BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK. IT. A. J. VAN DER AA, BIOGRAPIIISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN, BEVATTENDE Levensbeschrijvingen van zoodanige Personen, die zich op eenigerlei wijze in ons Vaderland hebben vermaard gemaakt, VOORTGEZET DOOR K. J. rod ·F`' van and Lid der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde to Leiden. Onder medewerking van de Heeren: P. J. B. C. ROBIDE VAN DER AA , Prof. P. 0. VAN DER CHIJS W. EEKHOFF, A. P. VAN GRONINGEN , Dr. J. 3. DE HOLLANDER, S. F. KLYNSMA, Kapitein P. A. LEUPE , H. C. ROGGE, T. A. Romuni, Dr. G. J. D. SCHOTEL, Jim J. W. VAN SYPESTEYN en Dr. J. J. VIOTTA. VIERDE DEEL. HAARLEM, 3. 3. VAN BREDERODE. 1858. BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN. D. DA ALB ERG (BRuNo), verdichte naam onder welken de baron Mr. P. de Wacker van Z o n, eenige romans heeft in het licht gezonden. Zie Z o n (Mr. P. de Wacker v a n). DA ALEN (JAN VAN), was de vervaardiger van drie kluchtspelen, die in zijnen tijd nog al opgang schijnen gemaakt te hebben, aangezien zij alien meer dan eenen druk beleefd hebhen. Zij waren getiteld : JD' aardige Colicoquelle. Amst. 1654, 4°. , idem, 1669, 8°. De Jaloersche Ionker, Amst. 1654, 4°. idem, 1657, 4°. 's Gravenh. 1737, 8°. De Kale Edelman, Amst. 1657, 4°. 1679, 8°. 's Gravenh. 1737, 8°. Zie Witsen Geijsbeek, Woordenb. der Ned. Dicht,, D. II. bl. 108 ; Cat. van de Bibl. der Matzke& van Nederl. Letterk. te Leid., D. I. W. 79. DAALEN (AUGUST VAN), mogelijk een bloedverwant van den voorgaande, werd geboren omstreeks 1670 en deed zich als beoefenaar der dichtkunst kennen door : .De stervende vorst, en van God gezalfde koning van Engektnd enz. Wilh elm de Derde, enz. in rijm gestelt. Amst. 1702, 4°. De Ingewanden van den groten ontruster en bederver van Europa ! en Verbreeker van veele geswoorene Verbonden, klaarlijk ten toon gesteld. En daar tegen over de onsterfekke Roem van Wilhelm de III enz. Amst. 1703, 4°. Zions Nagt, en dag, dat is de worsteling- van Gods Kerk met Naar woedende Vijanden, enz. Amst. 1703, 4°. De goede naam van Jacob Sluij s verdedigd, tegen al die zijn persoon hebben gezogt, en nog zoeken, verdagt te maken. Amst. 1704, 4°. Zie van der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht., D. II. bl. 32; Cat. van de Bibl. der Maack. van Nederl. Letterk. te Leiden, D. IL bl. 531. DAALMANS (AEGthrus), was voor zijn tijd een verdienstelijk geneeskundige, zoo als blijkt uit het volgende door hem in het licht gezonden werk : 2 De nieuw hervormde geneeskonst, benevens aanrnerkingen van siektens op Cylon, Batavia, Coromandel, 3de druk, Amst. 1694, van Bock., St. II. bl. 29. 8°. 4de druk ald. 1703, 8°. Zie Arrenbcrg, Naantrey. van Ned. Boek.; M. Nijhoff, Cat. DAAM, (Hopman), naam, onder welken de kapitein der Watergeuzen Adam of D a a m van H ar e n meestal bij de geschiedschrijvers voorkomt. Zie Haren (A dam v a n). DAAMEN (ADAM), ook D a m e n of D a e m en, werd omstreeks het midden der zeventiende eeuw to Amsterdam uit gegoede ouders geboren. Ter bevordering zijner studio, waarvan hij in zijne geboortestad de grondslagen gelegd had, werd hij naar de hoogeschool te Keulen gezonden. Dggr met lof zijne letteroefeningen volbragt hebbende, werd hij priester, licentiaat in de beide regten en domheer to Keulen. Na eerst tot priester en deken van de kerk to Emmerik verheven to zijn, werd hij in 1707 volgens besluit van Paus Clemens XI tot algemeen pausselijk vikaris der Nederlanden aangesteld, on op het oinde van hetzelfde jaar tot bisschop van Adrianopel gevvijd. Hij vertrok daarop to scheep naar Emmerik, waar hij onder het gelui der klokken on het zingen van het te Deum plegtig werd ingehaald. Vervolgens in Holland .gekomen, werd hij overal met gejuich en gelukwenschingen ontvangen en aanvaardde hij zijne bediening ; dan daar hij verzuimd had de Staten van zijne aanstelling kennis to geven en verlof tot de uitoefening van zijn ambt to verzoeken, werd hem. den 26sten April 1709 bij openlijke afkondiging, de uitoefening daarvan verboden, met bedreiging van zwaarder straf in geval van overtreding. D a a m e n, zijnen misslag to laat inziende, trachtte dien wel te verbeteren door onderwerping, waartoe hij, bij de gecommitteerde radon verscheidene redenen ter zijner verontschuldiging inbragt, doch al zijne pogingen waren vruchteloos, en de Staten gelastten zelfs aan de roomsche geestelijken hier to lande, zich van alle gemeenschap in kerkelijke zaken met D a a m e n te onthouden.. Twee geestelijken, die tegen dit verbod zondigden, werden het land uitgebannen; welly lot ook D a a m e n trof, waarop hij bij den pans zijn ontslag verzocht, hetwelk hem geweigerd werd. Das het hof van Rome, zoo min als bij de Staten, eenigen troost vindende, vertrok hij naar Keulen, deed afstand van zijne waardigheid, den 11dea Maart 1711, stichtte de abdij Leeurik aan den Rijn en, ofschoon buiten bediening zijnde, genoot hij eon ruirn inkomen on leefde in groote gastvrijheid, welke hij inzonderheid ten aanzien van zijne landgenooten uitoefende. Hij overleed to Keulen den 3den of 3Osten December 1717, alwaar hij in de Domkerk begraven is. Zie Hoogs tr aten, Woordenb., D.IV. bl. 3; (van Henssen van Rhijn), Kerk, Dist. en Oudle. van Amst., D. IL bi. 276; 3 Iloyinck v an Papendrecht, Dist. der Utreohtsche Kerke, bi. 76 81; Kok, Vaderl. Woordenb. - DAAMS (JoHANNEs), geboren te Haarlem den 2den October 1736, legde zich zoowel daar als te Leiden op de heelkunde toe, waarin hij bijzonder ervaren werd, zoodat hij, na het afleggen van een loffelijk examen, den post van heelmeester in zijne geboortestad vele jaren met roem bekleedde ; terwijl hij tevens tot stadsheelmeester en der doopsgezinde armen werd aangesteld. Ook maakte hij zich verdienstelijk door het uitgeven van de volgende werken. I. G. B e r n s i e in Wieuw heelkundig Woordenboek, uit het Hoogduitsch vertaald. Amst. 1792, 3 deelen 8°. Waarneming wegens een zeldzaam en langdurig toeval, gevolgd na eene aderlating op den arm. Waarneming wegens eene bijzondere sluiting van den pisweg in een kind van het mannelijk geslacht. Beide waarnemingen zijn opgenomen in het 2de deel der Verhandelingen van het Genootschap ter bevordering der Heelkunde to Amsterdam. Ook vervaardigde hij een volledig register op D. van G e ss c h e r, Hedendaagsche oefenende Heelkunde. Amst. 1787, 3 deelen, met pl. 4°. D a a m s overleed den 24sten Junij 1799. Zie de Koning, Tafereel der Stad Haarknz, D. IV. bl. 83, 84; de Jong, Naanzl. van Boek., bi. 44. DAANE (JOHANNES), woonde to Amsterdam en was gedurende eenige jaren tooneelspeler aan de stadsschouwburg aldaar. Hij overleed er in 1836 en sloeg somwijlen de hand aan de Nederduitsche Tier, zoo als blijkt nit een bundeltje Gedichten van Jr. hetwelk zijn vriend van Hat t in k, ten voordeele van Daane's achtergebleven talrijk gezin uitgaf. Ook heeft hij vele kinderboekjes, zonder naam geschreven, waarvan bijzondere vermelding verdient Heldendaden en edele karaktertrekken der Hollanders, sines den afval van Belgie in 1830, met pl. nieuwe uitgave, Delft, (1832), 8° . Zie van der Aa, Nieptv Woordenb. van Ned. Diehl., D. II. bl. 32; Catal. van de Biblioth. der Alaatsch. van Nederl. Letterk. te Leiden, D. II. bl. 88. DAATSELAER (ABRAHAM), of Daetselae r, koopman in garen en lint te Gorinchem, was gehuwd aan Johanna van E r p, eene zuster van Thomas E r p e n i u s, hoogleeraar der Oostersehe talen te Leiden en boezemvriend van Hugo de Groo t. Doze Daatselae r, of liever zijne huisvrouw, was het middel, waardoor de Groot, na dat hij uit zijnen kerker Loevestein ontsnapt was, in veiligheid geraakte. Want de kilt waarin bij besloten was, door de bezorging van de Groot's 1* 4 getrouwe dienstmaagd Elsj e van Ho a w e n i n g, na eenen gelukkigen overtogt, aan het huis van Daatselaer gebragt zijnde, werd dien terstond geopend, en aan de G r o o t, door bestel van Daatselaer' s vrouw, in korten tijd een metselaars kleed bezorgd. Hiermede vermomd ; trad hij vergezeld van Jan Lambertszoo n, meester metselaar, met eenen maatstok in de hand, over eene voile markt, alzoo het j uist kermis was, naar het veer. Overgevaren zijnde, werd de Groot te voet naar Waalwijk gebragt, daar hij met het vallen van den avond aankwam en verder naar Antwerpen vlugtteDaa t s el a e r wilde dit voorval vereeuwigen ; bij gelegenheid, dat hij in 1627 zijne woning deed verfraaijen, was hij aan de groote gebeurtenis indachtig, welke ook zijnen naam aan het nageslacht zou overbrengen ; diensvolgens deed hij de verlossing van den grooten man op een glasraam afbeelden, doch de beteekende zaak lag verborgen in de zinnebeeldige voorstelling. Dit glasraam is later uit het huis van Daatselaer naar het burgerweeshuis to Gorinchem overgebragt. Zie van Loon, Nederl. Historieperin ., D. IL bl. 134; Wagenaar, Vaclerl. Mist., D. X. bl. 415, 416; van Wijn, Bijv. en Aanm. op Wagen a ar , D. X. achteraan bl. 1-12, alwaar eene beschrijving en afbeelding der geschilderde glazen gevonden won't; Kok, Paderl. Woordenb ., D. XI. bl. 7, die hem verkeerdelijk Adriaan noemt; Collot d'Escury, Ilollands Roem , D. I. b1.71, 72, Aanteek., bl. 178, 180-183; (Boonzaijer en Merkus,) Gesehiedk. Aanteek betrekk. Loevestein ; bl. 81, 82, 100, mode met cene afbeelding der geschilderde glazen. DABENIS (QuiRuN), zoon van J o h an D a b e n i s en van Catharina Maria Muilman, werd den 13den October 1722 geboren, en na de mindere rangen doorloopen te hebben, zeilde hij als Kapitein op de Triton van 24 stukken, onder het eskader van den Schout bij Nacht Will e m, Baron v an W a s s e n a a r, in 1755 naar de Middellandsche zee, en keerde van daar in 1756 terug. In 1775 kommandeerde hij de Princes Royaal van 54 stukken, on word met dit schip, en Kapiten B i s d om, gevonden naar Marokko, tot onderhandelingen over den vrede. Toen die evenwel niet gelukten, ontving hij bevel, alle oorlogschepen van den Staat, ten getale van acht, tot zich te trekkers en daarmede de koopvaarders to beschermen, de Marokkaansche havens on kusten bezet to houden en hunne schepen to nemen. In het beschermen der koopvaarders was hij zoo gelukkig, dat er moor dan honderd veilig mar het vaderland zeilden. Nog eons ging hij in 1777 naar de Middellandsche zee op de Princes Louise van 56 stukken, en vervolgens kort daarop naar West-Indio, onder den Schout bij Nacht Lode w ij k, Graaf van B ij land t. In het vaderland teruggekeerd, werd hij den 29sten Junij 1779 tot Schout bij Nacht ter admiraliteit van Amsterdam bevorderd, in welke hoedanigheid hij behoorde onder de leden van den krijgs- 5 raad, aan welke bet onderzoek en oordeel was opgedragen, omtrent het gedrag van genoemden graaf van B ij 1 a n d t , en zijne ontmoeting met den commodore Fieldin g. D a b e n i s huwde in 1750 Maria van S t r ij e n en overleed zonder kinderen na te laten. Meerdere bijzonderheden zijn ons van hem niet bekend. Lie de Jonge, Gesehied. van het Ned. Zeewez., D. V. bl. 301, 381, 382, 398, 406, 457 uit medegedeelde berigten aangevuld. DA COSTA (URTEL). Zie COSTA (URTEL DA). DADELBEEK, was een verdienstelijk teekenaar, wiens voornaam en levensbijzonderheden onbekend zijn, doch van wien teekeningen voorkomen in den Catalogus van G e r r it Br a a me a ra p to Amsterdam in 1711. Zie K r a m m , Levens en Werk. der Kunstsch. DAEMEN (ADAM). Zie DAAMEN (ADAM). DAENDELS (HERMAN WILLEM), zoon van Borchard J oh a n Daendels en van Josiene Christine Tulleken, werd geboren den 2 isten October 1762 te Hattem, waar zijn vader burgemeester was. Hij legde zich aan de hoogeschool te Harderwijk op de regtsgeleerdheid toe en werd aldaar in 1781 tot doctor in de beide regten bevorderd, waarna hij zich in zijne geboortestad als advokaat vestigde, en na het overlijden zijns vaders in 1785 door de burgerij tot schepen werd voorgesteld , welk verzoek echter door den stadhouder Willem V niet toegestaan werd. D aend e l s nam nu meer dan ooi4 deel aan de toenmalige onlusten, omhelsde met ongemeenen drift de partij der patriotten, en was een der hoofdbeleiders bij de verdediging zijner geboortestad, toen de stadhouder, op aanzoek der Staten van Gelderland , troepen derwaarts zond. Na de omwenteling van 1787 door het hof van Gelderland gevonnisd, om, als schuldig aan misdaad van gekwetste majesteit en oproer, ter gewone strafplaats met het zwaard over het hoofd te worden gestraft, en voorts op straffe des doods uit Gelderland te worden gebannen, welk vonnis echter door de Staten in eene altoos durende uitbanning veranderd werd, ontweek hij het vaderland en begaf zich naar Frankrijk, waar hij zich eerst te St. Wijnoxbergen en daarna to Duinkerken aan den koophandel wijdde ; maar meer genegen voor de krijgsdienst, begaf hii zich in 1793 bij het vreemden legioen, waarbij mede een aantal uitgewekene Nederlanders dienden. Reeds dadelijk trok hij onder D u m o u r i e z naar het vaderland, om er een revolutionair bestuur op te rigten, en was reeds aan den Moerdijk genaderd toen, door de dapperheid van v a n Boetselaar en van van Kinsbergen, en door de aanrukkende Oostenrijkers en Pruissen, hij zich genoodzaakt zag terug te trekken. Daarna streed hij in West·Vlaanderen, telkens tegen zijne landgenooten, die hem te Meenen bijna gevangen namen. 6 Door zijne dapperheid verwierf hij zich den rang van brigadegeneraal en woonde onder Pichegru de tweede, beter gelukte poging bij, om aan Nederland de Fransche vrijheid te schenken. Den 26sten April 1794 droeg hij bij tot het innemen van Kortrijk en den 10 den, nden en 12den Mei tot de overwinningen der Franschen bij Doornik, Kortrijk en Ingelmunster. In den daaropvolgenden herfst was hij het met eenige andere nitgewekenen voornamelijk, die de pogingen van den heer v a n Br e u g e I, om aan het vaderland den vrede te verschaffen, te leur stelden en de welgezinde Fransche afgevaardigden met kracht tegenwerkten, door de Jaeobijnsche factie in de conventie te Parijs tot de voortzetting des oorlogs te bewegen. In September hielp hij de Engelschen, die 's Hertogenbosch dekten, van Boxtel verdrijven, drong vervolgens met zijne brigade, die de voorhoede van het Fransche leger uitmaakte, tot Rosrnalen door, vermeesterde de Ortenschans en belegerde de sterkte Crevecoeur, die zich na drie dagen overgaf. Kort hiern a werd hij wegens zijne briefwisseling in Gelderland, zijne beruehte oproeping aan de Nederlanders, het ligten van een zoogenaamd Bataafsch leger en het uitschrijven van oorlogslasten in de Meijerij van 's Hertogenbosch, op bevel van den representant van het Fransche yolk, met zijnen staf gearresteerd, als zijnde hij daardoor zijnen magt te buiten gegaan ; doch korten tijd daarna werd hij weder ontslagen. De onverwachte hevige vorst van den opvolgenden winter, kwam D a e n d e 1 s uitmuntend te stade, en hij maakte daarvan gebruik om nog in December 1794 Zalt-Bommel in te nemen. Eene poging om den Tielerwaard te bema.gtigen liep echter niet zoo gelukkig af, want na met omtrent 6000 Engelschen en Hessen op het ijs te hebben gevochten, zag hij zich genoodzaakt naar den Bommelerwaard terug te keeren. Den 1 2den Januarij 1795 nam hij, na een beleg van zeven dagen, Hensden in, ging den 20sten Junij van dat jaar als luitenant neraal in dienst der Bataafsche republiek over, en werd den hoogsten in rang bij het leger geplaatst. In 1796 had D a e n d e 1 s bet bevel over de afdeeling, geplaatst bij het leger van B e u r n o n v i l 1 e, dat Moreau te hulp zou komen, en in het jaar 1797 voerde hij het opperbeye! over de troepen, die bestemd waren voor den togt naar Ierland, welke echter, zoo als hekend is, niet heeft plaats gehad. Een ontwerp van zoodanigen togt deelde hij een jaar te voren reeds mede aan het lid van het uitvoerend bewind in Frankrijk, den beroemden Car n o t, en uit eene briefwisseling met dien staatsman blijkt, dat hij, Daendel s, onder anderen, er zeer op had aangedrongen, die onderneming te doen uitvoeren. Het mislukken van zijn geliefkoosd plan, en de daarop gevolgde schijnbare rustige toestand van Europa, kwamen geenszins overeen net zijne vurige, nooit rustende geaardheid, en hij bewees 7 bet dan ook, geenszins gencigd te zijn zich als een stil burger of als een gehoorzaam soldaat door burgers-of boeren, bij algemeene stemmen gekozen, te laten regeren. Hij toonde zich gunstig gestemd voor de veranderingen, die de daarstelling van het uitvoerend bewind van den 22sten Januarij 1798 ten gevolge hadden, waardoor eene nieuwe constitutie werd zamengesteld, over welke men matrozen en soldaten liet stemmen, doch stemde geenszins overeen met de nieuwe bewindslieden, in wien hij het ten hoogste afkeurde, dat zij de maatregelen van hervorming overdreven, en in zijn oog achtenswaardige ambtenaren afzetten. Hierop gaf het uitvoerend bewind bevel hem in heehtenis te nemen, doch bij tijds gewaarschuwd, badhij het geluk het gevaar nog te ontkomen. Hij begaf zich hierop met verlof en voorzien van eca paspoort van den Franschen Generaal Joubert naar Parijs, wist de Fransehe vijfmannen, bij wie hij wel bekend was, te winnen, en op bevel van dezen, dreef de Generaal J o u b e r t, met Daendel s, de vijf Directeurs uiteen of nam hen gevangen, en vernietigde alzoo in zekeren zin zijn eigen werk, ofschoon de revolutionaire staatsregeling bleef bestaan. Als krijgsbevelhebber had D a e n d e 1 s daarop spoedig gelegenheid zich te doen kennen, en wel bij de landing der Engelschen in Noord-Holland in 1799. Zijne verrigtingen om die landing te beletten, hetgeen hij als zeer gemakkelijk beschouwde, en zijne verdere handelingen gedurende den tijd dat hij het bevel voerde, voor dat de Generaal Brune het opperbevel had aanvaard, zijn door velen gegispt en door slechts enkelen verdedigd. Thans zal daaromtrent wel geen twijfel meer bestaan, en mag men aannemen, dat D a e n d e l s in die dagen niet heeft voldaan aan de verwachtingen, welke men van hem had. De uitslag daarvan was voor het land noodlottig. Op zijn bevel werd de Helder in allerijl verlaten, van welk hesluit hij geen kennis gaf aan den bevelhebber der vloot St or y, en dat gevolgd werd door de overgaaf der vloot zelve. Hij trok met zijn leger naar eene stelling van groot . gewigt, den polder van Zijp terug, en verliet deze weder zonder dat daarvoor reden was, en waardoor groote voordeelen aan de Engelsehen werden gesehonken. Hij trok hierop meer ach- terwaarts, in eene nog veel sterker stelling dan de vorige, voor den Schermerpolder, en zou deze ook weder hebben verlaten, ware dit hem niet door Brune belet. Had D a e n d els in die dagen evenveel beleid en kennis van het land, dat hij zou verdedigen, gehad, als moed, welke hij daarbij betoonde, dan Eou hij als bevelhebber van het leger gunstiger beoordeeld hebben kunnen worden, dan thans geschiedt. Na de aankomst van den Franschen Generaal Brun e, werd aan Daendels het bevel over den regtervleugel van het Gallo-Bataafsehe leger opgedragen, en in den slag van den 10den 8 September, deed hij eenen aanval op St. Maarten, die aanvankelijk gelukte, doch door omstandigheden buiten hem, slaagde hij hierin verre zoo gelukkig niet, als hij zich in den vroegen morgen, bij de aanvaarding des gevechts, mogt voorstellen. In den slag bij Bergen, welke den 19den September geleverd werd, had zijne divisie hare stelling te Oudkarspel, waar zij met veel verwoedheid door de Engelschen werd aangevallen. Zij bleef echter stand houden tot twee wren na den middag, toen zij door eenen onberaden uitval genoodzaakt werd hare stelling to verlaten, met verlies van vele manschappen en eenige stukken kanon. Weldra zijne troepen weder vereenigd hebbende, deed Daendels op stelligen last, het dorp Broek op Langendijk aanvallen. Nadat deze onderneming gelukt was, hernam hij ook weder zijne vorige positie bij Oudkarspel en had daarenboven het geluk, om, behalve de door hem aehtergelatene stukken, zich ook nog meester te maken van twee vijandelijke kanonnen, van een aantal krijgsgevangenen, onder welken vele officieren, en van een geheel veldhospitaal. Na den slag bij Castricum, den 9den October, brak D a e ndels van Purmerend op en dreef de Engelschen uit Hoorn en Medemblik, bij welke bewegingen, die met schermutselingen gepaard gingen, hij veel beleid aan den dag legde. Ook sloeg hij den vijand bij Opmeer, en dwong hem Winkel te ontruimen: waarmede de krijgsverrigtingen van dat jaar een elude namen. Na den vrede van Amiens, legde Da e n d e 1 s, misnoegd zoo het schijnt, zijnen post neder, van welken hij door het staatsbewind den 23sten December 1802 ontheven werd. Hij trachtte zich toen in zijn ambteloos leven eenige werkzaamheid te verschaffen, door een begin te maken met het ontginnen van de heidenvelden in de Veluwe, waar hij met zijnen gewonen ijver, ofschoon vruchteloos, werkzaam was. Dit leven was ook to eentoonig voor zijne vurige krijgsmansziel; en hij, die het stadhouderschap en het huis van Oranje voor eene ondragelijke slavernij gehouden en uitgemaakt had, hij hood in 1806 eenen uitheemschen vorst zijne diensten aan. Als divisie-Generaal aangesteld, bezette hij, in den Pruissischen oorlog, Oost-Friesland, vestigde in October zijn hoofdkwartier te Embden, en werd vervolgens tot Gouverneur-Generaal van Munster aangesteld. Koning Lo dew ij k, die hem hoogachtte, stelde hem den 21 stem December 1806 tot Kolonel-Generaal der Hollandsche kavallerie aan, gaf hem in Februarij 1807 den titel van Maarschalk van Holland, benoemde hem tot ridder Grootkruis der orde van de Tillie, en zond hem met een schier onbepaald gezag, als Gouverneur-Generaal naar Neerlands Indic waar hij den lsten Ja · nuarij 1808, to Anjer, aan land ging. Hier moest hij al de verouderde en ingeslopen misbruiken afschaffen en een vast bestuur invoeren. Het oordeel over het bewind van D a e n d e l s op Java is , 9 zeer uiteenloopend. Het valt echter niet te ontkennen, dat zijne benoeming van veel nut voor ooze Oost-Indische bezittingen geweest is. Hij toch moge niet altijd de juiste middeien gekozen hebben, om tot zijn doel te geraken, aan zijn bestuur heeft men evenwel veel goeds to danken, waarvan men nu nog de vruchten plukt. Altijd regt op zijn doel afgaande, vroeg hij niet hoeveel verwoesting daarmede gepaard zoade gaan, of hoevele menschenlevens het kosten zou. Behalve de verbeteringen in het krijgs- en finantiewezen, de krijgstucht, het inwendig bestuur en meer andere zaken, bragt hij een werk tot stand, waarvoor men hem, al had hij niets anders verrigt, grooten dank schuldig is; het aanleggen namelijk van den 810 palen of 270 urea langen weg, welke, langs de Noordkust van Java aangelegd, van Anjer, aan straat Soenda tot Soemberwaroe loopt, en waardoor men slechts zoo vele dagen, als vroeger weken noodig heeft, om van Java's oosthoek naar Batavia te k omen; ook liet hij Java op onderscheidene punten versterken en baaijen tot havens maken, zoo als de Meeuwenbaai, die ongetwijfeld zeer veel nut hebben aangebragt, maar die aan duizende menschen het leven hebben gekost. Hij het rijk Bantam aan Nederland en wist de afhankelijkheid des sultans van Djokjokarta nog te vermeerderen, wien hij daarenboven nog eenig grondgebied deed afstaan; maar beide door middelen die den toets der regtvaardigheid niet kunnen doorstaan. Toen, door den oorlog in Europa, het embargo in Noord-Amerika en de Engelsche blokkade, de handel op Java volkomen stil stond, hield hij op dit eiland de rust staande, ofschoon door willekeurige maatregelen en inbreuken op de vrijheld der eigendommen. Daendels was bovenmate gestreng, ja somtijds niet van wreedheid vrij te pleiten. Hij beroemde zich, een overschot van ten minste vijf millioen guldens nit Java aan het moederland te hebben verzekerd, en daarenboven de hatelijke aristocratic van het oude Compagniebewind te hebben vernietigd. Waren zijne handelingen minder despotiek geweest, dan voorzeker zou Daendels de dankbaarheid van ale weldenkenden, voor het goede dat hij op Java gesticht heeft, to alien tijde wegdragen. In 1811, na een driejarig zeer werkzaam bestuur, riep N apoleo n, die intusschen ons vaderland bij Frankrijk had ingelijfd, vermoedelijk vreezende dat Daendel s, die ales met eenen ijzeren wil hervormde, zich wel eens onafhankelijk verklaren en tot Koning van Java kon opwerpen, hem terug, en deed hem door den Generaal Janssens vervangen. Hij benoemde hem tot groot officier van het legioen van eer, keurde zijne handelingen in Indic die met de zijnen zoo zeer overeenkwamen, volkomen goed, en droeg hem in den veldtogt naar Rusland het bevel op over de 26sten divisie, behoorende tot het legerkorps van den Maarschalk Victo r. , 10 Aan het hoofd van deze divisie hielp hij den 28sten November 1813 de bruggen over de Berezina beschermen, en aan de meer dan driedubbele magt, waarmede de Russische veldheer Wittgenstein den Maarschalk Victor aanviel, het hoofd bieden. Later, na den terugtogt nit Moskow, werd hij bevelhebber van het sterke Modlin in Polen, hetwelk eerlang door de Russen, onder den Generaal P a s k e w i t s c h, werd belegerd. Daendels verweerde zich mannelijk, hield de vesting tot het uiterste, en gaf Naar niet over, dan toen alle middelen van verdediging uitgeput, en de Franschen inmiddels binnen hunne eigene grenzen waren terug gedrongen. Nu keerde hij naar het vaderland terug en bood den Souvereinen Vorst der Vereenigde Nederlanden zijne dienst aan. Zelfs bood hij in 1815, bij de wederkomst van Napoleo n, aan, als vrijwilliger tegen dezen te dienen. Men was evenwel niet terstond gereed om van deze dienstaanbieding gebruik te maken, hetwelk uithoofde van 's mans naauwe betrekking op de toenmaals in Frankrijk weder heerschende beginselen der omwenteling, en op Napoleon zelven, niet onnatuurlijk was. Eindelijk werd hem, na de ten onderbrenging van Frankrijk, het algemeen bestuur over de Nederlandsche bezittingen op de kust van Guinea opgedragen. Hij vertrok derwaarts in 1815. In deze zoo verwaarloosde bezitting van den staat, was zijn bestuur aanvankelijk zeer heilzaam. Hij schafte den slavenhandel af, bevredigde de inlandsche volken, die men vroeger tegen elkander in het harnas gejaagd had, om toevoer van slaven te winnen, en maakte alles gereed voor de koffij-, sulker-, indigo-, cacao- en rijstkultuur. Misschien zou het hem moeijelijk gevallen zijn, al die ontwerpen to verwezenlijken, doch aan zijnen werkzamen geest en vindingrijk vernuft, zou het zeker gelukt zijn eenigen tot stand te brengen, waardoor dit vruchtbare gedeelte van Afrika niet langer een lastpost voor den staat gebleven, maar misschien eene winstgevende kolonie zou geworden zijn; doch zijn kort daarop gevolgden dood, (zelfs zijn sterk gestel was tegen het hoogst ongezonde klimaat niet bestand) deed die geheele schepping, het gewrocht van an man, weder in het niet verzinken. Hij stierf den 2den Mei 1818, juist toen hij het nuttigst scheen to zullen worden en veel van de vroegere dwalingen zijns levens, door de bevordering en vestiging van menschengeluk in een oord van ellende, stond goed to maken. Da end el s is gehuwd geweest met A. E. R. van V l ierd e n, bij wie hij, onder andere kinderen, verwekte een zoon, Constant Jacques genaamd, die den 19 den November 1847 op Java overleed. Zijne afbeelding, naar de sehilderij van Charles Howard Hodges, gegraveerd door Reinier V in k e 1 e s, komt voor in de Vaderlandsche Historic ten vervolge op Wagenaa r, D. XXIX, bl. 10, en werd voorta op verschillende wijzen uitgegeven. 11 Van zijne hand zien het licht: Da en de ls, Generaal-Majoor bij de Fransche Armee, aan zijne Geldersche en Over6sselsche landgenooten, 'sHertogenb. 1794, 4°. Rapport des operations de la division du Lieutenant-Gendral Da en d el s, depuis le 22 flout, jusqu' a la capitulation de l' Armee Anglaise et Russe, is 18 Octobre 1799, La Haye 1808. Memorie over den Staat der Nederlandsche Oost-Indische bezittingen, in de jaren 1808-1811. Met Bijlagen, 'silage, 1814, 4 deelen, fol. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wagenaar, D. X. bl. 275, D. XXI. bl. 216, D. XXV. bl. 355, 394, _ 449, D. XXVII. bl. 79, 194, 196, 197, 200, 242-247, 281-284, 326, 376--383, D. XXVIII. bl. 125--127, 138, 186, D. XXIX. bl. 10-12, D. XXX. bl. 207, 251, 257, D. XXXII. bl. 260, 285 ,D. XXXIV. b1.405, D. XXXVI. bl. 119, 122, D. XXXIX, bl. 116, D. XL. bl. 4--7, 11, 15-24, 40, 41, 45, 80, 112, 133, 137, D. XLI. bl. 142, 175-180, 190, 196--198, 203, 209--214, 241, 245, 246, 255, 260, 261, 340, 343, 345, D. XLIII. bl. 20, 82, D. XLIV. bl. 150, 245, 264, D. XLV. bl. 330 ; Vonk, Inval der Engelsch. en Russ. in N. Holl., D. I. bl. 15, 41-43, 65--67, 102, 155--157, 161, 183, 184, 217, 1). II. M. 94, 99-102, 115; C. van d er A a, Geschied. van den Oorlog 17931802, I). I. bl. 243, D. II. bl. 190-494, 287-292, 293-297, 347349, 354--356, 393--395, 401, 402, 417, 418, D. III. bl. 25, 26, D. VI. bl. 237--239, 295, 296, 299--304, 386--394, 415--417, 480, D. VII. bl. 366--368, noot, 426--436, 444--452, 457--461, D. VIII. bl. 12--22, 35, 42, 49--51, 92--100, 103, 105, 106, 130--132, 143, 144, 191--198, 258, 259, 264, 274--278, 281, 282, 300, 301, 312, 313, 322--329, 390--413 ; van Brengel, ifetnotre sur les Negotiations entre la France et la Hollande, p. 9, 27--33; Pijman Bijdrag. tot de gebeurten. in de Republ., bl. 32-- 36 ; Lode wij k Bonaparte, Geschiedk. Gedenkst., D. I. bl. 215, 221 ; van Kampen, Vaderl. Karakterk., D. II. bl. 739--750; Kraijenhoff, Geschiedk. beschouto. van den Oorlog in 1799, bl. 40, 54, 55, 59--89, 101-127, 133--155, 171, 185, 190, 207--226, 301, Bij1. 15--19, 52, 56, 72-79, 110--113, 120--123, 125 met een facsimile van zijne handteekening; Nieuwe Militaire Spectator, Jaargang 7 en 8, onderscheidene afleveringen ; de Militaire Spectator, Nov. 1854 en Febr. 1855 ; B osscha, Negri. Heldend. to Land, D. III. bl. 13, 162, 166, 167, 171-482, 190--193, 207, 227, 357, 415, 419; Bbv. en Verb. 37, 38; Teenstra, Nederl. Overz. Bezitt. bl. 98, 204, 281, 328, 743, 754, 908; Muller, Cat. van Portrett., bl. 68, 312 ; de Navorseher. D. IV. bl. 159, D. V. bl. 24, 25, Bijbl. bl. LXII.; Biograph. Univ., T. VI. p. 4; M. Nijhoff, Catal. van Both., St. III. bl. 53 ; TOschr. voor Ind. heal-, land- en volkenk. door het Batay. Gen. van Kunst en lretensch., D. IV en V; de Jonge, Geschied van het Ned. Zeetvez., D. VI. St. II. bl. 128, 340, 391. ' DAETSELAER (ABRAHAm). Zie DAATSELAER (ABRAa&M). DAGOBERT I, uithoofde zijner krijgsverrigtingen bijgenaamd de groote, was een, zoon van Clotharius II, Koning der Franken en van zijne eerste gemalin. Holdetrud e, of volgens anderen van zijne tweede vrouw B e r t r u d e; werd geboren omstreeks het jaar 600, en nog bij het leven van zijnen vader 12 622, met het bewind van Austrasi6 begiftigd, terwijl hem twee oud Frankische llofmeijers, A r n o 1 f en P e p ij n, tot raadslied en werden toegevoegd. Vier jaren later geraakte hij met zijnen vader in geschil over eenige provincien, die eertijds tot Austrasie behoorden, doch welk geschil door twaalf der voornaamste edden ten voordeele van D a go b e r t werd uitgesproken. De Saksers, zich in 627 met de Friezen en andere naburige volken vereenigd hebbende, bragten een aanzienlijk leger op de been, en rukten onder hunnen Koning of Hertog B e r t ho 1 d tegen Dag o b er t op, die met een magtig heir den Rijn was overgetrokken, Dapper streden de bondgenooten. D a g o b e r t kreeg eene houw op het hoofd, waardoor hem een gedeelte van zijne lange haarlokken weggenomen werd. Hij liet die door zijnen wapendrager bijeen rapen, en aan zijnen vader brengen, om te kennen te geven, in hoe groot een gevaar hij geweest was, en hoezeer hij zijns vaders hulp behoefde. C 1 o t ha r i u s kwam hem te hulp en versloeg met eigen hand der Saksen opperhoofd. Dag o b e r t en de zijnen vielen zoo dapper op de Saksers aan, dat dezen ten eenenmale geslagen werden (1). Men schijnt het beleg en de overmeestering van het slot Wiltenburg hij Utrecht, waarvan onze oude kronijken gewagen, ook tot dezen oorlog te moeten brengen. Terwijl de -Franken nog meester van Utrecht waren, deed D a g o b e r t te Utrecht, dat toen nog gelled of voor het grootste gedeelte ongeloovig was, eene christelijke kerk of kapel oprigten, die aan den heiligen Apostel T h o ma s werd toegewijd. stichting daarvan moet ongeveer 629 of 630 hebben plaats gehad. Hij stelde voorts de Titrechtsche kerk onder het bisdom van Keulen, onder voorwaarde, dat de bisschop de ongeloovige Friezen, die in en om Utrecht woonden, in eigen persoon, tot het omhelzen van de christelijke godsdienst zou trachten te bewegen; doch het geestelijk opperhoofd schijnt dit slecht nagekomen te zijn. Da gob e r t herstelde voorts de sterkte Wilten burg, wier slotvoogd den tol heeft van de goederen, welke uit zee den Rijn opgevoerd werden. Ook blijkt uit echte gedenkschriften van Dag o b e r is regering, dat de haven van Wijk, waarschijnlijk Wijk bij Duurstede, toen reeds sterk door overzeesche koopvaardijschepen bezocht werd, en dat D a g ob e r t Hertogen, Graven en andere staatsdienaren ter wegerzijde van den Rijn, en dus waarschijnlijk ook in een gedeelte dezer landen, aangesteld had. Toen Cl o t h a r ius II in 628 overleed, was de broeder van D a gob e r t, C ha r i b e r t, te Metz. Volgens de gewoonte der Franken, moesten toen de landen in gelijke deelen tusschen de beide broeders verdeeld worden; doch D a g o b e r t, reeds sedert - (1) Over de gevolgen van dozen krijg zie men. het artikel van Clotharius II D. III. bl. 492--494. , 13 vier jaren Koning van A ustrasib, bediende zich van de afw ezigheid zijns broeders, en liet zich tot Koning van Nenstrie en Bourgondie uitroepen, en trok daarop met een talrijk leger in beide landen. De bisschoppen, graven en steden erkenden 1) a g o b e r t voor Koning der drie rijken; doch om zijn breeder niet ten eenenmale te ontblooten, gaf hij hem het land tusschen de Charente en het Pyreneesche gebergte. De Saksers waren bedwongen, maar niet uitgeroeid geworden. Toen D a g o b c r t in het alleen bezit van het rijk was gekomen, ontsloeg hij hen van de jaarlijksche schatting van vijf honderd koeijen, hun door Clotharius I opgelegd, wits zij de grenzen tegen de Wenden of Winiden, eenen Slavischen volksstam, zouden verdedigen, waaraan zij echter slecht voldeden, en then nu dezen in 631 en 632 in Thuringen vielen, trok Dagobert hen te gemoet, doch werd, aangezien de Austrasiers zich zeer slecht gedroegen, geslagen. Hij hielp vervolgens S i s m u n d i s, om Suintil a, Koning der West-Gothen, van den troon te stooten. In 636, zich door het overlijden van zijn broeder Char ibert en van diens zoontje Chi 1peri k, in het bezit gesteld ziende van geheel Frankrijk en van onderscheidene aangewonnen landen, deed hij een keer naar Bourgondie, alwaar zijn vader niet geweest was, sedert hij bezit van dit rijk genomen had. Hij strafte de buitensporigheden en knevelarijen, aldaar door de grooten gepleegd, en maakte zich door zijne spraakzaamheid, heuschheid en goedaardigheid bijzonder bemind. Hij had toen het toppunt van zijne grootheid bereikt, was in waarheid een grootmoedig, voorzigtig en voortreffelijk vorst, en een voorbeeld van wijsheid en deugd, van onthouding en regtvaardigheid. Het verdere levenslot van hem ligt buiten ons plan. Wij hadden hem alleen to vermelden als den man, die de eerste zaden van het christendom in deze landen uitstrooide, en die als zoodanig regt had aan de vergetelheid ontrukt to worden; ofschoon hij zich, vooral op het laatst van zijn leven, aan misdaden schuldig maakte, die hem in het licht van dat christendom, dat hij met zoo veel ijver verbreidde, zeer ontsierden. Hij werd een echtbreker en een wellusteling, een wreedaard en een ontvreemder der goederen van zijne onderdanen. Maar genoeg; de dood maakte in het begin van 638 een einde aan zijne euveldaden, on St. Denis, waar hij stierf, ontving zijn stoffelijk overschot. Dagobert was gehuwd eerst met Gomatra d, van wie hij zich scheiden liet; daarna met Nanthild e, die hij verstiet; eindelijk in 630 met Ragnetru d; doch daar N a nthilde hem in 634 een zoon Clovis (later Clovis zie D. III. bl. 497) schonk, zoo moet Ragnetr ud, Of voor dien tijd gestorven, Of van hem gescheiden zijn, en hij zich met zijne vorige gemalin weder verzoend hebben. 14 Zie Henschenius, Historical dissertation on the three Dagoberis, (1653 4 0 .); Schotanus, Friesehe Gesehied., bl. 57; Hoogstraten, Woordenb., D. IV. bl. 5; (van Heussen en van Rhijn), Kerk. Hist. en Oudh., D. I. bl. 8; van Loon, illoude Holt. Hist., D,I. bl. 276-278, 284-287; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. I. bl. 346-- 349; Sj o e r d s Beschrijv. van Fried., D. I. bl. 380-- 382; dezelfde, Friesche Jaarb., D. I. bi. 340--345 ; Charterboek van Friesl. I). I. voorrede bl. 36 ; Bi1derdijk, geschied. des Vaderl. , D. I. bl . 69 Arend, illgem. Geschied. des Vaderl., D. I. bl. 307, 308. 318. DAHMEN (WILHELM). De familie D a h m en staat in de kunstwereld van Nederland gunstig aangeschreven. Zij behoort onder die famili6n to worden gerangschikt, welke sedert onheugelijke jaren zich aan de toonkunst toewijdden, door hare kunstverrigtingen meestal uitmuntten en eene voorname plaats in de muzijkale wereld bekleedden. W ilh elm Dahmen werd in het jaar 1731 te Doesburg geboren. Na zich reeds vroeg met de muzijk bezig gehouden en onderwijs daarin ontvangen te hebben, vestigde hij zich als muzijkonderwijzer eerst te Sneek en later te Harlingen. Op de eerste plaats trad hij in het huwelijk met Elisabeth von G e r r i t s h e i m en verwekte bij Naar zes zonen, met name Hermanus, Jacob, Pieter, Johannes Arnoldus, Arnoldus er W i l h el m, welke allen later als verdienstelijke toonkunstenaren zijn bekend geworden en hier volgen. Bij zijne vele bezigheden was hij tevens aangesteld als trompetter op het statenjagt, welken post hij zeer stipt heeft waargenomen. Hij overleed den llden November 1780. Zie Caecilia, .111g. Muzyk. Tijdsch. 1845, bl. 139. DAHMEN (HERMANUS), oudste zoon van Wilhelm Da h- men, werd den 26sten September 1755 to Sneek geboren. Zijn vader bestuurde zijne muzijkale vorming, onderwees hem op den hoorn en later op de viool. Door vlijtige studi6n bereikte hij als uitvoerend kunstenaar eene aanzienlijke hoogte. Eerst vestigde hij zich als muzijkonderwijzer to Harlingen, en dewijl de werkkring daar voor hem to klein was, begaf hij zich naar Amsterdam , waar hij in het orkest van den Hollandschen schouwburg en op de concerten als hoornist werkzaam was, en ook het jaren lang bestaan hebbende zondags-concert hielp oprigten. Hij trad aldaar in 1786 in het huwelijk met Al ida van Eck. De zonen uit dit huwelijk zijn : W. H. Dahme n, muzijkdirecteur to Nijmegen, die later volgt ; J. D a h men, muzijkdirecteur aan den fielder, thans te Amsterdam ; J. C. D a h m e n, vroeger fluitist to Rotterdam en aldaar overleden, die mede volgt ; H. J. Dah men, eerste violist te Utrecht en J. A. Dahmen hoornist en hoofdonderwijzer aan de koninklijke to 's Hage. In het jaar 1787 vestigde hij zich met der woon to Dublin en vervolgens to London, Het zich dear ook als solo-hoornist . 15 hooren en keerde in het jaar 1790 naar Amsterdam terug, vertrok in 1791 naar Steinfurt, bekwam daar een engagement als hoornist aan de kapel van den vorst, tot het jaar 1798, en begaf zich toen, om de revolutie, weder mar Amsterdam; maar verwisselde weldra die stad met Rotterdam, en was daar tot aan zijnen dood, die in 1830 plaats had, als een bekwaam, algemeen geacbt en bemind kunstenaar werkzaam , tellende onder zijne talrijke leerlingen de heeren A. B o n n, B. Tours en Hutschenruijter. Als komponist heeft hij zich bekend gemaakt door eene kompositie voor twee violen, en door nog ander° werken, welke echter in manuscript zijn gebleven. Zie Caecilia, Alg. Muzijlcaal Tijdsch. 1845, bi. 139. DAHMEN (JACOB), tweede zoon van Wilhelm D a h m e n, werd te Groningen geboren tusschen 1755 en 1758, voor de muzijk opgeleid en daarin in den beginne door zijn vader onderwezen. De violoncel koos hij tot zijn instrument, betoonde zich een ijverig leerling met veel aanleg en oefende de muzijk als kunstenaar het eerst te Harlingen, daarna te Amsterdam, later te Rotterdam uit, en vertrok ten laatste naar Engeland, om zich daar als muzijkonderwijzer te vestigen. Na vele jaren aldaar in die betrekking werkzaam te zijn geweest, stierf hij en liet eenige kinderen na, die niet de loopbaan van toonkunstenaar hebben betreden. Zie Caecilia, Alum. 3fuzijkaal Tijdsch. 1845, bl, 140. DAHMEN (PIETER), was de derde zoon van Wilhelm D a h m e n, werd te Deventer geboren en begon vroegtijdig de viool te beoefenen, waarop hij van zijn vader onderwijs genoot. De vorderingen van den zoon overtroffen de verwachtingen zijns vaders. Ook in de Harmonic slaagde hij naar wensch, en zette zich als muzijkonderwijzer in zijne geboorteplaats neder, vervolgens to Leeuwarden, alwaar hij eenige jaren in diezelfde betrekking bleef en op vele concerten speelde. Later leidde hij een zwervend leven en vertrok onder anderen naar Amsterdam en Utrecht, waar hij als solo-violist algemeen werd toegejuieht. Als komponist was hij mede verdienstelijk en gaf in Engeland eenige viool-trio's en quartetten uit. Hij is te Sneek overleden. Zie Caecilia, Algem. Muzikaal Tijdschrift, 1845, bl. 140. DAHMEN (JOHANNES ÄRNOLD1JS), door Fetis verkeerdelijk Je an A n d r genaamd, vierde zoon van Wilhelm Dahme n, is te 's Gravenhage omstreeks het jaar 1760 geboren en werd door zijnen vader tot musicus opgeleid. Hij was een knap violoncellist en ook violist, en leeffle te Londen in 1794. Men kent van hem verscheidene kompositien, duetten en sonaten voor violoncel, gedrukt te Londen, te Parijs en te Offenbach ; 3 quartetten voor 2 violen, alt en bas op. 3, Offenbach 1798, 16 en 3 Trio's voor 2 violen en bas, te Parijs bij Erard. Hij is te Londen overleden; de juiste tijd daarvan is ons niet bekend. Zie Caecilia, Algenz. Muzijkaal Tijdsch. 1845 , bl. 161 ; Feti graph. Univ. des Music., pag. 235. s, Bio- DAHMEN (ARNoLDus), vijfde zoon van Wilhelm Da hm e n en stamvader van de Amsterdamsche kunstenaars van dien naam. Hij was een uitmuntend fluitspeler en word den 2den Mei 1767 te Harlingen geboren. Weldra toonde hij eenen ongemeenen aanleg en neiging voor de muzijk, zoodat zijn vader hem, nog zeer jong zijnde, op de fluit onderrigtte, op welk instrument hij spoedig zulke vorderingen maakte, dat hij in het orkest zoude hebben kunnen medespelen. Hij vertrok naar Amsterdam en zette zijne hoogere studien onder den destijds beroemden fluitist Z o r g e onvermoeid voort, die zich dan ook weldra voor zijne moeite en zorg dubbel beloond zag, doordien zijn leerling met reuzenschreden voorwaarts ging. De kindsche jaren nog niet geheel ontwassen, was hij in zijn yak reeds zeer bedreven en besloot hij om zich geheel aan de toonkunst toe te wijden. De bijzondere vriendschap van vele voortreffelijke kunstenaren genietende, maakte hij steeds belangrijke vorderingen als obligatist, en erkende volgaarne welke verpligting hij had aan de voorlichting en geleerde mededeelingen van die groote mannen, welke door hem altijd in eere en achting zijn gehouden. Hoe meer D a h m e n in de kennis zijner geliefkoosde kunst vorderde, hoe meer de zucht naar nitgebreider onderzoek in hem aanwakkerde, en daarom begon hij zich ook in de theorie te oefenen. Hij vestigde zich vooreerst te Amsterdam, en hield zich daar vele jaren onledig met les geven. Zijne manier van onderwijs was uitstekend, en daardoor vormde hij voortreffelijke leerlingen, waaronder de teregt alom beroemde Nederlandsche fluitist L. D r o u e t, dien hij van zijne kindsche jaren of gevormd heeft. Hij is gehuwd geweest met J a c o b a L a n s e n, die hem vier zonen en twee dochters schonk , waarvan de drie eersten , Johannes A rnol d u s, Pieter Wilhelm en Huber tus zich als bekwame toonkunstenaars hebben doen kennen, en waarvan de eerste en de laatste hier mede volgen. D a h men volhardde steeds in zijnen nuttigen arbeid en verwierf als man eenen nog meer gevestigden roem, dan als jongeling. Nu ook bemerkte men spoedig uit zijne wijze van voordragt, welk onderscheid er bestond tusschen den ouden leertrant in deze kunst, en den nieuwen, wet. ken D a h men te Amsterdam invoerde. Men bewonderde niet alleen zijne heldere en grondige kennis, maar ook zijne gemakkelijke manier, om iets voor anderen begrijpelijk te waken. Hij spaarde geene zorg om aan uitgebreidheid eenvoudigheid, aan moeite geduld en aan inspanning duidelijkheid te paren. Met ben woord, D a h m e n' s leerwijze kreeg naam, men leerde die op prijs stollen, en vele jonge lieden der aanzienlijkste familien, 17 schaarden zich QM den geroemden meester, ten einde van zijne geprezene leer nut te trekken. Bij zijne veelvuldige bezigbeden, was hij in het jaar 1806 direkteur van het muzijkkorps der schutterij te Ainsterdam, en tevens een der ondernemers van het zondagsche concert Eruditio Musica, hetwelk door te weinig deelneming is to niet gegaan. Vroeger was hij op vele concerten als eerste fluitist gengag:eerd en trad in velen daarvan, zoo als in Felix Aleritis, in het concert boven de Manege, Harmonica, enz. als solist op, en verwierf dan uitbundige maar wel verdiende toejuichingen. Jaarlijks gaf hij een benefiet·concert, en op dat van zijn vijftigste jaar droeg hij met zijne drie zonen een kwartet voor vier fluiten voor, hetwelk de algemeene goedkeuring mogt wegdragen. Onder de vele fluitspelers in ons vaderland, bekleedde I) a hm e n eene aanzienlijke plaats, terwijl de meeste goede hoedanigheden van een voortreffelijken fluitist zich in hem vereenigden. Eene fraaije houding, sehoone en gevoelvolle toon, viugheid, ·stoutheid, zekerheid en eenvoudigheid waren de deugden van dezen kunstenaar, welke dan ook door alle kenners hoog werden bewonderd en toegejuicht. D a h m e n leed in vergevorderde jaren veel aan podagra, en echter was hij te werkzaam van aard om jets te verzuimen, veel minder een werkeboos leven te leiden, zoodat hij dus, hoe sukkelend ook, nog met jeugdigen ijver voortging en met lust en inspanning zijn werk verrigtte, totdat hij in het 62ste jaar zijns levens, door een hevigen aanval van podagra aangetast werd en aan de gevolgen daarvan, na op eene zeer nuttige en roemvolle wijze de baan zijns levens afgeloopen to hebben, op den 17den December 1829 overleed. D a h m e n leefde zeer geregeld en was aangenaam in den omgang. Zijne nagelatene weduwe en vijf kinderen betreurden in hem een uitmuntend man en vader, en de kunst verloor in hem een bekwaam en hoogst ijverig beoefenaar. Op den 8sten Januarij van het jaar 1830, vierde men een lijkfeest ter zijner eere in de maatsehappij Felix Meritis. De muzijk daarvoor werd door den heer J. G. B e r t el m a n vervaardigd en de solo's werden door den tenorzanger de C ha v o n n es V r u g t en den jongen heer G. H. Broek h u ij z e n gezongen. . Zie Caecilia, Alg. Muzijkaal Tijdsch. 1845, bl. 161. DAHMEN (Wiliam*, zesde zoon van Wilhelm Da hme n, tusschen de jaren 1767 en 1773 te Harlingen geboren, genoot, even als zijne broeders, aanvankelijk het onderwijs in de muzijk van zijnen vader. Door eigen vinding en studie volmaakte hij zich, begaf zich naar Amsterdam en vestigde zich to Rotterdam, hetgeen van korten duur was, want spoedig bezocht hij Engeland, werd als hoornist te Londen geplaatst, begaf zich later in militaire dienst, maakte den veldtogt in Spanje tegen 2 18 Napoleon mede, en moet in hoogen rang op he veld van eer gesneuveld zijn. Zie Caecilia, .dlgem. Muzijkaal Tijelsch. 1845, M. 162. DAHMEN (WILLEm HENDRIK), oudste zoon van H e r m anus D a hm e n, aanschouwde den 27sten Maart 1797 te Amsterdam het eerste levenslicht. In Rotterdam , waar zijne ouders in 1800 woonden, bragt hij zijne kindsche jaren door, en ontving reeds als knaap lessen op de viool van zijnen vader, wiens hoofdinstrument de hoorn was, en wel met zooveel vrucht, dat hij op zijn negende en tiende jaar op concerten solo speelde, met zijn vader het land doorreisde en zich overal met veel bijval hooren liet. Zijn talent ontwikkelde zich spoedig en gelukkig, zoodat hij als violist op 17jarigen leeftijd hoog stond aangeschreven, in 1814 of 1815 eene plaats als solo-violist, aan het ballet van wijlen den beroemden. W. Bingle ij bekleedde en hem in het jaar 1818 den post van stads-soloviolist en muzijkdirekteur te Nijmegen werd aangeboden. Hier stond hij tot aan zijnen dood. aan het hoofd der scads-concerten die hij dirigeerde en vooral door zijn schoon, gekuiseht spel opluisterde. Dit spel, toen nog in voile kracht, kenmerkte zich door fraaijen toon, sierlijkheid, netheid, smaak, het gemakkelijk overwinnen van groote moeijelijkheden, goede stokvoering en door eene zeer aangename, bevallige voordragt. Deze was, vooral in de werken van L afon t, Rode en Mayseder voortreffelijk. Door zijn talent, zijn zacht, innemend karakter en door zijne welopgevoede manieren, verschafte hij zich spoedig den toegang tot de fatsoenlijkste kringen en elk kunstminnend huisgezin. Zeer -vele jaren was hij de lieveling van het Nijmeegsche publiek, als kunstenaar en mensch bemind en hooggeschat. Het lijdt geen twijfel of D a h m e n was een geruimen tijd een der grootste violisten in Nederland ; hij trad niet alleen in de meeste concerten van zijn vaderland met grooten bijval op, maar werd zelfs ook, zijne bekwaamheid als violist ten loon, in het jaar .1833 met den titel van solo-violist van Z. M. den koning der Nederlanden vereerd. Hij had de kunst innig lief ; het kwartetspel was zijn grootste lust, waarin hij zich dan ook, vooral in de Spohrsche kwartetten, een uitmuntend violist betoonde. Ook bezocht hij dikwijls het buitenland, en nam meermalen werkdadig deel aan de Rijnsche muzijkfeesten, het laatst in 1845, waar hem meermalen eene eereplaats aan de eerste les- senaar werd aangeboden. Later had hij echter met vele wederwaardigheden te kampen. Zoo verloor hij in het jaar 1830, door het breken van zijn regterarm, veel van zijne kracht en vaardigheid van spel, en leed hij daarenboven in de laatste jaren zijns levens van tijd tot tijd aan ziekten, die zijne chaams- en zielskrachten ondermijnden, hem in de uitoefening .zijner betrekking veelvuldig verhinderden en daarom ook bike- 19 volg van belangrijk nadeeligen invloed op zijne tijdelijke belangen moesten zijn. Intusschen bleef hij zijne beroepsbezigheden zoo goed mogelijk waarnemen, en beproefde hij nog veel, zelfs boven zijne krachten daarvan getuige zijn laatste, den 3den December 1847, gegeven- concert, waarop hij een concert-allegro van K r om me r, eene Introd uctie en Rondo van David en eene Concertante van H a m p e ln met eenige zijner eleves voordroeg. Weinige dagen daarna werd hij echter, uit zijne overspanfling tot het gewone leven teruggekeerd, door eene zenuwberoerte overvallen en overleed hij dientengevolge den 15den December op 50jarigen ouderdom, nalatende eene weduwe en vier kinderen, waarvan twee uit zijn eerste huwelijk met mejufvrouw Nobel. Zie Caecilia, Alg. Muzijkaal Tijdsch. 1848 , bl. 13. DAHMEN (JOHANNES CORN Ems), derde zoon van H e r m anus D a h m e n, werd den 9 den Januarij 1801 te Rotterdam geboren. Gelijk bij zijne broeders, bespeurde de vader, ook bij hem, vroegtijdig eenen goeden muzijkalen aanleg, welken hij in de eerste kindsche jaren beproefde te ontwikkelen, eerst door hem in het vioolspel en op zijn achtste jaar, in het fluitspel te `onderwijzen, waalin hij zulke snelle vorderingen maakte, dat hij als jongeling reeds bewijzen gaf, aanmerkelijke bekwaamheid daarin te bezitten. Later legde hij zich ook op de violoncel en voornamelijk op de guitaar toe. Hij bezat als fluitist een zeer schoonen, hoewel niet sterken toon, en eene vaardigheid, waardoor hij onder de eerste fluitisten van ons vaderland ma; genoemd worden. In het jaar 1822 begaf hij zich in den echt met mejufvrouw van der L o o i Ho u t h o f, welke hem drie zonen en twee dochters schonk. Hij overleed den 16den Februarij 1842, aan eene zich snel ontwikkelende longteering. Hij was honorair lid van de maatschappij tot bevorderino. der toonkunst , en algemeen geacht, zoowel door zijne menigvuldige leerlingen als door al zijne stadgenooten, om zijne getrouwe maatschappelijke pligtsvervulling, fatsoenlijke en geregelde levenswijze en goed karakter. Ais komponist heeft hij zich niet bijzonder onderscheiden. Behalve eenige kleine stukjes tot oefening, heeft hij slechts eene serenade voor fluit en guitaar bij Plattner te Rotterdam doen drukken. Zie Nederlandsch Muzijkaal Tijdsch. 1842 , bl. 44 . DAHMEN (JOHANNES ARNOLDUS), oudste zoon van den voortreffelijken fluitspeler Arno 1 d u s D a h m e n, geboren te Amsterdam, den 3den Januarij 1805, legde in zijne kindschheid reeds een grooten aanleg voor de muzijk en voor de fluit aan den dag, en daarin was zijn vader zijn leermeester. Bij afwezigheid van zijnen vader,, zat hij uren achtereen op de fluit te spelen, en, zocht dan ook uit zich zelven de toonen van ge2* 20 hoorde melodi6n op. Zijn vader, meermalen hierdoor verrast en ten hoogste verheugd over zijn bijzonder goed gehOor en aanleg, wijdde zich nu geheel aan de muzijkale vorming zijns zoons. Zijn talent bleef niet lang onbekend. Pas negen jaar oud, had hij reeds de eer, zich den 14den Julij 1814 als solist in het concert van Felix Meritis voor Alexander I keizer aller Russen en zijne vorstelijke familie te laten hooren, door met zijnen vader eene concertante voor twee fluiten voor te dragen, waarmede hij den meesten bijval inoogstte. Nog de kinderjaren niet geheel ontwassen, was hij in zijn vak reeds zeer bedreven, terwijl hij als onervaren jongeling het geluk had onder de zijnen te blijven en door den raad en het dagelijksche toevoorzigt van zijne nabestaanden boven vele anderen behoed en beveiligd te zijn voor al zulke afleidingen, die den jongen kunstenaar van bet goede aftrekken en hem zijne bestemming wel eens doen missen. Even als zijn vader, yestigde hij zich als muzijkonderwijzer, kreeg veel lessen, werd in het orkest van den stadsschouwburg aangesteld, waar hij gedurende veertien jaren als eerste fluitist waardiglijk aitblonk. Zijne jaarlijksche benefiet-concerten, die zeer bezocht waren, verbreidden zijnen eervollen naam, en ook op vele andere bijzondere con.certen verwierf hij welverdiende hulde. Als komponist heeft hij zich bekend gemaakt door eenige duetten voor twee fluiten, waarvan echter slechts een in druk is versehenen. D a hm en leidde reeds vroeg een ziekelijk leven ; hij was podagrist in den hoogsten graad. Zijn gestel werd door telkens zich herhalende aanvallen dier kwaal ondermijnd, Daardoor werd hij verdrietig en afgetrokken, hetgeen nog toenam, toen hij in het laatste jaar zijns levens, zoodanig door de jicht werd aangetast, dat hij naauwelijks eene fluit in de hand konde nemen, en zich zoodoende alleen moest bezig houden met les geven aan eenige jongelingen. In dien toestand eindigde hij zijn werkzaam leven in den noce jeugdigen leeftijd van 29 jaren en werd · op het Leidsche kerkhof begraven. b Zie Caecilia, lifuzijkaal Tijclech. 1845 , hi . 218. DAHMEN (HuBERTus), derde zoon van Arnold us D a hm en bovengenoemd, werd in het jaar 1812 te Amsterdam geboren, Gelijk voor zijne twee andere broeders was zijn vader zijn leermeester op de fluit en in de gronden der muzijk. Intusschen vond de verder strevende jongeling geene genoegzame voldoening in een zoo beperkt instrument als de fluit, en daarom begon hij zich op de viool en violoncel toe te leggen, Het laatste kwam het meest met zijn inborst overeen en werd dan ook zijn hoofdinstrument. Onder de leiding van den Heer C h r. v a n Brussel, maakte hij daarop spoedig zulke vorderingen, dat hij in de orkesten der schouwburgen kon medewerken en als solovioloncellist optreden, Van zijnen ijver m.oge de omstandigheid getuigen, dat hij gedurende eenige jaren als fluitist aan den stads-, en als violoncellist aan den Fransehen schouwburg getngageerd was. Met de gronden der compositie had hij zich vroegtijdig, meestal door eigen studie, vertrouwd gemaakt, en ,ondanks zijne veelvuldige bezigheden, wilt hij nog tijd te sparen voor de kompositie van een aantal, waaronder zelfs uitgebreide, muzijkstukken. Van de vijfentwintig zijner beste werken noemen wij de volgentle ons bekende: Symphonie voor vol orkest, opgedragen aan het muzijkgezelschap Blaas- en Strijklust: eene Opera Azalais, waarvan het Fransche tekstboekje, vervaardigd door den voormaligen tooneelzanger Margailla n, is verloren geraakt; een Declamatorium Frans N a e r e b o u t, door den Heer S. Rond e a u; Vier Concert-ouvertures; acht concertstukken voor de klarinet; een dito voor de fagot; idem voor hoorn en onderscheidene anderen voor de violoncel en voor de viool en violoncel; terwijl ook verscheidene stukken door hem aan de maatschappy tot bevordering der toonkunst zijn ingezonden, van welke toen ter tijd met veel lof is melding gemaakt , een sopraan-aria met obligaathoorn en orkest, door hem aan de verdienstelijke zangeres mejufvrouw de Boer opgedragen Gelijk de hoofdtrekken van zijn karakter, bedaardheid, ernst en vastheid waren, zoo ook onderscheiden zijne werken zich door deze eigenschappen. In zijne orkestwerken merkt men eenen natuurlijken, vloeijenden Stijl,_ en wel geene pikante, maar toch onderhoudende gedachten en eene zorgvuldige instrumenteering op, Zijn deciamatorium bevat schoone en voortreffelijke schilderingen. In zijne zangstukken heerscht gevoel en uitdrukking, terwijl zijne obligaatstukken eene zeer naauwkeurige kennis der instrumenten verraden, waarvoor zij geschreven zijn, Tot welk eene hoogte hij het reeds op zijn lievelingsinstrument, de violoncel, gebragt had, daarvan getuigdeii de toejuichingen, die hem telkens bij zijn optreden te beurt vielen, Zijn toon was rein, schoon en vast, zijne vaardigheid buitengemeen, zijne voordragt mannelijk en krachtig, Verdient hij als toonkunstenaar lof, niet minder verdient hij als mensch, zoon en burger geprezen te warden, Hij was onberispelijk van zeden, bescheiden en bedaard, Na het overlijden zijns vaders, had zijn oudste broeder, de vermaarde fluitist, de zorg van het talrijk huisgezin op zich genomen, en toen deze kort daarna zelf ten grave daalde, nam H ubertus deze edelmoedige taak met de meeste bereidwilligheid op zich, daar een andere broeder, mede fluitist, voor eene eigene huishouding zorgen moest. Deze jeugdige en brave kunstenaar, Hubertus Dahme n, werd den 21sten December 1837, door eene kwaadaardige ziekte, aan zijne teeder beminnende bloedverwanten en vrienden en aan de kunstwereld ontrukt. Welk een groot belang de bewoners van Amsterdam in hem stelden, blijkt nit de menigvuldige pogingen die aange- 22 wend zijn om een fonds te verzamelen tot ondersteuning van zijne diep bedroefde moeder, met een vijftal nog onverzorgde kinderen. Ook de leden van het orkest van den stadsschouwburg, waartoe hij behoorde, wilden gaarne blijken geven van hulde aan de nagedachtenis van bun verdienstelijk en door allen bemind medelid, en beraamden ten dien einde een concert, waartoe H. H. commissarissen van den schouwburg dit gebouw met de meeste bereidwilligheid afstonden. Behalve de voornoemde leden, boden ook eenige lief hebbers en kunstenaars, onder anderen de beer de Chavonnes Vrug t, en verscheidene leden van het zangpersoneel van dien schouwburg, hunne medewerking voor dit concert aan, hetgeen dan ook met eenen allezins voldoenden uitslag bekroond werd. Zie J. v an Lennep, HO is niet meer ! Herrinnerinq aan de nagedachtenis van wijlen Hu b e r t u s D a hm en, met muzijk van F. N. Sloe, z, 1838, 40 .; Caecilia, Muzijkaal Tijdsch. 1845, bl. 178. DAINE (NicoLAAs), geboren te Andennes in Belgie, den 13den October 1780, of volgens anderen in 1782, was de zoon van H e ndrik Joseph Daine en TherZ3seLaloy.NaeerstteBrussel in eenen porceleinfabriek werkzaam te zijn geweest, trad hij in 1796 als tamboer in Fransche dienst, werd achtereenvolgens tot tamboermajoor, korporaal, sergeant en adjudant-onderofficier bevorderd, en nam deel aan de veldtogten in de Nederlanden en langs den Rijn. Hij ging in 1807 in Poolsche dienst over, werd eerst Luitenant bij het tweede regiment Poolsche infanterie, daarna Kapitein, en den 27sten Mei Bataljonschef. Als zoodanig onderscheidde hij zich door zijn dapper gedrag bij Rachine, Zamosc, Sandomir en Mickow. werd den 2lsten Junij 1813 Kolonel, en na de overgave van Dantzig in 1814 gevankelijk naar Rusland gevoerd. .Na den val van Napoleon ontslagen, keerde hij in zijn vaderland weder en werd door Koning Willem I den 25sten Maart 1815 in zijnen rang van Kolonel hersteld, en den 24sten November 1816 tot Brigade-Generaal bevorderd. Hij werd vervolgens provinciaal Kommandant van Gelderland in 1816, in 1821 van Noord Holland, en in 1826 van de provincie Limburg. Na het uitbreken van den Belgischen opstand, werd aan D a in e, door den Generaal-Majoor D i b b e ts, Opperbevelhebber van de vesting Maastricht, opgedragen, een konvooi met levensmiddelen en gemunt geld naar de citadel van Luik te vergezellen. Zich niet houdende aan de gegevene orders, mislukte die zending met verlies van geld en levensmiddelen. Men heeft hem beschuldigd van moed.willig dit konvooi in handen der Luikenaars` te hebben doen vallen, doch de onpartijdigbeid vordert dit tegen te spreken en er bij te voegen, dat Dai n e, ook na zijne latere desertie, steeds volgehouden heeft, daarbij ter goeder trouw te zijn te werk gegaan. Zijn rapport over die zaak door D i b b e t s naar 'a Hage gezonden, verwekte 23 evenwel daar het vermoeden van pligtverzuim, en werd aan hem bij koninklijk besluit van den 11 den October bevel gezonden zich naar Utrecht te begeven, ter beschikking van het De partement van oorlog. Vreezende voor het Hoog Militair G. regtshof to regt gesteld te worden, en ten doel aan opruijingen. en verleidelijke aanzoeken, vergat hij de weldaden hem door zijnen vorst geschonken en werd hij een eerloos deserteur, en als zoodanig bij koninklijk besluit van den 14den November nit de kaders van het Nederlandsche leger afgevoerd, terwijl hij den 3 lsten October te voren, door het voorloopig Belgische bestuur in zijnen rang bevestigd was. Den 9den November 1830 had hij Roermond bezet, en den volgenden dag nam hij Venlo in. In den Tiendaagschen veldtogt stond hij aan het hoofd van het Belgische leger van de Maas; doch naauwelijks word hij door onze troepen aangevallen of hij vlugtte, onder het geleide der Kozakken van de Maas, zoo als zijne lansiers genoemd werden, in galop naar Tongeren, om zijn behoud , te gaan zoeken te Luik, waar achtereenvolgens het overschot van zijn leger, ongeveer 1000 man, in de grootste wanorde binnenkwam. D a i n e, onmiddelijk daarop buiten dienst gesteld, ontving in November 1832 het bevel over het vierde legerkorps; doch verkreeg in 1834 andermaal zijn ontslag. Den 3 'sten December 1838 tot beveihebber der forten van Venlo aangesteld, en in Junij 1839 tot Kommandant over de vierde divisie infanterie, werd hij den 31sten December 1841 voor de derde maal op non-activiteit gesteld. Zoodanig was zijne toestand, toen de zamenzwering van van der Leren en van der Smisse n ruchtbaar werd. Het is tot nog toe niet bewezen, welk deel D a i n e daaraan gehad heeft, en slechts als getuige heeft hij bij het onderzoek van die zaak gediend; maar het was toch ten gevolge van die gebeurtenis, dat hem bij koninklijk besluit van den 14den Junij 1842 de stad Charleroi tot verblijfplaats werd aangewezen, waar hij den 18den October 1843 overleed, zonder immer pensioen te hebben kunnen bekomen. D a i n e werd meermalen gewond en was ridder van verschillende orden, hoewel , hij de bewijzen daarvan niet alien vertoonen kon. Zie Biographie Universelle , T. VI. p. 9, 10; Bosscha, Ne'irl. Held. te Land, D, III. bl. 631, 632, 630, 658, 665, 687, 708, 740 van W ij k, Algem. Wetensch. Woordenb. ,; DAIWALLE (JEJui AUGUSTIN), werd in 1786 te Keulen geboren. Zijne ouders, kort na zijne geboorte zich in Holland gevestigd hebbende, werd hij tot de kunst opgeleid, voornamelijk onder de leiding van den Heer A. de Leli e. Hij verwierf bij de Maatschappij Felix Meritis zilveren eereptijzen voor de best geteekende Academiebeelden. Als portretschilder verwierf hij zich een grooten naam, en dat men zijne verdien- 24 sten waardeerde, blijkt uit zijne benoeming tot Directeur voor het onderwijs bij de A cademie van beeldende kunsten te Amsterdam in 1820 gevestigd. In 1826 legde hij dien post neder, voornemens zijnde, om, met de beste vooruitzigten, zich naar Brazilie te begeven. Dit plan liet hij bij nailer overleg weder varen, en rigtte een paar jaren later eene steendrukkerij te Amsterdam op, uit welke verscheidene fraaije prenten, studien en portretten in het Licht gezonden werden. Hij woonde in den laatsten tijd van zijn leven te Rotterdam, waar hij zich met het schilderen van portretten bezig hield, zich geheel aan de studie der klassieke teekenkunst toewijdde, en den 12den April 1850 overleed. Zijne dochter is gehuwd met den beroemden landschapschilder B. C. K o e k k o e k, en zijn zoon, Alex ander Joseph, die zich na 1840 to Kleef vestigde, is een verdienstelijk landschapschilder, die de kunst bij zijnen behuwdbroeder beoefend heeft. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunslach.; Kramm, Lev. sn Werk. der Kunatsch. DALANTUS (GERARDUS), geboren te Heusd en, was aldaar geneesheer en overleed er waarschijnlijk in 1577. Hij was een Latijnsch dichter, en heeft uitgegeven een Latijnsch Treurspel D id o genaamd, dat one verder niet bekend is. Zie van O u d e n h o v e n, beachrijv. van Ileusden, (uitgave 1743) bl. 187. DALE (FRANcon DE LA.), was opperkommies van wege de Staten en den Prins, op den tweeden mislukten togt naar China, door het Noorden in 1595; meerdere bijzonderheden van hem zijn ons niet bekend. Zie B or, Nederl. Oorl., B. XXXII. bl. 23 (16). DALE (A NTomus vAN), werd den 8sten November 1638 te Haarlem nit deftige doopsgezinde ouders geboren. Daar hij volgens de gewoonte dier tijden, om jonge lieden uit den fatsoenlijken burgerstand, Welke ook hunne bestemming in de maatschappij stond te worden, gedurende eenigen tijd in de oude talen te doen onderwijzen, naar de Latijnsche scholen van zijne geboorteplaats gezonden werd, toonde hij hier al aanstonds eenen lust en eene vatbaarheid voor het aanleeren der oude talen, welke zijne leermeesters verbaasden, en hem weldra boven al zijne medeleerlingen deed uitmunten. Doch niettegenstaande dezen gunstigen aanleg en verklaarde neiging van van Dale tot beoefening der wetenschappen, lag het niet in het plan zijner ouders, om deze neiging op te volgen, daar zij hem tot den koophandel wenschten op te leiden, aan welk verlangen hij zich, als een gehoorzamen zoon, onderwierp. Na den dood zijner ouders, den ouderdom van dertig jaren bereikt hebbende, zeide hij den handel vaarwel, en begaf zich geheel aan de beoefening der wetenschappen. De geneeskunst was het waaraan hij de voorkeur -gat, en aan welker uitoefe- 25 ring hij vervolgens, na den graad van Doctor in dit yak te hebben verworven, met ijver en naauwgezetheid in zijne geboortestad een goed deel van zijn leven besteedde. Intusschen bekleedde hij ook het leeraarsambt bij eene der Doopsgezinde gemeenten te Haarlem, doch deed eerlang afstand van dien post, vermits hij zich daartoe minder geschikt rekende. Ook gaf hij zijne hoorders weinig genoegen, daar hij de gewoonte had zijne predikatien met veel Grieksche en. Romeinsche geleerdheid te doorvlechten. Hij was een ongemeen werkzaam mensch, van groote geleerdheid en doordringend vernuft. Aan een zacht en goedhartig gemoed, paarde hij een vast en hecht karakter. In de verkeering was bij opgeruimd en vrolijk, en wist in den vriendschappelijken kring honderd aardigheden en koddige gevallen te vertellen, zonder tot lafheid te vervallen. Zijne openhartigheid en vrijmoedigheid wikkelden hem wel eens in onaangenaamheden, en een geslagen vijand van bijgeloof en huichelarij zijnde, dreef hij daarmede openlijk den spot en bestreed ze in zijne werken. Hij was een ervaren geneesheer en voor de behoeftigen een liefderijk verzorger. Door dat alles verwierf hij zich eene Europesche vermaardheid, en wordt teregt het licht zijner eeuw genoemd. Hij overleed te Haarlem op den 18den of 28sten November 1708, en gaf de volgende werken in het licht. De oudheid van 't alleen spreken in de gemeente verdedigd, of onderzoek over het prediken en publiek onderwifzen in de eerste Christenkerk: en wat verlof en vrijheid daarin buiten de gestelde leeraren voor elk broeder der gemeente, die maar Wilde, geweest zij, Amst. 1670, 4°. Historie van het predikambt, Haarl. 1674, 4°. .De Oraculis Ethnicorum dissertationes duae, etc. Amst. 1683, 8°. cum fig. Van welk werk de Fransehe geleerde, Bernard le Bouger de Fontenelle, gebruikmaakte, om er zijne Histoire des Oracles uit zamen te stellen. Bekend is de hevig gevoerde twist, welke over dit werk en over dat van van D ale in de geleerde wereld plaats greep, ten gevolge waarvan v an Dale nog nader in het licht gaf: Lettre de Mr. v a n D a 1 e, a un de ses amis, au sujet du /lyre des Oracles des Patens, compose par l' Autheur des Dialogues des mort. Later gaf hij een tweede vermeerderde druk van zijn werk uit, order den titel: De oraculis Veterum, Ethnicorum dissertationes duae, editio secunda, plurimum adaucta, cui de novo accedunt Dissertatiunculae de Statua Simoni Mago erecta; de actis de consecrationibus Ethnicis, Amst. 1700, 4°. Verhandeling over de oude Orakelen der Heidenen, Amst. 1687, 8 0 . Bit werk is door sommigen eene vertaling gonoemd van het voorgaande, evenwel ten onregte; wel bevat het 26 de voornaamste daadzaken van het eerstgenoemde, doch de behandeling, leerwijze en orde daarin zijn met het vorige zeer verschillend. Een tweede druk er van verscheen met platen, Amst. 1718, So. Aanmerkingen over een tractaatje van den Heer Ver rijn omtrent den waterdoop, met eenige aanmerkingen over den kinderdoop, Haarl. 1688. Dissertationes de origine et progresu Idololatriae et superstitionutn, de vera ac falsa Frophetia, ut et de Divinationibus Idololatricis Judaeorum, Amst. 1696, 4°. Dit werk werd door van Dale geschreven met het doel, om het bijgeloof, waarvan hij den oorsprong bij de Chaldeers zoekt, te bestrijden en nit te roeijen. Aan het einde van dit boekdeel vindt men nog een zestal brieven tusschen hem en St. Morin, hoogleeraar in de Oostersche talen aan het Athenaeum illustre te Amsterdam, over verschillende godgeleerde onderwerpen gewisseld. Dissertationes novem aritiquitatibus et marmoribus cum Romanis, turn potissimum Graecis illustrandis in8ervientes, Amst. 1702, 4°. Verhandeling over den oorspronk en duuring van den waterdoop, kinderdoop en wederdoop, Haarlem, 1704, 8°. Hierbij was gevoegd een herdruk van zijne vroeger uitgegevene 11 Historie van het predikambt, en eene Verhandeling wegens het wapenvoeren der eerste Christenen. Dissertatio super Aristea de LXX interpretibus cui ipsius praetensi A r is te a e textus subjungitur. . Additur Historia Baptismorum et dissertatio super Sanchoniathone, Amst. 1705, 4°. Al zijne Latijnsche werken zijn naderhand in vier deelen in 4°. herdrukt. Zie Le C le r c, Bibliotheque Choisie, T. XVIII. p. 309 ; H oogStraten, Woordenb., D. IV. bl. 9; S c h ij n, Geschied. der Mennosnieten, bl. 97, 98, 121, 193; van Abkoude, Naamreg. van Ned. Bock., D. I. St. I; Saxe, Onom. Lit., T. V. p. 312; de Feller, Diction. Hist. in voce van Dale; Kok, Woordenb., D. XI. bl. 11 en 12 ; Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Both.; de Chalmot, Biograph. Woordenb .; Koning, Tafereel der Stad Haarlem, D. bl. 31-39; Collot d'E s cury, Boll. poem, D. II. Anti. bl. 72 ; B o u ni a n, Geschied. der Geld. Hoogesch. D. II. bl. 45 ; Vrucht. van de Bederijkkam. de Wijngaardranken te Haarl., D. III. bl. 1-16; Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Holl., D. I. bl. 271, 279, 297; Glasius, Godgel. Nederl., D. I. bl. 329--331; Kranijk van het Hist. Gen., D. XI. bl. 157-158. DALE (LAMBERTUS VAN) of A VALLE, werd geboren te 'sHertogenbosch, was een bekwaam Roomsch Katholijk godgeleerde, die Pastoor of plebaan geweest is te Tongeren, alwaar hij omstreeks het jaar 1555 overleed. Hij liet in handschrift na: Verhandeling over de gronden der. Godgeleerdheid. Zie (A. van Gils), Kathol. Meijer. Memorieb., bl. 180. DALE (NIcoLAAs VAN), werd geboren te Utrecht en was 27 afkomstig uit een edel Italiaansch geslacht, hetwelk zich in Brabant had nedergezet, doch door de vervolgingen van Al v a, genoodzaakt was gedeeltelijk naar Saxen en gedeeltelijk naar de Nederlanden te vlugten. Er zijn van dezen geleerde, over wiens dood een L i p s i u s bedroefd was, weinig bijzonderheden bekend, Hij was Hoogleeraar in de regten aan de Leidsche hoogeschool en overleed aldaar den 9den Januarij 1581. Hij schreef in het album van Janus D o u s a. Zie (van H e u s s e n en van It ij n), His4. van het Utrechtsche Bigdom, D. I. bl. 563 ; Burman, Traj. erud., p. 85-87; de Chillmot, Biogr. lVoordenb. DALE (JAN VAN DEN), biocide in de vijftiende eeuw, en was een vermaard rederijker, die bij de Brusselsehe kamer het Boa, den door F ilips de Schoone bij haar uitgeloofden eerprijs, bestaande in eenen gouden ring met een kostbaren diamant, won. Er zijn van hem geene schriften bekend. Zie de Vries, Proeve eener Geschied. der Ned. Diehlk,, D. I. bl. 23; Witsen Geijsbeek, Woordenb. van Ned. Dicht., D. II. bl. 108. DALEM (ADRIAAN VAN), was opperkoopman en van 1684 tot 1685 gezaghebber op Macasser. Zie de Navorscher, D. VII. bl. 24. DALEM (LEONARD VAN), geboren in het laatste gedeelte der vijftiende eeuw, werd waarschijnlijk te Dalem, in de provincie Limburg, geboren, waarvan hij zijnen naam ontleende. Na zich op de eerste gronden der letteren toegelegd te hebben, werd hij Dominikaner Monnik te Zwolle, en voleindigde zijne godgeleerde studien te Leuven. Hij was van 1553 tot 1561 algemeen prediker en Vikaris van zijne orde in Friesland, en tot in 1568 prior te Zwolle, waar hij, zijn ontslag bekomen hebbende, kort daarop overleed. Hij schreef: Enchiridion locorum communium contra Lutheranos, aliosque sui aevi haereticos, 2 vol. 120. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb. schreef: De Bijbel of de voornaamste stukken des Oude en Nieutve Testaments, berymt en op Psalmen gebragt met de gebeden, Middelb. 1686, 80. Geestelyke Gezangen, 80. DALEM (PIETER MANTEAU VAN), . - Zie van Abk oude, Naamreg. van Ned. Boek., D. I. St. III. DALEN (CoRNEms), geneesheer te Rotterdam, die aldaar op den 10den December 1840 zijne 50jarige praktijk vierde, bij welke gelegenheid hij tot ridder van den Nederlandschen Leeuw werd benoemd. Hij overleed te Rotterdam den 24sten October 1852, in den ouderdom van 86 jaren. Meerdere bijzonderheden van zijn leven zijn ons niet bekend. 28 Dalen was een der voornaamste geneesheeren van Rotterdam en voorzitter van de stedelijke commissie van geneeskundig toevoorzigt, in welke betrekking hij ook lid was der commissie van bestuur over de clinische school aldaar. Hij was een grondig kenner en beoefenaar der plantenkunde en directeur van den Stads Hortus Botanicus, welke inrigting hem zeer veel verschuldigd is. Zijne veelsoortige kundigheden en goed beleid deden hem ook als directeur van het Bataafsch genootschap der proefondervindelijke wijsbegeerte hoo,,aschatten, Maar zijne ijverige medewerking en ondersteuning bepaalde zich niet tot de vakken van studie, aan welke hij zich van jongs of had toegewijd, noch tot die, welke daarmede in onmiddelijk verband stonden; ook de schoone kunsten vonden in hem een krachtig voorstander en bevorderaar; getuige zijne kunstverzameling en wat hij voor het schilderkundig genootschap daar ter plaatste in verschillende opzigten verrigt heeft, gelijk hij ook in der tijd onder-voorzitter van de aldaar gevestigde maatschappij tot bevordering van beeldende kunsten geweest is. Zijne verzameling Coleoptera werd in 1853 aan het koninklijk zoOlogisch genootschap Natura Artis Magisira te Amsterdam voor tweeduizend gulden verkocht, en zijne Lepidoptera voor twaalf honderd gulden aan den heer L. van Eyndhove n. 's Mans stoffelijk overschot werd den 28sten October 1852 op de stedelijke begraafplaats nabij Krooswijk ter aarde besteld , bij welke gelegenheid Dr. D. F. van der Pant hulde deed aan zijne groote verdiensten, Zie Rotterdamsche Courant, October 1852; Algem. Konst· en Letterb 1852, D. II. bl. 289, 1853, D. II. bl. 18. DALEN (A. VAN), schreefk Recueil der bysondere Resolutien, en der Notabelste besoignes in den krijgsraad deser landen, voorgevallen sedert den 3den Maart 1597 tot 1669, 'silage, 8°. DALEN (JAcoB VAN). Zie CORNELISZ (JACOB). DALEN (CoRNElas vAN), bijgenaamd de Jonge, ter onderscheiding van zijnen vader, die Cornelis van D a l e n de Oude genoemd werd, en tot de Bclgische schilders behoort. Cornelis van D a 1 e n werd volgens den een te Haarlem, en volgens den ander te Antwerpen in 1640 geboren. Hij was een verdienstelijk plaatsnijder, die in smaak, vernuft en zindelijkheid uitmuntte. Hij heeft naar Rubens, G. Fl ink en anderen portretten vervaardigd. De grootste plaat, door hem vervaardigd en waaraan hij zeker al zijn talent heeft betoond, is het portret van Joh an Maurits van Nassau, gezegd de Amerikaan. Behalve dat, komen er in den beredeneerden Catalogus van Portretten door Frederik Muller een aantal portretten, door hem in vereeniging met zijnen vader vervaardigd, voor, die hen als verdienstelijke mannen in hun yak keumerken; ook als teekenaar muntte hij nit. Zijn werk ) 29 komt veelal met dat van K or nelis Visscher en A. b r aham B 1 o e m a a r t overeen. Een aantal werken van hem zijn door den Heer Kr amm, in zijn hieronder aangehaald werk, opgenoemd. Zie Basan, Diction. des Graveurs, T. III; de Chalmot, Biogr. Woordenb. Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. DALEN (E. VAN), was een schilder te Gorkum, in 1709 op 6ljarigen leeftijd overleden. In welk genre hij gewerkt heeft is niet bekend. Zie Muller, Cat. van Portrett., bl. 68. DALEN (MARTINUS VAN), schreef verzen voor de werken zijner tijdgenooten, onder anderen voor L e ij deckers, E'erkelyke Geschiedenis. Zie van der As, Nieuw Woordenb. van Nederd. DicAt., D. II. bl. 33. DA LEN (Livnius VAN), rector van de Zwolsche en Doesburgsche scholen in de vijftiende eeuw, werd in Zeeland geboren en overleed to Deventer. Hij maakte zich als dichter bekend en was een vroom man, Zie Kist en Royaards, Arch. voor Berk. Geschied., D. VI. bl. 287. DALENS (DIRK), geboren te Amsterdam in 1659. Zijn vader, Willem genaamd, was een niet onverdienstelijk landschapschilder en teekenaar, die echter door zijn zoon, die van hem het eerste onderwijs ontving, verre overtroffen werd. Deze overleed in 1688 in de bloei des levens, then D zegt I m m e rz e e 1" zijn gerijpt talent hem gulden vruchten liet inzamelen. In het Museum Boymans te Rotterdam is eene schilderij van hem. Een ander landschapschilder, evenzoo genaamd, doch die vroeger geleefd heeft, wordt bij Kramm vermeld. . Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Immerzeel, Lev. en perk. der Kunstsch.; K r a m m , Lev. en Werk. der Kunstsch.; Cat. van Schild. in het Museum Boymans to Rott., bl. 12. DALENS (Dim), de zoon van den voorgaande, werd te Amsterdam, den 3den Februarij 1688, weinige dagen na den dood zijns vaders, geboren. Aanvankelijk oefende hij zich in de kunst bij Theodo or van Pe e, doch de stijl van dezen hem niet behagende, vormde hij zich met goeden uitslag naar de werken zijns vaders, en werd een bekwaam schilder van landschappen met beelden, beesten en vervallen gebouwen, vooral van groote stukken tot behangsels, then de oeconomie de gedrukte papieren behangsels nog niet in zwang had gebragt, , Hid overleed in 1753. Werk. der Kunstach.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstach. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Immerzeel, Lev. et. 30 DALENUS (JAcoBus), was rector te Franeker, omstreeks 1547 tot nog in 1566. Men meent, dat hij ook medicinae doctor en burgemeester van Franeker geweest is. Hij was een man, die blijkens zijne Latijnsche verzen en denkbeelden daarin vervat, wel waardig was aan het hoofd eener geleerde instelling te staan. Zie de Prije Fries, D . VII. (Nieuwe Reeks, . I .) bl. 87-89. DALL (DIDERicus TEN), proponent zijnde, werd hij in 1747 predikant te Noorden, alwaar hij in den ouderdom van 33 jaren den 13den Augustus 1752 overleed. Hij vervaardigde in 1751 voor zich zelven een grafschrift, hetwelk hij op zijnen kamer hangen deed. Hij schreef: Rouwklagt, uitgeboezemt over den ontijdigen dood van den Hoog Geboore Vora en Heere W. C. H. Fr is o, uit 2 Sam. I. vs. 19, 20 en 21 a , uitgesproken den 24 October 1751, te Noorden, Delft 1751, 4°. Nederland, onder 's Allerhoogstens zeegen, door de verheffinge van Zijne Doorl. Hoogheid den Heere W. C. H. Fr is o, in benauwtheid der Tijden aan hetzelve, als eenen zeegen geschonken, uyt veel gevaer verlost, mar door den ontijdigen dood van dien Dierbaeren Vorst in diepen Rouw gedompelt, tot 1?ouwklagen opgewekt, Delft 1752, 4°. Zie Boekz. der gel. Wereld, 1746. b . bl . 717, 1747 a . bl. 340, 1752 b. bl. 251, 364, 511, 512; van Abkou de, Naamreg. van Ned. Boek., D. I. St. V. DAM (BERNARDUS TEN), zoon van Gerardus Johannes ten Da m, praeceptor aan de Latijnsche school te Oldenzaal. Geboren in het jaar 1688, werd hij in 1712 predikant te Klein Ammers, in 1714 aan de Kethel, in 1721 te Oostzaan, in 1726 te Vlaardingen, en in 1734 te Rotterdam, waar hij in 1755 emeritus werd, en den 26sten Februarij 1759 overleed. Proeven zijner kanselwelsprekendheid zijn te vinden in zijne uitgegevene: Lijkpredicatie op Justus van Dam, 4°. Intree-Reeden te Rotterdam, uit Nehemia II. vs. 20, Rott. 1734, 4°. Lijkpredicatie uyt Genesis V. vs. 24, op de doodt van D8. J. Iffuntendam, Rott. 1738, 8°. Als eene proeve van prediktrant in die dagen, wordt een uittreksel uit die preek medegedeeld in de Kanset-ontluistering in de Nederland8che Hervormde Kerk, M. 103-105. Zie van Abkotule, Naamreg. van Ned. Boek., D. I. St. III; Brans, "Terkel. Regist. van Zuid-Holl., bl. 40 ; van Harderwij k, Naaml. en Levensbijz. der Pred. to Boit., IA. 77. DAM (ANTHONY VAN), werd geboren te Middelburg in het jaar 1681 of 1682, en was een bekwaam schilder van schepen, zeegezigten en zeeslagen, alsmede van sieraad- en lofwer- 31 ken. Hij teekende de Domburgsche oudheden naar het origineel, en bragt ze daarna in het koper, zoo als ze in v a n Loon's Aloude Hollandsche Historie geplaatst zijn. In het jaar 1740 gaf hij de door hem bijeenvergaderde wapenkaart der burgemeesteren van Middelburg, van 1498 tot 1740 ingesloten, in druk uit, met eene opdragt aan de toenmalige regerende burgemeesters, waarvoor hij tot erkentenis met een zilveren theeketel beschonken werd. Behalve deze kaart heeft hij eenige geslachttafels met bijgevoegde wapenen van eenige vorstelijke huizen opgemaakt, onder anderen die van Nassau, van 1670 tot 1741, waarvan bet ons onbekend is of dezelyen uitgegeven zijn. Hij overleed te Middeiburg den 2lsten Februarij 1741. Zie de la Rue, Geleiterd Zeel., 2de druk, bl. 282, 283. DAM (DANIEL VAN), was de zoon van T i d o Daniel van Da m, laatstelijk predikant te Bafloo en Rasquert, werd geboren te Witmarsum in Friesland in 1594, alwaar zijn vader destijds predikant was, en studeerde aan de Franeker hoogeschool. Hij verkreeg daar den 20 8 ten Augustus 1621, den graad van meester in de fraaije kunsten, na alvorens tot doctor in de regten bevorderd te zijn. Hij schijnt zich daarop in de godgeleerdheid geoefend to hebben, althans hij werd in December 1625 proponent, en in dat j aar beroepen tot predikant to Witmarsum; drie jaren later vertrok hij als zoodanig naar Nieuwland, alwaar hij he Evangelie verkondigde tot in het jaar 1631, toen hem op den lsten Julij de waardigheid van hoogleeraar in de redeneerkunde te Franeker werd aangeboden. Hij nam er in Augustus daaraanvolgende bezit van en vervulde die betrekking tot 1639, toen hij den 18den Februarij van dat jaar tot onder-regent van bet Staten-Kollegie te Leiden werd aangesteld. Twee jaren later werd hij aldaar Hoogleeraar in de wijsbegeerte, waarvan hij echter Been lang genot had, daar hij reeds den 12den Junij 1641, weinige dagen na zijne aanstelling, overleed. Hij liet een zoon na, T i d o genaamd, die in 1651 predikant te Heukelom was, en in 1689 als predikant to Strijen overleed. Daniel van Dam schreef in het album van Rommert van O c k e m a, en gaf in het licht: .Discursuum Logicorum disputationes viginti, Fran. 1684-- 1635, 80. Zie Soermans, Acad. Begist., bl. 123; dezelfde, Kerk. Regist. der Fred. van Zuid-Holl., bl. 20 , 93, Vriemoet. Aiken. Friaiae, p. 257-259; Paquot, Memoir., T. VIII. p. 72, 73; Siege nb e e k, Geschied. der Leidsche Hoogesch , Toev. en Big., bl. 287, 288; v an R a p p a r d, overzigt eener verz. Alba Amicorum, in Nieuwe Reeks van werk. van de Maatsch. van Nederl. Letterk. te Leiden, D. VII. St. II. 131. 120. DAM (nom VAN), was met zijne zuster I d a , de stiehter 32 van het naar hem genoemde Hofje te 'sGravenhage. Hun beider afbeelding, door Henricus Gradin in 1548, hij op 39 en zij op 40jarigen ouderdom, geschilderd, versiert de regentenkamer aldaar. Zie Timareten, verz. van Gedenkst. in Nederl., D. II. bl. 293 . DAM (GIJSBERT VAN), schreef: Des lands hooggaande zonden en oordeelen, beschouwt en toegepast op het spreekwoord: waaren der geen zonden, daar waaren geen plagen. Voorgestelt tot boedt en bekeering van Nederlands Inwoonders, Nieuwkoop, 8°. Zie van A bkond e, Naamreg. van Ned. Boek., D. I. St. IV . DAM (HENDRIK VAN), woonde te Middelharnis en schreef: Korte beschrijvinge van het Eylandt Westvoorn, ende de Geschiedenissen van de stadt Goederede, Rott. 1680, 8°. Korte beschrijvinge van alle de plaatsen en polders, die inge· broken zijn door de schrickelycke watervloedt, geschiedt op Maandagh, den 26 Januarij des Jaars 1682 enz. , Rott. 1682, 8°. Bet tweede deel Historisch Verhaal van alle de schrickelijke hooge Watervloeden, Tempeesten, enz. One lieve Vaderlandt en andere Koninghrycken, Republycken en Landschappen toegebraght enz., Rott. 1682, 8°. Het derde en laatste deel van de Hemelsgesichten. Teekenen en Comeeten, tsedert den algemeenen Sond'-vloedt, tot en net den fare 1680, Rott. 1682, 8°. Al deze werkjes bevatten in den tekst, zoo van anderen als van den schrijver zelven, gedichten, welke laatsten ons van de poezij van van Dam geen gunstig denkbeeld geven. Lie genoemde werkjes , waarvan wij de titels naar de voorhanden zijnde exemplaren afschreven. DAM (JAN VAN), rekenmeester ter rekenkamer van Holland en leenman des Spaanschen Konings, behoordc tot hen, , die b in 1567 voor commissarissen van den Hove zijn gedagvaard » tot aflegginc, van den gerequireerden Eed van trouwe aan den aflegging compareerde en leidde dien eed af. Koning." Lie d'Yvoy van Mydrecht en Beeldsnijder, Verb. en Smeekschr. der Nederl. Edel., bl. 65 ; in welk werkje het facsimild van zijne handteekening, op de plant onder No. 64, mede gevonden wordt. DAM (JAN ALBERTSZOON VAN), kleinzoon van den beroemden Dirk Rembrandszoon van Nierop. Hij was eon ervaren rekenmeester, en werd op aanbeveling van N i e o 1 a a s W it se n, tot onderwijzer van Peter de Groote, in de wiser stuurmanskunst aangesteld. Hij vestigde zich later te Hoorn, waar genoemde vorst twintig jaren later zijnen voormaligen leermeester bezogt. Hij, en niet Jan van d en Da m, de uitvinder van de Sphaera perfecta, is de schrijver der volgende werkjes: 33 Uoornsche Schatkamer ofte Konst der Zeevaart, Amst. 1720, 80. Nieuwe Hoornsche Schatkamer of Konst der Zeevaart, Amst. 1727, 80. Wiskonstige rekening, OM de breedte van den Aardkloot te vinden, Amst. 4°. Als dichter deed hij zich kennen door een vers voor de Hoornse beknopte Bosschieterg van P. H el ling we rf, Amst. 1742, 8°. medegedeeld door A b b i n g, geschiedenis der clad Hoorn of vervolg op V el i u s, bl. 161--163. Zie A r r e n b e r g, Naarareg. van Ned. I3oek., Scheltema, Rua. en de Nederl., D. II. bl. 195, 196; Collot d'Escury, Holt. Roem, 1). III. M. 29, Aanteek. bl. 145, 146. DAM (JoHAN VAN) , werd omstreeks het jaar 1624 te Utrecht geboren. Omtrent zijne afkomst en lotgevallen v66r zijne komst in Oost-Indie, is ons niets bekend. Wij ontmoeten hem daar in 1656 als sergeant majoor en in 1660 met Joan Tr u y t m a n als bevelhebber of gencraal der vloot, die uitgezonden was om de Macassaren te tuchtigen. De vloot kwam den 11 den Junij van genoemd jaar voor Ma- , easser, vernielde na een hevig gevecht vijf rijk geladene Portugesche schepen, die aldaar lagen, terwijl er een veroverd werd, waarna op den 12den Junij de Macassaren in hunne eigene hoofdstad bestookt, het kasteel Panakoke veroverd, en zij tot vrede gedwongen werden. Voor dit stout bestaan werd van Dam in 1661 tot landvoogd van Banda aangesteld, hetwelk hij tot 1664 bleef, vertrekkende in Februarij als landvoogd naar Amboina, om aldaar de zaken te regelen. Hier geraakte hij in kennis met de weduwe van den landvoogd Simon Cos, Elisabeth A bb e na a genaamd, met wie hij, eene teedere betrekking aanknoopte. Hij liet haar naar Batavia gaan , met onderlinge afspraak, haar te zullen volgen, wanneer hij zijnen tijd had uitgediend, en hij beval haar aan de zorg van zijnen vriend, den toenmaligen reeds bejaarden Gouverneur-Generaal van Neerlands Indie, Johan M a a t s u ik e r. Deze, die een zeer ruim geweten had, ontzag zich niet de vriendschap te schenden, en de aan hem toevertrouwde bruid ten huwelijk to nemen, hetwelk zeer spoedig van Dam ter ooren kwam. Zeer verstoord vertrok laatstgenoemde in J ulij 1665 naar Batavia , waar hij aan zijnen trouweloozen vriend en bruid hun slecht gedrag verweet. M aa tsuiker ontzag zich niet den diep gegriefden man te bespotten. Zijne verdere lotgevallen zijn ons onbekend; hij was een lang en schraal man, lastig van humeur, en werd in de wandeling Jan met den langen broek of large Jan genaarad. Hij was in 1664 benoemd tot buitengewoon raad van Indie. Zie Valentijn, Oud- en Nieuw Oost-rndiO, D. I. St. II. bl. 199, 200, D, 1I. St. II. bl. 215, 216, 220, 221, D. III. St. II. bl. 91, 147, D. IV. St. I. bl, 302; W. Schouten, aost-/ridisehe 3 34 royagie bl. 76-96; van Kampen, Geschied. der Nederl. buiten Europa, 1). II. bl. 131-133; dezelfde , Vaderl. Karakterk., 1). II. bl. 316, 325. DAM (JOHANNES VAN), was eerst praeceptor te Gorinchem, vervolgens in 1716 der derde klasse to Dordrecht, in 1720 conrector to Delft, en sedert 1731 te Dordrecht. Hij aanvaardde die betrekking den 1.3den Junij van dat jaar met cene: °ratio de Geograpkiae cum aliis disciplinis ac scientiis cognatione, die werd uitgegeven. In 1734 beriepen hem curatoren der Alkmaarsche school tot barer]. rector, doch die der Dordsche beloofden hem de survivance van het rectoraat en hij bled. Den 11den Maart 1740 hield hij zijne: °ratio inauguralis de artibus et linguis in scholis tractandis, Hij werd voor een geleerd man gehouden en moet buitengemeen bedreyen in de aardrijkskunde geweest zijn. Hij overleed in 1761. 1740 Zie Boekz. der gel. Wereld, 1730 b. bl. 482 , 1739 b. bl. 204, a. bl. 433; Vrolikhert, Vliss. Kerkh., bl. 368 ; S e h o- t e1, de Maar. school te Dordr., bl. 146, 147. DAM (Mr. NICOLA_ES VAN) , werd bij de oprigting der Leidsche hoogeschool in 1575, tot Hoogleeraar in de wijsbegeerte en bijzonder in de Rhetorica aangesteld, in welke betrekking hij werkzaam was tot het jaar 1579, toen hij op den 28sten Februarij, ten gevolge van zijn sterk aanhouden, loffelijk ontslagen werd. Hij werd in 1583 predikant te Groote Lind, doch woonde wegens gebrek aan eene goede woning aldaar te Dordrecht; ten gevolge daarvan werd hij tevens rector der school te Dordrecht, doch vertrok reeds in 1585 naar den Briel, van waar hij van 1606 tot 1607 hij leening te 's Hage werkzaam was, eindelijk weder bij leening naar Goedereede vertrok, en aldaar in 1615 emeritus werd. Hij overleed in 1616 en wordt genoemd een man van groote eruditie, capaciteit en discipline. Hij was de vriend van een aantal geleerden van zijnen tijd, en bij velen hoog gezien. Hij was gehuwd met Elisabeth, Jan Hubrechts dochter. De volgende was waarschijnlijk hun zoon. Zie Soermans, Kerk. Reg. van Zuid-Holl., bl. 31, 109, 123, 128 ; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogesch., 1). I. bl. 29, Toev. en Bijl. bl. 55, 56; S ch o t el, Kerk. Dordr., D. I. bl. 256; dezelfde, de Illustr. School te Dordr., IA. 22 ; de Navorscher, D. VI. bl. 289. DAM (DIRK VAN) of THEODORUS DAMMIUs, waarschijnlijk een zoon van den voorgaande, werd geboren in 1591 en gedoopt den 3 den November. Samuel Naeranus bezong reeds zijnen lof toen hij twintig jaren oud was. Hij wordt een geleerd man genoemd en is geneesheer te Brielle geweest. Het blijkt niet dat hij is gehuwd geweest, nosh wanneer hij is overleden. Zijne zuster Magdalena huwde met T h e ophil us Ryckwaer t, die insgelijks predikant in den Briel geweest 35 Zie van Alkemade en van der Schelling, Beschrijo. van den Briel,D. I. bl. 102, 289; Schotel, Kerk. Zlordr., D. I. bl. 256, 531; de Navorscher, D. VI. bl. 289. DAM (P. VAN), die zich kennen deed als rijmelaar, door een vers op het afsterven van den dichter Lucas S c h e rm e r in 1711. Zie van der A a, Nieuto Woordenb. van Nederd. Diehl., D. II. hi. 33. DAM (PHILIP GEBHART VAN), werd den 2den Junij 1802 te Utrecht geboren. In zijne jeugd gaf hij blijken van muzijkalen aanleg, koos de kiarinet tot zijn instrument, ontving het eerste onderwijs in het jaar 1815 van den muzijkmeester Tier s, en maakte zoodanige vorderingen, dat hij ged urende den winter van 1818 op 1819, zich reeds als solist in de stads concerten liet hooren, en sedert dien tijd de plaats van eersten klarinettist in het orkest vervulde. In laatstgenoemd jaar trad hij als stafmuzijkant in dienst, bij het opgerigte muzijkkorps der 5de afdeeling infanterie, in welke betrekking hij gedurende een tijdvak van zes jaren, onder den verdienstelijken kapelmeester Warstadt met ijver werkzaam was, en zijn klarinetspel aanmerkelijk beschaafde en volmaakte. Hij onderscheidde zich in dien tijd ook zeer als onderwijzer in het klarinet-, fluit- en pianospel, als ook in den zang. Later was hij kapelmeester van de Utrechtsche schutterij , welken post hij tot aan zijnen dood waarnam, en maakte in 1830 den Tiendaagschen veldtogt mede, tot dat hij in 1834 teruggekeerd, zijne werkzaamheden hervatte; bij welke gelegenheid hem , door de officieren van het bataillon mobiele stedelijkc schutterij , een fraai gewerkten snuifdoos werd vereerd, met tocpasselijk in.schrift, voor het door hem tot stand gebragte korps hoornblazers bij dat bataillon, gedurende de dienst to velde. Den 20sten Augustus 1835 ging hij een eerste huwelijk aan met Mejufvrouw A. v an Leeuw e n, en na haren dood, een tweede met hare zuster, Mejufvrouw N. van L e e u we n, den i gd:rr n h onai December 1838. In het jaar 1836 ontving hij het diploma bij de afdeeling Utrecht, der Maatschappij tot bevordering der toonkunst. Hij overleed den 27sten September 1841 en schreef: Woordenlyst van in de hedendaagsche muzijk gebezigde uitdrukkingen enz. , Utrecht, 1835, 16°. 2de verm. en verb. druk, aldaar 1849, 16°. Zie Nederl. .3fuz0aal Tijdsehr. Jaaryang III. (1841) bl. 183 ; (Brinkman), Alphab. Wawa. van Both. DAM (Mr. WILLEM VAN), werd geboren te Amersfoort in het laatst der zestiende eeuw, en was de zoon van Peter van Da m, gedurende vele jaren lid der regering aldaar. Om welke redenen hij zich na de gebeurtenissen van 1618 eenigen tijd buiten het land hield, is ons niet bekend. Mogelijk 36 was het om zijne Remonstrantsche gevoelens, dat hij met vele anderen vertrok en een der voornaamste stichters van Frederikstad aan den Eider werd. Spoedig keerde hij terug, werd. in 1626 Schepen en in 1629 Burgemeester van zijne geboorteplaats. Bij de belegering der stad in dat jaar, door het Spaansch Keizerlijk leger onder Montecucul i , spreidde hij veel moed ten toon , doch ondanks het opzetten van goed en blood, moest de stad spoedig bez wij ken . Hij werd naar het vijandelijk leger gezonden en sloot aldaar de capitulatie. Nadat de vijand de stad had geplunderd, vertrok hij, en toen werden door den Raad van State verseheidene personen in hechtenis genomen, in regten vervolgd en met ballingsehap geldboeten gestraft. Order dezen beyond zich van Dam. Niet alleen dat hij eenig leed ondervond van het gemeen te Amsterdam, maar hij word te Utrecht in hechtenis genomen en voor den Raad van State teregt gesteld. Door dezen werd hij bij vonnis onbekwaam tot eenig ambt verklaard, en gedurende zijn geheele leven nit den staat gebannen. Dadelijk daarop beriep hij zich van dit vonnis aan de Staten-Generaal , en verkreeg van de Staten van Utrecht de vrijheid, om, hangende het regtsgeding, zich vrij en ongehinderd in dat gewest te mogen ophouden. Later werd bij vonnis van de Staten-Generaal, de uitspraak van den Raad. van State vernietigd, en hij in zijnen vorigen staat, bekwaamheid en vrijheid hersteld. Hij bleef vervolgens in eel en waardigheid, was weder in 1634 Schepen en in 1635 Burgemeester van Amersfoort, bekleedde beide waardigheden nog meermalen bij afwisseling, en was in 1648 een der buitengewone afgevaardigden ter vergadering der Staten-Generaal, om over de punten van den vrede te handelen. Men benoemde hem tot Raad in den Hove van Utrecht, doch hij bedankte. Onafgebroken bleef hij lid van het collegie der gedeputeerden, welke betrekking hij in 1671 nederlegde. Bij den inval der Franschen had hij zich naar Leiden begeven, alwaar hij op den 10deu April, of volgens anderen op den Eden Junij 1673 overleed. Hij was eerst gehuwd aan Elisabeth Poeyt van Overryne, bij wie hij een zoon, P i e t e r, verwekte, die volgt; daarna met Joha nna Hogerbeet s, dochter van den beroemden Pensionaris. Hij schreef in zijne gevangenis een verhaal aangaande bet innemen van Amersfoort in 1629, om te toonen dat hij valsehelijk beschuldigd werd. Dit verhaal is door Dr. N. P. Vissche r, medegedeeld in de Berigten van het historisch Genootschap gevestigd te Utrecht, D. II. bl. 147. Zie A itz ema, Saken van Shut en Owl.; D. I. bl. 865, 868 887, 888; Matthaeus, &rum. knerf. Script., p. 115-142; Gedenkschr. van Alex. van de Capellen tot Aartsbergen, D, I. bl. 535; van Bemmel, Beschrijv. van de stad Amersfoort, 37 D. II. bl. 631-659 ; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. M. 276-278. DAM (Mr. PIETER VAN), geboren te Amersfoort in 1621 en te Amsterdam in 1706 overleden, waar hij in de Oude kerk begraven werd. Hij was de zoon van den voorgaande en van Elisabeth Poeyt van Overryne, werd in 1650 van wege Utrecht benoernd tot bewindhebber der Oost-Indische Compagnie ter kamer van Amsterdam; sedert den 18den September 1652 diende hij als Raad en Advokaat de geheele compagnie gedurende 54 jaren, en was met lof en trouw in die gewigtige betrekking werkzaam. Ingevolge eene door de compagnie genomene resolutie binnen Amsterdam den 9den Julij 1693, vervaardigde hij eene geschiedenis van de opkomst , zamenstelling en bloei der 0. I. Compagnie, loopende van 1595 tot 1700, waarvoor hij eene vereering ontving van achtduizend gulden. De uitgave van dit uit echte bronnen geput werk, hetwelk in zeven folio deelen in handschrift berust op het ministerie van kolonien te 's Hage, heeft nimmer plaats gehad. Eene poging daartoe door den luitenant ter zee M. H. Jansen, in 1850 aangewend, had, tot schade voor de geschiedenis van Neerlandsch-Indie, bij gebrek aan genoegzame deelneming geen gevolg. Zijn zoon W i 1 le m werd hem als tweede advokaat toegevoegd, bij resolutie van de vergadering van zeventienen den 13 den Mei 1676. Deze deed daarvan afstand in 1685 bij zijne benoeming tot bewindhebber ter kamer van Amsterdam. Zie uitvoerig over het gemelde handschrift, Kronyk van het hist. Genoolseh., D. IX. bl. 217 7 497 509 ; Kobus en de Reve e ou rt, Biogr. Woordenb. ; 0. I. Archief te Amst. - DAM (WOUTER VAN), geboren te Dordrecht in 1726, was een leerling van Aar t Schoum an en een verdienstelijk teekenaar van vogelen en dieren, ook somtijds van figuren. Hij stierf te Dordrecht in 1786. Zie Immerzeo1, Lev. en Work. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en TfTerk. der Kunstsch. DAM (JAN VAN DEN), was een hand werksman van geringe afkomst, wiens geboorte en sterfjaar onbekend zijn, en die het door nadenken en vlijtige zelfoefening, zonder eenig onderwijs, zoo ver bragt, dat hij te Amsterdam openbare lessen in de wis- en natuurkunde kon geven. In 1738 had hij een werktuig uitgedacht, dat hij later aanmerkelijk verbeterde, door hem Sphaera perfecta genaamd, hetwelk de beweging der hemelsche ligchamen en van ooze aarde, zeer naauwkeurig, door middel van een raderweik in het voetstuk, voorstelt. Er bestaat van dat werktuig meer dan een exemplaar; onder anderen een bij den Heer J. van Wes s em te Amsterdam, en een op de instrumentenkamer van Felix Meritis aldaar; ook nog an- 38 dere werktuigen van vernuftige uitvinding zijn door hem vervaardigd. Hij gaf in druk uit: Korte verklaaring van een nieuw geinventeerd en gemaakt Planetarium, genaamd Sphaera Perfecta, vertoond in een kunstplaat, Amst. 8°. Redevoering over eenige voorwerpen, nuttigheden en middelen der Natuurkunde, uitgesproken den 11 van Ilerfstmaand 1743. Amst. 1743, 4(. Redenvoering over de volmaaktheid en derzelver beginselen, uitgesproken den 1 5den van Herfstmaand 1745, 47' den aanyang zijner verliandelingen over eenige grondtwetenschappen, Amst. 1754, 4°. De eerste beginselen der Sterre- en Aardrijkskunde, op een duidelijke wijze voorgestelt, door het gebruik van Globen en Caarten, als ook door het oplossen van eenige aangenaame werkstukken, tot gebruik der leerlingen, beschreven door Isaac t ts, nit het Engelsch vertaald en met eenige bijvoegselen en veranderingen ten nutte der Nederlanderen, Amst. 1749, 8°. Zie Boekz. der gel. 1Vereld, 1744 b. bl. 430-440 ; Vaderl. I-list. ten onmidd. very. op Wagenaar,D.XXII.bl. 173, 174; v a n A bkoude, Naamreg. van Ned. Both., D. I. St. IV; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Both.; de Navorscher, D. II. bl. 76, 77. DAMA.ST (CLAES CORNELISZ VAN), was een bekwaam Utrechts beeldhouwer, die omstreeks het midden der zeventiende eeuw bloeide. In de rekeningen van genoemde stad, van 1636 tot 1657, komen verscheidene posten voor, die van zijn werk aldaar aan verschillende gebouwen melding maken. J. v a n D a m a s t, mede een beeldhouwer to Utrecht, doch die een weinig later leefde, was waarschijnlijk een noon van hem. Zie D o d t van Flensburg, Archief voor Kerk. en Wereldl. Geachied. van Utr., D. III. Kramm, Lev. en /Perk. der Kunstsch. DAMEN (JOANNES NICOLAAS) werd in 1763 geboren, was eerst predikant bij de Luthersche gemeente te Gouda, van 1789 tot 1795 to Middelburg, van 1795 tot 1803 te Alkmaar, en van 1803 tot aan zijn dood in 1822, to Gravenhage. Van hem zien het Licht twee leerredenen getiteld : Leerrede over Psalm 122 vs. 1-4 ter gedachtenisse van den opbouw en de inwijding der Luthersche kerk te 1792. Rechtmatige treurigheid eener Christengemeente over den dood van harem waardigen leeraar, betoogd in eene lijkreden ovar 4 Moses 20 vs. 29, gehouden op Ds. H. Volker t z. 1796, 80 . Zie Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bijdr. lot de Geschied. der Evang. Luth. lark, St. V. bl 115; Domel a Nieuwenhuis, Geschied. der Evan g. Luth. Gem. te'sliage,b1, 71. DAMEN (ADAM). Zie DA AMEN (ADAM). DAMEN (CHRISTIAAN HENDRIK), werd in 1785 to Leiden 39 tot hoogleeraar in de wiskunde, de krijgs- en burgerlijke bouwkunde en de waterweegkunde benoemd, en hield, ter aanvaarding vane dien post, den 5den November van dat jaar eene redevoering : de officio Mathematici in tradendis disciplinae suae fundamentis. Daarna ook tot hoogleeraar in de natuurkunde benoemd, sprak hij op den 29sten September 1787 : de experimentorum in Physicis pretio rite constituendo. Hij was een der leermeesters van den erfprins van Ora*, later koning Wil 1 em I en hij overleed op den 3den April 1793, den roem van een groot natuurkundige nalatende ; ook schreef hij : Dissertatio Physica et Mathematica de montium altitudine Barometro mentienda. Hag. Cora. 1783, 8°. Natuur. en wiskundige beschouwing van den lugtbol, tot eene betere kennis en beoordeeling Bier berugte ontdekking. Utrecht, 1784, 8 0 . Zie A r r e u b e r g, Naamreg. van Ned. Boek.; Siegenbeek, Os lchied. der Leidseke Ifoogesch., D. I. bl. 325, 327, Toev. en Big., bl. 230; van Kampen, Geschied. der Ned. Lett., D. IL bl. 615, D. III. bL 261. DAMEN (H.) schreef : Heelicundige waarnemingen aangaande de gevallen, bekend onder den naam van Turnores Cystici. 's Hage, 1780, 8°. Zie Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek. DAMERS (JAN) ridder, gesproten uit een aanzienlijk geslacht in Holland. Hij was een der zamenverbondene edelen tegen graaf F 1 or is V. Zie Kok, Fader!. Woordenb., D. XI. bl. 27. DAMES (joHANNEs) of Darner s, wordt opgegeven onder de verdienstelijke leerlingen van den glasschilder Di r k Crab et h. Zie K r a m m , Lev. en Werk. der Kunsiech. DAMES (Lulus), of DAMISSEN, een ervaren schilder, die een kleinzoon was van den beroemden Lukas van Le ij d e n, en die te Leiden in 1533 werd geboren en daar of te Utrecht in 1604 op 7ljarigen leeftijd stierf, hij was welligt een broeder van den voorgaande. Zie van Mander, Lev. der Sekild. D. I. bl. 85; de Chalmo t, Biogr. Woordenb.; K r a m m , Lev. en Werk. der Kunsisch. DAMHOUDER (JoosT), geboren te Brugge den 25sten November of den 7den December 1507, studeerde te Leuven in regtsgeleerdheid, werd te Orleans tot doctor in de beide regten bevorderd en bij zijne terugkomst tot pensionaris der stad Brugge aangesteld. Keizer Karel V gebruikte hem tot verscheidene gezantschappen, verhief hem in den adelstand en stelde hem in 1551 tot commissaris der vorstelijke geldmiddelen aan, in welk ambt hij door Filips II bevestigd, en door hem in 1559 tot raadsheer gekozen werd. In zijnen hoogen 40 ouderdom Iegde hij zich nog op de godgeleerdheid toe, ofscboon de regtsgeleerdheid zijne lievelingsstudie was. Hij behield tot aan zijnen dood zijne waardigheden, en overleed to Antwerpen den 11den Februarij 1581. Hij was gehuwd met Louize van Chan tr aine s, eene adelijke jonkvrouw uit Artois, die hem twee kinderen schonk, een zoon Lod e w ij k genaamd, die later raadsheer vanVlaanderen geweest is, en eene dochter, gehuwd met den raadsheer Brack ele, van Oudenaarden. Zij overleed in 1575, en hunne lijken zijn naar Brugge gevoerd en in de Mariak erk, die D a m h o u d e r met verscheidene inkomsten had begiftigd, onder eenen prachtigen zerk met een Latijnsch opschrift, begraven. Zijne nagedachtenis wordt op eenen gedenkpenning bewaard, die aan de eene zijde zijn borstbeeld vertoont en aan de andere zijde zijn wapenschild, zijnde een dambord benevens de spreuk : Sonder vallen staet D amhou dere, die zoowel op zijn naam als op zijn wapen zinspeelt. Hij gebruikte ook nog tot zinspreuk : Den dam gehouclen is 't land behouden. Zijne afbeelding wordt op verschillende wijzen in prent gevonden ; die door Buys geschilderd en door Vinkeles gegraveerd is de beste. De werken door D a mhouder in het licht gegeven zijn : Patrocinium Pupillorum , Minorum et Prodi gorum. Brug. 1544, fol. meermalen; ook in het Fransch, herdrukt. Enchiridium rerum Criminalium , Antv. 1544, 4°, meermalen herdrukt, ook in bet Fransch, floog- en Nederduitsch uitgegeven. Subhastationum Exegesis compendiosa. Lov. 1558, 4°. mede in de Fransche taal uitgegeven. Oratio panegyrica in laudem Hispaniarum Negotiatorum. Lov. 1558, 4°. Praxis rerum cremerzaIium, iconibus materiae subjectae convenientibus , Antv. 1562, 4°. meermalen herdrukt, ook in het Nederduitsch overgezet onder den titel van: Prakkj cke van civile en criminele zaken, nit het Latijn door K. van Nispen. Rott. 1649, 4°. aldaar, 1659 en 1660, 40. . Paraeneses Christianae, seu loci communes ad religionem et pietatem christianam pertinentes, ex Utroque Testamento. Antv. 1571, 8°. Venet. 1572, 80. Similia et Paria Juris utriusque, cam notis N. Tul d en ii, Antv. 1601, 8°. De magnificentia politiae civitatis Brugorum, naderhand vermeerderd uitgegeven onder den titel : Chronicon Generale Comitum Flandriae et Brabantiae Ducum , una cum vita omnium Forestariorum cura N. Ing elb r e c h t. Amst. 1688, 4°. De eerste uitgave werd in het Nederduitsch vertaald en uitgegeven onder de titel van : Grootdadigheyt der Regering van Brugge. Amst. 1648, 4°. De tweede onder dien van: Chronyk van Vlaanderen enz. Brugge 1699, 4°. 41 Al zijne regtsgeleerde werken zijn onder den titel. van : Jo d o c i D a m h o u d e r i, Opera Omnia, te Antwerpen in 1646 in twee folio deelen herdrukt. Zie Sweertius, Athen. Beig., p. 492 ; van Loon, beschrijv. der Nederl Historiepenn , 1). I. bl. 41, 42 ; van A b k o n d e, Naamreg. van Ned. Boek., 1). I, St. I, IV; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek.; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb., beide met zijn portret ; B(o d e 1) N(ij , opgave van Stedenbeschr. in Friend des Vaderl., D. IV. St. IV. bl. 281 ; de Kempenare, Vlaemsche Kron., bl. 93, 149; Muller, Cat. van ltegtsgel. Werk., bl. 35, 36; van der Chys, de lilanten van Brab. en Limb., bl. 415, 420, 424, 427, 430; dezelfde, de 3funten der .Heeren en Steden van Overijssel, bl. 374. DAMIUS (MATTHIAs), of ook wel HANS DAMIUS genaamd, werd geboren in den Palts, vestigde zich als geneesheer te Haarlem en verwierf zich aldaar groote achting. In 1615 beriep de Remonstrantschgezinde regering dier stad, op eigen gezag volgens de kerkorde van 1591, Dionysius Sp rank h u yz e n tot predikant, welk beroep de leeraars A d r i a a n J acobsz Tetrode en Daniel de Souter, benevens zeven ouderlingen, niet voor wettig wilden erkennen ; en toen nu de regering in hunne plaats een nieuwen kerkeraad aanstelde scheidden zij zich met het meerendeel der gemeente of en gaven twee jaren later het Requeste der dolerende Kercke te Haerlem uit. Dit geschrift beantwoordde de regeringsgezinde predikant I s a a k Junius in zijn Nootwendich Vertoog, waarop D a m i u s als woordvoerder voor T e t r o d e optrad met een hevig schotschrift, getiteld : Nootwendigh Tegenvertooch, waerin d'onnooselheyt van den vromen ouden Kerckenraadt verdedicht wert. Amst 1617. Wegens dit geschrift werd hij den 30sten December 1617 uit Haarlem gebannen, nadat hij tegen de Astificatie van S p r a n k h u y z e n had uitgegeven : Grondich Bericht waerin betoont wert, dat Spr a n k h u s i u s door syn ghee naemde Justificatie niet min als ontschuldight wordt enz. Amst. 1617. In het jaar 1618 keerde Damius in de stad terug, toen de regering in contraremonstrantschen zin veranderd was, en werd hij, als een ,ijverig voorvechter dier partij, tot vroedschap verkozen. In 1619 word hij met twee anderen gecommitteerd, om de afgedane zaken bij de Noord-Hollandsche Synode ten aanzien der Remonstranten ten uitvoer te brengen, doch toen doze heeren met de kerkelijke gedeputeerden en de afgevaardigden uit de klassis van Alkmaar, ter laatstgemelde plaats bijeen waren, geraakte bet yolk, die de Remonstranten waren toegedaan, op de been. Dami us en de verdere leden ontkwamen evenwel het dreigende gevaar, en bet oproer werd door de regering gestild. Als ijverig voorstander der Contra-Remonstranten, deed hij zich kennen door de volgende geschriften: Anti- Barlaeum, 40. 42 Animadversiones Apologeticae in Grotii pielatem, 4°. Den Polityck Gereformeerde Religieu$ ofte Harnziniaenschen Contraremonstrant enz. 's Hage 1628, welk geschrift tegen Uytenbogaer t' s Nieuwe Heylighe Lique geschreven werd. Antidotuin ofte hertsterkinge tegen het schadelijk recept van Johannes Wtenbogaert, 40. Mijsterien des nieuwen Harminiaanschen Vredevaens, 4 ° . Zie Thar, Nederl. Oorl. , B. XXVIII. bl. 557 (21) ; Br an dt, Hist. der Reform., D. III. bl. 357, 358; Amp z i n g, besehrijv. van Haarl., bl. 133; Jöcher, Gelehrt. Lex., T. II. p. 16; Muller, Bibl. van Pamphl., No. 1277, 1281 en 2247. DAMISSEN (Lulus). Zie DAMES (Lulus). DAMMAN (ADRIAN) of DAMMANT, Heer van Beijstervelde. Zijn geslacht was afkomstig uit Gent en heeft zich in verscheidene takken verspreid, waarvan een den naam voerde van D am m a n van of uit Beijsterveld, en het zijn de leden van dezen tak, die in ons land naam hebben gemaakt, ofschoon het ons niet gelukt is hunne onderlinge verwantschap te bepalen. De berigten omtrent A d r i a an D a m m a n zijn zeer verward, en moeijelijk is het dezelven tot een goed geheel te brengen. Wij zullen trachten, door gebraik te waken van hetgeen latere mededeelingen omtrent hem melden, eene zoo veel mogelijk getrouwe levensschets zamen te stellen. Geboren te Limberg in Vlaanderen, verkreeg hij aan de een of andere hoogeschool den graad van meester in de re ten, en werd hij te Gent tot een der zoogenaamde 18 mannen aangesteld. Nadat, v66r het jaar 1580, de magistraat dier stad eene doorluchte school ten dienste der Hervormden in het klooster der predikheeren had opgerigt, werd D a m m a n tot regent en hoogleeraar in de Latijnsche taal daarvan aangesteld, en wijdde hij die nieuwe inrigting den 26sten Junij 1580 in, met eene Latijnsche redevoering tot lof van den magistraat, die aldaar met den hoogbaljuw en vele anderen tegenwoordig was, terwijl hij op den 9den Julij daaraanvolgende, zijne lessen begon met: v het uitleggen van de oratic van Cicero voor Marc ell u s, vermanende de scholieren dat zij, om dezelve te beter te verstaan, zouden · lezen het leven van C i c e r o, beschreven )1 door Plu t a r c h u s, en opdat zij te gemakkelijker de kunst van welsprekendheid leeren zouden, zoo raadde hij hen aan, dat zij lezen zouden de ]thetorica van Philipp us M eplanchto n, of hetgene dies rakende Petrus Mosellanus geschreven had; maar na den middag legde hij uit de Olynv tische oratie van Demo st h e n u s." De bervormde leer toegedaan, moet Damma n, na het overgaan van Gent aan de Spanjaarden in 1584, die stad en zijne betrekking hebben verlaten, en zich naar Leiden hebben begeven, waar hij op verzoek en nadrukkelijken brief van aan- beveling, van zijnen voormaligen leerling Graaf W illem L o- 43 d e w ij k van Nassa u, Stadhouder van Friesland, bij besluit van den 3 1sten Mei 1586 tot buitengewoon Hoogleeraar in de wijsbegeerte, met name in de zedekunde werd aangesteld. Hij had echter blijkens hetzelfde besluit, dien post reeds op den 28sten December des vorigen jaars, niet zonder behoorlijke magtiging, aanvaard, en bekleedde dien, tot genoegen zijner lastgevers en ten nutte der hoogeschool, tot den 19den Julij 1588, toen hij op zijn verzoek een vereerend afscheid verkreeg. In dat afscheid wordt gezegd, dat hij voornemens was naar Duitschland te verreizen. Welke betrekking hij toes bekleed heeft is onbekend, doch in 1594 werd hij aangesteld tot Agent of gewoon Ambassadeur der Staten-Generaal bij J a k o bus VI, Koning van Schotland. In Januarij van genoemd jaar trok hij derwaarts, doch op zee door de Duinkerkers gevangen genomen, werd hij bin.nen Duinkerken gebragt en aldaar gedurende drie weken gevangen gehouden. Aan zijn voorgeven dat hij de onderwijzer was van de zonen des Konings van Schotland, had hij eindelijk zijne bevrijding te danken, waarop hij zich naar zijne bestemming begaf en al dadelijk zijn wedervaren in een schrijven aan Oldenbarnev e 1 t deed kennen. Hij ging voort de Staten met die zaken bekend te maken, wier kennis hij vermeende dat voor hen van aanbelang was, en bleef tot aan zijn overlijden in Schotland, waar hij op verzoek van George Buchanan verscheidene zonen van adelijke afkomst onderwees. Na den dood van zijne Nederlandsche huisvrouw, huwde hij in Schotland eene dame nit de koninklijke familie der Stuart 's gesproten , en bij zijne eerste echtgenoot had hij meer dan eenen zoon; zijnde de oudste, Theo p h il us genaamd, gehuwd geweest met eene dochter van den Heer van S w i e t e n, en als Kapitein in Staatsche dienst gesneuveld bij de verdediging van Hulst in 1596. A dr ia an D a m m a n was een verdienstelijk Latijnsch dichter, en volgens het oordeel van Bandar ti us, wiens vriend hij was en in wiens album bij schreef, een groot gesehiedkenner en ijverig onderzoeker der oudheden. Zijne Latijnsche gedichten zijn door J ac o bus S1 up er i u s uitgegeven. Vele derzelven zijn nit het Grieksch in het Latijn overgezet , terwijl ook eenigen bij gelegenheid van gebeurtenissen in Schotland vervaardigd zijn. Ook ziet nog van hem het licht: Carmen gratulatorium Fr an cis c o, Andium Dud , ad capiendum Flandriae comitatum accersito , Antv. 1582, 40. Zie Joh. Lomejeri, Dierum genialium decas secu2zda (Zutph. 1696) p. 24; Meursius, Athen. Bat., p. 128, 129; Bor, Nederl. Oorl., B. XXXI. bl. 780 (3), 781 (3), 824 (37), B. XXXII. bi . 7. (3), B. XXXIII. 216 (42); Brandt, Hist. der Reform., D. I. bl. 803-805; W. te Water, Kort Vern. der Hero. Kerk te Gent, bl. 135-137; J. W. te Water, Ref. van Zeel,, hi. 199; Siegenbeck, Geschied. der Leidsche Hoogesch. 7'oev. en Bijl., bl. 69; de 44 Kempenare, Vlaemsche Kronijk, bl, 260, 263; Peerlkamp, de poetic Latin. Nederl., p. 133-135; Kron. van het hist. Genootsch., D. V. bl. 227 ; Kist en R oy a a r d s, Nederl. Arch. voor Kerk. Geschied., D. IV. bl. 190; Arend, Algem. yeschied. des Vaderl., D. III. St. II. bl. 9; de Jonghe, Gentsche Geschiedeniss. D. II. bl. 220. DA MMAN (CoRNELis), was in 1596 predikant te Hekelingen in het Hulster-Ambagt, werd van daar in 1600 beroepen naar Outdorp, vervolgens naar Oostvoorn in 1619, alwaar hij in 1627 overleed. Hij was een ijverig Contra-Remonstrant, doch vreedzaam van aard zijnde, wist hij zijne gemeente te Ouddorp gedurende de godsdienstige geschillen in vrede te waren, en zijn naam zou alzoo niet genoemd geworden zijn, ware hij niet ten jare 1618 gewikkeld in de hevige beroerten te Goedereede, aldaar ontstaan door het beroep van den Remonstrantschgezinden A d r i a an Roma nu s. Deze, die alles in het werk stelde om de Contra-Remonstranten te verbitteren, was de oorzaak dat laatstgenoemden niet langer bij hem ter kerke wilden gaan, maar des Zondags naar het nabijgelegene Outdorp vertrokken, en Dam man verzochten om ook te Goedereede te komen preeken. Deze voldeed aan dat verzoek, en kwam den 19den Januarij 1618 de dienst waarnemen. Naauwelijks was dezelve aangevangen of de Remonstranten liepen te zamen, en onder het geroep van moord, moord, sla dood I" trok het gepeupel naar de kerk. Aanvankelijk gestild door den invloed van den Burgemeester K a s t e 1 ij n en den baljuw Johan de L e e u w, vergenoegde men zich met het gevangen nemen van twee Diakenen, maar toen de gemeente op straat kwam, werden de Contra-Remonstranten aangevallen en met steenen teruggedreven. 1) a m m a n werd uit de kerk getrokken en met den dood gedreigd. De een zette hem een hooivork in de lendenen, en een ander een ponjaard op de borst. De moordenaars werden echter door anderen teruggehouden, ofschoon de ponjaard reeds door zijne kleederen was gedrongen. Hij werd gevankelijk weggevoerd en binnen kort op accoord ontslagen. D a m m a n bleef buiten verdere moeijelijkheden, die to Goedereede tot in het laatst van Maart aanhielden, en die niet dan met het ontslag van Adria an R om an u s eindigden . . Zie Trigland, Kerk. bl. 1082; Brandt, Hist . de van form., D. II bl. 698, 699 ; H. van Dam, Kole Beschrijv. van Goederede, bl. 111. DAMMAN (SEBASTIAAN), werd in 1604 beroepen tot predikant to Zutphen, en was in 1618 en 1619 onder de Geldersche afgevaardigden tot de nationals synode to Dordrecht. Hij werd reeds in de tweede zitting met F es t u s H o m m iu s tot Karen scriba verkozen, en was, ofschoon men wil dat hij vroeger sneer de aanhangers van A r m i n i u s genegen was, nu een 45 ijverig Contra-Remonstrant, die dit door zijne handelingen op de synode en door menig scherp geschrift getoond heeft te zijn. Hij nam een werkzaam deel aan de handelingen der kerkvergadering, en door zijne bekwaamheden werd hij door deze waardig gekeurd met anderen, tot het overzien van de nieuwe vertaling des Nieuwen Verbonds en der Apokryphe boeken. De titels van 's mans schriften zijn ons niet bekend, evenmin de tijd van zijn overlijden. Alleen kennen wij van hem : Van de Eenicheyt, die de Remonstranten houden, met de Gereformeerde kercken en andere, aengaende het stuck der leere begrepen in de vyf arliculen. Zutph. 1616. Hij vervaardigde ook een vers voor de Gedenckweerdigste Geschiedenissen van zijnen vriend B a u d a r t i u s, die hem, bij zijne beroeping in Zutphen , een treffelijk geleerd jonkman noemt , die goede gaven in het prediken had en vroom van leven was." Zijne zinspreuk was : Pietas ad omnia utilis est. (Godsvrucht is tot alles nuttig.) Zie Joh. Lomej e r i, Dierum Genialium, Decas Secunda (Zutph. 1696) p. 24-27; Baudartius, Gedenkio. Geschied., B. VIII. bl. 21; Brand t, _Hist. der Ref., D. III. bl. 27, 53, 233 , 601, 653, 660, 796 ; Kist en Royaards, Arch. voor Kerk. geschied , D. III bl. 659, ll, IV. bl. 144, D. V. bl. 150; dezelfden, Ned. Arch. voor Kerk. geschied., D. III. bl. 220, D. IV. bl. 61; Kron. van het Hist. Genootsch., I). V. bl. 241; Mulle r, Bibl. van Pamphlett No. 1219. DAMME (CoRNELis VAN), vervaardigde een nieu Liedeken enz, , te vinden in het Geuse Lietboek, Amst. 1671, bl. 10. (verso.) Zie H e r i n g a, Bijdrage tot de Lifst der Ned. .Dicht. in de Algem. Konst- en Letterb. 1848, D. I. bl. 89. DAMME (Mr. DAN. VAN), schreef: Het ijsselijk vonnis van den laatsten dag, den vloekwaarde stervelingen onder het oog gebragt enz., in digtmaat geschetst, Leiden, 1753, 4°, en vertaalde: Mo s. L o w m an, uitbreiding en aanmerkingen over de openbaaringe van Joannes, uit het Engelsch, Leiden, 1746, 4°. Verhandeling over de burgerlijke of Volksregeeringe der Israeliten, uit het Engelsch van denzelfden, Leiden, 1746, 8°. Zie van A b k o u d e, Naamreg. van Ned. Boek., 1). I. St. IV. bl. 97, St. V. DAMME (DOMINIQUE JOSEPH VAN), of zooals de Fransche schij vers hem verkeerdelij k spellen , VAN DAMME Graaf van Uneburg, geboren te Cassel , in Fransch Vlaanderen, den 5den November 1771, trod bij het begin der Fransche omwenteling in dienst, werd in 1793 tot Brigade-Generaal bevorderd, en onderscheidde zich in de revolutie-oorlog bij verschillende gelegenheden, zoodat hij den 5den Februarij 1799 tot Divisie-Generaal benoemd werd. Hij woonde den , 46 veldtogt in Noord-Holland, onder Brun e, bij, nam deel aan den slag bij Bergen en aan dien bij Castricum, tegen het Engelsch-Russische leger, en werd tot loon zijner dapperheid, door den eersten consul, in 1803 met een paar pistolen vereerd, en het volgende jaar tot officier van bet legioen van eer aangesteld. In 1805 bij het groote leger overgeplaatst, had hij het bevel over de tweede divisie van het legerkorps onder den maarschalk Soult, overmeesterde den 4den October de brug bij Donauwerth, drong den 9den Augsburg binnen, woonde de onderscheidene daarop gevolgde gevechten bij, nam 3000 man krijgsgevangen, en werd, na den slag bij Austerlitz, tot grootkruis van het legioen van eer benoemd, In den veldtogt van 1809, wilt hij zich wederom, aan het hoofd der Wurtembergers, met roern te overladen. Een geschil met den koning van Westphalen, Jerome Bonapart e, deed hem in 1812 in ongenade vallen, en hij ontving bevel om zich naar Cassel te geven. Op het laatst van 1813 weder in dienst gesteld, werd hij, na in onderscheidene gevechten met afwisselend geluk gestreden te hebben, den 30sten Augustus des volgenden jaars, bij Kulm, door de Russen en Pruissen omsingeld en gevangen genomen. Na den vrede van 1814 in Frankrijk teruggekeerd, ontving hij den 10den October bevel, om Parijs to verlaten, welke maatregel men toe-. schreef aan de herinnering der wreedheid, waarmede van Da mm e in het begin der omwenteling tegen de emigranten gewoed had. Na de terugkomst van Napoleon werd hij tot pair van Frankrijk benoemd, en ontving het bevel over de tweede divisie van het leger en later dat over bet derde legerkorps onder den Generaal Grouch y, aan welks hoofd hij aanvankelijk groote voordeelen behaalde, maar zag zich, nadat de slag bij Waterloo verloren was, genoodzaakt terug te trekken. Na het verdrag van St, Cloud, kreeg hij bevel om zich to Vierzon te vestigen. Volgens koninklijk bevel, van den 17den Januarij 1816, Frankrijk moetende verlaten, begaf hij zich eerst naar Gent, maar gem vergunning kunnende bekomen, om aldaar te verblij ven, vertrok hij naar Noord-Amerika. Na een verblijf van twee jaren van daar teruggekeerd, hield hij zich sedert 1824, met toelating van het Nederlandsche gouvernement, op een zijner landgoederen in de omstreken van Gent op. Hij overleed in zijne geboorteplaats den 15den Julij 1830. Om zijne ijve. rige medewerking in den strijd tegen de Engelschen en Russen in Noord-Holland, waaromtrent men uitvoeriger de hier aangehaalde bronnen kan raadplegen, en wegens den invloed welken hij gedurende zijn verblijf hier to lande op het krijgswezen van de Bataafsche republiek heeft uitgeoefend, mogten wij hem hier niet voorbijgaan, on gepast kwam ons alzoo de opname voor, van een artikel over hem, door onzen voorganger , in zijn aan te halen werk, medegedeeld bij gelegenheid der vermelding van des generaals insolente conduite. 47 Zie V on k, Geschied. der landing van het Ling.-Russ. leger in Noord-Holl., D. I. bl. 182, 183, D. II. bl. 28; Kraijenhoff, Geschiedk. Beschouw. van den owl. in 1799 ; bl. 114, 116, 124 123, 182, 183, 184, 187, 189, 198, bijl. 78, 79; Bosscha,lreerl. Heldend. te Land, D. III. bl. 189, 198, 225 , 385, 535; van d er A a, Nieuwe Herinn. uit het gebied der Geschied. beirekkelijk de Nederl., bl. 301, 302 ; Biograph. Univ., T. XX. p. 43, 44. DAMME (HENDRIK VAN), is de opsteller van een blijspel, getiteld : De 0 nverliefde Minnaar. . Leid. 1728, 8°. hetwelk echter zonder zijn naam, maar onder den zinspreuk Majora Quaera171US D at wij trachten naar grooter !) uitkwam . Hij voerde ook tot zinspreuk : Heyd vaste Dammen. Zie Cat. der Bibl. van de Illaatsch. van Nederl. Letterk. te Leidln, D. I. b. bl. 79. DAMME (IsAAcus vAN), gaf te Leiden in 1617 in 40. eene voor dien tijd vrij vloeijende vertaling in het licht, van den Amphitryon van Plautus. Zie Witsen Geijsbeek, Woordenb. der Ned. Dicht. D. II. bl. 108 ; Cat. der Bibl. van de 3faatsch. van Nederl. Letted. te Leiden, D. I. bl. 195. DA MIVIE (PIETER VAN), werd geboren te Gent in 1728 en overleed te Amsterdam in 1806. Hij was boekhandelaar te Amsterdam, directeur van het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen te Vlissingen, lid van de koninklijke maatschappij te Gottingen enz. Hij maakte zich zoow el binnen- als buitenslands beroemd, door zijne rijke verzameling van boeken, penningen, munten en door zijne veelomvattende kennis. Hij gaf van de laatste een bewijs door zijne bij Te yler's tweede genootschap in 1784 met goud bekroonde verhandeling op de vraag Welke is de eerste oorsprong der wapenschilden van familien, vorsten, landen, en wanneer zijn dezelve allereerst gebragt op de Europeesche munten. (Niet in de werken van dat genootschap opgenomen, Voorts is van hem uitgegeven : Bericht van eene talryke verzamelinge van Grieksche, Romeinsche en andere Penningen enz. geplaatst in de werken van het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen, D. IV. (1775), bl. 419-452. Aanhangsel tot de eerste Afdeelinge van 't Bericht der talrijke Verzarnelinge van oude penningen. In dezelfde werken D. V. (1776) bl. 603-- 608. Recueil de midailles de rois Grecs de notre Cabinet. Amst. 1793, fol. A an de bijeenbrenging van zijne verzameling penningen had van Damme eene halve eeuw besteed ; hij schonk dezelve bij, uitersten wil aan de maatschappij tot nut van t algemeen, die haar den 21sten Maart 1806 in het openbaar deed verkoopen. De catalogue, uit 340 bladzijden in groot octavo bestaande, 48 werd zamengesteld door den heer W. H. v a n W e s t r e e n e n. De catalogus der boeken besloeg 230 bladzijden ; beide worden wegas de aanteekeningen en ophelderingen, bij een groot aantal artikelen geplaatsl, bij de lief hebbers bewaard. De of beelding van van D a m m e, naar Po tho v en door Bogert 5, ziet het licht. Lie Saxe, Onotn. Lit., T. VIII. p. 446; Konen- en Letterb., 1806 , 1). I. bl. 98; de Jong, Alphab. lijst van Boek.; bl. 665, 666 ; N ieuwenhuis, Iroordenb. van Kunst. en Wetensch., D. II. bl. 249-250 ; v. d. C h ij s, Verh. over de Verd. der Nederl. in de beoef. der Algent. Hunt- en Penningk. bl. 19 ; Muller, Cat. van Fortran, bl. 68. DA1VIMIUS (NicoLAAs en COLAAS en DIRK VAN). THEODORUS). Zie DAM (Mr. NI- DAMSTE (Dommucus), kapitein, maakte zich verdienstelijk door met zijn schip, de Onbekende, in 1710 vier vijandelijke kapers to nemen. Zie de J o n g e , Geschied. van het Zeacez., D. IV. St. II. bl. 481. DANAEUS (LAMBERTUS) eigenlijk Lambert Daneau geheeten, werd omstreeks het jaar 1530 te Orleans geboren ; zich tot het beoefenen der regtsgeleerdheid bepaald hebbende, legde hij zich vier jaren lang, in zijne geboorteplaats onder de leiding van Anne du Bourg op die wetenschap toe ; doch toen zijn leermeester, intusschen raadsheer geworden zijnde, in 1559 den marteldood voor het geloof te Parijs onderging, begaf Danaeus zich kort daarop naar Geneve, beoefende daar de godgeleerdheid en werd, na de voleindiging zijner studien tot predikant en hoogleeraar aldaar beroepen. Hij werd in 1580 op eene vereerende wijze naar de Leidsche hoogeschool, ter bekleeding van het hoogleeraarambt, geroepen ; aanvaardde zijne betrekking op den 17den Maart van het volgende jaar ; doch leidde die waardigheid reeds in 1582 neder, ter zake van de godsdienstgeschillen, die reeds in 1579 tusschen C a s par Coolhaes en zijne ambtgenooten ontstaan waren, on waarin hij, streng calvinist zijnde, zich met nadruk had doen gelden on zelfs aangeboden had, in tegenwoordigheid van den prins v a n Or anj e en de staten, do ketterij in Coolhaes geschriften en preeken aan to wijzen. Hij was to Leiden ook tevens predikant der Waalsche gemeente, even als te Gent, waar hij, tot hoogleeraar aan de doorluchte school beroepen, op verzoek van de regering den 20sten Mei 1582 met zijn onderwijs in de godgeleerdheid een aanvang maakte. her verbleef hij tot 1583, toen hij den Tien Mei van dat jaar zijn afscheid nam, zeggende, dat hij voor zijne eigene zaken naar Frankrijk wilde terugkeeren ; doch ook to Gent waren het de gevoerde oneenigheden, die hem een einde aan zijn ver blijf deden maker'. Hij keerde dan nu naar Frankrijk terug, en word weldra 49 aangesteld tot hoogleeraar aan de universiteit van het koningrijk Navarre te Orthez, welke instelling in 1591 naar Lescar werd verplaatst. Daar deze laatste stad geheel katholiek was, schijnt het dat onteyredenheid met die verplaatsing, als ook met de afzwering van H e n d r i k IV, hem bewogen heeft in 1594 een beroep als predikant naar Castres in Languedoc aan te nemen, waar hij in 1596 overleed. Zijne of beelding ziet op onderscheidene wijzen het licht. D a n a e u s was een zeer geleerd man en zijne talrijke geschriften, 51 in getal, leveren daarvan het voldingend bewijs. Daar hij evenwel, noch door geboorte, noch door langdurig verblijf hier te lande, als landgenoot kan worden aangemerkt, en wij hem alleen om zijn kortstondig verblijf te Leiden als hoogleeraar hebben moeten vermelden, gaaii wij die geschriften schier stilzwijgend voorbij, doch willen alleen op de voornaamste derzelven wijzen. Daartoe behooren : De Veneficis olim sortilegis, nunc sortiariis dictis Dialogis. Genev. 1573. In dit werk handelt hij breedvoerig over de betrekking, waarin de booze geest tot toovenaars en waarzeggers zou bestaan. Ethices Christianae libri tres, in quibus de veris aclionum humanarum principiis agitur, Genev. 1577. In dit werk behandelt D a n a e u s het eerst opder de Hervormden de christelijke zedeleer op eene wel schoolsche, doch voortreffelijke wijze, zonder het verband tusschen geloofs- en zedeleer uit het oog to verl iezen. Geographiae poeticae ex vetustissimis quibusque latinis poetis collectae libri quatuor, Genev. 1580, 8°. In de Nederduitsche taal zijn van hem uitgegeven. Het leven van Paulus, Amst. 1682, 8°. Antwoorde Lamberti Danaei, -- op drie voorghestelde vragen nopens het ampt der overheijt in de regeeringhe der Kercken enz. Mitsgaders een tort en claer bewijs, dat de verkiesinghe en de afsettinghe der Dienaren des Goddekken Woorts enz. niet en staet bij de Borgherlijke Magistraet maar bij de Kercke enz. door Arnoldus Cornelii. Delft, 1613. Over de eerlyke kleedinge der Christenen, 8°. Al zijne Godgeleerde werken zijn to Geneve in 1583 bij elkaar uitgegeven en aldaar in 1654 herdrukt, beiden in folio. , Zie Me u r siu s, Battey p. 127-129 , met zijn portret ; Trigl and, Merkel. Geschied., bl. 180; Niceron, Mi'noires, T. XXVII. p. 21-36 , waar al zijne werken worden opgesomd;, t e Water, Hist. der Hero. Kerk te Gent, hi. 133-135 en Aanhangs. bl. 30, 31 ; Sax e, Onom. Lit., T. III. p. 456 ; van Abkoud e, Naamreg. van Ned. Both , I. St. - 1, III; Kok, Woordenb., D. XL bl. 4I ; Ypey, Geschied. van de Christ. Kerk in de achttiende eeuw, D. VIII. bl . 296-298, D. X . bl. 636; Siegenbeek, Geschied. der Leids. lloogesch., D I. bl. 35-37 , D. II. Toev, en Bijl. bl. 62, 63; Kist en Roya a r ds, . 4 50 Arch. voor Kerk. Geschied., D. IX. bl. 522; dezelfden, Nederl. Arch. voor Kerk. Geschied., D. IV. bl. 190, 192-194; de Kempenare, Vlappsche Kron., bl. 297, 300, 316 ; Glasius, Godgel. Nederl., ]).1. bl. 334-336; Groen van Prinsterer, Arch. de la maison d'Orange-Nassau, T. VIII. ph 114; Muller, Cat. van Portrett., bl. 68 ; dezelfde , Bibl. van Pampid., NO. 1096 ; Ballet. de la 80Ciete de l'hist. des Prot. Franc., T. III. p. 287, 288. DANCKAERTS (JASPER), was in de zeventiende eeuw kuiper bij de Oost-Indische Compagnie te Middelburg, en maakte zich als schrijver van eenige geschriften bekend, die, bij zijne erfgenamen bewaard, echter nimmer zijn uitgegeven, dock waar van er een door den Hoogleeraar V i t r i n g a, die het handschrift ter inzage van den schrijver had, gunstig beoordeeld werd. Welk van zijne werken dit geweest is blijkt evenwel niet. De titels der door hem zamengestelde boeken zijn: Triumph des Heiligen Hebreuschen Bibels over den tijt- en tijt-rekeningh, enz., door Jasper D an ckaer ts, Liefhebber der Wiskunst, der Heylige Sinnebeelden, History- en Godsge leerdheid. Openingla van de Openbaringh Joannes,, met het dot en den sleutel daartoe. Er is van hem in druk op een piano blad: .Forte tijdrekeningh van 't begin des werelds to de dood des Heeren Jesu, enz. Middelburg, (z. j.) De tijd van zijn sterven is niet bekend. Hij leefde nog in 1699. Zie de la Rue, Gelett. Zeeland, tweede druk, bl. 203-206. DANCKELMA.N (SYLVESTERJACOB VON), afkomstig uit een aanzienlijk Westfaalsch geslacht, dat gedurende 'eene lange reeks van jaren te Rheine en Lingen belanarijke overheidsposten bekleedde, was de derde zoon van Sylvester von Danck elm a n, raad en gezant van den keurvorst van Brandenburg bij de algemeene staten, en van Beatrix Der entha 1. Hij zag in 1639 to Lingen het levenslicht, van welk graafschap zijn vader toen landrigter was, en werd, na eene geletterde opvoeding genoten te hebben, met drie zijner broeders naar Groningen gezonden, om zich aldaar op de regtsgeleerdheid toe to leggen. Daar eene hevige besmettelijke ziekte de broeders verbood, Leiden to bezoeken, begaven zij zich twee jaren later naar Utrecht, van waar zij na verloop van ruim een jaar, in 1658, in Duitschland wederkeerden en aldaar de plegtige krooning van keizer Leopold bijwoonden. Daarop- deden zij eene reis door Zwitserland en Frankrijk, waar zij te Bourges de regtsgeleerde lessen bijwoonden en. te Parijs zich de kennis der Fransche taal eigen maakten. In 1661 werd Danckelman op den jeugdigen leeftijd van twee en twintig jaren tot hoogleeraar in de regten aan het gymnasium te Steinfort benoemd, van waar hij weldra in dezelfde betrekking naar Heidelberg vertrok. Zijne bekwaamheid wijd 5I en zijd bekend wordende, beriepen de curatoren der Friesche hoogeschool imin in September 1670 tot den regtsgeleerden stoel in Franeker, Welk ambt hij den 2den November van dat jaar met eene redevoering aanvaardde. Behalve zijne collegies gaf Danckelman te Franeker eenige Disputationes uit, en geleidde in 1673, op het verzoek der prinses-weduwe, A 1 b e rt ina Agne s, de opvoeding van den jeugdigen stadhouder H e n d r i k Casimi r, van welken taak hij zich zoo goed kweet, dat de gedeputeerde staten van Friesland hem, bij zijn vertrek naar Duitschland, met eene ruime som gelds vereerd en. Frederik Willem toch, de groote keurvorst van Brandenburg, de groote bekwaamheid van Dan c k e 1 m a n willende benuttigen, evenzeer als die van zijne zes broeders, benoemde hem in 1674 tot zijn raadsheer en assessor in het rijkskamer gerigt te Spiers. Gedurende het eerste jaar van die bediening, bleef hij ook zijnen leerstoel te Franeker behouden, maar daar deze belangrijke regtbank te zeer zijne medewerking vorderde, verliet hij den 16den Junij 1675 voor goed Friesland, en zijne kundige regtspraak blonk te Spiers zoozeer uit, dat de voorzitter van het rijkskamer gerigt, de keurvorst van Trier, hem aan keizer Leopold aanbeval, zoodat deze hem tot lid van den rijkshofraad te Weenen benoemde, voor welke betrekking D a n ck elman echter bedankte, Weldra door den keurvorst aan het Brandenburgsche hof ontboden, werd hij lid van den oppersten kerkeraad te Berlijn, en in 1689 en 1690 als eerste gezant naar de rijksdagen van Regensburg en Augsburg afgevaardigd, op w elke laatste hij, bij de verkiezing van J o z e f I tot roomsehkoning, den keurvorst van Brandenburg vertegenwoordigde. Later tot President van het consistorie te Berlijn benoemd, waakte hij met veel ijver voor de belangen van den staat en de kerk Het juiste tijdstip van zijn overlijden is ons niet bekend, evenmin of hij nog eenige schriften heeft uitgegeVen, behalve de boveh door ons genoeEnde academische, waatvan ons de titels ook evenzeer onbekend gebleven zijn. . Vtietnoet, :Athens Frisiac. pag. 516-523. DAN CERS (ColustEms), een scheepskapitein uit een aanI IA. 37, 39. zienlijk geslaCht, te Veete te huis behoorende, gesproten; muntte ten jare 1697 nit in het bestrijden der Duinkerksche kapers. In den loop des ZonietS joeg hij dezen meermalen op den vlugt, hernam zeven prijzen en veroverde, na scherpe geVechteri, twee kapers. Hij stierf in Februarij 1697 aan de gevolgen eener wonde, bij het vervolgen van eenen Franschen kaper in de Spaansche zee bekomen, door het in brand raken van de geweerkist, staande op het halve dek, waardoor hij en nog tien anderen gekwetst werden. Zio do Jon ge, Geschied van het Ned. Zeewez., D. IV. St. II. 4 52 DANCKERTS (BARTHOLOMEUS), een man die zich te Goes, gedurende de heroerten in 1655, over het aanstellen der regering aldaar ontstaan, berucht heeft gemaakt. Voorstander zijnde van het huis van Oranje, was hij in 1655 tot Burgemeester en Baljuw van die stad benoemd, ofschoon niet zonder dat daardoor bewegingen waren ontstaan, die echter door de gemagtigden gestild waren. Toen er evenwel in 1656 andermaal geschillen ontstonden over het verkiezen van twee rentmeesters, werd D an c k e r t s door de burgerij genoodzaakt zijn ambt neder te leggen. Zijn aanhang vruchteloos moeite gedaan hebbende om hem te herstellen, besloot D a n c k e r t s zelf daartoe eene poging te wagen. Vroeger uit Goes geweken zijnde, kwam hij in Mei 1658 met eenigen van zijn aanhang en een aantal soldaten de stad, door de Oostpoort, binnen, maakte zich meester van het stadhuis, en zette zich op zijne oude plaats, zeggende, aldaar to willen leven of sterven. Daar echter niemand der burgers hem toeviel, en de schutterij ter bescherming van de toenmalige regoring in de wapenen kwam, moest hij het stadhuis en de stad welhaast wederom verlaten. Sedert werd hij in eene boete van 500 ponden Vlaamsch geslagen, en nit Goes- en Zuid-Beveland gebannen. Zie Wagenaar, Vaderl. list. D. XI I. bl. 399. DANCKERTS (CAsPARus), was een leerling van Joannes N a e r a n u s, Remonstrantsch predikant te Oudewetering, die aldaar in 1669 met goedvinden van Curatoren van het Remonstrantsch Seminarium te Amsterdam, eene school oprigtte om jongelieden zoo ver in de gronden der wetenschappen te onderwijzen, dat zij later de lessen aan genoemd Seminarium met vrucht zouden kunnen bijwonen. D a n c k er t s werd daarna met goedvinden van Curatoren tot Conrector aldaar aangesteld. In 1673 schijnt hij nog in die betrekking geweest to zijn, want in dat jaar verzocht N a er a nu s, of hij D a n ck er t s ook voor zich van tijd tot tijd mogt laten prediken, hetwelk werd toegestaan. Hij werd den lOden Maart 1677 proponent der Broederschap, en in 1681 tot predikant to Kampen beroepen, vertrok van daar in 1684 naar Zwammerdam en Boskoop, doch werd in 1696 van de bediening van laatstgenoemde plaats, wegens zwakheid en ouderdom, ontslagen. 1 lij werd in 1716 Emeritus en overleed te Rotterdam in 1719. Hij was de schoonzoon van genoemde N a e r an u s, en schreef eene Historia Ecclesiastica, die door den Hoogleeraar v a n C a t ten bur g h in 1737 aan Curatoren van het Seminarium werd overgegeven, doch die, voor zoo ver ons bekend is, nimmer is uitgegeven. - Zie Tideman, de Remonstr. Broedersch., bl. 22, 23, 118, 129, 162, 309, 368. DANCKERTS (CoRNELis), de Oude, die tevens ambtisihaive 5o als bouw- en rooimeester der stad Amsterdam, den toenaam van de R. ij, naar het gebruik van de roe of rij, welke hij als maatstaf steeds met zich voerde, heeft verkregen, en' die ook op zijnen zoon, die volgt, is overgegaan, doch niet als geslachtnaam moet beschouwd worden. Omtrent de door hem, als bouwmeester der hoofdstad, daargestelde werken, is niets bekend. Hij is waarschijnlijk in 1595 overleden. Zie K r a m m, Lev. en Werk. der Kunstsch. DANCKERTS (CoRNELis) de Jong e , zoon van den voorgaande, werd geboren te Amsterdam in 1561, en voerde mede den toenaam van d e R y. Aanzienlijke bouwwerken zijn door hem ontworpen en tot stand gebragt. Daaronder muntten meer bijzonder nit de zoodanigen, die in het water moesten gelegd worden. Hij liras de eerste die het middel vond om steenen bruggen over rivieren te leggen, zonder dat de scheepvaart er door belemmerd werd, en. gaf daarvan een eersten blijk in de door hem gelegde Amstelbrug, die eene lengte van twee honderd voeten heeft. Onder de door hem daargestelde werken, behooren de reeds gesloopte Haarlemmerpoort en Beurs te Amsterdam; verder de in 1603 gebouwde Zuiderkerk en de in 1620 voltooide Wester- en Noorderkerken. Hieruit blijkt, welk een vermaard bouwmeester en beeldhouwer hij geweest is. Maar ook als plaatsnijder heeft hij groote verdiensten, getuigen hiervan zijne portretten, landschappen en geschiedtafereelen. Hij dreef daarenboven handel in prenten en landkaarten, en verrijkte onze letterkunde met de volgende werken: Architectura moderna, ofte bouwinghe van onsen tijd, gedaan bij H. de K ey s er enz., Amst. 1631, fol. m. pl . Herdrukt aldaar 1651. Architectura van verscheide Nieuwe posten ofte deuren van huysen, Amst. 1766, fol, m. pl. Historie ofte waerachtig verhael van den gantschen toestant van oorlooge, soo die ghevoert is in Duitschlandt, door den grootmachtigsten en onoverwinnelicksten Koningh Gustavus Adolphus, Couinck der Sweeden enz., Amst. 1642, met pl. en portr. fol. Verhandeling van de virif orderen der bouwkunst bij de ouden; vermeerderd met een 2de deel van de konst om wel te bouwen. Architecture van kappen en trappen, Amst. fol. Ook vertaalde hij de beschrijving van Zwitserland, door M. Merian, Amst, 1644, fol. in. pl. Hij overleed te Amsterdam of te .Antwerpen in 1634, en zijne afbeelding ziet het licht. Zijn zoon volgt. Zie F e r w e r d a Hamill. van Ned. Boek., bI. 21; van Abkoude, Naamreg. van ded. Boek., D. I. St. I, III de Chalmot, Biogr. roordenb.; 1mmerzeei, Leven en Week. der Kunsisch., 54 Danekerts en nog tens verkeerdelijk op d e j y, met ziiti portret; Biogr. Univ., T. VI. p. 29; Cat. der Bibl. van de Maakeh. der Ned. Lett. to Leid. Bijv. 1853-1857, bl. 211 ; (van der Monde), Tijdschr. voor Geschied. Oudh. 'en Statist. van Utr., D. II , W. 306, 308; Muller, Cat. van Portrett., bl. 69. DANCKERTS (PIETER), zoon van den voorgaande, insgelijks bijgenaamd de hij werd te Amsterdam in 1605 geboren, volgde zijn vader in diens handel van prenten op, en muntte inzonderheid uit in het schilderen van portretten. Zijn roem was zoo groot, dat Wladi s l a u s IV, Koning van Polen, hem tot hofschilder benoemde, en hij schilderde als Z00-? danig vele portretten, die uitmuntend zijn. Hij stierf te Stokholm in 1659, en zijne afbeelding ziet het licht. Zijne beide zonen volgen. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Immerzeel, Lev. En Werk. der Kunstseh. op de Ry ; Biograph. Univ., T. VI. p. 29; Muller, Cat. van Portrett., bl. 69. DANCKERTS (JOHANNES), zoon van den voorgaande en niet van Justus D a n c k e r t s, die volgt, daar zulks door door zijnen bloeitijd bepaald wordt tegengesproken. Wij ontveinzen eater niet, dat de bron, waarnaar wij hem een zoon van Pieter D a n c k e r t s noemen, alleen bestaat in de mededeelina van de Biographic universelle, ofsehoon dan ook die mededeeling niets onwaarschijnlijks heeft. Hij was waarschijnlijk te 's Hage geboren, vestigde zich met zijn broeder, die volgt, te Amsterdam, doch vertrok eerlang naar Engeland , waar hij, zoowel de graveer- als de schilderkunst uitoefende. Even als zijn broeder etste hij naar T i t i a a n en schilderde historiele stukken. Hij overleed waarschijnlijk te Amsterdam, en woonde daar nog in 1660. , Zie Biograph. Univ., T. VI. p. 29; Kra,mm, der Kunstsch. Lm. en WIrk. DANCKERTS (HENDRIK),, broeder van, den voorgaande, op hem is mede toepasselijk wat wij in den aanvang van het vo, rige artikel gemeld hebben. Hij werd waarschiAlijk In 16.3Q te 's Gravenhage geboren, en wijdde zich eerst aan de gra y. veer- en daarna aan de schilderkunst, tot voortzetting waaryam hij een tijd lang in Italic vertoefde; later vertrok; hij naar Engel4nd, en schilderde op last van 'Coning IC a re 1 II cip koninklijke paleizen en de Engelsche zeehavens. Hij teekenc1g, aldaar ook voor Wenceslaus 11 of I a. r, of der anderen de prenten die in den, Enrrelschen Juvgnah's vom3komen. T aster keerde hij naar Amsterdam terug, alwaar hij overleed, d-och onbekend wanneer. Als graveur had hij, mede groote verrdiensten. Eenige zijner voornaamste graveerwerken worcl,4* door den Heer Kramm opgenoemd, daaronder behoort: Monumenta antique, Inscriptiones Deae Neholenniac, Hag. Com . 1647. fol , , Zie Ferwerda, Suppl. Cat. Univ. Libr. in fol. p. 300; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Biograph. Univ., T. VI. p. 29 ; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. op Danck ers, K ramm, Lev. en Week. der If unstsch. DANCKERTS (DANKER), was, volgens Immerzee 1, een zoon van Cornelis Dank e r t s, de Jonge, en werd geboren te Antwerpen in 1600. In hoeverre dit berigt juist is, willen wij niet beslissen. Hij was een vermaard plaatsnijder, die verscheidene kunstig uitgevoerde prenten naar Wouwerman en Berc h e rn vervaardigd heeft. Hij was ook kunst- en boekhandelaar, woonde te Amsterdam in de Kalverstraat in de dank8aarheid en leefde nog in 1664. Zie A..D. S(chinkel), Iets over Gerard Schaep en zijne verdienst. °mfr. de penningk., bl. 12 foot; Immerzeol, Lev. en Week. der Kunstsch. DANCKERTS (GHISLAIN of GIIISELINUS), een beroemd kontrapuntist uit de zestiende eeuw , werd op Tholen in Zeeland geboren, en was zanger aan de pausselijke kapel te Rome, onder Paulus III, Marcellus II, Paulus IV en Pius IV; hij heeft in 1559 te Yenetid in het licht gegeven: Il primo e secondo libro de madrigali a 4, 5 e 6 voci, In de verzameling van Salblinge r, Augsburg 1554, vindt men ook motetten van hem, benevens een achtstemmig motet, Lactimini in Domino, in Co mm er' s Collectio operum musicorum Batavorum saeculi XVI, 9de Bundel. In 1551 werd hij met Bartholomeus Escobedo gekozen, door Nicolas Vizentino en Vincenzo Lusitano, om als scheidsregter op te treden, in den tusschen hen ontstanen strijd hij besliste ten gunste van den laatste. Zie F. J. F at i s, Biograph. Universelle des musiciens, T. III. p. DANKERTS (JAN), vroeger notaris to 's Gravenhage, later te Amsterdam, was reeds eenmaal wegens het schrijven van een schotschrift veroordeeld, doch op voorspraak van U y t e n b ogaert losgelaten. In 1618 verscheen van hem een nieuw schotschrift tegen Old enbarnevel t, waarin hij God tot getuige aanriep, dat al wat hij zou mededeelen de zuivere waarheid was ; hij noemde de Arminianen eerlooze ketters en verscheurende wolven, den advokaat een lafaard met een kalen kruin, groot-pensionaris van den pans en den verfoeijelijksten verrader -dien de aarde droeg enz. Op verzoek van 0 1 d en barneve lt, stelden de staten van Holland een gestreng onderzoek in. Da n c k e r t s werd te Amsterdam in bechtenis genomen ; doch de stad beriep zich op hare privilegien en weigerde den notaris ten verhoore naar Gravenhage te zenden. Ook de gewone verhooren te Am- sterdam wist men te beletten, en zoo men Danckerts al gevangen hield, het gesehiedde meer, zoo als het schijnt, om hem 56 te beschernien dan te doen straffen. Later werd hij op vrije voeten gesteld niet alleen, maar bovendien voor zijne laaghartigheid beloond. Aan zijne verklaringen werd evenwel later geen gehoor gegeven. Zie Wagenaar, fielded. hat. , D. X.bl. bitzky, de Taehtigj. Oorl. , D. VI. bl. 89. 201 --203 ; Wiers- DANCKERTS (Jusnis), was mede een verdienstelijk graveur, die te Amsterdam woonde en aldaar den kunsthandel uitoefende. Hij graveerde verscheidene kunstige prenten, naar B e rc h e m en W o u w erman en was ook kaartgraveur. Volgens den heer K r am m was hij waarschijnlijk de zoon van Cornelis D an c ke r t s de Jon ge. Wij zouden evenwel liever zeggen, dat hij waarschijnlijk een zoon was van Dank er Dan ck erts ; framers hij bloeide in 1686 en woonde in hetzelfde huis als waarin Danker D a n c k e r t s eenige jaren voor hem gewoond heeft. zio Immerzeel, Lev. en ;Perk. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en 'Perk. der Kunstsch. DANCKERTS (SYMON JAcoBsz.), gewezen opperkoopman, vervaardigde in 1651 gebeden in de Maleische taal. Archief der 0. I. Comp to Amsterdam. DANDELOT. Zie ANDELOT (PIERRE D'.) DANEAU (LAMBERT). Zie DANEAUS (LAmBERTus.) DANKAA_RTS (SEBAST1AAN), werd in 1618 predikant to Amboina en verbleef daar tot in 1622, in welk jaar hij verzocht om naar het vaderland te rnogen gaan. In 1624 wed er terug gekeerd , werd hij beroepen te Batavia en verbleef aldaar tot nan zijn dood, die den 3den April 1634 plaats had, nadat hij reeds in 1631 zijn ontslag had gevraagd. De hervormde kerk in Indie heeft aan dezen man de grootste verpligting. Toen hij in 1623 naar het vaderland was gekomen, om met de Nederlandsche kerk de beste schikkingen te maken ter regeling van de Indische, werd hij gevolmagtigd tot het vervaardigen van eene kerkorde voor dezelve, welke van de synoden overgenomen, door de Oost-Indische maatschappij goedgekeurd en naar Oost-Indie, ten jare 1 6 2 4 , overgezonden, reeds in October van het jaar 1625 te Batavia werd ingevoerd. Behaive daardoor, maakte hij zich verdienstelijk door de uitgave van een Nederduitsch-Maleisch woordenboek, zamengesteld door Ds. C a s p a r u s Wiltens , hetwelk hij overzag, een Maleisch-Nederduitsch woordenboek en eene grammatica er aan toevoegde, welk een en ander door hem werd nit gegeven onder den titel: Vocabularium, ofte Woord-boecie, naer ordre van den Alphabet in 't .Duytsch-Maleysch ende Maleysch-Duytsch. Alsmede cenighe Grammaticale observation, 's Hage 1623. In 1631 werd dit work in het Latijn vertaald en to Rome 57 uitgegeven. Een verbeterde herdrak er van verscheen onder den tad: Vocabularium, ofte Woordenboek, in 't Duytsch en Maleys. Eertyds gecomponcerd en uytgegeven door C a sp a r um Wi tens ende Sebastianum Danckaerts. Ende nu (met sneer dan drie duysent so woorden als manieren van spreken) vermeerdert uyt de schriften van Jan van Has el ende A 1ber t Ruyl, door Justum Heurniutn, Amst. 1650. Nogmaals vermeerderd en verbeterd in 1677, te Batavia uitgegeven, en andermaal in 1708 terzelfder plaatse, door P e t r us v an der Vorm. Hij was in de kennis van het laag Maleisch zoo gevorderd, dat hij den Catechismus, benevens eenige formulieren, in die taal kon overzetten. Zijn berigt over den geestelijken toestand der Amboineezen (bij Val e n t ij n, D. III. St. I. bl. 38 --40), is hoogst merkwaardig; ook hield hij te Amboina scholen, alwaar de kinderen tweemaal daags in de Nederduitsche taal werden onderwezen. Zie Valentijn, Oud en Nieuw Oost-Ind., D. III. St. I. M. 36-57, 47, D IV. St. II. bl. 8, 12, 13, 15, 17, 114, 115, 125; de Hollander, Handl. bij de beoefening der Maleische Taal en Letterk. 2de druk, bl. 345; Y p ey en Dermout, Geschied. der Nederl.Her v. Kerk., D. IL bl. 317, Aanteek. bl. 217 ; Kronijk van het Hist. Genootsch., D. IV. bl. 234 ; Buddingh, Naamlijst der Predik. in Need. Oost-Indie, bl. 1, 4, 20. ' DANKERTS (JAN), een zeeloods, die, te Lilo woonachtig, in 1793 door den commandant J. Schreud er H a r in gm an geprest werd, gedurende den oorlog tegen de Franschen. Hij was een ijverig man om alles te ondernemen wat tot afbreuk des vijands strekken kon; en toen genoemde commandant in dat jaar eenen aanslag voorhad op Lino, alwaar eenige Fransche oorlogschepen lagers, behoorde Dank e r t s niet alleen onder de vrijw illigers, waaruit de expeditie bestond, maar bragt door zijne kundigheden niet weinig toe, om die onderneming te doen gelukken. Hij werd voor zijn uitmuntend gedrag bij den Prins Stadhouder aanbevolen, doch men leest verder van hem niets; ook niet dat hem eenige belooning ten deel viel, waarom hij ook trouwens niet gevraagd had. Zie Faded. Hist. ten very. op Wagenaar, D. XXVI.bl. 19, 20. . DANKS (FRANS), werd omstreeks het jaar 1650 te Am- sterdam geboren, was een schilder van geschiedkundige onderwerpen in het klein en van portretten. Hij boetseerde ook en overleed to Amsterdam in 1703. Hij droeg den bijnaam van Schildpad. Zie Hoogstraten, Woordenb.; Wagenaar, Beschrijy. van Anat., D. XI. M. 429; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunst:ch.; Kr amm, Lev. en Werk. der Kunst:eh. DANS (ADOLPH VAN), geboren te Nijmegen in het laat,ste 58 gedeelte der zestiende eeuw , was een zoetvloeijend Latijnsch Dichter, die eerst leerling was van den Rector T h e o d o r u s S c h r e v e l i u s te Haarlem, en later te Leiden in de regten studeerde. Welke betrekkingen hij bekleedde is onbekend, even als de tijd van zijn overlijden. Uij moet echter 1630 overleden zijn, daar zijne Latijnsche gedichten door zijn zoon, die volgt, in dat jaar na zijns vaders dood te Leiden zijn uitgegeven. Daarin worden 7 boeken aangetroffen, aan Elisab eth Koningin van Engeland toegewijd. Ook vervaardigde hij een Latijnsch gedicht op Ever hard van R e i d, waarvan ons een gedeelte door A d r i a a n Par s, in zijn Naamrol wordt medegedeeld, die van Dans daar verkeerdelijk .4msterdammer noemt. Ook op de afbeelding van Jacob Fl eemskerk maakte hij een treffend gedicht. Teregt zegt de Hoogleeraar Peerlkam p, in zijn uitmuntend hiermede aangehaald werk, dat Dansius niet verdient, dat de meeste schrijvers hem met stilzwijgen voorbijgaan. Zie Pars, Index Bat. of Naamr., bl. 273; Hoeufft, Parn. Lat. Belg., p. 165; Peerikamp, de PoRis Latin. .Arederl., p. 285-287. DANS (JOHANNES VAN), zoon van den -voorgaande, leefde omstreeks de helft der zeventiende eeuw, was ook regtsgeleersde en vervaardigde, naar den smaak dier dagen, vrij zoetvloeijende minnedichten. Er verscheen van hem: Scoperos Satyra ofte Thyrsis-Minnewit, waerinne de hedendaeg8che vryery klaer en helder wordt afgebeeldt, m. pl. 3de druk, Amst. 1668, 12°. Achter dit werkje zijn gevoegd: Aerdige en 8oetvloeijende Minnerijmjes ofte tweede deel van Thyrsis Minnewit. Uyt syne nagelatene schriften keen vergadert; en: Darodilace ofte Kushemel van Ledee, waarvan ook eene afzonderlijke uitgave in Id. 16°. te Arubem in 1637 verscheen. Zie van der Aa, Mew Woordenb. van Yed. Dieht., D. II. bl. 34. , DANSER (SimoN DE), geboren te Dordrecht, was in het begin der zeventiende eeuw een befaamd zeeroover. In 1609 begaf hij zich, met vier door hem bemagtigde schepen, naar Marseille, en wierf de bescherming des Konings van Frankrijk. In het volgende jaar werd hij door Barbarijsche zeeroovei genoraen en te Tunis opgebragt, waar hij waarschijnlijk in -shvernij is gestorven. Ben.: and ere Sy mon de 1) a. n. s e r, was, zoo als blijkt uit het Archief van de voormalige 0. I. Compagnie te Amsterdam, in 1666 equipagemeester te Batavia, doch werd bij resolutie van de kamer van zeventienen, den 6 den Maart van dat jaar opontbod.en, om i buiten qualiteit en gagie" naar het vaderland terug te keeren. 59 Zie Wagenaar, Vaderl. 