid.- Bat. 1595 12°. Anticuychius et Conimentariorum de Eucharistiae Ilarmo­ nia libri11 .1. Adversus Venrici Guy ckii, Cancellarii Aca­ demiae Lovaniensis , Orationem paroeneticam,* Transubstantio­ nem. Pdnitficiam , Missae idolomaniam , et manducationem carnis Jesu Christi corporalern. Accessit justitia Reforma­ tionis congregationisque Ecclesiae froerdanae , ad Christia­ nam communitatem , cum Hollandiae et aliarum Provincia­ rum Belgicarum Ecclesiis ex Del verbo reformat,* s , ll e nr i - co Bo xhornio , Theologo Licentiato Lovaniensi , Ministro Euangelii Jesu Christi auctore. Lugd. Bat. 1598 , II. Tom. 12°. Mede ziet van B horn het Licht : 71 Daniel, dat .Godts oordeel Door de Victorie ends Triumph der waerheyi , teghen het Advys ende leughentael der boecken J ohannis G o u'd a e Jesuwyts .ends Woorden- dienaars tot Brussel. 2 Tim. 3. 8. Ende gelyck Joannes en Jambres teghen Moses stonden , alsoo staen dese ook teghen de waerheyt. Schied. 1613. 4°. Bovendien komt nog voor: Waerachtich i,erhael van de Disputatie ends he Ghespreck gehouden den vierden januarj Anno MDCXIII tusschen D. II enri cum Bozhor n i um , Licentiaat ende Bediende des H. Evangelii tot Breda, ende M. Peeter van Do orneik , Licentiaet ende Paeps-pastoor in de Haghe , by Breda. Schied. 1613. 4°. . Zie van Goor, Beschrijr. van Breda bl. 76; de Chaim ot, Biogr. Woordenbe ; Hermdns, Conspect. Onom. Liter. pag. 13; Herman s, Bijdragen over Noord-Broband , D. I. bl. 340-342 , Biogr. Univers. en vooral Bijdrage tat de Geschied. der Evans-. 4uth. kerk St. M. bl. 97-106. ,BOXHORN (MARCUS Zuaaivs), een kleinzoon van den voor- gaande, zoon van Jacob Zuerius en van Anna Box- h o r n , geboren den 25sten September 1602 (1) te Bergen op Zoom, waar zijn vader destijds Predikant was , verloor, nog zeer Jong zijnde, dien vader; waarop hij met zijne moeder naar Breda trok , en aldaar guisvestte zijnen grootvader , tot dat de Span­ jaarden zich in 1625 meester van die stad maakte, als wanneer hij zijnen grootvader naar Leiden volgde, die , geen mannelijk oir hebbende , wilde dat hij zijnen imam zou dragen. Ita rcus Zue­ r i u s maakte goede vorderingen , en , vervaardigde in 1629 dicht­ stukken op de verovering van 's Hertogenbosch door Prins Fre­ d er i k H en dri k en eenige andere overwinningen , door dien Vorst op de Spanjaarden behaald. Drie jaren later maakte hij aanzienlijke werken door den druk gemeen , als: Theatrum Urbium Hollandiae. Scriptores Historiae .dugustae cum .dnimadversionibus as Notis. Poetae Satyrici minores, cum commentariis. Plinii Panegyricus. Wegens zijne groote kunde werd hem in 1632 , door de Cu­ ratoren der Leidsche Hoogesdhool , toegelaten om op de proef opne­ bare voorlezingen te houden in deDicht- en Itedekunst, en gaf daarmede zoo veel gerioegen , dat hij , in het volgende jaar , tot Bui. tengewoon Hoogieeraar in de Welsprekendheid benoeEnd werd. Die tank nam hij met zulk een ongemeenen Mister waar, dat de Kan­ selle• 0 xe ns tiern, destijds Buitengewoon Gezant wegens het (1) Overal elders wordt het geboortejaar van Bo xhorn op 1612 bepaald , doe!) daar ziin vader reeds in 1604 overleden was is dit on­ getwijfeld eene sarijffout , waarvoor men 1602 lezen moet. 1123 Zweedsche Hof te 's Gravenhage , hem , nit naam van de Koningitt Christina., een aanzienlijk ambtin dat 1.0 aanbood mut B 0 x.h tun , den toestand , vvaarin hij in zijn Vaderland geplaatst was , boven die eereposten verkiezende , wees zulks van de hand. In 1636 werd hem het Bestuur 'over bet -Collegium Oratoriam aan de Leidsche Hoogeschool en vier jaren later de waardigheid van Gewoon Hoogleeraar opgedragen. In 1643 kreeg 116 verlof, om door openlijke disputation de studerende jongelingschap in Staat- en Geschiedkunde te oefenen , en in 1648 werd hem het onderwijs in de Historian toevertrouwd, onder nvoorwaarde , dat hij voortaan van dat der Welsprekendheid zou afzien. Hij be­ kleedde die waardigheid op eene wijze , die even eervol voor hem-, als nuttig voor de hoorders zijner lessen was. 14 gelegenheid van het onverwachte overlijden van Prins W i 1- e m n sprak Boxhorn, des daags na zijne begrafenis , in de groote Gehoorzaal der Leidsche Akademie , op hoog gezag eene Lijkrede nit. Eenige tijd leefde bij in gesehil met Salmasins, maar deze twist, die hem noodzaakte de pen tegen dezen geduchten Criticus op te vatten werd door tusschenkomst van eenige vrienden bijge­ legd. Zijne onvermoeide werkzaamheid in het studeren en za , menstellen van eene menigte boeken veroorzaakte hem erne sle= pende ziek-te , die hem allengskens verzwakte , den eetlust benam en hem eindelijk den 3den October 1653 in het graf rukte. Boxhorn is getrouwd geweest met Susanna Duv elaar i verwekte bij haar twee dochters en liet haar bij zijn afsterven van het derde kind zwanger. Veelomvattend was zijne geleerdbeid. Hij schreef over velerlei soorten van onderwerpen onder anderen over de .uitvinding der Boekdrukkunst , hoewel h daaromirent een gevoelen koesterde ,, hetwelk geheel en at verschilde van dat van Bernard a l- nkrot deed zijne verhandeling over dit onderwerp , hem de tchting en vriendschap van dien Geleerde winnen. Voorts bestu­ deercle bij de oudheden en oorsprong der 'Gathers welke hij bij -, de gebrekkigen taal- en volkenkunde dier tijden van de Scyten 'afleidde. Als Latijnsch Dichter verhief hij zich niet boven het middelmatige en belting zelfs fouten tegen de maat. Doch als Re­ denaar was hij bij zijne tijdgenooten beroemd. Hij maakte zich voor zijnen tijd ook verdienstelijk omtrent vcle Latijnsche schrti­ vers„ Want behalve de hierboven reeds opgenoemde oude Schrij­ vers , die hij in den aanvang van zijne Letteroefeningen , met aan teekeningen verrijkt , ter drukperse overgaf, gaf hij 'naderhand nog uit : Justinus, Tacitus, Plinii Epistolae, Dionysii cato­ nis Distieha, Suetonius, Julius Caesar, Plautus en V el lej us Pate rc ulus, alle met zijne oordeelkundige aanmer- kingen voorzien doch thans iergeten. Boxhorn beoefende den geb.eelen omvang der Geschiedenis en zou waarschijnelijk in het yak der Noordsche en Franrehe taaltakken als een eerste licht geschenen liebben , als een 'Langer levee hem ware vergund' ge- 1121 weest. Men kan hem to taste leggen , dat hij nicest alle zij­ ne schriften met to groote oveihaasting in het licht gaf. lu bet kort tijdsbestek van 22 jaren zond hij meer dan zestig zoo groote als kleine werken in de wereld. Behalve de reeds verwelde en een aantal Latbnsche Redevoeringen over verschillende onderwer­ pen , heeft hij nog de volgende werken doen in het licht ve arschijnen: Parnata. 1629. 12°. Amst. 1662 Lips. et Franca. 1679. Respublica Moscovitica. Amst. 1630. 24°. Grunatorum horrendae et stupendae in hello virtulis En­ comiunt. "Leid. 1630. 4°. Theatrum sive Hollandiae comitatus et (Alum descriptio. Qua otnnium Civitatunt praecipiorumque locorutn lcones , Origincs , Incrementa, Res donti forisque gestae , Jura , Privi­ legia , Immunitates , ipsis Principum Tabulis expressa, et iri illustres exhibentur. Amst. 1632. fol. oblong , hetwelk in het Nederduitsch vertaald is onder den titel van: Toneel ofte Beschryvinge der Ste . den van Hollandt waer in haer Beginselen , hoortganck , Privilegien, Histori ende Gelegentheyt vervat worden. In 't Latyn besehreven door Mar­ cus Zuerius Box h o r niu s. Int Nederlandts overgeset uyt de Copye , by den Autheur, , verbetert ende merckelycken ver­ meerdert door Geeraardt Baerdeloos. Amst. 1632. fang­ werpig folio. De Republica Leodiensi Auctores praecipui etc. Amst. 1633. 24°, zijnde een der bekende Respublicae uitgegeven hij El z e- v i e r en anderen. Apologia pro Navigationibus Hollandorum adversus P on- t u m Heuterum, qua praecedentium Saeculorum Navigatio- yes earuntque Jura et Constituta ex Tabulis , praesertitn publicis asseruntur. Lund. Bat. 1633 , 1638. 12°. Ook gedrukt achter het Mare Liberum van Hugo Grotiu 8. Emblemata Politica et Orationes. Amst. 1635. 16° Grammatica Regia sive nova et facillima ratio discendi Linguae latinae praecepta , pro Christina Sueciae Regina. Holm. 1635. 12°. Quaestiones Romanae , quibus sacri et profani ritus eorumque caussae et origines plurirna etiam Autiquitatis monutnenta eruuntur et explicantur etc. Lugd. Bat. 1636. 4°. Character caussarurn Patroni. Lugd. Bat. 1637. 4°. Character (monis. Lugd. Bat. 1637. 4°. Panegyricus Celsi ssitno Arausionutn Principi : Fred e- r i c o 11 e n r i c o post Bredam oppugnatam dictus. Lugd. Ba'. 1637. fol. s .Monumenta lllustrium Virorum et elogia etc. , Amst. 1638. fol. Panegyricus in classem .Hispanorunt profligatam. Lugd. Bat. 1639. fol. Ilistoria obsidiatis Bredanae et rerum anno 1637 in Belgio out alibi gestarum. Lugd. BM. 1640. fol. De • TypOgr aphicae artis inv.entione et inventaribucet Lugd. Bat. 1640. 4°. Diettortatio de 7'rapezitis vulgo Longobardis , qui in- aede- rato Beigio mensal faenebres exercent. Lagd. Bat. 1040. 12°, Gron. 1658. 4°. Spiegeltien vertoonende 't lanck hayr ende hayrlocken bij de oude Hollanderen en Zeelanders gedragen. Middelh. 1644. 12°. Spiegeltien vertoonende 't cort hayr bij de Hollanders ende Zeelanders joncst gedragen , ende van de vreemde ontleent. Middelb. 1644. 12°, welke beide Spiegeltiens in 1742 bij F 1 ip pu s Bon k , in 16° herdrukt zijn. Nederlandsche Historien le boeck., behelzende de eerste ver­ anderingen in den godsdienst en de leere : nevens de harde vervolgingen daarover ontston in de Nederlanden , vddr ende tot de tficlen van Keyser. Ka r e l de Ye. Leyd. 1644 tweede druk Leyd. 1649 4°, herdrukt onder den titel van : Nederland* merktoaardigste Gebeurtenissen , vervattende een aaneengeschakeld verhaal der. Wisselvalligheden , zoo in voor all tegenspoed btts Vaclerland overgekomen , zedert den Jaare 1000 tot de tfiden toe- van Keizer K ar e 1 de Vde door M. Z. B o h orn en den Nederlandschen Sulpiu s van J. Basiliu s, of de Historie van de Godsdienst in Nederland , en van de Nederlanders hersteld enz. met eene V oorrede van M e I chi o r L e y d e.k k e r. Utr. 1700. 8° , Amst. 1737. 8° en 1753 2 deelen. Chroniick van Zeelandt , eertjds beschreven door d' Heer Johan Reygersb ergen, nit verbetert , ende ver'neerdertdoor Marcus Zuerius van Boxhorn. Midd.1644. 2 deel. 4°. Bediedinge van de tot noch toe on,bekende Afgodin,ne Ne­ halennia, over ettelike honderd jaren onder 't sant begraven, ende. onlanghs ontdeckt op-. het strandt van Walcheren. Leyd. 1647. 4° , met pr. , ook achter 11 e i t z i i Belga Graeciscuns. Antwoorilt op de vrage , voorgestelt over de bediedinge van de A fgodinne Ne haleinia in welcke de gemeyne herkomste van de Griecken , Romey nen ende Duytsehe tale uyt de Schy.-then duydelick bewesen ende verscheyden Outheden ontdektende verklaert worden. Leyd. 1648. 4°. Commentariolus de Stain Confaedet'atarum Provinciarum Belgii. Hagae 1649, welk werk onderseheidene malen herdrukt en wel eens, olschoon ten onregle , aan anderen toegesehreven is. Dissertatio de Graecae , Romance, et Germanicae linguarum Hartnonia. Lugd. Bat. 1650. 16°. Chroniick van R olland , Seland en I'Vestfriesland , door V e 1­ d en a nr,, voor onarent 201 jaren geschreven , uitgegeven ende met Aenmerkingen als ook verscheide Grarelyke Brieven , ra­ kende de oudheden ende saken van de gedngte Landen , ver- •ykt door. 31, Z. v an Box h.o r n. Leyd. 1650. 4°. Historia. universalis sacra et profana a na'u Christi ad annum 1650. Lugd. 1651, 1652 et 1654. 4°, Colon. Allobrog. 1674. 4°. Metamorphosis Anglorum, sive mutationes variae, regum rerumque dIngliae. 1653. 12°. Originum Gallicarum liber , in quo veteris et nobilissimae Gallorum geniis origines, antiquitates, mores, lingua et alia eruuntur et illustrantur. Cui accedit antiquae linguae Britanni- cae Lexicon Britannico-Latinum cum adjectis et insertis pas- sim ejusdem Auctoris 4dagiis Britannicis, sapientiae vete- rum Druidum reliquiis et aliis antiquitatis Britannicae, Gal­ licaeque nonnullis, monimentis. Amst. 1654 4°, zijnde een fraai, geacht en zeer zeldzaam werk. Ideae Qrationum e selectiori materia moderni status Poli­ desumptae. Lugd. Bat. 1657. 16°, Lips. 1669. 16°. Institutionum seu Disquisitionum Politicorum Libri quibus proponuntur ac deciduntur casus Politici, cum notis Georgii Hornii. Lugd. Bat. 1657' et 1668. 16°. Lips. 1659 et 1672:16°, Amst. 1663. 16°. Epistolae et Poentata. Amst. 1662. 16°, Lips. 1673, bij welke Leipziger druk Jakob T ho m as i us Hoogleeraar in de Welsprekendheid eene zeer lezenswaardige voorrede gevoegd heeft. Varii Tractatus Politici. Amst. 1663. 32°. Dissertationes politicae, de regio Romanorum imperio et quaedam aliae. Amst. 1663. 32°. .0vertoeging van Staat en Bestiering , bestaande in zestig voorvallen van Staat. Amst. 1669. 12°. Ook was hij begonnen to schrijven Boekzaal der. Vrouwen die zich door hare gekerdheidi en schrtften beroemd gemaakt hebben, doch dit werk is nooit in het Licht gekomen. Zijn , portret komt voor in de 'Effigies bij van der A a en in P a rs Naamr. van Batay. en Boll. Schrfiv.; voorts bestaan van hem eene voortreffelijke afbeelding, door Jon as Said erho e f in folio en eene zonder naam in 120. Zijne zinspreuk was : Quantum est quod scitur (hoeveel is het dat er geweten wordt). Zie Pars, Naamr. nan Batay. en Boll. Schrijvers bl. 98-100, q76; Halma, Tooneel der Vereen. Nederl.; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb. ; C. V. Vonk, Voorrede voor A. Huygens, Beschrijv. van Doesburg, pag. XXI. noot a- Saxe, Onomast. Liter. Pars IV. pag, 354-356; K k, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Hoeufft Parnasus Latino- Belgicus pag. 171; van Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en Wetens. D. I. bl. 253, 277, D. P11. bl. 78; Hofman Peerl­ kamp de Poet. Latin. Nederl. pag. 371-374 ; Biogr. Nation.; Siegenbeek,* Geschied. der Leidsche Ilooges. D. I. bl. 147, D. T. en B. bl. 118 , 119 , 268 , 404 ; De Vriend des Vaderlands Taw. 1830 NO. I. W. 11 ; de Wind, Biblioth. der Nederl. Geschieds. 445-450, 589; H er m a n s, Conspect. Onom. Liter. pag 16; Her-wans, Bijdragen over NoordT.Braband, D. I. M. 276-284; Algem. 1127 Konst- en Letter& 1846. D. 1. bl. 356 ; Biogr. Univers.; Nouvell. Biogr. Univ. BOXSTAEL (WILLss vAN) of vAN BOXTEL was Krijggbevelheb­bet in dienst van Jakob van Ouds.h oorn, den vierentwintig­nen Bisschop. vanUtrecht, die hem het slot ter Horst had toevertrouwd, toen ait in het jaar 1333 door de Hollanders onder Wil l em van. Du i venv oor de belegerd en bestormd werd. Doch B o x s t a el wederstond hem met zoo veel dapperheid , dat de aanvaller, niettegenstaande hij door het schieten met vurige Olen veel schade in het slot had aangerigt, zich genoodzaakt zag het beleg op te breken. Zie Vossius, Histor. Jaerb. LI. 345. BOXTEL (Mr. IloGo). Zie BOXEL. BOXTEL (JAN TAN HOORNE Heer vAN). Zie HOORNE (JAN vAN). BOY (Mr. Commits). Zie &MY (Mr. CORNELIS). BOY (CoRNEmus JANsszsius) , geboortig van Zierikzee , werd aangenomen in het Dominikaner-klooster te 's Hertogenbosch, toen de Rooms* godsdienst daar nog in bloei was. Te Leuven zijne studien voltrokken hebbende, werd hij Voorlezer in de God­geleerdheid te Boulogne, en naderhand tot Apostolisch zendeling in Neder-Saksen aangesteld, van bier teruggekeerd , moest hij op bevel zijns Overste, de dienst als Pastoor to Monnickendatn -waarnemen ; vervolgens ter zee naar Rome reitende, deed hij met ziinen neef, Ambrosius Janssenius Boy, mede een Dominika­ner-Monnik , den 11 October 1627 , schipbreuk , en kwam jam­merlijk in de golven om. Hij beeft geschreiten Replica in defensionem libri Fratris Nicolai Jan s s e ni i B oy contra Jo annem. ',fuller um, Lutheranusn Predi­ • cantern Hamburgensern. . Doc.h dit boek is, eer het gedrukt was , met den schrijver ver- gaan. Nog heeft hij uit het Italiaansch overgezet : Mirakelen van 0.• .V. Dominikus te Soriano , bijeenver- gaderd door den Eerw. P. F.- Sy lv es ter Frangipani, n nen brooder Dominicus Janssenius Boy is in druk ver­schenen ; terwij 1 het eerste deel van dat werk reeds te voren door don Dominikaner Monnik A e gidius van S w i eten in 1633 te Antwerpen in 8° was in het licht gezonden. Zie de la Rue, Gelett. Zeel. M. 290 en 291 ; Tegeisw. Skutt-Antw. 160. 8". hetvielk na overlijdeonder opzigt van zij- der Vereen. Nederl. D. IX. 1)I. 370 ; K o k , Vaderl. Woordenb. ; de Chalmot. Biogr. Woordenb. BOY (Nicotras JANssEritus), een broeder van den voorgaande , ook lid van de orde der Predikheeren , was bovendien. Lieentaatl en in de Godgeleerclheid. Te Antwerpen , alwaar hij woonde , hieldmen hem, om zijn welsprekendheid en uitlokkende stem , voor een beroemd Godgeleerde en welsprekend Prediker. Als zendeling van den Roomschen stoel naar Denemarken gezonden en met alien ijver aldaar zwoegende om het Lutherdom te keer te ga a, overleed hij te midden van•dlen arbeid den 21sten November 1634 te Frede­rikstad. Door hem zijn de volgende schriften nagelaten: Vita S. Dominici , Ordinis Praedicatorum fundatoris, Antv. 1622. 8°. Scholia et anim.adversiones in Apologiam de vita et morte J o a nni s Duns , Scoti Ordinis S. Francisci , Colon. 1622.8°. Defensio fidei Catholicae Apostolicae Romanae , opposita Oppositioni necessariae Jo h. Muller i Lutherani Praedican- tis Hamburgensis. Antv. 1631. 8°. Beneficia Fratribus Praedicatoribus D. Virgine collecta. Antv. 1632. 12°. Instructio Sacerdotum ex Hispanico Antonii de Molina Antv. 1618. 8°. Summa Casuum P et r i de L e de s m a, Ordin. Praedicat.Cathedr. AS'almanticensis. ex llispanica. Zie v(an) Neussen) en v(an) R(hijn), Kerk. Hist. D. IV. St. III. 1)1.94; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algein. Hist. Woordenb.; de las R u e, Gelett. Zeel. bl. 292 ; Tegenwoordige Stant der Vereen. Nederl. bl. 370; de Chalmut, Biogr. Woordenb. BOY (POMINICIIS JANSSENIII8), een. broeder van de beide voor­gaanden , en mede Dominikaner Monnik was tevens Apostolisch zen-deling naar het riik van Denemarken. Hij schreef onderscheidene werkjes tot wederlegging van de leer der Protestanten , als , in het Hoogduitsch : Verhandeling van het Fasten tegen. de Lutherschen. Een Tractaatje van de Broederschap des ./Illerheiligste NaamJezus ingesteld in de Orde der Predikheeren. Korte Getyden van Gods Allerheerlyxten Naam, nit DavidsPsalmen getrokken, te Hamburg in 1634 in het Latijn gedrnkt. Destijds held hij zich te Hamburg op, doch ontving, wegens zijne schrifien , uitdrukkelijk bevel, om die stad te verlaten. Hier­op begat hij zich naar Kealen , waar hij het laatstgenoemde werk­ je liet herdrukken en daar achter in het Hoogduitsch voegde Korte leerwijze van de Biegt en Communie met eenige Ge­ beden en . Lofzangen wegens den Naam van Jezus , Keulen 1636. 8°. Naderhand te Antwerpen gekomen werd hij door zijne .0versieit naar Amsterdam gezonden , waar hij den post van Apostolisch Zen-deling met veel ijvet bekleedde., tot dat hij er den 14 Maart 1647 overleed. Zie van H(eus)sen en v(an) It(hijn),, Kerk. Outh. D. IV. St. HI. hI. 94; de la Rue, -Geletterd Zeel. bl. 291; Tegenw. Staat der, Vereen. NederL D. IX. bl. 370; de Chalmot, Biogr. Woordenb., BOY (Littman& JAnsEraus), een broeffer van de drie voorgaan­den , en, even als zij, een Dominikaner-Monnik, woonde ,te 's Her­ , togenbosch. llij heeft in het Vlaamsch overgezet en met bijvoeg­sets ,vermeerderd H. Hyacinthus Choquetius de Sanctis Belgis OrdinisTra edi- catorum. .Hij is in 1663 overleden. . Zie de la Rue, Gelett. Zed. bl. 291 en 292 ; Tegenw. staat der Vereen. Plederl. D. IX. bl. 370; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; li e rm a ns, Conspect. Onom, Liter. pag. 17. BOYEN (PETER) ook PETER BODDYN een burger van Utrecht , , werd in 1450, 1452 en 1454 Raad dier stad en koos in de ge­schillen tusschen David van Bourgondie en Gijsbert van B re derode de zijde des eerstgenoemde. werd diensvolgens in 1456 voor zijn levee lang ter stad uitgebannen ,.terwijI daarbij te­yens bepaald werd , dat hem nooit zon worden toegestaan , met eenen nienwen Bisechop weder in te komen. Later werden er twee honderd Beijersche guldens toegezeid aan ieder die hem gevangen nam en overleverde: Zie Burman, Utrechts. Jaarb. D. IL b1.170, 203, 231), 314, 335 BOYINGHA (Joniri en WILLEM VAR). Zie BONG/ (JOHAN VAR) en BONG!. (WILLEM VAN) BOYMANS (FRANS JACOB OTTO), zoon van Johannes A n-d r eas Boymans en van Theodora Barbara Berg, stamde of van eene familie voortspruitende nit de Ridders Albert, wier afkomst zich verliest in ,de duistere middeleeuwen. Uit aanmerking harmer krijgsverrigtingen tegen de Saracenen, in den kruistogt van 1147', werd han de eer toegestaan , om drie halve manen op een zilcer schild te voeren. De invoering van vaste geslachtnamen , deed deze Ridders,bij geleoenheid van eenen oorlog met de Hon-garen , onder de Regering van Keizer Fr e d e r i k IV , omtrent het jao-1450, den na4m van Albert Boy e nil a n s aannemen, die naderhand in Boymans werd veranderd. In het vervolg bekleed­den de leden dier familie de eerste posten in het Land van Gulick, cloth de godsdienst-onlusten van de zeventiende eeuw noodzaakten hap de wijk te nemen naar de Vereenigde Nederlanden , en zij zetteden zich op het einde van die eeuw te Maastricht neder, waar ook Frans Jacob Otto Boymans in 1774 geboren werd. Zich op de Regtsgeleerdheid toegelegd hebbende en met eene Juf­vronw nit eerie patricische familie te Utrecht gehuwd zijnde, vestigde zich, ten gevolge van dit huwelijk, in die mad. Vervolgens naar Pi bissen gevlugt, om zich aan de maatregelen van bet Bataafsche Be­stnur te onttrekken, werd hij , uit hoofde ,van de oudheid zijner familie, stilzwijgend in den adel van dat Rijk bevestigd en door den Xoning tot ,Geheimraad benoemd. Gedurende zijn verblijf aldaar belastte de Prinses van Ora nj e hem , om den beroemden A n­toni us Ca no v a op te zoeken , ten einde eene grafnaald voor 1130 den te Padua overleden Prins Frederik van Oranje te ver- vaardigen , van welken last hij zich naar eisch kweet. Later weder in bet Vaderland teruggekomen werd hij in 1813 Arrondissements-raad van het arrondissement Utrecht. Daarna zag hij zich benoemd tot Raadsheer in het Provinciaal Geregtshof te Utrecht, alwaar den 19den Junij 1847 overleed. In zijn leven ging hem als Regter niets meer ter harte , dan zich genoodzaakt te zien om jeugdige misdadigers te veroordee­len tot de gewone gevangenissen , waar zip alzoo verwezen werden naar eene leerschool van nog grooter kwaad. Daarorn was hij dan ook bijzonder ingenomen met de gevangenis van jeagdige veroor­deelden te Rotterdam ; en het was uit dien hoofde dat hij , na aftrek van eenige legaten , alle zijne goederen , zoo roerende als onroerende, waaronder eene uitgebreide verzameling van schilderijen zoo van oude als latere Italiaansche , Nederlandsche en F'ransche Rees -ters , mitsgaders onderscheidene kunstboeken met teekeningen , om-slagen met prenten alsmede eene aanzienlijke hoeveelheid oud porselein , bij uitersten wil aan de stad Rotterdam vermaakte , ten einde die verzameling de kern zou zijn van een aldaar te vestigen Museum ; terwij1 de voordeelen voortvloeijende uit het laten bb­zigtigen van dat Museum wilgens 's mans uiterste wil moesten strekken ten bate van de in die stad gevestigde inrigting tot ze-delijke verbetering van jeugdige gevangenen. Aan weike hesehik-king alzoo het Museum Boymans te Rotterdam zijn bestaan te danien heeft. Ilet was dus niet ten onregte dat de Ridderorde v.att. den Nederlandsche Leeuw 's mans borst versierde. De execu­tenter' , belast om de gezegde verzameling naar Rotterdam to doen vervoeren waren de Heerert Piet er Hendrik Tromp, Wet­houder te Rotterdam, Mr. Johannes Jacobus van der Ha­gen van den Hen vel, Raadsheer in het Provinciaal Geregtshof te Utrecht, en Jacob Hendrik van Schermbeek, Notaris te Utrecht , die zich dan ook met de groot. ste zorg van dien last ge-kweten hebben. Boymans had renen zoon, Johannes Andreas 11 ()p­ m a ns , dien hij reeds voor zich zag ten grave dalen , nadat deze zich als schrijver had doen kennen door : Bijzonderheden , op eene Reize van Brussel naar Parijs van April--Junk 1823. Dord. 1823. kl. 8°. De Garde d'Honneur of de episode der Regering van Na­ poleon Buonaparte. Zutph. 1823. 8°. Zie J. A. Boy mans, de Garde d' Honneur , hi. 15 en bi. XXV­ XXVII; van Eynden en vanderWilligen, Gesohied. der Vaderl. Sehilderk. D.'111. bi. 444 en 445; Irnmerzeel, Levens en Wer-. ken der iunsts. nit partieuliere berigten aangevuld. BOYS (WARNAR DI1). Zie BOIS (WARNAR nu). BOYSOT (KAREL en LODEWIJK). Zie BolsoT (KAREL) en. BOISOT (LODEWIJK). BOYUS (CouriEms). Zie BOEY (CORNELIS). 1131 BRA (Rumenc. ifo) Of a BRA., geboren te Docktun HENRICUS len 20 September 1555, was de zoon van mbber t van Bra, Geneesheer in genoemde stad, afkomstig nit een eerlijk Oost­ fries& geslaeht , en van • Anna van B es t en, een meisje van aanzien nit het graafschap Bentheim. Hij begon zijne letteroefe­ ningen in de plaats zijner geboorte, vervolgens ging hij naar Nor'- den in Oost-Friesland , om zich verder te bekwamen, en van daar near Keulen , om in de Geneeskunde te studeren , alwaar hij twee jaren doorbragt. Nadat zijn vader tijdens zijn verblijf aan deze Hoogeschool gestorven was, vertrok hij eerst naar Bazel , des­ tijds zeer beroemd door de Hoogleeraren in de Geneeskunde Theodorus Zwingerus, Felix Platterns, 11 e n­ ricns Pantaleon en Nicolaus Stephanns, toen naar Weenen en vervolgens , na verloop van drip jaren , weder naar Bazel. Door eenige huiselijke taken ,te Dockutn teruggeroepen , oefende hij daar voor eenen korten tied de praktijk nit want se­ dert reisde hij naar Italie, en bled' een jaar te Rome , waar hij de openbare lessen hoorde van den geleerden wijsgeer en genees­ kundige Alexander Trajanus Petronins. Uithoofde van de pest , die in de jaren 1577 en 1578 door geheel Italie woedde, verliet hij Rome, en bezocht ter loops de Hoogescholen van Sien­ na, Florence en Ferrare, doch toefde iets ]anger te Boulogne. Na dns twee jaren in Italie te zijn verbleven , trok hij naar Frank­ rijk , en 'hezocht er eenige Hoogescholen , inzonderheid die van Pa­ rijs ; idoch de burgergeschillen , die er tot eenen openbaren oorlog wa­ ren nitgebarsten , beletteden hem naar Montpellier te gaan; maar hij begat zich naar Geneve , waar hij eenige maanden uitrustte , en reisde voor. de derde maal naar Bazel , waar .hij in 1580 tot Doctor in de Geneeskunde werd bevorderd. Eindelijk in Friesland terug­ gekeerd , oefende hij twee jaren de praktijk te Leeuwarden , van­ - waar hij te Kampen als Stads Doctor werd beroepen. Gedurende omtrent acht jaren dezen post waargenomen hebbende , trok hij naar Dockum in die zelfde hoedanigheid. De liefde tot zijne va­ derstad was de sterkste drijfveer, die er hem heen voerde; deze drijfveer was echter niet *bestand tegen de voordeelen , die hem in 1593 overhaalden , OM op nienw naar Kampen te trekken , alwaar hij bleef tot in 1603 , toen de Regering van Zutphen hem den post van Doctor van het geheele Graafschap opdroeg; diensvolgens vestigde hijzich te Zutphen , waar hij ook schijnt te zijn overleden. Zijne werken getuigen, dat hij zeer geleerd was en veel gelezen had. Hij was in de Roomsche Godsdienst geboreii en op­ gevoed ; doch tot Doctor gepromoveerd zijnde , geraakte hij aan bet weifelen , en was niet zoodra te Dockum van zijne reizen terugge­ keerd , of hij aanvaardde de geloofsbelijdenis der Hervormden. Wilhe lmns Bandartius, Predikant te Zutphen (1), was een van zijne gemeenzaamste vrienden. van B ra heeft geschreven en door den dna gemeen gemaakt: (1) Zie over dezen hiervoor 177183, - Medicamentorum simplicium et facile parabilium ad calcu- lunt enumeratio : et quomodo its utendum sit , breviss Insti- • ttitio. Franeq. 1589. 16°. 1591. 16°. Medicamentorum simplicium et facile parabilium ad Icte­ rum et Hydropem Catalogus : et quomodo sis utendum Lugd. Bat. 1590. 12°. 1597 , 1599. 12°• De novo quodam Morbi genere (de Varen) Frisiis , West . phalli et Geldris peculiari observato ; una cum D. J o a nn i s e urn ii ad earn responsione , gevoegd achter de Observatio­ nes Medicae van Pieter For eest lib. XIX et XX p. 414. Lugd. Bat. 1595. 8°. Francof. 1619 fol. De Curandis Morbi Veneris per Medicamenta simplicia et facile parabilia lib. II. Arnh. 1603. 16°. Leovard. 1616. 16°. Catalogus Medicamentorum simplicium et facile parabilium adversus Epilepsiam , et quornodo its utendum sit , brevis ln­ stitutio. Arnh. 1603. 12°, 1605 12°. welk werkje is opgedragen aan de Regering en de burgers van Dockum. Catalogus Medicamentorum simplicium et facile parabilium Pestilentiae veneno adversantium Ant on i i Sn e e be rg e Tigurini ; recognitus et multorunt remedioruin accessione ad-. auctus opera et studio He nr ic i a Bra. Franeq. 1605. 12° met eene opdragt aan de Staten van Friesland , gedagteekend uit Zutphen in de maand Maart 1604. Editio alters Leov. 1616. 12°. • Zie Hoogstraten en Brouerius van Nidek , Groot illgent. Hist. Woordenb. ; v(a n) H(e u as e n) en v(a n) R(h ij n), Kerk.fiCluth. D. V. Si. I. hi 102; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot; Biogr. Woordenb.; Biogr. Nation.; Biogr. Univ. BRAAK (Jonis PIETERSZ.) of BRAECK was een der Kapiteinen., die met zijn sehip onder het eskader van der Kommandeur B a n-- kert was , toen deze in 1639 door den Admiraal Maarten Harper t s z. Tromp ontboden werd om de Spaansche vloot onder d'O q use n d o bij Duins to helpen bevechten. Hij kon echter niet veel deel aan den strijd nemen , omdat zijn schip tot berging van het yolk bestemd was. Verder werd hij . gewoonlijk tegen de Duin­ kerkers gebruikt. Zoo bestreed hij in Augustus 1642 een kerker van 20 stukken en 110 man veroverde hem na *een scherp gevecht en bragt hem to Harlingen op. Waarschijnlijk was wel een zoon van hem , die B ra a k of Braeck, aan wien in 1695 de linkeirhand werd afgeschoten , bij het boiubardement van St. Maio, waar hij als Kommandeur bevel bevoerde over een der kmsterdamsche bombardeerschepen. Zie Commelijn, Leven en bedrig van Frederik H e n dr ik, D. II. bl. 56, 60, 129; de Jonge, Nederl. Zeew. , D. IV. St.11. b1.16. BRAAK (A DRIAATI), Kapitein ter zee, had in Mei 1704 het geluk met zijn schip en twee anderen onder zijn bevel , ge­ voerd door de Kapiteins Cor lee en Scha a p eene koopvaardijvloot tegen den aanval van acht Duinkerksche kapers to verdedigen en op' de vine to slaan. Op het schip de Baal', van 44 stukken , voerde hij het bevel over een convooi van zes schepen , cinder. de Ka­piteins en Kommandeurs Jan de M er, Adriaan Co n-w enaar, Martin Corlee, This de Widt en llendr,ik Ravens, dat eene vloot van 70 koopvaarders nit de Oostzee en Noorwegen naar het Vaderland geleidde. - Den 2den October 1706 werden zij op de hoogte van bet Doggerszand door zeven Fransche schepen , onder den G ra a f de Forbin aangetast. Ofschoon de sterkte der Fransche bodems die der Nederlandsche in geschut te hoven ging , verweerden zich de Kapiteins met dapperheid en be­leid. Forbin tastte met zijn zes en vijftiger Braak zelven aan. Na een allerhevigst gevecht , uit grof geschut en klein geweer, , sprongen de Fransche op zijn schip over. De Nederlanders verde­digden zich met volharding en deden velen der vijanden sneuve­len , tot dat B ra a k den heldendoed stierf, zijn schip vermeesterd werd , doch in brand geraakt , en in de lucht vloog. Nog een schip, dat van Gouwenaar, Groningen , zonk na eene held-haftige verdediging, aoch al het yolk werd door C o rle e geborgen , met het grOotste deel der koopvaarders behouden in het Vlie kwam. A Ile de andere koopvaarders ontvloden aen vijand ; alleen het schip van de Me ij er , dat mede kloekmoedig was verdedigd , werd door de F o rb i n te Duinkerken opgebragt. Zie de J on ge, Ned. Zeew., (die in zijn verhaal uit echte stukken, de wissiagen van den Europeschen Mercurius verbetert), D. IV. St. IL bl. 348, 406=412. BRAAK (AnniAAN) vermoedelijk een kleinzoon van den voor­pande , geboren te Alkmaar , werd in 1765 als Bevelhebber op een fregat, onder het bevel van Kapitein N. de Beer, naar de Middellandsche zee gezonden , ten -einde zich voor de Birbarijsche kusfen te vertoonen en het nitloopen deco Zeeroovers uit de havens van Marokko te beletten. Den 17den November 1777 als Kapitein ter zee aangesteld , was hij in 1779 Lid van den Hoogen krijgsradd. Na met het fre-gat de Aniphytrite van 36 stukken deel gemaakt te hebben van de vloot die den 9den Mei 1781 in zee stak , maar spoedig bin-ilengaats terugkeerde , .streed hij met zijn schip de Erfprins , van 54 stukken den 4den Augustus van dat jaar in den slag bij Doggersbank , onder den Schout bij Nacht Johan Arnold Z o u t m a n , aan het hoofd der linie , en verweerde zich dapper tegen the Be rw i c k , een vier en' zeventiger, onder het bevel van den Engelschen Ka­pitein Keith Stuar t. Hij werd clan ook tot loon van zijn ten dezen gehonden gedrag omhangen met eenen gouden gedenkpen-Ding ter waarde van 1300 gulden en ontving bovendien eenen sabel met zijnen draagband en het refit om eene witte pluim op zijnen monteringhoed te dragen. Onder den Vice-Admiiaal van Byla nd t had Braak in 1782 het bevel over vijf schepen , waarmcde hij in zee moest blijven Iruisen , om een vijandelijk convooi uit de Wezer te ontmoeten. Foch berigt hebbende ontvangen , dat eene aanzienlijke Britsche vloot in aantogt was , had bij nog tijd om in het Vlie te wijken., .Zich aan de zijden der Patriotten geschaard hebbende liet hij zich in 1787 eene benoeming welgevallen, van wege de Woerden­ache en Amsterdamsche commissie van defensie, als Kommandant der vaartuigen op de Zuiderzee , en voerde , zonder toestemming der Staten-Generaal en van den Admiraal-Generaal , wimpel en gems van den Staat , terwiji de schepen onder zijn bevel , zich niet ontzagen , de jagten der Raden van Staat , en der Staten van Gel­derland met scherp te begroeten , de Eems te bezetten , de vaart op de Zuiderzee anveilig te maken , en allerlei geweld tegen de schepen der andere provincial te plegen. Na het binnen trekken der Pruissen , in 1787 , werd aan deze gewelddadigheden een einde getnaakt. Braak was na het gebeur­de met de Kapiteins Se I s en Van Pelt uitgeweken. Dit verhin­derde echter. Diet , dat Braak en van Pelt van bunne posten ontzet , onbekwaam verklaard om den lande dienen en gebannen werden. B r a ak voor tien en van Pelt voor vijftien jaren, Svls werd onschuldig verklaard. Na de omwenteling van 1795 in het Vaderland teruggekeerd werd Braak den 26 Junij van dat jaar tot Vice-Admiraal aangesteld. Ilij vertrok in het voorjaar van 1796 , als Kommandant van een eskader van acht schepen met het schip de .ddmiraal Piet Hein van 56 stukken , naar West-Indie , ten einde aldaar alle de Ambtenaren uit den ouden eed te ontslaan en hun den nieuiven of to nemen.' Net slechts Zes schepen kwam hij in Mei te Suriname aan. De Venus :Luitenant K r a a y , was door storm genoodzaakt eerst naar Bergen en Noorwe- gen en verder naar het vaderland te keeren ; de Jason Kapitein Luitenant Donckum werd door bet muitend yolk vermeesterd en naar Engeland gevoerd. Na in Suriname zijnen last volbragt te hebben werd Braak aldaar door eene ziekte aangetast , die hem binnen weinige .dagen aan hoord van zijn schip , uit het leven rukte. Bet eskader bleef in West-Indie, zonder iets te kunnen voeren , tot in 1799 , toen het overschot in Noorwegen aankwam , en aangezien het wegens de onveiligheid der zee , de Vaderlandsche havens niet ion bereiken , werd het voor sleet verkocht. be beeldtenis van Braak gaat in plaat nit gegave,erd door Reinier Vinkeles. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar, D.IL bl. 142 e 143, D. III. bl. 230, 305, 331, 332, D. IV. bl. 226. D. Vt. bl. 127, D. XIV. bl. 418, D. XV. bl. 214, D. XX. bl. 108, 117, D. XXXII. W. 315, D. XXXII!. bl, 227, D. XXXVI. bl. 306, 308, 313, 315; Stuart, Vaderl. Hist.. D. I. bl. 256, D. IV. hl. 235-241, v a n Kampen, de 1Vederl. buiten Europa• D. III. b1.395 en 396; T n­ stra, Nederl. Overz, bezitt. W. 614. '700, welke beide laatste hem ten onregte van Braak noemen, de ;fong-e, Nederl. Zeew. D. V. bi. 555, 598 en volt;. D. VII. St. I. bl. 22, 399, 400, 413. St. II. bl. 13, 48-54, 431-433. 1185 BR AK (13.0,nuitus Tut) word in het jaar 1720 Predikant te ICatwijk aan 'Zee en van daar in 1732 van zijne dienst ontzet dOeh. in 1738 door de synode weder beroeFbaar -,verklaard. HO-heeft geschreven: Berate melk der kinderen, waarvan de tweede druk in 1725 te Leid. in. 8° het licht zag: Ifelk voor zuigelingen. Leid. 1724. 8°. Zeeden en Nengelstolfen, vervattende XX Predicatien over sommige voorname ,Dingen der Christenen, alsmeede over eenige hijsondere keutatoffen des Ouden en Nieuwen Testament, Leyd. 1731. 8°. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boekew,uit particuliere berigten aangevuld. BRAAM (Joturms vAo), gesproten uit een geslacht dat herkom­ :gig was nit Vlaanderen:, en voortkwam nit eenen jongeren zoon der Villains, well's kindelden den naam van d e B ra a m , en hunne afstammelingen later dien van van B r a a m , hebben aan­ geno'men , en .geboren den lsten November 41677 , vestigde zich als Boekhandelaar te Dordrecht , waar zijn winkel de verzamelplaats was van alien die in de stad zijner inwoning , op verstand , smaak en kunde aanspraak konden maken. Een kundig en deftig man zijnde, die mede de Dichtkunde beminde en beoefende , heeft hij eenige niet onverdienstelijke gedichten in het licht gezoniden. Ilij overleed den 23sten Februarij 1751 na gehuwd te . zijn geweest . met Maria Verhoe f, bij wie hij twee zoons en twee dochters ver­ wekte , 4ne 'zopen waren C or n el iusvan Braam, Predikant bij • de Hervormden te Vianen , alwaar hij den 25sten Junij .1761 overleed en Willem van Braam, bestemd om zijnen trader in den Boekhandel op te volgen, dock vroegtijdig overleden. Zie • B. II u y d ecope r , Proeve van Taal- ea Dichtkunde, bl. 40, 290, 386, 529, 567; 'de Vries, Preeve eener,Geschied. der Na..derd. Dichtk.„ D. lit. IA. 94; E. Kist, Lofrede op Pieter van Braam, bi. 50; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenh. der Ne­derd. Dicht., uit familiepapieren aangevuld. BRAAM Mums vAN); gesproten uit bet zelfde geslacht als de voorgaande en zoon van Francois Thomas van Braam en van Anna Helena van R ijssel, geboren den 10den November 1732 te Werkhoven, in de provincie Utrecht , waar zijn vader des­ tijds Scholtns en Gaardermeester was , begat zich ruim twaalf jaren oad , reeds in zeedienst en werd in 1745 aangesteld als Adelborst b§ de Admiraliteit van Amsterdam; voorts in 1748 tot Luitenant , in 1766 tot Kommandeur , en in 1762 tot Kapitein. In z§ne Brie eerste posten deed hij acht reizen ten oorlog en daarna , tot 1770 vier reizen naar Oost•Indie en China. In alle welke togten hij zoo de Oost Indische Compagnie als den Stoat met bijzonderen roem gediend heeft , waarvan ten bewijs strekt, dat hij , in het jaar 1763 als Kommandeur van de retou•vloot in het Vadetlind teruggekeerd , met eenen gouden medailje , hangende aan eene le­ten van het zellde, metaal door de Maatschappij begiftigd werd. Sedert 1771 kommandeerde hij Brie Oorlogsfregatten. Met het laatste , de Alarm genaamd , hernam hij in 1778 van de Engel­schen het schip van 11 ylke Obles, van Oleron naar Dainkerken bestemd , en bract het met zes Engelschen , die zicli 'Ran boord bevonden , behonden in Texel binnen. Vervolgens bekwam hij in 1780 het bevel over het schip de Admiraal Piet Hein van 56 stukken , waarmede hij den 5den Augustus 1781 den slag op Dog­gersbank bijwoonde. Als wanneer hij den driedekker de Prinses Ama-lia van 96 stukken tot zijne tegenpartij had; welk schip, niettegenstaande zijne groote overmagt , door van Bra a m allerdeerlijkst gehavend werd; terwijl de Kapitein M a c a r t n p snenvelde. De Admiraal Piet Hein was niet minder geteisterd en ter naauwernood het gevaar ontkomen ; hebbende , door de menigte grondschoten , onderscheidene voeten waters in bet hol gekregen. Dan het voorzigtig en kundig bestuur van den Bevelhebber behield het schip , door binnen in bet ruim de gevaarlijke plaatsen op te zoeken en de gaten te atop-pen; iets hetwelk buitcoh boord met veel moeite zou zijn vergezeld zoo niet onmogelijk geweest ; hierdoor werd men eindelijk den toe. vloed van het binnen komend water meester en het schip behouden in Texel binnengebragt. Gedurende het gevecht waren er ruitn 900 schoten gedaan terwiejl alles met eene verwonderenswaardige bedaardheid . en goede orde was toegegaan. Van B r a a m had het geluk van , niettegenstaande hij in het hevigst van het innr ge­weest was ; slechts negen dooden en achttien tekwetsten te bebben. Zijne dapperheid werd beloond met de bevordering tot Schout ,bij yacht, met den rang van Adjudant-Generaal van Prins Willem V als 'Admiraal-Generaal , alsmede . met eenen gouden Medaille hangende aan een Oranjelint. In 1781 was van B ra a m met zijn schip de Admiraal de Ruiter van 64 stuk ken bij het smaldeel , onder den Vice-Admi­raal Reynst, dat in de MiddellandSche zee door eenen hevigen Orkaan geteisterd werd , doch had het geluk behouden te Toulon binnen te vallen. Bevel bekomen hebbende in 1782 om den l5den September van dat jaar in zee te loopen, ten einde onze koopvaardijschepen tot bij de vereenigde Fransche en Spaansche vloot te . geleiden , welke de koopvaarders verder zou convoyeren , verliet hij op dien dag met zijn cotivooi de reede van Texel., maar vernemende dat die vloot zich uit . de Noordzee verwijderd had en bovendien nit hoofde van den westelijken wind de reis niet kun­nende voortzetten liep hij , na vier dagen in zee te zijn geweest, ten einde zijne onderhebbende schepen, niet bloot te stollen aan de gevaren van door de Engelsche overmagt te worden genomen of door eenen storm te worden heloopen , 'weder binnen ; welke , daad door velen als verrapd werd uitgekreten , doch niettegenstaande het gestrengste onderzoek vond men geen reden om van B r a a tn. deswege te vervolgen. Hij went in 1789 tot Vice-Admiraal en in 1793 tot Luitenant- Admiraal van Holland benoemd , en was gehuwd met Suzanna B in ck es, eene dochter van den Schout bij Nacht Jan Bin c- k e s (1). 4ne beeldtenis pat in plaat uit , gegravterd door Nat t h ij s de Sallieth, in folio en door Hendrik Pothoven, in 8°. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wa o enaar, D. I. H. 199, D. HE. bl. 230, 305, 329, 331, 360, 361, D. IV. bl. 218, 225, 227, 319, D. VI. bl. 127,. 175, 176, D. VIII. bI. 16-18; C. van der Aa, Geschied. van Willem V, D. III. H. 53-60; Stuart, Vaderl. Hist., D. IV. bl. 237, 251, 255, 272-277 , 401;Collot d'Escury, Holland's Roem, D. II. A. N. 250 ; de Jonge, Nederl. Zeew., D, V. bI. 592, 598, D. VI. SI. I. bI. 3, 238, 365--370, 417, 422. BRAAN (JACOB PIETER VAR) een halve broeder van den voor­gaande, zijnde een zoon van Francois Thomas van Braam, bij diens tweedevrouw Everardina Catharina van Nijmegen, werd geboren te Werkhoven den 27 October 1737. Hij werd Luit . enant den 25 Februarij 1753 , Kommandeur den 16 Mart 1758 en kwam in 1774 als Kapitein Extraordinair in dienst van de Oostindische Kompagnie , in welke dienst hij bleef tot in 1776, wordende in­middels den 14den April 1766 tot Kapitein Ordinair bevorderd , ale zoodanig had hij het bevel over het schip de Venus van 26 stukken , liggende ter reede van Texel , doch beyond zich Diet aan boord , toen daarop in 1779 eene muiterij ontstond , welke zoo door zijne tusschenkomst als die van den Luitenant Jean Loui s Bosch (2), gedempt werd. In 1783 werd hij benoemd om met een smaldeel naar Oost-Indie te stevenen , en de gewapende Oost•Indische schepen mede te nemen : hij zou daar aangeko­men den titel an zijne Edelheid voeren en zitting in den Raad hebben. Hij vertrok alzoo op het schip Utrecht van 68 stukken , onder zijn bevelen hebbende de schepen Wassenaar van 68 stuk­ken, Kapitein Gerardus Oorth u is; Goes van 54 stukken , Kapitein J. S. S t a v o r i n a s; Prinses Louise van 56 stuk­ken , Kapitein Grave van Rechteren; Monnickendani van 44 stukken , Kapitein K u i p e r ; Juno van 47 stukken , Kapitein N. de Wit h. Ter reede van Batavia gekomen , vernam hij , dat de Compagnie in eenen moeijelijken en hardnekkigen oorlog met Radja II a dj i , Koning van Riouw,, gewikkeld was , en dat deze, na vier Com­pagnies-schepen , die tegen hem gezonden waren , met eenige troepen , afgeslagen en tot terugtrekken naar Lakka gedwongen te hebben , zijn rijk verlaten en, bijgestaan door den Koning van Salangor, naar Ma­lakka getrokken was en het van de landzijde ingesloten en belegerd hield. Hierop stevende van Braam, nadat de schepen , welke op de refs veel geleden hidden , gerepareerd waren , met zijn eskader der­waarts, deed den 18den Junij , onder het geschut der vijandelijke {1) Zie over dezen hiervoor biz. 561. (2) Zie hiervoor bl. 990-992. batterijen eene landing te Toele-Katapang , drie mijlen ten Z. van Nalakka , nam vervolgens de batterijen stormenderhand in , waarbij, de Koning van Salangor sneuvelde , en bewerkte hierdoor bet ont­zet van Malakka , terwijl den onzen twintig vaandels , 126 metaleri en 15 ijzeren stukken geschut in handen vielen , en zij slechts 12 dooden , 30 zwaar en 24 ligt gekwetsten hadden. Nu zeilde v a n Br a a m naar Salangor; ook hier vermeesterden de onzen met onverschrokken heldenmoed de vijandelijke batterijen en kregen 68 stukken geschut in handen , hebbende slechts 6 dooden , 10 zwaar en 6 ligt gekwetsten. Daarna verdreven zij den Koning uit zijne versterkte stelling Tangs de rivier en stelden eenen Atsjinschen Prins, die hun met yolk en vaartuigen van Sumatra tot bijstand gekomen was , tot Koning van Salangor aan, zoodat door deze expeditie dat Rijk voor de Compagnie gewonnen en aan haar schatpligtig gemaakt werd. Naar Malakka teruggekeerd , zeilde van Braam den 10den October van daar naar Riouw , den zetel van het Boeginesche roo­versnest. De vijanden , door de gebeurtenissen bij Malakka en Sa­langor onthutst , smeekten om vrede , doch slechts om tijd te winnen. Men nam daarop bet voor de rivier liggende eiland Mars in bezit, nadat de vijand eerst eenen woedenden aanval gedaan bad. De onwankelbare moed der Nederlanders echter kwam alle hinderpalen, ook het doortrekken der ongebaande bosschen en moerassen , te hoven , met verlies van 49 dooden en gekwetsten.. De nederlaag , die den vijand vijfmaal zooveel had gekost, brak den trots des Konings van Riouw , die ook door zijne dapperste troepen , de Boe-. ginezen , verlaten was:; hij gaf zich dus onvoorwaardelijk aan Maatschappij over. Twee-en-twintig vaandels werden naar 's Gra­venhage gezonden en den Prins Stadhouder , Willem V, aange­boden. Bus eindigde deze oorlog voorspoedig. Rieuw kwam onder de Nederlanders , die daarvan later eene vrije haven hebben, ge­maakt , en de Koning werd naar het naburige Rijk Lingga verwezen. Bij de verovering van Salangor was van Braam eigenaar ge­worden van eene zeer belangrijke verzameling Oostersche hand­ schriften ; welke men in bet huis van den Nohhammedaanschen Opperpriester had buit gemaakt. Dien ganschen letterschat stond hij , na in het Vaderland te zijn teruggekeerd , in 1791 , aan de lloogeschool te Ilarderwijk af. Van Braam, die in 1788 tot Schout bij Nacht en in 1793. tot Vice•Admiraal bevorderd was, overleed den 16den Julij 1803. Zijn portret , gegraveerd door R ei flier Vinkeles, naar de schilderij van Schmidt, komt, voor in de Fader!. Hist. ten vervolge op Wagenaar, D. IX. bi. 182. Zie dat werk, D. II. bi. 137-146, D. IV. bl. 319, D. VI. b1.140, 175, D. IX. bl. 181 en 182; Collot d'Escury, Holland's Roem , D. III. A. bl. 389; van Kampen, Geschied. der IVederl. buiten Europa, D. III. bl. 324-327; Engelbert Gerrits, Heldend. ter Zee , D. II, bl. 424-439; B o u m a n , Geschied. der Gelders. Hooges. , D. H. M. 574 en 515; Teenstra, Neder4 Overz. Bezitt., bl. 1139 419, 427; de J9nge, Nederl. Zeeic., D. VI. St. I. hi. 179, 138 en vooral J. C. B a a n e Reis in Oost-Indie, b1.168--185 en hi. 293-388. BRAAM (Puna VAN), een kleinzoon van den boven vermelden Johannes van Braam en noon van Cornelis van Braam en Clara Maria Bruin, werd geboren den 22sten December 1740 te Vianen , waar zijn vader destijds Predikant was. Eerst had men plan , hem tot de studie der Regtsgeleerdheid op te lei-den. Tot dat einde werd hij naar de openbare Latijnsche scholen te Dordrecht gezonden en aan het opzigt en onderwijs van den toen­nialigen Rector Johannes van Dam toevertrouwd. her hij den grondslag tot die nitgebreide geleerdheid , waardoor hij naderl' -iand heeft uitgeblonken. Bet schijnt dat het ontijdig afsterven van zijnen oom Willem van Braam, die zijns vaders boekwinkel waarnam , de familie genoopt heeft hem vender tot den Boekhandel op te leiden , althans hij werd naar Amsterdam gezonden , om zich onder den geleer­den Pet r u s Schouten in dien handel te bekwamen, wet,-ke intusschen in het grootvaderlijk huis , door zijne tante M a­ria van Braam zou worden aangehouden. Te Amsterdam geraakte hij in betrekking met den beroemden lloogleeraar Pe t r us Bu r-m a n , wiens collegian hij met zooveel ijver en weetlust als naar­stigheid bijwoonde, alzoo het leeren van den Boekhandel met de studie der Letteren gelukkig vereenigende. Ook maakte hij de grootste vorderingen en zijne geheele ziel werd dermate met eene brandende zucht voor geteerdheid vervuld , dat hij gewoon was , zijnen ledigen tijd aan de wetenschappen toe te wijden. Daar Burman hem het rangschikken van zijne rijke boekverzameling opdroeg, ontmoetie hij , gedurende drie jaren ciat hij hiermede be­zig was, dien geleerden genoegzaam dagelijks op diens boekvertrek en trok veel voordeel uit zijnen omgang. Van Amsterdam te huis gekomen dreef hij eerst den Boekhandel in gemeenschap met Ma ri a van Braam, en naderhand voor eigen rekening in het grootvaderlijke huis , waar hij die tot aan zijnen dood den 28sten September 1817 voortzette (1).. Behalve zijne beroepsbezigheden , nam hij ook eenige eereposten waar; zoo was hij een reeks van jaren in kerkedienst bij de Waal­sche gemeente te Dordrecht. In 1787 werd hij tot Oudraad in de Vroedschap aldaar geroepen en na de omwenteling van 1813 op nieuw • tot Lid van het Schoolbestuur. Sedert de oprigting van het Genootschap Diversa sed Una tot aan zijnen dood was hij Voor­zitter Van dat genootschap en een jaar voor zijn overlijden werd hij tot Lid der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde gekozen. (1) Deze Boekhandel is daarna door zijnen schoonzoon Pieter B l u s-se de Jonge, die ook Boekhandelaar was, voortgezet, onder de firma van Blusse en van Braam en bestaat nu nog onder de leiding van zijnen kleinzoon Pieter van Braaut Blusse, Daar van Braam de skudie zoo gelukkig met den Boekhandel verbond , kin men hem onder de geleerde Boekhandelaars rang­schikken ; zelfs buiten 's lands deed men dit. Is het te verwonde­ren , dat hij , die zoo vele Dichters kende , en met hunne letter­vruchten zoo zeer was ingenomen , ook zelve Dichter was ? — Hij was tegelijk Latijnsch en Hollandsch Dichter , en wist zelve niet te zeggen , in welke van beide talen het dichten hem het gemakkelijkst viel , en zijne beoordeelaars stonden verlegen, of zij aan zijne Latijnsche of aan zijne Hollandsche zangen den voorrang moesten toekennen. In de Latijnsche Dichtkunst wist hij den trant van zijnen Leermeester Burman te vatten. Dan , daar hij zoo iemand , een zelfdenker was , hebben zijne Latijnsche gedichten van latere jaren een meer eigen gelaat en aanzien gekregen , en vat zij in dat bloemriike , dat zwierige , dat schitterende van den Leermeester verloren , in wijsgeerigen plooi , in zedclijke strekking , in zaakrijkheid en oorspronkelijkheid in dubbele mate gewonnen. Zijne meeste gedichten zijn gelegenheidsverzen ; — maar gelegen­heidsverzen , welke ons overal den voortreffelijken Dichter doen her­kennen , en als modellers van deze soort van poezij kunnen wor­den aangemerkt. 's Mans uitstekende nederigheid is ongetwijfeld de oorzaak dat er zoo weinig van hem is in het Licht verschenen. Zijne Carmina zijn in 1809 enkel tot geschenk voor zijne vrienden gedrukt en dus niet openlijk verkrijgbaar; zoo ook de meeste zijner Neder­duitsche gedichten , voor zoo verre die niet in andere Dichtbundels verspreid zijn , zoo als zijn fraai dichtstuk : de opvoeding der eleugd ten nutte van dit Gemeenebest , waarmede hij in 1775 bij het Dichtgenootschap Kunstliefde spaart Keen rlift, den zilveren eereprijs behaalde en dat voorkomt in de Proeven van Poetische Mengelstoffen van dat Genootschap (D. III. bl. 235), en zijne vertalingen van Hoeu ft s Latijnsche Lofdichten op Gera rd u Oorthuis en Pieter Melvill, medegedeeld in de Lauwerbla­den voor de Zonen der Prijheid (D. I. bl. 89 en 91). Overigens ziet van hem het ltcht : Mariamne, treursp. gevolgd naar het Fransch van de Voltair Dord. 1774. En met J. Immerzeel leverde hij Eeuwzangen bij den aan-yang der 19de Eeuw. Dord. 1801. lijok treft men nog eenige Dichtstukken van hem aan in E. IC i s t, Lofrede op Pieter van Braam. Van B r a a m was den 2den October 1768 gehuwd met Anna Christina Lent fri n k , uit weld huwelijk drie zonen en eene dochter gesproten zijn , welke laatste, gehuwd met Pieter Blusse d en jonge, al teen haren vader overleefd heeft. 's Mans afbeelding en silhouette treft men voor de bovengenoemde Lofrede op hem aan , met het volgende bijsehrift van J. Ki ss e-Hus: Van r a a m ! at zonkt ge in 't graf, gij Roem der Merwe-stad Leeft steeds in 't hart van elk , die ware grootheid schat. 3a ! onvergeetbaar blijve uw naam , hoe onvolprezen ! Geen kennis viel uw' geest, ontgloeid voor 't Schoone en 't Waar', Geen deugd uw zucht voor 't Goede , uw Hart geen pligt te zwaar. be Wijsheid had U 't spoor naar 't rein geluk gewezen ! Zoo schifte Waarheid-zelve IJ 't wezen van den schijn ! Uw Nedrigheid verborg een' schat van kunde en gaven... Wel U! Gij schuwde een' lof, waar velen dwaas om slaven Iflaar — schoon in kunst verdiept — in wetenschap begraven Wist ge andren ALLES en U zelv' GENOEG te zijn. Zie Algem. Konst- en Letterbode voor 1817, D. II. bl. 292, 1818 , D. I. bl. 67-71, 1819, D. I. bl. 245-249; Hoeufft, Parnasus Latino-Belg., pag. 237; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht.; v an Kampen, Geschied. der Nederl. Lett.en Wetens., D. I. bl. 565 ; Collot d'Escury, Holland's Roem, D. IV. St. I. bl. 37, A. bl. 208; Biogr. Univers., en vooral Kist, .Lofrede op Pieter van Braam, die wij bier grootelijks gevolgd zijn. BRAAM (AEGInius VAN) was Luitenant van den Kapitein T is 11 e k e n , die in 1787 het bevel voerde op de Kotter de Salamander , op de reede van Texel liggende met bet fregat Medemblik Kapitein Decker , de Pallas Kapitein B o u r c i u s en de trotter de Snelheid Luitenant 11 i n x t. Aan dezen zond de Stadhouder bevel niet uit te zeilen , opdat zij den Mandel en zeevaart op de Zuiderzee , tegen de willekeurige handelingen der Staten van Holland en Westfriesland mogten be­schermen. Het gerucht liep dat de genoemde Bevelhebbers last hadden de ge\vapende vaartuigen der Woerdensche en Amsterdam­sche commission van Defensie aan te hoiden en des noods in den grond te booren. Hoewel dit gerucht niet bevestigd werd , deden de Afgevaardigden van Rotterdam in de vergadering der Staten van Holland het voorstel , dat de Admiraliteiten niet zouden gedogen , dat de scheepsbevelhebbers , die andere bevelen gehoorzaamden dan de hunne en wie door den Admiraal-Generaal — die toch hun opperhoofd was — tot iets anders werden gebruikt dan tot bescher­ming van den handel , bunne betaling zouden missen. Derhalve ont­vingen de genoemde Kapiteinen bevel van de Staten om ten spoe­digste zee te kiezen. Twee hunner Decker en Tullek en, vu­rige aanhangers van 0 ranj e, zoo als het zeevolk in die dagen meestal was , hadden zich woorden laten ontvallen tegen de hande­lingen der Staten. Het gevolg daarvan was , dat beide in hechte­ nis werden genomen , terwijl spoedig daarop aan van B r a a m het zelfde lot ten deel viel , omdat hij op forschen toon bet los laten van zijnen Kapitein had geeiseht. Decker en van Br aa m wer­den voorloopig ontslagen en na de omwenteling in September van dat jaar geheel vrijgesproken , zoowel als Tulleken, die tot dien tijd toe gevangen bleef. Van Braam werd later bevorderd , en voerde het bevel over de Argo van 36 stukken , waarmede hij ins 1794 in bet Nieuwe diep lag. In 1798 was hij op nieuw in zeedienst getreden bij de Bataafsche republiek , hetwelk hij vroeger geweigerd had en beyond zich in dat jaar,, onder het eskader van den Schout bij Nacht S t or y, dat met 5000 man troepen onder den Ge­neraal Daendels naar Java zou uitzeilen. Zoodra het de linie voorbij was , zou Story den rang van Vice-Admiraal en de Kapiteinen van Braam en van Capellen dien van Schout bij Nacht verkrijgen. Doch het kwam zoo ver niet , de Schout bij Nacht Story vond zich in 1799 genoodzaakt zijn eskader aan de Engelschen over te geven , hetzij dat zijn beleid niet genoegzaarn was , of dat de oproerigheid van het zeevolk hem en de zijnen belette de vloot te verdedigen ; ten minste van Braam die het bevel had op het schip Leyden van 64 stukken , verklaarde be­ducht te zijn , dat allerbedenkelijkste gevolgen zouden voortkomen nit den oproerigen geest van het yolk. Op de Washington, het vlaggeschip , weigerde het volk te vechten , ofschoon Story en van Braam hun zelfs met bedreigingen tot hunnen pligt aanzet• te. Doch het word gevraagd , wat van Braam ongeroepen in dezen nood op het Admiraalschip te does had , daar zijn eigen yolk ook in opstand was. Hoe het zij , de vloot werd overgegeven. Story, van der Capellen, van Braam en Kolff werden yerk Iaard , meineedig , eerloos en infaam , en hun leven te hebben verbeurd , gecasseerd en ten eeuwigen dage gebannen , met bedrei­ging des doods , zoo zij weder in het land kwamen. Kolif was het ontylugt, waar van Bra a to zich in ballingschap heeft opgehou­den is niet bekend , dock in 1814 werd h5 en anderen die nog leetden , in zijne eer en vroegeren rang hersteld en den 1 Ju4i 1814 tot Vice-Admiraal bevorderd. In April 1817 vertrok hij als zoodanig niet het fregat de Frederika naar de Middelland­ache zee om het koaImando over 's Lands eskader aldaar van den Vice-Admiraal van de Capellen over te nemen , later schijnt hij het bevel gehad te hebben over een eskader in West-Indien. Hij overleed den 17 Pilei 1822, na tot Ridder der Militaire Wil­lemsorde te zijn benoemd en in den Adelstand te zijn verbeven met het predicaat van Jonkheer. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op W a genaar, D. XIV. bl. 412, 414, 416, 417, D. XXVII. bl. 430, D. Ur. bl. 186; Von k, de landing der Engelschen in Noord-Holl. D. I. bl. 48 noot , 51, 53, 55 ; Stuart, Jaarb. van het Koningr. der Nederl. 1817 St. I. bl. 380 ; de Jonge, Ned. Zeew. D. VI. St. I. bl. 406, 562; St. II. bl. 340, 313, 359, 371, 377, 387, 396, 398, 400, uit partikuliere berigten aangevuld. BRA AM (F. T. VAN) was Luitenant ter zee en werd door Prins Willem V in 1799 benoemd tot Kapitein van het fre­gat Minerva, dat met andere door de Engelschen in dat jam' van de Bataven genomen was. IIij schijnt dus met den Stad- homier in 1795 naar Engeland te zijn geweken, want vroeger voer­de hij als Luitenant het bevel over de Mug , eene brik vatf8 sink-ken. Naderhand kommandeerde hij de Galathee van 16 stukken, 'en bleef in dienst van den Prins Stadhouder en te gelijk van den Koning van Engeland. Het eskader waarbij de Galathee behoorde, bestaande uit vier schepen , onder bevel van den Vice-Admiraal Tulleke n, bleef werkeloos te Sheerness liggen tot in 1801, toen het naar Ierland werd gezonden , tot overbrengen van troepen en kruistogten Tangs de Fransche kust gebruikt werd. Zoo bleef het werkzaam tot in 1802, toen het bij de vrede van Amiens werd opgelegd , en de Officieren en het zeevolk met eene treffende dankzegging voor hunne getrouwheid door den Prins werden a fge­dankt. Zie de Jong e, Ned. Zeew. D. IV. St. L hi. 561, St. IL bl. 406, 409, en volg. BRAAM ROUCKGEEST (krunzis EVERARD VAN) , een halve broeder van Willem v a.n Br aam en voile broeder van Jacob Pieter van Braam, geboren. 'in 1739 te Werkho­ven , in de provincie Utrecht , diende van der jeugd of bij de zeetnagt, doch verliet in 1758 de zeedienst om als Supercar­ga der Nederlandsche Oost-Indische Compagnie eene Leis naar China te ondernemen. Elij woonde aldaar te Macao en to Can­ton tot in het jaar 1773 en deed in dien tusschentijd twee kor­te reizen naar Europa. Na een verblijf van acht jaren aldaar in het vaderland teruggekomen , vestigde hij zich in de provincie Gel­derland , tot hij , nadat de onafhankelijkheid der Vereenigde Sta­ten van Noord-Amerika plegtig erkend was , zich derwaarts begaf en in de staat Zuid-Carolina koopman en planter op eene riot­plantaadje werd; terwisil hij zich in 1784 zelfs als burger der Vereenigde Staten deed aannetnen. Hier leefde hij gerust ,en gelukkig tot dat hij in eene enkele maand vier zijner kinderen verloor. Dit verlies en tevens dat van een gedeelte zijner goe­deren, veroorzaakt door het vertrouwen , dat hij op eenen ge­veinsden vriend had gesteld , deden hem besluiten de voorslagen aan te nemen, welke een zijner broeders hem van wege de Neder­landsch Oostindische Compagnie deed , om de zaken dier Maat­schappij als Bewindhebber te Canton te gaan waarnernen. Hij keer­de derhalve naar Nederland terug , ging van daar weldra de reis naar Canton aannemen en zag zich in 1794 benoemd tot de tweede persoon in rang in het Gezantschap dat de Oost-Indische Compagnie aan de Keizer van China zond. Na zijne terugkomst te Canton in Mei 1795 vernemende, wat er in het begin van dat jaar in de Nederlanden was voorgevallen, nam hij het besluit om zich 'weder naar de Vereenigde Staten van Amerika te begeven. Den 9den December 1795 nit China vertrokken, kwam hij den 24 April 1796 te Philadelphia aan. Nadat hij zich voor de tweede revs in de Vereenigde Staten ge­vestigd had , stelde hij zijn dagverhaal en aanteekeningen ter hand 1144 aan Mederic Louis Elie Moreau de Saint Mery, eeri destijds te Philadelphia als Boekverkooper gevestigde Franschman , die ze in de Fransche taal uitgaf onder den titel van : Voyage de l'ambassade de la compagnie des Indes Orien 7 1794 et 1795tales .Hollandaises vers l'etnpereur de la Chine en Philadelphie 1787-1798 2 vol. en 4°. avec planches et une Carte. Tweede druk Paris an V (1798) 4° et 8°. Van dit werk bestaat mede. eene Nederduitsche vertaling onder den titel: Reize van het Gezantschap der Hollandsche Oostindische Compagnie naar den Keizer van China in de jaren 1794 en 1795 , waarin gevonden wordt eene beschrijving van verschei­dene aan de Europeanen nog onbekende gedeelten van dat Kei­zerrijk. Getrokken uit het dagverhaal van A. E. van Bra a m H o uck geest, Opperhoofd der Nederlandsche Directie in China en Tweede bijg,emelde Gezantschap , door M. L. E. Ai o­r e au de Saint Iffery. Haarl. 1804 , 2 deelen 8°. met pl. Zie van Kampen , G'eschied. der Nederl. Letteren en Wetens. D. II. bl. 633; Co llot d'E scut- y, Holland's Roem, D. III. bl. 415 en 416, D. VI. St. I. bl. 354-456; van Ka mpen, de Nederl. ten Europa D. III. H. 359-362; Biogr. Univ.; Teenstra, Overz. Bezitt. bl. 943. BKAAMS (DANIEL). Zie BRAEMS DANIEL: BRAAT ( JACOB ) was , in de zeventiende eeuw , een geleerd Boekdrukker te Dordrecht , die mede de Nederduitsche lien hand­teerde terwij1 zijne gedichten bij zijne tijd- en stadgenooten zoo geacht Waren , dat men ze bij die van Proper tins vergeleek. Zoo veel wij weten is er evenwel teen afzonderlijke bundel van hem gedrukt , doch men vindt zijne poezij voor de werken welke bij hem gedrukt *erden , en voor die van Sim oni des, B ors t ius enz. De verzen , die ons van hem in handers vielen , kornen ons , niettegenstaande den ophef die zijne tijdgenooten er van maakten , leer middelmatig voor. . Zie S c h o t e I, Kerk. Dord. D. I. bl. 458; Biogr. Woordenb. over Nederl. Dicht. ten vervolge op Wit sen Gey sbeek. BRA.BAND (JAN Hertog vAN). Zie JAN. BRABANT DE QUERCUE (Sim*. Zie EYCKEN (SIMON VAN DER). BR AC HT (HENDRIK VAN) , naam onder welke HENDRIK GOLTZIUS zich in 1591 te Rome ophield. Zie GOLTZIUS (HENDRIK). BRACIIT (TIELEmArt VAN) of van BRAGHT, ook wel TIELEMAN J Arisz. VAN BRACHT, zoon van Jan van Brach t , een lakenbe­ reider te Dordrecht , werd in die stad geboren den 29 Januarij 1625. Hij leidde zich vroegtijdig op de beoefening der fraaije letteren toe , maakte zich zeer bekwaam in de Grieksche taal , en verstond daarenboven , behalve zijne moederspraak , het Latijn , He­ breeuwsch , Fransch en Hoogduitsch. had veel smaak voor de 1145 kederduitsche poezii , en beoefende ook de wijsbegeerte, de sterree kunst, de kerkelijke geschiedenis, de oudvaders, en de godgeleerd­held , in gevolge de grondbeginselen der Doopsgezinden. Ook werd hij door het genootschap van deze belijdenis te Dordrecht in 1648 tot huunen Predikant gekozen. Hij nam deze bediening met grooten lot en veel stichting, gedurende een tijdvak van 16 jaren, waar, en stierf in den omtrek van Moordrecht aan den IJssel den 7 Octo­ber 1664, hij is begraven in de groote Kerk te Dordrecht, alwaar men deze regels op zijne grafzerk vindt gebeiteld: die aan 't weerloos yolk , een zuil was in haar Kerk, Nadat hij zestien jaar had 't Leer-Ambt waargenomen , Is hij die kudde ontrukt , besloten in dees zerk : En wacht d'opstandinge der dooden, met de vroomen. Het beste afbeeldsel , dat van Tieleman van Brach t voor­handen is , heeft de Kunstenaar Blot e l i n g in het koper gesneden. Zijne zinspreuk was : de &ere is min steenrots. Men heeft van hem de volgende werken in druk : Schole der zedelfjcke deugd, geopent voor de Christen jeugd. Dordr. 1657 in 12°, van welk werkje meer dan 25 drukken het Licht zien. Bet bloedigh tooneel der Doopsgezinde en wereloose Chris­tenen , die orn het getuygenisse Jests haeres Salighmakers ge­leden hebben en gedoodt syn, van Christi tyt of , tot dese onse laatste tyden toe : Begrepen in twee Boeken zijnde eene ver­grooting van de voorgaenden Martelaers-spiegel, uyt vele ge­loofwaardige Chronyken , Memorien , Getuyghenissen enz. Dord. 1660. waarvan de tweede druk verscheen onder den titel van Bet bloedig Tooneel , of Martelaers Spiegel der Doopsge­zinde of weereloose Christenen , Die , otn 't getuygenis van Jesus Karen Salighmaker , geleden hebben, ende gedood zfin, van Christi tad of tot desen tfid toe. Versamelt uyt ver­scheyde geloofweerdige Chronyken , Memorien en Getuygenis­sen. Amst. 1685. twee deelen in folio, met fraaije platen van J. Luiken. Een uittreksel van den eersten druk verscheen onder den titel van Merg van de ilistorie der Martelaren door J(o o s t) B(o u t) 1671 , herdrukt in 1669, 1722 en 1769. Gewichte kruiwagen tot opvoering der stad Dordrecht. Zijnde een klein dichtstukje van welken aard hij er meer heeft uitgegeven. Een en Wag Predikaatzien over verscheidene onderwerpen. Amst. 1669. 4°, na zijn dood door zijn broeder in 't Licht gegeven. Zie Ba len, Beschr. van Dord. bl. 223; Sthijn en Maatschoen, Gesch der Mennon., bl. 41 534-540; K o k , Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; de Wind s Bibliotheek der Ne­denl. Geschieds. D. L bl. 503 en 504; Schot e l , Jaarhoekje der boopsgez. 183'i, bl. 96; Cramer, Leven en verrigt. van Nenno 1146 Simons, bl. 1, 15; Kerk. Dord. D. I. bi. 359 noot , 537 ; Biogr. Univ.; Algetn. Konst- en Letterb. 1846, D. I. bi. 356; Blaupot ten Cate, Geschied. der Doops. in Boll. enz. bi. 197, 285-289; Glasius, Godgel. Nederl. BRACHT (Pima VAN), van wien ons geene levensbijzonderheden bekend zijn dan dat hij een jongere broeder was van den voor­gaande , schreef Gouden orgel geluytmakende van Godt en Christi , eerge­zangen , geestelycke mengelingen en geboorteliederen. Dordt. 1653 meestal van geestelijken en zedelijken inhoud. . Voorts vindt men nog onderscheidene gedichten van hem voOr de werken zijner tijdgenooten. Zie Scheltema, Letterk. Nederl. D. III. St. III. bl. 129; Scho, Dord. D. I. bl. 363 ; Biogr. Woordenb. der Nederl. Dicht. t e I, Berk. ten. very. op Witsen Geysbeek; Blaupot ten Cate, Ge­sohied. der Doops. in Holland enz. D. I. bl. 287. BRACHT (Coal us VAN), geboren te Pijnacker,, vermoedelijk een bloedverwant der beide voorgaanden , werd den 20sten Maart 1689 Oudste bij de Doopsgezinde gemeente te Dordrecht , doch was der gemeente tot aanstoot , waarschijnlijk wegens zijne ergerlijke le­venswijze , wordende hij in eenige spotdichten als een schijnheilige en wellusteling ten toon gesteld. Bij beoefende de Nederduitsche dichtkunst en schreef: Fredezang , opgezongen ten troost der gemeente op den 7den Junij 1682.. Dordr. 1682. 4°. waarachter , men ook vindt D. v a n Deyl , Sion* Fredewensch. Ook vervaardigde bij Lofdichten op de werken zijner tijdgenoo­ten , die alle vrij vloeijend zijn doch anders van geen verheven aanleg getuigen. Zie Se h of el, Kerk. Dord., D. T. bi. 360, D. If. bi. 218, 219, 763 ; Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht. ten very. op Witsen Geysbeek. BRACHT (BERMAN VAN), zoon van Harm an van Brach t, die in 1710 overleed , was in 1717 Predikant in de Hervormde gemeente te Brandwijk , van waar hij in 1722 naar Hardinxsveld werd beroepen , doch hij N ert rok in 1728 naar Londen en overfeed aldaar in 1535. Van hem heeft men : Kerkelijke Redevoeringen van de Christelijke Godsdienst. Gor. 1732. 8°. Ook tokkelde hij wel eens de Nederduitsche Her blijkens een Grafschrift op Pomp ej us de Roo vr e, Beer van Hardinxsveld en andere gedichten. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naarnreg. van Nederd. Boe­ken, D. I. St. I; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dichters, die hem abusivelijk e n d ri k noemt, en met zijnen broeder van dien naam verwart ; S c hote I, Kerkel. ford., D. I. bi. 360. BRACHT (rIELENAN VAN), misschien een broeder van den voor­gaande , van wien ons geene levensberigten voorkomen , heeft zich bekend gemaakt als dichter van 114' thristus in het Vleesch , tlytbreiding tan het Booglied gd­lomons en Psalm XLV berymt. Delft • 1719. Tuingedachten. Dord. 1755. Zie de Vries, Proeve van eene Geschied. der Arederd. Dichtk., D. IIT. bl. 91 en 92; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht. ; Schotel, Ker1c. Dord. , D. L bl. 360 noot. • . BRAC HT (HENDRIK VAN) , een broeder van Herman van Brach t f kennen door heeft zich als tooneeldichter doen Fedra en Hippolytus, treursp. naar het Fransch van Racin e. Amst. 1715. Valentiniaan, treursp. Amst.. 1716, Herstelde Frijheid, zinnesp. Amst. 1718 , welke echter geen groote kunstwaarde bezitten. Zie de Vries, Proeve eener Geschied. der Nederd. Dichtk.; D. III. bl. 92; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. nicht.; Sc hotel, Kerk. Dord„ D. L bl. 360 noot ; Catal. van de Biklioth. der Newts. van Nederl. Letterk., D. I. b. bl. 65. BRACHTHUISER (DANIEL) , geboren te Amsterdam , den 28sten September 1779 , had irk zijnen vroegsten leeftijd met eene aaneen­schakeling van ziekten en ongemakken te kampen , waardoor hij ten gevolge van de verkeerde behandeling door eenen Geneesheer,, bij eene huidziekte (daauwwurm) , nog geen drie jaren oud zijnde , het gezigt verloor. Reeds op den ouderdom van 8 of 9 jaren , gaf hij bewijgen van buitengewone vlugheid van geest , een voorbeeldeloos geheugen en eene levendige verbeelding; op zijn gedurig aanhoua den voldeden zijne ouders aan zijn van* verlangen en zonden hem met zijnen jongeren broeder naar de school , om , zoo veel hij kon met dezen het onderwijs te genieten. Door zijne zeldzame begaafd­heden leerde hij de Fransche taal verstaan en spreken , vaardig uit het hoofd rekenen en meer andere zaken. Weldra begon men nu ook bij hem eene meer dan gewone neiging voor de toonkunst te ontwaren , doch het ondoelmatig onderwijs van eenen eigendunkelijken leermeester voor de piano schrikte hem af, en boeide eenigzins de vlugt van zijn genie. Gelukkig was zijn natuurlijke aanleg te goed , om hierdoor ten onder gebragt te worden; hij leerde uit zich zel­yen , hoewel met verkeerdheden ; fantaiseeren en zijn muzikaal gehoor was reeds zoo ontwikkeld , dat elke toon , die aangegeven werd , door hem bij den naam kon genoemd worden. be zucht om zijne kennis te vermeerderen , deed hem gelegen. heid zoeken , om iets te hooren voorlezen , en zijn staal geheugen en gezond oordeel trokken weldra aller bewondering tot zich. Rij was 12 jaren oud toen hij leerling werd van W. Foe-king, Organist bij de Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam, Ender dezen bekwamen onderwijzer,, die even als zijnen leerling van het gezigt beroofd. was , maakte de jonge Brach thuiser zulke verbazende vorderingen , dat hij , naauwelijks 14 jaren oud , na een vergelijkend examen , als de bekwaamste van alle zijne 1148 mededingers tot Organist van de Nieuwezijds-kapel in zijne boortestad werd aangesteld. Van dat tijdperk of was zijn roem als Orgelspeler gevestigd; hij deed zich Duitsche en Fransche werken over de muzijk voorlezen en at het goede , schoone en verhevene, dat hij daarin vond , werd het zijne. De kunstgewrochten van Bach, Handel, Haydn, Mozart en andere beroemde Toon­kunstenaars lee/de hij van buiten en zijn wijsgeerige geest drong diep in het wezen der Toonkunst door; zijn muzijkaal geheugen had hij tot zulk eenen graad van volkomenheid gebragt , dat hij , behalve een aantal Concerten, Sonaten enz. de 48 Preludia's en Fuga's van B a c h , de melodien , en ook de woorden der 150 Psalmen , volmaakt uit het hoofd kende. De vierstemmige zang­partijen en de • Klavier-auszug van de Schepping — de Jaar­getijden van Haydn en meer anderen , waren hem zoo eigen , dat hij meermalen bij de uitvoering daarvan eene koorpartij tong en geheele repetition dier stukken accompagneerde hij met de piano of het orgel.,Slechts eenmaal had B r ac h t h u i s e r eene nieuwe compositie te hooren , en hij speelde haar met eene juistheid, die niets te wen­schen overliet ; reusachtig was zijne kennis en zijne dorst naar weten­schappen onlesbaar,, zoodat er bijna Been enkele was , waarover hij niet met een voor zijnen toestand verbazingwekkend oordeel sprak. Twee-en•twintig jaren oud zijnde , werd hij Organist in de Nieuwe kerk der Hervormde gemeente van zijne geboortestad , en begaf zich twee jaren later , in den echt met Mejufvrouw M. E. Mertens die hem drie kinderen schonk , twee, zonen en eene dochters , wier muzijkale talenten en voortreffelijk levensgedrag hen zulk eenen edelen vader waardig tnaakten. Zijne zonen zijn J oh an Daniel Brachthuiser geboren te Amsterdam, den Eden Mei 1804 Muzijkonderwijzer in zijne geboorteplaats en Willem 11 en d ri k Brachthuiser, geboren den 29sten Maart 1806, overleden den 'Eiden Augustus 1833. Als Organist van een der aanzienlijkste kerken van Amsterdam, was Brachthuiser op zijne regte plaats; de grootsche gewel­yen weergalmde van zijne verheven toonverbindingen , en zijn stout vernuft voerde de bewondering van zijne toehoorders ten top. Alle deelen der Toonkunst omvatte hij en muntte evenzeer nit in het komische als in het ernstige. Aan deze bewonderenswaardige eigen­schappen verbond hij nog eene zeldzame bekwaamheid in het onderwijzen. Doch was B r a c h t h u i s e r groot als Toonkunstenaar , hij was niet minder edel als mensch. Aan de reinste zeden paarde hij eene gulhartige vrolijkheid , en toonde eene zeldzame grootheid van ziel , oat zich boven die , vaak ontmoedigende, teleurstellingen te verheffen, waarmede groote vernuften maar al te dikwijls te kampen hebben Vol gevoel voor zijne lijdende natuurgenooten poogde hij daar,, waar hij kon , hun lot ,te verzachten , voor dat edel duel gal hij gewillig zijn talent prigs en menig orgelconcett door hem ten voordeele van ongelukkigen gegeven , goot balsem is de wooden zijner natuurgenooten. 1149 Hij overfeed den 10den Junij 1832 en werd door eenige zijner stadgenooten, die zich daartoe vrijwillig hadden aangeboden , ter aarde besteld in de Oude kerk te Amsterdam. Zie Algem. Konst- en Letterh. ,vaor 1832, D. t. bl. 403 en veoral J. J. Abbink, Korte Levensschets van den heroemden Orgelspeler Daniel Brachthuiser, Amst. 1832, wien wij bier voornamelijk gevolgd zijn. BRACKELMAN (LIVEN) of BRAKELAIIN , Koopman en Oudschepen te Gent, was in de Spaansche tijden een voornaam voorstander van de flervorming , en ontzag zich niet om in October 1566 gel-den in te zamelen tot het bouwen van eene Protestantsche kerk. llij werd diensvolgens den 7den Junij 1568 gedaagd om voor den Hertog van Alva te verschijnen en te antwoorden op de beschul­digingen , welke de Procureur ten zijnen laste had. Hij zal wet vermoedelijk niet verschenen zijn , doch zijne goederen werden . verbeurd verklaard en reeds den 27sten October van het zelfde jaar openlijk verpacht. • Zie de Kempenare, Vlaemsche .bl. 18, 53, 61. BRACLE (GEORGE DE), Heer van Hauteriv e, gesproten uit een oud en aanzienlijk geslacht van Vlaanderen , dat in het bezit was van de heerlijkheid Bracle , niet ver van Aalst, was gedurende de jaren 1576— 1579 Burgemeester van Brugge. Door de burgerlijke oneenigheden , welke gedurende deze jaren in die stad plaats hadden beyond hij zich in eenen moeijelijken toestand en de uitoefening van zijne waardigheid wikkelden hem in bezwaarlijke omstandigheden. Hij komt ook voor onder de teekenaars van de Unie van Brussel in 1477. Zijn geslacht had tot wapeu een veld van keel met vier kepers van zilver. Zie te Water, Verhond der Edelen, St. II. N. 278 noot ; de J on g e , de Unie van Brussel, bl. 194 en 195. BRACLE (W. DR), een der teekenaars van het Verbond der Edelen , was vermoedelijk uit het zelfde geslacht als den roorgaande afkomstig. Zie te Water, Verbond der Edelen, St. 11, M. 277 en 278. BRAECK (JORIS PIETERSZ.). Zie BRAM( (Joan PIETERSZ.) BRAECKEL (REINoLD VAN) of BELEM. Zie BRAKE. (REINOLD VAN). BRAEMS (DANIEL) of BRAAMS, zoon van Daniel Braemt, Schatbewaarder van de Kroon yen Karel I, Koning van Engeland, en van Maria Le 1YI ai r e , dochter van den bekenden reiziger J a-c o b Le Haire, stamde of van een zeer aanzienlijk geslacht nit Vlaanderen , gesproten nit eene jongere tak der V ila i n s nit den hnize der Bnrggraven van Gent. Tijdens de Spaansche vervolging om de Godsdienst waren zijne voorouders, omstreeks het jaar 1550, 11 50 uit Vlaanderen geweken en hadden zich te Dover in Engeland ge vestiF,b.d. Na bet overlijden van den ouden D ani e 1 begaf zijne vrouw zich met haren eenigen zoon naar Holland , waar zij vele bloed­verwanten had. Te Amsterdam hertrouwd zijnde met A n d r i e s Schellingwou w, vergezelde zij dezen , met haren zoon Dani el Braems, naar Oost-Indie, waar Sc hellin gw o u w tot Secretaris der Schepenen te Batavia werd aangesteld , en Naar zoon rnede spoedig in dienst der Oost-Indische Compagnie kwam , en eindelijk in 1683 Boekhouder-Generaal werd welk ambt hij • tot in 1686 waarnam , toen hij wegens zijne bewezene diensten van wege de Oost-Indi­sche Compagnie begiftigd werd met eene gouden keten en eerepenning. In het laatstgenoemde jaar zijn ontslag bekomen hebbende, nam hij , na 34112 jaar in Indie te zijn geweest , den 29sten November 1686 met vrouw en kinderen de terugreis naar het Vaderland aan. Hij was te Batavia tweemalen gehuwd geweest , eerst met Clara Revers, die hem. drie dochters schonk , en daarna met eene doch­ter van den Extra-Orainaris Raad van Indie , An th on io Pa v i l-jOen, bij wie hij eenen zoon verwekte Johannes Jacobus Brae m s , geboren in 1683 , kinderloos overleden in 1743. Braems liet in handschrift na: Mem'oires touchant le Commerce que les Provinces Unies ales Pays-Bas font dans les divers endroits du Monde. Zie Valent ij n, Oud en Nieuw Oost-Indie, D. IV. St. I. hl. 377; en vooral de Navorscher, derde ' Jaarg. bl. 91 en 92, dien wij bier grootendeels gevolgd zijn. BRAES (Ecamus), Abt van lleytissem, die een zoon was van Bernard us Braes, komt onder de teekenaars der Unie van Brussel in 1577 voor. Zie de Jonge, de Unze van Brussel, hi. 37. BRAEU (NrcoLAAs) was een Graveur, die in de manier van li endrik Goltzius werkte, van wien hij een leerling moet ge­weest zijn. Zie Immerzeel, Levens en werken der kunsts BRA.GHT (CoariBus, HENDRIK, HERMAN , PIETER en. TIELEMAN vAN). Zie BRACIIT (CORNELIS VAN), BRACHT (HENDRIK VAN), BRACHT (HER­MAN VAN) , BRACHT (PIETER VAN) en BRACHT (TIELEMAN VAN). BRAHE (JAN JACOB), oorspronkelijk uit een aanzienlijk Zweedsch geslacht , is geboren te Delft den 13den November 1726, in welke stad zijn vader Jan Jacob Ma u r tt z B r ah e , toen als gepensioneerd Luitenant zijn verblijf hield zijn moeder was Elizabeth Hotting, dochter van Gualth er us Hol ti u s, Predikatit te Koudekerk bij Lei-den. Jan J a cob B r a h e doorliep de Latijnsche scholen te Amster­dam , en oefende zich daar vierdehalf jaar aan de Doorluchtige school, waarna hij de Hoogeschool van Utrecht ging bezoekep. D.5]. her werd hij inzonderheid opgeleid tot de kennis der Godgeleerd-heid en de Predikdienst , bedienende zich ten dien einde voorna, melijk van het onderwtis van den Hoogleeraar Willem van Irh o-I! en. In ,t jaar 1749 werd hij Proponent en ten volgende jare als Predikant beroepen in de Hervormde gemeente te Watergang, onder de Classis van Edam. Nog geen twee jaren stond hij daar, toen hij beroepen werd naar Vlissingen. her werd Brahe in October 1775 overvallen van eene beroerte, waardoor hij buiten staat gesteld werd, om zijne ambtsbezigheden waar te nemen ; diens­volgens werd hem het Emeritaat toegestaan , waarvan hij echter geen genot had, daar hij reeds den 5den Julij 1776 overleed. In eerste huwelijk had hij Maria Katharina Ligthart, die hem'een noon naliet , welke in jeugdige leeftijd overleed. Ten jare 1754 trad hij in een tweede. hnwelijk, met Anna K or nelia Ever t-s e n , uit welken echt hij twee zonen en eene dochter won. B r a h e was een man van zeer groote bekwaamheden. Bij zijne uitgebreide kundigheden in de Talen en Godgeleerdheid, was hij mede een welsprekend redenaar en beoefende de Dichtkunst, hoe-wet hij daarin geen zeer hooge vlugt nam. Onderscheidene Dicht­stukken zijn met en zonder zijnen naam in druk gegeven. Hij was in 1753 een der eerste Oprigters van 't Vlissings Dichtlievend Genootschap : Tenues conamur grandia en Lid van verschillende Dichtgenootschappen. In het jaar 1769 werd Brahe Lid en tweede Secretaris van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen , van hetwelk hij een der Oprigters was en in het eerste deel van wiens verhandelingen, men een zeer fraai stuk van hem aantreft , genaamd: A5a1 omo's Kroonregt verdedigt; en Ad onia,. bjathav en Joab welens hoog verraad gestraft. Bekend zijn de geschillen onder de Godgeleerden, bijzonder der . Classis van Walcheren, over de leer der Regtvaardigmaking des zondaars voor God nit en door het Geloof. Brahe had hiertoe aanleiding gegeven , door het ten pre 1758 uitgeven, van: flan­tnerkingen over de vilf Walchersche "Irtykelen , welhe benevens gewone Formulieren van eenigheit, in die Classis geteekend worden. Middelb. 1758, waarin hij beweerde: dat de Regtvaardig­making ging voor bet Geloof, en dat het Geloof alleen was bet •middei waardoor de Geregtvaardigde van zijne Begtvaardigmaking verzekerd werd. Hiertegen verzette zich bij schrifte Pieter Bo d-d a ert, Griffier van de Admiraliteit in Zeeland, en Augus t us van der Sloo t, Predikant te Middelburg, terwiji anderen de verdediging der leere van B r a h e op zich namen. Deze geschillen rezen zoo hoog, dat de Staten van Zeeland zich genoodzaakt von.. den, bij besluit . van 13 September 1761 , er in te voorzien ea een einde te maken aan dezen twist. Behalve die Aannterkingen over de vijf Wa(chersche Artyi Aden, heeft B r a h e nog -geschreven: 1152 Vertoog aan de Classis van Walcheren wegens de handelittgen gehouden in het geschil over zijn boek genaatnd Aanmerkin­(Yen over de vhf Walchersche Artykelen. Middelb. 1760. Proeve van Aanmerkingen op de Wolke van Getuigen, tnitsgaders de Wolke van Getuigen voor de Leer der Becht­vaardigmaking onderzocht, hersteld en vermeerderd. Middelb. 8°. Brief ter opening van de geschillen wegens zijn Boek over de Walchersche Artykelen. Utr. 8°. Noodige verdediging van 1f"aarheit en Leere tegen Ds. A. van der Sloot. Middelb. 1760. 8°. Brief aan Vrolykhert. Aunt. 1760. 5°. Kerklust van Vlissingen, vertroost door het herbouwen en inweiden van haar afgebrande Tempel. Middelb. 4°. Et h a n s onderwijzing in den LXXX1X Psalm geopend en verklaard. Amst. 1765. 4°. Lijkrede op Wilhelmus Schortinghuis , Predikant te Koudekerk in Wakheren. 1768. Kerkelijke Redevoering van het nieuwe orgel in de Groote of St. Jacobskerk te Vlissingen. 1769. Kerkelijke Redevoering ter gelegenheid van het tweede eeuw­getijde der Flissingsche vrijheid, op den Eden van Grasrnaand 1772 aldaar uitgesproken. Vliss. 1772. Vlissings eeutovreugde, op den twee-honderdste geboorte­dag barer vrijheid, den Eden van Grasmaand 1772. Vliss. 1773. met pl. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken ; Vrolikbert, Vlissingsche Kerkh., bl. 300-311; de Cbalmot, Biogr. Inordenb.; Ypeij en Dermont, Geschied. der Herv. Kerk, D. Ill. bl. 497-501; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht. BRAKEL (PIETER), meestal verkeerdelijk ale Pieter van Bra-k el voorkomende, geboren te Boskoop omstreeks het jaar 1756, van eerlijke doch geringe lieden, werd van zijne vroege jeugd of tot Tuinder opgeleid en werkte in dit beroep als jongen en knecht bij zijnen oom den Boomkweeker Jan van Es. Twintig jaren and zijnde, zocht Mai verkeering met de eenige dochter van zekereri Warmoesier te Gouda, die een burgerkapitaal bezat. Weldra won hij de genegenheid van het meisje, ofschoon haar vader geen genoegen in deze verkeering nam ; dit huwelijk werd echter; hoewel Diet zonder weerzin van den ouden man , toegestaan en vol­trokken. In het vooruitzigt dat hij met deze dochter eene goede som ten huwelijk zou erlangen, of immers daardoor crediet genoeg verkrijgen , om eene uitgebreide zaak te kunnen aanvaarden, kocht of huurde bij een vrij aanmerkelijk gedeelte lands en hetgeen voorts noodig was om de boomkweekerij met kracht voort te zetten, dock Br ak el verloor al zeer spoedig zijne vrouw en met haat. de ver­wachte erfenis van zijnen schoonvader. Brake], die geen kapi, taal van zich zelven bezat, en echter, zoowel om zijne gewone, 1153 nog al rIjkeNke levenswijze nit te houden, als om zijne zaken voort te zetten , niet zonder geld zijn kon , bedacht alle midde+ len om zich staande te houden , dock alles liep hem tegen , zoo­dat hij ten laatste te rade werd, de voormalige 'huisvrouw vari den beruchten Jakob Cato Kamer) in g- te Brouwershaven ten hu­welijk te vragen ; deze echter, vernoEnen hebbende dat -hij bij zijn ongunstig fortuin nog eene rijkelijke levensmanier voegde , sloeg hem a f. Nu geen kans ziende om door eerlijke middelen het hoofd boven te houden , verzon hij een der afsehuwelijkste , die men immer kon uit­denken. Het was dan in het laatst van 1781 en in het begin van 1782 , dat het geroep zeer algemeen was , er moest landverraad zijn. On­der alien nu die bier van riepen was Bra k el een der voornaamsten. In koffijhuizen en op andere publieke plaatsen voegde hij zijne stem bij de algemeene, en zeide : het kon niet antlers zijn, of er moest eene verraderlijke briefwisseling en zamenzwering plaats hebben , ja zelfs , meende hij zeer wet te weten , dat die in waarheid stand greep. Doch Brake! wist er niet weer van dan anderen , maar zijn doel was om de premie van 14000 gulden in handen te krijgen , die er op het ontdekken van landverraad gesteld was , en daartoe meende hij dat het genoeg was ow dit te ver­dichten , ten einde vervolgens van het bekend waken daarvan , als den redder van bet Vaderland , met eer en geld te worden beloond. Hij stelde , met' dat oogmerk , eenen brief op , en ging daarmede naar den Raadpensionaris van B l e i s w ij k , zeggende: dat hij sedert eenigen tijd was gebruikt geweest tot het bestellen van brie­yen , welke tier of daar hem in stilte ter hand gesteld werden , en die hij vervolgens moest overgeven in een of ander koffijhuis of herberg op iekere seinen; dat hem wel gezegd was , dat deze cor­respondentie over den actiehandel liep , maar dat hem de buiten­gewone wiize , waarop die brieven besteld werden , te bijzon­der voorkwam ; dat hem derhalve op de gedachten was geko­men , of deze brieven sours niet het een of ander, 's Lands zaken betreffende, ten onderwerp hadden ; waarom hij zich , voorzigtig­heidshalve, met dezen brief bij- den Raadpensionaris vervoegde , op­dat deze , zulks goedvindende , dien kon openers en , zoo er eenige zwarigheid in was , hem zijnen raad mededeelen. De Raadpensio­naris , de brief gelezen hebbende, zeide dat deze correspondentie inderdaad- over geene kleinigheden liep, maar dat er het Land aan ping, en raadde hem verder,, zich in het bevorderen der zaak , met alle getrouwheid te laten gebruiken ; alle brieven of andere stukken , welke hem in handen kwamen aan hem , Raadpensionaris , ter hand te stellen, maar voor alles zijn best te doen , om, zoo veel hem mu­gelijk was, van de zaken te weten te kotnenen personen op te sporen-, zullende hem , zoodra men iets wezenlijks ontdekt had, de -premie ter hand gesteld worden. Na ging B r a k el op nieuw met alien aan het werk , our brieven van allerlei inhoud en hand­teekening ,te zamen te stellen. In sommigen , als uit Engeland 73 1154 komende werd , zoo als men voorwendde onderzoek gedaan naar den staat van 's Lands zeeaiagt , magazijnen werven of getal ma­trozen, naar den tijd wanneer een schip of schepen zouden nit­loopen , hoe sterk zij bemand zouden zijn enz. Andere , ten antwoord behelzende eene opgaaf van dit alles , die al zeer na met de waar­tzeid overeenkwam, men berigtte daarin , wat deze of gene (alien under verbloemde namen) ten dienste van het oogmerk zon nit­voeren. Alle deze brieven bragt B r a k el achtereenvolgende aan den Raadpensionari5. Dezen handel kon hij echter niet lang , met schijn van waarheid aan zijne zijde , volhouden , ook wist hij at te wel , dat hij simmer de bedoelde 1000 gouden rijders , zou krij­gen , voor dat hij werkelij k daden of personen , aan den dag bragt. Hij besluit dus een kort einde aan de zaak te maken en tevens zijn oogmerk te bereiken. Eerst stelt hij brieven op , waarin on­derzoek gedaan werd , naar de mogelijkheid om op het eiland Schouwen en Goedereede eene landing te doen. Deze vertoond zijnde, brengt hij anderen voor den dag,.-waarin de gesteldheid der stran­den , de hoeveelheid , gelegenheid en sterkte der batterij en met hare bezettingen opgegeven wordt en voorts wat men noodig had , om die gemakkelijk , en wel door visschersschuiten met manschappen beladen , te overmeesteren. Nu begeeft hij zich naar Zierikzee, waar hij vroeger kennis had gemaakt met den Vaandrig Jakob Eduard de Witte, een jongman tusschen de 19 en 20 jaren die met een gedeelte van het regiment , waartoe hij behoorde , de batterij den Os , gelegen aan de buitenzijde van het eiland Schou­wen , bezet hield. Dezen , van wien hij wist , dat zijne vertee­ringen niet zelden zijne bezittingen en inkomsten overtroffen , te Zierikzee in eene herbetg ontmoet hebbende weet hij in eene kolf­ , partij te wikkelen. De Witte verloor daarbij meer dan hij op dat pas betalen kon. B r a k el bedenkt zich geen oogenblik maar biedt terstond aan , om hem het verlorene voor te schieten , en doet dit omniddellijk. Daarna roept hij hem afzonderlijk en geelt niet onduidelijk te Mennen , » dat hem niet onbekend was , dat het den » Vaandrig zoowel in zijne kas als in zijne beurs haperde; dat het » hem feed . deed dat een Heer van fatsoen , niet beter naar zijnen » zin kon !even ; maar dat hij wel een middel wist om zijne »finantien te verbeteren , en hem tot eene levenswijze met zijn » karakter overeenstemmende in staat te stellen. De Witte on­derzocht terstond na dat bewuste middel , waarop B r a k e l hem zeide: » dat hij vooreerst eene afteekening moest maken van het »eiland Schouwen , met zijne nieuw aangelegde en oude fortifica­» ties , en eene juiste aanwijzing van de diepten aan den zeekant en » de binnenzijde , en voorts al hetgeen noodig was, om een volledig » denkbeeld van de sterkte en gelegenheid van het eiland te kun­» nen maken , dat hij hiervoor zeer rijkelijk zou beloond worden , a en dat hem voorts meer gezegd zou worden , waar hij zijn voor­„ deel bij vinden zou." De Witte gaat daarop aan het Werk en bezorgt Brake!, zoodra mogelijk , eene zeer net met de pen ge- 1155 teekende kaart van het geinelde eiland , in dier voege als hem was opgegeven , waarop de hatterijen en RolWerken naaawkeurig met rummers en letters waren aangewezen. Br a k el had naauwelOs deze teekening in handen of begaf er zich mede op reis, en hield zich eerst opzettelijk eenige dagen te Rotterdam en elders op, om hierdoor de gedachten te versterken , dat er over dit onderwerp door bet veronderstelde complot briefwisseling gehoaden werd. Van deze veronderstelde correspondentie stelde hij eenen brief op , geaddresseerd aan den Vaandrig de Witte, van dezen inhoud: »Sir! » Net veel aandoening des gemoeds moet ik U berigten , dat ons geheele complice ontdekt is ; derhalven maakt U schielijk onzigt­ baar. Ik blijf intusschen Uw Vriend en Beschermer,, BRITTANNICUS. " Met dezen , brier, als een , dien hij laatst ontvangen had , om aan de Witte te bezorgen , en met het kaartje , gaat hij naar den Raadpensionaris : het kaartje zeide hij in het Hoogduitsche koffij­huis te Rotterdam te moeten overhandigen aan zeker Engelsch In­genieur,, dien hij daar aan zijne kleeding en seinen zou kennen ; doch the nu , zoo als men uit dezen brief kon opmaken , zeker on­zigtbaar zou zijn. Het onmiddellijk gevolg hiervan was , dat d e Witte aanstonds, op last van den Hoogen Krijgsraad , werd gear­resteerd en naar 's Gravenhage overgebragt. Zoodra hij verhoord werd , bekende hij bet kaartje geteekend te hebben , en had eerst de, edelmoedigheid niets van B r a k e l te reppen , doch, toen men hem dezen als zijnen aanhrenger noemde , zeide hij alleen met Br a k el en nooit met eenig ander mensch over dit geval te hebben gesproken , dat het B r a k e I zelf was, die hem er toe had aange­raden ; en dat hij er den dood , then hij toch niet onfgaan kon , op zou inwachten , dat zulks de zuivere waarheid was. Op deze bekentenis werd ook Brakel van Boskoop gehaald en te 's Gravenhage eerst in de Kasteleny van den Hove van Holland en daarna op de Ge­vangenpoort gebragt. Vervolgens van schuld overtuigd, werd hij , den 29sten October 1783 , verwezen om met den strop oni den hals onder den galg gestren8elijk te worden gegeesseld en ge­brandmerkt , en verder voor vijf-en-twintig jaren in het tuchthuis te Gonda gezet , om aldaar met zijnen handenarbeid de kost te winners en na verloop van dien tijd ten eeuwigen dage uit vier der Vereenigde Gewesten verbannen , op straffe van den galg zoo hij er immer den voct weder inzette. Hij wist zich in Januarij 1789 door geweld eenen weg ter ontkoming te barren. Het Hof van Holland loofde honderd ducatons uit , aan dengenen die dezen booswicht weder in handen van het geregt leverde. Reeds was hij in Braband, toen iemand , door de uitgeloofde prijs aangezet , zich derwaarts begaf, hem wist te bepraten , en op Statenbodem te lokken , waar hij gevat, herwaarts gevoerd en op nieuw in hech­tenis gezet werd. 1156 die Taderl. list ten vervolge op Wagenaar, D. V. W. 20-22, 39, 52; Stuart, Vaderl. Hist. D. IV. bl. 482-488 en vooral De voornaamste kvensbyzonderheden van Pieter Br a kel, Boons. kweeker te Boskoop, thans gevangene op de Voorpoorte van den Hove van Holland. Amsterdam, 'Olage enz. BRAKEL (JoinNriics) , Krankbezoeker te Rotterdam , was een kundig en braaf man , die zich in 1788, uit beide voor de Re­monstrantsche Broederschap, aanbood tot het waarnemen van eenige predikbeurten , betwelk hem werd toegestaan , en hij kweet zich zoodanig naar genoegen daarvan , dat hem gedurende de jaren 1791-1793 daarvoor eene toelage werd uitgereikt. Hij werd toen tevens bedankt voor zijne diensten , met vergunning om, zoo hij door een of ander Predikant daartoe verzocht werd , eene gemeente met eene Leerrede te stichten. Hij , heeft zich mede verdienstelijk gemaakt door het hewerken van een Chatechiseerboekje, hetwelk in het Licht kwam onder den tit& Onderwijs in den Godsdienst , byzonderlyk geschikt ten dienste der Ch,ristelyke jeugd. Arrest. 1778. Zie Ti deman, de Rentonstr. Broeders, bl. 375 en 3763 de Na­vorscher, 2e Jaarg. bl. 344, 3e Jaarg. bl. 344. BRAKEL (DIRK GRWRITS of THEODOM GERARDI a), afkomstig uit Bratand van cinders , die de Roomsche godsdienst waren toegedaan f werd in het jaar 1608 te Enkhuizen geboren. Na de Lattinsche scholen in zijne geboortestad te hebben doorloopen , begaf hij zich naar de Hoogeschool te Franeker, heoefende aldaar de Godgeleerd­heid , en werd den 13den Maart 1638, in de gemeente van Beers-en-Jell= , in de provincie Friesland, als Predikant heroepen. Gedurende 14 jaren, dat hij hier stond , werkte hij , zoo door zijn voorbeeldig 'even als stichtetijke predikatien en ikerig waarnemen van het ove­rig dienstwerk , ongemeen veel goeds bij die gemeente nit ; in 1652 aanvaardde hij het beroep aan den Burg op Texel , doch hier ge­viel het hem Diet, waarom hij met blijdschap de roepstemme ge­boor gaf,, die hem het volgende jaar in het welgelegen Friesche vlek Makkum noodigde. her verbleef hij tot aan zijnen dood, vielke voorvief den 14 Februarij 1692 : want voor een beroep naar Huizum bij Leeuwarden had hij bedankt. Hij had tot vrouw Ma rgriet Homma,- bij wie hij zes kinderen heeft verwekt , vijf dochters , die alle voor hem zijn over­leden , en eenen zoon , Wilhelmus a Brake 1, die volgt. Theodorus a Brak el is zoowel door zijne pen, als door zij.. nen voorbeeldigen wandel en het getrouw waarnemen van zijne hediening, nuttig geweest ; getuige hiervan de volgende door hem uitgegeven stichtelijke werkjes: Het Geestelyk Leven ende de staat eens gelovigen mensches hier op aarde , uyt Godes heylig woordt vergadert en bijeen• gebragt. Amst. 1648 , welk werkje met zulk eene graagte ontvan­ en werd, dat het nog bij zijn Leven vijf malen en na zijne dood herhaaldelijk herdrukt is. In 1777 verscheen de vijfliende druk 1157 met verbetering van Stijl en spelling en met bijvoeging van eenigfr aanteekeningen door G. gr i n k ma n , Predikant te Dirksland. Eenige christelfihe meditation, gebeden en dankzeggingen ern 's nachts , 's tnorgens , 's middags en 's avOnds, te gebruihem,. mitsgaders bij andere gelegenheden. 1650. 8°. , hetwelk mede meermalen herdrukt is. - Trappen des geestelyhen levens. Amst. 1670, waarvan ook onderscheidene drukken liet Licht zien. Zijne afbeelding door Johannes Verko 1 j e., in zwarte kunst is in 1686 te Rotterdam uitgegeven. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Troordenb. B. 364; Kok, Fader'. JVoordenb. D. VIII. bl: 9241 de Chalmot, Biogr. Woordenb. D. IV. bl. 176 en 177; Ypeij en Dermot' t, Geschied. der Nederl. Herv. Kerb D. III, bl. 25 en 26; ColInt d'F:scury, Holland's Roem, D. V. bl. 178; Schotel, Xer­kel. Dord. D. H. bl. 2.42 foot; Biogr. Univers; Glasi us, Godgel. NederL, BRAKEL (Muni a), zoon van den voorgaande, geboren te Leeuwarden den . 10 Januarij 1635 , gaf van zijne jeugd of reeds blijken , dat hij de godvruchtige voetstappen zijner brave ouders drukte; en na de Latijnsche scholen in zijne geboortestad doorloopea te zijn , leg& hij zich met ijver op de Godgeleerheid toe , eerst te Franeker onder Nicolaas Arnoldus, ChristianusSchotanus en Johann es Valcken ie r, en vervolgens te Utrecht onder G bertus Voetius en Andreas Essenius. Een loffelijk -exa­men ondergaan hebbende , werd hij ten jare 1662 als Predikant te Exmorra Friesland beroepen. Hier vond hij eerst veel har­digheid onder het yolk , doch verkreeg daarna aanmerkelijken ze­gen ; ook hield hij zich zoo digt en naarstig bij en binnen zijne kudde, dat hij buiten Exmorra schier nict bekend was. Hu huwde ardaar in 1643 met Sara Nevius. In 1665 vertrok hij naar Stivoren , waar hij eerst alleen was, dolt weldra -de Vorstin van Friesland bewoog, om , uit hare eigen middelen , eenen tweeden Predi­kant te bezoldigen; vervolgens werd hij in 1670.beroepen te. Harlingen, in 1678 te Middelburg, voor welk laatste beroep hij echter bedankte, en eindelijk in 1683 te Rotterdam:, waar hij door eenen godzaligen wandel en het getrouw waarnemen van de pligten aan zijne zwaar­wigtige bediening verbonden, zijnen naam in gezegend aandenken bij die bloeijende gemeente liet. Hij stierf den 30 October 1711 en liet eene dochter na , die gehuwd was met Franco van der Kluit, Predikant te Alblasserdarn- Dat Willem a Br akel . buitengemeen werkzaam is geweest getuigen de menigvuldige geschriften , welke uit zijne pen zijn ge­vloeid , en inzonderheid tot stichting van eenvoudige Christenen met. veel zijn gebruikt geworden. Zij zijn: Waarachtig verhaal van rekenschap , gegeven van I). W. .B rak el, wegens zijne verdediging van het regt der kerk. Utr. 1682. 1158 Trouwhertige waarschouwinge , aangaande de Dwaalingen der Labadisten. Leeuw. 1683. 8°. De Heere Jezu& Ch.ristus voor de alleen ende souvereine Koninck over syne kercke uytgeroepen , in eene verhandeling over Psalm II, 6. Amst. 1668. 4°. De schreupuleuse °introit de Commu/nie des H. Avondmaals. Rott. 1690. 8°. Eerste beginselen. 's Gray. 8°. Stichtelyke oefeningen over het Avondinaal. Amst. 8°. Aoybxii dat is : Redelyke Godsdienst , in welke de goddelyke waerheden des genade-verbondts worden verklaert , tegenpartyen bescher . t en tot de praktyke aangedrongen. Rott. 1700. 3 deel. 4°, van welk week reeds in het volgende jaar een tweede druk het Licht zag, terwijI het in 1795 een twintigste druk beleekle. Over het doopen voor dooden. Rott. 1710. Brief behelzende bestiering en opwekking tot en in de Hei- l.N u tt. It It. 1711. 4°. 0.0 • Halelujah of verklaring over het Genade verbond. 8°. mar-. van de achtste druk in 1737 fe Rotterdam het licht zag. De ware Christen. Amst. 1738. 8°. Leer en leiding der Labadisten net eene voorrede van J. du V i g no n over 't Boek , genaarnd Ziels eenzame 111editatien sa­ mengestelt door J. E. en uytgegeven door J. B. Rott. 1738. 8°. _Yvon van vele dwalingen overtuigd. Trouwhartige Brief met eene voorrede van J. Hanapper, over de begenadigde Kracht en Magteloosheid. Rott. 1735. Amst. 1739. 8". Brief aan een koopman in Nieuw-Nederland. Rott. 4°. Brief aan N. N. Gron. 8°. Godvruchtige Brief. Amst. 8°. Oeffening over de Foorbereyding, Betragting en Nabetrag­ ling van het Heylig Avondmaal , en eene Oeffening hoe een Mensch uit vrye Genade van God bekeert en tot het Geloof in Christus weed overgebragt. Rott. 1751. 8°. Zielroerende Predicatie. Alpo. Toetsteen der Waarheid en Dwalingen. Arnst. 8°. Brief over het Leven des Geloofs op de beloften. Dord. 1775. 8°. Waarschouwende bestiering tegen de Pietisten en Quietisten. Bra k e I was een der beroemdste Godgeleerden zijner eeuw, , wiens werken nog bij geleerden en ongeleerden in hooge achting staan. HO was een sohrander, vooruitziend en werkzaam man , die vroe­ger den Labadisten zeer genegen was , en een steun is geweest der Schotsche Preshyterianen , welke onder Karel II naar Engeland de vlugt namen. HO was een ijverig Voetiaansch Godgeleerde en zijne leerredenen zija geheel op de leest der Voetiaansche predik­w6ze geschoeid. Voor het, door de navolgers van Voeti us aange­'lumen stelsel , oru de overbeid het regt in de kerk to betwisten, 1159 ijverde hij zeer,, en vierde aan zijnen Over voor het. begrip, dat­ het kerkregt alleen de geestelijkheid toekwam , den, vollen teugel. Zoo voerde hij eerst met de regering van .Leeuwarden, daarna met die van Rotterdam geschil over het regt der Overheid in de kerk. Hij vermogt echter zijn gevoelen niet door te drijven en werd eenigen tijd in zijne dienst geschorst doch was niet de eenigen Pre­ dikant te Rotterdam , die met de Regering over het regt der kerk overhoop gelegen heeft. De afbeelding van B r a k el werd op onderscheidene wijzen in het Licht gegeven , onder anderen in zwarte kunst van Johannes Verkolj e (Rotterd. 1686) f°. ; door N. C a r geschilderd en door 11 ou bra ken gegraveerd in 4°. en door A driaan van der W e rff geschilderd en door Pieter v an G u n s t gegraveerd in 4°. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Mist. Woordenb. B. bl. 364 en 365 ; van Abkonde, Naamreg. van Rederd. Boek., D. I. St. I, III, IV en V; Greydanns. Narita. der Predik. in de Class. van Franeker, , bl. 48 ; Kok, Fader& Woordenb. D. VIM. bl. 924 en 925; van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. ran -Nederd. Boeken; de Chalmot, Biogr. IVoordenb. ; Y p e ij en Dermout, Geschied. der Nederl. Here, Kerk , D. I. aant. bl. 217. IX III. bl. 1154 302-305, 354, 355, 579, 5$0; Schot et, Kerk... Do:rd. D. II. bl. 242 noot, 785;. van Harderwijk, Naa*nl. der Predik. to Rotterd. bl. 52--544.Glasius, Godgel. Nederl. BRAKEL (Rigout, VAN) , nit een oud geslacht van dien naam , welks naam ook BRAE ELL , BRAE&EL Of BRAECKEL geschreven werd en dat zich eerst in Holland , naderhand meest in Gelderland en Utrecht gevestigd heeft, was de derde zoon van Gods chalk van. Br a k el, Raad en Rentmeester-Generaal van Zuid-Holland en Schepen te Dordrecht. Hij moet een moedig' Krijgsman geweest althans wij lezen van hem , dat hij zich dapper gedroeg in het beleg van Dordrecht , door Jan Ilertog van Bra band in 1418 en in eenen uitval aan den Zuidkant werd gevangen genomen maar na wlyfleke gezwoerd te hebben gestaefts eedts ten heilige , » dat hi nemer meer doen en soude noeh doen tegen sine genadige hertogh van brab." ontslagen. Hij was gehuwd met Jenne tt c Eggert, eene dochter van den-. vermaarden W i llem Eggert, Rentmeester van Holland en eerste Heer van Purmerende , en verwekte bij Naar 3 zonen en eene dochter. .Het wapen van hem en zijn geslacht bestaat in een veld van , keel , met twee zahnen, van zilver. Zie van Leeuwen, Bat. Ill., W. 884; van Hoogsf raten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woorelenb., B. b1.363; te Water, Verb. der Edelen, St. IV. bl. 235;Schotel, Geschied-Letter- en Oudheidk. Uitspann., bl. 57 en 58. BRAKEL (JonAN -VAN), een afstammeling van den voorgaande en zoon van Kor nel is van Brake!, op Kermestein te Lienden , en van Margareta toe Boecop, was van 1555-1678 in de Riddersehap van Nijmegen , en komt onder de teekenaars van het 1160 Verbond der Edelen voor. Hlj overleed in het jaar 1580 en was gehuwd met Johanna van Pileerten tot 1ngen, bij wie bij vader was van drie zonen. Zie te Water, Verb. der Edelen, St. II. bl. 277 St. IV. IA. 237, 238, 431. BRAKEL (DIRK VAN), een neef van den voorgaande en zoon van Kornelis van Brakel en Antoinette van Wijhe was mede Lid der Ridderschap van _Nijmegen en verscheen aldaar van 1576-1592. Hij bekleedde het an* van Drost ter Lede, nam ook deel aan het Verbond der Edelen , en overleed vermoedelijk in 1592. Gehuwd met Anna V ij g h verwekte hij bij haar zonen Floris van Brakel, Drost ter Lede, en Dirk van Brakel, door wien hij de stamvader werd der tegenwoordige Heeren v an Brakel. Zie te Water, Verb. der Edelen, St. II. bl. 276 en 277; St. IV. bl. 237, 238, 431. BRAKEL (CoRNELts VAN), vermoedelijk uit het zelfde geslacht als de drie voorgaanden , werd Kapitein op het schip Clara den Eden April 1629, Kapitein ter zee, ter Admiraliteit van Amster­ dam, den 2den April 1638. Hij onderscheidde zich loffelijk iu den strijd tegen de Duin­ kerksche zeeroovers. Van hem wordt gemeld dat hij weer dan eens Duinkerksche schepen vernieesterde, onder anderen eens in 1630 en eens in 1639 waarvoor hij beloond werd. Hij overleed in 1644 en liet bij zijne echtgenoote Anna de Wilde, een zoun na, Pieter van Brakel, die volgt. Zie de Jonge, &der'. Zeew., D. I. bl. 363, 532, uit partikuliere berigten aangevuld. BRAKEL (PIETER VAN), zoon van den voorgaande, werd den 25sten November 1644 benoemd tot Extra-Ordinair Kapitein ter Admiraliteit vAti Amsterdam en den lsten April 1647 tot Ordinair Kapitein. ilij was in 1658, als Kapitein op het schip het Huis te Kruiningen, van 54 stukken , bij de vloot van den Vice-Ad­ miraal de R u i t e r en woonde in het volgende jaar met dat zelfde schip den togt naar de Sofa bij. In 1664 voerde hu het bevel over drie Staatsche schepen , die­ nende ter begeleiding van de Smirnasche vloot, bestaande nit •0 koopvaarders , van Mallaga naar het Vaderland zeilende, toen deze den 26sten December van dat jaar door den Engelsehen Bevelheb­ ber T h o m a s Allen, met aclit oorlogschepen , voor de Baal van Cadiz, op het alter onverwachts werden aangetast, zonder dat En­ gelands Koning, Karel II , zich nog als openbaren vijand van den Staat verklaard had. Van B r a k el vereerde het Opperhoofd van bet Engelsche eskader met eereschoten , doch ontving welhaast de voile laag en sneuve!de , noortilans verweerden de onzen zich zoo 1161 dapper , dat de Engelschen , met al hun overmagt niet weer dan twee schepen van de vloot buit maakte. van Brakel was gehuwd met Geertruid van Salingen en verwekte bij Naar, onder anderen , een zoon, Cornelis van Br a k el, die volgt. Zie 'Brandt, Leven van de Rui ter, bl. 141, 159, 206, 376; V(a n) d(e n) B(os), Leven en daden van Doorl. Zeeh. bl. 161; Wagenaar, Fader& Hist., D. XIII. bl. 126; Kok, Faded. Woor­denb., D. VIII. bl. 919 en 920; Biogr. Univers ; de Jong e, Nederl. Zeew. D. I. bl. 363 en 532, D. II. St. I. bl. 330, uit par­tikuliere berigten aangevuld. BRAKEL (JAN VAN), zeer waarschijnlijk een zoon van Johan van Brakel en van Hendrika Millink, werd geboren te Rot­terdam in 1618 , en door den Edelen aard van zijne voorzaten bezield , trad hij met zijn twee-en-twintigste jaar in dienst van den lande ter zee. Ten jare 1665 ontmoet men hem het bevelvoerende over een brander, in de vloot van den Admiraal de R u i t e r bestemd om de Oost-Indische retourschepen uit Bergen in Noorwegen of te balen. In 1666 was hij , "aan boord van het brandschip Rotterdam , tegenwoordig in den vierdaagsche zeeslag tegen de Engelsche , op 11, 12 , 13 en 14 Junij , vervolgens op den brander 't Lammetje Queek geplaatst zijnde , woonde hij den 4den Augustus van het zeilde jaar het vijfde zeegevecht bij , bij welke gelegenheid hij blijken gaf van dien onversaagden cooed en dat kloek beleid , welke hem altoos in ruime mate zijn bijgebleven ; want in het hevigste van het gevecht plaatste hij .zich tusschen de beide Admiraalschepen van de It nit e r en Monk en had het ongeluk dat zijn schip in den grond werd geschoten, en zonk ; doch Brake! verloor bier den moed niet, maar zich met zijn yolk in de sloep hebbende gered , roeide hij onverschrokken naar eenen Engelschen brander , dien hij bespeurde , dat _het op den Admiraal Will em Josef van Gen t _aanzette , om diens schip in brand te steken , dan de Bevelhebber van dezen brander , onze zeeheld zoo,.stoutmoedig ziende naderen verliet zijn vaartuig na het in den brand te hebben gestoken , en ontkwam het nevens zijne Manschap met de vlugt. Deze dappere daad van v an Bra k e I was door de Vlag-Officieren opgemerkt , en bleef niet onbeloond doordien hem in het volgende jaar 1667 het bevel werd opgedragen over het oorlogschip de Vrede van 40 stnkken. Net dat schip werd hij in 1667 onder het eskader van den . Lui­tenant-Adtniraal van Gent geplaatst, die kort daarna met eenige schepen , waaronder ook dat van van Brakel, naar de Theems werd gezonden , met last om eenige aldaar liggende oorlogs- en koopvaardijschepen , aan te tasters en te vermeesteren. Van G en t , den 20sten Junij tot voor de Medway of rivier van Ro­ chester afgezakt zijnde, gelastte den Kapiteins Jan van B r a k e l , Pi e- t er 111agnuszoon en Jan du Bois om zich met hunne schepen digt onder het fort Sheernes te voegen , werwaarts het gros van het 1162 eskader hen volgen zou , en zoo veel doenlijk op het gezegde fort te kanonneren , tervvijl de soldaten zouden landen en het aantas• ten. Een koningsfregat en eenige andere schepen en branders voor het fort ten anker liggende, kapten terstond hunne kabels en lie-pen de Medway op; waarop de drie voornoemde schepen , inzonder­heid van B r a k e 1, die maakte de voorste te zijn , zoodanig het fort beschoten , dat de soldaten gemakkeliik landen konden en de Engelsche bezetting hare sterkte verliet , , welke vervolgens uitgeplun­derd en verwoest werd. Des anderen daags werd v a n Br a k e 1 op last van Cornelis de Witt , die als Gemagtigde van den Nederlandschen Staat den togt bijwoonde, in hechtetiis genomen , omdat hij , tegen het verbod van den vorigen dag, zijne sloep met eenig yolk aan wal - had gezonden. Maar des te heerlijker maakte hij dezen misslag tegen den middag weder goed. Een wei­nig beneden het kasteel van Upnor waren zes vijandelijke schepen geplaatst. Voorts hadden de Engelschen twee groote schepen en vijf branders doen zinken , om er de vaart te versperren , terwijl zij ook een dikke ijzeren ketting, of liever onderseheidene aaneen gehechte kettingen , aan , in den bodem der rivier geslagen , masten vastge­maakt, zoodanig gespannen hadden , dat de rivier er geheel door afgesloten was. Lang hadden eenigen der voorste Nederlandsche schepen tegen 'de zes gemelde Engelsche geschoten zonder dat een het waagde nader door te dringen , hetgeen ook zeer ge­vaarlijk was , vermits de rivier door het doen zinken der gezegde schepen , zoodanig vernaauwd was , dat er slechts een schip te gelijk kon doorvaren. Br a k e l , door zijnen koenen moed geprikkeld en belust om bij deze gelegenheid zijnen began-en misstap uit te wisschen , bood aan om , indien men hem wilde ontslaan , met zijn ligt gemonteerd fregat , de Vrede , de anderen voorbij te stevenen , het voorste der Engelsche oorlop,schepen aan ,boord te leggen ,en de branders aan te voeren. Be W i t t nam zijnaanbod dadelijk aan , liet hem we­der op zijn schip overgaan , waarmede hij terstond, niettegenstaande het hevig vuur van den vijand , onversaagd vooruit zeilde , zonder een eenig schot te doen , tot dat hij omtrent tot op een musketschot den vijand genaderd was ; wanneer hij bet Engelsche fregat Unity , van 44 stukken en bemand met 150 koppen , de voile bag gaf, eensklaps aan boord klampte en in een oogenblik slechts met verlies van 2 of 3 dooden en weinige gekwetsten , ver­overde. Door het veroveren van de Unity gaf van B r a k el ge­legenheid om de over de rivier gespannen ketting te bereiken en te breken. Want hij was niet over de ketting gezeild maar de Commandeur Jan Daniels z. van den Rijn zeilde die later met zijnen brander Pro Patria aan stukken , en opende de rivier al-zoo verder voor de Nederlandsche schepen. Br a k el , deze weergalooze heldendaad bedreven liebbende, had wel zijne sloep en boot doch geenszins zijoeu moed verloren , dies stapte hij in de sloep van Kapitein Na el h o u t , en voer naar het vijandelijke schip' de Carolus Quintus , van 60 stukken , dat , 1163 reeds door twee branders aangevallen , smeulde, _ en met een ge deelte can Zijn volk bij boeg en valreep opklimmende , vond hij de Engelschen, in de wapenen staan ; maar deze , hem zien -de , riepen om kwartier en gaven zich over , terwijI de tein , die het met zwemmen zocht te ontkomen , gevangen genomen werd , eu eindelijk het schip in den grond werd gehakt. Ook bragt van B r a k el het vuur der forten ,tot bescherming der ket-ting gebouwd , tot zwijgen , Hoeg er de vijanden uit en deed er een magazijn verbranden. Den 28sten van die zelfde maand werd v a 11 B ra k e I met twee veroverde schepen de Royale Ckarles en Unity naar Goereede gezonden en vervolgens door de Algemeene Staten , wegens zijnen betoonden heldenmoed , onversaagdheid en bewezen diensten , beschonken met eene gouden keten en gedenk­penning ter waarde van 1200 gulden , en te zamen met zijn boots-yolk boven het genomen schip , met 12000 guldens, Het schijnt dat hij de vlag van het verbrande schip Carolus Quintus onder zich gehouden heeft , althans in December 16681e­verde de Engelsche Ambassadeur William Temple te 's Gra­venhage een klagt tegen hem in,, alsof hij op onderscheidene plaat­sen , voornamelijk to Genua , Livorno en Santen , die vlag met groote bespotting en verachting onder de Hollandschen vlag had geheschen ; waarop de Algemeene Staten goed vonden van B ra k el ernstig aan te schrijven , dat zij de gezegde daden , indien zij door hem gepleegd waren, ten sterkste afkeurden , en hem ten strengste bevolen , zich in het toekomende daarvoor te wachten , wilde hij zich niet Runner Hoogmogenden ongenade op den hats halen , ter­wijl aan het Collegie ter Admiraliteit op de Maze werd aan­geschreven , die vlag van hem op te eischen en ze aan Hunne Hoog Mogenden toe te zenden. Aan van Bra k e 1 werd daarna als Kapitein het bevel gegeven op een nieuw groot oorlogschip , genaamd Wassenaar van 54 stuk­ken , en bemand met 210 matrozen en 35 soldaten ; hiermede ging hij in 1671 , met 's Landsvloot , onder het eskader van den Ad­miraal d e R niter in zee , doch op dien togt viel weinig van belang voor. Ten volgende ,fare 1672 werd van Brak el weder als voorheen in dienst genomen , en aan hem het bevel over bet schip Groot Hollandia , van 60 stukken en bemand met 300 koppen toever­ trouwd ; en geplaatst onder het eskader van den Luitenant-Admi­ raal van N es. Toen den 21sten Mei 's Lands vloot zes mijlen westelijk van het Noord-voorland , ten anker gekomen was , kreeg van Brakel bevel , om met zes schepen als buitenwacht en van de Duinkerksche banken tot het Noord-voorland toe , tot den 24sten der maand , op kondschap van de vijandelijke Fransche en Engel­ sche vloten te kruissen. Eene doorslaande proef, hoeveel vertrouwen de R ui ter in v a n B rak el stelde, bleek den leden Junij daaraanvolgende , wanneer uit ieder eskader van des Admiraals vloot twee oorlogsdepen , benevens 1164 twee branders, benoemd werden , om , als men den vijand genaderd was, een weinig vooruit te zeilen , en onder begunstiging van de kracht en rook van hun geschut, en van dat der andere schepen, de gemelden branders wel te besteden ; want toen werd uit het eskader van den Luitenant-Admiraal van N e s hij, benevens Kapi­tein Pieter Tho m as z. Li t ter , daartoe bestemd. Hij voerde ook den volgenden dag, toen men met de vijanden slaags raakte, een daad uit , waarin onversaagde stoutmoedigheid en tevens schrander beleid doorstraalde; eene daad , die , ofschoon eenigzins tegen het aan hem gegeven bevel aanloopende , door hare gelukkige uitkomst , niet alleen verschooning, maar zelfs lof verdiende. lngevolge bet be­raamde ontwerp en de aan hem gegeven orders moest hij tegen de roode vlag van de Fransche en Engelsche slaan; maar bespeu-rende , dat hij voordeeliger kon handelen en den vijand meerder afbreuk doers, deinsde hij in het begin van den strijd ter regter­hand af, verzeld van den brander , waarop Dirk de Munn i k het bevel voerde, zette zijn koers om de Noord, naar den Admi­raal der Blaauwe vlag, Monta gue, Graaf van *Sand wigh, en zeilde regt op hem aan , zonder een enkel schot te doen , hoe ver­woed ook eenige Engelsche schepen op hem schoten. Ook vuurde Mo n t a g u e , om hem of te weren , zoo aanhoudend en vreeselijk op hem , dat het kogels scheen te regenen en de zee door *het vallen van kogels en bouten zoodanig opstoof alsof er een aantal walvisschen aanwezig was. Maar an Bra k el niettegenstaande, er Teel yolk van hem werd doodgeschoten, wachtte met mien-, tot dat hij het ,schip van Montague, de Royal James, hetwelk al zijn geschut had gelost , aan boord had geklampt; dit gelukt zijnde , gaf hij hem, de voile laag., met zoodanigen uitslag , dat er een nienigte manschap in sneuvelde , en de Iucht weergalmde door het hartbrekend jammeren van nog grooter aantal gekwetsten. Hier ontstond toen een gruwzaam gevecht tusschen ongelijke partijen , doordien van B ra ke Is schip , bij dat van M on to g u e , sleclits eene boot geleek , want hij voerde slechts 62 stukken en 300' man, terwijI den Engelschen Admiraal 104 stukken kanon en ruim 1000 koppen aan boord had. van Bra k e 1 lag hem intusschen ander­half uur op zij schoot verwoed en zonder ophouden en bragt zijn vijand in zulk eenen benarden toestand , dat hij ziju schip zou hebben overgegeven indien v an B r a k el eene vlag gevoerd had. De Engelschen trachtten, intusschen , door overmagt van yolk , dat hun telkens met sloepen versch werd aangevoerd , van B r a k e I te over­meesteren , en hadden ook al onderscheidene keeren.het bovenschip in; dock onze Zeeheld verweerde zich met zijn yolk zoo dapper, dat zip niet verder konden komen ; met dit al was zijn schip en want zoodanig doorboord dat hij !anger geen zeil kon voeren ; en het zou denkelijk ten ergste met hem zijn afgeloopen , had niet ill o n-t ague , eenige andere Nederlandsche schepen op zich ziende aan­komen, van Br a k el s schip laten loshakken , dat reddeloos weg­dreef , waarop tort daarna Mon t a g u es schip , dat reeds door 1165 van Brakels geschut deerlijk was geteisterd; door het brand- schip de Vrede , van den Kommandeur Jan Daniels z. van der ijn , werd aan boord geklampt , en in brand gestoken , zoodat het yolk , om het vnur te ontgaan buiten boord sprong ; en den Admiraal Mon t a g u e , benevens zijn zoon, zich zoekende ,te redden , door middel van eene sloep , welke door de menigte van het yolk te gronde ging, jammerlijk verdronken. van Brakels schip, intusschen zoo reddeloos geschoten , dat het lag te dobberen zonder verder jets te kunnen uitvoeren of voort te komen , werd tegen den mid­dag , door het fregat van den Kapitein van Aerssen, nit de vloot en verder naar Zeeland gesleept. va n B r a k e I , die zelf ge­wond was , had 150 zoo dooden als gekwetsten aan boord , welke laatste met hem naar Schoonhoven werden gezonden , om genezen te worden en voorts dat stadje te bewares„ Ten jare 1673 werd van Brake( op nieuw in dienst gesteld, en win hem het bevel over het schip de Voorzigtigheid, van 84 stukken en 480 man , zoo matrozen als soldaten , opgedragen. Hij kweet zich weder manhaftig , in het gevecht tegen de Vereenigde Fransche en Engelsche vloten , den 7den Junij des gemelden jaars, bij Schooneveld , onder bet bevel van den Admiraal de Ruite r. Geen • minder moed liet hij in den daaropvolgenden zeeslag blijken waarin zijn schip zoo reddeloos werd geschoten , dat hij verpligt was eenigzins aebteruit te deinzen,, om zijne zeilen en loopend want te herstellen ; hierin slaagde hij zoo gelukkig , dat hij den 19den Junij daaraanvolgende, onder de Aar van den Schout bij Nacht de Haan, nevens elf andere oorlogschepen , twee bran­ders en vier advijsjagten , naar de rivier van Londen gezonden werd, om , door het opzenden van advijsjagten met bekwame personen tot in de gemelde rivier , nader kennis te nemen van de sterkte en gelegenheid der vijandelijke vloten , en om tevens met de daad te doen blijken , dat 's Lands vloot nog in staat en het yolk nog ge­moedigd was , om zich met zulk eene kleine magt op de vijandelijke kust te vertoonen. Den 21sten Augustus daaraanvolgende gaf hij weder blijken van zijn onverschrokken moed , in den toen geleverden zeeslag, want, zich in 't heetste van 't gevecht en nevens den Admiraal a e R ui t er houdende, werd zijn schip zoodanig geteisterd , dat hij , even als die , waarover de Lt. Admiraal Tromp , de Schout bij Nacht de Haan en de Kapitein d e Jong het bevel voerden , op­gezonden werd om binnengaats hersteld te worden. Toen de oorlog door het sluiten van de vrede een einde geno­men had , deed van B r a k el eenen kruistogt in de Middellandsche zee tegen de Barbarijsche zeeroovers. Op dezen togt had hij -een hevig gevecht met eenen Algerijnschen roover,, dien hij op de vlugt sloeg , en die , volgens van Brakels eigen vermoeden , waar­schtinlijk later is gezonken. Hij werd sedert tot Schont bij Nacht , bij het Collegie der Admiraliteit op de Naze, verkozen. Ook was het in deze hoedanigheid , dat hij den -togt van Will em 1166 III , Prins van Or anje, naar Engeland, in 1688, bijwoonde, ten einde diens schoonvader J a cobu s van den troon te bonzen. Het jaar 1690 'was noodlottig voor van Br a k el, want in het zeegevecbt bij Bevesier, op den 10 Julij van dat jaar, voorgevallen , tussehen de Staatsche en Engelsche gecombineerde vloten en die der Franschen , verloor onze Schout bij Nacht het leven. Zijn lijk werd te Rotterdam in de Groote of St. Laurenskerk ter aarde besteld, waar zijn beeldtenis in wit marmer is uitgehouwen , en onder hetwelk men onder anderen leest: Door Ketens, Bonder , Lood en Stael en Blixemstraelen Te vliegen , en een roof op 's vijands grond te haelen, Was B rak e is werk , die zijn triomf trok uit den brand, Zijn Naem en Krijgsdeugd ciert zijn Graf en Vaderland. Hij was in 1669 gehuwd met Ma ria Louisa van Liere en won bij Naar eenen zoon Willem Frederik van Brakel. Zijn portret gegraveerd door R e i n i e r V i n k el e s naar de tee­kening van Jacobus Buy 8, kornt voor in Kok, Vaderl.Woor­denb. en in de Chalmot, Biogr. Woordenb. Zie Aitsema, Saken van Staet en Oorlogh, D. VI. El 440; Valkenier, 't Verwerd Europa , D. I. bi. 448; Swinas, Engelsche en Nederl. Krakeelen bl. 29 en volg. ; (Brandt en Centen), Beschrijv. van Enkhuyzen, D. 11. bl. 261, 263, 287; Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 414, 469, 476, 509, 511, 566, 568, 574, 583, 630, 652, 670, 671, 785, 812; Sam son, Histoire de Guillaume 111, Torn. IL page 175; Montanus en Verwey, Leven van Willem III, D. I. bl. 47; van Loon, Nederl. Historip., D. II. bi. 554, D. III. bl. 56; Halma,Tooneelder Vereen. Nederl.; van Hoogstraten en Broue­rius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Wagenaar, V.aderl. Hist., XIII. bl. 261, D XIV. N. 25, D. XVI. bl. 112; Levenshes. dr Nederl. Vorsten, Helden en Verm mannen, Si. II. bl. 371-382; t e W a t er, Verb. der Edelen, St. IV. bl. 239; Kok, Vaderl. Iroordenb.; Levensbes. van Nederl. Mannen en Vrouwen, D. I. bl. 282-293 ; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; van Kam­pen, Verkorte Geschied. der Nederl., D. II. bl. 53 ; Coll o t d'Es­cury, Holland's Rom, D. II. A. bl. 268, 269, 268; van Kampen, Vaderl. Karakterk., D. II. bl. 287 en 288 ; B i Id e r dijk, Geschied. des Vaderl., D. IX. bl. 180, 215; Biogr. Nation.; Aanh. op het Ifoordenh. van Kunst, en Wetens. door G. N i e u wenhuis; Biogr. Univers; de Jonge, D. 11. St. 11. bl. 424, 427, 434, 436, 447, en vooral wat de wapenfeiten van van Bra k el op de rivier van Ro­chester aangaat hi 498-529 voorts D. 111. St. I. bl. 101, 127-137, 248, 404, St. II. H. 234, 239 , 241 , 422 , D. IV. St. I. b!. 177; 193. 196 , 216. BRAKEL (CoaNws vAN) , zoon van den hier boven vermelden Pieter van Brakel en van Geertruida van Salingen, ge­boren den 16den November 1661 , werd Extra-Ordinaris Kapitein bij de Admiraliteit van de Maze, den l5den Mei 1689, en diende als zooda- 1167 nig op de Wassenaar van 60 stukken , in de magtige vloot van den Luitenant-Admiraal Philips van Almonde (1), in 1691. II§ had in 1697 het Opperbevel over vier schepen van oorlog, naar de Noordzee gezonden, bescherming der Oost-Indische retourvloot , tegen de stonte daevan Jean Bart. In 1700 was van Brakel als n Kapitein aan boord van de 'dime van 64 stukken , bij het eska­der van Alm o n d e op den togt naar den Sont en bij het bombar. dement van Koppenhagen. Onder het bevel van den Schout bij Nacht Jan Gerrit Baron van Wassenaer, was hijmede nit­gezonden om de Spaansche galjoenen te onderscheppen , en was het Nederlandsche eskader van 10 schepen te dien einde met een Engelsch onder den Vice-Admiraal Ben b ow vereenigd. De togt mislukte, toen , op het berigt , dat de galjoenen reeds in de havens waren , de Engelsche Vice-Admiraal met zijne schepen naar West-Ind% zeilde. van B r a k el was tegenwoordig bij het gevecht van den 4den Julij 1702 tegen eenige Fransche galeijen , tvaarbij het schip van den Kommandeur Gerrit Nieustadt, die te ver was voor­ uitgezeild , door de galeijen veroverd werd , hetgeen de Nederland­ache schepen , wegens windstilte Diet konden verhinderen. Gelukki­ger waren de onzen in 1704 , toen de Schout bij Nacht A ndri es de Boer (2), Kapitein Cornelis van Bra kel en Kapitein Dirk 11008 den aanval van vijf Fransche galeijen uit Ostende kloekmoedig afweerden en den vijand deden vlugten. Hij overleed den 3lsten Nei 1717 en was gehuwd te Haarlem, den 13den December 1690 , met C orn elia Steyn, weduwe van Steven G eraerds, bij wie hij verwekte eene dochter , die jong overleed, en eenen zoon Cornelis Pieter vanB ra k e I, Schepen, Raad en Secretaris der stad Haarlem, Gecommitteerde Raad en Hoogheemraad van Rijnland. Zie de Jong, Nederl. Zeew., D. IV. St. I. bI. 567, St. II. bi. 78, 191, 241, 349, 549 uit partikuliere berigten aangevuld. BRAKEL (NicoLaas van) deed zich als beoefenaar der Neder­duitsche Dichtkunst kennen, door een werk getiteld : De Lydende en Ferheerlykte C hr is tus in rym. Leyd. 1711. En door andere bier en daar verspreide gedichten , die echter alien geen grooten dunk van zijne kunsttalent doen opvatten. Zie van Abkoude en Arenberg, Naatnr. van Nederd. Boeken; Witsen Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dicht. BRAKEL (JaKoB Baron vAN) was Generaalliajoor, en volgde in het jaar 1745 den Generaal Majoor Baron van Dorth, die de stad Doornik aan de Franschen had moeten overgeven en in het kasteel was teruggetrokken , in het bevel over die sterkte op , toen van D o r t h door eene beroerte was overvallen. (1) Zie over dezen ons eerste deel bl. 189-192. (2) Zie over dezen hiervoor W. 719 en 720. 1168 Hij verdedigde den hem toevertrouwden post met groote onverd . schrokkenheid , ofschoon hij door 9 mortieren en omtrent tach­tig stukken zwaar geschut , hevig werd aangetast. Den 19den Junij echter , toen alles bijna tot eenen puinhoop gemaakt , de zieken en gekwesten , die niet meer konden geborgen worden , ten getale van 1170, in de natte gaanderijen opgepropt lagen , en men het niet doenlijk oordeelde , den algemeenen storm of te wachten , besloot de bezetting tot de overgave der vesting , indien er een eerlijk verdrag te bedingen was : waarover men spoedig in onderhandeling kwam. Daar de Franschen terstond eischten , dat de hezetting tot in Januarij 1747 niet tegen den Koning of zijne Bondgenooten zou 'dienen , wezen de onzen dit , in het eerst , als hard en onaannemelijk , van de hand en zonden , tot tweeinalen toe, naar den Markgraaf de Vaud re u 1 I om hierin eenige verzachting te bekomen. Dan , na dat deze, op zijn word van eer, verklaard had , dat de Koning hierin geen verandering maken en zelfs niet dulden zou dat men er hem verder over speak , besloot de meer­derheid van den Krijgsraad, uit hoofde der onmogelijkheid van zich !anger te verdedigen , in 's Konings voorwaarden te berusten ; van welk gevoelen echter de Bevelhebber van B ra k el , de Ge-neraal-Majoor Le we en de Luitenant-Kolonel Mackay verschild hadden. Zie Bijvoegs. en Aanm. op Wagenaar. N. D. XX. bl. 5 en 6; Bosscha, Beldend. te Land., D. II. bi. 583. BRAKEL (REINHARD VAN ASEWIJN , Heer VAN). ASEWIJN HARD VAN). BRAKEL VAN DER KLUIT (VVILHEutus it). Zie KLUIT (WIL-HELMUS a BRAKEL VAN DER). BRAKELMAN (LIEVEN). Zie PRACKELMAN (LIEVES). BRAKENBURG (Menu)), hij anderen verkeerdelijk REINIER BRAKENBURG geheeten , was een Kunstschilder die in 1650 te Haarlem het eerste Licht aanschouwde. Volgens somrnigen was hij een leerling van zijnen, stadgenoot Hendrik Mo rn m era, hoewel andere Adriaan van Ostade als zijnen meester opgeven en dit met te meer' waar­schtinliikheid, daar Bra kenburg in de manier van 0 sta d e, binnenhuisjes en burger- en boerengezelschappen zeer fraai schil­derde. Zijne stukken , meestal Mein van omvang , onderscheiden zich door eene levendige en natuurlijke kleur , eenen geestigen penseelstreek , en doordien zij tot in de kleinste bijzonderheden en altijd naar de miluar bewerkt maar hoewel zijne stukken geestig van zamenstel waren , brags hij er dikwijIs de. zelfde perso­nen op en zij waren niet altijd met smaak geteekend. Men weet niet veel meer van hem , dan alleen dat hij veel geld met schil­deren won , lang in Friesland woonde en op het Iaatst van zijn !even aan den drank verviel , waarin hij echter niet alles verteerde want bij zijn overlijden , den 28sten December 1702 , bleef er nog zoo veel over, dat zijne vrouw te Leeuwarden , waar zij geboren 1169 WaS, in een Proveniershuis , haren kost ion koopen en in rust hire dagen eindicren. Op het Kuoninklijk Museum te Amsterdam treft men van hem -aan Een gezelschap vrokhe boeren. Ook beoefende hij de Nederduitsche Dichtkunst , zoo als blijkt uit een Nieuwjaarsdigt door het Konstgenootschap de Witte Angie. ren to Haarlem 1 Januarij 1697. Zijn portret kornt voor in van Eynden en van der Willi­gen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. 1. tegenover bl. 144.- Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb.; C.deKoning, Tafereel der stad Haarlem, D. IV.' bl. 190 en 191, die verkeerdelijk zijne geboorte in1641 melt; van Eynden en van der Willigen, Geschied. deo-Nederl. Schilderk., D. I. bl. 87; Biogr. Nation.; Immerzeel, Le­-vens 'en Werken der Kunsts. ; Biogr. Univers.; Aanwijz. der Schil­deir. ,berustende op's Itijks Museum te Amsterdam, b1.10; Wonder, Alphab, lijst van Claude Nederl. Kunsts. enz., die, even als . Imme r­zeel, abusivelijk 1605 ats zijn geboortejaar opgeeft. BRAKMAN was Kapitein op eenen Commissievaarder (een kaper­sehip) en veroverde in de, Lente van 1706, met Kapitein J a lo-s e n , twee Spaansche kapers , en bragt ze te Lissahon op. Zie de ,Tonge, Nederl. Zeew. D. IV. St. 11. bl. 474. BRAKONIER (Minium JosuA) , zoon van Abraham Brak °-Hier en van M a r i a de Col en a a r, geboren den 8sten October 1670 te Amsterdam , waar zijn vader koopman was , had even den ouderdom van tien jaren bereikt of verloor beide zijne ouders , genoegzaam gelijktijdig, want zijne moeder stierf op het oogenblik dat het lijk van zijnen vader stond opgenomen te worden , om ter begraafplaats gedragen te worden. Abraham geraakte dus onder het opzigt van voogden. Hiej doorliep de Latijnsche scholen met veel vlug­held , en stadeerde vervolgens not vijf jaren aan de Doorlucbtige school te Amsterdam. In 1689 bezocht hij de Akademie te Fra­neker,, toefde aldaar twee jaren , waarna hij nog een jaar te Utrecht en een jaar te Leiden verbleef, ten einde zijnen akademischen loop met de lessen van de Hoogleeraar Trigland en Peri zoniu s te besluiten. In 1697 werd hij in de Classis van Amsterdam tot Proponent aangenomen , en in Januarij 1698 te Lisse bij Haarlem als Pre­dikant beroepen , doch door de Ambachtsvrouw geimprobeerd. Hierop verviel B ra k on ier, in een langdurige en kwijnende ziekte , ,die hem , door eene overgeblevene zwakheid , gedurende vierdehalfjaar,, belette den Predikstoel te beklimmen ; doch zijne krachten allengs­kens terug bekomen hebbende , ging hij op verzoek van den Ker­kerald van de ,Kaag bij Leiden op die vakatuur prediken , en gat aldaar zoo veel genoegen , dat hem het beroep door den Kerkeraad werd aangebeden ; doch hij schijnt niet ziaar den smaak van den Ambachtiheer geweest te zijn , doordien ook deze hem improbeerde. 74 1170 Dus bleef B rak on i e r nog Proponent tot op den 14den Octo. ber 1703 , toen hem bet beroep van Nijmegen werd opgedragen , vervolgens den 26sten November 1705 te Dordrecht beroepen , gaf hij aan deze roepstemme Been gehoor,, maar bedankte, volvaardiger was hij om het beroep den lsten Maart 1706 , te Utrecht op hem gevallen te aanvaarden en hier verbleef hij tot aan zijnen dood toe, welke voorviel den 30sten Maart 1736. Den 30sten Maart 1 708 zich in het huwelijk begeven bebbende met C at ha ri na de Wilde, die wij later mede, als Dichteres , zullen aantreffen , verwekte hij bij haar eenen zoon , die zijnen vader heeft overleefd. De letterarbeid die van B r a k on i er is in het licht gegeven bestaat in :' Lijkrede op Ds. de R u i t e r. 4°. Uitgelezene Bijbelstoffen. Utr, 1743. 4°. Onderwijs in de Grondwaarheden des Christendoms volgens den Cathchismus Utr. 1744. 8°, waarvan in 1755 een derde druk verscheen. Uitgelezene Predikatien uit het Oude en Nieuwe Testament, waarin de stollen ontleedt volgens 'de grondtaal nagespeurt, uitgebreid, en op de gentoederen toegepast worden; uitgegeven onder het opzicht en net een Voorreeden van Gijsber tus Matthias Elsnerus. Utr. 1750. 4°. Uitgezogte Keurstoffen. Utr. 1758. 4°. Vervolg van uitgezogte Keurstoffen. Utr. 1771. 4°. Zie van Abkoude, Plaatnreg. van Nederd. Boeken , D. I. Si. III , IV en VI; de Chalmot, Biogr. Woordenb. BRAKONIER (CATHARINA.). Zie WILDE (CATIIARINA DE). FRAMER (LEoNARD), Kunstschilder , geboren te Delft in het jaar 1596 , begaf zich , door reislust aangespoord , reeds met zijn acht,tiende jaar op weg naar Atrecht , in het land van Artois van daar toog hij naar Amiens , Parijs , Marseille , Genua en eindelijk naar Rome , waar hij zich eenige jaren ophield , en ijverig en naarstig zijne kunst naar zoo vele heerlijke voorwerpen voortzet­te , waardoor hij een zeer verdienstelijk Schilder werd , -zoo als nit een menigte van zijne kunsttafreelen Hij was aan onderscheidene Italiaansche Hoven zeer gezien , zonderheid bij Maria F a rnes e Hertog van Parma en van Piacenza, voor wien hij vele zoo groote als kleine wer­ken heeft geschilderd , voorts bezocht hij Venetic , Florence , Man­tua enz. Voornamelijk heeft hij zich beroemd gemaakt , door eene opwekking van Lazarus, zeer woelig van ordonnantie , wel geteekend en geestig van dag en schaduw. Voorts door eene Verlooche­ming van P e t r u s , en eenige anderen , en , doordien hij :weer op eenen beroemden naam dan op geld gezet was legde hij er zich inzonderheid op tile, out zich door geheel Italie vermaard te maken ; vervolgens keerde bij naar zijn Vaderland terug , ten • einde daar inede zijne kunst te duen zien. her werd zijn werk naar verdiensten gewaardeerd, onder anderen deden Prins Fred e r i k Hendrik en Graaf Johan Maurits van Nassau hem, schilderijen voor zich vervaardigen. Men ontmoet veeltijds onder de kunstbeminnaars kleine historiestukken , door hem op koper ge­ schilderd , die fraai van vinding en kunstig gedacht zijn. Ook muntte hij bijzonder uit in het schilderen van gouden en zilveren vazen, drinkbekers en meer gelijksoortige dingen. Schetsen , . welke door­ gaans raw eu oppervlakkig zijn, komen dikwijls voor. In 's Rijks Museum te Amsterdam treft men van hem aan : Bet Portret van den Historieschrfiver en Dichter P i e te r Cornelisz. Hooft. Bram er overfeed in 1650. Zijne eigen beeldtenis gaat in plaat gegraveerd door Aart van der Does, 4° , en eerie na­ volging daarvan komt voor bij II oubrak e n, Schoub. der Schild. en Milder., D. I. bl. 164. Zie, behalve dat werk te dier plaatse, Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Biogr. Nation. ; Immerzeel, Le­vens en Werken der Kunsts.; Biogr. Univ. ; Aanw. der Schad. beiustende op 's Rijks Museum te Amsterdam hl. 10; . Wondec, Alpkab. Naaml. der Nederl. Kunsts. BRAN (KAREL LE), afkomstig van Oudenaarde , was te Bergen in Henegouwen Advokaat, en deed later meermalen de dienst als Hervormd Predikant voor de Vlaamsche kerk in Engeland. Ook werd hij naar Geneve gezonden tot wegruiming van eenige geschil­ len in de Vlaamsche gemeente ontstaan. In 1568 was hij in het gevolg van Christo ffe 1 van Lee f­daal, die den togt van Willem van 0 ra n j e bijwoonde; vroeger had hij deden reeds te Aken als Hormeester gediend. Na den aanval van 0 r a nj e op Luik , toen zijn !eget. moest aftrekken , werd le BrAn, te gelijk met den Predikant Cornelis de La­s er n e of L e s e n ne, gevangen genomen en opgehangen. Bij hunne dood riep een toeschouwer » wat men er aan had zoo tegen on­» schuldigen te, woeden." Een Edelman, Ma rba is genaarnd , doodde den medelijdende op de plaats zelve. Een hevige opschudding brak wel nit onder de Luikenaars , maar zij werd door den Burge­meester der stad gestild. Zie "Historic der Martelaren, bl. 448, waar le Bran, eenvoudig Karel van Oudemaarde wordt genoemd; Gids 1844, Mengelw. bl. 228. BRAND (JAN JANSZ.) BRANT of BRANDT werd den 9den November 1559 om het navolgen van Christus en het Evangelie , te Geervliet in Zuid-Holland , gevangen genomen en bleef, toen hij van de Ge­leerden onderzecht werd , volstandig bij zijn geloof , , hetwelk hij vrii moedig beleed, zeggende : » Dit is de regte weg tot het eenwige» 'even, die van zoo weinige gevonden en nog van minder bewan­a deld wordt , want hij is hun te eng en zou hun vleesch al to 1172 cn zeer smerten." Om deze en dergelijke andere woorden , werden zij zoo op hem verbitterd , dat hij , na een maand te hebben ge-vangen gezeten , verwezen werd om in eenen zak verdronken te worden, welk vonnis dan ook aan hem volbragt is. Zie v a n Braght, Martelaersspiegel der Doopsgez. D. II bl. 242 en 244. , BRAND phRiNus) or BRANDT, geboren in het later geheel on­ c.dergevloeide Land van Saeftinge , in Zeeuwsch Vlaanderen , van waar 'zijn geslacht en misschie . hij zelf reeds naar Vere gekomen is , was een der meest beroemde Watergeuzen , bij fwelke hij zich echter Diet vroeger dan in het laatst van 1570 gevoegd heat als wanneer .hij met zes anderen te Middelburg- op 's Grdvensteen ge­vangen zat, ,en van daar uitbrak. Op den beroemden lsten April 1572 had Brand, met Adam van Haren, den voortogt , en lieten zij beide het eerst hunne ankers voor Brielle vallen. B ran d bielp daags voor Paschen de gewonnen stad verdedigen en zette verder,, met rusteloozen ijver,, zijne pogingen tot bevestiging der vrijheid voort. In de volgende week nam hij , met Willem van eL u m y Graaf van der Marck, Delfshaven in , en was in Junij IA). de vloot van Barthold Entes van Mentheda, die Dor­drecht voor Oranje verzekerde. Van daar zeilde hij met een gedeelte der vloot naar Gorinchem en kwam zonder eenigen tegen­stand binnen die stad. Op de markt vergaderde hij de burgerij, en deed ze , onder het geroep van Five Ms Gueux ! Alva at= en Oranje en den Koning trouw zweren. Doch het kasteel , waarop de GeeStelijicheid , met eenige Roomsch Katholijke burgers , gevlugt was , moest met geweld worden aangevallen , zoodat de bezetting in den Blaauwen toren `(het binnenste gedeelte van het slot) terugge­drongen , genoodzaakt was zich op te geven. Sommigen willen dat ze levensbehoud bedong: anderen dat zij op genade en ongenade zich overgaf. floe het zij ; Brand deed zijne ongenade gelden , hing twee burgers, Dirk Bornmer en Arnout de Koning, openlijk op de markt op , en liet de overigen vrij ; maar de Geestelijk­heid moest , na zware mishandelingen, in nog erger handen vervallen en werd door Brand naar Brielle gezonden waar Liu m e y hen jammerlijk liet ombrengen en zij zijn het die in de geschiedenis bekend zijn onder den naam van de Hartelaren van Gorinchem. Nadat het krijgsvolk , dat Loevestein bezette , nit vrees verloopen was , nam Brand die sterkte in bezit , ook veroverde hij het Huis te Liesveld, tegenover Schoonhoven , bij nacht. Aangezien Brand bijzonder onder het bevel stood van Entes werd hij in Augustus 1572 naar Zeeland gezonden, en had het bevel over een gedeelte der twee duizend man , die door Lumey aan Hieronymus Ts eraer ts werd ter help geschikt , om Goes te bemagtigen. Door Nondragon van voor die stad met eene geweldige nederlaag teruggeslagen zijnde hadden Tseraerts en En t e s het gewaagd , met het overschot van hun yolk , Arnemuiden 1173 aan te gripen. Ook in dezen togt , door Bra n d bijgewoond, leden zij de nederlaag. En t e s vlood naar L u m e y, B ran d begaf zic4 naar Delfshaven. IN is evenwel spoedig teruggekeerd , want in September van het zelfde jaar dreef hij , met den Admiraal E w oud-Piet e r s z o o n Worst, tien Spaansche 'schepen , met achthonderd koppen bemand , terug. Doze vloot was met levensmiddelen en buskruid voor het belegerde Goes besternd. Later trek hij met leu m ey Holland in. In 1573 was hij Admiraal van 's Prinsen schepen op het Haar. lemmermeer , op welke zich de deer van Ba tenbur g als Overste • over het Krijgsvolk beyond. Van voornemen zijnde eecen slag te wagen , stevende zij den 28sten Mei op de vijandelijke vloot on­der Maximiliaan d'Hennin, Beer van Bossu, aan,dochdeze sterker,, of beter op bare hoede vindende dan zij verwacht hadden , namen zij , nog eer he gevecht begonnen was , do vlugt. Boss u zette .hen na , en veroverde twee en twintig vaartuigen ; de overi­gen bergden zich in de Kaag of in de Oude Wetering. Tot hunne verontschuldiging mag gezegd worden , dat hunne schepen in sleety-ten' toestand , klein en weinig bemand waren , te•wijI die van, Bossu rijkelijk van alles waren voorzien , doch al hadden zij den slag gewaagd , het verlies had bijna niet grooter kunnen wezen , en Cornelis D irks z. toonde later op de Zuiderzee , wait men met tired en beleid , zelfs met kleinere schepen , ter zee tegen de Span­jarden vermogt. Dia deze nederlaag begaf zich Brand weder naar Zeeland , diende daar te water in het beleg van Middelburg , en werd den 24sten Januarij 1574 , van boord gegaan terwij1 hij voor Arnemuiden op stroom lag , met Kapitein Evert H en d r i ks z. door de bezetting dier plaats gevangen genomen. Ofschoon zij beiden eenige dagen later tegen den Kapitein van de Middelburgsche bezetting, T re n-c hint , uitgewisseld werden , heeft Brand daarna het Vaderland Been dienst van eenig belang meer bewezen : want in den nacht van den 23sten Junij 1575 liet hij , met Hendrik Fr a n s z. Cruytdaen, die aangesteld was um bootsvolk te werven , Swar gen van Gorinchem, Pieter van Hoorn en nog twee Ka­piteins , die niet genoemd worden , zich van Dordrecht naar de Zwaluwe overzetten en liep tot den vijand over , zonder dat men kan bevroeden wat aanleiding tot deze trouwelooze daad kan gege­yen hebben. Zoo eindigde de loopbaan van M a r i n u s Brand in schande. Zijn main werd niet meer genoemd, en zijn leven nutteloos voor bet Vaderland, zoo al niet in vijandelijke aanslagen tegen dat Vaderland doorgebragt. Zijn geslacht bleef nog in Zee­land bestaan err het is mogelijk dat de Kaper-Kapitein Brandt uit den eersten Engelschen oorlog een zijner nakomelingen was. Zie Bor , Nederl. Oorl. B. VI. bl. 365 (265), 380 (276), 381 (277);. van Meteren, Nederl. Hist. D. II. bl. 22; Hooft, Nederl. Hist. bl. 243, 306; (de Beaufort), Leven van Willem I, D. II. bl. 261; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VI. bl. 342, 367, 422; %Grave... 1174 sande, Ttveede eeuwgedachtenis der Middelburgsche vrijheid, bl. 174, 381, 401; Kok, Vaderl. Woordenb. D. VIII. bl. 929 ; Hij­voegs. en Aanm. op VVagenaar, D. Lb1.287; C. de Koning, Ta­fer. der stad Haarlem D. IL bi. 98 ; van Groningen, Geschied, der Watergeuzen, bl. 177-180; -Schotel, Kirk. Dord. D. IL 131. 56; Swalue, de daden der Zeeuwen, bi. noot 1. BRAND (PIETER), een Koopvaardij-Kapitein , verdedigde zich moedig tegen de Franschen , toen hij in 1704, onder geleidde der vloot , onder den Engelschen Admiraal George Rooke en den Nederlandschen Schout bij yacht Filips van der Goes, naar de Middellandsche zee stevende en dit eskader onder de Franschen verviel. Zie de Jonge, Plederl. Zeew., D. IV. St. 1. bl. 426. BRAND (JoHAN ARNOLD) zoon van Mr. Carel Fr ed er i k Brand, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw , Raad en Rekenmeester der Domeinen en van Bartholomea He r-manna Braat, geboren in 1786 te 's Gravenhage , genoot in zijne vroege jeugd reeds eene beschaarde opvoeding , werd al spoedig voor • de hoogere studien beslemd en opgeleid , • en begat zich in het begin dezer eeuw naar de Leidsche Hoogeschool , ten einde zich in de Regtsgeleerdheid te bekwamen ; ofschoon dan ook dit het hoofddoel zijner studien was en bled, zoo betoonde hij zich tevens een ijverig beminnaar en beoefenaar der schoone letteren en fraaije wetenschappen. De vriendschap en omgang met zijnen jeugdigen vriend Abraham Lens, later als Predikant te 's Gravenhage weer bekend , vuarde zijnen lust in de studie der oude talen en geschiedenis grootelijks aan , en was hem daarbij bevorderlijk , terwijl de welwillende en hem zoo vriendelijk te ge­moet komende ontvangst , ten huize van den Hoogleeraar S e b al­ dus J u s t i n u s B ru gmans, en diens leerrijke gesprekken en raad, hem at spoedig tot de beoefening der Natuurkundige Weten­schappen en Wijsbegeerte bragten; alles met het gelukkig gevolg, dat hij ten jare 1810 , bij het verlaten der Hoogeschool , bij twee publieke promotion op eenen dag , werd bevorderd tot Leeraar in de Yrije Kunsten en Meester der Wijsbegeerte , na het verdedigen van eene wijsgeerige verhandeling , bevattende eenige (75) uitgele­zene stellingen uit onderscheidene wetenschappen uit het gebied der wijsbegeerte (1) en tot Meester in de beide Regten , na het verdedi­gen van eene Regtsgeleerde verhandeling , gevende eenige (mede 75) stellingen getrokken uit sommige wetenschappen : welke tot de Regtswetenschap behooren (2). Zoo gevormd en toegerust trad Brand, (1) Specimen philosophicum, theses aliquot continens ex variis quae ad philosophiam pertinent disciplinis , selectas , L. B. 1810. ( 2) Specimen juridicum , theses aliquot exhihens ex nonnullis, quae ad jurisprudentiam faciunt , disciplinis depromptas. L. B. 1810. 1175 In het werkdadig leven op , en oefende te 's Gravenhage als Ad­vokaat de praktijk nit, en menige doorwrochte en welsprekende pleitrede getuigde van zijne regtskennis, scherpzinnigheid, taalken-. nis 'en wetenschappelijke vorming. Na achttien jaren alzoo werk­zaatn te zijn geweest, trad bij in 1828 als Officier bij de voorma­lige Regtbank van eersten aanleg te. Leiden op; werd in 1833 tot Raadsheer in het voormalig Hoog Geregtshof benoemd; was daarna als zoodanig werkzaam bij het Provinciaal Geregtshof in Holland verbleef in 1839 bij de splitsing van dat gewest als Raadsheer is het Provinciaal Geregtshof in Zuid-Holland; werd in 1842 tot Vice-President en eindelijk in Mei 1844 tot President daarin bevorderd. De vervulling van alle deze dikwerf moeijelijke betrekkingen nam zijnen meesten en beaten tijd weg; hij vervulde die tock met grooten ijver, kracht en lust en onverdeeld ; hij vervulde ze met ernst, scherpzinnigheid, vastheid van karakter, onkreukbare trouw en -eerlijkheid. Doch zijne levendige en werkzame geest bepaalde zich niet al­leen tot den Regtsgeleerden werkkring, de beoefening der weten­schappen en letteren waren zijne uitspanning. Vele verhandelin­gen en voorlezingen , zoo van letterkundigen aard , als over geschie­denis en natuurkunde, door hem in de Maatschapp ij Dili entice , en in het Departement 's Gravenhage der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen gedaan en gehouden , gaven daarvan de gunstigste blijken, en eene daarvan , behelzende een antwoord op de door deze laatste Maatschappij uitgeschreven prijsvraag : een nadrukkelijk be-. toog van de voortreffelijkheid van den Inensch, werd in hare algemeene Vergadering in Augustus 1813 met de gouden medailje bekroond. Niet vreemd dan ook, dat het Natuur-en Scheikundig GenootsChap te Groningen hem in 1814 het honorair lidmaatschap opdroeg en hij mede het Lidmaatschap der Hollandsche Maat­schappij van fraaije .kunsten en wetenschappen en in het jaar 182a dat van de Maatsehapriij van Nederlandsche Letterkunde verwierf. Inmiddels arbeidde hij aan een onclerwerp, gekozen uit de Va­derlandsche Geschiedenis, en dit, voltooid zijnde, onderwierp hij, v66r de uitgave , aan de beoordeeling van het Koninklijk Ne­derlandsch lnstituut van Wetenschappen , Letteren en schoone Kun­sten , welks tweede klasse hem , onder toezending van een vereerend getuigschritt, tot de uitgave aanspoorde; daardoor bemoedigd , gar hij dan ook in het licht : Hulde aan Michiel Adriaanszoon de Ruiter,Hertog Bidder enz. Luitenant-Admiraal-Generaal van Holland 'en West-Vriesland enz. 's Gray. en Amst. 1827, een werk met al­gemeen genoegen en ganstig ontvangen en getuigende van zijne warme Heide voor de Vaderlandsche letteren en gesehiedenis. De beoefening zijner geliefkoosde studien , ve;hinderde hem in­tusschen evenmin als de waarneming van zijne beroepsbezigheden, om ook op andere wijze nuttig te zijn, zoo wijdde hij in 1815, bij den toenmaals gevoerden vrijheidsstrijd , als Luitenant bij het 1176 korps Kavallerie der Haagsche Schutterij , zijnen arm aan het va­deriand , en was diensvolgens mede vereerd met de gedenkpenning voor degenen , die op den 17den November 1813 de herleving der Nederlandsche vrijheid gewapenderhand hebben helpen bevor­deren. Ook stood hij de stad zijner inwoning , ,gedurende onder­scheidene jaren , en wel tot in 1828 als Lid van den Stedelijken en van den Militie-Raad , ten dienste , welke betrekkingen hij met naauwgezetheid , ijver en eere vervulde. Daar hij nu bij zijne dikwerf zware task noch krachten nog gezondheid spaarde , legde dit de zaden der ongesteldheid , welke hem den 19den Augustus 1849 ten grave sleepte. Zie Algem. Konst- en Letterbode voor 1828, D. IL bi. 371; doch vooral de Handel. der Jaarl. Algem. Yergad. der Maats. van Ne­derl. Letterk. te Leiden gehouden den 20 Juntj 1850, bl. 92-95, die wij bier voornamelijk gevolgd zijn. BRAND (GERARD , KASPAR en JOHANNES). Zie BRANDT (GERARD), BRANDT (KASPAR) en BRANDT (JouANNEs). BRAND VAN SOMEREN (SimoN). Zie SOMEREN (SIMoN BRAND VAN). BRANDE (JAN VAN DEN) Of JOHAN PIETERSSE VAN DEN BRANDE , zoon van Pieter van den Brande (die zich denkelijk aldus schreef naar den naam van het adellijke huis .den Brand bij Breda) en van Johanna de Witte van Bloys, was eerst Rent­ meester van het huis van Bergen in Braband , dan in 1574 om de godsdienst gevlugt en door de Spanjaarden van zijne bediening beroofd , zette hij zich te Bergen op Zoom en later te Tholen se­ der, alwaar hij welhaast tot Burgemeester verkozen werd , en den 23sten Mei 1082 wegens die stad aangesteld tot Gecommitteerden Raad van Zeeland. Hij was een man van deugd, moed en beleid , en werd hierom door de Staten van Zeeland in 1588 gezonden mar Bergen op Zoom , ten einde den Bevelhebber Thomas Morgan, bij de belegering door den Hertog van Parma, met zijnen wijzen raad bij te staan. Loffelijk kweet hij zich van dezen last , zoo­ dat de Hertog eerlang genoodzaakt werd het beleg op te breken. Ilij overleefde dit genoegen niet lang , en stierf den 25sten No vember 1589 te Middelburg , alwaar hij in de oude Kerk begra­ ven werd. Hij was gehuwd met Sophia van R e e z e n , bij wie hij vier kinderen verwekte. Zijne zinspreuk was : Adversa erudiunt (Leed leert). Er bestaat eene afbeelding van hem in folio gegraveerd door Reinier van Persyn, waaronder men leest : Zie bier het reale heeld van een opregte Vader Des Vaderlands , verdrukt door Spaansche tirannij , Hij werdt van 't Zeeuwsche Hof gekozen tot een rader,, Om door zijn wijzen raad te houden Bergen vrij. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; ScheUtema, Staatk. Nederi. 1177 BRANDE (10HANNEs VAN DEN) een Vlissinger van geboorte , I eg­de . zich aan de Hoogeschool te Franeker op de Godgeleerdheid toe , en deed , •na volbragte studie in 1618 , eene reis door Frankrijk , van daar in 1620 teruggekomen , werd hij kort daarna Proponent. Eerst was hij Predikant te Neuzen , waar hij in 1621 beroepen werd en daarna sedert 1625 te Vlissingen. her stelde men groot yertrouwen in zijne bekwaamheid in kerkelijke zaken , waarom hij in 1638 afgevaardigd werd op het Zeeuwsch S'ynode gehouden te Tholen , en in 1651 tot den Coetus te Middelburg, ten einde te beraadslagen over de zaak van Adria n us Brupn visch, die te Elkerzee beroepen was , doch welke beroeping door de Classis van Schouwen was onwettig verklaard. Hij overleed den Eden December 1656 .en was gehuwd met Elizabet Bis co p, bij wie hij onder anderen eenen zoon ver­wekte. Bij uitersten wit had hij een legaat van 1000 gulden aan de Vlissingsche armen vermaakt. Zie Vrolikhert, Vlissings. Kerkhemel, hi. 104-107. BRANDE (Comus VAN DEN) , een kleinzoon van Jan van den Brande en van Sophia van R eezen en zoon van Johan Jans Pietersse van den Brande, Scite­pen en Raad der stad Vlissingen I en Rentmeester der geestelijke goederen in Walcheren , en van Petron el 1 a van Borssele van der Hoop; omhelsde de krijgsdienst en diende met veel roein in Brazilie. Zoo onderscheidde hij zich als . Kapitein bij de verovering van Kaap St. Augustijn onder L i ch thart en Johan sselin g, terwijl in 1640 , toen hij reeds Overste was , zijne stoutmoedigheid bij den togt naar de Allerheilige baai heerlijk uit blonk. *Maar vooral behaalde hij veel roem ten jare 1648 , Wen bij als Kolone„,1 van een regiment inFanterie en Bevelhebber over het Leger in den slag van .Guarapes ofGaracapes eene luisterrijke . over-winning behaalde. Later was hij wegens de West-Indische. Kom­pagnie , Kommandant van Hamapaeca , Paraiba , Los Marcos enz. Hil overleed den 28 Februarij 1652 na tweetnalen gehuwd te zijn geweest. Zijne eerste vrouw, Maria de Meijer, schonk hem twee kinderen de tweede Maria d e Loop er , weduwe Daniel R a­demac her , bleef kinderloos. Zijne zinspreuk was : Bonder Godt is 't ydeliteidt. Op zijn graf in de nu gesloopte oude kerk te Middelburg -werd voor hem een eereteeken opgerigt, waarop zijne laatste heldendaad vermeld was. Zijne afbeelding gaat in plaat uit in het koper ge­bragt door Reinier van P ersyn _in 4°. Daaronder zija de vol­gende dichtregelen geplaatst : bit Adelyck gemoet , in Deughden opgewassen Past op geen vyandts list nosh laat zich niet verrassen , Soo dat bleeck in Brasil, daer by den vyandt sloegh # Op Guarapes Bergh en uyt den velde joegh. 1178 Zie de la n u e, Staatk. en Heldend. Zed. bl. 142 en 143; Kok, Vaderl. Ifoordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Sw alue , de dude, der Zeeuwen, bl. 310, 320, 323, 328 en 329; Algem. Konst- en Leiterb. voor 1846, D. I. bl. 6. BRANDE (JAN. PIETER VAN DEN) Ridder ]leer van Cleverskerke, zoon van Cornelis van den Brandeen van Maria de Meijer, werd spoedig ter bezorging van 's Lands belangen geroepen. Hij bekleedde namens Middelburg, waar hij Burgemeester was , vele stads- en staats-ambten , en werd later gewoon A igevaardigde ter vergadering der Staten-Generaal. In 1694 trok hij als Ambassa­deur naar Engeland , en werd door den Koning met den titel van Ridder Baronet van het rijk vereerd. Hij stierf den 28 December 1712 en was tweernaal gehuwd Ge­weest , eerst met Cornelia van der Graaf, en daarna met Aletta Maria de Geer, Wed. van G. Crommon. Zie Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 157, D. IL bl. 570. BRANDE (Mr. FILIPS VAN DEN), zoon van Mr. F i l i p s van den Brande en van Catharina Veth, geboren te Rotterdam, had in 1672 veel van het gemeen te lijden. Destijda toch beyond zich bijna geheel Zeeland in rep en roer , door de vrees dat de Franschen eene landing in dat gewest mogten ondernetnen. Zoo als het doorgaans in onstuimige tijden van oorlog en beroerten gaat , werden vele Regenten beschuldigd als met den vijand te heulen. Van den Brande deelde in mime mate in die ver­denking en had zich inzonderheid den haat van de te hoop ge­loopen Walchersche boeren op den hats gehaald , doordien dew aan v a it de nBrande de schuld toeschreven , dat het wachtwoord , sedert eenige dagen , hun naar gewoonte niet gegeven was. werd door eenige wijven uit zijn huis gehaald , en door de Bur­gers naar het stadhuis gebragt. De Boeren , die hem den verrader noemden , dit ontwaar geworden zijnde , trokken derwaarts. Bij hunne komst vertoonde hij zich , benevens den Baljuw,, aan de puije van het Raadhuis. De muitende hoop , geen gehoor aan de redenen van den Baljuw gevende, drong, in weerwil van de bur­gerij , die de wacht voor het stadhuis hield , door , en haalde v a n den Brande gewapenderhand naar beneden. Slepende en slaande voerde men hem , benevens zijne Raadsvrienden , de Burgemeester Le Sage, Brouwer, Vrijbergen, den Pensionaris en den Secret aris R e i g ersbergen, tot buiten de poort , in eene bierkroeg, bekend onder den naam van Nadorst. Toen zond men om Ge­magtigden uit de Burgerij , ten einde, nevens hen, de gevan­genen te onderzoeken ; dit geschiedde op eene ruwe en onbehoor-Nice wijze en zeker mu het Leven van die niannen Groot gevaar hebben geloopen, had niet de Neer van 0 d ij k e , door het uitdeelen van eenige penningen onder den dronken hoop, de ge­moederen eenigzins tot bedaren gebragt; zoodat men toestond , dat de gevangenen binnen de stad it V rerzekerde bewaring werden 1179 gebragt, vanviaar zij daarna onder borgtogt ontslagen werden. De oproerigen, lieten zich echter niet bevredigen , v66r dat Prins W em III eenige verandering in de Regering gemaakt bad , waardoor velen , onder anderen ook van den Brande, uit het Rewind geraakte (1). Na het overlijden van Willem III , den 19den -!hart 1702, ontstond er weder eene hevige beroerte te Middelburg, die filet dan met veel moeite gestild werd. De Kiezers in deze stad , die deel plagten te hebben in de jaarlijksche aanstelling der Wethou­derschap , toonde zich zeer gebelgd , dat deze aanstelling in 1702 geschied was zonder hen naar behooren te kennen., Na vele ver-geefsche pogingen , om in hun vermeend rest hersteld te worden , besloten zij eindelijk een vertoog , tot staving van hunne voorregten , aan de Stedelijke Regering in te leveren. En toes nu dit den 26sten Januarij geschiedde , waren zij nog niet lang op het Raad­huis , of men ontwaarde daarvoor een geweldige oploop , met het doel om de nieuwe Regering aft- en de oude weder aangesteld te krijgen. Het yolk binnen dringende geraakte de zaal van het Raadhuis al, spoedig vol. Burgemeester van den Brande, ziende wat er gaande was, scheidde onmiddellijk de vergade­ring , vtiaarop de hollende gemeente zich van het Raadhuis mees­ter ziende , de Regering naar haren zin veranderde , zonder even­wel thans de zoo lang beweerde benoeming der Kiezers te vorde­ren. Inmiddels had de naar huis gegane Burgemeester van den Brand e de meeste burgerij in de wapenen gebragt f onder wier geleide de vroeger van het Raadhuis gewekene Regeerders eerlang met slaande trom weder derwaarts trokken ; doch zekere Verslais die tot Raad en Pensionaris aangesteld was, zocht -hen dit te beletten; bragt ook zijnen aanhang in het geweer, en maakte zich .bo­vendien met geweld meester van eenige vendels der schutterij. V an den Bra nd e moist intusschen te bewerken , dat de kompag­nien door hem i4 de wapenen gebragt, van de gewekene Regen­ten , schriftelijk last ontvingen , om , op elk die hun tegenstand bood met scherp te schieten. Aan het hoofd der burgerij tot bij het Raadhuis genaderd , ontmoette hij aldaar een vendel schutters , hetwelk de zijde der herstelde Regenten scheen te houden , doch, ofschoon daartoe gelast , weigerden op hunne medeburgers te schie­ten. De geweken Regenten , de meeste manschap bij zich heb­bende , deden het Raadhuis, hetwelk gesloten was, terstond be­klimmen en overweldigen , verdreven de anderen , die omtrent drie urea geregeerd hadden , en namen hunne vorige plaatsen weder in. (1) Dit oproer is door den hiervoor (bl. 136 en 137) door ons vermelde dichter Petrus Johannes Bevonicius, in een komiek helden­dicht in 2 zangen bezongen, getiteld: Georgarchontomachiae sive expugnatae Messopolis libri duo , carmine epico extentporaneo conscripti ; Auctore N. Autopte, waaruit blijkt , dat de Dichter zelf aanschouwer van het oproer geweest is. 1180 Ook wisten zii zoodanige heilzame maatregelen to nemen, dat het oproer beteugeld en eerlang de rust hersteld werd. Van den B rand e overleed waarschijulijk in 1639, bij zijne echtgenoote A poll on ia Rouberg en nalatende twee zoons. Zie Valkenier, Verwerd Europa, bl. 756-758; Montanus en Verwey, Leven van Willem III, D. I. bl. 416-418; van Loon, Nederl. Historip., D. IV. bl. 414 en 415; Wagenaar, railer& Hist., D. XIV. bl.• 218 en 219, D. XVII. bl. 246-250; Kok, Va­der& Woordenh.; de Clialmot, Biogr. Inordenb. BRANDELER (blur( JACOB VAN Dm), zoon van Mr. Johan van den Brandeler , Hoofd-Officier der stad Dordrecht en Baljuw van de Beijerlanden, en van A 1 id a Pet ronella van Nievelt, geboren te Dordrecht den 6den December 1791, werd reeds vroegtijdig onderwezen in de gewone wetenschappen, welke eene meer geletteit de opvoeding plegen vooraf te gaan , en ook hieronder beoefende hij met goed gevolg de Fransche , Engelsche en Hoogduitsche talen. In het jaar 1806 werd hij Haar de Latijn-sche scholen zijner geboortestad getonden, waar hij zich met vlijt op het aanleeren der Grieksche, maar vooral der Latijnsche taal toeleide, en van waar hij in 1810 Haar de Leidsche Hoogeschool werd bevorderd. Hier wijdde hij zich met grooten lof onder de Hoogleeraren Dionysius Godefridus van der Keessel, Nicolaas Srnallenburg, Jan Melchior Kemper en Hen­drik W il le m Ty dema n, aan de beoefening der Regtsgeleerde wetenschappen , en werd , Da het verdedigen van eene wel bewerkte en destijds zeer geroemde Ferhandeling over den oorsprong , de lotgevallen en de pligten der Regtsgeleerden (1) , tot Meester in de beide Regten bevorderd. Nu vestigde hij zich als Advekaat in zijne geboortestad, in welken w'erkkring hij bleef volharden tot dat hij in 1829 tot Regter in de Regtbank van eersten aanleg te dier stede benoemd werd, het was vooral in deze betrekking , dat hij door grondige regtskennis en onkreukbare regtvaardigheid uitblonk. Doc . door het hevig toenemen van eene zenuwachtige rniltzucht (hypochondria nervosa) welke hem reeds vroeger had aangetast, zag hij zich genoodzaakt in 1837 een eervol ontslag uit Bien post te verzoeken. Eene plotselijke en hevige beroerte maakte den 24sten September 1847 een einde aan zijn !even, dat weinig vreugde had gekend , dat vol was van teleurstelling en lijden en dat geken­merkt was door echt Christelijke deugd. Bij zijne echtgenoote Antonetta Wilhelmina Vriesendorp, met vie hij den 4den Maart 1818 gehuwd was , had hij geene kinderen verwekt. Behalve de Regtsgeleerdheid beoefende hij ook de Latijnsche en Nederduitsche Dichtkunst, in welke laatste hij reeds van jongs of eene groote vaardigheid bezat. (1) Dissertatio Juridica inauguralis de origine , fatis et officiis Turisconsultctrum. L. B. 1814. 1181 Vele zijn dan ook de gedichten die h§ Ireeft nagelaten ; doch &clog twee werden door den druk gemeen gemaakt , namelijk : Uitboezeming b het afsterven van den Wel-Eerw. en Zeer Gel. Heer E w a ldu s Kist, in leven Predikant te Dordrecht,, overleden den 20sten Maart 1822. Uitgegeven ten voordeele van de Nederd. Gereformeerde Armen. Dord. 1822 en Tranen en bloemen op het graf van mijnen vriend den Wel-Edel geboren Heer Mr. Hendr ik Melchior o ck e-s t a e rt, in leven Officier bij de Arrondissements Regtbank te Dordrecht, overleden aldaar den 25sten Febr. 1840. Dord. 1840. In welke beide stukken een zoo echt dichterlijk gloed door­straalt , dat het te hetreuren is er niet meer dichtvruchten van den bekwamen man zijn in het licht verschenen. In het Letterkundig genootschap Diversa sed Una te Dordrecht, waarvan hij in 1816 tot werkend Lid verkozen was , heeft hij aanvankelijk zeer dikwijls uitvoerige stukken voorgedragen ; maar later werd hij door zijn gestel verhinderd in dezen kring werkzaam te zijn , gelijk hij ook voor de Leidsche Maatschappu van Nederlandsche Letterkunde , die hem in 1827 het Lidmaatschap had aangeboden , mogt gerekend worden verloten te zijn. Zie Algem. Konst- en Letterhode voor 1827, D. II. bl. 178 en vooral Handel. der Jaarl. Algem. Verged. der Meats. van Nederl. Letterk. te Leiden gehouden den 15den Junij 1848, H. 30-32, welke wij bier voornamelijk gevoigd zijn, BRANDENBURG (JonN VAN) (1), vermoedelijk iemand uit het geslacht van dien nahm , dat in de zestiende eeuw in Braband en Vlaanderen in bloei was , vindt men vermeld als Teekenaar van het Verbond der Edelen. Hij werd in 1566 opge­roepen als Afgevaardigde van Namen , om den 4den April van dat jam. te Brussel te komen , ten einde , het verzoekschrift tot afschaf­fing der Inquisitie der Landvoogdes aan te bieden , doch weigerde om zich naar de zamenkomst van St. Truijen te begeven. Deze Weigering geschiedde evenwel niet , omdat hij van de goede zaak afvallig werd ; integendeel beloofde hij zijnen bijstand en was ook in 1568 in het leger van den Prins van Or a nj e , van waar men hem meende tot bijstand van Graaf Lod e w ij k te zenden. Dock in Augustus werd hij door den Graaf van Hoogs t r a te n tot zijne hulpe geroepen. Meer schijnt er niet van hem bekend te zijn. Een andere , doch waarschijnlijk van het zelfde geslacht , was Philippe de Brandenbourg, die onder de voornaamstc re­bellen wordt genoemd en wiens .goederen in 1569 waren verbeurd verklaard. (1) Naar hij eenen brief aan Lode w ij k van Nassau ondertee­kende J o. de Bra ndenbour g, vermoeden wij dat zijn voornaam J ohan zal geweest zijn, 1182 Zie te Water, Hist. van het Verb. der Edelen, St. II. ht. 278; Kok, Wed, Woordenb. ; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Groen van Prinsterer, Archly. Tom. IL pag. 59, 63, 154, Tom. III. pag. 243, 280 ; Ga c h a rd, Corr. de Philippe II, Tom. I. pag„ 458, Tom. II. pag. 99; Le M em e, Corr. de Guill. le Taciturne, Tom. III. Pref. pag. VII. BRAN DHOF (JOHAN BERNARD), geboren te Ham in het graafschap Mark in 1738 , kwam nog Jong zUnde naar de Nederlanden en genoot er het onderwijs in de Schilderkunst van Tako Raj o J e I g e r s m a. Vervolgens zette hij zich als Sieraad- en Behangsel­schilder te Haarlem neder en vervaardigde vele teekeningen met zwart krijt en Oost-Indischen inkt doorgaans landschappen voor­stellende , met boerenwoningen , schuren en landlieden in hun be­driji of bij hun vee , onder welke men er aantreft , welke in het geheel niet onverdienstelijk naar de natuur bewerkt zijn. Ilij overleed te Haarlem den 17den Februarij 1803. Zie d e Koning, Tafereel der stad Haarlem, D. IV. bl. 199; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Scha­derk., D. IL bi. 275; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BRANDIS (GERRIT BRENDER a). Zie BRENDER a BRANDIS (GERRIT). BRANDLIGT (LLURENS) geboren te Amsterdam , was Schipper in de beurt van Amsterdam op Rouaan , Bremen en Hamburg in deze betrekking had hij weer dan iemand anders gelegenheid de gronden en stroomen waar te nemen en te leeren kennen. Later -werd hij Kapitein in de vaart op Suriname, waarna hij met zij -nen zoon Coenraad Brandligt een Reederskantoor oprigte on­der den firma Laurens Brandligt en zoon.- Len aantal jaren woonde hij te Haarlem als Rentenier en was aldaar zeer geacht en werd ook te Amsterdam als een zeer kundig zeeman erkend. Als vruchten zijner opmerkingen zond hij in het Licht : rt De Yespiegel waarin de gebrekkigheid van het Ye , de nood­zakelijkheid van het Redres en middelen daartoe wordt aan­getvezen, Amst. 1778 , met eene kaart. Een ander werkje van Brandligt getiteld : Scylla en Charybdis , behelze . nde een Project ter verbete­ring der zeegaten en het vaarwater van Texel en aanwin­ning van eenige duizend morgen land. Amst. 1780. 8° , met kaarten , werd van zoo veel belang geacht , dat men den 20sten April 1761 eenen brief bij de Staten van Holland inzond , met den voorslag , om het ontwerp van Laurens Brandligt reeds voor eenigen tijd in het befit gegeven , ten einde het Nieuwe Diep en het vaarwater aldaar tot eene bekwame leg- en bergplaats voor oorlog• en koopvaardijschepen te maken , in werking te brengen. Ten zelfden dage nog werd de Stadhouder , Willem V, gemag­tigd , om , met aanneming van eenige Heeren uit de Staten, alsmede uit Gecommitteerde Baden, bet noodige onderzoek daaromtrent te does , en zulks geraden vindende, het ontwerp in uitvoer en de 1183 geheele zaak tot stand te brengen. Hetwelk dan ook later schijnt te hebben plaats gel ad en waardoor dus de eerste grondslag is gelegd , der later aan het Nieuwe Diep aangelegde kollossale mari­ time werken. Ilij overleed te Haarlem eenen zoon en 66ne dochter nalatende. Zie van AbkoudeenArrenberg, Naamreg. van Nederd. Boeken ; Faderl. Hist. ten vervolge op W a g e n a a r , D. XXXVIII. bi. 254 en 255 ; Stuart, Vaderl. Hist., D. IV. bi. 146 en 147, uit familie­papieren aangevuld. BRANDO (Jmums), geboren te Hontenisse in Zeeuwsch Vlaan­ deren , was Monnik der Cistencienser orde in de abdij van Damns , bij Brugge, waar hij den 13den Junij 1428 overleed. Hij heeft geschreven een groot werk in drie dikke deelen , ge-Weld : Chronodromon a mundi exordia usque ad annum Domini IICDXIV , het welk Aegidius de Roya, een Franschman en Monnik . uit de zelfde abdij , verkort heat. Deze verkorting werd in 1620 door Fran eiscus S weer tins , onder den titel van Annales Belgici , opgenomen in zijne Reruns Belgicarum An­nales. Ook heeft Jakob Meyer us van het werk van Brando veel gebruik gemaakt in het zamenstellen van zijne Annales Flandriae. Zie Sweerti, Athens Belgic., pag. 162; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; de Wind,. Biblioth. der &Jeri. Geschieds., D. J. IA, 183 en 84. BRANDON (Jilt Iltrantuc), een Kunstscbilder , herkomstig uit Frankrijk , die waarsehijulijk om de geloofsvervolging zijn Vaderland had verlaten, zetle zich te 's Gravenhage neder. Hij werd in 1690 Lid van het Kunstgenootschap en was er in 1703 Bestuurder der Schilder-Akademie. Ho was een goed portretschilder,, die de af­beeldsels van vele aanzienitike lieden heeft gesehilderd. Zoo priAte de voormalige Treveskamer op bet Binnenhof te 's Gravenhage, waar tedenwoordig de Eerste Kamer der Staten-Generaal hare zit­tingen houdt , met vier uitmuntende schilderstukken van zijne hand, zijnde de afbeeldsels van Willem I, Maurits, Frederik Hendrik en Willem II , gevolgd naar de originelen , welke op de voormalige besognekamer der Staten-Generaal hebben opge­hangen. Doch de fortuin moet hem in de hofplaats niet gunstig genoeg naar zijnen zin zijn geweest , want in 1708 begat hij zieh met der woon naar Utrecht , waar hij in 1716 overleed , eene zeer gebrekkige dochter nalatende. Zie van Goo!, 1Vieuwe Schoub. der Nederl. Konsts., D. L bl. 293 en 291; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BRANDS (AnsoLDus) , Nuns of BRANTS van Delft , kwani in 1700 als Predikant te Batavia en werd nog in bet zelfde jaar naar 1184 Ternate beroepen , waar hij zich bijzonder op 'het aanleeren van het Maleisch toelegde, zoodat hij zich in 1704 in staat vond , in het laag Maleisch te prediken. In 1703 en later nog eens in 1705 werd hij afgezonden om de kerken en scholen op de Noorder­eilanden te visiteren , en deed dat , inzonderheid de laatste reize , met veel vrucht. In 1709 naar Amboina vertrokken, bleef hij aldaar tot in Februarij 1719, toen hij werd beroepen naar Batavia in de Nederduitsche gemeente, doch bij het openvallen van eene plaats in de Maleische kerk moest hij tot die gemeente overgaan , zoo als dan ook reeds in Mei van dat zelfde jaar geschiedde. We-gens zijne bedrevenheid in de Maleische taal was hij een der me­dewerkers ter verbetering en vermeerdering van Melchior Le y­dek k e r s llialeisch Nederduitsch Woordenboek , en maakte ook deel uit van de Vereeniging ter vertaling van den Bijbel in het lloog Maleisch. Zie Valentyn, Oud en Nieuw Oost-lndien, D. I. St. II. bl. 420, 421, 425, D. Ili. St. I. bl. 102, 105, D. IV. St. II. bl. 88, 112; Teens t ra , Nederl. Overz. Bezitt., bl. 942 , waar center abusivelijk bet jaartal 1822 in plaats van 1722 staat. BRA.NDSMA. (PIETER). Zie BRANTSMA (PIETER). BRANDT (MARINAS). Zie BRAND (MARINDS). BRANDT (JAN JANSZ.) Zie BRAND (JAN JANSE.) BRANDT (HENRIcus), werd omtrent het midden van 1578 tot vasten Leeraar beroepen te Goes, waar hij de eerste openbare Predikatie hield in het Kruisbroeders-klooster, den 28sten Sep­tember van dat jaar, doch na er omtrent drie maanden gepredikt te hebben , werd hij door de Regering , op aanraden van de Geestelijkheid , met nog eenige leden ontboden , en eerst met schoone woorden , doch daarna met bedreigingen aangemaand om het prediken na te laten , waaraan hij evenwel niet gehoorzaam­de , ofschoon hij zich overigens gematigd en voorzigtig gedroeg , zoo in het verzoeken , om eene kerk voor de Gereformeerden als in zijne lofwaardige pogingen om allen opstand te dier stede te weren en de beeldenstorming te beletten , waarin hij evenwel bij het yolk geen gehoor kreeg. In de eerste Classikale vergadering van Zuid-Holland , gehouden to .Kapelle den 4den Mei 1579 , komt hij voor als eerste Predi­ kant van. Kruiningen , aan welke gemeente hij schi sint geleend te zijn van de kerk van Middelburg , waaraan hij verbonden was , met als een gewoon Leeraar, maar misschien als Proponent. Hij was een hoofdig en eigenzinnig man en stond te Kruiningen wei­ nig tot genoegen , en naar zijnen zin , waarom hij alles aanwendde , om van de dienst dier kerk ontslagen te worden. Zonder wettige oorzaak onttrok hij zich aan de Classis, voor de eerste maal in Zuid-Beveland gehouden Dam voor eene reis naar Holland te doen , en , niettegenstaande de Classis hem verzocht dit uit te stol­ len , opdat door zijne afwezigheid zijne toehoorders niet verachteren 1185 zoudeu , volbragt hij evenwel zun voornemen , zonder toestemming der Classis, zonder order op zijne dienst te stellen of zonder lets aan zijne kerk le- schrijven. Diensvolgens en wegens de gedurige nalatigheid in zijne dienst, niettegenstaande alle vermaningen , werd hij , met advies der kerk van Middelburg, afgezet , en op hoop, dat hij met meer naarstigheid en vrucht op andere plaatsen de kerk Gods zou mogen bedienen , vond men raadzaam hem een be­ hoorlijk getuigschrift te verleenen , waarin zoowel zijne lof, als de reden waarom men hem afzette , werd opgegeven. Dit getuigenis bleef niet zonder goede uitwerking , want kort daarna , namelijk in 1580, werd hij te Zierikzee beroepen. Hij verscheen wegens de Classis van Schouwen op de Synode te Vlissingen , gehouden in het jaar 1581 , waar hij Schriba was en werd in 1586 gezonden naar de Nationale Synode te 's Gravenhage. Nogmaals was hij Lid der Synode van Zeeland , vergaderd te Middelburg, den lsten Februarij 1591 , waar toen de Kerkeordening van Zeeland is opgesteld; even als hij ook naderhand Voorzitter is geweest op de Synode te Tholen den 20sten November 1602, en weder is gezonden op die van Vere , den 17-27 Mei 1810, alwaar hij , na verslag gedaan te hebben van zijne verrigtingen als een der Gtdeputeerde der Synode van Tholen , voor zijne getrouwe diensten is bedankt. Eindelijk werd hij tot Praeses verkoren op de Coetus te Goes in 1615 , waar de zaak van Filips van Lansbergen behandeld werd. Hij moet derhall e in kerkelijke taken , zoowel als in bet Predikambt wel bedreven zijn geweest , en tot in zijnen hoogen ouderdom in groote achting zijn gebleven. Hij heeft in het licht gezonden : Collatio scripto habita Ilagae Comitum A° 1611. Zirixeae. 1615. 4°. Daar hij boven anderen in • kundigheid nitmuntte werd hij te Zierikzee eerst aanienomen tot Rector naderhand tot superinten­dent van de Latijnsche scholen. Zie te Water, Kort verhaal der Reformatie van Zeel. , bl. 221, 225-228, 234, 235, 262, 265, 273, 303. BRANDT (CoaruguE) oorspronkelijk geen Hollander , maar die aldaar zijne opvoeding genoten had , was een Krijgsman , die in den oorlog tegen Spanje de Staatsche partij koos , en » om den winter » niet met slapen en hoesten door te brengen zich met de poezij » bezig hield en de dichtkunst beoefende." Hij zond in het licht : Iliinne en l' honneur de la Ville de Leyden. Leyd. 1594 , welk hoogst zeldzaam stukje voornamelijk betrekking heeft op het beleg en ontzet der stad Leiden in 1574. Himne ofte Lofsanck van Hollandt in Duytsch ende Fran­choys. Leyd. 1595. Beide stukken hebben weinig dichterlijke waarde. Zie Koerner, het Vijfde halve eeuwfeest wegens ha Ontzet der stad Leyden, bl. 226; Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht. ten very. op Witsen Geysbeek. 75 1186 BRANDT (GE€RAERT), misschien wel een kleinzoon van den vvoorgaande , was de oudste zoon van Geeraert Brandt en van B a i k e J a s p ers , wie hij geboren werd te Middelburg den 2den October 1594. Hij yestigde zich als Horologiemaker te Am­sterdam en was een zeer vernuftig werkman , die mede zon­newijzers en andere mechanische werktuigen • en aardige kunst­stukken vervaardigde , welke zoo ver hoven die van anderen uit­muntten , dat de schrandere Rena tu s Descartes kennis met hem mask to , waardoor Brandt ook vele nuttige onderrigtingen in het beoefenen zijner kunst van dezen Wijsgeer bekwam. Het was door bet verkeer met en het onderwijs van dien Wijsgeer, dat Brandt, gedeeltelijk heeft uitgevonden om de klokken , in plaats van met tou­wen , zoo als vroeger, net eenen ketting te doen bewegen. Ook was hij een der hoofden van den Amsterdamschen Schouwburg en een ijverig beminnaar en kenner van de Nederduitsche Poezij. Hij overleed den 4den Februarij 1659 en was twee malen ge­huwd geweest eerst den 27sten Augustus 1623 met Neel tj e J er oens, bij wie hij acht kinderen verwekte , van welke de meeste Jong zijn overleden , doch een zoon , Geeraert Brandt, die volgt , hem overleefde. Na deze vrouw den 17den December 1644 ver­loren te hebben, hertrouwde hij in November 1645 met Mar-r e tj e St er, die hem Beene kinderen schonk. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., B. bl. 373; de Ia Rue, Gelett. Zeel., hi. 479 en 480; K o k , Vaderl. Woordenb., D. VIII. bl. 230 en 231; de C h a t, Biogr. Woordenb BRANDT (GEERmsaT), een zoon van den voorgaande en van N e e I tj e J e r o e n s, geboren te Amsterdam , den 25sten Julij 1626 , leerde in zijne jeugd het horologiemaken bij zijnen vader doch gaf reeds vroegtijdig blijken , dat hij grooten lust voor de beoefening der Teeken- en Dichtkunde had. Mauwelijks zeventien Oren oud , vervaardigde hij een treurspel de Veinzende Torguatus , hetwelk met veel toejuiching ten tooneele gevoerd werd , zoodat daarvan in 1664 eene vijfde druk het licht zag en later nog onder anderen een in 1733. Door dit stuk kwam de jonge Dichter in kennis met den geleerden K asp a r van Baerle (1), die het met een lofdicht vereerde. B r an d t s, treurspel , dat in onderwerp eenige overeenkomst heeft met Shakesp ears Hamlet, is , nogthans hoewel krachtig van stijl en uitdrukking , ten uiterste woest, buitensporig, bloedig en ontuchtig , en werd naderhand zelf door den Dichter verworpen. Hij vervaardigde sedert nog eenige andere gedichten , doch trok , nog geen twintig jaren oud zijnde, de algemeene aandacht tot zich, door het opstellen van eene Lijkrede op den Ridder Pi e t e r C o r-n e 1 i s z. 11 o o f t , welke , daags na de hegrafenis , den 28sten Mei 1647 , door den beroemden tooneelspeler Adam K ar els z. v an Zj ermes op het schouwtooneel werd uitgesproken. J o o s t van (1) Zie over dezen biervoor bl. 28-33. 1187 Vondel, Constantijn Huygens, Reinier Anslo (1) en Kaspar van Baerle, die deze redevoering, hadden gehoord , waren opgetogen van verwondering over de zuiterheid en kracht van taal welke er In uitblonken. In bet volgende -jaar zong Br an d t eenen korten Treurzang op het overlijden van van Baerle, wiens dochter Suzanna, die in verstand en deugd uitmuntte en bovendien eene liefhebster der Dichtkunst was , hem sedert eenigen tijd bekoord had , terwijl zij hem ook niet ongenegen was. Both B r a n d t s beroep , het horo­logiemaken , stond haar tegen. Om haar te behagen , leerde hij de Latijnsehe taal en oefende zich vervolgens , drie jaren, in de Godgeleerdheid , aan de kweekschool der Remonstranten te Amster­dam , onder den Hoogleeraar S t e p h a n u s Cure ella e u s. In 1652 werd hij tot Leeraar der Remonstranten te Nieuwkoop beroepen, waarop Jan V o s deze vier regeis maakte: De Liefde maakte van Quintyn do smit een sehilder ; Maar hier aan d'Amstel toont de lYlin zijn kracht nog milder, Van een' tooneelpoeet maakt hij een Predikant. Zo raakt Suzan n', hoe kuisch en koud van hart , aan Brandt. Reeds vroegtijdig maakte Brandt zich als een ijverig voorstan­der van zijne gezindte bekend , door een werkje uit te geven , onder den titel : Verlaat uwe eigene vergadering niet. Amst. 1657. 8°, waarin de vraag of een Remonstrant , bij eenen Contra-Remonstrant ter kerke en ten avondmaal ,mogt gaan , ontkennend werd beantwoord. In 1660 werd Brandt naar Hoorn beroepen , en zeven jaren daarna naar Amsterdam. In de herfst van 1685 werd hij te Rot­terdam zijne kinderen bezoekende door koorts en buikloop aangetast, die hem den 12den October van dat jaar nit bet leven rukte. Hij was tweemalen gehuwd geweest cerst met S u z a n n a van Baerle, bij wie hij , drie zonen en twee dochters in leven had. Zijne zonen waren Kaspar Brandt, Geeraert Brandt en J o an nes Brandt, die alien hier volgen. bin oudste dochter Cornelia Brandt, huwde met Frans d'e Haes, den vader van Joan de Ha es , die in 1740 te 's Gravenhage een Levensbe­ rigt van hem in het Licht zond , en zijn andere dochter met J a­ co b van Merk en , den grootvader der beroemde Diehteres L u­ cretia Wilhelmina van Merken. In 1657 begon hij te arbeiden aan de .Historie der Ref ormatie waarvan hij eerlang een kort begrip in het Licht gaf, onder den titel van: Kort verhael van de Reformatie en Oorlog tegen Spanje in en ointrent de Nederlanden, tot den fare 1630, uit verscheide (1) Zie over dezen ons eerste deel bi 318 en 319. 1188 geloofwaardige Geschiedboeken , on Oorsprongelijke stukken on­ partijdelijk been gesteld , den tweeden druk verbeterd en ver­ meerderd. Amst. 1658. Rotterd. 1660 , terwijl in 1663 eene vierde druk verscheen , Daer nog is bijgevoegd , het Onpartijdigh Chro­ nyzke der Nederlandsche Geschiedenissen so kerkelijk als bur­ gerlfike t' zedert (la jaar 1600 tot 1689. 8° , terwijl in 1730 nog eene vijfde druk bet licht zag. Dit werk was een voorlooper van een grooter over het zelfde onderwerp , waarvan de tien eerste boeken , welke tot aan het jaar 1600 loopen , in 1663 in 8° het licht zagen , onder den titel van : Verhaal van de herstelling der Godsdienst in en omtrent de Nederlanden met eenige Aanteekeningen. Amst. 11363 , doch deze , die slechts het eerste deel moesten uitmaken kwamen in 1671 in 4° te voorschijn , onder den titel van : Historie der Reformatie en andere Kerkelijke Geschiedenis­sen in en omtrent de Nederlanden met eenige ilenteekeningen en Aenmerkingen nader oversien , merkelijk vermeerderd en ver­volgd tot het jaar 1600. Amst. 1671 , met pl. en werden drie jaren later van een tweede deel gevolgd , hetwelk de Historie der Re­ formatie , tot aan het jaar 1618 en de beginselen van de scheuring tusschen de Remonstranten en Contra-Remonstranten bevatte. De Noord-Hollandsche Synode viel , over dit tweede deel , klagtig bij 's Lands Staten , »als beheisde het scherpe en hoonende uit druk­» kingen , tegen verscheide Predikanten niet slegts, maar zelfs tegen »de Prinsen van 0 ranje, en daarenboven eenige valschheden." Zij verzochten niets minder dan dat de stukken welke van B ra n d t s Historie reeds het licht zagen , bij plakkaat rnogten verboden wor­den , het verleende octrooi ingetrokken, en het uitgeven der verdere deelen verboden; dan de Staten vonden alleen geraden het oc­trooi , hetwelk zij op het .werk verleend hadden , in te trekken , en den schrijver te bevelen »zig in het schrijven en » uitgeven » van het vervolg zijner Historic, van alle aanstotelijkheid , zo om­» trent. de Regeringe als omtrent de Keck te onthouden." . De twee volgende deelen , die de geschiedenis der Dordsche Sy­node bevatten en in het jaar 1623 eindigen , zijn eerst lang na des schrijvers dood in het jaar 1704 uitgekomen. Bovendien zien nog van Brandt het lieht: Inleiding tot de beschrijving der VI middelste vertoningen van de opkomst der Batavieren, door last der E. E. Borger­meesteren der stadt Amsterdam , op de afkondiging van den eeuzvigen vrede , vertoont. Rotterd. 1649. 8 0. Het sluiten der eemvige vrede tusschen de Doorluchtige Hoogmogende Heeren Staten der vrye Pereenigde Nederlanden en zone Illajesteit van Spanje. Rott. 1649. 8°. .Historie der vermaarde Zee- en Koopstadt Enkhuisen , ver­vaetede haere herkomste , en voortgangh. Mitsgaders verscheide gedenkwaerdige Geschiedenissen , aldaer voorgevallen uitgege- 1189 ven met goedvinden tan de Ed. Achtbaere Burgemeesteren en Wethouderen der selve stede , door Egbert van den Hoof. Enkh. 1666, 4°. met pl., welk werk, dat in I 747 moi-Oen vervolg vet.-meerdert door Sebastiaan Centen voor de iweede maal het licht zag, zeer dikwijis , hoewel ten onregte , gehouden wordt voor het werk van Egber t van den H oof, die evenwel slechts de uitgever van den eersten druk was. Verantwoording ter sake van sane Historie der Reformatie, tegen de beschuldigingen van D. Hen d r i k s Rulaeus Pre­ dikant te Amsterdam. Amst. 1676. 4°. Historie van de Regtspleging gehouden in den Jaere 1618 en 16-19 ontrent de dry gevangene Heeren Mr. Johan van 0 ldenbarnevelt, Rombout Hoogerbeets, Nr.Hug-o de Groot. Rott. 1708. 4., derde druk Rott. 1723. Het Leven en bedriff van den Deere Ni c h i e l de R u i t e r .Hertog , Bidder etc. L. Admiraal Generaal van Hollandt en Westvrieslandt. Amst. 1687. folio met pl. Dagwij zer der Geschiedenissen. Amst. 1689. 4°. Poezij. Amst. 1725. 3 deel. 4°. Ook bezorgde hij eene nieuwe uitgave van P. C. II o o fts Nederlandsche Historie en andere werken en van n de ls Poezij. 2 deelen 4° , welke uitgaven hij onder ande­ren deed vergezeld gaan van de levensbeschrijvingen dier ver­maarde mannen. Men heeft Brandt altijd onder de beste Nederlandsche Ge­schiedschrijvers gerangschikt zoo ten aanzien van zijnen vloeijenden stij1, als van de uitlokkende wijze van verhalen. Niet zelden over­treft zijn sttil , dien van H o o ft , welken hij zich ten voorbeeld nam, in deftigheid, sierlijkheid en kracht , en heat Diets van dat stijve puristische en gedrongene , hetwel k de lezing van Hoofts werken wel eens minder welgevallig maakt. Doch werd B randt vloeijen der en duidelijker,, er ging ook wel eon deel der kracht en beknopt­heid verloren , die het onderscheidend kenmerk van Hoot t s stij1 uitmaakten ; en er heerscht in Brandt s geschriften zekere .wijd­loopigheid , die wel eens van den echten , deftigen Historisclie stij1 afwijkt , om in min belangrijke bijzonderheden uit to weiden. Das is bij voorbeeld het eerste deel zijner Historie der Reformatie doorgaans zeer goed geschreven; doch de drie volgende ,deelen, waarin de geschillen tusschen Arm in i us en Goma r us, het Dordsche Synode enz. zeer wijdloopig behandeld worden , verval­len wel eens tot drooge Godgeleerde verhandelingen en twistre­denen. Ook is het zeer zigtbaar tot welk Kerkgenootschap hij behoorde en bij zijne beoordeeling van zaken en personen , waar het de kerkelijke twisten in ons Vaderland , bijzonder de ja­ren 1618 en 1619 geldt , is het wel noodig wat hij boekt aan een onpartijdige historische kritiek te onderwerpen. Hoo­ger vlugt nam zijn stijl in de Levensbeschrijvingen van d.e. 1190 Ruiter, H o o ft en Vondel, die dan ook ten huidigen dage nog onder ow in hooge achting staan. Zijne dichtstukken, en daaron­der zelfs de zoo genaamde gelegenheidsgedichten , zijn krachtig, deftig , zinrijk, en , ofschoon hij uit de schriften der oudeti en die zijner beroemde tijdgenooten naauwkeurig opteekende, wat hem bij­zonder behaagde, toch oorspronkelijk. In het bijschrift muntte hij voornamelijk uit, zoodat men vaak Diet wist, wat daarin meer te bewonderen of het zoetvloeijende der woorden , of het zinrijke der gedachten. Niettegenstaande' hij , hoewel minder dan H u ygen s, door den geest zijner eeuw medegesleept werd , om het valsch ver­nuft ook zij nen tol te betalen in beuzelachtige naam- en woord­spelingen , komt hem evenwel eene eervolle plaats] toe onder de Ngderduitsche dichters van den eersten rang. Zijn portret gaat onderscheidene males in plaat nit, onder an­deren eensdoorPietervanGunsteneensdoorPieterSchenck, beide in 4° , ook treft men het aan in Pars, Naamr. der Batay. of Holl. Schrijvers , bl. 220. Onder het eerste leest men de volgende regels van A rnold M o o n e n: Wat man verbeeldt dees prent ? den Kerkhistorischrij ver Net zijn geslepen brein en zedigheid en ijver; Den Vrededichter die ten dienst van 't veye landt De vlugge veder voert : den arbeidsamen Brandt. Zijne zinspreuk was : Omnibus (voor alien). Zie Ndgociations de M. le Comte d'Avaux, Tom. I. pag. 51 et 52 ; Pars, 117aamr. der Bat. of Holl. Schrijv., bl. 220-224, 405— 409; van lloogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., B. bl. 373, 374; Luiscius, Algem. Hist. Woor­denb.; Wagenaar, Beschrijv. van Amsterd., St. I. bl. 674, St. III. hi. 228-230; Saxe, Onomast. Liter., Pars IV. pag. 520 et 521; Kok, Vaderl. Woordenb. , D. VIII. bl. 931-940; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; de Vries, Proeve eener Geschied. der Nederd. Dictitk., D. II. M. 71-74 ; Nieuwenhuis, Algem. Woordenb. van Kunst. en Wetens. ; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dickers; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letter. en Wetens., D. I. bl. 342-346 , 388-392 , 407; Col lot d'E scury, Hol­land's Rom, D. III. bl. 39 en 40, A. 262 en 263, D. I V. St. I. bl. 74 en 75, St. II. bl. 211 en 212, 463, 665 en 666, D. V. bl. 209; Biogr. Nation.; Abbing, Geschied. der stad Hoorn, I. 131. 7, A. bl. 142 ; Biogr. Univ.; Algem. Konst- en Letterbode your 1845, D. I. W. 50 ; T i d em a n , de Rem,onstr. Broeders. , bl. 100, 101, 229, 249, 298, 367; Glasius, Godgel. Nederl. BRANDT (JoBAN ARNOLD), geboren te Deventer, doch opgevoed te Kleef, trok , na zijne studien volbragt te hebben in 1673 met het keurbrandenburgsche gezantschap naar Noscovie. Bij zijne te­rugkomst in 1680 werd hij lloogleeraar in de regten te Duisburg, alwaar hij den 26 Nei 1691 overleed, hebbende, •naar men wil, door al te ijverig studeren zijn 'even verkort. 1191 Van hem heeft men: Purgatio veteris juris. Henricns • Christianus Rennin heeft na zijnen dood zijne Muskovische Reisbeschrijving Utr. 1703 en 1707 in 2 deelen 8°. in bet Licht gezonden. 'Zie van Hoogstraten en Brouerins van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; K o k, raderl. Woordenb. BRANDT (KAassTEN) , een Hollandsch sebeepstimmerman, werd in of voor het jaar 1668 door Czaar Alexis naar Rusland gelokt en bouwde met anderen aan de Oca schepen. Daarna werd hij naar Astracan gezonden , otn aldaar of elders voor de vaart op de Wolga en de Kaspische Zee meerdere schepen te vervaardigen ; doch Ongelukkig geworden door den opstand der Donsche Kozak­ ken , keerde hij alleen naar Noskow terng , waar hij als Sehrijn­ werker den kost won , later werd hij door Peter de G ro o t e , naar Petersburg ontboden, ten einde eene door dezen op het lust­ hof Ismaelof gevonden en vroeger door Brandt vervaardigde boot voor het varen gereed te maken en dan te bestnren. Hij kalefa­ terde dit seheepje , bragt er mast en zeil in, tuigde het verder op, en zeilde en laveerde daarmede in de Jauza voor het oog van den verwonderde Prins, die spoedig in de boot sprong en eerlang het roer ter hand nam. Van die tijd of legde Peter er zich vooral op toe, om den scheepsbouw in zijn land aan te moedigen , ten welke einde hij eene nieuwe werE' deed aarileggen en onderscheidene scheepstim­merlieden alt Holland naar Rusland ontbood. Iloewel Brandt reeds in Junij 1691 overleed , bragt dit daarin echter geene verandering te weep; en het herstellen en optuigen van die klei­ne boot was dus de eerste kiem , waaruit Ruslands zeemagt einde­lijk is voortgekomen , waarom Peter Naar dan ook te regt in­latere jaren noemde : de kleine grootvader van vele groote na­kotnelingen. Zie Schelterna, Peter de Groom in Boll. en Zaand. D. 1. bl. 37— 42, D. H. bI. 97. BRANDT (KASPAR), oudste zoon van Geeraert Brandt en van Suzanna van Baerle, werd geboren te Nieuwkoop, den 25 Junij 1653. Toen zijn vader van hier naar Hoorn verplaatst was , oefende hij zich aldaar in de Latijnsche taal en verdere letterkunde , onder het opzigt van den Rector Johannes van B r i e m e n; hetwelk hij met geen minder ijver te Amsterdam voortzette , toen zijn vader aldaar in 1667 van de Remonstrantsche gemeente tot Karen Leeraar geroepen was. Bij den Conrector Johannes Pon tinus geplaatst , kweet K a s p a r zich met zulk eene naarstigheid, dat hij , na verloop van negen maanden , met den eersten prijs in de hoogste schole onder opzigt van den Rector Hadrianus Junius °verging , en in de lente van het volgende jaar 1669 , nit die school tot de oefening van verhevener wetenschappen en het boo- 1192 ren der Akademische lessen bevorderd werd. Waarop hij zich , onder den Hoogleeraar F i 1 i p s van Lim b u r g , aan de Kweek­school der Remonstranten , in de Wijsbegeerte en Godgeleerdheid oefende , tot dat hij , ten jare 1675, na een behoorlijk examen , be­kwaain geoordeeld werd , om het predikambt uit te oefenen. Kort daarna werd hij tot Predikant in de Remonstrantsche gemeente te Schoonhoven beroepen; van waar hij, na er (hie jaren zijne bediening met groote stichting en getrouwe vlijt waargenomen te hebben, in 1678 naar Hoorn werd verplaatst. Hier verbleef hij tot in Octo­ber 1679, toen hij zich liet overhalen om de gemeente van War­mond te bedienen; waartoe hij fe gereeder °verging , uithoofde hij te Hoorn aanhoudend ziek was. Van Warmond werd hij in 1682 naar Alkmaar en , na aldaar slechts weinige maanden verbleven te zijn , in September 1683 , met eenparige stemmen te Rotterdam be­roepen. Eindelijk gaf hij , na eerst in November 1685 voor eene beroeping naar Amsterdam bedankt te hebben , in Julij des volgen­den jaars aan het verlangen van die gemeente gehoor , en bediende zijn ambt, voor zoo verre het zijn zwakke ligchaamsgesteldheid toe­liet , in alle opregtheid , met kracht en ijver de menschen tot deugd en geloof aansporende , tot het einde zijn levens , zijnde den 5den October 1696. Driemalen was Brandt getrouwd. Zijn eerste vrouw was Sara Z w a a rd e k r oo n , met wie hij den 11 Augustus te Warmond huwde , en die hem vier kinderen schonk. Zij overfeed den 23 Julij 1688 te Rotterdam. In 1686 irad hij ten tweedemale voor het echtaltaar te 's Gravenhage met Leon ora Ton gerloo, welke den 9den December 1689 te Amsterdam stierf, nadat zij hem eenen zoon gebaard had. Zijne derde vrouw , die hij den 5den Maart 1691 te Amsterdam huwde , was Agatha Taats; bij wie hij geen kinderen heeft verwekt. Kasper 13r a n d t was een man van diepe geleerdheid , zachtzinnig van aard en van een gezellig verkeer. Hij was een uitmuntend Prediker; kenners roemen nog zijn leerredenen als tot voorbeelden kunnende strekken van eene oordeelkundige predikwijze voor gods­ dienstleeraren, die den arbeid van vroegere Godgeleerden dienst­ baar weten te maken aan den behoeften van de tegenwoordigen tijd. Ook muntte hij als geschiedschrijver uit en hij heeft groote eer ingelegd met zijne Nederduitsche gedichten , meest uit gelegenheids­ verzen bestaande , doch waarin , vooral in zijne Lijk- en Grafdichten , de regte toon heerscht. In zijne Christelijke Bespiegeling van 't laatste oordeel treft men vele stoute en krachtige uitdrukkin­ gen aan. Als - Latijnsch dichter verhief hij zich echter niet boven het middelmatige. Zijne uitgegevene werken ziejn: Vijfendertig Predikatien, Rott. 1680 in 4°. Eenentwintig Predikatien, Amst. 1705 in 4°. Bede en Boetstoffen in XI Predikatien Awst. 1707 in 4°. Het volmaakte Gebed des Heeren in X Predikatien, Amst. 1709. in 4°. 1193 Historia vitae Jacobi Arminii, Amst. 1724. 8°. Poe.zaj, Amst. 1708. 8° , later herdrukt met die van *en broeder Joann es Brandt; Amst. 1724 en 1726. 2 deelen 4°. Leven van Hu ig de G r o ot, vervolgd door Kattenburg, Amst. 1730. 2 deelen met platen , folio. 7Ajne of beelding gaat in plaat uit gegraveerd door Pieter Gunst en een" ander gegraveerd door Houbrake n. Zie van Hoogstraten en Brouerius 'van Nidek, Groot Algetn. Hist. Woordenb.; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb. ; Saxe, Onomast. Liter. pars V. pag. 228; Kok, Vaderl. Woordenb.; d e Chalmot, Biogr. Woordenb.; J. de Vries, Proeve eener Geschied. der Nederd. Dichtk. D. II. bl. 135-138; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dichters ; van Kampen, Geschied. der Nederl. Litte­ren en Wetens. D. I. bl. 379, 380, 386; Collot d'Escury, Hol­land's roem , D. IV. St. IL bl. 213; Biogr. Nation.; Biogr. Univers. Tideman, de Remonstr. Broeders., M. 53, 141, 209, 210, 229, 242, 249, 368; Glasius, Godgel. Nederl. BRANDT (GESRAERT), een broeder van den voorgaande en der­de zoon van Geeraert Brandt en Suzanna van Baerle, werd geboren te Nieuwkoop den Eden April 1657. Reeds vroeg vertoonden zich in hem de blijken van een wakker verstand en bevatbaren geest, hetwelk zijne ouders aanspoorde om hem eerst te Hoorn, werwaarts zijn vader in 1665 beroepen .was, en nader­hand te Amsterdam, waar hij zich in 1667 heen begaf, ter La­tijnsche school te bestellen. Hij bevlijtigde zich daar zoodanig , dat hij reeds in 1670, dus nog slechts 13 jaren oud zijnde, bekwaam was om de Akademische lessen bij te wonen. Hierna oefende hij zich omtrent acht jaren in de Kweekschool der Remonstranten. te Amsterdam , onder den beroemden Filips van Limburg, in de Wijsbegeerte en Godgeleerdheid, ten einde zich tot het pre­dikambt bekwaam te maken ; terwijI hij bij de kennis der Latijn­sche ook die der Hebreeuwsche , Fransche , Italiaansche en Engel­sche talen voegde, zonder evenwel zijne moedertaal te verwaarlo­zen ; want op het voetspoor van zijnen broeder Kaspar Brandt wendde hij alle vlijt aan in het Nederduitsch zijnen stijl in bet spreken en sehrijven , naar de beste Nederduitsche schrijvers te rig-ten en te beschaven. Ten einde zich nu daarin te beter te oefe­nen , zette hij zich aan het vertalen van eenige. Latijnsche , Fran­sche en Engelsche verhandelingen , onder anderen van het werk ,van P e t r us H e y l in , Kapellaan van IC arel I Koning van Engeland , Historie van de vijf artykelen, of een verklaring van 't ge­voelen der Westersche Kerken , en in 't byzonder van de Kerk van Engelandt in de viif verschilpunten, hedendaagsch over­gehaelt onder de naam van Arminianery. Weinige jaren daarna ondernam hij , om zich nog beter in de Nederlandsche stijl te oefenen en om aan veler vrienden verzoek le voldoen , de geschiedenis zijns vaderlands van 1674 en 1675 en gaf die onder de Letters V. T. V. in het licht onder den titel van : 1194 Tweejarige Geschiedenissen , voorgevallen in de jaren MDCLXXIV en MDCLXXV , Amst. 1678. 4°, welk werk door alle liefhebbers van waarheid en vrijheid, met bijzonder veel ge­noegen, gelezen werd. in het jaar 1678 werd hij , na behoorlijk onderzoek , tot de kerkdienst bekwaam geoordeeld en hij liet alom zijne predikgaven hooren, die zoo hehagelijk waren, dat hij binnen twee maanden na zijn examen tot Predikant' te Schoonhoven beroepen werd , welk beroep hij aannam onder voorwaarden , dat hij , volgens een aloud gebruik bij de Remonstrantsche broederschap, nog drie of vier maanden , ten dienste der curatele blijven zou om de herderlooze gemeenten ten dienste te staan en alleen Proponentstraktement zou genieten , tot dat zijn eerste dienstjaar om was. Het duurde ook niet lang , of hij werd verpligt aan deze voorwaarden te voldoen , want daar de Remonstrantsche gemeente te Dockum toen herder­loos was , kreeg hij bevel , om haar gedurende den winter te bedie­nen. In Naart 1679 in zijne gemeente van Schoonhoven geko­men , trad hij aldaar in bediening en nam zijn ambt met groote ernst en zedige vrijmoedigheid waar, zoo dat hij er groot genoegen gaf en veel toeloop kreeg , welke naderhand nog vermeerderde te Rotterdam , werwaarts hij in 1680 met eenparige stemmen beroe­pen werd. Niettegenstaande die van Schoonhoven in de vergade­ring van Mei 1680 daar tegen opkwamen , dewijl B randt nog Been drie jaren in hunne gemeente gestaan had en deze daardoor groo­te schade zou lijden , werd dat beroep door de Broederschap toege­staan en hij vertrok naar Rotterdam. Hij bezat eene buitengewone welsprekendheid , welke ook welhaast in vele andere steden beroemd werd en alle soorten van menschen en gezindheden onder zijn ge­hoor lokten , zonder dat zulks hem in bet minst tot hoovaardig­heid verleidde , want hij bleef bij zijne gewone nederigheid en ze­digheid. In Augustus 1683 werd bij uitgenoodigd wekelijks eene Theologische onderwijzing te doen. Hij nam dit aan en wegens den grooten toeloop moest dit weldra in de groote kerk geschieden. riiet lang echter was het hem vergund daarmede voort te gaan , want hij overfeed reeds den 21 December van dat zelfde jaar , bij zijne eclitgenoote Elisabeth Verduin twee kinderen rialatende , die hunn-en vader niet lang overleefden. Behalve de reeds hier boven genoemde werken , zien van hem het hat : Twee en dertig Predikatien, Rott. 1685. 4° tweede druk 1698. 4° Een en twintig Predikatien, Rotterd. 1694. 4°. Tien Predikatien over verscheide texten der Beilige Schri f -ture , Rotterd. 1764. 4°. Ook werden in 1724 nog twee Predikatien van hem gedrukt , achter de Lijkrede van J o h a n n e s Mi n n a e u s op hem. Voorts werden nog zijne Theologische lessen, die hij in bet latijn had geschreven , uit zijn eigen handschrift in het Neder­duitsch vertaald en door den druk gemeen gemaakt. 1195 Behalve door zijne werken , werd zijne gedachtenis vereenwigd door eenen ter zijner eer geslagen penning , welks voorzijde met zijn borstbeeld prijkt. Bovendien gaan er drie afbeeldingen van hem in prent nit , als : een zonder naam in folio; een door J. van Nunnickhuysen in 4°, en een door A. van Buysen mede in 4°, onder een daarvan leest men de volgende zes regels van Joachim Oudaan. Soo siet men Gerard Brandt, den tweeden van dien naam , Een naam met liefde in 't hert , met eer in alle monden : Hoewel den eeren-prijs , die haaren roem bestaan , Onmooglijk nae verdienste op Aarde werd gevonden : En schoon men trof hem min in omtrek , dat's geen nood; Men heeft zijn schaduw zelfs gedoodverwt na den dood. Zie van Loon , Nederl. .Historip. D. III. bl. 186 en 187; v an Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luiscius, Algem. Bust. Woordenb.; Saxe, Onomast. Liter. Pars V. pag. 228; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens. D. I. bl. 379 , 380, 386; Biogr. Nation.; Biogr. Univers.; Tideman, de Remonstr. Broeders. bl. 53, 141, 142, 298, 369; Gla­sius, Godgel. Nederl. D. I. bl. 165. BRANDT (JonANNEs), de jongste broeder der beide voorgaanden , geboren te Nieuwkoop den 6 Julij 1660 , moet reeds in zijne jeugd blijken van goeden aanleg tot de studie hebben gegeven , want in de Groote vergadering der Remonstrantsche Broederschap van 1674 werd zijn vader verzocht , » hem als een jongman van zeer goede » hope mede in de Theologie op te trekken , , met presentatie, om hem als alumnus aan te nemen ; terwijl die van Amsterdam , ter vergelding van 's vaders goede en groote diensten in het schrijven »van de Historic der Reformatie, presenteerden hem tot hunnen »alumnus aan te nemen." Na met lof zijne studie voleind te heb. ben , werd hij in 1781 bij de Remonstrantsche Broederschap tot Proponent aangenomen. Eerst nam hij bij leening de predikbenr_ ten te Tiel ruim zeven weken waar , doch werd in het volgende jaar te Warmond, in 1683 te Hoorn, in 1684 te 's Gravenhage en eindelijk in 1696 te Amsterdam beroepen , waar hij den 13 Januarij 1708 overleed. Hij was gehuwd met Wilh el mina Klo p-p e r , bij wie hij acht kinderen verwekt had , en onder anderen.eene dochter Suzanna Wilhelmina Brandt, die den lsten Julij 1716 huwde met Jakob van Nerken, waardoor hij de grootv1der was van de beroemde dichteres L u c r e t i a W i l h e 1­mina van Merken. Van Johannes Brandt zien de volgende werken het licht: Leven en dood van Maria Stuar t, Koninginne van En-baeland met de Lijkreden, Amst. 1695. 4°. Tier Predication, ieder bijzonder gedrukt , Amst. 4°. 1196 Predicatie over 't Jubeljaar , 1700 Amst. 1700. 4°. Illengeldichten , Amst. 1701. 8°, met die van zijnen broeder Kaspar, bij elkander gedrukt , Amst. 1724 2 deelen 4°. Clarorutn virorum Epistolae centum ineditae , de vario eruditionis genere ; ex rnusaeo Jani Brandt, Amst. 1702. 8°. Brieven en gedichten gewisselt net A. Mo o n e n , 4°. Verantwoording tegen Ley deA ker, Amst. 1705. 4°. Leven van dery Apostel Paulus of twee en dertig Predika­tien over het voornaamste . werk van zijn Apostelschap , Amst. 1724. 4°. Ook Johannes Brandt oogstte als kerkelijk redenaar roem in. Zijne gedichten , hoewel minder verdienstelijk dan die zijns broeders, hebben op sommige plaatsen natuurlijke en fraaije dich­terlijke schilderingen. Er bestaan onderscheidene portretten van hem als door Pieter van den Berge en Pieter Schenk in folio , door Houbraken en MO r i a d(e) W(i I d e) in 4°. Zijne spreuk was Non inferiora secutus (Viet het mindere moet nagevolgd worden). Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. .Hist. Woordenb. ; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb. ; Saxe, Odom. Liter. Pars V. pag. 458 ; Kok, Vaderl. Woordenb. ; d e Chalinot, Biogr. Woordenb. ; de Vries, Proeve eener gesehied. der Nederd. Dichtk. D. 11. bl. 135-138, Witsen Geysbeek, Biogr. Waordenb. der Nederd. Dichters ; v a n Kampen, Geschied. der Nederl. Let­teren en Wetens. D. 1. bl. 379, 380, 386 ; Biogr. Nation. ; Biogr. Univers. ; Abbing, Geschied. der Stad Hoorn B. bl. 93 ; Al-, gem. Konst- en Letterbode 1846. D. 1. hi. 356 ; T i d e m a n , de Remonstr. Broeders. , bl. 65, 229, 249, 369; Glasius, Godgel. Nederl. BRANDT (Jonkheer HERIIANUS FRANCISCUS VAN DEN). Lie BRANT (Jonkheer HERMANUS FRANCISCUS VAN DEN). BRANDT (ALBERTUS JONAS), zoon van Jan H e n d r i k Brandt en van Maria C har lotta WoI fg a n g, geboren te Amsterdam , den 22sten November 1787, was tot zijn twintigstejaar bezig in den Boek­handel en Boekbinderij van zijnen vader, doch ontving inmiddels onder= wijs in het Teekenen van den Bloemschilder J a n Evert Morel, en teen doze in 1808 overleden was , kwam Brandt, die de Schilderkunst boven het beroep zijns vaders verkoos, als leerling bij den uitmuntenden Bloem• en Fruitschilder G eo r gi us Jac o­bu s. Joha nn es van Os, onder wiens opzigt en geleide hij, on­geveer twee jaren , naar het leven teekende. Nadat zijn Meester zich in 1810 naar Frankrijk begeven had, zocht Brand t zich verder door eigen oefening te bekwamen en zette zijne studien vlijtig voort en wel met dat gevolg , dat hij op de Tentoonstelling te Amster­dam in 1813 eene teekening naar een Meesterstuk van J a n va n H u y s u m leverde , dat de algemeene bewondering wekte. In het volgende jaar ondernam hij het schilderen met olieverw en behaalde toen bij de Maatschappij Felix Meritis , den gouden Eerepenning , 1197 wegens eene schilderij met onderscheiden dood wild levensgroot en in 1816 eene dergelijke prijs medaille wegens een Fruitstuk. Daar zijn talent nu gevormd en naar verdienste bekend werd , be­ ijverden de kunstlief hebbers zich om hunne kabinet en kunstboe­ ken met schilderijen en teekeningen van zijne hand te verrijken. 1)och slechts kort mogt hij het genot van zijnen verworven roem hebben , want eene uitteerende ziekte maakte in Februarij 1821 reeds een einde aan zijn wel besteed leven. In 's Rijks Museum te Amsterdam is van hem : Eene vaas met een aantal bloemen, en in het Koninklijk Kabinet te 's Gravenhage : Een Bloon • en Vruchtenstuk , waarmede hij in 1816 den gouden eerepenning behaalde. Zijn portret komt voor in het Studie-Prentenboek van J. E. Marcus. Zie Algem. Konst- en Letterhode , 1814. D. II. bl. 414, 1817. D. J. bl. 14, 1821, bl. 147 ; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. D. II. M. 286 en 287; I m m er­zeel, Levens en werken der Nederl. Kunsts. BRANDWIJK VAN BLOCKLANDT (ANNA VAN), meestal onder den naam van Anna van Bloklandt voorkomende , was de oudste dochter van den Dordschen Burgemeester Pieter van B lock land t, en zeer ervaren in de Muzijk. Haar huwelijk met Mr. Cornelis Boy, Advokaat- Fiskaal en Procureur-Generaal van Holland, Zeeland en Friesland werd door de voornaamste Dich­ters van dien tijd bezongen. Nicolaas R ups ch zeide aangaande dit huwelijk : Als Anna wierd de Bruyt met aller Mannen-bloem , En B o y wierd soet gehecht aen aller Maeghden-roem , Wiert my de Geest vervoert , om twee volmaeckte menschen Met eenigh met gedicht volmaecite vreughd te wenschen : Maer 'k dacht, waertoe gedicht ? 't is best u rijm gespaert Terwij1 Apollo sells nu met Minerva paert. Johan v an Bever wij k droeg haar het eerste boek zijner leTtnementheyt des Vrouwelicken Geslachts op. Zie dat werk bl. 3-8, 280 en 281; de la Rue, Gelett. Zeel. 289 en 290 ; S c h el t e m a, Geschied. en Letterk. Mengeltv. D. bl. 74 ; Sc hotel, Letter- en Oudheidk. Avondst. bl. 146 en 147. BRANGER (Colon's IGNATIUS) , werd kort na de omwenteling van het jaar 1795 gekozen tot Lid van de Vergadering der Pro­visioneele Representanten des yolks van Holland , en spoedig daarop benoemd tot Lid der Commissie ter overweging of er eene heerschende Godsdienst zijn zou. Later geplaatst in het Committe van Koophandel en Zeevaart deed hij , als zoodanig in 1796 een voorstel , strekkende ten betoog van de noodzakelijkheid om mid­delen nit te denken , tot herstel van 's Lands koophandel en zee­vaart en toonde zich daarin . eenen bijzonderen voorstander van den 1198 vrijen handel. Na de omwenteling van 22 Januarij 1798 was hij een der 23 leden der Nationale vergadering die vrijwillig hun at­scheid namen, doch na die van 12 Junij van dat zelfde jaar kwam hij op de nominatie waarnit de vijf Leden van het uitvoerend Be-wind moesten gekozen worden , en in 1802 werd hij Lid van het Departementaal Bestuur van Holland. Zijn portret , gegraveerd door Reini e r Vinkeles, komt voor in het de Vaderl. Bust. ten vervolge op W a ge n a a r , D. XXXVII. bl. 8. Zie dat werk D. XXXI. bl. 256, 259, 268, D. XXXV. bi . 90,112, 134; D. XXXVII. bl. 8, D. XXXVIII. bl. 311; D. XXXIX bl. 135; D. XL. bl. 141, D. XLIV. bl. 263; van der A a, Geschied. van den Oorl. 1793-1802 D. VI. IA. 31. BRANT (JAN JANSZ.) Zie BRAND JAN JANSZ.) BRANT (Jonkheer BERIKA.NUS FRANCISCUS VAN DEN) of VAN DEN BRANDT , door sommigen verward met Gerardus 11 er mans van den Br a n d e , heeft zich doen kennen als Tooneeldichter door : Bela, Prins van Hongarijen. treursp. Amst. 1678. kl. 8°. Bet verwarde Sothuys van Antwerpen. Arnst. 1678. kl. 8°. met gene pl. Hellevaart van den Grooten Vizier , klucht. Amst. 1684. Id. 8°. Korte Beschrijving van den Triumph- Arken enz. 1685. 8°. Eertijds , Maer en Tegenwoordig , klucht. Amst. 1689, her- drukt door F. A. Snellaert in Willems Museum. Brant behoorde tot de Fransche school , doch zijne verzen zijn stroef en bijna onverstaanbaar. Zijne kluchtspelen verdienen de voorkeur. Zie lVaemr. Tooneelspel door Mr. J. van der Marc k, N°. 819-821; Catal. van de Bihliotheek der Moats. van Nederl. Letterk. te Leiden D. I. bl. 65 ; Bijvoegsel tot die Catal. bl. 35 ; Belgisch Mu­seum, voor 1845, bl. 309, 310, 351-353; uit partikulieren berigten aangevuld. BRA.NTEGHEM (Mum VAN) zoon van Jan van Brant e­ gh em, Baljuw en Ontvanger van Borssele in Zeeland, geboren te Aalst , op het einde der vijitiende eeuw , werd Monnik in het Karthuiser klooster te Kiel, bij Antwerpen en stied waarschijnlijk omtrent het midden der zestiende eeuw. Hij heeft door den drak gemeen gemaakt: Eenige tweeregelige verzen aan het hoord van de Viola animae van Pieter Dorlandt, in 1533 te Antwerpen in 12°. De preparatione ad Mortem. Lovan. 