'list., 1). X. bl 51 schied. van het Nederl. Zeepez,, D. I. bl. 334. ; Jonge, Ge- DAPPER (OLFERT), was een geneesheer te Amsterdam, die aldaar in 1690 overleed. Hij was een naarstig beoefenaar der aardrijkskunde, en gaf een aantal reisbeschrijvingen uit, die, ofschoon somtijds weinig oordeelkundig, toeh met een naauwkeurig gebruik van de beste bronnen zijn zamengesteld, hoewel hij zelf niet reisde. Ilij was ook zeer bedreven in de oude letteren. De titels zijner werken zijn: Historische beschrijving der stud Amsterdam, met pl. Amst. 1664, fol. (bij sommigen wordt het jaartal 1663 vernield). Volgens W a g e n a a r overtrof dit work alles wat er tot dusverre over Amsterdam het licht zag. De schrijver had evenwel Been toegang tot de stads Archieven, terwijl hij klaagt, dat eenige personen, die s een schat van gewigtiger zaken eu eenige gedenkwaardiger stads aeloudheden" bezaten, zich ongeneigd getoond hadden, hem die ten gebruike af te staan. , eredoot van Halikarnassus, Negen boeken der Historien, gezegt de Afusen, enz. uit het Grielcs vertaelt, Amst. 1665, 4 0 . Beschrijving van het tweede en derde Gezan4chap- naar China, Amst. 1670, fol. Asia, of naukeurige beschrijving van het .Rijk des Grooten Mogols , en een groot gedeelte van Indien, benefens eene schriping van Persie enz. , met pl. Amst. 1672, fol. .Beschrijving van Klein Azie , fol. m. pl . Beschrijving van Afrika, Amst. 1676, fol. -I3eschrjving van Syria en Palestina of het Heilige, 4and, Amst. 1677, fol. m. pl . .ATaukeurige Beschrijving der eilanden, in de Archipel der Middellandsche Zee en onztrent dezelve gelegen, met platen en platte gronden, Amst. 1688, fol. Beschrijving van Arabia Mesopotamie, Babylonia Assyrie, Anatolie, Amst. 1688, fol. m. pl. Beschrijving van Morea en de Ionische eilanden, Amst. : 1688, fol. m. pl . Zie Wagenaar, Beschrijv. van Arnst,, D. I. voorrede fol. uitgay. ; bl. VII, 8 0 . bl. XXIV, XXV F erwerda, Naarnl. van Ned. Both., 21--23; Arren berg, Naamreg. van Ned. Both. bi 53, 54; Cala!. van de Biblioth. der Iffaatsch. van Nederl. Letterk. te Leiden, D. I. hi. 191 en bijvoegs. over 1863-1857, bl. 69; van Lee wen, Cat. der Provincial. bibl. van Priest., bl. 136; Mart. Nijhoff, Derde Cat. van Oude en Nieuwe Boek., bl. 53. DA PPEREN (Dna( VAN) werd geboren te Haarlem den 7den, November 1791 en aldaar door P. J. P r ins en opgeleid tot onderwiaxer. Zijne meer dan gewone bekwaamheden veroorzaaktem, dat hij, order Koning Lodew ij k in 1809, op gouvernementskosten deimigting van P e st'alo z zi te Yverdun kon bezoeken; dock de vaderland hij Frankrijk verhinderde hem, in,laiving van , , : 60 den bepaalden tijd van drie jaren aldaar te verblijven. Desniettegenstaande waren zijne bekwaamheden zeer groot, waaraan zijn onderwijs in de zangkunst en de door hem uitgegevene geschriften getuigen kunnen. Hij overleed te Haarlem in 1822, als onderwijzer in de zangkunde aan de aldaar gevestigde Rijks kweekschool voor onderwijzers. Hij was een voorstander van P e s t a l o z z i 's leerwijze. Zijne werkjes zijn getiteld: Zangoefeningen voor de lagere scholen, 2 stukjes, Amst. 1819, groot 12°. 2de druk ald. 1831. Aanvankelyk onderwijs in de fnuzijk en het zingen, 2 stukjes, Amst. 1820, 12°. 2de druk aid. 1830. Proeven van den- en meerstemmige liederen, Avast. 1821, 8°. Handleiding voor onderwyzers, om kinderen te leeren opmerken, denken en spreken, (met P. J. P r i n s e n), 2de druk, Amst. 1825, 8°. 2 stukjes. Zie Konst- en Letterb., 1822, D. I. bl. 370-372 ; de Jong, Alphab. Naaml. van Book.; 4lphab. Naaml. van Boek. sedert 1790 tot 1832 uitgek. DARE (JuRJEN VON). Zie APORTANUS (GEoRmus). DASSA (JAKOB), zoon van Ferdinand Dassa en B a rbe van R o c k o x. Hij behoorde tot de verbondene edelen, en werd door Alva in 1567, als schuldig aan gekwetste Majesteit, gevonnisd. Hij schijnt zich later met den Koning verzoend te hebben, althans hij was van 1596 tot 1614 Burgemeester van Antwerpen, en werd in 1599 door den Aartshertog Albert tot ridder geslagen. Hij overleed in hoogen ouderdom ten jare 1615, zonder, uit zijn huwelijk met El is ab e t h van D e u r s t e n, kinderen na te laten. Zijn broeder volgt. Zie t e Water, Hist. van het Verb. der Edel., D. II. bl. 831, 332, D. III. bl. 509. DASSA (JoHAN), broeder van den voorgaande, was mede een der verbondene edelen. Hij had in huwelijk Jakoba van C 1 o e t e r i n g e, was ridder van de orde van Christus, en stierf in 1603, wordende te Antwerpen begraven. Zie te Water, Hist. van het Verb. der Edel., 1). II. IA. 332. DASSEN werd te Zwolle den 2lsten April 1809 geboren, en was de zoon van Her mannus Jacobus Da ssen en Hermanna Johanna van Riemsdijk. Hij studeerde van het jaar 1830 tot aan 1834 aan de Groningsche hoogeschool, en werd den 22sten November van laatstgenoemd jaar, aldaar tot doctor in de genees- en verloskunde bevorderd. War zijne vestiging als geneesheer, deed hij met vier zijner Academievrienden, eene reis naar Duitschland, waaraan zijn eerste werk hieronder genoemd zijnen oorsprong te danken had. Na zijne terugkomst, zette hij zich te Groningen als geneesheer neder, doch ten gevolge van bijzondere omstandigheden, 61 verwisselde bij weldra de stads praktijk met die ten platte lande, en vestigde zich te Hoogeveen in de provincie Drenthe in 1835, alwaar hij tot bet jaar 1851 verbleef, teen zijne verzwakte gezondheid hem noodzaakte, wederom de zoo zeer vermoeijende plattenlands praktijk te laten varen, en zich naar Zwolle te begeven, waartoe het vertrek van Dr. v an D e e n, als Hoogleeraar naar Groningen, eene gewenschte gelegenheid aanbood. Hij vertrok alzoo in September van genoemd jaar derwaarts, en werd aldaar in de plants van laatstgenoemde benoemd tot secretaris der provinciale geneeskundige commissie van Overijssel. Hij was evenwel niet Langer dan acht maanden daar werkzaam, toen toenemende verzwakking hem noodzaakte het bed te houden, en hij ten gevolge cener uitterende zickte den 10 ten October 1852 bezweek. Ilij was in 1848 te Meppel gehuwd met Mejufvrouw Roelo fj e M e u r s i n g e. D a s s e n was een der vermaardste geneesheeren van zijnen tijd, en een man die aan groote kunde, zoowel in zijn yak als in andere wetenschappen, een hoogst beminnelijk karakter paarde. Zijne edele inborst, zijnen waarheidszin en andere zedelijke hoedanigheden, gevoegd bij zijne bekwaamheid als geneesheer, verwierven hem in mime mate de achting en het vertrouwen zijner medeburgers en ambtgenooten, - en zullen zijne nagedachtenis in eere doen houden, even als zijn naam met lof zal gemeld worden, door de werken die hij schreef en die getiteld zijn: - Herinneringen aan Noordelijk Duitschland en Scandinavie, Gron, 1837-1838, 2 d. 80. Verhandelingen over de wericzaamheden van het zenuwstelsel, Gron. 1839, 8°. Ontwikkelingen van denkbeelden over sommige takken van cultuur in Negrlands Indiö, toegezonden aan den Minister van Kolonien, Gron. 1842. Handboek voor de leer van de krachten der geneesmiddelen, Gron. 1846, 2 d. 8°. De Nederlanders in de Molukken, Utr. 1848, 8 0 . Over de doelmatigheid van het vestigen van volkplantingen in warme gewesten. Eene voorlezing. 'Utrecht, 1849, 8°. Bij de Hollandsche Maatschappij der wetenschappen te Haarlem, werd 1) as s e n met goud bekroond voor zijne heide verhandelingen : Over de bewegingen der bladen van planten, die geplaatst zijn in het 22ste en 24ste deel der Natuurkundige verhandelingen van genoemde Maatschappij. Behalve genoemde werken, bestaan er van hem in onderscheidene tijdschriften, bijdragen over natuur-, genes- en plantenkunde, en werkte hij, tijdens hij nog student was, mede tot de uitgave der Flora Belgii Septentrionalis van den Hoogleeraar van Hal l. 's Mans verdiensten werden in 1850, bij ge- legenheid der inwijding van het Nieuwe Academiegebouw to 62 Groningen erkend, door zijne benoeming honoris causa tot Doctor in de wis- en Natuurkunde. Voris was hij honorair lid van de Archeologische Maatschappij te Athene, corresponderend lid van het genootschap ter bevordering der natuurkundige wetenschappen te Groningen, van dat van Heel- en. Geneeskunde te Amsterdam, en van het Genees- en Natuurkundig genootschap le Hoorn. A/ph. Lijst van Ned. Both , Uit medegedeelde familicberigten bijeengcbragt ; B r in k in a n, bl. 157, 703. DASSEVAEL (STEVEN) werd in 1770 te Goes geboren, en had het ongeluk reeds vroegtijdig zijnen vader te verliezen, hetwelk de voorname oorzaak was, dat hij besloot de loopbaan van ambtenaar in te treden. in 1790 kwam hij als klerk bij het gewestelijk bestuur van Zeeland, onder de leiding van Lambrechtsen en Schorer en werd in 1798 tot griffier der staats-secretarie benoemd, welke aanzienlijke betrekking hij bekleedde tot aan de inlijvince van ons land in het Fransche keiterrijk in 1810. Ilij behield nogtans den titel van secretaris van het bestuur der Hollandsche departementen, werd voorts tot griffier bij een der vrederegten te Amsterdam aangesteld, en was tevens met den baron L o ti i s, daartoe uit Parijs gezonden, ijverig werkzaam tot vereffening van den Hollandsehen achterstand, Bij de herstelling van ens Volkbestaan in 1813, *erd hij in zijne vorige betrekking, onder den titel van griffier eh archivist hersteld. Twee jaren later werd hij tot secretaris der algemeene rekenkamer benoemd, waken post hij tot aan zijn overlijdon op den 16tleti Januarij 1838, bekleedde. D a s s e v a e 1 was een man van een echt Nederlandsch karakter, begaafd met groote bekwaamheden en vol van ijver tot, ven/Ulling zijndr ambtspligten. Als ambtenaar van staat, Werden zijne verdiensten, eerst door L o d e w ij k Napoldo n, erkend door de verheffing tot ridder van de orde der Utile, later door koning W ill e m I, tot die van den Nederlandsehen leettW; terwijl hij door iaatstgenoernden worst rneermalen, hetzij als sedetarig i hetzij als lid, tot deelneming aan de werkzaamheden van onderSdheidefter, door hem Irigestelde, staatscommissi6 geroepen werd in welken hij de bijzondere goedkeuring van den *Ord mogt wegdragen. Ofschoon geene eigenlijk gezegde letterkundige vorming gen°. ten hebbende, was hij echter een vurio- beminnaar en hoogschatter van letteren en vretenschappen. Bovenal *as hij voor de cot ddr IStedetlandsdhe letterkunde met geestdrift bezield.. Met rdgt bendeindd hem daft ook het Zeeuwsch genootschap der wetensdhappen in 1806 tot deszelfs directeur en in 1807 de nitiatsdhappij Van letterkunde td Leiden tot Naar medelid. Als menseh Maakte Passe 01 billijke aanspfaak op pad genheid en htiOgitehtitig. Hij was een Oprêgi vriend, en. hoe; ; '' , 63 zeer hij er op uit was zijne medemenschen nuttig te zijn, kan blijken uit het door hems gestichtte weduwenfonds voor ploijeerden van het algemeen bestuur, welke instelling hij tijdens de Fransche overheersching voor vernietiging bewaarde, en waarvan het bestuur, van deszelfs eerste oprigting 4, tot aan zijnen dood toe, aan hem werd toevertrouwd. De beide door hem in het lieht gegeven geschriften zijn getiteld : Aan mijne landgenooten, by de landing van N a p o l e o n. 's Hage, 1815, 8®. Geschiedkundig overzigt der koninklyke voorschriften omt'ent het beheer der Staatsuitgaven in Nederland. 's Hage en Amst. 1822, 8°. Andere werken, de huishouding van staat betreffende, waaronder een administratief handboek en eene Tijdrekenkundige Plaatsaanwijzing der wetten, besluiten en verordeningen van het Fransche keizerrijk, -- en betreffende het koningrijk der Nederlanden enz., van welk laatste werk een berigt van Inteekening in 1832 to Amsterdam het lieht zag, zijn of niet door - hem voltooid, of er zijn andere beletselen ontstaan, waardoor zij nimmer zijn nitgegeven. Zie Kona- en Letterb . 1822, D. I. bl. 244, 1838, 1). I. bl. 114; de Jong, .Alphab. Naaml. van Ned. Boek.; Hand. der Jaarl. l7erg. van de Maalsch. van Letterk. to Lea. 1838, bl. 28-33 ; Cat. van de Bib. der Maatseh. van Letterk. , 1). II. bl. 585 ; de Navorscher , D. III. M. 170; Bijbl. , CLXI , alwaar eene merkwaardige proeve van het zeldzaam geheugen van D ass e v a e 1 wordt medegedeeld. DASVELDT (JAN), te Amsterdam in 1770 geboren, beoefende. hij aanvankelijk de teeken- en schilderkunst nit lief hebberij, en ontving daarin het onderwijs van zijnen vriend H. S to kvise h. Zijne studien vervolgens voortzettende naar de natuur, werd hij een bekwaam landschapschilder, en maakte hij bijzonder naam door het schilderen van honden en andere dieren. Hij werd in 1840 lid van de koninklijke academie van beeldende kunsten. te Amsterdam en overleed aldaar den Udell Februarij 1855. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. Kramm, Lev. en Werk. der Sunstsch.; KOMI.. en Letierb. 1855, bl. 55. ; DATHENUS (PETRus), wiens eigenlijke naam vermoedelijk Pieter van Bergen, (Petrus Montanus) was, dock die. uithoofde zijner geleerdheid, den bijnaam van Pierre d'At 116n e s verkreeg, waaruit die van Pe t r u s Dathenus ontstaan. M. Niet Yperen, niet Poperingen, maar het nabij laatstgenoemde plaats gelegene Cassel, was de geboorteplaats van den man, wiens 'even gedurende bijna drie honderd Jaren door een tal van schrijvers verhaald is, en die door den eon met le vermeld, door den ander miskend en verguisd werd, In het begin der zestiende eeuw uit Roomsche ouders geboren en in die godsdienst opgevoed, koos hij reeds vroeg de monnikenpij 64 en begaf zich in het klooster der Karmelieten bij Yperen, van waar bij, met de leer der hervorming bekend en daarmede hoog ingenomen, eerlang vertrok, zich naar Londen begaf en daar als boekdrukker zich vestigde. Hier met de beroemdste voorstanders der hervorming in aanraking gek omen, gloeide hij alras van ij ver, om ook zijne krachten tot het welslagen der groote zaak' aan te wenden, en teen hij nu door Eduard VI tot het predikambt was toegelaten, aarzelde hij niet, en aanvaardde bij in 1555 het prediken te Frankfort en tot in 1566 te Frankenthal in den Palts. Doch vervuld van de begeerte om zijne landgenooten de gezuiverde leer te verkondigen, keerde hij in 1566 naar Nederland terug en trad te Kortrijk, Yperen, Poperingen en andere plaatsen van West-Vlaanderen, als hervormd leeraar op, waar hij door zijne prediking zulk een die pen indruk maakte, dat duizenden hem kwamen hooren, en, zoowel daar als in Zeeland en Holland, waar hij merle verscheen , talrijke scharen tot de hervormde godsdienst overgingen . Niet te verwonderen was het alzoo, dat hij zich daardoor den haat der landvoogdes op den hals haalde, het banvonnis over hem werd uitgesproken en aan zijne inhechtenisneming eene groote belooning verbonden werd. Doch hij ontweek bij Alva's komst het dreigende gevaar, vond andermaal eene schuilplaats in den Palts en verbond zich op nieuw als predikant aan zijne vroegere gemeente te Frankenthal. In 1568 woonde hij de synode der Nederlandsche kerken onder bet kruis te Wezel bij, en vertrok spoedig daarop, althans v6Or 1570, naar Heidelberg, waar hij tot hofprediker van hertog Joan Casimir werd aangesteld. In 1572 keerde hij wederom naar de Nederlanden terug en vinden wij hem als rand en commissaris van den prins van Oranje te Zierikzee werkzaam om orde te stellen in de gemeenten ; terwijl hij in de achting van den prins en diens beide broeders, J a n en Lode w ij k van N a s s a u, in ruime mate deelen mogt. Hij was in 1578 . te Gent predikant, en verscheen in datzelfde jaar als afgevaardigle van de gemeente aldaar op de synode to Dordrecht, waar hij het voorzitterschap bekleedde en zich als streng calvinist deed kennen. Hij predikte vervolgens ook te Utrecht en to Amsterdam en bevorderde in beide plaatsen krachtig de hervorming, ofschoon hij daar nimmer als predikant is aangesteld geweest. Naar Gent teruggekeerd, werd hij in gebeurtenissen gewikkeld, die op de beoordeeling van zijn karakter en op zijn levenslot den grootsten invloed hebben uitg,eoefend , en waar hij, wie zal het ontkennen, zijn karakter als evangelieprediker jammerlijk verloochende. Aan het hoofd der zaken to Gent, stond, weinig tijds na de afkondiging van den geloofsvrede in 1578, Jan van Hembyze of Imbyze, die zich vanDathenuspoog- 65 de te bedienen, om zijne eigene verheffing te bewerken. Zijne bedoelingen werden door de denkbeelden van den ijverigen prediker zoozeer in de hand gewerkt, dat het niet te verwonderen was, dat beide mannen tezamenspanden om beiden hun doel te bereiken. H e m b y z e, de heerschzuchtige man, wiens plannen met de pacificatie van Gent in duigen vielen ; D a t h e n u s, de vurige voorstander en ijveraar voor de hervorming, in bittere woede ontstoken, door de, bij die vrede aangenomene bepaling, dat men niets tegen de roomsche godsdienst mogt ondernemen. Alzoo opgestookt door Hem b y z e en met vurigen ijver voor zijne leer bezield, bestijgt Dathenus den predikstoel, betoogt in welsprekende en wegslepende taal, dat die bepaling goddeloos was, en door drift vervoerd, noemt hij de geloofsvrede een heilloos week en den prins van Oranje, als den bewerker er van, eenen, die zich om God noch godsdicnst bekreunde. Daar barsten de driften der menigte los, andermaal worden de tooneelen van den beeldenstorm vernieuwd en de Roomschen vervolgd. Te vergeefs , is de komst van M a r n i x; D at h e n u s blijft in denzelfden geest prediken en duldt geene godsdienst naast die door hem wordt verkondigd ; doch de prins komt, en Dathenus vlugt met Hembyze naar Joan Casimir, zijnen vroegeren beschermer, die hen ontving en door een jaargeld in hunne behoefte voorzag. In 1583 echter, begaf zich Dathenus met H em byze andermaal naar Gent, en de eerste, onbewust van de verfoeijelijke plannen des laatsten, laat zich door zijnen godsdienstijver wederom overhalen om diens nu misdadige voornemens te bevorderen ; doch de Gentenaars ontdekten Hem b yze's verraad en Dathenus is bij de overgave der stad, in 1584 aan Spanje, genoodzaakt te vlugten. Hij begaf zich naar Holland, waagde het niet verre van Gouda te prediken en zich tegen der staters halide]. met Frankrijk te verzetten. Hierover vervolgd en vreezende in hechtenis genomen te zullen worden, vlugt hij naar Vianen, waar hij meende veilig te zijn, doch waar hij evenwel, op last der staten en van prins Maur it s, gevangen genomen, maar onder handtasting ontslagen werd. Naauwelijks de Lek overgetrokken zijnde, werd hij te Vreeswijk andermaal gevat, naar Utrecht gevoerd en op het huis Hazenberg gevangen genet. De punten en artikelen, waarop hij bij die gelegenheid is verhoord en die elders nog te lezen zijn, leverden geen genoegzamen grond op om hem te veroordeelen. Reeds in December 1584 werd hij, eerst onder borgtogt, later geheel ontslagen. Hierop verliet hij het vaderland, begaf zich naar het Holsteinsche en van daar naar Dantzig, waar hij zich als geneesheer wilde nederzetten, doch in dit plan, door de beschuldigingen der uit Vlaanderen gevlugte doopsgezinden, verhinderd werd. Nu trok hij naar Staden, in het hertogdom Bremen, oefende aldaar de praktijk uit onder den naam van P e t r u s 5 66 M o n t a n u s, werd van onregtzinnigheid beschuldigd en vertrok als geneesheer naar Elbing, waar hij dermate de liefde en achting zijner medeburgers verwierf, dat men daar, teen hij den 19den Februarij 1590 overleed, eene prachtige graftombe oprigtte, waarop zijn standbeeld levensgroot geplaatst is. Men zegt dat hij tijdens zijn verblijf in Engeland gehuwd is, met eene geestelijke zuster van de orde van St. Clara, doch men leest verder van deze vrouw niet. Zonder ons te willen rangschikken onder 's mans heftige veroordeelaars, evenmin als onder zijne vurige aanhangers, ontkennen wij niet, dal zijne driftige geaardheid hem tot daden gebragt heeft, die hem voorzeker ontsieren, en die eenen belangrijken invloed op de gebeurtenissen in de zestiende eeuw hebben uitgeoefend ; mar bij de beoordeeling van zijn gedrag, moet men zich ook weten te verplaatsen in zijnen toestand en in zijnen tijd en dan gelooven wij te mogen vaststellen, dat hij ter goeder trouw heeft gehandeld en niet zoozeer gezien heeft op de middelen, dan wel op het goedc dat hij er door ineende tot stand te brengen. Wij keuren zijne heftigheid af, wij bejammeren het, dat zijne onverdraagzaamheid hem een tegenstander maakte van den prins v an Or an j e, wiens staatkundige handelingen hij niet begreep en er het nut niet van inzag ; maar wij bewonderen in hem de standvastigheid in zijnen strijd voor het geloof, en zien in hem een krachtig werktuig in de hand der Voorzienigheid, tot uitbreiding van het gezegende licht, dat in de zestiende eeuw in ons vaderland opging. Teregt zegt daarom de hoogleeraar 11 o y a a r d s, s dat de verstrooide hervormden in die bange jaren van druk een leidsen raadsman, een bekwaam orgaan hunner bedoelingen be, hoefden, en dat daar niemand geschikter voor was dan D ayth e n u s. Hij betoonde zich zoodanig, doch slechts bij tuss schenpoozen. Dan blies hij bet vuur der hervorming aan, en het ontvlamde met meer kracht." Intusschen waren 's mans verdiensten verve van alledaagsch. Uit overtuiging was hij hervormd en zijnen ijver in de verdediging van zijn geloof, ontsproot uit een zuiveren bran. Van daar had hij de kracht om zich onder levensgevaar en smartelijke omstandigheden tot de dienst der kerk gereed to houden, en waar hij zich ook beyond, nergens vergat hij hare belangen voor te staan. Zijn levensgedrag was onberispelijk, en zijne geleerdheid en welsprekendheid warden door vriend en vijend geroemd. Hij was zeer taalkundig en bedreven in de Orieksche, Latijnsehe, Fransehe en Hoogduitsche talen, en moeten wij hem el een volslagen gemis van dichterlijken aanleg ontzeggen, wij erkennen zijne goede bedoeling, am waar hij kon nuttig to zijn. Er is reeds zooveel over Dathenus geschreven, dat wij vermeenen met het medegedeelde te kunnen volstaan; doeh 67 _niettegenstaande dat vele, missen wij nog steeds eene hem waardige levensbeschrijving, overeenkomstig de eischen der hedendaagsche geschiedkundige wetenschap; zoodat wij ons verheugen bier te kunnen berigten, dat deze taak eindelijk door een jeugdig geleerde is ter hand genomen. _ Met een enkel woord moeten wij nog gewagen van de schriften van D a t h en u s, tot wier vervaardiging hij, te midden van tallooze levensbeslommeringen, nog den tijd vond. En dan vermelden wij allereerst zijne vertaling van den Heidelbergschen catechismus, die door hem, in 1563, in de Nederduitsche taal werd in het licht gegeven en die wat de vorm betreft, kleine veranderingen van een enkel woord uitgezonderd, tot heden toe volkomen dezelfde gebleven is en als zoodanig in alle Nederlandsche gemeenten bij de Duitsche hervormden nog in gebruik is ; de titel was : Catechismus oft christelicke onderrichtinge, ghelijck die in kercken ende scholen der Cheurvorstelicken Paltz gedreven oft gheleert wordt, wt de hoochduydtsche sprake in nederduits getrouwelick overgheset. Emden, 1563. Meermalen herdrukt. Nog weer is D at h e n u s bekend geworden door zijne Nederlandsche psalmberijming, naar de Fransche van B e z a en M a r o t bewerkt. Zij verscheen voor het eerst in 1566 to Frankenthal, en voorzag voor die en voor de Nederlandsche gemeenten, waar zij spoedig werd ingevoerd, in eene groote hehoefte. Ongetwijfeld was zij gebrekkig, en Dathenus zelf ontkent niet dat zij in overhaasting vervaardigd is ; en a! is zij nu niet te vergelijken met die van den voortreffelijken A 1d e g o n d e of van latere dichters, zoo mogen wij het hem toch geenszins wijten, dat de dwaasheid der tijden zijn werk verkozen heeft, ruim tweehonderd jaren na de zamenstelling, boven al het voortreffelijke dat gedurende dien tijd het licht zag. Eene der eerste uitgaven van zijne psalmberijming, die later ontelbare malen herdrukt is, draagt tot titel: .De Psalmen Davids, tot den Pransoyschen Dichte in Nederlantschen overgheset, door Pe t r um Da t h e n u m, Item, bier is bij gevoecht op die leant die Latynsche texte overgeset tot den Hebreeuschen van veerse tot veerse naar wtwisen getal. Van nieus overghesien ende gecorrigeert.... tot Rowaen. 1567, 12 0 . Aan D a t hen us zijn wij ook nog verschuldigd de liturgische geschriften, die nog heden, ofschoon met eenige verandering, bij de Nederlandsche kerk in gebruik zijn. Hij was het die de Paltzische liturgie, ten dienste der Nederlandsche ge=eaten to Frankenthal, nit het Hoogduitsch in het Nederduitsch vertaald, en ze tegelijk met zijnen catechismus en psalmberijming in 1566 heeft uitgegeven. Verder is van zijne hand in het field gezonden een werkje getiteld · Entschuldiging der verjagten christen, 1560, en een boekje 5* G8 hetwelk hij in 1559 volgens eigene getuigenis , in zijne voorrede tot de psalmberij ming, in de Nederduitsche taal in het licht gaf, om het verwij t te wederleggen, alsof hij al te toegevende ware geweest, omtrent het laten doopen der kinderen in de roomsche kerken. Eindelijk vermelden wij nog zijne : Aanteekeningen omtrent de gevoelens der leden van de kerkvergadering van Frankfort in 1577, uitgegeven door den Hoogleeraar L. G. van R e n e s s e, in zijne Bijvoegselen op P. Villiers, Verdediging der Nederlandsche Kerken. Zie B or, Nederl. Oorlog. B. XII. bl. 986 (51), B. XIII. bI. 86 (128), B. XIX. bl. 518 (48) ; (d e Beaufo rt) Leven van Willem I, 1). III. bl. 209, 220, 323, 326 ; Brandt, Hist. der Reform., D. I. bl. 306, 372, 450; d e Jon ghe, Gentsche Gesehied.,D I. bl. 13, 46, D. II. bl. 71, 86, 107, 163, 166; Meiners, Oostyr. Kerk. Geschied., D. I. bl. 377-383; W. te Water, Tweede Beurget. van de Geloofsbelijd., bl. 18 , 28 ; dezelfde, Histor. der Hem,. Kerk te Gent, bl. 189-221 en Aanhangs. bl. 41-60; J. W. t e Water, Kort. Verh. der Ref. van Zeel., bl. 84-89; 'sGravesan, d o, Twee honderdj. Gedacht. van het eerste Synode te 1Vezel , bl. 8, 41, 43, 46, 52, 55, 59, 61, 70, 128, 151, 200, 202, 210, 218; Charterboek van Friesland, D. IV. bl. 511; Saxe, Onom. Liter., T. III. p. 509, 510; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VII. bd . 218, 219, 220 ; D VIII, bl. _28; de Vries, Geschied. der Ned. Dichtk., D. 1. bl. 50 ; Ypey en Dermout, Geschied. van de Herv. Kerk in Nederl., I). I. M. 242, 324, 457, 526, 545, Aant. bl. 52 , 98 D. II. bI. 19, 38, Aant. bl. 3, D. IV. Aant. bl. 18 ; Witsen Geijsb e e k, Woordenb. van Ned. Diehl. D. II. bl. 109-114; ..etanh. op het Woordenb. van G. Nieuwe n h u i s, D. II. bl. 269-274 ; d e Kempenare, Vlaemsche Xron., bl. 16, 17, 20, 209, 212, 214, 215, 228, 236; Kist en Royaards, Archiv# voor Kerk. Geschied.,D. V. bl. 108, 111, 386, 402, 439, 457, 459, D. VI. bl. 39,. D. VIII.bl. 449-454, D. X. bl. 247 ; dezelfden, Ned. Arch. voor Kerk. Geschied. D. II. bl. 50, D. IV. bi. 283, D. V. bl. 445, D. VI. bl. 193-.198 ; G r o e n van Prinsterer, Archly. de la Maison de Orange-Nassau , T. IV. p. 217, 220, 222, 227, 228, 229, 232, 234, 237, 238, 248, 370, 392,T. V. p. 56, 100, 103, 112, 121, T. VI. p. 386, 616,617, T. VII. p. 33, 79, 80, 81, 302, 421, 54S, 581, T. VIII. p. 28, 92, 199, 210, 223, 338, 348, 385, 392, S. 134*, 140*, 154*; G1 as i u s, bl. 336-345; Arend, Algem. Geschied. des Godgel. Nederl. 1). Vaderl., D. II. St. VI. bi. 254, 257, 329 ; Janss e n, Kerkhery. lc Brugge, D. I. bl. 71, 177, 245 volgg. D. 1I. bl. 122, 128, 129, 144, 171, 190, 286; Diegeriek, Petrus Dathenus, Notes sur lieu de sa naissance, (Bruges 1857, 8 0 .) aangehaald door den Algol*. Konst- en Letterb. 1857, bl. 236, 237; Mulle r, Supplcm. op den ' ' Cat. van Godgel. ZYerk., bl. 10. DATHENUS (PETRUs), boekverkooper en ouderling te Middelbarg en schrijver van een werk, getiteld : Lof der Christelifice mededeelzaamheid in Rifin, Middelb. 1741, 4°. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek., D. I. St. I; Witsen Geysbeek, Iroordenb. van Ned. .Dicht., D. II. W. 114. DAU (GERARD). Zie DOU (GERARD). 69 DAUBER (JAN HENRYK), werd geboren in het Nassausche, was doctor in de beide regten en Hoogleeraar in die wetenschappen aan de in 1646 to Breda opgerigtte Il lustre school, die hij met eene Latijnsche Oratie inwijdde. Hij schijnt later weder buiten 's lands vertrokken te zijn, en grooten room als regtsgeleerde behaald to hebben; te vergeefs beriep men hem in 1657 als Hoogleeraar in de regtsgeleerdheid to Leiden. Hij schreef ook nog: Lijkreden over den doodt van den Hooghslen en moghensten Vorst Fr edry k Henry k, enz., Mildaadighste Sticister van de nieuwe Hooghe School en het Oranjisch Collegie to Breda, overgheset door A. L, Kok, 1647. Zie S i e g e n b e e k, Geschied. der Leids. Hoogesch., D. I. bl. 177; H e r m a n s, B(jdr. over Noord-Braband, D.I. bl. 224, 225. DAULE (ENGELBERT VAN) Of van DAALE, was een man, zeer vermaard van afkomst on bekwaamheid, hij werd in 1543 kanselier van Brabant. Zie van M i e r i s, Hist. der Nederl. Vora., D. III. bl. 72, alwaar zijnen rekenpenning wordt afgebeeld. DAUN (alma VON), graaf van Faickenstein, Hoer van den Broeck en Overstein, was in den vrijheidsoorlog tegen Spanje, een vurig aanhanger der Hervorming en een beschermer on voorstander van alien, die door Spanje verdrukt werden. Gedurende het beleg van Rijnberk in 1598 door den Admirant van Arragon, deden de bij Orsoi achtergeblevene troepen strooptogten naar Zutphen en in Overijssel, en stelden de hier on daar tusschenbeiden liggende Duitsche landschappen op brandschattin g . Eene afdeeling dozer troepen vertoonde zich voor het slot °Brook, aan den Graaf van Falkenstein toebehoorende, en eischte dozen op, zich zelven en zijn kasteel onder Spaansche bescherming to stellen. De Graaf antwoordde, dat hij een leenman was van den Hertog van Kleef, en als zoodanig reeds door zijne onzijdigheid genoegzaam gedekt. Hierop opende de Spanjaarden hue vuur, en zag zich de graaf, na korten tegenweer, verpligt tot een verdrag, waarbij men hem on zijner bezetting behoud van levee en eigendom toezeide. Doch naauwelijks waren de vijanden in het slot, of dit verdrag werd schandelijk verbroken. Al de bedienden werden jammerlijk vermoord, doch de Graaf behouden. Later, den Udell October 1598, werd doze, denkelijk op last van Mendoz a, die den Graaf persoonlijk haat toedroeg, vermoord en zijn lijk verbrand. Toen later in 1601 de Admirant in ooze handers gevallen was en hij gevangen zat, kwam de weduwe van den Graaf van Falkenstein bij de Staten aanzoek doen, om regt over den moord van haar man, zich beroepende op de goede genegenheid on diensten, die de Graaf eertijds aan de Staten bewezen bad; dit verzoek 70 schijnt van geen gevolg geweest te zijn. In 1607 was de won van U 1 r i c h van D a u n in staatsche dienst, en deze werd, toen hij in Maart naar zijn kasteel Broek op refs was, door eenige Spaansche soldaten overvallen, en, daar hij van geene overgave wilde hooren, nedergesabeld. Zie van Meteren, Nederl. Hist., D. VII. bl. 75, D. VIII. bl. 14, D. IX. bl. 176; Wiersbitzky, Tachtigjar. Oorl., D. V. bl. 39, 318. DAUTUN (DANIEL HENDRIK), was Fransch kostschoolhouder to Zwolle, omstreeks het midden der achttiende eeuw, en maakte zich door de uitgave der volgende werkjes verdienstelijk. Zij zijn getiteld: Elemens de l'histoire des Provinces-unies, depuis la fondation de la Republique, jusqu'a ce temps, Amst. 1773, 8°. Waterbeschrijving der Vereenigde Nederlanden, Amst. 1771, 8°. met kaart. Sleutel der Fransche Taale of bondage verklaring van ale de grondregels der Fransche Taale, in 't Fransch en Nederduitsch, Amst. 1773, 8°. Zie Boekz. der Gel. Wereld, 1773. b. bl. 495; Muller, Cat. van Boek. en Kaart. over Need. Waterst., bl. 12. DAUWE (SimoN VAN DER). Zie DOUWEN (SmoN VAN). DAVELAAR (CoRNEras VAN), heer van Petten, advokaat te Amsterdam, stond in 1622 aan het hoofd van eene vereeniging tot het bedij ken der Diemermeer, waartoe de stad Amsterdam in 1621 van 's lands Staten octrooi verkreeg. Zie Wagenaar, Beschriiv. van Amst., D. IV. bl. 364, D. XIII. bl. 273. DAVENPORT (JAN), geboren te Coventry in het graafschap Warwik in 1597, werd puriteinsch geestelijke en als zoodanig beroepen te Amsterdam; hij vertrok van daar naar NoordAmerika, en stichtte in het Connecticut in 1637 de kolonie Newhaven. Hij overleed te Boston den 13den Maart 1668. Hij was een der driftigste predikers van zijne kerk, van wien een aantal leerredenen en twistgeschriften in de Engelsche taal werden uitgegeven. Hij schreef, behalie over bet gezag der kerkvergaderingen en over de kennis van Chr istu s, waarvan ons de Engelsche titels onbekend zijn, A Catechism, Containing the chief heads of the Christian religion. Zijn broeder C hristo ff e 1 beleed de Roomsche godsdienst, en was laatstelijk hofkapellaan in Portugal en Provinciaal der Franciskanen in Engeland. p. 203. Zie Biogr. Univ., T. VI. p. 55; Nouv. Biogr. Gener., T. XIII. DAVENT (LEONARD), ook genaamd LEONARD DULY of LIM, was een Nederduitsch kunstschilder en plaatsnijder, die omstreeks 71 1590 bloeide; hij was afkomstig uit, of woonde te Deventer, en werkte veel naar Primatice en Maitre Roux. Zie Immerzeel, Lev. en 'Perk. der Kunstsch. op Diry en Thiry; Kramm, Lev. en JVerk. der Kunstsch. op Daven t. DAVENTRIA (JOANNES DE). Zie DEVENTER (JoHAN vAN). DAVENTRIENSIS (JAcoBus), Zie DEVENTER (JACoB VAN). DAVENTRIENSIS (PETRI). Zie PETRI (NicoLAAs). DAVERHOULT (JAN ANTHONY) geboren in Holland, nam deel aan de bewegingen in 1787, en vertrok daarop naar Frankrijk, alwaar hij prefect van het Departement der Ardennes werd, en namens dat Departement afgevaardigde was op de wetgevende vergadering, waarvan hij den 8sten Januarij 1792 tot Voorzitter werd verheven. Hij stemde daar standvastig met de partijgangers voor de constitutie, en nam zijn ontslag den 13den Julij, verklarende, dat hij naar het leger ging, alwaar hij den rang van Kolonel verkregen had. Na den 10den Augustus verliet hij Parijs, maar niet ver van de grenzen, te Saint Mendes, werd hij door een troep boeren gevangen genomen, en vreezende dat men hem op het schavot zou brengen, doodde hij zich met een pistoolschot. Zie Biograph. Univ., T. VI. p. 55. DAVERVELD COB FERDINAND VAN), werd, proponent zijnde, beroepen te Warmenhuizen in 1708, en vertrok van daar in 1714 naar Monnikendam, in 1722 naar Utrecht, waar hij den lsten October 1758 zijne 50jarige predikdienst vierde. Hij overfeed den 15den September 1759 te Alkmaar ten huize van zijnen zoon Hadriaan, Advokaat aldaar, in den ouderdom van ruim 74 jaren, en schreef de volgende werkjes, getiteld: De adder onder het groen te voorschijn gebragt, of Damenspraak over de Hattemistery, Utrecht, 1733, 8°. Eenvoudige en opregte waarheid, Utrecht, 1734, 8°. (insgelijks tegen de Hattemisten.) Horte stellingen over de kerkelijke tugt enz., en vervolg over het refit gebruik der kerkelyke tugt, beide te Utrecht, 1751, 8°. Leerrede op den vijftigjarigen predikdienst uit 1 Sam. VII 12, 'Utrecht. 1758, 4°. Zie Boekz. der Gel. Wereld, 1722, b. bl. 251, 421, 423, 1758. b. bI. 534, 1759, b. bi. 424, 429, 430; van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek., D. I. St. I en V; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek.; Kist en Royaards, Ned. Archief voor Kerk. Geschied., D. VIII. bl. 132, aldaar verkeerdelijk D a v el d genoemd. DAVID VAN BOURGONDIE, 55ste Bisschop van Utrecht, was een natuurlijke zoon van Filips van Bourg on d i e, graaf van Holland en van eene Fransche dame, genaamd Coleta Castellana of la Chatelaine, gezegd Du Boaq u e il. Van zijne geboorte en jeugd zijn geene berigten bewaard gebleven. Hij was Bisschop van Terouanne in Artois, - 72 toen Rudolf van Diepholt, 53ste Bisschop van Utrecht kwam te overlijdea. David van Bourgondie schijnt reeds vroeg een begeerig oog op diens zetel te hebben geslagen, althans in 1447 legde zijn vader, door eene onderhandeling met Paus Nicola as V, reeds den grond tot zijne verkiezing, en reeds in 1451 werd hij door den beroemden pansselijkcn gezant in de Nederlanden, Nicolaas van Cu s a, den Elect van het Utrechtsehe Bisdom genoemd. Toen Rudolf van Diepholt in 1455 overleden was, kwamen de Kanoniken tot het verkiezen van eenen opvolger bijeen. Filips van Bo urgondi e, die reeds voor dien tijd getracht had dezen ter gunste van zijnen bastaard te stemmen, zond Graaf Jan van Na s s a u naar hunne vergadering te Utrecht, die op de bevordering van David ten sterkste moest aandringen, en daartoe aanvoeren dat door diens verkiezing aan de geschillen tusschen Utrecht en Holland eerst een goed einde zou te maken zijn. Niemand stemde echter voor D av i d, en nog nooit was er een Bisschop met zoo vele eenparigheid benoemd dan Gijsbrecht van Brederode. Deze aanvaardde zijne waardigheid order inwachting van 'sPausen bevestiging, ofschoon hij de moeijelijkheden die hem te wachten waren niet ontveinsde. Filips van B o u r go nd i 8 gaf echter zijn plan niet op en zond J o h a nn e s G odefridu s, Bisschop van 'Utrecht, naar Rome, die door geld en fraaije beloften C a 1 i x t u s III, die toen Paus was, overhaalde om David van B o u r g o n d i e tot Bisschop van Utrecht aan te stellen, en de gezanten van G ij s b r e c h t van B r e d e r od e onverrigter zake naar huis te zenden. Aan beide zijden maakte men nu aanstalten tot den krijg, ofschoon er herhaalde malen door buitenlandsehe vorsten, echter te vergeefs, pogingen waren aangewend om Hertog Filips met Gijsbrecht van Brederode te bevredigen. Eerstgenoemde zond Ad riaan van Borselen naar Amersfoort en Rhenen, welke beide steden Bourgondisch gezind waren en dadelijk hunne poorten openden. Ook het huis Ter Horst werd hem ingeruimd. Onmiddelijk daarop werd David in genoemde plaatsen plegtig als Bisschop gehuldigd, terwijl Filips zelf in Julij 1456, aan het hoofd van veertien duizend gewapenden, naar de Bisschopsstad trok . Zijne nadering verwekte daar zulk een schrik, dat G ij s b r e c h t, de omstandigheden in aanmerking nemende, tot een verdrag overging, waarbij hij aan David van Bo urgondie afstand deed van het Bisdom. Deze, na door den Paus gewettigd en van de smet zijner geboorte ontheven te zijn, werd op eene plegtige wijze den 6den Augustus 1456 binnen Utrecht gehuldigd, en bezwoer de regten en vrijheden van de stad en het stift van Utrecht to sullen handhuven. Doch doze eed word spoedig door hem geschonden. - 73 Inmiddels weigerden de steden Deventer, Kampen en Zwolle hem als Bisschop te erkennen, en besloten zich ten behoeve van Gijsbrecht van Br e dero d e tot het uiterste te verdedigen. Hertog F ilip s en Bisschop D a v id verzamelden hierop hunne krijgsbenden, belegerden Deventer, welke stad, eindelijk voor de overmagt bukkende, zich na eenen dap-peren tegenstand overgaf, waarop D a v id door de genoemde steden, en ook door Groningen, als Bisschop erkend en als zoodanig met plegtigheid eerlang werd gehuldigd. Het is onze taak niet om al de gebeurtenissen te verhalen, die gedurende het bestuur van D a v id van B o u r in zijn gebied plaats grepen, en wij zullen ons derhalve bepalen tot die, waarin hij door zijne handelingen eenen belangrijken invloed uitoefende. In het begin van zijne regering bleef het vuur der burgerlijke tweedragt smeulende. Inzonderheid waren de steden Utrecht, Amersfoort en Rhenen fel op elkander gebeten, en tot in 1458 hadden er, ondanks de vredelievende bemoeijingen van D a yid, herhaalde vijandelijkheden plaats, die echter in laatstgenoemd jaar door tusschenkomst van Jan van Lan n oi, Stadhouder van Holland, en S imo n van La laing, beide raadsheeren van Filips van Bourgondi e, tot een good elude gebragt, en de stad 'Utrecht genoodzaakt werd niet langer in onmin met haren Bisschop, die zich inmiddels op het huis Ter Horst had opgehouden, te leyen. De stad, bevreesd voor den magtigen Hertog van Boargondie, gaf toe en kocht de toegenegenheid van haren Mijtervorst door de schenking van een groot zilveren zoutvat, ter waarde van drie honde;d. Rijnsche guldens. De daarop gevolgde twist tusschen D avid en de stad Amersfoort, de onderwerping van die stad in 1462, de daarop gevolgde verbreking der goede verstandhouding tussehen den Bisschop en de stad Utrecht, gaan wij stilzwijgend voorbij. TJit al de handelingen van D a v id was het duidelijk op te maken, dat hij er op uit was, de voorregten van beide steden te vernietigen, om alzoo des te onbeperkter te kunnen heerschen. Doch de tijd was gekomen dat hij zijne lang verkropte wraak zou uitstorten op de heeren v an Br e d e r o d e, die hem in zijne aanspraak op den bisschopszetel hadden tegengewerkt. Reinoud en Gijsbrecht van Bred erode werdenin 1470 met hunne zonen gevangen genomen ; sommigen van hen zwaar gepijnigd en schandelijk mishandeld. Hertog K ar el v an B o u r go n d i e, die toen in Holland regeerde, kwam tusschen beiden, doch vermogt de loslating van G ij s b re c ht niet verwerven, en het duurde nog geruimen tijd eer deze zijne vrijheid erlangde. Nu meende de trotsche kerkvoogd de handen ruim te hebben en naar welgevallen te kunnen regeren. Hij matigde zich 74 een schier onbeperkt gezag aan, bekommerde zich niet om de liefde en achting zijner onderdanen, handelde geheel naar willekeur, schond wetten en verdragen en ontzag zich niet de vrijheid, de bezittingen, ja zelfs het leven der ingezetenen aan zijne belangen en heerschzucht op te offeren. Een nieuwen raad of geregtshof, Regt der Schyve genoemd, naar de gedaante der tafel aan welke de regters zaten, werd door hem ingesteld, doch deze verwekte zoodanig misnoegen, dat hij zich ten laatste gedwongen zag hem of te schaffen. Eindelijk was de verbittering der Utrechtenaren ten top gestegen, en hunne woede barstte in openlijken tegenstand uit ; bisschop David vertrok veiligheidshalve naar Wijk bij Duurstede, en liet alzoo aan de Utrechtenaren de handen vrij . Deze namen Jan van Mon tfo ort voor hunnen beschermer aan en veranderden de regering naar hunnen zin. Dit maakte den bisschop zoo vergramd, dat hij de hoofden der opstandelingen in den ban deed, waaruit ten laatsten eenen openbaren oorlog tusschen hem en de stad uitbrak. Dit had plaats in 1481, en op kersavond van dat jaar kwam E n g elbrech t, broeder van den hertog Jan van Klee f, binnen de stad en werd tot postulaat-bissch op aangesteld, David d it hoorende wapende zich, en de vijandelijkheden namen van weerszijden een aanvang, terwijl paus Sixtus IV, na eerst tot vrede vermaand te hebben, den pausselijken ban over de oproerige stad uitsprak. Nadat de vijandelijkheden eenigen tijd hadden geduurd en men zich aan den uitgesprokenen ban niet stoorde, daar de geestelijkheid gedwongen werd de gewone kerkdienst te verrigten, besloot David door list te verkrijgen, hetgeen hij op eene andere wijze niet magtig kon worden, Door eenige burgers geholpen, maakte hij zich op den 2lsten April 1483, bij afwezigheid van E n g el b r e c h t van Klee f, meester van Utrecht, en nam Montfo or t, benevens den nieuw aangestelden raad gevangen. De Hollanders, die in Utrech t gekomen waren, maakten het intusschen zoo grof, dat eenige burgers den heer v a n Ni e v el t, een bloedverwant van J a n van Montfoor t, ontboden, en beloofden hem in het vermeesteren der stad behulpzaam te zullen zijn. Weldra kwam deze voor de stad, geraakte er met zijn yolk binnen en werd op de groote markt met de bisschoppelijke soldaten handgemeen. Van Nievelt werd doodelijk gewond, doch de zijnen behaalden na een hevig crevecht de zegen. De bisschop ontkwam door de hulp van J a n van Montfoort aan de woede des yolks, en werd op een wagen gevangen naar Amersfoort gevoerd , waar hij in het Minderbroedersklooster gehuisvest werd. Doch kort hierop maakte Maxi mi liaan van Oo st e n r ij k voor goed een einde aan den oorlog. Met een talrijk leger trok hij den 18den Julij 1483 naar de bissvhopstad op, '' 75 en maakte er zich na eene dappere verdediging meester van ; hij werd als wereldlijk voogd erkend , en David van Bo u rgondie herkreeg het geestelijk bewind. Behalve door eenige gevechten tusschen de Utrechtsche burgers en de Hollandsche bezetting, welke laatste eindelijk genoodzaakt was de stad te verlaten, werd de rust binnen het bisdom niet meer gestoord, en bisschop D a v id voerde nog dertien jaren, ofschoon niet veel beter dan vroeger, het bewind er over, tot dat hij oud en afgeleefd , na eene veertigjarige regering, den 1 6den April 1496, op zijn kasteel te Wijk bij Duurstede overleed, en aldaar in de parochiekerk werd begraven. Eenstemmig zijn de geschiedschrij vers in hun afkeurend oordeel over dezen kerkvoogd, en teregt zegt de heer Arend, dat er weinig ondeugden en gebreken zijn, welke het karakter van hem niet bezoedelden. Zijne zucht voor de bevordering der wetenschappen en mildheid jegens hare beoefenaars, wordt evenwel geprezen, en Er a s m u s, die hem in persoon gekend heeft, schatte hem hoog wegens zijne geleerdheid en zorg tegen de onkunde der priesters, waaraan het ook te wijten is, dat de hervorming daarna zulke snelle vorderingen in zijn voormalig gebied heeft gemaakt. 76, 78, 79, 117, 135, 159, 160, 163, 168, 169, 285, Burman, Utrechtsch. Jaarb., D. II. bl. 281, 286, 287, 318, 326, 330, 331, 344, 345, 395, 396, 407, 415, 417, 437, 444, 459, 496, 515, 527,532, 533, D. III. bl. 13-16, 53, 54, 99, 109, 116, 129, 144-146, 163, 169-174, 177, 187, 234, 247, 248, 288, 316, 322-325, 345, 378, 383, 390, 393, 397, 418, 437, 459, 471, 475, 489,504,511-519,520, 530; van Bemmel, Beschrijv. van Amersf., D. I. bl. 213; Kok, Vaderl. Woordenb., D . XI. bl. 71-82; (L oosjes), Characterk. der Vaderl. Gesch., D. II. bl. 115-119; Scheltema, Staatk. Nederl., 1). I. bl. 278-280; van Kampen, Karakterk., D. I. bl. 221; Westendorp, Jaarb. voor de Prov. Gron., bl. 545, 591; Kist en Royaards, Arch. voor Kerk. Gesch,, D. IX. bl. 47, 48,80, 112, D. X. bl. 381; dezelfden, Ned. Arch. voor Kerk. Gesch., D. I. bl. 453, D. III. bl. 124, 1). VII. bl. 74, 101, 104, 108. D. VIII. IA. 217; Arend, _engem, Geschied. des Vaderl., D. II. St. III. b1. 25, 84-135, 309-311; Kron. van het Hist. Gen., D. IV. bl. 55, D. V. bl. 194-204, D. VI. bl. 226, 228; van der Chys, de Munten der Heeren en Steden van Overijss., bl. 89, 90, 180; dezelfde, de Munten van Holl. en Zeel. , bl. 388, 449, 464 ; dezelfde, de Munten van Friesl., Gron. en Drenthe, bl. 98, 407, 408. Zie van Mieris, Beschrijv. der Bisschopp. Munten en Zegels van Utr., bl. 249-261; dezelfde, Hist. der Ned. Forst.; D. I. bl. 74, 75, DAVID JORISZ. Zie JORISZ. (DAVID). DAVID (JAcosus DE), geboren te Kortrijk, studeerde aan de hoogeschool te Groningen, waar hij in 1646 eenige godgeleerde stellingen openlijk verdedigde; proponent geworden zijnde werd hij in 1651 beroepen te Zuidlaren, vertrok van daar in 1652 naar Steenwijk, waar hij in 1672 overleed. Hij maakte zich bekend als een vrij vloeijend dichter, door zijn lofdicht op de Sondekraem ter bekeerde Scdichheyd van D. V. B a a r d. 76 M. 35, uit medegedcelde berigten aangevuld. Lie van der Aa, Nieuw JVoordenb. van Nederd. Diehl., D. II. DAVIDS (LEoNARDus), werd geboren te Rotterdam in 1772, alwaar zijn vader een hoog geacht geneesheer was. Hij studeerde te Leiden, en na aldaar in 1793 tot doctor in de geneeskunde bevorderd te zijn, vestigde hij zich als geneesheer te Rotterdam en oefende de praktijk aldaar tot aan zijnen dood toe uit. Toen in 1800 Eduard Jenner de uitvinding der vaccine deed, vertrok D a v ids op eigene kosten naar Parijs, ten einde, bij den destijds zich aldaar bevindenden geneesheer Wood vil 1 e, inliehtingen op te doen omtrent het gebruik der koepokinenting. Niet te vreden met de bijzonderheden door dezen medegedeeld, stelde hij zich in aanraking met Jenner zelven, en geraakte hierdoor instaat de vaccine in hare vol.maaktheid toe te passel'. Hij verschafte niet alleen aan velen de vereischte koepokstof, maar maakte hen tevens met al de bijzonderheden der vaccine bekend. Ondanks de weinige medewerkingen van het toenmalig bestuur des lands ging hij ij verig voort, en na het nemen van eenige gelukkige proeven, rigtte hij te Rotterdam eene vereeniging van geneesheeren op, om de koepokinenting door het geheele land te verspreiden. Deze vereeniging legde den grondslag van het thans nog te Rotterdam bestaande genootschap tot bevordering der koepokinenting onder de zinspreuk: He pestis intret, vigilia. In 1807 deed dit genootschap voor de eerstemaal openlijk verslag van deszelfs verrigtingen, waarbij Dr. Davids de vergadering opende met eene redevoering, waarin hij de nuttigheid der vaccinatie betoogde. Zijne rede zag later het licht en wordt genoemd een meesterstuk van welsprekendheid, getuigende van den doordringenden genees- geschied- en oordeelkundigen geest des opstellers. De edele bemoeijingen van D a v ids bleven niet onbe kond. Napoleon schonk hem een goud en eerenpenning tot een blijk van zijne tevredenheid. Koning Willem I benoemde hem in 1816 tot broeder der orde van den Nederlandsche leeuw, en een jaar daarna tot ridder dier orde. De koninklijke Jenn er-Maatschappij te Londen verkoos hem tot haar honorair lid, terwijl hij reeds vroeger door de Socióte academique des sciences te Parijs tot corresponderend lid benoemd was. In 1807 vertaalde hij het werk van J e n n e r over de vaccine, en voegde er zijne eigene opmerkingen bij, benevens eene memorie over den staat der inenting in de Nederlanden ; welk werk hij aan koning L o d ew i j k overhandigde, die hetzelve met blijkbaar welgevallen aannam. Davids overleed te Rotterdam den 7den Maart 1820. Hij beleed de Israelitische godsdienst. Zie Koonen, Geschied. der Joden in Nederl. bl. 38f, vanKamp en, Geschied. der Nederl. Letterk. en fretenseli. D. II. bl. 607; 77 Engelberts Gerrits, Biogr. Hand. Woordenb. D. I. bl. 391, 392, hier door ons voornamelijk gevolgd. DAVILA (SANcino). Zie AVILA (SANCHIO D') DAVRE (HECTOR DE) was een edelman of komstig uit een aanzienlijk geslacht te Namen. Hij was een krijgsman die voor de goede zaak gedurende den oorlog tegen Spanje werkzaam. was ; hij was heer van Witterzies, teekende in 1577 de Unie van Brussel en overleed in 1589. Zie de Jonge, Unie van Brussel, bl. 141. DEBOIS (GuALTERus) of DE Bors, predikant in NieuwNederland, vervaardigde een vers dat voorkomt onder de gedichten op de Overheerlijke Papiere Snijkunst van J. Ko e r ten. Zie van der Aa, Nieuw Woordenb. van Nederd. dicht. D. II. bl. 35. DEBRIE (G. F. L.) was een zeer bekwaam teekenaar, die vele historiele ordonnanties heeft gemaakt, zooals de prenten in de Algemeene geschiedenis van Suiker en V e r b u r g aantoonen ; ook was hij een graveur, die zijne kunst bij B e r n a r Picart geleerd heeft. Hij bloeide in de eerste helft der achttiende eeuw. Zie Immerzeel, Len. en 'Perk. der kunstsch. ; Kramm, Lev. en 'Perk. der kunstsch. DEKAMA. Zie de personen van dien naam op DEKAMA. DECANUS (BERNARDUS) werd, proponent zijnde, predikant te Ruurloo, vertrok vandaar naar Genderingen in 1655 en vandaar naar Vianen in 1656, alwaar hij in 1682 overleed; van hem is waarschijnlijk : Predicatie op de dood van Graaf Hendrik v an Bred er ode. 12°. Zie Soer m,a no, Kerk. reg. van Zuid-Holl. bl. 75, uit medegedeelde berigten verbeterd; van A b k o u d e. Naamreg. van Nederd. Boek. D. I. St. III. DECKER (ADOLF), geboren te Straatsburg, was kapitein der soldaten t aan boord van de Hollandsche vloot, genaamd de Nassausche, waarover Jacob 1' I-1 er m i te het bevel voerde, en die uitgezonden was om Peru te bemagtigen en om den doortogt te herkennen, onlangs door Le M a i r e ontdekt, Zij ging den 29sten April 1623 onder zeil, kwam den 2den Februarij 1624 voor den doortogt en bleef eenigen tijd in eerie baai van het Vuurland ten anker leggen. Op den 7den Mei kwam men voor Callao, waar zij dertig Spaansche schepen aantroffen en de aanvallen der Hollanders mislukten. H e rm i te, reeds sedert lang ziek , overleed den 2den Junij. Schapenham die hem opvolgde, maakte zich door zijne wreedheden berucht en kwam na eenige wederwaardigheden te Batavia, waar hij den 3den November overleed. De beide overgeblevene schepen kwamen den 9den Julij 1626 te Texel aan; 78 doch Decker was op orde van den scheepsraad te Batavia gebleven. Hij vertrok van daar in November 1627 en kwam den 27sten Mei 1628 te Amsterdam. Het verhaal van zijne reis werd te Straatsburg in 1629 in 4° in het licht gegeven. Ook vindt men het in de Fransche taal in het zevende deel der Voyages de la Compagnie des Indes. Zie Biograph. Univers. T. VI. p. 72. DECKER (COENRAET), geboren te Neuremburg omstreeks de helft der zeventiende eeuw, begaf zich vroegtijdio. naar Holland en leerde de graveerkunst bij R o m e y n de H oogh e. Hij woonde waarschijnlijk te Delft, en was een verdienstelijk graveur, die een aantal prenten, in Hollandsche boekwerken voorkomende, vervaardigd heeft ; onder anderen in de Beschrijving van Delft door van Bleyswijck en in Sylvius, Vervolg op Aitzema. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der kunstsch.; verbeterd door Kramm, Lev. en Werk. der kunstsch. DECKER (CoRNELis WILLEM), was advokaat en notaris te Amsterdam en schreef : Verhandeling aangaande de ontbinding van den echt, ter zaken van confinement, Amst. 1781. 8°. Proeve eener verhandelinge over de natuur en uitnemenheid der herstelde regeringswijze der Nederlandsche Republiek, Amst. 1787. Zie raderl. Hist. ten vervolg op Wag e n a a r D. XX. bl. 290, A r r enb erg, Naamreg. van Ned. Boek. DECKER (FRANs), welligt behoorende tot het geslacht van Coenraet Decker hierboven genoemd, werd te Haarlem geboren in 1684, begon zijne kunstoefening bij Romeyn de Hooghe en zette die voort onder Bartholomeus Engels. Hij was een verdienstelijk portretschilder en schilderde en teekende ook onderwerpen van geschiedkundigen aard. Hij was tevens kunstkooper, en aan hem werd in 1743 door de regering van Haarlem opgedragen, om al de aanwezige of beeldingen der Graven van Holland, die tijdens de beeldstorming uit het Carmelieten-klooster naar het stadhuis gevoerd, bewaard gebleven en nog heden daar te zien zijn, schoon to maken, op nieuw te vernissen, de daaronder bestaande oude verzen weder goed leesbaar to maken, en ze alsdan in de zaten van het stadhuis ten toon te stellen, waardoor zij in het vervolg minder aan beschadiging zouden zijn blootgesteld. D e ck e r overleed in 1751 en zijne of beelding, door J e 1 g e r sm a geteekend en in 1755 door van Noorde gegraveerd, ziet het licht. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der kunstsch; Kramm, Lev. en Work. der kunstsch. op D e k ker. DECKER (KAREL) was een Hollandsche graveur, die in het 79 begin der achttiende eeuw bloeide en portretten, stad- en zeegezigten heeft gesneden. Zie Immerzee1, Lev. en Werk. der kunstsch. DECKER (PIETER CLAESSE) , zeekapitein bij het collegie ter admiraliteit te Amsterdam, voerde het bevel op het fregat .Rommel in 1672, en over het tweede smaldeel der schepen onder den admiraal J a c o b Lobs, bestemd tot het vrij houden der Zuiderzee, om A msterdam en Noord-Holland tegen overval te bewaren. Niet alleen voldeed hij aan dien last, maar verontrustte ook de in de omstreken gelegerd e Franscbe en Manstersche troepen. Vermoedelijk is hij dezelfde Amsterdamsche kapitein wiens schip Zeelandia, van 64 stukken, bleef op het Goodwinsend bij het binnenzeilen van Duins in 1690. Zie de jonge, Geschied. van het .Arederl. Zeewezen , D. III. St. I. bl. 168, D. IV. St. I. bl. 251. DECKER (WILLEm), was een vermaard zeekapitein en soon van den burgemeester to Gouda W illem Deck e r, heer van Urcem. Levensbijzonderheden zijn ons van hem niet bekend. Zie (Griffioen van Waerder), Mijne Herinneringen van Gouda. Nalez. bl. 9. DECKER (ABRAHAM DE), was afkomstig uit een oud en aanzienlijk Brabantsch geslacht en geboren te Antwerpen in 1582. Ten gevolge der tijdsomstandigheden begaf hij zich in de krijgsdienst, en naauwelijks tweeentwintig jaren bereikt hebbende, behoorde hij tot de bevelhebbers van Oostende, toen die vesting door Al b e r t u s van Oostenrijk werd belegerd. Kort na dit beleg, in 1607, zich in het huwelijk begeven hebbende met Maria van B r e m d en, vestigde hij zich met der woon te Dordrecht en daarna te Amsterdam, waar hij in 1616 aankwam en zich als kruidenier vestigde, om in zijn onderhoud te voorzien; daar hij, de hervormde godsdienst omhelsd hebbende, van alle hulp zijner roomschgezinde bloedverwanten verstoken, was. In 1622 werd hij door burgemeesters van Amsterdam begunstigd met eene makelaarsplaats ; doch ondanks die betrekking leefde hij met zijn talrijk gezin in zeer bekrompene omstandigheden, echter tevreden en gelukkig, voor de opvoeding zijner kinderen alles over hebbende en opofferende. Hij was een groot voorstander en gelukkig beoefenaar der letterkunde, met groote kundigheden voorzien en seer bedreven in de geschiedenis des vaderlands, Hij was ervaren in de Ned erlandsche en Franscbe talon en liet verscheidene vertalingen, uit de laatstgenoemde taal, in handschrift achter. Onder dezelven was eene vertaling van Florus en Eutropi u s, die door zijn zoon, die volgt, naar de Latijnsche overzien, in 1664 in het licht werd gegeven. De Decker overleed te Amsterdam den 16den Mei 1658. Zie Jeronimo de Vries, Jercmias de Decker, Amst. 1807 8 0 0 bl. 2-7, 51, 76. 77. 80 DECKER (JEREmus DE), zoon van den voorgaande, werd geboren te Dordrecht, omstreeks het jaar 1609 of 1610. De bekrompene omstandigheden waarin zijne ouders, met nog vijf andere kinderen gezegend, verkeerden, maakten het onmogelijk om J e r e m i a s, die zich in zijne vroege jeugd door een gelukkig geheugen en veel aanleg onderscheidde , eene geletterde opvoeding te geven ; veel minder om hem voor den geleerden stand op te leiden. Zucht naar kennis en wetenschap spoorde hem aan tot eigene oefening, en zonder onderwijs maakte hij zich niet alleen met de Latijnsche, Fransche, Italiaansche en Engelsche talen bekend, maar legde zich ook met alien ijver op het beschaven en opbouwen zijner moedertaal toe, en ontwierp tot zijn eigen gebruik eene spraakkunst, waaraan die netheid van stijl en gelijkvormigheid van uitdrukking, die zich zoo zeer in zijne werken openbaart, haren oorsprong to danken hebben. Ofschoon zijnen vader van jongs of behulpzaam in diens beroep, waren de letteroefeningen in het algemeen zijne uitspanning, en voorzeker heeft het dagelijksche onderwijs van, en de omgang met zijnen vader, daarop eenen belangrijken invloed uitgeoefend; maar de dichtkunst was in het bijzonder zijn hoogste lust, Om daarin tot eene aanzienlijke hoogte te geraken, begaf hij zich, op het voetspoor van de beste dichters, tot de Grieksche en Latijnsche meesterstukken, en verga derde zich alzoo door vertalingen van dezen, een schat van uitnemende gedachten, treffende vergelijkingen en stoute schilderingen, die in al zijne voortbrengselen onze aandacht zoo zeer tot zich trekken. De aard van dit werk laat niet toe om het met bewijzen te staven, dat de Decker eene waardige plaats bekleedt onder de Nederlandsche dichters van de zeventiende eeuw; hij was, naar het oordeel van een bevoegd kunstregter, een dichter, edel van hart en zacht van gevoel, wiens natuurlijke en eenvoudige schoonheden, geestige wendingen, ongedwongene aardigheden, netheid van taal, zoetvloeijendheid, onopgesmukte geleerdheid en wetenschap overal in zijne Rijmoefeningen doorstralen. Zijn dichttrant is, naar eisch van onderwerp, nu eens zacht en teeder, dan weder stout en weelderig, altijd natuurlijk. Als gelegenheids dichter behaagt hij door eenvoudigheid, hartelijk gevoel en bevalligen zwier, als puutdichter bewonderen wij zijn vernuft en onnavolgbaarheid, en als bijsehriftdichter is hij geestig en klemmenl, daarin door V on d el of Brandt geenszins overtroffen; en bij dat alles was zijne nederigheid zoo groat, dat hij nimmer eenig vers algemeen maakte, voor het de goedkeuring van andere, bij hem geachte, lieden, had verworven. De voortbrengselen van de Decker's dichterlijken geest , zijn op verschillende wijzen in het licht gegeven. Zijn goede 81 vrtydagh, Baptiates of Doojmr, en het eerste deel der Puntdichten zagen afzonderlijk het licht, terwijl zijn Lof der Geldzucht eerst na zijn dood is uitgegeven; doch de eerste uitgave van at zijne then vervaardigde gedichten, 'had plaats te Amsterdam 1656, in 40,, de tweede te Amsterdam 1659, 80., de derde te Amsterdam 1702, in 8°., de vierde en volledigste to Amsterdam 1726, in 4 ° . 2 deelen, was door D a v i d van Hoogstraten begonnen, en door M. Brouerius van Nidek vervolgd en voleind, en de vijfde door W its en Ge ij s b e e k bezorgd te Amsterdam 1827, 2 deelen, kl. 8°. Behalve zijne gedichten, gaf de De ek e r in 1661 in het licht eene vertaling van de Historie van A e l i u s Sejanus, door P. Matth i e u in het Fransch geschreven, en eene van F 1 or u s en E utr o p ius, door zijn vader overgezet, maar door hem naar het Latijn overzien. De Decker, die tot aan zijn dood, ten behoove zijner moeder en verdere betrekkingen het vak van zijnen vader heeft uitgeoefend, overleed te Amsterdam in December 1666. Zijne afbeelding door R e m b r a n d van Rh ij n geschilderd, is door een ongenoemde in het koper gebragt, en op verschillende wijzen later in het licht gegeven ; teregt plaatste B r o u e r i u s van Nidek er onder: De Decker, die, op 't spoor van Vond el, taelgebreken Te keer gaet, en in dicht het schoonste Duitsch Wert spreken, Die slaghpen aen de wiek der ed'le Podzij Herleeft in deze print naer Rembrants schildery. Voor wien der Dichteren, voor wien heeft hij te zwichten? Natuur, verstand en konst volmaken zijn' gedichten. Zie Leven van de Deck er, voor de laatste uitgave zijner Rijinoefeningen ; Kok, Fader'. Iroordenb ; Arrenberg, Naanireg. van Ned. Boek. Jeronimo de Vries, Jeremias de Dekker (Amst. 1807. 8°.) met portr.; dezelfde, Geschied. der Ned. Dichtk. D. I. bl. 193-202 Wit'sen Geijsbeek, Woordenb. der Ned. Dichtk. D. II. bl 114-141; Cat. van de Maatsch. der Nederl. letterk. te Leid. D. I. bl. 240, b. bl. 79; Mull er, Cat. van portretten. bl. 69. ; DECKERS (FREDERICUS) was geboren te 's Hertogenbosch in 1648 en werd, geneesheer te Amsterdam zijnde, in 1694 tot Hoogleeraar van het praktische gedeelte der geneeskunde aan de Leidsche Hoogeschool aangesteld, welken post hij tot aan zijn overlijden, hetwelk den 3den November 1720 plaats had, met room bekleedde. Volgens zijne begeerte is er geene lijkrede over hem gehouden. Zijn zoon H u b e r t u s, stads geneesheer te Leiden overleed den 2den November 1720. Zijne afbeelding, door P. van Gunst gegraveerd, ziet het Halt ; ook in de Effigies bij va n der Aa. Zijne zinspreuk was : Tuto et Jucunde. (Veiliglijk en vermakelijk). Zijne Geneesicundige werken zijn to Amsterdam (1743, 2 deelen 4°.) uitgegeven. Zie Rothe, der gel. wereld, 1720: b, bl. 613; Van Abkonde, 6 Naamreg van Ned. Boe k. D. I. St. III. opDekker; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogeach. D. I. bl. 249, 294, Toev. en Bijl. bl. 112, 162, 163; Muller, Cat . van Portrelten bl. 70. DEDEL (NicoLA.As), werd geboren te Delft den . 26sten Januarij 1597, was de vijfde won en het negende kind van Mr. Willem J o o s t en D e d e 1, bewindhebber der Oostindische Compagnie te Delft en van. Ida Br uy n s d r. van der Du ss en. Zijn grootvader was 3 oost Willems z. Dede 1, genaamd P o r s m a n, in 1573 Burgemeester te Leiden, en aldaar den 11den Mei 1574 overleden. Nicolaas Dedel werd den 17den Mei 1616 Student in (1e regten aan de Leidsche Hoogeschool en was later Advokaat to 's Hage. Hij werd in Mei 1624 te Leiden tot buitengewoon hoogleeraar in de regten bevorderd en bekleedde deze waardigheid nog twintig jaren, zijnde op den 28sten Februarij 1646 overleden. Hij was den 3den of den 28sten Julij 1630 te Leiden gehuwd met Maria Dirksdr. van Bleijswijck, weduwe van Cornelis van der Mee r, en had bij haar drie kinderen, die jong stierven. Bet wapen van zijn geslacht, dat aan Pans A d r i a a n VI verwant was, is van sinopel, beladen met drie leliedn van goud, 2 en 1. Tot helmteeken voert het twee opgehevene armen, geharnast, houdende tussehen de duimen en de wijsvingers eene lelie van het schild. Zie Siegenbeek, geschied. der Leidsche Hoogesch. D. I. bl 131, Toev . en Bijl. bl. 113, 114 ; de Navorscher, D. III. bijblad bl. CXLIII ; D. VI. bl. 236, D. VIII. bl. 119. DEDEL (JonAN), broeder van den voorgaande, was, even als hij, advokaat, en werd in 1621 Raad in het Hof van Holland, Zeeland en Friesland, deed eed den 16den Februarij van dat jaar, en werd op den 28sten October 1653 geinstalleerd tot President van dat Hof. In dat jaar werd hij namens de Staten van Holland,. nit dat Hof, met anderen gemagtigd om de beroerten te Enkhuizen, reeds in 1650 ontstaan, te stillen, doch hij moest met zijne medeafgevaardigden onverrigter zake terugkeeren, ofschoon met levensgevaar getracht hebbende aan, hunnen last te voldoen. Hij stierf den 17den October 1655. Zie W agensar, Vaderl. Hist. D. XII. bl. 286-291; _De Navorscher. D. VII. bl. 113. DEDEL (WILLEM), jongste broeder van de beide voorgaanden, was griffier bij den Hoogen Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland, deed als zoodanig den eed den 9den Julij 1644 en stierf den 18den April 100. De hier volgende leden van dat geslacht zijn zijne afstammelingen.. Zie Van Lenwen, Bat. Ill. p. 1474; De Navorscher. D. VITA. bl. 48, 113. DEDEL (Mr. WILLEM. GERRIT), afstammeling van den voor-- 83 gaande, zoon van Mr. Salomon Dedel en Anna Maria Boreel, werd geboren te Amsterdam den 20sten April 1734. Na den afloop zijner regtsgeleerde studien zich te Amsterdam nedergezet hebbende, riep men hem spoedig tot aanzienlijke stads betrekkingen, zoo van Commissaris 1757, Schepen 1761, Raad 1768, Hoofdofficier 1769 en eindelijk Burgeraeester in 1784. Ook was hij gecommitteerde raad ter admiraliteit, en Commissaris van de kleine bank van Justitie. Gedurende de Staatstwisten in 1787 behoorde hij tot hen, die geene verandering in den Staat wilden daarstellen, en tengevolge daarvan haalde hij zich, even als zijnen ambtgenoot, Burgemeester Marten A d riaan Bc el s, den haat der burgerij op den hals. Met hem stond hij pal te midden eener driftige bevolking, die, door den grijzen Ho o ft aangemoedigd, hem Karen wil kwam voorschrijven en opgesloten hield in Burgemeesters-kamer. Sommigen hiermede begaan, wilden hem een geheimen weg ter ontsnapping aanwijzen, doch hij bedankte en zeide , dat hij, langs den grooten trap op het stadhuis gee komen zijnde, tangs denzelven ook weder wilde qtreden; dat hij D als een eerlijk man zijn post waarnam, een zuiver geweten en dus geene reden had heimelijk weg te sluipen." Hij was evenwel niet ongevoelig voor hetgeen hem werd aangedaan, en hij verweet H o oft, met regt, dat deze hem door zijne taal bij de opgeruide menigte had aangeklaagd, en bijna haar slagtoffer had gemaakt. Ofschoon zijn huis tegen de volkswoede werd gespaard, werd hij echter den 2 'sten April 1787 als lid van de vroedschap afgezet, omdat hij, standvastig volhoudende in de eens ingetredene loopbaan, de wettigheid van den nieuw inaestelden krijgsraad der Schutterij niet wilde erkennen. Ofschoon van zijne raadsplaats vervallen verklaard, bleef hij l' echter de burgemeestelijke waardigheid bekleeden, doch spoedig werd hij ook als zoodanig afgezet. Zijn eenig antwoord op dit besluit, hetwelk hem juist werd kenbaar gemaakt toen hij gereed stond naar het stadhuis te rijden, was de last aan zijnen koetsier, om naar den stal terug te keeren. Hij zelf verliet kort daarop de stad. Na de omwenteling, die nog datzelfde jaar plaats had, aanvaardde hij terstond zijnen post weder, en het eerste gebruik dat hij er van maakte, was het weren van den intogt der Pruis' sen, die men wel had toegestaan de Leidsche poort te bezetten., maar niet binnen de stad to komen. Hierdoor won hij 's yolks genegenheid, en was weinige maanden geleden, als hij de trappen van het stadhuis betrad, het D hoeden op" door duizende keelen uitgeschreeuwd, thans was er geen einde, aan het Vivat Bur. gemeester D e del." De d el bleef aan het bewind tot aan de Staatsverandering van 1795, en overleed in 1797. Zijn roem is door H el me r s bezongen. Hij was den 3dcn Julij 1764 gelmwd met Jaao ba 6* El is abeth Cr am m el i n,, die hem elf kinderen schonk waaronder Pieter Samuel, die volgt. Zie Faded. Hist. ten very. op Wagenaar D. X. bl. 181. D. XV. hi. 339-344, D. XVII. bl. 4&, 52, 53, 55, 58, 65, 68, 117, 128130, 134, 237, 240, 244; W a genaa r, Beschrify. van Amst., vervolg D. XXI. bl. 14.1, 143, 144, 153,154, 234; S-e h.e item a, staatkundig Nederl. D. I. bl. 280 ; Van Kampen, raderl. Karakterk. I). II. bl. 697-699 ; dit woordenboek artik. B eels de Navorseher D. VII. bl. 48; uit medegedeelde berigten aangevuld. DEDEL (Mi. PIETER SAMUEL), oudste zoon van den voor-gaande, werd te Amsterdam den 22sten October 1766 geboren,, en vertrok, na te Gouda de Latijnsche school- bezocht te hebben, naar de Leidsche Hoogeschool, alwaar hij, op eene dissertatie, inhoudende twaalf regtsgeleerde stellingen, den 8sten December 1787 als doctor in de beide Regten promoveerde. Tot Ordinaris-Secretaris bij de Schepensbank te Amsterdam, in 1787 aangesteld, bieef hij in die betrekking, tot dat hij uit dezelve in 1795 ontslagen werd. In. November 1807 benoemd tot Inspecteur der Posterijen, nam hij_ dezen post waar tot het jaar 1825. In 1819 door de Staten van Holland tot lid van de tweede Kamer der Staten-Generaal gekozen, bekleedde hij die waardigheid tot in 1837, in welk jaar hij daarvoor bedankte. Bij, diploma van den 16den September 1815 werd hij verheven tot den Nederlandschen adelstand en tot lid van de ridderschap van Holland, terwiil de maatschappij van Nederlandsche letterkunde hem in 1828 onder hare leden opnam. Hij was den 27sten September 1789 met Johanna Elisabe th Backer gehuwd en overleed te Amsterdam den 8sten Novena., ber 1851. , gev uld. DEDEL (SALomoN) de Jonge, zoon van Mr. Salomon D e d e l en Anna Maria B o r e e l en alzoo broeder van Mr. Willem Gerrit D e d e 1 bovengenoemd, werd geboren te Amsterdam den 18den December 1736. In 1750 trad hij ale adelborst in 's lands dienst, werd in 1752 luitenant, in 1757 kommandeur en in, 1759 buitengewoon kapitein. In 1762, toen hij met het fregat de Dankbaarheid van twintig stukken, benevens vier koopvaardijschepen, uit Texel gezeild was, werd hij door de Engelschen aangehouden om de schepen te onderzoeken. Hij weigerde dit, en tengevolge daarvan ontstond er een scheepsstrijd tussohen hem en een Engelsch fregat, waarin hij, met een musketkogel aan den neus werd ges wond, voor de overmagt moest wijken en naar Duins werd opgebragt; toen het echter bleek dat zijne schepen geen eontrabande goederen in hadden, ontving hij schadevergoeding en' Triilieid am met zijne schepen te zeilen, werwaarts hij wilde.. Zie Handel. der Maatsek. van Nederl. letterk. te Leid. 1852 bl. 18 ; de Nayorsoher, D. VII. bl. 48 ; uit medegedeelde berigten aan, 85 Tot kapitein benoemd , zeilde hij in 1772 met een eikader onder Kapitein v a n Go or 'lila° o pen naar Marokko , bevelvoerende op de Kennemerland van 52 stukken. In 1776 werd hij op nieuw naar de Middellandsche zee gezonden als bevelhebber op de Mars van 36 stukken , onder het smaldeel van den Schout bij Nacht Pic hot , dat gedurende diens afAvezigheid onder de bevelen stond van den Kapitein Graaf Lode w ij k van B ij land t. Toen de Schout hij Nacht bij zijn smaldeel was gekomen, werd D e d e 1 met zijn schip en dat van B e n t i n c k naar Larache gezonden, om op die haven en de schepen aldaar het oog te houden. Hij streed daar met moed en ijver tegen twee vijandelijke fregatten, maar deze wisten hem to ontkomen , :ofschoon een der twee bij het inzeilen der baai van Larache verbrijzeld werd. Bij het begin van den Engelschen oorlog in 1780 was D e d e 1 Kapitein op den Erfprins van 54 stukken , mede bestemd om onder bevel van Z o u t m a n naar de Noordzee te zeilen en een Engelsch konvooi uit de Wezer komende te onderscheppen ; doch om verschillende .redenen zeilde Z out man 's eskader niet. Hij voerde in 1781 het bevel op het schip Holland, voerende 64 stukken , behoorende tot het .eskader van den Schout bij Nacht Zoutma n. Daarmede nam hij een dapper aandeel aan den zeeslag bij Doggersbank, waarbij hij vijftien honderd schoten deed, doch ook zijn schip zoo deerlijk gehavend werd, dat hij, met ,zijne overgeblevene mansehappen, hetzelve moest verlaten, waarop het met alles in de diepte verzonk. Voor zijn gehouden gedrag werd hij niet alleen met zijne manschappen schadeloos gesteld wegens het verlies van het schip en goederen, maar ook bevarderd tot den rang van Schout bij Nacht, waar-in hij den lande bleef dienen tot aan zijn dood, die den 15den October 1800 plaats had. D e d e 1 was `den 6 den December 1772 gehuwd met Sara Maria van d e Po 11, die hem onder anderen twee zonen schonk, die hier volgen. Zijne afbeelding ziet het licht. - Zie Vaderl. Hist. ten .onmidd. very. op Wag ena ar, D. XXII, D. XXIII. bl. 203-205 ; Vaderl. Hist. ten very. op Wag enaa r, D. III. bl. 315, 316, 337, 338; Stuart, Vaderl. Hist. D. IV. bl. 235, 251; de Jon ge, Geschied. van het Nederl. Zee:vex., D. V. bl. 274, 351, 362, 379, 386-398, 550, 598-634, 646, 673, D. VI. St. I. bl. 338; Collet D'Escury, Hollands roem, D. II. Aant. bl. 259, 1). IV. St. II. bl. 328-330; Muller, Cat. van Portrait., bl. 69, uit medegedeelde berigten aangevuld. DEDEL (SALOMON Baron), zoon van den voorgaande, geboren den 25sten April 1775. Was op zesjarigen leeftijd met zijn vader tegenwoordig bij den slag bij Doggersbank. Als gezant te Stokholm, te Madrid en te Londen, waar hij den 17den Augustus 1846 overleed, bewees hij het vaderland, in de belangrijkste dagen, gewigtige diensten, ten gevolge waarvan hij tot ridder der mi. 86 litaire Willemsorde 3de klasse, en tot commandeer en grootkruis der orde van den Nederlandschen Leeuw werd benoemd. Hij werd bij diploma van den 16den September 1815 verheven tot den Nederlandschen Adelstand met den titel van Baron, en was gehuwd met Catbarina Schimmelpenninck, dochter van den Raadpensionaris R u t g e r Jan S c h i m m elp en ni n c k; zij overleed den 25sten Mei 1842, op den huize den Hoogenkamp bij Wamel. tit medegedeelde berigten aangevnld. Zie Collot d'Eseury, Doll. roan, D. IV. St. II. W. 328-330; DEDEL (Mr. JACOB WILLEM), broeder van den voorgaande, werd geboren te Amsterdam den 19den Julij 1778. Hij was lid van de eerste kamer der Staten-Generaal, ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, en gehuwd in April 1799 met Agnes Maria Corver Hooft. Hij overleed te 'sHage den 23sten Mei 1848. Uit medegedeelde berigten bijeengebragt. DEDEL (JAN HUDDE),, geboren_ in 1702, was Burgemeester te 'sGravenhage, waar hij in 1777 overleed. In het Dichtkundig praaltooneel van Nelrlandsch Wonderen komt van hem een uitvoerig dichtstuk voor : Op Mr. Cornelis de Witt, tot Burgemeester der stad Dordrecht verheven. Ook moeten er van hem bestaan : Vi' Hekeldichten en eenige byschriften van Boileau Despreaux vertaald, 's Hage, 1754, 8°. Zie v an der A a , Nieuw Woordenb. van Nederl. Dicht. D. II. bl. 35 , 36, uit medegedeelde berigten aangevuld. DEDEL (GERurr) , nit hetzelfde geslacht gesproten en geboren te 's Hage, kort na den aanvang dezer eeuw, werd eerst opgeleid door den Hoogleeraar Jacob Gee l, en , na zeer loffelijke studien aan de Leidsche Hoogeschool volbragt te hebben , aldaar den 19den Junij 1826 tot Doctor in de beide Regten bevorderd , op eene dissertatio de Coloniis , die , bandelende over volksplantingen in het algemeen met betrekking tot het moederland, en over het eiland Java in het bijzonder , indertijd bijzonder door den Graaf G ij s be r t Karel van H o o g e n d o r p geprezen en gewaardeerd werd. D e d e 1 werd niet lang daarna benoemd tot Conservator van het Archief der (zoogenaamde) vijf Capittelen to Utrecht, waarin hij eenige jaren ijverig werkzaam was , tot dat hij omstreeks den j are 1834 overleed. Uit medegedeelde berigten bileengebragt. DEDEL (JAcos WILLEMSZ.) komt in de papieren der voormalige Oost-Indische Compagnie in 1617 en 1618 voor , ale een der eminente personen voor Indio. Hij vertrok daarop in 1619 als Raad naar Indio. Welligt is hij dezelfde die den 4den October 1623 als A dmiraal aankwam op de reede van Suratte waar hij met behulp der Engelschen drie Portugesche 87 liraken vermeesterde. Later lag hij met zijne vloot voor Goa en overleed aldaar in laatstgenoemd jaar. Zie Pieter van den Broeeke, royaqie naar Cost.Indii, hi. 101 ; nit medegedeelde berigten aangevuld. DEDEM (COENRAAD WILLEM Baron VAN), Heer van de Gelder, gesproten uit een oud adelijk geslacht, oorspronkelijk nit het graafschap Benthem, reeds bekend sedert het jaar 1369 en met het begin van de zeventiende eeuw in de ridderschap beschreven, was de soon van Gij s b er t van D ed em, Heer van Gelder, Hoogscholtus van Hasselt en Burgemeester van Zwolle, en van Anna Cop pier van C-uylenburg. Hij werd den 18den September 1644 geboren, was in 1693 kolomel en nam als zoodanig deel aan de belegering van Charleroi in dat jaar. Tot den rang van brigadier opgeklommen , was hij als zoodanig in 1695 tegenwoordig bij de belegering van Namen., waar hij de bres aan de St. Nicolaaspoort bestormde en daardoor Teel tot de inneming der vesting toebragt. Bij de belegering van Keizersweerd in 1702, had hij het bevel " over de troepen die het eerst de loopgraven openden, en verdedigde nog in dat zelfde jaar de stad Hulst tegen V a u b a n, met het gevolg dat deze· het beleg moest opgeven. In 1703 nam hij als Generaal-Majoor een dapper deel aan de vermeestering der stad Bonn, en onderscheidde zich in bet gevecht bij Ekeren. In 1704 werd :St. Leeuw in drie dagen door ,hem ingenomen, en na in 1705 tot Luitenant-Generaal der infanterie bevorderd te zijn, hielp hij in 1706 Ath hernemen, en was een der hoofdbevelhebbers bij de belegering van Doornik in 1709. In den daarop gevolgden slag bij Malplaquet, voerde hij met 4000 man voetvolk eene ontworpene beweging nit, die beslissend was voor den daaropgevolgden strijd. In 1710 nam bij bij afwezigheid van den Graaf de Noaille s het gouverneurschap waar van de vesting Bergen op Zoom, en dit is de laatste maal dat zijn naam in de geschiedenis vermeld wordt. Hij bragt zijne laatste levensjaren voornamelijk to Zwolle door; de regering dier stad schonk hem toen het gebruik van een bastion achter zijne woning, dat met boomen beplant en tot wandeling werd ingerigt, en door eenen gang onder de stadswallen met genoemde woning in verbinding was gebragt. Deze wandeling is op heden nog bekend onder den naam van Bestevaar' s wandeling. Van D e d e m overleed den 12den Maart 1714, en werd den 26sten daaraanvolgende met groote militaire eer te Wijhe in de Hervormde Kerk begraven. Vijf compagnidn soldate,n van zijn regiment waren daarbij tegenwoordig, en onder de daarbij voorgedragene voorwerpen, waren de geborduurde banieren 'van St. Leeuw en St. GhislaIn. Boven zijn graf werd -door zijne nagelatene gemalin Anna Elisabeth, baronnesse 88 van E c h ten tot Echten eene prachtige graftombe opgerigt, waarvan wij pier eene naauwkeurige beschrijving laten volgen, die, voor zoo ver ons bekend is, nergens gevonden wordt, en die van eene vriendelijke hand daar ter plaatse ons geworden is. Het bovenstuk van het monument bestaat uit eene obelisk van roodgeschakeerd marmer, digt bij de spits omgeven door eene kroon en midden op den voorkant met bet familiewapen gedekt. Kroon en wapen beide van wit marmer. Aan den voet der obelisk prijkt in carrarisch marmer het borstbeeld van den generaal van D e d e m in eene lijst van ovalen vorm. Het gelaat teekent een man in de kracht van zijn leven; het gerimpeld voorhoofd spreekt van gewigtige zorgen en gewigtige gedachten, terwiji de gestrentre uitdrukking van het oog door een vriendelijken lach om den mond getemperd wordt. De borst is met een harnas bedekt, waarop ter wederzijden de zware allongeparuik neerdaalt. De rcgterhand omvat den generaalstaf, de linker, van een doek voorzien, ligt op de borst. Het ovaal wordt gehouden door twee schoone, naakte, levensgroote vrouwenbeelden in zittende houding; het fraai · gevormd hoofd der vrouwen, bedekt door naar achter geslingerde lokken, wendt zich, evenals het geheele slanke bovenligchaam, van het borstbeeld zoowel als van den toeschouwer of en schijnt links en regts met zoekende blikken om bewonderaars voor den held to vragen, om wiens beeld zij de beschermende handen hebben geslagen. Door die wending verkrijgen beide ligchamen de bevalligste houding. Onder de voeten der vrouwenbeelden springt de eigenlijke tombe, van roodgevlekt marmer, vooruit, op de voorzijde grootendeels gedekt met een metalen plaat, waarop in vergulde letters eene uitvoerige inscriptie gevonden wordt. Onder de vooruitspringende tombe bevindt zich een langwerpig veld van carrarisch mariner, waarop bet tooneel van de inname of bestorming eener stad is uitgebeiteld; links en regts op den voorgrond dringt paardevolk to voorschijn, op den middelgrond beweegt zich voetvolk en op den achtergrond vertoont zich de belegerde stad. Beneden aan 't monument staat aan iedere zij de een kind met een fluit of trompet aan den mond, terwijl for wederzijden der zuil vaandels en oorlogswapens in menigte van wit marmer zijn uitgehouwen. Eindelijk is het bovenstuk der obelisk omringd door de wapenschilden De d e m, V o o r s t, Haersolthe, Haersolthe, Heiden, Gelmers, Haersolthe, Herwaerden, links, en Coppier Cuilenborgh, Beynhem, Lokhorst, Keye, Nypoort, Tuyl, Rossum, van Grie t, regts. Door den hertog van Marlborough werden aan v a n Bedem twee metalen veldstukken geschonken, uit het gevonden materieel in St. Lecuw, tot een aandenken aan de verove- 89 ring dier vesting. Deze stukken werden door 's mans achterkleinzoon F. G. Graaf van Dede m, heer van de Gelder, in 1785 geschonken aan het corps patriotten to Deventer. Plegtig werden ze door dezen in genoemd jaar van den huize de Gelder derwaarts vervoerd. Later zijn ze door de Kozakken in het beleg van Deventer gebruikt en in den verderen strijd verloren gegaan; doch op aanzoek van 's mans nakomelingen werden op last van den Koning van Pruissen daarvoor twee metalen zesponders in de plaats gegeven, die alsnog aan de poort van het huis de Gelder gevonden worden. Zie Kok, Vaderl. Woordenb. D. XI. bl. 96; Vaderl. Hist. ten very. op IV a g ena a r, D. X. bl. 309; Bosscha, Need. Held. te Land , D. II. M. 277. 