1542 12°. Een gheestelfjck Boomgaert van dije oude ende nieuwe vruchte der Bruyt Chris ti met sommighe figueren van dat beghiensel der werelt ende gheheel dat leven Christi met bediedinghen bij elke figuere ghestelt. Item nogh andere figue­ ren van diversche Sancten ende Sanctinnen bekend toegeschiet , 1199 geroepen, gereohtverdieht , ende eerlyck ghemaekt van Gode met andere materien een Christenmensehe aengaende , met lof­seggingen , bedingen ; en andere goede informatien daertoe dienende wt die heylighe schriftuere getrocken. enz. Antw.1535.12% Zie de Chalmot, Biogr. Woordenh. ; Glasius, Godgel. Nederl. BR A.NTIGAM. Zie BRAUTIGAM. BRANTSEN (IIENRICK WILLEM) zoon van 13 en rick Bran tsen en A l i d a Ever w ij n , geboren in 1704, werd in 1722 aange­ steld tot Secretaris van Arnhem. Het nuttig gebruik van zijne bekwaamheden veroorzaakte dat hij in 1740 tot Secretaris van het kwartier Veluwe bevorderd werd , waarbij in 1751 gelijke bediening bij de Gedeputeerde Staten van het zelfde kwartier aan hem werd opgedragen. Bijzonder vele diensten bewees hij aan het kwartier ten opzigte van de geldmiddelen , en lag den grond , om die uit den deerlijk vervallen toestand , waarin zij in 1748 waren , te brengen tot den voordeeligen staat waardoor dit kwartier later boven anderen van Gelderland uitstak. Hij overleed den 29sten November 1789 en was gehuwd aan Johanna Elisabeth de Vree. Zie Scheltema, Staatk. Nederl. BRANTSEN (Ma. GERARD) , vermoedelijk een zoon van den voor­gaande , Burgemeester van Arnhem en wegens Gelderland zitting hebbende in de Algemeene Staten , werd in 1782 als Minister Plenipotentiaris naar het Fransche Hof gezonden , om , nevens den Ambassadeur Matthijs Lestevenon van Berken­r ode, de aanstaande vredesonderhandelingen bij te woven. Zij sloten dan ook te Fontainebleau, den 10den November 1784 , een verdrag met het Fransche Rijk en den 8sten November 1785 met den Keizerlijken Gezant de Graaf de Mercy r g e n t e a u. Eerst deelde hij een will in de guest der Patriotten , doch geraakte later bij hen in verdenking alsof hij geheime kunstenarijen in het werk stelde ten einde de Koning van Frankrijk. en de Staatsdienaren te misleiden , en hun onregtmatige denkbeelden van 's Lands regeringsvorm en de ware bedoelingen der Patriotten te geven , waardoor Frankrijk draalde met ons , volgens zijne belofte , bijstand te verleenen. Na de omwenteling van 1787 nit Frankrijk herwaarts opontboden werd hij in 1794 met Mr. , Ocker Repelaer, Lid van den Oud-Raad der stad Dordrecht , in Gezantschap afgevaardigd , eerst naar 's Hertogenbosch , orn , met de Commissarissen en den Generaal van het Noordelijke leper , in­middels eene schorsing der vijandelijkheden te bewerken en ver­volgens naar Parijs te trekken , ten einde met bet Fransche Staats­bestuur over den Vrede te handelen, waarin zij echter niet naar wensch slaagden; door de daarop gevolgde revolutie in het be­ gin van 1795 verviel geheel het doel hunner zending en zij kwa­men later herwaarts terug. 1200 Brants en werd voorts in 1801 tot Lid van het Staatsbewind gekozen , in de Commissie van Binnenlandsche Zaken geplaatst , en in 1803 met Jan Bernd Bicker en M. van der Goes naar Brussel afgevaardigd om den Ecrsten Consul van Frankrijk bij diens komst aldaar te begroeten , van wien hij in 1804 , toen de Consul Keizer geworden was, de Ridderorde van het Legioen van Eer ontving. Later was hij weder Extra-Ordinair Envoye en Minister Plenipo­tentiaris te Parijs , en in 180f een der vijf Afgevaardigden tot de onderhandeling om L o d e w ij k Napole on tot Koning van Holland te verheffen, welke Vorst in 1808, toen er eene uitw sse­ling van decoration tusschen Betieren en Holland plaats had , een der Beijersche Ridderorden voor B r a n t s en bestemde. Zie Vaderl. Hist. ten very. op W a gen aar, D. IV. bl. 19, 322, D. V. bl. 256 , D. VI. bl. 5, 25, D. VIII. bl. 213-222, D. IX. H. 307, D. XV. bl. 106, 108, D. XX. bl. 74, D. XXVII. bi. 332, D. XXX. bl. 99, D. XLIV. bi. 120, 132, D. XLV. bl. 220, D. XLVI. bl. 15, 17; Ziliesen, Geschied. der Vereen. Nederl. D. III. bl. 110; C. van der Aa, Geschied. van den Oorl. 1793-1802, D. II. bl. 257; Lodewijk Bonaparte, Geschiedk. Gedenkst. D. I. b1.107, 203, D. II bl. 221; St uart, Vaderl. Hist. D. IV. bl. 420, 520, 535; Bil­derdijk, Geschied. des Vaderl. D. XI I. bl. 262. BRANTSMA (PIETER), ook wel abusivelijk BRANTSMA gespeld , zoon van Gerardus Samuel Brantsma en van Everdina V i g e r i , geboren te Dockum , den 10den October 1751, werd , na zich aan de Hoogeschool te Leiden op de Regtsgeleerdheid te hebben toegelegd , bij gelegenheid van het tweede eeuwfeest, met bijzandere plegtigheid , of, zoo als men het noemt , met den Kap , tot Meeker in de beide Regten bevorderd , na het verdedigen van eene verhandeling ten betooge, dat het refit van de Hooge Re­gering en van enkele burgers alleen ten gevolge van nalating van het te gebrUiken niet verjaart (1). In 1780 tot Raadsheer in het Hof van Friesland gekozen , overleed hij den 15den De­cember 1788 , bij zijne ecbtgenoote Anna Cat h a r i n a Odilia van Bronkhorst, nalatende een zoon Gerardus Samuel Br a ntsma, in leven Regter ter Instructie bij de Regtbank van eersten aanteg te Leeuwarden , aldaar overleden den 30sten Maart 1823. Brant sm a was een zeer geleerd man en ondersteuride Pe tr us Wierdsma mede in . de uitgave der Oude Friesche wetten, net eene Nederduitsche vertaling en ophelderende aanteehenin­gen. Kamp. en Leeuw. 1782 2 deelen 4°. Zie Tegenw. Staat der Vereen. Nederl. D. XI V. bl. 275 ; fielder& .Hist. ten very. op ' Wagenaar, D. I, hi. 42; de Wal, de Clar. Fris. Jurec • pag. 420; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hooges., D. I. bl. 807-311, uit familiepapieren aangevuld. Dissertatio inauguralis , De jure summorum Imperantium et Civium singulorum per solam usus intermissionem non pereunti. L. B. 1775. 1201 BRAS (AnnuAN), Kapitein ter Zee , te Enkhuizen thuis behoorende , had deel in iien togt naar Gibraltar onder den Admiraal Heemskerk in 1607, en had bevel om met den Vice•Admiraal A lte ra s den Spaanschen Vice-Admiraal aan te gtijpen. Beiden evenwel kwamen te Iaat , en de Spaansche Vice Admiraal werd door andere schepen in den brand geschoten. In 1617 was hij een der Nederlandsche Zeehelden, die, volgens zijne Instructie hem te Hoorn gegeven , de Algerijnsche zeeroovers beletteden de Nederlandsehe koopvaarders te benadeelen nemende en verbrandende , onder bet Opperbevel van M o o i Lam b e r t, on • derscheidene Algerijnsche vaartuigen. Later schijnt hij zich aan de Zeedienst te hebben onttrokken , althans in 1665 komt hij voor als Koopman te Hoorn , en wordt .genoemd als iernand in de taken van het Zeemanschap en oorlog te water zeer ervaren , waarom hij in aanmerking kwam om tot zeeraad benoemd te worden. Zie Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 398 en 399; (Brandt) enCenten, Mist. van Enkhuizen ; Nassausche Laurencrans bi. 207 en 208; Kok, Vaderl. Woordenb.; Beeloo, iVooraholl. en de Noord-hollanders bl. 384. BR ASSEMARIJ (Wm*, met den bijnaam van S t r ij k e r , was een Schilder , die alleen bekend is door een schoorsteenstuk , hetwelk op (le voormalige Assurantiekarner van bet stadhuis , thans Paleis , te Amsterdam gevonden werd en in 1657 geschilderd is. Het stelde voor : Theseus het garenkluwen , dat hem uit den Doolhof van Minos geholpen had , teruggevende. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. D. I. M. 52 ; I mmerzeel, Levens en werleen der kunsts. BRASSER (GovERT), zoon van Wi 1 lem Brass er, werd in 1574 Schepen en in 1578 Burgemeester der stad Delft , welke waardig­ heid hij ook in 1579 en van 1586-1591 bekleedde , wordende het volgende jaar tot Thesaurier aangesteld. In 1595-1598 was hij weder Burgemeester en in 1 599 Weesmeester. Ook diende hij den Staat in onderscheidene opzigien , en was in 1580 een van die Regenten , aan welke de handeling tot de opdragt der Grafelijk­ heid aan Willem I werd toevertrouwd. Vervolgens geraakte hij in den Raad van State , en hehield zijnen lof als van een zeer ver­ dienstelijk man , tot aan zijn overlijden in 1600. Hij was gehuwd met L e en tgen H ubr ech ts , welke later om hare Vaderlands. liefde zal vermeld worden, en verwekte bij haar onder anderen een zoon , Dirk G o v erts Br asser , die mede , onderscheidene stads­ ambten 'weft waargenomen. Zie B o r, Nederl. Oorl. B. XV. bl. 181 (197), B. XIX. bl. 459 (7), B. XXXVII. bl. 689 (68); Beschrijving van Delft bij R. Boitet, bl. 131 en volg.; Scheltema, Staatk. Nederl. 76 BRASSER (GovERT), een kleinzoon van den vorige, en zoon van Dirk Brasser en van Adriana van Ylemburg, was Pensionaris van Delft en diende den Staat in zeer vele betrekkin­gen , under anderen als Buitengewoon-Afgezant in Engeland , in 1625 , otn de zoo netelige zaak van Amboina , kon het eijn, te vereflenen. Met eenige Heeren van Holland , droeg hij , den 2lsten Maart 1631, ter vergadering van Hunne Hoag Mogende voor zeker concept van eenige partikuliere kooplieden dezer landen , dienende tot nadere beveiliging van de Noordzee , [nits, de onkosten van equipage als anderzins ctaarop vallende, zouden voldaan worden uit de premien , die de ongemonteerde schepen gehouden waren te betalen. Voorgeschikt in 1636 om als Ambassadeur naar Frankrijk te gaan , had dit Been voortgang hij bedankte op het vermoe­den , dat zijne benoeming niet aangenaam zou zijn aan de Alge­meene Staten. In het zelfde jaar tot Thesaurier-Generaal der Unie bevorderd , bleef hij in die gewigtige bediening tot aan zijn overlijden, hetwelk voorviel den 29sten April 1653. Intusschen vergezelde hij , bene­vens vier Leden der Vergadering van de Staten-Generaal en twee van den Raad van State, den Stadhouder W il'le m II in de zoo vermaarde bezending aan de Hollandsche Steden in 1650. Hij was gehuwd aan Lydia T e d i n g van B e r k h o u t en liet twee kinderen na. Zie A i t z e m a, Saken van Staet en Oorl., D. I. bl. 1293, D. III bl. 917; Wagenaar, Vaderl. Dist. D. XI. bl. 25; Kok, Vaderl• Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Sumac. Nederl. D. I. bl. 159 en 160, D. IL bl. 570. BRASSER (J. R.) moet een bekwaam Wiskundige zijn geweest , waarvan hij hlijken gaf in het door hem uitgegeven werk getiteld : Regula Cos of Algebra. Amst. 1663. 4° , waarvan in 1673 eene tweede druk verscheen. Zie van Abkoude, Naamr. van Nederd. Boeken; van Abkoude en Arrenbe rg, Naamr. van IVederd. Boeken. BRASSER (LEENDERT) was een Teekenaar en Etser , die onder­scheidene Landschappen met Bijbelsche onderwerpen vervaardigd heeft. Men weet niet juist in welken tijd hij geleefd heeft. Zie Immerzeel, Levens en werken der Kunsts. BRASSER (JACOBUS JASPERSEN) vestigde zich, na den 9den September 1757 te Leiden zijne Regtsgeleerde studien te .hebben volbragt , als Advokaat te Vlissingen , en deed zich , na de omwen­teling van het jaar 1787 , kennen als een hevig aanhanger van het Huis van Oranje. Nog Student zijnde, trad hij als Nederduitsch Dichter op met: Afscheidsgroet van het Nederduitsch Schouwburg , aen Heeren Regeerders der roemrugtige Koopstad Leiden enzii 1203 gedaen by het sluiten van ziine Toneelen op den 30 Novem­ ber 1754. De vrolykheid, voorspel op den Nederduitschen Schouwburg ,ter eere der doorluchtige jaarfeestvieringe van — W i l hel­mina Caro lin a, Princesse van Oranje en Nassau, gevierd den 28sten van Sprokkelmaand 1755. Gedrukt voor de Lief­hebbers. gr. 8°. Worts is hij bekend als schrijver van : Bet Regt der Bloedverwanten in het stuk van versterf, bo­ ven de gemeene zaak of Graejlijkheid van Zeeland. teid. 1777. 8°. Geschied- en Rechtkundige verhandeling van de Week- en Jaarmarkten, mitsgaders van de zo genaamde Kermissen zonderlijk in Zeeland ; opgesteld, beschreven , en net de noo­dige Bewfizen, reopens derzelver Renaming, Oorsprong, Fry­heden , en roorrechten ; zo nit de Romeinsche Rechten; als uit de Vaderlandsche Handvesten , Placaten , Statuten , en Keuren , gestaafd. Leyd, 1792. 8°, welk laatste werk na de dood des schrijvers is in het licht gekomen. Zijne zinspreuk was: Per haec majors quaeramus (Laat ons door dit naar hooger trachten). Zie Vaderl. geschied. ten vervolge op W a g e n a a r, 0. XVIII. bl. 392; van Abkoude en Arrenberg. Naamreg. van Nederd. Boe­ken; van der Mark, Naamr. van Tooneelsp., N°. 487 en 882; de Jong, Alphab. Naaml. van Boeken; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb,; Catal. van de Bibliot.der Naats. van Nederl. Letterk. te Leiden, D. I. bl. 65; Algem. Konst- en Letterbode , 1849. D. II. bl. 261. BRASSER (P. M.), een Middelburger, was een bekwaam Vogel­schilder, die mede traaije en welgelijkende portretten in crayon vervaardigde. Ook moet hij zeer bedreven geweest zijn in het op­zetten van vogelen. Zie van Eynden en van der Wit ligen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. D. II. bl. 217 ; I m m er z e e I , Levens en werken der Kunsts. BRASSICA (JAKoBus). Zie CooL (JAKoB). BRAUN (JoHANNEs) of BRiussus, geboren te Keizerslautren in 1628, verloor nog maar zeven jaren oud zijnde, zijnen vader, die Burgemeester van de stad was , ten tijde dat deze door de Keizer­lijke krijgsbende werd veroverd en deerlijk uitgeplunderd. Hij ging Coen naar Mentz en gewende zich zoodanig aan het Fransch spre­ken, dat hij bij zijne terugkomst, genoodzaakt was, op nieuw het Iloogduitsch te leeren , het geringe onderwijs dat hij had genoten bragt te weeg, dat hij de letteroefeningen verliet , om zich op den koophandel toe te leggen; met dat inzigt begat hij zich naar Lei-den en bleef aldaar een jaar op een kantoor. De Hoogleeraar Constantinus mpereu r, intusschen eene gunstigen aanleg 120 I tot het beoefenen der fraaije letteren in hem ontwarende , haalde hem over , om zich weder tot de studie te begeven. B r a u n verwierf welhaast door zijne noeste vlijt de achting van Cocc ej u s , onder wiens leiding hij zich op de Godgeleerdheid toe­legde. Na vijF welbestede jaren aan de Leidsche Hoogeschool te hebben doorgebragt , verdedigde hij onder C oc cej us eene verhan­deling : over het vermogen der Schrift (1). Vervolgens ging hij aan het reizen ; bezocht eerst Frankrijk , en Meld zich eenige tijd to Parijs en te Saumaise op; in 1655 reisde hij in Duitschland en Zwitserland. In de Nederlanden teruggekeerd, werd hij door de Frawche svnode , eerst naar Zeeland , en vervolgens naar Delft gezonden, om de aldaar zijnde Leeraren in hun dienstwerk te on­dersteunen. In 1661 beriep men hem tot Predikant in de Waal-. sche gemeente te Nijmegen , terwijl hij tevens tot Hoogleeraar in de Hebreeuwsche oudheden en Oostersche talen aan de doorluch­tige Iloogeschool aldaar werd aangesteld. Toen de Franschen zich in 1672 van die stad meester hadden gemaakt , stond Braun er aau verregaande mishandelingen ten doel, en men noodzaakte hem, onder ijdele voorwendselen , eene zware geldboete te betalen. In 1680 verliet hij deze stad, om het hem opgedragen Hoogleeraarsambt in de Godgeleerdheid en Hebreeuwsche taal te Groningen, waarbij men Dog dat van Akademieprediker gevoegd had , op zich te nemen. Ilij aanvaardde die betrekking met eene redevoering over de wijs­heid der oude Hebreen tot aan de Babylonische gevangen­schap (2). Achtentwintig jaren was hij met veel roem en getrouwheid te Groningen werkzaam , en overfeed aldaar in 1708. Braun was zeer geleerd en hij uitstek werkzaam , bijzonder vlug en scherp­zinnig van oordeel , ook was hij grootelijks bedreven in de gewijde letterkunde , zoowel ais in de Joodsche en Rabbinische oudheden zonder echter die van Rome en Griekenland te verwaarloozen. Hoe­wel hij aan de Hoogeschool te Leiden , in geene andere dan de peripatetische en scholastieke wijsbegeerte was onderwezen , werd hij nadat hij de werken van Desca r t es gelezen had een groot aan-, hanger van dien Wijsgeer,, en volp,de in de Godgeleerdheid meest den leertrant van C occ ej us, waardoor hij zich het ongenoegen van zijnen ambtgenoot J oh a n n e s A Mar c k op den hats haal­de , die zoo zeer op hem verbitterd was , dat hij Braun van on­regtzinnigheid beschuldigde en van Sabellianisierij verdacht zocht te maker] ; Braun ging echter deze besehuldiging in onderscheide­ne schriften te keer en verdedigde zich mannelijk ; doch ten lag­ste bevolen de Heeren Staten van Stad en Lande , de Curatoren der Iloogeschool de zorg aan , a dat geene stellingen der Godge.. » leerdheid strijdig tegen de vastgestelde formulieren van eenigheid , » op deze Akademie, gedisputeerd werden." (1) De Potentia Scripturae. (2) De sapientia veterum Hargeorum usque ad captivitatena Bahylonicam. 120 wederlegde Braun met eene fiksche en doeltreffende band, zelfs nog in hoogen ouderdom, de beide werkjes van den Predikabt' bij de Waalsche Gemeente. te 's Gravenhage, Pierre de J on-cour t. De volgende werken zijn door Braun in het licht ge­zonden: La veritable Religion des Hollandais ; avec une Apologie pour la Religion des Etats Generaux des Provinces Nies ; par J e an Br U11, contre le Libelle matoire de Stoope, intitule : Religion des Bollandois. fie plus , le conseil d'Ex­torsion , ou la volerie des Francois exercee en la vine de Ni­mp,.ue etc. Amst. 1675. l2°-. Vestitus Sacerdotum, Hebraeorum , sive Commentarius am­plissimus in Exodi Cap. XXVIII ac XXIX, et Levit. Cap, XV I, aliaque loca S. Scripturae quamplurima ; cum Indi­cibus locupletissimis , et Tabulis aeneis elegantibus L. B. 1680 IL vol. 4°. secunda editio auctior et emendation Amst. 1698 II vol. 4°. tertia editio Amst. 1701. IL vol. 4°. Necessaria Defensio contra Protestationem et Narrationern .dpologeticam Johan n,i s Mar ckii etc. Gron. 1687. 4°. Responsio ad Appendicein Narrationis apologeticae J o Marckii, Gron. 1687. 4°: • Doctrina Foederum , sive Systema Theologiae Didacticae et Elencticae , perspicua atque facile niethodo. Arnst. 1688. 4°, welk werk in het Nederduitsch vertaald is onder den titel van : Leer der Verbonden , Arnst. 1723. 4°. Selecta Sacra , libri V, cum Indicibus completissimis et tabulis elegantibus, Amst. 1700. 4°. Commentarius in Epistolam ad Hebraeos ; cum Indicibus Completissiinis et quibusdam tabulis aeneis , Amst. 1705. 4°. Avertisse;nent necessaire aux Eglises sur les Entretiens de Mr. Jo n, court, Ministre a la Hive , contre Co c eel us et les Coccejens , et sous leurs noms , contre les Voetiens , et tous les plus excellens Theologiens de l'Eglise Reforinee etc. Amst. 17'08. 12°. Zie van Hoogstraten en B rouerius van Nidek, Groot Algem. Mist. Woordenb., B. H. 378; K o k , Vaderl. Woordenb. ; Brucherus, Gedenkb. van, Stad en Lande, hi. 320 en 336; de Chahnot, Biogr. Woordenb. ; Y p e ij , Geschied. der Nederl. Herv. Kerk , D. I. bi. 382 , D. III. IA 181-183 ; Collot d'E s­cury, Rolland's Roem, D. V. bl.275 en 276; Schotel, Kerk. Dord. , D. II. bl. 74; Biogr. Univers.; B o u rn a n , Geschied. der Gelders. Hooges. , D. I. bl. 265 en 266 ; G I a s i u s , Godgel. Aederl. BRAUN (J011ANNES FREDERICUS), geboren te Jena den 9den Janua­rij 1722, trad eerst Oostenrijksche eu daarna in Nederlandsche krijgs­dienst , waaraan hij zielt later onttrok, ten einde zich. te Langen-Salza aan de boekueleningen toe te wijden. llij overleed aldaar in. 1799 in de t;root,ste armoede. Men I . eeft van kern een zeer ge­ acht werk: 1206 ilistoire des Maisons electorales de Saxe , originaires de Thuringue et de Misnie 1778-1781. 3 vol. 4°. Zie Biogr. Univers. BRAUN (CkuukRINA). Zie BROUWER (CAEHARINA). BRAUTIGAM (1) een Klavierfabrikant die omstreeks bet par 1762 te 's Gravenhage leefde en den naam had , van een ervaren Kunstenaar te zijn. Zie E. L. G e r be r, Lexicon fiir Tonkiinstler S. 494. BRAUW (JAcoB DE), Ridder, Heer van de Ketel, zoon van Jan de Brauw en Martina Huyssen, geboren te Tholen in 1604, zette zich , na aan de Iloogesehool te Leiden tot Meester in de Regten te zijn bevoiderd, als Advokaat te Rotterdam neder, waar hij grooten roem inoogstte en veel geld won. De belangen ­van het huis van oranje toegedaan , werd hij in 1672 Lid der Vroedschap en in 1676 Burgemeester der stad zijner inwoning. be hoog bejaard ook , was hij destijds aldaar een man van groot gezag en invloed, en werd in onderscheidene staats-commission tot binnenlandsch bestuur gezonden. Vroeger was hij door den Koning van lingeland Ridder geslagen. Hij overleed in 1680 en was gehuwd aan P h i I i pp o t a Mu y s v a n Holy bij wie bij twee zonen en drie dochters verwekt had. Zijn geslaehtswapen bestond in een schild van sinopel , met een wiel van good ; op bet schild een vooruitstaande helm , gekroond , geboord , getralied en gesierd van keel en tot helmteeken de kop en pals van een hert , in zijne natuurlijke kleur , geplaatst en fasce ; voorts met zijn helmdekken van Sinopel en goud. Zie Schelterna, Staatk Nederl. , D. I. bl. 160, D. II. bl. 570; uit famiiiepapieren aangevuld. • BRAUW (CoENEns DE), won van Daniel de Brauw, Luite­nant-Generaal in dienst van de Republiek der Vereenigde Neder­landen , en van Hester Staveniss e, geboren te Zierikzee, den 16den Mei 1728, werd na reeds zeer vroeg de Latijnsche scholen zijner geboortestad doorloopen te hebben voor den krijgs­mansstand opgeleid , en trad in 1744 als Kadet bij de Infanterie in dienst. In 1748 tot den rang van Vaandrig bevorderd, lag hij te Bergen op Zoom in bezetting, toen die vesting door de Fran­schen belegerd en veroverd werd. Met het overige garnizoen krijgs­gevangen genomen , werd hij naar Frankrijk vervoerd, alwaar hij ongeveer acht maanden te Bar sur Seine verbleef. Omstreeks het jaar 1760 rim hij , als Kapitein der Infanterie, deel aan de expeditie naar de toen nog Nederlandsche Kolonie Her­bice , waar een opstand order de slaven was uitgebroken. Hier, waar hij zich door moed en vastberadenheid onderscheidde, werd (1) Gerber heeft Brantigam, doch dit is vermoedelijk eene drukfout. 1207 hij in de bosschen in het been gekwetst , door eenen piji , die wet. dra Meek , niet vergiftigd te zijn geweest , hoewel men er in den aanvang voor bevreesd was. Al spoedig weder in staat zijne dienst te verrigten , bled' hij aidaar met ijver en trouw werkzaam tot in het jaar 1763 toen hij wiar het vaderland terugkeerde. In het jaar 1772 werd hij, die toen den rang van Kolonel bekkedde, benoemd tot Lid van den Hoogen Krijgsraad , te 's Gra­ venhage. In 1787 tot Generaal Majoor aangesteld , werd hem in 1793 tijdens den oorlog met Frankrijk het bevel over de Land­ magt in de provincie Zeeland en het verdedigen van het vader­ land aan de landzijde toevertrouwd. In 1793 tot Luitenant-Ge­ neraal bevorderd , scoot hij als Kommandant der troepen , op last van de Staten dier provincie, in Januarij 1795, net den Fran­ schen Brigade-Gen ei aal Michaud de kapitula tie , waarbij Zeeland aan het overwinnende Fransehe leger werd overgegeven. Kort daarna gepensionneerd zijnde, leer& hij ambteloos eerst te Mont­ foort , daarna te Utrecht, en overfeed den 3lsten Augustus 1804 te Zierikzee , waar hij -zieh om familiezaken beyond. Bij zijne echtgenoote Alida Charlotta Albertina Paris had hij verwekt Daniel de B r a u w , geboren te Hulst , den 14den September 1768 , overleden den 2den September 1842 als gepen­ sionneerd Kapitein der Infanterie; Mr. Willem Mau ri t s de Brauw, die volgt; Cornelia Maria de Brauw, geboren te Hulst den 12den Junij 1773 , die gehuwd wa's met den Luitenant- Admiraal Otto Willem G obi u s en den 3den Junij 1843 over­ leed, Cornelis Stavenisse de Brauw, geboren te Hoist, den 2den Februarij 1775 en overleden den 22sten Augustus 1837 als Kolonel bij de Infanterie en Lid van het Hoog Militair Geregtshof; Izaak de Br a a w, geboren te 's Hertogenbosch den 10den Novem­ ber 1784 , thans nog in leven , als oud Burgemeester der stad Woerden, Vice-President der Commissie van Administratie over het hais van Reclusie en tuchtiging en Practiserend Geneesheer aldaar. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wagenaar, D. XXV. bI. 438 D. XXV1. hi. 13; C. van der A a , Geschied. van den Oorl. 1793— 1802 , D. I. bl. 362 ; de zelfde , Leven van Willem den V , 343 , nit familiepapieren aangevutd. BRAUN'S'. (Jonkheer Mr. WILLEM MAURITS as), een zoon van den. voorgaande , gehoren te Hoist , den 23sten April 1772 , legde zieh aan de iloogesehool te Leiden op de Regtsgeleerdheid toe en werd, na tot Yleester in de beide regten bevorderd te zijn Schepen en Raad te Zierikzee. In 1795 van dat ambt ontzet , week hij in 1799 mar Duitschland , en werd vervolgens Kadet-Sergeant bij de Hollandsche brigade in Engeland. In 1802 in het vaderland terug, gekomen , werd hij in 1803 weder Lid der Regering te Zierik­zee ; vervolgens Rentmeester der Geestelijke goederen en daarna Fiskaat van de middelen te water. Daar deze laatste post met de inlijving in het Fransehe Keizerrijk vernietigd was , werd hij aangesteld 1208 tot Ontvanger der Registratie en Domeinen en Conservateur der Hy­potheken te Zierikzee en bleef dit tot in 1813, als wanneer hij, niet zonder levensgevaar, krachtdadig medewerkte om de stad zil­ner inwoning van het Fransche juk te verlossen, waartoe hij zich aan het hoofd van den opstand plaatste. , Kort daarna , en wel in bet jaar 1814, tot Directeur der Registratie, Zegel en Hypotheek­regten in Zeeland bevorderd , zag hij zich in 1816 met het lid­maatschap van bet Zeeuwsch genootschap van wetenschappen 'ter­eerd en werd in het jaar 1826 tot Directeur der Koninklijke derlandsche Loterij aangesteld, in welke betrekking bij, den 28sten November 1841 te 's Gravenhage overleed; bij zijne eehtgenoote, Eva Maria van Brengel, verwekt hebbende vier zoons en drie dochters. Onder zijne zonen is Jonkheer Mr. Will em Maurits de B r a u w, Lid van de Arrondissementsregtbank te ,s Gravenhage en van de Tweede kamer der Staten Generaal. Zie Konijnenburg, Nation. Gedenkb. der .Hernieuwde Nederl. Unie, bl. 594-596 ; H. B os sch a, Geschied, der omwent. in 1813, St. H. IA. 62-68; Siegenbeek, Geschied. der Burgertv.in Nederl., bl. 221-214; Alb em. Konst- en Letterhode 1816, D. 1. bl. 94, uit familiepapieren adngevuld. BRAUWENAAR (J. F.) zie BROUWENLAR (J. F.) BRAUWER (ADRIAAN), naam, onder welken de vermaarde schil­der A d r i a a n Br o u w e r meestal bij. Fransche schrij vers voorkomt. Zie BROUWER (ADRIALN). BRAUWER (MARIJN) gaf, de volgende bundels geestelijk Liede­kens , op wereldlijke wijze , ten dienste van zijne geloofsgenooten de Doopsgezinden in het licht : De Schalmeye inhoudende vele geestelgke liederen, Haarl. 1611. Liedboexke , genaamd het Otterken, Haarlem 1616, in welke werkjes hij echter geen groot bewijs van zijne dichterlijke verdien­sten geeft. Zie Biogr. Woordenb. van Nederl. Dichters ten very. op W i t s e n Geysbeek; Jaarb. voor de Doopsgez. Gem. 1837, bl. 64. BRAY (SALOMON DE) , geboren te Haarlem in 1597 , werd onder de bekwaamste schilders van zijne tijd gerangschikt en bijzonder geprezen, wegens het loffelijk aantweeken van die kunst in zijne drie zonen, Dirk de Bray, Jacob de Bray en Jan de Bra y, die hij , door zijne schrandere leiding, gedurende eene reeks van jaren ten gids heeft verstrekt. Salo In on de Bray heeft meest•uitgeinunt als beestenschilder , zijne teekeningen met zwart en rood krijt zijn, naar het oordeel van kenners, zeer uit­voerig en kunstig. Hij was mede een bekwaam bouwmeester, naar wiens teekening en houten model de Nieuwe kerk te Haarlem ge-bouwd is. Ook tokkelde hij niet ongelukkig de Nederduitsche Tier, zoo als blijkt nit: 1209 Minnezuchtjes uytgedrukt in liedekens, klinckvaersen en andere Rytnen, daarachter Bygezochte Minne-tochten, Amst. 1627. De Bray overleed den 11 Mei 1664. Drie jaren na zijn over­lijden kwamen van hem in het licht: Bedenkingen over het uitleggen en vergrooten der stad Haar­lem, Haarl. 1667, aan welk werkje was toegevoegd een fraai door zijnen zoon Dirk de Bray in hout gesneden portret van den au­theur , waarna gevolgd is dat , hetwelk voorkomt in Houbrak en , Schouwb. det Schad. en Schilder. D. I. tegen over bl. 164. Zie voorts dat werk , D. I. 131. 175-177; Kok , Vaderl. Woordenb.; de Cbalmot, Biogr. Woordenb.; C. de K o n i n g, Tafereel der stad Haarl., D. IV. bl. 156 en 157; van Eynden en van der W i I !igen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. I. bl. 399 noot I; Biogr. Nation.; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts.; Biogr. Univ.; Biogr. JVoordenb. van Nederl. Dichters ten very. op W i t s e n Geysbeek; Wonder, Alphah. Lijst der Nederl. Kunsts. BRAY (DIRK DE) , de oudste zoon van den voorgaande , legde zich eerst op het boekdrukken toe , en kwam in het jaar 1656 in bet Boekverkoopersgild te Haarlem , daarna werd hij een goed schilder en figuursnijder, en was vele jaren Sekretaris van St. Lu­casgild te Haarlem, dock eindelijk vertrok hij naar Braband, waar hij Mounik werd. Hij heeft in handschrift nagelaten : Onderwijs van 't Boekbinden , versierd met teekeningen , voor­stellende de onderscheidene bedrijven der Boekbinders in hunne werkplaatsen of winkels en de gereedschappen hiertoe behoorende. Op de Titelteekening, waarop eenige bijbels en boeken zijn afge­beeld , staat het jaartal 1658. Op 'a Rijks MuseuM te Amsterdam ziet men eene schilderij van hem en zijnen broeder Jacob de Bray, die volgt, voorstellende: Portretten van de Overlieden van het St. Lukasgilde te Haarlem in het jaar 1675, Dirk de Bray schilderde daarop zijn broeder Jacob de Bray en deze wederom zijn broeder Dirk de Bray, benevens den Deken G. Mul raet; een ander der leden , de Gildeknecht en het bijwerk ; terwijl deze ook de ordonnantien van het geheel maakte ; de overige leden van dit bestuur schilderden zich zelven , bestaande het geheele gezelschap uit zeven personen. Onder den houtsneden van Dirk de Bray zijn bekend: Christus aan het kruis. .den portretje. Len opvliegende Arend. Ruine van het kasteel Brederode. Zie C. de Koning, Tafereel der stad Haarl., D. IV. bl. 157; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Nederl. Schil-Jerk., D. I. bl. 399-402 ; Biogr. Nation.; I m [Der z e e I , Levens en IVerken der Kunsts.; Aanwijz. der Schilder. berustende op 's Rijks Museum te Amsterdam,'N. 11. 1210 BRAY (J ACOB DE) , een broeder van den voorgaande , geboren to Haarlem , was een bijzonder bekwaam schilder, die zich wel op het naakt verstond. Ziajne teekeningen zijn op papier en perkament konstig en uiterst uitvoerig, met zwart en rood krijt door elkander gebruikt. Bij overleed in April 1764. Zijiie beeldtenis komt voor op de schilderij , voorstellende de overlieden van St. Lucasgilde to Haarlem , dat in 's Rijks Museum aanwezig is. Te Haarlem zijn van dozen ineester nog eenige goede stukken voorhanden als in het weeshuis der Hervormden: Het opnemen der kinderen in dat h,uis. Een Regentenstuk. Een Regentessenstuk. Op het stadhuis : Prins Frederik Hendrik. Se l e u c u s zich een oog latende uitsteken in plaats van zijnen zoon en De • Cyclopen het wapentuig van Vulkaan smedende. Zie Houbraken, Schoub. der Schild. en Schilder., D. 1. hi. 176; de Chal rn o t, Biogr. Woordenb., D. IV. H. 221 en 222 ; C. d e koning, Tafereel der stad Haarlem, D. IV. hi. 157; v an Eyn den en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schildeik., D. 1. hi. 399 noot 2; Biogr. Nation.; 1 m m e rzee I, Levens en Werken der Kunsts. ; Aanwijzing der Schilder. berustende op 's Rijks Museum to Amsterdam, ICI. 11. BRAY (JAN BE) , een broeder van heide voorgaanden, was de vervaardiger van een concept-contrefeytsel van eenige Heeren van den krijg;raad , hetgeen vroeger to Haarlem in den Oude Doelen hing. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. 1. hi. 101 noot. BR AY (NrcoLAAs DE), waarschijnlijk nit het zelfde geslacht als de vier voorgaanden , was een zeer bekwaam plaatsnijder en teeke­naar,, zoo als blijkt uit eene prent, voorstellende Judas de Ha­chabeer,, met veel lofwerk omgeven. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BRAY (TnEonoR us DE), die ook vermoedelijk tot hunne maag­ schap .behoorde, was mede een bekwaam plaatsnijder en ieekenaar,, waarvan hij bewijs gat' in eene prent, uitvoerig geteekend en ge­ graveerd, welke tot model voor den deksel van eenen beker ge­ diend heeft. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BRE A UTE (Palm , volgens andere CHARLES DE) , ook wel ver­keerdelijk Br i a ate gespeld , zoon van A d r i e n de Br ea u t e, Bidder, slotvoogd van Neville, Heer van Port de Navarre en Cal­leville , Baron van Boufrey,, Erfburggraaf van Hotot-en-Auge, !leer 1211 van ilerondeville , Heribal, la Meurdraguere , Damphilippes en La­guzeliere., Raadsheer des Konings in zijnen geheitnen raad , Ridder van zijne orde, Gewoon edelman van zijne kamer, Kommandant en Baliuw van Gisors en andere plaatsen , Kolonel-generaal voor den Koning in het gezegde land en in het Hertogdom Normandie, overleden in 1605, en van Susanne de Monchy, was een jong, buitengemeen dapper Edelman, en Kapitein over viji compagnien ligte ruiterij in Fransche dienst. Hij kwam na het sluiten van den vrede, in 1598 in rouwgewaad ten Hove. De Koning vraagde hem waarover hij in den rouw was , daar er toch niemand zijner bloed­verwanten was overleden ? ',Sire!" gal hij ten antwoord, » ik ga in » den rouw , owdat door den gemaakten vrede met Spat*, mij de gele­genheid benomen is , om verdere blijken van mijnen moed te geven , en eer, door brave daden te verwerven." » Is het anders niet," hernam de Koning, » leg dan uw rouwgewaad maar ten eerste af: » ik zal u eenen brief van voorschrijving aan den Prins van Ora* » medegeven , die zal u dan wel eene eerlijke bediening bezorgen, »waardoor gij gelegenheid zult vinden om eer te behalen." Br eau te , daarover zeer verheugd , vertrok met eenen aanbevelingsbrief met eenige andere jonge lieden , die bun fortuin in den oorlog zochten , naar de Nederlanden, waar hem , op aanbeveling van Prins Maurits, eene kompagnie ruiters werd toevertrouwd. Hij liet zijn beleid en moed' bij onderscheidene gelegenheden blijken , en moet in een ge­vecht gekwetstzijn geweest , doch naauwelijks van zijne wonde ge-nezen zocht hij eene andere gelegenheid om met den vijand hand­gemeen te worden , waartoe hij zich naar Doetichem bij Prins Willem Fred e r i k , Stadhouder van Friesland , begaf, doch te vergeefs. Later had zijn Luitenant het ongeluk van geslagen te wor• den door een detachment nit het garnizoen van 's Hertogenbosch dat zwakker was dan zijne onderhebbende manschap , terwijl hij zelf gevangen genomen en naar 's Hertogenbosch gebragt werd, van waar hij aan zijnen Kapitein schreef, - met dringend verzoek , om zijne vrijheid te bewerken. Brea ut e antwoordde hem, dat hij lieden , die zich door een minder aantal vijanden hadden laten slaan , niet [anger voor zijne krijgsknechten wilde erkennen , dat zij zich niet hadden moeten laten slaan, al waren zij twintig tegen veertig vijanden geweest, zoo als hij aannam met twintig der zij­nen veertig dergelijke schurken te slaan. De Gouverneur der ves­ting, Antony Schets van Grobbendonk, volgens gewoonte, dezen brief gelezen hebbende, voor dat die aan den gevangenen werd ter hand gesteld , deelde die ook rnede aan zijnen Luitenant Gera rd Abrahams (1), welke daarop eenen brief zond aan de Breaute, hem aanbiedende om hem tot een geveeht uit te da­gen , waarbij van wederzijde evenveel ruiters elkander bestrijden zouden. Bit met gretigheid aangenomen zijnde, kwam men overeen , om den 5den Februarij 1600 , op de Vughtschc heide , nabij 's Her­ togenbosch , met 22 tegen 22 ruiters te vechten. (1) Zie over hem ons eerste deel bl. 31. 1212 Ter bestemder tijd en plaats gekomen zijnde , waren de ruiters van Gerard Abrahams zwaar gewapend , maar het yolk van Br ea u te had de voordeeligste plaats ingenomen. Gerard A br a-hams, zijne ruiters aanvurende , .werd in den eersten aanval ge­dood , ook werd het paard van de B r ea u t e onder hem doodge­schoten , terwiji er bij dezen eersten aanval zes en twintig paarden sneuvelden , waaruit op te maken is hoe hevig het gevecht was. Br e a u t é, nu te voet zijnde , verloor geenszins zijnen moed maar zeer dapper door zijne soldaten bijgestaan , het hij nie­mand hem naderen , of bij moest zijne dapperheid ordervinden sprong spoedig weder op een ander paard , en hervatte het ge­vecht met grooten moed ; doch ook an de andere zijde , werd, niettegenstaande het verlies van den Luitenant Abrahams en zij­nen brooder Ant h o n i e A b ra hams, zeer dapper gestreden, zoo dat men zes ruiters van Brea u te achter elkander vallen zag, terwtil het tweede paard onder hem werd doodgesehoten , hierdoor nog zijnen moed niet verliezende vocht hij met' zijn rappier en trachtte zich zoo veel mogelijk te verdedigen, doch nu sloegen eenigen van zijn yolk op de vlugt waarop de Breaute, dit ziende zich gevangen gaf, op voorwaarde dat men hem het leven zou laten , zoo als mede deden drie van zijne: ruiters wier paarden insgelijks gedood waren; een vierde , die nog in den zadel zat , vocht nog zoo lang tot ook hij- eindelijk werd gevangen gekomen Hierop werd Br ea u t e door de ruiters van Abrahams naar 's Hertogenbosch geleid , maar alzoo hij zwaar in de dij gekwetst was en daardoor niet gaan kon gar men hem een hunner paarden. Toen zij alzoo naar de stad reden kwamen drie of vier ruiters onder welke Jan van 111i 1, Cornet van Grobben don ck , met grooten haast nit het dorp Vught aanrennen , roepende , » ooze ,Luitenant is dood zijn moe­ten alien met beta 8terven ," waarop van M i I liet regt op Brea u­te aanzette en hem vroeg : » zijt gij 't die B r ea ut beet," en hier­op »ja " ten antwoord bekomen hebbende, 2eide hij , » handen neer, » slaat dood , slaat dood " trop zijn rappier en gat' B r e a u t e daar­mede eenen stoot , dat deze van het paard ter aarde viel , terwij1 hij tevens nog eene houw in zijn aangezigt hekwam. Hierop zeide Brea ute, » Mijnheer,, vermoord mij niet als eenen schelm , maar geef mij mijne wapenen terug en lag mij toe ,mij dood te vech-» ten , ik heb den naam niet eenen lafaard te zijn." Desniettegen­staande viel v an M i 1 en de andere miters , die mede in bet ge­vecht geweest waren , op B rea u t e en zijne medgezellen aan , zoo dat zij alien op de plaats dood bleven , hehalve een korporaal , die behouden werd, door een der ruiters, die hem achter de andere gevangenen omleidde. Het 10 van B r e a u t o werd later terugge­geven , naar Normandie vervoerd en aldaar begraven. Br ea u te werd door de zijnen meer beklaagd dan geprezen , zijnde men al­gemeen van gevoelen , dat zijne jeugdige drift hem in een noode­loos gevaar had gebragt. Ook hield men het voor onbetamelijk , dat hij , die van eene voorname geboorte was , zich in een 1213 vecht gewaagd had , met yolk , hetwelk grootendeels, door het vet , raden van Geertruidenberg _eerloos geworden was. Brea-u 1.6 was getrouwd met Charlotte de Harley, dochter van NicolaasdeHarley, Baron van Sansy, eene vronw, even deugdzaam als schoon , die zoodanig getroffen was door het ramp­spoedig uiteinde van haren man , dat zij, ofschoo . naauwelijks 20 jaren oud , en tot onderscheidene voordeelige huwelijken aange­zocht , aan de vermaken der wereld vaarwel zeide , zich in een klooster begat en Non werd. Ilunne zoon A d ri en Pierre de B rea u te , in 1624 zijns va­ders dood willende wreken , werd mede in een tweegevecht, voor het destijds door Spinola belegerde Breda , door den Luitenant van den jongen Grobbendonck dood geschoten. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. XXXVII. bl. 601 (4); van Met eren, .Nederl. Hist., D. VI I. N. 319-323; van Reydt, Hist. der Nederl. Oorl., bl. 411; Bor, Gelegenh. van 's Hertogenb. ht. 68-71; de Groot, Nederl. Hist. , bl. 404 en 405 ; Ai tzema, Saken van Staet en Oorl., D. i. bl. 334 en 335; van Hoogstraten en Bouerius van N i d e k , Groot Algem. Hist. Woordenb. ; Oudheden en Gestich­ten van 's Hertogenb., bl. 40-46; van Goor, Beschr. van Breda, bl. 159 en 160; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. II. bl. 72 en 73; Levensbeschr. der Nederl. Vorsten, -Belden enz. , St. II, bl. 65-68; van H e urn, Hist. der Stad en Meyer!' van 's Hertogenb., D. H. hi. 237-240 ; Kok, Vaderl. Woordenb. ; de Chalmot, Biogr. Woordenb ; Hermans, Bijdr. over Noord -Braband , D. I. bl. 399-474. BRECHT (JAN vAN) of VAN BREGHT , een der Teekenaars van het Verbond der Edelen, uit een edel en aanzienlijk geslacht , hetwelk voortsproot nit eenen natuurlijken zoon van eenen der Her­togen van Braband , kan geweest zijn Jan van Brecht Ridder, Beer van Haaghoirt en Longpre , Hoogschont van 's Hertogenbosch, die gehuwd was met Isabelle van Hennenberg. Misschien ook was het diens Z0011 mede Jan van Br e c h t geheeten , of wel Jan van Brecht, Heerv-anDidegem, gehuwdmetCatha­rina van der N oo t. Hieromtrent kan men niets in het zekere bepalen. Zie t e Wa ter, Hist. van. het Verb. der Edelen , St. II. bl. 279 en 280, St. III. hi. 489. BRECHT (A NTHONI3 vAN) of vAN BREGHT mede een der Teeke­naars van het Verbond der Edelen, was uit het zeltde geslacht als de voorgaande en waarschijnlijk een zoon van den in het vorige artikel vermelde Hoogschout van 's Hertogenbosch. Zie t e Water, Hist. van het Verb. der Edelen , St. bl. 379; K o k , Yoder& Woordenb. BRECHT (GEnT vAN) of VAN BREGHT , Edelman an 's Konings huis. Deze of een der beide voorgaanden mag het geweest zijn die met twee andere der Verbonden Edelen , in 1566 , met den Bis- 1214 schop van Luik den avondmaaltijd houdende, onder elkander be­gonnen te roepen : les Gueuz! De Bisschop gelastte bun te zwijgen of de tafel te verlaten. Zij deden h9t laatste en v a n Brecht zeide , bij het heengaan , tot den Bisschop , dat , indien de taken naar wensch gingen , hij aan hem gedenken zou, er bijvoe­gende , dat de Prins van Or anj e en de Graaf van Egmond tot het Verbond behoorden. Zie G a char d, Corr. de Phil. Il , Tom. I. pag. 434. BRECHT (KAREL vAN) of VAN BREGHT teekende in het jaar 1577, de Unie van Brussel , als Burgemeester van Brussel , met welke waardigheid hij , even als met die van Schepen en Thesaurier, , reeds meernialen in die stad was bekleed geweest. Hij overleed in het jaar 1595 in hoogen ouderdom. Zie de J o n g e , de Unie van Brussel, bl. 193 ; Kok, Vaderl. Woordenb. BRECHTEN (KLAAs viR). Zie HAERLEM (CLAIS VAN). BRECKER (PAULUS HENDRIK) , vermoedelijk een Duitseher,, was in 1572 Grietman van Wonseradeel en tevens Dijkgraaf van Oost­en Westdongeradeel. Een ijverig Roomschgezinde en voorstan­der der Spanjaarden zijnde , behoorde hij onder hen , die in 1567 ,te Leeuwarden zich verklaarden tegen het voorstel van de Regering , dat men aan de Hoplieden der Burgerij last en magt zou geven , om met den Raad der stad te handelen over hetgeen men tot nut van het Gemeenebest oorbaar zoa achten. Sj oerd Lieu wes van B ey m a (1y bragt 14i het Hof sterke beschuldigingen tegen hem in ; doch door tusschenkomst van vermogende vrienden , welke hij in die vergadering had , en wegens zijne trouw aan den Keizer en de Roomsche Godsdienst werd hij vrijgesproken. Niet van partij willende veranderen en weigerende naar der Staten zijde over te gaan , werd hij algezet en gebannen , en overleed te Groningen in 1581, bij zijne vrouw,, Baukje Montzim a, twee zonen en eene dochter nalatende. Zie Schotanus, Geschied. van Fries& , bl. 67; Swinia, Nieuwe Naaml. van Grietm. , ht. 67. BRECOURT (GUILLAUsiE MARcouREAu DE), een Hollander van geboorte , trad in 1658 als Tooneelspeler in den troep van Molière en ging in 1664 in die van het Hotel de Bourgogne over. Hij bleef er bij toen die beide troepen zich in 1680 vereenigden. Voorat speelde hij goed in de helden uit het treurspel. Zijn spel was levendig en belangwekkend. Ook deed hij zich als Tooneeldichter kennen en zijn treurspel T i m o n willende does slagen , spande hij zich zoodanig in , dat er een ader bij hem barstte, aan welk toeval hij in 1685 overleed. Hij was gehuwd met Etienne des Ur I i s , .11110..••¦¦••¦¦¦ (1) Zie over deze hiervoor bl. 505 en 506. 1215 die mede het tooneel tetrad tot in 1680, tom een pensioen van 1000 livres bekwam en den 22 April 1713 overleed. Men heeft van hem: La feinte Mort de Jodelet en vers. 1660. La Noce de Village , en vers. 1660. Le Jaloux invisible, en trois actes et en vers. 1666. l'O,nbre de Moliere. 1674. La Regale des cousins de la cousine , Comedie en vers. Francf. 1674. Timon. tragedie 1684. l'Infante Salicoque , dat niet gedrukt maar in 1667 ten too­neel gevoerd is. Alle deze stukken zijn in vergetelheid geraakt , zoo als zij zulks trouwens ook verdienden. Br ecourt, in 1678, te Fontainebleau met Lodewij k XIV op de Jagt zijnde , verdedigde zich tegen een everzwijn , dat op hem aanviel , met zooveel kracbt , dat hij het den degen tot aan het gevest in het lijf stak. De Koning , voor wien hij nooit met meer luister zijnen rol vervuld had , vroeg hem of hij niet gewond was en zeide dat hij nimmer eenen zoo hevigen degenstoot had zien geven. Zie Biogr. Nation ; Biogr. Univers. BREDA. (CT./AS HUGENSZE vAN), in 1454 Ouderman van het Smidsgild te Utrecht geworden , koos in de twist tusschen David van Bourgondie en Gijsbert van Brederode de zijde van eerstgenoemde , en werd daarom , toen laatstgemelde in 1456 de over hand had en hij met anderen naar Amersfoort gevlugt was , inge­daagd om binnen acht dagen zich te komen verantwoorden op verbeurte , indien hij niet verscheen , dat zijne vrouw en kinderen de stad zon ontzegd worden , en alle zijne goederen ten behoeve der stad worden aangeslagen , welke bedreiging , aangezien hij niet ter verantWoording verscheen , dan ook nagekomen is. Zie B u r m a n , Utrechtsche Jaarb. , D. IL. U. 232 en 913. BREDA (Giniones vita), dus genaamd naar zijne geboortestad Breda, alwaar hij waarschijnlijk op het laatst der vijftiende eeuw ter wereld kwam, begaf zich in de orde der Karthuizers , in het konvent van onze Lieve Vrouwe kapelle bij Adingen (Enghien) in llenegouwen , waar hij , na dit huis door de zuiverheid zijner zeden , zijne vermaningen en zijne schriften gesticht te hebben, den 17den April 1474 , overleed , het getuigenis nalatende, dat hij voorbeeldig godvrugtig, diep geleerd en uitnemend welsprekend was. llij heeft geschreven : Pita Domini nostri Jesu Christi, rythmo. In Psalmum'LXVII, Exurge Domine. De Religiosorum Professione. De Septetn horis canonicis. De Sacramento Altaris, seu Eucharista. En nog eenige andere handschriften. 1216 Zie v a n Goor, Beschrijv. van Breda, hi. 804; K o k , Paderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; H er mans, Ono­mast. Liter. , pag. 3; Glasius, Godgel. Nederl. BREDA (hems VAN) , een geleerd Boekhandelaar te Deventer, heeft veel dienst aan de Letteren bewezen door de uitgave te be­zorgen van onderseheidene nuttige letterkundige werken , die van 1493-1518 bij hem in het Licht verschenen. Zie Revius, LDaventr. Ill. , pag. 191 et 192; Saxii, Onom. Liter., Pars VII. pag. 309. BREDA (JoaAN VAN), Secretaris van Kampen, reisde in 1520 naar Deventer, om de Regering van die stad voor zijne Meesters te winnen , bij het ontstaan van den twist tusschen Kampen en Zwolle over den tol op het 'Zwarte water, welke eerlang tot open-bare vijandelijkheden uitbarstte. Aanmerkelijk was zijn aandeel in de onderhandelingen van die tijd , over de onderwerping van Overijssel aan den Hertog v a n Gelder, of aan den Keizer , toen de Vorst des Lands , Freder i­cus van Baden, de zeven en vijitigste Bisschop van Utrecht , de ingezetenen niet kon beschermen. Hij trok ouderscheidene ma­len naar den Bisschop om dezen van den stand der taken te over­tuigen ; later trok hij naar den Hertog van Gelder, wiens zijde die van Kampen en Deventer eenigzins meer gekozen hadden dan die van Zwolle , die den Bisschop getrouw bleven. In 1524 volgde echter eene vereeniging met Zwolle , om zich aan den Bissehoppe­lijken stoel van Utrecht te onderwerpen , welke vereeniging Breda wegens Kampen teekende. Na dat de onderhandelingen met den Hertog van Gelder tot onderwerping in 1527 waren afgebroken en de oorlog feller ont-. vlamd was , werd hij met anderen naar Schoonhoven gezonden , om de oppermagt van Overijssel aan Keizer Karel V aan te hie-den. Hij volgde eerlang dat gewigtige Verbond waarbij Overijssel , den 25sten Februarij 1528, bij de Staten van den Keizer , als Hertog van Braband en Graaf van Holland , gevoegd werd. Zie Seheltema, Staatk. Nederl. BREDA (Roma VAN), een achterkleinzoon van den voorgaande , had tot moeder Maria de Waal e, eene doch ter van den beroem­den Anton ius Walaeus, en werd den 18den Augustus 1628 geboren te Kampen , waar zijn vader Secretaris was. In zijne jeugd bekleedde hij hetzelfde ambt , hetwelk zijn vader , grootvader en overgrootvader bediend hadden en werd in het jaar 1658 als Se­cretaris toegevoegd aan eene commissie tot onderzoek naar den staat der geldmiddelen van Overijssel. Bij de gebeurtenissen in 1672 en later Teed hij veel , en werd bovendien bij den aftogt der Franschen , benevens eenige andere voorname burgers , als gijzelaars voor de uitgeschreven brandschat­ ting naar Arnhem vervoerd , doch eerlang geslaakt. 1217 In het zel fde jaar werd hij Secretaris van de provisionele Rege­ring van Overijssel , die na de ontraiming van het gewest de zaken waarnam. Vervolgens tot Griffier der Staten en tot Ontvanger van. den vijftigsten penning gekozen , bleef hij , Secretaris honorair der stad. In alle bedleningen verwierf hij zich veel lof door bekwaam­held , trouw en ijver. Hij overleed in 1693 en liet , uit zijn huwelijk met Margar e­ th a A ymery, twee dochters na , zoodat hij het laatste mannelijk oir van zijn geslacht was. Zijn naam is vervolgens aangenomen door eenen zoon van eene zijner dochters , die gehuwd was aan Casper Hendrik Lemke r, van welk geslacht eene tak sedert den naam en het wapen voerde van L e m k e r van Bred a. In de Groote kerk te Kampen is een deftig gedenkteeken voor hem opge­rigt. Arnold Moonen heeft zijnen lof vermeld in het volgende grafschri ft. De vlugge en trouwe 'folk der staetgeheimenissen En raetsbeslniten , al zijn rarnpen doorgesti een, Breda , de rechte hant van Ridderschap en Steen , Die zijn besnede pen te vroeg, t' ontiidigh missen. Rust hier. De Kamper Kerk , te zwaer geschokt door splissen , Voor tweemael veertigh jaar, gesmolten in geween En traenen , zijgt flaeu neer met Raethuis en Gemeen, Nu haer dees zuil begeeft , den twist gewoon te slissen. 't Vernieude Raethuis der aeloude Burregstadt Treurt met twee Torens, die, voor 't spatten ondervat, Den tijt braveeren , ,a1 de boukunst tot een wonder. Wat baet nu godtsvrucht , wat geslepen staetbewint tn zangkunde en de gunst , die men ten hove vindt ? In 's Lants Griffier gaen dees' gestarnten tevens onder. Zie de Chat m o t, Biogr. Woordenb., D. IV. bi. 228 , 352; Scheltema, Staatk. Nederl. BREDA (Mrcant VAN), heeft zich ale Tooneeldichter doen ken­ nen door Lubbert Lubbertsz. kluchtspel. Krispijn Pact en Officier. kluchtsp. Amst. 1685. kl. 8°. Themistocles. treursp. Amst. 1686 kl. 8°. Zie Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht.; Catalogus van de Biblioth. der Maats. van Nederl. Letterk. U . I. b. bl. 66. BREDA (J. VAN), nopens wien wij volstrekt geene levensbijzon­ derheden geboekt vinden , heeft geschreven : Over 't Werkverbond. Rott. 1728. 8°. Verantwoording tegen Aletophilus Orthodoxus. Rott. 1730. 8°. Zie van Abkoude, Naamr. van Nederd. Boeken, D. 1. St. I. 77 1218 BREDEHOFF (ADRIAAN VAN), werd in het jaar 1646 Stedehonder van Albert Son k, Schout van Hoorn, en verving deze in het Schonts­ambt , hetwelk hij tot in het jaar 1674 waarnam. Hij was in die zeer moeijelijke tijden zeer nuttig voor stad en laud. Zoo was het groo­tendeels aan zijnen ijver en beleid te danken dat de dijk ten westen der stad , die hij den hoogen watervloed van 4 en 5 December 1665 dreigde door te breken , behouden bleef. Bij de plundering van het huis des Oud- Burgemeesters en Ont­vanger der Gemeenelandsmiddelen R e i n i e r Lan ge w a g e u, drong hij met veel moeite door het graauw been , zette zich rustig in het Landskantoor neder en beveiligde het voor plundering. Den 3den Februarij 1673 werd hij tot Kolonel verkoren over de schut­ters van de steden Hoorn , Enkhuizen , Edam , Monnickendam , Me­demblik en Purmerende , met 3 vaandelen van welke hij in Mei daaraanvolgende de stad verliet ,• om te Maiden in bezetting te lig­gen en het geweld der Franschen, die reeds te Muiderberg lagen te helpen keeren. Hij liet bij zijne echigenoote Elizabeth eenen zoon na , F r a n­cois van Bredehoff, die volgt. Zie Velius en Centen, Lijst der Regeringsleden achter de Chron. van Hoorn, bl. 40-46; (Brandt) en Centen, Hist. van Enkhuisen, D. II. bl. 365, 383; (Fey ken Rijp), Chron. van Hoorn, bl. 229 en Lijst der Burgem. en Schepenen achter die Chron. bl. 66-77 ; A bbi n g, Geschied. der stad Hoorn , V. bl. 93 , 128 , 140, 144. BREDEHOFF (1Y1r. FRANcOIS VAN) , Vrijheer van Oosthn iz en, Heer van E t e r s h e m enz. zoon van den voorgaande , geboren in 1648 te Hoorn , volgde zijnen wader in 1675 als lloogschout op , welk ambt hij bleef bekleeden tot in 1699 Coen hij door zijnen zoon Mr. A d r i a a n van Bredehoff vervangen werd behoudens sin rang en functie bij indispositie of absentie van .sin Ed. soon. In 1700 werd hij Gecommitteerde Raad; in 1688 , Lid zijnde ter vergadering van de Staten-Generaal , werd hij naar den Keurvorst van Brandenburg tot gewigtigen handel afgevaardigd. Hij verwierf door ondervinding en trouw veel invloed in de Staatscollegien, en bleef onafgebroken in het bewind tot aan zijn overlijden , den 4den Mei 1721. Op zijn graf in de kerk te Oost­huizen is eene fraaije tombe van zwart en wit marmer geplaatst. Ilij was driemaleri gehuwd geweest, eerst met Johanna Hume!, daarna met Cecilia de Jonge van Ellemeet en eindelijk met Magteld van der Graa f. Bij zijne eerste vrouw had hij behal­ven den reeds genoemden Mr. A d r i aan van Bredehoff, Mr. Francois van Bredehoff, die volgt. Zie Veliu s en C en ten, .Lijst der Regeringsleden achter de Chron. van Hoorn, bl. 46-52 ; (F ey k en R ij p), Lijst der Regeringsleden achter zijne Chron. van Hoorn, bl. 77-87; Scheltema, Staatk. Nederl.; Aardrijksk. Woordenb. der Nederl. .D. VIII. hi. 547; v a n 1219 Kampen, Vaderl. Karakt. D. II. bl. 496 en 497; Abbing; Ge­schied. der stad Hoorn, V. bl. 178 noot. BREDEHOFF (FEANcois VAN), Heer van P ij lswaard, zoon van den voorgaande ett van diens eerste vrouw Johanna 11 a­m e I , gebbren te Hoorn , werd in 1730 Lid der Vroedschap in zijne geboortestad , had gedurende eenige jaren atdaar veel bewinds en was ook Lid der Staten van Holland. Toen er in 1742 bij die Staten besloten werd , tot eene bezending naar Dordrecht en Brielle , ten einde deze beide steden over te halen, om in te willigen , dat men de Koningin van Hongarijen , met twintig duizend man zou ondersteunen , was Bredeho ff een der vier Staatsleden , die naar Brielle gezonden werden. Doch als in 1749 Prins Willem IV de Regering te Hoorn veranderde, werd hij , behoudens eer en goeden naam , van het Vroedschaps­ambt verlaten , en bleef voorts ambteloos tot aan zijnen dood. Zie Velius en Centen, Lijst ,der Regeringsleden aebter bunne Chron. van !born, bl. 69 ; Wagen a a r , Vaderkilist. D. IX. bl. 360; Abbing, Geschied. der stead Hoorn, V. N. 307, 315. BREDEHOFF (JOAN VAN), Vrijheer van Oosthuizen, ver­moedelijk een nee! van den voorgaande en zoon van diens broe der Mr. Adriaan van Bredehoff, werd reeds spoedig tot de zaken der Regering geroepen en was een groot voorstander van at wat tot heil van stad en burgerij kon strekken; zoo nam hij , in 1777, bij de oprigting eener Vaderlandsche Maatschappij van Ree­derij en Koophaudel , voornamelijk ten doel hebbende , om zoo mogelij k de armoede te verminderen , gewillig den zwaren last van Nededirecteur dier Maatschappij op zich. :1Toen in September 1787 het Noord-Hollandsch Burgerlegertje voor Hoorn kwam , werd Bred eh o ff als een aanhanger van het Huis van Oranje als Vroedschap afgezet , doch kort daarna bij de omwenteling van dat jaar weder daarin hersteld , en bij bleef nu in die bediening tot aan zijne dood. Zie Vaderl. list. ten very. op Wagenaar, D. L bl. 164. D. XVI. bl. 368. BREDENBACH (CuRisToFFEL), ook wel STOFFEL VAN BREDENBACII, was in de Saksische tijden Accijnsmeester te Slooten in Friesland , waar hij in 1515 door de Gelderschen , die zich meester van dat stadje maakten, werd gevangen genomen. Bij zijne slaking be­loofde hij onder eede nooit tegen de Gelderschen te zullen dienen. Desniettegenstaande voerde hij later , van wege de Bourgondische Vorsten, bevel op de Zuiderzee , ten einde te beletten dat er geene schepen naar de Geldersche havens zouden varen. Nu geschiedde het in Mei 1520 dat hij een schip met bier nam. Hij en al zijn manschap dronken daarvan naar lusten en daardoor beschonken ge. worden zijnde , legde hij zich te slapen , na eerst den Stuurman last te hebben gegeven' het steven naar Enkhuizen te wenden , maar deze , hetzij door de dnisternis misleid, of om hem te verraden , bragt het 1220 schip op de Geldersche lust , en zette het op strand. Br e den b a c h en de zijnen, morgens ontwakende, zochten te vergeefs het schip vlot te krijgen , en werden alzoo door de Gelderschen omsingeld, gevangen genomen , en ten getale van 26 nvar Slooten gebragt, waar B r edenb a c h en een zip gezellen , wegens het schenden van den vroeger gedanen eed , onthoofd en elk op een rad gezet werden doch de overigen bragten er het leven af. Zie Slichtenhorst, Geldersche Geschied., hi. 355; Schota­n us, Geschied. van Friesl., bl. 600. BREDENBURG (JoukNNEs) , van Rotterdam , is bekend door eene verhandeling tegen het Goddeltike aan de Natuur toegekend , welke hij in die stad in 1675 in 4° uitgaf. Hij had het in het Ne­derduitsch opgesteld , doch deed het , daar hij ongeletterd was en de taal der geleerden niet verstond , in het. Latijn vertalen onder den titel: Enervatio tractatus theologicopolitici unit cum demonstra­tione geometrico ordine disposita , IV a t u r a m non esse Deum; cujus effati contrario , praedictus tractatus unite in­nititur. Dit boekje , hetwelk eene wederlegging van Sp inoz a behelst , is zeer zeldzaam en waardig gelezen te worden. Het heeft dat zonderlinge , dat de schrijver , even als S pi n o z a , wiskun-dig te werk ging, dan nu gebeurde het , dat Br e d enburg, zich altijd met zijn betoog bezig houdende, ten laatste er geen beha­gen in schepte, en beyond dat het mank ging ; hij stelde dus zijn betoog in den omgekeerden zin , waardoor hij , zonder het te wil­len den schijn had , van een verdediger van S p in o z a te worden. Hij vertrouwde bet handschrift aan een onbescheiden vriend toe , die het buiten weten van den schrijver Het drukken , waaruit eenen vrij bitteren pennenstrijd ontstond, in welke zich G ijs b er t K ui­pe r s , I s a a c de C a s t r o Or o b i o en eenige andere Godgeleerden mengden. De geschriften welke hierdoor in de wereld kwamen zijn in het vergeetboek geraakt en naauwelijks wordt er in de werken van dien tijd gewag van gemaakt. Zeker gaat het dat B r eden­burg altijd leefde en ook gestorven is als een opregt aanbidder van den Zaligmaker en diens openbaring. Nog bestaan er van hem : Praetjes over Tafel , behelsencle consideratien over den Vre­dehandel. Amst. 1671. Ook heeft Br e den b u r g eenige Brieven gewisseld met den Re­monstrantschen Hoogieeraar Ph i I ippu s van L imbu r g, welke het Licht zagen onder den titel van : Schriftelijke onderhandeling tusschen den Beer Phil i ppus van Limbo rg, Professor der Remonstranten t en Johannes B r e d e n b u rg , rakende 't gebruik der Reden in de Religie. Rotterd. 1686. 4°. Waarop zijn gevolgd: Eenige Considerati en enz. 1221 en eindelijk :-Johannes Bredenburg, Korte aanmerkingen op des-Brieven van P. van Litnb aan P. Smou t en N. N. enz. 1686, 4°.' Almede heeft B r e d e n burg zicb ale beoefenaar der Nederduit­sehe Dichtkunst doen kennen door Schema voor de stekende ,ion der Amsterdamsche Mennisten dat opgenomen is in de Nederduitse .en Latynse Keurdigten, doch even als een enkel ander stukje , dat wij elders van hem aantreffen, geen grooten dunk van zijne dichterlijke bekwaamheden geeft. Zie van Abkoude, Naamreg. van Nederd. Boeken D. I. St. III ; Col lot d'E s c u r y, Holland's Boem, D. V. bl. 278; Biogr. Woor­den& van Nederl. Dicht. ten vervolge op W i t s e n G e y s b e e k; Riogr. Nation.;, Biogr. Univ.; B I a u p o t ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in loll., Zeel. enz., D. I. bl. 264 en 265. BREDERO (GERBRANT ADRIAANSZ.) of BREDER00 doch niet BRE­DERODE zoo als men hem na zijne dood genoemd heeft , was geboren te Amsterdam den 16den Abaft 1585, waar hij zich in zijne jeugd meer of min aan de Letteroefeningen overgaf. Het schijnt dat zich verder op de Schilderkunst hebbe toegelegd om daaruit zijn bestaan te vinden; doch verder weet men weinige bijzonderheden van zijn leven .dan dat hij Vaandrig van de Burgerij te Amster­dam is geweest. Hij was een werkzaam Lid van de Rederijkers­kamer In Liefde bloeyende , welke in zijne tijd reeds begon in verval te geraken. Voor het Tooneel dezer Kamer vervaardigde hij onderscheidene treur- en blijspelen , waarin veel natuurlijk en oorspronkelijk vernuft doorstraalt. Tussehen de ernstige tooneelen Aer treurspelen voegde hij , naar den smaak van zijnen eenige boertige in. Maar meest muntte hij uit in Mi. -en klucht­spelen, waarin hij _de An*sterdamsche zeden van zijuen tijd , in de platte en eigenaardige taal van het gemeene yolk , op eene leven­dige en naïve wijze wist voor te stellen, en dit droeg hij zijne tijdgenooten zulk eene goedkeuring weg, dat bij het vertoonen zijner blijspelen en kluehten, het tooneel en alle de zitplaatsen van het vrolijk gejuich, haudgeklap en onophoudelijk geschater der aanschouwers weergaltnden. Men wil zelf dat hij , om grondige kennis van de that, spreekwijzen. en zeden van de laagste yolk-Masse te bekomen, meermalen de visch- en andere markten be­zocht , om de taal en spreekwijzen van snappende en kijvende wij- yen , en keuvelende praters te heluisteren ; ja dat hij ten zelfden einde zich ook wel in de gemeenste kotten en kroegen begaf , om er in zijne blijspelen gebruik van te maken , zoo als hij in het Moortje en in den Spaanschen Brabander raimschoots gedaan heeft. Geen wonder dat er dan ook vele uitdrukkingen in voor­komen, die den toets der kieschheid en eerbaarbeid niet kunnen doorstaan , waaromtrent hij zich in de opdragten zijner tooneelstuk -ken verdedigt op gronden , die in zijne tijd voor geldig werden , gehouden. 1222 B red e r o , die gelled verstoken was van de kennis der zooge­naamde geleerde talen , had geen andere Bids dan zijnnatuurlijk vernuft , geese andere voorbeelden dal, de dichters , zijn e tijdge­nooten , met wie hij vriendschappelijk omging , doch die , hoe be­roemd ook naderhand , toen nog den regten smaak in de poezij niet hadden. Zoodat het niet te verwonderen is , dat zijne verzen even als alle rederijkersgedichten eene hinderlijke hardheid en stroefheid hebben ; maar hij was een vijand van den barbaarschen wanswaak der bastaardwoorden , waarmede men in zijnen tijd de refereinen opvulde. Lezenswaardig is zijn brief dienaangaande aan de Amsterdamsche Kamer geschreven. Ware hij niet zoo vroeg gestorven en had zijn geest de noodige beschaving erlangd , hij bad waarschijnlijk eenen gemakkelijken en bevalligen dichttrant aangenomen ; de kiemen daartoe lagen reeds in sommige losse stukjes. Jammer •dat hem geen !anger leven is ten deel gevallen , om zijne kunstoefening te volmaken , misschien had hij dan wel als een ster van de eerste groote gesehitterd. Genoeg eehter leeft hij getoond wat hij vermogt. Zijne dichterlijke voortbrengselen verdwij nen niet in den glans der kunstgewrochten van het gulden­tijdperk onzer Letterkunde. Net onderscheiding zal hij leven zoo fang eerbied voor de grondleggers en handhavers der Nederlandsche Letteren in de harten onzer landgenooten huisvest. Br e d e r o overfeed in zijne geboortestad den 23sten Augustus 1618. Behalve op den titel van alle zijne Spelen en in van de Capp e l l e s Bijdragen tot de Geschied. der Wetens. en Let-. ter. in. Nederl. , bl. 225 , bestaan er portretten van hem' door H en­drik Goltzius in 8° en 12° door Johannes de Frey, in 4° door Jan Willem Caspari, in 8° en twee zOnder naam in 8° en 12°. Zijne zinspreuk 't kan verkeeren, heeft aanleiding gege­ven tot het spreekwoord het kan verkeeren zegt B re d e r o. V o d el heeft het volgende grafschrift op hem vervaardigd : Hier rust B rer o, heenghereist , Waer de boot geen veergelt eischt , Van den Geest , die met zijn kluchten Bolp aen 't lachen , at die zuchten. Van hem zien het Licht : Apollo , of Ghesangh der Illusen , wiens .kke stemmen meerendeels in vrolycke en eerlycke gheselschappen werden ghesonghen. Amst. 1615. langw. 4°, met pl. Boertigh Liedtboeck. Amst. 1622. langw. 4°, met pl. De Groote Bron der Minnen. Amst. 1622. langw. 4°, met pl. Aendachtigh Liedt-boeck. A rest. 1622. langw. 4° , met pl. welke drie werkjes ook te gelijkertijd te zamen in het Licht versebenen onder den titel van : Boertigh , Amoreus en .dendachtigh Groot Lied-boeck van G. A. Eredero A nisteldammer , vercierd met vele Klinchers, 1223 oock Bruyds4of en Klaeg-Dichten. Door-mengeld met sinriicke .Beeltenissen. Alles tot vermaeek en nut der Ieughet-, sampt, alien Lievers der Rim-ebnst. Amst. 1622. fangw. 4°, met pl. Nederduytsche Poetnata, als oock het lof van Ryckdotn en• Armoede , -met verscheyden Brieven, soo in en buyten Rym; ende vele dergelfjcke sin-rijcke Ghedichtselen meer by hem , beschreven, waer van eenige noyt voor desen in Druk zijn gheweest. Amst. 1632. 4°. Treurspel van R o d dr ick en A 1p h on su s op de reghel. De Vrunden moghen kfiven Maar moeten Vrunden Amst. 1637. 4°. Griane op syn Spreuch. Het k an v e r ke enen, Eerst speelt t' .dmstelredam Sondaghs voor Kermis, 'tjaer 1612. doch ghedruckt vier Jaren nae dat 't ghespeelt is. Amst. 1638. 4°. Overghesette Lucelle ghespeelt op de Nederduytsche Acade­ mie op het woordt: S c hij n be dr i e g ht. Amst. 1638. 4°. Moortje , waarin by Ter e n t i i E u n u c hum heeft nae­ gkevolght ; En is ghespeelt op de oude .4nzsterdamsche Kamer, Anno MDCXV. Ende op 't Scherm-school, Anno MDCXXXVII Binnen Amstelredam. Amst. 1638. 4°. Spaanschen Brabander Ierolimo. Ghespeelt op de Eerste Duytsche Academie. Amst. 1638. 4°. Stommen Bidder. Ghespeelt op de Nederduytsche Academie 1618. En op nieu herspeelt op d'Amsterdamsche Kamer ghe­lyck het in syn Leven by hem is ghemaeckt 1635. Amst. 1638. 4°. Angeniet , vertoont op d'oude Kamer, in liefd' bloeyende, den XXI1 Octob. 1623 in Amstelredam. Amst. 1R38. Schyn-heylich op den Regal: Onder een schyn van Heylig­keit, soo wort den inensch veeltijts verleyt. Amst. 1637. 4°. Spel, op 't oud Liedt Het daget uyt den 0 oste n, op den Reghel, Die quaet doet, quaet ont'noet. By hemin sin, overlydenconvolmaeckt ghevonden, en voort ghemaeckt door een, Lie fhebber der Poesye: Amst. 1638. 4°. .Kluchten: als van de Koe, Symen sonder Soetig,heydt, den, Molenaer ende den Quacksalver. Amst. 1638. 4°. Welke vier laatste kluchten ook, afzonderlijk voorkomen onder den titel: Klucht van de Koe. Amst. 1633. 4°. Klucht van Symen sonder Soeticheydt. Amst. 1637. 4°. Klucht van den Molenaer , Gherijtnt in 't Iaer 1613. Amst. 1637. Klucht van den Hoogdvytschen Quacksalver. Amt. 1637. 4°. Alle deze Tooneelstukken , benevens de Nederduytsche Poe­ tnata en de Lykdichten op B re der o zijn tevens bijeen uitge­geven onder den titel: Alle de Wercken so Spelen, Gedichten, Brieven en Kluch , ten van den Gheestenrijcken Poeet G e r b r and A d r i a e n s z. B r e d e r o, Amsterdammer verbetert en deer by gitevoeght. 1224 eenighe die noyt voor desen ghedruckt sin gheweest. Amst. 1638 , waarvan mede een druk bestaat Amst. 1644. 8°, terwiji zij ook alien voorkomen onder den titel: Alle de Spelen Werken en Brieven van Gerbrand aens z. Bre der° Amsterdammer. Amst. 1638. Zie Van Loon, Beschrijv. der Nederl. Historip. D. II. bl. 499; Halma, Tooneel der Vereen. Nederl. D. 1. bl. 168; van Hoog­straten en Brouerius van Nidek, Groot Algeria. list. Woordenb. B. bl. 381 -; Wagenaar, Beschr. van Amsterdam, St. III. bl. 243 en 244; Kok, Vaderl. Woordenb. D. VIII. bl. 1041; van 011efen, Leven van Vo n de l, bl. 166 noot; de Chalmot, Woordenb. D. IV. bl. 277 en 278; J. de Vries, Proeve eener Geschied. der Nederd. Dichters D. I. bl. 124-126; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dichters ; van Cappelle, Bijdragen tot de Geschied. der Wetens. en .Letteren in Nederl. bl. 225-272; Collot d'E s c u r y, Holland's Roem , D. III. A. bl. 258 en 259, D. IV. St. 11. A. bl. 464; Catal. van de Bibl. der Maats. van Nederl. Letterk. te Leiden , D. 1. bl. 233 , b. bl. 65 ; Biogr. Univ. BREDERODE (WILLER 1V vAn), een zoon van A 1 phert van Br e­ derode en B ea trix van loot. n, stolid in groote achting bij W i 1­I e m II , Graaf van Holland en Roomsch Koning , die hem tot Maarschalk van Holland verhief en onder wiens onmiddelijk gevolg hij zich meestal beyond. Ook was hij een van hen , die het voorregt door Koning Willem aan die van Utrecht verleend , onderteekenden en met hun zegel bekrachtigden. Out hem te grooter achting te doen bewijzen , maakte de Graaf hun beider namaagschap openlijk ken­baar in onderscheidene brieven , welke hij deed uitgaan. Will em v an Br e d e r o d e bewees van zijnen kant den Roomsehen Koning be­langrijke diensten in het beleg van Keizerswaard in 1248 en 1249. In 1255 betrouwde Koning Willem bij zijnen togt tegen, de West-friezen van Brederode en Dirk van Linden een deel van het leger toe , hetwelk de Drechterlanders ten Zuiden van Me­dernblik moest bestrijden terwijI hij zelf het andere deel gebood dat naar de zijde van Iloogwoude zou oprukken. Br e d e rode be­haalde de overwinning op de Drechterlanders maar Koning W i 1­ e m sneuvelde met omtrent 500 Edelen. Na diens overlijden stond B red erode in Been minder gunst bij Graaf F I or i s V, die bij opene brieven van 3 Mei 1283 zijne heerlijkheden in Zuid-Holland voor vrije heerlijkheden verklaarde. overleed in 1285 en liet bij zijne gemalin Ili Ileg on d a van Vo or n e een zoon na Dirk van Brederode die volgt. Bij alien die van hem gewagen vindt men hem beschreven als een man van uitstekenden moed en groote ervarenheid. Het wapen van hem en zijn geslacht bestaat uit een veld van goud met eenen klimmenden Leeuw van keel , bedekt met een baarn­steel van azuur. Zie van Gouthoeven, d'oude Chron. van Holl. bl. 120 ; v a n Leeuvven, Bat. Ill. 1)1. 886 ; v(a n) H(e u s s e n) en v(a n) R(I) ij n) Kerk Outh., D. Hi. bl. 569; Eikelenberg, Alkmaar en zijne 1225 ' Geschied. M. 81; Kok, Vaderl. Woordenh.,, D. VIII. bl. 988 en 989; Bilderdijk, Geschied. des Vaderi,, D. II. bl. 151 en 152; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. II. St. I. bl. 236, 258; van Lennep en Hofdijk, voorm. kasteelen in Nederl. bl. 55-57. BREDERODE (Dint of DIEDERYK IV VAN), een zoom van den Yoor­gaande was een dapper krijgsman onder Floris V, Graaf van Holland , en had den bijnaam van de G o e d e , welken hij verkreeg wegens zijnen minzamen aard , want hij trachtte alle oneenigheden , zoo ver zulks de eer van eenen Edelman en eenen held toeliet , in der minne en vooral zonder bloedstorting te vereffenen. Toen in 1279 Graaf F 1 o ri s V , op den dag der instelling van Sint-Jacobs Broederschap, zich reeds vroeg in den morgen, aan het hoofd van twaalf Ridderen en Heeren , in plegtigen optogt naar de kapel van het Binnenhof begaf, om de feestelijkheden met eene godsdienstige handeling aan te vangen en te wijden , beyond zich onder dat uitgelezen getal ook Dirk van B red erode en werd ook , even als de. anderen , door den Graaf met eenen vergulden , met Ytif schelpen versierden halsketen omhangen , waaraan een beeld van Sint Jakob prijkte , wegende anderhalf mark zilvers. Onder de feesten te dier gelegenheid gegeven , was took een prachtig tournooi , door den Graaf zijnen nieuwen Ridderen aangeboden ; en als eerste Kampvechter vinden wij in de tournooiboeken der Graven van Holland , Diedery k, Heer van 11 r ederode, dragende op zijn gulden schild den bloedrooden Leeuw , met blaauwe tong en klaau­wen ; zijn wapenkreet was : Holland ! Doch niet alleen bij Rid­derspelen toonde hij zijnen heldenmoed; in den veldtogt tegen de Friezen in 1272, zoowel als in die tien jaren later, volgde hij den krijg. _Vp last van gezegden Graaf begaf hij zich in 1287, met eenige welbemande koggen tangs de Zuiderzee, naar Westfriesland , het­welk hij zonder moeite tot onderwerping bragt, aangezien de Frie­zen, wier dorpen meest op hoogten gesticht zijn , door den in De­cember 1286 en in Februarij daaraanvolgende ingevallen water­vloed , vaneen gescheiden waren , en zich alzoo geheel buiten staat vonden , om een leper bijeen te brengen: Ook hadden zij Beene koggen bij de hand, om hem te water te kunnen bestrijden. Bre­d e ro d e stevende diensvoigens met zijne vloot van dorp tot dorp en deed den Graaf atom voor Heer van Friesland erkennen. Later voegde hij zich in 1289 bij de misnoegde Edelen , die tegen den Graaf opstonden , doch werd in 1290 weder in genade aangenomen , onder zoodanige voorwaarden evenwel, die voor hem niet al te voordeelig waren , want hij werd onder anderen gedwon­gen te bekennen , dat hem en zijnen nakomelingen, met goed regt alle hunne landen zouden mogen worden afgenomen , zoo wanneer zij in eenige de minste zaak hunne belofte te buiten gin en. In 1292 deed hij eene landing in het Land van Kadzand , en niettegenstaande de Vlamingen het geheele strand met krijgsvolk bezet hadden , zette hij onversehrokken voet aan wal , dreef den vijand erug en legde het land wijd en zijd in de asch. 1226 Twee jaren later was hij een der medeteekenaars van het ver­ bond tusschen Floris V, Graaf van Holland, en Filips. IV, Koning van Frankr ij k. Na den moord van Graaf Floris rustte hij op eigen kosten, vaartuigen nit, en stak daarmede mar Engeland over , on Graaf Jan 1, als de wettige opvolger zijns vaders , van daar te Lalen. Dan de gunst , waarin hij bij den Graaf stond , stak Wolfert van Borssele, wiens heerschzucht niemand nevens zich dul­ den kon , zoodanig in den krop , dat dezen hem uit 's Graven dienst ontsloeg. Later weder in eer hersteld , moet hij , tijdens den in­ val der Vlamingen in Holland, in 1304, zich bijzonder onderschei­ den hebben. In 1311 kwam hij W ij t van A v esn es, den twee en veertigste Bisschop van Utrecht , met -zijn Yolk tegen de Friezen te hulp en deed dezen het beleg van Vollenhoven opbre­ ken. Daarna schijnt hij zich der landszaken ()awaken te bleb­ ben, althans hij ging in bedevaart naar Jertualem en stierf op zijne terugkomst te Reims in Frankrijk den 16den December 1318.. . Hij was gehuwd met Maria van der Leek, bij wie hij twee zonen won, Willem van -Brederode en Dirk van Brederode en eene dochter Jutta of Judith van Bre­ der ode, die in het huwelijk trad met Jan van P e r s ij D. Zie van Gouthoeven, d'oude Chron. van Roll. bl. 120 ; Vos­sins, Hist. Jaeib., bl. 887, 191, 194, 220, 316; van Leettwen, Bat. Ill. bl. 886 en 887; Wagena a r, Vaderl. Hist., 9. tn. 43, 109, 204; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VIII. bl. 989 en 990; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. II. N. 214, 229, 275; Arend, Algpm. Geschied. des Vaderl., D. II. St. 1. hi. 354, 355, 357, 359, 363, 388, 389, 392. BREDERODE (MKT( V vAN), een kleinzoon van den voorgaan­de en zoon van Willem van Brederode en van een dochter des laatsten Heer van Tei I i n g e n , was een goed voorganger van zijne zonen , om hen tot den oorloa ' op le leiden , daarvan gaf hij ci blijken in den togt van Willem d en Goed e, Graaf van 11 oi­1 and tegen de Vlamingen. In den geduchten veldslag van Cas­selberghe , den 24sten Augustus 1328, waar de Hollandsche en Zeeuwsche adel onder dies Vorst aan de zijde der Franschen streed, was de Graaf, op een vurig paard gezeten , te digt in de Vlaatn­sche benden gekowen door de overmagt uit den zadel geworpe'n , zou hij het slagtoffer van zijuen moed geworden zijn , zoo niet Brederode met Johan van Arkel, Filips van Wassenaer en zijne zonen waren toegeschoten en zijn leven tegen de Vlamin­gen hadden beschermd. Geen minder trouw bewees hij daarna aan 's Graven dochter M. a r ga retha, hij stelde zich tot een hoofd der Hoekschen , met en benevens Willem van Dui yen vo or d e, Jan van Polanen, Jacob en Herbaren van Binchorst en an ea dAnr en.den slag , den 22sten Nei 1351 , tusschen Arnemuiden en Vere geleverd, waar de Bevelhebbers van de moeder op den zoon 1227 de overwinning bebaalden , Dam hij een werkdadig deel. Het ge­luk, dat hen Kier gediend had, was echter ., van geen langen (blur, want de Kabeljaauwschen behaalden op hunne beurt de overwinning op de Hoekschen, in den slag, welke den 4den Julij op de Maas, nabij Briele en Zwartewaal, voorviel. Bred erode Wilde, zoo tang hem zulks mogelijk was, de beslissing van den slag in het onze­kere laten , doch toen de vlugt der Gravin de moed der haren deed zinken , was de edele held , van de zijnen verlaten , genood­zaakt zich gevangen te geven, hetwelk hij evenwel niet deed zon­der grooten wederstand te bieden. Bij den zoen , welke den 7den December 1354 tusschen Margo re th a en haren zoon getroffen werd , kwam hij weder op vrije voeten. Hij overleed in het jaar 1377 en werd te Haarlem begraven. Bij zijne echtgenoote B e a­trix van Valkenburg had hij verwekt Reinout van Bre­derode, die volgt, Walraven van Brederode, Catharing van Brederode, getrouwd met Jan van Persijn, Dirk van Brederode, Ridder, die in 1387 overleed, en Willem van Brederode, deer van Waalwijk, overleden in 1389. Zie van Gouthoeven, d'oude Chron. van Boll. bl. 121; Heemse k e r k , &stay. Arcadia , bl. 204 ; Vossiu 4 , Hist. Jaerboeken , bl. 389, 399; van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 387; Kok, Vaderl. Woor­denb.; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. , D. 11. St. IL b1.174, 178, 186; van Lennep en Hofdijk, voorm. kasteelen in Nederl. M. 59 en 60. BREDERODE (Runup I VAN), de oudste zoon van den voor­gaande bragt er niet weinig toe bij om A a I b r e c h t v a n B eij e-r en tot Ruwaard te doen verheffen , en werd dan ook tijdens diens bestuur onder de Eerste Edelen des lands geteld. Hij was , even als zijnen vader der Hoeksche partij toegedaan , en zijn onverschrok­ken moed bragt den Kabeliaauwschem niet weinig nadeel toe, waarom deze Qnderscheiden 6nslagen tegen zijn !even maakten. Door Hertog A a lb recht , in 1358, in plaats van Jan van Blom--m enstein, een Kabeljaauwsch Edelman , tot Baljuw van Ken-nemerland aangesteld, viel hij in October in de duinen van Castrikum in eene hinderlaag , hem door de Kabeljaauwschen gespannen.11 e i-n Co u d , niets wetende van hetgeen de Kabeljaauwschen deden , kwam met een klein gevolg ter plaatse , waar zijne vijanden ver­borgen lagen; zoodra de vloekverwanten dit zagen, sprongen zij van alle kanten uit hare, lagen op; (loch Rein oud, ziende dat ze van alle zijden kwamen aanzetten , en daaruit wel vermoedende wat er gaande was , gaf ziju paard de sporen en vierde het den rui­men teugel , niet eer zijne vaart stuitende voor hij de kerk van Castrikum bereikt had , waar hij zich als in eene heilige plaats veilig waande. De Kabeljaauwschen , hem in zijne snelle vlugt niet kunnende achterhalen , stortten nu hunne verbolgenheid op zijne dienaren uit, van welke zij drie achterhaalden en dood sloegen. Bit scheen bun nog te weinig toe om hunnen moed te koelen , daarom vlogen zij kerkwaarts, ten einde B r e d e ro d e van het altaar te rukken 1228 en te vermoorden. Maar de Castrikummers achtten het onbetamelijk , dat de kerk , waar zelfs de boosdoeners altijd vrij geweest waren , door de geweldadige handen van die baldadige menschen zou ge­schonden en ontheiligd worden ; waarom zij fluks de wapens aan­schoten , op de Kabeljaauwschen aanvielen, en hen dwongen van hun voornemen of te zien. Als na het overlijden van Reinoud III , Hertog van G el d er , er in 1371 een oorlog uitbarstte tusschen zijne zusters Ma cht el d, de kinderlooze weduwe des Graven van Klee f, en Mari a, aan den Hertog van G u l i c k gehuwd , wien zij eenen zoon had geschonken , koos Reinoud de zijde van de eerstgenoemde en men hield zich zoodanig van zijne veldheers bekwaamheden overtuigd , dat hem in 1372 het beleid van den oorlog grootendeels werd opgedragen. Na vele mannelijke daden in dezen krijg te hebben bedreven, in welke hij eerie menigte Edelen bij Wageningen gevangen nam , overleed hij in 1390. Door zijn huwelijk met Jolente, erfdochter van den Graaf van Gennep, voerde hij ten titel van Graaf van G en n e p en werd door Willem, Graaf van Gelder en Zutph e n, Lieve Neeve genoemd. I n Oat huwelijk had hij vier zonen verwekt , Dirk v an Bred er ode, die zich in het klooster der Karthuizers te Diest in Braband begat' en in 1387 overleed ; J an van Br e­derode, Wairaven van Brederode en Willem van Brederode die alien volgen. Re i n o u d vermeerderde zijn wapen met dat van Valkenburg hetwelk aan zijne moeder toebehoorde. Zie van Gouthoeven, d'oude Citron. van Holt. b1.121; Heems­kerk, Batay. Arcadia, H. 205 en 206 ; van Leeuwen, Batt. Ill. bl. 887 ; V ossi us, Hist. Jaerboeken, 420 en 421, 434— 437,; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. III. bl. 295; Kok, Vaderl. Woordenb.; Kabinet van Nederl. en Kleefs. Outh., 0. I. bl. 274; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. I t. St. 11. bl. 351. 355, 358, 365, 366; van Lennep en Hofdijk, voorm. kasteelen in Nederl. 60 en 62. BREDERODE (JAN vAN), een zoon van den voorgaande, bewees. Frederik van Blankenh ei m, den. een en vijftigsten Bisschop van Utreeht, in 1395 belangrijke diensten in den Drenthschen oorlog. Eveneens was hij Hertog Aa 1 br ech t, die toen Graaf v a n Holland was , behulpzaam in het beteugelen der Friezen , op welke hij in 1396 en 1398 den Graaf van 0 os ter v a n t de zege hielp bevechten. Daarna deed hij , in de Vasten van 1399 , eene reis naar Ierland, om , op het eiland Ulton nabij Donegal bet hol van St. P a tricius, bekend onder den naam van Sint Patrius-Vagevuur te bezoeken ; van daar teruggekomen stichtte hij aan de Zandpoort , tusschen Velsen en Haarlem, eene kapel ter eere van gemelden Heilige , in welke kapel de misdadigers , vOor het ont­vangen hunner straf, de laatste mis plagten te hooren. Nadat dit verrigt was stichtte de vrouw van van Brederode, Johann a: 1229 van c cra d.e , dochter wan Will em Beer van Abco a--de en Wijk b ij Duurstede, 'een Nonnenklooster te Wijk bij Duurstede, waarin zij , na , met onderling .goedvinden , van haren man. te zijn gescheiden , den sluijer aannam. Heer Jan volgde haar voorbeeld en begaf zich bij de Karthuizers buiten Utrecht , waar zich bezig hield , met het maken van gees­tel0e rijmen. Ook vertaalde hij in 1409 uit de Walsche taal in het Nederduitsch : la somme le Roy ou la somme des vices et des vertus, in het jaar 1279 , door Broeder L a u-r ens, van de orde der Predikheeren, zamengesteld op bevel van F i l i p s III, bijgenaamd den Stoute, Koning van Frankrijk. Deze Nederduitsche overzetting is getiteld : Bier beghint een bout dat men hiet summe le Roy , of Conincs summe. Ende leert hoe datmen die sonden biechten sal. Aan het slot van bet werk leest men : Ende is geprent tot Haerlem . in Bollant in 1484 op ten lesten dach van Meye , doch er bestaat ook eene vroegere druk (Delft 1478) van , zoodat dit een der eerste 1Nederduitsche boeken is , welke gedrukt zijn geworden. Niet ling was B r e der od e evenwel in het klooster of hij , ver­nomen hebbende, dat zijn vrouws vader overleden was zonder an­deren kinderen na te laten , ping , in 1407, zoo hij voorgaf met pauselijk verlof, den kap op den twin , en haalde zijne vrouw met geweld uit het klooster, met meening, hiar voortaan bij zich te houden, en de 'mar aanbestorven heerlijkheid te regeren. Doch de Bisschop van Utrecht , niet kunnende gedogen , dat zijn geestelijk en wereldlijk regtsgebied zoo verregaande geschonden werd viel met eenig krijgsvolk in Wijk bij Duurstede, bemagtigde de woning van Jan van Brederode, voerde de Non weder naar het kloos­ter en leverde haren man gevangen aan Jakob van G a e s-b e eenen neef hares vaders en na haar de naastgeregtigde . op diens heerlijkheden. Deze hield hem tot aan den dood van J o h a n n a , den. 10den danuarii 1411 voorgevallen , in hechtenis. Toen -liet hij hem los, en bleef als naaste erfgenaam in het bezit van Abkoude en Wijk bij Duurstede. Jan van Breder ode keerde even­wel niet naar het klooster terug, maar nam eerst deel in den oor­log tegen Willem van Arkel en daarna in dies, welke tus­schen de Engelschen en de Franschen was nitgebarsten en voegde zich. bij de laatstgemelden , doch snenvelde , met vele Ridders en Grooten , in den veldslag welke, den 14den October 1415, bij Azin­court in . Picardie , tusschcn de beide legers geleverd werd. Zie" Goudhoeven, de Oude Chronycke man Boll., D. I. N. 121; Vossius, Hist. Jaerboeken, bl. 553, 554, 558; van Leeuwen, Bat. Ill., bl. 887; v(a n) H(eussen) en v(an) R(hiin), Xerk. Outh., D. IV. St. I. hl. 80; W ag e na a r, Vaderl.' Bust., D. hi. 331, 339, 3633 Burman, Utrechtsche Jaarb., D. I. bl. 86, 87, 130 ; Vaderl. Woordenb.; Naleez. op de Vaderl. Hist. van W age-K o k , naar, D. t. EA. 200; de Chalmot, Biogr, Woordenb.; Biogr. 1230 Woordenb. der Ilrederd. Dichters ten very. op W i t s e n Geysbeek; A r end, Algem. Geschied. des Vaderk, D. II. St. IL bl. 305 ; van Hall, Hendrik Graaf van Brederode verdedigd, bl. 67, 68, 78; van Lennep en Hofdijk, voorm. kasteelen in lVederl, bl. 62 en 63. BREDERODE (WALRAVEI VAN) , Graaf v a n G en nep, broe­der van den voorgaande , was de eerste Edele van het land en tevens ook de rijkste. Op bevel van Hertog A a lb r e c h t v an B e ij e r e n, in het jaar 1400 mede opgetrokken zijnde ter be­teugeling der Friezen die zich weder tegen het Grafelijk gezag verzet hadden , werd hij , den 8sten September tot Burggraaf van Stavo­ren aangesteld , terwijl hij vijf dagen daarna last kreeg, om alle de Friezen aan te tasten en teregt te stellen , die eenige Holland-. sche kooplieden genomen of beschadigcli hadden. En om hem tot het uitvoeren van dien zorglijken last te bereidwilliger te makers , werd hem , door eenen brief van den 17den October, uit naam van den Hertog en den Graaf v an 0 o s te r v an t beloofd dat men de stad , ingeval van belegering, spoedig zou ontzetten. Het teed ook niet lang of Stavoren werd door de vrijheidsgezinde Friezen belegerd , doch B re d e r o d e hield de belegeraars zoo lang bezig dat Hertog A a 1 b r e c h t tijd had , om hem meer krijgsvolk toe te zenden. Eerlang kwam dan ook A r n old v an E g mo nd , Heer van IJ ss e lstein , met eenig yolk aan , waarop de Friezen het beleg opbraken. De schans te Molkwerum was nog in hunne handen , en werd met eerie sterke bezetting voorzien. Doch eenigen tijd daarna besloot Br e d e r ode , aan het hoofd der bezetting van Stavoren , eenen aanslag te wagen , om die vesting te verrassen. bit werd den Friezen door eenen overlooper bekend gernaakt , welke alzoo hunne vijanden in slagorde afwachtten. De Hollanders be­ tormden de werken met groote dapperheid , doch werden door de Friezen met geen minder kloekmoedigheid afgewacht. De aanval­lers verloren veel yolk en B r e d e r o d e zwaar gewond , en door de zijnen niet genoegzaam ondersteund werd door de Friezen gevangen genomen. Nadat hij genezen was , werd hij , mits borg stellende , voor eenen tijd in vrijheid gesteld, na verloop van welke hij beloofde weder te komen , zoo als hij ook getrouwelijk nakwam, doch zoodra de borgen ontslagen waren , wist W a 1 r a v en , op aanraden van eenen Frieschen Monnik de wacht verschalkende , het te ontvlugten met zich door een venster of te laten , en kwam weder binnen Stavoren bij zijn yolk. Daarna beyond hij zich , in 1402 met Willem VI , Graaf v a n Ho 1 land, in de belegering van Gorinchem , als wanneer hij door Jan van A r k e 1, bij eenen uitval , werd gevangen genomen. Ge­durende zeven jaren bleef hij in diens magt , dit zou waarschijnlijk nog langer geduurd hebben ,had v a n B re d e r ode niet door list weten te ontkomen. In vrijheid zijnde was zijn grootste streven zich op van A rk el te wreken , hetgeen hem ook . nadat hij tot eerste van '8 Graven Raden was aangesteld , gedeeltelijk gelukte door het Land van Arkel te verwoesten en Heer J a n gevangen te nemen , wien hij vervolgens uoodzaakte, zich onder 's Graven: rnagt te stellen. 12,31. Hoe hoog W a I r av en in achting stood bij W i I le m VI , Graaf van Holland, blijkt daaruit , dat die Vorst , - toen hij in 1415 Keizer S i g i s m u n d naar Porijs vergezelde , hem met den Heer van Culemborg tijd ens zijne afwezigheid het bestuur des Lands toevertrouwde. Toen , na de dood van gezegden Graaf, zijne dochter , Vrouwe Jacoba, aan het bewind kwam , staken de Kabeljaauwschen het hoofd weder op , en namen met eenen zaamgeraapten hoop yolks Jisselstein in , doch W a 1 ra v en van Br ederode, die door VI'OUW J a k o b a tot Stadhouder van Holland was aangesteld en v a n Monti o o r t verzamelden spoedig eenige manschap en sloegen , gesterkt door eene menigte Utrechtschen , wie zij den stad ten bait beloofde , het beleg voor de, pas veroverde vesting , welke eerlang voor dat geweld bukte en bid v erdrag overging. Kort daarna hernam Jan van Arkel en _zoom W i I lem met behulp van de Dortenaren de stad Gorinchem , doch stieten hun hoofd voor het Slot. W a 1 r,a v begaf zich met eenen aan-zienlijken mgt., ter behouding van het kasteel , derwaarts. her gekomen, trachtte hij de stad te bemagtigen en meende na den eersten storm er binnen te komen ; Willem van Arkel, zijnen vijand niet schromende , trok hem tegen ; doch, onaangezien hij zich dapper verweerde , verhinderde dit van Brederode niet de be­legerden allengs meer te benaauwen , zoodat hij eindelijk den Wen December , door een gesloopt stuk muur eenen zoo hevigen aanval . deed , dat van Arkel met omtrent 1000 aanhangers sneuvelde. Door drift vervoerd trok van Brederode nu , zonder genoegzaam van de zijnen gevolgd te worden , ter stad in , en liep den dood te gemoet , want hij werd, na eenen hevigen tegenstand omgebragt. Ofschoon Vrouw J a k o b a de zege behaalde en Gorinchem weder in handen kreeg , beklaagde zij zich meer over het verlies van haren getrouwen van Brederode , dan zij zich over de over- winning verheugde. Gehuwd zijnde met J en n e of Johan na erfdochter van H e n- r i k Beer van Vianen, Ameide en Ilerlaar,, bragt hij, daar­ door die heerlijkheden aan bet huis van Brederode. Mt dit huwelijk werden geboren Reinoud van Brederode, en G ij 8- ben van Br ed erode, die volgen , alsmede eene dochter W a I­ ravina van Brederode, die trouwde met Gerard van Ame­ rongen, Beer van Amerongen en Broekhuysen. W alr a ven van Brederode was de eerste die het voile wa­ pen van Holland, doch gequartilleerd met dat van Valkenburg, heeft aangenomen. Zie van Goudhoeven, Oude Chron. van Boll. , D. I. hi. 121; Schotanus, Geschied. van Friesl., bl. 224; Vossius, .Therboeck., bl. 525, 582; van Leeuwen, Bat. Ill., bl. 887; van Mieris, Hist. der Nederi. Vorsten , D. I. bi. 18, 19; Tegenw. Staat der Vereen t Nederl., D. XIII. bl. 565 en 566; Burman, Utrechts. Jaarb., D. I. bl. 130, 131, 208 ; Kok , Vaderl. Woordenb.; 1232 D. V111. hi. 993 en 994; Scheltema, Staatk. Nederk; Aardrijksk. Woordenb. der Nederl., D. X. bl. 685 ; Arend, Algem. Geschied. des Traded, D. H. St. 11. bl. 317.; 322 , (waar verkeerdelijk gezegd wordt dat W a 1 r a v e n v an Brederode in 1402 gesneuveld is , hij werd toen stechts gevangen genomen) , 436 , 454 , 464; van Len nep en H o fd ij k, Voorn. Kasteelen in Nederl., bl. 63-67. BREDERODE (WILLEN V vAri) Heer van rwede en Steyn, een broeder van den vorige, nam na het sneuvelen van zijnen broeder in 1427 de voogdij over zijne onmondige kinderen op zich en was een der voornaamste Hoeksche Edelen..11ij bleef Vrouw J a co b a getrouw , werd door haar Ridder geslagen, en verklaarde in April 1420, met F re d e r i k v an Blankenheim, den een en vijftigsten Bisschop van Utrecht , en anderen den , oorlog aan Jan van B eij eren, terwijl zij onmiddellijk de vijandelijkheden begonnen en eenige sloten der Kabeljaauwsche Edelen aanvielen en vernielden. Doch in 1426 plunderden en verwoesten eenige moedwilligen uit Haarlem van Filips en der Kabeljaauwsche zijde de huizen Brederode , Heem­stede en Assendeift , hetwelk geen kleine verbittering veroorzaakte , want Willem van Brederode kwam , als Hoofd der Hoek­sche benden , de Gravin terstond met de Kennemers ter hulp , en vernielden tot weerwraak het slot te Heemskerk, waardoor de partij­woede hoe langer hoe heviger werd en zelfs zoo zeer aan­groeide , dat Hoekschen , die Vrouw Jacob a's zijde hid­den , in 1427, eene vloot tegen Filips van Bourgondie uitrustten. B r e d e r ode kruistte daarmede in de Zuiderzee en wist Texel in het belang van Vrouw J a c o b a over te hales , dan terwijl, hij bezig was Wieringen mede in dat verbond op te nemen , werd hij door de gewapende vaartuigen , door de West-Friesche steden met Haarlem en Amsterdam tegen hem uit8erust overvallen. Als -hijnu zag , dat hij door hen omsingeld was , he­sloot hij te trachten er door te slaan , deed zijn yolk scheep gaan en belastte hen zich tot' den strijd gereed te houden. Toen de ebbe begon , gebood hij daar de wind hun tegen was , al roeijen­de wakker op den vijand of te gaan , want hij hoopte dat de ache-pen der Kabeljaauwschen , die grooter waren dan de zijnen , bij het vallen van het water op het droog zoude blijven zitten en alzoo in het gevecht geen voordeel doen , hetgeen ook ontwijfelbaar zou gebeurd zijn , indien de andere Hoekschen zich even dapper gekweten hadden, als hij, 'maar die bleven op de reede liggen en zagen toe, welk eenen uitslag het gevecht hebben zou, terwijl an­deren , die met hem uitliepen eer de slag begon, het hazenpad kozen. Brederode hoewel van weinigen gevolgd , ontzag zich niet den vijand onder de oogen te zien , doch werd door de me­nigte meer overvallen dan overwonnen en na mannelijk gestreden te hebben ten laatste met een groot deel der zijnen gevangen ge­nomen en naar Enkhuizen gevoerd , waar wel vier en tachtig het met den hats moesten boeten. Brederode zelf weed , om zijne hooge geboorte ter naauwernood verschoond. 1233 Br e d e r ode , ziende dat hij tegen de, overmagt der Kabel­jaauwschen , die het geluk in alles medeliep , niets vermogt , vond raadzaam zich aan het,gevaar te onttrekken; hij begaf zich derhalve met zijne gemalin, de erfdochter van den 'leer van Wer v en in Vlaan­deren ; in 1450 naar Rome , ter bijwoning van het jubelfeest , en overleed kort na zijne terugkomst , in zeven en vi ejltigjarigen ouder­dom , aan de pest , in zija huwelijk geene kinderen verwekt heb­bende. Zie Veiiu s, Chronyk van Hoorn, bl. 50; van Goudhoeven, de Oude Chron. van Roll. , bl. 121; Heemskerk, Batay. Arcad., hi 214; (B randt en Cente n), Hist. van Enkhuisen, D. I. bl. 21; Vossius, Hist. Jaerb. van Holl. en Zeel., bl. 581, 598, 662, 682-684; van Leeuwen, Bat. Ill., bl. 887; Kok, Vaderl. Woordenb. ; van Mieris, Nederl. Vorst., D. I. hi. 40; Boo m-k a m p, Alkmaar en zijne Geschied. , bl. 13-15 ; Wagenaar Vaderl. Hist., H. 439, 442, 483; Scheltema, Staatk. Nederl.; B i I de r d ij k, Geschied. des 17 aderl., D. IV. hi. 73, 106; Sprenger van Eyk, de Fakkel, 14e Jaarg. hi. 19; Arend, Al-gem. Geschied. dis Vaderl., D. IL St. II. hi. 458, 474, 479, 510, 515. BREDERODE (Rznioun II vAN), oudste zoon van Wa Ira v en van Brederode en Johanna van Vianen en Ameide, was de eerste van zijn geslacht , die geteld wordt onder de Burg-graven van Utrecht. Niet vrij zijnde van de bijgeloovigheid dier tijden , ondernam hij eene reis naar het Heilige Land en werd al­daar Ridder van Jeruzalern. Na zijne terugkomst verhief Fi lips van Bourgondie hem tot Ridder van het Gulden Vlies. Aan­gezien Reinoud tot de Hoeksche partij behoorde , stiet deze be­vordering den Kabeljaauwschen grootelijks , die alle pogingen in het werk stelden om den luister van zijn geslacht , welk zij niet vernietigen konden ten minste te doen tanen ; te dien einde zochten zij den Hertog in den waan te brengen , dat het B.r e-de rod e niet geoorloofd was , het wapen van Holland te voeren en dat het moest gebroken worden. Doch Fi I i p s, die regt wilde doen zonder in dezen ,aan partijschap gehoor te geven , deed de zaak te 's Gravenhage onderzoeken ; en van de onwaarheid 'van hetgeen hem berigt was overtuigd zijnde , hing hij , met eigen handen , R e in o u d de gouden keten bin den hals en bewees hem alle eer , welke hem met regt , ingevolge zijne hooge geboorte , toekwam. F ilips , de magt der landzaten behoevende om de wederspan­nige Gentenaars weder onder zijne gehoorzaamheid te brengen , riep derhalve R einoud en diens broeder Gij sb re cht, destijds Dom­proost van St. Maarten en St. Salvator te Utrecht, nevens die van anderen in , en verzocht bun dat zij hem 1000 gewapende mannen zouden leveren , met belofte , dat hij ze . bezoldigen zou , zoodra zij uittrokken. De beide broeders voldeden niet alleen aan 's Hertogs verzoek , maar zij trokken nevens andere Edelen mede te velde en hielpen Fi lips eene volkomene zege op de Gentenaars behalen , zoodat deze zich moesten onderwerpen. Doch slecht was de beloo­fling , welke zij hiervoor ontvingen. Want toen Gij sbrecht in 78 1234 1445 met eenparige stemmen tot Bisschop van Utrecht verkozen was wist Filips bij Paus Ca lix t us III te bewerken dat de Paus deze verkiezing af'keurde en David van Bourgondie, den bastaardzoon van Fill ps, aanstelde. De Bred ero d e n wilden zich echter in dezen niet aan 's Pausen beslissing onderwerpen , maar zochten met geweld G ij s b r e c h t in het bezit van den Bisschopszetel te houden , doch niet tegen de magt van F i lips opgewassen , zagen zij zich in 1456 genoodzaakt tot een vergelijk te komen , waarbij G ij her t aan David v an Bourgondie den Bisschopszetel in­ruimde , doch Aarts-Diaken en Proost van St. Salvator bleef en tot Proost van St. Donaas te Brugge zou worden yerkoren. Toen in dat zelfde jaar Filips van Bourgondie tegen Deventer optrok en Itisschop David zich naar het Kasteel ter Horst begaf, bevo­ len zij de bewaring en besturing van de stad Utrecht Reinoud en zijnen broeder den Domproost aan. Reinoud leende in het begin van 1459 aan Bisschop David , die zeer verlegen was om geld , 400 Rijnsche guldens; en schoot hem bo­ vendien nog 100 postulant en 50 Rijnsche guldens , waarvoor Bisschop Da Yid hem , de heerlijkheid van Hagestein en het Schoutambt aan de Vaart verpandde , onder voorwaarde van hem , noch zijne erfge­ namen , daarvan niet te ontzetten , ten zij alvorens , aan hem de uitgeschoten en geleende penningen terug gegeven waren. Van dit refit deed Rein oud echter in 1465 afstand , ten behoeve van zijnen natuurlijken zoon Walra ye n. Aangezien Reinoud, in de geschi . 11en met de stad Amersfoort , de stad Utrecht veel dienst had bewezen , en groote kosten gemaakt , besloot de Raad der Stad Utrecht in 1461 hem toe te leggen 1000 Rijnsche guldens , te betalen uit hetgeen wegens het mergengeld voor stads aandeel toekwam. Bij Karel den Stoute, Hertog van Bourgondie, stonden de Brederodes mede in hooge gunst , want zoowel R e i n o u d als zijn broeder de Domproost vindt men vermeld onder de aanzienlijke gasten die , in 1468 , tot 's Her- togs bruiloft genoodigd werden. Ook verzelde Re i n o u d den Hertog in dat zelfde jaar , naar Zeeland , toen deze aldaar tot Graaf werd ingehuldigd en in 1473 bij het .bezoeken van de aanzien­ lijkste Hollandsche steden. Doch niet bij voortduring mogten de B re der odes voorspoed genieten. Bisschop David niet dan met lede oogen kunnende aan- zien den invloed , welke zij in de stad Utrecht hadden , en waardoor dikwijls zijne verderfelijke voornemens , om zijn gezag willekeurig uit te oefenen , werden verijdeld , had reeds lang getracht zijnen verborgen haat en wraaklust aan hen te koelen ; te dien einde liet hij beide broeders op Vrijdag en Zaturdag na Pinksteren van het jaar 1470 gevangen nemen. R e i n o u d des Vriidags morgens te W ijk bij Duurstede gekomen zijnde , verzocht den Bisschop , die zich daar mede beyond , te mogen spreken , doch daar deze dit onder eenig voorwendsel tot na den middag uitstelde , begaf R e i n o u d zich ter bepaalder tijd naar bet slot Duurstede , waar de Bisschop zijn ver- 1235 bltfhield; bier werd hem , na eenigen tijd toevens, zijn zijdgeweer af­genomen , en naar sommigen willen , door den Bisschop zelven het ordeteeken van het Gulden Vlies van den hals gerukt. Voorts op eenen bovenkamer gebragt en des anderen daags in eenen toren opgesloten. Hierop vertrok de Bisschop naar Utrecht en nam ins­gelijks G ij sbert van Brederode gevangen , die eveneens naar Wijk bij Duurstede gevoerd, en in bet Bisschopsslot bewaard werd. De vier bastaardzonen van Reinoud, ten Hove ontboden zijnde , werden mede in hechtenis genomen , doch na eenige dagen weder ontslagen , uitgenomen Walra yen, die naauw bewaard werd. Ten einde eenen Blimp van regtvaardigheid aan deze eerlooze daad te geven , strooide des Bisschops vrienden-, inzonderheid de Kabel­jaauwsgezinden , uit , dat de gebroeders B r e d erode met hunnen aanhang eenen aanslag hadden gesmeed , otn ,niet alleen Bisschop David gevangen te nemen , maar zelfs Hertog K a re 1 de Stoute nit Holland te verdrijven , en dat zij eerstdaags dat voornemen zou­den ten uitvoer gebragt hebben , indien de Bisschop, hiervan in tijds onderrigt , hun niet was voorgekomen. &Ifs zijn er schrij‘ers die beweren dat de Heeren van Brede ro d e met den Aartsbis­schop van Keulen , den Koning van Frankrijk , en Adolf van G e I r e een heimelijk verbond hadden aangegaan tegen Karel de Stoute, Hertog van Bourgondi, Johan, Hertog van Cleef, en Bisschop David, en , om dit verdichtsel geloof te doen vinden , voegen zij er bij , dat eene Kleefsche dienstmaagd , wonende bij eene aanzienlijke vrouw te Nijmegen , hiervan kennis gekregen heb­betide , het den Hertog van Meet' zou hebben ontdekt , door wien, Hertog Karel en Bisschop David van dit verbond, zouden zijn verwittigd. Das werd de goede naam dezer Edellieden , die zich nooit aan ontrouw jegens hunne Landheeren hadden schuldig •ge-Maakt , met groven lister bezwalkt, 'en zij tot een offer van 's Bis­schops wraaklust bereid. Deze niet te vreden met het in verzeke­ring nemen van die aanzienlijke !keret] zocht .00k hunne aan­hangers in hechtenis te nemen , doch dit mislukte hem omtrent alien, behalve omtrent Jan T ae ts van Am erong en , Schout van Utrecht , wien men , zoo als wij zulks reeds vroeger (1) gezien hebben , even als aan Walrav en van Brede rod e, door de gru­welijkste pijnigingen eene bekentenis afperste van misdaden welke zij nimmer begaan hadden. De Bisschop , nu meenende reden genoeg te hebben om zijn ge­drag te regtvaardigen , en om den ruimen teugel aan zijnen wraak­lust te kunnen vieren , zond een afschrift dezer bekentenis aan Karel van Bo ur gon d i e, in verwachting, dat deze, na die ge­zien te hebben, onmiddellijk bevel zou geven , hen met den dood te straffen. -Dock hierin bedroog hij zich , want, ofschoon K a r el de heschuldiging geloofde , werkte zij niets anders bij hem nit , dan dat hij gehoor weigerde aan de gemalin van B r e d e rode , (1) Zie biervoor D. I. bl. 245-247. 1236 die hem kwam verzoeken, dat Naar gemaal , als een Ridder van -de orde van het Gulden Vlies, uit zijne gevangenis te Wijk bij Duurstede mogt worden overgebragt naar 's Hertogen Hof, ten einde, ingevolge de voorregten aan die orde verbonden , voor de Ridders daarvan te worden teregtgesteld en gevonnisd. Bisschop D a v id intusschen in zijn boos opzet , orn de Heeren van B red erod e te gronde te rigten , volhardende , liet Heer noud voor zijne Raden brengen , en daar hij ontkende schul-dig te zijn aan de misdaden , met welke zij hem betigtten , werd hij op de pijnbank gebragt en half dood zijnde, voor een warm vuur gelegd , en , na wederom krachten te hebben bekomen, an­dertnaal gefolterd , zonder dat hij lets bekende. Dan wederom met pijniging gedreigd wordende , en zich niet in staat bevindende , met zijn zwak en door smarten afgemat ligchaam , !anger hunne wreed­heid te verduren , verzocht hij , dat de Bisschop bij hem wilde komen , met belofte van hem alles te zullen zeggen , wat hij wist, doch deze weigerde zulks , en eischte , dat hij op het papier zou stel len , wat hij hem te zeggen had, doch Reinoad, door de uit­rekking zijns ligchaams niet in staat zijnde de pen op het papier te brengen , drong des Bisschops Raden ten sterkste aan , dat hun zou mededeelen , hetgeen hij voornemens was den Bisschop te zeggen. ilierop smeekte hij , dat men hem 'niet meer wilde pijni­gen , met aanbieding van gewillig een of twee jaren in hechtenis te zullen blijven , en alle zijne goederen te verbeuren , indien ge­durende dien tijd iets wezenlijks ten zijnen taste naar waarheid werd bevonden. Ja zelfs , dat hij bereid was , indien hij schuldig werd verklaard aan de misdaad, met welke hij betigt werd , te zullen verliezen , niet alleen alle zijne landgoederen , maar zelfs alle zijne eigen bezittingen , en dat zijn ligchaam werd gehouwen in zoovele stukken , als hij leden aan zijn lijf had. Doch deze onbarmhartige menschen , geen gehoor willende leenen aan dat aanbod , belastte den Scherpregter toestel te maken , om hem te doen bekennen hetgeen zij hem voorhielden. Reinoud geene verdere pijnigingen kunnende verdragen , werd dus gedwongen hun eenig genuegen te geven; doch eenige dagen daarna betuigde van Br e d e r ode aan den Kastelein , dat alles wat hij beleden had onwaar was en slechts door hem gezegd was , om de zware pijnen , wet welke hij gedreigd was te ontgaan , met verzoek , dat hij zulks den Bisschop wilde bekend maken. Dit gaf weder nieuwe gelegenheid aan de wreede Baden om hunne woede te volgen , en hem scherpelijk verwijtende, dat hij hen bespot had , deden hem wederorn ter paleije bren­gen', met bedreiging van hem in het vervolg op die wijze , at duurde het twee jaren te zullen behandelen , tot dat hij bekende. Hij werd alzoo genoodzaakt zijne vorige belijdenis te bevestigen , en daar hij nu verzekerde, daarbij te volharden , werden de houten, op zijne schenen gewoeld, losgernaakt , en hij vervolgens boven in den grooten toren gebragt, waar hij met twee zware boeijen aan zijne heenen eene maand tang , dag en nacht , gekluisterd bled. 1237 Na deze ongehoorde , onmenschelijke en tegen alle regt strijdendt mishandelmg hem aangedaan , werd eindelijk door eerie onverwachte gebeurtenis zijne onschuld in het helderst daglicht gesteld. W a 1-ra ven van Br ed-e rode namelijk wist op eene zonderlinge wijze zijne kerker te ontkomen; deze op vrije voeten zijnde , bewerkte , dat de mishandelingen , hem en de anderen aangedaan , Hertog K a­l' e I ter ooren kwamen. De Hertog riep hierop zijne Raden hijeen , om te overleggen , wat men wet Reinoud van Brederode cloen zou, en deze waren eenparig van gevoelen , dat hij tnoest worden overgebragt tot den Hertog, ten einde te beter overtuigd te worden van de waarheid , tegen hem ingebragt. Diensvolgens gal Hertog Karel bevel aan Johan, Heer van Bergen, en Johan Hale- w ij n °in zich naar Wijk bij Duurstede te begeven, en 11 e i n o ud , nevens Jan Taets van Amerongen naar zijn hof te vervoeren. Deze , te Wijk gekomen zijnde, hebben hem eerst met eenen zwaren eed doen zweren , dat hij hun de waarheid zou ont­dekken , en daarna twee dagen aclitereen , in het Nizijn van 's Bis­schops Raden , scherpelijk ondervraagd. Den derden dag hezocliten zij hem weder, en trachtten , zoo door bedreigingen a's door bf-loften , hem tot bekentenis te brengen , en daar hij bij de betuiging zijner onschuld bleef volharden , deden . den Scherpregter met de bank en al het gereedschap tot de pijniging noodig op de ka­mer komen , gelastten Brederode, dat hij zich zon, ontkleeden en op de pijnbank zetten. Doch Brederode den eed, aan hen zoo onlangs gedaan , heiliglijk willende nakomen , ontkende volstandig schuldig to zijn aan de hem ten laste gelegd wordende misdaden. Deze aanhoudende standvastigheid bewoog den bovenge­noemden Heeren , die , naar alle waarschijnelijkheid , op het verzoek van den Bisschop de scherpe ondervraging en bedreiging van op de paleije te brengen in het werk gesteld hadden , de pijniging Diet te doen plaats hebben. Vervoigens voerden zij , in het begin van Februarij 1471, Brederode en Jan van Amerongen over Bergen op Zoom naar Kortrijk dan aangezien Hertog Karel tegen den Koning van Frankrijk was .te veld getrokken , werden beige gevangenen op het slot Rupelmonde overgebragt , wear zij nog om -trent een jaar verbleven. In het volgende jaar deed Hertog Karel openlijk indagen , al ; wie eenige beschuldiging tegen Rein oud van Brederode wilde inbrengen , om op zekeren bepaalden dag te versehijnen voor zijne Raden en de Bidders van de orde des Gulden Vliezes. Niemand verscheen op den bestemden tijd als aanklager; alleen kwamen er e Alige Raden van Bisschop David, die eischten , dat men B re­d e r o d e aan hen zou overleveren , ten einde de tegen hem , voor den Bisschop, begonnen regtspleging voort te zetten , doch dit verzoek word , zoo als wet te denken is , afgeslagen. Rein o u d versctteen , in Mei, welgemoed , voor zijne Regters , vergezeld van Tngelbert Graaf van Nassau, Johan Heer van Crequi, Sian on van L a l a in, Heer van Montigny, en andere voorna., 1238 me Edellieden , nevens eeue voorspraak , welke laatste hem zoo mannelijk verdedigde en zoo duidelijk de valschheid der betigtingen aantoonden , dat de Hertog , even als de Regters , hem vrij , zuiver en onschuldig verklaarden aan alle betigtingen hem ten taste gelegd ; ook was de &nog sedert zoo overtuigd van zijne onschuld, dat hij hem , tot aan het elude van zijn leven , in het volgende jaar 1473 , in groote eel, aanzien en achting ,heeft gehouden. Men vindt verhaald , dat Reinoud te Haarlem onverwacht ziek is geworden , door het drinken van slechten wija, en dat alle, die met hem ter maaltijd hadden aangezeten door braking het lig­ehaatn hadden gezuiverd; dock dat Brederode het niet kunnende kwijt geraken , zich naar Vianen had laten vervoeren, en elf dagen daarna is overleden , waaruit velen een vermoeden hebben opgevat, dat hij door vergiftigden wijn was van kant geholpen. Reinoud van Brederode liet den roem na van een opregt , goedertieren en vredelievend man te zijn geWeest. Hij was gehuwd met Jolan te van Lala in , bij wie hij verwekt had twee zonen en vijf dochters ; de zonen waren: Wa Ira v en 11 van Brederode, die in 1531 overleed en F ra n s van Brederode die volgt. Bo­ vendien had Reinoud nog vijf bastaardzonen , onder welke W a I- raven van Brederode, die mede volgt. Zie van Goudhoeven, d'Oude Citron., bl. 121, 488 489; van Leeuwen, Batt. Ill. , bl. 889; van Mieris, .Hist. der Nederl. Vorst., D. I. N. 62, 117; Wa3enaar, Vaderl. Hist., D. IV. bl. 4, 8, 12, 13, 38, 57, 129-135; Burinan, Utr. Jaarh., 295, 317­319, 328, 393, 419, 420, 480, 515, D. III. bl. 8, 11,18-20, 23-25; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Clialmot. Biogr. Woordenh. ;Sche tema, Staatk. Nederl.; Biogr. Nation.; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. IV. N. 148, 150, 157, 201-203; J. P. Sprenge r van Eyk, de Fakkel, veertiende jaarg. bl. 5-52; Arend, Algem Geschied. des Vaderl., D. II. St. HI. bl. 14, 16, 17, 22, 25, 26, 40, 50, 85-91, 92, 97, 98, 101-106; Biogr. Univ.; van Len-n e p en H ofdijk , Voorm. Kasteelen in INederl., bl. 67-71. BREDERODE (FRANS vAN), de tweede zoom van den voorgaande volgens somtnigen geboren den 4den Februarij 1465, volgens an­deren den 2lsten Maart 1466, werd , toen hij twaalf jaren bereikt had , naar de Hoogeschool te Leuven gezonden , waar hij gedurende 10 jaren zich in alle ridderlijke wetenschappen oefende. Toen hij nu twee en twintig jaren bereikt had , haalden Jan van Naal d-w ijk en eenige andere Hoeksche hoofden hem in April 1488 van daar af, en bragten hem als algemeen Opperhoofd der Hoekschen binnen Sluis in Vlaanderen , nadat zij hem , die er vele bondige bedenkingen tegen opperden , overreed hadden om in deze gewigtige cn gevaarlijke betrekking op te treden. Al wat tot de Hoeksche partii behoorde stroomde naar hem toe; hij begon den kleinen oorlog ter zee te voeren en wendde voor alleen de wapenen te dragen ten dienste van den destijds onder voogdij van zijnen vador , Maximiliaan van Oostenrijk, staande jongen Hertog Filips de Schoone, veelal Philippe Monsieur genaamd. Hij begaf 1239 zich naar Sluis in Vlaanderen , toen de algemeene verblijfplaats der Hoekschen en Vlaamsche . ballingen. Van daar schuimde hij langs de Zeeuwsche en Vlaamsche stroomen op de Hollandsche loopvaar­ders , en bemagtigde gedurende dien zomer,, onderscheidene vaartui­gen der Leidenaren , met wol- en schapenvellen geladen. Doch in den herlst bragt hij eene vloot van 48 schepen in gereedheid , mande die met omtrent 2000 Hollanders en Vlatnargen , en ste­vende den 18den November door een onbevaren diep, sedert naar hem Jonkei'-Fransen-gat genaamd naar den mond der Maas. De toeleg was Rotterdam te hemagtigen; doch alzoo men met de vloot niet verder kornen kon dan tot Delfshaven , stapte Bred e­rode met 850 man aan land, trok langs den Schiedamschen dijk regt op Rotterdam aan. Schiedamsche poort werd door eenigen , die over de bevroren gracht den muur beklommen , welhaast over­weldigd. B r e de rode, met de overige manschap binnenge­aten zijnde , maakte zich des naehts van den I9den November in een oogenblik , naar het schijnt zonder bloedstorting , van de geheele stad nreeAer. De Hoekschen en Viamingen , die scheep gebleven waren , kwamen des morgens mede alien in Rotterdam , alwaar B r e de rode terstond orde op de Regering stelde. Ook deed hij onmiddellijk arbeiden aan het versterken der stad; hetwelk met zooveel spoed voortging , dat men in het begin des volgenden jaars het geschut op de nieuw aangelegde werken planters kon. De Hoek­schen vloeiden middelerwij1 van alle kanten naar Rotterdam , dat opgepropt werd van yolk. Bred er od e liet zijn yolk het platte land atom en tot de voorpoorten der steden stropen , op een dezer strooptogten geraakten zij in een gevecht met de Schiedam­mers , sloegen er zes dood, en keerden met twaalfgevangenen , nevens den buit op de ongelukkigen landlieden behaald , terug. Later ech ­ter leden zij eene gevoelige nederlaag door den Hoofdman W ij t e n-h o rs t, die met eene bende krijgsvolk te Schiedam in bezetting lag en hen had aangevallen , terwijI zij in den omtrek roofden en plun­derden. In December kwam Frederik van Ze vender, Baljuw van Schoonhoven , door de Kabeljaauwschen van zijn amht oritzet , te Rotterdam, en haalde Br eder ode over tot het onderne­men van eenen aanslag op Schoonhoven. Men bemande terstond tien rijnschepen , negentien kromstevens , zeventien roeijagten en zes buizen , met orntrent 1000 man, die , onder bevel van Jan van Naaldw ij k , de Lek opzeilden , en in den donkeren avond voor Schoonhoven aan land kwamen , doch van de burgers zoo wet ont­vangen werden , dat zij , met verlies van meer dan 200 man , moes­ten grekken , en , met achterlating van het meeste stormgereedschap eenige vaartuigen , naar Rotterdam keerden. De Hoekschen wreekten zich kort daarna door het in brand ste­ken van Delfshaven en Schoonderlo. Ook bemagtigde Jan van Mont fo o r t het slot te Woerden, destijds voor den sleutel van Holland gehouden. Arend van IJ sselstein bewaarde dit slot ; doch liet het uit gierigheid , slechts door eenen wachter bewaken , 1240 waarom het verrassen aan Mont fo o r t weinig moeite kostte, doch een aanslag , orn zich te water meester van Gouda te maken en de Wethouders en anderen van het leven te berooven , in tijds ontdekt zijnde, liep te loor en kostte twee ingezetenen bet leven. Rotterdam , Woerden en het slot te LIsselmonde , dat insgelijks overrompeld was, waren de wapenplaatsen der Hoekschen , uit we/ lke zij Holland en Utrecht , met moord , brand en verwoesting vervulden. De steden namen talrijke bezetting in , versterkten zich en hielden scherpe wacht tegen deze roofzuchtige benden welke alom scbrik en vrees verspreidden. Men trachtte met Brederode in on­derhandeling to treden , maar zijne buitensporige eischen maakten elke poging daartoe vruchteloos. De toenmalige Graaf van Holland en Roomsch Koning Maxi mi­liaan kwam hierop in 1489 te Leiden , waar de Staten , den 18den Januarij , beschreven en vergaderd waren , en bewoog hen tot het belegeren van Rotterdam; een aanzienlijk leger werd te Delft verzameld , incest uit burgers der Kabeljaauwsche steden bestaande ; de zorg van het beleg was toevertrouwd aan 's Konings Opperstalmeester Maarten van Polhain, Heer van Baarland en ter Nisse , thans Kapitein van Holland , en aan 's Graven Stadhou­der Jan van Egmond, terwijI Maximiliaan den uitslag der onderneming te Dordrecht ging afwachten. Br eder ode, dit beleg voorziende, had Rotterdam uit de de omliggende dorpen ruim van mondbehoeften verzorgd, de ver­dedigingswerken versterkt, de wachten verdubbeld en de stad in staat van beleg gesteld. Ook deed hij van tijd tot tijd uitvallen , die evenwel door de waakzaamheid der Schiedammers ongelukkig uitvielen. Zoo mislukte de aanslag, welken hij den 14den Februa. rij tegen Schiedam ondernam. In deze stact lagen , behalve vele Hollandsche Poorters , ook Kleefsche , huurknechten in bezetting, onder welke B r e d e r ode heimelijk verstand hield. De Poor­ters en krijgsknechten lagen gedurig onderling overhoop , en Brederode vuurde den tweespalt aan, hetwelk ten gevolge had, dat eenige krijgsknechten zich verbonden , hem de stad in handers te leveren , indien hij zich , op zekeren bepaalden tijd , derwaarts be­gaf. De afspraak bleef geheim genoeg ; cloth de toeleg liep te loor, doordien de vreemde krijgsknechten , misleid door zeker geschreeuw, hetwelk zij voor het beraamde teeken hielden , een uur te vroeg hunne mede-bezettelingen aantastten, die hen, welke te vergeeis naar hulp van Brederode uitzagen , onder beleid van Vh 1. lem van Boshuizen en na eene hevige schermutseling, over­vleugelden , doodden , gevangen namen of op de vlugt dreven. Br e d e r o d e toen , Schiedam naderende , vernain ras , wat er gaande was , en keerde onverrigterzake naar Rotterdam terug. Den volgenden dag zouden twee gevangen Hoeksehe bevelhebbers, Joris van Brederode en Andries Lepeltak, uit Schiedam naar Delft vi evoelid worden. Om hen te ontzetten , werden uit Rotter­dam zeven honderd man afgezonden , welke , in een bloedig gevecht , 1241 aan de Schie nabb Delft , op de talrijker benden van Eg m o n d de zege . behaalden , sunder evenwel hun doel te bereiken , want Joris van Brederode en Lepeltak waren in den nacht, langs eenen omweg , naar Delft gebragt. Wat later trad Br e d e r od e ook in heimelijke onderhan­deling met eenige burgers van Gouda , die hem beloofde de stad over te leveren. Doch de Stadhouder E gm o n d , hiervan de lucht gekregen , deed eenige burgers van het kerkhof ligten , alwaar zi hoopten veilig te zijn , en vijf hunner openlijk onthal­zen , waarmede deze onderneming insgelijks te loor liep. Inmiddels was Rotterdam steeds enger ingesloten , men wilde de stad uithongeren en sneed deze toevoer zoo te land als te water af; doch de vier groote schepen , welke te dien einde voor de haven lagen , moesten eerlang voor het geschut der belegerden wijken, en den 6den Maart gelukte het Br eder od e Overschie te bemag­tigen , alwaar de belegeraars zich sterk verschanst hadden en eene talrijke hezetting hielden. Des anderen daags stelde Breder o d e 's Gravenhage en Haag-ambacht op eene brandschatting van 200 Rijnsche guldens ter maand. Dergelijk lot trof ook Delfland. Zelfs verkocht hij tot in Rijnland toe , brieven van vrijwaring. Vooe het einde van Maart werden tusschen E gm on d en de Hoekschen , in bet dorp .Kapelle , over een verdrag gehandeld , hetwelk echter op niets uitliep. Jan yan Naaldwijk, Jan van Kroonenburg en Frede­rik van Zev en d e r , met achthonderd man afgezonden , verrasten kort hierna Geertruidenberg , van waar zij de omstreken van Bre­da , doch niet altijd straffeloos , plunderden en brandschatteden. Eerlang echter ontruimden zij weder de stad tegen tweeduizend schilden , die hun , eer zij vertrokken , door de burgers van Breda voldaan werden. In Mei poogden de Rotterdammers andermaaI Schiedam te verrassen; doch de Schiedammers bij tiids kennis van den toeleg gekregen hebbende , trokken hun met zoo veel kloek­heid tegen , dat zij genoodzaakt werden , te wijken. Op den tern­togt liepen zij het land van Voorne en Put?en af, en leg-den het fraaije dorp Abbenbroek in de asch , omdat de inwoners weigerden het geroofde graan met hunne wagens te vervoeren. Over Geer­vliet en Vlaardingen , welke op brandschatting gesteld werden , werd het koorn waaraan men te Rotterdam gebrek begon te krij­gen , binnen gebragt. Hierdoor aangemoedigd weigerde Bred e­rode met Egm on d in onderhandeling te komen; doch Woerden en Montfoort , waar gebrek heerschte, sloten, den 1 lden Mei , te Bo­degraven , een bestand voor drie maanden met den Stadhouder. E g m on d , over den tegenstand der Rotterdammers verbitterd , zocht de stad den 2den Junij te overrompelen. In stilte deed hij de schepen , welke op de Maas lagen en den stroom bezetteden, bijeen­rukken , en tastte met groot geweld en magt van yolk en schepen, het blokhuis , nevens het hoofd gelegen , aan ; maar werd tot tweemalen toe mannelijk afgeslagen. TerwijI men intusschen hier streed, 1242 maakten de Rotterdammers , alle schepen , jagten , en andere vaar­tuigen , welke tegenweer bieden konden en voor de hand waren , ijlings ten oorlog gereeci, en kwamen er mede de haven uit, en den vijand onder de oogen , waarop een scherp gevecht ontstond , in hetwelk de Rotterdammers de overhand behielden , eene vijandelijke Buis met yolk namen en in de haven sleepten en twee roeijagten in den grond boorden. Het geschut , op het blokhuis en tangs de wallen staande , speelde en donderde zoo onophoudelijk op de Ka-. beljaauwschen , dat E g m o n d zich genoodzaakt zag, met verlies van eene menigte gesneuvelden en gewonden , den atiogt te blazers en naar Schiedam vlugtende afdreef: Daar intusschen de leeftogt onder de burgerij te Rotterdam langs hoe schaarser begon om te komen , besloot Jonker Frans eenen 6cheepstogt tangs de Lek te doen , om mondbehoefien te halen. Acht en twintig groote kromstevens en rijnschepen , twaalf roeijag­ten en buizen , bemand met veertien honderd man stakes den 3den Junij van Rotterdam af. Jan van Naa ldwijk , Frederik van Zey ender, Jan van Kroonenburg en onderscheidene ande­ren hadden er het bevel over. De Oostenrijksche schepen , die, hieromtrent de stroomen bewaarden , te weinig in getal zijnde om deze vloot aan te tasten , zonden naar beneden om hulp , en kwa­men met zes groote oorlogschepen en onderscheidene atideren den volgenden morgen op de Rotterdammers , die bij Street kerk voor anker gekomen waren , af. her ontstond een hevige scheeps­strijd , in welken de Rotterdammers, overmand door het grof ge­schut van den vijand , de nederlaag kregen. Naaldw ij k raakte met 350 man , niet zonder gevaar , aan land , en nam de wijk naar Montfoort. Een groot deel der andere manschap sneuvelde of werd gevankelijk naar Dordrecht gevoerd; waar men zich de grootste eer der overwinning toeschreef: De meeste Rotterdamsche schepen raakten insgelijks verstrooid of vielen in 's vijands handen. Deze ramp werd van anderen gevolgd. De Rotterdammers , eenige vaartuigen met granene van Woerden , door de veenen , naar .huffs willende voeren , werden weinige dagen later te Kortenoord , bij Illoordrecht , door vierentwintighonderd Oostenrijkschen , aange. tast en geheel geslagen, Jan van N a a l d w ij k en Fred e-r i k van Z e v ender werden bij deze gelegenheid gevangen ge­notnen. Van twaalfhonderd man , die uit Rotterdam getrokken waren , kwamen er niet meer dan driehonderd terug ; waarom Br e d e r ode besloot de bezetting uit Overschie naar Rotterdam te doen komen. N a a I d w ij k , te Dordrecht gebragt , werd eer­lang tegen een gerina losgetd ontslagen , wits hij beloofde zijn best te zullen doen, om °Rotterdam , bij eerlijk verdrag, in 's Konings handers te doen overleveren. Zijne pogingen , daartoe bij Bred e­rode aangewend , werden ondersteund door de gewagtigden der Hollandsche steden, die den last van dezen verderfelijken binnen. landschen oorlog te dragen hadden. Het verdrag werd eindelijk geteekend , nadat het beteg 6 maanden gednurd had. De Stad• 1243 houder E g m o n d , trok den 25sten Junij 1489 , met 600 man de stad binnen , welke Brederode den volgenden dag met 1050 verliet , scheep gaande naar Skis, waar hij onderscheidene aan­zienlijke Hoekschen vond en wederom spoedig eene vloot van acht en dertig schepen met 1200 man bijeenbragt , over welke hij zelf, wider den eigendunkelijk aangenomeu titel van Algemeen Stadhou­der van Holland , Zeeland en Friesland in dienst van den jongen Fili ps, het opperbevel voerde. Den 2den Juiij zeilde hij nit de haven van Sluis, deed eerst eene lan­ding op de eilanden Overflakke en Duiveland, daarna in het Land van Strijen, alwaar eenige dagen met plunderen en blaken werden doorge­bragt , hierna wendde hij bet naar Goedereede , welke stad , nevens de geheele heerlijkheid van Voorne, vrijwaringsbrieven van hem verkre­gen had. Dan doordien hij begreep , dat hij , het Land van Voor­ne , met de steden Brielle en Goedereede , in zijne magt hebbende, de vaart der Hollanders en Zeeuwen aanmerkelijk kon belemme­ren , deed hij eerst Goedereede , ten behoeve van den jongen Graaf F i 1 i p s opeischen. Die van binnen gaven ten antwoord , dat zij zelven in staat en gereed waren , om de stad voor den Graaf te bewaren. Toen deed Brederode terstond let geschut en het storm­gereedschap voor de stad brengen , en beschoot Naar zeven uren achtereen. Maar de beldhaftigheid der burgers en bovenal de moed der vrouwen , welke de bestormers met kokende pek , teer en brandende hoepels van de 'Duren afweerden , zegevierden ein­delijk en de Hoekschen moesten met een aanmerkelijk verlies van yolk afirekken. Oudorp werd toen door hen geplunderd; ook staken zij in den Zwijndrechtschen Waard en digt bij Dordrecht , onderscheidene huizen aan brand , waarna zij naar Schouweu ver­trokken. De Stadhouder E gm o n d berigt gekregen hebbende van de vij­andelijkheden der Hoekschen, deed te Dordrecht eene aanzienlijke vloot Hollandsche en Zeeuwsche schepen bijeen brengen ; met wel­ke hij den 2lsten Augustus naar Schouwen arstak. In bet Gat van Brouwershaven raakten de vloten , den 23sten , aan elkander. be Hoeksche vloot was ver de minste in getal van schepen en inanschap , desniettemin werd er van wederzijden fel gevochten tot dat er met het vallen van het water zestien Hoeksche schepen aan den grond raakten , en onbekwaam werden om dienst te doer. B rederode gaf evenwel den moed Diet op; maar sprong met een goed deel yolks, omtrent Serooskerke , aan land , en ver­weerde zich dapper tegen de Kabeljaauwschen , die hem , op den voet gevolgd waren en steeds verslerking ontvingen. Bred e-r o d e aan het hoold en in een zijner beenen gewond , werd voor dood door het yolk weggedragen , dat nu aan het vlugten slaande , afgemaakt of gevangen genomen werd. Jan van N a a l d w ij k, die den scheepsstrijd nog eenigen tijd aan den gang hield , ontweek eindelijk , met negen schepen en omtrent 400 man naar Sluis. Brederode, gevangen genomen zijnde , werd naar Dordrecht ge- 1.144 woerd en op Puttokstoren gezet, alwaar hij, den 11den Augustus 1490, aan zijne wonden overfeed. Hij weed in de Augustijnen­kerk zonder eenige static begraven. De jeugdige held verdient zeker een medelijdend aandenken , daar de ongelukkige uitslah van taken toch simmer kon strekken tot vermindering zijner verdien­sten , in de betrekking waarin hij was opget.reden. Zie de Nederlaag van Frans van Brederode, opgenomen in de Nieuwe werken der Maats. van Nederl. Letter k. te Leiden , D. I. St. II. bl. 147-182; V eli us, Chron. van Hoorn -bl. 142 en 143; van Goudhoeven, d'Oude Chron. van Holl., IA. 541-544, 546; Hee_mskerk, Batay. Arcad., bl. 256-266; Boxhorn, Chron. van Zed., D. II. bl. 318, 326, 327; Balen, Beschr. van Ford., ,b1. 801 en 802; van Leeuwen, Bat. Ill., bl. 888; Cornmelin, Beschr. van Amsterd. bl. 919 en 920; van S p a a n , Beschr. van Rotterd. bl. 127-136; van Mieris, Hist. der Nederl. Vorst., D. I. bl. 212, 217, 227; Lois, Beschr. van Rotterd. bl. 64-71; Wa­ge n a a r , Vaderl. Hist., D. IV. bl. 246-266 ; Kok, Vaderl. Woordenb.; Bijvoegs. en Aanm. op Wagenaar, D. IV. bl. 68; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Schelterna, Staatk. Nederl. ; Col lot d'Escury, Holland's Roem, D. II. A. bl. 52-59; Biogr. Nation.; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. 1V. bl. 272-278, 286-288; Arend, Algem. Ge­schied. des Vaderl., I). 11. St. 11 I. N. 259-270; Biogr. Univ. en vooral Alkema de, Jonker Fransen Oorlog , I1.ott. 1724. BREDERODE (WALRAVEN vAN), Brost van Hagestein , een na­tuurlijke zoon van Rein oud II van Brederode en aizoo een halve broeder van den voorgaande, was , toen zijn vader berigt ontvangen had, dat een Schotsch schip , geladen met wol, gestrand was bij Zandvoort in de heerlijkheid Brederode op diens bevel derwaarts vertrokken om zijn refit aldaar te handbaven , doch T, u b­hrecht van Raephorst, Schout te Haarlem, Nikolaas van IJperen en Gerrit van Noordwijk, vergezeld van eenige Ilaarlemsche schutters, haalde de gestrande wol, in weerwil van W a l r a v e n en onder toevoeging van vele spijtige en onhebbelijke woorden, van daar en bragten die te Haarlem. Walraven, deze-, overrnagt niet kunnende wederstaan , nam voor zich van dit ongelijk, te wreeken , waartoe de gelegenheid zich niet lang daarna aanbood; want in 1457 kennis bekomen hebbende, dat de Regering van Haarlem den Burgerneester Nicolaas van IJ p e re n, den Sche­pen Gerrit van Noordwijk en den Secretaris Willem Paeds naar Amersloort tot den Bisschop gezonden hadden, orn van hem te verzoeken accijns te mogen vorderen van de geestelijkheid , over­viel 'W alraven hen , toen zij aan de But bij het Steenenkruis gekomen waren , en benam den beiden eerstgenoemden , zonder voor­weten van zijnen vader, het leven. R ei n o ud narn hem dit zoo euvel , dat W a l r a v e n , eenen geruimen tijd niet in zijne tegenwoor­digheid mogt komen. kort nadat zijn vader in 1470 door David van B o u r­gondie, den vijf en vijrtigsten Bisschop van Utrecht , in liechtenis 1245 was genomen , werd ook W a 1 r a v en ten Hove ontboden en ge­vangen gehouden. Voor des Bisschops raad gebragt , werdeu hem de volgende vraagstukken voorgehouden , ten eerste : of hij den bovenvermelden doodsiag niet had hegaan , met wil en toestemming van zijnen vader; ten tweede : of hij geen kennis had van het `'er­bond , gemaakt door zijnen vader en zijnen oom met Adolf van Gelder tegen liertog Karel den S t o u t e en den Bisschop ? ten derde : of zijn vader en zijn oom geen hulp hadden bewezen aan de Gelderschen in het verbranden van Usselstein ; en ten vierde: of hij niet wist , dat zijn vader en zijn oom voornemens waren de Regering der stad Utrecht te verzetten ? Op de eerste beschuldigirig antwoordde hij , dat zijn vader daarvan niets geweten had, ja zelfs dat hij otn die manslag eenen geruimen tijd den toorn en gramschap van zijn vader had moeten ondergaan , en dat die doodslag reeds verzoend was. Op de verdere vraagstukken verklaarde hij ten eene­male onkundig te zijn , van de gevallen zoo even vermeld. Op deze en meer ander& stukken van minder gewigt werd hij onderhouden , en zoo door bedreigingen als door beloften aangezet om naar den zin van des Kerkvoogds goddeloze Raadslieden te antwoorden. W a I-raven, volstandig zijne onbewustheid betuigende , werd op de pijn­bank gebragt , en zoo onmenschelijk gehandeld dat men twijtelen mag , of er wel voorbeelden in de geschiedenis van dergelijke on­christelijke en wreede regtspleging te vinden zijn. Men Boot hem het lijf vol water en sprong er dan op om hem tot de bekentenis van nooit bedreven misdaden te brengen. Dit folteren werd , zonder hem eenig getuigen , bewijs , of schijn van waarheid , voor te leggen, eenige dagen achtereen , tot drie of vier keeren daags en in het geheel wel veertig of vijftig malen , met zooveel geweld her­haald , dat hij , zijne levenskrachten bijna verloren hebbende en de afgrijzelijke pijnen niet Langer kunnende verdragen , al zeide wat men goedvond. Deze afgeperste belijdenis bragten de wreede Raden in geschrift en wilden hem noodzaken , die met zijne hand te onder­teekenen , doch , wat moeite zij ook aanwendden , hij bleef zulks volstandig weigeren. Eindelijk gelukte het hem uit zijne gevange­nis te ontkomen. Dikwerf versch stroo verzocht en verkregen heb­bende, stak hij met de hardste halmen het slot der boeijen , waar­mede hij gekneveld was , open en langs den muur , waaruit hij eenige steenen gebroken had , klom hij , in eenen donkeren nacht , bij zeer onstuimig weder tot aan een dakvenster ; maakte daar­aan een snoer, dat hij van zijne gescheurde kleederen gevloch­ten had, sterk met gedraaid stroo vast , en lieu zich zoo naar beneden af. Naauwelijks stond hij op den grond of er kwam een van 's Bisschops dienaars naar buiten , doch W a 1r a v e n zich stil houdende , werd wegens de duisternis niet ontdekt. dat de dienaar weder binnengegaan was , zwom W a 1 r a v en over de gracht , en nog een water moetende doorwaden , vond hij daarin vele zwanen , welke , gestoord in hunne rust , door hun geklapwiek ver­oorzaakte , dat eenig yolk met licht voorzien zich naar buiten be- 1246 gaf, om te vernemen naar de oorzaak van het buitengewoon gewoel dezer dieren. Daar W a I r a v en echter het hoofd slechts even boven het water hield en zich niet verroerde, werd hij niet gezien en het yolk , denkende dat die dieren onder elkander vochten, keer­den spoedig weder naar het slot. W a 1 r a yen, door het licht , waarmede men was buiten gekomen , den naasten weg naar den dijk ontdekt hebbende , begaf zich daar op. Doch bier zich niet veilig achtende , sprong hij in het water , en trachtte de Lek over te zwemmen , in bet midden dier rivier gekomen kon hij echter , wegena den sterken stroom zijn voornemen niet volvoeren en was genoodzaakt naar den zelfden oever , van waar hij afgezwommen was, terug te 'keeren. Nu ging hij , zoo nat als hij was , nog een uur ver in dien winderigen gracht Tangs den slibbe­rigen dijk , tot dat hij door hulp van eenen veerman , te Hagestein gebragt werd. Daar zich van drooge kleederen voorzien hebbende , begat' hij zich naar Vianen , een heerlijkheid van den huize v a n B r e d e r ode , waar hij zich in veiligheid beyond. llij was gehuwd met G e er truida van A I p h en en over­feed zonder kinderen na te laten. Zie van Gouthoeven, d'Oude Chron. van Holl., bl. 122; Sere- Beschr. van Haarlem, bl. 52 en 53; van Leeuwen, Bat. Ill., bl. 88 ; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. IV. bl. 181-133, 134, 125; Burman, Utr. Jaarb., D. I I. bl. 347, D. III. bl. 11, 16,, 17, 21, 22; Kok, Vaderl. Woordonb., Eersle tafel der Natuurl. afstamm. der B re d er o de n; Bilderdijk, Geschied. van Haarl., bl. 52 en 53; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. II. St. III. bl. 96, 103, 105; van Lennep en Hofdijk, Nederl. Kasteelen, b1.70en 71 . BREDER ODE (Jmus VAN) , een natuurlijke zoon van G ij sber t v an Bred e r o d e, den vier en vijftigsten Bisschop van Utrecht, stond in 1479 zoozeer in guest en vertrouwen hij W o I fer t v an B o r s s el e, Stadhouder van Holland , dat deze bij zijn ver­trek naar Zeeland aan zijne zorgen de stad Rotterdam overlies. Bij de komst van den Aartshertog Maxim ilia a n aldaar,, in 1480, bood J o r i s hem de sleutels van Rotterdam aan , en die Vorst bevestigde hem aanvankelijk in bet Opperbevel over die stad , doch op aandrang der Kabeljaauwschen ontzette hij hem weldra van dat ambt. Nu werd J oris v an B r eder ode Slotvoogd van Via-l:len en Batestein , doch vervoegde zich later bij de Hoeksche uit­.gewekenen te Sluis en met zijnen neef Frans van B red e r o-d e, in het jaar 1488, weder in Rotterdam gekomen , zakte hij den '6den Februarij , met Daniel L epel t a k , aan het hoofd van 300 wakkere gasten en negen roeijagten , den Maasstroom of tot regt voor Schiedam , en stapte in het Overmaassche aan wal , waar zij de dorpen Roon en Poortugaal alsmede het huis Valkestein, zijnde een jagthuis der Hollandsche Graven,' plunderden, en de landlieden -dwongen , om den geroofden bait met paard en warn , door de diepe wegen , naar hunne vaartuigen te voeren , in het wederkeeren de woningen en schuren der boeren in brand stekende , doch de 1247 Schiedammers , met een goed gedeelte van het krijgsvolk , dat in hunne stad in bezetting lag , de Maas overgestoken zijnde, trokken hen te gemoet , raakte weldra met hen slaags en sloegen hen , die de zwakste in getal waren , op de vlugt , waarbij J o r i s van Br eder o d e gevangen geraakte. Na het overgaan van Rotterdam aan den Stadhouder Jan van Egmond, in 1489 , werd hij te Delft onthoola , terwij1 men zijn hoord naar Sehoonhoven zond , en aldaar op eenen hoogen stank boven de poort stelde. Ilij was ge­huwd met Maria Ruigrok. Zie van Gouthoeven, d'oude Citron. van Roll. bl. 122; H ee m s-k e r k, Batay. Arcadia bl. 236, 238, 263; van Leenwen, Bat. bl. 888 ; van Spaan, beschr. van Rotterd. bl. 118, 136'; van Mieris, ffist. der Nederl. Vorst., D. I. bl. 154; van Alketnad;e, thinker Fr an s en Oorlog , bl. 124-126, 249; Kok, Yaderl. Woor­denb., le tate! van Natuurl. afstainm. der Brederoden; de C h a I-m ot, Biogr. Woordenb.; Co I lot d'Eseury, Holland's Roena , D. H. bl. 54, 57 ; B i I d e r d ij k , Geschied. des Vaderl. 0. IV. bl. 232 ; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. III. bl. 71, '73, 261, 267. BREDERODE (REINoun III vAN), Burggraaf van Utrecht, Vrij­heer van Vianen, [leer van Brederode, Ameide, Haverin­court enz., oudste zoon van Walraven II van Brederode en van Margaretha van Borssele, geboren in 1493, was Burggraaf van Utrecht , Raadsheer en Kamerheer van Keizer K a r el V, Opperhoutvester van Holland enz. Hij staat te boek voor een onverzaagd en hoogmoedig man , zoo als hij dan ook toonde te zijn door het weder aannemen van eenen titel, welke hij oordeelde hem toe ,te behooren, namelijk die van gebo-ren Graaf van Holland. Hij nam diensvolgens de baarnesteel uit zijn wapen weg; en deed, zelfs in tegenwoordigheid van Keizer Ka rel V te Gent, op alle hoeken der straten aanslaan ; R ei n o u d, Graaf van Hol la n d ; hetwelk door den Keizer niet anders kon aangemerkt worden , dan dat hij naar het Graafschap stond , terwijl deze zich verbeeldde , alleen Graaf te zijn , en zulks te moeten blijven. Door dit bedrijf geraakte hij in ongunst van eenen Vorst, die hem anders zeer genegen was , en hem tot grootere waardig­held had verheven dan hij vroeger bezat. De Keizer, hiermede in zijne eer getast , beval den Koninklijken Heraut zijn regt tegen van Brederode te handhaven en hem aan te klagen. Reinoud, die volgens het regt van geboorte nicer regt tot het Graafschap had dan de Keizer , werd diensvolgens aangeklaagd , en naar den zin des Keizers, den 16den Januarij 1531, ter dood veroordeeld; maar de Keizer verzachtte het vonnis , schonk hem het !even en daarna ook alle zijne goederen terug; dock hij ontving het bevel van nimmer het voile wapen van Holland aan te nemen, of den titel van Graaf, welke Zijne Keizerlijke Majesteit alleen toekwam , te voeren. Men verbood hem evenwel niet te schriken, Oorspron­keliik door wettige successie geboren van de Graven van Hol­land. Ook werd hem door Keizer Ka r e 1, den 11den Nei 1534, 1248 vergund , het wapen , welkedoor zijne voorouders gebruikt waren, weder te mogen voeren , zijnde dat van Holland gebroken ja de Herauten en 's Keizers zuster verklaarden zelven de wettigheid van zijne afkomst nit de Hollandsche Graven; en om die afkomst nader te bevestigen , deed hij naderhand uitgeven zijne genealogie van Graaf Dirk af. Ook schroomde van B r e de rode niet , nadat gemelde vonnis was voorgelezen , een protest te doen. Hierna ge­raakte hij weder in guest van den Keizer en werd bovendien vet.-eerd met den titel van Ridder en Deken der orde van het gulden­vlies. In de vrouweNke linie was hij van hoog adellijk Friesch bloed. Hij stamde af van G o s se L ud i ng a, den zesden Potestaat van Fries-land, wiens dochter Tet Ludinga, met den zoon van Arnoud, Graaf van Hol land , die naar Stavoren en tot hem gevlugt was in het huweliik trad. Deze omstandigheid nam hij te baat om der Friezen nationaal gevoel te streelen en tevens hunne zucht en hun­nen handel en zeevaart nog meer uit te breiden aan zijne bijzon­dere belangen dienstbaar te maken. Net dat oogmerk stelde hij der Regering van Leeuwarden in 1556 eene onderneming voor, welke voor den Frieschen handel en scheepvaart hoogst gewigtig was, namelijk , dat door zijne heerlijkheid Vianen een kanaal zou worden gegraven , waardoor de Friesche schepen naar de bovenri­vieren de Waal en de Naas zouden kunnen varen , zonder de stall Dordrecht te behoeven aan te doen en alzoo daar te ontschepen. De Regering van Leeuwarden aarzelde niet om dit plan in over­weging te nemen , en op haren voorslag had er reeds den 12den Augustus 1556 eene bijeenkomst der Regeringen van alle Friesche steden plaats, waar gemagtigden benoemd werden, om met R e noud in onderhandeling te treden doch , zoo nit hoofde van het kort daaropvolgende overlijden van Reinoud, als van de beroerte in de Nederlanden ontstaan en het allengskens toegenomen verval van Frieslands handel en scheepvaart op de Waal en de Maas , is aan de zaak zelve geen gevolg gegeven. Doch de bedijking van het Bergermeer is waarschijnelijk door R e i no u d begonnen en voltooid. Hij overleed den 28sten September 1556, na bij zijne echtge­ genoote Filippine of Philipote van der Mark verwekt te hebben vijf zonen en vijf dochters. Onder zijne zonen was Hen­ drik van Brederode, die volgt. Reinouds afbeelding gaat in plaat uit , gegraveerd door R einier Vinkel es in 8°. Zie van Gouthoeven, d'oude Chron. van. Boll. bl. 123; van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 889; van Mieris, Hist. der Nederl. Forst. D. III. bl. 24; te Water, Hist. van het Verb. der Edelen, D. IV. hi. 140; de Feller, Diction. Hist.; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VIII. ht. 1005-1008; Scheltema, Staatk. Nederl.; Bilderdijk, Geschied. des Fader& D. V. bl. .117; can Hall, Hendrik, Graaf van Brederode verdedigd, bl. 168-172; van Lennep en Hofdijk , voorm. Nederl. kasteelen , bl. 73 en 74. 1249 BREDERODE (HENDRIK vAN) , noon van den voorgaande ge­boren te Brussel in December 1531 , was toen hij den ouder­dom van 25 jaren bereikt had, een der mededingers naar de waar­digheid van Coadjutor in st. Baafsabtdij te Gent, doch zij werd aan den beroemden W i g l e van A y t t a van Z w i c h e m opgedragen. Hij zocht zich aangenaam hij den Koning te maken en zuiks gelukte hem ; ook gaf Filips hem , ten jare 1559, het bevel over eene bende van Ordonnantie. Doch kort daarna, eenen weerzin krijgende aan de dwingelandij in het burgerlijke en in de godsdienst , voegde hij zich aan de zijde van 0 ra n j e en anderen die den Kardinaal d e G ra n v e 11 e openlijk wederstonden. Hij k warn vrijrnoedig uit voor de leer der Hervormden , zelfs door onderteekening van hunne geloofsbelijdenis , welke hij ook openlijk onder zijn gebied liet prediken en trachtte zooveel in hem was de volgelingen van L u th e r met die van Calv ij n te vereenigen. In het begin van 1566 hield de Landvoogdes B re derode nog voor goed Catholiek ofschoon er een Boekdrukker te Vianen was , die kettersche boeken drukte en twee of drie Predikanten , welke die boeken maakten ; terwijl Alonzo del Canto haar berigtte, dat alle de kettersche boeken , welke door deze harden verspreid wer­den , van Vianen uitgingen. Toen , in het jaar 1566 , de Nederlandsche Edelen een Verbond aangingen tegen de Spaansche dwingelandij en de invoering van de inquisitie , was van Brederode een der eerste die dit Verbond en het Smeekschrift ter verkriking van vrijheid van godsdienst teekenden en onderschraagden , ja , al wat hem dierbaar was daar­voor opzetteden. Hij woonde dos niet alleen alle de zamenkomsten der Verbondene Edelen bij , maar hij was het ook , die het Smeek­schrift den 5den April 1566 der Hertogin overhandigde, en daarbij het woord voerde. Hij was te dien einde den 3den April te Brus­sel gekomen , en men verhaalde, dat hij zou gezegd hebben: » zij »dachten dat ik te Brussel niet zou durven komen ; welnu , ik » ben er. en zal er misschien op eene andere wijze uittrekken." Den 10den April trok hij er uit aan het hoofd van 150 ruiters. In bet Huis van Kuilenburg te Brussel rigtte hij een groot gast­maal aan , op hetwelk verschenen alien, die tot het Verbond be­hoorden en reeds tot 300 Edelen waren aangegroeid. Op dit gast­maal namen zij , zoo als somtnigen berigten , den naam van Geuzen dat is Bedefaars , openlijk aan , doch Brederode noemden zij den Hersteller der verloren vrijheid. Van hier hegaf hij zich naar Antwerpen , waar meer dan vier duizend burgers zich verzatnelde voor het huis , in hetwelk hij zijnen intrek had genomen. Met eenen vollen beke• in de hand vertoonde hij zich aan het venster en sprak de zaamgevloeide schare aldus aan : » Mannen van Antwerpen , ik hen bier met » gevaar van mijn goed en !even om u te hesehermen en van » het onmenschelijke geloofsonderzoek en de bloedhevelen te be­» vrijden. Wilt gij biertoe met en onder wij medewerken 79 1250 » neeint dan de ter% aan , welke ik u toebreng , en steek tot tee­), ken uwer toestemtning, de handen omhoog." Daarop drank hij, en tiller handen vlogen onder een oorverdoovend gejuich in de boogie. Kort daarna verliet hij onder het uitgeleide der menigte de Sche!destad en beyond zich den 23den April reeds weder te Vianen. Den 5den Julij verscheen Brederode met eenige andere der Verbonden Edelen en een groot gevolg weder te Antwerpen , waar hij veel aanhang en naloop bij het yolk vond , terwijl het verblijf van den Graaf van N eg e n aldaar en de verwachtte komst van den Graaf van Arem berg bij de Hervormden het vermoe­den deed ontstaan , dat beide last hadden , met behAlp van de Regering , in het geheim krijgsvolk in de stad te brengen. Hij koos partij tegen N e g e n , doch begunstigde geenszins de scheurmakers. Intusschen drong de overheid bij de Landvoogdes zoo op zijne verwijdering als op die van den Graaf van . 11 e g en aan. De laatste vertrok , doch Br e d e r o d e bled , aangezien eene partij hen met geweld aldaar houden wilde , ofschoon hij aan Graaf Lode w ij k van Nassau schreet , »wij zijn hier in den » mull der wolven; ieder oogenblik zijn wij in gevaar dat men ons »den keel komt afsnijden." Het doel van zijn verblijf te Antwer­ pen was blijkbaar , om , tot aan de komst van den Prins v a n 0 ra nj e, de orde te handhaven , want nadat hij den 13den Jnnij 1566 dien Prins , welke door de Landvoogdes derwaarts gezonden. was , met eenen grooten stoet had ingehaald , verliet hij den vol­genden dag die stad , en begat' zich op 's Prinsen verzoek naar St. Truijen , waar de Bondgenooten door hunne hoofden be­schreven waren tegen den 14den Julij , zekerlijk om middelen to beramen tot het verkrijgen van hetgene de Landvoogdes hun be­loofd had, doch , onder schijn van te beraadslagen over het ant­woord , dat zij haar zouden geven op den brief , waarbij zij den bij­stand der Edelen , tot verstoring van de openlijke vergaderingen der zoogenaamde ketteren , met vleijende woorden inriep. Later doorreisde hij zelf onderscheidene steden van Holland , om ander de hand aanhang te maker en het Verbond bif de voor­naamste inwoners goedkeuring te doen wegclragen. Onder anderen kwam hij te Hoorn , waar hij net zijne gemalin zeer feestelijk ont­haald werd. Onder den maaltijd hing hij den Burgemeester W i i­tem P ie ters z. En khuizen, terwijl deze eenigzins beschonken was, half met half tegen diens wil, eenen gouden geuzenpenning om , waarover die Burgemeester des anderen daags zeer verlegen was , en niet zonder reden , want na de komst van den Hertog van Alva kostte hem dit een goed deel zijner middelen. Ook schijnt Brederode met D u co van Mar te n a werkzaam geweest te zijn, om Friesland voor de goede zaak te winnen. In het begin van 1567 stelde Brederode , uit naam zijner •Bondgenooten , nog een smeekschrift op aan de Landvoogdes , en zond het van Antwerpen naar Brussel , alzoo hem verboden was aldaar te verschijnen ; doch toen ook daarmede niets gewonnen 1251 werd en mtegendeel -de tijdingen uit Spa* nog dagelijks ongun­stiffer werven, en de Gouvernante zich sterk ten oorlog toerustte , begonnen de Bondgenooten ook yolk te werven. Fen bewijs dat Brederode voor de vrijheid van godsdienst alles veil had , is dat hij , het smeekschrift aan den Koning, waarbij 30 tonnen schats voor het bekomen van die vrijheid werd aangeboden, niet sleehts teekende maar zich zelfs voor 10000 kroonen aan­sprakelijk stelde. Geen minder warrne ijver bezielde hem voor het behoud van de burgerlijke vrijheid , want hij verbond zich nader­hand tot bet opbrengen van 12000 Karelsgulden, iudien de Ne­derlanders zich in staat wilde stellen , om het juk der dwingelandij door geweld van wapenen af te schudden. Bij zulke aanbiedin8en en als men, niettegenstaande de uitgestrekte bezittingen van B r e-d er o de , in aanmerking neemt , dat zijn jaarlijksch inkomen in eene opgave van de inkomsten der voornaamste Heeren in de Nederlanden slechts op 8140 gulden begroot wordt toonde hij met de daad door het versterken van zijne sloten Ameide en Vianen , en door het aanwer­ven van krijgsvolk , dat de zaak hem refit ernst was; en dat ofschoon het hem aan magi mogt ontbreken , het hem echter nimmer aan goe­den wil zou feilen om tot een medehelper ter verlossing van het verdrukte Nederland te verstrekken. Het weigeren om den nieuwen eed te doen was mede een onloochenbaar blijk , dat hij het geweld van Fi lips niet schroomde; hierdoor viel hij ook in de hoogste ongenade bij de Landvoogdes , wier gunst hij naderhand nooit meer winnen kon. Zij ontnam hem, evenwel eerst in April 1567, zijne bende van ordonnantie , wegens zijne alles to hovengaande stoutheid. Of hij echter gezocht hebbe , zich met haar en den Koning te verzoenen , zoo als men wil , is onzeker. Zoo veel gaat vast , dat hij , in het begin van 1567 , met onwrikbaar besluit , zich voor de Ilervorming verklaarde, gelijk hij weinige maanden vroeger de beelden nit de kerken in het Land van Vianen had later wegnemen naar men verhaalde, onder het muziek van trom en fluit. De Hertogin gemagtigden naar 's Hertogenbosch gezonden heb­betide , om, de burgerij aldaar onder eenen nieuwen eed te brengen. trachtte , Coen. dit niet gelukte , op eene listige wijze den Graat van M eg en met eenig krijgsvolk binnen den stad te krijgen ; dock de gemeente hiervan kennis bekomen hebbende , vaardigde Herman de Rui ter aan Brederode af, die, in Fehruarij 1567, Ant on ie van B om be r gen derwaarts zond. Men liet hem met zijn yolk binnen , cloth hij hield het er niet langer dan tot in April, wanneer hij, gedrongen door de Landvoogdes , die de personen en goederen der ingezetenen , alom deed aanslaan , de stad verliet , welke, sedert Spaansche bezetting innam. M eg en zijne aanslag op 's Hertogenbosch aldus verijdeld ziende scheep­te met een regement voetvolk , uit de Landen van Ileusden ert Altena de rivier over naar den kant van Gorinchem ; maar de burgers dier stad , onder welke Bred erode aanmerkeliiken aanhang had , en waar hij dikwijis met de Verbonden Edelen 1252 bijeen kwain ten huize van Pieter J anszoon van Groo t-veld in de Roos , hielden , beducht dat Megen ook lets tegen hunne stad in den zin had, in groote inenigte wacht aan de poorten om hem buiten te houden. Hij trok daarop de stad Noorbij , en voegde zich in Liesveld bij den Hertog van Brun s-w ij k , met wien vereenigd hij Atneide , overviel , hetwelk door hem genoegzaam werd uitgeplunderd. Door de Landvoogdes on­derrigt , dat Brederod e, die omtrent Vianen meer dan 3000 krijgslieden bijeen had , Utrecht dacht te verrassen , rukte Megen derwaarts , bezette het slot Vreeburg en rigtte tot verzekering van -het gewest een blokhuis op te Vrecswijk aan de Vaart , waardoor bet yolk van Brederode zich den aanvoer van leeftogt uit Hol­land en het Sticht zag afgesneden. Zijne knechten dus verstoken van de hoop oin Utrecht in te krisigen , koelden hunnen moed aan het klooster Marienwaard , dat geplunderd werd. Sedert doorliepen zij het platte land van Utrecht en Holland , beroovende onderschei­dene kerken en kloosters. Brederode zelve had zich, middelerwijl geworpen binnen Am­sterdam , ter gelegenheid van eene nieuwe beroerte , aldaar in den aanvang des jaars ontstaan en waaruit hij hoopte eenig voordeel voor de gemeene zaak te zullen bewerken. Hij begaf zich, op den avond van den 27sten Februarij , te paard naar Ouderkerk, eu ging van hier, slechts door twee Edellieden vergezeld , te voet tot digt bij de stad, alwaar hij Clement Volkertsz. Coornhert bij zich in de herberg ontbood , ten einde met dezen te overleggen , op wat wijze hij best in de stad zon kunnen geraken ; dit was bezwaarlijk , want aan de poorten werd te dier. tilde , scherpe wacht gehouden en niemand vreemds ingelaten , dan die zijnen naam en zijne woonplaats opgaf; ook was het aan alle vreem­delingen ontzegd door de boOrnen binnen te komen. Maar C o o r n-h e r t hem , alleen , door zijne beide Edellieden vergezeld , in eene open schuit hebbende doen treden , deed hen , zonder zich aan het roepen der wacht te storen , snel door den Amstelboorn roeijen en bij de Turfmarkt aan wal zetten. Naauwelijks was Bred erod e binnen Amsterdam , of hij werd gevolgd door zijne echtgenoote , de Gravin Amelia van Nieuwenaar, eerie vrouw zoo edel van hart als aanzienlijk van geboorte , welke niet schroomde het lot van haren gemaal met hem in trouwe liefde te deelen ; zij kwam in de stad, verkleed in het gewaad eener landvrouw. De Regering, kort hierop vernemende , dat Brederode, wien zij het hoofd van alle Geuzen noemde , in de stad was , stond niet weinig bedrem­meld , wijl zij geloofde , dat hij door de Onroomschen ontboden was ; ofschoon zulks in de Gedenkschriften van Laurens J a­kobszoon R e a a l ontkend wordt. De onroomschen waren met dit al zeer in hunnen schik met de tegenwoordigheid van zulk een aanzienlijk hoofd. De voornaamsten lieten zich dagelijks in zijn gezelschap vinden. Ook begaven zich vele Edelen en voorname burgers uit Braband , Artois, Henegouwen , Vlaanderen , Holland , 1253 Friesland en het Sticht naar Amsterdam, waar zij , vertnomd als kooplieden, schippers of boeren, den wachters aan de poorten val­ sche namen opgaven; onder deze Edelen waren Sjoerd Heym Hartman Galama, Lancelot van Brederode, Willem van Blois, gezegd Treslong, Gijsbert van Duivenvoorde, Albrecht van Huchtenbroek en Josua van Alveringen. De toevloed van zoo veel yolks gal gelegenheid tot het vernieuwen van eene scherpe keur op het hewaken der stad en op het toezigt aan. de poorten welke den 3deri iVlaart algekondigd werd , en on­ der anderen behelsde , » dat alle vreemdelingen , die binnen drie » weken in de stad gekomen waren , binnen de (0 van vier en » twintig uren gehouden waren te vertrekken , op eerie boete van » zes Karelsguldens , ten ware de Watirden or Waardinnen dier » vreemdelingen , binnen die tijd , bij den Schout kwainen , en zich b or g stelden voor het goed gedrag en de getrouwheid hunner » gasten." Intusschen was men te Brussel niet minder beducht , dat de komst van Br ederode en van zoo velen der Verbonden Edelen. te Amsterdam lets euvels brouwen mogt ; en de kommer vermeerderde, toen men vernam dat er,, omtrent Vianen , eenig krijgsvolk bijeen trok. De Landvoogdes vond derhalve geraden Jacob de la Torre, Secretaris van den Geheimen liaad , die zich destijcis te Utrecht beyond , aan de Regering van Amsterdam te zenden , met eenen brief, waarin zij haar vermaande, » om den » Ileer van Brederode, door overreding of uitgedrukt bevel , de » stad te doen ontruimen , waartoe zij zich des noods ook van de » troepen des Graven v a n l I e g e n bedienen molt." Toen I a Torre van twee Schepenen verzeld , aan Brederode zijnen last ontvouwde, verklaarde deze ongehouden te zijn , zich aan het bevel der Landvoogdes te gedragen zoo tang het hem niet getoond werd , zich te gelijk met hooge woordcn beklagende, » dat men » zijne verdediging ten Hove niet had willen hooren , daar hij )0 '8 Konings getrouwe dienaar , en zelfs Nereid was , tegen de weder­ » spanrielingen te paard te zitten ; tevens had zij bevel gegeven , » om de bolwerken van Vianen met groote kosten daargesteld , te »slechten , opdat hij alzoo eene prooi zou worden, van den eersten » vijand die zich opdeed. Ook werden op haar bevel zijne stad » door Hertog Erik van B r u n s w ij k belegerd en 'zijne dorpen » uitgeplunderd." Burgemeesteren zonden daarna A d r i a an Pau w-, Herman Rodenburg en anderen , van hunnen Pensionaris of Secretaris vergezeld , oin Brederode tot vertrekken te bewegen , dock het was vruchteloos. Hij antwoordde , »dat hij doen zou , »zoo als hij het verstond." De gemeente middelerwijl duchtende , dat zijn persoon niet veilig was, bewaakte 's nachts- zijne herherg, waar de Prins van Oranie uithing , met omtrent honderd man. Ook was daarvoor bij dag een groote toevloed van menschen , ender welke , de kreet van wive les Gueux ? dikwerr gehoord werd; at hetwelk den Raad zoo be- 1254 &At maakte voor opschudding, dat men besloot den gewoonlij­ken ommegang met het sacrament , welke anders op die tijd in de Vas-ten plaats had , niet te laten voortgaan. noel' hierbij bled het niet , want eenige Friesche en andere Edelen , en onder dezen L a'n c e I o t van Breder od e , een bastaardbroeder van 11 en drik, bestonden , met voorweten van Bred er ode, op den 17den Maart de Torre, in zijne herberg en kamer op den Dam , te overvallen , en hem aldaar , tot '$ anderen daags , als in gijzeling te houden; terwijI zij zijne pa­ pieren doorsnuffelden , hem een koffertje net de gewigtigste stuk­ken en daaronder het verhaal zijner verriglingen ontnamen , en aan Br e d e r ode bragten. Waarop de Secretaris van den Gehei­men Raad , voor erger duchtende, in allerij1 de stad verliet. De Hervormden hadden dien zelfden morgen een verzoekschrift bij de Regering ingeleverd waarbij zij verlangden, dat nog vierhon­derd knechten , uit de burgerij te kiezen , zouden aangenomen worden ; en alzoo er niemand in de stad was , die bijzondere erva­renheid in den krijgshandet bezat , werd tevens verzocht , dat B r e­derode, een ingeboren Heer en Vassal des Konings , zich toevallig hier bevindende , zou worden aangesteld tot Generaal en Overste-Kapitein dezer knechten , om de stad te beschermen , ten nutte der inwoners en tot dienst van zijne Majesteit. Bit alles evenwel bij voorraad en tot de tijd toe, dat eenige gemagtigden de toe-stemming van den Prins, als Stadhouder en Kapitein Generaa[ van. Holland , daarop verkregen hadden. Burgemeesteren , bevreesd, wil­ligden zulks in , onder voorwaarde , dat men er alvorens des Prinsen goed­dunken op zou verstaan. Ilierop verklaarde B r e d e r ode, » dat » hij den opgedragen last en titel , ten dienste des Konings en tot » bevordering der ruste in de stad , aanvaardde , zonder dat hij het begeerde te doen tegen hetgene bij den Prins zou worden goed gevonden." Zijne aanvaarding van dit ambt bragt de gemeen-te , die vrij wat aan liet gisten was , weder tot bedaren. De Prins bewilligde sedert in alle de verlangde, punten , uitgeno­men in dat van het Opperbevel van Br ederode, terIviij bode h beloofde dezen zijne meening door eenen bijzonderen bode te zullen laten weten. 0 r a n j e voorzag duidelijk , dat de magi te gering was , om den Koning het hoofil te bieden, als mede dat de Regering van Amsterdam, Diets dan gedwongen ten voor­deele van de Onroomschen deed, en er dus Been de minste staat op hair was te waken. Brederode, uit eenen Edelman, van we. ge den Prins aan hem algezonden , berigt bekomen hebbende, hoe alles in het riet liep , terwij I de Prins zelve op zijn vertrek naar Duitschland stood en hem ais vriend liet vermanen , ook op eigen veiligheid te denken , begon mede op eenen aftogt bedacht te zijn. Ilij , die intusschen op zijn verzoek , reeds van een getuigschrift voorzien was dat hij zich altoos stil gedragen had , liet zich dan verluiden , dat hij geneigd was de stad te ruimen , ndien men hem eene matige sore , op zekere zijner landen be­dijkt ire bet Berger- en Kleimeer,, verstrekken wilde , ter bestrij- 1255 ding zijner achterstallige schulden. De Wethouderbchap Wilde gaarne den nieuwen Overste slijten , doch vreesde voor inisnoegen van bet Hof , indien zij hem penningen opschoot ; oin dit te ont­gaan bewogen zij Herman Rodenburg en Adriaan P a u w , om hem 8000 gulden op hunnen naam , doch voor reke­ning van de stad, te sehieten. Het geld werd aldra zijner Rent­meester behandigd en in dien zelfden nacht vertrok hij ten elf ure , met zijne genrialin , A in elia Gravin v an Nieu wenaa r, en eenen aanzienlijken stoet , niet tender groote aandoening zijner vrienden , .en bijzonder van de Hervormden. Men had gezorgd dat de sleu­tels bij den boom waren , en twee karveels op stroom , benevens een waterschip , door hem met geschut en yolk voorzien , en die­nende tot zijn geleide tot in het Vlie. Bred erod e's toeleg was echter,, Amsterdam , door verstandhouding van binnen , dien nacht door zijne kriksbenden , onder het bevel van G ij sb e r t, en D irk van Br on k horst , bij verrassing in te nemen , hetgeen ongetwijfeld gelukt zou zijn , indien zij tijdig genoeg ge­komen waren. Den geheelen nacht van zijn vertrek bleef hij met zijn schip voor Jaap Hannes , een gehucht 3/4 ours ten Oosten van Amsterdam , aan den Zeedijk , liggen , en eerst na het mislukken van den aanslag stevende hij naar het Vlie , van waar hij zich met de zijnen naar Emden, voorts naar Bremen begat, waarna hij op de heerlijkheid van Graaf J oost van Sch auw en burg eerie schuilplaats vond ; voedende even als Oranje de hoop op eenen gunstiger keer van zaken. Den 24sten Augustus 1568 deed de Hertog van A lva Br ederode openlijk indagen. De besehuldigingen welke men tegen hem in­bragt waren; » dat hij , onaangezien 's Konings gunste, de zijde » van Oranje hield; en het hoofd der verbonden Edelen was. her » van had hij blijk gegeven , zoo door andere verrigtingen , te vo­»ren reeds gemeld , als door het gebruiken der benden van ordon­unantie tegen 's Konings dienst; het ligten van brandschattingen ; » de verwoesting van kerken en kloosters; gevangennerning van »'s Konings onderdanen; zich meester van Zeeland willen maken » die van Nijmegen te ontraden , krijgsvolk hinnen te laten ; de » Landvoogdes te bedricgen , indien zij hem en de zijnen Been ge­» noegen wilde geven enz." Op deze indaging niet verschenen zijnde , volgde vier maanden later een gestreng vonnis tegen hem. Hij werd balling en at zijn goed verbeurd verklaard. De Koning stelde naderhand iemand aan tot Ontvanger der heerlijkheden , die eertisids aan B red er o d e toebehoorden , en nu aan hem vervallen waren. Dan Bred erode, beleefde dit vonnis niet , want eer het over hem geveld werd , was hij reeds , den 16den Februarij 1568 , op het slot Harnhof of Harenburg , in de veste Reckelinghuisen , overleden , aan eene kortstondige doch hevige ziekte , welke zijne vijanden aan onmatigheid in het drinken, doch anderen, die mede geen­ zins tot zijne vrienden behooren , aan het zijdewee (pleuris) hebben toegeschreven. Volgens een schrijven van den Graaf v a n H o o g 1256 straten, was zijn einde zeer sehoon geweest en geheel het te­gengestelde van hetgeen zijne lasteraars verklaarden. Van ligizin­nigheid en dronkenschap schijnt hij evenwel niet geheel vrij te spreken , al nemen wij de aantijging van V i g I i u s , dat hij zijn verdriet door dronkenschap verzette niet voor waarheid aan. Bui­tensporige feesten en drinkgelagen behoorden tot die tijd en wei­nigen waren er , die zicb altijd van de verleiding vrij hielden. De zonderlinge geschiedenis met Polyxene de Mansfelt heeft Brederode met menigen vuilen faster bezwaard. Deze P o­lyxene, de doehter van Brederod e's zuster , had eenen liefdehandel aangeknoopt met Palamedes van Chalon, een natuurlijken zoon van Rene de Chalo n. Om Bien liefdehan­del tegen te gaan had men de Jonkvrouw aan Brederode overgegeven , die haar in eenen toren gevangen hield. Zij ont­vlugtte echter met haren minnaar. Bij deze gelegenheid werd hij zelf van verboden omgang met zijne nicht beschuldigd en zijne vijanden zeiden zelfs , dat dit niet de eerste noch tweede bloed­schande was , waaraan Brederode zich schuldig maakte. Doch het blijkt volstrekt niet, dat hij ooit dergelijke ongeregtigheden be­dreven heeft , en zij mogen veilig aan den bitterer* haat van zijne vijanden worden toegeschreven. Het verdient zelfs opmerking , dat hij tegen de gewoonte der Edelen van die tijd, geene bastaard­kinderen schijnt to hebbcn nagelaten; want Lancelot van B re­derod e en Sara van Brederode, die als zoodanig wel eens worden opgegeven, waren kinderen van Reinoud Ill van Br e-d e r o d e en dus zijne broeder en zuster. e n d r i k s weduwe , bij welke hij geene kinderen verwekt heeft hertrouwde , niet lang na zijn overlijden , met Frederik III, Keurvorst van den Paltz; en zij werd , volgens de voorwaarden der Gentsche bevrediging , hersteld in de verheurde goederen van haren min , voor zoo ver deze daaromtrent geene andere beschikkingen getnaakt had ; want de meesten moesten , volgens zijnen uiter­sten wil , komen aan zijne zuster Johanna van Br e el erode, vrouw v an 11 unnepel, aan wier doehter Geer t rui alle de allodiale goederen werden toegewezen , aangezien hare moeder reeds in 1573 overladen was. Zijn afbeeldsel gaat op onderscheiden wijze in Arent uit, als zon­der naam in folio en in klein 4°; door Jacobus Ii ou br a k en in 8°, door Jan Punt in 8°. voorkomende in de 8°. druk van van M e t e r e n , Nederl. Hist. ; in klein folio op staal door J. F. C. B.eckleben in Arend, illgem. Geschiod. des Vader­lands , gesteendrukt door Mensing en Last, in 8 0 , in P. Scheltema, Hendrik van Brederode in Amsterdam. In zijne jeugd had hij tot zinspreuk : Peut-titre (misschien); in la­tere Heere! bewaar ziel en eed. Nog voerde hij tot devies cell zwijnshoofd met vuurvlammen , waaronder twee bran­dende laurierstokken met de spreuk : Etsi rnortuus writ (hoewel dood brandt hij), welk devies ook gevonden wordt op de legpennin- 1257 gen van 1565 en 1566 voor Vianen , op welker voorzijde de hand van M u ci us Scev ola en het opschrift dgi aut pati fortiora (doen of nog meer lijden). Br e d e r o d e was lang van gestal­te , rosachtig van aangezigt , met blond gekruld haar , welgemaakt van lijf en leden , zeer beleefd en milddadig, goed van verstand en begrip , onversaagd en kloek ter wapenen , mar heethoofdig en stijf op zijn stuk staande. » Hij was" zegt een allezins bevoegd reg­ter (1) , » fier op zijne afkomst , vurig , ondernemend ; rusteloos. Zij• » ne grootmoedigheid , die tot zelfopoffering kon stijgen , zijne stout­» moedigheid , die tot roekeloosheid kon overslaan , zijne opregte » volksgezindheid , die hem de harten der menigte opende, zijne » bespraaktheid , zijne gevatheid , zijne ijdelheid zelve , zoude hem » in eenen tijd als dien , waarin hij optrad , onderscheiden hebben, » indien niet zijne hooge rang hem noodzakelijk zijne plaats had » aangewezen aan het hoofd der verbondene Edelen. Men sbeschul­» digt Brederode van geneigdheid tot drank , van oploopendheid , » die hem de heerschappij over zich zelven deed verliezen. Dat » er grond voor beide beschuldigingen is kan niet ontkend worden. m Maar de bewijzen ontbreken , dat de eerste ondeugd op zijne han­» delingen , als hoofd van het verbond , eenige invloed hebben uit­» geoefend; de gevaarlijke strekking der laatste werd vaak krachte­» loos gemaakt door zijne innige verkleefdheid aan den Prins van »Or anj e. Gewoon zijne eigene inzigten aan die van dezen voor-n treffelijken Staatsman te onderwerpen , volgde hij met gedweeheid » diens ingevingen , en zou niet geschroomd hebben van overijlde » stappen terug te treden binnen het pad , door de voorzigtigheid n en gernatigdheid van dezen gebaand. Wel verre van met V i­»glius voor een goed deel op B r e d e r o de de schuld te wer­» pen van de jammeren , die in 1568 en de daaropvolgende jaren ons Vaderland hebben getroffen , houden wij staande , dat , had­» den alle Edelen , die het Verbond teekenden , voor de uitbrei­» ding daarvan zoo krachtig geiiverd , hadden zij met evenveel » schranderheid voor de uitvoering van dat Verbond gewaakt , en » tot het uiterste toe den geeat daarvan zoo getrouw gehandhaafd » als Bred erode deed , de bange jaren van A b a's ty­» rannij zouden welligt nimmer zoo verderfelijk op Nederland heb­» ben gedrukt. De fiere hooding van den Nederlandschen Adel »zou of den Koning tot toegeeflijkheid gedwongen en hem strikt n verbonden hebben gehouden aan het eentnaal ingewilligde , of het » pleit , wie in Nederland heerschen zou , eene Spaansche Inquisitie » of eene Natie, in hare belangen behoorlijk door hare hoofden »vertegenwoordigd, ware vroeger in het open veld , en , wat ook » de uitslag had mogen zijn , roemrijker voldongen geworden." Er bestaan van Bred erode eene menigte brieven in de Ar­chives van G roe n van Prinsterer, die wel niet van bijzondere netheid van stip en taalkunde getuigen mar de overgegevenheid (I) De Gids voor 1845. D. I. bl. 551 en 252. 1258 van zbn hart aan de zaak der Hervorming en der vrijheid duide• lijk doen zien. ZiedeKempenaer, Vlaemsche Kronyk,b1. 43;Bor, Nederl. Oorl. B. II. bl. 58, (40), 59 (41), 73, (52), B. III. b1.147-151, (103-106), 160-168, (112-119); van Meteren, Nederl. Hist. D. I. bl. 408 en 409; Velius, Chronyk van Hoorn, by. 298, 299. 304; S t r a d a , Hist. de la Guerre des Pays-Bas , Tome I. pag. 49, 270, 286-297, 314, 317, 318, 376, 378, Tome III. pag. 2, 4, 28, 36, 46-48; van Gouthoeven, d'Oude Chron. van Boll., H. 124; de la P i s e , Hist. des Princes et Princip. de Orange, pag. 332, 348, 368; Pers, d'ontstelde Leeuw, bl. 50, 94-96, 109, 110, 116; Hooft, Nederl. Hist. bl. 74-78, 126-135; de Groot, 1Vederl. Jaerb. bl. 20, 21, 27; Sehotanus, Geschied. van Friesl., bl. 723, 724, 743; Brandt,• ilistor. der Reform., 1). I. bl. 294-298, 319, 362, 436, 438, 440, 444-446,, 455-456, 468; van Leeuwe.n. Bat. Ill., bl. 891 en 892; Commelin, Beschr. van Amsterd., bl. 1006, 1010--1016; van Loon, Beschr. der Nederl. Historip., D. 1. H. 74-86, 90. 97, 98, 103, 105; Ha I rn a , Too­neel der Vereen. 1Vederl., D. I. bl. 167; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Algem. Hist. Woordenb. ; (Bea u f or t) , 'Leven van Wit le in I D. 1.1)1. 336, 372, 451, 453, 459, 471, 543, 566, 584, 600-603,D. II. bl. 29, 34,82;vanMieris, Hist. der Nederl. Vorsten, 0.111.b1.143;LeCler c, Geschied. der Vereen. 1Vederl., D. I. bl. 17; Wag.cnaar, racy& Hist., D. VI. H. 7, 12, 45, 86, 125, 133-142, 154, 164, 166, 174, 189, 199, 211-230; de zelfde, Beschr. van Amsterd., St. I. bl. 294, 295, 299-305 ; Levensbes. der Nederl. Vorsten , Helden enz. , St. I. bl. 390 en 391; t e Water. .Hist. van het Verb. der Edelen, St. I. H. 14, 50 foot b, 93-95, 282-293, 310, 314, 370, 371, St. II. bl. 77, 84-86, 91, 280-297, St. III. bl. 433, 445, 446, 456, 490, 491, St. IV. bl. 250-253, 402; de Feller, Dict. Hist.; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VIII. bl. 1008-101* Bijvoegs. en Aanmerk. op Wa ge n a a r, D. VI. bl. 63 en 64; Levens­hes. van Vaderl. Mannen en Vrouwen, D. X. W. 58 en volg.; de Chalmot, Biogr, Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl.; D. I. bl. 165-167, D. II. bl. 570; Y p e ij en Der mous, Geschied. der Nederl. Hem Kerk, D. I. bl. 180, 214, 217; van Kampen, Ver­korte Geschied. der Nederl., D. I. bl. 287, 289; Collot d'Escury, Holland's roem, D. II. bl. 42-44, A. 106-111, D. V. bl. 99, noot; Biogr. Nation. , Tom. I. pag. 139 ; B i l d e r d ij k , Geschied. des ra­dent. D. VI. bl. 46-79 ; B os se h a , Nederl. Heldend. to Land , D. I. bl. 136, 137, 140; Biogr. Univers.; Groen van Prinsterer, Archly. de la liaison d'Orange Nassau, Ton). I. II 0.111 passim; zie de tables de matieres et des lettres dans le recuell. At chives de la maison d'Orange op het woord Brederode; Mr. M. C. van H a I I, .Hendrik Graaf van Brederode verdedigd, Amst. 1844; Groen van Prinsterer, Antwoord aan Mr. M. C. ;an Hall, Leid. 1844; Mr. M. C. van Hal I, wederwoord can Mr. G. G r o e 21 van Prinsterer, Arum. 1845; de Gids voor 1845, D. I. bl. 267-552; P. Schelterna, Hendrik van Brederode in Amster­dam 1567, Amst. 1846; Arend, Algem. Geschied des Vaderl. D. II. St. IV. M. 171, 201, 236-249, 267, 263, 271, 280, 281, 290-293, 297, 299 ; 314, 325, 326, 451-483; Gachard, Cor- 1259 resp. de Phil. H. Tom. I. pag. 389, 393, 406, 408, 411, 430,474, 500, 503, 508, 510, 512, 517, 532, 534, Tom. II. pag. 17, 108, 116; van Lennep en Hofdijk, voorm. Kasteelen in Ne­derl. bl. 74-76. BREDERODE (Lonmin( VAN), Heer van Ameide, zoon van Reinout III van Br e d e r ode en broeder van den voorgaande , sneuvelde dapper vechtende in den slag van St. Quentin den 10den Augustus 1557, zijnde verstikt van de hitte van zijn helm. Hij was ongehuwd. Zie van Gouthoeven, d'oude Chron. van Holt., bl. 123; van Leeuwen, Bat. Ill. , bl. 889 ; van Mieris, Mist. der Nederl. Vor­sten , D. III. bl. 405; Kok, Vaderl. Woordenb. 2e tafel van het gesl. Brederode. BREDERODE (LANCELOT VAN) Heer van Veenhuizen, een natuurlijke zoon van Reinout III van B r ederode en al-zoo een halve broeder van beide voorgaanden , werd met Fl or is v an Montmorenei, Baron van Montigny, voor de twee schoonste mannen der Nederlanden gehouden. Waarschijnlijk woonde hij buiten Haarlem op het Huis te Kleef , dat aan het geslacht van Br e d e r o d e toebehoorde. Len vurig voorstander der Hervormde leer , was hij een der voorstanders van de predi­king op het open veld , bij zijne woonplaats gehouden ; en stem-de in alle de maatregelen zijns broeders , wien hij volgde tot hij met hem vlugtte in 1567. Als Willem van Zonneberg aan de Pastoren , onder Bred erode 's jurisdictie , het opzeggen der Mis en het prediken in hunne koorkleederen verboden had, zal dit wel niet zonder Lan eel o t s toestemming zijn geschied. Hij had met vele andere Edelen de hand geleend aan het beroo­ven der papieren van den Secretaris des geheimen Raads , de la Torre, te Amsterdam. Lid van het verbond der Edelen werd hij in 1567 voor Com­missarissen van den Hove gedagvaard tot aflegging van den Eed van trouw aan den Koning, doch verscheen niet. N iettegenstaande hij , bij vonnis van den Bloedraad van 21 Mei 1568 gebannen werd, bleef hij aan zijne beginselen getrouw en hield goeden moed , toen alles hem tegen liep , zoo als blijkt uit de verbindtenis met nog eenige Edelen, den 15den Augustus:1569, gesloten , waarin de zuivere Evangelie-verkondiging als het grootste doel zijner pogingen en zijns strijds voorkomt. Prins Wil lem I, met wien hij vertrouwde briefwisseling bled onderhouden , stelde hem aan tot een der Bevelhebbers op de vloot der Watergeuzen , onder welke hij , bij vriend en vijand als een der beroemdsten erkend werd. Hij kweet zich naar be­hooren in zijnen post en nam , door anderen bijgestaan , tien groote Milken en eenige mindere schepen in het Vlie , waardoor zij groote schade aan de Nederlandschen kooplieden toebragten. In 1570 had hij den voortogt, toen het op Enkhuizen los ging, maar hij ont­kwam naauwelijks het gevaar van schipbreuk te lijden , doordien 1260 hij door het grondijs bezet was , en moest met de meeste schepen in de Eems wijken. Ook bij he innemen van Brielle toonde hij zijnen moed en ijver. Bij alle de aanslagen was hij een der eer­sten, en had eenige tijd met Ad aan Nonni nc k het opperbe­vel over de vloot der Watergeuzen die op de Ooster- en Wester. Eems lag. Weinig tijds daarna was bij Kapitein binnen Haarlem. Toen deze stad na eene langdurige belegering, aan de Spanjaarden was overgegaan , werd Lancelo t, den 20sten Julij 1273, te Scho­ten buiten Haarlem, op last van Don Fred erik, onthoofd. Hij was gehuwd met A dri ana van Treslong, bij wie hij vijf zo­nen en vier dochters verwekte. Under zijne zonen was Rein oud van Brederode, Baron van Wezeinberg, Heer van Veen­hu i zen, die later volgt. Zie Bor, Nederl. oorl., B. V. W. 289 (208), B. VI. bi. 421, (308); van Meteren, ffede•l. Hist., D. 11. bl. 156; Strada, Guerre des Pays-Bas, Toni. 1 I. pag. 200; Gouthoeven, d'oude Citron. van bl. 123; (Brandt en Centen), Bust. van Enkh., D. I. b!. 105; (Beaufort), Levenvan Willem I, D.I. bl. 157, 179, 182; Marcus, Sententien van Alva, bl. 59 en 60; 1Vagenaa r, Vaderl. Hist., D. VI. W. 126, 166, 220, 221, 308, 322, 345, 431; te w a t e r, Hist. van het Verbond der Edelen , St. II. bl. 298 en 299, St. 111. bl. 494 en 495 ; Kok, Vaderl. Woordenb., I Tafel van Na­tuurl. Afstamtn. der Br ederoden; de Chalmot, Biogr. Woor­ denb. ; Bosscha, Nederl. Heldend. te Land, D.Lb1.247;d'Yvoy v an Mijdrecht en Beeldsnijder, Verbond der Edelen, bi. 79; van Groningen, de IVatergeuzen, bl. 181 en 182; van Hall, Hendrik, Graaf van Brederode verdedigd, bl. 145. BREDERODE (EaAsmus VAN), een afstarnineling van Jan van Brederode, die een natuurlijke zoon was van R einoud 11 V a Brederode, waseen zoon van Jan van Brederode, die zitting had in de Staten van Holland, en diende als Adelborst onder Hopman Willem Li evens. Bij den terugtogt van S on o y Tangs den Diemerdijk , in 1573, door den linkervoet geschoten zijn­de, trachtte hij naar het 1J te komen, om liever, indien het zoo wezen moest, in het water dan smadelijk aan eenen galg te ster­ven. Met een slagzwaard gewapend , struikelt hij daarover , valt van den dijk af, voorover, en blijft met het hoofd in den mod­derigen grond eerier sloot steken. Een zijner makkers hem aldus ziende liggen , en wanende dat het een vijand is , steekt naar hem , zonder hem evenwel groot letsel te veroorzaken, maar den spies in den paardenharen warnbuiswrong, zoo als men te dier tijd droeg om de broek op te houden, verward geraakt zijnde, rukt bij het terug trekken den drenkeling naar hoven , die naauwelijks adem kon scheppen of bij duwde zijnen rnakker toe : »Wat your » een martelaar ben je, dat je een regtschapen burst nict kunt »van leant helpen." Zijne makkers , nu ziende , dat hij bet was, riepen : » !iet ,is B r ed erode, laat ons hem helpen." Al kruipen-de op den dijk geraakt-, lovarn hij met de anderen te Uitdam aan , van 1261 waar hij naar Monnickendam werd gebragt , en , na fang aan zijne wonde te hebben geleden , toch eindelijk daarvan genezen. Daar hij zonder kinderen overfeed , stied die tak der B red er od en met hem uit. Zie Bor, Nederl. Oorl. B. VI. IA. 437 (321); Velins en Centen, Chron. van Hoorn , bl. 370 noot 585 ; Pe r s , Ontstelde Leeutv , bl. 222; Hooft, Nederl. Hist., bl. 301; Crornmelin, Beschr. van Amsterd. , 131. 1016. BREDERODE (FLoms vAN) , Heer van C I o et ingen, zoon van Reinoud IV van Brederode en van Maria van Doorne, wordt geroemd als een dapper en ei-varen krijgsman, die van jongs af den oorlog volgde, en reeds in 1581 Kapitein [poet geweest zijn, want toen behoorde een gedeelte van zijne kompagnie tot de be­zetting van Breda. Doch het schijnt , dat hij ook niet onervaren in staatszaken was , want in 1588 maakte hij deel van het Ge­zantschap , dat naar Chris ti a a n IV, Koning van Denemarken , werd gezonden , ten einde rouw te beklagen over het overlijden van zijnen vader Frederik II en hem geluk te wenschen met zijne komst tot den troon. Bij het beleg van Steenwijk in 1592, dat hij als Overste over een Regement Infanterie hijwoonde, vinden wij hem met eere vermeld. In het volgende jaar was hij Bevelhebber van het fort Crevecoeur, toen de Graaf van Mans veldt daar voor kwam , die echter door Maurits, welke door Bred e r o d e van Mansveldts komst verwittigd was, spoedig genoodzaakt werd af te trekken. In 1594 werd hem, nevens Jonker Arend v a n Groeneveldt door Maurits, toen deze optrok orn Koevorden te ontzetten , opgedragen om in den Bommelerwaard te blijven, ten einde van die zijde tegen eenen vijandelijken inval te waken. Of­schoon hem in het jaar 1594 tevens het gouvernement der stad Heusden en onderhoorige forten, die men destijds voor den sleutel van Holland hield, was opgedragen liet hij echter niet na jaar­ lijks mode te velde te trekken. In 1595 lag zijn regement voor Geertruidenberg , en in den veldtogt van 1597 was hij daar­mede steeds vooraan en bij het beleg van Reynberk tegen­woordig , waarschijnlijk ook bij dat van Meurs, Grol , Lingen en andere plaatsen in dat jaar door Prins IVI aurits inge­nomen. Hij overfeed in 1599 te Heusden , tot groote droefheid der in­gezetenen die hem als hunnen vader beminden , en werd te Via­nen begraven. Zijne gemalin Dorothea van Ha e ft e n , had hem drie zonen en drie dochters geschonken. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. XXIV. bl. 296 (107), B. XXX. bl. 698 (21), B. XXXI. bl. 798 (16), B. XXXIII. IA. 180 (15); van Gout­hoeven, d'Oude Citron. van Holl., bl. 124; van Leeuwen, Bat. 891 en 892; Nassausche Lauren-crans , hi. 85 , 92, 118; van Goor, Beschr. van Breda, hi. 147, 148 ; K ok, Vaderl. denb., D. VIII. hi. 1019; Bosscha, Neerl. Heldend. te Land., D. I. bl. 306, 336. 1262 BREDERODE (PIETER CORNELIS VAN), in de laatste he'll der zestiende eeuw , schijnt niet te zijn voortgesproten uit het adellijke geslacht van dien naam , en zou volgens S c a 1 i g e r de zoon eens tinnegieters zijn geweest , welke spottenderwijze dien naam zou heb­ben aangenomen. Hoe dit zij , hij was een man van buitengemeene bekwaainheden en vertegenwoordigde , in het begin der zeventiende eeuw , de Nederlandsche republiek bij eenige Duitsche Vorsten, voor­al te Heidelberg , en was daar zoodanig Rend rik IV , Koning van Frankrijk , in den weg., dat deze, even als zijn Ambassadeur te 's Gravenhage, de B u z a n v a l , alle pogingen aanwendde , om hem te doen terngroepen , doch B r ed ero de bleef in Duitschland. Hij was bovendien ook een bekwaam Regtsgeleerde , zoo als blijkt uit de volgende werken , door hem in het Licht gezonden : Thesaurus Sententiarum , Regularum et Dictionurn Jurir Civilis , ex universo Juris corpore. Lugd. 1585 folio , door F r a n­ciscus Modius vermeerderd en in het Licht gegeven onder den titel : Repertorium sententiarum et Regularum , iteinque definitio­num dictionumque omnium ex universo juris corpore collects-rum. Lugd. 1607 folio Francof. 1664 4°. Loci communes in Bartolum. Franca. 1587 folio. Novurn Specimen de verborum significatione et de senten­tiis ac regulis juris. Genev. 1588. folio. Eurematica , sive cautelarum libri III , quorum primus con­tractium secundus testamentorum , tertius judicialium. Basil 1590. 8°. Tractatus de Appellationibus , cum admixtis suis locis Ger­maniae Galliae et Belgicae ordinationibus. Francof. 1592 folio, Franca. 1660. Analysis , sem Resolutio dialectica , IF Libri Institutionum Imperialium. Arg. 1634. 8°. S c h[n e i d e Wi n , Commentarius ad Institutiones , cum an­notation bus. Zijn portret gaat uit in 8°. zonder naam van gra veur. Zijne zinspreuk was : Loyal a jamais (altijd regtschapen). Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. _Hist. Woordenb.; Lniscius, Algem. Hist. Woordenb.; v(a n) Neu s­sen) en v(an) 11(hijn), Kerk. Ouch., D. III. ,bi. 769; Kok, Vaderl• Woordenb. ; de ChaImot, Biogr. Woordenb. ; Biogr. Nation. ; Biogr. Univers.; Bournan, Geschied. der Geld. Hoopes., D. I. bl. 51 , D. II. bl. 644 en vooral Mr. G. W. V reede, Pieter Corn. Brede­rode in Nijhoff, Bijdr. voor Vaderl. Geschied. en Oudheidk., D. III. 4i. 266-272. BREDERODE (WALRAVEN III VAN), zoon van Rein oud IV v a n Brederode en van Maria van Doorn, werd in 1586 door den Graaf van L eyee s te r in den Raad van State gekozen. Ilij verzette zich tegen dezen omtrent het oprigten der kamer van geldmiddelen en de aanstelling van Jacob R e i n g ou d t tot Thesaurier-Generaal. In 1594 werd hij met Jakob Valk e, aan het hoofd van vele Edelen 1263 naar Schotland gezonden , om uit naam der Staten te staan over den sloop van den oudsten zoon des Konings Jakob VI , en ver­nieuwde een bevestigde met dezen de bestaande verbonden van vriendschap. Toen die Koning in 1603 de Engelsche troon beklom ging Brederode, met Prins Frederik Hendrik, Jo­han van OldenbarneveldenJakobValcke,derwaarts, ten einde hem als zoodanig te begroeten en hem voor den Staat te winnen. Door de Aigemeene Staten in 1608 tot de handeling van het twaalfjarig bestand benoemd , hielp hij dit in 1609 sluiten. In het volgende jaar werd hij met Cornelis van der 1Viyle en Jakob van Illalder e in statelijk gezantschap naar Frank-. rijk gezonden. Hij overfeed in 1614 en had ter vrouwe G ul ielma van Ha e ft e n , bij wie hij geese kinderen verwekte. Zie Gouthoeven, d'oude Holl. Chion. bl. 125; de Groot, Ne­derl. eTaerb., bl. 112, 113, 454, 455; van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 892; van Loon, Nederl. Historip. D. I. bl. 451; Wagenaar, Va­derl. Hist. D. VIII. bl. 115, 157, 203, 400, D. IX. LI. 154, 156, 321, D. X. bl. 38; S c he I t em a , Staatk. IVederl. die hem echter met zijnen hierna volgenden neef van den zelfden naam verward en van beide slechts eenen persoon maakt ; van H al 1, Hendrik, Graaf van Brederode, verdedigd, hi. 196 en 197. BREDERODE (REINoun vAN), Baron van Wezem berg, Beer van Veenhuizen, Spanbroek, 0 osthuizen, Eters­hem en Hobrede, een zoon van Lancelot van Brede­rode en van Adriana 'van Treslong, geboren in 1567, werd in 1615, met Albert Joachirni en Dirk Bas, benoemd om naar Zweden en Rusland te vertrekken , ten einde den Vrede tusschen dat rijk en Rusland te bemiddelen. Zij vertrokken in Augustus met een oorlogschip van den Staat , op Nerva. Na vele wederwaardigheden bij het reizen door landen of onbewoond of door den wreedsten oorlog en burgerkrijg, geheel verwoest , hadden zij met onbedenkelijk veel tegenspoed te worstelen. Er werd wel een vredehandel te Diderina, niet ver van Groot-Novogorod, begonnen , dan deze liep alleen uit op het sluiten van eenen wapenstilstand , slechts voor den tijd van drie maanden. Vervolgens trokken de Gezanten naar Zweden , werden aldaar door den Koning met ge­schenken en titelen van eere , zoo als B r e d e r ode met de baronie van Wezemberg , begiftigd en reisden vervolgens genoeg­zaam onverrigter zaken naar het Vaderland terug, waar zij in Augus­tus 1616 aankwamen. Van dit gezantschap bestaat een relaas onder den titel : Journael der legatie in Moscovie gedaan in de jaren 1615 ende 1616. door Anthonis Goeteeris. 's Gray. 1619 in klein breed 4°. met platen. Vervolgens 'werd Bred ero d e Voorzitter in den Hoogen Raad , en werd als zoodanig gemagtigd, om bij eene geweldige beroerte te Alkmaar de Regering te veranderen. 1264 In zijn eerste huwelijk verbonden aan Geer truid van Olde n- b a rn eveld, dochter van 's Lands-Advokaat Johan van 0 ld e n­ ba rneve 1 d, volgde hij diens begrippdn bij het uitbarsten der Staats- en Kerktwisten. Na het gevangennemen van zijnen schoon­ vader,, stelde hij alle pogingen in het werk , om dezen te doen ontslaan , later om diens leed te verzachten. Hij deelde vervolgens in den rampspoed van dat geslacht. Men beschreef hem Diet lan­ ger onder de Edelen van Holland en weerde hem alzoo uit de Staatsvergadering. Hij bleef echter Voorzitter in gemelden Raadi Toen hij in Januarij 1633 te 's Gravenhage overleden was, waren de driften in zoo verre bekoeld , dat de Staten van Hol­land geen zwarigheid maakten , orn aan de gewoonte der tijden te voldoen en staatswijze , zijne begrafenis te verzellen. In het koor der kerk te Veenhuizen is eene prachtige tombe voor hem op­gerigt , waarop zijne beeldtenis levensgroot , in wit marmer,, op een zwart marmeren bed ligt. Hij was vierrnalen gehuwd , eerst met Geer t ruid van 0 lde n­barneveld, daarna met Maria van Duivenvoorde, vervol­gens met Anna van Lynd en en eindelijk met Maria van Hinj os s a, Vrouwe van Zaande n. Bij zijne tweede vrouw won hij twee dochters. Zie Gouthoeven, d'oude Chron. van Holt. bl. 123; Brandt, Hist.. der Reform. D. II. bl. 647, 665, 842 , D. IV. bl. 74; van I, e e u-wen, Bat. Ill. bl. 890; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. X. bl. 96, 258, 390; Bijv. en Aanm. op Wagenaar, D. XI. bl. 72 en 73; Sch elt e m a, Staatk. Nederl. D. I. bl. 171 en 172, D. 11. bl. 571; de zelfde Peter de Gr oote in Hell. en te Zaand. D. II. bl. 131 en 132; Aardr. Woordenb. der Nederl. D. Xi. hi. 552 , en vooral Mr. H. B e ij e r in a n Bijzonderh. rakende een gezantschap door once Republiek in 1615 naar het Noorden afgevaardigd, in Viiderl. Letteroef. 1844, Mengelw. bl. 457-481. BREDER ODE (WALRAVEN VAN), Heer van C I o e t in gen, een neef van den voorgaande en zoon van Floris van Bred e­rode en van Dorothea van Haeften, werd, na het overlijden van zijnen oom Wairaven van Brederode, ook neer van Vianen, Ameide en Noordeloos. In 1618 in de Ridderschap beschreven , volgde hij de zijne. van Prins Maurits en werd van wege de Ridderschap op de Sy­node van Dordrecht gezonden , waar hij , onder de politieke Ge­committeerden een der hevigsten to en de Remonstranten was. In Januarij of Februarij 1620 viel hij met zijn paard op het ijs en stierf van dien val , aan het koud vuur. Hij was gehuwd geweest aan .Margaretha van Daun, Gravin van Brock en Valkestein, doch liet geene kinderen na. Zijne zinspreuk was : Bien ou rien (goed of niets). Zie G ou t hoeven, d'oude Citron. van Boll. bl. 125, Brandt, Hist. der Reform. D. III. N. 290 , 291 , 400 , 433 , 525, D. IV. bl. 157; van Leetiwen, Bat. ill. bl. 892, IVaemr. on de Ghecomm. opt. Nation. Syn.; Wagenaar j Vaderl. Hist. D. X. bl. 282; van 1265 Hall, Hendrik Graaf van Brederode, verdedigd ht. 197, 198 ; Algem. Konst- en Letterb. 1846. 0. 1. bl. 5. BREDERODE (LANCELOT VAN), een kleinzoon van Reinoud van Brederode en zoon van Artus van Brederode, die in 1592 als Raadsheer te 's Gravenhage overleed , en van Ad r i a n a v an der L a a n, was een voornaam Regtsgeleerde en i iiverig lief­ bebber der vrijheid. In het jaar 1613 werd hij tot Raad van den Hove van Holland aangesteld , door of namens de Ridderschap , dit ontmoette eenigen tegenstand bij de steden. Hij nam het ambt waar met grooten lof , doch geraakte in 1619 in merkelijke onge­ egenheid. De Remonstranten te vervolgen stood hem tegen. Hij wilde dus hiertoe geenszins medewerken , men schorste hem in zijne dienst , en ontsloeg hem later in 1620 geheel en al. Br e d e r ode was mede zeer ervaren in het stuk der Godge­ leerdheid ; waarschijnlijk was hij daarin onderwezen door Dirk Volker tszoon Coorn her t, die gehuwd was aan de zuster van zijns vaders moeder. Zie Brandt, Hist. der Reform. D. III. bl. 765, 770, 771. D. IV. bl. 202-209 ; W a ge naar, Vaderl. Hist. D. X. bl. 391 ( n 392; K o k, Vaderl. Hist., eerste tafel der natuurl. alstamm. der B r e d e r o d e n; Scheltema, Staatk. Nederl. BREDERODE (N1K0LAAs VAN), een bastaard , tot het aloude Hol­landsche adellijke geslacht van dien naam behoorende , beyond zich in 1615 als Edelman bij het Gezantschap , hetwelk van wege den Staat naar Rusland en Zweden gezonden werd ; terwiji de Gezanten bezig waren om te Diderina , niet ver van Groot-Novogorod , over den vrede te onderhandelen , werd Br e d er ode door hen naar den Czaar van Noscovie gezonden , ten einde dien uit naam van den Staat te begroeten , op welken togt hij in alles als een spion en meestentijds als eenen gevangene behandeld werd. Later schijnt hij in krijgsdienst te ziejn overgegaan , althans na­dat in 1622 Steenbergen aan de onzen was overgegeven trok hij , als Kapitein , aan het hoofd eener kompagnie die vesting binnen en werd er Kommandant van. In 1633 toonde hij zich een wakker krijgsman in het beleg van 1VIaastricht , en in 1645 maakte hij zich meester van de schans Nassau en van eenige andere schansen in de nahijheid van Hulst, waardoor het gemakkelijk viel die stag te belegeren. Zie (de Rycke, V a y en du Rieu), Beleger. can Bergen op Zoom, bl. 319; Wagena a r, Vaderl. Hist. D. Xi. bl. 155, 393; Scheltema, Peter de Groote, in Roll. enZaand. D.II. 132. BREDERODE (JOAN WOLFERT VAN) , Heer van Cloetingen, Haeften en Herwijnen, zoon van Floris van Brederode en van Dorothea van Ha e ft e n , geboren den 12den Junij 1599 , werd van zijne jeugd of onderwezen in zoodanige wetenschappen en lig­chaamsoefeningen , welke dienstig geacht werden om een bekwaarn krijgbevelhebber te vormen. Ook trad hij zeer jong in dienst, 80 1266 was eerst Vaandrig , werd in 1618 met eene kompagnie voetknech­ten begiftigd , en bekwam twee jaren later eene kompagnie Kuras­siers. Hij de belegering van 's Hertogenbosch , in 1629 , voerde hij het Opperbevel over een regement Nederlanders, uit 14 vaandelen bestaande, en betrok aldaar met 26 compagnien het hoofdkwartier bij de Pettelerschans. Gedurende den loop van het beleg kweet hij zich voortreffelijk van zijnen pligt en werd den 23sten Julij naar de Veluwe gezonden , doch was bij de overgave der stad in het leger teruggekeerd en nadat de stad was ingenomen werd hij tot Gouverneur over de vesting aangesteld. In 1633 werd hij Kolonel van een regiment voetvolk , bij beschikking der Staten-Generaal van 3 Junij 1636 Meester-Generaal der Artillerie, en in 1641, in plaats van zijnen behawdbroeder Graaf Will em van Nassau, Veld­ rnaarschalk over het yolk van oorloge te peerde ende te voet, met de eervolste betuigingen door de Staten-Generaal. Kort voor deze laatste verheffing gaf hij , met drie schepen naar Engeland zeilende, een wakker bewijs van zijnen heldenaard. verwachts door vijf Duinkerker kapers aangevallen , spoedde hij zich , ongewapend en nog in zijnen slaaprok naar het dek en gaf zijne bevelen met zoo veel beradenheid en onverschrokken moed , dat de roovers, niettegenstaande hunne overmagt , na een hevige geyecht van ongeveer vier uren, zich gedrongen zagen , of te houden en hem zijnen togt ongehinderd te laten voortzetten. Doch niet slechts in krijgszaken was hij den Lande nuttig ook als Staatsman stond hij het ten dienste , want in 1640 werd hij met Francois van Aarssen, Heer van Sommelsdijk, Joan van der Kerkhoven, gezeid Polyander, Heer van Heen­vliet , nevens der Staten gewonen Gezant Albert Joachimi, naar Engeland gezonden , om de Prinses 1Y1 aria voor W i 1 lem II ten huwelijk te verzoeken , en Coen deze Primes, met de Koningin hare moeder , in 1642 herwaarts kwam , werd B r e d e r o d e aangeschreven , dat hij zonder uitstel zich naar Rotterdam moest begeven , om beide Vorstinnen bij hare aankomst uit naam van Ilunne Hoog Mogenden te verwelkomen en voorts met de binnen• jagten naar 's Gravenhage te geleiden ; doch , hij inmiddels ziek geworden zijnde , werden de Heeren Corn e l i s van Ter e s t ein en Caspar v an V os b e r gen daartoe in zijne plaats gemagtigd. Toen , na de flood van den Stadhouder Willem II, in 1650, de Staten van Holland besloten eene bezending te doen naar de overige gewesten , ten einde ze te bewegen tot het zenden van Ge­ volmagtigden naar 's Gravenhage , met behoorlijken last voorzien , om over zaken de Ilnie , de religie en de militie hetreffende , ge­ zamenlijk te raadplegen en te besluiten; werd B r e d e r o d e, benevens Cornelis de Beveren, Heer van Strevelshoei en Hieronymus van Beverningk, Schepen van Gouda, te dien einde naar Utrecht gezonden. Te dier zelfder tijd wendde Br e d e r ode alle pogingen aan , om eenigen der amhten van den overledenen Prins te bekomen. 1267 Als in 1654 de vrede gesloten werd met het Engelsche Rijk , waarover C r o m w e 1 destijds Protector was , en deze aandrong om den jongen Prins Willem III van het Stadhouderschap uit te sluiten , was de Veldmaarschalk Brederode, ofschoon de aan­ getrouwde oudoom van den jongen Vorst zijnde , de eerste onder de Edelen , toen dit belangrijk ontwerp ter vergadering van Hol­ land ter sprake kwarn , die voor de uitsluiting stemde ; waardoor hij niet weinig bij velen in achting daalde ; doch naar men verze­ kert , dorst hij niet anders handelen , dewijl de bekrompen staat zijner geldmiddelen hem niet toeliet , zich te kanten tegen de in­ zigten van hen , die destijds het gezag in handen hadden. De over- levering der akte van uitsluiting , door Cr o m w e 1 geeischt , ge­ schiedde in Junij 1654, en hiermede kreeg de geslotene vrede net Engeland eerst haar voile beslag; ofschoon hij reeds den 27sten Mei in Holland was afgekondigd en met eenen plegtigen dank­ dag en eenige vreugdeteekenen gevierd. Br ederode, die , door voor de akte van uitsluiting te stemmen , bij het gemeen en bij het krijgsvolk in haat was gekotnen , zocht weder in gunst te geraken, door ter gelegenheid van het vredefeest eenige okshoofden wijn ten beste te geven , doch weinigen wilden zijnen wijn proeven, en nie­ mand gat* eenig teeken van genoegen toen hij zich bij het krijgs­ volk vertoonde. Uit voorzorg werden er ten jare 1655 twee Hollandsche veld­legertjes op de been gebragt , waarvan het eene uit 58 ven­delen voetvolk en 30 kornetten paarden bestond , en langs of omtrent den IJssel gelegerd stond , hierover was het bevel aan Bred erode toevertrouwd , doch uit hoofdevan eene onpas-selijkheid , die hem aangreep , niet in staat zijnde omdat bevel op zich te nemen , liet hij zich naar Spa brengen , ten einde de wate­ren aldaar ter zijner genezing te gebruiken ; deze deden hem echter zooveel nadeel , dat men aan zijne herstelling wanhoopte. Hij liet zich vervolgens naar Petershem , bij Maastricht voeren , waar hij, den 3den September 1655 , overfeed. Zijn lijk werd naar Vianen ge­voerd en aldaar in de begraatplaats zijner voorouders ter ruste besteld. Biel was tweemalen gehuwd geweest ; eerst met Anna Gravin van N a s s a u, bij wie hij tien kinderen heeft verwekt. Van welke nog vijf dochters bij haar overlijden in levee waren. Nadat deze in 1630 overleden was , hertrouwde hij met Louisa Ch ris­t i n a van Solms, die hem drie zonen en vijf dochters baarde, onder zijne zonen was W o l f e r t v an Bred erode, geboren den 18den November 1649 , ongehuwd overleden den 21sten Julij 1679, die het Iaatste wettig mansoir van het geslacht van Br e. der ode was. Door zijn tweede hnwelijk was hij een zwager van Frederik Hendrik, Prins van Oranje. Zijne afbeelding gaat in plaat uit door P i e t er S o u t rn a n, folio en zonder naam in 4°. Zijne spreuk was: Antas Ineurti que ,nutudo (Eer dood dan veranderd). 1268 be Dichter Jeremias de Decker voerde hem aldus spre kende in : Waer heeft Vorst Fr e d e r i c k oyt Leger neei'geslagen Dat ick niet trouwelijck en hebbe bygewoont , Daer ick niet vromelijck mijn lijf heb derven wagen , En van mijn dapperheyd geen proef en heb getoont? Al voel ick GraefIlijck bloed noch door mijn aeren ryen , 1k hebbe niettemin den Nederlandschen Staet ,Van 't Graeffelijcke jock kloeckmoedig helpers vryen , En hem bey met rappier gehandhaeft en met raed (1). Zie Commelin, Freder. Hendr. an Nassauw, D. I. bl. 53, D. II. bl. 1; van Leenwen, Bat. Ill. bl. 892; Aitsema, Sa­ken van Staet en Owl. D. II. W. 341, 450, 535, 606, 709, 848, 866, 867, D. III. bl. 333, 798, 1192-1194; van Loon, lVederl. Historip. D. II. bl. 180, 401-403, waar een gedenkpenning ter zijner eere voorkomt; Het leven van Fr eder. He .Prins van Oran.). e, D. bl. 419; Het leven van Willem den If, Prins van Or anje, D. I. bl. 50 en 51; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XI. bl. 299 , 306 en 307, D. XI I. bl. 130, 322, 330, 331, 391, 412 414; van Heurn, Hist. van 's Hertogenb., D. II. hi. 456, D. III. bl. 43 ; Bijvoegs. en Aanm. op IV ag e n a a r , D. XI. bl. 95-97; de Chaknot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 167 en 168, D. l i. hi. 571 ; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl. D. IX. bl. 37 , 88, 98, 106 ; Bosscha, Neerl. .Heldend. le Land; D. I. bl. 443, 455, 492; van Hall, Hendrik, Graaf van Brederode verdedigd, bl. 144, 167, 168, 197, 200; de zelfde, Wederwoord aan Mr. G. Groen van Prinsterer, bl. 59-62; Algem. Konst- en Letterb. 1846. D. I. bi. 5; Militaire Spectator , 1849, bl. 442 en 443 ; Geschiedk. Aanteek. over het jaar 1629 bl. 59, 87-90; van Lennep en Ilofdijk, Voorm. Kas• teelen van Nederl., bl. 76 en 77. BREDERODE (ADAM vAN), van wien wij niet vinden , hoe hij met de vnorgaande vermaagschapt was , diende het Vaderland ter zee. Wij vinden hem het eerst genoemd onder de Kapiteinen yen de groote vloot onder den Luitenant-Admiraal Jacob van W a s­sena er Obdam, in 1665, en hij woonde den slag bij , in welken genoemde Lnitenant-Admiraal sneuvelde. In 1666 ontving hij met A n s k e Fokkes bevel om eenige Engelsche koopvaardijschepen , op de Elve liggende to bestoken. B r ed erode en Fokkes bega­ven zich den 3den September met 2 schepen en jagten van oorlog derwaarts , staken den Engelschen Admiraal en drie groote en rijke schepen in brand en namen er drie met zich de winst zou echter grooter geweest zijn indien de jagten beter hunnen pligt gedaan hadden , doch deze hadden hun niet genoeg ondersteund , waardoor een gedeelte der Engelsche schepen de wijk kon nemen. In Octo­ber van het zelfde jaar ontving hij bevel om van Amsterdam, waar (1) J. d e Decker, vervolg der Rijm-oeffeninsen 11. II. bl. 74 en 75. 1269 Coen lag, met den zelfden Fok k es te zeilen naar het eskader onder den Kommandeur van der Za a n op het Zant kruisende , ten einde eene vloot van Engelsche koopvaarders , onder convooi van vier oorlogsvchepen op te wachten. In 1667 kwam hij, met zijn fiegat Leyerdorp van 26 stukken bij de vloot van de R u i ter en hielp daarmede de Engelsche kust verontrusten. Voorts voerde Brederode, onder het bevel van den Luitenant-Admiraal de Ruiter, in 1676, in de Middelland­sche zee , het bevel op het schip de Vrijheid , van 50 stuk ken en 250 koppen , en streed met moed in de twee zeeslagen welke den 22sten April en den 2den Junij geleverd werden , doch had het ongeluk , dat zijn schip , even als de Leyden (volgens Sy 1 v i u s de Eendrackt) van 36 stukken, Kapitein Jonkheer Jan van A bkoude, in de Baai van Palermo, door het brandende schip van Kapitein Pieter van lU i d­dellandt werd in vlam gezet , met dat gevolg , dat deze drie schepen in de lucht vlogen. Waarschijnlijk was Brederode voor dat zijn schip sprong , ontkomen , en moet hij , nog op dien zelfden ongelukkigen togt , Bevelhebber op een ander schip zijn geworden , want in den nacht tusschen 22 en 23 Augustus 1676, werden , volgens berigt van Kapitein Callenberg, de bram- en groote steng van B r e d e r odes schip , in de Baai van Napels liggende , door den bliksem getroffen en gescheurd , en zijne groote mast voor de helft afgeslagen. Hij schijnt Behouden te zijn thuis gekomen , maar zijn naam wordt verder niet meer genoemd. Zie Ai t z e m a, Saken van Staet en Oorl., R. XLVI. bl. 849 982; Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 579, 594, 595, 598, 911 975, 992; d'E s tr a d e s, Lettres, Memoires et Negociat. Tom. IV. pa g. 377, 383; Nalez. en Aanrn. op Wag e n a a r, D. XIII. hi. 102; Col lot d'Escury, Holland's Roem, D. II. A. bl. 274 en 275. BREDERODE (HENDRIK LODEWIJK PETRUS), zoon van Lodew ij k Pieter van Brederode, !leer van Bolsward en Aarlander-Veen, Ridder der orde van Christus in Portugal , Kapitein ter zee in dienst des Konings van dat Rijk, en van Margaret ka U rz ula van Zeller, gehoren te Lissabon den 15den Mei l 737, was Kom­mandant ter zee, in dienst van den Staat. In 1759 zijn ontslag bekoinen hebbende , hegaf hij zich naar Portugal , doch werd na­derhand weder als Kolonel hier te lande in dienst gesteld. Hij was in 1760, gehuwd met Cornelia Maria Catharina An­driol i , bij wie hij verwekte een zoon , jong gestorven , en een tweeling Karel Alexander Thade Reinoud, overleden den 2den December 1830 , en Alexander Karel Bartholomeus Lodewijk, overleden den 3den September 1832, met wien de mannelijke afstammelingen van dezen tak van hun geslacht uitge­storven zijn. Zie Kok, Vaderl. Woordenb., Eerste tafel der Natuurl. afstamm. der Brederoden; t e W ater, Verbond der Edelen, D. IV. bl. 146 en 147; d e Jonge, Nederl. Zeeu'., D. it. St. H. bl. 377, D. 1270 St. I. bl. 124; van flail, Hendrik Graaf van Brederode verdedigd, bl. 240 en 241. BREDERODE (WILLEra DIRKSEN bijgenaamd). Zie DIRKSEN (WILLEM). BREDEROO (GERBRAND ADR1AANSZ.). Zie (BREDERO GERBRAND ADRIAANSZ BRED1US (Humus of FnANciscus), werd in het jaar 1588 tot bui­tengewoon Hoogleeraar der Redekunst aan de Hoogeschool te Leiden aangesteld. Bij de oprigting van het Staten Collegie , in het jaar 1592, werd hem mede den post van Schaftmeester (Oeconomus) daarin opgedragen ; waarvan hij echter,, in 1594, als, naar het schijnt , der jeugdige losbandigheid te veel toegevende , ontzet werd. Hij bleef evenwel als Hoogleeraar werkzaam tot aan zijne dood , wel­ke in 1622 plaats had. Zie Soermans, Akadem. Regist., bl. 91; Siegenbeek, schied. der Leidsche Hooges., D. II. T enB. bl. 73. BREEDEHOFF (FaAscois VAN). Zie BREDEHOFF (FRANcOIS VAN). BREEKELENKAMP (QuisyN). Zie BREKELENKAMP (QuIRYN). BREEKPOT (FsAricois), zoos van Mr. Willem Br eekp ot en van Johanna Ruit, geboren to Zierikzee den 29sten Februarij 1756, werd op twee en twintigiarige leeftijd aan 's Lands Hooge­school te Leiden , telt Meester in de beide Regten bevorderd , en vestigde zich toen als Advokaat in zijne geboortestad, waar hij later Pensionaris en Secretaris werd , en in 1787 door de Regering dier stad met Samuel Boeye en Albertus van der Schatte ter staatvergadering werd afgevaardigd. Bij hunne aankomst te Vere, den 30sten Junij van dat jaar , vernemende dat er een oproer te Middelburg was uitgebarsten , besloten zij dien nacht te Vere te blieiven , doch hier stonden zij den volgenden dag aan de mishandelingen .van het gerneen ten doel , zoo als wij dit op het art. Boeye (1) omstandig hebben vermeld. Na de omwenteling van het jaar 1787 werd Breekpot, die zich, kort na de plundering, welke te Zierikzee had plaats gehad , om zich aan verdere mishandeling te onttrekken , naar Antwerpen had begeven. Uit zijne amhten ontslagen doch bij die van 1795 tot Secretaris der Municipaliteit aangesteld , en later tot Represen­ tant van het Bataafsche yolk gekozen. B re e k pot heat zich me- de als schrijver doen kennen door eene Verhandeling over de oogenschijnlyke tvanorde in sommige natuurlijke verschijnselen. Zier. en Bergen op Zoom 1793. 8°. Hij overleed den 3den April 1801 , bij zijne echtgenoote J e an-net t a Margaretha A gron, nalatende twee zoons en eene doch­ter. Zijne zones waren Willem Br e e k p o t , Agent van de Thielsche Brandwaarborgmaatschappij te Breda , en Francois (1) Zie hiervoor IA 757-760. 1271 B r e e k p o t , Majoor kommanderende een Bataljon Infanterie, in dienst van. het Rijk. Zie de Kanter, Chron. van Zierikzee , 1)1,266-274, 360, 382; Vaderl. Hist. ten vervolge op W a g e n a a r, D. XVIII. bl. 361-363 , 395—.398, D. XXII. bl. 145 en 146, D. XXIX, IA. 127, D. XXXI. W. 51, D. XXXVII. bl. 173; uit familiepapieren aangevuld. BREEMEN (DIRK VAN) of VAN BREMEN was in 1566 Onder­schout en Stokhouder of Cipier te Amsterdam. Doch , Pieter Jan s z. K i es, die , beschuldigd was van de hand te hebben in bet plunderen van het Minderbroeders-klooster,, hiervoor in hechte­nis genet was, uit de gevangenis hebbende laten ontsnappen , was hij gevlugt en den 2den Maart 1569 openlijk ingedaagd , doch hij verscheen niet , zoo als ligt te wachten was , en hied sedert de zij­de des Prinsen van Oranje. IN was dan ook een der eersten , die op last van dien Vorst zich tot de kaapvaart toerustten , en slaagden daarin met veel geluk op onze Noorderkusten , tot dat hij , voor Emden geankerd , op last van den Graaf van Oost-Friesland, mis­schien wel op uitdrukkelijk aanschrijving van den Ilertog v a n Alva, werd gevangen genomen, kart nadat hij storm en vloed van 1 November 1 570 was ontworsteld. Hoewel hij na verloop van eenige tijd weder geslaakt werd, schijnt hij den lust tot vrij­buiten daarna te hebben verloren , want later vindt men hem niet meer vermeld. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. V. IA. 289 (208); Hoon, Nederl. .Hist., bl. 198, 206; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI. bl. 308; de zelfde, Beschrijv. van Amsterd., bl. 281 , 318 , 320. BREEN (DANIEL DE) of DANIEL BRENIUS geboren te Haarlem in 1594, was Proponent bij de Remonstranten en een leerling van E p i s c o-pi us , van wien de Remonstranten zich bedienden , gedurende de ford-ache Synode , tot het copieren hunner schriften en brieven. Te Haarlem werd hij, bij het storen van eene Remonstrantsche vergadering , in 1621 , gevat, en tusschen Schout en Dienaars naar het tuchthuis gebragt; den 24sten November, vijf dagen na zijne gevangenneming ondervraagde hem de Pensionaris dier stad , G. d e G l.a r g i s , ea vergde van hem den naam van den Predikant te nommen; waartoe men hem na gedane weigering , twee dagen tijds van beraad gunde. Na verloop daarran werd hij op nieuw door Burgemeesteren on­dervraagd ; de Breen zocht zich te verontschuldigen met te zeg­gen : »dat het plakkaat , waarop hij gevangen was , naar de letter ngenomen meer van den mensch vorderde dan hij kon nakomen en » dan God toeliet; doch dat het naar den zin daarvan eigenlijk in­» gerigt was tegen de zulke , die factie zochten aan te regten , 't welk » door hem nooit geschied was , dat hij zijne onschuld met plaatsen »nit den Bijbel wilde verdedigen , maar dat hem niets werd voor­» gehouden , dan menschelijke wetten en willekeur." Eenige dagen daarna werd hij zonder betalen van boete , onder handtasting out­slagen , met vermaninge de verbodene vergaderingen te mijden 1272 waarop hij antwoordde » zich te zullen gedragen , zoo als hij het » voor God meende te kunnen verantwoorden." Naderhand ging hij tot de Doopsgezinden over , en zou nog later , naar men wil , een verdediger der Socinianen zijn geworden en tot diegenen behoord hebben , welke met Adam B ore el en anderen zeer zonderlinge gevoelens koesterden over den staat der zigtbare kerk en over eenige leerstukken die geoordeeld worden of te wij­ken van de begrippen, welke to' daartoe bij de Doopsgezinden den meesten ingang vonden. Zeker is het , dat hij deel maakte van het Collegie -der Propheten in het jaar 1646 te Amsterdam opgerigt. De Breen stied' in 1664 , hij heeft veel geschreven en onder andere de volgende werken door den druk gemeen gemaakt Examen tractatus a magistro Sim one E pi scopio cons­ cript° an liceat Christiano magistrature gerere , welk geschrift hij zijnen vroegeren Hoogleeraar toezond, die niet weigerde er op te antwoorden; intusschen beviel het den schrijver zelven , bij na­ der onderzoek , zoo weinig , dat hij wenschte het niet geschreven te hebben en het verbrandde. Tractatus de regno ecclesiae glorioso , per Christum in terris erigendo , ook in het Hollandsch vertaald en onderscheidene walen herdrukt , zoo in het oorspronkelijke als de vertaling. De qualitate regni Domini nostri J e su C hr isti: quodque illud totum in spirituali dominio constat , hetwelk in 1640 in het Hollandsch werd uitgegeven en vervolgens nog het licht zag onder den titel: Van de hoedanigheyd des ryks Christi, de tweede druck. Daer is bygevoegt Verklaringhe van de gewichticheyd des geschils , of , in hoe verre het een Christen past de Wereld­ lycke heerschappye te bedienen ; gesteld in twee brieven van Daniel van B r e e n. Item eene korte verklaring over het , YI en FlI capittel van Hattheus. Item Verklaringhe over Luk VI vs 17 tot het eynde des capittels. Amst. 1641. 8° , derde druk 1657. 8°. Arnica disputatio adversus Judaeos , continens examen scripti cujusdarn Judaici L. Lusitanico in latinum versi et responsionem ad quaestiones inibi Christianis propositas , in het Hollandsch overgebragt door J. Oudaan onder den titel : Vriendelycke disputatie tegen de Jooden. Rott. 1664. Breves in Vetum et Novum Testamentum annotationes. Dialog us brevissimus de Veritate religionis Christianae cui ob affinitatem materiae annexa, est brevis demonstratio reli­ gionis Christianae Veritatis , hetwelk inede in het Hollandsch vertaald het licht zag onder den titel : Over de Christelijke Religie. Amst. 1664. 4°. Al le deze en andere schrift en van de Br een werden doorFrans K u i per gezamenlijk in het licht gezonden onder den titer: Da n i e l Brenii, Opera theologica. Amstel. 1664. Buiten dien bundel zond hij nog in het befit : 1273 Christelycke deugden-spiegel. Amst. 1630. Over den Zendbrief van Judas. Atnst. 1658. 8°. Verklaringen over het boeck des H. Jobs en der Openbaa­ rive Johannes door Frans Ku yp er uyt het Latin vertaalt. Amst. 1666. Compendium theologiae Erasmic a. Rott. 1677, door J. de Haas vertaald en uitgegeven onder den titel : .Kort begrip van Eras lflus godgeleerdheid. Rott. 1677. 12°. Voorbereyding tot het H. Avondmaal. 12°. Geestelijke wandelpligt. Amst. 1711. 12. Zie Bra ndt, Hist. der Reform., D. IV. bl. 619-626; van H oog­s tr a ten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., B. bl. 384; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb., D. IL St. II. hi. 137; W a ge n a a r, Beschrijv. van Amsterd., St. II. bl. 194, 204; Kok, Vaderl. Woordenb. , D. VIII. bl. 1043 ; van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boeken; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; C. de Koning, Tafer. der stad Haarl., D. IV. bl. 27 en 28; Biogr. Nation., Tom. I. pag. 142; Biogr. Univ., Toni. III. pag. 131; Tideman, de Remonstr. Broeders., bl. 3; Glasius, Godgel. Nederl. BREEN (CLAAS vAN), een Graveur die in het midden der zeven­tiende eeuw in de Nederlanden bloeide, en ziunebeeldige voor­stellingen naar Karel van Mander, Marten Heemskerk en anderen in prent bragt. Zijne manier zweemt naar die van J a co b de G h e y n. Hij overleed in 1660. Zie Dictionn. Biogr. Univ. et pittor.; I m rn e r z e e I, Levens en Werken der Nederl. Schild. BREEN (Gams VAN), misschien wel een bloedverwant van den voorgaande , geboren in 1584, werd in 1804 Predikant te Bassett in Overijssel; ging van daar in 1605 naar Jisp, kwam daarna in 1610 te Beverwijk , waar hij in 1655 Emeritus werd. Hij over­leed in 1662. De Breen heeft zich verdienstelijk gemaakt door het vertalen en in het licht zenden van : P e t r u s G i 11 i s, -Kerckelfjche Bistorie van de kercken in de V aleyen van Piedmont genaamt Waldensen. Amst. 1658. 4°, herdrukt 1663. BREEN (JoosT vAN) schijnt in het midden der zeventiende eettw Onderwijzer in de Stuurmanskunst te zijn geweest, althans wij vinden hem vermeld als schrijver van : Kunst der Stuurlieden. 's Gravenh. 1662. 4°. Ook ziet van hem het licht: Triumpherend Rijk. Amst. 1666. 4°. Bovendien deed hij zich als Tooneeldichter kennen , door de vol. gende klugtspelen: De Bedroge Jalouzy , kluchtswys gemaecht. Amst. 1652, 4° , Leyd. gedrukt voor de Liefhebbers kl. 8°. 1274 De Klucht van 'I Kalf , voor de Liefhebbers. Amst. 1656. Klucht van Jean de la Roy , of D'ingebeelde Nike. Atnst. 1665. De ziende Blindeman. kluchtsp. (uitgegeven door J. C. M a r­e u s met Titelv. Paulatiin parva crescunt). Amst. 1748: De Swarte Illinnaers. kluchtsp. (Al Roltende) voor de Liel­hebbers (met Titelv. de Min vindt middel). Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boeken; W i t s e n Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht.; Catalogus van de Biblioth. der Maats. van Nederl. Letterk. te Leiden, D. L b. bl. 66. BREENBERGH (BARTHEL), geboren te Utrecht, omstreeks het jaar 1614, was een Kunstschilder,, van wien men niet weet , wien hij tot eersten Leermeester gehad heeft , noch wanneer hij naar Italie vertrok , waar hij de bouwvallen , de heerlijke landschappen in den omtrek van Rome en de kunstwerken der groote meesters, zoo in het historiele vak als in het landschap , bestudeerde en zich eene goede manier eigen maakte. Hij heeft ook met veel smaak geetst. Zijne fraaiste schilderijen zijn van een beknopt bestek , en bestaan uit ltaliaansche landschappen, uitvoerig en keurig bewerkt. In den beginne deed de zucht otn Pieter van Laar na te vol­gen hem eenen zwaarmoedigen toon aannemen , maar zijne latere stukken zijn schoon van koloriet. Zijne aani;ename penseeltoets !weft al het karakteristieke der Hollandsche kunst. De figuren , die hij in zijne schilderijtjes bragt , zijn veelal van geschied- of fabelkundigen aard. Zijne stukjes doen zich veelal kennen door bonwvallen en prachtige gebouwen. Wanneer hij groote stukken Wilde schilderen , bleet hij altijd beneden zijne kabinet­stukjes ; maar hij was verstandig genoeg om er zich zelden aan te wagen. Somtijds liet hij door een ander de figuren in zijne stukjes schilderen , zoo bestaat er een van hem , voorstellende de Heilige familie in rust, waarin de beeldjes door Cornelis P o e l e n b u r g geschilderd zijn , en tosser dan B r e e n b e r g h ze zou geschilderd hebben. Zijne meeste schilderijen zijn in Frankrijk , waar hij , even als in Italie beter bekend is, onder den naam van Bartholome i. Het Koninklijk kabinet van schilderijen bezit van hem : Een Landschap net figuren. Het werk van dezen meester bestaat uit 26 prentjes , waaeonder een stet van 17 stuks getiteld: Verscheyden gebouwen, so binnen als buyten Rotnen, ghe­teykent en gheetst door Bartholomeus , Breenbergh, schilder, ghedaen in 'tjaer 1640. Drie andere prentjes zijn hoofden van fantasie naar Jacob de Gheyn. Zie Houbraken, Schoub. der Schild. en Schilder., D. I. bl. 368 ; de C h a I m o t, Biogr. Woordenb.; Biogr. Nation. ; Immer­zeel, Levens en IVerken der Nederl. Kunsts.; Biogr. Univers. ;. 1275 Notitie der Schilder. van het Koninkl. Kabin. te 's Gravenk., bl. 3; Wonder, Alphab. Lijst der Nederl. Kunsts. , die even als I in­ erzeel zijn geboortejaar abusivelijk in 1620 stelt. BREGGEN (FRANS VAN DER) CORNELIS& zoos van Cornelis van'der Breggen en van Elisabeth Konijnenburg, gebo­ren te Leiden den lsten November 1783, waar zijn vader Koop-man in Drogerijen was , werd , na de Hoogeschool in zijne geboor­testad te hebben bezocht den 19den April 1806 tot Doctor in de Geneeskunde bevorderd , na het verdedigen van eene verhandeling over het veelvuldig gebruik der braakmiddelen in de genees­kunde (1). Nu vestigde hij zich als Geneesheer te Amsterdam, doch werd , den 29sten September 1817 , tot Hoogleeraar in de Geneeskunde aan de Doorluchtige school aldaar aangesteld , welken post hij aan. vaardde met eene redevoering Over den eenigen weg , dien men , naar de te . enwoordige vorderingen der Geneeskunde , behoort in te slaan , zoowel om den geschikten Ifunstenaar te vormen, als om de kunst zelve uit te breiden (2). In 1837 werd hij bovendien benoemd tot Lid der Provinciale Commissie van Genees­kundig Toevoorzigt in Noord-Holland , zittiug houdende te Amster­dam, doch weinige jaren later gevoelde hij zich door eene slepende ongesteldheid aangetast , die zoodanig toenarn , dat hij zich in 1842 genoodzaakt zag zijne geneeskundige praktijk neder te leggen. Het genoegen dat hij mogt scheppen uit de menigvuldige blijken van deelneming aan den dag gelegd toen hij , den 24sten November van dat jaar, den vijr en twintigsten verjaardag der aanvaarding van zijn Hoogleeraarschap mogt vieren , was dan ook van korten duur, want ,reeds den 3den Februarij daaraanvolgende was hij ontslapen. Hij had bij zijne echtgenoote, Wilhelmina Augusta Cat harina Baronesse Lochmann von Konigsfeldt, twee zoons en twee dochters verwekt. Een waardig leerling uit de school van Nicolaas Para dijs zijnde, toonde hij reeds vroeg, dat hem de uitbreiding zijner we­tenschap in Nederland na aan het hart lag. Ofschoon hoogen eer• bied voor den geest der Hippocratische school hem door zijnen groo -ten leermeester ingeboezemd , in zijne schriften en in de praktische uitoefening van zijne kunst onmiskenbaar doorstraalde , zoo was hij evenwel steeds bereid nieuwe stelsels te onderzoeken , welke bij onze naburen werden gesticht. Hij deelde ze te gepaster tijd aan zijne landgenooten mede, en hield daardoor velen terug van zich blinde­lings over te geven aan hetgeen schitterde , maar niet altijd proef­houdend bleek te zijn. (1) Specimen Medicum inaugurale de multiplici emeticorum in medicina usu. (2) Oratio, de unit atque sold rid, pro hodiernis artis Medi­cae incrementis, turn ad artzficis solertiam, turn ad artem ipsam amplificandam, rite ineundd. 1276 Toen in het begin van zijne loopbaan het Brownianisme ook tot onze vaderlandsche artsen was doorgedrongen , waarschuwde hij te­gen die onbesuisde stelselzucht , welke den weg afsluit der ervaring, waarop wij aan den hand der natuur zoo weldadig geleid worden. P Met dat oogmerk gaf hij de inleiding van een grooter werk van Hecker, die Kunst , Krankheiten zu heilen uit , onder den titel: De Geneeskunde op hare wegen tot zekerheid , of de theorien , stelsels en geneeswijzen der artsen sedert den leeltijd van , Hippocrates tot in onze dagen. Amst. 1809 8° een werkje , dat zeker nut gesticht heeft en in 1829 eene tweede uitgave mogt beleven vermeerderd met de nicuwste stelsels in de geneeskunst , beoordeeld door G. A. Richter, uit het Hoogduitsch vertaald door A. van E rp e cum. Later deelde hij met het zelfde doel , uit het Fransch , eene ver­handeling mede getiteld: Br o u s s a i s , zijne leer , hare gevolgen en het eindelijk lot, dat haar te wachten staat. Amst. 1829. gr. 8°. Bij dat onderzoek van de onderscheidene stelsels in de Genees. kunde keurde hij al le stelselzucht en het verlangen , om daaraan alles op te offeren, ten sterkste of In dien geest was het ook , dat v a n der Br egg e n gaarne aan zijne landgenooten mededeelde wat hij goeds op vreemden bodem vond. Onderscheidene kleine schriften werden zoo door hem met aanteekeningen en aanmerkingen verge­zeld , afzonderiijk medegedeeld of in Tijdschriften geplaatst. Nog op het laatst van zijn leven gaf hij met eerie inleiding uit: R. d' dim ador, de ontleedkundige ziektekunde , hare strek­king en grenzen en den algemeenen invloed dien zij op de geneeskunde uitgeoefend heeft. Amst. 1839. gr. 8°. Het meeste evenwel trokken hem de schriftcn aan , waarin de geest van H i pp okrates doorstraalde. Nog in zijne laatste levens­jaren , toen reeds zijn door langdurige ongesteldheid ondermijnd lig­chaam hem noodzaakte de geneeskundige praktijk , die hij zoo lang en met zoo veel ijver had uitgeoefend , vaarwel te zeggen toen was het , dat hij , bij gelegenheid van zijne vijf en twintigjaren vol. bragte dienst als Boogleeraar te Amsterdam , in de Nederduitsche taal , in het Licht ,gaf: De inwijdingsrede van Herm an Boerhave, ter aanprij­zing van de beoefening der Hippocratische leere , als een dankbaar offer, zoowel can den Fader, als aan den .Hervor­mer der geneeskunde. Amst. 1843. gr. 8°. He zelfde man, die van elders tot ons bragt , wat hij voor Ne­derland nuttig oordeelde , handhaafele ook onze eer bij vreemden. Daarvan was de plegtige rede getuigen in 1813 door hem te Am­sterdam gehouden ter vereering van de nagedaelitenis des alorn he-roemden Andreas Bonn (1); en hoe hij Nc &lands eer bij vreetn- (1) Franc. van der Breggen Corn. Fil., Memoria A n dr e ae Bonn. Amst. 1819. 4*. 1277 den wenschte te handhaven bleek nog kart voor zijn overlijden in zijn Schreiben an Dr. Opp e n h e im , Herausgeber der Zeitschrift fur die gesammte Illedicin in Hamburg : welk opstel door hem in het Hoogduitsch tegen zekeren Varr en t ra p gerigt was, die ooze geneeskundige en daarmede verwante inrigtingen , op eene refs naar Engeland , Holland en Belgie , met die oppervlakkigheid had hem.-deeld , waarmede dit doorgaans pleeg te gescbieden. Behalve de hierboven reeds door ons vermelde geschriften zagen nog van zijne hand het Licht : A. F. H e c k e r , De Natuur en geneeswifze der rotkoortsen beschouwd en over de geneeswijze der koortsen in het Alge­sneen ; uit het Hoogduitsch, Amst. 1810. 8°. A F. Hecker, de Zenuwkoortsen beschouwd , zoo als zij in Berl ijn in 1807 heerschten , naar het Hoogduitsch. Amst. 1810. 8°. A. F. Hecker, Onderzoek omtrent de raauwheid , koking en ziektescheiding in den geest der Ouden ,uit het Hoogduitsch. Amst. 1812. 8°. F eestviering ter huldiging van E. J e n n e r en verheffing der Koepokinenting den 4den 1823. Amst. 1823. 8°, met het portret van Jenne r. Brief aan A. Cap a dose. Amst. 1823. 8°. Bedenkingen over het zien der Slaap- of nachtwandelaren , alsmede over het dierlijk magnetismus. Amst. 1828. 8°. Overzi gt der geneesmiddelen , gerangschikt naar derzelver natuurlijke , en voor de praktjk meest geschikte verdeelingen. Amst. 1830. Bijdragen tot bevordering van de kennis aangaande den aard der verschijnselen , de vddrkoming en de behandeling der cho­lera. tweede druk. Amst. 1831. 2 stukken. 8°. Bijvoegsel op die Bijdf agen. Amst. enken voor het niet geneeskundig publiek , met opzigt tot de cholera. Amst. 1831. 8°. Aanteekeningen over de scarlatina door J. A. W endt ge­toetst aan eigen ervaring. Amst. 1837. 8°. Geneeskundige bijdragen van gemengden,inhoud. Amst. 1842. 8° , eerste gedeelte. Over het onwettige en op het Akadernisch praerogatief in-. hreuk makend voorstel , om in de vakken der geneeskunde ge­gradueerde of gepromoveerde Doctoren aan een nader examen door eene daartoe aan te stellen Staats-Commissie te onderwer­pen , gepaard net eenige andere aanmerkingen briefsgewijze medegedeeld aan Dr. J. A. Arntzenius. Amst. 1842. 8°. Ook deed van der Br eg ge n zich als een voornaam voorstander der kunsten kennen , door het met vlijt bijeen brengen van eene uitgebreide verzameling van moderne schilderijen. Geen wonder, dat dusdanig een man door onderscheidene ge­ leerde genootschappen werd uitgenoodigd om hun Lidmaatschap 1278 te aanvaardden , zoo werd hij in 1830 Lid van bet Geneeskundig genootschap te Brussel ; en in 1839 van het genootschap ter be­ vordering der Ileelkunde te Amsterdam, en in 1842 van het Provinciaal Ihrechtsch genootschap van Kunsten en Wetensehappen. Zijn portret gaat in prent uit gegraveerd door H. J. Backer in folio, door W. van Se rt u s in 8°. Zie D. tT. van L e n n e p , Ill. Amstel. Athenaei Memor. , pag. 222, 258, 285 ; (d e Jon 8), Alphab. Naaml. van Boeken, M. 82-237; het supplement op dat vverk , bl. 21, 54 ; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. ; (Brinkman), Alphab. Naaml. van Boeken, bl. 19 , 101 ; Algem Konst en Letterb. 1817, D. 11. bl. 387, 1830, D. I. bi. 177, 1837, D. 11. bl. 385, 1839, D. II. bi. 300, 1842, D. I. bl. 194-198, D. II. bl. 386, 430, 1843 , D. I. bl. 81 en 82 en vooral Programma van het Provinc. Utr. Genoots. 1843, bl. 12-15, dat wig bier grootendeels gevolgd zijn. BREGGEN PAAUW (PIETER VAN DER), zoon van Frans van der Breggen en van IN eel tj e K rook, geboren den lsten Oc-tober 1761 te Brielle, waar zijn vader Remonstrantsch Predikant was , genoot aan de kweekschool diet gezindte te Amsterdam het onderwijs van den Hoogleeraar Abraham Arent v an der M e es c h , en werd , na volbragte studie, den 30sten April 1786 naar Leiden beroepen , voor een derde van de dienst van Mich i et van der M ee r sc h, doch aanvaardde den 1sten Februarij 1790 de geheele dienst. In het zelfde jaar werd hij door den Heer J an P aa u w en diens echtgenoot , geboren van 0 udgaarde, welke te Leiden woonden , na het overlijden van hun eenig kind als hunnen zoon aangenomen; terwijI op bun verlangen de naam van Paauw, bij zijnen geslachtsnaam gevoegd is. Na voor een beroep te Rotterdam bedankt te hebben , vertrok hij in 1793 naar Amsterdam , waar hij verbleef tot in 1804, toen hij naar 's Gravenhage beroepen werd. her staande werd hij in 1806 uitgenoodigd , ook de gemeente van Delft om de 14 dagen te be­dienen , waarmede hij bleef voortgaan , tot dat hij in het begin van 1829 Emeritus werd. Hij liet aldaar den roem na , van als getrouw herder , veel tot opbouw en instandhouding der gemeente te hebben toegebragt ; met loffelijken ijver , en zonder zich door den afwisselenden invloed van personen of omstandigheden te laten afschrikken noch belemmeren, het Evangelie steeds te hebben ver­kondigd , zoo als het , naar zijne meening, opgevat en toegepast behoorde te worden. Behalve door zijne prediking heeft hij de Remonstrantsche broe­derschap ijverig gediend , zoowel in zijne veeljarige betrekking van Curator van het Seminarium , als in die van Lid der Commissie ter behartiging van de belangen der Broederschap in het algemeen. In de Mad zijner inwoning was bij een ijverig voorstander van al­les wat de welvaart , de verlichting en zedelijkheid van zijnen me­deburgers hevorderen kon , waarvan de vele commission , die zijne medewerking verlangden , ten getuige verstrekken. 1279 Van der Br eggen Paauw overfeed te 's Gravenhage den 8sten April 1849. Hij was driemalen gehuwd geweest, eerst met J a­coba Cornelia Maas, daarna met Gornelia Anna Noze­man en eindelijk met Emmerentia Cockuyt en had vier zonen die alien voor hem zijn ten grave gedaald en vier dochters. Hij was een welsprekend redenaar,, die mode de volgende werken in het licht zond: De aanwjzing van de godsdienstige denkwij ze der Renton­ strantsche Proederschap. Leyd. 1807. 8". Vier brieven aan .Stuar t. Leyd. 8°. Nog schreef hij met Mar tinus Stuart: Joseph in Leerredenen. Amst. 1799 , 3 deel. 8", in welke leer­redenen een diep indringen in het onderwerp , een zinrijke Stijl en groote mensehenkennis doorschitteren. Zie van Ka ni p e n, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. II. bl. 526 ; (d e Jong), Alphab. Naaml. van Boeken ; 'rid e­m a n , de Remonstr. Broeders. , bl, 65, 70, 88 , 230, 375 , uit fa­miliepapieren aangevuld. BREGHT ANTHONIJ, GERY, JAN en KAREL VAN). Zie BRECHT (ANTHONIJ VAN), BRECHT (GERY VAN), BRECHT (JAN VAN) en BRECHT (KAREL VAN). BREKELENKAMP (QUIRIJN VAN) of van Breek elenk amp, een Kunstschilder uit het midden der 17e eeuw,, die sommigen voor eenen leerling van D o u houden; zeker gaat het , dat hij den smaak van diep Meester gevolgd heeft , in zijne voorstellingen van kluizenaars en biddende Hermieten , ook wijzen de jaartallen 1660 en 1668 , welke men op eenige schilderijen van Br ekelenk amp aantreft , uit , dat hij eenen tijdgenoot van Do u is geweest. Behalve in biddende of in godsdienstige aandacht peinzende kluizenaars, bestonden de onderwerpen welke Br e k elenkamp be­bandelde in binnenhuizen , welke hij op eene geestige wijze met welgeteekende en fiksch geschilderde beeldjes , meest uit den mid­denstand en de arbeidende klasse bevolkte , en hij drukte zijn ge­voel voor het ware en beminnelijke van het vergenoegde Holland­sche leven , of de nijvere hezigheid van den Nederlandschen hand­werksman , op het natuurlijkste uit ; door eene naauwkeurige tee­kening , die dikwijls de uitvoerigheid van D o u nabij komt , en door eene vlugge penseelsbehandeling. De schikking van licht en bruin is door hem niet gezocht , maar.00k niet verwaarloosd en zij­ne schilderwijze is krachtig en niet verwachtig; dan zijne scha­duwen zijn somtijds zwart , en het geheel wat steenachtig; minder dun , warm en edel dan de werken van den alom vermaarden D ou. Ook is zijn koloriet niet altijd gelukkig , als weleens naar het zwaar­nioedige hellende. 's Rijks Museum te Amsterdam bezit van dezen Meester: Een Binnenhuis , waarin een grijsaard aan het spinnewiel ; een visscher schijnt binnen te treden en zich met hem te onder­houden. 1280 Een Binnenhuis , waarin een man , eene kruik in de hand hebbende , by het vuur zit , en een tweede persoon , die zijne pip aansteekt. In het Museum B o y man s te Rotterdam treft men van hem aan : Een bejaard man , die time pijp aansteekt. Zeldzaam worden er teekeningen van hem aangetroffen , maar onderscheidene zijner schilderijen zijn door de voornaamste plaat­snijders in Arent gebragt. Ilij teekende somtijds zijne schilderijen met de voorletters van zijnen naam A. B. en somtijds in schrijt­letters vokit. Zijn portret door hem zelve geschilderd , door T co J el g e r ma naar die schilderij geteekend en door J. E. Marcus in het koper gebragt , komt voor in van Ey n den en van der Willigen, Geschied. der Yaderl. Schilderk. ; en gesteendrukt in I mm e rz e el , Levens en werhen der Kunsts. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderk Schilderk. , D. I. bl. 142-144; Immerzeel. Levens en Werken der Kunsts.; Aanw. der Schild. op 's Rijks Museum te Amsterd., hi. 11; Wonder, Alpha& Lijst van Kunsts.; Catalogus van Schil­derijen enz. 'in het Museum te Rotterd. , bi. 10. BRE M (CoRNELis) , was een vroorn vergevorderd Christen, die daardoor tot het schrijven over het praktisch Christendom gedre­yen werd. li ij heeft in het licht gezonden : Aanmerkingen over de beginselen en wijze van beoefening van die Godsdienst , welke het Euangelium leert en voor­houd , Utr. 1771. 8°. Cardiphonia of gemeenzasne brieven van Johan Newton; nit het Engelsch door M. v a n W er khoven, uitgegeven met eene Voorreden van C. Br e m. Rott. 1783-1794 , 3 deeicn 8°. De eer en leer der ilervormde kerk gehandhacifd, tegen eenige misvattingen in het werkje : Dagboek miner goede werken enz. Rotterd. 1790. 80. Brieven en gesprekken over belangrijke waarheden van de Hervormde godsdienst, Rott. 1792. 2 stukk. 8°. De kracht der waarheid in de bekeering van T. Sc ott, Amst. 8°. Vertoog over de lief de van den H. Geest in het werk der verlossing , Rott. 1798. 8°. De beginselen en wij ze van beoefening van de Evangeli­sche godsdienst, Rott. 1799. 8°. Verslag van de merkwaardige gebeurtenissen , opzigtelijk de verlevendiging van de godsdienst in Europa en andere werelddeelen , Rott. 1803. 8°. B. D u t t o n, Gods genade verheerlijkt in eene zaligmaken­de bekeering tot God en Christus , en verdere bevestiging in den weg des geloofs , enz. nit het Engelsch door C. B r e in , met eene voorrede en aanteekeningen van P. Rutgers. .Nien­we uitgave, Amst. 1836. 3 deelen. 8°. 1281 B rem -stierf hoog bejaard te Rotterdam. den 17den Februarij 1803. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; e Jong), Alphab. Naaml. van Boeken. BREMDEN (DANIEL VAN), een Teekenaar en Graveur, die om­trent het jaar 1630 te 's Gravenhage leefde , graveerde onder­scheidene stukken voor de werken , welke door A d r i a a n van de V enn e zijn uitgegeven , gelijk mede portretten .naar verschillende meesters van de Hollandsche school. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BREMEN (DIRK VAN). 'Lie BREEMEN (Dim VAN). BREMER (JouANNEs Cz.), was een zoon van Co n r a du s of K oenr a a d Bremer, die den 7 April 1668 als Predikant bij de Remonstranten te Leiden overleed na eerst te Brielle (1660) Schoonhoven (1660) Nienwkoop (1662) te hebben gestaan. J o­h a nn e s was een zeer geacht Leeraar onder de Remonstranten , eerst sedert 1688 te Arnersfoort , daarna sedert 1694 te Hoorn en en eindelijk sedert 1699 te Rotterdam waar hij den 17den Julij 1713 overleed. Hij was getrouwd met R em b e r t a Zit tart, bij wie hij verwekte twee Z00118 Johannes Bremer en Koenraad B1 emer, die beide volgen. Hij is de vervaardiger van een Diet onbevallig dichtstuk , getiteld .dmerfoortse Tempe, en geplaatst voor het werk van den Hoogleeraar A. 1Y1 at t ha e u s: Rerum Amerfortiarurn Scriptores duo inediti etc. Lugd. 1693. 4°. welk dichtstuk tot motto heeft : Ille terraruin mihi praeter omnes Angulus rides. (Deze hoek der aarde lacht mij boven alles toe). Bovendien heeft hij nog in het licht gezonden : Lijkpredihatie uit 2 Reg. XX vs. 1, op het eynde, over den Beer He rm a nnu s Hiller, leeraar in de Remonstrant­sche gemeente te Hoorn , Hoorn 1695. Het Christelijk jubelfeest en daaropvolgende eeuwyety , ge­vierd in twee predikatien uitgesprohen in de vergadering der Remonstranten te Rotterdam , Rott. 1701. tweede druk. Amst. 1703. 8°. Zijne zinspreuk was Nosce te ipsum (ken u zelven). Zie de ChaImot, Biogr. Woordenb.; ffieuw Biogr. Woordenb. der Nederl. ten very. op Witsen Geysbeek; Tidenia n, de Re­monstr. Broeders., bl. 54, 87, 101, 141,203, 249,263,369,371; Algein. Konst- en Letterb. 1849, D. I. IA. 19; Glasius, Godgel. Nederl. BREMER (JoHANNEs) , een zoon van den voorgaande , geboren te Hoorn den 8sten April 1694 , werd door zijne ouderen van jongs of opgeleid tot de predikdienst. Met zijn 14den jaar was hij reeds de Latijnsche scholen te Rotterdam doorgestreeld , en werd toen naar Amsterdam gezonden om in de kweekschool der Re­m onstranten , onder de vermaarde Johannes Clericus en Adr i. 81 128% anus van Ca t t enburg, zich in de wijsbegeerte en godgeleerd ,-held te oefenen , en zich tevens in de Hebreeuwsche , Franscbe en Engelsche talen , en andere nutte wetenschappen te bekwa­men. In bet jaar 1715 , dus ruim 21 jaar oud, werd bij Pro­ponent der Remonstrantsche Societeit , die hij ook gedurende vijf jaren met alle vlijt diende , terwijl hij bijna in alle hare ge­meenten predikte. Doch daar hij algid eene bijzondere geneigd­heid tot de Doopsgezinden had , zoo aanvaardde hij in 1720 de aan hem opgedragen Ieeraarsplaats in de gemeente van die belijdenis te Leiden. Na hier ruim acht jaren het hem aanbe­trouwde dienstwerk , met reel ijver en stichting te hebben waargenomen , werd hem den 17den October 1728 te gelijkertijd te Amsterdam en te Haarlem , de leeraarsplaats in de gemeenten zijner gelool'sbelijdenis opgedragen ; hij aanvaardde het beroep in de eerstgenoemde stad. Hier nam hij , gedurende 28 jaren , het hem opgedragen ambt , met at die vlijt en getrouwheid waar, welke een regtschapen Evangeliedienaar kenschetsen , tot dat hij na een kort­ stondige ziekte , den 20 Februarij 1757 , zacht en zeer christelijk is ontslapen. Johannes Bremer bezat vele bekwaamheden in het prediken , zijne taal was net , zijn stijl vloeijende , zijne leere was schriftuurlijk ; sprekende niet alleen, zooveel doenlijk was , met de woorden der schrift , waarin eene kracht Gods is , maar ook de waarheid leeren= de meer uit het woord Gods dan nit de reden. Behalve zijne bekwaamheid en stichtelijkheid in het prediken ; behalve het on­derwijs aan de opwassende jeugd , dat hij met eenen bijzonderen ijver heeft waarnam , was hij ook een groote voorstander van den bloei van zijn kerkgenootschap , en behoorde onder hen , die op het aanstellen van eenen eigen Hoogleeraar bij de Doopsgezin. den aandrongen en in 1733 Tj erk Nieuwenhuis voor die ge­wigtige betrekking aanbevalen ; terwijl hij ook met at zijn vermo­gen , de goede orde en gemeentelijke inrigtingen zocht te hand-haven. Zedig en onopsprakelijk was zijn wandel , en hij kon daarbij zeer vriendelijk zijn in zijnen omgang. Gaarne bezocht hij zijne gemeente, en bij de kranken was hij zeer aandoenlijk en troostrijk. De werken door hem in druk uitgegeven zijn Lijkreden op J. de Goe de , Amst. 4°. Grondbeginsels van de Leere der waarheyt , die naar de Godzaligheid is , by wyze van Vra gen en .dntwoorden , op­crestelt voor de Doopsgezinden , Amst. 1743. 8°, tweede druk. Amst. 1754. 8°. vierde druk Amst. 1790. 8°. Handley ding tot fraarheid en Deugd , tot onderwijs van Kleine kinderen , onder de Doopsgezinden , Amst. 1745. 8° , tweede druk Amst. 1767. 8°. Ninive met den ondergang gedreigt ; maar orn zijne Bekee­ring en Boetvaardigheid gespaard en behouden , ten spiegel en ter waarschouwinge' voorgestelt aan de Inwoonders van 1283 Nederland in eene Predikatie over Jona III. vers 1 tot 10 Amst. 1748, 4°. Kort begrip van Godgeleerde verhandelingen tot oeffeningen en onderwys in de Gronden van de Christelyken Godtsdienst, volgens de Belydenis der Doopsgezinden, Amst. 1748 , 8°. tweede druk 1754. Het verloste Nederland , opgewekt tot een betamelyke Lof­en Dankbetuyging aan den Allerhoogsten God door den ge­schonken Vrede , in een Predikatie over Psalm cx-Lrir vers 12, 13 en 14 op den Dank- en Bededag over den vrede den 11 Juny 1749 , Amst. 1749. 4°, XXXII Predikatia, over uitgelezene texten der Schrif­tuur , Anist. 1754. 4°. Zie van Abkoude, Naamreg. van Nederd. Boeken ; van Ab­ koude en Arren berg, Naamreg. van Nederd. Boeken ; Blau­pot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Boll. en Zeel. enz. bl. 135; Glasius, Godgel. Nederl. BREMER (KoENneAD), een broeder van den voorgaande en zoon van Johannes Bremer enRemberta Zittart,werd in 1715, Predikant bij de Remonstranten te Gorinchem, van waar hij werd beroepen te Nieuwkoop in 1723. In 1731 naar Waddiniveen vertrokken , stond hij aldaar naauwelijks een jaar of hij werd in de aanzienlijke gemeente van Amsterdam begeerd. Die roepstem-me opgevolgd hebbende , stond hij van zijne dienst of in 1752 en woonde vervolgens te Utrecht; waar hij den 23 Januarij 1766 overleed. Terwij1 hij te Amsterdam stond gaf hij zonder zijnen naam te noemen het werk van een toen reeds overleden ambtgenoot met vijf verhandelingen van zijne hand , in het Licht, onder den ,titer : Bedenkingen over den christelijke waterdoop , nevens vijf verhandelingen over den kinderdoop, Amst. 1740.. 8°, welk boekje eene felle strijd • over den kinderdoop ontstak , waaraan van de zijne der Doopsgezinden Jan Wagenaar, Simon Schijn en Abraham Verduin deel namen. Bremer be­antwoordde nu zijne tegenschrijvers weder nameloos met een werk­je getiteld • Bedenkingen over den Christelajhen waterdoop , verdedigd tegen het onderzoek over de ottdheid en schriftntati;held van den kinderdoop., Amt. Zie Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Roll , Zeel. enz., bl. 30-32; T i d e m a n , de Remonstr. Broeders. , bl. 102, 193,214, 367. BRENCK (THEonoflos A) of a BRENK werd in het jaar 1655 beroepen tot Predikant te Eck-en-Wiel ; van daar vertrok hij in het jaar 1657 naar Zoelen , waar hij in 1673 overleed. Hij schreef eene lijkrede op Arend V ij g h, Heer van Zoelen en Lid van hnn Hoogmogenden , welke onder zijne pen tot een traktaatje van zestien kapittelen uitdijde, zij heeft tot titel : 1284 Da v ids doodt en begraafenisse. Tiel. 1666 8° en behook tot de zonderlinge voortbrengselen van deze soort. Zie H. de Jongh, JYaaml. der Predikanten van Gelderl., hi. 267 ; Collot d'Escury, Holland's Roem, D. IV. A. hi. 739-741. BRENDER a 13RANDIS (GERRIT), geboren te Leiden den 21sten Maart 1751, was Leermeester in de Wis- en Sterrekunde en exa­minator van Stads inaten en gewigten en wijnroeijer te Amster­dam. Doch na de omwenteling van 1795 zag hij zich benoemd tot Secretaris der Municipaliteit van Amsterdam, en tot Lid van het Commite van Justitie , welke beide posten hij tot aan zijn overlijden den 23 Junij 1802 heeft waargenomen; terwijl hij tevens algemeen Secreta­ris van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen , en van de Amsterdamsche Afdeeling der Bataafsche Maatschappij van taal- en dichtkunde alsmede Lector van de Amsterdamsche Maatschappij Felix illeritis was. Ook keurden de Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem , de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden , het Zeeuwsche en het Utrechtsche genootschap van We­tenschappen hem overwaardig om onder hunne leden geteld te worden. Zonder eigenlijk geleerde van beroep te zijn , bezat de werkzame man ongemeene kundigheden in onderscheidene weten­schappen , met name de wijsbegeerte , geschiedenis , wiskunde en fraaije letteren , en was aanhoudend werkzaam in deze vakken van wetenschap. Ook als dichter maakte hij eenigen naam, niet zoo zeer door zijne dichtstukken, die zich zelden boven het middel­matige verheffen , als wel door zijne theoretische kennis van de dichtkunst , waaromtrent hij onderscheidene goede voorschriften aan de hand gaf. Zijn werkzame aard en verkregen kundigheden maakten hem geschikt tot het aanvaarden van onderscheidene pos­ten in de burgerlijke zamenleving , geacht bij ooze Vaderlandsche maatschappijen van kunsten en wetenschappen en bekwaam tot het uitgeven van velerlei werken , als daar zijn : Koopmans Reheningen Ivan A. van Lintz alsmede J. v an der Boon en H. R a in a k e n , Bouwkunstige Rekeningen gewerkt met eene beschrijving der I' ordens. Amst. 1778. 4°. Gronden van het Italiaansch Boekhouden. Amst. 1778. 8°. Rekenkundige Regelen om de Thermometers van Fa h r e n­keit, de l' Isle en Reaumur met elkander te vergelijken. Amst. 1780. 8°. Verhandeling over den aart en het gebruik der Almanachen. Leid. 1780. 8°. De Schilderhunst in III zangen. Amst. 1780. 8°. L'ierzang aan de Britten , biy gelegenheid dat zji op den isten Januarij 1780 het Hollands convooy onder 't bewind van den Schout bij Nacht Grave v an By lan d aanrandden. Amst. 1780. 8°. Brief aan een vriend in Leiden. Amst. Inleiding tot de Weereldgeschiedenis voor kinderen. Amst. 1780. 8°. 1285' Het vonnis naar wensch, Blijapel naar het Fransch vans Sedaine. Rekenkundige Regelen , om de Astronomische , Fransche , .engelsche , Rjnlandsche en Amsteldamsche Meetschalen der Barometers met elkander to vergelyken. Leid. 1781. 8°. Verhandeling over de dichtkundige vergelyking. Amst. 1781.8°. De ware .Heilgezant , den Professor G. J. Na lzuy s toege-zongen, Amst. 1781. 8°. Abraham op Moria , Godsdienstig zangspel , naar het-. Hoogduitsch van A. H. Ni e mey er. Taal - Dicht- en Letterkundig Kabinet of verzameling van Verhandelingen de Taal-, Dicht- en Letterkunde betreffende benevens eenige Dichtstukken ; ten nutte onzer dichtlievende landgenooten , byeenvergadert en uitgegeven. Amst. 1781— 1784. 6 deelen 8°. Jean Ca la s , treursp. met deszelfs geschiedenisse ; naar, het .Hoogduitsch van C. F. Weiss e. Amst. 1782. 8°. P hilo t a s, treursp. naar het Hoogduitsch van G. E. L e s- sing. Amst. 1783. 8°. De eerste Schipper. Amst. 1783. met pl. 8°. Bet Oorlog. Amst. 1783. 8°. Jan Burgemeester, , Hu y g h e n s. Amst. 1783. 8°. De rechtschapen Burgervader. Amst. 1783. 8°. De vernederde en verheerlijkte Reiland. Amst. 1783. 8°. "Ian Amstels Burger. Amst. 1784. 8°. Taal- Dicht. en Letterkundig Magazijn. Amst. 1785-1787, 2 deelen 8°. raderlandsch kabinet van Koophandel en Zeevaart. A mst. 1,786. 3 stuk ken met pl. De Gouden Bruiloft van Kloris en Roosjen , blijsp, met tang. Amst. 1791. De Ouderliefde , zangsp. naar het Fransch van C. A. D u m o u s-t i e r. Amst. 1799. Het vernietigd verdrag , zangsp. naar het Fransch van Mar s ol I i e r. Amst. 1799. Proeven van Geschied- en Letterkundige Oefeningen ; zo­wel den Koophandel en de Scheepvaart als de Dicht- en Let­terkunde betreffende. Haarlem 1801. 8°. Lijkrede op Marti n,u s N ie u w en huizen, eerste Scare­taris der Maatschappij Tot Nut van 't illgemeen. Het ware doel der Maatschappij Tot Nut van 't Algerneen. Ook treft men nog van hem in de werken der Maatschappij van Nederl. Letterkunde aan : Onderzoek of Amsterdam het refit barer maten en gewigten aan een Privilegie van .Hertog Aalbrecht van Be ij er e n verschuldigd tip. Zijn portret naar eene schilderij van de L el y gegraveerd door­ . G. J os i staat voor zijne Proeven van Geseltied. en Letter. . 1286 Oefening. Zijne zinspreuk was studio crescit sapientia (door oetening neemt de wijsheid toe). Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; Vaderl. Hist. ten very. op W a genaar, D. XXXI. bl. 245, 247, 262, D. XXXIV. bl. 36, D. XXXVII. bl. 55, D. XLI. bl. 359; J. W. te W a ter, Aanspraak in de jaarl. Algem. Vergad. van de Maats. der Nederi. Letterk. te Leiden den 8 Oct. 1803, bl. 20-22; Wit­sen Geysbeek, Biogr. Proordenh. der Nederd. Dichters; Algem. Woordenh. der Zatnenl.; (d e Jong) , Alphah. Naaml. van Boeken; Schotel, Kerkel. Dordr., D. 11. bl. 291 en 292; Algem. Konst- en Letterbode 1849, D. II. bl. 261. BRENDER a. BRANDIS (LUDOLT ADRIAAN SIMON), zoon van Charles Christoffel Brender a Brandis en van Adria­n a Cornelia de With, geboren te Leiden den 12 December 1780 , trad in dienst als Kadet bij het regement Oranje-Karabi­niers , den 12den April 1792, van hetwelk hij den 26sten Sep­tember 1796 werd overgeplaatst bij het regement Saksen-Gotha. Den 5den Augustus 1800 tot Luitenant bevorderd bij het rege­ment van W a 1 de c k , .maakte hij in die betrekking aismede in die van Eerste Luitenant, waartoe hij in 1806 benoemd werd, in dat jaar den veldtogt in Duitschland mede. Na in 1807 en 1808 ook den veldtogt in Pruissen te hebben bijgewoond , trok hij in het laatstgemelde jaar als Eerste Luitenant .bij het 2de Bataljon van het 2de Regement Infanterie van Linie naar Spanje , onder­scheidde zich vooral in den slag hij Mesa d'Ihor den 17den Maart 1809 , in dien bij Ocaiia den 19den November van dat jaar , en in die bij Alcazar den 31 Junij 1810, waar hij met eenen kogel in het regterbeen gewond werd , na daags te voren , wegens de door hem gedurende dien veldtogt bewezene diensten bij ken­ze tot Kapitein te zijn bevorderd. Bij de inlijving van ons Vaderland in het Fransche Keizerrijk , in 1810, werd hij. Kapitein bij het 23sten regement Infanterie met hetwelk hij in Spanje bleef, tot in 1814 toen hij den veldtogt in Frankrijk mede maakte; doch in dat jaar zijn ontslag uit Fransche dienst verzocht en zich naar zijn Vaderland begeven hebbende, werd hij den 26sten Julij van dat jaar Kapi­tein bij het 3den Bataillon Infanterie van Linie , van hetwelk hij den 20sten April 1815 werd overgeplaatst bij het Bataillon Na­ tionale Militie N°. 41 in Welke betrekking hij nog diende toen hij den 20sten September 1819 overleed. .Zie Bosscha, .Heldend. te Land, D. III. bl. 331, 329, uit par­ tikuliere berigten aangevuld. BRENIUS (DANIEL) zie BREEN (DANIEL DE). BRENK (THEODORUS Zie BRUCK (THEODORUS h). BRENKMAN (HENDRIK) , geboren te Rotterdam , onistreeks het jaar 1680, doch van Duitsche of komst, oefende met goed gevolg de regtsge -leerde praktijk te 's Gravenhage nit. Verwonderd over de wanorde, were er in de Rinds eten van J us tinianas heersehte vormde hij reeds 1287 vroeg het ontwerp om de uittreksels uit oude Regtsgeleerden , waaruit die uitgebreide verzameling bestaat , weder in hare oorspronkelijke orde to brengen; maar hij begreep , dat men moest beginnen met zich van de zuiverheid des tekst te verzekeren , en nam zich voor nosh kosten, nosh moeiten te sparen om daartoe te geraken. Na de meest geachte uitgaven met elkander te hebben vergeleken en alle de verschillende lezingen te hebben opgeteekend , vertrok hij in 1709 naar Toskanen , en zag zich, op voorspraak van II e n-s drik Ne uw t o n, zaakgelastigde van A n n a, Koningin van E n g e-fa n d, bij den Groot•Hertog, toegang verleend tot de Bibliotheek der Medici s. Hierdoor viel het hem zeer gemakkelijk zijne verzame­ling van onderscheidene lezingen met het vermaarde oorspronke­lijke manuscript der Pandecten te vergelijken. Deze lastige arbeid held hem veertien maanden bezig, en zijne geheele reis door Frankrijk en Italie duurde vier jaren. In Holland teruggekeerd , vestigde hij zich in het dorp Heenvliet , om , met minder' af­leiding , zijn grootsch ontwerp te kunnen ten einde brengen ; maar door te veel te werken verkortte hij zijne dagen, en hij overleed in April 1730. Zijne handschriften had hij den geleerden B y n kershoek vermaakt, die hem beloofd had het of te werken en in het Licht te zenden ; maar nadat deze, weinige jaren later merle over­leden was , zonder dit groote werk te kunnen voleindigen , viel het handschrift in handen van George Christian Gebau er, Hoogleeraar te Gottingen , die bet in 1743 op de verkooping der bibliotheek van Bynkershoek kocht. Men heeft daarvan gebruik gemaakt bij de uitgave der Pandecten, door S pa ngen b,e r g,. te Gottingen in 1776 in 4°. De werken door Brenk man in het licht gezonden zijn : Dissertatio de legurn inscriptionibus. Leyd. 1705. 4°. Pandectae juris civilis auctoribus suis et libris restituti. Speciminis loco hic prodit lf e n u s Y ar us. Amst. 1709. 8°. Zijnde eene proeve van zijn groote werk , hetwelk alle de wetten bevat afkomstig van A I fenus Yarns, gerangschikt in de orde , waarin zij moesten voorkomen in het werk van diem oude Regts­geleerde. Hij gaf deze soort van prospectus uit voor hij naar Flo­rence vertrok , ten einde het gevoelen van het publiek over zijn groote werk te pollen. Men ziet dat ziju ontwerp uitgebreider misschien minder nuttig maar veel moeijelijker om ten uitvoer te brengen was dan dat hetwelk Pothier sedert zoo gelukkig vol­bragt heeft. Voorts bestaat nog van hem , behalve eeriige kleine geschriften Societas litteraria , seu Leges societatis a se instituenda , in 12°. zonder dagteekening, doch in 1713 in het licht verschenen. Epistola de consulibus quorum in Pandectis fit mentio 1715 , hetwelk voorkomt in de Appendix fastorum consularium van Hadrianus Reland. Historia Pandectarum , seu faturn exemplaris Florentini accedit g emina dissertatio de Amalfi, Utr. 1722, 4°. 1288 Epistola ad Franciscum Hesselium. Utr. 1735. V. waarin hij twee brieven van Gui Gra n di en C. G. Schwarz. over de Pandecten behandelt. Zie Biogr. Nation.; Biogr. Univ.. BRES (Gumo DE) , geboren te Bergen in Henegouwen , en van beroep een glasschilder, was in zijne vroege jeugd met hooge inge­nomenheid voor de Roomsch Katholijke geloofsleer vervuld , doch naauwelijks viel hem een Bijbel in de handen of hij begon dien te onderzoeken , hechtte zich weldra met geheel zijn hart aan de leer der Ilervorming en trachtte zoo veel in hem was zijne betrekkingen en vrienden tot eenen vromen wandel en tot het onderzoeken der H. Schrift op te wekken. Zich genoodzaakt ziende, het Vaderland te ontwijken , ten einde de vervolging te ontgaan , begaf hij zich naar Engeland , waar hij gelegenheid vond om zijne kennis uit te breiden en zich in zijn geloof te versterken. Nu besloot hij zich geheel aan de verkondiging van het Euangelie te wijden. Te dien einde reisde hij naar het VaderlanA terug , waar de hitte der ver­volging toen eenigzins verminderd was. Eerst trok hij het land road predikende het Evangelie , eenvoudig maar hartelijk , overal waar hij toehoorders vond. Daarna vestigde hij zich te Rijssel, waar de Hervorming een aanzienlijk aantal vrienden had, die , in weerwil van alle gevaren , in het geheim bijeen kwamen. Ilij vond aldaar eene belangrijke werkkring, maar geraakte er ook in strijd met de Doopsgezinden , destijds door het vooroordeel veelal Weder­doopers genoemd, tegen welke hij een werkie schreef dat eerst na zijne dood, in het licht kwam , onder den titel: De Wortel, den Oorspronck ende het fondarnent der Frieder­dooperen of de Herdooperen van onzen qt. 1570. Toen in 1550 Fi lips II tot Heer der Nederlanden was gehul­digd en de vervolging tegen de Hervormden op nieuw begon te woeden , was Itijssel een der eerste gemeenten , welke den haat der Spanjaarden rnoesten bezuren. De B r e s ontweek nu het gevaar te Gent, waar hij een werkje schreef ter versterking van zijne mede­belijders getiteld : Staf des. Geloofs. Na zich vervolgens te Lausanne en te Geneve meer in de we­tenschappen geoefend te hebben , keerde hij , naar het Vaderland terug , waar hil beurtelings de gerneente van. Doornik , Rijssel en Valencyn bezocht, ja , alle gemeenten in Vlaanderen vertroostte. Door het toenemen der vervolging zich genoodzaakt ziende ten derde male te wijken, beijverde hij zich, ten nutte der Protestanten in Frankrijk , hijzonder te Amiens en te Montdidier , en schreefomtrent dezen tijd de Nederlandsche Geloofsbelijdenis, zoo als zij nog ach­ter de Psalmberijming der Hervormden gevonden wordt. Dit stuk in 1559 voltooid hebbende , werd door hem ter goedkeuring aan andere Hervormde Godgeleerden , zoo buiten als binnen Europa, gezonden , en wet in de eerste plaats aan A d r i a a n Sara v i a 1289 en door tusschenkomst van dezen aan Johannes Calvinus. Laatstgemelde Godgeleerde roemde bet opstel , maar raadde het te laten liggen , omdat men , zijns oordeels , zich wel kon vergenoegen met de Fransche belijdenis , welke toen zeer onlangs , nog in dat zelfde jaar , te Parijs , in eene kerkvergadering aangenomen was. De B r e s liet zich dien raad welgevallen , ofschoon zijn doel met die geloofs­belijdenis een geheel ander, dan dat der Franschen met de hun­nen was. ,s Mans bijzonder doel was zijne godsdienstgezindte , in de Nederlanden verspreid, te zuiveren van de lasteringen der Room-. schen , waarmede men haar bij het Spaansche Hof, zoo langen tijd reeds had zwart gemaakt , alsof zij grootendeels het zelfde yolk waren , als voorheen de muitende Wederdoopers waren geweest. Dan in het jaar 1561 werd de Br es opgewekt door den geleer­den G o d fr i e d v an W i n g e n om het opstel aan de Emdensche Leeraren te zenden , die het met hunne volkomen goedkeuring ver­eerden. Vervolgens liet de Br es het opstel lezen door onderschei. dene Nederlandsche Predikanten , die binnen- en buitenlands ver­ strooid waren , ook door de Nedcrlandsch Duitsche en Waalsche Predikanten te Londen en elders in Engeland. Deze alien keuT­den het , over het algemeen genomen , insgelijks volkomen goed, hier en daar slechts iets bijvoegende of iets wegnemende , en , zoo ter verbetering als ter beschaving , het hunne mede toebrengende. In 1562 verscheen het nu in de Fransche taal , waarin het oor-7 spronkelijk was geschreven, in het Licht; maar nog in het zelfde jaar in het Nederduitsch als Belydenisse des geloofs, ghemaeckt met een ghemein accoort door de gheloovighen , die in de Ne­derlanden overal verstrooit syn, ende na de suiverheit des heiligen Evangeliums onses ileeren Jezu Christi begeeren te Leven. Nog in 1562 werd het , met eenen geteekenden hoogst merkwaardigen brief, aan den Koning van Spanje gezonden. In een algemeene Synode , te Antwerpen, gehouden in het jaar 1566, overzag men de geloofsbelijdenis met alle naauwkenrigheid , veran­derde bier en daar,, iets niet zoo _zeer in de zaken als wel in de woorden , en bekortte haar op deze en gene plaats , vooral in het zestiende artikel , handelende van de eeuwige verhiezing Godts. Vervolgens werd zij aan de broederen te Geneve gezonden , met verzoek om , indien deze haar goedkeurden , haar dan ook te doen drukken , zoo als dan ook werkelijk in de Fransche taal plaats had; doch in het zelfde jaar kwam zij ook dus verbeterd en bekort nit in de Nederlandsche taal , en van dat oogenblik of aan is zij , als formulier van eenigheid , de tolk van het geloof der Nederland­sche Hervormde kerk geworden. Dikwerf moest de B r e s , opdat wij na dezen uitstap tot zijne levensbijzonderheden terugkeeren , nog van woonplaats verwisselen , en hield zich onder anderen te Sedan , waar hij eenigen tijd voor den Hertog van Bouillon predikte , en ook te Antwer­pen op. Eindelijk vestigde hij, die intusschen gehuwd was , en zijnen milt met een talrijk kroost gezegend zag, zich als Predikant 1290 der Hervorrnden te Valencyn , waar hij den braven Pere gr i a. de la Grange tot ambtgenoot bad. Met rijke vrucht waren deze beide mannen hier werkzaam en hun ijver werd nog meer aange­vuurd , toen het jaar 1566 der Nederlandsche provincien meer vrij­heid scheen te belooven. Ook te Valencyn maakten zij zich van twee kerkgebouwen meester,, en wijdden die aan de Hervormde eeredienst. Doch niet tang duurde die rust. Op bevel der Land­voogdes , rukte Filips van Noi rc arm es, Gouverneur van Ilene­gouwen , met zijne krijgsbenden derwaarts , en nam de Mad , hoe moedig ook verdedigd , in Maart 1507, in. Reeds den 13den van die rnaand werden de Gouverneur en zijne zonen met vier en der­tig anderen omgebragt. De beide Predikanten waren wel in den aanvang het dreigend gevaar ontkomen , maar te Saint-Amand in handen hunner vervolgers gevallen , werden zij met ketenen be-laden naar Valencyn gevoerd , en de Bres, den 31sten Mei 1567 , door ophanging van het leven beroofd. Zie .Historie der Martelaren , bl. 42-2-434; B r a n d t , Hist. der Reform. D. I. W. 253, 254, 371, 448, en 449; W. te Water, Tweede eeuwget. van de Geloofsbel. der Geref. kerken van Ne­derl.; Wagenaar , Vaderl. Hist. D. Vi. bl. 209; van Abkonde ffaamr. van Nederd. Boeken; 'sGravezande, tweede Eeuwged. der Middelb.vrO. bl. 30,90,91; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb. ; Y p e ij en Dermout, Geschied. der Ne­derl. Herv. Kerk, D. I. bl. 206, 304,'323, 326,444-450; Jaarb. der Doopsgez. 1838 en 1839 bi. 127; Glasius, Godgel. Nederl. BRESILLE (Films DE), zoos van Jacob de Bresille, vermoe­delijk de zelfde , die in 1546 tot Kastelein van het kasteel te Vilvoorde werd aangesteld , en van Helena van Hin ck a r t , was een der teekenaars van het Verbond der Edelen en werd, in het jaar 1567, door Alva en zijnen Raad schuldig verklaard aan gen kwetste Majesteit, deswege gevonnisd en gebannen. Gehuwd met Catharina van M epsc he uit Groningen, verwekte hij bij Naar twee kinderen , Jan de Bresille en Catharina de Bresille. Zie van Meteren, Nederl. Hist. D. I. bl. 440, die hem verkeer­delijk Br egi 1 le noemi; te Water, Verb. der Edelen, St. II. bl. 299 en 300, St. III. hi. 495; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Ch a m o t, Biogr. Woordenb. BRESSER (MARTYR DE) of MARTINITS BRESSERUS geboren to Box­tel in 1585 , begaf zich in de o: ',! !c r. Jezuiten en gaf la­ter , in de school van zijn kloostercollegie te Leuven , onder­wijs in de Godgeleerdheid. Na nog vele andere collegien van zijne orde te hebben bestuurd , overleed de B r e s s e r den 31sten Decem­ber 1635. Hij liet een werk in druk na over de zedelijke Godgeleerdheid. Zie (A. van G i I s) , Kathol. Meyer. Memorieb. , hi. 262 en 2635, Hermans, Conspect, Onom. Liter., par,. 14. 1291 BRETON (Mr. DE), een der teekenaars van het Verbond der Edelen , kan een zoon geweest zijn van Jan Bret on , 'leer van Biarn e, die in het jaar 1501 veradeld is ; of wel oorspron• kelijk uit een ander geslacht, dat den zelfden naam draagt. Zie t e Water, Verb. der Edelen, St. II. bl. 300. BRETON (JkquEs LE) , een, dapper Kaper-Kapitein, die in 1782 voor Zierikzee uitvoer,, was een geboren Franschman , waarschijnlijk uit de Zeeprovincie la Bretagne. Zie de Jonge, Nederl. Zeew. D. VI. bl. 158. BREUCKELAAR (GERARDUS VAN) of VAN BROgKELAAR een Arn­hemmer van geboorte , Priester van St. Catharina-kerspel te 's Her.. togenbosch , voer in het jaar 1579 hevig tegen de Hervormden uit , zeggende onder anderen , » dat die genen welke naar de nieuwe »Predikanten liepen , om hunne duivelarij te hboren , eeuwig ver­» doemd waren. Zij die zulks toestonden , hetzij hooge of lage »Overheden , zouden kwalijk varen." De Regering hiervan onder­rigt , ontbood den Priester, en bestrafte hem. Hij ontkende zijne gezegden niet , maar voegde er bij , » dat , of'schoon hem dit zeggen » verboden werd , hij zulks geenszins laten zou , alzoo hij niet maar » de geest Gods het was , die sprak." Ook onderteekende hij zelf hier­van eene verklaring ten overstaan van de Schepenen Jonkheer J o­h a n Monincx en Reinier van Everwijn. Maximiliaan van Hoorne, Heer van Loke re n , . Bevelhebber der stad , bij bet teekenen van deze verklaring tegenwoordig , deed hem , om zijne oproerige taal , met toestemming van Schepenen , door zijne Relic­baardiers , ter stad uitzetten ; doch de Hoofdschout Jonkheer Jakob va n B re c h t, bragt hem , met bewilliging van eenige Roomsch-Katholijken , weder daar binnen. In dezen stand van zaken vreesde men voor een algemeen bloedbad , dat zeker zou hebben plaats ge­had , indien niet eenige burgers tusschen beide waren gekomen , en het gelukkig wederhouden hadden. Breu ck e la a r was vrij wel in de Hebreeuwsche i Grieksche en Latijnsche talen bedreven, ook een liefhebber der Latijnsehe dicht­kunde. Hij heeft geschreven en door den druk gemeen gemaakt : Victoria Tunis Davidicae contra Turram Babylonicam pro renerabili Sacramento Altaris etc. accedit Tessera Re­formatae Religionis. Sylvaed. 1580. 80. Prodrornus Pacis. Sylvaed. '1580. 80. Oda Triumphalis civiurn Sylvaeducensium. Sylvaed. 1588. 4°. Zie Bor, Beschr. van 's Hertogenbosch bl. 42 en 43 ; v(an) H(eussen) en v(an) R(hijn), Kerk. Outh.' D. II. M. 433; van Heurn, Hist. der Stad en Meijer. van 's Hertogenb. D. II. bl. 116, en 117; Kok, Vaderl. lVoordenb. D. VIII. bl. 1078 ; de Chalmo t, Biogr. Woordenb. D. IV. bt. 310; Herman s, Comm. Onom. Liter. pag. 10. BREUGEL (PIETEn) of BREUGIIEL geboren te Brengel , een dorp niet ver van Eindhoven, waarvan bij en zijne nakomelingen den naam aange• 1292 nomen hebben , zag in 1530 het levenslicht. Hij was volgens Floren t ; le Comte, die Breda als zijne geboorteplaats opgeeft , uit een adellijk en aanzienlijk geslacht , doch volgens De scamps de zoon van eenen hoer. Zich op het Schilderen toeleggende , leerde hij die kunst bij Pieter Coucke or Coecke van Aalst en toen hij dezen verliet ging hij werken bij Jeronim us Koek en reisde vervolgens naar Frankrijk en van daar naar Itali6. De penseelbehandeling van Jeronimus B o s aangenomen hebbende , volgde hij dezen zeer natuurlijk na en maalde, even als deze spokerijen en potsigheden, waarom hij van velen den naam van Pier den Drol bekwam. Om zijne voorstelling van boerentafereelen als: Bruiloften , Kroegen, Kermissen enz., werd hij de Boeren B reugel genoemd ; terwi sil anderen hem ter onderscheiding van de latere Br e u g e l s ook wel den 0 ud en B re u g et noemen. Weinige stukken zija er van hem voorhanden , welke men zonder lagchen beschouwert kan , of die ten minste de stemmigsten en stuurschsten Diet doen meesmui­len en grimlagchen. Op zijne reizen schetsie hij vele gezigten naar het leven, welke hij naderhand op zijne schilderijen overbragt , zoodat men zeide , dat hij in de Alpen zijnde, alle bergen en rotsen ingezwolgen en thuis komende die weder op de doeken en paneelen uitgebraakt had. Van zijne reizen teruggekeerd , vestigde hij zich te Antwerpen , waar hij na het jaar 1551 in het Gild of de Schilderskamer kwam. Veel arbeidde hij voor zekeren koopman Hans Franker t, een hupsch man , die gaarne in Breugels gezelschap was en dan ook dagelijks zeer gemeenzaam met hem verkeerde. Met dezen F r a n-k e rt ging B reu g e 1 dikwijls buiten bij de boeren ter kermis en ter bruiloft, verkleed in boerengewaad , wantleer zij ook onder schijn van aan de bruid of den bruidegom vermaagschapt te wezen , giften en geschenken deden. Bij dusdanige gelegenheden schepte B r e u­ge 1 vermaak in het boerenbedrijf, hun eten , drinken , dansen en springen , vrijaadjen en andere boerterijen , te beschouwen; al het welk hij daarna , zoo in water- als olieverw , klugtig en aardig wist na te bootsen. De boeren en boerinnen kleedde hij eigenaardig en beeldde het dotn en onhandig bedrijf der huislieden in hun gaan , staan of andere bewegingen zeer natuurlijk af. Toen hij nog te Antwerpen woonde , hield hij huis met eene dienstmaagd , die er wel uit zag , en met wie hij ook in het hu­well* zou zijn getreden , indien hare leugenachtige geaardheid hem geen afkeer voor haar had doen opvatten. Om dan van haar ont­slagen te worden, ging hij met haar een akkoord aan , dat hij bet tal barer leugens op eenen kerfstok zou snijden waartoe hij zich eenen vrij langen aanschafte en dat indien die stok binnen zekeren tijd vol werd , niets van het huwelijk worden zou , zoo als ook eerlang bet gevaI was. Daarna verliefde hij op Maria C one k e de dochter der weduwe van zijnen eersten meester Pieter Coucke, die met hare moeder te Brussel woonde en door hem dikwijls op den arm gedragen was. Hij trouwde haar, en bleef met zijne vrouw te Brussel 1293 ivonen , ten einde alzoo het dienstmeisje te eerder nit zijne zinnen te stellen. Bij deze vrouw verwekte hij twee zonen: Pieter B r e u- g e 1, veelal , om hem van zijnen vader te onderscheiden , Pieter Pietersz. Brengel genoemd, en Johan Brengel, die beide volgen. Hij overleed in 1569 , zij in 1578 en beide liggen te Antwerpen onder eene zerk begraven. De Dude Brengel was een stil en geschikt man , niet zeer spraakzaam maar ongemeen grappig in gezelschappen, niet zel­ den de lieden -meteenig gespook of vreemd gedruis vervaard ma­ kende. Het Museum Boymans te Rotterdam bezit van hem twee stuk­ ken , ieder voorstellende: ‘- Een dorp aan een water gestoffeerd met vele beeldjes. Vele zijner vreemde en kluchtige verbeeldingen worden in prent gezien , zoo in hout gesneden als geetst. Hij zelf sneed in hout : De Historie van Ourson en 1 1 alentijn, en etste' in 1553 Eenige Rijngezigten. Door andere voorname Plaatsnijders , zijn vele prenten naar zijne teekeningen in koper gesneden; als : Veertien groote Landschappen door Jeronimus K o e k. Twee Ryngezigten door Kornelis Kurt. Het vrouwtje in overspel door Pedro P e r r e t. Het sterfbed van Hari a. De vette en magere heuken. De zeven Deugden en zeven Ondeugden. De keisnijder. Eenige Boerenbruiloften, Spokerfien en veel meer andere vreemde en kluchtige onderwerpen. Brengel moet eene menigte net en zuiver behandelde teekenin­`gen met eenige schriften daartoe betrekkelijk hebben nagelaten. Zijne afbeelding ziet men in van Nan de rs Leven der 11 7e.-`derl. Schilders, plaat I , bovendien gaat hij in prent nit ge­zraveerd door E. Sad e l e r en geetst door Antony van Dyck, beide in folio. Dominicus Lampsonius spreekt Pieter Brengel dusaan Quis novus hic ero-n ymus Orbi Bosch i us , ingeniosa Magistri Soinnium peniculoque stiloque Tanta imitarier arte peritus; Ut superet tamen interim et ilium ? Macte animo, Petre , mactus ut arte ; Namque tuo , veterisque Magistri Ridiculo, salibusque referto In graphices genere inclita laudum Praemia ubique ; et ab omnibus ullo Artifice haut leviora mereris. 1294 Hetwelk wij aldus vertaald vinden : Vergis ik mij , of is J er oen weerom gekomen? Neen ; 't is een ander, wiens penseel En hand zijns lUeesters geest en snakerige droomen Vol geestig nabootst op 't paneel , Ja zelfs te boven streeft, Uw vindingrijke greepen , 0 Pieter , staan der wereld aan , Uw geest , door 's Meesters geest op boert en klucht geslepen , Bevlijtig' zich staag voort te gaan : Zoo worth geen minder roan dan andren u gegeven, Zoo boort ge uw' naam atom op alley tongen !even. Zie van Mander, Leven der 1Vederl. en Hoogd. Schild. D. I. N. 184-191; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Nieuwenhuis, Woordenb. van Kunst. en Wetens.; Immerzeel, Levens en werken der Kunst. ; Biogr. Univers. ; Wonder, Alpha& Lijst van Nederl. Kunsts. ; Catalog. van Schilder. in het Museum Boymans, te Rotterdam M. 10. BREUGEL (PIETER) of PIETER PIETERSZ. BREUGEL ook wel P i e­ter B re u gel de J o n g e genaamd , om hem van zijnen vader te onderscheiden , en offi. de onderwerpen , welke hij behandelde meestal de Ile 1 sch e B r e u g e l geheeten, werd geboren te Brussel. Hoe­wel met eene losse hand behandeld en goed van koloriet, is zijn werk ver van behagelijk , daar hij bij voorkeur zoodanige voorstel­lingen verkoos , waarin hij heksen en duivels kon te pas brengen , zoo als : Orpheus , Pluto en Proserpina bezoekende orn Euridice te verlossen , dat vol is van allerlei afschuwelijke verschijnselen en gedrochten; De Verzoeking van St. Antonius en dergelijke. De wereldberoemde toren van Babel in het Keizerlijk Kabinet te Weenen is mede van zijne hand. Zie Immerzeel, Levens en werken der Kunsts. BREUGEL (JoaAN), om de fijnheid en zachtheid van zijn pen-. seel bekend ander den naam van de Fluweele B r e u-g e 1 , een broeder van den voorgaande , geboren te Brussel in 1568 , leerde, bij zijne grootmoeder de weduwe van Pieter C o u c k e te Aalst wonende , de behandeling der waterverw , en werd in het schilderen met olieverw , onderwezen door Pieter G o e k i n d, een kunstoefenend liefhebber te Ant­werpen , wiens kabinet van goede voorbeelden wel voorzien was. Eerst legde hij zich uitsluitend op het schilderen van bloemen en vruchten toe , waarin hij bijzonder slaagde. Naar Italie gereisd en verrukt door de schoone natuur, welke die schoone streken hem aanboden , viel zijn smaak op land- en watergezigten , en bediende hij zich van zijne bekwaamheid in het schilderen van bloemen, vruch­ten en wat tot veld- en tuingewassen behoort , om er zijne land­achappen mede te stofferen ; doch als hij met zijne figuren zich op 1295 'het gebied der geschiedenis begaf, dreef hij de dichterlijke vrijheid wel eens wat ver in de voorstelling der landstreken en wat verder tot het kostuum behoort. Eene menigte kleine stukjes van zijne vernuftige hand zijn , ten bewijze van zijne naarstigheid , in de meeste kunstkabinetten voorhanden , onder welke velen , waarin eene molenhof, een dorpje of een gehucht aan den karat van een riviertje of ander water is afgebeeld , het welk hij dan verder heeft opgesierd met kleine zeil• en roeischuiten en op het land met karren , wa­gens , paarden en allerhande beeldjes , welke hij bij uitne­mendheid kunstig en uitvoerig moist te schilderen. Hierom werd hij ook wel door Jodocu s 1Y1 om per en andere zijner tijdgenoo­ten , gebruikt , om hunne landschappen met beeldjes , paardjes enz. op te sieren; terwijl Pieter Paulus Rubbens, die hem om zijne to Lenten en deugden hoogachtte , daarentegen , wel eens beha­gen vond om de kunstig geschilderde landschappen van Br e u g e 1 te stofferen. Ook strekt , al wat men van hem ziet , ten bewijze , dat hij een groot meester in de kunst was. Nadat hij uit Italie was teruggekeerd ging hij te Antwerpen wonen , waar hij met I s b e 11 a de J ode in den echt trad en in 1602 een der Dekens van St. Lucasgilde was. Zijne tweede vrouw was Ca tharina van 1Y1 arienbur g. Hij overleed in het jaar 1625, twee dochters na­latende. BA. e u g e 1 was een man van heuschen omgang en god­vruchtigen wandel , die de achting en vriendschap van aanzienlij­ken en kunstenaars genoot. Hij was ook zeer in aanzien bij Kei­zer Rudolf' en de Aartshertogen Albert en Isabella, die hem onder hunne Hovelingen opnam. 's Rijks Museum te Amsterdam bezit van hem : Een boomrijk landschap , waarin men L a ton a ziet, de boeren in kikvorschen herscheppende. Een Landschap met figuren en beesten. Een Landschap met eenige vreemde reizigers , aan den pant van eene rivier. Een BosChgezigtje , gestoffeerd met eene rust in Egypte. Het Koninktijk Kabinet te 's Gravenhage : De Doop van den Moorman. De Ontinoeting van David en Abig a e 1. Het P aradijs (de figuren zijn van It u b ben s) , wordende dit voor een der uitmuntendste stukken van Br eu gel gehouden. Het Museum Boymans te Rotterdam : Chri stu s en Mar ia in den hof (de beelden zijn geschilderd door Jan Baptist Franken). Het Museum van Brussel : De Prediking van St. Norbert. Zijne beeldtenis komt voor bij Houbrak en, Schoub. der Schild. en Schilder. , D. I. bl. 84 plaat E. en bij I m m e r z eel, Levens ' en Werken der Kunsts. Zie, behalve die beide werken , van M an der, Leven der Schild., D. I. bl, 189 en 190 ; Saxe, Onom. Liter. , Pars VI. pag. 224 ; vat; 1296 Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Kist. Woordenb.; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb.; Nieuwenhuis, Algem. Woordenb. van Kunst. en Wetens.; Biogr. Nation.; Aanw. der Schilder. van het Museum te Amsterd.; Notitie der Schilder. van het Koninkl. Kabin. te 's Gravenh. ; Catal. van Schilderijen enz. in het Museum te Rotterdam; Wonder, Alphab. lijst van Kunsts. en Beeldh.; Algem. Konst- en Letterb. 1854 , D. I. 131. 178. BREUGEL (VAN) of BREUREL een Nederlander, die op het laatst der zeventiende eeuw Overste der Ingenieurs in Rusland was , ondernam het grootsche en groote plan om de Wolga met de Don te vereenigen , hetwelk gemakkelijker werd gemaakt , doordien de riviertjes de Ilawa en de Kamschinskin elkander naderden. In het eerst werd de doorgraving door 20000 man begonnen , dan daar de Gouverneur van Astrakan verklaarde het misdadig te be­schouwen , om den door God bepaalden loop der rivieren te vvillen veranderen , moest van B r e u g e 1 den arbeid staken , en de voortzetting werd naderhand toevertrouwd aan den bekwamen Engelschen Inge­nieur P e rr y , die door de Bojaren en door den Zweedschen oorlog mede belet werd deze gewigtige onderneming te voleindigen. . Zie Seheltema, Peter de Groot e, Keizer van Rusland in Roll. en Zaand. , D. I. M. 79. BREUGEL (WILLEM vAN), zoon van Pieter van Brengel, aistammende uit een oud en adellijk geslacht , President van Oir­ salot en van Agnes van A m e y d e n , geboren te Oirschot, om­ streeks het jaar 1538 , vestigde zich te Brussel en verkreeg , na , gedurende tien jaren , als Advokaat voor het Sou.verein Hof van Braband te zijn werkzaam geweest , in het par 1572 , de waardig- heid van 's Konings Raad in het Hof van Braband. Zijn ijver voor de Katholijke godsdienst en zijne gehoorzaarnheid aan den Koning berokkenden hem den haat der Staatsgezinden , die hem verbanden en zijne gocderen en inkomsten verbeurd verklaarden. Hij begaf zich intusschen , met de andere Raden van Braband , naar Maastricht en Leuven , van waar hij niet in Brussel terug­ kwam dan in 1585, toen die stad weder onder de gehoorzaamheid van den Koning was gebragt. Hij stied* den 9den Junij 1603 van de tien kinderen , die hij bij zijne echtgenoote , Ma r i a C o- pins , verwekt had , gaven slechts twee gehuwde dock tern hem kleinkinderen , zoodat deze tak der van Breu gels is uitgestorven. Het geslacht van Brengel heeft tot wapen een schild van keel met Brie molenijzers van zilver, gedekt met eenen helm van zilver, getralied en gesierd van goud , hebbende helmdekken van keel en zilver, waarop eene kroon met fleurons van goud, en daaruit tot helmteeken den lop van eenen dog in natuurlijke kleur,, met eene kroon van goud tot halsband , tusschen eene vlucht van zilver en keel; en tot wapenspreuk In Trinitate Fortitude (Sterkte in de Dr ieenheid). Zie van Haimael, Geslachtreg. der Friesche familien. 1297 BREUGEL (PETER VAN), geboren te, 's Hertogenbosch , uit here zclade geslacht als de voorgaande , was een zeer geleerd Geneesheer, die Professor Primarius te Leuven is geweest en aldaar in het jaar 1577 het Collegium litedicurn _Breugelianum heeft gesticht. Zie van Halmael, Geslachtreg. der Friesche famMen. BREUGEL (Mr. JAN FESTUS VAN) uit hetzelfde geslacht als de beide voorgaande , en zoon van Mr. Johan Festus van Bre u­ge I , Schepen , Raad en Pensionaris van 's Hertogenbosch en van Judi t h du Pe yr o u , geboren in 1707 te 's Hertogenbosch , gal, na zijne bevordering tot Meester in de beide Regten geen gehoor aan het vereerend aanzoek , bij hem door de Regenten zijner ge­boortestad gedaan, om zich aldaar neder te zetten ten einde zij­nen vader en grootvader in het Pensionaris-ambt dier stad te kun­nen opvolgen, maar af de voorkeur aan den loopbaan , welke 's Gravenhage hem , door de aldaar gevestigde Hooge Regering , Collegian Geregtshoven , aanbood. 'zijne uitgebreide kundighe­den en in den pleitzaal verkregen roetn , deden hem weldra , niet alleen door de meeste Hooge Staats- en andere Collegian en door de belangrijkste steden des Lands tot hunnen Advokaat bij de in voorzegde stad gevestigde Hoven , maw. ook daarna door de Sta­ten-Generaal tot 's Lands Advokaat , gelijk later door de Prinses Gouvernante tot haren Raad-Advokaat, aanstellen. Hij schreef -het zeldzaam voorkomende zonder naarn van den Schrijver uitgekomen , work Het Hooge Geregtshof van Holland, mitsgaders Braband en i'laanderen den huyzen van Bourgondien toegekend. Delft. 1740. 8°, voornamelijk gerigt tegen den, in het jaar 1717 uitgeko­men : Brief, behelsende twee Preuven , dat het .Hof van Holland voor den jaare 1429 is opgerecht , geschreven aan H. Z V. A. R. D. J. ill. door E. L. E. .0. D. H. O. (1), en waarin hij, naar getuigenis , van hevoegde heoordeelaars blijken gegeven heeft , zoo van zijne geleerdheid en kunde in de Vaderlandsche Geschie­denis als van zijn juist oordeel en zijnen goeden betoogtrant. Van Brengel overleed in 1763 en was gehuwd met E v a Maria B u r w a n , bij wie hij vier zoons en Brie doehters verwekte. .Be zoons waren: Jan Festus van Breugel, Jonkhr. Mr. Cas­per, Baron van Breugel, die beide volgen; Jonkhr. Jan van B reugel,; gezegd de Rovere va n Breugel, geboren in 1757 en overladen in 1829, II;) Fiskaal te Bantam, Raad in de Vroed­schap der stad Utrecht , Ontvanger der Belastingen aldaar en Lid van de Wddersehap van Utrecht te zijn geweest , en Jacque s Fabrice van Breugel, die mede volgt. (i) Door deze letters, waarvan men de eerste an achteren af aan Mr. J. D. enz. moet Iezen, worden aangeduid: Mr. Jacob De Ric. mer Advokaat Voor Den Zelven Hove en Hen Liefhebber En Onderzoeker Der Honandsche Oudheden, namelijk Mr. Frans van Lamburch, 's lands Advokaat. 82 1298 Zie van Halmael, Geslachtreg. der Friesche BREUGEL (HERMAN GERARD VAN) zoon van Hendrik van Brett-g e l , GrifEer van Maasland en Secretaris der stad en Vrijheid van Oss, en van Margaretha van B ro ekhuis en , geboren den 17den Junii, 1729 te Oss, stamde of nit hetzelfde oud adellijk geslacht als de drie voorgaanden en werd , nadat hij zijne studien te Leiden volbragt had in 1755 Predikant te Berchetn-en-Nistelrode in de Meijerij van 's Herto­genbosch, van waar hij in 1758 te Ameide-en-Tienhovea werd beroe­pen. her had hij naauwelijks een jaar met alien ijver de Heilige dienst waargenomen of hij vertrok naar Dordrecht , waar hij arbeidde tot in 1786 , toen hij , ten gevolge van eene zware ligchaamskwaal zija Erneritaat verkreeg. Van dien tijd at' tot zijn overlijden , hetwelk den 7den Augustus 1814 plaats had, hield hij zich onafgebroken bezig , met het schrijven van nuttige werkere in verschillende yak-ken van wetenschap, want niet alleen de Godgeleerdheid en Zede­kunde , maar ook de Natuurkundige wetenschappen , de Geschiede­nis en de Penningkunde vonden in van B r e u g el eenen beoefe­naar ook bespeelde hij van tijd tot tijd de Nederduitsche en de Latijnsche tier, de eerste echter met geen gelukkig gevolg. Zijne Latijnsche verzen , ofschoon door velen geprezen , moeten echter in zoetvloeijendheid en juistheid van uitdrukking voor die van va n B r a a m en Verbeek onder doen. Ook was van Brengel zeer bekend met de Ouden , had de meeste Latijnsche Classici oordeel­kundig gelezen en zich op de Critiek toegelegd. De Grieksche schrijvers waren hem cede niet onbekend gebleven en hij waagde zich zelfs aan de critiek van sornmiqe hunner. Zoo bragt y a n Brengel met het beoelenen van verschillende Kunsten en Weten­schappen , den avond van zijn !even door en trachtte, ofschoon door ligchaams kwalen aan zijne kamer gebonden , zijnen land- en stad­genooten nuttig te zijn. A Igerneen was hij om zijne buitengewone zachtzinnigheid en menschlievendheid , hulpvaardigheid en nederig­heid geacht. Zijne geleerdheid deed hem tot Curator der Latijn­sche scholen benoemen. Bij zijne echtgenoote a r i a A.d r i a na Luycx Massis verwekte hij eenen zoon en vijr dochters. Door hem zijn de volgende werken in het Licht gezonden : Veranderingsgronden en lotgevallen van den Heer Ni c o­1 a a s Schmidt, voorheen Roomschgezind Professor en laatst Gerefohneerd Proponent onder de Classis van Schieland, den 5 Dec. 1783 te Dordrecht overleden. Dordr. 1784. 8°. Zestal zeer stichtelijke leerredenen , nagelaaten door den Eerw. Heer Ni c. Schmid t. Dord. 1784. 8°. iiikvoc Si meonis xceqhglmog ad novam revocata examen , ye­raeque menti restituta. ford. 1792. 8°. Dankgebed tot God, den Almagtigen , in de zo ongehoorde als onrechtvaardige en plotselingsche aanranding van Neder­landsch vreedzaam gemeenebest door de krijgsbenden des Fran­schen yolks , in Sprokkel- en Lentemaand 1793 toegewijd aan Dordr.)cii Is Her vormtie Kerkgemeente. 1299 Nasporingen aangaande de Oonlogie of Eijerkunde en de Oorspronkelijhe voortteeling van menschen en beesten. Dord. 1793. 8°. Physiologische Verhandelingen over het leerstelsel der ont­wikkeling en dat der bijgeboorte ; Dord. 1796. 8°, zijnde een aanhangsel van het vooJgaande. De Geordende en gelukkige huishouding. , aangewezen en aangeprezen in acht zedekundige leerredenen. Dord. 1794. 8°. De Ouderdom, of de zaak der bejaarden in XIII gesprek­ken. Utr. 1797. 8°. Zedekundige Leerredenen. Dord. 1798. 8°. Zedekundige Verhandelingen , over den aanstoot en ergernis, als over de daartegenovergestelde zedelijke stiehting in X ge­sprekken. Rott. 1729. Beschrijving van een aanmerkelajk redenkstuk betreffende de Nederlandsche Geschiedenissen , in 'de toren 1560-1566, medegedeeld in J. W. te W at e r , flistorie van het Verbond en de Smeekschriften der Nederl. Edelen , St. IV. bl. 340-343. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; de Jong, Alphab. Naaml. an Boeken ; Ilermans, Conspect. 0210M. Liter., pa r;. 25; Schotel, Kerk. Dord., D. II. bl. 195, 443-457 ; Woordenb. der Nederd. Dichters ten very. op W i t s e n G e y s b e e k. BREUGEL (JAN FESTUS vAN), zoon van den bovenvermelden Mr. Jan Festus van Breugel en van Eva Maria Burman, geboren te 's Gravenhage in 1750 , werd den 14den Julij 1792 tot Majoor bij het 2e Regiment Oranje-Nassau Infanterie, bevor­derd en woonde als zoodanig het vermaarde beleg van Sluis in 1794 bij. Na de otnwenteling van 1795, toen hij reeds Luitenant-Ko­lonel was, schijnt hij de krijgsdienst te hebben verlaten , althans na 1812 was hij Ontvanger der Directe Belastingen te Tie!. Hij overfeed in 1832 en had bij zijne echtgenoote Mar ia C on­st a n tia Fa Ick, Beene kinderen verwekt. Zie Posseha, Beldend. te Land, D. 1 t. bl. 112 noot; van Halmae 1, Geslachtreg. der Friesche familien, tilt partikuliere be­rigten aangevuld. BREUGEL (CASPER VAN), een broeder van den voorgaande , geboren te 's Gravenhage den 1 I den Maart 1752,vestigde zich, na te Utrecht den 31 Mei 1771 tot Doctor in de beide regten te zijn bevorderd, in 's Herto­genbosch , en werd in 1781 aangesteld tot Secretaris diet hoofdstad en kort daarna in dat zelfde jaar door den Raad van' State tot 's Lands Ontvanger der gerneene Middelen in twee kwartieren der Meijerij van 's Hertogenbosch , namelijk in de kwartieren Oister­wijk en illaasland. Zijne vertoogen , over de noodzakelijkheid vats eene herziening der Lands fasten en taksen in de , bragten te wege , dat hij , in het jaar 1790, door den Raad van State met de revisie daarvan belast en daar bij benoemd werd tot extraordinair Leenman of LH van de Leen- en Tol-kamer 1300 te 's Hertogenbosch. Van deze vierjarige commissie kweet hij zich door het uitbrengen van eene zeer uitgebreide Mernorie en Be-schreven Staat der vier kwartieren van de 31 -eijerij , waaraan door de kort daaropvolgende staatsomwenteling van 1795 , wel geen gevoig is gegeven , doch welk werk als geschiedkundig overzigt der taksen en befastingen in Braband van de oudste tijden af, en tevens als een volledige statistiek van die kwartieren op dat tijdstip eene steeds blijvende waarde heeft. Bij het naderen van het leger der Franschen in het jaar 1794 en nadat zij reeds 's Hertogenbosch hadden ingenomen , spande v a n Brengel alle zijne krachten in om door het bevorderen van een verdrag met Frankrijk het verder voortrukken van dat leger en de verovering van zijn Vaderland te verhoeden; voqende zich zelfs te dien einde bij de, door hem daartoe bewerkte, geheime zending in December van Gerrit B r a n t z e n en 0 c k e r Repelaernaar Parijs, zoo als men zulks omstandig geboekt yindt in de door hem uitgegeven Memoires sur ce qui, s'est passé de remarquable apres la ca­pitulation de Bois le Duc relativement aux negotiations en­tamees entre la France et la Hollande et la commission de Mrs Brantzen et Repelaer a Paris en 1794. Amst. et la Haye 1821. Daar van B r e u g e l s anti-revolutionaire beginselen hem niet toelieten de nieuwe gezagvoerders in de Bataarsche Republiek te dienen nam hij , nadat de omwenteling in 1795 zijn volkomen beslag had gekregen, zijn ontslag als Ontvanger, terwijI hij reeds woe-Or van zijn SecretariSambt en het lidmaatschap der Leen- en Tolkamer verlaten was. Sedert leeide hij te 's Hertogenbosch ambt­doch niet werkeloos. In 1798 benoemd tot Scriba van de Her­vormde Kerkelijke Commissie te dier stede, had hij een werkzaam aandeel in de pogingen , als toen aangewend , om het eigendornsregt der Hervormde gemeente aldaar op hare kerkgebouwen te verdedi­gen en die voor de gemeente te behouden. Hij was als zoodanig de steller der Bistorische deductie van derzelver regt van eigendom daarop, den 12den September 1799 aan de Alunicipa­liteit van 's Hertogenbosch overgegeven. Die pogingen hadden zoo­danig goed gevolg dat de Hervormden te 's Ilertogenbosch werke­lijk , gedurende het bestaan van de Bataafsehe Republiek in het bezit harmer kerken bleven , terwijI gezegde Deductie is uitgegeven under den titel : Bet regt en eigendom der Hervormde, gemeente te 's Herto­genbosch op derzelver Kerkgebouwen tegen het Roomsch Kerk­genootschap verdedigd uit oorspronkelijke stukken. 's Bosch in 1800, waarvan de bijlagen bestaan uit, voor de Geschiedenis zeer belangrijke , onuitgegeven stukken , betrekking hebbende tot de belegering en inneming van 's Hertogenbosch in 1629 , en daar­onder een gedeelte' van twee dagboeken of Diaria obsidionis urbis Sylvaeducensis waarvan een door een lid der Magistraat , bet andere door den Bisschop gehouden. 1301 Nadat de verdreven Erfstadhouder , bij circulaire Missive van 26 December 1801 , aan de ambtenaren die na de omwenteling van 1795 hadden geweigerd hunne posten te behouden had aangeschre­ ven , dat zij zich niet aan de dienst van het Vaderland moesten unttrekken , wendde van Br e u g e 1 pogingen aan om in de eene of andere Lands betrekking te 's Hertogenbosch geplaatst te worden , doch hierin niet slagende, besloot hij , in het najaar van 1803 die stad te verlaten en zich te 's Gravenhage te vestigen. Aldaar gaf hij dadelijk nieuwe bewijzen van zijne werkzaamheid door bet vertalen van het Engelsche werk van George C r a u­ furd the doctrine of equivalents; or an explanation of the nature, value and power of money. Rott. 1803. 8°. welke ver­ taling met een voorberigt en bijvoegsel vermeerderd het Licht zag onder den titel van : G. C r au fur d, De leer van het gelijkwaardige, of verkla­ring van den aard, de waarde en het vermogen van het geld, toegepast op de inrigting van de publieke finanti6n ; uit het Engelsch vertaald door Mr. C. van B r e u gel , 's Gravenhage 1804. 2 deelen 8°, welk werk van B reu gel ter zake van de mogelijke toepassing op de finantien in ons Land , in aanraking bragt met onderscheiden Staats- en regeringsleden. Men begreep dan ook al spoedig nut te kunnen trekken van zijnen werkzamen ijver,, en stelde hem den 1 lden Mei 1804 aan tot Lid der Algemeene Armen-Commissie van Holland , waarvan de te 's Gravenhage van 1805-1807 in 3 deelen in druk versche. nen Handelin,9,en der Algemeene Armen-Commissie in Hol­ land en het door hair in 1805 vertaald uitgegeven Reglement van het Armenbestuur te Hamburg in twee stukken de blijken dragen; terwiejl hij een nieuw bewijs gaf van zijne belangstelling in al hetgen. e voor de zaak zijner arme natuur- en landgenooten nuttig kon wezen door de uitgave van Eenige berigten van het hulpgenootschap te Zurich, 's Hage 1807 , van welk genootschap hij den 16 Junij 1805 tot Honnorair Lid benoemd was, zoo als hij reeds den 27sten Junij 1805 was aangesteld tot Lid der Hootd-Commissie tot daarstelling eener Armen-inrigting te 's Gravenhage , welke op dit oogenbiik nog bloeit als eene der heilzame vruchten van de werkzaamheden dier commissie , gelijk van de zijne. Na eerst in 1804 tot Griffier van den Hove te zijn benoemd , zonder evenwel de aanstelling van dien post te hehhen mogen erlangen , werd hij in 1806 van zijne helanglooze werkzaamheden algetrokken door eerie benoeming 'tot President der Hoold-commissie voor de taken der Verponding. In 1808 door een van 's Konings Ministers aangezocht om zich de benoeming tot Landdrost Nan Oostfries­land te laten welgevallen, verkoos hij , dit eervol aanbod ze­diglijk , zijne aanvaarde hetrekking te behouden , welke , na de inlijving van Holland in het Fransche Keizerrijk vervangen werd door die van Keizerlijke Commissaris your het Kadaiter in -1302 liollandsche Departementen. Ook deze verviel bij de invoering der Fransche helastingswetten in het jaar 1812 en werd verwisseld met eene a anstelling als Directeur der Directe Belastingen in Fries-land , welken laatsten post hij heeft waargenomen tot dat hij in 1819 eervol en met 's Konings betuiging van tevredenheid , wegens den ijver voor 's Lands belangen , ontslagen en met een aanzienlijk pensioen begunstigd werd. • Zijne woonplaats uit Leeuwarden naar Haarlem overgehragt heb­bende-, Meld hij zich aldaar onledig met de beoefening van en onderzoekingen in verschillende vakken van wetenschap , waarvan hij de vruchten Diet altijd aan de geleerde wereld onthield , blij­kens zijne Brieven over den Runen•Staf , opgenomen in de Al­gemeene Konst- en Letterbode van 1822 11°. 14 tot 17, en zijne Verhandeling over de in 1818 ontdekte Drentsche Veenbrug , opgenomen in het 3e deel le stuk van het. Oudheidkundig tijd­schrift van Westendorp en Reuvens. Na in 1824 door den Koning tot Lid van den Raad der stad Haarlem te zijn benoemd hehaagde bet Zijne Majesteit hem in 1826, bij eervolle onderschei­ding en lot erkenning zijner verdiensten , den titel van Baron te verleenen. Hij overfeed te Haarlem den 30sten Mei 1833 en was gehuwd aan Mary Dougla s, dochter van den Luitenant-Generaal in dienst van Hun Hoog lYlogenden Robert Douglas, broeder van den Admiraal in Engelsche dienst, Sir James Douglas, Ba­ronet van Springwoodpark in Schotland, en daarbij vader van den Baron Mr. Robert van Brengel, Lid van den Raad van State. Zie behalve de bier bovengenoemde Illemoires,Herman s, Conspect. Onomast. Liter. pag. 28 ; van Halmael, Geslachtreg. der Friesche uit familiepapieren aangevuld. BREUGEL (JACQUES FABRICE VAN), een broeder van de beide voorgaanden, geboren te 's Gravenhage in 1759, nam dienst als Vaandrig bij het 2e Regement Oranje-Nassau Infanterie in het jaar 1774; klom vervolgens bij het zelfde Regement op tot Lui­tenant , in het jaar 1779; tot Kapitein den 28sten Julij 1783, en beyond zich mede onder. de dappere verdedigers van Sluis in Vlaanderen in 1794. Hij overleed in 1799 en liet bij zijne echt­genoote, Catharina Jacoba van Breugel, eene dochter van den bovenvermelden Herman Gerard van Breugel, zes kin­deren na , onder welke vier zonen , als Jonkheer Mr. Jan F e s t u s van Brengel, geboren te Brielle in 1792, thans Ontvanger der Registatie-Regten enz. te Nijmegen; Jonkheer Jan Eliza v an Breugel, gezegd du Peyrou van Breugel, geboren te Cu­lemborg in 1796, overleden in 1824, na eerst Luitenant bij de infanterie en daarna Resident op Java te zijn geweest; Jonkheer Gaspard Philippe Charles van Breugel, geboren te Cu-Iemborg in 1798, eerst Controleur, nu Ontvanger der Directe Be­lastingen te Haarlem, en Jonkheer Jacques Fab ri ce Herman van Breugel, gezegd Clifford Kocq van Breugel, gebo­ren te Culemborg in 1799, Bidder der Orde van den Nederland 1303 'schen Leeuw , eerst Luitenanl ter zee , daarna , Z. M.'Consul te Tripoli. Zie Bossch a, Nedrl. Heldend. te Land, D. II. bi. 112 noot; van Ha lma e I, Geslachtreg. der Friesche nit familiepapieren aangevuld. BREUGHEL (PIETER en JOHAN). Zie BREUGEL (PIETER) en BREU­'GEL (JOHAN). BREUIL (JEAN TRONCHIN DU). Zie TRONCHIN DU BREUIL (JEAN). BREUKEL (VAN). Zie BREUGEL (VAN). BREUKELAAR (HENDRIK) geboren te Amsterdam den 4den Julij 1809 , legde zich op de school der Maatschappij tot Nut van 't Algerneen op het teekenen toe , en werd , omtrent ze­ventien jaren oud zijnde , een leerling van Cornelis Kr u­seman en toen deze kort daarna zich te 'a Gravenhage vestigde van den bekwamen portret- en historieschilder Jan Adam K r u s e m a n , bij wien hij nog een jaar werkzaam bleef, al­vorens hij, op zich zelven staande, het schilderen ter hand nam. Bet tableau de genre was het vak , waaraan zijn penseel gewijd was , en waarvoor hem zijne zachte en gevoelige ziel bijzonder stemde. In 1830 behaalde hij bij de Iliaatschappij Felix Meritis den gouden eerepenning voor de best gekeurde in olieverw ge­schilderde moderne groep van twee beelden (1) en tweemalen mogt hij , bij gelegenheid van den tentoonstelling van den Koning eene gratificatie tot aanmoediging ontvangen. Blijken van zijn kunstta­lent zag men op de Amsterdamsche tentoonstelling in 1838 , in een Boerengezelschap op het ijs en in den Tyroler net vrouw en kind; op eene vroegere had zijne schilderij de wees v a n Sp eyk voor het graf van de Buiter een goed withal ge­noten , als et ne voorstelling vol poezij , en die blijk droeg dat hij geheel doordrongen was van het onderwerp , dat hij behandeld had. Aan de Koninklijke Akadernie van beeldende kunsten te Amster­dam , strekte hij voor zijne medeleerlingen tot een voorbeeld, niet alleen in getrouwe beoetening der lunst , niaar ook door hraafheid van gedrag. B r e u k e l a a r overleed den 6den Junij 1839. Zie Algem. Konst- en Letterbode 1830. D. II. IA 395 ; 1839. D. I. bl. 387 ; Immerzeel, Levens enwerken der Kunsts. BREUKELAND (Leos), geboren te Naarden , in 1666, legde te Goes , werwaarts hij met zijne ouders vertrokken was, de eerste gron­den zijner letteroefeningen , welke hij later te 'Utrecht en te Gronin­gen voortzette. In het jaar 1689 werd hij beroepen als Predikant te St. Anna ter Muiden , in 1696 te West-Souburg en in 1704 te Middelburg , waar hij met alle getrouwheid het leeraarsambt waar- CO I mm e r zee l zegt bij vergissing , dat hij eenen zilveren gedenk­penning voor het best gekeurd Akademiebeeld ontving. 1304 mat tot aan zijn overlijden den 19den Januarij 1724. De door hem uitgegeven werken zijn : Geestelyke Melk. Middelb. 8°. meermalen herdrukt. Leere over 't Genade verbond na den draad der Heydel­ bergsche Catechisinus 8°. waarvan de vijfde druk in 1740 te Amsterdam het lic . t zag. Tegen de Hebreen. Midd. 1704. 8°. Kort verhaal van de handeling met den Heer G. v an Buitendijk. enz. lYliddelh. 1712. Wedervaren der Kerk en Leeraren. Middelb. 1719. 8°. Nuttige en noodige Tijdbestedingen. Utr. 1723. Zie van A b k o U d e en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boe­ken ; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Ypeij en Dermout, Ge­sallied. der Nederl. Herz. Kerk, D. III. Aant. bl. 142 (442). BREY (ADAM), een Lid der Gorcumsche Rederijkkamer,, 't Ze­gelbloemken , met de zinspreuk : vernieut uyt liefde, Ivverde ook dichtstukken in het Plissings Redens-Lusthof, dat in 1672 is uitgegeven. Zijne verzen zip in het geheel niet de minsten uit -dien bundel en men stuit daarin ook niet gestadig op bastaard­woorden , zoo als in vele daarin voorkomenden van anderen. Zijne zinspreuk was : Rust baert lust. Zie Biogr. Woordenb. ten vervolge op W t s e n Geysbeek; .Agent. Roust- en Letterb. 1846. D. 1. bl. 356. BREYLL (WIJNAND VAN) werd door Willem I, Prins v a n 0 r a nj e , in verichillende zaken tot welzijn van het Vaderland ge­bruikt , en toonde een man te zijn van veel voorzigtigheid, trouw en moed; ten dien einde stond hij meermalen in correspondentie met de Graven Jan en L o de w ij k van Nassau en behartigde de zaak der vrijheid met geheel zijn hart. Zoo had hij in 1573 eene zamenkornst met Pet r u s D a t h e n u s en zekeren Dr. S o u-d e r m an, over zaken van welke D a t h e n u s getuigde dat, zij voor 0 r a nj e duizend daalders waard waren. Hij had G i l a i n v a n Fiennes, Beer van Lumbres, in diens bitteren nood, met het verzochte geld ondersteund , en was met hem in het be­gin van 1574 naar Aken gereisd , om den weg te bereiden tot eenen aanslag ter verrassing van Maastricht , tot welk oogmerk reeds ruim 1500 miters waren verzameld ; hij zelf zou met L u m­br es alles naauwkeurig onderzoeken. In 1576 werd hij door Graaf Jan van Nassau naar Johan, Graaf van Oostfriesland , algevaardigd en had ten dien einde zijne werkzaamheden bekend gemaakt aan Hajo .Mamiga en Poppo Ufkens, die hem van veel hulp konden zijn. Poch , tang wachten , kon hij niet veel uitwerken , ofschoon hij meende den Graaf reeds te hebben gewonnen. Desgelijks was hij bij Hendrik van S a k-s e n-L auenburg, Bisschop van Bremen , geweest , waarschijnlijk om zijne medewerking in te roepen, opdat Ernst van Beijeren, van wien 0 ranj e en de zijnen niet veel goeds verwachtten, niet 1305 tot Bissehop van Munster zou worden benoemd. De Spaansche Landvoogd Don L ou is de Reques ens schijnt de handelingen van van Breyll sterk te zijn in den weg geweest. Wij vinden nog enkele brieven van dien vrijheidsvriend aan Graaf Jan van Nas-- s au en den Prins van 0 ra nj e, waarin hij hun aangaande ver­ schillende zaken berigt geeft. In 1579. beyond hij zich te Arn­ hem aan het Hof van Graaf Jan , toen Stadhouder van Gelder, dien hij -waarsehijnlijk als Raad gediend heeft , en van wien hij een bijzonder vertrouwde was, zoowel als van zijnen broeder W i 1­ 1 e m. Na diens dood werd aan van Breyll een jaargeld bene- yens wijn en ossen toegelegd, tot belooning voor bewezene dien­ sten. Ilij wordt somtijds van Briel, somtijds van Breyll ge­ noemd. flij zelf teekent zich Winandt von Breyl 1. Zie Groen van Prinsterer, Archivee de la Mais. d'Orange, Tom. IV. pag. 234, 332, Torn. V. 179-188 , 274. Torn. VI.' pag. 212, Tom. VII. pag. 489, Supplem. 151. Zie verder Table de Ma­tieres et .Lettres der genoentde Archives op zijnen naam. BREZ (JAcouEs), geboren in 1771 , te Middelburg , woonde eenige tijd te Utrecht , trad als Predikant in dienst bij de Fran­sche gemeente te Middelburg den 19den Junij 1796, en overleed aldaar den 26sten Julij 1798. Men heeft van hem : Fiore des insectophiles, precedee d'un discours sur l'utilite de l'etude de l'insectologie. Utr. 1791. 8°. Voyages interessans pour l'instruction et l'amusement de la jeunesse , dans le goiit du receuil de A C amp e. Utr. 1792. 8°. hetwelk de beschrijving der Pelew-eilanden bevat , terwijI Br e z -in 1795 voornam dit boek te laten herdrukken en er twee nieu­ wen uit te geven; doch wij weten Diet of hij dit ontwerp heeft ten uitvoer gebragt. Ilistoire des Vaudois , habitant les Vallees occidentales du Piemont. Lausanne et Utr. 1796. 2 vol. 8°. welk werk met warm­te, orde en duidelijkheid geschreven is. Onder de stukken welke hij bij zijne geschiedenis gevoegd . heeft, merkt men op brokken uit een dichtstuk van het par 1100 in de taal der Waldedizen en de Catechismus der Waldenzen , opgesteld door hunne Barbes (leeraars) in het begin der twaalfde eeuw. Zie Biogr. Nation.; Biogr. Univers., uit partikuliere berigten aan. gevuld. BRIATTE (THEopHILE) zoon van Baptiste Briatte en van Susanna J o l i e C h a m baud, geboren te Kadzand den 7den Augustus 1775 , trad in 1788 in dienst als Kadet bij de Infante­. rie en werd in 1794 tot Vaandrig bevorderd. In welken rang hij in dat en het volgende jaar den veldtogt in Braband J en Hol­land bijwoonde en in 1797 met de expeditie H o c he werd inge­scheept. In het volgende jaar tot Luitenant bij den staf bevorderd, maak-. te hij in 1799 den veldtogt in Noord-Holland mede en werd den 19den September in den slag bij Bergen gewond. In 1800 tot 1306 Kapitein Aide de camp benoemd stond hij bij de reserve armee en maakte in 1806 en volgende jaren , als Luitenant-Kolonel bij den Generalen staf met het Hollandsche leger den veldtogt in Duitschland mede ; vervolgens, in 1810, met het geheele leger in Franschen dienst, als chef d'escadron bij den Generalen staf, over­gegaan , woonde hij den veldtogt in Rusland bij , werd in Novem­ber 1812 bij de Berezina gekwetst. Na hiervan hersteld te zijn , deed hij in 1813 dienst bij het Fransche leger in Westphalen en Saksen en bekwam weder eene wonde in den slag bij Bautzen, den 21sten Mei. In 1814 zijne demissie bij het Fransche leger hebbende genomen , werd hij den 19den Augustus van dat jaar tot Kolonel van den Generalen staf bij het Nederlandsche leger be­noernd , den 21sten April 1818 tot Generaal-Majoor en later ge­pensionneerd met den rang van Luitenant-Generaal. Den 21sten December 1826 tot Lid van het Hoog-Militaire Geregtshof aange­steld , overleed hij te Utrecht den 11den Mei 1844. Hij was ge­huwd geweest met Wilfielmina Henriette Gockinga, uit Groningen , nit welk huwelijk geene kinderen zijn gesproten. B r i a t t e was een edel en gedienstig man en tot blijk van zijnen moed, versierd met de ridderorden van het legioen van eer en van den Nederlandschen leeuw. Uit partikuliere beri8ten bijeengebragt. BRIAUTE (PIERRE of CHARLES). Zie BREAM (PIERRE Of CHARLES). BRIEL (AN!YNAND VAN). Zie BREYL (WYNAND VAN). BRIENEN (HENDRIK VAN) , Heer van Sinderen , zoon van H e n­ drik van Brienen en Andrea van Harderwijk, gesprotenuit een adellijk Geldersch geslacht van Franschen oorsprong , was van 1576 tot 1619 Lid van de Ridderschap van Gelderland , en bewees het Vaderland belangrijke diensten. Lid van het collegie tot de nadere unie en later van den Raad van State zijnde , nam hij , wegens dien Raad , vele en mneijelijke bezendingen waar; zooals in 1590 over de onzijdigheid van R ij nberk; in 1595 nevens Joachim Alting el, A d r i aan Junius met den Franschen Afgevaardigden d e Tuileries over het leveren van mond- en krijgsbehoeften aan dat rijk , en in het zelfde jaar met eenige anderen naar Kleef, om aldaar met vertrouwde personen te handelen. In het vol­gende jaar vertrok hij met Adrianus Junius, Alleman en F o o c k naar Leeuwarden ten einde de gelijkbeid soo de contribution, als de gemeene Regieringe ende Directie van den Oorloge te bevorderen ; in 1597 werd hij met P an cra t Castricum en Jonker Vitus van Camminga andermaal naar Friesland en tevens naar Groningen gezonden , om de toestemming dier provincien, tot het in het veld brengen van een leger, uit te lokken. Met Johan R en g ers tot Helm vertrok hij , nog in dat zelfde jaar, naar Middelburg om de oude raden der Admiraliteit nit hunne eed te ontslaan en den nieuwen dien of to nemen ; en in 1600 reisde hij met Johan van Math eves, Heer van Riviere, 1307 andermaal derwaarts, ten einde de Staten van Zeeland aan te ma­ nen tot aanneming van den staat van oorlog. Hij onderscheidde zich van Hendrik van Brienen die volgt door bij zijnen naam de Al t s t e te voegen. Twee malen was hij gehuwd ; eerst met Anna van L ij n d e n en daarna met Agnes Seraerts, en liet, bij zijn overlijden, in 1620, kinderen na. Zie B o r, Nederl. Oorl. B. XXVII. bi. 503 (9). B. XXXII. hi. 143 (115) 146, 147 (117, 118), B. XXXIII. bl. 267 (81), B. XXXIV. bi. 326 (28), 391 (72), B. XXXVII. bl. 685 (66), S chelte m a, Staatk. Nederl. BRIENEN (HENDRIK VAN), Beer van den Latmeer , een neef van den voorgaande en zoon van Wolter van Brienen en van G e r-rit)e van Wijnbergen, bleef van 1586 tot 1619 in de Rid­derschap van Gelderland , en bediende in en van wege dat gewest onderscheidene ambten. In 1593 were hij Rekenmeester,, later was hij Afgevaardigde ter vergadering der Staten Generaal , alwaar hij zich , in 1618 , bijzonder verzette tegen het bijeenroepen van de Nationale Synode , en het doordrijven daarvan tegen de stem van Holland. Hij beschouwde zulke vergaderingen als geenszins ge­schikt ter vermijding , maar wel ter vermeerdering van scheuring en deed daaromtrent zeer ernstige verklaringen in de Registers van Staat aanteekenen. Hij beleefde den uitslag van de Synode en de bevestiging van zijne vooruitzigten niet , maar stierf in 1620 , ver­moedelijk den 11den Februarij , en liet bij B e a t r i x van L ij n-d e n van de DI u s s e n b e r g vele kinderen na , onder welke W ol­ter van Brienen, die volgt. Zie Brandt, Hist. der Reform. D. I I. bl. 634, 636, 637; Wagenaar, Vaderl. list. D. X. IA. 177, 199; Scheltema, Staatk. Nederl. BRIENEN (WoLTER of WALTER VAN), zoon van den voorgaande, geboren te Harderwijk , was beschreven in de Kleefsche Ridderschap en in 1622 Kapitein van eene kompagnie voetknechten , waarme­de hij het garnizoen van het toen belegerde Bergen op Zoom hielp ersterken. Hij , die een dapper krijgsman moet geweest zijn , werd tot Gouverneur van Emmerik benoemd , en overleed in 1630. Zie (L. de Rijcke, N. Vay en J. du Rieu), Bergen op Zoom heleghert op den 18den Julij 1622 bl. 153 ; Aardrijksk. Woordenb. der Nederlanden, D. V. bl. 144, uit partikuliere berigten aangevuld. BRIENEN (ABRAHAM VAN), geboren le Utrecht in 1606, be­gaf zich , na de lagere scholen te hebben doorloopen , naar Keulen , om zich op de hoogere wetenschappen toe te leggen. Veriolgens de kerkelijke wijdsels ontvangen hebbende , werd hij Pastoor te Langeraar en in 1640 van St. Geertruidakerk te Utrecht. Hij was voorts Bijzitter der Vikarissen , Onder-Vikaris en een kloekmoedig helper der Bisschoppen. Een ijverig voor­stander van zijne kerk en van de regten barer geestelijkheid 1308 zijnde, werd hij in 1638 door den Pausselijken Vicaris F i l i p s R veen, met Jacob de la Torre, naar Rome gezonden , om aan het Pausselijke hof verslag te doen van den toenmaligen toestand der Hollandsche zending en tevens eenen medehelper voor den grijzen Vikaris te verzoeken. De zelfde refs ondernam hij nog. maals in 1655 insgelijks in gezelschap van de la Torre. Op eene deze reizen werd hij tot Doctor der Godgeleerdheid en Paus­selijke Pronotaris verheven. Toen Johannes van Ne erc a s s el in 1662 tot Pausselijk Vikaris werd aangesteld , werd hij tot zij­nen Raadsheer verkozen. Ilij overleed te Utrecht den 19den Sep­tember 1683. Van Brien en was zeer nederig van aard , en als Johannes an Neercassel op van Brienen's jubeljaar pre­dikte zeide hij dat een oud Pastoor,, bij dusdanig eene gelegen­heid , niet zoo zeer zijne juichtoonen moest doen hooren als zijne misslagen beweenen. Onder den versierden naam van Abraham van der Mat heeft hij in de Nederduitsche taal onderscheidene Neditatien geschreven als : over den Advend , over het lijden des Beeren , over het Sakrament des Outaars , en over de tegenwoordigheid Gods , welke na meer dan eens gedrukt te zijn geweest alien bij elkander te Leiden in 1709 zijn uitgegeven. Ook heeft hij in bandschrift nagelaten eene Geschiedenis der Pastoors van St. Geertruidakerk te Utrecht. Zijne af beelding gaat in prent uit naar eene schilderij van G io(rgi u s) Wij c k e rs loot , gegraveerd door v an D ij c k in folio. Zie v(a n) H(e u s s e n) en v(a n) il.(hijn), Kerk. Outh., D. I. bl. 417, 438 , 440 ; D. II. N. 83 ; Burm a n , Traj. Erudit. bl. 33 et 34 ; Hoynck van Papendrecht, List. der Utrechts. Kerken, bl. 20, 22, 23 Kok, Vaderl. Woordenb. ; de C h a I m o t , Biogr. Woordenb. ; Biogr. Univers.; Glasius, Godgel. Nederl. BRIENEN (JoIIAN of JAN VAN) een zoon van G ij s b e r t van Brienen en van Geertruid Vonck van Lynden, was in 1704 buitengewoon Raad in den Hove van Gelderland en Burgemeester van Arnhem , en werd mede betrokken in de geschillen , waardoor dat gewest sedert den dood van den Stad­houder Willem 1II geschokt wad. Hij was een der voornaamste tegenstanders van Dirk Reinier van Bassum en Willem Adriaan Bouwensch (1), en werd in de tijd dat deze den boventoon badden , van zijn sche­ pensambt ontzet en week uit de sad , doch eerlang daar we­ der binnen gekomen zijnde werd hem gelast die te ontruimen waarna hij zich op zijne landhoeve , buiten het schependom , ont­ hield. Na verloop van ruim twee jaren namen de zaken echter eene andere keer en v an Brienen werd eerlang door de burge­ rij van Arnhem in zijne waardigheid hersteld. Zie over die beide hiervoor bl. 162 en 163 , 1116 en 1117. 1309 Van Brien en overleed den 308ten Junij 1715, na bij zijnen echtgenoote, Janna Elisabeth de Beyer, 4 zonen en 5 doch­ters te hebben verwekt. Zie van Loon, Beschrijv. der Nederl. Historip. D. IV. bl. 416­418 ; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XVII. bl. 242 en 243 ; de C h a 1­mot, Biogr. Woordeub.; Scheltema, Staatk. )Nederl.; Bilder­d ij k , Geschied. des Vaderl. , D. Xt. bl. 16. BRIENEN (WILLEM JOZEF VAN) Heer van den Groote Lindt, Dordt mondt en S ta d t, kon , daar hij de Roomsch Katho­lijke godsdienst beleed, onder het voormalige bewind der Republiek tot geen openbare betrekking benoemd worden. Hoewel deze ambts• onbevoegdheid door de omwenteling van het jaar 1795 had opgehou­den , bleef van Brienen niet te min tot in 1803 als eenvoudig burger levee , doch werd toen in het Stadsbestuur van Amsterdam geroepen , aan welke roepstem hij destijds meende te moeten ge­hoor geven , daar de schuddingen der omwenteling voorbijgegaan wa­ren , en de tijden, indien al niet zekerder, dan toch kalmer waren ge­worden. Hij onderscheidde zich in zijne betrekking door het onbe­vangene zijnen beschouwingen en leefde voor regt. Tijdens de verheffing van L od e w ij k Na po leon tot den Hollandschen troon , werd hij als Adjunct den Burgemeester der hoofdstad des Rijks toegevoegd; terwijI men' hem ter zelfder tijd de eerste betrekking ten Hove aanbood , welke laatste hij echter bij herhaling weigerde. Niettegenstaande deze weigering versierde Koning Lodew ij k hem met het Kommandeurskruis van de orde der Unie en verbond hem zeer aan zijnen persoon , door hem tot Kamerheer te benoemen , en aan de Regering , door hem als honorair Lid in den Staatsraad te roepen. Bij de inlijving van Holland in het' Fransche Keizerrijk was van Brienen een der Leden van de Commissie , die naar Parijs geroepen werd, om zijn gevoelen mede te deelen over de punten , die door een organiek besluit behoorden te worden geregeld. Hij wist in deze moeijelijke en teedere zending, de algemeene ach­ting te verwerven. Te Amsterdam teruggekeerd werd hij tot Make dier stad benoemd , welke belangrijke betrekking hij gedurende at den tijd , dat deze stad een deel van het Fransche Keizerrijk maakte vervulde; terwij1 hij zich daarin door zijne vastberaden­heid, zijne voorzigtigheid en zijne wijsheid onderscheidde. Van de eene zijde gelast gestrenge en met den volksgeest strijdende maatregelen ten uitvoer te leggen en van eenen anderen kant de belangen dier groote stad , waarmede de belangen zijns Va­derlands nog zamenliepen , moetende behartigen tegen den geest van overheersching en de onderdrukking van vreemden , wist hij eene houding te bewaren , die hem de welwillendheid zij­ner Opperhoofden verzekerde en voor zijne onderhoorigen een groot deel hunner instellingen waarop zij het meeste gesteld waren , in stand te houden, terwij1 hij hun nog vrijwaarde voor vele willekeu­righeden, waarmede zij bedreigd werden. Toen b. v. N a p o l e o n in 1811 zijne intrede in Amsterdam deed , verwierf van Brienen 1310 de gunst, dat de stad niet door troepen als overstroomd zou wor­den ; dat hare schulden behouden bleven; dat de gelded van de Weeskamer , die van de Kamer der onbeheerde nalatenschappen en andere , er voor behoed bleven , om in de Amortisatiekas te worden verzwolgen. Het gelukte hem ook de Amsterdamsche Bank , een gedenkstuk van den handelsbloei dier stad , te behouden , alstnede andere instellingen, waarop de ingezetenen prijs stelden. Dikwerf verzachtte hij uit eigene middelen de nadeelen , die de algemeene her­vorming , noodzakelijk geworden door de nieuwe orde van taken , aan een groot getal Ambtenaren der stad had veroorzaakt. Zijn ijver voor zijne geadministreerden , deed hem intusschen niet in het minste nadeel bij het Hoofd van den Staat, dat hem, otn hem voor zijne diensten te beloonen tot Lid van het Legioen van Eer en tot Baron van het Keizerrijk verhief. Tijdens de gebeurtenissen in 1813 , vermeende van Br ienen geenszins , gelijk zoo vele anderen, het bloed en het leven zijner medeburgers te moeten aanbieden , man hij was veeleer van oordeel, dat men de Regering den ongelukkigen toestand van het HoHandsche yolk moest onder het oog brengen. Zijn gevoelen , de algemeene goedkeuring van hit Plaatselijk Bestuur verworven hebbende , begat' hij zich met Anthonius War i n, Lid van het Gerneentebestuur naar Parijs, om het Algemeene Bestuur met dien toestand bekend te maken. Daar de inhoud van het adres was uitgelekt , werd van Brienen niet ten gehoore loegelaten ; zijn verblijf te Parijs werd' verlengd , en hij "beyond zich aldaar nog, toen de om­wenteling in Holland een aanvang nam. Hoezeer hij zich in de Fransche Hoofdstad in eenen zeer moeijelijken toestand beyond , hield hij niet op zich aldaar voor het welzijn van het land en zijne landgenooten bezig te houden. Bijzonder nam hij het lot ter harte van de ongelukkige azelaars , die de Franschen uit de stad Utrecht hadden medegevoerd. Ilij , mogt het genoegen ondervinden , dat hun, de vrijheid werd wedergegeven. Eerst na de gebeurtenis van den 3lsten Abut 1814 , werd het van Brie rt en vergund naar zijn Vaderland terug te keeren. Hij werd aldaar in bet zelfde jaar, tot Lid van de Staten der provincie Holland benoernd en in de Rid­derschap opgenomen. In 1814 werd hij door' Koning Willem I tot Lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal benoemd , eene betrekking , welke hij tot aan zijne flood, den 10den October 1839, vervulde, en in welke hij , door zijne openhartigheid en onafhanke­lijkheid, zoo veel dit in zijn vermogen was, de belangen zijner medeburgers heeft voorgestaan en behartigd. Bij Koninklijk besluit van 6 October 1825 werd hij erkend at' te statnmen van het oud adellijk geslacht van Brienen. Bij den geweldigen watervloed in ons Land, in dat zelfde jaar, schonk hij eene som van 100.000 gulden en gaf alzoo aan alle waarlijk edelen en deugclzainen eery schoon voorbeeld en eenen prikkel tot de uitoefening der zoo schoone deugd van weldadigheid. — Hoe hooggeplaatst , was IA steeds ne­derig , voorkomend , en kentnerkte hij zich door hulpvaardigheid , waar die werd ingeroepen. 1311 Van Brienen was gehuwd met Margaretha Thimothea Baronesse Ram van Schalk w ij k, uit dit huwelijk is overgeble­een zoom, Arnold Willem van Brienen van de Groote L i n d t , Kommandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw , Ridder met de Ster van de orde der Eikenkroon , Officier van de orde van het Legioen van Eer van Frankrijk , Ridder van de Ko­ninklijke Orde der beide Sicilien , Lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Zie L o d e w ij k Napoleon, Gesehiedk. Gedenkst. , hi. 190, 227; K o n ij n e n b u r g, Nationaal Gedenkb. , bl. 65 en 66 ; Biogr. Nation. ; Ahem. Handelsbl., 12 October 1839, uit partiknliere berigten aangevuld. BRIENEN VAN OOSTRUM (FRA.nois WILLEM). Zie OOSTRUM (FRANcOIS WILLEM VAN BRIENEN VAN). BRIENEN VAN RAMERUS (GIJSBERT CAREL RUTGER REINIER VAN), geboren te Amersfoort den 28sten October 1771 , werd onder Koning L ode w ij k Kolonel der Nationale garde te Amsterdam, welken post hij nog bekleedde toen in 1813 de omwenteling te Amsterdam uitbarstte , bij welke gelegenheid hij al de geestkracht van zijn edel karakter aan den dag legde. Onmid­delijk nadat, den 15den November van dat, jaar de laatste Fransche troepen , onder de bevelen van den Franschen Generaal Molitor, Amsterdam verlaten hadden , stond het yolk op. Men rukte de onder de voeten of stookte er vreugdevuren van ; men stak de doua• nenhuisjes tangs den buitenkant in brand , zette de Oranjekokarde op , en hief in alle straten de oude vaderlandsche deunen aan zoodat al wat Fransch was zich verborg of de vlugt nam. In dien vegen oogenblik vertoonde zich de Kolonel van Brien en aan het hoofd van zijn korps , ten einde , voor zooveel noodig was, de orde in de stad te bewaren , zonder de edele geestdrift te onderdrukken, welke het yolk aanzette , om het vreemde juk of te werpen. De hoofden , die deze beweging met bekwaamheid bestuurden , gevoel­den, dat men zich wet wachten moest om de opgewondenheid van het yolk , welke in de eerste oogenblikken eerier omwenteling een zoo krachtige hef boom is , vegen te gaan ; maar dat men tevens waken moest , dat die Vaderlandslievende geestdrift niet overgi . g in eene bandeloosheid welke de veiligheid der inwoners kon in de waagschaal stellen. Daar de Commissarissen van politie en de dien­ders zich niet weer durfden vertoor en , konden de volksbeweging heillooze gevolgen mar zich hebben gesleept , had de nationale garde zich in deze oogenblikken niet op den voorgrond geplaatst : niet slechts zorgde zij om de orde te bewaren , maar van harent­wege werd eerie nieuwe regering bijeengeroepen , als de eerste daad der onalhankelijkheid , waarnaar geheel Nederland haakte. De Ko­lonel van Brienen en de wakkere Kapitein An t hon R e i n-h a r d F a 1 c k waren de ziel van al wat er te Bier gelegenheid te Amsterdam , de eerste stad die het Fransche juk afschudde voor­viel. V.a n Brienen onderscheidde zich in deze hagchelijke oat- 1312 standigheid zoodanig door zijnen ijver,, zijne onverschrokkenhekl zijn vastberadenheid en zijne ervarenheid , dat hij de meest lot­waardige vermelding in 's lands geschiedhoeken verdient. Koning Willem I benoemde hem dan ook tot loon zijner verdiensten tot Kommandeur der Militaire Willemsorde , bevorderde hem lot Ge­neraal ; terwijl de algemeene achting zijner medeburgers deze Vorste­lijke gunsten vergezelden. Bij Koninklijk besluit van 27 Septem­ber 1817 werd hij erkend van het owl adellijk geslacht v a is Brienen af te stammen. Van Brien en overleed den 8sten Sep­tember 1821 en had bij zijne echtgenoote Geertruida E l i s a­beth de Graeff, drie zoons Jonkheer Jean Anne van Brie­nen van Ramerus, die volgt; Jonkheer Gijsbert Carel Rut­/Ter Reinier van Brienen van Ramerus, Adjndant van den Generaal-Majoor van het' wapen der lnfanterie , Ridder der Militaire Willemsorde Ode klasse en van den Nederlandschen Leeuw ; en Jonkheer W. D. van Brienen van Ramerus, Eerste Luitenant bij het 5de regement Infanterie. 's Mans poriret geteekend door H. L a n ge rveld en gegraveerd door W. van Senus, komt voor in Konijnen burg, Nation. Gedenkb. tegenover bl. 132 en geteekend door H e n d r i k Wil­lem Caspari en gegraveerd door Jacob Ernst Marcus voor het 4de stuk van H. B o ss c h a , Geschied. der Nederl. Staatsorn­wentel. in 1813. * Zie Konijnenburg. Nation, Gedenkb• b1.68, 70, 97, 103,108— 110, 140, 1.41; H. Bosscha, Geschied. der Nederl. Staatsonzw. D. I. bl. 125, 130-132, 162-164; Galerie Histor. des Contemp ; Biogr. Nation. BRIENEN VAN RAMERUS (Jonkheer JEAN ANNE), noon van den voorgaande , geboren te Amsterdam den 26sten , October 1800, was in 1815 Kadet op de Genieschool to Delft, werd den 2den Julij 1818 Tweede Luitenant-Ingenieur en den 11den Maart 1825 Eerste Luitenant, den 20sten Maart 1831 Kapitein en den 16den April 1853 Mdjoor bij dat zelfde wapen. Bij het nit­barsten der onlusten in Belgie, in 1830, was hij te Bergen op Zoom en heeft daar ijverig medegewerkt tot het in verdedigba­ren staat brengen van die vesting. Van 1839-1843 was hij in Commissie gesteld tot het onderzoek en opmaken der ons werpen met betrekking tot de bevestiging van een gedeelte van het Oostelijk frontier enkel bij Zwolle , en overleed ats eerst aan­tvezende Officier der Genie te Nijmegen, den 2lsten Junij 1854. Hij was gehuwd geweest met Anna Maria Jeannette Geor­ g ine van Essen, die zonder kinderen na te laten overleed. Fen man van groote verdiensten zijnde , prijkte zijne Borst Diet ten on­ regte met de Ridderorde van den Nederlandschen Leeuw. Door zijne veelvuldige oriderzoekingen en nasporingen met betrekking tot de verdediging van ons Land, heeft hij bij zijn !even eenen schat verzameld, die naar men verneemt , na zijn overlijden , op zijn ver­ zoek , aan bet Rijk zijn geschonken , om daar , waar noodig , van 1313 dienst te kunnen zijn. Het is , te oordeelen naar de naauwgezetheid waarmede hij zijn Vaderland diende , niet te betwiifelen of deze verzameling van stukken , waarvan vele door hem zijn opgesteld , zal , met betrekking tot de verdedigingsmiddelen van ons Land , eene blijvende waarde hebben. Niet minder om zijne regtschapenheid dan om zijne kande was van B r i e n e n algemeen geacht en bemind. Zie Algem. Handelsbl., 24 Junij 1851, uit partikuliere berigten aan­gevuld. BRIL (MArruus) , geboren te Breda in 1550, begaf zich in vroegen lecltijd naar Rome, alwaar hij in het Paleis van het Vaticaan , onder­ scheidene gallerijen en zalen met landschappen in fresco beschil­ derde. Worts maalde hij zeer kunstig allerlei bloemen en fruit en heeft zeer vele stukken van dien aard vervaardigd, welke nog in de kabinetten van sommige liefhebbers gevonden worden. Hij overleed in 1580. Zie van Man der, Leven der Schilders, D. II. bl. 150 en 151; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; van Goor, Beschr. van Breda, bI. 306 ; de Feller, Diction. Hist.; Immerzeel, Levens en Wer. ken der Kunsts.; 1Vonder, Alphab. Lijst der Kunsts. BRIL (PAuLus), een. broeder van den voorgaande, geboren'te Ant­werpen in 1566 , genoot eerst onderwijs van een gemeen Schilder Da miaan Oortelmen s. Hij schilderde in den beginne deksels van kiavecimbalen en dergelijke in waterverw, en moest daarmede, toen hij 14 jaren oud was , den kost verdienen , doch daar het eene zeer sobere kostwinning opleverde , begat hij zich naar Breda , ons te beproeven of de fortuin hem aldaar gunstiger was , hierin echter mede niet slagende , keerde hij naarAntwerpen terug , alwaar hij echter ook niet land vertoefde , want bij vertrok in den ouderdom van twintig jaren naar Trankrijk , waar hij zich eenige tijd te Lyon ophield; van daar vertrok hij naar Rome, genoot er het onder­wijs van zijnen broeder, en maakte zeer groote vorderingen in de kunst , inzonderheid in het schilderen van landschappen , waarvan hij er vele voor den Paus en de Kardinalen vervaardigden. Ofschoon zijne stukken doorgaans van grooten omtrek waren , heeft hij ook kleine tafereelen vervaardigd , zoo op doek als op koper, , welke onder de liefhebbers verspreid zijn. In 's Rijks Museum te Amsterdam is van hem : Een Landschap , met eene menigte reizigers , die schijnen te rusten. In het Museum te Antwerpen : Een landschap, met eene kudde zwijnen. Bril overleed te Rome in 1626. Zijne afbeelding gaat in plaat nit, gegraveerd door H e n d r i k Hondius, 4° en komt mede voor bij van Mander, Leven der Schilders, D. II. Plaat G. G. 1V°. 3; op die in den druk van dat werk van 1618 staan deze regels : 83 1314 Castella et Silvas, sata laeta , boumque labores Et montes Pictor Brill in s exhibuit. Gratior idcirco , sacro qui vertice primus , Pontifici , et claris murice qui Tyrio. Welke wij aldus vertaald vinden: 't Bezaaid, beploegde Veld, ook Sloten , Bossehen , Haagen En steile Bergen zijn door Paulus hand gemaald; Des hem het Heilig Mold met zijne gunst bestraalt , En hij ook de achting wint van hun , die 't Purper draagen. Zie van Ma n der, Leven der Schilders, D. II. bi. 151-152; de Chalinot, Biogr. Woordenb. ; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. ; Aanw. der Schilder. van s Rijks Museum , bl. 12; Wonder, Alphab. Lijst der Nedetl. Kunsts. BRIL (JAKOB), geboren te Leiden den 2lsten Januarij 1639, uit geringe ouders , zoodat hij in zijne jeugd op het wolspoelen besteld werd , gaf van zijne jeugd of blijken van zulk eenen gods­dienstigen zin , dat hij niets onbeproefd liet om in de kennis van het Christendom toe te nemen en ook Katechizeermeester bij de Hervormden werd. Dan tot rijper jaren gekomen klaagde hij me­nigmalen aan zijne meest vertrouwde vrienden , dat hij , ofschoon in de gronden der Gereformeerde Godsdienst opgevoed , daarin geen voldoening voor zijn geweten kon vinden; alsmede niet in de stellingen van eenige andere gezindheid, weshalve hij zich in het vervolg ten eenemale afzonderde , en hoegenaamd geen openbare godsdienstoefening bijwoonde. Sommigen waren van gedachten , dat zijne bijzondere denkwijze uit wezenlijke overtuiging voortkwain , anderen dat men die aan warzucht en laatdunkendheid moest toesehriken. be dit zij Brils gevoe­lens , in zijne schriften verspreid , komen hierop neder : » De eehte » Christen staat , als een nieuw mensch in het Goddelijk licht, » hetwelk in zijn binnenste brandt , en een helderder schijnsel geeft , dan dat der goddelijke openbaring. Christus kent hij in » den geest , en niet meer naar het vleesch. Hij is als Christen » geheel geestelijk , levende in de liefde , nederig , klein , » Zelfverloochening is het doel zi‘ins strevens ; hij streeft er naar, om in zijn eigen niet weg te zinken , om , als een nieuw, hoo­» gerwezen der natuur van God deelachtig te worden , om een » te zijn met God , om in God verzadigd te zijn ." Hij was eerst een Voetiaan , werd later een Coccejaan , en ein­delijk een aanhanger van P o n t i a n us van H a t t e m en als zoo• danig een voorstander van het mystische Pantheisme of Spinozisme. Door zijn streven naar den Chris t u s in ons , verloor hij de His­torische persoonlijkheid van Christ us geheel uit het oog; door zijne verheffing van de Openbaring in de natuur (uit het inwendige Eat) verachtte hij het Christendom. 1315 Zijne schriften waren : De weg des vredes. De waare en valsche kennis van Kristus. Geloofsbekentenis. Het vermakelijk leeven. De naaste weg tot God. Het inwendig leeven. Het pad des vredes enz., welke alien gezamenlijk zijn in het licht gezonden onder den titel : Iferken van de Hoogverlichten J a k o b 11 r i l klaar en , grondig aanwijzende het pit en rnerg van de ware wesentliike en dadeljke Godgeleerdheid: seer nut en dienstig voor ale gezindheden. Met des Autheurs leven. Amst. 1705 4°. Hij overleed in zijne geboortestad in 1700 , den 'of nalatende van eenen voorbeeldigen wandel te hebben geleid en met alle tee­kenen van een welgemoed Christen te zijn gestorven. Zijne beeld­tenis staat voor zijne werken. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algern. Hist. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chaimot, Biogr. Woordenb. ; Y p e ij en Dermout, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk , D. W. bl. 294 en 295; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Poinet, Hist. mystic. selecta ; Herzog, Real-encyclop. fur Protest. Theo­logie and Kirche. BRILL (JollANNEs), een zoon van J o h a nn es Brill, laatst Pre­dikant te Middelbert in de provincie Groningen en van Anna Winter, geboren den 14den Augustus 1740 te Oldersummergast in Oost-Friesland, waar zijn vader toen Predikant was , genoot zijne opleiding aan de lloogeschool te Groningen , en verliet die Aka­demie in 1760 , na het openlijk verdedigen van eene verhandeling over de Kerkvergadering te Ephesus zoogenoernd de Struikroo­ versvergadering (1), onder voorzitting van den beroemden Hoog-leeraar L e o n a r d u s 0 ffe r h a u s. nil word vervolgens in het jaar 1763 beroepen tot Predikant te Scherpenzeel , provincie Gelder­land, ging van daar in 1775 naar Sliedrecht, voorts in 1779 naar Rijswijk bij 's Gravenhage , waar hij eene beroeping naar Bergen op Zoom ontving, voor welke hij echter bedankte. Hij overleed te Rijswijk den 2den December 1801 , en was gehuwd met E 1 i za­b e t h de Ma rre, die hem eenen zoon en twee dochters schonk. Onderwiji hij te Sliedrecht stood heeft hij in druk uitgegeven : Leerrede op het afsterven van den Hoogwelgeboren Baro­nesse C. C. Collot d'Escury, geboren van Zane n. Dord. 1777. 80. De Praktfjk van het Christendom , in eenige Predikatien voorgesteld. word. 1778. 4 stukjes 8°. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boeken tilt familiepapieren aangevuld. (1) Dissertatio de Synodo Ephesina , dicta Atige&xv. 1316 BRIMEU (Wm VAN), Heer van Humberc ou r t, was Laite­nant van Karel de Stoute, Hertog van Bourgondie, en nano in 1467 de stad Luik bij verdrag voor hem in. In 1468 , zich te Tongeren bevindende , werd hij door de Luikenaars gevangen­genomen , doch , eer zij te Luik kwamen , werd hij weggeholpen door zekeren Ridder Guillaume de Vill e, die vreesde, dat hij te Luik komende door het gepeupel zou vermoord worden. In 1473 was hij Gezant van wege den Hertog bij L o d e w ij k IX , Koning van Frankrijk. Later Raadsman van. Maria van Bourgondie zijnde , werd bij door haRr in 1477 met Willem Hugonet, Kanselier van -wijlen Hertog Karel den Stoute, Lodewijk van Gruit­huizep, Stadhouder van Holland, en W ol fe r t v a n Bo r ssel e, Beer van Vere, in plegtig Gezantschap nogmaals aan L od e w ij k argevaardigd , ten einde met hem te onderhandelen. De beide laatsten hielden zich stipt aan hunnen last , doch Hugonet en Brimeu beloofden den Koning de behulpzame hand te leenen tot het bewerken eener echtverbindtenis yan de Hertogin met den Dauphyn en het bekomen van een gedeelte der stad Arras , la Cite genoemd. Om dezen handel werden zij , uit Frankrijk in Gent teruggekeerd, op aanzoek van den Raad der vier landen , Vlaande­ren , Braband , Henegouwen en Holland en Zeeland, die als de voornaarnste gewesten alle de Nederlanden vertegenwoordigden , en , op last van Vrouwe M a r ia , aan een geregtelijk onderzoek onder­worpen, aan landverraad schuldig verklaard en openlijk door heals­handen onthoofd. Zie Les Memoires de Messire Phil. de Commines, Tom. I. par,. 81-89, 101, 187, 310-324; Barante, Hist. des Duos de Bourg., Torn. IX. p. 151-171; Arend, Algem. Geschied. des Va­derl., D. II. St. III. IA. 62 en 65 noot 4. BRIMEU (KAREL vAN) , Graaf van Me ge n , Vrijheer van Hu m­bercourt , Vrijheer tot Housdaing en Esperlecq, een klein­zoon van den voorgaande , en zoon van E us t a c h i us de B ri m e u, Graaf van Megen, en van Barbe de Hille of Hillery, werd in 1555 door Koning F i 1 i p s II tot Ridder van het Gulden Vlies geslagen. Ook benoemde hem , onder anderen , de Koning tot Lid van den Raad van State. Daarenboven werd hem het be­vel opgedragen over een Regernent voetvolk , om een wakend oog te houden op de bewegingen der Fi'anschen ; hij had daarmede post gevat in het Land van Luxemburg. Nog hooger klom zijn aanzien , toen , na het vertrek van F i 1 i p s II naar Spanje , bij de aanstelling van onderscheidene Stadllouders , hem in 1559 het Stadhouder­schap over Gelder en Zutphen werd opgedragen. Bij het langza­merhand veldwinnen der Hervorming in Gelderland , betoonde hij -zich een ijverig Roomsch Katholijk , ofschoon men zijne bedoelin­gen ten deze wel eens miskend heeft. De openbare prediking, vooral te Nijmegen, werkte hij tegen, meer door gematigdheid waalizaapaheid , dan door geweld want hij scheen niet in te 1317 slemmen met de strenge maatregelen van het Spaansche Hof. Zeker Oat het ten minste , dat Coen de Prins v a n Or an j e, en de Graven van Egmond en Hoorn e zich tegen den Kardinaal van Gran v ell e verklaarden , Brim e u nevens an­deren , hunne zijde koos en deel namen in een geheim Verbond , hetwelk plegtig bezworen werd. Ook dacht hij zeer ongunstig over de Inquisitie en de Bloedplakkaten en verklaarde , nevens andere Stadhouders , ronduit aan de Landvoogdes : » dat zij even ongezind » als onmagtig waren, om de Plakkaten uit te voeren en de hand te leenen aan de Inquisitie; alsmede, dat , indien de Koning en de Landvoogdes daarop bleven aandringen , zij zich liever van a hunne arnbten wilde ontslaan." Hoewel Brim eu geen deel nam aan de bemoeijingen der Verbonden Edelen in 1566, woonde hij toch lanne bijeenkomsten bij , waarin de maatregelen , ter bewerking der vrijheid , beraad­slaagd werden. Waarschijnlijk deed hij dit , om , na kennis be­komen te hebben van de ware bedoelingen der Edelen , hun ver­zoek te gereeder ingang te doen vinden ; zoo als schijnt te blijken zoo uit het verslag , hetwelk Megen ten Hove deed , als uit den raad , welke hij later der Landvoogdesse gaf. Na zijne wederkomst te Brussel , in den Raad verschenen zijnde , verhaalde hij aldaar »hoe eenige voorname Heeren en Edelen , uit de groote menigte ketters, welke de Nederlanden overstroowden , vij f en veertig » duizend man , zoo te paard als te voet , in gereedheid gebragt » hadden , die binnen kort zouden optrekken , om het Land alomme » of te loopen , indien men hun geen vrijheid van Godsdienst toe­s stond , welke zij binnen weinige dagen , ten getale van duizend » of vijftienhonderd , alien gewapend te Brussel zouden komen ver­» zoeken." Opdat zijne opgave , of hij zelve , deswege , geen ach­terdocht mogt verwekken , gaf hij voor, de gemelde bijzonderhe­den vernomen te hebben van eenen vreemden Edelman , onder plegtige belofte van den naam des verhalers niet te zullen noemen. De Landvoogdes niet weinig verzet over deze berigten , vraagde de leden orn goeden raad. Toen vatte B r i m e u weder het woord op , en staafde het bovenvermelde vermoeden omtrent zijne goede ge­zindheid jegens den Vrijheidszonen. Hij zeide , dat er maar drie middelen waren ter wering van het kwaad , hetwelk het Land be­ dreigde : » Men moest terstond de wapens opvatten , hetwelk echter » niet buiten 's Konings last ken geschieden , en dan nog als het » reeds te laat was , en de anderen reeds lang op de been zouden wezen. Of men moest bewil !igen in het verzoek der Edelen , » hetwelk , meende hij , den Koning niet zou behagen. Of men » moest eindelijk , eenige verzachting vergunnen in het sink der plakkaten en der Inquisitie , benevens vergiffenis van begane mis-D daad." Hij voegde er bij : » dat men de Stadhouders en eenige »a ndere Heeren moest ten Hove roepen , voor dat de Edelen hun a verzoek inleverden , en voorts van alles kennis geven aan den Koning , zonder op diens herwaarts koinst aan te dringen." Zon. 1318 der zich voor alsnog omtrent het overige te verklaren , gedroeg zich de Landvoogdes naar het laatste gedeelte van den raad , welke ook die van den Graaf van E g m o n d was. In 1566 werd IVI eg en door de Landvoogdes naar Antwerpen gezonden , om het yolk , dat daar aan het gisten was , tot bedaren te brengen. Weinig rigtte hij er echter uit, en men was er zoo te• gen hem ingenomen , dat de stad niet tot stilte kwam , voor dat hij ze weder verlaten had. In December kwam hij voor Harder-wijk , dat hij door verstandhouding van binnen dacht in handen te krijgen , hetgeen echter door de waakzaamheid der burgers mislukte. Verschillende van het dus Lang gehouden . gedrag was dat van Brim eu, sinds de zaken der Edelen verliepen en de naam der Hervormden geschsandvlekt werd door het baldadige beeldstormen. Reeds in 1567 stelde hij orde in zijn Stadhouderschap orn de openbare preek der Onroomschen te doen staken , kwam met die van Elburg in accoord , dat zij het preken zouden nalaten , en alles vat in de kerken gebroken was , weder opmaken; ook bragt hij Nijmegen en Harderwijk bij verdrag tot stilte en schafte daar de predikatien all De Landvoogdes met de verdeeldheden der On- o , roomschen Naar voordeel willende doen, gaf last tot het ligten van eenig krijgsvolk , en Megen kreeg bevel over een gedeelte daarvan. Ook deed hij nevens Fili ps van Croy, Hertog van A a rsc ho t, den Graaf van Egmond en anderen den nieuwen eed , door de Landvoogdes ontworpen , waarbij alle Wethouders en Ambte­naars moesten beloven , het Roomsch Katholijke geloof te zul­len handhaven , de beeldstormers te straffen en de ketterijen uit te roeijen. Van toen of gedroeg B ri m e u zich meer openlijk voor Span­je. Hij was tegenwoordig bij het beleg van Valencyn in 1567 en bleef sedert der Geuzen schrik. Zoo versloeg hij , kort na de overgave van Valencyn , bij Medemblik eene groote bende Geuzen , Walen en Duitschers. Met een deel van het krijgsvolk , over het welk hij bevel voerde , kwam hij in 1567 voor 's Hertogenbosch, meenende zich van die stad te verzekeren ; doch (lit mislukte, maar hij voorkwam Hendrik van Brede rode, die eenen aanslag op Utrecht in den zin had en het onvoorziens dacht te verrassen ; in allerijl trok e gen met een Regement derwaarts op, en verzekerde zich van de stad ; om te beletten , dat die van Vianen , waar de 'leer van B r e d erode zich onthield , niet van leeftogt mogten voorzien wo rden, wierp hij te Vreeswijk een blokhuis op, en toen het krijgsvolk van B r e d er ode, na diens vertrek uit het land, op de vlugt toog , trok B r i m e u het na , en nam er onderscheidene ge­vangen , die later werden opgehangen. Op last van den Hertog van Alva trok hij in 1568, aan het hook' van 400 Ruiters en 1 500 knechten , op tegen Graaf Lode w ij. k van Nass a u. Aan het gevecht evenwel , hetwelk kort daarop , den 23sten Mei , bij Ileiligerlee tusschen Graaf Lode w ij k en Jan van Li gne, Graaf 1319 van A r emberg, geleverd werd , had hij geen deel , omdat hij te laat kwam. Ten einde dit nadeel te vergoeden , trok hij binnen Groningen, en verdedigde die stad tegen Graaf L o d e w ij k , welke , kort na het evengemelde gevecht , het beleg om die stad geslagen. had. Gedueende dit beleg poogden Graaf L o d e w ij k van Na s­sa u en Anthonie van Lalaing, Graaf van Hoogstraten, wegens zijne vroegere deelneming aan de zaak der Helen , hem tot hunne zijde over te halen , waarop een weigerend antwoord volgde. Bij eenen naval werd hij zwaar gewond waarvan hij nim­mer herstelde. Door Alva ontzet , had Pd e ge n , in den slag van Jemmingen , het bevel over de voorhoede van het Spaansche leger tegen den Prins van Ora nj e tijdens diens inval in Zuid-Neder­land. In het begin van 1572 verliet hij uit ontevredenheid over het heffen van den tienden penning met Karel Baron van Ba r­laymont en Filips van St. Aldegonde, Beer van Noir-C a r m es , Brussel , en weinige dagen later , den Eden Januarij , overviel hem eene beroerte ten gevolge waarvan hij, den 8sten dier zelfde maand , overleed. Hij was Dimmer gehuwd geweest , en liet zimn Graafschap Megen na aan zijns broeders dochter Maria van Brimeu, eerst gehuwd met Lancelot van Ba rlaymont, Beer v an Merges en daarna met Charles de Croy, Prins van Chim a y. Te Megen , waar Karel van Brimeu begraven werd, is in 1852 zijn graf ontdekt , en in het volgende jaar een stand­beeld ter zijner eere opgerigt. Hij liet den roem na van een dapper krijgsoverste te zijn geweest , die den Koning zeer was toe­gedaan , maar den Spanjaarden niet zeer genegen. Men zeide zelfs, dat hij , ten einde de Nederlanders uit de slavernij en den zielen­dwang te redden , het voornemen had , om den Hertog van Alva , onder voorwendsel van belangrijke staatszaken , naar Nijmegen te lokken en hem dan gevangen te nemen , hebbende reeds vroeger eenige brieven gereed gemaakt , waarin hij dit zijn bedrij f hij den Koning zou hebben verschoond. Zeker gaat het , dat hij , wegens zijn verzet tegen Gran veil e, Alva zeer vreesde , zoo als blijkt uit zijne brief aan d' A. ssonville (1) tevens een proefle van slechten stip en spelling. Ilij schijnt evenwel zeer wijfe . end in zijne gevoelens te zijn geweest , want in eenen brief aan de Land­voogdesse schrijil hij , dat hij niet te Brussel op de zamenkomst der Bidders van bet Gulden Vlies wilde komen, omdat hij , ter runner veiligheid zijn leven niet wilde opofferen , en hij in geen stad van Braband kon komen , voor dat dit onweder was overge­dreven , want hij was van alle kanten gewaarschuwd , dat men zijne dood wilde , en zijn grootvader (2) was hem tot waarschuwing, om zich niet aan de genade van het verwoede yolk over te geven. In 1568 was hij ook tot Stadhouder over Friesland , Groningen , (1) Groen van Prinsterer, Archives de la Maison d'Orange, Toni. III. pag. 320. (2) De in bet voorgaande artikel vermelde WO van B r i ni e u. 1320 Overijssel en Lingen aangesteld , en kreeg bevel om de Inqui9itie en de Bissehoppen in Friesland in te voeren, doch door zijne wan­kelende gezondheid kon hij zich weinig met dat gewest bemoeijen , ofschoon de harde maatregelen van den Hertog v an A 1 v a, de wa­tervloeden van 1570 enz. aldaar grooten nood en veel onrust en be­weging veroorzaakten. Zie Bo r, Nederl. Oorl., B. I. bl. 22 (16), B. II. bl. 37 (52), B. 145 (102), 147 (104), 151 (106), 152 (107), 169 (119), B. V. bl. 260 (187), 332 (240), B. VI. bl. 357 (259); van Me t e­ren, 1Vederl. Hist., D. I. bl. 39; Strada, Geterre des Pais Bas, Tom. I. pag. 48, 222', 272, 275, 366, Tom. II. pag. 3, 4, 27, 46, 48, 142; Hooft, Nederl. Dist., bl. 71, 72, 128, 136, 165, 166; Slichtenhorst, Geld. Geschied., bl. 500, 516, 522; de Groot, Nederl. Jaerb., bl. 25 ; van Loon, Nederl. Historip. , D. I. bl. 76, 91, 97; Schrassert, Beschr. van Harderiv.,D.11. bl. 97-99; Wa­genaar, Vaderl. Bist., D. VI. bl. 6, 7, 9, 31, 42, 86, 134, 135, 208, 212, 214, 222, 273-275, 369; Sjoerds, Algem. Beschr. van Friesl., D. 1. bI. 860; 'sGravesande, Tweede Eeuwged. der Middelb. Vrijh., bl. 99, 122; te Water, Verb. der Edelen, St. I. bl. 14, 114, 115, 139, 151, 152, 167, 168; Kok, Vaderl. Woor­denb., D. XXIII. bl. 14-17; ScheItema, Staatk. Nederl.; J. Bos­scha, Nedrl. Heldend. te Land, D. I. bl. 137, 153, 154, 161; N ij h o ff, Bijdragen voor de Vaderl. Geschied. en Oudheidk., D. III. bl. 29-49, 184--196, D. IV. bl. 29-56, 215-224, D. V. bl. 208-229, D. VI. bl. 57-73, 261-270, D. VII. bl. 48-57, 262-270; Eekhoff, Beknopte Geschied. van Friesl. , IA 191, 494 ; de Navorscher, Tweede jaarg. bl. 140, 198, 353; Astrea, lste jaarg. bI. 346, 2dejaarg. 226, 227; Groen van Prinsterer, Archives de la Maison d'Orange-Nassau, Tom. II. et III passim zie de Tables de matieres et lettres in dat vverk op het woord B r i men; Gachard, Corr. de Phil. II, Tom. I. p. 442, Tom. II. p. 221 ; Le mem e, Corr. .de Guillaume le Taciturne, Tom. II. p. 455-472, 488-506 ; Le meme Corr. du Duo d'Albe , sur l'invasion du Comte Louis de Nassau en Frise, waarin eene raenigle brieven van Bri men voorko­men ; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. II. St. IV. bl. 436, 437, 483, St. V. bl. 75-86, 112, 161. BRINCK (ERNs.r) of BRINK ook wel als Egbert Brinck voorkomende, zoon van A 1 p h e r t B r i n c k , geboren in 1581 te Ilarderwijk , waar zijn yader Burgemeester was, deed in vroegere leeftijd vele buitenlandsche reizen , en beyond zich onder anderen van 1602 tot 1604 te Parijs , waar hij gediend heeft sonder de gar-des van den Koning van Frankrijk , en was waarschijnlijk ingeschreven bij de Universiteit. Van daar begaf hij zicli naar Zwitserland. In 1606-1608 hield hij zich meest te Leiden op , denkelijk als student, doch deed intussehen in 1607, vermoedelijk gedurende de vacantie, eene reis naar Engeland , bij welke gelegenheid J ohannes Izaak Pontanus hem, in eenen brief , aan VV i 1 lia m Camden aanbeval, en hem beschrijft als een edelaardig en geleerd iongeling, die , ondersehedene streken en Akadetnien van Duitschland, Frank­yijk en de Nederlanden bezocht hebbende, nu ook wenschte met 1321 Engeland en de geleerden van dat rijk kennis te maken. Van 1612-1615 moet hij Secretaris van het Nederlandsch Gezantschap te Konstantinopel zijn geweest. Naar zijne geboortestad terugge­keerd , was hij reeds in 1618 Bibliothecarius van de boekerij der Veluwsche kwartierschool , en bekleedde achtervolgens onderschei­dene stedelijke waardigheden onder anderen in 1634 en meer­malen die van Burgemeester. Ook wordt hij in 1641 vermeld als opgetreden Lid van den Schoolraad. Hoe dik wisps hij echter te voren reeds dien post bekleed had, is bij gebrek van aanteekenin­gen dien aangaande niet te bepalen. Hij heeft den Atlas van Mercator, door Hondius vermeer­derd , in het Nederduitsch overgebragt en te Amsterdam bij Js. Ja n­sonius in 1628 in langwerpig 4° uitgegeven , met eene zeer merkwaardige opdragt of voorrede van zijne hand aan Prins F r e­derik 11 e n dr i k. Almede schreef hij de voorrede voor den Atlas bij 131a a Li w. Amst. 1630. Ook bestaat er van hem eene Beschrijving van llarderwijk , medegedeeld door B 1 a a u w in het Tooneel der steden. Wegens de belangrijke diensten , welke hij aan Pontanus, bij het vervaardigen en uitgeven der Geschiedenis van Gelderland, be­wezen had , gaven hem de Staten van dat gewest 600 gulden ten geschenke. Ook verklaart Wi I helmus Bandar tius in zijne Memorijen dat hij de meeste bijzonderheden van ziju verhaal der Turksche Ambassade aan Brinck te danken heeft. Hij was een der geleerdste en uitstekendste mannen van zijne tijd , die men mede a's een liefelijk dichter vermeld vindt en over­leed , den 4den December 1649, kinderloos , hebbende bij zijne huisvrouw J ell a van Keppel, die in.1623 huwde, een zoon Lodew ij k Brinck verwekt , die tot peet gehad heeft Vorst L o-d e w ij k van Anhalt, loch , voor den vader , jong gestorven is. Op zijne herhaalde reizen heeft Brinck meer dan eenen vrien­denrol aangelegd, welke alien in eerie groote verzameling te 's Gra­venhage berusten. Brieven door hem en Pon t a n u s geteekend zijn medegedeeld door G. van II asselt (1); zij betreffen de boeke­rij der Geldersche Iloogeschool. Zie A. Slicbtenborst, Toon. des Lands van Gelder, hi. 102; Pars, Naamr. van de Batay. en Holl. Schrijvers , hi. 173; Vonck, Voorr. voor Hu y gen Beschr. van Doesb., bl. LX1X en LXX, die hem verkeerdelijk ten Brinck noemt; Nieuw Biogr. Woordenb. der Nederl. Dicht. ten very. op Witsen Geysbeek, waar bij abusivelijk Egbert Brinck beet; Bouman, Geschied. der Geld. Hooges., D. I. bl. 117, D. II. bl. 647 ; H a r d e r w ij k , Levensschets van Mr. Cornelis Hag a, medegedeeld in het Jaarboekje voor de stall en het karat. Schiedam 1848. bl. 32 en 33. BRINCK (HENDRIK) of BRINK , zoon van Christian us Brinck, geboren den 24sten September 1645 te Franeker,, wend, na zijne stu.- (1) Geldersch Maandw. , U. I. W. 273-276. 1322 dal, zoo op de lage als Hoogescholen , in zijne geboortesfad volbragt te hebben , in 1667 Proponent en een jaar later tot Predikant te Buitenpost en Lutkepost beroepen. In 1677 benoemde Gedepu­teerde Staten van Friesland hem uit een dubbeltal tot Predikant bij het leger , slechts kort was hij aldaar in dienst of hij werd , reeds in het volgende jaar, verroepen naar de -Joure, waar hij een der voornAmsten was , die zoo met mond als pen het Cocejanisme en de Cartesiaansche wijsbegeerte bestreden. Voornamelijk had hij het geladen op J oh a nn es van der Wae ij e n, Hoogleeraar te Franeker , en D a v i d Flud v an G i ff e n, Predikant te Sneek , die hij verduisteraars der oude lieve waarheid noemde , welke zij , door dwalende en kerkberoerende gevoelens , poogde te vermeesteren, terwijI zij het met de Remoustranten , Socinianen , Papisten en Atheisten heimelijk hielden, en Been verdere verbetering des levens vorderden van de geloovigen dan die bij de ongeloovigen werd aangetroffen. Ten jare 1678 werd hij gelijktijdig met van Gi f­fe n Lid der Classis van Zevenwouden , en van dien oogenblik aan , matigde hij zich het meesterschap in de Classis over zijne broeders aan , welke meest alle voor hem moesten bukken. TerwijI B rinck te Joure stond , werd hij weder,, in 1683, tot Veldprediker van den Luitenant-Generaal Hans Willem van A ylv a benoemd. In 1687 naar Utrecht beroepen , bleef hij aldaar tot aan zijn overlijden , den 9den Junij 1723 , niettegenstaande hij in 1689 naar Rotterdam beroepen was. Te Utrecht was hij mede Scholarch van de Hyeronimiaansche school en medebestuurder van de Beurs , inge­steld bij Testament van den Hoogleeraar P e t r us van Mast r i c h t, tot alimentatie van eenige Studenten in de Godgeleerdheid. B ri nck was tweemalen gehuwd , eerst met Anna H e 1 linga, die hem geene kinderen naliet; daarna met Agatha H e 1 t, die weduwe bleef, met 3 zoons en 4 dochters. Zijn oudste zoon Cornelis Erin c k was eerst Predikant te Haskerdij ken , daarna te Gorredij ke en vervolgens te Sloten bij Amsterdam, waar hij in November 1744 emeritus werd. Ilij overleed te Amsterdam den 20sten Julij 1756. Zijn tweede zoon Fr ed er i cus B r i n c k werd in 1721 Leeraar te Kockengen-en.de Haar en stierf aldaar den 16den April 1726. H endri k Br in c k heeft geschreven : Waarschouwing aan de Vriesche kerken. Goede zaak en goede trouw, welke beide werkjes door hem op last der Classis van Zevenwolden geschreven, zonder zij nen naam het licht zagen. Ontschakelinge van het genaarnde keten der Prophetische Godgeleertheit of Schriftmatige verdediging der oude uitleg-aers enz. , tegen de Nieuwigheden en ongerij rntheden van J o- b. hannis Coccejus en Henricus Groenewegen. Leeuw. 1683. 2 deel. 4°, in welk werk de Coccejanen honderd en vier vreemde gevoelens werden te laste gelegd , » dog bij deze multipli­» catie , kan wel een substractie plaats hebben" (1). (1) Columba en Dreas, Naaml, der Predik. van Dokkum, bi. 37 en 38. 1323 Toetsteen der Waarheid,en der Dwalingen. 2 deelen 8 °. Over de Openbaring van Johannes. 4°. l4krede op Anna Gravin van Solms. 4°. ,Keten der Zaligheit. 4°. Schriftuurlijk berigt over de zekere of min zekere tijd des Antichrist. Amst. 1688. 8°. Coccejaansche en Cartesiaansche verschillen. Noetgeving aan de treurige Zions. Amst. 1686, 8°. Geestelijk Huwelijk. 12°. Brieven tegen Willem Deurhof. Zie, behalve het in de noot aangehaalde werk, van Ho ogs traten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenh. ; v an Ab­koude, Naarnr. van ISederd. Boek. , D. 1. St. 1 en 111; Engelsma, Volgl. van Predik. onder de Classis van Zevenwolden, 124 , 132, 133, 234 ; Voet, Naamr. der Predik. van Utr. H. 18 ; van A bkou­de en A rren berg, Naamreg. van Nederd. Boeken ; Ypeij en Der­mout, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk , D. 11. bl. 516, 522, 523, Aant. bl. 339 (617), 342 (620) , 346 (622) , D. III. Aant. bl. 2(6). BRINCKERINCK (JouANNEs), geboren te Zutphen , was een der meest geliefde leerlingen van Gee r t Gr oote, wiens medgezel hij veelal was op diens bekeeringreizen. Na diens dood verbleef hij in het Fraterhuis te Deventer onder het bestier, van Florens R a d e w ij n s , waar hij de Priesterwijding ontving en bij de broe­ders verbleef tot in het jaar 1392 , toen hij , na de dood van den beroemden Prediker en Biechtvader Johann es de Gronde, in diens plaats aan het hoofd van het Zusterhuis te Deventer gesteld. werd. Daar het petal der hier te zamen levende maagden ras toe­nam liet Brin ck erinck eerst de gebouwen van het Zusterhuis vergrooten , en stichtte weldra buiten de stad het klooster te Die­penveen werwaarts hij eenige zusters uit &ester Geertshuis plaatste , die den repel der Reguliere Kanunniken van Windesheim aanna­men. Gedurende ruim 25 jaren bestierde hij beide instellingen met grooten ijver,, tot dat hij in 1419 ontsliep, na eerst aan den Prior van Windesheim te hebben opgedragen , hem eenen waardi­gen opvolger te kiezen. Vooral echter als Prediker verdient hij ooze aandacht ; T ho m a s a K e m p i s , die hem twee keeren hoorde , spreekt met grooten lof van hem en melds dat de devoten van die tijd hem gamine boor-den , man dat de wereldgezinden tegen hem morden , omdat hij hunne gebreken seherp gispte. In de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage is een handschrift zijner Collatien (korte Preken), waaruit van Vloten fragmenten mededeelt (1). Het Leven van dezen merkwaardigen man , van wien wij slechts weinig konden berigten , verdient wel eene opzettelijke bewerking (1) Zie van Vloten, Verzamel. van JVederd, Prozastukken , bl. 129 enz. 1324 en het is te hopen , dat de verdienstelijke levensbeschrijver van J oh an nes Br u gm a n spoedig in staat moge zijn zijne belofte dienaangaande te vervullen (1). Zie Thomas a Kempis, de Vitis discipul. domini Florentii Cap. 111.; Dum ba,r Analecta I. de zeltde i Kerkel. en Wereldl. Deventer, D. I.; Busschius, Citron. Windesh. •BRINGIJES (CHRISTOFFEL DE) of BRINGES, gesproten uit een geslacht, dat oorspronkelijk was van Or a n j e bij Avignon (2) en een zoon van Charl es de Bringues, Kapitein van eene kompagnie Fransche troepen in dienst dezer Landen , die in 1664 de Dijler­schans hielp belegeren , en als Kommandant van Zwartsluis over­leed, en van Margaretha van Balveren , werd geboren in 1656. Hij werkte in 1702, als Luitenant-Kolonel , krachtdadig mede om het weerlooze kasteel van Niddelburg in Vlaanderen , twee dagen , tegen eenen aanval van 12000 Franschen met 14 stukken geschut, te verdedigen en Staats-Vlaanderen tegen 's vijands aanval­len te beveiligen. Later was hij Kolonel van een Regiment te voet en Gouverneur van Hulst en onderhoorige forten ; hij overleed den 23sten Augustus 1723 en had bij S o ph i a Adriana Be r-n a i g e onders cheidene kinderen verwekt , als : Jan Gosu in de • Bringues, geboren in 1682 en gesneuveld als Kapitein in het beleg van Keizerswaard in 1702; Benjamin Cornelis de Bringue s, geboren in 1684 , gesneuveld als Ingenieur in het be-leg van Rijssel in 1708; Alexander Christoffel de Brin­gues, geboren in 1687, overleden als Kapitein in dienst van den Staat in 1722 ; Bernard de Bringues, geboren in 1699, die in 1740 Schepen der stad Breda werd en als Burgerneester dier stad overleed, en Brie dochters. Christoffel de Bringues had twee broeders, Berdird d e Bringues en Charles de Bringues, welke beide, de eerste als Kapitein, de andere als Kapitein-Luitenant, in eene nacht bij de belegering van Namen in 1695 sneuvelden. Het wapen van het geslacht de Bringues is een veld van goud , met een springend hert van keel. Zie Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, D. V. W. 5, 420, D. VI. bl. 158; van Goor, Beschr. van Breda, 14 246; Bosscha, Nederl. Heldend. te Land, D. 1,1. bl. 312,:uit.jamiliepapieren aan. gevuld. BRINK (ALBEntrus) , geboren in December 1755 te 's Graven-Inge, werd, na volbragte studie in het jaar 1782 , Predikant te Vuren en Dalem, waar hij bleef tot in 1785 , toen hij naar Velsen beroepen werd. Van hier vertrok hij in 1786 naar Delfshaven , (1) W. Moll, Johannes Brugman7en het Godaienstig le­yen onzer Vaderea in de XV eeuw. (2) Men zie over dit geslacht de 1:a Pise, Tableau de .des Princes et Principautle d'Orange, .555--582. 1325 welke standplaats hij in 1789 verliet, om zich naar Leeuwarden te begeven , aldaar staande werd hij in 1800 te Dordrecht beroepen. Het beste gedeelte der gemeente van Leeuwarden , ' s mans Evan -geliedienst , op hoogen prijs schattende , verzocht hem , met sterk dringende redenen , om bij hen te blijven. Hetgene hem, gedu­rende zijn beraad, deed neigen tot vertrekken , verklaarde hij , was de moeijelijkheid van het openbare predikwerk. Dadelijk toonde men zich bereid , indien het geschieden kon , dat bezwaar uit den weg te ruimen. De leden der gemeente werden zamengeroepen , om daarover te raadplegen. Daar de bijeengekomenen , het niet eens , velen er tegen , de meeste er voor waren , dreef echter de meer­derheid haar voorstel derwijze door , dat er in eene der kerken , waar van oudsher elken Zondag, door &nen Predikant, des voor- en des namiddags benrten werden waargenomen , voortaan op dien dag slechts eenmaal zou gepredikt worden. Aangezien nu dit voorstel een besluit der bijeenkomst werd , vond Brink zich verpligt , om het beroep der gemeente van Dordrecht dankzeggende van de hand te wijzen., Hij bleef alzoo te Leeuwarden , maar tot groot misnoegen van ye­len dergenen , die hunne stem tegen het gemelde voorstel hadden uitgebragt , inzonderheid van de zoodanigen , die eene plaats in de bedoelde kerk hadden , als zijnde die nu tot op de helft der waarde gedaald. Straks openbaarde zich onder die menschen een geest van nog sterkere ingenomenheid tegen Brink, die men wenschte dat maar vertrokken ware. Hem hield men voor de voornaamste oorzaak , dat er jaren achter elkander niet zulk een levendig godsdienstwerk in de gemeente meer bespeurd werd, als voorheen; dat de glans van geloof en heiligheid , welke te voren over de gemeente verspreid lag , verdwenen was , en de wij Zen alzoo in gevaar waren , van eerlang met de dwazen in slaap te Om dit voor te komen , besloten deze ijveraars eene bijzondere ge­meente te vormen, welke ruim twee jaren bloeide , dock toen , ten gevolge van eene resolutie van het Departementaal bestunr van Friesland van 23 December 1802, uiteen stool. Brink overleed te Leeuwarden den 22sten Maart 1810. Hij dien wij als een achtenswaardig en geleerd Evangeliedienaar ge­roemd vinden , heeft zich als zoodanig mede doen kennen door de volgende gesehriften : Handleiding voor mine Leerlingen. Leeuw. 1797. 8°, welke eene bevallige ontwikkeling behelst van de leer der Ilervormde kerk , zonder inmenging van menschelijke begrippen. Onderwijs in de Bijbelsche Geschiedenissen van het Oude en Nieuwe Verbond: Leeuw. 2 stukjes. Bet afscheid van J e z us van zone leerlingen en zone bede tot den Fader. Leeuw. 1803. gr. 83. Over den eersten brief van Joanne s. Amst. 1806. gr. 8°. Godsdienstige opwekking bij het doen der belijdenis. Leeuw. 1807. gr. 8°. 1326 Bet eenvoudig onderwijs in de Godsdienst gemakkelijk maakt. Leeuw. 1808. 8°. De leer en leerwijze van JezUs ontwikkeld. Leeuw. 1812. gr. 8°. Aanmerkingen over de dichtkundige boeken des Ouden Tes­ taments. Leeuw. 1817. 3 stukk. 8°. Aanmerkingen over de Profetische boeken. Leeuw. 1821. gr. 8°. le stukje. Ook behaalde hij in 1793, met Thomas Hoog, Predikant te Rotterdam, de gouden medaille bij het Haagsche Genootschap ter verdediging van de Christelijke godsdienst tegen deszelfs heden­daagsche bestrijders , met een verhandeling Over de voortreffelijk­held en nuttigheid van het Leeraarsainbt. Zijn portret gaat in plaat uit gegraveerd door Jan Willem C a s-p a ri in 8°. met vierregelig vers van J. Weld ij k. Zie Y p e ij , Geschied. der Christ. Kerk in de 18e eenw , D. VIII. bl. 267 , 268 , 458 ; Y p e ij en Derm ou t , Geschied. der Me­dea. Herv. Kerk, D. IV. bl. 225-227, 273; van Kampen, Ge­schied. der, Letteren en Wetens. in de Nederl., D. III. bl. 252. BRINK (JAN TEN), zoon van B a r e n d ten Brink, en van Hilletje Tro m p , geboren den 8sten September 1771, waar zijn vader hoedenmaker was , begat zich , na de Latijnsche scholen in zijne vaderstad te hebben doorloopen en er de lessen van den geleerden R i-c heus van 0 rn mer en te hebben genoten naar de lloogeschool te Leiden , ten einde zich in de Godgeleerdheid te oefenen. Tot de Hervormde Kerk behoorende ontdekte hij weldra , dat hij met zij­ne vrije denkwijze en ingeschapene natuurdrift om voor zijne ge­voelens , zonder eenige bewimpeling , rondborstig uit te komen , zich , bij hare toenmalige gesteldheid , weinig bevordering voorspel. len moat, en , daar hij met eene blakende zucht voor de beoefe-Ding der oude letteren bezield was , besloot hij zich voortaan ge­heel aan die beoefening toe te wijcien , doch van toen of moest hij , wien vroeger eene studiebeurs was toegelegd , welk voorregt des­tijds alleen Studenten in de Godgeleerdheid genoten geheel in eigen onderhoud voorzien , hetgeen hem ook , door het mededeelen aan anderen van zijne bereids verworvene kundigheden , op eene loffelijke wijze gelukte. In de beoefening der oude letteren had hij de uitmuntendste leidslieden in de beroemde Hoogleeraren D a­vid Ruhnkenius en Johannes Luzac, aan welken laatsten hij zich bijzonder hechtte , onder wien hij , den 16den Junij 1792 , diens Observationes in loca Veterum , praecipue quae sunt de Pindicta Divina , met tien daarbij gevoegde theses, ver­dedigde , en die hem wederkeerig groote achting en genegenheid toedroeg. Ook in den geleerden kenner en beoefenaar der oude letterkunde , den smaakvollen en kundigen handhaver der Latijnsche dichtkunde , L ou w van Sa nt en, die, ambteloos voor de letteren te Leiden levende , zijn •huis gaarne voor jeugdige Letteroefenaars openstelde, vond hij een ijverig begunstiger en getrouwen leidsnnan zijner studien. Doch eer hij die voltooid had , werd hij door den 1327 dwarrelwind der onrustige tijden van 1794 en 1795 in eene loop­baan gerukt , welke hij gelukkig tijdig genoeg verliet , om niet de vruchten zijner letteroeleningen voor hem zelven en de maatschap­pij grootendeels te zien verloren gaan. Door het onderwijs van den • vurigen vrijheidsvriend van 0 m m e r e n , de lezing van de schriften der Ouden en andere opwekkingen met eene blakende liefde tot vrijheid bezield , en die sedert de omwenteling van het 1787 hier te lande schandelijk verdrukt wanende, liet hij zich jaar door de levendigheid van een driftig gestel , gepaard aan onver­schrokkenheid van geest , te onbedacht wegslepen , om aan de bevordering van den intogt der Franschen een werkzaam deel te nemen. Daar zijne indrukwekkende voordragt en zijne welspre­kendheid bekend waren , droeg men hem , den 15den Junij 1795 , den last op , ()al te Leiden in de Pieterskerk eene , op de toen­malige omstandigheden toepasselijke , volksrede te houden welke redevoering daarna in druk verscheen , algemeene goedkeuring ver­wierf en door bevoegde beoordeelaren beschouwd werd, als zich van vele op dien zelfden dag gehouden redevoeringen bijzonder gunstig te hebben onderscheiden. In dat zelfde jaar komt hij ins­gelijks voor als Lid van den Provisionelen Raad der Gemeente van Leiden gelijk mede als Lid van verschillende cornmitte's. Doch naauweliiks was er een jaar verloopen , of de blinddoek werd , door het ontdekken van heersch- en baatzucht in eenige hoofdleiders der omwenteling., in zoo verre van zijne oogen gerukt , dat hij besloot eene loopbaan te verlaten , waarin , bij zijne rondborstige eerlijkheid en waarheidsliefde , voor hem geen heil te wachten was. Nog voor het einde des jaars 1796 verwisselde hij met blijd­schap den post van Dagbladschrijver der Nationale vergadering , welke hem een zeer ruim bestaan opleverde , met dien van onder­wijzer bij de Latijnsche scholen te Ilarderwijk , en het strekt hem tot eer, dat hij zich liever met het onbeduidend Praeceptors inko­men wade vergenoegen , dan de gunst van voorname volksmeu­ners gebruiken om een voordeelig staatsambt te verkrijgen , waar­toe hem , vooral na den 22sten Januarij 1798, een ruime deur geopend ras. Naderhand gevoelde hij zich gedurende vele jaren , door bekrompenheid van huisselijke omstandigheden ne6rgedrukt , en moest dikwijls, om den huisvaderlijken pligt te vervullen, letter­arbeid verrigten , die hem van zijne hoofdstudie afleidde. In 1799 tot Rector der Latijnsche scholen te Schiedam beroepen , bedankte hij voor dien post , doch werd kort daarop Rector aan het Gym­nasium te Harderwijk. Deze betrekking aanvaardde hij met eene redevoering over de studie der Grieksche en Romeinsche schry­vers ook bij het tegenwoordig licht der wijsbegeerte van de grootste waarde (1) , welke in 1801 door eene tweede werd gevolgd, voor de studie der Grieksche taal (2). T e n B r i n k voldeed zoodanig aan de (1) Oratio de Graecorum Romanorumque scriptorum studio hac etiam philosopkiae luce praestantissimo. Harder. 1799. 4°. (2) Oratio pro Grae cae linguae studio. Harder. 1801. 4°. 13;2,8 gunstige verwachting , die men van hem gekoesterd had , dat hij in 1804 tot Hoogleeraar der Historian, Welsprekendheid en Griek­sche Letterkunde aan de Geldersche Hoogeschool werd benoemd. Gedurende zijn verblijf te Harderwijk baarde de strijd, dien Daniel W ij ttenbach, in het begin dezer eeuw tegen J o­h an nes Luzac en diens leerlingen voerde , veel onaangenaamheid en nadeel aan ten Brink , wiens hart het tot eere verstrekt dat hij de nagedachtenis van zijnen voortreffelijken Leermeester zocht te verdedigen ; hoewel hij voorzigtiger zou gehandeld hebben door geen scherp gepunte beoordeelingen de wrack van den hooggezeten Letterkoning uit te tarten doch dusdanige koelzinnige berekenin­gen konden in den vurigen en vooral wat goed en edel was kloppen­den boezem van ten Brink niet opkomen. Na reeds bijna een jaar te gelijk met het schoolbestuur zijne akademische bediening te hebben waargenomen , hield hij openlijk eene schoone rede over het Grieksche treurspel (1), even geschikt om de beoefening daarvan den hoorderen aan te prijzen , als oin des sprekers bevoegd­heid voor den post , welke hij aanvaardde , te staven. Dan dit stuk is ongedrukt gebleven , zoowel als de rectorale redevoerinp i. , waarin hij twee jared daarna de nagedachtenis van Rudolph Fors ten vereerde. Na reeds vroeg op de gewone wijze tot den post van Geheimschrijver des Senaats te zijn geroepen , werd hij daartoe an­dermaal , aanstonds na de inlijving van ons Vaderland in het Fransche Keizerrijk , benoemd door den provisionelen Raad van Re­ gentschap van het Koningrijk Holland. De vernietiging der Gel­ dersche Hoogeschool kort na de inlijving , in 1812, maakte zijne huisvaderlijke zorgen nog drukkender en deed hem eenen aandoen­ lijken klaagzang ontboezemen ; doch spoedig zag hij zich eene aan­ gename ,vergoeding voor het verlies van bet Hoogleeraarsambt be­ reid in de opdragt , nog ten zelfden jare , van het Rectoraat der Latijnsche scholen te Haarlem. Na de herstelling onzer onafhan­ kelijkheid werden zijne verdiensten , in den jare i 815 , op eerie waardige wijze erkend en beloond door zijne benoeming tot Hoog­ leeraar der oude letterkunde aan de Hoogeschool te Groningen , welke post hij tot zijn overlijden met grooten lof bekleedde. Aan grondige kennis der oude letteren , een helder verstand , zuiveren smaak en gelukkige voordragt parende , wist hij de liefde tot die letteren bij zijne leerlingen op te wekken , en hen den regten weg tot de vruchtbare beoefening er van aan te wijzen. Voor edele en leergierige jongelingen stelde hij zich altijd toegankelijk , en was hun tot eenen raadsman en vaderlijken vriend. Dan niet slechts door zijn voortreffelijk onderwijs , ook door de uilgave van belangrijke schriften handhaafde hij den aloude roem der Nederlanderen in het vak der oude letterkunde. Getuigen zijn de keurige en getrouwe vertalingen van stukken van Sallustius, Cicero, Xenophon, Demosthenes en anderen, met welke (1) De Tragoedia Graeca. 1329 de vaderlandsche letterkunde door hem verrijkt en de zucht tot beoefening der oude letteren opgewekt werd. De dichtkunst voor welke hij eenen juisten smaak en levendig ge­voel bezat, beoefende hij , zijn geheele leven door, met gelukkig gevolg beide in de Latijnsche en moedertaal. Vooral schitterde zijn dichtvuur heerlijk wanneer het door vrijheids- en vaderlands-liefde, of ook door eene edele verontwaardiging ontstoken werd, Hij reciteerde tot op het einde zijns !evens , met veel vuur en eene wellui­dende stem , schoone plaatsen uit onderscheidene treurspelen , welke zijn gelukkig geheugen zich herinnerde. Declamatie en gebaren­spel waren alsdan zeer verdienstelijk. Als mensch , had het goede, ja voortreffelijke zoo verre in hem de overhand , dat hij met regt tot de edelen van ons gesfacht geteld mag worden. Door de natuurlijke driftigheid van een opvliegend gestel , welke hij in zijne jeugd niet genoeg had leere . bedwingen , werd hij , bij hartstogtelijke opwellingen wel eens buiten de grenzen van be­scheidenheid en gematigdheid vervoerd ; doch deze vlagen van gemelijkheid en drift, welke gewoonlijk slechts voorbijgaande wa­ren , werden in het oog van alien , die hem van nahij kenden, overschaduwd ja geheel verdonkerd door den blister van zijne onkrenkbare regtschapenheid , zijne vurige waarheidsliefde, zijn die-pen at keen van alle snoodheid en huichelarij , zijne goedhartigheid , menschenliefde en onwankelbare vriendschapstrouw. Geen wonder dat een man van zoo veelzijdige kunde en geleerdheid , zich met het lidmaatschap van de voornaamste geleerde Maatschappijen en genootschappen van ons vaderland vereerd zag; zoo was hij sedert 1801 Lid van het Zeeuwsche genootschap der Wetenschappen ; sedert 1804 van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde to Leiden ; sedert 1809 van de Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem ; sedert gemelde jaar was hij ook corresponderend lid der Tweede en Derde Klasse van het Koninklijk Instituut van Weten­schappen, Letterkunde en Schoone Kunsten , en sedert 1820 Lid van het Provinciaal Utrechtsch genootschap van Kunsten en Weten­schappen. Ook viel hem van wege den Senatus Academicus te Harderwijk de onderscheiding ten deel van den 18den Maart 1805 honoris causa tot Doctor in de beide Regten , bij gebreke van een doctoraat in de Letteren , verklaard te worden. Tweemalen was hij gehuwd , eerst , den 14den Augustus 1797 , met II e l e n a W ij v a Glasius, uit welke echtverbindtenis hij negen kinderen geboren zag , van welke vijf hem hebben overleefd , vier dochters namelijk en eenen zoon, B a rend ten Brink, die, door zijnen naarstigheid en ongemeene vorderingen in het vak der oude letterkunde, hem groote vreugde schonk , en dien hij het genoegen had als Rec­tor der Latijnsche scholen te Appingedam geplaatst en aan eene voordochter van zijne tweede echtgenoote gehuwd te zien. Deze laatste echtgenoote Johanna van Staden, weduwe van A I- ert Jan Glasius, die hij den 12den Augustus 1828 huw­de werkte inzonderheid , door verstandig huisbestuur en liefdsrijke 84 1330 verzorging , krachtig mede om zijne laatste levensjaren grootelijks te veraangenamen. Met dankbaarheid en geestdrilt gedenkt hij zulks in eenen dichterlijken brief getiteld : de waarde van het tegenwoordige leven, in 1835 voor vrienden gedrukt. T e n Brink overleed ., ten gevolge van eene pijnlijke kwaal , welke hem een groot jaar , bij wij le hevige smarten deed lij den en zijn finders sterk gestel langtaam onderinijnde en ten laatste geheel sloopte den 2den October 1839. bine beeldtenis treft men aan voor den ifluzen Almanak voor 1837, gegraveerd door Johannes Philippus Lange in 12°; in den Aardbol D. III. hi. 281 in houtsnede door E. V e r-m o r c k e n 4° , ook bestaat er nog een portret van hem in scha­duwbeeld door Fuchs in 8°. Van ten Br i n k's hand zien de volgende werken het Licht : Redevoering gehouden in tegenwoordigheid van de Provisio­neelen Raad en de gerneente van Leyden in de St. Pieters­kerk aldaar , op den 17den Junk 1795. Leyd. 1795. Bedenkingsn tegen het voorstel van den burger C. L. v a n B e y ma, gedaan in de Nationale Vergadering , op Woens­dag den 2Osten September 1797 ; otn door ainbtenaren of te doen leggen den eed van haat aan het Stadhouderschvp, de Aristocratie en de Regeringloosheid. Amst. 1797. Crispus Sallustius, over de zamenzwering van L. S. Catilina, benevens vier redevoeringen van Cicero, over hetzelfde onderwerp, uit het Latin vertaald net aanmerAin­aen. Amst. 1798. 8°. Dupaty, Brieven over Italie, in het jaar 1788, nit het Fransch vertaald. Gron. 1799. 12°. Krijgstogt van Cyrus door Xenophon; nit het Grieksch vertaald, met eene kaart en aanteek. Amst. 1809. 8°. Medea, treurspel van Euripides, nit het Grieksch ver­talld. Amst. 1813. 8°. Nieuwe Fransche Tiranny, bijzonder onder de regering van Napoleon, ten gebruike der scholen. Amst. 1814. 8°. met pi. Cyropedie, of over de opvoeding en het leven van den ouden Cyrus, door Xenophon, uit het Grieksch vertaald , Amst. 1814. 2 deelen 8'. Kort betoog dat de verbondene mogendheden geregtip,-d en verpligt zijn om Napoleon Bonaparte van den Fransciten troon net geweld van wapenen to verdrijven. Amst. 1815. welk stuk van de vurige vaderlandsliefde des schrijvers getuigde en in eenen zeer sehoonen stij I is opgesteld. Xenophon , Gedenkivaardigheden van Socrates, nit het Grieksch vertaald. Gron. 1819. 8°. E. Jouy, de Zedekunde op de Staatkunde toegepast, nit het Fransch vertaald en met aanmerkingen opgehelderd. Grua. 1823 en 1824. 2 deeleri 8°. Gedichten. Amst. 1824. 8°. 1331 Met zijne vrienden Herman Bosscha en Johan Mel­ chior Kemper ondernam ten Brink, in 1802 , de uitgave der Bibliotheek van oude letterkunde, van welke echter destijds door de tijdsomstandigheden slechts een deel het licht zag , doch later mogt hij , bij gunstiger oinstandigheden , daar nog 13 1 deel bijvoegen. Voorts leverde hij onderscheidene bijdragen aan het Vaderland­ sche Magazijn van wetenschap, kunst en smaak, waarvan hij eerie geruime tijd Redacteur was; in het Tijdschrift van kunsten en wetenschappen en in de .Recensent ook der Reeensenten. Nog- bezorgde hij de uitgave van de Nagelaten Gediehten van J. F. Hel m e r s. Haarl. 1814 en 1815 , 2 deelen met portr. 8°. Nagelaten Gedichten van M. van Heyningen Bosch. Gron. 1824 met portr. 8 °. Zie Saxe, Onom. Liter. Pars VIII. pag. 452 ; Algem. Konst- en Letterbode, 1805. D. I. bl. 387 , 1806. D. I. bl. 385 , 1809. D. 1. H. 410 , 1815. D. II. hi. 290 , 1820. D. 11. bl. 120 , 1828. D. II. bl. 242 , 1832. D. H. bl. 34 , 1833. D. II. bl. 274 , 1839. D. 11. bl. 258 , 274, 322 , 1840, D. II. bl. 293 ; Galerie Histor. des Con-temp. ; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en We-tens. D. 1I. bl. 555, 561 ; Biogr. Nation.; (de J o n g), Alphab. Kaaml. van Boeken, bl. 87, 159, 527, 747; Supplem. op dot werk , 1)). 13 , 22; 1Vieuw Biogr. Woordenb. van 1Vederd. Dicht. , ten ver­volge op Witsen Geysbeek; Catalogue van de Bibl. der Maats. van Nederl. Letteren Sc Leiden , bl. 191, 192 , 200; en vooral B. H. Lulo fs. Ann. Acad. Gron. 1838-1839, pag. 215, 225, .seq. ; de Handel. der Jaarl. Vergad. van de Moats. der Nederl. Letterk. te Leiden , gehouden den 18den van Zomermaand 1840. bl. 18— 25; Levensschets van Mr. Jan ten Brink, (door zijnen zoon), in de Algem. Konst- en Letterbode , 1841. D. I. bl. 87-92, 98-102, 118-122, 132-138 , 150-152 ; H. B o u m a n , Geschied. van de Gelders. Hooges. D. II. hi. 543-546, welke drie laatstgenoemden wij bier voornamelijk gevolgd zijn.. BRINKMAN (CoRNELius), geboren te Meppel , werd na volbragte studien in 1753 Predikant te Ingen , vertrok in het volgende jaar naar Alblasserdam , in 1772 naar Oude Tonge , in 1774 naar Dirksland , werd emeritus in 1790 en overleed te Leiden den 8sten Junij 1799. Hi heeft in het licht gezonden : Ophelderingen over het Nieuwe Testament. Mr. 1776. 4 dee­len 3°. Twaalftal van Leerredenen , Zwolle 8°. Biddagswekker , Utr. 1784. 8°. Zie van Abkoude en Arrenberg,Naamr. van Nederd.:Boeken, nit partikuliere berigten aangevuld. BRINKMAN was , in de laatste helft der achttiende eeuw , tooneelsipeler aan den Amsterdamschen schouwburg en had vele lioedanigheden , waarraede men , zoo hij zich in eenen reizenden 1332 troep bevo . den had, hood zou geloopen hebben ; maar hem ontbrak die heschaafdheid en die bevallige zwier, welke men op het Amsterdamsche tooneel gewoon was te zien , des niettegen­staande stelde hij onderscheidene personaadje, in treur- en blijspe­len uitmuntend voor. Zoo als den Pharnaces , in Illithridates ; den Ulisses , in Achilles , en naar veler oordeei peter dan P u n t; den Herodes , in het treurspel Herodes en Alariamme door K a­tharina Lescailje uit het Fransch van Tristan l'Hertni­te vertaald ; den etlasoepe , in La n g e n d ij k s blijsp. Don Qui­chot op den bruiloft van Kamacho ; den Karel, in het blijsp. Beslikte Zwaantje ; de Eenzinnigheid , in het aardige zinnespel de Mode van B e r n a g i e ; den Dobbelaar en den Glorieus in de blijspelen van die Damen. Brinkman was ook Tooneelmeester ; hij werd als zoodanig het slagtoffer van zijnen ijver en kwam jammerlijk om in den brand waardoor de Amsterdamsehe Schouw-burg den 1 lden Mei 1772 werd in de asch Zijne huis-vrouw, Katharina , was eene niet onverdienstelijke Too-neelspeelster. Zie Levensheschr. van Nederl. Mannen en Vrouwen, D. IX. W., 32; Wagenaar, Besehrijv. van Amsterd. St. IV. bl. 491; van Halmael, Bijdr. tot de Geschied. van het Tooneel, bl. 35-37. BRINKMAN (N. C.) huwde met C. van Streek, die haar,, als weduwe achterliet. Zij zelve overleed bij 's Gravenhage den 4den Julij 1828 en was eene zeer verdienstelijke vrouw , die zich door onderscheidene schrifien , zoo vertaalde als oorspronkelijke in proza en poezij , bij het Nederlandsehe publiek gunstig bekend maakte zoo als blijkt uit de volgende Iijst haren werken : Lijkzang op den Acteur R o o s. Lijkzang -op den Dichter Fokk e. Dichtregelen aan den Raadpensionaris. Dichiregelen op den ramp te Leyden. Brieven tusschen Eduard en Charles , Amst. 1791. 8°. Liefde en gevoel , eene verzameling van karakteristieke sink­jes. Amst, 1793 8°. Zedelijke verhalen , fabelen en vertellingen voor de jeugd Zalt-Bornmel 1794. 8°. met pl. De Triumph der vryheid , tooneelspel Amst. 1795. 8°. Grootheid en zwakheid van den mensch. Gron. 1795. 8°. met pl. Philippine en Georgette, zanysp. naar het Fransch. Amst. 1796. 8°. De Echtscheiding , tooneelsp. naar het Fransch van D u­ monst i e r. Amst. 1796. 8°. Uitstapje naar Brussel hij Bonapar tei komst en verbliif aldaar en hulde aan hem. 1803. 8°. De Veldeling of de Fransche landgedichten van J. Deli l 1 e in Nederduitsche verzen gevolgd. Gron, 1803. 8°. 1333. Karakters en Lotgevallen van Adelson, Heloise en Elius in brieven. Amst. 1805. 2 deelen 8°. met pl. Julius en Amalia, of de gevaren van een al te gevoelig hart. 's Hage 1806. 8°. Bibliotheek voor de schoone sekse , 's Hage 1807. 8°. met eene pl. Raoul Blaauwbaard , zangspel naar het Fransch. Amst. 1807. 8°. De Aeneas van V i r g i 1 i u s in Nederduitsche verzen gevolgd , 12 zangen Amst. 1809, 6 stukk. 8°. uit welke vertolking ten dui­ delijkste blijkt, dat de dichteres Virgilius niet begrepen heeft , met wiens meesterstuk hare kunstvrienden , zoowel als Deli I 1 e's ver­ taling , haar hadden bekend gemaakt. Het juichend Nederland , dichtstukje Am't. Amst. 1814. 8°. Het geluk in 3 zangen. 's Hage 1820. 8° , welk dichtstuk met zorg bewerkt en goede trekken heeft. Zelfs heeft zij hare krachten beproefd tot het vervaardigen van dichtregelen in de Fran­ sche tad , met een opdragtvers van hare Veldeling aan D e l i 11 e. Zie Algemeene Konst- en Letterbode , 1 828. D. II. bi. 19 en 20 ; Aanh. op het Algem. Woordenb. van Kunsten en Wetens, van G. N i e u wenhui s; (d e J o n g) , Alphab. Narita. van Boeken-; Nieuw Biogr. Woordenb. der Nederd. Dichters ten very. op Witsen Geysbeek. BRINXMA (HENDRIK), was Hervormd Koster en Schoolleeraar te Hoogebeintum in Friesland en deed zich kennen door eenen scherp geschreven en ten jare 1786 door den druk gemeen gemaakten Eerste Brief aan Petrus Hofstede, Hoogleeraar en Pre--dikant te Rotterdam , waarin B r i n x m a dien Hoogleeraar zeer onzacht aanklampte over zijne verregaande onverdraagzaamheid en huitensporige liefde voor het Huis van 0 ra nj e. H o fs tede hield ziclr wel , als of hem die aanval geen smart verwekte, at het hem . angedane verklarende voor spotternij, sophisterii woordverdraaijing , liegen , lasteren , vloeken. Maar B r i n x m a gaf hem straks een meesterlijk antwoord in zijnen Tweede brief , op welks titel hij zich ook nu weder,, even als op dien van den Eerste brief , Schoolmeester en Dorpregter te Roo­beintum in Vriesland noemde, en waarin hij het in ziin oog buiten-sponge van H ofs t ed e's liefde voor het Huis van O'r anje met nog sterker verwen zocht te kleuren. Te zeltder tijd kwamen mede in het Licht: Onpartijdige aanmerkingen over den Eersten Brief van H. Brinxma, door eenen ongenoemden , doch kennelijk een vriend van H o fs t e d e. Ook werd te dier tijde een klein geschrift , ter verdediging van B ri n x m a , gemeen gemaakt , hetwelk ten titel had: Di ony sius Comma , Schooldienaar te sint Nikolaasga, aan zfinen ouden goeden vriend H. B r in x ma over de nit-gave van deszelfs Eersten brief aan P. Hof sted e. enz. Zie Y p e ij en Derrn.out, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk D. III. N. 661. 1334 BRION (Louis) , geboren den 6den Julij 1782 , op Curacao van Amsterdamsche ouders , werd als aankomend jongeling ter op­voeding naar Amsterdam gezonden en aldaar op een Koopmans­kantoor geplaatst. Toen de Engelschen, in het jaar 1799 , in Noord-Holland geland waren , nam hij dienst als vrijwilliger bij het 2e Batailjon Bataafsche Jagers , onder bet bevel van den Luitenant-Kolonel David H en d r i k Chasse, en onderscheidde zich luis­terrijk oedurende den veldtogt in Noord-Holland. Men wilde hem tot (Meier bevorderen , maar zijne ouders riepen hem naar CuraQao terug, vermoedelijk vreesden zij, dat hij smaak voor de krijgsdienst mogt opvatten. Doch het levendige karakter van Brion kon zich Diet met het stifle koopmansleven vereenigen ; hij verzocht dus zijnen vader verlof om te mogen reizen , dit werd hem onder zekere voorwaarden toegestaan. Eerst begaf hij zich naar de Vereenigde Staten van Amerika , waar hij zich op de zeevaart toelegde , doch weldra ontving hij aldaar het berigt dat zijn vader overleden was, die hem een aanzienlijk vermogen naliet. Nu vierde hij zijnen lust tot reizen bot , kocht een schip bezocht onderscheidene landen. Zijne eerste ondernemingen slaagden naar wensch; in 1804 vestigde hij zich als Koopman op Curacao, waar hij tot Komenandant der schutterij werd aangesteld. Toen in 1805 de op dat eiland gelandde Engelschen den Kabritenberg , die het fort Beekenburg beheerscht , bezet hadden , en op het punt stonelen om zich van die sterkte meester te waken , nam Brion het stoute besluit , om , aan het hoofd der schutterij , den berg om te, trekken en den vijand de gemeenschap met de zee of te snijden , ofschoon het petal troepen , waarover hij te be­schikken had niet sterker was , dan dat der gelande Engelschen , bedragende ongeveer 760 man van wederzijden. De Engelschen de schutterij ziende aanrukken , begonnen geweldig te vuren , het­geen echter , doordien het geschut te hoog stond Been schade deed , daar de kogels hun over het hoofd vlogen. Brion nu den voet van den Kabritenberg genaderd zijnde , was geheel buiten het bereik van het hooger geplaatste geschut, en trok den westkant van dien berg langs. Verbaasd over deze moedige en krijgskundige onderneming , en vreezende van hunne vaartuigen te zullen warden argesneden , verlieten de Britten in allerijl den berg, met achterlating van hun geschut, benevens vele andere krijgsbehoeften , en vlagtten , door de schutterij gevolgd , naar het strand , waar zij hals over lop in de sloepen tuimelden , of in zee sprongen , terwijl velen harmer door het vuur der schutterij gedood or zwaar gekwetst werden. Zoodat men destijds aan het beleid en den moed van Brion het behoud van het eiland Curacao te danken had. De handelsbelangen van Brion stemden bijzonder goed overeen met zijne zucht tot reizen. In de volgende jaren bezocht hij de Kusten van Venezuela en Guaira ; hij begaf zich naar Caracas, waar hij vrij lang verbleef, en hetrekkingen aanknoopten met aan­zienl ;it e , wider anderen met de familie Montilla, van 1335 welke de oudste zoon Mariano zijnen bijzonderen vriend werd. Het was juist in die tijd dat Venezuela zich van het Spaansche juk zocht te ontslaan. De gebeurtenissen van 1808, 1809 en 1810 wekte in de hoogste mate Brion s belangstelling op. Hij was de zaak der onafhankelijkheid met geestdrift toegedaan; ondersteunde de Independenten; rustte op eigen kosten een oorlogsvaartuig voor hen uit ; vocht in de jaren 1813, 1814 en 1815, waarin de onaf­ hankelijkheid van 'Venezuela weder verloren ging, met waren leeu­wenmoed en maakte zich ten schrik van de Spaansche kruisers. Vervolgens Opperbevelhebber der Columbiaansche zeemagt en Kapitein-Generaal des legers geworden zijnde , bragt hij tot de on­afhankelijk dier Republiek veel toe. Ilij ondersteunde B o l i var net 250,000 daalders, welke hij uit zijn eigen vermogen overge houden had, hielp te Aug Cayes op Haiti eene nieuwe uitrusting gereed waken; wist te bewerken dat Bolivar tot Kapitein-Gene­raal van Venezuela en Nieuw Grenada erkend werd; stevende in "%art 1816 naar Margarita , en hielp het eiland , door de ingeze­tenen ondersteund, veroveren , waardoor de Independenten nu we­der een vast punt hadden en hun moed begon te herleven. Het zeegevecht van den 2den Mei 1816 bekroonde de wenschen der Indepenten en bewees dat Brion een even bekwaam Bevelhebber als dapper soldaat was : het Spaansche eskader werd geheel geslagen. Het gevolg daarvan was , dat het beleg van het fort Pampatar , hetwelk sedert een jaar belegerd was, werd opgebroken. De togt ging ver­volgens op Carupano : Brion stevende naar de Eilanden Onder den Wind , orn de gemeenschap tusschen de Koningsgezinden in de Kolonie en van het moederland af te snijden. Gedurende at de tijd dat de oorlog tegen de Spanjaarden gevoerd werd , was hij allernuttigst voor de zaak der vrijheid, en maakte het eiland Mar­garita tot entrepot en wapenplaats der Independenten. Door Brion geteid , was het Amerikaansche vlootje de schrik der Spanjaarden. ti r i o n nam in 1817 deel aan de vermeestering van Guayana door Piar , welke de onderneming tegen Venezuela ten gevolge hadden. Bijgestaan door den Franschen Kapitein D eboui 11 e , kwam hij in den mond van de Orenoco ten anker, stevende , niettegenstaande het verschrikkelijk vuur van het Spaansche eskader , de rivier op, ver­ nielde 30 schepen , nam er 8 weg en veegde alzoo de rivier schoon. Na in 1819 eene verzoening tusschen B o l i var en Ma ri n o Mon­ ti 11 a bewerkt te hebben , vormde hij in het volgende jaar met dezen laatsten het ontwerp om St. Martha en Carthagena te bemag­ tigen. St. Martha viel hem den 11den November in handen en Carthagena zou spoedig gevolgd zijn , indien niet een wapenstil­ stand de vijandelijkheden geschorst had. B r i on mogt echter de geheele bevrijding van Zuid-Amerika niet beleven. Tijdens zijn verblijf te Savanilla had hij de tolregten van 33 op 25 per­ cent verminderd ; toen Bolivar dit vernam , werd hij woedend en deed bij trommelslag bekend maken , dat van dien dag af de tolregten op den ouden voet moesten geheven worden. Brion , 1336 hooghartig van aard , kon eene dergelijke handelwijze niet geduldig verdragen. Ilij werd ziek , zoodat hij zich genoodzaakt zag zijn es­kader te verlaten en keerde in het begin van 1821 naar Cura­cao terug overstelpt van ligchaamssmarten afgemat door zielelij­den , een tegenzin hebbende in het leven en zoo arm dat hij 16 du­bloenen moest leenen van den Kaper Kapitein , die hem naar de plaats zijner bestemming overbragt,waar hij den 20sten September 1821 overleed. Met zijne gezondheid had hij ook zijn vermogen bij den bevrisidingsoorlog opgeofferd , en na zijn overlijden , vond men niets bij hem , dan eene slecht voorziene klederkas , ofschoon hij een groot vermogen had bezeten en evenzeer in de gelegenheid wes geweest om zich een gedeelte van den buit toe te eigenen , als Paez, M a ri n o en andere hoofden der Independenten. De schuldvorde­ring , welke zijne erven op de Republiek Columbia Madden , beliep een half millioen Spaansche daalders , waarvan die Staat echter niet meer dan 400,000 daalders erkende. Op eenen kleinen hea­vel , in den tuin , van het buitentje Rozentak , ten Noordwesten van het Schottegat , op Curacao , treft men het eenvoudige graf van Brion aan. Ilet is met geele tigchelsteenen bevloerd , zonder eet ig opschrift. Zie Teenstra, de Nederl. West-Ind. Eiland., D. II. bl. 126— 128; de zelfde, Nederl. Overz. Bezitt. , bl. 701, 902-905. ; Biogr. Univers. BRIT (Gunn), geboren te Blokzijl in Overijssel , was eene niet onverdienstelijke Dichteres uit het laatst der zeventiende eeuw, , wier gedichten in onderscheidene werken verspreid zijn, onder anderen in Arnold H o u b raken, Zinnebeelden, ook komt in Hou­br a k e n , Schaub. der Nederl. Konsts. een vrij lang dichtstuk van haar voor getiteld , Koridon, llarderszang op de Papiere Snijkonst van Juffrouw Joanna Koerten huisvrouw van den Beer Adriaan Blok. Het eenige dat zij , zooveel wij weten aftonderlijk heeft uitge­geven is: Uiterste wil van een moeder aan haar kind. 1698. met pl. Zie El o u bra k e n , Schoub. der Nederl. Kunsts. , D. III. bl. 296— 305; Wagenaar, Beschr. van Amsterd., St. III. IA 254; van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boeken; Wit­s en Geysbeek, Biogr. Woordenb. van Nederd. Dichters. BRIXIUS GERR1TS , een beroemd Oudste bij de Vlaamsche Doopsgezinden , nadat in het jaar 1569 de scheuring tusschen deze en de Friesche Doopsgezinden had plaats gehad. Hij was woon­achtig in de provincie Groningen , en hoogst wairsehijelijk in de stad van dien naam zelve. Althans hij bezat aldaar bij de ge­meente grooten invloed. Ook werd hij in 1583 op bevel der Roomsch Katholijke Over­heid met de Stadsdienaren uit Groningen geleid en gebannen. Overigens was hij in West- en Oost-Friesland , maar vooral in 1337 Groningen zeer ijverig werkzaam ter verspreiding en verdediging van het Doopsgezind geloof. Op het vermaarde dispuut te Emden, in 1578 , tegen Hervormde Leeraars gehouden , was B r i x i u s na van C e u l en de beste spreker van de Doopsgezinde zijde. Hij verstond Diet alleen Latijn , Grieksch en Hehreeuwsch , een zeer ongewoon verschijnsel in die dagen , bij de Doopsgezinden , maar was ook in andere wetenschappen zeer ervaren. Terwij1 het dispuut nog hangende was, schreef hij , gemeenschappelijk met negen andere Vlaamsche Leeraars, eenen brief aan de Friezen, om hen tot eene zamenkowst van deze beide partijen uit te noodigen. In het stuk van den Ban behoorde hij eerst tot de strengere zijde , maar naderhand werd hij veel rekkelijker,, zoodat hij zelf, zoowel als van Ceulen, volgens sommigen , door de lamingen zou gehannen zijn en tot de zijde van Lubbert Ger­r i t z. , de zachte of slappe Friezen , zou zijn overgegaan. Bij het Emder dispuut gal hij als beginsel der Doopsgezinden aan : a wij » staan alleen op het fondament der Apostelen en Profeten , waar-. » van Christus de hoeksteen is , gelijk Efez. 2e cap. staat." Hij gaf evenmin om het gezag van Belijdenissen en andere mensche -lijke bepalingen , als om dat van den Paus en versterkte steeds zijne geloofsgenooten in dit gevoelen. Zie Blaupot ten Cate, Gesahzed. der Doopsgez. in Friesl. bl. 110; de zellde, Geschied. der Doopsgez. Grow. enz, D. I. bl. 55-57, 81, 275, D. IL 1)1. 11 noot, 91, 117, 123. BRIXIUS (BENEolcus) , in de wandeling Pater Plank ge­noemd , was een Minderbroeder uit Vlaanderen , die in de zeven­tiende eeuw eerst door onderkruiping Pastoor te Abkoude werd , daarna wist hij zich , tegen alle regel en regt , in de Pastorie van Amersfoort in te dringen , en deed Jakob V e r h a a r, Pastoor van Culemborg, die hem de bevelen van Jacobus, Aartsbisschop van Efezen, kwam brengen , in de gevangenis zetten. Door alle welke handelingen hij zich bij zijne geloofsgenooten gehaat maakte. Zie v(a n) 1-1(eussen) en v(an R(1) ij n) , Kerk. Outh., D. II. bl. 197; Kok , Vaderl. Woordenh. Mint (CoaNELis), een Kunstschilder,, die omstreeks 1635 ge­boren was , slaagde bijzonder gelukkig in zoogenaamde stillevens , inzonderheid helinen , harnassen , muziekinstrumenten , brieven, pa­pieren enz. Zoo vervaardigde hij voor de voormalige Thesaurie op het stadhuis te Amsterdam eene schilderij , waarin papieren , reke­ningen , perkamenten en andere brieven , schetsen enz., als aan een notenboomenschot ophangende , voorgesteld zijn , waarop de groote Vondel dit volgende bijschrift gemaakt heeft : Men riep , de Drukkonst en de Schrijfkonst zal verwildren Nu Holland ons verbied 't gebruik van Fransch papier. Ontsia u van dees zorg , sprak Amstels Trezorier B r i z d bestelt papier , als bij zich zet tot schild'ren. Bezie dat Tafereel ; wat ziet gij daar omhoog? Papieren , but en brief: of schijn bedriegt ons oog. 1338 Niet minder kunstig en natuurlijk , zijn de door elkander gevlog­ten speeltuigen geschilderd , waarinede het kleine orgel in de Oude kerk te Amsterdam prijkt; alsinede het siilleven in twee groote stukken in het Oudermnnenhuis te dier stale , waar het eene voorstelt de verarmde Ouderdoin , die van de Nijd voortgeirok­ken wordt, en door het Geluk verlaten schijnt, van welk stuk de beelden door A. de G r e b b e r doch de harnassen en het ove­rige door Br i ze geschilderd zijn ; In het andere kotnt de Ouderdom hij A . esteldam door eene Jitaagd verbeeld, die den overvloed bij zich heeft enz. Het tijdstip van zijn overlijden vinden wij niet opgeteekend, dock in 1670 was hij nog in Leven. Zie Houbraken, Schou& der Schild. en Schilder., D. II. bl. 341 en 342 ; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Ilist. Woordenb ; Wagenaar, Beschr, van Amsterd., St. II. bl. 19 , 100 ; de Chahnot, Biogr. Woordenb. ; Bioa r. .Nation; Al-gem. Woordenb. der Zamenlev. ; Irnmerzeel, Levens en Werken der Kunsts. ; Biogr. Linivers.; M e ij e r , Conyers. Lexicon. BROCARDO (JAxos) , een Venetiaan van geboorte , die in de zes­ tiende eeuw leefde, verliet zijn Vaderlarid, kwam in Holland, orn­ helsde het Protestantsche geloof, wend een ijverig tegenstrever van het Pausdorn , en gar onderscheidene boeken in het Licht , waarin hij beweerde , dat de bijzondere gebeurtenissen, in de zestiende eeuw , voorgevallen door de Propheten voorspeld waren. Na de Godspra- ken der Schriftuur , ingevolge zijne hersenschirmaige denkbeelden , op reeds gebeurde zaken toegepast te hebben, ging hij eenen groo­ ten stap verder, en nam de vrijheid, om die op toekomende ge­ beurtenissen toe te passen en voorzeide , uit kracht van deze of gene schriftuurteksten , dat dit of dat den Prins van Or a nj e den Koning van Spa*, de Koningin van Engeiand , den Keizer enz. zou overkomen. De kerken der Vereenigde Nederlanden vrees­ den, niet zonder rede , dat zij zouden beschuldigd worden van die droomerijen goed te keuren , indien zij hieromtrent een diep stil­ zwijgen bewaarde; om dit nu voor te komen veroordeelde de Sy­ node Nationaal van Middelburg , in 1581 , deze wijze van de tl. Schrift te verklaren en gaf last aan Lambert Daneau, Hoog­ leeraar in de Godgeleerdheid te Leiden, en aan Ma r tin u s L y di us , Predikant te Amsterdam , om Br oca r do op het ernstigste over zijne droomerijen te onderhouden en het ongerijinde daarvan voor te stellen; men verzekert , dat deze laatste, onbekwaarn , om de zwarigheden op te lossen , welke men tegen zijne leerstelsel aan­ voerde , de belofte deed, om voortaan van" die zoogenaamde pro­ phetien at te zien. Intusschen had deze Dweeper. , zekeren Franschen Edelman , die ijverig Protestantsch was , Jacob S egur-P a rdai 1 la n , genaamd , zoodanig weten in te nemen en te beguichelen , dat hij hem deed ge­ looven, men welhaast een Vorst van hunne belijdenis zou zien opdagen , die de Pausselijken zetel omverwerpen en het hoofd der Christelijke 1339 vereening zijn zou. P a rdaillan was een ijverig dienaar van Hendrik IV, Koning van Navarre; hij dacht dat die Koning , door den Hemel voorbeschikt was tot zulk een roemwaardig doel , en geheel vervuld met die hoop, stelde hij hem voor, om een gezantschap aan de Protestantsche Vorsten te zenden , en hood zich zelven aan , om dat gezantschap te bekleeden. Doordien zijn voorstel niets behelsde dat tegen de middelen streed , welke men te dier tijde , tot begunstiging van zijne partij dacht te moeten aanwenden , werd dat voorstel aanvaard , en hij in 1583 als Gezant aan die Vorsten gezonden. Nen spotte niet weinig met hem , toen men de ware drijfveer ontdekte , die hem in beweging had gebragt en aangespoord , om de onkosten te dragen van het drukken der werken van zijnen Propheet. Verder weet men weinig meer nopens Broca rd o , dan dat hij zich in 1589 of 1590 naar Neurenberg begat', alwaar hij voorstan­ders vond, die hem zeer liefderijk goede diensten bewezen. Het blijkt niet wanneer hij gestorven is, doch den 23sten November 1514 was hij nog in Leven. De schriften , van hem door den druk gemeen gemaakt, zijn : Interpretatio et Paraphrasis libri Apocalypseos. L. B. 1580. 8°, editio secunda. L. B. 1610. 8°. Interpretatio mystica et profetica in Genesin et Leviticum; libri duo , quorum alter ad Christianos de Phrophetia, alter ad Hebraeos de primo et . secundo adventu Messiae. L. B. 1580 et 1584 4° editio auctior et emendation Bremae. 1585. 4°, It. 1593. 4°. De Anti-Baptismo jurantium in Papam, et Ecclesiam Ro­snanam , deque eorum Idolozeli. L. B. 1580. 8°. Interpretatio mystica en profetica Cantici-Canticorum, Hag­gaei, Zachariae et Naleachi. L. B. 1583. 8°. Zie van Hnogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; de Cbahnot, Biogr. IFoordenb. BRODATT (MIcHIEL DE) was een der Teekenaars van het Ver­bond der Edelen , van Wien men echter niets verder weet. Zie te Water, Hist. van het Verb, der Edelen, St. II, bi. 300. BROECK (PIETER VAN DEN) beeft in het Licht gezonden eene berijmde genealogie, getiteld : De Doorluchtigheit van B r e de rode, uyt den Graeflycke Huyse van .Hollandt. Amst. 1657 4°, welke als dichtstuk geen, doch ter opheldering van de vaderlijke geschiedenis misschien eenige , waarde heeft. Zle v a n Abkoude en Arrenberg, Naamreq. van Nederd. Boe­ken ; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicliters. BROECK (JAN). Zie BROEK (JAN). BROECK (Jmac VAN DEN) zoon van N i kol a a s v an d en B r o e c k en van Maria Volkward, geboren den 18den October 1340 1648 to Amsterdam , waar zijn vader Koopman was , verloor de­zen toen hij nog een kind was, en bezocht de Latijnsche school zijner geboorteplaats, waar toen de beroemde A d r i a n u s J u n i u s Rector was. Hij verliet die school, tegelijk met P e t r u s F r a n c i u s en J a n v a n B r o e k h u i z e n, met het houden eener Redevoering. Daar zijn moeder later, in 1661 , liertrouwde met J o Ii a n ne s C h r i s t e n i u 5, Hoogleeraar in de 11egtsgeleerdheid aan de Door­luchtige school to Amsterdam , werd hij door dien stiefvader en door de Leidsche Hoogleeraren A l b e r t u s R u s i u s en A d r i a a n B e e c k e r t s van T h i e n en onderwezen. Na volbragte studie, den 15den Maart 16l9, op het verdedigen eener Verhandeling Over de verpligtingen welke als uit eene overeenkomst voort­vloeen (1), tot Doctor in de Regten bevorderd zijnde , vestigde hij zich als Advokaat to 's Gravenhage. Na hier twee jaren ver­bleven to zijn vertrok hij naar Amsterdam , waar hij in 1684 Lee• for der Regtsgeleerdheid werd, twee jaren daarna Buitengewoon Hoogleeraar en in 1690 Gewoon Hoogleeraar, tea inrniddels voor een beroep naar de Hoogeschool to Harderwijk bedankt to hebben. Hij aanvaardde bet loogleeraarsambt to Amsterdam den 7den Junij 1690 met eene Verhandeling over de bekwarne en ware beoefe­naar van het refit (2) , welk ambt hij naarstig en getrouw heeft waargenomen tot in I729 Coen hij , behoudens eer en inkomen, zun ontslag bekwam. Zijn Lofredenaar de Hoogleeraar in de Oos­tersche talen C o rn e 1 i s H u go V o n ck geeft hem den room na, dat hij zich , door het gestadig lezen van C i ce r o's schriften, eenen sierlijken Latijnschen stijl had eigen gemaakt, welke hem tot in gevorderden ouderdom bijbleef, doch P e t r u s B u r rn a n n u s S e-c u n d u s noemt hem , in een in handschrift nagelaten Historian Literaria: een droogen en in geenendeele door de studie der frame letteren beschaaf den Hoogleeraar van het 1`l ea t. Nog om t ren t 10 jaren mogt hij in rust leven, waarna hij den lsten Maart 1739, overleed. Hij was gehuwd met zijne voile nicht C a t h a r i n a van T o I , die hem negen kinderen schonk , van welke slechts een zoon en twee dochters den vader overleefd hebbgn. }loewel hij geenen schriften in druk heeft uitgegeven , heeft hij zich toch bijzonder ver­dienstelijk gemaakt door het vormen van voortreff'elijke kweekelin­gee. Ook was hij bijzonder vlijtig in het lezen van den Bijbel. Zie de C h a l m o t, Biogr. Woordenb.; 0. J. van L e n n e p, Ill. Amstel. Athen. Memorabilia, pag. 44, 135; B o u in a n, Geschied. der Gelders. Hooges., D. I. hi. 162, 234. BROECKE (WILLEM) , een Zeeuw, was de derde Prior van het Roodeklooster hij het Sonienbosch , ten Zuiden van Brussel , het welk hij van 139E--1405 met lof bestuurd heeft. Deze Klooster- (1) Dissertatio inauguralis de Obligationibus quae quasi ex contractu nascuntur. (2) Oratio Inauguralis de idoneo et vero luris studioso. 1341 voogd , 'bij die van zijne gezindheid in eene reuk van heiligheid overleden , was in zijn !even, wegens zijne voorbeeldige godsvrucht , zoozeer bij den Bisschop van Kamerijk geacht , dat die, uitgelokt door het gerucht van zijne uitmuntende hoedanigheden , Brussel dikwijls verliet , on-I hem de kerkdienst te zien verrigten , hem achtende voor den geheiligsten Priester van geheel Braband. Zie de la Rue, Geletterd Zeel., hi. 537. BROECKE (PIETER VAN DEN) , geboren te Antwerpen in 1575, deed , na behoorlijk zijne dienst voleindigd te hebben , bij den Am­ sterdamschen koopman Bartholomeus 11 oor, als Onder-Corn­ rnies zijne eerste reis naar Cabo Verde , met een schip van Dordrecht, dat den 10den November 1605 uitzeilde , en kwam den 3den Oc­ tober 1606 , in het Vaderland terug. Sedert deed hij nog in de zelfde hoedanigheid eene reis naar Angola en later nog twee naar de zelfde Kust , als Oppercommies, een in 1609 en de tweede in 1611. Hij was in den koophandel met de Afrikaansehe volken zoo gelukkig geslaagd en had zoo veel beleid en ijver betoond , dat de Gouverneur-Generaal G e r a r d R e y n s t dringend verzocht, hem :" als Opperkooprnan naar Oost-Indie mede te nemen. Den 3den Mei 1613 stak hij met het schip Nassau in zee , als Raad van den Gouver­ neur-Generaal, en was de eerste die van wege de Oost-Indische Kompag. nie naar de Roode zee werd gezonden, waar hij te Aden den grond Iegde, tot eenen uitgebreiden handel. Van daar vertrok hij naar Bantam en werd door den President Jan Pi et ers z. Koen naar de Mo­ lukken gezonden ; ook was hij een der Bevelhebbers onder A d r i­ aan van der Duss en, die met eene vloot en 900 man op Poeloe Ay een kasteel veroverden , dock , er door de Bandanezed werden uitgedreven , bij welke gelegenheid van den B r o e c k e zich zeer dapper kweet. Na eenige verdere verrigtingen , op de eilanden in de nabijheid van Ternate , werd hij door K o e n op nieuw naar de Roode zee gezonden. Op reis daarheen , veroverde hij op de hoogte van Colombo een Portugeesch schip, met kaneel geladen, ankerde den 1 3den Januarij 1616 voor Mokka , en werd door den Bassa aldaar treffelijk onthaald en met een eerekleed om­ hangen. Bij het verhaal van dezen togt voegt hij eene vrij uit­ voerige beschrijving van de geheele Turksche heerschappij in Euro­ pa , Azie en Egypte , die van zijne kennis en wetenschap eene getuigenis geeft. Op de terugreis naar Bantam , waar de Gouverneur Gouverneur Generaal K o e n resideerde , deed hij Suratte aan , vestte aldaar den handel en een kantoor , niettegenstaande de Engelschen 'hem poogden te weeren; veroverde een nieuw Portugeesch fregat, op den togt naar Calcutta en vernieuwde aldaar het handelsver­bond , door den Vorst van dat land vroeger met den Admiraal Pieter W i 1 l ms gesloten. Te Bantam teruggekeerd , ontving hij van Ko e n commissie om als Commandeur over de schepen delburg en de Duif naar Mauritius, Madagaskar,, de Roode zee en Suratte te zeilen, tot bevordering van den handel en om afbreuk 1342 to doen aan de Portugezen. Nadat hij , den 8sten Maart 1617 vertrokken , Mauritius had aangedaan en van daar had medegenomen wat er nog uit de vier kostbare schepen van den Admiraal Both, gestrand en gebieven, te redden was, deed hij Aladagaskar aan , maar kon , wegens de onstuimigheid van het weder , en de lekheid van zijn schip de Roode zee niet bezeilen , maar stevende naar Su­ratte. Ook deze stad kon hij echter niet bereiken. Hij verloor in de nabijheid van de Portugesche stad Damman beide zijne schepen , met behoud echter van at het yolk en het grootste deel der lading. Daar hij zich in de nabijheid van vijandige volken be­yond , rigtte hij een fort op , waartoe hij onder anderen de water­leggers , met nagelen era specerijen gevuld gebruikte. Hij noeuide dit fort de Baricade ten Broecke. De lading zijner schepen en zijn tort aan de Nederlanders verkocht hebbende , wenschte hij zijn yolk op eenige Engelsche schepen naar Bantam te vervoeren , doch dit werd hem geweigerd. Ten einde dus der Compagnie geese huitengewone kosten te veroorzaken, neemt van den Broecke het stoute besluit om van Suratte, dwars door Hindostan , naar Nasulipatnani te trekken. Hij trok op met 103 i'ederlanders en 29 Indianen , alien welgewapend , sloeg onderweg onderscheidene benden voetvolk der Raspaten , en eens eene troep ruiterij van 300 man , met groot vcrlies op de vlugt , en kwam ofschoon on­derweg eenige gekwetsten achtergelaten hebbende , met de meesten der zijnen -te Masulipatnam aan. De togt had een maand en 25 dagen geduurd. Van Masulipatnam toog hij naar Paliakatte en voerde aldaar op het kasteel Geldria , eenige tijd het bevel. Naderhand kruistte hij met den Nederlandschen Bevelhebber te Masulipatnam , de Haas, op de Portugezen , doch zonder gun­stigen uitslag, en keerde dus naar Masulipatnam terug, ook bier betoonde de Mohhammedaansche Landvoogd zich in den handel ongemeen gunstig voor van den B ro ecke, die van daar over Atsjin en Djambi op Sumatra, naar Djakatra vertrok en den 7den November 1618 weder bij K oen te Bantam aankwam. Hier vond hij de Compagnie in hevigen oorlog met de Bantarnmers , door de Engelschen ondersleund, die een .Nederiandsch schip, de Zwarte Leeuw , met verraad hadden genotnen. Dit deed v a n den Broecke, reeds weder onder zeil naar Suratta, naar Ojakatra terugkeeren. Daar werd hem bevel gegeven de Nederlandsche loge tot een fort in te rigten, hetgeen met veel beleid en ijver volvoerd wad. In de Engelsche loge hadden de Javanen eene batterij ge­maakt , en de Engelschen konden of wilden dit niet beletten. Zij toonden zich ook bijzonder vijandig tegen de Nederlanders, en kwamen welhaast, met eene vloot van 11 schepen, in de nabijheid der onze voor Bantam. Van d en B r o e c k e, intusschen tot Kapitein-Maj oor aangesteld binnen het Nederlandsche fort , deed onderscheidene uitvallen met vrij goed geluk , mar de bezetting was Bering en hestond slechts uit 240 man. Koen liep met de Hollandsche vloot uit ow de 1343 Engelschen te verjagen, doch had seen geluk en was dus genood­zaakt naar Amboina te zeilen om versterking. In dien tusschentijd werd bet Nederlandsehe fort te lande door de Javanen en ter zee door eene Engelsche vloot van 18 schepen belegerd van den Broecke was gedwongen , uit gebrek aan arnunitie , met de Java­nen te handelen en deed het op redelijke voorwaarden. Poch ter­wijl hij zich met een geschenk naar het Hof van den Koning be­gaf,, werd hij , met den Geneesheer de Haan, viji soldaten en een jongen , die hem verzelden , verraderlijk gevangen , en aan handen en • voeten in een blok gesloten. Men bood losgeld voor hem aan , doch te vergeels. Het was den Engelschen en Javanen om het bezit van het kasteel te doen, dat de moedige bezetting dadelijk, bij van d en B r o e c k e s gevangen nernen , gesloten en versterkt had. Toen iroerden hem de Engelschen met zich , en streng ge­bonden , met den strop om den hals , werd hij door de Javanen op de wal van de versterkte Engelsche loge gevoerd , met bevel dat hij de Nederlanders tot de overgaaf zou aansporen , onder bedrei­ging , dat anders het fort bestormd en alien aan de vernieling zou­den worden prijs gegeven. De getrouwe held deed niets anders dan tot volbarding en moed aan te manen , tot de teleurgestelde Java­nen hem achterover ter aarde trokken en weder langs den grond naar het koninklijk Hof heensleepten. Door hlijvend gebrek en door de Engelschen hard gedrongen , besloot eindelijk de bezetting liever het kasteel aan hen over te geven , dan aan de bloedgierige Javanen , en kwam men daarover met hen in onderhandeling. Koen had bij zijn vertrek, indien het niet anders kon , daartoe last gegeven, hij had zeker vier maanden noodig, eer hij met den noodigen bijstand van Amboina kon terugkeeren. Het verdrag was reeds gemaakt en gedeeltelijk uitgevoerd, toen eenen opstand onder de Javanen door den Pangeran aangestookt , die den Koning be­dreigde en verdreef, de geheele zaak veranderde. Van den Br otc k e, hoewel nog in de gevangenis , werd echter beter onthaald, bet kasteel op nieuw bevestigd , en Batavia genoemd. Koen kwam eindelijk met eene vloot van 17 schepen , veroverde Djakatra, ver­woestte de stad , eischtte de gevangenen op , die spoedig volgden , doch met van den Broecke kostte het meer moeite. De Pa­ngeran , die anders niet kwaadwillig tegen hem was, zond hem eindelijk , op herhaalden aandrang van den Generaal K oe n naar dezen terug. Den dag nadat hij in vrijheid gesteld was , ging hij met de vloot naar Batavia, en werd er door alien wel onthaald uit blijd­schap over zijne verlossing. Slechts korte tijd vertoefde hij aldaar, toen hij op nieuw met eene vloot uitgezonden werd om de Ban­tammers te beoorlogen en » om te halen wat zij bekomen konden." In December 1619 teruggekomen , werd hij al dadelijk als Com­mandeur over 6 schepen naar Straat Soenda gezonden , om op de Engelsche schepen te passen , maar vernam uit een aangehaald En­gelsch schip , dat men den vrede gesloten had den 9den Junij 1620 werd die vrede plegtig afgekondigd en bet vredefeest gevierd. Ein- 1344 delijk vertrok van den B roe c k e als Commandeur over bet schip het Wapen van Zeeland, en als Directeur over de Ilandelkanto­ren in Arabie, Perzie en Indie te Suratta, den 16den Junij 1640, naar Aden, waar hij den 22sten Aurstus , na het uitstaan van vele stormen , aankwam. Van Aden , waar hij de zaken op goeden voet bragt, vertrok hij naar Suratte; hij landde, na Socotara te hebben aangedaan, aldaarden lsten October 1620 aan; bezocht en ordende voorts de verschillende Nederlandsche kantoren in Hindo­stan , en vestigde zich te Suratte. her had hij al zijn beleid en wijsheid noodig om met de inlanders vrede te houden ; vooral toen het Nederlandsche schip de Samson uit Illaaka aankwam , dat eenige schepen had genomen , toebehoorende aan de verschillende Vorsten van Indie, en toen de Engelschen den Koning, uit deze zeerooverijen, want dat was het waarlijk, krachtig betoogden dat zij de waarheid hadden gezegd als zij zeiden , » dat de Nedez landers » dieven en Beene kooplieden waren." Hij wist zich nngtans te redden , en wist de goede verstandhouding met de naijverige Engelschen zoo te bewaren, dat deze soms in de expedition der Nederlanders deelden , en de Admiraal Jacob Dedel op de reede van Suratte, . met hulp der Engelschen, drie groote Portugeesche kraken vernielde. Hij vertoetde te Suratte tot in 1626, altijd met moedigen en voorzigtigen ijver het belang van den Nederlandschen handel behartigende , geacht en vereerd door de inlanders en hunne Vorsten en in goede verstandhouding met de Engelschen gelijk hij zich ook van hunne schepen deed vergezellen , toen hij, door een Gezant van den Koning van Perzie uitgenoodigd , zich met eene vloot van 12 schepen mar Gamron en Ormus begat, ook daar hoog hegunstigd en vereerd. Ofschoon zijne diensttijd in 1626 ten einde was , bled hij , op dringend ver­zoek van Gouverneur en Raden van- Indio , nog eenige tijd te Su­ratte. Doch na zijne terngkomst met eene rijkgeladene vloot van Ormus en Gamron in 1628, werd hij eindelijk van zijne getrouwe dienst, van 9 jaren en 7 maanden, in April 1629 ontslagen ; zeilde met een cargazoen van 12 tonnen gouds naar Batavia , gevolgd door de achting en droefheid over zijn vertrek van alle de inwo­ners van Suratte. Hij vond Batavia door 80000 Javanen belegerd , doch had het genoegen te zien hoe dit beleg werd opgebroken; hoe wel hij met geheel de Oost-Indische Kompagnie het verlies van den Gouverneur Koen betreuren moest , die den 20sten September 1629 te Batavia ontsliep. Als Admiraal eener rijke retourvloot, heesch hij zijn vlag op het schip Utrecht en ging, den 17den De­cember 1629, met 9 schepen onder zeil naar het Vaderland. Op die reis ging het schip Dordrecht door brand verloren , maar de overige 8 kwamen den Eden Julij 1630 behouden binnen. Hij schiint later weder naar Indio te zijn teruggekeerd , althans wij lezen dat hij in 1640 en 1641 als Kommandeur lYlalakka hielp belegeren en in het laatstgenoemde jaar in het leger voor die stad, aan erne uitterende ziekte en ten gevolge van het ongemak , bet welk bij daar lee 1 , overleden is. 1345 tit alles blijkt dat van den Broecke een man geweest is van veel beleid , moed en getrouwheid. Zijne daden door hem zelven in alle eenvoudigheid verhaald , zijn een sprekend bewijs dat hij juist geschikt was voor de aanzienlijke , maar altijd moeite- en arbeidvolle posten hem toevertrouwd. In het bijzonder wist hij met de Magtigen en Regenten der volken met welke de Nederlan­ ders handel dreven , zeer heleefd en verstandig osn te gaan , en genoot aller achting , gelijk hij daarvan menigvuldige bewijzen ont­ vangen heeft. Hij was een man die der Oost Indische Kompagnie groote diensten bewezen heeft , en die meer dan anderen tot haren bloei heeft toegebragt , een wel berekende handelaar , een moedig- Comroandeur , een stout en dapper Krijgsman. kin portret gaat uit gegraveerd door A dr ia an Ma tha m in 4° en door I z aik Ledeboer in klein folio. Onder het eerste leest men : Dit is die van den Br o e c k die Parssen deed verwonderen , Die n eerst den Batavier op 't Roode Meyr quam donderen , Die bij den Arabier en Indies vasteland, Het eerst voor 't Hollandsch volck den handel heeft geplant. Zijne spreuk was: Een uer betaelt het al. Zie Valentijn, Oud en Nieuw Oost indie, D. I. b. bl. 247, D. II. b. bl. 38, D. III. b. hi. 80, D. IV. a. bl. 444-491, D. V. a. bl. 184, 232, 233, 341; van Kampen, de Nederl. buiten Europa, D. I. bl. 233--259, 368, 370, D. II. bl. 358; Collot d'Escury, Rolland's Roern, D. VI. St. 1. hi. 336; Algem. Konst- en Letterbode 1846, D. 1. bl. 6; Teenst ra, Nederl. Overz. Bezitt., hi. 122, 617-620; maar vooral de Historische en Journaelische aanteycke­ningh van 't gene Pieter van den Broecke op syne Reysen, soo van Cabo Verde , Angola, GUnea en Oostindien (aenmerckens­waerdigh) voorghevallen is; door v. d. Broecke zelven beschreven, hetwelk wij bier voornamelijk gevolgd zijn. BROECKE (JOHAN VAN DEN), Raad in de Vroedschap der stad Dordrecht , was een geleerd man en Latijnsch Dichter , blijkens zijne dichtstukken in die taal, na zijne dood , uitgegeven door Johannes Jensius te Dordrecht, in 1741. 4°. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb. BROECKE HOEKSTRA. (ALBERT TEN). Zie HOEKSTRA (ALBERT TEN BROECKE). BROECKHOFF (JOHAN PIETER), geboren te Keken tusschen Ze­venaar en Kleef, onthield zich in zijne jeugd te Amsterdam op, om den handel te leeren , waar hij smaak voor de Nederlandsche Dichtkunst opvatte , die hij met ijver bleef beoefenen , sedert hij zich als koopman te Emmerik gevestigd had. Van hem bestaan : Dicht- en zedekundige Zinnebeelden en Bespiegelingen. Amst. 1770. 4°, met pl. 85 1346 Bovendien vindt men in de Nederduitsche uitgave der Fabelen van Gellert de vertalingen van eenige fabelen door hem; ook is bier en daar nog wel een afzonderlijk dichtstuk van hem opgeno­men. Hij vertaalde mede, nit het Hoogdnitsch, onder meer andere verzen : de zeven tvoorden van Je z us aan het Kruis en plaat-, de Mensch. Amst. 10 deelen 8°. ste die in In 1773 behaalde Johannes Le Francq van Berkhey de gouden , en hij de zilveren medaille , met hunne dichtstukken : de Lof der Dankbaarheid bij het Kunstgenootschap: Kunstliefde spaart Been vlijt , en waren dus de eersten, die, voor het beant­woorden van eene prijsvraag, door eenig dichtgenootschap in ons Vaderland met het eeremetaal bekroond werden. Zie de Vries, Proeve eener Geschied. der Nederd. Dicht., D. IV. bl. 104 en 105; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dichters, uit partikuliere berigten aangevutd. BROECKHOVEN (JAcoB VAN). Zie BROEKHOVEN (JACOB VAN). BROECKHUYSEN (ADAM , BENJAMIN , HENDRIK JOHAN RATER VAN). Zie BROEKIIIIIZEN. BROEDELET (J.) , waarschijnlijk te Utrecht geboren was een Gravenr, die onderscheidene zwarte kunstplaten naar de schil­derijen van Gerard Hoet, Nicolaas Verkolje en andere meesters in het koper heeft gebragt, ook heeft hij vele boekplaten geetst en gegraveerd. overleed vermoedelijk in 1722. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Nederl. Schilderk., D. I. bi. 254; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BROEDELET (CORNELIA) beoefende de Nederduitsche Dichtkunst. Men vind van Naar gedichten in de Godgeleerde oefeningen en in de Boekzaal. Ook schreef zij : Vruchto van stille eenzaamheit , in zich behelzende eenige Goddel#ke stoffen en aanmerkingen over sommige plaatsen der H. S. Utr. 1777. 8°. De leer der ellende , verlossing en dankbaarheid ontvoutvd. Utr. 1787. 8°. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boe­hen; (de Jong), Alphab. Naaml. van Boeken; S chotel, Kerkel. Dordr., D. IL bl. 403. BROEDELET (BERNARD) , geboren te Utrecht den 28sten Mei 1770, begon op zijn tiende jaar, zonder hulp van anderen de muziek te beoefenen , en ontving op zijn twaalfde jaar slechts eat twintigtal lessen op het klavier van zekeren Z o rhage n destijds Trompetter. Ook beoefende hij het vioolspel , waardoor hij zich later in staat zag als violist in de concerten op te treden. Zijne muzie­kale ontwikkeling werd echter meer volmaakt door zijn verkeer met den toenmaligen Organist der Domkerk F. Ni e u w e n h u y z en , 1347 die hem in theorie en orgelspel onderrigt gaf. Haar Broedelet eigenlijk tot Schoolonderwijzer opgeleid was , bekleedde hij reeds op zijn zeventiende jaar den post van Gouverneur bij de zonen van den Baron van P a Ilandt van Eerde in Overijssel. In 1795 vestigde hij zich als Schoolonderwijzer in zijne geboortestad , werd Organist der Jacobi-kerk en gaf tevens onderrigt in het Pianospel. Hij Dam zijnen Organistpost , gedurende 53 jaren , met veel ijver en bekwaamheid waar , en , als een blijk van tevredenheid over de getrouwe waarneming van zijneu post, werdhem , op den dag van zijne vijftigjarige dienst aan de zelfde kerk, door Heeren Kerk­voogden een geschenk tot aandenken aangeboden. Ilij beminde de toonkunst ongemeen en was mede niet onervaren in de Teeken- en Schilderkunst. Tot in 1839 stond hij aan bet hoofd eener leer-school , die hij toen heeft laten varen. Ten gevolge van een ver­val van krachten overleed hij den 11 den Februari; 1849. IN was den 4den Mei 1800 gehuwd met A r n o 1 d a van der Linde, bij wie hij zes zonen verwekte , van welke vier mede de muziek beoefenden ; zijnde Hermanus Broedelet, Schoolonderwijzer en Organist te Maarssen ; 111 a r i nu s Broedelet, Piano-fabrikant daar­na Organist der Walekerk en later Muziekonderwijzer en Organist in de Jacobi-kerk te Utrecht; Willem B roe delet, die volgt, en Bernard Broedelet, overleden alsStafmuzijkant. Zie Caecilia, Muziekaaltijds. 1849, bI. 83. BROEDELET (Muni), een zoon van den voorgaande, geboren te Utrecht den 8sten September 1810, speelde als kind van vijf jaren, op het gehoor af, dikwijls het een en ander op de Piano-forte na. Op zijn zevende jaar begon hij eigenlijk zijne muziekale stu­die, en ontving toen onderwijs op de piano van zijnen vader. Ook leerde hij een weinig viool-spelen. Reeds met zijn tiende jaar gaf hij bewijs van eenigen aanleg voor de compositie te bezitten, en gaf toen reeds een muziekstuk in het licht. In de theorie werd hij mede door zijnen vader onderwezen, terwijl hij in het piar, o­spel eene Aanzienlijke htiogte bereikte. Zijn spel bezat voolitrelfe­lijke hoedanigheden: het was net, gevoelvol en bevallig. Zijn aan­slag was uitnemend , en met de grootste gemakkelijkheid en kalmte kon hij de moeijelijkste stukken voordragen. De Muziek beminde hij vurig, en hij was naatiwelijks Lien jaren oud, of men hoorde hem reeds, met grooten bijval, in het concert te Utrecht,, later in Felix Me­ritis te Amsterdam , ook met zijnen broeder N a r i n u s Broedelet in het stads en andere concerten te Utrecht. Overal vielen hem vele toejuichingen ten dee!. Tot zijn zeven en twintigste jaar hield hij zich met lesgeven op de piano bezig. In 1836 werd hij benoemd tot Organist in de Waalsche kerk te Utrecht , zonder vooraf daartoe een examen te hebben moeten afleggen. Dien post heeft hij acht jaren waargenomen en hij kweet zich in die betrekking verdienstelijk. In 1836 rigtte hij eene Pianofabriek op , en twee jaren later ontving hij eene bestelling van een piano 1344.8 voor het Hof, welke zoo volkomen aan de verwachting beantwoord­de , dat hem daarvoor door den Koning een brevet werd uitge­reikt , om het Koninklijke wapen te mogen voeren. De bewerking zijner piano's geschiedde naar het model van B road wood en C o I-la rt a Collar t. In 1837 verkreeg hij den titel van Pianist van Z. K. Iloogheid den Kroonprins , en in 1839 dien van Hoffabrie­kant. DikwijIs deed hij zijne gaven op het Hof te Soestdijk als ook te 's Gravenhage hooren. Den 6den October 1843 werd hij door eene bloedspuwing overvallen , waarna eene slepende ziekte den 16den Maart 1844 een einde aan zijn leven maakte. Bid. Mejufvrouw Eilshemius Schr ik k e r , met wie hij zich in 1836 in de echt had begeven , verwekte hij drie zonen. De titels der door hem gecomponeerd en in druk gegeven mu­ ziekwerken zijn : Aan eene Roos, gedicht van Feit h. Le Bouquet , Romance. Afscheidsgroet aan het Vaderland , van J. P. H eye. Grand Rondo Brillant pour le Piano forte sur la Barca­ rolle de Fiorella d' Auber , Pauvre Napolitain , la met. est belle , compose et dedie a son 4ltesse Imperiale et Royale Madame la Princesse d' 0 r an g e. Galop Brillant pour le Pianoforte , dedie a Mademoiselle 0 ctavie Volkhemer. Six Marches celebres de l' Armee Neerlandaise pour le Pi-anoforte , dedies a son Altesse Royale le Prince d' Orange. Marche triomphale d' inauguration de Sa Majeste Guillaume II. Amst. chez Theune et Co. Zie Caecili a, Muziekaaltijds. 1845, bl. 17. BROEDER (JAcos WILLEMSZ.) streed in de verschillende zeege­vechten van den tweeden Engelschen oorlog als Bevelhebber, , eerst op het schip de Dom van Utrecht, van 46 stukken , bemand met ruim 200 koppen , daarna op de zeven Provincien , moedig, tegen s Lands vijanden , en woonde de meeste zeeslagen nret eere bij. Even dapper gedroeg hij zich in den derden Engelschen oorlog waarin hij het fregat Edam, van 32 stukken , bemand met 100 koppen , aanvoerdde. Na den vierdaagschen zeeslag werd hij echter met drie andere Kapiteinen , in eene boete van f 2000 verwezen schoon zij als helden hadden gestreden. Men beschuldigde hen , dat zij , zonder genoegzamen nood , met hunne schepen nit de vloot naar Texel waren geloopen. Naar B roe de r s groote steng was af­geschoten , zijn schip was reeds eenmaal genomen geweest , en weer onizet , doch zeer geteisterd. floe het zij, hij bleef in dienst, woonde den togt naar Chattam bij, was onder de Kapiteinen, die de Ruit er op zijnen laatsten togt naar de Middellandsche zee verzelden en had het geluk met zijn schip van daar behouden weder te keeren. In 1692 geleidde hij, met Frederik B on t emant e 1, eene talrijke koopvaard'jvloot naar Portugal en Spanje, toen beide op de kust van , 1349 Biseaye door drie Fransche oorlogschepen en twee kapers werden aange­grepen. Beiden verdedigden zich met moed , maar met dat ongelukkig gevolg , dat eerst Bon temantel sneuvelde en zijn schip zonk , en het schip van B roe d e r weldra volgde. Na twee wren op een stuk van het wrak te hebben rondgedreven , terwijl uit een Fransch voorbij zeilend schip, dat hem en zijne lotgenoten met wilde red­den , zelfs nog op hen geschoten werd , had B ro eder het geluk' van door een ander Fransch oorlogschip , onder bevel van den Ridder de Sang ris , te worden ingenomen, dat hem te St. Jean de Luz opbragt. Ilij had het genoegen te zien , dat slechts eene ledige buis van alle de koopvaarders genoinen was, terwijl ook het grootste der Fransche oorlogschepen doornageld was te gronde gegaan , en de twee anderen zich Diet dan met moeite boven water konden houden. Uit zijne krijgsgevangenschap teruggekeerd , werd hij benoemd tot Bevelhebber van het schip Griipskerke, van 40 stukken, waar• mede hij onderscheidene koopvaardijvloten geleidde. Doch op eene reis met 90 koopvaarders uit de Sond vertrokken met Ho g enh oeck en du Pon , werd hij op de hoogte van Doggersbank , den 15den November 1692 , door vier Fransche Koningsschepen, onder Jean Bart aangetast. Bart legde B roe d e r zelf aan boord , doch werd zoo ontvangen dat hij moest afhouden. De beide andere Kapitei­nen hielden zich even kloek en de koopvaarders weerden zich , zooveel zij vermogten. Den volgenden dag werd het gevecht hervat, ofschoon het enterers den vijand werd belet, werd het schip van du Pon, door het verlies van zijnen Kapitein , en een hevigen brand tot de overgave gedwongen. B roe der hield zich even dap-. per tot hij zelf door een kogel getroffen omkwam. IlIaar zijn Luitenant Will in c k wist bet schip te behouden en de vijand of te weeren; Kapitein Hooge nh o eck kweet zich getrouw van zijnen pligt en de vijand kon slechts tien of twaalf koopvaarders inagtig worden , de overige kwamen veilig binuen. Zie Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 407, 435, 469, 509, 565, 593, 686, 714, 911, 933, 974; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XVI. IA, 177; Bijvoegs. en Aanm. op Wage n a a r, D. XVI. bl. 65 en 66; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Engelberts Ger­i t s, Nedrl. Heldend. ter zee , hi 296-288, 300-302. BROEDER (NteoLAAs DEN), geboren te Brielle den 10 Junij 1781 en van beroep Landbouwer te Oostvoorne, was een dergeuen , die in 1813 krachtdadig medewerkten om Brielle van het Fransche juk te ontslaan. Hij beyond zich den lsten December van dat jaar tot het verkoopen van koorn in die stad, toen de Fransehen met twee met schroot geladen veldstukken en klein geweer ieder belette de markt te genaken. Ziende dat dit eene doodelijke schrik door de stad ver­spreidde , liet B r o e d e r wagen en paard in den loop, spoorde eerst drie of vier burgers aan, om met hem handen aan het werk te slaan , en kreeg weldra een twintigtal aan zijne zijde , en onder dezen ook den Magazijmneester Lux , op wicns voorstel men zich in alleriji 1350 naar de kazernen der Kustkanonniers begat, die, na gedane be­lofte , dat men hun den noodigen voorraad van kruid en loud uit het magazijn zou bezorgen, zich weldra bij hen voegden , waarna de Franschen al spoedig door de burgers tot overgave gedwongen wer­den en deze laatste de stad in hunne magt kregen. Broeder overleed den 24sten November 1831. Zie H. Bosicha, Geschied. der Omwent. in 1813, St. II. bl. 53 en 51; Siegenbeek, Geschied. der Burgerw. in Nederl., hi. 202 en 203 ; Aardrijksk. Woordenb. der Nederl., D. II. bl. 744. BROEDER CORNELIS. Zie ADRIA /OM. (CORNELIS). BROEDERSE (NIKoLAAs), in de eerste helft der vorige eeuw Roomsch Katholijk Priester te Delft, maakte zich eenen naam door het ontwikkelen van zijne meening over het nemen van renten , een onderwerp dat destijds een vraagstuk voor de zedeleeraars van zijne kerk uitmaakte. in eene verhandeling , in 1743 door hem geschreven , De Usuris licitis et illicitis , werd door hem beweerd , dat het den Christen geoorloofd was rente te nemen, maar dat het vorderen van te hooge rente of van woeker verboden was. Pans B en e di c-t u s XIV verzette zich , in. 1745, in eene bulie uitdrukkelijk tegen de leer van Br o e d e r s e en verbood elken woeker. Zie Glasius, Godgel. Nederl. BROEK (lama Graaf vAN). Zie VALKESTEIN (ULRICH VAN). BROEK (JAN) VALENTLINSZ. een inwoner van Amsterdam, die in de Spaansche tijden blijken gaf, dat hij een warm voorstander van de Hervorming was. Zelfs ging zijnen ijver wel wat te ver,, want hij was een dergenen, die in 1566 , het gemeene yolk , door belofte van geld , overhaalden om het Minderbroeders-klooster te plunderen. B roe k , hiermede Diet vergenoegd , vertoonde zich in het volgende Saar in het openbaar als een tegenstrever van de Regering, en wel bijzonder in het geval met den Burgemeester J oost Buik, die onder verdenking lag van Krijgsvolk in de stad te willen doen komen , het welk alles in oproer bragt en zulk eene verbolgenheid baarde, dat elk : wapen wapen riep en zich in allerijl toerustte. J a n Br oek deed op de Nieuwe brug met de trom omslaan , »dat elk , Nwie goed, vrouw en kinderen lief had hem nu volgen zou." Op deze wiize een Groot aantal menschen bijeen verzameld hebben­de, liet hij de brug met 33 man bezetten; trok met de overigen langs den Zeedijk , door de Warmoesstraat en sleepte eene onge­loofelijke menigte yolks met zich , ieder met het geweer v oorzien dat hij bij de hand had. De uitzigten werden daardoor allerakeligst , want daar ieder zijne partij koos , trok de vader tegen den zoon en de broeder tegen den broeder op. De partij van B r o e k , als ziinde de wakkerste, bezette alle de uitgangen in de Warmoesstraat en op den Nieuwendijk. Vervolgens trok Jan Br oe k , met eenen aanzienlijken hoop, den Zeedijk tangs, Hain drie bussen, welke hij 1-$61 voor de deur van eenen Smid vond , mede , en zakte vervolgens of naar het Bushuis; ten einde voor te komen dat de schans aan de Varkenssluis overweldigd en het Bushuis vervolgens ingenomen mogt worden. Doch aldaar vernemende dat de Roomschen in aantogt waren, om de Regulierspoort, den Stadstuin, het Halfrond en het Bushuis te bemagtigen, rukte hij voort tot op de tegenwoordige Doelenbrug, waar hij met der haast eene schans van balken en ander hout deed opwerpen, die hij met de gemelde bussen voor­zag, als waren zij welgeladen , ofschoon hij inderdaad kruid noch lood had. De Schout en Burgemeesters , hierover niet weinig ont­zet , verzochten Jan B r o e k buiten zijne verschansing te mogen spreken ; aan welk verzoek hij echter niet voldeed , zonder alvorens om meer onderstand naar de Warmoesstraat te hebben gezonden. Buiten de verschansing getreden , vraagde hij Burgemeesteren : » wat »hen met pijp , trom en vliegend vaandel derwaarts dreef?" waarop Burgemeester Elbert .51 a r k u s antwoordde : » Het was om zieh. » met kruid , schut en scherp , uit den Stadstuin en het Halfrond , » tegen hunne vijanden te wapenen." B r o e k vroeg vervolgens: » wie die vijanden waren ?" en Coen daarop gezwegen werd , voer hij voort , » dat hij het kruid en, lood hun niet wilde laten volgen , » maar het ten dienste van Zijne Majesteit en den welstand der »sal bewaren zou." Ook zeide hij » zoo wel voor de poorten te »zullen zorgen , dat de Graaf van M eg e n met zijn krijgsvolk daar­» voor bet hoofd zou stooten." Terwijl zij dus in gesprek waren , kwamen 200 man , onder het vaandel , dat door Jan Kies gedra­gen werd , hem ter hulp ; waarop Schout en Burgemeesteren terug­keerde , en Jan B r o e k de gemelde posten deed bezetten ; tevens den Schutmeester bevelende , noch aan de eene , noch aan de an­dere partij eenig wapentuig te verschaffen. Gelakkig werd kort daarna , op den Vijgendam , een verdrag getroffen , waarmede de onlust, die eene verschrikkelijke uitkomst spelde, gestild werd , zonder dat er een droppel bloeds gestort was. Na het vertrek van Breder ode zich te Amsterdam niet meer veilig achtende , verliet B r oe k het Vaderland en behartigde de za­ken van Graaf Lodew ij k van Nassau in Groningerland en te Emden , werwaarts de Graaf hem zond , om te onderzoeken , hoe veel beter en gemakkelijker hij den voorraad van meet (voor bet leger in de Ommelanden) hield dan die van beschuit. Uit -welke omstandigheden men bijna zou opmaken, dat hij van beroep een koornkoper of bakker was. L o d e w ij k s leger werd verslagen , zijne volgelingen vloden naar Emden en rustte zich ter zee uit. Onder hen was Jan Br oek een ijverig voorvechter. Bit maakte de haat der Regering van Amsterdam nog grooter tegen hem , en deed die zoo hoog klimmen , dat de Vroedschap eene premie van 200 gul­den beloofde aan hem , die Jan B r o e k levende in de stad bragt en 100 guldens aan die hem zou dood slaan ; terwijl tsvens beraad werd genomen een ligt scheepje tegen hem uit te rusten ; one hem gevangen te nemen , of van voor de zeegaten weg to drij 1352 yen. Br o e k ontzag zich inmiddels niet van zijnen lastbrief te buiten te gaan en had de dwaasheid van zelfs schepen der vrien­den van 0 ranj e weg te nemen. De schepen der Hamburgers en Brewers werden geplunderd en gerantsoeneerd , terwij1 de eigenaars dier bodetns openlijk weigerden geld te leenen aan Alva en zijne dienaren , tot vernieling van Ora nj es magi.. Jan Br oe k ge­raakte in handen der Hamburgers, die hem als een zeeroover het hoofd deden afslaan. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. V. bl. 189 (208); van Meteren, Ne­derl. Hist', D. 1. bl. 529 en 530; Hooft, Nederl. Hist., bl. 124; (Beaufort), Leven van Willem I, D. II. hi. 158, 161; Wage­naar, Fader& Hist., D. III. bl. 217-219, 308, 310; de zelfde, Beschr. van Amsterd., St. 1. IA 287, 298, 318; Kok, Vaderl. iroordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; van Groningen, Geschied. der Waterg., bl. 183 en 184; A rend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. II. St. V. bl.. 82, 143. BROEK (PIETER JAssz.), een der vier Remonstrantsgezinde ma-frozen, die den aanslag op het leven van Maurits, Prins v a n 0 r a nj e, in 1623 aan den dag bragten. Zij waren door H e n d r i k Slat i u s aangenomen , om hem in eenigen aanslag ten dienste van bet land , bij te staan , waarin zij bewilligden , zonder te weten waartoe, doch de geheimhouding, welke men jegens hen in icht nam , deed hen vreezen , dat er onder dien onbekenden aanslag wet­ligt iets kwaads mogt schuilen; terwijl misschien ook het mild ge­ven en rijkelijk beloven hen tot achterdenken bragt. Waarop zij besloten de zaak den Prins bekend te maken ; was de aanslag goed, dan , meenden zij , zou de Prins er kennis van hebben en zij mog­ten het geld behouden en verdienen : was zij echter kwaad , dan hadden zij voor het ontdekken loon te wachten , of die niet oni­dekkende straf te vreezen. Hierop begaven twee harmer zich ter­stond naar het Hof, doch daar vernemende dat de Prins te Rijs­wijk was , gingen zij derwaarts en maakten hem bekend wat zij wisten. Waardoor dien roekelooze aanslag gelukkig werd verijdeld. Broek werd, even als zijne drie medemakkers , door de Staten-Generaal , tot loon voor het aanhrengen , met zes honderd gulden beschonken , en een gagie van vijftien gulden ter maand , met ver­der voorschrijven aan alle Collegien der Admiraliteit , dat men , uit hoofde van hunne dienst den Sande bewezen , ze voor alle anderen zou voorzien met de eerste scheepsambten , die open • kwamen en waartoe zij bekwaam waren. De Prins schonk aan elk daaren boven eene medalje van goud , met zijne beeldtenis en wapen , waardig omtrent 80 gulden , met een verzilverd rapier. Zie Brandt, _Hist. der Reform. D. IV. bl. 911, 930, 942; Wa­ge naar, Vaderl. Hist., D. X. bl. 456, 459 en 460. BROEK (JoHAN JAKOB LE SAGE TEN) , geboren te 's Gravenhage in 1742 , werd , na volbragte studie aan de Hoogeschool te Groningen , den 5den Junij 1765 Doctor in de Wijsbegeerte en kort daarna 1353 Proponent. Nog bet zelfde jaar Predikant te Lippenhuizen geworden , bleef bij daar slechts eenige maanden als wanneer hij in 1766 naar Werkendam en de Werken beroepen werd, van waar hij in 1769 als Boogleeraar in de Wijsbegeerte naar Groningen vertrok , welke bediening bij aanvaardde met het houden eener Latijnsche rede­voering over de menschelijke rede niet genoegzaam om het ware geluk aan te ,wijzen en te verkrijgen (1). Van daar werd hij in 1778 beroepen als Predikant naar Rotterdam. Bij de Staats­omwenteling van 1787 werd hij , bij resolutie van 22 October van dat jaar van zijne dienst vervallen verklaard en hem den predik­stoel binnen die stad ontzegd , doch deze resolutie werd den 20sten Nei 1795 door de toen veranderde Regering vernietigd en hij in alien deele in zijne betrekkingen h6rstekl. Ilij werd den 26sten Februarij 1822 emeritus, en overleed den 20sten Januarij 1823, bij zijne echtgenoote Illejufvrouw van 11 ou weningen nalatende twee zoons: Joachim George le Sage ten Broek, die volgt, en Hendrik Willem le . Sa -ge ten Broek, die eerst Predikant was te Odijk , later te Haamstede en daarna te Noordgouwe, waar hij in 1827, wegens voortdurende ziekte emeritus werd; van toen of woonde hij te Zierikzee, was daar onderscheidene jaren Lid van den Raad en had er vele andere betrekkingen. Hij overleed den 7den Februarij 1845. Onder de beroemde Godgeleerden van zijnen tijd bekleedde J o ha n J ak ob le Sage t en Broek eene niet onaanzienlijke plaats. Zijn naam is bekend geworden in de Kerkelijke geschiedenis van ons Land , niet al­leen door dat hij een der eersten was, die de gebrekkige predikwijze van zijne tijd vaarwel zeiden , en eene geheel nieuwe predikmetho­de volgden , maar ook door zijn versehil over het borgtogtelijke lijden des Zaligmakers , hetwelk hij met zijne ambtgenooten J o­hannes Habbema en Petrus Hofstede, gevoerd heeft en zoo veel onrust in de Vaderlandsche kerk te weeggebragt , maar vooral aan t en Broek zooveel leed veroorzaakt heeft. Van hem zijn in druk uitgegeven: Zedige en vrijmoedige verantwoording aan de Hervormde kerk. Pier Illemorien aan den eerwaarden Kerkenraad van Rotter­dam gepresenteerd. Provisioneel antwoord op het verhaal en opgave van J. Habhema. Memorie aan de eerwaarde ,Klassis van Schieland. Afgeperst antwoord. D. v an de Wij np ersse, Onderwijs in de Redekunde met aantnerkingen van J. J. le Sage ten Br oe k. Rotterd. 1780. 2 deelen, 8°. Bundel Kerkelijke Redevoeringen. Rotterd. 1783. 3 st. 8°. Redevoering over de verdraagzaamheid. Rott. 1796. 8°. (1) Oratio , de ratione humana ad veram salutem indicandam et impetrandam baud sufficiente. 1354 .Redevoering over de Philosophie. Rott. 8°. r Getuigenis der Waarheid. Rott. 1802. 8°. Redenen en gronden voor het geven en nemen van Kerke­liike acte van indemniteit bij de Nervormde gemeenten. Rott. 1802. 2 stukjes. 8°. Zijne afbeelding ziet het licht door Claass en s in 4°, en door Waldorp in 8°. Het laatste met het volgende bijschrift: Een vriend der deugd , wars van verkeerdheid , Niet slaafs gehecht aan schoolgeleerdheid, Een man , wiens hart geen valschheid kent, Vertoont de kunst in deze prent. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken, bl. 91, 588; Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Herv. Kirk, D. III. bl. 567-579; Supplement. op (d e Jong), Alphab. Naaml. van Boeken; van H a r d e r w ij k , Naaml. der Predikanten te Rotterdam, 97-98; Glasius, Godgel. Nederl. BROEK (JOACHIM GEORGE LE SAGE TEN), een zoon van den voor­gaande , geboren te Groningen in 1775 , werd Notaris te Naaldwijk. Terwijl bij hier woonde ging hij in het jaar 1806 tot de Roomsch Katholijke kerk over, legde vervolgens in het jaar 1829, uit hoofde hij met volslagen blindheid bezocht was , zijn Notariaat ne­der,, en wijdde zich nu geheel aan de beoefening van en het schrijven over zijne nieuwe geloof. Vestigde zich voorts met der "won te Grave, waar hij in 1847 overfeed. Bij zijne huisvrouw i1h el m i n a van Li 1, die , hoewel Protestant ziincle en vol­standig in haar geloof volhardende , echter hem steeds bijbleef, liet hij Beene kinderen na. In 1840 vereerde hem Paus Greg o­ri s • XIV met de Ridder orde van de gouden spoor. Hij heeft geschreven: Dichtproeve. Rott. 1808. 8°. De voortreffekkheid van de leer der Roomsch Katholijke kerk geschetst. Amst. 1816. 12°. Truchteloosheid der aanvallen op de leer der Roomsch Ka­ thokke kerk aangetoond. Amst. 1816. 12°. Goede trouw der P•otestanten tegen eene verdenking der Roomsch Katholijken verdedigd. Amst. 1819. 8°. Ware aanbidding in Geest en in Waarheid. Rott.1823. 12°, 2e druk. Perdediging van den staat en de vrijheden der Katholij ke kerk enz. 1826. 80. Brief aan Mr. I. da Costa. 's Rage 1829. 8 0. Brief aan Mr. W. Bilderdij k. 's Hage 1829. 8°. Tweede Brief aan Mr. W. Bilder dij k. 's Hage 1830. 8°. In 1818 nam hij de Redactie van het Tijdschrift de Godsdienst- vriend en in 1835 die van het Weekblad de Catholijke stemmen op zich. 1355 Zie (de Jong), Alpha& Naomi. van Boeken; Supplement op dat vverk, uit • partikuliere berigten aangevuld. BROEK (ULRICH DAUN Graaf VAN DEN) Zie DION (ULRICH). BROEK (ABRAHAM VAN DEN) , was in 1608 van wege de Neder­landsche Oost-Indische Maatschappij , Koopman op Djohor, en werd in Januarisi 1609 , toen de vloot onder Piet er Verhoeven al­daar voor anker lag , door dien Zeevoogd op het schip de Roode Leeuw met de Pijlen geplaatst , en belast met dat schip en de Griffioen aldaar te blijven , tot den lsten Julij en dan over Pata­ni en Borneo, naar de Nolukkos bij de vloot te kornen. Hij schijnt echter,, volgens een nader bekomen bevel , reeds vroeger van daar te zijn vertrokken , althans hij kwam reeds den 2den Julij te Fi­rato of Firando in Japan aan. Van daar werd hij , met Jakob van Groenewegen en Nikolaas Puyes (bij anderen verkeer­delijk J ac q u e s P u i k genoemd), naar den Keizer van Japan ge­zonden om met hem een verbond en verdrag over den handel aan te gaan. Aan die drie mannen werd het derhalve toe­vertronwd eenen handel aan te vangen met een Rijk , waar de Nederlanders , hoezeer door de Portugezen belasterd , niet ongunstig bekend waren. Hun was opgedragen, de vijandige uitstrooisels der Portugezen , als waren de Nederlanders slechts een hoop zee­schuimers , te ontzenuwen en te logenstraffen , door te bewijzen , dat zij eerlijke handelaren en beschaafde menschen waren. Lofwaardig kweten zij zich van hunne taak, en Nederland heeft daarvan de vruchten geplukt. Zij reisden zoo van Firato de geheele lengte van Japan door, naar de nieuwe hoofdstad Jeddo, waar zij door den Keizer ontvangen werden , en bij hunne wederkomst te Firato werd Jacob S p e c x als Opperkoopman te Nagasaki gelaten. Zie Valentijn, Oud en Nieuw Oost-Indie, D. I. a. bl. 198, D. III. b. N. 28, D. V. a. bl. 338, c. H. 26; van Kampen, de Ne­derk buiten Europa, D. I. bl. 180, 182; Teenstra,IVederi. Overz. Bezitt., bl. 635; La u ts, Japan, bl. 168. BROEK (JAN VAN DEN), geboortig uit Westphalen , Kierk ter Finantie van Holland , was in het jaar 1623 de uitvinder van het gezegeld papier, waarvoor hem eene belooning van 3000 gulden werd toegelegd. Zie de Chaim o t, Biogr. Woordenb. BROEK (JOHAN VAN DEN). Zie BROECK (JOHAN VAN DEN). BROEK (J. VAN DEN) , een Wiskundige die in het laatst der zeventiende eeuw, naar het schijnt in Friesland, leefde, heeft ge­schreven : Illathematische Doolhof. Leeuvv. 1694. 4°. Zie van Abkoude en Arrenberg, iYaamreg. van Nederd. Boeken. BROEK (PIETER VAN DEN). Zie BROECKE (PIETER VAN DEN). BROEK (ELIAS VAN DEN), geboren te Antwerpen , was eerst een leerling van den beroemden bloemsebilder Jan Da v i d de H e e m 1356 daarna te Amsterdam van Ernst S t u v e n. Ilij schilderde zeer los en geestig allerhande bloemen , kraiden , slangen , hagedissen enz. waartoe hem de bloemhof, die hij bij zijn huis op het Molenpad, buiten de Utrechtsche poort der stad Amsterdam , had , goede ge­legenheid verschafte. Hij overleed in 1711. Op het Museum Boymans te Rotterdam treft men van hem aan: Verschillende bloemen op eene steenen plint. Zie Houbraken, Schoub. der Schild. en Schiller., D. III. W. 378 en 379; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; lmmerzeel, Levens en Werken der Kunsts.; Catal. van Schilderijen enz. in het Mu­seum te Rotterd., bl. 10. BROEK (LAMBERTUS VAN DEN) , die zich P a 1 u d a n us noemde , tokkelde in het begin der achttiende eeuw de Nederduitsche her en zond in het licht: .Nindate, blijeind. treursp. Amst. 1682. kl. 8°. Beleg en Ontzet van Weenen , blijeind treursp. Arrest. 1684. kl. 8°. Bijbelstoffen en Zangen. Amst. 1709. 8°. Lombardyn of de bedriegelyke Procureur, blijsp. uit het Fransch vertaald. Amst. 1714. kl. 8°. De verraderse Medeminnaars , of 't gelukte Huwelijk door Bedrog. blijsp. Amst. 1715. kl. 8°. De Vryer Kamenier en de Knecht Ninnemoer of de gelukte Liefdelist. Amst. 1720. kl. 8°. De Triompherende Liefde, blijsp. nag!. het Fransch van F. A. d(e) V(o ltair e). Amst. 1740. Niltons Paradys verloren, uyt het Engelsch overgebragt. Amst. 1740. 8°. De dood des ildmiraals van Coligni, treursp. naar het Fransch van F. A. d(e) V(o l t a i r e) opgedragen aan Jonkheer Jr. van Haren. Amst. en AIkm. 1743. 8°. Zijne gedichten verheffen zich echter niet boven het middelmatige. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boe. ken , D. I. St. III. bl. 35, 141; de Vries, Proeve eener Geschied. der Nederd. Dichtk. , D. III. bl. 94; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dichters ; Catalog. van de Biblioth. der Maats. van Nederl. Letterk. , D. I. b. hi. 67 en 68. BROEK (Cowin's VAN DEN) zoon van R e in ier van den Broek en van Ida den Broeder, geboren den 17den Novem-her 1734 , te Breda , werd in het jaar 1764 Predikant te 's Prin-senhage , waar hij den 2lsten November 1793 overleed, bij zijne echtgenoote Pe tronella Boom nalatende vijf zonen , die alien Predikanten zijn geworden , zijnde : Reinier van d en Broek, Cornelis Adrianus van den Broek, die beide volgen; Lau­r e n s Boom van den Broek, geboren te 's Prinsenhage , den 12den Augustus 1779 , overleden den 25sten Junij 1803 , als Pre­dikant te Sprang; Christiaan Leonard van den Broek, die mede volgt, en Petrus Wilhelmus van den Brook, geboren den 1357 2den October 1786 te s' Prinsenhage, thans Predikant te Rotterdam. Cornelis van den Broek was een zeer geleerd man en heeft daarvan blijk gegeven door bet in Licht zenden van : Verhandeling over de Demonische Bezetenen in het Nieuw Verbond tegen Hugh Farmer. Utr. 1782. 8°. Israels val en opstanding in Leerredenen. Utr. 1787. 8°. S a / o m o's llooglied naar de Letterlijke opheldering van J. van Nuys Klink e n b e r g vergeestelijkt. Utr. 1791. 8°. Benevens eenige andere Godgeleerde verhandelingen en gelegen­heidsleerredenen. Zie van A b k o u d e en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boe­ken ; (d e Jon g) , Alpha& Naaml. van Boeken; Aardr. Woordenb. der Nederl., D. 11. bl. 698, uit familiepapieren aangevuld. , BROEK (REINIER VAN DEN) de oudste zoon van den voorgaande geboren te 's Prinsenhage den lsten September 1769 , werd , na volbragte studie aan de Hoogeschool te Leiden , in het jaar 1792 Predikant te Ginneken in 1796 van daar beroepen naar 's Prinsen­hage vertrok hij in 1802 naar Besoyen en in 1818 naar Zevenber­gen , waar hij den 4den December 1838 overleed, bij zijne echt­genoote Johanna Mar ia Brandt verwekt hebbende twee zonen en twee dochters. Zijne zonen waren: Cornelius Jan Maurits v an den Broek, thans Predikant te Breda , en R e i n i e r La u-r e n s van den Broek, overleden te Axel in 1847. Reinier van den Broek gaf van zijne geleerdheid en uitge­breide kennis blijk in onderscheidene stukken en verhandelingen door hem in verschillende tijdschriften medegedeeld. , Zie Aardrijksk. Woordenb. der Nederl., D. IX. bl. 276, uit fami­liepapieren aangevuld. BROEK (CORNELIS ADRIANUS VAN DEN), de tweede zoon van Cornelis van den Broek en alzoo een broeder van den voor­gaande , geboren te 's Prinsenhage den 4den December 1771, stu­deerde aan de Leidsche Iloogeschool , werd , Proponent zijnde , in 1795 Predikant in 't Woad , in 1797 te Sprang , in 1803 te Oud-Beijerland , in 1806 te Hoorn , van daar beroepen te Rotter­dam , waar hij den 3den April 1808 bevestigd werd. Hij overleed den 3den September 1811 en` was gehuwd met Elizabeth Henrietta Hollert, bij wie hij geene kinderen naliet. Van hem zagen het licht : De Christus-Regering zigtbaar in de gesteldheid en geschie­denis der .even Aziatische gemeenten, voorgesteld in zeventien Leerredenen. Rot t. 1812. stukk. 8°. Verhandeling over de regte betragting des doods , welke in 1806 bij het Genootschap ter verdediging van den Christelyken Godsdienst tegen deszelfs hedendaagsche bestrijders , met zilver bekroond werd. Reeds vroeger had hij twee zilveren medailjes behaald bij het gezelschap , onder de zinspreak : Tot vermeerdering van hunde op 1358 Godsdienst gegrond te Amsterdam , voor het best heantwoorden der Priisvragen Daar de Christelijke Godsdienst voor den Mensch, in de kommerlijkste en zieltreffendste omstandigheden, de beste mid­delen aan de hand geeft , tot waare troost en stille onde•wer­ping aan. den Wil van God: Van waar komt het , dat de Menschen , in het algemeen , en de gemeene Man in het bij­zonder , in gezegde omstandigheden verkeerende , zulk eenen Wegrzin betoonen, om tot die heilzame middelen toevlucht te nemen ; en door welke uitlokkende drangredenen, zou men hen daartoe kunnen aansporen? en Hoe konzt het , dat, in onze donkere , en veruitziende kom­mervolle tijden, de ongevoeligheid zoo groot , en eene regte opmerkzaamheid op Gods oordeelen en tuchtigingen zoo weinig kenbaar is ? En welke middelen zijn het geschihtst om zooda­nig eene verre ongevoeligheid tegen te gaan. Zie Algem. Konst- en Letterhode 1805 , D. I I. bl. 249 , 1806 , D. II. M. 35 , 36 , 167; (d e Jon g) , Alphah. Naomi. van Boeken ; Aardrijksk. Woordenh. dar lVederl. , D. IX. hI. 276 , en vooral v a n H a r d e r w ij k , Naaml. der Predikanten te Rotterd. , bl. 111. BROEK (Minim. VAN DEN) zoon van Nicolaas van den Br oek en van Ad riana Joly, geboren in Maart 1776 te Dor­drecht , waar zijn vader kuiper was in de brouwerij de Sleutel , leerde de eerste beginselen der Schilderkunst bij A r y Lamme; vervolgens werd hij een der leerlingen van diens schoonzoon Jan Baptist Scheffer , gedurende des laatsten verblijf te Dordrecht; voorts oefende hij zich naar de natuur en de werken der beste meesters. Voornamelijk viel zijne keus , zoo voor schil­derijen in olieverw,, als voor teekeningen met morn- en sapverwen, op het landschap , doch bijzonder legde hij zich toe op het zoo­genaamd restaureren of herstellen van beschadigde schilderijen , hetwelk hem veel werks opleverde en in welly vak hij als zeer be­kwaam bekend was. Het is daaraan ook ten deele toe te schrij yen dat de tint , dien in zijn eigen schilderwerk wordt waargenomen , eenige overeenkomst met dien der vroegere meesters heeft. Hij overleed den 17de April 1853 , bij zijne echtgenoote , M a­ria S tiitz , geene kinderen nalatende. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vatierl. Schilderk., D. III. bl. 234 ; 1mmerzee1, Levens en Werken der Kunsts., nit partikuliere beriBten aangevuld. BROEK (CHRISTIAAN LEONARD VAN DEN), geboren den 30sten November 1783, te 's Prinsenhage , was de vierde zoon van Cornelis van den Broek en diensvolgens een broe ­der van Reinier van den Broek en Cornelis Adri­anus van den B r o e k. Op aandrang van zijnen oom Lauren t iu s Boom, destijds Predikant te Brouwershaven , werd de opvoeding van zijne eerste kindschheid aan dezen toevertrouwd, 1359 maar de dood van dien waardigen man , in 1791 , bragt hem in het ouderlijke huis terug. Niet lang na het overlijden van zijnen vader, , in 1793, moest hij met zijne moeder en broeders de vlugt nemen , we-gens de komst der Franschen , en tegen den zomer van 1795 begaven zij zich met der W0011 naar Leiden. Aldaar bezocht hij de Latijnsche school en werd in April 1799, nog geen 16 jaren oud , tot de Akademische lessen toegelaten. her legde hij zich met vollen ijver op de studien toe. De eerste jaren bragt hij door onder de leiding van de Hoogleeraren Daniel W ij t e n b a c h, Dionysius van de Wijnpersse enSebaldFulcoJean Rau. Later woonde hij de lessen in de. Godgeleerdheid bij van de Hoog­leeraren Johannes van Voorst, Carolus Boers en Jona Willem te Water, bij welke alien hij onder de meest geliefde en ijverigste leerlingen gerekend werd. In September 1805 legde hij zijn examen of voor de Classis van Dordrecht , waar hij tot Proponent werd bevorderd. Daar hij toen nog geen 22 jaren oud was , kon hij niet beroepen worden. Zoodra hij echter in 1806 die leeftijd bereikt had , ontving hij twee beroepingen , eene naar 't Woud en eene naar Berkenwoude, welke laatste hij aannam. Na negen weken verblijl aldaar,, ontving hij reeds eene nieuwe beroe­ping naar Oud-Beijerland. Hij vond zich verpligt haar in te vol­gen en ging in October 1806 derwaarts. Tot in 1811 bleef hij air werkzaam , wanneer hij ook deze gemeente moest verlaten , uit hoofde eerier beroeping naar Dordrecht. Van hier werd hij , na een driejarig verblijf, tot ruimeren werkkring geroepen in de gemeente van 's Gravenhage , welke hem ruim 35 jaren mogt bezitten. In de eerste tijd lieten zijne menigvuldige werkzaamheden in de gemeente hem niet toe zich met andere zaken bezig te houden. Later vond hij echter meer tijd tot het voortzetten zijner studien , en ook voor andere bezigheden , waartoe hij van tijd tot tijd geroepen werd. Zoo ontving hij in 1822 eene benoeming als Mededirecteur van het Haagsch genootschap tot verdediging van de Christelijke godsdienst tegen deszelfs hedendaagsche bestrijders , bij hetwelk hij , na de aftreding van Ds. Noordink, tot Quaestor en Bibliothecaris werd verkozen. Ook trad hij op in 1829 als Lid van het Provinciaal Kerkbestuur van Zuid-Holland , van welk bestuur hem, later het Secretariaat werd toevertrouwd. Verder was hij nog in vele andere betrekkingen werkzaam , te weten als Lid van het Collegie van Toezigt op de kerkelijke administratie in Zuid-Holland , als Bestuurder van de Protestantsche Maatschappij Ring 5, als Bestuurder van het Bijbelgenootschap en van de Maat­schappij voor slavers en kleurlingen , als Lid der Commissie voor de Indische Kerkzaken , enz. enz. In alle deze betrekkingen was hij steeds met de meeste naauw­gezetheid en onvermoeiden ijver werkzaam. Hij onderscheidde zich daarbij , even als in zijnen geheelen openbaren wandel en in den huisselijken kring , door gernatigdheid, nederigheid, opregtheid , 1360 toegeeflijkheid , loch tevens door standvastigheid , door helderheid van verstand en uitgebreide kundigheden. Het was dus niet ten onregte dat hij zich door Z. M. den Koning benoemd zag tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw. Van de schoone gaven van zijnen geest , en van zijnen welgevormden en geoefenden smaak getuigden zijne Leerredenen , die door verstandigen met ongemee­nen bijval werden gehoord , en daar zij zoo min de vatbaarheid der menigte te boven Bingen, als zij tot het middelmatige aldaal­den , volkomen berekend waren , om onder alle standen van men­schen wezenlijk nut te stichten. In het najaar van 1840 werd hij , bij ongesteldheid van den Hofprediker D er mout, uitgenoodigd den H. Doop te bedienen aan den Erfprins van 0 r anje, en de rede , bij die gelegenheid in de Kloosterkerk te 's Gravenhage gehou­den , is het eenige, wat van hem het licht heeft mogen zien. Eene plotselinge ongesteidheid noodzaakte hem op den 30sten April des jaars 1848 zijn Predikwerk te staken. Langzamerhand moest hij nu ook achtervolgens zijne andere werkzaamheden opgeven , en was eindelijk geheel aan het ziekvertrek gebonden , weshalve hij in Julij 1849 eene eervolle rust bekwam , die hij echter niet fang mogt genieten , want, na een langdurig en smartelijke beproeving , maar met volkomene onderwerping en in , hoop , ontsliep hij den 17den Augustus daaraanvolgende. H was eerst gehuwd met K a thari na Bonnet , die hem weldra , met het kind , dat hem uit Naar geboren was, door eenen vroegtijdigen dood werd ontrukt. Later huwde hij met Margaretha Carp, die, na een Mina vijfentwintig-jarige echtverbindtenis , den 23sten Augustus 1842 , te Langen Schwalbach, in het Hertogdom Nassau, overleed. Uit dit laatste huwelijk heeft hij nagelaten eenen zoon Jan Jakob van den Broek, thans Predikant te Oegstgeest , en 7 dochters. Zie Algenz. Konst- en Letterb. 1849:, D. I. bi. 161-163, uit fa­miliepapieren aangevuld. BROEKE (BEREND TEN) bekend onder den naam van B ern a r­dus Paludanus, geboren te Steenwijk , den 28sten October 1550, werd in 1580 Doctor in de Wijsbegeerte en Geneeskunde te Padua en verkreeg van Keizer Karel den trotschen titel van Comes Palatinus of Paltzgraaf. Ook draagt hij in aan hem ge­rigte brieven den titel van Ridder van Jeruzalem. Na groote reizen door Europa, Azie en Afrika te hebben gedaan legde hij een kunstkabinet van aldaar gevondene merkwaardige naturalien aan , het welk bij zijn overlijden tot eene uitmuntende verzarneling van voorwerpen uit de drie rijken der natuur was aangegroeid. Hij vestigde zich eerst te Zwolle en daarna als Stads-Doctor te Enkhuizen , werwaarts zijn kabinet vele vreemdelingen lokte , om jets , hetwelk toen nog zoo bij uitstek zeldzaam was , te zien. In 1591 werd hij op gunstige en vereerende voorwaarden naar Leiden beroepen , ten einde de verdere toerusting van den Aka­demischen Kruidhof te verzorgen , en tevens het onderwijs der 1361 Plantenkunde op zich te nemen , reeds had hij dit beroep aa n genomen , toen de aandrang van zijne stadgenooten hem deed besluiten er voor te bedanken. Groote Geleerden en aanzienlijke Vorsten wisselden brieven met hem , en verrijkten zijne verzameling met hunne bijdragen. Hij heeft niets in druk gegeven dan ophel­ derende aanteekeningen op de reis van L i n s eho ten, die in 1596 het licht zag. Ten Broeke overleed den 3den April 1633. Zijne kinderen en erfgenamen hebben in de Zuiderkerk te Enkhuizen te zijner eer een grafteeken opgerigt , waarop men onder anderen . Hen lubricas mortalium nimis vices ! Qui cuncta Ponti , qua vel Indicum quatit Nereus , vel Afrum littus , aut Aegyptium , Qui cuncta Terrae atque Aetheris sofas mils Congesta thesis clauserat miracula , Nunc ipse coeco saxeoque huic carceri , Non ultimum orbis clauditur miraculum. Hetwelk wij door Geer a e r t Brandt aldus vertaald vinden Hoe ongestadig sijn de menschelijke dingert , Hoe werdt men omgevoerd door hun veranderingen ! Die at de wonderen der Indiaensche see, Van 't Akicaensche strandt en van Egyptens ree , Die al de wonderen der aerd' en locht vergaerde, En in sijn kisten sloot , werdt eindlyk in dees' aerde, Daer hij ons sells weleer een Wonder had verstrekt , Door zijne Kist en sank besloten en bedekt. Zijne afbeelding komt voor in Brand t s lieschrijving en Lof der stad Enkhuisen, met een Griekseh onderschrift van zijnen schoonzoon den geleerden G. van N i e u wenhuisen, Rector der Latijnsche scholen te Enkhuizen ; terwijI de Haarlemsche Predikant Samuel A mpzing een Latijnsch lofgedicht op zijne afbeelding vervaardigd heeft. Zie Br andt, Beschr. en Lof der stad Enkuisen, ashler diens Dist. van Enkhuisen, bl. 25-29 ; van- K. a m p e n , Geschied. der Nederl. Lett. en Wetens., D. III. bl. 119 en 120 ; C o I I o t d'E s-c u r y , Holland's Roem, D. VI. St. I. hi. 167, D. VII. H. 302-304 ; Siegenbeek, Geschied. der Leids. Hooges., D. Ir. H. 67 en 68; K 1 ij n s m a , Geschiedk. Herrinn. van Steenwijk, Kuinre en Blok­zijt, bl. 165. BROEKE HOLKSTRA (ALBERTUS TEN). Zl e HOEKSTRL (ALBER-TUS TEN BROE$E). • BROEKE (ULRICH DAUN Graaf VAN DEN). Zie DAUN (ULRICH). BROEKE (CHRISTIAAN VAN DEN), een Kunstschilder geboren te Antwerpen , omtrent het midden der 7PAtien1P eeuw, heeft lang in 86 1362 Holland gewoond en is ook aldaar overleden. Hij was zeer vin­dingrijk , schilderde ongemeen fraai naakte beelden, en was boven­dien een kunstig Bouwweester. Zijn portret komt voor bij v an Blander, Leven der Schild., pint B. B. N. 2. Zie behalve dat werk D.11. bl. 230 ;deCh almot, Biogr. Woordenb. BROEKELAAR (GERARD via). Zie BREIICKELIAR (GRIMM VAN). BROEKHOFF (JOHAN PIETER). Zie BROECICUOIT (JOHAN PIETER). BROEKHOVEN (JACOB VAN), geboren in 1577 te Leiden , waar hij acht malen Burgemeester was , was mede eene geruime tijd Rentmeester van Rijnland en Lid der Gecommitteerde Ra­den. In 1618 en 1619 was hij een der vier-en•twintig gede­legeerde Regters over 0 ldenbarn e v el t, de Groot en Ho­gerbeets en niet alleen een ijverig tegenstander maar zelfs een vervolger der Remonstranten; hetwelk hij toonde in 1619 te Alkmaar , toen hij , benevens Frans van der Burgh , door Gecommitteerde Raden naar die stad werd gezonden , om het pre­diken der Remonstranten , hetwelk buiten de stad geschiedde , te beletten ; den 23sten Mei namelijk trok Broekhov en, benevens den Schout , twee Burgemeesters en een vendel soldaten , met gela­dene musketten en brandende lonten , op de vergadering der Re­monstranten los ; bij hen gekomen, die bezig .waren hunne godsdienst te oefenen , werd het yolk op bevel van B roek h o v en , door de soldaten met hun ontbloot geweer dadelijk geslagen en uit mal­kander gejaagd. In 1629 was hij onder de Gecommitteerden van de Staten-Generaal om Prins Frederik Hendrik bij het beleg van 's Hertogenbosch te vergezellen. Hij moet zeer milddadig geweest zijn. Zoo vindt men dat hij in 1631 6000 gulden aan de Leidsche Hoogeschool schonk tot bevordering der studien van minvermogende , doch met eenen goe­den aanleg bedeelde jongelingen. Ook besprak hij bij zijn uiterste wil , geschreven den 17den Februarij 1631 , de stichting van een hofje te. Leiden , voor oude arme weduwen of gehuwde lieden zon­der kinderen , doch nog bij zijn leven in of omstreeks het jaar 1640 deed hij zelve dit reeds bouwen. Zijne huisvrouw Emere n-t ia Banning stichte mede een hofje voor vier weduwen. Hij overleed den 16den Junij 1642 , zijne huisvrouw den 19den Mei 1668 , zoo als blijkt uit eene koperen plaat ter hunner nage­ dachtenis in de St. Pieterskerk te Leiden tegen den muur geplaatst. Men vindt verhaald , dat hij , bij zijn afsterven buitengemeen ont o roerd was en tegen de omstanders zou hebben uitgeroepen : a Ik u heb vele vijanden , maar ik ben verzekerd , dat als zij mijn lijden zagen of wisten , zij met mij nog medelijden zouden hebben." Zie Brandt, Hist. der Reform. D. III. hi. 762, 902 ; de zelfde, fist. van de Rechtspleg., bl. 51, 199, 200, 202; Wagenaar, ,Vaderl. Mist. D. N. bl. 341 ; van Mieris, Beschr. tan Leyden, D. I. bl. 58, 308-311; Fa britiu s, Redev. over het derde Jubelj. 1363 der Akad. van Leyden, bi. 21 noot 3; K o k Vacierl. Woordenh.; de Chahnot, Biogr. Woordenb.; Siegenbeek, Geschied. der Leids. Hooges. , D. it. bI. 155 en 156 ;, Geschiedk. Aant. omtrent Frederik Hendrik, bl. 109. BROEKIIMEN (REYER of REIMER VAN) of BROUICHUYSEN zoon van Gerrit Heer van Waardenburg van Ammerzoden en Broekhuizen, en van Walraven van Brederode, was een Geldersch Edelman en dapper Krijgsman. Toen in 1473 Nij­ megen door Hertog Karel den Stoute belegerd werd , voerde B r o e k h u i z e n het bevel daar binnen. Om de stedelingen en krijgslieden te meer aan te moedigen , zette hij den nog geen negenjarigen zoon van den gevangen zittende Adolf, Hertog v a n Gelder, met een harnas aan , en met eenen stal en boog in de vuist , te paard , en geleidde hem overal langs de wallen en stra­ten , terwijl hij het yolk zoo ernsthaftig toesprak , dat ieder een onverscbrokke moed en lust tot tegenweer werden ingeboezemd hetgeen in den aanvang gewenschte gevolgen had , want ofschoon het vreesselijk geschut der vijanden weldra de poorten , torens en muren grootendeels had vernield en omvergeworpen, verweerden zich evenwel de belegerden met onverschrokken dapperheid. Bij een der veelvuldige aanvallen sneuvelden vijf of zeshonderd Engelsche boogschutters , wier banieren door de Nijmegenaars als zegeteekenen op den muur geplant werden. Het strenge beleg had nu omtrent drie weken geduurd alle uitzigt op eenig ontzet was vervlogen, en eene nieuwe bestorming moest onvermijdelijk de verwoesting der stad ten gevolge hebben. De belegerden zagen zich alzoo genoodzaakt middelen tot verlossing te zoeken; waartoe zij zich bedienden van de tusschenspraak van den Hertog van Klee f, die de stad aan de overzijde van de Waal besloten hield , en zich zoodanig van dezen last kweet , dat de vrede eerlang getroffen werd. In het volgende jaar diende B roek h ui z en onder Hertog Karel in het beleg van Nuits. Door zijne vrouw, Johanna van Brederode, aan het Luis van Brederode vermaagschapt Dam hij weldra na de dood van •Iertog Karel een werkzaam deel aan de vernien.w­de woelingen der Hoekschen , daarom betwistte hij , met zijnen broeder, Walraven van Ammerzoden, Jolenta van Lalaing, weduwe van zijnen zwager Reinout II van Brederode, die eene zuster was van den Kabeljaauwsch­gezinden J o o s t van Lalaing, de voogdij over hare kin­deren en in 1477 de stad Vianen bemagtigd bebbende , nood­zaakten zij haar , zich net hare kinderen op het slot Batestein te begeven. Niet fang echter bleven zij meester van de stad , want Walraven van Haeften, met eenige manschap , de weduwe te hulp gekomen zijnde , deed de onwettige inbezilnemers Vianen ver laten. Na het sneuvelen van Hertog Karel begaf Jolenta zich met hare kinderen naar Gent , OM die aan de Landvrouw M a r ia van B our go n di e aan te bieden , en droeg , gedurende haar 1364 wezen , het bestuur over de stad en het Land Vianen aan Z weder van Vianen op. Ammerzoden en Broekhuizen, meenende nu geschikte gelegenheid to hebben , om hetgeen te voren mislukt was ten uitvoer te brengen , kregen , met behulp van eenige oproe­rice burgers en den Bastaardzoon van Brederode, V ianen weder in , waarna B r o e k h u i z e n door het yolk tot Ruwaard werd aan­gesteld. De weduwe , van Gent teruggekomen , nam haar verblijf te Schoonhoven. Niddelerwij1 er door tusschenkomst van eenige Heeren over het sluiten .van een verdrag werd gehandeld , liet zij zich door den Graaf van Horne en Johan van He me r t beptaten , om haren oudsten zoon W al r a v en aan hen mede te geven , ten einde zich te Vianen te vertoonen , onder plegtige toe­zegging op hun ridderlijk woord , van hem weder bij haar te zul­len brengen. B roe k huizen, zeer verblijd dien Jonkheer zoo gemakkelijk in zijne magt te krijgen , belette van Ho rn e en v an H e m er t om hunne gedane belofte en verbindtenis te volbrengen en weigerde hem weder te laten vertrekken. Hij wist den jongen Brederode er toe over te halen of liever te dwingen , hem als voogd te erkennen en zich op zekere voorwaarden onder zijn bewind te stellen. Weinige dagen daarna zond de weduwe hare twee dochters J od o c a , ook J o e s t e genaamd , en Johanna, om te vernemen naar den welstand van W a Ira v en, doch ook deze werden beide te Vianen gehouden. De moeder, bedroefd over het gemis van hare kin­deren , begat zich naar Utrecht, om met hare vrienden aldaar te raadplegen. De gevangen kinderen , in het vervolg wat weer vrij­heid bekomen hebbende , dan in den beginne, hadden met hulp van eenigen , die hun gunstig waren , overleg gemaakt , om hunne moeder weder in het bezit van het slot Batestein te doen komen , en haar daarvan kennis doen geven ; doch aangezien een waak­zame hond, op het slot , hun zeer in den weg was , en in de uitvoering van den aanslag zeer hinderlijk zijn zou , verzochlen zij hunne moeder hun vergif te willen toezenden, ten einde daarmede den hond te vergeven , aan welk verzoek J ol en t a , voldeed ; ter­wiji zij er een brief bijvoegde. Toen op de bepaalde tijd het yolk van de Vrouw van Brederode Vianen naderde ; waren die van binnen niet gereed , weshal ve het onverrigter zake weder moest aftrekken. Broekhuiz en , vernemende dat er iets tot zijn nadeel gebrouwen werd , ontbood eenige ruiters in Vianen en deed naauw­keurig onderzoek naar hetgeen hem eenig kwaad vermoeden veroorzaakte. Eerst verzette hij de wakers op het slot; daarna deed hij de koffers der Jonk vrouwen ontstuiten en doorzoeken , waarin den evengemelden brief van de weduwe met het vergif gevonden werd. Aanstonds gal hij daarvan kennis aan de Regering van Utrecht en aan den Burggraaf van Mont foor t , voorgevende dat de Vrouw van B r e der ode hem daardoor had trachten van leant te helpen. De Raad der stad Utrecht, aan deze beschuldi­ging geloof slaande , gelastte J ole n t a de stad te ruimen , die, dit bevel gehoorzamende , zich in het klooster Jeruzalem buiten de stad 1365 begaf, doch op Zaturdag voor Lichtmis werd Naar , op vertoek van den Burggraaf van M out fo o rt , vergund weder in de stad te ko­men, onder beding, van het verschil met Br oekh uiz en en de stad te Vianen te zullen verblijven aan de uitspraak van hare vricn ­den en maagschap en de stad Utrecht, welke voorwaarden zij aan­nam , terwijl ook Broekhuizen nevens die van Vianen , mede bewilligden in het noemen van zekere Zegilieden , die het geschil beslissen zouden. Hierop volgde de uitspraak , den 3den Junij, binnen Mont foort , waarbij onder anderen bepaald werd; dat het Ruwaartschap aan Broekhuizen tot op St Severijnsdag van het jaar 1480 zou verblijven, doch de goederen van Jonker Walr v en van B r e de rode aan zijne moeder teruggeven ; ofschoon Brock h uiz e n , zich verbonden had, de beslissing *van de ge­kozen Regters na te leven, weigerde hij zich naar deze uitspraak te schikken en hield de goederen van Jonker W a l r a v e n in het bezit tot in het jaar 1480. In Januarij 1481 ondernam hij , aan het hoold van niet meet. dan 135 lloekschen , meest Utrechtschen , Leiden te verrassen. Den 20sten dier maand door pulp van het ijs over de vesten geraakt zijiade , beklommen zij des morgens ten zes ure in stilte de muur der stad; alien gelukkig binnen geraakt zijnde, begonnen zij te roepen Broom ! Brat.° I Montfoort, Montfoort , en trokken onder dit getier naar het stadhuis, hetwelk welhaast bemagtigd werd, doch weinige uren later voor een gedeelte , door het vuur vatten van het buskruid , hetwelk in de onderste verdieping bewaard werd, in de lucht sprong , waarbij omtrent veertig mensehen van beide aanhangen het le­ven verloren. De voornaamste Kabeljaauwschen dus onverhoeds overval­len , werden gevat en gevangen gezet. De Hoekschen de stad ten eenema­le in hun geweld hebbende, stelden order op de Regering en telden de weerbare manschap, welke zij omtrent 6000 sterk bevonden. Het leed echter niet fang , of de Kabeljaauwsche steden , Haarlem , Delft en Amsterdam klaagden ten Hove zoo sterk, over het gebeurde te Leiden, dat de toen regerende Vorst , Maxi mi l i a an v a n 0 os tenr ij k, den Stadhouder J oost van Lalaing bevel zond om de stad te belegeren. Ook maakte zijn yolk zich eerlang van eenige sloten om Leiden meester; waardoor de stad zeer benaauwd werd. B r o e k h u i zen; nu alle hoop om Leiden te behouden opgevende, verliet in eenen donkeren nacht met zijn yolk de stad , en trok in alle mogelijke stilte naar Woerden en van daar zaaar Montfoort. Maxim i 1 i a a n , hiervan kennis krtigende, joeg hem In allerij1 na , en eischte, dat men de poorten van Montloort voor hem opende, eu Broekhuizen met zijn yolk aan hem overgaf, doch die bin­nen waren , weigerende aan diem eisch• te voldoen , verdedigden zich dapper en schoten onder bet yolk van den Aartshertog, wien zij zelven Mina met den kogel nit een slangenstuk troffen; zoodat hij genoodzaakt werd naar Holland of te zakken. Te 's Gravenhage gekomen, deed hij Rein i e r van B ro e k huizen , Jan Burggraaf Van Montfoort, Hendrik van Nijevelt en meet anderen, 1366 nit alle zijne landen en heerlijkheden bannen , met verbeurdte van alle hnnne goederen , welke zij onder zijn beheer bezaten. In 1489, in stilte met 300 ruiters van Woerden binnen Rotterdam gekomen , deed Broekhuiz en van daar eene poging oin Gouda te overrompelen , doch daar de aanslag ontdekt werd , keerde hij met zijn gevolg naar Woerden , alwaar hij met Jan van N a a I d w ij k den Burggraaf van Montfoort en Hendrik van Brederode weder eenen aanslag op Leiden smeedde. Met dit opzet en van duizend uitgelezene manschappen gevolgd , kwamen zij den 13den Julij voor Leiden. Niet ver van de Zeilpoort , geraakten velen , begun­stigd door de duisternis over de vesten, grachten en muren , zijnde de voorsten , reeds onder het geschreeuw van Brederode! JWontfoort! in de stad gedrongen voor de stedelingen het ontdekten. Deze hadden , toen men hen door brieven tegen de onderneming waarschuwde , het wel den Stadhouder Jan van Egmond, die er tegenwoordig was , bekend gemaakt , doch het 8tuk verder als verdicht , onachtzaam in den wind geslagen; doch nn zochten zij dat verzuim te herstellen , door het verdubbelen van den ijver en trouw, met welke zij elkander,, zoo in het verweeren der muren , als in het verdrijven der aanvallers , derwijze onder­steunden , dat de Hoekschen, na het sneuvelen van onderscheidene hunner spitsbroeders , gedrongen werden de vlugt te kiezen. Bus af­geslagen rukten zij in het wederkeeren voor het huis t e Poelgeest in bet dorp Koudekerk , hetwelk hun door Gerard van Poe I geest dadelijk werd overgegeven. Waarop de Hoekschen het van alle kanten versterkten en daaruit die van Leiden geen geringe schade toebragten. Hollandsche Stadhouder deed het diensvolgens met een groot aantal krijgsknechten belegeren en met zwaar geschut zoodanig beschieten , dat de bezettelingen het slot eerlang aan den Stadhouder inruimden , die het ten gronde toe deed slechten. Broekhuizen kwam echter spoedig met Hendrik van Brede­r ode en omtrent 500 zoo soldaten als Rotterdamsche schutters weder binnen Rotterdam. Na het overgaan van die stad vertrok hij naar Gelderland , om daar de zaak der Hoekschen voor te staan. Zie Venus, Citron. van Hoorn, bi. 122; van Gouthpeven, Citron. van Holt., bl. 496, 497, 521; Eleemskerk, Bat. Arcad., bl. 235; 240, 245; van Alkemade, Jonker Fransen Oorlog,b1. 214-221, 248 ; van M i e r i s , Hist. der Nederl.Vorst., D. I. M. 118, 157, 158, 216; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. IV. bl. 194, 195, 197 ; B u r m a n , Utrechts Jaarb., D. III. hi. 203-210, 218-230, 497 , 500 ; Sin e t i us, Chron. van Nijmegen , bl. 105. 107; Aardr. Woordenb. der 1Vederl., D. II. bl. 763; Arend, Alqem. Geschied. des Vaderl., D. II. St. III. bl. 73, 180, 264, 265, 268. BROEKHUIZEN (DANIEL [vAN), een Gouwenaar van geboorte , vinden wij vermeld als een vermaard Geneesheer uit de zestiende eeuw. Zie Walvis, Beschr. van de Goude , D. I, bl. 227 ; Kok, Va­derl. Woordenb. 1367 BROEK1U1ZEN (HENDRIK VAN), een Gelderschman, zwager en Luitenant van Died er i k van Sono y, waarschuwde , in Maart 1573 , die van Alkmaar om op hunne hoede te zijn tegen de Spanjaarden. Later lag hij nog in het zelfde jaar in de schans te Schellingwoude , toen deze den ul4den September door de Span­jaarden onder B o ss.0 belegerd werd. Door de vloot der zijnen verlaten , verdedigde Br o e k h u i z e n eenige tijd met dapperheid , de hem toevertrouwde schans , doch toen de vijand van alle kanten met geweld kwam opzetten , zag hij zich ten laatste genoodzaakt de schans te ruimen en naar Monnickendam te wijken. Toen in 1574 de Baron de Chevreaux, met 300 man , eenen inval in Noord-Holland deed , lag B r o e k h u i z.e n met twee Vendelen in Oost- en Westzanen, de huisiieden dit verne­mende , wilden hunne goederen in tijds bergen , doch Br oek h u i-z e n belette hun dit , zeggende het dorp wel te zullen beschermen en liet voorts den trommel roeren , ten einde zijn yolk bijeen te krijgen , even alsof hij voornemens was den vijand te gemoet te trekkers; doch naauwelijks had hij zijn yolk bij elkander, , of hij trok dadelijk al, en liet de dorpen den vijand in harden ; zoodat de huis­lieden , die te voren hun goed gemakkelijk hadden kunnen in vei­ligheid brengen , nu alles moesten achteriaten , behalve hetgeen zij in der haast konde medenemen. Broekhuizen kwam niet fang na dit ongeluk te Hoorn , alwaar de burgers , die de gezegde dor­pen hadden zien in brand staan , te zamen liepen en hem nariepen , hang op den weglooper,, den ouden dief en den verrader)" onder anderen was er zekere schutter , 0 u d He rm a n genaamd, die Broe k-h u i z en, toen hij hem op de trappen van het stadhuis tegenkwam , zeer smadelijk aansprak , waarop B r oe khui z ens dienaren , hunnen mees­ter willende verdedigen , van leer trokken ; doch Herman, die als schutter zijn rappier -op zijne had, kwam bun voor, en sloeg Br o e k h u i z e n met het plat zoodanig op het hoold dat hij neder­stortte , en weerde voorts de dienaren af. Nu liepen de burgers te hoop en , vernemende wat er gaande was , zouden zij ongetwijfeld B r o e k h u i z e n en zijne dienaren otnhals gebragt hebben , indien deze zich niet , met hull) van de Regering , op het stadhuis ge­borgen hadden. De Burgemeesteren wisten de gemeente tot rust te brengen , en hielpen Broekhuizen nit de stad , waar hij daarna zoo weinig mogelijk weder inkwarn. Later in het Collegie der Staten geroepen , werd hem gevraagd ; » waarom hij gevlugt was?" Hij antwoordde , » dat hij om leening kwam en noch kruid noch lonten had." Als de Heeren zeiden : »dat hij die reeds ontvangen had ," zeide hij »dat ze het logen ," trok zijn zwaard en begon geweIr dig te razen en te tieren. Men nam hem zijn geweer af, en ver­maande hem zich naar zijn yolk te begeven, om order te stellen dat de vijand geen verder nadeel deed. Hij wilde niet gaan voor dat hij geld had , begat zich in zijne herberg , liet zijne wonde ver­binden , schreef aan zijnen zwager S o n o y over de onbeleefd-heid hem aangedaan en leidde de schuld op de Gevolmagtigdez 1368 der Staten , omdat ze hem in vijf weken Been leening hadden ge­ge6even , verzoekende eenen geleibrief om dit den Prins aan te dienen , hetwelk hem echter belet werd. . In 1575, nog als Overste in dienst zijnde, bezette hij bet Barn­degat tegenover Amsterdam , toen de vijand kwam opdagen. De vrijhuiters lieten de schans en hare bezetting aan hun lot over en vlugtte op het -gerucht van de aankomst deP Spanjaarden met 50 vaartuigen vol gewapenden. B r oek huizen meldde zijn nood aan Son o y , ook dat zijne schans , nog onvolbouwd , bij gebrek aan werklieden niet kon voltooid worden. Sonoy niet in staat om hem te ontzetten gal hem bevel bij nacht en in stilte de schans te verlaten , en zoo veel moge1ijk het geschut te redden. B roe k­huizen volgde dit bevel op en week uit de schans , die terstond door den vijand bezet werd. Tot zijnen lof wordt vermeld, dat hij Lazarus Mull er, eenen zijner vrienden , uit de handen der Spanjaarden verloste. Lie Bor, Nederl. Oo•l., B. VI. bl. 455 (335), B. VII. bl. 487 (10 en 11); Pers, d'Ontstelde Leeuw, bi. 233; Soeteboom, &tank Arcadia, bl. 486, 488; Velius en Centen, Chron. van Hoorn, bi. 391, 407-409; Boomkamp, Alkm. en zijne Geschied. , bl. 196, 197, 199 ; Kok, Vaderl. Woordenb. ;Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. 11. St. V. 131. 359, 360; Beeloo, Noord-Holland en de Noord-Holl., bl. 179, 199, 200.' BROEKHUIZEN (BENJAMIN VAN) of VMS BROEKBUYZEN beoefende de Wijsbegeerte en werd lleester in de Vrije Konsten , waarna hij zich op de Geneeskunde toelegde, en na tot Doctor in die Weten­schap te zijn bevorderd, eerst als Chirurgijn-Majoor in het Leger van den Staat diende en vervolgens Stads-Doctor te 's Hertogenbosch werd , waar hem ook de verzorging der Krijgslieden die in de gast­huizen gebragt werden , werd toevertrouwd. Door de Edelmogende Raden in 1677 tot Hoogleeraar in de Wijsbegeerte aan de lilustre school te 's Hertogenbosch zijnde aangesteld , vertoonde hij den 26sten Nei van dat jaar zijne aanstelling aan de Regering dier stad, welke oordeelde dat daardoor der stadsregten benadeeld .werden , en diens­volgens herhaalde besluiten nam , om deze aanstelling buiten wer­king te bouden. Het is ook waarschijnelijk , dat dit gelukt zii , want eerst den 9den April 1682 werd Broekbuizen door de Regering van 's Hertogenbosch zelve tot Hoogleeraar in de Wijsbe­ geerte aangesteld , en wel onder voorwaarde dat hij nooit iets ten lame van de mad zou mogen vorderen. Het schijnt dat hij omstreeks het jaar 1686 overleden is. Men heeft van hem in druk De Oeconomia Corporis Animalis; seu Cogitationes succinc­tae de iWente , Corpore, et utriusque conjunctione , juxta thodum Philosophiae Cartesianae deductae. Noviomag 1672. 12°, Amstel. 1683. 4° , ook onder den titel : Rationes Philoiophieo Illedicae , Theoretic° - Practicae etc. Have 1687 . 4°. 1369 Lie Velingius, Redenv. over de Illustre schoole van 's Herto­genbosch, bi. 58-61; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Bicgr. Na­tion.; liermans, Consp. Onom. Liter. , pag. 20; Jocher, Allgem. Gelehrten Lexicon; Biogr. Univ.; SuppL op (d e Jong), Alphab. Nautili. van Boeken. BROEKHUIZEN (JoHAN VAN) JANUS BROEKHUS1US BROUCHUSIUS Of BROUIEHUSIUS was de oudste zoon vanGerard vanBroekhuizen en van E va Vos, die aan de aanzienlijke huizen van Witsen en II udde vermaagschapt was. Hij zag het levenslicht te Amsterdam , den 20sten November 1649. Vroeg zijnen vader, die eerst Hoedenmaker van beroep daarna Klerk ter Secretarie der Admiraliteit was , verliezende , ge­raakte hij onder de voogdij, van diens broeder Johan van Broe k­huiz en , die eene ongemeene vlugge geest , veel vernuft en groote lees-lust in zijnen neef bespeurende , hem aan de leiding van den beroem­den A d r i a n u s Junius, destijds Rector van de Latijnsche scho­len in zijne geboortestad, toevertrouwde onder wien hij ongemeene vorderingen , zoo in de geleerde talen als in de beginselen der Fraaije Wetenschappen, maakte; inzonderheid was hij begaafd met een stalen geheugen , zoodat hij zich in staat zag de hem opgelegde taak , met een paar maal overlezen van buiten te leeren , ja zelfs de lessen van oudere leerlingen door het enkel aanhooren in zijn geheugen te prenten. Men vermeldt van hem , dat hij vijftig of meer Latijnsche verzen , nadat hij die eens gehoord of gelezen had , van buiten kon opzeggen, doch daarentegen de regels der Lo­gica of Redeneerkunde nimmer in het geheugen drukken kon. Daar hij nu, boven het opgeleide werk , zich thans nog vrijwillig in andere zaken oefende,die tot geleerdheid leiden , kon het, bij den grooten smaak dien hij in het beoefenen der Letteren vond, niet missen of hij moest met reuzenschreden op de baan der weten­schappen voortsnellen , zooals hij dan ook eerlang boven alle zijne medescholieren uitmuntte. Terwijl hij zich nog op de Latijnsche school beyond , openbaarde zich reeds zijne zucht en aanleg tot de dichtkun­de , waarvan zijne Leermeester eene merkwaardige proef zag bij ge-legenheid dat hij van zijne leerlingen vorderde , dat zij te , huffs hunnen geest zouden inspannen om een Latijnsch gedicht te ver­vaardigen , ten einde dit aan Gillis Va lkenier, bij zijne ver­heffing tot de Burgemeesterlijke waardigheid , aan te bieden. B ro ek­huizen wachtte niet tot hij thuis kwam , maar maakte op staande voet, binnen een half uur, een gedicht , hetwelk den volgenden dag het best van alien gekeurd en waardig geacht werd , om door den jongen dichter den Burgemeester te worden aangeboden. De Latijnsche scholen dus roetnrijk met eene snelle vlugt door­loopen hebbende, verlangde hij niets vuriger dan om aan eene Hoogeschool zijne zoo geliefde Letteroefeningen'verder voort te zetten; doch zijn oom wilde hem tot Apothekar opleiden en bestelde hem, cm zich in dat yak te bekwamen , bij den Apothekar Herman Angelkot, een zeer braaf man , die liefhebberij in de weten­schappen had. Na eenige tijd in dit beroep te zijn werkzaam ge- 1370 weest , gedurende welke hij zich nogthans vlijtiger oefende in de oude Latijnsche dichters, dan in het nasporen van de krachten der kruiden en geneesmiddelen , werd hij er zoo wars van, dat hij de krijgsdienst verkoos en kadet bij de Infanterie werd. Hij gedroeg zich zoo voorbeeldig, dat hij weldra tot Vaandrig werd bevorderd , en vervolgens tot Kapitein-Luitenant in het Regement van den Kolonel van Weed e. Ilij woonde den noodlottigen veldtogt van 1672 bij , en gaf, bij weer dan eene gelegenheid bewijzen van zijne dapperbeid. Ten jare 1674 werd hij met zijn Regement naar Amerika gezonden, en woonde eenen zeetogt onder den doorluchti­gen zeeheld Michiel Adriaansz. de Ruiter bij; op het schip Jupiter, gevoerd bij Kapitein Will em van Ew ij c k , doorkruiste hij de A merikaansche zeeen , en bezocht onderscheidene eilanden en volkeren , onder het verduren van vele ongemakken , eigenaardig aan het zeemansleven verbonden. Doch te midden der schuimende golven en loeijende winden , vergat hij de Nuzen Diet, maar be­steedde de tijd , die zijne bezigheden als krijgsman hem overliet aan de Letteroefeningen , inzonderheid aan de door hem zoo ge­liefde dichtkunst ; want voor het eiland Dominica ten anker lig­gende , vertaalde hij den XLIV Psalm in Latijnsche dichtmaat , en vervaardigde den Zeezang, Celadon of verlangen naar het Vaderland, welke beide stukken hij aan zijnen ouden Meester en vriend H e r m an A n g e 1 k o t te Amsterdam zond. Ook vereerde bij de nagedachtenis der soldaten , welke in die gewesten door het lot des oorlogs gesneuveld waren. In den herfst van dat zelfde jaar keerde hij met de vloot naar het Vaderland en vervolgde als te voren zijne dienst te lande, zoo in cte Nederlanden als in Duitsch­lail, en woonde onderscheidene veldslagen en belegeringen bij. Na het sluiten van den Nijmeegschen vrede in 1678 kwam Broekhuizen met zijn Regement te Utrecht in bezetting, waar hij eene gunstig-e gelegenheid vond om met lieden van Letteren te verkeeren ; hij maakte er onder anderen kennis met den beroemden Hoogleeraar Johannes Georgius Graevius, en leide er de eerste gronden van duurzame vriendschap met dien geleerde , welke gedurende zijn geheele leven onophoudelijk heeft stand gegrepen. Het was mede te dier stede , dat Broek hu i z en , in het jaar 1679, in eene allerrampspoedigste zaak werd ingewikkeld; hij , an­ders vredelievend en zachtzinnig van aard , liet zich in een nitt wel beraden oogenblik , door den schijn van het zoo kwalijk begrepen punt van eer overrompelen ; hij gal namelijk gehaor aan het ver­leidend verzoek voor eenen krijgsman, om eenen vriend tot seconde te dienen bij een tweegevecht , tegen iemand , dien hij waande dat hem bloedig beleedigd had. Hunne beide tegenstrevers werden op de -plaats van het gevecht doodgestoken , zijn vriend gevaarlijk ge­kwetst en Broek hu izen zelve zoo deerlijk mishandeld, dat hij er ter naauwernood het leven afhaalde. Het duelleren was in de Republiek der Vereenigde Nederlanden op doodstraf verboden , en er was niemand dan alleen de Stadhouder, die daarvan gratie kon 1371 verleenen. G r a e v ins schreef onmiddellijk ten zijnen voordeele aan Daniel Heinsius, een groot gunsteling van Will em III , Prins van 0 r a nj e , bij wien hij zooveel wilt nit te werken y dat B r o e k h u i z e n brieven van kwijtschelding verkreeg. Gedurende zijn verblijf te Utrecht oefende hij zich vlijtiger dan ooit in de oude Latijnsche dichters , en P ro pert i u s inzonderheid vergezelde hem overal , waar hij zich beyond. Hij vertaalde eene Verhandeling van den geleerden Jezuit 11 en a t u s Rapin, in welke Homerus en Virgilius met elkander vergeleken, en hunne deugden en gebreken ter toetse gebragt worden Ook gal hij om­trent deze tijd eene verzameling zijner Latijnsche gedichten in het licht, die van de kunstminnaars met toejuiching ontvangen werden. Terwijl B r o ek h ui z e n aldus zijne tijd op bet. nuttigst doorbragt , werd hem , op aanbeveling van den Burgemeester J o a n n e s H u d d e, die van zijne maagschap was , eene Kapiteinsplaats over een der vendelen van de stadsbezetting te Amsterdam opgedragen. Hij kwam diensvolgens te dier stede wonen , waar hij vlijtig arbeidde aan eene verbeterde uitgaaf van Pr o p e r t i u s en andere werken. Ook werd hij aldaar Lid van een Kunstgenootschap, hetwelk eens ter week bijeen kwam, en waarvan Joan Hulst, Joan Huidecoper, de Wachtmeester Dirk H einck , de Secretaris Dirk Geel vin ck , de Hoogleeraar Petrus Francius en andere lieden van aanzien en geleerdheid leden waren, en welks voorname bedoeling was de beschaving van Taal- en Dichtkunde. Terwijl hij te Amsterdam in bezetting lag, had Broekhuizen, bij gelegenheid van het uitspreken der Latijnsche Lijkrede in ver­zen op de R u i t e r door F r a n c i u s, de wacht aan de Nieuwe kerk , ten einde de overgrooten toevloed der menigte te beletten , die, uit achting voor de Raker, of uit nieuwsgierigheid om den be­roemden F r an ci us te hooren , derwaarts stroomde. Hij nu ziende dat het gebouw de geheele zaamgevloeide menigte niet zou kunnen bevatten; en tevens willende zorgen dat zijn vriend geene paarlen voor de zwij­nen zoo. werpen , dacht een zeer gepast middel uit , om hierin eene billijke keuze te kunnen doen ; hij sprak namelijk ieder, die wilde binnen gaan , in het Latin aan; zip nu , die hem in die taal ant­woordden , werden doorgelaten, maar die dit niet konden werden teruggezonden. En waarlij k het gedicht van Francius was te fraai , om het voor te lezen , aan hen , die ten minste niet eenig­zins in de Latijnsche taal ervaren waren. Na het sluiten van den Rijswijkschen vrede in 1697 , werd bij de Regering van Amsterdam besloten het grootste gedeelte van het krijgs-yolk , hetwelk aldaar in bezetting lag , af te danken ; en Broekh ui zen kreeg , met andere Hoplieden, zijn ontslag , met behoud van eene behoorlijke jaarwedde. Van toen af ontweek hij het stadsgewoel en hield zijn verblijf in eenen gehuurden tuin onder Amstelveen , waar hij zijn levee in stille rust en vrede doorbragt ontvangende genoegzaam geen bezoek dan alleen van eenige weinige uitgelezene 1372 vrienden , waarom hij zijne woning, zijne hermitagie noemde. In de laatste jaren van zijn Leven legde hij zich meest op de stichte-lijke poezij toe , en vond het grootste genoegen in de aanspraak van geleerde en godvruchtige mannen. In dezen toestand, overfeed hij, na omtrent drie jaren met ligchamelijke zwakheden geworsteld te hebben , den 15den December 1707. Broekhui ze n tokkelde met eene meesterlijke hand zoowel de Latijnsche als de Nederduitsche tier, en de schilderachtigheid zij­ner dichtstukken deed hem met regt den naam verwerven van Nederlandschen P r o pe rtiu s. Zijne uitgegeven Latijnsche gedich­ten , zijne aanteekeningen , alles draagt uitnemende bewijzen van het ware kunstgevoel. In hem wordt teregt geroemd eene bijzondere naarstigheid , leerzaamheid en vlugheid , waardoor het hem geen moeite was , als voor de vuist gedichten te vervaardigen , en echter bedwong hij zich hierin zoozeer , dat zelf getuigde , dat de minste zijner verzen hem veel moeite kostte; kracht, bevalligheid en smaak versieren de gedichten van B r o e k h u i z e n. Daar hij echter in den trant van H oo ft dichtte , rollen zijne Nederduitsche verzen op en­kele plaatsen weleens niet gemakkelijk , maar doorgaans is alles zacht en vloeijend. Doch ofschoon de dichtkunde wel zijne hoofdstudie uitmaakte , was hij ook zeer ervaren in de letterkundige geschiede-nis, waarvan zijne nagelaten geschriften getuigen. Uit enkele letter­liefde , en niet om den broode , werkende , bleef hij somtijds , indien zijn krijgsberoep dit toeliet , weken , ja , maanclen , in huis , van alle gezelschap afgezonderd , om zich geheel aan zijnen letterarbeid toe te wijden. Zestig jaren na zijne dood , namelijk in den herfst van 1767, is in de kerk te Amstelveen , waar hij begraven ligt , op kosten van Mr. Abraham . Calkoen, Heer van Kortenhoef, ternagedach­tenis van B r o e k h u i zen, een net grafteeken opgerigt , bestaande in eene aloude lijkbus van blaauwen arduinsteen , rustende op een dergelijk voetstuk , voor hetwelk op eene wit marmeren zerk , het volgende grafschrift van den kernvolle , P e tr us Bur mannus Secundus gelezen wordt. D. N. JANI BROVKLIVSII. DEFUNCT! ANNO CI3I3CCVII. Sparge sacro lauros myrtumque hederasque sepulcro, Pieridas quisquis, Pallada quisquis amas. Callimachum numeris referens Broukhusius umbram Hic Arnstelvenia conditus aede jacet. Ut , post Gradivi partas in pulvere palmas, Otia qua coluit docta , quiescat humo. Laude sua pietas , cineri nunc prestita, gratae Nobile in exemplum Posteritatis eat; 1373 Quae male neglectis et honore carentibus umbris,. Lustra suum reddit post duodena decus; Sint licet ingenii monumenta perennia tanti, Basta sede Pario marmore caesa ruant. dat vrij vertaald aldus luidt: TER GEDACHTENIS VAN JOHAN VAN BROEKHUIZEN. OVERLEDEN IN HET JAAR 1707. Strooi laauwren , mirth en veil op dit gewijde graf, Gij die u Pallas wijdt of aan den God der snaren. llij die P roper ti us in tang kon evenaren , Lei bier in Amstelveen het stoflijk hulsel af, Opdat hij rusten mogt op 't zelfde plekje grond Waar hij in 't letterperk geeindigd heeft zijn streven. De Erkentlijkheid zij des verdienden !of gegeven , Want toen , na zestig jaar, hier geen gedenkzuil stond, Heeft zij , ten voorbeeld van den nazaat , in dees kerb , Broekhuizens assche dit gesteente willen wijden, Dat wet in puin verzwindt, na lang verloop van tijden , Maar dan nog leeft zijn naam in zijn onsterfllijk werk. De volgende werken zijn door Broekhuizen in het. licht ge­zonden: Carmina. Mr. 1684. 12° , welke uitgave weinig beteekent , in vergelijking van die, welke door David van Hoogs t ra te n is bezorgd onder den titel van : J a n i Br oukhusii, Poematum libri sedecim. Amstelod. 1711. 4°. Acti Sinceri Sanazarii, Neapolitani Yiri Patricii, Opera Latina omnia et integra ; accedunt. notae ad Eclogas , Elegias et Epigrammata. Item trium Fratrum Amaltheorum, Hieronymi, Joannis Bapt is tae et Cornelii Amst. 1689. 12°, voor welken druk Broekhuizen zijnen naam niet geplaatst heeft , doch men vindt die voor den volgenden in 1727 to Amsterdam in 8°, ex secundis curis J a n i B r o u k h u­sii. .dccedunt Gabrielis Altilii, Danielis Cereti et Fratrum Amaltheorum carmina , vitae Sanazarianae et No-tae Petri Vlamingii. Aonii Paleari Verulani Opera, ad illam editionem, quam ipse dilutor recensuerat et auxerat , excusa , nunc novis accessionibus locupletata. Amst. 1696. 8°, voor welke uitgave mede de naam van B r o e k h u i z en niet voorkomt , waardoor som­migen die ten onregte aan Johannes Georgius Graevius hebben toegeschreven. S. Aurelii Propertii Elegiarum Libri IV: ad fidem veterum• Membranarum sedulo castigati ; accedunt Notae et 1374 lerni Indices. Amst. 1702. 4° , voor welk werk de Uitgever zijnen naam niet geplaatst heeft , welke echter voor den tweeden druk in het jaar 1727 door Pieter Vlaming bezorgd, met eenige aan­merkingen van Broekhuizen bijgevoegd is. A l b i i Tubulli, Equitis Romani, quae extant , ad fidem veterum Membranarum sedulo castigata ; accedunt Notae cum Variarum lectionum libello, et terni _Indices, quorum primus omnes votes Tibullianas complectitur. Amst. 1701. 4°. Gedichten met het leven des dichters door D. van Hoogstra­t en. Amst. 1712. 8° , derde druk. Bruss. 1822. 18°. Meer dan eens is Br o e k h u i z e n afgebeeld , onder anderen door den beroemden Zeeschilder Ludolf Ba khuize n. Het facsimile zijner handteekening vindt men in het Vereenigd Nederland van Martin et. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luisius, Algem. Hist. Woordenb.; Tegenw staat der Vereen. Nederl. , D. VIII. bl. 168 ; W a g e n a a r, Beschr. van Amsterd., St. HI. bl. 251; Saxe, Onom. Liter., P. V. pag. 334 et 335; Feller, Dict. Hist. in voce Broukhusius; Kok, Vaderl. Woordenb.; Levensb. van Nederl. Mannen en Vrouwen, D. IX. bI. 264-274; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; de Vries, Proeve eener Geschied. der Nederd. Dichtk., D. II. bl. 12 en 124 ; Hoeuf ft, Parnasus Latin. Belg., pag. 193 et 194; Nieuwenhuis Woordenb. van Kunsten en Wetens. ; van Kampen, Gesehied.der Nederl.' Letteren en Wetens., D. I. bl. 366, 367, 417, D. HI. bl. 122; W i t s e n Geysbeek, Biogr. Woordenb. van 1Vederd. Dichters ; Peerlkamp, de Poetis Latin. Nederl., pag. 446, 447, 455-460; Collot d'Eseury, Holland's Roem, D. IV. St. I. bI. 44, 45, Aant. 14, 15, 260, 262, 263, St. II. bl. 183, 184; Biogr. Nation.; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Biogr, Univers. BROEKHUIZEN (GoDoFamus VAN), geboren te Engelen , waar zijn varier Hendrik van Broekhuizen, Predikant was , trad als Predikant in dienst te Ilekelingen , in het jaar 1618 , werd emeritus in 1729 en overleed in 1731. Hij heeft in het Licht: gezonden : Leven van R. Descartes. Amst. 1700. 4°. Over de Tien Geboden, met Geestelyke en Wereldlyke torien en Voorbeelden verrykt. 8°. Nieuw bereisde Weerelq of Beschryving van Europa. Amst. 1729 met pl. 4°. Over de Proporti&a. 4°. _Historic van het Keiierryk. 2 deelen 4°. Zie van Abkoude, Naamreg. van 1Vederd. Boeken, D. I. St. en IV; van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boeken. BROEKHUIZEN (ADAK VAN) of VAN BROECKHUIZEN zoon van Jan van Broe ck hu ysen, een verdienstelijk Krijgsman , die na vele veldtogten bijgewoond te hebben , den 3den Augustus 1692 , 1375 bij Steenkerken sneuvelde , en van J ust in a Elisabeth de B v e r e n , geboren in 1682 , vermoedelijk te Breda , werd den 19den October 1715 Luitenant , en den 17den November 1730 Luitenant-Kolonel en Kapitein der Gardes te voet. Hij diende het Vaderland in de oorlogen met Frankrijk tusschen 1700 en 1748 gevoerd. In 1706 had hij deel aan de zegepraal door Ouwerkerk en Marlborough bij Ramillies behaald en in 1709 was hij in den slag bij Malplaquet. Later woonde hij eenige veldtogten , onder anderen die van 1746 , onder den Prins van Waldeck bij. Na in 1748 zijn compagnie , onder zekere voorwaarden, aan Frederik Christoph, Grave van Degen­fe t Sch oub u r g, overgedragen te hebben , overleed hij, naar het schijnt ongehuwd , in November van dat zelfde jaar. Broeckhuysen was een man van veelzijdige bekwaam­heid; als geschied- en oudheidkundige deed hij zich kennen door zijne in handschrift nagelatene Beschryving van het slot Develstein. Beschryving des aelouden Graafschap van Stryen en der Stad en Lande van Breda, en vele andere dergelijke opstellen. Ook was hij bedreven in de geslacht- en wapenkunde , was een goed miniatuurschilder , muntte uit als mechanicus , wis- en natuur­vooral als vestingbouwkundige, en hanteerde mede de Nederduitsche tier, doch zijne dichtstukjes missen losheid , natuurlijkheid en een­voudighe41, maar munten in netten en beschaakle uitdrukking en vloeijende versmaat uit. Zij dragen blijken , dat ook Broeckhu y-s en zich onder het juk der theorien van A ristot el e s en P els 134geven heeft , en zijn bijna alien in den genootschappelijken geest van dien tijd. B r (leek huysen heeft behalve de beide reeds genoemde nog de volgende prosaschriften in handschrift nagelaten: Aanteekeningen betrekkelijk de Geslachten en Trapenkunde. Explicatio veterum verborum ex notis Arnol di B u c h e s. c. in Hedam. Verzameling der onverstaanbaare woorden , die men in de oudste Diplomata of Lateinse Machtbrieven vind net de ver­klaaring daarbij gesteld, om dezelve in haeren regten sin te kunnen verstaen. Inleydinge tot de Miniatuurschilderkonst. Verhandeling over het maken en gebruyk der gecouleurde Cry onnen. kiemorie om allerley beesjes en insecten op te setten en te bewaren , dat se lange jaren sonder bederven goet blyven , dienstig om tleselve op alle tyden na het leven te kunnen schilderen. Krijgskundige memorien, van welke het te bejammeren is , dat zij even als onderscheidene kunststukken, planners en kaarten, treffende blijken van 's mans kunde en arbeidzaamheid, verloren ge­ taalt zijn. 1376 Het eenige, dat door hem in het Licht gezonden schijnt te zijn, is: Aanteekeningen op de Verzameling van alle de orders , om­trent hetgeen de troepen van den Staat in 't Campement van Oosterhout hebben gedaan. 's Hage. 1732. Zie Schotel, Geschied-, Letter- en Oudheidk. Uitsp. , bl. 71— 73; de zelfde, Kerkel. Dordr. , D. II. bl. 605 noot ; JVieuw Biogr. Woordenb. ten very. op Witsen Geysbeek; Hermans, Bijdragen over Noord- Braband , D. I. bl. 233, 311-313. BROEKH.UYZEN JR. (GEORGE HENDRICUS), zoon van den ver­dienstelijken lYluziekliefhebber en bevorderaar der Toonkunst G. H. Broekhuyzen, werd geboren te Amsterdam den 25sten Fe­bruarij 1818. Ms knaap van tien jaren gaf hij reeds blijken van eene buitengewone viugheid van geest , een voorbeelde­loos geheugen en eene levendige verbeelding. Weldra begon men nu ook- bij hem eene weer dan gewone neiging voor de Toonkunst te ontwaren , en dien ten gevolge werd hij bij de oprig­ting vau het Instituut tot Zangonderwijs van den Heer G. Foek tot • het onderwijs toegelaten. .Na drie jaren studie , werd hij een der beste kweekelingen , en niaakte zoodanige vorderingen, dat hij weldra in staat was bijna alles a prima vista te zingen. Hierbij leerde hij de Piano bespelen van den bekwamen , doch te vroeg gestorven onderw.ijzer Sommer, Wiens geduld tot les geven ver­wonderlijk, was , en die onzen vurigen knaap het mekapiek van dat instrument voorbeeldeloos deed eigen worden. Door zijnen bij­zonderen aanleg ,maakte hij snelle vorderingen ; alles vat men van het onderwijs van beiden Toonkunstenaren en van eenen zoo leer­gierigen leerling verwachten kon , werd vervuld. Hij begon thans ook met gelukkig gevolg zelf muziekstukken te componeeren. Bij vele muziekuitvoeringen in huisselijke familiekringen was hij werk­zaam , zoo aan de Piano als in den zang. Weldra liet hij zich als Dilettant op verschillende concerten niet alleen als Zanger,, maar ook als Componist hooren. Toen 13 jaren oud , vervaardigde hij reeds een Vaderlandsch lied met Orkest , ook na de bestorming der Citadel te Antwerpen , eene driestemmige Cantate voor mannen­stemmen , mede met Orkest , waarvan voor beide de woorden ver 7 vaardigd waren door zijnen oom Ger ardus Henricus Broekhu z en. De bijval , dien hij van alle kanten verwierf was onbesehrij­felijk , en had eenen zoo jeugdigen kunstenaar ligtelijk tot laatdun­kenheid en verachting van anderen kunnen vervoeren , maar zijne goede inborst beschermde hem , en hij beschouwde de hulde , welke men hem in zoo ruime mate bewees , slechts als een middel , om hem tot verderen ijver aan te sporen , daar hij zelf zeer wel moist , wat hem nog overbleef te verrigten , om den naam van kun­stenaar ten voile waardig te worden. Van nu of aan :vestigde hij zijnen werkzamen geese op de studie der theorie en genoot van den hoogst verdienstelijken Toonkunstenaar Jan George Be r­telman , onderwijs in de regelen der Compositie. Om regelmati 1377 en ten gezelten tijde de lessen te kunnen bijwonen , werd hij toe­gelaten op de Koninklijke Muziekschool te Amsterdam , waar ge­noemde kunstenaar tot Hoo(donderwijzer was aangesteld. Door dit voortreffelijke onderrigt, vlijt en volharding, bereikte hij hierin zijn doel , en de vruchten van ziinen scheppenden geest werden reeds aanvankelijk in onderscheidene liederen , Cantates , Walsen enz. bewonderd. Zoo, bewandelde hij het uitgestrekte veld der kunst; zijne onderzoekende geest kon zich niet met eene oppervlakkige kennis vergenoegen maar drong verder door; en het gelukte hem dien graad van volkomenheid te bereiken in de Compositie en in het kontrapunt, waardoor hij met refit als kunstenaar verdiende gekroond te worden. Bij het jaarlijksche openbare examen van genoemde Muziekschool verkreeg hij drie jaren achtereen den hoog.. sten prijs van zijne klasse. In de concerten van Felix Meritis viel hem de eer te beurt , om in bet bijzijn van Z. M. onzen Koning en diens gezin te zingen. Als Altzanger Monk, hij nit door zijne bijzonder refine intonatie en uitmuntende smaak; zijne schoone, klare en buitengewone stem hoorde men met algemeen genoegen; jammer , dat bij de verwisseling der stem , eene heesch- of dofheid is ontstaan (welligt dat hij te lang gezongen heeft) waardoor het melodieuse of klankrijke op het laatst van zijn leven was verloren gegaan. Als Klavierspeler bezat hij veel vaardighetd en was een uitmuntend Zangaccompagnateur; hij paarde daarbij energie • en teederheid van uitdrukking aan eene smaakvolle voordragt en de meeste duidelijkheid. Als Componist had hij reeds eene aanmer­kelijke hoogte bereikt en verwierf veel bijval. Onder zijne gelief­koosde werken behoort de Muziek van het tallet de Schoone Slaapster in het Bosch , voor den Stads•schouwburg geschreven , welke meer dan veertig malen is uitgevoerd , onder den toevloed eener menigte toehoorders en tot de laatste maal met de meeste toejuiching is bekroond geworden; ook zijne illelancholie-Wall die hoogst origineel en eigenaardig is geschreven en de Post-Galop waarvan eene derde uitgave bet licht zag. Tot dasverre de kunstproducten en verrigtingen zijner jongelings­jaren. Dewijl hij echter niet bepaald in het kunstvak was opge­leid , verkoos hij thans eene bestemming of handelsbetrekking en werd als compagnon in eene zaak opgenotnen , welke hij later alleen bleef uitoefenen. Niettegeustaande de menigvuldige werk­zaamheden daaraan verbonden, bleef hij zich aan de Toon­kunst wijden. Als hij nu den mannelijken leeftijd was inge­treden, huwde hij in 1844. Ook sedert dien tijd heeft hij zich in zijne ledige uren bezig gehouden met de Muziek, en wijdde zich aan den kiassikeren stiff , schreef Kwartetten voor Strijkinstrumenten , en mannenstemmen en laatstelijk een Kwintet waarvan het finale niet is afgewerkt. In deze heerscht eene diepe ernst en fijn gevoel; zij zijn in Contrapuntischen stij l geschreven en aan de voornaamste • Amsterdamsche kunstenaars opgedragen , die hem daarvoor welverdienden lof en achting hebben toegekend. 87 1378 in den bloei zijner jaren werd hij door den dood weggerukt , daar hij op den 23sten Januarij 1849 overleed , nalatende eene bedroefde weduwe en een dochtertje van drie jaren. Zijn stoffelijk overschot werd op eene plegtige wijze ter aarde besteld in de Ge­reforrneerde Onde kerk vele vrienden en vereerders van den ont­slapenen vol Eden het lijk naar zijne !mime rustplaats , waar de Liedertafel Eutonia , onder leiding van den Direkteur C. A. B e t elman, een door die Kunstenaar vervaardigdenLijkzang, het Or­kest van den Heer J. Eduard St umpff een' treurgalm zijner na­gedachtenis toewijdden , terwij1 de Heer t e n 8 roeke, Organist dier kerk , bij het intreden en verlaten der kerk het orgel toepasselijk bespeelde. De door hem gecomponeerde mnziekstnkken zijn : 64 Liederen , Romances, Gelegenheidsstukken, voor 1 en 2 Stemmen net Piano-forte. 4 Cantates, voor Solo en Koorstemmen met groot Orkest als : Herdenken aan de Citadel, woorden van G. H. Broekhu y­ zan, voor 3 Mannenstemmen en Koor. De Toonkunst , woorden van H. H. K l ij n , Ivor Solo, Sopraan-Ali, Tenor, Bas en Koor. Op het 40jarig bestaan van het Huziekgezelschap : Vriend­schap en Toonkunst, woorden van S. Rondea u, voor 4 Man­nenstemmen en Koor. Kenau Simonsz. Hasselaar, woorden van H. H. K 1 ij n , voor Koor. 14 Vokaal Kwartetten voor Hannenstemmen. 2 Vokaal Kwartetten voor Mannenstemmen met Orkest voor de Maatschappij V. W. De schoone Slaapster in het Bosch , ballet in 4 bedriiven. Zephyrus , ballet in 3 bedrijven. Het bad der Nytnphen of het Driekoningenfeest to Keulen , ballet in 3 bedrifven. Het feest der Nederlanders , Allegorische voorstelling, woorden van Mr. van 's Gravenweert met Solo zany, Koren en Ballet (in dertien dagen vervaardigd). Pantalon Koffijhuishouder. (Het Finale voor het Ballet). Pas de deux met Obligaat- Viool. 40 Walzen voor groot Orkest. 19 Galoppen voor groot Orkest. 6 Francaises voor groot Orkest. Fantaisie voor Fagot. Treurmarsch op den dood van W. J. Boltr op. 1 Bolero. 1 Polka. 1 Sonate voor Piano en Viool. Pariatien voor Viool en Piano. 2 Liederen met Obligaat Violoncel en Piano. en 5 Kwartetten voor twee Violen, Alt en rioloncel. 1379 Ewintet voor twee Violen , Alt en twee Violoncellen; waar­aan het finale ontbreekt. Zie Caecilia, Muziekaal Tijdschrift 1849, bl. 65. BROEN (J0UANNES) weed den 28sten December 1694 tot Lector in de Geneeskunde aan de Hoogeschool te Leiden aangesteld , dock maakte van de vergunning tot het houden van openbare lessen niet lang gebruik , daar hij , kort na zijne aanstelling, naar Engeland vertrok en aldaar overleed. IN was een der hevigste bestrijders van het stelsel van Fr a n­coi s de le Boe Sylvius en heeft onderscheidene werken ge­schreven , welke bijeen verzameld zijn under den titel van : Opera Illedica. Rotterd. 1703. 4°. Zie van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. II. bl. 50; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hooges. , D.II. T en B. bl. 274 ; Biogr. Univers. BROEN (WILLED Ds), een Amsterdamsch Plaatsnijder nit de achttiende eeuw,, heeft eenige fraaije boerengezelschappen , naar A dr iaan van Ostade in het koper gebragt , en, behalve dat hij een der medehelpers was aan H o e t s Bijbelplaten , heeft hij ook eente boekplaten vervaardigd , van welke eenige naar zijne eigen ontwerpen. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Fader,. Schilderk., D. I. bl. 269; lmmerzeel, Levens en Werken der Runsts. BROEN (C. DE), vermoedelijk een bloedverwant , misschien we een broeder van den vorige, was mede een Hollandsch Plaatsnijder die omstreeks 1720 bloeide en zich meestal bezig hield , met het graveren van poriretten voor Boekverkoopers. Zie Immerzeei, Levens en Werken der Kunsts. BROER CORNELIS. Zie ADRIAANSZ. (CORNELIS). BROERIUS VAN NIDEK (IVIArrnzus). Zie NIDEK (MATTHEUS BROUeRIUS via). BROERS, een Schilder nit de zeventiende eeuw, , van wien geene levensbijzonderheden bekend zijn , schilderde Braband­sche boeremarkten , waarin hij doorgaans rijke stoffaadje te pas bragt en de boeren naar hunnen aard geschikt en gekleed zeer natnurlijk voorstelde , terwijI hij ze in geestige groepen vcrdeelde en alles luchtig en los penseelde. Zie Houbraken, Schoub. der Schild. en Schilder., D. HI. bl. 63; Immerzeel, Levens en Werken der Aunsts. BROERS (PIETER RUTGER) , zoon van Jurria an Broers en van W outerina van 0 mm er en, geboren in 1770 te Amsterdam, begaf zich den 2den Julij 1790 in krijgsdienst als Vaandrig bij het Re- 1380 gement Nassau Usingen. Vervolgens tot Tweede Luitenant opgeklom­men , woonde hij als zoodanig den veldtogt in 1704 in Vlaanderen bij en werd bij Megen gewond. Na de omwenteling van 1795 bij de 7e Halve Brigade overgeplaatst , werd hij den 8sten Julij van dat jaar tot Eersten Luitenant bij de 6e Halve Brigade bevorderd en had in 1799 bevel op het eiland Schiertnonnikoog , toen de Engelschen aldaar den 15den Augustus van dat jaar landden. Alle de verdedigingsmiddelen , die op dat eiland aanwezig waren bestonden in 2 drieponders en 26 man. De landing ge­schiedde net gewapende sloepen , onder bedekking van het vuur eener Bataafsche brik , vier dagen te voren door de Engelschen genomen. Broers beyond zich met zijne schamele verdediging op het strand , om den vijand of te wachten ; maar toen , bij het eerste schot , de burgers , die hem als voerlieden dienden , met paarden en caissons de vlugt Damen , moest hij voor de overmagt van het vijandelijke vuur wijken , en koos eene voordeelige stetting voor bet dorp, her wilden de ingezetenen hem dwingen , om van eene verdere verdediging of te zien, maar onder bedreiging van veeleer het dorp te zullen in brand steken , stelde hij zich zoo dapper te weer, dat de Engelschen moesten afdeinzen. Ongelukkig kon dit manmoedig gedrag geen hulp toebrengen aan de weerlooze vaartuigen in de haven , negen tjalken , door het yolk verlaten , werden door de Engelschen medegevoerd en een tiende door hen in brand geschoten , terwijt twee anderen nog bij tijds ontkomen waren. Br o e r s werd , tot belooning van deze daad , den 2fisten Sep­tember 1799 bevorderd tot Kapitein bij de 6e Halve Brigade, was in 1806 bij het Koninklijk Hollandsche Leger Kapitein bij het 5e Regement Infanterie en overfeed te Rhenen , den 24sten Maart 1808, eenen zoon nalatende, Christiaan Gerard Broers, die zich bij de belegering der Citadel van Antwerpen in 1830 zoozeer onderscheidde , dat hij tot loon van zijnen betoonden moed door den Opperbevelhebher Da Yid Hendrik Chasse, met het Kruis der Willemsorde werd vereerd. Hij overleed te Bergen op Zoom in 1835. Zie V on k Landing der Engels. in Noord-Holl., D. I. bl. 28; Rosser) a, Nedrl. Heldend. te Land, D. I. bl. 162 en 163 , nit parti­!inhere berigten aangevuhl. BROERS (JAeons ConNELts), zoon van Jaco bus Cornelis Broers en van Francina Sophia de Rochefort, gehoren den 17den Februarij 1795 te Utrecht , werd door zijne ouders reeds yroeg voor de wetenschappen opgeleid. Na zich aan de Latijnsche scholen zijner geboortestad op de voorbereidende wetenschappen te hehben toegelegd , begaf hij zich naar de Hoogeschoot dier stad om zich in de Geneeskunde te oefenen. Terwijt hij zich aldaar be­yond , werd ons Vaderland in 1815 met eenen inval van de Fran­schen hedreigd , B r o e rs snelde, met andere muzenzonen, te wapen , ten einde het bedreigde Vaderland te helpen verdedigen. Toen 1381 bet gevaar geweken was, weder tot de studie teruggekeerd , behaal­de hij in 1817 eene gouden medaille voor zijn antwoord op eene Akademische Prijsvraag, nopens een belangrijk punt uit de Alge­meene ziektekunde , aldus luidende : » Dewijl in de leer van » G au bins de morbis solidi vivi , hoewel zeer gewigtig , nu » nog veal gevorderd wordt , zoo als nit de waarnemingen » blijkt , die omtrent de levenskracht na hem gedaan zijn; n vraagt men , wat die waarnemingen hebben bijgebragt , om » die leer zoo uit te breiden als te volmaken." Den lOden No­vember 1818 werd hij tot Geneesheer bevorderd na het verdedigen eener Verhandeling over de redenen waarom bij beleedi gin­gen aan het hoofd welke in den aanvang niet gevaarlijk schenen , dikwerf later hevige toevallen plaats hebben , welke sointijds net de dood eindigen (1). Kort hierop begaf hij zich met zijne vrienden Christiaan Bernhard Tilanus en Petrus 1 salcus Jacobus, de Fre mery naar Parijs, waar hij met bij­zonderen ijver de lessen van G uil 1 aum e Dupuytren, Lis franc en Jean Ja clues le Roux waarnam , waardoor zeker de kiem in hem weed gelegd , tot zijne latere meer bijzondere voorliefde voor de Heel- en Ziektekunde. Daarna bezocht hij nog eenige Duitsche Hoogeschoferi , en vestigde zich toen als Geneesheer te Zeyst , vanwaar hij in 1826 als Hoogleeraar in de Heel- en Verloskunde naar de Hoogesehool te Leiden beroepen werd , welke betrekking hij den 2den December van dat jaar aanvaardde met eene Redevoering Over de noodzakelijkheid cm beschaafdheid en menschlievendheid net de beoefening der Heelkunde te paren (2). Hij bekleedd zijn ambt aan de Leidsche Hoogeschool met grooten ijver tot aan zijn overlijden den 23sten November 1847. Gedurende ruitti twintig jaren rnogt de Leidsche Hoogeschool zich alzoo in zijn bezit verheugen en daarop teregt roern dragen daar hij steeds met voorbeeldigen ijver en groote naauwgezetheid het hem opgedragen Hoogleeraarsambt waarnam. In het bijzonder had hij zich altijd toegelegd op het praktische gedeelte der ziekte­kundige ontleedkunde, getuige de helangrijke verzameling van daarop betrekking hebbende voorwerpen , die hij met zoo veel kennis had aangelegd en door Buitenlandsche Geleerden zoo dikwijls bewonderd werd. Gelijk hij bij voortduring decide in de achting en vriend­schap zijner ambigenooten , die evenzeer zijnen nuttigen en aange­namen orngang , als zijnen belangtijken werkkring op prijs stelden , zoo werden hem bovenal de meest doorslaande bewijzen van eerbied en liefde betoond door de studerende jongelingschap, die zijn door helderheid en beknoptheid gekenmerkt onderwijs , zijne rijke prak- (1) Specimen medicum chirurgicum de causis, cur Laesionibus Capitis, quae initio baud periculosae videbantur, frequenter sero symptomata gravia, in mortem desinentia, accedunt. (2) °ratio de Chirurgiae studio cum cultu et humanitate con- j 1382 tische ervaring en zijn uitmantend voorbeeld , zoo wel in techni­sche vaardigheid ,en bekwaamheid , als in zorgvuldige en doelmatige hulpbetooning west te waarderen. Bij zijne stadgenooten blilft tnede zijne vaak betoonde anatomische hulp in zegenend aandenken. Ook beijverde zich eenige Vaderlandsche Maatschappijen om hem het Lidmaatschap op te dragen ; als : in 1822 het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen ; in 1831 het Genootschap ter bevordering der Heelkunde te Amsterdam; in 1839 de Hollandsehe Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem terwij1 het Genees- en Heelkundig Genootschap te Brugge hem in 1840 tot Corresponderend Lid benoemde. Slechts een werk bestaat er van zijne hand, namelijk: Observationes anatomico-pathologicae. L. B. 1839. folio , dock dit eene is voldoende om blijk te geven van zijne grondige geleerd­ heid en diepe kennis van het yak , waarop hij zich bijzonder had toegelegd. B r oers was tweemalen gehuwd geweest eerst met Geertrui da van Pesch, die hem negen kinderen naliet , daarna met Corn e­ lia Ma rg reta Mac qu e 1 y n, die hij als weduwe achterliet. Zie Algem. Konst- en Letterbode 1818, D. I. bI. 177. 178, 274, D. II. hi. 354, 1822, 0. II bl. 118, 1826, D. 11. bl. 227, 385, 1831, D. I. 131. 99, D. II. U. 283, 1834, D. 1. bI. 83, 1840, D. I. bl. 97, 1847, D. I I. bl. 369 en 370; Leidsche Cour. 1847, N° 42; en voorat Cohen, Statist. Geneesk. Jaarboekje 1848, hl. 187-190 , dien wij hier voornamelijk gevolgd zijn , en uit partikuliere berigten hebben aangevuld. BROERSMA (Wmaoun VAN), een Edelman uit de Groninger Ommelanden diende eerst een tijd lang Prins Frederik He n- d r i k als Edelman van de Kamer , werd vervolgens Kapitein , voorts Overste Luitenant , daarna Kolonel en eindelijk in 1657 Gouver­ neur van Koevorden. Doch aangezien men , qdens den inval der Franschen en hunne bondgenooten , in 1672 , eenig vermoeden had , dat Broersma heimelijk verstand hield met den Bisschop van Munster, maakten de Staten-Generaal zwarigheid om eene vesting van dusdanige aangelegenheid , in geval van belegering , aan hem toe te vertrouwen. Zij zonden hem derhalve bevel om zich in het leger van den Prins v an 0 r a nj e , aan den IJssel , te vervoegen en daarbij als Kolonel te dienen. llij verzocht zeer dringend , dat zijn zoo , die Ritmeester was en te Groningen in bezetting lag, in zijne plaats , als Kommandant van Koevorden mogt worden aan- gesteld • maar dit werd afgeslagen en dat bevel, gedurende de afwezigheid van Broersma , aan den Luitenant-Kolonel Jan v an Baru rn opgedragen. Toen Deventer den 14den Junij van dat jaar door de Munster­ schen werd aangetast , beyond B roers ma zich met 9 eompagnien van zijn regement mede daar binnen , en bragt er niet weinig aan toe 0111 die vesting den vijand in handen te spelen , waarna hij zich werkelijk in dienst van den Bisschop schijnt te hebben bege- 1383 wen , althans Coen die Vorst, nadat Koevorden aan hem was over­ gegaan , den 1 'den Julij zijnen intogt in die stad deed was hij van Br oersm a vergezeld. Hierop werd' hij , bij vonnis van den 1 lden Augustus 1672 voor een verrader van zijn land verklaard , van alle zijne waardigheden en bedieningen ontzet , en zijne goe­ deren verheurd verklaard; voorts dat hij ook , indien hij t' eeniger­ tijd in handen van de Justitie geraakte , met den zwaarde zou ge­ strait worden , dat er de dood na volgde. Doch wij vinden nergens , dat men hem ooit is magtig geworden, of hoe lang hij nog geleefd heeft. Aileen weet men dat het in gevolge zijnen raad was dat de Bisschop later het beleg van Groningen ondernam. Zie Picardt, Citron. van Covorden, b1.302; Va Ikenier, 't Ver­werd Europa, D. 1. bl. 543-561, 605, 616, 788; Sylvius, &ken van Staet en Oorl., St. 1. bl. 331; Samson, Ilist. de Guilt, III , Tom. II. pag. 356, 364; Montanus, Leven van Willem HI, D. 1. bl. 235-244, 276 en 277; Ha I m a Tooneel der Vereen.Nederl.; Levensbes. der &flea. Vorst. en Heiden enz., St. II. bl. 300-302; Kok, Vaderl. Woordenb. ; de ChaImot, Biogr. Woordenb. BROES (Prraus) , geboren den 9den Julij 1726 te Amsterdam waar zijn wader Koopman was , werd, na volbragte studien aan de Leidsche Hoogeschool , in 1751, Predikant te Velp bij Arnhem, in 1758 te Nieuw-Loosdrecht, in 1762 te Vlissingen , in 1765 to Haarlem en eindelijk in 1770 te Amsterdam , waar hij den 26sten October 1797 overleed , bij zijne echtgenoote, eene dochter van den Amsterdamschen Predikant Brouerius Brouwer, nalatende drie zonen en twee dochters. Twee zijner zonen hebben der Nederlandsche kerk tot sieraad verstrekt , zijnde Brouerius Broes, die volgt , en Willem Broes , geboren te Haarlem, thane rustend Predikant van Amsterdam. Van Pe trus Broes ziet een werk het licht, getiteld: De Peinzende Christen of bundel van stichtelijke gedagten, voor de eenzaamheit. Amst. 1784. 4 st. 8°, hetwelk in 1817 te Amsterdam , op nieuw met platen werd uitgegeven en vooral . we-gens den hoogst ernstigen , christelijken , gemoedelijken geest, die er in heerscht , het zonderlinge maar ook regtmatige lot ten deel viel , van onder de praktikale schriflen der laatste zeventig jaren alleen in honderde huisgezinnen der Nederlandsche kerk op den duur gelezen en nog dageqjks aangekocht te worden. Broes was ongetwijfeld aan de leer van zijn Kerkgenootschap gehecht en mogt in dit opzigt een regtzinnig Godgeleerde genoemd worden. Dit ontnam hem echter de lust niet om zelf te onder­zoeken en van hetgeen door hem aanvankelijk eenigzins steil gedacht was, allengskens met vrijmoedigheid tot vrijer denkbeelden over te gaan. IN had ook een aanzienlijk deel aan de omkeering, bij welke in de Hervormde kerk onder de Coccejaansche Leeraars, de zeer drooge tot stichting weinig geschikte Leerredenen , door eene hoogst nuttige , het hart weer roerende voordragt , vervangen werden , gelijk hij dan ook ten gevolge daarvan , bijzonder to Haar- 1384 Lem van het jaar 1765 tot 1770, en ook tot zijne dood toe te Amsterdam , niet alleen grooten opgang maakte, maar ook buiten­gemeene werking deed. Zijne beeldtenis gaat onderscheidene malen in prent uit , als ge­graveerd doOr Re ini er V in k eles in folio, door J. G. V isser in 8° , door D a n i el V e e l w a a r d in 8° , en door ongenoemden in 8° en 12°, ook in schaduwbeeld zonder naam van den vervaardiger in 8°. Zie van Abkoude en A rrenberg, Naamreg. van Nederd. Boe­ken ; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Aanh. op het Woordenb. van Kunst. en Wetens. door G. Nieuwen hu is; (deJong),Alphah. 111aamk van Boeken; Naomi. der Nederd. Geref. Predik. te Amster­dam, bl. 41 en 42; Glasius, Godgel. Nederk BROES (Baouemus), noon van den voorgaande, geboren te Velp bij Arnhem in 1757, legde zieh aan de Hoogeschool te Leiden eerst op de Wijsbegeerte en daarna op de Godgeleerdheid toe , en werd , na ook te Amsterdam nog van het Godgeleerd onderwijs van den Hoogleeraar Cur t e n i u s te hebben gebruik gemaakt, in het jaar 1779 Proponent en in het zelfde jaar Predikanr te Vuren en Dalem , van waar hij in 1780 naar Vlissingen werd roepen. Terwijl hij daar stood werd hem in 1784 den post van Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan de Hoogeschool te Leiden opgedragen , welke hij den 14den Junij aanvaardde, met eene Re­devoering over de beoefening der Heilige ASchrift den voorna­men pligt van den Godgeleerde (1). Hiermede overeenkomstig wijdde hij , volkomen bekend met de echte gronden der taalkunde en kritiek , alsmede met de ware regels der uitlegkunde , zijn ge­heele volgende leven voornamelijk aan die Bijbelstudie toe, en ging de akademische jeugd daarin voor. Hij was de eerste Hoogleeraar in de Godgeleerdheid , die aan de Leidsche Hoogesehool over de sehriften van het Nieuwe Verbond uitlegkundige lessen hield. Hij werd dan ook, hoewet eerst in het laatst van zijn leven, tot Hoog­leeraar der Uitlegkunde van het Nieuwe Testament benoemd. Wie zou het immer gedacht hebben , dat een man als B roes van onregtzinnigheid zou zijn bescliutdigd ! evenwel was dit zoo. In 1790 schreef hij eerie Voorrede voor de Leerredenen over den Hei­delbergschen Katechismus van zijnen voormaligen Leermeester P e­trusCurtenius, weleer Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Amster­dam. Onder het schrijven van die Voorrede verblijdde hem het invallende denkbeeld aan menigerlei triotnf over het rijk der onver­draagiaamheid en des vooroordeels reeds behaald. En dit denk­beeld spoorde hem aan , om aan het publiek zijn fielder uitzigt !Tiede te deelen op de tijden van eene nog aangenamere verbete­ring : » tilden , naar welke ook bet verlichtste deel des menschdoms (1) °ratio de Literarum Sacrarum studio , praecipue Theologi nsunere. L. B. 1784, in het Nederduisch overgezet door J. Veldw ij k en uitgegeven onder den titel : Over de beoefening der H. S. de taak der Godgeleerden. Leid. 1781. 1385 »met uitgestrekten halze uitzag; tijden , waarin de groote Insteller » van onzen Godsdienst met al de Majesteit des oneindigen Wereld­» beheerschers den Slagboom der veroordeelen, die den voort­»gang eener verlichte deugd onder het menschdom zoo jammer­» lijk stuitte , voor het oog der volkeren verbrijzelen zoude (1)." In deze woorden meende men verregaande ketter ij te ontdekken en nu werd B roes hiervan in een aantal geschriften beschuldigd. De Hoogleeraar gal echter eene ronde en mannelijke verklaring, eerst in de algemeen gelezen Boekzaal der geleerde wereld voor October 1790, en daarna in een Nader Berigt aan de ilervorm­de kerk van Nederland, behelzende nadere verklaaringen van eenige uitdrukkingen voor het lste stuk je der Catech.-Leer­redenen van Professor Cur t e n i u s , geschikt tot eene Poor­rede voor het 2e stukje. Bierbij is gevoegd de Voorrede van het le stuye en de Bekendmaking in de Boekzaal van Octo­ber 1790. Amst. 1791. gr. 8° , waarin hij aanwees in de bedoelde voorrede , Beene dogmatische, maar praktikale onderwerpenledoeld te hebben. Aan de Geloofsleer der Nederlandsche Hervormde kerk betuigde hij niet gedacht te hebben. Ook zag de verstandige , die den zamenhang raadpleegde , waarin de , met zulk eene zwarte kool geteekende , woorden voorkwamen , geen den minsten grond , om aan de opregtheid van 's mans betuiging te twijfelen. De voorin­genomenheid tegen Br o e s moest dos daardoor hare geheele sterkte verliezen. En de uitkomst leerde dat zij die verloor. Bij de aftreding van B r o e s als Rector der Hoogeschool in 1792, hield hij eene Redevoering over de voornaamste schoonheden der welsprekendheid van J e zus (2), welke het grootelijks te bejam­meren is , dat zij niet in het licht is gegeven. Niet zeer lang mogt zich de Leidsche Hoogeschool in het licht van diem verdien­stelijken man verheugen. Hij stierf, in de kracht van zijn leven , den 24sten Februarij 1799. Waarschijnlijk was zijne gezondheid ondermijnd door al te groote werkzaamheid ; welligt ook door het gevoel van de onwaardige wijze, waarop men hem van onregtzinnig­heid had beschuldigd. B ro es wordt teregt geprezen als een man in wiens onderwijs , grondige kennis , kiesche smaak en eene 'vrije en edele denkwijze zich vereenigden , terwijl hij de geletterde wereld in het algemeen met onderstheidene fraaije en belangrijke schriften verrijkt had. Van hem toch zagen, behalve het reeds vertnelde , het licht : Systema theologiae theoreticae. editio secunda. L. B. 1788. 8°. Aanmerkingen over het Evangelie van Matthews. Leyd. 1798, 11 stukjes 8°. Niet gering , ofschoon hij het weinig aankweekte , was ook zijn talent voor de Latijnsche en Nederduitsche Dichtkunst; van het Jaatstgenoemde getuigt zijn , door het Haagsche Dichtgenootschap (1) Voorrede voor Curt e n i u s , Leerreden over den Katech., bl. 5. (2) Oratio, de praecipuis orationis Je s u virtutibus. 1386 met zilver bekroonde Dichtstuk : Over den heilzamen invloed der Dichtkunst op de Godsdienst, alsmede zijn fraai gedicht over de lie/de tot de vijanden, te vinden in de derde proeve over het Evangelic van M a t t h e u s bladz. 4 en volg. ; terwbt nog een ander schoon bewijs van 's mans dichtvermogen op bladz. 42 van die zelfde proeve gevonden wordt. Afzonderlijk ziet van hem bet licht: Eeuwza/ng op het 200jarig feest der Leidsche lloogeschool, gevierd den 8 van Sprokkelmaand. 1775. 8°. Zie Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk, D. bl. 674-678; Siegenbeek, Geschied. der Leids. Hooges. , D. I. bl. 318, 362, 363, 424, D. II. T en B hi. 226 en 227; Aan­hangs. op het Woordenb. van Kunst. en Wetens. door G. Nieu­wenhuis; (de Jong), Alphab. Naomi. van Boeken; Sehotel, Kerk. Dordr. , D. H. bl. 617 noot (1); Biogr. Woordenb. van Are­derd. Dichters ten very. op Witsen Geysbeek; Glasius, Godgel. nederl.; Bijvoegs. op de Catal. der Bibl. van de Meats. der Nederl. Letterk., hi. 94. BROES (ELIZABETH J EANNE) , eene broeders dochter van den voor­gaande , geboren te Amsterdam in 1795 , bragt hare jeugd , van 1804 tot 1814 , meest te Parijs door en huwde in het jaar 1819 met J. C. W y 1 e p , Nederlandsch Consul-Generaal in Brazilie. Zij , die den 3den Julij 1853 te Rio-Janeiro overleed , was reeds in jeugdige leeftijd eene uitstekende Virtuose op de Pianoforte en Componiste voor dat instrument. Niettegenstaande Mevrouw W y­1 e p later eene vrij talrijke familie had , maakte zij toch altoos nog veel werk van het van jongs of door Naar als liefhebster be­handelde speeltuig. Zie Schellings, Universal Lexicon der Tonkunst; de Navorscher , 4e jaargang bl. 188. BROIDE (PHILIPS DE) komt voor onder den titel van Licenciaat in de Regten. 11ij was Raad en Pensionaris van Douay en tee­kende in 1577 de Unie van Brussel , doch behoorde tot de Afge­vaardigden van Fransch-Vlaanderen , welke , in 1579 , het verdrag van verzoening met Parma teekenden en werd in 1600 door den Aartshertog A 1 b e r t us tot den adelstand verheven. Zie de Jonge, de Unie van Brussel, bl. 122. BRON DE VEXELA (JosEpn LE) , zoon van Laurens Marie le Bron de Vexela en van Anna Hennebert, geboren te Nijmegen den 10den Maart 1793 , trad in dienst als Kadet der In­fanterie den lsten Maart 1799 , en kwam in 1807 als Eleve op de Militaire school te Honsholredijk. Bij de inlijving van ons Vader­land in het Fransche riik in 1810 ging hij als Adjudant-Onder-Officier over bij het 123 Regement Infanterie , werd den 9den Junij 1811 aangesteld tot Tweede Luitenant en in het volgende jaar tot Eerste Luitenant bevorderd. In dien rang maakte hij in 1812 den veldtogt in Rusland mede; werd in den slag bij Wilna door een geweerkogel in de linkerhand en eene bajonetsteek in de 1387 regterzijde gewond en krijgsgevangen gemaakt. Den 30sten Augus­tus 1814 nit krijgsgevangenschap ontslagen , werd 130 als Eerste Luitenant bij de Infanterie aangesteld en den Eiden Augustus 1815 tot Kapitein bevorderd. Op zijn verzoek overgeplaatst bij het Oost-Indische leger, vertrok hij in het jaar 1823 naar Java , waar hij aan de meeste belangrijke krijgstogten deel nam en overal door moed en vastberadenheid uitmuntte. Zoo onderscheidde hij zich in de eerste jaren van zijn verblijf in Indie in de binnenlanden van Padang , op de Wtstkust van Sumatra , tegen de Padries en werd den 8sten November 1824 tot Majoor bevorderd ; nam in dien rang deel aan de Makassarsche expeditie in 1825 , bij welke hij zijne gewone onverschrokkenheid aan den dag legde , maar ook bijna het slagtoffer van de trouweloosheid der Celebezen werd. Aan het hoofd eener kolonne van Bonthain naar Boelekomba oprnkkende , nam hij den 8sten Maart eene vijandelijke benting, met verlies van slechts vier man , in, en liet twee dagen later, op een uur afstand van het vijandelijke , aan Boni onderworpen , Kadjang, halt houden. Naauwelijks was hij hier gekomen, of er meldde zich een Hoveling des Konings van Goa aan , die den Majoor, in naam van zijnen Vorst , de vergunning verzocht , om met eenige ruiters naar Kadjang te molten gaan , ten einde onderhandelingen aan te knoopen waartoe — zoo hij voorgaf — Krain Kadjang genegen was. Dit verzoek toegestaan zijnde , kwam kort daarna de afgevaardigde , met Krain Kadjang — een reeds bejaard man , doch van een kloek voorkomen — terug , medebrengende een karbauw voor de troepen. be Krain werd na zijne kampong teruggezonden , met de verzeke­ring , dat de Kommandant der kolonne, in naam van den Opper­bevelhebber der Nederlandsche krijgsmagt op het eiland Celebes , de onderwerping der Kadjangers had aangenomen ; en dat zij op de bescherming hunner eigendommen konden rekenen , indien zij getrouvrde voorwaarden vervulden , welke de Kommandant bun persoonlijk zen bekend maken. De Krain was reeds bewust , dat die voorwaarden gemakkelijk te vervullen waren. De geheele zamenloop van dit kleine oponthoud had de zonder­ lingste vermoedens bij den Majoor le B ro n en zijne Officieren doen ontstaan , en riepen als van zelve , een voorzigtig gedrag in. De Eerste Luitenant Ile g i werd dan ook met een peloton Infante­ rie vooruit gezonden , om eene stelling te kiezen , waarin de troe­ pen zouden kunnen uitrusten , zonder gevaar te loopen van over­ vallen te kunnen worden. De kolonne volgde langzaam tot aan de plaats , die door den evengenoemden Officier was opgespoord, en die , behalve dat zij eene terreinverhooging had, daarenboven met eenen sterken pagger omzet was. De troepen marcheerden daar ter plaatse in carre op , om in dien vorm te rusten , terwijI de zieke manschappen , de munitie en andere bagaadje , in het midden van het carre gelegerd en geplaatst , in veiligheid waren. De handmor­ tieren werden , uit voorzorg, tegen Kadjang in batterij gezet. 1388 De Majoor le B r o n gal nu , na de opgenoemde voorzorgen ge# nomen te hebben , het kommandement der troepen , tijdelijk aan den Kapitein Roser over , vast besloten , om de geheime oogmer­ken van Krain Kadjang te doorgronden , en te zien wat hij eigenlijk in zijn schild voerde. Alleen door zijnen folk vergezeld , wandelde hij naar de kam­pong en naar de woning van den Krain , die hem aan den voet van den trap opwachtte. Bovenkomende ow aan het schijnbaar minzame verzoek van dit dorpshoofd te voldoen , en het huis bin -nentredende , was hij niet weinig verwonderd , zeven manspersonen van • eene krachtige gestalte en met overdekte krissen (tegen 's lands gebruik) gewapen4 in het vertrek te zien. Deze mannen werden voorgesteld , als zonen en verdere leden van het huisgezin des Krains. Zonder den minsten zweern van argwaan te doen blijken , zette de Majoor zich in hun midden en naast den Krain neder. Een zoodanig bewijs van vertrouwen moest Loch wederkeerig ver­trouwen inroepen , vooral wen le B r o n zich zeer gemeenzaam met hen onderhield , over hunne belangen , en over den marsch en de positie des lands sprak. De onrustige blikken zijner toehoorders , noch hunne verdachte gebaarden ontsnapten zijne opmerkzaam­heid. Het vertrek , waarin zij gezeten waren , rondziende , even als of hij eenig voorwerp tot verdere voortzetting ven het gesprek zocht viel de Majoor den Krain eensklaps stout in de rede , met te zeg­gen , dat het hem voorkwam , dat zij niet dat vertrouwen in hem stelden , als de Krain wel wilde doen gelooven. Immers zijne wo­ning had eer het voorkomen van een geplunderd huis , dan van den dalam van een Bonisch Volkshoofd. Deze inval scheen de familie een weinig van haar stuk te brengen; doch de Krain niet het minst verlegen , gaf ten antwoord , dat de Koning van Goa , reeds vier­en-twintig urea vroeger,, een zijner Officieren met een veertigtal ruiters gezonden had , om zich te onderwerpen, waartoe hij zeer genegen was. Die zelfde zendeling had hem den raad gegeven , om , zekerheidshal ye , zijne vrouwen , kinderen , vee , goederen en kleinodien , en die van zijn volk , in het gebergte en in de bos­schen te brengen; daarbij voegende , dat dit alles niet ver van huis behoefde gezonden te worden , vermits onze troepen Diet gewoon waren , zich ver van den weg te verwijderen , en eindelijk , dat zij hunne wapens konden behouden. Hier begon de draad eener dub­belzinnigheid van den kant des Konings van Goa te voorschijn te komen , te belangrijk welligt om nader gekend te wezen , dan dat 1 e Br on eene poging zou verzuirnen , haar verder te ontdekken. Op dat oogenblik trad echter de Eerste Luitenant de Witt van de achttiende afdeeling, binnen , die , ongerust over het lang weg­blijven van den Kommandant , hem , op eigen gezag , opzocht , om te zien , waar bet haperde; — le Bron zondt hem eenigzins stuursch naar het bivouac terug , om daardoor het vertrouwen van zijn inlandsch gezelschap nog meer te winnen , en hen te overtui­gen , dat een Bevelhebber , die gedurende meer dan een uur zich 1389 lilleen midden onder acht gewapende vijanden begaf, om over hunne belangen te spreken , zooveel achterdocht niet verdiende. De Luitenant de Witt intusschen op het bivouak teruggekomen, deed verslag van hetgeen hij gezien had ; middelerwij1 waren de hulptroepen insgelijks opgemarcheerd en Krain Bonthain , een ons getrouw gebleven Inlandsch Opperhoofd, met zijne troepen aangekomen. Zoodra de laatste vernam , dat e B r o n bij den Krain Kadjang aan huis was , riep hij verschrikt : »dan moeten » wij hem redden ! " en snelde ijlings naar Kadjang. De Luite­nants Hegi, Ulps, Rutten, van Aken, en de Officier van Gezondheid T y t h o f volgden hem op de hielen , zoodat alle deze personen bijna gelijktijdig het vertrek binnentraden , waarin 1 e B ro n nog steeds onderhandelde. Krain Bonthain trad dadelijk op le Bron toe , hem buiten adem en met afgebroken woorden toeroepende : »Mijnheer Majoor, gij moet niet under dit yolk blij­» ven ; gij zijt onder slechte menschen en verraders." Le B r o n poogde hem echter gerust te stellen , met te zeggen , dat hij reeds meer dan een uur tijds verwijld had ; doch op het zelfde oogenblik rapporteerde de Luitenant van A k e n , dat hij in eenen gang van het huis een groot getal wapens , als : bussen , donderbussen , ge­weren (meest alle geladen) , krissen , kruid en food gevonden had. Bit veranderde de zaak en den toon des Kommandants , die 1111 zeer ernstig het Kadjanger Opperhoofd rekenschap vorderde van het groot aantal zich daar bevindende geladen wapens. Een der Ka­djangers sloeg de hand daarop aan zijne kris en trok haar half uit, hetgeen Krain Bonthain niet ontsnapte. Den schijn aannemende alsof hij zulks niet gezien had, maakte laatstgenoemde den Majoor opmerkzaam , dat het met de overoude gewoonten , gebruiken en instellingen streed , dat Vorsten en volken , welke tot onderwerping kwamen eu om genade srneekten , zich -gewapend in de tegenwoor­digheid van een Nederhndsch Kriksbevelhebber vertoonden , en dat zulks geenszins als bewijs van onderwerping of goede meening konde opgenomen worden. De waarschuwing van Krain Bonthain was te gegrond , om in den wind geslagen te worden , zoodat le B r o n , aan zijnen tolk de last wilde geven , dat de Kadiangers hunne krissen zouden af­leggen ; door Krain Bonthain werd hij daarin echter terugge­houden , met de woorden : » Laat mij dat zeggen ; daartoe behoort » eene zekere manier , om dat gepast voor te dragen." Ter naau­wernood had hij die bijzondere voordragt begonnen , of een der Kadjangers deed eene oorverdoovenden kreet hooren , en sprong , zijne kris trekkende , schuimbekkende op le B r on toe. Krain Bon­thain kwam hem echter voor , dekte met zijn ligchaam en zijnen linkerarm den Majoor, dien hij met den regteram hevig terugstiet , ten einde hem van eene zekere dood te redden. De brave Krain ontving daarbij eene menigte wonden in den linkerarm. Op het zelfde oogenblik sprongen de Bonthainers toe , en sleepten den Majoor uit het gedrang en uit de naauwe toegangen van het buis. 1390 Iedereen redde zich zoo goed mogelijk , zich met den degen eenen weg banende , door een groot aantal gewapende Kadjangers , die zich tot dat tijdstip toe verborgen gehouden hadden. De Bon­thainers dekten moedig den terugtogt der Officieren , en hadden het gepleegd verraad reeds op menigen Kadjanger gewroken. L e B r on , buiten komende, en den redder van zijn leven Diet ziende , trok nu voor het eerst den degen , en stortte in het huis , wart hij den edehnoedigen en dapperen Krain , met een zijner vijanden worstelende en reeds doodelijk gewond, aantrof. Zijne tegenpartij neer te stooten en zijnen redder vechtende naar buiten te dragen , was het werk van een oogenblik. Nu bespeurde hij echter , dat zijn chacot , waarin zijne brieventasch geborgen was, in het huis was gebleven. Nogmaals drong hij binnen het vertrek , waar Krain Kadjang, met eenigen der zijnen lag te zieltogen; zijn chacot was gevonden ; doch de terugtogt was moeijelijker, , en moest met den dood van eenen Kadjanger gekocht worden. Ilet huis was echter nog sterk bezet, daar er nit onderscheidene openingen op het deta­chement onzer troepen , dat inmiddels het huis omsingeld had , werd geschoten , waardoor eenige Onder-Officieren en soldaten gewond werden , en een kind en een paard sneuvelden. Door het werpen van brandende zunders , had men den dalam spoedig in brand , en daar alle toegangen bezet waren , moesten de nog levende bewoners (naar gissing ruim zestig) in de vlammen omkomen. Vier hunner poogden te ontsnappen , doch vonden hunnen dood op de spitsen der bajonetten. De geheele kampong , waaruit nog vele verborgene Kadjangers gevlugt waren , werd in de asch gelegd. Krain lion­thain , doodelijk in (len onderbuik en door vele andere minder gevaarlijke krissteken gewond, overleelde zijne edele zelfsopoffering slechts weinige dagen , diep betreurd door alien die hem hadden leeren kennen en hoogschatten. Aan den oorlog tegen Dipo Negoro in 1826-1829 nam 1 e Bron mede krachtdadig deel. Onder anderen had er in Junij 1829 onder hem eene expeditie naar het Zuidergehergte , in de residentien Soerakarta en Djocjokarta, plaats , welke niettegenstaande zij gepaard ging met' alle de moeijelijkheden , onafscheidbaar van eene beweging in dat bezwaarlijk te begane terrein ten gevolge had , dat de vijand uit onderscheidene positien verdreven werd. Inmiddels den 8sten Mei 1827 tot Luitenant-Kolonel benoemd , werd hij in 1828 , wegens het gedrag bij de Makassarsche expeditie gehouden , tot Ridder der Militaire Willemsorde vierde klasse benoemd en , voor zijne bewezene diensten in den oorlog op Java , den zelfden dag tot Ridder dier orde van de derde klasse bevorderd. In 1830 met verlof uit Indie in Nederland aangekomen , bood hij zijne diensten in bet inoederland aan en werd, in Junij 1831, tot Kommant der troepen in het vijfde distrikt Zeeland en Bevelhebber van de le Afdeeling mobiele Overijsselsche schutterij aangesteld. Welke be­trekkingeu hij met bijzonderen lof waarnam tot den 16den April 1836 , toen hij op de meest eervolle wijze, met de betuiging der 1391 tevredenheid over zijn gehouden gedrag van Koning Willem I, daaruit ontslagen werd , na reeds in 1831, voor de diensten aldaar bewezen, tot Ridder van den Nederlandschen Leeuw en in 1834, voor de in Indie bewezene diensten , tot Kolonel benoemd te zijn. In dien rang in 1837 weder naar Indie vertrokken, werd hij aldaar Bevelhebber der Tweede groote militaire afdeeling. Als zoodanig den 23sten Mei 1841 gepensionneerd , kreeg hij kort daarna den titulairen rang van Generaal-Majoor. In het Vaderland teruggekomen , vestigde hij zich met der woon te Maastricht, waar hij den 13den November 1853 overleed. Zijne roemvolle loopbaan , zijn dapper en moedig gedrag , zoowel in de Javasche oorlogen als in Staats-Vlaanderen , deden hem rangschikken onder de verdienstelijke Officieren van het Nederlandsche leger. Zie A. J. van der A a , Nieuwe Berinn. tilt het gebied der Ge­schied., hi. 16 noot ; Rijneveld, Veldtogt der Nederl. op het ell. Celebes, bl. 131, 206, 213, 217. 218, 221-228, 229, 237, 238, 239, 261, 276, 288, 289; Teenstra, Nederl. Overz. Bezitt., hi. 299, 474, 478, uit partikuliere berigten aangevuld. BRONCHORST. r, Zie DRONKHORST. BRONCKHORST.) BRONDGEEST (A.LBERTus), geboren den 2den December 1786 te Amsterdam , gaf reeds in kindsche leeftijd blijk van zucht tot de Teekenkunst , welke nog aanmerkelijk werd opgewakkerd toen hij , vijftien jaren oud geworden , gelegenheid kreeg om het uitgebreid kunstkabinet van Cornelis P 1 o o s van A m­stel Jacobus Corneliszoon te beschouwen. Niet zonder tegenstribbeling van de zijde zijner ouders , die zich echter door den raad van den ijv erigen kunstminnaar J ea n Bernard daartoe lieten overhalen , verkreeg hij de vergunning om zich in die kunst te oefenen en kwam onder de leiding van den verdienstelijken Vee­en Landschapschilder Pieter G e r a r d u s v a n 0 s. Na een paar jaren onderwijs van dezen Meester te hebben genoten , kreeg hij Landschapstudien van Jan Hulswit wider het oog, en begon toen , in stilte en geheel op zich zelve naar de Natuur te teekenen. We­nig tijd daarna geraakte hij in kennis met onderscheidene voorname kunstenaars en kunstminnaars en daaronder met W ou t er J oan­nes van T r o o s t w ij k met 'wien hij weldra in de vertrouwelijkste vriendschap verkeerde. Op raad van dezen uitmuntenden kunst• vriend ondernam hij dan ook in 1809 het schilderen met olieverw, en aangezien hij daarin gelukkig slaagde , bleef hij er ijvcrig mede voortgaan en legde zich tevens bij Herman N u m a n gezet op de Doorzigtkunde toe. Iloezeer de kunst ijverig naar de natuur vende beoefenen, maakte hij de Nederlandsche school van de ze­ventiende eeaw , tot een onderwerp van onophoudelijk onderzoek en nasporing , waartoe hij zoo ruimschoots gelegenheid vond , aange­zien onderscheidene aanzienlijke kabinetten destijds voor hem ge. opend stonden. Gunstig werkte bovendien tot bereiking van dit 1392 oogmerk tnede, dat hij , in 1817 als Makelaar in kanstvoortbreng­selen aangesteld , weldra de uitgebreidste binnen• en buitenlandsche betrekkingen verkreeg en daardoor tevens de gelegenheid bekwam , om de kuustvoortbrengselen der voornaamste Meesters, die telkens onder zijn oog afwisselden , te bestuderen , te vergelijken en te waarderen. Later doorreisde B r o n d ge es t een gedeelte van Duitsch­land , Frankrijk en Engeland , alwaar hij door vroeger aangeknoopte kennis met de voornaamste Kunstschilders en lielhebbers , toegang verkreeg tot al wat diar in het gebied der Kunst schoons en uit­muntends gevonden werd. Intusschen beoefende B r on d g e e s t de kunst als lief hebber en bepaalde zich tot in 1828 uitsluitend tot het Landschap. Daarna door meecder verband van zaken minder gelegenheid vindende orn een gedeeltevan den zomer in dat vak naar het Leven te studeren , bepaalde hij zich vervolgens niet alleen tot Land- maar ook tot Stroomgezigten , van welke men op onder­scheidene openbare tentoonstellingen de proeven zag. Toen in 1814 de 1laatschappij Felix Meritis te Amsterdam eenen gouden Eere­penning had uitgeloofd voor de beste schilderij, voorstellende Een gezigt hinnen eene Nederlandsche stad, bij zonnedaglicht , met behoorlijhe stoffaadje , dong B r o n d g e es t daarnaar mede en be­haalde het Eertnetaal. Ook werd hem in 1839 door het Stedelijk Bestuur van 's Gravenhage eene zilveren medaille toegewezen voor zijne op de tentoonstelling aldaar gebragte schilderijen. Ook de schetsen en teekeningen van Brondgeest, doen zijne rneesterlijke hand , gees­tigheid en smaak kennen. Ilij was Lid van het Koninklijk Nederlands Instituut , en van de Koninklijke Akademien te Amsterdam en te Antwerpen. Hij liet bij zijne echtgenoote Anna Barbara R a­t elband, met wie hij in 1828 gehuwd was, drie zonen en drie dochters na. Zijne beeldtenis kornt voor bij I in merze e l , Levens en Wer­ken der Kunsts. Zie, behalve dat work, Algem. Konst -en Letterb. 1814, 1 D. I. hI. 26, 1839, D. II. hi. 350; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., 9. III. bl. 272-274, 280. BRONGERSMA (rtm) , geboren te Dockum , woonde te Gro­ ningen en liet aldaar drukken : De Bron-swaan, of Mengeldigten. Gron. 1686 , en Hemelsche-Orgeltoonen. Onder de Eer-gedichten, die de Bron-swaan voorafgaan , ko­ men een paar Latijnsche voor van N icolaas B l a nca r dus, Hoog­leeraar te Franeker , die haar zelfs boven Virgilius, Hora ti us , Seneca en Juvenalis stelt, en een van Johannes lensin­g a , Hoogleeraar to Groningen , die Naar insgelijks met kwistige hand lof toezwaait , ook het oordeel van Ludolf Smids over deze dichteres is mede allergunstigst ; doch wanneer men hare gedichten leest, blijkt het dat die Heeren weer galant dan kennel's zijn geweest. Tit i a's Bron-swaan bevat meest gelegenheidsverzen, dankbetui­gingen , bijschriften op afbeeldingen en dergelijke , doorspekt met 1393 aanhalingen uit de oude godeilleer. Tot een proefje diene, het •olgen-de op hct portrait van Juffer S. T. Pallas heeft uyt-gebroedt, En Apollo opgevoedt , Iuno heeft U pap geschonken En g' hebt Lunaas sog gedronken, Venus heeft U toe gedekt , Cupido weer opgewekt , Hermes heeft U leeren praten Jupiter U lopen laaten Flora heeft U hooft vercierdt , Fama U belauwerierdt , En Euterp U leeren speelen Op Cimbalen , Fluyt, en Feelen, Dies sift gy in alles rijk En een Pandora gelijk. In dat vrij onbeduidende bundeltje komen van T i t i a's maaksel ook nog verzen in het Fransch en Friesch voor. Aan hare zucht tot oudheidkunde en naauwkeurig onderzoek heeft men de eerste kennis te danken wegens de gesteldheid van den grond onder de zoogenaamde Hunnebedden in Drenthe. Want in de Pinksterdagen van 1685 eenige vrienden te Borger bezoe­kende , beschouwde zij die steenhoopen niet alleen met groote op­merkzaamheid , maar deed onder een daarvan graven , en ontdekte dus weldra dat het grafsteden van vroegere bewoners waren. Zie Smids, Schatkamer der lYederl. Oudh. , bl. 359 ; van H oog­straten en Brouerius van Nidek, Groot Nom: Hist. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb. ; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Woordenb, van Nederd. Dicht: ten very. op W i t s e n G e y s b e e k, uit partikuliere berigten aangevuld. BRONKHORST (WILLEM VAN), zoon van Gijsbert v an.B ron k­horst, was Heer van Bronkhorst en ontving met zijne gemalinne J oh a nn a van B a t e n burg, de heerlijkheid Batenburg , waar­mede hij in 1317 door Keizer Lo dew ij k van Be ij eren beleend werd , terwijl hij in dat zelfde jaar regt van tol en munt bekwam. llij, die een dapper krijgsman was , hield de zijde van Reinald, oudsten zoon van Gelder tegen diens varier , en was getuige van Jonkheer R e i n a I d , bij de bevestiging der privilegien van Zut­phen in 1324. In 1328 bezegelde hij , als Ridder en Raad van Graaf Reinald II, met hem, den landbrief van het Nijbroek en sneuvelde in dat zelfde jaar, in den slag bij Hasselt , waarin de oproerige Luikenaars , met wie de Brabanders zich vereenigd had-den , door Graaf Reinald verslagen werden. Ilij diet na Gijsbert van Bronkhorst, die volgt; Diede­r i k van Bronkhorst, wien bij de deeling van 1328 , na zijns moeders dood , Batenburg ten deel viel , doch die jong en onge­huwd , overleed, en Baldewijn van Bronkhorst, Heer van Batenburg , die in 1344 in dienst van Reina Id 11, Hertog 88 1394 van Gelder, in den slag van Hamont tegen de Luikenaars sneuvelde. Van d er C h ij s zegt (1) Beene munten van hem te hebben kunnen opsporen. Het wapen van Bronkhorst is een veld van keel , met eenen klimmenden Leeuw van zilver , geharnasseerd van goud. Zie, behalve het in de noot vermelde werk , van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luisius, Algens. Hist. Woordenb, die beide aan Willem van Bronkhorst en diens broeders abusivelijk tot vader seven Jan van Bronkhorst en tot moeder eene erfdochter van Anholt; van Spaen, Inl. tot de Hist. van Gelderl. , D. I. bl.. 184 en 185. BRONKHORST (JAN vAN), tweede zoon van G ij sbert van Bronkho rs t, en een broeder van den voorgaande , was Proost van St. Salvatorskerk te Utrecht , toen hij ,, in 1322 , met eenparige stemmen tot Bisschop van dat stift werd verkoren. J a n III , Hertog van Braband, Willem III, Graaf van Holland, en Reina Id II, Graaf van Gelder, zonden Jan van Diest, Proust van het Kapittel te Kamerijk met eenen brief naar, Avignon, om te verzoeken , dat Paus Johannes XXI de gedane keuze niet zou goedkeuren , maar gezegden Jan van Di est met den miket wilde begunstigen. De Paus willigde niet slechts dit verzoek in , maar wijdde met eigen handen Jan van Diest tot. Bisschop, die, te Utrecht terugkomende , den Bisschopszetel in bezit nam , zonder dat Jan van Bronkhorst of iemand zijner partij er zich tegen aankantte. Nadat Jan van Di e s t in 1340 overleden was , werd B r on k-h or s t andermaal tot Bisschop gekozen , doch weder te vergeefs , hoewel hij nu de Graaf v a n G -6 lder op zijne zijde had ; want daar Willem IV, Graaf van Holland, mede groote moeite deed , om zijnen neef, Jan van Ark el, met die waardigheid bekleed te zien , begiftigde Paus B e n ed i c t u s XII daarmede eenen zijner gunste­ingen, Nicolaai Capuchi; zoodat Jan vanBronkhorst,na tweemalen tot Bisschop gekozen te zijn geweest , toch als Proost en ongemikerd overleed den 26sten Sulij 1346. Hij werd begra­ven in eene door hem gestichtte kapel van St. Salvatorskerk te Utrecht. Zie Slicht en horst, Tooneel des Lands van Gelder, bl. 76 en 77; V ossi us , Histor. Jaerb. van Holl. en ZeeL, N. 359 ; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb.; v(an) H(eussen) en v(an) R(I ij n) , Kerk. Outh., D. 1. bl. 262 , 265 ; Le Long, Reform. van Ainsterd., bl. 187; van S,paen, Inl. tot de Hist. van Gelded., D. I. bl. 283. BRONKHORST (GIJSBERT VAN), volgens sommigen een broeder van de beide voorgaanden, was een dapper krijgsman, die onder (1) Munten der Heeren (Dgnasten) en steden van Gelderland , hi. 133. 1395 Aalbrecht v an 13aijeren diende en in het jaar 1359 in het beleg van Delft sneuvelde. Hij was gehuwd met Johanna van V oo r n e. Zijne nazaten vestigde zich in Holland en werden Hee -ren van Schoot. Zie van Leeuwen, Bat. Ill., bi. 892; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luiscius, Algem. list. Wooi-denb. BRONKHORST (GUSBERT VAN), Heer van Bronk horst, Bid­der, was als Raad van Reinald II, Hertog ,v an Gelder, in 1348, getuige bij de Privilegien van Harderwijk. Hij verklaarde Jan van Arkel, den zeven-en-veertigsten Bisschop van Utrecht , den oorlog, en legde, geholpen door Reinald II , Hertog v a n Gelder en Margaretha Gravin van Holland, Goor aan kolen , waarop de Bisschop in zijne heerlijkheid Bronkhorst viel , en alles te your en te zwaard verwoestte. In dezen krijg stonden G ij s b e r t van B r o n k h ors t als vijand , en Frederik van Heke ren als bondgenoot des Bisschops gewa­pend tegenover elkander. Indien niet reeds vroeger, zoo als zeer waarschijnlijk is , tusschen hunne geslachten wier uitgestrekte goe­deren aan elkander grensden , wrok en naijver heerschten , die slechts op eene gelegenheid wachtten , om in openbare veete uit te barsten , kan deze omstandigheid alleen den grond tot eenen onver­zoenlijken haat gelegd hebben en de naaste oorzaak geweest zijn van die binnenlandsche onlusten , welke joist nit dien hoofde reeds bij de tijdgenooten , onder den naam van de Partijschap der Hekerens en .Bronkhorsten bekend waren. Het groot en steeds toenemend aanzien van Gij s be rt van Bronk h ors t, de beslissende invloed , welke hij dikwijls en bijzonder in de laatste tijd op het bestuur de! zaken uitoefende , en' bovenal de ontwaakte zucht in den jongen Vorst, om eens zelistandig en naar eigen inzigt te handelen , waren ongetwijfeld de drijfveren welke den zeientienJa­rigen Reinald III aanspoorden , bij het eerste uitbarsten der onlusten tusschen de H e k e r en s en de Br on k h orsten, zich tegenover de laatsten aan de zijde der eerste te plaatsen , ten einde alzoo de magt eener partij, te fnuiken en zich voor altijd aan hare leiding te onttrekken , aan welke hij zich steeds met weerzin onderworpen had. Onmiddelijk ontwaart men de uitwerkselen van dit beslait. De Hertog voor wien B r on k h o r s t en de hem gene. gen Edelen , naauwelijks twee maanden geleden , zich nog voor eene schuldvordering te zijnen taste borg gesteld hebben , roept nu tot gelijk doel de hulp van Indere Edelen , voorstanriers der El e k e-r e ns, in. De afgunst , welke reeds tusschen hem en Fred erik van H ek eren plaats had , werd daardoor nog meer aangestookt en ging in eenen fellen haat over. Ten einde zich wrack te ver­schaffen , vielen de Br on k horst en Hertog Reinald af, en ko­zen de zijde van zijnen jongeren broeder Eduard, die staatkundig genoeg was , om hunne partijschap aan te stoken , doordien hij be­greep , dat zulks zijn voornemen zou kunnen begunstigen , om na- 1396 meTijk zijnen broeder to beoorlogen en ware act mogelijk hem den Hertogelijken zetel te ontweldigen. Dit waren de eerste beginselen van een twistvuur, dat ruim twee eeuwen gebrand heeft, en waar door geheel bet Hertogdorn Gelder in twee partijen verdeeld was, die waar zij konden, elkander dood sloegen en beroQfden. Gijsbert van Bronkhorst overleed in 1350. Uit zijn huwe­lijk met Catharina van Lee fd a el , die hem vele goederen in Braband ten huwelijk bragt , zijn gesproten Willem van B r o n-k horst, Landdrost van het Graafschap Zutphen ; Dirk van Bronkhorst, Heer van Batenburg, en Gijsbert van Bronkhorst,. Heer van Borculo, die beide volgen; Rodiger van Bronkhorst, Heer van Hilvarenbeek, Doinheer en Dombussener te Keulen, die in 1395 te vergeefs naar het Bisdom Utrecht dong; Johan van Bronkhorst, Hofmeester van den Graaf van Kleef, en Elizabeth van Bronkhorst, gehuwd met Allard, Heer van Buren en Beusichem. Zie Slichtenhorst, Gelders. Geschied., hi. 137 en 138; Van oogstraten en Brouirius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woor­denb ; van Spaen, ma. tot de list. van Gelded., D. 1. bl. 285 en 286; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. , D. H. St. II. hl. 198-200, 218-224. • BRONKHORST (DIEDERIK VAN), Heer tot Batenbur g, de tweede zoon van den voorgaande , bezegelde nog knaap zijnde, in 1359 , den vrede tusschen Geire en Kleef, en onderteekende in 1377 de huwelijksche voorwaarden van Wille in , Hertog v a n Ge I­d er , die hem zijnen lieven Neef noemde en wiens Raad hij was , met Cat har ina van Be ij er e n. Ook verbond hij zich , in het volgende jaar , met dien Hertog tegen Jan van Blois en Vrouw Mech ti 1 d. In 1391 voerde hij, met den Graaf van der Mark, krijg tegen Arnoldus van H or n e, den negen-en-vijitigsten Bis­schop van Utrecht, en verklaarde het geheele Bisdom voor zijnen vijand. Om geen tijd te verzuimen zond hij , eer hij zijne geheele krijgsmagt bijeen had , eenen toomeloozen en buitensporigen hoop bij Markelo in het Opperst.icht thans Overijssel — die er zoo onbezonnen te werk ging , dat de boeren tot wanhoop gebragt, ziende dat het grootste gedeelte vooruit naar Holten trok , besloten zich aan de achtergeblevenen , die in twee deelen verdeeld waren , te wreeken, al moest het hun het !even kosten. Te dien einde kwa­men zij des nachts bijeen , overvielen onverwachts het eene ge­deelte , dat zich in eene boerenwoning met dririken bezig hield en maakten ze al af. Van daar spoed3en zij zich met de wapenen der verslagenen voorzien , naar den anderen daar gebleven hoop, om dien mede van leant te helpen , die echter , betere wacht hou• dende , kloekmoedig den aanvallende boeren wederstond, eenigen kwetsten , de overigen afwees en eindelijk in den vroegen morgen­stond naar de vooruitgetrokkene, bij Holten gelegerden week. Daar gekomen werd er krijgsraad gehouden om te beraadslagen of men zon terugtrekken , en zich terstond aan die van Markel() wreeken , 1397 dan of men het naar Deventer zou wenden; waartoe de gelegen. held gunstig scheen , als hebbende die van Deventer bij Holten den slagboom I verlaten , terwijl er ook nog een grout getal van de tegenpartij in het veld was. Ingevolge de meerderheid van stem-men, weike zich voor het laatste verklaarde, braken zij des nachts op uit hunne legerplaats bij Holten , den weg nemende naar De-venter; maar vervielen omstreeks Bathmen in eene hinderlaag van des Bisschops krijgsknechten en stedelijke schutters , die er eene groote slagting onder maakten en de overigen, na luttel tegenstand, de vlugt deden nemen naar Goor, waar inmiddels hunne hulptroe­pen waren aangekomen. Die van Goor, voor eene belegering be ducht, zonden heimetijk iemand naar Deventer, om kennis te geven van hunnen slechten toestand en met verzoek om spoedigen bijstand , dien ze dan ook bekwamen. Want op deze tijding verlieten de te Deventer aangekomen Bisschoppelijke krijgsknechten Deventer, voeg­den zich bij die , welke tusschen Holten en Bathmen verschanst lagen , en trokken den volgenden dag gezamelijk regt op Goor aan, om den vijand slag te leveren , doch bij Holten komende , verna. men zij, dat de krijgsbenden van Bron k h orst , van hunne aan­kornst verwittigd , reeds het land nit waren geweken; onder de be-. dreiging van spoedig met eene veel grootere magt te zullen terugkee­ren. Nadat het Bisschoppelijke leger nog eenige tijd omtrent Goor had gelegen , zonder iets van eene nieuwe aannadering van die van B ronkhorst te hebben vernomen , brak het naar Deventer op met achterlating van eenige Bisschoppelijke soldaten en Deventer­ache schutters, die te Goor in bezetting bleven tot in de maand Augustus, toen Diederik van B ronk horst zich genooddrongen zag om vrede te verzoeken. In 1402 bezegelde hij mede de op­dragt van Koevorden aan Florentius van Wevelinkhoven, den. vijftigsten Bisschop van Utrecht. Men vindt eene munt van hem bij van der Chijs (1). Hij overleed in 140S, en had bij Elizabeth van Utenhoven verwekt eenen zoon, Gijsbert van Bronkhorsti Heer van Ba­tenbur g en A nholt, die hieronder volgt. Zie Dumbar, Kerkel. en Wereltl. Deventer , D. I. bl. 621; van Spaen, Inl. tot de Hist. van Gelderl., bl. 309 en 310. BRONKHORST (GIJSBERT VAN), Heer van Borcul o, een broeder van den voorgaande — dien VV illem van Gulick en Maria van Gelder, hunnen Raad en lieven Neernoemen , als zij in 1372 , namens hunnen zoon , de Privilegien van Doesborgh bevestigden — hielp in 1372 Arnhem voor Hertog Willem winnen, en was, in 1374, in verbond met Herberen, Heer van Putt en, tegen Kampen en in het zelide jaar bij het verdrag der faetien in Gelderland. Hij was in 1384 Landdrost van het Graafschap Zutphen. In 1395 leefde hij in vijandschap met Deventer en spande met anderentegen bar zamen , omdat deze stad de verheffing van G ij s b-r e c h t s.. (1) Alunten der Heeren en steden van Geldert., Pl. VIII. 1398 broeder, Rodiger van Bronkhorst, tot Bisschop van *Utrecht had tegengewerkt , doch zoodra Frederik van Blankenh ei m . de een-en-vijftigste Bisschop van Utrecht , hun had doen te ken­nen geven , dat ingeval zij iets tegen Deventer of hare burgers en inwoners ondernamen , hij zulks zou aanzien als eene vredebreuk met hem , zag men haast een einde van deze onlusten. Met zijne Neven van Bronk horst was hij bondgenoot van Reinald, Heer van K o e v o r d e n , en werd in 1307 begrepen in den zoen met Bisschop Frederik van Bl ank enh ei En. Ten laatst ge­noemden jare kocht hij de beerlijkheid Borculo van zijnen zwager,, Godard van Borculo, geheeten van Doodingweerde, en overleed voor 1402, bij zijne vrouw , Henri ca van Borculo, eheeten van D o o dingwerde, Beene kinderen nalatende. Zie Dum bar, Kerkelyk en tvereltlyk Deventer, D. I. bl. 625 en 626; van Spa en, Inl. tot de Hist. van Gelded., D. I. M. 286-288. BRONKHORST (Gamin. VAN), een zoon van Diederik van Bronkhorst en van Elizabeth van Utenhove, wordt nog zoon genoemd in 1390 en 1399 , Filius de Batenburg. Hij was Baad van Hertog van Gelre in 1402, en verpandde in 1408 met zijne vrouw de heerlijkheid Batenburg aan zijnen broeder, Johan van .Berlaer, deer van Helmond en Keerbergen, zoo als hij die van zijnen vader geerfd had , voor 3600 Fransche schilden , bezegelde in 1411 den brief, waarbij Frederik van Ulf t zijn slot UM tot open huis van den Hertog van Ge Ire maakt. In 1412 verpandde Johanvan Berlaer, Heer van Helmond, de heerlijkheid Batenburg aan den Hertog van Braband, doch op voorwaarden van tossing door G ij s b e r t van B r o n k horst, zijnen halves broeder, die in 1432, voor het kwartier Nijmegen , aan het hoofd van den verbondbrief tusschen de ridderschap en de steden des lands van Gelre en Graafschaps van Zutphen was. Hij over­ leed in 1432 en was gehuwd met M a r ga retha van Ge tn en , Vrouw van Anholt, doehter van Heer Herman van Gemen en had tot zoon Diederik van Bronkhorst, die in 1451 overleed. Van der Ch ij s deelt (1) zes verschillende tnunten van hem mede. Zie behalve het in de noot vermelde werk , van Spa en, Inl. tot de Hist. van Gelded., D. 1. bl. 310; Nyh off, Gedenktvaardigheden, D. III. bl. 317, 324, 367 , 368, D. IV. bl. 30. BRONKHORST (OTTo vAN) , Beer van Bronk h ors t en Bo r­ culo, tweede zoon van Gijsbert van Bronkhorst en van Redwig van Teckelenburg, volgde zijnen broeder Willem van Bronkhorst , waarschijnlijk in 1431, op als Baanderheer. llij bezegelde het Verbond van 1418 als tweede Gedeputeerde uit het Graal'schap Zutphen ; werd in 1420 met Borculo beleend ; •••¦¦¦¦•¦•¦•• (1) Munten der fleeren era steden an Gelded.; P1. VIII, waar ook zijne te Batenburg geslagene must afgebeeld wordt. 1899 was in 1423 Raad van Arnold V, Hertog van Gelder; werd in 1431 verkoren tot scheidsman tegen den Heer van Bnre n; maakte in 1435 zwarigheid ow op de dagvaart te Nijmegen te komen; bezegelde het verbond van 1436 ; maakte in 1448 een verbond met eenige Edelen en de vier kleine steden op de Veluwe ; was in 1450 uit het Graafschap Zutphen gemagtigd tot de Rege­ring , gedurende de aiwezigheid van den Hertog bij eene reis naar Rome , en deed zich in 1534 , met Joachim, Heer v a n Wise h, verbonden , kennen als vijand van de stad Vreden. Zijn sterfjaar wordt niet vermeld , mar in 1458 was hij reeds overleden. Hij heeft twee vrouwen gehad , de eerste was Agnes van So Ims, die hem baarde Gijsberta van Bronkhorst, getrouwd met Everwijn, Graaf van Bentheim; Ileylweg van Bronkhorst, gehuwd aan Otto, GraarvanDiepholt,en A gn es van Bronk hors t, Abdisse van Elten. Zijne tweede vrouw was Elizabeth , eene dochter van Johan, Graaf v a n Nassau, Heer van Bielstein, uit welk huwelijk gesproten zijn Gijsbert van Bronkhorst, Heer van Bronkhorst, Borculo, Homoet en Wisch; Frederik van Bronkhorst, Beer van Bronkhorst en Boreal°, en Cunegonde van Bronkhorst, getrouwd met Hendrik, Heer van Homoet en Wisch. Zie van Spaen, Inl. tot de Hist. van Gelderl., D. I. bi. 292 en 293; Sch el t ema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 178, D. II. bl. 571. BRONKIIORST (DIEDERIK VAN) , 'leer van Anholt en Baten­burg, hetwelk hij in 1453 kocht van zijnen zwager Willem, Bastaard van Gelder, was een noon van Gijsbert van Bronk­horst en Margaretha van Gemen, en werd in 1424 met Johan Schellart van Obbendorp, door Ar­nold V, Hertog van Gelder, aan den Hertog van Kleef gezonden , om een Verbond te sluiten. Tegelijk met zijnen vader teekende hij in 1429 het verdrag tusschen Hertog Arnold en Frederik van B la nkenh eim , den een-en-vijftigsten Bisschop van Utrecht , en hezegelde mede uit Nijmegen, in 1436, het Ver­bond des Landschaps ZUtphen. Oijen en Dieden verkreeg hij in 1440 in pacdschap van Hertog Arnold en met Batenburg werd hij in 1442 door Keizer Frederik III beleend ; doch in 1448 werd hij door Hertog Arnold onder anderen beschuldigd , dat hij , toen hij hem in zijne jeugd tot Raad gegeven was , meer zijn eigen voordeel dan dat van den Hertog gezocht had. Hij reisde met den Graaf van Horne naar Venetien , waar zij zich vervoeg­den bij Hertog Johan van Klee f, die inmiddels mede aldaar gekomen was , en namen te zamen den weg naar Jeruzalem , waar D i e d e r i k , in 1450, door den Hertog tot Ridder geslagen werd. Van hem komen twee te Antholt geslagene munten voor bij v a n, der Ch ijs (1), zij zijn van rood koper; verder nog vijf schil- (1) Munten der. Heeren en steden van Gelded., bi. 142, 1400 den van slecht zilver , welke te Batenburg geslagen zijn (1). Hij overleed te Nijmegen , in 1451 , en was gehuwd met Catharina Gronsveld, vrouw van Gronsveld en Lymborg, bij wie hij verwekte Gijsbert van Bronkhorst, Heer van Batenburg en Anholt, die volgt; Hendrik van Bronkhorst en van Batenburg, die getrouwd was met Ca­tharina van A Ipen, en van wien afstammen de Heeren van Bronkhorst-Batenburg, Graven van Gronsveld, Lym­borg en Al pen, alsmede de Heeren van Honnep el en Ne­dermormter; Johan van Bronkhorst,DomproostteUtrecht; Margriet van Bronkhorst, getrouwd met Goossen Kette­ler tot Assen; Herburg van Bronkhorst, gehuwd aan Jo­han Dickbier, Graaf van Megen, Heer van IVIierlaar, Ca­tharina van Bronkhors-t, getrouwd met Johan, Heer van Alpen en ,Honnepel; Herman van Bronkhorst, Heer van Batenburg en Anholt, en Raad van Hertog Karel, die in 1556 overleed , en van wien een goudgulden is afgebeeld bij van der Chijs (2), en Dirk van Bronkhorst, Heer van Vronenbrouck, gehuwd met Elizabeth van Goor, van wien de Graven van Bronkhorst, Heeren van Bahr en Lathem, Anholt, Mylendonck en Meyland afstarnunen. Zie Luiseins, Algem. Hist. Woordenb.; van Spaen, Ini. tot de Hist. van Gelderl. , D. I. bl. 311-314. BRONKHORST (Gummi. VAN), Heer van Batenburg en An­holt, een zoon van den voorgaande, stood in 1459, wegens bet kwartier van Nijmegen, over het verdrag van Arnold, Hertog van Gelder, met diens zoon Adolf en was in 1467 Gezant van Her-tog Adolf op eene conferentie te Kieef. Hij en Heer Wijnand van Arnhem, Bidder, waren met 300 paarden te Wageningen, in dienst van Hertog Adolf. Namens het kwartier van Nijmegen bewilligde hij, in 1470, in de aanstelling van Vincent, Graaf van Meurs, tot Stadhouder van Gelderland .voor Prins Adolf, die gevangen zat, en was in 1472 de eerste der acht Heeren, die Hertog Arnold niet in genaden wilden aannemen, maar zich voor­ behielden te straffen. Door Catharina van Kleef, vrouw van Hertog Arnold, werd hij in 1473 naar het Hof van Bourgondie gezonden, doch moet kort daarna gestorven zijn. Hij was getrouwd met Agnes van Wisch, uit welk huwelijk zijn gesproten: Ja­kob van Bronkhorst, die volgt, en Ermord van Bronkhorst, van wien men -niets weet. Van hem wordt eene koperen count beschreven door van der Chijs (3). Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luis c i u s , Algem. Hist. Woordenb. ; v a n S p a e n , Inl, tot de Hist. van Gelderl. , D. I. bl. 314-316. (1) De Munten der Heeren en steden van Gelderl. , Pl. VI II en IX. (2) Het zeIfilo werk , P. IX. (3) Hei, zellde vverk Pi. Vill. 1401 BRONKHORST (JACOB VAN), Heer van Batenburg en Anholt, een zoon van- den voorgaande, was, in 1489 wegens Nijmegen, bij het tractaat, tusschen Adolf, Graaf van Nassau, Stadhouder van Gelderland, en Willem, Hertog van Gulick en Bergh, en, in 1494, dat van Karel van Gelder en Graaf Frederik van Buren. Nadat Albert van Saksen, Landvoogd der Nederlanden , in 1497 Batenburg had ingenomen, werd Bronkhorst mede be­grepen in den vrede, dien Karel, Hertog van Gelder, met de Hertogen van Saksen, Beijeren, Gulick en Kleef, onder bemidde­ling van den Koning van Frankrijk,• sloot. Hij geraakte in 1500 in onmin met Hertog Karel, en verzocht, in 1501, aan het Land­schap Zutphen zich voor den Hertog te • mogen verantwoorden; doch werd in het volgende jaar Karels openbare vijand en hield de zijde van den Hertog van Kleef. Door Hertog Karel, in 1503, uit Batenburg verjaagd en gevangen genomen, moest hij 1500 gulden losgeld betalen en verloor ook Anholt. In 1505 was hij Stadhouder van Gelderland, namens den Koning van Castilian en in 1506 Raad van dien Koning in Gelderland. Bij den Vrede te Utrecht gesloten in 1513 kwam hij weder in het bezit van Eaten-burg. Van hem komt eene biljoen munt voor bij van der Chijs (2). HIS overleed in 1516. Zijne vrouw was Agnes, Gravin van Bentheim, bij wie hij eenen zoon verwekt heeft, Gijsbert van Bronkhorst, Heer van Batenburg, die zonder kinderen over-Iced en aan wien van der C h ij s eenen goudgulden toeschrijft (3). Zie van Hoogstraten en Broubrius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; Luiscius Algem. Dist. Woordenb.; vanSpaen, Inl. tot 'de Hist. van Gelderl. 0. 1. bl. 316 en 317. BRONKHORST (FREDERIK VAN), Heer van Bronkhorst en Borculo, was eerst Domheer te Keulen en Luik, en noemde zich in 1484 Biveder te Bronkhorst; doch erfde in 1489 de beer­lijkheid Bronkhorst van zijnen broeder Gijsbert van Bronkhorst, en verbond zich met eenige Zutphensche Edelen, om David van Bourgondie, den vijI-en-vijftigsten Bisschop van Utrecht, te hel­pen tegen de kinderen van Jan, Heer van Wisch. In het zelfde jaar was hij, wegens het Graafschap Zutphen, bij het verdrag tusschen Adolf, Graaf van Nassau, Stadhouder namens den Aartshertog Maximiliaan en Willem, Hertog van Gulick en Bergh. Hij werd door den Bisschop van Munster, in 1490, met Borculo be­leend; was bij Karel, Hertog van Gelder, toen die, in 1492, gehuldigd werd, en ontving van hem het Drostambt van de Veluwe. Met dien zelfden Hertog teekende hij, in 1492, de gifte van de voogdij Gelder, aan Jonkvrouw Catharina, zijne tante. Ook was hij, in 1494, tegenwoordig bij het verdrag van Hertog Karel met Graaf Frederik van Buren; werd, in het zelfde jaar, door de (1) Munten der Heeren en steden van Geiderl., Pl. IX. (2) Het zelfde werk , P1. 1X. 1402 hoofdsteden tot een Hoofdman met 53 paarden aangenomen, en, in 1499, dOor den Hertog tot den Vrede met de Hertogin van Gulick en Med gevolmagtigd. Als Bannerheer zegelde hij in 1500 de bieraccijns aan Hertog Karel, alsmede dd obligatiebrieven aan den Hertog van Lotharingen en het Verbond van het Landschap Zut­phen. Met Hertog Karel in geschil geraakt, brak hij in 1501 ten eenemale met hem; onderwierp zich aan den Aartshertog M a xi-mi I i aan, en was in 1506 Raad van den Koning van Castilian in Gelderland. In dat zelfae jaar zag hij zich verpligt met Hertog Karel te verzoenen. Zijn sterfjaar vindt men Diet vermeld. Zijne vrouw was Met ta, eene dochter van Oswald, Graaf van den Bergh. Uit dit huwelijk is gesproten een zoon : J oost van Bronkhorst, Heer van Borculo, die door Keizer Karel V tot den Gravenstand verheven werd en in 1553 overleed en eene dochter, wier voornaam onbekend is, doch die in 1523 llofjuffer van de Hertogin v an Gelder was. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. list. Woordenh.; Luiscius, Algem. Hist. Woordenh.; van Spacn, Inl. tot de Hist. van Getderl. , D. I. bl. 296-298. BRONKHORST (WILLER VAN), Heer van Bat en b u rg en S t e in, oudste zoon van Herman van Bronkhorst, Heer van Baten­burg en Anholt, en van Petronella van Praet van Moer­ker k en, was met groote zucht voor de vrijheid en s Lands wel­varen bezield en had ook beloofd het Verbond der Edelen te tee­kenen doch schijnt tot het volbrengen daarvan , door het misnoe­gen van zijnen moeder, wederhouden te zijn. Den Prins v a n 0 ra nj e op zijnen eersten togt tegen Alva, in 1568 , vergezeld hebbende; werd hij, in 1572, door dien Vorst naar Zeeland gezon­den om orde te stellen , en in het volgende jaar tot Luitenant-Gouverneur en Bevelhebber van het Leger tot ontzet van Haarlem benoemd. Eerst trachtte hij den 28sten Mei , met M a r in u s Brand, den vijand op het Haarlemmermeer te bestoken , doch 's vijands vloot onder Maximiliaan d'Ilennin, Heer van Bossu, sterker of beter op haar hoede vindende dan zij verwacht hadden , namen zij , eer het op een slaan ging, de vlugt , en werden door B oss u achtervolgd , die 22 vaartuigen veroverde. B r on k h or s t begat zich voorts naar Ouderkerk , welk dorp hij na eenige sober­mutselingen innam , waarna hij het versterkte, doch alzoo de vijand zich op het kerkhof zeer sterk verschanst had kon hij daar ook weinig uitrigten , en noch hij , noch S on o y , zagen zich te die: tijde in staat, den toevoer naar het leger voor Haarlem te beletten. Men besloot dus eene paging tot ontzet van de benaauwde stad te wagen. Te dien einde trok B r on k h o rs t , den 8sten Julij, tegen den avond uit Sassenheim op, aan het hoofd van 4000 knechten , grootendeels burgers uit Gouda en Delft , cinder welke laatsten zich mede beyond de naderhand, als Advokaat van Holland , zoo be­roemde Joan van Oldenbarneveld. Voorts had Bronk­horst 600 ruiters , onder Gaspar van der Noot, Hoer v a n 1403 'Carlo, 7 veldstukken en 400 wagens met krijgs- en mondbehoef. ten bij zich , en ten einde 's vijands verschansingen te veiliger te kunnen genaken , had hij zich voorzien van borstweeringen van musketschootvrije planken , die , op wielen , voortgesehoven konden worden , en van gaten voorzien waren , waar het geschut door spe­len kon. Een optogt met zoo veel yolks en omsiag kon niet ver-holen blijven voor den Bevelhebber van het rijandeliijk leger voor Haarlem , Don Frederik de Toledo, die er daarenboven ken­nis van kreeg uit de briefjes , welke hij aan twee duiven , in de vlugt geschoten, had gehecht gevonden. Nog vernam hij , dat de belegerden een gordijn cloorsneden hadden , om door de breuk uit te vallen , zoodra het ontzet zich opdeed. Dus dubbel gewaar­schuwd , doet hij , in den zelfden nacht , eenen groote hoop nat stroo in brand steken regt over de genoemde breuke , waardoor hij den belegerden verhinderde het teeken te zien , dat het ontzet naderde , hetwelk door middel van vuur moest gegeven worden. Achter het smeulende stroo plaatste hij 5000 man van zijn beste voetvolk ; een dergelijk getal knechten en 500 ruiters werden naar den duinkant gezonden , onder Jan Baptist d el N on t e, die last had , om , op zeker teeken van het geschut , het leger van Bronk h o r s t in de linkerzijde te vallen. Zes regementen onder J u-Haan Romero en anderen moesten , te zelfder tijde, oostwaarts, over de besnijdingen springen, en de gelegenheid waarnemen , om B ronk h o rs t aan de regterzijde aan te Casten. Het overige van het leger stond binnen de verschansing in slagorde. B ronkh ors t die, tot middernacht , te Noordwijkerhout verbleven was , kwam tegen drie ure des morgens aan het Manpad, waar hij post vatte om' zijne borstweringen op te werpen. Doch terwij1 hij hiermede bezig was , begon het Spaansch geschut , te bulderen; waarop hij onvoor­ziens , van de eene , de andere zijde , •aangevallen werd. Zijne voorhoede , uit ruiter bestaande , was middelerwij1 binnen de ver­schansingen geraakt, waar zij door eenen veel sterker hoop ontvan­gen en teruggejaagd werden, tot aan het Manpad. her stort zij op Naar eigen voetvolk , dat , van drie kanten overvallen , zulk eenen zwaren schok niet wederstaan kon , maar eerst begon te ken en eindelijk op de vlugt ging. Hierdoor was de geheele onder­neming mislukt, en er bled 700 man op de plaats. B ron k h or st viel onder bet stridden van zijn paard , waarop hij gevangen genomen werd , en overleed twee dagen daarna aan zijne wonde. Bit blijkt uit eenen brief van Prins W illem Iaan zijnen broeder , Graaf J a n , waarin hij deze verzoekt de overblijv ende weduwe te troosten. Ter- gedachtenis aan deze gebeartenis en aan het verslaan der Vlamingen door Witte van Haemstede, den 26sten April 1303, is door Mr. David Jacob van Len nep, Hoogleeraar aan het Athenaeum te Amsterdam , in 1817, op den hoek van de Man.. padslaan en den straatweg van Haarlem op Leiden, een godenktee­k en opgerigt, bestaande nit eenen naatd van 14 voet op een voet­stuk van 5'/2 voet hoog, dat 2 voet boven den grond is gesteld,beide van blaauwen ardainsteen bearbeid. 1404 Op het naar den straatweg gekeerden vak leest men : TER EERE VAN WITTE VAN HAEMSTEDE EN VAN DE BRAVE BURGERS VAN IIAERLEM DIE MET BEM DE VREEMDE MANNED LANGS DIT PAD VERDREVEN D. XXVI ARIL MUHL EN TER EERE VAN BEN DIE TOT ONTZET VAN HAERLEN BIJ DIT M&NPAD BUN LEVEN WAAGDEN D. VIII Julij MDLXXIII. 's Mans zes-en•vijftig versehillende gouden en zilveren munten zijn afgebeeld bij va n der C h ij s (1). W illem van Bronkhorst was tweemalen gehuwd geweest ; eerst met Johanna van St. Omer, weduwe van Ha lewijn van Boringen, bij wie hij geene kinderen verwekte. Zijne tweede vrouw was Erica van Manderscheyd t, weduwe van den Graaf van Isenburg, die hem sehonk, Herman Dirck van Bronk­horst, Beer van Baten burg en Stein, in 1612 ongehuwd overleden , wiens zes munten mede bij van d e r .0 h ij s (2) voor­komen , en Willem van Bronkhorst, die jong Zie Bor, Nederl. Oorl. B. Vt. bl. 431 (316), 439 (322), 440 (323); van Meteren, .14derl. .Hist., D. 11. hi. 152; Hooft, Ne­derl. Hist., bl. 290, 306, 308, 311, 312; van Sotneren ; Beschr. van Batavia, bl. 234, 235 ; van Loon, iVederl. Historip., D. 1. bl. 163 en 164; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; Luisclus, Algem. Hist. Woordenb.; W a­genaar, Vaderl. Hist., D. VI. bl, 399, 422-429; te Water, Verb. der Edelen, St. 1. bl. 259 en 260, St. IV. bl. 433'; Kok, Vaderl. Woordenb., D. V. bl. 221, 222; Brouerius van Nidek en le Long, Kabinet van Nederl. en Kleefs. Outh., D. II. bl. 71 72; van Spa en, Inl. tot de Hist. van Gelded., D. 1. bl. 321-324; de Koning, Tafer. der stad Haarl. , D, 11. bl. 104-106 ; Aardrijksk. Woordenb. der Nederl , D. VI I. bl. 637; Groen, Correspondance, Tom. 111. pag. 291, Tow. IV. pag. 170; Arend, Algent. -Geschied. des -Vaderl., D. II. St. V. bl. 271. BRONKHORST (KAREL VAN) , Heer van W es t bar en dye eh t en Obbicht, tweede noon van Herman van Bronkhorst en Pe t r on el la van P rap t, en diensvolgens een broeder van den voorgaande , was mede een sterk ijveraar voor de vrijheid en wars van alien gewetensdwang. Dat hij ook het Verbond der Edelen (1) De Munten der Heeren en Steden van Gelderland , Pl. IX —XV. (2) Het zelfde werk , PI.. XV, 1405 geteekend en in alle opzigten de belangen van den Staat heeft helpen bevorderen , blijkt uit eenen brief, aan zijne moeder ge­scfireven uit Obbicht, den 20sten April 1566. Hierin ,verklaart hij ronduit , »dat h.ij , drie maanden te varen , zich aan Grave »Lodewijk van Nassau, verbonden en onder hem verteekend »hadde. Hadde zijn moeder hem daarover ondervraagd, toen hij »te Batenburg was, hij zou het gezegd hebben; doch nu had hij »verzwegen, wel wetende, dat zij onvergenoegd was op zijnen »broeder, wegens de onderteekening van het Verbond. Hij zond »haar een afschrift van het verzoek door Brederode aan de Her­ o togin overgeleverd, in het bijzijn van 300 Edelen. Dit smeek­»schrift had de Landvoogdes gunstig ontvangen, bespeurende, dat »het niet tegen 's Koniugs en 's Lands welvaren aanliep. Indien »het gewetensonderzoek en de plakaten zouden doorgaan, wilde hij »liever onder de Turken wonen, dan onder den Koning. Vreeze »voor berooving der goederen en zelfs van verbrand te zullen wor­» den ter oorzake van het Goddelijk Woord had hem bewogen, in »die verbindtenis deel te nernen; te meer, omdat hij, in zijn ge­»bied, het Euangelie klaar en rein deed prediken; en de heillooze umisse, een Duivels werk, liet varen." Wijders vermaant hij zijne moeder, »het Woord van God te Batenburg en Stein te laten »prediken; en zich niet te laten aftrekken van het goede beginsel, nheigene zij aangenomen had, nog te vreezen voor eenige bedrei­»gingen, naardien de Heere alien, die hem hartelijk liefhebben, azal bijstaan en nooit verlaten, die om zijnen naam lijden." Ein­delijk betuigt hij in dien brief, zijn vast voornemen, om aan het »ware, regte Christelijke geloof te blijven vasthouden." Karel van Bronkhorst verloor zijn Leven door de moordia­dige hand van eenen Spanjaard te Keulen, in 1580. Bij zijne echtgenoote, Al verade van Flodorp, die hertrouwd is met Fla. lips Bentink tot Aller, liet hij eenen Z0011 na, Maximiliaan Graaf van Bronkhorst, Heer van Batenburg, Stein en'Ba­rendrecht, die, Spaanschgezind zijnde, in 1582 als vijand van het Vaderland verklaard werd en in 1641 overfeed. Zie van Someren, Beschr. van Batavia, bl. 234-237; v a n liooastraten en Brouerius van 1Videk, Groot Algem. list. Woordenb. ; Luiscius, Algem. Hist, Woordenb.; te W ater, Verb. der Edelen, St. H. bl. 300-303; de Chalmot, Biogr. Woordenb. BRONKHORST (DIRK VAN), meestal onder den naam van Dirk van Batenhurg voorkomende, was de derde zoon van Herman van Bronkhorst, Heer van Batenburg en Anholt, en van Petronella van Praet van Moerkerken en alzoo een broeder van de beide voorgaanden. Hij teekende het Verbond der Edelen op aandrang van Jan van Marnix, Heer van Tholouse; ver. zocht schriftelijk den Gentschen Predikant Herm anus Moded, dat hij het ontslag van een gevangen Advokaat , die Hervormd was, wilde bevorderen en van den President des Raads van Vlaanderen 1406 begeren, dat hij niemand , ter oorzake van de Godsdienst, in hech­tenis zetten zou. Na de vergadering te St. .Truijen te hebhen bij­gewoond , hegaf hij zich in dienst onder Hendrik van Bred e-r ode en wierf eenig krijgsvolk aan; in 's Hertogenbosch hield hij heimelijk verstand met den Kapitein A n t h o n i van Bomb er g e n. Met zijnen broeder G ij sbert van B ronkhorst, die hier onder volgt , kwam hij te Amsterdam ,, daags nadat B redero de van daar vertrokken was. Veel moeite spildep zij , doch te ver­geefs , om binnengelaten te worden ; want zelfs de Onroomschen hadden besloten hen buiten te houden. Van daar voerden zij hun yolk over het IJ , naar West-Friesland , en te Hoorn komende, namen de Bronk hors ten , ziende hoe hachelijk de zaken ston­den , het besluit , om naar Friesland over te steken en voorts te trachten naar Emden te komen ; doch zij werden door den schip­per,, die hen overvoerde , verraden en aan Ernst M u l a r t , Schout te Hasselt , en Kapitein van Johan van Li gne, Graaf v an A r embe rg, overgeleverd , te Harlingen opgebragt, van daar mar Vilvoorden en eindelijk naar Brussel gezonden , waar zij den lsten Junij 1568 op een schavot onthoofd werden. Zijne beeldtenis gaat in plaat uit , gegraveerd door Huber t Goltzius en daarna door Houbraken. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. III. bl. 169 (119), B. IV. bl. 238 (169); van illeteren, Nederl. Hist. , D. I. bl. 409; Hooft, Nederl. Hist., bl. 136 , 167; Halma, Toon. der Vereen. Nederl. , D. 1. bl. 120 en 121; van Hoogstraten en Brotierius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Luiscius, Algem. Rist. Woordenb.; Boonikamp, Alkmaar , bl. 153; Wagenaar, Vaderl. Geschied., D. VI. bl. 125, 211 , 231 , 277; te Water, Verb. der Edelen, St. H. bl. 304 ; St. IV. bl. 431-433 ; K o k , Vaderl. Woordenb., D. V. bl. 220 , 221; Bijvoegs. op dat Woordenb. , D. 1. bl. 202 en 203 ; de Chalmot Biogr. Woordenb., D. II. bl. 127 en 128 ; van Spaen, Inl. tot de Hist. van Gelderl., D. I. bl. 321; Col-. 1 o t s c u r y , Holland's Roem , D. II. bl. 44 en 45, Aant. bl. 111; Algem. Woordenb. der Zamenl., Afd. I. bl. 139 en 140. BRONKHORST (GIJSBERT VAN), meestal in de geschiedenis onder den naam van G ij s h e r t van Bat en bu r g bekend, was de vierde zoon van Hertnan van Bronkhorst, Heer van Batenburg, en Anholt, en Petronella van Praet vanMoerkerken, en diens­volgens een broeder van de drie voorgaanden. Hij teekende het Verbond der Edelen, ten huize van Floris van Pallandt, Graaf van Culembo r g, twee dagen na het overleveren van het Smeekschrift ; was in de vergadering te St. Truyen ; nam de On­roomsehe Kooplieden en Leeraars in bescherming; trad in dienst onder Hendrik v an B r ed erod e; wierf zelfs eenig yolk aan , en rnaakte een valsch alarm aan de eene stadspoort van Amsterdam , met den toeleg, om , door eene andere poort binnen te komen ; doch dit mislukt zijnde , vond ook hij raadzaam naar Friesland over te steken , en had voorts het zelfde lot als zijn broeder Dirk v an Bronkhorst. 1407 Zijne beeldtenis is in het koper gebragt eerst door Haber t G ol t zing, en daarna door Houbraken. Zie B o r , Nederl. Oorl., B. III. bl. 169 (119) , B. IV. bl. 238 (169) ; van Meteren, Nederl. Hist., D.I.b1.409;Hooft,Nederl. Hist. , bl. 136 , 167 ; Ha I m a, Toon. der Vereen. Nederl. , H. I. W. 120 en 121; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Gpoot , Algem. Hist. Woordenb. ; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb.; B o o m k a m p, Alkmaar en zijne Geschied.. bl. 153; Wagenaar; Vaderl. list., D. VI. bl. 125, 211, 231, 277; te Water, Verb. der Edelen , St. II. bl. 304 , St. IV. N. 431-433 ; K o k , Vaderl. Woordenb., D. V. bl. 220 en 221 ; Bijvoegs. op dot Woordenb. , D. 1. bI. 202 en 203 ; de C li a I m o t , Biogr. Woordenb. , D. II. hi. 127 en 128; van Spaen, hi/. tot de Hist. van Gelderl., D. I. bl. 321; Collot d'Escury, Bolland's Roem, D. II. bl. 44 en 45, Aant. bl. 111 ; Algem. Woordenb. der Zamenl. , Afd. I. bl. 139 en 140. BRONKHORST (JoosT vAN), Heer van Honnepel, zoos van Dirk van Bronkhorst ea Batenhurg, Heer van Honnepel en Nederwormter, en van Elizabeth van Limburg Styrum, was een der teekenaars van het Verbond der Edelen en woonde in zijne heerlijkheid Honnepel buiten Kalkar in het Land van Kleef, toen hij uit kracht van een mandament , den 28sten Mei 1568, te Antwerpen verleend, gedagvaard werd, ow voor gemagtigden van Al va, binnen die stad te verschijnen. Niet verschenen zijnde , werd hij , bij vonnis van Alva, den 30sten September daaraan­volgende gebannen. Wat hij later ten voordeele der vrijheid verrigt heeft vindt men niet opgeteekend. Hij had in huwelijk Johanna van Bred erode, bij wie hij slechts eene dochter verwekte, Geertruid van Bronkhorst. Zie van Leeuwen, Bat. Ill., bl. 890 eu 891; Marcus, Sen­tentien van A l v a, bl. 128-130; te Water, Verb. der Edelen, St. 11. bI. 305, St. IV. bl. 433; de C h a I ni o t , Biogr. Woordenb. BRONKHORST (DISK VAN), Beer van Ned e rwo r m ter, een broeder van den voorgaande , nam vermoedelijk ook deel aan het Verbond der Edelen. In 1572 , door Graaf Willem van den Bergh, voorloopig ,tot Sladhouder over Friesland en Groningen aangesteld , nam hij terstond 10 of 12 Kapiteins aan en had in korten tijd 3 of 4 vendels krijgsvolk aangeworven , met welke hij de Kuinder aanviel , waar eenige Walen in eene sterke schans in bezetting lagen , die terstond verliepen. Hierdoor nog meer moed krijgende viel hij in Friesland en deed eenige steden omslaan , on­der welke Franeker, Bolsward en Sneak , waar hij in handen der vijanden viel. Hoe hij daaruit geraakte vindt men niet vermeld , doch in het zelfde jaar werd hij , uit 's Prinsen naam en uit diem der Staten van Holland , Zeeland en West-Friesland , 1 met Johan van der Does, Heer van Noordwijk, Willem van Nijeveld, Heer van Arendsberg, Mr. Lieven Keers-, maker, Burgemeester van Zierikzee, en Doctor A. d r i a n u s Junius naar Engeland gezonden , ten einde Koningin E l i z a-b e t h om onderstand in yolk en geld te verzoeken. Later was hij, 1408 van 's Prinsen wege , Overste der stad Leiden , waar hij blijken van dapperheid gaf , doch hij overfeed, gedurende , het beleg, den Eden September 1574. Zie B or, Nederl. Oorl., B. VI. bl. 382 (277), 424 (310), B. VII. bl. 507 (25) , 532 (42) , 552 (56) ; (Bea ti fo rt) . Leven van Wil­lem I, D. II. bl. 338; Zonhoven, Beleg en Ontzet der stad Lei-den, bl. 48, 61, 77, 126; Wagenaar, Yaderl. Mist., D. VI. bl. 466, 483 ; Sj o e r d s Beschr. van Friesl. , 1). II. bl. 712 , 713 ; 's G r a-v e n z a n d e , Tweede Eeuwged. der Middelb. Yrijli. , bl. 288 en 289 ; te Water, Verb. der Edelen , St. IL b1.-305 en 306 , St. IV. bl. 433 ; de Cha I m ot , Biogr. lVoordenb. 'BRONKHORST (FRANs VAN), Ridder , wordt niet gevonden op het geslachtregister der B ronkft ors ten van Bat en burg, doch zal ver­moedelijk tot eenen anderen tak van dit huffs behoord hebben. Hij was een dergenen , die , ingevolge eerie aanschrijving van de Vrouwe Regentesse der iNederlanden , den 1 lden Mei 1566 door Commis­sarissen van den Hove geroepen werd om te verklaren: » wat affectie ende genegenheid zij tot den dienst van den Koning hadden; » ende of zij gezind waren het met Majesteit te houden en » denzelven tegens een ieder te dienen , en heigeen hun wegens » Zijne Majesteit zal worden bevolen te gehooren, alley ingevolge » de verpligting van hunne Leenen en van den Eed, alsmede om » te renuncieren van alle Verbonden , Confederatien en Obligatien » ter contrarie." Het schijnt, dat hij werkelijk voor Commissarissen verschenen is en zich verantwoord heeft. Zie d'Yvoy van Mijdrecht en Beeldsnijder, Verbond der Nederl. Edelen, bl. 2, 64, in welk werkje wede het facsimile zijner handteekening voorkomt. BRONKHORST (NIc0LAAS VAN), Ileer van B l e i s w ij k , zoon van Andries van Bronkhorst en van Wendelmont van Bosch hu y s e n , was een der teekenaars van het Verbond der Edelen. Hij werd mede voor Commissarissen van den Hove ter ver­antwoording geroepen , en schijnt ook verschenen te zijn en zich verantwoord te hebben. Hij was gehuwd met Jacquemyn van Poe I geest, bij wie hij verwekte, Gerardina van Bronkhorst, gehuwd met Jan van Mathenesse van Wibisma , overleden in 1571, Nicolaas van Bronkhorst, Heer van Stad aan 't Ilaringvliet, over­ leden in 1579. Zie van Gouthoeven, Citron. van Holl. bl. 160; van Leeuwen, Batt. lll., bl. 894; Te Water, Verb. der Edelen, St. II. bl. 306, 307, St. III. bl. 496; d'Yvoy van Mijdrecht en Beeldsnijder, Verb. der Nederl. Edelen, bl. 71, in welk werkje mede het facsimile van zijne handteekening voorkomt. BRONK HORST (PIETER vAN) , een broeder van; den voorgaande , insgelijks voor Commissarissen van den Hove geroepen zijnde 1409 schijnt zich mede verantwoord te hebben. In 1570 werd hij Heemraad van Delfland. Hij was tweemalen gehuwd , eerst met Geer truid van So n- ne veld en daarna met Maria van Heerjansdam. Zijne eerste vrouw schonk hem Andries van' Bronkhorst, Beer van Vliet; Jozina van Bronkhorst, gehuwd met J or is van Schoonhoven; Wilhelmina van Bronkhorst, getrouwd net Mr. L ode wij k du Rio, Lid van den Raad der Beroerte. Bij Maria van Heerjansdam verwekte hij Pieter van Bronk­ horst; Willem van Bronkhorst, en Geertruid van Bronk• h ors t, eerst gehuwd aan Arend Serclaas en daarna aan H en­ d rik van der Werve. Zie van Gouthoeven, Chron. van Holt, bl. 160; vanLeeuwen, Bat. Ill., hi. 894 en 895; d'Yvoy van Mijdrecht en Beeldsnij­der, Verb. der Nederl. Edelen, bl. 52. BRONKHORST (GIJSBERT VAN) Heer van Schoot, zoon van Andries van Bronkhorst en van Wendelmont van B os chhui z en , was een dergenen die, ingevolge eene aanschrij­ving van de Vrouwe Regentesse der Nederlanden , den 1 lden Mei 1566 , voor Commissarissen van den Hove van Holland geroepen werd om te verklaren : » wat effecien ende genegenheid zij tot den dienst van den Koning hadden; ende of zij gezind waren het met » Zijne Majesteit te houden en den zelven tegens een ieder te die­» nen , en hetgeen hen wegens Zijne Majesteit zal worden bevolen to gehooren, alles ingevolge de vcrpligting van hunnen Leenen »en van den Eed, alsrnede om te renuncieren van al le Verbon­» den, Confederation en Obligation ter contrarie." Het schijnt dat hij werkelijk voor Commissarissen verschenen is zich verantwoord heeft. Hij overleed in 1576 en was gehuwd met Le vina de Bryaarde, bij wie hij verwekte Lambert van Bronkhorst, Her wan Schoot; Levina van Bronkhorst, getrouwd met Jacob Sandelyn, Heer van Heerenthoute, en Geertruid van Bronkhorst, gehuwd met Anthonis van Vliet, Heer van der Coulster. Zie van Gouthoeven, Chron. van Holt., bl. 160; van Leeu­wen, Bat. Ill., bl. 895; d'Yvoy vanhlydrecht en Beeldsnijder, Verb. der Edelen, bl. 79, in welk werkje merle het facsimile zijner handteekening voorkomt. BRONKHORST (JAN vAN), geboren in 1494 te Nijmegen, en daarom ook onder den naam van J oh a n n e s Noviom a g u s bekend , studeerde, na zijne letteroefeningen volbragt te hebben in de Wijsbegeerte en maakte daarin zulke aanzienlijk vorderingen, dat hi' reeds in 1512 te Rostok tot Meester in die wetenschap werd verheven; vervolgens werd hem een leerstoel in de Mathesis aan die Hoogeschool opgedragen , waarvoor hij echter eenige tijd daarna bedankte, om het Hoogleerambt in de Wijsbegeerte te Keulen aan het Collegie Montanum genaamd, te aanvaarden. Hij nam deze 89 1410 "bediening in 1539 waar, toen bij Laurens Surius de muts als Meester der Vrije Kunsten opzette, welke zelfde plegtigheid hij in het vol geode jaar ten aanzien van Pieter Canisius verrigtte. Na aan die Iloogeschool den graad van Licentiaat in de beide Regten te hebben bekomen, keerde hij naar Nederland terug en weed tot Rector der destijds zeer beroemde Latijnsche school te Deventer aangesteld. In het jaar 1552 begaf hij zich in het huwelijk met Clara de Coster, eene dochter van Jan de Coster , Burgemees­ter van die stad. Eenige tijd hier na brak de Reformatie te De-venter door, en B ro nkh ors t, die reeds voor lang de leerstellingen van J ohannes Cal vinus aankleefde, maakte an !anger geen zwarigheid oak er uiterlijk voor nit te komen. In 1566 woonde bij openliik met alle de andere Leeraren de preken van Kas­par Kool h a as bij; waarschijnelijk waren het de beroerten die hier­door ontstonden, welke Bronkhorst bewogen om Deventer te vet.-laten. Ilij overleed te Keulen in 1570, en was een bij uitstek geleerd man, zeer ervaren in de Wijsbegeerte, Fraaije Letteren en Wiskundige wetenschappen. De talrijke werken, die van hem het Licht zien, getuigen evenzeer van zijne uitgebreide kennis als onver­moeide arbeidzaamheid, zij zijn: De Astrolabii compositione. Colon. 1533. 12°. Apologia pro identitate Auctoris librorum de coelesti Ilie­rarchia cum Dionisyo Areopagita, de quo P au lus in .dcti Apostolorum. Caput XVII, accedit S. Dionysii Areopagitae Martyriurn , latine versurn. Col. 1536. 8°. Scholia in Dialecticam Ge o rg i i Tr ape z unti, adjecto Gysberti P oretani libello de Principiis, Interprete Her­molao Barbaro, et suis ad eum scholiis. Col. 1536. 8°, Paris. 1537. 8°, Lugd. Batay. 1537. 8°. Bedae, Presbyteri etc. Opuscula completa de Temporum ratione diligenter castigata : atque illustrate Veteribus quibus­dam Annotationibus, una cum Scholiis in obscuriores aliquot locos, Authore Joanne Noviomago, nunc primum inventa et in lucem emissa. Colon. 1537. fol. De Nurneris libri duo, quorum prior Logistica, et Veterurn numerandi consuetudinem; posterior Theoremata Numerorum complectitur. Paris. 1539. 12°. It. nunc recens ab ipso .ductore recogniti. Col. 1544. 12°. C. P t olomaei Alexandrini, Philosophi et Mathematici praestantissimi, libri VIII de Geographia, a Graeco denuo traducti Nominibus Graecis a regione appositis, atque in Indicem quarn locupletissimurn redactis , nunquam antea visum commoditate simili, Joannis Noviomagi opera nunc pri­mum in lucem editi. Colon. 1540. 123. Etymologia Grammaticae Latinae,in usum Scholae Daventrien­sis, .ductore Jo. Noviomago, denuo recognita. Day. 1550. 12°. Joannis Ludovici Vivis, ad Sapientiam introductio, cum Praefatione Joannis Noviomagi. Davent. 1588. 12°i 1411 Zie Sweertius, Ashen. Belgic., pag. 457; Revius, Davent. Maar. pag. 367; Slichtenhorst, Toon. des Lands van Gelder. , bl. 38; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb.; Dumbar, Kerk. en Wereltl. Deventer D. I. bl. 307 ; de Feller, Dzct. Ristor. in Voce: Nov i o tn agus; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Algem Woor­denb. der Zamenl.; Biogr. Univ., Tom 111. pag. 168; Bouman, Geschied. der Geld. Hooges., D. 1. bl. 68 en 69. BRONKHORST (Email]) vet), een noon van den voorgaande , in 1554 te Deventer geboren , maakte eenen aanvang met zijne Letteroefeningen in de zelfde stad , onder het bestuur van zijnen vader en de beide broeders Basilius en Lammert Pythopaeus. Doch toen de ontstane beroerte zijne ouders noodzaakten het land te ruimen en zij zich in 1569 naar Keulen begaven , verloor de jonge Bronk horst hier in het volgende jaar zijnen vader. In­tusschen bleef hij zich op de kennis der Fraaije Letteren toeleggen , en ging vervolgens tot de beoefening der Regtsgeleerdheid over, waarin hij zulke aanmerkelijke vorderingen maakte , dat hij zich weidra in staat beyond , om die wetenschap aan anderen te onder­wijzen. Hij verklaarde, in bijzonder daartoe aangelegde lessen , den titel van het Romeinsche Wetboek , handelende de diversis Regu­lis antiqui. Na verltop van eenige tijd verliet hij Keulen, met voornemen om eenige andere Hoogescholen te bezoeken , en misschien ook uit vrees voor vervolging , doordien hij de leer der Hervormden had omhelsd. Wat hiervan moge zijn , hij bezocht de Akademie van Marburg, Erfurt en Wittenberg en maakte ge­bruik van de lessen van V a 1 e n t y n Förster, van N i k o 1 a as Weigelius en inzonderheid van Mattheus Wesenbecius. Ook verklaarde hij aan zijn huis de Instituten en eenige regels van de Pandecten. Van bier reisde hij naar de Hoogeschool van Bazel , waar hij in 1579 de Doctorale muts uit handen van Samuel G r y n a e u s ontving. Naar Wittenberg teruggekeerd gaf hij daar een jaar tang lessen in de Regisgeleerdheid; het zelfde deed hij de volgende twee jaren te Erfurt als openbaar Hoogleeraar. De zucht om zijne vaderstad weder te zien , deed hem in 1582 naar Deventer terugkeeren , waar als toen de beroerten gestild waren. Hier trad hij in het huwelijk met A d e la i de van Xi ddelborgh, eene dochter van Gerard van Middelborgh, Burgemeester te Zwolle. B ronk horst zelf werd in 1586 tot Burgemeester van Deventer verkoren ; dan toen deze stad , in het volgende jaar, door het verraad van den Overste William Stanley aan de Span­jaarden overgegaan was , zag hij zich voor de tweedemaal genood-zaakt haar te verlaten. Hij nam met de zijnen de wijk naar Lei-den, en werd, nog in dat zelfdejaar , door Curatoren tot gewoon Hoogleeraar in de Regten aangesteld. Vele jaren achtereen be­kleedde hij dien post met grooten lof, niet alleen door zijn on­derwijs vele voortreffelijke kweekelingen vormende , maar ook door de uitgave van verschillende schriften de roem der Hoogeschool , met zijnen eigenen , verbreidende. Later nogthans , door aanhou­dend sukkelen , ter waarneming van zijne ambtspligten minder ge- 1412 schikt zijnde, verkreeg hij , in het jaar 1621 , van Cura. toren gereedelijk een eervol ontslag. Hierdoor weer tijd 'voor zich zelven bekomen hebbende, verkeerde hij dagelijks ge­rueenzaam met de Hoogleeraren in de Godgeleerdheid, en schepte zelfs behagen om de collegien van V o s siu s, Heins ius en eenige anderen bij to woven. In Mei 1627 kreeg hij eenen aanval van koorts, die hem den 27sten dier maand in het graf rukte. Hij liet drie kinderen na, waarvan de meest bekende is geweest Gerard van Bronkhorst, die volgt. E v e r a r d van B r o n k h o r s t heeft door den druk gemeen ge­maakt de . volgende werken, welke voor de Regtsgeleerde Archaeo­logie nog van veel nut zijn : 'EvavuoTavitry Centuriae duae , juxta seriem Pandectarum dispositae , et Concilationibus earundem. Lugd. Bat. 1595. 4°. Centuria III et IV , met de beide voorgaande Hanov. 1607. 8°, terwiji de vier Centurion onderscheidene tnalen to zamen herdrukt zijn ; ook met de verhandeling: de Privilegiis studiosorum. Harder. 1653. 8°: Controversiarum Juris, centuriae duae. L. B. 1602 et 1610. 80, Hanov. 1615. 8°, nog met de goorgaanden , onder den titel: 'EvarnoTavitiv Centuriae sex, et Conciliationes earundem; ab ipso Auth,ore recognitae et amplius quam tertia parte auc­tae et locupletatae; accessit brevis tractatus de Privilegiis Studiosorum, Professorum et Doctorum , codem Authore. L. B. 1621. 4°, editio nova prioribus ernendatior , cui accedit Firi Clarissimi Pe t ri Cun a ei °ratio funebris de vita et morte Auctoris. Fancq. 1695. 8°. In Titulum Digestorum de diversis Regulis Juris antiqui Enarrationes. Francof. 1607, waarvan onderscheidene drukken be­staan , de laatste Amst. 1686. 12°. Methodus Feudorum, cui adjectae suet Orationes duae, una de studio Juris instituendo , altera de laudibus Juris pruden­tiae. L. B. 1613. 8°. Item met Aanteekeningen van C ypr. R egn. ab 0 os terg a. Utr. 1652. 8°, Amst. 1695. 12°, in welk werk Bronkho rs t zich inzonderheid bepaalt tot de gebruiken der Ne­derlanders en die van. Frankrijk; terwiji hij in dit leerstelsel ook eene korte nitlegging van het Overijsselsche Landregt geeft. Aphorismi Politici et Iffilitares ex diversis Authoribus Graecis et Latinis per L ambertum D an aeum collecti , ab Ever har do Br onc kkor st exemplis illustrati. L. B. 1623. 12°. It. Quibus in hac Editione accessere sexcenta fere alia ex recentioribus llistoriographis Germanis, Gallis etc. ex- • cerpta. L. B. 1638. 12°. Zijne afbeelding komt voor in de Icones Profesf. , in 4° en in de verzamel. van v an der A a folio. Zijne spreuk was : Beata Bens cui Jehova Deus (Gelukkig is het yolk wiens God Jehova is). Zie Sweertius, Athen. Belgic., pag. 234; Revins, Daventr. Ill., pas, 668-670; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, 1413 Groot Algem. list. Woordenh.; Luiscius, Algem. Hist. .7Foordenh.; Saxe, Onom. Liter., B. IV. pag. 17 , 566; v(a n) H(eussen) en v(a n) R(h ij n), Kerk. Outh., D. IV. bl. 507 ; de Feller, Dia:Hist.; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Siegenbeek, Geschied. der Lcidsche Booges., D. I. bl. 53, 69, 81, 131, 210, D. IL T en B bl. '72 en 73; Biogr. Univ. ; Bouman, Geschied. der Gelders. Hooges. , D. I. H. 69 ; Algem. Konst- en Letterb. voor 1815, D. 1.1)1.50; Overijss. Alman. voor Oudh.- en Letteren voor 1844; Nieuwe Reeks van Werken der Maats. van Letterk., D. VII. St. 1. bI. 87. BRONKHORST (GERHARD vAN), noon van den voorgaande legde zich te Leiden op de Regtsgeleerdheid toe , waar hij tot lileester in de Regten bevorderd werd en om zijne voortreffelijke gaven en ge­leerdheid in zoo hooge achting stond , dat , als aldaar eene Regts­geleerde katheder was opengevallep , de Curatoren niemand anders dan hem zouden gezocht hebben , om dien te vervullen. Zijn roem ook naar elders overgewaaid zijnde, werd hij den 30sten Nei 1628 tot Hoogleeraar der Regten en der Zedeleer aan de kwartierschool te Harderwijk aangesteld. In die betrekking kweet hij zich dan ook zoo Ioffelijk dat velen hem in 1631 op den open­baren leerstoel der Regten te Leiden wenschten geplaatst te zien ; en veelligt is die wensch alleen door zijne vroegtijdige dood onver­vuld gebleven. Althans men vindt hem later niet meer vermeld. Waarom het waarschijnlijk is , dat hij te kort geleefd heel t , om zijnen naam nieuwen moister bij te zetten. Zie Bouman, Geschied. der Gelders. Booges. , D. I. hi. 71; D. II. bl. 645. BRONKHORST (Puna VAN) , geboren te Delft , den 16den Mei 1588, legde zich op de Schilderkunst toe, bezocht in zijne jeugd Frankrijk , en vorderde daar ongemeen in die kunst, zoodat hij toen hij in zijne geboortestad terug kwam , een goed meester was, die uitnemende perspective schilderde , en inzonderheid tempels , kerken en andere gebouwen van binnen , met vele beeldjes en gewoel , hetwelk buitengemeen aardig en zinrijk geordonneerd was. Onder anderen ziet men eene schilderij van hem op het stadhuis te Delft voorstellende: Koning S a loin o zyn eerste vonnis uitsprekende. Ilij overleed den 2lsten Junij 1661. Zie va n Bleyswyck, Beschr. van Delft, hi. 857; Houbraken, Schoub. der Schild. en Schilder., D. 1. bI. 135 en 136; van H oog­stra t en en Brouerius van Nidek, Groot Algem. !fist. Woordenb.; L u i s c i u s, Algem. Hist. Woordenb.; Beschr. van Delft bij Bo i tet, bl. 784 ; Kok, Vaderl. Woordenb. ; de Chalmot, Biogr. Woor­denb. ; Nieuwenhuis, Woordenb. van Kunst. en Wetens.; Biogr. Nation. ; Algem. Woordenb. der Zamenl. ; lmmerzeei, Levens en Werken der Kunsts.; Biogr. Univers., Tom. 111. pag. 168. BRONKHORST (JAN VAN), of zoo als hij zich ook wel teekende, J a n G. B r o n k h or s t, misschien wel een bloedverwant van den vorige, geboren te Utrecht in 1603 , was naauwelijks elf jaren oud teen hij bij 1414 den Glasschilder Jan V e r b u r g h besteed werd, om de grondbeginse-; len der teekenkunst te leeren , bij wien hij zich anderhalfjaar met veel naarstigheid oefende; voorts bragt hij nog zijne eerste leeftijd bij twee andere gemeene Glasschilders door, tot dat hij in 1620 zich voornam Frankrijk te bezoeken , ten einde zich daar verder in zijne kunst te bekwamen.nam de reis over Braband , doch Atrecht doortrekkende , kwam hij toevallig bij den bekwamen Glas­schilder Peter Math ij s bij wien hij omtrent anderhalfjaar ver­bleef, gedurende welke tijd hij vele fraaije werken hielp maken. Van daar reisde hij naar Parijs, waar hij een zeer bekwaam mees­ter in het glasschilderen aantrof, C h a m us genaamd , bij wien hij eenigen tijd bleef, waarna hij naar zijne geboortestad terugkeerde, en aldaar zijne kunst op eene loffelijke wijze voortzette , doch hij zell was ontevreden over zijnen arbeid , vooral nadat hij in kennis was geraakt met Cornelis Poelenb ur g en diens werk gezien had. De aangename en bevallige werken van diens kunstenaars penseel verrukte hem dusdanig, dat hij besloot tot het schilderen met olieverw over te gaan. Doeh het liep nog eenige tijd aan eer hij dit besluit ten uitvoer bragt, ja hij draalde er zelfs mede tot dat Po elenb urg naar Engeland vertrok. In 1637 was hij dus nog aan het glasschilderen , maar hij liet dit in 1636 ten eenemale varen en legde zich met noeste vlijt op het schilderen met olieverw toe , waarin hij , zonder het onderwijs van eenigen meester , zoo zeer vorderde , dat hij eenen onsterfelijken roem verwierf en onder de voornaamste Schilders eene plaats verdient. De Nieuwe kerk te Amsterdam bezit drie kunstig beschilderde glazen van B r o n k horst, voorstellende hoe de Vrede onder de gedaante van eerie Naagd, den Oorlogsgod Mars boeit , kluistert en den alvernielenden krijg met zijnen aanhang vertreed; hoe de wel­vaart van zeevaart , koophandel en landbouw bloeit , wanneer twist en tweedragt verbannen worden. Ook ziet men op de vier deuren , waarmede het orgel kan gesloten worden , door -het kunstpenseel van Bronkhorst afgebeeld : De zegepraal van David over Golia d. De Zalving van Saul tot lioning. David voor Saul op de harp spelende. Op bet Paleis te Amsterdam treft men mede" kunstwerken van hem aan. Zoo is het gewelf in de Groote Salon door hem met acht vierkante zolderstukken beschilderd , waarin kindertjes , zijn afgebeeld , die palmtakken , eikenkransen , en andere dergelijke zin­nebeeldige voorwerpen dragen. In eerie andere Salon is van hem een schoorsteenstuk , voorstellende : De oude Jet h r o , zijnen schoonzoon .raadgevende , zeventig oudsten nevens zich te kiezen , otn Israel te rigten. Ook is het zolderstuk op de pnije door Bronkhorst geschil­derd , zijnde in drie afdeelingen onderseheiden; in het midden is de tijd, in het zuidelijke het loifel0 gerucht en in het noordelijke het schandelijke gerucht op eene zinnebeeldige wijze afgebeeld. 1415 Men heeft ook nog van dezen Meester 24 prenten , meerendeels mar schilderijen van P o el enburg, ten deele uitvoerig met het graveerijzer voltooid , ten deele slechts luchtig geetst. Op het Museum Boymans te Rotterdam treft men van hem aan : Len grootsche bouwval in een Italiaansch landschap bij een water. Bronkhorst was een voortreffelijk etser , waarin hij zijnen tijdgenoot Rembr a nd van R ij n op zijde streefde. Doch zijn werk is hoogst zeldzaam , iets waarvan de oorzaak in bet duister ligt. In de laatste jaren is er van zijn etswerk nog al wat opge­spoord geworden. Want terwijl B a r t s c h (zie onder) zijn werk tot 24 bladen brengt , heeft Weigel (zie mede onder) zulks tot 33 stuks doen klimmen ; en nog zijn er meer bijv. een , nergens dan bij F r. M ul 1 e r (1) beschreven folioportret van J. van Asch van W ij c k , Kanunik te Utrecht. Het uitvoerigst werk is : Bet beleg van Breda in Julij 1637 , in zes bladen , waarop ook een geetst portret van Prim Frederik Hendrik voorkomt. Hij overleed omstreeks 1680. Zijne beeldtenis komt voor bij Ho u b r a k en , Schoub. der Schild. en Schilders. , Plaat L. en is ook gegraveerd door Balliu in 40, Zie Houbraken, Schou& der Schad. en Schilder. , D. I. 13I. 231-233, van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; L nisei u s , Algem. Hist. Woor denb ; Wagenaar, Amsterd. en zijne Geschied. , St. II. hl. 18, 19 , 22 , 21 en 112; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Nation. ; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Immerzeel, Levens en Werken der Nederl. Kunsts. ; Biogr. Univers. , Tom. III pag. 168 ; W o n d e r , Alphab. Lijst van Ne­derl. Kunsts.; Bart s ch, Peintre Graveur, Tom IV. pag. 53-70; Nagler, Kiinstler-Lexicon , Th. II. S. 148, 149; Weigel, Sup­ plem. a Bartsch, 1843. pag. 151-156. BRONKHORST (JoHANNEs wog), geboren te Leiden in 1648 , verloor zijnen vader toen hij slechts dertien jaren oud was , en werd toen , door zijne moeder besteld bij eenen neef van haar, , die Pasteibakker te Haarlem was , ten einde dat handwerk te lee­ren en er vervolgens den kost mede te verdienen. Van zijne jeugd of aan had B r on k h o r s t lust om teekenen en schilderen te leeren ; doch hij kon dien lust geen bot vieren , voor hij zich in 1670 met der woon naar Hoorn begeven had en daar gehuwd was. Toen echter besteedde hij , zonder daarom zijne kostwinning te verwaarloozen , met zoo veel ijver zijne ledige uren aan het teeke­nen en schilderen dat hij zonder eenig onderwijs , het zoo' ver bragt, dat hij met regt onder de bekwame Kunstschilders in water­verw gerekend werd. De onderwerpen , die hij behandelde , waren meestal vogelen , en ook somtijds tam gedierte. Tot in een hoogen ouderdom oefende Br o n k horst alzoo de schilderkunst als eene uitspanning en het pasteibakken als kostwinning. (1) Catalogus van 900 Portretteu , bl. 28. 1416 Zie Houbrak en, Schoub. der Schad. en Schilder., D. III. hi. 242-244; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Nation. ; Algem. Woordenb. der Zamenl. ; Immerzeel, Levens en Werken der Nederl. Kunsts.; Biogr. Univ. BRONKHORST (ANTHoNiz VAN), werd in November 1649 Op­perhoofd op Decima en vertrok nog in dat zelfde jaar , met A n-d r i e s Frisius, in Gezantschap mar Jeddo , ten einde den Keizer van Japan tot zachtere maatregelen te bewegen. Het Gezantschap kwam den 18den Januarij 1650 ten Hove , alwaar het slechts bij eene Kommissaris des Keizers werd toegelaten en in 1650 kwam er eene Keizerlijke Ordonnantie zoo hard van bepalingen , dat men het geduld der Nederlanders bewonderen moet. Het doel schijnt eth­er geweest te zijn , om de Nederlanders van hun verblijf in Japan door zware kluisters in eene volslagene gevangenis wars te maken en Japan te doen verlaten ; dan de aanzienlijke winsten van den Japanschen handel verzoette deze vernederingen. Zie Valentijn, Oud en Nieuw Oost-Indie, D. V. c. bl. 90; T e e n s t r a , Nederl. Overz. Bezitt. , bl. 638. BRONKHORST (Mr. VINCENT VAN), was een der moedige Am­sterdamsche Regenten , die in 1672 er Diet toe te bewegen waren om met Frankrijk te onderhandelen; maar veeleer besloten dat Rijk met alle magt wederstand te bieden. Hem werd dan ook met Cornelis Graa fl a n d het toezigt over het doorsteken van den Diemermeer opgedragen. In 1677 tot Raadsheer in den Hoogen Raad van Holland, Zee­land en West. Friesland aangesteld zijnde , werd hij , in 1687, ter gelegenheid van een geschil tusschen dien Raad en het Hof van Holland — over het in regten betrekken van A dr iaan Bouw man, Predikant te Alphen — net Cornelis Hop naar Alphen gezonden, ten einde de bevelen van den Hoogen Raad -ten uitvoer te bren­gen , doch zij werden hierover in persoon voor het Hof gedagvaard ; waarop Burgemeesteren van Amsterdam zich de zaak hunner bur­gers aantrok ken , en 11 o p en B r o n k horst hierop genoegzame vergoeding ontvangen hebbende voor den hoon , hun aangedaan , hegaven zich weder naar 's Gravenhage , tot het waarnemen van hun beroep. Zie Valkenier, Verwerd Europa, D. I. bl. 647; Wagenaar, Beschr. van Amsterd., St. I. hi. 693 en 694; van Kam p e n Va­derl. Karakt. , D. II. bl. 255 ; Jaarboekje van de Regterl. Magt voor 1839, bl. 48; Sypestein en de Bordes, tie Verded. van Nederl. in 1672 en 1673, D. II. H. 91. BROO MAN (LopEwuK), zoon van Jakob B roo m an en van Cornelia van Helleweghe, geboren te Brussel in 1527, verkreeg , ofschoon blindgeboren , de waardigheid van Meester in de Vrije Konsten en Licentiaat in de Regten , en maakte zich eenen naam door zijn vernuft en zijne becirevenheid in de muziek. Hij 1417 overleed in 1597 te Brussel, waar zijn grafschrift nog in de Fran. ciskanerkerk te zien. is. Hij verwekte bij zijne echtgenoote Getr­truid Keysers, twee zoons en drie dochters. Zijne zoons waren : Jakob Brooman, die ongehuwd overleed en Karel Brooma o, die bij Maria van Gindertalen, de vader was van Lodewijk Br oom an, die zieh als Latijnsch en Nederduitsch Dichter onder­scheidde , zoo .als blijkt uit een heldendicht getiteld: Serenissimo Principi Fer din ando Au s tri a c o S. R. E. Cardinali, felicissimum in aulam oppidurnque Bruxellense ingressum adgratulatur L. Broomannus. Brux. 1635. 4°, en uit De Brieven van P. 0 v i di u s Na s o, ghenaemt in 't La­tijn Epistolae Heroidum , overgheset in onse Nederduytsche taele, ende met uytlegginghen versiert, door J. B. Antwerp. 1662. 8°. Zie V ossius, de Natura Artium, Lib. I. Cap. IV.; de Ch a I mot, Biogr. Woordenb.; Gerber, Lexicon fur Tonkiinstler , S. 521.; W i t s e n Geysbeek, Biogr. Woordenb. van ftederd. Dichters. BROSTERHUYSEN (ham VAN) was een Dichter uit zeven-tiende eeuw en een gemeenzame vriend van Pieter C or nelisz. Hooft, Constantyn Huygens, Kaspar vanBaerle,Anna en Maria Tesselschade Roemer Visscher en andere Dich­ters van zijne tijd , in wier werken men proeven van zijn dicht­vermogen aantreft. Zie J. de Vries, Proeve eener Geschied. der IVederd. Dichtk., D. II. bl. 65 noot; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht. , r BROUCHEM (WILLED VAN DER RUT Heer TOT). Zie RUT (WIL.-LEIK VAN DER). BR.OUCHUS1US (JANUS). Zie BROEKHUIZEN (JAN VAN). BROUCK (ULRICH DAUN Graaf VAN DEN). Zie DAUN (ULRICH). BROUCK (PIETER VAN DEN). BROECKE (PIETER VAN DEN). BROUCK (MATTIIEUS VAN DEN). Zie BROUK (MATTHEUS VAN). • BROUCKE (JANUS VAN DEN) of JOHAN VAN DEN BROUCKE hier­boven op BROECKE reeds kortelijk vermeld , zag het levenslicht te Dordrecht den 10den Augustus 1693 , en was een leerling van den geleerden Joann es J e n s i u s, destijds Rector der Latijnsche school aldaar,, onder wiens leiding hij van 1702 tot 1709 schijnt geweest te zijn. In rijperen ouderdom was hij Raad in de Vroedschap zijner geboortestad , waar hij den 29sten October 1737 overleed. Hij was een geleerd man , die met gunstig gevolg de Latijnsche her hanteerde, zoo als blijkt uit de na zijne dood door J e n s i u s in het licht gezonden. Poemata. Dord. 1741. 8°. Ook heeft hij geschreven: Paraphrases Odarum Ho r a ti 1. 1418 Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb. Hoeufft, Parnasus Latino Belg., pan. 212 et 213; Hoffman Peerlkamp, de Poetis Latin. Nederl. , pag. 472-476; S c h o t e l , Kerk. Dordr. , D. I. bl. 333. BROUERIUS VAN NIDEK. Zie NIDEK. BROUK (JACOBUS DE) DE BROUCK Of DE BROUGERCIL , Nederlandsch Contrapuntist uit de zestiende eeuw , waarschijnlijk van Brugge , heat in druk uitgegeven : Contiones. Antw. 1579. De gezangen zijn visif- en achtstemmig. In de Bibliotheek te Munchen treft men nog een exemplaar aan. In de dertiende bundel (manuscript) van Comm ers , Collectio Operusn musicorum Batavorum soeculi 11/I komen twee zes­stemmige composition van hem voor. Carole qui Cato en Qui rebus claris. Zie Gerber, Lexikon fur Tonkunstler , S. 523 ; Catalogus der Muziek- en Boekwerken van de Mattis. tot bevorder. der Toonkunst. BROUK (MATTHEIIS VAN DEN) of VAN DEN BROUCK een ZOOD, van Mattheus van den Brouk en van Catharina Cruidenier, geboren te Dordrecht , begaf zich in 1636 naar Brazilie, waar hij , gedurende 10 jaren , ten dienste van den Lande in onderscheidene ambten werkzaam was. Van daar teruggekeerd begat hij zich naar Oost Indio, waar hij mede in onderscheidene betrekkingen der Oostindische Maatschappij dienstbaar was. Zoo werd hem, in 1651 , opgedragen om als Koopman de belangen dier Maatschappij , te Kalekoelang op de Malabaarsche kust, voor te staan, en hij werd in 1660 Extra-Ordinaris en in 1663 Ordinaris Raad van Indio, welke waardigheid hij bleef bekleeden tot hij in 1669, na twee-en-twintig jaren in Indio te zijn verbleven, als Opperbevel­hebber over eene vloot van 19 zware schepen naar het Vaderland terugkeerde. Op zijne terugreis vond hij aan de Kaap de Goede Hoop eenen brief van den 9den Mei 1669 , waarbij de Bewindheb­bers hem zeer ernstig verzochten dit jaar nog in Indio te bliken hetwelk hij , had hij dien brief in Batavia ontvangen , zeker,, om die Heeren genoegen te geven , zou gedaan hebben , doch nu was het te laat. Hij kwam den lsten Julij 1670 behouden in het Vaderland aan , met eene rijkere lading dan immer te voren in een jaar uit Oost Indio herwaarts was gekomen, hebbende de ver­koop wel 15 millioen guldens opgebragt , waarom hij dan ook door de Bewindhebbers der Oost-Indische Maatschappij , voor zijne zorg en beleid met eenen gouden ketting en alhangenden gedenkpen­ning vereerd werd. Voorts verzocht men hem in 1671 dringend om zich weder in dienst der Maatschappij , tot eene der hoogste ambten in Oost Indio te later benoemen , om welk verzoek nader aan te dringen vier der Bewindhebbers zelven naar Dordrecht kwa­men. Daar v an den Br o u k echter voorgenomen had , na onge­veer 33 jaren uitlandig te zijn geweest , zijne overige dagen in het 1419 Vaderland te slijten , was hij daartoe niet te bewegen. Waarop hij daags nadat hij dit verzoek had van de band gewezen , tot Be­windhebber der Oost-Indische Kompagnie ter Kamer van. Amster­dam werd aangesteld. In het volgende jaar zag hij zich benoemd tot Schepen en in 1672 tot Oud Raad en in 1677 tot Burgemees-ter zijner geboorteplaats en Hoogdijkheernraad van den polder Oud-Bonaventura. Meermalen werd hij gecommitterd ter vergade­ring der Staten van Holland en West-Friesland. Hij overleed in 1685 en werd op eene prachtige wijze ter aarde besteld. Zijne beeldtenis gaat in plaat uit naar eene schilderij van G o d-fried Schalken 4°. Zie Balen, Beschr. van Dordr. , bl. 343, 344, 348, 887 en 888; Valentijn, Oud en Nieuw Oost-Indie, D. IV. a. bl. 369, 371, D. V. c. bl. 30, f. bl. 128; S ch ot el, Kerk. Dordr., D. II. bl. 46, 778. BROUKHUSIUS (JANUS). Zie BROEIMIZEN (JOAN VAN). BROUWENAAR (JAN FaANcors), zoon van Francois Adri­aan Brouwenaar en van Anna Maria Drubbels, ge­boren te Vlissingen den 25sten Julij 1815, legde zich op de Beeldhouwkunst toe , waarin hij groote vorderingen maakte , zoodat aan zijnen Soranus in 1849 bij de Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam de groote Eereprijs werd toegekend , doch toen hem die onderscheiding te beurt viel was het reeds te laat; overspanning en teleurstelling hadden hem op het ziekbed nedergeworpen en zijne geestvermogens ontsteld. Hij overleed den 24sten September 1849 te Amsterdam. Hij, die aan de boetseerbank geen mededinger vreesde en ook de schilderkunst beoefende , woonde eenige jaren te Brussel , ge­durende welke tijd, hij niet onverdienstelijk de Nederduitsche her hanteerdt en zijne medewerking aan de onderscheidene Nederduit­sche Tijdschriften , in Vlaamsch Belgie verschijnende, niet onthield. Zoo plaatste hij in die Tijdschriften de vertaling van B y r o n s Manfred, een gedeelte van T a s s o's Verlost Jerusalem, en van eenige Fransche en` Hoogduitsche gedichten. Hij vervaardigde ook een uitgebreid oorspronkelijk gedicht getiteld: L o dew ij k XIV in de Nederlanden , waarvan een fragment in het Nederd. Letterk. Jaerb. voor 1847 voorkomt. Zie Nederd. Letterk. jaerhoekje voor 1850, bt. 181; Astrea , 2e jaarg. bl. 228, uit partikuliere berigten aangevuld. BROUWER (DIRK. JANSZ.) was een zoon van Jan Groat Albertszoon, Burgemeester van Enkhuizen , die zich , ter voor­koming van vervolging, om het geloof zeer menschlievend en stout­moedig gedragen had. Bij het toenemen der vervolging was B r o u-w e r , benevens zijnen broeder Kornelis Jansz. Brouwer en een aantal anderen , genoodzaakt hunne geboortestad en Vaderland te verlaten en elders eene veilige verblijfplaats te zoeken , ten einde de bloeddorstige handen te ontwijken van den Enkhuizer 1420 Schout R e y n i e r F e y n t s z., eenen man , die ijverig Roomschgezind en daarbij bitter vervolgziek was. Twee dezer uitgewekenen ver­stoutten zich echter om, in 1572, weder binnen de stad te komen, en werden door Dirk J an s z. Brouwer en eenige anderen ge­volgd. Zij waren tegenwoordig toen sommige andere ingezetenen de Burgemeesters, die genoegzaarn alien Spaanschgezind waren, op eene moedige wijze aanspraken ; zeggende zekere Korn el is Piet erszoon Rietlus tegen hen: u zie air een ," tevens op Dirk Brouwer wijzende , » die lang in ballingschap heeft moeten zwerven." Ver­volgens vergaderden eenige Prinsgezinden en vrijheidsminnende burgers ten huize van gemelden Brouwer, ten einde te zamen te overleggen , op welk eene wijze men het best het Spaansche auk zoude afschudden. Het eerst, dat er in het werk gesteld werd, was Burgemeesteren met aatidrang te verzoeken , of de wachten mogten versterkt worden ; ten einde geen krijgsvolk van buiten binnen te laten sluipen, Dirk Jansz. Brouwer, Jakob Eriks­zoon en Pieter Luitjesz. Buiskes, die schriftelijke last van den Prins hadden , gedagteekend den 20sten April , om Enkhuizen te doen omslaan en de vijandelijke schepen , welke voor de stad lagen, werden meermalen, ter bereiking van dit oogmerk , naar Burge­meesteren gezonden , ten einde hun de begeerte der burgerij voor te dragen, en vooral te eischen , dat het geschut weder op de wallen geplaatst werd. »Daar was zijne plaats," meende men »zou »de bezetting , met welke men de stad belasten wilde , buiten ge­» houden worden." Doch de Regering , te sterk op den onderstand van hunne Amsteldamsche vrienden en van B o s s u steunende, gaf hier geen gehoor aan en ten antwoord : a dat het hier niet op aan­» kwam , dat de Graaf van B os s u begeerde, dat men den Hertog van Alva getrouwheid zweren zou, of de stad verlaten." Brouwer en de anderen verklaarden zich ongezind tot een van beide; en zoodra was deze tijding niet onder het yolk gekomen , of de kreet ging op, dat Buis k e s nu zijnen last in het werk en de stad in vrijheid stellen moest ; het duurde dan ook niet lang na den middag — het was nu elf urea — dat men de stadstrommelslager, hiertoe door Dirk Janszoon Brouwer of iemand anders omgekocht , hoor­de omslaan : » dat al wie den Koni:ig van Spat* en den Prins »van Oranje lief had , gewapend, op het Zuider- en Noorder­» Spui zou hebben te vergaderen." De Burgemeesters ontboden hierop hunne bezoldigde burgers voor het stadhuis , werwaarts Dirk Brouwer twee stukken geschut slepen deed , maar onder­weg bejegenden hem drie van de laatstgekozen Hoplieden , welke hem baden , » dat men elkanderen toch zoude verdragen , zoo als dit ” vrienden en burgers betaamde." Doordien men aan deze geen gehoor gaf, schoolden de voornaamste vrouwen bijeen en bezette­den de straat , ten einde , ware zulks rnogelijk , door hare tus­schenkomst het plengen van burgerbloed voor te komen; zij vielen met roepen en schreijen de mannen om den hats , en baden » dat »ze toch niet verder,, maar geduldig naar huis wilden trekker , en 1421 elkanderen in het vriendeliike verstaan." Doch Dirk B r o u w e r zoodanig voorstel mistrouwende , riep met dreigende woorden , en het geweer in de vuist : »fluks van hier , loopt en blijit in uwe » huizen , want wat wij op de straat vinden zullen wij op het lijf smij ten." Hierop verstoven de vrouw.en en men trok voort.. tusschen schoot Jan Fr ederiks z. Flutske zijn roer los op Albert R iem erszoon, een der driftigste Spaanschgezinden en aanhangers van A 1 va; het schot miste , doch verwekte zulk eenen grooten angst onder de Spaanschgezinde schutters, dat zij het op een loopen stelden. Toen sloot de Wethouderschap het stadhuis ; doch Dirk Brouwer deed er het gesehut op losbranden , en vervol­gens de deuren met eene balk op den vloer loopen. Men nam de Burgemeesters gevangen, en liet terstond het Oranjevaandel van de muren , poorten en torens waaijen , zich te gelijk voor den Prins en tegen Alva verklarende. Dit gebeurde den 2lsten Mei 1572. Kort daarna werd B r o u w e r door S o n o y naar Medemblik ge­zonden , ten einde met de Regering te handelen , dat zij zich on­der den Prins van Oranje zouden begeven en de Spanjaarden buiten sluiten. Het laatste , dat men van hem vermeld vindt , is dat hij toen de zeeslag tegen B os s u op de Zuiderzee geleverd . werd , aan het hoofd van vele vrijwilligers uittrok , om de vrien­den der vrijheid bij te staan en hnn yolk te ververschen. In 1575 en 1577 werd hij tot Schepen van Enkhuizen ver-! koren. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. VI. bl. 373-377 (271-274); v a n Meteren, 1Vederl. Hist., D. II. bl. 50, 62; (Brandt), Ilist. van Enkhuisen, bl. 100, 101, 113, 117-121, 152; Wagenaar, Va­derl. Hist., D. VI. bl. 359, 363; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VIII. bl. 1099; de Chalrnot, Biogr. Woordenb., D. V. bl. 18-21; Scheltema, Staatk. Nederl. ; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Siegenbeek, Geschied. der Burgerw: in Nederl., bl. 47, 48, 49, 63 noot. BROUWER (CoaNEusz. JANs), een broeder van de vorige , was insgelijks tijdens de vervolging uitgeweken en , in 1572 teruggeko­men , werkte hij krachtdadig mede, om Enkhuizen voor Or anj e te verzekeren. Toen Paulus van L o o , Drost van Muiden , eenige dagen voor het omslaan der stad , Spaansch krijgsvolk daarin wilde brengen en daarmede reeds aan den dijk voor Enkhuizen lag, wilde hij met een stuk gescltut , dat op den wal lag onder de soldaten schieten. Hoewel hem dit door den Fabriekmeester der stad belet werd , trok van Loo, met zijne soldaten toen zij dit hoorde , uit vrees terug. Zoodat men het grootendeels aan hem te danken had , dat de stad toen van krijgsvolk vrij bleef, Kort daar­na belette hij Pie ter Lui tj es z. Buiskes, dat de Spaanschge­zinden een schip naar buiten bragten , door , terwijl de fokkemast reeds door de brag was en de groote mast er nog binnen , de klep der brag seder te laten , zoodat het schip noch voor- noch achter- 1422 waarts kon. Toen nu de Spaanschgezinde Burgemeesteren met een vendel soldaten kwamen om het schip door de brug te halen , en zij aldaar niemand vonden , dan Co r ne l i s z. Jans z. met zijne beide neven, Jakob Dirksz. Brouwer en Jan Dirksz. Brou• w e r, vroeg de Burgemeester Pi eter C or n el i s z. hun, » wie is » er hier, die ons beletten zou, dat wij dat schip zouden door de brug brengen." Waarop Cornelis z. J an s z. , die een slagzwaard op schouder had, terwijl zijne neven ieder met een roer gewapend waren , antwoordde : H dat zullen wij beletten of daarvoor sterven." Hierop kwamen van alle kanten onderscheidene burgers toeschieten , om hen bij te staan , en als een der soldaten zijn roer Wilde aan­leggen om op Cornelis z. Jans z. te schieten , stond daar een ander burger , Aris Dirksz. bij , die zeide: »schiet gij een van »de burgers, dan steek ik u terstond in de ribben." Waardoor hij belette , dat de soldaat losbrandde; en als er nu meer en meer burgers bijeen kwamen , keerde de Burgemeesters , hun oogmerk belet ziende , naar het stadhuis terug. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. VI. bl. 372 (270), 373 (271); (Brandt), Beschr. van Enkhuisen , bl. 100, 103, 111, 117; Wa. genaar, Vaderl. Hist., D. VI. bl. 357; Siegenbeek, Geschied. der Burgerw. in &clerk, bl. 42-45. BROUWER (JAKOB DlluKsz.), een zoon van Dirk J an s z. B r o w e r en alzoo een neef van den voorgaande , had even als zijn broeder Jan Dirks z. Brouwer, met hunnen vader en oom stad en land verlaten , ten einde de vervolging te ontgaan en daarna waren beide , zoo als wij reeds in de voorgaande artikelen gezien hebben , onder de voornaamsten die Enkhuizen hielpen om­slaan. Inzonderheid werkte Jakob Dirks z. , die met Pieter Luitj es Buiskes door het yolk tot Hopman verkozen was, zeer veel mede om zijne vaderstad van het drukkende juk der Spaan­sche tirannij te verlossen ; nemende hij , onder anderen , met eenige burgers den Zuider- of Engelschen toren in. Hij overleed den 18den Maart 1635. Zijn afbeeldsel , door N. Bary in het koper gesneden , komt voor in (B r a n t s) Historie van Enkhuisen en door Reinier Vinkeles in Kok, Vaderl. Woordenb. en deChalmot, Biogr. Woordenb. Onder het eerste leest men: Myn yver trad op 't spoor van Vader,, Oom en magen , Ik hielp het Spaensche jok van IV en siel verjagen. Elk burger slae nu op den grondt by ons geleidt , En wacht sich , met den Staat , voor nieuwe dienstbaerheit. In het jaar van zijn overlijden werd in het Doophek der Sint Pankras- of Zuiderkerk te Enkhuizen, ter zijner gedachtenis , een gedenkteeken geplaatst waarop men leest : 1423 EPITHA.PHIUM TER GEDENCK VAN DEN EERWEERDIGEN VROMEN ENDS GODSALIGEN J. D. Begraven leyt hier 't lijf diens geest na onbedwongen Van 's ligchaems banden losgemaeckt En in de vryheid vry geraeckt. Roept nit het waerden lof van d' Heiligen gesongen. 0 Groot en welgeluckig lot, Ghy , o getrouwen patriot 0 waert en vromen helt , u daet u naem zal blijven; Maer wat is dat? dit , dit is 't al Dat in der Saligen getal U loon voor eeuwig vast en seker zal beklijven. Ach ! 's menschen doen , wat is 't hier dock ? At woelt en werkt hij vele noch, Wat kan het eyndlijk sijn als moeijelyk beswaren! Siet hier den man , zoo haest verplant Die voor de stad , het vaderland En Godes waerheit screed by vier-en-tachtig jaeren, d'Achtiende Maert 't jaer dertich vijf Volendt hij dit seer tort verblijf; Rust, salich in den Heer ! by hem wy haest vergaeren. 1635 J. H. CraeCh Scripsit. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. VI. W.. 373 (271), 374 (271), (Brandt), _Hist. ran Enkhuisen, bl. 117, 120, 121; Wagenaar; raderl. Hist., D. VI. bl. 359 ; Kok, Faded. Woordenb. ; de Chat.-m o t , Biogr. Woordenb.; Algem. Woordenb. der Zamenl. ; Siegen­beek, Geschied. der Burgerw. in Nederl., bl. 45, 48, uit partiku­here berigten aangevuld. BROUWER (Commis), was gedurende het beleg van Leiden in 1572, Lid van den Raad der Stad , en een dergenen die het graauw aanhitsten om de welmeenenden en Staatsgezinden den voet dwars te zetten hunner Mederaadsleden standvastigheid tegen te werken en tegen alle heilzame raadsbesluiten aan te druischen. Zie van Zonhoven, Beleg en Ontzet van Leiden, Voorber. en bi. 123, 124, 140 ; 1Vieuwe reeks van Werken der Metals. van Nederl. Letterk., D. VI. bl. 28 en 29. BROUWER (KRISTOFFEL) of CHRISTOPHORIJS BROWERIJS ZOOI1 van Gerard Brouwer en Jacqueline N...., geboren te Arn­hem, omstreeks het jaar 1560, ging na de lage scholen te Nijmegen bezocht te hebben , in het Collegie der drie Kroo­nen te Keulen de Wijsbegeerte beoefenen, en werd aldaar den 1424 3den Maart 1580 tot Meester in de Vrije Kunsten bevorderd. Ne­gen dagen later, joist 20 jaren oud zijnde , trok hij het Jesuiten­kleed aan. Zijn proeftijd argeloopen zijnde, onderwees hij gedu­rende eenige jaren de Talen en Wijsbegeerte te Trier. Van daar zond men hem naar Fulda , alwaar hij , met den post van Rector belast al le zijne snipperuren doorbragt net het vervaardigen der Jaarboeken van Fulda en van Trier. Zijn ongemeene ervaren­heid in de kerkelijke en burgerlijke oudheden , bezorgde hem de achting van onderscheidene geleerden , en in het bijzonder die van den Kardinaal Baronius, welke in het tiende deel zijner Jaar­boeken met lof van Brouwer gewaagt. Door zijne Oppersten in 1612 naar Trier teruggeroepen , nam hij aldaar ook den post van Rector waar, en voltooide er zijn groot werk , te midden onder de snerpende smarten van jicht en steen , welke ongemakken , hij aan zijn zittend leven en aanhoudenden duurzamen arbeid moest toeschrijven. llij Teed die echter met een voorbeeldig Geduld en eene nederige onderwerping , tot dat eene zieltogende slaapziekte , welke twee dagen duurde, hem den 2den Junij 1617, uit het leven rukte. Reeds voor lang had hij door de aanvaarding der vier geloften zich op het naauwst aan zijne Orde verbonden. Twee dagen voor zijn dood gevraagd zijnde, of niets hem moeijelijkheid veroorzaakte, riep hij met een soort van vervoering uit : » Aanbiddelijke Voor­» zienigheid ! wat valt het genoegelijk als lid van de Broederschap 'Ate sterven." Brouwer heeft door den druk gemeen gemaakt : Venantii Honorii Clementiani Fortunati Italici Presbyteri , Episcopi Pictaviensis, Opera , seu Carmina, Epis­tolae et Expositiones; additi, praeter supplementa, libri IV de vita S. Martini. Omnia ad veterum exemplarium fidesn castigata, et notis illustrata, studio et labore C hr. Br ow eri. Mogunt. 1603. 4°. Het zelfde werk onder den titel : Venantii H. C. Fortunati Opera ex editione Chris­ toph. Broweri. Mogunt. 1630. 4°, ook voorkomende in de Bi­bliotheca Patrum. edit. Colon. Tom. VI , en in de Maxima Bibliotheca Patrum. Lugd. Tom. X. Fuldensium Antiquitatunt libri IV. Ante. 1612. 4°. Sidera illustrium et Sanctorum Virorum, qui Germaniam praesertim magnam , olim rebus gestis ornarunt , a Mss. in luce;n eruta. Mogunt. 1616 4°. Venantii H. C. Fortunatii Opera Poetica aucta. ric­cessere .Hrabani Mauri, .Fuldensis Archiepiscopi Mogonti­ni, Poemata sacra, nunquam edita. Omnia recens notis va­riis illustrata, studio Christ. Broweri. Mogunt. 1617. 4°. Deze gedichten van Ra ban Maur zijn herdrukt onder den titel van : Hrabani Illauri, ex Magistro et Fuldensi Abbate , Ar­chiepiscopi Moguntini Poemata de diversis, nunc primum 1425 oulgata et scholiis illustrata , studio R._ P. Christ. Brower-Col. 1626. fol. Antiquitates Annaliuna Trevirensium et Episcoporum Tre­ irensi s Ecclesiae suffraganeorum ut Metensium Tullensium et F e.foonensium. Colon. 1626. fol., aan welk werk hij dertig jaren­had gearbeid , doch toes men het tea zijnen dood wilde uitgeven stelde de Keurvorst van Mentz het in handen van beourdeelaars , die er vele veranderingen in maakten en het aldus te Keulen lieten drukken. Maar voor dat het het Licht zag , werd de uitgave nog­maals gestremd , omdat er de regten der burgers tegen den Aarts -bisschop en het Kapittel van Trier te veer in begunstigd werden. Men belastte diensvoigens J a co b us Ma ssenius om het werk van zijnen ordesbroeder te herzien. Deze bezorgde er dus eenen tweeden druk van , vermeerderd met twee boeken , welke deze geschiedenis die Brouwer tot 1600 beschreveu had tot 1652 voortzetten , onder den titel: Antiquitatum et Annalium Trevirensium , libri XXV , auc­toribus RR. PP. Christ. B r o uw er i, Gueldro Arnheimensi , et Jacob° Ma senio, Juliaco-Dalensi. Leod. 1670. II vol. fol. cum fig. Dissertatio Chris t. B r o to e r i , de veteris P opuli Trevi­rorum lingua , desumta ex ejusdem Annalium Trevirensium Proparasceues, Cap. X Bit is gevoegd eene kleine verzameling getiteld : Miscella antiquae kctionis , cujus IV naonumenta ..... in publicum lucem reduxit . Simon Pa ulli, Bibliopola , Argent. 1664. 120. Zie Sweertii, Ashen. Bag., pag. 176; Slicktenhorst, Toon. des Lands van Gelder., bl. 100; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hi et. Woordenb.; Luiscius, Algem. Hist. Woordenb., D. II. St. II. bl. 154; v(an) H(eussen) en v(an) R(Itij n), Kerk. Outk, D. 11. 131. 427,'432; Saxe, Onona. Liter. , . Pars IV. pag. 154; de Feller, Diction. Hisser.; de Chalmot, Biogr. lVoordenb. ; Biogr. Nation. , Tom. I. pag. 149 et 150; Biogr. Univers. , Tom 111. pag. 178 ; Glasius, Godgel. Nederl. BROUWER (HENDRIK), de achtste Gouverneur-Generaal van Neerlands Indie, wiens oorsprong en afkomst onbekend zijn, of­schoon men gist dat hij te Amsterdam gehoren was en wel om­streeks het jaar 1580, moet, nog zeer Jong zijnde, naar Oost-Indie gevaren zijn , doordien hij in 1613 reeds over een vloot van onderscheidene schepen het bevel voerde. Ten minste leest men in het oorspronkeliik relaas van van den Broecke n dat de Generaal R e y n s t in November van dat » jaar onderweg onder ilha de Brava , een van de Zoute eilanden , as het anker wierp , om te vernemen of de Kommandeur Hendrik »Brouwer daar ook brieven had achtergelaten." Op dien togt legde hij den grond vgn onzen handel met Siam. In het zelfde jaar, komt hij als tweede Opperhoofd in Japan voor, doch in het 90 1426 volgende werd hij , in het begin van September opontboden en men vindt sedert die tijd van hem geen melding voor het jaar 1617 , wanneer men hem als Bewindhebber der Oost-Indische Maatschappij ter Kamere Amsterdam ontmoet, welken post hij daarna nog 15 jaren bekleed heeft ; want in 1632, werd hij van wege de Maatschappij naar Londen gezonden , om over bare verschillea met de Engelschen betrekkelijk Poeloe-Rhun , in onderhandeling te treden , bij welke gelegenheid de Engelschen hem van kwade trouw beschuldigden , en dringende klagten ten zijne laste aan de Bewind­ hebbers overzonden. Hoe weinig gehoor men aan deze klagten verleende , blijkt , doordien hij , onmiddelijk na zijne terugkomst nit Engeland , tot Gouverneur-Generaal van Neerlands-Indie werd aangesteld , welken hooggewigtigen post hij aannam , onder de zelfde voorwaarden, die zijn voorganger , Jan P i e t e rsz. Koen, had bedongen , met deze bijvoe­ ging evenwel , dat hij niet langer dan voor [drie jaren zou verbon­ den blijven , en daarbij den titel van Bewindhebber ter Kamer Amsterdam behouden ; in dier voege , dat wanneer hij in het Va­ derland terugkeerde , en het getal daarvan mogt volledig zijn , hem dan als overtallig lid, zitting zou vergund worden , zonder echter in eenige voordeelen te deelen , tot er door bet overlijden van een Lid , eerie plaats openviel , waarin hij terstond zou moeten op­ volgen. Deze voorwaarden aangenomen ziinde, en wederzijds be­ krachtigd , legde B ro u w e r den eed af, in handen der Algemeene Staten , en ontving eenen lastbrief, beide onder het zegel van Maurits, Prins van Oranje, en de vergadering van Zeventie­ nen , en hetgeen opmerking verdient is , dat hij de laatste Gou­ verneur-Generaal is geweest, die in een tijdvak van 110 jaren, namelijk van 1632 tot 1742 , uit bet Vaderland vertrok , voorzien van eenen lastbrief van bun Hoog Nogenden , en van den Stad­ houder. Met het schip Zutphen, gevoerd door Kapitein Nicol aas Braun, ging hij, in Maart 1632, onder zeil, in gezelschap van de schepen Delftshaven en de Leeuwin , en kwam den 5den September ge­ lukkig te Batavia aan. Brouwer was met loffelijken ijver bezield voor de belangen der Maatschappij , onder anderen vaardigde hij een Gezantschap af naar Bali , dat evenwel geen voordeeligen uit­ slag had. Ook trachtte hij den Koning van Atsjin op Sumatra te hewegen om de hooge regten op de peper te verminderen , en hij zond versterking van krijgsvolk om in het gouvernement Amboina , waarin onlusten gerezen waren , de rust te herstellen. Na den post van Gouverneur-Generaal , gedurende drie jaren , drie maanden en vier- en-twistig dagen , waargenomen , en dus de bepaalde tijd , waartoe hij 2ich verbonden had , met genoegzame algerneene goed­ keuring uitgediend te hebben , leide hij het belangrijke ambt, den laatsten December 1635 of eersten Januarij 1636 , seder; en vertrok den 4den daaraanvolgende , met het schip Nieuw Amster­ dam , ten van de acht welke de retourvloot uitmaakten , die hij 1427 zonder aanmerkelijke tegenspoeden binnen zij© Vaderland terugbragt. Bij zijne komst te Amsterdam , opperde men vele zwarigheden, om hem weder als Bewindhebber zitting te verleenen; hij zag er ten laatste van ai; en na able zijne eisehen aan de vergadering der Kamer van Zeventienen opengelegd te hehben , werd hem de som van 24000 guldens toegestaan , henevens twee ten houderd , die hem van de prijzen op de vijanden genomen , toekwamen. In 1641, zond hem de West lndische Maatscliappij met den zeliden rang van Gouverneur-Generaal naar Amerika , waar hij met vgf schepen en 360 man , van Brazilie afgevaren , in 1643 , eenen togt naar Chili ondernam. Hij had in last door de Straat van Le Maire te zeilen , zich zoo veel mogelijk te wachten van door de weste winden naar de Straat van Magellaan te worden gedreven , voorts naar het eiland Chiloe en de tegenover liggende kust te zeilen , de inwoners (de Araucaniers) tot opstand tegen Spanje aan te moedigen , en eene naauwkeurige kennis van hunne zeden en nijverheid te bekomen. Hij verliet dan het Rea en zeilde zuid­waarts, het Staten Eiland ten Oosten ow, naar Kaap Hoorn. Deze zee, de eerste wef„ dier: de Nederlanders naar de Zuidzee niet door engten gevonden hadden , werd door de zeelieden de Brouwerszee genoemd. Van daar kwam men aan het 6-land Chiloe. Doch elke poging, om met de inboorlingen in vriendschappelijke aanraking te komen , was vruchteloos. Toen gaf B ro uwer, volgens zijnen gestrengen en harschen aard , last om , na de verovering van de sterkte Karelmappa, de geheele Spaansche bezetting, zestig man sterk , over de Iding te jagen , van daar een onverdelgbare haat der ingezetenen , welke hun de stad Castro met eigen handen deed in brand steken. Br o u w er, in plaats van te blusschen , voltooide het werk der vernieling. Alles vlood nu naar de binnenlanden ; nogthans gelukte het eindelijk eenige Spanjaarden, zoowel als Chi­loezen , op te vangen , door welke men eenige narigten nopens bet land opdeed. Een dier wilden , wiens haat tegen de verdrukkers van zijn vaderland men poogde op te wekken , gal, door de ver­tooning van een reeds half vergaan hoofd eens Spanjaards, te ken­nel) dat hij nimmer met eene zoo gehate Natie vriendschap zou sluiten , maar bijstand aan hare vijanden zou verleenen. Men hoopte dus op den bijstand van een aantal dier inhoorlingen om zich den weg naar Valdivia, en het zuiden van Chili te banen , toen Brouwer onverwachts den 7den Augustus 1643 aan eene ziekte bezweek , en te Valdivia begraven werd. B rouwer was een man van grooten moed , en meer gevreesd dan bemind bij de zijnen. Zijne Reisbeschrijving is in 1646 uitgegeven. Zijne beeldtenis komt voor in V a l e n t y n , "Oud en Nieuw Oost-Indie , geteekend door Mat t h ij s B al e n, gegraveerd door Dirk Jongman en in du Bois, Vies des Gouverneurs Gene­raux , door Jacobus van der S c h ley, voorts bestaat er nog . eene afbeelding van hem door Izaak Ledeboer in kl. fol. 1428 Zie Valentyn, Dud en Nieuw Oost-Indie, D. IV. a. bi. 292 en 293, D. V. c. 131. 