308, 312, 319, 321, 335, 371, 396, 459, 461, 462 , Overijsselsche Alman. voor Oudk. en Lett. 1844. bl. 154, uit medegedeelde berigten aangevuld. DEDEM (F. G. Graaf VAN), Heer van Gelder , afgevaardigde van wege de ridderschap van Overijssel bij de Staten Generaal, achter-kleinzoon van den voorgaande. Als voorzitter der Staten Generaal hielp hij in 1780 de verbindtenis van den Staat met Frankrijk doordrijven, en werd in 1785 benoemd tot afgezant bij de Ottomanische Porte, welke aanzienlijke betrekking hij met waardigheid gedurende verscheidene jaren vervulde. Hij weigerde de papieren, die hem door den Franschen gezant waren toevertrouwd, aan de Engelschen over te geven en werd daarom, op verzoek van Sidney Smith bij de Porte, voor twee jaren naar Bucharest verwijdeid. In 1797 gaf hij een treffend bewijs van vaderlandsliefde door aan de Nationale Vergadering eene som van duizend gulden ten geschenke te zenden, tot herstel der vloot. In 1806 benoemde koning Lodew ij k hem tot kommandeur der orde van de Unie, en bij de vereeniging van Nederland met Frankrijk werd hij Senateur, graaf van het Keizerrijk en officier van het Legioen van Eer. Sedert de terugkeer der Bourbons, kwam hij in het vaderland terug, met behoud van een pensioen van het Fransche Gouvernement. Van onzen Staat heeft hij geene belooning ontvangen. Hij overfeed in 1820 als Coadjutor der Duitsche orde, balije van Utrecht. Zio Vaderl. .Hist. ten very. op Wagenaar.D.X.b1.309, D. XI I. bl. 244-250, 1). XXXVIII. bl. 169, 1). XLII. bl. 25; de Jonge, Geschied. van het Nederl. Zeewezen , D. VI. St. I. bl. 392; Kobus en de R i v e c o u r t, bekn. Biogr. Woordenb., nit medegedeelde berigten aangevuld. DEDEM (ANTON BOUDEWIJN GIJSBERT Baron VAN) Heer van de Gelder, zoon van den voorgaande werd geboren in 1773 op den huize Gelder bij het dorp Wijhe in Overijssel ; hij volgde nog Jong zijnde zijnen vader naar Constantinopel , deed eene reis door den Levant en Egypte , keerde naar zijn vaderland terug en hechtte zich, ofschoon voorstander der revolutie in 1794, aan prins Frederik van Ora nj e. Hij werd '90 van wege Overijssel in de Staten Generaal gedeputeerd en in 1795 , door het toenmalig bestuur , als gemagtigd Minister naar Stokholm en Parijs gezonden. In 1798 van laatstgenoemde plaats teruggekeerd, leefde hij in afzondering; maar in 1799 maakte hij bij den staf van den generaal Daendels den veldtogt in Noord-Holland mode en werd den 19 September in den slag bij Bergen krijgsgevangen genomen. Naderhand ontslagen, zond men hem in gezantschap naar Engeland, Stutgard, Florence, Rome en Parijs, waar hij tot in 1806 verbleef. Hierop door den raadpensionaris Schimm el pennin ck tot generaal majoor bevorderd, benoemde hem koning Lod e w ij k tot eerste kamerheer, en zond hem als gezant naar Cassel en Napels. Hiervan werd hij teruggeroepen om lid te zijn van den krijgsraad , bijeengeroepen om de generaals Ma r c h a n d en R a d e t te oordeelen. Door Napole on benoemd tot brigade generaal bij de bezetting te Hamburg, had hij, gedurende den veldtogt naar Rusland, het bevel over eene brigade , behoorende tot het eerste legerkorps .under commando van den koning van Napels. Als zoodanig onderscheidde hij zich bij verschillende gelegenheden , even als later bij Lutzen en Bautzen, Leipzig, Parma en Plaisance. Hij ontving van den koning van Napels het cordon zijner orde ter erkenning van dezelfde gunst die den koning van Holland aan den Hertog v an No j a had bewezen. Na den val van Napoleon bood hij te vergeefs zijne diensten aan koning Willem I aan, en keerde daarop naar Frankrijk terug , werd door Lode w ij k XVIII tot Luitenant Generaal bevorderd en in 1816 aangesteld tot kommandant van het departement van de Jura. Op het laatst van zijn levee tot ridder van St. Louis benoemd, leefde hij verder ambteloos en overleed in Italie in 1825. Hij was de laatste mannelijke afstammeling der van D e d e m 's van de Gel de r, waardoor dit goed aan zijne eenige overgeblevene zuster kwam, die de moeder is van den Baron van K nobel s do r ff, thans nog met haar op het Huis de Gelder wonende , aan wien wij mode eenige bijzonderheden omtrent de personen van dit geslacht te danken hebben. Vonk , Geschied. der Landing van het Bngelsch-Russisch Leger, D. I. bl. 243 ; Bosscha, Neer,. Held. le Land, D. III. bl. 419 ; Kobus Zie Vaderl. list. ten vervolg op Wagenaar, D. XLII. bl. 25; en de R i v e c o u r t , bekn. Biogr. Woordenb.; uit medegedeelde berigten aangevuld. , DEDEM (WILLEM JAN Baron vAN) , zoon van C o e n r a a d Willem van Dedem , Heer van &Hecate, en van Susanna Leonora de Vos van Steenwijk , word geboren in 1775, en maakte zich beroemd als aanlegger van het kanaal in Overijssel , naar hem de Dedemsvaart genoemd. Het schoone plan daartoe door den Heer Gerrit Willem van Marie in 1791 ontworpen , bleef eerlang steken en met zijn dood scheen in 1799 alle hoop te vervliegen, dat doze nuttige onderneming tot 91 stand zou komen ; v an D e d e m evenwel , door zijn huwelijk met de oudate dochter van van Marl e mede erfgenaam geworden van de gronden bij den geprojecteerden vaart gelegen, en in het bezit geraakt van al de papieren daartoe behoorende, begreep geroepen te zijn om het groote en nuttige werk uit te voeren. Ondanks allerlei tegenkantingen gelukte bet hem daartoe de noodige vergunning van koning Lode w ij k to erlangen , en op den 9den Julij van het jaar 1809 werd de eerste schop bij Hasselt in den grond gestoken en de streek, die vroeger het woeste gezigt van onafzienbare , barre moerassen vertoonde, is thans herschapen in een vruchtbaar oord; waar vroeger doodsche stilte heerschte, daar vinden thans duizende menschen het bestaan , elders te vergeefs gezocht ; en dat alles is tot stand gebragt door het zeldzaam genie en den rusteloozen ijver van man , doch die in ruime mate ook daarbij ondervond, dat de ondankbaarheid der menschen groot is. Dat dan de nakomelingschap zijne nagedachtenis in eere houden, en de naam van van D e d e m , die zijn geliefdkoosd plan niet dan met groote opofferingen en verlies tot stand bragt , onder ons met eere worde genoemd ! van D e d e m overleed in 1851 op den huize Rollecate en liet kinderen na. Zijn portret is in steendruk uitgegeven. een Zie G. H. van Senden, Leerr.. ter inwijd. van het Kerkgeb. en ter vestig. van de Geref'. gem. aan de Dedernsvaart , op versehillende plaatsen; Overijss. Alm, voor Oudh. en Lett. 1846. bl. 137. DEELEN (WouTER) of DELEEN, ook GUALTHERIIS DELENUS of DELAENIIS genaamd , was een der eerste verkondigers van de hervorming in ons vaderland. Hij was in Brabant geboren, of volgens anderen te Alkmaar ; in 1525 reeds de Hervorming toegedaan zijnde, is het hoogst waarschijnlijk dat hij voor 1540 zich te Middelburg ophield en daar , door vermanen en prediken , de hervorming belangrijke diensten deed , waartoe zijne uitmuntende godsvrucht en wetenschappelijke kennis hem boven al geschikt maakten. In 1550 werd hij leeraar bij de Nederlandsche Hervormde Gemeente te Londen doch was ten gevolge der troonsbestijging van Koningin Ma r is , die de hervormden verdreef , genoodzaakt met zijn zoon , die volgt, to vlugten. Met eenige zijner geloofsgenooten naar Hamburg vertrokken , word hun de toegang geweigerd , doch to Emden werd hij door de Gravin-weduwe Anna v an 01 d en burg vriendelijk ontvangett. Gedurende zijn verblijf aldaar gaf hij openbare lessen in de grieksche taal , waarin hij bijzonder ervaren was , en toen de zaken in Engeland , na den dood van Mari a, eenen anderen keer genomen hadden, begaf hij zich weder naar Engeland en aanvaardde op nieuw zijne dienst bij de gemeente te Londen , alwaar hij in 1563 overleed. Jammer is het dat van de levensbijzonderheden van dozen verdienstelijken man zoo weinig bekend is. Hij was , volgens 92 het Dordeel van den Hoogleeraar S c h o o c k , een allergodyruchtigst en hoog geleerd man , die in zijne dagen , wegens zijne zeldzame geleerdheid en ijver , boven anderen was te schatten -en die , zoo hij larger had geleefd , ook de goede zaak in de Nederlanden, door zijnen wijzen en voorzigtigen raad , had bekulpzaam geweest. Hij gaf te Londen in 1540 uit eene Latijnsche overzetting van het Nieuwe Testament , naar de oudste Grieksche Handschriften bewerkt, en vertaaide nit het latijn het werk van Johannes S 1 e i d a n u s, over den Staat der Religie. Zie M.Schooekins, de Canon. Ultraject., p. 451,494; H. van Haamstede, Leerr. ter gedacht. van het tweede emeget. der Ned. ter, tweede Eeuwget. van de Geloofsbel. bl. 28 , 29 ; J. W. te Water, Reform. van Zeel. , bl. 15, 16; 's Gravezande; Twee honderdjar. gedaeht. der Synode. te , bl. 39 , 42 , 48 , 171 ; dezelfde , Tweede Eeuwged. der Middelb. bl. 12; Kist en Roijaards, Arehief voor Kerk. Gesch., D. VI. bl. 48; dezelfden Nederl. Arch. voor Kerkel. Gesehied. , D. IV. bl. 295. Here. Gem. te Londen; Brandt, Hist. der Ref., D.I. bl, 92; W. te W a- DEELEN (PIETER) of DELEEN ook PETRUS DELENUS of DELAENUS genaamd , was een zoon van den voorgaande , van wien hij het eerste onderwijs in de godsdienst en de geleerde talen ontving. Hij moet te Alkmaar geboren zijn , en zijn naam wordt als opziener bij de Nederduitsche Hervormde Gemeente te Londen het eerst genoemd. In December 1553 verliet hij met zijn vader die stad , predikte te Emden , doch werd in 1556 bevolen het prediken in Oost-Friesland te staken, omdat hij de zonden der grooten openlijk op den predikstoel had bebestraft.Eene beroeping naar Frankfort en Antwerpen werd door hem afgeslagen en hij bleef te Emden , tot hem eene zending naar Friesland werd opgedragen. Hij hield zich ook eenigen tijd te Groningen op , alwaar de gemeente door zijn toedoen aanmerkelijk toenam , zoodat men hem in 1559 aldaar tot predikant -verlangde, doch te vergeefs, vermits hij kort te voren te Sengwert , in de heerlijkheid Kniphuizen, in vaste betrekking was gekomen. Niet lang daarna is hij weder naar Londen vertrokken , en aldaar in 1560 predikant geworden , in welke betrekking hij waarsehijnlijk oak de Nederlandsche geloofsbelijdenis overzag en goedkeurde en tot in 1570 verbleef , na welk jaar van hem geen gewag meer wordt gemaakt. Hij was een zeer geleerd man , die met de beroemdste manners van zijnen tijd omgang en briefwisseling hield , en die met anderen bekwaam geacht werd , om in 1556 eene verbeterde vertaliug van het Nieuwe Testament uit den grondtekst te bewerken. Hij was een Zwinglischen predikant en wordt om zijnen moed en ijver, in het verkondigen van Gods woord in de bange dagen der vervolgingen om het geloof , door onderscheidene sehrijvers zeer geprezen. Zie H. v a n Haamstede, Leerr. ter gedacht. van het tweede - eeutoget. der Ned. here. Gem. ·te Leaden; Brandt, Hist. der Ref., 93 I. bl. 149 ; Meiner s, Oostvr Kerk. Gesch , D. I. bl. 361, 362, 386;,. 397, 398; W. te Water, tweede Beuwget. van de geloofsbel., b1.29-31; J. W. te Water, Reform. van Zeel. , b1.15, 16; rs Gravezande, Tweehonderd jar. gedacht. der Synode te Wesel, bl. 42, 46, 48, 171 ; Brucherus, Gedenkb . van Stad en Lande , bl. 249 ; Y p ey en Dermout, Geschied. der Herv. Kerk in Nederl. , D. II. bl. 176, Aant. bl. 94 ; Kist en Roijaards, Arehief voor Kerk. Geschied., D. V. bl. 387 D. VI. bl. 66, 110, 1 19, 150; dezelfden , Nederl. 387, voor Kerk. Geschied. D. IV. bl. 294. DEELEN (DIRK VAN), of volgens anderen, doch verkeerdelijk, van D e l e n, werd te Heusden geboren, niet omstreeks 1635, maar in het begin der zeventiende eeuw. Volgens anderen is Alkmaar zijne geboorteplaats. Hij was een leerling van Frans Hal s, schilderde bouw- en doorzigtkundige werken, waarin hij grondig bedreven was, en Kerk- en tempelgebouwen, zoowel van binnen als van buiten, die getuigen van zijn nitmuntend penseel, rijke vinding en ongemeen vernuft. Op jaren gekomen, vestigde hij zich to Arnemuiden in Zeeland, en heeft aldaar de Burgemeesterlijke waardigheid bekleed. Zijne stukken, waarvan er voorkomen die het jaartal 1629 dragen, worden goed betaald. Zijn sterfjaar is onbekend ; hij leefde nog in 1661. Zie Imm e r z e e 1, Lev. en werk der kunstsch. op Dele n, verbeterd door Kramm, Lev . en werk . der kunstsch. op .D eelen. DEGELENKAMP , wordt genoemd onder de kapiteinen in den zeeslag in de Sont den 8sten November 1658 , die zich dapper kweten. Zie de Jonge, Geschied. van het Nederl. Zeewcz. , D. II. St. I. bl. 260. DEGERMAN (OLAtis NIc0LAI), onder-luitenant der artillerie , bedacht bij den hagchelijken staat der rivierdijken in Holland, tengevolge der zware ijsdammen die zich in het laatst van Januarij 1771 vertoonden , een middel tot verbreking derzelven, daarin bestaande, dezelven op onderscheidene plaatsen en op verschillende diepten te ondermijnen, met kruidbussen to vullen en te laten springen, of zulks door met buskruid gevulde waterkogels te verrigten.. Hij stelde zijne uitvinding aan de Staten van Holland voor, met verzoek om er de proef van to nemen, waartoe zes honderdguldens zouden benoodigd zijn. Zijn verzoek word toegestaan bij resolutie van 17 October 1771, die in druk, in genoemd jaar in folio is uitgegeven onder den titel : 0. N. Degerman Resolutie der Staten van Holland om by een onverhoopten LIsdam, door hem zijne middelen te doen appliceeren. Met consideration daarvoor. Zie Fader& Hist. ten onmidd. Very. op Wa genaar D. XXIV. bl. 237. foot; Muller,. Cat. van Boa . en Kaart over Nark waterst. bl. 12. DEGNER (JAN HARTMANN), geboren te Schweinfurt in 1687,, alwaar zijn vader, vermaard regtsgeleerde, de waardigheid yam 94 raadsheer vervulde. Hij studeerde eerst in de regtsgeleerdheid te Halle, daarna, na den dood van zijn vader, in de geneeskunde en eindigde zijne studien te Utrecht, alwaar hij tot doctor in de geneeskunde bevorderd werd. Hij zette zich in 1747 te Elberfeld als geneesheer neder, doch het volgende jaar te Nijmegen, alwaar hij den 6den November 1756 overleed. Behalve eenige verhandelingen in verschillende wetenschappelijke tijdschriften, zien van hem het licht de volgende werken ; als : Dissertatio physics de Turfis, Ultr. 1729, 8°. In het Duitsch vertaald te Frankfort in 1731 in 8°. uitgegeven, en in het Fransch in 1760 onder den titel : Examen physique et chimique de la tourbe, etc. Historia medica de dysenterict bilioso-contagiosci quae 1736 Neomagi et in vicinis pagis epidemice gras$ata fait, Ultr, 1738, 8°. herdrukt aldaar, 1754, 80. Belenopte beschrijving der minerale wateren van Ubbergen, Nijmeg. 1745, 8°. Zie Le Francq van Berkhey, Nat. Hist. van Holl , D. II. bl. 547 ; Bioyraph. Univ. , T. VI. p. 77 ; Muller, Cat, van Boek. en Kaart. over Negri. Waterst. bl. 12. DEIL (SAMUEL vAN), doopsgezind predikant te Amsterdam, schreef met zijnen ambtgenoot Sa m u el A p o s t o o l eene korte schets der christelijke godgeleerdheid , getiteld : Waarheids oefeninge, Amst. 1677, 8°. herdrukt aldaar 1686, 1730, 1743. Zie Sehijn, Geschied. der Mennonit. M. 597-606. DEIMAN (JoHAN DIEDERICH) werd den 9den April 1732 te Hage in Oost-Friesland geboren studeerde te Halle en kwam als Hoogduitsch proponent naar de Nederlanden. In 1758 als Luthersch predikant te Zierikzee beroepen, deed hij er den 29sten October zijne intree-predikatie, en maakte aldaar door zijne kanselwelsprekendheid zoo veel opgang, dat hij reeds in 1759 naar Zwolle beroepen werd en den 30sten September zijn afscheid preekte; Zijn echt liberale geest, zuiver protestantsche zin en veelomvattende kennis, maakten hem geschikt in eene Academiestad der gemeente tot eere te zijn; daarom beriep hem die van Utrecht in 1760, na naauwelijks zes maanden te Zwolle het Evangelic verkondigd te hebben. Negentien jaren mogt de Utrechtsche gemeente zich in zijn bezit verheugen, toen hij den 11den Februarij 1779 to Amsterdam werd beroepen. Hier had hij aanvankelijk te worstelen tegen de aanvallen en verbitteringen zijner oudere ambtgenooten, doch noch dezen, noch eene onkundige en opgeruide menigte konden hem van den eenmaal ingeslagen weg doen afdwalen, en hij ging voort en predikte dien milderen geest des Christendoms, die hem boven zoo velen onderscheidde. Slechts vier jaren mogt zijn licht te Amsterdam schijnen, toen hij aldaar den 9den April 1783 overleed, en te Utrecht in de Luther- Rti ache kerk, volgens zijnen wensch, in den grafkelder onder der.: predikstoel werd begraven.. Als fiksch en sierlijk prediker, deed Deiman zich kennen door zijne lijkrede op Lucas Reeder getiteld : Over de noodige bescheidenheid in het oordeelen over afgestorvene personen , volgens Rom. XIV vs. 4. 1779 en door zijne Gelukwenschingsrede bij het viffligjarig feest van Johan Albert Veltgen, (zijnen ambtgenoot te Utrecht) over Spreuk. 16 vs. 31. Utr. 1770. Als catecheet had Deiman groote verdiensten, en hij voorzac in een waar gemis door de uitgave van zijne: tag , Aanleiding tot de kennis der Christelijke leere, in de onderwijzinge der Menschen tot gelukzaligheid. 1777, 8°. 3de druk ald. 1783, 8°. 4de druk ald. 1790, 8°. In dit werkje werd den d wang van bet kerkelijk stelsel van vroeger dagen afgeworpen, en voor den ouden schoolschen vorm eenen anderen aangenomen , die aan het godsdienstig onderwijs voegt en de godgeleerdheid buitensluit, maar aan de zedeleer volkomen regt laat wedervaren. Herhaalde malen is later dit onderwijs boekje, door anderen verkort, uitgegeven en als zoodanig nog, vooral bij kleinere gemeenten, in veelvuldig gebruik. Deim an is de vertaler van vele belangrijke werken uit de Hoogduitsche in de Nederduitsche taai. Zijne afbeelding, naaren door IL Vinkele s, ziet het licht. Zie Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bijdr tot de geschied. der Luth. Kerk in de Nederl. St. I. bl. 57-59, D. 121-124, St. VI. bl. 31, 32, St. VII. bl. 118-122; Engelberts Gerrits, Biograph. Handwoordenb. D. I. bl. 397; Muller, Cat. van Portr. bl 69 ; Domela Nieuwenhuis, Geschied. der Amt. Luth. Gemeente, bl. 167, 168. DEIMAN (JoHAN RUDOLPH), broeder van den voorgaande, werd insgelijks te Hage in Oost-Friesland , den 28stea Augustus 1743, geboren. Reeds vroeg onderscheidde hij zich door zijne liefde tot de scheikunde, en na zich eenigen tijd op de artsenijbereidkunde te hebben toegelegd , studeerde hij te Halle in de geneeskunde, werd er tot geneesheer bevorderd en zette zich als zoodanig te Amsterdam in 1770 neder. Zijn. roem was zoo groot, dat ironing L o d e w ij k hem tot zijnen lijfarts verkoos, en zijne verdiensten op hoogen prijs stelde. Hij huwde te Amsterdam in 1780 met Jonkvrouwe S op h i a C at h a r i n a Smi t, was lid van onderscheidene geleerde genootschappen, en overleed te Amsterdam den Hden Januarij 1808. Jeronimo de Bosch, J. E. Doornik en J. Kink e r verkondigden zijn lof in proza en poezy. Zijne afbeelding, zoo door Portman als door Vinkeles, gegraveerd, in folio en 8°. , ziet het licht. Ms pneesheer, natuur- en scheikundige en. als wijsgeer ver- 96 wierf Deiman zich eenen grooten naam. Hij was een man van een goeden inborst, vlug, vernuftig, helder verstand, gezond oordeel en grondige kennis. Zijne diepe inzigten, zijne scherpe onderkenning van ziekten, en zijne met de natuur overeenstemmende geneeswijze, hadden voor zijne lijders de gelukkigste gevolgen. Zijne scheikundige en wijsgeerige verhandelingen bevestigden zijnen wetenschappelijken roem, en zijne vele ontdekkingen in de natuur· en scheikunde, ter ontwikkeling van het Lavoiseriaansche stelsel, bez6rgden hem de achting van binnen- en buitenlandsche geleerden, met wien hij eene uitgebreide briefwisseling hield. Hij was een voorstander der wijsbegeerte van K ant, en een der eersten, die haar in ons vaderland bekend maakte. Zijne voornaamste geschriften zijn: Geneeskundige proeven en beschouwingen over de gunstige werking der electriciteit in verschillende ongesteldheden. Amst, 1779. Verhandeling over het nut van den groei der boomen en planten, tot zuivering der lucht. Amst. 1780, 8°. (met A. Paets van Troostwijk.) Over het nut en nadeel der kina, bekroond door de koninklijke Maatschappij der geneeskunde te Parijs in 1785. Beschrijving van eene electriseer-machine en van proefnemingen met dezelve. m. pl . Amst. 1790, 4°. (met A. P a e t s van Troostwijk.) Over den steen- en metaalregen, in twee redevoeringen, Amst. 1804, gr. 8°. De geest en strekking der Chritische Wijsbegeerte, met J. K ink a r, Gedachten bij het graf van Kant. Amst. 1805, 8°. Verder had D e i m a n een belangrijk aandeel aan de zamenstelling der Pharmacopoea Batava, en zijne voornaamste verhandelingen zijn in de destijds uitgegevene Natuur- en Scheikundige verhandelingen, in het Journal de Physique, Neues Journal der Physik en in de Annales de Chimie geplaatst. Zie Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boek.; Algem. Konsten Letterb. 1808. D. I. bl 19, 21, 240; J. de Bosch, Lofrede op J. R. Deiman, met portr. Amst. 1808; J. E. Doornik, J. R. Deiman, gedacht in eene redev. en in een dichtst. door J. Kink e r, met portr. Amst. 1808; de Jong, Alph. Wawa. van Both.; van Kampen, Geschied. der Lett. en Fetensch. in de Nederl. D. II. bl. 613, 614, 619, 621; Engelberts Gerrits, Biogr. Handwoordenb. D. L bl. 396; Muller, Cat. van Portret. bl. 322. DE1MAN (JAN DIEDERICH), waarschijnlijk een zoon van den voorgaande, geboren te Amsterdam in 1770 en aldaar in 1800 overleden, maakte zich als niet ongelukkig dichter bekend, onder anderen door een vers: Bij de echtverbindtenis van C. H. Meijer in 1791 , in 1794 bij die van N. Lu blink door 97 eenen zegezang as Ingn vaderland bij de Nederlaag der Engelschen en Russen en door een grafschrift op P. Nieuwland. Zie van d e r A a, Nieuw JVoordenb. van Ned. Dicht. bl, 36, DEIMAN (ALBERTUS JOACHIM) broeder van den voorgaande, werd in 1774 te Amsterdam geboren, studeerde te Leiden in de regten, werd in 1793 bij het Leidsch Genootschap der beschouwende en werkdadige wiskunde onder de spreuk : Mathesis scientiarum genitrix bekroond, voor de beantwoording der vraag : welke sijn de redenen, dat zoovele Jongelingen in de wiskunde opgeleid wordende, genoegzaam geene vordering be-. toonen, of al vroeg dezelve verlaten, en door mike mieldelen zijn deze nadeelige ondervindingen geheel of gedeeltelyk weg te nemen. Hij werd in 1796 tot Doctor in de regtsgeleerdheid bevorderd na verdediging zijner dissertatie: de mitigatione poenarum ob diversum reorum temperamentum, en zette zich te Amsterdam als advokaat neder, alwaar hij den 18den Januarij overleed, in welk jaar hij door bestuurderen van het Stolpiaansch legaat met goud bekroond werd voor zijne verhandeling: de pugna officiorum, die zoowel in de Latijnsche taal onder dien titel, als in de Hollandsche onder den titel van: Verhandeling over den strip van pligten, en den algemeenen reyel van gedrag bij dezelve, te Leiden in 1818 in 4°. is uitgegeven. Als dichter was hij niet van verdiensten ontbloot. Hij zond in 1793 ter perse een stukje ter Echtvereen;,ging van Jan v an Heukelo m, en schreef ook nog: De zaak der beleedigde Geregtigheid voldongen voor de vierschaar van het kundig en onzijdig publiek of H. Calk o e n' s verdediging van twee gevangenen enz. ter toetse gebragt. Amst, 1801. 8°. Zie Algem. Konst- en Letierb. 1818. D. I. bl. 65 ; de Jo n g , Alph. Naaml. van Boek. bl. 129, 639 ; van der A a, Nieuw Woordenb. van Nederd. Diehl. bl. 36 . DEINSE (BERNAnDUS VAN), of VAN DEINZEN uit een oud en aanzienlijk geslacht in Vlaanderen gesproten, was heer van Hertzelaar, en stond in 1568 aan het hoofd der gewapende Gentenaren, die Hulst bezetteden. Hij was eerst in dienst van Filips II; dock naderhand wierf hij op last van W i Ilem I krijgsvolk, om daarmede zooveel mogelijk den Hertog van Al v a afbreuk te doen. In 1571 was hem reeds door Lancelot van Br ederode last gegeven om tegen Alva een oorlogsschip uit te rusten. , Zie V r ol i k h e r t, Flissingsche Kerkh. bl. 163, 164 . DEINSE (BERNARDUS VAN) , Of VAN DEINZEN, afkomstig uit hetzelfde geslacht, werd te Veere in de eerste helft der zeventiende eeuw geboren en was de zoon van Gideon van Deins e, laatstelijk predikant te Vere, en Maria Ante unissen, Hij werd in 1654 proponent, en nog datzelfde jaar beroepen te West-Kapelle. Tijdens zijne dienst aldaar werd hij, ge- 7 duTende den Engelschen oorlog in 1666, op 's lands vloot ge. plaatst, en stelde als zoodanig een concept op rakende de order in den Godsdienst op de vloot van den staat. Hij werd in 1668 te Vlissingen beroepen en aan hem in 1674 de legerdienst toevertrouwd, tot welken post hij door zijne onversaagdheid in dreigende omstandigheden bijzonder geschikt was. In 1684 geraakte hij in groote ongelegenheid over het Men prediken van J ac o b u s K o e 1 m a n, afgezet predikant van Sluis in Vlaanderen, ten gevolge waarvan hij, met verlies van zijn tractement voor drie maanden, in zijne dienst gesehorst werd. Hij was evenwel onkundig van de resolutie der Staten van Zeeland, waarin aan K o e 1 m a n het prediken op zware straffen in die provincie verboden werd. Hij overleed te Vlissingen den 22sten Julij 1706, en was twee malen gehuwd. Eerst te West-Kapelle in 1660 met Johanna de B o u dt, die hem drie dochters en een zoon schonk; daa·na met Kr y n a E v e r ts, weduwe van Johannes M o r r hi s, predikant te Breskens Zie Vrolikhert, Flissingsche Kerkherg. bl. 164-168; Renier, Nieuwe Naaml. der pred. te Vere, bl. 4, 37, 39. DEINSE (ADRIANus VAN) , of VAN DEINZEN , was een broederszoon van den voorgaande , en zoon van A n t h o n ie v a n Deinse , Apotheker te Vere, en Rachel Karreman. Hij werd te Vere geboren, werd in 1683 proponent en kort daaropberoepen te Baarland. Hij vertrok in 1687 naar Westsouburg en van daar in 1689 naar Vlissingen , waar hij,, beroemd als een zees godvruchtig man , den 14 April 1727 overleed gehuwd geweest zijnde met Susanna F a s c eel , die hem tweedochters en twee zonen schonk ; een waarvan , A n t o n i e genaamd , predikant te Aardenburg was. Als eene bijzonderheid omtrent hem wordt gemeld, dat hij den 119den Psalm als een vervolgstof geheel heeft afgepreekt. Zijn naam is evenwel in aandenken door het merkwaardig gesprek dat hij hield , met den Israeliet Jacob Verschoor,, hetweik ons Vrolikhert in zijnen Vlissingschen Kerkhemel bewaard heeft. Zie dat work bl. 191-195. DEINSE. (ANToNius VAN) , behoorde tot hetzelfde geslacht werd den 11 den Mei 1764 te Sluis in Vlaanderen geboren, en was de zoon van Johannes van. Deinse en van Johanna Margaretha Willemsen. Hij werd in 1787 predikant te Gapinge , in jaar hij een gedicht vervaardigde op S c h a r p 's , Geschiedens en Costumen van Axel. Hij was verder van 1789 tot 1792 predikant te Oost-Kapelle , van 1792 tot 1797 te Utrecht , van waar hij naar Middelburg vertrok en gedurende vijf jaren, president was van de Algemeene Synode der Ned erlandsche liervormde Kerk. Oak was hij gedurende twintig jaren praeceptor aan de Latijnsche School te Middelburg en sedert 1 802 tot aan ziinen dood schoolopziener in bet. . 99 district van Zeeland. Hij behoordo tot de leden van het Haagsche Dichtgenootschap : Kunstliefde spaart geen vlyt , en was een niet onverdienstelijke dichter. Hij was ridder der orde van den Nederlandschen leeuw en schreef : De vervolging der Waldenseren opentlift in de gehoorzaai van Middelburgs Illustreschool opgezongen. Middelb. 1782, 8°. Kerkekke redevoering ter opening van de Synode der Hervormde Kerk in 1820. Middelb. 1820 , 80. Van D e i n s e overleed te Middelburg den 19den November 1829. Zijne afbeelding ziet in steendruk, folio formaat, bet licht. Zie Scharp, Geschied. en Cost. van Axel, D. I. bl. LXII; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Both ; de Jong, Aiphab. Naaml. van Nederl. Boek., en supplement op die IsTaarnl. ; Ren i e r, Nieuwe Naaml. der pred. te Vere, bl. 38 ; van der Af t, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. , D. II , bl. 37 ; Boekz a der Gel. Wereld, 1830 , D. I. bl. 120-127. DEJOCARUS (ZAcHART.As) , een Fries van geboorte , wordt in eenen brief van Erasmus aan G uilielmus Waramus, aartsbisschop van Canterbury, met lof genoemd en door hem aanbevolen als tot hoogere bedieningen waardig ; hij moot in 1532 overleden zijn. Zie (van Heussen en van It Oudis. en Gesticht. van Groningen , bl. 133. DEKAMA (Juw JARIcHs) , afkomstig , even als al de volgenden van dien naam , uit een geslacht dat tot de oudsten van Friesland behoorde en een aantal beroemde mannen heeft opgeleverd. De naam van hetzelve wordt versehillend gespeld. Sommigen schrijven D e k e m a, anderen, vier voorbeeld wij volgen, Dekam a. Het wapen door hetzelve gevoerd was een halve arend en twee gouden lelien , onder elkander , op een rood veld. De man, aan het hoofd van dit artikel genoemd, diende reeds in 1045 den Duitschen Keizer H end r i k III in verscheidene gezantschappen en overleed als diens afgevaardigde te Orleans in Frankrijk. Zie Schotanus, Geschied. van Fried., B. VI. bl. 187; de Vrije Fries , Nieuwe Reeks , D. I. bl. 259. DEKAMA (FRAN* wordt genoemd gezant wegens Friesland aan Keizer 0 t to IV in 1203. Zie de Frije Fries, Nieuwe Reeks, D. I. bl. 260. DEKAMA (Juw of JARICII HETTES) diende in 1303 eerst J a n II , Hertog van Brabant , streed daarna voor Eduard I, Koning van Engeland , aan wien hij bij de verovering van Sehotland belangrijke diensten bewees , en trad eindelijk met andere Friesche edelen in dienst van Keizer H e n d r i k VII van Luxemburg. Hij volgde diens vanen naar Italie , sneuvelde te gelijk met zijnen krijgsmakker Lieuwe Sjoerts Beyma in een gevecht voor Florence den 12den Mei 1312 , en werd op bevel van den Keizer te Pisa begraven. * Zie Bosscba Nedr1 Heldend. le land, D. I. bl. 35; Arend, Alg. Ges.ek. des aderl. , D. II. St. II. bl. 112, 113; de Fr& Fries, Nieuwe Reeks, D. I. bl. 260. DEKAMA (HETTE) , was Maarschalk of Veld peer van Keizer Lode w ij k van Beijeren , die hij tegen dien van Oostenrijk bijstond. Zie de Vrije Fries , Nieuwe Reeks , D. I. bl. 260. DEKAMA (SYTSE of SixTus),na den Duitschen Keizer W e n c e s1 a u s in Italie en Duitschland gediend te hebben , keerde hij in het laatst der veertiende eeuw naar Friesland terug , en vond zijne bezittingen door de Vetkoopers geheel verwoest. Met zijnen vriend G ale H a n i a , wien hetzelfde lot wedervaren was, trok hij, met zijne aanhangers naar Oostergoo en betaalde zijnen tegenpartij met gelijken munt. Hun beider aanhang groeide aan, en op den 18den A ugustus 1397 viel op de Menaldumer mieden, eene uitgestrekte opene vlakte tusschen Marssum en Dronrijp, in Menaldumadeel , een belangrijke veldslag voor , waarin Dekama , het hoofd der Schieringers ,. met wonden overdekt van het slagveld gedragen werd. Op het ziekbed tot vreedzamer inzigten gekomen , verzoende hij zich na zijne herstelling met zijnen wederpartij, en zijn loffelijk voorbeeld werd door velen zijner partijgenooten gevolgd, bevreesd als men was voor de uitrusting van Hertog Albrecht van Be ij e r e n , die voornemens was Friesland ten onder to brengen. Dekama werd nu door de Staten van Friesland tot Potestaat verheven , doch hetzij hij beducht was de Hollanders met geen gelukkig gevolg te kunnen weerstaan , hetzij uit nederigheid of vergevorderde jaren, hij bedankte voor die waardigheid, doch nam loch noo. kort daarop een belangrijk aandeel aan de p krijgsbedrijven der Friezen tegen W i 11 em van Ooster van t, waarin de eersten eindelijk het onderspit moesten delven. Nog eenige jaren was hij , ondersteund door zijnen vriend H a n i a en zijnen vroegeren vijand B o t n i a , de man die niet weinig toebragt om het uitbarsten der doodelijke tweespalt tegen te houden ; doch eindelijk overleed hij den 2den Februarij 1409 of 1410. - Zie Tegenwoordige Staat van Friesland, D. I. bl. 543, 546 547 , 583 ; Arend , Algem. Gesehied. des Vaderl. , D. II. St. II. hi. 315 ; de Vrije Fries, Nieuwe reeks, D. I. bl. 260; 261. DEKAMA (1-1ErrE) , zoon van J u w Hettes Dekama, was een der hoofden van de Schieringers in de tweede helft der vijftiende eeuw. Hij woonde te Weidum en stond als een zeer edel mensch bekend. Hij was in 1448 gehuwd met Wick Albada en sneuvelde in 1462 , in den slag tusschen de Schieringers en Vetkoopers , bij het klooster Aylsem. Zijn oudste zoon volgt. 'Lie A r en d, Algem. Geschied. des raderl., D. II. St. III. hl. 249; de Yrije Fries, Nieuwe reeks. D. I. bl. 258, 381. 101 DEKAMA (Jim), oudste zoon van den voorgaande, werd geboren op Dekama Stins bij het dorp Baard, omstreeks het jaar 1449 of 1450. Hij behoorde even als zijne voorzaten tot de Schieringsche partij, en was om zijne minzaamheid en voorbeeldig gedrag zeer bij zijne landgenooten in aanzien. Toen de verdeeldheden in Friesland zulk een hoogen trap bereikt liadden, dat het onmogelijk scheen aan dezelven een einde te maken, zonder dat er iemand benoemd werd, die, met het hoogste gezam bekleed, de partijen met zachtheid en des noods met geweld tot vereeniging kon dwingen, werd Dekam a, vooral op aandrang van den Domheer Otto van Lange n, Raad en gezant van keizer Maximiliaan, tot Potestaat van Friesland verkozen, naar het voerbeeld der voorvaderen, die, als de nood het hoogst gekiommen was, meermalen tot dezen maatregel waren overgegaan. Door een groot gedeelte zijner partijgenooten en vele gematigden in den lande, die, ofschoon tegen eene eenhoofdige regering, thans Beene andere uitkomst zagen, op den 2den Januarij 1494 tot die waardigheid verkozen, werd hij tien dagen later, door van La n g e n in naam des keizers met groote plegtigheid te Bolsward, in zijne betrekking bevestigd, en hem vier en twintig regters toegevoegd, om met hem de gewigtigste aangelegenheden des lands te behandelen. Aan de verwachtingen die men van hem koesterden, heeft hij echter in geenen deele voldaan, want, ofschoon bij alle schrijvers van zijnen tijd als een verstandig, opregt , vredelievend en onpartijdig man genoemd, die de eer van als opperste regeerder Friesland te besturen allezins waardig was, voerde hij evenwel als Potestaat niets uit en nam hij zelfs met van Langen de wijk uit Bolsward, toen de gemoederen aldaar opgewonden hegonnen te worden, en de Vetkoopers zich tegen zijne verkiezing verzetteden. Zonder zich verder om zijne hooge betrekking te bekommeren, trok hij zich in stilte terug op zijnen Stins te Baard, en leefde aldaar als een stil en vergeten burger, door het geheele land bemind en geeerd wegens zijne weldadigheid, zoowel als door zijne gastvrijheid en zijnen vriendschappelijken omgang met aanzienlijken en geringen. Zwaar voorzeker was de taak die hij zich op de schouders gelegd zag, maar onuitvoerbaar was die niet het ontbrak hem evenwel aan vasten wil en de noodige moed , gepaard met voorzigtig heleid , om die met eer ten einde te brengen. Nadat de Hertog van Saksen door vele voorname Friezen tot beschermheer was ingeroepen, onderwierp ook D e k a ma zich aan de vreemde heerschappij. Bij den Hertog schijnt hij zeer in gunst te hebben gestaan, althans hij werd in 1500 tot Raad van het nieuw ingestelde Hof van Friesland benoemd, eene betrekking welke voorzeker beter met zijnen aard, karakter en bekwaamheden overeenkwam, dan die van opperbestuurder van bet gewest. Of hij onder de zes Raden, door Hertog 102 George van Saksen in 1504 aangesteld, behoorde is onbekend, doch in 1512 wordt hij evenwel in bet Hof aangetroffen, maar na de overdragt van Friesland aan keizer Karel V in 1515 niet herkozen, denkelijk om zijnen vergevorderden ouderdom. Hij had in 1504 den bekenden renversaalbrief voor den Hertog van Saksen geteekend en werd door hem op de lijst der edellieden van Baarderadeel gebragt. De tijd van zijn overlijden is onbekend, doch hij leefde noo. in 1528. Hij was eerst gehuwd met Y d t U n i a, die hem twee dochters schonk. Na b Naar overlijden huwde hij in 1479 met Trij n of C at h a r i n a Hotting a. Bij haar verwekte hij vier zonen en drie dochters. Drie zijner zonen volgen. Zie WinsemiuChronijk van Friesland, bl. 319, 320, 412; Schotanus, Bescirfjv. van Friesland bl. 401, Tegenw. steal van Friesland. D. III. St. I. bl. 143. Seheltema Siaatk. Nederl. D. I. bl. 281 ; Arend, Algem. gesch. des vaderl. D. II. St. III. bl. 444, 449, 466, 475, 506; Eekhoff, bekn. geschied. van Friesl. bl. 125, 491; De rrije Fries, Nieuwe reeks, D. I. bl. 257-273, 381. DEKAMA (HETTE VAN), oudste zoon van den voorgaande, door G e o r g e, Hertog van Saksen, tegelijk met zijnen vader op de lijst der edellieden van Baarderadeel gebragt en door keizer Karel V in 1517 tot Grietman van dat gedeelte van Friesland aangesteld. Twee jaren te voren bad hij aan laatstgenoemde als beer van Friesland, den eed van huldiging afgelegd, en in hetzelfde jaar had hij deel aan de overwinning door de Leeuwaarders op de Gelderschgezinde Friezen bij Barrahuis bebaald. In 1517 was hij in het Bourgondische leger dat Sneek belegerde. Hij overleed den 20sten September 1522 en was gehuwd met Rin sk, doebter van Rienk van Cam.s tr a van Jellu m, bij welke hij zeven kinderen had en die in 1549 overleed. Zijn zoon Pieter volgt verder. Zie Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietmann. bl. 222, 223. DEKAMA (JARIell VAN), broeder van den voorgaande, was meester in de regten en werd in 1523 raad in het Hof van Friesland, in welk jaar hij deel nam aan de belegering van Bolsward door Goslick van Jongema. In 1527 werd bij met S ij d s Tj a e r d a in commissie naar Brussel gezonden, om aan de Gouvernante onderscheidene klagten der Staten, voornamelijk over het zenden van te veel krijgsvolk in het land, voor to dragen; zij keerden met een bevredigend bescheid terug. Ook zat hij in 1529 in de commissie wegens het regelen van den tol tusschen de stichtste steden en Friesland. In 1539 was hij een der gedeputeerden, door de Staten benoemd, om meer bijzonder te handelen over hetgeen voor den lande nuttig en noodig geoordeeld werd. Hij werd in 1550 Grietman van Franekeradeel en Olderman van Franeker, en was in dat jaar een der afgevaardigden. van Friesland, die met den 103 Herlog van Arember g, den eed van Burgemeesters en naafi van Leeuwarden afnamen. Hij was gehuwd met -C a t h a r i n a dochter van Rienk van Camstra van Jellum en -overleed in Januarij 1554. Zie Baerdt van S m i n i a, Nieuwe Naaml. van Grietmann. bl. 190, 191, bier voornamelijk door ons gevolgd ; A r en d, .Algem. geschied. des Vaderl. D. II. St. III. bl. 594, 603. DEKAMA (SicKE of Saws vkN), brooder van den voorgaande was Licentiaat in de regten en Advokaat bij het Hof van Friesland werd in 1538 raad in dat Hof en, wegens zijne groote geleerdheid en ervarenheid in het regt, in 1545 te Utrecht door K a r el V tot ridder van het Guldenvlies benoemd. Toen in 1555, bij de huldiging van F i 1 i p s II, Friesland afgevaardigden derwaarts zond, werd hij nit het Hof met Aga e u s A 1 b a d a daartoe verkozen, en toen men van hen vorderde, dat zij, volgens eene gewoonte bij de Vorsten van het Oostenrijksche Huis, den eed geknield zouden afleggen, weigerden zij zulks en legden, met het antwoord. : s wij knielen voor niemand dan voor God Almagtig," staande den eed af. Hij was de eigenaar van Mamminga State te Jellum, overfeed in 1558, en was gehuwd met L u t s L i a u c k a m a, die hem tien kinderen schonk en die hem in 1569 in het graf volgde. Zijn zoon Sicke volgt verder. Zie de W a 1, Oral. de Clan Eris. Jur(consitlt. p. 10 et Annotat. p. 12, 13; van der Aft, Nieuwe herinner. uit het gebied der geschied. b1.47; de Vrije Fries, Nieuwe reeks. D. I. bl. 382, 383. DEKA.MA (PIETER VAN) , zoon van Hette van Dekama en Rinsk, dochter van Rienk van Camstra van Jel1 um, werd in 1538 Grietman van Baarderadeel , doch reeds den 3den December van dat jaar raad in het Hof van Friesland, en in 1545 door K a r el V tot ridder van het Guldenvlies benoemd. Hij teekende in 1555 de huldiging aan Filips II, -en werd toen in zijnen post als raad van het Hof bevestigd. Hij was zeer Spaanschgezind en een getrouw aanhanger des konings, doch niet blind voor het schandelijk gedrag van de Roomsche Geestelijkheid in die dagen; zijnde Henricus Smen k, negen-en-twintigste Abt van Mariengaarde, door zijn toedoen om geldige redenen van zijn ambt ontzet en in den kerker geworpen. Hij overleed in 1568, werd in de Oldehoofsterkerk te Leeuwarden begraven, en was gehuwd met Catharina van L o o, die hem zes kinderen schonk en in 1581 overleed; waarschijnlijk is Rienk van Dek am a, die volgt, zijn zoon. Zie Baerdt v an Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietmann W. .93, 224. DEKAMA (RIENK vAN) , waarschijnlijk eon zoon van den voorgaande , werd hopman over eene bende Spaanschgezinde soldatcn, door C as pa r de R o h 1 e s, Stadhouder van Friesland, geworven, waarmede hij in 1577 naar Oostmahorn trok, om die plaats tegen de strooperijen der Watergeuzen te beschermen 104 doch oordeelende geene troepen genoeg te hebben , besloot hij dien post te verlaten. Toen de Staatsgezinden de bovenhand kregen, verliet hij het land , werd den 6den Augustus 1580 ingedaagd wegens spaanschgezindheid en zijne goederen werden verbeurd verklaard. Hij bleef evenwel den Koning getrouw , en woonde in 1580 den veldslag bij onder Marten Schenk tegen den graaf van Hohenloo, plaats grijpende bij Hardenberg in de nabijheid van Koevorden. In 1581 had hij het bevel in Stavoren , doch moest die plaats na eene dappere verdediging aan S o n o y overgeven en werd hij gevankelijk naar Enkhuizen gevoerd, in welke ballingschap hij kort daarop overleed. Hij was sedert 1575 Grietman van Kollumerland en gehuwd met Maximiliana van der Merck , natuurlijke dochter van Jan van Ligne , graaf van Aremb erg, en verwekte bij Naar drie kinderen. Zie B a e r d t van Sminia, Nieuwe .Naaml. van Grietrnann. hi. 93, 94 Arend, iflgern. Geschied. des Vaderl., D. II. St. VI. hi. 429 , aldaar vere erdelijk R e m genaamd. DEKAMA (SICKE vAN) , zoon. van S i c k e van D e k a m a , bovengenoemd en L u t s L i a u c k am a. Hij werd in 1548 geboren , verloor op tienjarigen leeftijd zijnen vader en werd in 1568 door zijne moeder naar Spanje gezonden om op de Hoc.geschool van Salamanca te studeren. Twee jaren daarna vertrok hij naar de Hoogeschool van Pavia in Italie, en behaalde waarschijnlijk aldaar den grand van Doctor in de regten. In 1575 in Friesland teruggekeerd, treffen wij hem in 1577 als lid der Staten van Friesland aan. Hij was de Spaanschgz in de partij toegedaan , schijnt echter niet uitgeweken te zijn, en ging in latere jaren tot de Hervormde godsdienst over. Van 1586 tot 1607 komt hij voor als mede Gedeputeerde Staat en als Volmagt ten Landsdage, bevorderde in 1587, met Dr. D i r c k Foegelsangh , de toen vastgestelde herziene Dijks-Instructie van der Vijf Deelen Zeedijks Contributie , en was in 1591 uit het Collegie van Gedeputeerde Staten gecommitteerd tot slatting van de Swettevaart naar Sneek, en in 1602 ter herziening van de Friesche wetgeving en opmaking van de Lands-ordonnantie in dat jaar uitgevaardigd. Belangrijker betrekking bekleedde hij in 1607, toen hij wegens Friesland met anderen gecommitteerd werd ter vergadering van Hun HoogMogenden, ter gelegenheid van de vredes-onderhandelingen met Spanje, en in 1608 tot het sluiten eener defensive alliantie. met Engeland. Ofschoon hij tot drie jaren voor zijn dood nog lid van Gedeputeerde Staten gebleven is , wordt zijn naam in de geschiedenis niet weer genoemd, dare bij de begrafenis van Graaf Willem Lodewijk van Nassau te Leeuwaarden in 1620, gaande hij ter regterhand van des overledenen broeder , Graaf Ernst Casimir van Nassau. Hij overleed. den 29sten Maart 1625, en was gehuwd met H i 1 tj e Tamming a, die 105 hem negen kinderen schonk , en die in 1632 overleed. Beide liggen in de kerk te Jellum begraven , onder eene zerk met een grafschrift voorzien. Hij was Heer van Tammingaburg to Hornhuizen in de Marne en eigenaar van Mammema-State te Jellum. Zie de Vrije Fries , Nieuwe reeks, D. I. bl. 383-392. DEKEN (AGATHA) werd den lOden December 1741 in de nabijheid van Amstelveen geboren. Hare ouders, landlieden , die door allerlei rampen behoeftig waren geworden , verloor zij op haar derde jaar, en zij werd dien ten gevolge in het weeshuis der Collegianten te Amsterdam opgenomen, waar zij door het onderwijs van een der bestuurders, du Blouis , de eerste gronden legde van godsdienstzin , kennis en smaak , die later op eene zoo uitmuntende wijze in hare werken zouden doorstralen. Als dienstbode bij de dichteres NI aria Bosch geplaatst werd de zucht voor pazy en fraaije. letteren , die zich reeds vroeg bij haar openbaarde , aangewakkerd , en de dagelijksche omgang met hare meesteres , die spoedig hare vriendin werd , had op hare verdere ontwikkeling eene belangrijke invloed. Gemeenschappelijk beoefenden zij de poezy en gaven te zamen te Amsterdam in 1775 eenen bundel Stichtelifte Gedichten uit. Na verloop van vijf jaren verloor zij hare edelmoedige beschermster en vriendin , en leefde zij in geene gunstige omstandigheden ; doch toen op den 29 den April 1777 Eliz abet h Bekker haren echtgenoot A d r i a n u s W o lff verloor , snelde Deken, op het berigt daarvan , naar hare vriendinBekker toe , met wie zij tot haren dood toe onafscheidelijk zamenwoonde en in hare lotgevallen deelde , gelijk wij dat op het artikel van Bekker verhaald hebben. Het overlijden van hare vriendin schokte haar gestel dermate , dat zij negen dagen na deze , den 14den November 1804, overleed en in hetzelfde graf naast haar begraven werd. Even als Elizabeth Bekker, wasAgathaDeken eensieraad onzer letterkunde. Daar beide meest gemeenschappelijk de vruchten van haren geest uitgaven, valt het moeijelijk aan te wijzen, welk deel elk daarin had; doch bekend is het, dat de daarin doorstralende geestigheid, fijne boert, scherp, weleens bij tend vernuft aan hare vriendin, en de ernst, gestrengheid in het zedelijke doch onbekrompene denkwijs in het leerstellige van de godsdienst, aan haar moet worden toegeschreven. Als godsdienstige, zede- en volksdichteres, werd zij zeldzaam gedvenaard. Hare gedichten zijn eenvoudig, natuurlijk, bevallig, roerend en deugdwekkend, en wij behoeven slechts op hare Oeconomische Liedjes to wijzen , om haar eene eervolle plaats onder onze dichters te doen innemen. Voor haar en hare vriendin Bekker was de eer weggelegd, om de eersten to zijn, die onze letterkunde van eigenlijk gezegde romans, oorspronkelijk in de moedertaal opgesteld, voorzagen, en de Historie van Sara Burger hart, die van Willem Le- 106 vend, en van Cornelia Wildschut, als ook de brieven van Abraham B 1 a n k a a r t, door hen te zamen geschreven, verdienen , ofschoon van langwijiigheid en andere onvolkomenheden niet vrij te spreken, grooten lof, en worden met regt onder die kunstgewrochten genoemd, welke onze letterkunde tot eer verstrekken. De voornaamste werken van Agatha De ken zijn door ons op het artikel van Elizabeth B e k k e r opgenoemd. Afzonderlijk gaf zij uit : Tranen gestort by het overlijden van den uitmuntenden dichter Bellamy 's Hage 1786 8° ; Voorregten van den Godsdienst ; Mijne oferhande aan het vaderland. 's Hage 1799. 8°. Liederen voor den Boerenstand; Liederen voor kinderen; terwiji in de verzameling van Christelijke gezangen en lied even door de gemeente der Doopsgezinden to Haarlem uitgegeven, verscheidene bijdragen van hare hand voorkomen. De afbeelding van Agatha D e k e n, naar P. G r o e n i x, is door L. Portman gegraveerd. Zie Algem. Kona- en Letterb. 1804 D. II. bl. 321 ,· K o n ij n e nb u r g, Lofrede op Elizabeth Wolff, geb. Bekker, en Ag ah a _D e k e n, (Amst. 1805) bl. 52-90; Arieuwenhuis, Woordenb. van Kunst. en Wetensch. D. II bl. 300-302; W i t s e n Gebsbeek, Woordenb. van Ned. Dicht. D. II. bl. 142-160; Collot D'E se u r y, Hollands Roem, 1). IV. St. I. 131. 94, 95. Aant. bl. 338, 339; van Kampen, geschied. der Left. en wetensch. in Nederl., D. II. bl. 490-492, S i e g e n b e e k, Gesch. der Ned. letterk. bl. 274. 293; dit woordenb. D. II. bl. 287-291, 987; (v an Ti 1) de belangr. Nederl. Promo. bl, 112-125 ; M u 11 er, Cat. van Portr. bl. 70 ; Cat. Bibl. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. te Leiden , bijv. over. 1853-1857 , bl. 20-23. DEKETH (ALBARTUS), geboren te Harlingen den 4den October 1796, was de eenige zoon van Mr. P e t r us D e k e t h, ambtenaar bij 's lands in- en uitgaande regten, en van diens tweede vrouw G ezina Barbera Teltin g. Na bet voorbereidende onderwijs aan de Latijnsche school zijner geboorteplaats genoten te hebben, vertrok hij in 1814 naar de Utrechtsche Hoogeschool studeerde eerst in de godgeleerdheid, doch ging weldra tot de beoefening der regten over, en verkreeg den grand van Doctor in de regtsgeleerdheid den 15 Geri Junij 1820, na verdediging van een : Specimen varii argumenti , daar bijzondere omstandighedea hem verhinderden om op eerie dissertatie: Over de oorzaken van het verval der romeinsche reglegeleerdheid na den tijd van Alexander Se v e r u s te pro. moveeren. Na eenige jaren te Leeuwarden de praktijk te heb. ben uitgcoefend, werd hij er Commissaris van Policie, en in 1825 bevorderd tot Substituut-Officier bij de regtbank aldaar. Tien jaren later werd hij als officier g,eplaatst bij de regtbank te Sneek, en bij de organisatie der regterlijke magt in October 1838, verkreeg hij den post van Advokaat-Generaal bij het Provinciaal Geregtshof van Friesland, en ging in 1841 van 107 daar over in de betrekking van Advokaat-Generaal bij den Roogen Raad der Nederlanden, welken post hij tot aan het dude, zijns levens bekleedde. In verscheidene andere , ook administrative , betrekkingen was I) e k e t h gedurende een aantal jaren werkzaam, en onderscheidde zich steeds door bijzondere bekwaamheid en scherpzinnigheid, ongemeenen ijver en rechtschapenheid. Als regtsgeleerde en ambtenaar van het Openbaar Ministerie werd hij door niemand overtroffen en zeldzaam gebvenaard in gezond verstand, helderen blik, eenvoudigheid en gemakkelijkheid van werken, juistheid van voorstelling, kernachtigheid. van uitdrukking, bondigheid van redenering en in opregtheid en vastheid van karakter. Teregt werken dan ook zijne verdiensten op hoogen prijs gesehat, en wel verdiend was de onderscheiding, die hem in 1842 ten deel viel, toen hem de ridderorde van den Nederlandschen Leeuw werd geschonken. Ofschoon Deketh te levendig van geest was om zich rustig neder te zetten , tot het zamenstellen van uitgebreide werken, nogtans heeft de beoefening van geschiedenis en letteren veel aan hem te danken. Het Friesch Genootschap voor geschied- oudheid- en taalkunde , telde hem onder hare oprigters niet alleen, maar dankte ook aan hem Naar kabinet van munten en penningen, waarvan hij den grond legde. In de penningkunde toch was Deketh grondig ervaren, en ofschoon ons slechts eene bijdrage, daartoe betrekkelijk, van zijne hand geschonken is, getuigt nogtans zijne eigene keurige verzameling, die den 19den October en volgende dagen van het jaar 1857 to 's Hage openlijk verkocht werd, van zijne kunde en smaak in dat yak. Zijne veelvuldige en drukke bezigheden lieten hem evenwel niet toe aan zijne geliefkoosde studien veel tijd te besteden, en zijne warme belangstelling in de wetenschappen is slechts ten deele op te makers, uit het aandeel dat hij had aan het verslag over de uitgave van Jancko D o u w a m a's geschriften, door het genoemde Friesch Genootschap bezorgd. Deketh overleed te 's Gravenhage den 3den Junij 1857 was in October 1828 in het huwelijk getreden net vrouwe Claudine Petronelle Jacoba Crommelin, dochter van S am u e l Cromm el in, Predikant te Leeuwarden, en was bij Naar vader van negen kinderen. Zie Ike Vrije Fries, D. I. bl. 257-262; van der Chijs, de Munten van Friesl. Gron. en Drenth. bl. 8, 22 en de Munten van Holt. en Zeel. bl. 573; Hand. der jaarl. lllgem. Verg. van de Diaatsch. der Wed. Letterk. te Leiden, 1857. bl. 184-190; illgem. Handelsbl. 17 Sept. 1857; Rand, van het Friesch Genootsch. over 1856.-1857, bl. 152, 154. DEKKER (COENRAET). Zie DECKER (COBNRAET). DEKKER (JAN) scbreef een. 108 Verhaal van zijne acht-en-twintig jarige 81averng in Barbarijen. thorn. 1744 40. Zie A r r e n b e r g, Naamreg. van Nederd. Boek. DEKKER (J), dempte in 1787 met D. C r a n s het oproer te Oud Beijerland, waarvan op het artikel van laatstgenoemde is melding gemaakt. Zie Vaderl. Hist. ten very. op Wage naar D. XVI. bl 273. DEKKER (JAN) , Schipper , was in 1759 onder het geleide van de zeekapiteinen Dirk Hartog en Jacob de Wilde , met eene vloot van omtrent vijftig koopvaardijschepen uit de West-Indi6 behouden tot voor den Hollandschen wal gekomen, had, met zijn schip en nog vier andere Zeeuwsehe schepen naar Vlissingen moetende,_ het geleide verlaten op de hoogte van de Maas, en zeilde als kommandant van dit vijftal voort. In West-Indi6 had men reeds het oog op zijn schip geslagen, hetzelve naauwkeurig doen uitschilderen, en ..etracht hem meester te worden. Door vooraf zijnen bodem to laten verschilderen, b was hij den kapers ontkomen ; evenwel bleef hij eene begeerlijke prooi. Nu kwam er een kaper op hem af. Het schip van Dekker was wel bemand en tot tegenweer in staat. Het scheepsvolk, door hem gevraagd wat te doen indien de kaper aanviel, wist van geen overgeven in het gezigt van het vaderland, maar wilde vechten, zoo lang het staan kon. Dekker kende zijn yolk, bragt alles in gereedheid tot den slag, en maakte klein zeil om den naderenden vijand in te wachten ; doch deze, liever roovende dan vechtende, hield af en Dekker kwam behouden binnen. Zie Vaderl. Hist. ten onmidd. very. op Wag enaar, D. XXIII. bl. 70, 71, Stuart, Vaderl. _Hist. D. II. bl. 62, 63. DEKKER (SiMoN) werd den isten Junij 1751 kapitein ter zee ter admiraliteit Noorder kwartier, geraakte in 1787 om zijne gehechtheid aan den Stadhouder in groote moeijelijkheden, doch werd na de omwenteling in eere hersteld. Hij vertrok den , 19den December 1794 met Oorthuy s en Grootenraay, als bevelhebber op het fregat Medenblik naar Oost Indie, werd in 1797 kapitein ter zee eerste klasse, en den 2 lsten Junij 1801 Schout bij Nacht. Als zoodanig vertrok hij in 1802 als bevelhebber van een eskader, bestemd om eenige hooge ambtenaren naar de kaap de Goede Hoop over tc brengen en verder den handel in Oost-Indie te beschermen. In 1803 niet onder den Vice-Admiraal Hartsinek willende dienen , verliet hij zijnen post en keerde in December 1805 uit Oost-Indie naar Holland terug. Door den krijgsraad ter dood veroordeeld , werd dit vonnis door den Raadpensionaris Schimmelpe nninck geschorst , doch Dekker uit 's lands militaire dienst ontzet. Zie de Jong e, Geschied. van het Nader!, Zeemez, , D. VI. St. I. bl. 403--408. 544, St. II. bl. 461, 562-575. 1 09 DEKKER (EzEcruEL DE), schreef Nieuwe telkunst. 40. Rabat tafelen. 40. Praktijk van de Groote Zeevaart enz. , tweede druk , Rott. 1659. 8°. Zie van A b k o u d e, Naamreg . van Nederd. Boek. D . I. SLIM DEKNATEL (JoHAN) werd in 1698 geboren te Norden in Oost-Friesland en overleed als Leeraar der Doopsgezinden te Amsterdam in 1759. Zijne afbeelding ziet het licht. Hij was een vroom prediker en vruchtbaar schrijver, blijkens de werken door hem uitgegeven , zoowel in proza als in poezy. Zij zijn cretiteld : Klagt en troostdigten over den staat van Oost-Vriesland, Amst. 1722. 4 0 . Aanleiding tot het Christelijk geloove, met de woorden Gods, Amst. 1746. 8 0 . in het Duitsch vertaald onder den titel : Anleitung zum Christlichen Glauben. Amst. 1756. De getrouwe Raad des Zaligmakers, aan het zorgeloose Christendom over Openb. III. vs. 17, 18, gepredikt op den laatsten Bedendag onder de Doopsgezinden te Amsterdam, alsinede de Bede Christi laat u versoenen met God, over II Corinth. V. vs. 20, Amst, 1755. 4 0 . Evangelische Liederen uit het Hoogduitsch vertaald. Amst. 1756 40. Het oogmerk van Gods gerichte op aarde uit Jes. XXVI : 9. Amst. 1756. 4 0 . Lijkpredikatie op Ds. 13 r e rner. Amst. 1757. 4o. Menno Simons in 't klein, behelzende verscheiden merkwaardige verhandelingen en woordelijke uittrekselen uit zijne werken. Amst. 1758. 8°. Ook in het Hoogduitsch vertaald en uitgegeven onder den titel van : Kurzer Auszug von Menno Simons Schriften, Biidingen 1758. TwaaV Predikatien over uitgelezen Texten, Amst. 1758, 8°. Nagelaten 13redikatien. Amst. 1763. 8 0 . Zie Van Abkoud e, Naamr. van Nederd. Boek D. I, St. III. V. VI; Arrenberg, Naamr. van Ned. Both.; Jaarb. voor de Doopsgez. Gem. 1838 en 1839. bl. 63; Blaupot ten Cate, Gesehiedenis der Doopsgez. in Holt. enz. D. II. hi. 36, 99, 129, 142 ; Mull er, Cat. van Portrett. bl. 70. DELABAER (JAN). Zie BARRA (JAN) en Kram m, Lev. en werk der kunstsch. op Baer en Barra (JAN DE LA.) DELACOURT. Zie COURT (DE LA). DELAENUS (GUALTHERUS en PETRus). Zie DEELEN (WOUTER en PIETER.) DELCOURT was een zeer goed portret schilder te 's Hage in 1790, die ofschoon te Rijssel geboren, zich in Holland vestigde en aldaar gehuwd was. Zie Kr am m, Lev . en werk . der Nunstsch . 110 DELCOURT, leverde eene tamelijk vloeijende vertaling der XVI Satyre van J u v e n a 1 i s in de verzameling van .Alle de Schimpdichten van D. J. Juv en alis en A. Per sus .P1 a cc /4 s , door verscheidene dichters in Nederduitsche verzen overgebragt, en to Haarlem in 1701 gedrukt. bl. 165. Zie Witsen G e y s b e e k, Woordenb. van Ned. Diehl. D. II. DELCOURT (AwromE), directeur van den handel in Perzie, maakte zich, gedurende het drie jarig bekleeden van dien post, aan zulke groote uitgaven schuldig , dat , volgens het rapport van Hendrik Brouwer en de _Haden van India in 1633, zijne uitgaven in twee jaren bijna, zooveel bedroegen als van zijnen voorganger in zes jaren tijds ; weshalve hij aan de Compagnie de grootste schade had toegebragt en hij zijne billijke straf niet ontgaan zou. Zie Iron. van he Hist. Genootsch. to Utr. D. X. bl. 99-114. der Geld. llooqesch. D. II. bl. 7 en 8. DELDEN (JOHANNES VAN). Zie SCATIUS. (JoHANNEs). DELEEN (WouTER en PIETER). Zie DE ELEN (WouTER en PIETER.) DELEN (DIRK VAN). Zie DEELEN (DIRK VAN). DELEN (STEVEN Baron VAN), afkomstig uit een oud en aanzienlijk Geldersch geslacht, was de zoon van Pieter van D e 1 e n, en reeds in het jaar 1687 ten Landdage beschreven. Hij was heer tot Arler en landrentmeester van de Veluwe. Als Curator der Geldersche Hoogeschool, bewees hij die instelling de gewigtigste diensten, en was steeds haar vraagbaak en steun bij de moeijelijkheden en netelige geschillen met den Magistraat der stad, waarin zij zich, in die dagen, gedurig gewikkeld zag. Hij woonde to Harderwijk en overleed er den den 17den Februarij 1716. Zie Kok, Vaderl. Woordenb. D. XI, bl. 96 ; Bonman, Leach . DELEN (LEONARD A LBRECHT CAREL Baron VAN), geboren to Petersburg, uit een edel geldersch geslacht, den 29sten Janij 1767. Na het onderwijs van zijnen moederlijken arootvader, den grooten Eul e r, ontvangen to hebben, trad b nog hij Jong in dienst bij de Russische artillerie, onderscheidde zich bij den overgang over den Bug en bij de belegering van Ocsakow onder Prins Potemkin Ta ischesko woonde daarna, als adjudant van den Generaal E ule r, den oorlog in Finland hij, en gaf in 1791 bij de zamenstelling van eene nieuwe linie van defensie tegen Zweedsch Finland, groote blijken van zijne kung, In 1794 trad hij in hollandsche dienst, dekte den 27sten December van dat jaar den terugtogt der hollandsche armee van Zevenbergen, waarvan door den toenmaligen Generaal t a n Bo e t s e l a a r eervolle melding is gemaakt, en beyond zich in 1795 en volgende jaren bij het rassemblement en bij de 11I hollandsche brigade in Engeland. Na den vrede van Amiens aanvaardde hij eenen leerstoel der wiskunde te Dillenburg in het Nassausche, doch werd kart daarna in ons land benoemd bij den waterstaat, en vervolgens als inspecteur van de algemeene dienst bij den waterstaat van het toenmalig koningrijk Holland, in welke betrekking hij den lande gewigtige diensten deed bij het belangrijk werk van de peiling der rivieren, waarmede den Generaal K r a y e n h o ff toen belast was. Na de inlijving van ons land in Frankrijk, werd van D e1 e n naar Parijs ontboden, ter aanvaarding van eenen hoogen post, hem door den keizer aangeboden; doch hij bedankte claarvoor, en verkoos liever den post van Ingenieur en Chef des Ponts et Chaussees in het Departement van de Lippe, in het jaar 1811. Na den val van N a p o l e o n, trad van D e 1 e n in pruissische dienst onder B u l o w, met den rang van Majoor, en sloeg bij Bommel den brug, waarover het pruissische leger den volgenden morgen den anderen never van de Waal be-. reikte, welk moeijelijk werk door hem schielijk tot stand gebragt werd, en waarvoor hij den warmen dank van zijnen Generaal inoogste. Hij hielp vervolgens in 1814 buiten's lands de vrijheid van Europa bevechten, nam deel aan de veldslagen. bij Laon, Soissons en anderen, werd den isten j un ii 1814 redder der koninklijke Pruissische Militaire orde van llerdiensten, en den 11dert Augustus 1815 voor zijn dapper gedrag bij Waterloo, met de Militaire Willems-orde beschonken. Na den vrede trad hij nit de krijgsdienst, werd benoemd tot Inspecteur der 3de Divisie van den Waterstaat en der publieke werken, en hield als zoodanig zijn gewoon verblijf te Bergen in Henegouwen, alwaar hij, na aan het vaderland zee; belangrijke diensten te hebben bewezen in het daarstellen van uitgebreide werken en het doen van Geodesische waarnemingen, den 27sten Mei 1821 overleed. Zijne verdiensten werden in 1816 erkend door zijne benoeming tot lid van de eerste klasse van het voormalig koninklijk Nederlandsch Instituut, waarvan hij sedert 1809 reeds correspondent was. Hij liet bij zijne echtgenoote geene kinderen na. Zie _engem. Konst en Letterb. 1821. D. II. bl. 98-402. DELENIUS (GUALTUERUS en PETRUS). Zie DEELEN (WouTER en PIETER). DELFF (JACOB WILLEMSZEN) werd te Delft geboren en was een bekwaam portretschilder. In 1592 schilderde hij een groot schutterstuk, vroeger bewaard op den Doele to Delft, doch door het springen van het kruidmagazijn. in 1654 zeer besehadigd. Hij schilderde ook een familiestuk, waarin ?doh zelven met zijne zonen, die volgen, levensgroot had af-. 112 gebeeld. In de keizerlijke Galerij te Weenen is van hem. voorhanden : een landschap, waarin is voorgesteld de ontmoeting van Jacob en Esau. Hij overleed te Delft den 5den Mei 1601. Zie D. van Bleyswijek, Beschrijv. der stad Delft, b1.845;Hoog· straten, Woordenb.; Immerzeel, Lev. en work. der Kunst:child. Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. DELFF (CoRNEms JACOBSZ), oudste zoon van den voorgaande, werd geboren in 1571, genoot het onderwijs van zijnen vader en van Cornelis van Ha arle m. Hij schilderde stillevens, en legde zich vooral toe op keukenstukken, waarin hij, wegens zijne bijzondere wijze van koper te schilderen, geroemd werd. Zijn zoon N ic o 1 aa s Cornelis z. volgt. Zie D. van Bleyswyek, Beschrijv. der stad Delft, bl. 845; I m m e r z eel, Lev. en Werk. der Kunstsch. ; K r a m m, Lev. en Werk. der Kunstsch. D. II. bl. 328 en 330. DELFF (NICOLAAS CORNELISZ.), ook genaamd KLAUDIUS KORNELISZEN, zoon van den voorgaande. Indien hij volgens het berigt van den heer K r a m m in 1571 geboren is, dan moat zijn vader ten minste twintig jaren vroeger geboren zijn, dan zijn in het vorige artikel, en ook door den heer K r a m m vermeld, geboortejaar; en of dit met den leeftijd van diens vader, Jacob W illemsz en Delft*, overeenkomt, durven wij niet beslissen. Nicolaas Cornelis z. D el ff was een kunstig glasschilder, van wiens werk niets meer voorhanden schijnt. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kr amm, Lev. en Werk. der Kunstsch. DELFF (Rooms JACOBSZ.), tweede zoon van Jacob W i 11 Delff voornoemd. Van hem is niets tinders bekend dan dat hij een goed portretschilder was. . Zie Immerzeel, Lev. en Work. der Kunstsch.; K r a m m, Lev. en Werk. der Kunstsch. DELFF (WILLEM JACOBSZ.), derde zoon van Jacob Wille mszen Del ff voornoemd, werd te Delft den 19 den November 1580 geboren. Hij was gehuwd met eene dochter van Mi chi el Jansz. Mierevel t, en bragt de portretten, door dezen meester geschilderd, met een vast en stout graveer ijzer in het koper over. Ook naar van D y c k en anderen graveerde hij portretten. Hij overleed te Delft den 11den April 1638, en voerde den titel van Graveerder des konings van Engeland. Zijn ZOOD. volgt. Zie D. van Bleyswyek, Beschrijv. der stad Delft, bl. 846; Collot d'Escury, .Roll. roem, D. II. bl. 25; Immerz ee l Lev. en Work. der Kunstsch. DELFF (JAcoB), zoon van den voorgaande, werd te Delft den 248ten Januarij 1619 geboren, en was mede een kunstig portretschilder, die Miter de kunst meer nit liefhebberij dan als middel van bestaan beoefende. Hij was raad en Haven- 113 rimester te Delft , in 1652 schutterskoning aldaar, en overleed aldaar den 12den Junij 1661. Zijne of beelding ziet het licht, en zijne weduwe, Ann a Hoogenhoec k, liet ter zijner eere, door den beroemden beeldhouwer Pieter Ryck s, een fraai grafteeken vervaardigen, geplaatst boven zijn graf in de Oude kerk te Delft. Zie D. van Me y s w y c k, Beschrijv . der stad Delft, bl. 856; Tiar ete n, Verzamel. van Gedenkst. D. I. bl . 40 en 41, met afbeelding van het bovengemeld gedenkteeken ; van L oon Beschrijv. dcr Nederl. Historiepenn. , D. I. bl. 153; Ira m erzeei, Lev. en Werk . der Kunstach., Malle r, Cat. van Portrett bl. 70. DELFOS (ABRAHAM) werd op den &ten Maart 1731 te Leiden geboren, en was een bekwaam graveur, zoo naar Te. viers, B e r ch e m, Brouwer en anderen, als naar zijne eigene teekeningen. In de Beschrijving der stad Leiden, door Frans van Mier i s, zijn de platen door hem in het koper gebragt. Met La F a r g u e teekende hij de afbeelding der sledevaart in 1774 en 1775; voor San difo r is Exercitatio nes Academicae (1783, 40.) teekende hij ontleedkundige voorwerpen. Hij dreef ook kunsthandel, maakte zich in zijn jeugd reeds als een opregt vaderlandsch kunstenaar bekend en overleed den 13den Julij 1820. Zie Immerzcel, Ler . en Wept. . der Kunstsch .; K r a m m, Lev . en /Perk . der Kunstsch. DELFT (BARTHELOIVIEUS BODEGEMIUS VAN) of DELPHUS, was een groot regtsgeleerde. Hieronimus Osorinus maakt van hem gewag in zijn bock de gloria mundi, col. 1577. Petrus Opmee r droeg het vierde bock zijner Geschiedenis der Hotlandsche martelaren aan hem op. Zie Beschrijving der stadt Delft bij Bo it c t bl. 703. DELFT (DIRK VAN), meester in de vrije kunsten en in de geneeskunde, en kanunnik, was een geleerd man en behoorde tot de orde der Jacobijnen te Utrecht. Hertog Al b r e c h t van Be ij e re n deed hem op zijne kosten onderwijzen tot dat hij tot Doctor in de godgeleerdheid verheven werd, hetgeen in die dagen eene zeldzaamheid was, waarna hij hem tot zijnen hofprediker aanstelde. Hij overleed den 5den December 1471 en ligt in de Fransche kerk of zoogenaamde hofkapel te 's Hage begraven. Zijn graf werd met een sierlijk uitgehouwen zerk bedekt. Zie D. van Bleys wyck, Beschrijv.. der clad Delft, bl. 754; Tim a r e t e n, Verzam. van Gedenkst. D. II . bl. 222 met eene afbeelding der grafzerk ; Van der Chy s, de Bunten van Hall. en Zeel. bl . 243. ` DELFT (Gluts VAN), of AEGIDIUS DE arcs, geboren Delft, was een zeer geleerd man in -wiens omgang Erasmus vermaak vond. Hij was in 1507 Hoogleeraar in de godge8 114 lierdheid te Parijs en maakte voor zijnen tijd niet onverdienstelijke latijnsche verzen. Hij schreef: Commentarius in Ovidium de Remedio arnoris Paris, 1495, 40. Septem Psalmi poenitentiales, noviter tnetricd compilati 4 0. .De causis Ortus mortisque Christi, ad pontificem Gurcensem , caesareum oratorem, Parijs, 1511 4©. Ook zette hij den Brief van P a u l u s aan de Romeinen in Latijnsche verzen over en gaf Bien te Parijs in 1 507 uit. Zie Sweerti us, Atkin. Belg. p. 106 ; D. van B1 e y s w y c k, Beschrijo. der stad Delft, bl. 755 ; Biograph. Univ. T. VI. p. 95. DELFT (GERRrr JANSZOON VAN), was in 1566 te Amsterdam schutter der handboogschutterij en behoorde tot hen die in dat jaar den predikant Jan A rend s z o o n binnen Amsterdam haalden om te prediken , en pal stonden toen men zulks trachtte te beletten. In 1578 werd hij sehepen en raad der stad. Zie Wagenaar, Beschrijv. van Amst. , D. III. bl. 168 , 478 479 , D. IV. bl. 7. DELFT (JoHAN VAN) , Of JOHANNES DELPHIUS geboren te Delft , was vele jaren Wijbisschop te Straatsburg en in 1 541 tegenwoordig bij de te Worms gehoudene zamenspraak tot bevrediging der kerk. Na zijn dood kwam van hem te Keulen uit : .De potestate Pontifica. 1580, 8°. De notis ecclesiae. 8°. Zie Sweertitts Athen. Belg. p. 4418 ; Biograph. Univ, T. VI. p. 96. DELIEN (M. VAN DER). In het Bundeltje uitgekipte Geestelyke gezangen, komt van hem, op bl. 33, een gebed tot Jesus voor , dat weinig beteekent. Zie Algern. Konst- en Letterb. , 1848 , D. I. bl. 89. DELIEN (NicoLAAs ANTHONY VAN DER) , waarschijnlijk een bloedverwant van den voorgaande , was in de eerste helft der zeventiende eeuw predikant te 's Hertogenbosch. Hij schreef Wanhoops worstelinge en triumphe des Geloofs, Amst. 1657, 80. van Curatoren der Leidsche Hoogeschool de vergunning , om , op de proef, voorlezingen over de redekunst te houden. Het schijnt echter dat hij daarmede weinig genoegen gaf ; althans zijn verzoek in 1623, om in plants van den Hoogleeraar H. Br e d i u benoemd te worden tot professor in de rhetorica, werd afgeslagen. Bij B al en , beschrOving van Dordrecht , bl. 1241 , wordt hij genoemd Medicijn ordinaris der stad Leyden en proZie van der Aa, Nieuu; Woordenb. van Ned. Dichters. DELMANHORST (HENRIK VAN) , verkreeg in 1620 fessor in de faculteyt van de Medicine op de Academie aldaar. Hugo d e G r o ot schreef een Epistola Jocosa bij zijne bevordering tot geneesheer, en volgens de poemata J a n i Bo d e cher i Ba nningii (Lngd. Bat. 1637 , p. 183) schreef hij een Etymologicon. Als Latijnsch dichter maakte hij zich bekend zoo 115 door zijn Threnodia Nicotiatza als andere gedichten , die men verspreid vindt in de bundels van .1 a co b us Pil i u s , A I be rtus Eufrenus, Bodecher Banning en anderen. Zie , behalve de genoemden , Groti parnata, (Lugd. Bat. 1617) p. 272-274; Siegenbeek, Gesehied. der Leidsche Hoogesch. D. II. Toev. en Bijl., bl. 268; S c h o te 1, Letterk. Bijdr. tot de geschied. den Tabak enz. bl. 114. DELMANHORST (S. VAN) , schreef , behalve andere gedichten die one onbekend zijn, Een ernstelyk lofdicht ter eere des wedergeboren A pelles en den Nederlandschen Maronis, C ar oli V erm and er , waarvan de twee eerste regels reeds one Been hoogen dunk van zijne bekwaamheid geven. Zijn zinspreuk was : Godt is wonderlyck. Zie v an der A a , Nieto° IVoordenb . van Ned. Diehl. , D. Ir. bl. 38. DELORME (A.). Zie LORME (A. DE). DELPHICUS (CHEasToPnoRus). Zie DHONA (CHRISTHOPHORUS DELPHICUS, Graaf van). DELPHIUS (AEGIDrus). Zie DELFT (Gnus VAN). DELPHIUS (JoHANNEs). Zie DELFT (JCHANNES VAN). DELPRAT (DANIEL), zoon van D a n i el Del p r a t en van Marie Anne Humbert, werd den 15den Augustus 1758 te Amsterdam geboren. Hij studeerde eerst te Leiden later te Amsterdam in de godgeleerdheid. Proponent zijnde werd hij achtereenvolgend beroepen tot predikant bij de Waalsche Gemeente te Zutphen in 1788 , te Utrecht in 1790 en te 's Hage in 1791. Door zijne vaardigheid om zich in de Fransche taal uit te drukken , maakte men van zijne bereidwilligheid gebruik, om de destijds in de Fransche taal van gouvernementswege uitgevaardigde stukken door hem te doen opstellen, waardoor hem bij de komst van Koning L o d e w ij k tot den troon diens vertrouwen in ruimen mate to beurt viel , en hij door hem aangezocht werd om het ambt van Secretaris Generaal bij het Departement van Buitenlandsche zaken , tegen zijne herder lijke bediening te verwisselen. Ofschoon D el p rat , te zeer gehecht aan zijn predikambt en zijne gemeente die hem lief had, deze aanbieding van de hand wees , kon hij evenwel voor eene tijdelijke waarneming dier betrekking niet bedanken. Hij bleef dat tot aan ooze inlijving in het Fransche keizerrijk en werd toen op aanbeveling van den Prins v a n P 1 a is a n c e, gouverneur generaal der Hollandsche departementen , aangesteld om het nieuw keizerlijk geregtshof en ook het departement van den waterstaat behulpzaam te zijn in het overzetten in de Fransche taal der officiele stukken. Na de omwenteling in 1813 werd De 1p rat benoemd tot Geheim Secretaris aan het Ministerie van Buitenlandsche zaken, en bleef dit tot aan zijn overlijden. Te madden van al die beslommeringen bleef de Evangelic 8* 116 bediening hem dierbaar. Zijne prediking onderscheidde zich door waarheid, eenvoudigheid en gemoedelijkheid. Hij maakte zich jegens de Hervormde kerk in ons vaderland verdienstelijk, door als lid der consulerende commissie , door Koning L od ew ij k in 1808 ingesteld , tot hare organisatie mede te werken:. Door de inlijving van ons land in bet Fransehe keizerrijk had deze geene voortgang , evenmin als de organisatie die later op last van N a poi e o n ontworpen werd bij eene andere door hem ingestelde commissie , waarvan ook D e 1 p r a t lid was. Na de herstelling van ons volksbestaan werd D e 1 p r a t in 1815 lid- der op nieuw benoemde commissie tot organisatie van het Hervormde Kerkgenootschap , en nam hij deel aan de al' gemeene Synode van 1816 en 1817. Als hofkapellaan in 1817 had Princes Marianne en onze tegenwoordige Koning, benevens diens broeders, het godsdienstig onderwijs aan hem te danker. Hij werd in 1827 emeritus en averleed te 's Gravenhage den 27sten Mei 1841. Ofschoon de opsteller zijnde van vele belangrijke staatsstukken , is er van D e 1 p r a t met zijn naam niets in druk verschenen, dan de Eloge de Mr. de la Saussaye, geplaatst voor de uitgave van diens Sermons te 's Hage en is Amsterdam in 1817 uitgegeven. D e 1 p r a t werd in 1817 benoemd tot ridden der orde van den Nederlandschen leeuw en was gehuwd met vrouwe Francoise May, die hem acht kinderen schonk. Zie Ypey en Dormont, Geschied, der Ned. Hero. Kerk, D. IV. bl. 507 , uit medegedeelde berigten aangevuld. DELSING vervaardigde een gedicht op het overlijden van Willem IV , en een ter uitlegging der titelplaat voor cle Herderszangen enz. van A. de H a e n , Amst. 1751. Beide van weinig waarde. 1348 , a I. bl. 90 DELSING (JOHANNES FRANCISCUS), van wien ons geene leyens bijzonderheden bekend zijn, doch die zich door zijne tijdverzen eenen welverdienden roem beiorgde. Hij leefde in de tweede helft der achtiende eeuw. Zes tijdverzen door hem vervaardigd, met veel zinnebeeldig bijwerk, uitmuntend frawi gegraveerd, zijn door Witsen Geysbeek medegedeeld en geroemd. Zie Wits.en Gelsbeek Woordenb. van Ned. Diehl . D. II. bl. 165-169. - Zie Dichlk. Lauwerbl. , D.. IV M. 53 ; Algem. Konst- en Letterb. DELVOS (Kapitein) was met zijn schip de Arend van 20 of 24 stukken onder het Eskader van den Schout bij Nacht Hendrik Rietveld te Curacao in 1781 en werkte krachtdadig mede tot bescherming en behoud van dat eiland. Hij lag er nog in den zomer van 1782. Op het gerucht dat er een oorlog tusschen Venetie en dezen Staat dreigde te ontstaan word Del v o s , met het schip de Admiraal van Brakel van 117 56 stukken en Brie anderen naar de Middellandsche zee gezonaen, in 1785 , tot ondersteuning van den Schout bij Nacht van Kinsbergen , die zich reeds met zijn eskader in die zeeen ophield. Het gerucht van oorlog bleek ongegrond to zijn; dim keerde van Kinsb e r g e n naar het Vaderland teru g . Onder het opperbevel van den kapitein Boot bleef D e lbv os in de Middellandsche zee, waar hij waarschijnlijk op het laatst van 1785 of in het begin van 1786 overleed. Zie de Jonge, Geschied. van het Nederl. Zeewez. , 530, 673 ; D. VI. St. I. bl. 162, 391, 395. D. V. bi. DEMAETS (CARoLus). Zie MAETS (KAREL VAN). DEMAETS (CARoLus LuDovicus). Zie MAETS LODEWIJK VAN). kasti DEMARCAY (MA.ax JEAN Baron), geboren te Martaize in Frankrijk, departement Vienne, den 1 iden Augustus 1772, werd reeds op zeer jeugdigen leeftijd onder-officier bij de fransche artillerie; den 30sten September 1793 tot kapitein bevorderd verwierf hij zich het volgende jaar door zijn dapper gedrag bij Quesnoy, waar hij gewond werd, den rang van bat4onskommandant, en on1erscheidde zich op nieuw in de veldtogten in Duitschland, en Egypte. In den slag bij Marengo werd hij Kolonel en in dien bij Austerlitz verkreeg hij het kommandeurs kruis van het legioen van eer. Na in 1806 tot kommandant van de militairp school te Metz benoemd te zijn, werd hij het volgende jaar, toen Koning Lode w ij k Nap o 1 eon de regering aanvaardde in Hollandsche dienst geplaatst. Hij werd den 18den Maart 1807 tot eersten Inspecteur van het wapen der artillerie en genie, en den 4 den Februarij 1808 tot eersten Inspecteur Generaal van het vereenigde artillerie- en genie korps benoemd, met toekenning van den rang van Generaal Majoor. Hij is editor niet lang in Hollandsche dienst gebleven, daar hij reeds in 1808 tot Generaal van het leger in Spanje werd aangesteld. Hij stond bij den Koning in groot aanzien, die hem verhief tot groot officier van het koningrijk en tot kommandeur der orde van de Unie. Na nog twee jaren zijnvaderland op eene uitstekende wijze gediend te hebben, was hij, wegens zijne ontvangene wonden, genoodzaakt de dienst te verlaten. Keizer Na p oleo n verhief hem tot Baron van het Keizerrijk en schonk hem den 2 Januarij 1810 zijn ontslag met pensioen. Hij speelde vet er in 1819 eenen belangrijken rol in de kamer der afgevaarten -digden, eerst als afgevaardigde van het departement Vienne, later van dat van de Seine, en overleed den 22sten Mei 1839. Zie M. C. Muni 6, Biogr. des celebr. milit. des armee, de terra et de mer de 1789 It 1850 , T. I. pag. 404; Biogr. des Contempor. T. I. pag. 1294; Biograph. Univers T. VI. p. 99. 100, uit mode. gedeelde berigten aangevuld. 118 DEMA.TIUS (CARoLus LIJDOVIOUS). Zie MAETS (KAREL LODEWIJK VAN). DEMETRIUS (ANDBNAS), ook Andreas Mee s t e rus en And r i e s de Me e s t e r genaamd, was reeds in 1568 predikant der Hervormde gemeente te Antwerpen, van waar hij in 1585, na het overgaan der stad aan Pa r m a, zich naar Duitschland begaf, en eene beroeping aannam naar Frankfort. Negen jaar aldaar werkzaam geweest zijnde, werd hij te Dordrecht beroepen en in Februarij 1594 aldaar bevestigd. Hij betoonde zich daar een ernstig prediker der zuivere Evangelie leer, maar tevens een groot voorstander van verdraagzaamheid en toegevendheid, die juist geschikt was om de rust in de Dordsche gemeente, onlangs gestoord door de oneenigheden met H erberts , te herstellen. Hij stond dientengevolge , zoo bij de burgerij als bij de regering, in hooge achting, doch beiden mogten zich niet lang in zijn bezit verheugen. Reeds in 1607 vroeg hij wegens zwakte en ziekte zijn ontslag , dat hij twee jaren daarna verkreeg. Hij schreef : Der Griecken opganck ende onderganck , Dordr. 1599. 4°. In het Fransch vertaald door J. Poly and era K e r c h o v e onder den titel : Les actes memorables des Grecs recueilles en bas Dordr. 1602, 80. Hetzelve werd door een ander in het latijn uitgegeven. Nederlandsche overzetting der Oirlogen van Italien, bescreven door F r a n ç o i s Guicciardin, Edelman van Florencen, met zeer schoone polityque, oorlogse ende morale aenteeckeningen van Mons. de la N o u e. Dordr. 1599. 4°. Het sterfjaar van Demetrius is onbekend. Hij was gehuwd met Maria B e cius, die hem een zoon, Daniel, schonk, die in 1580 te Antwerpen geboren , eerst predikant was te groote en kleine Lindt en tevens praeceptor te Dordrecht , en in 1609 aldaar ter opvolging van zijnen vader werd beroepen. Hij overleed den 28sten Augustus 1627 en liet bij zijne echtgenoot S a r a Radermacher drie zonen en vijf dochters na, wier afstammelingen den naam van de M e e s t e r voerden. Zie van A b k o u d e , Naamreg. van Ned. Boek. , D. I. St. III; Sehotel, Kerk. Dordr. , D. I. bl. 239-246 , 287, 288. D. II. bl. 761 ; dezelide, de Illuslre school le Dordr., bl. 66. . DEMETRIUS (EmAtsTuEL). Zie METEREN (EmAmEL VAN). DEMMER (GERARD) Werd, na eerst advokaat-fiskaal en buitengewoon raad van Nederlandsch Indid geweest te zijn, tot twaalfden Landvoogd van Amboina benoemd, en als zoodanig den 13den September 1642 voorgesteld. Gedurende zijn bestuur geraakte hij in oorlog met het opperhoofd van Hitoe, T o elo e cab e s i e, die zich in eene bijkans ongenaakbare stelling, Cap a ha genaamd, versterkte en die niet dan na drie mislukte aanslagen door list kon overwonnen worden. Demmer , ofschoon blijken gevende van werkzaamheid en ijver, zelfs op . 119 zestig jarigen leeftijd, deed -zich jegens hem, en anderen van zijnen aanhang, als een wreedaard kennen en bezoedelde zijnen welverdienden roem, door misbrnik te maken van zijnen magt, waarvan vriend en vijand hem te regt beschuldigen. Ilij vertrok in 1647 naar Batavia, latende het land aan zijnen opvolger, Arnold de Vlam in g, in zooveel rust over, als bet in vele jaren bij niemand geweest was. Na in 1642 tot buitengewoon Raad van Judie benoemd te zijn , werd hij in 1650 gewoon Raad en vertrok hij in 1652 als bevelhebber der retourvloot naar het vaderland. Zijn verder hedrijf is ons onbekend. Zie Valentijn, Oud en Nieuw Oost. Ind. D. II. St. II. bl. 131, 145-155, D. IV. St. II. bl. 44; van Kampen, Geschied. der Nederl. buiten Europa, D. II. bl. 8-13 . . DEMOULIN (JAN) was de zoon van Joseph Demo ulin en Helena Josepha Neratius en werd den 18denJulij 1767 te Leeuwarden geboren. Hij trad in dienst als kadet bij de infanterie in 1778 en, overgegaan zijnde in Fransche dienst, werd hij in 1788 tot onder-Luitenant, vervolgens tot eersten Luitenant en in 1793 tot kapitien bevorderd; als zoodanig volgde hij de bewegingen van het noorderleger. Na de omwenteling in 1795 kwam hij in het vaderland terug, werd als kapitein geplaatst bij het 2de bataljon jagers, waarbij hij in 1799, v66r de landing der Engelschen in Noord-Holland, tot majoor werd bevorderd, en aan den veldtogt van dat jaar deel nam. In 1805 tot Luitenant-Kolonel bevorderd zijnde bij het late regiment ligte infanterie, later 2de regiment jagers genaamd, werd hij in 1806 door koning L o d e w ij k geplaatst bij de gardes jagers, en in 1809 tot Kolonel en kommandant van het .5de regiment Infanterie bevorderd. In dien rang ging hij bij de inlijving in 1810 in Fransche dienst over. Demoulin heeft aan vele krijgsverrigtingen in die jaren deel genomen. Hij behoorde tot de legerafdeeling welke onder de bevelen van den Generaal D u m o n c e a u in 1805 in, scheepte en kort daarna naar Oostenrijk oprukte. Vervolgens was hij in Zeeland toen de Engelschen eene landing beproefden. Na in het kamp bij Boulogne, in 1811, te zijn geweest, maakte hij den veldtogt naar Rusland mede en werd in dien van 1814 krijgsgevangen gemaakt. Nog in dat zelfde jaar ontslagen, werd hij Kolonel in N ederlandsche dienst en in bet volgende jaar tot Generaal Majoor en kommandant van Brugge benoemd, hoewel hij bij de gebeurtenissen, die daarop in dat jaar plaats hadden, als kommandant eener brigade werd gesteld hij de reserve armee. Later tot provincialen kommandant van West-Vlaanderen benoemd, ward hij den 15den Junij 1826 bevorderd tot Luitenant-Generaal en bevelhebber van het late groot militair kom- 120 mando, waarvan het hoofdkwartier te Utrecht was. Hij overleed aldaar den 7den December 1827. Uit medegedeelde berigtcn bijeengebragt. DENEYN (PIETER PIETERZ.), geboren te Leiden den 16den December 1597- Zijne ouders bestelden hem bij een steenhouwer , doch met een viuggen geest begaafd, legde hij zich op de wiskunde toe , beoefende de bouw en doorzigtkunde, in welkc wetenschappen hij niettegenstaande hij dagelijks den kost met steenhouwen winnen moest , zulke vorderingen maakte, dat hij die ook aan anderen kon onderwijzen. Hierdoor geraakte hij in kennis met den landschapschilder Esaias van den Veld e, die hem in de kunst onderwees en waarin hij snelle vorderingen maakte. Hij werd in 1632 tot stalls steenhouwer benoemd, welke bediening hij tot aan zijn dood waarnam, die den 16den Maart 1639 voorviel. Hij schilderde landschappen met vee. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb ; Kr amm, Lev. en Werke der Kunstsch. DENNETIERES (ARNOLD), Heer van la Placque, behoorde tot een zeer aanzienlijk stamhuis, en was, ten tijde van de regering van F i 1 i p s II in de Nederlanden, Secretaris van den staatsraad en van den geheimen mad hier te laude.. Hij teekende in 1577 de Unie van Brussel, hield zich een geruimen tijd in Madrid op, en was secretaris des Konings voor de Nederlandsche zaken. Men vindt vele bevelen des Konings met zijnen naam onderteekend, en hij stood in groot aanzien bij dien vorst. Ziede Jonge, de Unie van Brussel, bl. 91 Groen van Prinsterer, Archly. de la Mais. d'Orange-Nass. _T . VII. p. 195. DENNETIERES (LonEwini), behoorde tot hetzelfde geslacht, was in dienst van den Prins van Chimay, viel in handen van Parma en verliet toen de zaak der vrijheid. Zie T e Water, Hist. van het verbond der 'del. D. II. bl. 332. 1). III. bl. 509. DENNETIERES (NicoLAAs), afkomstig uit hetzelfde geslacht, behoorde tot de verbondene Edelen in 1566. Zie Te water, Bist. van het Verbond der Mel. D. If. bl. 332. D. III. bl. 509. DENSZ (ADRIAAN), beroemd Nederlandsch luitenist en komponist voor zijn instrument, leefde op het einde der zestiende eeuw en gaf in druk uit: Florilegium, Keulen 1594. Zie Gerber, Lezicon der Tonkunst. DENYS (HENpRiK) was kommandeur op 's Lands vloot, maakte zich bekend door het bestrijden van de Duinkerksche kapers en door zijn aandeel aan de roemrijke overwinning op de, , Spanjaarden voor Duins onder Tr o m p op den 2 lsten October 1639. 121 92; Zie (v an den Bo s) Lev. en daden der Zeeh. D. II. bl. 00 , d e Jong e, Geseh. van het Neder4Zeewez · D. I. bl. 379, 498, 520. DENYS (JAcoRus) geboren omstreeks 1670, was stads Cbirurgijn en Vroedmeester to Leiden, en schreef : Heelkundige aantnerkingen over den steen en het snifflers van denzelven, Leid. 1730. 8°. Verhandeling over het ampt der Vroedmeesteren en Vroedvrouwen, met pl. Utr. 1733. 4o. Zijne afbeelding , door Bleysw ij k , ziet het licht. Zijne zinspreuk was : Industria et dexteritate (Door ijver en bekwaamheid). Zie A r r e n berg, Naamr. van Ned. Both. ; Algem. Konst- en Letterb., 1842, L1 . I. bl. 59--61 ; Muller, Cat. van Portr. . bl. 70. DENIJSSEN (DroNYsIus) , proponent zijnde werd hij beroepen to Warder in 1664, vertrok van daar in 1669 naar Hensbroek, in 1670 naar Oost-Zaandam, in 1676 naar Haarlem, alwaar hij in- 1712 overleed. Hij maakte zich als dichter bekend door twee verzen op M. Soer man s, Kerkelijk register van de predikanten van Zuid-Holland, Haarl. 1702. 80. Zie dat werk achter het voorberigt ; M. V e e r i s, Kerk. reg . der pred. van Noord-Roll. bl. 29, 45, 108, 135 dezelfde , Pernieravt Kerk. Alph. van de leeraren van Noord-(loll., bl. 56. DENYSSEN (DANIEL) , waarschijnlijk bloedverwant van den voorgaande, werd geboren te Amsterdam omstreeks de jaren 1770 en 1775, promoveerde, na zeer loffelijke studien , te Leiden, den 23sten October 1799 op eene Dissertatie : de paroemia Juris hodierni, mobilia non habent sequelam ; hij begaf zich met der woon eerst naar Amsterdam, daarop, na den vrede van Amiens, in 1802 naar de Kaap de Goede Hoop, als lid van den Raad van Justitie ; ook zelfs toen die kolonie aan het Engelsche Gouvernement overging, werd hij zijns ondanks door zijne onmisbaarheid gedwongen in dezen post te volharden, dien hij later voor dien van Advokaat-Fiscaal verwisselde. Na vijftigjarige getrouwe dienst word hij omstreeks 1850 eervol gepensionneerd en overleed aan de Kaap den 18den Februarij 1855, een talrijk gezin achterlatende. Uit medegedeelde berigten bijeengebragt. DERDE1N (JEAN), Of JEAN D'ARDENNE, ZOO als zijn eigen- lijken naam was, nam deel aan den befaamden togt van den Prins over de Maas. Hij behoorde tot het gevolg van den Heer v an L u m e y, en word met den jongen Lumey bij Maizieres gevangen genomen ; doch zijne vrijheid weder bekomen hebbende, diende hij vervolgens in het jaar 1570 onder de Watergeuzen in Friesland en kwam later binnen Haarlem, waar hij zich ge- durende het beleg in 1572 en 1573 als vestingbouwkundige zeer verdienstelijk maakte, en bij den roemrijken uitval in den Haarlemmerhout sneuvelde. 122 Zie B or, Nederl. Oorl. B. VI. bl. 432. (316.); van de Capella (J. F. Bosdijk), Belangr. alukk. voor geschied- en oudheidk. enz. bl. 61; Gids 1844, bl. 237. DERKS (Aux) werd geboren op de Meeden in de provincie Groningen den 16den Junij 1670 en was de zoon van D e r k Alle s, oudste of leeraar bij de oude Viamingen in genoemde plaats. Na door zijn vader tot de predikdienst opgeleid to zijn, werd hij in 1699 tot de gevvone dienst verkozen en door zijn vader bevestigd. Hij geraakte in 1713 in eenige onaangenaamheden wegens het doopen van zekeren G e rrit B e r e nd s, van hervormde ouders geboren ; doch niettegenstaande alle regters in de Ommelanden last ontvingen hem to vatten en de vergaderplaatsen der Mennonieten te sluiten, schijnt echter aan deze resolutie geen gevolg gegeven te zijn; althan.s D e r k s bleef oudste en bij zijne gezindte in groote achting. Hij vertrok in 1723 naar Polen om. aldaar bij de gemeenten Doop en Avondmaal te bedienen en iemand in voile dienst te bevestigen. Wanner hij wederkeerde is niet bekend. Hij overleed in 1733. Kort ve·Or zijn dood bezorgde hij eene nieuwe uitgave van den Biestkens-Bijbel ; gelijk ook het gezangboek : Lusthof des gemoets, bestaande in stichtekke gesangen enz. met een Agterho/je, in zig bevattende uytgesogte stichtelyke en zielroerende gesange. Gron. 1732; het laatste is in 1736 herdrukt met een Bfivoegsel. Zie BIaupot ten Cate, Gesch. der Doopsgez. in Gron. enz. D. L bl. 130, 137, 143, 158, 183; dezelfde geschied. der Doopagez. in Friesland. bl. 200, 202, 382. DERMOUT (JACOB) , eenige zoon van Isaak Johannes D e r m o u t, thans emeritus predikant te 's Hage en van A ntonia Hu brechta K o if f , werd geboren te Amersfoort den 22sten Februarij 1802 , ontving onderwijs aan de Latijnsche school te 's Gravenhage en studeerde in de Godgeleerdheid aan de Leidsche Hoogeschool. Na met den meesten lof zijne akademische loopbaan voltrokken te hebben, werd hij, bij gelegenheid der plegtige viering van het 250 jarig feest der oprigting van de Hoogeschool, op den 8sten Februarij 1825, de zeldzame eer waardig gekeurd , met kap en ring tot de waardigheid van. Doctor bevorderd te worden, na voorafgegane openbare verdediging van zijne . Dissertatio , eathibens Collectaneorum criticorum in Norton Testamentum partem priorem. Spoedig daarop in October '1825 werd hij predikant aan, de Vuursche, in 1828 te 1Vieppel, in 1830 te _Schiedam,' van waar hij in 1836 naar Lei(len vertrok en aldaar ,den 26stell November 1845 tot groot verlies 'van zijne gemeente overleed. Hij was gehuwd met Johann a Elis-abeth d e Ruyter , die hem zes kinderen zehonk. Der m o u t, afkomstig uit een geslacht waarvan reeds in het , , 123 begin der zeventiende eeuw hier te lande een lid het Evangelic bediende, en dat later nog meerdere beroemde .leeraars aan ons Vaderland opleverde, was een uitmuntend,geleerde, die zich ook als herder zijner gemeente met zeer veel lof kweet, bijzonder door zijne zorg voor de geringere ldasse en de godsdienstige opleiding der jeugd ; van wiens werkzaamheid de Leidsche kerkenraad kan getuigen, welks Archief hij geheel in orde bragt en van de noodige registers voorzag, en die een hoogst verdienstelijk secretaris was van het Leidsche Departement der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen. Op eenen leeftijd van nocr geen voile vier en veertig jaren aan de wetenschap ontrukt , b bezitten wij van zijne hand alleen eene omwerking en uitbreiding zijner Dissertatie , uitgegeven onder den titel van : Collectanea critica in Novum Testamentum, pars prior. Lugd. Bat. 1825, 80. , waarvan later niet Meer verschenen is. De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, waarvan D e r m o u t lid was, bezit van hem in handschrift : Extracten uit de Handelingen des Kerkenraads van de Nederduitsche Ilervormde Gemeente te Leyden , rakende Pieter de la Court, en deszelfs namelooze geschriften, Interest ,van Holland , Politycke Discoursen en Consideration van Staat ; opgemaakt door en gesehenk van Ds. J. Dermout , 13 bladz., 8°. Zie de Jong, Alphab. List van Boele.; Handel. der Jaarl. Verg. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. te Leiden , 1846, bl. 17-20; Catal. der Bibl. van de Maalsch. van Ned. le Leiden , D. I. bl. 81, 82; Boekz. der gel. Wereld, 1845. b. M. 817-819. DERSJANT (NARDUS) werd den 5den April 1783 te Delft geboren. Zijn vader , een goring timmerman aldaar , was afkomstig uit een geslacht dat om het geloof uit Frankrijk gevlugt was. Ala jongeling wijdde hij zich aan den onderwijzersstand en was als kweekeling en ondermeester werkzaam aan een der stadsscholen , onder het bestuur van den Heer S a s. Bij den ]agen trap , waarop toen het onderwijs in ons Vaderiand stond, en bij de weinige middelen ter opleiding destijds aanwezig , trachtte hij zich door eigene oefening tot zijne gewigtige betrekking voor te bereiden. In 1804 trad hij in zijne geboortestad els onderwijzer eener bijzondere school op , en werd in 1806 dringend uitgenoodigd de betrekking van Hoofdonderwijzer aan de toen opgerigte school der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen te Delft to aanvaarden. Met al den ijver , voor de zaak van het onderwijs hem eigen , voerde hij eene door hem zelven uitgedachte leerwijze in, die rich door doelmatigheid en deugdelijkheid allezins onderscheidde van de destijds bestaande, , en werkte daardoor zoodanig mede aan de hervorming en verbetering van het onderwijs, dat hem eene waardige plaats toekomt in den rei van die verdien- 124 ttelijke mannen , die , zouder juist schoolwerkjes te schrijven het vaderland duurzaam aan zich verpligt hebben. Toen in 1811 , ten gevolge van ooze inlijving in Frankrijk, het onderwijs in de Fransche taal op de scholen verpligtend werd gemaakt, kreeg Dersjant aanvankelijk hulp door zekeren emigrant Fr ere , doch maakte zich weldra die taal zelf eigen. Zijn onderwijs , zoo regt ontwikkelend en vormend voor het leven , droeg de schoonste vruchten , en het was voor zijne kweekelingen eene krachtigo aanbeveling bij hunne intrede in de wereld , onderwijs genoten te hebben in de school van den waardigen Dersj ant. Ruimschoots viel hem dan ook de algemeene goedkeuring ten deel , en menigmaal mogt zijn onderwijs den lof van de kundigste mannen wegdragen ; terwijl hem een en andermaal de hooge tevredenheid van 's lands regering kenbaar werd gemaakt. Bijna vijftig jaren was D e rs j ant en altijd met denzelfden ijver en geestdrift voor de belangen van het onderwijs bezield geweest , toen hij zijne betrekking nederlegde ; en hoewel hij het halve eeuwfeest zijner ambtsaanvaarding niet in functie mogt herdenken , aangenaam, en tot algemeen genoegen , werd de alom geachte man bij het nederleggen zijner bediening verrast door eon blijk van de hooge goedkeuring van Z. M. Koning W i lle m III , bestaande in de zilveren medaille met het daarin gegraveerde : voor langdurige en vruchtbare ambtsvervulling ; terwijl het hoofdbestuur van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen hem insgelijks eene zilveren medaille vereerde. Zoo was de loopbaan van D ersj ant als onderwijzer. Wat hij als mensch en vriend was , kunnen alleen zij getuigen die in naauwere betrekking tot hem stonden. Zijne vriendschap werd zelfs in de aanzienlijkste kringen zijner vaderstad hooggeschat ; terwijl teregt van hem mag gezegd worden , dat de edelste grondbeginselen hem bezielden en de drijfveer zijner daden waren. De tijding van zijn plotseling afsterven , op den 17den November 1854, riep eensklaps de herinnering aan zijn verdienstelijk leven voor den geest , en deed op nieuw zijnen lof van de lippen van zijue talrijke voormalige leerlingen vloeijen. Dersj ant's naam moet naast dien van Wester, van Prins e n en van zoo vele anderen in dankbaar aandenken gehouden worden. Uit medegedeelde berigten bijeengebragt. DESAGULIERS (H.) , waarschijnlijk een bloedverwant van den volgende. Hij was meester in de wiskunde en het boekhouden , en schreef Grondig onderwijs in het Italiaans boekhouden, enz . , Amst. 1705 , 40. , meermalen herdrukt. Lie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. , D. I. St. I; Boekz. der gel, wereld, 1751, b. bl. 212. 125 DESAGULIERS (JOHANNES THEOPHILUS) was een beroemcl natuurkundige, die te Rochelle den 12den Maart 1683 geboren werd. Zijn vader , Johannes , Hervormd predikant aldaar vertrok met hem , na de opheffing van het edict van Nantes , naar Engeland en rigtte te Islington nabij Greenwich eene school op, waarin zijn zoon zich , onder de leiding zijns vaders , aan de opvoeding der jeugd wijdde. Na zijns vaders dood begaf de jonge D es aguliers zieh naar Oxford , waar hij zich op de natuurkunde toelegde. Hij maakte in die wetenschap zoodanige vorderingen dat hij , na eerst te Oxford onderwijs gegeven te hebben , in plaats van den Hoogleeraar Keill , die in 1710 was vertrokken , dringend werd uitgenoodigd naar Londen te komen. Daar hij ook in de godgeleerdheid studeerde, zoo werd hij bier tevens in 1717 als predikant beves tigd. her opende hij nu lessen over de proefondervinderlijke wijsbegeerte. Hij werd tot Lid van de koninklijke Akademie te Londen benoemd, onderwees aldaar met goed gevolg de natuurkunde naar het stelsel van Newton , en genoot de eer onder zijne talrijke toehoorders ook den Koning en den Prins van. Walis te mogen tellen. Een aanzoek uit Nederland tot hem gekomen om de natuurkunde te onderwijzen volgde hij, en hij vertrok in 1730, eerst naar Rotterdam , en gaf later ook te Amsterdam en te 's Hage natuurkundige lessen. Weldra wist de koninklijke Akademie te Londen hem te bewegen terug te keeren, op belofte van een, aanzienlijk jaargeld , waaraan hij voldeed ; doch wanneer hij ons land heeft verlaten is onbekend. Zijn laatste levenstijd was rampspoedig, daar hij, naar men zcgt, zijn verstand verloor en in dien ongelukkigen toestand in 1744 of 1749 overleed. Niet alleen als wiskundige maar ook als werktuigkundige heeft hij uitgemunt. Zijne afbeelding ziet op onderscheidene wijze, onder anderen door J. Took e y , het licht. Zijne werken in het Engelsch uitgegeven zijn vertaald en zagen het licht onder den titel van : Dort begrip van deszelfs Philosophische Lessen, Amst. 1732, 8°, Natuurkunde nit ondervindinge opgemaakt, Amst. 1736, 40., 2 deelen , vermeerderd met een 3de deel , 1750 , in 4°. met pl. , meermalen herdrukt en ook in de Fransche taal uitgegeven. Beschrijving van een Planetarium, Amst. 80. Hij vertaalde ook verscheklene werken. Zie H a a g, La France protest. T. VII. p. 231-233, alwaar tevens eene volledige opgave zijner oorspronkelijke werken gevonden wordt; van Abkou de, Naamreg. van Ned. Bock , D. I. St. IV; Arrenb erg, Naamreg, van Nederd. Bock. ; Saxe, Onomast. literar. T. VII. p . 251; d e Ch al m o t , Biogr. Woordenb. ; Biographie Univ. T. VI. p. 119 ; Hoe fer , Biograph. General. T. XIII. p. 722. DESCARTES (RENE) of RENATUS CA.RTESIUS. Deze be-roemde man, die men, door zijn langdurig verblijf bier te land,, 126 eerder onder de Nederlandsche dan wel onder de Fransche wijsgeeren behoorde te rangschikken, werd, uit een oud en aanzienlijk geslacht inTouraine , den 31sten Maart 1596 te la Haye geboren. Zijn vader , Joachim Descartes , bekleedde de waardigheid van raadsheer , en zijne moeder heette Jeanne B r o c h a r d. Reeds vroeg zich door eene onverzadelijke zucht naar kennis onderscheidende , ontving hij het eerste onderwijs van zijnen vader, en van 1604 tot 1612 in het Jezulten Collegie te La Fleche , waar zijn bloedverwant Pater Chariot zijne studien bestuurde , en hij zich met grooten ijver op de wetenschappen , inzonderheid de wis- en sterrekunde , toelegde. Hij vervolgde zijne studien to Parijs , waar hij zich aan het spel overgaf , doch gelukkig slechts voor korten tijd , en van waar hij naar Holland vertrok , waar hij in 1616 dienst nam in het leger van Prins Maurits en geruimen tijd tot de bezetting van Breda behoorde. Ten gevolge van het bestand met Spanje trad hij in Beijersche dienst en woonde den 7den November 1720 onder Tilly den veldslag bij Praag bij, doch de gruweltooneelen van den dertigjarigen krijg deden hem in Julij 1621 zijn ontslag nemen , waarop hij een groot deel van Europa doorreisde en anderm.aal ons vaderiand bezocht. Te midden van dit afwisselend leven had hij zijne studien niet vergeten, en was bij hem den grond gelegd van de wijsbegeerte, die hij later verkondigen zou. Niets bleef onbeproefd om zich zelven meer en meer te ontwikkelen , en met onafgebroken vlijt legde hij zich op de beoefening der zede- en natuurkunde toe , terwiji ook de genees- en scheikunde door hem niet ondoorzocht bleven. Na eenen nieuwen togt door Zwitserland en Italie in Frankrijk teruggekeerd , besloot hij het plan , dat hij reeds lang gevormd had, door te zetten, en eene hervorming in de wijsbegeerte daar te stellen. Hij achtte het vrije Nederland daartoe de geschikste plaats, en hij vertrok derwaarts, na zich in Frankrijk eerst van zijne vaderlijke goederen ontdaan te hebben. Hij kwam in 1629 in Holland en woonde er gedurende twintig jaren. Eene vaste verblijfplaats had hij evenwel niet ; want zoowel in verschillende plaatsen van Holland, als in Overijssel en Friesland hield hij zich , korter of langer , op. Het meest en het laatst woonde hij te Egmond aan den Hoef , waar de Roomsch Catholieke Godsdienst, waartoe Be sc artes , ondanks zijne wijsbegeerte , behoorde en wier voorschriften hij getrouw volgde , even als hare kerkpligten hem dierbaar bleven , nog in het openbaar uitgeoefend werd. Nadat evenwel Lodew ij k XIII , Koning van Frankrijk , hem meermalen , ofschoon te vergeefs , had uitgenoodigd zich in Frankrijk te vesticr en , nam hij in 1649 eene uitnoodiging aan van Christina , Koningin van Zweden. Door haar werd hij net de grootste onderschei'' 127 ding behandeld, maar hare zucht, om reeds des morgens ten vijf ure hare studidn met hem te beginnen, was ongunstig voor 's mans zwakke gezondheid , en deze verandering van leefwijze, gevoegd bij het gure klimaat , voornamelijk in den winter , schokte zoodanig zijn gestel, dat hij den 11den Fehruarij 1650, na het ontvangen der genademiddelen van de Roomsche Kerk , te Stokholm overfeed en met groote staatsie begraven werd. Zestien jaren later werd zijn stoffelijk overschot naar Parijs gevoerd , waar hem een prachtig gedenkteeken in de kerk der H. G e n o v e va werd opgerigt. Op den isten October 1793 besloot de Nationale Conventie te Parijs zijn gebeente naar het Pantheon te doen overvoeren. Descartes is nooit gehuwd geweest , maar liet eene natuurlijke dochter , Fran c i n a genaamd , na , die den 9 den Julij 1635 te Deventer geboren en te Amersfoort overleden, door hem openlijk als zijn kind werd erkend. Zijne afbeelding ziet op velerlei wijze het licht; ook is zijne nagedachtenis door eenen gedenkpenning vereeuwigd, De aard van dit werk laat niet toe om nit te wijden over het wijsgeerige stelsel door Descartes daargesteld en verdedigd ; ook niet om de geschiedenis daarvan in het breede te ontvouwen. De invloed die hij door zijne wijsbegeerte oefende behoort tot de kerkelijke geschiedenis, vooral van ons land , en de namen van hen die hem hier aanhingen , zoowel als van hen die hem tegenstonden , zullen in dit woordenboek op hunne plaatsen worden vermeld , met bijvoeging van datgene , wat een gevolg was van het al of niet aannemen zijner wijsgeerige begrippen. Ongetwijfeld was Descartes een der geleerdste mannen zijner eenw. Hij mag met regt de Hervormer der wetenschappen genoemd worden ; en waar wij hem met vaste hand zijne moeijelijke taak zien ten uitvoer brengen, huldigen wij in hem den wijsgeer , die de schoolsche banden der Aristotelische philosophie verbrak en daardoor den weg baande voor latere en, betere begrippen ; den wiskunstenaar, die den schepper der algebra kan genoemd worden ; den natriurkundige , die de wet der straalbrekiug vond, en den sterrekundige, die ten opzigte van de hemelligchamen en haren loop belangiijke ontdekkingen verkondigde. De werken van Descartes , meerendeels in het Latijn of het Fransch geschreven , zijn seer menigvuldig. Wij achten de optelling daarvan, zoo die al mogelijk ware, even onnoodig als die der talrijke tegenschriften waartoe zijn wijsgeerig stelsel aanleiding gaf. Herhaalde malen zijn zijne geschriften herdrukt of in andere talen overgezet; onder anderen in het Hollandsch door S. H. Glazenmaker, Amst. 1657-1661. De eerste volledige nitgave van al zijne werken bij elkaar, onder den titel van : Opera ornnia, zag te Amsterdam, 1690--1701, 9 deelen in 4°. het licht; 128 herdrukt aldaar 1713 , 9 deelen in 4°. ; 3de druk Parijs , 1724-4726 , 13 deelen in 12°. ; 4de druk Parijs , 1824-- 1826, 11 deelen in 8°. ; bij deze laatste uitgave , even als bij de andere genoemden in het Latijn onder den opgegeven titel , is gevoegd eene lofrede op Descartes door Thomas. Baillet heeft zijn leven en karakter uitvoerig beschreven. De brieven van Descartes zagen afzonderlijk het licht , onder den titel , Lettres de Rene Descartes , ou sont traitás les plus belles questions sur la morale , la phisique , la medicine , et les mathematiques ; donnees au public par le Sieur C herselier, Paris 1667 , in 4°. In het Latijn vertaald, Leiden 1668, 4o. Zie de Feller , Diction. histor., T. III. p. 514-516 ; S ax e, Onom. Liter. , T. IV. p. 364; Baillet, La vie de Descartes, Paris, 1691. 2 vol. 4 0 .; Hue tii, Censur. philos. Cartesian ; Mernoires sur l' hist. du Cartesianisme, herdr. 1856 ; van L o o n, Beschr. der Nederl· Historiepenn. , D. II. bl. 355 ; de Chalmot, Biogr. Woordenb. , D. VI. bl. 181-202 ; Ypey, Geschied. van de Kristel. Kerk in de achtliende Beuzy, D. III. bl. 325, 326, D. VII. bl. 242, 243; Ypey en Dermou t, Geschied. der Ned. Herv. Kerk, D II. bl. 451-462; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogesch., D. I. bl. 154,155, 160-165, 173-176, 196-198, 207-209. 226-229, I). II. Toev. en Bijl., bl. 325-362; Bijl. V en VI; Collot D'Escury, Holt. roem , D. V. bl. 138-145, 243, 244, 259-261, D. VII. bl. 14; Bosscha", Neb.!. Held. te Land. , D. I. bl. 495, D. II. bl 79; Koenen, Geschied. der Joden , 1)1. 350 ; Bouman, Geschied. der Geld. Hoogeseh. , D. I. bl. 245, 330 ; dit Woordenboek , D. II. bl. 239 ; Biographie Univ., T. VI. p. 124; E n g e 1 b e r t s G e r r i t s, Biogr. Handwoordenb. , D. I. bl. 406 ; GI asius, Godgel. Nederl , D.I. bl. 354-358; de Navorscher, D. IV. bl 137; van Leeuwen, Cat. der Prot,. Bibl. van Friesl. , bl. 138, 468; Muller, Cat. van Portrett. , bl. 71 ; dezelfde , Cat. van Godgel. Werk., bl. 99 ; Sch otel, de Illustre School le Dordr. , bl, 54, 71. DESCOMMUNES (J.) werd in 1795 te Gouda geboren. Zijn vader, vroeger zanger aan de kapel van Prins Karel van 0 o s t e n r ij k te Brussel , was, tengevolge van het afdanken dier kapel , gedurende den oorlog met Frankrijk in 1747, gedwongen geworden, om als muzikant dienst te nemen in een Friesch infanterie-regement, met hetwelk hij het beleg van Bergen op zoom bijwoonde, alwaar hij gekwetst werd, en dien ten gevolge later zijn afscheid nam. De jonge D es co m m u n e s ontving de eerste muzikale opleiding van zijnen vader, en maakte zulke goede vorderingen, dat hij, slechts veertien jaren oud zijnde, eene aanstelling bekwam als violist bij de destijds bestaande Hoogduitsche opera te Amsterdam. Van hier ondernam hij eene kunstreis door de Oostenrijksche Nederlanden en door Staats-Brabant, werd aangezocht om zich te Breda te vestigen, waaraan hij evenwel geen gehoor gaf, bezocht Gelderland, Overijssel en eindelijk ook Friesland, waar hij zich te Leeuwarden vestigde. 1)aar de muziek hier destijds zeer weinig beoefend werd, begon hij nogtans onder de bescherming van den kunstlievenden vorst van W a 1- 129 e ck, en door eenige liefhebbers aangemoedigd, zijne werkkring en stichtte na veel moeite en inspanning het muziekgezelschap: Audi et (ace, waardoor, zoowel ale door de bijzondere Concerten, ten huize van genoemden vorst, de kunstmin veel werd aangekweekt en de zucht tot beoefening der toonkunst bevorderd. Van 1783 tot 1832 bleef D e s c o m manes de betrekking van muziekdirekteur bekleeden; en wanneer men in aanmerking neemt de weinige middelen die hem ten dienste stonden, de geringe aanmoediging die hem sours ten deel viel, en de geldelijke opofferingen, die hij in zijne dikwijls ongelukkige ondernemingen zich moest getroosten, dan moet men zich verwonderen, dat hij al deze zwarigheden te boven gekomen en het groote doel, het daarstellen namelijk van den echt muziekalen kunstzin, heeft kunnen bereiken. Als componist bezat D e scommune s, voor den tijd waarin hij schreef, wezenlijke verdiensten ; onderscheidene Missen, Motetten en Gezangen, Concerto's voor de viool, welk instrument hij voortreffelijk bespeelde, bassen en hoorn, eene simfonie, benevens twee blijspelen met tang: Het Nelkmeisje van Bercey, en het Dorp in het gebergte, zijn daarvan nog aanwezig ; terwijl bij onderscheidene gelegenheden zes Cantates door hem werden vervaardigd, die van · zijn genie zoowel als van' zijne grondige kennis kunnen getuigen. In 1826 werd door zijne zorg en volgens zijn plan eene muziekschool te Leeuwarden opgerigt, welker directie hij tot in 1830 bekleedde, toen hij om zijne klimmende jaren eervol werd gepensioneerd. De tijd van zijn overlijden is ons onbekend. Zie Nederl. Jluzijk. Tijdschrift. 1843 3de jaarg. bl. 35, door ons bier gevolgd. DESFONTAINES (JEHAN) , behoorde tot de teekenaars van de Unie van Brussel in 1577, en komt den 20sten Julij van dat jaar in de Notulen der Algemeene Staten voor als Procureur de la vile de Lille. Hij was griffier der Staten van. Rijssel, Douaij en Orchies, en teekende als zoodanig het verdrag van verzoening, hetwelk die Staten in 1579 met Pa r ma sloten. Er bestaan van hem nog eenige brieven in zijne betrekking als griffier der Staten van Rijssel geschreven. Zie de Jonge, de Unie van Brussel. bl. 121; Kervyn de Volkaersbeke et J. Diegeriek, Documents Histor. T. I. p. 38, 39, 42, 43. DESHOECKS (JACOB vex). Zie DISHOEKE (JACOB vAN). DESJARDINS (MARTIN). Zie VERHOF (MEERTEN). DESLINS (JOANNES), Nederlandsch Kontrapuntist uit de laatste helft der zestiende eeuw. In de door de Maatschappij tot bevordering der toonkunst in het licht gegeven : Collectio operum musicorum Batavorum saeculi XVI, XII de Bendel, vindt men van hem twee vierstemmige motetten : Veni creator en Stephatius autetn. 9 130 Zie IL G. Kiesewetter, Prifsverh. van het K. N. Instit.; Cat. der muzijk- en boekw. van de Maatsch. tot bey. der Toonk. DES-MARETS (SAMUEL). Zie MARESIUS (SAMUEL). DESMAZURES (JACQUES JEAN) , waarschijnlijk een afstam- meling van Louis Des ma sures, werd geboren te Amsterdam ; Proponent zijnde, beriep men hem als Fra tnsch predikant te Londen, vandaar in 1732 to Rotterdam, en in 1737 te Amsterdam, alwaar hij den 26sten Augustus 1776 overleed. Zijn ambtgenoot Jean Scipion V er ne d e hield op hem eene lijkrede. Hij schreef met hem : Redevoering en Leerreden ter gelegenheid van het honderci jarig Jubile van he Wale- Weeshuis te Amsterdam, Amst. 1775 40. Zie Arronberg, Naamr. van Ned. Boek.; van Harderwijk, Naaml. en levensbijz. der predik. to Rat. b1. 136, 1a7; Haag, La France protest. T. VII. p. 262. DESPAUTERIUS (JoHANNEs) , of VAN PAUTEREN, werd geboren omstreeks 1460 te Ninove, verkreeg te Leiden den graad, van meester in de vrije kunsten. Na eerst te Rijssel onderwijs in de taalkunde gegeven te hebben , werd hij opvolger van Gerardus Canyfius in het fraterhuis van 's Hertogenbosch, wiens vroegeren leerling hij genoemd wordt ; daarna gaf hij ook onderwijs te Wijnoxbergen en te Commines , waar hij omstreeks 1520 overleed. Hij was een der schranderste taalkundigen van zijnen tijd en werd door weinige geleerden in roem overtroffen, zoowel als in wezen]ijke verdiensten. Hij had slechts 66n oog tot zijn gebruik. Op eene Kerkvergadering te Mechelen in het begin der zestiende eeuw werd zijne Latijnsche spraakkunst uitsluitend ten gebruike der jeugd bestemd , dezelve was getiteld. : Commentarii Grammatici, in quibus Rudimenta, Grammatica, Syntaxis, Prosodia, de figuris et tropis. Parijs, 1537 , fol. , berdrukt Lyon , 1563.. 4°. Van zijne hand ziet ook het licht : Orthographia , Parijs, 1530. Ors Epistolica, Parijs , 1535. . . Zie Hoogstraten, Woordenb. ; Saxe, Onomast. Liter., T. III. p. 39; De Feller, Diction. histor. , T. III. p. 523; van Kara. pen, Geschied. der Nederl. Letter. en Wetensch. , D. 1. bl. 83 ; Biograph. Univ , T. V. p. 143; Delprat, Terh. over de Broedetach. van G. Groote ,, 2de druk, bl. 129. DESROCHES (JAN) werd to 's Gravenhage in 1740 geboren en was de zoon. van Louisa Rot te v e e I, in dienst bij den Spaanschen gezant aldaar. Hij werd achtereenvolgens bij een schilder, kleermaker, boekbinder en banketbakker besteld, doch toonde altijd eerie groote zucht voor boeken, waar hij die slechts magtig kon worden. Op zijn zeventiende jaar niets an.ders kenneude dan lezen, en schrijven, maar vol ijver om zich to be- 131 kwamen, vertrok hij naar Antwerpen, waar een H.00gduitsch priester, die eene kinderschool hield, hem tot ondermeester aannam. her leerde hij de gronden der Latijnsche taal en volgde zijnen meester in de school op, toen deze later van Antwerpen geroepen was. D e s r o c h es moest echter zijne school spoedig sluiten. Hij had zich intusschen met ijver toegelegd op de geschiedenis en oudheden van Belgie, en zond daarover verhandelingen in aan de pas opgerigte Academie der Wetenschappen te Brussel. Hierdoor bekend geworden zijnde, werd hij in 1769 gekozen tot lid der commissie belast met de keuze voor boeken, ten gebruike voor de scholen in de Oostenrijksche Nederlanden ;toen in 1776 genoemd Genootschap tot eene Keizerlijke Koninklijke Academie verhever. werd, werp D e s r o c h e s tot haren voortdurenden Secretaris benoemd, welke waardigheid hij tot aan zijnen dood, die te Brussel den 20sten Mei 1787 plaats had, bekleedde: Men heeft van dezen verdienstelijken man, die alles aan eigene ontwikkeling to danken had en die een der sieraden van de Belgische Academie was, de volgende werken : Epitome historiae J3elgicae, in usum scholarum, Brux., 1783. 2 vol. 120. Histoire ancienne des Pays-Bas autrichien, Any. 1784. 40. ook 2 vol. 8°. Dit werk zou in vier deelen in 40. moeten corapleet zijn, maar de daarop kort gevolgde dood des schrij vers deed het bij een deel blijven. In het eerste deel der werken door de Brusselsche Academie uitgegeven komen van hem voor drie verhandelingen, getiteld : Examen de la question : Si la langue des Etrusques, a du rapport avec celle des peuples belgiques? Explication d'une lettre de Saint Boniface et Reflexions sur l'ancienne poesie des peuples belgiques. Nouvelles recherches sur l'imprimerie, dans les quelles on fait voir que la premiere idee en est due a des Brabanons. Desroches schreef ook eene Grammaire en eene Dictionnaire, Vlaamsch en Fransch. Zie de Feller, Diet. Histor. , T. VII. p. 670; Dewez, Hist. Genets. de la Bela. , T. VII. p. 67, 68 ; van Kampen, Gesch. der Nederl. Lett. ex Iretensch . , D. II. bl. 226 , 227 , D. III. bl. 151, 152. DESSENIUS VAN CRONENBURG (BERNARD). Zie CRONENBURG (BERNARD DESSENIIIS VAN). DESSIN (ThAcinm), oud onderkoopman en secretaris van de weeskamer aan de Kaap de Goede Hoop, vermaakte bij testament op den 2den Julij 1761 zijne niet onbelangrijke verzameling handschriften, boeken , mathematische en astronomische werktuigen , schilderijen enz. aan de Kaapsche Kerk, out tot grontisisg te strekken .van eene publieke bibliotheek. Hieraan 9* 132 is voldaan en in 1850 bestond deze reeds nit 50 tot 60,0001 deelen, geplaatst in een daartoe zeer goed ingerigt locaaal behoorende tot de comercial Hall. Uit medegedeelde berigten bijeengebragt. - DESWATUN (Jos AN) was omstreeks 1636 geneesheer te Haarlem en een bijzonder lief hebber der Natuurkunde, Wijsbegeerte en Mathesis. Hij schreef eenige zedekundige werkjes, die nogtans niet zijn uitgegeven. Zie de Ko n in g , Tafereel der Stad liaarleni t D. IV. bl. 32. DETMERS. (HENDRIK), won van Johan Detmers en van Justina Cons ta nt i a T o 11 i u s, werd geboren te GrootZundert den 20stell Maart 1760. Als kadet in dienst getreden van, de republiek der Vereenigde Nederlanden in 1770 bij het infanterie regiment van On der w a t e r, doorliep hij verschillende raiigen, en werd den 16den Mei 1782 tot tweeden luitenant aangesteld. Les jaren daarna tot kapitein en in 1794 tot majoor bevorderd, nam hij bij de omwenteling in het volgende jaar zijn ontslag. De veldtogt in Brabant van 1793 tot 1795 had hij mede gemaakt en was tegenwoordiff geweest bij de affaires te Maubeuge, Landrecies, Fleurus en 'Senef, welk dorp hij verdedigde ; terwij1 hij in 1795 deel nam aan de verdediging van Geertruidenberg. Hij is een van die officieren geweest van bet oude leger, die zich voegden bij het ressemblement in Duitschland, hetwelk in het begin van 1796 echter ontbonden werd. Detmers schijnt toen in Engelsche dienst to zijn overgegaan, ten minste hij deed mede de landing in Noord-Holland in 1799, en is welligt daarin gebleven, tot dat de omwenteling in het jaar 1813 plaats had. In het begin van 1814 trad hij als Luitenant Kolonel der infanterie weder in Nederlandsche dienst, en nog in datzelfde jaar werd hij tot Kolonel bevorderd, en in Bien rang had hij in den veldtogt van 1815 het bevel over de lste brigade van de 3de Nederlandscbe divisie Chasse , bij het legercorps, waarover de Prins van Ora* het bevel voerde. In den slag bij Waterloo voerde hij die brigade aan, welke op last van Chasse met den stormmarsch en gevelden bajonet voorwaarts rukte tegen de gardes van N ae o n , voor welk wapenfeit Koning W ill e-m. I hem. vereerde met het ridderkruis der Militaire Willemsorde 3de klasse. Den 24sten Augustus 1816 tot Generaal Majoor en Provincialen Kommandant van Zuid-Holland benoemd, bekleedde hij die betrekking tot aan zijn overlijden, voorgevallen in. October 1825. ' Zie Bo sseh a, Negri. Held. le- Land, D. III. bl. 514, uit medegedeelde berigten aangevuld. DETMEIIS was waarschijnlijk een broeder van den voorgaande. Hij diende als Kapitein op den gewapenden hoeker, de Zeehond, van 16 stukken, en had in 1793, gedurende het beleg van- Willemstad, last ontvangen, met zijn schip en de. loiters de Brak en de Panther, onder de luitenants ro t r a y en van Hol y, de vesting alien bl5stand te verleenen. Hij had den vijand door zijn geschut verhinderd langs den Westdijk batterijen op te rigten en hem van dien dijk verdreven. Toen -het de Franschen tussehen den 9den en 10den Maart eindelijk gelukte eene batterij op dien dijk daar te stellen, werd Detmers en de zijnen zoodanig met gloeijende kogels beschoten, dat hij zijne ligplaats met schade moest ontruimen. Hij was later in West-India op het fregat de Ceres van 36 stukken. Meerdere bijzonderheden omtrent hem vonden wij niet aangeteekend. , Zie de J o n g e , Geschied. van het Nederl. Zeewez. I. bl. 459, 460, 563. D. VI. St. - DETRINGH (J.) is de dichter van earl Clinck-ghedicht voor C. van Mandel. 's Schilderboek. Zijne zinspreuk was : Lick ZieVan der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. Diehl. toon betringh. DEUGT (JAN) werd te Stad aan 't Haringvliet in 1739 geboren, uit behoeftige doch brave ouders, die hij reeds vroeg verloor, en waardoor hij voor rekening der Hervormde Diakonie verzorgd en opgevoed werd. Op den ouderdom van veertien of vijftien jaren gekomen zijnde , vestigde hij zich als arbeider of daglooner in de gemeente Herkingen, en, bescheidenheid lust tot onderzoek parende, verkreeg hij van den toenmaligen, dorpsonderwijzer, om hem, in de uren aan den veldarbeid ontwoekerd, eenig onderwijs te geven. Weldra trokken de door hem gegeven blijken van groote vorderingen de aan.dacht, en verwierf hij zich daardoor de genegenheid van zijnen leermeester, die, in zijn voorstel bewilligende, hem tegen genot van voeding en inwoning in dienst zijner school nam, met belofte hem tot onderwijzer te bekwamen. Spoedig had hij de hoogte bereikt waarop zijn beschermer stond, en die hem dan ook te kennen gaf hem niet verder te kunnen bekwamen; waarop De ugt zich tot den predikant der gemeente wendde, die hem op zijn -aanzoek in de geschiedenis en landmeetkunde onderwees, in welke laatste wetenschap hij zoodanige vorderingen maakte dat hij weldra tot landmeter werd aangesteld. Na te vergeefs eene onderwijzersplaats verlangd te hebben, werd hij den gunsteling van Kornelis van Nie uwenhove n, Ambachtsheer van Herkingen, die hem het rentmeesterschap over eenige landerijen bezorgde, en door wiens invloed hij deel kreeg aan het dorps- en polderbestuur. Deugt iegde zich ook nog op de Latijnsche en Fransche talen toe, vestigde zich als procureur en werd op zijn dorp de eerste en voornaamste vraagbaak. In 1774 achtereenvolgens tot Schout, Sekretaris en Dijkgraaf benoemd, was het in die betrekkingen dat hij zich ten aanziea van zijne gemeente bijzonder verdienstelijk maakte, en waardoor 134 hij aanspraak heeft op de eervolle vermelding van zijnen naam in dit woordenboek ; want aan hem is Herkingen zeer veel verpligt, en met regt mag hij den naam van herschepper dier plaats dragen, daar, door zijne ijverige belangstelling en volhardende pogingen, de gemeente een geschikt kerkgebouw verkreeg, en het door zijn toedoen was dat er een meestoof gebouwd werd, en de inwoners zich op de meekrap-cultuur begonnen toe to leggen , waardoor aan vele arbeiders brood verschaft werd ; dat de dijk en het dorp bestraat werden, welke voor dien tijd in den herfst en in den winter schier onbruikbaar waren; dat, door het aanleggen van sluizen, de steeds onvruchtbare polders D i ederik en Elizabeth genaamd, in vruchtbare akkers en uitnemend bouwland herschapen zijn ; dat school en pastorij belangrijke verbeteringen ondergingen ; dat het onderwijs geregeld en in goede geneeskundige hulp voorzien werd ; dat de dorpskade en haven in behoorlijken staat werden gebragt en dat de mosselbank, zij het dan niet geheel aan de gemeente gebragt, in den winter voor de behoeftigen , een weldaad werd. In ea woord, 's mans gansche streven was gerigt tot welzijn zijner gemeente; en wat hij soms met groote moeite en opoffering en met beperkte middelen d6,6,r heeft tot stand gebragt, zal door den nakomeling steeds dankbaar moeten worden erkend. D e u g t bleef in zijne waardigheden tot zijn dood, die in November 1797 voorviel. - Zie Boers, Beschrijv. van het eiland Goedereede en Overflakkee, bl. 166, 167, uit medegedeelde berigten aangevuld. DEUR (ABRAM) was een teekenaar en graveur, door den Heer Kr a m m voor het eerst vermeld, die zeer groote landkaarten, met sierlijke vignetten en verdere versierselen heeft gesneden; zoo als de Tabula Ducattls Geldriae et Comitatils Zutphaniae van F. de Wit kan aantoonen. Hij bloeide in de tweede helft der zeventiende eeuw, en was waarschijnlijk de wader van een graveur van dien naam, die in het begin der achttiende eeuw bloeide, en die de platen gegraveerd heeft voor de Belcnopte beschrijving van Italien, Amst. 1703 8°, en meer andere werken. Jacob en Jo an D e u r waren zonder twijfel bloedverwanten van A b ram Be ur. Zij oefenden mede het graveervak nit, en hunne namen komen voor op eene verkleinde uitgave der groote Atlas van Delfland door Nicolaas S amuel C r u q u i u s vervaardigd. Zie Kramm. Lev. en Werk. der kunstseh. DEURE (PIETER VAN DE a) leverde met Pieter Straat in 1732 een ontwerp in om, door het leggen van eene glooijing van steen tot op den grond der zee, de palen tegen de wormen to beveiligen, welke insecten, zoogenaamde paalwormen, het eerst zich vertoonden aan den West-Kappelschen dijk. Indien men in aanmerking neemt dat dit onheil eene oorzaak van 's lands , 135 ondergang kon geworden zijn, dan moeten wij ons verblijden dat 's lands Staten niet alleen hun ontwerp beproefden, maar flat ook dit met den besten uitslaff , bekroond werd, al was het dan ook met zulke zware kosten, dat e'het beglooijen van den zeedijk van Enkhuizen tot A.msterdam zes en vijftig tonnen goads beliepen. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XIX. bl. 92; van Zutphen, 5-107; Collot Escury, Ho11. roem, D.I. Uitv. en On tdekk. 1)140 aant. bl. 52, aldaar verkeerdelijk van der D eine genoemd; de Navorscher 1). V. bl. 21. - DEUREN (Ono vAN), een zeer verdienstelijk kunstschilder, die echter de kunst waarschijnlijk uit liefhebberij beoefende, en van wien dan ook slechts eene schilderij, voorstellende eene oude vrouw in eene nis met de eene hand eenen sluijer vasthoudende, bekend is. Wanneer hij leefde wordt niet vermeld. Zie K r a m m , Lev. en IVerk . der Kunst:ch . DEURHOFF (WILLEm) werd in Maart 1650 te Amsterdam geboren. Zijn vader A b ra ham D e u r h-o ff en zijne moeder Johanna Senguerd, dochter van Arnoidus Senguerd, hoogleeraar in de wijsbegeerte te Utrecht en te Amsterdam, en zuster van Wolpherdus Senguerd, hoogleeraar in de wijs.. begeerte te Leiden, behoorden tot den burgerstand. Hun zoos had zich te Amsterdam in de Warmoesstraat nedergezet, volgens sommigen als mandenmaker of schrijnwerker, voigens anderen als koffermaker. Hoe het zij, zijn vak leverde hem met zijn huisgezin een fatsoenlijk bestaan op . Door den omgang met zijnen grootvader en zijnen oom had hij al vroeg smaak gekregen in de wijsbegeerte, en deze zucht werd aangewakkerd door het lezen van eenige in zijne moedertaal overgezette wijs. geerige geschriften , inzonderheid van Descarte s, wiens wijsbegeerte in hem aanvankelijk een warm voorstander vond. Zijne meer dan gewone kennis bragt hem zoozeer in hooge achting, dat hij door velen werd uitgenoodigd avond-voorlezingen over godgeleerde en wijsgeerige onderwerpen te houden, Uit de vele werken, waarvan wij de voornaamste hier zullen opgeven, met vermelding van die bijzonderheden die daarmede in verband staan, blijkt het, dat Deurho ff, ofschoon een ongeletterd man, niet van goede denkbeelden ontbloot was. Hij was een Cartesiaansch wijsgeer, die zich door eigen diepzinnig nadenken gevormd had, en in wiens schriften de waarheid, zij het dan ook onder vele misbegrippen en verkeerde denkbeelden, voor het scherpziend oog van den onderzoeker hier en daar heerlijk doorstraalt. Te verwonderen is het evenwel niet dat 's mans denkbeelden, in de dagen waarin hij leefde, ofschoon door velen omhelsd, door anderen met verontwaardi- ging, ja meermalen slecht beoordeeld en afgaande op anderer getuigenis, vernomen werden, en hij dan ook in 1694, ten gevolge daarvan, in moeijelijkheden met den Amsterdamschen ker- 136 keraad geraakte, en door velen als een pantheist en als een echten volger van Spinoza overal met een zwarten kool geteekend werd. Van die beide beschuldigingen is hij in meer kalmer dagen door bevoegde beoordeelaars gezuiverd, en is het erkend, dat, ofschoon zijne werken door gebrek aan duidelijkheld en orde aanleiding hebben gegeven om hem denkbeelden toe dichten die hij niet gekoesterd heeft, er echter, ook naar het oordeel van zijne grootste tegenstanders, in al zijne geschriften eene groote godsvrucht doorstraalt, welke hem eigen bleef tot aan zijnen dood, die den 10den October 1717 to Amsterdam voorviel. 's Mans aanhangers, naar hem D eurh ov i a n e n genoemd, hebben zieh lang_ staande gehouden, maar zijn later in de Hervormde Kerk teruggekeerd. D e u r h o ff maakte zich mede als beoefenaar der dichtkunst bekend. Zijne afbeelding ziet het Hat. De volgende werken zijn door hem in druk uitgegeven. Beginselen van waarheid en deugd, Amst. 1684. 8°. Voorleezingen der H. Godgeleerdheit, Amst. 1687. 8°. Grondvesten van den Christelijken godsdienst, Amst. 1690. 8°. herdrukt ald. 1705. 8°. Verhandeling van des menschen Verlossinge, met eene verdeediging teegen Ja c o b u s Ko elm a n, Amst. 1694. 8°. Het was inzonderheid door dit boek dat Deurhoff in moeijelijkheden met den Amsterdamschen Kerkeraad geraakte, waarvan hij zelf een omstandig verhaal gegeven heeft in een boekje getiteld: De goede zaak van D e u r h off , of geloofs-onderzoek van de Eerwaarde Kerkenraad van Amsteldam over de heilige Drie-eenheid enz. .A mst. 1695. 8°. Bespiegelingen der Heilige Godgeleerdheit, Amst. 1697. 8'. Toegang tot de hoogste wetenschap, Amst. 1699. 8°. Volmaaktheid van de lere des geloofs, Amst. 1702. 8°, De drie eerst en de drie laatst genoemde werken zijn later herdrukt onder den titel : Overnatuurlijk en schriftuurlijk zamenstel der Heilige Godgeleerdheid , afgeleid uit het kennelijke Gods , uit de wezenlijke genadegifte, en uit do Heilige Schrift, Amst. 1715. 4°. Overtuigende kracht der waarheit, Amst. 1688. 8°. dit Werk was gerigt tegen Johannes Dukerus, die Deurhoff het eerst in openbaar geschrift aanviel. Volslagen afhankelijkheit aller schepselen van de eeuwige oor taken Amst. 1702. 8°. Gerigt tegen Buchius , van Ti 1 en Halma. Bedenkingen over Des carte s, Amst. 1705. 8°. Noodzaaklijkheit en onverschilligheid der werkinge Gods , tot oplossing van tegenwerpingen en uitvlugten van den Heer H. van den Honert, Amst. 1707. 8°. Godvruchtigheid der ouden, of verklaring van den LXXIII Psalm 1 37 met eenige aanmerkingen tegen T. H. van den Honert, Amst. 1708. 80. Geloove , hoope en liefde der Christenen, vertoond in den 2den brief van Pet ru s, Amst. 1713. 4°. Stichtelijke gezangen, Amst. 1722. Bet voorbeeld van verdraagzaamheid onder de Goddelijke bezoekingen , vertoond in de uitlegging en verklaring van het boek Job, Amst. 1741. 40. 2 d. Dit werk is niet compleet. Toen het eerste deel en het tweede tot bladz. 336 het licht zag werd de uitgave geregtelijk gestaakt, en de exemplaren opgehaald. Deel I en Deel II tot bladz. 241 zijn evenwel zeer algemeen ; doch exemplaren die de bladz. 241 tot 336 bevatten zijn uiterst zeldzaam ; het schijnt dat in die bladz. de voornaamste reden van het stuiten der uitgave gelegen is, en dat dezelven ook ve·Or de verspreiding zijn in beslag genomen , waaraan maar enkelen ontsnapt zijn. Godgeleerdheid , door sommige zijner vrienden uyi zijn ge. drukte en ongedrukte schriften schetsgeulze voorgesteld, en zonder noodlose omslag van woorden in 't net gebragt door Joh. van Herwerden, Amst. 1744. 4°. Zie Ho ogstraten, Woordenb; v an A b k o u d e, Naamreg. van Ned. Boek., _D . I. st. I. III; A rrenb erg, Naatnreg. van Nederd. Boek., K o k, Vaderl. Woordenb ; Y p e y, Letterk. gesch. der system. Godgel. D. IL bl. 300, 306; dezelfde , Kerk. gesch. van de 18de eeuw, I. St. 2. bl. 82-85, D. VII. bl. 338-343. D. X. bl. 425; Y p e y en Dermout, geschied. der Nederl. Hera. kerk. D. II. bl. 577-580, Aant. bl. 376 --380 ; van d er A a , Nieuw Troordenb. van Ned. Diehl. D. II. bl. 39 ; G 1 a sius, Godgel. Neded. D. V. bl. 3 58 --361 ; M all e r Cat. van Portrait. bl. 71; dezelfde, Cat. van Godgel. Bock., supplem. bl. 65. , DEUSING (ANTomus) werd den 16den October 1612 te Meurs geboren, alwaar zijn vader J o a n n e s Otto D e u s i n g bij de Staatsche krijgsmagt in garnizoen lag. Zijne moeder Agnet a V e r m e r en , was van Nederlandsche afkomst. Na eenig onderrigt in zijne geboorteplaats ontvangen te hebben, werd hij ten jare 1628 aan het onderwijs van J o d o c u s H o e i n g i u s , Rector der Harderwijksche Hoogeschool , toevertrouwd. Na ook nog eenigen tijd te Wezel vertoefd te hebben vertrok hij naar Leiden, alwaar hij zich aan de studie der wijsbegeerte overgaf. Bij den beroemden Jacobus G oli n s inwonende , ontving hij van dezen het onderwijs in de Wiskunde en in de Arabische , Turksche en Persische talen , en legde zich op zijnen aandrang , uitgelokt door de lezing der Arabische schrijvers over de Geneeskunde , op die wetenschap met ijver toe onder den beroemden Adolphus Vorstiu s, door wien hij den 25sten September 1635, of volgens anderen in 1637, tot Doctor in de geneeskunde bevorderd werd. Naar Meurs terug gekeerd zette hij zich daar als geneesheer 138 neder, en werd aan het onlangs opgerigte gymnasium tot leeraar der wiskunde aangesteld , welke betrekking hij spoedig verliet om den leerstoel der Natuur- en Wiskunde aan de Harderwijksche Hoogeschool te betreden. Hij aanvaardde den 5den December 1639 dien post met eerie rede getiteld : De recta Philosophiae naturalis conquirendae methodo , en werd den 2den Maart daaraanvolgende plegtig ingehuldigd , bij welke gelegenheid hij nogmaals eene redevoering hield ; de Astronomiae origine ejusdemque ad nostram usque aetatem progressu ; beide redevoeringen zijn in 1640 te Harderwijk in 4 0 uitgegeven. De stad en het gewest zijner inwoning stelden zijne bekwaamheden op hoogenprijs, en kort na de aanvaarding van zijne betrekking, zag hij zich door beiden tot Archiater benoemd en als zoodanig met het geneeskundig toevoorzigt over beiden belast ; maar in 1642 viel hem eerie andere erkenning zijner verdiensten te beurt, daar hij in dat jaar tot Hoogleeraar der geneeskunde werd aangesteld, en die nieuwe waardigheid, met eene redevoering : de medicinae dignitatibus, aanvaardde, welke ook te Harderwijk in genoemd jaar in 4° werd uitgegeven. Toen evenwel in 1643 tusschen hem en zijnen. ambtgenoot C 1 o p p e n b u r g eenen hevigen twist ontstond, over eenige theologische en philosophische punten, gaf hij aan eene roeping als Hoogleeraar der geneeskunde aan de Groningsche Hoogeschool tegen het einde van 1646 gehoor, en alle pogingen om hem weder derwaarts te doen komen waren vruchteloos. In 1649 werd hij door W illem F red e r i k, stadhouder van Friesland, tot zijnen eersten lijfarts benoemd, doch bleef zijne professie to Groningen tevens waarnemen. Zijn roem was zoo groot, dat hij in 1666 bij den kranken vorst van Oost-Friesland, te Aurich, ter hulpe geroepen werd. De reis derwaarts, met guur weder ondernomen, berokkende hem eene iongziekte , waaraan hij den 30sten Januarij van genoemd jaar te Groningen overleed. Hij was den 5den Augustus 1640 gehuwd met S o ph ia v an 0 osier w yck nit Kleefsland of komstig , en hertrouwde na haren dood met Magdalena Modesta Scheidmans, dochter van Herman S c h e id man s, raadsheer van het keizerlijk kamergerigt te Spiers. Deze vrouw schonk hem twee zonen en eene dochter, en overleefde hem vijftien jaren. Zijne afbeelding, door Crisp ij de Pa s, ziet het licht. Zijn zoon He us volgt. Als geneesheer, wijsgeer en beoefenaar der Classische Letterkunde of der Oostersche talen, werd D eusing door weinigen geevenaard of overtroffen. Bovenal was de geneeskunde het vak zijner opzettelijke navorschingen, en groot is de roem daarin, door hem behaald. Jammer is het, dat aan zijn naam zoovele twisten verbonden zijn, die , met bitterheid gevoerd , aan de wetenschap weinig dienst hebben bewezen, en zijne vredelievendheid met regt hebben in twijfel doen trekken. Behalve met zijnen ambtgenoot Clo pp en burg, leefde hij in eenen aan- 139 houdenden, en in het geheel niet zachten strijd, met F ranciscus Sy lvius; Aerwij1 zijne talrijke geschriften meerendeels of tegen anderen geschreven zijn, of ter verdediging van zich zelven op hunne aanvallen in het licht zijn gezonden. De lijst van die geschriften beslaat bij F o p p ens zeven kolommen ; zonder van al zijne twistgeschriften te gewagen zullen wij de titels der voornaamste werken van hem bier doen volgen. De vero systemate munch dissertatio mathematica etc. Amst. 1643. 4°. Naturae theatrum universalis etc. Harderov. 1645. 4°. De anima humana dissertationes philosophicae, Hard. 1645. De mundi opcio cursus, Hard. 1643. Amst. 1644. Gron. 1647. 4°. Synopsis medicinae universalis etc. Gron. 1649. 8° of 12°. Anatome parvorum naturalium seu exercitationes anatomicae et physiologicae etc. Gron. 1651, 4°. Dissertatio de motu cordis et sanguinis, Gron. 1651. 4°. Dissertatio de lacte et nutriment° foetus in utero, Gron.1655. 12 0 . Fasciculus dissertationum selectarum etc. Gron. 1660. 4 0 . Oeconomia corporis animalis , Gron. 1660. 120, 5 vol. De nutritione animalium, Gron. 1660. 8°. Historia foetus extra uterum in abdomine geniti, ibidemque per sex fere lustra detenti ac tandem lapidiscentis, consideratione physico·anatomica illustrata, Gron. 1661. 80. Vindiciae foetus extra uterum geniti etc. Gron, 1664 , 8°. Zie F op p ens, Bibl. Belg. T. I. p. 71-75; Ejfig. et vitae profess. Gron. p. 213-219, van welk werk D eusing gezegd wordt de schrijver te zijn ; Ni ce r o n, Hist. des Homm. Ill. T. XXII. p. 24; Paquot, Mem. T. II. p. 561; Ferwerda, Cat. van Boek., D. I. St. V. bl. 39; de C halm o t, Biogr. Woordenb .; v an K ampen, geschied. der Nederl. lett. en wetensch., D. II. bl, 62, 63, die hem verkeerdelijk Den sing noemt; Ali Cohen, Oude en Middelgeschied. van de geneesk. bl. 511; B o a m a n, geschied. der Geld. Hoogesch. D. I. bl. 78--83, 109, 110, 118, D. II. 604, 607, 622, 639, 645; Biograph. univ. T. VI. p. 155; Glasius, Godgel. Nederl. D. I. bl. 361-363 ; Mu 11 e r, Cat. van l'ortrett. hi. 71 ; de Navorscher , D. VII. bl. 13. DEUSING (HERmANNus) , jongste zoon van den voorgaande en van Magdalena Modesta Scheidmans , werdgeboren te Groningen den Hden Maart 1654 , studeerde aldaar in de regtsgeleerdheid , zich ook toeleggende op de fraaije letteren grieksche taal, geschiedenis en wijsbegeerte. Na zich in 1672 in het verdedigen van zijne geboortestad , tegen den aanval van den Bisschop van Munster , verdienstelijk te hebben gemaakt , verkreeg hij in 1677 den graad van Doctor in de regten , waarna hij gedurende twee jaren openbare lessen in die wetenschap hield. Na het voibrengen eener reize door Holland en Duitschland , werd hij zoodanig tegen de regtsgeleerde weten schap ingenomen dat hij hare beoefening geheel vaarwel zeide 14E0 n zich geheel aan theologische studien overgaf. De vracht hiervan was , dat hij zich als mystisch en typisch godgeleerde bekend maakte door het schrij ven eener Historia allegorica Veteris et Novi Testamenti , junta revelatione mysterii s. s. triados , welke te Groningen in 1690 in 4°. , zonder naam des schrijvers , het licht zag , en later in 1701 te Franker en in 1710 te Emden met veranderden tekst herdrukt werd. Door dit werk , waarin de typische verklaring tot uitersten gedreven. werd , haalde hij zich de vervolging der kerkelijken op den hals , om. welke te ontwijken hij eerst naar Drenthe en vervolgens naar Brabant week ; de kerkeraad ontzeide hem het avondmaal doch D e u s i n g weldra teruggekeerd, ging op den ingeslagen weg voort , en verdedigde zich in een tweetal geschriften , getiteld : Korte Verantwoording , Gron. 1690. 4 0 . Ook te Franek. 1701. 4°. Verdediginge zyner regtzinnigheid, Amst. 1692 en Franek. 1701. Op beide geschriften Diet hij volgen Commentarius mysticus in decalogum et explicatio tnystica turn historiae de muliere haemorrhoissa et filia Jairi, turn parabolae de epulone divite et Lazaro mendico, Leod. 1700. 4°. Na eenigen tijd zich te Aken , tot herstel zijner gezon.dheid, opgehouden te hebben , keerde hij in Drenthe weder, en door den invloed van den Baron v an Pall a n d t, drost van die provincie, gelukte het hem de censaur van den Groningschen kerkeraad te doen opheffen, waarop hij naar Groningen terugkeerde, tot de Waalsche gemeente overging en zijne dagen in vrede sleet tot aan zijnen dood , die den 3den Januarij 1722 plaats had. Weinige jaren te voren had hij nog een ander werk in het licht gegeven, waarin hij zich in zijne denkbeelden eenigzins meer bezadigd betoonde en dat getiteld is : Moses Euangelizans, sett explicatio allegorico-prophetica historiarum Mosaicarum, etc. Ultraj. 1719. 4o. Ook in de Bibliotheca Bremensis gaf hij onderscheidene stukken die van zijne groote geleerdheid , maar niet minder van zijne buitensporige gevoelens getuigen. Zie Paquot, Memoir. T. II. p. 566; De Fell-er, Diet. Hist. T. III. p. 527; Ferwerda , Cat. van Boe k. , D. I. St. II. bl. 272 ; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Ypey, Kerk. Geschied. D. VIII. bl. 477, D. IX. bl. 60; Bouman, Geschied. der Geld. Hoogesch. D. I. bl. 83, D. II. bl. 645; Biogr. Univ. T. VI. p. 156; Glasius, Godgel, Nederl. D. I. bl. 363-365. DEUTECHEM. Zie de personen van dien naam. op DOETECHUM. DEUTECOM (JocHtm ROELOFSZOON). Zie ROELOFSZOON poctom). DEUTEKOM (ANTomus) Muzykmeester te Utrecht, schreef: 141 Het Boeck der Psalmen en eenige andere Lofsangen , doorlast van de Staten Generaal ouergeset , en nu op de gewone. wysen van het kerkelik gezang gebracht , met even zoo veel versen. Utrecht. 1657. 12 0 . 169, 170 ; Cat. der Bibl. van de Maatsch. d6r Nederl. letterk. D. I. bl. 171 ; M u 11 er, Cat. van Godgel. werk. Supplem. bl. 14 . DEUTEL (JAN JANSZOON) Boekverkooper en Rederijker te Hoorn , wiens zinspreuk was : Tracht na 't goede , en die de schrijver is van twee werkjes , waarvan het eerste ons zijne waarde als dichter leert kennen , die trouwens niet groot is. Zij zijn getiteld Huwelyckx Weegh.schael , waerin werdt overghewogen of 't huwelyck goed of quaet is , en wat het is , enz. Waer achter by ghevoeght is een stichtelyck vermaeck der deught-lievende Jonckheydt, enz. Hoorn. 1662. m. pl . 8°. Avontuerlyck,e en gedenckwaerdige Gheschiedenissen gevoegd by het journael van D i r c k Albertsz. Raven , Hoorn 1646. Zie Wits en Geysb eek, Woordenb. van Ned. Diehl'. D. II. 131. 170 Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. D. I. bl. 243 A bbiug , Very. op Velius. bl. 5, 22, 33, 38. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dieht. 1). II. bl. DEUTICHEM (WILLEm VAN) was Schout van Deventer , en maakte zich in het jaar 1521 bekend door met Jan Kruyz e, rentmeester van Salland, aan het hoofd van eene Overijsselsche bende van honderd twintig ruiters en drie vaandelen voetknechten , in de Veluwe te vallen , te rooven en te plunderen tot aan Harderwijk , en een groot aantal landzaten met meer dan vijf duizend stuks vee gevangen met zich te slepen. Dit geschiedde op den 2lsten September van genoemd jaar ; doch op den terugtogt werden zij bij Aperloo onder Elburg door Hertog Karel van Gelder overvallen, en ten eenenmale geslagen. De geheele bait viel in handen van den overwinnaar, een aantal soldaten werd krijgsgevangen gemaakt, waaronder de beide bevel-. hebbers, welke in eene houten kevie van mans hoogte, Wass enaer s kooi genaamd , te Hattem bij beurte opgesloten en vervolgens te Arnhem gevangen gezet werden. 's Mans verder levenslot is ons onbekend, Zie A r en d , Algem. Gesehied. des Vaderl. D. II, St. III. IA. 334. DEUTZ (Mr. JACOB), zoon van Mr. Jan D e u tz, Vrijheer van Assendelft en Assumburg en Heer van Heemskerk, Hoogdorp,Nootdorp en Reuwijk, en van Maria Boreel , geboren den 5den Februarij 1695, werd in 1723 Schepen en in 1729 Raad in de vroedschap te Haarlem, in 1736 Raad der admiraliteit en Hoogbaljuw van Kennemerland, in 1749 Burgemeester van Haarlem en Hoogheemraad van Rijnland. Hij was een man die al zijne waardigheden met buitengewonen ijver waarnam en aan wien de stad zijner inwoning groote verpligting heeft. Hij overleed den 29sten Maart 1761 , en was gehuwd eerst met W en d elina 142 Colterma n, waarbij hij een zoon verwekte die jong overleed; daarna in 1725 met Dorothea Ste ij n , dochter van A d r a a n St e ij n Burgemeester te Haarlem, die hem geene kinderen schonk. Uit medegedeelde berigten bijeengebragt. DEUTZ (GIDEON SALOMON) broeder van den voorgaande , geboren in 1710 , was luitenant generaal en kolonel van een regiment infanterie , Gouverneur van 's Hertogenbosch en Bergen op Zoom. Hij was gehuwd met Al bertina Ch ristina Baronnesse Snouckaert van Schauburg , dochter van Albert Carel Baron Snouckaert van Schauburg, Vrijbeer van Heeze en Leende, en van E r m g ar d a G r a t i a n a Sweerts de Landas, , Uit medegedeelde berigten bijeengcbragt. DEUTZ (GERARD) voerde in het Eskader van den ViceAdmiraal A ers s en v an S omm els dij k bet bevel op de Noordwijk op zee van 44 stukken, welk Eskader zich met een Engelsch van een en twintig schepen, onder den Vice-Admiraal Charles Wager te Portsmouth vereenigde , ten einde zich naar de Spaansche kusten te begeven. In den herfst van 1737 joeg Deutz met kapiten Willem van Wassenaer een Saleeschen roover de haven, van waar hij was uitgezeild, weder binnen, en kweet zich met moed tegen de roovers in de Middelandsche zee. Zie de J o n g e , Geschied. van het Nederl. Zeezvez. D. V. bl. 62, 86. DEUTZ (Mr. JEAN) werd in 1745 Commissaris , in 1775 Schepen en in 1791 Raad der Stad Amsterdam. Hij was een deugdzaam en kundig regent , in wien , volgens het oordeel van J o a c h im R e n d o r p, met wien hij bijzonder bevriend was , de dood aan de maatschappij in het algemeen , en aan de stad Amsterdam in het bijzonder , een achtenswaardig en nuttig lid in het beste van zijn leven , ontvoerd heeft. Meerdere bijzonderheden zijn omtrent hem ons niet bekend. Hij is de schrijver van : Proeve over de tniddelen die tot bescherming van de zeevaart en handel en tot verdediging van de binnen- en buitenlandsche bezittingen der Republiek in de 0. I. en op het vasteland van America zouden kunnen aangewend worden. Amst. 1783. 80. Zie Wa genaar, Besehrijv. van Amsterd. (vervolg) D. XXI. bl. 234; J. Rendorp, Memorien. D. II. bl. 32, 33; van Hall, Lev. en Karakt. van den Adm. v an Kinsbergen. bl. 116 met het facsimile van zijne handteekening, No. 14 Fr ederik M u l 1 e r , Cat. mensuel de la librairie ancienne. Anil 1858. DEVENTER (JACOB ROELOF, GERARD en JACOB PROUNING VAN). Zie PROUNING VAN DEVENTER (JACOB ROELOF Glum) en JACOB). , 143 DEVENTER (HENDRIK VAN) , volgens zijne gevondene graf-zerk in de Hervormde kerk te Voorburg werd hij den 16den Maart 1651 te 's Hage geboren , en volgens de geslachtslijst der familie Prouning van Deventer, voorkomende in het hier onder aangehaalde werk van de Heeren Boonzaijer en M e rk e s , behoorde hij tot dat geslacht, en was hij de zoon van Herman Prouning van Deventer en van Hillegonda v an der D o s , hoewel de aldaar gestelde jaartallen van hun overlijden geenszins met den tijd zijner geboorte overeenstemmen. Hoe dit zij, zeker is het dat na het vinden der genoemde grafzerk er thans omtrent zijn geboortejaar en plaats , en die van zijn sterven, geen twijfel meer overblijft. Van D even te r, ofschoon, zoo als hij zelf verzekert, eerst slechts goudsmid, promoveerde te Groningen den 1sten November 1694 als geneesheer. Hij schijnt eerst gepraktiseerd te hebben in het Friesche Dorp Wieuwerd, veel te hebben gereisd en heeft zich later nedergezet te 's Gravenhage, waar hij zich door zijne praktijk, vooral de verloskundige , een grooten naam maakte , en C h r i s t i a a n V, Koning van Denemarken, hem meermalen naar Koppenhagen riep en zijne diensten rijkelijk beloonde. Door hem verkreeg de verloskundige wetenschap den regten vooruitgang, daar hij een der beroemdste mannen was die zich op die kunst ooit hadden toegelegd. Ook maakte hij zich jegens de orthopaedie , zeer verdienstelijk. Volgens genoemde grafzerk is hij to Voorburg den 12den December 1724 overleden, en aldaar in de Hervormde kerk begraven. Zijne zinspreuk was Manes post funera verum. (De waarheid blijft na den dood). Hij vervaardigde zijne eigene afbeelding in 4°. met buitenrand van verloskuntge teekeningen ; de laatstgenoemden zijn wel gegraveerd, beter zijn ze althans dan zijn portret. Op dat portret , ook geplaatst voor het door hem geschreven werk : de Manuals operatien (1701) luidt zijne zinspreuk : lk verga maar de waarheid blijft. Hij schreef: Dageraad der Vroedvrouwen, Leiden 169.6. 8°. lilanuale operatien of nieuw ligt voor vroedmeesters, vroedvrouwen. 's Hage 1701. 4°. m. pl. , verder Leid. 1746 4°. Amst. 1765, 4°. m. pl. Amst. 1790. 4°. Vertoog over de zware baringen en van den toetsteen en het' schild der vroedvrouwen, Delft 1719. 4°. Beschryting van de ziekten der beenderen, inzonderheid van de Rachitis, na zijn dood uitgegeven. Leid. 1739. 4°., tweede druk ald. 1765 4°. Zie Van Ab k o n d e, Naaml. van Ned. Boek. D. I. St. I. III; Ferwerda, Naaml. van Bock. D. I. St. I. bl. 141, 142, St. II. bl. 93; dezelfde, Car. Univers. D. I. St. II. biz. 272, 273; D. I. bl. 10; Biogr. Univ. T. VI. p. 159; (Boonzaijer en Me r k e s,) Geachiedk. aanteek. bar. Loevenstein, tegenover bl. 84; B r. Ali Cohen, Oude en Middel-geachied. van de geneesk 473-Arrenberg, Naamreg. van Ned. Bock; Alg. Kona- en Leiterb. 1834 144 475 , die zich in de opgave der werken van van D e v e n t e r vergist, door, even als anderen, de latijnsche vertalingen van die werken aan van Deventer zelven toe te schrijven , hetgeen niet zoo is, blijkens : Leerboek van de Geschied. der Geneesk. van D r. H. Ha es e r , vertaald door Dr. A. H. Israe ls , 3de Aflev. bl. 660, aant. 4 en bl. 665, 666 ; K r a mm , Lev. en Werk. der Kunstsch. DEVENTER (JOHANNES VAN) of A DEVENTRIA , geboren te Deventer, leefde omstreeks het jaar 1535 en was Overste der Minderbroeders onder het Aartsstift van Keulen, een hevig voorstander van de leer zijner Kerk en een ijverio. vervolger van. andersdenkenden. Hij had het voornamelijk op de Wederdoo° pers, Lutherschen en Doopsgezinden voorzien, en schreef : Catapulta Fidei, Colon. 1532. Exegesis Evangelicae veritatis adversus Augustanam confessionem , Colon. 1535. 8°. Zie Sweertius, Athen. Belg . p. 416; Revius,Day. Illuetr. p. 250. DEVENTER (MATTHIJS VAN) was een beroemd Nederlandsch orgelmaker, leefde in het begin der achttiende eeuw, en bouwde in 1726 te Nijmegen in de Luthersche kerk een werk van tien stemmen met drie blaasbalgen, hetwelk echter in 1756 weder verbeterd en met twee registers en eenen blaasbalg vermeerderd werd. Zie E. L. Gerber, Lezic. der Tonkunst. DEVENTER (WIJNAND AUGUSTIJNSZ. VAN) werd door den. Hertog Van Alva gebannen, omdat hij het verbond der Edelen geteekend had. Hij werd beschuldigd onder Van Bred erode gediend te hebben, vijandelijkheden gepleegd, brandschattingen, omtrent Meerkerke, van 's Konings onderdanen gevorderd, en zich van Vianen naar Amsterdam met eenen kwaden toeleg begeven te hebben. Zie Marcus, Sent. van den Hert. van Alva, 128; J. W. te Water, Hist. van het verbond der Edelen, D. II. bl. 333. DEXTER (RALPH) was een beroemd vestingbouwkundige en Engelschman van geboorte, die bij de verdediging van Ostende, 1600-1604, belangrijke diensten bewees. Volgens eene betalingslijst van personen die binnen genoemde vesting gediend hebben, voorhanden op 's Rijks Archief, komt ook Dexter onder den opgegeven naam voor van den 19 den April 1603 tot den 15den Maart 1604, ontvangende twee pond per dag. Een Dexter was met David van Orleans tegenwoordig bij de verdediging van Bergen op Zoom in 1622. Dezen wordt Johan Dexter genoemd, vaandrig van Kapitein York en Ingenieur, en sneuvelde den 20sten Augustus van dat jaar. Zeer waarschijnlijk is dit dezelfde persoon geweest. Zie Bergen op Zoom beleg. en ontl. bl. 78, 146; Boss cha, Natl. held. to land, D I. bl. 378, uit bijzondere berigten aangevuld. DEYNOOT (WILLEM), notaris te Middelburg, was volgens eigen bekentenis de voornaamste bewerker van den beelden- 145 storm aldaar in 1566. Hij werd daarom later ter dood gebragt. Zie Wagenaar, Faded. Bist. D. VI. bl. 182. DEZIUS (ZACHARIAS) werd geboren te Colberg in Pommeren, en in 1707 beroepen als Luthersch predikant te Amersfoort ; van daar vertrok hij in 1710 naar Rotterdam en in 1721 naar zijne ge· boorteplaats. Hij overfeed als hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan de Hoogeschool van zijn vaderland te Greifswald en schreef de volgende werken : Leerrede over II Cor. 2, vs. 15, 16, De tweevoudige toehoorders des H. Evangeliums, Rott. 1710 4°. J. A r e n d s , Alle de geestrijke boeken van het ware Christendom, uit het Hoogd. vertaald. Rott. 1713 8°. 2de druk 1736 4°. J. A r e n d s , Schoone en leerrijke predikatien van de tien Egyptische gruwzame en schrikkelijke plagen 1713, 4°. 2de druk 1736. Het concordieboek in het Nederduitsch. Rott. 1715. 8°. 2 deelen. Groote Jubelvreugde, bedreven in het Evangelisch Luthersch Rotterdamsche Zion, als men het tweeds Luthersche jubild of feest der Ilervorming van D r. M. Luther plegtig vierde. Rott. 1717. 4°. De van Luther gezuiverde wijnberg van de kleine vossen : eene tweeds jubelrede over Cant. 2. vs. 15. Rott. 1717 4°. · ..Eene vertaling van G e r h a r di Morgenster. Vraagbybel, of Verhandelinge van alle historische boeken des Oude Testaments, Rott. 1719 8°. 1 gte deel ; het tweede in 1721 zou uitkomen is niet verschenen. Nieuwe uitgave van Hoppe over het Avondmaal. Afscheitskus, gegeven aan de bloeijende Euang. Gemeente bin. nen de vermaarde koopstad Rotterdam. Rott. 1721. 