26; het Leven van Frederik Hendrik Prins van 0 r anj e , D. Il. bi. 472; du Bois, Vies des Gouvern. Gener., pag. 103-115; Kok, Vaderl. Woordenh.; de Clialmot, Biogr. Woordenb. ; Levens van Nederl. !ttannen en Vrouwen, bl. 341; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letter. en We-tens. , D. I. bl. 329; de zelfde, Vaderl. Karakterk., D. II. bl. 308 en 309; de zelfde, ae Nederl. buitep Europa , D. 1. bl. 340-345, 447-449 ; Biogr. Univers. ; Teenstra, Nederl. Overt. Bezitt., bl. 627, 636. BROUVVER (ADRILAN), zeer waarschijnlijk te Haarlem , in het jaar 1608 , geboren , uit eerlijke doch door de fortuin schraal bedeelde ouders , was van der jeugd of aau een geestige knaap. Zija vader vroeg verloren hebbende , leerde hij , door eigen vernuft , naar modellen , allerlei rankwerk , bloemen en vogeltjes op lapjes linnen zeer aardig met eene losse vlugge hand teekenen, die zijn moeder dan met de naald overstikte, en daaruit borstlap­pen en mutsen naaide , welke zij aan de boerinnen verkocht. Eens dat de Schilder Frans Ha I s , het huis, waar Brouwer woonde , voorbij ging , zag deze hem voor het venster zitten teekenen , dit trok zijne aandacht ; hij loerde door het glasraam , en werd' zooda­nig bekoord door de onbedwongene en bevallige behandeling van den jongeling, dat hij , door kunstdrift vervoerd , binnen trad , en , na A d r i a a n eenige oogenblikken te hebben zien teekenen hem vroeg: n of hij wel zin zou hebben om Schilder te worden , n en die kunst bij hem te leeren ?" Brouwer bedaeht zich niet lang , mar antwoordde: »dat hij daartoe zeer genegen was , doch » dit niet kon doen , zonder toestemining van zijne moeder." Hierop servoegde Hals zich tot de weduwe Brouwer, die er geredelijk in toestewde , doch onder voorwaarden dat Adriaan zou voortgaan , met voor haar patronen op linnen te teekenen, en dat Hals ver­pligt zou zijn , haven zoon van kost, kleederen en verdere benoo­digdheden te voorzien. De Schilder beloofde dit met gullen mond , doch voldeed er slecht aan. De jongeling nam , onder leiding van Hats, zoo zeer in de kunst toe , dat het te verworderen was ; dit had ten gevolge , dat zijn Meester hem alleen, afgescheiden van de andere leerlingen, op een zoldertje plaatste. Doch zijne makkers , door nieuwsgierig­heid gedreven , oin de reden van die afzondering te weten , klom• men Du en dan sluipswijze naar boven , daar zij met de grootste verwondering zagen , dat die ongeachte jongen een bekwaam Schilder was geworden , die de onderwerpen zoo geestig en grappig op het paned bragt , dat zij ter naauwernood hunne oogen durfden be­trouwen. Een hunner besteedde hem ter sluik de riif Zinnen voor een dubbeltje het stuk , hetwelk hij zoo ktuchtig ordonneerde en uitvoerde , dat een tweede makker hem de Twaalf Illaanden, voor den zetfden prijs, aanbesteedde; en deze vielen ook zoo gelukkig nit, en waren zoo geestig en Lustig geschitderd , dat zij hem aan­spoorden om er wat !anger over te zitten , met befolte om hei 1429 loon te verhoogen. Doch Brouwer werd zoo on verrnoeid door Frans H a Is nagespoord en aan het werk gehouden, dat hij weinig uren over had , om voor zijne makkers het penseel te behandelen ; daarhij was de keuken van Frans door de vuige gierigheid zijner vrouw zoo ongemeen schraal , dat Brouwer er honger leed en zoo rnager werd , dat men door de schamele pin*, welke zijne reden bedekten , Nina zijne rihben kon tellen Aldus onophoudelijk moetende werken en weinig te eten krijgende, be­sloot hij , op aanraden van zijne medeleerlingen , van welke A d r i a a n van Ostade wel de grootste opruijer was, zijn meesters huis te verlaten en elders zijn fortuin te gaan zoeken. Dien ten ge­volge , sloop hij stilletjes de deur uit, maar nadat hij de stad doorkruist had , niet wetende, waar te zullen belanden , want zijne moeder was reeds overleden en hij had vriend noch kennis , liep hij , bij het vallen van den avond , naar de livrk , en zette zich onder het orgel , dat des winters avonds tot vermaak der burgers hespeeld word, hedroefd en radeloos seder; het duurde eehter niet lang , of iernand die hem meermalen aan het huis van Ha Is gezien had, en hem herkende , kreeg hem in het oog, en bespeurende dat de tranen !kings zijne wangen biggelde vroeg hij wat hem deerde. Brouwer verhaalde hem openhartig in welk eenen benarden toestand hij zich beyond , hem tevens toonende , hoe weinig hij oin en aan had , en hetuigende dat het van binnen nog sehraler met hem ge­steld was , oin welke reden , hij zijnen illeester was ontloopen &eh dat hij nu -niet wist werwaarts zich te begeven , en echter niet weder durfde te huis te komen uit vrees van een pak slagen te krijgen. De goede man . met den jongen Yerlegen , hood zich tot hem iddelaar aan , en bewoog hem onder zijn geleide weder naar het huis van zijn Meester te gaan , die reeds de geheele stad door naar hem had laten zoeken , om hem weder tot zich te lokken , doordien hij reeds groot voordeel van hem trek ; want de liefhebbers waren gretig om cene schilderij van dien vreemden Meester te hebben , zoo a Is II a I s den maker noemde. Brouwer alzoo schoorvoetende weder in huis komende, werd door Ha Is niet weinig hekeven en dadelijk weder naar zijn zolderkamertje gezonden. Nadat B r o u-w e r s leidsrnan H a I s had laten uithulderen , bragt hij dezen order het oog, dat de hehandeling die hij den jongeling aandeed, Mier­wreedaardigst en ongeoorloold was ; waarop Hals beloolde, dat hij den jongen van heter voedsel en kleeding zou voldoen. Ook beghf hij zich des anderen daags met Brouwer naar de Voddenmarkt , kocht hem aldaar een zeer ouwerwetsch pak k leederen , hetwelk hem veel te groot was , Met bijvoeging dat het hem stond , a Isof het aan zijn lijf geschilderd was. Adriaan, door deze plunje wat te vreden gesteld en ook eenigzins heter van voedsel voorzien wor­dende , begon weder naarstig te schilderen en Hals vulde rijkelijk zijne beurs met de winsten , die hij van des jongelings penseelwerk bekwam , want hij schilderde aardig, en de stukken die hij ver­vaardigde , waren bijzonder grappig en ongemeen wel gekleurd , 1430 zoodat vele lief liebbers bijzonder gretig waren, om sehilderstuk­ken van dien nieuwen Meester , waarvan 11 a 1 s alleen de bezitter was , te bekotnen. Doch dit was van geen langen duur,, want sornmigen zijner medeleerlingen , den geheimen handel ontdekt hebbende , dien II a 18 met B rou wers stukken dreef , en den prijs , dien hij er voor trok bliezen hem dagelijks de ooren vol , zeggende : » dat hij een ))groote zot zou zijn , indien hij zich 'anger door H a l s liet » ringelooren en om den tuin 'eider]; dat hij te groote Meester in »de kunst was, en te rijkelijk voordeel aanbragt, om zoo sleeht » behandeld te worden ;" zij rieden hem dierhalve , ow op nieuw zijne slavernij te ontvlieden , en zich naar Amsterdam te begeven , alwaar zij wisten dat zijne schilderstukken voor eenen hoogen prijs verkocht werden. Brouwer reeds aan het wankelen , werd door de gestadige aansporingen van zijne medgezellen overgehaald , om zijnen Meester in het geheim te verlaten; Irij nam hiertoe zij-nen slag waar, terwijI deze, volgens gewoonte, in de eene of andere kroeg zat te drinken voer met de trekschuit naar Amsterdatn. flier gekornen, zonder eenig adres aan den eenen of anderen kunst­minnaar te hebben; vernam hij bij een kruijer, of deze niet eenen kunstkoorer wist of iernand die handel dreef in sehilderijen. De man , tot wien hij zich gewend had , hragt hem bij zekeren v a n Z o m e r e n , destijds Kastelein in het Schild van Frankrijk , die in zijne jeugd de kunst had heoefend , en een zoon had , H e rman van Z om e r en genaarnd , een vrij bekwaam sadder van historian, landsehappen en bloernen. Deze nam hem in huis , en zette hem aan het werk. Hier kreeg Brouwer een vetter keuken dan hij bij Frans 11 a I s gewoon was ook duurde het niet tang of hij leerde de regte waarde van zijn penseelkunst schatten. Meestal schilderde Brouwer kleine stukjes , en zulks met grooten lust en ijver,, zijn huiswaard ziende, dat hem dit zoo gemakkelijk van de hand ging , maakte daaruit het besluit op, dat hij to* groote ondernemingen hekwaam was. Daarna raadde hij hem lets van meer beslag op een koperen phial te sehil-deren , om daarmede te doen hlijken wat hij in de kunst vermogt. Hij volgde dozen raad , en schilderde een gevecht tusschen boeren en soldaten , ontstaan zoo het selieen , door het spelen met de kaart , waarvan de bladen over den grond verstrooid lagen. Op den voorgrond slaat den een den anderen met een bierkan op het hoold , en daar nevens ligt er een op den grond geslagen , die de doodverf reeds op het gelaat hebbende , zich echter door zijnen degen wit wreken , welke hij onder het worstelen track uit de schede te trekken ; verder komt er een in vollen gratnsehap , net het mes in de vuist van zijn stoel oprijzen , als wilde hij tusschen de karnpioenen indringen ; in het versebiet ziet men er een in alle haast met eerie tang in de hand den trap afkouten enz. Alles was zoo natuurlijk naar den aard der harts-tow( n in de wezenstrekken verbeeld , en zoo verwonderlijk vast 1431 geteekend , en met eenen lossen zwier geschilderd , dat het wel tot een proefstuk van zijne kunst kon verstrekken. lntusschen had zich het gerucht reeds verspreid , dat Brouwer (tie nieuwe Meester was, wiens kunstigen arbeid een tijd lang door was uitgevent , en dat die van hem weggeloopen Fr a n s Bala jongeling zich te Amsterdam ophield , de liefhebbers van de schil­derkunst maakten nu weldra jagt , om op te sporen , in welken hock stad hij zich mogt onthouden; en ontdekten weldra zijn ver­ der blijf. De Heer Ve rmandois, een keurig lief hebber , die sterke begeerte had om een stuk van hem te bezitten , kwam hem aldra opzoeken , en het gemelde kunststuk ziende, beviel hem dit zoo ongemeen , dat hij terstond naar den prijs vroeg. Brouwer s huiswaard had hem reeds berigt, dat er zulk een Heer, die ook al onderscheidene malen was komen vragen om jets van hem te mogen zien , komen zon , en dat hij 100 ducatons voor het gemelde stuk moest eischen, hij deed dit schoorvoetende , niet kunnende gelooven, dat iemand hem zoo veel geld voor eene schilderij zou geven, waarom hij ook toen gemelde Heer hem naar lange wijl als bedretnmeld stond , zijne kne- den prijs vroeg , eerie , vels opstreek , en bij herhaling zeide: » ik heb er veel moeite en » werk aan ten koste gelegd ," en het kwam er al stotterende uit , dat hij er 100 ducatons voor moest hebben , welke eisch V er m a n-dois hem terstond inwilligde terwijl hij hem, verzocht mede naar zijn huis te gaan , om den gevraagden prijs in ducatons te ontvangen. Brouwer stond vreemd op te kijken , denkende dat die Heer met hem spotte, doch van Z om e r en knikte hem toe, waarop hij, het schilderstuk onder den arm nemende ,V ermando is verge­zelde , die hem het geld , ongemeen vergenoegd over zijnen troop, ter­stond toetelde. Dit stuk is naderhand gekomen in het vermaarde Kabinet van Dusseldorp. B r o u w e r niet gewoon zooveel geld te handelen , wist van blijdschap niet , hoe hij spoedig genoeg met den huit zou gaan strijken , snelde naar huis , stortte het geld uit op zijn bed , en ging zich in de schijven omwentelen Eindelijk verzamelde hij ze weder bijeen , en ging daarmede de deur uit , zonder dat men in huis wist , werwaarts hij zich begeven had. Na verloop van negen dagen , kwam hij zingende en fluitende weder in zijn Loge­ment stappen , en door zijnen hospes gevraagd zijnde : hoe hij zoo vrolijk was, en of hij zijn geld nog had? gaf hij ten antwoord : Neen , van dien ballast heb ik mij ontslagen." Op deze wijze leefde liij doorgaans, en het was hem niet mogelijk , als hij geld van drmken, zwelgen en boertige snakerijen te onthouden. had , zich eenige jaren te Amsterdam had gewoond , en Nadat Brouwer aldaar zijn penseelkunst met veel roetn nitgeoefend had, hekroop hem de lust, om zijne kunstgenooten to Antwerpen te gaan bezoe­ken er niet aan denkende dat de Staat met Spanje in oorlog was, begaf hij zich op reis zonder van eene pas voorzien te zijn. Dit was oorzaak , dat hij , Antwerpen binnenkomende , door de sot­daten , die hem voor eenen spion aanzagen , werd aangehouden , en 1432 op het kasteel gevangen gezet. Brouwer heklaagde zich over Zijor noodlot , en verwenschte het uur, waarin hij Amsterdam verlaten had. De Hertog van 'A re m berg zat ter zelfder tijd ook op het kasteel gevangen , hoewel met die vrijheid , dat hij binnen .de ves­tingwerken , door twee soldaten vergezeld , mogt gain waar hij wilde. Deze kort nadat Brouwer er gebragt was , voorbij de trallen van het vertrek wandelende , waar de Schilder was opgesloten , werd , in den waan , dat hij de Gouverneur van bet kasteel was, orn zijne verlossing gesmeekt , met de betuiging, dat de vrager aldaar on:.chuldig gevangen zat. De Hertog vroeg dezen hierop , wie en van waar hij was , en wat Itij in Braband kwam doen ; en bekwam tot antwoordt , dat hij een schilder was , en van Amsterdam was ge­komen om zijne kunst verder te beoefenen : » Het eerste ," antwoordde de Hertog: » moet ik gelooven , maar van het laatste de proef nemen , » en te dien einde zal ik u verw en al hetgeen daar weer toe noodig is » bezorgen." Met deze beloite was Brouwer 'zeer in zijn schik , en vatte de hoop op , dat dit tot een middel van zijne verlossing zou kunnen strekken , in welke verwachting hij zich dan .00k niet be­droog. De Hertog, die dagelijks door de aanzienlijkste lieden werd be­zocht , telde onder zijne vrienden den grooten P e t r u s Paulus Rubbens, het geval wilde nu, dat deze hem nog dien zeliden middag kwam bezoeken ; en hem 'gaarne zijn verzoek inwilligde, om hem door een zijner leerlingen schildergereedschappen te be­zorgen , ten einde onzen gevangen schilder aan het werk te stellen , en tot vermaak van den Hertog , het een dander te laten vervaardi­gen. Des anderen daags, vroeg in den morgen, bezorgde R u b he n s den noodigen toestel , welke er tot schilderen vereischt worth; toen draalde Brouwer ook niet Lang om zich aan het werk te zetten ; en het geval was hem gunstig in het bezorgen van voorwerpen, die hij tot modellen kon bezigen; want eenige Span jaarden zetteden zich in eenen hoek neder , om met de kaart te troeven, en plaatsten zich juist zoo , dat zij volkomen in B r ou wers oog vielen , het­welk hij te baat nam , om er op staande voet eene schets naar te teekenen ; voorts zette hij zich aan het schilderen , en wist door zijn penseel zoo naïf den winzuchtigen ijver van die geldelooze spelers en hunne verschillende hartstogten of te malen , dat- het verwonderlijk seboon was , en de natuur genoegzaarn evenaarde. Onder anderen had hij op dit stukje eenen ouden schralen Span­jaard afgebeeld , die op zijne harken gezeten achter die spelers zijn gevoeg zat te doen waarin het drukken , afs wilde het zich niet gemakkelijk ontlasteri , zoo natuurlijk en grappig vertoond was, dat men het niet zonder lagchen kon aanschouwen. Dit kunstig tafe­reel had hij in weinige dagen voltooid , en het beviel den Hertog nitnemend, die zich niet kon verzadigen , met die zoo natuurlijk getroffene , magere , p-,etaaride Spaansche tronien te bezigtigen. Toen kort daarop Rubbens den Hertog een bezoek kwam geven , was hij nieuwsgierig om to zien , wat die arme drommel van een schil­der had uitgevoerd; de Hertog toonde hem hierop het stukje , het • 1433 welk R ublee n s naauwelijks gezien had of hij riep uit : » Op milt) ziel het is van B r ouw er!" en hood er den lIertog dadelijk 600 gulden voor; doch deze wilde het niet missen , maar ter gedachte -nis aan deze zonderlinge gebeurtenis bewaren. R u b be n s vervoegde zich hierop terstond naar het vertrek van Brouw er, dien hij door de tralien sprak en troostte met de belofte van hem zoodra mogelijk zijne vrijheid te bezorgen te dien einde ging hij op staande voet naar den Gouverneur, en verhaalde hem, dat er een bekwaam Kunstschilder uit Holland, enkel op vermoe­den dat het een spion was , door de soldaten was aangehouden en in de gevangenis opgesloten ; dat dit vermoeden zeer ten onregte tegen hem was opgevat ; dat hij alleen te Antwerpen was gekomen otn zijne kunst te oefenen , en hij dus verzocht, dat de onschuldige man mogt ontslagen worden. De Gouverneur willigde dadelijk het .verzoek van R u b be n s in, en gaf bevel om B r ouwer uit de ge­vangenis te ontslaan. R u bb en s maakte er zich een genoegen uit om zelf hem het berigt zijner in vrijheidstelling te brengen , nam -hem met zich mede naar huffs , gal hem huisvesting .en tafel , het hem latsoenlijk kleeden , bezorgde hem in een woord alles waaraan hij gebrek had, betoonde hem alle mogelijke achting, en bragt hem in de aanzienlijkste gezelschappen. Doch zulk eene orde­lijke en regelmatige levenswijze strekte B rou w e r tot eenen druk­kenden last en kwam hem voor eene veel erger gevangenis. to wezen dan waaruit hij verlost was. Daarom ontweek hij R u b b e n s , sleet .zijne tijd meerendeels in kroegen en kitten, en volgde in alle opzigten het oude spoor van zijne ongebondene levenswijze. Het duurde niet lang , of hij verliefde op de vrouw van zekeren broodbakker, J oos t van Graasbeek genaamd, die zich met ter woon uit Brussel naar Antwerpen had begeven. Met dezen G raasbeek, die een kunstminnaar was en ook handel in schilderijen dreef, ging hij een akkoord aan , dat die hem vrije huisvesting en tafel zou go-yen , mits Brouwer hem in de penseelkunst onderwees, hetwelk ook zoo wel gelukte , dat de bakker,, die veel lust en ijver voor de kunst bezat , binnen kort door B rou wers hulp een vrij goed Schilder werd. Doordien nu deze beide snaken vogels van de zelfde vederen waren, voerden zij te zamen menige klucht uit, welke echter somtijds van dien aard waren , dat Brouwer, vreezende hierover in aanraking met den Hoofd-Officier te zullen komen , Antwerpen verliet, en voorts naar Frankrijk reisde, van waar hij , na eenige tijd te Paliis en elders rondgezworven en zijne tijd in gestadige ligtmisserijen van allerlei aard gesleten te hehhen , met eene berooide beurs en ziek ligchaatn , naar Antwerpen terugkeerde, hier werd hij in het Gasthuis opgenomen , waar hij , na verloop van twee dagen, overleed , en voorts hij de lijken in den pestput met stroo en kalk gedekt werd geworpen. Bit viel voor in 1640, toen hij bijna den ouderdom van 32 jaren bereikt had. Een leerling van Rubbens, bij toeval het overlijden van B ro u we r hoorende verhalen, maakte dit terstond aan zijnen Meester 1434 bekend, die zijn jongste lot niet zonder ontroering en tranen kon aanhooren. Door zijne edelmoedige inborst tot medelijden bewogen , ofschoon het voorwerp daarvan zich des onwaardig had gemaakt , gaf hij dadelijk last , dat op zijne kosten het doode ligchaam zon worden opgegraven , in een kist gelegd en in de kerk der Kar­meliten begraven. Ook verzekert men , dat Rubbens voornemens was , ter gedachtenis van dezen grooten kunstenaar, een aanzienlijk grafteeken te doen oprigten , hetwelk echter is achtergebleven door het spoedig daarop gevolgd afsterven van dien beroemden man. Men heeft van B r o u wers hand in 's Rijks Museum te Amsterdam. Twee stuks Vrolijhe , drinkende en vechtende Boerengezel­schappen. Zijne afbeelding komt voor bij Houbrak en, Schoub. der Schild. en Schilder. , op piaat 0; bij Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts., en gaat in plaat uit gegraveerd door Schelte van Bolsward, in fol. Zie Schrevelius, Beschr. van &tart, bl. 455-466; Houbra­ken, Schoub. der Schild. en Schilder., D. 1. bl. 318-333; v a n Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; de Feller, Diction. Histor. in voce Brawer; Levens van IVederl. Mannen en Vrouwen, D. I. bl. 185-190; de Cha I-mot, Biogr. Woordenb.; Koning, Tafereel der stad Haarlem, D. IV. bl. 158-160; Nieuwenhnis, Woordenb. van Kunst. en Wetens.; Biogr. 1Vation. , Torn I. pag. 134-136; Immerzeel, Le­vens en Werken der Aunsts.; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Biogr. Univers. , Tom Ifl. pag. 122; Aanw. der Sehild. op 's Rijks Museum , bl. 12; Wonder, Alpultab. Lijst van Kunsts. BROUWER (REGNEaus) werd in het jaar 1682 Predikant te Grootenbroek waar hij in 1699 overleed. Van zijne hand heeft men : De Koning behouden. 4°. Over Gods beeld . in den lilensch. 8°. De Weldaden van Chris tu s. Leyd. 1698. 8°. Zie van A bko ude, Naamreg. van Nederd. Boeken , 0. I. St. I en ill., uit partikuliere berigten aangevuld. BROUVVER (FREDERicus), misschien wel een zoon van den voorgaande , werd in het jaar 1699 aangesteld tot Adjunct te Schellingwoude , waar hij in 1703 vaste Predikant werd en in 1714 overleed ; terwij1 hij aldaar stond werd de kerk te Zunder­dorp in 1710 door onweder in brand gestoken en bijna geheel vernield , dock in het volgende jaar weder opgebouwd. Brouwer zond te dier gelegenheid in het licht : Over het verbranden van de kerk te Sunderdorp. 8° en Sunderdorps kerkherstelling. 8°. Zie van Abkoude, IYaamreg. van Nederd. Boeken, D. I. St. III., uit partikuliere berigten aangevuld. BROUWER (BRoueauus), een zoon van Pieter Brouwer, Ontvanger-Generaal van Rauwerderhem , die , volgens de overleve- 1435 ring van de Doopsgezinde tot de Hervormde kerk overging, ea van U i 1 kj e Velda, geboren den 13den November 170 l te Leeuwarden , studeerde eerst te Franeker, , waar hij onder den jongen Vitrin ga, eene door hem zelven opgestelde verhandeling verdedigde daarna zich nog te Leiden in de Godgeleerdheid geoe­fend hebbende , werd hij in 1723 Predikant to Dronrijp en in 1725 te Hindelopen , waar hij in 1730 , een beroep naar Bolsward ontving , hetgeen hij niet aannam , in het zellde jaar volgde hij echter den wensch van die van Harlingen in, en vertrok derwearts. Na aldaar vier jaren met vrucht het Leeraarsambt te hebben waargenomen, werd hij in 1734 door de gemeente van Amsterdam begeerd , welke gemeente hij nog twee-en-twintig jaren met leer eu wandel stichtte, tot hij den 23sten Mei 1757 overleed. Hij was tweemalen gehuwd geweest, eerst den 2den Mei 1730, met With elmina Boone n, die hem , bij haar overlijden den I lden Februai'ij 1742 , twee zonen en vier dochteren naliet. De oudste zijner zonen was P e t r us Brouwer, die later volgt terwijI zijne eene dochter gehuwd was met den door ons reeds vermelden Am­sterdamschen Predikant P et ru s B roes (1) en eene andere met Abraham J a co b Drr ij f h out, Hoogleeraar te Harderwijk. Den 15den December 1744 , hertrouwde Brou w e r met C I a r a Co n­ stantia van den Burch. Brouwer gal' in het licht: Verklaring van Psalm LXVIII. Amst. 1752. De Gan yen van Vorst Messias in het Heyligdom, vertoont in eene schriftmatige verklaring en toepassing van den LXVIHsten Psalm, waar agter gevoegt is eene korte uitbrei­ding van dat liedt. alsinede eene Kerkelijke Redevoering over Thimoth. IV vs. 2, 3 en 4 , gedaan bij de bevestiging van Budde. Amst. 1753, 4°. Na zijne dood is nog van hem in druk uitgegeven : Over den tweeden Brief van P etrus. Utr. 1760. 4°. Over den Brief aan de Galateren. Utr. 1762. 4D. Zie van Abkoude, Naamr. van Nederd. Boeken, D. 1. St. V; Greydanus, Naaml. der Predik. in de Class. van Franeker , bl. 18, 54; van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boe­ken; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Schotel, Berk. Dcrdr., D. 11. bl. 483; Naaml. der Geref. Predik. te Amsterdam, bl. 37 en 38, uit familiepapieren aangevuld. BROUWER Bz. (PETRI:Ts), zoon van den voorgaande en van With e I m i n a Boo n e n , geboren den 8sten October 1732 te Harlingen , waar zijn vader destijds Predikant was , legde zich , zoo aan het Amsterdamsche Athenaeum als aan de Hoogescholen to Utrecht en te Leiden , op de Godgeleerdheid toe , en verdedigde , ter laatstgenoemde plaatse , eene verhandeling om te onderzoeken (1) Zie hiervoor bl. 1383. 1436 van waar 111 o z e s het in het boek Genesis beschrevene wist (1), waarna hij in 1754 Predikant te Oudkerk en Rothlkerk in Fries- land , in 1756 tr Rarneveld op de Vetuwe, in 1762 te Zalt- Bommel en in 1764 te Dordrecht werd. In deze stad bleef hij onafgebroken werkzaam , en was hij een zegen voor de gemeente , die hij door prediking , schriften en wandel stichtte tot het jaar 1797, toen Iigchaamszwakte hem dwong om zijn emeritaat to vra­ gen. Vijf jaren later (den 9den Junij 1802) ontsliep hij , bij Anna Geertruida van Limburg, met wie hij den 5den Mei 1761 te Amsterdam gehuwd was, vier kinderen nalatende ; twee zoons ; van welke de oudste Abraham H e n r i c u s B r o u w e r, Lid van den gi wezen Aziatischen raad , voor zijne kinderen den moederlijken naam van Limburg aannam , de tweede , Pet r us M a r i us Brouwer, laatstelijk Predikant te Groote-Lindt was , en twee dochters , Cons tan t i a Clara Brouwer, gehuwd met Jan Hendrik van Meteren, Koopman te Dordrecht en Theodora Cornelia Woutera Brouwer, die getrouwd was met Ewal­ dus Kist. Brouwer was in zijn tijd een der meest beminde Predikanten te Dordrecht en predikte , vooral in de eerste jaren van zijne dienst steeds voor eene talrijke schaar. Zijne given your den kansel moeten 'toen ongemeen zijn p,eweest. Geen wonder , dat vele ge­meenten hem als Leeraar wenschten te bezitten. In 1758 bedankte hij te Zalt-Bommel voor Kampen en Zierikzee , kwam in 1763 in aanmerking hij het heroepen van eene lloogleeraar in de Godge­leerdheid aan de Geldersche Hoogeschool en wees in 17n9 te Dordrecht een bet oep als Predikant te Utrecht van de hand , of­schoon aan die standplaats een Professoraat verbonden was. Van stadswege erkende men dit met hem in 1770 tot lloop,leeraar in de Godgeleerdheid bij het Lycaeum te benoemen. Na honoris causa te Harderwijk tot Theologicae Doctor hevorderd te zijn, aanvaardde hij , 2lsten Januarki 1771 , in het openhaar zijne bediening net eene Verhandeling over de oorzaken van het a fnemen der Christelijke zaak (2). Later werd hij Curator der Latijnsehe school , maar in 1795 , hij de nieuwe organisatie van bet Collegie der Curatoren , na veeljarige dienst ontslagen. Brouwer heeit vele nuttige , en teen zeer gezochte , schriften in het licht gegeven , als : Kort ontwerp van de voornaamste waarheden der Hervornzde Belijdenis. Zalt-Bomrn. 1764, 1769, 1779. 8°. Eerste beginselen ten dienste der kleine kinderen der Her­vormde Belijdenis. Zalt- Bomm. 1764, 1769, 1779. 8°. De XXVste Psalm in eene doargaande verklaring , alsmede Psalm LXXXIV , Jesaia XXXII en Lucas V in Leerrede­nen geopend. Dordr. 1770. 8°. (1) Dissertatio Philologica, uncle Moses res in libro Geneseos descriptas didicerit. L. B. 1753. 4°. (2) Oratio de causis imnzinutae Christianae 1437 Gods weldadigheid aan Dordrecht. Dordr. 1770. 4° , welke leerrede door hem werd gehouden , toen hij , voor Utrecht bedankt bebbende , zich weder aan Dordrecht verbond. Aanprij zing tot het heilig zing en, ter gelegenheid van de vergadering der Psalmberijming in de Ilervorinde Gemeente van Nederland op hoog gezag bepaald , in eene Leerrede over Coll. III : 16b. Dordr. 1774. 8°. Leerredenen over den lsten brief van P a ulu s aan Tim o­theus. Dordr. 1775. 8°. Leerredenen over 11 Ti o t he us. Dord. 1778. 8°. Leerredenen over het Heilig boek genaamd E sth er. Dordr. 1779. 8°. Brief van E. D. P. (een Dordsch Predikant) aan zijn zoon over het Biddagwerk bij Hervormde Belijders. Amst. 1782. 8°. P. B. V. D. M. (P e t r. Brouwer, verb. div. min.) Perhan­deling over de Voorreden van Hier o n y mu s , voor de zeven algemeene Brieven van Jacobus, P e t r u s , Johannes en Judas, in de Ahademie der Geleerden , of Uitspanningen ter opheldering van de 11. Schrift , D. H. bl. 34 voigg. Over het opschrift en zedekundig beleid van den Godde­lijken Veldzang , Jes. Y : 1-7. Aanmerkingen over een deel van Sim eons lofzang. Verhandeling over Psalm III : 7-14 , in de Bundel van Godgeleerde Oudheidkundige en Letterkundige Oefeningcn. D. III. St. III. D. IV. St. 1, enz. flij schreef ook eene Voorrede voor de Philosophische redekunde van G. F. e jj er, Leeraar der Wereld-wijsheid , medelid der Koningl. Academie te Berlijn , vertaald door J. if. ter Haar, en bezorgde eene nieuwe , verbeterde , uitgaar van het bekende werk van J o b. Martinus, in leven Predikant te Groningen , getiteld : Geestelijke hartsterking tegen der geloovigen geestelijken strijd in hunne zwakheid , in XV Predikatien , meest bij het H. Avondmaal voortijds gehouden. Dordr. 1772 , 2d. 8°. Brouwer was een man van veel omvattende Theologische kunde. Zijne Oostersche geleerdheid deed hem reeds vroeg bij het Athe­naeum te Amsterdam in aanmerking komen , ter vervulling van eenen openstaanden leerstoel. Ook in de Natuurkunde was hij even­min een vreemdeling als in de Geschiedenis , Taal- en Dichtkunde. Waarvan onder anderen ten getuige strekt zijne rev isie van het uitgebreide werk van den Burgemeester van de W a 11, Hand­vesten en Privilegien van Dordrecht. Schreef hij zuiver vloeijend Latijn , zijn Nederduitsche schrijfstijl was kernachtig , in navolging van den bij hem hooggeschatten,‘ Nuider Drossaart, Pieter Cor­nelisz.. Hooft. Ook was hij een vrij zoetvloeijend Dichter , waar­van zijn gedicht voor de Dissertatio Juridico-Philosophica inau­guralis de moralitate actionum hummanarum cum recentiorum 1438 quorundam principiis non consistente (Traj. ad. Rhen. 1755.) van Abraham Jacob: Dryfhout, zijn tang op het hu­tvelijk van den bog Welgeb. Beer Lucas Willem, Baron v an E ss en en Jonkvroutv v an Ha efte n 1774, en anderen ten bewijzen strekken. Vooral verdienen zijne bijschriften Id, ter proeve diene dat op Jacobus Hinlopen: Geen dichter , maar volleerd in Dichtren werk te keuren , Die Neerlands Psalmgezang voortrefflijk op hielp beuren; Her vroomen boezemvriend ; den schrik van 't helsche rot ; 't Sieraad van Utrechts kerk ; den lieveling van God ; Hinlopen in een woord; vertoonen deze trekkers , Die 's mans gedagtenis tot flaauw behulp verstrekken. Bij alle gehechtheid aan de leer van zijn kerkgenoctschap was hij vrijzinnig Schriftverklaarder op het spoor der Kerkvaders , eerste Hervormers en de beste der oude uitleggers. Hij was geen slaafsch aanklever van eenige predikwijzevan zijne tijd ; getuige onder anderen de natuurliike , soms luimige verhaaltrant in zijn werk over Est b e r. Voorts was hij een man van vaste beginselen , en een, zeer naauwgezet Christen , wien hooge eer naging bij zijne tijd-en ambtgenooten , niettegenstaande laatstgenoemden in openlijk geschil met een hunner collegen gewikkeld waren en bij latere tijd de Staatsgeschillen algemeen de gemoederen verdeelden. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; Schotel, Kerk. Dordr., D. II. bl. 484-495; Bouman, Gesehied. der Gelders. Ilooges., D. II. bl. 293 noot, uit familiepapieren aan­gevuld. BROUWER Pz. (Puns), een voile neef van den voorgaande en zoon van Pet rus Brouwer, laatst Predikant te Welsrijp-en-Bajum , geboren te Tjallebert , werd in het jaar 1772 Predikant te Blija-en-Hoogebeintum , waar hij den isten Januarij 1828 eme­ritus werd. Hij overleed te Ternaart den 12den Mei 1830, oud ruim 81 jaren, bij zijne echtgenoote , gecne kinderen nalatende. Brouwer was een man , wiens uitgebreide en veel omvattende kennis, wiens helderheid en grondigheid van oordeel hem bevoor­regtte , om de meest vaneen verwijderde studien te vereenigen en met een gelukkig gevolg te behandelen. Bij zijn , hem zoo eigen diep en dieper dringen in de wetenschappen , scheen elk onder­werp , van tijd tot tijd niet alleen nieuwe gezigtspunten op te le­veren , die niet zelden tot eene nadere en betere kennis der duis­tere plaatsen van het aanhangig onderzoek geleidden. Hij heeft geschreven : Proeve eener opheldering en verdediging van het Bijbelsche verhaal aangaande de Schepping der wereld enz. Leeuw. 1820.8°. Onderzoek naar het doel en het schrijven van P au lu s in de XI eerste hoofdstukken van den brief aan de Rorneinen. Leeuw. 1825. 8°. 1439 Na zijn overlijden kwam nog in het licht: Nasporingen betrekkelijk de Geschiedenis der voormalige .Middelzee in Friesland door P. Br o u w e r P z. en W. E e k-ho f f , met eene Voorrede en Kaart uitgegeven door W. v a n P e y m a. Leeuw. 1831. Zie Brouwer en Eekhoff, Naspor. betrekkelijk de Middelzee , Voorr. bl. XII; (de Jong), Alphab. Naomi. van Boeken; Schotel, Kerk. Dordr., D. II. bl. 483; Brinkman, Alphab. Naomi. van Boeken. BROUWER Az. (KoRraus), vermoedelijk een Rotterdammer, ten minste aldaar woonachtig, was Lid van het te dier stede ge­vestigde Dichtgenootschap: Studium Scientiarvm genitrix. Hij gaf twee dichtbundels in het Licht , onder den titel van: Dichtlievende Oefeningen. Amst. 1782. 8°, en Gods wijsheid in de Werken der natuur en andere Zede­ en Mengeldichten. Amst. 1791. 8°. Beide zijn geheel in den genootschappelijken geest van die dagen. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boe­ken; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordcnb. van iVederd. Dichters ; (de Jong), Alphab. Naomi. van Boeken. BROUWER (PAULUS WILHELM), geboren in 1760 te Arnhem, waar zijn vader Catechiseermeester was , deed reeds vroeg eenen gunstigen aanleg in zich ontwaren , waarom zijne ouders zich vele opofferingen getroostten , om hem tot het leeraarsambt op te leiden. Na alzoo in zijne vaderstad de Latijnsche scholen bezocht te heb­ben , begaf hij zich naar de Hoogeschool te Harderwijk , waar hij in den beroemden Godgeleerde E v e r a r d S c h e i di us een Mad­genoot vond , die zich zijner hijzonder aantrok en, toen hij zijnen ijver en lust tot de studie bespeurde , hem zijne vriendschap schonk In het jaar 1782 Proponent geworden , werd hij in het jaar 1784 Predikant te Sleeuwijk, in 1788 te Dreischor, en in 1797 te Maassluis , waar hij in 1831 emeritus werd en den 28sten Februarij 1834 overfeed. Hij liet bij zijne echtgenoote Mejufvrouw Hu genholtz geene kinderen na. Hoewel hij zich voornamelijk op Godgeleerdheid en Wijsbe­geerte toelegde, zoo dat hij met oude en nieuwe Wijsgeeren ge-meenzaam was, beoefende hij toch ook andere vakken van studie enwas ook Been vreemdeling op den Nederlandschen zangberg , blijkens zijne nog in handschrift aanwezige vertaling van Virgi­1 i us , en eenige gelegenheidsverzen. Van zijne dichtvruchten zagen echter geene het Licht, dan de Feestzangen, op het Hervormingsfeest gezongen en gedrukt bij zijne Korte schets van de geschiedenis der Hervorming , voorge­dragen in eene godsdienstige redevoering den 2den November 1817. 8°, welke gretig ontvangen werd en veel opgang maakte. Behalve deze gaf bij nog ter drukpers over: 1440 Zestal Leerredenen over 's Heilands verzoeking in de Woes­tn. Arnh. 1823. 8° , welke , meer Wijsgerige , Godgeleerde verhan­delingen dan Leerredenen zijnde , minder bijval vonden en gevolgd werden door De Bijbelleer aangaande den persoon van Jez148 C hristus in het licht gebragt. Arnh. 1826 , in welk werk, dat veel gerucht getnaakt heeft , en reeds in 1827 eenen 2den druk behoefde , B ro u-w e r tracht te betoogen dat J ez us Chris tus een geschapen we-zen was. Zulk eene leer verkondigd , door eenen Hervormden Pre-. dikant , moest wel tegenspraak vinden , en vond die dan ook , doch hier bleef het niet bij. In eene Klassikale vergadering te Rotterdam werd Br o u we r hevig aangevallen en men wilde er eene Synodale zaak van maken, doch de Synode wees dit van de hand. Bijna tegelijk met den tweeden druk van dat werk zag het licht : Nadere verklaring ten vervolge van de Bijbelleer aangaande den persoon van J e z eus Chris tus in het Licht gebragt. Delti. 1827, en deze werd gevolgd van Twee brieven ter toetsing van eene korte beoordeeling en teregtwijzing van het stelsel van P. M. Br o u w er enz. Arnh. 1828. Hij was een liefhebber van de Toonkunst , en verscheen om die te hooren niet zelden op openbare plaatsen , waar men hem anders niet zou verwacht hebben. In groote gezelschappen zat hij ge -woonlijk peinzend neder en bemoeide zich weinig met hetgeen hem omgaf, doch bragt men het gesprek op wetenschappelijk grondge­bied , dan was hij dadelijk als in zijn element, dan deelde hij gaarne hun, die hem omringden uit den schat zijner kennis mede. Ook weetgierige jongelieden vonden in hem eene vraagbaak , welke zelden vruchteloos geraadpleegd werd. Zie (d e Jon g), Alphah. Naaml. van Boeken ; Supplement op dat werk , ui t partikuliere berigten aangevuld. BROUWER (JAY), geboren dtn 20sten April 1760 te Franc­ker,, vond , tot de studie der Godgeleerdheid bestemd , na genoeg­zame voorbereiding op de Latijnsche scholen van zijne geboortestad , aan hare van ouds vermaarde Hougeschool , toen door een J o a o­nes Schrader, Jean H enri v.an Swinden en andere beroemde mannen verheerlijkt, de schoonste gelegenheid, om zich in al die kundigheden te oefenen , welke voor den Godgeleerde noodzakelijk zijn , of hem tot nut en sieraad strekken kunnen , en maakte zich die gelegenheid op eene allezins loffelijke wijze ten nutte. In de Godgeleerdheid genoot hij het onderwijs van den geleer­den en echt wijsgeerigen 11 e e r e 0 o s ter b a a n, die toen het lloog­leeraarsambt in die wetenschap , bij de kweekschool der Doopsge­zinde te Amsterdam bekleedde, en dezen zijn gelielden en dank­baren leerling , tot aan zijne duod , onder zijne hartelijkste vereer­ders en vrienden tellen mogt. In 1785 tot de Predikdienst be- BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK. II. ie Stuk. BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN, BEVATTENDE LEVENSBESCHRININGEN VAN ZOODANIGE PERSO- NEN , DIE ZICH OP EENIGERLEI WIRE IN ONS VADERLAND HEBBEN VERMAARD GEMAAKT, DOOR A. J. VAN DER AA, Lid Pan de Itiaatschappij der Nederlandsche Letterkunde to Leiden. ONDER MEDEWERKING VAN DE HERREN: Mr. C. M. A. Simon van der Aa , Prof. P. 0. van der Chijs. W. Eekhoj, Mr. IL 0. Feith, Mr, L. Oldenhuys Gratama , A. P. van Groningen , Dr. I. J. de Hollander , S. F. KlOnsma, Prof. G. Lauts, A. van Lee , Mr. I. M. van Pabst tot Bingerden , Mr. W. van de Poll, T. A. Romein , Dr. G. D. J. Sehotel , Jhr. J. W. van Sypesteyn , Dr. I. I. Viotta , Dr. J. I. F. Wap, en anderen. TWEEDE DEEL. VIERDE STUK. AAAPAANNIWAP.A.,..A.N.W.,,MAINV16 HAARLEM, J. J. VAN BREDERODE. 1855. 1441 vorderd , werd hij , nog dat zelfde jaar , door de Doopsgezinde gemeente van Leeuwarden tot hares Leeraar gekozen en maakte zich , door zijne waardige Evangelieprediking , door de getrouwe vervulling van alle zijne ambtspligten , door zijnen minzamen en leer-Ikea omgang en niet minder door zijn stichtelijk en opwekkend voorbeeld , bij haar evenzeer bemind als geacht. Zeven-en-dertig jaren volhardde hij in dit zijn dienstwerk , tot hij zich , in bet jaar 1822 , daarvan ontsloeg., ofschoon hij daarna nog meermalen , tot algemeen genoegen , voor zijne gemeente optrad , tot dat de dood hem den I lden April 1822 uit dit Leven rukte. Niet de Doopsgezinde gemeente van Leeuwarden alleen , maar ook de algemeene Vereeniging der talrijke Doopsgezinden binnen Friesland, had aan zijnen ijver ter bevordering van hare Melanges en de wijsheid zijner raadgevingen de grootste verpligting ; gelijk mede het bestuur der Algemeene Doopsgezinde Societeit in Neder­land, van het welk hij , sedert de oprigting , tot korte tijd voor zijn overlijden , een der werkzaamste en nuttigste Leden was , van lien ijver, die wijsheid eene ondervinding had, welke zijnen naam steeds in dankbaar aandenken zal houden. Ook de ge­zamenlijke ingezetenen van de stad zijner meer data vijltigjarige inwoning zagen hem , gedurende die tijd , in onderscheidene be­trekkingen en , laatstelijk in die van Curator der Latijnsche scholen en Lid der Plaatselijke School-Commissie , net welwillendheid en verstandig bestuurden ijver ten hunnen nutte werkzaarn , en telden hem , met regt , onder hunne verdienstelijks:e medeburgers. Als Geleerde en inzonderheid als Godgeleerde en Wijsgeer, maakte hij zich bovenal met grooten lof bekend , door een vijItal Verhande­lingen over onderwerpen , tot Godgeleerdheid en Wijsbegeerte be­trekkelijk , welke onder de Werken van Teylers eerste en tweede Genootschap gedrukt zijn, en waarvan drie met gond' en twee met zilver hekroond werden. De met goud hekroonde hebben ten on.. derwerp de beantwoording der vragen : Kan men met grond be­weren dat de menschen limner alleen, door middel van hunne eigen rede of redekavelingen , zonder behulp van eenig regt­streeksche of meer onmiddillijk Godljk onderwj's , tot de regte denkbeelden van Godlike .oaken, zouden hebben kunnen komen. Is er in den lnensch Been ander beginsel van werken , dam Eigenliefde , en kan men alle neigingen en hartstogten , die zich bij hem opdoen , daartoe brengen ; of huisvesten er hem ook beginselen, van goedwilligheid, die zich door geene eigenliefde verklaren laten en volstrekt belangeloos nzoeten ge­noemd worden? Over het kenmerkende der XVIII Eeuw ten aanzien van verlichling en zedelijkheid , in vergelijking der naastvoorgaande. De met zilver hekroonde behandelden de vragen : Is beltalve het inwendig bewiis van de Goddelijkheid van de leer van Jez us nog eenig bewijs ter overtuiab inab noodzakelijk? 91 1442 Kunnen dengd en goede zeden , vooral in dien trap van zuiverheid en algemeenheid, waarin zij , bijzonderlijk onder een meer vrijen en republikeinschen regeringsvorm , sehijnen geronden te worden , eenen genoegzamen steun en duurzamen waarhorg vinden, in de beste menschelijke voorzorgen en hulpmiddelen van wagering , beschaving en opvoeding , zon­der eenigen hoogeren en meer krachtdadigen invloed van gods­dienstige begrippen en practijken noodig te hebbene en wat heeft de dagelijksche ondervinding ender vroegere en latere volken hieromtrent geleerd Mede beantwoordde hij in 1796 eene door een gezelschap Godsdienstvrienden nitgesehreven prijsvraag: Over de oorzaken van het verval in de openbare Eeredienst en de middelen tot herstd. Bovendien bestaat er van zijne hand , hoewel aanvankelijk zonder vermelding van zijnen naam uitgekomen Brief aan. E. Kist, over deszelfs onlangs uitgegeven aan­merkingen omtrent de stelling van den Heidelbergschen Cate­chismus : Wij zijn van nature geneigd God en onze naasten te haten. Amst. 1796. 8° , waarin hij Kist en alle Hervormden trachtte onder het oog te brengen , hoe zulk een Symbolisch ge­schrift als de Heidelbergsche Catechisms , waarin de uitdrukkin­gen soma zoo hard als dubbelzinnig zijn , niet zeer geschikt kon geacht worden ter bevordering van ware vrijlieid in denken over de Christelijke Godsdienstleer , en toen Kist hierop zijn Fervolg van aanmerkingen in het licht zond , liet Brouwer daarop volgen : Jets tot icederanttvoord. Amst. 8°. Voorts gaf hij nog in het licht : Leerrede bij het eindigen der XVIII eeuwe. Leeuw. 1809, waar hij op b1. 66 eene Naamlijst mededeelt der Persoonen , die in ons Land in de achttiende eenw gebloeid hebben. Nog in de laatste jaren van zijn 'even , maakte hij zich bij zijne letterminnende Landgenooten verdienstelijk , door de uitgave der Nagelatene Gedichten van zijnen beroemden vriend Simon St ijl, in II Deelen , voor het eerste van welke eene uitvoerige en hoogst 1ezenswaardige Voorrede geplaatst is. Gelijk deze Voorrede hem als een geoeiend heoordeelaar der waarde van Dichtstukken en hij zonder van de vereischten der Tooneelpoezij doet kennen , zoo gaf hij zelve menig , dat hij de Nederduitsche her niet ongeluk­kig wist te bespelen , ofschoon hare reine klanken zich weinig naar buiten lieten hooren , en hij alleen bijzondere vrienden daarvan kennis wilde doen dragen. Voorts moge de still zijner proza­scheitten zich door zekere eigenaardigheden verraden en hier en daar,, door. gemis van vloeibaarheid en gemakkelijkheid , iets stroefs en min hehagelijks hebben ; dit kleine gebrek wordt door de be­langrijkheid der zaken , welke overal den man van uitgebreide kennis , den echten wijsgeer en oorspronkelijken denker aan den dag leggen , op het rijkelijkst vergoed. De daardoor billijk verkre- 1443 gen roem spoorde reeds in den jare 1804 het Zeeuwsch Genoot­schap der Wetenschappen te Vlissingen en in 1821 de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde aan , om door de opdragt van hun Lidmaatschap aan zijne verdiensten hulde te doen. Dan B r ou w er was niet enkel een man , met een fielder verstand , schrander oordeel en ongemeenen schat van kundigheden toegerust hij was tevens een even beminnelijk als achtenswaardig mensch. Verre vervreemd van gemaakte deftigheid en schoolsche pedanterie , was hij in den omgang vrolijk en opgeruimd , spreidde zijne geleerdheid nimmer ontijdig , veel min op eene voor anderen vernederende wijze , ten toon, en wist zijne gesprekken niet zenden door geestig­heid en fijne , doch nooit beleedigende scherts , te kruiden. Be­scheiden , minzaam , hulp- en dienstvaardig , verwierf hij zich ieders genegenheid en hoogachting. Net een dankbaar hart erkende hij de vele zegeningen , welke hem in onderseheidene betrekkingen , bijzonder ook in die van echtgenoot en vader,, ten deel werden; terwijI hij de grievende slagen , welke hem door het arsterven van geliefde en veelbelovende kinderen en laatstelijk door dat zijner voortreffelijke gade troffer) , met die Christelijke gelatenheid en on­derwerping droeg , welke hij als Leeraar van het Evangelie , aan anderen had trachten in te boezemen. Het facsimile van zijne handteekening koult voor achter het 2e deel van B l a u p o t ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Holl. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar, D. XXXVII. bl. 71 noot , D. XLI. bl. 360, D. XLIII. bl. 139 noot; Algem. Konst -en Letterbode 1804. D. 1 I. bi. 362-367, 391, 406, 1806, D. I. bi. 263-267, 1821, D. II. IA 242, 1838, D. I. bi. 257 en 258; Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Here. Kerk, D. IV. bl. 207 en 208 ; Jaarboekje der Doopsgez. gem. 1837, .1)1. 120 en 121. 1838 en 1839, bl. 20; Schotel, Aerk. Dordr. , D. 11. bl. 662 en 663; Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Friesl. , bl. 186, 221, 239 ; De zelfde, Geschied. der Doopsgez. in Holland enz. , D. 11. IA. 18, 110, 127 en 172, en vooral Handel. der Jaarl. vergader. van de Meats. der Nederl. Letterk. te Leiden (tehoudeti den 2lsten van Zomermaand 1818, bl. 50-55. BROUWER (RYKEND JAcos), geboren den 16den Januarij 1778, was in het begin dezer eeuw Apothekar te Aijkerk op de Veluwe en werd aldaar in 1814 , Commissaris van Politie. Hij heeft der Vaderlandsche Landbouw zeer aan zich verpligt door het schrijven en in het licht zenden van de volgende werken : Nieuwe leerwijze ona•ent de bijen en derzeicer zoogenaamde magazijnenteelt. Amst. 1809. net pl. 8°. Ferhandeling over de Landbouw-, Natuur- en Scheikundige hulpmiddelen waardoor landen , die met zout , of zeewater over­ stroomd zijn tot vorige vruchtbaarheid opgcwekt kunnen wor - den. Amst. 1820. 8°. Brouwer was reeds in 1802 door de Maatschappfj ter Be­vordering van den Landbouw te ilmsterdam, voor een Berigt 1444 an proeven met wit papaverzaad genomen, met een exemplaar vau hare werken met het viguet en een loflijk getnigschrift vereerd en in het zelfde jaar your eene Verhandeling of Berigt behel­zende het verslag van proeven genomen om uit Vlierbezien een -geestrijk vogt te stooken ; gepaard met een ontwerp &us door middel van de voordeelen , tvelke de I/ lierstruiken op die wijze zouden aanbrengen, in stoat gesteld te worden. 4 voordeel te trekken van vele titans onbebouwd leggende schrale gronden tot Honnorair Lid dier Maatschappij ve•kozen, terwij1 hem in het volgende jaar- wor een nailer Berigt omirent proeven net wit papaverzaad genomen eenen zilveren medailje en 10 dukaten werden uitgereikt. In 1822 behaalde • hij eenen gouden medailje bij de zelfde Maatschappij voor eerie Verhandeling over de beste wijze om op eigen grond onderscheidene houtsoorten aan te kweeken. Zie Alqem. Konst- en Letterbode 1802, D. I. bl. 394 en 395 9 1803, U. II. bl. 21, 1821 , D. I. N. 412, 1822, D. IL bl. 396; (de Jong), Alphab. 1Vaaml. Van Boeken. BROUWER. (JAKos DE), geboren te Hoogstraten , studeerde in de Godgeleerdheid te Leuven en onderwees die even als de Wijsbe­geerte te Douay, waar men hem den 14den Julij 1620 met de waardigheid van Doctor vereerde. Het algemeene Kapittel der Pre­dikheeren , gehouden te Milaan , verleende hem , die tot deze orde behoorde , den graad van Licentiaat in de Godgeleerdheid. Het volgende jaar trok Brouwer, op bevel van de Congregatie de Propaganda fide , naar Denemarken , in de hoedanigheid van Apostotischen Commissar's tot de zendingen van dat Rijk; na dat doorreisd te hebben , koos hijijverige Geestelijken tot vervulling van die posten , en zond hen naar Hamburg en andere plaatsen. In 1624 kwam hij te Leuven terug , waar hij tot in 1626 eerste Regent over de studeerende jeugd was , zoo als hij dit eenige tijd te voren te Douay geweest was. In 1631 benoemde hem de zeltde Congregatie , benevens het Kapittel zijner orde te Douay gehouden , tot Opziener over de Zendelingen in Holland. In den avondstond zi.ins !evens , welde men hem tot Prior van het klooster te Ant- erpen aan , waar hij den 4den November 1837 overleed. Men heeft van hem in druk : Eruditissirnae atque utilissimae in octo libros Physicorunt A r istoteli s, Sapientissimi Magistri Patris D ornini ci S ot o, quaestiones. Nunc recenter a multis mendis castigatae ac il­lustratae , opera R. P. F. J a c. de Brouwer etc. Duaci 1613. 4°. Clavis Apostolica , sett theologica demonstratio, qua dilucirle cc solide concluditur Divina fide credendum, Paul um J esse summunt maximumque Pontificum. Duaci. 1621. 120. Zie F. Sweertii, Athen. Belg., pag. 358; van Hoogstraten en Broudrius van Nidek, Groot Algem. (list. Woordenb. ; de Chat- 1445 m o t , Biogr. Woordenh.; Biogr. Nation:, Tom. 1. pag. 150 ; Univers., Tom. pag. 178. BROUWER (PETRUS VAN Limn* , zoon van Abraham He n r i ctis Brouwer, eerst Bewindhebber der Oost-Indische Compag­nie , daarna Lid van den Aziatischen Raad, en van Johanna S op hi a Slat bo o m, geboren te Dordrecht den 20sten September 1795,ontving den naatn van Limbur g, naar zijne vaderlijke grootmoeder An na Geer t ruida van Limb ur g, echtgenoote van den hiervoor be­handelden Dordschen Predikant Pet r u s B r o u w e r. Hij bragt zijne jeugd meestal te Amsterdam en te 's Gravenhage door, op welke laatste plaats hij het geluk had, in den geleerden discipel van Wijttenbach, Benjamin Petrus van Wesele Scholten, Raadsheer in het Hooge Geregtshof,, den vaderlijken vriend aan te treffen , die uit liefde tot de letterer', zich de oefeningen van den jeugdigen en veelbeloovenden Brouwer aantrok , en den eersten grondslag legde voor het geliefkoosde yak , waariu deze , na eene opmerkelijke wijziging van zijn levenslot , later heeft uitge­blonken. In 1811 werd hij student te Leiden , waar hij, onzeker nog , welke levensbestemEning te kiezen , aanvankelijk , under W ij t te n-b ac h s leiding , tijd en krachten aan de oude letteren wijdde. koos, na langdurige wijfeling , de Geneeskunde , verwierf daarin den 24sten Februarij 1816 , na openbare verdediging zijner verhandeling Over den Ouderdom (1) , met .hoogen !of het Doctorschap oefende haar eerst te Tiel , daarna te Rotterdam. TerwijI hij zich ter laatstgemelde plaats beyond , behaalde hij in 1822 twee gouden medailjes , een bij de lflaatschappij van Fraaije Kunsten en We -, tenschappen , voor het beantwoorden der vraag: Bezitten de Nederlanders een Nationaal tooneel met betrek­king tot het treurspel? zoo ja , welke is deszelfs karakter? zoo niet, welke zijn de beste middelen orn het te doen ont­staan? Is het in het laatste geval noodzakelijk , eene reeds bestaande school te volgen , en welke redenen zouden eene keus hierin moeten bepalen? en een bij het Stolpidanseh legaat met bet beantwoorden der vraag: Er wordt gevraagd , of en in hoeverre , door de Wijsgeren die voor S. o c r a t es en Plato geleefd hebben , en door hem zelven en anderen , die vervolgens uit hunne school zyn voort­gekomen, bij de vermelding of opzettelijke ontwikkeling van zedelijke grondbeginselen, het denkbeeld van het bestaan eener Godheid en Goddelijke Voorzienigheid is aangenomen, en of zij daaruit iets tot aandrang , ondersteuning en aankweeking van ware standvastige deugd ontleend hebben (2). (1) Dissertatio Inauguralis de Senectute. (2) Quaeritur an et quatenus Philosophi, qui ante Socratern et Piatonens fuerunt , atque illi ipsi, et qui ex eorunt scholis poste 1446 IIij gevoelde spoedig , dat hij niet voor Practisch Geneesheer Boren was. De liefde voor de oude letteren narnelijk deed meer en meer bij Brouw e r hare oude regten gelden. Reeds op den 2lsten Junij 1820 verwierf hij ook hierin het Doctoraat, na open4ijke verdediging zijner verhandeling: Over de wijze waarop S op h °-cies in zijne treurspelen gebruik heeft gemaakt van de denk­beelden der ouden over het Godsbestuur en de goddelijke regt­vaardigheid ter verhooging van het tragisch genot (1). Kort daarna werd hij Conrector te Alkmaar en daarna te Rotterdam, tot hij , in het jaar 1825, tot Buitengewoon Hoogleeraar in de facul­teit der Bespigelende Wilsbegeerte en Letteren aan de Hoogeschool te Luik werd bevorderd. Deze betrekking aanvaardde hij met eene redevoering: ten betooge dat men de overleveringen der oude Grie­ken voorzigtig moet aanwenden om tot de kennis der oudheid te geraken (2). In 1831 ging hij in de zelfde betrekking naar de Hoogeschool te Groningen over , alwaar hij , in 1836, tot Gewoon Hoogleeraar bevorderd , zijne redevoering hield : Over de Geschie­denis de geleidster en onderwij zeres der overige Kunsten en Wetenschappen (3). Sedert mogt Groningen en de geleerde we­reld zich in zijn Licht , door een aanzienlijk aantal geschriften gevoed en verspreid , verheugen , tot dat hij den 21 step Junij 1847 nit dit levee werd weggerukt. Met zijne weduwe, Suzanna Johanna Aleida Ipera Wi­selius, eene dochter van Synge' Iperuszoon ',Wiselius, wiens nagedachtenis hij op treffende wijze heeft gehuldigd , liet hij eenen e6nigen noon na , terwijl twee anderen , in vroegen leeftijd, hem door den dood waren ontnomen. Vele Maatschappijen in ons Vaderland erkenden zijne verdiensten , door hem het Lidmaatschap aan te bieden: zoo werd hij in 1828 Correspondent der Tweede klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut , welks derde klasse hem in 1833 mede tot haren Corres­pondent verkoos , terwijl hij in 1836 Lid van die klasse werd, in 1829 Lid der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden, in 1833 Lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, en in 1843 van het Bataafsch Genootschap van Proefondervinde­lijke Wijsbegeerte. Ook buitenlands deden dit, in 1838, het Ar­chaeologisch Genootschap to Athene en het Koninklijk Belgisch prodierunt , in commemorandis vel et exponendis principiis mora­libus existentis naturae et providentiae Deorum notionens subinde adhibuerint, et virtutis constanter ac sincero pectore co­lendae inCitansenta, principia atque alimenta inde deduxerint. (1) Conatnentatio de ratione , qua Sophocles veterum de admini­stratione et justitia divina notionibus usus est , ad voluptatem &agleam augendum. L. B. 1820. 8°. (2) Disputatio de veterum Graecorum traditionibus ad antiqui­tads cognitionem prudenter adhibendis. L. B. 1824. 4o. (3) Oratio de Historia ceterarum, artium ac disciplinaruns du­ce tic 'no .Gron. 1836. 1447 Instituut. In 1842 vereerde Z. N. onze toning hem met het Ridderkruis der Orde van den Nederlandschen Leeuw. Den aard , inhoud en gang zijner stildien — ook zoo als hij laatstelijk de Nederlandsche Letterkunde , door meer dan eerie proeve or van humoristischen , of van romantischen aard aan zich rpligt !weft, kan men uit eene opgave zijner schriften volgens de tijd- orde leeren kennen. Behalve de genoemde A kademische proefschrilten en redevoerin­ gen zijn het de volgende: • Proeve over de zedelfike schoonheid der Poizij van Ho m e- r u s en den invloed der denkbeelden aangaande God en Gods­ bestuur op dezelve. Leyd. 1825. 8°, hetwelk mede in het Fransch vertaald te Luik in 1829 in het Licht verscheen Bedenkingen over het gevoelen van Benjamin Co n­stant aangaande de Ilias en Odyssea ontwikkeld in zijn werk a la Religion" etc. (gedrukt in de Derde Mnemosyne D. II. 1831). mede in het Frausch vertaald te Luik in 1829 uitgegeven. Proeve over de zedeljke schoonheid der. Poezij van P i n d a r u s. Amst. 1826. 8°, waarvan in 1830 te Brussel eene Fransche vertaling uitkwam. Proeve over de zedelfike schoonheid der Pazij van Es ch y- s. Amst. 1827. 8°. Gedachten over het verband tusschen de Zedelyke en Gods-dienstige beschaving der Egyptenaren. Amst. 1828. 8°. Lets orer de nasporingen van Champo Ili° n den jongeren ten opzigte van de Egyptische Godenleer. Een aanhangsel tot des schrijvers Gedachten enz. Amst. 1830. 8°. Charicles Euphorion , een verhaal van C le archus den Cy-prier. Gron. 1831. Proeve over de zedelijke schoonheid der Poezij van Sop h o­cies. Gron. 1832. 8°. Proeve over de zedelijke schoonheid der Poezij van E u r pide s. Gron. 1833. 8°. Etat de la civilisation morale et religieuse der Grecs , dans les temps heroisques. Gron. 1833. 2 vol. 8°. .Histoire de la civilisation morale et religieuse des Grecs. Gron. 1833-1842. 6 vol. 8°. De verloofden. Eene Milanesche geschiedenis uit de XVIIe eeuw. Naar het Italiaansch van Manz on i. Gron. 1835. 3 dn. Terhandelingen en losse geschriften. Gron. 1836, waarin : Beschoutving van de voornaamste denkbeelden in het Griek­sche treurspel heerschende , met . betrekking tot deszelfs doelma­tige op het menschelijk hart. Redev. in tie Maatsch. van Fr. Kunst. en Wetensch. te Rotted. 1818. — Over het on­derscheid tusschen den Xenophontischen en Platonischen So-crates. 1822. Hulde aan de nagedachtenis van B. P. — 1448 e se le Scholte n. 1828. — Verhandeling over de denkbeelden der Grieken over den oorsprong van het menschdom ens. 1832. — Over de Kikvorschen van At- i stophanes. 1833. — Over de beoefening der Geneeskunst bij soimnige oude volken. 1834. — P roeve over de praginatische ea wijsyeerige geschiedenis der dieren. 1836. — Gryllus. Diophanes. Gron. 1838. 2 deelen. Apologia So c r a t i s contra Melia redivivi calumniam sive judiciuin de P. G. Fo r chammer i eruditissimi viri sententia in libro die Athener and Socrates, die Ge­setzlichen u. der Revolutionair. Gron. 1838. 8°. Proeve eener recensie door een niet recenserend schrfiver ; ook onder den titel van Al weder iets over het Grieksche treur­spel. Gron. 1839. 8°. Gesprekken der dooden. Gron. 1839. ilandboek der Grieksche Mythologie. Gron. 1841 , in het Hoog­duitsch vertaald door J. Zache r. Breslau. 1842. De Concordaten , een uitvloeisel van de genadige goedertie. renheid des H. Vaders. Een kloostergesprek aan gene tide der bergen gehouden. Gron. 1841. 8°. Een ezel en eenig speelgoed. Gron. 1842. 8°. Gesprek van eenen geheinien zendeling van de orde der Je­suiten net sfinen leerling , over de seven wizen van Neder­land. Grim. 1843. tweede druk 1845. 8°. Het Leven van B env enut o C o llini , Fldrentijnsch goud­ smid en beeldhouwer, , door hem selven beschreveu , uit het Ita­ liaansch vertaald en met eenige aanteekeningen voorsien. Gron. 1843. 2 deelen met pl. Overzigt van de Geschiedenis der Allegorische uitlegging van de Grieksche Mytologie. Amst. 1843. in het Fransch ver­ taald. Gron. 1847. Cesar en zij rte tijdgenooten. Gron. 1844 —1846. 4 dee­ len 8°. Redevoering over de verderfelijke gevolgen van de navolging der natuur in eenen redelijken sin genomen. Eenige bedenkingen over de mooning van Ni ebuhr , dat de oudste Romeinsche geschiedenis uit heldendichten zou geput sin, voorgelezen in het Koninklijk Nederlandsch Instituut. Redevoering over de beoefening der oude letteren in onze eeuw. 1845, mede voorgelezen in het Koninklijk Instituut. Schoonheden uit de Grieksche treurspeldichters. Gron. 1845. 8°. .Het leven van Mr. Samuel Iperuszoon Wiselius. Met portret en facsimile. Gron. 1846. Brief over de nieuwe philosophie aan eenen orthodoxen Hagenaar,, door eenen regtgeloovi gen .dmsterdamtner. Gron. 1846. 8°. Het leesgeselschap van Diepenbeek. Gron. 1847 , herdr. 1848. Philologie. In den Gron Studenten- Almanak 1848. 1449 Zie Algem. Konst- en Letterbode 1822, D. IL bl. 315 en 316, 1823, D. IL bl. 273 en 274, 1825, D. II. bl. 227, 1828, D. II. bl. 130, 1829, D. I. bl. 424, 1831, D. I. bl. 162, 1833, D. I. bl. 2, 1834. D. II. bl. 135, 1836, D. I. bl. 33, 339, 1838, D. I. bl. 401, 1841, D. II. bl. 83, 1842, D. II. bl. 289, 241-343, 1843, D. I. bl. 415, 1847, D. II. bl. 162-167, 178-187; (de Jong), Alphab. Naaml. van Boeken ; Supplement op dat werk ; S e h o t e I, Key k. Dordr. , D. IL bl. 484 noot (4); Brinkman, Alphab. Naaml. van Boeken, en vooral Een berigt van den Hoogleeraar Mr. B. H. Lu­lofs in de Prov. Gron. Cour. 1847, N°. 50; V. v(an) B(ueren), Ter nagedabhtenis van P. van Limburg Brouwer, in de Prov. Gron. Cour. 1847, N°. 52; 1Votice sur P. van Limburg Brou­wer Bruxelles 1848, medegedeeld in Annuaire pour 1848; C. U. J. H ub e r , P. v an Limburg Brouwer, vooral in zijnen jeugdigen leeftijd geschetst, Gron. 1848, en Handelingen der Jaarl. Algem. Tier-gad. der Meats. van Nederl. Letterk. te Leiden, gehouden den 15den Junij 1848, bl. 22-27, vvelke laatste wij bier grootendeels gevolgd zijn, en Mt faniiliepapieren hebben aangevuld. .BROUWERSHAVEN (PETRus VAN), aldus genaamd naar zijne geboorteplaats Brouwershaven in Zeeland , was een voornaam Roomsch Katholijk Godgeleerde, die de navolgende stukken in het licht zond : De Sanctissimo Missae Sacrificio. De Meritorurn Christi et Sanctorum concursu. De Caelibatu Sacerdoturn. Quaestiones Pastorales. welke alien gezamenlijk in 1572 te Leuven in 8° gedrukt zijn. Zie L. Guicciardijn, Beschr. der Nederl., bl. 269; de la Rue, Gelletterd Zed., bl. 345;, van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb. ; de Chalmot, Biogr. Woordenb. BROWERUS (CHRISTOPIIORUS). Zie BROUWER (KRISTOFF EL). BROWN , een Kaper Kapitein in den Engelschen oorlog van 1780-1784 voer met zijn schip de Yaderlander van Maassluis uit en was de eenige lIollandsche Kaper , die iets van aanbelang verrigtte. Zie Nederl. Jaarb. 1782, D. I. bl. 230, 364 ; de Jo n g e, Nederl. Zeew. , D. VI. St. I. bl. 149. BROWN (WILLIAM LAURENCE) geboren den 7den Januarij 1755, was Leeraar der Engelsche kerk te Utrecht, Coen hij in 1787 werd aangesteld tot Hoogleeraar in de Zedelijke Wijsbegeerte en Kerkelijke Geschiedenis aan de Hoogeschool dier stad , welken post hij aanvaardde met eene Redevoering Over het verband der Godsdienst met de Wijsbegeerte (1); terwijI hem daarbij in 1790 nog het onderwijs in het Natuur- (1) °ratio de religionis et philosophiae societate et concordia maxime salutari. Traj. ad Rhen. 1788. 1450 regt werd opgedragen. Bij welke gelegenheid hij eene Verhan­deling deed ten betooge dat de verbeelding zijnen invloed moet uitoefenen op de handelingen van het leven (1). Bij bet inrukken van het Fransche krbgsvolk in 1795 , verliet hij zijnen' post , en vertrok naar het land zijner geboorte , Schotland , waar hij onderscheidene jaren te Aberdeen onderwijs gaf in de Godge­leerdheid. Hij was schrijver van : Proeve, betreffende de natuurkike gelijkheid der menschen. Utr. 1794. 8° , ook gedrukt in de Ferhandelingen van Teylers Godgeleerd Genootschap , D. XIII. bl. 171-340. Leerredenen over de teekenen des tips. Utr. 1793. 8°. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wagenaar, D. XXI. bl. 166, D. XXXII!. bl. 250; van Kampen, Geschied. der Nederl, Letteren en Wetens., D. II. bl. 593 ; (de Jong), Alphab. JVaaml. van Boeken Biogr. Univers. BROWNE (Ronwr), de Stichter van de secte der Brownisten , stamde uit een aanzienlijk geslacht in Rutlandsshire met den be­roemden Staatsman Cecil Bur le i g h verwant. Hij werd in 1550 te Northampton geboren , studeerde in de Theologie te Cambridge , waar hij zich weldra door scherpe aanvallen tegen de Hierarchie en Eeredienst der Episcopaalsche kerk onderscheidde. In Norwich trad hij het eerst als Prediker op , waar hij , vooral odder de daar bloei­jende Hollandsche gemeente vele aanhangers won. Daar hij velen tevens ook bewoog uit de Engelsche kerk te treden , haalde hij zich in 1580 van den Bisschop van Norwich vele geregtelijke ver­volgingen en gevangenisstraffen op den hats , welk alles hem den martelaarskroon gaf en zijn aantang zeer deed toenemen. Op voor­spraak van Burleigh ontslagen, begaf hij zich met eenige zijner volgelingen, waaronder Richard Harr is o n, een gewezen School:. meester , de voornaamste was , naar de Nederlanden. Hier stichtte bij te Middelburg eene gemeente naar de grondslagen van zijn werk: The life and manners of true Christians, dat tot Voorrede heeft a treatiseof reformation without tarrying for any. Hierin verwierp hij elke van Staatswege voorgeschrevene Kerk­hervorming, ja elk kerkbestuur,, zoodat hij zoowel het Bis­schoppelijke bestuur der Engelsche kerk als de Presbyteriale inrig­ting der Schotsche kerk bestreed. De nieuwe gemeente , in het vrije Holland thans van elke vervolging vrij , werd daardoor spoedig in zich zelven verdeeld , hetgeen B r o wn e bewoog naar Engeland terng te keeren. Hier bleef hij een onrustig leven leiden , en werd , herhaalde malen gekerkerd. In 1590 deed de Bisschop van Pe­tersborough hem in den ban , dit schokte hem zoo, dat hij schuld beleed , zich met de Staatskerk verzoende en zelfs eene Predikants. plaats in Northamptonshire verkreeg. Bit duurde echter niet lang, (1) Oratio de imaginations in vitae institutione regenda. 1451 op nieuw gekerkerd stierf hij tachtig jaren oud in de gevangenis in 1630. nil beroemde zich 32 maal gevangen te hebben gezeten soms in zulke donkere Nolen , dat hij geen hand voor de oogen zien kon. Deze vervolgingen verschafte hem eenen invloed , dien hij door zijn ongeregeld en zedeloos leven anders nimmer verwor­ ven had. Zie H erzog, Real Encyclop. fiir Protest. Theol. BRU ART (ADRIEN DE). Zie BR MDR (ADRIEN DE). BRUCE (WALTER) had, in 1622, als Kolonel het bevel over het oude garnizoen te Bergen op Zoom, en was gedurende de belegering dier vesting in dat jaar Generaal van het geschut. Hij gedroeg zich aldaar bij uitstek dapper en werd bij eenen uitval , die den 22sten Julij plaats had , gewond. Desniettegenstaande bleef hij zijnen post waar­nemen , doch de krijgsraad oordeelende dat hij niet in staat was de daaraan verbonden vermoeijenissen alleen te dragen , voegde hem Kapitein Gipson toe , ten einde hem behulpzaam te zijn. Zie (de Rycke, Vayus en du Rieu), Bergen op den Zoom be­eghert in 1622, bl. 34, 62, 100. BRUCE (JOHAN ANTON WILLEM) misschien wel een afstamme­ ling van den voorgaande, woonde , als Kapitein in 1793 de Posten­ oorlog in Vlaanderen bij , en verdedigde den hem toevertrouwden post van Reningelst -met zoo veel istoutmoedigheid tegen eene vijan­ delijke overmagt, dat zelfs de Oostenrijksche Bevelhebber in zijn legerberigt de uitstekende dapperheid der Nederlandsche troepen er­ kende, als hebbende deze den vijand een aanmerkelijk verlies toe­ gebragt en hem teruggedreven. Hij was, bij zijoe echtgenoote Maria C a tharina C la sel, vader van Robert Br uc e, die volgt. Zie Bosse h a, Beldend. to Land , D. III. bl. 66, uit partikuliere berigten aangevulds BRUCE (ROBERT), zoon van den voorgaande , geboren te Koe­vorden den 10den Julij 1756 , trad in 1767 in dienst als kadet der Infanterie , werd den 3den November 1777 bevorderd tot Tweede Luitenant in het Infanterie-Regement van Ma ckay, in 1781 tot Kapitein en den 30sten November 1793 tot Majoor , in welken rang hij den veldtogt van 1794 in Braband bijwoonde. Na de omwenteling van 1795 zijn ontslag uit 's Lands dienst ge­nomen hebbende , begaf hij zich bij het rassemblement te Osna­brug en ging den 25sten December 1799 in Engelsche dienst over , waar hij werd aangesteld tot Majoor bij het 2e Regement Infanterie; in 1802 tot Luitenant-Kolonel bevorderd en in dat zelfde jaar uit de dienst ontslagen, leefde hij sedert ambteloos tot in 1814, toen hij den 25sten Januarij, weder in den zelfden rang in het Nederlandsche leger werd opgenomen , en als Bevelhebber over het te Amsterdam nieuw opgetigte 3de bataillon Infanterie 1452 deel nam aan de blokkade van Naarden. Nog in het zelfde jaar tot Kolonel bevorderd , werd hij den 21sten April 1815 tot Generaal Majoor Plaatselijke Kommandant van Venlo aangesteld , en bleef aldaar werkzaam tot na de overgaaf der vesting in 1830, Coen hij op nonactiviteit werd gesteld. Hij overfeed te Leiden , den 28sten November 1838 , Beene kinderen nalatende. B ru ce was in 1824 tot Ridder der orde van den Nederland­ schen Leeuw berwemd. Uit partikuliere berigten bijeengebragt. BRUCE (STEWART JEAN) , een noon van den Generaal-Majoor George Bruce en van Elizabeth Snellen, geboren te Breda den 2lsten Junij 1767, trad in 1777 in dienst, als Kadet bij het Regiment van den Generaal H ou stan; k lorn vervolgens op tot den rang van Kolonel; woonde in dien rang, -in 1799 , den veldtogt in Noord-Holland tegen de Engelschen en Russen bij, en onderscheidde zich zoodanig in den veldslag bij Bergen, den 19den September, dat hij tot loon van zijne diensten tot Generaal-Majoor bevorderd werd. Den 25sten Februarij 1805 tot Luitenant-Gene­raal aangesteld , werd hij in 1809 door Koning Lodew ij k tot Bevelhebber van Walcheren benoemd. Tijdens de landing der Engel­schen op dat eiland , in den namiddag van den 30sten Julij , bezette hij met het grootste gedeelte der Hollandsche troepen , die zich ai­daar bevonden , het fort den Haak , gelegen een kwartieruur gaans van de plaats, waar de landing plaats had. Bij het naderen der landingsbooten deed Bruce eenige kanonkogels tegen haar zenden , dock al spoedig het geschut vernielen en de ammunitie naar Vere vervoeren , werwaarts hij met de troepen artrok. Ook deze stad verliet hij des avonds , om zich naar bet Sloe te begeven, waar hij den volgenden morgen naar Zuid-Beveland overstak , van daar trok hij zich in het fort Bath , op de Zuid oostpunt van dat eiland , terug. Aldaar op den 2den Augustus aangekotnen , riep hij nog, dien zelfden dag eenen krijgsraad bijeen , waarin hij , zonder dat de vijand zich nog vertoond had, verklaarde, dat hij het fort woor onverdedigbaar hield en het noodig oordeelde het te ont­ruimen waarop hij dien belangrijken post verliet , den laatsten in een gewest, het welk hij , door Koning L o'd ew ij k zelve , be­paald gelast was tot het allerlaatste uiterste te verdedigen. Dien ten gevolge werd Bruce van pligtverzuim beschuldigd en zelfs door sommigen van verraad verdacht. Nog voor dat de zaak aan een geregtelijk onderzoek was onderworpen , ontzette de Koning, in zijne eerste drift, B ru ce.van alle Militaire charges en deed zijnen naam van de lijst der Ridders schrappen. Doch , bij sententie van de Hooge Militaire Vierschaar van den 18den December 1809 , werd den Generaal B ru ce eenvoudig zijne detentie gedurende de procedure tot gedeeltelijke straf aangerekend, met toevoeging van nog 14 da • gen provoost-arrest en verwijzing in de kosten. Koning L o de w ij k, aan wien dit vonnis ter goedt• of afkeuring was toegezonden ver- 1453 klaarde zich daarmede niet te kunnen vereenigen en verzond de zaak aan het Hoog Nationaal Geregtshof, zitting houdende te Am­ sterdam. Bit Hof verklaarde Bruce, bij sententie van den 9den Julij 1810, schuldig aan pligtverzuim en disobedientie , en diens­ volgens gecasseerd van zijne Militaire charges, met verwijzing in de kosten. Sedert dien tijd woonde hij ambteloos te Deventer ; doch de Souvereine Vorst (later Koning Will em I) heeft , bij Besluit van den 25sten Julij 1814, het laatste vonnis herroepen , zich . bij dat Besluit vereenigende met een rapport van het Hoog-Nationaal- Geregtshof, gedaan ten gevolge van een verzoekschrift door Bruce ingeleverd. De voorname grond van doze herroeping; was , dat niet het Hoog-Nationaal-Geregtshof, maar de Hooge Militaire Vierschaar de competente regter an Bruce geweest was. Er bestaat van hem eene : Deductie in de zaak van den Luitenant-Generaal S. J. Bruce tegen den Prokureur- Generaal van het Iloog iWilitair Geregtshof. Amst. 1810. Hij overfeed den 14den . Februarij 1847, nalatende eenen Z0011 en eene dochter. Zijn zoon was Mr. George Iza ac Bruce die hieronder volgt. Zie Vaderl. Mist. ten very. op Wagenaar, D. XLI. bi. 228 noot, D. XLIII. bl. 21-26, D. XLV. bl. 195, 243, D. XLVI. 1)1. 334,3351; Tiodewijk Napoleon, Geschiedk. Gedenkst., D. III. bl. 112-114; Kr a ij e nh o ff, Bijdragen tot de Vaderl. Geschied. van de jaren 1809 en 1810 , bi. 53-64 en Bijl. bl. 1-14; de zelfde, Geschiedk. Beschouu'. van den Oorl. op het grondgebied der But. Repub. in 1799, bl. 119, 126, Bill. bl. 55-59; Bosscha, Nederl. Heldend. te Land , III. bl. 193, 194, 279 , 283-286 , uit famillepapieren aangevtild. BRUCE (DAVID) werd den 13den Junij 1791 tot Kapitein bij de Inranterie en den 29sten Junij 1799 tot Majoor bij bet isle Bataillon der 7de halve brigade , onder den Luitenant-Kolonel V e r h or s t, bevorderd, in welken rang hij in 1799 den veldtogt in Noord-Holland bijwoonde, waar hij bet Gallo-Ba­taafsche Leger eene uitstekende dienst bewees, door zich tusschen Schoorl en Groet in te werpen en alzoo de Russen , die met drif­tige vaart op den weg naar Bergen voortstroomden , van de Brigade des Generaals Manners of te scheiden , doch later werd hij, even als de Luitenant-Kolonel V er horst, op zijne beurt argesneden en ingesloten en moest zich met -al zijne troepen aan den vijand over­geven. Den 17den Maart 1807 tot Kolonel bevorderd, werd hij Be­velhebber van het 5e Regement Infanterie en van het Zeeuw­sche Legioen , kornmanderende het 4de Militaire Arrondissement Zeeland en zag zich in 1808 tot Directeur van het Zeeuwsche Genoolschap verkozen. Hij beyond zich in 1809 op het eiland Walcheren , toen de Engelschen aldaar landden en werd nog in dat zelfde jaar tot Generaal-Majoor bevorderd. In hoe hoog vertrouwen 1454 Bruce bij den toenmaligen Minister van Oorlog van bet Ko­ningrok Holland stond, blijkt daaruit , dat hij in December 1809 een der vertrouwde en intelligente Hookl-Officieren was, welke, volgens geheim besluit van Koning L o d e w ij k , op verkenning moesten gezonden worden naar de onderscheidene standplaatsen in de nabijheid der grenzen , op alle de wegen , langs welke het mogelijk zijn zou, met, eene gewapende magt op het grondgebied des Koningrijks door te dringen. Bruce werd namelijk met deze kiesche zending naar Breda belast, dock reeds in Januarij van het volgende jaar ten gevolge van den zeer veranderden staat van zaken teruggeroepen. Bij de voorgenomen verdediging van Amsterdam te­gen de Franschen , werd hem het bevel over het Tweede Arron­dissement der Linie, Front van Maiden en Weesp , opgedragen. Ook mogt hij een nog nader bewijs van Zijner Majesteits goedkeu­ring ondervinden in zijne benoeming tot Ridder der orde van de Unie. , Na de omwenteling van 1813 bij het Nederlandsch leper over­gegaan , werd hij den 22sten April 1815 aangesteld tot Luitenant-Generaal en was in dien rang eerst Provinciale Kommandant van Zeeland , daarna Lid van het bog Militair-Geregtshol , hetwelk hij bled tot aan zijne dood , den 12den November 1823. Zie Algem. Konst- en Letterbode 1808, D. I. bl. 121; Kraijen- Bijdr. tot de Vaderl. Geschied., bl. 209, 251, 281, 376 , 380, 384; Bosscha, Nederl. Heldend. te Land, D. III. AA. 177 , 201--203 ; d'Auz on de Boisminart, Gedenkschrtften, D. II. bI. 61. BRUCE (Mr. GEORGE IsAic), zoon van Steward Jean Bruce, geboren te Deventer den 9den October 1803 , legde zich eerst aan het Athenaeum zijner geboortestad, en later aan de Hoo­geschool te Leiden op de Regtsgeleerdheid toe , en werd , den 21sten Junij 1827 , na het verdedigen van eene Verhatideling over een vraagpunt uit het Romemsche Regt (1) , met den hoogsten lof tot Doctor in de Regten bevorderd. 110 vestigde zich als Advokaat te 's Gravenhage; trok in 1830 als Luite­nant der Overijsselsche Schutterij te velde; woonde als Ordonnans-Oflicier bij den Luitenant-Generaal M e ij e r , Bevelhebber der derde Divisie , den Tiendaagschen veldtogt bij , en wend benoemd tot Ridder der Militaire Willemsorde . 4de klasse. Naar zijne haard­stede teruggekeerd , werd hij , in het jaar 1838 , benoemd tot °Meier bij de Arrondissements Regtbank te Zwolle. In 1839 door zijne medeburgers gekozen tot Lid der Tweede Kamer van de Staten-Generaal , werd hij in 1845, door Z. M. Willem II , tot Voor­zitter dier Kamer, later in de Staats-Commissie tot regeling der zaken van de Maatschappij van Weldadigheid , en in 1847 tot Kom­missaris des Konings in de provincie Overijssel aangesteld. Bij Koninklijk (1) Dissertatio, Inauguralis Juridica ad titulum Pandectarum de condictione causa data causa non secuta. 1455 Besluit van 19 November 1849-tot Gouvernetir•Generaal van Neer­lands Indie benoemd , vertrok hij op het einde van October 1850 naar den Helder, om van daar de reis naar Indie to ondernemen, alwaar hij ongesteld werd , en ofschoon de toenemende ziekte het ergste deed vreezen , bleef hij aan boord van de korvet Sumatra , zeilree liggende in het Nieuwe Diep, op welken bodem hij den 30sten December overleed. Zijn stoffelijk overschot werd den 3den Januarij 1851 naar Deventer overgebragt en aldaar ter aarde besteld. Hij was Kommandeur van den Nederlandschen Leeuw ,en Groot Kruis van de Orde der Eikenkroon , en liet bij zijne echtgenoote, Anna Agnesia Schimm el penni nck geene kinderen na. Er bestaat een uitmuntend gelijkend steendrukportret van dezen benoemden Gouverneur-Generaal. Hij was een man van groote kunde, die zich kenmerkte door bezadigdheid, toen hij als Voorzitter met veel talent de leiding der Tweede Kamer van de Staten-Generaal in moeijelijke oogenblikken bestuurde. B ruce was eindelijk een man van edele grondbeginse­len , een waar menschenvriend , die , toen hij overleed , (door ' duizenden werd betreurd , niet alleen om zijne regtschapenheid, maar ook als iemand , die nog zeer vele diensten aan zijn Vaderland had kunnen bewijzen, vooral in de belangrijke betrekking , welke hem was toevertrouwd. Zie Jaarboekje van de Regterl. Magt 1839, bI. 94; Teenstra, Nederl. Overt. Bezitt., bl. 956, nit partikuliere berigten en familiepa. pieren aangevuld. BRUCHERUS (JonANNEs), Alit de Paltz afkomstig, werd, na zich van de Roomsche Godsdienst te hebben afgescheiden, Predikant te Rees, in het Hertogdom Kleef, daarna in het jaar 1623 te Gieien in Drenthe, waar hij in het jaar 1624 overleed. Ilij heeft in het Licht gezonden: Peritas Religionis Reformatae. Arnh. 1614. Zie H. H. Brucherus, Gedenkb. van Stad en Linde , bI. 26. BRUCHERUS (JOHANNES CHRISTOPHORUS) ult.] het zelfde geslacht als de voorgaande en zoon van H eino Her mann us B ru che r us, een' zeer geacht Geneesheer, en van Ida Brugman s, geboren te Groningen den 29sten December 1698, studeerde eerst te Har­derwijk, daarna te Lingen en eindelijk te Groningen, werd in 1720 Predikant te Tjamsweer, van waar hij in 1733 naar Emden vertrok. In 1744 als Predikant en Rector naar Appingedam be­roepen , mogt hij daar slechts zes jaren werkzaam zijn , want reeds den l4den October 1750 overleed hij. Hij moet zich bijzonder op de Geschiedkunde hebben toegelegd, en verdedigde openlijk eene Dissertatie onder den Groninger Hoogleeraar An ton ins Driessen. Gehuwd met Berendina Alberthoma, dochter van G erh a r d us A 1 b er th om a, Predikant te Appingedam, was 1456 hij bij !mar vader van Heino Hermannus Brucherus, die volgt en Engelbertus Brucherus, Koopman te Appingedam , terwijl drie andere kinderen , twee zoons en eene dochter bij Naar verwekt zeer jong zijn overleden. In 1733 zijne echtgenoote door den dood verloren hebbende hertrouwde hij in 1740 met Alegunda Eyss on i us, eene dochter van den Groninger Hoogleeraar in de Geneeskunde , Rudolphus Eyssonius, die hem overleefde doch bij wie hij geene kinderen verwekte. Zie Beekzaal der Geleerde Wereld 1751 , hi. 76 en volg.; H. H. Brucberus, Gedenkb. van Stand en Lande , bl. 54, 79; B nu ma n , Geschied. der Gelders. Hoogeschool, D. 1. bl. 242 , nit partikuliere berigten aangevuld. BRUCHERUS (HEIN° HERMANNUS) oudste zoon van den voorgaande , geboren te Tjamsweer in de Ommeianden , den 9den Februarij 1724, wend , na volbragte studie aan de HoogeSchool te Groningen in 1748 Predikant te Lettelbert , en deed,' terwijl hij hies stood, in 1749 en 1750 , , in den zomer, nu en dan 'sachteren­middags ook dienst in de school te Enumatil. In het volgende jaar beroepen tot Predikant en Rector te A ppingedam , overfeed hij aldaar den 30sten .lei 1797, In 1752 trad hij in het huwelijk met J o h a nn a Ebels, die hem reeds in 1753 door den dOod ontviel. Hiej heeft zich verdienstelijk gemaakt door het schrijven van twee werken welke bliivende waarde hebben, zijnde: Gedenkboek van Stad en Lande; in ,gig behelzende ene Naamlijst van Predikanten deter Provincie, sedert 1594 tot 1792, net enige aantekeningen en kerkelijke bijzonderheden ; nevens een bericht aangaande het Christendom alhier, , 'eerst onder het .ifeidendont, daarna onder het Pausdom enz.; als mede ene iliStorie van . de Hervornade kerk en schoolen in dit gewest ; met enige bijzonderheden van 's Lands lloogeschool, de Bezorgers en Hoogleeraars. Gron. 1792. 8°. Geschiedenis van de opkomst der Kerkhervorming in de pro­vincie Groningen tot aan het jaar 1594 ; gevolgd door de bo-eschiedenis van de vestiging der Kerkhervorming in de-zelfde provincie, tot aan • de Nationale Synode van Dor­drecht in 1618 en 1619; nit echte stukken zarnengesteld. Gron. 1821. 8°. Zie Boekzaal der Geleerde Wereld 1797, bl. 149; Brucl) er Gedenkb. van Stad en Lande, bl. 44. en 186; Voorber. voor Br u­ch e ru s, Geschied. der Kerkherv. in de prov. Gron., bl. III, nit­partikuliere berigten aangevnld. BRUCK (ARNOLDUS DE). Zie BRUGGE (ARNOLDUS vAN). BRUCKNER. (JoaNAEs), geboren in bet Land van Kadzand , vol m agt zijne studien te Leiden, waar hij verkeerde met Tiberius 1457 llemsterhuis, Lodewijk Kasper Valckenaer en Alber­ tus S ch u 1 t en s. In 1753 werd hij door de Waalsche gemeente te Nordwich als Predikant beroepen , later aanvaardde hij het Her­ dersambt bij de Hollandsche kerk in de zelfde stad , in welke be.. trekking hij bleef tot zijne dood in Mei 1804. Van hem ziet het licht : Theorie du Systeme animal. Leid. 1767 , waarin hij de be­ ginselen later door Malthus ontwikkeld , voorstelde. Criticisme on the diversions of Purley. 1790 , waarmede hij eene door en door grondige . en uitgebreide kennis van de Noord­ sche talen aan den dag legde. Zie 'sGravesande, Tiv eede Eeutegedagten. der Aliddelb.Vrijk, hi. 439 noot ; de Navorseher Eerste jaarg. bl. 28. BRUCQ (AENomms DE). Zie BRUGGE (ARNOLDUS VAN). BRUEN (WILLEM DE). Zie BRUIN (WILLEM DE). BRUGGE (JAN VAN). Zie EYK (JOANNES VAN). BRUGGE (LoDEwinc. VAN) , Heer van Griet hu i z en , was een Vlaamsch Heer van hooge geboorte en grooten rijkdom , Ridder van het Gulden Vlies , Raadsheer en Kamerling van Filips den G o e d e , Hertog van Bourgondie , die hem eerst tot Stadvoogd van Brugge en daarna tot Stadhouder van Holland , Zeeland en Fries-land aanstelde. Nadat hij Stadhouder geworden was beschermde hij Eduard, Koning van Engeland, gedurende diens vlugt , en ontmoette na het herstel van dezen op den troop blijken van dankbaarheid , door zich tot Graaf van Wincester henoemd te zien. Hij bestuurde de zaken met !of tot na de dood van Karel den Stout e. Alhoewel door Maria in het anabt van Stadhouder be­vestigd , kon hij zich niet staande houden tegen den stroom , die zich Coen tegen alle vreemdelingen verhief en moest derhalve plaats maken voor W o I fe rt van Bor sse 1 e. Later was hij uit naam der Staten van Vlaanderen voogd over F i l i p s d en S c h o o n e. Hij was getrouwd met Maria van Bor ss e 1 e. Eene zijner kleindochters was moeder van Lamo ra a 1, Graaf' c an E gm o n d, die hierdoor vele zijner heerlijkheden erfde. Zie van Mieris, Nederl. Historip., D. II. bl. 390; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bI. 179 en 180, D. II. bI. 571. BRUGGE (ARNOLD VAN) of ARNOLDUS FLARDRUS bij anderen voorkomende onder de namen ARNOLDUS DE BRUCK , BRUCQ of PRUG en zelfs ook als ARNOLDO DE PONTO of kort of ARNOLDO, wordt met veel ophef vermeld in het werk van den Komponist Hermann Finck: Practica Musica, exempla variorum signorum, pro­portionum et canonurn , judicium de tonis ac praedam de arte suaviter et artificiose cantandi , hetwelk in de zestiende eeuw het licht zag. van Brugge was een der voornaamste Toonkunstenaars van het einde der vijftiende en het begin der zestiende eeuw, en als zoodanig 92 1458 'door geheel Europa bekend. Vooral blonk hij uit als Kontrapuntist. Van zijne geboorte is weinig of niets bekend. Hij stied in 1536, blijkens eerie medaille, in het Keizerlijk Kabinet van Munten en Oudheden te Weenen voorhanden. Deze prijkt aan de eene zijde met het borstbeeld van Ar nol d u s, en het omschrift: EIK.SaAr. ARNOLDI A BRVCK. R.(omaniorum) R.(egiae) M.(ajestatis)kee­toris) C(apellae) CANTORUM. PRAESIDIS 1636. Onder den arm van het borstbeeld vindt men de naamcijfers N F van den graveur. Aan de keerzijde vindt men OMNIA. I QVAE , MVNDO. I SVNT. ORNATISSIMA. CESSANT. INGENY. — SOLUM. I STATQVE. MA. I NETQVE. 1 DECVS. Van zijne menigvuldige werken kent m'en de volgende: Luthersche gezangen: 1. Kom H. Geist, llerre Gotte. 2. Gott der rater, wohn uns bei. 3. Mitten wir irn leben sind. Eene Cantique , voorkomende in de Cantionale van 1i a n s Walther. 1544. Mis in Cod. Mss. MU& n°. 47 (in de centrale Bibliotheek te Munchen). Een motet voor 5 stemmen: In civitate Domini. (in de Xeizerlijke Bibliotheek te Weenen). Hymne voor 4 stemmen : Gloria laus et h on o r. (Biblio-t1u te Weenen). Motet voor 4 stemmen: Grates nunc omnes. In de Sixti Dietrich novi operis musici. Torn I. Vitebergae. 1545. 40. Hymnes voor 4 stemmen: a. .dudi ben i g ne conditor ; b. Jesu quadragenariae; c. Adesto nunc Ecclesiae en d. 0 Crux ave , in de Hymn. Sacror. Lib. I. 4 voc. etc. Vitebergae 1542. 4. Motet voor 5 stemmen : Ascend° ad p a t re m. in .Muteta­rum select. a G. Forster° collect. Tom. I. Norimb: 1540. 4. Ook in het werk : Evangelia dominic. et festor. dierurn. 4 et pint. voc. Norimb. 1554-1556. 4. Tom. II. Motet voor 6 stemmen: F ortitudo Del; in Novi et in­signis Opens inus. Tom. I. Ed. J. 0 t t o. Norimb. 1537. 4. Twee motetten voor 5 stemmen: a. Pater no s te r qui es in coelis. b. In civitatem Domini. In het tweede ge­deelte van het zelfde werk. Motet voor 5 stemmen: Rosa de spinis protulit. in Mu­sica 5 Volum. Venetiis 1549, zijnde eene collectie , bestaande alleen uit stukken van Vlaamsche Komponisten. Dit motet is alleen geteekend : Arno! d o. Twee Madrigaux voor 5 stemmen: a. Se l'interna mi a Cloglia; b. Rod'e bianch'e vermiglie, lb de Madrigali de divetsi. a 6 vdt. lib. I. Venet. 1542. 4°. Sancta Trinitas .4ntonii de Fenin, 4 voc. waarbij A r nol­d us twee stemmen zette. Zie Nederlandsch Muziekaal Tijdschr., 6e Jaarg. bl. 173 ; S ch i !-ling, Lexicon , Band II. S. 32. 1459 BRUGGEMANS(ADamus), won van JOhannes Bruggemans en van Maria Do r fief, geboren den 13den October 1763 te Rijswijk, bij 'sGravenhage, was gedurende zeven-en-veertig jaren , op bet kantoor van Boon en en van Hoogst r a ten te Dordrecht werkzaam en beoefende in zijne ledige uren ijverig Letteren en Talen, vooral de Fransche en Hoogduitsche, voor welke eerste . hij in 1811 tot beeedigd Translateur was aangesteld. Rif overleed te Dordrecht den 6den October 1841, bij zijne echtgenoote P e-t r on ella de Koning, nalatende eenen zoon en twee dochters. Behalve eenige vertalingen uit het Fransch en Hoogduitsch heeft men van zijne hand: Tafereelen uit het menschelfik leven. Dord. 1805 4 deelen 8°. Uittreksel uit de generale instructie op de conscriptie. Dord. 1812. 8°. Lektuur voor zwaarmoedigen , of keur van luitnige en ver­lustigende verhalen. Dord. 1816. 8°. Keur van helangtiike en onderhoudende verhalen. Dord. 1817. 8°. Afwisselende Lektuur of getnengde verhalen. Dord. 1820. 8°. Victor en Julien, of vriendschap en argwaan, een tafereel van de vet volgzucht uit de tijden der Fransche ornwenteling. ford. 1821. 2 deelen. 8°. Belangr#ke serhalen. ford. 1829. 8°. Merkwaardige Levensschetsen. Dord. 1830. 8°. Levenstafereelen. Dord. 1838. Zijne Romantische vertalingen waren sterk gezocht en hij heeft er zeer vele tot zijnen bijna twee-en-tachtigjarigen ouderdom in het Licht gegeven , ook voor het tooneel waarvoor hij eene bij­zondere voorliefde had — heeft hij onderscheidene stukjes vertaald , als daar zijn: De Kluizenaar of het eiland Formentera. Tooneelsp. Montonie of het Kasteel van Udolpho. Treursp. naar het Fransch van A. B u v a I. Amst. 1799. 8°. Peter Alex ewi t z, Czaar van Rusland , of de zamen­zweering in Moscow. Tooneelsp. naar het Hoogd. van J. N. B r a b o. Dord. 1800. De Beproeving of de Jonge Echtgenooten. Blijsp. (in het Fr. Les Rivaux d' eux memos) van P ig a u lt Le Br u n. Amst. 1801. Van welke sommigen, zoo als de Kluizenaar op het eiland Formentera, nu nog met goedkeuring worden opgevoerd. Tot op het laatste oogenblik voor zijne dood was hij in het bezit van alle zijne zintuigen en vermogens, werkte nog zelve , en beoordeelde met eenen helderen blik de schriften van anderen. Zie (d e Jon g) , Alphab. Narita. van Boeken ; Supplement op dat werk ; Brinkman, Alpha. Naand. van Boeken, uit familiepapieren aangevuld. BRUGGEN (HENDRIK TER), somtijds verkeerdelijk Verbruggen genoemd, wordt gewoonlijk opgegeven als geboren le Deventer, in 1460 1588 , doch als die opgave van zijn geboortejaar juist is , is het waarschijnlijker dat hij te Utrecht het eerste levenslicht aanschouwde , want zijn vader verliet , als ijverig Protestant , Deventer in het jaar 1587 , toen de Engelsche Krijgsoverste Wille m -Stanley, die stad op eene verraderlijke wijze in handen van , de Spanjaar-den overleverde , en vertrok naar Utrecht , waar hij zich met der woon vestigde en sedert bled*. Hoe dit zij , toen Hendrik zoo ver gevorderd was om eene keuze te kunneri doen van • een hand­werk , ten einde met der tijd zelve den kost te winnen , toonde de- jongeling zijne genegenheid voor de schilderkunst ; te dien einde werd hij , om het noodig onderwijs te erlangen , bij A b rah a m Bloemaart geplaatst. Nadat hij de vaste gronden der kunst al­daar geleerd had , bekroop hem de reislust ,en begeerte om groote 11eesters op het loffelijk spoor te volgen. Hijbegaf zich alzoo naar Italie , waar hij , zoo te Rome als te Napels tien jaren verbleef, doorreisde vervolgens nog vele andere landen , overal proefstukken van zijn uitnemende kunst, in historische tafereelen , achterlatende , onder anderen te Napels een groot stuk , geplaatst boven het hooge altaar in de hoofdkerk aldaar. Bij dit stuk heeft hij Been naam­rnerk gezet , evenmin als bij vele van zijne andere kunstwerken , doordien zijne vloeijende en wet aangelegde penseeltinten , te dier tijd genoegzaam bij een ieder bekend waren. Toen de groote R u bb en s te Utrecht kwam , om aan de Kunstschilders een be­zoek te geven , roemde hij bij uitnemendheid zijne kunst , in tegen­woordigheid van hen alien. Ter Brug ge n stied den lsten November 1629 ; ter 4ner gedachtenis werd het volgend grafschrift vervaardigd : her ligt ter B r u gg e n, door de dood Verrast en overrompelt: Van 't dierbaar levensligt ontbloot In 't duister graf gedompelt ; Daar 't vleesch vergaat tot stof, Doch egter blijft de lof Van 't geen hij heeft bedreven , Ten spilt der afgunst leven. lie H o u b,r a -k e n , Schoub. der Schad. en Schilder., D. I. bl. 133-135; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; de Chaimot, Biogr. Woordenb.; Immerzeel, Levens en Werleen der Kunsts. , D. III. bl. 133. BRUGMAN (JortANNEs) werd hoogst waarschijnlijk omstreeks het einde der 14de eeuw , te Kempen , op de grenzen van het Kleef­sche en Bergsche , geboren , en was dus een stadgenoot , zoowel als tijdgenoot en geestverwant van den beroemden Thomas a Ke rn- Hij bragt zijne jongelingsjaren in eerie kloosterschool door, pis, 8• waar hij Latijn leerde en eenige geleerdheid opdeed , doch weinig ,aan zijne zedelijke opleiding gearbeid werd. Vandaar,, dat bij , na 1461 het afleggen der kloostergelofte , in een convent opgenomen , zic aan vele in die dagen algemeene ongebondenheden , vooral aan­vechterijen en ontucht overgaf, gelijk hij later van zich zelven ge­tuigde. Eerlang evenwel keerde hij van zijnen boozen weg terug , en wijdde rich aan een naauwgezet, ernstig , naar de gewoonten der devoten van die dagen , godvruchtig leven. Waarsehijnlijk woonde hij vroeger in Noord-Nederland , doch hij begaf zich na zijne bekeering, als Minderbroeder, in het klooster der Observanten te St. Omer, welks Monniken om hunne vroomheid vermaard waren. Aldaar tot Lector in de Godgeleerdheid benoemd , schijnt hij rich bijzonder op wetenschappelijke oefeningen en vooral der H. Schrift en der werken van de Kerkvaders te hebben toegelegd. Doch zich geroepen gevoelende tot een meer werkzaam en practisch leven verliet hij St. Omer, zoo men meent in 1445, trok eerst naar Groningen , doorreisde Overijssel , Gelderland , Zuid- en Noord-Holland , als een gestreng Volksprediker en verwierf zich den roem eener uitmuntende welsprekendheid. Zoo trok hij , gedurende een tijdperk van 20 jaren de gewesten van ons Vaderland door, on­vermoeid en onverdroten , niettegenstaande zijne ligchamelijke zwak-, held , vermanende tot bekeering en vernieuwing des ]evens. Zijne ernstige en krachtige redenen waren gerigt tegen de hoofdzonden van die dagen , tegen het dobbelspel , de ontwijding der heilige dagen door dronkenschap , twisten en gevechten , en tegen de wraak­gierigheid der Staatkundige partijen. Hij mag dan al niet, zoo als sommigen melden , de Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten , door zijnen inv;oed , vooral te Amsterdam, geheel of gedeeltelijk hebben bijgelegd, waarheid is het dat hij in Gaasterland , in Fries-land, een bloedigen burgeroorlog, door eene indrukwekkende pre-diking , en even treffende handeling , de voorstelling van een kind in het midden der vergaderden, ten einde bragt. Zijne predikatien, hoewel somtijds plat en vol van zinnelijke voorstellingen , getuigen van eene vurige verbeelding, van hooge kracht , van echt practischen zin en van ware menschenkennis , en hebben hare vrucht niet demist. In October 1 462 kwam B rug man te Amsterdam , verzeld door Jelis Krabbelijn, Raad van Karel den Stoute, die in last had de orde der Observanten , hervormde .Minderbroeders , aldaar in te voeren. In spijt van den tegenstand van Regering en Gees­telijkheid , wist hij zich te Amsterdam te handhaven , en predikte ook aldaar met zulk eenen toeloop , dat het yolk aan zijne lippen hing, waarvan het spreekwoord ontstaan is: » at kont gij praten D als B ru gm a n." Een ander spreekwoord , waarschijnlijk een ge­regde van eenen anderen monnik : »B r u gm a n zocht zielen en ik » zoek geld," pleit voor zijnen belangeloozen ijver voor het heil der zielen. Het is alleen de tegenstand te Amsterdam door den igiveri-gen Prediker ondervonden , die zijnen naam later meer berucht dan beroemd maakte. Hij mag soms in zijnen ijver te ver zijn gegaart en tegenover zijne vijanden niet geheel onberispelijk zijn geweest-,_ 1462 naar de namen van een onbeschaamden monnik , schijnheiligen , oproermaker en bedrieger verdiende hij niet. De Hoogleeraar aan het Athenaeum te Amsterdam W. Noll, heeft met oordeelkundige naauwgezetheid en ijverig onderzoek , het getuigenis der verschil­lende schrijvers aangaande Br ugman nagegaan , zoowel als wat er van zijne schriften is overgebleven , en de nagedachtenis van dezen Prediker der geregtigheid voldingend verdedigd (1). Na een langdurig vermoeijend en zwervend leven vond B r u g-m au rust in het Convent der Observanten te Nijmegen. Hij wendde daar alle pogingen aan tot de stichting van een kapittel der St. Stevenskerk , en schreef met dat oogmerk eenen brief aan C at ha r i n a van Bourbon, gemalin van Hertog Adolf van Gelder, waarvan nog een gedeelte is bewaard gebleven. Of hij zijn doel bereikte wordt niet gemeld, doch genoemd kapittel was al in 1480 gevestigd. In 1470 en 1471 , reeds een arm oud man en be­vende van zwakte en krankheid , naar zijn eigen getuigenis , schreef hij nog twee brieven aan de Broederen des gemeenen levens te Deventer , vol van godvruchtige vermaningen en klaagredenen over den toenmaligen, treurigen toestand der Christelijke kerk. Hij stierf in 1473, te Nijmegen , gedurende het beleg dier stad door Hertog K a re 1 d en Stout e. Na zijne dood, werd hij hoog vereerd , en toen men het Nijmeegsche Convent binnen de stad overbragt, werd zijn hoofdschedel onder het hooge altaar in de kerk geplaatst; in het Martyrologium der Franciskanen komt hij voor onder de heiligen van den tweeden rang (beati), ofschoon de Jezuiten met dien roem den spot dreven. Bij het yolk bleef zijne ge­dachtenis lang in eere. Sommigen zelfs, hielden hem voor een Profeet, vooral latere schrijvers , als Emmius, Scho tanus, P ont an u s en Slicht en horst, doch deze meening is door niet een bewijs gestaafd. Een Hervormer,, waarvoor hem anderen hiel­den, was hij niet. Net alle magt bleef hij aan de leer der Roouisch Katholijke kerk gehecht , en wat hij predikte en verrigtte is verduisterd door de groote Hervorming van leer en !even , die ruiin 50 jaren na zijne dood de verstanden verlichtte en de harten heiligde. Net regt evenwel mag hij onder de beste Dichters van dien tijd worden genoemd. Getuigen zin de twee overgeblevene liederen door hem gedicht , van welke het eene beginnende: Mit vroechden laet ons singhen meer bekend naar de woorden waarmede ieder couplet eindigt: Och ewich is so lane! later in enkele verzamelingen van gezangen opgenomen. Het tweede is door Hoffman v on Fall er s 1 e be n bewaard in zijne Horae Belgicae, en begint Ic heb ghejaecht mijn leven lane. (1) Johannes Brugman en het Godsdienstig leven mazer Voorvaderen in de 15de eeuw, , grootendeels;volgens Handschriften geschetst , te Amsterdam. 1854. 2 deelen 8°. I463 tehalve doze liederen bestaat er nog van B r u g m a n in hand­schrift , een Leven van Jezu s. Het Leven van de B. L i d­v ina, heeft bij in drie verschiilende uitgaven bearbeid. Voorts­zijn er nog van hem Twee brieven aan de Broeders des gemee­nen levees te Deventer , welke hij tot aan zijn uiteinde broeder­lijk lief had : nog een Sermoen over de drie tafelen , en Vier fragmenten van Sermoenen van B rug man, alien door den Hoogleeraar Moll in zijn bovengenoemd wetk, uitgegeven. Zie , behalve de beide aangehaalde deelen van Joh a n n es B r u g m a n etc. door Prof. Moll; S w eer tii, Athen. Bag, pag. 400; Valerius Andreas, Bibl. Belg. ; Slichtenhorst, Gelders. Geschied., bl. 254 en 255; Schotanus, Friesche Hist., bl. 321; Brandt, Hist. der Reform., bl. 43-49; Commelin, Ilistor. Beschr. van Amsterdam , bl. 912; II a 1 m a , TOM. der Vereen. Ne­derl.; van Hoogstraten en Brotarius van Nidek, Groot Algern. list. Woordenb.; Luiscius, Algens. Hist. Woordenb.; v(a n) H(eus­s en) en v(a n) R(hijn), Kerk. Outh., D. IV. St. I. hi 194; Le Long, Reform. van Amsterd. , bl. 357-373; Wagenaar, Beschr. van .Amsterd. , D. I. bi. 153--.155 ;Saxe, Onom. Liter. Pars II. pag. 591 et 592 ; K o k, Vaderl. Woordenb., D. III. bl. 939 ; - Bru- c h e r u s , Geschied. der Kerkherv. in de prow. Gron. , 1)1.2; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Algem. Konst- en Letterbode 1.818, D. I. bl. 366 en 367 ;. R o rn e r, de Voorm. Abdijen in Holt. en Zed., D. I. bi. 511, 512, 513, 589, D. II. 1)1. 74, 75, 82, 116, 148, 244-251, BRUGMANS (AAToraus) , zoon van P ij bo B rug mans, Predi­kant te Hanium-en-Hantumhuizen , in Friesland , en van Petrone 11 a Wiersem a , geboren te Bantam , den 2den October 1732 , stam­de van 's vaders zijde uit een adellijk geslacht in den Paltz. De stamvader , aldaar gehuwd met Jonkvrouwe von W ulf ink , ver­loor leven en goed bij den inval der Spanjaarden in dat gewest , de familie week naar Holland , waarvan een Lid zich in Friesland nederzette. A n t o n i u s begat zich , na het voorbereidend onderrigt met ongemeene vlijt doorgeloopen te zijn , en eenen ruimen voorraad van de eerste beginselen der wetenschappen opgedaan te hebben , in veertienjarigen uuderdom , naar de Hoogeschool te Franeker, , waar hij de lessen bijwoonde , zoo van andere Hoogieeraren in de fraaije wetenschappen , als in het bijzonder van den beroemden Samuel Koenig, Hoogleeraar der Wijsbegeerte. Hij maakte aldaar in twee jaren tijds zulke aanmerkelijke vorderingen , dat hij op den 25sten Mei 1748 openlijk eene Verhandeling verdedigde Over de volstrekte noodzakelijkheid der wezens en denkbeelden en hun­nen oorsprong uit het Goddelijk verstand (1). Een jaar daar­na , en dus in het achttiende zijns ouderdoms , verkreeg hij de waardigheid van Meester der Vrije Kunsten en Doctor der Wijs­begeerte , en tevens den prijs , door de Staten van Friesland (1) De Essentiaruni Idearumque absoluta necessitate ear-unique origine ex intellectu divino. 1464 toegezegd aan die genen , welken , op die jaren Doctorale waardigheid verdiend hadden, en verdedigde openlijk eene Ver­handeling over een luchtverschfinsel (1), welke naderhand, in het Frausch vertaald en met aanteekeningen van den geleerden Elias Luz ac te Leiden verrijkt , herdrukt is. In het jaar 1750 volgde B r u g m a n s zijnen Leermeester en vrieud. Koenig naar 's Gravenhage , werwaarts deze laatste geroepen was om in de Wijs­begeerte en het Natuurregt onderwijs te geven. Daar zijnde , gal hij , bij gelegenheid van den vermaarden twist tusschen Maupe r- t uis en Koenig, eene Verhandeling uit onder den titel van : Proeve over de waare grondwetten der Beweging en Ruste , bij gelegenheit van het verschil tusschen de Beeren M au p er- tuis en Koenig. Leid. 1753. 8°. Niet lang daarna werd bij door de Bestuurders der Friesche Hougeschool tot Hoogleeraar in de Wijsbegeerte te Franeker beroepen. Hij aanvaardde deze waardig­ heid in September 1755 , en hield den 10den Naart daaraanvol­ gende zijne inwijdings-redevoering: Over het gezond verstand de moeder der Wiskunde en Wijsbegeerte (2). Gedurende 11 ja­ ren bekleedde hij dien post met veel roem , en stelde gedarende dat tijdvak zijne uiterste pogingen to werk , om de studerende jeugd in de Wijsgeerige wetenschappen voor te lichten, en maakte in dien tus­ schentijd ook onderscheidene stukjes door den druk gemeen , gelijk bet Schediasma , quo demonstratur , corpora perfecte dura cum principio continuitatis non consistere , en zijne, Tentamina philosophica de materia lYagnetica edita , ,ejusque actione in ferrum et magnetem, r Francq. 1765. 4° , waarin hij eerst zijne nieuwe theorie van den Magneet ontvouwd heeft. Op zijn verzoek lieten ook de Bestuurders der Friesche Hoogescheol , een nieuw Theatrum Physicum. vervaardigen , hetwelk hij den 16den Naart 1756 met eene plegtige voorlezing inwiidde. In 1766 werd hij tot Hoogleeraar in de Wijsbegeerte en Wiskunde , te Groningen beroepen. Hij aanvaardde dezen post , den 21sten Nei 1767 en deed bij die gelegenheid eene plegtige Redevoe­ring : over het uitbreiden , van de grenzen der Natuur-kunde (3), welke te gelijk openlijke inwijdings­ met zijne voorlezing: over de onbekende volrnaaktheden van God (4) is uitgegeven. her ging hij voort met zijne waarnemingen omtrent den Magneet, en vond langs dien weg eene naauwkeurige en ge- m iju akkelke wijze uit , om de betrekkingen van allerlei ligchamen met den Magneet te beproeven waaromtrent hij eerst onderschei­dene stukken in de raderlandsche Letteroefeningen in het Licht zond , doch naderhand een breedvoeriger werk schreef,, hetwelk tot titel had: (1) de Phaenomeno (2) De sensu communi , Matheseos et Philosophiae matre. (3) De Proferendis Physices pomeriis. (4) De incognitis Dei perfectionibus. 1465 ,Magnetismus seu de affinitatibus magneticis observationes 'ilcademicae. L. B. 1778. 4°, en tegelijk met zijn volt werk over de Magneetstoffe, in het Hoogduitsch vertaald , en door den Leipziger Hoogleeraar Es schen bac h in het Licht gegeven is. In het Vilde deel van de Commentationes van het Koninklijk Gottings-Genootschap van VVetenschappen , vindt men van hem eene Proeve om de Werktuighunde der ouden tit de nieuwere Werk­tuigkunde beter te verklaren (1). Eene door vele proefnemingen belangrijke verhandeling : over de theorie van Newton omtrent de breking der zonnestralen, zond hij aan de Akademie van Lyon toe. Hij had nog een groot aantal geschrevene waarnemingen in gereedheid , die hij het Licht zoude hebben doen zien , zoo Diet een ontijdige dood hem der geleerde wereld ontrukt had. Ook hield hij briefwisseling met de beroemdste Natuurkundigen van Europa. Kort na zijne komst te Groningen werd hij Lid van het aldaar opgerigte Genootschap Pro excolendo jure .Patrio, waarbij hij eene Lofrede uitsprak over den geleerden Engel h ar d, zijnen voorganger,, welke ook in het Iste deel der Ferhandelingen ter nasporing van de wetten en ge­steldheid onzes Faderlands van gemeld Genootschap gedrukt is; gelijk hij almede daarin heeft uitgegeven eene Redevoering over de overgeblevene blijken van verschillende veranderingen, wel­ke de grond der Vereenigde Nederlanden somtfids ondergaan heeft (2); terwiji hij naderhand nog verscheidene verhandelingen bij het zelide Genootschap heeft ingeleverd , als Over den eersten aanleg der Dfjken, en 's Lands gesteldheid voor dezelve, en over de Maten en Gewigten. Door de Staten van Stad en Lande geraad­pleegd over de beste wijze van brandewijn en andere geestrijke dranken , van elders ingevoerd , te beproeven , vond hij eenen zeer naauwkeurigen vochtmeter (hydrometrum) uit , welke sedert dien tijd in die provincie voor de Tolbedienden ten wegwijzer bij hunne te nemene proeven heeft verstrekt. Na altijd gezond en bijna zonder aanmerkelijke ziekte geleefd te hebben, kreeg hij onder aan den hats bij den rug een gezwel , uit betwelk , zich langzamerhand vergrootende, een zeer groot vleesch­ gezwel (sarcoma) uilmaakte, dat , meer en meer verergerende en steeds grooter wordende, de krachten van het ligehaam uitput­ te , eene langzaam uitterende koorts veroorzaakte , en op den 27sten April 1789 een zacht uiteinde aan zijn nuttig en werkzaam leven maakte, B r u gm a n s was begaafd met eenen echt wijsgeerigen geest , een scherp oordeel , viug vernuft, en groote geleerdheid in alles , wat tot de Wiskunde en Wijsbegeerte betrekking had. Hij helde meer (1) Specimen Mechanicae veterum per mechanicam recentiorum plenius expositae. ( 2) Sermo, de Monumentis variarum mutationum , quas Belgii foederati sdum aliquando passum fait. 1466 tot het deftige dan tot het vrolijke over , was echter zeer gemeen­zaam en vriendelijk , ook opregt en godvruchtig. Hij was getrouwd met Johanna Fr ederik a Manger, bij wie hij v ijf kinderen naliet, onder welke Sebal dus J us tin us Brug­mans en Mr. Pibo Antonius Brugmans, die beide volgen. Zie Vriemoet, Athen. Fris., pag. 875 et 876; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande , bl. 338 ; E k a ma, de Frisia ingen. Mathem. inprimis fertili, pag. 44 et 45, de ChaImot, Biogr. Woordenb. ; Fe i t h en Lulofs, het 25jarig feest van het Depart. Gron. der Maats. T. N. r. 121., Aant. bi. 67 en 68; Nieuwenhuis, Algem. Woordenb. van Kunsten en Wetens.; van Kampen, Ge­schied. der IVederl. Letteren en *Wens., D. II. bl.. 354; Algem, Woordenb. der Zamenl.; B o u m a n , Geschied. der Gelders. Hooges., D. 11. bI. 313. BRUGMANS (SEBALD Jusuras), zoon van den voorgaande, ge­boren te Franeker den 24sten Maart 1763, werd reeds vroeg tot de Mathematische en Wijsgeerige Wetenschappen opgeleid. Eerst bestemde men hem tot de Genie , doch de smaak van den jon­geling strekte zich meer tot de Natuurkundige wetenschappen nit , weshalve de vader hem de Geneeskunde liet beoefenen. Reeds vroeg was hij met een bijzondere zucht tot de studie bezield. Top, hij even vijftien Laren oud was, vond zijne moeder hem in eene afgelegene OA van den tuin staan zuchten en weenen; naar de reden dezer droefgeestigheid vragende, bekwam zij tot antwoord , dat zijne neArslagtigheid veroorzaakt werd doordien zijn vader hem Diet wilde toestaan naar eenen door een Letterkundig Genootschap uitgeloofden prijs te dingen , en dat alleen uithoofde zijner jeug­dige jaren. In 1781 dus naauwelijks achttien jaren oud zijnde, werd hij tot ,Meester der Vrije Kunsten en Doctor in de Wijsbegeerte gepromoveerd; bij welke gelegenheid hij eene Verhandeling verdedigde, getiteld: Groninger steenkunde volgens hetsysterna van Waller gerangschikt (I). In dat zelfde jaar behaalde hij eenen eereprijs bij de Akademie te Dijon , voor eene Verhandeling over schade­liike en vergiftige planten in de weiden (2), en in het volgende jaar eenen anderen bij die van Bordeaux, voor een Vertoog over de kenmerken van het ophouden van den groei der eikenboo­men (3). In het daaropvolgende jaar gaf hij eene verhandeling, (1) Lithologia Groningana, juxta ordinem W a lie r i i digesta, cum synonimis aliorum, itnprimis Linnaei et Cr om ste di i. L. B. 1781. 8•. cum. fig. aenis. (2) De vraag was: Indiquer quelles sont les plantes veneneuses qui infectent souvent les prairies , avec les moyens les plus prompts et les plus ,avantageux d'en substituer &utiles, de maniere que le betail y trouve une nourriture saine et abondante. (3) Ter beantwoording was voorgesteld : Determiner les signes sen­sible* qui pourraient faire reconnaitre aux observateurs les mains exerces , les temps oil les arbres, et principaletnent les chdnes, cessent de croitre , et oil as vont commencer a deperir. 146Y uit over eene, te Groningen en elders in Junij waargenomene, zwavelachtige luchtverheveling, onder den titel: Natuurkundige Verhandeling over een' zwavelachtige nevel , den 24 Junij 1783 , in de provincie van Stad en Lande en naburige landen waargenomen. Gron. 1783. Hij dong daarop naar den prijs, door de Berlijnsche Aka­demie opgehangen over het Onkruid (1), en won dien in het jaar 1785. Intusschen had hij zijne studie in de Geneeskunde voortgezet , en werd , in dit zelfde jaar , Doctor in die Wetenschap, op eene Verhandeling over de Etterwording (2) , meest gebouwd op eigene en nieuwe proefnemingen. Tegen het einde van dit jaar werd hij naar Franeker tot Hoogleeraar in de Natuurlijke Wijs­begeerte beroepen. De eenige openlijke vrucht van dit beroep was de Redevoering: over het onderzoeken van den aard des Erie­schen bodems (3). Na slechts eenige maanden in zijne geboorte­ stad dien post bekleed te hebben werd hij tot Gewoon Hoogleeraar der Kruidkunde naar de Leidsche Hoogeschool beroepen, welken post hij in October 1786 aanvaardde. Daar hij begreep, dat de stu­ die der voortbrengselen van ons werelddeel te veel verwaarloosd werd , maakte hij vooral de inlandsche plantenwereld tot het voor­ weep zijner nasporingen , en nam tot onderwerp van zijne inwij­ dingsrede : Het hoogst aanbevelingswaardige van eene meer naauwkeurige kennis der inlandsche planten (4). Zijne veel­ omvattende kennis deed hem in het volgende jaar tot Hoogleeraar in de Natuurlijke Historie aanstellen, bij welke gelegenheid hij den 18den Junij eene Redevoering hield Over de Natuur, , als bewaar­ ster der juiste evenredigheid in het Dierenrijk (5). De werkzaamheden , aan het onderwijs in deze twee wetenschap­ pen verknocht , beletteden hem niet , om zich bezig te houden met het bijeenbrengen van een kabinet van vergelijkende ontleedkunde, bestaande nit voorwerpen grootendeels door hem zelven vervaardigd. In het jaar 1 ¦ 91 werd hij Lid van de Geneeskundige Facul­ teit en vier jaren later Hoogleeraar in de Scheikunde, en toonde zich daarin even bekwaam als in de andere vakken , waarvan hem het onderwijs was toevertrouwd. In die betrekking deed B r u g- mans, toen hij zich bewegen liet, om dit vak te blijven behou­ den, in het jaar 1800 eene Redevoering over Boerhave's ver­ diensten in de Scheikunde (6). In 1796 het Rectoraat der Hoc­ geschool bebbende waargenomen , legde hij die waardigheid neder (1) De Lolio ejusdemque varia specie , noxa et usu. (2) De Puogenia, sive mediis , quibus natura utitur in creando pure. Gron. 1785. (3) De Natura soli Frisici exploranda. (4) De accuratiore plantarum indigenarum notitia maxime corn­ mendanda , met de voorgaande gedrukt onder den Wel: Orationes duae de accuratiori plantarum etc. L. B. 1787. 4°. (5) De Natura, justam inter animalia proportionem conservante. (6) De H. Boerhaavii meritis in Chemiam. 1468 met bet houden van eene Bedevoering over eene verstandige erg gematigde begeerte naar nieuwig,heden , vooral de Geneeskunde hetreffende (1). Intusschen was zijne bijzondere kunde op het stuk der Militaire Geneeskunde niet onopgemerkt gebleven en hij ten jare 1794 door de Staten van Holland geraadpleegd over de umaatregelen, welke , ten aanzien der zieken en gekwesten in het Engelsch-Ha­noversche Leger, dat door Holland terugtrok , en waarvan het groote hospitaal te Leiden was , te nemen waren. Zijne belangrijke werk­zaamheid ten deze was oorzaak , dat hij , na de omwenteling, be. noemd werd tot ontwerper van een plan van organisatie voor den Militaire geneeskundige dienst, welk plan , door hem ingeleverd, in alle deelen werd goedgekeurd , terwijl hij , zelf met de uitvoering belast wordende, zich daarvan zoodanig kweet, dat men niet wist wat daarin meer te bewonderen, zijne , menschlievendheid (2) of zijne uitgebreide kunde, zoodat zich de vreemdelingen zelfs niet onthouden den konden , hem en -zijnen arbeid hoogelijk te roemen ; gelijk ook het leger daaraan eene centrale Pharmacie en Chemisch Laborato­rium te 's Gravenhage te danken heeft , waar de geneesmiddelen goed en zuinig worden toebereid. Zoo was hij nuttig voor een ieder en geacht door alien. Ook bij de verschrikkelijke ramp , welke Leiden den 12den Januarij 1807 trof,, gaf Brugmans de harte­ltjkste proeven van hulpvaardige menschenliefde , schrander en kloek beleid , onuitputtelijken rijkdom van geese in het uitvinden van hulpmiddelen en onvermoeide werkzaamheid. Onder Koning Lo-d ew ij k , die hem tot zijnen eersten consulerenden Geneesheer , met den titel van Staatsraad , henoemde , werd deze instelling ook zoo doelmatig bevonden , dat zij bleef bestaan , en B r u gm a n s werd nu Staatsraad en Directeur-Generaal gemaakt. Dezen post , bij de inlijving des Lands in Frankrijk , verliezende , ontving hij van Na­po 1 eon, die zijne verdiensten kende en waardeerde , dien van Inspec­tenr-Generaal van de Militaire Geneeskundige dienst; tevens benoemde de Keizer hem tot Lid van het Legioen van Eer,, en stelde hem , die in 1810 op nieuw met de Rector ate waardigbeid bekleed was , tot Rector (1)• De sapienti et moderato studio novitatis praesertim in Medicina. (2) Menschlievendheid was reeds in jeugdige Ieeftijd een hoofdtrek in %et karakter van Br ugma ns. Toen hij nog als jongeling bij zijne ouders inwoonde , ontmoette hij meermaten een bejaard en eerbiedwaardig man, met welken -hij dikwerf over onderscheidene 'onderwerpen gesprokeu had, ]Naauwelijks had Br u g m a n s vernomen , dat deze man , hoewel fatsoen­lijk van gedrag, door droevige omstandigheden , in eenen zeer noodlot­tigen staat geraakt was, en tevens bemerkt dat hij niet onbedreven was in de Latijnsche taal, of hij rustle niet , voor dat deze ongelukkige door hem eenigen troost most erlangen. Hij sprak zijne ouders over hem, en gaf hun zijnen vvensch te kennen , dat de oude man zijnen jongeren broeder de eerste gronden der Latijnsche taal zou leeren , ja drong bier zoo sterk op aan , dat de grijzaard werkelijk daartoe werd aangenomen, en met dankbaarheid erkende , aan den braven jongeling de leniging van zijne smarten verschuldigd te zijn. 1469 van de Leidsehe Akademie, als onderdeel der Universiteit van Frankrijk, aan , in welke betrekking hij de installatie-redevoering deed in het bijzijn van den Prins Aarts-Thesaurier , Hertog , van. Plaisance , benevens alle ambtenaren, zoo Franschen , als Neder­landers. Deze redevoering , van welke het jammer is, dat zij nimmer in het licht is verschenen , was een meesterstuk van over-leg, en moest onpartijdigen , die de omstandigheden, waarin zij werd uitgesproken , regt wisten te berekenen , buiten twijfel zeer behagen. Door deze en andere werkzaamheden wist B r u g m a n s voor de Akademie , aan welker hoofd hij stood, voordeelen te vela­krijgen en te behouden , aan welke nergens elders destijds te den-ken viel. Zij behield al hare oude bezittingen en eigendommen; hare schulden werden door het Gouvernernent betaald , en zij kreeg eene jaarlijksche dotatie van 100,000 franken. Inwendig bestuurde hij de Akademie met eene stevige hand; deed aan en voor de an• dere , die gesupprimeerd waren , wat hij kon ; en bleef, onder de onaangenaamheden, welke sommiger onverstand, eigenbelang of beleedigde eigenliefde hem kostten zoo wel als onder den verba­zenden omslag zijner veelvuldige werkzaamheden en betrekkingen , standvastig en doorgaans opgeruimd. Voor eene poos miskend , werd na de heilrijke verandering van zaken , in het jaar 1813 , wederom aan het hoofd geplaatst van de Militaire Gezond­heidsdienst , en werd den 14den October 1814 bij Besluit van Z. K. H. aangesteld tot Inspecteur-Generaal van de Geneeskundige dienst van het Leger te Lande; ook werd hem opgedragen de Militaire Gezondheidsdienst in de zuidelijke gewesten te organiseren. Bovendien werd hem het opzigt over die zelfde dienst voor de Marine en Kolonien, met den titel van Inspecteur-Generaal van de Ge­neeskundige dienst voor 's Landt Zeemagt, den 27sten Fe­bruarij 1815 , toevertrouwd. Gelijk hij voorheen in 1795, nader­hand in 1799 , bij den Engelschen-Russischen inval , en nog later in 1809, bij den aanval der Engelschen op Zeeland , zijn Nader-land en de andere Gouvernementen uitstekende diensten had be­wezen , zoo redde hij , na den roemrtiken slag van Waterloo , in 1815 , door zijne verbazende werkzaamheid , doordringend gezag , blakenden ijver en buitengemeene kunde , Brussel , en welligt het geheele land, van het dringendst gevaar. Die stad toch was midden in den zomer vol gekwetsten uit allerlei legers; Nederlanders, Engelschen , Pruissen , Franschen en anderen lagen , ten getale van 20,000, overal verspreid , en dreigden pest en dood : maar , door overal zelve bij te zijn, en de doelmatigste maatregelen niet alleen voor te schrijven , mar met klemmend gezag te doen nit­voeren , •wist hij , met Gods hulp , allen te gelijk van al het noodige, binnen zeer korten tijd, te voorzien , en spoedige en krachtdadige genezing te doen geworden ; gelijk het hem dan ook , gedurende de geheele 20 jaren zijns bestuurs, gelukt is, de hospitalen vrij te houden van besmettelijke ziekten en de hospitaal-koortsen. Over dit gut had hij zijne gedachten ook bijzonder laten gaan; hetwelk 1470 hem dan ook, in 1812, den prijs over den hospitaal-brand, door de llaarlemsche Maatschappij uitgeschreven , deed winnen (1). Dit was, sedert eenen geruimen tijd het eenige stuk van zijne hand geweest, dat in het Licht verscheen ; zijne oneindig vele bezigheden belette­den hem aan het uitgeven van werken , welke zijnen naam ven­der zouden vereeuwigd hebben , to denken. Aan het hoof! der Cor­missie tot de Pharnacopaea Batava , in het jaar 1805 , en later aan die tot de Pharmacopaea Belgica, deed hij de alleruitste­kendste diensten. Van het eerste werk gaf hij zelve verslag in de Jaarboeken der Wetenschappen en Kunsten in het Koningrjjk .Holland , door J. M e e r rn a n bezorgd (2). Naderhand stond hij mode aan bet hoof! der Commissie tot Verbetering van de Vee-artsenijkunde , en deed , ook in die betreIking , aan het leger groote diensten. In 1815 door den Koning naar Parijs geionden, om het Kabinet van Natuurlijke Historie van den Stadhouder, . hetwelk de Fransehen in 1795 weggevoerd hadden, weder to halen, kweet bij zich zoo nadrukkelijk, voorzigtig en wijs van dien moeeijelijken last , dat het niet verminderd , maar veeleer verbeterd en opgeluis­terd terug kwam , en nu , door hem zelven gerangschikt , een der aoornaamste sieraden der Leidsche AAkademie is, aan Welke het de Koning, op den dag barer vernieuwde installatie, den Eden November 1815, op het verpiigtendste geschonken heeft. In den arbeid, hier- De vraag was aldus voorgesteld : c daar men zeer dikwijls, vooral (1) a.i.n den Militaire Hospitalen, die plotseling ontstaande en geweldig haas• atig .toenemende versterving (gangraena nosocomialis) waarneemt,, a door Welke zoo menigmalen alle verwondenen , die ,zich in Gene en de a zelfde zaal bevinden, op het onvoorzienst worden aangetaM, en velen a hunner in weerwil van de loediening der in andere soorten van gan-K graena met bet gelukkigst gevolg aangewendde geneesmiddelen en be• U handeling, evenwd uit het Leven weggerukt worden; terwijl er ook nog a zeer veel duisters is aangaande de oorzaken dozer versterving, zoo wordt a gevraagd : Kan de gesteldheid en zamenstelling van den damp -a kring., Welke onnaidddiijlr tat de gemelde gangr.aena nosocomia­.x lis aanleiding geeft, door JYatuur--of Salieikundige middelen a warden ontdekt ? zoo j ca, Welke is de ges,teldheid en amenstel­a ling, en waardoor wordt dezelve voortgebragt ? En door Welke a nziddelen kan het ontstaan van die gesteldheid in den dampkring a worden voorgekomen , of plaats hebbende het best en spoe.digst xuworden genezen ?" Het antwoord is bekroond in het jaar 1814 en to vinden in de 1Vat. Verh. van de (loll. Moats. der Wet. to Haar-lent, D. VII. St. 'II. en is vertaald in de Hoogduitsche, Fransche en Engekche talon. in de eerste door den Hoogleeraar K i e s e r to Jena, 1816 uitgekomen, order den titel: Brugmans, and Delpech neset' den iospital'brand aus dem.Holliindischen unit Franzosischen ueserseizt, durch Dr. D. G. Kie s e r; in de Fransche door j. Bos-S u y t e1 is zij to virsden in de dnnales de Literature Mddicale etran-gere et rationale, par Mr. M. K'i n y s k e n s et K e s t e l o o t, 1815; en in de Engelsche taal in de Collectanea Medica, of the Medical and Physical Journal bij Fo t h e rg a 6l and iVu n t. (2) D. H. hi. 50 en volgende. 1471 aan besteed , en terwiil hij in het moeijelijk vak der Mineralen nog met rangschikken bezig was, overviel hem plotseling in den naeht tusschen den 21sten en 22sten Junij 1819 , in den ouderdom van ruim 56 jaren , de dood , na eene zeer korte ziekte , gedurende welke hij nog allerlei schikkingen maakte, belangrijke papieren las en teekende , en met gelatenheid het afleggen van zijn aardsche bedelaarskleed (gelijk hij het, met C l a u d i us uitdrukking, noemde) te gemoet zag, in de hope eens beteren 'evens. stierf in den rang van •Generaal-Majoor,, als Ridder van den Nederlandschen Leenw,, van de Russisehe St. Anna's orde 2de klasse, van den Rooden Arend van Pruissen 3de klasse en van het Fransche Legioen van Eer en was Lid van een aantal binnen- en buitenlandsche geleerde genootsehappen. Bij zijne echtgenoote , C a t h a r i n a van Dam , liet hij twee dochters na. Als lloogleeraar hield hij , tot aan de vacantie, In welke hij stierf, met de meeste toejuiching, zijne lessen in de Kruidkunde , Scheikunde en Natuurlijke His­torie; welk laatste vak hij zoodanig wist te veraangenamen door belangrijkheid en terscheidenheid , dat niet slechts een talrijk gehoor van studenten nit verschillende vakken, maar zelfs ook van Hoogleeraren , Predikanten en andere geleerden , deze zijne lessen , vooral gedurende de vier laatste jaren van zijn openbaar onderwijs , met de grootste naauwgezetheid bijwoonde, terwiji zijne aangename, levendige en duidelijke wijze van voordragen door elk , die hem hoorde bewonderd werd. De Kunsten en Wetensehappen , welke hij door vele nienwe en belangrijke ontdekkingen bevorderde, von-den in hem eenen .beoefenaar, die als zoodanig door geheel Europa met den meest mogelijken roem bekend was, en van wien men niet wist , of men zijne algemeene kennis , zijne bijzondere kunde in alles wat tot de Natuurkundige Wetenschappen behoort zij­nen zuiveren smaak, dan wel zijne vlugheid van bevatting en schranderheid van geest , verbazend denkvermogen en onvermoeide werkzaamheid het meest moest bewonderen. Zijne kunde, verdien­sten , ijver en welwillendheid zullen hem voor leerlingen en vrien­den , ja voor Akademie en Vaderland , steeds onvergetelijk doen blijven. Merkwaardig en den man kenschetsend was het antwoord van Brugmans aan 1l1 apoleon, toen deze , tijdens zijne reis door Holland in 1811 op de audientie te Leiden , aan de Hoogleeraren in de Geneeskunde vroeg : a quel systbne vous attachez-vous , de Boerhave ou de Brown (welk stelsel volgt qij , dat van Boerhave of dat van Brown)? Sire ! nous professeurs cher­chons la verite partout (wij Hoogleeraren zoeken de waarheid overal). Niet minder gevat was zijn gezegde bij gekere inspectie van het Hospitaal te Enkhuizen aan eenen Franschen Commissaris der Marine. Deze vroeg ieder der aanwezigen af, welken rang hij bekleedde, toen de een hem nu antwoordde Inspecteur des ilopitaux , de andere Directeur, een derde Docteur en Medecine, een vierde Dis­tributeur des vivres enz. , zeide de Franschman : lnspecteurs, 1472 Directeurs, Docteurs , Distributeurs, .Entrepreneurs tout ce qui va en eur est voleur, waarop de Inspecteur B r u g m a n s onmid­dellijk hernam : c'est comme vous dues , Monseigneur: lndien B r u g ma n s eereposten begeerd had , het zou hem niet moeijelijk gevallen zijn die te erlangen , doch hij zocht die niet ; den hem eenmaal dringend aangeboden post van Minister van nor-log sloeg hij volstandig van de hand , en toen men eens den wensch te kennen gaf, van hem in het gewaad van Inspecteur-Generaal van de Geneeskundige dienst geschilderd te zien , wees hij op zij­nen Professoralen tabbaard en zeide met nadruk : »Ik heb nimmer » een ander kleed dan dit begeerd." Behalve de bovengenoemde geschriften heeft men nog van zijne hand: Levensberigt en Characterschets van P. Ni euw land, me­degedeeld in de Nieuwe Algem. Konst- en Letterbode voor 1794. St. II. bl. 178. Berigt wegens de thans plaats hebbende Geneeskundige inrig­tingen bij de Nationale Troepen der Bataafsche Republiek, door het Bureau van Gezondheid over de Armee en Hospi­talen der Bataafsche Republiek. Leyd. 1796. Rapport , wegens den staat der Veeziekte , waaruenomen in de maand December 1796 in de Landen tusschen Maas en Waal en den Lande van Cuyk. Op last der Nationale Ver­gadering uitgegeven. Leyd. 1797. .danmerkingen over de middelen, door welke de Pisschen zich bewegen , in het algemeen , en over het vermogen der uitademing , tot dat einde in het bijzonder. gedrukt in de Ver­handelingen der eerste Klasse van het Koninklijk Nederlands Instituut. D. I. De laatste arbeid van Brugmans was de beoordeel ing van een ontwerp van een groot Hospitaal te Nijmegen of te Arnhem , in verband tot de linie van fortification aan het Oostfront des Ko­ningrijks. Zie K r a ij e n h o ff, Rapport aan Z. M. over die versterking in Nov. 1819 uitgebragt. Bij zijn overlijden vereerde zijn ambtgenoot S p e y e r t van der E y k hem met een gedrukt Latijnsch Lordicht. In de Kruidkunde, werd in den aanvang dezer eeuw door Christiaan Hendrik Persoon, geboortig van de Kaap de Goede Hoop , te Parijs woon­achtig , een der Datura's , de Datura gigantea , eene Periaansche plant, naar Brugmans genoemd ; en door zijnen leerling den Leidschen Hoogleeraar Carl Ludwig Blume is na Brugmans afsterven eene nieuwe soort van Javaansche plant naar hem Brug­mansia geheeten. De Hoogleeraar J `e an Baptiste van Mons, te Leuven wijdde aan zijne nagedachtenis toe het vijfde deel van zijn Abrege de Chimie , in 1835. Tien jaren na den dood van den Hoogleeraar B r u g m a n s heeft zijn hroeder, die bier volgt , een marmeren gedenkteeken voor hem opgerigt in de St. Pieters­kerk te Leiden , zijnde een voetstuk met toepasselijk opschrift, 1473 waarboven zijn welgelijkend borstbeeld geplaatsl is. Zijn borstbeeld in pleister prijkt ook in het midden van den door hem herschapen en veel vergrooten Hortus Academicus. Zie E k am a, de Fris. Ingen. Mathem. fertili, pag. 45; Vaderl. Bist. ten very. op Wagenaar, D. VII. bl. 154 foot, D. XXVIII. bi. 159, D. XXX. bl. 86 en 87, D. XXXVII. bl. 38, 73, D. XLII. bl. 79 en 80, D. XLIII, bl. 91, D. XLV. bl. $58 en 359, D. XLVI. bl. 259 en 260; Algem. Konst -en Letterhode, 1807, D. I. bl. 129 en 130, 1808, D. II. bI. 3, 1816, D. I. N. 17, 1819, D. If. hi. 65; Stuart, Jaarb. van het Koningr. der Nederl 1815. St. I. hi. 20,283-288, 1816, St. I I. bI. 366 en 367; Gallerie Bistor. des Contemp.; Feith en Lulofs, het 25jarig feest van het Depart. Gron. der Moats. Tot Nut van 't Algemeen , bl. 68 ; Nieuwenhuis. Algem. Woordenh. van Kunst. en Wetens.; Jaar- en Zakboehje van het Amsterd. Genootsch. V. W. voor 1823-1824; J. Clarisse, in de Latijni. sche .Handd. der Me Klasse van het Kon. Ned. Inst. , Vol. III. pag, IX-XV; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. II. bl. 607-613, D. III. bl. 258; Biogr. Nation.; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Booges., D. 1. hI. 321, 351, 352, 379, 380, 386, 387, 393, 394-401, 420, 431, 432, D. II. .bl. 84-86, 92-96, 107, 108, T. en B. bl. 230-232; Biogre Univers.; de Navorscher, 3de jaarg. bi. 161 en 162, en vooral de Lofredenen op S. J. Brugmans van H. C. van der Boon Me s ch en van A. C ap a do se in de Werken der Hollandsche Moats. van Fraaije Kunsten en Wetens., D. VII. St. 2. BRUGMANS (Pico ANTON1US), zoon van An t on i us B r u gm a n s en alzoo een broeder van den voorgaande, geboren te Groningen den 26sten Julij 1769, toonde reeds vroeg eenen uitstekenden aanleg en werd op de Latijnsche school , maar vooral onder de leiding en door het onderwijs van zijnen voortreffelijken vader , voor de Akademie voor­bereid. Aan de Groningsche Hoogeschool oefende hij zich daarop gedurende eenige jaren met den meesten ijver in het vak zijner keuze , de Regtsgeleerdheid , en vertrok later naar de Leidsche Hoogeschool , waar hij die studie voleindigde , en vooral het onder wijs van den beroemden Pes t el genoot. Te Groningen en te Leiden om zijne talent -en en karakter geacht en geeerd , werd hij aan laatstgenoemde Hoogeschool tot Doctor in de beide Regten gepromoveerd den 19den September 1792 , na het verdedigen eener Dissertatie over de vergeljking der wetten en het gebruik daarvan bid de verklaring der wetten (1). Slechts weinige maanden had hij zich te 's Gravenhage als Advokaat ge­vestigd , toen hij , in Junij 1793 , tot Tweeden Advokaat der Oost-Indische Maatschappij benoernd , mar Amsterdam vertrok , waar hij sedert dien tijd steeds gewoond heeft. In die betrekking geplaatst, begreep hij terstond, dat hem die ondervinding en vooral die kennis van zaken , den Koophandel be­treffende , ontbrak , die noch door ijverige regtskundige studie aan de Hoogeschool , noch door een joist oordeel en gezond verstand (1) De le,gum collatione ejusque usu in ea•um interpretatione. 93 1474 kon werden aangevuld en vervangen. Om zich die ondervinding te spoediger te verwerven , doorlas en bestudeerde hij , van den eersten dag af, net stalen vlijt en in een letterlijken zin nacht en dag werkende, alle proceduren en geschilstukken, die bij de Oost­indische Compagnie van den heginne af waren voorgekomen , en had na weinige maanden het genoegen to zien , dat zijne advie­zen bij voorkeur door de Bewindhebbers dier Maatschappij werden gevraagd en in den regel werden gevolgd. De ornwenteling maakte een chide aan die eervolle en door hem zeer gewaardeerde betrekking. In 1796 werd hij, gelijk zijn mede-Advokaat en alle liewindliebbers, uit die betrekking ontslagen. Wel werd hij ofschoon bekend als voorstander van het Buis van Ora nj e, om zijne erkende bekwaamhf id, door de nieuwe Bewindhebbers, op nog vourdeeliger voorwaarden uitgenoodigd, om op nieuw als Ad­vocaat der Oust-Indische Compagnie werkzaam te zijn , maar hij sloeg dit aanbod af, tenzij ook de oude, aanzienlijke en waardige Bewindhebbers in hunne eervolle ambten werden hersteld ; iets, waartoe men in (lien stand van zaken Met kon noch wilde besluiten. Van nu aan wijdde B rug tr.a ns zich , gedurende meer dark 30 jaren , als Advokaat te Amsterdam , aan de uitoef'ening der burgerlijke praktijk en verwierf zich de algerneene achting. Van den eerbied voor zijne talenten en onbaatzuchtige werkzaam­held , die zijne medehurgers, in onderscheideue standen , te Am­sterdam en elders voor hem koesterden , zag en hoorde men meer­malen de onduhhelzinnigste bewijzen d en getuigenissen. De stad Amsterdam erkende (lie door hem in 1 . 806 tot Weesmeester,, later tot haren Advokaat te benoemen. Door verschillende Vorsten , wier persoonlijke of landshelangen hij had waargenomen , werd hij met de Ridderorden versierd: zoo zag hijzich in 1815 benoemd tot . Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw , in 1818 tot Bid­ der der Burgerlijke Orde van Verdiensten van Saksen en in 1819 tot Bidder der Orde van Burgerlijke Verdiensten van Beijeren. Daar hij in het Staatkundige een getrouw burger en een waar vriend des Vaderlands was , met onverwrikte standvastigheid gehecht aan het Huis van Oranje , was het niet te verwonderen , dat hij in den tijd der Fransche overheersching, Coen zijne bekwaamheden hem voor persoonlijke terugzetting bewaarden, hoezeer ook aange­ zocht , voor alle ambten, eereposten en bedieningen voll . ardend bleef bedanken , en in 1813 een der eersten was , die de afwerping van het vreemde juk toejuichten en krachtdadig hielpen bevorde­ ven. Zoodra te Amsterdam , op den 15den November 1813, het lang vertrapte yolk zich tegen zijne verdrukkers had verzet en het noodzakelijk was geworden , bij de bestaande regeringloosheid , een ander Bestuur aan te stellen , welks Leden het vertrouwen der bur gerij in genoegzame mate genoten om de orde te stellen en moed en kunde bezaten , om tegen de Fransche krijgsmagt, die nog in de nabijheid was , de noodige maatregelen van verdediging te be- ramen en tot stand te brengen , was Br ugula n s ',creed om zich 1475 aan andere goedgezinden aan te sluiten en die moeijelijke en hap chelijke betrekking te aanvaarden. Op den 10den November het hij zich volgaarne benoemen tot Lid van het provisioneel Bestuur der stad Amsterdam, en werkte zoo mede tot versterking van de in stilte te 's Gravenhage vet bondenen , die na het vernemen van den opstand te Amsterdam , op den 17den November zich tot het vorinen van een provisioneel Bestuur vereenigden en de heuchelijke omwenteling krachtdadig bevorderden. B ru gm an s nam van die betrekking zisin ontslag in 1814, zoodra het gevaar daaraan verbon­den geweken was. In het herstelde Vaderland zag hij zich weldra benoemd tot on­derscheidene bedieningen en nam de werkzaamheden daaruit voort= vloeijende gaarne op zich. In 1814 voor het eerst benoemd tot Lid der Provinciale Staten van Holland, werd hij telkens weder ingekozen , tot dat hij Lid der Eerste Kamer was geworden. Irt 1814 werd hij lloutvester in het Tweede Jagtdistrict van Noord-Holland; in 1823 Lid van het Amortisatie-Syndicaat en Lid van de Permanente Commissie hij dat Syndicaat; twee malen werd hij door de Staten van Holland benoemd tot Lid der Tweede Kamer der Staten•Generaal ; eerst in Julij 1819 , toen hij om bijzondere redenen rich verpligt gevoelde, voor die eervolle betrekking te he­danken ; daarna in Julij 1829. Deze laatste henoeming was , bij de bestaande spanning tusschen de toenmalige Noordelijke en Zui­delijke provincien des rijks , van staatkundig ,gewigt , zoo om de bekende beginselen van den gekozene , als om zijne erkende talen­ten en groote hekwaamheid. Terstond yowl dan ook die keuze bij de Belgen grooten tegenstand. Om hem te kunnen verwijderen beweerden deze , dat hij in zijne hetrekking van Lid der Perma­nente Commissie van het Amortisatie-Syndicaat aan den Lande comptabel was en dus niet als Afgevaardigde konde optreden. Na langdurige discusSien werd hij in de Tweede Kamer, door de Bel­gen met eene kleine meerderheid , van 45 tegen 41 stemmen afgewezen. Hij verzocht daarop van den Koning zijne demissie en verkreeg die den 27sten November 1829. Vier dagen later . op den lsten December 1829 , wend hij door den Koning benoemd tot Staatsraad in huitengewone dienst. Tien jaren later , den 29sten September ! 840 , door den Koning , die ook vroeger in belangrijke omstandigheden hem gaarne en dikwijls raad­pleegde en zijn helder doorzigt en ongemeene bekwaamheden hoop waardeerde, tot nieuwe werkzaamheden geroepen door zijne benoe­ming tot Lid van den Raad van State en den 28sten October 1841 tot Lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, was hij in de laatste hetrekking met jeugdigen ijver werkzaam tot aan de Grond­wetsherziening in 1848. Van zijne hand is, behalve zijnen dissertatie , in druk uitge­ komen : Verslag wegens de Maatschappij tot Redding van Drenke­lingen in 1817. Awst. 1818. 8° , zijnde eene Feestrede gehouden 1476 op den 24sten October 1817 , bij gelegenheid van het vijiligjarige bestaan dier Maatschappij , wier Medebestuurder hij sedert October 1803 geweest was , en eene toelichting van het oud Vaderlandsche Wilhelmuslied , in 11. H. van Someren, over het Volkslied Wilhelmus van Nassouwen, met eene Bijdrage van P. fl. Br ug m an .s. Utr. 1834 , in welk werkje betoogd wordt , dat Dirk Vo I k er t z. Coornhert de Dichter van dit lied zou zijn. Dr. Schotel had rchter reeds vroeger in de aanteekeningen op zijne tritgaaf van dat lied (Leyd. 1831) A 1de go ri d e den maker er van gerioemd . en wederlegde later het gevoelen van B rug ma n s en van S o m er en in zijne Gedachten over het oudc volkslied Withelmus van Nassauwen. Leyd. 1834. Volgens B r o es (1) heeft Dr. Scho to het - pleit beslist. Ook is het gevoelen van dezen laatste , door den geleerden Jan F ra ncois W i 1 le ms (2) bevestip,11, uit een aan­teekening van Will em d e 'G or t er, die in de eersta helft der zestiende eeuw leefde. Bijdrage ter teregtwfizing van een' en ander Historieschrfj­ver omtrent voorvallen in 1572 , tijdens het overgaan van Brielle en Vlissingen , medegedeeld in de Algem. Konst- en Letterhode 1840 , D. II. bl. 66-72, 84 en volg. , 92 en voig. Zijne liefde voor Wetensehap en Kunst was algid levendig en werkzaam ; en , als Lid van de Tweede Klasse van het Ko­ninklijk Nederlandsch Instituut, sedert Julij 1809, en nader be­vestigd in Mei 1816; ale Lid der Hollandsche lYlaatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen , sedert 1809 ; als Lid van het Genootschap voor Oudheidkunde to Bonn, sedert 1842 , en als Lid van de Naatschappij van Nederlandsche Letterkunde , se­dert 1810 , toonde hij dikwij Is , dat de bevordering vooral van Va­derlandsche Letteren en Geschiedenis hem grootelijks ter harte ging, terwijl nog kort voor zijnen dood in 1850 het Friesche Genootschap van Geschied- , Oudheid- en Taalkunde hem met het Lidmaatschap vereerde. Hij was inzonderheid ook voor de studie der monumentele oudi heid met groote liefde bezield en volgde de nieuwe ontdekkingen op dit gebied met eene levendige belangstelling , die hem tot aan zijnen dood is hijgebleven. Hi] toch was de eerste, die voor ruim 30 jaren de ontdekking der zoo zeldzame houtwegen in de Valther veenen bij de Tweede Klasse van het Instituut ernstig ter sprake hragt , en die aanleiding gal, dat er van wege dit geleerde 1 tchaam eene speciale Commissie van Onderzoek benoemd werd , die hare uitkomsten bekend gemaakt heeft in de Verslagen en Handelingen dier kiasse van het jaar 1819 en 1821. Hij was ook de eerste, die in 1842, toen de bekende opgravingen bij Wijk (1) Philips van Marni'x can de hand van Willem I, D. II. St. I. hi. 184. (2) Belgisch Museum , D. T. hi. 372. 147r bij. Duurstede geschiedden, krachtig en werkzaam a n die ontdek­ kingen deel nam. Behalve ' de studie der Oudheden behoorde tot zijne onder­ zoekingen , de kennis van den alouden toestand oozes Vaderlands. Overigens nam bib zooveel hij kon, het levendigste aandeel in alles wat op wetenschap betrekking had en die hartelijke liefde voor de studien is hem tot aan het einde zijns levens bijgebleven. Eerst laat begon hij den grijsaard het waste en forsche tigchaams­ gestel en de kracht van den _geest eenigzins te verminderen. Ilij overfeed den 2den Mei 1851. Fit zija huwelijk , in het jaar 1798 gesloten met Anna Rys en­ d a a I , werden hem drie zonen en vier dochters geboren , van welke laatste drie hem in bloeijenden leeflijd tot zijne zeer groote smart door den dood ontvielen. Zijne zoons zijn : Mr. An tonius Br u g- mans, geboren te Amsterdam , Stads-Advokaat in zijne geboorte­ plaats ; P le ter Lode w ij k Brugmans, geboren te Amsterdam , Burgemeester van Buiksloot , en Mr. C ar el J oan nes Justinus Brugmans. Zie Algem. Konst- en Letterbode 1809 , D I. bl. 401, 1810 , D. II. bl. 178, 1818 , D. II. bl. 290 en 291, 1850, D. II. IA. 225 en 226; Konijnenburg, Nation. Gedenkb., bi. 86, 93, 128; (de J on g), Alphab. Naaml. van Boeken; Janssen, Oudheidk. Mede­deel. , St. 1 en 11; Catalog us van de Bibliotheek der Maats. van Nederl. Letterk., f). I. bl. 304 , D. II. bl. 51 , 146 , en vooral Han­del. der Jaarl. Algem. Vergad. van de Maats. van Nederl. Letterk. to Leiden , gehouden den 19den Junij 1851 , bi. 82-91, die wij bier voornamelijk gevolgd zijn , en uit partikuliere berigten hebben aan--gevuld. BRUGIHERE (JEAN ESAIE CLARIS RODIER DE LA). Zie RODIER DE LA BRUGUIERE (JEAN ESAIE CLARIS). BRITHEZEN (Puna VAR) Of PETRUS BRUIIEZIUS geboren te Rieihoven, in de Meijerij van 's Hertogenbosch , in bet begin der zestiende eeuw , legde zich op de Gcneeskunde toe en maakte zulk eenen beroemden naam dat El eon ora, Koningin v an Fr an kr ij k, hem tot Karen Lijfarts aannam. Na die Vorstin gedurende eenige tijd ten dienste te hebben gestaan , weed hij aangeste!d tot Stads-Geneesheer te Brugge. Men vindt Diet opgeteekend wanneer hij overleden is , maar dat moet vddr of in 1571 hebben plaats gehad. Er is van hem in druk verschenen : De Thermarum Aquisgranensium viribus, causa ac usu Epistolae duae, scriptae anno 1550 , in quibus etiarn acidarum aquarum, ultra Leodium existentium, facul­tas et sumendi ratio explicantur. Any. 1555. 12°. De ratione inedendi morbi Articularis, Epistolae dune , op­genomen in H. Garet, Consilia variorum de Arthritide. Franca. 1592. 8°. De usu et ratione cauteriorum in Arthritide , in de zelfde yerzameling medegedecid. 1478 Zie Sweertii, "Men. Belg., pag. 604; de Cba!mot Biogr. inordenb.; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Hermans, bonspect. Onom. Liter., pag. 7. BRUHEZEN (J0HANNES VAN), afkomstig uit een vermaard Bra­bandsch geslacht , en een zoon van Fr a n cisc us van Bruhez en , geboren te Breda , den 3den Mei 1527 , was Licentiaat in de Beide Regten en bekleedde te Utrecht vele aanzienlijke ambten , als onder anderen dat van Pausselijk Pronotarius. Ten fare 1549 werd B r u h e z e n Domheer , en was Voorzitter van de Synode, aldaar in 1565 gehouden , ook werd hij door F r e de ricus Sch en k den een-en-zestigsten Bissehop van Utrecht benoemd, om , met een ander , die door het kapittel moest benoemd worden , de zaak van het Seminarium, dat volgens het bevel van de Kerkvergadering van Trente moest opgerigt worden , voort te zetten. In 1567 tot Thesaurier aangesteld , werd hij in 1573 Deken van het kapittel ten Dorn en eindelijk ook Officiaal- en Algemeen-Vikaris der Utrechtsche kerk. Met vurigen ijver de kerkelijke regten voor­staande en verdedigende , werd hij in 1578 , na het overlijden van Johan K n ij I , Bisschop van Groningen; doch eer hij hiervan de Pausselijke bevestiging bekwam , koos men hem tot Aartsbisschop van Utrecht. Zoowel in zijn spreken als schrijven , gaf hij doorslaande hlijken , dat hij een vinnig vijand van 0 r a nj e en van alle de Hervormden was ; hetwelk ten gevolge had, dat Br u h ez en, wen te Utrecht de zaken eene andere keer namen , zich genoodzaakt zag die stad te verlaten. Hij begaf zich dus naar Amersfoort , waar hij twee jaren verbleef, van daar vertrok hij naar Emmerik , en vervolgens naar Keulen , alwaar zijn aanzien ten top steeg en hij ook tot zijnen dood bleef, welke den 10den September 1600 voorviel. Hid moet ook de Latijnsche her gehanteerd hebben. Zie v(an) H( eussen) en v(an) R(b ij n) Kerk. Outh., D. I. bl. 180, 190; D. V. bl. 293; tioynck van Papendrecht, Hist. der Utr. Kerk, bl. 10, 160; B o n d a m , Verzam. van Onuitgeg. stukken, D. II. bi. 195 noot; Kok, Vaderl. Woordenb.; deChalmot, Biogr. Woordenb. BRUHEZEN (ENGELBERT VAN), een broeder van den voorgaande , was Thesaurier of Schatmeester van het kapittel ten Dorn te Utrecht, en werd als Vertegenwoordiger der kapittelen , van wege de Staten van Utrecht in 1576 naar Brussel gezonden , waar hi) in het vol­gende jaar de Unie teekende. Zijne bekwaamheden waren in de vergadering der Algemeene Staten zeer geacht, hetwelk hieruit kan worden opgetnaakt , dat , toen hij den 3den Augustus 1577 zijn voornemen te kennen gaf, oin naar zijne Vaderstad terug te keeren , men betuigde , dat zijn vertrek niet kon geschieden zonder schade van zijn gewest. Wat hem tot flit vertrek bewoog, wordt niet ge­meld , doch waarschijnlijk zal de sneer en meer toenemende oni­mekeer van zaken in zijn vaderstad hem hiertoe hebben aangespoord. Het geslacht van Bruh e z e n toch was zeer verklcefd aan den Koning en aan de Roomsch Katholijke Godsdienst E n ge I b e r t 141i i, vi uerILIgen tier Hervormden in zijne provincie opmerkenar zal waarschijnlijk huiswaarts gekeerd zijn om hunne pogingen , ware het mogelijk tegen te gaan , of hij zal niet langer eene stad hebben willen vertegenwoordigen , waaruit zijn broeder de Domde­ken ,, om geloofszaken en Spaanschgezindheid geweken was. Mis­schien hebben zijne bekende gevoelens ook aauleiding gegeven , om hem terug te roepen. Voor het overige kan uit deze bijzonde•he­den eenigzins opgemaak t worden , waarom B r u h e z e n in de Ver­gadering der Algemeene Staten zoo zees geacht was. Zijne ge­hecbtheid aan de Roomsch Katholijke Godsdienst schonk hem de achting van velen , die de zel file Godsdienst waren toegedaan , en zijn vertrek werd als nadeelig voor zijne provincie beschouwd , otn dat men vooruit zag , dat hij vervangen zou worden door iemand , die in godsdienstige gevoelens van hem verschilde. De tijd van zijn overlijden vinden wij niet vermeld. Zie de Jonge, Unie van Brussel, hi. 149-151. BRUIN (CoRNELis CLAASZ.) , was te Amsterdam Leeraar of ver­maner bij de gemeente der Oude Friesche Doopsgezinden , onder den naam van Jan Jacobsz.- yolk bekend , die wen hare verga• deringen in de Blomstraat hield , en later met de gemeente, welke bij het Lam en den Toren vergaderde , vereenigd is geworden. Meh heeft van hem : Leerredenen. Leeuw. 1692. Hij was de vader van Claas Bruin, die volgt. Zie Bijdragen tot Boeken en Menschenkennis, D. II. St. II. bl. 99. BRUIN (LLLAS) , zoon van den voorgaande , geboren den 20sten Februarij 1671 te Amsterdam , heeft meet dan eens in de ge. meente , bij welke zijn vader Leeraar was , den Predikstoel beklout­men , en hoewel hij veel geschiktheid tot het Leeraarambt toonde, is hij nimmer Leeraar geweest , mar was tot zijnen dood toe, den 20sten December 1731 , Boekhouder op een kantoor. Reeds in zijne jeugd gaf Bruin blijken van schranderheid ; toonde smaak te hebben voor de dichtkunst , en ging tot aan zijn overlijden voort met dichtstukken te vervaardigen , die gretig door Steil- en Landgenooten ontvangen werden. Een zijner ,eerste proe yen in dat vak had tot onderwerp de Aardbeving, hier te Lande den Mien September 1692 voorgevallen ; zij kwam in October daaraanvolgende in het licht , en is later in het eerste deel zijner Ze dedichten opgenomen. Eenige jaren later gaf hij een stukje nit , genaamd : Aandachtige Bespiegelingen , sedert mede in het eerste deel zijner Zededigten herdru kt. Hierop volgde De Grondlegging der Roomsche firfjheid, treursp. Amst. 1713, waarvan een herdruk verscheen onder den titel : Lucius Junius B rutus , Grondlegger der Roomsche Vrijheid treursp. Amst. 1716, hetwelk nog, in het midden der vorige eeuw , jaarlijks op den Amsterdamscheu Schouwburg , ver­toond werd, even als de volgende , die er later bijgekomen zijn:, 1480 De Dood van Johan en G air c i a s , of de onzydige Begts­pleeging van Cosmos de Me d i c is, Groothertog van Toska­nen. treursp. Amst. 1715. David en Jonathan. treursp. Amst. 1713 , later herdrukt onder den titel : Spiegel van edelmoedige rriendschap. treursp. Amst. 1737. Aarn out en Ado lf van Eg mond, Hertogen van Gel­ der. treursp. Amst. 1716, tweede druk Amst. 1736. Be deugdzame Hoveling. treursp. Amst. 1720. met pl. De verhindercle Wraak van C aj us Martins C or iolanu s. treursp. Amst. 1720. De dood van Willem den Eersten , Prins van 0 ranje treursp. Amst. 1721. De Grootmoedigheid van Ep a min on du s. treursp. Amst. 1722. In de jaren 1713 en 1714 deed hij in het gezelschap van A n dr ies Schoemaker en andere goede vrienden , twee speel­reisjes , naar het Land van Kleef en door Zuid-Holland , die hij sedert in dichtmaat beschreef en in het licht zond onder den titel van: Kleefsche en Zuid-Hollandsche Arkadia , of Dagverhaal van twee Reizen , in en omtrent die gewesten gedaan , in nicht­maat uitgebreid , door Cla as Bruin , verrykt met aanteke­ningen van den Heere L. S m ids. M. Dr. Amst. 1714. 8°, tweede druk vermeerderd met prentverbeeldingen Amst. 1730. Een derde reisje door Noord-Holland , niet lang daarna onder­nomen , is , na eenige jaren in het licht gekomen , onder den naam van : Noord-Hollandsche Arcadia ; verrykt net aantekeningen van den Heere Gerrit Sc ho e mak er , en verciert met Printver­beeldingen. Amst. 1732. 8°. Behalve de bovenvermelde dichtwerken heeft men van B r u i n s hand nog : Dichtmatige uitbreiding van het Onze Fader , herdrukt Amst. 1765. 4°. Zededigten. Amst. 1713 en 1721. 2 deelen herdrukt in 1726 en 1741. De zegepralende Vegt , of de berg ming van honderd van deszelfs fraaiste gezigten. Awe. 1719. 8°, mede gedrukt in de Vechtstroom van Utrecht tot Maiden verheerlyht door honderd aezichten enz. Amst. 1790. fol. Korte schets van het Leven en Sterven der Martelaren. Amst. 1720. 4°, met 152 platen , herdrukt Amst. 1730. 4°. Honde•d Leerzame Zinnebeelden. Amst. 1722. 8°. De Lustplaats Zoelen berymt. Amst. 1723. 4° , herdrukt onder den titel : De Lustplaats Zoelen in dichtmaat uitgebreid. Amst 1742. 8° , met pl. Bijbelsche tooneelpoezij, bevattende 1. Abrahams Offerhande. 2. De vlucht van No z e s nit Egipte. --3. De Edelmoedigheid 1481 van David aan Koning S au 1. — 4. De dood van Koning S au 1..5. De gestrafte Hoogmoed van Koning D a v i d. 6. De Verlossing van Sadrach, Mesach en Abednego. Amst. 1724. 80, herdrukt Amst. 1735, derde druk Haarl. 1741. Aanmerkingen op 0 tt o van Ye e n , zinnebeelden der God­delfike tiefde. Amst. 1726. 8° , met 60 platen. Stigtelyke danmerkingen over de Siektens. Amst. 1727. 8°. Minnespiegel der Deugden. Amst. 1728. 80 met pl. XL Saatnen en Alleenspraaken uit het N. Verbond. Amst. 1729. 8°, herdrukt Amst. 1765. 8° , met platen van Jan Luike n. Het Leven van den Apostel Paulus in dichtrnaat afge­beeld , bestaande uit de volgende Tooneelstukken : 1. Het bloeddorstig voornemen van S a u l u s. — 2. de Bekeering van Saulus. — 3. De Bekeering van Sergius Paulus. — 4. Bet Lyden van Paulus en Silas. — 5. Paulus voor Fe lix en Drusi ll a. — 6. De dood van Paulus. Amst. 1734 met pl. , herdrukt 1739 en nogmaals in 1743. Bybelsche Bistorie. Amst. 1740. 4°, met pl. Dichtmatige gedachten over CLV1 Bybelsche Printverbeel­dingen. Amst. 1740. 8° , met pl. Verzameling der overgeblevene Bybel- Zeden en Mengelpoezy. Amst. 1741. 8°, met het portret van Bruin. Historic der Vrome .Martelaren , die om de Getuygenis der Euangelische Waarheid ter Poodt gebragt zijn , vermeer­dert onder yder Printverbeelding net eene horte uytlegging in Ryan, door Claas Bruyn. Leyd. 1747. met pl. Ook beeft hij met P. Lan g en d ij k in het licht gezonden: Tafereel der eerste Christenen. Amst. 1721. 4° , herdrukt. Amst. 1741. Br u ins gedichten onderscheiden zich meer door zedelijkheid en deftigheid, dan door stoutheid en oorspronkelijkheid. Men vindt daarin weinige versieringen , waarmede de dichtkunst zich zoo gaarne bevallligheid bijzet. Losse gang, bevallige zwier en geestige val van verzen zal men er to vergeefs in zoeken. Alles heeft jets stijfs, lets gekleeds dat de beminnaar van echte poezij terugstoot. Als taalkundige werd Brain evenwel door Balt has a r H u y d e c o-p e r en anderen geprezen en aan zijne schriften niet weinig gezag toegekend. Zijnc beeldtenis gaat in plaat uit gegraveerd door Houbra k en, waaronder Sy br and F eitam a deed plaatsen : Dit 's Bruin, de Cebes van het Y. Het licht der Zedepoezy. Zie Wagenaar, Beschr. van Amsterd., St. Ilf. bl. 254; van Abkoude, Naamreg. van Nederd. Boeken, D. I. St. 1, III , IV en V; Kok, Vaderl. Woordenb.; van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boeken ; Kok, Vaderl. Woordenb. ; J. de V r i e s, Proeve eener Geschied. der Nederd. Dicht. , D. III. bl. 21 1464, en 22; de Chaimot, Biogr. Woordenb.; Biogr. iratzon., Tom. I. pag. 156; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dick­ters ; van Kampen, Geschied. der Lett. en Wetens. in Nederi., D. II bl. 101; Algem. Woordenb. der Zanaenk; Schotel, Beoor­deel. der Ardadia's van Claas Bruin, in de Bijdr. tot Boeken­en Menschenkenn. , D. II. bl. 98-125, D. HI. bl. 1-30; Biogr. Univ., Torn. HI. pag. 219; Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Holl. enz., 1). bl. 162. BRUIN ("WILLER), zoon van Jan Bruin en Neel tj e Sas, geboren in de Rijp in Noord-Holland den 29sten April 1759, uit zeer geringe stand afkornstig , en reeds op zijn derde jaar van ouderlijke verzorging beroofd, ontving zijne opvoeding in het Wees­huis der Doopsgezinde getneente zijner geboorteplaats. Ofschoon hij reeds op school blijken gaf van goede geestvermogens , zoo viel het echter geese zijner verzorgeren in , hem tot iets anders te be­stemmen , dan waartoe geboorte en stand hem riepen , tot een nut­tig ambacht. Hij werd dan ook bij eaten Timmerman en Molen­maker besteld , en de plannen en teekeningen van molens, die nog van hem voorhanden zijn , getuigen , dat hij zijn vak meer dan werktuigelijk beoefende. Het eerste geschrift, dat hem reeds in de dagen zijner jonge­lingschap boeide, en waarvan de gezette lezing de rigting van zijnen geest te kennen gaf en meer bepaalde , was het guldenboek van onzen de Groot: Over de waarheid van den Christelijken Godsdienst. De wijze waarop hij vervolgens aan het Godsdienstig onderwijs bij den ongestudeerden maar bekwamen Leeraar zijner gemeente , Pieter Hartman, deel nam, maakte dezen opmerk­zaam op den gunstigen aanleg, de reeds verkregen kennis en de zucht voor de Bijbelsche en Godgeleerde studie bij den jongeling. Na hem , in den Ouderdom van 22 jaren , door den doop tot de Gemeente te hebben toegevoegd, deed hij hem het voorstel , om hem aan zijnen tegenwoordigen stand en werkkring te onttrekken en tot Leeraar op te leiden. Tegen de uitvoering van dit voorstel verzette zijnen Meester zich echter met al de kracht van voordeelige toezeggingen, terwijl zijne omstandigheden hem ook onoverkomelijke zwarigheden schenen in den weg te leggen, het ontbrak hem zoo­wel aan tijd , als aan geldmiddelen , om aan het gedane voorstel en zijn eigen verlangen gehoor te geven. Er bled dus voor B r u i n niets anders over , dan door het voort­gezet oefenen van zijn tijdelijk bedrijf,, voor zijn levensonderhoud te zorgen , terwijl hij bij Hartman, in uitgespaarde uren , het beloofde onderwijs ontving, en door groote bezuiniging in zijne noodzakelijkste behoeften zich de middelen tot het aankoopen van de volstrekt noodige boeken wist te hezorgen. Met vasten tred sloeg hij dezen weg in , en hij rustte niet, voor dat hij, zijn doel bereikt had. Terwijl hij Lange dagen getrouwelijk in zijn beroep arbeidde, wist hij 's morgens vroeg en 's avonds laat nog tijd te vinden voor zijne letteroefeningen. Zelfs het enkel middaguur,, dat den werkman 1483 ter verpozing van vermoeijenden arbeid vergund wordt , ging bij hem niet verloren voor het doel , waarop hij steeds het oog hield ; alsdan zonderde hij zich dikwijls at in de kap van den molen , waarin hij werkte , en maakte die alzoo tot zijn studeervertrek. De opleiding , die hij bij Hartman genoot, kon, gelijk van zelve spreekt , slechts gering zijn ; maar hij wist die op eene wezenlijk bewonderens­waardige wijze tot zijn nut te besteden , in het voorjaar van 1783 , hield hij zijne eerste Leerrede in de toen vacante Doopsgezinde Ge­meente van Kolhorn-en-Barsingerhorn. Het gevolg was , dat hij aldaar beroepen werd , nadat hij kort te voren door Jan ten Kate, Leeraar .te Oost- en West-Graftdijk , en Sy brand Ma r-t en s , Leeraar te Noordeind van Graft , ten overstaan van zijnen Leermeester geexamineerd en tot het Predikambt was bevoegd verklaard ; van daar werd hij spoedig naar Wieringen beroepen , dock ook die gemeente mogt zich niet fang in zijn bezit verheugen , want reeds in 1789 stond hij te Westzaan. Zijne Leerredenen , die hij in eene schets ontwierp , bij over­denking uitbreidde en uit het geheugen voordroeg, onderscheidden zich door gepasten rijkdom van zaken en eenvoudige en duidelijke Schriftverklaring , door geleidelijkheid van ontwikkeling , en zede­lijkheid van begrippen. Ofschoon hij de Bijbelleer als Goddelijke openbaring met geheel zijn hart eerbiedigde , en toonde, dat hij de gronden daarvoor met bekwaamheid en klem wist te handhaven zoo was zijne Godsdienstige denkwijze nogthans door eene vrijheid gekenmerkt, die den zelfdenker te kennen gaf, maar niemand aan­stoot geven kon. De zelfde loffelijke eigenschappen blonken ook uit in zijn catechetisch onderwijs , waarbij hij zich doorgaans van eigen zamenstellen bediende , waarin de leer en de geschiedenis altoos op het naauwst met elkander verbonden waren. De stifle nederigheid , welke den man zoozeer eigen was , en de praktische strekking van at wat hij dacht en verrigtte , bleken in­ zonderheid , toen hij zich opgewekt gevoelde , de vruchten van zijn nadenken en onderzoek door den druk gemeen te waken. Zijn eerste werkje verscheen dan ook zonder zijnen naam , en droeg den bescheiden titel : Het lot der menschen na hunnen dood, of vrije gedachten over de spoedige herstelling ten eeuwigen leven , ter proeve voorgesteld aan mijne onderzoek- en waarheidbeminnende Me­ dechristenen. Haar!. 1793. Men ziet in dit stukje den onbekrom­ pen en onafhankelijken denker die het gevoelen wegens den zoo­ gpnoemden tusschenstaat , op geene verwerpelijke en voor hem at­ thans nieuwe gronden , bestrijdt , terwijl hij zijne tegenovergestelde inzigten , omtrent dat onderwerp , met klemmende , wijsgeerige en Bijbelsche bewijzen handhaaft. Hoezeer B r uin ook in zijnen kleinen en stillen kriag den loop der Godgeleerde wetenschappen naging , en de verschijnselen ter harte nam , welke op dat gebied zich vertoonden , blijkt uit zijn tweede , mede zonder zijnen naarn in het licht gezonden , geschrift: i484 De levensgeschiedenis van .1 e z u s niet overtollig , maar van aangelegenheid , ter overtuiging van de waarheden des Chris­telijken Godsdienst, en der zedelijhe verbetering van het mensch­dom. Haarl. 1724. In dit boekje van weinige 'Aden handliaafd hij op eene waardige en nadrukkelijke wijze , het uitwendig bewijs voor de waarheid des Christendoms , tegen de Duitsche Godgeleerden van zijne dagen , die het als onvoldoende en onnoodig verwierpen , waarbij hij zich van redeneringen bedient , die hare kracht ter overtuiging nog niet verloren hebben , en nitnmer verliezen zullen. Toen ons Vaderland in de gevolgen van de groote Fransche Staatsomwenteling decide, en men zich ook bier veelal bezig hield met het lezen en spreken over staatkundige onderwerpen , achtte hij het nuttig , zijne Landgenooten opzettelijk bij Godsdienstige waarheden te bepalen , overtuigd, dat goede Godsdienstige begrip­pen tot bet bevorderen van het algemeene welzijn der maatschappij kunnen dienen, ja noodzakelijk zijn. Te dien einde gaf hij met zijnen naam in het Licht : Gemeenzarne Beschouwingen ever den Godsdienst voor on­geoefenden , ter bevordering der Godsdienstige verlichting. Amst. 1795. Deze Beschouwingen , in den vorm van zamenspraken gekleed , kenmerken desgelijks den helderdenkenden man, die het gemeene welzijn met warmers ijver omvat en voorstaat. De Practische strekking van zijne werkzaamheid bleek mede door eene vrije navolging van eenen leerzamen Roman , naar het Hoog­duitsch : Het goede Kr i s t nti e of eene Geschiedenis voor Dienst­boden , en ook voor Ouders , ifleesters en Vrouwen. Haarl. 1795. In den loop van het zelfde jaar ondernam hij , naar het eer­metaal te dingen , uitgeloofd door Teylers Godgeleerd iGenootschap, op de beantwoording der in de toenmalige tijd zeer gepaste prijs­vraag: Kan men net grond beweren, dat de menschen immer, , alleen door middel van hunne eigene rede of redekavelingen, zonder behulp van eenig regtstreehsch of meer onmiddelijk Goadelijk onderwijs tot de regte denkbeelden van Goddelijke zaken , zouden hebben kunnen homen? Hoewel zijnen ge­leerden medebroeder,, Jan Brouwer te Leeuwarden , de gouden eereprijs ten deel viel , zoo had B ruin echter de voldoening, dat aan zijnen arbeid de zilveren rnedaille toegewezen werd. Aangemoedigd door den gunstigen uitslag van zijne pogingen , zond hij in het jaar 1798 andermaal bid hot zelfde Genootschap een antwoora in op de prijsvraag tegen de materialitische rigting , welke door Kant evenzeer bestreden werd , als zij door de En­gelsche Wijsgeeren werd gewraakt : Is er in. den mensch geen ander beginsel van werking , dan Eigenliefde , en han men alle de neigingen en hartstogten, die zich bij hem opdoen, daartoe brengen ; of huisvesten er in hem ook beginselen van goedwilligheid, die zich door Beene eigenliefde verklaren la-ten , en volstreht belangeloos moeten genoemd worden ? OA_ 1485 edit stuk mogt eenen zilveren eereprijs wegdragen , terwiji de schrijver den zelfden mededinger had als vroeger, die ook nu wederom het gouden eermetaal bchaalde. Bruin bepaalde zich in zijne letteroefeningen echter niet uitsluitend tot den kring , hem door zijn beroep aangewezen; hij beschouwde met een wijsgeerig oog, door het Licht van de Gods­ dienst verhelderd , den loop der Staatkundige geheurtenissen in zij­ ne lee1tijd en zoeht daarin redenen tot opbeuring en bernoediging voor zichzelven en anderen. Daarvan getuigt een geschrift , met verzwijging van naam, door hem uitgegeven orider den titel van : Godsdienstige en ffijsgeerige Beschouwingen der jongste Staatomwentelingen in Europa. Amst. 1709. Terwij1 hij zich alzoo op het uitgebreide veld van wijsgeerige beschouwingen begat', sloot hij zijne oogen niet voor hetgeen in zijnen naasten kring gebeurde en hem als huisvader inzonderheid ter harte ging. Overtuigd , dat ouders niet met te veel wijsheid en omzigtigheid kunnen te werk gaan , wanneer het de keuze van een beroep voor hunne kinderen en het aangaan van een huweltik door deze geldt , schrecf hij eenen Roman in brieven , waarin hij zijne denkbeelden en raadgevingen omtrent die gewigtige onderwer­ pen inkleedde. Dit boekje verscheen naamloos onder den titel: Frans Edeling en Sophia Constant. Amst. 1801. Later gaf hij nog een werkje met zijnen naam in het Licht , getiteld : _ Proeve over de Wijsheid van God in het Ontwerp der Euan­gelische Bedeeling. Amst. 1810 , hetgeen van zijne grondige bij­belstudie en heldere voorstelling mede eene gunstige getuigenis geeft. De laatste vrucht van zijne pen , die hij, met verwijging van zijnen naam, door den druk gemeen maakte, is eene verhande­ling (voorkomende in het Letterkundig Magazijn voor Weten­schap en Kunst voor 1815, P. V , bl. 210-226): Over den ouden oorsprong van het Huis van Nassau , en deszelfs vroege en duurzame betrekking en tot ons Vaderland. Wanneer men , na de optelling dezer geschriften , aan de zeer geringe opleiding denkt, welke aan Bruin ten deele viol ; aan de bekrompeue huiselijke omstandigheden , die hem verboden , zich meer clan de hoogstnoodige boeken aan te schaffen ; aan zijn spaar­zaam verkeer met geleerden ; aan zijne betrekking tot inrigtingen , buiten zijnen naasten werkkring gelegen (1) en aau zijne werkzame (1) Aan den werkzamen en volhardenden ijver van Bruin en eenige weinige zijner medebroederen , heeft men te danken , dat het reeds ter zijde gelegde plan tot de oprigting van het Fonds voor de Weduwen en Kinderen van poopsgezinde Leeraars in de provincie Holland , is hervat en ten uitvoer gebragt. Zoo was hij jaren tang , en lot aan zijne dood, een ijverig Lid in de Commissie van Plaatselijk Toevoorzigt over de scholen. Ook maakte hij zijne vroegere bedrevenheid in het timmeren zich vaak ten nutte, door menig tusschenuur te besteden , om iets tot huisselijk gebruik te vervaardigen. 1486 belangstelling in het welzijn van naburige Doopsgezinde Gemeen­ten (1) , waardoor zijn, tijd voor een groot gedeelte weggenomen werd , zoo staat men billijk verwonderd over de meer dan gewone ontwikkeling van geest , en de grondige kennis, welke de man in velerlei vakken van wetenschap zich had eigen gemaakt. Bruin overleed den 22sten October 1826 te Westzaan en liet bij zijne echtgenoote iVl a a r tj e R e i n es na 2 zoons en 5 doch­ters. bine zonen waren : Pieter Bruin Wm z. , geboren te Westzaan den 28sten October 1789 sedert 1824 Predikant bij de Doopsgezinden in het Noordeinde van Graft en Jan Bruin, ge­boren te Westzaan den 10den Februarij 1794 en overladen den 4den November 1850 , als Predikant bij de Doopsgezinden te Koog­en-Zaandijk. Zie Algem. .Konst- en Letterbode 1826, D. II. hi. 321 en 322 ; (d e Jong), Alphab. Naaml. van Boeken ; Blaupot ten Cat e, Geschied. der Doopsgez. in !loll. enz. , D. II. b1.127 noot , en vooral Jaarb. der Doopsgez. Gem. in Nederl. 1837, bl. 114 —125, hetwelk wij Kier grootendeels gevolgd zijn en uit familiepapieren hebben aangevnld. BRUIN (limns DE), Kommandeur van het Direeteurschip de Wakende Bony , nam den 2den April 1638 eenen Duinkerkschen Kaper ; bragt hem met zijne geheele bemanning van 60 koppen , te Antwerpen op, en had slechts een man verloren. In Augustus van het zelfde jaar verjoeg hij met vier andere Kapiteins , bij Vlie­land liggende , zeven Duinkerksche fregatten , doch kon ze wegens hunne welbezeildheid en den invallenden nacht niet hereiken. In October • 1639 joeg hij met twee andere oorlogschepen een Duin­kerker met 6 stukken bij de Holms in Jutland aan strand en schoot hem in brand , waarop de bemanning 80 man sterk zich op het land redde. Daarop ontmoette de Bruin een ander oorlogschip van Duinkerken met 12 stukken, die hem nogthans doordien er een harde wind opkwam, ontsnapte. Zie Comm el ij n, Leven van Fre dr. Hendr. , D. 11. hi. 6, 7, 67. BRUIN (CoENELis DE), een Koopman in Granen en OlEcier der Schutterij te 's Gravenhage , was een der medepligtigen van Adolf B or rebach (2), aan den aanslag , den 21sten Junij '1672 tegen het !even van den Raadpensionaris Johan de Witt gesmeed , de Bruin, die , te dezer gelegenheid , aan de band gekwetst werd, wist zich aanvankelijk schuil te houden , doch schijnt , na het overlijden der de Witten, naar 's Gravenhage te zijn teruggekeerd en voorts ongemoeid te zijn gebleven. (1) Gedurende een tijdsverloop van 11 jaren bediende hij, des Zon­dags om de 14 dagen 's namiddags, de Coen vacante Doopsgezinde Ge­meente van Krommenie met er te prediken , te catechiseren en gere­geld Doop en Avondmaal to bedienen. Hij lief zich door weer noch wind van dit werk der Defile afhouden, waartoe zijne vaste gezondheid veel bijdroeg. (2) Zie hiervoor bi. 940 en 941 1487 IN was gehuwd met Snzanna Hendriksz. Zie Samson, Hist. de Guillaume III, Tom. II. pag., 256-258; Montanus, Leven en Oorlogsd. van W illem III, D. 1. bl. 357 en 3,58; van Loon, Nederl. Historip., D. III. bl. 85; Wagenaar, Vaderl. list., D. XIV. bl. 68 en 69; van Wijn, Bijvoegs. op Wa­genaar, D. XIV. bl. 53-56; Kok, Vaderl. Woordenh. BRUIN (JOBANNES DE), waarschijnlijk een noon van Floris Frank o­zoon d eB ruin, die uit een oud Brabands geslacht te 's Hertogenbosch afstamde , van waar hij , met zijne huisvrouw Janne tj e Adr aanze, de wijk naar Gorinchem nam , ten einde de wreede ver­volgingen te ontwijken , die de Hervormden van de Spanjaarden moesten ondergaan. J o h an n e s werd ter laatstgemelde plaats ge­boren , den 25sten Augustus 1620. Hij genoot het eerste onderwijs in de Nsbegeerte under den Hoogleeraar A d r i a n u s H er eboort te Leiden ; waarna hij zijne letteroefeningen te 's Hertogenbosch voortzette , en aldaar de achting en genegenheid won van S a-m u e l De s m a re ts , die destijds te dier stede in de Wijsbegeerte en Godgeleerdheid onderwees. Na eenig verblijf aldaar, begat hij zich naar Utrecht , waar hij met eenen vurigen ijver de lessen over de Wis­kunst hoorde van den Hoogleeraar Jacobus R a yens perger , die hem bijzonder genegen was. Zijn weetlust zich nog al verder uit­strekkende besloot hij ten tweedernale Leiden te bezoeken , ten einde zich aldaar verder de lessen van de Geleerde mannen in het yak , dat hij beoefende , ten nutte te maken; bier oefende hij zich met zulk eene vlijt , dat men hem cerlang waardig keurde, am aan de jeugd lessen in de Wiskunde te geven. De Hoogleeraar Raven s­perg er te Utrecht , voelende zijn einde naderen , prees hem zoo sterk den Bestuurderen dier Hoogeschool aan , als iemand , die in alle opzigten door zijne kunde en loffelijke hoedanigheden ver­diende hem op te volgen , dat hij na diens dood , in zijne plaats tot Hoogleeraar in de Natuur- en Wiskunde werd aangesteld ; en doordien de Hoogleeraren van de faculteit der Natuurlijke begeerte te Utrecht , uvereen gekomen waren , dat ieder in zijn eigen huis de vrijheid zou genieten , van zoodanig deel te onder­ wijzen , als ieder mogt goedvinden ; maakte de Bruin hiervan een onbeperkt gebruik , en gaf ook lessen in de Ontleedkunde , niet alleen, waar hield zelfs voor de studerende jeugd een collegie , over het onsterfelijke werk van de Groot , van het refit des Oorlogs en des Vredes. Almede bezat hij eene bijzondere vaar­digheid in het ontleden van dieren, en staafde zijne lessen door proefnemingen ; ook hield hij zich onledig met Sterrekundige waar­nemingen. De verhandelingen die hij heeft uitgegeven , Over de Voedende kracht (1); Over de zwaarte en ligtheid der ligcha men (2); (1) De Vi altrice. (2) De Corporum gravitate et levitate. 1488 Over de natuurlijke Dennis van God (1); Over de oorzaken en oorsprong van het licht (2), verstrek­ken tot sprekende bewijzen van zijne geleerdheid. De laatstgenoemde verhandeling gat gelegenheid tot een twistge­ding tusschen hem en Iza a k Vos si u s , aan wien hij een brief schreef welke in bet licht verscheen onder den titel van : Epistola ad Isaa cum Voss ium de natura et proprietate lucis. Amstel. 1663. 4°, 68 bladzijden groot en waarin hij het werk van V o s s i u s de natura et proprietate lucis wederlegt, en de stelling van Descartes over dat onderwerp, van welken wijsgeer hij een aanhanger was, ten vurigsten verdedigt; ook heeft hij tegen den Godgeleerden R ei nier Vo ge I z an g, die hem bet jaar te voren was aangevallen geschreven : Defensio Philosophiae Cartesianae contra Voge l s a n-g um. 1670. 4°. De Bruin huwde , in 1652 , met een koopmans dochter van Utrecht, hij wie hij twee kinderen verwekte, die siechts weinige dagen leefde. Hij zelf stierf den 21sten October 1675. Zie' Burman, Traject. Erudit., pag. 36 en 37; van Hoogstra­ten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. list. WoOrdenb.; Kok, Vaderl. Woordenb. ; de Chalmoi, Biogr. Woordenb. BRUIN (FLORENTIUS o) ook wel als de Bruine voorko­mende , een neef van den voorgaande en zoon van Fran co de Bruin en van Maria Verbeek, geboren in 1650 te Gorinchem , waar zijn vader Schepen was , werd vroegtijdig in de eerste gronden der tetteroeleningen aan de Latijnsche scholen zij­ner geboortestad onderwezen, kwam met zijn veertiende jaar aan de Hoogeschool te Leiden en van daar, na gedurende eenige jaren het onderwijs in de geleerde talen en Godgeleerdheid genoten te hebben , naar Utrecht , van waar hij met uitmuntend loffelijke ge­tuigschriften van de Hoogleeraren F r a n c i s c a s Burman en A n­dr e a s Essen i us mar huis keerde en den 27sten Augustus 1675 , door de Classis van Gorinchem tot de predikdienst werd toegelaten. Gedurende tien maanden van het jaar 1678 diende hij als Veld­prediker bij het Regement van den Grave van Homes; werd den 21sten Februarij 1680 te Schelluinen beroepen en in 1690 te Gorinchem , waar hij , de gemeente met de vurigste liefde en godsvrucht heeft bestuurd, tot aan zijnen dood toe , welke voorviel in Julij 1724. Hij was een diep geleerd man , want hehalven zijne groote kunde in de Hebreeuwsche spraak , was hij buitengewoon ervaren in de Joodsche, Grieksche en Rorneinsche Oudheden , voorts, in de Kerkelijke Geschiedenissen, Tijdrekenkunde enz.; de werken door hem nagelaten zijn: (1) De Cognitione Dei naturali. (2) De Lucis causis et origine. .1489 De emendandis temporurn Hebraeae linguae anomaliis enai­ lagisve , Dissertatio epistolaris. 4°. Overeenstemming der IT' Euangelisten. Leyd. 8°. Over den XL VI Psalm. Leyd. 8°. Eeuwspelen der oude Romeinen. Amst. 1703. 8°. Over den Catechismus. 8°. Zijne zinsprenk was : Nobilitas sola est atgue unica virtus (De deugd alleen is de eenige adel) , of Rien sane peine (Niets zonder moeite). IN was gehuwd met Anna Eek ho ut, bij wie hij vader was van Franco de Bruin, geboren te Schelluinen , overleden den 26sten Januarij 1763 als Predikant te Amsterdam en 1' lor en ti u s Ad rian us de Bruin , die van 1725-1767 Predikant te Nieuw ­land was. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Mist. Woordenb. ; van A b k o u d e , Naamreg. van Nederd. Boeken ; Kok, Vaderl. Woordenb.; van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van ]Vederd. Boeken; de Chalmot, Biop,.r. Woordenb. ; Algem. Aonst- en Letterbode 1849, D. II. bl. 261; Glasius, Godgel. Nederl. BRUIN (CORNELIS DE) of DE BROYN , geboren te 's Gravenhage omstreeks 1624 , had van der jeugd of aan • eene onverzade­lijke lust , om vreemde landen te bezoeken ; en verstandig besef­fende , dat de teeken- en schilderkunst niet te ontbeTen is voor reizigers, die uit hunne togten , en voor zich zelve en voor hunne medemenschen , nut en onderrigting zoeken te rapen , met hurl de afbeeldsels van steden , gedierten , gewassen en wat de natuur ver­der oplevert , naar de oorspronkelijke voorwerpen zelven afgemaald , te bezorgen ; stelde hij onder de lessen van zijnen kundigen ter T h eodoor van der Schuur, alles te werk, om dat oog­merk to bereiken , en bragt het in korte jaren zoo ver , dat hij bekwaam was om zich met bet voorgenomen doel op reis te be­geven. De Amsterdamsche Burgeineester Ni col a a s Witsen, een man, die, aan zijne overige uitmuntende hoedanigheden, de zucht paarde om zijne landgenooten hij wie hij eenen goeden aanleg mogt ontdekken , de behulpzame hand te bieden , had naan­welijks d e Bruin leeren kennen , of hij stelde hem in staat tot bet ondernemen van zijne reizen. Deze laatste vertrok dan den lsten October 1674 uit 's Gra­ venhage , en narn zijne weg over Duitschland naar Rome , waar hij R obber t du Val ontmoette, die hem bij de Bentbroe­ ders inleidde , van wie d e B ru in den naam van-Adonis verkreeg. Na zich anderhalf jaar in Rome te hebben opge­ houden , en al het merkwaardigste van oVe groote wereldstad en hare omstreken te hebben afgeteekend , reisde hij naar Nape's. Daar mede alles bezigtigd en op het papier gebragt hebbende , wat hem van eenige dienst kon zijn , keerde hij naar Rome terug., vertrok den 16den Junij 1675 van daar naar Livorno , waar hij een jaar verbleef, als wanneer hij zich naar Smirna hegaf, om 94 1490 vervolgens , door Klein Azle en Egypte , naar de eilanden van den Archipel te reizen. Wat ongehoorde zeldzaamheden der Oud­heid , fraaije afteekeningen van steden , dieren en gewassen , nevens eene ontelbare menigte wonderen der natnur hij van daar heeft medegebragt , weten zij die het werk gelezen hebben , dat hij , in 1693 , in het licht zond en hetgeen alleen in staat is om 's mans naam te vereeuwigen ; ook hetuigt hij aan het slot zijner voorrede dat het grootste doel , hetwelk hij met zijn werk op het oog gehad heeft , is geweest het geven van naauwkeurige afteekeningen van de steden plaatsen en gebouwen , die hij bezocht heeft , a is » welke" zegt hij , a ik zonder vermetenheid mag zeggen , lets gedaan a te hebben dat van niemand ondernomen is." Van zijnen togt teruggekeerd , begaf de Bruin zich naar Venetie , waar hij acht jaren woonde , gedurende welke tijd hij zich met voorbeeldigen ijver op de schilderkunst toelegde , waarin hij de lessen van den vermaarden Carlo Loth genoot. Hij reisde van hier ten j are 1 693 , en kwam den 19den Maart van dat jaar in zijne geboorteplaats , waar hij met het schrijven van zijn hier bovengenoemd boek vijf jaren doorbragt , waarna hem op nieuw den lust beving , om eenen tweeden togt te onder­nemen , waarin hij ook weder door W it s en werd in staat gesteld en die niet minder belangrijk is geweest, dan de eerste; ook tot rijper jaren gekomen en door ondervinding geleerd , welke behoef­ten op zoodanige verre reize het meest benoodigd waren , voorzag hij zich van al hetgeen hem tot bereiking van zijn veruitziend voornemen van eenig nut kon zijn. llij vertrok den 28sten Julij 1701 , nam zijnen weg door het Russische Rijk en Perzie , naar Indio, bezoekende voorts de Mala­baarsche kust , hct eiland Ceilon, Batavia en Bantam ; alle welke landen door hem beschreven zijn in een werk , waarin de beroemd­ste landschappen , steden en andere zeldzaamheden , zijn afgebeeld. Op dezen togt wedhij uitnemend wel ontvangen , door den Czaar . van Illoscovie Peter I, die hem groote eer aandeed en net wel­daden overlaadde ; hij schilderde lien wereldberoemden Vorst , be­nevens drie Prinsessen , tot tweemalen toe levensgroot , en werd gedurende al den tijd dat hij in Rusland vertoefde , wel onthaald en rijkelijk besehonken. Op Batavia , vervaardigde hij ook de beeldtenissen van de beide Gouverneurs-Generaal , 11 e m van Outhoorn en Johan van Hoorn, en schilderde .een groot aantal vreemde gewassen , die hij in eenige stukken bijeen schikte , en mede naar het Vaderland bragt. Van deze tweede reize kwam hij den 24sten October 1708 in 's Gravenhage terug , en hield zich vervolgens aan onderscheidene plaatsen in Holland op , doch wel het meest te Amsterdam , ten einde het drukken en graveren van zijn boek• en plaatwerk te bestieren. Den avondstond zijns levens sleet hij te Utrecht, waar hij in of omtrent het jaar 1719 is 4)verleden. 1491 Een fraai portret van hem is door den Ridder God e fr idus Kne I­1 e r geschilderd , en door den Kunstenaar G. V alck in koper ge­bragt ; ook ontmoet men een afbeeldsel in het klein van hem bij van Gool, door Arnold H ou brak en gesneden. Under het eerstgemelde, leest men een vierregelig Latijnsch vers, van den zinrijken Dichter Johan van Broekhuizen, terwij i onder het zelfde portret , voor het le deel van zijne Reizen pronkende , de volgende regels in het Nederduitseh , zijn geplaatst : Wat zwier spreekt in de Bruins opmerkend gelaat, Een halve wereld doet zich voor in deze plaat, Lag andere reizigers bekladden hun papieren. Be wijsheid kranst dit hoofd met zee- en land-laauwrieren I Uit beter oogen ziet ons Neerland als het plag. Deez' teekende , deez' schreef, niets anders dan hij zag. De werken door de Bruin in het Licht gegeven , en welke in alle opzigten op een uitnemende uitvoering kunnen roemen , heb­ben tot titel: Reizen door de vermaardste deelen van Klein-Asia , de eilanden Rhodus , Cyprus, Metilino , Stanchio , enz. lilitsga­dors de voornaamste steden van Egypte , Syrie en Palestina verrajkt met meer als 200 kopere kunstplaten , rertoonende de beroemdste Landschappen , Steden, enz. Alles door den Autheur zelfs na het leven afgeteekend. Delft 1698. fol. , ook in het Fransch vertaald uitgegeven onder den titel van : Voyages au Levant. Delft 1700 fol., Paris 1704. fol. , in wel­ken laatsten druk de Schrijver verkeerdelijk Le Brun genoemd word t. Reizen over Moskovie , door Persie en Indie ; verrijkt met 300 kunstplaten ; vertoonende de beroemste Landschappen en Steden ook de bijzondere dragten , beesten , gewassen en plan-ten , die daar gevonden worden ; vooral, derzelver oudheden , en wel voornamelijk heel uitvoerig die van het heerlijke en van ouds door de geheele wereld door bestaande Hof van Per­sepolis bij den Persianen Thilminar genaamd. Alles door den Autheur zelf met groote naauwkeurigheid na 't leven afgetee­kend , en nooit voor dozen in het licht gebragt. Artist. 1711. fol., tweede druk Amst. 1714. fol. , van welk werk duizend exem­plaren gedrukt zijn geworden (1) ; terwij1 zij mede in het Fransch zijn uitgegeven onder den titel van : Voyages par la Moscovie en Perse , et aux Indes. Amst. 1718. 2 vol. Aanmerkingen over de Printverbeeldingen van de overhlajf­selen van het oude Persepolis , uitgegeven door de Reeren Chardin en Kaempfer. Auast. 1714. 1°. (1) Zie U f fe n b a c b, Merkwurd. .Reisen , B. III. S. 674-677, volgens belgeen deze nit de Bruins eigen mond vernam. 1492 Alle ziine werken zijn in het Fransch vertaald , mede gezamenlijk uitgegeven te Rouaan in 1725 in 5 deelen 4 ° , welke uitgave zees geacht is omdat de A bt B a n i e r , die met vele aanteekenin­ gen verrijkt heeft. Ook bestaan "er Hoogduitsche en Engelsche vertalingen van de Bruins werken. Zoo verscheen van -zijne eerste reize eene vertaling in 1702 te Londen in fol. en van de tweede in 1720 te Londen in 3 deelen in fol. • Be Bruin had het ongeluk van in verdeuking te vallen , dat hij de zelfde Cornelis de Bruin was als de hierboven ver­ melde , die , zoo als wij gezien hcbben , medepligtig was aan den moorddadigen aanslag tegen het Leven van Johan de Wit t. Dit denkbeeld heerschte algemeen in het Oosten ; toen de Reiziger het te Smyrna ten stelligste tegensprak , wilde men hem naauwelijks gelooven ; zoowel daar als te Livorno en Venetie , was hij , zonder het te weten , altijd daarvoor gehouden, en men was daarin be­ vestigd , doordien hij in gesprekken over de toenmalige Staatsge­ schillen altijd met eenige drift de partij van den Prins van 0 r a n­ e trok. Hisj bewees echter,, vooreerst uit het verschil van jaren, ten anderen uit het stilzwijgen van alle Hagenaars , die hem in het Oosten ontmoet hadden , nopens dit geval , en eindelijk door een getuigschrift uit zijne geboorteplaats , de valschheid dies. aantij­ ging , waaraan hij zich zooveel Het gelegen liggen , dat hij betuig­ de , elk , wie hem voor den zelfden persoon hield , voor geen eer­ lijk man aan te zien ; daar hij evenwel niet bewees van een ander geslacht to zijn , is het niet onwaarschijnlijk , dat hij , zoo niet een zoon , dan toch een bloedverwant van den aanrander van de Wit t geweest zij. Zie ,van Gool, Nieuwe Schoub. der Nederl. Schad. en Schilder., D. I. bl. 112-116; Paquot, Memoires pour servir di l'hist. _des Pays-Bas , Tom. V. pag. 213-218; Saxe, Onomast. Liter., Pars V. pag. 505 et 506; de Feller, Diction. Histor., in vote B ruyn (Corneille de); van Wijn, Bijvoegs. op Wagenaar, D. XIV. bl. 54 en 55; Scheltema, Peter de Groove in loll. en te Zaand., D. I. bl. 252-256; de zelfde, Rusland en de Nederlanden, D. 1 1 i. bl. 119-130; Nieuwenhuis, Algem. Woordenh. van Kunst. en Wetens. ; van Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en Wetens., D. II. bl. 79 en 80, D. III. bl. 142-144; Collo( d'Escury, Holland's Roem, D. 11 i. A. bl. 402-405; Biogr. Nation., 'row J. pag. 155 et 156 ; van.Kampen, de Nederl. huiten Europa , bl. 384-390 ; Immerzeel, Levens en Werken der Nederl. Kunsts.; Wonder, Alphab. Lijst der Nederl. Kunsts. BRUIN (ANNA MARIA PUNT , geboren DE), was eene zeer voortref­felijke Tooneelspeelster, die in 1730 aan het Tooneel kwam en in die dagen als de edeiste parel aan de kroon van den Schouwburg schitterde. Zip was naar den eisch der rollen of Venus, of NI i­nerva, of de gulhartige Ileb e ; in alles volmaakt , terwijI zij zelve door eene gelukkige onachtzaamheid haar eigene voorregten scheen te vergeten. Onder anderen werden de rollen van Cornelia in ,Pompejus en Monitn a in Mithridates, zeer fraai door haar nit- 1493 gevoerd. In het treurspel Louis de Vargas had zij , onder de gedaante van. Maria de Luzan, op zekeren avond den Tooneel­speler Jan P u n t, die den titelrol vervulde, zoodanig getroffenf, dat hij Naar ten huwelijk vroeg, welk aanzoek met een gewenscht ge­volg bekroond werd, doch voor weinige jaren slechts, want den 24sten Mei 1744 overleed zij , in het bloeijendste van haren leer. tijd in het kraambed, hem twee kinderen nalatende. Zelfs buiten het tooneel bezat zij alle hoedanigheden , die eene schoone vrouw beminnelijk maken. Zij paarde de levendigste ver­beelding aan een gezond oordeel; Naar allergevoeligst hart onder­wierp zieh altoos aan de reden; de lieflijkheid van haren gezelligen aard werd ondersteund door een zwier, die naar de deftigheid zweemde, zonder de minste gemaaktheid te toonen. Bij zoo vele gaven voegde zij eene kiesche deugd en eenen zorgvuldigen wandel. Zie Levensbes. van Vermaarde Mannen en Vrouwen, D. IX. bl. 3-6 ; Coitot d'Eseury, Holland's Roem, D. IV. St. II. bl. 604 ; van Ha lmael, Bijdr. tot de Geschied. van het Tooneel, 131. 38. BRUIN (MARIA DE), geboren te Amsterdam , omstreeks bet mid­den der vorige eenw , was eene dochter van den 11uzijkant en Dansmeester de Br uin en van zekere A ... de B ...., die eerst op den Amsterdamschen Schouwburg en vervolgens, te Rotterdam speelde. Ma r i a trad ook als Tooneelspeelster eerst te Amsterdam en daarna te Rotterdam op, waar zij, die eene zeer goede aktrice was, na het overlijden van hare ouders, de Direktie van het too­neel op zich nam. Doch hierbij veel verloren hebbende, moest zij die opgeven en reisde vervolgens eenige tijd met een eigen gezel­schap en eenc zoogenaamde tent; daarna hegaf zij zich als kostjuf­fer in een klooster te Antwerpen , doch ging weder daaruit en woonde vervolgens te Rotterdam, bij de weduwe Punt, was later Kasteleinesse van den Rotterdamschen Scaouwburg en ging van daar op nieuw naar het klooster, maar keerde ook weder daaruit naar Rotterdam, waar zij overleed. Zij wordt geroenid als goed in het treurspel en zeer fraai in het blijspel spelende, als redelijk dansencle en zingende, keurlijk kunnende schermen, en zich in mans kleeding zeer goed voordoende. Zie v an Ha lmael, Bijdr. tot de Geschied. van het Tooneel, bl. 101 en 102. BRUIN (J. F. B. DE), Advokaat te Breda, op het laatst der vorige eeuw, heeft geschreven: Breda verovert en herovert in 1793 met bylage. Breda. Zie Hermans, Bijdragen over .Noord -Brab., bl. 297. BRUIN (CoRNEus DE) , geboren te Middelburg, genoot zijn eerste onderwijs aan de Teeken-Akademie in zijne geboorteplaats, en was vervolgens werkzaam in de Behangselfabriek van Pieper s aldaar, waar hij in 1801 overleed. Bij teekende en schilderde niet onverdienstelijk figuren, bloemen enz. 1494 Zie Im merzeel, Levens en Werken der Halands. Schild. BRUIN (LODENVIIK ALEXANDER CORNILiS DE), woonde als Luite­nant van het tweede Regiment Hollandsche Infanterie , onder de bevelen van den Kolonel A lb ertus L ycklama s Nijeholt, in 1806 den oorlog in Pommeren bij ; onderscheidde zich , den 16den April , bij den overtogt over de Ucker, en werd tot loon zijner dap­perheid tot Ridder van de Unie benoemd. Later betoonde hij in de veldtogten in Spanje zich niet minder moedig , doch , den 29sten Julij 1809, met een detachement van 2 Officieren, 105 man en eenige miters, ter verkenning nit Madrid naar Valdimore uitgerukt zijnde, worden zij kort voor Aranjuez door eenen vijandelijke bende over­vallen , bij welk gevecht de Bruin waarschijnlijk onder 's vijands handen den dood vond. Zie Bosscha, Negri. Heldend. te Land, 0. III. bl. 257 noot, 356. BRUIN (HELENA JUDITH DE). Zie HILVERDINK (HELENA JUDITH). BRUIN (GERRIT WILLEM VAN OOSTEN DE). Zie BRUYN (GERRIT WILLEM VAN OOSTEN DE). BRUIN E (JOHANNES DE) , de noon van behoeftige ingezetenen te Balk , in Friesland , waar hij den 7den Augustus 1657 geboren werd, leerde in zijne jeugd een handwerk , doch oefende zich tevens met ongerneenen lust in de kennis der goddelijke waarheden. Eenige gegoeden sloegen de handen ineen en zonden hem op hunne kosten naar de Latijnsche school en vervolgens naar de Akademie van Frane­ker, waar hij onder Cam pegi us Vitringa, Johannes a Marck, Hermannus Witsius, Johannes van der Waeijen enz. zich in de Fraaije Letteren , Wijsbegeerte en Godgeleerdheid oefende. Welhaast onderscheidde bij zich onder de leerlingen van van d er W a e ij e n , die, bekoord door 's jongelings vlugheid , schrauderheid en 'liver , hem bij zich aan huffs nam, en zijn leidsman werd , bij het nasporen van den waren zin en de regte beteekenis der boeken des Ouden Verbonds en vooral der Profetische schriften. Nadat hij nu, na vijf jaren aan die Hoogeschool vertoefd te hebben , den 3lsten Januarij 1682 tot de Predikdienst was toegelaten , liep het gerucht dat de gemeente van Nieuw Brongerga het oog op hem had geslagen. Dit was een steen des aanstoots voor de Broederen in de Classis van Zevenwolden, dewijl hij bij hen verdacht was de nieuwigheden te zijn toegedaan; welke men zeide dat v an d e r e ij e n aankleefde ; de Classis zond diensvolgens eene Commissie aan den Collator Daniel de Bl ocq van Sch el-t i n g a , Grietman van Schoterland , om te verzoeken »dat Zijn » Wel-Ed. goede agt geliefde te nemen , dat te zynder tyd in de » gemeente mogte worden beroepen , een persoon gezond in leere » en gevoelen." Die pogingen waren echter vruchteloos: de Bruin e werd to Nieuw-Brongerga beroepen en het beroep den 26sten April 1684 der Classis tee goedkeuring aangeboden , doch de approbatie geweigerd , » zo lang als het .Appel van de Classis tegen de sen-» tentie der Deputaten Synods , in de zaak van D. G i ffe n niet 1495 » was geeindigd '(1)." Den 5den Julij werd het verzoek om appro­ batie op nieuw gedaan en toeri goedgekeurd , nadat alvorens d e Bruine was gewaarschuwd, zich te onthouden van alle schadelijke nieuwigheden en in het bijzonder van de 22 Artikelen , bij gelegenheid der oneenigheden met van Gif fe n door de Classis van Zevenwouden ontworpen en der Synode te Dockum overgele­ verd. Naauwelijks was hij bevestigd en den 7den September als Lid van de Claisis erkend , of hij werd weder in moeijelijke' om­ standigheden met de Classis gewikkeld , bijzonder spruitende uit de , die hij , zeer ervaren in de oude talen , gebruikte in het tegenspreken en alkeuren van de nieuwe overzetting des Bijbels; naar het oordeel van de Classis , zonder gcnoegzame reden en het ging zoo verre , dat hem in 1683 door de Synode bevolen werd, » van alle zoodanige Stellingen en Expressien in het tauxe­ » ren der overzettinge zieh te onthouden , onder bedreiginge van »swaardere censure." He oneenigheden met de Classis bleven voort­ duren , en verdroten hem zoo , dat hij eindelijk in 1685 der Sy­ node te Bolsward verzocht, »dat zij toch een heilzaam middel wmogt uitvinden, tot slissing en demping der oneenigheden ," doch in het jaar 1686 werd hij naar Stavoren beroepen , voorts in het jaar 1688 naar West-Zouburg in Zeeland, en in 1691 naar Zalt-Bommel, voor welke twee laatste beroepen hij om bijzondere re­denen bedankte. Beter slaagden die van Wezel , alzoo hij der roep­stemme van daar op den 9den Februarij 1694 gehoor gaf, waarna hij in 1701 door die van Dordrecht en laatstelijk in 1705 door de gemeente van 'sGravenhage werd beroepen , in welke beide getneenten , zoowel als in de vorige , hij met vent vrucht en stichting zijne bediening heeft uitgeoefend , en de achting liefde van velen tot zich heeft getrokken; niet alleen om zijne uitnemende predikgaven. , maar ook om ziinen welmeenenden isjver en godsvrucht , die tot aan zijne dood toe, welke den 4den September 1722 voorviel , vurig werkzaam gebleiren is. Bij zijne huisvrouw Elizabeth Imbregts verwekte hij een zoom Samuel Koen raad de B ruin e, die volgt. Jo h a n n es de B r u i n e heeft door den druk gemeen gemaakt: Euangelische Waarheden. 4°. 4fscheidpredikatie van Dordrecht , uit Hand. XX vs. 32 Dordr. 8°. oorbeeld van de pligt van een Leeraar van 't N. T. , ht­treepredikatie in 's Gravenhage. 's Gravenh. 1705. 8°. Eerste beginselen der woorden Gods. 's Gravenh. 1707. 8°, hetwelk door de schrijvers der Unschuldige Nachrichten von al-ten and neuen Thealog. Sachen. 1707. S. 415 , eene geleerde Catechismus , duidelijk en net, in vragen en antwoorden opgesteld, genoemd wordt en vijf malen herdrukt is, de laatste maal onder den titel van : (1) Men zie over deze zaak later ons artikel GIFFEN (DAvtD FM VAN). 1496 Eerste beginselen der Woorden Gods, met eene belydenis­predikatie ; de 5e druk vermeerdert met de Afscheid- en Intreepredicatie van Dordrecht en 's Gravenhage. Amst. 1740. 8°. Rorie leydinge tot een regt beg rip van de eerste beginselen der Zaligmakende Waarheid. 's Hage 1708. 8°, hetwelk zes drukken beleefile , de laatste onder den titel: Kort beg* van de Zaligmakende Waarheeden voor die zig tot hun Geloofsbelfjdenis willen bereiden , net eene korte schets door deszelfs zoon S. K. de Bruine. Amst. 1741. Leyding der gedagten tegen de Sociniaansche Hebreeuwen over de Drieeenheid der Godheid. 1716. 8°. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Ilist. Woordenh.; Ordre der Feest- en Passie-teksten in de kerken. van 's Graavenhaage , bl. 178 ; EngeIsma, Fele. der Predik. van Zevenwouden , bl. 173-175; van Abkoude, Naamreg. van Nederd. Boeken, D. I.St.len III; de Chalmot, Biogr. Woordenb.;Schotel, Kerb. Dord., D. II. bl. 110-115; Glasius, Godgel. Nederl. BRUINE (SAMUEL KOENRAAD DE), zoon can den voorgaande, geboren te Wezel den 1 lden April 1700, legde zich aan de --Boogeschool te Utrecht op de Godgeleerdheid toe en werd in 1723 Predikant te Dubbeldam , anderhalf Oar daarna bedankte hij voor eene roepstem naar Elburg doch volgde in 1726 die naar Deven­ter op, van waar hij in 1729 te Middelhurg werd beroepen , waarvoor hij eerst bedankte, toen hij echter tevens tot Hoogteeraar in de Godgeleerdheid benoemd werd, ging hij derwaarts, doch vertrok in 1739 naar Amsterdam, waar hij den 30sten Naart 1748 overleed. Hij was tweematen gehuwd geweest, eerst in 1731 met Jacoba Geertruida Scheideruit, weduwe van Ambrosius T ull eken, bij wie hij eene dochter vei wekte. Haar in 1733 , door den dood verloren hebbende , hertrouwde hij in 1743 met Cornelia van Nuwendorf, weduwe van Hugo Borst, bij wie hij twee zoons en eerie dochter gewon en die hem overleefde. Van hem ziet het licht: Vier predikatien over het allerkrachtigste verband tusschen 's Heylands twee staten. Amst. 4° , welke hem in der tijd eenige vermaardheid verwierven. Van hem bestaat een portret door Jan Maurits Quinkhard geschilderd en door H o ub rak en gegraveerd, met een Latijnsch vers van Isaak Sch ore r. Het stelt hem op jeugdige leef­tijd voor. Zie Engelsma, Volgl. , der Predik. van Zevenwouden , bl. 175; Schotel, Kerk. Bard., D. 11. bl. 115; Glasius, Godgel. Nederl.; JYaaml. der Predik. te Amsterdam, bl. 38, uit partikuliere berigten aangevuld. BRUINE (FRArivois DE). Zie BRUINNE (FRANcOIS DE). BRUINE (JAN RUDOLPH DE) zoon van Philip Anthony d e r u yn e en van Al yda Loh n3 eij er , geboren te Amsterdam, 1497 den 4den September 1810, Iegde zich aan de Hoogeschool te Leiden op de Godgeleerdheid toe , werd in het jaar 1833 Propo­nent, in 1834 Predikant te Balk, in 1843 te Vlissingen en in 1848 te Middelburg, waar hij den 27sten April 1850 overleed, bij zijne echtgenoote B e re n di na Antonia Nibbel ink nala­tende 3 zoons en 2 dochters. Hij heeft in het Licht gezonden: Godsdienstige viering van den Eden December 1840, of ernstige opwekking aan 1Vederlands inwoners, tot het opzenden van het dringend, veel omvattend en zegenrijk yebed voor de regering van Willem II , op lloogsdeszelfs eersten verjaar­dag na de plegtige inhuldiging als Koning der Nederlanden op den 28sten November 1841, in eene Leerreden over Psalm LXXII: 1, 2. Sneek 1840. gr. 8'. Tweetal leerredenen , gehouden tot afscheid en intrede to Balk en te Vlissingen. 1843. gr. 8°. Over de grootheid van J e zus. Vliss. 1845. gr. 8°. De hooge waarde en het regte gebruik der rrijheid. Leerre­de ter gedachtenis van den Munsterschen Vrede. Midd. 1848. gr. 8° Ook heeft hij op het einde van zijn leven 12 Leerredenen nit­gezocht, welke op zijn verzoek na zijne dood door zijne collega's zijn uitgegeven. Zie Brinkman, Alphab. Naomi. van Boeken , uit familiepapieren aangevuld. BRUININCKS (NIC0LAAs). Zie BRIINYNCK (NICOLAA8). BRUININCKS (ALBERT). Zie BRUYNINGH (ALBERT). BRUININCKS (GERARD en J. J. HAMEL). Zie BROYNINCX (GE­BARD HAMEL) en BRNYNINCX (J. J. HAMEL). BRUINING (HERALiNus), een zoon van Regnerus Bruining , Predikant te Dantumawoude-Driezum-en-Wouterswoude, en van Ma r-gar e tha Booswinke I, geboren te Dantumawoude den 20sten Mei 1705, oefende zich in de Godgeleerdheid aan de Leidsche Hoogeschool; en werd , na in 1727 Proponent te zijn geworden , in het volgende jaar Predikant te Wijkel, in 1732 te Wirdum en in 1735 te Hoorn, van waar hij in 1737 te Rotterdam werd beroepen. In 1776 emeritus geworden , overleed hij den 2den Julij 1781. Hij was driemalen gehuwd , eerst in 1730 met R ins ke Brui nin bij wie bij vader was, van Hermanus Adrianus Bruining, die volgt, daarna in 1 7740 met Cat ha rina S e el e r en eindelijk in 1748 met A dri ana Ysek oek. Hij, die ,een zeer geleerd man moet zijn geweest, heeft in het Licht gegeven : Afscheid van Hoorn over. Thess. V vs. 23 en Intreerede te Rotterdam over Psalm L.X.X11I vs. 28 Rott. 4°. Verhandeling over het geheele Nieuwe Testament. 4°. 1498 Zie Columba en Dreas, Naaml. der Predikanten te Dokkum, bl. 50 en 51; van Abkoude, 1Vaamr. van Plederd. Boeken, D. I. St I en HI.; van Harderwijk, &sand. der Predikanten te Rot­ terdam, bl. 78. BRAINING (HERMANUS ADRIANII8), een zoon van den voor­gaande en van Rinske B r u i n i n g, geboren den 15den November 1738 te Rotterdam , werd, na volbragte studien aan de Hoogeschool te Utrecht, in 1764 Predikant te Kol­horn en in 1767 te Workum in Friesland , waar hij in April 1770 een beroep naar Bolsward ontving, waarvoor hij tchter be­dankte doch in 1772 door de gemeente van Vere begeerd zijnde, vertrok hij derwaarts. In 1803 werd hij , met en benevens P e t r u s Janssen, Predikant te Bergen op Zoom , wegens Zeeland , gecom­mitteerd tot het helpen bijeenbrengen van eenen bundel Evan­gelische Gezangen voor den openbare Eeredienst der . Hervorm-den. Na zich van deze Commissie op eene loffelijke wtize gekwe -ten te hebben en nit 's Gravenhage naar zijne standplaats te zijn teruggekeerd, verviel hij in eene zware ziekte , waaruit hij ecliter weder herstelde. Doch hij overleed den 17den Januarij 1811 en was gehuwd met A. H. B i n k e s. B r u i n i n g was tot op zijn overlijden een der geliefdste Leeraars van de Veersche gemeente. Hij bezat uitmantende predikgaven en was onder de eerste Predikanten in ons Vaderland , die ofschoon Beene leerlingen van Ewald us Ho l le b eek , nogthans van zijne preekmethode een doelmatig gebruik maakten. Een. beminnaar der gewijde dichtkunst en een vlijtig beoefenaar der INederduitsche tad zijnde, gaf hij daarvan , zonder evenwel met zijnen naam te voor­schijn te komen , meer dan een doorslaand bewijs in de Taal- en Dichtkundige Bijdragen , welke van 1758-1762 in het Licht verschenen , alsmede in de ten jare 1775 te Utrecht uitgegeven Proeve van Outheit- , Taal- en Dichtkunde door het Genoa­schap Dulces ante Oninia Musae, welk Genootschap hem , met Meinardus Tydeman, Zacharias Hendrik Alewijn en A dri a an K1 ui t, onder zijne oprigters tellen mogt, even ale-de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, tot weiks oprigting hij ook , met gezegde Heeren , als Leden van het ge­noemde Genootschap in het jaar 1766 , den grond hielp leggen. De Nederlandsche Bibliotheek die men in 1774 begon nit te geven , had mede aan hem eenen wakkeren medearbeider , zonder zich nogthans ook daarin met zijnen naam aan het publiek bekend te maken., Met zijnen naam verscheen echter : De Kerk van Nederland tot Godverheerliikend zingen opge­ wekt. Middelb. 1774. 4°, zijnde een stukje van 15 bladzijden , dat vooral dienen moest om hen, die nog aan de oude Psalmbe­ rijming hingen, te doen beseffen, hoe hoog de nieuwe berijming boven de oude te schatten was. Tweetal Biddags-Leerredenen. Veere. 1787. 8°. 1499 Proeve van 13fibel- en Mengelpoezaj. Veere 1792. 8° , uit welken bundel allezins blijkt, dat B ruining een zoetvloeijend .Dichter was; terwijl er zelfs stukken in voorkomen, die met de werken van meer beroemde onder zijne tiidgenooten molten verge­leken worden. Ook leverde hij onderscheidene bijdragen tot de Evangelische , Gezangen, om nevens het boek der Psalmen bij den Openba­ren Godsdienst in de Nederlandsche Hervormde Kerken ge­bruikt te worden, zijnde Gez. 91, 115, 139, 142, 148 en 180 geheel oorspronkelijk door hem opgesteld. Bovendien heeft hij ook, na het overlijden van Jacobus E r­merins, het laatste stuk van diens Zeeuwsche Oudheden uitge­geven en met een keurig voorberigt voorzien. Onder zijn portret , geteekend en gesneden door J. S c h w a r t­zenbach, leest men de volgende dichtregelen van Dr. Jacob Johan Andriesen. Dit 's Braining, die op de Evangeliefluit Zoo lieflijk streelt het oor der Veerenaren; Die heilheraut voor Jez us dierbre Bruid ; Men hoor hem ook bij 't klinken zijner snaren: Hij volgt van ver het onnavolgbaar schoon Van Da vids harp op dichterlijkeu Toon. Zie Nieuwenhuis, Woordenb. van Kunsten en Wetens.; Algetn. Woordenb. der Zatneni. ; (de, Jong), Alphab. Natalia. van Bodeen ; Schotel, Kerk. Dord., D. 11. bl. 374 noot; Biogr. Woordenb. van IVederl. Dichters ten very. op Witsen Geysbeek; Glasius, Godgel. IVederl.; Renier, Nieuwe Verbet. Nautili. der Predik. van Vere, bl. 19, 20, 80--83, die wij bier voornamelijk gevolgd zijn. BRUINING (GERBRAND), eon achterneef van den bovenvermelden Hermanus Bruining en zoon van Petrus Bruining en van F e d t j e Albert s, geboren den 28sten Julij 1764 te Gorredijk waar zijn vader destijds Predikant was. Hij ontving het eerste on­derwijs in het Latijn van zijnen vader, docli oefende zich later aan de Latijnsche scholen te Leeuwarden, waar hij zijne tijd zoo wel besteedde, dat hij reeds in 1779, dus nog geen vijftien jaren oud zijnde, naar de Hoogeschool te Franeker kon vertrekken , waar hij zich eerst in de Letteren en onder Jean Henri van S w in d e n in de Wiskande , doch later in de Godgeleerdheid , oefende. Toen hij echter in 1784 zijne studie volbragt had en men verwachtte, dat hij zijn examen als Candidaat in de Godgeleerdheid zou afleggen, verklaarde hij zich bezwaard to gevoelen om de Formulieren van eenigheid te teekenen. Hij verliet das de studie , en daar hij bij de toenmalige burgertwisten de partij der Patriotten was toegedaan, werd hij lid van het Genootschap van Wapenhandel te Wir­dam , waar zijn vader destijds stood; terwiji hij inmiddels zich in de Grieksche en Latijnsche Letterkunde bleef oefenen. In 1785 1500 Rector te Joure geworden , werd hij kort daarna als Praeceptor der Latijnsche scholen te Harlingen beroepen. In het begin van 1781 echter Luitenant geworden bij de .Utrechtsche Staten-Artillerie, legde hij bet Praeceptoraat neder. Van Utrecht door de Patriotten naar Friesland teruggeroepen, werd hij tot Kapitein van eene compagnie Artilleristen aangesteld en naar Makkum gedetacheerd , hetwelk hij zich genoodzaakt zag na de omwenteling van 1787 te verlaten. Na een kort verwijl te Stavoren begaf Bruining zich , even als de overige be­zetting van die plaats, naar Holland, waar hij Muiden tegen eenet aanval der Prnissen hielp verdedigen. Toen die stad bij gebrek aan krijgsvoorraad moest ontruimd worden, begaf Bruin i n g zich naar Amsterdam, waar hij zijn ontslag als Kapitein der Artil­lerie bekwam. Nu geraakte hij , na veep omzwervens , te Brussel en eindelijk te St. Omer, waar hij zich bij de Nederlandsche uitgewekenen voegde. Hier verbleef hij tot op het laatst van 1789, als wanneer hij zich naar Amsterdam begaf, en zich eerst met het schrijven van geschiedkundige werken bezig hield doch daarna tot de Re­monstrantsche kerk overging , bij welke hij , na een jaar aan de kweekschool dier gezindheid te Amsterdam zich in de Godgeleerd­held te hebben geoefend , in 1791 tot Proponent werd aangeno­men. In het volgende jaar beroepen tot Predikant te Bleiswijk . , vertrok hij in 1796 naar Berkel en van daar in 1803 als tweede Leeraar naar Nieuwkoop. Terwijl hij hier stond, zond hij bij Teylers Godgeleerd Genootschap een antwoord in op de vraag : Van welken cart waren de zoenofferanden onder het Oude Verbond ? Heeft de dood van C hri stus daarmede eene genoegzame overeenstemining , om, met de daad , in het Licht van een Zoenoffer beschouwd te worden? — zo ja — Hoe verre strekt zich die overeenstemming uit? welk antwoord werd waardig gekeurd om als een tweede Accessit bij het bekroonde stuk te worden gevoegd. Seder!, 1805 bediende hij tevens Zeven-hoven , werwaarts , in 1808 , toen die gemeente eene afzonder-lijken Leeraar bekwam , als zoodanig beroepen werd. In 1811 liet Bruining zich echter uitkoopen van de dienst der Broeder­schap en begat zich toen naar Leiden, waar hij zich met werken voor ,de drukpers onledig hield en sedert Mei 1817 Bibliothecaris der Bibliotheek van T hysi u s was , toen hij in 1833 aldaar overleed. Bij zijne echtgenoote, Mejufvrouw d e K em p, had hij acht kin­ deren verwekt. Bruining heeft de volgende werken in het Licht gezonden: Een nieuw gevoelen aangaande de grondvestingfler Assy- rische heerschappij. Rott. 1794. 8°. E z r a, de schrifver der eerste en der meeste andere histo- rische boeken des Ouden Testaments. Amst. 1798. S°. Dichterlijke uitweiding over den Watervloed. Leyd. 8°. De Geschiedenis der oude godsdienstleer nit de ruinen , waarin P olney haar misvormd heeft , herbouwd. Rott. 1802. 8°. 1501 'Ontwerp van eene volledige geschiedenis der oude Ooster­ache wereld. Leyd. 1807. 8°. Rudirnenta der Engelsche taal. Rott. 1807. 12°. De algebraische voorstellen aangaande de beweging van personen en schepen enz. , die elkander achterhalen , tegenko­men , enz. ontwikkeld , en net veel verscheidenheid opgelost. Leyd. 1814. 8°. La Patrie , ou 'description de l'Empire Francois. Premiers principes de la Theologie. Beschrijving en geschiedenis van het Prinsdom Oranje en de Oranje- Vorsten. Leyd. 18t 4. 8°. .Hereeniging van het Belgische en reeds vereende Nederland, onder het glorierijke 0 ranjehuis in Februarij 1814. Leyd. 1814. Oud Nederlandsch heugelijk herleven, met aanteekeningen er opheldering en staving , en eene forte Narede van J. Scharp. S. S. Theol. Doct. Rott. 1814. 4°. Ma lte-Brun, Tafereel van het Koningrijk Saksen. Leyd. 1815. 8°. F. W. Reinhard, Zamenstel der Christelijke zedekunde. Leyd. 1815. 8 deel. 8°. Schediasma de Mesmerism° ante Mesmer u m. Gron. 1815. 8°. Bonapart e's laatste ondernetningen en derzelver naaste gevolgen. Rott. 1815. 6 st. 8°. Belgii, het Luxemburgsche , Luik en andere bezittingen be­schreven. Breda 1815. 8° , met eerie kaart, waarvan een tweede druk het Licht zag, onder den titel: Nieuwe volledige Beschrfiving van Belgie, waaronder het Luxemburgsche , het Land van Luik , en de aangrenzende Fransche vesting en en andere bezittingen , nieutve uitgave. Zalt-Bomm. 1830. 8°. met eene kaart. Geschiedenis der Nederlanden, reopens het Zuiderdeel des Rijks. Amst. 1815. 2 deelen. 8°. Tableau topographique et statistique de Rotterdam , ou cette ville est decrite sous tour les rapports remarquables ; suivi de quelques details historiques et antiquaires , tendant a repandre eun nouveau four sur l'ancienne histoire de cette ville, et sur celle de son emplacement et de ses environs. Rott. 1815. 8°. avec. fig. Description succincte de la Haye et de ses environs. Rott. 1816. 8°. avec. fig. Het verheugd Nederland, bij de aankontst van het jeugdige Forstenpear, , in de Noordelijke en Zuidelijke provincien. Leyd. 1817. 8°, met pl. Bijbelgenootschappen en Jezuiten-orde , in beider nut en schadelijke strekking. Amst. 1817. 8°. Commentarius perpetuus in Caes ar is , Strabonis, Me la e, Plini, Taciti, Dionis, Ptolemael, Zosimi, Ammi­ani, Eurneni, Sidoni Apollodoris , Eutropi, Gregori 1502 Tur onis , Aimoi ni, aliorum tradita de rebus Belgieis , Batavis , Fricicis , Sicambris aliis norma , ab antiquissintis inde temporibus , ad annum aerae Christianae MCXL. L. B. 1818. 8°. Nederduitsche Synonirnen , of woorden , die elkanderen , awn-• wijlen vervangen kunnen , dock somwijlen niet , taalkundig en ten deele ook etymologisch behandeld. Rott. 1820. 2 deelen 8°. Algemeen Aardrajkskundig, Woordenboek , naar de nieuwste berigten en landverdeelingen. Rott. 1821. 2 deel. 4 stakken en supplem. 8° , met een vlaggekaart. ilistorie der wederzijdsche geographische Woordenboeken , die te Dordrecht en te Rotterdam uitkomen. Rott. 1824. 8°. De echte bewajzen van Gods aanwezen en V oorzienigheid van de onechte afgescheiden en tegenbedenkingen gestaafd. Leyd. 1824. 8°. Ook lets over de Nederlandsche Spraakleer van Mr. W. Bilder dij k; over zeker Kort Begrip van het zamenstel on­zer taal enz. Delft 1827. 8°. Willem X .of volkomen veilige opkweeking van kleine kinderen , zonder moederborst of minne , naar de voor­schriften van den Leipziger Arts en Yroedmeester F. L. 1Y1 ei s z-n e r. Gorinch. 1829. 8°, zonder zijnen naam. De wijsheid van Pruissen in het navolgen van den Kardi­naal Richelieu, ter leering voor Nederland , aan het einde van 1829 door G. B. Delft 1829. .Herinneringen , met betrekking tot de otnwentelingen in Staat en Kerk gedurende zijn levensloop. Dord. 1830. Oorsprong en strekking der loodsen voor opperlieden , met­zelaars-gezellen , onderbazen , bazen of meesters enz. , die sinds 1674 aan een' tempel waar een vermeend deel van Sa lom o's wijsheid gepredikt worden zou , metselen. 's Ilage 1831. 8°. Ook was Braining medeschrijver aan Weilands Neder­duitsch Taalkundig Woordenboek. Dord. 1812. 11 itukken 8°, hetwelk hij van de letter 0 of schier geheel aileen bewerkt heeft ; hij werkte mede ter aanvulling en verbetering van de Dictionnaire portattf Francais et. Bollandais et Hollandais Francais. par. A. Blass e. Nog had hij eenige tijd de hand in het Journal Politique de Leyde en leverde menige hijdragen aan meer clan een tijdschrift. Zie Algesn. Konst- en Letterbode 1804 , D. I. bl. 243, 244, 259; Biogr. Nation ; van Kampen, Geschied. der IVederl. Letteren en Wetens., D. 11. bi. 637, D. III IA 217, 278; (de Jon4), Alphab lYaaml. van Boeken ; Supplement op dat werk ; Boekzaal der Geleerde Wereld, Maart 1833,b1.311-315;Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. X111. bl. 99 en 100; Tideman, de Remonstr. Broeders., bi. 69, 103, 109, 172, 183, 376; en vooral Herinne­ ringeu van G. Bruining met betrekking tot de omwentelingen in Steal en Kerk gedurende zijnen levensloop. Dord. 1830. 1-503 &RUINING (ALBERT), jong;r broeder van den voorgaande, ge­boren te Gorredijk den 25sten Junij 1766, studeerde eerst te Fra­neker, daarna te Groningen, werd in het jaar 1790 Proponent en vooris in het jaar 1791 Predikant te Pietersbierum , waar hij den 12den December 1837 overleed. Van hem zag het Licht: De leer der Verzoening net God naar den Bijbel. Amst. 1806. 8°, volgens welk geschrift men, naar het oordeel van som­migen, B ru i n i n g moest beschouwen als eenen neoloog, verder af­geweken, dan Socinus. Dit was mede het oordeel van Johan­nes van A ssen, Predikant te Harlingen, die daar tegen uitgaf de vroeger door ons vermelde Aanmerkingen (1). Het geschrift van B r u i n i n g veroorzaakte, dat de Classis van Franeker, waartoe hij behoorde, hem niet alleen voor zes weken in zijne dienst schorste, maar hem daarenboven eene verklaring afvergde, dier­wijze ingerigt , als verschilde, naar het scheen , zijn voorgedragen gevoelen van het meer algemeene minder in de zaak , dan wel in de woorden , waarmede het bekleed was. Nadere rekenschap gaf Bruining daarvan dadelijk aan het publiek in eenige Aanmerkingen over den brief van J. van Assen, over de leer der Verzoening met God naar den Bijbel. Franek. 1807, 8°; zoodat van A ss en en elk, met hem over het onderwerp ge­lijk denkende, daarin berusten kon en moest. Zie Y p e ij en D e r m o n t Geschied. der IVederl. Here. Kerk , D. IV. bl. 434-436; G. Bruining, Herinner. met betrekking tot de Omwent. , hi. 61, 140, 142, 143 ; (d e Jon , Alphab. Naarnl. van Boeken ; Steenstra, Oudheidk. Aant. omtren t de Griet. Bar­radeel, bl. 52. BRUININGS (NicoLAAs). Zie BRUNYNCK (NIc0LAAS). BRUININGS (ALBERT). ZiC BRUYNINGH (ALBERT). BRUININGS (GERARD en J. J. HAMEL). Zie BRUYNINCI (GERARD HAMEL) en BRUYNINCX (J. J. HAUL). BRUININX (DANIEL), geboren in 1724 te Rotterdam, werd eerst tot het Predikambt opgeleid en was zelfs reeds eenige tijd ter studie geweest , toen hij van voornemeri veranderde en zich op het miniatuurschilderen toelegde. Ofschoon N i c o l a a s Juweel. die hem in de teekenkunst onderwees, zelf Been voornaam Meester was, bragt Bruininx het evenwel , bij­zonder door eigen oefening en vlijt , zoo ver , dat hij een Miniatuurschilder werd, die gelukkig, slaagde in het treffen der ge­lijkenissen, en niet onbedreven in de uitvoering was. In den beginne schilderde hij mede bladen van waaijers ) waartoe hij de onderwerpen ,aan Antoine .en Charles Antoine Coypel, Antoine Wat­teau, Nicolaas Lancret en dergelijken ontleende. Hierin maakte (1) Zie ons le Deel bl. 416. 1504 hij zoodanig eenen opgang , dat destijds , bij den opschik eerier aanzienlijke bruid , een waaijer van B r ui n i n x niet kon gemist worden terwij1 men daarvoor tot 300 guldens toe betaalde; doch dit hield op toen Frans Xavery, de zoon van den beroemden Beeldhouwer van dien naam , zich te Rotterdam gevestigd had , die insgelijke waaijers doch naar eigene ordonnantien en veel goedkoo-per dan B ru ininx schilderde. Deze laatste hield zich alzoo voor- taan alleen bij het schilderen van miniatuur-portretten, waarin hij veel te doen had , niettegenstaande hij zich ruim liet betalen. Hij won, alzoo veel geld en kreeg, Coen hij reeds zestig jaren oud was , eene rijke erlenis van eenen oom , wiens eenige ertgenaam hij was , doch had er niet tang genot van , want weinig tijds daarna over-leed hij ongehuwd , in zijne geboorteplaats , den 14den Augus-tus 1787. • Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. II. bl. 188-190; Immerzeel, Levens en Werken der Schild. BRUINNE (FRANcoIs DE) , van wien ons Beene levensbijzonder­beden bekend zijn, zond in het Licht eene slecht berijmde Kronijk , onder den titel: Opkomst, voortgank en einde vant Wijd-Beroemde en Hoog­loffelyk Huis van Oranje, mitsgaderi der Princelyke en Ko­ninklyke daden van X i l le m den Derde, Koning van Enge­land , Schoiland, Vrankrijk en IJrland , Hersteller en Be­schermer des Geloofs. Utr. 1702. 4°. Zie Biogr.- Woordenb. der Nederl. Dick. ten very. op W i t s e n Geysbeek. BRUINS (J.) leefde in het midden der vorige eeuw , misschien te Groningen, en zond in het licht : Onpartijdige Aanmerkingen over den Tegenwoordigen Staat van Nederland, waarin deszelfs stoat met die van Israel wend vergeleken , en de oorzaken van Mt vernal in de Regee­ring- en Kerkstaat aangetoond enz. Met zedige Berispingen, vriendelyke Vermaningen en ernstige Opwekkingen tot waare Boete en Bekeeringe aan alle Inwoonderen van Nederland. Gron. 1749. 8°. Hij tokkelde ook somwijlen de Nederduitsche her, doch met Been zeer gelukkig gevolg. Zie van Abko u de, Naamr. van IVederd. Boeken , I). I. St. IV; Biogr. IVoordenb. van Nederl. Dichters ten very. op W i t s e n Geysbeek. BRU1NSMA. (REINIEn) of BRUITSMA geboren te Sneek , was , in het begin der zeventiende eeuw , Geneesheer te Mechelen , in welke stad hij ook overleden is. Hij liet een talrijk kroost na , en een zijner afstammelingen , H e n d r i k B ru i n s In a, was Staatsraad des Konings van Spanje en overleed in 1703. no5 R e i n i e r , die een geleerd man was en een slug vernuft bezat , beeft in het licht gezonden: Votum latricum in publicae salutis et Medicinae sanctioris iutelam ad. S. P. Q. M. Mech. 1617. 8°. &ha& Salerna novo-antiqua. Mech. 1633. Lovan. 1635. 