4°. Zie Mann 6, Aanm. over het werk der Reform. voorrede bl. 8 (ongepagin.) en bl. 8; Van A b k o u de Naamreg. .van Ned. Boe k. D. I. St.I. III; Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bijdr. tot de geschied. der Lath. Kerk. St. II. bl. 101,102,St. VII. bl. 55-69. DHONA (DIEDERIK graaf viol). De naam van dit geslacht wordt ook Dohna en Dona geschreven. Hetzelve had zijnen oorsprong in Aloijsius van Urpach, die met Karel de g r o o t e in Duitschland kwam en die van hem, om de Rijksgrenzen tegen de Wenden to beschermen , het sterke kasteel Dhona met de nabij gelegene stad en onderhoorig gebied aan de Elve ten gesehenke ontving. Dirk graaf van Dhona was de zoon van Achatius V' an Dhona, geheimraad in Pruissen , en van Barbara van Wernsdor f. Hij werd in 1580 geboren, studeerde te Heidelberg en maakte zich de Latijnsche , Fransche , Spaansche en Poolsche taal eigen ; daarop vertrok hij naar het hof 10 van Anhalt en vervolgens naar Hongarije , en woonde in 1597 de belegeringen van Offen en Rees bij. Hij trad hierop in Nederlandsche dienst en vergezelde gedurende tien jaren Prins Maur its op zijne overwinningen. Naderhand trad hij in dienst van den Keurvorst van Brandenburg , en nadat hij in het jaar 1610 Gulik had helpen innemen , ging hij met graaf B ern a r d van W i t t g e n s t e i n naar Frankrijk , tot huip van den prins van Conde. Hij sloeg in 1615 de koninklijke troepen, nam, na den dood van graaf B e r n a r d, het bevel over de Duitsche benden op zich en bragt die na den gesloten vrede terug , waarop hij zich in dienst *van Frederik V , Keurvorst van Brandenburg , begaf. Hij overleed den 2 lsten October 1620' aan de gevolgen van eene wonde , welke hij in een gevecht Itakkowitz, in de Lausitz, bekomen had. Zie Hoogstraten, Woordenb.; Biograph. Univ. T. VI. p. 270. DHONA (CHRISTIAN ALBERT Graaf vAN) was een zoon van C h r i s t o ff e 1, Graaf van D h o na , opperkamerheer en geheimraad van den Koning van Bohemen , ook Stadhouder van. het Prinsdom Ora* in Frankrijk en broeder van den voorgaande, en van Ursula, Gravin van Sol in s, die hem in 1621 te Custrin , vroeger de hoofdstad van de Neu Mark, het Licht deed zien. In 1637 verloor hij zijnen vader, die op 54jarigen leeftijd stierf. Nog geen veertien jaren mid zijnde diende hij reeds onder Prins Fred er i k Hendrik, eerst als Kornet , daarna als Ritmeester en vervolgens als Overste, in welken laatsten rang hij ons land diende tot het sluiten van den vrede in 1648 , steeds bij deft Prins in hooge achting gestaan hebbende, die hem in gezantschap naar Engeland zond, en hem de gewigtigste bedieningen toevertrouwde. Na den dood van den Prins, begaf hij zich naarPruissen om rust te genieten,doch werd weldra weder naar Holland geroepen en begeleidde in 1654 de Prinses weduwe van Oranje, zuster van zijne moeder, naar Berlijn, alwaar de Keurvorst hem tot Luitenant Generaal over het voetvoik aanstelde. Naderhand kreeg hij het bevel te Custrin , alsmede het stadhouderschap van, het vorstendom Halberstad; en toen de Keurvorst met zijn leger in Holstein trok , ook dat over Brandenburg. Gedurende den oorlog met den Bisachop van Munster in 1666 was hij Generaal onder Willem III en in den veldtogt tegen de Framschen in 1672 Generaal veldtuigineester. Toen de Zweden in Rranden burg vielen had hij bet bevel over het krijgsvolk te Custrin en woon. de in 1677 het beleg van Stettin bij. Hier overviel hem eel* doodelijke krankheid waaraan hij den 14deu Deeembeg 1677 te Gartz overleed. Hij was gehuwd met S o phi a Whe witty a * Gravin. van B r e d e r o d e, die hem aebt zonen en vier dockters schonk, wauvaa de eersten meest gesneuveld zijn. Zio Ho o gstraten, Woordenb. ; Biographic Univ. T. VI. p. 211; . . Woordenb. der zamenlev. DHONA (CHRISTOPHORIJS DELPHICUS Graaf vArt), breeder van 147 den voorgaande, werd te Delft geboren en naar die Stad bij den doop Delph is u s genaamd , terwijl de destijds aldaar regerende bur-gemeesters, als getuigen, daarbij tegenwoordig waren. Hij werd koninklijke Rijksraad van Zweden , Maarschalk Generaal der krijgsmagt en in 1667 buitengewoon Ambassadeur wegens dat hof bij den staat der Vereenigde Nederlanden. Hij werd, den 15den Maart van dat jaar zijne geboortestad bezoekende, door _den magistraat plegtig, onder het luiden der klokken en het losbranden van het kanon , binnengehaald, op Welke feestelijke inhaling, door Nicolaus Lilius a Westerhoven, inivoner van Delft , doch van Bohemen geboortig, een Latijnsch vers gemaakt is. Hij trok vervolgens als gezant naar Engeland, en overleed te Londen , nalatende bij zijne gemalin , Anna Gravin van 0 xenstièrna, een zoon, Frederik Christoffel, en twee dochters, Carolina Eleonor a en Amalia Ludovica. - Zie van B 1 e y s w ij c k, beschrifv. der stad Delft, hi. 839, 840 ; Ho ogstraten, Woordenb. ; Kok, Vaderl. Woordenb. D. XI. bl. 180, 181. DHONA (FREDERIK Graaf vAN), brooder van de beide voorgaanden, volgde zijnen vader in het stadhouderschap van het prinsdom Oranje op, doch werd van de Fransehen verdreven. Hij was een vollen neef van prins Willem II en diende den staat als Kolonel, Als zoodanig nam hij deel aan den aanslag van Will em II op Amsterdam in 1650. Hij kocht in 1657 het landgoed Copet in Zwitserland, verkreeg het burgerregt van Bern , en werd lid van den grooten Raad van dit canton. Hij overleed in 1688, en was gehuwd met E s p e r a n c e du Puy de Montbrun, dochter van J an, heer vanFerrassieres; die hem drie zonen en twee dochters sehonk, van de eerste waarvan de beroemde Bayle de leermeester was en waarvan Joh a n Frederik hier volgt. Zie lioogstraten, Woordenb.; Wagenaar, vaderl. Hist. bl. 95, Biojraph. Univ. T. VI. p. 210; Woordenb. der zamenlev. DHONA (JOHAN FREDERIK Graaf VAN) Markies van F e rra ssie re s, zoon van den voorgaande, werd in 1664 geboren, trad al vroeg in Nederlandsche dienst en was in 1702 als Majoor Generaal tegenwoordig bij het gevecht bij Ekeren , waar hij zich bijzonder onderscheidde. Niet minder roem behaalde hij in den slag bij Malplaquet in 1709, waar hij als Luitenant Generaal aan het hoofd van zes bataljons tegen de vijandelijke batterij op den weg van Malplaquet moest oprukken en to midden der grootste verwoesting wonderen van dapperheid verrigtte. Hij nam deel aan het verdere van den oorlog en verdronk in de Schelde in het gevecht bij Denain den 24sten Julij 1712. IN was gehuwd mot Elisabet h, Gravin Makart u; en daarna met Albertina Henrietta, Gravin van By land t. 10* 118 Zie Bosseha, Negri. held. le land, D. II. bl. 335, 473--47'5, 534, uit medegedeelde berigten aangevuld. DIAMANT (JAN DE) was een inwoner van Gouda, J an genaamd, die wegens zijne uitvinding van het glassnijden door middel van een diamant, in plaats van door een gruisijzer, den naam van zijne vinding heeft behouden. Hij kefde in de zeventiende eeuw. Zie W al v i s, Beschrifv. der stall Gouda, D. I. EC 331; de NavorJoker, 1). VI. bl. 137, 324. DIBBALDUS SEGON was de oudste won van Diokarus S e g en vijide vorst van Friesland ; hij was aanvoerder der Friezen, die ten behoeve der Romeinen in Brittannid streden , en werd van daar terug ontboden, om met zijnen bejaarden vader de zorgen des bestuurs te deelen doch te huis komencle was deze reeds overleden ; daarna volgde hij zijn vader, in het jaar zes en veertig, als zesde vorst van Friesland op. Dibbaldu s, was een beschaafd, doch seer oorlogzuchtig vorst. Hij trok andermaal naar Brittannid en bewees door uitstekende wapenfeiten den Romeinen gewigtige diensten. Teruggekeerd, trok hij tegen de Noord-Oostelijke volken te velde, onder welken hij de grootste verwoestingen aanrigtte. Zijn daarop gevolgde krijgstogt tegen de Germanen en later op het grondgebied der Romeinen , was minder gelukkig voor hem. Hierop werd Friesland door den Koning van Denemarken ten ondergebragt en deze keerde met grooten bait naar buffs. Om zich te wreken bragt D i b ba 1 d u s eene aanzienlijke vloot bijeen ; doch op den togt naar Denemarken werden door stormen,en onweders zijne schepen verstrooid en vernield. Er kwam evenwel eenen vrede tot stand, dien in het jaar 70 gesloten werd. Hierdoor was naauwelijks de rust in het Noorden verzekerd toen de rustelooze vorst den vrede in het Zuiden verstoorde. Zonder eenig voorwendsel tastte hij de Sikamberen aan, doch werd geslagen en teruggejaagd. Door zijne mislukte onderneBingen ontmoedigd, viel hij in eene kwijnende ziekte, welke hem, na eene regering van ongeveer 40 jaren, in het jaar 85 in het graf sleepte. Hij werd te Stavoren, de vroegere hoofdstad van Friesland, begraven. Zie Winsemius, Chron. van Fried. bl. 22 --2 5 ; Arend, Algem. gesch. des Fader!. D. I. bl. 312 E e kh off, bekn. geschied. van Fried. bl. 488. DIBBETS (HENDRIK) behoorde tot een aanzienlijk geslacht dat sedert drie eeuwen verscheidene verdienstelijke mannen heeft opgeleverd, waarvan de naam ook Dib b e t z en Dibbitz geschreven wordt, en dat een wapen voerde van azuur, beladenmet drie gouden ringen. Hendrik Dibbets, bekend onderdennaanvanHendrik in de kiste, werd in 1533 te Heereveld geboren, en was de won van Jan Dibbets Dibbo lt 's zoon. De genoemde bij- 149 naam Verkreeg hij toen hij heimelijk te Keulen en te Roermond predikte en aldaar in het grootste levensgevaar kwam, toen de stall, na door Willem I in 1572 stormenderhand veroverd le zijn, weder in handen der Spanjaarden was gevallen en de inquisiteurs hem zochten. Hij verschuilde zich, op raad zijner vrouw, C a t h a r i n a Br a n d ts, in eene kist, die in haar voorhuis stond, Men vond hem ilia, en bij het heengaan gaf een der soldaten op onbeschoften toon te kennen, dat hij wel in de kist kon leggen. De vrouw zat schreijende op dezelve en, ofschoon bewust van het lot dat haren man wachtte, stond zij moedig op en gaf, met eene onbegrijpelijke welgemoedheid en tegenwoordigheid van geest, hun ten antwoord Ziet daar, ziet of Heer Hendrik daar in is." Men liet echter de kist gesloten en hij vertrok in een metselaars gewaad, met een kalkbak op de schouderen en een truweel in de hand naar Duisburg in Kleefsland, waar hij zijne overige dagen in stille rust doorbragt en in 1613 overleed. Hij had zeven kinderen waarvan zijn jongste zoon, Johanne s, die volgt , hem alleen overleefde. Zie Hoogstrate n, Woordenb., S c h o t el, kerk. Dordr. D. I. bl. 251, 252. . DIBBETS (JoHANNEs), zoon van den voorgaande, werd in 1567 te Duisburg geboren, studeerde te Heidelberg en to Geneve en werd den 23stea April 1596 proponent. Hij werd in datzelfde jaar predikant te Ridderkerk en in 1597 te Dordrecht. Beroepingen naar Utrecht en Leiden sloeg hij af. Hij was een ijverig aanhanger van G om a r u s en wordt door Hugo de G r o o t, in een zijner brieven, in eenen adem genoemd met Hommius, Trigland en Rosaeus. Toch schijnt hij tot de vreedsame predikanten behoord te hebben. In 1618 was hij lid der Kerkvergadering te 's Hertogenbosch gehouden, om het werk der Hervorming voor degeheele Meijerij te regelen en tot stand to brengen ; werd in dat jaar ter leen afgestaan aan de gemeente te Utrecht, die hem in 1619 naar de Synode te Dordrecht afvaardigde. Door de Synode werd hij nog in dat jaar afgevaardigd naar de provinciale Synode van Utrecht, om de kerk aldaar met raad en daad hij to staan ; ook werd hij door haar benoemd om hare verkorte handelingen na to zien en goed to keuren. Hij overleed te Dordrecht den 3den December 1626, liet geene schriften na, maar was, volgens zijne tijdgenooten, een man van sneeg vernuft en dcherp oordeel, wel ervaren in de geleerde talen. Zijne zinspreuk was een anagramma van zijnen naam I Deus in noble is beat. (God in ons, Hij maakt gelukkig.) Hij iiet bij zijne huisvrouw Fran ci na ten Dan s vier zonen na, waarvan de tweede hier volgt. Zie Brandt, Hiat. der Ref. D. II. bl. 929;S chotel, kerk Dord. D. I. bl. 252-255, 531, D. II. bl. 759. DIBBETS (H enricu s), tweede zoon van den voorgaande, werd to Dordrecht geboren, studeerde te Leiden in de God geleerdheid, '159 werd in 1627 proponent en kort daarna predikant te St. Antoniepolder. Men beriep hem in 1630 te Brielle en in 1633 te Dordrecht. Hij was een zeer geleerd man en zeer bedreven in de Oostersche talen. In 1662 werd hij Curator der latijnsche school en Bibliothecaris te Dordrecht. Hij bedankte in 1649 voor een beroep naar Amsterdam en in 1651 voor een naar Leiden. In de geschiedenis des vaderlands maakte hij zich bekend door zijne prinsgezindheid, die vooral in 1672 kenbaar werd bij de komst van Will em III te Dordrecht. Door zijnen invloed werden eenige burgers opgeruid om te bewerken dat de regering aan den Prins voldoening zou geven ITO& zijn vertrek uit de stad. Zij hielden 's prinsen koets tegen en vraagden Burgemeester Hallinck, zittende naast den vorst, af, met den geladen snaphaan op de burst , of men den Prins voldoening gegeven had. Toen de prins in de herberg de Paauw gekomen was , de den deze oproermakers op aanzetten van Dibbets eenen nieuwen eed, dat zij niemand der wethouders levendig uit de herberg zouden laten vertrekken, tenzij de aanstaling van den Prins geteekend was. Het Eeuwig Edict ward alzoo te Dordrecht vernietigd, waarvan aan den prins, in tegenwoordigheid van Dibbets en zijnen ambtgenoot V r ech emiu s, een schriftelijk bewijs werd gegeven. D i b be is overleed den 22sten Februarij 1673, en zijne huisvrouw, Johanna de Berg an j e , twaalf dagen te voren. Zij schonk hem vier zonen. , waarvan de oudste hier volgt. Zijne afbeelding, door Pars ij n naar Vaillant, ziet in folio het Licht. _ Zie Wagenaar, Fader,. Hist. D. XIV. bi. 73-75; Sehotel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 255, 887-389; Muller, Cat. saw Portrett. bl. 71. DIBBETS (JOHANNES) , oudste noon van den voorgaande , werd in 1627 te St. Anthoniepolder geboren, ging te Dordrecht ter Latijnsche school , studeerde te Leiden en ward in 1651 proponent en beroepen tot predikant te Westmaas , in 1653 te 'sGravendeel, in 1662 te Tholen , in 1671 te Brielle en van daar in 1673 to Dordrecht , waar zijne beroeping tot groote oneenigheden en het verspreiden van goddeloose en fameuse tegen den kerkeraad aanleiding gaf. Hij werd in 1706 emeritus, overleed den 20sten October 1709 en was den Maten Mei 1652 gehuwd met Maria Elbertsdam van der. Becek, die in 1675 to Dordrecht overleed en hem zes kinderea sehonk, vier doebters en twee zonen, van welke laatsten de oudste hier volgt.. Hij hertrouwde in 1676 net Elisabeth B ors selaar en na haar dood, in 1681, met Emerentia van der Kemp, weduwe van den predikant Nicasiu s. Dibb et s was een voortreffelijk geleerde , en hoewel geene geschriften door hem zijn uitgegeven , behalve eene Korte lijdenis des geloofs, (1)ordr. 1707. 8°.), weal hij evenwel door ' 151 zijne tijdgenooten ale een man van buitengewone taalkennis , vooral der Oostersche taal , en doorkneed in alle soorten van geleerdheid genoemd , welke voortreffelijke gaven gepaard Bingen met een buitengewoon innemend karakter en voorbeeldia gen wandel. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. III.; Sehotel, Aerk. Dordr. D. I. bl. 389, 507-513. DIBBETS (HENRICUs) , oudgte zoon van den voorgaande , werd den 20sten Augustus 1660 te Tholen geboren , en te Brielle en te Dordrecht voor de Hoogesehool opgeleid ; hij sta. .deerde te Leiden, werd in 1681 proponent en in 1682 beroepen te Philippine in Vlaanderen; hij vertrok in 1685 naar den Bergschenhoek en in 1690 naar Maassluis. De roem van zijne predikgaven veroorzaakte hem, behalve de plaatsen waar hij gestaan heeft, zes beroepen , waarvoor hij bedankte. Hij vertrok in 1695 als predikant naar Leiden, werd in 1737 emeritus en overleed aldaar den 4den Februarij 1740. Blijkens een rouwklagt op het overlijden van zijnen. ambtenoot K nib b e in 1701 door hem vervaardigd, beoefende hij ook, ofschoon niet gelukkig , de dichtkunst. Hij was gehuwd in 1683 eerst met jonkvrouwe Cornelia van Bev er w ij ck , dochter van Mr. Willem van Beverwijck en Maria van den Corput; deze vrouw overleed in 1685 of 1686 · en schonk hem een zoon, Johan, die volgt ; hij hertrouwde in 1687 met B arbara van de Kapelle, dochter van Josias van de Kapelle en Catharina van de Velde; zij oveeleed in 1701, van zeven kinderen twee zonen nalatende. Voor de derde maal hertrouwde hij in 1702 , met Mariana Witsi , dochter van den Hoogleeraar H e r m anus Wits ins te Leiden. Zie Boekz. der gel. wereld, 1737, b. bl. 612, 1740. a. bl. 205, 441 --.459; Sehotel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 511, 512 ; Alger's. iftti- s* Letterb. 1848. D. I. bl. 90. DIBBETS (joHAN), ond,sto zoon van den voorgaande en van -diens eerste vrouw Cornelia van Bever wij ek , werd geboren den 27sten Junij 1685 te Philippine , alwaar zijn wader Coen nog predikant was. Hij klom op tot kolonel van een regiment infanterie en was Groot-Majoor van Sluis in Vlaanderen ea onderhoorige forten. De tijd van zijn overlijden is onbe. ken& Hij was gehnwd met Mat garetha Ris van Enkhuizen, die hem acht kinderen- schonk. Hij is de schrijver van : forte schets van vuurgevin/ met plotons en kort alphabe= tisch extract uit de groote placaatboeken , met platen, 's Hage 1733. 8°. met 2 deelen. Het Groot Militair Woordenboek, 's Hage 1739 en 1740, fol. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Back. 1). I. St. f; Sehotel , Kerk. Dordr. D. I. bl. 512; de Navorseheir , D. VII. bl. 135, 282. DIBBETS (HENDRIK ALBERT) was afstammeling van Hen. 152 ra cus Dibbets boven genoemd , werd te Alkmaar den 7den April 1731 geboren. Hij vertrok met zijne ouders naar OostTndie en keerde van daar terug, toen hij zijn vader op het eiland St. Jago, en weinige dagen na het vertrek van daar, zijne moeder verloor. Hij vertoefde op de reis naar het vaderland eenigen tijd aan de Kaap de Goede Hoop, en bij de Hollandsale wal komende leed hij schipbreuk, maar werd gelukkig gered. Hij begaf zich daarop in de krijgsdienst, werd Vaandrig en welhaast Luitenant. Hij besloot in 1752 de dienst vaarwel te zeggen en verkreeg toen de moeijelijk e post van Hoofdcommies van 's lands posterijen te Leiden, doch verzocbt en verkreeg in 1784 zijn ontslag. Hij begaf zich daarop naar Warmond, waar hij den 21sten November 1805 overfeed. D i b b e is was een verdienstelijk penningkundige, en zijne verzameling Nederlandsche historiepenningen was zoo beroemd, dat de Keizerin van Rusland hem daarvoor, ofschoon te vergeefs, eene aanzienlijke som bood. Hij had het voornemen om eene beschrijving der door hem verzamelde penningen uit a geven, doch hij heeft dat plan niet volvoerd. De Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden erkende de verdiensten van D i b bets door hem in 1768 tot haar lid te benoemen. Zie Feral. van de jaarl. Verg. der lifaatach. van Ned. letterk. Leid. 1806. W. 5-12. DIBBETS (DIRK of DERK), geboren te Arnhem en in 1629 Burgemeester van die stad, toen hij een blijk gaf van zijn dapper gedrag en schrander beleid , hetwelk aan de vergetelheid behoort onttrokken te worden. Het was namelijk in genoemd jaar, dat in de stad een berigt kwam van de nadering der Spanjaarden , waarop Dibbets , met dertig burgers , onverschrokken de stad uittoog ter bescherming van de schans te IJsseloord. List bij moed parende , en bewust van met zijn troepje weinig tegen dUizenden te vermogen , is hij er op bedacht den vijand te misleiden. Aan het gedruisch der wagens en paarden ontdekkende dat de vijand aan de overzijde der rivier was , deed hij de musketten losbranden en gaf hij bevel aan de tamboers van bet burgervaandel, dat inmiddels met den donker was aangekomen , om de Schotsche en Engelsche marschen te slaan, met oogmerk den vijand te doen denken dat Schotsche en Engelsche soldaten den · overkant bezet hidden. De list gelukte, want de Spanjaarden, bemerkende dat de schans bezet en men op zijn hoede was, zakten of , en alzoo werd Arnhem en de gansche Veluwe van een aanslag bevrijd. Dibbets maakte zich in 1636 op eene andere wijze jegens zijne geboorteplaats verdienstelijk , door namelijk de Archieven der stad te rangschikken en er registers op to maken. Zijnen arbeid werd in 1641 beloond door eene hem toegelegde veneering van vierhonderd gulden. Meerdere bijzonderheden zijn ons van hem niet bekend. 153 Zie Kok, Paderl. 1Poordenb. D. XI. bl. 265; (van Hasselt), Ifron. van Arnh. bl. 277, 282. DIBBETS (K.) was met anderen de schrijver van het staatkundig weekblad, getiteld : Heraclyt en Dernocryt, waarvan No. 1 tot No. 54, van den 3den December 1796 tot den 20sten Januarij 1798, werd uitgegeven. Zie van Leenwen, Cat. der Prov. Bibl. van Priest. bl. 229. DIBBETS (R.) was een dichter die in 1787 te Heerenveen woonde en onder de staatkundige uitgewekenen in Friesland voorkomt. Zie Fader?. Hist. ten very. op W a g e n a a r , D. XXXV. bl. 354; Algem. Konst- en Letterb. 1848. D. I. bl. 91. DIBBETS (BERNARDUS JOHANNES CORNELIS Baron) , zoon van Gerrit Jan Dibbets en Wilhelmina Frederika van M e u r s , werd geboren te Arnhem den 7den September 1782. Hij trad in 1796 als kadet bij de infanterie in dienst, werd vier jaren daarna Luitenant en in 1807 tot kapitein bij de gardes van Koning Lode w ij k bevorderd. Wegens ziekte ging hij over bij het korps veteranen van de gardes en werd in 1808 bevorderd tot Luitenant Kolonel en kommandant der vesting Delfzijl, in welke betrekking hij bleef tot zijne benoeming van Majoor van het legioen ligt gewapende soldaten den 2lsten Augustus 1809. Na de inlijving werd hij kommandant Majoor van het regiment kweekelingen en in 1813 kommandant van het 7de regiment tirailleurs der Keizerlijke gardes, maakte den veldtogt van 1813 mede en werd nog in dat zelfde jaar bevorderd tot Kolonel van het regiment kweekelingen der gardes. In het begin van 1814 nam hij zijn ontslag uit Fransche dienst en werd zeer spoedig daarop met de werkzaamheden van inspecteur der infanterie bij het Nederlandsche leger als Kolonel belast, terwij1 hij het volgende jaar, als Generaal Majoor , in die hooge betrekking werd bevestigd. Vele belangrijke diensten heeft D i b bet s bij de zamenstelling van het leger in die jaren bewezen, en hij was ook als lid werkzaam in die commissie, waaraan de zamenstelling der onderscheidene deelen van dat leger is opgedragen geweest. D i b bets is daarna in onderscheidene hooge betrekkingen geplaatst geweest. Eerst als provincialen kommandant van Limburg, daarna als inspecteur der infanterie in het 5de groot militair kommando en eindelijk als kommandant van de Ode divisie infanterie, welk bevel hij voerde toen de Belgische omwenteling uitbrak. Hij was toen te Maastricht, alwaar hij door zijnen onwankelbaren trouw en vastberadenheid de grootste diensten aan het vaderland en den koning bewezen heeft. Hij werd in het begin van 1831 tot opperbevelhebber in het 5de groot militair kommando, tevens der vesting Maastricht, benoemd, en in die betrekking is hij ijverig werkzaam gebleven tot aan zijn overlijden, voorgevallen op den 29sten Maart 1839. Zijn lijk 154 werd den 2den April, met alle militaire eer aan zijne hoop betrekking verbonden, te Maastricht ter aarde besteld. Een monument ter zijner eer , in een der werken van de vesting, opgerigt en de welwillende beschikking van den koning, waara door het bastion, hetwelk het stoffelijk overschot bevat, thans genaamd is D i b b e t s , ml zijnen naam bij volgende geslachten in herinnering doen houden, als eene hulde aan de verdiensten van eenen bevelhebber, die het leger tot sieraad verstrekte. Koning Willem I, die hem in het jaar 1815 vereerd had door zijne benoeming tot ridder der Militaire Willemsorde 3de klasse, verhief hem, tot erkenning zijner bewezene diensten in 1830 en volgende jaren , in den Nederlandschen adelstand met den titel van Baron. Hij was ook nog begiftigd geworden in 1807 door koning L o d e w ij k met de ridderorde der Unie, en in 1813 door den Franschen keizer met het legioen van eer. De afbeelding van D ib bets ziet op weer dan eene wijze het licht. Hij schreef Reglement op de exercitien van de infantery, inhoudende de soldaten en pelotonsschool, 'a Hage en Amst. 1815, zakform. 2 St. D i b bets was gehuwd met J u l i a, Baronnesse van Ten n ag e 11, die hem vijf kinderen schonk. Zijne zonen zijn E. A. E. Baron Dibbets onder Intendant 4de klasse bij de militaire administratie en Jhr. J. B. A. D i b b e t s Ike Luitenant der Kavallerie. Zie Krayenhoff, Bijdr. tot de Vaderl. geschied. van 1809 en 1810 bl. 105; (de Jong) Alphab. lijst van Boek.bl. 133. Bossch a, Neerl. Held. te Land; D. III. bl. 573, 631, 634, 708, 711; Muller Cat. van portrett. bl. 71, nit particuliere berigten aangevuld. DIBBETS (JoHANNEs HENRICUS) voerde als lste Luitenant het bevel over de galei de Breidel van 60 stukken op de Wadden en Eemsterstroomen in 1801 hij zeilde in 1802, na het sluiten van den vrede te Amiens, als Kapitein-Luitenant met de korvet de Vrede van 20 stukken naar Oost-Indid, voerde aldaar het bevel op het fregat de Phoenix van 40 stukken, behoorende tot het eskader van den Vice-Admiraal Hartsine k. Den l8den October ontkwam dat schip, bij het eiland Onrust door het Britsche fregat de Carolina, kapitein Rain ie r, aangetast, ter naauwernood het gevaar van genomen te worden. Meerdere bijzonderheden van zijn leven zijn ons niet bekend. Hij was Ridder der orde van de Unie, en overfeed ale Majoor den 12den Mei 1808. Zie Gedenkschr. van de Kos. Orde der Unie, bl. 161 ; 1) e Jong e, Geschied. van het Ned. Zeetoez. D. VI. St. II. bl. 459, 592, 600, 687, DIBBETS (11ElimANus MADRrrs), werd den Eden April 1798 bevorderd tot luitenant ter zee 1 ste klasse en den 29sten November 1813 tot Kapitein. Hij vertrok in dien rang naar Oost-Indid en bewees den lande daar de gewigtigste diensten. Hij voerde in 1819 gedeeltelijk het bevel over de expeditie, uit- 155 gezonden door de Indische regering om den Sultan van Palembang te tuchtigen ; werd in 1827 met het fregat Bellona, voerende 250 man, afgezonden, om den Sultan van Mattam te straffen en of te zetten, en in datzelfde jaar om den vrede en de onderwerping op de westkust van Borneo te verzekeren, en vermeesterde in 1829 de door den Sultan van Mattam op het eilandje Kendang aangelegde sterkten. Hij werd tot belooning zijner diensten den law April 1833 ridder der Militaire Willemsorde 4de klasse, en tot Schout bij Nacht bevorderd. Hij overleed te Haarlem den 4de Januarij 1843. Zijn zoon 13'i et er, ridder der Militaire Willemsorde 4de klasse , overleed als Kapitein ter zee en Kommandant der Gedeh in Oost-Indie den 9den Augustus 1854. Zie van Ka mp en, geschied. der Nederl. buiten Europa. D. III. bl. 679-688; Teenst,r a. beschrijv. van de Nederl. overzeesche beziti. bl. 399, 438, 439, 450, 451 ; nit medegedeelde berigten aangevuld. DIBBETS (ANTON HENDRIK), geboren te Raalte den 30sten April 1799 , werd den 25sten Junij 1819 tweede luitenant der genie en had in 1825, na den 11 den Maart van datjaar tot eersten Luitenant bevorderd te zijn, mede het toezigt over het bouwen van de Citadel en .de chartreuse van Luik ; diende in 1831 bij het hoofdkwartier van het leger to velde werd den 13den Maart 1832 kapitein en in 1836 in zijnen rang overgeplaatst bij het korps der genie en sappeurs van Nederlands Indies Hij was in bet volgende jaar als Majoor en eerst ttanwezende Ingenieur belast met den opbouw der vesting Ambarawa op Java , werd vervolgens Luitenant Kolonel en tweede directeur der genie op Java, en overleed in dien rang te Batavia den 22sten Junij 1849, ten gevolge van doorgestane vermoeijenissen, en daaruit onstaande ziekte, bij de derde Balinesche expeditie. Zie T e e n s t r a, beschr, van de Ned. Overz. bezit. bl. 856, nit medegedeelde berigten aangevuld. DIBBITS (LAMBERTUS) oudste zoon van Jan Elbert Dib bits en van Hendrika Janssen van Gelkenh o r s t , werd den 20sten April 1796 te Amersfoort geboren waar hij ook zijne eerste levensjaren doorbragt. Door het hier ontvangen onderwijs voorbereid , vertrok hij in 1813 naar de hoogeschool te -Utrecht, om zich aan de studie der Godgeleerdheid te wijden. Beroemde manners, als van H e u s d e, S c h r d e r en Heringa, mogt hij hier ander zijne leermeesters tellen. In 1818 werd zijne beantwoording der prijsvraag ) de Hebraica. poesi CUM Graeca comparata" door de litterarische faculteit te -Utrecht uitgesehreven , met de gouden medaille bekroond en in de academisehe Annalen geplaatst. Na het eervol afleggen van zijn doctoraal examen (dat echter door zijne spoedige beroeping als predikant door geene promotie tot doctor gevlogd werd) , werd hij den 7den October 1818 door het provinciaal kerkbestuur van Utrecht bevorderd tot candidaat tot de 156 heilige dienst , spoedig daarop tot predikant der hervormde gemeente te Voorthuizen beroepen, en aldaar den llden Julij 1819 als zoodanig bevestigd. Terwijl hij hier werkzaam was bedankte hij achtereenvolgens voor de beroepingen naar de gemeenten van Lenth, van Bunschoten , van Harderwijk en van Waardenburg en Neerijnen. Eindelijk door de gemeente van Schiedam tot leeraar begeerd, volgde hij die roepstem op, en werd den 5den October 1823 in zijne tweede standplaats bevestigd , welke hij den 7den November 1830 voor die te Utrecht verwisselde. Hier was hij tot aan het einde zijns levens werkzaam. lien 15den Junij 1831 begaf hij zich in den echt met Adriana Jacoba S u z a n n a K a a s, de dochter van een geacht Rotterdamsch koopman. Gedurende zijne laatste levensjaren in stilte aan eene ingewandskwaal lijdende, werd hij den isten Junij 1855 door een hevigen aanval van pleurus ten grave gesleept. Op de stedelijke begraafplaats to Utrecht wordt zijne laatste rustplaats aangeduid door een eenvoudigen gedenksteen, dien eenige zijner leerlingen daar deden oprigten. D i b bits onderscheidde zich door eene veel omvattende kennis, niet alleen op het gebied der Godgeleerdheid, maar ook op dat der letterkundige en natuurkundige wetenschappen , en door groote scherpzinnigheid. Zijne zeldzame administrative bekwaamheld en helderheid van oordeel maakten hem bijzonder geschikt voor betrekkingen in het kerkelijk beheer. Gedurende #ele jaren nam hij die van Scriba van het klassikaal bestuur van Utrecht waar ; meermalen trad hij als secundus van den Secretaris van het provinciaal kerkbestuur van Utrecht in diens plaats op , en in de jaren 1852 en 1853 nam hij als lid deel aan de werkzaamheden der Synodale commissie, ook toen deze den bekenden herderlijken brief, tot waarschuwing tegen overdrijving der April beweging, uitvaardigdc. Eerlijk en naauwgezet in alles wat hem werd toevertrouwd ; opregt en zelfstandig in al zijn handeleni nederig tegenover iedereen ; trouw in zijn herderlijk werk ; gematigd in zijne denkwijze ; populair in zijne preekmethode (getuigen zijne uitgekomen leerrede : Leve de Koning ! Utrecht 1853 , 80. en zijn achttal nagelaten leerredenen , 1855 , 80. met portret) ; vol belangstelling in al wat goed en nuttig was (zoo als onder anderen blijkt uit eene bezielde redevoering over de zaak der voor hunne vrijheid strijdende Grieken, in 1826 te Schiedam gehouden en uitgekomen) ; mogt hij steeds de algemeene achting en liefde ondervinden. Het protestantistne had in hem een warm voorstander ; het Nederlandsche Zendeling Genootschap telde hem onder zijne ijverigste bestuurders. Ook buiten kerkelijk gebied was zijn naam in eere. Zijne geestigheid en gevatheid maakten zijn omgang in de meest verschillende kringen zeer gezocht. Het provinciaal Utrechtsch en het provinciaal Noord-Brabantsch Genootschap vereerden hem met hun lidmaatschap, en meermalen was hij be' 157 stuurder en voorzitter der Utrechtsche afdeeling van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Uit familieberigten mèdegedeeld. DICK (JAN JANSZOON), uit geringe ouders te Hoorn geboren, trad hij als gemeen matroos in 's lands dienst, en werd, na alle lagere scheepsbetrekkingen met lof te hebben doorloopen, eerst tot kapitein en daarna op voorspraak van de Ruite r, bij wien hij in zeer hooge achting stond, wegens zijne zonderlinge bekwaamheid en erkenden moed, niettegenstaande hij een der jongste kapiteinen uit het Noorderkwartier was , door Willem III tot Schout bij Nacht van West-Friesland bevorderd. Hij woonde al de zeeslagen van zijnen tijd. bij ; zoo nam hij , als bevelhebber op het schip Jo sua van 60 stukken, deel aan den zeeslag in 1672 onder de Ruite r, waarbij zijn schip in den grond werd geschoten, en was hij als bevelhebber op de Eenhoor n, van 70 stukken tegenwoordig bij het gevecht bij Schooneveld op den 7den Junij 1673; ook kweet hij zich dapper in den zeeslag omtrent Kijkduin en de Helder onder deRu it e r, tegen de Engelschen en Franschen den 2lsten Augustus van genoemd jaar. In het hevigete van het gevecht werd hij door een negenkantig stuk van een gebroken kahonskogel, wegende 46n en een vierde pond, in het dikke van zijn regterbeen geschoten , hetwelk er eerst op den 5den September werd uitgesneden, en door hem in een zilveren beugel werd beslagen, waarop hij deze woorden liet graveeren : A. 1673 op den 218ten Augustus ingeschoten en op den 5den September daar weder uitgehaald. Net vijftien dagen was Jan Dick's been filer Inge zwanger. Naar viel oait barensnood (daar 't leven stand Meld) banger. Als Schout bij Nacht streed hij dapper in den zeeslag bij Bevezier den 10den Julij 1690, en handbaafde in dien zwaren strijd de eer der Nederlandsche vlag ten koste van zijn leven, Zijn buik werd door een kneppelkogel geheel weggeschoten, en zijn romp in het Noord-Voorland van Engeland begraven. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist.' D. XVI. bl. 112; (van den Bos), Lev. en laden der Doorl. Zeeheld. D. II. bl. 267; deJonge, Gesehied. van het Ned. Zeetoez. D. III. St. I. bl. 133, 249, 315 3 323. St. II. bl. 452, D. IV. St. I. bl. 177, 193, 201, 216 ; Abbing, Gesehied. der stad Hoorn, bl. 57-59; Dezelfde, Very. op Veliu 8, hi. 145, 146, 148, 149, 154, 180. DICKX (Mr. DIEDERIK) was de zoon van IJ s b r a n d Dic k x, raad en schepen te Haarlem, en van Mar i a van der Cam er , dochter van den Burgemeester Johan van de r Came r. Hij werd te Haarlem geboren en maakte zich , door het ijverig en naauwgezet waarnemen van onderscheidene ambten, jegens de stad zijner inwoning en het vaderland zeer verdienstelijk. Ach- tereenvolgens was hij Raad te Haarlem in 1682 , Schepen, en burgemeester aldaar in 1692 ; gecommitteerde Raad in 1694 158 afgevaardigde ter Staten Generaal in 1703 ; hoogbaljniv van Kennemerland in 1708. Bovendien werd hij in 1693 bewind. hebber der Oost-Indische Compagnie en in 1689 hoogheemraad van Rijnland. Hij overleed den 22sten September 1719 , was gehuwd eerst met Ca t h a r i n a de N e u f vill e die hem eene docliter , Maria , schonk , die huwde met Mr. F r an ç o i s Dru ijvesteijn , daarna in 1690 met Maria van Assend e 1 ft , bij wie hij drie kinderen verwekte ; een zoon Died er i k, die mede in vele betrekkingen to Haarlem werkzaam was en ongehuwd aldaar overleed in 1732 , en twee dochters, C athar ina en Cornelia , die beide gehuwd zijn. Uit medegedeelde berigten bijeengebragt. DIDYMUS (JAcosus) ward in Friesland geboren, en gaf nit: Poanata Varia, Colon. 8°. Zie Sweertius, rith. Belg. p. 361; Peerlkamp, de poet.' Latin. Nederl. p. 111. DIEBEN (H. J.) , geboren te Utrecht en aldaar in 1838 op jeugdigen leeftijd overleden. Hij teekende en schilderde landschappen , en gaf onderwijs in de kunst, was pen verdienstelijk kunstenaar en zou het tot eene belangrijke hoogte gebragt hebben, indien hem een langer leven geschonken was. · r. Zie K r a m m , Lev. en werk. der Kunstseh. DIEDEN (OTTO VAN GENT, Heer van). Zie GENT (Orro VAR) Heer van Di ede n. DIEDENHOVEN (J.), schreef : Tafel op de Utrechtsche Negotiatie van 500,000 gulden, bij lotery van ligfrente enz., Utr. 1754. 4°. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. VT. DIEDERIK , was een goon van R a d. b o u d en klei nzoon van A s c a n i us eerste hertog van Friesland. Hij leefde in het jaar 305 na Christus geboorte, en behoorde tot de vijf Friesche edelen die Friesland ten Westen en Zuid-Westen van het Vlie bebouwd hebben. Hij stichte de stad Medemalaca, nu Medemblik , alwaar hij zijn verblijf hield en den titel van koning van West-Friesland aannam, hetgeen door H a r o n, Hertog van Friesland, zeer eavel werd opgenomen, die dit als eene inbreuk op zijne re ten beschouwde en eene aanzienlijke krijgsmagi afzond om den overmoed zijns onderdaans te breidelen. D iederik moest zich onderwerpen en ontving, onder den titel van Hertog, West-Friesland als een leen van Baron. - Zie. Winsemius, Chron. van Friesl. fol. 36; Arend, ..ellgetn. geschied. des Vaderl. D. I. bl. 312. DIEDERIK BAVO. Zie DIRK BAVO. DIEDE RIK I en II , Bissehoppen van Utrecht. Zie THEODORICUS I en IL DIEBEN (Mr. ADRIAAN JACOB WILLEM VAN) werd geboren e Utrecht op den 2den September 1772. Aan zijne ouders, r 159 Willem Jan Batista van Dielen en Anna Apollonia Deck e r, die, tot op zekere hoogte, het huisselijk boven het - openbaar onderwijs verkozen, had hij zijne vorming geheel te danken, en door de lessen van zijnen verstandigen vader met de noodige kundigheden toegerust, woonde hij van 1788 tot 1792 de lessen in de regtsgeleerdheid aan de Hoogeschooi in zijne geboortestad bij , en werd den Eiden Maart van laatstgenoemd jaar tot Doctor in de beide regten bevorderd. Na in 1808 tot wethouder der stad Utrecht verkozen te zijn , word. hij, na de inlijving van ons land bij het Fransche keizerrijk , tot Maire van die stad benoemd , welke moeijelijke betrekking hij den 13den Junij 1811 aanvaardde, en niet alleen tot groot nut zijner geboorteplaats , alhoewel slechts korten tijd , waarnam , maar zich ook door zijnen rijk begaafden geese en voortreffelijken aanleg zoo zeer bij Keizer Napoleon wist bemind te maken, dat hij daardoor meer clan anderen vermogt, en die invloed op den alleenheerscher niet anders dan tot het welzijn der stad dienstbaar maakte. Slechts weinige maanden stood de edele van Dielen aan het hoofd der Utrechtsche regering ; hij, die in de hagchelijke dagen nog zoo nuttig en onmisbaar was voor de stad en Academie , werd den 3lsten Januarij 1812 tot hooger levee opgeroepen. Niet alleen als regent was van D i e I e n groot en schier ongeevenaard, ook als beoefenaar van letterkunde, niet onverdien+ stelijk dichter, keurig landsehapsehilder en kenner van vreemdetalen, verdient hij genoemd to worden. Hij hanteerde daarbij met goed gevolg de etsnaald, en paarde bij al die kundigheden cen hoogst innemend uiterlijk , aangenamen omgang, waardigheid en eenvoud in zijne handelingen, liefde tot godsdienst en deugd en eenen onbegrensden zucht GM anderen wel te doers en voor anderen nuttig to zijn. Van Dielen was doorKoning Lo d e w ij k vereerd met de Unie orde, en door Keizer Napoleon met het legioen van eer. In Mei 1799 was hij gehuwd met J ohanna Singendonck en bij doze vader van onderscheidene Zie Algem. Konst- en Letterb. 1812. D. I. bl. 114; (N. van der Mon de),, Tijdschr. voor Geschied. enz. van Utr. D. III. bl. 179-- 199; Kist en Royaards, Arch, veer Kerk. Gesehied. D. IV. 307; Kramin, Lev. en Werk. der Kunstech. DIELENS (Lucia) geboren to Valkensweerd, was deken van het hoofdkapittel van 's Hertogenbosch , en werd tot algemeen Vikaris van dat bisdom. verkozen , tijdens de zetel vakant was, van 1580 tot 1584. Zie (A. van Gils), Katho`. Meijer. lifesnorieb. bl. 85. DIME, (ANTI:tom VAN) word geboren in 1593 to Knilenburg, alwaar zijn vader Burgemeester was. Zijne moeder heetto Elisabeth Hoeve na a r. Hij wijdde zich aan den - 160 koophandel toe, doch eene losse levenswijze had hem zoo diep in de schulden gestoken, dat hij, om alle gevaar te ontkomen, onder eenen verdichten naam als adelborst naar Oost-India vertrok, en daar door zijne bekwaamheden spoedig bevorderd werd. Ongewone bekwaamheid in het schrijven, die destijds schaars was, bragt hem als klerk in dienst van den Gouverneur Generaal. Kort daarop werd hij boekhouder en vervulde dien post met zoo veel lof, dat hii eerlang tot de waardigheid van Opperkoopman en in 1625 tot die van Raad van lndid opklom , in welke hoedanigheid hij in 1631 als Admiraal der retourvloot naar het vaderland terugkeerde. Na zijne terugkomst werd bij in 1632 Directeur Generaal, en het was als zoodanig dat hij, volgens de laatste ontdekkingen , op den 17den Junij 1633 , met Jan Joosten de Roy en Teunis Will emsz. Harn ay , de ontdekker werd van het eiland Nieuw Amsterdam, dat door hem alzoo genoemd en door hem voor het eerst is opgenomen. Hij werd in 1636 tot negende Landvoogd van lndid voorgesteld en benoemd, en zijne regering was rijk aan belangrijke gebeurtenissen en ongemeen vruchtbaar voor de bevestiging van ons gezag in de Oost. A llereerst werd de orde en rust in de Moluksche eilanden, bepaaldelijk op A mboina, hersteld en bevestigd ; evenwel niet dan nadat hij tweemaal een gewapenden togt naar dat eiland daartoe ondernomen had. Voordeelige overeenkomsten met Hhamsa , den Sultan van Ternate , alsmede met de Vorsten van Jelolo en Tidor, waren de vruchten daarvan. Daarna, in 1638 , werd door hem het oog op Ceylon gevestigd, en het was onder zijn bestuur dat de magt der Portugezen daar werd gefnuikt en de belangrijkste vestingen Battled° , Punto Gale, Trinconomale en Negombo in onze handen vielen. Ook Malacca, om welke stad te bemagtigen reeds sedert 1606 herhaalde pogingen, doch te vergeefs, waren in het werk gesteld, werd door de onzen in 1641 veroverd. De geschillen, naderhand met de Portugezen gerezen , werden in 1644 door van Diem en bijgelegd , en de Molukken in 1642 door hem bevredigd . Doch ook op andere wijzen maakte hij zich verdienstelijk. In hetzelfde jaar toch zond hij A b e l T a s m an op ontdekkingen nit, en het v a n Diemen 's land , door dezen ontdekt en alzoo genoemd, benevens het vinden van andere landen en het leeren kennen van vroeger ongekende zeedn, waren de vruchten van zijn rusteloos streven ; en bij al die ondernemingen werd door v a n Diemen , de beoefenaar en bevorderaar van kunsten en wetensohappen, Batavia vergroot en . verfraaid, twee nieuwe kerken aldaar gesticht en eene Latijnsche school opgerigt, en legde hij de eerste hand aan eene verzameling van wetten tot rigtsnoer voor de regtsbehandeling , onder den naam van Statuten van Batavia , welke, door zijnen opvolger , Ma a tsuik e r , voortgezet, het wetboek van Nederlandsch India zijn geworden. 161 Ook is men aan hem verschuldigd een algemeen reglement, in 1643 voor de kerken gemaakt , nit bijna honderd artikelen zamengested. Van Diemen , door zorgen afgesloofd , verzocht zijn ontslag , hetwelk hem niet dan na ernstig aandringen daarop werd verleend ; doch eer dit te Batavia bekend werd , was hij reeds den 19den April 1645 overleden. Zijn lijk werd den 228teu daaraanvolgende in de Hollandsche kerk, door hem zelven gesticht, bijgezet. Zijne weduwe M aria van A a 1 s t, die hem geene kinderen schonk en wier naam ook door T a s m a n vereeuwigd is , keerde in datzelfde jaar naar Holland terug, werd door de bewindhebbers der Oost Indische Compagnie edelmoedig begiftigd, en hertrouwde den Eden September 1646 met Ca r e 1 C o nst ant , die gezegd wordt Direct eur van den handel in Perzi4 geweest te zijn. Van Diemen legateerde bij testament 40,000 rijksdaalders, tot het bou wen van eene nieuwe kerk, en zijne weduwe schonk aan de Hervormde gemeente te Batavia, bij haar vertrek, een fraai tafelkleed en twee servetten, benevens 200 rijksdaalders. De afbeelding van v an Diemen is, naar B a 1 e n, door J o ng m a n gegraveerd ; hij was een man van een frisch en levendig uiterlijk en van eene ronde en korte gedaante. _ Zie Valentijn, Dud en Nieuw Oost-Indiä. D. I. St. II. bl. 268, 269, 1). II. St. II. bi. 106-116, D. IV. St. I. bl. 293295 ; D u b o i s , Vies des Gouvern. Gener. aux Index Orient. p, 116; Kok, Vaderl. Troordenb. D. XI. bl. 271-292; van Kampen, Vaderl. Karakterk. D. II. St. I. bl. 309-312; dezelfde, Geschied. der Nederl. buiten Europa, D. I. bl. 345-349, 357-391; Teens tr a, Bekn. Beschrijv der Nederl. Overz. bezitting. bl. 327, 606, 615, 942 ; Kron. van het Hist. Genootsch. to Utrecht. I). VIII. bl. 271, 339, 371, D. IX. bl. 247, 250, 310, D. X. W. 76, 77 ; Muller, Cat. van Portrelt. bl. 71; ..41gem. Konst- en Letterb. 1854, bl. 158, 159 ; de Navorscher, D. IV, bijbl. bl. XLVI, D. VI. bl. 165, D. VII. bl. 85, D. VIII. bl. 9. DIEMEN (C. VAN), portretschilder, leefde in bet begin der achttiende eeuw , en woonde waarschijnlijk te Gouda. Er is echter slechts een portret van hem bekend. Zie K r a m m , Lev. en Werk. der Kunstsch. DIEMEN (WILLEM VAN) , of DIEMENS , werd geboren te Rotterdam in 1508, uit een adelijk geldersch geslacht, studeerde te Leuven, verwierf te Orleans den doctoralen graad in de regten, en zette zich te Mechelen als advokaat neder. Door Keizer Ka rel V tot raad in het Hof van Utrecht aangesteld, nam hij deze bediening gedurende acht en veertig jaren met ijver waar. Bij afwezigheid van den president van het Hof nam hij meermalen het voorzitterschap waar, onder anderen in de dagen van den beeldenstorm in 1566, toen hij tot verzachtende maatregelen aanried. Bij overleed den 9den November 11 162 1583, afgemat en blind geworden door ouderdom en arbeid.. Hij wordt genoemd een man van groote regtskennis, groote geleerdheid, vaardigheid van oordeel en onberispelijk levee. Behalve een groot aantal handschriften door hem nagelaten schreef hij een werk door zijn noon A rnoud uitgegeven, hetwelk getiteld is : De formulis quibusdam eopulatis et disjunctis, ad S. Juliani locum de ambiguitatibus. Waar en wanneer dit werk is uitgegeven, is ons niet bekend. De afbeelding van va n Diemen komt , hoewel zeldzaam, voor ; zijne zinspreuk was : Justitia et p·udentia (Door regtvaardigheid en voorzigtigheid). Zie Bor, Nederl. Oorl. B. If.bl. 90 (64) II oogstraten, Woordenb.; Kist en Royaards, Ned. Arch. voor Kerk. Gesehied. D. V. bl. 389, 409; Muller, Cat. vac Portrett. bl. 71. MEMERBROECK (GERARDU8 VAN) was een glassehilder, die, op het laatst der zestiende eeuw, te Utrecht bloeide. Misschien is hij van het geslaeht van den volgende. Zie K ram m, Leo. en Werk. der Kunstsch. DIEMERBROECK (I.TsBRAND VAN) werd geboren te Montfoort den 13den December 1609. Zijn vader, G ij s b e rt us, was Burgemeester aldaar, en zijne moeder heette Magdalena S as s e of S ass i a. Na te "Utrecht zich in de gronden der wetenschappen geoefend te hebben, vertrok hij naar de Hoogeschool te Leiden, waar hij van .D a n i el H einsius in de letteren , Caspar Barlaeus in de wijsbegeerte en van Otto Heurnius in de geneeskunde, de lessen ontving , en er een ijverig gebruik van maakte. Hij deed vervolgens eene reis naar Frankrijk, en verkreeg te Angers den doctoralen graad in de wijsbegeerte en geneeskunde. in het vaderland teruggekeerd, zette hij zich te Nijmegen als geneesheer neder, waar hij weldra partij kon trekken van zijne kunde ; want het jaar 1636 en 1637 was een vreeselijk jaar voor die stad De pest toch maaide aldaar meer dan 6000 menschen weg. Op een dag werden er eens twee en zestig lijken begraven: Hij wijdde zich dan ook met zelfopoffering geheel toe aan bet welzijn zijner medeburgers, en had . het geluk ook door zijn toedoen die epidemie te zien verdwijnen, en het resultant zijner opgedane ondervinding door den druk bekend- te maken. In 1649 werd hij als buitengewoon Hoogleeraar der genees- en ontleedkunde naar Utrecht beroepen, en den 7den April 16M tot gewoon Hoogleeraar in die vakken aangesteld , waarbij die bijzonderheid plaats had , dat, aangezien hij een aanhanger van A r m in i u s was, de overheid verklaarde deze benoeming niet in strijd te achtten met de besluiten waarbij bepaald was, dat aan niemand eenen eerepost of dergelijke sou worden opgedragen, tenzij hij tot de belijders der zuiverder verbeterde godsdienst behoorde. Zijne praktiik en bovenal zijne 163 lessen lokten een groot aantal studenten derwaarts. Van D i e m e rbroeck overleed den 17den November 1674, en de beroemde Grae viu s hield eene lijkrede op hem. Hij was gehuwd te Utrecht den 17den October 1642 met Elizabeth van Gessel, waarbij hij een noon, T i e m a n n u s, verwekte, die later Apotheker te Utrecht geweest is. De of beelding van van Di em e r. b r o e c k ziet het licht. Hij schreef de volgende vverken: De peste libri quatuor, truculentissimi morbi historian ratione et experientia confirmatam exhibentes, Arnh. 1644. Amst. 1645. 4'. Dit werk werd te Genve met andere geneeskundige verhandelingen in 1721 in 4°. uitgegeven. In 1711 werd hetzelve vertaald onder den titel Tractaat over de Pest, Amst. 1711. 8°. Oratio de reducenda ad medicinam chirurgia, Utr. 1649. fol. Disputationem practicarum pars prima et secunda, de mortis capitis et thoracis, Utr. 1664. 12°. Anatome corporis humani plurimis novis inventis instructa varasque observationibus et paradoxis, cum tnedicis, turn physiologicis adornata. Utr. 1672. 8°. Geneve, 1679. 4°. Lugd. Bat. 1679. 4°. cam kg.. in het Frans* 1695. V. Tractatus de variolis et morbillis. Ilistoria rarissimorum morborum et vulnerum. Zijne werken zijn, iia zijnen dood, door zijnen genoemden noon bijeenvergaderd en uitgegeven onder den titel van : Opera omnia anatomica et medica, cum fig. Utr. 1685. fol. Geneve, 1687. 2 vol. 4°. Zie Burman, Traject. Erud., p. 87-89; Ferwerda, Catal. Univ. D. I. St. I. bl. 131, St. II. bl. 277. St. VII. bl. 44; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek.; Van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en Wetensch. D. I. bl. 319, die hem verkeerdelijk J ob noemt; Biograph. Univ. T. VI. p. 177; Ali C oh en, Oude en Middelgeschied. van de geneesk. bl. 414, 449, 454, 515, 518; A. van der Boon, Cz. Geschied. der ontdekk. in de ontleedk. van den Mensch, bl. 43, 106, 114, 120, 131, 190; Mulle r, Cat. van Portrett. bl. 71. DIEMERBROEK (CoRNELis) schreef : De waare bekeerde Sondaar 4°. Over 't XV Capittel van Lucas, Utr. 1659. 40. Zie Van Ab koude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. 1. III. DIEPENBEEK (A.) was schrijver van : De Wiskonstige Reekenkonst, waarin de werkingen en verkortingen op een korte en klaare Wyse worden ontvouwt, Amst. 80. Zie Van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. St. I. DIEPENBEEK (ABRAHAM VAN) werd waarsehijnlijk in 1607 te 's Hertogenbosch geboren, en was een der verdienstelijkste glasschilders van zijnen tijd. Hij muntte ook in het olieverwschilderen uit , waarin hij den stij1 van Rubens volgde, die 11* 164 men wil dat zijn meester geweest is, of bij wien hij ten minste eenigen tijd voor loon geschilderd heeft. Hij bezat veel vernuft en eene geestige penseelsbehandeling, sehoon koloriet en veel kracht in de uitvoering , ofschoon hij niet altijd even zorgvuldig van teekening was. Als teekenaar had hij evenwel groote verdiensten, gelijk blijkt nit de platen van het werk : De Tempel der Zanggodinnen , die naar zijne teekeningen vervaardigd zijn.. Hij woonde te Antwerpen, waar hij tot Deken van het St. Lucas-gild verkozen werd, doch binnen het jaar, in 1641, afgezet werd. Hij beoefende de etskunst met goed gevolg en overleed te Antwerpen in 1675. Zijne afbeelding ziet het licht. Zie De Chalmot, Biogr. Woordenb.; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. ; K r a m m, Lev. en ',Perk. der Kunstsch. DIEPENBEEK (JAN ADRIAANSZ.) was een dichter uit de zeventiende eeuw, die te Haarlem woonde. Welligt zijn oak van hem de boekjes getiteld Harderstaf Haarl. 1681, 8°. Heylsame Raadt. Haarl. 1681, 8°. Zie H. Z weerts, Gedichten (Amst. 1697), bl. 105; Van Ab k ou de, Naantreg. van Ned. Boek. , D. I. St. III. DIEPENBROEK (C. VAN), Doopsgezind predikant te Krommenie. Hij wijdde in 1703 de nieuw gebouwde kerk aldaar in met eene leerrede, uitgegeven onder den titel van : Redevoering of Predikatie in de nieuw gebouwde vergaderplaats der zoogenoemden Doopsgezinden, gehouden 17 Mei 1703. Zie J. Honing Jsz., Geschied. der Zaanl. D. II. bl. 171. DIEPENHUYSEN (J. VAN) was een bekwaam teekenaar in den trant van den bekenden R ad e m a k e r , en die de platen geteekend heeft voor de Nederlandsche Stad en Dorpbeschryver van V a n 011 ef e n en Bakke r, Amst. 1793-18o1. 8 deelen 8°. Zie K r a m m, Lev. en Trerk. der Kunstsch. DIEPHOLT (COENRAAD VAN) neef van Rudolf van Die ph o 1 t, Bisschop van Utrecht, werd reeds op zijn achttiende jaar tot proost van St. Marie te Utrecht verkozen, en later, den. 3den Maart 1431, tot proost van de St. Lebuinuskerk te Deventer benoemd. Toen in 1450 Hendrik van Meur s, Bisschop van Munster, overleed, wendde Rudolf van Dieph olt , de Utrechtsche Bisschop, veel moeite en groote kosten aan, om zijn neef, Co enr a a d, op diens zetel te verheffen; doch te vergeefs. Hij werd evenwel in 1455 Bisschop van Osnabruk, en was tij dens de belegering van Deventer , door F ilips van Bon rgo n d i6 in 1456, binnen de stad, en bewees, met de bij hem zijnde edelen en krijgsknechten, gedurende dat beleg gewigtige diensten. Hij bleef tot zijn dood proost van Deventer en overleed den 22sten Mei 1482. 165 Zie Revius, Day. Ill. p.128; Burman, Utr. Jaarb. D. II bl. 182 ; (Van Heussen en Van Rijn), Oudh. en gesticht. van Dev. D. I. bl 119; Oyerijss. Alm. 1838. bl. 93; Arend, Algetn. Geschied. des raderl. D. II. St. 3. bl. 81, 156. DIEPHOLT (RuDoLF VAN). Zie RUDOLF VAN DIEPHOLT. DIEPRAAM (ABRAmixt), geboren te Oudenaarden, had tot leermeester in de teeken- en schilderkunst, eerst den glasschilder S to o p, vervolgens H end r i k Z or g te Rotterdam, en ten laatste, nadat hij een rein door Frankrijk gedaan had, A d r i a a n B r o u w e r, wiens manier van werken hij niet ongelukkig navolgde, Hij woonde een geruimen tijd te Dordrecht, en trad aldaar in het St. Lucas-gilde in 1648 ; doch zijne slordige levenswijze en misbruik van sterken drank maakten hem arm, zoodat hij te Rotterdam in het gasthuis overleed. De tijd wanneer hij stierf is niet bekend. Zie de Chalmot, Biograph. Woordenb.; I m m e r z e e 1, Lev. en Werk. der Kunstsch. PIER (RunoLF), geboren te Muiden in 1384 en overleden in het Fraterbuis te Deventer in 1458. Hij schreef : De Illagistro Gera r do Grote, Domino Florencio et multis al its devotis fratribus , uitgegeven door D u m b a r, in zijne Amalecta. T. I. p. 1-114. Zie de Wind, Bibl. van Nederl. Geschiedschr. D. I. bl. bouwmeester van 's Hertogenbosch. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. 524. DIERCX (HERMAN PELGROKS) werd in 1526 aangesteld tot DIERICX (CoRNELis). Zie DIRKSZOON (CORNELIS). DIERKLAAUW (Elam) was een Deen van geboorte en Majoor in Hollandsche dienst. Zijne lafhartigheid, in den slag bij Senef 1674, boette hij naderhand met zijn hoofd. Zie Sylyius, very. op Aitzema, Boek II. bl. 104. DIERMEN (ANT11ONIE LUBERTIIS VAN) was de zoon van Klaas van Diermen en van Ressela Becker, werdgeboren te Elburg den 23sten December 1767. Na in Fransche dienst geweest te zijn, werd hij in 1795 bij het Bataafsche leger tot kapitein der infanterie aangesteld. Na de veldtogten in NoordHolland, Duitschland en Hannover met de Bataafsche troepen te hebben medegemaakt, ging hij in 1807 naar Java als Luitenant Kolonel, en werd daar in 1809 tot Kolonel Kommandant van het lste regiment infanterie aangesteld. Bij de inlijving van ons land in Fransche dienst overgegaan zijnde, bleef hij steeds op Java, en werd, na de in bezitneming der kolonie , door de Engelschen krijgsgevangen gemaakt. Hij werd den 2lsten April 1815 Generaal Majoor bij het Nederlandsche leger, en in 1825 met den rang van Luitenant Generaal gepensionneerd. 166 Koning Willem I vereerde hem met de Militaire Willemsorde 3de klasse. De tijd van zijn overlijden is ons niet gebleken. tit medegedeelde berigten bijeengebragt. DIERT (NicolaAs) was landmeter, kaartenmaker en een beminnaar der hydrologische oudheden van Holland. Hij leefde in de tweede helft der zeventiende eeuw. Zie S m i ts en Sehot el, Beschrijv. van Dordr. D. I. bl. LXXXIV. DIERSEN (ANNA), gehuwd aan G er r i t M o 11, een aanzienlijk koopman te Amsterdam, was eene hoogst beschaafde en geestige vrouw, ook als dichteres bij hare vrienden gunstig bekend. Een fraai dichtstukje, bij de herstelling der Hoogeschool te Utrecht, is er van haar te lezen in de Annales Academiae Rheno-Trajectinae. 1815-1818. p. 79-81. Zij vervaardigde ook een lijkzang op den dood van den Hoogleeraar Gerard Johan Nahuy s, die van minder gehalte is. Zie van der Aa, Nieuw Woordenb. van Nederd. nicht . D. II. bl. 39. DIES BONA. Zie GOEDENDAGH. DIESHOEKE (JACOB VAN). Zie DISHOEKE (JACOB VAN). DIEST (JAN VAN). Zie JAN VAN DIEST. DIEST (CoRNEms VAN) was biechtvader van de nonnen der orde van S t. Clara en bestuurder van S t. C a t h a r i n a Convent te Alkmaar, werd met vijf andere minnebroeders door het krijgsvolk van Sonoy gevangen genomen , onder vele bespottingen en mishandelingen naar Enkhuizen gevoerd en aldaar in Junij 1572 opgehangen. Zie de Navorscher, D. VII. bl. 227. DIEST (WILLEM VAN), geboren te 's Hage, schilderde watertjes met schepen en zinnebeelden in het graauw. Eene schilderij in 1657 door hem vervaardigd, schonk hij aan de kamer Pictura te 's Hage, van welke kamer hij lid was, en voor welke hij met andere leden in 1656 een nieuw reglement aan den Magistraat ter goedkeuring aanbood, hetwelk dadelijk werd goedgekeurd. Hij is te 's Hage in hoogen ouderdom overleden. Daar zijn werk weinig voorkomt, is het vermoeden niet ongegrond dat hij nog andere zaken dan de kunst bij de hand gehad heeft. Zijn zoon volgt. Zie Kr a m m. , Lev. en Werh . der Kunstsch DIEST (JERommus VAN) geboren te 's Hage, was een zoon van den voorgaande, van wien hij het eerste onderwijs in de kunst ontving en in wiens manier hij ook zinnebeelden in het graauw schilderde, als mede watertjes met scheepjes. Hij was in 1671 en 1672 hoofdman der confreriekamer te 's Hage, en overleed aldaar in 1673. Zie K r a mm, Lev · en Work . der Kunstsch. DIEST (ADRIAAN VAN), zoon van den voorgaande, werd ge- 167 'born te 's Hage in 1665, ontving het onderwijs in de tunst van zijnen vader. Op zeventienjarigen leeftijd vertrok hij naar Engeland, en schilderde voor den ilertog van Bath onder. scheidene gezigten en ruinen in het westen van Engeland, ook had hij veel meer aanleg en was vrij watt beter zeeschilder dan de beide voorgaanden. Later was hij door den flood gedrongen voor minder geld zijne stukken, of te leveren dan vroeger, en het is daaraan toe te schrijven, dat de door hem later geleverde stukken verre achterstaan bij zijn eerste werk, hetwelk zich onderscheidde door eene groote helderheid en doorschijnendheid van koloriet en fijnheid van toon in de verschieten. Hij heeft ook landschappen naar eigen ordonnantis geas, en overleed to Londen in 1704. Hij liet een zoon na, die zich te Londen met het schilderen van portretten bezig hield. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Immerzeel, Lev. en IPerk. der Kunstsch. ; de Navorscher. D. V. bl. 175, 176; Kr am in, Lev. en IVerk. der Kunstsch. DIEST (1-1zmucK VAN), geboren den 19den December 1595 te Altena in het graafschap M a r k, alwaar zijn vader, Simon van D i e s t , Tresorier en Baljuw was. Zijne moeder heette Anna van der Bek e. Reeds vroeg blijken gevende van eenen goeden aanleg, werd hij tot de studio opgeleid en bezocht hij de Hoogescholen te Herborn, Heidelberg en Bazel, aan welke laatste hij den Udell September 1621 den graad van doctor in de godgeleerdheid verkreeg. De oorlog verdreef hem uit zijn vaderland naar Leiden, waar hij bijzondere lessen aan de studenten gaf. Van daar word hij in 1624 tot predikant to Emmerik beroepen, waar hij tot 1627 verbleef, toen hem, den 24sten Augustus van dat jaar, het hoogleeraarambt der Godgeleerdheid en der gewijde taal aan de Harderwijksche Hoogeschool word aangeboden. Twaalf jaren was hij er werkzaam, toen hij in 1639 tot Hoogleeraar to Deventer beroepen word. Hij aanvaardde den 12den Januarij 1640 zijne nieuwe betrekking, met eene redevoering de animae statu post mortem, en vervulde haar gedurende dertig jaren, waarna hij den l7den Junij 1673 overleed. Hij was gehuwd met Geer t r u i d van L e n n e p , die hem, behalve eene dochter, een zoon schonk, die volgt. Van D i e s t was een Coccejaansch godgeleerde en mag met vollen regt onder de voortreffelijkste inannen van zfjnen tijd gerangschikt worden. Als hoogleeraar genoot hij in hooge mate het vertrouwen der kerk, wier toekomstige dienaren van hem hunne vorming en opleiding te wachten hadden. Als godgeleerde onderscheidde hij zich door onbekrompene denkbeelden, zachtmoedigheid en vredelievendheid; terwij1 hij als on,derwijzer der gewijde taal uitmuntte, en daarom in 1631 door de Oeldersche Synode tot Overziener der vertaling van het Oude Testament verkozen werd, welke aanstelling evenwel door de omstandigheden buiten ,gevolg bleef. De lange lijst zijner ge- 168 schriften getuigt van zijne werkzaamheid, en die schriften zelven van zijne geleerdheid. De titels der voornaamste door hem geschrevene werken zijn : De ratione studii theologici necessaria instructio, etc. Hard., 1634. 12°. Praxeos sacrae specimen continens Conciones poenitentiales funebres, etc. Hard. (1637), 4°. Oratio inauguralis de aniniae state post mortem, Day. 1640. 4°. Theologia Biblica, etc. Day. 1644. 12°. Enchiridi©n Theologicum. Funda .Davidis instructa quinque laevibus lapidibus , Day. 1646, 24°. Pedum Davidis oppositum hastae Goliathi, 1651. 4 ° . Disputatio de nominibus Dei. Bijbelsche Godgeleerdheid, 1651. 8°. Catecheticum, Amst. 1654. 8°. Analysis apocalypseos exegetica. Arnh. 1663. Grammatica Hebraea cum rudimentis linguae Chaldaicae et Syriacae , Day. 16-65. 12°. Instructio de ante concionatoria, Arnh. 1665. idem 1676. In Episiolam ad Ramanos commentatio. Angst. 1676. 40, Zie Revius, Day. Ill p. 714. 715; Paquot,Mem. T. III.p. 29; Ferwerda, Cat. Univ. D. I. St. II. p. 277, St. VII. p. 44; dezelfde, Naamt. van Boek. D. I. St. II. bl. 95 ; de Chaim o t, Biogr. lroordenb.; Biograph. Univ. T. VI. p. 178; van Eck en Bosscha, Tweede Beuu,:f. van het Aiken. Ill. te Day. bd. 93; Bouman, Geschied. der Geld. 'lovesick. D. I. bl. 65, 109, D. II. bl. 605, 610-; Glasius, Gadget. Wederl. D. I. bl. 365, 366; Muller, Cat. van Godgel. l·erk. bl. 100. DIEST (SAMUEL VAN) eenige zoon van den voorgaande, wiens geboortejaar onbekend is. Na zich te Deventer ruim vier jaren onder de leiding van zijnen vader in de Godgeleerdheid, Wijsbegeerte en Oostersche talen geoefend te hebben, vertrok hij in het voorjaar van 1653 naar Leiden, om er de lessen van C occejus te volgen. Na zijne benoeming tot Doctor in de Godgeleerdheid en Wijsbegeerte, denkelijk aan de Utrechtsche Hoageschool, waar hij in 1654 als student was ingeschreven, werd hij in 1656 aan de pas opgerigte Hoogeschool te Duisburg tat gewoon Hoogleeraar der Godgeleerdheid en praktische Wijsbegeerte aangesteld, en zijne bescheidenheid was oorzaak, dat hem niet tevens het onderwijs in de Oostersche talen werd opgedragen. Als vriend van den Wurtemberger hofprediker Johann. M e 11 e t i u s, arbeidde hij met dezen voor vrede en verdraagzaamheid, te midden der strijdende partijen in de Evangelische kerk maar ook de drie disputaties, die hij ter verzoening uitgaf, vermogten geen D Union" tot stand te brengen. Bijna negen jaren mogt de nieuwe stichting zich in zijn licht verheugen, toen hij den 21sten Januarij 1664 tot Hoogleeraar 169 in de Godgeleerdheid en Hebreeuwsche taal to Harderwijk werd beroepen. In Maart aanvaardde hij die betrekking met eene redevoering : de antiquitate et pace religiosa, die te Harderwijk in 1664 in 4°. het licht zag, en hij bleef er tot in 1681 werkzaam, wanneer hij naar Deventer vertrok, om daar als hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Hebreeuwsche taal de voetsporen van zijnen beroemden vader te drukken, en waar hij in 1694 overleed. Zijn zoon Daniel werd in 1700 predikant te Zwartsluis en overleed er den 8sten Januarij 1731. Van D i e s t was een navolger van zijnen leermeester C o cc ej u s, doch hield zich niet zoo streng en niet zoo uitsluitend aan diens geheele leerstelsel, als sommigen wel in hem verlangden. Hij was een verdraagzaam, onafhankelijk, vredelievend en vredezoekend godgeleerde , die met onvermoeiden ijver de Hebreeuwsche taal beoefende en ter verbetering der Hebreeuwsche spraakkunst een Clavis Linguae sanctae vervaardigde, die waarschijnlijk in het licht is gegeven. De andere werken door hem geschreven zijn getiteld Theses illustriores de praecipuis Philosophiae partibus , Duisb. 1656 V. Dissertatio historico-irenica, de lite et pace religiosa Euange. licorum, Duisb. 1663. 8°. Apologia pro eccl. Reformata contra S. Ma r esiu m. Meer andere werken moeten door hem zijn uitgekomen, waarvan echter de titels niet meer bekend zijn. Zie Boekz. der gel. wereld, 1731 a bl. 122; Max. G o eb el, Gesch. d. Christ. Leb. etc . B. II. p. 68 ; A. T h o luck, Des Akad. Leb. des 17en Jahrh. Abth II. p. 147, Miscell. Duisb. T. I. p. 546; B o u m a n, Geschied. der Geld. Hoogeseh. D. I. bl. 66, 205, 210, 328, 339, D. II. bl. 605, 610, 653; Glasius, Godgeleerd Nederl. 1). I. bl. 366-368. DIEU (LoDEwnx DE), geboren te Brussel, was kamerheer van Keizer K a r el V, die hem ter belooning zijner trouwe diensten in den adelstand verhief, en dien hij op al zijne togten als raadsman en vriend vergezelde. Te merkwaardiger was deze vriendschap, omdat de Dieu de Hervormde godsdienst was toegedaan, tot wier belijding hij door den grooten C a 1v ij n op diem togt naar Engeland gebragt was. Krachtig voorstander als hij was der Hervorming, stond hij dan ook aan den haat der Roomschgezinden gedurig bloot, en toen zijnen meester in 1555 afstand deed van het bewind dezer landen aan zijnen zoon Filip s, raadde hij hem aan te vlugten. De Dieu ontkwam de hem gelegde lagen, en schijnt in rust te Brussel te zijn gestorven; welke hem echter na zijnen dood niet geschonken werd, daar de Jezulten zijn lijk wilden opgraven en aan de gaig hangen, hetgeen echter door 's mans zoon, die volgt, tijdig van dit plan verwittigd, door het opgraven en verbergen van het lijk werd voorgekomen. 170 Zie de la Rue Geld'. Zee:. 2de druk, bi. 206, 207; Vr olikhert, Vliss. Kerkkem. bl, 39-41. DIEU (DANIEL DE), zoon van den voorgaande, werd in 1540 te Brussel geboren en was gedurende twee en twintig jaren predikant bij de Hervormde gemeente aldaar. Toen die stad in 1585 door Parma werd ingenomen, was d e D i e u , om de vervolgingen te ontgaan, genoodzaakt te vlugten. Hij kwam te Vlissingen, werd er dadelijk aangesteld als predikant, verbleef er tot zijn dood in 1606 en werd in de groote kerk aldaar begraven. Gedurende zijne dienst te Vlissingen hield hij briefwisseling met Sono y, over staatkundige aangelegenheden, en vertrok hij met Jan M i c h i el szoon, predikant te Grootebroek, naar Engeland, om bij Koningin Elizabeth nit te werken, om Prins Maurits tot algemeen Stadhouder te doen verklaren, rafts het bewind over al het krijgsvolk aan een Engelsch bevelvoerder werd in handen gesteld. Of hij in dat opzigt op hooger last gehandeld heeft, is beweerd en ook tegengesproken; wij betwijfelen het, op grond dat dergelijke verheffing aan Mau rit s, ten koste van zijn oppergezag over het krijgsvolk, zeker niet welgevallig zou geweest zijn, en als zoodanig stemmen wij het v a n W y n toe , dat die handeling onwettig en misdadig was ; maar wij opperen de vraag of de geschiedschrijver Brand t, aan wien wij het bovenstaande te danken hebben, die zending van De Die u niet kan verward hebben met zijne bemoeijingen in Engeland in hetzelfde jaar, in vereeniging met de Utrechtsche predikanten Sopingius en H elmichiu s, om door medehulp van L e i c e s t e r, de belangen der Nederlandsche Hervormde kerk aan de zorg van Koningin Eli s abet h dringend aan te bevelen, waarvan wij het berigt bij den geschiedschrij ver B o r aantreffen. De Dieu was met dat al een zeer geleerd man, bijzonder ervaren in de gewijde talen en hooggeacht bij de geleerdste mannen van zijnen tijd, die zich bij hem vervoegden om zijn gevoelen over sommige geleerde onderwerpen te vernemen. Hij was in 1591 voorzitter der Synode te Middelburg , en twee jaren later afgevaardigde tot een coetus aldaar , om met de Hollan.dsche, Geldersche en Friesche Synoden te spreken over eene nieuwe overzetting van den Bijbel. De Dieu was meermalen gehuwd, eerst met L y s ken M o c ha a r d s, die hem een zoon, D a v i d, schonk, die te Vlissingen zijn opvolger werd en in 1608 overleed ; daarna met Sara Col onius of van Keulen, zuster van Daniel Co 1 o n i u 8, vroeger vermeld , die hem twee zonen schonk, Lo de w ij k, die volgt, en C or neliu s, die, na :tien jaren het Evangelie bediend te hebben, overleed. Zie Bor, Nederl. Oorl. B. XXIV. bl. 251., Brandt, Hist. der ,Reform. D. I. bl, 748-753 ; W ag enaa r, Vaderl. Hist. D.VM. 171 bl. 274 ; de la Rue, Geleti. Zeel. (2de druk) bl. 206; V rol i kh e r t, Pliss.Kerkhetn. bl. 35-41,63, 64 ; van W ij n, Bijv. en aan. tnerk. op Wagenaar D. VIII. bl. 75; Kist en Royaard 6, drchief voor Kerk. geschied. D. IX. bl. 365. DIEU (LopEwini DE), zoon van den voorgaande en van Sara Coloniu. s, geboren den 7den April 1590 te Vlissingen. Hij werd toevertrouwd aan de leiding van zijnen oom Daniel Colon ' u s te Leiden, en studeerde aldaar in de godgeleerde wetenschappen. In 1612 proponent geworden zijnde, werd hij in 1613 predikant bij de Waalsche gemeente te Middelburm, nadat hij voor een aanzoek van Prins M a u r i t s, om diens hofprediker te worden, bedankt had. Den 10den Junij 1617 beriep men hem als Nederduitsch predikant te Vlissingen, ofschoon hij ook daar in het Fransch, en bovendien in het Engelsch predikte. In 1619 beriep hem de Nederduitsche gemeente te Leiden en werd hij, na reeds eenigen tijd aan zijnen genoemden oom in het bestuur van het Waalsche Collegie toegevoegd te zijn geweest, na diens dood tot zijnen opvolger als regent benoemd. Beide betrekkingen bekleedde hij tot aan zijnen dood, die den 13den December 1642 plaats had ; juist toen men hem de waardigheid van Hoogleeraar in de godgeleerdheid te Leiden wilde opdragen, waartoe hij te voren bij de stichting der Utrechtsche Hoogeschool benoemd was, en tevens als Fransch predikant aldaar ; doch toen zijn ontslag niet kon bekomen. Hij was gehuwd met Ca t h a r i n a B o g a a r t, die hem elf kinderen schonk, waaronder een zoon, die predikant te Woubrugge geweest is, en een ander die te Amsterdam de geneeskunde uitgeoefend heeft en de stamvader werd van een aanzienlijk Amsterdamsch geslacht, waarvan de hier volgende afkomstig is. De afbeelding van De Dieu ziet het licht. Zijne nagedachtenis werd gevierd door den Hoogleeraar Johannes Polyander en den predikant Abraham Heydanus. L o d e w ij k de Dieu was een verdienstelijk geleerde, die bij zijne tijdgenootcn in zeer groote achting stond. Hij was een kundig beoefenaar der Oostersche talen en bijzonder der Hebreeuwsche, welker kennis hij dienstbaar maakte aan de opheldering der Heilige Schrift, om welks uitlegging hij bij zijne tijdgenooten hoog stond aangeschreven. Zijne werken zijn getiteld : . Compendium grammaticae Hebraicae et dictionariolum praecipuarum radicum. Lugd. Bat. 1626. 4°. Apocalipsis S. Jo hann is Syrica ex M. S. Bibliothecae Jo s. S c a l i g e r i edita, Charactere Syrico et Hebraeo, cum versions Latina, Greaco textu et notis, Lugd. Bat. 1627. 4°. Grammatica linguarum Orientalium Hebraeorum, Chaldaeorum et Syriorum, inter se collatorum. Lugd. Bat. 1628. 4°. Francof. 1683. 4°. Animadversions sive commentar. in quator Euangelia, in quo 172 collatis, Syri imprimis, Arabis, Evangelic Hebraei, Vulgati, D. Erasmi et Bezae versionibus, dfficilia loca illustrantur et variae lectiones conferuntur, Lugd. Bat. 1631. 4°. Animadversiones in Acta Apostolorum ubi collatis Syri, Arabis, Aethiopici, Vulgati, D. Eras m i et Theo d. B e z a e versionibus difficiliora loca illustrantur, Lugd. Bat. 1634. 4°. Rudimenta linguae Persicae, Lugd. Bat. 1639. 40. Historia Christi Persice conscripta simulque multis modis contaminata a P. H i e r. Xavier Soc. Jesu, Latine reddita et animadversionibus notata a L. de Die u, Lugd. Bat. 1639. 4°. Historia S. Petri, Persice conscripta etc. Lugd. Bat. 1639. 4°. Predicatie over Psalm CL VI. 12. ilnimadversiones in D. Pauli Apostoli epistolam ad Romanos, in quibus collatis Syri, Arabis, Vulgati, Eras m i et B e z a e versionibus difficiliora loca illustrantur ; accessit specilegium in reliquas ejusdem Apostoli et in catholicas epistolas. Lugd. Bat. 1646. 4°. .Animadversiones in veteris testamento libros omnes, Lugd. Bat. 1648. 4°. Dit werk werd door de zorg van zijne beide zonen Daniel en Lodew ij k uitgegeven. De Hoogleeraar L e y d e c k e r bezorgde de uitgave van de beide volgende geschriften van de Die u. Alphorismi Theologici et R,hetorica Sacra, Traj. ad. Rhen. 1693. 12°. Tractaat tegen de gierigheid, Amst. 1660. 12°., herdr. Dev. 1695. 12°. Al de exegetische en kritische werken van de Dieu werden door genoemden Hoogleeraar uitgegeven onder den titel : Critica sacra sive animadversiones in loca quaedam Veteris et Novi Testainenti, Amst. 1693. folio. Zie Saxii, Onom. lit. T. 1V. p. 329; Hoogstraten, Woordenb siF er w er d a, Catal. Univ. I) I. St. II. bl. 278,279; Van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D I. St. III.; dela Rue Gelett. Zeel. (2de druk) bl. 206-210; V rolikhert, Flits. Kerkh. bl. 81-91; de Chalmo t, Biogr. Woordenb.; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogesch. D. H. Toev. en Bijl. bl. 291, 292; Glasius, Godgel. Nederl. D. I. bl. 368-371; Muller, Cat. van Portrett. bl. 72. DIEU (DANIEL BE), zoon van Lodew ij k de Dieu en van A d r i a n a Si x, was afkomstig uit hetzelfde geslacht van den voorgaande en werd geboren to Amsterdam in 1694. Hij bekleedde gedurende een aantal jaren belangrijke posten, zoo in zijne geboorteplaats als elders. Wij vinden hem to Amsterdam in 1724 vermeld als Schepen, in 1731 als Raad, in 1744 als Hoofdofficier en in 1753 als Burgemeester. In het jaar 1730 vertrok hij , namens de Staten , als buitengewoon gezant naar het Russische rijk , om een verdrag van vriendschap en 173 koophandel te sluiten. Belangrijke gebeurtenissen aldaar waren oorzaak dat hij in zijne zending niet slaagde. Hij verbleef tot in den nazomer van 1732 aan het Russische Hof, toen hij op zijn verzoek werd teruggeroepen. Na in 1736, met anderen, insgelijks vruchteloos tot een verdrag van koophandel met de Oostenrijksche Nederlanden te Antwerpen gehandeld te hebben, vertrok hij nogmaals in 1744 naar Rusland , om de belangen der bondgenooten, inzonderheid van de Koningin van Hongarije, te bevorderen. Ofschoon hij zich de gunst van Keizerin Eliza bet h, gedurende zijn vroeger verblijf in Rusland, verworven had, door betoonde bewijzen van achting, toen deze met tegenspoed worstelende en niet in aanzien was, slaagde hij evenwel niet naar wensch, en kwam hij alzoo in 1746 onverrigter zake in het vaderland terug. Bij zooveel tegenspoed in staatkundige ondernemingen, rijst wel eens de vraag op, of dien aan zijn minder beleid, dan wel aan de omstandigheden te wijten was. D e Dieu overleed den 23sten Junij 1765. Behalve zijne genoemde waardigheden, was hij gecommitteerde raad ter A.dmiraliteit, Baljuw van den lande van Blois, en Hoofdofficier der stad Beverwijk. Hij was gehuwd met Gezina Wilhel mi n a van Hoor n. Zijne afbeelding ziet bet licht. Zie Wag e n a a r, Vaderl, Hist. D . XIX. bl. 28, met zijne afbedding, 30, 228, 474, 519. D. XX. bl. 41-43; K o k, Vaderl. Woordeab.; Seheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 282; van Kampen, Vaderl. Karakterk. D. II. bl. 485; Muller, Cat. van Portr. bl. 71. DIEVEN (PIETER VAN). Zie DIVAEUS (PETRUS). DIGMAN, was een kunstig glasschilder, van wien geene levensbijzonderheden bekend zijn. Hij vervaardigde in 1555 drie gesehilderde glasramen, voor de Oude kerk te Amsterdam , die verkeerdelijk aan Pieter A. a r t s e n s zijn toegeschreven ; ofschoon deze laatste wel de teekeningen daarvoor kan geleverd hebben. Zie W a g e n a a r Besehrijv. van debut D.VII.bl. 321; Kramm Lev. en Werk der Anstsch. DIGNUMSZ (JAN) was kapitein op het schip Holland, een der vier schepen die door de Compagnie van Verre in 1595 werden uitgezonden, om voor het eerst eene reis naar India te beproeven. Hij overleed op dien togt den 30sten September van genoemd jaar, en werd in het zoogenaamde Graf der Hollanders begraven, zijnde dit een klein eiland ongeveer een mijl ten Noord-Westen van Madagascar gelegen. Zie B o r , Nederl. Oorl. B. XXXII bl. 22, (15); Nederl. Reiz. D. I. bl. 118, 141; Tee n s t r a, Besehrifr. van de Nederl. overt. bezitt. bl. 54, aldaar verkeerdelijk J an Di g n us zoon genoemd; Kron. van het hist. Genootsch. te Utr. D. VIII. bl. 369. DIK (JAN JANSZOON), Zie DICK (JAN JANSZOON). 174 DILKEN (vAN) was een beroemd orgel- en klaviermaker,. die omtrent het jaar 1775 in Holland leefde. Zie Gerber, Lexie. fur Tonkunst. DILLEN (WILHELM) was een Nederlandsch komponist, die in het begin van de zeventiende eeuw kapelmeester aan de hoofdkerk te Parma was hij gaf in het licht : Missae a 5, 6-12 voci, Venet. 1622. Zie Gerber, Lexic. fur Tonkunst ; Fetis, Biograph. Univers. der Music. DILLEN (JOHANNES), of DILLENUS, geboren te Capelle in Brabant, was eerst rector der Latijnsche school to 's Hertogenbosch, daarna, in 1589, regent van de school te Leuven, de Valk genaamd, eindelijk werd hij kanonnik van St. Pieter to Rijssel. Hij overleed waarschijnlijk in 1599 en schreef : Grammatica Linguae Latinae, Sylvad. 4.. Zie Foppens, Bibl. Bag. p. 629 DILLEN (JoHANNEs) of DILLENUS, geboren te Maastricht in 1580, was regtsgeleerde, tevens Raadsheer en Burgemeester van zijne geboorteplaats, en overleed in 1640. Hij was een niet onbevallig schrijver in proza en poezij en heeft in het Licht gegeven : Panegyricus serenissim. I s ab ell a e Cl ar a e Eugeniae versu elegiaco, cum notis et exegesi rerun memorabilium, ab Alberto Pio Austriaco gestarum ; accedunt Dissertationes historicae de Origins Francorum et Stemmate Habsburgo-Austriaco ab his deducto. Lovan. 1623. 4°. Zie Foppens, Bibl. Belg. p. 629. DILSEN (MARIA VAN) wordt genoemd onder de voortreffe- lijke vrouwen die to Dordrecht in de zestiende en zeventiende eeuw geboren werden of geleefd hebben. Hare Jufferboeken moeten nog voorhanden zij n. Zie Schotel, Lett. en Oudheidk. Avondst. bl. 165. DIMMER (MR. ERICK) of D im e r, was de zoon van Mr. J a n Dimmer of D i me r, die in 1576 Procureur Generaal van Friesland was en den Eden November 1571 om de betrekking van 's lands advokaat verzocht. Zijne goederen werden welligt na dien tijd verbeurd verklaard, zoodat zij in 1580 on 1581 verkocht werden ten behoove der fortificatiewerken van Tieusden. Zijn won verzocht in 1581 aan de Staten van Holland om de overgeblevene goederen van wijlen zijnen vader to mogen bekomen. Hierin werd niet bewilligd, behalve dat het huis op de Mats to 's Hage, en eene boerderij of hofstede to Bodegraven, hem in eigendom werd gegeven, met verzoek tevens om zich als een good Patriot te gedragen. In de brieven van. Maria van Nassau, weduwe van Filips, graaf van H oh e nl o , van 1606 tot 1615 geschreven, komt hij als haren Raad voor. Later komt bij voor als Fiscaal van Friesland. Hij 175 . was waarschijnlijk gehuwd met Cat hari na de Gruyter e. Zij lieten een noon J an na. Zie de Navoracher D. IV. bijbl. bl. XCIII; Iron. van het Hist, Gen. te Utr. D. X. bl. 214, 243, 253, 255, 256, 257, 272, 278, 294, 296, 297, 300. DINA (Jufvrouw) was eene, in de eerste helft der achttiende eeuw in Zeeland, zeer vermaarde vrouw. Zij was profeetes der vereenigde Separatisten, Hebreeuwen en Hattemisten, en woonde te Zierikzee, waar zij in heiligheid uitblonk, en door deze sekten ten minste eenmaal jaars bezocht werd, om door haar gestich t te worden, en hare orakeispreuken in het hart te bewaren. G osuinus v an Buitend ij k, predikant te Schore in Zuid Beveland, was haar beste vriend. Zie IJ p e y , Kerk. gesch. der achtt. Eeaw, D. VII. bl. 293, D. X. bl. 424. DINANT (PETRus), geboren te Zutphen den 23sten November 1663. Proponent zijnde , werd hij in 1684 predikant te Ophemert, in 1688 te Oostzaan, in 1692 te Schiedam, en in 1695 te Rotterdam, waar hij den 20sten Augustus 1724 overleed. Zijn ambtgenoot Wil helmus E v er s d ij k hield op hem eene lijkrede, die door den druk is bekend gemaakt. D in a n t was Curator der Latijnsche school en wordt, behalve om zijne kennis in de oude talen, wijsbegeerte, Joodsche, Grieksche en Romeinsche oudheden, maar bijzonder in de Godgeleerdheid en kerkelijke geschiedenis, geroemd om zijne zonderlinge mildadigheid en mededeelzaamheid aan de armen. Een aantal Latijnsche Nederduitsche lijkdichten zag dan ook na zijnen dood het licht. Hij schreef Afscheidsrede van Schiedam en intrêle Bede te Rotterdam. Rott. 1695. 8°. Laatste kerkrede over Hebreen XI, vs. 32 of Ontbrooice tijd. Rott. 1724, 4°-. Over den brief van Paulus aan die van Efese. 's Hage 1736, 40. 3 deelen, 3de druk. Rotterdam, 1739. 4°. 3 deelen. Agtbaarheid van Gods woord, Rott. 1741. 4°. 2de druk. Zie van A b k o a d e, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. 1.111. Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek; van Harderwijk, Naam4. en Levensbijz. der predik. te Roll. bl. 60, 61. DINGEMANS (J. J.) was in 1800 bevelhebber op de kanoneerboot de Adder , en beyond zich met 's lands galei de Voorzorg, gekommandeerd door den eersten luitenant J a n N o o ij , op de Eems, ter verdediging van die rivier. Op den 13den October door eenige visschers onderrigt dat er een Engelsale kotter nabij de batterij van Wattum lag, begaven beiden zich derwaarts , met oogmerk om den vijandelijken bodem te overmeesteren. Hierbij legden beiden groote onverschrokkenheid aan den dag , doch aan D i n g e m a n s komt de eer toe het eerst , in eigen persoon den vijandelijken kotter geenterd te 176 hebben. Na een scherp gevecht gelukt het hun het vijandelijke schip, genaamd the Rose, van 18 stukken en gevoerd door kapitein John C u 11 e n, te bemagtigen en in zegepraal te Delfzijl op te brengen. Eerst na verloop van maanden werd hunne dapperheid beloond. Later schijnt hij op den veroverden kotter weder het bevel te hebben gevoerd ; ten minste hij komt voor als bevelhebber op een kotter the Rose bij een eskader dat onder den Kapitein W. 0. B1 oys van Tr es long naar West-1ndiö uitzeilde den 5den Augustus 1802. Dingemans had als kommandant van de gaffelkanoneerboot de Vos een groot aandeel in de verovering van de Engelsche brik the Ferreter, van 12 stukken , in het voorjaar van 1807. Hij zelf werd door zijn bevelhebbber, den Kapitein Luitenant 0 s s e n w a a r d e, met de vlag der veroverde brik naar den Haag gezonden en door den Koning tot ridder der Unie orde benoemd. Zie de Jonge, geschied. van he Nede·l. zeewez. D. VI. St. II. W. 445, 462, 626, 629, 687. DINGEMANS (MARTINUS), geboren den 18den April 1773 te 's Gravenhage uit deftige burgerouders. Reeds vroeg eene neiging tot de studie aan den dag leggende , bijzonder tot die der heelkunde , werd hij, na het verkrijgen der meest noodige kundigheden, toevertrouwd aan de leiding en het onderwijs van den destijds voornamen heelkundige Johan Chris t i a a n Dame n. Na bet radicaal daartoe bij de admiraliteit op de Maas verkregen te hebben , trad hij in zeedienst en werd , na afgelegd examen, als eerste chirurgijn bij 's lands vloot aangesteld en beeedigd. In die betrekking deed hij in 1794 eene togt naar de kaap de Goede Hoop en Noorwegen. In 1798 bij het Bataafsche bewind als Chirurgijn Majoor aangesteld, werd hij herhaaldelijk in staat gesteld om do het vaderland gewigtige diensten te bewijzen, en om zijne kennis en ervaring belangrijk te vermeerderen. Te midden zijner rustelooze betrekking vergat hij dan ook de wetenschap niet , en zijne hier na te noemen verhandelingen zijn daarvan voldoende getuigen, even als zijne bevordering tot doctor in de geneeskunde , op den 26sten September 1800 aan de Harderwijksche Hoogeschool, na verdediging van eenige Positiones Iliedicae Inaugurales. In 1801 verzocht D i n g e mans zijn ontslag nit 's lands dienst , en vestigde zich in dat zelfde jaar als geneesheer te Dordrecht, waar hij even vlijtig , niet alleen de geneeskundige wetenschap, maar ook de wijsbegeerte en letterkunde beoefende. In 1807 vertrok hij naar Kleef en oefende aldaar met het gunstigste gevolg de praktijk uit. Het verlangen naar zijn vaderland deed hem in 1828 terugkeeren , waarna hij zich te 's Hage vestigde , en weldra aan het hoofd van het stads Ziekenhuis aldaar geplaatst werd. Na twee jaren voor zijnen dood in rust te hebben doorgebragt, overleed hij den 15 den Januarij 1849. Hij was lid van het Zeeuwsch genootschap en van het Genoot- 177 schap ter 'bevordering der Heelkunde te Amsterdam-. Teregt zegt de Heer V or s t ma n, wiens berigt over Ding e mans wij Bier volgden, A dat hij een man was wien het nimmer aan lust ontbrak, om de vorderingen in de natuur- en geneeskunde P met jeugdigen ijver gade te slaan ; wien het eene eer was zijne jongere tijd- en kunstgenooten met zijne rijke ervaring P voor te lichten, en wien het ook bij cenen klimmenden leeftijd * nimmer te moeijelijk viel, om, wars van eigenbaat, een aantal ongelukkigen bij te staan en te helpen." De geschriften van D i n g e in a n s door den druk bekend gemaakt zijn getiteld : Reizen naar de kaap de Goede Hoop en Noorwegen , Haarl. 1802. 8°. 2 deelen. Verhandeling over de ware en onware slagaderbreuken ; met goud bekroond in 1799 door het genootschap ter bevordering der Heelkunde to Amsterdam en in het 4de deel lste stuk van diens prijsverhandelingen (Amst. 1804, 8°.) opgenomen. Zedekundige en Godsdienstige verhandeling over den waren aard des Iluwelijks enz. Amst. 1805. 8°. Verhandeling over het doen der Keizerlijke snede enz met het accessit bekroond bij het genootschap ter bevorderina der Heelkunde te Amsterdam en in het 5de deel 2de stuk van diens Prijsverhandelingen (Amst. 1807, 8°.) opgenomen. Zie 41gem. konst- en Letterb. 1849. D. I. bl. 131 man, Alph. Nartml. van Boek, - 137; Brink- DINGMANS (A_Drm) , te Haarlem in 1637 geboren , ova.een schilder , die de kunst bij S. de Bra ij geleerd had. Stukken zijn er niet van hem bekend. Hij overleed in zijne geboorteplaats in 1704. Portrett. bl. 323. Zie Immerzeel, Lev. en scerk. der kunstsch; Muller Cat. vats DINSEN (Mum. vAN) Junior, geboren te Rotterdam, speelde omstreeks 1795 op den Amsterdamschen schouwburg. Hij was een goed acteur, en onovertrefbaar in de rol van S i e g f r i e d v an L i n d e n b e r g,in het blijspel van dien naam. Zijne vrouw CatharinaElisabethKrayesteyn, wasschaars met schoonheden bedeeld, maar eene voortreffelijke actrice, die vooral de bejaarde en de moederrollen in treur- en blijspel zeer goed vervulde , onder anderen uitmuntte als T h i rs a in het treurspel van dien naam door F e i th , en als Semir e in Monzongo van v an W i n t e r. Zij bezat veel theorie, verstond en sprak verscheidene talen, stond reeds in 1789 aan het hoofd van een Tooneelgezelschap, hetwelk later door haren man is bestuurd geworden. De tijd van hun beider sterven is ons niet bekend. Zie van H a 1 m a e 1, Bijdr. tot de geschied. van het Tooneel, bY. 75, 76, 106. DINTER (EDmoND vAN), geboren te Dinter in Noord-Brabant, was de zoon van Jan van Dinter en van Margaretha 12 178 a h. Mier() p. Hij werd achtereenvolgens secretaris van vier hertogen van Brabant , te weten Antonie I, J a n III, F lips I en F i l i p s II. Later, toen hem het hofleven begon tegen te staan, omhelsde hij den geestelijken stand en werd kanonnik van de St. Pieterskerk te Leuven. Hij woonde sedert to Corsendonk bij Turnhout, keerde later naar Brussel terug en overleed er den 17den Februarij 1448. Hij was in 1403 gehuwd met Hildegonda v an 0 1 m e n, en bij haar vader van A mbrosiu s, die volgt. Op bevel van F i lips II heeft hij een kronijk der Hertogen van Lotharingen en Brabant geschreven , waartoe hij, die alley van nabij kon zien en de bouwstofilm tot zijne geschiedenis uit de beste bronnen kon puttee , zeker uitrnuntend gelegenheid had. Daaraan hebben wij dan oak chat voortreffelijk werk . getiteld : Chronicom Nobilissimorum Ducum Lotharingiae, Brabantiae et Regum .Francorum, te danken , waarvan zich te Brussel een afschrift in vijf deelen in folio bevindt en waarvan eerst een onbeduidend fragment is uitgegeven onder den titel van : Genealogia Ducum Burguncliae , Brabantiae etc. Straatsb. 1529 ; mede geplaatst in de Rerum Germanicarum scriptores van F r e h e r u s T. III. p. 191-193 en in die van S t r ai u s T. III. p. 230-- '232 ; doch waarvan later door den Baron de R e i ffe n berg zeer belangrijke en uitvoerige nittreksels geleverd zijn, in de Nouvelles Archives Historiques T. VI. p. 136-142, 275-278, 343-348. Ten onregte is van Dint er de schrijver genoemd van het Vita Philippi a Burgundia, Origo belli inter Episcopum Ultrcajectinum et Ca rolum Gelriorum Principem, Argent. .1529 8°, daar hij alleen de schrijver is van het genoemde fragment, hetwelk ook achteraan genoemd werk gevonden wordt. Zie P a q u o t , Mem. T. I. p. 306 ; de Wind, Bibl. van Nederl. geschiedschrifv. D. 1. bl. 69-71, 517, lien wij hier voornamelijk volgden. . DINTER (AMBRosius vAN) werd in 1404 geboren en was de zoon van den voorgaande. Hij volgde zijn vader op als Secretaris van Hertog Antanie van Bourgon die en vervulde die betrekking later bij F it i p s de goed e, van Wien hij alle heerlijke regten in eeuwigdurenden eigendom erlangde. Het laatst diende hij Karel de s t o u t e en overleed in 1480. Hij was gehuwd met Catharina Coolen of Coels. Zie Butkens, Troph. de Brab. T. II. p. 382; van der Chy s t de Munten van Holt, en Zeel. bl. 436. DINTER (ANDRIES HESSELT VAN), was de soon van C or tin Hesselt van Dinter en van Elisabeth van Dint e r, die eene dochter van den voorgaande was. Hij werd gouverneur van Karel v an C r o y, vervolgens pensionaris en. griffier der staten van Brabant, en in 1582 door F r a a. 179 lo is v an A n j o u benoemd tot thesaurier generaal :der domeinen en finantiön. Wegens de re,volutie vestigde hij zich in Holland en werd voorzitter in den Raad van Brabant en Raad van Prins 1VI au r i t s, afgezonden ter vergaderince van de staten generaal wegens de provincie Gelderland . Hij werd onder de regering van den Hertog v an An j ou tot kanselier van Zutphen verheven, en was opperschatmeester van 's lands inkomsten. Hij overleed in October 1600 en ligt met zijne vrouw, Mar gar et ha van der IVIo e le n, die in 1624 stierf, begraven in het middenkoor van de groote of St. Jacobs kerk te 's Gravenhage, waar eene grafzerk, vermeldende bovenstaande bijzonderheden, hun beider gcbeente bedekt. ' Zie Bu tk en s, Trophaes de Brab. T. II. p. 381-383; T imareten, verzam. an qedenkst. D. II. M. 67. DINTER (GERHARDIIs vAN), geboren te 's Hertogenbosch in 1745, alwaar zijn vader geneesheer was. Aanvankelijk tot het geneeskundige yak bestemd, werd hij naar Leuven gezonden, doch meer lust voor de beoefening der schoone kunsten gevoelende, dan voor eene wetenschappelijke loopbaan, begaf hij zich vervolgens naar Antwerpen, oefende zich onder den beroemden H. J. An toni ss e n, huwde te Leiden met eene bemiddelde weduwe en zette zich te Brussel neder, waar hij de kunst van landschapschilderen uitoefende en aan voorname lieden daarin lessen gaf. Na nog eenigen tijd te Boom , bij Antwerpen gewoond te hebben, keerde hij in 1810 naar zijne geboorteplaats terug , waar hij den 26sten Maart 1820 overleed. Hij was daar een der stichters en bestuurders v0 de Teeken- en Schilder Academie, en bleef in laatstgenoemde betrekking ijverig werkzaam tot aan zijn dood. Zijne landschappen zijn meestal met vee gestoffeerd en zonnig belicht. Zie Immerzeel, Lev. en werk. der kunstsch., door ons hier g volgd. DINTE}tEN (JAN VAN) is de schrijver van eon oorspronkelijk kluchtspel getiteld : De gelukte vrouwenlist, of de bedroge minnaar. Amst. 1722. 80. Zie Witsen Geysbeek, Poordenb. van Nederl. Diehl. D. II. bl. 171; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Nederl. letterk.ie Leid. D. I. b. bl. 80. DIOKARUS SEGON was de vijfde worst van Friesland, en de vader van D i b b a ldus Sego n, hier voor genoemd. heeds tijdens het bewind van zijnen voomanger , A s in g a Asc on , nam hij deel aan diens strijd Bergen de Deenen, en verloste hem door zijn beleid van den dood. Toen evenwel laatstgenoemde, na eene twee en tachtigjarige regering, kinderloos overleed, volgde zijn neef Di o k a r u s S ego n hem op in het bewind over de Friezen, in het jaar 11 na Christus geboorte. Gedurende " de oorlogen der Itomeinen tegen de Germanen Meld hij zich onzijdig, doch verwaarloosde daarom den wapenhandel niet t · 12* 180 maar liet scholen oprigten, om de jongelingen, zoo te paard als te voet, in het vechten en strijden te oefenen. Hij bleef in vriendschap met de Romeinen tot het jaar 28, toen de Friezen tegen de knevelarijen van 01 e n n i u s opstonden en Apr o n i a s hem was to hulp gekomen, op de vlugt joegen. De goede verstandhouding tusschen de beide volken werd weldra weder hersteld en hij regeerde verder in vrede. Nevens anderen werd Friesland onder zijn bestuur door een grooten hongersnood bezocht , en hij overleed gedurende die ramp in het jaar 46, wordende door zijn oudsten zoon D i b b a 1 d u s opgevolgd. Zie Winsemins, C'hrpn. van Vriesl. bl. 21· Arend, Algot:. Geschied. des Vaderl. I). 1. bl. 311, 312 ; dit lioordenb. D. I. hl. 410; E e k h off, Bekn. Geschied. van Fries!. bl. 488. DIONYSIUS CARTHUSIANUS, beroemd Karthuizer monnik en Godgeleerde der vijftiende eeuw, onder dezen naam hoofdzakelijk in de godgeleerde wereld bekend, heette naar zijn geslachtsnaam van Leeuwen of a Leuwis of Rickelius, naar het dorp Rickel bij St. Truijen , waar hij in 1402 het levenslicht zag. Zijne niet onbemiddelde ouders given hem cone voor dien tijd zorgvuldige opvoeding, en de jongeling, die neyens een brandende leerzucht een innig vroom gemoed bezat begeerde reeds vroeg in de Karthuizerorde to treden, onder wier ernstige en ingetogene leefwijze hij ver van de gevaren der wereld, zich alleen aan zijne studièn zoude kunnen wijden. Reeds op zijn achttiende jaar meldde hij zich daartoe aan de Karthuizerkloosters te Zeelem bij Diest en te Roermond aan, hoewel vruchteloos, daar de regels der orde verboden een novitius onder twintigjarigen leeftijd op te nemen. Nu begaf hij zich naar Keulen, waar hij zich met de borst op de godgeleerdheid en wijsbegeerte toelegde, en onmiddellijk na zijne bevordering tot meester in de vrije kunsten, daarvan een openlijk bewijs aflegde in zijn wijsgeerio. geschrift De Ente et Essentia. In 1423 voldeed hij eindelijk aan de begeerte zijner jeugd en trad te Roermond in de Karthuizerorde in het klooster, van Welke toenmaals Geldersche stall , hij grootendeels zijn leven sleet en aldaar hoog bejaard den 12den Maart 1471 overleed. D i o n y s i us was in zijne eeuw het sieraad en de roem zijner orde, daar hij niet slechts in Nederland, maar verre door Europa bekend stond als een uitstekend christen, vroom van leven, door minzaamheid alle harten winnende, voortreffelijk geacht als schriftverklaarder, geenszins vreemd in de oude letteren en toenmalige philosophie, niettegenstaande zijn stamelen door den inhoud zijner leerredenen goed kanselredenaar en vooral als een uitstekend en buitengemeen vruchtbaar godgeleerd schrijver. Maar hetgeen hem boven dit alles den roem zijner tijdgen.00ten verschafte, was zijne tot in het ongeloofelijke stijgende onthouding en zelfkastijding, of gelijk men dit toenmaals noemde 181 zijn devoot leven, waarin hij volgens de begrippen dier tijden, den hoogsten trap had bereikt, zoodat hij veelvuldig in ecstatischen toestand verkeerde en in geestverrukking visioenen en openbaringen zag, waarom hij, even als de beroemde Groenendaalsche abt Johannes Ruysbroeck, met den bijnaam van Doct er Ex s taticus , werd vereerd. Ook bekleedde Dionysius eene eerste plaats onder de velen die in zijne eeuw niet het leerstelsel der kerk wilden hervormen, maar ijverig en onversaagd het zedebederf del geestelijken en leeken zochten te verbeteren, gelijk zijne geschriften over de levenswijze der Bisschoppen , aartsdiakens , kanunnikken en pastoors bewijzen. (De vita et regimine Praesulum. De vita et regimine archidiaconum. De vita canonicorum. kAntv. 1532. Gaud. 1645). Geen wonder , dat hij naauw bevriend was met zijne geestverwanten, als met een Jo ha nn es B ru gm a n, op wiens vett» zoek hij een handboek der leer aangaande het christelijk leven opstelde , welk voortreffelijk -werk : De doctrina et regulis vitae Christianae (Col. 1577 8°.) hij aan dezen opdroeg en met den beroemden kardinaai Ni c o 1 a a s de C u s a, welken pausselij ken legaat hij op diens hervormingsreis door Duitschland en Nederland in 1451 vergezelde, aan welken togt zijn werk : De munere et regimine Legati den oorsprong te danken had. Zelfs Paus Eu gen ius IV schatte Dion y siu s hoog en prees, na de lezing van een zijner werken, de kerk gelukkig, die zulk een noon bezat. Maar niet slechts de hoogere en lagere geestelijkheid erkende de verdiensten van D i o n y si u s zelfs aanzienlijken en vorsten gingen bij hem te rade, hoe de hervorming der kerk te bevorderen. Hij zelf verzamelde zijne hoogst belangrijke briefwisseling, en het is zeer betreurenswaardig, dat deze Epistolae ad diversos, die ten tijde van Pe t r e j u s nog in het klooster te Roermond bewaard werden, thans geheel en al verloren zijn. Vooral stond hij hoog aangeschreven bij Filips de Goede en Karel de Stoute, als ook hij de Geldersche heitogen A a r no u t en A d of f v an E gm on d , wier onzalige twisten hij voor een korten tijd wist bij te leggen, door aan elk eene dringende, christelijke vermaning tot vrede en vergevensgezindheid te rigten. (Beide brieven worden gevonden bij P et r us Dorland us, Chronicon Carthusiane VII 13). Toen de mare van den val van Constantinopel in de handen der Turken geheel het christeltjk Europa schokte, beschouwde D ion y si us dezen ramp als eene straffe Gods voor het zedebederf der kerk, en schreef eene dringende Bede aan de Paussen, Vorsten en Bisschoppen, hen daarin tot boete en tot een nieuwen kruistogt tegen de ongeloovigen opwekkende, (Epistolae ad Pontifices, ad prinicipes catholocos, ad praelatos, welke laatste door Do r 1 a n d u s IX is opgenomen. T. VIII. p. 11). D ion y sins oefende, als zedekundig schrijver door zijn prac- 182 tisch streven tot verbetering der kerk, niet slechts een grooten invloed op zijne eeuw uit, maar hij bekleedde ook als zoodanig onder de Nedeilandsche godgeleerden der middeleeuwen eene eigenaardige plaats, doordien hij de scholastiek eenigermate met de mystiek wist te verbinden. Daar hij overigens alleen op hervorming van het kerkelijk leven, niet het leerstelsel aanthong, behoort hij niet tot de eigenlijke voorbereiders der groote kerkhcrvorming. Van zijne leerstellingen merken wij slechts dit op, dat hij even als de meesten zijner geestverwanten in zijn gcschrift : De auctoritate Papae et Concilii den Pans geenszins onfeilbaarheid in geloofszaken toeschreef, maar doze, even als de hoogste wetgevende magt in de kerk , alleen aan de algemeene coneilien toekende ;, ook bestreed de Kardinaal B e rminus hem, omdat hij in het werk De quatuor hominid novissimis et de particulari judicio of obilu singulorum (Delph. 1486; Antv. 1554. Col. 1568 et 1591 120.) ontkende, dat de zielen in het vagevuur zekerlijk de eeuwige zaligheid zouden beerven. Net hoofdwerk van D i o n y s i us is wel zijne uitlegging des bijbels, waarin hij echter, geheel naar de uitle,2:kuncle van dien tijd, overal een viervoudigen zin vond, zoodat Richard Si mon, CHistoire critique des principaux commentateurs du N. T.) teregt opmerkt, dat zijne ordebroeders to vergeefs door de uitgave van dit werk de hervormden zochten te bestrijden. Verwonderlijk is de vruchtbaarheid zijner pen, vooral wanneer men nagaat hoeveel tijd hij voor zijne ascetische oefeningen en andere bezigheden moest afzonderen, en in dit opzigt wordt hij voorzeker door weinigen overtroffen. De Keulsehe karthuizer Theodoricus Loerius a Stratis, die in 1532 zijn leven beschreef en door wiens zorg zijne meeste werken het licht zagen, verzekert toch dat er van hem in het klooster te RoerMond honderd en vijftig boekdeelen aanwezig waren, die hij alien eigenhandig had geschreven en nagezien. De lijst dezer werken vindt men bij Theodorus Petrejus Bibl. Cara., p. 50 --84, als ook bij F o p p e n s, Bibl, Belg., waar men tevens een fraai portret van hem aantreft. Behalve bovengenoemde geschriften vermelden wij nog als afzonderlij k uitgege v en : Contra Alchoranum ac perssiliam Machometi et Saracenorurn libri IV, Col. 1533 in het Hoogduitsch, Straatsburg 1540. Commentaril in libros IV Magistri Sententiarum, Torn. IV. Col. 1535, Venetiae 1584, waarachter men zijn leven en den catalog us zijner werken aantreft. De fide Catholica contra gentiles libri octo, Col. 1534. 8° Speculum omni.s status humanae vitae, Norimb, 1495. Enarrationes in Dionysii Areopagitae Opera, Col. 1546. Monopanton, Ven. 1518. Lugd. Bat. 1547. 12°. 183 Enarrationes sive commentaril in V. ac N. Testamentum., VIII. T. folio. Col. 1547-1552. Summa fidei orthodoxae. II Tom. Antv. 1569. Ven. 12°. Inflammatoriurn divini amoris. Col. 1605. Commentarium in B o e t h i u m de consolatione philosophiae cum notis Petri Berti i. Lugd. Bat. 1671. Eindelijk gaf Gerardus Damontanus een groot aantal zijner werkjes van kleineren omvang gezamentlijk nit te Keulen in 1559 in folio, terwijl zeven tractaten in 1576 te Leuven in 4°. het licht zagen. Eene uitgaaf van al de werken van Di o n y s i u s ontbreekt nog steeds ; zij werd in 1718 beraamd door Joseph E n.g e l g r a e v e, Visitateur der Karthuizers in Belgid, met den Brusselschen boekhandelaar Frans F o p p e n s; maar deze zaak had geen nader gevolg, daar het algemeen kapittel der orde wilde, dat deze uitgaaf in Frankrijk gedrukt zoude worden. Hieraan, gevoegd bij de groote zeldzaamheid der afzonderlijk uitgegeven werken (eene schoone verzameling, benevens enkele nog onuitgegeven handschriften, vindt men op de universiteitsbibliotheek te Utrecht,) is het ongetwijfeld toe te schrijven, dat een man, die in zijne eeuw even beroemd was als Brugman en Thomas a K e m p i s , thans veel minder gekend is dan dezen, en dat ons nog steeds eene voldoende levensbeschrijving van hem ontbreekt. Het bovengenoemde leven van Lodri us mag dien naam niet dra:zen, want het verhaalt veel van zijne contemplation en wonderlijke genezingen en duivelbanningen, weinig of niets van zijne werkelijk groote daden , noch van den invloed dien hij onmiskenbaar op zijne tijdgenooten uitoefende. Zie dit leven opgenomen in de Acta Sanclorum der Bollandisten ; Gies eler, Kirchengesch., Th. II. Abth. 4. s. 212 en 257 en vooral Moll, Johannes Brugman, D. I. bl. 70-81. DIRCKINCK (ARNOLD CHRISTIAAN LEOPOLD VAN); gesproten uit eene ridderlijke familie in Westfalen , werd gehoren to Grol in 1763. In de Hollandsche marine in 1781 opgenomen, klom hij op tot Kapitein-Luitenant en diende als zoodanig in 1794 op het eskader van den kapitein Meurer op de Schelde. In September van dat jaar werd hem en den Kapitein-Luitenant Gerrit Verdooren den last opgedragen, om een Fransch gewapend gaffelschip , liggende onder de kruisschans aan de Schelde, weg te nemen. Niettegenstaande dit schip door eenige gewapende sloepen en een brik ondersteund werd, maakten D i r ckinck en Verd oor en zich van hetzelve meester, staken het in brand, daar het vast zat, en keerden met hunne krijgsgevangenen in zegepraal terug. Kort daarna haalden beiden nog verscheidene vaartuigen weg van onder den vijandelijken wal. Later was Dirckinck kapitein op het fregat de Argo, van 36 stukken, behoorende tot de schepen die in 1795 onder den Vice-A,dmiraal de Winter in zee liepen. Terwijl de vloot in zee was , werden door den 184 opperbevelhebber twee smaldeelen afgezonden ; het een bestaande uit de fregatten de Argo en de Alliantie, benevens den kotter de Vlugheid, met last om zich naar Bergen in Noorwegen te begeven, ten einde de verwacht wordende Oost-Indische retourvloot naar het vaderland te begeleiden. Nadat tusschen genoemde bodems en vier zware Britsche schepen een scherp gevecht had plaats gehad, waarbij de Alliantie verloren ging en de beide andere schepen, waarvan de Vlugheid later mede door de Engelschen genomen werd , al vechtende de wijk moesten nemen, was dit smaldeel versterkt door drie andere oorlogsvaartuigen, en hadden deze schepen, nu te zamen vier bodems, wegens de menigte vijandelijke schepen,die in de Noordzee kruisten, nog geene gelegenheid gevonden herwaarts te keeren. Eindelijk last hebbende (le terugreis aan te nemen, werden zij den 12den Mei 1796 door twaalf vijandelijke schepen achterhaald . De Argo , waarop D i r c k i n c k het bevel voerde, benevens de Mercurius van 12 stukken , gevoerd door den luitenant W i 11 e m G ij s b er t s G a y m a n s , werden het eerst door den vijand aangetast ; doch ondanks de ongelijkheid van den strijd besloten zij hunne bodems tot het uiterste te verdedigen. Dapper boden zij tegenstand, tot dat hunne schepen gansch reddeloos geschoten en niet langer te verdedigen waren, en zij zich genoodzaakt zagen zich over te geven. De beide andere schepen raakten op het strand van Schiermonnikoog en werden eene prooi der golven, doch de bemanning werd gered. Als gevangene te Londen gebragt zijnde, gaf hij zijn woord van eer nooit meer tegen de Engelschen te zullen dienen, en zijne bekendheid met den Erfstadhouder drong hem de dienst van het revolutionair bewind te verlaten. Hij begaf zich daarop eerst naar Bochold in het Westfaalsche, toen naar Osnabruck on eindelijk, toen de Fransche heerschappij zich ook in Duitschland uitbreidde, naar Denemarken. In den Deenschen adel opgenomen, huwde hij gedurende zijn verblijf in Noorwegen met eene dochter van den Ambtman te Christiaansund , staatsraad H 01 m, keerde, na de herstelling van Nederland in 1814, in zijn vaderland term; en leefde er, gepensioneerd, tot 1826, toen zijne kinderen hem naar Koppenhagen terug riepen, waar kyij in 1827 overleed. Een jongere broeder, F red erik genaamd , die ook in Hollandsche zeedienst geweest was, was reeds vOcir hem overleden. Bij zijne echtgenoote , wier naam ons onbekend is, verwekte D i rc k in c k drie zonen en meerdere dochters. Zijn oudste zoon Cons tant is als letterkundige gunstig bekend, en de tweede, Uly s s i s, was eerst zeeofficier, huwde met eene Hollandsche dame uit de familie G roves tins d e Sirte m a, wijdde zich naderhand aan de diplomatic en is thans Deensch Minister te Parijs. Zie de Jonge, Gesch van het Nederl, Zeemez. D. VI. St. 1. 185 hi, 495. St. II. hi. 34, 35, 46, 47, 48. Uit familieberigten aangevuld DIRK I, Graaf van Holland, was de zoon van den Frieschen Graaf G e r ol f. Ten onregte wordt Dirk I de eerste Graaf van Holland genoemd, daar reeds door zijn vader, die eenige bezittingen had tusschen Utrecht en Bodegraven, een leenroerig gezag werd uitgeoefend, in hetwelk zijn zoon D i r k door K are! de eenvoudige bij opene giftbrief op den 15den Junij 922 bevestigd werd. Hoe ver zich evenwel zijn graafschap heeft nitgestrekt, is even moeijelijk te bepalen, als zekere berigten te geven omtrent de eerste regeerders dezer landen. Ook van zijne lotgevallen is weinig bekend. Het berigt dat hij met de Denen en Friezen heeft krijg gevoerd, is even onzeker als de tijd zijner regering en van zijn dood ; want terwijl de meeste latere schrijvers, op het gezag van al de oude kronijken, hem in v3r gevorderden ouderdom het klooster en de kerk te Egmond doen stichten, en met verscheidene goederen begiftigen, doch de tijd van zijn sterven onbekend achtten, melden anderen, dat hij in 939 nabij Andernach gesneuveld is. Wat hiervan zij, eenstemmig zijn de berigten at hij te Egmond met zijne gemalin Gev a begraven is, en door zijn zoon Di rk II werd opgevolgd. Zijne afbeelding komt voor in de meeste oude kronijken en is ook afzonderlijk op verschillende wijzen uitgegeven. Zia Melis Stoke, Rijmkronyk, B. I. bl. 41 ; Oude Holl. Div. Chron. 4de Divisie, bl. 97; S eri veri us, Noll., Zeel. en Vriesche Chron. bl. 2 --4 ; van L o o n, dloude Holl. Hist. D. II. bl. 145; van Leeuwen Bat. Illustr. bl. 1367, 1370; II o ogstraten, Woordenb. ; v anH emert, Levensbesch. der Hal. Gray. bl. 3 --21; (L o osjes) , Characlerk. der Vaderl. Geschied. D. I bl. 164-167 ; Kok, Vaderl. Woordenb.; W agenaar , Yaderl. Hist. D. II . bl. 9), 96, 101, 104, 106, 108, 113, 1 1 4. van Wyn, Bijv. en Nalez. op W ag en aar, D. II. bl. 21, 22, 29, 30, 41, 43, 44, 48, 49, 51 ; Arend, Afyon. Gesell. des raderl. D. II. St . I. bl. 20 23, v an der Chys, de 21Iunten van Boll. en Zeel. bl. 8, 9; M u 1 I e r, Cat. van Portrett. M. 1, 305. ' - DIRK II, Graaf van Holland, volgde zijn vader in de regering op, en zijne goederen werden in 985 door Kizer Otto III aanzienlijk vermeerderd ; in deze schenking wil men den oorsprong der grafelijke Domeinen vinden. In hoever het berigt waar is van zijnen strijd met de West-Friezen, van hunne plunderingen te Alkmaar tot aan Leiden toe, en van hunne daarop gevolgde vernedering door Dirk II, laten wij, bij gebrek aan zekere bewijzen, voor of tegen de waarheid van dat verhaal, in het midden. Meer zeker is het, dat Dirk II de kerk te Egmond van steen opbouwde en met zijne vrouw Hildegaard de abdij aanzienlijke grondgoederen schonk ; hij bevolkte die met monniken uit de Benedictijnerorde en verplaatste de nonnen. naar Bennebroek, wegens de onveiligheid der plaats aan de zeekust, In 961 of 962 volgde hij zijn schoonvader W ij eh man, 186 ale. Graaf van Gent op, welke waardigheid op zijn zoon A a ri` n o u t en kleinzoon, Dirk III, is overgegaan, en overleed in 987, 988 of volgens anderen in 989. Hij werd met zijne gemalin in de Abdijkerk te Egmond begraven , en door zijn zoon A a r n out opgevolgd. Zijne afbeelding ziet op anderscheidene wijzen het licht. Zie Melis Stoke, Rijm-Kronyk. B.I. bl. 61, 87 ; Oude Holl. Div. axon. bl. 110; van Leeuwen, Bat. Plus'. bl. 1367; Ho o gstraten, Woordenb. ; van H e m e r t, Levensbesch. der Roll. Graven, bl. 22-31 ; (L o osj es), Characlerk. der Faderl. Geschied. D. I. bl.· 167-171; Kok, Tiaderl. Woordenb.; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. II. bl. 114, 118, 122, ·25, 128, 132; van Wyn, Bijv. en Nalex. op Wagenaar, D. II. b1.29-41, 53, 54; Kist en Royaards, Nederl. Arch. voor Kerk. Gesch. D. I. bl. 377, 389,D. II. bl. 397; Arend, Algem. Gesch. des Vaderl. D. II. St. I. bl. 27-29; dit Woorpjenboek, D. I. bl. 21 ; van der Chys, de Munien van Holl. en Zee7. bl. 10-12; Muller, Cat. van Portrett. bl. I, 305. DIRK III, Graaf van Holland, zoon van graaf A a r n o u t en L ui tg a rd, dochter van Siegfried, graaf van Luxemburg. Naauwelijks de kinderjaren ontwassen, aanvaa·dde hij in 998 bet bewind, waarschijnlijk onder de voogdij zijner moeder, die, met behulp van eene keizerlijke vloot, de West-Friezen trachtte ten onder te brengen. In de eerste jaren van zijne regering, geraakte hij in geschil met den Iltrechtschen Bisschop Adel bold, en weldra barstte tusschen hen eenen fellen oorlog uit. De oorzaak daarvan moet volgens sommigen gezocht warden in de stichting der stad Dordrecht in 1015, en het heffen van eenen tol, zonder keizerlijke vergunnincr; volgens anderen ontstond dezelve door den naijver van den t'Utrechtschen kerkvoogd op de aanwassende magi van Graaf Dirk III. Hoc dat zij, zeker is het dat eerstgenoemde jegens den Graaf klagten inbrägt bij keizer Hendrik II, en dat deze daarop aan Godfried , Hertocr . van NederLotharingen, bevel gaf Dordrecht te slechten en den Graaf van daar te verjagen. Het ligt buiten ons plan een verhaal te geven van de menigvuldige oorlogen, waarin de Graven van Holland gewikkeld waren, en wij bepalen ons alzoo tot de korte mededeeling daarvan, daar het meer uitgebreide verhaal van die gebeurtenissen, die meer tot de geschiedenis de; vaderlands, dan tot die van bijzondere personen behooren , elders te lezen .staat. Genoeg zij alhier de vermelding dat Dirk III zijne tegenstauders herhaalde malen overwon, en eindelijk, op voordeelige voorwaarden, vrede met hen sloot , en zich met. .den Keizer · verzoende, na wiens dood, in 1024, hij met andere vorsten tegenwoordig was op den Rijksdag, waar Koenraad .11 ten keizerlijken zetel verheven werd. In het jaar :1030 ondernam Graaf ,Dirk III eene bedevaart near ,Jeruzalem, vergezeld door vele andere edelen. Hij volbragt dien togt gelukkig, en keerde in 1034 terug. Hij er'' 187 langde er den bijnaam van Jeruzalemmer door , leefde voorts. in rust en vrede, overleed den 27sten Mei 1039 en werd te Trier begraven. IN was een verstandig, dapper en godvruchtig vorst en liet bij zijne gemalin, Othilde of W it hilde eene dochter van Hertog 0 t t o van S a k s e n, die vijf jaren na hem overleed, twee zonen na, Dirk en F 1 o r i s, die beiden hem na elkander opvolgden. Zijne afbeelding ziet op onderscheidene wijzen het licht. Zie Melis Stoke, Rijm-Kronyk, B.I.bl. 107, 108; Oude Hold. Div. Chron. Div. VIII. c. 13. bl. 117; Seriverius, Roll., Zeel. en Friesche Chron. bl. 64 ; v an Loon, Aloude Roll. Hist. D. II. bl. 274; van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 1367; Hoogstraten, Woordenb ; van Hemert, Levensbesehrifv. der Holl. Graven, bl. 41-56; (Loosj e s) , Characterk. der Vaderl. Geschied. 1) . I. bl. 174-- 181; Kok, Vaderl. Inordenb.; W a g e n a a r, Vaderl. Hist. D. II. bl. 132, 133, 139-143, 148-153; v an Wyn, Bijv. en Aanm, op Wagenaar, 1). II. bl. 36, 57-64; van Kampen, Taderl. Karakterk. U. I. bl. 69; A r en d, Algern. Gesehied. des Yaderl. D. II. St. I. bl. 31, 56-65, 103; dit Woordenboek, D. I. bl. 21; van der C h y s, de Illunten van Boll, en Zeel. bl. 14-17; Muller, Cat. van Portrait. bl. 1, 305. DIRK IV, Graaf van Holland, oudste zoon van den voorgaande, volgde zijn vader in de regering op in het jaar 1039. De rust, die hij eenigen tijd genoot, werd weldra verstoord, door het ontstaan der bloedige twisten tusschen Holland en Vlaanderen, over het bezit van Zeeland , welke vierhonderd jaren geduurd hebben. Keizer H e n d r i k III, zijn vader K o e n r a a d II opgevolgd zijnde, trachtte de Bisschoppen van Utrecht te herstellen in bet bezit van de landen aan Merwe, Waal en Rijn, en ontnam aan Graaf D irk IV het betwiste gebied. Het verhaal van de daarop gevolgde, krijgstogten van laatstgenoemde in Utrecht, van zijne verliezen tegen Keizer Hendrik III, en eindelijk van het behalen eener schitterende overwinning door Graaf Dirk IV, die weder in het bezit kwam van alles wat hem ontweldigd was, is elders uitvoerig te lezen. De vrede was evenwel van korten duo.. In 1048 had Graaf Dirk IV het ongeluk op een steekspel te Luik den broeder des Aartsbisschops, van Keulen te dooden. Velen van zijn gevolg verloren hierbij het leven, en hij zelf redde ter naauwernood door den vlugt het leven. Uit weerwraak liet hij , te Dordrecht komende, de Luiksche en Keulsche schepen verbranden , de kooplieden gevangen nemen, sommigen dooden, en verbood alien handel met de beide Staten. De Bisschoppen van Keulen, Utrecht, Luik en Metz verbonden zich met den Markgraaf van Brandenburg, om deze daad te · wreken. Zij trokken op Dordrecht aan en werd en door verraad meester van die vesting. Graaf D ir k . , echter kort daarop, met behulp van Gerard van P utt e n, op zekeren nacht met eene genoegzame magt binnen te 188 dringen. Vreeselijk was het daar nu aangerigte bloedbad. Wat vlugtte kon maakte daartoe van den nacht gebruik , anderen verscholen zich in de huizen. Den volgenden dag wandelde de Graaf onbezorgd met een klein gevolg door de stad, en werd toen met eenen vergiftigen pijl, door een Kenlenaar, of volgens anderen door een der Heeren van Cu y k afgeschoten, in de dij gewond, waaraan hij den derden dag overleed, op den I4den Januarij 1049. De straat, waar dat ongeval plaats had, wordt no de Gravenstraat genoemd. Dirk IV werd te Egmond begraven, en daar hij ongehuwd was, door zijn broeder Floris I opgevolgd. Zijne of beelding ziet het licht. g '' Zie Melis Stoke, .Rijm-Kronyk, B. I. bl. 110; SeriFerius, Hall., Zeel. en Vriesche Chron. bl. 68, 70 ; van L e e u w e n, Bat. Illustr. bl. 1367 ; Bale n, Begat-Vv. van Dordr. bl. 699 ; Ho o gstraten, hvoordenb., van Hemert, Levensbeschr. der doll. Gray. bl. 57-64; (Loosjes), Characterk. der liaderi. Geschied. 1). I bl. 181-187; Kok, Faded. Woordenb. ; Wagenaar, Faded. Hist. D. II. bl. 152-154, 157-164 ; van Wyn, Bijv. en Aanm. op Wagenaar, D. II. bl. 65 ; van Kampen, raderl Karakterk. D. I. bl. 70; A r e n d, Alum. Geschied. des Fader/. I). IL St. I. 65-70; van der Chys, de Manten van Holt. en Zeel. bl. 17-- 19 ; Muller, Cat. van Portrett. bl. 1, 305. DIRK V, Graaf van Holland, was de noon van Floris I, Graaf van Holland en van Geert ru id van Sak se n. Zijn vader op minderjarigen leeftijd verloren hebbende, volgde hij hem in het bewind op onder de voogdij van zijne moeder , die, in 1063 met R o b e r t de Fries hertrouwende, een dapper en edelmoedig bcschermer in hem vond, en verdediger van haar zoons regten tegen de Utrechtsche Bisschoppen, die zich voor een groot deel der grafelijke bezittingen zochten meester te maken, dock door Robert in ontzag werden gehouden. Na eene zevenjarige rust, geraakte hij in oorlog met Vlaa nderen, en werd hij door den Konino. van Frankrijk en den Keizer van Duitschland tegelijk aangevallen. Niet ver van Leiden viel een bloedigen slag voor, en Robert werd geslagen en gedwongen met vrouw en stiefkinderen het land te verlaten. Zoo waren dan de eerste levensjaren van Dirk V reeds door rampspoeden gekenmerkt, het vaderlijk erfgoed was in handen van den Utrechtschen kerkvoogd, en G o d fri e d met den Bull zwaaide den scepter in Holland. Weldra werd Dirk in zijn gebied hersteld. God fried werd vermoord en Bisschop Willem overlijdende , werd door Conradus opgevolgd. Op het artikel van laatstgenoemde hebben wij het vermeld hoe hij het slot bij IJsselmonde versterkte, doch door Dirk V belegerd werd, en niet dan tegen belofte, van D ir k in het rustige bezit van zijne staten te zullen laten , eenen vrijen aftogt erlangde. Met opene armen werd Dirk in Holland ontvangen en bestuurde zijn vaderlijk gebied in rust en vrede ; althans indien wij aan- 189 nemen dat zijnen verhaalden krijgstogt tegen de West-Friezen niet heeft plaats gehad, hoewel er geene voldoende redenen bestaan dien togt tegen te spreken. Dirk V genoot in ruime mate de liefde en achting van zijne onderdanen. Hij bevestigde de giften door zijne voorzaten aan de abdij van Egmond geschonken, was gehuwd met 0 t h e 1thi lde van Sak se n, en overleed den 17den Mei 1091. Zijn zoon, Flor is II, volgde hem op. Zie Melis Stoke', Bijm-irronyk, B. I. bl. 121, 125., 137, B. II, bl. 348, 349; Oude Hall. Div. Chron. Tiende Div. C. 6; S cri yerius Kron. van Rol. Zeel. en Vriesl. M. 111; van Loon, Aloule Hull. Hist. D. II. bl. 313, 353; van Leeuwen, Bat, bl. 1367; Hoogstraten, Woordenb.; van Hem ert, Levensbeschr. der Holt. Gray. bl. 94-100; (Loosjes), Charaterk. der Vaderl. geschied. D. I. bl. 191-201; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. II. bl. 170, 186, 190, 193, 196; v an Wy 11, Bijv. Janm. op Wagenaar, D. II. bl. 68, 69; Arend, Algem. geschied. des Vaderl. D II. St. I. bl. 72-80, 109, 110; Kist en Royaards, Ned. Arch. voor kerk. geschied. D. I. bl. 394; van der C h y s, de Munten van Holl. en Zeel. bl. 22-31; Muller, Cat. van Portr. bl. 1, 305. DIRK VI, Graaf van Holland, oudste zoon van Floris II Graaf van Holland , en van Petronella, ook G e e r t r d crenaamd , dochter van Dirk , Hertog van Opper-Lotharingen. De dood van zijnen vader was oorzaak dat zijne moeder de regering aanvaardde gedurende zijne minderjarigheid. Niet eerder dan in het jaar 1132 aanvaardde hij de teugels van het bewind, toen de West-Friezen , die hem hulde weigerden, hem noodzaakten de wapens op te vatten. Hij versloeg hen, maar bragt hen niet tot onderwerping. Een twist met zijn broeder Flo r i s , bijgenaamd de zwarte , veroorzaakte nieuwen strijd , die niet dan door tusschenkomst van anderen gebindigd werd. Na den dood van dien broeder, trok hij aan het hoofd van eene talrijke legermagt naar de heerlijkheden van de Heeren van A r n s berg en van C uy k , die door hem te vuur en te zwaard werden verwoest. Dirk deed hierop in 1139 eene bedevaart naar het Heilige Land, en verwierf van Paus I nn ocentius II onaf hankelijkheid van de Utrechtsche kerk, voor de abdijen van Egmond en Rijnsburg, en werden dezen het bijzonder eigendorn van den pauselijken Stoel. Teruggekeerd , geraakte hij in 1143 in oorlog met den Utrechtsclen Bisschop H e r b e r t, daar Keizer K o e n r a a d III- de Utrechtsche kerk hersteld had in het bezit van Oostergoo en Westergoo; doch gereed om de stad Utrecht stormenderhand in te nemen, komt de kerkvoogd ongewapend, maar in plegtgewaad aan het hoofd zijner geestelijkheid, en bedreigt den Graaf met den vloek der kerk, zoo hij niet terstond voor Naar buigt en het beleg opbreekt. De fiere en vrome Graaf smeekt, blootshoofds en op de knieen, om -verschooning, die hem verleend wordt, en gevolgd . 190 wrdt door eene verzoening, die niet weder tusschen hen verbroken is. Slechts weinige jaren bleef de fakkel des oorlogs uitgedoofd. De dood van den Utrechtschen kerkvoogd H er b e r t deed in 1150 geschillen ontstaan over zijnen opvolger, en Dirk plaatste eindelijk Herman vab. H oorne gewapenderhand op den bisschopszetel. De West-Friezen, gebruik makende van deze twisten, vielen in 1153 in het grafelijk gebied, doch werden met een aanzienlijk verlies op de vlugt gejaagd ; twee jaren daarna, den 5den Augustus 1157, overleed 1) i r k VI. Hij was gehuwd met Sofia , dochter van 0 t t o, Paltsgraaf van den Rijn, die hem zes zonen schonk en twee dochters. Zijn zoon Fl or is volgde hem, als de derde van dien naam, op. Zijne afbeelding ziet op onderscheidene wijzen het licht. Zie Melis Stoke, Rijm-Kronijk , B. II. bl. 364-368, 375, 891; Scriverius, Kron. van Moll. Zeel. en Vriesl. bl. 134; van Leeuwen, Bat. ill. bl. 1367; lioogstraten, Woordenb,, van Hemert, Levensbeschr. der Boll. graven. bl. 108-117; (Loosjes), Ohara/clerk. der Vaderl. geschied. D. I. bl. 210-224; Kok, Vaderl. Woordenb. ; W a g e n a a r , Vaderl. Hist. D. II. W. 216, 219-223, 227, 230, 232, 234-236; van Wyn, Bijv. en .danm. op Wagenaar, D. II. bl. 75-78; van Kampen, -Vaderl. Karakterk. D. I. bl. 95 ; Arend, Algem. yeschied. des Vaderl. D. II. St. I. bl. 114-123; Kist en Royaards, Ned. Arch. voor Kerk. geschied. D. I. bl. 373, 408, 413, D. V. bl. 155; van der C h y s , de Manten van Boll. en Zeel. hi. 54-62; Muller, Cat. van Portrell. bl. 1. 306. DIRK VII , de laatste Graaf van Holland van dien naam, was de oudste zoon van Graaf F 1 o r i s HI en Ada van S c hot 1 an d, en volgde zijn vader in het bewind dezer den ten jare 1.190 op, toen deze in het Oosten overleden was. Na het kinderloos overlijden van F ilip s , Graaf van Vlaanderen, ontstonden er geschillen over de opvolging, en D irk trachtte zich van de spanning en verwarring, daaruit ontstaan, te bedienen, om zich van de leenroerigheid van Vlaanderen te ontslaan. Te vergeefs drong hij bij Keizer Hendrik VI aan , om Zeeland bewester Schelde voortaan onmiddelijk van hem in leen te ontvangen, doch verwierf van hem de tolheffing te Geervlkt, waaruit men wil dat de eerstvolgende oorlog met Vlaanderen ontspoten is. Toen in 1194 zijn broeder W i 1 l e m it bet Oosten was teruggekeerd, ontstond er tusschen de beide breeders spoedig verschil, en W ill em vlugtte naar WestFriestiosid, waar hij de Drechterlanders tegen zijnen .broeder in cpstand *ragt. Toen Dirk gereed stond de vijandelijkheden an 1 ille m te straffen, had den invai der Vlamins.);ers in Zeeland plaats. I ij verdeelde hierop zijne strijdkrachten, trok net een deel krijgsknechten naar Walcheren, terwijl zijne dappere gemalin A del h ei d van Kl e e f, aan bet hoofd van 4000 mamien, W i I le m te gemoet trok, en hem in' 1195 bij Alk- 191 maar versloeg, Welke blijde mare Graaf Dirk ter oore kwam, nadat hij , na een allerhevigst gevecht op Walcheren, Graaf B o u d e w ij n van V l a a n d e r e n geslagen en genoodzaakt had Zeeland te ontruimen. Door tusscheukomst van Ada van Schotland werd den zoen tusschen Dirk en W i 1 le mt getroffen, terwij1 Dirk in 1198 in Drechterland viel, en het op eene vreeselijke wijze verwoestte. Toen de Utrechtsche Bisschop Boudew ij n II daarop gestorven was , poogde Dirk zijn oom. Dirk, den domproost, op diens zetel te verheffen. Hierin niet slagende, ontstond er tusschen den Graaf en den aangestelden Bisschop Dirk van der A a r e, eenen bloedigen oorlog , in welken Graaf Dirk na eenig voordeel behaald te hebben in 1202 bij Heusden door den vijand overvallen, geslagen en gevangen naar Leuven gevoerd werd, van waar hij niet dan tegen een groot losgeld ontslagen werd, en kort. daarop den 4den November 1203 te Dordrecht overleed , slechts eene dochter, A d a genaamd, achterlatende. Zijne of beelding ziet het licht. Dirk VII vereenigde in zich moed en dapperheid, ridderlijke geaardheid, maar ook ontembare heerschzucht, die de bron geweest is van vele rampen die het land, gedurende zijn levee niet alleen, maar ook na zijnen dood overkwamen. De waarheid vordert evenwel te erkennen, dat zijne strijdhaftige gemalin de oorzaak was der vele burgertwisten, die het land onder zijne rcgering, en later onder die van Ad a en Willem I, zoo hevig beroerden. Op zijn sterf bed scheen hij het te voorzien, vvelke tijden er onder de regering zijner dochter komen zou. den, doch de dood overviel hem, eer hij de zaak harem voogdijschap geregeld had. - Zie Melis Stoke, itijrn-Kronijk B. II. bl. 447-457; Oude Roll. Div. Chron. veertiende Div. c. 3, 7; van Lee u w e n, ,,Boucle Holl. Hist. bl. 1367; Hoogstraten, Woordenb.; van Hemert, Levensbeschr. der Holl. Graven. bl. 126-133; (Loosjes) CharakJerk . der Vaderl. geschied. D. I. bl. 233-240; K o k, Vaderl. Woordenb.; W ag enaar , Vaderl. Hist. D. II. bl. 274-276, 279, 280, 282, 283, 290-299; van Wyn, Bijv. en Aanm. op Wagenaar, D. II. bl. 90, 97, 98; Nalezingen, bl. 131; van Kampen, Vaderl. Karakterk. D. I. bl. 95 ; Arend, Algem. geschied. des ficsdent. D. 11. St. I. bl. 182-191; van der Chys, de Manten van Holl. en Zecl., bl. 69-72,Muller, Cat. van Portrett., bl. 1, 305. DIRK BARENDS. Zie BARENDSEN (DIRK). DIRK BAVO. Zie over hem het artikel van ADELBOLDUS, D. I. bl. 60. DIRK VAN HAARLEM. Zie STUERBOUT (DIRK). DIRK JACOBSZ. Zie JACOBSZ. (DIRK). DIRK JOOSTEN , vervoegde zich met Ad r i a an Kenning in 1566 in de vergadering der Staten te 's Gravenhage, eischende niet alleen vrijheid tot het afnemen van de beelden nit de kerken, maar zelfs dat men hen zoa voorzien van timmerlieden, opdat milks op stads kosten geschiedde. Men eischte nit ver- 1 92 baasdheid niet eens hunne commissie ; maar zij sloegen op de borst en zeiden dezelve daarin te hebben, waarop men hen, in die hagchelijke omstandigheden, hun verzoek geheel toestond. Zie Bor, Ned. Oorl. B. II. bl. 62 (89). DIRK VAN KLEEF. Zie KLEEF (DIRK vAN). DIRK VAN LEUVEN. Zie LEUVEN (DIRK VAN). DIRK de Snyder , was de voornaamste onder de Naaktloo pens of zoogenaamde Adamiten te Amsterdam in 1535. Hij vergaderde in dat jaar met zeven manner en vijf vrou wen in de Zoutsteeg, ten huize van j o h an Sibert, die zelf afwezig was, gaf zich aldaar voor een profeet uit, viel ter aarde en begon voor zijne broeders en zusters zoo hevig te bidden, dat, volgens het verhaal, ieder met schrik en beving bevangen werd. Zijn gebed geöindigd zijnde , zeide hij : D 1k heb God in zijne ) heerlij kheid gezien en met Hem gesproken , ik ben opgevoerd gew eest in den Hemel en daarna in de Hel , en heb alles doorzien ; de groote dag des oordeels is aanstaande , en gij D zijt in der eeuwigheid verdoemd. Gij zijt de Hel nog niet P waardig, maar in den diepsten afgrond zult gij verzinken." Kort daarop, op een vroegen morgen in de maand Januarij van genoemd jaar, terzelfder plaatse bijeengekomen zijnde, trok de profeet, na het gebed, zijne kleederen uit, en vertoonde zich geheel naakt, hetwelk hij aan de anderen gebood ook zoo te doen, zeggende, dat A de waarheid naakt en bloot moest gam)," Allen zijn gebod volgende, wierpen, op zijn bevel, hunne kleederen op het vuur ; omdat, zoo zeide de profeet alles wat D uit de aarde voortgekomen was, door het vuur verteerd en Gode opgeofferd moest worden." De vrouw des huizes, die door den stank der smeulende kleederen gewekt was, opgestaan en in het vertrek gekomen zijnde, kreeg terstond bevel om zich insgelijks te ontkleeden, gelijk zij deed. Niemand van deze misleide menschen wist toen nog wat er verder gedaan moest worden. Dirk de snijder bevel dat men hem volgen en naroepen ;ou. Hierop ter deur uitgegaan zijnde, liepen zij als uitzinnigen de stad op en neder, onder een ijsselijk gehuil en P geschreeuw van D Wee ! wee ! wee ! de wraake Gods ! de wraake Gods ! de wraake Gods !" De schutterij liep te wapen, en de Naaktloopers werden bij het lijf gegrepen en naar het stadshuis gebragt. Toen zij verhoord zouden worden, wilde men hen van kleederen voorzien, doch zij weigerden die roepende : · dat zij, de naakte waarheid en Gods beeld zijnde , zich nergens over schaamden." Het scheen dat zij, met de schaamte, ook het gevoel van koude verloren hadden. Het huis waaruit zij gekomen waren, vond men zoo vast gesloten, dat men de deur moest doen openspringen, waarna men het vertrek, daar zij zich ontkleed hadden, in brand vond en twee schotels met vleesch boven het vuur hangen. De regering vermoedde dat men een aanslag op de stad in den zin had, hield de kerken en poor, 193 tem gesloten, deed de klokken stilstaan en de schutterij in de wapens blij Ten. Ook werden er bij eene huiszoeking sommige personen, als verdacht aan medepligtigheid , gevangen genomen, doch spoedig weder ontslagen. De Naaktloopers werden den 25sten Februarij onthoofd en in linnen kleederen op het rad gelegd. Zie Ho r ten sitts, Oproer der Wederdoopers (fol. uitg. ) bl. 20; IV age n aa r, Yard. Hist. D. V. bl. 88-90. DIRCKSEN (ABRAHAM). Zie BIERENS (ABRAHAM DIRKsz.) DIRKS (ALLE). Zie DERKS (ALLE). DIRKSE (FILIPs) Zie DIRKSZ. (FILIPs). DIRKSEN (ANDRIEs). Zie CASTRICUM (ANDRIES DIRKz.) DIRKSEN (WILLEM), bijgenaamd Brederode, een linnenwever te Haarlem, en in alle opzigten een slecht limns* was een der hoofden van het Kaas- en Broodvolk in 1492, en de vervaardiger van het rijmpje, waarmede zij het in stukken gehakte lijk van den Schout Niko 1 aa s van Ruyven aan zijne vrouw, in eene mand, te huis zonden, dus luidende : . 0 Vrouwken van Ruyven Aen dese boutkens zubly kluyven. Hij was het ook die den opstand in Alkmaar bewerkt had doch hij moest eerlang zijne euveldaden met den hals boeten. Zie Wagenaar, Taderl. .Hist. D. IV. bl. 279; Bilderdijk, Geschied . des Vaderl. I). IV. bl. 299 ; Arend, illgem. Geschied. des 1" aderl. D. II. St. III. bl. 272, waar hij NY all eh Di rksz oon genoeutd wordt. DIRKSZ (ABRAHAM). Zie BIERENS (ABRAHAM Dnixsz.) DIRKSZ. (ARY) was een der stoutste en onversaagdste burgers van Enkhuizen, die zich in 1572 deed kennen, door de zaak der vrijheid mannelijk voor te staan en zich tegen de soldaten te verzetten, wegens het uitbrengen van een oorlogsboot, zeggende ) Schiet gij op een burger, ik zal u een opsteeker door de ribben jagen", om welke stoute taal de burgemeesteren, zoo wel als de soldaten, de Watergeuzen hunnen gang lieten gaan. Zie C enten, vervolg op Brandt's Hist. van Enhhuizen, bl. 155. DIRKSZ. (BAREND) was de vader van den beroemden kunstenaar Dirk B a r end s e n , en wordt doorgaans Doove B ar en d genoemd. Hij was een tamelijk goed schilder, van wien op het Stadhuis te Amsterdam, in welke plaats hij woonde, in 1604 te zien was een tafereel, verbeeldende de opschudding door do wederdoopers in 1535 verwekt. Zijn portret is bij van Mander. Zie Kramm, Lev. en Werk . der Kunstseh. I). I. bl. 53, 54. DIRKSZ. (Commis). Zie DIRKSZOON (Commas). -DIRKSZ. (FILIPs), burger der stad Leiden, wiens naam met eere genoemd wordt een uitval door die van Leiden op de Boshuizer sehans, bi de belegering der stad in 1574, onder13 , nomen. H ij was de eerste in de schans en verkreeg den daarvoor gestelden prijs. Lie B or, Nederl. Oorl. B. VII. bl. 532. (42). DIRKSZ (FRANs) woonde in het Regulierenklooster Emmaus bij Gouda , in welke stad hij geboren is hij vervaardigde gedichten. Zie Ramer, de Kloost. en AM. in Holl. en Zeel., 1). I. bl. 388. DIRKSZ (GERBRAND en PIETER), twee broeders, goudsmeden van beroep, die in 1518 in hunne woonplaats voor de kerk te Hoorn de groote Ciborie maakte. Zij waren zoo beroemd om hunne bekwaamheid, dat zij zelfs naar Denemarken, door Koning C h r i s t i a a n II, ontboden werden, om zijn cachet en verscheidene andere stukken voor hem te maken. Zie Abbing, Geschied. der Stad Hoorn en van de Groole Kerk, bl. 82. DIRKSZ (Oom JACOR), keraar hij de Doopsgezinden te Wormerveer ; hij schreef : Endige predicatien tot boete, en beteringe des levens, in deeecen roevigen tijd des oorlogs, en gemeenen nood des vaderland3 aan alle landgenooten in 't gemeen tot leeringe, en vermaaninge voorgesteld, 1637. 4°. Herdrukt. Amst. 1697. 4°. Vijf Predication over eenige duistere of anders disputable schriftuurplaatsen in den zendbrief des Apostels Pau l u s aan de gemeente Jes u C h r is t i te Romen ; dienende met eenen tot openinge van denzelven Zendbrief, mitsgaders van den waaren Christelycken Godsdienst, Amsterdam en Hoorn, 1678. 4°. De Christelyke huisvader, raakende den pligt der geloovige ouderen benefens hunne kinderen, ©m die in de godzaligheid te onderwijzen, en in vreeze Gods op te kweeken door 0. J. D. V. W. V. (dat is , Oom J aco b Di rksz van Wormerveer), Amst. 1677. 8°. Een Allegorisch.Historisch Verhaal van het edel en magtig Koningrijk van Salem, mitsgaders van deszelfs edelen Koning en zijne volmaakte Deugden, en van de reize tot hetzelve voorgesteld in maniere van Zaamenspraake tusschen His to ricus Waarmond en Reislust TV eetgeerszoon, Amst. 1683. 12°. m. pl. Zie S c h ij n, Geschied. der Hermon. bl. 653-656. DIRKSZ (PIETER), bijgenaamd Eangebaard, geboren in 1528 te Edam, en aldaar overleden den 4den Februarij 1606 ; nadat hij geruimen tijd het ambt van Weesmeester had bekleed, waartoe hij den 19den April 1585 gekozen was. Men vindt van hem aangeteekend dat hij van tijd tot tijd het land doorging, met het liefdadig doel om ten behoeve der burgerweezen zich te laten bezien. Zijn baard had, naar luid van het verhaal, meer dan tweemaal de iengte van zijn geheelen ligchaam. Het was op een dezer reizen, dat eene vrouw te Haarlem zijn baard onbesuisd aangreep, waarna dezelve inkromp, hetgeem , 195 hem zware pijn veroorzaakte. De baard werd daarom afgesneden, dock bekwam na verloop van tijd weder eene buitengewone lengte. 's Mans afbeelding op doek geschilderd werd vroeger gevonden in het Prinsenhof of klooster te Edam, later overgebragt naar het Stadhuis, van waar zij eindelijk is overgeplaatst ten huize van den Stad s-Architect P. V e e n. Zie Allan , de Stad Edam en hare Geschied. bl . 39 en 41. DIRKSZOON (Commas) was in 1572 Burgemeester van Monnikendam en tevens A dmiraal van Noord-Holland. Hij stond bekend als een man van groote kloekmoedigheid en ondervindino. , waarvan hij overvloedige bewijzen gegeven heeft. Gedurende de belegering van Alkmaar door de Spanjaarden in 1573, rustte de Graaf van Bo s s u te Amsterdam twaalf schepen en zes jacliten uit, om zoowel te land als ter zee Noord-Holland te bedwingen, Hij zelf voerde het Admiraalschip de Inquisitie, terwijl P. van B os c h h u i z en tot Vice-A dmiraal werd aangesteld. Door tegenwind belet was hij niet \TO& den 5den October van dat jaar onder zeil gegaan , en , ofschoon met moeite, over Pampus- geraakt. De Noord-Hollandsche vloot bestond uit drie en twintig groote en verscheidene kleine vaartuigen, over welke Corn el i s I) ir k s z oo n het bevel voerde. Op genoemden dag bidden de beide vloten , die op den afstand van een steenworp elkander telkens voorbij liepen, een hevig schutgevaarten, waarbij Dirkszoo n, die te vergeefs poogde den vijand to enteren, in den regter arm geschoten werd. Inmiddels werd door de nabijheid der Hollandsche vloot het beleg van Alkmaar opgebroken en tot op den Udell October bleven de beide vloten tot op een kwartier uur van elkander geankerd liggen, daar de wind voor beiden ongunstig was. Dirk szoon had het bevel weder op zich genomen en wenschte ondanks het tegenbevel van S on o y nog dien dag den vijand aan te grijpen. Toen de wind in zijn voordeel gekeerd was, zeilde hij op de Spaanschc vloot aan, en toen had die merkwaardige slag op de Zuiderzee plaats, die bij onze geschiedschrijvers uitvoerig geboekt is, en waarin bevelhebhers en soldaten onvergankelijke roem verwierven. De graaf van Bossu werd door Dirk szoon gevangen genomen en na eene driejarige gevangenschap door hem naar Middelburg gebragt, waar de Prins van Oranje hem in vrijheid stelde. Dirkszoo n, van wiens bedrijven maar al te weinig berigten tot ons gekomen zijn, bleef in 's lands dienst, gelijktijdig het Burgemeesterschap van Monnikendan bekleedende. In 1575 lezen wij dat de vijand eensklaps voor Hoorn verschijnende, aldaar een koornschip bemagtigde, hetwelk evenwel door de onzen onder D i r k s z o on ontzet werd, die de vijandelij ke schepen vervolgde, maar niet kon inhalen. Meerdere krijgsbedrijven heeft de geschiedenis van hem niet opgeteekend. De prins van Oranje had in 1578 het voornemen om 13* 196 hem tot Vice-Admiraal van Holland, onder Johan van D u i yen v o o r d e, aan te stellen; de gedeputeerden van het Noorder kwartier evenwel verzochten den Prins, bij een schrijven van den 23sten Mei van dat jaar, om daaraan geen gevolg te geven, daar Dirk s z o o n hiermede zeker niet zou instemmen; doch verzochten den Prins hem tot A dmiraal der Zuiderzee te bevorderen. Of hieraan voldaan is weten wij niet; maar zeker is het dat Dirkszoon door genoemde gedeputeerden bij besluit van den 10den Maart 1578 voor zijne overwinning op Bossu behaald, en ter belooning van andere goede dienste den lande sedert 1573 betoond, vereerd werd met de som van elf duizend gulden. De tijd wanneer D i rk s z o o n overleed is onbekend. Zijne nakomelingen voer den vervolgens den naarn van A d m i r a al; terwijl de stad Monnikendam zijn zegelring, zijn portret en het ridderteeken van het Gulden Vlies, door B o s s u zelven aan Dirkszoon ten gesehenke gegeven, tot op heden bewaart. Naar dat portret , door den Schilder A. O o s t e r v eld te Monnikendam voor eenige jaren ontdekt en hetwelk , naar men zegt , geen twijfel aan de echtheid overliet , is bet door C. E. T a u r el gegraveerd portret van Di rkszoon vervaardigd, dat in bet work van wijlen Dr. A r end, D. Ii. St. VI. tegenover bl. 8 voorkomt. Ook moeten te Hoorn, bij den Heer L. StokbrO o, berusten de levensgrootte portretten van Dirk s z o o n en zijne vrouw, door R o t i us geschilderd, benevens zijn Comrnandostaf en zijn Cachet met het wapen van Monnikendam. Zie Bor, Ned. Oorl. B. VI. bl. 456 (335); Wagenaar; Fad. Hist. D . VI. bl. 449 K o k, Vaderl. Ifoordenb. D. X. bl. 542, 1). XEI. bl. 383 ; A b bi n k , Geschied. van Hoorn , bl. 9 ; dezelfde , very. op V elius, Aant. bl. 142 en 143; Kron. van het list. Gen. D. V. bl. 299-302 , 246 247; A rend, 41g. Gesch,. des Fad. , 1). 11. St. V. bl. 312-316, 374, St. VI. bl. 9; de Navorscher, D. I. bl. 378 , D. II. bl. 274, D. IIZ. bijbl. bl. CXXVI, CLX, ' D. VII bl. 320 , D. VIII. bl. 53. DIRKSZOON (FmcKE) was de zoon van Dirck Freerks z, Grietman van Idaarderadeel, wien hij in 1550 opvolgde. Als gevolmagtigde in de Staten was hij in dat jaar mede tegenwoordig bij het opmaken van den eed van huldiging aan Filips II. Zie B a e r d t van Sminia, Nieuwe Naamlijst van Grietmannen. hi. 149. DIRKSZOON (HENDRIK) wordt reeds in 1525 op de regeringslijsten van Amsterdam vermeld, ofschoon hij, bij het handhaven van zijn gezag, geenszins zijn goeden naam kon bewaren, daar hij verdacht werd door schijn van bedrog, bij een verbod van uitvoer van graven, als ook omtrent het achterhouden van een deel des tienden pennings. In de pogingen tot onderdrukking der hervorming speelde hij, als Spaanschgezind zijnde, een 197 grooten rol. Met behulp van den onder-inquisiteur Fl o r Egbertsz en Fij Hermans of geele Fij, eene gemeene vrouw, die zich bezig hield met het bespieden en aanbrengen van Onroomsche vergaderingen , werd menige onschuldige het slagtoffer zijner boosheid. Inzonderheid moest Willem Dirks z. B a r d e s i u s, sedert 1542 Schout te Amsterdam, die zich zeer gematigd betoonde, in 1554 zijne vervolging ondervinden. 134 de omwenteling in 1578 kree g ook hij zijn loon, daar hij met vele leden der regering en een aantal priesters uit de stall werd gezet. Toen men hem naar de schuit bragt, die hem, met anderen aan den St. Anthonie's dijk moest aan land zetten, meende hij niet anders of men zou de schuit, met alien die daarin waren, doen zinken, en zond het linnen, hetwelk zijne vrouw aan hem liet bezorgen, terug, met de boodschap dat hij het niet noodig had ; doch aan land gezet, hernam hij zijnen moed, en sloeg zelfs tot spotternij over, schertsenderwijs zich beklagende, dat zij, afgezette regenten, de kruiwagen vergeten hadden. Gevraagd zijnde wat hij van de tegenwoordige verandering dacht, voegde hij hun het (mile spreekwoord toe : huimetuit, hoedt u voor de weerstuit. 13 ij overleefde zijn verloren gezag niet lang in Haarlem, en stierf aldaar nog in hetzelfde jaar 1578, door alien veracht, z66 zelfs, dat het gerucht ging, bij zijne begravenis, dat de duivel zijn lijk zoude weggevoerd hebben. . - . Zie W a g c n a a r, Beschr. van Amst., (8 0. uitgave) D. III. bl. 82, 97, 100, 226, 474; de Hervorm. van Arne., in 1578, enz. (Amst. 1778) bl. 21,22, 51,Seheltema, Staatk. Nederl. D.I.b1.284; Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Hall. enz. D. I. bl. 31, 32. DIRKSZOON (PaTtit), of Dirk sz, te Emden geboren, was een uitmuntend zeeman, die van den beroemden Petrus Plancius onderwijs in de wiskunde verkregen had. Er zijn verder omtrent dezen man geene zekere berigten voorhanden. Volgens het verhaal van den Hoogleeraar Paulus Merul a, medegedeeld door den Hoogleeraar M o 11, nam hij in 1595 deel aan den eersten togt naar Oost-Indio, onder Cornelis Houtma n, hield zich met sterrekundige waarnemingen bezig, en ontdekte veertien nieuwe zuidelijke sterrebeelden. Onder het waarnemen des hemels gestorven zijnde, zegt Merul a, voer hij ten hemel, en een onsterfelijken roem verkregen hebbende, liet hij de erfenis zijner vlijt aan zijnen leermeester. Zie Moll, Zeelogi. der Ned. bl. 51-54; van Kampen, Geschied. der Ned. bait. Europa D. I. bl. 78. DIRKSZOON (QuiRYN), met den bijnaam van Talesius, dien hij, naar verhaald wordt, aan Er a s m u s te danken had, werd den 19den December 1505 te Haarlem gebpren. Hij begaf zich , na zich te Keulen in de wetenschappen te hebben geoefend, naar Bazel, waar hij met Erasmu s, die hem om zijne geleerdheid hoogachtte, in gemeenzame vriendschap leefde, 198 en later briefwisseling met hem hield. Hij werd onder de geleerde mannen van zijnen tijd genoemd, en was beurtelings Schepen, Pensionaris en Burgemeester van Haarlem. Het laatste ambt bekleedde hij in de jaren 1543-1545, 1552, 1559, 1560, 1567-1569 en 1570. Hij was een hevig ijveraar voor de Roomsche Godsdienst, en zijne wreede behandeling van den Hervormden Rc derijker Adria a n H einszoo n, dien hij in 1568, in spijt van de klachten zijner grijze moeder en acht onmondige kinderen , liet ophangen , getuigt van zijne heftigheid ; ook had hij gepoogd den verdienstvollen Dirk H ass e 1 a e r van Haarlem om het leven te brengen. Aan zijnen ijver had hij dan ook zijn treurig einde te darken. Toen de Geuzen in 1572 alles in Holland voor de vrijheid wonnen, achtte D i r k s z o o n zich te Haarlem niet veilig , en wilde naar Keulen vlugten. Te Nijmegen echter dwong hem eene ongesteldheid terug te keeren , en te Utrecht wist hem den graaf van B o s s u te overreden, zich weder naar zijne geboortestad te begeven. Gedurende het beleg der stad door de Spanjaarden, werd hij om zijne Spaanschgezindheid en betoonde wreedheid in de gevangenis geworpen, en toen de belegeraars eenige Haarlemmers digt aan den wal ten deele aan den pals, ten deele bij de beenen hadden opgehangen, plantte men ook eene galg op den stadsmuur. D i r k s z o o n werd nit do gevangenis gehaald en weldra zonder beschuldiging en regtspleging, te gelijk met den oud Burgemeester L a m b r e c h t Jacobzoon en nog een ander, opgehangen. Dit had plaats den 27sten Mei 1573. Zijne vrouw en dochter, 11 r s e 1, die hem in het gaan naar de strafplaats moed en troost inspraken, gaf men het baldadig gemeen ten proof, en liet hen mishandelen en daarna verdrinken. u i r y n Dirk s z oon wordt ook genoemd onder de getuigen voor de uitvinding der boekdrukkunst te Haarlem, en als zoodanig beroept zich Junius op zijn verhaal. Zie Opmeer Hist. Marti. Balay. p. 100-116 ; Adr. Haem. arsboek, p. 446 verso; S ehrevellus Harlemias s t e dins, Martela enz. bl. 116, 337; !Corte Hist. Aant. wegens het Speanseie beleg van Haarl. bl. 68; Seheitem a, staatk. Nederland, D. II. bl. 356, 357; Gedenksch. wegens het vierde eeuwget. van de uitv. der boekdrukk. bl. 379; de Koning, Tafereel van de Stad Haarlem, D . II. bl. 100. DIRRIKS (DANIEL) was een Goudsch Itederijker, van wien men eenige rijmelarij vindt in den bundel : Retereinen ghemaekt op eene vraghe, of in Christum to gheloven in aller menschen macht is, om naar haar believers te kiezen de dood of 't leven? Amst. 1611. 80. Zie v an der Aa, Nieuw Woordenboek van Ned. Dicht. D. II. IA. 40. DIRTJTIUS (REmiclus). Zie DRUTITJS (JtEmiGius). DIRT (LEONARD). Zie DAVENT (LEONARD). , 199 DISHOEKE (JACOB VAN), onjuist DIESEOEKE of DESIIOECKS genaamd,was een zeer bekwaam stempelsnijder uit de zeventiende eeuw, die te Amsterdam woonde. Hij vervaardigde onder anderen de geIlenkpenningen op den Nijmeegschen vrede, op Balthas ar Bekker, en op den Graaf van H artzfe1d. In kunsttalent stolid hij tusschen de gebroeders J a n en 1VI aar ten Smelt zing in. Hij wordt met lof herdachi door B i z o t , in de voorrede van zijne Medalische Historie der Republiek van Holland (Amst. 1690 in 40. bl. 33), waar hij bedankt wordt voor de bijdragen tot dit werk door hem geleverd. - Zie Immerz e el, Lev. en Werk. der Kunst:ch. D. I. bl. 183 D r. W a p , Astrea, 1). IV . bl. 193; K r a m m, Lev. en Werk. der Kunstsch. DISSELBURG (DIRK ADRIAANSE TAN) is de vervaardiger van een Psalmboek , waarin eenige Psalmen rijmen en anderen weder niet rijmen. Het werkje is getiteld : De CL Telcst-Psalmen des Koninklyken Prophete D a vids meet eenige andere Lofsangen, na de nieuwe Oversetting des Bybels sanghs-wyse ghestelt. . geheelyck op noten, op eene sleutel, na de Copye van De Leen w, Delft. 1666. kl. 8°. Lie Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned-. Diehl. D. II. bl. 171; Muller, Suppler. op den Cat. van Godgel. Werk. bl. 15. DISTELBLOEM (RoBERTts) woonde te Leeuwarden bij de Hoeksterpoort, werd in 1766 lid van de Vroedschap aldaar., en in 1767 voogd van het Nieuwe Stads-Weeshuis. In het volgend jaar werd hij daarvan rentmeester en liet zich in die betrekkingen krachtig gelden, toen de Magistraat een nieuw reglement voor de voogden uitvaardigde, die weigerden het aan te nemen, ook op grond dat de Vroedschap, waarvan D i s t e 1bloem dat jaar voorzitter was, hierin niet erkend was. Een zware bundel stukken, in het stedelijk Archief, getuigt nog van dien hevigen twist. Van 1774-1777 , 1780 --1783 en van 1792 tot aan zijn overlijden, den 29sten Januarij 1793, was hij bouwmeester en lid van den Magistraat van Leeuwarden. Hij deed in 1770 met drie anderen een reisje van Leeuwarden naar Wezel, Kleef , enz. en terug, liet daarvan in handschrift een Dagverhaal na , waarvan wij de mededeeling aan Mr. J. Dirks te danken hebben , althans eenige uittrekkels uit hetzelve, die wel waardig zijn het licht to zien. Zie Nieuwe Friesche Volks-Alm. voor 1857, bl. 1-25. DITFORD (REINARD VAN) was in het jaar 1621 bevelhebber op het Buis te Reide, behoorende aan Flori s, vrijheer v a n Boetzelaa·, Heer van Odenkerken. Graaf Hendrik van den Berg zond van Wezel eenige ruiterij om hetzelve te bemagtigen. D itf or d liet zich op den 30sten Augustus overhalen om, zonder dat er een schot gedaan was, hetzelve over te geven ; zelfs had 's Graven volk geen geschut bij 200 Ditford trachtte zich daarover to verontschuldigen, door aan te voeren dat men hem uit naam van den Beer van Ode nk e r k en bevel tot de overgave gezonden had , en dat hij aan dien, volgens eene schriftelijke order der Algemeene Staten, gehoorzaamheid schuldig was. Maar dit verontschuldigde hem niet bij Prins Maurits , die begreep dat de gehoorzaamheid wel betrekking had tot het burgerlijke maar niet in krijgszaken; weshalve D i t fo r d werd teregt gesteld en gevonnisd om onthalsd te werden, hetwelk den 14den September daaraanvolgende geschiedde. Zie Wagenaar, Vaderl. .Hist. D. X. bl. 422; Kok, Toad. Woordenb. D. XII, bl. 386, 387. DIVAEUS (PETRUS), of PIETER VAN DIEVEN, geboren te Leuven in 1536, werd aldaar in 1571 tot griffier van den Magistraat aangesteld en in 1575 belast met het onderzoek der charters en privilegien de zer stall. Hij werd daarna benoemd tot Pensionaris van Mechelen en als zoodanig in 1 581 door den. Prins van Oranje gelast om met E 1 b e r tus L e o n i u s en S ebastia an van L o o z en het land door te reizen, en afgevaardicht om zekere wichtige zaecicen. Hij overleed te Mechelen in 1581, was een man van groote geleerdheid, wiens portret op den titel zijner Opera Varia gevonden wordt, en die schreef De Galliae Belgicae Antiquitatibus. Antv. 1566. 8°. , idem 1580. 8°. , idem 1584. 80. Rerum Brabanticarum Libri XIX. Antv, 1610. 4°. uitgegeven voor het eerst door A u b e r t u s M i r a e u s. Opera Varia, Lovan. 1757. fol. Dit laatste werd door de zorg van P a q u o t voor het eerst uitgegeven en bevat . 1. Rerum Lovaniensium Libri quatuor. 2. Annalium Oppidi Lovaniensis Libri Octo. 3. Commentarius de Statu Belgiae sub Franciae imperio. Er komen ook exemplaren voor, die, in plaats van het werk onder No. 3 vermeld, het eerste hierboven genoemde werk van D i v a e us bevatten. Zie Pars, index Bat. of Naamrol. bl. 414 ; de Wind, Bibl. van Nederl. Geschiedsch. D. I. bl. 158, 159, 541 Biogr. Univ. T. VI. p. 195; Kron. van het Hist. Gen. te Utr. U. Y. bl. 331, 333; F. v. GoethaIs lectures relat. a Phis& des scienc., lettre et arts en Belg., T. III. p. 72-80; Cat. der Bibl. van de Maatsch. der Ned. Letterk. to Leid. Bjv. over 1853 --1857. b1. 124. ' DIVITIS, Nederlandsch Kontrapuntist uit de eerste helft der zestiende eeuw. In de Motetti della corona, libro primo, door 0 ttav io Petrucei in 1514 te Fossembrose, met privilegie van Paus Leo X uitgegeven, komen kompositien van hem voor. · Zie Kiesewetter, Prijsverh. des Non. Ned. Instil. bl. 95. DIX (ARNOLD) was eon der vier Amsterdamsche kooplieden die in 1713 eigenaars van de kolonie Berbice werden. 201 Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XVII I. bl. 10, 11; Kok, Fader& Woordenb. D. XII. bl. 388. DOBBE (VAN) was in bet midden dcr zeventiende eeuw lid van de Rederijkkamer to Hazerwoude , en komt als zoodanig voor in Vlissings Redens-Lusthof. Zijne zinspreuk was : Met liefd' volbracht. Zie van der A a , Nieuw Woordenb. van Ned. Diehl. D. II. bl. 40. DOBBE (PIETER VAN) was een voornaam beeldhouwer, die op het laatst der zeventiende eeuw te 's Hage bloeide. In 1683 werd hij als meesterbeeldhouwer in het beeidhouwersgild aldaar opgenomcn, en was er vervolgens ook Deken van. Voortbrengselen van zijne kunst zijn er niet bekend. Zie K r a m m, Lev. en Werk . der Kunstsch. DOBBELS (HENDRIK) wordt genoemd een vermaard zee- sch ilder . Zie W a g e n a a r, Besehrifv. van ihnst. I). XXI. hi. 108. DOBBRAUSKI (FERDINAND) was waarschijnlijk een vreemdeling die zich te Amsterdam had nedergezet, en aldaar omstreeks het einde der _achttiende eeuw leefde. Hij was lid van de Haagsche, Leidsche en Rotterdamsche dichtgenootschappen, en deed zich door zijne verzen als een zeer verdienstelijk dichter kennen. In het bijzonder wordt van hem genoemd zijne : Klagt van Ada en zijn : Eeuwzang op het tweehonderdjarige Feest der Hervorming van Amsterdam. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Diehl. D. II. bl. 172. 173. DOBLE (ABRAHAM) dichtte een Kamerspel : genaamd Der drie Edelen vryagie na Dorinde. Zie Wits en Geysbeek, Woordenb. van Ned. Diehl. D. II. b1.173. DOCCOMIENSIS (HERMANNUS en JOANNES). Zie DOCKEM (HERmANus en JOHANNES VAN). DOCHTER (W. F.), ook wel DOGTER gespeld, leverde in deHaarlemsche Somerbloempjes, tweede offer, aen de vreuchtlievende .Z%Tympjes enz. (1646) drie zangstukjes, die zeer afsteken bij den dartelen toon, welken anderen in dit boekje aanslaan. Zie van der A a, Nieaw Woordenb. van Nederl. Dicht.D. II, bl. 40. DOCKEM (HERMANUS vAN), uit aanzienlijke ouders te Dokkum geboren, legde zich met roem op de wetenschappen toe en werd eerst tot Priester te Leeuwarden, daarna tot Opperpastoor to St. Vitus-kerk aldaar aangesteld. Hij leefde omstreeks het begin der zestiende eeuw, was beroemd wegens zijne welsprekendheid en schreef : Commentaria in XVII priores Psalmos Davidicos, die wij niet weten of in druk zijn uitgekomen. Toen de schrijver tot den 18den Psalm gekomen was , begonnen zijne verstandelijke vermogens hem to begeven , waarop hij kort daarna overleed. Zie Suffr. P e t r u s, de Scriptorib. Fris. p. 118. 202 DOCKEM (JOHANNES VAN) geboren te Dokkum op het einde van de vijftiende eeuw ; studeerde to Keulen en verkreeg aldaar den doctoralen graad in de Regten, in welke wetenschap hij er eerlang tot Hoogleeraar beroepen werd en als zoodanig met roem werkzaam was. In 1530 werd hij door Karel V benoemd tot lid van het Keizerlijk Kamergerigt te Spiers. Hij keerde evenwel in 1537 naar Keulen terug en werd door Willem, Hertog van Kleef tot Raadsheer benoemd. Hij nam die benoeming aan onder voorwaarde van te Keulen te mogen blijven wonen, alwaar hij in 1541 aan de pest overleed. Hij was een groot vriend van B e r n a r d u s B u c h o van A y t a en van andere heroemde mannen, bij wie hij om zijne geleerdheid en zonderlinge regtskennis in hooge achting stond. Hij was een sieraad van zijn vaderland, hetwelk hij dikwijls met zijnen raad van nut was, voornamelijk nadat de voortdurende oorlogen door kalmer tijden gevolgd waren. Hij heeft eenige regtsgeleerde werken geschreven, die echter niet zijn uitgegeven. Hij had onder anderen een zoon, Hieronymus genaamd, een jongeling van veel aanleg, die door V i g 1 i u s van A y t a als zoon was aangenomen , doch die in den bloei zijner jaren overleed. , Zie Suffr. Petrus, de Seriptor. Fris. p. 138-140; Paquo t, Memoir. T. XV. I). 171, 172 ; de Wal, de Clar. Fris. Jureeons. p. 16, 37. DOCKUM (FIERMANUS en JOHAN VAN) Zie DOCKEM (HERmANus en JOHANNES VAN) . DOCKUM (REINIER VAN). Zie BOGERMAN (REINIER). DODINGA (THIDARD), een Friesch edelman, die de voornaamste aanvoerder was der Friezen, die deel namen aan de belegering van Aken door koning W i 11 e m II in 1248. . Zie W estendorp, Jaarb. van de Prov. Gron. D. I. bl. 309; Arend, Alqem. Geseh. des Vaderl. D. 11. St. I. bl. 325. BODING-A (DIRK), een beroemd Friesch Mathematicus, die te Franeker woonde en aldaar onderwijs in de wiskunde gaf. Meerdere bijzonderheden zijn ons van hem niet bekend. Zie Ekama, Oral. de Fris. ingen. Nathan. etc. p. 43. DODO (AUGUsTINus), in Friesland geboren, werd na de voleindiging zijner godgeleerde-studien, domheer van St. Leonard te Bazel. Hij was de eerste die de schriften van den .oudvader August iitu s verzamelde en voor de uitgave gereed raaakte. Hij overleed in 1501 aan de pest en zijnen arbeid =gag in 1504 het licht. Zie Suffridus Petrus, de Seriptor. Fri:. p. 115; Sweertius Belg, p. 148. DODONAEUS (REmBER,Tus) of DomeNs, behoorde tot het Friesche gesla.cht der Joenck em a's of Soenckense n, welken geslachtsnaam hij zelf echter niet heeft gevoerd. Hij werd in Mechelen den 29sten Junij 1517 geboren. Zijn vader. was D o.e- 203 de Jarig a, die zich buiten 'slands reeds Di onysius Dodonaeus liet noemen en zich te Mechelen nederzette, alwaar hij koophandel dreef en een van de kosters der Parochie van S t. J a n was. Dodonaeus werd vroegtijdig naar Leuven gezonden, alwaar hij zich, na zijne eerste letteroefeningen to Mechelen volbragt to hebben, tot de studie der geneeskunde bepaalde, waarin hij onder anderen tot onderwijzers had L e on ard Willemaers en Arnold No ot, en Jan Heems en Paulus Roel s, beide kanunniken van den tweeden rang van St. Pieter: Reeds den 10den September 1535 werd hij tot Licentiaat hevorderd. Na Frankrijk, Italie en Duitschland bereisd te hebben, zette hij zich te Mechelen als geneesheer neder en werd in 1548 door de regering aldaar tot stadsDoctor benoemd, terwijl hij een groot aantal leerlingen in de eerste beginselen der geneeskunde onderwees. Hij bedankte in 1557 voor eerie officieuse benoeming tot Hoogleeraar in de geneeskunde aan de Leuvensche Hoogeschool, en werd meermalen aangezocht om zich aan het Spaansche Hof als geneesheer te verbinden. Eindelijk werd hij in 1574 lijfarts en hofraad van keizer Maxim i 1 i a a n II, en na diens dood in 1576 van diens zoon en opvolger Rudolf II. Ofschoon een ruim bestaan en een vergenoegd leven hebbende, dat echter wel eens vergald werd door zijne oneenigheden met den twistgierigen J a n Krato v o n Kraffthei m, waren er echter verschillende redenen die D o d on a e us bewogen om naar Nederland terug keeren. Hij verzocht alzoo in 1580 zijn ontslag en maakte zich gereed om naar Brabant terug te keeren, doch de toestand van die provincie was toen zoodanig, dat hij besloot zich nog eenigen tijd te Keulen op to houden, alwaar hij door het gelukkig genezen van belangrijke ziekten veel eer behaalde. Hij trok vervolgens naar Antwerpen en werd kort daarop in 1582 door Curatoren der Leidsche Hoogeschool tot Hoogleeraar in de geneeskunde beroepen, welken post hij aannam en aanvaardde. Doch hij had er geen lang genot van, daar hij reeds den 10den Maart 1585 te Leiden overleed en aldaar in de St. Pieterskerk begraven word. · Zijn zoon Rembertus deed aldaar een eenvoudig gedenkteeken, tegen den eersten pilaar links van het koor, ter eere van zijnen vader oprigten. Dodonaeus was gehuwd met Kathelyne 'sBruyn e n (1), die in April 1572 overleed en hem twee zonen en (1) Ofschoon wij ons ten regel gesteld hebben om niet altijd de berigten tegen to spreken en aan te wijzen die andere sehrijvers , in strijd met de door ons gegevene, mededeelen , moeten wij hier evenwel bepaald aanwijzen, dat de door ons geraadpleegde schrtjvers, op 66n na, alien dwalen door Maria S aeryn de vronw to noemen van Rembert D o d ona e u s, den vader, daar,,,volgens het authentieke berigt van den Heer van M e e r b e e c k, in zijn hier aan to halen werk, bl. 25 het onwederlegbaar blijkt , dat de naam van Dodonaeas vrouw is, zooals wij die opgaven , on uit , 204 drie dochters schonk. De oudste zoon Dion ij s i u s overleed op jeugdigen leeftijd, de tweede Rembertu s, insgelijks doctor in de geneeskunde, komt voor op eene lijst van gevangenen wegens hervormde gevoelens, alien op bevel van den Raad van Beroerten gekerkerd te Mechelen op het einde van 1574 ; hij volgde zijn vader als Lijfarts van Rudolf II op, was gehuwd met Maria S a e r y n, en werd later geneesheer van den koning van Rome, alwaar hij den 22sten December 1605 overleed. De dochters waren A n t o i n e t t e, U r s u l e en J e a n n e. De of beelding van Dodonaeus is op ondersclieidene wijzen in het licht gegeven. Ongetwijfeld was D o d o n a e u s een zeer geleerd man. I-Iij was geoefend in de fraaije letteren, verstond de wiskunde, was ervaren in de geneeskunde en bijzonder in de kruidkunde. Ook in de geschiedenis, vooral die van Friesland. De werken door D o d on a e u s in het licht gegeven zijn. getiteld: Paulus Aegineta a Jo h an n e G u n t e r i o latine conversus, a R emb e r to D o d o n a e o ad Graecum textum accurate collatus, ac recensitus, Baz. 1546. 80. Cosmographica in astronomiam et geographiam Isagoge, Antv. 1548. 12o. cum fig. Een tweede druk van dit werkje verscheen onder den titel van: De Sphaera sive de astronomiae et geographiae principiis cosmographica Isagoge : olim conscripta a R emb er to Do donaeo medico, nunc vero ejusdem recognitione locupletior facta , Antv. et Lugd. Bat. 1584. 8°. cum fig. De Frugutn. Historia, liber onus. Epistolae duae, una de Farre Chondro, Trago, Ptisana, Crimno, et Alica ; altera de Lytho et Cerevisia , Antv. 1552. 8°. cum fig. Trium priorum de Stirpium historia commentariorum Imagines ad vivum, expressae una cum indicibus Gracea , Latina, officinarum, Germanica, Brabantica, Gallicaque nomina cornplectentibus , Antv. 1 553. 8°. cum fig. Het tweede deel van dit werk kwam uit onder den titel van : Posteriorum trium de stirpium historia commentariorum Imagines ad vivum artificiosissime expressae ; una cum maginalibus annotationibus. Annotationes in aliquot priores tomi imagines , qui Trium priorum librorum figuras complectitur. Antv. 1554. 80. cum fig. Dit werk werd herdrukt onder den titel van : het medegedeelde, bl. 41, dat zij in 1572 overleed. Het blijkt alzoo hieruit, dat het berigt in de Navorscher (I). IV. bl. 168) als zou de Wednwe van Dodo na eu s, M aria S a er yn aldaar genoemd , maar die de echtgenoot was van Do dona e us den zoon, nit Oostenrijk gekomen zijn, om haar mans tractement te vragen , ten einde daarvoor het bewnste monument in de kerk to Leiden op to rigten, met het door ons medegedeelde geheel in strijd is, en ids onnaauwkeurig moet beschouwd worden. 205 Commentariorum de stirpium historia imaginum, Tomus primes - Tomus secundus. Annotationes in alquot utriusque tomi Imagines. Et stirpium herbarumque complures Imagines novae quae supra priores, huic posteriori editioni accesserunt. Antv. 1559. 