8°. Zie Sweertii Aiken. Belg., pag. 652; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; Nap.. j u s , Histor. Chron. van Sneek , 84; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chairnot, Biogr. Woordenb. ; Biogr. Univers. BRUINSMA was een bekwaam Beeldhouwer, die onder anderen in het jaar 1727 een gedeelte van het beeldwerk en de sieraden aan het orgel en de Groote kerk te Leeuwarden vervaardigde. Zie van Eynden en van der Willigen Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. I. bi. 291; Immerzeel, Levens en I irerken:der Schilders. BRUINSMA (J.), misschien wel een bloedverwant van den voorgaande, was een beroemd Componis, die in het licht gezon­den heat : Nieuwe en eenige beilende Melodien, net et:gen gecompo­neerde Bassen. 1774, 2 deelen 8°. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van liederd. 13'oeken. BRUINSVELT (ADRIAAN), BRUYNSVELT of BRUNSVELT een Ka­pitein in de vloot van den Luitenant-Admiraal J a k o b van Wa ss ena er 0 bd a m, verdedigde zich , in den slagl,van den 8sten November 1658, moedig met zijn schip van 28 stukken te­gen twee of drie Zweedsche schepen en sneuvelde bij het enteren met den sabel in den vuist. Zijn schip werd door denlvijand ge­nomen, doch in brand geraakt, verlaten en door veertien van zija yolk nog behouden bij de vloot gebragt. Zie Brandt, Leven van de Ruiter, bi. 155; de Jonge, Ne­derl. Zeew., D. II. St. I. bl. 250, 259. BRUINSVELT (HENDRIK DinKsz.), BRUYNSVELT of BRIINSELTV, waar­ schijnlijk een broeder van den voorgaande, was in bet jaar 1659, bij de vloot onder de Ruit e r, Kapitein op het schip Oostergoo van 54 stukken;, en werd in Maart 1665 tot Schout bij Nacht!bijde Admiraliteit van Friesland verheven. In die hoedanigheid woonde hij op de Princes Albertina van 52 stukken, in het zelfde jaar, den zeeslag bij , waarin de Luitenant-Admiraal J a k o.b van Was- s en aer Ob d am in de lucht vloog. In het volgende jaar was hij, ale Bevelhebber op het schip Prins Hendrik Kasirnir van 72 stukken, gelukkiger en behoorde tot die moedige Krijgsbevelhebbers, die in het hagchelijkste tijdstip van den Vierdaagschen zeesleg, op den vierden dag in 's vijands vloot inbraken. Bij die gelegenheid en­ terde B r ui ns ve lt twee Engelsche schepen te gelijk , de Bul van 40 en de Essex van 58 stukken , en veroverde beide. Doch door 95 1506 te weinig yolk bezet , werden ze bevrijd , maar door Kapitein P a a u w heroverd. De Bul zonk , maar de Essex werd in zege­praal binnengebragt. Bruin s v el t woonde tnede den togt up de rivier van Londen in 1667 bij en streed met den zelfden moed in den slag bij Solebay , in 1672. Eerst laat kwam hij hij de vloot in 1673 , doch nog tijdig genoeg om den slag van Kijkduin bij te wonen. In het volgende jaar was hij bij de vloot van den Luitenant-Admiraal C o rn e l i s Tromp naar Spanje bestemd. Het is bekend, dat op dien togt weinig van belang werd uitgevoerd , en een gedeelte der vloot reeds spoedig naar het Vaderland terug­keerde. Later schijnt B ruins v el t met meer in zee te zijn gegaan. Zie Brandt, Leven van de limiter, bl. 160, 422,470, 492,509, 520, 573 630, 659, 684, 712; le Clerc, Geschied. derVereen. Nederl. , D., III. IA. 567 ; de Jonge, Nederl. Zeew. , O. II. Si. I. bl. 250, 259, St. IL bl. 105, 281, 282, D. III. St. I. bl. 124,269, St. II. bl. 11; Eekho ff, Beknopte Geschied. van Friesk, bl. 253, 256, 470. BRUINVISCH (MARTINus), geboren te Zierikzee, otntrent het einde der 16e eeuw,, wijdde zich van der jeugd of aan tot het leeraarsambt , welke bediening hij in het jaar 1613 te Rosendaat nabij Bergen op Zoom , aanvaardde, vervolgens bekleedde hij die , van het jaar 1616 at te Oosterland , op het eiland Duiveland , en eindelijk van 1628 te Zierikzee , zijn geboortestad ter welker laatst­getnelde plaatse hij het Evangelie heeft verkondigd tot iu 1639 , toen hij vermoedelijk is overleden. Men heeft van hem in den dna : Banier des Heeren op de vietorie` van den Luitenant.Admi­raal T r o nip bevogten tegen de Spaansehen over Psalm CXVI vs. 12, 14 en Num. XXIV vs. 23. Amst. 1639. ringer Godts. 8°. Zie de la Rue, Gelett. Zeel., bl. 293 en 294; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Biogr. Univers. BRUINV1SCH (ADRIAAN), een zoos van den voorgaande , gebo­ren te Zierikzee den 10den Februarij 1628 , volvoerde er zijne jeugdige Letteroefeningen in drie jaren , vervolgens zich te Utrecht in de Wijsbegeerte en Godgeleetdheid geoefend hebbende, werd hij door de Classis van Bridle onder het getal der Proponenten opge­nomen; waarna hij door loting, vermits de steinmen staakten , tot Predikant te Elkerzee , op Schouwen , beroepen werd , waar hij met veel vrucht zijnen dienst waarnam, tot in Augustus 1653 , dat hem bet leeraararnbt in zijne vaderstad werd opgedragen. Gedu­reticle zijn verblijf aldaar werd hij , wegens zijne uitmuntende hoe• danigheden, eerst te 's Gravenhage , omtrent een half jaar daarna te Leiden , en ten laatste te Amsterdam beroepen ; doch niettegen­staande alle pogingen oni hem tot de overkoutst te bewegen , bleef hij standvastig bij zijne gemeente, welke hij tot aan het einde zijns levens , den 9den Mei 1676 bediende. 1507 Zijn noon J oh all Bruinvisch gaf na des vaders dood , van hem in het Licht: Het heil des lleeren, vertoond in XXI Predikatien over de zalige Geboorte, heerlijke Opstanding onzes Ileeren, en de iroostelyke ,ending des H. Geestes enz. 's Gravenh. 1679. 8°. Zie de la Rue, Gelett. Zeel., bl. 292 en 293; Kok, Vaderl. Woordenb. ; de Chalmot, Biogr. liToordeub. ; Biogr. Univers. BRUIST (D.), van wien ons Been levensbijzonderheden bekend zijn, schreel: Beginselen der Vestingbouw. Leyd. 1730. met Tpl. 8'. Zie van Abkoude en Arrenberg, ]Vaamreg. van Nederd , Boeken. BRUlTSMA (REINIER). Zie BRUINSMA (REINIER), BRUMAN (HENDRIK) of HENRICUS BRUMANNUS, Rector der Latijn­sche scholen te Zwolle en aldaar overleden in 1679, was buiten­gemeen ervaren in de Geschiedenis van Overijssel , maar beyond zich ook in de gelegenheid om de Archiven te raadplegen. Voor zoo ver men kan nagaan was hij dan ook de eerste, die een op­zettelijk werk over de geschiedenis van dat gewest heeft geschreven. Men heeft van hem in druk: Res Transisalanae, geschreven in 1663 en opgenomen in G. Dumhar Analecta. Tom. 11. page 1-202, welk werk in 1478 eindigt en zeer oordeelkundig geschreven is. .Bevis Isalae descriptio, in het zelfde werk voorkomende pag. 203-208. Aanmerkingen op de Consideration waermede 't recht der steden Deventer, Campen en iSwolle geimpugneert worden. 1670. Ook heeft hij de Kronijk van een onbekend schrijver uit de zestiende eeuw vertaald onder den titel van: Bellum inter Transisalanos et Gelros , welke voorkomt in Dum bar, .dnalecta. Tom. M. pag. 503-613. IIij moet mode de Latijnsche her gehanteerd hebben. Zie de Clialmot, Biogr. Woordenb. ; de Wind, Balioth. der Nederl. Gesckieds. , D. I. hi. 166 ; Biogr. Univers. BRUNEL (ANToa), een leerling van Ock en hei m, was in de tweede hellt der vijitiende eeuw, een beroemd Contrapuntist en Componist in de Nederlanden. Glareau zegt van hem: »hij is » waardig onder de voortreffelijkste Harmonisten geteld le worden, »alhoewel hij grooter is door studie en wetenschap, dan door na­»tuurgaven." Forkel heeft in het tweede deel zijner Geschiede­nis der Toonkunst bl. 629--647 een vierstemmig stuk Laudate Dominicuni van zijne Compositie medegedeeld. Overigens is dade­lijk na de uitvinding der Boekdrukkunst van hem gedrukt gewor­den : Liber 1 Missarum diversorum auctorum, vvaarin ook kano­nisehe stukken van hem voorkomen; zoo ook in Selectae arbfi. eiosae et elegantes Fugae — collectae a Jac. Pai.v. parrs 1508 1587. Verder eenige koraalmelodien in het Cantionale van Hans Walter. 1544. Verscheidene missen van hem liggen in handschrift in de Biblio­theek te Munchen. Zie G.Schilling, Encyclop. der gesammten musik. Missens., Band H. S. 33. BRUN (CHARLES FRANCOIS LE), geboren den 19den Maart 1739 te Saint-Sauveur-Landelin bij Coutances , in Frankrijk , legde zich in zijne jeugd op de Letteren en de Ilegtsgeleerdheid toe. Toen Rene Nicol as Charles Augustin de Maupeou Kanselier werd,werdleBrun zijn Secretaris; klom door zijnen river en zijne bekwaamheden spoedig ',op tot Generaal-Inspecteur der domeinen van den kroon. Doch medegesleept in den val van ,zijnen beschermer, leefde hij 15 jaren in stille rust, waaraan hij door de omwenteling ontrukt werd. Een bid prophetisch geschrift la Voix du Citoyen , deed hem aan zijne medeburgers kennen als hun vertrouwen waardig. Naar de Wetgevende Vergadering gezonden toonde hij er zich een gematigd Patriot, en maakte zich verdienstelijk jegens het Finantiewezen. Na de zitting tot President van het Directoire in het departement Seine-et-Oise benoemd , wist hij dit departement, waar de gemoederen , wegens gebrek aan granen , eenige tijd aan het gisten S waren , we­der tot rust te brengen. Gedurende het schrikbewind tweemalen gekerkerd , werd hij den 9den Thermidor weder in vrijheid gesteld, tot President van het Directoire der Seine.et-Oise aangesteld en tot Lid van den Raad der Vijihonderden gekozen. Zijne bekwaamhe­den en weinig eerzuchtig karakter deden hem door Napol eo n Bona part e tot derde Consul verkiezen. In die hooge waardigheid, de Staatkunde aan zijne ambtgenooten overlatende , hield hij zich bij uitsluiting met het Finantiewezen bezig. Toen Frankrijk een Keizerrijk werd , werd hij achtervolgens Aarts-Thesaurier , Hertog van Piacenza en Gouverneur-Genetaal der Ligurische Republiek. Na den alstand van L od e w ij k Napoleon van het Koningrijk Holland en in de dagen der onderdrukking , gedurende de inlijving "van ons Vaderland in het Fransche Rijk werd hij Algemeen Ste­dehouder der Hollandsche departementen en hield zijn verblijf te Amsterdam , waar hij ofschoon ligtzinniger te werk gaande, om zijne goedhartigheid, beter was gezien dan de Prefect. Toen hij bij de omwenteling van 1813 de stad moest verlaten , werd hem door de burgerij niets in den weggelegd. Under L od e w ij k XVIII was hij Commissaris-Generaal. Gedurende de honderd dagen had hij zitting in• de Kamers der Pairs en werd bij de tweede terug­komst van L ode w ij k XVIII daaruit verwijderd, doch na drie jaren weder daarin geroepen. Le Brun overleed den 14den Junij 1824. Er bestaan van hem zeer geachte vertalingen van T a s s o's Verloste Jerusalem en van de .Elias en de Odyssea van H o­znerus. 1509 Zie van Kampen, Geschied. van de Fransche Beers. in Europa, D. III. bl. 299 en 300; D. VI. bi. 30 , D. VII. bi. 176 ; Biogr. Univers. , Tom. XI. pag. 160 et 161. BRUNAEUS (JANVS). Zie BRUNE (JOAN DE) DE JONGE. BRUND (JAN JANsz.), werd in 1634 als Krankbezoeker van Batavia naar Ternate gezonden, van daar teruggekomen , in 1640 , na afgelegd examen, tot Predikant bevorderd , en vertrok ale zoodanig naar Amboina; terwiji hij hier stood werd hij in 1645 naar Kaybobo , op het eiland Ceram , gezonden, weiks bevolking den Landvoogd Demmer verzocht had in de Christe­lijke •godsdienst onderwezen te worden. B run d , die zich bij­zonder op het aanleeren van lYlaleisch had toegelegd, was daar van veel nut, en mogt zijne prediking met een gewenscht gevolg bekroond zien. In dat zelfde jaar nog zond hij de door hem vervaardigde Maleische vertaling van zeker vraagboekje naar Bata­via , met verzoek dat het nagezien en naar het Vaderland ter drukpers mogt gezonden worden. Van 1647 tot 1649 was hij Predikant op het eiland Honimoa , doch vervolgens , een spring­togtje naar Batavia gedaan hebbende , kwam hij , kort na zijne terug­komst, op Amboina te overlijden , hetgeen als een groot verlies voor het Christendom aldaar beschouwd werd , alzoo hij een zeer taal­kundig en ijverig man, was, die zeer veel lof door het werk zijner bediening en door zijn en ijver in het uitroeijen van de afgoderij verdiend heeft. Ook had hij , behalve het voorzeide vraaghoekje , nog eenige andere vraag- en gebedeboekjes vertaald. Zie Valentijn, Oud en Nieuw Oost•Indien , D.I. b. bl. 389, D. II. a. bl. 52, 53, 54, 55, 140, 141, D. IV. b. IA. 18, 20, 21, 36, 39, 40. BRUNE (DIETER DE), gesproten uit een aanzienlijk geslacht te Gent , was in 1569 en 1570 Schepen van die stad, en beyond zich in 1577 onder de teekenaars der ,Unie van Brussel. Zie de Kempenaere, Vlaemsche Kron., bl. 70, 80; de Jonge, de Unie van Brussel , bl. 74. BRUNE (JoHAN DE), geboren te Middelburg, in 1589 werd in 1635 Raad in zijne geboortestad , in 1638 Secretaris der Provinciale Rekenkamer; in 1644 Secretaris der Staten en in 1649 Raadpensionaris van Zeeland. Behalve zijne regtsgeleerde en staatkundige taak , beoefende hij ook met vlijt de Godgeleerd­heid en Dichtkunde, en dat hij in het vak der geschiedenissen niet onbedreven was, blijkt uit zijne Latijnsche opdragt aan de Zeeuwsche Staten , geplaatst voor J. E y n di u 8, Chronicon Ze­landiae. 1634. Voorts treft men de volgende werken van hem aan : Proverbia of de Spreucken van S a 1 o in on , in alle duystere plaetsen uytgeleght en verklaert en uyt het Hebreemosch ver­taeld. Midd. 1619. 8°. 1510 De Grondsteenen van een vaste Regeringe geleght en uyt­gestelt tot beright en nuttigheid van alle goede Patriotten en Vaderlanders. Midd. 1621. 8°, tweede druk Gorinch. 1661. 12°. llemelsfeest of to Godyruchtige Roeringen ; inghevallen bij gelegentheyt van de betrachtinghe van Chris t i heylighe Mael-tydt. Midd. 1621. ,40. Emblemata of Zinne-werck : voorghestelt in Beelden, ghe­dichten en breeder uytlegginghen, tot uytdruckinghe en verbe­teringhe van verscheydene feylen onser eeuwe. Awst. 1624. 4°, welke druk, die zeldzaam voorkomt , voor de beste en fraaiste ge­houden wordt , olschoon men die bij J. Jac. Sc hip pers ten jare 1661 , mede in , , 4° uitgegeven , eene vermeerdering heeft bij­gevoegd van 351 berijmde zedespreuken. Nieuwe Wijn in oude le' erzacken bewifzende in spreeck­ woorden het vernuft der snensclzen ende 't gheluck van ooze Nederlansche Taele. Midd. 1636. 12°. Zielsgerechten, toegemaeckt met Hemelsche Speceryen, ge­ haelt uyt ,de hostelyke Winckel der Goddelycke schriften , ver­ meerdert met Geestelyck banketwerk. Midd. 1643. 8', 2e druk door den Auteur van nieuws oversien en verbetert. Leeuw. 1660. 8°. De CL Psalmen D a v i ds , uyt de Hebreeuwsche in de 1Ve­ derlandsche tale van woord tot woord overgeset (in gemeeten. onry in) en net de nieuwe oversettinge des Bybels overeenko­ inende. Midd. 1644. 8°, van welk werk een verbeterde druk ver­ scheen °rider den titel: Davi ds Psalinen , gedicht aen d' eene zijde door P. D a­ t h e nu m , aen d' ander zyde door J. de Br une enz. sin met de tweede druck , van veers tot veers , geheel verbetert , en op een vloeyende mate, naer de oude wyzen gestelt. Amst. 1650. 12°. Sa lo ?it o n' s Hooglied , net verklaringhe van de historische ende letterlicke zin. Midd. 1647. 12°. Bery mde Keurspreucken van Sa lo 212 on verklaard in 't Hand- bock van J. de He y. 1650. Bankketwerk van goede Gedaclzten. 2 deelen 8° , van welke het le deel in 1657 en het 2e in 1660 to Illiddelburg het licht zag, in welk jaar het le deel herdrukt werd. Behalve deze werken,, welke niet slechts blijken van grondige geleerdheid dragen , maar in eenen goeden kieschen stij1 ge­ schreven zijn, vindt men van dit arbeidzaam vernuft no eenige gedichten in den Zeeuwschen Nachtegaal, voor boeken van an­ deren , en elders verspreid. Alle zijne gedichten zijn kiesch van uitdrukking , vloeijend van dichttrant, en vol van geestige wendin- gen. Zijn zinnewerk is zedekundi t,,r en 'verstandig. Ook heel( hij het ontwerp gemaakt van den Gedenkpenning welken de Staten van Zeeland na het eindigen van de groote Staatsvergadering ten jam 1651 in 's Hag_e gehouden , ter gedachtenis lieten slaan. 1511 Zie Smallegange, Cronyk van Zed., D. I. bl. 327, 426, 427, '707; Aitzetna, .Herstelde Leeuw, bl. 148; van Loon, iVederl. Bistorip., D. 11. bl. 362; v(an) II(eussen) en v(an) R(hijn), Kerk. Outh., D. IV. St. III. bl. 45, 51; de la Rue, Gelett. Zeel., b1.41— 46; Tegenw. Staat der Vereen. Nederl., D. IX. bl. 59; W a g e­naar, Vaderl. Hist. , D. XII. bl. 148; de Clialmot, Biogr. Woor­denb.; de Vries, Proeve eener Geschied. der Nederd. Dichtk., D. 11. bl. 37; Scheltema, Staatk. Nederl.; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht. ; van Kampen, Geschied. der IVederl. Lett. en Wetens., D. 1. bl. 203; Collot d'Escury, Holland's Roem , D. 11. A. bl. 233 en 234 ; Algem. Woordenb. der Zamenl, ; Biogr. Univ. BRUNE (JOAN DE), DE JONGE of JANUS BRUNAEUS Ult een fatsoenlijk Zeeuwsch geslacht afkomstig, misschien wel vermaagschapt aan den voor­ gaande, had het ongeluk zijnen vader vroeg te verliezen. Zijne moeder J oh a n n a Jun i u s, vertrouwde hem nu aan de leiding van haren broe ­ der Fran ci scus Junius toe , die, bijgestaan door Gerard us Jo­ a nn es V o s Si u s zich bet lot van den jongen wees krachtig aan­ trok , zoodat hij eindelijk in de kennis der oude talen wel toegerust en ook in de nieuwere goed bedreven zicil aan de Regtsgeleerdheid kon toewijden ; doch hij schijnt zich meer op de heoefening der Nederduitsche taal zoo in proza als dichtmaat te liebben toegelegd Ilij overfeed in niet hoogen ouderdom in 16't9, en heeft in het licht gezonden : reirz•es. Amst. 1639. IFetsteen der Vernuften, oft Bequaam Middel onz van alle voorvallende zaken aerdiglijk te leeren spreken. Aemst. 1644. 2 deelen 4° , 2e druk 1652 , in welken druk echter in het tweede deel veel geleverd is dat niet van de Br un e s hand is. Jok en Ernst : dat is ; Allerlei Deftige Hofredenen , quink­slagen , Boerteryen, Raadsels , Spreuken , Vragen , Antwoor­den , Gelikenissen, En al wet Bien g elf)* kvormigh , met de naani van Ap op h th eg mat a verstaan wort; Gevonden en gespro­ken van Prinssen , Alevrouwen, Geletterden en andere Stoats • personen , die al 't semen dicht by onsen ty den geleeft hebben , of nog tegenwoordig leven. Amst. 1644. 4°. De .Honigbye. Amst. 1644 , welke drie laatste werken met bij• voeging van andere gedichten en Vragen en Bedenkingen op 't Mader onze : Geschreven in '1 Engelsch door den Ridder R i chard Baker, en nu ver­tolkt , door Jan de Brune, de J ong e. Een werk strek­kende tot verandering der frijzen , en bericht der Eenvoudi­gen , later alien bijeen zijn uitgegeven ander den titel van: Dille volgeestige werken van Jan de Brune de Jong e. llarl. -1665. 4° en 8° , waarvan eene tweede druk bestaat. Amst. 1681. 8°. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb.; de Vries, Proeve, eener ieschied der Nederd. Dichtk , D. 11. bt. 69.-71; Wiisen Geys­beek, Biogr. Woordenb. der IVederd. Dichters; Collot d'Escur!, 1512 Rolland's Roetn, D. IV. St. I. bl. 77 en 78; A. bl. 316-320 ; At gem. Woordenb. der Zamenl.; de Navorscher, le Jaarg. bl. 12 , 3Z, 68, 131, 132, 195, 291. BRUNEAU (HERmEs) , een Nederlandsch Contrapuntist uit de zestiende eeuw, van wien twee vufstennnige motetten: Confitebor tibi Domine en Deus iniqui, voorkomen in den zestienden bundel van C o m in e r , Collectio ()permit Musicorurn saeculi XVI , door de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst uit­gegeven. Zie Catalogus der Muziek- en Boekw. van de Maats. tot Bevord. der Toonk. 1853. BRUNES (GERARD) of BRurcus ook GERARDUS BRUNESIUS geboren in 1570 uit een deftig geslacht te Deventer, waar zijn vader Burge­tneester was, werd Kanunnik in zijne geboorteplaats , en was een man van een uitstekend verstand , groote belezenheid en bijzonder nederige inborst. Hij overleed in het jaar 1631. Van hem zien het Licht: Praxis vitae spirituals , jussu Nicol. Sf on d a t i Cardinalis et Episcopi Cremonensis. Pont. Max. Greg. XIV. Col. 1586 en De Confessione A dr iani Adriani e Societ. Je su Col 1587, welke beide door hem in het Latijn vertaald zijn. Zie J. Revii, Davent. Illustr., pag. 688 ; v(a n) H(e usse n) en v(a n) R(h ij n), Kerk. Outh., O. VI. bl. 507; de Chalmot, Biogr. Woordenb. BRUNES (LODEWIJK), meer bekend als LUDOVICUS BRUNESIUS een neef van den voargaande, was Deken van St. Lebuinusklooster te Deventer, en daarna Overste van St. Agnesklooster te Emmerik en Ondervicaris van Jacob de la Terre over de stad Emmerik en de naastbijgelegene oorden van Kleef. Hij was om zijne groote geleerdheid en om zijne uitstekende gaven meer elan eens tot den Alyter voorgedragen , en overleed in het voornoemde klooster te Em­merik na eene twintigjarige zeer loffelijke regering in 1665. Zie v(a n) H(e usse n) en v(a n) R( h ij n), Kerk. Outh.,D. VI. bl. 450; D u m bar, Kerk. en Werela. Deventer, D. I. bl. 339. BRUNING (NtcoLAAs). Zie BRUNYNCK (NICOLAAS). BRUNINGIUS (CmusTIAAN). Zie BRUYN (CHRISTIAAN). BRUNING (H.) werd, Proponent zijnde, in 1620 tot Predikant te Akersloot beroepcn , waar hij in 1652 overleed. Hij schreef: Evangeliumswaerheyt ofte verdediging van de rechtwatige zin der •Evangelische texten — tegens alle oude en nieuwe dwalingen, die in Nederlant bekent zijn. Amst. 1648. 8°. BRUNINGS (DAvin), geboren te Bremen den Ssten December 1704, werd , na zijne studien eerst in zijne geboortes:ad en daarna te Neurenberg volbragt te hebben , in 1729 Predikant te Floszheia) en in 1732 te Neckarau, van waar hij onderschcidene mien naar elders beroepen werd , doch te vergeels, tot dat hij, in 1741 een 1518 roepstemme als lloogduitsch Predikant te-Amsterdam opvolgde. llij overleed den I6den Junij 1749, en was vader van den beroemden Waterbouwkundige Chris t i aan Brunings , die volgt. In het laatst van zijn levee , geraakte hij in verdenking van de leer­stellingen der Hernhutters niet ongunstig te zijn. llij heeft in het licht gezonden: Betragtingen over den zevenden Zondag van de Catechis­mus in 3 Predikatien. Amst. 4°. De drie Egte Predicatien vertaald, hetreffende het geloof , waarby gevoegd de twee Pinzter Predicatien, gedaan te Am­sterdam 1748. Haarl. 1748. 4°. Zie van Abkoude, 1Vaamreg. van 1Vederd. Boeken; van Ab­koude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boeken; de Chat-mot, Biogr. Proordenb.; Naomi& der Gereform. Predik. te Amst., bl. 38. BRUNINGS (CHRISTIAAN), een zoon van den voorgaande, geboren teNeckarau den 8sten Novemher 1736, kwam reeds zeer bong in Holland , zoodat hij dit steeds als zijn Vader­land beschouwde. Nog geen dertien jaren oud zijnde, toen hij zijnen vader verloor, vertrok hij twee jaren daarna naar het Gymnasium te Hennesdorff in Bohemen , vanwaar hij , na een verblijf van 2 jaren ; terugkwam , doch weder in het zelfde jaar vertrok hij naar de Hoogeschool te Heidelberg, waar hij, zich tot in 1754 ophield en zich in de Regten , Wijsbegeerte en Natuur -kande oefende. Na dit kort verbliji aan dez,e Hoogeschoot, moest hij , die wegens huisselijke omstandigheden verlaten , en kwam of zijn achttiende jaar te Amsterdam terug, waar hij zich genoodzaakt zag om als klerk bij eenen Praktizijn werkzaam te zijn. Zijne bloedverwanten bestemden hem voor de Balie, doch dit was niet naar den smaak van den jongen Br u ni n gs , die meer lust had in de beoe[ening der We,tenschappen en vooral in die, welke betrekking hebben tot de Waterbouwkunde; waarin hij zoodanige vorderingen maakte , dat hij weldra bijzonder geschikt voor den Water'staat ge­acht werd, waarom men dan ook niet aarzelde hem daaraan te verbinden, door hem in 1765 tot Toeziener van het Hoogheemraad. schap van Rijnland te Sparendam, op den Spaarndamschen dijk en de sluizen bij den huize Zwanenburg, te Halfweg , aan te stellen , waar hij vervolgens tot aan zijne dood zijn verblijf hield. Vier jaren later werd hij door de Staten van Holland aangesteld , tot Inspecteur-Generaal over 's Lands rivieren. Als zoodanig bewees hij den Staat gewigtige diensten , door zijne ijverige medewerking en kundig• beleid, tijdens de onderhandelingen tusschen Gelder­land , Holland en Pruissen in 1770, waarin het besluit tot de herstelling der bovenrivieren tot rijpheid kwam , dat , voor zoo veel Holland aanging, volgens de onder zijn beleid ontworpen plans,' ten uitvoer werd gebragt. Sedert zijne aanstelling tot Inspecteur-Generaal tot in de laatste oogenblikken van zijn nuttig !even was delundige en verdienstelijke man onvermoeid werkzaam met het te weeg brengen 1514 van gewigtige verbeteringen in 's Lands Waterstaat , voor welke het nageslacht nog lang 's mans narredachtenis zegenen zal. Zoo had hij in 1773 het voornaamste deel aan de uitvoering van het zoo bij uitnemendheid wel uitgevallene Bijlandsche kanaal , en bragt voornamelijk in 1782 door eenen nieuwen mond aan het Panner­densche kanaal de aanmerkelijkste verbeteringen aan de bovenrivier toe; terwijl gelijktijdio; in 1773 en 1775 reeds de IJssel , door de doorsnijding van de tPley , volgens zijne ontwerpen verbeterd was geworden. Brunings had voorts een zeer werkzaam aandeel in de droog­making der plassen onder Bleiswijk en Hillegersberg bij Rotterdam; zijne consideration over de voortzetting dezer droogmaking in 1776, en zijne onderzoekingen omtrent de nieuwe uitgevondene , en in 1771 voor het eerst gebruikte, hellende scheepsraden van Eck -h a rd t , getuigen van zijne kunde en schrander oordeel in het ge­wigtige vak van den iViolenbouw. Vender was Brun in gs de eerste , die met andere daartoe be-; noemde kundige mannen , in 1781 de plaatselijke onderzoekingen deed voor het aanleggen van eene veilige haven aan het Nieuwe Diep. Ilij onderzocht in 1784 de ontworpen vervening van den Krim-penrewaard , waaromtrent hij zeer belangrijke stukken heeft geleverd, en toen in 1797 het reglement daartoe vastgesteld en de vervening geoctroijeerd was , werd B ru n i n gs eerst Consulent bij de Com­missie van Superintendentie dezer vervening en in 1798 President dies Commissie , het welk hij tot aan zijne, flood bleef. In 1795 was hij met de Bock en Dalho If helast om al le de toen ter verdediging van den lande gemaakte doorsnijdingen brigs de rivie­ren te doen herstellen , waarvan hij zich naar de moeijelijke om­standigheden met goed gevolg gekweten heeft. Kort daarop werd hij benoemd in de Commissie van Superintendentie over de zeedi1-ken en zeeweringen in Holland , in welke Commissie hij voorzat en in welke betrekking hij groot nut stichtte en net roern bekend werd. Ook werd hij in 1797 benoemd tot medelid eener Commissie tot de droogmaking van de Nieuwkoopsche en Zevenhovensehe plassen , waaromtrent hij reeds sedert 1787 met zijnen raad gediend had in 1798 tot President der Commissie van de maritieme werken te Hellevoetsluis ; in 1800 tot eerste Commissaris-Inspecteur over den Waterstaat der Bataafsche Republiek ; en in 1803 tot Directeur-Generaal over 's Lands rivier- en zeewerken. Zijne algemeen bekende en steeds nog geraadpleegde Considera ­lien over de rivieren, van 28 Abut 1804, behooren tot zijne hatste hoofilwerkzaamheden , die hem de duurzame achting van zijne Jandgenooten verzekerd hebben. De geschriften , die van B ru nings, behalve eene groote me­nigte , in de Staatsarchieven gedrukte, rapporten adviezen en voor­dragten met kaarten enz. zijn uitgegeven , zijn : 1515 Verhandeling over de doorgraving uit het Wijkermeer naar de Noordzee. 1772, zonder zijnen naam uitgegeven. Aanmerkingen over de waarneming van de snelheid der winden in 1772 geplaatst in de rerhandelingen van de Hol­landsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, D. XI V. Waarnenzingen wegens de hoeveelheid van regen en uitwa­seming op verschillende boob ten boven de oppervlakte der aarde ; benevens eenige aanrnerkingen daarover in 1780. opgenomen in de zelfde Verhandelingen D. XIX. SC 11. Ferhandeling over de toepassing op Zeeboezems , bijzonder op, het IJ , van zekeren algemeenen grondregel der hydrome­trie , dat de grootste diepten steeds op de naauwste plaatsen der rivieren bevonden worden , welke verhandeling, in antwoord op eene rijsvraag der genoernde Maatschappij , met den gouden eereprijs bekroond is en in 1784 opgenotnen in hare Verhande­lingen D. XXIV. erhandeling over het bepalen der gemiddelde snelheid van stroo . end water, mede ter beantwoording van eene vraag door gezegde Illaatschappij voorgesteld, met good bekroond en in 1786 in hare Verhandelingen D. XXVI. geplaatst , welke verhandeling in 1798 in het Iloogduitsch vertaald te Frankfort werd uitgegeven. Berigt wegens een' nieuwen hyetometer, , in het zelfde deel dier verhandelingen medegedeeld. Eenige aanmerkingen over de nuttigheid of nutteloosheid der overstrooiningen van den Slaperdijk , in 1193 , geplaatst in Wiebekings Algemeine auf Erfahrung gegriindete theoreli­ sche stud practische Wasserbaukunst. Band II. S. 325-336. Verhandeling over de onschadelijkheid der paalwerken voor de sluizen op Balfwegen. Haul. 1706. 8°, met 1 plaat. rerzameling van rapporten, verbalen en andere stukken , betreffende de doorsnijdingen en werken, welke sedert 1771 op de bovenrivieren tusschen Ernmerik en Arnhem zijn aan• gelegd. 's Hage 1728. 2 deelen 8°, met 13 kaarten en 2 platen. Van zijnen vroegeren arbeid vindt men eenige kleine stukken in de Algemeene Oefenschool van Konsten en Wetenschappen; terwijl eindelijk eenige Duitsche Waterbouwkundige schriften de Milken dragen van zijne medewerking. Na een zoo werkzaam Leven overfeed B ru n in gs den laden Mei 1805 te Gravenhage, nadat hij lien zelfden dag oogenschijnlijk gezond van zijne woonpfaats vertrokken was. IN was in 1766 gehuwd met Id a C a t h a r i n a Noppen, welke echter twee jaren daarna overfeed, hem eene eenige dochter nalatende. Zijne dood werd door den Staat als een openbare ramp aange­ merkt. Zijne tijdgerrooten hebben zijne verdiensten gehuldigd in een eenvoudig grarteeken geplaatst bij zijn graf' in de Groote kerk te Haarletn. Zijn kweekeling en opvolger Frederik Willem Conrad behaalde met zijne loirede op zijnen verdienstelijken voor­ ganger in 1807 den eereprijs uitgeloofd door het Staatsbewind der 1516 toenmalige Bataafsche Republiek ; bestaande in eene gouden me­dailje , hangende aan eene gouden keten, ter waarde van 200 dukaten. Het portret van B r unings, gegraveerd door Rein ier Vink komt voor in de Vaderl. Hist. ten vervolge op W a g e n a a r, D. XLV. tegenover bl. 284, ook bestaat er een van hem gegraveerd door C. Josi in 8°. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wa ge na a r, D. I. b1. 190, D. XXIX. W. 219, D. XLV. bI. 285, 288, D. XLVI. b1.133, 141; Algem. Konst­en Letterbode 1802, D. II. bl. 195, 1805, D. I. 131.'324, 354 en 355, 1806, D. I. bl. 194-196, 1820, D. II. bl. 420 en 421; Gal. Hist. des Contemp. ; van Kimpen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. III. bl. 276; Stuart, Vaderl. Hist., D. II. hi. 356, D. M. bl. 254 en 255; Collot d'Escury, Holland's Roem, D. Vl. St. IL bI. 602, 605, 647, 651-653, 661-663, 665, 668, 686, Bijl. 41 en 42 ; Biogr. Nation.; Algem. Woordenb. der Zamenl.i Aant. op het Woordenb. van Kunst. en Wetens. van G. Nieuwen­huis; Biogr. Univers., maar vooral F. W. Conrad, Prijsverh. betreffende het leven en de verdiensten van Chris I. B r u­ninqs, 'silage 1827. BRUNINGS (CHRISTIAAN) JUNIOR een neef van den voorgaande en zoon van C h r is tiaan Br unings, Predikant en Holpiediker van den Vorst van Hessen-Homburg en van R o s i n e T h e I I u s-s on , geboren in 1757 te Homburg vor der Hohe, trad in dienst bij 's Lands Waterstaat als Toeziener van Rijnland , in het kwar­tier van Spaarndam , werd vervolgens ale .Directeur -Generaal met de droogmakerij der Nieuwkoopsche en Zevenhovensche plassen be­ ast en klom vervolgens op tot Hoof'd-Ingenieur bij 's Rijks Water­staat en de publieke werken , belast met de dienst der Droogma­kingen. Uit deze laatste betrekking op zijn verzoek, bij 's Konings besluit van 6 ,October 1824 cervol gepensioneerd zijnde sleet hij zijne overige dagen te Leiden , waar hij den 30sten Maart 1826 overleed, gehuwd geweest zijnde met E 1 i z a b e t h de H a a n. Men heeft van zijne hand: Perhandeling over don voordeeligsten hock , onder werken men de puntdeuren eener sluis kan zamenvoegen. Amst. 1797. 8°. Verhandeling over de vierdeelige molenassen door C. B r u-n in gs Junior, Ditecteur-Generaal der Droogmakerij van Nieuwkoop en Zevenhoven , S. K ros en D. S p ru ytenburg , Opzieners , aan welke verhandeling door het Bataatsch Genootschap te Rotterdam de zilveren medaille is toegekend. Brunings was seder 1793 Lid van de llollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem ; sedert 1812 Lid van de eerste klasse van het Koninklijk Nederl. Instituut , en sedert 1820 van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap. Zie Algem. Konst- en Letterbode 1820, D. IL bl. 120 , 1826 , D. I. bl. 210; Lodewijk Napoleon, Geachiedk. Gedenks„ D. IL bl. 251; van Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en Wetens., D. 111. bl. 276, uit partikuliere berigten aangevuld. 1517 BRITNINGS (Comp Luow, een broeder de voorgaanden , to ,) geboren den 15den Julij 1775 te Heidelberg, begon zijne studie op de Hoogeschool te Utrecht in de Godgeleerdheid, doch vestigde later zijne keuze op de Wis- en Natuurkundige Wetenschappen, op welke hij zich dan ook aldaar onder de beroernde Iloogleeraren Jan Frederik Hennert en Johannes Theodorus Roslyn toelegde. Reeds in 1798 als student gaf hij het bewijs van zijne ongemeene vorderingen, door de hoogstverdienstelkike beantwoording van eene Prijsvraag, het jaar te veren door het Bataafsch Genoot­schap der Proelondervindelijke Wijsbegeerte uitgeschreven: Over de theorie en uitwerking der staande schepradmolens. Tot Amanuensis bij de Commissie tot droogmaking der Nieuwkoopsche droogmakerij benoemd, strekte hij in die betrekking ,tot groote steun van zijnen broeder, die er Directeur-Generaal hij was, legde bij de theoretische kennis , die bij rich verworven had, zulk eene geschiktheid aan den dag tot het praktische gedeel-te der wetenschap, waaraan hij zich had toegewijd , dat hij bij de organisatie van den Waterstaat in 1800 tot Cornmissaris-Inspee­teur werd benoemd; terwij1 hem bij de organisation van 1803 en 1808 de post van Inspecteur in een der rivierdistrikten werd toe­vertrouwd. In die onderscheidene betrekkingen gaf Brunings steeds blijken van groote bekwaamheid. Toen de Hoogleeraar van Swinden in 1800 zijne betrekking aan het Athenaeum te Amster­dam, wegens gewigtige werkzaamheden , voor eenen tijd moest verla­ten , werd Bruningo, wegens zijne bijzondere bekwaamheid , belast met het onderwijs, en kweet zich op eene voortreffelijke wijze van die taak. In 1809`tot Lid van het Centraal Comite van de Wa­terstaat benoemd, werd hij bij de inlijving van het Koningrijk Hol­land in het Fransche Keizerrijk, in 1810, Hoold-Ingenieur in het departement der Nonden van den Rijn, en woonde als zoodanig te 's Hertogenbosch, Coen hij den 16den Augustus 1816 op eene dienstreis , aan een toeval van beroerte , te 's Hertogenbosch over­leed , bij zijne echtgenoote H. L. En g e len nalatende twee zoons en twee dochters. Brunings trad ook in het publiek als schrijver op; van hem toch vindt men: In de Nieutve verhandelingen van het Bataafsch Genoot­ schap der Proefondervindelijhe Wijsbegeerte te Rotterdam, behalve de bovenvermelde prijsvraag-beantwoording: Over de zjjdelingsche drukking der aarde en de hiernaar te regelen afmeting der tnuren. .13fivoegsel tot de proeve eener nieuwe theorie nopens de staande schepradmolens. In de werken van het Provinciaal Utrechts Genootschap: Onderzoek nopens zeher vraagstuh uit de evenwigtkunde. Utr. 1803. 8°. In de Verhandelingen der eerste klasse van het Koninklijk Ne­derlandsch Instituut: 1518 Pertoog nopens den oppervlakkigen stand der rivieren in het algemeen, mitsgaders van de Nederlandsche rivieren in­zonderheid, voor zoo verre die stand, benevens alle de ten dien opzigte voorgevallene veranderingen, nit de deswege ge­dane waarnemingen blijkbaar is. Verhandeling over de verspreiding van den vloed uit zee opwaarts kings de onderscheidene rivieren en riviertakken. Orer de onderlinge gemeenschap der rivieren de Illerwede en Lek door middel van ha Kanaal het welk derzelver em­bouchures vereenigt en den naatn van Noord draagt. rertoog nopens de ijswording en het ontdoofjen van het gevormde ijs, naar mate van de temperatuur, welke door den thermometer aangewezen wordt. Bijvoegsel tot dat vertoog. Jets over de verschillende mate van digtheiti der ijsstoppin­gen op de rivieren, naar gelang van den onderscheiden hoog­testand der rivieren s aJgeleid uit de waarnemingen ter gele­genheid van den ifsgang in LOUW... en Sprokkelmaand van den fare 1810. Onderscheidene theorien omtrent het vermogen der Water­leidingen getoetst aan de ondervinding. Zijne verdiensten werden ook door zijne Landgenooten erkend blijkens zijn Lidmaatschap , sedert 21 Mei 1808, van de Holland­sche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem. Ook, werd hij den 1 sten Augustus 1811, onder de vleijendste betuiging nopens zijnen gevestig den roem en algerneen erkende verdiensten door het Bestuur van bet Wiskundig Genootschap te Amsterdam , onder de zinspreuk : Een onvermoeide arbeid komt alles te boven, tot huitengewoon Lid van verdiensten in het wetenschappelijke vak verkozen. Voorts was hij nog Lid van de eerste klasse van het Koninklijk Nederlands lnstituut van %Yetenschappen , Letteren en Schoone Kunsten. Zie Algem. Konst-en Letterb. 1816, D. IT. bl. 132 en 133 Gal. Ilistor. des Contemp. ; v a n Kampen, Geschied. der Nederl. Letter. en Wetens. , D. III. bl. 276 ; (d e Jong) , Alpha& 1Vaaml. van Boeken, bl. 94, 639, 640, 641, 660; D. J. van Lennep, Illustr. Amstel. Athen. Memor., pag. 273 ; Biogr. Univers, nit fa­miliepapieren aangevuld. BRUN1US (BEnNAnnus), beyond zich , ter zake van schulden , in het Nieuwe werkhuis te Amsterdam , toen hij op raad van Mr. N ico­laas Bondt, destijds Regent van dat gesticht, in 1779, eene vertaling der Werken van Sterne in het Licht zond , welke bij alle' des­kundigen bijzonder geround wordt. Gedeeltelijk uit de opbrengst van dien arbeid ,gedeeltelijk uit bijdrdgen van anderen ,zag hij zich spoedig in vrijheid gesteld. Zie Mr. M. C. van Hall, Mr. Jan Bondi en diens vader Ni cola a s Bondi herinnerd, bl. 9. 1519 BRUNMULLER (Ems), Muziekonderwijzer te Amsterdam , om­streeks den aanvang der achttiende eeuw,, was een Componist. Zijn eerste werk, dat aldaar in 1709 werd uitgegeven , .bevatte Vioolsolo's en trio's voor Viool rioloncel en eerie afzonder­ lijken Generaalbas. Vervolgens gaf hij uit : Fasciculus Musicus. Amst. 1710. fol., welk werk bevat : 3 Foccaten voor hlavier, , 1 hobo solo, 1 vioolsolo , 1 fluitsolo , 3 Italiaansche en 1 Duitsche arietta a canto solo e Oboe. Verder zagen het Licht : YI Sonate a V o Hautbois solo e Continuo. Lie E. L. Gerber, Lexicon fur Tonkiinstler, bl. 538. BRUNO (HENDRYK) or BRUNE , uit eerlijke ouders te Leiden geboren , was een leerling van den Priester en V ikaris der Deventersche kerk F 10 rens Rad e w ij n s , en was in de vergadering der Broeders van het gemeene Leven met Lubbert us Berneru s. Hij overleed den 23sten Augustus 1459. Thomas a Kempis roemt zijne godsvrucht , ootmoed en zachtmoedigheid. Zie v(a n) H(e u ss en) en v(a n) R(h ij n) , Kerk. Outh., D. III bl. 864 en 865 ; D e 1 p r a t, de Broeders. van Get. Groete , bl. 37. BRUNO (HENRIK) was Conrector te Hoorn, en overleed aldaar in April 1664. Men heeft van hem : D av ids Psalmen na de nieuwe oversettinge , op even veel versen op deselfde wijsen als van Da th en us , en geheel op noten gestelt. Amst, 1656. kl. 8°: Pub l ii Virg ilii Ma r on is Eclogae , ofte Hardershouten in Nederduytsche rym vertaelt. Hoorn. 1658. kl. 8°. Het boeb Jobs , den Prediher , Spreuken es Hooghe Liedt S a l o m o n s , mitsyaeders de Klaegliederen Je re m i a e. Hoorn. 1658. kl. 8°. Ovidii Wapen-twist van Ajax en Ulysses in Nederduytsche Rym vertaelt. Hoorn. 1659. kl. 8°. Thomas Morus, ofte Verwinninge van Geloof en slant­vastigheydt , eerst in 't Frans ,buyten rim gemaeckt door Pu­g e t de Serr es , naeder-handt in 't Nederlandts overgeset door IF. V S. ende nu in rym gebraght. Hoorn. 1660. kl. 8°. Mengel-moes van verscheyde Gedichten. Levd. 1666. kl. 8°, welke bundel ook Latijnsche gedichten van Bruno bevat, die bijzonder middelmatig zijn. Ook op den Nederduitschen zangberg besteeg hij Been hoogen trap. Hij schijnt een vrolijke Bast geweest te zijn ; zijne invallen hebben veel overeenkomst met die van Willem Focquenbroch. Zijn portret gaat in plaat nit, gegraveerd door R e i n i e r van P ersijn in folio. Zie Holl. Mercur., D. XV. bl. 88 ; van I p e r e n , Kerk. Hist. van het Psalmgez. , O. I. bl. 181 en 182; d e Vries, Proeve eerier Ge­schied. der Nederd. Dicht., D. II. bl. 64 noot 2; de Cha knot., 1520 Biogr. Woordenb.; Witsen Geysbeek, Blogn Woordenb. der Nederd. Dick.; Hoeufft, Parnasus Belgic., pag. 186 et 187; Peerlkamp, de Poet. Latin Nederl. , pag. 410 et 411; Algens. Woordenb. der Zamenl. ; Catal. van de Bibl. der Newts. van Nederl. Letterk. , D. I. bl. 171, 196, 198, 243, b. 69; Catal. der Biblioth. van Mr. C. P. E. Robide van der Aa r bl. 98. BRUNO (Awn), misschien wel eene bloedverwante van den voorgaande , was een Dichteres uit de zestiende eeuw van wie dichtstukken voorkomen in Cl i oo's K ra a m en andere verzame­lingen van die tijd. Zie de Vries, Proem eener Gesehied. der Nederd. Dichters , D. II. bl. 124 ; Witsen G ey sbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Diohters. BRUNO (ADRIEN FRANcOIS Baron DE) kwam, den lOden Julij 1806, als Luitenant-Kolonel Aide de Camp van Lode w ij k N a-p o le on uit Fransche in Hollandsche dienst over; werd den 27sten September Kolonel en Bevelhebber van het Tweede Regement Husaren, den 20sten December in den zelfden rang Bevelhebber der Husaren van de Garde, den Eden April 1807 Generaal-iMajoor,, den 2den November 1808 Luitenant-Generaal , maakte in 1809 den veldtogt in Zeeland mede. Toen L od e w ijk Napoleon in 1810 afstand deed van zijnen troon droeg hij het Opperbevel zijner garde aan Bruno op, die daarop onverwijid naar Parijs vertrok en den 1 ]den November 1810 weder in Fransche dienst terug­keerde. Zie d'Auzon de Boisminart, Gedenkschriften, D. IL W. 76, uit partikuliere berigten aangevuld. BRUNONIUS (CHRISTIANI1S). Zie BRITYN (CEIRISTIAAN DE). BRUNSELLE (KONSTANTIJN DE) 00k DE BRUSELLE Of BRUSSELLES , was een der Verbonden Edelen , die op last van A 1 v a, den 1sten Julij 1568 van het leven beroofd zijn. Zie te Water, Hist. van het Verb. der Edelen, St. III. IA. 307. BRUNSVELD DE BLAU (THEoDoRus). Zie BLAU (THEODORUS BRtNSVELD DE). BRUNSVELDT (HENDRIK DIRKSZ. en ADRIAAN). Zie BRUiRSVELT (HENDRIK DIRKSZ. en ADRIAAN). BRUNSVELT (Suns), BRONSVELD BRUINSVELD BRUINSVELT , noon van Augustinus Brunsvelt, geboren te Leeuwarden den 3den Januarij 1632, studeerde aan de Hoogeschool te Gro­ningen in de Godgeleerdheid en werd Proponent te Leeuwar­den. In 1656 naar de Joure beroepen, vertrok hij in 1668 naar Sneek , in 1673 naar Harlingen en in 1677 naar Leeuwar• den , waar hij den 4den Julij 1683,, verleed. HIS heeft in het Licht gezonder: 1521 Spiegel der zonden. Leeuw. 1662. 8°, tweede druji Leeuw. 1670. Levendige Christen in een Dode tvereld. Leeuw. 1666. 8°. . Naautekeurig Christendom. Leeuw., 1680. 8°. Schoole voor leerlingen en Leeraars. 120. Laatste en eerste lessen. 12°. Uitroeping van de Messias, of over 't Lyden van den Zalig­ maker. Leeuw. 1684. 8°, tweede druk Rott. 1734. 8° , nogmaals Utr. 1768. 8°. Zie van A b k o u d e, Naamreg. van Nederd. Boeken , D. I. St. I. en III; Greydanus, Naaml. der Predik. van Franeker, bl. 48 en 49; Engelsma, Naanzl. der Predik. van Zevenw., bl. 122. BRUNSWIJK CALENBERG (ERIC II de Jonge Hertog vAri), zoom van Erik I de Oude en van E I izab e th, dochter van Joachi m Keurvorst van Brand en burg, werd in 1528 geboren en door zijne ouders in de Luthersche Godsdienst opgevoed. In 1540 volgde hij zijnen vader in de Regering zijner erfstaten op , maar woelziek van aard bezocht hij zijne Staten slechts om ze uit te mergelen en zworf de wereld door , overal in den krijg bezigheid zoekende-. Ofschoon het ons niet gebleken is , wanneer of bij welke gelegenheid , zwoer hij spoedig de Hervorming of en trad in dienst van den Keizer,, waarbij hij in den Schmalkaldischen krijg en la­ter tegen Ma urit s. van Nassau de Protestanten bestreed. Na de dood van Karel V, bleef hij in dienst van Filips II , en als zoodanig vinden wij hem in de Nederlanden , bij den slag van St. Quentin den 10den Augustus 1557. Hier had hij het geluk den Connetable Anne de Montm or e n c y en den Maarschalk d e St. Andre gevangen te nemen , die hij terstond naar Duitschland voerde. Filips II , die deze belangrijke personen tot elken prijs wilde in handen hebben , kocht ze voor 112000 gulden van Her-tog Erik, die voor een derde van deze sore het slot en de beer­lijkheid Woerden in pand ontving. In 1564 vermeerderde hij zijne bezittingen in Holland door den aankoop van de heerlijkheid Liesveld. Onrustig van aard wilde hij steeds krijg voeren en wijdde dus bij de onlusten in de Nederlanden zijn zwaahl aan de zaak van Spanje. Reeds in het begin van 1563 had hij vier vaandelen soldaten aangeworven , en werd toen reeds beschuldigd van het schrijven van velerlei leugenachtige _berigten in de Nederlanden, opdat men zijn krijgsvolk mogt onderhouden , ook hield men het in bet laatst van dat jaar voor vast , dat hij voor zekere groote ondernemingen , naar zijne gewoonte te B•ussel was. In 1564 was hij in deze landen en hield zich te Woerden op , terwijl men meende dat hij met den Kardinaal G ra n v e I I e geheim verstand had. Hij hield zich bezig om , gelijk men voorgaf 4000 ruiters en 40 vaandelen knechten aan to werven , hoewel anderen meen­den , dat de Koning van Spanje, zoo veel krijgsvolk van Ilertog Erik niet zou aanhouden. • Men verspreidde dan ook bet gerucht , dat dit krijgsvq)k naar Engeland moest trekken. Tevens schijnt hij 96 1522 met den Kardinaal geheime zamenkomsten in diens huis te Ant­werpen gehouden te hebben , 'ten minsten de Prins van Ora nj e verzekerden in het begin van 1564, dat de Kardinaal toen nog te Antwerpen was. Beiden de Landgraaf W i I I e m van II e 8-s en en Prins W i l le m van Or anj e besloten naauwkeurig acht te geven op de verbindtenis en de handelingen tusschen den Hertog en den Kardinaal. Men schijnt Hertog Erik zeer gevaarlijk te hebben geacht en hield het noodig hem naauwkeurig na te Faan als die zich aan den Pans en aan Engeland reeds had aangeboden , en het nu toelegde op Nederlands ellende. 0 r a nj e echter hield zich spoedig verzekerd , dat de werkzaam­heden van Hertog Erik geen voortgang zouden hebben ; hij had zich ook bij de Landvoogdesse verdedigd tegen het gerucht der aanwerving van troepen. Evenwel het wantrouwen bleef, en in 1565 moet hij werkelijk yolk hebben aangeworven. In dat zelfde jaar verzocht hij aan 0 r a n j e met eenen brief, dat hij in het Hof des Konings te 's Gravenhage zijn intrek mogt nemen , hetgene hem, met toestemining der Landvoogdesse Ma rga re t h a , werd toege­staan. Doch dit verwekte nieuwe vermoedens. Die wervingen moeten buiten de bevelen der Landvoogdesse en des Konings zelven zijn geschied, ten minsten Filips II schreeF aan de Landvoog­desse (indien F i I i ps ook bier geloof verdient), dat hij Hertog Erik geschreven had geen yolk te werven , waartoe hij van hem, den Koning , nooit orders had gehad. Ofschoon Or anje nog van de aanstalten des Hertogs niets geloofde , begonnen zich echter de vermoedens, sneer en sneer te bevestigen en was de Hertog in den Zomer van 1566 te Deventer , Kampen en andere plaatsen , met A rem berg en Meg en bezig om voor eenig krijgs­yolk doortogt te vragen. Te dien einde verbleef hij een poos op het Loo , in de nabijheid van Apeldoorn , en dat den Graaf v a n I1 e ge n toebehoorde ; somtijds was hij te Zwartsluis en te Harder­vaijk te zien , van wa a r hij troepen over de Zuiderzee naar Holland kon zenden , volgens de berigten van B r e der ode, die hem naauwlettend bespiedde, en zelfs wist dat hij aan de steden Kampen en Zwolle verzocht had , dat zij zijn contant geld, 400,000 daalders, wilden in bewaring nemen , en hij zelf in het geheim in hare wallen vertoeven mogt , hetgeen hem echter werd afgesla­gen. Hij hield zich toen te Lingen op, was soros te Arnhem , waar hij zamenkomsten met M e ge n hield. Nog in het zelfde jaar 1566 was de Hertog te Liesveld , tegenover Schoonhoven, maar ivelhaast begon men op nieuw het verhaal zijner wervingen voor ijdel te verklaren. Wegens de beweging te Woerden , toen de beelden uit de kerken werden genomen , in September 1566, wist hij evenwel op het slot aldaar krijgsbehoeften en soldaten te brengen , waartoe hij, net goedkeuring der Landvoogdesse , 200 voetknechten in Overijssel en Gelderland had aangeworven. In October van dat jaar was hem van wege den Koning het bevel over 1000 en aan zijn broeder Philippas over 500 ruiters 1523 gegeven , die met andere benden gereed moesten zijn om de Neder­landen in te trekken. Ilet aanwerven van yolk daartoe in Duitsch­land ging traaglijk voort. Met M e ge n en A re m b e rg was de Hertog reeds in 1566 bestemd om. Zeeland te bezetten, doch ook dit plan werd verijdeld. In 1567 diende hij bepaald onder M e-g e n tot beteugeling van Bred erode , en versloeg den 27sten Februarij bij Vianen 600 van diens Walen. In Mei kwam hij met zijn yolk te Vianen , Meerkerk en Ameide en wierp alle de schansen welke het yolk van Breder () de aldaar had opgeworpen en verlaten had , omver. Het landvolk was voor het meerendeel reeds gevlugt , doch sommigen van degenen die achtergebleven waren werden door E ri k gevangengenomen , die ook de huizen plunderde en het huisraad vernielde. Toen narn hij ook Jan van Renesse gevangen en plvnderde Batenstein. In 1568 had hij bevel van den Hertog van Alva om met 2000 miters naar Brussel te trekken, doch hij weigerde het , als tegen zijne bestel ling zijnde , terwij1 zijne trOepen uit geldgehrek uiteen liepen. Desniettegenstaande diende hij Alva met zijne krijgsbenden , met welken hij in Mei 1568 in de omstreken van Meppel , Rolde en Oldenzaal omzwierf, en vanwaar hij zich naar het. Land van Munster begaf, waar hij de Stad Rheyne tot iijne loopplaats wilde waken, lietgeen hem door de burgers helet werd , die de poorten voor hem sloten. Men verhaalde dat hij in twee zijner vaandelen een vos voerde met een vogel in den bek. Lo dew ij k van Na ss a u had inzonderheid van zijnen broeder in last om naauwkeurig to letten op Hertog Erik ea wat er in zijn land ornging. TerwijI Alva naar Jemmingen toog hield hij Groningen bezet. In 1569 wiert hij hulptroepen voor Karel IX , Koning van Frankrijk , tegen de Hugenooten , doch ofschoon hij verzocht werd om op te trekken , was hij nog niet besloten wat le doen. Hij baarde evenwel weer schrik met de geruchten van zijne wervingen, dan dat hij werkelijk kwaad deed. Onder de Duitsche Vorsten vond hij veel tegenstand, en de Land­graar Willem van Hessen vooral was hem zoo in den weg, dat Erik eons op zijne monsterplaats te Nordheim slechts zeventien knechten vond, en zich van knollen moest bedienen tot paarden voor zijne ruiterij.. Dit geheurde in 1572. De gemelde Landgraat en de Paltzgraat hadden -hem afgeraden om zich in dien oorlog te steken , doch hij liet zich niet overhalen , maar beef aan de direst van Spanje gehecht , en eisehte in. 1574 de steden Hoorn en Enk­huizen op , doch in plaats van aan deze opeisching te voidoen, hielden de Regeringen dier steden de trompetters gevangen en die van, Hoorn lieten hem niet los , voor den 18den Junij van bet vol­gende jaar toes zij daartoe uitdrukkelijken last van den Prins had-den bekomen. In 1575 weed er nog eene brief van den Land -voogd Requ es e ns aan hem onderschept. Pranje betreurt het bij deze gelegenheid, dat dezulken , die aan zijne zijde moesten staan , onder welke hij ook den Hertog rekende , de zijde der vij. anden hadden otekozen. In 1578 meet hij op nieuw ten dienste 1524 van Don J u a n yolk hebben aangeworven, het gerucht zeide tot 3000 ruiters en drie Regementen voetvolk. Daar bestond vrees , dat hij met al dit yolk door het gebied van Graaf Jan van N as­sa u zou been trekken en het plunderer. Wat er van dezen zijnen togt geworden is wordt niet gemeld. Later vertrok Hertog Erik naar Italie waar hij in 1584 over­feed. Door zijne gemalin Dorothea van Lotha rin gen, eene kleindochter van C h ri 8 t i aan II, Koning van Denemarken, en Isabella van Oos ten rij k, was hij aan ,deze beide vorstelijke huizen verbonden. Daar hij bij haar geene wettige nakomelingen naliet, vervielen zijne Brunswijksche landen aan Julius, Hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel, maar zijne bezittingen in Holland maakte hij aan zijne natuurlijke kinderen Wi 1 lem en Kat ha ri n a, echtgenoote van den beroemden Andreas Do r ia. Zie Kempenare, Vlaemsche Kron., W. 41, 85; Bor, &der:. Oorl., B. I. bl. 42 (30), B. 111. 131. 169 (119), B. VII. bl. 499 (18), B. XXX. hi 749 (58); Strada, de Bello Belg. Dec. 1. I,. V. pag.193, 257, 260, 272; van Mieris, Hist. der i.Yederl. Vorst., D. III. bl. 329, 405, 430, 431; van Hoogstruten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., E. bl. 142; Boomkamp, Alkmaer en zijne Gesehied., bl. 348 ; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI. bl. 15, 16, 139, 186, 187, 232, 233, 280, 331, 473 en 474; Kok, Vaderl. Woordenb., D. XXXI'''. bl. 27, 28, 30, 32 en 33; Arend , Algem. Geschied. des Vaderl. , D. II. St. IV. bl. 63, 145, 218, 228. 313, 325, 436, 484, St. V. bl. 78, 81, 375; Groen van Prin­ste rer, Archly. de its Mais. d'Orange, Tom. 1, 1[1, III, V, VI et la Table des tnalieres in vote Brunswick- Galen berg; Schultz Jacobi en DomelaNieuwenhuis, Bijdr. tot de Geschied. der Evang. Luth. Kerken, St. III. bl. 56, 57, 59; G a-chard, Corr. de Philippe II, pag. 39; Bakhuizen van den Brink, Huw. van W. van Or anj e met Anna van Saxen, bl. 6. BRUNSWIJK WOLFENBUTTEL (LODEWIJK ERNST Hertog vAN), geboren den 25sten September 1718, trad reeds ten fare 1736 iu Kei­zerlijke dienst en screed onder bevel van den Veldmaarschalk Fred e­rik H eno Graaf van Seek en d or ff, als Bevelhebber over een Regement Infanterie, gedurende drie jaren tegen de Turken , ver­volgens werd hij in 1741 , door zijnen broeder, wiens echtgenoote toen voor een jaar den Keizerlijken troon in Rusiand bekleedde, tot Hertog van Koerland bennemd, doch nimmer werd hem die waardigheid ten deele, daar eerie omwenteling in dat zelfde jaar het hula van Brunswijk in Rusland deed vallen , zoodat hij de reis naar dat Rijk to vergeefs gedaan bad. Daarna ging hij weder in Oostenrijksche dienst en in 1747 door de Keizerin Maria T h ere s i a, tot den rang van Veldmaarschalk verheven , woonde hij onder Ko­ning George van Engeland en Prins Karel van Lotharin­ge n de veldtogten van 1743-1746, aan den Mein, de Rijn , in Bohemen en Silezie h ij. Te Sorr tegen de Pruissen strijdende werd hij gevaarlijk gekwetst, welke wond in 1746 , weder openbrak 1525 (loch te Aken door de Baden volkomen geheeld werd. Na den ongelukkigen veldtogt van 1747, toe Lode w ij k XV in Staats-Vlaanderen viel , en gereed ,stond om met zijne legermagt de Repu­bliek te overstroomen , stond Bruns w ij k met zijn legercorps bij den Oudenbosch , tot verdediging van de grenzen van den Staat. her maakte Willem 1V , Prins , van Ora nj e, die eenige tijd te voren tot Erfstadhouder der Vereenigde Nederlanden verheven was , kennis met den Hertog , en in hem meenende den man gevouden te hebben , geschikt om den vervallen staat van het Nederlandsche Krijgswezen te herstellen , zocht hij hem aan om uit de Keizerlijke dienst in de onzen over te gaan , hetwelk de Hertog eerst van de hand sloeg doch, na drie jaren aanhouden , hij voordeeliger aanbiedin­gen,, in 1750 aannam , waarop de Staten-Generaal hem tot Veld­maarschalk over het Leger aanstelden , op eene jaarwedde van 20,000 gulden, welke tot vergoeding van het geniis der voordeelenbij de , Keizerlijke dienst genoten , jaarlijks nog werd verdubbeld , boven­ dien werd hem toegezegd de sttrvivance , om bij vaeature van een voegzaam Gouvernement boven andere daarmede begiftigd te wor­ den , en het commando over het Regement Hollandsehe Gardes , bij overlijden van den Generaal van der 1) Na de dood van Willem 1V werd hem in 1752,, onder den titel als vertegenwoordigende den Kapitein-Generaal , op eenen be­paalden lastbrief, het Opperbevel over het Krijgsvolk opgedragen, terwij1 hij, na' het overlijden der Gouvernante Anna in 1759, tevens tot besturende voogd over Willem V en diens zuster werd aan­gesteld. Anna had hem als vader haren zoon aanbevolen. Hij wilt de onzijdigheid der Republiek in den langdurigen oorlog van 1754 , tusschen de naburige Zee- en Landmogendheden te bewaren. Ook na het afsterven van de Prinses Gouvernante was de.Staat zeven jaren tang onder zijn bestuur , als voogd van den jeugdigen Prins, gerust en gelukkig. Hoewel het , gedurende die tijd niet aan be­wijszen ontbrak dat de Hertog gaarne wenschte • regeren en de. genen , die hi,' als hinderpalen zijner oogmerken aanzag , zocht to winner of ter zijde te schuiven. Nadat de Stadhouder in 1766 meerderjarig was geworden. , ver­kreeg hij- van de Staten van Holland, als een blijk. van !Janne goedkeuring over zijn bestuur als voogd , eene gifte van 200000 gulden, van de overige Staten naar evenredigheid. Door den Stad-houder werd Brunsw ij k , bij eene akte van consulerutschap tot raadsman gekozen , in alle zaken, hoe ook genaamd, aan den ge­noemden Stadhouder opgedragen , onder volstrekt bedirig, aan de zijde des Hertogs, van eene volstrekte onverantwoordelijkheid , an ders dan aan den Prins. Deze akte was wet net medewelen en goedkeuring van eenige Hollandsche Regenten opgesteld , doch het tegenloopen van de krijgszaken deed de stemming ten zijnen op. zigte veranderen. Zoo drong Amsterdam reeds in 1781 op zijne verwijd ering aan , wegens het verval van de Zeemagt, destijds edi­tor regtvaardigde eene resolutie der Staten-Generaal zijn gedrag 1526 volkomen. Toen het nogthans , bij de geschillen met Keizer J ozef II , bleek , dat de vestingen geheel buiten staat van verdediging waren, wierp men hiervan de schuld op den Hertog en nam , daar zulks niet te bewijzen was , de Akte van Consulentschap te baat. Bij resolutie van 10 tegen 9 stemmen verklaarden de Sta­ten van Holland , dat hij door die Akte op onwettige wijze zich als Minister had opgeworpen , en dat hij daarom als gevaarlijk inensch moest worden argezet. Terwijl de Riddersehap van Hol­land te vergeefs tegen dit besluit protesteerde , hing Friesland er zijn zegel aan. De Hertog, na te vergeefs verzocht te hebben niet ongehoord te worden veroordeeld, achtte het geraden het besluit der Algemeene Staten niet of te wachten , maar legde den 14den October 1784 , bij eenen brief, in hunne handen alle zijne mili­taire waardigheden neder, en verliet de Nederlanden , zich naar Aken hegevende. Bij overleed, op het slot te Vechelen in het Brunswijksche , den 12den Mei 1788. Werkzaamheid , bekwaamheid en kunst om zich aan de Hoven staande te houden ontbraken B r u n s w ij k geenszins, ook kan men hem geen eerlijkheid ontzeggen , doch van bovenmatige eer- en heerschzucht is hij bezwaarlijk vrij te pleiten. Zie Wagen a a r, Yoder& Hist., D. XX. bl. 383; de zelfde, Beschr. van Arnsterd. , St. IV. b!. 408; het Leven van Willem Karel Hendrik Friso en van Anna van Brunswijk Lune­burg, D. III. bl. 118.-120, D. IV. bl. 74-76; Vaderl. Hist. ten onmiddell. very. op Waaenaar, D. XXIII. bl. 10, 11, 17, D. XXIV. hi 17, 19, 20,135; Vaderl. Hist. ten verolge op Wa­gena ar. D. IV. bl. 77-122, D. V. bl. 53-66, D. VII. bl. 218-222., D. VIII. 1)1. 91, 113-171, D. IX. bl. 217 en 218, D. XI. 1)1. 217, 218, D. XX. bl. 101-105, D. XXII. bl. 348-350, C. van der Aa, Leven van Willem V , D. I. bl. 83, 122, 123, 154-169, 193-195. 220-225, 292-321, 324-362, 396-402, 430­467, D. II. N. 541-567; van Kampen, Verkorte Geschied. der Nedert., D. II. bl. 267; Nieuwenhuis, Algem. Woordenb. van Kunst. en Wetens.; Stuart, D. I. bl. 52, 142-144, 154-169, 263, 359, 515-526, D. II. bl. 11, 12, 228, 288-300; van Kampen, Vaderl. Karakterk., D. IL bl. 650-660; Bilderdijk, Geschied. des 'Vaderl. -, D. XI. bl. 156, D. XII. bl, 2, 3, 21-33, 50-52, 144, 169-171 ; Militaire Spectator 1849 , hl. 447. BRUNT (JAN), geboren te Bodegraven , den 8sten November 1777, uit ouders tot den deftigen burgerstand behoorende , gaf nog jong zijnde vele blijken van goeden aanleg tot 'de beoefening der zuivere Wiskun­de , waarbij hem de leerboeken van A. B. Strabbe en Pibo St een­stra tot gidsen dienden. In het jaar 1793 aangesteld tot Ondermeester te Alphen , .verwisselde hij die betrekking twee jaren later met eene soortgelijke te Linden. Drie jaren daarna als Schoolmeester te Meern bij Utrecht beroepen , werd hij in 1800 tot eerste Onderwijzer bij de Stads-Armenschool te Leiden aangesteld. Hier oefende hij zich on­der d,. leiding van deti Hoogleeraar Simon Spe yer t van der Ey k in de hoogere Wiskunde bij welke studie deze zich beiliende 1.527 van de beste Fransche werken , ender anderen van C r a m e r, in­ troduction a l'analyse des lignes courbes algebriques. 1750. Om van dit werk gebruik te kunnen maken , leerde hij in een half jam.' zoo veel Fransch als noodig was oin het voor de vuist te kunnen vertalen. ii runt was een ongemeen zacht , vriendelijk en minzaam man , die , vrolijk en gedienstig van aard , in de vriendschap van vele achtenswaardige geleerden decide. De betrekking van Onderwijzer bleef hij waarnemen tot aan zijne dood , welke voorviel op den Eden Maart 1803. Gedurende 's mans werkzaam !even wist hij nog tijd te vinden tot het zamenstellen van : Eerste beginselen der Rekenkunde, 4 stukies, zijnde een nut­tig leerboek voor de scholen , waarvan in 1806 een herdruk ver­scheen en dat later verbeterd door Ni co I a as Ans I ij n N z. on derscheidene drukken beleefd heeft. Brunt had zich den Isten Augustus 1800 in den echt bege­ven met Willemina Pas, jongste dochter van Wouter Pas, sedert 1796 rustend Schoolonderwijzer te Kockengen. Zie (d e Jon g) , Alphab. Naaml. van Boeken • en vooral J. v a n G e u n s , Bericlit aangaande het leven van wijlen Jan Brunt. Leyd. 1803. BRUNUS (GERARD). Zie BRUNESIUS (GERARDUS). BRUNYNCK (NIC0LAA8) BRUNINCX , BRUNING, BRUYNINCX of BRUININGS , was reeds in 1570 Secretaris van -W i I le m Prins v a n Oranje en met Johan Basins door 0 r a n j e benoemd om de rekening te hooren van de gelden door Died e r i k Son oy en . R e i n i e r Ka n t ten behoeve van het Vaderland verzameld. In dat zelfde jaar besloot Oranje om hem naar zekeren Italiaan­schen Edelman te zenden , dien hij tot het aanwerven van krijgs­benden wilde gebruiken. Ilij moet ook wegens zijne wijsheid en godsvrucht zijn geacht geweest , want R u b h ens de deelgenoot der misdaad van 0 ranj es tweede gemalin , Ann a van Sak s en verzocht dat hij of A Id egond e, maar Heist de laatste tot hem komen mogt , om met hem over eene zaak van godsdienst en ge­weten te spreken. nisi was een man van bijzondere talenten en een der vertrouwdste vrienden van Ora n j e. Hij voerde eene uitgebreide briefwisseling met de Graven J o ha n, L ode w ij k en H e dr ik van Nassau over de belangen en lotgevallen des Vader­lands. Voornamelijk rustte op hem eene zware taak gedurende de ziekte van 0 r a nj e , in 1574, maar het bleef zijn voornemen om in deze moeijelijke omstandigheden getrouw te zijn in het volbren­gen van zijne dure verpligtingen. In September van dat jaar zond Or anj e hem naar zijnen broeder Graaf Johan om met hem te handelen over de zaken van Nederland en ondersteuning te vragen. Eerst last door tegenwind en ,onweder opgehouden , kwam hij te Dillenburg , waar hij handelen moest over het werven van krijgs­yolk over eenen bijzonderen Raadsman uit 0 r a nj es bloedver- 1528 wanten , die des noods in zijne plaats kon optreden; over het Aen­den van Gezanten naar de Duitsche Vorsten ; over het huwelijk van 's Prinsen dochter Maria, en andere zaken ; waaruit blijkt dat Brun y n c k in de geheimste en gewigtigste zaken gebruikt werd. Even zoo vinden wij hem werkzaam in de zaken met den Graaf van- Oost-Friesland , met W ij nand van Breil, in 1574 en 1575. Destijds Itield hij zich te Keulen op en had daar gelegenheid , on­derscheidene kwade praktiiken te ontdekken , welke strekken moest tot aanstoking van tweedragt en twist tusschen de Duitsche Vorsten. In Februarij 1575 was -Brun y n c k ,weder in het Vaderland en was met andere ook gemoeid en als getuige in de zaak van het overspel van Anna van Sak se n. Later werd hij aangewezen onder degenen , die de Nederlanders , zwaarmoedig over An jous en Ora n j e s verbindtenis , daaromtrent teregt kon wijzen ; ook werd hij in de belangen der finantien gebruikt. Hij werd in 1583 met A driaan van Zwieten en Pieter de Rycke naar Utrecht gezonden , om aldaar de zaken in rust te brengen. In het volgende jaar zouden hem de Staten , nevens Pa u l u s Buys, naar Amster­dam , ten einde die stad over te halen om den Prins de Grafelijk­heid over Holland op te dragon. Later werkte hij met ijver in Zeeland om den Prins aldaar tot Graaf te doen huldigen ; hij regelde grootendeets de voorwaarden en teekende die , toen de zaak naar het scheen zijn voile beslag had bekomen. 's Prinsen overlij­den verisidelde echter alles. Hevig trof hem de dood van den Vorst , wien hij met ongeveinsde trouw gediend, wien hij zijn leven en werkzaamheid gewijd had. Treffend en aandoenlijk schrifit hij aan Graaf Johan over dit allertreurigst verlies in eenen brief van 27 J ulij 1584. Brun y rc c k was toen zelf krank en zwak , doch ook toen , even als vroeger onder de meest bezwarende omstandigheden , had hij al zijne hoop en vertrouwen op God gevestigd , en wenschte hij vol, ijver en genegenheid met Gods huff) zijn leven te wijden aan de dienst van het nageslacht des beminden Vorsten. Brun y n c k bleef ook bij Maurits in aanzien , die hem in 1588 naar Vere zond, om het krijgsvolk aan de Staten te verbin­den, en hem tot zijnen Raad aannam. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. XVIII. bl. 389 (25), B. XXIV. LA . 235 (65). B. XXVII. IA. 525 (24); (Beaufort), Leven van Willem 1, 9. III. bl. 48, 442, 593, 655; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VII. bl. 431, 519; Kok, Vaderl. Woordenb. ; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. N. 183; Swalue, de Daden der Zeeuwen. hi. 96; Groen van Prinsteren, Arch. de la Maison d'Orange-Nass., Tom. III , IV, V, VI , VIII en Ta­ble des Alatieres , in voce Brunynck. BR USSE (Aalloutus), woonaehtig le Amsterdam, handteerde van tijd tot tijd de Nederduitsche tier, ook schrcef hij en lift , zonder vermelding van zljnen naam , drukken : Apollo of het Feest der Eendracht. katnersp., zonder plaats of jaartal. 8°. 1529 dlcest of de beloonde Trader- die .tooneelsp. gedrat voor het gezelschap (de Eendracht) Amst. 1791. 8°. Zijne diohtstukjes, welke seen, zeer hooge vlugt nemen, z!jn hier en daar verspreid. Zie Biogr. troordenb. van IVederd. Dick, ten very. op W i t s e a Geysbeek; Catal. van de Biblioth. der Moats. van Nederl. Letterk., D. L b. IA. 69. BRUSSEL (JAN vim) , 00k MONBURNUS of MAMBURMJS genoemd, ontleende zijnen eersten naam naar zijne geboorteplaats. In zijne jeugd werd hij naar Utrecht gezonden, en, aldaar in de kathedrale kerk opgevoed , alwaar hij in de talen en de Italiaansche zangkunst werd onderwezen. Zijne eerste letteroefeningen ten einde gebragt hebbende, trok hij get geestelijke kleed aan en werd Reguliere Kanunnik in het beroemde klooster St. Agnetenberg, bij Zwolle. Hij werd vervolgens met onderscheidene bedieningen belast bij de Broederschap te Windesheim, waar destijds de kerkelijke tugt in eenen bloeijenden toestand en goede orde was. Vervolgens werd hij in 1497 naar Frankrijk geroepen, ten einde de Reguliere Ka­nunnikken van dat Rijk, die meestal een ongebonden leven leid­den, en in alle ligtmisserijen als het ware verzonken waren , door zijnen gestrengen tugt te verbeteren, waarin hij ook bijzonder wel slaagde. Daarna werd hij tot Abt van Livri aangesteld , en over­leed te Parijs in het begin van 1503, betreurd door ieder, bij wien godsvrucht en deugd in eere worth gehouden. Zijn Iiik werd naar de Abdij van Livri gevoerd en in de kerk aldaar begraven. Hij heeft in druk uitgegeven: Rosetum exercitiorum spiritualiurn et sacrarum meditatio­num in quo etiam habitur inateria predicabilis per totum an­num circulum. Basil. 1491, waarvan naderhand nog onderschei­dene drukken het Licht zagen. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenh. - 1L7 BRUSSEL (FRANciscu.s VAN). Zie Roy (FREICISCUS). BRUSSEL (PIETER VAN) Of PETRUS BRUXELIUS , bijgenaamd C r o-c u rt,i us, geboren te 's Hertogenbosch , in het jaar 1612, begat zich in de order ,der Jezuiten in 1636, en verbond zich sedert aan dat genootschap door de vier geloften. Zijn proeftijd geeindigd ziinde, nam hij gedurende eenige Caren het regentschap over de Latijnsche scholen waar, vervolgens ging hij naar Keulen, en was ook in die stad Hoogleeraar in de Godgeleerdheid. Van Br us set was een ijverig wederstrever der Protestanten, en wederlegde hunne leeringen, met mond en pen. Hij stierf in het Collegie van Hil­desheim, den 7den Mei 1664. Zijne zinspreuk was Ad sydera vultui. (Het gelaat naar de . sterren). Hij heeft in het Hoogduitsch uitgegeven: De Geestekke opstanding , of verdediging van een Medicine Doktor nieuwelings tot de schoot der Kerke teruggekeerd , 1530 tegens de lasteringen van den Kerkenraad to Duisburg. Keul. 1649. 8°, 2e druk Keul. 1664. 12°. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb.; (A. van Gilse), Kath. Meij. Memorieb., bl. 186; Biogr. Nation.; Hermans, Conspect. Onom. Liter. , par,. 17 ; Algem. Konst- en Letterbode 1847 , D. I. bi. 341.. BRUSSEL (TuEononus VAN), werd , na volbragte studien , in het Saar 1748 Predikant te Zuid-Polsbroek , bij Schoonhoven , doch in 1765 afgezet zijnde, vestigde hij zich te Amsterdam , en be­oefende mede de Oudheidkunde , zoo als blijkt uit het door hem uitgegeven Aanhangsel tot Ludo lf 5m i d s M. D. Schatkamer der Nederlandsche Oudheden ; of zaakelyk • Woordenboek, behel­zende Nederlands Steden en. Dorpen , Kasteelen , Slooten , Bee­renhuizen , Oude Volkeren , Rivieren , Vermaard6 Luiden in Stoat en Oorlog , Oudheden , Gewoonten en Landswfizen. Amst. 1778. 8°, met pl. , waarin hij ook door het hier en daar inlas­schen van dichtregelen van zijne hand doet zien , dat hij somti aids de Nederlandsche her hanteerde , mar tevens bewijst , dat hij weer verdiensten als Oudheidkundige dan als Dichter bezat. Later was hij schrijver van de destijds veel gerucht makende Dierner- of Watergraftmeersche Courant , welke boven andere Nieuwspapie­ren zich door stoutheid van schrijven onderscheidde; van Brussel werd deswege in 1783 door den Fiskaal van het Hof van Justitie in 's Gravenhage gedagvaard , doch men vindt niet vermeld , wat hiervan het gevolg geweest Zie Vaderl. Hist. ten very. op W a ge naar, D. VI. hi. 381 en 382 Biogr. Woordenb. van Nederd. Dicht. ten vervolge op Witsen G eysbeek, nit partikuliere berigten aangevuld. BRUSSEL (PAuLus THEODORIIS VAN) , zoon van den voorgaande geboren den 16den Januarij 1754 , te Zuid-Polsbroek , legde zich in zijne jeugd op de Schilderkunst toe , en had tot Leermeester Jan A u g u s t i n i te Haarlem, bij wien hij ver­volgens eenige tijd in diens behangselfabriek schilderde ; daarna was hij in die van Vincent va n der V inn e mede te Haarlem werkzaarn , en eindelijk in die van Hendrik Meijer ter zelfder plaatse. Eene zeer aanmerkelijke bekwaamheid in het bloemschil­deren verkregen hebbende , vervaardigde hij kunstrijke deur- en schoorsteenstukken , welke dikwijls tot goede prijzen verkocht wer­den. Ook schilderde hij kabinetstukken , die waarlijk klassiek mo-gen heeten. Zijne ordonnanties zijn rijk en gevarieerd ; zijn koloriet is schitterend zonder bont te zijn , en zijne penseeltoets, zelfs in zijne uitvoerigte kabinetstukken , vlak en meesterlijk. Zich te Amsterdam gevestigd hebbende, liep hij den 17den Maart 1791 bij avond in het water en kwam alzoo deerlijk om het leven. 1531 Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Fader& Schilderk., 1).11. bl. 403--405; I m w erzeel, Levens en Werken der Kunsts. BRUSSEL (HERawsus vAri), Been bloedverwant van den voor­gaande , geboren den 8sten October 1763 te Haarlem , verloor zijnen vader toen hij slechts drie Caren oud was. Zijne moe­der meenende lust en geschiktheid tot de schilderkunst in hem te bespeuren , bestelde hem als leerling bij Johan Bernard Brandhoff; daarna werkte hij ook onder Christiaan Henning. Bij dit onderwijs bestudeerde va n Brussel vlijtig de Natuur in de omstreken van Haarlem, en werd alzoo een zeer verdienstelijk Landschapschilder , hoewel hij ook somwij len binnenhuisjes en stads­gezigten tot onderwerpen voor zijn penseel of teekenpen koos. In onderscheidene kunstverzamelingen vindt men van zijne schilderijen en inzonderheid van zijne teekeningen , hetzij met Oostindische inkt of met kleuren ; men heeft van hem onder andere fraaije bosch­rijke landschappen , doch zijn werk onderscheidt zich meer door eene fiksche behandeling van penseel , dan door waarheid van ko­loriet en behaaglijk effekt. In het tooneelschilderen was v a n Brussel zeer bekwaam ; zoo schilderde hij tooneelschermen voor den Amsterdamschen Schouwburg, voor eene tooneelzaal op het Vorstelijk lusthof het Loo en voor het tooneelgezelscbap Kunst­liefde te Haarlem. Ook heeft hij omtrent 40 stuks prentjes geetst. In 1810 of 1811 naar Utrecht verhuisd zijnde, werd hij aldaar door eene kwaadaardige zenuw-zinkingkoorts aangegrepen , die hem den 23steu Februarij 1815 in het graf sleepte. Hij liet bij zijne echtgenoote, Anna Mar ia J a coba Gaussen, zeven kinderen na. Zijn portret werd naar de schilderij van W ij nand Hendr ik s , door Ernst Willem Jan Ba ge la a r, in het koper gebragt. 8°. Zie Atgem. Konst- en Letterbode 1815, D. I. bl. 146, 165-168; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schil­derk. , D. II. bl. 454-457; Algem. JVoordenb. der Zamenl.; I m­merzeel, Levens en IVerken der Kunsts. BRUSSELLES (KONSTANTYN DE). Zie BRUNSELLE (KONSTANTYN DE). BRUYN (CORNELIS CLAASZ.) Zie BRIM (CORNELIS CUM.) BRUYN (ROBERT DE) van Utrecht was een der innemers va n Brielle in 1572 en heeft het begonnen werk helpen voortzetten , als Kapitein over een vendel voetvolk , onder D i e d e r i k So n o y, ofschoon zijn naam zeer weinig voorkomt. In 1580 diende hij , onder den Graaf van Hohenlohe, in Friesland en de Groninger Ommelanden en lag met J oh an van d en Co r p u t in bezetting te Dokkummerzijl , later ook in de schans bij Kollumerzij I. In den slag bij Noordhorn , den 30sten September 1581 , waarin de Ne­derlanders , onder John Nor r i t s, door de Spanj aarden onder Fra n c i sco V e rd u go geslagen werden , werd de B r u y n gevan­ gen genomen. 1532 Was hij de zelfde die later te Culenborg op den Havendijk woonde, dan bestaat er een vonnis tegen hem , waarin hij be­schuldigd wordt , wijlen den Heer van B red ero d e met de wape­nen tegen den Koning gediend , de kerken vernield te hebben en in Friesland een der Geuzen Kapiteinen te zijn geweest , ter= wij1 het Leger van den Prins van Gran j e, ender bevel van Graaf L o de w ijk , in dat land was. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. IV. bl. 365 (265), B. XV. hi. 210 (217); Schotan'us, Friesche Bist., hi. 858, 893; van Gronin-g e n , Geschied. der katergeuzen, bl. 185. BRUYN (Cmusirtsil Ds), zich in het Latijn, noemende CHRISTI­ANIA BRUNONIIIS of BRIJNINGHIUS, was in de eerste helft der zestiende eeuw geboren te Utrecht , en studeerde te Leuven , waar hij zee gemeenzaam met J u s t us Lip s i us verkeerde en met hem zamen woonde. Hij was bijzonder ervaren in de Grieksche en llebreeuwscha talen, daarbij beoefende hij niet ongelukkig, de Lati$nsehe nicht­kunde en heeft onderscheidene puntdigten vervaardigd, Van hem ziet het licht: Breviariurn Philosophicae , Barbaricae carm ine , gedrukt voor O. He urni i de Barbarica Philosophica libri duo. Traject. ad Rhen. 1600. 12°. Zie Burman, Traj. Erudit., pag. 344;. de Chalmot, Biogr. Woordenb. , D. V. bl. 70 en 71 ; Biojr. Univers. BRUYN (WILLED DE) , zich ook wel schrijvende DE BRUEN was in 1698 Ingenieur in dienst dezer Landen en werd bij de zamen­stelling van het korps Ingenieurs den lsten December 1702 als Ingenieur op 600 gulden 's jaars aangesteld. Den 29sten Julij 1709 werd hij Directeur van de fortificatien, approches en Ioopgra-Yen en den 7den Julij 1710 tot Directeur en Kolonel titulair be­noemd. Hij heeft als Ingenieur den Lande groote diensten be ,...re­zen, zoo als in de belegering van Bethune in 1700 als Directeur der approches, en brj het Leger van den Generaal Fr a n co i s N co 1 a av Baron F age 1, bij de belegering van St. Venant in dat zelfde jaar, bestuurde hij de werken tot de aanvallen. Hij is later onder anderen met de Ingenieurs Herten en Per ot eau in Spanje en Portugal geweest , en inoet voor Juiij 1735 overle­den zijn, Zie Bosse!) a, Nedrl. Jieldend. te Land , D. II. hi. 506. noot , 509; van Sypesteyn en de Bordes, de Verd. van Nederl. in 1672 en 1673, D. II. bl. 66, uit partikuliere berigten aangevuld. BRUYN (GuALTHEEus DE), geboren te Amerafoort , den 'sten Mei 1618, werd in 1635 naar Utrecht ter Hoogesehool gezonden, alwaar hij eerst eenige jaren in de Wijsbegeerte studeerde en die tijd zoo wel beRteedde dat hij in 1640 Doctor in die wetenschap werd , na het verdedigen van eene verhandeling: over het kwaad en dat, beta een tegen willig en hetgeen vrijwillig geschiedt en over den 1533 loop der sterren (1). Vervolgens legde hij zich op de Godge­leerdheid toe , waarin hij tot leermeesters had Gij s b e r t V o e ti u en DI e in dert Schot anus. In 1641 4verd hij tot Predikant te Hagenstein en drie jaren later te Utrecht beroepen. Den 25sten Januarij 1653 , door de Bezorgers van de Hoogeschool te dier stede , tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid benoemd, deed hij den Eiden Fe­bruarij 1653 zijne Inwijdings-redevoering : over de Zeden van eene Godgeleerde (2), na dat drie dagen te.voren aan hem volgens gewoonte, de graad van Doctor in de Godgeleerdheid was verleend; bij welke gelegenheid hij eene verhandeling in het licht gaf: over de twee Goddelijke .Verbonden (3). Zeer korte tijd trok de studerende jeugd nut van zijne lessen, want den 7den Julij van dat ielfde jaar daalde hij reeds ten grave; hetwelk dan ook de reden is, dat er van zijne onder handen hebbende lettervruchten, niets in het licht is verschenen dan : Dissertationes Academicae de Scriptura Novi Testamenti adversus Simonem, Episcopium. Duae Dissertationes Academicae ad Historiam, de concep­tion? Christi. Zie Burman, Treject. erud., pag. 34-36; Kok , Vaderl. IVoor­denb. , D. VIII. bl. 1116 ; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Biogr. Univers. ; Giasius, Godgel. lYederl. BRUYN (Commis Ds). Zie BRUIN (CORNELIS DE). BRUYN (JoHANNEs DE), geboren in 1681 te Amsterdam, was een zeer beroemd Verloskundige aldaar. Hij overleed in 1753. Zie Biogr. Univers. BRUYN (ANDRIES DE) of DE BRUIN , voerde, in bet jaar 1764 als Kapitein het bevel over 's Lands fregat van Oorlog Pollux. In zekeren krijgsraad gehouden te Amsterdam , in Maart van dat jaar over het gedrag van den Kapitein Franc van d er Goes, had de Luitenant-Achniraal Cornelis Schrijv er in zijn advies laten vloeijcn , dat het oorlogschip de Phenix, gevoerd bij van der Goes, in gevaar gebragt was door de onvoorzig­lige manoeuvres van Kapitein de Bray n. Deze oordeelde zich daar tegen te moeten verzetten , door zich als partij tegen den Luitenant-Admiraal te stellen en hem in regten te ver. volgen. Aan den Fiskaal van de Naas werd , op verzoek van de B ru yn, toegestaan de Vlag-Oflicieren en eenige Kapiteinen, onder het ressort van de Admiraliteit van de Naas behoorende , te doen beschrOven , en hun alle stukken, welke betrekking hadden op het voorgevallene tusschen de Kapiteins van der G oes en d e Br uy n, (1) De Mato, et eo quod invitum , quodque Spontaneum est , et de motu siderum. (2) ,De Moribus Theologi. (3) De duobus Faokribus divinis. 1534 in handen te stellen met magtiging om gemelden de Br u yn en zoodanige van zijne Offieieren te mogen verhooren , als hij Fiskaal zou goedvinden, en den Zeeraad van hun advies berigten. De Krijgsraad, hiertoe aangesteld , sprak, met eenparigheid van stemmen, de B ru y n van onvoorzigtigheid vrij, zoodat hij zich in zijne eer hersteld zag. In 1774 was hij met zijn fregat Thetis van 36 stukken onder het smaldeel van den Kapitein Q ui r ij n Da beni8 in de Middel­landsche zee , ter bescherming der Nederlandsche Koopvaarders tegen de Marokkanen , wier kusten en havens zij zoo bezet hidden , dat geen hunner roofschepen zee kon kiezen. In het volgende jaar,, weder met de Thetis voor de haven van Livorno in quarantaine liggende, loste d e B ruyn een kanonschot op eenen Franschen tartaan; voor welke belediging de Koning van 'Frankrijk eene voldoening vorderde , geevenredigd aan de zwaarte van zulk een vergrijp. Nadat d e B r u y n zich ook hies geregtvaardigd had, bleef deze zaak echter zonder gevolg. Met het zielfde schip beyond hij zich nog in 1777 in de Middel­landsche zee, doch toen bij het eskader van den Schout bij Nacht Pieter Hendrik Re yn s t, ten einde nogmaals de koopvaarders tegen de Marokkanen te beschermen. Anderwerf had er over de B r u y n , in 1778 , eene onaangenaamheid met den Koning van Frankrijk plaats. Met een 's Lands fregat , komende van Gibraltar, was hij , op de verklaring, dat onder zijne manschap geen ziekt'e heerschte, in de haven van Toulon toegela­ ten ; doch weldra had men bewijzen gezien , dat het schip , gedu­ rende de reize , door ziekte was besmet geworden en dat die daarop nog plants had. De Koning alzoo oordeelende, dat de Br uyn de stad Toulon , willens en wetens , in het grootste gevaar had gebragt , gaf bevel, om dit schip aan te houden in verwaeh­ ting van op dit beklag bij liunne Hoog Mogenden , een voldoend antwoord te zullen erlangen ; gelijk dan ook in 's Konings maul plegtig verzocht werd : » dat de Kapitein en zijne medepligtigen des­ » wege zouden worden gestraft, volgens de uiterste gestrengheid der wetten." Door Hun Hoog Mogenden werd wel alles ingebragt, vat d e B ru yn ter zijner verschooning en verontschuldiging in ant­ woord aan het Collegie der Admiraliteit , waaronder hij behoorde, had geschreven , en hetwelk allezins strekte , om de besehuldiging van eene voorbedachte valsche verklaring genoegzaam of te wren , doch zij deden niet te min de Br u y n ten spoedigste door eenen anderen Kapitein vervangen , en gelastte hem , 0171 zich met den Lui­ tenant Jan Willem de Win ter, als de eenige, die het voorgevallene bij het doen der verklaring kon ophelderen , herwaarts te begeven , ten einde het door hen gehouden gedrag te verantwoorden. De Admi­ raliteit , deze zaak ten naauwkeurigste onderzoeht hebbende , sprak de B r u y n wel vrij van een misdadig opzet , maar verklaarde hem schuldig aan pligtverruim en strafbaar, omdat hij verlof had gege­ ven tot het heimelijk in zee werpen van drie lijken , aan de ziekte, 1535 welke op zijn schip heerschte , gestorveu; en oordeelde dat hij hier• over scherpelijk moest worden berispt , twee jaren in zijn dienst geschorst , en verwezen in de kosten der regtspleging. Toen in Julij 1781 het eskader onder den Schout bij Nacht Joan Arnold Zoutman in zee stak, bekwam de Bruyn, die zich ter reede van Hellevoetsluis beyond , bevel om met zijn on­derhebbend schip den Prins Willem van 74 stukken , nevens een fiegat Pn een kotter uit de Maas naar Zeeland te zeilen en aldaar de Zuid-Beveland van 64 stukken en de Schiedam van 54 stukken of te halen , gezamelijk naar Texel te stevenen en zich met het eskader van Z o u t man te vereenigen ; daar hij hieraan geenszins voldeed , rees er achterdocht dat die bevelen heimelijk waren ingetrokken. Zoodat de Bruyn bet noodig vond die ver­denk ing openlijk in de nieuwspapieren tegen te spreken , en door de verklaring van zijnen loods , bevestigd door zijne Officieren en door de getu igenissen van eenige koopvaardijschippers , te bewijzen , dat alleen gebrek aan gelegenheid, door wind en weder, zijn uitloopen had verhinderd, ondanks de ijverigste pogingen daartoe. Later weder aanschrijving bekomen hebbende om zee te kie­zen , ten einde zich te voegen under het eskader van den Schout hij Nacht Willem van B ra a m , dat de koopvaar­ders , naar de Oostzee bestemd , begeleiden moest , draalde hij, onder voorgeven van geen gunstigen wind te hebben, tot den 10den September eer hij dit bevel ten uitvoer bragt , en verzeilde toen zijn schip , op klaar ligten dag en bij schoon weder, op eene zandbank of droogte, de Zuider Ilaals genaamd , welker branding zich van verre genoegzaam, zelfs bij stil weder vertoont , en zulks ondanks de seinen der oorlogschepen , welke in het Gat van Texel lagen , en hem van dit verkeerd zeilen tijdig waarschuwden ; terwijl hij zelfs eene gelegenheid, welke zich daarna nog opdeed, om het te redden , verzuimde, zoodat het een prooi der golven werd , alleen met het behoud van het yolk en eenig geschut en scheepsgoederen. De Bruyn werd voor den Hoogen Zeekrijgsraad ter verantwoording geroepen , en bij vonnis van 1 November , geoordeeld onvoorzigtig , onoplettend en verward te zijn te werk gegaan , en daardoor verzuimd te hebben , de seinen te zien , hem door Officieren van 's Lands schepen , in het gat ten anker , met zoo veel vaardigheid en ijver gedaan , en wier opmerking het ongeluk zou hebben voorkomen ; terwijl het verder gebleken was , dat zijn gedrag na het vastraken , alle kenmerken had gedragen van verwarring , verzuim en zorgeloosheid, en dat hij die middelen tot redding van 's Lands schip of niet had in het werk gesteld of niet op die tijd , op welke he zijn pligt was ge-. weest die in het werk te stellen; op welken grond hij werd afge-zet uit de krijgsdienst dezer Landen met verwijzing in de kosten van den Hoogen Krijgsraad , alsmede in de kosten van het Regts­ geding. ilij gaf eene verdediging uit van zijn gedrag en sehijnt 1536 eenige bewijsstukken tot staving van zijne onschuld te hebben aangevoerd. Eene menigte van allerlei geschriften zagen echter over deze zaak . het Licht, waarin d e B ru yn hevig werd door­ gehaald, Zie Vaderl. Hist. ten very. op W a gen a ar, D. III. bl. 319-321, 361-367; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VIII. bl. 1116-1130 ; Fader& Hist., • D. III. bl. 56-61, 225, 226, 374, 375,Stuart, D. IV. bl. 235, 246, 247, 271, 273, 284-294; deJonge, Nederl. Zeew., D. V. bl. 382, 398, 524, 672, D. VI. St. I. bl. 3, 8. BRUYN (GERRIT WILLER VAN OOSTEN DE) zoon van C or n e l i us de Brnyn, die achtervolgens Predikant te Veenendaal , Amers­foort en Haarlem was , en van El izabeth van 0 os t en, naar wie hij de naam van van Oos t en aannam , werd geboren te Amersfoort den 17den October 1727. Reeds op dertienjarigen ouderdom zijnen vader verloren hebbende , bleef hij zich , onder het bestuur en de zorg zijner moeder, .op de geleerde talen toeleg­gen , oefende zich daarna aan de Hoogeschool te Utrecht in de Regtsgeleerdheid , en werd in 1748 , na het verdedigen van zijne verhandeling over den Zelfmoord (1) , aldaar tot Meester in de beide Regten bevorderd. N u zette hij zich te Haarlem neder en hoewel eigenlijk de Regtsgeleerde praktijk niet uitoefenende , was hij echter als belangloos raadgever,, velen tot raad en hulp. Na dat hem reeds onderscheidene ,zoogenaamde eereposten waren opge-dragen , werd de Bru y n bij de Staatsomwenteling van 1787 tot Raad in de Vroedschap van Haarlem benoemd , en in 1789 en 1790 Burgemeester dier stad , welke waardigheid hem echter bij de omwenteling van 1795 ontnomen werd. Hij overleed op zijn lusthuis Randenbroek bij Amersfoort, den 16den Julij 1797 , en had bij. zijne echtgenoote Maria Croon , zes dochters verwekt. D e '1B r u y n , die eene grondige geleerdheid bezat , heeft daarvan blijk gegeven in de volgende geschriften : Discursus de patrid potestate. Hart. 1751. 8°. Vita Ha dr i a n i Ju ni i Romani , Medici eruditissimi. Ex epistolis illius Familiaribus , aliisque tnonumentis , quid quid eo pertinet per otium collegitae digessit G. W. a b 0 -o s tes de Br uyn, medegedeeld in de Miscell. crit. Nov. Amstel. 1751. Tom. X11. pag. 390-434. Dissertatio de progressibus , quos , per solum rationis lumen in ethicis doctrina fecere inortales , qui revelationem divinam prorsus ignordrunt. Lugd. Bat. 1758. 40, met welke verhan­deling de Br u y n den gouden eereprijs behaald had , als hebbende daarmede naar eisch beantwoord eene prijsvriag in 1756 , door de Bezorgers van het Stolpiaansch legaat uitgeschreven : Welke vor­deringen de menschen gedaan hebben in de zedekunde alleen , (1) Dissertatio inauguralis de Crimine Autophoniae. Traj. ad Rhen. 1748. 1537 door het redelicht, die de Goddeliike Openbaring in 't geheel niet geweten hebben. De stad Haarlem, en haare Geschiedenissen , in derzelver opkomst , aanwas, vergrootingen en lot-gevallen , nit d'oudste Gedenk-stukken , en eigene Stads-registers , nagespoord en be­ schreeven. Eerste dee! Haarl. 1765. met 0., :waarvan echter om 4 bijzondere, onbekende redenen het volgende gedeelte, °Cadman reeds werkelijk tot in 1577 door zijne pen vourtgezet, terwij1 de drukkers daartoe reeds platen en afheeldingen hadden doen in ge­ reedheid brengen, door den schriker is teruggehouden. Mede leverde hij een Elogiunt in Susannae Reginae Tit-sing hi a e Epicedia et Elogium, Harlemi ciaciacctxxviii. Ook de . Latijnsehe Her werd door d e Br u y n niet ongelukkig gehandteerd , waarvan hij bewijzen gall in : Epithalamium castissimae dilectissimaeque Sponsae suae ]Wariae Crooniae en in het Epicedium op zijnen vriend, den Doopsgizinden Leeraar en Zedediehter A dri aan S pi nnik er, achter diens Leven in het Fervolg der Leerzame Zinnebeelden van A. S p i n n i k e r gedrukt. Zie van Mieris en van Alphen. Reschr. der stad Leyden, bi 546; Saxe, Onomast. Liter.. Pars VIII. pad. 115 et 116; C. de Koning, Tafereel der stad Haarlem, 1). IV. bl. 80 en 81; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Weiens.. D. IL bl. 359 en 360; Collo( d'Escury, Holland's Roem , V. St. I. bl. 125, D. v. bl. 331 nook en vooral Levensschets van Mr. Gerrit Willem van Oosten de Bruyn, medegedeeld in Yruchten van de Redertjkk. .Wijngaardranken , D. II. bl. 32-93. -1 BRUYNINCX (NICOLAAS). BR UNYBCK (NICOLAAS). BAUYNINCX. (GERARD HAMEL) or BR UININGS , geboren fe Hens-den ; was Sehepen en Raad van 'S Hertogenbosch toen hij in 1634 naar Friesland werd gezonden , ten elude dat gewest aan te ma­nen tot spoedige voldoening van zijn hedrag in de oorlogslasten. In 1659 . werd hij Resident te Keulen en vertrok in 1669 naar Weeren, met last om te onderzoeken , of aldaar iets ten nadeele van den Staat gehandelcl werd en om de goede verstandhouding met bet Duitsche Rijk te bevestigen. Als Resident Envoye bij het Keizerlijke Hof, handelde hij aldaar, um den Keizer te bewe­gen , zich in de Oost-Friesche twisten van dadelijkheden to ont­houden. Hij overfeed in 1692 , was tweemaal gehuwd geweest; zijne tweede vrouw was Sara Sweer ts en de hier volgende J. J. Ha­mel Bruyninet'zijn zoom Zie Aitzema, Saken van Staet en Oorl., D. II. bl. 163; Sche I-e m a, Stant& Yederl., Q. I. bl. 182 en 183. BRIAN INCX(11.I.HAAEL) o,f BRUININGS,een zoon van den voorgaancle geboren in 1661 , was in 1697 Secretaris der Ambassadeurs van 97 1538 den Staat tot den Vredehandel te Rijswijk. Drie jaren later werd hem de belangrijke betreiking van Extra-Ordinaris Envoye aan het Hof van Weenen opgedragen, waar hem onderscheidene openingen van gewigt gedaan werden ; terwijI hij er de belangen van Staat met groote vlijt en voorzigtigheid behartigde , waardoor hij het ver­trouwen zijner meesters won , en sevens door beschaafdahaeid het gemakkelijkheid van voorstel ook bijzonder gezien was aan Keizerlijke Hof. . - Hij overfeed te Weenen , aan eerie borstkwaal , den 27sten Fe­bruarij 1738. Zie Hollandtze Mercur., D. XXI. bl. 140; Bijv. en Aanm. op tie Vaderi. Hist. van W age n a ar, D. XVIII. bl. 94-96, D. XIX. b1.35; Scheltema, Staatk., Nederl., D. II. bl. 539. BRUYNINGH (ALBERT FRAIcSZ.) of BRUINING ook Ataatcwr BRUT­N1NCX werd, na in het jaar 1606 Secretaris van Enkhuizen zijn geworden , in 1618 namens gemeld stad ter dagvaart in de vergadering van Hollands Staten gezonden, toen hij den 15den November van dat jaar , benevens nog drie andere le­den van de Hollandsche Staatsvergadering, met assumptie van An t on ie Duik, als Fiskaal , belast werd om Johan van 0 I d e n h a r n e v eld, benevens de beide andere aanzienlijke Staatsgevangenen , te verhooren. In Februarij van het volgende .jaar, werd hij een der 24 Regters in die zaak , over het waarne­men van welken post liij zich, naderhand zou beklaagd hebben , met te zeggen : » Ik was jong en hen misleid geworden , en wenschte » wel dat bet niminer gebeurd ware." Hij toonde mede in de bit­terheid der !Oen te deelen door B er ner us Ve ze k las, weleer Predikant te Ech hilt in Gelderland , en als Remonstrantsgezinde ge­citeerd voor de Synode te Dordrecht , nieitegenstaande deze vroe­ger zijn schoolgenoot 'en vriend was geweest , den 3den Mei 1621 op den weg gevangen te nemen , orndat hij boven zijn bannisse­ment in het land was gekomen. Bruyningh was in 1621 Lid van het Statelijk Gezantschap, dat naar Engeland vertrok , om , na het einde van het bestand , de 'nude verbindtenissen te vernieuwen. In 1646 was hij nog Lid der Vergadering der Staten van Holland , en ieekende een verdrag met die vau Luhek. Hij was de langstlevende der Regters van den Advokaat; werd op het laatst van zijn seven zeer behoeftig en stierf in armoede in November 1648 , bij zijne echtgenoote J os yntje J a cobs na­latende eerier] zoon en eene dochter. Zie Brandt, Hist. der Reform., D. IV. bl. 227; de zelfde, Hist. van tie Rechtspl., bl. 17, 51, 197, 200; Centen, Vervoig. der Hist. van Enkhuizen, bl. 32; Wagenaar, Vaderi. Hist., D. X. bl. 296, 341; Kok, Vaderi. Woordenb. ; de Chalmot, Biogr. Nroordenb. ; Sc heltem a, Staatk. Nederl. , uit partikuliere berigten .aangevuld. , 1539 BRUYNS (ADRI.AN VAN), een zeer bekwaam Zee-Officier, ging in 1715 in Russische dienst over, waar hid. zeer geliefd was bij P eter 1, en eerst tot ,Kapitein•Kommandeur en later tot Generaal-Equipagemeester op de werven bevorderd werd. Zie Scheltema, Peter de Groote in Holland en Zaandam , D. I. bi. 326, D. IL bl. 104. BRUYNSM1, een Hollandsch Zeekapitein in Deensche dienst ma 1675. Zie d e Jo n g e, Nederl. Zeew. , .St. II. bi. 83. BRUYNSZ. (Hum JACOB) Leenman , wonende te Delft, komt voor op eenige lijsten van teekenaars van het Verbond der Edelen en werd ook ingevolge aanschrijving der Land voogdes den 1 1 den Junij 1566 voor Commissarissen van den Hove geroepen om te verklaren » wat affectie ende genegenheid hij tot den dienst van » den Koning had ; ende of hij gezind was het met Zijne Majesteit te houden en denzelven tegen een ieder te dienen in thetgeen » hem wegens Zijne Majesteit zal worden bevolen te gehooren , al- ales ingevolge de verpligting van zijne Leenen en van den Eed , alsmede om te renuncieren van alle Verbonden , Confederatien en » Obligatien ter contrarie." Het schijnt dat hij voor Commissarissen verschenen is en zieh aldaar geregtvaardigd heeft. Zie 4:1,Y voij van Mijdrecht en Beeldsnijder, Verbond en Snteeksehr. der Edelen , bi. 2, 40 , in weik werkje ook het facsimile zijner handteekening voorkomt. BRUYNVISCH (MARTINus). Zie BRUINVISCH (MARTINUS). BRYARDE (ADRIEN DE) of BRUNT , van wien ons verder geene levensbijzonderheden bekend zijn, was eerie der Teekenaars der Unie van Brussel in 1577. Op de lijst der Teekenaars leest men wel : Adrien de Bruart, daar hij echter ander de Viamingen voorkomt is het buiten twijfel dat hij tot het Vlaamsche geslacht Bryarde of Briart behoord hebbe. Zie de Jonge, de Unie van Brussel , hi, 125. BUAT (HENRI DE FLEURY DE COULAN leer vAN). Zie FLEURY DE COULAN (HENRI DE). BUC (JoANNEs), geboren to 's Hertogenbosch , was een zeer kun­stig Glasschilder, die in het begin der zestiende ecuw hloeide. De geschilderde glazPn in het Lieve-Vrouwe koor der Groote- of St. Janskerk in zijne geboorteplaats getuigden van zijne bekwaamheid. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BUCERUS (Gam*, volgens sommigen geboren te Vere , werd aldaar Predikant in 1588 , waar hij in 1615 een beroep naar Lei-. den en 'in 1619 een naar Vlissingen ()raving, doch beide wees hij 1540 van de hand. In de Nationale Synode in 1618 en 1619 te Dor­drecht gehoudeti , werd hij , megens zijne gropte bedrevenkeid in de Ilebreenwsehe en Grieksche 'Men, nevens Joh an qes Boge r-man en* Willem B a udar t, verkozen orn de nieuwe overzetting , van het Oude Testament te maker . , ten welken cinde hij , inlewe1 niet zonder tegenstribbeling van de Regering van Vere,.cleil 22sien Augustus 1627 voor eenige tijd van de diensi 'der Itetneente Ont­slagen werd. Hierop vertrok hij naar Leiden , waar '40, nog voor de voltuoijing van het work , den 7den Augustus 1631 overleed. Hij heeit gesehreven. Dissertatio de Gubernatione Ecclesiae maximeque de Pres­byterio . et Episcopatu praecipuas argumenti controver­sias placide pertractans , limiett • collatione institufil cam Toctissirni Clarissiinique riri D. Georgli Dor d n a mi S. Aheologiae Doctoris concione quondam de hoc eodem .subiecto Dnglice edita , nunc vero in Latinum Sermonem Versa .1 non contentionis studio sed justa defensionis causa , ad veritatis illustrationern suscepta. Middel. 1618. 4°, door ,welk ,werk, met het heste oogmerk geschreven, en door de Classis van Walcheren goedgekeurd , hij in den hoogsten graad het ongenoegen van den Engelschen Koning Jacob .1)I had op zich geladen, doordien hij zich openlijk had durven verklaren tern het Episcopate kerkbe , stuur, waarvoor Jacobus te dier tijd zoozeer ijverde, dock de Zeeuwsche Synode, in 1618, te Zierikzee 'hijeengekomen, nam zoo wel het boek als de schrijver in hare ,bescherming. tlij moet ook niet onhedreven geweest zijn., in., de Grieksche Dichtkunst , blijkens een Bruilottsdicht in die taal op de echtver,- bindtenis van Hugo de Groot met Maria. vaniReyzersbergen. Zie Brandt, Hist. der Reform., D. III. b1.5, 53; HugonisGro­ tii, Poimata , pag. 391 et 392; de la Rue, Gelett. Zed., 'bl. 246 en 247; Tegenw. sta&t der Vereen. Nederl , D. X.-131. 186; W. te Water, Kort verhaal dar Reform..van Zeel., bl. 169-176; Ba­ chiene, Beschr. der Vereen. Nederl., D. 11. N. 870; Ermerins, Zeeusche Oudh., D. VI. 1)1. 187 en 188; Kok. Vaderl. gro,ordenb..; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Ypeij en Clermont, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk, D. 11. bl. 32 ; Renier, Nieuwe Naomi. der Predik. te Vere , bl. 3, 33-37; Biogr. Univers. ; Glasius, God-gel. Nederl. BUCHARDUS (JoHANNEs) Zie BOCARDUS (JOHANNES). . BUCHELL (AREND vAri), meer bekend onder den. naam van An- NOLDUS BUCHELLIUS , was atkornstig uit een aanzientijk geslacht en een natuurlijke zoon van A rend van Buchell, Kanunnik van St. Pieter to Utrecht, en van Brigitta Evertsen, en werd geboren den 17den . lilaart 1565 te Utrecht. HO legde eerste gronden zijner letteroefeningen in nine gehoortestad; vervoIgeris ging hij= naar de, lloogeschool te Leiden, en ,genoot at­ daa• het onderwijs iii de Fraaije Letteren onder anderen van, Ju­ doc.us L i psi u s, en in de Regtsgeleerdheid van Hugues Do- de 1541 n e a u: !bet zon tijd ten nutte besteed hebbende bezocht hij u, Iloogeschool to Douay en deed vervolgens eene reis door Duitsch­land , ,Italia en Frankrijk, bezocht aldaar de voornaamste Ilooge­scholen en knoopte kennis en vriendschap met vele geleerde man­nen aan, als onder anderen te Parijs , met Louis Carrion en Paulus M e l e s i u s. Tot Doctor in de Regten bevorderd keerde hij naar Utrecht terug , en oefende -er gedurende 20 jaren de praktijk als Advokaat uit. Intusschen huwde hij met IN ico 1 a a van Voorst, weduwe van Valentyn van de Voort, bij wie hij eene dochter verwekte , die in zestienjarige ouderdom overfeed. Dit verlies, trot B uche 1 1 zoo diep, dat bij de pleitzaal , vaarwel zeide , en zich gelled en al aan de beoefening der Fraaije Letteren en der Geschiedcnis toewijdde, behalve dat hij , gedurende 2 jaren van` 1619--1621 , weAens Utrecht zitting had als Bewindhebber der Oostindische Compagnie. Inzonderheid legde hij zich toe , on] de duistere gebeurtenissen 'van ons Land gedurende de middekeuwen, na te sporen en op. te helderen ; te dien einde hield hij briefwis­seling met onderscheidene gefeerden , die hem hunne ontdekkingen in dit vak gaarne mededeeklen , en lib was van voornemen om de Utrechtsche Geschiedschrijvers in het licht te geven , toen de dood hem in gemelde stad , den 15den Julij 1641, uit het levee rukte. B uc h ell verstond het Grieksch en schreef vloeijend Latijn , zoowel in dichtmaat als in proza ; ook was hij een goed Regtsgeleerde ; en zelfs Bedell hij de praktijk als Advokaat verlaten had , werd hij nog veelvuldig geraadpleegd ; maar inzonderheid muntte hij uit in de Oudheid- en Wapenkunde , alsmede in de Nederlandsche Ge­schiedenis. Van dezen geleerden man is door den druk gemeen gemaakt : Descriptio urbis Ultrajectinae , quae tabulae topographicae, ejusdern urbis adh.aeret, editae 1605. Descriptio Florunt , Fruticum , Berbarum , etc. a Cr. Pas - aeo F. aeri ineisorum 1614. Nassovische Orangieboont. Utr. 1615. 8°. Diatribe de veieri regimine provinciae Ultrajectinae , genomen in Belgii confaederati Respublica J a n. de Lae t. Lugdb. 1630. 12°. p. 168-170. Appendix Atlanti Gerhardi lifercatoris a Jacobo Ilondio edito. Amst. 1630. Novem Epistolae ad P e t r. Scriv erium; in Insi gnium Pirorum Epistolae , a Meelio editae. Amst. 1701. 8°. Epistolae duae ad Ger. J o h. Voss ium, in Sylloge Epis­tolaram- V o s s i i , LXXI et CIX , welke schoone aanmerkingen over dp, Grieksche en Latijnsche Geschiedschriivers van dezen ge­leerden bevatten. Variarum Copiarum Libr , welk werk uit eene verzameling , van charters , schijnt te hebben bestaan en aangehaald wordt door ij b e rt us Lap: v a n' Waveren, in zijne aanteekeningen op het Leven van Lambert Hortensius, bl. 5. 1542 Tractatus Singularis sive Diatribe de Durdrechto. Ook worden er vijf Brieven van hem gevonden in de Sylloge Epistolarum Anthon. Matthaei drie aan Jan van Beverwijk, een aan Jan Is aak Pon tanu s, wien hij stukken zendr vonr zijne Geldersche Geschiedenis; en no eene andere, waarin hij aantoont , dat Muiden , Weesp en de rivier de Vecht , eertijds un­der het bisdom van Utrecht hehoorden. Bovendien heeft hij nagezien de Heroologia Anglica H(e n d r i c i) 11(o I land i) , waarbij hij eenige verzen heeft gevoegd. Na zijne dood verscheen nog door de zorg van G ij s b e r t Lap van Waveren: Bistoria Ultrajectina, sive Johannes a Beka, Canonicus Vltrajectinus , et Gulielmus Heda, Praepositus Arnhemen­sis de Episcopis Ultrajectinis. Recogniti et Notis .Historias illustrati ab Arnoldo Buchelio, Batavo J. C. Accedunt L, a in berti Bortensii Montfoortii Secessionum Ultrajectina­rum libri et Petri Suffredi Frisii Appendix ad nisto­riam Ultrajectinam. Ultraj. 1643. fol. Descriptio urbis Rheno-Trajectinae excerptia ex inedito M. S. Arnoldi B u c h e l i i diar'io. Rhen. Traj. 1801 , waarvan de uitgave bezorgd is door P. van Musschenbroek. Het poriret van Buchell ziet het Licht gegraveerd door C ri s-p ij n de Passe. 120, zijn Albion Amicorum is in het bezit van Mr. J. T. Bode! N ij en h uis te Leiden. Zie van Gouthoeven, d'Oude Citron. van Holl., bI. 226; Pars, Naamrol van de Batavise en Hollandse Schrijv. , bl. 41, 158; tialma, Toon. der Vereen. Nederl. ; van Itoogstraten en Broue­rius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; v(an) H(eussen) en v(a R(h ij n), Kerkel. Outh., D. II. bl. 143; Burman, Traject. Erudit. , pag. 38-42; S a x e, Onomast. Liter., Pars. IV., pag. 167; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot. Biogr. Woordenb.; Nation.; Algent. t'Voordenb. der Zamenl.; Utrechts Tijds. 1835, hi. 330 en 331 , 1836 , bl. 404-407; Biogr. Univers., Tom. III. pag. 42; Smits en Sehotel, Beschr. van Dord., bl. LII en LIII; doeh vooral Utrechts . Tijds. 1837, bi. 20-25 , 59-64 , 163-172. BUCK (LEortkitnus), geboren in 1430 te Oisterwijk , in de Mei­jerij van 's Hertogenbosch , begat' zich als i1onnik in het klooster Corssendonk bij Oud-Turnhout , waar hij zich zeer bekend rnaakte door zijn stichtelijk en vrown Leven. Hij schreef ook eenige gods-Oienstige en zedekundige werken die nooit in druk zijn verschenen, inaar tot 86cl-fling en opwekking der Geestelijken bewaard en met veel vrucht gelezen werden. Buck overfeed in het klooster Cors­sendonk in 1488. Zie (A. van Gil s) , Kathol. Meijer. Mentorieb., bi. 466; ti e r-. In a n s Conspect. Onom. Liter, pag. 31. BUCKELDIUS (GuLIELmus) , naam onder welken WILLEm BEU-. KELSZ. bij sormnige Latijrische schriiverd voorkomt. Zie BEUKELSZ. (NV ItiE31) 1648 BUCKELIUS (Jonems). Zie BOSHELI118 (JOHANNES). BUCKING (RuTGER) , Kommandeur op den Triton , een schip van 32 of 34 stukken , woonde daarmede in het eskader van den Schout bij Nacht Hidde de V rie s, den 29sten Junij 1694, in de nabijheid van Texel , een zeer nadeelig gevecht tegen een Fransch eskader onder den bekenden Jean Bart bij. Het Nederlandsche eskader bestond nit acht schepen , en was bezig met het onderzoe­ ken van eene Zweedsche en Deensche koopvaardij vloot , met granen naar Frankrijk bestemd , toen Bart opdaagde. Hoewel zijn eskader Diet zoo sterk was als het onze, beproefde hij den aanval , enterde zelfs het schip van den Schout bij Nacht de Vries, die doodelijk gekwetst werd en genoodzaakt was zijn schip over te geven. Het zelfde lot trof den schepen van Kapitein de Veer, die Stad en Lande voerde , een schip van 50 a 54 stukken , en B u c- k i n g. De vijf overige Kapiteins verdedigden zich zeer flaauw en lieten hen aan hun lot over zonder eene poging tot hun ontzet te wagen , om welke redenen ook vier hunner door eenen Krijgsraad veroordeeld , beboet en van hun Krijgsbevel verlaten werden. De vijfde C o rn el is H oo gen h o e k schijnt minder schuldig te zijn geweest en werd op handtasting ontslagen. De brave Bucking was nog ongelukkiger,, den l8den Junij 1696, toen hij zelf als Kommandeur over vijf oorlogschepen het bevel voerde , aan boord van het Raadhuis van Haarlem , een schip van 38 stukken. Eene groote vloot van koopvaarders uit de Oost­zee naar het Vaderland geleidende , werd hij , reeds in de nabij­held van onze kust , door eene sterker vijandelijke magt onder Jean Bart aangegrepen. Er wai en berigten tot hem gezonden , om liever in de eene of andere Noordsche haven binnen te loo-pen , en een eskader onder Arnout Manart werd hem te gemoet gezonden , doch hij had van dit alles niets vernomen. Bucking wachtte. den overmagtigen vijand moedig af, streed met dapperheid, toen Bart zijn schip enterde, en deed vele vijanden sneuvelen , doch ontving zelf eene zware wonde , waaraan hij kort daarna over­leed. Alle vijf de schepen werden, na eene heldhaftige verdedi­ging genomen , doch de koopvaarders werden voor het grootste ge­deelte nog tijdig ontzet door het eskader van Manart, die te laat kwam om de brave strijders te redden , het lijk van Bucking werd door Bart in eenen Deenschen koopvaarder overgezet , en eerst naar Engeland doch vervolgens naar het Vaderland gevoerd. Zie S y I v i u s, Saken van Staat en Oorlogh; St. IV. B. XXXVL H. 80 , B. XLI. bl. 70; van W ij n , Bijv. op Wagen a a r, D. XVI. bl. 82-84; de Jong e, Nederl. Zeew., D. IV. St. I. bl. 491 volg., St. II. bl. 95-101. BUCQUOI (CHARLES BONAVENTURE DE LONGUEVAL , Graaf DE). Zie LONGEVAL (CHARLES BONAVENTURE DE). BUCQUOY (N. DE) , vermoedelijk een zoon van Daniel d B a cquoy — die in 1626 Schepen te Batavia en van 1628 tot 1637 1544 Weestneester aldaar was — werd in 1677 door R ij klof van Goens Gouverneur van Ceilon , als Gezant am den Keizer van Candia gezonden , met eetien niet grooten Leeuw tot een geschenk aan dien Vorst rneencnde dat (lit diet. den Keizer hijzonder aangenaant zijn zou , doch deze wilde het, alzoo liet nor, zoo Jong was en met zijne verbeelding , wcike hij van dit dier gel Grind had niet overeen Imam , niet eens aanzien en zond den Gezant daarmede naar het Graalsehap Oedepollat , wel 6 mijlen van zijti Hof , waar de Leeuw in het volgende j;:ar overleed. lntusschen verdroot het B u eq u o y daar zoo te blijven zitten , weslialve hij gedurig middel zocht oni le ontvlugten doch het werd hem gestadig door zijne wachters be-­Jet. Ten laatste bragt men hem in eerie woning in de tad waar niet , zoo als . erwachtie , gehoor hij den Keizer verkreeg , hesloot hij met geweld voor den Vurst le verschijnen hetgeen hij yens , litj viegenheid dat de Keizer uitging , ten uitvoer bragt. Be Keizer v,elast te liierop dat men hem daar tot flatler order zou staande homier' ; hetgeen ook zoo letteritiik werd nagekoinen , dat men hem daar drie dagett op de zelfde plaats smart liet, waarna de Keizer last pi , (hit hij naar zijne wooing kon te•ugkeeren. Ouk het de Forst lie:n Liter ‘Vel V01)1' doch stond hem niet toe om to vertrekken , en men vindt vender niet opgeteekend hoe het met hem gegaan waar hij verbleven is. Missellien was J a e-t] ti es de li u equoi, die van 1676-1680 A!geineeti BoekliDuder der Oostiridi:, elie Couipagnie op Java was zijnen brovder. lie Vaie n t ij n Oad en Newt, Oust -Indien, D. IV. St. I. hi. 377, 392 , 399 , 410 . D. V. St. U. 1,1. 246. (JAcoB DE) was verinoeilelijk ern won van een der heide in It vorige artikel verrnelde Van Gia e o in o de 1.luequo y, die oinsireeks het jaar I 684 Nederiands koopman le ',Smyrna was. 11 ij werd geboren le Amster dam den 2ilsten October 1893 trad Da het grootste gedeelte van Europa dnorreisd te liebhen in 1719 als Landmete• tin Kaarteina.ker in dienst van de Oostindische COMpagilie. In November V:iri dat air• vet trokk en zijnde kwam hij den 4den ilItirii t 1720 am de Kaap tie Goede Iloop , waar ilij als ingenieu• iiet het opzigt helast werd over de forten welke men aan de Lagoa-baai , op de Oostkust van Afrika wilde aanleg­gen ; hij ging den 1 2deri Fehruarij 1721 scheep en bereikte den :glen ltlaart zijne hesteminieg. flat werk werd volhragt niettegen-s!aande de oilgezondlieid het klimaat welke vele arbeiders ( h omkomen ; maar in April 1722 werd het fort door Engel­schen zeeroovers genomen en B u cq u o y, toen Opperhoold, met eenige zijner miderhoo•igen , krijgsgevangen gemaakt. Na eenen langdurigen kruistogt landderi de zeeroovers op de Westkust van Madagaskar,, waar zij de gevangenen met een gedeelte van bun eigen seheepsvolk neliterlieten. B u c ("/r3 0 y bragt drie jaten' .Orider de inwonors van dit land door. On verhoeds kwarnen de zee­roovers. die er hen gebragt liadden op een seheepje terug 1545 daar bun groote scrip vergaan was. Ook andere kapers van andere natien kwamen aldaar aan en plunderden de Neder­landers uit. Deze laatsten, een scheepje gebouwd hebbende, zeilde daarmede naar Mozambique. Door ziekten tot een zeer klein getal versmolten werdert zij naar Goa gebragt wan B u cqu oy, mar fang waehten eindelijk een llollandsch scrip A'orid , met het.. welk hij in 1725 te Batavia terugkwarn. Weder in de dienst der Oostindische Compagnie geplaatst, hekwam Irij een geeing anibt bij de belastingen , terwijt hij om zijn lot te verbeteren , les in de VVis­kunde gall In 1731 wend hij als Boekhouder naar Lygor op de Oostkust van Siam gezonden en zag zich in 1733 tot Resident bevorderd. Kort daarna verzocht hij zija ontstag , kwarn in 1735 in het Vaderland terug, en vestigcle zich te Haarlem, waar hij les gal in de Aardrijkskunde, Stuurmanskunst enz. Hij heeft geschreved: Aanmerkelijke ontrnoetingen in de zestienjaarige Rei ze naa de Indien gedaan door J a k o b de Bue quo!' , waar achter gevoegd is Bijvoegsel behelzende bedenkingen betreffende de onderhouding era bestiering der Goddelijke werken enz. Haarl. 1744. 4° , met pl. tweede clink Haarl. 1757. 4°, derde druk Amst. 1769. 4° , van welk week in 1771 te Leipzig eene Hoog­duitsche vertaling in 12° uitkwarn. De tweede en volgende druk­ken ziin omtrent eon derde verrneerderd , err voeren den titel van: Zestienjaarige Reize naa Indien door Jak o b de B uc quo y.De IPaterwereld , beschouwd , en de hijzonderheden longs de kusten aangewezen ten unite der koopvaardye en Zeevaart ; bijzonderlijk voor de Oo.st- en Westindise Handel; beginnende met de Rita van Texel. Amst. 1752. 4°. Zijn portret is door Cornelis van Noor de naar het leven geteekend en in hit ko . er gcbragt in 1758 4°. Zie Biogr. Univers.; de Navorseher Eersie jaarg. 1­ JI. 257, 375, Tvveede jaarg. br. 352; Algem. Konst- en Lette•hode 1851, D. 11. 290 en 291. BUDDE (HAnmEN) was Secretaris eener Commissie van 18 no­tabele Staatsleden van Friesland , die op den Landsda g , gehoirdente Leeuwarden den 15den April 1532 , gema ,tigd werden alle ° de Landzaken te behandelen. Waa•schijnlijk uit den hookie en volgens de last van die 18 Gecommitteerden vervaardigde Budde een arschrift van het Landboek , het welk nog voorhanden is. Zie de Chaim o t, Biogr. Woordenh. BETDDE (BERNARD WINOLD FILIP) , zoon van Hendrik iludde- Koopman to Deventer en in 1798 Lid van het Intermediai• Be­stuur van Overijssel — is gehoren in Februarij 1781 te Deventer, diende als Kadet op 's Lands oorlogschip de Cerberus , en lies dapper strijdende het leven in den zeeslag van 11 October 1797. Zie de ChaImot , Biogr. Woordenb. 1546 BUDELIUS (Rums), geboren te Roermond omtrent het midden der zestiende eeuw,' legde zich op de Regtsgeleerdheid toe, en verkreeg den graad van Licentiaat in die wetenschap. Hij maakte ook eene bijzondere studie van al hetgeen de fabrijk , het gewigt , de essay , bet gehalte enz. van het gemunte geld betreft ; hij was ongemeen ervaren in dat yak , het welk hem ook bekend maakte met Ernst van B eijer en, die in 1583 aan het Aartsbisdom van Keulen geraakte; die Vorst vertrouwde hem de bestiering der muntzaken , zoowel in Westphalen als in zijne Staten aan den Rijn kant gelegen. B ude 1 i us droeg in 1591 aan hem bet werk op , bevattende de schrijvers welke over dit onderwerp gehandeld heb­ben , ten titel voerende: De Monetis et de re nummaria, libri II, quorum primus artem cudendae monetae : Secundus vero quaestionum None­tariarum decisiones continet. His accesserunt Tractatus varii atque utiles, nec non Consilia, singularesque additiones, tarn veterum , quam novorum Autorutn, qui de Monett' s earum­que valore, liga ,pondere, potestate , mutati one , variatione,fal­sitate ac similibus scripserunt, cum summariis et indice co­pioso. COlon. 1591. 4°. Ook beoefende hij de Latijnsche Dichtkunde, zoo als blijkt uit een Elegia van zes bladzijden , aan het hoofd van M. E is en g r e i n de Certitudine Gratiae. Colon. 1569. 12°. B u de lius overleed in 1597. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenh.; Aardrijksk. Woordenb. der 1Vederl. , D. IX. bl. 597 , waar hij abusivelijk J a c o b u s genoemd word( ; Biogr. Univers. BUDT (ADRIAAN DS) , BUT of Bon, geboren te Saeftinge, een tbans ondergevloeid dorp , bij Hulst, was Abt van het Cistercienser klooster te Brugge en voor de tijd, waarin hij leefde , een geleerd man, en niet onervaren in de geschiedenissen. Hij overleed in 1488 en heeft geschreven: Aupplementum Chronici Magistri A e g i d i i Roya, Religi­osi Dunensis ab anno 1463 usque ad annum 1478 editum cum Chronico A egi d i i. Francof. 1620. Bistoria Monasterii Dunensis , ad sua usque tesnpora. Gesta Comitun Flandriae, ab anno 1465 , ad annum 1478. Tractatus de immaculata conceptione. Beatae Mariae Fir-ginis. Zie Sweerts, Athen. Bag., bl. 94; de Chalmot, Biogr. Woordenh.; de Wind, Biblioth. der Nederl. Geschieds., bl. 84, 521, 522. BUCKELIUS (JoiNNEs). Zie BOEHRLIIIS (JOANNE8). BUENA (bumf WILL*. Zie BONGS (JOHAN VAN) en Bones (WILLEM VAN). 1547 BUENEN (Minn VAN) was Admiraal van de Hollanders en Friezen, en beyond zich in 1096 , met Rohr ec ht van V laa n­der en, onder de Kruisvaarders. Zie N. D e s p a r s , Cronycke van de Lunde en Graefs. van Vlaend., D. II. bl. 232. BUEREN (JoosT VAN) , een burger van Utrecht , koos in de ge­schillen tusschen David van Bourgondie en Gijsbert van B r ederode de zijde des eerstgenoemden en werd diensvolgens in 1456 your zijn leven tang ter stad uitgebannen ; terwijI daarbij tevens bepaald werd, dat hem nooit zou worden toegestaan, met eenen nieuwen Bisschop weder in te komen. Zie Burman, Utrecht. Jaarb. , D. II. bl. 313. BUGGE (GEERAERT) diende als Kornet bij de compagnie van den Ritmeester van der W e I 1 , in het beleg van Bergen op Zoom in 1622 en had den voortogt bij eenen uitval , waarbij hij den vijand aanmerkelijken schade toebragt en groote buit maakte. Zie (de Rycke, V 43rus en du lieu), Bergen op Zoom be­leghert den 18 Jul. 1622 en ontleghert den 3 Oct. , bl. 112. BULK (JoosT) , zoon van S ij brand Buik, geboren te Amster­dam in het jaar 1506, bekleedde zestienmaal de Burgemeesterlijke .waardigheid , en maakte zich door den invloed , dien hij in 's Lands zaken had zeer beroemd. Dat hij , nog Schepen zijnde , reeds groot gezag onder de Burgers had , bleek bij den opstand , in het jaar 1534 ontstaan , wegens het vatten van twee Herdoopers , op last van den Procureur-Generaal, en het gerucht , dat zich daarbij ver­spreidde als of er dien nacht wel twee honderd van hunne u beelden zouden geligt worden. Be burgers, reeds den derden nacht hierover in beweging zijnde , werden door B u i k gevraagd , » wai zij Of den Dam in zulke menigte te doen hadden, daar hun de » wacht niet bevolen was?" Waarop zij antwoordden : » dat zij Been ukveaad in den zin hadden , maar . dat zij van oordeel waren , dat »het hun als goede burgers vrij stond , otn , benevens anderen , te »waken voor de welvaart der stad ;" met bijvoeging van het ver­ spreide gerucht » hetgeen zij , als strijdende i met de voorregten der » poorteren niet gedoogen zouden." Doch Schepen B u i k verzekerde hun , op het woord van eer , dat zulks niet gebeuren zou , en dat hij , met de andere schutters , onder zijn bevel staande , het zou beletten. Door deze belofte en andere goede woorden , bragt hij te wege , dat de zaamgevloeide menigte in vrede huiswaarts keerde. In het jaar 1549 de jongste Burgemeester zijnde , nam hij F i p s II, als Graaf van Holland , den eed af. Tot aan het jaar 1567 schijnt B u i k bij de burgerij zeer wel gezien te zijn geweest; doch toen er in dat jaar eenig vermoeden ontstond , dat de Rege­ ring , behalve de in soldij zijnde burgers , nog 300 soldaten wilde aannemen had de grneente het ergste vermoeden op Burgemeester B u i k. Sommige burgers beavers zich naar zijn huis, hem beleefdelijk vragen- de » Waartoe toch dit werven tegen '8 Prinsen last diende ? waartoe 1548 » het trekken der soldaten op de Waag, lang voor den gewonen tijd? » waartoe het ontbieden van de nachtwacht bij dage, en het besclici­» den der nieuwe knechten gewapend op het Stadhuis." B u i k zwoer hij zijne zaligheid , dat er geen nieuw yolk aangeworven nosh eenige zwarigheid wa:; : zij konden gerust naar huis ;aan. Maar zeker bur­grr. K 1 a a s Boeleszoon, hespeurende dat de Burgemeester onder zijnen nachtrok eeneri malienkolder of llamas verborgen had , rukte hem den tabbaard open , en veuweet hem zijne dubbelhartigheid err zijn kwaad voornemen tegen de burgers , aatic-iezien er reeds eenige van de aangeworvene soldaten voor de deur slonden. Bulk zich verontrust vindende, school de schuld op de Land voogdes. Eene menigte burgers , inmiddels voor de deur vergaderd ziinde, begon to roepen , » dat het niet al teen hunne zaak maar die van » de geheele gerneente was," van welke er zich daar wet drie of vierlionderd bevonden ; waarop B u i k antwoordde : » dat hij tegen hun goal een ander van wei zeshonderd zetien kon ; zij konden »hun best doen , zoo arts de Regering mede doen zou." Ilierop raakte het yolk aan het roepen : rive les Gueux ! Elk liep to wapen ; en men trok bij hoopen , den geheelen nacht , door de straten , orn het zarnenrotten van de tegenpartij te verhoeden. Waar­van het gevolg was , dart de zaken destijds zich ten voordeele der Ilervormden keerden , doch dit duurde niet lang, want met de kornst van den Ilertog v a n A l v a veranderde dit weder en Buik, die nu in het bewind bleef, gin g. den bloeddorstigen Landvoogd aan de hand in bet vervolgen der ketters ; zelis zijn zwager Piet e r de Wit . erd tot het zwaard verwezen , oindat liij , a bij die Geu­» zen ter preeke was geweest," zonder dat Bulk eenige inoeite deed orn hem to redden. Toen den 26sten Mei 1578 Amsterdam ook eindelijk van Spanje aiviel , behoorde Buik under de Rege­ringsleden , die met de geestelijklieid ter stad NV' rd uitgeleid. Hij begat' zich , met zijnen noon , S is brand Bulk, die Schepen was , ter woon aan het liaagsche ehouw , bij Leiden, waa• hij in 1588 overleed. Zijne all-welding is door Jacobus II o u bra ken in het koper gebragt. Zijne zinspreui; was : Een goed getveten en een goed oognterk is eerie gewisse troost. lie Rpr, Nederl. Owl., B. 11I. N. 170 (120); van Loon, Aederl. Bistorip., 0. 1. LI. 98 ; Wagenaar, Beschr. van Amst., St. I. N. 239 , 296; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenh.; Scheltema, Staatk. 'Feder& ; Algem. Woordenb. tier Zamenlering. BUM_ (HENDRIK), een bloedverwant van den vourgaande, was een der Amsterdamsche kooplieden , die ten jare 1505 de eerste Oostindische Compagnie of Maatschappij van verve , in die stad oprigtten cn vier schepen nitrustten, welke under C o rn elis Hoo­rn a n in April van dat jaar in zee staken. Van welken tout , die zeer ongelukkig uitviel , Houtman in Augustus 1597 wet drie schepen in Texel terugkwam. 1549 Zie Va Oud en Nieutv Oost -Incl(en, D. I. St. I. bl. 1t2; e'n Beschr. van Angst,' bi 408'; de Chalmot, Woordenb. BUS. (PAInus), of eigenlijk Bias Heer v n Vliet en K a p elle , gebore9 te. Amersfoort in 1531, uit een aanzienlijk geslacht, was, na Parijs' en meer andere beroemdc lloogescholen bezocht te hebben , tot illeester in de beide Regten bevorderd; verscheen gedurende eenige jaren als Advokaat in de Pleitzaal , en werd vervolgens in hel jaar I56ff , Pensionaris der stad Leiden , en l¦ -egenS . zijne groOte kande en bekwaamheid, tot de geviigtigste Staatszaken gebruit zoo,..in het doen van bezendingen , als in m ,de ,Itandelingen et Prins lem I, van wien een der ,getrouviste en gerneeniaamste vrienden i waS. Ten , fare 1569, toen de oniusten met Engeland op het hoogst , en dit , zoowel als het vorderen. van de tienden de . gemeente goande maakten, werd het., klagen over Al v a's strenge regering algemeen. 0 ranj e , die zich destijds in Duitschland' be­ yond , kreeg ook in het geheim , kennis 'van` den ioeitOnd' der za­ ken hier te Lance, door Buis, die. van de dagVaart te SruSiel terugkeerende, zijne medegemagtigden vooruit 'lei reizen , voorwen­ dende nog iets in Braband te doen te hebben , en over nacht en dag naar .DillOburg wog , waar hij zich slechts een etniaal den Prins ophield , zoodat hij niet meer dan drip; dagen na de andere gernagtigden in Holland terug was Na gedurende de' ge­ vangenis van Lands Advokaatillr..Jacob van den tinde en hij afwezigheid van den ^ Pensionaris van Dordrecht, Mr. 'P eter C o r n e t , -sorntijds de dagvaart te hebben waOrgenOncren , werd Burs, toen men, na het uitbarsten van oorlog in Holland , Al v a niet meer behoelde te ontzien, tot 'a Lands AdvokaOt . aangesteld. had, sedert zijne rein' naar Ilittenburg, wet van Adri a'au van Swieten en Jakob Kopier, Heer van Kalslagen, ,ge­durig heimelijke verstandhouding met Oranje; waart oe men somtijds in stilte te Alphen bijeen iwan], op , een huis Van Kopie r. lid was ook voornamelijk ,door zijn heleid dat Lei-den in 1572 aan ,sPrinsen zijde °verging. Toen in het jaar 1573 Prins Willem I eenen raad neverti * zich aanstelde , uit negen Leden en twee Secretarissen bestaande , on] de zaken van Staat en Oorlog, zoowel te water als Lande , te helpen besturen , was Buis daar een Lid van. In 1574 geb•nikte hem de Prins tot eene gewigtige tending aan de Staten van Holland , ten einde het geOischte bedrag van Belden ie veTkrijgen lot voortzetting van den oorlog. Men, werd het. eens 30000 gulden is rnaands te geven in de plaats, van de 45000 gulden door den Prins gevraagd, die eerst zijn ,eisch geheel kon vervuld zien , nadat hij de Staten met zijn vertre4 gedreigd had In 1575 werd hij afgevaardigd naar de Vredehandeling te Breda en gelast oar Met den Prins en anderen te beraadslagen wegen' s het verzoek varci bijstaild aan vreemde Mo- , gendheden ; zonder de 'Lander] van den Koning te scheiden. Nog in het j zelfd jaar werd Pais, beneVenti Phi 1 ips van 1550 Heer van St. Aldegonde en Francois Maelson, als Gezan­ten naar Engeland gezonden , net last om aan Koningin E 1 i z a­b e t h , onder zekere nader te beramen voorwaarden , de oppermagt over Holland en Zeeland aan te bieden. In het volgende jaar werd B u is mede tot de Gentsche Vredehandeling argevaardigd en in 1577 met Adriaan d'Orgnies, Heer van Willerval en Dr. Andries Gaill van wege de Staten-Generaal naar den Prins gezonden , om zijnen raad te hooren over zekere artikelen van het accoord met Don Juan, dat de Staten van Holland en Zeeland weigerden te onderteekenen. Buis had in last den Prins te ver­zoeken , zich met het advies der Staten-Generaal te vereenigen , indien deze meenden dat het Vaderland er mede gediend was. Hij geloofde echter dat het accoord zoo goed als gesloten was, maar, dat men slechts het gevoelen van den Prins verlangde, om op hem den haat van Don Juan en de schuld van het verbre­ken des Vredes te werpen. Voorts werd Buis in dit zelfde jaar door den Prins van Oranje aan Maximiliaan van Rennin, Beer van Bossu, en de Staten van Utrecht gezonden , om te handelen over de Satisfactie en wist met zijn gewoon beleid deze zaak in orde en Utrecht onder het stadhouderschap van Oranje te brengen ; later had hij een zeer groot deel aan het sluiten van de Unie van Utrecht. Hij teekende niet alleen de contracten der Unie, maar toen er, ten jare 1579, te Utrecht eene vergadering werd opgerigt , die magt kreeg , om op voorvallende zaken te be­sluiten en over gewigtige de Bondgenooten beschrijven moest , in­gevolge het XIXde att. der gesloten vereeniging , van welke ver­ gadering Graaf Jan van Nassau, bij zijns broeders afwezen het hoofd was , werd Buis Lid van den Raad, welke Graaf Jan werd toegevoegd. Later werkte hij tot de opdragt van de Graaflijkheid aan W i I­I e m I. Hij bekleedde met Rutger van den Boetzelaar en Francois Madsen de Commissie naar de Hollandsche steden ()In de Acte van opdragt te doen teekenen. Kort na het noodlottig sneven van Willem I, in 1584 , en terwijl het zich in Hol­land schikte tot den handel met Frankrijk , legde Buis, wien dezen handel zeer tegenstond, zijne dienst neder. In het volgende jaar ging hij over in de bijzo ndere dienst van de Staten van Utrecht en ' van hunnentwege naar Engeland , werwaarts hij vroeger met den berqemden To ha n van der Does nog een ander Gezantschap dan het straksgenoemde had waargenomen. Ten jare 1586 stelde de toenmalige Landvoogd Leicester hem aan tot Lid van den Raad van State , ook wilde hij hem Commies maken van de door hem opgerigte Kamer van Geldmiddelen , waarvan Jakob Reing ou d , een vreemdeling , Thesaurier was gemaakt. Doch Buis weigerde Fier Commies onder Reingoud te zijn , Leicester in het aangezigt zeggende : »dat hij R e i n­»gond niet tot zijn Commies zou begeeren , zoo hij zich at be­» kwaam kennen mogt, tot het waarnemen van het Thesauriersehap 1551. »zoo ver was het er van af, dat hij , als Commies , onder R e i nu. »gond zou willen dienen." Woorden die den Graaf en R e i n­gond in den krop bleven sicken , en B ui s eerlang zuur genoeg opbraken. Want nadat L e ice ster den 19den Julij van dat zelfde jaar naar 's Gravenhage was vertrokken , verzeld van den Raad van State en van dien van Geldmiddelen , was hij nog naanwelijks de poort nit , of Jacques de Po tter , een Vlaming , toen Schepen te Utrecht , en zekere Commies van Leicester, Thomas W e b b e s genoemd , gelastien den Burgerhopman K o r-ne-lis Gijsbrechtzoon van Kuilenburg, de Burgerhoplieden bijeen te roepen , aangezien zij die lets uit last van Leicester hadden voor te dragen. Toen nu de Hoplieden bijeengekomen wa­ren , verzochten Po tter en Webbes hunne hulp om Buis in hechtenis te nemen , het welk hun , zeiden zij , door den Landvoogd gelast was. De Hoplieden, zonder zelf schriftelijk bevel te vorderen begaven zich op staande voet naar de wooing eens Oud-Burge­tneesters , alwaar Buis te huis was , drongen met veel rumoer in zijne slaapkamer , waar hij nog te bed lag, deden hem opstaan , ver zegelden zijne papieren in eenen keffer en bragten het op hunne kamer ; daarna op het Hof , in bewaring van den Graaf van Nieu­wenaar, die Bevelhebber der stad was. Buis werd ook eerst naar de gemelde kamer, doch drie of vier uren later naar de Stadswijnkelder gebragt. Hier werd hij , tot op den 15den Augus­tus , door burgers bewaard. Toen bragt men hem op Hazenberg, de stadsgevangenis , waar hij zat tot op den 8sten November , wan­neer hem vergund werd , ten huize van den Onderschout op den Plompentoren gevangenis te houden , onder borgtogt van 25000 guldens , te verbeuren zoo hij ontvlugtte. Ilet geweldadig vatten van Buis werd middelerwijl in Holland zoo euvel opgenomen , dat Leicester niet bekennen durfde , ja zelfs ronduit loochende , dat hij er last toe gegeven had. De bloedverwanten van Buis drongen diensvolgens bij den Landvoogd our' ontslag , doch hij hield hen op den toil. De Staten van Holland ,zelven zochten hem te bewegen , urn Buis teregt te doen stellen, maar het baatte even weinig. Want ofschoon Buis, naar veler oordeel , Leicester in het eerst veel te veel had ingewilligd, en hem naderhand slechts scheen iegenge­vallen te zijn , omdat hij in alles geen doen en • laten hij hem was ; had hij echter , meende men , te veel aan de Landen en zelfs aan den Landvoogd verdiend , om zonder reden dus mis­handeld te worden. Doch de haat van Rein go u d, die Leice s-t e r de ooren vol argwaan blies , deed hem , dacht men , deze on­behoorlijke handeling ondergaan. Hij zat tot in het begin des volgenden jaars, toen de Onderschout hem ter sluik ontsloeg, op aanschrijving van Hun Hoog Mogenden , bij welken zijne familie voor 25000 gulden borg gebleven was , dat hij , des vermaand , altoos in regte verschijnen zoo. Buis had voorheen , gelijk wij gezien hebben , de hoogste amb­ten in Holland bskleed. Ms Advokaat van dat gewest was hij 1552 Groot-Zegelbewaarder President in de vergadering van Holland en Zeeland, in naam des Prinsen van Ora n j e , Raad van Graaf Jan. van Na ss a u en Curator van de lloogescho)1 te Leiden. Hij overleed op ztijn huis te tusschea IJsselstein en Vianen , in het jaar 1594. Niettegenstaande zijne groote bekwaamheden , moet hij een vriend van goeden sier en wereldsche genoegens zijn ge­weest ; ten minste ,Graaf Jan, va n, Nassau schrijtt van Buis, dat hij liever met een glas wijri , dan met zulke zaken (de zaken omtrent het Bisdom Munster) te doer] had. Van losheid van zeden worth t hij ook door andere zijner ti.jdgenooten , onder anderen door Albada, beschuldigd. Kluit noenit een groot man, en hij mag dit, in spiit van zijne gebreken , Taar!ijk genoemd worden als iemand in wien Vaderland en 0 ra n .j e een getrouw vriend en helper vonden. Dirrwijis was hij door den Koning van Denemar­ken en andere Votsten genoodigd , om in hunne dienst te komen, dock overtuigd dat het Vaderland in die zorgelijke tijd zijne dienst beho,efcle , stelde hij yoordeel en ge,mak aan pligt achter. Zijn roetn als geleerde is ook buiten tegenspraa,k. Zijn afbeeldsel komt voor, in de Effigies bij van d er A a; alsmede door Jaco bus Houb ra ken in bet koper gehragt , in Wagenaar, Vaderl. list., D. V,II. bi. 10 en door J. F., C. R ec kleben op staal in A r en d , Geschied. des Vaderl. , D. II. St. V , in welk week mode het facsimile zijner handteekening voorkomt. Zie B'or, Nederl. °ord., B. V. N. 289 (208), B. V1.1)1. 450 (330), B. VIII. bl. 097 (88), 641 (118), 661 (132), B. IX. bI. 719 (174), B. X., bl. 792..(226) , 802 (233) , B. XIII. bl. 21 (81). B. XIX.ebl. 482 (23). , 495 (32), B, XX. bl. 635 (63),, B. XXI. hi. 722 (31), 720 (34). , B. XXI I. bl. 889 (26), 890 (27), B. XXXI. bl. 806 (21); van Meteren, Nederl. Hist., D. IV. bl. 224, 277, D. V. bl. 23; v a n Reyd, Nederl. Oorl., b1. 80; Pers, Ontst. Leeuw. bi. 162; Hoofi t Very. der Nederl. .Hist., 1)1. 16 , 37 ;163 , 165 , 225 ; de Groot, Nederl Jaat b. , bl. 117; v a n 1, o o n, Nederl. Historip., D. I. hI. 351; v a n lioogstra ten en Brouerius.van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenh., B. bl. 448 ; (B eaufor I), Leven van Willem I , D. II. bl. 153, 155, 558, BOO D. III. bl. 48 , 442, 593 ; B u r m a n , Traject. Erud. , pan. 56--58; Tegenw. Staat der ,Verecn. Nederl., D. IV. bl. 141 , D. XII. bl. 18, 41. 172 ; Wagenaar, Vaderl. _Hist., D. VI. bl. 202, 306, 307, 366 , 376 , 399, D. VII. H. 29, 79 noot 4. 83, 109, 110, 268, 512 , t18 , 519, bi. 50 , 90-97 , 115 , 120, 157 , 159-L164 . 21 5; Kok Vaderl. Woordenh. ; de Cha1mot, Bioge. Woordeith.; K .Hell. Staatsreg. , D. 11. bl. 144-156; SefheItema; • Stetatk. Nederl., D. I. bl. 203-205; Algem. Proodenb. der Zamenl.q, Sieger) bee Geschied. der Leids. Hooges. , D. II. T, en, B. hi. 5 en 6 ;..13 i I, d. e d ij k , Geschied. des Vaderl. , D. VI. bl. 114 . 134, 145, D.. VIT. Ed. 75, 90, 94, 117; Groen van,Prinsierer, Aro/lives : de .la Maison d'Orange , , Tom. 111. pag. 333 , Tom. y. pag..93, OA 8 Torn. VI. pag. 9, (vvaar een brief van hem .voorkomt), Tom. VII. rag. 356 Tom. VIII. pag. 433 ; Arend, Alg.ens"Geschied.• des, Vaderl., D, St. VII. bl. 80, 81,1181, 185; 289, 300. 1558 BUIS (Rims) of BUYS, meestal Bums genoemd , een zoon van Jo­han Buis, geboren te Zwolle , oefende zich van zijne vroege jeugd af, in de Fraaij Letteren , waarin hij ongemeen wel slaagde; tot de Hoogeschool bevorderd legde hij zich op de Regten toe , en werd weldra Licentiaat in die wetenschap , waarna hij eenige tijd de praktijk in zijne geboortestad waarnam. Den 7den Septem­ber 1610 tot Hoogleeraar in de Regten te Franeker beroepen , nam hij met alien vlijt en ijver dien post waar , tot dat hij den 23sten September 1617 plotseling overleed. Van hem zien de Nolgende werken het Licht: Tractatus de dinnuis reditibus. Colon. 1601. 8°. De Officio Judicis. Amst. 1604. 4° , L. B. 1610. 8°. Commentaria in universas Pandectas , cum di gerentiis Judi ris Canonici et Consuetudinum. Pars I. Zwollae 1610. Pars II Franeq. 1615. 4°, Davent. 1647 et 1656. Pars II. 4°. Subtilium Juris , sive Dissertationum Academicarum de Jure Theorico subtiliore Libri Y II. Colon. 1604 , tweede ver­meerderde en verbeterde druk Franeq. 1612. 8°. Heidelb. 1665. 4°. De Republica libri III. Franeq. 1613. 4°. Illustres quaestiones controversae ad libros IY Institutio­num , Disputationibus XIIX in dicademia Franequerae pro- . positae. Franeq. 1615. 4°. Zie van Hoogstraten tenBroueris van Nidek, Groot Algem. Bust. Woordenh., B. M. 446 ; v(a n) 1-1(eussen) en v(a n) R(h tin), Kerkel. Outh. D. VI. bl. 633 ; V r i e m o e t , Athen. Frisciae , pag. 141-144; de Chalmot, Biogr. Woordenh., D. V. hi. 204 en 205; Biogr. Nation., Torn. I. pag. 169; Biogr. Univers., Tom. III. pag. 287 et 288. BUIS (EGBERT). Zie Buys (EGBERT). BUISERO (LkuRENs), Heer van Dussen-Muilkerk, Raad en Rekenmeester van Willem III , Prins van Oran je, werd in 1668 met Constantijn Huygens, Ileer van Zuilichem, door gezegden Prins, in diens hoedanigheid van Markgraaf van Veere, naar die stad gezonden ten einde een aldaar nitgebarsten oproer te stillen. Zij bragten aldaar de zaken niet slechts volkomen in or­der , maar hunne handelingen lagen den grondslag tot 's Prinsen latere verhang. Zie Aitzema, Saken van Staet en Oor1., D. VI. bl. 515; Wa­genaar, Vaderl. Hist., D. XIII. bl. 336 ; Geschiedk. Aanteek. over het jaar 1629, bl. 118. BUISERO (DIDERIK), Heer van H ee raer the in i n gen, nit een zeer aanzienlijk geslacht gesproten , misschicn wel een zoon of neef van den voorgaande, geboren te 's Gravenhage, omtrent het jaar 1640, was Deken der Kollegiale kerk van St. Catharina te Eindhoven, voorts Raad en Secretaris van zijne geboortestad , en vervolgens, wegens Zeeland, Raad ter Admlraliteit op de Maas te Rotterdam. 98 1554 Hij was een ijverig begunstiger der Dichters , en daarbij ook zelf een beoefenaar der dichtkunst, Joost van V ondel wijdde hem zijne vertaalde Ilerscheppingen van 0 v i d i u s toe , waarvoor hij hem nit erkentenis met eenen fraaijen zilver-vergulden drinkkop beschonk. Eene warme vriendschap verbond hem aan den uitmun­tenden Dichter Johannes Antonides van der Goes, wien hij tevens tot Mecenas was. Behalve een goed aantal gedichten op boeken, lijk- , trouw- en geboortedichten schijnt zijne liefheb­berij zich inzonderheid gevestigd te hebben , op het vervaardigen van tooneelstukken , en in dat vak bepaalde hij zich het meest tot vrolijke hlijspelen en kluchten. Men heeft van hem: Beautontimorumenos of Eigenzelfkweller. Amst. 1662. 4°. Astrate , Koning van Cyrus. treursp. Amst. 1670, tweede druk 1671. Amphitruo. blijsp. Amst. 1679. 8°. Bedriegerijen van Scap fin. kluchtsp., tweede druk 1696. 8°. Triomferende Min. vredesp., gemengt met Zang- en Snaren­ spel , Vliegwerken en Balletten. Amst. 1686. 4°. Tafilspelletje ter Bruilofte van A. Tall en B. B r a s s e r. 1691. Arete , of strijd tusschen den Pligt en Min. treursp. Amst. 1692. 8°. De Ryswykse Yredevreugd , op muzijk. 1697. 8°. De Bruiloft van Kloris en Roosje. kluchtsp. Leid. 1707. De Geschaakte Gezusters. blijsp. 's Gravenh. Gezusters of bewoge Huwelijkhaatsters. blijsp. 's Hage 1716. 8°. De Schoonste , of het ontzet van Scheveningen. blijsp. 's Hage 1717. 8°. De Min- en Wijnstrijd. hardersp. 's Rage 1719. 8°. Arlekijn , versierde erfgenaam. kluchtsp. Leyd. 1719. 8°. Arlekyn .door Liefde. kluchtsp. 's Gravenh. Verliefde Poeet. Vastenavondsp. Amst. 1721. 8°. Zie de la Rue, Gelett. Zeel. , in het Berigt voor den tweeden druk H. 389 en 390; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; J. de Vries, Proeve eener Geschied. der Nederd. Dichtk., D. II. bl. 116 en 117; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht.; v a n Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens, , D.:I. bl. 360; Biogr. Nation. ; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Biogr. Univers. BUISKES (PIETER LUITJESZ.) Zie BUYSKES (PIETER LUITJESZ.) BUISSENIE , had het bevel over de gehuurde Kotter-Brigan­tijn van 20 stukken, in het eskader van J a cob Pieter van B r a a m , waarmede hij den 29sten Aprii 1784 van Batavia nit­zeilde om Malakka, door den Vorst van Riouw en andere Indische Vorsten belegerd , te ontzetten. Zie de Jon ge, Nederl. Zeew., D. VI. St. I. bl. 188. BUISSON (J. Du) , Heer van Oisy, was meermalen Schepen der stad Bergen in Henegouwen. Hij teekende in 1577 de Unie 15&i van Brussel en was toen Raadpensionaris der Staten van Ilenegou­wen. In volgende jaren, ten tijde van Albert en , Izab e 11 a, be­kleedde hij de waardigheid van Raad in het Hof te Bergen. IN was gehuwd met Catharina de la Croix, zuster van Jacques de la Croix, Heer van la Moue. Zie de Jong e, de linie van Brussel, bl. 203. HUISSONS (Mumma DES) , Nederlands Contrapuntist uit de zestiende eeuw, van Wien Co m me r's Collectio operutn Music°, rum Batavorum, saeculi XVI door de Maatschappij ter bevor­dering der Toonkunst uitgegeven , in haren zevenden bundel (nog in handschrift) bevat , twee vijfstemmige composition Responsum accepit en Ave Maria gratia. Zie Catal. der Ballot& van de Maats. ter Bevorder. der Toonk. BUITENDIJK (CAsPAR) Vaandrig in dienst van de Nederland­sche Oostindische Compagnie , had een voornaam deel aan het in­nemen van het versterkte dorp Assahoedi , op het eiland Ceram , in 1655. Dit dorp hetwel'k reeds eene geruime ttid tot hoofd­sterkte l der opgestane Cerammers had gediend , leunde tegen eene klip, Welke boven de vijandelijke sterkte uitstak. B u i ten d ij k en eenige waaghalzen beklommen in den nacht tusschen den 28sten en 29sten Julij deze klip , met het uiterste levensgevaar, daar zij zich aan wortels van boomen moesten vasthouden ; des morgens vroeg waren zij boven de sterkte en nu blies de trompetter bet Vaderlandsche Wilhelmus van Nassauwen ; het kanon der sche­pen gaf het rein tot den storm , doch zoodra de eilanders zich van achteren bestookt zagen , verlieten zij in allerijI de verschansingen , waardoor de Landvoogd A rn old de Vlaming zich in de gele­genheid zag die in bezit te nemen. In October van het zelfde jaar werd hij als Bevelhebber op eene boot omtrent Tanakeke door 30 lYlakassaarsche vaartuigen .overvallen. Hi:), door het groot getal niet ontzet , stelde zich dap­per te weer en schoot spoedig een der grootste vaartuigen in den grond en maakte kort daarop een ander reddeloos , doch de vijand , stout op zijne overmagt , drong er op in , waardoor een hevig gevecht ontstond; Bu i te nd ij k ziende , dat hij het ten laatste zou moeten overgeven , stak de brand in het buskruid waardoor hij , met 24 der zijnen , maar ook zeker velen der vijanden , in ,de lacht vloog. Zie Valentijn, Oud en Memo Oost-Indien, bl. 200 en 202; van Kampen, de Nederl. buiten Europa, D. II. bl. 37, 39; Ko­ming, Leven van van Spelik, bl. 155 en 156; Teenstra, Ne­derl. Overt. Bezitt., bl. 609. BUlTENDIJK (GosulNus a). Zie BUYTENDIJK (GOSIIINUS a). BU1TENWEG (WILLER), geboren te Rotterdam omstreeks het jaar 1600 is als Schilder bekend door zijne landschappen. In 1556 prent heeft men van hem voorstellingen van burgerlijke 14een• komsten, kleederdragten en landschappen , waarvan eenige door hem zelven, en andere door Cornelis Visscher en George Hen d r i k van Sch ey n d e I zijn in het koper gebragt. Hij woonde naar men wil in 1640 te Amsterdam en had tot leerling H e dri k Martensz. bijgenaamd Zorgh. Zie Houbraken, Schoub. der Schild. en Schilder., D. 11.1)1.90; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. I. bl. 67; Immerzeel, Levens cn Werken der Kunsts. ; Wonder, Alphab. Lijst der Kunsts. BULAEUS (Junius) , zoon van Jacob Bulaeus, werd in 1600 Predikant te Rijnsaterwonde en in 1603 te Warmond, vanwaar hij in 1606 naar Leiden vertrok , als zijnde daar tot. Onderregent van het Staten-Collegie aangesteld; hij bleef er werkzaam tot in 1617 , toen hij waarschijnlijk overleden is. Hij heeft geschreven : Huy.spostille. Amst. 1695. 4°. Over het Lyden van J ezus Christus. 4°. Zie van Abkonde, Araanareg. van Nederd. Boeken , D. 1. St, III; Si e g en bee k , Geschied. der Leids. Hooges., D. H. T en B. bl. 287. BULIUS (NicoLAks). Zie BOELENS (NixoLiAs). BULL ART (IzkAK) , zoon van An t ho n ij B u 11 a r t en Maria W i 1 ek en s, geboren te .Rotterdam den 5den Januarij 1599 , ver­loor zijn vader reeds toen hij naauwelijks elf jaren oud was , waar­op hij door zijne moeder , ten einde hem van de Hervormden te verwijderen , naar Bordeaux gezonden werd , ten einde aldaar bij de Jezuiten zijne letteroefeningen te beginnen. In de Nederlanden teruggekeerd , woonde hij eerst te Brussel , en begaf zich in 1629 naar Atrecht , waar hij Bestuurder der Bank van Leening wend. Hier verwierf hij de genegenheid en gunst van Max i m iliaan van Bo u r g o n d i e, Abt van St. Vaast, die hem tot Rentmeester van zijn klooster aanstelde. In 1647 vereerde de Koningin Anna van Oost enr ij k hem met de Ridderorde van St. Michiel. Hij overleed den 17den April 1672 , en was gehuwd geweest met A n­na Francisca de Bruyns. B u 11 art had veel smaak voor de Fraaije Konsten en Letterge­schiedenis. Hij bragt eene rijke boekerij bijeen en vcrzameld e omtrent 30 jaren lang onderscheidene gedenkschriften over de le­yens van mannen , die door geleerdheid en schranderheid in de Staatkunde , Schilderkunst , Bouwkunde , Muzijk enz. , hebben uit­gemunt. Ook had hij vele portretten bijeengezameld , en onderhield, gedurende een goed aantal jaren , twee Plaatsnijders op zijn eigen. kosten. Maar zijne ambtsbezigheden en gestadige ongesteldheid hinderden hem zeer in het voortzetten van zijnen arbeid, zoodat hij het genoegen niet heeft mogen hebben , om zijn werk voltooid te zien. Hij gaf het aan zijnen zoon over , die er de laatste hand aan Iegde en het in het licht zond onder den titel: 1557 Academie des- Sciences et des Arts , contenant les Vies et les Eloges historiques des ilommes illustres , qui ont excelle n ces Professions, depuis •environ -quatre siacles, parmi di-verses Nations de l'Europe. Avec leurs Portraits , tirez sur les originaux au naturel, plusieurs insertions funabres ex­actement recueillies de leurs tombeaux. Paris 1682 , 2 vol. -folio., welk werk tamelijk naauwkeurig doch in eenen slechten stip geschre­ven is. De exemplaren met het opschrift Brussel of Amsterdam 1682 en eindelijk Brussel 1695 verschillen niet met den Parijschen druk dan op den titel. Bullar t onderhield briefwisseling met vele Geleerden en Kun­stenaars , en verschafte den Schilder Alexander Feli bien , vele bouwstoffen voor diens Entretien sur la vie et les Ouvrages des plus excellens Peintres anciens et modernes. Paris 1666. Zie de ChaInnot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Nation. ; Biogr. Univers. BULTER (Joon), een moedig Hollandsch Zeekapitein , die in den zeeslag bij Nieuwpoort, den 12den Junij 1653 , tusschen Mart en Harpertsz. Tromp en de Engelschen onder M k , dapper strijdende , het levee verloor„ Zie de Jong, Nederl. Zeew., D. IL S. IL bl. 116. BULTHUIS (JoaANriEs), noon van Stephan us Bulthu is en J a n tj en Aling, geboren in 1730 te Groningen , werd na zich aan de Hoogeschool zijner geboortestad op de Godgeleerdheid te hebben toege­legd , in 1755 Proponent en ruim twee jaren later Predikant te Holwier­da in Groningerland , vanwaar hij in 1773 naar Wirdum in Friesland vertrok. In 1775 naar Sneek beroepen , misbruikte hij den ge-wijden leerstoel om het vuur van twist en tweedragt aan te blazen , en in zijne plegtige aanspraken aan het Opperwezen , op de aansto­telijkste wijze zijne bitterheid uit to boezemen teen hen die in staatkundige begrippen van hem verschilden. Hij werd diensvolgens, bij vonnis van het Hof van Friesland in dato 4 April 1786 schul-dig verklaard , » op den predikstoel , zoo in zijne redenvoeringen als » in zijne gebeden , wanneer hij den mond des yolks tot God be­» hoorde te zijn , zich te hebben uitgelaten in bewoordingen ge: »schikt orn daardoor aan de gemeente bekend te maken zijne zondere begrippen omtrent Staatkundige onderwerpen daartoe ge­» bruikende onderscheidene plaatsen uit Gods Woord." B u lthuis werd over die uitdrukkingen , en het verachten der bevelen van zijne wettige Overheid verwezen in eene boete van 500 gulden, binnen 14 dagen te betalen , alsmede in de kosten van de processe, met bevel van zich voortaan van dergelijke buitensporigheden te onthouden , onder bedreiging van zwaarder straffen ; ten welken einde de Regering van Sneek gelast werd, om daarop een wakend oog te houden en te doen houden. Bul t h u is verliet hierop Sneek zonder afscheid te nemen en begaf zich met der woon naar Hasselt in Overijssel , hier beyond 1558 hij zich slechts weinige weken, of hij werd te Rijzum in Oost-Friesland beroepen , waar hij den 24sten September 1786 bevestigd werd. In 1789 gaf de Stadhouder W i I le m V hem de C011atie van de'Klundert , welke roepstemme hij niet heeft opgevolgd, mar in 1790 werd hij Predikant te Work= in Friesland , waar hij den 29sten Mei 1791 overleed. llij was gehuwd met D e b or a Halle r. Zie Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande, bl. 67; Vaderl. Hist. ten very. op Wa genaar, D. XIII. bl. 133-135; D. XXIII. bl. 89; de.Chalmot, Biogr. Woordenh. BULTHUIS (JAN); waarschijnlijk een neef van den voorgaande, geboren te Groningen den 30sten December 1750, genoot daar eenig onderwijs in de Teekenkunst bij H. W i e r i n g a; dock werkte daarna gedurende acht jaren te Amsterdam bij den Kunst­schilder J u r ri a a n Andriess e n. Hij behaalde bij de Stads­teeken•akademie te Amsterdam, in 1785, de gouden eei'epenning, en schilderde zeer fraai onderscheidene behangsels; doch later legde hij zich op het teekenen met Oost-Indische inkt toe, en heeft Alzoo op eene zeer verdienstelijke wijze een aantal Nederlandsche gezigten gefbekend, welke door Karel Frederik Ben dor p in het koper gebragt zijn. In P. L o o sj e s A z. , Beschrijving ran de Zaan­landsche dorpen. Haarl. 1794 , vindt men onderscheidene gezigten door Jan Bulthuis naauwkeurig en fraai geteekend, en door de Graveurs Daniel Veelwaard, Daniel VrijdagenC. Bogerts in het koper gebragt. Men heeft ook van Bulthuis enkele geetste prentjes , waaronder een met drie liggende schaapjes. Door zijn jigtachtig gestel en door andere gehreken meer en meer ongeschikt wordende tot het beoefenen der kunst , werd hij weder naar Groningen gaande, aldaar door eenige vrienden en kunstge­ nooten in zijne behoeftige omstandigheden ondersteund. Vervolgens naar _Amsterdam teruggekeerd , overfeed bij aldaar den 29sten Mei 1801 in het Buitengasthuis. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. , D. IL bl, 415 en 416; Feith en Lulofs, .Redev. en Dichtreg. uitgespr. ter gelegenh. van het 25jarig feest van het Depart. Gron. der Maats. T. N. v. 't Algem., Aant. bl. 145; I m m e r zee I, Levens en Werken der Aunsts., uit medegedeelde berigten aangevuld. BUMA (Rom) of BOriGii van een aanzienlijk geslacht van Kol­mum in Friesland, was in 1568 Bevelhebber van eene Compagnie bij Heiligerlee, waarom hij door 's Konings Raad verbannen werd, met verbeurdverklaring van zijne goederen; doch keerde in 1572, op last van D i e d e r i c k S on o y, met een vaandel knechten naar Friesland terug, en kreeg het bevel over Makkum. Op de aanna­dering van Ieasp ar Robles, Heer van B i 11 y, verliel hij die plaats vlugtende. Hij heeft ook deel gehad in het gebeurde te Bolsward in dat jaar. 1559 Zie B or, D. VI. bl. 382 (277); te Water, Hist, van het Verb. der Edelen , St. II. IA. 308 ; de Chal na o t, Biogr. Woordenb. , uit mederdeelde berig(en aangevuld. BUMA (JoUAN en WILLBM). Zie BONGA (JOHAN VAN) en BONG* (WILLEM VAN). BUMA.(Jonvoits ACRONI118 VAN) zoon van J oa n n es Acronius, geboren te Wageningen, waar zijn vader Predikant was , werd , na volbragte studie aan de Hoogeschool te Franeker, in het jaar 1659 Predikant te Loenen en in 1672 te Beekbergen , waar hij in 1705 overleed. beoefende mede de Nederduitsche en Latiinsche Dichtkunst, van hem zien het licht: Bethlehemsche Mengelzangen , .eenige Psalmen P a v i d a enz. 1681. 8°. Christus patiens , — Celebr. et cultus Carmine Eleg. Daventr. 1688. 8°. C hr istus in den Hof Gethsemane. (in dichtmaat). Scenopegia super Technophio Sinonio Lojolitico ad Sedi Romanae Thronum Brittannicum partu ficto supponendum cet. Day. 1688. 8°. Argo Belgica , sive de Expeditione Belgica in Africa et America , sub propraefectura celeberrimi Ilerois Michaelis Ruteri, carmen chronicum , annum congruum MDLXV lite­ ris chron. accurate designans. Day. 1688. 8°. Uraniae cantus durus et mollis sive Elegiae sacrae cet. Day. 1670. 8°. Irenarchia Europea , sive Forum Festivum, in quo Proso­popoeis poetis , de Belli et Pacis usu atque abusu causae dicuntur cet. Harderw. 1678. 8°. Ilyems sesquimillesima , centesima septuagesiina nona (1679), genuinis sermonibus delineata , in Magnatum et Legatorum otium ingenuum. Harderw. 1679. 8°. Misselykdom of Zweerdigtjes over eenige Paapsche onge­rymtheden. 4°. Ileydelbergsche Catechismus. 1716. 8°. Zie van Abkoude, Naanzreg. van Nederd. Boeken , D. I. St. I en III; van Iperen, Kerk. Hist. van het Psatmgez., D. I. b1.192; Catal. van de Bibl. der Maats. van Nederl. Letterk., D. I. hi. 172, D. II. bl. 268 en 269. BUMA. (Jmoms), zoon van- N i co la as B um a, Apothekar te Leeuwarden en aldaar geboren an 1694, werd door zijnen vader toen hij de Latijnsche school verlaten had, besternd om hem in zijn beroep op te volgen ; doch zijn vader overleden. zijnde , gaf een familiegeschil aanieiding tot een kostbaar proses, zoodat de Apotheek verkocht werd en hij zich toelegde op de schilderkunst en de let­teroefeningen. Hij overleed den 28sten Julij 1756. 1560 Zijn portret gegraveerd door K e y e r t komt voor., voor de frier­onder verme!de Boeren-Bruiloft ; ook bestaat er een gegraveerd door Rienk J e l g rhuis. 8°. Van hem zijn in het Licht gekomen : .Hof-gedachten op de vier getijden des jaars. Leeuw. 1731. 8°, tweede druk 1750. Nassausche Lauwerkrans. Leeuw. 1748. 8°. Israels verdrukking in Egypten. Leeuw. 1751. 4°. De Leerreden van den Eerw. Heer Ph. L u d. St a t i u s Muller, gedaan ter gelegentheid op het smertelyk verlies van zijn Hoogheid W. C. H. Fris o, om deszelfs uytnementheid in Digtkundige Verzen gebragt. Leeuw. 1752. 4°. Reis door de Elizeesche Yelden, waarin zeer vele zeldzame gevallen van de ileeren van den Degen , Pen en Tabbaart wor­den gemeld. Leeuw. 1753. 8°. Boer e-B r uil of t, of het Iluwelyk van liloddeworst en Griet Beerdberg , net geschiedkundige aanmerkingen en hope­ren platen (met titelvignet) Schrik niet. Te Knollendarn , ten dienste der Bruilofts- Gasten. 1767. 8°. Zie van A bk oude, Naamreg. van Nederd. Boeken, D. I. St. V en VI ; de Cbalmot, Biogr. Ifoordenb.; Algern. Woordenb. der Zamenl. ; W i t s e n Geysbeek, Biogr. Woordenb. van Nederd. Dichters. BUNN (GERLOF later GERLACUS) zoon van W ij bbe Feddes Barna en Rebecca Joukes Selsma, werd geboren te Sneek den 20sten Augustus 1732. Zijn vader, die aldaar tot den gegoe­den handelstand behoorde en tevens een beminnaar was van Ge­schiedenis en Letteren , zond hem in September 1750 naar de Hoogeschool te Groningen , waar hij zich tot Junij 1755 vlijtig oefende in de Letteren, Wijsbegeerte en Godgeleerdheid. Tool echter vertrok hij in September van gezegd jaar naar de Franeker Akademie, ging daar tot de Regtsgeleerdbeid over en werd reeds den 15den Junij 1757 tot Juris Utriusque Doctor gepromoveerd. Den . 5den Julij daaraanvolgende als Advokaat voor den Hove van Friesland geimmatriculeerd , vestigde hij zich als zoodanig te Leeu­warden. Tot Pensionaris van die stad aangesteld den 24sten Sep­tember 1762 , verkreeg hij aldaar den 9den Junij 1763 het bur­gerregt. Later werd hij mede Pensionaris van Dockum in 1765 , van de Grietenijen Dantumadeel en Lemsterland in 1767, van Haskerland in 1771 en van Oost-Dongeradeel in 1777. Den 4den April 1775 benoemde het Ilof hem tot 1V1ede-Oudsten Advokaat, ook was hij veelmaals , zoo binnen als buiten de provincie Fries- land , Reviseur in herzien wordende processen. Als Voogd en Rentmeester deelde hij in het I3estuur van het Old-Burgerweeshuis te Leeuwarden. Na eene vier-en twintigjarige zeer uitgebreide Regts­praktiik werd hij den 13den Februarij 1781 aangesteld tot Raad-Ordinaris in het Hof Provinciaal , doch , ten gevolge der tijdsom­standigheden , nadat door de Representanten des vrijen yolks van 1561 Friesland den 10den April 1796 was besloten, » dat er eene rano­)) tie in len Hove zou pla-ats hebben," bij een nader besluit van den volgenden dag le gelijk met de Raadsheeren F. J. J. v a n Scheltinga, U. J. llnber en A. A. van Haersma, van zijne post optzet. Daarop bled hij ambteloos too dat hij bij Resolutie van het Staatsbewind van den 7den December 1801 weder werd aangesteld tot Lid van het Ltof van Justifie r waarin hij den 15den December van dat jaar weder zitting nam ars Eerste en Preside­rende Raad, en zulks verbleef tot aan zijn overlijden te Leeuwar­den , den 28sten Auzustus 1807. Uit zijn huwelijk met Botje Dor h ou t had hij , behalve twee jong overledene kinderen, sleclits eenen won Bernar du s Buma , die volgt. Zie Stamboek van den Frieschen Adel , D. II. bl. 290 noot 17. • BUMA. (BERNHARDT'S) zoon van den voorgaande, geboren te Leeuwarden den 17den October 1770, legde zich aan de Ilooge­school te Franeker op de Regtsgeleerdheid toe en werd den 30sten Mei 1791 tot Meester in de' Beide Regten bevorderd , na het verdedigen van eene verhandeling over de vernietiging van open-bare bekendmakingen (1), Advokaat bij het Hof van Friesland. Van . 1791 tot 1795 was hij Volmagt ten Landsdage wegens Hennaarderadeel; in 1801 Ontvanger-Generaal der Floreenen van Baarderadeel; van 1802 tot 1805 Lid van het Departementaal­bestuur van Friesland; in 1808 Vroedschap van Leeuwarden , in 1811 Adjunct-Maire; twee jaren later Lire, en in dat zelfde jaar President Burgemeester van die stad; in 1814 Luitenant-Ko­lonel bij den Landstorm, Lid van de Vergadering der Notabelen over de Grondwet , later van de Gedeputeerde Staten van Friesland, en in 1816 Grietman van Baarderadeel. Op zijn verzoek , in 1834 , eervol van dien post ontslagen , leefde hij vervolgens ambteloos te Leeuwarden , tot zijne dood , den 14den Julij 1838. Hij had bij zijne echtgenoote Ro line Maria Hora S i cca m a verwekt zes zoons en viji dochters , onder zijne zoons waren: Gerlacus Buma en Wijbo Bernhardus Buma, die volgen. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wagenaar, D. WV. bl. 264; Baerdt van Sminia, Naaml. van Grietm. van 1816 tot 1851, bl. 24 en 25; Stamboek van den Frieschen Adel, D. I!. bl. 291 noot 20. BUMA (GERLAcus), oudste zoon van den voorgaande, geboren te Leeuwarden den 1 lden Julij 1;493 , werd , van student in de'Rer ten te Groningen, in 1813 Controleur-Surnumerair bij de Belas­tingen , maar was reeds den 30sten April van dat jaar opgeschre­yen als Garde d'llonneur bij het 2de Regiment Fransche Huzaren. (1) Dissertatio Juridicum Inauguralis de Albo corrupto. Franeq. 1791. 1562 Hij toog mede naar Frankrijk , doch reeds den 27sten November daaraanvolgende onttrok hij zich , met eenige zijner gewestgenooten aan de gedwongene dienst, door zich van de voorposten bij Landau over den Rijn te begeven , en keerde met hen in December terug naar Leeuwarden, waar zij door eene groote menigte werden ingehaald. Hierop werd hij den 5den Februarij 1814 Tweede Luitenant bij het Regiment Huzaren A°. 6, en woonde als zoodanig den veldslag van Waterloo (18 Junij 1815) bij , waarin hem zijn paard onder het HY' werd doodgeschoten. Sedert klom bij op tot Majoor bij gemeld Regiment , nam deel aan den tiendaagschen veldtogt in 1831 en overleed den 19den October 1838 te Leeuwarden. Lilt zijn huwelijk met Agatha Dido Cecilia Bouricins van d em a lies hij eene dochter na. Zie Stamboek van den Frieschen Adel, U. II. hi. 291. BUMA. (WYBO BERNHARDUS) , de jongste broeder van den voor­gaande, geboren te Leeuwarden den 7den Maart 1807, studeerde aan de Hoogeschool te Groningen in de Regtsgeleerdheid en verliet die Hoogeschool in 1830 na het verdedigen van eene verhandeling Over den aard van het bezit, ter verkrijging van eene lande­lijke dienstbaarheid door verjaring, na langdurig tijdsverloop, vereischt by den eigenaar van den heerschenden grond, volgens het Romeinsche refit (1); vestigde zich Coen als Advokaat te Leeu­warden ; werd in dat jaar waarnemend Grillervan het Vredegeregt te Dronrijp, en in 1831 Griffier van de beide Vredegerven te Leeuwarden, doch volgde in 1834 zijnen vader als Grietman van Baarderadeel op. Van 1840 tot 1844 was hij Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en werd den Eden December van het laatstgenoemde jaar, door Koning Willem II benoemd tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw. Hij overleed den 8sten April 1848 op Bornia-state te Weidum , bij zijne echtgenoote Joanna E 1 i s a­bet h Baronesse van Haersolte, nalatende twee zoons en drie dochters. Zie Baerdt van Sminia, lYaaml. van Grietm. van 1816 tot1851, bl. 24 en 25 ; Stamboek van den Frieschen Adel, D. II. hi. 292 noot 34. BLINDING (WILLEM HENRIcXSz.) was Kapitein in het Statenleger en had als zoodanig in 1592, met Tiardt Jansz. Wederspan, heti bevel in eerie schans bij Koevorden , welke, den 3lsten Julij van dat jaar, door de Spanjaarden bestormd werd. B un ding en W e d e r s p a n verdedigden zich dapper , doch B u n di n g sneavelde met zijnen Vaandrig en 32 zijner soldaten. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. XXIX. bl. 634 (25). (1) Specimen Juridicum Inaugurale de animo possidenti ad acquirendas servitutes rusticas , per longi temporis praescriptionem, requisito in domino praedii dominantis, secundum Jus Romanum. Gron. 1830. 1563 BUNEL (Ouvitu) van Enkhnizen wat onder de eerste Neder­landers die den handel met het Noorden van Rusland wilden aan­knoopen. In 1595 reisde hij derwaarts en meende den weg tot eenen voordeeligen handel gevonden te hebben , door den aankoop van pelterijen , Moscovisch glas en bergkristal , doch stierf op (de terugreis. Zie Scheltema, Peter de Groote in Noll. en te Zaand., D. H. bl. 129. BUNGHA. (Jmains en WILLEM). Zie BOMA (JonLia VAN) en BONGA (WILLEM VAN). BUNINIK (Jmm VAN), geboren te Utrecht in het jaar 1654, legde reeds van zijne jeuti,d of eene groote genegenheid tot de Schilderkunst aan den dag en werd diensvolgens in 1668, door zijne ouders, als leerling besteld bij Herman Zagtlev en, bij wien hij zich zoo vlijtig oefende , dat hij , na verloop van drie jaren, in staat was eigen werk te ondernetnen , het welk hij ook met lof ten einde bragt. iierop ondernam hij een uitstapje naar Kleefs­land , dat hem ruim de kost verschafte ; daarvan teruggekomen begaf hij zich nog eenige tijd onder de leiding van G e r ar d H oe t. VervolOns ging hij op reis, en bezocht Duitschland , Frank­rijk , Zwitserland , Italie en andere streken , overal menigvuldige blijken van zijn uitstekend talent, achterlatende. Te Modena nam de Hertog F r an c i sc us II hem in zijne dienst op eene aanzien­lijke jaarwedde. Na een verblijf van acht jaren aan dit Hof, waar hij onderscheidene fraaije stukken schilderde, verzocht hij zijn ont­slag van den Hertog en keerde naar zijn Vaderland terug. Doch te Turyn , den Kunstschilder Ferdinand Voet ontmoetende, toefde hij eenige tijd aldaar, zich onledig houdende met het schil­deren van eenige voortreffelijke stukken , waarna zij te zamen over Frankrijk en Braband naar de Nederlanden kwamen, waar B u n-n i k nu te Utrecht bled wonen. Hij , die zich vooral op het land­schap schijnt te hebben toegelegd, was ook onder de Schilders die hun penseel leenden, tot het versieren van het Vorstelijk lust-slot het Loo. Na zich door zijne kunst een aanzienlijk vermogen te hebben verworven , had hij de zwakheid zich door zijne kinderen te laten te gronde rigten, zoodat hij in behoeftige omstandigheden in 1717 overleed. Men vindt van hem in het Museum Boymans te Rotterdam: Een bergachtig landschap ; op den voorgrond een water dat tusschen groote rotsklompen stroomt. Zie Houbrak en, Schoub. der Schad. en Schilder. , D. III. bl. 339­342; van H oogstra ten en Brouer i us van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb. ; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woor­denb. ; Biogr. Nation. ; immerzeel, Levens en Werken der Kunsts.; Biogr. Univers. ; Catal. van Schad. enz. in het Museum te Botterd. , bl. 10. BUNNIK (JAKOB VAN), een broeder en leerling van den voor­gaande, wien hij op diens reis naar Italie vergezelde, oefende zich 1564 met het gelukkigst gevolg in het schilderen van Veldslagen en der­gelijke oncierwerpen, waarin hij paarden te pas kon brengen. Hij overleed in 1725. Zie lIoubraken, Schoub. der Schild. en Schilder. , D. In, N. 341; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. llist. Woordenb., B. bl. 432 ; de Chalrnot, Bioqr. Woor­denb., D. V. bl. 184; Biogr. Nation.; linm e r z e e I, Levens en Werken der Kunsts.; Biogr. Quivers, BUNS (JouANNEs) was een kunstig BeeId- en Portretschilder nit de zeventiende eeuw. Zie H o u b r a k e n, Schoub. der Schild. en Schilder., D. III. bi. 63 en 64; de Chalmot, Biogr. Woordenb. BUNTE (JouAN FRIEDRICH) , den 15den October 1769 te Horn, eene kleine stad in het Vorstendom Lippe-Detmold , geboren , toonde vroegtijdig neiging voor de Muzijk. Zijn vader,, Stadsmusicus aldaar, gal' hem het eerste onderrigt op de viool, naderhand op nog andere instrumenten ; maar de viool bleef altijd zijn lievelingsinstrument, en daaroin werd de vader genoopt om zijn zoon , toen deze 14 jaren oud was, aan de leiding van den toenmaligen Vorstelijk Lippe-Detmoldschen Concertmeester Kitt el toe te vertrouwen , onder wiens voortreffelijke leiding hij zulke gewenschte vorderingen maakte, dat hij zich op zijn achttiende jaar in een concert te Osnabruck met veel bijval liet hooren. Eenige jaren vestigde hij zich daar met der woon , legde lust tot de Compositie aan den dag , en vervaar­digde eenige kleine muzijkstukjes , maar, aangezien het hem aan grondig onderwijs daartoe ontbrak , zoo riep hij de hulp in van den aldaar wonenden kundigen , Organist Vel tman, die hem in de Harmonie enz. onderwees. Door volharding en ijverige studien wist hij zich spoedig te bekwamen , en componeerde een concert voor de viool. In het jaar 1794 werd hij te Lippstadt in Westphalen als Muzijk-Directeur aangesteld. Gedurende zijn verblijf aldaar com­ poneerde hij onderscheidene muziekstukken , als: 3 Concerten voor Hobo. 1 Concertante voor Hobo en Viool , voor zijnen broeder den Hoboist. 1 Concert en Concertino voor Viool. 2 Kwartetten voor 2 Violen Alt en Bas. 2 Sinfonien. 1 Concert voor Hoorn. 1 Concert voor Fagot. 3 Concert-arias en eenige Duitsche liederen. , In het jaar 1807 vertrok hij naar Amsterdam, waar hij onder­ scheidene jaren als Violist bij het Orchest can de Duitsche Opera is geplaatst geweest. Van zijne in Amsterdam vervaardigde Com­ positien zijn bekend: 2 Kwartetten voor Strijkinstrurnenten. 1565 1 Trio voor 2 Fiolen en Bas. 3 .Duetten poor 2 Violen. 1 Sonate voor Piano forte. 1 Concertant voor 2 Violen. 1 Concertino voor de Viool. Fe ti s vermeldt nog van hem: Dix Variations pour Violon -principal , deux Violons et rioloncelle, stir l'air Alleinand: Kind, wi 1 1 st du ruhig schlafen. Opus 1. Offenbach Andre. Barite was tot aan zijne dood , die den 9den Nei 1843 plaats had, steeds te Amsterdam gevestigd en hield zich dan ook met het geven van muzijklessen onledig, zelfs nog in de laatste jaren, toen hij stil en atgetrokken leeIde. Hij was een regtschapen en helderdenkend man , bescheiden en met weinig tevreden , en in den hoogsten graad een vriend van orde, daarbij een liefderijk en zorgend vader. Als kunstenaar bezat hij eerie bijzondere gaaf om Kwartetten en Kwintetten naauwkeurig en geacheveerd voor te dragen, terwijI zijne Composition ook niet zonder verdiensten waren. Uit zijn huwelijk met Charlotte Elisabeth Vieregge, overleden den 28sten September 1800, liet hij twee kinderen na, eene dochter Julia Bunt e, en eenen zoon , den thans nog te Am­sterdam levenden Toonkunstenaar Frederik B er nhard Bun t e; bij zijne tweede echtgenoote Amelia Schmitz verwekte hij eenen zoon Ludwig August Bunte, die volgt. Zie Caecilia, Algem. Muzikaal Tijdschr. 1845, bl. 11; Fetis, Riogr. Univ. des Musiciens. , uit familiepapieren aangevuld. BUNTE (LuDwIG AuGusT), tweede zoon van den voorgaande, geboren te Amsterdam den 27sten Junij 1809, werd eerst door zijnen vader, en later door den beroemden Violist C. d e B er iot te Brussel in het Vioolspel onderwezen. Hij maakte daar in den tijd van een jaar zulke vorderingen , dat hij te Amsterdam teruggekeerd, allen door zijn spel verbaasde. Alle moeijelijkheden had hij leeren overwinnen. Aan eenen uitmnntenden stand , en eenen ronden en vollen toon , paarde bij eene mannelijke en krach­tige streek , eerie aangename gevoelvolle voordragt en eene uitste­kende methode. Hij overfeed in den bloei. zijner jaren, den 20sten Augustus 1830, aan de gevolgen eener keelteering , en werd in de Luthersche Oudekerk begraven. Zie Caecilia, Algem. Muzikaal Tijdschr. 1845, 1311. 29, uit faml­liepapieren aangevuld. BUNTING (II.) heeft geschreven: Reysboek der H. Schrift. Amst. 1647. 4°, tweede druk Amst. 1663. 4°. Onderwfis in de Munten en Gewigten der H. Schrift. 4°. Harmonie der 4 Euangelisten. 4°. ' 1566 Zie can Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van iVederd. Boeken. BUQUOY (JACOB DE). Zie BUCQUOY (JACOB DE). BURCH (GERARD en WOLTERUS TER). Zie BURG (GERARD TER) en BURG (WOLTERUS TER). BURCH (ARM of ADAM VAN DER) of VAN DER BURG, een welge­steld Landman in bet dorp het Woud , bij Delft, reed met 12 zonen , ieder wel uitgedoscht te paard, een der Hollandsche Graven te gemoet , en bood hem die zonen als krijgsknechten aan. Toen de Graaf hierop vroeg, welk voorregt hij voor zijn dorp be­geerde, gaf de oude A ern ten antwoord : » Geen anger dan dat »wii onzen eigen Pastoor vrif molten verkiezen•" Deze gunst werd hem toegestaan en uit kracht daarvan werd na de Hervor­ming ook de Predikant in het Woud beroepen door de Mans­ledematen , zonder dat er eenige handopening of goedkeuring noo­dig was. Deze Aem van d er Burch was vermoedelijk de stamvader van het oude Hollandsche geslacht van der Burch , dat tot wapen had, een schild van goad met eene gebogen bande van keel. Zie K o k , Vaderl. Woordenb. , D. XXXII1. bl. 120 en 121; Algem. Woordenb. der Zamenl. BURCH (Armco's VAN DER) Of VAN DER BURGH, vermoedelijk nit het Hollandsche adellijke geslacht van dien main, woonde buiten. de Beverwijk en was een dergenen , die, ingevolge eene aanschrij­ving van de Vrouwe Regentesse der Nederlanden, den 11den Mei 1565 , door Commissarissen van den Hove van Holland geroepen werd om te verklaren : » wat affectie ende genegenheid zij tot den » dienst van den Korring hadden: ende of zij gezind waren het » met Zijne Majesteit te houden, denzelven tegens een ieder to » dienen , in hetgeen hun wegens zijne Majesteit zal worden bevo­» len te gehooren , alles ingevolge de verpligting van hunne Leenen »en van den Eed alsmede om te renuncieren van alle Verbonden , »confederatien en Obligation ter contrarie." Het schijnt dat hij werkelijk voor Commississarissen verschenen is en zich verantwoord heeft. Zie d'Yvoy van Miidrecht en Beeldsnijder, Verbond en Smeeks. , der Nederl. Edelen, bI. 2 en 69, in welk werkje mede het acsimile zijner handteekening voorkomt. BURCH (ADRIAAN VAN DER) gesproten nit een oud adellijk Vlaamsch geslacht en geboren te Brugge , werd in 1547 President in het Hof van Utrecht, welk ambt hij waarnam tot in 1556 toen hij tot President in den Raad van Mechelen en Zegelbewaarder werd aangesteld. Bij Barbara van Schore was hij vader van Jan van der Burch, Lambert van der Burch en Adriaan van der Burch, die alle drie volgen. 1567 Zie van Hoogstraten en Brouirius van Nidek, Groot Algem. 81st. Woordenb.?' B. bl. 437; de Chalmot, Biogr. Woorw denb., Di: V. bl. 131. BURCH (3 AN VAN DER), een zoon van den ,voorgaande, was Raad van Vlaanderen en werd , met Mr. Francois Cor te wil e, door den Hertog van Alva gevolmagtigd om de -goederen te be­schrijven der personen van gekwetste Goddelijke en Koninklijke Majesteit beschuldigd, of pligtig aan beeldstormerij , of van geld opgehaald te hetsben om kerken voor de nieuwgezinden te bouwen , of van gewapend yolk te hebben verzameld tot verzekering van hunne predication enz. kweet zich van dezen last dan ook niterst gestreng en werd later, ongetwijfeld tot loon voor zijnen ijver , benoemd tot President van den Raad te Mechelen en van den Geheimen Raad. Toen Mechelen in 1572 door den Prins van 0 ra nj e bemagtigd was , werd hij in den kerker geworpen, doch toen de Spanjaarden kort daarna die stad weder inkregen , geraakte hij wel weder op vrije voeten , doch zag zich gedwongen zijne eigen goederen te rantsoeneren. Fran ci sc us van d er B urc h, die eerst Bisschop van Gent en later Aartsbisschop van Kamerijk werd, was zijn zoon. Zie de Kempenaere, rlaemsche Iron., bl. 40, 47, 50, 58, 66 , 73, 109; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb., B. bl. 437; de Chalmot, Biogr, IVoordenb., D. V. bi. 131. BURCH (LAMBERT VAN DER) een broeder van den voorgaande , geboren te Mechelen , den Mien Augustus 1542, werd in het jaar 1555 Kanunnik en den 28sten April 1582 Deken van St. Maria te Utrecht. Daarop heeft hij onder de Staten der provincie Utrecht zitting genomen en wendde met zijne Medekanunnikken alle pogingen aan om de Roomsch Katholijke godsdienst, welke des• tijds aan het vervallen was, staande te houden ; doch al zijne moeite was te vergeefs, en hij moest zijns ondanks , op bevel van het ka­pittel , de Unie van Utrecht onderteekenen. Ten jare 1586, werd hij benevens zijn broeder A dria an en nog een aanzienlijk getal zoo geestelijke als wereldlijke personen , door toedoen van L e ice ste r uit de stad gebannen. Naderhand toen het gezag van Leicester geen invloed meer had , kwam hij to Utrecht tern , waar hij zijne overige dagen in eene geletterde ledigheid doorbragt tot hij den 17den Augustus 1617 overleed , den roem nalatende van een zeer geleerd man te zija geweest. Van hem is in druk verschenen: Sabaudorum Ducum, Principumque Historiae Gentilitiae libri II. Leid. 1599 et Antv. 1609. 4°. Preces Rythmicae latinae ad Divans rirginem. De Vita , variis successibus et tristi exitu Gu i do nis Comitis Flandriae. Traj. 1615. 8°. .dedis D. Mariae Yirginis in civitate Ultrajectensi admi­ randa origo. Traj. 1617. 1568 Zijne zinspreuk was: Domine quis sustinebit (Heer, wie zal 't bestaan). Zie Bor, Nederl. Oorl., B. XXI. bl. 721 (32); Sweertii, Athen. Belgic., pag. 509; v(an) H(eu ssen) en v(a n) 11(h ijn), Kerk• Outh., D. IL bl. 140; Hal ma, Tooneel der Vereen. .Nederl., D. I. bi. 184 en 185; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Inst. Woordenb., B. bl. 440 en 411; Burman, Traj. Erud. , pag. 46-50; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VIII. bl. 1164; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Biogr. Nation. ; Tijdschr. voor Geschied. Oudh. en Statist. van Utr. 1836, bl. 263 ; Biogr. Univers.; Algem. Konst- en Letterbode 1849, D. I. bl. 19. BURCH (ADRIAAN VAN DER), een broeder van den voorgaande, gebo­ren te Brugge , studeerde te Padua, en werd omtrent 1572 tot Griflier in het Hof van Utrecht aangesteld , doch in 1586 benevens zijnen broeder Lambert, door toedoen van Leicester uit de stad verbannen. Intusschen werd Filips Rataller in van der Burchs plaats Griftier , die echter dit ambt den 1sten October 1588 nederlcgde , en den 10den dier maand weder door v a n der B u r c h opgevolgd werd. Hij was in het jaar 15'70 gehuwd met Cornelia Gr a­ph aeus en overleed in 1606. Van der Burch was een doorgeleerd man , die ook de Latijnsche Dichtkunst beoefende , olsehoon hij daarin niet bij­zonder uitmuntte, zoo als blijkt uit zijne veelvuldige werken, welke zijn: Laudes Hieronymi Columnae et Ascanii Columnae. Antv. 1582. 4°. Epigrammatum Sacrorurn Centuriae duae. Leid. 1589. 8°, waarbij de schrijver in 1590 een derde honderdtal voegde. Bortulum precum , ad Magistratum Trajectinum. Farrago piarurn similitudinum, waar achter is gevoegd Hym­ nus Paschalis, bevattende een kort tafereel van het leven , den dood en de opstanding van den Zaligmaker. Charites sive sylvae piorum amorum. Leid. 1595. 8°. Fides ac Spes, sive de duabus illis Virtutibus sententiae et exempla. Leid 1571. 8°. Pia Dicasticha, seu sententiarum et exemplorum centuriae tres. Antv. 1599. 8°. Pii lusus, in quibus Oscula Oculi , ac post illos Tristia et Funera. Traj. 1600. 4°. Solatia. Traj. 1602. Piorurn Hexastichon, centuriae IV. Item de snodo orandi Deum centuria. Antv. 1603. 8°. Ook worden onderscheidene gedichten van v a n der Bur c h gevonden in Delic. Poet. Belg., Tom. I. pag. 861 et seq. Zie Sweertii, Athen. Belgic., pag. 94; Haltna, Toon. der Ver­een. Nederl.; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. list. Woordenb.; Burman, Traj. Erud., pag. 42-46; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VIII. bl. 1164; de Chalmot, Biogr. Woor­denb. ; Hoeufft, Parnasus Latino - Belg., pag. 76; Hofman 1569 Peerlkanop, de Poet. 4atin. Nederl., pag. 211-213; Biogr. Na. tion.; Algem. Woordenb. der Zamenl.;Bioir: BURCH (JACOB VAN DER). Zie BURGH (JACOB VAN DER). BURCH (ALBERTUS VAN DER), gesproten uit een aanzienlijk ge­slacht en zoon van Christiaan van der Bdrch en Mar­garetha Schoon ha ven, eboren te Delft in 1672, leerde de Teeken- en Schilderkunst bij Johannes Verko lj e, doch dien Meester door den dood verliezende , kwam hij onder het bestuur van den Ridder A d r i a an van der W e r f, door wiens onderwijs en, voorbeeld hij tot een bekwaam Kunstschilder gevormd werd. Hid doorreisde vervolgens Braband , Duitschland en andere gewesten en werd bij die gelegenheid aan het Hof van den kunstlievenden Keurvorst van den Paltz met veel onderscheiding bejegend , en zijn werk zeer geprezen. In zijn Vaderland teruggekomen , verkoos hij zijne geboortestad tot bestendige woonplaats. Hil schilderde even kunstig als uitvoerig fraaije historiestukken, binnenhuizen en portret­ten. Ten bljjke van zijn kunstvermogen wordt als eene zeldzaam­heid opgegeven , dat hij het albeeldsel van zijnen schoonbroeder 0 v e r s c hi e twee jaren na diens dood, in 1704 zeer welgelij­kend geschilderd heeft; alsmede dat van zekeren Heer , dien hij slechts enkele malen gezien had , negen maandeh na zijn over­lijden. Zijn portret bestaat in zwarte kunst in folio. Zie Houbraken, Schoub. der Schad. en Schilder., D. III. bl. 286; Beschr. van Delft bij Reinier Boitet, bl. 791-793; de Cha I-mot, Biogr. Woordenb., D. V. bl. 138; Algem. Woordenb. der Za­menl., bl. 253; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der I'aderl. Schilderk., D. I. bi. 271 en 272 ; Irntnerzeel, Levens en JVerken der Kuusts. BURCH (JOHANNES VAN DER) , die in het begin der achttiende eeuw Schepen en daarna Burgemeester te Dordrecht was, vinden wij vermeld als een niet te veraehten beoelenaar der Nederduitsche Dichtkunst ; ons is evenwel niets van hem onder de oogen ge­kornen. Zie Hoeufft, Parnasus Latino Belgic. , pag. 213. BURCH (CAREL Graaf VAN DER) , geboren to Escausines in Hene­gouwen, werd den 13den Februarij 1814 , Kolonel bij de Be1gische Chevaux lepers, en den 6den lei van. dat jaar tot Generaal-Majoor titulair bevorderd. 'Van 1816 tot December 1818 was hij Provin­cleat Kornmandant van Zuid-Braband,' stond vervolgens ter dispo­sitie van het Departement van Oorlog, doch werd den 20sten Oc­tober 1830 eervol uit de dienst ontslagen. Hij was ook Lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal , Kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw en Ridder van de orde van St. Vla­dimir van Rusland. Uit partikuliere berigten bijeengebragt. 99 1570 DURCIIARDUS, wiens afkowst men niet vermeld vindt , was een godvruchtig en vroom Priester , die in het jaar 1099 door ver­kiezing der Kapittelheereii en Kanunnikken tot den Bisschoppelij­ken stoel te Utrecht kwam en alzoo de drie-en-twintigste Bisschop van Utrecht was. Hij was van eenen vreedzamen acrd , kon veel ongelijk verdragen en zocht slechts in rust met zijne naburen te levee , waardoor hij Utrecht onder zijne Bisschoppelijke Regering in eenen bloeijenden staat hield , waarin hij te gereeder slaagde , doordien Floris de Vette, Graaf van Holland, mede geen on • rust zocht. Hij regeerde alcoo in ongestoorden vrede zijn bisdom gedurende 13 jaren en overleed den 18den Nei 1112 (1). Zie van Gouthoeven, d'Oude Chron. van Roll., bi. 269, 273; Halma, Toon. der Vereen. Nederl. ; v(a n) H(eussen) en v(an) R(h ij n), Kerk. Outh., D. 1. hi. 183 en 184; Tegenw. Staat der Vereen. Nederl., D. XI. hi. 35; B I o n d e e I , Beschr. der stad Vtr., bl. 260; Sjoerds, Friesche Jaarb., D. II. hi. 287 , 307; (A. v a n G i 1 s) , Kathol. Meijer. Memor. , hi. 67 en 68. BURCIIGRAAFF (Jusfrus of Joosr VAN DEN) of va.rt DEN BURG­GRAAF, zoon van Arnoldus van den Burchgraaff, Sche­pen van Gorinch em en van Sophia v a n. d e r Keessel, werd aldaar geboren en is ongehuwd overleden. Hij schijnt een Wa-. terbouwkundige te zijn geweest , althans van hem zien het licht: Zeer langduurige en naauwkeurige Observation onstrent de Rivieren De Waal, Maas , .Merwe en Lek. Gorinch. 1744. 8°. rervolg op de langduurige naauwkeurige Observation, om­trent de Rivieren , de Waal , Maas , Illerwe , Lek enz. In zig vervattende een Pylceel , van de gesteltheid der killen, volgens de meeting van den 10 Dec. 1745, nevens eenige Reflexien op het boehje van C. Velzen, tegens zijn Eerste stukje uyt­gegeven, en op het Tractaatje van S. A n e ma a t over den Hoek van Holland'. Gor. en Breda 1744. 8°. Zie van A bk o u d e, IVaamreg. van JVederd. Boeken, D. I. St. HI en IV; Schote 1, Kerk. Dord., D. II. hi. 594. BURCLIGRA.VE (DANIEL DE) of DE BURGGRAAF, een Vlaming van Rage geboorte , die zich door kloekheid van vernuft en ijver den weg ,tot ambten geopend had , werd in 1580 Procureur-Generaal van den Raad van Vlaanderen, waarvan de leden dat jaar door de Staatsge­zinden waren aangesteld. Nadat Gent echter in 1584 aan Parma was overgegaan , zette hij zich te Utrecht neder en maakte , in 1586, met Jakob R eingoud, een doorslepen huichelaar, en Gerard Proun ink een driemanschap uit , het welk in die stad eenen aanhang maakte van vleijers van L e i c e s t e r en misnoegden. (1) Over door dezen Bisschop in zijn Oversticht , en vvel te Deventer, geslagene munten , zie men P. 0. van der C lap; , De Munten der lieeren en Steden van Overijssel , hl. 37. 1571 op de Staten , die men sedert Reingoudisten noemde. Hare h­gr a v e had zich door zijn laag kruipen en het bevorderen van de belangen van L ei c e s te r zoo diep in diets gunst weten te drin­gen, dat hij. door dezen eerst tot Buitengewoon Geheimschrijver van den Raad van State en vervolgens tot Auditeur der geldmid­delen bevorderd werd , zeer tegen den zin en het genoegen der Staten, die hem met reden grootelijks verdacht hielden. Hij drong, hoewel hij geen plaats had in den Raad van State , meestal ter tale" in en lag den Graaf veeltijds redenen in den mond of diende hem voor tolk , wanneer hij zich in eene andere tact dan de En­gelsche of Italiaansche moest uiten. Van zijn verder bedrijf en lotgevallen vindt men niets opgeteekend. Hij schijnt nog in mike zijne dagen te hebben geeindigd. Zie de Kempenare, Vlaemsche Kron., bl. 266, 315; van Reyd, Hist. der Nederl. Oorl., bl. 144; Wagenaar, Vaderl. Mist., D. VIII. bl. 146, 157, 179 en 180; Kok, Vaderl. Woordenb., D. VIII. bl. 1161; de Chaim o t, Biogr. Woordenb., D. V. W. 147; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 188 en 189 ; Algem. Woor­denb. der Zamenl. BURCH1US (IIADRIANUS en LAMBERTUS VAN DER). Zie BURCH (ADRIAAN VAN DER) en BURCH (LAMBERT VAN DER). BURCHOORN (IsAac) of BURGHOORN, geboren omstreeks 1600, was eerst -Boekdrukker te Leiden , later te 's Gravenhage en beoe-lende de Nederduitsche Dichtkunst. Hij gaf, onder 'den eersten naam uit : Witten Engel , uyt-wysende het Boofsche Mom-Aensicht (met den spreuk) Impia sub dulci melle venena latent. Leyd. 1635. met houtsn. 8°. .13ctrachomionzachia , of to den Wonderlycken Veld-slagh tus­schen de Muysen ende de Kick-vorschen. Leyd. 1636. 4°. Freugde- sangh over de treffelycke overwinninge van de stercke stad Breda. aangetast den 23 July kloeckmoedigh ) 1637 door syn gewonnen den 7 October Hoogheyt den Prince van Oranjen , Grave van Nassau etc. Opperste Veldt-Heer deser vereenigde Nederlanden etc. 's Gra­venh. 4°. Onder den naam van B u rgh o or n leverde hij: Swarten Duyvel , verthoonende Wonderlficke Grillen des Werelts. 's Gravenh. ki. 8°. met pl. Nieuwe werelt vol Gerken op- gepronckt met een selfs-be­driegelijck Onverstandt door den helagchelycken Duyvel enz. 's Gravenh. 1641. 4°. Den verkeerden Hemel , voor de Deur-waerders, Boere-pla­gers , Bloet-suypers , en andere quade Christenen ; gesament­qk in een Visioen verschenen by D. F. D. Q. Gedruckt tot voordeel van de Goede , ende nadeel van de Quade, in 't Jaer van de Rekeninge der Maenden. 1572 Klugthoofdige Snorre-pypen , quacken en quinck-slagen, &pringende van den Os op den Ezel. Eerste deel. Gedruckt voor de geestige Liefhebbers der Hollandsche rondheyt, doe men schreef hondertmael sestien en elfmael vier (1644). Tweede deel , wtghegeven tot verlichtingh van de schyn-heylighe Swaer­hoofden, ende tot opweckingh van de nieuws-gierige Geest­beminners. 4°. Aileen met zijne voorletters J. B. zond hij in het licht : Een Staeltjen van d'andere Werelt, aenwijsende de ge­vonde Schuylplaets der vervoerde Geesten enz. 's Gravenh. 1641. 4°. B u r ch oo r n s versificatie toont dat hij beurtelings Cats en Huygens heeft willen navolgen , hij bleef echter ver beneden zijne modellen , en zijne anders vrij vloeijende rijmen zijn bier en daar door hoogst onkiesche uitdrukkingen ontsierd. Zijne zinspreuk was: Semper amans (Altijd beminnende). Zie Biogr. Woordenb. van Nederl. Dicht. ten very. op W i t se n Geysbeek; Hermans, Bijdragen over Noord-Br., bi. 221, 287; Cato& van de Bibl. der Maats. van Nederl. Letterk. te Leiden, D. 1. bI. 190, D. 11. bl. 526. BURCHT (NICOLAAS VAN DER). Zie CASTRO (NICOLAAS DE). BURCI1T (VAN DER) zeilde in Junij 1626, als Scheepska­ pitein , ten geleide van 28 schepen der visscherij de Maas nit, en ontmoette achter Schotland , drie schepen , die uit Spanje ko­ mende , met hout, olie en andere waren, naar Duinkerken Wilde en ,van daar verder ten oorlog stonden uitgerust te worden. va n d er Burch t tastte ze onverschrokken aan, en vocht met hen van vier nre des namiddags tot 10 ure des avonds; slechts een Bier schepen ontkwam bij het duister van den nacht , en van de overige boorde hij er een in den grond en het andere , voe­ rende veertien gotelingen en twee steenstukken , bragt hij in de Maas op. Men beschonk den braven zeeheld , bij Hun Hoog Mogenden met eenen gouden keten van 13 ons en 2 engels. Zie van Wijk, Nalez. op Wagenaar, Vaderk Hist., D. I. 380. BURCKHARDT (LouIsA SIBILLA) , geboren BILDERDIJK , de eenigste overgebleven dochter uit Mr. Willem Bilderdijks echt met Catharina Rebecca Woesthoven, geboren te 'sGravenhage den 7den .September 1785 , was cen waardige dochter harer beide ouderen; maar zij deelde rijkelijk in de rampen van die beide; en de gevolgen van de verwijdering en de scheiding harer ouders ver­woestte haar levensgelnk. Zij overfeed den 7den Augustus 1832; nalatende haren echtgenoot W. E. Burckhardt en een zestal lieve en teederlijk door haar beminde kinderen. Zij beoefende ook de Nederduitsche Dichtkunst. Van haar heeft de Hoogleeraa 1574 He n dr ik Willem Tyde m afn een zeer klein bundeltje Proza­en Patische stakjes does drukken, onder den titel: floor de Vrienden en Betrekkingen van tofjlen L. S. B., hetwelk ook herdrukt is in de Bjilagen tot de Gedenkzuil vow-Bilderdijk en welks inhoud niet onwaard is de dochter van zulk eenen vader. Zie Biogr. Woordenb. van Nederl. Dicht. ten very. op W i t se n Geysbeek, en vooral Voor de Vrienden en Betrekk. van wijlen L. S. B., bl. 5. BURCKHART (Gorrscum.x.), een beroemd en kunstrijk Orgel­maker,, in de Nederlanden geboren , leetde omtrent het midden der zestiende eeuw. Een zijner belangrijkste werken is het groote orgel in de Peterskerk te Lubeck, met 43 stemmen , 3 manualen en -1 pedaal. Zie Schilling, Universal Lexicon der Tonkunst. BUREN (FREDERIK EGMOND Heer VAN LISSELSTEIN Graaf vArt): Zie EGMOND (FREDERIK VAN). BUREN (MAXIMILIAAN VAN EGMOND Graaf VAN). Lie EGMOND (MAXIMILIAAN VAN). BUREN (Ono Graaf VAN) , aan J a n III, Hertog van B r a b a n d , te vergeefs geklaagd hebbende, dat men het verdrag schond , voor­been met zijnen vader aangegaan , viel in 1315 gewapenderhand in diens land ;. dreef de burgers van Tiel, die om hem te keeren hem tegen waren getrokken, op de vlugt ; drong met de overwonnenen tegelijk in de stad en verliet die niet eer dan dat hij ze had uit­geplunderd. Naderhand werd door tusschenspraak van de Graven van Holland en Gelder, een verdrag tusschen den Hertog van Braba nd en Otto van Buren getroffen. In 1318 viel hij met andere Heeren op last van Willem III , Graaf van Holland, met wiens bastaarddochter hij gehuwd was, in de heerlijkheid Lienden ten einde den Heer dier heerlijkheid, die kooplieden aan­hield en het kasteel Dullenburg had ingenomen en in brand ge -stoken , voor zijnen euvelmoed te tuchtigen. Zij verwoestten het land te vuur en te zwaard, namen het kasteel te Lienden in , en dwongen de inwoners zoo veel geld op te brengen , als Dallenburg van weder optimmeren kosten zou. Zie V o s s i u s , Histor. Jaer-Boeken , bl. 323, 327; Tegenw. Staat der Vereen. Nederl., D. III. bl. 328. BUREN (Animus VAN), ook wel VAN ASSCHE Of VAN STEINFORDT , tweede Rector van het Deventersche fraterhuis , was geboren in 1369 te Asch , nabij Buren. Uit een aanzienlijk geslacht gesproten, begat hij zich naar Deventer ter studie. Terwijl hij pier goede vortteringen in de Scholastiek maakte, werd hij door de welspre­kendheid van F 1 or ens R a d e w ij n s bewogen zich onder de Broeders des Gemeenen Levens te begeven , waar hij door nederigheid , ge. hoorzaamheid en werkzaamheid uitmuntte. Toen in 1398 de pest 1574 in Deventer gruwelijke verwoestingen aanrigtte en ook het fraterhuis aantastte , begaf F lore n s zich met eenige der broeders naar elders, opdat de nog zoo jeugdige stichting niet uit zou sterven. Aemili us te Deventer achtergebleven , toonde ,zich zoo °aver­ ' sehrokken in de oppassing der pestzieken dat F I o yen s in 1399 , hem niettegenstaande zijne jeugdige leeltijd tot Priester orden• de en hem bij zijn overlijden , op den 24sten Maart 1400, tot zijnen opvolger in bet bestuur van het fraterhuis aanwees. De vrees van velen, dat deze instelling te niet zou gaan , daar de pestziekte bijna alle hare oudste leden gelijkelijk had weggeraapt, tnaakte A e m ili us weldra tot schande, zoodat de Broeders hem met den vreedzamen Salomo vergeleken , gelijk zij Fiore ns den zegenrij­ken Da v id noemden. De school , in wier bestuur R e i n i e r van Haarlem hem behulpzaam was , werd zelfs zoo talrijk bezocht , dat de kerk alle scholieren en devoten , die op feestdagen ter colla­tie kwamen , naauwelijks kon bevatten. Gedurende zijn bestuur werd het klooster te Diepenveen door Johannes Br inckerinck gesticht, en was hij door het zenden van Broeders behulpzaam in bet oprigten van fraterhuizen te Munster en te Delft. Droeg dus zijn bestuur goede vruchten , het was slechts van korten (lur, reeds in 1400 door den typhus aangetast , bleef hij , na te vergeefs in Utrecht geneeskundige hulp te hebben gezocht , voortdurend suk­kelen en overleed den 10den Junij 1404, nadat hij Johannes van Haarlem tot zijnen opvolger had aanbevolen. Hij werd be-graven in de St. Lebuinuskerk , naast Lubber t Bern iers en Johannes Kessel. Behalve zijn zoo genoemd testament : Exhortatio de mutua­charitate servanda dat'bij Thomas a Kempis, de Vitis Ms­cipul. D. Florentii, en Dumbar, Anal 1 59, in verrahillende lezingen , voorkomt en een geschrilt van hem over Lubber t Berniers, getiteld: Epistola de feliei obitu Luberti , insgelijks bij T h o m a s a K em pis te vinden, is ons verder geene schriftelijke nalaten­sthap van hem bekend. Zie Thomas a Kempis, de Vitis Discipul. D. Florentii, Cap. V, lx, X; Foppens, Biblioth. Belg., p. 49; Sweertius,Athen.Belg., p. 118; Delprat, de Broeders. van Geert Groote, bl. 40. BUREN (JAN vAN), Proost van Aken en St. Maria te Utrecht, was een zeer woelziek mensch , wien beter het krijgsgewaad dan het geestelijke kleed gepast had. Zoo ondernam hij in 1421 om Brussel in den nacht te overrotnpelen , doch werd aldaar met 150 schildboorige mannen gevangen genotnen. Sedert in vrijheid gesteld was hij , na het overlijden van Fr e­derik van B la n k en helm, den een-en-vijitigsten Bisschop van Utrecht, mededinger naar het Utrechtsche Bisdom , doch dit them mislukt zijnde koos hij in de geschillen tusscheu Z w e d e r van Culemhorg en Rudolph van Diepholt, om den Bisschop­pelijken zetel , de zijde van laatstgenoemde en nam in 1427 mede 1575 deel aan eenen aanslag om Tiel bij verrassing in le nemen. De daartoe bestemde krijgsmagt in stilte Buren vertrokken kwam in den nacht voor Tiel , loch . de aanslag bij tiids ontdekt ziinde , liep te niet en het krijgsvolk stak bij zijnen terugtogt den brand in de dorpen Zandwijk , Drumpt , Zoelen , VVadenoijen en Nelsen en een gedeelte van het klooster Marienweerd. Den 23sten Februarij van het volgende jaar zond Diepholt van Buren, mitsgaders eenige andere van zijne partij met eene menigte krijgsvolk , zamen omtrent 1500 man sterk , naar Culemborg , waar zij des nachts , aan de oostzijde der stad , eene - brug over de gracht wierpen en de stadsmuur beklommen. Be Proost kwam met 40 man binnen , en liet tot een teeken voor degenen , die nog buiten waren de trompet steken. De burgers onraad ver­nemende; kwamen voor den dag , terwiejl de vijanden , die zich in de stad bevonden , zich naar de poorten spoedden , orn ze te openen, voor degenen die buiten waren , onderwege vier gewapende burgers doodslaande. De Culemborgers , middelerwij1 in de wapeuen geko­men zijnde en zich bijeen gevoegd hebbende , boden wakkeren te­genstand , en kregen den Proost, met achttien van de zijnen, gevan­gen , die zij aanstonds nedervelden , behalve den Proost , wien eene schandelijker en smadelijker dood beschoren was , want onder de wijven geraakt , werd hij naar de oude Vischmarkt getrokken , en aldaar op eene der vischbanken gelegd , en aan mooten gekapt. Bij overlevering of oude aanteekening, heeft men , dat de Proost digt bij de slotpoort uit ,cen riool werd getrokken , waarin uit groote vrees, en om zijn 'even, ware het mogelijk te behouden , gekropen was. Ter gedachtenis aan des Proosten dood , werd een hoofd van steen , ten ruwste uitgehouwen , aan de binnenzijde van de muur der slotpoort te Culemborg, naar de straat ziende, ge­metseld , verbeeldende het hoofd van dezen voorvechter,, het welk aldaar nog te zien is. Zie v(a n) 1:1(e u s se n) en v(a n) R(bijn) , Kerk. Outh., D. II. H. 331; Tegentv. Stems der Vereen. Nederl. D. II. bl. 329 ; V oe t van Oudheutden, ' bl. 60, 64-68; Beschr. van Culemborg , Berman, VtrecAts. Jaarh., D. 1. bl. 281, 363; Rink, Beschr. der stad Tied, bl. 36-38. BURN (FILIPS Thu' Graaf VAR). Zie FILIPS WILLEM Graaf VAN BUREN. BUIIEN (NICOLAAS VAN), geboren te Amsterdam in 1570 , begaf zich in 1588 in het Genootschap der Jezuiten. Tot Priester ge­schoren zijnde , gaf hij zich geheel over aan het beoefenen van al zulke daden , welke tot nut van zijne natuurgenooten konden strek­ken. Niettegenstaande zich op een-en-veertigjarigen ouderdom eene pleurisstof in zijne regterzijde gezet had , die hem voor het overige van zijn leven de rust en eetlust benam , hield hij niet af, om zich gestadig in den biechtstoel te laten vinden , en de zieken en stervenden bij te staan , bij welke hij somtijds geheele nachten 1576 door bled. De tijd , die hem na bet plegen van deze liefdewerken overschoot , besteedde hij an het schrijven der volgende werkjes: Traite de la Confession et de la communion, traduit de l'Espagnol. 1603. 16°. OpclimminOhe des Gheests, door de ladder der Creaturen, uit het Latin vertolkt. Antv. 1617. 16°. Traite de la frequente Communion. Antv. 1618. 16°. Les titres des Calvinistes , traduit du Latin. Antv. 1618. 16°. Traite de la presence de Dieu, traduit de l'Espagnol. Antv. 1619. 16°. Traite du mystere du St. Sacrifice de la Nesse, traduit de Antv. 1620. 16°. Hij overleed waarschijnlijk te Antwerpen in 1619. Ofschoon ons bier niets van bekend is zouden wij uit de titels zijner werken opmaken , dat hij de Quietistische gevoelens van d e Mo I in es en ?vlevrouw de la Moth e Guyon was 'toegedaan. Zie de Chahnot, Biogr. Woordenb. BUREN (BARTDOUT of BARTHEL VAN), Baljuw van Vlaardingen, werd in December 1595 op een berigtschrift tot Landdrost over Delfland en Vlaardingen aaugesteld , met last otn de moordenaars, roovers , dieven , hrandstichters en andere landloopers , die Delfland destijds veronttrusten , aan te tasten en te doen straffen of' te ver­jagen. Hij was een wakker man , die goede diensten deed, niet alleen te lande, maar ook te water, als zijnde tevens Kapitein ge­weest op de Vlaardingsche galei , mede de Oude, de Kleine of de Roode genoemd , tot welke galei de Regters alle misdadigers ver­wezen , die niet openlijk ten voorbeelde aan de lijve moesten gestraft worden. Zie Merkw. der stad Vlaard., bl. LXII , CX11I. BUREN (VAN), een Amsterdamsch Zeekapitein , had in 1707 met de Commandeurs Cortenbosch en van Leeuwen; het bevel over een convooi van 3 oorlogschepen van 40 stukken, bestemd om eene vloot koopvaardijschepen naar Archangel te ge­leiden. Op dezen togt werd hij vervolgd door den Franschen Be­velhebber Claude , Graaf de Forbin, met een eskader van 8 schepen. Den 11 den Augustus op de hoogte van 70° N. B. wachtte van B u ren en zijne medecommandeurs manmoedig den vijand af. Deze waagde bet echter niet hen aan te tasten , maar wendde zich tot de koopvaarders , van welke 8 werden veroverd en 9 andere in de onzijdige Deensche haven Wardhuis verbrand , doch van Bu ren bereikte met 25 koopvaarders behouden de haven van Archangel. In 1708 had van Buren, aan boord van het schip Kampen van 44 stukken , het Opperbevel over vier oorlogschepen , van welke de Brie anderen onder de Kapiteins Ta al man, C or t en bosch en van Leeuwen stonden. Den 18den October uitgezeild , vereenig­den zij zich met eene Engelsche vloot onder den Admiraal B y n g. Terwij1 den de vloot van den Graaf de Forbin vervolgde , werd 1577 het smaldeel van v an B u r e n: met zes Britsche schepen , onder den Sehout bij Nacht Bak er, naar Oostende gezonden , om eenige transportschepen met troepen naar Ne*-Castle te geleiden , waar zij den lsten April aankwamen. Het clod was deze troepen tot be­scherming vats Schotland , tegen eenen inval van F or b i n te ge­bruiken. De inval mislukte en het Nederlandsche smaldeel keerde naar huis. Zie Wa gen a a r, Vaderl. Hist. , D. XVIf. bl. 31.6 en 317; de J ong e, Nederl. Zeew. , D. IV. St. II. bl. 457, 461. BURER (JOACHIM JOHANNES CHRISTILAN), geboren omstreeks 1793 werd den' 13den September 1799 Tweede Luitenant bij de Derde Halve Brigade Infanterie , en den 14den Februarij 1804 tot Eerste Luitenant bij het Eerste Regiment van den Staf -bevorderd. A ls zoodanig eerst ingescheept met de divisie D u mon ceau aan den Helder in 1805, woonde hij daarna den veldtogt aan den Donau, later in 1807 dien in Pommeren bij , waar hij zich bijzonder on­derscheidde , onder anderen in het gevecht van Pusewalck en bij het doorwaden van de Peene en de Ucker. Diensvolgens werd hij door Koning Lode w ij k overgeplaatst bij het Regiment Grenadiers der Garde en gedecoreerd met de orde van de Unie. Na 1814 als Luitenant-Kollonel bij het Leger in Oost-India overgeplaatst, overleed hij aldaar als Plaatselijke Kommandant van Soerabaja. liij was gehuwd met J. Withers. Zie Lodewijk Napoleon, Geschiedk. Gedenkst., D. It. bl. 109; Bossch a, Nedrlands Heldend. te Land , D. ill. bl. 257, uit parti­kuliere berigten aangevuld. BURG (ALBERT en COENRAAD). Zie BURGH (ALBERT) en BURGH (COENRAAD). BURG (GERARD TER) Of BURCH, ZOOR van Hendrik ter Bur g, geboren te Zwolle in 1608, w wAs herkomstig uit een and , aanzienlijk geslacht en genoot eene zeer goede opvoeding. Zijn vader,, die een bekwaam Schilder was, en vele jaren de kunst te Rome had geoefend, was zijn eerste Leermeester, vervolgens was hij nog eenige jaren te Haarlem werkzaam, en zich toen in staat bevindende om op eigen wieken te drijven , bezocht hij ach­tervolgende Duitschland , Italie , Frankrijk , Spanje en de Zui­delijke Nederlanden , overal blijken van zijne uitmuntende penseel­kunst achterlatende. In het jaar 1648 begaf hij zich naar Mun­ster, alwaar destijds over den vrede gehandeld werd. Hier schil­derde hij de portretten van alle de Gezanten , die er aanwezig waren , alstnede een groot -tafereel van de vredehandeling zelve, waarin alle de vredehandelaars sprekend gelijkend zijn argebeeld, op den oogenblik , dat zij den vrede beeedigen; ook heeft hij zich zelven daarop onder de aanschouwers geplaatst. Deze uitmuntende schilderij is door Jonas Snyder h oe f in het koper gebragt en eene fraaije verkleinde kopij door Simon Fok k e komt voor in 1578 W agenaar, Vaderl. fist. , D. XI. W. 491. De Graaf de P ern gn a r a nd a nam ter Burg van Munster mede naar Spanje, waar hij de portretten van den Koning en van onderscheidene voorname hovelingen schilderde en door den Koning tot Ridder verheven werd , die hem eene gouden keten en gedenkpenning waarop 's Vorsten beeld­tenis , benevens eenen fraaijen degen en een paar zilveren sporen ten geschenke gat: Van Spanje stak hij over naar Engeland , waar hij met zijne penseelkunst buitengemeen slaagde en veel geld won. Vervolgens vertrok hij naar Frankrijk ; ook daar schilderde hij de portretten van aanzienlijke lieden , alsmede eenige kabinetstukjes. Na alzoo eenige jaren met reizen te hebben doorgebragt, keerde hij naar Overijssel terug en zette zich te Deventer neder, , waar vele jaren Lid van de Gezworene lYleente of Vroedschap was en zulks tot aan zijn. overlijden , in 1681. Tee Burg was met eene nicht van hem gehuwd, bij wie hij echter Beene kinderen verwekte. lib' was een groot kunstenaar,, en wist door zijn penseel niet alleen de vaste wezenstrekken overheerlijk gelijkende te treffen, en den geheelen zwier en houding van zijn origineel levendig na te bootsen , mar was ook inzonderheid kunstig ow de kleeding en bijzondere stoffen naar haren aard en bovenal satijn zoo natuurlijk, zoo dun en zoo kunstig te schilderen , dat het waarlijk satijn ge­leek , en dikwijls het oog bedroog. In 's Rijks Museum te Amsterdam vindt men van hem: Het bovenvermelde beroemde schilderij voorstellende: Het slui­ten van de Vrede te Munster 1648. Een deftig binnenvertrek, met eene bevallige jonkvrouw, ge­kleed in wit satijn, staande voor eene tafel, waaraan is zittende een beer en nog eene vrouw schijnende met elkander in ernstig gesprek . weik stuk in alle opzigten een der voortreffelijksten van dezen Meester is. In het Koninklijk Kabinet te 's Gravenhage : Een Of icier` met eenen brief, die hem een trompetter schbint gebragt te hebben , terwijl eene Dame aandachtig toehoort. In het Museum Boymans te Rotterdam: Een in het zwart gekleed Beer bij eene met een rood kleed bedekte tafel ; achter hem een rood fluweeien stoel. Eene Dame in het zwart gekleed , met een wit satijn onder­kited. Zie Ho ub r a k en , Schoub. der Schild. en Schilder. , D. III. bl. 34-40; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Just. Troordenb., B. hi. 440; de Chaimot, Biogr. Proor­denb. ; Algem. Woordenb. der Zamenl. ; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. ; Aanwijzing der Schilderijen op 's Rijks te Amsterd. , bl. 60 ; Notitie der Schilder. van het Koninlel. Aabinet te '3 Gravenh. , hi. 4 ; Catal. van Schilder. in het Mus. te Rotterd. , bl. 44 en 45. BURG (GEztru TER), eene zuster van den voorgaande , was eene Kunstenaresse van welke teekeningen voorkomea , onder- 1579 werpeni der bedrijven uit den deftigen. burgerstand, voorstellende. Ook zun er schilderijens door haor ontworpen en kunstig uitgevoerd in den smaak van haren broeder. Zie van Eynde'n en van der Willigen, Geschied. der Va­derl. Schilderk., bl. 228 ; Immerzeel, Levens en iVerken der Aunsts. BURG (Wournus TER) misschien wel een broeder der beide voorgaande , woonde te Zwolle en schreef: Gereformeerde Bloemhof , met Christeliike Gebeden en Ge­zangen , op ieder dagh van de week. Zwolle 1665 , hetwelk hij den 10den Januarij van dat jaar aan de Zwolsche Stadsregeerders opdroeg. Zie van A b k o u d e , Naamreg. van Nederd. Boeken, D. I. St. I, nit partikuliere berigten aangevuld. BURG (HERmexus vex DEN) of VAN BURG, geboren te Amsterdam den 14den December 1682 en aldaar overleden den 10den Fe­bruarij 1752, schijnt de poezij als eene kostwinning gehanteerd en het publiek met bruilofts- en verjaargedichten geriefd te hebben , en overigens eene vrolijke , zorgelooze , losse ziel , liefhebber van Wijntje en Trijntje geweest te zijn, even als zijne tijd- en stad­genooten Jan Goeree en Robbert Hennebo met wier dicht­trant de zijne ook veel overeenkomst heeft. Men heeft van hem: De gehoornde Schout. klugtsp. K on st do et me er als Arbeid. Amst. 1712. 8°. lierderszang op de Vrede , Poor die 't behaag t. Amst. 1713. 8°. Schriftuurlijke Klinkdichten. Leyd. 1716. 40. -met pl. De Amsterdamsche Argus. Amst. 4°. Eerzuylen op L o dew if k den X1 Y. Mengelpazi Amst. 1718. 4 deelen. 8°. Minnezangen. Amst. 1721. 8°. lifengeldichten. Delft 1721. 8°. De Medesche Groltrompetter. Amst. 1741. 4°. Nagedachten op Jo ost van den Vonde 1 en de Holland-ache Ragout en de slegten ifid. 8°. Over het Geloof , de Natuurwet Mo z e s en Christ us. 8°. Zedige Byschriften op 100 Zinnebeelden van vermakeljjke Geschiedenissen. Amst. 1744 8°. met pl. Verzameling van uitgekozene zinspreuken en zinnebeeldige prentvercieringen. Haar]. 1743. 4° , met 840 platen. Gedichten op de Deugden en Ondeugden der Vrouwen. Leid. 8°. De XLIV Historise boeken van J u s t i nu s , na de versa- ling van J. N. G., in Nederduitse heldenvaarzen overgebragt. Amst. 1753. 2 deelen 4°. Bloemhof van Gebeden. 8°. 1580 Zijn portret gegraveerd door Pieter T anj 6 in 4° komt voor in het tweede deel der ilistorische boeken van Justinus. Zie van Abkoude, Naamr. van 1Vederd. Boeken, D. I. St. I, III, V en VI; de Vries, Proeve eener Geschied. der Nederd. Dichtk., D. III. bl.- 74-76; Witsen Geysbeek, Biogr. Woor­denb. der I%ederd. Dichtk.; Catal. van de Bal. der Meats. van Nederl. Letterk. te Leid. , U. 1. bl. 202, b. 70; Catal. der Boeken van Mr. C. P. E. Robide van der Aa, bl. 80, 104. BURG (DIRK VAN DEN) , geboren te Utrecht in 1723, teekende en schilderde landschappen met vee gestoffeerd. Ook heeft men van hem dorpsgezigten, ridderhofsteden en dergelijke naauwkeurig naar de natuur gevolgd. Hij is in 1773 in zijne geboorteplaats overleden. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. II. bl. 180 en 181; Immerzeei, Levens en Wer­ken der Kunsts. BURG (LAMBERT VAN DER). Zie BURCH LAMBERT VAN DER). BURG (NICOLAAS VAN DER). Zie CASTRO (NICOLAAS a). BURG (JACOB VAN DER). Zie BURGH (JACOB VAN DER). BURG' (JOHAN VAN DER) werd in 1631 Extra-Ordinaris Raad van Nederlands Indic en President van de Weeskamer te Batavia , welke laatste betrekking hij bleef waarnemen tot in het jaar 1636 toen hij Gouverneur van het eiland Tayouan of Formosa werd , waar hij in 1641 overleden is. Zie Vatent ij n, Oud en Nieuw Oost -lndien, D. III. c. bl. 15, D. IV. a. bl. 370, 398, c. 72. BURG (ANDRIES VAN DER) van Alkmaar was Bevelhebber over de soldaten , op het schip de Starre , onder het bevel van Kapi­tein J oo-s t Yers chuu r, toen hij den 18den April 1662 door Ilichiel Adriaansz. de Ruiter en diens Krijgsraad, bij ma­» nier van voorraadt en tot nadere ordre der Heeren Staaten tot Consul te Algiers werd aangesteld, dan naauwelijks was hij daar twee maanden geweest of hij werd in 's Konings hot gevangen ge­houden , onder voorwendsel dat hij in gebreke bleef eenige Hol­landsche slaven los te koopen. Toen de R uite r in Junij met zijn eskader weder voor Algiers kwam, liet men van der Burg wel weder naar zijn huffs gaan , doch men weigerde hem, zonder dat hij eenen gijzelaar stelde, zich aan hoord van d e Ruit er te begeven , ten einde met dezen te sprekeri en daarna tot den vre­dehandel over te gaan , en het duurde tot den 30sten dier maand eer hij op vrije voeten kwam , terwijl er inmiddels onderscheidene Neder!andsche slaven gelost werden, hoewel het nog tot geen vrede kwam. Zie Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 238, 277-283. 1581 BURG (ALBERT VAN DER). Zie BURCH (ALBERT Vag DER). BURG (ADRIAAN VAN DER), geboren te Dordrecht in 1693 , leerde de Schilderkunst bij Arnold H o u braken, Wien hij Haar Am­sterdam verzelde, van daar keerde hij naar zijne geboortestad terug, ten einde zich naar het leven te °dem!' , waarin hij zoo uitnemend slaagde , dat hij een voortreffelijk Meester werd .en een grout aantal iatsoenlijke lieden portretteerde. Hij had eene vloeijende en vaar­dige manier van schilderen en hehandelde het penseel zonder moeite. VVanneer hij geen bezigheid met portretteren had , schilderde hij moderne kabinetstukjes. Zijne portretten zijn van goede gelijkenis , aangenaam van koloriet en van eene fiksche penseelbehandeling. Intusschen was hij traag in het arbeiden en van eene slordige levenswijze, zoodat hij bij zijn overlijden , den 30sten Mei 1733, eene berooide vrouw en arme kinderen achterliet. Zijne al beelding gegraveerd door Pieter Tan j e komt voor op plaat H. in het 2e deel van van Goo 1, Nieuwe Schoub. der Nederl. Kunsts. Zie dat werk , D. II. hl. 212-215 ; de C ha lmot, Biogr. Woor­denb. ; Biogr. Nation. ; Algem. Woordenb. der Zament; Biogr. Univers. ; Immerzeei, Levens en Werken der Kunsts. BURG (CoaNELis VAN DER) , regerend Burgenieester van Bolsward en Kapitein der vrijwillige schutterij, schaarde zich in de rampza­lige burgertwisten na het jaar 1781 aan de zijde der Patriotten en had een aanmerkelijk aandeel in de toen plaatshebbende gebeurte­nissen , hetgeen tengevolge had , dat hij na de omwenteling van 1787 veroordeeld werd » oat bij den scherpregter op het schavot geleid , en » aldaar door het gaan van het zwaard over zijn hoofd gestraft en voorts den tijd van twintig jaren uit Friesland gebannen te worden." Hij werd beschuldigd » de verklaring, ten behoeve van de minder­» held der Staatsleden te Franeker vergaderd te hebben geteekend; na den 10den September te zijn, gewapend gebleven , en bovenal de Staatsleden te Franeker vergaderd voor den eenigen wettigen Sou­» verein van Friesland te hebben erkend; en dat hij, in de Vroed­»schapsvergadering, den 24sten van Hertstmaand gehouden , op bet » voorstel van Dirk van Geelkerk en , geraadpleegd ziinde, of »het niet beter ware, ow de gedane erkentenis der Staatsleden te »Franeker in te trekken , en de Staaten te Leeuwarden daarvoor te »houden , en te eerbiedigen , de daar van ontvangene Publikatie te n doen afkondigen en ten uitvoer brengen , het Defensieweezen der » stad Itolsward , uit elkander te doen gaan , en van hunne verplig­» tinges te ontheffen ; en voorts van dit Raadsbesluit , ten allerspoe­ digsten aan Bun Ed. Mog. kennis te geeven , zich niet ontzien hadt, 't zelve in bedenking te houden." Van der B u r g onderging zijne vernederende straffe , welke hem door de Patriotten tot eere, door zijne tegenpartij tot schande ge­duid weld, den 16den Mei 1789. Van 's mans verdere lotgevallen vinden wij niets vermeld. Zie !Wert. list. ten very. op W a genaar, D. XXII. hi. 29 en 30. 1582 BURGER (DAvio), zoon van Johannes Burger, werd, na volbragte studie, in 1744 tot Leger-Predikant aangesteld. Van hem zien het licht: De niet beschamende hope op toekomende Verlossinge , ge­trokken uyt voorige Ondervindingen, aangetoond in het voor­beeld van Paulus uyt 2 'Corinth. I vers 10. Poorgesteld aan de Gereformeerde Gemeente to Rotterdam, op den 17 Maart 1748. Waar in na de verklathinge van de Textwoorden aan­gewesen is, de voornaamste Lotgevallen van ons Vaderland, zedert de Munstersche Vreede 1648 tot heden toe, net een Per­haal hoe de ontfermende Godt; het zelve uyt alle Dooden en Nooden verlost &eft, en ter bemoediginge van Gods Yolk aangetoond, de Gronden waar op zy zouden mogen hoopen, dat God hun ook nog verlossen zoude. Rott. 1748. 4°. De hartelijke Juygtaal van Israels Koning Levi , ter gele­gentheid van den Verjaringsdag van zyn Doorluchtige Hoogheid onze Erfstadhouder , niet veel hartelijkheid gevierd den 1 Sep­tember dezes Jubeljaars 1748. En ter Gedagtenis nugelaten. Alsmede de Vorstinnen van den Beare als Zoogvrouwen der kerke voorgesteld, ter gelegenheid van de Geboorte Verjeringe van haare Koninglyke Hoogheid de geliefde Vorstin en Zoog-vrouwe van Nederlands Kerke , plegtig gevierd den 3 Novem­ber dezes Jubeljaars 1748. Rott. 1748. 4°. Bet Allerluysterrykste Geslagt en Pronk-Juweel der Neder­ landsche Heiden, in den Doorlugtigen Stain van Oranje en Nassauw , ontzwagtelt, bevattende in zig een nauwkeurige Geslagt-Rekeninge van den Oorsprong , Afkomst en Roem­ waardige lieerlykheden der Prinsen van Oranje en Nas­ sauw , beginnende net den jaare 682 tot op het jaar 1752. Rott. 1752. 8°, tweede druk 1753. Zie van A bkoud e, Naamr. van Nederd. Boeken, D. St. IV en V, uit partikuliere berigten aangevuld. BURGER VAN SCHOOREL (Dinx), van wien ons volstrekt geene levensbijzonderheden bekend zijii, heeft zich als Geschied­vorscher bekend gemaakt door zijne Chronyk van de stad Medenblik , waarin van deszelfs eerste begin, opkomst en florizante staat uytvoerig wert gehandelt, mitsgaders van het Castelynschap, en wat groote Heeren het zelve hebben bedient. Beneffens ook een nette Beschryving van de verwonderlyke hoogte en swaarte van der selver Wierdyken. Ala ook een nette beschryving van veele aanmerkenswaardige geschiedenissen, in Noorthollant voorgevallen. ilhitsgaders ook een korte Beschryving van alle de Eylanden onder dit Noor­ der-quartier sorterende. Hoorn 1710, tweede druk 1728, derde druk 1736. kl. 8°. Chronyk van de gantsche oude Heerlykheydt van het Dorp Schagen ; waar in vertoont wert het begin en opkomst, en wan- 1583 neer het eerst -bewoont is geweest, waar dat Naar imam en, wapen van daan komt , beneffens tale hare Privilegie en Hant­vesten , wanneer het Slot is gebouwt , hoe veel ileeren dit Dorp hebben eregeert , en van wat Beer het nog tegenwoor­dig geregeert west. Hoorn (1710) 12° , tweede druk (1767) 4°. In beide werkjes kornen rijmen van hem voor, die beneden kritiek zijn. Zie Biogr. Woordenh. van Nederl. Dichters ten very. op W i t s e n Geysbeek. BURGERS (Lenin), een Hollandsch Plaatsnijder, die te Oxford gevestigd was en aldaar omstreeks 1693 overleed. Hij heeft eene menigte portretten , waarvan enkele naar het leven in het koper gesneden , alsmede onderscheiderte platen voor boekwerken, onder anderen voor de Engelsche vertaling der Levens van Plutarchus en voor de te Oxford uitgegeven .Klassische Schryvers. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BURGERSDIJCK (FRANCO PETRI) of BURGHERSDUCK zich ook noemende FRA.Nco BURGERDICIUS zoon an Petr us Burg ersd ij c k — die zich in Der Redenryckers stichtige 't sanzencomste te Schie­dam als beoefenaar der .Nederduitsche Dichtkunst deed kennen — en van Katryna N , zag het eerste levenslicht te Lie• in Delfland , den 3den Mei 1590. Zijn vader zond hem , toen hij veertien jaren oud was, naar Amersfoort, om aldaar onder het op­zigt van Jan G es selius, in de eerste beginselen der Letterken­de , te worden onderwezen, na aldaar twee jaren te zijn verbieven en goede vorderingen in het Latijn en Grieksch te hebben ge­tnaakt , breidde hij verder zijne kundigheden te Delft uit , onder Jacob Lasson en Daniel Plancius, van daar begaf hij zich in 1610 naar Leiden , waar hij gedurende vier jaren de lessen over de Wijsbegeerte hoorde van Gilbert Jacchaeus, over bet Grieksch van Daniel Ile-in sins, over de Rotneinsche Oudheden en Geschiedenis van Dominicus Baudius en Pieter Cunaeus en over de Godgeleerciheid van Johan Polyande r. Van Leiden begaf hij zich naar Frankrijk , pmet voornemen om over Duitsch­land naar huis te keereni maar zich als Akademieburger te Sau­mur hebbende doen inschrijven -en een half jaar in die stad ge­woond hebbende, werd hij tot Hoogleeraar in de Wijsbegeerte aan die Hoogeschool bevorderd. Na een vijfjarig verblijf aldaar keerde hij in 1619 naar Leiden terug , waar men hem in Maart van het volgende jaar tot Hoogleeraar in de Redekunde aanstelde. In het begin des volgenden jaars weal hem ook het onderwijs der Zede­kunde , en bijna te gelijkertijd de waardigheid van Gewoon Hoog­leeraar opgedragen, welken laatstgenoemden post hij in het jaar 1628 verwisselde met dien van Hoogleeraar in de Natuurkunde, dien hij , even als het Hoogleeraarschap in de Redeneerkunde , met lof bekleedde tot aan zijne dood, welke den 194en Februarij 1635 1584 voorviel , nit zijn huwelijk met de dochter van Jakob V e r boom, Burgemeester van Leiden , twee kinderen nalatende , onder welke Pieter BurgersdijcI, die volgt. Hij is bij Meursius en in de Icones van van der Aa af­ gebeeld. De werken door hem in druk uitgegeven zijn: Idea Philosophiae naturalis. Leyd. 1626 , ib. 1652. 16°, welk werk later in het Nederduitsch vertaald is onder den titel : Ontwerp der Natuurkike frijsbegeerte. 8°. Idea Philosophiae moralis. Lugd. Bat. 1626, ib. 1629. 16o, vertaald onder den titel : Ontwerp der Wijsbegeerte. 8°. institutiones Logicae. Lugd. 1626. ib. 1635. 12°, later in het Nederduitsch vertaald onder den titel : Onderwijs of Oefening der Redekunst. 1646. 8°. Synopsis Institutionum logicarum, in het Nederduitsch ver­ taald onder den titel: Kort Begryp of Oefening der .Redekunst. Amst. 1658. 8'. De Usu logices , liber singularis. Institutiones Physicae, vertaald onder den titel van: Onderwijs der IVatuur-Weetenschappen. Amst. 1649. 8°. Collegium Physicum Disputationibus XXXII absolutum. Lugd. 1637. 12°. Institutionum Metaphysicorum Libri II Opus posthutnum, Lugd. 1640. ib. 1653. 16°. Idea Oeconornicae et Politicae doctrinae. Opus posthumum. Lugd. 1654. 4°. Rederyck- en Letterkonst. Zie Bieysvvijok, Beschr. van Delft, hi. 809 en 810; van Iloogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Ne­derd. Boeken ; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Troordenb. ; W i t s e n Geysbeek. Biogr. Woordenb. der Nederd. Dichters , I. bi. 452; C o I I o t d'Esoury, .Holland's Rijkdom, D. V. bi. 245-249; Algem. Woordenb. der Zamenl. ; Siegenheek, Geschied. der Leids. Hooges. , D. I. hi. 126, 148, 149, 198, 207, 222, D. II. T en B. M. 107 ; Biogr. Univers. BURGERSDUCK (Mr. PIETER), een zoon van den voorgaande, geboren te Leiden , was Pensionaris zijner geboortestad en werd, toen de Staten kort na het sluiten van den vrede van Breda en het drievoudig Verbond iejverig werkten ter bevordering van den Vrede , met Jakob van der 'roc h t, riaar het Hof van Brussel gezonden, ow ware het mogelijk den no bestaan­den oorlog tusschen Spanje en Frankrijk te dempen ; twine last strekte tevens om het atiloen van bet pleit , over zekere nude Bran­denhurgsche schuld , hangende nu voor het Geregtshof te Meche­len; om het uitwisselen van de bekragtigingen der grensscheidin­ge van Vlaanderen , en om eenige andere bijzondere zaken te 1585 zorgen., slaagden gelukkig; de' Vrede werd te Aken gesloten, en Frankrijk in den loop zijner overwinningen gestuit. Hij werd in 1670 tot Curator der Hoogeschool te Leiden be­noemd en bekleedde dien post tot in 1689. Toen in 1672 de oorlog op nieuw was uitgebarsten en de Ko­ning van Frankrijk met groote magt tot in het hart van den Sta'at was doorgedrongen , was Bru rg ersd ij c k een van hen , die meest aandrongen op het vertrek van Pieter de Groot om met Frank­rijk te handelen. Hij bleef ook na de omwenteling in bediening en schijnt een man van groote bekwaamheden te zijn geweest , want hij werd zelfs met Nicolaas Heinsius en Adriaan Baert op het drietal geplaatst ter vervulling van het ambt van Raadpen­sionaris. Hij overfeed in 1691. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XII E. bl. 312 en 313 , D. XI V. bl. 55 ; Siegenbeek, Geschied. der Leids. Hooges., D. II. T en B. bl. 45. BURGES (D.), van wien ons volstrekt geene levensbijzonderhe­den bekend zijn , heeft geschreven: De Kunstenaars , zijnde een Predicatie over verscheide vaar­sen van Handelinge XIX. Amst. 1733. 8°. Zie van Abkoude, Naamr. van Nederd. Boeken, D. L St. I. BURGES (PuILIPPus DE), ook wel PHILIPPON genaamd , Neder­landsch Contrapuntist in de laatste helft der vijitiende eeuw. Zie R. G. Kiesewetter, Prijsvr. van het Kon. Nederl. slit. BURGGRAAF (DANIEL DE). Zie BURCHGRAVE (DANIEL DE). BURGGRAAF (JoosT VAN DER). Zie BURCHGRAAF (JUSTUS VAN DER). BURGH (ALBERT COENRAADSZ.), zoon van C oenraad B urgh Matthijsz. en Brechje Rodingh, was Geneesheer te Amsterdam , toen hij door Prins Maurits in het jaar 1618, bij de ongewone verandering in de Regering werd gesteld. In het volgende jaar werd hij Schepen en in 1638 Burge­meester. Ook was hij Curator van de Doorluchtige school in zijne geboortestad. Nog voor het overlijden van Maurits zette hij, die zelf een liefhebber der poezij was, van Von del aan , om een treurspel zamen te stellen , dat het omkornen van Old enba rn e-veld tot onderwerp had en gaf den Dichter aan de hand om het met Grieksche namen te bewerken. Bij de plegtige inhaling van Maria de Medi ci s, Koninginne Moeder van Frankrijk , en staan­de het luisterlijk onthaal dier Vorstinne te Amsterdam, in 1638, was hij, eender .Regerende Burgemeesteren en komt in die waardigheid op de fraaije konstprent van S u i d e r h o e f voor. Doch hetgeen B u rg h. het meest beroemd gemaakt heeft is zijn Gezantschap naar Mosco­vie , werwaarts hij ten jare 1630, met Johan Veltd r i el , Oud- Burgeweester van Dockurn gezonden werd. Men had due Ge- 1586 zan!en voorzien van rijke geschenken voor den Grootvorst , voor zijnen zoon, en voor de voornaamste Hovelingen. Over Archan­gel naar Moskou vertrokken , werd hun gunstig gehoor ver­leend; doch zij werden spoedig ontwaar,, dat dit was toe te schrijven aan eenen toeleg van den Grootvorst Michael F a e d e r o witz, om Polen den oorlog aan te does , en zich daar­toe van de .hulp der Staten te bedienen ; ook sloten zij den 9den 'ban 1631 eene soort van traktaat , wegens den koophandel , zij konden echter de hoofdoogmerken hunner zending, om namelijk voor de Hollanders , met uitsluiting van andere volken den vrijen koornhandel te verwerven, waartegen de vrije uitvoer van alle soorten van krijgswapenen uit Holland naar Rusland was aangeboden, en om eene groote partij rogge tot eenen lagen prijs in te koopen , wel niet bereiken ; zij bedongen evenwel voor den Nederlandschen handel aanzienlijke voordeelen en verbeteringen , waarvan gelijk­stelling der Nederlanders • met de Engelschen in den handel op Rusland wel de voornaamste was. Veltdriel vertrok wei­nig tijds na het slaiten van het traktaat over Riga naar het Vaderland. Burgh wilde eerlang naar Archangel reizen, doch ontving , op weg zijnde nieuwen last van zijne Meesters , zoo om te handelen over het vervoeren van waren naar en van Perzie door Rusland, als over den inkoop van rogge en garst voor de brouw­neringen. Hij keerde alzoo naar Moscow terug , doch kon aldaar niet in zijne wenschen slagen. In het Vaderland teruggekeerd ontving hij , even als V e I t d r i e I , de goedkeuring van hunne Mees­ters en den dank der kooplieden. In 1629 vertrok hij met Bernard Coenders van Helpen naar Denemarken, om onregelmatigheden in het invorderen der Zondsche tolregten weg te nem en. In 1647 werd Burgh andermaal als Gezant naar den Czaar A 1 ex is Micha el o wi tz gezonden , om , nu de Engelschen , na het ombrengen van hunnen Koning, alle privilegien in Rusland hadden vetloren , een vast tractaat tusschen Holland en Rusland te sluiten , doch naauwelijks te Novogorod gekomen, overleed hij al­daar den 24sten December. Ilij was vader vanMr. Coen raad Burgh, die volgt. Zijn portret gegraveerd door 11 o u br aken komt voor in den nieuwen druk van Wa gena a r, F ader!. Hist. , D. XII. bl. 18. Zie Aitzema, Saken van Staet en Oorl., D. I. bl. 849, 889, 1041-1131, D. II. bi. 629-636, D. III. bl. 218-224; Wage. naar, Vaderl. list., D. XI. bl. 165-167, D. XII. bl. 18; de zelfde, Beschr. van Amsterd. , Si. I. bl. 475, 487, 488, 534; Kok, aderl. 1foordenb. , D. VIII. M. 1159 en 1160; de Chalmot, Biogr. Woordenb., D. V. bi. 140 en 141 ; Scheltema, Staatk. Ne­ derl. ; van. Lennep, Illustr. Amstel. Aiken. Mentor., bl. 79; Scheltema, Peter de Groote in Holt. en te Zaand., D. II. bl. 134-139, 150; Algem. Woordenb. der Zamenl., bl. 253, en vooral Scheltema, Rusland en de Nederlanden , D, I. bl. 121— 148, 208-211. 1587 BURGH (kr. Cowing)), neer van Kortenhoe f, zoon van den . voorgaande, geboren te Amsterdam in 1623 , ver­gezelde als Secretaris of eerste Edelman der Ambassade zijnen vader, bij diens tweede Gezantschap naar Moscovie. Na het overlij­den van zijnen vader in 1647 zond hij berigten naar het Vader­land en naar Moscow , en daar hij niet te Novogorod kon overwin­teren, verzocht hij van den Czaar de vrijheid om naar de hoofd­stad te mogen kornen. Dit werd toegestaan en hij ingehaald, ont­vangen en behandeld , alsof zijn vader tegenwoordig ware geweest ; voor bet overige scheen hem het ongeluk , alles te volgen. Eerst oritving hij • ook het berigt van het overldzijner moeder; ver- en volgens was hij getuige van het verschrikkelijk oproer, uit haat , tegen den eersten Minister M or osow, des Vorsten schoonbroeder,, en den Groot-Kanselier T z c h e s t o ff ondernomen , een oproer, dat, hoezeer niet nieuw of vreemd in de geschiedenis van Rusland , voor den vreedzamen Hollander de verschrikkelijkste tooneelen opleverde , waarbij de angst moest toenemen , door het berigt , dat onder den dollen hoop der muitelingen verspreid was, alsof hij groote schatten bij zich had. Dit gevaar werd afgeleid, doch een ander kwam hem nog nader. Bij den grooten brand van Moscow werd uok zijn ver­blijf vernield, zijne bezittingen en de geschenken werden slechts met veel moeite en ten koste van het !even van vier zijner diena­ren gered ; en . in de brandkelders geborgen. bekwam verlof, om in het groote Hof der Gezanten zijn verblijf te nemen ; kort hierna ontving liij de Commissie van de Staten•Generaal , om, als buitengewoon Ambassadeur,, den last aan den vader gegeven, uit te voeren; dan bij het volbrengen daarvan ontmoette hij zoo vele zwarigheden , dat het hoofddoel , het sluiten van een vast traktaat , mislukte; evenwel wist Burgh zoo • wei voor den Staat als voor bijzondere personen vele kleinere voordeelen te bedin­gen. Hij werd in het volgende jaar 1648 Schepen der stad Amsterdam , en verwierf in binnenlandsch bestuur door groote bekwaamheid zoo veel lofs , dat hij in 1666, in plaats van H i er o­nymus van Beve rni n g h, tot Thesaurier-Generaal der Unie werd aangesteld, welke bediening hij met roem bekleedde tot zijn over­lijden , den 9den November 1669. Hij was gehuwd aan- C h ri s­tia n a Hoo ft, dochter van den beroemden Dichter en Drossaard Pieter Cornelisz. Hooft. Zie Ai tze ma, Saken van Staet en Oorl., D. III. bl. 218-224, 229-234; Wagenaar Vaderl. Bist., D. XII. hi. 18; de zelfde, Beschr. van Amsterd. , hi. 561; Scheltema, Staatk. Nederl.; de zelfde, Peter de Groote in Holland en te Zaandam , D. II. bl. 151-153; de zelfde, Rusland en de Nederl., D. I. bl. 208-226. BURGH (GERARD , GEZINA en WALTERUS TER). Zie BURG (GE­RARD TER), BURG (GEZINA TER) en BURG (WALTERUS TER). BURGH (ADRILAN, ha en LAMBERT VAN DER). Zie BURCH (ADRIAAN VAN DER), BURCH (JAN VAN DER) en BURCH (LAMBERT VAN DER). 1588 BURGH (JAILOR VAN DER) , ook wel VAN BURGH Of VERBDRGH ge• noemd, vermoedelijk geboren te Amsterdam in het hegin der ze. ventiende eeuw , was Gezantschaps-Secretaris bij R u t g e r Hu y­ghens en Simon van Beaumont, toen deze in 1632 van wege dezen Staat naar Keulen gezonden waren, en in 1636 Raad van den Heer van Br ed erode. In 1641 ging hij met het Gezant­schap het welk de Algemeene Staten benoemd hadden , om eene dochter van Karel I, Koning van En gelan d, plegtig ten, hu­welijk te verzoeken voor den Prins van 0 ra nj e, mede in hoeda­nigheid van Secretaris, en schreef de huwelijksvoorwaarden. In het volgende jaar werd hij Agent van de Algemeene Staten te Luik. Eindelijk werd hij tot Secretaris van onze Afgevaardigden tot de Vredehandeling te Munster benoemd , in welke gewigtige betrekking hij groote bekwaamheden aan den dag Iegde. Zoo hij al de ziel niet was van hen die de vrede ernstig zochten , was hij toch hunne regterhand. Na het sluiten van dien vrede, in 1648, werd hij net eene bijzondere Commissie naar Weenen gezonden. Daarna woonde hij ambteloos te Amsterdam , waar hij omstreeks 1660 overleed. Ilij was niet alleen een bekwaam Staatsman , maar te­yens een schrander geleerde, die mede op onzen Vaderlandschen zangberg schitterde , en ook somtijds de Latijnsche en de Italiaan­sche her tokkelde. Zijue Nederduitsche dichtstukken, slechts wei­nig in getal, in onderscheidene dichtbundels verspreid , zijn los, geestig en bevallig. Nog maakte hij zich verdienstelijk door de uitgave te bezorgen van P. C. 11 oo Its Dichtkundige Werken. Amst. 4° en 8°. Zijn portret is gegraveerd door Pieter Ho ls teyn in klein folio. Gerard Br a n d t maakte daarop het volgende bijschrift: Bit 's 't beelt van van der Burgh , te Luik der Staten mont , Ilun pen te Munster. Dees schreef eeuwig vree-verbont. Zijn schrandre dichtpen sprak gelukkig in drie talen. Dus kon zyn grote geest zichself naar 't !even malen. Zie W i t s e n Geysbeek, Biogr. Woordenb. van Nederd. nicht.; Collot d'Escury, Holland's Roem, D. 11. A. M. 216 en 217; Algern. Konst- en Letterbode 1838, D. I. bi. 434-437. BURGH (ANTH0NIE VAN DER) , zoon van Ni cola as van der B u r gh , Commies=Colfecteur der Convooijen en Licenten , studeerde 5 jaren te Utrecht, waar hij in 1703 , na een twistschrift over de Liefde (1) in het openbaar verdedigd te hebben , tot Philosophiae Doctor et Artium Liberalium Magister bevorderd werd. Daarna begat' hij zich naar de lloogeschool te Leiden, en hield zich daar wederom jaren op. Den 17den Junij 1714 trad hij in dienst als Predikant to Oirschot en Best , en overleed er den (1) Disputatio Philosophica Inauguralis de Amore. Traj. ad Rhen. 1703. 1589 25sten October 1749 , na tweemalen gehuwd te zijn geweest , eerst­met Johanna Wat erbeek, die hem geene kinderen schonk ; daarna met Anna Hermann i , bij wie hij drie zoons en eene dochter naliet , zijnde reeds 5 kinderen uit dit huwelijk voor hem overleden. Hid moat een bijzonder geleerd man en bij uitstek ervaren in de Oostersche talen zijn .geweest, zoodat hij in 1725 toen er een Hoogleeraar in die talen aan de Hoogeschool te Harderwijk moest benoemd worden, mede in aanmerking kwam. Zie Bouman, Geschied. der Geld. Hoopes., D. I I. bl. 113, tilt partikuliere berigten aangevuld. BURGH (EVERHARDITS WYNANDUS VAN DER) werd , na volbragte studie , Doctor in de Regten en vervolgens Rector, mitsgaders Hoog­leeraar der Grieksche taal en Welsprekendheid te Zalt-Bommel , en overleed aldaar in die betrekking den Eden October 1786, na , wegens zijne uitgebreide geleerdheid, in 1764 te Harderwijk op het zestal te hebben gestaan bij het benoemen van eenen Hoog­leeraar der Historian , Welsprekendheid en Grieksche taal. Zie Boum an, Geschied. der Geld. Hooges., D. 11. bl. 307. BURGHOORN (ISAAC. Zie BURCHOORN (ISAAC). BURGHOUT (JABOBA HELENA) heeft zich bekend gemaakt als­ schrijfster van: Godgeleerde Waarheden aaneengeschakeld. Amst. 1767. 4°. De Heidelbergsche Catechismus in Pragen en Antwoorden uitgebeeld. Amst. 8°. Zie van Abkotide en Arrenberg, Naansr. van Nederd. Boeken. BURGHT (JAN GIDEONSZ. VAN DER) of VE1111111101 kwam, den 2lsten Augustus 1652, als Kommandeur, met acht oorlogschepen en viajftig koopvaarders , uit Texel en andere zeegaten , omtrent de West van Grevelingen bij de vloot van de Ruiter en woonde op het schip Graaf Willem van 120 koppen , den slag van den 26sten dies maand tegen de Engelschen bij. Omstreeks half Decem­ber van dat jaar hadden van der Burgh t en Hendrik Ja nsz. Camp, met hunne schepen van 40 it 44 stukken, een scherp gevecht met twee Engelsche schepen van 52 a 54 stukken. Beide Kapiteins door stormweder van de vloot van Tromp gescheiden, poogden zich bij haar te voegen , toen zij bij Bevesier de Engel-schen ontmoetten. De strijd was hevig en duurde van het aan­breken van den dageraad tot des namiddags te drie ure ; de Eu­gelschen werden bijna reddeloos geschoten en namen de vlugt , maar de Nederlanders waren huiten staat hen te veroveren. Va n der Burght had zijnen grooten en bezaansmast verloren ; Camp had 12 dooden en 22 gekwesten, onder welken hij zelf was. Een der Engelsche fregatten werd , den dag na het gevecht , door eenen. Zeeuwschen kaper genomen. 1590 In den tweedaagschen zeeslag bij Nieuwpoort in Junij 165 3 tusschen Tromp en de Engelschen, werd van der B u r g h t, en nog twee andere Kapiteins, dapper strijdende, door de Engel­schen afgesneden van de vloot , en vie( na moedigen wederstand in hunne handen. In 1658 was hij als Kapitein op het schip Amsterdam van 50 stuk­ken , bemand met 150 koppen , bij de vloot van den Vice-Admiraal d e Ruiter, die op de kust van Portugal kruiste. Gedurende dien togt , op last van den Vice Admiraal omtrent de Barrels of de Barlengas kruisende , ontmoette hij , in het midden van Augustus, twee Engel­sche oorlogschepen , bij zich hebbende een Amsterdamsch koop­vaardijschip genaamd St. Dorninicus , en een Hamburger, welke zij genomen hadden , zeggende dat ze Spaansche en verboden goederen inhadden. Van der Burgh t verzocht , ten einde de waarheid der zaak te onderzoeken, aan den Engelschen Luitenant die bij hem aan booed was gekomen, dat hij den Hollandschen schipper zelven mogt spreken, dit werd toegestaan , doch zoodra de Luitenant zij ­nen Kapitein dit bekend maakte , deden de Engelschen hun best om van der B u rg h t te ontzeilen , en namen het genomen schip tasschen zich in. Van der Burgh t wist nogthans daar tusschen in te boren en hen vaneen te scheiden. Nu zagen de Engelsche zich genoodzaakt den schipper bij van der B urg h t aan boord te zenden, die echter na van hem vernomen te hebben , dat hij wer­kelijk verboden goederen inhad , den schipper wester naar de En­gelschen terugzond. In het 'volgende jaar woonde hij , op bet schip Amsterdam van 54 stukken , bemand met 225 koppen , den togt naar de Sont mede bij. In 1665 ontving van der B urgh t het bevel over 15 ten oorlog toegeruste koopvaardijschepen , om daarmede , benevens eenige oorlogschepen in de Middellandsche zee den Engelschen aibreuk te does. Hij schijnt toen reeds als Schout bij Nacht te zijn benoemd , hoewel bij in het volgende jaar eerst zijne vaste aanstelling in dien rang bij de Admiraliteit te Amsterdam verkreeg. TerwijI hij nog in de lYliddellandsche zee was, werd hem gelast met zeven schepen van oorlog naar Toulon te stevenen en zich aldaar met den Fran­ schen Admiraal Francois de Vendome, Hertog van Beau­ fort, te vereenigen , ten einde met hem de Engelschen aan te tastes doch deze togt leverde niets van belang op. In het volgende jaar bevel voerende op de Goude Leeuw een schip van 80 stukken, bemand net 485 koppen, moest hij den 14den Junij wegens ziekte de vloot verlaten. Later rnoet hij in een zeegevecht dapper strijdende den heldendood zijn gestorven , waarvan eene medaillon-penningplaat bestaat. Zie Brandt, Leven van de Rui ter , bl. 25, 26, 141, 148, 159, 528, 566, 567; Bijvoegs. en Aanmerk. op Wagenaar, 1). X11. bl. 108 ; de Jonge, Nederl. Zeezv., D. II. St. II. bl. '78, 118 , St. 111. 11 167, 248, 379; de Navorscher, Eerste Jaarg. bl. 224, 336, op welke laatste bladz. reg. 14-20 hij ten onregte met den vroeger Moor ons vermelden van der Burch t verward wordt. 1591 BURGIUS (MATTHIAS ADRIINI) waarschijnlijk eigenlijk MAT­ THUS ADNAArisz. VERBURG was sedert het jaar 1608 Predikant te Zevenhuizen , toen hij in 1619, voor eene Regtbank uit de Zuid-Hollandsche Synode zamengesteld , beschuldigd werd , »dat »hij hadt gelastert, noemende den Catechisms een Vieeschelyien »arm ," en zeggende, »dat men daerdoor den Predikanten de tong »sogt uit te snijden , om te sien, of daer gort op lag; dat de Pre­ »dikanten van Amsteldam, niet waerdig waeren om Christenen ge­ »naemt te wordezr; dat veelen, die in 't Martelaersboeck stonden , N den naem van Martelaeren onwaerdig waeren ; dat hij zich tegens »de Nederlantsche Confessie eerder sou hebben gestelt , hadt hil se eer recht verstaen; dat hij liever wilde sijn onder 't jok van »Spanje, dan Cal vinus leer aannemen; dat hij een lasterlijk »boeksken tegen C a l v i n u s hadt helpen instellen enz." Ter take nu van deze beschuldigingen werd hij afgezet en het gebruik, van het H. Avondmaal aan hem verboden en voorts hem van wege de Overheid bevolen , om na het overleveren van het kerkeboek bet dorp Zevenhuizen en den omvang der geheele Classis binnen twee­ maal 24 uren te verlaten; en daar zonder verlof van den Hove, niet weder te komen , op poene van arbitraire correctie. 'voor de Synode gedaagd zijnde, weigerde hij te verschiejnen en zulks toen als eene wederspannigheid aangemerkt wordende, verklaarde de Synode, »dat hij niet alleen zou gehouden worden voor een *afgezet Kerkendienaar, maar dat men, zoo hij halstarrig bleef, »aan hem de kerkelijke censure zoude uitoefenen, en komen tot de »excommunicatie." Hij was later in de vergaaeringen der Remonstranten te Arn­hem. Bediende de Remonstrantsche gemeenten te Utrecht in 1621 en 1624, te Rotterdam in 1632 en werd als vasten Leeraar aan de gemeente te Leiden toegevoegd in April 1632. Reeds den 27sten dier maand verzocht hij verplaatsing, we-gens de verdrukking te Leiden , maar dit werd afgeslagen en men verzocht hem daar nog den zomer in dienst te Den 3den September herhaalde hij zijrt verzoek , omdat de dienst van deze kerk hem alleen te zwaar viol, doch dat hij bereid was nog den winter te blijven, mite hem een tweede dienaar werd toe gevoegd, en hij tegen den zomer elders werd geplaatst. Men be­loofde in de aanstaande Groote Vergadering, in April 1633, op de bijvoeging van pulp te zullen letten. Daarop werd hij den 16den Junij van dat jaar naar Alkmaar verplaatst, waar hij in 1643 overleed. Behalve eon legaat, dat de kerk van Alkmaar uit zijne nalaten­schap ontving , stichtte hij nog eene studentenbeurs, waaruit Alk­maar eenen alumnus kon onderhouden, zoo als dan ook van tijd tot tijd een alumniaat daaruit verstrekt is , het welk het laatst in 1806 heeft plaats gehad. Zie Brandt , Hist. der Reform., D. III. bl. 343, 736, 731, 916; de Chatmot, Biogr. Woordenb.; Tideman, de Remonser. bl. 4, 85, 165 en 241. 1592 BURGVL1ET (Luc/is), van wien ons geene levensbijzonderheden bekend zijn dan dat hij in de achttiende eeuw leefde, beoefende de Nederduitsche Dichtkunst zoo als hlijkt uit zijne Stigtelyke Gcdichten uitgegeven door Dirk Sm i t s. Rott. 1753. 8°. Ook bestaan nog van hem: Lyktranen gestort over het smartelijk afsterven van den Wel-Edele Hooggeleerde Beer If' i l h. a Braked Theod. Fil. Leeraar in de gemeente J. C. te Rotterdam overleden den 30 October 1711 , waarbij ook een Grafschrift , zamen voorkomende achter A. Ile! l e n broek, Rouklagte over den Zeer Eerwaar­den , Godvruchtigen en Geleerden Beer W. a B r a k e I. Rott. 1735. Een dichtstuk in de Nederlandsche rouklagte over Maria Stuart. Zie de Vries, Proeve eener Geschied. der Nederd. Dichtk. bI. 135; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenh. der Nederd. Dichtk., uit medegedeeide berigten aangevuld. BURKMAN (J.), in het jaar 1761 in Beijeren geboren, had zich in het laatst der vorige of het begin dezer eeuw te sterdam gevestigd , en werd onder onze beste Miniatuurschilders gerekend. Zijne portretten waren niet op de gewone wijze der miniaturen behandeld , waarin de Vieille partijen door het uitsparen van het ivoor gevormd worden ; Burk man overtintte alles en men kan zeggen , dat hij zijne miniaturen , met waterverw , inderdaad schilderde. Hij had ook eene hem bijzonder, eigene vlakke en schilderaehtige mauler van behandeling, geheel arwiikende van het treuzelig stippelwerk , dat anders doorgaans in dergelijk kunstwerk waargenomen wordt en bet naar email duet zwemen. Het ontbrak dan ook zijn gelukkig treffend penseel aan Been liefhebbers , die hun afbeeldsel van hem verlangden. Zie van Eynden en van der Willi gen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. , D. M. W. 104 ; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BURLEN (G.), tot een geslacht behoorende, dat zich in de provincie Namen gevestig had, was een der Teekenaars van de Unie van Brussel in 1577. Zie de 3onge, de hide van Brussel, bl. 145. BURLIUS (WILHEm), een oud Contrapuntist in Vlaanderen ge­ horen , bloeide tegen het einde der zestiende eeuw , in welke tijd hij zich ook , na in Italie cenen grooten naarn te hebben ver­ worven , naar Konstantinopel begat, waar hij in een der eerste jaren der zeventiende eeuw overleed. Le G. S eh illing, Univers. Lexie. der Tonk. BUBJIAN (FRANS), zoon van P i e t e r Burman en van J o­ s i na Balde, uit een aanzienlijk geslacht van Keulen afkomstig , 1593 waar zijne voorouders koopliandel dreven en ook Regeringsraden waren , is geboren in 1628 to 'Leiden , werwaarts zijne ouders op de vervolgingen der Spanjaarden te ontwijken gevlugt wa­ren. Na het overlijden van zijnen vader, die later tot Predi­kant te Emmerik beroepen was , begaf diens weduwe zich met Karen zoon weder naar Leiden , om dezen onder het op­zigt van F es tus H ommius te doen opkweeken , die hem dan ook van zijn twaalfde jaar of aan bestuurd heeft en eerie plaats in bet Staten-Collegie bezorgde , waar hij zich zoo ijverig oefende , dat hij naauwelijk 23 jaren oud zijnde , tot Predikant in de nieuwe gemeente van Hanau werd beroepen. Doch hier vertoefde hij slechts kort , en werd aangesteld tot Onder-Regent van het Staten-Collegie te Leiden. Dan deze bediening naauwelijks een jaar waargenomen hebbende , werd hij tot Gewoon Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan de Hoogeschool te Utrecht beroepen , welk ambt bij den 12den November 1662 aanvaardde met eene Intreerede van de Christelijke leer (1) In 1664 werd hem ook het predikambt , en in 1671 het onderwijs in de Kerkelijke Geschiedenis opge­dragen. Tweemalen bedankte hij voor het beroep naar de Leid­sche Hoogeschool. Te Utrecht vertoefde hij tot aan zijn einde den 12den November l 679 , hebbende bij zijne echtgenoote Maria H ei danus, eerder weduwe van D io n ys C ru c i us, Predikant te Nijmegen , eene dochter en drie zoons verwekt , onder welke P i e ter Burman en Frans Burman, die beide volgen. Onze Hoogleeraar was godvruchtig en vredelievend doch stijf op zijn stuk staande , het welk hem meermalen tegen zijn zin in twis­ten heeft gewikkeld , niet het minste met zijnen ambtgenoot Es s e­ni us; zijne zinspreuk was: Quid miseri sumus (wat zijn wij el­lendigen)? De stellingen van C o c cej u s toegedaan , toonde hij zich een waardig , hoewel geenszins een slaalsch navoiger van dezen grooten Meester. In zijn hoofdwerk: Synopsis Theologiae heeft hij diens foederalistische behandelingswijze der dogrnatiek vooral nader uiteengezet en ontwikkeld. Hij was buitengemeen werkzaam en heeft door den druk gemeen gemaakt. Verklaring over de vijf boeken Mozes. eerst 1660 in 8°, daarna Utr. 1668. 4°, in het Hoogduitsch vertaald Frankf. 1693. Kassel. 1705. 4°. Verklaring over de Boeken J o z ua , Ruth en de Rigteren. Utr. 1675. 4°. in het Hoogduitsch vertaald Frankf. 1695 en Kassel 1705. 4°. Verklaring over de Boeken van Sa in u el. Utr. 1678. 4°. Verklaring over de Boeken der Koningen , Kronijken , Ezra, Nehemia , Esther. Amst. 1683. 4°, in het Hoogduitsch Frankf. 1695 en Kassel 1705. 4° , welke vier werkjes later gezamenlijk zijn uitgegeven onder den titel : (1) De doctrina Christiana. 1594 Verklaring over de H. Schrtft van Genesis tot Esther. Amst. 1740. De tnoralitate Sabbati hebdomadalis. 1665, hetwelk vele twist­schriften heeft uitgelokt. Synopsis Theologiae et speciatint foederum Dei ab initiis seculorutn usque ad consummationem eorum. Traj. 1671. 2 vol. 4°, herdrukt 1681, 1687. Geneve 1691, Bern, Amid. en Fran. 1699, Anat. 1701, het welk door Dirk Smout in onze moeder­taal is overgebragt, onder den titel: Synopsis of kortbegrip van de H. Godgeleerdheid. Utr. 1683 en 1688. 2 deel. Ook verscheen onder zijnen naam: Narratio de controversiis nuperius in Academia Ultrajectina tnotis , et depulsio eorum , quae contra objecta fuerunt , in qui­bus- praecipue de natura mentis humanae et congenitae viti­ositatts in infantibus agitur. Traj. 1677. 4° , het welk mede vele twistschriften voor en tegen ten gevolge had. Exercitationes .dcademicae. Roterod. 1683. 2 vol. 4°, uitge­geven door Abraham van Haien, Predikant te Oude Tonge. Tractatus de passione Christi , cui accedit sermo inaugura­lis de doctrina Christianae Ecclesiae Novi Instrutnenti per om­nia saecula. Herborn 1695. 4°, waarvan Johannes van Lent de uitgave bezorgde. Orationes Academicae cusn Oratione funebri G r a e v i i. Tra­ject. 1700. 4°, in het Nederduitsch vertaald onder den titel: Mlle zijne Oratien, alsrnede een Lijkrede door Graevius over zijn Leven en Sterven. Utr. 1700. 4°. Hij is door J. van Munnickhuysen, door J. Baptist en door Andreas Valliant in plaat gebragt. Zie Burman, Traject. Erud., pag. 50-54; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Kok, raderl. Woordenb. ; S a x e, Onom. Liter. , Pars V. pag. 71 , 72 , 595 ; Lijst der Professoren achter A. Drakenburch, Plechtige Redev. over het eeuwf. der Utr. Hooges. , bl. XXXI ; de Feller, Dict. Hist.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Heringa, Oratio de auditoris, pag. 132, 139, 173 sqq. 185 sq. 203 ; van Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en IVetens., D. I. bl. 240, D. II. bl. 521; Nieuwenhuis, Algem. Woordenb. van Kunst. en Wetens. , D. I. bl. 497 ; Biogr. Nation.; Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Hem Kerk , D. I. bl. 382; Schotel, Kerk. Dord., D. II. bl. 19; Siegenbeek, Geschied. der Leids. Hooges., D. It. T en B. bi. 288 ; Biogr. Univers. , Tom. 111. pag. 274; Glasius, Godgel. Nederl. BURMAN (PIETER) , de oudste zoon van den voorgaande, gebo­ren te Utrecht den Eden Julij 1668, was maar elf jaren oud toeri bij zijnen vader verloor. Na zijne eerste letteroefeningen aan de Latijnsche scholen zijner geboorteplaats , onder den bekwamen Rec­tor N. Su ren donk volbragt te hebben , oefende hij zich verder in de Letteren aan de Hoogeschool aldaar , onder het opzigt van: 1595 den vermaarden Johan George v ins. Vervolgens tot het beoefenen der Regtsgeleerdheid overgaande, genoot hij het on-derwijs in die Wetenschap van de Hoogleeraren Lukas van de Poll, Gerard Noodt, Johan van Muiden en Hendrik C o c cej us. Hij maakte hierin binnen kort zulke aanzienlijke vorder ingen , dat hij weldra , onder voorzitting van v an M ni-d e n , openlijk verdedigde eene verhandeling over eene Romein­ache wet betrekkelijk de erfenissen (1). Ten dezen tijde deed hij een overstap naar Leiden , en vertoefde aldaar een jaar,, in welk tijdvak hij zijn nut deed met de wijsgeerige lessen van den kun­digen Bu rc h ar dus de Vo lder , tevens om zich verder te bekwa­men in de spraak der Grieken en Latijnen benevens hunne Ge­schiedenissen en Oudheden , vlijtig de collegian bijwonende van den vermaarden Theo do rus R yc kius, die Coen bezig was om C o r­nelius Ta citus te verklaren , en nit wiens onderwijs , hij seders menigmalen betuigd heeft , ongemeen veel nut te hebben getrok­ken ; alsmede uit de lessen van den beroemden Jacobus G ron o- v iu s. Dus wel toegerust en eenen rij ken schat van geleerdheid opgedaan hebbende , verliet hij de Leidsche Hoogeschool , en kwam te Utrecht terug , om op nieuw het onderwijs van den door hem zoo zeer geliefden G r a e v i us te genieten. Ten jare 1688 , het twintigste zijns ouderdoms , maakte hij een einde aan zijnen Akademischen loopbaan en erlangde in . %art den titel van Leeraar in beide de Regten , na alvorens eene verhandeling over de overeenkomsten (2) geschreven en in 't openbaa,r verdedigd te hebben. Zijne kundigheden verder zoe­kende uit te breiden en tevens m.eer bekend met zijn vak te worden , deed hij eene reis door onderscheidene deelen van Duitsch­land en Zwitserland. In zijne Vaderstad teruggekeerd , begaf hij zich tot de beoefening van de Regtsgeleerde praktijk , bezocht vlij­tig de pleitzaal , en verdedigde onderscheidene taken , met zulk eene kracht van welsprekendheid en regtskunde , dat grout en klein zijne voortreffelijke gaven roemden en bewonderden, Den 1 sten Decem­ber 1691 door de Staten van 'Utrecht tot Ontvanger der Btsschop­pelijke of Geestelijke tienden aangesteld , lieten hem de bezigheden aan dit ambt verknocht , ruimer tijd over , om zijne aangeborene leerlust in het beoefenen der oude en latere Schrijvers , Dichtkunst en verdere wetenschappen den ruimen teugel te vieren ; en stelden hem ook in staat , om na verloop van tijd de schoonste vruchten daarvan aan de geleerde wereld mede te deelen. Na eerst voor een leerstoel in de Letteren te Harderwijk te zijn in aanmerking gekomen , werd Burman ten jare 1696 door de Burgemeester en verzorgers der Hoogeschool te Utrecht, tot Buitengewoon Hoogleeraar (1) Disputatio Juridica , ad Legem Juliam de vicesitna Haere­ditatum. Traj. 1687. 4°. (2) Dissertatio Juridica Inauguralis de Transactionaus. Traj. Rhen. 1688. 4°. 1596 der Welsprekendheid en Dichtkunst aangesteld , welke post hij aanvaardde met het doen eener redevoering : over de Welsprekend­ heid en Dichtkunde (1). In 1608 tot Gewoon Hoogieeraar aa . , titel van Hoogleeraar in de-gesteld , kreeg bij in 1703 mede den Staatkunde. Tweemalen bekleedde hij hier de waardigheid van Rector Magnificus eerst in 1703 , daarna in 1711 , de eerstemaal legde hij die neder met eene Redevoering ten betooge dat het wenschelijker ware in een gemeenebest dan in een Koningrijk te leven (2), de tweede reis met eene Redevoering Over de Pre Konsten, eertyds het eenigste sieraad der scholen en Akade. mien ; maar hedendaags van dat aanzien beroofd en ver­laagd (3). De vacantie van het jaar 1714 nam hij te baat , om eene reis naar Parijs te doen , alwaar hij de tijd van zes weken, die hij, er doorbragt , merendeels besteedde met het door­snuffelen van de beroemdste boekerijen , en zoo wel gedrukte als ongedrukte boeken en schriften onderzocht , en er ten zijne nutte aanteekeningen uit maakte , met die naauwkeurigheid en dat fijn oordeel, welke hem zoo eigen waren; hij verzamelde zich daar niet alleen eenen rijken schat van geleerdheid , maar maakte ook kennis met de aanzienlijkste Geleerden , en drong zich in de guest van den Oudheidkundigen Benedictijner B e rn a r d de Mont fa a­eon, wiens vriendschap sedert , altoos bij hem op hoogen prijs heeft zestaan. Te Utrecht teruggekeerd , had hij het genoegen eene talrijke schare jongelingen aan te treffen , uit velerlei oorden za mengevloeid , mu zijne lessen te hooren, en zich kundig te maken in de onderscheidene takken der wetenschappen , die hij leeraarde. In het jaar 1715 werd hem door de Bezorgeren der Hoogeschool te Leiden het Professoraat in de Geschiedenissen , Welsprekendheid en Grieksche talen opgedragen, welke waardigheid hij den 2den Julij van gemelde jaar aanvaardde, met het doen eener Redevoering.: over de eigenlijke ambtspligten van een openbaar leeraar in de beschaafde Letteren (4). Vervolgens werd nog bij zijne task ge­voegd , het onderwijs in de Vaderlandsehe Geschiedenissen en dat der Dichtkunst. Na het overlijden van den beroemden W ol fer d u s Senguerd, verkreeg hij het opzigt over de Akademische-Bibliotheek , welke post hem bijzonder aangenaam was, en die hij ten jare 1725 aanvaardde met het doen eener plegtige Redevoering : over de openbare boekerfjen en hare opzigters (5). Tweemalen was B ur- (1) Oratio de Eloquentia et Poetice. Traj. Rhen. 1696. 4°. (2) Oratio de feliciori vivendi conditione in rebuspublicis , quam in regnis. Traj. ad Rhen. 1704. (3) Oratio de Artibus Liberalitus , soils olim Academiarum et scholarum ornamentis , hodie vero ex dignitate in infimum locum dejectis. Traj. ad Rhen. 1712. 4°. (4) Oratio de publici humaniorts disciplinae Professoris proprio Officio et Munere. Lugd. Bat. 1715. 4°. (5) Oratio de Bibliothecis publicis , earumque Prae fectis. Leid. 1725. 4°. 1597 m a n met de aanzienlijke waardigheid van het Opperbestuur der Leidsche floogeschool vereerd , de eerste maal legde hij die neder ten jare 1720, met eene geleerde , sierlijke en scherpzinnige Rede­voering: over de studie der Letteren (1); en de tweedemaal in 1735 met eene Verhandeling over de Letter- en Spraakkundigen (2). Burman was vast , sterk en zeer vlug van ligchaam , van een middelmatige statuur , doorgaans zeer gezond , welken toestand hij lang door eerie goede levenswijze ongeschonden bewaard heeft. Zijn wezen was vrolijk , aangenaam , en een guile blijheid gepaard met deftigheid, waren zijne karaktertrekken. Bij zijne vrienden was hij boertensgezind , openhartig , nimtner veinzende, altoos de waarheid sprekende, hebbende eenen innigen afschrik voor alle leugen en vlei­jerijen , deze openhartigheid , verzekert men , was wel eens oorzaak , dat hij de daden van sommigen in een al te ongunstig daglicht beschouwde , en in het beoordeelen daarvan zoo met pen als mond niet bedacht was zelf een mensch te zijn, dat is aan feilen en gebreken onderhevig. Dus leefde de vermaarde man tot weinige Jaren voor zijne flood , tot op zijnen ouderdom toe genoegzaarn frisch en gezond , tot dat hij ten deele wegens zijne hoogklim­mende jaren , ten deele wegens al te groote ingespannenheid van geest , de vlugheid van zijn ligchaam allengskens began te verlie-zen, terwijl evenwel de kracht van zijnen geest nog altijd even frisch , levendig en werkzaam bled. De scheurbuik namelijk oastte zijn ligchaam zoo geweldig aan , dat het hem duizelingen in het hoofd, vermoeidheid in de leden , en vreesselijke pijnen , inzonder­heid aan de enkels veroorzaakte , welke meer en meer toenemende, zoo geweldig aan het woeden raakten , dat er eene geheele versto­ring der zenuwen en pezen , en eene versterving van den regter voet op volgden; door zoo vele piinen weed hij gefolterd tot dat hij ein­delbk den 31sten Maart 1741 's morgens ten half tien ure, den jongsten levenssnik gaf. Hij was gehuwd met Eva C 1 o t t e rb o o k e bij wie hij tien kinderen verwekte, van welke er acht vroegtijdig zijn overleden en al teen twee zoons hem overleefd hebben , name­lijk Frans Burman en Kaspar Burman, die beide volgen. Zijn afbeeldsel gaat onderscheidene malen in prent uit, men vindt het ook aan het hoofd zijner uitgaven van Ph aedrus en Val e­ri us F 1 a cc u s; in een klein rondeel door de faam op eene walk getorst , op de titelplaat aan het hoofd van zijne Poemata. De lof van dezen grooten man wend door de Dichters van zijnen tijd zoowel in Nederduitsche als Latijnsche verzen bezongen , doch het ontbrak hem oak aan geene vijanden , die hij zich door zijn hekelend en schimpend schrijven op den hals haalde, ook liet hij Been gelegenheid voorbijgaan om de geestelijkheid innig te gis­pen en hij haalde zich niet weinig de haat van die lieden op den hale door het uitspreken en laten drukken van zijne Oratio pro (1) Oratio in humanitatis Studio. Leid. 1720. 4°. (2) Oratio Pro Litteratis et Grammaticis. Leid. 1735. 4. 1598 Comaedia in auspiciis Academicarum recitationum quibus Te­rentii explicantur comaediae cum Praefatione ; welke ook spoedig in het Nederduitsch verscheen , onder den titel van : Pieter B u r-mans Redevoering voor de C omedie, in 't openbaar opgezegt bij den aanvang zijner Akadernische lessen , over den Toneel­digter Ter entius. Mr. 1711. 4°, dit stuk had niet minder dan 13 schimp- en schotschriften op hem ten gevolg. Zijn twist met den geleerden Jan le Clerc gaf mede aanleiding tot bet wisselen van onderscheidene vinnige schimpschritten. Bovendien werd B u r-mans goeden naam en zedelijkheid, niet weinig bezwalkt door een verdrietig proces, hem aangedaan door eene Haagsche dienstmeid. Het regende schotschriften over deze ergerlijke zaak, en de Hoog­leeraar, die welligt geheel onschuldig was, werd niet alleen het slagtoffer der hebzucht van een ligtvaardig vrouwmensch , maar strekte bovendien tot een voorwerp van spot der janhagel-vernuften onder het verachtelijkste gemeen. Veelvuldig is de letterarbeid van dezen geleerden en beroemden Hoogleeraar, lien hij door den druk heeft gemeen gemaakt; want hehalve de reeds vermelde Oratien heeft hij er nog een aantal , waaronder de Lijkredenen op Everard van Weede, Herman van Haien, Johan George Graevius en Joha n van Broek­huyzen, en over vertichillende onderwerpen uitgesproken , die alle verzameld zijn , en met eene bikevoegde voorrede in het licht ge­geven door den schranderen Regtsgeleerden Nikl aa,s B o n d t, welke verzameling deze nog met een aanhangsel van losse verzen van Burman heeft verrijkt, en in 's Gravenhage ten fare 1759 in 4° doen drukken. De uitgave van des Hoogleeraars overige dichtstukken , heeft men aan zijn broeders zoon to danken , die ze ter perse heeft overge­geven , onder den titel van: Petri B u r m a n n i Poematum Libri IF. nunc primum in lu­ cem editi , curante Petro BurmannoJuniore.Amst. 1745. 4°. De voornaamste zijner werken zijn : Gu.dii et Saravii Epistolae. Ultr. 1697. 4° , Lugd. Bat. 1711. 4°, et Hagae Comitum 1714. 4°. P h a e d r i Fabularum Aesopiarum Libri 1 1 cum integris Commentariis. M. Gudii et aliorum. A mst. 1698, andermaal in 1718 en ten derde male Lugd. Bat. 1745. 8°. Q. Horatius Flaccus, cum Jani Rutgersii Lectionibus Tenusinis. Traject. Batay. 1699. 12°. Zeic.sive Jupiter Fulgurator, , Traj. Rhen. 1700. Leidae 1734. 4°• Unum dulce Epistolium unius domini studiosi Amsteloda­mensis ad suum Reverend. Dom. Nagistrum (h. e. Melchi orem Lei d e k k e r u m Theol. Professorem) sine anno of loco. 4°. Unum Epistoliurn Epistoliorum dukisimorum dulcissimum unius fidelissimi discipuli et olim scholarum ad suum Copenhagae 1706. 4°. 1599. Severini a Clamoribus Epistola ad iimicum de vita,stu­diis et moribus T h o in a e Cr e n , excellentissitni viri, Polyhistoris. Amst. 1706. 4°. Praefatio ad J a n i G ru t e r i Inscriptiones , .editas,„ 1707. folio. P e t r o n i i Satgricon, curn integris doctorum virorum Com. mentariis. Traj. Rhen. 1709. 4° et Amstelaed. 1743. 4°. Le Gazettier Menteur °it Ilisr. I e C le r c convaincu de Men­songe et de Calotnnie par Pierre Burman a Utrecht 1712.14°. Antiquitatum Rornanarurn brevis descriptio. Traj. Rhen. 1711, meermalen herdrukt. J o. Georg. G r a e v i i Orationes , quas Ultrajecti habuit cum Praefatione. P. Burmann i. Lugd. Bat. 1717. 8°. Velleji Paterculi quae supersunt , cum intregris docto­rum virorum scholiis , curante Petro B u r m a n n o. Lund. Bat. 1719. 8° , andermaal ib 1744. 8°. Ph a e d r i Fabularum Aesopiarum Libr. V. (zonder aantee­keningen). Hagae Comitum 1719. 12°. Quinctiliani de Institutione Oratoria Libri , cum Decla­mationibus. Lugd. Bat. 1720. 2 vol. 4°. Justinus, cum soils variantibus Lectionibus et Praefa­tione. Lugd. Bat. 1722. 4°. Valerii Flacci, .drgonautica. Leidae 1724. 4°. Sylloge Epistolarum a viris illustribus L i p s io , Heinsio, Gronovio, scriptaruin. Leidae 1724. 5 vol. 4°. Georgii Buchanani Opera omnia. Lugd. Bat. 1725. 2 vol. 4 3. Carmen Elegiacum in natalem acaderniae diem recitatum. L. B. 1725. Catalogus rarissimorum et praestantissimorum Librorum , qui in Thesauris Romano , Graeca, Italico et Siculo conti­nentur,, auctore P. Burma n n o, cum Praefatione. Leidae 1725. 8°. Petri C u n a e i et doctorum virorum ad eundem Epistolae. Accedit Oratio in obitum B o n av entur ae Vulcanii. Lugd. Bat. 1725. 8°. Epistola ad Clau dium Capp err onnerium , Theologum Licentiatum , .Diaconum Ambionensem , et Graecae linguae Professorent de nova ejus M. Fahii Quinctiliani de Insti­tutione Oratoria editione. Leidae 1726. 4°. 0 v i di i Opera omnia IV Yoluminibus comprehensa. Amstel. 1727. 4°. Phaedri Fabularum, .dEsopiarum Libri 7 , cum novo com­mentario P. B u r ma n n i. Leidae 1727. 4°. Prodromus Animadversionum in novarn editionem Pogta­rum Rei Venaticae sub auspiciis viri clarissimi (i. e. Si g e­ber ti Ha verkamp i) proditam -(sine loco et anno). 4°. Patae Latini Minores Gratius Faliscas, Nemesianus, Calpurnius, Rutilius Numatianus, Serenus Samoni­cus, et alii. Leidae 1731. 2 vol. 4°. 1600 Sinceri Hollandi (i. e. Petri Burmanni) Epistola ad Eruditos Miscellanearum Observationum editores in #Jiscell. Observ. Tom. V. vol. III. pag. 129-126 et vol. VI. Tom I. pag. 227-268. Favoriti Norici (i. e. Petri Burmanni) Observationes ad Nic. Hier. Gundlingii Discursus de Republica Hol­landica et 0 t to c a r i H a m m e n s i s Schediasma Nomico-Philo­logicum , adversus E v e r. 0 t t one m qui per latus Gun d l i n-g i i petibatur apud doctam Philyream (sine anno) 8°. Favoriti Norici Appendix ad Observationes Gundlingi­anos Discursus de Republica Hollandica. 8°. Charlottae Amaliae N. (i. e. PetriBurmanni)Epistola ad C 1. Eve rar du m Ottonem Juris Consulturn et Ante­cessorem data Halae Magdeburgicae. 1735. 8°. C. Suetonius Tranquillus cum notis integris virorum doctorurn , curante Petro Burmanno, qui et suas adnota­tiones adjecit. Amst. 1736. 4°. M. Annaei Lucani Pharsalia , cum Commentario Petri Bur m a n n i. Leid. 1740. 4°. P. Virgi1ii Maronis Opera , cum integris et ernendati­oribus Commentariis S e r v i i etc. interruptarn editionis curam suscepit et adornavit Petrus Burmannus Junior. Amst. 1746. 4°. C I. Claudiani Opera , CUM notis integris virorum docto­rum , imprimis N. Ileinsii et Petri Burmanni. Atnst. 1760. 2. vol. 4°. Ook heeft onze Hoogleeraar sommige deelen van den Thesaurus Italiae et Siciliae , met zijne geleerde voorredens verrijkt. Zijn portret is gegraveerd door Jacobus Houbrake n. Zie Saxe, Onom. Liter. , Pars V. pag. 466-476 ; Lijst der achter D r a k e n b o r c h s Plecht. Redev. over het Eeuwf der Utr. Ilooges. , I.I. L; deFeller, Diction. Hist. ; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Hoeufft, Parnasus Belgic. , pag. 202 et 203 ; Nieuwenhuis, Algem. Woordenh. van Kunst. en Wetens., D. 1. bl. 497 en 498; van Kampen, Ge­schied. der Nederl. Lett. en Wetens., D. I. hi. 420; H offm a n Peerlkamp, de Poet. Latin. Nederl., pag. 489-491 ; Collotd'Es­cury, Holland's Roem, D. I. A. bi. 26. D. IV. bl. 45, A. 260, 261, 262 ; Biogr. Nation. ; Algem. Woordenh. der Zamenl. ; S i e g e n b e e k, Geschied. der Leids. Hooges., D. I. bi. 260, 265, 272, D. II. bl. 40-42, T en B. bl. 177 en 178; Bo u ma n, Geschied. der Geld. Hooges., D. II. bl. 38; Biogr. Univ., Tom. III. pag. 274. BURMAN (Faiss), broeder van den voorgaande , geboren te Utrecht den 15den Mei 1671 , werd, naauwelijks acht jaren oud zijnde, van het opzigt zijns vaders beroold. Na zich zoo aan de Latijnsche school te Utrecht als te Alkmaar ongemeen vlijtig op de Latijnsche en Grieksche talon te hebben toegelegd, oefende hij zich in eerstgemelde stad onder Johannes Georgius Gra e vi u s verder in de Letterkunde en Oudheden , vervolgens 1601 Itoorde hij te Leiden de wijsgeerige en wiskundige lessen van den Hoogleeraar Burch ard de Voider, te Utrecht de godgeleerde lessen van Hermannus Witsius en Hermannus van Haien, te Franeker die van Campegius Vitringa, de Oude, Johan­nes an der Waeijen en Hermannus Alexander Roe' en in het Syrisch , Chaldeeuwsch en Rabbijns van Jakob Rh en-f erd, terwijI hij zich de gronden over de Hebreeuwsche taal door eigen vlijt in zijne ledige siren had eigen gemaakt. Voorts woonde hij te Groningen, de lessen van Johannes Bra un t'e Dordrecht die van Salomo van Til en te Amsterdam die van Pe trus Fr a ncius bij. Kort hierop, werd hij , nog Student zijnde, tot Predikant te Koudum, in Friesland, beroepen. In de dienst aldaar bevestigd , voldeed hij met ijver aan alle de Owen van een getrouw Leeraar, en ten einde zijne kundigheden al verder nit te breiden, ontbood hij eenen geleerden Jood van Amsterdam, dien hij eenige tijd op zijne kosten ondeerhield, ten einde door hem weer grondig in het Hebreeuwsch te worden onderwezen , terwijl hij voorts door eigene oefening de Arabische spraak leerde. Omtrent drie jaren te Koudumgestaan hebbende ontving een beroep naar Bridle; werwaarts hij in 1698 vertrok. TerwijI hil hier stond, werd hij in het jaar 1702 benoemd , om als Hofprediker de Staatsche Gezanten naar Engeland te vergezellen , welke in last hadden de Koningin A n n a over hare komst tot den troon te begroeten. Hij nano deze gelegenheid waar, otn vele geleerden , voornante Biblio­theken en de Hoogescholen te Cambridge en Oxfort te bezoeken. Zijn Latijnsch reisjournaal is in 1828 door Dr. Abraham C a pa­dos e in het oorspronkelijk uitgegeven. Naauwelijks was hij weder te huis gekomen of hem werden ter zelfder tijd de heroepen van Nijmegen en Enkhuizen opgedragen; zijne keuze hepaalde zich tot laatstgetnelde plaats, alwaar hij den Eden JuIisj 1703 weed bevestigd. Ter naauwernood twee jaren hier verbeid hebbende, werd hij als Leeraar in de gemeente van Am­sterdam begeerd, alwaar hij den 10den Mei 1705 zijne intrede predikte. Nadat hij omtrent tien jaren aldaar bet Evangelic ver­kondigd had , hood men hem het Hoogleeraarsamht in de Godge­leerdheid te Utrecht aan, hetwelk hij op den 26sten Februarij 1715, met eette plegtige Redevoering o rer hetgeen, er vereischt wordt om een waar en volmaakt Godgeleerde te zjjn (1), aanvaardde. 'zijne dienst aldaar met ongemeene waardigheid , het korte tijdvak van slechts vier jaren en omtrent zeven maanden waargenomen hebbende, werd na eerie korte ziekte , den 22sten September 1719, door den flood van qnen post afgelost. . Na in Mani van dat zelfde jaar het Rectoraat te hebben nedergelegd met . eene Re- (1) Theologus, sive de its , quae ad verum et eonsummatum theologum requiruntur Oratio inauguralis, Traj. 1715. 4°. 101 1602 devoering over de vervolging van Diocletiaan en hare glorie­rijke uitkomst (1). Men vindt van hem getuigd , dat hij voorbeeldig naarstig was, en in aanhoudende werkzaamheid, ook de voetstappen van zijnen vader drukte, zoodat de zon hem zeldzaam op zijne legerstede ver­raste. Voorts was hij schrander,, vrolijk , en levendig van geest , vriendelijk in zijnen omgang en dagelijksche verkeering , daarbij aangenaam in gezelschap , mar tevens ook ernstig, waar zulks ver­eischt werd ; een getrouw vriend , en een waar lief hebber van ge­leerdheid en deugd. Bij was gehuwd met Elizabeth Th i e r ens, uit een oud ge-slach t te Delft geboren , en verwekte bij haar vier zoons , J o h a o­nes Burman, Frans Burman, die beide volgen, Abraham Burman, koopman te Amsterdam , en Pieter Burman, die mede volgt. Zijn afbeeldsel is gegraveerd door J a c ob u s 11 ou= braken in fol. Burman heeft door den druk gemeen gemaakt : B u r in a nn orum pietas gratissimae beati parentis mernoriae communi nomine exhibita , adjiciuntur mutuae Philippi Lim­ burgi et Francisci Burmanni Epistolae. Traj. 1701. 8°. Der Spinosisten hoogste goed vergeleken met den .Hemel op aerde van F. van Leenhof. Enkh. 1704. 8°. Yriendelyke uitnoodinge door twee brieven aan Fr e der c u s la an L e e n h of gedaan , om zich te zuyveren van zyne Spinosisterije, of , om daar van overtuigt , van dezelve opreg­ telijk of te staan , en van hem net een brief beantwoordt , en van de hand geweesen. Enkh. 1705. 8°. De Harmonie ofte overeenstemminge der vier H. Evange­ listen. Amst. 1713. 4°. Dissertatio de Terrae filiis. Traj. 1719 4°. Francisci Burmanni V. D. 111. Itineris Anglicans acta diurna ; nunc primum edidit , praefatus est notisque illustravit Abrahamus Capadose, Med. Doct. Amst. 1828. 8°. Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Burman, Trtject. Erudit. , pag. 54-56; Lijst der Professoren , achter Drakenborch Redev. over het Eeutof. der Utr. Hooges., 1,1X;de Feller, Diction. Hist.; Kok, Vaderl. Woor­denb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; J. Heringa, Oratio , pag. 144 ; N i e u w e n h u i s, Algem. Woordenb. van Kunst. en Wetens. , D. I. b1. 498; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens. , D. 1. hi. 240; Collot d'Escury, Holland's Roma. D. VII. hi. 18 noot ; Naaml. der Geref. Predik. te Amst. , hi. 33 ; Biogr. Univers., Torn. HI. pan. 274; G I asi us, Godgel. Nederl. BURMAN (FR kris) , de oudste zoon van Pieter Burman, en van Eva C 1 ot terbo ok e, geboren te Leiden , begaf zich , na in de gronden der Fraaije Letteren onderwezen te zijn , tot de (1) Oratio de persecutione Diocletiani eiusque exalt gloriosis­shit°. Traj. 1719. 4°. 16113 &rijgsdienst , alwaar hij door zijn goed gedrag ten laatste tot Lui.-tenant-Kolonel werd bevorderd. Hij was een geleerd man , die een vast geheugen en vele kundigheden bezat. In zijne klimmen de jaren gepensioneerd zijnde , en te Utrecht wonende , had hij veel lief hebberij voor het oud Fransch , en heeft daaruit , vele Nederduitsche woorden en oudheden opgehelderd, en die in het licht gegeven onder den titel van : Eenige aantnerkingen de Nederduitsche tad aangaande; en eenige nieuwe aansnerkingen , de Nederduitsche taal en ver­scheiden Oudheden aangaande , door F(r a n s) B(u r m a n) L(ui­tenant)-C(ollonel). Utr. 1757--1761. 2 deelen 8°. Ook heeft hij doen drukken , doch niet in het licht gegeven: Onderzoek aangaande A hasuer o s, die Esther ter vrouwe heeft gehad. 8°. Zie de Chalmot, Biogr. Weordenb. BURMAN (KisPER), een broeder van den voorgaande , geboren te Utrecht in 1696 , werd van zijne jeugd of aan onder het verstandig be­stuur van zijnen geleerden vader tot de Letteroefeningen opgeleid, waar­in hij ook uitmuntende vorderingen maakte, terwisil hij zich inzonder­heid op het vak der Geschiedenissen toelegde en wel bepaaldelijk tot dien tak , welke de oudheden en gebeurtenissen van zijn Vaderland ten onderwerp heeft. Ten gevolge van zijne verdiensten en be­kwaamheid , in 1724 tot Raad in de Vroedschap der stad Utrecht aangesteld en later meermalen het ambt van Schepen en Burge­meester hebbende waargenomen , bekleedde hij sedert vele Stads­en Staats-Commissiin, zoo ten dienste , van het gewest als van het geheele bondgenootschap. Bijzonder veel dienst bewees hij door ijverig gebruik te maken van den toegang tot Stads- en 's Lands­papieren. Burman overleed in Augustus 1755 en was gehuwd met Anna Maria de la Bassecour, bij wie raj vier kinderen ver­wekte , twee dochters en twee zoom, van welke de oudste, Jo k ob Fabrieius Burman, is geweest Raadsheer in het Hof van Bra-band en de ander Ontvanger van de Grafelijke inkomsten. De werken die hij door den druk gemeen gemaakt heeft zijn: Ha d r i anus FL sive 4nalecta historica de 11 a d r i a n o Sexto Trajectino, Papa Romano etc. Traj. 1727. 4°, welk werk vooreerst de korte schets van het leven van genoemden Paus door G e r. M o r i ngius bevat, waarop volgt, hetgeen de Pausse lijke Geschiedschrijver Paul Jovius , daarvan heeft opgeteekend; waarna men de geschiedenis van het Conclave van A d r i a a n ont­moet ; vervolgens, Itinerarium B a dr iani VI, ab Hispanid Roman usque , ac ipsius Pontificatus -eventus, per Blasium Ortizium; en dan Apocalypsis, sive visio mirabilis, super iniserabili statu ,natris Ecclesiae, et de summa Spe ejus repa­randae ex inopinata promotione Fen. D. D. A d r i a n i , jectensis et Hispaniarurn Archiepiscopi etc. 4uctore Cornelia 1604 Aurelio Goudano; voorts nog eenige andere stukjes , hetwelk een en ander vervolgens opgehelderd wordt door een goed getal aanteekeningen van onzen Schrijver. Trajectum eruditunt, Virorurn doctrina inlustrium , qui in urbe Trajecto , et regione Trajectensi nail sunt, sive ibi ha­bitarunt, vitas, fata et scripta exhibens. Traj. 1738. 4° , editio secunda ibid. 1750. 4°. Utrechtsche Jaarboeken van de viiftiende eeutv, vervattende het m,erktvaartlige in het gesticht, en voornamentlyk in de stadt Utrecht, zedert den jare 1402 en vervolgens voorgeval­len. 1750-1754. 3 deelen. 8°. Ook heelt 14j aan het hoofd van den nieuwen druk van den Petronius zijns vaders. Amst. 1743 in 4° eene Voorrede ge­plaatst. Zie Saxe, Onomast. Liter., Pars VI. pag. 73; de Feller. Diet. Hist.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Ne­derl. ; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens. , D. II. bl. 236 en 237; Biogr. Nation. ; Algem. Woordenb. der Za­menl.; Biogr. Univers. , Tom. III. pag. 274. BURMAN (JoHANNEs), oudste zoon van Frans Burman, en van Elizabeth Thierens, geboren te Amsterdam den 26sten April 1706 , was een discipel van Boerhave en werd ten jare 1728 Hoogleeraar in de Kruidkunde in zijne geboortestad. Na het uitgestrekte tijdvak van 51 jaren onderwijs in deze wetenschap gegeven en met eenen gadeloozen ijver, de kracht , hoedanigheden en eigenschappen , van een ontelbaar aantal kruiden en planten , zoo uit­als inheemsche, onderzocht te hebben , overleed hij den 20sten Januarij 1779. Burman was gehuwd met Adriana van Buuren en heeft bij Naar eene zoon verwekt , Nikola as Laurens Burma n, die later volgt. Zijn portret gaat in plaat uit, gegraveerd door II ou braken, in gr. 4°. Van hem zien de volgende werken het Licht : Thesaurus Zeylanicus , exhibens plantas in insula Zeylana nascentes. Amst. 1737. 4°. Rariorum Africanarum plantarurn ad vivum delineatarurn IV Decades. Amst. 1738. VI Decades. Amst. 1739. 4°. Herbarium Amboinense RuMphii latine a B u r m a n n o redditum. Amst. 1741. 6 Tom. fol. , waarbij hij wader den titel Auctuarium. Amst. 1755. fol. een aanhangsel en register voegde. Plantarunt A,nericarum fasciculos• X, continentes plantas, quas olim Car. Plumierus detexit , atque in insulis An­ tillis ipse depinxit, edidit, descriptionibus -atque observatio­ nibus illustravit J. Burmannus. 1755-1760. fol. Flora Malabarica , sive Index in omnes Tomos Horti Mala­barici. Amst. 1769. fol. 1605 Zie de Feller, Diction. Hist.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Nieuw enhui s, Algetn. Woordenb. van Kunst. en Wetens. D. I. bl. 498; van Kampen, GesChied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. II. bl. 347; Collot d'Escury, Holland's Roem, D. VI 1. hi. 308, 309, 310; Biogr. Nation.; van Lennep, Must?. Atnstel. Athen. Memorabilia, pag. 38, 142, 227, 254; Biogr. Univ. , Torn. III. pag. 274. BURMAN (FRAN* een broeder van den voorgaande, geboren te Amsterdam den 3den October 1708, werd , na eene grondige Aka­demische voorbereiding, in 1732 Predikant te Katwijk aan den Rijn; in 1736 van daar naar Nijmegen beroepen , vertrok hij la­ter naar Utrecht , waar hij in 1743 Hoogleeraar in de Godge­leerdheid werd. Hij aanvaardde dit ambt den 23sten September van dat jaar met eene Redevoering over den pligt van eenen onder­wfizer in de Godgeleerdheid (1). Den 28sten Maart 1746 Rec­tor-Magnificus geworden zijnde, lag hij die betrekking neder met eene Redevoering over de regte wijze orn God te hennen en te dienen (2). Ook zag hij zich in 1771 het Hoogleeraarambt in de Kerkelijke Historic opgedragen en overleed aldaar den 10den April 1793. B urm a n was een zeer ijverig Hoogleeraar en nog op tachtig jarigen leeftijdwerkzaam. Zijn portret is door J a c o b u s F o l k e m a gegraveerd in het Licht gegeven. Zie C. de Vries, Beschr. van de 150 verjar. der Utr. Hooges., Volgr. der Profess. , H. HI; Heringa, °ratio , pag. 148; Gla­sius, Godgel. Nederl. BURMAN (PIETER), meestal bekend onder den naar van P e-t rus Bu r m a nn us Se cu n d us , de jongste broeder van de beide voorgaanden, geboren te Amsterdam den 23sten October 1713, kwam, na zijnen vader vroeg verloren te hehhen , on­der het opziht van zijnen ootn Pieter Burman, en volbragt zijne jeugdige letteroefeningen aan de Latijnsche scholen van zijne geboortestad; bezocht vervolgens beurtelings de Iloogescholen van Utrecht en Leiden, atwaar hij , op het voetspoor van zijnen ootn en naamgenoot , inzonderheid de Fraaije Letteren en Regtsge­leerdheid beoefende, en daarin vooral gees minder roem vei wierf dan deze oorn. llij werd ten jare 1734 tot Doctor in de Regten bevorderd , na het verdedigen van eene letterkundige regtsgeleerde Verhandeling over het regt van gouden ringen te dragen (3). In Junij 1735 , werd l,ij door Curatoren van Frieslands Hoogeschool, tot Hoogleeraar in de Welsprekendheid en Geschiedenissen te Franeker aangesteld en deed te dier gelegenheid in Maart van het volgende jaar , cene Redevoering over de oordeelkundigen (4). In 1741 , werd Burman met den titel van Hoogleeraar in de Dichtkunde (1) De Theologi docentis munere. (2) De recte Deum cognoscendi et colendi modo. (3) De Jure aureorum annulorum. (4) Pro criticis. 1606 vereerd ; en in 1742 werd hij als Hoogleeraar in de Welsprekencl­heid en Talen te Amsterdam beroepen en deed bij het aan­vaarden van zijnen post eene Redevoering over de DichterlUke ingeving (1). In 1744 werd hij mede tot Hoogleeraar in de Dichtkunde benoemd, in 1752 tot Bestierder van de Stadsboekerij , en in 1753 tot Opziener van het Gymnasium. Na deze zijne onderscheidene posten met veel i iiver en nut voor de studerende jeugd, te hebben waargenornen , overleed hij den 24sten Junij 1778 , op zijn huitenplaats Sandhorst , bij Wassenaar,, no dat hij een jaar te voren zijn professoraat had nedergelegd ; en werd , em zijne uitmuntende geleerdheid , door alle vobrstanders van Letterkund.e betreurd. Hij muntte vooral uit als een Latijasch Dichter,, vol vuur en met een echten dichtgeest bezield, doch had eenigermate den scherpen aard van zijnen 00E11 , zoo als zulks blijkt nit zijne hooggaande vijandschap met C h r is tiaan Adolf K lotz en C h r is t o ph orus Saxe Hij was gehuwd geweest met Ma­ria Elizabeth van der,Streng, die hij den 8sten Maart 1745 in het kraambedde verloor. De volgende werken zijn door hem ter drukperse bezorgd: A d r. H e n r. V a I e s i i Emendationum et de Critica libri , quos edidit , cum. Praefatione et Notis. Amst. 1740. 4°. N ic. Heinsii Adversariorurn Libri VI. Harlingae 1742. 4°. Oratio in obitum cl. Co r n e l i i Si eben, Jurisprudentiae . Professoris. Amst. 1743. 4°. Petri Burmanni Majoris Pogmatum Libri IV. Amst. 1745. 4°. V i r g i l i i Opera , cum Scholiis et variorum Notis , ac praecipue ineditis. N i c. Heinsii, Patruique sui P. Burma n-n i. Amst. 1746. 2 vol. 4°. Specimen novae editionis Anthologiae Latinae , et Animad­ versionum ad Epigrammata et Catalecta Veterum Poetarum Latinorum Prodromus. Amst. 1747. 4°. Oratio in obitum cl. J a c. P h i 1. d' Ors) ille list. Elog. et Linguarum Professoris. Leid. 1751. 4°. Petri Lotichi Secundi, Solitariensis , Poemata omnia etc. Amst. 1754. 2 vol. 4°. Anthologia veterum Latinorum Epigrammatum et Poema­ tum , sive Catalecta Poetarum Latinorum , etc. Amst. 1759­ 1773 . . 2 vol. 4°. Aristophanis Comaediae undecim , graece et latine , cum nova octo comediarum interpretatione latina , et notis ad singulas ineditis S tephani Bergleri, nec non Caroli An­ dreae Dukeri, etc. Lugd. Bat. 1760. 4°. • Claudii Claudiani Opera, a Petro ejus Patruo , recog­nita , cum curis secundis N i c. Heinsii et Adnotationibus P. Burmanni Secundi. Amst. 1760. 4°. (1) De Enthusiasmo Poetic°. 1607 Ciceronis Rhetoricorum ad He re n niu m Libri IF. etc. sum ineditis Animadversionibus Johannis Georgii Graevii et Francisci Oudendorpii, et praefatione editoris de auc­ tore Rhetoricorurn ad B eren tai u m. Lugd. Bat. 1761. 4°. ()ratio de Maecenatibu8 doctis validissirno Musarum praesi­ dio. Amst. 1763. 4°. Jac. Phil. d'O r v i I I e Sicula , quibus Siciliae veteris ru­ dera , additis antiquitatum tabulis illustrantur. Amst. 1764. fol. Elegia de Eruditionis neglectu et luxu reipublicae pernicio­ sis, Amst. 1765. 4°. Breder odiu s, seu libertatis Batavae secularia alters. Amst. 1766. 4°. Analecta Belgica. Lugd. Bat. 1772. 2 vol. 8°. Poemata. Lugd. Bat. 1774. 4°. Commentarius perpetuus in Sexti Aurelii Propertii Ele­giarum Libros IV, zijnde dit werk door het overliiden van onzen. Hoogleeraar onvolkomen blijven liggen, doch vervoigens te Utrecht in 1780 in 4° in het licht gegeven , nadat het door den geleerden Laurens van San ten was opgevat en gelukkig voltooid. Burman is door Jacobus Houbraken in plaat gebragt. Zie Vriemoet, Athen. Frisiae, pag 829-831 ; Wagenaar, Be­sOhrijv. van Amsterd., St. IV. bl. 554; Saxe, Onomast. Liter. Pars VI. pag. 533-536; de Feller, Diet. Hist.; de Cha !mot, Biogr. Woordenb.; Hoeufft, Parnasus Belg., pag. 221 et 222; Ypeij en D e r m o u t , Geschied. der Nederl. Hem Kerk, 1). III. bl. 610— 644; Nieuwenhuis, Algem. Woordenb. van Kunst. en Wetens., D. I. bl. 498 ; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. I. bl. 421; D. II. bl. 258 en 259, 267 en 268; D. IA. 168, 170; Hofman Peerlkamp, de Poet. Latin. Neel., pag. 512-516; Collot d'Es cury, Holland's Roem, D. IV. bl. 45 en 46, A. bl. 260-262 , 264 ; 13.logr. Nation.; Algem. Woordenb. der Zamenl.; van Lennep, Illustr. Amstelod. Athen. Mentor., pag. 65-67, 97, 178, 192-198, 202, 209, 246-249; Biogr. Univ. , Toni. III. pag. 274 et 275. BURMAN (NncoLAAs LAURENS), zoon van Johannes Burman en A driana van B uur en, geboren te Amsterdam in 1734, legde de eerste gronden zijner letteroefeningen in de Latijnsche scholen zijner geboortestad, onder den geleerden Rector Otto A.r ntzenius en die der Plantkunde, onder zijnen voortreffelijken vader , terwip de rijke Kruidtuin van Amsterdam hem daartoe het schoonste oefenperk aanbood. Ilij verliet de voorgemelde lagere scholen , met het doen eener Verhandeling over de Kwakzalvers ,de .open der Geneesheeren (1). Dus wel toegerust , begaf hijzich , in 1751 naar de Hoogeschool te Leiden , oefende zich aldaar in de Natuurkunde onder Petr us Mussch en h roek , en in de onderscheidene takken der Geneeskunde onder de Hoogleeraren Bernard en Bernard Siegfried Albinus, Hieronymus •¦•¦¦¦•••¦••••¦•¦NO (1) °ratio in Agyrtas, Medicoruin simias. 1608 David Gaubius, Frederik Winter, Adriaan en David v a n 11 oij e n , bij welke bekle laatsten hij in bijzondere guest werd opgenomen. Gedurende zijn verblijf te Leiden won hij elks achting , door eene bedaarde leefwijze en vliltige boekoefening , af­gewisseld door kruidkundige wandelingen , ter hevordering en vol­making van zijne kennis en verzameling der Nederlandsche gewassen. Bil het verlaten der Hoogeschool , in 1759 , gat de jonge kruid­kundige Geneesheer eene proef zijner bekwaatnheid en onderzoekende plantkenriis , dienstbaar gernaakt aan de Geneeskunst , door eene Akademische Verhandeling , over het, door de grootste Kruid­kundigen nog duister gerekend, en nog niet uitgewerkt , bloem­rijk geslacht der Gerania (1). De uitnoodiging van den onsterfelijken Li nnaes, die gedurende zijn verblijf in Holland de vriend en dischgenoot zijns vaders ge­weest was, spoorde hem aan om in het jaar 1760 , na de dood zijner moeder, eene reize over Denernarken naar Zweden te onder­nemen , op welke hij overal door de geleerde vrienden van zijn huis , met veel genoegen ontvangen werd , terwijl hij zich gedurende eenige maanden te Upsal ophoudende , door eerie gemeenzame en leerzame verkeering met den Hervormer der Natuurkennis , zich diens nieuw kruidkuudig leerstelsel geheel eigen maakte. Had te voren zijn arbeidzamen vader zich een onverwelkbaren lof verworven , door de uitgave van onderscheidene schoone werken , en door zijne beschrijvingen en afbeeldingen van Afrikaansche en Ceilonsche planten ; 1V ikolaas, door zulk een voorbeeld aangevuurd, gar na zijne terugreize , in 1768 , een doorslaand blijk zijner werk­zaamheid , door het bearbeiden zijner Indische Bloemhof , naar bet door hem aangenomen stelsel van Linnaeus gerangschikt en in het licht gezonden onder den titel van : Flora Indiae, accedente serie Zoophyloruin Indicorum, nee non Prodromo Florae Capensis. Leid. 1768. 4°. Na zulk een bewijs van kruidkundige kennis, zich vervolgens aan de beoefening der Geneeskunst hebbende overgegeven , werd hij in 1769 , door Burgemeesteren en Bezorgers der Doorlach­tige school van Amsterdam, zijneu vader toegevoegd , en tot Hoog­leeraar in de kluidkunde aangesteld. Sedert zijne echtverbindtenis met Anna Maria Verko lj e, ten jam 1770, vader geworden van een talrijk kroost , offerde hij voor de welvaart der zijnen, eene van tijd tot tijd wankelende gezond­heid op , tot hij na herhaalde aanvallen van jicht en kolijkpijnen , zoodanig verzwakte , dat zijue kunstvrienden voor zijn behoud be­gonnen te vreezen. Het jaar 1793 was ook het laatste ziins nuttig doorgebragten (evens, want zich aan den dringenden mad van zijne familie en vrienden overgevende , om eenige uibpanning en de verkwikking der buitenlucht, tot herstel zijner gezondheid te ge­nieten werd hij , met den schijn van beterschap te huis gekeerd, (1) Specimen Botanico-inaugurale de Geraniis. 1609 des anderen daags van eene beroerte overvallen en overleed , nadat alle hulpmiddelen tot zijn herstel vruchteloos waren aangewend , den 11den September van dat jaar. Van den beginne zijner praktijk of aan , bewandelde hij het geneeskundige voitspoor zijns waardigen vaders; ook waren de in­landsche kruiden en gewassen , zijne meest gewaardeerde genees­middelen ; terwijl hij , bij de aan zijne zorgen toebetrouwde lijderen, in het gasthuis , het verbandhuis en andere lieklegestichten binnen Amsterdam de dagelijksche gelegenheid vond, om zich op eene eenvoudiger geneeswijze toe te leggen en die nit te oefenen. Van het jaar 1781 af, in het opzigt van hetgene de medicijnen en pharmacie in Amsterdam betrof , als Inspector-Collegii Medici deelende , werkte hij niet weinig mede tot voltooijing van de Dort na zijn overlijden uitgegevene Pharmacopaea Amstelodamensis nova. Niet alleen dat Burman bij de voornaamste krnidkundigen in achting stond , maar ook de aanzienlijkste Maatschappijen rekenden het zich tot eene eer hem onder hare leden te mogen tellen. Zoo benuernde hem de Keizerlijke Akademie der Natuuronderzoekeren in Duitschland , in 1768 , tot Lid; waarna hij Naar , in 1770 , eene vermeerderde Flora Corsica tot gemeenmaking toezond. In 1770 bood de Geneeskundige Societeit te Londen , en in 1774 het Ge­zelschap der Natuuronderzoekers te Herlijn , hem de zelfde eer aan ; die hem naderhand ook door de Koninklijke Maatschappij van Wetenschappen te Madrid , en in 1791 door het Geneeskundig Genootschap te Philadelphia werd bewezen. In 1769 werd hij eveneens Lid van het Zeeuwsch Genootschap te Vlissingen ; in 1773 van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem ; in 1784 Lid Consulent van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindeiijke Wijsbegeerte te Rotterdam; en in 1786 Lid van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschap­pen te Utrecht. Burman was zeer matig in zijne leefwijze , een teederlievend echtgenoot , en zorgvuldig vader van zijn kroost , meewaardig bij zijne lijders , die hij met de grootste genegenheid en ijver bediende. Hij scheen wel eenigzins stroef in zijn voorkomen bij onbekenden, doch bij diegenen , waarmede hij een gemeenzaam verkeer onder­hield , en zijne kunsthulp of vriendschap genoten, was hij aller­minzaamst. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; van Kampen, Ge­schied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. II. bi. 347 en 348 ; Col lot d'Es cury, Bolland's Roem , D. VII. bl. 308 en 309; Biogr. Nation ; Algem. Woordenb. der Zamenl.; van L e n n e p , Illustr. Ansstelod. Aiken. Memor. , pag. 201 , 219 , 227 , 255 , 259 ; Biogr. Univers., Tom. III. pag. 275. BIJRMAN (FaAms PIETERSZ.) noon van Pieter Burman, den tweede , geboren in 1755 of 1756 , beoefende de Latijnsche Dicht­kunst met geen ongelukkig gevolg , zoo als blijkt uit: 1610 J. H. Hoeufft et F r. P. Burmanni, Carmina Juvenilia. L. B. 1778. Appendix carminum Juvenilium. L. B. 1779. Zie Ho eu fft, Parnas. Belg. , pag. 249 et 250. BURMANIA (UPco en Bum( VAN), waarschijnlijk twee broe­ders , dienden Keizer H e n d r i k III, eerst in Bohemen en daarna in Hongarijen en elders; werden alom wegens hunne kloehnoe­digheid hoog geprezen , en kwamen na eenigen tijd , omstreeks 1045 , in hun Vaderland terug, medebrengende een zeer loffelijk getuige­nis van hunne dapperheid ; terwijl de Keizer bovendien een bevel uitvaardigde aan alle Heeren en Vorsten , door wier landen zij moesten reizen , om ze vrij en onverhinderd te laten trekkers en zoo veel noodig alle hulp en, bijstand te bewijzen. Zie Sjoerds, Friesche Jaarb., D. II. bl. 202; Ferwerda, Wa­penb., D. L BURMANIA (RIENcE. vol), .zoon van Up co van Bur mania en van T e t h Jon g e ma, was een der voornaamste Edelen in Friesland bij het woeden der binnenlandsche twisten in de vijf­tiende eeuw. Hij was een vriend van orde en de eerste van die negen mannen , die toen eenige steden zich vereenigden , om aan de twisten een elude te maken met de beslissing van voorvallende zaken werden belast. Ook was hij een der Hoofdlingen in Leeu­warden en toen deze stad zich in 1492 bij het Groninger Verbond voegde, sloot hij voor zijn kasteel een bijzonder verdrag. Hij overfeed in 1494 en was gehuwd met E e c k van Burmania, bij wie' hij zes kinderen verwekte. Zie Sch el t e ma, Staatk. IVederl., D. I. bl. 196, uit medegedeelde berigten aangevuld. BURMANIA (TJAERT VAN), zoon van den voorgaande , was door George Hertog van Saksen tot Raad in het Hof van Friesland aan­gesteld , en toen deze Hertog in het jaar 1515 Friesland aan Karel V overdroeg , werd hij door den Stadhouder Floris van Egmond op nieuw in zijn ambt bevestigd , doch eerst tot Ridder geslagen. Hij trok in 1522 als Kapitein in dienst van den Keizer met eenige troepen van Mariengaarde naar Klaarkamp , en zond van daar den l7den September een vendel van 300 man over de Lauwers , waarop de huislieden zich met huisraad en vee zochten te bergen. Doch de krijgsknechten, van daar zonder tegenstand voortgegaan zijnde in Langewold tot aan Faan toe , vervulden het land met schrik door plunderen , branden en vangen waarna zij weder tot de hunnen terugkeerden. In het volgende jaar woonde hij aan het hoofd van zijne gewapende huislieden het beleg van Dockum bij , dat zich den 27sten Augustus op verdrag moest overgeven. Op den Landdag te Sneek in 1522 werden klagten tegen hem inge­diend , doch doordien de Stadhouder George Schenck v a n all Tont enbn r g zich wist staande te houden, bleven deze klagten buiten gevolg. Hij overleed in 1541 , en verwekte bij zijne eerste echtgenoote Tiets Unia, weduwe van W a tze Roord a, vier kinderen ; zijn: tweede vrouw Creats Cammingha, weduwe van Wilco van Holdin ga , stierf kinderloos. Zie Schotanus, Geschied. van Friesk, b1.613,618;vanMieri s, 1Vederl. Verst. , D. II. bl. 181; Sjoerds, Beschr. van Friesk, D. I. bl. 864; Kok, Vaderl. Woordenb. , D. VIII. bi. 1170 en 1171; Sebeltema, Staatk. Nederk, D. I. bl. 200, D. IL bl. 572. BURMANIA (DouwE VAN), een broeder van den voorgaande , onderteekende in 1504 voor • zijnen broeder B o c k o van Burmania, voor zijnen zwager Klaas van Stenstera en voor zichzelven den renversaalbrief,, waarbij aan Georg e, Hertog van S a k s e n de Regering van Friesland werd op­gedragen. Op het register der Edelen van Hertog George staat hij onder de edellieden van Franekeradeel. In 1511 werd hij Grietman van Wonseradeel , welke Grietenij bij in 1527 ver-wisselde met die van Ferwerderadeel. Terwijl hij nog Grietman van Wonseradeel was , trok hij in 1515 met eenige anderen naar Bois­ward , om met Gosl ic k van Jongema en de overige Regenten aldaar te overleggen , wat men best zou aanwenden tot behoud van de stad voor den Hertog van Saks en tegen de Gelderschen , die reeds in het bezit van Sneek waren, en denkelijk spoedig ook Bolsward zouden trachten te winnen. Toen de stad , niettegen­staande hunne pogingen tot haar behoud, evenwel moest bezwiiken , trachtten zij die te hernemen, en lagen met den Zwarten Hoop in Oldeklooster,, om haar te benaauwen , doch hunne soldaten Diet tot de bestorming kunnende bewegen , moesten zij zich vergenoegen met eenige omliggende plaatsen te planderen. Na de overdragt van Friesland door Hertog • George, teekende Burmania de akte , inhoudende den eed van getrouwheid aan Keizer Karel, en trok vervolgens met J u w van B o t n i a en eenige anderen , met Brie vaandels soldaten, naar Bolsward , om de omliggende plaatsen ook den eed van getrouwheid te laten afleggen ; doch zij werden spoe­dig door de Gelderschen van daar verjaagd. Burman ia een dap­per krijgsman zijnde, werd in onderscheidene hagchelijke onderne­ mingen door den Bourgondischen Stadhouder gebruikt, en onder anderen in 1517 met Tj alli ng van Bo tni a uit Olde- en Nije­klooster , waar zij toen in bezetting lagen , naar Dockum gezonden , om deze stad en de omliggende plaatsen tegen eenen inval der Gelderschen te beschermen. Zij wilden hen in het open veld tot eenen slag uitlokken , maar uit vrees van te zwak te zijn , trokken de Gelderschen naar de Groningsche Ommelanden; en Burmania met de zijnen , het land aan dien kant van vijanden gezuiverd hebl?ende , legerden zich te Berlikuni en in het klooster Aanjum. Ook kreeg hij in 1521 last van den Stadhouder Schenck, om vierhonderd soldaten op het Bildt aan te werven, zich met deze 1612 te Harlingen in te sehepen en naar de Kuinder te varen , ter hulpe van den Bisschop van Utrecht , die tegeri de Gelderschen te velde trok en eenen inval in de Lemmer wilde doen. Met hen slangs geraakt , werden de Gelderschgezinden geheel verslagen , vele gevan­gen genomen , en de Lemmer met een gedeelte van Oosterzee afge­brand. Om den vijand zoo veel mogelijk te benaauwen en op eens een einde aan den oorlog te maken , werden er onderscheidene sterkten gebouwd en met bezetting voorzien. B u rm a n i a werd onder anderen met zijne krijgsbende in het Karmeliterklooster te Woudsend gelegd en voor zijne dappere daden tot Ridder geslagen. HO was Drossaard van Harlingen en Admiraal van eene vloot op de Zuiderzee , met welke hij onderscheidene togten naar Enkhuizen en andere Hollandsche plaatsen deed. Even bekwaam in den Raad als in het oorlogsveld , was hij in 1529 medegevolmagtigde wegens het platteland van Friesland , tot opmaking van een compromis russchen deze provincie en de steden Deventer en Kampen , wegens de tollen, en van 1539-1549 als Gedeputeerde uit de Friesche Staten in de gewigtigste Lands a,angelegenheden bezig. Hij stied te Fer­werd in 1551 en was eerst gehuwd met A. t B o n n i n ga v a n Sjaerdema, bij wie hij zes en later met Saepk Ydtsma, weduwe van Sybren van Stenstera en Jemme van Her-j u wsm a, bij wie hij twee kinderen won, onder welke Gemme van Burma ni a, die later volgt. Zie Sehotanus, Geschied. van Friesl., bl. 604; Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietm. , bl. 43-45. BURMANIA. (U . co vAN), ecn broeder van de beide voorgaanden , had den geestelijken stand omhelsd, en was Doctor, Kanunnik en Priester in Oldehove; dit sloot hem destijds niet uit van den Landsdag en hier was hij een van de vier Edelen, die in 1533 met bijzondere magt bekleed werden , orn voor de privilegien der Friezen to waken, en zich van dezen last wakker kweten. Hij werd in 1539 Raad in den Hove van Friesland, hetwelk toen , behalve met zaken van regtspleging , met die van Regeriog belast was , en had vervolgens groot deel aan het bestuur van zaken. Hij overleed in 1557. Zie Scheltema, Staatk. Nederl.; van Halmael en llettema, Stamb. van den Fries. Adel. BURMANIA (RIENCK vAN), een broeder van de drie voorgaanden , was Doctor in de Regten , en in zijne vroegeren leeftijd Lid van het Hof van Friesland , en als zoodanig mede belast met het toe­zigt op het Landboek van Martena. Later was hij Grietman van Leeuwarderadeel , welke betrekking hij nog in 1555 waarnam. Bij K a r el V stond hij zeer in gunst en nam voor den Stadhouder G e o r g e Schenck van Tout en burg het Stadhouderschap van Drenthe en het Drostambt van Koevorden waar. Toen na de dood van Schenck in 1646 deze beide waardigheden van elkander ge­scheiden werden , benoemde de Keizer Max im i 1 i a a n van E g- 1613 mond Graaf van Buren , tot Stadhouder; maar bevestigde B u r­tnania als • Drost en Slotvoogd van Koevorden met een jaarlijksch inkomen van 400 Carokisgulden en irs gedeelte der boeten , wider verpligting echter om tegen betaling van 640 goudguldens , steeds 27 behoorlijk gewapende soldaten op het kasteel te hebben. Des­niettegenstaande was hij een groot tegenstander van de dwinge­landij der Spanjaarden , en vooral gebeten op den Kettermeester Linda nus , die met uitgestrekte magt ten jare 1557 in Friesland gezonden werd. Hij was de eerste der gelastigden , om nainens de Staten hem voor het Hof in regten te betrekken , en de stoutmoe­dige taal van hem en zijne mederegenten had dan ook ten gevolg, dat deze gewetensdwingeland , ofschoon door den Stadhouder J a n van Li gne , Graaf van Arem berg, beschermd , naar elders verplaatst werd. B u r in a n i a overleed in 1563 , bij zijne echtge­noote Deytzen Unetna, twee zonen Upco van Burmania en Jan van Burmania, nalatende. Zie Sminia, Nieuwe Naomi. van Grietm., bl. 24 en 25; van L e n n e p en Hofdijk, Merkw. Aast. in Nederl. , D. IL bl. 97. BURMANIA (Poppz VAN) , zoon van Bocko van Burmania en van Fronk van H ee ms t r a , was in 1580 Grietman van Hennaarderadeel. Tegen het uitgebragt gevoelen van sotnmige Ge­cornmitteerden zijner Grietenij , wier volmagt hij als onwettig ver­wierp , stemde hij, nit naam van de ingezetenen van Hennaardera­deel , voor de Unie van Utrecht. In 1595 was hij nog Lid van de Staten doch schijnt omtrent twee jaren later overleden te zijn , aangezien U 1 bo van A yl va, Grietman van Baarderadeel , den 1 8den April , 1597 door Gedeputeerden werd aangeschreven , om bij provisie het grietmansambt van Hennaarderadeel , opengevallen door het overlijden van P op pe van B u r mania, als naaste Grietman , te bedienen , tot dat er, na voorafgegane nominatie , door de ingezetenen , een andere benoemd was. Hij was gehuwd met Clara Frauwenhoven of Froenho­ven , en had vier kinderen, onder welke B o c ko van B u r m a n i a, die later volgt. Zie S m i n i a , Nieuwe Naaml. van Grietm., bl. 245. BURMA.N IA. (GEMME vAN) zoon van Douwe van Burmania en van Sa a pk van Ydtsma, was wegens den Frieschen Adel tegenwoordig bij den eed en hulde van Koning F i 1 i p s in 1555 , wanneet de Friezen staande deden hetgeen door anderen knielende geschiedde. Ofschoon zijn halfbroeder Hero van Burmania het Spaansche gebied bled aankleven , deed hij steeds, met be­zadigdheid zijnen at keer van dwingelandij blijken , door het bij­wonen van onderscheidene Staatsvergaderingen , waarin , met vrij­moedigheid en ernst , geklaagd werd over de inbreuk op 's Lands voorregten , de vertrapping van de vrijheid en over den gewe­tensdwang. Hij toonde zich onafhankelijk van 's Hofs gunst en haat , die hem minder ter harte gingen , dan de rust van zijn 1614 geweten en 's Lands welvaart. Hij nam deel aan het Ver­bond der Edelen. Dit een en ander bragt hem in haat bij A 1 v a, die hem, in het jaar 1568, te Antwerpen ter verantwoording deed dagen. Wijselijk koos hij de vlugt en hield zich met zijne vrouw te Keulen op ; in welke stad hij , met A g g a e u s A lbada en an­dere Friesche ballingen , buiten het bereik der Nederlandsche bloed­plakaten lag , en over 's Lands beste nut kon raadplegen. Toen de taken veranderd waren , keerde hij in zijn Vaderland terug, waar hij , den 28sten November 1602, op Juwsma-state te Fer­werd, in hoogen ouderdom overleed. Hij was eerst gehuwd met J ouck H as r d a; naderhand met Jel (Gellia of Juliana) van Aylva, die ook een vrijheid­lievend hart in den boezem droeg, en bij wie hij onderscheidene kinderen verwekte , van welke hij zijnen zoon Sj uck van Bu r-mania, uit wien alle de latere B u r m a n i a's afstammen over­leefde. Zie te Water, Verbond en Smeeks. der Nederl. Edelen, St. H. bl. 309-312, St. III. bl. 497; K ok, Pisderl. Woordenb.; de Ch al-mot, Biogr. 1Voordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl. , D.I.bI.191 en 195, D. II. bl. 572. BURMANIA (UPco vAri), zoon van 11 e r o van B u r m a­nia en Frouk van Stenstera, was een der eerste on­der de Friesche Edelen , die van de Roomsche eerdienst af­weken , en werd sedert , hetzij om zijne jeugd, of om zijne kleine gestalte : it liftse Geuske (d. i. het keine Geusje) genoemd. Later zich in het Verbond der Edelen begeven hebbende , werd hij door Alva in het jaar 1568 naar Antwerpen gedaagd, en, niet verschij­nende , gebannen. In Friesland wedergekeerd , verscheen hij van tijd tot tijd in de vergadering der Staten , en was ten jare 1601 , wegens de Heeren Volmagten van Oostergoo , benoemd ter beslis­singe van eenen zwaren twist, in dat gewest ontstaan. Hoewel zijn vader en andere bloedverwanten , de Roomsche eerdienst aan­hingen , wordt hij , nevens zijnen broeder SO brand van Burm a­n i a , geroemd als een verdediger van het zuivere Evangelie en 's Lands vrijheid en ook wegens zijne geleerdheid. Hij was niet alleen hulpvaardig voor hen , die 's Lands geschiedenissen poogden op te helderen ; maar sloeg zelf handen aan het werk. Getuigen hiervan zijn zijne nog ongedrukte werken: Verhandeling over den Adel , die vele Milken van opregtheid , nederigheid , groote belezenheid en christelijken zin draagt. Geschied- en tijdrekenkundig bericht over de onderscheidene Vorsten van Friesland tot den gjd van Karel den Groot e. rertoog over de lig,ginge , grootte en vcrdeelinge van Fries-land. Stamregister van de Adelijke geslachten in Friesland , eerst vermeerderd en vervolgd door zijnen kleinzoon , Upco van B u r-mania , in het jaar 1673 overleden , naderhand door F e ij o van 1615 e e m s t r a, die den 7den Maart 1690 gestorven is , van well( on­schatbaar werk de Hoogleeraar te W a t e r heeft gebruik gemaatt bij het zamenstellen van zijne Historie van het iterbond en Btneehschriften der Edelen. Hij overleed te Stiens in 1615 , na gehuwd te zijn geweest met Hints Roorda, bij wie hij vijf zoon en vier dochters verwekt had. Zie te Water, Hist. van het Verb. en Smeeks. der Edelen, St. H. bl. 312-314. St. bl. 497 en 498, St. IV. bl. 409-412; Kok, Vaderl. Weordenb.; de Chalmot, Biogr.Woordenb.;Schel­tema, Staatk. Nederl., D. 1. bl. 202 en 203, D. II. bl. 372; Biogr. Nation.; Biogr. Univers.; Eekhoff, Beknopte Beschr. van Fries& bl. 181. BURMANIA (Bocxo vAN), zoon • van P o p p e van Bu r-mania en van Clara Franwenhoven, werd in 1600 Grietman van Hennaarderadeel , den 4den Julij 1602 Dijkgraaf, en kreeg den 29sten Januarij 1614 zitting in het Collegie van Gedeputeerden. In het volgende jaar was hij wegens de Staten in de Commissie tot het introduceren en beeedigen van de nieuwe Regeringspersonen der stad Franeker. Ms Lid van de Staten volgde hij , in 1620, wegens Westergoo de lijkstatie van Graaf Willem Lodewijk van Nassau. Hij was ook Lid van de Admiraliteit te Dockum; overleed in 1628 of 1629 en was ge­huwd :met Frau van B ur m a ni a, bij wie hij zeven kinderen won , onder welke Popp e van Burmania, die later volgt ; doch deze vrouw in 1621 overleden zijnde , hertrouwde hij in 1622 met Ur s el van R oo r d a van Gennm , die hem twee kinderen schonk. Hij gaat in portret nit, gegraveerd door Th e od o r us M a th a m, met een Latijnsch vers van A. van der Mast , 4°, waarin ook van wetenschappelijke verdiensten gewaagd wordt. Zie S m i n i a, Nieuwe Naaml. van Grietm., bl. 245 en 246, uit bijzondere berigten aangevuld. BURMANIA (Rumex. vAN), Bidder , zoon van Gem m e v an Burmania en diens tweede vrouw Jel van Aylva, werd in 1614 Grietman van Ferwerderadeel en was Monsterheer van Friesland. Bij de begrafenis van Graaf Willem L o-d e w ij k van Nassau, in 1620, volgde hij bet lijk als Gecommitteerde uit de Staten wegens Oostergoo. In het zelfde jaar had hij de eer, met zijne medevolmagten den nieaw verkozen Stadhouder E r n s t Casimir in eenen plegtigen op­togt van zijne mooning naar bet Landschapshuis in de Kamer van Oostergoo te geleiden , om daar den eed aan den Lande al te leg­gen. In 1622 Lid van de Staten-Generaal zijnde, sloot hij met andere Gemagtigden een Verbond met den Keurvorst van Branden­burg, en werd gecommitteerd , om met de Afgevaardigden der Ka­tholijke Nederlanden te onderhandelen. Drie jaren later vertrok 1816 hij met Albert Joachimi en Francois van A erssens, Beer van Somm el sd it k , als Ambassadeurs naar Engeland. In 1637 tot Curator der Akademie van Franeker benoemd , bleef hij dien post tot aan zijne dood,met veel ijver waarnemen. Reeds eenen geruimen tijd voor zijne benoeming als Grietman Lid der Staten van Friesland zijnde, in welke betrekking hij menig gewigtig be­sluit hielp nemen , vindt men hem als zoodanig voor het laatst in bet jaar 1637. Reeds vroeger schijnt hij afstand van zijn ambt als Grietman te hebben gedaan ; althans men vindt zijnen opvolger reeds op bet jaar 1636. Hij overleed den 4den Junij 1645 en was gehuwd met U l b van A y Iva van Rinsurnageest , doch schijnt geene kinderen gehad te hebben. Zie Vriemoet, Athen. Fris., pag. LV et LV11.; Wagenaar, Vaderl. list., D. XI. bl 223; Scheltema, Staatk. Nederl.; Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietm., bl. 50 en 51. BURMAN IA. (S,TucE. VAN), zoon van Sj u ck van Burmania en C n i e r van Douma, geboren den 3den Februarij 1597 , leide in 1620 met Aede van Eysinga het derde paard bij de liikplegtigheid van Graaf Willem Lo dew lei k van -Nassau, weed den 5den October 1626 tot Grietman van Wymbritseradeel verkozen. Onderscheidene jaren was hij Volmagt ten Landsdage en was een dergenen , die in 1635 doordreven , dat de steden zel­ye het regt verleend weed , tot bestelling 'rarer Wethouderen hetwelk tot hiertoe aan den Stadhouder gestaan had. Hij overleed den , 20sten Junij 1650, nadat bij drie jaren te voren aistand van. de grietenij had gedaan ten behoeve van zijnen zoon , D u c o Ma r-t ena van Burma nia. Hij was gehuwd geweest met Ca t ha rina En tens, weduwe van Ton is van A y l v a , bij wie bij vier kinderen had. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XL bl. 223; Baerdt van S m i n i a , Nieuwe Naaml. van Grietm. , bl. 300. BURMANIA (PoPPE VAN), zoon van B o c k o v an Burma nia en van Fra u van Burmania, geboren in den aanvang der zeventiende eeuw, Kapitein en Hofmeester van Prins 11 e n d r i k K as imir van N as s au , ,en sneuvelde den 26sten Augustus 1638 dapper strijdende in eene scherrnutseling aan de Niers , niet ver van Gelder. Hij huwde in 1634 0 ed e van Siekinge en was bij haar vader van eenen zoon. Zie van de Sande, Nederl. Mist., bl. 211, uit medegedeelde be­rigten aangevuld. BURMANIA (STEVEN VAN), van wien wij" geene levenshijzonder-heden vermeld vinden , was schr ij ver van een werk getiteld : De Bello ‘anglicano injuste Belgis illato. 1652. 4°. Zie Biogr. Nation.; Biogr. Univers. BURMANIA (WATZO VAN) , een zoon van Sij brand van Bu r-m a n i a , lloutvester van Friesland , en van Wick vanOck in g a, 1617 geboren in April 1632, trad in de krijgsdienst; wdonde als Kolone' van een regiment den aden Augustus 1674 den slag van Seneffe bij , waar hij veel moed aan den dag legde. Hij verongelukte den 27sten Februarij 1691 op zee , bij zijne echtgenoote Helena van Botnia, eerder weduwe van Douwe Aylva van Loo, geene kinderen nalatende. Zie Bosscha, Nava. Heldend. te Land, D. II. BT. bl. 6, 14, uit partikuliere berigten aangevuld. BUR MANIA (Das VAN), zoon van Sjuck van Burmania,Griet­man van Wymbritseradeel, en van C a tharin a En t en s, geboren in 1638, deed, in het gevolg van zijnen schoonbroeder Philips van II u­malda, extra•ordinair Ambassadeur in Spanje in 1661 of 1662 , eene reis mar Madrid. Hij nam den 1 Iden Februarij 1668 zitting als Lid van Gedeputeerde Staten , werd den 8sten Maart 1670 tot Griet­man van Idaarderadeel en den 30sten Julii 1673 van Leeuwarde­radeel verkozen , en overleed den 3den December 1691, na ge­huwd te zijn geweest met Je 1 Agatha van A ylva, bij wie hij acht kinderen verwekt had, onder anderen Ulbo Aylva van Burmani'a, die later volgt. Zie Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietnt., hi. 32 en 33. BURMANIA (PoppE viN), zoon van Jan van Burmania, sinds April 1603 Kapitein van eene compagnie voetvolk binnen Ostende , en van Barber van Burin ania, geboren te Ostende in 1603 , trad in krijgsdienst; en zag zich in 1637 tot Kapi­tein bevorderd. Hij werd bijgenaamd de Ostendenaar,, omdat hij gedurende het beleg aldaar geboren werd; en was in 1674 Luitenant-Kolonel en Kommandant van het Lijfregiment te voet van den Erfstadhouder. Hij , die een zeer dapper Officier was, overleed den 30sten Augustus 1676, hij zijne echtgenoote C 1 a e r A n d r de geene kinderen nalatende. Zie P. Fleming, Beleg van Ostende , bl. 267 en 396; Bosscha, Neirl. Heldend. te Land, D. II. Bijl. bl. 11. BURMANIA (SJIICK GERROLD JUCIEMA VAN), Heer van Ca m­minghaburg en Oosterbroek, kleinzoon van Sj uck van Burmania en zoon van Duco Martena van Burma­n i a, Grietman van Wymbritseradeel , en van E d w e r L u t s Juckema van Camminghaburg, geboren in 1652, bekwam door afstand van zijnen vader,, in 1671 , de Grietenij Wymbritseradeel, en werd tevens Dijkgraaf. Bij bekleedde de aanzienlijkste Commission , zoo buiten als binnen de provincie; on­der anderen was bij in 1684 , -uit de Staten-Generaal , met Daniel van W ij n g a a r d e n en eenige anderen , gevolmagtigd , om bet verdrag der Staten met den Franschen Gezant d'A v a ux te sluiten , waarbij Frankrijk zich verbond , om Spanje tot het aannemen van het bestand te bewegen. Hij bleef vervolgens veel gezag en invloeds 102 1618 ,oefenen in de Regering van Friesland , te gelijk met zijnen boezem­vriend Sic co van G o s 1 i n g a. Wegens Oostergoo werd hij in 1708 en wegens Westergoo in 1714 , Curator van de Hoogeschool te Franeker , doch twee jaren later zijn Grietmans-, Dijkgraars- en Curatorsamht aan zijnen zoon Duco Gerrold Marte na van Burin ani a , die later volgt , hebbende opgedragen , vestigde hij zich met der woon op den huize Oosterbroek in Drenthe , waar hij in de Ridderschap beschreven en Lid werd van het Souve­rein Hof van Justitie in Drenthe , genaamd de loffelijke Etstoel. Men prijst hem als een goed Latiinsch Dichter. Hij overleed te Leeuwarden den 4den December 1720 en had bij zijne huisvrouw Josina Susanna van Welvelde vier . kinderen verwekt, onder welke ook Zeino Joachim Welvelde van Burma­ n i a , die later volgt. Zijne zinspreuk was Nobilitas sola est atque unica virtus (de Deugd is de eenige en ware adeldorn), Zie 1Vagenaar, Vaderl. Hist., D. XV. bl. 243; Vriemoet, Aiken. Fris., pag. XCIV et XCV ; Scheltem a, Staatk. Nederl. ; Baerdt van Sminia, lVaaml. van Grietm., bl. 301 en 302. BUR-MANIA. (DOME BOTHNIA zich schrijvende DOMINI -ETJS JUSTUS BOTNIA VAN BURMANIA zoon van G e m m e van B u r m a n i a, die eerst Dijkgraaf van Wymbritseradeel , Sneek en Ylst , en daarna Houtvester en Pluimgraar van Friesland was en van F o e c k E ye inga, was geboren den 14den Februarij 1664. die zeer ervaren was in vele wetenschappen, legde zich inzon­derheid op de verschijnselen der Natuur toe , voornamelijk wat de luchtgesteldheid betrert. Door eene ondervinding van onderschei­dene jaren had hij het in die wetenschap zoo ver gebragt , dat hij alle luchtsveranderingen en het weder , hetwelk zij veroorzaken , op eenen vasten grond kon voorzeggen. De vruchten , die zijne nasporingen hebben opgeleverd , heat hij in het licht gezonden in twee platen, op groot mediaan schrijCpapier gedrukt , met eene beschrijving , welke tot titel heat: Nieuwe manier en onderstelling over Weer , net een korte aanwijzinge en uitlegginye ter .sake dienende. Leeuw. piano. Reeds twee jaren te voren had hij uitgegeven: Epistola ad Cl. Ru ardum An da l a, de method() ratioci­nandi de more caeli dubio : et quidem 'maxime pro situ ac cli­mate Frisiae , qua A6ris motus annuus , praecipuae mutationum causae ac prognostica , breviter indicantur , secundum quam , et pro omnibus aliis regionibus , locis ac climatibus , judicium ferri potest : ad explicanda et praediscenda Caeli phenomena; ut et ad notitiarn ac usuin dicti Barometri , ut plurimum con­ducens , occasione Capsulae Tabaci sternutatorii cujus Opercu­lam praecipuunt hypothesis parteni exhibebat , missae ac donatae, conscripta. Leov. 1713. 4°. 1619 llij overfeed ongehuwd den 1 lden April' 1726 op Mammema­state. Zie d e C ii atm o t , Biogr. Woordenb. ; Biogr. Nation. ; Biogr. Univers. BURMANIA (ULso AYLVA VAN) zoon van La es van B u r-mania en van Jel Agatha van Aylva, geboren te Kornjum en gedoopt den 9den Mei 1680 -, werd den 17den Februarij 1701 Raad in het Hof van Friesland, welk ambt hij slechts omtrent anderhalf jaar bekleedde, toen hij den 4den September 1702 de betrekking van Grietman en Ontvanger van Leeuwarderadeel bekwam. Achtervol­gens Lid van Gedeputeerde Staten van Friesland en van den Raad van State der Vereenigde Nederlanden , werd hij in 1719 benoernd tot Buitengewoon Gezant bij U 1 r i c a E I e on or a, Kon ingin van Z w ed en. Hij was een leerling en vriend van Ulbo van Ay I-v a , Grietman van Oostdongeradeel ; stond bekend als een welspre­kend en zeer bekwaam man , en bezat het vertrouwen van de toenmalige Regenten der Republiek , en wel in het bijzonder van Maria Louisa, Prinses weduwe van Or anj e Nassau, die hem voortdurend met hare toegenegenheid bleef vereeren. Bij zijne overige bekwaamheden voegde hij die van een good Latijnsch Dichter te zijn , blijkens eenige door hem nagelatene gelegenheidsgedichten. Negentien Caren zijnen post als Grietman met lof bekleed hebbende, droeg hij dien in 1721 aan zijnen zoon Hobbe van Bur mania over, doch bleef evenwel als Substituut , denkelijk uit hoof -de van diens minderjarigheid, de grietenij besturen , tot dat hij omstreeks 1727 zoodanig in zijne verstandelijke vermogens gekrenkt wcrd , dat de Staten van Friesland zich genoodzaakt zagen hem die waar­digheid te ontnemen, en zelfs bij resolutie van 27 November van dat jaar een Deurwaarder moesten gelasten , Om hem , tot voorko­ming van ongelukken , des noods met p;eweld in zijn huis te hou­den. Later schijnt hij evenwel beter te zijn geworden , en is, na verder een ambteloos leven geleid te hel,hen , den 12den Augustus 1762 overleden. Hij was driemalen gehuwd geweest ; eerst met Anna Maria Baerdt van Sminia, bij wie hij zes kinderen verwekte , on­ der andere Jet zo Idza rd v a n Burm an ia , die hies achter volgt; zijne tweede vrouw was Hylck van A ylva, weduwe van Z e i no Joachim van Bur mania, die hem twee kinderen schonk ; ten derdemale trad hij in den echt met Baudewina Lucia van Eysinga, weduwe van Tjalling van Si x m a, Grietman van Rauwerderhem , die mede twee kinderen bij hem had en hem overleefde. Zie S chel t em a , Staatk. Nederl.; Baerdt v an Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietm. , N. 33-35; de Vreije Fries , D. V. bl. 144. BURMANIA. (ZEINO JOACHIM WELVELDE VAN) oudste zoon van Sjuck Gerold Juckema van Burmania en van Josina Suzanna van Welvelde, geboren in 1681, werd den 1620 10den October 1701 Grietman van Rauwerderhem en was •e­vens Gecommitteerde in de Rekenkamer van Friesland. In 1702 vergezelden hij den Ambassadeur Willem va n 11 a re . op zijn Gezantschap naar Engeland. In het laatst van zijn Leven had hij zitting in den Raad van State der Vereenigde Nederlanden en overleed den l4den Februarij 1710. Hij was getrouwd geweest met H y l c k van A y I v a. Zijne weduwe hertrouwde met Ul b o Aylva van Burmania. Zie Baerdt van Srninia, Nieuwe Naaml. van Griettn., IA. 165 en 166. BURMANIA. (Due° GEROLD MARTENA VAN), Heer van Cam min-Shaburg, een hived& van den voorgaande , geboren in December 1687, werd , bij afstand van zijnen wader, in 1716 Grietman van Wvmbritseradeel , Dijkgraaf en Curator van de Hoogeschool te Fra­neker. Eerie geleerde opvoeding genoten hebbende, trok hij daarvan veel nut bij de waarneming van onderscheidene ambten. Hij was gedu­rende eene reeks van jaren een der voornaamste Regenten van Fries-land. Ook bekleedde hij de voornaamste Commissien , zoo buiten als binnen de provincie. Hij had bij zijne huisvrouw Fed dina So­phia van G. os linga geene kinderen , doch 'lain later den zoon van zijne zuster Sjuck Gerrold Juckerna van Burmania R en gers, tot zijnen zoon aan , die hem in onderscheidene waar­digheden opvolgde , en voor hem een gedenkteeken van marmer in de kerk te Ysbrechtuin deed oprigten. Hij stierf den 8sten Octo­ber 1746. Door dezen aangenomen coon kwam later de maul van Burmania aan een tak van het geslacht Rengers. Zie Schellema, Staatk. Nederl.; Baerdt van Stninia, Nieuwe Naand. van Griettn., hi. 302. BURMANIA (Limn GEORGE VAN), zoon van Idzard v an Bu r-mania en van Anna Dodonea of Doedje shoe Sch war t­zenberg, geboren in 1695, werd den 29sten Mei 1721. aangesteld tot Raadsheer in het Hof van Friesland, wegens het kwartier Zevenwouden , welke . post hij in 1729 nederlegde , am­dat hij tot Grietman van Oostdongeradeel benoemd was. Bij den plegtigen intogt van Prins %Ville in IT met zijne Gemalin te Har­lingen den 10den Mei 1734 , kwam hij aan het hook' van Gedepu­teerde Staten ben Want. verwelkomen. Bij de Synode van 1735 en 1742 te Franeker en hij die van 1750 te Harlingen was hij Commissaris politick. In 1744 aistand gedaan hebbende van de Grietenij Oost-Dongeradeel , werd hij in 1747 tot Grietman van Franekeradeel aangesteld , en behoorde in 1748 tot de Commissie uit de Staten , welke den Prins v a n 0 ra n j e te Gravenhage kwam gelukwenschen met het Eristadhouderschap ook in de vrou­welijke linie. Hij overleed op Holdinga-state te Anjum den 17den December 1757 en was gehuwd geweest met Maria Helen a v an Go slinga, bij wie hij geene kinderen verwekt had. 1621 Zie Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietm. , hl. 86 . 87 en BURMANIA (BARTHOLD DouwE VAN), een zoon van Sjuck van Burmani a en Jeepk van Douma, geboren in November 1695, trad in jeugdige leeftijd in de krijgsdienst. Dan E p Sj u ck van B u rmania en anderen zijne bekwaarnheden leerende kennen, bragten hem -weldra in de staatkundige loopbaan. Na eerst in of namens Friesland ondersch,idene Staatscommis­sien bekleed te hebben , werd hem eerlang de gewigtige betrekking van Envoy aan het Hof van Weenen opgedragen , waar hij in 1744 de verbanning der Joden nit Bohemen , waartoe de Koningin beslaten had , wilt voor te komen. Hij bled onafgebroken in deze bediening tot den 24s:en Maart 1766, toen hij ongehuwd te Wee nen overfeed. Door wijsheid en trouw verwierf hij veel room; ook in het rijk der wetenschappen was hij, inzonderheid als Let­terkundige, bekend; achter den naamrol der Haden van den Hove van Friesland vindt men eenige Latijnsche verzen van hem van , vrij goeden stempel. Zie van Wijn, 1Valeez. op de reader& Hist. an Wagenaar, D. II. bI. 407-409; S eh eltem a, Sleuth. Nederl. BURMANIA (GEMME ONUPHR1IIS VAN), zoon van I dz a rd van B u r-BurmaniaenvanAnnaDoed van Schwa rtzenberg,gehoren irr in 1696, trad in krijgsdienst en werd den 28sten November 1738 Kolo nel der Inianterie, doch onderscheidde zich niet alleen bij het krijgstoo­neel , mar was hovendien Opperstalmeester van Prins Willem IV, die hem in 1738 naar Zeeland zond, ten einde met de Staten van dat gewest over het Markgraafschap van Vere en Vlissingen te handelen. Hij slaagde destijds even weinig als bij eene tweede reis in 1739, doch hij de groote omwenteling van 1747 zag hij zijne wenschen gelukken , terwijI hij Wen meestal den Vorst verge­zelde. Inmiddels den lsten Januarij 1742 tot den rang van Brigadier bevorderd en Kolonel van een Friesch Regement-Inlanterie zijnde lag hij daarmede in 1746 te Namen in he­ zetting , toen die mad door de Franschen werd aangevallen. Diet kracht verzette hij zich in den Lrijgsraad , welke den 30sten September was bijeengekomen , tegen den voorslag tot overgave van het kasteel , en deed nevens anderen het voorstel o m den storm op het fort Oranje of te wachten en dan het oude kas­teel met alle zijne toornwerken en het voorliggende Terra Nova , alle welke werken een nieuw beteg vorderden, met kracht te verde­digen, en toen dit werd van de hand gewezen , vorderden zij , dat hun dan ten minste verlof werd gegeven oni met hunne regemen ­ten een goed heenkornen te zoeken. De waterstand van de Maas bood eerie doorwaadhare plaats aan , en zij hoopten , door de wei­nige troepen , welke de viiand op den regteroever der rivier had , been te slaan, en zich eenen veiligen aftogt naar Luxemburg of Maastricht te banen. Ook dit voorstel werd afgeslagen , en terwijI 1 .622 Burman i a een schriftelijk protest tegen deze weigering inleverde , werd de capitulatie gesloten , waarbij de bezetting krijgsgevangen werd. B u rrn a n i a klom vervolgens op to den rang van Generaal der Infanterie , werd Gouverneur van Sluis alsmede Kwartiermeester-Gene­raal , en bled in hooge achting en guns( bij Willem IV , doch zag deze Jaatste verminderen bij diens weduwe en bij den Ilertog v a n B r u n s w ij k. Hij was ook zeer bedreven in de wiskunde en overleed ongehuwd den l2den Augustus 1759. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XIX. hl. 133 ; de ChaImot, Biogr. Woordenb. ; Schelterna, Staatk. 1V ederl. , D. I. bl. 195 en 196, D. 131. 572 ; Eka m a, De Fris. ingen. Illathem. imprimis fert., pa g. 40; Bosscha, Nedrl. Heldend. te Land, D. II. M. 598 en 599. BURMANIA (LkAs VAN), zoon van Sjuek van Burmania en J e e p k D o u Ina , geboren in Februarij 1697, ging in zeedienst , was Komtnandeur ter zee op het schip Tombaao (misschien Ta­bago) en werd, als zoodanig den 29sten April 1725 , dapper strij­dende , in een gevecht tegen de Algiersche roovers gekwetst, waar­aan hij twee dagen later overleed. Zie Ferwerda, Wapenhoek, op Burmania. BURMANIA (Ero SJUCK vArt), zoon van Tj a a rd van B ur mania en Rem is van Don tn a, geboren op illartena-state te Kornjum den 31 step October 1698 , ontving eene geleerde opvoeding, bekwain bet ambt van Ontvanger-Generaal van 's lands middelen en van Luitenant-Houtvester in Friesland. Hij werd door Prins W ill e m IV , die zijne bekwaamheid kende , in 1738 in werkzamer kring geplaatst , tot Burgemeester van Dockum gekozen en in de gewigtigste Staatscommis­sien gebruikt; doch bij het aannemen van Regeringsposten , bedong hij , dat de Stadhouder hem nooit onverhoord veroordeelen zou. In en na 1747 was hij een der voornaamsten, die den loop der zaken bestuurden ; wel hielp hij de verheffing van den Stadhouder bewerken, doch verloor daarotn het belang van het Vaderland Diet nit het oog. Destijds toonde hij zoo veel vrijmoedigheid en standvas­tige waarheidsliefde jegens den Prins, dat S i nri on St ij I , weinig tijds voor diens overlijden , hieromtrent schreef: dat Burmania voor W i 1. 1 e m IV van gelijk belang was geweest als Sully voor Head ri k den G ro of e. Van den Stadhouder genoot hij wederkeerig de meeste vriend­schap en was in 1749 een der ontwerpers van het Reglement-Re­formatoir. Ook bij des Stadhouders weduwe bleef hij in hooge achting, en werd door haar tot medevoogd over haren minderjari­gen zoon benoemd. Deze was echter naauwelijks meerderjarig, of schonk , door kwade raad misleid , aan eenen anderen Regent van Dockum zijn vertrouwen en schreef der Regering aan om dezen alleen te hooren. Bij de benoeming van nieuwe leden van het Collegie der Gedeputeerde Staten in het volgende jaar insgelijks zijnde voorbijgegaan, narn hij toen afscheid van eene Vergadering, waarin hij gedurende negen-en-twintig jaren met veel lof gediend log3 had, met die bedaarde vrijmoedigheid, die alleen het gevolg kart zijn van een deugdzaarn gedrag en ,'een gerust geweten. Daarna leefde hij voor zichzelven in welverdiende rust tot aan zijn overlijden den lsten Februarij 1775. Hij was tweemalen ge­ huwd, geweest; eerst met Christina van GI in s t r a, die kin­ derloos overleed, daarna met llomeli a. Maria van Haer sm a, die hem een zoon , jong overleden , ell twee dochters schonk. Niet slechts als Staatkundige maar oek als Geleerde en Letterkun­dige verdient hij vermelding. Vooral viel zijn lust op de beoefening der geschiedenis, zoo als blijkt uit de Schuit- en Jagtpraatjes in 1737 en 1738 zonder zijnen naam door hem, met medehulp van Wijbrand •van Yd ts m a, meer met een Staat- dan Letterkun­dig oogmerk , in het licht gezonden. Zijne oudheidkunde, belezen­heid en smaak blijkt uit de vinding van de schilderijen op de zaal van het Stadhuis te Dockum. llij handteerde mede zoowel de La­ttinsche als de Nederduitsche her; in laatstgemelde taal zijn enkele Huwelijks- en Geboorteliederen van hem uitgegeven , doch veel zocht hij niet te schitteren. Hij vervaardigde zijn eigen graischrift, het welk voor 1796 op eenen in den muur van den kerk te Kornjum gemetselden steen was uitgehouwen: Ik heb geleefd — den loop geloopen , Dien God my gaf, nu ga ik heen, Daar al het menschdom komt bijeen. De worm zal 't aardsche ligchaam sloopen. De ziel die blyft en hoopt in God Op zaliger en beter lot. Zie Sjoerds, Beschr. van FriesL , D. II. hi. 183; Scheltema, Staatk. Nederl. , D. I. bl. 191-194, D. II. bi. 571 en 572; C. van der A a , Leven van Willem V, D. I. bl. 168; Stuart, Vaderl. Hist., O. I. bl. 92, 524; Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht. ten very. op Witsen Geysbeek; Blaupot ten Cate, Gesehied. der Doopsgez. in Friesl. , hi. 212. BURMANIA. (LAls ULBE vAN), een broeder van den voorgaande, geboren in 1700, begaf zich mede in de krijgsdienst en zich in 1746 als Luitenant-Kolonel binnen Namen bevindende , was hij ook een der genen die zich manmoedig verzette tegen de overgave dier vesting. K.lom vervolgens op tot Generaal-Majoor en overleed in 1751, bij zijne echtgenoote Juliana Un i a nalatende drie zoons. Zie Bosseli a, Heldend. te Land , D. II. bl. 698 noot, uit mede­gedeelde berigten aangevtild. BURMANIA. (JAN FREDERIK van), zoon van Sj u ck van Bu r-mania en van Jeepk Dou In a, geboren in 1700, werd den 19den September 1742 Luitenant-Kolonel bij het Infanterie-Rep;i­ment van Glinst ra, lsten Januarij 1748 Kolonel der Infanterie- 1624 en den Wen Maart 1766 Generaal-Majoor. Hij was sedert 1755 Kommandeur van Sas van Gent en overleed aldaar in Mei 1768. Uit medegedeelde berigten zamengesteld. BURMANIA. (Enu-Ann MARIUS VAN), zoon van Frans van B ur m a­n i a en van W ill e min a van Tam tn i nga , geboren te Engelum den 30sten November 1700 , was in 1717 Houtvester en Pluim­graaf der provincie Friesland en in 1737 Raad-Ordinaris van Friesland. Ook was hij een voornaam liefhebber en onder­zoeker der oudheid , aan wien de Boekhandelaar W i ge r u s W i g e r i opdroeg het bij hem te Leeuwarden in 1755 uitgegeven Frisia nobilis of Lijk- en Graf- sampt mengeldichten enz. op diverse Friesche Edelen , waarin van bl. 27-52 twee-en-twintig Latijn­sche gedichten ter eere van een twintigtal Bur ma hi a's voorko-men. Waarschijnlijk had deze Edua r d Ma rius van B ur ma­n i a de hand in de uitgave. Ook was hij den Hoogleeraar Jona Willem te Water zeer behulpzaam , zoo door het geven van inlichtingen ten aanzien van de voornaamste Friesche Edelen als door het verleenen van bouwstoffen voor diens Historie van het Perbond en Smeekschriften der Edelen. Hij huwde met Fok el Berber van Haersolte, verwekte bij haar acht kinderen , vier zoons en vier dochters en stierf den 19den Julij 1789. Zie Ferwerda, Wapenboek, op Burmania; te Water, Hist. van het Verb. der Bdelen, in de Opdragt; Halmael en Hettema, Statnboek des Friesehen Adels , uit bijzondere berigten aangevuld. BURMANIA. (HoBBS vAN), zoon van Ulbo A ylva van Bu r-mania en van Anna Maria Baerdt van Sminia , geboren te Leeuwarden den/25sten Februarij 1705, werd in 1721, bij afstand van ziinen vader,, Griettnan van Leeuwarderadeel en was tevens Lid der Gedeputeerde Staten van Friesland en Gecommitteerde in de Provin­ciale Rekenkamer. In de eerste betrekking had hij in 1734 deel aan de plegtigheid bij gelegenheid van de heuchelijke inkomst van Prins Willem IV en diens Gemalin te Leeuwarden. In dat zelfde jaar was hij Commissaris Politiek bij de Synode te Bolsward. Bij gelegenheid van het oproer wegens de verpachting van het gemaal enz. , in 1748 , haalde eene opgewondene menigte hem uit zija huis , aan het Huizumerpad bij Leeuwarden , en dwong hem mede in de kerk te gain en een geschrift te onderteekenen , in hetwelk Gecommitteerden henoemd werden , die in de grieven moesten voorzien , ook noodzaakte men hem de klokken te laten luiden , om de boeren te dien einde bijeen te roepen. In het zelfde jaar committeerden hem de Staten om den Plains van 0 ra nj e geluk te wenschen , dat het Stadhouderschap ook in de vrouwelijke linie was erielijk verklaard , en hem tevens te verzoeken naar Friesland over te komen , ten einde de verontruste gemoederen tot. beda­ren te brengen en orde op de Regering te stellen. Hij viel door het ijs en verdronk den 12den Februarij 1765 na gehuwd te zijn 1625 geweest met Helena Emerentia Lucia van Unia, die hem negen kinderen had geschonken. Zie Baerdt van Sminia, Nieuwe Naatnl.van Griettn.,b1.35 en 36. BURMANIA (Deco MARTENA VAN) , een broeder van Jan Fr e­deri k pan Burmania, gedoopt to Leeuwarden den 16den Junij 1710 , werd den 14den Maart 1742 Luitenant-Kolonel in het Infanterie-Regiment van Sch w a rtzenberg, den lsten Januarij 1748 Kolonel en den 14den Maart 1766 Generaal-Majoor der Infanterie. In November 1755 werd hij Kommandeur van Breda en in 1766 , in plaats van zijnen broeder Jan Frederik van Bur mania, Kommandeur van Sas van Gent. Hij overfeed na 1770. Uit medegedeelde berigten bijeengebragt. BURMANIA (JETZO IDZARD VAN), zoon van Ulbo A yl va van Burmania en van Anna Maria Baerdt van Sminia, geboren te Leeuwarden den 15den Augustus 1710 , was in 1733 Kapitein in het Lijfregiment van den Prins van 0 r a nj e, later Luitenant-Kolonel en werd den 19den September 1742 Kolonel , kommanderende het Regiment Infanterie van G li n s t r a. In 1746 vertrok hij met dat Regiment mar Engeland waar hij zich door moed en vastberadenheid onderscheidde , docli door de Fran­schen werd krijgsgevangen gemaakt. Den 16den Mei 1747 tot Generaal-Majoor bevorderd , werd hij in 1750 Groot-Majoor van Namen en later Kommandeur van Maastricht , en den 14den Maart 1766 Luitenant-Generaal. Hij was den 14den Junij 1733 gehuwd met Juliana Lucia van Doys, die hem eenen zoon en twee dochters schonk. Volgens medegedeelde berigten. BURMANIA. (WILLEM FREDERIK SCRRATENBACH VAN), zoon van* Edzard Hobbe an Burmania en van Johanna Wilhel­mi n a, Baronesse van Sch ra t enba ch , geboren op Juwsma-state te Ferwerd, den 7den September 1729; studeerde te Franeker onder Christianus Henricus Trotz en Hermannus Can­negiete r, en gaf in 1751 als Akademisch proefschrift ter zelfder plaatse uit een werk over de Friesche Landdagen , onder den titel van : Tractatus juris publici federati belgii de Jure comitiorum Frisiorum , 8° aan Prins Willem V opgedragen en door des­kundigen als een zeer lezenswaardig werk geroemd. Hij , die sinds Ontvanger-Generaal der Florenen in Friesland was , was in September 1772 gehuwd met Anna Elizabeth We y tze I, en na haar overlijden in November 1794 met A 1 e­gon da Symons Romk e, bij wie hij drie dochters had en stieri te Ferwerd den 15den Maart 1805 , alwaar hij met zijne tweede vrouw begraven ligt. Zie van Halmael en Hettema, Stamb. van den Fries. Adel. 1626 BTJRMANIA (UTAK) VAN), zoon van Hobbe van Bur mania en van Helena Emerentia Lucia van Unia, geboren teLeeuwar• den den l5den September 1737 , was in zijne jeug4 Paadje bij Prins W ill em IV , en werd den 12den Maart 1765 Grietman van Leeuwarderadeel. Niet onbedreven in de Friesche geschiedenis en oudheidkunde , leverde hij vele belangrijke aanteekeningen aan den Hoogleeraar te Wa ter, bij het opstellen van diens Historic van het rerbond en de Smeekschriften der Edelen , vooral be­trekkelijk de Friesche geslachten. In bet jaar 1795 van zijnen post ontzet , leefde hij ambteloos op zijn buitengoed Holdingaburgt te Anjum , waar hij den 18den Augustus 1816 overleed , na nog in 1815 Lid der Provinciale Staten van Friesland te ziju geweest. IN was gehuwd met Maria L ibor a van Ha ersm a, doch liet geene kinderen na. Het schijnt dat deze het laatste mannelijk oir van dit geslacht was. Zie Baerdt van Sminia, Nieuwe Naomi. van Grietm. bl. 36 en 37 ; van Halmael en Hettema, Stamboek des Frieschen Adds , dat wij ook no voor meer andere mannen van dit geslacht met vrucht nasloegen. BURMA.NIA. RENGERS (EGBERT SJUCK GERROLD JUCKEMA VAN). Zie RENGERS (EGBERT SJUCK GERROLD JUCKEMA VAN BURMANIA). BURMANNUS (FRANCISCUS, PETRUS, KASPARUS). Zie BURMAN (FRANS), BURSIAN (PIETER) , BURMAN (LIMB). BURON (ANNA). Zie FADE (ANNA VAN DEN). BURS (Guns) of AEGIDIUS BURSIUS geboren te St. Wijnoxsber­gen in Vlaanderen ornstreeks 1564, woonde te Vlissingen , waar hij verrnoedelijk Conrector was, althans hij gaf er onderwijs in de Latijnsche taal toen hij in 1589 tot Predikant te Middelhurg werd beroepen, waar hij tevens ook Rector der Latijnsche school was en in 1634 overfeed. Te vergeefs werd hij in 1589 naar Vlissingen beroepen, doch in 1619 was hij bij leening , en skeins voor eenige !ijd Predikant te Utrecht. Hij was gehuwd wet G e er truyd Mo els; Jacobus Burs en Melchior Burs, die volgen, waren zijne zonen. Ofschoon hij een man van groute geleerdheid, veel liver, beproefde arbeidzaamheid en buitengewone verdiensten was, heeft hij niets in het licht gezonden dan : Herm. Faukeels Bruiloftslied ter eere Jesu Christi ghesonghen ; in den 45 Psalm enz. 4° , waarhij hij eene Voor­rede schreei. Zijn portret gaat in plaat uit aegraveerd door I) a n i e I v an Bre at den. Zijne zinspreuk was : °Prudenter et sincere (Voor­zigtig en opregt). Zie Hunnius, Het Statische Vlaanderen, bl. 349; de la Rue, Gelett. Zeel. , bl. 501-503 ; Vrolikhert, Vliss. Kerkhemel, bl. 34, 347 en 348; te Water, Reform. van Zeel., bl. 189 en 190; de C h a l m o t , Biogr. tJ'oordenb. ; Algem. Konst - en Letter-bode 1845, D. bl. 50; Glasius, Godgel. Nederl. 1627 BURS (J Ai of JACOBUS Bevies von van den voorgaande, geboren te Middelburg, was Predikant te Tholen en overfeed aldaar, na gehuwd te zijn geweest met Elizabeth van 11 oor n be e k. heeft gesehreven: T hr en o s ofte Weeclaglie , aenwysende de Oorsaken des jammerlycken stants van het Lant , ende de ontheyliginge des Sabbathdaeghs daerin, byzonderlick verhandelt worden de ,ver­schillen van het onderhouden des Sabbaths ofte Rustdaechs des Christenen. Ghedrukt binnen Thohin, net consent van de Burghe­meesters der selver stadt. 1627. 8°. Tafel des Geloofs , in dewelcke door sekere tegeneenstellinghe blyckelyk gemaeckt wort het onderscheit, .dat er is tusschen de Leere der .Heyliger Schrifture , dewelcke is de oude Catholycke Leere door de Heylighe Apostelen geleert en de Catholycke Kerck ; ende tusschen de nieuwe menschelycke Leere door de valsche Leeraars in de Kercke J. C. inghevoert en den men­schen geleert. Tholen 1629. 8°. Kort ende dienstich Berecht over de aenroepinghe der Hey­lig hen , Reliquien , Beelden ende van het Kruys. Nord. 1640. 8°. V i n de x C o et u s Z el an di ci ofte Bescherminghe raec­kende den Co etu m , gehouden in Zeelandt in den fare 1612; teghen de onghegronde erghelicke beschuldinghen van Pie ter L an s be r ghen, nu Medecynmeester. Midden). 1648. 8°. Expurg at i o Ca lu mnia rum ofte Uytsuyveringhe der Lasteringhen en fouten uytgegeven teghens den Yin d e x Co e-t u Zeelandiae. Middelh. 1648. 8°. Goesche Stillevaegher ofte Beesem om Mr. P i et er L a n s-b e rg he ns Bitter-kladden of te vaegen en syne wtstekende leugenstrepen voor de derde maal oprechtelyck en naecktelyk te verthoonen. Thol. 1849. 8°. Zie de la Rue, Gelett. Zed., hi. 46 en 47; de Cha !mot, Biogr. Woordenb. ; Biogr. Univ. ; Glasins, Godgel. Nederl. BURS (MELmoR), een broeder van den voorgaande, geboren te Middelburg was Predikant te West-Souburg. Hij heeft op last der Classis van Walcheren gesehreven een zeer nuttig boekje tot Kerk• en Schoolonderwijs, waarvan in 1623 reeds een tweede druk het licht zag, met teksten tot bevestiging vergroot en welks derde druk, nog met eenige teksten -vermeerderd, en naar de nieuwe Overzetting gesehikt met eenige korte en duidelijke aan• teekeningen tot nader verklaring het licht *zag, onder den titel: Kort Begrip der Christelycker Religie gestelt in Yragen en Antwoordeu, tot onderwysinge der gener, , die haer eerst willen begeven tot het gebruyck van des Heeren Il. Avondmael , meerendeels getrocken uyt den Nederlandschen Christelycke Ca t e c his m o. Nu meermaels naerstig oversien , merckelyck vermeerdert ende verbetert , alles naer de Nieuwe Overset­tinge des Bybels , niet alleen dienstig den kinderen , maer ook 1628 den Meerderjarigen tot grooter ligt van de gronden der Chris­telycke Religie met privilegie. lVliddelb. 1640. 8°, na welke uit--gave dit boekske nog tneermalen, met octrooi van de Staten van Zeeland, herdrukt is; terwijl de Ambonsche Predikant Francois V a l e n t ijn het mede in het Maleisch heeft overgezet. be zinspreuk van Burs was : Non est snortale quod opto (W at ik verlang, is onsterfelijk). Zie de la Rue, Gelett. Zeel., bl. 47 en 48; deChalmot,Biogr. Woordenb. ; Biogr. Univers. ; Algem. Konst- en Letterhode 1849, D. I. bl. 19; Glasius, Godgel. Nederl. BURTIN (FRADVIS XAVIER DE), geboren in 1743 te Maastricht, waar zijn vader Raadsheer-Kommissaris van den Prins Bisschop van Luik. was, verkreeg na zijne studien uitmuntend voleindigd te hebben graden in de Regten de Geneeskunde en de Kunsten. In 1767 vestigde zich te Brussel , waar hij spoedig den titel van Raad­gevend Geneesheer van den Gouverneur-Generaal , Prins K a r e I­van Lot haringen, bekwam. Keizer Jozef 11 gal hem, tijdens­diens verblijf in Belgie, het onwedersprekelijkste bewijs van het belang , dat hij yin zijne bekwaamheden stelde, door hem onder an­deren op te dragen oat in onderscheidene provincien van de Oosten­rijksche Nederlanden , alle de nuttige voortbrenrselen uit de drie. rijken der Natuur op te zoeken , welke er onbekend waren gehle­yen , even als Linnaeus dit voor Zweden gedaan had. Wegens de menigvuldige ontdekkingen en nuttige aanmerkingen door d e Bur tin gedaan , maakte de Keizer hem erflijk Ridder, hem tevens benoemende tot Raadsheer Rapporteur van den Raad van het Con­vernement Generaal , welke de toen hestaande Collaterale Raden moest vervangen. Bij den opstand in Belgie in het begin der vo• rige eeuw bleef de Burt in zijnen weldoener getrouw ; en deze edelmoedigheid , welke hem aan de vervolgingen van de bovendrij vende partij blootstelde , weal later met een aanzienlijk pensioen beloond, vergezeld van de vleijendste hetuigingen van 's Vorsten goedkeuring. Zijne verwijdering uit de dienst , waardoor hij gelled over zijne tijd kon beschikken , stelde hem in staat lange reizen te ondernemen en zich geheel aan de wetenschappen en letteren toe te wijden. Behalve eenige twistschriften in het Hollandsch , betrekkelijk de tijdsomstandigheden , heeft men van zijne hand : De Febribus. Lovan. 1767. 4°. De Revolutione Belgic& carmen hexametron. De Revolutione gallica, carmen distichon. Des bois fossiles, decouverts dans les differentes parties des Pays Bas. Rad. 1781. 8°. Reflexions sur les progrgs de la fabrique drs fer et de la'cier dans la Grande Bretagne. Londres 1783. 8°. l'Oryctographie de Bruxelles. Brux. 1784. folio grand format. avec 33 planches enluminees , een werk dat den Schrijver eenen hoogen rang onder de delfstofkundigen heeft doen verwerven. 1629 Des Vegetaux indigAnes qui peuvent remplacer les exof ques. Brux. 1784. 4°.-voyage mineralogique de Bruxelles, par Travre, a Cour .St. Etienne. 1788. 4°. Memoire sur les revolutioni et Page du globe terrestre , waar­-mede hij in 1 790 bij Teylers tweede Genootschap te Haarlem den gouden medailje behaalde, in wiens werken deze verhandeling dan ook voorkoint met eene Nederduitsche vertaling onder den titel : Verhandeling over de algemeene omkeeringen , die de aarde aan hare oppervlakte ondergaan heeft enz. met platen. Traitd des connaissances necessatres a tout amateur de ta­bleaux. Brux. 1808. 2 vol. 8°. avec fig. Des causes de la rarete des bons peintres hollandais dans le genre historique, in het Fransch en Nederduitsch te vinden in de werken van Teylers tweede Genootschap. Ilaarl. 1809. 4°, in het Fransch herdrukt Brux. 1818. 8°. De Pinutilite des jachhres, on de Pagriculture du pays de *cies. Brux. 1809. 12°. Sur les peintres modernes des Pays Bas. Brux. 1811. I 2°. De la meilleure methode d'operer les polypes uterins. Brux. 8°. avec. fig. Voorts nog onderscheidene Regtsgeleerde Verhandelingen ieder afzonderlijk gedrukt in 4°, alsmede eenige Fransche dichtstukjes en vele Verhandelingen opgenomen in de werken der geleerde Maat­schappijen, waarvan de Bur ti n Lid was. Ook heeft hij nog on­derscheidene werken in handschrift nagelaten in wier uitgave hij verhinderd werd door zijn overlijden den 7den Augustus 1818. Zie Galerie list. des Gontetnpor. ; Al.;em. Konst- en Letterhode, 1818, D. I. bi. 114; van Kampen, Geschied. der Nederl. Lette­ren en IVetens. , D. III. M. 195; Biogr. Nation.; Biogr. Univ. BUS DE GHISIGNIES (LEONARD DU), geboren te Doornik , hegon reeds vroegtijdig zijne loopbaan in het Administrative vak en onderscheidde zich eerlang door een fielder inzigt in de zaken , welke hem werden toevertrouwd , en door stipte naauwkeurigheid en vlijt , in de pligten, welke hij te vervullen had. Sedert geruime tijd , was hij als een werkzaam en kundig ambtenaar bekend, toen de Belgische gewesten met den Nederlandschen Staat werden zaamge­smolten en Will em I als Koning der Nederlanden den Troon beklorn. 11 u B u s werd dan ook door dezen spoedig onderscheiden en in het jaar 1820 tot Gouverneur der provincie Antwerpen aangesteld , van waar hij in 1823 tot de zelfde belangrijke betrekking over de provincie Zuid-Braband geroepen werd. Toen in Nederland de tijdingen nopens den ongunstigen toestand der finantien in Indie bekend werden werd Du Bus, den 10den Augustus 1825 , met uitgebreide magt tot Commissaris- Generaal over de Nederland­sche Oostindische Bezittingen benoemd, werwaarts hij den 28sten September vertrok , terwisil hij den 2den Februarij 1826 ter reede van Batavia aank wam. Door zijne geboorte en opvoeding vreemd 1630 aan de noordelijke gewesten des rijks , vreemd aan den handel vreemd aan de Oostindische Bezittingen , vreemd aan de mees­ten der ambtenaren , welke hij in lndie zou aantreffen , ook door zijne taal, moest du Bus wel door den Koning beschouwd zijn als schitterende bekwaamheden , eenen onbevooroordeelden geest en buitengewone zelfstandigheid in zich te vereenigen , om hem eenen zoo gewigtigen last op te dragon. Ook du Bus zelve moest wet een hoog gevoel van eigen krachten hpbben , om eene zoo zwaar­wigtige taak te durven aanvaarden. Hier en daar werden dan ook verkeerde bezuinigingen ten opzigte van nuttige instellingen inge­voerd, zoo als de inkrimping van het zoogenaamde Constructi-ma­gazijn te Soerabaja; het verkoopen of buiten dienst stellen van bijna alle gewapende kruisbooten tot weering van zeeroof met goed gevolg daargesteld ; het verminderen van het vangloon der tijgers enz. Ook behandelde du Bus den Luitenant-Gouverneur-Generaal de Kock niet met die openhartigheid en dat vertrouwen waarop die hoop ambtenaar door zijne edele en regtschapen inborst en zijne hekwaainheid in Indische aangele urfenheden , teregt aanspraak kon maken , welk vertrouwen ongetwijield den geregelden gang van zaken , in de gewesten , waar de opstahtl woedde , zou hebben he­vorderd. Evenwel is het niet te ontkennen dat d u Bus in Indic veel goeds tot stand heat gebragt. Reeds den 26sten Februarij 1826 werd het nieuwe muntstelsel ingevoerd, en de honderddee­lige Nederlandsche gulden tot standpenning aangenomen , en in piaats van 120 duiten , untying men nu slechts 100 duiten , waar­door de tractementen en dergelijke al dadelijk 118 verminderd wer­den. De tractementen werden meerendeels in koper voldalm , en door eene te spoedige invoering van zoo veel koper geld ontstonden er bij het maken van koopacten en andere contracten voorwaarden , om de betaling in gulden-zilver of gulden-koper te doen , het­geen niet het geval zou zijn geweest, indien de 7,200,000 gulden aan duiten , welke du B us had medegebragt langzaam in ornloop waren gekomen. Nu had deze maatregel onder de Chinesche mijn­werkers op Bangka eenige onlusten ten gevolge. Was du Bus niet altijd even gelukkig in de keus van personen , aan welke hij zijn vertrouwen schonk , het is niet te ontkennen , dat hij met moed en beleid de onaangenarne taak van vermindering en inkrimping van het personeel in de tractementen vervulde , en dat hij in zijne ontwerpen van bezuiniging door vereenvoudiging met vele moeijelijkheden , waaronder de voortdurende oorlog op Java niet een der minste was, te kampen had; terwijl hij ook dikwijls den onwil van andere .hoog geplaatste personen ondervond. Ilierdoor werden eene menigte zijner pogingen verijdeld of bekwamen eene verkeerde rigting, hetwelk eene ongunstige beoordeeling zijner han­delingen ten gevolge had. Doelmatig was het op zichzelf te noemen , dat de Commissaris-Generaal op de Westkust van Nieuw Guinea, aan de Tritonsbaai het fort du Bus deed stichten , van het welk den 24sten Augustus 1631 1828 de Nederlandsche vlag werd geheschen min doelmatig , dat slechts Seen gedeelte van een eiland als Nederlandsch verklaard werd , waar het geheel vroeger, meer dan eens plegtig was in be-. zit genomen. Ook behartigde du Bus de belangen van den land-bon* met al zijn vermogen -en onder zijn bewind werd de thee­cultuur en de cochenille-teelt ingevoerd , en ook met het aankwee­ -ken van den kaneelboorn op Java eenen aanvang gemaakt. Tot bevordering van den handel werd ook de Javasche Bank te Batavia opgerigt , met een octrooi van 10 jaren , met 1° Januarij 1828 aan te vangen. Groote voordeelen heeft ze den handel in de transaction an koop en verkoop aangebragt. Du Bus bragt de gewone uitgaven der Indische huishouding van 19 op 14 millioenen gulden ; en leefde ook voor zich zelven spaarzaam en eenvoudig. Ten bewijze van 's Konings goedkeuring werd hij benoemd tot Minister van Stag en gaf, na zijne moeijelijke task te hebben vol­bragt , het bewind op den 16den Januarij 1830 aan den nieuw benoemden Gouverneur-Generaal Johannes van den Bosch over waarna Irij zich den Eden Fehruarij naar Europa inscheepte, en den 16den Junij in Nederland aankwam. De Belgische onlus­ten , daarna uitgebarsten , deden hem besluiten , orn in landelijke stilte te !even en aan de ontginning van heidegronden zijne verdere leefajd te wijden. Ilij overfeed op zijn kasteel Westmalle, tusschen Antwerpen en Turnhout den 31stcrt Mei 1849. Zijne of beelding in steendruk treft men aan voor Onze Tijd, D. IV. Zie van Kampen, de Nederl. buiten Europa, D. lit. bl. 641, 668-677; Roorda vat, Eysinga, Handb. der Land- en Volkenk., B. III. D. II. bl. 218-229; Once Tijd, D. IV. hi. 1-8; Teenst ra, Nederl. Overt. Bezitt., 131. 289, 328, 589, 861-864. BUSAEUS (GERARDUS, PETRUS en JOHANNES). Zie BUYS (GERARD) BUYS (PIETER) en BUYS (JOHANNES), , BUSCH (JOHANNES) bij anderen abusivelijk JAN TEN BUSSCHE geheeten, de groote Duitsche kloosterhervormer van de vijftiende eeuw , werd in het jaar 1399 te Zwolle geboren. Van zijne familie is ons weinig bekend. Zijn grootvader van moeders zijde , A I fr e d G r u t e r , was Burgemeester dier -stad en vriend van den beroem­den G e e r t Groote en diens gastheer,, zoo dikwijls deze op zijne reizen Zwolle bezocht. Van dien vromen vriend haars vaders had de moeder van B usch, Margaretha Gruter, de eerste begin­selen der menschelijke wetenschap en , wat meer zegt , de eerste zaden harer latere goarucht ontvangen. Reeds vroeg vertrouwde zij de opvoeding van haren Johannes aan den godvruchtigen J o h a n n es C e 1 e, die mede onder de bijzondere vrienden van den reeds overleden Geert Groote had behoord en sedert jaren aan bet hoofd stond der beroemde Latijnsche school van Zwolle. On--der diens voortreflelijke leiding ontwikkelde zich B u s ch bijzondeu gunstig naar verstand en hart. 1632 Op zijn achttiende jaar stood: hij aan het hoofd der geheele derde klasse van zijne school en onderwees in die betrekking van zeventig tot tachtig scholieren in de Gramrnatica , Ethica en Logica. Zijne ouders, hierdoor ten hoogste verblijd en vereerd , wilden hem nu naar de Hoogeschool te Erfurt zenden , opdat hij daar den Docto­ralen graad zou verwerven en op the wijze mogelijk de roem van zijn geslaeht worden. Maar zijn vrome Leermeester had zich bijzonder daarop toegelegd , om zijne leerlingen godsdienstig te vormen en hun oog op het Eeuwige te rigten. Toen nu zijne ouders hem hunne eerzuchtige plannen mededeelden , wees hij die stellig van de hand en waren ook de tranen zijner hartelijk ge-Heide moeder Diet in staat , zijn nu geopenbaard voornemen te ver­anderen , om namelijk in een goed hervormd klooster alleen voor God en de Eeuwigheid te gaan !even. Zulk een klooster vond hij in dat der Augustijner Monniken van Windesheim , waar hij nog in het zelfde jaar op aanbeveling van eenen vromen Priester te /wolle als Nuntius werd aangenomen. Na anderhalf jaar van zeer moei­jelijke proeftijd werd Bu s ch , op den Eden Januarij 1419 , onder hen als broeder opgenomen , en trok spoedig daarna door zijnen buitengewonen ijver de aandacht van den toenmaligen Prior , J o­hannes Voss van Ileusden. Toen nu in 1424 Adolf, Hertog van B e , een te Bodingen bij Keulen in zijn gehied gelegen kapel , aan de II. Maagcl gewijd , tot een klooster van Reguliere Kanunniken onder het kapittel van Windesheim: Wilde hervormen en daartoe (le hulp der Windesheimsche Broeders inriep, werd B us c h, met nog drie andere Broeders derwaarts gezonden en was daar met de stichting en regeling van dat klooster gedurende vier jaren werkzaain. In 1429 teruggekeerd , werd hij terstond daarop met zijnen medebroeder en vriend Godfri ed van Ty ela, die tegelijk met hem in Windesheim was opgenomen , naar Ludingekerke gezon­den, om die heroemde abdij , welke op de schromelijkste wijze van de kloostertucht was vervallen , op verzoek van den Bisschop van Utrecht tot den regel terug te brengen en uit- en inwendig te hervormen. Van daar zond het Kapittel hem en God fried van T y e I a naar Beverwijk , waarmede door hunne hulp twee Angus­tijner kloosters , een voor Monnikken en een voor Nonnen , werden opgerigt. G od fr i ed van Tyela bleef daar als Prior van het eerste achter,, terwijI Busch naar Windesheim terugkeerde, waar hij nu eenige jaren achtereen als Broeder-Thesaurier woonde, al­leen misschien een tijd van drie jaren uitgezonderd , welke hij in het bij Windesheim ingelijfde Nonnenklooster van Brunnepe bij Kampen doorgebragt, om toezigt te houdet over den herbouw der kloosterkerk aldaar. In 1437 vergezelde hij als Supprior bovenge­noemden G o d fr i e d van Tye 1 a naar het klooster van Wittenhorgh in het sticht Hildesheim , werwaarts deze door het Kapittel was gezonden als Prior. Daar aan den Prior van dat klooster in 1436 door de Kerkvergadering , van Bazel de last was opgedragen , om de hervorming in alle Augustijnerkloosters van Saksen 1633 en Turingen in te voeren , werd • dien ten gevolge Busch its 1439 naar de stad Hildesheim gezonden , om het nabij rielegen Salta (zu der Saltze) to hervormen. Niettegenstaande het verzgt der bandelooze Monniken, die hem zelfs eenige malen naar het leven stonden , was hij toch Ala verloop van een jaar door voorzigtige zachtmoedigheid en verstandige gestrengheid ev in ge­slaagd ,de Ordestucht in het klooster te herstellen , en werd daarop zelf tot Proust verkozen. Een .paar jaren later werd het door zijne ijverige pogingen met het algemeen Kapittel van Windesheim ver­eenigd , waarvan het sedert een eervol Lid is gebleven. Acht ja­ren achtereen bekleedde B us c h deze waardigheid (na de inlijving in het Windesheimsche Kapittel werd de titel van Proost in dien van Prior veranderd) gedurende welk tijdperk een groot aantal kloosters van beide seksen en van verschillende orden , zoowel in en om Hildesheim als in andere gedeelten van de Aartsbisdommen Mentz , Keulen en Trier , maar vooral van het eerstgenoemde , door hem >werden hervormd of wel , reeds hervormd zijnde , op last van het Hindesheimsche kapittel bezocht. Hoe groot zijn invloed ook op andere Monnikenorden was , blijkt daaruit , dat hij door de be­keering van Johan von Hagen, Abt van het Benedictijner­klaoster Bursfeld hij Minden , in 1440 veel tot de stichting van de heroemde Bursfelder congregatie bijdroeg , welke vereeniging reeds bij het lecen van J oh an von Hagen behalve onderschei­dene Nonnenkloosteits zes•en-dertig Monnikenkloosters omvatte. In de vier laatste jaren van dit tijdperk deed hij ook jaarlijks eene reis in het Aartsbisdom Maagdenburg , om de daartoe behoorende Augustijnerkloosters , Neue perk (ad Novum Opus) bij Halle en St. Moritz binnen die stad te bezoeken , in welke hij op verzoek van den Aartsbisschop Gunther von Schwartzenburg in 1444 de hervorming had ingevoerd , en tot instandhouding daarvan een paar zijner eigene Broeders achtergelaten. In 1448werd hij zelf als Proost van het eerstgenoemde klooster naar Halle geroepen , en hoe­wel ongaarne Hildesheim verlatende , nam hij die roeping ter wille der hervorming aan. Ook bier verloochende hij zijnen vromen ijver niet. Het klooster waar hij , bij zijn eerste bezoek alle Broeders »propria -habentes, incontinentes .et inobedientes" had gevon­den , zoodat het een spreekwoord was : » dat men daar ten minste »twee of drie malen in den kerker had moeten zitten, om Prior te » worden ," was weldra onder zijn bestuur,, zoowel wat den Gods­dienstigen geest der Broeders , als wat de waarneming der klooster­regels betreft, geheel hervormd. Maar wat vooral deze hervorming merkwaardig en belangrijk maakt , was de omstandigheid , dat tot dit, klooster het Archidiakonaat behoorde over een gebied van elf mijlen in den omtrek met acht groote en kleine steden waarvan Halle de voornaamste was , en vele vlekken en dorpen , in het kort het geesteliik opzigt over eene bevolking van 200000 zielen. Groot was de zedelijke en godsdienstige verandering, welke Busch dien ten gevolge door geheel dit gebied te weeg bragt. Niet alleen 103 1634 lig 110 de vele misbruiken onder de geestelijk en beteugelde , maar ook onder de leeken wekte hij een nieuw godsdienstig Leven. De verwaarloosde Zondagsviering werd hersteld ; de kerkelijke inzege­ning van huwelijken weder verpligtend gemaakt; de in hooge mate heerschende woekerzucht en, ontucht krachtig bestreden. Hij had hierbij veel dienst van eenen Prediker,, dien hij zoo lang de Tien Geboden deed herhalen , tot dat hij de vruchten van zijne prediking zag. Deze waren dan ook zoo tnerkbaar,, dat toen Busch, na zeven jaren de praeposituur van het klooster Neue Werk te hebben waargenomen , haar in 1455 nederlegde , de Prior van een naburig klooster tot hem zeide : » In waarheid , vader Busch! gij hebt pier » eene nieuwe wereld geschapen." Toch had hij in die zeven jaren zijne werkzaamheden niet tot zijn eigen klooster en Archidiaconaat bepaald. In 1451 bezocht de Pausselijke Legaat , de Kardinaal Nicol aus de Cusa, op zijne zendingsreize door Duitschland ook de steden Halle en Maagden­ burg , in welke laatste hij eene Provinciale Synode bijeen riep en bij die gelegenheid aan J oh a nne s B us c h in vereeniging met Dr. P aul us, Proost van het Augustijnerklooster St. Moritz te Halle , den bijzonderen last opdroeg, om door het geheele Aartsbis­ dom Maagdenburg in alle kloosters de hervorming in te voeren , te beginnen met die der Augustijner orde en tevens een Provinaal Kapittel to Neue werk in te stellen , waarop jaarlijks de belangen der kloosters dier orde in de geheele kerkelijke provincie zouden worden behandeld. Aan beide deelen van dien last werd door die twee mannen , maar vooral door Busch, _op voortreffelijke wijze voldaan. Hen op hunne hervormingsreize door alle de verschillende bisdom­ men dier provincie te volgen , ligt buiten ons bestek ; wij noemen slechts nit velen de steden Weimar, Leipzig, Naumburg en Hal­ berstadt, in en om welke alien wij hen achtereenvolgens als Kloos­ terhervormers zien optreden. Maar vooral maken wij melding van Erfurt , waar hij de Observantie in acht van 3de tien daar bestaande kloosters invoerde, met name in dat der Augustijner Kanunniken , waarin 50 jaren later Luther zich begat om rust te zoeken voor zijne ziel. Binnen de zelfde muren , waar toen de groote Kerkher­ vormer een tijd lang althans het mogelijk achtte en hoopte den vrede des gemoeds door kloosterheiligheid te herwinnen , heerschte nu volslagen ongehoorzaamheid aan alle kloosterregels, die niet zelden grove zedeloosheid en ontucht na zich sleepte. Door den !aster van hem vijandiggezinde personen in ongenade gevallen bij den Aartsbisschop van Maagdenburg , Frederik van B i ch el inghe, opvolger van den bovengenoemden Gun the r von S c h wartzenburg, bij wien hij vroeger •in blakende gunst had Best aan , deed Busch in 1455 afstand van zijne praeposituur en vertrok weder naar Windesheim. De vier navolgende jaren bragt hij , deels te Windesheim zelf, deels in het Nonnenklooster te Brunnepe bij Kampen , deels in dat te Diepenveen , in meerdere rust, hoewel niet in werkeloosheid , door. Terwij1 bij namelijk in 1685 beide laatsteenoemde kloosters als Biechtvader der voters woonde , wOdde hij zijne overige tijd aan het schrijven van zijn port geschriit: De viris Biustribus Windesemensibus , dat onder den titel van Chronicog Windesemense tot ons is overgekomen , zijnde in 1621 door den 'Jezuit H. Rosweyde, te 'Antwerpen uitgegeven. Het is voor de kennis van het Witodesheimsche Kapittel, en vele andere in de kloostergeschiedenis van die tijd belangrijke zaken en personen onmisbaar. Na deze vier nu rustig doorgeleefde jaren volgde weder een tijdperk van bijnaongeloofelijke werkzaamheid in het belang van de kloosterhervorming. In 1459 namelijk op nieuw tot Pri8r van zijn vroeger klooster Sulfa verkozen , nam hij die roeping met vreugde aan en vatte de talrijke werkzaamheden daaraan verbon-den weder op. Niet alleen, dat hij de betrekkingen met, bijna alle vroeger door hem hervormde kloosters door jaarlijksche bezoeken aanhield en bevestigde, maar telkens voegde hij nieuwe veroverin­gen op dat gcbied aan • de oude toe. — Lunenburg, Bremen , Holstein , Friesland, Overijssel , Westphalen , Brandenburg , Maag­denburg, Meissen, Thuringen en Saksen , alle die gewesten zagen help van , tot tijd in zijne huifkar gezeten bet land doortrek-keit, hetzijomom nog niet hervormde kloosters tot de hervorming te brengen , hetzij om vroeger hervormde daarin te bevestigen. Op velerlei wijze bevorderde hij daareuboven hunne geestelijke en we­reldlijke belangen. Was er op de jaarlijksche vergadering van het algemeen Kapittel van Windesheim iets te bewerken of te verzoe­ken voor eenig daartoe behoorend klooster, aan Busch werd het opgedragen; was er twist ontstaan tusschen twee klooster s , over grondbezit of andere zaken , Busch toad als bemiddelaar op; wenschte men in eenig klooster, Wier bewoners nog zwak waren in de jeug­dine hervorming, tot voorbeeld Broeders of Zusters uit een ander goed hervormd klooster te ontvangen , men schreef aan den Prior van Sulta , en deze ontzag invloed noch moeite, om aan zulk een verzoek te voldoen. Zoo bragt hij eens in persoon drie Zusters van Brunnepe naar het Nonnenklooster van Helmstadt , en op e-lijke wijze eenige Nonnen van Heyningen naar Erfurt. Ailerlei merkwaardige , vaak naive , ontmoetingen wedervoeren hem bij de menigvuldige togten en hervormingsreizen , maar ook menigmaat kwam zijn Leven in gevaar. Doch Bus c h ontzag moeite noch gevaar, als hij de gelegenheid had op zijne wijze en naar zijne begrippen de eere Gods te bevorderen en aan het behoud van vele onsterfelijke zielen te werken. Ja het scheen wel , dat met zijne jaren ook zijnen ijver en zijne krachten toenamen. In 1470, dos op een-en-zeventigjarige leeftijd, zien wij hem nog eene reize van Hildesheim naar Erfurt ondernemen , om de opname van eenige nienwelingen in het Augustijner Nonnenklooster aldaar bij te wonen en over Halle van daar naar Hildesheim terugkeeren , terwly w ij hem in hctzelfde jaar nog als Visitator in het Kanunnikenklooster Segeberg Lubeck in Holstein aantreffen. Eindelijk evenwel 1636 deed de ouderdom ook op hem hare regten Belden door haar ge­dwongen zegde de tachtigjarige grijsaard in 1479 zijn Prioraat van Sulta neder. Voor die tijd had hij nog de geschiedenis van de voornaamste zijner kloosterhervormingen opgeteekend in vier boe­ken. De reformatione monasteriorum, het welk is uitgegeven door L e i b n it z, in zijnen Codex acriptorusn Brunsvicensium, Torn. I en II. pag. 477-506 , 806-972. Hij stierf eenige tijd later in dat zelfde klooster , in welks kerk hij ook werd begraven. Dit laatste blijkt uit eene naamlijst van Priorgn van dat klooster,, waar wij achter zijnen naam dit bijvoeg­sel lezen : » een zeer godsdiOnstig man , ‘zeer ijverig voor de tucht , u die tot hervorming der kloosters zesduizend achthonderd mijlen » voor het heil der zielen heeft afgelegd. her in Sulta sloeg zijn »laatste uur en werd hij volgens • aller gevoelen • in heiligheid be-n graven." Over dezen merkwaardigen man is nog nooit opzettelijk iets geschreven. De meeste ook uitgebreide , handboeken der . Kerk­geschiedenis , gaan hem met stilzwijgen voorbij slechts G r i e­seler vermeldt hem met een enkel woord. Naar onze mee­ning is dit ten nadeele van het regt begrip 'der tijden , Aie aan de Kerkhervorming voorafgingen en haar voorbereiden. Noge B u s c h at niet eene plaats verdienen onder de eigenlijk ge zegde voorloopers der Hervorming, omdat hij werkte aan de in­standhouding en bevestiging eener hierarchisehe inrigting . het Mon­nikkenwezen , en omdat hij met hart en ziel gehecht bled aan de leer der kerk evenzeer moet het erkend worden , dat hij krach­tig heeft medegewerkt om in de zoo uitgestrekte en zoo ontaarde Monnikken ,wereld den grond to bereiden , waarin het zaad, door Lut her uitgestrooid , zou kunnen worden opgenomen , opschieten -en vrucht 'draigen, vooral daar hij op het voetspoor van Geer t Groo t e de lezing der Heilige Schrift in de landtaat ten sterkste aanbeval. Vele bijzonderheden in de geschiedenis van de vestiging en uitbreiding der Kerkhervorming, waarin A ugustijner-Monnikken vaak een zoo gewigtigen rol speelden , zullen door de kennis en juiste waardering der werkzaamheid van deze en andere Kloosterhervormers belangrijk toegelicht , misschien wel voor het eerst verklaard worden. Zie , hehatve zijne elgen geschrifien , Leibnitz, in introd. Cod. sctipt. Brunsv. Tom. II. pag. 45 ; Chronicon Hildeshemense aldaar ; Tritheinius de Script. Eclesiast. ; F abri ciu,s, Bibl. med. aevi, Tom. I , pag. 486 ; Bleys vv y c k, Beschr. van Delft, N. 398 en 399 ; Tegenw. Staat der Vereen. Nederl , D. XVIII. bl. 101 en 102; de Chalmot, Biogr. Woordenh. , D. VI. bl. 352; de Fel­1 er, Dice. Hist. ; Ypeij en D e r in o u t , Geschied. der Nederl. Herv. Kerk , D. I. bl. 16; Biogr. Nation. ; Delprat, de Broeders. van Geert Groote. b!. 67, 75, 159, 162 en 175; Recensent der Receensenten 1832 , Mengelw, bl. 518-522; de Wind, Bi­hlioth. der Nederl. Geschieds. , D. I. bl„ 76 , 520 ; Biogr. Univers., waar hij ook Arnold genoemd wordt. 1637 BUSCH (IIERKIN) of vezt ,DEL &gm, gesprolen uit een zienlijk geslacht , en verwant aan den voor de herleving der wetenschappen zoo. ijverigen R ud ol E L a nig , zag te Dulin bij Minden in 1468 het eerste Jevenslicht. Door den roem van A I e x- an der Begins war Deventer gelokt, werd hij door dezen in de toen pas ontluikende studie der Classisehe Schrijvers ingewijd. Diens voetspoor volgende , verklaarde h# te Amsterdam in het openbaar de schriften van Plautus en P or ph yriu s, ook vertoefde hij eenige t ijd te Alkmaar bij den beroemden Johann es Mu r m e 1­ 1 i trs. Naar zijn vaderland teruggekeerd stood hij in naauwe be- trekking met het Manstersche Fraterhuis. Vooral is hij merkwaar­ dig door zijne pogingen om de echte Latiniteit, sedert tang door de Scholastieken zoo gruwelijk verbasterd te doen herleven , waarin zijne boezemvrienden Rudalf Lang, D es ider ius Erasmus, Jean Reuchlin en Philippus Melanchton hem trouw bij­ stonden. Zijne Letterkundige tennis en de ijver,, waarmede hij de studien voorstond, het welk aan. de Geestelijkheid van dies tijd mishaagde, veroorzaakten dat de Godgeleerden hem haatten en vervolgden. HO zag zich verpligt van stad tot stad te vlugten en durfde zich nergens vestigen. De Lutherschgezinden bQden hem eene schuilplaats aan ; Bit s c h nam hunne gevoelens aan en schreef ten voordeele van Luth er , door wien hij aan den Landgraaf van Hessen werd aan­bevolen , die hem tot Hoogleeraar in de Geschiedenis te Marburg aanstelde. De twisten met de Wederdoopers ontstaan zijnde , werd Busch naar Munster geroepen , om met hen te onderhandelen; de buitensporige gevoelens , welke hij bij die gelegenheid aan den dag legde, haalde hem de bespotting zijner tegenstrevers op den hats en hij stied van verdriet te Dulm in 1535. Zijne hoofdverdiensten bestonden daarin , dat hij eene nieuwe spraakkunst opstelde onder den titel van : In artem Donate* de octo partibus Orationis Commentarius. Lips. 1511. 4° , later herhaalde [oaten herdrukt onder anderen to Basel in 1540 welk werkje eindelijk het geheel onbruikhare Doc­trinale van A 1 e x a n der de Villa Dei mogt verdringen. Behalve dat zagen van hem het licht, toen bij nog Roomschge­zind was : Poemata Juvenci. De triplici Psalterio Mariae Virginii ad J o. R i tic um. carmen. Oratio ad Clerum Coloniensem , waarin hij de Keuische Gees­telijken vermaant , ow de Heilige Schriftett te lezen. Spicilegium , LIII illustrium Philosophorum auctoritates ac sententiae. Spicilegium , Epigrammata quaedam in laudem D. rirginis. °estrum. in Tilernannum Carinina de morte Gulielmi, cornitis a Nova Aquila, De Agone C atliarinae. 1638 Ad lieftnannum Comitem de Nuenaer et Martinutn e d, liempensent, gratulatoria carmina. Nadat hij tot bet Lutherdom was overgegaan : Decimationes Plautinae. Colon. Epigrammatuin libri tres. Colon. 1498 et Lips. 1504. Ad III u r mel li um Epistola, primam Persii Satyram explicans. Par. et Colon. Ars tnetnorativa. Pallurn humanitatis. Colon. In S i l i u in I tali c um Annotationes. Basil. Commentarii in primunt librum liar tialis, obscoenis car- minibus resectis. Colon, Hypanticon versibus heroicis. Basil 1520. Carmen de urbe coloniensi. Lips. 1521. De singulari auctoritate Veteris et Novi Instrumenti sa­ crorum Ecclesiasticorum eoruntque testimoniorum farrago in stbros Il divisa. Marp. 1529. De Paedobaptismo Disputatio Westphalica, habita Monas­ teiii Westphalorutn. Anno 1633. Contra B e r na r duns Rot ma n n um et complices. Annotationes in P er sium et Juv en a l ens. Gratitlatorium carmen de adventu Eras mi Coloniam. Cot. Hecatosticha ad F r i d e r i c um, Trajectensem Episcopum, ingredientent urbem Daventriam. Davent. Brevia scholia in 4eneida Virgi Lipsica , opgenomen door Frederik Otto Nenckenius in diens "fiscal: Lips. Nov. vol. VII. Part. III. pag. 514-552. Tit eenige dier geschriften bilijkt mede dat hij een verdienstelijk Latijnsch Dichter was. Zie Sweert:ii Athen. Belgic., pag. 341; Revius, Davent. ., pag. 135-137; Saxe,' Onomast. Liter., Pars III. pag. 23, 581; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens. , I). III. bi. 35; Hofmann Peerlkamp, de Pails Latin. Nederk ,pag.34— 36 ; Hamelmin, de Vita , studiis, itineribus, scriptis et laboribus .Term. Bus s chii; Delprat, Over de Broeders. van Geer* Groote, bI. 247, 302; Biogr. Univers. BUSCH (ARNDT). Zie &WHEN (Amiss). BUSCH (HENDRIK), Nederlandsch zee vaarder, geboren te Hoorn hielp de ontdekking van de Behringstraat door de Russen bevor­deren. Zie Aardrijksk. Woordenb. der Nederl. , D. V. bl. 820. BUSCH (HENDRIK) te Leeuwarden , vond omstreeks het jaar 1690 de kunst uit , om aft; in fresco ingelegd bloemwerk op steenen tafelen te schilderen, met natuurlijke kleuren, zoo heerlijk en kunstig dat deze stukken niet zonder verbaasdheid beschouwd werden. Busch is net die kunst weggebtorven, maar men ziet in Friesland nog 1639 eenige van zijne Overgeblevene werken , die de gunstig beschrij­ving door W iHem van Ran o u daarvan gegeven geenszins logen­straffen. Zie Tegenw. Sval der Vereen. 1Vederl. , D. XIII. bl. 166. BUSCIJ (JoNAN), zoon van Marcus Busch en van Johanna van De Id e n , geboren den 15den April 1742 , te Groningen, waar zijn vader een geacht Geneesheer was, werd na de omwen­teling van 1795 in zijne geboortestad in de Municipaliteit gekozen, in het jaar 1798 werd hij naar de Tweede Kamer van het Wet­gevend ligchaam der Bataaische Republiek afgevaardigd en was een der bedrijvigste Leden van dit Staatsligchitam. Onder anderen zond men hem in 1799 met drie Leden der Eerste Kamer naar het leger in Noord-Holland, ten einde de gemoederen der inwoners van die streken tot kalmte en bedaardheid aan te manen en in 1801 was hij een der twaalf Leden , die benoemd werden om de wetten door het Staatsbewind voorgedragen te onder­zoeken. Hij overleed ongehuwd te 's Gravenhage den 2lsten Augustus 1817. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wage n a ar, D. XXVIII. bl. 388i D. XL. bl. 201, D. XLI. bl. 54, 200, D. XLIII. bi. 49, D. XLIN­bl. 58, 132, 143 ; V o n k , lnval der Engels. en Russen in'Hoordh., D. I. M. 70 en 71 , -nit medegedeelde berigten aangevuld. BUSCH (MARcus JAN) , een broeder van den voorgaande gebo­ren den 23sten November 1747 te Groningen, werd door zijnen vader reeds vroeg • tot de kennis der oude talen opgeleid. Op zijn vijftiende jaar bij de Hoogeschool zijner gebooreestad ingeschreven, genoot hij het onderwijs van Tiberius Lambergen, Grua I­the'rus van Doeveren en Petrus Camper; hijerlangdetoen, door eene vlijtige beoefening der Ontleedkunde, de vriendschap van den laatste, welke geenszins gemakkelijk te verwerven was. In het praktische deel der Geneeskunde vond hij eenen leidsman . in zijnen bloedverwant en vriend, Matthias van Geuns. Den 31sten October 1770 verwierf hij den graad van Doctor , na het schrijven en openlijk verdedigen van eene Verhandeling Over het werktuigelijhe van het orb aan der stem en hare vorming (1), welke door den beroemden Gottingschen Hoogleerag J oh an Friederich B1 umenbach met roem vermeld is. Aangezien er destijds bij - de Hoogeschool te Groningen geene inrigtingen bestonden , waar men zich praktisch in de Genees- en Verloskunde kon oefenen , begaf hij zich naar Parijs, waar hij het onderwijs van Jean Louis Baudeloque, Andre Levret en A n to i n e Louis genoot. In het Vaderland teruggekeerd, zette hij zich als Geneesheer en Vroedmeester te Winschoten neder en (1) Dissertatio rtnedica inauguralis de Mechanism° organismi Vocis ejus formatione. 1640 leefde en werkte aldaar met eer en nut tot in het jaar 1776, toen de benoeming van Ma tthias van Ge un s tot Hoogleeraar te Harderwijk, hem gelegenheid gar; om in diens uitgestrekte praktijk op te volgen. In 1791 werd hij tot Gewoon Hoogleeraar der Geneeskunde en hare praktijk , alsmede der -Schei- en Kruid­kunde aan de Hoogeschool te Harderwijk benoemd, dock bedankte voor dien post, even als voor het hem later aangeboden hoogleer­aarschap in de Geneeskunde te Franeker. De Regering van zijne geboortestad benoemde hem daarop tot Stads-Physicus en de Staten der Provincie in 1803 tot Archiater; hij bleef aldus werkzaam tot in den laten avond van zijn leven, als wanneer hij den 31sten October 1831 ongehuwd,overleed. Onberekenbaar was het nut, dat hij had aangebragt vooral door het weren der arcana van Lamb er gen en het invoeren van eene min omslagtige wijze in het voorschrijven der geneesmiddelen. Bijzondere en vele gewigtige diensten moet hij ook bewezeu hebben in de volksziekte , welke Groningen van 1778-1780 teisteede. Zijne grootste verdiensten bestonden echter in het verbeteren van de Verloskundige hulp; hij ontdekte de meest voorkomende oorzaken der moeijelijke verlessingen , de strictura of de kramp­achtige zamensnoering van den uterus, tom nog in gees plaats van Europa bekend, waarop de Duitschers en Franschen tien of twaalf jaren later begonnen te letten. Met eenen standvastigen ijver werkte hij tot verbetering van het onderwijs der Vroedvrou­wen ; , hij wist eene bijzondere inrigting hiervoor te Groningen te doen daarstellen , welke gedurende vele jaren de eanige van dien aard in ons Vaderland was. Veel bragt hij bij tot het nut en genoegen zijner medeburgers door de voorlezingen, gedurende, 44 jaren in het Groninger Genootschap , pro ezcolendo jure patrio, over de Geregtelijke Geneeskunde en door zijne bijdragen aan het Groninger Weekblad : tot Nut van het Algemeen , over zaken tot de gezondheidsleer in het belang der huisgezinnen betrekkelijk. Den warmsten lof verwierf hij in den avond van zijn leven toen te Groningen in bet jaar 1826 de geweldige ziekte uitbrak , welke in drie inaanden het vijitiende gedeelte der inwoners heeft weggerukt. On vermoeid was zijn ijver om niet alleen met wijzen raad , maar ook werkelijk en met der daad, zijne ongelukkige medeburgers,-bedreigd of aangegrepen door den verwoestenden geessel , bij te staan. Door zijne milddadigheid bragt hij hulp en troost bij aan zijne verarmde natuurgenooten , en hij betocht bij voorkeur de donkerste verblij yen van komrner en ellende. Onderscheidene geleerde Genootschappen erkenden , zijne verdiensten door hem tot medelid aan te stellen. Die onderscheiding viel hem te beurt van de Hollandsche Maat­schappij van Wetenschappen te Haarlem , van het Amsterdamsch iteelkundig Genootschap, van het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetensehappen , van het Genees-, Heel-, Verlos­en Scheikundig Genootschap: Pis units foi'tior te Hoorn enz. 1641 Ook was hij Corresponderend Lid van het Koninklijk Nederlands Instituut van Wetenschappen en Schoone Kunsten. Zie Scheltem a, Geschied- en Letterk. *Plenge/w., D. V. St. II. bl. 9 —15; B o u m a n, Gedchied. der Geld. llooges., 503 en 504, uit partikuliere berigten aangevuld. BUSCH (Braman) , zoon van Johan Caspai Busch en van Veronica Theresia Wassenaar, geboren in 1754 te Utrecht, waar zijn vader gepensionneerd Tamboer-Majoor was, werd tot Schoolonderwijzer opgeleid, doch beoefende tevens, zonder eenige opleiding daartoe te hebben genoten , de Teekenkunst met de schrijfpen. Eerst werd hij te Skis in Vlaanderen beroepen en kwam vervoigens te Groningen , waar hij den 24sten Januarij 1827 nverleed , gehuwd zijnde met Ma ria Gezina Wilkens , bij wie hij twee zonen verwekte, Johan K as par Busch, geboren te Groningen in 1788 , die Kunstpnderwijzer was , en 11 e rm anus Yr a n cis cu s Busch, die in krijgsdienst trail en den 15den Oc­tober 1843 als Majoor-Provinciaal-Adjudant van Groningen en Drenthe overleed. Hij was door den Koning met de Militaire Willemsorde vierde Masse versierd , en bezat, even als zijn vader, de gaaf fraai met de pen te teekenen. B en edic t us Busch had eene ongemeene bedrevenheid in het kunstig vervaardigen van teekeningen met de pen , zoo portretten als landschappen en hertenj agten voorstellende. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. *der Vaderl. Schilderk. , D. III. bl. 66 en 67; Immerzeel, Levens en Werken der Kung's. BUSCil (11 kricus) , een neef van Johannes Busch en van Marcus Jan Buschv en zoon van Izaak Busch en van Aafje Albertiena van Trojen, geboren te Groningen den 22sten December 1769 , was , toen de om­wenteling in 1813 uitbarstte , Kolonel der gewapende burger­magt te Groningen en kweet zich zoo loffelijk in zijnen post , dat de rust en goede orde binnen die- stad, zoo , toen als naderliand , volkomen ongestotrd bleven. Den 15den November van dat zelfde jaar deed B u sch een Officier der Burger-kanoniers met eenige manschappen naar den Zoltkamp vertrekken, oat zich van dien post master te maken , het geschut en den ..krijgsvoorraad in te schepen, den Onder -Officier, die daar bevel voerde, in de dienst van het Vaderland over te nemen , en dan ten spoedigste naar Groningen terug te komen; het welk alles zoo volkomen gelukte, dat de schepen twee dagen daarna reeds in de haven te Gronin­gen lagen , waar het geschut en de overige krijgsvoorraad dadelijk ontscheept werd , het welk bijzonder goed te stade kwam, daar de stad zoodanig van dat alles ontbloot was , dat er zelfs destijds geene scherpe patronen zouden te vinden zijn geweest , zoo niet Busch reeds vooraf ongeveer 10,000 in de huizen zijner Officieren en Onder-Officieren bad verborgen gehouden. Op gelijke wijze, als op den 1842 Zoltkamp maakte Basch zich meester van eenen post te Oostma­horn in Friesland, waar de Onder-Officier met zijne kanonniers insgelijks in dienst van het troningsche Departement werd °verge­nomen en het gesehutt met den overigen krijgsyoorraad naar Gro­ningen gevoerd. Den ,28sten November vertrok B as c h , met ongeveer 300 man van de Nationale Gat de , benevens de kompagnien Burger-Kanon­niers met vier veldstukken, naar Appingedam , ten einde tot inslui­ting van de vesting Delfzij1 mede te werken. Waaraan hij dan ook een krachtdadig deel Dam en meer dan eens blijken van persoonlijken moed gaf. Toen den 2den Februarij 1814 , met onderlinge overeenstemming tusschen de hoc:olden van het Pruissisch krijgsvolk en den Kolonel B u sch, alles gereed was tot het nemen van nadrukkelijke maat­regelen om den vijand , ware het mogelijk , tot overgave van de vesting te noodzaken , ontving Ifatstgernelde op het onverwachtst van den Genera-al-Majoor Otto Graaf van Limburg Stirum, die zich te Groningen beyond, bevel om met de Nederlan4sche troepen , onder zijne bevelen staande , geen deel te nemen aan den voorgenomen aanval op de vesting , en slechts verweerender wijze tegen den vijand te werk te gaan. Bij dit bevel was gevoegd een brief aan den t'ranschen Bevelhebber te Delfzijl , om den vijand door redenen te overtuigen , dat zijn belang vorderde de vijande­lijkheden te staken , en de vesting aan den wettigen Vorst der Nederlanden -over te geven. Het een en ander in eene vergadering van Hoofd-Officieren medegedeeld zijnde , besloot men den brief niet of te zenden en te beproeven den Generaal tot andere gedach­ten te brengen. Doch deze bleef bij zijn gegeven bevel volharden , het welk ten gevolge had, dat de Bevelhebber van het Engelsche krijgsvolk dadelijk' aftrok , en zich weder aan boord van de schepen begaf. De Pruissische Majoor Fricc iu s maakte zich mede gereed om het beleg te verlaten doch B us ch werd den volgenden dag , nadat hij, met voorkennis en goedkeuring van den Majoor F r i e­ei u s andermaal geweigerd had den voornoemden brief aan den Franschen Bevelhebber at te zenden , door den Generaal Graaf van Stirum gelast het bevel aan den Kolonel Val kenhurg over te geven , en zich , hetzij te Appingedam of te Groningen in arrest te stellen. In Maart daaraanvolgende werd eater door den Souvereine Vorst aan B us ch weder het bevel opgedrageti en den 23sten Mei mogt deze het genoegen smaken , aan het hoofd on­zer troepen , het bij onderhandeling overgegane Delfzijl binnen te rukken. Voor zijnen betoonden moed in het beleg van Delfzij ontving hij de Militaire Willemsorde 3e klasse. Na den opstand der Belgen in 1830 ontmoeten wij Busch we­der in de gelederen onzer dapperen , voerende in den Tiendaagschen veldtogt de 2e Brigade der Reserve divisie aan en in 1834 ont­ving hij de Ridderorde van den Nederlandschen Leeuw. Na zich alzoo wanneer het Vaderland zich in gevaar vond in de rijen van zijne verdedigers te hebben geschaard , overleed hij den 18den 1843 Nei 1843 te Groningen , waar hij den post van Administrateur van 'a Rijks schatkist bekleedde. Hij was gehawd met A a k e Salver da, en had bij Naar ane dochter verwekt. Zie H. Bosscha, Gesckied. der IVederl. Staatsonsw., D. I. St. L bl. 104, St. II. bi. 125, 128-138, D. IL St. HI. bi. 243, 244, 251=-259; Konejnenburg, Cedenkh. der Unie , 357, 360; Siegenbeek, Geschied. der Burgerw., bl. 225-238; J.Bosscha, Natl. addend. te Land, D. III. U. 692. BUSCH had als Kapitein, het bevel over de 7e Kompagnie Eerste Bataillon Pontonniers bij den yeldtogt naar Rusland. Deze kompagnie nam met de elfde van gezegde Bataillon onder bevel van den Kapitein B e n t h i e n (1) meestal gezamenlijk den bruggenarbeid tot den overtogt der rivieren waar. Daar, echter de beide Kompagnien van Busch en Ben t h i e n steeds bij der bleven zullen wij om hier onnoodige herhaliitg te vermijden , voor de door Busch bewezen belangrijke diensten naar het artikel Bent hien verwijzen. Hij schijnt echter bij den terugtogt nit Rusland te zijn omgekomen , althans verder vindt men niets meer van hem vermeld. Zie Bossch a, Nedrland Heldend. se Land , D. Ili. bl. 407, 410-412. BUSCH (LUBBERT VERNIERS TIN). Zie RUSS= (LAMBERT BUNIIIIRS VAN DEN). BUSCHE (HERMAN VON DEN). Zie BUSCH* (HERMAN). BUSCHMAN (hicoB),_ geboren in 1703 , werd , na volbrigte studie 4n het Saar 1726 Predikant te Akeoloot; vertrok van daar in 1728 naar Elburg, waar hij in 1766 emeritus werd, en begaf zich toen naar Kampen , waar hij den 2den December 1773 overleed , den roem nalatende van een schrander en ge-leerd man te zijn geweest. Van hem begun de volgende geschriften Ophelderinge over verscheiden stukken der Godlyke hoekena Ramp. 1750. 8°. Oostersche Geschiedenissen tvegens de opvolging der Konin­gen in, het Chaldeesche Ryk. 1766. 8°. Jbodsche Geschiedenissen, in en na de Zeventig Dagtetken, voorspelt Dan. IX: 24-27. Kamp. 1770. 2 , deelen. 8°. Zie van Abkoude en Arrenberg, JVaamreg. van Nederd.Boeken; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Glasius, Godgel.Nederl. BUSCHMAN (IlunEwr LA uwERRNs), noon van G o d fr id us II n bertus Bu-schman. en van. Maria Bruins, geboren te Rumpt in Gelderland den 12den April 1772 , werd , zich in de krijgs- (1) Zie over hem hiervoor hl. 328-331. 1644 dienst begeven bebbende , den 8sten Julij 1795 benoemd tot Eer­sten Luitenant bij de Grenadierkompagnie van het Eerste Batailjon der Tweede halve . brigade Infanterie; tot Kapitein bevorderd den 20sten Julij 1801 , werd hij later als zoodanig overgeplaatst bij het 4e Regiment Infanterie en woonde in die hoedanigheid de veldtogt in 1806 in Duitschland bij. Na Nederlands bevrijding in 1813 kwim hij weder in dienst van zijn Vederland , en werd den 3den April 1836 gepensionneerd als Luitenant-Kolonel en Plaatselijke Kommandant te Hellevoetsluis. Uit partikuliere berigten bijeengebragt. BUSCHMAN (JecoB Plums) , misschien wel een broeder van den voorgaande , was Tweede Luitenant bij het Tweede Bataillon der Zesde halve Brigade Infanterie en behoorde bij den veldtogt der Bataven in Noord-Holland in 1799 tot de Brigade van den Kolonel Stewar t J e an Br u c e. Hij stierl dapper strijdende den heldendood den 10den September van dat jaar , in een gevecht bij Krabbendam. Mogelijk was een broeder van . hem J oost Buschman die in 1799 bij den veldtogt in Noord•Holland , bij de Brigade van den Generaal-Majoor Bonhomme stond , den 10den September van dat jaar bij St. Maarten gekwetst werd en den 10den Januarij 1801 benoemd werd tot Eersten Luitenant bij het Garnizoensbataillon. Zie B o ssc h a , Nedrl. Heldend. te Land , D. III. bl. 193 noot , bl. 195 noot, uit partikuliere berigten aangevuld. BUSCHMAN (KATHARINA HENDRINA), weduwe Johan Bernard Frederik Reb en scheid t , wonende te Smilde in de provincie Drenthe , heeft zich in den aanvang dezer eeuw als Dichteres be-kend gemaakt door twee bundels getiteld : Vr. K. II. R. • Gezangen. Zwolle 1807. 8°. Vr. K. II. B. wed. R. Nagelatene Gedichten. Leeuw. 1818. 8°. Zij , die eene vrome vrouw was , schonk een orgel aan de kerk der Hervormden te Smilde waar zij in 1818 overleed en waar van Naar en hare familie eene eenvoudige nette gr iAombe bestaat. Zie Catal. van de Bibl. der Maats. van Nederl. Letterk., bl. 283, uit medegedeelde berigten aangevuld. BUSCO (LUBBERTUS BERNER' a). Zie BUSSCRE LUBBERT BERNIERS . VAN DEN). BUSCO (GERARDUS DE) was , met Pet rus Tr aj ecti, schriiver van het leven van Joannes H a t t e m. Hij overleed in 1485. Zie Dum bar, Analecta, Pars I. pag. 179-223. BUSCO (ADRIANUS DE VETERI). Zie OUDENBOSCH (ADRIANUS VAN DEN). BUSCODUCIS (HENRICUS en JOHANNES BAPTISTA A). Zie HERTO­GENBOSCH (HENRICUS VAN 'S) en HERTOGENBOSCH (JOHANNES BAPTISTA VAN 78). 1645' BUSENNIUS (ANTuoraus). -Zie BUYSEN (ANTHONY). BUSEUS (JoHANNEs). Zie BUTS (JOHANNES). BUSHOF (BERNARDI'S). Zie BUSSCHOP (BERNARDUS). BUSING (JOHAN CHRISTOPII), legde zich aan de Hoogeschool te Leiden op de Godgeleerdheid toe, en werd , 4',na volbragte studie Hulpprediker te Amsterdam. Van bier vertrok hij in 1764 als Hoogleeraar der Godgeleerdheid, alsmede der Ooster.. sche en Grieksche talen naar Bremen; in welke betrekking hij werkzaam bleef tot aan zijn overlijden in 1802; nadat hem in 1766 eershalve het Doctoraat in de Godgeleerdheid door de Gel­dersche Hoogeschool was aangeboden. Een vrij groot aantal ge­schriften van onderscheidene :acrd ,moeten door hem zijn in het licht gegeven, ons zijn slechts bekend: H. Witsius, Vreedelievende Aanmerkingen over de ver­schillen , die onder de Rampzalige Naarnen an Alitinionianen , Wetbestrijders en Neomianen Nieuw wettische, in Brittanjen toen zweefden, uyt het Latyn vertaeld door J. C. Busing met eene Voorreeden van W i 1 h. Peilf e rs. Amst. 1754. 8°. Gods kinderen den Beelde van Gods Zaon gelykvorntig of het deugdenbeeld van C hristus zich openbarende in' de ge­loovigen , met een aanhangsel van D. G e r a r d u s K uJ e n k a m p, waarin de eygentlyke ontfangenis van den Heere Jez u s in Maria, door de boven Natuurlyke Werking des Heylige Geestes, Mari aas besoek aan Elisabeth, en hare Lof­zangen volgens Lukas I vs. 28 tot 55 letterlyk vet.-klaard , en by overbrenging Geestelyk toegepast werdt. Amst. 1754. 8°. Sa 1 on tons Wyse lessen of XII Leerredenen over Prediker XI: 9 en X11 : 7. Amst. 1764. 8°. = Dissertatio inauguralis de clauso per tonitrua et ignem Paradiso. Harder. 1769. Zie van A b k oude., Naamr. van 1Vederd. Boeken; de zelfde en Arrenberg, IVaamreg. van -Nederd. Boeken ; Bouman, Ge­schied. dar Gelders. Hooges., D. II. bl. 418, 419 in noot. BUSIUS (Nteouts), geboren te Geertruidenberg , was omstreeks 1560 Deken van het Collegie der Kanunniken te Hilvarenbeek. Hij moet een doorgeleerd man geweest zijn., en bijzonder geschikt om de jeugd eene goede opvoeding te geven. Van hem ziet het licht : Selectiores Sermonis Latini Phrases , edente Christophoro Vladeraco. Antv. 1597. 8°. Zie de Chalmot, Biogri Woordenb.; Herrnans, Consp. Onom. Liter., pad. 5. BUSIUS (Pims), Zie: Burs (PAtams). 1646 BUSMANN (Cr/4BU MAURITS), noon van FriedrichMoritz Busmann von Sen em u nd en , Ambtman te Springe bij Hanno­ver , en van Julia ne Hagema nn geboren te Hannover, den 28sten Mei 1772 , trad in Januarij 1785 in Nederlandsche krijgs• dienst als Kadet bij het Regiment van Z. H. later Koning W i 1-lem I, werAl den 10den Junij 1787 aangesteld tot Vaandrig, en deed als zoo anig den veldtogt in Frankrijk mede. In December 1793 tot Luitenant bij hetzelfde Regiment bevorderd, woonde hij den veldtogt in Braband bij vervolgens werd hij in Julij 1795 Kapitein bij het 3e Batailjon Jagers, in welken rang bij in 1799 den veldtogt in Noord-Holland , bij de brigade van den Kolonel Bruce, bijwoonde. In den . slag van den 10den September viel hij met 300 Jagers, die aan bet hoofd der kolonne zich bevonden , met weergalooze stoutmoedigheid op de vijandelijke verschansing te Krabbendam aan , zoodat de vijand zich genoodzaakt zag die te verlaten , doch Busmann werd daarbij zwaar gekwetst. Tot loon van zijnen bij die gelegenheid aan den dag gelegden moed werd hij den 23sten September tot Majoor bij betzelfde korps bevor­derd. Daarna werd hij den 28sten Junij 1805 Luitenant-Kolonel bij het 2e Regiment Iigte Infanterie waarmede hij deel nam aan den veldtogt in Duitschland. In October 1806 tot Kolonel bij bet Regiment Garde Jagers van Koning L ode w ij k aangesteld, werd hij hij de suppressie van dat Korps in November 1807 ge­pensioneerd, na door den Koning benoemd to zijn tot Kommandeur der Orde van de Unie. Hij kwam in April 1813 weder in dienst als Chef van het 87ste Regiment Cohorten , werd in Augustus van dat jaar Adjudant-Kommandant bij den Generalen Staf, woonde den veldtogt in Duitschland en Frankrijk bij en was Komman­dant van Dresden , waar hij in November 1813 werd krijgsgevan­gen genomen. Later in Nederlandsche dienst overgegaan werd hij in October 1814 Luitenant-Kolonel effectief en Kolonel titulair bij de Infanterie van linie, in Maart 1815 Kolonel effectief en den 2lsten April Generaal-Majoor. In welken rang hij in dat zelfde jaar bevel had over de Indiaansche brigade van het Leger te velde. Den 24sten November 1816 tot Luitenant-Generaal bevor­derd werd hij in December deszelfden jaars Provinciale Komman­dant van Luxemburg en Bouillon en in December 1818 gepen­sionneerd. Hij overleed te Sappemeer den 10den April 1823 , bij zijne echtgenoote, Wilhelmina Star Lichtenvoort, nalatende twee zoons en eene dochter. Zie Bossc ha, Nedrl. Heldend. te Land, D. 111. bl. 193 en 194 noot , uit medegedeelde berigten aangevuld. BUSNOIS (Armiomus) , beroemd Nederlands Contrapuntist , tijd­genoot van 0 ckeghem, die tusschen 1450 en 1500 leefde. Zie R. G. Kiesewetter , Prijsvraey bij de Koninkl. Nederl. Instituut. 1647 BUSOLEN , was een Hollandschen Portret- en. Historieschilder , die zich onder de Regering van Koning Karel II in Engeland ophield en er veel main maakte door zijne portretten van onder­scheidene edelen en aanzienlijken van het Hofi Zie Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BUSQUOI (CHARLES BONAVENTURE DE LONGEVAL , Graaf VAN). Zie LONGEVAL (CHARLES BONAVENTURE DE). BUSSCHAERT (HANS) , bijgenaamd DE WEVER , was een beroemd Leeraar onder de Doopgezinden in Friesland. Bij de rampzalige twisten tusschen de Friesche en Vlaamsche Doopsgezinden zonderde hij zich van de Friesche af en was vervolgens een der hoofden van de Vlaamsche partij en hare voornaamste spreker. 's Mans drift en onverzettelijkheid waren niet geschikt om de breuken te heelen , en toen er in 1586 eene scheuring onder de Vlatningen ontstond ; waarvan wij hiervoor op Bintgens (1) gesprokeen hebben , hield B u ss c h a e r t de partij der Huiskoopers ; doch deze zonderden 30 jaren later nog eerie partij van zich at Er was namelijk iemand , die wegens schurden , vooral op aandrang van Bussch a er t, zoo. in den ban gedaan worden , tegen het gevoelen van Jakob van der N o l e n , mede een der Buiskoopers. De laatste werd te gelijk met den schuldenaar gebannen en hun aanhang ontving al-zoo den naam van Bankeroetiers. Zie Blaupot ten C ate, Geschied. der Doopsgef.n. in Fried., bi. 109-114. BUSSCHE (JAN TEN). Zie BUSCH (JOHANNES). BUSSCHE (LUBBERT BERNIERS VAN DEN) Of TEN BUSCH , was de zoon van Berner Jan se ns, Schepen der start Zwol le. Reeds spoedig groote vordetingen in de taallunde gemaakt hebbende , ging hij met eenige zijner medeburgers naar de Hoogeschool te Praag , vanwaar hij na korten tijd als Baccalaureus in zijne vader­stad terugkeerde. Niettegenstaande hij zeer door geleerdheid uit­muntte , voelde hij zich door de4,vroomheid der Broederen van het Gemeene leven zoo aangetiokken , dat hij zich naar Deventer tot F 140 rens Ra le w ij n s begaf, en zich hior in het Broederhuis liet opnemen. Vergeefs verzette zijn vader verontwaardigd over dit besluit zich hier tegen , en poogde hem op alle mogelijke wijzen hiervan af te brengen ; Lubbert bleef onwrikbaar , zoodat tusschen vader en zoon eene verwijdering ontstond , die eerst bij het sterf­bed van den eerste werd bijgelegd. L u b b e r t muntte weldra door nederigheid en vroomheid onder de Broeders nit. Zijn vader­lijk erfdeel stelde hij geheel ter beschikking van F 1 o r en s , die hiervan de bouw van het fraterhuis in 1391 behartigden , in welk jaar hij' met H e n ri cns Brune tot Priester werd gewijd. Toen Zie bl. 565 en 566. 1648 de pest in 1398 ook de Broeders aantastte , en Flor ens zich met eenige broeders deswege naar Amersfoort begat', werd va n d en B u s s c h e gedurende diens afwezigheid tot Rector aangesteld. Weldra echter insgelijks door de vreesselijke ziekte aangetast , bezweek hij daaraan den 25sten Julij 1398. A e m i l i u s van Buren die hem zorgvuldig oppaste gaf een omstandig berigt over zijn afstervetl, bij Thom as It Kem pi s, de Vitis discipulorum D. F 1 o cen t i i, te vinden. Den brief door Lubber t op zijn ziekbed aan Flor ens ge­schreven en dien vane dezen na zijn afsterven aan de Deventer Broeders , vindt men bij Dumb a r, Anal 1. p. 43-45 , 98-101. L u b b e r t had voor zichzelve opgesteld eenige exercitien of oefe­ningen in de devotie , waatiiit Thom as a K e mpis eenige nit-t reksels mededeelt. Zie Thomas a Kempis, de Vitis discipul. D. Florentii, 1V ,V , VI; Dux) Ida r Awl., Tom. I. pag. 6, 22, 23, 42-46, 226 ; Fop-p ens, Bal. Belg., pag. 822; Paquot, Mem. .pag. 316; v(an) H(eussen) en v(an) R(hijp), Kerk. Outh., D. VI. bl. 633; de Chalmot, Biogr. Woordenb., D. II. IA. 370 en 371; Biogr. Univ. BUSSCHEN (Armin) , ook wel verkeerdelijk ARNDT BUSCH ge­noemd , was Schepen te Roermond , en werd in September 1576 bestemd , om met De d rich van Wes tr u rn naar Brussel te reizen tot bevordering van de belangen van Gelderland , hierin kwam echter eenige verandering en hij schijnt eerst later te zijn afgezonden, in het volgende jaar onderteekende hij de Unie van Brussel. Zie Bondam, Onuitg. stukken, D. I. bl. 43 noot n, bl. 108 noot c; de Jonge, de Unie van Brussel, bl. 59. BUSSCHER (111EiNuitan) * geboren den 24sten Augustus 1710 te Winschoten , waar zijn, vader vijftig jaren Organist en Schoolmees­ ter is geweest , werd , na volbragte studie aan de Hoogeschool te Groningen, in het jaar 1732 Predikant te Norch in Drenthe , en werd van daar in 1749 beroepen naar Finsterwolde , waar hij den 1 lden Junij 1762 overfeed. Van hem zien het Licht: Opwekking en Aanmoediging van Nederlands Yolk , om zich met Godt kloekelijk te verdedigen tegen haare Vyanden , over 2 Chron. XXXII vs. 1-8. Gron. 1746. 8°. Krygslisten en Regelen in 126 Articulen voorgestelt , en met veele Historische Exempelen , zomtyds ook met Redenen opgeheldert en bevestigt enz. Gron. 1753. 8°. Leerrede over den dood van St ep h a nu s Handel. VII vs. 59 en 60. Gron. 1757. kl. 8°, welke het Licht zag ten ge­ volge van een daarop gemaakt paskwil. Zie v a n Abkoude, lYaamr. van Nederd. Boeken , V; Boud am; Gedenkb. van stud era Lande, bl. 214. 1649 BUSSCHIUS (JOHANNES en HERMANNII8). Zie BOSCH (JOHANNES) en BOSCH (HERMAN). BUSSCHIUS (HERmARNos). Zie Montt. (HERMAN). BUSSCHIUS (Lamm), geboren in 1625 te Zanow in Pomme­ren , uit zeer fatsoenlijke ouders. Na zijne eerste Letteroefeningen volvoerd te tiebben, bezocht hij onderscheidene Hoogescholen in Duitschland en de Nederlanden, waar hij zich in de Grieksche , Latiinsche, Hebreeuwsche en Arabische talen oefende, en zich op de Geschiedenissen; de Wijsbegeerte, de Wiskunde, de Regten en de Godgeleerdheid toelegde. In 1651 nam George Fre d er i k Baron thoe Schwartzenbergen Hohenlausberghemtot Prae­ceptor bij zijne zonen , en belastte hem met verschillende commis­sion naar Frankfort , Spiers , Wurzberg en Weenen. B u s s c h i us bragt onderscheidene jaren in Duitschland met zijne kweekelingen door en werd in 1665 tot Hoogleeraar in de Welsprekendheid en Geschiedenissen te Franeker beroeptn , waarbij hem in 1667 ver­gund werd om disputeercollegiEn te houden en bijzondere lessen over de Regten te geven. Na eene geruirne tijd door de jicht te zijn gekweld overfeed hij den 13den Julij 1681. Hij is de schrijver van een klein werkje, getiteld: De Natura ac Jure Bonorum Ecclesiasticorum dicroama, auctore M. B., hetwel• hij schreef ten gevolge van eene twist , ontstaan tussehen de Regering en de Predikanten te Utrecht, over het gebruik der Geestelijke goederen, doch het zag zonder mede­werking van den schrijver het licht. Bussch i us heeft ook nog eenige Lijkredenen en andere rede­voeringen vervaardigd , waarvan de twee volgemle in druk zijn uitgegeven : ()ratio , qua post Belli Anglo-Beigici recitatas causes ac species Pacein e coelo reducem Celsiss. Faederati Belgii Pro­ceribus gratulatur. Franeq. 1667. fol. Oratio habita, praesente et in Athenaeo Frisico ingenii cultum capessente Celsiss. et 111ustriss. H e n r i c o Casimiro, Nassaviae Principe , etc. Franeq. 1672. fol. Zie Vrienioet, Aiken. Fris., pag. 492-495; de Chalmot, Biogr. Woordenb. BUSSCHOF (BERNARD) of BIISHOF • was Predikant te Nen, in Gelderland , van waar Itij naar Zoelen vcrtrok ; in 1618 naar Utrecht beroepen overfeed hij aldaar in 1639. Hij heeft zich als Nederduitsche Dichter doen kennen door: Nieuwe Lof-sangen en Geestelyke Liedekens , gemaakt ende ten dienste der aen-dachtige lesers en sangers, waarvan de zesde druk met nieuwe vermeerderingen in het licht kwarn te Anat. 1695. langw. form. 16°. Then hij nog te Oijen stond gal hij in 1815 zekeren Lofzang over Gods tverkiezing in het Licht, welke veel gerucht maakte. Hij begon met de woorden: 104 1650 Gelooft zy God die my heeft uitverkoren , terwijI het vijkle couplet aldus luidde: Wie sal de uitverkooren Godts verleyden? Wie sal mij van de liefde Christi scheyden ? Wie sal mij trekken uit syn sterke handt? Duivel noch doodt , noch doodelyke sonden, Sal ooit soo sterk , of magtig syn bevonden Dat se mij nemen sal dit seker pand. Dit lied , betwelk den meesten Contra-Remonstrant ten hoogste behaagde , werd sedert menigmalen herdrukt , en van duizenden gezongen , doch het ergerde de Remonstranten vooral uit hoofde van het aangehaalde visible couplet. Zip toch zagen daarin eene gevaarvolle leer en betoogden , dat waar men beweerde, dat zelfs geene doodzonden den uitverkorenen uit Christ us hand konden trekken , aanleiding werd gegeven , om des te ligter en zorgeloozer tot zonde te vervallen. Onderscheidene schriften voor en tegen dit gedicht zagen destikis het Licht. Zie Brandt, Hist. der Reform., D. II. bl. 321• de Chairnot, Biogr. Woordenb.; Nto, ' ie" Biogr. Woordenb. van Nederl. Dicht. ten very. op Witsen Geysbeek; Glasius, Godgel. Nederk BUSSINGH (JOLPINES WILHELM) zoon van Johannes W il­helmus Bussingh en van Elizabeth van der Linden, geboren den 31sten October 1761 te Delftshaven , waar zijn vader Predikant was bij de Hervormde gemeente , werd insgelijks tot de Predikdienst opgeleid , waartoe hij zich aan de Leidsche Hooge­school bekwaamde. In 1783 werd hij Predikant te Vinkeveen , in 1786 te Monster, in 1788 te Gorinchem en eindelijk in 1793 te Gouda , waar hij in 1795 , wegens zijne politieke gevoelens werd van zijn ambt ontzet. Nu vestigde hij zich te Rotterdam tot dat hij in 1802 weder in zijn ambt te Gouda werd hersteld. Eindelijk in 1824 Emeritus geworden , sleet hij te Aiphen aan den Rijn zijne laatste levensdagen en overleed aldaar den Eden Julij 1628.• Bussingh was een bij uitstek bekwaam man , die zich mede als Dichter onderscheidde, en wiens Her, , bij onderscheidene gele­ genheden , krachtig en treffend klonk , terwij1 hij haar ook dikwijls voor den zang stemde. Naauwlijks twintig jaren oud , behaalde hij reeds den gouden eereprilis hij het Haagsche Dichtgenootschap Kunstliefde spaart geen Ylijt, met een dichtstuk , Lof der Weldadigheid, In de Gedenkzuil, opgericht, ter gedachtenis van Neerlands Heil en Oranjes Zegepraal , in prijsvaarzen, is zijn dichtstuk getiteld : Schets van en op het Heil aan Neer­land geschonken door Oranjes wederkomst en herstel, het tweede uit den bundel. 1651 Vervolgens zien van hem het Licht: Gesangen voor de Gereformeerde. kerk. Rott, 1797-1799. 2 deel. gr. 8° met portr. Toepasseliike liederen , gezongen ten voordeele van de nood­lijdenden .door den Watereloed in 1799 , door een Godsdien­stig genootschap te Rotterdam. Gezangen ter viering van het Paaschfeest. De Xeldadigheid. Lierzang. Leyd. 1807. gr. 8°. Feestzangen voor het Koninklijke Buis. Haar]. 1817. flan Nederland , dichtstuk , bij het Concert , ten behoeve van noodiajdenden door de Overstoorning , te Gouda den 7 den Van Lenternaand 1825. Rott. 1825. 8°. In proza zond hij in het licht : Jubelreden op het tweede Eeuwgetyde. van den Hervormden Godsdienst te Delfshaven. Delft 1774. 8°. Briet over zfjne remotie enz. enz. te Gouda aen J. H. v a n d er P a : , rustend Predikant van Ilaertensdijk , Lid van het Zeeuwsch ,Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen , enz. enz. Rott. 1795 , waarvan in dat zelfde jamr drie drukken ver­schenen. Memorie over zijne remotie en die van , nu wijlen , zjnen ambtgenoot Ds. Didericus Johannes Meiske, met bijlagen. Rott. 1795, tweede druk 1796. met zijn schaduwbeeld. Vervolg op zfine Memorie. 1796. Vertoog,en over onderscheidene onderwerpen. Rott. 1797. 2 deelen 8°. Twee Leerredenen. Rm. 1802. 8°. Redevoeringen bij Nederlands verlossifig. Rott. 1815. 8°. Kerkelijke Redevoeringen. Rott. 1819. 8°. B ussingh was Lid van het Koninklijk Nederlands 1nstituut en sedert 1807 van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden , welke laatste mede blijken mogt ondervinden van zijnen werkzamen ijver tot bevordering van de eer der Vaderlandsche Letterkunde, in eerie , ter gelegenheid van eene openbare vergade­ring door hem gehoudene , voorlezing : Over den invloed der re­volution op het taalgebruik der volken , welke is opgenomen in Mnemosyne Nieuwe verzam. D. III. Zijn afbeeldsel gait in plaat uit zonder naam van graveur , en in schaduwbeeld door J. W. E van s. Zijne zinspreuk was : Jezum amare Vita Vere Beata (J ez us te beniinnen , is waarlijk een gelukkig leven). Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wag e n a a r. D. XXX. IA. 109; Bussing h , Brief aen van der Palm; de zellde, Memorie en Vervolg op de Memorie ; van Abkonde enArrenberg,Naamreg. van Nederd. Boeken ; Algem. Konst- en Letterb. 1807, D. 1 I. 199, 1823, D. 11. bl. 34, 1847, D. I. bl. 341; Handel. van de Jaarl. Algem. Verged. der Naats. van JVederl. Lett. te Leiden, gehouden denl2den van Zoinerm. 1829., bl. 7 en 8; Algem. flank. 1652 op het Woordenb. van Kunst. en Wetens. door G. Nieuwen­huis; (de Jong), Alphab. Naaml. a van Boeken ; Supplement op dat werk; Schotel, Kerk. Dord., D. 11. bl. 420; Nieuw Biogr. Woor­denb. van Nederl. Dichters ten very. op Witsen Geysbeek; Catal. van de Bibl. der Moats. van Nederl. Lett., D. I. bl. 175. BUSTAMENTE (HERNANDO DE), een Spanjaard , was Luitenant van Caspar de Robles, Ileer van Billy, en voerde voor dezen bevel in Groningerland , doch werd door de Robl es, die veel vertrouwen in heal stelde , toen de zaken in Friesland slecht begonnen te staan , derwaarts geroepen en tot . Drossaard te Harlingen aangesteld. werd door Robles bij diens vertrek naar het leger voor Haarlem , als Luitenant-Gouverneur in Fries-land gelaten. Op zijn voorstel werd in 1573 door de Rege­-ring van Leeuwarden besloten , 150 soldaten tot bewaring van hunne stad in te nemen. In het zelfde jaar werd , volgens zijn advies , eene ordonnantie gemaakt , waarbij de ingezetenen van Sneek , Bolsward en Franeker bevrijd werden van het onderhoud van de bezetting tegen betaling van een zeker stuk gelds. Ver­nomen hebbende , dat zich op het eiland Ameland eene groote za­men kunst van Oranje-gezinden beyond, zond hij derwaarts in on -derscheidene schepen en booten eene bende krijgsvolk , hopende grooten dank bij zijnen Veldheer te zullen behalen door eene onderueming, welke , indien zij gelukkig uitviel , de zeekusten aan Bien kant van eenen rusteloozen vijand zou bevrijden. Zijue sol­daten streden met zoo veel dapperheid , dat zij velen versloegen en met een dertigtal gevangenen terugkeerden. In de jaren 1574 en 1575 voerde hij als Kapitein het bevel in Del fzijl en werd in laatstgenoemde jaar tot Grietman van Barradeel aangesteld. Door zijnen ijver en gehechtheid aan den Koning en zijn werk­zaam deel aan alles , wat bier te lande ten behoeve van dezen voorviel , niet minder gehaat dan zijn Bevelhebber R o b les, werd hij , toen de zaken eenen anderen keer nemen , te gelijk met dezen, den 16den Maart 1578 gevangen genomen en met M aar ten B a i­er t, Heer van G an tau, Grietman van Hemelumer-Oldephaert , en Fent er, Hopman te Franeker, naar Zwolle gevoerd ; R o-b 1 e s zelf naar den Stadhouder Hier ges in Gelderland werd over­ gebragt. Zie Baerdt van Sminia, Nieuwe Naomi. van Grietm., bl. 207 en 208, uit partikuliere berigten aangevuld. BUT (ADRIAAN). 'Lie BUDT (ADRIAAN DE). BUTER (CLAAS) , NICOLAAS BUYTER of BUSTER, alias GULDEN­HOEDT , eerst Hoedenmaker hinnen Koevorden , daarna in dienst getreden onder eene Drentsehe Compagnie van Kapitein Hutu Strunk, lag daarmede te Koevorden in garnizoen , toen die stad den I 1 den Julij 1672 aan de Munsterschen overging Vervolgens gedwongen om onder het Munstersche Regiment van den Overste Eerschaadt dienst te nemen , was hij uit 1653 Zwolle gedeserteerd , en te Groningen gekomen , waar Me i n d e r t Mi !I nes van der Thyn en hem gebrnikte tot het maken van bieshruggen, die dienen moesten om Koevorden te hernemen , welk werk 110 niet wel iedereen. durfde toevertrouwen. B u t er , die aan den drank verslaafd was , hragt echter alles wat hij voor zijnen stadgenoot deed aan zijnen baas , een Roomschgezind hoe­denmaker over, zonder dat die man evenwel eenig misbruik daar­van schijnt gemaakt te tebben. B u t e r werd ook onderscheidene keeren naar Dalen bij zekeren huisman gezonden , die alle dagen binnen Koevorden kwam, ten einde daar berigten omtrent die ves­ting in te winnen , doch de laatste maal , dat hij derwaarts gezon­den was, vie! er, juist als But er bij den huisman aankwam een schot binnen Koevorden , waarvan hij zoodanig verschrikte dat hij het naar den kant van Groningen op een loopen zette en omtrent even wijs terugkwam als hij vertrokken was Hij had het bestuur over het leggen van de bieshruggen over de grachten van het bolwerk Hol­land , waardoor hij krachtdadig medewerkte tot het nemen van die vesting. Na de bemagtiging van Koevorden werd Buter aldaar doodgraver. Tot loon van zijne gewigtige dienst bij de verrassing dier stad werd hij met eenen zilveren beker beschonken , waarop een Latijnsch opschrift voorkomt en welke thans nog hij de -bedie­ning van ket H. Avondmaal bij de Hervormden te Koevorden gebruikt wordt. Zie Sy I v i us, Saken van Staat en Oorlog, D. 1. bi. 520. 522; Montanus en Verwey, Leven van Willetn III, D. I. hi. 489, 491 ; 't Ontroerde Medea., bi. 505 ; Sclieltema, Geschied en Letterk. mengelw., D. 11. St. II. bl. 89-91, 93, 95; Drenthsche Yolks-Almanak 1837 , bi. 54 en 55. BUTGER , voerde als Kommandeur het bevel over de snaauw de Zwaluw, , van 10 stukken, die met de Medemblik , Venus en Spion zich bij de koopvaarders ter bescherming hielden , ge­durende den zeeslag van Doggersbank den 5den Augustus 1781. Zie de Jong e, Nederl. Zeew., D. V. hi. 599. BUTIUS (ADRIANuS). Zie BUDT (ADRIAAN DE). BUTLER (Fturtgots), Nederlandsch Consul te Gibraltar, die reeds vroeger met Marokko , waarmede Nederland seders 40 jaren in oorlog was , onderhandeld had , werd met zijnen broeder L o u is Butler in 1748 tot Gezant henoemd , met last om zoo veel mogelijk vrede met .Marokko te maken. Het gelukte bun met den Pacha van Tetuan eenen wapenstilstand te sluiten , doch de vrede zelf werd telkens verschoven. Om de onderhandelingen kracht bij te zetten, werd er een smaldeel onder den Kapitein P. li. Reynst in 1751 naar de Middellandsche zee gezonden. R e yn s t deed wat hij kon om de pogingen der B u tl e r s te hevorderen. De zaak evenwel vorderde niet en leed groote schade door de chipbreuk van Kapitein H. C. S t e en i s , die met zijn schip 1654 Net finis , in 't Bosch, van 20 stukken op de Moorsche kusten strandde en met al zijn yolk tot slaves werd gemaakt. Pit vet.-meerderde de moeijelijkheden, tot in het volgende jaar, eindelijk , ook door hulp der Kapiteins S. van II (mg s tr a t en en D. Pic h ot, tot vervanging van R e y n s t gezonden, de gebroeders B ut 1 er hun oogmerk bereikten en den 21sten November 1752 tusschen Nederland en Marokko den vrede sloten. Zie Nederl. Jaarb. van 1751 en 1752 ; Vaderl. Hist. ten very. op Wagenaar, D. XXII. H. 46-51; Stuart, Vaderl. Hist., D. I. 11 67 ; de Jong e, Nederl. Zeew. , IA. 291 en voig,. BUTTNER (JOHAN CHRISTOlt) of BoTTNER , zoos van Jo h a n Nicol Bottner en van Barbara Maria Mey, geboren te Grawinkel in Saksen Gotha den 20sten September 1805, werd opgeleid voor de Toonkunst en reisde in 1821 naar de Nederlan­den , waar hij als Trompetter dienst nam bij de Kurassiers; ver­volgens was hij stafmuzijkant bij de Jagers en gedurende den Tiendaagschen veldtogt Kapelmeester bij de Rotterdamsche schut­terij te velde. hit den veldtogt teruggekeerd vestigde hij zich als Nuziekmeester te Rotterdam, waar hij steeds ieders achting genoot en in ' 1843 een der oprigters was van het zoo 'gunstig bekende harmoniegezelsehap Cecilia. Bij het in het water springen om een kind te redden , waarin hij geinkkig slaagde, werd hij zelf het slagtoffer van zijne onbaat­ zuchtige menschlievendheid, vermits hij ter ,herinnering aan zijne edele daad , eene vreesselijke kwaal behield , die hem zes jaren hang geheel verlamd aan het ziekbed gekluisterd Meld, terwijl de geneeskundige facutteit onmagtig tot verdrijving van het kwaad , met den best en wil van dat ziekbed eene pijnhank maakte. Ein­ delijk bezweek hij onder zijn !yen den 25sten Augustus 1853, bij zijne eehtgenoote Agatha Cath ar in a van de Meerendonk achterlatende twee zoons en eene dochter. Uit medegedeelde berigten bijeengebragt. BUTZ (ADRIAAN). Zie BUDT (ADRIAAN DE). BUUR AGA (JonAN en WILLEM). Zie BO MA (JOHAN VAN) en BONGL (WILLEM VAN). BUURT (ADRIAAN) . geboren den 27sten Mei 1711 te Zalt-Bommel, gaf van zijne vroegste jeugd reeds blijken van zijne zucht tot de wetenschappen. Hij doorliep de Latijnsche scho­len zeer spoedig en met veel roem , en legde zich vervolgens te Utrecht , inzonderheid onder de Hoogleeraren H i e r o n i m us Simons van Alphen en Johan van den Ilonert, op de Godgeleerdheid toe. Nog student zijnde had hij reeds zulk eenen naam verworven , dat hij door de gecombineerde gemeente van Beek en Uhbergen tot Predikant beroepen werd, waar hij , na een allerloffelijkst examen te hebben ondergaan en tot Kandidaat te zijn aangesteld, den Ilden Julij 1734 in het leeraarambt werd 1655 bevestigd. Van deze zijne eerste standplaats werd hij in 1741 beroepen naar Ooltgensplaat , vanwaar hij in Augustus 1744 naar Hamm vertrok om aldaar dienst te doen in de Nederduitsche Ge­reformeerde gemeente. Ofschoon hij aldaar algemeen bemind was en men alle pogingen aanwendde om hem te behouden , rekende hij, na een driejarig ve•bluf te dier plaatse , zich verpligt aan de roepstem van de aanzienlijke gemeente van Amsterdam gehoor te geven , waar hij den 25sten Febrnarij 1748 zijne intreerede hield, en den hem aanbetrouwden post met de grootste waakzaarnheid , ijver,, liefde en trouw waarnam tot aan zijn overlijden den 25sten December 1781. Bu u r t was een zeer braaf, godvruchtig , geleerd en zeer werkzaam man en tevens een lielhebber der Natuurkunde en bezat ook eene fraaije verzameling van natuurlijke zeldzaamhe­den , voornamelijk van opgezette vogelen , die zelfs door vreemde­lingen bewonderd werd. Hij was gehuwd met J 08 ina Karolina van Lynden, bij wie hij geene kinderen verwekte , doch die wij later, wegens hare buitengewone bekwaamheden , mede zullen vermelden. Als eene bijzondere trek van edelmoedigheid verdient melding , dat Buurt, in zijner vrouws boedel , de cpkomsten van eene praebende der Ridderschap van Overijssel vindende , oordeelde die met geen goed geweten te kunnen behouden en ze aan de Rid­derschap teruggaf. Hij heeft in het licht gezonden : J. F. B u d d e i Theses Theologicae de Atheism° et Super­stitione. 1737. 8° , waarhij hij vele waarnemingen en aanmerkin­gen voegde. Beschouwende Godgeleerdheid. Amst. 1763. 3 deel. , 3de druk 1768. 8°. Torte verklaring van de XIX Psalm. Amst. 1777. 8°. Verklaring over den XXVsten en XLIXste Psalm , uitge­geven door deszelfs Huisvrouw Josina Karolina van Lyn­d e n. Amst. 1778. 8°. Dadelyke Godgeleerdheit. Amst. 1780. 3 stuk ken. .Dort verhaal van een Gesprek tusschen hem en een mede­ pligtige 'aan twee Moorden. Amst. 1782. 8°. Zie Wagenaar, Beschr. van Amst., St. IV. hi. 550; van A b k o u d e en Arrenberg, Naamreg. van iVederd. Boeken; Chalrnot, Biogr. lVoordenb.; Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Ilerv. Kerk , D. 1V. bl. 62 en 63; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Naaml. der Predik. te Amsterd., bl. 39 ; Glasius, Godgel. Nederl. BUUS (JAcos). Zie Buys (JACOBI. BUYCK (JAN) was , onder be Ruwaardschap van A a I brech t van Be ij ere n , zeer vermaard van wege vele overwinningen op de vijanden en voornamelijk op de Engelschen behaald. In 1387 was hij Admiraal over eene vloot llollandsche , V!aamsche en 1656 Zeeuwsche koopvaardijschepen , welke met wijn geladen van la Rochelle kwam. Naauwelijks waren zij den Hoek van Doeveren voorbikezeild of zij kregen de Engelsche vloot , onder den Graaf van Arundel, in het gezigt , die toen de onzen wat weer nader­den , de ankers ligtte en op hen arkwarn. Hierop werden alle de onzen , aangezien zij minder in getal waren en den wind niet mede hadden , met vrees bevangen en voor hunne koopmanschap bekom­merd. B u yc k alleen bleef onversaagd , en sprak hun moed in , door te zeggen : a dat zij niet moesten vrezen eenen vijand, die »zoo dikwijls en op onderscheiden reizen van hem geslagen was. » Dat hij nog die man en niet van zijne vroomheid ontaard was. Als zij hem maar moedig bijstonden , dat zij dan magts genoeg » hadden , om de zee te bevechten. Dat de behoudenis van hen »alien daarvan of ping. Dat hij de loef zou trachten te bekomen » en boven den wind zijnde zich daarvan zou bedienen. Dat hij bovendien soldaten genoeg had , en in vroomheid niet minder was „dan de vijand. Dat men het gevecht op geenerlei wijze kon ont­»wiiken , voor dat men in de haven was gekomen." Intusschen kwarnen de Engelschen nader en begorinen vast schutgevaarte te houden. De Vlamingen , Hollanders en Zeeuwen door het vermanen van hun hoold aangemoedigd en het voor schande en onbetamelijk achtende , dat zij onder een zoo kloek krijgsheld zouden wtiken, deden bun uiterste best , niets onbeproefd latende, om den vijand a fbreuk te doen. Eindelijk werd men handgemeen , en malkander aan hoord klaunpende vocht men schip tegen schip. De nacht eerst seheidde het woedende gevecht , nadat er aan beide zijden vele schepen gezonken waren. In het gezigt van Sluis liet men het anker vallen , want tot zoo ver had B n yck het al vechtende ifebragt. Als het nu begon to dagen , poogden velen het Zwin bin­nen te loopen ; hetwelk den kleinen schepen toegelaten , maar den grooten geweigerd werd , dewijl deze door hunne zwaarte en last gevaar liepen van er aan den grond te raken , en daardoor genood­zaakt werden bet gevecht te hervatten. Want Rykaart va n A rundel, in getal en zwaarte van schepen veel sterker zijnde, drong geweldig op hen in , en voornamelijk op het admiraalschip , waarop B u y c k bet bevel had ; en toen dit ten laatste , na eenen hardnekkigen wederstand te hebben gehoden , vermeesterd en Bu yck zelf krijgsgevangen gemaakt was, werden de anderen mede met wei­nig moeite genomen , aangezien velen nu den moed lieten zakken. Zie M. Vossius, Hist. Jaer-Boecken, bl. 472 en 473. BUYGERS (JouAri) of BUYGIRS, noon van Jacob Jansen van 14V ieringen, genaamd Buygers, in 1523 Burge­meester van Leeuwarden en van Banc k Unia, geboren den­kelijk te Leeuwarden op St. Luciendag 1510, was Doctor in de Regten en Advokaat voor het Hof van Friesland , toen hij in 1535 tot Grietman van Leeuwarderadeel werd aangesteld , welk ambt hij tot in 1539 hekleedde. • In de akte van den Landsdag , 1657 gehouden door de Staten van - Friesland op den 17den Januarij 1550 en volgende dagen, wegens den eed van inhuldiging aan Fi 1 ips II , Koning van Spanje , als Erfheer van Friesland , in­geval van aftijvigheid van den Keizer, komt hij voor als een der vier Gecommitteerden van den Lande , die met den Stadhouder Jan van Ligne, Graaf van Aremberg en de Leden van den Raad , eene stellaadje , door de Burgemeesters van Leeuwa -rden op de Nieuwestad voor de Waag opgerigt, beklommen, om gemelden eed van de Stadaregering of te nemen. Het schijnt dat hij in 1542 voor eene korte tijd als Substituut de grietenii Franekeradeel heeft waargenomen. llij overleed den lsten April 1555 en is den 10den daaraanvolgende in de kerk van Oldehove te Leeuwarden begraven. Zijne weduwe Reyn s k van Auckema hertrouwde aan Sape Wissema. Pieter Buygers, die in 1569 Grietman van Wym­britseradeel werd en den 14den Februarij 1606 overleed , Was een zoon van hem. Zie Baerdt van Sminia, Nieuwe IVaaml. van Grietm., bI.23, 189, 293, uit inedegedeelde berigten aangevuld. BUYS (PiuLus). Zie Buis (PAuLus). BUYS of Bum (JACOB) , welke voornaam hij, echter uit .hoofde van zijn levenslang verblijf in Italie, in GIACOMA veranderde, was afkomstig uit en geboren in de Nederlanden en van 1540 of Or­ganist en Componist aan de St. Marcus kerk te Venetia. Vroeger had hij zich eenigen tijd its Frankrijk opgehonden , en aldaar door meerdere Composition eenen beroemden naam verworven. Voor zijn uitstekend talent pleit het meest de bovengenoemde aanstelling, welke slechts in zeer zeldzame gevallen aan de uitstekendste bui-tenlandsche Toonkunstenaars gegeven werd: Van zijne werken zijn buiten Italie vooral bekend geworden: Ricercati da cantare e sonare d'organo e altri strornenti. Lib. I. Venet. 1547. 4° en Lib. II. aldaar 1549. 4°. Libro I. Delle canzone Francesi a 5 voci. Venet. 1550. 4 3. Motetti e Madrigali a 4 e 5 voci. Venet. 1580. Cauzoni Francesi a 6 voci. Venet. 1543. Onderscheidene daarvan worden in de Bibliotheek te Munchen gevonden. In den achtsten bundel van Comme r's Collectio operum musicorum Batavorum Sacculi XVI, uitgegeven door de Maatschappij tot Bevordering, der Toonkunst vindt men van hem een zesstemmig Motet: Qui invenit mulierem. Zie G. Schillings, Universal Lexicon der Tonkunst. BUYS (GERARD) of GERARDO BUSAEIIS geboren te Nijmegen, omstreeks 1538, legde zich, na zijne eerste Letteroefeningen vol­bragt te hebben , te Leuven eerst op de Wijsbegeerte en daarna op de Godgeleerdheid toe. Na verloop van eenige jaren verkreeg hij aan die zelfde Hoogeschool de waardigheid van Licentiaat, en werd, op voorspraak van Jan Willem, Hertog van K le e f en 1658 B e r g, wiens Leermeester hij geweest was , met cen Kanunnikaat in de hoofdkerk te Xanten begiftigd. B ups nam in die zelfde kerk de predikdienst waar , en verwierf daarmede veel lof, even als vroeger te Nijmegen, waar hij door zijne welsprekendheid het beeldstormen verhinderd had. Hij overfeed omstreeks 1596. Hij heeft geschreven : eene Catechismus in het Hoogduitsch te Keulen in 1572. 12 0 gedrukt. Responsio ad Ma it hi am Fla c c i u m Illyricum de com­munione sub utraque specie , hetwelk , mar men zegt , door de Predikanten geheel opgekocht en daardoor zou verloren gegaan zijn. De Eucharistiae Sacramento. Zie Slichtenhorst, Toon. des Lands van Gelder, bi. 38; Sweertii, Athen. Belgic., pag. 278; de Chalmot, Biogr. Woor­denb., D. V. bl. 201; Biogr. Nation. , Tom. I. pag. 169 ; Biogr. Univ., Tom. 111. pag. 287; Glasius, Godgel. Nederl. BUYS (PIETER) of PETRUS BUSAEUS een broeder van den voor­gaande , geboren te Nijmegen omtrent het jaar 1540 , werd , na het volbrengen zijner eerste letteroefeningen, naar Leuven gezonden om in de Wijsbegeerte te worden onderwezen. In zijn twintigste jaar werd hij te Keulen in de Broederschap der Jezuiten aange-nomen. Hij woonde eene geruime tied in die stad en omhelsde er in 1568 de vier geloften. Zijne Oversten zonden hem vervol­gens naar Weenen , waar hij de Doctorate waardigheid in de God­geleerdheid bekwam. Men legde hem de tank op, om aan de Hoogeschool dier stad de Heilige Schrift te verklaren ook onder-wees hij te gelijker tied het Hebreeuwsch in het collegie van zijn genootschap , doch dit verhinderde hem niet , om nog onderschei­dene andere bezigheden, ten nutte van zijne natuurgenooten , waar te nemen. Hij stierf ongemeen betreurd, wegens zijne liefdadigheid en ijver den 12den April 1587. Hij heeft in het liclit gezonden : Opus Catecheticum , sive de Summa Doctrinae Christianae D. Petri Canisii, Theologi Societatis Jesu , praeclaris Di­vinae Scripturae testimoniis Sanctorumque Patrum Senten­tiis sedulo illustratum , opera D. Petri B u s a e Noviomagi , ejusdem Societatis Jesu Theologi. Colon. 1569. VI vol. 4°. Zie Sliatenhorst, Toon. des Lands van Gelder, bl. 38; Sweertii, Athen. Belgic., pag. 585; de Chalmot, Biogr. Woor­denb., D. V. bi. 202 ; Biogr. Nation. , Tom. 1., pag. 169 ; Biogr. Univ., Tom. III. pag. 287; Glasiu s, Godgel. Nederl. BUYS (JAN) of JOHANNES BUSAEUS, een broeder der beide your­gaanden , geboren te Nijmegen in 1547 , begat zich , na de lagere klassen doorloopen te hebben , nog geen vijftien jaren oud zijnde , in het genootschap der Jezuiten. Toen zijne proefjaren ,ten einde waren , onderwees hij de jeugd in de Talen en de Wijsbegeerte, waarna zijne Overstep hem naar hun Collegie te Romen zonden 1659 om in de . versehillende deelen der Godgeleerdheid te s worden on­derwezen. Ilij was meer dan twintig jaren Leeraar in de Godge­leerdheid te Mentz , wale hij den 30sten Nei 1611 overleed. In zijne klimmende jaren door werken afgesloofd en gekweld door gestadige hoofdpijn , hield hij zich nog steeds gedurig bezig met het zamenstellen, vertalen en uitgeven van godvrachtige werk­jes meestal ter verdediging van de Roomsch Katholijke leer; ter­wijl zich omtrent de kerkelijke geschiedenis niet onverdienste­lijk maakte. Van hem zien het Licht: Disputatio Theologica de Jejunio et Delectu ciborum. Mog. 1581. no persona Christi, adversus ubiquetarios. Nog. 1583. Disputatio Apologetica pro Kalendario Gregorian°, contra Jacob um H e r br an dum, Doctorem Lutheranum Tubingen­sem. Herbip. 1585. De descensu Christi ad inferos , adversus Decretum. libri Concordiae Lutheranoruin. Colon. 1586. 4°. Apodixis Theologica, pro ritu Orandi Rosarium B. Mariae Firginis. Nog. 1587. Rosarii Ilyperaspistes sive Depulsio Cavillationum , quibus Calvinista quidam Heydelbergensis Apodixin suam obscurare conatus est. Herbip. 1588. Apologeticum Disputationis de persona Christi adversus Cavillationes Stephani Gerlacii. Mog. 1588. 4°. Responsio ad Theses Theologorum Lutheranorum Nagde­hurgensium, de Mina Pontificia' et Coenae Dominicae profa­natione. Mog. 1588. Disputatio Theologica de Baptismi necessitate , et de Bap­ tism° Constantini Magni. Nog. 1589. Paradoxa XXX Gasparis Schuenckfeldii, Haeresiar­ chae de toto Christ°, Deo et Homine, in statera S. Scriptu­ rae, Sanctorum, Patrum et Rationis expensa. Refutatio duplex Cavillationutn .Stephano Gerlachio objectarum. Mog. 1591, 1594 et 1596. De vita Christi et B. Virginis, et Diffidentia sui ac Mor­ tificatione. Col. 1601. Enchiridion piarum Meditationurn in omnes Dies Domini­ C08. Mog. 1606. Modum recte meditandi de rebus divinis. Mog. 1606. Panarium , hoc est Arca Medica adversus animi morbos. Mog. 1609. 4°. De Statubus Hominum, Pontificis, Ecclesiasticorum, Lai­corum etc. Nog. 1613. 4°. Viridiarium Christianarum Ifirtutum ex S. Scripturae et Patrum sententiis constructum. Mog. 16164 fol. Vincentii B r a n i Meditationutn Tom III et de Sacramento Penitentiae. Col, 1598. 12°. 1660 L u ca e Pinelli Meditationes de 8. Bucharistiae Sacra­ mento. 1600. 12°. Fulvii A n d r o t i i de frequenti Communione. Mog. F u l v i i A n d r o t i i Meditationes 'de Passione Domini. Col. 1600. Responsio Roberti Bellarmini, ad Doctorem Theolog um, de Censuris ad Venetos. Gasparis Loartis de Mysteriis XV Rosarii. Francisci Ariae Tractatus de imitatione B. J'irginis. Anastasius Bibliothecarius, de Vitis Pontificurn Ro­ manorum , quem Marco Velsero, Augustanae R. P. Duum­viro adtribuunt , ex cujus locupleti Bibliotheca a codice Vatican° descripto prodiit. Mog. 1602. Albonis Floriacensis Epitomen ex Anastasii Historia. Liudibrandi, Ticinensis Diaconi, opusculurn de ritu Ro­manorum Pontificum. Mog. H i n c m a r i, Ahemensis Archiepiscopi, Epistolae aliquot cum brevibus notis. Mog. 1602. Vita S. Wig berti Socii S. Bonif a cii , Archiepiscopi Moguntini , et B. .A uper ti (alii Rup e r t i) Bingionum Ducis. Opera Petri Blesensis Bathoniensis in Anglia Archi­diaconi , correcta et Notis illustrata. Joannes Trithemius de Ecclesiasticis Scriptoribus , et eum Appendicibus. Mog. 1602. fol. Ook vertaalde hij uit het Italiaansch in het Latijn onderschei­dene werken over Indische, Japansche en Chinesche zaken die te Mentz en te Keulen herdrukt zijn. Zie Slichtenhorst, Toon. des Lands ran Gelder, bl: 38; Sweertii, Athens Belgic., pag. 403-405; de Chalmot, Biogr. Woordenb. , D. V. bi. 202; Biogr. Nation., Tom. 1. pag. 169 ; Biogr. Univ., Tom. III. pag. 287; Glasius, Godgel. Nederl. BUYS (Niudas), geboren in Holland in de zeventiende eeuw , was een Kunstschilder in den trant van van Mieris en :G erard D o uw. Zijne vindingen zijn allergeestigs en bevallig. lnzonder­heid moist hij allerlei kleeding en stoffen ongemeen geltikend na te maken. Zijne teekening is zuiver, en zijn Licht en bruin onge­meen wel geschakeerd. 'Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb. BUYS "(WILL*, waarschijnlijk een , bloedverwant van den Raadpensionaris of Advokaat van Holland Mr. P a u l u s Bu is, zoom van Mr. Paulus Louwrens Buys en van Eva B u y geboren in 1661, wend door Burgemeesteren van Am­sterdam n 1693 tot Pensionaris van die stad aangesteld, welk ambt hij tot 1696 waarnam , en beyond zich ten jare 1702 in gewigtige handelingen gewikkeld , ter gelegenheid, dat bet Fransche Hof Beene staatkundige streken onbeproefd liet , om 1661 den band van vriendschap, die er destijds tusschen Engeland en de Vereenigde Nederlanden bestond te verbreken ; onder andere middelen , die de listige Staatsdienaars van dat Hof daartoe in het werk stelden , was inzonderheid om aan Engeland te does gelooven, dat de Staat den oorlog moede was en Amsterdamgrootelijks op den vrede aandrong; maar Buys schreef eenen brief naar Enge­land , waarin hij het tegendeel, beweerde en ook middagklaar bewees. Toen in het jaar 1704 Friesland en Groningen op het sterkste bij de Generaliteit aandrongen, dat men hunnen jongen Stadhou­der , Prins Jan Wi 11 em Fr iso, in het krijgswezen van den Staat bevorderen moest, waren inzonderheid Holland en Zeeland hier niet toe to bewegen. Om deze zaak tot wederzijds genoegen der Bondgenooten te scliikken , besloten de Algemeene Staten vier Gemagtigden uit hun midden naar Friesland en Groningen te zen­den , Darnell,* Willem Buys, wegens Holland , Joan B ek ker, wegens Zeeland, Godard van Tuill van Serooskerken, wegens Utrecht en 13. van Welv el d e, Heer van Zalk en V e e c a ten, wegens Overijssel. Zij slaagden zoo wel in hunne tending dat de Staten van Friesland verklaarden : » te vreden te zul­» len zijn , zoo de jonge Prins van nu af, tot Generaal van het » voetvolk werd aangesteld, mils hij dit ambt niet zou bekleeden, »noch de daartoe gestelde wedde genieten , voor hij den ouder­»dorn van twintig jaren bereikt had; alleen zou hij, van nu af »zitting, doch geen stem hebben in de gewone krijgsraden ," het­welk hun dan ook werd ingewilligd. Even gelukkig als hij in die bezending geslaagd was, ging het hem ook toen hij nog in het zelfde par, met A d ri aan v an der Goes , Heer van Na ter s, Oud-Burgemeester van Delft , en Bruno van der D us s e n, Burgemeester en Pensionaris van Rotterdam , naar Gelderland gezonden werd , om .de geschillen in dat gewest ontstaan, door een minnelijk verdrag uit den weg te ruimen. ' In het volgende jaar werd Buys naar Engeland gezonden , ten einde eensgezindheid tusschen de beide Staten. te bevorderen. Ilij keerde in April 1706 van daar terug, na tamelijk wel bij de Ko­ningin zijn oogmerk bereikt te hebben. In September 1705 had Buys cenige punters ontworpen ter bevrediging van Frankrijk en ons Gemeenebest, welke, nadat onderscheidene Regenten die goed­gekeurd hadden , den Engelschen Staatsdienaren toegezonden wer­den , doch dezen niet geviel. Groot was verder zijn aandeel in de geheime handelingen tot vrede in 1706 en vervolgens. Hierom werd hij ook met Bruno van der D usse n, tot de bijeenkomst te Geertruidenberg in 1710 atgevaardigd. handhaafde hier met 'liver de belangen der Bondgenooten , en wilde Frankrijk tot het uiterste brengen, daar hij geheel in het stelsel der Engelsche Whigs deelde. Het schijnt nogthans , dat hij, zoowel als den Raadpen­sionaris Antoni Heinsius en Bruno van der Dussen, des­noods aan F i 1 i p s v au An j o u een gedeelte der Spaansche Blo- 1682 narchie zou hebben gelaten , en niet zeer sterk aandrong op het dempen der haven van Duinkerken , een lievelingsontwerp van Marlborough, even als de volstrekte uitsluiting van F i l i ps van Anjou. Hoe dit zij , zeker gaat het, dat had men den raad tan Buys gevolgd , de vrede toen op eenen veel voordeeliger voet zou gesloten zijn dan later te Utrecht geschiedde. Inmiddels was hij naar Engeland gezonden om een wakend oog te houden , op de bedrijven van de Koningin en hare Staatsclienaars. Zijne bekwaamheid was aldaar reeds bekend; zijne komst alzoo niet aangenaam. Ook zag hij weldra dat de Franschgezinde partij meester van het beleid der zaken was , en het was nu rnisschien, dat hij in zijnen grooten ijver voor de algemeene zaak , en veront­waardigd over het gedrag van Koningin Anna, die eerst eenen redelijken vrede had doen verwerpen, om daarna den Staat eenen min eerlijken op te dringen , stappen waagden, die hem in Enge­land groote berisping op den hats moest halen : geheime onderhan. delingen ten behoeve van het Buis van H a n no v er, en de her­stetting van de Engelsche Whigs of der partij die den oorlog begeerde , in het Ministerie. Hij ontdekte intusschen de geheime handeling van Anna met Frankrijk , en dit was misschien de groote oorzaak zijner ongunst bij bet Engelsche Hof. In het jaar 1712 werd hij nit Engeland terugontboden , vermits hij als Gevolmagtigde tot de Utrechtsche Vredehandeling benoemd was, waar hij met Brun o van der D usse n het nicest de on -derhandelingen bestuurde. Hij ontwierp de vredepunten , die echter, door den that der Engelsehen , aanmerkelijk gewijzigd werden. Dadelijk na het sluiten van den Utrechtschen vrede , werden Buys en S i c c o van Go s l i n g a als buitengewone Gezanten naar Frank­rijk gezonden , beiden werden , den 27sten Mei 1714 , met uitste­kende eerbewijzen te Versailles ontvangen. Goslinga keerde eerlang weder huiswaarts, doch Buys bleef er, tot op het einde des volgenden jaars alleen , en bevorderde de hekrachtiging van den vrede met Spanje , alsmede de vrijheid van scheepvaart en koophandel. Kort voor zijn vertrek kreeg hij eenige opening van een Verhond te sluiten tusschen Engeland , Frankrijk en den Staat, tot handhaving der bezittingen in Europa , hetwelk hij echter ,wist te doen nit- en eindelijk afstellen. Toen in het jaar 1722 door eenige vrienden van den jongen Erfstadhouder van Friesland Willem Ka re 1 Hend ri k Fr is o werd gearbeid, om hem van het Stadhonderschap van Gelderland te verzekeren , en dat stuk met zulk een voorzigtig Weid onder de hand werd bestuurd , dat men het zoo goed als in zijne magt had, eer de andere gewesten vernamen , dat men er op de aanstaande Landschaps-vergadering , over zou raadplegen , besloten de Staten van Holland hun best te doen , om de uitvoering van dit voorne­men te stuiten en te dien einde eene bezending naar Zeeland , Utrecht en Holland te doen , naar welke beide laatste provincien Buys werd gezonden, met Karel Fi lips van Dor p, Heer 1863 van Maasdam, Albert Fabritius, II. Daay en de Raad­p ensionaris Izaak Hoornbeek. Doch welke middelen men ook in bet week stelde , om de gezegde bevordering te verhinderen , het liep alles vruchteloos af, want de maatregelen waren al te wel genomen , om het te doen mislukken. Even vruchteloos vielen ook de handelingen van Buys in het volgende jaar , aan het Hof van Denemarken uit , alwaar hij , even­min Robb er t Go e s, iets kon uitwerken , om de reeds ten. jare 1717 ontstane geschillen, zoo wegens de soldij der Deensche manschap , als wegens de onderstandgelden , door den Staat aan die KrooA beloofd , op eene minnelijke wijze nit den weg te rui­men. Hij keerde dos eerlang terug ; en de Staten van Holland', de belangrijke diensten , door hem bij zoo vele gelegenheden den Lande gedaan , willende vergelden, stelden hem , in het 1726laan tot hunnen eersten Secretaris. Bij de ziekte van den Raadpensio­naris Anthony van der II e i m , nam hij in 1746 gedurentle eenige zeer zorgelijke tijd dit gewigtig ambt waar; weinig tijds te voren had hij nog pogingen aangewend tot behoud van den vrede. Hij behield zijnen roem tot aan zijn overlijden , den 10den Fe­bruarij 1749 en liet bij zijne echtgenoote Elizabeth Les te v e­n on een tad* geslacht . a , onder anderen Abraham Buys , die volgt. Zijne zeldzame verstandelijke vermogens en het nuttig en eerlijk gebruik , dat hij er van maakte , doen hem eene eerste plaats bekleeden onder die Staatsinannen , op welke ons Vaderland zich met zoo veel reden verheft. Zijne afbeelding gegraveerd door Jacobus Houbra ken komt voor in Wagenaar, Faded. Hist., D. XVII. bl. 426. Zie van Loon, Nederl. Historip., D. IV. bl. 636, 656; Wage­naar, Vaderl. Hist. , D. XVII. bl. 127, 209, 240, 271, 278, 289, 314, 329-334, 355, 358-372, 415, 424, 427, 437, 438, 451, D. XVIII. bl. 5, 23-25, 67, 107-116, 244, 281, 282, D. XX. bl. 46, 338; de zelfde, Beschr. van ilmsterd., St. I. bl. 727, 728, St. III. bl. 492; Bijvoegs. en Aanm. op de Vaderl. Dist. van W a­genaar, D. XVII. bl. 70, 71, 100, 101, 9-105, 106, D. XX. 113; Kok, Vaderl. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl.; van Kam­pen, Vaderl. Karakterk., D. 11. 131. 463-465; 'Collot d'Escury, liolland's Roem, D. IL A. bl. 396 ; Bossc Ii a, Nedri. Heldend.te Land , D. It. bl. 451, 496. BUYS (ArtautAta), noon van den voorgaande, geboren te Am­sterdam in 1699 , had aan zijnen vader den besten meester in Staatszaken en maakten van diens lessen een voortreffelijk gebruik , zoodat hij veel roem verwierf in de bediening van Pensionaris van Amsterdam , welk ambt hem in 1726 werd opgedragert dat hij tot in 1733 waarnam. Weldra bleek zijne geschiktheid en lust voor finantieele zaken en dit had ten gevolg , dat men hem in 1737 de betrekking van Secretaris der Generaliteits -Rekenkamer opdroeg, waarin hij tot zijn overlijden in 1770 werkzaarn bleef, den roem nalatende , dat hij een der kandigste, ijverigste en eerlijkste atnb- 1664 tenaren geweest is , die aan den Staat ten opzigte der geldmidde­len de aanzienlijkste diensten heeft bewezen. Hij was gehuwd aan A ntbonia Di er kens, en bij deze, vader van eene dochter, gehuwd aan den beroemden en geleerden Staats­man Gerrit Meerman. Zijn portret gaat uit gegraveerd door ..J a co bus Hou br a ken, naar P. F. d e la Crux met een bijschrift van Jacob K or­tebrant. Zie Wagenaar, Beschr. van Amsterd. , D. III. bi. 492; Schel­tema, Staatk. Nederl. , D. II. bl. 540. "BUYS (EGREtvr) was Hokaad van den Koning van Pruissen , woonde in het midden der vorige eeuw te Amsterdam en overleed aldaar den 13den Februarij 1769. Hij heeft in het licht gezonden: Den A lgemeenen Spectator, zijnde 30 Vertogen over ver -schey de onderwerpen , vercierd met een Register der voor­naamste zaken. Amst. 1749. 8°. Naauwkeurige en volledige besclaryving van den laatsten 0 orlog in Duitschland , Portugal, 0 ostindien en Amerika. 's Nage. 8°. De Weereld in het klein Of de spoedige Reiziger. tweede druk 's Hage 1770. 8°. Historie van het Huis van B runswijk. Amst. 8°. Volko men .Kunstwoordenboek , bevaitende eene genoeg tame verklaring van alle woo rden , ontleend van de Grieksche Spaansche , Fransche , Hoogduitsche en Nederduitsche Talen , die men gebruikt om eenige Konst , Wetenschap , Gewoonten , Ziekten , Geneesmiddel , Plant , Bloem , Vrugt, Gereedschap , Werktuig enz. te benoemen. Utr. 1768. 2 deelen 4°. Nieuw en volkomen Woordenboek van Konsten en Weten­schappen. Amst. 10 deelen. 8°. Zie Wagenaar, Beschr. van Amsterd., St. IV. lii. 550; v a n Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boeken ; Amsteld. en cijne Geschied. , I). VI. hi. 158. BUYS (MARIA) , van wie ons geene levensbijzonderheden bekend zijn , heeft zich als schrijfster doen kennen door: Eenige eenvoudige bedenkingen tot eer van Gods vrye ge -nude in Christus , sedert een tyd van ruirn 40 j aren tot 1771 ingesloten. Amst. 1772. 2 deel. 8°. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boeken. BUYS (JAcoBus), geboren den 19den November .. te Amsterdam , werd , na eerst behoorlijk lager onderwijs te heb­ben genoten , op het kantoor gedaan bij den Notaris en Pro­kureur Beukelaar, wiens eene zoon de teekenkunst beoefende zelfs eene kleine verzameling teekeningen en prenten had. Dit en 1665. gaf aanleiding dat Bu y s ook lust kreeg an het teekenen , waarin hj de eerste lessen ontving .van C Or n e I is P ro n k. Zich met zeer veel ijver oefenende en daardoor apoedig aanmerkelijke vorde­ringen gemaakt hebbende, bestudeerde hij. het werk van. J a c ob de Wit en. kopiEerde daar near. Yervolgens genoot hij -nog twee jaren het onderwijs van Cornelis Troost, van wien hij inzon­derheid de behandeling van het crayon leerde. Meester geworden zOnde begon hij dan ook met het teekenen van portretten in crayon en maakte er onderscheidene , over welke men in het al­gemeen zeer te vreden was. In het jaar 1743 werd hij Lid van de Amsterdamsohe Teeken-Akademie , waar hij zich ook vlijtig in -het teekenen oefende , inzonderheid naar het naakte model. Zich meer en meer bekwamende, begaf Buys zich aan het schilderen met olieverw , en vervaardigde op die wijze niet alleen een aantal portretten en lamiliestukken , maar ook behangsels en graauwtjes, in den trant van Jacob de Wit; alsmede kabinetstukken; waar­toe hij de onderwerpen uit bekende tooneelstukken koos. Ook Horzaal in den ouden Amsterdamschen Schouwburg was van zijn penseel ; dat werk is door Caspar Philips Jacobs z. in het koper gebragt. Doch voornamelijk is Buys bekend door zijne teekeningen van eigen vinding voor eene menigte prenten in voor­name boekwerken , zoo als , onder anderen , in Kok raderlandsch Woordenboek ; Stuart, .Romeinsche Geschiedenis, re---17e deel; Gell ert s Fabelen, 150 sinks, en door kopijen naar schil­derijen van beroemde meesters. J a c obus Houbra ken, Re i­nier Vinkeres, Louis Portman en Lam-bertus Antonius CI a e s e n s hebben vele zijner teekeningen in het koper gebragt. Hij zelve heeft ook eenige prentjes geetst en prentteekeningen ver­vaardigd. Er zijn Redevoeringen ian hem: • Over het Teekenen naar het naakte en, naar antieke beelden enz. gedrukt. Na • de dood zijner eerste vrouw woonde hij eenige tijd te Mij­drecht en was aldaar Lid van het Dorpsbestuur; vervolgens naar Amsterdam • teruggekeerd is hij 'nog tweemalen gehuwd geweest. Bij zijne eerste vrouw had hij .twee zones , • van welke de oudste Cornelis Buys, hier vOlgt. .Zijne tweede vrouw schonk hem twee dochters. -B ay s overleed te Amsterdam den 7den April 1801. Hij was een hupsch en deftig man , die een goed oordeel bezat bij een opgeruimd humeur. • Zijne afbeelding komt voor op plaat A .NO. 3 in het 2e deel van van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Va­ derl. Schilderk. Zie v a n Goo I, Nieuwe Schoub. der Nederl. Kunsts., D. II. bi. 372 en 373 van Eynden en van der Willigen, Geschied. der.Vis­derl. Schilderk., D. II. bl. 85-88 ; Immerzeel,Levens en Wer­ken der Kunsts. 105 1666 BUYS (Commis), een zoon van den voorgaande , geboren te Amsterdam in 1745, werd door zijnen vader tot • de Schil­derkunst opgeleid en daarin onderwezen. Op de Stadsteeken-Akademie , van welke hij naderhand tnedebestuurder was , gaf hij reeds vroeg blijk van talent door bet teekenen van akademiebeelden. In bet vervolg van tijd legde hij zich dan ook meer bepaaldelijk op de teekenkunst dan wel op het schilderen toe. Niet alleen teekende hij een fraai akademiebeeld maar inzonderheid ook land­schappen naar de natuur en stadsgezigten , in den smaak van 1 a n van de r Heyden, ook heeft men van hem zeer fraaije teeke­ningen naar schilderijen van oude meesters , die de liefhebbers zeer in achting zijn. Hij overfeed , in 1828 , te Amsterdam , waar hij zijn bestaan vond , in het lesgeven in de teekenkunst en Raad van Bestuur der Koninklijke Akademie van Beeldende Kun­sten was. Zijne beeldtenis wordt gevonden onder die van Kunstenaars en Liefhebbers , voorkomende in het Studieprentenboek van E. J. Marcus. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. III. H. 30 en 31; Algem. Konst• en Letterb. 1826, D. II. bl. 261 en 262; Immerzeel, Levens en IVerken der Kunsts. BUYS (GERRIT), zoon van Frans Buys en van Co ba S c hu y t, geboren den 28sten Augustus 1746, was een Landman in de Vogelen­ zang bij Haarlem , die zich in het begin dezer eeuw als een zeer ver­ dienstelijk Landbouwkundige deed kennen , zoo wees hem de Ne­ derlandsche Huishoudeliike Maatschappij te Haarlem , hare zilveren medaille toe , voor het bezaaijen van een morgen lands met Egyp­ tische rogge , terwijl het daarbij toegevoegde berigt in hare Verhan- delingen werd opgenomen. Twee jaren later behaalde hij bij de Maatschappij ter Bevordering van den Landbouw , wegens de cultuur van heul- of papaverzaad , eene dergelijke medaille en tien dukaten. In 1816 warden hem door de zelfde Maatschappij twee premien van zes dukaten toegelegd , wegens een berigt over het wonderkoorn (triticum compositum); voor de cultuur van eene weinig bekeude soort van garst (hordeum hexasticon majus), en in 1821 nog eene dergelijke premie voor de cultuur van de erwten soort lage groentjes (the dwarf Prussian bleue) in zandgrond. Bovendien zag hij zich vereerd met het corresponderend lidmaatschap dier Maatschappij en het opnemen van zijn berigt over de cultuur der Wouw in hare verhandelingen. Hij overleed den 18den April 1836 , bij zijne echtgenoote M a r­ gareta Heemsker k, twee dochters nalatende. Zie Algem. Konst- en Leterb. 1802, D. I. hi. 394, 1816, D. I. bl. 393 en 394, 1821, D. I. bl. 412, 1836, D. I. hi. 305; Loo s-j e s , Holl. Arced. , bl. 243. 16117 BVYS (Commis), geboren den Men' Jun i 1759 te Amsterdam, waar zijn vader als Muzieknieester waa gevestigd , en tevens den moeue­lijken post van Torenwachter bekleedcle , genoot naar alle waar­schijnlijkheid reeds vroeg Muziekonderwijs van zijnen vader ; dit ten minste is zeker,, dat hij reeds op elfjarige leeftijd voor gelde­lijke belooning les gaf. Achitien jaren oud zijnde, begaf hij zich als muziekant indienst , onder de Compagnie van den Majoor v a n Tengnagel, bij het korps van Jan Willem de Famars, Luitenant-Generaal , Chef van een Regiment .Kavallerie, hetwelk hij , na vijf en een half jaar, in 1782, vaarwel zeide. Blijkens eenen eigenhandigen brief van den Abt Vogler, van wien hij theoretisch onderwijs ontving, die veel bij hem was en bij wien hij in groote achting stond , was hij in het jaar 1785, Orga­nist en Klokkenist to Kampen , waar hij gewoond heeft van 1783 tot 1791 , toen hij in dezelfde betrekking ,naar Zalt-Bommel werd beroepen. In 1787 , de dagen van partijzucht , schijnt B u ys de Muzen met lYlars wederom voor eenige lijd te hebben verwisseld , en , bij het beschieten van Hattem , door de Pruissen gevangenge­nomen en naar Wezel vervoerd te zijn , vanwaar hij half naakt ontvlugtte , zoodat hij des nachts , in de nabijheid van Deventer, bij zekeren Boer , Pa s s i n k genaamd , aankwam , die hem van een boerenpak voorzag , waarmede hij zijnen togt naar Kampen voortzette. Een eerste huwelOk schonk Buys geene huisselijke genoegens , ook geene kinderen. In eene tweede echtverbindtenis met Mejul­vronw d e R ae d t , sleet hij genoegelijker dagen , en gewon , om­trent drie.en•vijftig jaren oud zijnde , eenen zoon , die in zijne woegste jeugd het vaderlijk onderwijs genoot , en na eenige jaren zijnen vader als Organist te Zalt•Bommel te hebben opgevolgd , als Organist en Klokkenist naar Deventer werd beroepen , waar hij thans dien post nog waardig bekleedt. Cornelis Buys was een man van groote verdiensten , bekwaam Organist, Pianist en Klokkenist , die hoorn en trompet blies , de viool en alt bespeelde , de concerten te Zalt•Bommel dirigeerde, zich een keurig doigtd had eigen gemaakt , en de gaaf bezat , om met een taai geduld , op eene schier voorbeeldelooze wijze , zijne denkbeelden aan zijde leerlingen zoo daidelijk mogelijk voor te stellen. Hiej was om zijn braaf en deugdzaam karakter, om zijne aangename wijze van zijn , algemeen geacht en bemind , en had door veel lectuur en din omgang met fatsoenlijke standen , eene fijne beschaving verworven. Zijne levensgeschiedenis is arm aan merkwaardige voorvallen , maar rijk in de blijken van zijnen vurigen ijver,, rustelooze werkzaamheid , nederigheid en weiwil­lendheid. Zijne eenigzins stamelende spraak schreef hij aan de schrik toe, bij gelegenheid trivan den brand , in den Stads-Schouw­burg te Amsterdam in 1771 , waarin hij zich toen beyond. Hij beininde bet Orgel- en Pianospel zeer, was met het Bommelsche 1668 orgel hoop ingenomen , en bezat de gaaf om zich van de registra­tun,. op eene voortreffelijke wijze te bedienen. Zijn koraalspel was deftig en eenvoudig, 'zijne voor- , tusschen-en naspelen steeds gepast en doeltreffend. Wekelijks liet hij zich een uur op het orgel hooren en hoewel hij de werken van Bach , Handel, Vogler en anderen goed wist uit te voeren , besteedde hij echter dien tijd meest aan vrije fantaisie. Hij overfeed te Zalt-Bommel aan verval van krachten den 2den Maart 1831. Zie Nederlandsch Muziekaal • Tijdschrift 1841, bl. 150. BUYS (JoHANNEs), geboren den 24sten Junij 1764 te Die-men , van ouders uit den burgerstand , werd reeds in zijne jeugd door den kundigen Benjamin Bosniain de Wis.. en Natuurkunde onderwezen en om zijne bijzondere vorderingen , tot medeonderwijzer aan B o s m a's instituut aangesteld. Verder legde hij zich op den koophandel toe en werd Makelaar,, doch bled te­vens zijne geliefkoosde wetenschap beoefenen en vormde door on­vermoeide werkzaatnheid en vlijt zich zelven zoodanig , dat zijne kennis in Natuur- en Sterrekunde hem onder de geleerden eene waardige plaats deed verwerven. Hij was , met C oenra ad Wertz , de eerste hervormer der Stads-Armenscholen te Amsterdam , van welke hij 35 jaren Curator was, eene inrigting, die buiten 's Lands zelfs grooten lof mogt 'verwerven. Lange tijd was hij ook Iloofd­bestuurder der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, aan welke hij in onderscheidene betrekkingen groote diensten bewees. Hij behaal­de in 1798 eene dubbele gouden gedenkpenning bij die Maatschappij voor zijn Natuurkundig schoolboek , hetwelk zulk een goed ont­haal genoot , dat het eenen herdruk vorderde, waarin voor zoo "ver het de aanleg en aard van het geschrift gedoogden , de voortgang dicr wetenschap werd in acht genomen. Drie jaren later behaalde hij hij de zelf.' ,-! Maatschappij eenen zilveren eerepenning op eene prijsvraag , verl, ,igende een Betoog van het schadelijke der vooroordeelen , omtrent het horoscooptrekken en planeetlezen; terwisil de, Volksnatuurkunde, voornamelijk door hem geschreven ter bestrijding van het bijgeloof bij de geringe volksklasse , door die Maatschappij in 1811 in het Licht gegeven , hoezeer niet bekroond , Buys tot schrijver had. In 18.18 gat de zelfde Maatschappij zijne Gronden der Natuurkunde uit. Ook gal Buys in de Verhandelingen der Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem eene verklaring van den Echo te Muiderberg , en in de Vaderlandsche Letteroefeningen voor 1817, No. 9 eenen uitgebreiden brief over het Dierlijk Magne­ tismus. Bij de Maatschappij Felix IVeritis , Dam hij ook fang onver­moeid het lectoraat in de Natuurkunde met den besten uitslag waar , en huTdigde aldaar de nagedachtenis van H enricus A eneae, wien hij als Lector opvolgrle. Ook was hij Lid der Plaatselijke 1069 Schoolcommifssie te Amsterdam. Heldere kennis juist oordeel en de geschiktheid , ow andere bevattelijk en gemakkeluk mede te deelen , wat hij zelf wist , kenmerkte hem als schrijver. Buys overleed op zijn buitenverblijt het Huis ten Bosch bij Naarsen den 29sten Augustus 1838. Het ontbrak hem niet aan bewijzen van erkentenis zijner ver­ diensten , zoo werd hij in 1808 Lid der Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem , in 1812 van het Bataafsch Ge-- nootsehap der Proefondervindelijke VVijsbegeerte te Rotterdam , in 1819 van het Utrechtsch Genootschap en in 1830 van de Eerste klasse van het Koninklijk Nederlands 1nstituut , van hetwelk hij. in 1834 het algemeen Voorzitterschap bekleedde , in Welk zed& jaar Z. M. den Koning hem de Ridderorde van den Nederland-- schen Leeuw schonk. Van het Wiskundig genootschap: Een on.- vermoeide arbeid komt alles to boven , was hij buitengewoon, Lid van Verdiensten in het Wetenschappelijke vak. Zijne beeldtenis gnat in plaat uit , gegraveerd door Dirk J u.r­ rian Sluyter in folio. Zie Algem. Konst- en Letterb.1808, .I. 1)1. 395 , D. II. 13'. 361,. 1811, D. I. hL 133 —137 , 1819 , U. 11. bl. 108 , 1830 , D. I. bl. 71, 1834 , D. II. hl. 162 , 1838 , D. II. 177 en 178 ; Galerie Hist. des Contemp.; van Kampen, Geschied. der Nederl Lett. en Wetens., D. II. hi 616 en 617, D. III bl. 262 ; Biogr. Nation. ; van IV ij k , .Algem. Wetens. Woordenb. ; Procesverb. van de twee - en dertigste very ad. van het-Kon. Nederl. &sat. BUYS (WILLER), legde zich op de Regtsgeleerdheid toe , en vestigde zich , na volbragte studie , als Advokaat te Delft. In de onrustige tijden vaor het jaar 1787 de zaak der Patriot- ten toegedaan , beyond hij zieh , in het begin van dat jaar , op de Lijst van veertig raderlandsche Nedeburgeren om daaruit te benoemen een getal van vilf-en-twintig Personen , als Natio-nale Gecommitteerden tot de zaak der onderhandelingen te Pars, daarna was hij een der Geconstitueerden uit het ligchaarn der burgerij en werd later tot Lid der Revving te Delft gekozen.. Na de omwenteling van dat jaar bet land hebbende verlat en , kwam hij bij de revolutie van 1795 in zijn Vaderland tern en werd Buitengewoon Gezant der Bataaftehe Repuhliek te Parijs , vanwaar hij onmiddellijk na de oinwenteling van Junij 1798 werd teruggeroepen. Zie Vaderl. Hist. ten very: op Wagenaar, D. XV. bl. 109, D. XVI. bl. 184 , 206 , D. XL. bl. 55 , 56 , 190. BUYS (KoENEAAD), een Nederlander , beyond zieh aan de Kaap de Goede Hoop , toen doze Kolonie in het laatst .der vorige eeuw door de Engelschen genornen werd. H ij was een der hoolden van de Patriottische partij en onthield zich aan het Hot van G e i k a, Koning der Kaffers , bij wie hij grooten invloed had. B u ys welt leefde in huwelijksgemeenschap met 's Konings moeder en daar Geika nimmer iets ondernam zonder zijne moeder te raadplegen 1670 mag men zeggen dat Buys het land regeerde. Verschillend zijn de oordeelvellingen over dezen man , volgens Barrow zou hij de bewerker geweest zijn van den geheelen rampzaligen Kafferschen oorlog , &eh Lichtenstein beweert in tegendeel, dat hij juist bijgedragen heeft, mu het kwaad, door den oorlog verwekt, te verzachten ; want toen de oorlog door kleine strooptogten der boe­ren van Graaf R e i n e t , welke ook de vreedzame Kaffers geenszins ontzagen , naar het land van deze laatsten was overgebragt, en dus de volkplanters ook van dien kant te vreezen hadden , verhinderde Buys door zijnen invloed , dat G e i k a de volkplanters veel be-nadeelde. Hij koesterde eenen onverzoenlijken haat tegen de Engelsehen, die hij aan G ei k a voorstelde als Bosehjesmannen, ter zee , die den ouden 'leer Compagnie zijne veeplaats (de kolonie) ontweldigd hadden. Buys bled aan het Hof van den Kafferki,-ning tot na den vrede van 1802, toen hij door 'den Gouverneur J a n s e n s , op diens rondreis , naar de Kaapstad mede genomen wend. Zie v a n Kainpen, de Nederl. buiten Europa , D. III. bl. 414, 415, 428. BUYSEN '(ANTliorrY) of ANTHONIO BUSENNIUS geboren in het begin der zestiende eeaw te Breda , mar hij zich met vlijt in de Grieksche en Latijnsche talen oefende ; vervolgens legde hij zich op, de Geneeskunde toe , waar hij in 1548 in die wetenschap open­lijk onderwijs gaf. In 1550 vertrok hij naar Antwerpen out er den post van Stads-Doctor waar te nemen. Hij verwierf onder de geleerden van zijne tijd grooten lof wegens zijne ervarenheid in de .Oostersche en andere geleerde talen ; en was voorts een voor­stander der Grieksche Geneeskundigen , 11 ypoer a te s, Gal emus enz. , doeh daarentegen een hevig tegenstander van de Arabieren , welke over die wetenschappen geschreven hebben. Men heeft van hem in drak : Commentarius in Galenum de Inaequali Temperie. Lovan. 1548. Later herdrukt onder den titel : In Claudii Galeni Pergameni librum de inaeguali Tem­perie Commentarii Antonii Busennii, Bredani , Medici Antverpiensis. Antv. 1553. 12° Cornelis Buysen van Breda , van wien men verzen ontmoet aan het hoold van Corn. Sehyl an der lIedicina Astrologica. Antv. 1569 et 1577 was missehien een zoon of neef van hem. Zie van Hoogstrafen en Broue-rius van Nidek, Groot Algem. .Hist. Woordenb. B. bl. 447, waar hij verkeerdelijk Bu se n beet -van Goor, Beschr. van Breda, bl, 304 en 305; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb., D. V. hi. 203, 204, 226; Hermans, Consp. Onom. Liter. , pag. 6; Biogr. Univ., Tom. III. pag. 287. BUYSEN (HENalcus). Zie BUYZEN (HENaieus). BUYSEN (A. VAN), een Nederlands Graveur uit het ham der zeventiende en het begin der achttiende eeuw, heeft , behalve 101 de • platen docor hem in het Bijbelwert van II o e t geleverd, ook vele litels en boaprenten vervaakdtcl , zoo naar zijn eigen ontwerp als naar de teekeningen van andere Meesters. Het schijnt, dat hij Zich eenige tijd in Eugeland heeft opgehouden , vermits men in de aldaar in 1700 uitgekomen uitgave van Cowle y's gedichten , eene pleat van hem vindt , voorstellende David op zijne harp spe­lende. Ook worden er zwarte kunstprenten met den naam van A, van Buysen gevonden. Volgens sommigen zouden er twee Kanstgraveerders van dien naam bestaan hebben , van welke de jongste nog in 1743 te Amsterdam leefde. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Va­dat, Schiklerk., D. I. bl. 265; lininerzeel, Levens en Werken der Kunsts. BUYSER (ha GEnuTsz.) of BVYZER werd in 1660 Leeraar der Doopsgezinde gemeente. aan den Uithoorn, waar hij den 24sten September 1695 overleed , zoodat hij aldaar gedurende vijf-en-dertig jaren met ijver werkzaam was. Na zijn overlijden zijn van hem in het Licht gegeven: XXXII Predication, waaragter zyn Lykpredicatie gedaan­door Jan Klaasz. Man. Amst. 1697. .4°. Zie Schyn en Maatschoen, Gesckied. der Mennoniten , IA 656-658. BUYSER (hums WILDER) , zoon van Jacobus Bu ys,e r en van Johanna Thomaston, geboren te Befit den Oder, Julij 1751 schaarde zich tijdens de onrustvolle tijden voor 1787 aan de zijde der Patriotten; hij werd diensvolgens tot Secretaris van het genootsehap van Wapenhandel in zijne geboortestad, alsmede der Commissie van Directie van dat Genootschap gekozen. Na de omwenteling van dat jaar werd hij den 22sten September, met twee Stadsbodens , op het stadhuis gebragt en na PerigColl Ijd verhoord te zijn. ont#I2gen. Later werd hij eohter weder in 'hechtenis genomen , op de Gevangenpoort te 's Gravenhage ge­vangen gezet, en door het Hof voor zes jaren gehannen. Na de verandering van zaken in 1795 weder in het Vaderland terugge­komen , werd hij Ontvanger van 's Lands Indireete Belastingen te Delft, waar hij, den 29sten September 1819 overfeed. Zie .Vader/. Hist. ten very. op Wagenaar, D. XVI. 231, D. XX. 'bl. 376-381, uit partikuliere berigten aangevuld. BUYSERO (DIRK en LAURENS). Zie BUISERO. BUYSKES (PIETER LUITJESZOON) of PETER LUYTGESZ. BUYSICENS, ge­sproten uit een der voornaamste burgergeslachten van Noord-Holland, was onder het getal dier ingezetenen van Enkhuizen , wet welke D i e­derik van Sonoy, op naam van Prins Willem I, in hetjaar 1570 , in onderhandeling trad om de stad uit de magi van Alva to wringen en 0r anj e's zijde te (hien kiezen. Dit Wilde Miter- 1672 Coen niet gelukken. De Regering, genoegzaam geheel Spaansch­gezind , wasj te waakzaam ea s Prinsen magt te gering om voorals­nog , met eenige hoop van goeden uitslag, iets van belang tot afwer­ping van het Spaansche juk te kunnen ondernemen. Doch in 1572 werd Buys k es door den Prins van 'eenen lastbrief voorzien , om Enkhuizen te doen omslaan en de- vijandelijke schepen , welke voor de stad lagen , te bemagtigen. Bu y skes en C o rn elis Ja n sz o on Brouwer verhinderden eenige dagen later, dat Pa u­lus van Loo, Drossaard van Muiden , met een karveelschip vol krijgsvolk , in de stad gelaten werd. Ook bewerkte Bu yak es een verdrag met de Wethouderschap , waarbij onder anderen bedongen werd, geen bezetting van de eene nosh van de andere zijde in te nemen. Aan van Loo vroeg hij: wat bier te doen , en wan.-» heen met die knechten ?" De Brost stond op deze vragen als het ware bedremmeld, en wist niet te antwoorden ; waarop B u y s-k e s hem beval , a terstond zijne biezen to pakken , of dat hij hem beenen zou maken." Van Loo wachtte niet naar de uitvoering der bedreiging maar maakte zeil ten einde een goed heenkomen te zoeken. Hoe Enkhuizen kort daarna geheel tot de zijde van den Prins van 0 r a n j e oversloeg hebben 'wij op de art. Dirk Jansz. Brouwer, Cornelis Jansz. Brouwer en Jacob Dirksz. Brouwer (1) gezien. B u y s k es gedroeg zich onder alle de beroerten , welke van tijd tot tijd binnen Enkhuizen voorvielen , zeer gematigd , en wist meer dan eens de burgerij , bij wien hij zeer geliefd was , tot bedaren to brengen. Op raad van Hans Kolt er m a n nam hij 350 man in soldij en gaf elk hunner zeven stuivers op hand en wel nit zijne eigen bears , want er werd geen geld op het stadhuis gevon • den ook betaalde hij de busschieters en anderen. Doch deze wa • ren naauwelijks acht dagen in dienst geweest , of zij kwamen op bet stadhuis roepende : » wij moeten geld hebben , of willen de »stad weer Papist waken." Nadat zij een en andermaal die be­dreiging gedaau hadden , en zonder geld niet tot reden te brengen waren , stond Buy sk es op en zeide : » ik zal het gaan halen," zoo als hij ook deed, terugkomende met zoo veel geld , als noodig was om hun voor eene week de bedongen soldij te betalen hetwelk ten gevolge had , dat zij zoo lang tot hunnen pligt gehouden wer­den tot dat de Watergeuzen in de stad kwamen. Net de verandering der Wethouderschap , die hierop volgde werd Buysk es met het volste regt het eerst onder de Staatsgezinden tot Burgemeester aan gesteld. In 1587 ontving hij van Prins Maurits Commissie als Admiraal van het Vlie , in welke betrek­ king hij ook to water door dappere daden de zaak der vrijheid uitstekende diensten bewees. Hij overleed in .1606 en was getrouwd met Piet er t j e Se - meins, bij wie hij eenen zoon verwekte. (1) Zie hiervoor Mach. 1419-1423. 161-3 Zie Bar,. Ifederi., Oort., B. V. b1. -323 -.033), B. .VI. bi. 372— 374 070-472); van. r e n Nederl. IRA, D. II. lii .51-66 ; 11c)oft, Nederl. Hist. , -bl: 231--235; :Brandt. en Ce n t e.n., Hist. van finkhasen, D. I. hi. 111 en .112, D. H. W.. 10 ; Wa gena a r, Vaderi• Hist., D. VI. bl. 357-360; 396; K o k, raderl. Woordenb., D. VIII. bl. 1146-1149; ..de C ha I mot, Biogr. Woordenb., D. V. N. 105-108; Scheltema Staatk. Nederl.; Algem. Woordenb. der Zamenl.. bi 250; Siegefibeek, Geschied. der Burgerw. in Nederl., bl. 42-50. BUYSKES (GERRIT), waarschijnlijk een zoon van NIr. P i e t e r Buy s-k esen van Arnoldina Adriana Jordena, gedoopt den6denDe­comber -1765 en geboren te Enkhuizen,.waar zijn vader Burgemeester was, werd in September 1786 door . Gecommitteerde Raden van het Noorderkwartier .tot Schout . en Dijkgraaf van Texel en Baljuw van het E.ijerland aangesteld, en bekleedde dien post met zoo veel lof, dat men hem , ondanks zijne PatriOttische denk -wijze, na de omwen. teling van 1787 in die bediening liet en hij , die , uit vrees van bloot te staan aan de geweldadigheden dier eilanders , van daar geweken .was, in December van Gecommitteerde Raden last ()Using zich weder derwaarts te begeven. Op Texel aarigekomen', weigerde de Burgemeesters van ,de dorpen Oostereind en de Waal hem als Schout en Dijkgraaf te erkennen. Het gemeen van• Oostereind , ten getale van omtrent 400 gewapenden , begeleid door zekeren L a m-me r t D ij ke ,en dat van het Oude•Schild; ender aanvoering des schippers van 's Lands schuit , met eenige roeijers , kwamen in het hoofddorp den Burg , waarvan B uy s k es de Regenten op het Raadhuis deed zamenroepen , ten einde , naar tijdsomstandigheden, een besluit te nemen. De zamengesehoolde volksmenigte, dit "ver­nemende , bezette het. dorp den Burg en het huis van den Schout zoodanig, er niet dan met .gevaar was nit te komen. " Het razea,, .sehelden , vbeken en dreigen , werd gevolgd van houwen met den. sabel , geld afpersen . em besloten met het oploopen van den huisdeur,, 'waarop •Buy s k es besloot de bijeengerOepen vergadering van Regenten weder te taten afzeggen. Dit geweld duurde tot 's avonds te 6 ure , als wanneer vier personen ten zijnen huize kwamen , zich Gecommitteerden noetnende -van gemelde volkshoop. Zij dwongen hem , onder bedreiging vau anders niet voor het be-houd van hem , zone iron* en huis te willen instaan , hen naar de Herberg de Vergulde Kikkert .te vergezellen , hier werd hij gebragt voor. eene vergadering -van omtrent vijf-en twintig man. Gemelde - D ij k voerde het woord en vroeg : a op wiens orde hij heden op- Texel kwam ?" Niettegenstaande hij nu zijnen lastbrief vertoonde , dwong men hem te belovenbinnen driemaaL vier-en-twintig uren .zich van het 'eiland te verwiideren. Eene nadere be­dreiging. hem den volgenden. dag gedaan , deed hem besluiten Texel te verlaten en zich naar Amsterdam te begeven. Vanwaar hij eenen brief - aan Gecommitteerde Raden van het Noorderkwartier 1674 schreef, ten einde deze met bet gebeurde bekend te waken. Ge­committeerden zonden hierop eene bezending naar Tete', hetwelk ten gecolg had , dat men B u y s k es aanraadde zijnen pest neder te leggen , die zulks deed , doch zich nu ook van alle middel van bestaan beroofd zag. Na de omwenteling van 1795 werd hij echter tot Lid ter Na­tionale Vergadering en van het Committe van Algemeen Welzijn gekozen. .Zie Fader& Hist. ten very. op W a g en a a r, D. XXI. hi. 141-104, D. XXX. bi. 205, D. XXXIII. bi. 144. BIJYSKES (AalloLD ADRIAAN), een breeder vap den voor­gaande, geboren den glisten Januarij 1771 te Enkhuizen , wear zOn vader Burgemeester was, begon zijlie Militaire loopbaan ter zee als Adelborst, ender de leiding watt den Kapitein ter zee V a il I ant, en werd in 1788 bevorderd tot den rang van Luite­nant tee zee. In 1796 'weed op voordtagt van het Comitte van Marine eene Commissie benoemd, die zich bezig hield met de vetbetering van het Loodawezen ; terwijI aan den Kapitein B aye. k e s , wegens z5ne grondige kennis in de zeevaart, werd opgedragen de zeegaten en 'havens der Republiek op to nemen , nieuwe kaar­ten 'der zeegaten te ontwerpen en plannen, tot verbetering der stroomen en havens in te leveren , van welke belangriie taak hij zich met ijver kweet en in 1797 en 1798, volgens dine ge­dane metingen en passingen, eene kaart vervaardigde. In het vdlgende jaar (1 ?99) was hem, als Kapitein-Luitenant , het gebied over de Bataafsehe zeemagt in de Zuiderzee en het kommando over de linie van defensie te water voor Amsterdam opgedragen,:doch hij zag zich genoodzaakt zich aan de bevelen van den Fransehen Schout bij Nacht Castaig ni e r to onderwerpen, teen deze zich het oppergezag over de Bataafsche flotille aanmatigde. Destijds beschouwde men B u p s k e s, als een der ervarendste Officieren op de Texelsche stroomen , waarom men hem , bij het naderen der Engelsche vloot , raadpleegde over het al of niet doelmatige om eenige tnet zand en steenen geladen vaartuigen in het Gat van Texel te laten zinken , ten einde den land het binnenkomen te 'beletten, en hoezeer thij,, even als die andere deskundigen , zulks voor onuitvoerlijk en vruchteloos beschouwde, werd hem echter .op­gedragen, om vier snikken en een groote ligter die in het Nieuwe Diep lagen , met den meesten spoed in gereedheid te doen bren­gen en op de best geschikte plaats in het naauwste Nan het Texel­sche .gat te doen zinken ; doch niettegenstaande alle aangewende pogingen zag hij zich door eenen allengs aanwakkerenden West­°Noordwesten wind , en daardoor veroorzaakte hooge holle zee , niet in staat =het week ten nitvoer te brengen. In 1802 vertrok hij, awls Kapitein op het fregat de Eendragt van 44 stukken , met de Juno , Kapitein A. Meli ssen , en de Phenix , Kapitein P. Muntz, naar Oostindie en slaagde naar wensch in de hem opgedragen teak . 1676 van teederen aard , om als Eerste Comtnissaris de Moluksche eilan­den van het Britsche Bestuur over te nemen. Na zijne terugkomst werd hij in Julij 1805 , als Kolonel en Kapitein ter Zee, benoemd tot Adjudant-Generaal bij de Admiraal K ar el Hendrik V er il eul 1 , kommanderende de Bataafsche flotille in Duinkerken en als Chef van den Generalen Staf, met de zorg belast, om zoo vele kanon­neerbooten als mogelijk was met de meeste omzigtigheid van daar naar Calais en Ambleteuse te doen vertrekken. De trouw , de zorg , het beleid en de moed , door Buyskes bij die gelegenheid aan den dag gelegd , werden door den Admiraal hoog geroemd. In 1807 tot den rang van Schout bij Nacht verheven , en geplaatst als Eerste Aide de Camp, met den Schout bij Nacht W ill em Otto van Blois van Tr es long, bij den toenmaligen Koning van Holland , vertrok hij in hetzelfde jaar , met een schip ,onder onzijdige vlag en onder eenen vreemden naam , over Noord-Amerika naar Batavia om er -de teugels van het bewind in handen te nemen , ingeval de Generaal H eird ri k Daendels daar niet mogt zijn aangekomen. In alien gevalle moest .hij het opperhevel over 's Lands zeemagt in Oostindie op zich nemen , doch de toe-stand der vloot was zeer betreurenswaardig, en hij zells schrijft dat er van de geheele vloot onder den Vice-Admiraal II a r t sinek in 1802 naar Oostindie vertrokken , niets nicer aanwezig was, ,zijnde alle .de schepen of onbruikbaar , of door den vijand vermeesterd of vernield. Hij was dus genoodzaakt , in afwachting van de tomst zijns eskaders , dat echter nit vrees voor de Engelschen niet vertrekken kon , zich eene nieuwe zeemagt zamen te stellen , om den koophandel tegen de zeeroovers te beschermen , en hield zich an­derhilf jaar bezig met het bouwen en uitrusten van kleinere vaar­tuigen , die belangrijke diensten bewezen. Door den Gouverneur-Gene­raal , in April 1808, met den titel van Luitenant-Goaverneur-Generaal vereerd , was hij ale zoodanig den Generaal Daende Is van veel dienst , zoo in de aangelegenheden van algemeen ,bebeer•, als in de mili­take zaken van defensiewezen van let eiland Java , dewiji het fort Lodewijk , thans het fort Oranje , zoo uitmuntend voor de verdedi­ging van den Straat van Madoera gelegen, alsmede 'het fort aan het paalhoofd te Soerabaja , onder zijn opzigt werden gebouwd. Later­schijnt er eenig misverstand tusschen A:len Gouverneur-Generaal ten den Schout bij Nacht te zijn gerezen , maar wat hiervan zijn moge zeker gaat het , dat de ,gezondheid van B u y s k es zoodanig afnam, dat hij verzocbt ,naar Europa terug .te keeren en in November 1809 op 'eene kleine koloniale schoener derwaarts vertrok. Op zijne­reis„ in :den Atlantischen .0ceaan , den 10den Februarij 1810 , door eene Engelsche brik of schoener, de Distel , aangetast , kon hij eerst na een allervinnigst gevecht , waarin hij zelve aan het linker dijbeen zwaar gewond werd , genoodzaakt worden de vlag te strij­ken. De 'Engelsche Kapitein huldigde zijne kloekmoedigheid , door hem met veel onderscheiding te behandelen. Ms krijgsgevangene te Halifax opgebragt , werd hij , nadat het Koningrijk Holland bij 1676 het Frannhe Keizerrijk was ingelijid , in 1811, uitgewisseld en keerde alzoo naar het Vaderland terug. Onder N a pole o n bled bij den Lande dienen , voor zoo veel dit voor de Marine alstoen mogelijk was. Zijne bekwaamheid en uitmuntende hoedanigheden werden door Koning W illem I op den regten prijs geschat, daar deze hem tot een der drie Commissarissen-Generaal benoeinde, die de Oostindische Kolonien van het Britsche Bestuur moesten overnemen. Aldus in 1816 op Java teruggekeerd , vond hij er reeds een jaar later de gelegenheid zich te onderscheiden. Hij dempte den destijds uitgebarsten gevaarlijien en bloedigen opstand , in de Molukkos , op Honimoa en nabijgelegen eilanden , uitgebarsten , waarbij hij met even veel beleid en vastberadenheid als menschlievendheid te werk ging , zoodat het Nederlands gezag in die gewigtige bezittingen voor goed gevestigd werd. Ter belooning van zijne handelwijs in deze moei• jelijke omstandigheden werd nij door den Koning met het Com­mandeurs-kruis der Militaire Willems-Orde heschonken. Bij zijne terugkomst naar het Vaderland , in 1819 , op het linieschip de Admiraal Evertsen , trof hem het ongeluk dat dit schip bij het eiland Diego Garcia zoodanig lek werd , dat men genoodzaakt was het te verlaten , waarop de Schout bij Nacht even als alle de overige opvarenden , op de gelukkig in de nabijheid zijnde Amerikaansche brik the Pickering ,-Kapitein Ides, overgingen , die hen eerst behouden op Diego Garcia aan land bragt en vervolgens naar l'Isle de France overvoerde , vanwaar Buyskes, den 29sten Julij 1819, met het Britsche koopvaardijschip the Cadmus naar het Vaderland terug­keerde , latende den, 25sten November op de reede van Hellevoet­sluis het anker vallen. Sedert dien tijd was B u y s k e s in. verschillende commission en betrekkingen werkzaam en diende het Vaderland door zijne raad etz ondervinding. Hij stierf den 23sten Januarij 1838 op zijn goed -Valkenbosch onder Loosduinen , bij zijne echtgenoote, E. C. von Romond, nalatende eenen zoon, Mr. Pieter Buy sk es , ge­boren aan den kHelder den 31sten October 1794 , en thans Vice-President bij het Geregtshof te 's Gravenhage. B u y s k es was Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw en sedert 1827 Lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Zie C. van der A a, Geschied. van deft Oorl. van 1793-1802, D. V11. bl. 428-436 ; S tuart, Jaarb. van het Koningr. der Nederl. 1818, St. I. bl. 339 en 340. 1819, St. II.- bl. 33; Biogr. Nation.; Konst- en Letterbode 1827 , D. U.. bl. 137, ]838 , D. II. bl. 217; van Kampen, de Nederl. buiten Europa, D.III. bl. 518, 519, 427-530; Gal. Hist. des Contemp.; Q. M. R. Ver-Heull, Herinn. van eene reis naar de O. I. , D. 11. bJ. 155-175, 178, 232, 243-245; 's Gravenhaagsche &ads-Alm. 1839, bl. 62 en 63; Teenstra, Nederl. Overz. Bezitt. , bl. 613 en 614; de Jon ge , Nederl. Zeew., D. VI. St. II. bl. 19-417, 459 , 523, 531 , 563 , 568, 583 , 690, 612. 1677 BUYSSANT DE JONGE (WILLEN), van wien wij niets meer weten dan dat hij in 1697 te Haarlem geboren werd en aldaar in 1719 overleed , tokkelde ook wel een de Nederduitsche Tier; doch zijne Gedichten, na zijne . dood , door zijne vrienden verzameld , kenmerken zich meer door godvruchtige beginselen dan door Poeti sche verdiensten. Zie Biogr. Woordenh. der Piederd. Dichters ten very. op W i t s e n Geysbeek. BUYTENDYCX (Gosoirius a) werd in 1585 geboren , en oefende zich in de •Godgeleerdheid aan de Hoogeschool te Leiden , waar hij de bijzondere vriendschap van Franc isc us Goma rus genoot. In 1610 tot de kerkdienst toegelaten zijnde . , werd hij in het zelfde jaar te 'sGravermver en vandaar in 1616 te Dirksland be­roepen. Gedurende zijn verblijf aldaar, s'ond A die i a n u s Rom a­nus , die tot de Remonstrantsche gevoelens overhelde , te Goede­reede. Buytendyck kwam van tijd tot tijd voor een gedeelte der gemeente van die plaats , die der . Contra-Remonstrantsche partij was toegedaan , en in bet huis van zekeren Ouderling, Gerrit Jans z., godsdienstige bijeenkomsten hield , prediken , en werd er , na dat Roman us in 1618 was afgezet , in 1619 beroepen. Terwij1 hij aldaar Predikant was werd S a mu el Prince, vroeger Leeraar te Baardwijk , maar om Remonstrantsche gevoelens afgezet en than* voortvlugtig , in bet Land van Voorne in hechtenis genomen ; .vol­gens sommigen was hij overgeleverd . of verraden .door B u yt e n-d y c k , die 'daarvoor- de op het vangen van eenen Remonstrantsch­gezinde Predikant gezette 500. gulden ontving en bovendien voor zijnen ijver met bet beroep naar Dordrecht weed beloond, maar zijne huisvrouw, eene dochter van den vreedzamen Otto T o n s or, had zulk een-mishagen. in die daad , dat zij eerlang van hart­zeer daarover stierf. Buy t e n d y c k werd den 10den September 1620 te Dordrecht beroepen-, in 1629 tot Opziener der Boekerij en een jaar later tot Curator der - Latijnsche scholen aangesteld. Ook was hij met de zorg belast voor de studenten-alumni. Ilij overleed er den 4den Julij 1661 , nalatende drive zonen , van welke de oudste P etrus a Buyt en dy ck, in 1656 tot de Heilige dienst toegelaten, Predikant te Nieuw-Beijerland en in 1689 emeritus werd. B n y t e n d y c k . was een man van gestrenge zeden en denkwijzej zijne hoog ernstige predikwijze en overdrevene regtzinnigheid be­vielen der gemeente te Dordrecht buitengemeen , waarom zij , toen hij- in 1637 te 's Gravemhage beroepen werd , hem met al le mogelijke middelen tot blijven zocht over te halen , • hetgeen dan ook ge­lukte. In geschriften van dien tijd wordt hij echter ook afgeschil­derd als een onverdraagzaam en twistzuchtig mensch , die zich telkens ongeroepen in openbare en huisselijke twisten mengde , zoodat in het oproerige jaar. 1651 , de partij van de Stedelijke Regering 1678 Meld , en zich bij de gilden , waartegen bij op den predikstoel hevig uitvoer , zeer gehaat maakte. Als geleerde maakte 1)0 eenigen naam door het uitgeven der volgende geschriften: Barmonie van het Lyden Je su Christi. Dat is over-een­stemminge van de vier H. Evangelisten over de Historye van het bittere lyden onzes Salichmaeckers, gelyck deselve jaer­lycks, in seven-en-tsestigh predikatien, zal verklaert worden tot dienst der Christelycke Gemeynte alhier binnen Dordrecht. Dordr. 1635 , weik boeksken , sedert bij het verkondigen van het Lijden tot leidraad gebruikt, herdrukt werd in 1694 en 1701, met gedichten van Cats, Lydius, Busschof, Vollenhoven en Aldegonde, en in 1764 en 1820 met veranderingen en bijvoegselen onder den titel van: Ordre der Texten , uit waken ter gedagtenisse van Jezus C hristus geboorte en besnydenis, lyden, sterven en begra­venisse , opstandinge en hemelvaart, als mede over de uytstor­tinge van den .11eiligen Geest gepredikt wordt, in de Chris­telyke Gemeente te Dordrecht. Dord. 12°; terwijl de laatste druk nog heden bij de Hervormde Gemeente te Dordrecht in ge­bruik is. Fronderlycke verborgenheden der Jesuyten. Dord. 1639. 12°. De roemgierigo Jesuyt, vertoont in Pater de L a n d s h e e r, Jesuyt tot Antwerpen. Dord. 1648. 12°. Zijne afbeelding gaat tweemalen in plaat uit ; eene zonder naam van den graveur klein fol. en eons door J. W a rn i e r fol. Zie Balen, Beschr. van ford., W. 664, 668, 676; Brandt, Hist. der Reform., D. IV. M. 219; de Chalmot, Riogr. Woor­denh.; Y p e ij en Dermout, Geschied. der Nederl. .Herv. Kerk, D. II. Aant. bl. 186 (309); Schotel, Kerk. Dord., 307; 534, D. II. bl. 761. BUYTENDYCK (Gosunws een kleinzoon van den voor-gaande , was een zeer ervaren Godgeleerde van den Leidschen Coc­cejaanschen aanhang en werd in 1701 tot Predikant te Schore en Vlate beroepen , doch de Classis van Goes meende in de beschul­ diging , dat Buytendyck in het derwaarts varende schip op Zondag kaart had gespeeld , genoegzamen grond te vinden om voorloopig de approbatie op bet uitgebragte beroep te weigeren. Eindelijk echter werd deze gegeven en hij in 1702 bevestigd. Ge­dtirende de eerste twee jaren zijner bediening stond hij in hooge achting bij zijne ambtgenooten ; in 1705 echter werd hij bij de Classis beschuldigd, niaar de acte, welke daarop betrekking had, daarna op zijn verzoek vernieligd. Vier jaren later deed de Kerkeraad van Goes belangrijke klagten over zijn gedrag en zijne leer boo­ren. De Classis onderzocht de zaak, en dit had ten gevolge dat Buytendyck, den 25sten November 1711, werd afgezet, uithoofde van zijne bijzondere gevoelens , die men als battemistisch be­schouwde , gelijk vooreerst : a dat het licht der ware philosophic genoegzaam het zelfde gezag had , als bet Licht der Goddelijke openbaring; ten tweede , dat het eenen waren Christen volstrekt * onmogelijk was te liegen of te feilen , omdat hij , als een leerling » an C hrist us, der zalving van den Heiligen Geest deelachtig » was; ten derde, dat het berouw over de zonden te wil len leggen » tot eenen grondslag van de bekeering, eene Phariseeuwsche dwa­a ling was , en het geloof alleen , als middel beschouwd , die grond­»slag was." Volgens 's mans eigene verklaring voor den Coetus waren die stellingen zijne gevoelens. Meer andere , met de leer der Hervormde Kerk deels niet , deels al zeer strijdige , gevoe­lens waren hem als de hoogste onregtzinnigheden ten laste ge­legd , doch van welke hij voor den Coetus met tranen in de oogen betuigde rein te zijn. Ofschoon men B u y t end y c k toen voor een Hattemist hield , is het er echter ver van daan , dat hij destiids de gevoelens van van H at t e m aankleefde , aangezien hij te dier tijd de leer van dien man eene vervloekte en zielver­dervende ketterij noemde , ook waren 's mans volgers of zulken die er voor gehouden werden , niet onder den' naam van Battemisten maar onder die van Buytendyckers bekend. Weldra echter kwam B uyt end y ck in vriendschappelijke betrekking met M a r i­nns Adr ia an s z. Booms (1), die de Hattemistische gevoelens : aankleefde , en nu deden zij godsdienstige slnipvergaderingen bij­eenkomen , waar zij spraken , en waardoor zij veel onrust verwek­ten. Beide vestigden zich in 1716 met der woon te Breda , reizende dikwerf van daar naar onderscheidene , vooral Hollandsche, steden , ter voortptanting van hunne gevoelens onder de Her worm-den. De Zuid-Hollandsche Spode bragt alles in werking bij de Regering van Breda, om beide Booms en Buy t end yc k nit die stad • te doen barmen. irruchteloos waren in het eerst die pogin­gen , hoe krachtig ook ondersteund door daartoe dienende geschrif­ ten van gezag hebbende Godgeleerden. Doch volgens resolutie van gezegde Regering van 18 Februarij 1726 , werd eindelijk B u y-t end y c k bevolen , om binnen den ,tijd van ruim twee maanden de stad te verlaten , terwijl de rust van B o om s , die toen hoog bejaard schijnt geweest te zijn , niet gestoord werd. Bay to n-d y ck begaf zich , na in Utrecht en elders te vergeefs een veilig heenkomen gezocht te hebben , in 1728 naar Amsterdam ; doch hier werd hem nog in het zelfde of het daaropvolgende jaar mede de inwoning ontzegd. Werwaarts hij zich toen begeven heeft , of wanneer hij overleden is vindt men niet opgeteekend. Zie Y p e ij en Dermout, Geschied. der Nederl. fiery. Kerk , D. III. bl. 295-298; Kist en Royaards, Nieuw Kerk .Archief, D. I. bl. 173 , 182, D. VILE. H. 57, 136; Glasius, GQdgel. Nederl. BUYTS (HELENA), die in het midden der vorige eeuw Ieefde, heeft zich ale beoefenares der Nederduitsche Dichtkunst doen ken- (1) Zie over dezen hiervoor bl. 873. 1680 nen door eenige lofdichten voor de werken barer tijdgenooten. Ook bestaat er van haar eene berijmde Korte Inhoud der Heidelbergsche Catechismus ; welke le­yens tot bladwijzer .dient van de .Katechismus in dichtmaat door Andreas Andri ess en in 1755 uitgegeven. Later schijnt zij gehuwd te zijn met -zekeren F i I e-d t, althans op latere stukken teekende zij zich II. B . 0 yt-s nu Fi 1 ed t. Hetgeen wij van haar kennen is niet .veel meer dan rijmelarij. Zie Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenh. der Nederd. Dich­ters,.uit medegedeelde berigten aangevuld. BUYZEN (11ENRIcus) of BuYsEN, geboren te Coevorden, was Geneesheer vermoedelijk te Rotterdam, waar hij zijne werken uit­gal en misschien ovexleed. Hij was ook Carididaat in de Grodge­leerdheid • en heeft blijken van zijne bekwaamheid gegeven in de volgende werken: Praktyk der Medicijnen. 1729. . waarvan een 4e druk vermeerdert met de Uytwerpselen van des .Menschen Ligchaam, later te Rotterdam het Licht zag. Van de Gierkoortsen door Hamilton. Rott. 1730. 8°. • Van de Uytwerpselen van des Menschen ligchaams. Rott. 1731. 8°. H. Buyzen en Thorn. Sydenhams Leerwijze om ziehen te geneesen. Amst. 1731. Zijn portret gaat nit gesneden door Jan van V i a n e n 8°. Zie van A b k o u de, Naanareg. van Nederd. Boeken, D. I. St. nit medegedeelde berigten aangevuld. • BUYZER (JAN GERRITSZ). Zie BOMB (JAN GERRITSZ.) BYBEL . (D.) had als Eerste Luitenant het bevel over de brik the Crash, een gestrande en herstelde Engelsch.e kanonneerbrik van 12 stukken , en lag daar mede in het zoogenaamde Friesche gat, toen hij aldaar, den 1 lden Augustus 1799 , werd aangetast door een Engelsch korvet van 20 stukken , eene brik van 18 en twee trotters ieder -van 12 stukken, die hem van (hie kanten be­stookten en Waartegen hij zich dapper te weer stelde, doch door overmagt besprongen, moest hij .de vlag strijken en zich aan den vijand overgeven. Zie Von k , Landing der Engelschen en Russen in Noord-Holt., D. I. bl. 26, 27 ; C. van der A a , Geschied. van den °or& tan 1793--- 1802, D. VII. bl. 363 en 364; de Jonge, Nederl. Ziew., D. Vt. St. I. hi. 450. BYE (ANDRIES PIETER8ZOON). Zie Bit (ANDRIES PIETERSZ.) BYE (Willem DE), zoon van Jan de Bye en van Ma ria Iisbrantsdochter de Roover, was Hofmeester van Jacoba van Beij er en en een der weinigen, die, toen bijkans al le hare hofdienaren haar verlieten , haar getrouw bleven. Zij beloonde hem 1681 voor haven diensten met de heerlijkheiPs Gravenpolder,, bij opene brieven van 10 December 1430, en noemt hem daarin haren Meester Penthier. Hij was het dan ook, die toen de Burggraaf van Mont foo r t in 1432, even als de andere Hoekscben, J a:6 oba in verlegenheid liet , haar vied zich tot den -rijken en edehnoedigen Stadhouder Frank van B or s s e te wenden, welke raad na veel aarselen door haar gevolgd werd en haar huwelijk met dien Edelman ten gevolg had. De Bye bleef niet fang in het bezit van de heerlijkheid 's Gra­venpolder, daar hij die reeds in 1437 aan Frank van B or ssele moest overgeven , daarentegen kocht hij den 22sten Februarij 1435 de heerlijkheid Gageldonck bij Breda, van Heer Willem van de Leek, Heer te Bergen. Ilertog Filips van Bourgondie noemt Willem de Bye en zijnen broeder IJ sb ra.n t, preu 91 et antes 6cuiers en gar hem den Eden Augustus 1450 verlof om de goederen van Gageldonck en Hambroel: te zamen te voegen om eenen laathof uit te maken , doch hij droeg die in 1459 weder over aan Jan Graaf v an N a ss au. Beer van Breda. Willem de Bye was oehuwd aan Johanna van de Leek en Polanen en liet bij haar eenen zoon na. Zie F. van Mieris, Charterb., D. IV. bl. 991; van der Hon ve, Handy. Chron., .D.-1V. hi. 1430; van, Goor, Beschrijv. van Breda, bl. 395-397; Levensbeschr. van eenige voorname Mannen en Yroutven , D. V. bl. 350. BY (Joss DE), zoon van Dirk de Bye Ge.r r i t IJ s br a n t s- z oo n , Burgemeester der stad Delft en van Ba I iana de Flory, werd in het jaar 1517 tot Schepen en in 1519 tot Thesanrier van Delft aangesteld. Hij woonde wegens die stad .onderscheidene ver­gaderingen der Staten van Holland bij, en werd door deze in het jaar 1527 naar de Gouvernante te Brussel gezonden in het vol­gende jaar hielp hij te Mechelen de Unie . -"let Brahand sluiten. Na den inval van Ma ar ten van R os se m , kocht hij te Antwet pen op last van den Stadhouder van H o o g s t r a te n , doch op eigen geloove, een groot aantal speren of pieken , benoodigd tot eene volkswapening ; wen het gevaar geweken was , had hij veel moeite om te dier zake schadeloos gesteld te worden eerst na zijn overlijden werd de schuld met zijne erfgenamen verrekend. Jo r i s de Bye is vooral merkwaardig -door zijne betrekking op Koning Christiaan Il, wiens Raad hij was, terwijl zijn broeder Willem de Bye als Edelman van de Kamer bij dien Vorst in dienst stond. Het is waarschijnlijk dat zij met deze Hofhetrekkingen werden be­kleed tijdens het verblijf van den Koning hier te Linde en niet gedurende zijne werkelijke regering daar er geen blijk is dat zij zich immer buiten de Nederlanden hebben opgehouden. In de archiven van Koning Ch ris t i ern , welke te Koppenhagen werden bewaard en, gedeeltelijk naar Stokhohn overgebragt, door Eckblat zijn uitgegeven worden vele stukken betreffende J o r i s de Bye gevonden , onder anderen een eigenhandige brief door hem nit Delft 106 1682 aan den Kanselier N i to taus Petri geschreven van den 27sten Februarij 1523 , waarbij hij kennis geeft van hetgeen de Lubek­kers aan den Raad van Holland hadden berigt , aangaande de ge­beurtenissen in het Noorden. Zoo ook eene procuratie door den Koning op hem verleden den 5deti Junij 1523 , om nit zijnen naam een accoord aan te gaan met zekeren Cornelis W i s s e­pny t , welk accoord den 13den Julij 1523 door Burgemeeste­ren en Schepen van Delft werd bekrachtigd. Verder eene Latijn­ache koopbrief van den 10den September 1523 met twee bijbe­hoorende acten , waarbij de Bye het oorlogschip Dansicher Hoick van den Koning overneemt en zich verbindt aan den. Secretaris diens Vorsten , Lambert us Andree, te zullen uit­keeren een achtste der buit welke zijn bediende G Osbert, on­der Gods zegen, met genoemd schip zou behalen op de Franschen. Eindelijk word nog in gemelde archiven gevonden een zeer uitvoerig Rapport van de Bye aan den Koning , over het Munt­wezen. Dit stuk is zeer belangrijk , het getuigt van 's mans gron­dige inzigten in een vak hetwelk in zijne leeftijd aan zoo vele veranderingen was onderhevig geweest; het is merkwaardig dat hij daarbij den Koning aanraad den gouden standaard voor den flaunt aan te nemen. De Bye stierf in het jaar 1528 en was twee keeren getrouwd, eerst met Geertruid van Swieten, dochter van Arnt, Heer van Leijenburg en van Maria van Cats, daarna met Aleid Daniel sd oc h t e r, uit het geslacht van de Keyz er; als weduwe kocht deze eene losrente op de stad Leiden , in welke zij met hare kinderen voorkomt. Zie Register van Aert van der Goes, 1525--1529; Grafter­kenhoek op het stadhuis te Utrecht, kwartieren van Herter de Hertogbe• Stads rekeningen van Leyden , op bet jaar 1538 1560; Beschr. van Delft hi) Boitet, bl. 120, 122. BYE (Dm na) , zoos van den voorgaande , werd in het jaar 1556 Havenmeester op Delfshaven en in het jaar 1559 tot Sche­pen van Delft aangesteld , daarna afgevaardigd naar de Staten van Holland en ten Hove te Brussel. In de drukkendste tijden der Spaanscbe overheersching van 1567 tot 1572 toen 's Konings plak­katen ten strengste moesten worden toegepast , was hij Voorzitter der Sehepensbank te Delft en even als de overige Regenten van dat tijdvak , belijder der Roomsche godsdienst , hij komt als zoodanig nog voor in zeker refrein de Broertjeskermis, na de beeldstor­ming in 1567 vervaardigd, alwaar de aanzienlijke Delftsche Roomsch­gezinden worden topgenoemd. Doch zoodra door het innemen van den Briel de Hollandsche steden gelegenheid kregen om het juk of te werpen, verklaarde de Bye zich voor de nieuwe orde van taken zoowel in het staatkundige als in het godsdienstige en bleef daaraan getrouw. Over deze zijne verandering, welke hij gemeen had met de meeste Regenten van dat tijdstip , is hij later hevis. 1683 eatigevallen , op grond dat II§ in het jaar 1567 eel vonnis in nit-. veering der plakkaten had helpen wijzen. In dat jaar namelijk, werd zekere boekdrukker te Delft , Herman Sch in ke I , door Sellout en Burgemeesteren voor de Schepensbank vervolgd , wegens het drukken zonder octrooi van verbodene boeken. Hij erkende in zijne verhooren groote schade geleden te hebben en bijna te gronde te zijn gegaan, door het drukken van Roomsche Kerkgezangboeken , welke geen af trek meer hadden, en dat hij, om die schade te her­stellen , tot het drukken van Psalm- en andere boeken van de nieuwe religie was overgegaan. Hij werd voor deze boekdrukkers-onder­neming volgens de bestaande plakkaten ter dood veroordeeld. Meer dan tachtig jaren daarna in 1652 verscheen een werkje onder den titel van Delftsche ffilartelaar, , van zekeren D i e de rik V e r burt . in hetwelk dit geding wordt beschreven en voor het eerst medegedeeld, dat van de zeven Schepenen er reeds zes voor de vrijspraak gestemd hadden , doch hunne stemming hadden teruggenomen , op aanmer­king van den Voorzitter , Dirk de Bye, dat men zich door eene vrijspraak de toorn van den Koning van Spanje zoude berokkenen. Verder wordt daarbij gevoegd dat de Bye later de huik naar den wind hangende van Godsdienst was veranderd en te 's Gravenhage tot de hoogste ambten verheven. In een voor venigen tijd nitgekomen werk , worden deze besehuldigingen tegen de nagedach­tenis van de Bye herhaald (I). Intusschen sehijnt bij in zijn levee , bij zijne tijdgenooten, zelfs bij de grootste voorstanders der omwenteling, in vertrouwen en aanzien gestaan te hebben. Zoo vindt men dat in de bangste tijden van den oorlog de Staten van Holland alle hunne charters en staatstnkken aan hem toever­troawden , en dat hij die gedurende eenige jaren in zijne woning te Delft bewaarde. In 1572 werd hij tot Rekenmeester aangesteld, welk ambt hij onder de Hooge Overheid van den Prins van Ora nj e waarnam en in hetwelk hij later door Lei c ester op den 9den Jalij 1586 werd gehandhaafd. Hij werd net Paulus Buys en Nan ning van Fore es t in 1576 afgevaardigd naar de Staten-Generaal te Brussel onder den Hertog van Alencon en stierf, President van de Rekenkamer zijnde, in het jaar 1591, bij zijne vrouw N. van Ha eft e n liet hij eenen zoon na , Joris de Bye, die volgt. Zie Register van A dr loan van der G o e 3,1556, 1560; Graf. serkenboek op het stadhuis te Utrecht , kwartieren van Herter de Hertogbe; Carpentier, Mist. de Carnbrai pag. 1041; van Leeuwen, Batt. Ill., IA 1461; ' Boitet, Beschr. van' Delft bij bl. 128, 145; de Rimer, Beschr. van 's Gravenh., D. I. bl. 392; Scheltema, Staatk. Nederl. , D. 1. IA 351. (1) Aanteekeningen over het geslacit en de drukwerken van Hermann* Schinkel door J. L. C. Jacob te 's Hage 1843. Niet in den hamlet. 1684 BYE (Commis DE), won van Joost Jacob de Bye, Pro­kureur der Staten , en van Clara Booth, geboren te 's Graven­hage den 10den November 1540 , nam , den 20sten April 1554 te Grenada in Spanje , buiten weten zijner ouders , de monnikskap in de order der Augustijnen aan , en vertrok in 1563 naar Mexiko, waar hij gedurende 20 jaren aan de bekcering der Heidenen arbeid­de. Van daar weder naar Europa teruggekeerd , en naar Italie ge­reisd , werd hij Leeraar in de Godgeleerdheid en door den Generaal zijner Orde tot Vicaris over lerland , Schotland , Engeland en de Nederlanden aangesteld. Den 26sten Augustus zond Paus C 1 e­mens VIII hem met eenen Jubile-brief naar de Nederlanden , waar hij het overige van zijn leven doorbragt en bijzonder in de gunst deelde van de Aartshertogen Al bertus en I z abel I a. Hij overleed den 26sten Julij 1614 te Brussel , en heeft eenige Leer­redenen over de Zon- en Feestdagen nagelaten. Van hem wordt verhaald , dal hij in Amerika dikwijts op eenen dag meer dan 1000 menschen doopte , en dat hij voor meer dan 6000 toehoorders bet woord voerde. Zie Foppen s, Biblioth. Belg. , waar ook zijn grafsch rift voorkomt ; v(a n) H(eussen) en v(a n) R(hijn), Kerk. Hist. en Outh. , D. 111. bl. 770. BYE (Jous DE) , Heer van A 1 brands waard, komt abu­sivelijk reeds op Biz (Jolt's DE) voor , doch bij het daar ver­melde kunnen wij nog voegen, dat hij de zoon was van den hierboven vermelden Dirk de Bye, en van N. van Rae f-t en. Hij sloot in 1621 met Nicolaas van den Bouckhorst en anderen een traktaat van vriendschap met den Keurvorst van Brandenburg. Ook nam hij vele en gewigtige bezendingen waar, onder anderen in 1617 naar Zeeland met Fr ederik van V e r-v o u ter vereffening van de geschillen over de quota's. HO stied in 1628; was tweemalen gehuwd, eerst met J o s in a van Oudshoorn van Sonnevelt, daarna met Maria van A 1 m mo n d e en had bij de eerste eene dochter en bij de laatste vier zonen en twee dochters. Zie Carpentiei, Histoire de Cambray, , pag. 1041; Scheltema, Staatk. Nederl., nit familiepapieren aangevuld. BYE (Jonkheer MARCUS DE). Zie BIE (MARCUS DE). , BYE (ARENT of ARNOLD DE) Heer van Wa ij estein, zoon van Jan de Bye en van W ilhelmina Greve, geboren in 1600 te Zalt-Bommel , waar zijn vader Burgemeester was , werd Burgemeester van zijne geboorteplaats , en van daar Afgevaardigd ter vergadering der Staten-Generaal. Ook had hij wegens Zalt-Bommel zitting in onderscheidene andere Staats-Collegien te 's Gra­venhage , en was aldaar gedurende eenen langen reeks van jaren een man van groot gezag en invloed , zoo zelfs , dat hij gedurende den Vrede•handel te Munster in vele opzigten de vraagbaak was , 1685 . van sommigen der Ambassadeurs. Wegens zijne geiecrdheid werd hij tot Curator der Hoogeschool te Harderwijk benoemd en be-, schonk den Koning van Frankel,* hem met den erfelijken titel van Ridder, bij diploma van 1647. Hij overfeed den 25sten September 1652 , na gehuwd te zisin geweest met Margaretha B ck er. bij wie hij eenen zoon en vier dochters naliet. Zie Scheltema, Staatk. Nederl., D. 1. bl. 209., 210, D. 11. bl. 572 ; Bouman, Geschied. der Geld. .Hooges., D. I. bl. 149 , D. II. bl. 648, uit familiepapieren aangevuld . BYE (Jomo Ds) van A lh ran tsw aard, waarschijnlijk een zaPn van van Jacob de Bye, die Hofmeester van Willem Print van Oranie was en in 1681 overleed , was in 1672 , Luitenant-Kolonel , Bevelhebber van een Regiment , In­fanterie zijnde , bij resolutie van H. H. M. van den 29sten April 1672 bestemd geworden om »in partikuliere diensten van » den Ed. Gr. Mog. Heeren Staten van Hollandt gebruyckt te » worden." Waarop de Gedeputeerden te velde schreven : » ende » ofschoon sijne Hoogheyt dat respect heeft voor H. H. M. en Ed. » Gr. Mog. bevelen, dat by niettegenstaande syne partikuliere inte­ ressen denselven aanstonts souden willen ontstaan soo hebben wy onder bet welnemen van H. H. M. ons niet connen gerust­»stellen , dat van ons ende van de directie van onse saken omtrent de werken van den Issel sonde detacheren een Officier , » dewelcke bier ter plaatse byna den eenigen ende alleen is, be-n quaam om die waar te nemen ende te vorderen 't gene aan de­» selve noch te doen is , 't welck wy oordeelen te syn van de » laatst importantie ende sullen derhalven onder het welnemen van » H. H. M. den gemelden Luit. Col. noch ophouden tot nader nordre." In den slag bij Woerden den 12den October 1672 werd hij krijgsgevangeu gemaakt , nadat hem den 29sten Septem­ber van dat jaar de betrekking van Kolonel der Infanterie was op­gedragen , hoewel hij daartoe , misschien wel- uit bookie van zijne krijgsgevangenschap , eerst den 9den Februarij 1674 door den Raad van State werd aangesteld , zijnde hem volgens zijne aanstel­ling hij afwezigheid van den Meester-Generaal het bevel over de Artillerie opgedragen. • In den slag van Seneffe den 1 lden Augustus 1674 was hij, als Bevelhebber van het Infanterie-Regiment van zijnen naam , geplaatst bij de derde brigade van de eerste linie van den linkervleugel , onder den Rijngraaf Karel Flor en t ij n. Aangezien hij den toenaam van A lbra n ts waa rd voerde , doch Dimmer Beer van die heerlijkheid geweest is , zal hij 'vermoedelijk v6Or zijnen yader overleden zijn. Zie Bosscha, Nedrlands Heldend. te Land, D. 11. bijl. bl. 6 en 14; Militaire Specs. 1849, W. 503; Sypesteyn en de Bordes, de Verded. van Nedert. in 1672 en 1673, D. 1. hi. 51 noot 3, D. II. bl. 150, uit familiepapieren aangevuld. 1686 BYE (JecoE DE), zoon van M i °hie! de Bye, Raad in de Vroedschap te 's Gravenhage en van Elisabeth van Te y 1 ingen, word op den 26sten Januarij 1668 aldaar geboren. Hij volbragt zijne studio!' aan de Hoogeschool te Leiden en vestigde zich als Geneesheer in zijne geboorteplaats , alwaar hij zijn vak met veel bekwaainheid uitoefeude. Vooral is hij bekend geworden 'door de behandeling van vermaarde ziektegevallen van aanzienlijke personen, welke hij gezamenlijk met den beroemden H e r m an n u s Boe h a a v e waarnam , als daar zijn de pestziekte , door welke de Raad­pensionaris Ni c o I aa s Heinsius werd overvallen , de ongehoorde kwalen , aan welke de Graaf van W ass enaer T wi ck el en de 'leer d e S t. A uban overleden enz. In de beschrijving welke Boer h as v e er van uitgaf, spreekt hij met grooten lof van J a-c o b de Bye en noemt hem vir eruditissinius , medicus exper­tissimus. Toen in de Spaansche sucoessie-oorlog de grootste leger­magt op de been gebragt werd , welke de Republiek immer had bezeten , verliet de B y e uit vaderlaudsliefde zijne aanzienlijke praktijk , en liet zich als Doctor bij het leger gebruiken. In het jaar 1711 word hij door den Raad van State aan het hoofd der Geneeskundige dienst gesteld , onder den titel van Inspecteur der Legerhospitalen , eene benoeming welke hem niet alleen vereert maar ook getuigt van de zorg welke toen reeds door 's Lands Bestuur aan dit gewigtig dienstvak werd gewijd. Ook in het bur­gerlijk bestuur was de Bye in aanzien. In het jaar 1717 werd hij tot Schepen en in 1730 tot Burgemeester van 's Gravenhage aangesteld. Hij overleed deer 20sten Maart 1745 en werd in de Kloosterkerk onder zijn wapen en kwartieren hegraven. Gehuwd geweest met P et r on el la Quarles van ITIford, dochter van Jhr. Willem Quarles van U Ilford en Emerentia de V o s , liet hij bij haar geene kinderen na , maar benoemde bij testament zuns broeders zoon A rent Herbert de Bye tot erfgenaam. lie Boerhaave, Atrocis rarissitnique morbis Hist. ; Notuien van den Raad van State 26 Maar* 1711; de Riemer, Besohr. van 's Gravenh., D. II. H. 175, nit familiepapieren aangevuld. BYE (PIETER JAcoB DE), een achterneef van den voorgaan• de en zoon van Mr. Arent Herbert de Bye, Ad­vokaat te 'a Gravenhage, en van Elizabeth C ol e bra n t, geboren te 's Gravenhage den 11den December 1766, ge. foot zijne eerste Letterkundige vorming op de Laijnsche school ;ijner geboortestad. her met eene vrij goede kepis der Latijnsche en Grieksehe talen toegerust , hesteedde hij hij zijne komst aan de Leidsche Hoogeschool zijne eerste zorg aan de verdere beoefening dier talen , en aan die der Algemeene Geschie' denis en It omeinsche Oudheden , onder de leiding van Lodew ijk Kaspar Valckenaer, David Ruhnkenius en Johannes L uz ac. Daarna verbond hij de beoefening der Wijsbegeerte met 1,647 die der Regtsgeleerdheid en bad in beide die wetenschappen de uitmuntendste leidslieden, in de Wijsbegeerte namelijk Dani el van de Wijnpersse en. Ch'ristiaan Hendrik Darren en in de Regtsgeleeldheid Friedrich Wilhem von Pestel, Voorda en Dionysius Godofridus van der Keessel, aan welke alien, maar inzonderheid den laatsten, hij steeds erkende ten duurste verpligt te zijn. Den llden December 1790 verwierf hij zich de dubbele waardigheid van Doctor in de Wijsbegeerte en de Beide Regten , en wel in de eerste met het verdedigen van een Akademisch proefschrift over de algemeene theorie der w#s­geerige onderstellingen (1), in de laatste met die van eene ver­handeling over de rnisdaad van laster in openbare regtspk­gingen (2). Vooral laatstgemelde arbeid getuigde van ongewone geleerdheid, gezonde begrippen en helderen redeneertrant. Zelfs buitenlanders waren deswege niet karig in hunnen lof. In 1791, als Advokaat voor de Hoven van Holland en Utrecht opgetreden, opende de By e zijne loopbaan door menige gewigtige zege in de pleitzaal; zijn onvermoeide ijver, die hem tot zijne laatste levenstijd is bijgebleven, zijne, uitgebreide kunde en &tide­lijke voordragt waarborgden hem veel naam , en veyschalten hem dien al dadelijk. Ondanks zijne jeugd , bood men hem eene plaats in het bestuur van eene der aanzienlijkste steden van Holland aan; doch hij sloeg dit aanbod af. Hij was erkentelijk voor dit blink van onderscheiding, doch hij gevoelde zich tot ruimer werkkring ge• roepen. Zoo meende hij den post van Raad in de Kamer van Justitie van Vianen en Ameide, hen, in 1792 door de Staten van Holland en West-Friesland aangeboden , niet te mogen weigeren, te minder daar men hem vrij het zijne inwoning te Utrecht en de praktikale betrekkingen in die pCovincie aan te houden. Tot in 1796, het tijdstip der afschaffing dezer Regtskamer, zat hij er als Nagistraat en spreidde aan den eenen kant de grootste inspanning ten behoeve van zijne betrekking , aan den anderen kant onafge­broken zucht tot verdere oefening ten toon. In 1804 werd hij door het Departementaal Bestuur der provincie Utrecht benoemd tot Raad in het zelfde Hof, in welks pleitzaal hij met zoo veel glans geschitterd had. Hij bekleedde ook destijds de waardigheid van Proost van het Kapittel van Oud-Munster. Under de Regering van den Raadpensionaris Schimmelpen­ninck opende zich eene nieuwe loopbaan voor de Bye daar hem , bij gelegenheid der invoering van het nieuwe stelsel van algemeene en • gelijkvormige belastingen, den moeijehliken post van Advokaat Fiskaal voor de middelen te lande in de provincie Utrecht werd opgedragen , waarbij hem vergund werd , zoodra ligchaamszwakte (1) De Universa Hypothesium Philosophicarum theoria. L. R. 1790. (2)-De delictae Calumniae in publicis judiciis. L. B. 1790. 1688 hem daartoe dringen zou , zijne vorige plaats in het Hof te herne­men , welke dan ook , tot aan de opheffing daarvan in 1811 , on­vervuld bled. Zijne werkzaamheden werden , in het jaar 1808 , nog grootelijks vertneerderd door zijne benoeming tot Lid van eene Staatscommissie, aan welke door Koning Lod e w ij k de herziening van alle finantieele wetten van het toenmalige Koningrijk Holland werd opgedragen. Het verzamelen der noodige bouwstoffen tot dit belangrijk werk was de bijzondere taak de Bye alleen aanbevolen en, tegen den afloop des genoemden jaars , door hem voleindigd. Van Coen of namen de eigenlijke werkzaamheden der Commissie , van welke een goed gedeelte weder aan de Bye te beurt viel , eenen aanvang; doch deze waren nog niet geheel vol­tooid , Coen ooze treurige inlijving in het Fransche Keizerrijk en het vooruitzigt der aanstaande invoering van de Fransche belas­tingwetten de Commissie bewoog, zich van het ten einde brengen van de taak , waartoc zij was uitgenoodigd , beleefdelijk te ver­schoonen. Ook het Fransche Bestuur deed hulde aan 's mans uitstekende bekwaamheden en grondige Regtsgeleerde kennis , door hem tot Lid van het Opperste Geregtshof, het Hof van Casaatie namelijk , te benoemen. De Bye verliet diensvolgens in 1811 zijn Vader­land om te Parijs zitting in dat Hof te nemen. Bij zijne installatie juichte de Procureur- Generaal de keuze des Keizers ten zeerste toe , en deed , in eenige trekken, de vroegere loopbaan van den ijvervollen , eerzamen man kennen. Een jaar daarna tot Lid van den Arrondissementsraad van het arrondissement Utrecht verkoren , vond hij zich in de gelegenheid zijn 'Vaderland op nieuw ten dienste te zijn. Dee Baad welke aan de Onderprefectuur verbonden was , werd gelast om de Ge­meenteheffingen te regelen. De benoeming tot Ridder van de orde der Rennie, doch bovenal de achting zijner medeburgeren en nieuwe ambtgenooten , strekte hem ter belooning , wegens de wijze waarop hij zich ook van dezen last kweet. Gedurende zijn verblijf te Parijs werkte hij grootelijks in het voordeel zijner landgenooten ; behalve dat hij zich onder anderen , met goed gevolg, zeer voor de Hollandsche gijzelaars in de tires stelde, zoo schromnde hij niet de achterdocht des Franschen. Be­stuurs op te wekken , door zijn , zoo veel mogelijk , verzet tegen de willekeur,, waartnede de gedwongene en op zich zelve harder ligting der Garde d'Honneurs werd uitgevoerd. Be Fransche ge­zagvoerders hier te Lande vreesden , dat hij , die, gedurende een. verlof in Nederland , geluige was geweest van de meddoogenloos­heid in de uitvoering en dubbelzinnige uitlegging van de bepalin­gen nopens voornoemde ligting, daarvan naar waarheid aan het hoofdbewind berigt zou geven. Men klaagde hem daarbij aan , en het was alleen aan de achting , die hij zich verworven had , te danken , dat hij niet door de gendarmerie naar de hoofdstad gesleurd werd. Aan zijne opeisching naar Parijs tersto”a voldoende, regt- 1689 vaardigde b§ zich aldaar met cooed en waardigheid, ruiterlijk nit­ komende *voor hetgeen hij , ten aanzien der ligtingen van de Gar­ des d'Honneurs, bepaaldelijk te Utrecht , weswegens hij aangeklaagd was, had gedaan. Het Hoofdbewind liet hem het volste regt we­ dervaren , erkennende , dat een ambtenaar niet ophoudt mensch en burger te zijn. Men was het 'evenzeer aan den invloed van de B ye verschuldigd , dat de Hoogeschool van Utrecht , ofschoon dan in eene school van den tweeden rang herschapen , werkelijk bestaan bled. Den inwoners van Rhenen bewees de Bye in 1812 eene zeer belangrijke dienst, daar • hij voor hen uitwerkte dat de planting van den tabak, destijds een voorwerp van monopolie van de Re- geeing, in hunne gemeente bij voortduring mogt plaats hebben. De liefde voor eigen geboortegrond , welke hij in de dagen van gevaar en druk bewees , dat bij hem geene ijdele klank was , en de gehechtheid aan het oude stamhnis , deden heir' Been oogenblik bedenken , toen hij, bij de eerste schokken van het Napoleontische rijk, aan de eene zijde de schitterendste belofte hoorde, en aan de andere zijde , den leans schoon zag om naar zijn weder zelf­standig geworden Vaderland terug te keeren , al mogten zijne nit­zigten aldaar minder glansrijk schijnen. Hij nam zijn ontstag in Frankrijk , doch kon , nit hoofde van de afbreking der gemeen­schap niet voor den 12den April 1814 in het geboorteland wederkeeren. In 1816 werd d e B ye door Z. M. den Koning der Nederlan­den benoemd tot Lid van de Commissie tot het werk der begroo­ting van de Staatsbehoefte; een werk dat bij de geheel nieuwe staats­inrigting vele zwarigheden aanbood. Deze taak duurde voor d e B y e tot den Eden Januarij 1823. Inmiddels was hij ook nog tot Lid der bijzondere Commissie, voor het ontwerpen eener in­structie voor de Algemeene Rekenkamer, benoemd , welke Commis­sie niet in werkelijke dienst track, doch wier taak later met die der geheime Staatscommissie, bij besluit van den lsten Augustus t. t. , ineengesmolten werd. Den 12den Januarij 1816 ontving de Bye zijne aanstelling als Referendaris der eerste klasse , eene betrekkingi welke , hoe vereerend, met derdaad niet de waardigheid , welke hij vroeger bekleedde , opwoog. Intusschen gaf Z. M. hem een blijk van zijn hoog vet.-tronwen , door hem twee belangrijke werkzaamheden op. te dragen, als ten eerste, door hem tot Scheidsregter bij de liquidatie der Staatsschulden te verkozen, waardoor hij , gezamenlijk met den Baron Fagel, de onderhandelingen tusschen het Nederlandsch en Fransch Bestunr deswege moest voeren; en tea. andere door hem met le CI erq , tot Commissaris-Scheidsregter te benoemen voor de liquidatie der bijzondere vorderingen op Frankrijk. Den 2den September 1816 viel hem de eer te beurt van tot President der Algemeene Commissie der Regter-Commissarissen en Scheidsregters te worden verkozen , zijude hij de eerste vreemdeling , die door de algemeene vergadering tot gemelde hoedanigheid benoemd werd. 1690 Z. M. de Koning huldigde inmiddels ook de verdiensten van den volijverigen en vaderlandschen de By e, door hem den 16den Maart 1817 tot Ridder van den Nederlandschen Leeuw te benoemen. be geldelijke zaken tusschen Frankrijk en de .Nederlanden afgeloopen zijnde , bleef de Bye van 1817 tot 1822 bij de Commissie van li­quidatie geplaatst. Hierna wend hij belast met het beramen van het groote nieuwe stelsel omtrent de gevangenissen. De jaarlijksche vordering van eene zeer aanzienlijke som door de Regering, de verze­kering van een veel beter lot aan de gevangenen , door hun, gepaste bezigheid te verschaffen , waren de oogmerken , welke hij , door eerie grondige kennis van zaken en door eene onverdroten werk­zaamheid, ondanks vele tegenheden , wist te bereiken. Zijne be­moeijingen ten deze hadden in 1823 zijne benoeming tot Admini­strateur voor het armwezen en de gevangenissen ten gevolge ; in welke betrekking hij zich zoo verdienstelijk maakte , dat Zijne Majesteit hem , in het jaar 1826tot gewoon Lid van den Raad van State aanstelde. flier vond hij de schoonste gelegenheid om zijne heldere inzigten , uitgebreide kundigheden en veeljarige on­dervinding , in de behandeling der gewigtigste aangelegenheden van Staat en Kerk , luisterrijk ten toon te spreiden en ten nutte van het Vaderland aan te wenden , van welke gelegenheid hij , volgens de hem eigene zucht om nuttig te zjn , niet verzuimde ijverig ge­bruik te maken , tot hij den 19den December 1836 te 's Graven­hage overleed. Hij was gehuwd met Elisabeth J acoba van der Does, dochter van Jonkhr. Mr. Jan Hendrik van der Does, President van 's Hertogenbosch , bij wie hij twee zoons en drie dochters naliet. Levert het openbare leven van de Bye uitmuntende blijken van onvermoeide werkzaamheid , grootendeels ten algemeene nutte aan­ gelegd , ook zijn bijzonder leven draagt daarvan niet minder getui­ genis. Zoo natn hij reeds bij z jn verblijf te Utrecht een werk­ zaam deel aan de loffelijke pogingen der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, om , vooral door een verbeterd onderwijs der jeugT1 , op de verlichting en veredeling der geringere volksklasse le werken. Ook gedurende zijn oponthoud te Par* hield dit onderwijs zijne aandacht bezig, en hij bragt eene briefwisseling tusschen de Hoofdbestuurders der genoemde Maatschappij en die der Societe pour Penseignement mutuel a Paris te weeg, waarvan de gevol­gen even roemrijk voor de eerste , als weldadig voor de laatste waren , welke de diensten door de Bye bewezen , erkende, door hem tot membre associe &ranger te benoemen. Ook het Genoot• schap tot Zedelijke verbetering der Gevangenen weed krachtdadig door hem ondersteund , en hij toonde door daden grooten prijs to stellen op het hem in 1791 opgedragen lidmaatschap van het Provinciaal litreclitsch Genootschap van Kunsten en Wetenschap­pen , even als op dat van de Maatschappij der Nederlandsche Let­terkunde te Leiden , hetwelk hem in 1819 was aangeboden. 1891 &halve zijne beide bovenvermelde Akademische proefsehrifien bestaat er nog van zijne hand : Register op de kostumen , usantign en politien van proce­deren der Stad en Jurisdictie van Utrecht. Zie Galerie Hist. des Opntemp.; Biogr. Nation.; van der Schaaf, de Cannonicis Trajectinis ; Algem. Konst- en Let­terbode 1836, D. IL ht. 418, 1838, D. L bt. 146-150; 's Gravenhaagsche Stads-Alman. 1838, bl. 42*--49*; Biogr. Univ. en voorat Handel. der Jaarl. Vergad. van de Abuts. der Nederl Letierk. gehouden den 15den van Zomerm. 1837, bl. 11—.19, die wij Kier vooruamelijk gevolgd zijn. BYL (JoosT) was, in het laatst der zestiende eeuw, Conrector der Latijnsche scholen te 's Gravenbage en moet mede zeer ervaren zijn geweest in de levende talen , althans hij werd ook door de Staten. Generaal gebezigd tot het vertaten van onderschepte Italiaansche en andere brieven. Van hem ziet het Licht: Cort-Begryp van de stucken der Geschiedenissen van An. ton i o P er e z uit het Spaensche ghetogen. 'a Gray. 1594. 4°. Zie de Navorscher, 2e Jaarg. bl. 214, 3e Jaarg. bl. 207, Bijbl. bl. CXXXVI BYLAERT (.1. J.) of BYLIERD gehoren den, 18den Augustus 1734 te Rotterdam , zette zich te Leiden neder , en gaf aldaar les in de Teekenkunst. Verder maakte hij zich bekend door het tee­kenen van stads- en andere gezigten naar de natuur , waarvan eenige door den Plaato4der Abraha m D el fo s in het koper gebragt , geplaatst zijn in van Miens en va n Alp he n , Be­achryving der stad Leyden. IN overleed te Leiden den 2den April 1809. Er bestaat van hem een werkje getiteld : Nieuwe ,tnanier om Naat-Teekeningen in koper brengen , met eon , twee , of meer kleuren , zoo dat zy de natuur van Teekeningen behouden , ofsahoon dezelve op een gewoone Plaat- Pens gedrukt warden. Leyd, 8° , welk werkje zoo veel opgang maakte, dat het in het Fransch en nit die taal wetter in het Iloog­ duitsch vertaald werd, coder den titel : Neue Nattier Kupferstiche von Verscheidene Farben zut verfertigen , flack Art der Zeichnungen von J. J. Bylaert, It , ausdem Frans. and Holland, uberzetzt. Leipz. 1773 mit 3 Kupfertaf. 8°. Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Roe-. ken; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Fader& Schilderk., D. II. bl. 243 en 244;Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts.; de Navorscher, Be Jaarg. bl. 111 en 112. BYLAIR (TIMAN RYCOUTSZ. v*N) hield, in de twisten over den jJtrechtsohen Bisschopsstoel tusschen Z w ed e r van Culemb o r g en Rudolf van Diepholt, de zijde van eerstgenoemde en had toen va n Die ph o 1 t reeds op den Bisschopszerel gevestigd, 1692 was , in 1427 deel in eenen aanslag om Utrecht op het onver­wachts te overrompelen , door des Vrijdags na Kruisvinding, des morgens ten zeven ure , de Witte Vrouwepoort in te nemen en daardoor C u I e m bo r g s yolk in 'die stad te brengen deswege werd hij , toen de aanslag ontdekt was, uit Utrecht gevlugt zijnde , voor eeuwig uit die stad gebannen, , terwiji zelfs zijne vrouw en kinderen gelast werden de stad te verlaten. Zie Burman, Utrechtsche Jaarb. , D. I. bl. 343. BYLAND of BEILAND , Kooptnan te Amsterdam , werd in 1638 in hechtenis genomen , als beschuldigd van vier fluiten , geladen met buskruid , musketten en pieken, bevracht te hebben ten einde die naar Antwerpen te zenden , hetwelk destijds in 's vijands handen was. Toen hij nu voor Burgemeesteren werd gebragt en on­houden werd over den handel , dien hij met den vijand gedreven had , antwoordde hij , » dat de Burgers van Amsterdam vrijheid » hadden , om overal te handelen; dat hij er honderd noemen kon , » die de Antwerpenaars bedienden ; dat hij het ook deed , dat de » koophandel niet kon gestremd worden , en dat „hij bun wel be­» tuigen Wilde , dat zoo men om winst te doen door de bel varen » moest , hij er het zengen van zijne zeilen aan wagen zou." De Heeren- van Amsterdam oordeelden hem toen onschuldig, alzoo hij slechts Commissionair was en alleen gehandeld had voor zijne meesters , de kooplieden van Antwerpen. Prins Maurits dacht er echter anders over en gaf den Admiraal Maarten Har per t z. Tromp last , om de vier fluiten met buskruid en geweeren in Texel aan te houden en niet dan op zijn uitdrukkelijk bevel te ontslaan. Zie d'E s t r a de s, Lettres , .Mens. et Negoc. , Tom. I. pag. 25 et 26; Wagenaar, Beschr. van Amsterd., St. I. bi. 535 en 536. , BYLANDT (JonAs VAN), zoom van Diederick van Bylandt Ridder,, behoorde tot een oud en aanzienlijk geslacht uit het land van Kleef, dat ook in Gelderland onder de voornaamste Edelen gerekend werd , en aldaar de heerlijkheid Spaldorp bezat , waaraan het Erf-Maarschalksambt van Gelre verbonden was. Reeds in het begin der dertiende eeuw worth van dat geslacht mel­ding gemaakt onder den naam van Doys van B yl an t; deze laatste naam was ontleend van het huis of slot te Bilant aan den Rhijn , dat echter , reeds wick 1350 , met de heerlijkheden Pannerden en Millingen , aan het huis van den Bergh kwam , door het huwe­lijk van Sophia van den Bylandt met Willem Heer van den Bergh. J ohan v an By I and t hield, na het overlijden van Eduard, Hertog van Gelre, met de partij der Heeckeren , de zijde van Vrouwe Mechteld en van haren man Jan van Blois, en onderteekende in 1377 de Landvrede tusschen dezen en eenige Edelen en steden. Later, toen M e c h t el d afstand had gedaan van bare regten , komt hij voor als Raad van Hertog W ill e m en in 1693 1393 , onder degenen , die de overeenkomat bezegelden tusschen de­zen en zijnen broeder, Reynald van Gulick. Bylandt had bij zijne vrouw Geertruid van Doornick eenen zoon Dirk van By landt, die gehuwd was met Ma r­griet van Langerack. Zie Pontanus, Hist. Gelr., pag. 312; van Spaen, la. tot de list. van Geld., D. I. W. 343, D. t I I. bl. 400 en 401, D. IV. bl. 77; van Hasselt, Geld. Bijzonderh., N. 1; te Water, Hist. van het Verbond der Edelen, D. III. 131. 275; de Lange van Wijngaerden, Geschied. der Heeren v an der Goude, D. I. bl. 350; Nijhoff, Gedenkiv. uit de Geschied. van Geld. , D. II. bl. 77, 185, 192. BYLANDT (PETER VAN) , zoon van Otto van Bylandt en van Christina van Arnhem, vergezeide in 1389 den Ridderlijken Hertog Willem van Ge 1 re op eenen togt naar Pruissen om help te verleenen aan de Duitsche orde tegen de Lithauwers en sneuvelde , bij die gelegenheid, na hevigen tegenstand , te Stolpe in Pommeren. Hij had vijf kinderen onder welke 0 t to v a n Bylandt, die gehuwd was met Elizabeth de Rode van Heeckeren. Zie Pontanus, Hist. Gelre, pag. 330 en 331; Siichtenhorst, Geld. Geschied., bl. 167 ; Arend, Algem. Geschied. des raderl., D. II. St. II. bl. 387, uit medegedeelde berigten aangevuld. BYLANDT (Ono VAN), Maarschalk en Drost van Buren , klein­ zoon van den voorgaande en zoon van Otto van Bylandt en van Elizabeth de Rode van Heeckeren, was zeer betrokken in de partijschappen en beroeringen , waartoe de . zwak­ heid en de gebrekkige regering van A a rn o a t, Hertog v an G e I­ d er aanleiding gaven. Hij nam benevens zijnen broeder H e n­ drik van Bylandt, die volgt, Gijsbert van Randwijck, Wijnand van Arnhem en Cornelis van Merwijck, deel aan de gewelddadige gevangeneming van den Hertog door zijnen zoon , in 1465; terwijI de oude Hertog naar het slot te Buren werd overgebragt en aan B y l and t s zorg werd toevertrouwd. Hij hielp daarna Adolf tegen den Hertog van Kleef, en onderscheidde zich in den slag bij Straelen in 1468. Hij was gehuwd in 1457 met Cunera van Lynden, bij wie hij twee dochters verwekt lhad. Zie Pontanus, Hist. Gelr., pag. 524, 525; Slichtenhorst, Geld. Geschied., bl. 255, 256, 260, 262, 363; Nijhoff, Gedenkw., sit de Geschied. van Gelded., D. IV. bl. CI, CII; Arend, Geschied. des Vaderl. , D. II. St. HI. bl. 164 en 165, uit par­ikuliere berigten aangevuld. BYLANDT (HENDRIK via), Heer van Well, Spa ldor p en H a 1 t , een broeder van den voorgaande , was , zoo als wij hierboven gezien hebben , even als dezen zeer betrokken in de oneenigheden tusschen Aar n o u t, Hertog van Gelre en diens zoon Adol f, die hem later tot zijnen Raad en. 1694 Kamerling aanstelde. Ook bij hielp Adolf tegen den Hertog van K le e f en werd in 1467 Burggraaf van m egen. Toen op de dagvaart te Nijmegen, in Junij 1471 , aigevaardigden van Bannerheeren en Ridderschap der drie beneden kwartieren met de steden te zamen kwamen , orn zich naauwer te vereenigen en alzoo met meer orde , regelmaat en kracht tot handhaving der ge­meenschappelijke reglen te kunnen optreden , en toen zij in het volgende jaar de Hoofdmanschap des Lands gedurende A dol fs afwezigheid , aan Vincent, Graaf van Meurs opdroegen verte­genwoordigden Gijsbert van Bronk horst, Heer van Baten­b u rg en Hendrik van Bytandt, het .ierendeet van Nijmegen. Jig was gehuwd met Johanna van A r en d ae I, die hem drie zoons en twee dochters schonk. Zie Pontanus, Hist. Gelr., pag. 524, 525, 527, 531, 540; Slichtenhorst, Geld. Geschied., H. 255, 256, 258, 260, 262, 263 ; Nijhoff, Gedenkw. uit de Geschied. van Gelderl. , D. IV. bl. CI, CII, 04111, D. V. U. 160; Voet van Outheusden,Histor. Beschr. van Culemborg, bl. 118; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. , D. II. St. III. bl. 164, 167, nit medegedeelde berigten aan­gevuld. BYLANDT (11ENDRix zoon van R o e l e m a n van B y l a n d t en van Barbara van Virmondt, was een dapper krijgsman die in 1543 met Maarten van Rossum Amersfoort belegerde. Zij bestormden de stad visit onderscheidene malen , doch zonder grof geschut en nemen haar binnen weinig dagen door verraad in. Zie van Mieris, Hist. der Nederl. Vorsten, D. III. U. 71 en 72, nit medegedeelde berigten aangevuld. BYLANDT (ADRIAN VAN), Heer van Well en Bergen, zoon van Otto van Bylandt en van Elisabeth Schenck van N ij d eggen , behoorde in 1523 tot de Ridderschap van het Over. kwartier van Gelre en was Drost van Gennep. HO was onder de­genen , die in 1538 , het verdrag bezegelden tusschen Karel van Gelre en Jan van Klee f, waarbij overeengekomen werd , dat na het kinderloos overlijden van den eerstgemelden , de beide her­togdommen zouden vereenigd worden onder Willem van Klee f, die kort daarop in Gelderland, als toekomstig Landsheer gehuldigd werd. Toen deze later de wapenen opnam tegen den Keizer,, die eischte dat hid voor altijd van Gelre alstand zou doen , beyond zich in zijn leger , onder de bevelen van Maarten van Rossum, de Heer v an Well, destiajda gehouden voor een man , die van den oorlog en wapenhandel groote kennis had. Ilij was der Hervorming toegedaan , en werd , in 1550, met zijne vrouw Anna van V i r­mon d t, door het Hof van Gelderland bij de Landvoogdesse aange­klaagd als niet vrij van onderscheiden heresien , zoodat men vreesde, dat zij zich verzetten zouden tegen het in hechtenis nemen van twee Geestelijken te Well en te Bergen , die door de Inquisiteuren wegens ketterij vervolgd werden. In 1562 vergezelde bij den Her-tog van Kleef naar Frankfort bij de krooning van Maximilia art 1695 als Roomsch Koning. fl j onderteekende het Verbond der Edelen en was later belast met het bevorderen banner belangen in Gel­derland en Overijssel. Na de komst van A I va hier te Lande is hij uitgeweken , doch in 1567 gelijk vele anderen veroordeeld met verbeurdverklaring van lijf en goed. Daarna kwam hij in betrek­king en hield briefwisseling met den Prins van Ora nj e. Hij had ,eene dochter gehuwd aan Balthazar v an Flodor p. Zie Bor, Nederl. Oorl., B. II. bl. 53-55 (28-30); Pontanus, Hist. Gelr., pag. 790; Slichtenhorst, Geld. Geschied., bl. 431, 461; van Meteren, Nedetl. fist., D. 1 bl. 440, 532 ; te Water, list. van het Verb. der Edelen, St. I. bl. 257, St. IV. bi. 39; Teschenmacher, Annal Cliviae, Tom. II. pag. 342; Nijhoff, Bijdrag. voor Vaderl. Geschied. en Oudheidk., D. III. bl. 30; Groen van Prinsterer, Archly. de la Maison d'Orange, Tom. II. pag. 58, 64, Tom. III. pag. 400, uit medegedeelde berigten aangevuld. BYLANDT (Joey). Zie BILAND (JAN). BYLANDT (OTTO VAN) , Heer v a n R h ey d t en B r e m b t, zoon van Adriaan van Bylandt en Irmgardis Schenck van Nydeggen, komt voor onder de Riddersch4 van het Over. iwartier in 1555 en volgende jaren. Hij wilde de Unie van Brussel in 1577 niet onderteekenen en ging over in dienst van den Hertog van G u I i c k , die hem benoemde tot Raad en Drost van Heynsberg. In 1591 werd hij door Keizer Rudol ph a s II tot den Rijks-Vrijheerenstand verheven als Baron v a n It he y d t. Hij was in het zelide jaar een der Gezanten , door den Keizer be-last , om aan de Staten-Generaal het hervatten voor te stellen van de in 1579 te Keulen vrachteloos afgeloopene vredehandeling met den Koning van Spanje. Toen de overige Gezanten , te Brussel vernemende dat de Staten hiertoe ongenegen waren , van daar te­rugkeerden , begaf zich de Baron van Rheydt alleen naar 'a Gra­venhage , om 's Keizers brieven te overhandigen , en bleef er tot in April 1592 , maar ofschoon met veel onderscheiding ontvangen , kon hij de Staten niet bewegen , om aan het voorstel gevolg te geven. In 1595 handelde hij met de Geeommitteerden der Staten tot verzekering van den Hertog en het hertogdom Kleef. Hij was gehuwd met Maria van den Bon gaer d , dochter van Arnold van den Bongaerd, Heer van Kintweiler, bij wie hij zeven kinderen verwekte hunne nakomelingen bleven in Duitsch­land gevestigd. Hij voerde het wapen van zijn geslacht, gaearte­leerd met dat van Rheidt , zoo als men het thans nog voert. Zie Bor, &der& Oorl.. B. XXVIII. bl. 590 (48), B. XXXII. b1.147 (118); van Meteren, Nederl. fist., D. V. bl. 437; te W ater, Verb. der Edelen , St. IV. bi. 229 en 230, uit medegedeelde berig­ten aangevuld. BYLANDT (FLOKENS OTTO HENDRIK VAN), zoon van Ro el em a n Vrijheer van Bylandt en Rheydt, Heer van Spaldorp, die in 1678 door Keizer Leo p ol d in den Rijksgravenstand werd ver- 1696 heven en van Margriet Judith, Vrouwe van Ooy, Persins. g en en Palste rk a m p , was in de Ridderschap van Nijmegen geadmitteerd den 14den October 1661, en werd in 1674 aange­ steld tot Kolonel van het Regiment Ruiterij van H en d ri k C a­ si m i C Stadhouder van Friesland , aan het hoofd van hetwelk hij den slag van Seneffe bijwoonde. Uit zijn eerste huwelijk met 'Louise Gravin van Dohna, had hij een zoon, Roeleman Frederick Neomagus, gehuwd met Albertine Charlotta Baronnesse van Q u a d t en W i c k r ad t , en die als Ritmeester sneuvelde in den slag van Fleurus , den lsten Julij 1690 , waar zijn lijk niet werd gevonden. Alstnede twee dochters Amalia Louisa Wilhelmina van By landt, gehuwd met Johan Philip van Eynatten, Heer van Newerburg en Alber­ t ina Henriette van Bylandt, echtgenoote van den Luitenant- Generaal Johan Frederik, Graaf van Dohna Terrassiere, die na den slag van Denain , den 24sten Julij 1719 , in de Schelde verdronk. Zie S(ylv i us), Leven en Bedrijf van Willem HI, D. I. bl. 250; van Spaen, Inl. tot de Hist. van Geld., D. IV. bl. 33; van Sy­pesteyn en de Bord es; de Verded. van Nederl. in 1672 en 1673; Bossc h a, Need. Heldend. to Land, bijlage bl. 5 en 13 , uit mede­gedeelde berigten aangevuld. BYLANDT (FREDERIK CARISTOFFEL VAN), ZOOD van Johan Si--gismund, Graaf van Bylandt, Heer van Halt en van Geer­truid, Gravinne van Bylandt, Palsterkamp, geboren in 1680, sneuvelde in September 1706 in het beleg van Ath; ter­wijl van zijne dapperheid bij die gelegenheid betoond, de nage­dachtenis tot aan de jongste bevestiging bewaard werd door een gedenksteen in het muurwerk der fortification van Ath. Zie Bosse h a, Neerl. Heldend. Sc Land, bl. 396 , uit medegedeelde berigten aangevuld. BYLANDT (LonEwuK Graaf VAN), jongste zoon van L o d e w ij k Roeleman, Heer van Halt, Kleefsch-Brandenbursch Rege­ringsraad en van Christiana Louisa Maria Baronnesse v a n H e y de n , geboren in 1718 , deed zijne eerste reis in 1736, als Adelborst naar Curacao, en werd in 1747 tot Kapitein benoemd. Hij had in 1756 , bij een eskader van acht sche­pen onder den Schout bij Nacht N. W. van Wass en a a r , naar de Middellandsche zee bestemd , bevel op de West-Stelling­werf van 20 stukken en in 1768 bij een dergelijk eskader met de zelfde besteniming , onder den Vice-Admiraal Roemer Vla cq, op de T/u van 24 stukken. Zijne leermeesters waren de Lui-tenant-Admiralen Sch rij ver, Lij n s lager en van Wass enaer. De eerstgemelde sprak reeds vroeg van hem met hoogen lot en toen in 1776 een eskader naar de Middelandsche zee was gezon ­den ter beteugeling van de rooverijen der Marokkanen , werd het bevel daarover , gedurende de afwezigheid van den Schout bij Nacht 1697 Pi chat, opgedragen aan van B yl a nd t,' die destijds onder de kundigste en ijverigste Offieieren gerangschikt werd. Wel mislukte voor een .deel zijn aanval op twee rooversvaartuigen in eene baai in de nabijheid van Tetuan, doch deze aanval had toch het voor­deel dat -de Marokkanen vooreerst geen zee durfde kiezen , en Coen zij zich daartoe verstoutten, door de Kapiteins M ay en J a n H e n dr i k van K in sbe rge n met moed worden aangegrepen en omstreeks half Augustus loVarn de Schout bij Nacht Pic hot bij het eskader aan en vertrok B y I an 4 t weder naar het Vaderland. Nadat hij in 1777 uit hoofde der geschillen met Groot-Brittanje over den handel met de Noord-Amerikaansche volkplantingen, ter be­ • scherming van de Zeevaart, als Schout bij Nacht met een gewapend kon­vooi naar de West-Indio was gezonden , had in 1779 de noodlottige ontmoeting plaats met den Commodore F i e I d i ng, die in last had het konvooi waarover Bylandt het bevel voerde , te onder­zoeken. Deze weigerde zulks, schoot op de daartoe afgezondene booten , kreeg daarop van drie Engelsche schepen de laag , en be antwoordde dat vuur op gelijke wijze. Overtuigd echter dat het wegens de groote overmagt niet mogelijk was het gevccht Langer vol te houden , en de koopvaarders te beschermen , deed hij het sein om te strijken en zich over te geven, doch vergezelde het konvooi te Portsmouth, alwaar het opgebragt werd. Deze gebeur­tenis maakte hier te . Lande eeneri zeer ongunstigen indruk en men beweerde , dat aan den Schout bij Nacht geheime bevelen waren gegeven waaraan de overgave van het konvooi moest wor­den toegeschreven. Door den Stadhouder teruggeroepen , verzocht hij dat zijn gedrag door eenen krijgsraad zoude onderzocht worden. Dit had plaats , en na een zeer uitvoerig en omslagtig regtsgeding , gaf de Advocaat-Fiscaal te kennen , dat de Schout bij Nacht zich owtrent alle punten van hezwaar volkomen had geregtvaardigd en dat Beene beschuldiging ten zijnen taste kon worden ingebragt. De leden van den Hoogen Zeekrijgsraad veree . igden zich eenparig met dat gevoelen en verklaarden , dat de Graaf van Bylandt zich in dit netelig en hagchelijk voorval als een Oflicier van eer , gedragen , oordeel , soldaat- en zeemanschap gebruikt , en in alle opzigten zich van zijnen pligt had gekweten , zoodat hij behoorde te worden vrijgesproken, gelijk dais ook werd gedaan. Kort na de uitspraak van dit vonnis, kreeg Bylandt het be­vel over qt. schepen , bestemd om de koopvaarders naar Lissabon te geleiden , en was, juist uit Texel gezeil4 , then de oorlogsver­klaring van Engeland werd vernomen. llij bereikte intusschen ge­lukkig zijne besternming , weal in 1781 tot Vice -Admiraal bevoi­derd en kwam in het begin van December behouden in Texel te­rug. In 1782 was By I a n d t met een eskader van 11 a 12 schepen uit Texel gezeild , in afwachting van nadere bevelen van den Prins. Spoedig ontving hij bevel met zijne schepen voor Goeree en Zeeland te kruissen , ten einde het uitloopen der oorloff-schepen van daar gewakkelijk te maken. Terwiji hij aan dit be- 107 1698 vol voldeed voegde zich wel een schip de Kortenaar en twee kotters bij ziju eskader, doch tegenwind belette hem naar Zeeland te zeilen en hij keerde naar Texel terug. Later beyond hij zich als Tweede Bevelhebber onder den Vice-Adrniraal 11 a r t s i n c k, bij de aanzienlijke vloot van 33 oorlogschepen , die den 7den Julij 1782 uit Texel zeilde , om de Oost- en West-Indische schepen zoowel -als de Oostzeevaarders onder behoorlijk geleide te doen ver­trekken en de Oostindische yetourvloot , die te Drontheim lag, • of te haler). Een en ander doel werd geheel of gedeeltelijk bereikt , doch de uit de Oostzee terugkeerende schepen en de Oostindievaar­ders konden niet naar het Vaderland worden gevoerd, en de vloot zelve liep den 16den Augustus , wegens gebrek , weder binnen , zonder een der beraamdt plannen te kunnen uitvoeren. In het zeilde jaar gaf een voorstel van den Franschen Gezant , om eenige schepen naar Brest te zenden , ten einde eene veree­niging en 'fftmeenschappelijke werking (concert) der Fransche en Nederlandsche vloten te bewerkstelligen , aanleiding tot nieuwe moeijelijkheden. Niettegenstaaride de bedenkingen door den Stad­bouder , door de geraadpleegden Zee-Officieren en door anderen tegen de bedoelde expeditie ingebragt , besloot men om tien oor­logschepen naar Brest te zenden. De Vice•Adrniraal Bylandt, tot Bevelhebber van bet eskader benoemd , gal te kennen , dat de uitvoering van dies last, ook uit hoofde van gebrek aan !evens middelen en den slechten toestand der schepen , onrnogelijk was , hetgeen bevestigd werd door de cenparige verklaring van de Kapi­teinen , die voor den togs waren aangewezen en van al de Vlag-Officieren in Texel tegenwoordig. Het schijnt overigens , dat des­tijds bij velen , en ook bij By landt, de vrees bestond , dat met de voorgestelde expeditie niets minder werd bedoeld , dan het Ge­meenebest meer en meer afhankelijk te maken van Frankrijk , en eenen waarborg te verkrijgen voor de handelingen ten aanzien van Engeland. Intusschen was berigt ontvangen , dat in Duins een vijandelijk eskader werd verzameld , en men oordeelde mitsdien de termijn verloopen , binnen welken de schepen met gerust­heid naar Brest konden worden gezonden , zoodat besloten werd, daartoe niet weer over te gaan. Zoodra het mislukken bekend werd van eene expeditie , waarvan zoo velen zich het heil van den Staat en de vernedering der gehate Engelschen hadden voorgesteld, openbaarde zich een hevig misnoegen. Niet alleen Bylandt maar ook de Stadhouder werd beschuldigd . van nalatigheid, van Engelschgezindheid en van verstandhouding met den vijand. De toen-malige verdeeldheid der gemoederen werkte hiertoe mede en de magtige staatkundige partij, die tegen den Stadhouder en zijne aanhangers in zoo groote inwe opgewonden was , maakte van de zaak gebruik , om den Prins in een ongunstig en hatelijk daglicht te stellen en eene blaam to werpen op degenen , die hem en zijn geslacht waren toegedaan. Op voorstel der Staten van Holland werd, in December 1783, na lanwitnige beraadslagingen aan gene bijzondere Staats-Commissie 1499 opgedragen , om een nader onderzoek te doers. Naar aanleiding van het ingediend verslag , werd besloten , dat door een Generaal-Collegie van Admiraliteit tene vervolging zou worden ingesteld te­gen de in de zaak van Brest betrokkene Officieren. De Staten van Gelderland brag ten echter bedenkingen in tegen de zamenstel­ling eener vierschaar van gedelegeerde regters , verboden den Vice. Admiraal daarvoor te verschijnen , en namen heal als ingezeten dier provincie in hunne bescherming. Deze poging was vruchteloos , maar de steeds toenemende onlusten beletteden de bijeenkomst der Regters en de daaropvolgende Staatsomwenteling van 1787 had ten gevolge, dat aan de zaak gees voortgang werd gegeven. Vat overigens in die oogenblikken van opgewondenheid het oordeel moge geweest zijn van hen, die in den Graaf van Byland t vooral een trouwen aanklever van den Stadhouder en van het Huis v an Or an j e zagen , bevoegde tijdgenooten reeds noemden hem onder tie Zee-Officieren, die door ijver uitmuutten , die on­dervinding met grondige kennis vereenigde , en gewigtige diensten bewezen. Onder anderen heeft hij dit ook gedaan door de uitgave van een hoogst belangrijk werk , tot opschritt voerende: • Zeetactiek of Grondregelen der Krygskunde ter zee. Amst. 1767. 2 deel. met pl., het eerste dat in Nederland over dit on­derwerp gedrukt werd. Bovendien ziet van hem het licht : Memorie behelzende een voordracht van deszelfs gehouden conduites ointrent de geordonneerde expeditie naar Brest. Later tot Luitenant-Admiraal bevorderd en tot Inspecteur-Com­mandant van het korps Zee-Artilleristen benoeind , overfeed hij ongehuwd te Hoeven den 28sten December 1793. Hij werd in deze waardigheden door J o a n A r n o l d Z o u t rn a n, den held van Doggersbank , opgevolgd. Zijn oudere broeder Ro e I em a n Ferdinand Graaf van y-la n d- Halt, geboren den 27sten Mei 1716, bekleedde bij het leger den rang van Luitenant-Generaal der Infanterie en is Kotn­mandant geweest der toenmalige vesting Arnhem, hij overleed in 1700 , was in 1745 gehuwd met Anna Baronnesse van Fri e s-h ei m , en verwekte bij haar drie zoons en vier dochters , onder zijne zonen was Frederik Sigisinund Graaf' van Bylandt-Ha l t , die volgt. Zie, behalve zijne hierboven vermelde Memorie, Nederl. Jaarb. 1780, D. 1. 1)1. 130, 491, 512 enz. ; Vaderl. Dist. ten very. op Wagenaar, D. II. bl. 168-176, 259, 260, D. IV. bI. 317-343, D. VI. bl. 155* 160-185, D. XI lii. 423 en 424; Bedenkingen over de rnislukking der expeditie no Brest , October 1783; Rap­port Vail de Heeren door 11. H. 111. Gecomm. tot het onderzoek enz„ wegens het verzenden van lien schepen naar Brest 1785; Ren­dorp, Memorien, D. II. U. 211, 218; Kluit, Over den Engel­schen Oorlog, bt. 171 ; K o k , Vaderl. Woordenb., D. III: bl 1070 — 1075; C. van der Aa, Geschied. van den Oorl. 1793-1802, D. I. lit. 75 en 70; de zelfde, Geschied. der Vereen. Nederl., D.. VI. rho bl. 93 en volg.; de zelfde, Leven van Willetn V, D. II. bl. 442— 445; von Martens, Erzahl. Merkw. Falle d. neuern Europ. Vo kenrechts , Th. H. S. 15; Stuart, Vaderi.• Hist., 0. III. hl. 226— 228, 401-406, 415, 418, 431, 441-446, D IV. bl. 6, 251, 280, 402; Collot d'Eseury, Holland's Roem, D. VI. St. 1.1)1.338; Bilderdijk, Geschied. des Vadeil., D. XII. bl. 45, 153 en 154; van Hall, Leven van Ainsber gen, N. 68. 102; deJonge. Ge-schied. van het Nederl. Zeeto , D. V. bl. 300-477, 647, 669, D. VI. St. 1. bl. 21, 25, 36. 54, 69, 82.-137, 326, 338; G•roen van Prinsterer, Handb. der Geschied. van het Vaderl., D. IL bl. 878, 899. BYLANDT (ALEXANDER Graaf vAN), jongste zoon van Otto Roeleman Frederick Graaf van Bylandt, Heer van Spat­dorp, Ooy, Persingen, Palsterkamp, Liende, Leede, Oudewaard, Marienwaard, Vuren, Dalem en Maasbom , m el en van Anna Baronnesse v a.n Sev ena a r, kleinzoon van den hierboven gemelden Roeleman Frederick Neomagus, Graaf van By landt, was den 29sten December 1743 gehoren , te Nijmegen en in 1793 Generaal-Majoor der Infimterie , Adjudant•Generaal van den Stadhouder , en hij afwezigheid van den Erfprins v a n 0 r a n j e , kommandant der vesting Breda. Zoodra de voorhoede van het leger van Dumourier de Noord Brabandsche grenzen was overgetrokken , had de Stedelijke Regering van Breda reeds een ontwerp van Capitulatie opgesteld , en een zijner leden daar­mede naar 's Gravenhage gezonden , maar de Stadhouder keurde dit ten hoogste af, en gelaste den Beveihebber oin de vesting tot bet uiterste te verdedigen , en niet over te geven dan wanneer eene bruikbare hres in den kapitalen wal zou zijn geschoten. Ondanks deze uitdrukkelijke hevelen , werden de noodige maatregelen van voorzorg niet genomen , en gal de Beveihebber blijken van verre­gaande nalatigheid en pligtverzuim , ofschoon niet ontkend kan worden , dat de vesting reeds sedert eenigen tijd in gebrekkigen staat • en de bezetting van naauwelijks 1600 man veel te gering was , om de uitgestrekte buitenwerken te verdedigen. Didat den 22sten Februarij , hij de eerste opeisching de overgave geweigerd was , werd de stad gedurende eenige uren beschoten , hetgeen, met nadruk beantwoord zijnde, de staking van het bombardement- ten gevolge had maar toen het vuur van den vijand den volgenden morgen hervat , en eene tweede opeissching gedaan was , werd de vesting den 25sten Februarij , op voorstel van den Beveihebber en met. goedvinden van den krijgsraad, overgegeven , zonder dat aan de verdedigingsmiddelen schade was toegebragt , noch gebrek aan oorlogsvoorraad , of levensonderhoud bestond. Heft gevaar van op­roerige bewegingen under de burgerij , • uit hoofde van verstandhou­ding der tegenstadhouderlijke partij met den vijand, schijnt , bij de weinige hoop op ontzet , voornamenlijk hiertoe te hebben doen be­siuiten , terwiil de voordeelige voorwaarden door den vijand aange­boden insgelijks te veel in aanmerking werden genomen; de bezet­ting trok uit met behoud harer wapenen en alle teekenen van 1701 krijgseer en haar werd vrij gelaten , om den Linde te dienen. intusschen verwekte de overgave van Breda groot tnisnoe­gen ; de Bevelhehber weld opontboden en dadelijk naar het Pro­voosthuis der Generaliteit gehragt , met bepaling, dat hij voor eenen buitengewonen Hoogen Krijgsraad zoude teregt staan. Bij een vonnis door dezen , den 4den Junij 1793 uitgesproken , werd Bylandt vervallen verklaard van alle zijne militaire charges , en veroordeeld om met het zwaard over het hoofd gestraft en voorts in levenslange gevangenis te worden gehouden. • De Stadhouder verleende kwijtschelding der straf van het zwaaijen met het zwaard over het hoo(d. Van Bylandt overleed in 1819 en was den Odell October 1765 geiiuwd met Anna Baronnesse van der Duyn, bij wie hij vijf zoons en twee doehters erwekt had. onder zijne zoons waren:Willem Frederik Graaf van Bylandt en Jan Carel Graaf van By­landt, die later volgen. Ilij had onderscheidene bioeders , die bier te Laude in hooge betrekkingen waren , als : Carel Neom a­gus Johan Frederik Lodewijck Graaf van B .vlandt, wegens Gelderland gecommitteerd in de vergadering der 'Staten Generaal , daarna in de Generaliteits-Rekenkamer en later in het Collegie der Adrniraliteit op de Naas, Frederik Christoffel Willem ?Lod ew ij k Graaf van B y 1 a n d t , Generaal-Majoor der Infanterie ; •acob Christoffel Otto Graaf van By landt, Luitenant-Ge­neraal der Kavallerie; Sigismu.nd Conrad R oe I em a n Graaf van Bylandt en Hendrik Willem Graaf van Bylandt, die beiden • east in Militaire dienst waren , en later wegens Gel­derland zitting hadden in de vergadering der Staten-Generaal. Zie Nederl. Jaarb. 1793 , bl. 230, 346, 510, 713, 989, 1660— 1717; Vaderl. Hist. ten very. op Wagena a r , D. XXV. bl. 393 — 402; D. XXVL bl. 104-109; C. v a n der Aa, Gegchied. van den Oorl. 1793-1800, D. I. bl. 344, 348-351; de zelide; Leven van Willem V, D. IV. bi. 350-355; Bosscha, Heldend. te Land, III. bi. 16-24. BYLANDT-HALT (FREDERICK SIGISMUND Graaf vAN), Ileer v an Halt, Keekem, Bitumen, Duffelwaard, enz., eon neef van den voorgaande en won van R o e I em an Ferdinand., Graaf van Bylandt-Halt en van Anna Cornelia,.Baronnesse van F r ie sheim, geboren in 1749, was jong in zeedienst getreden , en tot in 1777 als Kommandeur in het gevolg van den Ridder J an 11 en drik van Kinsber gen toen deze in Junij van dat •Oar een Verbond van vrede met den Keizer van Illarokko sloot. Vervolgens was hij Vlag-Kapitein hij zijnen oom , den Schout bij Nacht van Bylandt , tijdens de hierboven bedoelde ontmoeting tusschen deze en den Commadore Fielding en onderhandelde met veel beleid , doch te vergeefs, met den Commodore. Toen Engeland in 1780 , den oorlog aan het Gemeenebest verklaarde , en de Admiraal Rodney bevel had bekomen , om de vijandelijkheden tegen de Nederland­ache Bezittingen in West-Indic te beginnen met zestien scitepen 1702 van Linie en eenige fregatten , was te St. Eustatius slechts een oorlogschip van den Staat , de Mars van 36 stukken en bemand met 250 koppen, gevoerd door B y l a n d t , die , onverwachts aan• gevallen , na het vuur van twee Engelsche linieschepen van 80 en 64 stukken beantwoord te hebben, tot overgavesenoodzaakt was. Zijn gedrag, op last van den Stadhouder door eenen hoogen Zeekrijgsraad onderzocht zijnde , werd hij vrijgesproken. In 1784 vergezelde hij den Schout bij Nacht van K in sberg en naar de lYliddelandsche zee , en mogt diens openlijke goedkeuring verwerven toen hij op het denkbeeld was gekomen, om tafels te maken ten einde den afstand der schepen ie bepalen. Hij staat desgelijks .genoemd onder die Zee-Officieren , welke met veel ernst en ijver op het koperen der oorlogschepen aandrong , lets dat destijds nog gees algemeenen bijval vond. Ook behoorde hij met zijnen oom , den Schout bij Nacht v an Bylandt, de Kapiteins Willem May, Jan Hendrik van Kins­bergen en Balthazar Constantijn Smissaertoot de Commissie bestemd om eene veilige legplaats vbor de oorlogschepen , bij ijsgang te vinden , zoodat zil niet ieder najaar behoefde naar Amsterdam te worden gezonderi. Men bepaalde daartoe eene plaats omtrent de Zijp , bewesten het eiland Wieringen , waar de schepen enkele winters veilig lagen. Later werd daartoe het Nieuwe Diep als ge­schikter aangewezen. In 1792 voerde B yl a ndt, als Kapitein op het schip Gelderland , in de Middellaridsche zee , het bevel over een eskader van zeven oorlogschepen , waarmede hij in 1792 op de rode van Vlissingen terugkwam. In het begin van het vol­gende jaar lag hij op de Schelde ter bescherming van -Zeeland en had met den Kapitein H a r i n g m a n het plan gevormd om de forten Lillo en Liefkenshoek te vermeesteren , hetwelk , bij gebrek aan soldaten , onuitvoerbaar Week. Hierop werd hem in April 1793 het kominando over 's Lands zeemagt in de Noordzee op­gedragen , met last om de Oostindische retourvloot naar bet Vader­land te geleiden , doch daar deze om de Noord gestevend was en behouden binnen was gekomen , werd Bylandt met zijn vlootdeel opontboden. Daarna werd hem het gebied over eene der divisien ter bescherming van de Zuiderzee toevertrouwd , maar toen de Stadhouder in 1795 naar Engeland vertrok , volgde Bylandt den Prins als Adjudant. Reeds vroeg werd hij gerekend onder de jonge Zee-Officieren bezield met geestdrift voor hun vak , en hij behoorde later onder degenen , die ijverig medewerk'en tot verbetering der Marine , in­zonderheid door de herstelling van de destijds geheel verwaarloosde kriigstocht , het verbeteren der dienst , het aankweeken van eenen krikshaftigen geest op 's Lands vloot , en door het bestrijden van vooroordeelen tegen de toepassing van nuttige uitvindingen. In een gesehrift door hem naamloos uitgegeven onder den titel van: Eenige bedenkingen over de Zeemagt van de Republiek , hetoogde hij de noodzakelijkheid van het in dienst houden van 1703 een vast korps Zee -Officieren , tot welken maatregel , eindelijk in 1792 op voordragt van den Stadhouder werd besloten. In zijn Vaderland teruggekeerd , was Bylandt onder de Rege­ring van Koning Lo d e w ij k Napoleon, die hem veel achting bewees, Lid en in 1807 en 1808, Voorzitter van het Wetgevend Ligchaam. Na de omwenteling van 1813 werd hij benoewd tot Staatsraad, Vice- Admiraal en Kommandeur der Alilitaire orde. Gehuwd met Suzanna Theresia Maria liartsinck is hij in 1824 kinderloos overleden. Hij was seders 1822 Lid an het Provinciaal Utrechtsch Ge­nootschap van Kunsten err Wetenschappen. Zijn broeder Carel Alexander Godtried Graaf-van Bylandt, geboren in 1750, was Generaal-Majoor der Infanterie, Groot-Majoor van Zutphen, Adjudant-Generaal van den Ertprins v an Or anj e onderscheidde zich in het gevecht bij Lannoy den 27sten Augustus 1793 en overleed to Bet.* in 1809. Zie Nederl. Jaarh. 1781, bl. 787, 1783, bl. 1911, 1793, bl. 1514; Vaderl. Rust. ten very. op Wagenaar, D. III. bl. 239 en 240 , D. XXVI. bl. 14, 16 , 25, 281 , 287, D. XXVII. bl. 423 , 430 en 431; oeuf ft , Inval der Franschen iss ons Land, D. 1. bl. 166; C. van der Aa, Leven van Willem V, D. IV. bl. 448; C. de Jong, Tweede Reis naar de Midd. zee , hi. 316; Lodewijk Napoleon, Geschiedk. Gedenkst., D. I. bl. 213 , D. II. bl. 126, 256 ; St u a r Vaderl. Ilist., D. IV. bl. 87 en 88; Algern. Konst- en Letterh.1822, D. II. bl. 117; van Kampen, de Nederl. buiten Europa, D. III. W. 281; van Hal I, Leven van Ki nshergen, hI. 61 , 138; d a Jon g e, Nederl. Zeew., D. V. bl 443 , 517-528, 671, D. VI. St. I. bl. 281 , 389, 417, 415, 467, 498, 51.8 562, Mt inedegedeelde berigten aangevuld. BYLANDT (CHRISTIAAN RIJNOLD VAN) zoon van S i g i s m u n d Coenraad Roeleman, Graaf van Bylandt, Beer van Leede, Lienden en Oudenwaerd en van Maria van Wijhe van G e l der malse n, geboren in 1715, was eerst Officier bij de llol­landsche Gardes, later Kolonel der Infanterie, in welke hoedanig­heid hij den posten-oorlog in Vlaanderen in 1793 bijwoonde. Toen de Franschen den Eden September van dat jaar de poster'. to Roncq en Messines aanvielen, was het Bylandt die hen ter eerst­gemelde plaatse terugsloeg en toen de vijand den 12den dier zelide maand hunnen aanval hervatte, waren ook de Jagers van B y-la n d t onder degenen die hem terugwierpen. Na de omwenteling van 1795 verwijderde hij zich uit de dienst en hij overleed on­gehuwd in 1812. Zie Bosscha, Nedrl. Heldend. to Land, D. Ill. bl. 73 en 75, uit medegedeelde berigten aangevuld. BYLANDT (WILLEM FREDERIK Graaf VAN), zoon van AI exander Graaf van Bylandt en van Anna Baronnesse van der Duyn, geboren den 5den Junij 1771, was in 1790 Tweede Luitenant met 1704 den rang van Kapitein in de Lijkotnpagnie van het Regiment Hollandsche Gardes te voet , maakte de veldtogten van 1792 , 1793 en 1794 mede en woonde de veidsiagen van Werwick , Menen , Fleurus dnz. hij. Na de omwenteling van 1795 verliet hij de dienst , om zich te vervoegen bij het rassemblement van den Prins van Ora nj e te Bremen. Toen dit rassemblement nog dat zelfde jaar niteen ging, begaf hij zich in Engelsche dienst en werd Escadrons-Overste bij de Jagers te paard van Romp es c h. Later werd hij met die Jagers naar West-Indie gezonden en be­yond zich in 1797 bij den aanval op en het vermeesteren van het eiland Trinidad op de Spanjaarden , bij welke gelegenheid hij zoo vele blijken van moed en ervarenheid gal, dat hem het Op­pergezag over het eiland Antigua werd toevertrouwd. Tijdens het ttitbarsten van den opstand in lerland , in 1800, werd hij tot Luitenant-Kolonel en Kornmandant benoemd van het Kavallerie Re­giment , waarbij hij vroeger gediend had , en ondersscheidde zich onder anderen in den slag te Balten-Mock. Bij den vrede van Amiens in 1802 verliet Wei de dienst en begat' zich naar zijne goederen bij Breda. Na de omwenteling van 1813 in de gelede­ren van het Nederlandsche Leger teruggekeerd , werd hij tot Lui­tenant-Kolonel van . een Regiment , kort daarna tot Kolonel en den 13den Mei 1815 tot Generaal-Majoor benoernd en woonde in dien rang den slag van Waterloo , aan het hoofd van de eerste brigade der tweede divisie onder den Luitenant-Generaal Baron de Pe r­ponch er bij. Deze brigade was gedurende een gedeelte van dien slag , in eene vooruitspringende stelling , blootgesteld aan een zeer moorddadig geschutvuur van den. vijand , dat reeds groote ver­woestingen in hare gelederen had aangerigt , toen zij voor de over­magt der Franschen moest terugwijken , maar spoedig eenigermate hersteld , weder deel nam aan het geveeht , inoedig aangevoerd door B y la n d t , die daarbij eene wonde bekwam en diensvolgens zijn Regiment moest verlaten , waarbij hij echter reeds in Julij te­rugkeerde , terwijl hem het bevel over de geheele divisie werd op­gedragen toen de Generaal Baron de Per pon cher weder als Ge­zant naar Berlijn vertrok. Kort nadat hij met de divisie in het Vaderland was teruggekomen , werd hij tot Provinciaal Komwandant van Zuid•Braband benoemd, in welke betrekking hij nog werkzaam was , toen te Brussel het oproer uitbrak , dat. door werkeloosheid of zwakke middelen van tegenstand spoedig aangroeide, en ten gevolge waarvan , na eene vruchtelooze poging om het koninklijk gezag door gewapende magt te herstellen , deze genoodzaakt werd de stad te ontruimen , terwijl de opstand zich weldra over alle de zuidelijke gewesten uitbreidde. Den 24sten November 1830 op nonactiviteit gesteld , wend Byla ndt in 1840 gepensioneerd. In 1843 werd hem den rang van Luitenant-Generaal vereerd. • Hij was Grootkruis van de Koninklijtie Orde van de Kroon van Beijeren , Kommandeur van de Guelphenorde en Ridder der derde klasse van de Militaire %Vi!lemsorde. Eerst gehuwd met Mary 1705 ugh es, dochter van den Engelschep Admiraal Sir C hristiaan Hughes, Baronnet, die hem vijf zoons en gene dochter schonk later met A spasia C raa n, voor haar huwelijk , wegens hare uitstekende schoonheid te Brussel la belle Hollandaise genoemd, bij wie hij twee zoons en twee dochters verwekte. Van hem zien het licht: erhaal van het oproer te Brussel op den 25sten Augustus 1830 en volgende dagen. 's Hage 1830. gr. 8°. Antwoord op de artikels van de Heeren din thing en Everts, en den Directeur- Generaal van Oorlog , wegens zijn verhaal van het oproer te Brussel. 's Hage 1831. Zie, behalve zijne beide genoetnde werkjes, Biogr. Nation.; S c Ii c I­t e En a, Laatste Veldt. van Napoleon Buonaparte, Bijl. bl. 10 , 81, 135; Bosscha, Nedrl. Heldend. te Land, D. III. bi. 445, 461 , 487, 492, 493, 496, 551-578; de zelfde, Het Leven van Willem I], bi. 292, 472. BYLANDT (JAN CAREL Graaf VAN), broeder van den voorgaande, geboren den 5den Januarij 1776 , werd in 1792 aangesteld tot Brigadier in de Lijfwacht van den Prins van Ora nj e. In 1795 uit de dienst ontslagen, begaf hij zich naar Osnabruck , bij de vereeniging van gewezene Officieren onder Prins Fr e d er i k, en toen dit rassemblement, ingevolge de bevelen van Pruissen , ge­noodzaakt werd uiteen te gaan , bragt hij eenige tijd door aan de Hoogeschool te Leipzig. Nadat hij onder de Regering van L o d e w ij k Napoleon ge­weigerd had weder in Militaire dienst te treden , werd hij in 1807 benoemd tot Gezant te Munchen. In 1813 voegde hij zich bij hen , die de herstelling van het Huis van Or an j e bewerkten , en hielp onder anderen eene vrijwillige lijfwaclit te paard oprigten. Daarna bekwam hij eene betrekking aan het Hof terwijl hij ins­gelijks gekozen werd tot Lid der Provinciale Staten van Holland en van het Collegie der Gedeputeerde Staten in Zuid-Holland en later benoemd is geworden tot Lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Hij was gehuwd met 0 t tel in e Agnes C a­tjh arina Gravinne van Limburgg S ti rum, is den 27sten Julij 1841 • te 's Gravenhage overleden en liet na twee zoons. De oudste Eugene Jean Alexander, Graaf van Bylandt, ge­boren den isten Julij 1807, werd in 1859 , op zijn verzoek eervol ontslagen , als Commissaris des Konings in de provincie Zuid-Holland. Zie Lou is Napoleon, Docum. Bist. , Torn. III. pag. 227 ; H. Bosscha, Geschied. der Nederl. Staatsomw. , St. 11. bI. 25 ; Sie­gen bee k, Gescliied. der Burgerw., bl. 242. BYLER (HENDRIK CAREL VAN) Of HENRICUS CAROLINUS a BYLER , zoon van Johannes Carolinus van Byler, eerst Predikant te Wolvega en naderhand te Iloogezand, die den toenaam van B y-1 e r aannam , naar zijn vrouws vader H e n d rik van Byler, ivas 1706 voortgesproten uit een_ aartaienlijk geslacht wiens afstamtnelin­gen de aanzienlijkste eerambten, onder de Ridderorde van Malta en in de Regeringen van Gelderland en Utrecht bekleed hebben , en werd geboren te Wolvega den isten November 1692. Hij genoot van zijnen vader het eerste onderwijs in de beginselen der weten­schappen en geleerde talen; werd vervolgens te Lingen ter schole besteld, alwaar hij, de lage klassen spoedig doorloopen zijnde, eenige tijd het onderwijs aan de Hoogeschool genoot ; en van daar naar de Akademie van Groningen vertrok, van waar hij , na onder de Hoogleeraren Otto Verb•uggen, Michael Rossal en Adam M ens o 1 s i n k, eenen goeden voorraad van geleerdheid opgedaan te hebben , zich naar de Leidsche Hoogeschool begaf, orn aldaar de onderwijzing van Johannes a Mark, Johannes Wesselius, Franciscus Fabritius en Jacobus Perizonius te genieten. Nadat hij den lsten April 1715 Proponent was geworden, werd hij in 1719 Predikant te Scherpenzeel in Friesland , welk beroep hij den Eden Augustus van dat jaar aanvaardde, bier verbleet hij tot in 1722 , toen hiiwnaar Nijkerk-Oldekerk-en-Faan in Groningerland vertrok, alwaar hij stond tot in 1735, wanneer hij verplaatst werd naar Oosterhesselen in Drenthe; na hier vier jaren verbeid te hebben, kwam hij ten" jare 1739, te Gieten, mede in Drenthe, alwaar hij den 23sten Julij 1756 overleed. Byler was gehuwd geweest met Wein a 0 verwal, bij wie hij zeven kinderen verwekt had, van welke alleen drie zoons den vader hebben overleefd , zijnde de oudste geweest Predikant te IJperen , en als emeritus den 15den Mei 1792 overleden ; ter­wijl de tweede zich tot de krijgsdienst begaf, en de jongste Med. Doctor te Groningen is geweest. De lettervruchten , die deze kundige Leeraar door den druk heeft algemeen gemaakt, zijn: Somnium. Gron. 1718. 4°. Predikatie over Maleachie IF vs 2. Gron. 1719. 4°. Over de sterite van het Rundvee. Gron. 1719. 4°, tweede druk 1730. 8°. Fasciculus librorurn rariorum, acc. Cato pastoralis. Gron. 1730. 8°. Heylige lifengelstoffen. Gron. 1730. 8°. Over de grutvelijke zonde van Sodoma. Gron. 1731. 8°. H. Witzii Schediasme Theologiae Practicae. G. M e y er Weegschale des Heiligdoms. Gron. 1731. 8°. Libellorunt rarzorum partim editorum partim ineditoruns fasciculus primus , continens: Jos. T e i x e r a e de Portugaliae ortu etc. compendium. Friderici Henrici, Bohemorum Regis. Friderici prosapia etc. G e o. J o h n i i Oratio de fundatione et conservatione dcade­ miae Beidelbergensis. Groningae. 1733. 8°. 1707 B yler was een hevig ijveraar voor het Huis van Or an j e. Bekend is daaromtrent deze bijzonderheid hij kondigde den Eden October 1748 van den Predikstoel af,, dat hij den volgenden Zondag (13 October) eene Redevoering doen zou : » die nooit voorheen verhan­» deld was en mogelijk nawaals niet weder voorgesteld zou worden." Hij predikte dien dag over Prediker I vs. 16 en 17, daarbij uitbundig uitweidende in den lof van het Huis van Ora nj e en met geweld alien aansporende om de erfelijke verhefling in de provincie Drenthe , even als in andere provincien tot stand te brengen , terwijl hij de andersgezinden uitkreet voor kwalijkgezin­den en heerschzuchtigen. By ler bragt, zoo hierdoor als door an­dere middelen , in Drenthe veel toe tot de verheffing van W i 1­1 e m IV tot Erfstadhouder enz. Zie Engelsm a, Volgl. van Predik. der Class. van Zevenwouden, bl. 277; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande , bl. 30 , 33 ; de Chaknot, Biogr. Woordenb. ; Glasius, Godgel. Arederl, uit medegedeelde berigten aang,evuld. BYLERT (JOAN) , geboren te Utrecht in 1603 , was de zoon van eenen Giazenmaker,, die tevens ook de Schilderkunst beoefefide; en wij wetdn verders niet veel meer van hem , dan dat hij in zijne jeugd van een slordig levensgedrag is geweest , doch tot jaren van onderscheid gekomen zijnde, niet alleen bedaarde maar zelfs ten voorbeeld van naarstigheid verstrekte. Hij schilderde meestal kleine stukjes , doorgaans met een of twee beeldjes , verder met veel bijwerk gestoffeerd , en van een lieffelijk koloriet. Zijn kunst­werk trok de aandacht van de buitenlandsche Hoven , waardoor er zeldzaam schilderijen van hem in de Nederlanden voorkomen. In het Museum Boymans te Rotterdam treft men van hem aan: Eene vrouw , in de linkerhand eene diamanten slot hou­dende. Zijn portret gaat in plaat uit , gegraveerd door Pieter Balla i. Zie Houbraken, Schoub. der Schild. en Schilder., D. I. bl. 235; de Chat mot, Biogr. Woordenb.; Cattil. der Schilder. enz. in het Museum te Rotterdam , bl. 11; Wonder, Alphabetische Lijst van &Winders en Beeldhouwers. BYLEVELD (CASPARUS), zoon van Casparus Byleveld en van Susanna Mar i a van Heck, geboren den 20sten Decem­ber 1755 te Leiden , waar zijn vader Geneesheer was , legde zich aan de Hoogeschool te Leiden op de Regtsgeleerdheid toe en wend, na in het jaar 1776 tot Doctor in die wetenschap te zijn bevor­derd , den 17den Februarij 1785 Pensionaris van Purmerende en den 3den October 1786 Pensionaris van Gorinchem en was in 1787 wegens die stad Afgevaardigde ter Staats-Vergadering van Holland , toen er , uit hoofde van het aanrukken der Pruis­sen , werd voorgesteld om die Vergadering naar Amsterdam te verleggen. Aangezien Byleveld wegens Gorinchem alleen tegenwoordig was , vond hij om meer dan eene rede zwarig­heid , om zonder uitdrukkelijken last van zijne zenders voor of 1708 tegen dit verleggen eenen raadslag uit te brengen , en betuigd dat hij zich niet zou aankanfen tegen het besluit, hetgeen in de­ zen .mogt genomen worden , hoe dit ook zijn mogt , doch door eenen bode daarvan aan de Stads-Regering kennis geven , ten einde van hare bevelen, hoe zich hierin te gedragen , te worden vow.- zien. Toen hij echter kort daarna de tijding ontving dat Gorin­ chem door de Pruissen was ingenomen, beyond hij zich in, Been geringe verlegenheid doch besloot , toen de Gedeputeerden van Am­ sterdam aanmerking maakte over de verschijning van eenen Gede­ puteerde uit eene stad die in 's vijands handen was, niet meer ter vergadering te verschijnen en begat zich uit 's Gravenhage naar Leiden. Na de omwenteling van 1787 te Gorinchem teruggeko­ men , vond hij zich van zijne bediening ontslagen. Hij verdedigde in een breedvoerig vertoog, bij de Regering ingediend, _zijn ge­ houden gedrag , en verzette zich tegen de beschuldiging , dat hij , in meer dan een opzigt , niet zou voldaan hebben aan den last hem als Pensionaris gegeven. Hij beklaagde zich voorts van niet alleen on­ verhoord , zonder eenige gelegenheid gehad te hebben , orn zich te verdedigen , maar zelfs zonder behoorlijk onderzoek van zaken, vet , oordeeld te zijn. Alles vruchteloos , zijn lastbrief als Pensionaris werd ingetrokken. Nu leefde hij , ambteloos tot hij na de omwen­teling van 1795 werd aangesteld tot Raad in den Hove van Justitie van Holland en Zeeland. Vervolgens werd hij in 1811 President van het Keizerlijke Geregtshof te Gravenhage , en in 1813 als zoodanig geconiinueerd bij het Hooge Geregtshof der Vereenigde Nederlanden. In 1814 en volgende jaren rnaakt,e hij deel uit van onderscheidene Commission tot het ontwerpcn van eene nieuwe Burgerlijke Wetgeving. In 1817 werd hij benoemd tot Bidder der Orde van den Nederlandschen Leeuw. Nij overleed den 5den Januarij 1820 na gehuwd te zijn geweest met Elizabeth Maria van Zwieten, bij wie hij zeven zoons en vier dochters verwekte. Een zijner zonen was: A d r i a a n B y­leveld, die hieronder volgt. Van hem ziet het licht: Bet Gedrag van Mr. C. By le v e l d, Oud-Pensionaris der Stad Gorinchent, voor zoo verre hij , uit hoofde van it zelve, door de Regeering van gemelde stad, van zijne Bedieniny is ontslagen geworden , verdeedigd , in eene Nemorie, door den­zelven aan welgemelde Regeering bij Request gepraesenteerd. Gor. 1788. Zie , behalve die Illemorie , Vaderl. Hist. ten very. op Wagenaar, D. Xv. bl. 186-193 , D. XXI. bl. 71 , D. XXX. hi. 26 , uit familie­papieren aangevuld. BYLEVELD (Commis GERRIT), won van Jan B y I e v e I d en van Jacoba Johanna Godin, geboren te Vere den 18den September 1765, werd , na dat de omwenteling van 1795 in Holland haar beslag had gekregen, wegens Zeeland afgevaardigd ter Algemeene Staatsvergadering, kort daarna tot Pensionaris van 1709 Vere benoemd en nog in hetzelfde jaaF tot Provisioned' Represen.: tant van het yolk van Holland verkozen. Hij hielp in het col­gende jaar een plan van Gewestelijk Bestuur ontwerpen. In 1797 werd hij aangesteld tot Lid van bet Departernent van Finantien en onderzoek in Zeeland en in dat zelfde jaar zag hij zich benoemd in eene commissie om de vervaardigers der Staatsregeling door de sterkste drangredenen tot het besroedie.en van dat werk aan te dringen. Bij de otnwenteling van den 22sten Januarij 1798 werd hij in verzekerde bewaring genomen , doch na de omwenteling van den 12den Junij van dat zelide jaar werd hij weder op vrije voe­ten gesteld. Vervolgens werd hij in 1805 Lid van den Raad der Finantien in Zeeland , in 1807 Assessor van den Landdrost in dat gewest , in 1810 Maire der stad Middelburg , in 1814 Burgemees­ter Bier stad , in 1815 Lid der Tweede Kamer van de Staten-Generaal en in 1835 Lid der Eerste Kamer. Hij overfeed te Middelburg den 2den Junij 1849, bij zijne echtgenoote , Vrouwe Cornelia van Goethem, nalatende twee zonen, J ohann es Byleveld, Lid der Provinciale Staten van Zeeland te Middel­burg en Francois Pierre Byleveld, Burgetneester te Nijmegen. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wagenaar, D. XXIX. bl. 110, 125, 126, 336, D. XXX. bl. 30, D. XXXVI. bl. 36, D. XXXVIII. bl. 200, 201, D. XXXIX. bl. 119, tilt medegedeelde berigten aange­void. BYLEVELD (ADRIAAN), zoon van Casparus Byleveld en van Elizabeth Maria van Zwieten, 'rehoren te 'sGra­venhage den 12den Maart 1787, werd ais Tweede Luitenant, den 29sten October 180-i, geplaatst bij de 2e kompagnie van het korps Rijdende Artillerie. A Is Eerste Luitenant bij de le kompagnie, waarover de Kapitein Hogerwaard, later van B r i e n e n van 0 os ter um , bevel voerde, was hij in 1816 in het Kamp te Zeist , daarna onder de Generaals Michaud en Gr a n dj ean, behoorende tot het 8e legerkorps onder Mor tier, maakte die kompagnie den veldtogt in Zweedsch-Pornmeren en Pruissen mede. Den 16den'Apri1 1807 , het bevel voerende over twee houwitsers van die batterij , rukte B y l e v el d bij Sprengvelde tegen de Zweden op. In den slag van Friedland den 14den Junij 1807 , waarin deze bat­terij zich zoo bijzonder onderscheidde , had B y l e v e l d weder de twee houwitzers onder zijn bevel, waarmede hij den vijand bijzon­der groote verliezen toebragt , zoo als den Maarschalk Mortier zelf getuigde. De batterij werd daarop geplaatst bij de divisie landsche troepen onder du Monceau, waarvan het hoofdkwartier te Hamburg was. Zij was later tegenwoordig bij het beleg van Straalsond den 19den Augustus 1807 en. nam voorts deel aan alle verrigtingen der Nederlandsche divisie onder den Generaal G rat i en. Den 5den Junij 1808 werd Byleveld tot Tweede Kapitein bij de Risidende Artillerie bevorderd en werkte in dien rang mede tot den nederlaag van den Pruissischen Majoor Sch i I I 1710 op den 31 step Mei 1809. • In . Augustus van dat jaar in het Va-derland teruggekeerd , nam hij met zijne kompagnie deel aan de verrigtingen der Hollanders in Zeeland tegen de Engelschen. Byleveld, die na de inlijving van ons Vaderland in Frankrijk in 1819 was geplaatst bij den Staf van den Inspecteur-Generaal der Artillerie de Laul o y werd den 18den Januarij 1811 benoemd tot Bevelhebber der batterij, vroeger genaawd N0. 3 der Holland­sche armee in Spanje , en nacre , den 26sten Junij 1811 dat bevel te Guadix bij Grenada over. Met het leader van die batterij trok hij over Bayonne en Valence naar Maintz en van daar op last van den Keizer naar Silezie , waar hij den 27sten Junij 1812 met zijne­geheel zamengestelde batterij werd ingedeeld bij het 2e Kavallerie­korps van den Generaal Se bast iani, en nam deel aan alle de voorname verrigtingen van dat jaar. In den slag op den Dennewits­berg, den Eden September 1813, werd Byleveld door eene lanssteek in de linkerhand en de schouders gewond en gevangen genomen. Voor zijn gehouden gedrag in dien veldtogt werd hij benoemd tot Ridder der Orde van het Legioen van Eel.. Uit de krijgsgevan­genschap ontslagen en in Nederland teruggekeerd werd hij na 1814 weder als Kapitein bij de Rijdende Artillerie geplaatst en als Kom­mandant der batterij N. 2 ingedeeld bij de Tweede divisie van het Nederlandsche leger te velde. Hij en de zijnen onderscheidden zich bijzonder bij de gevechten bij Frasnes en Quatre-Bras den 15den en 16den Junij , in der) veldslag bij Waterloo stood hij met zijne batterij in de eerste linie op den regtervleugel van de Tweede divisie links van de hoeve la Haye Sainte, tegen de stelling der hoogte voor Mont St. Jean en nam een zeer werkzaam aandeel aan dien slag. Ter belooning van zijn destijds gehouden gedrag werd hij benoernd tot Ridder der Militaire Willemsorde voerde klasse. B y I e veld volgde met zijne batterij de Tweede divisie naar Frank­rijk en trok later daarmede terug tot Antwerpen , waar de batterij Rijdende Artillerie toen was geplaatst. Den 26sten Februarij 1819 bevorderd tot Majoor bij dat korps, bleef hij daarbij tot den 18den Julij 1824, toen hem als Luite­nant-Kolonel het bevel werd opgedragen over het 3e batailjon VeIdartillerie , waarover hij later als Kolonel het bevel voerde, tot dat hij den isten Januarij 1841 met den rang van Generaal-Majoor gepensioneerd werd. Hij overleed te 's Hertogenbosch na 1850. Zie Scheliema, Laatste veldt. van Napoleon Bu on a-p ar t e , hi. 95, LT. 93 ; B o s s c h a , Neerl. Beldend. te Land, D. III. LI. 454, 459, 460, 487, en vooral van Sypesteyn, Ge­schied. van het Regem. lVederl. Rijdende Artill. , diee, vvij bier ge­volgd zijn. BYLEVELT (JouANNEs VAN), geboren te Utrecht en Eerste Pas­toor of Missionaris van 's Gravenhage , werd tijdens het uitbarsten der oneenigheden tusschen den Apostolischen Stedehouder Pieter Codde en den Roomschen Stoel , hetwelk de afscheiding der Roomsch Katholijke van de Oude Clerezy ten gevolge had , belast 1711 van wege den Staat ocn de dagvaardingen voor uitlandsche regtban­ken te doen ophouden. Later werd hem door de Pausselijke Nun­tius te Keulen opgedragen om de door C o d d e aangestelde Pries­ters voor zich te dagvaarden , doch deze wilden de volmagt van 'B ylevel t niet erkennen , weigerden op de gevraagde punten te, antwoorden en beklaagden zich over hem aan Gedeputeerde Staten , die Bylevelt in Augustus 1717 voor zich ontboden, en hem geboden , den Nuntius en den Internuntius te Brussel te schrijven dat zij het dagvaarden zouden staken , onder bedreiging van anders uit de provincie gejaagd te worden. Bylevelt voldeed hieraan niet , maar werd den 2den October 1717 door den Paus tot Apos­tolischen Stedehouder over de Vereenigde Nederlanden aangesteld. Hierop werd hij door het Provinciale Hof van Holland, dat Co d de de hand boven het hoofd hield , uit de provincien Holland , Zee­land en West Friesland gebannen en daarenboven beslagen in de boete van 2000 gulden en in de kosten van de Justitie. B y 1 e v e I t aanvaardde des niet te min de hem opgedragen waardigheid , maar vestigde zich te Utrecht en later te Arnhem. Zie Hoynck van Papendrecht, Hist. der Utr. Kerk , bl. 88-92. BYMHOLT (TilEononus), gehoren te Groningen omstreeks 1711, werd na volbragte studie aan de Hoogeschool te Groningen in 1738 Predikant te Noordhorn. in Groningerland ; in 1742 van daar beroepen naar Metslawier in Friesland , verbleef hij aldaar tot in 1743, toen hij naar Anjum vertrok ; terwijl hij hier stond was hij in 1743 Scriba van het Synode te Bolsward en in 1750 van het Synode te Harlingen. Vervolgens in 1756 naar Strijen , onder de Classis van Dordrecht beroepen, werd hij in 1776 eme­ritus en overleed te Delft den 7den Januarij 1787. Van hem zien het licht: Bondel van dertien Leerredenen bij verscheide gepaste gele­gentheden uitgesproken voor de Gemeente Godts te Anjum. Amst. 1757 en 1760. 2 deelen. Leerreden over de Heiligmaking. Gron, 1775. Zie Columba en D r ea s, 1V aural, der Predik. in de Class. van Dokkum , bl. 21, 138; van Abkoude en A rren berg, IVaamreg, • van JVederd. Boeken; Brucherus, Gedenkb. van stad en Lande, H. 194 , nit medegedeelde berigten aangevuld. BYNAEUS (ANTHONY), werd te Utrecht geboren den Eden Angus: tus 1654. Doordien hij van zijn vroegste jeugd of aan veel ge­neigdheid voor de wetenschappen liet blijken , bestemden zijne ouders hem tot de studie. Na de !age scholen doorloopen en goede vor­deringen in de Latijnsche en Grieksche talen gemaakt te hebben , beoefende hij de Geschiedenissen en Oudheden onder opzigt van Jan Georg Gra ev i u s, die, door des jongelings vlugheid en weetlust ingenomen , eene warme genegenheid voor hem opvatte , en zich buitengemeen aan zijne vorderingen liet gelegen liggen ; ook zorgde deze geleerde man , dat hij reeds vroegtijdig in kennis 1712 geraakte met Da ni el llei ns i u s en andere lieden van kunde; B y n a en s zich tot de Godgeleerdheid bepaald hebbende , beoefen• de, onder toezigt van Johan L e u s d e n , de Hebreeuwsche , Syri­sche , Chaldeeuwsche en andere Oostersche talen, alsmede de Joodsche Oudheden; ook Iegde hij zich toe op de Wijsbegeerte, ofschoon hij daar minder werk van maakte dan van andere weten­schappen. In de Godgeleerdheid , zijn eigenlijk hoofdvak , genoot hij bet onderwijs van den Hoogleeraar Frans Burma n. Zijn Akademischen loop voleind hebbende , verliet hij Utrecht en werd, na het ondergaan van een loffelijk examen, Proponent. In het jaar 1680 kreeg hij zijn eerste beroep te Piershil nabij Dordrecht , vervolgens in 1683 te Naarden en laatstelijk in 1691 te Deventer, in welke stad hij Brie jaren later tot Hoogleeraar in de Godge­leerdheid en Oostersche talen bevorderd werd, welken post hij aanvaardde met eene Verhandeling over den vrede in de kerk en het middel om dien te behouden (1). De Hoogeschool van Har­derwijk benoemde hem , ofschoon alwezig zijnde, tot Doctor in de Theologie en zond er hem de Bulle van thuis , den 29sten Augustus 1694. Daags daarna boden hem die van 'Utrecht de zelfde eer aan, waarvoor hij, als te laat 'kornende, moest bedanken. Bynaeus stierf te Deventer den 8sten November 1698. Bij zijne echtgenoote Johanna Gabry verwekte hij twee zoons en vier dochters. Nicolaas Byna eu s, de oudste zoon was Predikant in de Nederduitsche gemeente te Hanau , alwaar hij is gestorven. Anthony By na e u s had , door zijn aangename verkering, on­besproken zeden en zachtheid van karakter, de liefde van groot en klein tot zich getrokken. Dat hij onvermoeid was in den ar­beid , getuigen de geleerde geschriften die hij heeft nagelaten , en waarvan dechts een gering gedeelte door den druk zijn gemeen gemaakt , als: A n t. Bynaei Somniurn, de laudibus Crittces. Traj. ad Rhen. 1675 , met het volgende herdrukt in 1682 en 1695. De calceis Hebraeorum. Lib. Il. cum tabulis aeneis elegan­tissimis , et indicibus uberrimis. .4ccedit Somnium de lau­dibus critices. Dordr. 1682. 12°, veel vermeerde druk Ibid. 1645. 4°. Naardens Burgermoort. Amst. 12°. De Natali Jesu Christu, libri II Accedit Dissertatio ,de . Jesu Christi circumcisione. Amst. 1689. 4°, in 't Nederduitsch vertaald onder den titel : Over de Geboorte en Besnydenis van .1 e zu s Christus. Amst. , de tweede druk vermeerderd met eene voorrede van P. Zaunsli fe r. Amst. 1729. 4°, 's Hage 1737. 4°, welk werk eene keurige verzameling bevat , van al het merkwaardigste dat door de geleerdste Schriftverklaarders, over de omstandigheden , welke de geboorte en besnijdenis van den Heiland verzelden , is opgeteekend. (1) Oratio de pace in Ecclesia ejusque conservanda ratione. 1713 Den CX Psalm verklaard , en op Jezus Christus toegepast. Dev. 1692. 12°, herdrukt met het volgende. Amst. 1716. 13°. Silo, of verklaring over de voorzeggtng van Jakob, Gen. XLIX vs. 10. Devent. 1694. 12°. Gekruiste Christus, of verklaring over de geschiedenisse van het lijden, sterven en begrafenis onzes ileeren en Zalig­makers Jezus Christus, uit Joodsche, Romeinsche en andere Oudheden. Dordr. 1683. 4°, herdrukt 1685. 4°, nog eens in 1688. 4°, welk werk , waarin eene uitnemende geleerdheid door­straalt , door den Schrijver in het Latijn vettaald , en zoodanig vermeerderd is, dat het drie behoorlijke boekdeelen to 4° beslaat , en gedrukt is onder den titel : De Norte Christi. Amst. 1691-1698. Ook tokkelde hij somwijlen de Latijnsche Tier. Zijne beeldtenis gaat in plaat uit gegraveerd door P i e t e r Schenck 4°. Zie Saxe, Onom. Liter., Pars V. pay. 229 et 230; K o k , Vaderl. Woordenb. ; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; de Feller, Dict. Hist. ; N i e u w e n h u i s, Woordenb. van Kunst. en Wetens. , D. I. bl. 341 Algem. Woordenb. der Zamenl. ; F r a n s e n van Eck en Bosscha, het Tweede Eeuwget. van het Athen. Illustr. te Deventer , bl. 102 en 103; Biogr. Univers. ; B o u m a n , Geschied. der Geld. Hooges. , D. II. bl. 193 ; G l a s i u s, Godgel. Nederl. BYNKERSHOEK (Coartuis VAN) , zoon van Cornelis Steve n-s e n van Bynkershoek en van Sara Remeus, geboren den 29sten Mei 1673 te Middelburg , waar zijn vader koopman was en eene uitgebreide zeilmakerij had, werd 10 jaren oud zijnde op de Latijnsche scholen geplaatst, hier maakte hij in korte tijd zulke vorderingen , dat hij genoegzaam alle zijne medeleerlingen voorbij streefde , en met de eerste prijzen aan de naarstigheid toegekend , met lof bekroond werd. Daarna werd hij door zijne ouders naar de Hoogeschool van Franeker gezonden , met inzigt om hem tot Predikant te doen opleiden, waarop zijne moeder inzonderheid gesteld was; te dien einde leerde hij de Hebreeuwsche taal bij den Hoogleeraar J a cob us R hen fe r d , woonde ook het Grieksche collegie van Ni col aas Blankaart bij, en oefende zich tot uitspanning in de Mathesis en Regten. Het tweede jaar woonde hij ook de Godge­leerde lessen bij van den Hoogleeraar C a m peg i u s V i t r in g a den ouden, en Herman Alexander Ro ell, doch verwisselde die voorgenomene hoofdstudie weldra met die van de Regtsgeleerdheid , door een dergelijk geval als waardoor de beroemde Boerhave bewogen weed , zijn voornemen van Predikant te worden te laten va• ren. Bynkershoek namenlijk in zeker gezelschap zijnde, waar men op den Hoogleeraar Roell smaalde en sommige zijner gevoelens met de grootste liefdeloosheid voor ketterij en als godloos uitmaakte nam de partij van zijnen Meester op , en verdedigde die met al de 108 1714 vurigheid aan een vlag jongeling eigen; dit was genoeg om hem zelven van onregtzinnigheid verdacht te maken, en alle bevorde­ring in de loopbaan , die hij was ingetreden , te doen stremmen. Op raad van den Hoogleeraar C orne li us van Eck , die hem in bijzondere vriendschap had genomen , verwisselde hij nu van stu­die. Hoe zeer de jonge Bynk er s h oek hiermede in zijn schik was , bleek nog in het vervolg, toen hij zijne Verhandeling, de Lege Rhodia de Jactu in 't licht gaf, naderhand in zijne Opera Minora ingelijfd , in welker opdragt hij den Hoogleeraar v a n Eck, nog hartelijk dankt voor den hem gegeven raad, om de loopbaan der Godgeleerdheid te verlaten en die der Regtsge­leerdheid in te treden. Hiertoe eens bepaald zijnde, legde hij zich met alien ijver op de studie der Regten toe , tevens de middelen tot de verkrijging van andere Letterkundige Wetenschappen niet verwaarloozende. Ook gaf hij welhaast blijken van zijne vorderingen door het uitge-veti en openlijk verdedigen van zijne Verhandeling de Fundamen­tis Juris Feudalis , onder voorzitting van den Hoogleeraar S e­bastiaan Schelkens. Under den beroemden Ulrik Huber verdedigde hij menigmaal als Defendens een Akadewisch Dispuut , en kwam wederom als Auteur te voorschijn met eene drieledige Dissertatie, die hij schreef over de Lex lecta, necdunt intellecta, wordende met de laatste van deze drie in het jaar 1694 tot de Doctorale waardigheid gepromoveerd. Aldus zijnen Akademischen loop voleind hebbende, begat hij zich met der woon naar 's Gravenhage, ten einde aldaar de prak-tijk als Advokaat uit te oefenen. Hier verwierf hij eenen ongemee­nen roem , door zijne kunde , gegrondheid in het advyseren en onkreukbare eerlijkheid in het waarnemen van deze bediening, en de roep over zijne bekwaamheid was zoo groot , dat Czaar Pe ter de Groot e, tijdens zijne eerste verblijf in Holland in 1697, ijve­rige pogingen aanwendde, om hem tot zijne dienst over te halen , aan welk aanzoek B y n k e r s hoe k zou hebben toegegeven , indien het verschil van taal Been belemmering had opgeleverd. In het jaar 1704 , werd hij wegens de Zeeuwsche stad Tholen, tot Raadsheer; en eindelijk in het jaar 1724 tot President van de hoogste Regtbank over Holland en Zeeland aangesteld. Tweemalen was Bynkersho ek getrouwd , eerst met Esther van Buytenheim, bij wie hij 13 kinderen verwekte , 11 doch­ters en 2 zoons , van welke hem alleen 6 dochters overleefd heb­ben. Voor de tweede maal trouwde Bynkersho e k , met G e­rardina Kloot, weduwe van Pieter van Hoorn, die hem geene kinderen geschonken heeft. In den nanacht tusschen den 15den en 16den April 1743, werd deze beroemde man door eene beroerte aangetast, die hem ougenblikkelijk van de spraak , ja zelfs , naar het scheen , van al le kennis beroolde waarop hij den volgenden nacht in den 1715 zelfden toestand overleed , zonder een woord te hebben kunnen niten. Men ontmoet een keurig of beeldsel van hem ten jare 1733 door Philip van D ij k geschilderd , naderhand in bet koper gebragt door Jacobus H o u b r a k e n in folio , en hetwelk aan het hoofd van zijne Quaestiones Juris Privati is geplaatst. Nog bestaat er een portret van hem in 4° door Pieter T an j e gegraveerd. Van B ynkersh oe k zien de volgende werken het licht : Over de Contracten. 1697. De Nieuwe oprechte Haagsche Mercuur. 's Gravenh. 1698, over welke uitgave hij naderhand berouw had , zoodat hij het duur liet opkoopen , doch in 1745 werd het te Utrecht herdrukt. Observationes Juris Romani. 's Hag. 1710 et 1734. 2 vol. Opuscula varii argumenti. Leyd. 1719. Opera minora. Leyd. 1730 Quaestiones Juris Publici et Juris Privati, welk werk in bet Nederduitsch vertaald het Licht zag , onder den titel van: rerhandelingen van Staats-Zaaken enz. tweede druk. Leyd. 1740. 2 deelen 8°, derde druk Leyd. 1745 , vierde druk Amst. 1747. gr. 8°. en Verhandelingen over Burgerlijke Regtzaaken, in vier boo-ken, met veele Gewysdens der beyde Hooge Gerechtshoven doormengt. Amst. 1747. 2 deelen gr. 8°. Alle zijne werken werden na zijnen dood uitgegeven onder den titel van: Opera omnia. Leyd. 1760. IV vol. 4° , herdrukt Genev. II vol. fol. en andermaal Leyd. 1766. 2 deel. fol. Onkreukbaar was B ynk ersh oe k in het uitoefenen van het regt , volgende in zijne advysen de wetten , en waar die Diet duide­lijk spraken , zijne groote kunde en ervarenheid in duistere zaken te baat nemende , en wee dengenen die het durfde wagen , pogingen aan te wenden om hem , door beloften en geschenken , in de he­handeling van een proces , op zijne zijde te lokken. Een zeer aanzienlijk Beer, die een zwaar proces voor den Hoogen Raad hangende had , kwam hem eens een rijk geschenkaanbie-den , indien Bynke rs hoek hem daarin gunstig wilde zijn. Deze laatste nam dit zoo euvel op , dat hij dien aanbieder , op eene on­zachte wijze de deur uitstootte , zoodat hij op de straat tegen den grond viel waarop hij naar zijnen human , die er ooggetuige van was, toetrad , en zeide : a Hij zocht mij te corrumperen." Omtrent het Staatsregt was hij een ijverig aanhanger van die partij , welke tegen het overwegend gezag der Stadhouders was gekant. Zie Saxe, Onomast. Liter., Pars V. par,. 495; van Abkoude, Naamr. van lVederd. Boeken, D. I. St. I en I V ; Kok, Vaderl. Woordenb. ; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; de Feller, Diet. Hist. ; Scheltema, Peter de Gr oot e, Keizer van Rusl., D. II. bl. 311; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens. , D. II. bl. 310 ; Biogr. Nation. ; Algem. Woordenb. der 1716 Zament.; (d e Jong), Alphab. Naaml. van Boeken ; Jaarboekje van de Regterl. Magt van 1839, Hoogeraad M. 55 en 56; Biogr. Univ.; J. El. Philipse, Oratio de Cornelio Bynkershoekio Jcto egregio in Ann. Acad. Groning. 1821-1822. BYNKERSHOEK VAN HOOGSTRATEN (ADRIAAN VAN). Zie HOOGSTRATEN (ADRIAAN VAN BYNKERSHOEK VAN). BYNTGENS (Traomks). Zie BINTGENS (THOMAS). BYRSAEUS (FRkiNs), geboren te Limburg, was Rector der La-i tijnsche scholen te ]Nijmegen en zond in het Licht: Dialecticarum Praeceptionum libri II. cum Tabulis in eas. dem. Colon. 1565. 4°. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb. BYSTERUS (SrmoN Lucks) , Predikant te Ingen , werd in het jaar 1618 beschuldigd dat hij zijne dienstmaagd had zoeken te ver­leiden ; hetwelk duor die dienstmaagd , welke hij belet had des Zon­dags 's avonds in de herbergen met het jonge yolk te gaan spelen en dansen , was uitgestrooid , terwij1 hij met zijne huisvrouw in Holland was. Niettegenstaande de dienstmaagd dit later in het bijzijn van twee getuigen schriftelijk herroepen had , werd Bysterus door het Contra-Remonstrantsche gedeelte der Classis eerst in zijne dienst geschorst en in het volgende jaar afgezet , wel voornamelijk om­dat hij de Remonstrantsgezinde gevoelens aankleefde. Dadelijk na zijne afzetting begaf hij zich dan ook tot de dienst der Remon­strantsche gemeenten , en bediende ze met groote kloekmoedigheid, niettegenstaande het verbod der Algemeene Staten. Hij waagde het in het geheim hier en daar te prediken. Toen hij dit ua den 22sten Augustus 1621 te Krooswijk buiten Rotterdam gedaan had, werd hij , bij het binnenkomen der Oostpoort , gevat en ter bewaring naar de soldatenwacht gebragt. Inmiddels schoolde eene menigte Remonstranten bijeen, met voornemen om B y s t e r u s te verlossen; dock dit had ten gevolge, dat de soldaten , op deze burgers vu­rende , onderscheidene kwetsten en eenige dood schoten , B y s t e-r as werd vervolgens naar 's Gravenhage gevoerd en den Eden October door het Hof tot eene eeuwige gevangenis op het slot Loevestein verwezen. Waar zijne huisvrouw Isabella van II a t-t e m , op haar langdurig smeeken , een half jaar later , met hare kinderen , bij hem opgesloten werd. Bysterus bleef aldaar tien jaren en wist toen met zeven anderen Predikanten , die mede al­daar gevangen zaten te ontsnappen. In 1633 door de Remonstrantsche Broederschap tot de bediening van Leiden en Warmond gesteld, werd hij den 16den Julij 1640 te Leiden gevangen genomen en den 15den Augustus daaraanvol­gende voor zijn Leven lang uit de stad gebannen. Hij bleef echter in de bediening aldaar volharden tot in 1654 toen een ander in zijne plaats beroepen werd. Later werd hij door de Broederschap als Emeritus aangenomen. 1717 Wilhelmus Byster us, die eerst Remonstrantsch Predikant te Frederikstad , daarna te Woerden , voorts te Brielle, vervolgens te Zwammerdam was en in 1674 overleed was vermoedelijk een zoom van hem. Zie Bran dt, Hist. der Reform., D. IV. bl. 6, 7 , 9 , 543-547, 551-568; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. X. bl. 413; Kok, Va-Jerk Woordenb. ; de Chaltnot, Biogr. Woordenk; Tideman, de Remonstr. Broeders. , bl. 85, 117, 202, 330 , 366. BYVELT (N.), van wien wij volstrekt Beene levensbijzonderhe­ den weten , heeft geschreven: Legaten der Ileyligen. enz. Rotterd. 1636. 12°. Guide regelen van een Ileylig leeven. Amst. 1625. 8°. Formulier der Gezonde woorden. Amst. 1656. 8°. Zie van A bk oude, Newnan van Nederd. Boeken, D. I. St. I EINDE VAN HET TWEEDE DEM. • AANWIJZING DER PERSONEN IN DIT DEEL VERMELD. Baacx (Joachim) Zie Baecx. Baak Hattingh (Johan) . Bade (Hendrik van). . Baan (Jacob de) . . -(Jan de) Baane (J. C.). . . . Baar (Tiberius de). . Baard (Dirk van) Zie Baerdt (Dirk van) Baardt (Petrus) . . . . Baarland (Adriaan van) Zie Baerland. Baarsdorp (Cornelius van) Zie Baersdorp. Baart (Pieter). Zie Baardt (Petrus). Baart de la Faille (Ja-cob). Zie Faille (Ja-cob Baart de la). Babuer (Theodorus) . . Baccius (Jacobus) . . . Bacherius (Petrus) . . Bacherus (Wolfer° . Bachiene (Johan Hendr.) ----- (Philip Jan) . . biz. biz. Backhuysen (Ludolf ). . 14. 1. (Ludolf) . . 16. 1. Bacot (Gerrit Jacob Ge- 5. orge) . • • • • • • • 1. Baden (Frederik van). Zie 5. Fredericus 7. Badens (Franciscus) 20. (Jan) Badon (Joannes) . . . 21. 7. Badon (Klara) zie Ghyben. -Ghyben (Jan Karel) 21. Baecx (Joachim) . . . . 22. Baecx van Baerlandt (Adriaan) . . . . . . 23. Baecxen (Frederik van) Baelde. Zie Baldaeus . . Baelen (Pieter Kristoffel van) 24. Baerdt (Direk van) geb 24. 8. 1591. (Direk van} geb. 25. 1619. 9. -(Egbert van). . . 25. -, (Hobbe van) 1568 24. 10. -(Hobbe van) 1591 -(Willem Albert.) 10. -e u.s Zie Baerdt Back (Abraham de). . . ,12. Baerentsz (Willem) Zie -(Jan de) . Barentsz (Willem). Backer (Adriaan). 13. Baerland (Adriaan van). 26. -- (Jacob) 12. I - (Hubert van) . 27. -(Jan Aukes) . 13. --- (Hugo van) . . 26. 109 1720 • blz. . biz. Baerland (Michiel van) . 28. Bakker (Pieter) 1672 . 60 . Baerle (Charles Gerardus - (Pieter Huizinga) 61. van) 34. Bakkerseel (Jan Casem--(Jan van) . . . 28. broot Heer van) Zie -(Kaspar van) . CasembroOt (Jan) -(Lambert van) . 33. Balbian (Joost van) . 69 . Baersdorp (Cornelis van) 35. Balck (Dominicus) . 71. (Filips van) . . -(Everhardus). • • 70 . Baert (Adriaan) . . . . -(IJsbrand) . . . 69. -- (Dirk van). Zie -- (Johannes) . . . . 71. Baerdt (Dirk van). Baldaeus. (Philippus) . . 72. Baex (Joachim). Zie Balderick (Graaf van Up-Baecx. lade) Zie A dela. Bagelaar (Daniel Otto).. 47, Baldericus van Kleef. . 73. (Ernst Willem Balderik. Zie Balduinus. Jan) . ...... . 36. Bald.ewijn. Zie Balduinus. -- (Jan Hendrik). 37. Baldez (Francisco.) Zie Baggaert (Johan) . . . 49. Valdez (Francisco.) Bailloeul, (Adriaan de) . 50. Baldrik. Zie Baldericus. (Robert de) . . Balduinus. Graaf van Bailliu (Barend) . . . . Twente . . . . . . . 75. Bailly (Guislain le) . . -- I. Bisschop. Bally (David) . . . . . 51. II. Bisschop. 76. Bak (Abraham de). Zie (Franciscus.) 79 . Back (Abraham de) . (Martinus.) -(Pieter) . 52. Zie Riethovius Bake (Alexan.der Jacques Balen (Godard van) . . 83. Josias) . . . . • • • 57 . (Matthijs) -(Hermanus Adri-Jansz (Matthijs). 82. anus) 53. Balfour (Henry) . . . • 83. --- Laurens) 52. Balj ee (Jacobus Martinus) 84. -(Willem Archibald) 55. Baliu (David) Zie Bally Bakhuizen (Ludolf). Zie Balk (Everhard.) Zie Backhuysen (Ludolf). Balck. Bakker (Baptist de) . . 69. Balling (Diderik) . . • 85. -(Cornelis) . . . 60. (Pieter.) -Cornelis 62. Balneavis (Henry.) -(Cornelis Adrianus) 59. Baltensz Frans) . . . . 88. ------- (F. de) • • • • , 69. Balthasar (Floris) . . . 89. -- (Frans de). Zie Ar-G6rards. Zie topaeus (Franciscus), Gerards (Balthasar.) (Gerbrand) • . . 63. Bamboots. Zie Laar (Pie- -- (Jakob). Zie Bac-ter van.) ker (Jacob). Bamesbier (Hans) . . . 90. -(Jan) 65. Ban (Franciscus du). -(Jan de) . . . 66. - (Joan Albert) . . . 91. -(Klaus) . . . . . 59. Banck (Joh. van der) . 92. -(MeindertMeenws-- (Laurens). . . 91. zoon) . . .... 60. -- (Pieter van der) 92. -- (Pieter) 1584 . 59. Banchem (Jan van) . . 94. - 1721 biz. Banchem (Johan van) . 92. Banckert (Adriaan). 94. (Adriaan van Trappen gezegd). 96. (Adriaan van Trappen gez ) 98. - - Johannes van Trappen gez ) -Joos van Trap- pen gez.) 95. Bangma (Obbe Sikkes). 98. Banheining (C.) . . . . 99. Banjaart (Albert) . . . 99. -(Dirk Jansz.) . 100. Scei 101. Bank (Henricus van der) -(Laurens) Zie Banck Bankert (Adriaan.) Zie Banckert (Adriaan.) Bankhem (Johan van.) Zie Banchem (Joan van.) Banning (Frans) Zie Kok Banningius (Johannes Bo- decherus.) Zie Ben-ningh. Bannius (Johannes Alber­ tus) 102. Baptist (J.) Bara (Jan) Dichter . . 103. -(Johan)Graveur Zie Barra (Jan.) Baratta Romanus (Lau­ rens.) Barbas (Johannes.) Barbaz (Abraham Louis.) 104. Barbette (Paulus) . . . 107. Barbeyrac (Jean.) 107. Barbiano (Jan Jacob Graaf van) . . . . . 109. Barbiers (Barthol .) 1740 112. (Barthol.) 1784 114. -- (Pieter) . . . . 110. --- (Pieter Bartho- lomeusz) -- (Pieter.) Junior -(Pieter Pieterz.) Barbonus (Johannes.). Barck (Arent.) Barckhausen (Johannes Koenraad.) biz. Barclay (Robert) . . . 115. Bardes (Willem) . . . . 117. -(Willem Dircks- zoon. ) 115. Bare (Ferdinand de la). 118. Baren (Albertus). . . . 119. Barend (Doove)Zie Dirks- zoon . Barenda (Johan.) 119. Barenden (Jacob). . . . 120. Barends (Barend) . . . (Dirk) Zie Ba- rendsen (Dirk). - Zie Barendsz. Willem). Barendse (Jan) 120. Barendsen (Dirk) • • • 122. ¦•¦••¦•••¦•¦¦ (Wijbrant) . Barendsz. (Olphert) . . 128. ----- (Willem) . • 123. Barentsz, (Barend) Zie Barends (Barend). Barentz (Jacob) Zie Ba-renden (Jacob). Barentzoon (Wijbrand). Zie Barendsen. Barentzonius (Nicolaas). 129. Bargas (A. F.) . . . . Barkey (Niklaas) . . . 130. Barlaeus Zie naerie (van) Barlaimont. Zie Barley- mont. Barlandus. Zie Baer-land.) Barlaymont (Claude van) 138. (Floris van) 134. -------- (Gillis van). 132. --- (Karel van). 131. ---- (Lancelot van) 134. Barlotte (Claude la) . . 138. Barlow (Lucia of Maria). 135. Barnenda (Johan). Zie Barenda Johan.) Barneveld. Zie Olden­ barneveld ) Barneveld (Willem van). 139. Barnevelt (Martinus van). 140. Baron (Johannes Zacha- riasz.) 141. Barra (Jan) 109 • 1722 biz. Barradot (Richard). . 141. Barre. (Ferdinand de la) 142. Barre (Simon de la) . . Barrevelt (Jonker) . . . 143. Barse (Jasper.) Zie Bart- zoen (Jasper). Barselis (Jacob Jorissen) 143. Bartelink (Anthonij) . . 144. ---- (Jan) . • . Bartels (Clara). . . -- (Gerrit). . . . . Bartholdus (Franciscus). 145. (Samuel) . . 144. Bartjens (Willem) . . 145. Bartzoen (Jasper) . . . Barueth. (Joan) . . . . 146. Barzaeus. ( Gaspar.) Zie Bartzoen (Jasper). Bas (Dirk) 151. - (Maarten). . . . 152. Basa (Francisco) . . . Baselius (Jacobus) . . --- (Jakob) . . . Basinus (Thomas) . . 153. Basins (Johannes) . . 154. Basnage (Henry) de Beauval 158. ---- (Jacques) de Beauval. .... . • 155. (Samuel) de Flottemanville. . . . 159. Basse (Maarten) zie Bas Bassecourt (Fabrice de la) 159. (Jan de la) . 160. Bassen (B van) . . . . Bassenn Derck Reinier van). Zie Bassum. Bassery (Wilhelmus) . . 161. Bassiron (Philippe). . . Basson (Adrianus) • . . 162. Bassum(DirkReinier van) -(Johan Hendrik van) Bast (Pieter Jacobs) . 163. Basta (Georg Graaf van) Baster (Job) Bastert ,(Christiaan Ni- colaas) 166. Bastiaanse (Cornelis) Zie Sebastiaanszoon. Liz. Bastiaensz (Willem) . . 167. Basting (Willem). . . . 169. Bastingius (Jeremias). . Baston (Josquin) . . . . 171. Bastynck (Jeremias) Zie Bastingius (Jeremias.) Bat. Zie Battus. Batelier (Jacobus Jo­ hannes) 172 . Batenburg (Diderik Heer van) (Gijsbert en Dirk van) Zie Bronk- horst. (Jan van) . 173. Bathem (Gerard van) Zie Battem. Bato 174. Batson (Artus van) • • Batt. Zie Battus. Battelier (Jacobus Jo­ hannes). Zie Batelier. Battem (Gerard van) 174. Batting (Rudolf)Geneesh -(Rudolf) Staatsman 111111.1... Battus (Cornelis) • • . 175. -- (Jacobus) . • • -(Karel) . . . . . 176. Batum (Gerard van) Zie Battem. Batz (Jonathan) . . . 176. Baudartius (Wilhelmus) 177. Baudius (Dominicus) . . 183. Bauer (Hendricus Auto- nius 185. (Nicolaas) . . . 186. Bauldier (Dominique le) Zie Baudius. Bauldri (Paul) d'Iber- ville 187. Baum (Johan Christiaan) 189. Baumhauer (Charles Ma- thieu von) -- (Emile Jean Guillaume von) . . 193. -- (Willem The-odorus von). . . . . 191. Baunach (Carel Frede-rik) 195 Baur. Zie Bauer. 1723 biz. Bavelaar (Cornelis . . . 195. Bavo (Dirk). Zie Dirk Bavo. Bax (Dirk) -(Joan) -- (Johan) Heer van Herenthals) -(Paulus en Mar- celis) Bayaert (Marten) . Bayle (Pierre) Baza(Francisco). Zie Basa B'derso Beatus (Johannes). Zie Saliger (Johannes). Beaufort (Lieve of Le- 207. 196. 207. 197. 207. 208. 213. vinus Ferdinand de) . 213. Beaulieu (Charles) . . . 214. -- (Jacques dej. . Beaumont (Abraham van) 222. -(Dirk van) . . 217. - - (Jan van). Zie Henegouwen (Jan van) -(Philippe de) . 216. -(Simon van). . . 207. -(Simon van) 1574. 218. -(Simon van) 1641 221. Beausar (Abrah.. Theod.) 222. Beauval (Jeanne Olivier) Zie Bourguignon. Beauvoir (Filips van Lan- noy (Heer van) Zie Lannoy (Filips van). Bebber Izaak). . . . . 224. Been iJohannes de). Zie Beka (Joannes a). Becanus (Adrianus) . . 225. --- (Johannes). Zie Beka (Joannes -(Johannes Goro- pius) . 225. (Martinus) . 226. (Syvert) • • • 224. Becius (johannes) Pre-dikant ..... . . 221. -- (Johannes) Pro- ponent . . . 230. Beck (David) 233. Becker (Bernardus). . 234. blz . Becker (Joh. Joseph.) . . 234. Beckers (Petrus Lambert.) 235. Beckum (Maria van) . . 236. Bedaulx (Joh. Hendr.). 237. Beecerke. Zie Biggekerke. Beeck Calkoen (Jan Fre- derik van) Zie Calkoen. Beeckerts van Thienen (A driaan) . Zie Thienen Beeckman (Cornelis) . . 242. (Elias) . . . . 240. ----Isaac 238. -Lodewijk Justi-nus Wilhelmus) . . . 245. Beek (A driaan van der) Zie Becanus. -(David). Zie Beck. -(Johannes Aegidius Bartholomeus ter) . . 245. -(Joannes). Zie Beka -(Kornelis van) . . 244. (Maarten van). Zie Becanus (Martinus). -(Robert van). . . 244. -(Willem van der. ) Zie Verbeek (Wilem. Beeke (A ntonie van der.) 244. -(Johannes van der) -Beekkerk (Harmon Wou- ter. ) ..... . . . 245. Beekman (Hermanus Jo- hannes 246. --- (Johannes.) -(Isaak. ) Zie Beeckman (Isaac.) - - (Lodewijk Jus-stinus Wilhelmus.) Zie Beeckman. -(Martinus.) . . 245. Beelaerts van Blokland (Gerard) Gerardszoon. 247. -- (Gerard.) Pie-terszoon .111.1•••••• Beeidemaker (Frans). 252. (Johannes.) Beeldsnijder van Steen-bergen (Anthony) . . 253 . - - G erards zoon (Francois) . . 254. 1724 biz. Beeldsnijder (Johannes.) 253. Beds (Leonard) . . . . 255. -- (Maarten Adriaan. 256. Beelsnijder (Joost Jansz.) Zie Jansz. (Joost.) Beeldsnijder Zie Beeld- snijder 258. Beems (Pieter.) Beens (Adriaan Blon- dijn) 259. -(Jan) 258. Beentgens (Thomas). Zie Bintgens. Beer (Joost de) . . . . 259. -(Pieter van) . . . -- (Pieter Leonard den) -Poortugael (Jac.) Lather. Corn. den) . 260. Beere (Arend Julianus Carel de) .. 261. Beerendrecht (Jan van.) Lie Berendrecht. Beerestraten (Joh. van) 261. Beerewoudt 262. Beesten (A. H. van) . 263. Beets (Jan) . . . . 264. -- (Mr. Johan). 263. -- (Pieter). -(Pieter) Pietersz. 264. (Willem van der). 265. Bega (Cornelis). Begijn (Abraham) . . 266. Behr (Freder. Ludw.) 267. -- (Johan Martin.) . 270. Beijema (Bernardus) . Beijer (Gerrit). . . . 271. -(Jan de - (Samuel) • • • • 270. Aalbrecht. Hendrik. Beijeren. Zie Jacoba. an. Willem. -(Adelbert van). . 273. -(Adriaan van). . 272. -(Jan en Albert van.) Zie Scbagen. -(Willem Bastaard van.) 1)1.. Beijerinek (Frederik). 273. inus(Frederik) . Mar--t-274. -(Willem) • . . 273. Beiling (Albrecht) . . 274. Beima. Zie Beyma. 276. Beintema van Peyma (Joh. Ignat. Worp van) . . 275. Beisselaar (Martinus van) -Bek (David.) Zie Beck. Beka (Johannes de). 275. -(Sibert.) Zie Beca- nus (Syfert). Beke (Rudolf van den). 276. Bekerke. Zie Biggekerke. Bekerts van Thienen. Zie Thienen. Bekesteyn (Wouter van Heemskerk van). • . 277. Bekker (Balthasar.) . . -- (Elizabeth.) . • 286. Bekking (Antonie.) • • 291. Bel (Jean le.) Belcamp (Jan van.) --- (Otto.) .. . 292. Belga (Gasper.) Zie Bart- zoen (Jasper.) Belgioso (Jan Jacob Graaf van.) Zie Barbiano. Belida (Olphard Hen- driksz ) 292. Belinus, Belkamp (Jan van.) Zie Belcamp (Jan van.) Belkmeer (J.) • Bell (Theodorus wander.) 292. Bellamy (Jacobus.) • • 293. Belle (Jan van.) . . 295. Bellegarde (Gabriel Du.- pac de) 296. Bellema (Jan) . • • • • 298. Bellingen (Floris van) . Beloys van Treslong Zie Blois. Bemden (Aegidius van den.) Zie Bempden. Bemme Jansz (Adriaan). 298. Adriaansz (Jo-hannes) 299. Bemmel (Abraham van) 300. • 1725 biz. Bemmel (Willem van). 300. Benthi en (George Diede-Bemmelen(Abraham van) rik) 328. Wiskundige . . . . . 301. Benthuizen (Jakob Oem ---- (Abraham van Wijngaarden,Heer van) Godgeleerde . 303. van) Zie Wijngaarden. ---- (Johannes Bentinck(Alexander) geb. van) 300 1548 332. Bempden (Aegidius van --- (Alexander) geb. den) 305. 1646 ..... . . . 333. Benckes, Zie Binckes. -(Berent) . . . . 335. Bender (Joannes Pieter (Berend Hen-Visser.) Zie Visser Ben-drik Baron) 344. der (Joannes Pieter.) (Eusebius). . 334. Bendorp (Carel Frede-- - (Filip) . . . •••¦••••¦¦ rik).. . . . . r . . 306. -(Goosen Geurt) -(Joh. Christ.) 307. -(Hans Willem Benedicta 312. Baron) 335. Benedicti Werteloos (Ge--(Hendrik) . . 332. orgius) 313. (Johan) 1436 335. Benedixius (Dominicus) (Johan) 1503 331. Benjamin (Hendrik) . 314. -- (Karel) . . . 333. Benigna. Zie Benedicta. -(Karel Baron) 343. Beningha (Sikko) . . . 315. -(Willem Graaf) 338. Bennet (Jean Aarnout) 317. ---- (Willem Gustaaf -- (Joh. Balthazar) . 315. Frederik Graaf) . . . 339. -(Roelof Gabriel). 318. - (Wolter Jan Ger-,Benning (Dirk Simonsz). 320. rit). . . . . . . . . 342. - -- (Jan) . . . . . - van Kemnade . 345. -Jansz. (Jakob). Bentynck. Zie Bentinck. 345. Jansz. (Jan). Bentzma (Pieter Boetius) 345. Benningerhof (Albrecht). 321. Beranger (Pierre). Zie Benningh (Jacob) . . . Berranger (Pierre). - (Joan BOdecheer) Berch (Jorren upt.) . 345. -- (Johannes) . . Berchem (Henri van.) . 346. Benningius. Zie Ben--(Jacobus) . . ningh. -(Jakob van) . . 348. Bennink (Dirk Simonsz) -(Lambertus van) 347. Zie Benning. (Nicolaas van) Benoist (Elie) 322. Zie Berghem. Benoyt (Leonard) . . 325. -(Peter van) . . 347. -(auintin) • • • 324. - (Wemberich van) 347. Benschop (Arent van) 325. --- (Willem van) . 346. Bent (Jan) Berchemius (Lambertus) -(Johannes van der) 326. Zie Berchem. Benthem (Christiaan Wil-Berchmaker (Loef) . 349. lem van) 327 Berck (Johan) 350. - (Everwijn Graaf - (Pompej-us) . 351. van) 328. -(w 349. -(Macharius van) 327. Berckel Engelbert Fran­--- (Otto Graaf van) 327. cois van) 352. 17'26 blz. biz. Berckel (Petrus Josephus Bergen (Jan van). • , 378. van) 355. - (Nicolaas van . . 379. -- Pieter Johan van) 352. - (Willem van). Zie Ber­ -(Theod .Victor van) 354. gues. Berckelaar (Joannes) . . 356. Bergenaar (Mathijs) . . 880. Berckenrode (13althasar Bergen op Zoom (Jan van Florisz van) 357. Glimes Markgraaf van) ------- (Cornelis Zie Glimes (Jan van). Florisz van) . . . . . 356. Bergers Catharina). . . 380. Berckmans (Hendrik). . 358. Bergeyck (Arnold van). 381. Berckringer (Daniel . . 359. Bergh (Mej. A. G. F. .) 382. Berendrecht (Johan van). -- (Frank van den) 396. Berendreght (H.) . . --- (Frederik Graaf Berends (Hendrik) . . . -van den) 391. Berensteyn (Kornelis van) 360. --- (Hendrik) . . . 382. Berg (Ahazuerus van den) 366. -- (Hendrik Graaf van -- Cornelis (van den). 365. den) 394. - (Frans :Ernst) . . 362. - (Herman Graaf van - (Frans Jacob Alex- den) 390. ander) 360. -- (Johannes van den) 396. - (Gijsbertus Johan--- (Oswald I Heer nes van den). . . • • 368 van den) 385. -(Jan van den). 364. - (Oswald Graaf van -- (Johan) 360. den) 393. . -(Johannes Rudol-- (Pieter van den). . 397. phus van den) . . . . 370. -IV Graaf -(Isaak van den). . 365. van den) . . . . . . 386. -(Mathijs van den). 364. Berghe (Paulus van den). 397. -(Otto Willem. jo- Berghem (Jakob van). Zie han) ...... . . 361. Berchem (Jacob van). -(Theodoor Korne- -(Nicolaas) . . 398. lis van den). . . . 364. emberich van) -- (Willem Graaf van) zie Berchem. den) 4ie Bergh. Berghen (Paulus van.) . 401. Bergaigne (Hendrik van) 371. Bergheyk (Arnold van). (Joseph van). Zie Bergeyk. Bergchem (Nicolaas van) Berghuis (Fred Joh.) . 401. Zie Berghem. Bergius (Theodore Cor- Berge (Pieter van den). 374. nelius.) Zie Borg. -(Rutger ten) . , . 372. Bergmaker (Loef), 4ie -- (Mr. Tammo Adri-Derchmaker (Iwl). aan ten), . . . . . 373. Bergsma (Adrianus) . . 406, Bergen (Adriaan van). (Eiso) Godgel. 403. Zie Bergues. (Eiso)Krijgsman 404. -(Adriaan Jansz van) 376. -(EnniusHarmen) 4,03. -- (Cornelis van) . 375. -- (Joh. Casper) . 407. -- (David van) . . . 377. -(Petrus Adr.) . 406. -- (Dirk van) . . . . 379. (Theod. Paulus) 405. (Jan Heer van). Bergues (Adriaan van) 407. Zie Glimes (Jan van). -(Lodowijk van) . 409. - • blz. blz. 1727 Berk (Johan). Zie Berck. -(Niklaas vat . . -(Pompeus) Zie Berck. Berkel (Abraham van) . -(Adriaan van) . . (Engelbert Fran- cois van). Zie Berckel. -- (Jan van) • • • • -(Pieter Johan en Theodoor Victor van). Zie Berckel . . . . lierkenboom (Martinus) Berkenhoff (Hermanus Leonardus) ¦¦¦¦ •¦••¦••• (Theodorus Albertus) Berkenrode (Adrian. van) -(Bathasar Flo risz en. Cornelis Flo­risz). Zie Bercken­rode. -- (Gerrit van) . (Mattbijs Les­tevenon van). Zie Les­tevenon (Mathijs). Berkenrijs (P. • van) . . Berkhey (Johannes le Francq van). ZieFrancq van Berkhey. Berkheyden (Gerard en Job) . . Berkhout (Adriaan Te­ding van) Staatsman . -(Adriaan Teding van) Zeeman . . --- (Evert Cornelis­zoon van) . . . (Jacob Teding van) -(Willem van) Berkmans (Hendrik). Zie Berckmans (Hendrik). Berkum (Hendrik van) . Berlekom (Johannes Ja- cobus Berdenis van) . Berlikom (Andreas van). (Boudewijn) . . Berlo (Denis de) . . . Bern (Diderik van). . . 409. 410. 409. 410. 411. 412. 411. 413. 412. 413. 414. 418. 419. 417. 419. 417. 419. 420. 421. 421. 422. Bernaart (Nicolaas). Zie Bernard (Nicolaas). Bernagie (Pieter). . . 422. Bernard . 428. -(Daniel) Guilli-amszoon. . . . • . 427. _.....- (Dirk) . . . 423. (Francois , . 429. (Hans) . • • 425. -- - (Jacques). --- (Jean) • • • • 429. -- (Jean Frederic) 428. - -- (Johannes Ste-, •¦••¦•••••¦•• phallus. --- (Josephus Chry-sostomus Bernardus). 430. - - (Nicolaas) . . . 423. -(Theodore). Zie Barendsen (Dirk). Bemards (Arend) . . . 433. -- (Balthasar). Berne (Theodorus van). Zie Bern (Dirklvan). Berniers van den Bussche (Lubbert) Zie Bussche Berninck (H) 434. Bernoldus. Zie Bemul- phus. Bernouilli (Daniel) . . . 436. ------ (Johannes) , . 434. Bernsau (Hendrik Wil- - lem) . . . . . . . ,1;. 437. B . . . . . . 439. Bernuy (Heronymus de) 441. Beroald. Beronicius (Pettus Jo- •hannes) . . . . . . . 442, Berselle (Gille de). . . 445. ---- (Jan de). Zie Witthem (Jan van). Bert (Abraham de):. . 4 W . -(Jan de). --(Pettus de) Pred. 446. -- (Pettus de) Hoogl. Berta. Zie Bertha. Berteling. Zie Bertling Bertha 451. Berthald. Zie Beroald. Bertichen (Pieter God- fried) . . . . . . . . 451. 1728 blz . Bertius. Zie Bert. Berthing (Michael) . . . 451. (Wesselus) . Bert°lf (Gregorius). . . 452. Bertrada van IJsselstein. Zie IJsselstein. Bertram (J. T ) 452Besier (AugustijnGerhard) 453. . Besoet (Jan). . . . . . 454. Best (Pieter) 456. -(Willem) . . . 455. Besten (Johan Gerh. 457. Bestius (G-ulielmus). Zie Best (Willem). Beth (Jan Janszoon) . 457 . Bethune (Everhart). . . Betouw (Johannes in de) 458. Bets (Joost) . . . . . . 460. Betting (Annius Lode- wijk) 460. Beucholt (L.) . . • . 461. Beuckelsz. Zie Beukelsz Beucker Andreae (Mr Daniel Hermanus) Zie Andreae. Beudeker (Christoffel) . 461 . Beudt (Gijsbertus) . . . 462. Beukelaar (K.ornelis) . . Beukelman (Johannes) . 463 . Beukelsz (Jan) 464 . --- (Willem) . . -Beuningen (Gerrit van) 468. -Geurt Dirkz van) 469. (Koenr. van). -Beurs (Willem) . . . . 474. Beusecom (Christianus van) 475. Beusekamp (Hendr. van) 476. Beusekom (Christittan). Zie Beusecom. -- (F. van) . . 516. Bevel (Michiel Isaak Swarts) - Beveren (Abraham de) . 485. -(Charles van) . . 489. -(Cornelis de) Pie- tersz , • 481 . (Cornelis de) Wil-lemszoon . . . . . . 484. blz. Beveren (Johan de) . . 486. (Lambertus de) 487. -- (Pieter de) . . 480. --- (Willem de) Hendrikszoon . . . . 479. --- (Willem de) Ja­cobszoon -- (Willem de) Cor­neliszoon 1556. 483. -(Willem de) Cor-nelisz. 1624 . . . . 486. -- (Willem Arnoud de) . . . . . . . . . 485. -- (Willem Hen- drik de) 485. Beverland (Hadrianus) 491. Beverningk (Hieronymus_ van) . . . . . . . . 494. --- (Melchior van) . Beverovicius (Johannes) Zie Beverwijk. Bevervoorde (Engelbert van) Zie Engelbert van Bevervoorde. Beverweerd (Lodewijk en Willem van Nassau Heeren van) Zie Nas­sau. Beverwijck (Vincent Dirk van) 499. -- (Jan van). . 500. Bewold. Zie Beroald Beyema. Zie Beyma. Beyer (Jan de) Zie Bei- jer (Jan de) Beyma (Coert Lamber-tus van) 509. -(EduardMarius van) 510. -(Jucke Jans van) 506. -(Julius van) . . . 508. -(Julius Matthijs van) 510. -(Lieuwe Sjoerd van) 504. -(Seerp Lieuwes van) -(Seerp Seerps van) --(Sjoerd Lieuwes van) 1567 505. -(Sjoerd Lieuwes van) 1567. 505. • blz. Beyma (Wijtze van) . . 508. Bezemer (Pieter) . . . . 512. Bezoet (Jan.) Zie Besoet (Jan). Bezuijen (Cornelis) . . . 512. Biaeus (Alexander) Zie Bie (Alexander de). Bianchi (T, S.) . • • • 513. Bibaut (Willem) . • • Biben (Abraham) . . . 515. --- (Mr. Isaac Gerard) 514. Bicker (Andries) . • • 517. -(Boel) 516 -(Cornelis) . . . 519. -- (Jan Bernd) . . 520. (Lambertus) . 518. -(Laurens) • • 516. -- (Pieter) . . Bidloo (Govard) . . 522. -- (Lambert) •• . 521. Bie (Alexander) de . 526. (Andries Pieterzoon) 525. -(Joris de) . . . -(Marcus de) . . Biel 526. -(Johan) 527. Bienques . . . . . Biens (Cornelis Pietersz.) Bienville (D T de) . . 528. Bierens (AbrahamDirksz) 528. Bierman (Engelbert) • 529. --- (Johannes) . Biese (Belin) 530Bieseling (Christiaan . Jansz. van). Zie Bie­ zelingen. Biesman (Christoffel) . . 530. -- (Lambert) . . Biesten (Hendrik van) . 531. Biezelingen (Christiaan Jansz. van) 532. Bigato (Marcus Antonius) 532. Biggekerke (Bartholo- meus van) 533. Bik (J. H) . . . Bikker. Zie Bicker. Biland (Jan) 533. Bilderdijk (Izaik) . . 534. Bilderdijk (KatharinaWil- 1729 helmina) Zie Schweick­ hart Bilderdijk (Willem) . . 535. Bildt (Bauke Eisma van der) 553. -(Jan van der) . 550. Bileveld (Antonie) . . 555. Billy (Gaspar Robles Heer van). Zie Robles Bils. (Lodewijk de) . . 555. Bilsen. (Johannes van) . 556. Bilt. Zie Bildt. Biltius 557. Binchorst (Lodewijk van) Binckes (Jacob) . . . . 558. --- (Jan) 561. --- (Simon) • • . -Binga (Willem) . . . . 562. Binger (Gersen Levy) . 563. Bingerden. Zie Pabst van Bingerden. Bingley (Ward)' . . . 564. Binkes. Zie Binckes Binkhorst. Zie Binck- horst. Bintang (Zacharias) '. . 565. Bintgens (Thomas) . . . Bisbink (Barend) . . . 566. Bisdom (Dirk Rudolph Wijckerheld) .. . . . -Biset (Jan Baptist) . . 570. -- (Karel Emmanuel) 569. Biskop (Jan) 571. Bisschop (Abraham) . 573. -(Cornelis) .. 572. ---- (Jacob) .. . 573. (Jan de). Zie Bis-kop (Joan) (Janus de) . . 573. -(Rem. Egbertz.) 571. -(Simon), Zie Episcopius (Simon). Bitter (Christina) . . . 574. -- (Jacob de) . . . 675. --- (Pieter de) . . . Blaauw (Joan) ZieBlaeu Blaauw (Nicolaas Alber- tus). . . . • • • • 576. -- (Pieter Aartze) . 577. Bleyenburg (Adriaan van) geb. 1560 (Adriaan van) geb. 1589 . . . . . - (Adriaan van) geb. 1616 . . . . . - (Cornelis van) 1330 . .. . • • • - (Cornelis van) geb. 1450 . . . . . -(Damas van) --- (Herman van) geb. 1395 (Heiman van) geb. 1509 . . . . . (Soeteman van) Bocardus (Joannes) Bocholt. Zie Boickholt Bochorinc. Zie Boxhorn. Bochorst. Zie Bouckhorst Bochoven (Franciscus van) --- (Francois van) . Bochstad. Zie Bocstadius Bock (David) • •.•.•.• Bockel (Karel van) . . Bockelman . . . . . Bockema. Zie Bokkema Bockenberg (Pieter Corn.) Bockholtz. Zie Beukelz. Bockhorst, Zie Boekhorst Bocstadius (Abraham) . Bodaen. Zie Boudaen Bodaeus a Stapel (Johan- nes) . . . . . . . Bodart (Pieter) . . . Boddaert (Pieter) Kiesh. (Pieter) Raadsh . - (Pieter) G enees-heer ...... . . - (Pieter) Junior Bode (David Essaias) . (Matthijs) . . . . Bodecheer (Nicolaas) . . -Benning(Johan) Bodechem. Zie Bodegem Bodecker . . . . . . Bodegem (Bartel) • • • Bodekker. Zie Bodecker Bodel (Joachim) . . . . Bodemont (Francois) . . 1732 biz. biz. Boden (Jan) 692. 678. Bodimont Zie Bodemont Bodisco (Martinus) . . 700. 678. - (Pieter) . . . Bodijn. Zie Boyen 679. Boe Sylvius. Zie Sylvius Boechorst. Zie Boekhorst 672. Boeckelman. Zie Mad­man 673. Boeckholt (Arnold van) . 701. 677. Boeckhorst. Zie Boek­horst 672. Boeckhoven (Antonij van) 702. Boecop (Arend toe). . . 673. --- (Arnold ten) . . 704. 671. (Cornelis Gerar-dus Iman Baron van) 706. -- (Louis Theodoor Johan Baron van) • . 705. Boedagen (Jan Francoysz. 682. van) 707. 681. Boedeker (Balthasar) . Boedelhof. Zie Capelle 682. Boegraven (W.) . . . . 708. 682. Boeij ens . Zie Adriaan VI. 683. 688. 688. 689. 691. 692. 693. 694. 695. 695. 695. 696. 698. Boekelius (Johannes) . . 708. Boekholt (Arnold van). Zie Boeckholt. (B.) • • • • 709. (Henricus) . -- (Johannes) Dwee- per. Zie Beukelsz. . . -(Johannes) Dic.h-ter . 709. (Jurriaan). Zie Boekhout Boekhorst (Amelis van den.) Zie Bouckhorst -- (Johannes) glas-schilder . . . . . . 709. -(Johannes)schil-der . .. 710. (Nikolaas van den.) Zie Bouckhorst Boekhout. (B.) Zie Bock-holt . (Jurriaan) . 710. Boel (Tobias) Boelema (Augustijn) Boelens (Albert) . . 711. I3oelens (Ambrosius Ay­zo van) -(Ayzo van) . . -(Boelardus Au­ gustinus van) . . . -(Frans Godin Ay­ zo.) Zie Lijnden -(Jacobus) . . -(Nicolaas) . : Boelensz (Jacob) . . . Boellaard (Hendrik) . (Jan Willem . Boels (Frans) , . . Boener (Jan) -- (Matthias). . Boer (H. opman) . (Allard de). . --(Andries de) . . . -(Corn. Jacobsz. de) -(Francijntje) de. . -Hybo Everdes de). -- (Jacob de) -(Jan ten). . . . -(Laurens Claesz. de) -- (Maarten de). . -- (Pieter de). . . . -- (Pieter Anthonie de) B oerhiave (Abraham Kaauw). Zie Kaauw Boerhave. (Hermannus). (Jacob). . . ----- (Markus) . . -- de Gorter (Hermannus) Zie Gorter Boermany. Zie Burmania. Boers (Carolus). . . . . 737 -(Frederik Willem). 735 Boes. (Nicolaas). . . . 739 Boest. (Filip) 739 Boe Sijlvius. Zie Sylvius Boetberger. Zie Boidt­ brugh. Boetius (Epo) Zie Epo. (Genius) . . . 740 Boetzelaer (Benjamin Graaf van den). . . 752 -- (Daniel vanden) 744 ----(Dirk Baron van den) 745. 1733 . blz. blz. Boetzelaer (Filipsvan den) 745. 713. --- (Filips Jacob Grave van den). . . 750. Floris van den) 742. 712. (Frederik Hen-drik Baron van den) 1674 . . . ..... 748. 712. (Frederik Hen- 710. drik Barony. d.) 1733 750. 714. (Gideon Baron 715. van den) 747. 714. -- (Gijsbert van ••••¦•¦••¦¦¦•• 715. den) . . 716. ---- (Jacob Filips 715. Baron van den) . . . 757. 716. -- (Jacob Gode- 718. frog Baron v. d) . . 749. 7i9. --- (Karel Baron v. 718. d.) Staatsman . . . 749. 724. - - (Karel Baron 720. v. d.) Krij gsman • • . 751. 717. -----(Lodewijk van 725. den) . . . . . . . . 745. 717. ---- (Otto van den) 719. (Rutger van den) 720. 1379 740. 725. --- - (Rutger van den) 1460. . . .. . 741. -(Rutger van den) 1604. . . . . . 743. 726 . (Rutger van 735. den) 1644 . . . . . 748. 726. - - (Rutger Wessel van den) 745. (Wessel van den) 1566 • 741. . ---- • (Wessel van . den) 1567. . . . . . 744. . (VVessel van den) . 1568. . . . . . . . 745. Boey (Cornelis) 1665. . 754. -- (Cornelis) 1759. . 757. (Timon ) . . 757. Boeye (Samuel). . 757 . . Boeymer (Abel). . . . . 760. . . -- (Frederik van) 761. (Pieter). • • • 760. Bogaard (Adam). . . . 762. -- (Adriaan) . . 765. (Jakob). . . . 762. • Bogaard (Jan Willemsz) 763. (Martinus van den). . . , . . . . 765. Bogaarde. Zie Bogaerde. Bogaardt., Zie Bogaard. Bogaart (Adam) Zie Bo-, gaard) -(Hendrik). . . . 765. (Jacob). Zie Bo-gaard). Bogaerde (Gasper van den) ..... . . 765. Bogaerdt (Hendrik) . 767. Bogaert (Abraham) . . 768 . (Adriaan van den) 769. -(Johannes). . . . 767. -(Pieter Willemsz). Bogerman (Johannes) 1601. 770. -- (Johannes) 1637. . ; -(Reinier) . . . 769. Bogerts (C) 775. Bohemus. Zie Boom. Boickholt (Godard van). 775. Boidtbrugh (Cornelis van) 776. Boie (Hendrik) Boing (Dirk) 780. Bois (Charles Marie Jo- 787. seph du). . . . . . 787. -Chretien du) . . . 781. -(Cornelis du) . . . 780. -(Daniel du) . . . (Dominicus Francis- ens du). . ... 788. -(Elant du) . . 781. -(Goclfried. du). • • 784. -(Jacobus du) . . 781. -(Jan du) Regtsge­ geleerde . . . . . . 780. -(Jan du) Krijgsman 784. -(J. P. J. du) . . 786. -(Otto Willem Izaac du) . . . 786. a -(Pieter Couwenburg du) . . • • , 785. -(Simon du), . . 784. -(Warnar du) . . 780. Boisot (Karel van) . 784. -Lodewijk van) . 794. 1734 biz Boissens (Cornelis). . . 792. •••••¦•¦/.... Boitet (Reinier) . . • • Bojus. Zie Boey. Bok (Jacob Dixksz. de) 793. Bokelman (Patroclus) . Bokelszoon. Zie Beukelsz. Bokhoudt, Zie Boekhout Bokkelman.ZieBockelman. Bokkema (Rienk) . . . 794. Bokkenberg. Zie Boc- kenberg. Bokshoorn (Josef). Bokstael. Zie Boxtael. Bol (Cornelis) 798. -(Ferdinand). . 796. -(Hans) . . 795. -(Jan van der) . 798. Bo]andus. Zie Bolland. Boletus (Hugo). . . • 798. Bolhuis (Joan Hugo van) 800. -(Lambertus van) 798. Bolius (Jakob) . . . • 803. Bolk (Jan Roever van). 804. -(Sweder van)' . . • Bolland (Sebastiaan) . • Boffins (Johannes) . . • 804. Bolome y (Benjamin) . . 806. Bois (Alexander Arnol- dus) . . ..... 806. Bolstra (Melchior) . • Bolsward (Bodius van) 809. (Frans van). . 808. (Pieter van.) . 807. (Schelte van) . 809. (Wiord van) . 807. 13olswina 819. Bolt (Henricus) • -- (Jacob). . Bolts (Willem.) . . . 811. Bombergen(Anthonie van) 812. --- (Cornelis van) -(Karel van) . Bomble (Florentinus van) 813. Bommel (Cornelis van). 815. ----- (Cornelis Ri- chard Antonie van). . ----- (Hendrik van). Zie Boramelius. -(Sander Won­ters van) 814. • biz. blt. 1735 Bommelius (Henricus) . 816. Bon (Jacob du) . . . . 818. -(Johannes) . . . . 817. Bonaparte (Lodewijk) Zie Lodewijk. Bonaparte (Napoleon.) Zie Napoleon. Bonadies. Zie Goeden-dagh. Boncour (Anna Charlotta Didier de) 819. Bondam (Pieter) • • • -(Rutger) . . . . 822. Bondt (Geraert de) . • 834. -- (Jakob de) . . 836. -(Jan) • • • • • 826. -(Johannes de) . 837. -(Nicolaas) regtsg. 823. (Nicolaas) kruidk. 832. -(Reinier de) , . 835. -(Willem de) . 837. Bonerus (Mattheus) . . Bonga (Johan van) . • 838. -(Willem van) . . 842. Bongaert (Bernt van den) 843. -- (Jan van den) --Bongart (A. J.). . . . - (Bernardus Ja-cobus Bonhomme (Henry Da- man) . . . . . . . 844. Bonifacius 845. Boningen. Zie Beuningen. Bonket. (Philippus). . . 849. Bonmarche (Johannes) 850. Bonn (Andreas). . . • ----(Andreas Coenraad) 851. Bonnet (Gijsbertus). . . 853. -(Gijsbertus Weijer Jan) . 856. -- (Paulus) . . . 853. Bonnieres (Jean le). . 856. Bons (Andreas de). . Bonserus. Zie Bonzer Bont (Geraert de). Zie Bondt. -(Heyn) . . . . . 851. (Jakob de). Zie Bondt. --(Jan) . . . . 858. Bont (Reinier de) Zie -(Willem de). S Bondt. Bonte (Hugo de). . . . 859. (Jan) . . . . . 858. Bontebal(KlaasMichielsz) 859. Bontekoe (Cornelis) . . 865 . (Willem IJs- brandsz.) . . . . . 860. Bontekoning (Johanna) . 866 . Bontemantel (Frederik) . 867. ---- (Hans) . . 866. Bond us 867. -(Gerard) --(Gulielmus) ?,zie Bondt. -- (Jacob) -(Regnerus) Bonzer (Adriaan) • 868. -(Willem) . Boodt (Petrus) • • • • Boom (Dirk) 870. -(Filip Cornelisse) 869. -- (Johannes) . 868. - - Pieter Cornelisz) 869. Boomgaard. Zie Bongaert Boomgaart. Zie Bogaert Boomhuys (Jan) • • 871. Boomius. Zie Boom. Boomkamp (Gijsbert) . 872. Booms (Marinus Adri- aansz) . ..... . 873. Boon (Daniel) . • • . . -(Jacobus). . 874. -- (Joan Michael). . -(Meijert Cornelisz) 875. -Mesch (Adrianus Leonardus v. d.) . 876. -- (Georgius Johannes v. d.) . . . --- (Hendrik Carel v. d.) . . 879. Boon van Engelarlt (Korn.) 883. Boonacker (Adrianus) 884. Boonaerts (Willem) . Boonen (Arnold). . . 885. ---(Mr. Dirk). . 887. ---- (Jasper) . . . . Boonzajer (Alard. Corn.) 889. -- (Cornelis). • . 888. Booren (Elias van). . . 890. Boort (Hendrik) . . . . 891. 110 1736 blz I Boot (A arth) 891. 1 -(Adriaan) . 892. -(Arnold) 893. Everhard) . . 891 . ( (Ger. Wilh.) 897. --- (Gerhard) 892. -(Godfried) (J ) 895. (J. van der) . . 898. -(Johannes Cornelis) 896. -(Justus) -(Willem) Bootes. Zie Boetius. Booth. . Zie Boot.Z Bootus. Boots (Barbara) . . Bootsma (Epo van) ------ (Jan van). • • Boott (Corn.) geb. 1679 (Corn) geb. 1711 Booyman. Zie Boymans. Bor (Cornelis) . . -(Livius). . . -(Paulus) - - (Pieter Christ.) . Borch (Allard Philip Rei- nier Carel Bar. v. d.) -(Frederik Willem van der) . -- (Jan van der). -- (Willem Francois Emile Baron v. d.) . Borchers (Albrecht). . . Borcht (Frederik van der). Borculoo (Hermanus) . . Bordes (Tobie Constan- tijn de). . . . . . . Bordet . . . . . , Bording (Klaas Klaasen). Bordus (Wilhelmus Boreel (Abraham) . . -(Adam) -(Adriaan . . -(Jacob) geb. 1630 -(Jakob) geb. 1552 - - (Jacob) geb. 1711 -- (Joannes) . . . . -(Johan) geb. 1621. --- (Johan) geb. 1627. -(Lucas) - 894. 898. 900. 898. 901. 905. 902. 905. 906. 908. 909. 910. 9-11. 912. 920. 918. 923. 921. 913. 924. 914. 920. 921. 925. Boreel (Pieter Resen) . -(Pieter) . . -(Willem) 1591. - - (Willem) 1675. -- (Willem Francois ). Boren tHeribert van) . Zie H arderbertus Borg (Klaas Adr. ten) Borger (Elias Annes). Borgesius (Joachimus) . -(Johannes) . Borgh. Zie Borg. Borlotte. Zie Barlotte. Borluut (Adrien). . . -- (Josse) . . . . Bormeester (Abraham) Born (Dirk) -(Henricus van) . -7-- (Johan van) . . Bornaeus .(Everhardus) . Bornbergum (Antonis Folkertz van) . . . . Bornius (Henricus). . . Bornman (Henri Gualth.) Bornwater (Jacob) . . Borre (Adriaan van der) -- (Evert) . . . . . Borrebach (Adolf) . . (H ) Borremans (Anthonij) - - (Nikolaes) Borrewater Borrius. Zie Borre. Borsalus (Wolfardus). . Borsboom (Hendrik) . . Borssele (Adolf van). . -(Adrian. van) . (A driaan van) van der Hooge . . . (Anna van) . • van) . . --Jacob . v ) 1735 -- (Filips Jacob v ) 1757 ...... . -(Floris van) 1447 -(Floris van) 1470 --- (Frank van) • . -(Hendrik van). -(Jacob van) . . 922. 913. 915. 924. 925. 926. 926. 935. 934 • 936. 935. 936. 937. 938. 939. 940. 941. 942. 943. 962. 950. 964. 961. 949. 964. 967. 950. 960. 953. 951. 963. 1737 Borssele (Jan van) . • • - - (Jan van) van der Hooge -- (Paulus van) -(Philibert van) --- (Pieter Janszoon van) . ..... . . (Wolfert van) + 1299 . . . . . . . (Wolfert van) + 1345 (Wolfert van) + 1487 Borssum (Abraham van) Borsteegh (Cornelis) . Borstius (Jakob) . . . . Bort (Balthasar) . . . . -- (Pieter) . . . . . Borwinkel (Cornelis) . Bos (Albert van den) . -(Casper van den) . -(Cornelis). Zie Bosch -(Gaspar van den) . -(Jacob). Zie Bosch. -(Jeronimus) . . . . -- (Johannes van den). Zie Bosch. -(Lambert). . . . . -(Lambert van den) . -(P. van den) . -(Salomon) . . . Bosbeke (Jan van) . Bosboom (Dirk) . . -- (Simon) . Bose (Pierre Thomines Sieur du) -de la Calmette (Elisabeth Machtelt) . Bosch (Anthonie van den) -(Apollonius) . . . -(Bernardus) . . . -(Bernardus de) Dichter -(Bernardus de) Kunstliefhebber . . Bosch (Cornelis) Regts-geleerde• • • . • • • (Cornelis) Godge- leerde . . . . . . . -(Cornelis van den) hlz. 961. 965. 960. 963. 962. 943. 948. 958. 968. 972. 973. 980. 980. 973. 975. 978. 980. 977. 981. 982. 981. 982 984. 1013. 986. 988. 998. 1006. 984. 986. 1008. Bosch (Cornelis Jacob van den) 1019. -(Engelbertus Bata-vus van den) . . . . 1024 . -(Gerardus Baltha-sar) . . . . . 992. -(Goris de) . . . 1007. (Gregorius de) . . (Gualtherus Jacob) 1014. --- (Hendrik de) . . . 1000. -- (Hieronymus). Zie Bos (Hubert van den) 1018. --- (Jacob) • • • • • 985. -(Jacob van den) . 1009. -- (Jacobus) . . . . 987. -(Jan van den) 1573 1009. -- (Jan van den) 1620 -(Jan G raaf van den) 1020. -(Jean Louis) . . . 990. -(Jeronimo de) geb. 1619. . . . . . . 997. -- (Jeronimo de) geb. 1677 . . . - • 997. -(Jeronimo de) geb. 1740. . . . . . . . 1000. -(Iman Jacob v. d.) 1011. -(Joannes de) . . . 999. -- (Johan van den). . 1009. -(Johannes van den) - (Lodewijk Jansz. van den) . . . . . . 1008. -(Maria) 986. -- (Ma ttheus van Hey-ningen) 995. -(N ) 984. -- (Philippe den) . 1008. -(Pieter van den . 1010. -(Reijer van den) . 1013. -(Samuel) 986. -(Theodorus) . . 985. -- (Willem Brouwer) 993. Boschhuysen (Claas van) 1026. -- (Franc. van) 1027. --- (Jan van) . 1025. (Krispijn Jansz. van) . . . . . 1026. -- (Willem van) 1027. Boschius. Zie Bosch. Boschman (Nicolaas) . . 1029. 110 * . Boschman (Willem Kor-nelisz) *****.•.• Bosdijk (Jacques Franc.) Boshamer (Johannes) . Boshuizen (Claws van) Zie Boschhuysen. - - (Francois van) Zie Boschhuysen. 1738 blz. 1028. 1029. 1030. 1)Lz Bot. Zie Both. Botbergen (Elbert van). 1054. Boter. Zie Botter. Boterkoper (IJsbrand). . 1055. Boternisse (Konstantijn van) . . . . . . . Botesius (Johannes). . Both (Andries) . . • • 1057. ---- (Jakob) . . . 1031 . - (Godert) . . . . 1055. --- (Jan van). Zie Boschhuyzen. -Krispijn Jansz van) Zie Boschhuyzen. --- (Willem van) Zie Boschhuysen. Bosius (Jacob) Zie Castro. Boskam (J.). . . . . 1031. Boskoop (Jacob van) . . 1032. (Johannes) . 1031. Bosma (Benjamin) . 1033. Bosman (Barend) 1034. -(Gijsbert) . . 1033. -(Jan) 1035. - - (Nicolaas) Zie Boschman. -(Willem) . . 1033. Bossaart. Zie Bosschaert. Bosscha (Hendrik) . . . 1043. -(Herman) . . . 1036. (Johannes . . . 1041. Bosschaerts (Willibrord.) 1044. -- (Thomas Wil-librords) • • • • • • 1045. Bossche (H. van de) . . 1046. (Hendrik Jo-sephsz. van den) . • • 1045. -(Hendrik Zas van den) 1047. -- (J. van den) 1046. -(Jacob van den) 1047. -(Pieter van den) 1046. (Zas van den) . 1047. Bosse (Frans Antoni) . . --Bosse( (Matthijs van). . 1050, Bossius. Zie Castro. Bosson (Abraham de) . 1050. Bossu. Zie Hennin. Bossuit (Francis van) . . 1051. Bosveld (G. van) . . . 1054. -- (Paulus). . . . 1051. -(Jan) Krijgsman. 1057. •••••••••••••••...... -(Jan) Schilder . -(Johan Volkentsz) . - (Johannes de) . 1059. - (Pieter) 1056. - (Volkert) 1057, -Hendriksen. Lie Hendriksen. Botnia (Duco van). 1065. -(Feyke) . . . . 1059. -(Jarich van). . . 1064. -- (Julius van) -- (Juw van) . . 1062. -(Odo) . . . . 1059. -- (Sijdts van) . . 1065. -(Sikko van). -- (Sixtus van) . -(Tjalling van). . 1062. Botter (Hendrik) . . . 1066. -- (Hugo) + 1144 ---- (Hugo) 1302. -(Levinus). . . Botterman (Epo). • • . 1067. Bottinga. Zie Botnia. Mauer. Zie Buttner. Bou (Jean de). . . . 1068. Boubereel (Johannes Cor- nelis) Bouchel. Zie Buchelius. Boucholt (Jurrien) . . . Bouchorst. Zie Bouck- horst. Bouckart (Jan) . . Bouckhorst (Adriaan van den) 1069. (Amel. v. d.) 1071. -(Corn. v. d.) 1069. -(Floris v. d.) --- (Nicol. v. d.) 1070. Boucq (Engelbert Fxan- cois le) 1071. 1739 biz. biz. Boud (R.) 1072. Boudaan (Gualtherus) • (Gualtherus Pe-trus 1077. -(Hendrik Jan) 1076. (Matthias) . . 1074 . (Petrus) . . . 1073. Boudechon. Zie Batson. Boudewin. Zie Balduinus. -Zie Vliet. Boudewijns. Zie Rietho- ven. (Pieter) . . . 1078. Boudewijnszoon. ZieEik. Boudins (Levinus) . . . 1078. Bouhon (Mejufvr.) . . . 1079. Bouhusen (Bernhard) . . Bouillier (David Renaud) (Jacq. Renaud) 1080. Boukhorst. Zie Bouckhorst. Bouma (Dominicus Acro- nius de) . . . . . 1083. (Genius Faber de) 1081. (Petrus Gellius de) 1082. Bouman (D ) 1083. -(Johannes) . -(Pieter). . . . 1084. Bourbon (Artur) . . • . -(Charlotte van) Zie Charlotte. Bourg (Louis Fabritius du). . . . . . . . . 1084. Bourgois (J. B.) • • • 1085. Bourgondie (Adolf van) . 1089. (Anthonie v.) 1420 . . .. 1086. (Anthonie v.) t 1573. 1092. - ---- (David van) Zie David. -- (Filips van). Zie ---(Filips van) Heer van Beveren. . 1088. ----- (Karel van). Zie Karel. ----- (Maria van). Zie Maria. -(Maximiliaan van) 1090. Bourguignon (Jeanne Oli-vier Beauval geb.) . . 1093 . Bouricius(DanieldeBlocq van) 1098. -(Hector van) 1095. -- (Jacobus van) 1618 1094. --- (Jacobus van) t 1706. . . . . . . 1097. (Johannes van) (Martinus van) 1098 . -(Willem Livi- us van) . . . . . . 1099. Bourje (Johan Pieter) . 1100. Bourignon (Antoinette de) 1103. Bouritius. Zie Bouricius Bourlette (Andr6) . . 1107. Bourlotte. Zie Barlotte. Bouillon 1109. BOurnonville (Odard de) Bourn (Pontus van Noyel---- les Heer van). Zie No-yelles. Bourse (Anthonie Corne-lis) ...... . . 1131. Bousquet (Jan Carel) . . 1112. (Philippe). . Bout (Jan Janszoon) . 1113. -(Pieter) . . Boutkamp (J.). . . 1114. Bouvier (Jan) Bouwema (Hotze). Zie Buma. -- (Willem). Zie Bonga. Bouwens (Johan) . . . . 1115. (Kristiaan) • • 1114. (Reynier Leen- dert) . . • • • • • • Bouwensch(Willem Adr. 1116. Bouwensz (Geleyn . . 1117, (Leenaert) . . -Bouwer(HansHendriksz) 1118. Bouwinga. Zie Bonga. Bouwmeester (Cornelis) . Bovy (Gillis) .. . . . . 1119. Bowler (Marten) . . . . Boxel (Mr. Hugo) . . . Boxhorn (Hendrik) . . . 1120. 1740 biz. Boxhorn (Marcus Z aerius) 1122. Boxstael (Willem van) . 1127. Boxtel (Mr. Hugo). Zie Boxel. -- (Jan van Hoorne Heer van) 'Lie Hoorne. Boy Zie Boey, Boy (CorneliusJanssenius) 1127. -(Dominic. Janssenius) 1128. -(Leonard. Janssenius) 1129. -(Nicolaas Janssenius) 1127. Boyen (Peter) 1129. J3oyingha. Zie Bonga. Boymans (Fr. Jac. Otto) 1129. Boys. Zie Bois. Boysot. Zie Boisot. Boyus. Zie Boey. Bra (Hendrik van) . . 1131. Braak (Adriaan) 1704 . 1132. --(Adriaan) 1765 . 1133. -(Balduinus ter). . 1135. -(Doris Pietersz. . 1132. Braam (Aegidius van). 1141. -- (F. T. van). . . 1142. -(Jacob Pieter van) 1137. -- (Johannes van). . 1135. -- (Pieter van) . . . 1139. --(Willem van) . . 1135. Braam Houckgeest (An- dreas Everard van) . 1143. Braams. Zie Braems. Braat (Jacob) 1144 Braband (Jan Hertog van) . Zie Jan Brabant de (uercue. Zie Eycken Bracht (Cornelis van. 1146. -- (Hendrik van) 1591. Zie Goltzius. -(Hendr. van) 1715 1147 -(Herman van) . . 1146. ----(Pieter van). -(Tieleman van) 1625 1144. -(Tieleman van) 1719 1146. Brachthuiser (Daniel). 1147. Brackelman (Liven) . 1149. Bracle (George de) . . -- (W. de). . . Braeck. Zie Braak. Braeckel. Zie Brakel. Braems (Daniel) . . . . 1149. Braes (Aepidius). . . . 1150. Braeu (Nicolaas). . . Braght. Zie Bracht. Brahe (Jan Jacob). . . 1150. Brakel (Cornelis van) 1644 . . . . . . . 1160. -(Cornelis van) 1717 1166. -- (Dirk van). . . . 1160. -(Dirk Gerrits . 1166. -(Jacob Baron van) 1167. --(Jan van) . . . . 1161. -(Johan van) . . 1159. -- (Johannes). . . . 1156. -(Nicolaas van). . 1167. -(Pieter) 1152. -(Pieter van) . . 1160. -(Reinhart van A se- wijn Heer van). Zie Asewijn. . . . . . 1168. -(Reinold van) . . 1159. (Willem a). . . . 1157. -van der Kluit. Zie Kluit. Brakelman. Zie Brackel- man. Brakenburg (Richard) . 1168. Brakman . . . . . . . 1169. Brakonier (Abraham Jo- sua --(Catharina) Zie Wilde. Bramer (Leonard) . . . 1170. Bran (Karel le) . . . . 1171. Brand (Ger.) Zie Brandt. -- (Jan Jansz) . . -(Joh.). ZieBrandt. -- (Johan Arnold) • 1174. -(Kasp.) Zie Brandt. -(Marinus) . . . . 1172. -- (Pieter) 1174. -(van Someren). Zie Someren. Brande (Cornelis van den) 1177. -(Mr. Filips v. d.) 1178. -(Jan van den) . . 1176. -- (Jan Pieter v. d.) 1178. -, (Johannes van den) 1177. • 6,2. Braun (Johannes) . . . 1203. -- (Johannes Frede- ricus 1205. Brautigam. . 1206. Brauw (Cornelis de) . -- (Jacob de . . -(Mr. Willem Mau- rits de) 1207. Brauwenaar. Zie Brou-wenaar. Brauwer (Adriaan) . . 1208. (Marijn). . . Bray (Dirk de) . . . . 1209. --(Jacob de) . 1210. -(Jan de) . . . -(Nicolaas de). -(Salomon de). . . 1208. (Theodorus de). . 1210. Breaute (Charles de). -(Pierre de) . Brecht (Antonij van) . . 1213. -(Gery van) . . -(Jan van) . . . -(Karel van) . • 1214. Brechten (Klaas van). Zie Haerlem. Brecker (Paulus Hendrik) Brecourt (Guillaume Mar­ coureau de) . •. • . Breda(ClaesHugensze van) 1215. -(Gerardus van). -- (J. van). 1217. -- (Jacobus van. . . 1216. -(Johan van) . -(Michiel van) . . 1217. --(Rutger van). . . 1216. Bredehoff (Adriaan van). 1218. -- (Mr. Francois van) geb. 1648. . . - - (Franc . van)1730 1219. -- (Johan van) . Bredenbach (Christoffel). Bredenburg (Johannes). 1220. Bredero (Gerbrant Adri- aansz ) 1221. Brederode (Adam van) 1268. ---- (Dirk IV van) 1225. ---- (Dirk V van) 1226. (Erasmus van) 1260. - - (Floris vim). 1261 , • 1741 Brandeler (Joh. Jac. v. d. Brandenburg (Johan van) Brandhof (Joh." Bern.) Brandis. Zie Brender Brandis. Brandligt (Laurens) . . Brando (Johannes). . . Brandon (Jan Hendrik). Brands (Arnoldus) . . Brandsma. Zie Brantsma Brandt (Albertus Jonas) -(Cornelie) . . . -(Geeraert) 1594 . -(Geeraert) 1626 . -(Geeraert) 1657 . --(Henricus), . . . -(Hermanus Frans van den). Zie Brant. -- (Jan Jansz Zie Brand. -(Johannes). . . . -(Johan Arnold) . - (Karssten) . . • (Kaspar) -(Marinus). Zie Brand. biz. 1180. 1181. 1182. 1182. 1183. 1196. 1185. 1186. 1193. 1184. 1195. 1190. 1191. Brandwijk van Block-land.t (Anna) . Branger (Cornelius Ig-natius) Brant (Hermanus Fran-ciscus van den) . . . -(Jan Jans.) Zie Brand. Branteghem(Willem van) Brantigam. Zie Brauti- gam. Brantsen (Mr. Gerard) . (Henrick Wil- lem) . . . .. Brantsma (Pieter) . . Bras (Adriaan) . . . . Brassemarij (Willem). . Brasser (covert) 1574. -(Govert) 1625. (J. R.) . . . --- (Jacobus Jasper-sen) -(Leendert). . Brassica. Zie Cool. 1197. 1197. 1198. 1198. 1199. 1200. 1201. 1202. 1203. • Hz. Brederode (Frans van) . 1238. - - (Gijsbert van). Zie Gijsbert. -- (Hendrik van) 1249. --- (Hendrik Lo- dewijk Petrus van.) . 1269. ---- (Jan van). . 1228. -- (Joan Wolfert van) , 1265. -(Joris van. 1246. (Lancelot van) 1573 1259. -(Lancelot van) 1620 1265. -(Lodewijk van) 1259. -- (Nikolaas van) 1265. (Pieter Corne-lis van). . . . . . 1262. (Reinoud I van) 1227. (Reinoud II van) , 1233. -(Reinoud III van) . 1247. (Reinoud van) geb. 1567 1263. (Walraven van) 1400 1230. (Walraven van) 1457 . . . . . 1244. (Walraven III van) 1586 . . . . . 1262. (Wairaven van) 1618 1264. -- (Willem IV). 1224. ---- (Willem V). 1232. -- (Willem Dirk- sen bijgenaamd.) Zie Dirksen Brederoo. Zie Bredero. Bredius (Henricus). . . 1270. Breedehoff. Zie Bredehoff. Breekelenkamp. Zie Bre- kelenkamp Breekpot (Francois) . . 1270, Breemen (Dirk van) . . 1271. Breen (Claas van) . . 1273. -- (Daniel de) . . 1271. (Gillis van), . 1273. 1742 Breen (Joost van) . . . 1273. Breenbergh (Barthel). . 1274. Breggen (Frans v. d.) 1275. Paauw (Pieter van der) 1278. Breght. Zie Brecht Brekelenkamp (Cluirijn van) . • . 1279. Brem (Cornelis) . . . 1280. Bremden (Daniel van) . 1287. Bremen. Zie Breemen. Bremer (Johannes) . . . 1281. -- (Johannes Cz,) . (Koenraad) . . 1283. Brenck (Theodorus . Brender a Brandis (Ger- rit) 1284. -(Ludolf Adriaan Simon) . . . . . . . 1286. Brenius. Zie Breen. Brenk. Zie Brenck. Brenkman (Hendrik) . Bres (Guido de) . . . . 1288. Bresille (Filips de). . . 1290. Bresser (Martyn de) . Breton (Mr. de) . . . . 1291. -- (Jaques le) . . Breuckelaar erardus van. . . . Breugel (van) . . . . 129G. -(Caspar van). . 1299. (Herukan Gerard van) . 1298. -(Jaques Fabrice van ...... • . • 1302. -(Mr. Jan Festus van) geb. 1707 . . . 1297. -Jan Festus van) geb. 1750 ..... 1299. -(Johan) . . . . 1294. -(Peter van) . . 1297. -(Pieter) . . . . 1294. -(Pieter Pietersz) (Willem van) . 1296 . Breugh31. Zie Brengel. Breuil. Zie Tronchin du Breuil. Breukel (van). Zie Bren-gel (van). B•eukelaar (Hendrik). . 1303. 1743 biz. Breukeland (Jacob). . 1303. Brey (Adam) . . • • 1304. Breyll (Wijnand van). Brez (Jaques) . . . . 1305. Briatte (Theophile). . Briaute. Zie Breaute . 1306. Briel. Zie Breyll. . . Brienen (Abraham van). 1307. -- (Hendrik van) t 1620 . . • . 1306. -(Hendrik van) 1620. . ..... 1307. -(Johan van) . 1308. -(Walter van) . 1307. (Willem Jozef van) 1309. -(Wolter van) . 1307. Brienen van Oostrum Zie Oostrum. Brienen van Ramerus (Giisbert Carel Rutger Reinier van). . . 1311. (Jean Anne van) . 1312. Bril (Jakob). . . . . 1314. (Matthijs) 1313. - (Paulus) . . . . -Brill (Johannes) . . . . 1315. Brimeu (Karel van) - - (Wijt van). . 1315. _ Brinck (Ernst) 1320. Brinck (Hendrik). . 1321. Brinckerinck (Johannes). 1323. Bringues (Christoffel de). 1324. Brink (Albertus) . . . . -(Jan ten) 1326. Brinkman . • • • • 1331. -(Cornelius) . -(N. C.) . . . 1332. Brinxma (Hendrik). . 1333. Brion (Louis) 1334. Brit Gezine 1336. Brixius (Benedictus) •.• 1337. Gerrits . . • • 1336. Briz4 (Cornelis) . . . 1337. Brocardo (Jacob). . . 1338. Brodatt (Michiel) . . . 1339. Broeck (Jan). Zie Broek •••¦•¦•¦••• -- (Johan van den). -- (Pieter van den). biz Broecke (Johan van den) 1345. --- (Pieter van den). 1341. --- (Willem) . . . . 1340. Hoekstra (Albert ten). Zie Hoekstra. Broeckhoff (Johan Pie-ter) 1345. Broeckhoven. Zie Broek-hoven. Broeckhuysen. Zie Broek- huizen. Broedelet (Bernard). . . 1346. --- (Cornelia) . ---- (J.) (Willem) . . 1347. Broeder (Jacob Wil-lemsz ) 1348. (Nicolaas den) 1349. ---- Cornelis. Zie Adriaan. Broederse (Nikolaas.) . 1350. Broek (Abraham van den) 1355. -(Christiaan Leo- nard van den). . . . 1358. --(Cornelis van den). 1356. -(Cornelis Adrianus van den) 1357. -- (Elias van den) . 1355. -- (J. van den) . . ---- (Jan) 1350. -(Jan van den) . 1355. -- (Joachim George le Sage ten) 1351. -- (Johan van den) Zie Broeck. -(Johan Jakob le Sa- ge ten) ..... . . 1352. -(Lambertus v. d.) 1356. -(Michiel van den) . 1358. -- (Pieter Jansz.) . . 1352. -(Pieter van den). Zie Broecke. -(Reinier van den) . 1357. -- (Ulrich Graaf van). Zie Valkestein. Broeke (Berend ten) . . 1360. -(Christiaan van den) 1361. -- Ulrich DaunGraaf van den). Zie Daun. 1744 blz. blz. Broeke Hoekstra. Zie Hoekstra. Broekelaar. Zie Breucke- laar. Broekhoff. Zie Broeckhoff. Broekhoven (Jacob van) . 1362. Broekhuizen (Adam van) 1374. (Benj. v.). 1368. (Daniel van) 1366. (Godofridus van) 1374. -(Hendrik van) 1367. (Johan van) 1369. (Reijer van) 1363. Broekhuyzen Jr. (George Hendricus) • • • • • 1376. Broen (C. de) 1379. -(Johannes). . . (Willem de) . . Broer Cornelis. Zie Adri-aansz. (Cornelis. Broerius van Nidek. Zie Nidek. Broers 1379. -- (Jacobus Cornelis) 1380. -- (Pieter Rutger) 1379. Broesma (Wigbold van) 1382. Broes (Brouerius) . . 1384. -- (Elizabeth Jeanne) 1386. (Petrus) 1383. Broide (Philips de) . . 1386. Bron deVexela (Joseph le) Bronchorst dZie Bronk-Bronckhorst horst. Brondgeest (Albertus) . 1391. Brongersma (Titia) . . . 1392. Bronkhorst(Anthonius v.) 1416. (Diederik van) 1359 1396. ---(Died.v.)1395 1399. - -- (Dirk van) 1568 1405. --- (Dirk van) 1574 1407. (Everard van) 1411. (Frans van) . 1408. -(Frederik van) 1401. -- (Gerhard van) 1413. -(Gijsbert van) 1359 1394. Bronkhorst (Gijsbert van) 1356. ...... . 1395. -Gijsbert van) 1402 1397. (Gijsbert van) 1451 1398. -- (Gijsbert van) 1459 1400. (Gijsbert van) 1568 1406. (Gijsbert van) 1576 1409. ------(Jacob van) 1401. (Jan van)1346 1394. ----(Janvan)1570 1409. (Janvan)1680 1413. (Johannesvan) 1415. (Joost van) 1407. -- (Karel van) 1404. -(Nicolaas van) 1408. -(Otto van) 1398. -- (Pieter van) 1570 1408. --- (Pieter van) 1588 ...... . 1413. (Mr. Vincent van) 1416. --- (Willem van) 1338 . 1393. -- (Willem van) 1573 Bronsveld. Zie Brunsvelt. 1402. Brooman (Lodewijk) . . 1416. Brosterhuysen (Jacob v.) 1417. Brouchem. Zie Rijt. Brouchusius. Zie Broek- huizen. Brouck (Mattheus van den.) Zie Brouk. -(Pieter van de). Zie Broecke. (Ulrich) Daun' (Graaf van). Zie Daun. Broucke (Janus van den) 1417. Brouerius van Nidek. Zie Nidek. Brouk (Jacobus de) .. . 1408. -(Mattheus van den) 1408. Broukhusius. Zie Broek-huizen.. 1745 biz Brouwenaaar (Jan Franc.) 1409. Brouwer (Adriaan) . . . 1428. -(Brouerius) . . 1434., -- (Cornelis) . . . 1423. -- (Cornelis Jans). 1421. -- (Dirk Jansz. . . 1419. -(Fredericus) . . 1434. --- (Hendrik) . . . 1425. -(Jakob de) . . . 1444. -- (Jakob Dirksz. . 1422. -- (Jan) . . . . . 1440. (Kornelis Az.) . 1439. (Kristoffel . . . 1423. --- (Paulus Wilh. . 1439. (Petrus Bz.) . . 14-35. (Petrus Pz.) . . . 1438: -(Petr. v. Limburg) 1445. (Regnerus) . . . 1434. (Rijkend Jacob) . 1443. Brouwershaven (Petr. v). 1449. Browerus. Zie Brouwer. Brown 1449. - (William Laur.) - Browne (Robert) . . . 1450. Bruart. Zie Bryarde . 1451. Bruce (David) 1453. (Mr. George Isaac) 1454. -(Joh. A nton Will.) 1451. -(Robert . . . . 1451. - - (Stewart Jean) . 1452. -(Walter) . . . . 1451. Brucherus (Hein Herm .) 1456. - --- (Johannes) . 1455. -- (Joh. Christ.) . - Bruck. Zie Brugge. Bruckner (Joannes) . 1456. Brucq. Zie Brugge. Bruen. Zie Bruin. Brugge (Arnoldus van) . 1457. -(Jan van) Zie Eyk -(Lodewijk van) . 1457. Bruggemans (Adrianus). 1459. Bruggen (Hendrik ter) . Brugman (Johannes) . . 1460. Brugmans (Antonius) . . 1463. Brugmans (Pibo Anton.) 1473. -- (Sebald Just.) 1466. Bruguiere. Zie Rodier de la Bruguiere. Bruhezen (Engelbert van) 1478. biz. Bruhezen (Johannes van). 1478. -- (Pieter van) . . 1477. Bruin (Anna Maria Punt geb. de) 1492. -(Claas) . . . . 1479. --- Cornelis de) 1672 1486. -(Cornelisde)1619 1489. --- (Cornelis de)1801 1493. -(Cornelis Claasz) . 1479. -(Florentius de) . 1488. -(Gerrit Willem van Oosten de). Zie Bruyn . . . . . . . 1494. --- (Helena Judith de) -- (Herman de) . . 1486. -(J. F. B. de) . . 1493. ---- (Johannes de) • . . 1487. -(Lodewijk Alexan- der Cornelis de) . . . 1494. -(Maria de). . . . 1493. -- (Willem) . . . . 1482. Bruine (Francois de). Zie Bruinne. -(Jan Rudolph de) 1496. -(Johannes de) . 1494. -(Samuel Koen-raad de) 1496. Bruinincks (Albert). Zie Bruyningh. --- (Gerard). Zie Bruynincx. --- (J. J. Hamel) Zie Bruynincx. (Nicolaas). Zie Brunynck. Braining (Albert). . . . 1503. -(Gerbrand) . . 1499. (Hermanus) . . 1497. (Herm. Adr.). 1498. Bruinings (Albert). Zie Bruyningh. Bruinings (Gerard). Zie Bruynincx. ---(J. J. Hamel) Zie Bruynincx. (Nicolaas) Zie Brunynck. Bruininx (Daniel) . . . 1503. Bruinne (Francois de). . 1504. Bruins (J.) . . . . . . 1504. 1746 blz. blz. Bruinsma . . . • . 1505. (3-.) a a 1505. (Reiner) . . . 1504. Bruinsveld Zie Brunsvelt. Bruinsvelt (Adriaan) . . 1505. (Hendrik Dirksz.) ----- (Sixtus). Zie Brunsvelt Bruinvisch (Adriaan) . . 1506. (Martinus). . - -Bruist (D.) • • • • • . 1507. Bruitsma. Zie Bruinsma Bruman (Hendrik) . • • 1507. Brumel (Anton) • • • • Brun (Charl. Francois le) 1508. Brunaeus. Zie Brune . . 1509. Brund (Jan Jansz.) . . . --Brune (Joan de) de jonge 1511. ---- (Johan de). . . . 1509. --- (Pieter de) . . Bruneau (Hermes) . . . 1512. Brunes (Gerard) . . . • -(Lodewijk) . . Brunesius. Zie Brunes. Bruning (H.) Bruning (Nicolaas). Zie Brunijnck. Bruningius. Zic Bruijn. Brunings (Christiaan) . 1513. (Christiaan) Jr. 1516. ---- (Conrad Lud- wig) 1517. -- (David) . . 1512. Brunius (Bernardus . 1518. Brunemuller (Elias) . 1519. Bruno (Adriaan Francois Baron de). 1520. (Alida) . . . ---- (Hendrik) . . . 1519. -- (Henrik) . . • Brunonius. Zie Bruyn. Brunselle(Konstantijnde) 1520. Brunsveld de Blau. Zie Blau. Brunsveldt. Zie Bruns- velt. Brunsvelt (Sixtus) . . . 1520. Brunswijk Calenburg (Eric II. Hertog van). 1521. Brunswijk Wolfenbuttel (Lodewijk Ernst Her- tog van) 1524. Brunt (Jan) . . . . . 1526. Brunus Zie Brunesius. Brunynck (Nicolaas) . . 4527. Brusse (Arnoldus) . . . 1528. Brussel (Franc. v.)Zie Roy. -(Hermanus van) 1531. -(Jan van) . . . 1529. --- (Paul. Theod. v.) 1530. --- (Pieter van) . . . 1529. -(Theodorus van) . 1530. Brusselles. Zie Brunselle Bruyn (Andreas de) . . 1533. -(Christiaan de) . 1532. --- (Cornelis de). Zie Bruin. --- (Cornelis Claasz. Zie Bruin. -(Gerrit Willem van Oosten de) 1536. -(Gualtherus de) 1532. --- (Johannes de) . 1533. (Robert de) . . 1531. --- (Willem de) . . 1532. Bruynincx (Ger. Hamel) 1537. --- (J. J. Hamel) . . J537. (Nicolaas). Zie Brunynck. Bruyningh (Alb. Fransz) 1538. Bruyns (Adriaan van) . . 1539. Bruynsma 1549. Bruynsz (Huych Jacob) 1539. Bruynvisch. Zie Bruin- visch. Briarde (Adrien de). . . 1539. Buat. Zie Fleury de Co- lan 1539. Buc (Joannes) Bucerus (Gerson) . . . Buchardus. Zie Bocardus Buohell (Arend van) . . Buck (Leonardus) . . . 1542. Buckeldus. Zie Beukelsz. Buckelius. Zie Boekelius. Bucking (Rutger) . . . 1543. Bucquoi. Zie Longeval. Bucquoy (Jacob de) . 1544. (N. de) . • • • 1543. 1747 bh. Thidde (Bernard Winold Filip) 1545. -(Harmen) . . --Budelius (Benier) . . . 1546. •••••••••¦• Budt (Adriaan de) . . . Buckelius. Zie Boekelius. Buema. Zie Bonga Buenen (Wijmeer van) . 1547. Bueren (Joost van) . Bugge (Geeraert) . • -----Buik (Hendrik) . . . 1548. -(Joost) . . . . . 1547. Buis (Egbert). Zie Buys. -- (Paulus) 1594 . . 1549. -- (Paulus) 1617 . . 1553. Buisero (Diderik) . . . -------(Laurens) . . . Buiskes. Zie Buyskes. Buissenie 1554. Buisson (J. de) . . . Buissons (Michiel des) . 1555. Buitendijk (Caspar). . (Gosuinus a) Zie Buytendijk. Buitenweg (Willem) . . 1556. Buiter. Zie Buter. Bulaeus, (Justus) .. . . 1556. Bulius. Zie Boelens. Bullart (Iza,ak) . . • . Bulter (Joost) . . . . . 1557. Bulthuis (Jan). . . . . 1558. - - (Johannes) . • • 1557 . Buma (Bernhardus) . . 1561. -(Gerlacus) 1732. 1560 . -(Gerlacus) geb. 1793 1561. -(Gerlof) . . • • 1560. (Hotze) 1558. -- (Johan). Zie Bonga -(Johannes). . . . 1559. -- (Joh. Acronius v.) - -- (Willem) Zie Bonga -(Wybo Bernhardus) 1562. Bunding (Willem Hen- dricxs) o•.• Bunel (Olivier) . , • • 1563. Bungha. zie Bonga •.• Bunnik (Jakob van) . . 1563. (Johan van). . Buns (Johannes) . . . 1564. bi z. Bunte (Johan Friedrich) 1564. - - (Ludwig August). 1565. Bunting (H.) • • • • • Buquoy. Zie Bucquoy. Burch (Adam van der). 1566. -(Adr v. d.) 1547. (Adr. v. d.)1572. 1568. --(Aem van der). . 1566. -(Albert van der). 1569. -(A nthonis van der) 1566 . -- (Karel Graaf van der) 1569. -(Gerard Ter). Zie Burgh. -- (Jacob van der). Zie Burgh. -- (Jan van der) . . 1567. -- (Johannes van der) 1569 . -(Lambert van der) 1567. -(Wolterus ter). Zie Burg. Burchardus 1570 . Burchgraaf (Joost v. d.) ---- (Justus v. d.) Burchgrave (Daniel de) Burchius. Zie Burch. Burchoorn (Izaak) . . • 1571. Burcht (van der) . . . 1572. -(Nicol. v. d.) Zie Castro. Burckhardt (Louisa Se- billa) 1572. Burckhart (Godschalk) 1573. Buren (van) . • • • • • 1576. Buren (Aemilius van) . 1573. -(Barthout van). . 1576. -- (Filips Willem). Zie Filips Willem. -- (Frederik van). Zie Egmond. -- (Jan van) . . • . 1574. -(Maximiliaan van) Zie Egmond. -(Nicolaas van). . 1575. -(Otto Graaf van). 1573. Burer (Joachim Johannes Christiaan) . . . . . 1577. Burg (Adr. v. d.) 1547. Zie Burch. -(Adr. v. d.) 1693 1581. -(Andries van der). 1580. 1748 Burgh (Albert van der). Zie Burch. -(Coenr.) Zie Burgh. --(Cornelis van der). .1581. -(Dirk van der). . 1580. -- (Gerard ter). . . 1577 . (Gezina ter) . . . 1578. -- (Herman van den) 1579. -- (Jacob van den). Zie Burgh. -(Johan van der). -(Lambert van der) Zie Burch. -(Nicolaas van der) Zie Castro. -(Wolterus ter) . . 1579. Burger (David) . . . . 1582. -Van Schoorl (Dirk) Burgers (Michiel) . . . 1583. Burgersdijck (Franco). - -(Pieter) . 1584. Burges (D ) 1585. -(Philippus de). --Burggraaf (Daniel de) Zie Burchgrave. -(Joost van den). Zie Burchgraaf. Burgh (Adriaan van der) Zie Burch. -(Albert) . . . . , 1585. -(Anthonie van der) 1588. -(Coenraad). . . . 1585. -(Ever.Wyn. v. d.) 1589. -(Gerard ter) Zie Burg. -(Gezina ter) -- (Jakob van der) . 1588. -(Jan van der) -(Lambert van Zie Burch. der). --(Wolterus ter). Zie Burg. Burghersdyck. Zie Bur­ gersdijck Burghoorn. Zie Burchoorn Burghout (Jakoba Helena) 1589. Burght (Jan Gideonsz. van der) Burgius (Matth. Adriani) 1591. Burgvliet (Lucas) . . . 1592. ••••¦••¦¦¦ Burkinan (J.) . . hiz . Burlen (G.). . . . . . Burlius (Wilhem) 1592. Burman(Frans)geb.1628 1593. -(Frans) . geb . 1671 1600. -- (Frans). geb .1757 1603. -(Frans). geb .1793 1605. -- (Frans Pietersz) 1609. -- (Johannes). 1604. -Kasper). 1603. -(Nikol. Laur.) . 1607. -(Pieter) de oude 1594. ( Pieter) de jonge 1605. Burmania(BarthDouwe v.)1621. (Bocko van). 1615. (Douwe van). 1611. (Douwe Both-nia van). 1664. 1618. Duco Gerold Martena van). 1620. (Duco Mart. v . ) Eduard Marius van. 1624. (Epo Sjuck van) 1622. (Gemme van). 1555. 1613. (Gemme Onu- phrius van). 1621. -(Hobbe van) . 1624. - - (Jan Fred. v .) 1623. - - (Jarich George van). 1620. -- (JetzoIdzard v. ) 1625. (Laas van). 1622. ( Laas Ulbe van) 1627. (Laes van). 1617. - (Poppe v.)1580 1613. (Poppe v.)1638 1616. -(Poppe v.)1676 1617. (Rienck v.)1045 1610. (Rienck v.)1494 - -(Rienck v.)1557 1612. (Rienck v.)1614 1615, -Sjuck van). 1616. (Sjuck Gerrold-ma van) 1617. -(Steven van) 1616. (ria ert van) 1610. -(Ulbo van) ..1626. -(Mho Aylva v.) I 619 . -(Upco van) 1045 1610 . 1749 1.1z. Burmania (Upco v.) 1533 1612. -(Upco v.) 1601 1641. (Watzo van) . 1616. -(Willem Frede-rik Schratenbach van) . 1625 . (Zeino Joachim Welvelde van). . . . 1619. -Rengers. Zie Rengers Burmannus. Zie Burman. Buron. Zie Ende. Burs (Gillis) 1626 - (Jakob). . . 1627. - Melchior) Bursius. Zie Burs. Bu rtin (Francois Xavier de) 1628. Bus de Ghisignies (Le- onard du) 1629; Busaeus. Zie Buys. Busch 1643. - --(Arndt) Zie Busschen. -(Benedictus) . . 1641. -(Hendrik) Zeev. 1638. ---- (Hendrik) Schild. -(Herman)• • • • 1637. -(Johan) . . . . 1639. -(Johannes) . . . 1631. (Lubbert Berniers ten). Zie Bussche -- (Marcus) . . . . 1641. -(Marcus Jan). . 1639 . Busche (Herman von den) Zie Busch. Buschman (Huibert Lau- werens .) 1643. -(Jacob Petrus) . 1644. --- (Jakob) ---(Kath.Hendr.) 1644. Busco Adrianus de Ve- terie). Zie Oudenbosch. Busco (Gerardus de) . . 1644. Busco (Lubbertus Ber- neri Zie Busche. Buscoducis. Zie Herto­ genbosch. Busennius. Zie Buysen. Buseus. Zie Buys. Bushof. Zie Busschof. Busing (Joh. Christ.) 1645. • 1,i z , Busius (Nicolaas) . . 1645. -- (Paul.) Zie Buys. Busman (George Mau- rits) . 1646. Busnois (Anthonius) . Busolen. 1647 . Busquoi. Zie Longeval. Busschaert (Hans) . . . 1647 . Bussche (Jan ten). Zie Busch (Lubbert Ber- niers van den) . . . 1647. Busschen (Andries). . . 1648. Busscher (Meinhard) . Busschius (Hermanus). Zie Busch. (Hermanus). Zie Modet. --- (Johannes). Zie Busch. (Michiel) . . . 1649. Busschof (Bernard) . . Bussingh (Johan Wilh. ) 1650. Bustamente(Hernando de) 1652 . But. Zie Budt. Buter (Claas) 1652. Butger ...... . 1653. Butius. Zie Budt. Butler (Francois) . . 1653. Buttner (Johan Cristof). 1654. Butz. Zie Budt. Buuraga. Zie Bonga. Buurt (Adriaan) . . 1654. Buus. Zie Buys. Buyck (Jan) 1655. Buygers (Johan) . . . 1656. Buys ( Abraham) . . . 1663. - (Cornelis) geb .1745 1666. - (Cornelis) geb. 1759 1667. (Egbert) . . . . . 1664. ¦••••••••¦•••••¦ (Gerard) . . . . . 1657. •••¦•¦¦•¦••¦• (Gerrit) . . . . . 1666. (Jacob). 1657. (Jacobus) . . . . 1664. (Jan). . . 1658. (Johann .) geb . 1547 geb. 1759. . 1667. (Koenraad) . . . . 1669. (Maria) 1664. ..--¦-•••••••¦• (Niklaas) 1660. 1750 biz Buys (Paulus). Lie Buis. -(Pieter) 1658. -(Willem) geb. 1661 1660 . -- (Willem) 1787 . . 1669. Buysen (A. van). . . . -(Anthony) . . . . (Henr.) Zie Buyzen. Buyser (Frans Willem) 1671. -- (Jan Gerritsz). . Buysero. Zie Buisero. Buyskes (Am. Adr.). . 1674. -- (Gerrit) . . . . 1673 -(Pieter Luitjesz. ) 1671. Buyssant de jonge (Wil-lem) 1677. Buytendyck (Gosuinus Buytendyck (Gosuinus v.) 1678. Buyter. Zie Buter. Buyts (Helena) . . . . 1679. Buyzen (Henricus) . . . 1680. Buyzer. Zie Buyser. Bybel (D.) 1680. Bye (Andries Pietersz Zie Bie. -- (Arent de) . . . . 1681. -- (Arnold de). . -- (Cornelis de) . --- (Dirk de). . . . . 1682. -- (Jacob de) . . . . 1686. --- (Johan de) . . . . 1685, -(Doris de) • • • • 1684. - (Marc. de). Zie - (Pieter Jacob de). 1686. -(Willem de) . . . 1680. Byl (Joost) 1691. Bylaerd (J. J.) . . . Bylair (Tim, Rycoutsz. v ) Byland 1692. biz. Byland . . . 1692. -- Adriaan van). 1694. -- Alex. Graaf v.) 1700, (Christ.Ryn. v.) 1703. -(Florens Otto Hendrik van) . . . 1695. (FrederikChris-toffel van). . . . . . 1696. ---- (Frederik Sigis-mund an) . . . 1700. - --(Hend. v.) 1467 1693 -(Hend. v.) 1523 1694 -- (Jan Carel Graaf van) . . . ..... 1705 (J bhan van) 1692 -(Johan van. Zie Biland. ---- (Lod. Graaf v.) 1696. - - (Otto v.) 1465. 1693. - (Otto v.) 1555. 1695. - - (Peter van). . . 1693. ----(Willem Frede-rik Graaf van) . . . 1703. Byler (Hendr. Card 1705. Bylert (Joan) 1707. Byleveld (Adriaan) . . 1709. --- (Corn. Gerrit) 1708. (Casparus). . . 1707 . Bylevelt (Johannes van). 1710. Bymholt (Theodorus). . 1711. Bynaeus (Anthony) . Bynkershoek (Corn. van) 1713. --- van Hoog-straten Zie Hoogstraten Byntgens. Zie Bintgens Byrsaeus (Frans). . . 1716. Bysterus (Simon Lucas) Byvelt (N . ) .... . . 1771.