8°. cum fig. Cruydeboeck in den welcken die gheheele historic, dat es 't gheslacht, 't fatsoen, naem, natuere, cracht ende werckinge, van den Cruyden , niet alleen bier te lande wassende, maer oock van den anderen vreemden, in der .Medecijnen oorboorlyck, met grooter nedrsticheyt begrepen ende verclaert es met derselver cruyden natuerlick naer dat levers conterfeytsel daerby gestelt enz. Antw. 1554 fol. m. pl ., tweede druk Antw. 1563. fol. m. pl . In het Fransch vertaald en uitgegeven te Antwerpen 1557 fol, m. pl. In het Engelsch, Londen 1578. fol. m. pl . herdrukt aldaar 1586 en 1595 in fol. m. pl . en in 1600 en 1619 in fol. zonder pl. Historia frumentorum, leguminem, palustrium et aquatilium herbarum, ac eorum quae eo pertinent: Additae sunt imagines vivae, exactissimae, jam recens non absque Baud vulgari dillgentia et fide artificiosissime expressae, quarumque pleraeque novae, et hactenus non editae , Antv. 1565. 8°. Herdr. 1566. 8°. en 1569. 8°. m. pl. Florum, et coronariorum odoratarumque nonnullarum herbarum historia. Antv. 1568 , 8°. cum fig. Ibid. 1569. 80. cum fig. Purgantiurra aliarumque eo facientium , turn et radicutni- convolvulorum ac deletariarum herbarum historiae libri 1III. Accessit appendix variarum et quidem rarissimarum nonnullarum stirpium, ac forum quorundam peregrinorum elegantissimorumque icones omnino novas nee antes editas, singulorumque breves descriptiones continens : cujus altera parte umbelleferae exhibentur non paucae , Antv. 1574. 8°. cum fig. Ibid. 1576 8°. (P) Historia vitis vinique et stirpium nonnullarum aliarum ; item medicinalium observationum exempla rara , Colon. 1580. 8°. Physiologices medicinae partis tabulae expeditae, Colon. 1581. 8°. Antv. 1581. 8°. (?) Ibid. 1585. 8°. (?) Medicinalium observationum exempla rara. Accessere et alia quaedam quorum elenchum paging post praefationem exhibet etc. Colon. 1581. 8°. Hard. 1584. 8°. Antv. et Lugd. Bat. 1585. Antv. 1586. 8°. (?) Hard. 1621. 8°. Stirpium historiae Pemptades sex sive libri XXX. Antv. 1583. fol. cum. fig. Ibid. 1616. fol. cum fig. Eene vertaling van dit werk zag het licht onder den titel van : Cruydt.boek van R e tnb er tu s Dodonaeus volgens sijne laetste verbeteringe met Bijvoegsels achter elck capittel wt verscheyden Cruydt-beshrijvers : item, in 't laetste een Beschryvinge van de Indiaensche gewassen, must getrocken wt de schriften van Car clue Clusius, Leid. 1608 fol. m. pl. Aldaar 1618 fol. m. pl. Antw. 1644. fol. m. ph 206 Praxis medica, Amst. 1618. 8°. Behalve deze werken bestaan er van Dodonaeus nog eenige brieven, die of over plantenkunde of over andere onderwerpen handelen. De meeste van doze brieven zijn in de werken van andere schrijvers te vinden. Behalve door het gedenkteeken, dat ter zijner eere in de St. Pieterskerk te Leiden is opgerigt, is door een groot aantal geleerden van vroegeren en lateren tijd in hunne geschriften hulde gebragt aan de vele verdiensten van Dodonaeus; maar vele plantkundigen hebben ook getracht zijnen naam in gedachtenis te doen blij ven door aan sommige plantengeslachten den naam van Dodonaea te geven. De regering van Mechelen liet in 1839 eene marmeren baste van Dodonaeus vervaardigen, door den beroemden beeldhouwer Joseph Tuerlinckx, om geplaatst te worden in den Hortus Botanicus te Mechelen ; terwijl de Maatschappij van Tuinbouw, aldaar in 1838 opgerigt, eene medallic in dat jaar liet slam met de beeldtenis van. Dodonaeus, die als prijsmedaille voortaan dienen zou. Verder bestaan er nog twee andere medailles tot zijne eer geslagen. Zie S u f f r i d u s Petrus, de Scriptor. Fris · p.270, 402-406; Sweertius, Ath. Belg, p. 655; Foppens, Bibl. Bela. p, 1064; P a q u o t, Memoir T. XV. p. 1·14; Sax-e, Onom. Liter. T. III. p. 262 ; de Chalmot, Biograph. Woordenb. met portr. Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogesch. D. I. bl. 37, 38, 216, 217, D. II. Toev . en Bijl. bi-- 67, 68; Ali Cohen, Oade en Middelyeschied. van de geneesk . bl. 363, 445, 448, 449, 487, 564; _engem. K01281 en Letterb. 1841,D.I.bl. 69-71; P.J. van Meerbeeek, .Recherch. Hist. et crit. sur la vie et les ouvrag. de Re mber t D odoen s. (Malin 1841, 80.) met eene afbeelding van zijne marnieren buste en het faesimild van zijne handteekening; De Navorscher, D. Iv... bl. 167, 168; van Rappard, Overzigt eener verzam. Alba Amicorum, in Nieuwe reeks van werk. van de Maatsch. der Ned. LetJerk te Leid. D. VII bl. 31, met het facsimili van zijn handsehrift ; Janssen, de kerkherv. te Brugge. D. II. bl. 96, 221 ; Rec. oo_k der Rec. 1835, bl. 330 ; Mulle r, Cat. van Portrett, bl. 72. DODT (JonANNEs JAcoms) geboren in het begin der negentiende eeuw te Flensburg., in het hertogdom Sleeswijk , kwam als huisonderwijzer naar Holland en Utrecht, maar vestigde zich, ale voor die betrekking minder geschikt, eerlang ale onderwijzer der Hoogduitsche taal, en werd daaiin als Lector aan de Utrechtsche Hoogeschool aangesteld. In 1828 opende zich voor hem eene nieuwe loopbaan , toen hem de vervaardiging van den catalogus der Academische boekerij werd opgedragen en hij tot haren Amanuensis werd aangesteld. In die betrekking , waarin hem rijke oorkonden-verzamelingen ten dienste stollen, bewees hij de geschiedenis des vaderlands of der Nederlandsche letteren, en bepaaldelijk de bio- en bibliographie , de belangrijkste diensten ; en onmogelijk is het de vele en hoogst belangrijke bijdragen daartoe door hem geleverd op te sommen. De Algemeene Konst- en Letterbode ; de Recensent 207 ook der Recensenten; de Vriend des Vaderlands; het Tijdschrift voor geschiedenis, oudheden en statistiek van Utrecht; het Tijdschrift voor het Zeewezen, van de Heeren Pilaar en O b r e en; de Verhandelingen en berigten betrekkelijk ha Zeewezen , van de Heeren Tindal en Swart; het Letterlievend Maandschrift ; de Berigten en de Kronyk van het historisch Genootschap Utrecht , als ook het Archief voor kerkelijke geschiedenis, inzonderheid van Nederland , door de Heeren Kist en Royaards en de Godgeleerde Bijdragen , bevatten een tat van stukken , die overvloedig getuigen van zijnen noesten vlijt , onvermoeiden ijver en onuitputtelijk geduld om de oude taal en het schier onleesbaaar schrift der oorkonden te ontcijferen. Zijne veel omvattende kennis en groote bereidvaardigheid om vragen te beantwoorden, bragt hem in briefwisseling met vele geleerden, en altijd was hij gereed om geheel belangeloos anderen in hunne nasporingen ten dienste te staan. In krachtvollen leeftijd, en te midden van een aan de wetenschap gewijd leven, overleed Dodt te Utrecht den 25sten Augustus 1847. De meeste letterkundige genootschappen in ons vaderland , waarvan hij lid was, deden hulde aan zijne verdiensten. De belangrijke verzameling handschriften, door hem vervaardigd en nagelaten, was voorzeker eenig in haar soort, loch bragt in publieke verkooping weinig geld op, hetwelk aan tijdsomstandigheden moet toegeschreven worden en vooral aan de onduidelijkheid van het schrift, waardoor de stukken voor de groote meerderheid onleesbaar zijn. De afzonderlijk door D o d t uitgegevene geschriften zijn getiteld Belcnopte Hoogduitsche Spraakkunst, met drie Aanhangsels, Amst. 1825. 8°. : Berigt omtrent Handschriften van werken over de geschiedenis van Nederland, zamengesteld uit het Archly fur altereDeutsche geschichte , Utr. 1834. 8°. Repertorium dissertationum Belgicarum, sive index chronalogicus et nominall-Alphabeticus omnium dissertationum quae ab anno 1815, usque ad anno 1830 auspiciis Acadetni. carum Belgicarum sunt impressae. Utr. 1835. 4°. Pogingen om eene meer grondige beoefening der geschiedenis van Nederland voor te bereiden. Utr. 1837. go. Dit werkje bevat een naauwkeurig overzigt van de uitheemsche geschiedschrijvers der Spaansch-Nederlandsche onlusten. Onder de namen der scb.rijvers zijn de letterkundige hulpmiddelen aangewezen , de titels der werken en hunne verschillende uitgaven en eindelijk derzelver vertalingen vermeld. De aanteekeningen , die de schrijver op deze lijst Wilde doen volgen, zijn nimmer in het licht gegeven. Archief voor kerkelijke en wereldlyke Geschiedenissen , inzonderheid van Utrecht , Utr. 1838-1848. 4°. Vervolgd 208 door A. M. C. v an A sch van W ij c k. Utr. 1850-1851. 2 Deelen 4°. Dit werk is een loffelijk getuige van den ijver en kunde des eersten bewerkers , aan welks zevende deel hij arbeidde, then de dood hem wegnam. Zie Algem. Konst- en Letterb. 1847. D. II. bl 225-227 ; Handel. der jaarl. dlgem. l'erg. der Maatsch. van Nederl. Letterk. te Leiden, 1848. bl. 29, 30; Kronyk van het _Hist. Gen. te Utr. D. IV. bl. 56-63; (Brinkm an), Alph. Naaml. van Both. bl. 29, 169, 553; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. letterk. te Leid. D. II. bl. 21, 197, 302, 594; van Leeuwen, Cat. der Prop. Bib. van Friesl. bl. 19, 142. DOEDES (ALBERT) van Stavoren, nam deel aan den oorlog tusschen de Schieringers en Vetkoopers, welke laatsten hij diende. Als zoo:!anig komt hij voor , aan het hoofd van eene bende vreemd krijgsvolk staande, in het jaar 1443. Hij rukte in Gaasterland, belegerde met hulp van Gal e G a l e m a van Koudum en. andere Vetkoopers, de verschansing de Spijker te Hemelum en stak het dorp in brand. Doch de Schieringers bragten al hunne magt bijeen en ontzetteden de schans. A 1bert Doedes vlugtte in de kerk , doch werd daar uitgehaald en vermoord. Zie Arend, Algem. gcschied. des Vaderl. D. H. St. 3. bl. 199. DOEDES STAR (ENNo). Zie STAR (ENNO DoEDEs). DOEDESZOON (Mr. ADRIAAN). Zie A NTHONISZOON (ADRIAAN). DOEDIJNS (WILLEM), en niet zoo als zijn naam gewoonlijk gespeld wordt, Bond ij n s, werd in 1630 te 's Hage geboren , alwaar zijn vader Burgemeester en Kolonel der schut terij was. Hij had tot onderwijzer in de kunst Alexander Petit, en Meld zich vervolgens twaalf jaren te Rome op , zich onledig houdende met het naauwkeurig afteekenen der antieken en het copigren van uitgezochte schilderstukken. In zijne geboorteplaats teruggekeerd, was het v000namelijk door zijne bemoeijingen, dat aldaar een kunstgenootschap of Academie opgerigt werd , van welke hij meer dan eens directeur geweest is. Hij stierf in 1697. Op het stadhuis te 's line, en op het Museum van Oudheden te Utrecht worden schilderijen van hem gevonden. Onder de leerlingen, die hij in de kunst opgekweekt heeft , behooren A u g u stinus en Mattheus T erwesten. Zie Immerzeel, Lev . 'Perk . der Kunstsch. op Doudijns, Kramm, Lev. en Werk. der' Kunstsch. op D o e dij n a. DOEFF (HENDRIK), geboren te Amsterdam den 2den December 1777. Op jeugdigen leeftijd vertrok hij met zekeren Heer Taunay naar Oost Indiö, bij wien hij op het kantoor werkzaam was. Hij kiom in 1803 op tot Opperhoofd van den 209 Nederlandschen handel op Decima, en handhaafde als zoodanig de eer der Nederlandsche vlag, door die op het genoemde eiland ten tijde van onze inlijving in Frankrijk te does wapperen. Nadat de Engelschen in 1811 zich meester van Java gemaakt hadden , zond de Engelsche Luitenant Gouverneur van OostIndie, Thomas Stamford Raffles , twee Britscbe schepen onder Nederlandsche vlag af , om onze factory op het eiland Decima in bezit te nemen. Doch D o e ff had besloten de vlag voor de Engelschen niet te strijken, en welke geldelijke voordeelen hem ook werden aangeboden, nogtans verwierp hij geheel en al den voorslag van R a ffl e s , am de factory van Decima als onderhoorig aan Java, volgens verdrag van overgave van dat eiland, aan de Britten af te staan. Eene nadere poging ten volgende jare aangewend, had geen gunstiger gevolg, en alzoo waren Decima, alsmede het kasteel van St. George del Mina, de eenige plaatsen waar de Nederlandsche vlag , gedurende de yernietiging van ons volksbestaan , is blijven wapperen en waar zij noch voor de Franschen, noch voor de Engelschen heeft moeten zwichten. Na tot in 1817 door de gebeurtenissen van Europa van alio gemeenschap met het vaderlandsch bestuur verstoken te zijn geweest, werden de Hollanders eindelijk uit hunne eigenaardige ballingschap verlost. D o eff keerde in 1819 naar het vaderland weder , doch het schip, waarop hij zich beyond, -werd midden in zee lek, en ter naauwernood werd de bemanning door een Amerikaansch scheepje gered. D oeff verloor daarbij zijne geheele verzameling van merkwaardigheden, die hij gedurende negentien jaren op Japan had bijeengebragt. Hij woonde sedert te Amsterdam en schreef : Llerinneringen uit Japan. Haurl. 1833. 8°. Doeff overleed te Amsterdam den 19 den October 1835. Hij was gehuwd eerst met Mejufvrouw S t e e n b o om , daarna met Mejufvrouw Tan nay, en eindelijk met Mejufvrouw Jaco b s, welke hem overieefde en een zoon en twee dochters schonk. De Koning had hem tot ridder van de orde van den Nederlandschen Leeuw benoemd , en het Provinciaal Utrechtsch Ge nootschap tot haar medelid. Zie v an Kampen, Geschied. der Nederl. builen Europa. D. III. bl. 488, 512-515, 533; Algem. A oust.- en Letterb. I). II. bl. 307; - Teens t r a, Bekn. Beschrijv. van de Ned. Overz. Bezitting. bl. 287, 632, 647; Brinkman, 41p4. Naaml. van Boek. bl. 169. DOEKES (SIMON) werd to Emden den 18den Maart 1672 geboren, doch woonde te Amsterdam, en onderscheidde zich als een opregt Nederlander en trouwhartig patriot. Hij was een niet onverdienstelijk dichter en vervaardigde, op zes en zeventigjarigen ouderdom, een uitvoerig gedicht bij de viering van het eeuwfeest van den Munsterschen vrede in 1748, waarin fraaije en krachtige regels voorkomen. 14 210 173, 174. DOEKES (SJUCK) was in 1564 grietman van Idaarderadeel, en werd in dat jaar benevens anderen beschuldigd van de justitle verkracht , en 's lands geld gestolen te hebben ; doch hij werd vrijgesproken. Zie B a e r d t van S m i n i a, Naaml. van Grielmann., b1.140,149. DOELEN (J. H. VAN) beoefende waarschijnlijk uit liefhebberij de schilderkunst , daar slechts een tweetal stukken van hem vermeld zijn. Als teekenaar was hij mede niet onverdienstelijk. Hij is waarschijnlijk dezelfde met Jacob van Do ele n, die in 1778 mededirecteur was van het S t. Lucas gild te Utrecht. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. DOES (JAN PIETERSZ DE) was lid van de oude Kamer 't Speelltoorenken te Haarlem, en leverde als zoodanig in 1641 antwoorden in op do, door de Vlissingsche Kamer de blaeu Acoleye, uitgeschreven vragen . Zijne zinspreuk was een anagramma van zijnen naam en luidde Iders spoet aensiet. Zie Witsen Goys beck, Woordenb . van Ned. Diehl. D, II. W. Zie van der A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. D. II. W. 41. Laudat. Jani Dousae, Annotat. p. 46- en 47. Dons (MAURIJN VAN DER). Bet adelijk geslacht van der Does, afkomstig uit Rijnland en tot wapen voerende negen gouden ruiten op een rood veld, 5 boven en 4 onder, terwiji die leden van hetzelve, die Heeren van Noordwijk waren, het zelve gevierendeeld voerden, met het wapen van die heerlijkheid, zijnde een zwarten leeuw op een zilver veld, behoorde tot de oudste en aanzienlijkste geslachten in Holland. Reeds in het begin der veertiende eeuw komen er Heeren van dien naam. voor. Immers in 1326 bloeide reeds een andere Maur ij n van der Does , de grootvader van den eerstgenoemde, die raad van Graaf Willem III en gehuwd was met eene zuster van Heer Wouter van Am stel van Mijnden. De kleinzoon van dezen, Maur ij n van d er Doe s, was de oudste zoos van Dirk v an der D o e s , schildknaap, en Cl e mentia v an Z a ntho r st. Hij hield de partij der Hoekschen, doch verzoende zich later met Graaf Willem V, dien hij in diens oorlog teen J an van A r k e 1 Bisschop van Utrecht. bijstond. Hij werd bij Oudewater gevangen genomen, en niet ontslagen dan na het betalen van een groot losgeld, tot het bijeenbrengen waarvan hij zelf eenige zijner goederen moest verkoopen. Later werd hem die schade door Hertog Alb e r t van Be ij e r e n vergoed. Hij was gehuwd met L ij s be th v an Voor n, die hem twee zonen en eene dochter schonk; namelijk Maur ij n, Wit 1 e m, Abt te Middelburg, en Bad el o g Abdisse ter Lee. Zie van Leeuwen, Bat. Illustr. U. 930; Siegenbeekp 211 DOES (JAKOB VAN DER), Heer van Noordwijk, zoon van Hendrik van der Does en van diens eerste vrouw A d riana van Bo s h u i z e n. Hij was raad des konings in zijne leenhoven van Holland , wonende te Leiden, doch voegde zich reeds vroeg bij de voorstanders der vrijheid. In 1573 werd hij met anderen gekozen tot lid van den Raad, die nevens den Prins van Oranje de zaken van staat en oorlog besturen zou. In het volgende jaar werd hij bevelhebber van Leiden, doch wegens zijne hooge jaren verontschuldigde hij zich, om, gedurende het beleg der stad het bevelhebberschap over de gewapende magt op zich to nemen, welke betrekking toen aan zijn neef Johan van der Does werd opgedragen. In 1575 wordt hij vermeld onder de personen die eene nieuwe regeling op de regering van Holland ontwierpen. Hij behoorde voorts tot de laden van den nieuw benoeinden landraad, als male onder de afgevaardigden tot de Bredasehe vredehandel. Ook word hij in 1576 door de Staten van Holland met anderen gemagtigd om met den Prins over de vredebandelinc , te raadplegen , die hem wegens de Staten van Brabant on °Vlaanderen werd aangeboden; doch hij werd wegens zijne hooge jaren van die betrekking verschoond. Het blijkt uit alles dat hij een man was van veel bekwaamheid en invloed, wiens plotseling overlijden to Rhoon in 1577, het land van een kundigen ra,adsman beroofde. Hij was gehuwd met Elisabeth van Rene s s e van Moermont, weduwe van Vincent van Wulven, die hem geene kinderen schonk, en daarna met C la r a v an A d r h e m, die hem drie dochters en vijf zonen schonk, van welke He ijnrich on Pieter hier volgen. Zie Bor. Nederl. oorl. B. VI. bl. 450 (330) B. VII. bl. 504 (23) B. VIII bl. 597 (80); van LeCumen, Bat. Blush. bl. 931; Wagenaar, Fader& "list. D. VI. bl. 399, 483, D. VII bl. 16. 23, 29; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 248; Arend, Algem. geschied. des Paderl. D. II. St. V. bl. 224. 382, 415, 417, 433, 518 ; d' Y v oy van Mijdrecht en Beeldsnijder, Perb. en Smeekschr. der Ned. Edell. bl. 62. DOES (DIRK VAN DER), zoon van Hendrik van der Does en van diens tweede vrouw Catharin a de Vries e. Hij woonde buiten Haarlem on was kastelein op het hui§ to Kleef. Hij komt voor op de lijst der personen, welke in den jare 1567 voor Commissarissen van den Hove zijn gedagvaard en gecompareerd zijn tot aflegging van den gemquireeiden eed van trouw aan den Koning. Hij nam in 1573 deep aan de verdediging van Haarlem, waarbij hem de beide beenen werden afgeschoten, tengevolge waarvan hij overfeed: Hij - was . gehuwd met eene dochter van Z e g e r van A 1 v erifige n, ·:ridder, hoer van Hofwegen, die hem eene dochtersehnnk, - Anna genaamd, die huwde met Hendrik de V o s Paad van den Prins van Oranje. 14* 212 Zia van Le euwen, Bat.Instr. bl. 930; d'Yvoy ran My. drecht en B e e 1 d s n ij d e r, Verb. en Smeekschr. der Ned. 'del. bl. 60. - DOES (HEIJNRICH VAN DER), oudste zoon van J a co b va n der Does, boven genoemd, en van diens tweak vrouw Clara van A d r i c h e m. Ook hij behoorde tot die personen die in 1567 voor Commissarissen van den Hove zijn gedagvaard en gecompareerd tot aflegging van den gerequireerden eed van trouw aan den Koning. Hij overleed in 1573 ongehuwd. Lie d'Yvoy van MU drecht en Beeldsnijder , Verb. en Smeeksehrift. der Ned. 'del. bl. 70. DOES (PIETER VAN DER) was de jongste zoon van Jacob van der Does voornoemd en van diens tweede vrouw Clara van A dr ic he m. Hij werd in 1562 te Leiden geboren, in 1587 benoemd tot Baljuw en Dijkgraaf van Rijnland en in het volgende jaar tot Hoofdschout van Leiden. Hij had van zijne jeugd of aan ter zee gevaren, was van adelborst tot den rang van Vice-Admiraal opgeklommen, en nam als zoodanig in 1588 een zeer aanzienlijk deel aan de vernieling der zoogenaamde onoverwinnelijke Spaansche vloot. De wimpel van het veroverde Spaansche galjoen, waarop Don Diego de P i e m e n t e l het bevel voerde, werd door hem aan de stad Leiden geschonken, in statigen optogt naar de St. Pieterskerk gebragt en in het koor opgehangen. Nog heden is daarvan een gedeelte voorhanden, waarvan in het werk van Se h e 1 t e ma over de onoverwinnelijke vloot, tegenover bladz. 220, eene afbeelding gegeven wordt. In het jaar 1594 was van der Does met Graaf Will em Lo d e w ij k van N as s a u in Groningerland, en werd aldaar in Mei van genoemd jaar bij het bestormen en innemen van den Schans Aduarderzijl door een kogel aan het been gewond. Den 22 Junij 1595 werd hij in plaats van Charles de Levin, heer van Famars, aangesteld tot Meester generaal van de artilrie, op een maandelijksch tractement van vier honderd gulden. In 1596 werd hij, met P i e te r M o i a 1 e n, met een voorraad geld aan Prins M a u ri t s gezonden, die zich toen in het belegerde Hulst beyond. Doch in 1599 wachtte hem eene belano.rijker taak. De Staten hadden namelijk besloten tot een zeeoorlog, gerigt tegen de Spaansche havens en bezittingen. Eene vloot van ruim zeventig schepen, goed uitgerust en bemand met 8000 soldaten, werd in zee gebragt en aan van der Does het bevel daarover opgedragen. Hij nam den 2 lsten Mei van genoemd jaar van Prins M au ri ts, die zich toen te Bommel beyond, afscheid en stak binnen weinige dagen in zee. Voor de Corunha gekomen, zocht hij te vergeefs de Spaansche vloot tot den slag te noodzaken, hetgeen hem den steven naar de Kanarische eilanden deed rigten; de landing had plaats, van der Does was onder de eersten die voet aan wal zetteden, en bij het 213 bestormen van de stad Palmas het eerst de -ladders beklom, waarbij hij vier wonden bekwam. Roemrijk was de overwinning en groot de behaalde buit. Van der Does zond nu de helft der vloot met de veroverde schatten, onder Jan G e r b r a n d s z naar het vaderland, zette den togt voort en had het oog op Brazilie. Iiij rigtte zijnen koers naar het zuiden, voer de eilanden van het Groene Voorgebergte en de geheele keist van Afrika voorbij, zonder die te verontrusten ; alleenlijk ving hij onderweg eenige koopvaardijschepen op, die hij voor goeden prijs verklaarde. Alstoen besloot hij tot zijn ongeluk zich op het eiland St. Thomas te ververschen. Hetzelve behoorde aan de Portugezen ; hij vond er bijna geenen wederstand, want de bewoners weken naar hunne Bergen, Maar het klimaat was doodelijk voor de onzen, en van der Doe s, even ongewoon als zijne togtgenooten zich in acht to nemen, werd een der eerste slagtoffers. Flij werd door eene hevige ziekte aangetast en den 24sten October 1599 was de dag van zijn sterven. Diep onder een huis werd hij begraven, hetwelk vervolgens in brand werd gestoken, opdat zijn lijk niet gevonden en mishandeld mogt worden. Zijn neef George van der Doe s, een jongeling vol van uitmuntende hoedanigheden, van wien wij beneden spreken, vond benevens het grootste gedeelte der bemanning, daar zijn graf. Alzoo eindigde eene onderneming, die belangrijke opofferingen vereischt had, waarbij het aan goede maatregelen niet had ontbroken, doch die aan het Licht bragt vat wij vermogten, en die belang, rijke lessen opleverde voor de toekomst. De geschiedschrij vers noemen van der Does een groot, kloek en zwaarlijvig man, wel ervaren in den oorlog, van een goed oordeel, voor zijne minderen goed en vriendelijk. Hij was gehuwd met Philipote van Duivenvoorde, dochter van Ja· co b, Heer van Warmond en Admiraal van Holland. Zij schonk hem eene dochter, Henrik a, die in 1610 huwde met A driaan van Math enesse. Zie B o r, Nederl. Oorl. B . XXV. bl. 325 (10), B. XXXI. bl. 807 (25), B. XXXII. bl. 153 (124), B. XXXIII. bl, 215 (41), B. XXXVI bl. 554 (32), 565 (41); van Leeuwe n, Bat. Must. bl. 931; v a xi Meteren. Ned. Hist. D. V. hi. 207, D. VII. bl. 247; Wag en a a r, Fader/. Hist. I). bl. 287 , I). IX. bl. 57-61; v an Wyn, Bijv. en ilanm. op Wagenaar, D. IX. bl. 33; Scheltema, de uitrust. en onderq. der onoverw vloot. bl. 125, 220 ; Collot d' Es cu ry, Holl. roem. D. II. bl. 69 , plant . bl. 194, 197-200 ; Swalue, de daden der Zeeuwen. bl. 123, 241;J. W.van S yp es teyn, Bijdr. voor de geschied. van het Ned. artillerie korps, bl. 8, 9 ; de Navorscher, D. III. bl. 381. DOES (ADRIIAN VAN DER), zoon van Adriaan van d e r Does en D i g n a Gout ; hij woonde to Rotterdam, was Dijkgraaf en Baljuw van Delfland en Schieland, en behoorde tot hen die in den fare 1567 voor commissarissen van den Hove zijn gedagvaard en gecompareerd tot aflegging van den gerequireerden 214 eed van trouw aan den Koning. Hij was gehuwd met Maria van B or se le n, bij wie hij vader was van drie dochters, genaamd Maria, Josina en Digna van der Does. Zie van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 932 ; d'Yvoy van Mijdrecht en Beeldsnijder, Verb. en Smeeksch. der Nederl. Edel. bl. 60. DOES (WERNER of WARNAERT VAN DER), zoon van Dirk van Does on Josina van Zuylen. Hij was Heer van Kattendijke en Rentmeester van de abdij van Leeuwenhorst. Hij was gehuwd met Elisabeth Dever van Mijden, en behoorde tot die personen die in 1567 voor commissarissen van den Hove gedagvaard en gecompareerd zijn tot aflegging van den gerequireerden eed van trouw aan den Koning. Hij kan dus volgens het berigt van v an L e e u w e n in 1565 niet overleden zijn. Zievan Leeuwen, Bat. Illust,b1. 932; d'Yvoy van Mijdrecht en Beeldsnijder, Verb. en Smeeksehr. der Ned. Edel. bl. 74. In welk werk op de tweede plant onder Na. 106 het faesimild van zijne handteekening gevonden wordt. DOES (JOHAN VAN DER), meestal JANUS DOUSA genoemd, Beer van Noordwijk en Kattendijke, werd te Noordwijk Binnen den 5den of volgens anderen den 6den December 1545 geboren. Hij was de zoon van Jo han v an d er Do e s, Heer van Noordwijk, en van diens tweede huisvrouw A n n a van N ij enrod e. Op den ouderdom van vijf jaren ouderloos geworden, geraakte hij onder voogdij van zijnen moederlijken grootvader Fran s v an N ij enrod e, en na den dood van dezen in 1560 onder diem van zijnen oom Werner van d er D o e s, Heer van Kattendijke, die kindetloos overlijdende, Do u s a tot zijnen erfgenaan aanstelde. Op tienjarigen leeftijd werd hij naar Lier in Brabant gezonden, waar hij zich in de oude talen oefende en den grond legde voor volgende studi6n, to Delft onder H en ri cus Jun i u s, vervolgens in 1561 aan de Hoogeschool te Leuven, twee jaren aan die te Douai en eindelijk, hoewel kort, te Parijs onder den beroemden Jean D o r a t of J o a n n e s A u r a t e s, waar hij ook met de beroemdste mannen in aanraking kwam. Hij keerde in 1564 met een schat van kundigheden voorzien, naar Holland terug, trad er in datzelfde jaar in den echt, op het huis ter Haar bij Utrecht, met Elizabeth v an Zuylen , dochter van Dirk van Zuylen en Johanna van Drakenb o r g, en, ofschoon toen nog geen openbaar ambt bekleedende, trad hij evenwel later toe tot het verbond der edelen ter verkrijging van vrijheid in de godsdienst en den staat, niettegenstaande hij den 15den Februarij 1567 den door den Koning van Spanje aan hem als deszelfs leenman gevorderden eed had afgelegd. In 1572, toen de Staten van Holland en Zeeland besloten hadden onderstand van geld en yolk bij Koningin El z a b e t h te zoeken, stond D o u s a aan het hoofd der pzanten , 215 naar Engeland. Gedurende de belegering dex stad Leiden in 1574 had hij bet bevel over de gewapende burgerij, en tartte niet alleen aan het hoofd derzelve met onbezweken moed de ontzettendste gevaren, maar stond hij ook pal te midden van eene wanhopende bevolking en omringd door eenen vleijenden vijand, die te vergeefs de kracht van het Spaansche goud beproefde om het hart van een Nederlander tot ontrouw te bewegen. Na den dood van Prins Willem I in 1584 begaf van der Does zich heimelijk, zelfs buiten weten zijner vrouw, naar Engeland, om ,aan Koningin Elizabeth den veegen toestand des lands bekend te maken, en haar voor te bereiden op den stap dien de Staten weldra doen zouden, om aan haar de opperheerschappij en de bescherming des lands op to dragon. A an het hoofd van een aanzienlijk gezantschap trok hij daartoe in het volgende jaar derwaarts, en ofschoon het doel niet werd bereikt, was echter de zending van Leicester het gevolg van de door hem aangewende pogingen. Hij kantte zich later tegen diens handelingen, en was een der voornaamsten in bet land, die zijne terugroeping bewerkten. Na bij de oprigting der Leidsche Hoogeschool tot haren eersten Curator aangesteld te zijn, eene waardigheid die hem raimschoots toekwam voor het ontwerpen van het plan tot daarstelling derzelve, werd hij in 1585 ook tot haren hibliothecaris aangesteld ; doch in 1591 raadsheer in den 'Mogen raad geworden zijnde, en dus Leiden met der woon verlatende, bedankte hij voor die betrekking ten behoeve van zijnen zoon Johan, vestigde zijne woonplaats te · 's Gravenhage en deed den eed. als Raadsheer den 3den December van laastgenoemd jaar , terwij1 hem den post van Registermeester van Holland reeds vroeger (1572) was opgedragen. Het verlies van zijne beide zonen gaf eenen schok aan zijne gezondheid, welken hij nimmer te boven kwam. Zich tot het verrigten van eenige taken naar Friesland begeven hebbende, werd hij er ziek. Men voerde hem naar Noordwijk, in de hoop dat zijne ziekto daar beter zou worden; doch te vergeefs. Zijne kwaal verergerde en hij bezweek er den 8sten, of volgens anderen den 12den October 1604. Zijn lijk werd te 's Hage begraven. op last van Curatoren der Leidsche Hoogeschool deed Daniel H e i n s i n s eene lij krede op hem, die later door den druk is bekend gemaakt, terwij1 ook Petr a s Berti us openlijk hulde deed aan zijne verdiensten. De voornaamste dichters van vroegeren en lateren tijd betreurden zijnen dood en bezongen zijnen lof. Zijne nagedachtenis werd door eenen fraaijen gedenkpenning vereeuwigd, en een zijner afstammelingen, Gerlach Johan Doys van der Doe s, Heer van Noordwijk, Langeveld, Offem enz. stichtte in 1792 in de Hervormde kerk te Noordwijk Binnen een kostbaar marmeren gedenkteeken hem ter eere, hetwelk met zijne beeldtenis, naar eene oorspronkelijke schilderij in kunstig mariner uitgehouwen , prijkt , rondom welke zijne zinspreu.k . 216 Ante omnia Musae (de letteroefeningen bovenal) gevonden wordt. De lof aan D o u s a toegezwaaid was iv el verdiend ; en waar wij geroepen zijn om hulde te brengen aan zijne onsterfelijke nagedachtenis, daar staan wij verlegen welke zijner deugden het eerst op te sommen. Bepalen wij ons evenwel tot de voornaamsten, dan zien wij in Do usa den wijzen staatsman, den moedigen krijgsbeld, den grooten letterkundige, den waarheidslievenden geschiedschrijver en den voortreffelijken dichter. De bange dagen der Spaansche overheersching hebben menig talent docn ontwikkelen , dat , in eenen meer kalmeren tijd,, nooit die vlugt zon genomen hebben. Niet alzoo Do us a. Door zijnen uitstekenden aanleg en zeldzame gayer' , was hij als het ware in den wieg gelegd , om zijn staatkundig beleid, gepaard met onwankelbare getrouwheid, aan zijne geboortegrond ten dienste te stellen, toen de hagchelijke toestand van het land die het meest scheen te vorderen. Tot tweemalen toe wist hij het gemoed van Eli z a b e t h te bewegen, om aan de verdrukte vrijheid hulp en bijstand te verleenen ; maar zijn schrander brein wist ook Engelsche list en heerschzucht te doorzien en middelen te beramen die beiden onschadelijk te maken. Waar den naam van den edelen van der W e r ff genoemd wordt, zal ook dien van van der Does niet worden vergeten. De groote heldenmoed van laatatgenoemde bleek overvloedig gedurende de strenge belegerinc der stad Leiden in 1574. Met ongeoefende burgers wederstond hij de aanvallen van een der beste legers van Europa ; met wandelende geraamten wist hij de muren der stad voor eenen overval van eenen steeds loerenden vijand te verdedigen ; gevaren ontzag hij niet en zijn moed deed die van alien ontvonken. Maar ook binnen de veste heeft hij een magtigen vijand te bestrijden , niet minder gevaarlijk en ontzagchelijk dan daar buiten. De muitzncht grijnst hem aan, en terwij1 hij onvermoeid met de eene band de belegeraars bedwingt, doet hij met de andere een murmureerend yolk verstommen. Zoo weet de ware held pal te staan te midden van bet bangste gevaar en onder welke omstandigheden het zich ook vertoont. De naam van groot letterkundige zal niemand aan D ou s a betwisten. De lijst zijner geschriften getuigt het wat hij als zoodanig heeft voortgebragt. Ads voortreffelijke beoefenaar der klassieke Romeinsche schrijvers , wier werken hij met tallooze aanteekeningen of commentarin verrijkte en uitgaaf , was hij , zoo als W ij t t e n b a c h eens aanmerkte , de studie der on den zoodanig bevordelijk , dat hij ten voorbeeld en ten aanvoerder ook voor de edelen des yolks hier te lande beeft gestrekt, om zich op deze met geestdrift toe te leggen. Teregt' verdient hij den eeretitel van Bataafschen Varro en van Orakel der Hoogeschool, hem door een buitenlandsch schrijver , of dien van levendige bibliotheek en wandelend museum, hem door , 2 17 Me u r s i u s gegeven ; en wel verdiend was de achting en bewondering die , van een tal van geleerden uit alle oorden van Eurapa, hem ten deel viel. Getronw aan zijne, zinspreuk, waren hem de letteroefeningen dierbaar, en vond hij, in hare beoefening, troost voor grievende verliezen die hij ondergaan moest. Als geschicdschrij ver staat Dousa hoog aangeschreven , en de deugd , die hem als zoodanig het meest versierde , was zijne onverzettelijke waarheidsliefde. Even als dit een hoofdtrek was in 's mans karakter, evenzoo bleek die in zijne werken, waar hij door de staten van Holland in 1585 geroepen werd om de gesehiedenis des lands te beschrijven. Hij kweet zich zoo voortreffelijk van de hem opgedragene tack, dat zij hem voor zijnen arbeid vereerden net cene gouden keten en penning ter waarde van zeshonderd gulden. Zijn werk was, naar het oordeel van een beroemd hedendaagsch geleerde, in een tijd toen men niet anders clan fdbelachtige of met fabelen gemengde geschiedenissen van Holland kende , een hoogst opmerkelijk verschijnsel, en teregt wordt hij genoemd de vader der kritische beschouwing onzer geschiedenis. Behalve door zijne Annales , heeft hij zich ten opzigte der historische wetenschap zeer verdienstelijk gemaakt, daar hij de eerste was die de kronijk van M e 1 i s Stoke in het licht gaf. De latijnsche dichtkunst eindelijk vond in Dousa eon voortreffelijk beoefenaar. Fenstemmigtis den lof Bien hem als zoodanig door bevoegde kunstregters gegeven wordt. D o u s a was dichter in den volsten zin des woords. Het zij dat wij hem den klaagzang hooren aanheffen over het verlies van eenen veel beminden en veel belovenden zoon , of dat hij Leiden en deszelfs verdedigers , of B o i s o t , die het ontzette, in zijnen dichterlijken vlugt herdenkt, of hem ook andere onderwerpen hooren behandelen, die de tijdsomstandigheden of levenservaringen hem aanboden ; altijd en overal treffen wij den dichter aan , wiens smaak , door het gedurig lezen der ouden verkregen , heerlijk uitblinkt, en die den naam van Latijnsch dichter van den eersten rang, onder zijne tijdgenooten, met vollen regt waardig was. Wij eindigen ooze zwakke poging om de verdiensten te schetsen van den man , die door geheel het beschaafde Europa met roem bekend stond. Veel voorzeker is er gedaan om D o u s a 's lof te verkondigen , en zijn naam zal zonder twijfel door het verste nageslacht met eere worden genoemd ; maar, waar de dankbare naneef der negentiende eeuw, in schier onvergankelijk metaal, de nagedachtenis huldigt van den Vader des vaderlands , van den schrik des Oceaans, van den Vorst der Nederlandsche schilders en van den uitvinder der boekdrukkunst, daar rigte ook hij een beeld op ter eere van hem, van wien op het gedenkteeken in de kerk te Noordwijk naar waarheid getuigd wordt dat zijne wederga ons vaderland zeldzaam gezien heeft !" . 218 De werken door D o u s a geschreven, of met zijne aanteekeningen uitgegeven, zijn getiteld Epigrammatum libri duo : Elegiarum liber unus : Sylvarum libri duo. Antv. 1569, 12°. Notae in C. Cr i spi S allust i i Fragmenta. Antv. 1573. 12°. ib. 1579, 1583, 12°. Nova poemata, Lugd. Bat. 1575. novam Q. Ho r a tii Flacci editionem comnzentariolus. Antv. 1580. 160. Appendix succedanea ad eundenz. ib. 1582. 16°. Lugd. Bat. 1611. 40. Praecidanea pro Q. V alerio Coffin o. Antv. 1581. 16°. Praecidanea pro Auto Alb io Tibullo. Antv. 1582. 16°. Schediasma succidaneum , nuperis ad T ib u l 1 u m praecidaneis addendum , etc. Antv. 1582. 16°. Pro Satijrico P etr onii Arbitr i, viri consularis, praecidaneorum libri tres. Lugd. Bat. 1583. 12°. Epodon ex puris Jambis libri II. Antv. 1584. 8°. Odarum Britannicarum liber, ad Divam El i s a b e t h a m, etc. Lugd. Bat. 1586. 4°: Elegiarum libri duo: Epigrammatum liber Unus. Lugd. Bat. 1586. 4°. Centurionatus, sive Plautinarum explanationum libri IV ; in quibus, praeter P 1 au t u m, multa veterum scriptorum loca, Poetarum inprimis, varie corriguntur, illustrantur, explicantur. Lugd. Bat. 1587. 16°. Epistolae apologeticae duae ; quarum priori de prolata An nalium suorum editione auctor se purgat; altera pro Praetore Nortvicano, Peregrinitatis in Batavis reo, causae dictionem cotnplectitur. Lugd. Bat. 1593. 4°. Annales rerum a priscis Hollandiae comitibus per CCCXLVI annos gestarum, continuata serie memoriam complectentes. Nunc primitius in unum metrice historiae corpus redacti, atque in X libros tributi ac dispartiti , Hagae-Comit. 1599. 4°. Er schijnen exemplaren met eenen anderen titel voor to komen, daar dezen bij sommige schrijvers anders wordt opgegeven, 2de uitgave alleen in proza. Leiden 1601. 4°. 3de uitgave Leiden 1617. 4°. Dit werk is aangevangen door zijnen zoon J oh an, en door hem vervolgd. Echo sive lusus. Imaginis Jocosae, quibus titulus Halcedonia. Aliaque quorum indicem sequens pagina repraesentabit. Omnia recens nunc primum ediea. Hag. Com . 1603. 4°. PoEmata pleraque selecta ; P etr us S c r iv er ius edidit. Lugd. Bat. 1609 8°, Elegia ad Hugon em G r otium , de oppidis Hollandiae, eorumque praecipuis ingeniis. Lugd, Bat. 1619, 4°. .Poetae satyrici minores, de corrupto Reipublicae state : S ulpicia, Valerins Cato et Anonymus, de Lite. cum Jani .Dousae et G asparis Barthii commentariis, Mar c. 219 Zuer; Boxhornius recensuit etc. Lugd. Bat. 1632. 160. Behalve genoemde werken zijn van D o u sa eenige Latijnsche brieven in druk uitgegeven ; ook gaf hij in het licht eenige nagelatene werkjes van Lukas Fr u y t i e r s en de Batavia van Jun ius, te Leiden 1588. 4°. Eindelijk was hij, zoo .als wij reeds aanmerkten, de eerste uitgever van de Hollandsche Rijmkronijk van Melis S t o k e, Amst. 1591. fol. welke druk door een ongelukkig toeval grootendeels verbrand zijnde, daardoor zeer zeldzaam geworden is, [let getal der kinderen waarmede het huwelijk van D ous a met Elizabeth van Zuylen gezegend werd , wordt verschillend opgegeven ; zeker hebben bestaan Johan, die volgt ; Johanna die ongehuwd overleed ; Anna die gehuwd was met Caspar van E u s s u m , Heer van Nijenoord ; Georg e, die volgt ; eene dochter wier naam niet genoemd wordt; Steven, die volgt; Francisc us, die volgt; Wern aer t, die volgt; D i rk, die volgt ; Jos i n a die in 1590 of 1591 overleed ; Jacob. De afbeelding van van der Does ziet op_ verschillende wijzen het licht. Op de Bibliotheek der Leidsche Hoogeschool wordt een geschilderd afbeeldsel van hem gevonden. Zic B o r, Nederl. Oorl. B. VI. bl. 424. (310) B. VII. bl. 504. (23), B. VIII. bl. 663, (334, B. XV. M. 207 (215), B. XX. bl. 635, (63); van Leeuwen, Bat . Ill. bl. 932;vanLoon, Beschr. derNederl toriep. D. I. bl. 200, met eene afbeelding van den gedenkpenning ter eene van D o u s a vcrvaardigd ; Saxe, Onom. Lit. T. III. p. 446, Anal. p. 653; te W a t e r, Hist. van het verb. der Edelen, D. II. bl. 333-337. D, III. bl. 510-513. D. IV. bl. 337, 339, met eon uitslaand blad, bevattende het uitvocrige opschrift op het gedenkteeken ter ecre van D o u s a in de Hervormde kerk to Noordwijk opgerigt ; P a r s, Index Bat. of Naamr. bl 84, met zijn portret ; W a g en a a r, Fader/. Hist. D. VI. bl 466, 483, I) . VIII. b1. 70, 90; de C h a 1m o t, Biogr Woordenb. ; A. V e r e u 1, Redenvoer. (Amst. 1790) waarin bl. 1-102 eene Lofrede op Dousa, S c h e I t e m a, staatk. Nederl. D. I. bl. 285-287 D. II. 577; Siegenbeek, Laudatio J a n i D o u s a e, (Lugd. Bat. 1812); van Kampen, geschied. der letter. en toetensch. in Nederl. D. I. bl. 228, 229, 201-264 ; Col lot d' Escury, Holl. roam, D. I. Aant. bl. 174. D. IT. bl. 48, Aant. bl. 123=126;130, D. IV. St. 1.-41. 21, 22, Aant. bl. 146-155; S i e g e n b e e k, geschied. der Leidsch. Hoogesch. D. I. bl. 22, 28, 47, 56, 57, 64, 77, D II. bl. 3, Toev. en Bijl. bl. 3, 4, 279; De Win d, Bibl. van Nederl. geschiedschr. D. I. bl. 41, 266, 267, 562 ; P eerlk amp, de paiis latin. Nederland. p. 202-207; Cat. der Bib7. van de 31 aatsch. van Nederl. letterk. to Leid. D. I. bl. 207, D. II. bl. 42, 268, 618; van Leeuwen, Cat. derProv. Bibl. van Friesil. bl. 144; Mull e r, Cat. van Portrait. bl. 72 ; de Navorscher, D. III. bl. 292, D. IV. bl. 241; A r end, Algem. gesch. des Vaderl., D. V. bl. 240, 382, 402, 403 ; Kron. van het Hist. Gen. D. II. M. 150-161; D' Yv o y v an M ijd r, e c h t en B e e 1 d s n ij d e r, verb. en Smeekschr. der Nederl. Edel. bl. 8, 70. . - DOES (JOHAN VAN DER) de Jonge , oudste noon van den voorgaande, werd geboren te Noordwijk of to Leiden den 1aden 220 Januarij 1571. Nog kind zijnde beoefende hij reeds de Latiju eche Dichtkunst , en verkreeg , onder de leiding van zijnen voortreffelijken vader , eene grondige kennis van het Latijn en het Gricksch. Hij legde zich ook op het Hebreeuwsch toe , en genoot op twaalfjarigen leeftijd reeds bet onderwijs van Bonaventura Vulcanius, Petrus Tiara en Justus L i p s i u s ; terwijl het Rorneinsche regt, de oudheden, en de Wis- en Sterrekunde de vakken waren waarin hij weldra groote vermaardheid verkreeg. Reeds op vijftienjarigen leeftijd gaf hij proeven van zijne Latijnsche Muze. De room zijner kundigheden was zoo groot, dat Louise de Coligny hem tot leermeester van haren zoon, Prins Fr e d e r i k Hen d r i k verlangde , welke eervolle betrekking hij twee jaren waarnam. In 1591 werd hij in de plaats van zijnen vader tot Bibliotheearis der Leidsche Hoogeschool aangesteld, van welken post hij in 1594 ten behoeve van P e t r us Be r t i u s afstand deed, en in datzelfde jaar met zijne beide broeders George en Steven eene reis naar Duitsehland ondernam. Gereed staande om naar Holland terug to keeren, ontmoette hij in April 1596 to Frankfort Filips du Plessis Mornay, den zoon, die hem overhaalde met hem eene reis naar Polen to doen. Zij reisden door Bremen , kwamen op den 22sten April to Breslauw , en voorts to Krakouw , waar D o u s a zijn reisgenoot verliet, en zich to Dantzig aan boord van een schip begaf, dat zeilree naar Holland lag. Hier teruggekoinen, werd hij ten gevolge van veal studio en groote vermoeijenissen op de reis door de tering aangetast, waaraan hij den 21 step December 1596, of meer waarschijnlijk volgens anderen den 12den Januarij 1597 overleed. Hij werd to 's Hage in de groote kerk bij het koor begraven, waar eene eenvoudige grafzerk zijn stoffelijk overschot bedekt. Hij werd met heete tranen door zijnen vader beschreid , die in hem zijn beeld zag herleven en den parel voor zijnen vaderkroon vond. Door de grootste geleerden van zijnen tijd werd hij betreurd on door hunne wel verdiende lofspraken vereeuwigd. De werken, waardoor hij zich als Latijnsch Dichter en Westersch taalkundige met roam onderscheidde, zijn getiteld : Brittannicorum Carminum Sylva, Lugd. Bat. 1586. 4°. (gevoegd bij het 10de bier voor genoemde werk van zijnen vader.) Berum coelestium: in laudem Umbrae declamatio et carmen: una cum aliquot poematiis. Lugd. Bat. 1591 120. Conjectanea et Notae in Ca t u l l u m, T i b u l 1 u m et Proper tium. Lugd. Bat. 1592. Spicilegium in Pet r on ii Arbitri Satyricon. Lugd. Bat. 1594. 12o. Meermalen herdrukt. Animadversiones in P l a u t i comoedias, 1596. Poemata, olim a patre collecta, nunc ab Amicis edita. Lugd. 221 Bat. 1607. 12°. Herdrukt door de zorg van Petrus Rabu s, Rott. 1704. 8°. met portret. Behalve door eenige Latijnsche brieven, aan J a n u s Gruterus, Dominicus Baudius, Justus Lipsius en Willem Camden, maaktede jonge van der Does zich ook vermaard door het aandeel dat hij had aan de zamenstelling der Annales, door zijn vader uitgegeven. Zijne afbeelding ziet het licht ; op de Bibliotheek der Leidsche Hoogeschool wordt een geschilderd afbeeldsel van hem bewaard. Zic Meursius, Athen. Bat. p. 151-153; Sweertius, Ath. Bely. p. 378, 379; S a x e, Ononz. Liter. T. IV. p, 11, 12; v a n L e e u w e n, Bat. Illustr. p. 932; de C h a 1 m o t, Bioyr. lYoordenb.; Timaretcn, Verz. van Gedenkst. D. II. bl. 37; Siegenbeek, Laudat. J a n i D o u s a e, p. 126-130; van K a m p e n, yeschied. der Lell. en Wetensch. in Nederl. D. I. bl. 262, D. III. bl 85; Collot d' Escur y, Hall. roezn, D. IV. St. I. bl. 22, Aant. bl. 153, 154, 160-163; S i e g e n b c e k, geschied. der Leidsche Hoogesch. 1). II. Toev. en Bijl. bl, 279; d e Win d , Bibl. van Nederl. geschiedschr. I). I. lg. 264-267; Peerlkamp, de Pat. Latin. Nederl. p. 178-182. DOES (GEORGE VAN DER), tweede zoon van Johan van der Does, de vader, en Elizabeth van Zuijlen. De tijd van zijne geboorte is onbekend, doch waarschijnlijk zag hij kort na 1574 het levenslicht. Van zijne jeugd of aan legde hij zich op de beoefening der wetenschappen toe, en ontving van zijnen vader het onderwijs in bet Latijn en het Grieksch. Bij zucht naar geleerdheid bezat hij eene groote neiging tot reizen, zoodat hij in 1592 naar Polen trok, alwaar hij twee jaren verbleef en van daar, volkomen met de landtaal bekend, in Holland wederkeerde. Kort daarop vertrok hij in gezelschap van zijnen broeders Johan en Steven naar Duitschland, met voornemen om tot in Griekenland door te dringen. Te Heidelberg hield hij zich drie maanden op; deels om met de geleerden aldaar om te gaan, maar voornamelijk ook om zich voor te bereiden voor de oudheidkundige onderzoekingen die hij voor bad te doen. Marquardus Freherus of Freher maakte hem bekend met het werk van George Codinus over de oudheden te Konstantinopel, welk werk door v a n der Does terstond met groote geestdrift overgezet en door Fr eher later in bet licht werd geueven. Paulus M el i s sus bibliothecaris te Heidelberg, stelde °hem in staat om den rijken schat van Grieksche en Romeinsche handschriften, daAr bewaard te doorzoeken, en terwijl hij hiermede bezig was, verneemt hij dat er een Poolsch gezantschap naar Konstantinopel stond gezonden te worden ; hij begeeft zich hierop naar Krakau, doch ziende dat het gezantschap niet door zou gaan, slaat hij den weg naar Rusland in, en ontmoet to Leopolis eenige Turksche en Armenische reisgenooten, waarmede hij naar Konstantinopel trok. Aldaar huisvestte hij zeven maanden bij Eduard Bar- 222 to n, Ambassadeur van het Engelsche Hof en verkreeg toen berigt van het overlijden van zijnen oudsten broeder en tegelijk aanzoek van zijnen vader om huiswaarts to keeren. Door Moldavia, Polen, Pommeren, Holstein en Westphalen, keerde hij in het midden der maand Mei van het jaar 1598 terug, In het volgende jaar bekroop hem de lust om naar Indio to gaan, en vond hij daartoe eene geschikte gelegenheid, door deel to nemen aan den togt van zijnen oom, Pieter van der D o e s, van wien wij boven gewaagden, op last der staten ondernomen. Het was op deze ongelukkige onderneming dat hij, zich ophoudende op het eiland St. Thomas, ziek werd en aldaar waarschijnlijk in October 1599 overleed. De werken door hem in druk uitgegeven zijn getiteld : Georg ii Co dini Selecta de Originibus Constantinopolitanis graece et Latine, per Georg ium D o u s a m, Heidelb. 1596. 8°. Deze vertaling van het werk van Cod i n u s, waarvan wij boven reeds gewaagden, is later door anderen herhaalde malen op nieuw met hunne aanmerkingen uitgegeven. V a n der Does voegde bij dit werk ook eene vertaling van een ander geschrift van Codinu s, getiteld : Liber de Signis, statuis et aliis spectate dignis Canstantinopoli. G e o r g i i D o u s a e, de itinere suo Constantinopolitano epistola. Accesserunt veteres inscriptiones ex Byzantio, et ex reliqua Graecia, nunc primum in lucem editae ; cum quibusdam doctorum virorum epistolis. Lugd. Bat. 1596. 8° ; ibid., Antv. 1599. 80. ; ibid. Lugd. Bat. 1600. 8°. Ook geplaatst in het zesde deel van den Thesaurus Antiquitatum Graecarum van Jacob G r o n o v i u s. De brieven bij dit reisverhaal gevoegd, zijn voor het grootste gedeelte door Grieken geschreven ; de belangrijkste is die van Melecius, Patriarch van Alexandria aan Johan van der Does, den vader. Behalve deze werken zien er van George v an der Does twee brieven het Licht in de Epistolae Clarorum virorum door G a b b e in a uitgegeven, bl. Beiden zijn gedagteekend uit Konstantinopel, den 12den Mei 1597; de een is gerigt aan zijnen vader, de andere aan zijnen broeder J o h a n, dien hij meende dat toen nog in levee was. Zij leveren het bewijs dat hij zijnen tijd nuttig doorbragt. Zie van Leeuw en, Bat. Blest. bl. 932; Sweertius, Belg. p. 273; Saxe, Onom. Liter. T. IV. p. 78; de Chaimot, Biogr. Woordenb ; S i e g e n b e e k, Laudatio Jani lionsae p. 138-141; Collo t D' Es cu ry, Moll. Roc*. D. IV. St.I. Aant. bl. 150-160 Mart. Nijhoff, Cat. van Boek. St. Ii. bl. 102. DOES (STEVEN VAN DER), derde zoon van Johan van der Does, de vader, en van Elizabeth van Zuylen. Hij werd den 2den Januarij 1576 geboren. Even als al zijne broeders 223 werd ook hij tot de beoefening der wetenschappen opgeleid: Nog jong zijnde, deed hij met zijne broeders .T oh an en Georg e eene reis door Duitschland. Omstreeks 1604 huwde hij met Anna van E u s s u m, wier broeder C a s p a r, zoo als wij boven reeds zeiden, met A nn a, de oudste zuster van S t e v en van der Does gehuwd was. B au dius noemt haar eene vrouw van een zeldzaam voorbeeld. Na den dood van zijnen vader in 1604, werd Steven van der Does Heer van Noordwijk, lid van de ridderschap en wegens deze tot gewoon Raad in den Hove van Holland benoemd, doende eed den lsten Mei 1606. Als zoodanig werd hij in 1610, met drie raadsheeren nit den Hoogen Raa7c1, gecommitteerd , om de geschillen te Alkmaar, door de godsdienst ontstaan, uit den weg te ruimen. Verder wordt zijn naam in de geschiedenis niet vermeld. Hij is waarschijnlijk in 1622 overleden, hebbende tot in 1621 het ambt van Raadsheer in den Hove van Holland met roem bekleed. Hij verwekte bij zijne genoemde gemalin eene dochter en drie zonen, waarvan W i g b o 1 d later volgt. Zie van Leeuwen, Bat . Must. p. 932; W a g e n a a r, Vaderl. Hist. D. X. bl. 22; Siegenbeek, Laudatio J a ni Dousa e, p.142. DOES (FRANS VAN DER), vierde zoon van Johan van der Does, den vader, en van Elisabeth van Zuylen, werd te Leiden den 5den Mei 1577 geboren , alwaar ook hij zijne letteroefeningen volvoerde, voornamelijk onder Henri c u s B r e d i u s en daarna onder Justus Lip s i u s, die hem, gelijk ook Joseph us Scalige r, eene groote vriendschap toedroeg. Ook bij zijnen vader stond Frans in hooge achting, en hij bewees diens voetstappen waardiglijk te drukken. Op het voorbeeld van zijne hroeders reisde hij huiten het land, en bezocht Engeland en Frankrijk om zieh met talen einn te maken en zijne zeden te beschaven. In Holland teruggekeerd, werd hij in 1601 aangesteld tot Kanunnik van de St. Maartenskerk teUtrecht. Hij bleef dit tot aan zijn overlijden, waarvan het jaartal onbekend is ofschoon hij in 1606 nog leefde. Hij gaf de volgende werken uit : C. Lucilii, Suessani Auruncani, Satyrographorum Principis Equitis Romani, Satyrarum quae supersunt reliquae. Fr a nciscu s Jan i filii D o u s a collegit, di$posuit et rotas addidit. Lugd. Bat. 1597. 4°. Julius Cues ar i Sc all eri Epistolae et Orationes. Lugd. is Bat. 1600. 80. Als verdienstelijk dichter deed Frans van d e r Does zich kennen door zijnen treurzang over het vertrek van Justus Li psius als Hoogleeraar van do Leidsche Hoogeschool, geplaatst achter zijnen brief aan laatstgenoemde geschreven nit Parijs den 24sten October 1598, welken brief en treurzang opgenomen is in de Sylloge Epist. van Burman, T. I. p. 233. De zinspreuk van Frans van der Does was: Plurimum , 224 facere, minimum ipse de se loqui, (Zeer veel doen, zeer weinig van zich zelven spreken). Zie Sweertius, 4th. Belg. p. 242, 243; van Leeuwen, Bat. Illustr. p. 932; Saxe, Onom. Lit. T. IV. p. 83, 84 ; Siegenbeek, Laudat. Jani Dousae, p. 144-150; Pecrlkamp, de palls lat. Nederl. p. 407. DOES (DIRK VAN DER), of THEODORUS DOUSA, was de zesde zoon van Johan van der Does, den vader, en van Elizabeth van Z 12 y 1 e n. Hij werd geboren to Leiden den 25sten Februarij 1580 en zijne letteroefeningen volbragt hebbende, reisde hij naar Duitschland, bezocht Polen, maar gaf aan een plan om Konstantinopel tebezoeken geen gevolg. In het vaderland teruggekeerd, schijnt hij eenigen tijd zich in de krijgsdienst begeven to hebben, en misschien is hij dezelfde die in 1607 de bekrachtiging der eerste wapenschorsing met Spanje naar Lillo overbragt en door den Aartsbisschop met eene gouden keten beschonken werd. Hij werd in 1614 en 1615 Schepen van Utrecht , den 26sten Februarij 1642 als Lid in de Ridderschap van dat Gewest ingeschreven en den 4den Augustus tot buitengewoon Raad in het hooge provinciale geregtshof aangesteld. Hij overleed als zoodanig in hoogen ouderdom den 7den Junij 1663. Hij had in 1612 de heerlijkheid Berkenstein gekocht, en was dat jaar ook gehuwd met Geertruid van Rheede, dochter van Gerard van R h e e d e, beer van Nederhorst en van M a g t e l d P e u n i s van Dies t, die hem onderscheidene kinderen schonk, waaronder echter geene worden aangetroffen die zich hebben vermaard gemaakt. Hij gaf uit - Georgii Lagothetae Acropolitae, Chronicon Constantinopolitanum, Graece et Latine, notisque illustratum, Lugd. Bat. 1614. 80. Deze kronijk gaf van der Does uit naar een handschrift dat door zijnen broeder George uit Pera was medegebragt. In de noten op dat werk beloofde hij nog de uitgave van andere handschriften door dezen medegebragt, maar die belofte is nooit vervuld. Verder gaf hij uit : Allocutio super B e ha, Hada et Ho r tensio recusis, ad magnificum virum Gisbertum Lappium a Waverum, patricium Ultrajectinum. Dit behelst een latijnsch dichtstuk van drie en vijftig regels, gedrukt aan het hoofd van de Successiones Ultrajectinae van Lambertus Hortensius, in de verzameling van Utrechtsche geschiedschrijvers door Buchelius verzameld, en door Lap van Waveren in 1643, in fol. uitgegeven. Lusis Imaginis jocosae, sive Echus, a variis Poetic, variis linguis et numeric exculti, Ultr. 1638. 8°. Het blijkt uit deze werken dat de letteroefeningen, gelijk bij zijnen vader en broeders, bij hem hoog stonden aangeschreven, ofschoon hij als Latijnsch dichter geen hoogen vlugt genomen. heeft. Hij wordt om zijn verstand bij onderscheidene geleerden 225 zeer geprezen, en zijn vader bragt hulde aan zijne verdiensten door hem tot erfgenaam van zijne bibliotheek aan to stellen. Zie van Leeuwen, Bat. Must. bl. 932; Burman, Traject. Erudit. p. 89, 90 ; Saxe, Onom. Lit. T. IV. p. 239; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. IX. bl. 249, 250 ; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Siegenbeek, Laedat. Jani Dousae. p.151-154; Peer lkamp, de Poetis lat. Nederl. p. 406, 407. DOES (WIGBOLD VAN DER), Heer van Noordwijk, zoon van Steven van der Does voornoemden Anna van Eussum. Hij werd in 1642 beschreven in de Ridderschap en Edelen van Holland, en was in 1660 Kolonel en daarna Gouverneur van Sluis in Vlaanderen. In 1666 werd aan hem, benevens andere staatsmannen, de zorg opgedragcn voor de opvoeding van Prins Willem III en in 1667 werd hij benoemd tot Hoogheemraad van Rijnland. Den 17den Januarij 1668 werd hij, na het overlijden van Willem F r e d e r i k, Graaf van Nassau, aangesteld tot Meester-Generaal van de artillerie, en overleed den Ilden Augustus 1669. Hij was gehuwd met An na van den K e r k h o v e , die in 1689 overleed en hem vier dochters en drie zonen schonk, waarvan Steven hier volgt. Zie van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 932, 933 ; W a g e n a a r, Vaderl. Hist. D. XIII. bl. 198 ; Siegenbeek, Laud. Jani Dousae. p. 143; van S y p e s t e y n, Bijdr. voor de Geschied. van het Nederl. Artilleriekorps. bl. 13-14. DOES (STEVEN VAN DER), Heer van Noordwijk, werd lid van de Ridderschap van Holland in 1669 en Hoogheemraad van Schieland in 1671. Hij overleed den 3den October 1694 en was gehuwd met Louise Taillifer de Moriacq, die hem twee zonen schonk Wig b old en J a n, waarvan de eerste hier volgt. Zie v an L eeuw-en, Bat. Illustr. bl. 933. DOES (WicaoLD VAN DER) Heer van Noordwijk , Offem , Langeveld enz. was de zoon van den voorgaande, werd in 1699 Hoogheemraad van Rijnland, in 1702 beschreven in de Ridderschap van Holland en van wege dezelve gecommitteerd in de Staten-Generaal , en daarna in het collegie van gecommitteerden Raden van Holland. Ook was hij van 1720 tot 1724 Luitenant, Houtvester van Holland en West-Friesland. Hij overleed den 24sten April 1725 en was gehuwd met Wilh el mina van Reede , waarbij een zoon die volgt. Hij was het van wien Mr. J. van L e n n e p handelt in diens werk getiteld de Moeder en de Magistraat, (Amst. 1856. 8°) bl. 13 en volgg. Zie K o k, Vaderl. Woordenb. D. XII tegenover bl 394; uit medegedeelde berigten aangevuld. DOES (STEVEN vAN DER) , Heer van Noordwijk , Offeni , Langeveld , Lier en St. Anthonypolder , zoon van den voorgaande , geboren in 1700, werd beschreven in de Ridderschap van Holland in 1727, was Baljuw van Hulst , Hoogheemraad 15 226 van Sehieland en gecommitteerd ter admiraliteit van Amsterdam.Hij overleed te Noordwijk den 10den October 1732 en was gehuwd met Theodora Odilia van D o y s, eene vrouw an uitstekende talenten , die in 1706 werd geboren en in 1774 overleed. Zij verwekten twee zonen , die volgen , en twee dochters. medegedeelde berigten aangevuld. Zie Kok. Vaderl. Woordenb. D. XII tegenover bl. 394; te Water, Hist. van het verb. en de Smeekschr. der Edel. D. IV. bl. 337; uit DOES (VVIGBOLD JAN THEODOOR VAN DER) , oudste zoom van den voorgaande , en, na den dood van dezen, Heer van Noordwijk enz., geboren in 1726, was Drossaart van Heusden, Hoogheemraad van Rijnland, Lid der Ridderschap van Holland Commissaris van 's lands posterijen, gecommitteerd in den Raad van State , Voorzitter van de staten van Holland, Baljuw van 's Gravenhage , Raad en Rentmeester Generaal van de Abdijen van Leeuwenhorst, en Rijnsburg. Hij werd verder den 29sten Junij 1781 tot Curator der Leidsehe Hoogeschool benoemd en nam al die betrekkingen met den grootsten lof waar, de laatste tot aan zijnen dood , die in April 1787 plaats had. Hij was in 1751 gehuwd met Wilhelmina Margaretha van Wassenaa r, die hem twee dochters naliet , namelijk: T h eodora Odilia Carolina Lodovica en Johanna Jacoba Herbertina Mauritia. De eerste huwde Leopold gran! van Limb urg Stirum, aan wiens oudsten zoon, Wigbold Albert W ill e m, de Heerlijkheid Noordwijk, na het overlijden van den laatsten mannelijken afstammeling van bet geslacht van der Doe s, overging, en de tweede met S i m on C o r n e l is van H e e r d t Heer van Eversberg, lid van de Rid.dersehap van Overijssel Zie K o k, Vaderl. Woordenb. D. XII, tegenover bi. 394; te Water, Hist. van het verb. en de Smeekschr. der Ned. Edel. bl. 337; S i g e n b e e k, Geschiedenis der Leidsche Hoogesch. D. II. Toev. en Big. M. 25; nit medegedeelde berigten aangevuld. DOES (GERLACH JAN Dots VAN DER) , geboren in 1732 , was brooder van den voorgaande en werd na diens dood Heer van Noordwijk enz. Hij was eerst Raad in den Hove van Holland, daaana voorzittend Raad der Rekenkamer van Holland, werd in 1790 door de Staten generaal verkozen tot lid der tommissie van toevoorzigt over de Indien. Hij liet in 1792 'in de Hervormde Kerk te Noordwijk Binnen eon praehtig en kostbaar gedenkteeken oprigten ter eere van zijnen beroemden. voorzaat Johan van der Doe s, den trader, wiens beeldtenis in marmer uitgehouwen op dit gedenkteeken praalt. Hij was in 1758 gehuwd met Herbe rtina van der H e i m, die hem geene kinderen schonk, en hij overleed in 1810. Hij was de laatste mannelijke afstammeling van zijiv benoemd geslaeht, en zijne goederen gingen over aan de oudste - 227 dochter van zijnen broeder, door wie ze kwamen aan de grafelijke familie van Limburg S t i r a m; zijnde de jongste zoon van den in het vorige artikel genoemden Wigbo 1 d Albert Wi 11 e m Graaf van Limburg S t i r u in thans nog Heer van Noordwijk enz. Zie te W ate r, Verb. en Smeekschr. der Nederl. Edel. D. III. 510, D. IV. bl. 337; v an Kampen. Geschied, der Nederl. bullets Europa. D. III. St. I. bl. 347, 34 8; uit niedegedeelde berigten aangevuld. DOES (ANTHONIE VAN DER) door anderen verkeerderlijk A art of Arnold genoemd, werd waarschijnlijk in 1610 te Gravenhage geboren. Hij was een niet onverdienstelijk plaatsnijder, die welligt een leerling van Paul Pontius geweest is, doch diens hoogte nooit heeft kunnen bereiken. Het meest vervaardigde hij portretten; echter ook andere prenten, die alien door den Heer Kr a m m opgenoemd worden. Hij overleed in 1680. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch ; Nouv. Biogr. Gener. ; Kr a m m , Lev. en Werk. der , Kunstsch. DOES (ADRIAAN VAN DER), geboren te Gouda in het begin der achttiende eeuw; van hem is ons niets bekend, dan dat hij in 1750 kapitein ter zee was en als zoodanig met het fregat de Dolphyn door Prins Willem IV naar de Middellandsche zee werd gezonden om den vrede met Algiers en Tripoli te bevestigen. Hij slaagde naar wensch. In 1755 werd hij nog eens naar de Middellandsche zee gezonden, en was net de Neel-min van 24 stukken onder het eskader van den Schout bij Nacht H. J. Bo u d as n. In 1768 liep hij nog eens nit met een eskader onder den Vice-Ad miraal 11 o e m e r V 1 a c q, op de Beverwijk van 36 stukken, bestemd mu naar Marokko en Tunis geschenken te brengen en de net beiden gerezene geschilleh nit den weg te rnimen. Den 3den October 1774 ward hij benoemd tot Schout bij Nacht ter Adrniraliteit van Amsterdam. peschied. vita het Nederl. mewesen, D.. V. id. Zie e Johg Stgx, 291, 299, 377; nit taedegedeelde berigten aangevuld VAN ME) was van 1599 tot 1601 MUM tier 1MS (Pit Moinksche eilanden. In laatstgenoemd jaar korat hij ook voot is commies en kooptian aldaar. In 1603 was hij op Toeban. gtvangen. 1VIeerdere bijzonderheden zijn ens otntrent hem niet btkend. tij n, Ouci en ifieuw Oost-indiU, 0. I. St. It. bl. 370 Zie DCW8 (H. VAN DER), schreef: Pregtelijk koornboekje. · Amst- 1730. 12°. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned Boek. D. I. St. I. DOES (JACOB VAN DER), leefde in het midden der zeventiende 15* 228 eeuw en oefende de regtsgeleerde praktijk te 's Hage uit. Hij was naar het oordeel van den Heer C o 1 lo t D' E s c u r y een dichter die niet veel gegeven, maar het weinige dat hij gaf, goed geleverd heeft, Hij toonde dat in een vloeijend dichtstuk hetwelk ook als plaatsbeschrij vend niet onverdienstelijk is en tot titel heeft: 's Gravenhage, met de voornaemste plaelsen en vermaecklijkheden, 's Hage 1668. 4°. Er bestaan van dit werk twee drukken in het zelfde jaar, bij verschillende uitgevers, met en zonder platen. Als dichter deed van der Does zich verder kennen door: Mengeldichten (1661) 4°. Geestelyck en wereltlijck Tijt-verdry. 's Rage 1663. 40. Het Houwelijek tusschen Aeneas ende Lavinia. 's Rage 1663. 4°. l'ragedie °fie ongduckige liefde van de Kaninginne Dida, gelyck die voor de eerdte mael vertoond is in 's Gravenhage. Amst. 1662, kl. 8°. 2de druk, 's Rage 1663. 4°, 3de druk. Leid. 1697. 8°. - Zie A r r e n b e r g, Naamreg. van Ned. Beek; van Kampen., Gesehied. der Ned. lett, en Iretensch. D. I, bl. 407 (aldaar verkeerdelijk Johan genaamd); Witsen Geysb eek, Woordenb. van Ned. dicht. I). II. bl. 175; Col lot D'Escury, Holl, roem, D. IV. St. II. Aant. bl. 634, 635; Cat. van de Bibl. der. Maatsch. van Nederl. letterk. te Leiden, D. I. bl. 245, b. bl. 80. D. II. bl. 125. DOES (JACOB VAN DER) werd geboren te Amsterdam den 4den Maart 1623. Zijn grootvader was stads secretaris en zijn vader secretaris der Assurantiekamer aldaar. Deze vroeg gestorven zijnde en weinig middelen nalatende, werd Saco b, neiging tot de kunst aan den dag leggende, bij Nicolaas M o j a a r t als leerling besteld. Bij hem eenige jaren vertoefd hebbende, trok hij net zijn een en twintigste jaar naar Frankrijk en Italld. Hij bragt aldaar verscheidene jaren door en oefende zich naar de beste voorbeelden. In het vaderland teruggekeerd zette hij zich te 's Hage neder , huwde er met M a rg r i e t Boorfers; doch haren dood, in 1661 voorvallende, maakte hem zoo lusteloos, dat hij gedurende vier jaren het penceel rusten liet. Door den invloed van familie en vrienden verkeeg hij toen het secretarisambt van Slooten, nabij Amsterdam ; alstoen wakkerde onder andere werkzaamheden ook de liefde tot de kunst weder in hem op. Andermaal trad hij in het huwelijk, doch ook deze vrouw daalde spoedig ten grave. Hij zelf overfeed den 17den November 1673, nalatende twee zonen, die volgen. Van der Does was een bevallig en verdienstelijk schilder van landschappen en van vee. Voornamelijk maakte hij zich beroemd door het schilderen van schapen en geiten. Hij had 229 den bijnaam van den Schilder der duizend guldens geit, omdat voor een geitje, door hem geschilderd, door een lief hebber die som betaald was. Zijne stukken komen niet veel voor en worden goed betaald. Hij hanteerde ook de etsnaald, doch in die kunst zijn zijne voortbrengselen nog zeldzamer. Hij was in 1656 een der mede-oprigters van het schildersgild, Pictura, te 's Gravenhage, en werd toen tot een der drie hoofdmannen verkozen. Zijne afbeelding, door W aller ant V aillant in mezzotint bewerkt, ziet het licht doch is hoogst zeldzaam. Zijn portret bij Ho u b r a k en voorkomende is er naar bewerkt. Zie H o u b raken, Schouwb. der schild. D. II. bl. 105-108; Wagon a a r , Beschrijv.. van Amst. D. XI. bl. 417 ; de C h a 1mot, Biogr. Woordenb ; I m m e r z e e 1, Lev. en Werk. der Kunstsch. met zijn portret ; Kr a m m , Lev. en Werk. der Kunstsch.; M u1 1 er, Cat. van Portrell. M. 72. DOES (SIMON VAN DER), oudste zoon van den voorgaande, werd te Amsterdam in 1653 geboren en schilderde in den trant van zijnen vader. Hij woonde eerst te 's Hage, daarna eenigen tijd in Friesland en vervolgens in Engeland. Hij bezocht ook Brussel en Antwerpen, waar hij ook portretten schilderde. Hij keerde echter daarna weder naar 's Rage terug, huwde er met eene vrouw van een schoon en bevallig uiterlijk, doch die door hare verkwistende wijze van leven, hem spoedig in schulden bragt en hem bij haren dood in eenen berooiden boedel liet zitten. Door voorspraak van goede vrienden verkreeg hij eene plaats in het gasthuis te 's Hage, en na daarin ongeveer drie jaren gewoond te hebben, ging hij naar Brussel en vervolgens naar Antwerpen, waar hij voor de kunstkoopers werkte, en in 1717 overleed. S i m on van d er D o es was zoowel een zeer verdienstelijk portret- als landschapschilder. Even als zijn vader maakte hij zich door het schilderen van schapen in de kunstwereld beroemd, en beoefende ook de etskunst. Zijne schilderijen zijn zeer gezocht en worden goed betaald. Op 's Rijks Museum te Amsterdam worden drie schilderijen van hem bewaard. Zie Hottbraken, Schouwb. der Schild. D. III. bl. 326, 327; de C halmot, Biogr. Woordenb., Aanwijz. der Schild. op 's Rijks Museum to Amst. b1.14 ;· Immerzee1, Lev. en Werk . der Kunstsch. Kramm, Lev. en perk der Kunstsch ; Duboureq, Beschrijv. der Schild. op 's Rifts Museum le Ansi. DOES (JACOB VAN DER), broeder van den voorgaande, werd te Amsterdam in 1654 geboren, was achtereenvolgend leerling van Karel Du Jardin, Caspard Netscher en Gerard L a i r e s s e. Hij maakte snelle vorderingen in de kunst, dock was zoo gestreng en ontoegefelijk omtrent zijn eigen kunstwerk, dat als het vervaardigde niet naar zijn zin was, hij hetzelve terstond vernietigde. Hij vertrok in 1698 onder het gevolg van den Ambassadeur Coenraad van Heemskerk naarParijs, alWaar hij in 1699 overleed. 230 Zie Houbraken, Schouwb. der Kunstsch. D. III. bl. 327· de ' chalmot, Biogr. Woordenb . ; Immerzeel, Lev. en Trakder Kunstsch.; K r a m m , Lev. en Werk. der Kunstsch. DOES (JOHA.N VAN DER), wiens zinspreuk was Sperno invidiam, (ik veracht den nijd) vervaardigde een : Lofdicht, gemaect tot prijs ende eere van de seer eerlicke plaisierige ende liberale coast der Musycke, tot opweckinge van anclere clocker ende vernuftigher verstanden, liefhebbers ende beminders derselver, G orinch. 1615. 4°. Zie v an der A n, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. D. II. bl. 41. DOES (JOHANNES VAN DER), geboren te Delft, werd den 17den April 1668 aan de Harderwijksche Hoogeschool bevorderd tot doctor in de wijsbegeerte, en werd den 13defl December 1669 tot Lector in de Regten aan de Leidsche Hoogeschool benoemd. Tien jaren lang had hij zich op eene uitstekende wijze van Bien post gekweten, en eenstemmig waren de berigten over zijne geleerdheid en verdiensten, toen hij, om onbekende redenen, zijn ontslag genomen had ; doch den 8sten December 1679 aangesteld word tot gewonen, weldra tot eersten Hoogleeraar der Regten aan de Harderwijker Academie. Na een verblijf van ongeveer anderhalf jaar aldaar vertrok hij naar Gouda, waar de Regerino. hem den post van Raad en Pensionaris aanbood. Hij vertrok den Eden October 1681 derwaarts, en na in de b genoemde betrekking onderscheidene regeringsposten bekleed te hebben, overleed hij er den 3den April 1704. Zie Seermans, 4cad. &gist. bl. 96, 97; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogesch. D. II. Toev. en LW. bl. 272; B o u m a n , Geschied. der Geldersch. Hoogesch. D. I. bl. 32-234. DOES (SIMON VAN DER), was Schepen van 's Gravenhage en in 1564 en 1565 Schout van die stad ; hij was leenman des konings van Spanje , werd als zoodanig in 1567 voor commissarissen van den Hove gedagvaard tot aflegging van den gerequireerden eed van trouwe aan de koning en compareerde daartoe. Hij werd in 1575 Burgemeester van 's Gravenhage, en was ook Convooimeester en Accijnsmeester van Friesland, Baijuw van Vlieland , en Pluimgraaf van Wieringen Hij overleed den 11 den April 1587 en ligt in de groote Kerk to Hage, voor het koor, begraven. Zie de Riemer, beechrijp. can "8 Granenk. D. II. IA. 61; Timareten, Gedenkst., in Nederl., D II. hi. 241 d' Yvoy van Mydrecht en Beeldsuijder, Verb, en Sineekschr. der Ned« .Edelen, hI. 58, in welk werkje ook het facsimild van zijne handteekening onder No. 30 gevonden wordt. DOES (SmoN VAN DER), won van Willem van d er D o:e a , Schout van Amsterdam; ilia werd in 1618 door Prins Maurits aangesteld en 1Seeedigd als Raad der stad Amsterdam, 231 cirt behoorde tot de voornaamste ijveraars tegen de Remonstripten. In 1650, bij den twist tusschen de stad en. Prins Willem II, werd hij met anderen naar den Prins gezonden , om hem het yerlangde gehoor , in den vollen raad, te weigeren. Nan ens de regering werd hij in hetzelfde j aar, met Joan H u y d e c o p e r, Heer van Maarsseveen, afgevaardigd naar Graaf Willem Fr ed e r i k van N a s s a u, die aan het hoofd van eenig krijgsvolk derwaarts gezonden was , om dezen te kennen te geven dat men, op het vernemen van den aantogt van krijgsvolk, terstond naar de staten van Holland gezonden had, en dat men besloten had alle mogelijke middelen te gebruiken om de stad te verdedigen. Meerdere bijzonderheden zijn ons omtrent hem niet bekend. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. I). XII. bl. 98; dezelfde, beschrijv. van Amst. D. IV. 131. 378, D. V. bl. 86, 116-121. 1). XII. bl. 312. DOES (WILLEm VAN DER) is de opsteller van een treur'blijeindend spel, genaamd Sardanapalus en Arbactus. 1644. Zie Witsen Geysbeek, 1Voordenb. van Ned. Diehl. D. II. bl. 180. DOESBURG (JoHAN VAN), boekverkooper te Rotterdam, die tot' zinspreuk voerde : Labor excitat artem (Het werk moedigt de kunst aan) , gaf eene vrij goede vertaling in het licht van Corneille 's treurspel onder den titel van Theodore Maegt -en Martelares, Rott. 1715. kl. 8°. Zie Witsen G e y s b e e k, 1Voordenb. van Ned. Diehl. D. II. bl. 180; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Nederl. Letterk. te Leid. D. 1. b. bl. 81. DOESBURG (JOHANNES VAN), proponent zijnde, word hij beroepen in 1668 te Varik, in 1670 te Beest, in 1672 te Jaarsveld, in 1674 te Kampen en te Rotterdam in 1678, alwaar hij den 1 lden Junij 1711 overleed. Zijn zoon volgt. Hij was gehuwd met Elisabeth Pecock. Eene proeve van zijn niet onverAienstelijk dichttalent vindt men voor het lste deel van de Redelijke Godsdienst door WI 1 hel mu s cc Br ak e 1. Een zerkschrift van hem op dezen komt ook voor achter Hell ebroek's Rouwklagte inde straaten van Rotterdam over W i 1 h elmu s a Brakel (Amst. 1737. 40). Verder gaf hij in druk uit : Lijkpredicatie over koning W i 11 e m de IIIde, Rott. 1702. 4°. Lijkpredicatie op L udol ph d e With, Rott. 1704. 4°. Het zalig afsterven van W. D o e s b u r g, over Hebr. II. vs. 4. Rott. 1694. 120. Moetgevende opwekkingen van David aan Salomon, Amst. 1749. 12°. Zie van Abkoude, Naamreg van Ned. Hoek. D. I. St. III, IV v a n Harder w ij k, Naaml. en Levensbijz. der fired te Rott. bl. 51. DOESBURG (JoANNEs VAN) , zoon van den voorgaande werd geboren te Kampen den 5den October 1677. Na zijne studieu ; 232 aan de Hoogeschool te Utrecht volbragt te hebben en proponent geworden zijnde, werd hij te Sassenheim beroepen, en door zijnen vader bevestigd in Junij 1701 ; hij vertrok van daar naar Zaandijk in 1708 , naar Naarden in 1714 en in 1718 naar 's Hage , alwaar hij den 9den Maart 1735 overleed. Er bestaat van hem eene : Lykpredicatie op Wolferdus Bernardas Blanken, predikant te 's Hage, 's Hage, 1729. 40. Zie Boekz. der gel. wereld, 1717. a bl. 497, 1718. b. bl. 614, 1719. a bl. 128. 1735. a bl. 368-375; van Abconde, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. DOESBURG (VAN) , was fourier in Hollandsche dienst, en behoorde tot hen die vermeld worden uitgemunt te hebben bij de bestorming van het fort DOmitz in Mei 1807, waarin zich nog altijd de hezetting beyond door Ferd in and von Schi 11 aldaar achtergelaten. Zie B o ssch a, Need. Held. te land, D. III. bl. 267. DOESBURGH (WILLEM VAN) , Luitenant in Hollandsche dienst , onderscheidde zich bij de belegering van Kolberg in 1807. Verzeld van slechts vijftien man trok hij op eene vijandeliike redonte los en beklom die ; ofschoon gekwetst wilde hij niet terug wijken , tot dat een andere geweerkogel hem de beide dijen doorboorde, zoodat hij nit het vuur moest gedragen worden. Zie Bosse ha, Néerl. Held. le land, D. III. bl. 205, hier door ons gevolgd. DOESBURGH (T.) was een niet onverdienstelijk plaatsnijder, die behalve verscheidene portretten in de zwarte kunst mauler, ook eenige boek- en titelprenten vervaardigde; volgens door hem , naar teekeningen van Jan W and e 1 a a r, vervaardigde prenten bloeide hij in het begin der achttiende eeuw. Hij heeft ook kaarten vervaardigd. Zie Immerzeel, Lev. en werk. der kunslseh.; Kramm, Lev . en werk. der kiendseh. DOESJAN (ADRIAAN) werd in 1740 te Hoorn geboren en overleed den 15den Februarij 1817 als provenier in het St. Jans gasthuis aldaar. Hij was schoonschrijver en teekende niet onaardig; jammer dat het in zijne gewone teekeningen aan perspectief ontbreekt. Hij was echter een meester in het teekenen van hetgeen men eene vanitas of bedrieger noemt. Ook werkte hij keurig in papier , en schreef een vervolg op de Oronijk van Hoorn door Velius tot 1806 , welk handschrift door den Hoer A b b i n g, bij de zamenstelling van zijn aan te halen work, gebezigd is. Zie A b b in g, vervolg op V elius, Inleid. bl. 10. Bijl. bl. 78, Opheld. bl. 198, hier door ons gevolgd; Kr am m, Lev. en werk. der kunstsch. 233 DOETECHUM (JoANNEs VAN), de oude, was even als de volgende personen van dien naam , die ook bij anderen D e u t e c h e m gespeld wordt , waarschijnlijk afkomstig uit het stadje Doetichem of Deutekom, waarna zij hunnen naam bij hunne komst in de Nederlanden, genomen hebben. Reeds in 1559 tot aan het einde van de zestiende eeuw maakte Joannes van D o e t e chum zich als kunstgraveur bekend, zoo van prenten als van kaarten. Hij schijnt te Haarlem gewoond te hebben , doch de tijd van zijn overlijden is ons onbekend , even als die van Lucas van Doetechu m, die voor zijnen broeder gehouden wordt en even als dezen zich als kunstgraveur heeft bekend gemaakt. Zie Pars en van der S c h e 11 i n g, Katwijkse oudhed. bl. 78; Kr am m, Lev. en werk. der kunstsch. DOETECHUM (BAPTISTA VAN) , waarschijnlijk een noon van den voorgaande of van Lucas van Do e techum in het vorige artikel genoemd. Ook hij schijnt de voornaam van J o 11 a n n e s gevoerd te hebben. Hij leefde in het begin der zeventiende eeuw, en woonde te Deventer waar hij, bij zijn bedrijf van boekdrukker, ook als kunstgraveur werkzaam was. Zie K ram m, Ler. en werk, der kunsisch. DOETECHUM (J o h a n n es v a n) de Jonge, was waarschijnlijk een broeder van den voorgaande, die zich ook door grooter werk echter van weer topographische bewerking, dan den voorgaande heeft bekend gemaakt. Zie K r am in , Lev. en werk. der Kunsisch. DOETLEGGER, , van Zierikzee geboortig, diende vroeger den staat in Zeeland, doch koos later de zijde der Spanjaarden en werd tot scheepskapitein bevorderd, Als zoodanig zou hij het bevel hebben op een der schepen door den vijand uitgerust om in Maart 1594 eenen aanslag op de stad Tholen te ondernemen. Do et 1 e g g e r hiervan kennis krijgende, gaf de Staten van Zeeland van het voornemen des vijands kennis, die maatregelen namen om den aanslag te verijdelen, waardoor die dan ook achterbleef. Do e t 1 e g g e r werd ale een dubbelen ver rader niet beloond, maar gevangen genomen en is welligt later tegen anderen uitgewisseld. Zie B o r, Ned. Oorl. B. XXXI. bl. 783 (6). DOEVEREN (WOLTHER of GUALTHERUS VAN) werd te Philippine in Staats-Vlaanderen, alwaar zijn vader A. n t h o n y van D o e v e r e n, Inspecteur der dijken en directeur der zeewerken was, op den 1 6den November 1730 geboren. Te Goes zich op de voorbereidende wetenschappen toegelegd hebbende, vertrok hij in 1747 naar de Leidsche Hoogeschool en had het voorregt aldaar de geneeskundige lessen van de beroemdste mannen te kunnen hooren. Na alvorens Parijs bezocht te hebben, en ook 234 daar het onderwijs van de vermaardste geneeskundigen ontvangen te hebben, verwierf hij te Leiden den 2 igen October 1753 den graad van Doctor in de Geneeskunde, na openlijke verdediging van zijne Dissertatio de vermibus intestinalibus hominunk praecipue de Faenia, welke ander dien titel te Leiden, 1754, in 4°. het licht zag, in 1764 in de Fransehe en later ook de Hoogduitsche taal werd overgezet. Zich te Leiden als geneesheer nedergezet hebbende, trok hij al spoedig, door zijne buitengewone bekwaamheden, de aandacht van deskundigen zoozeer tot zich, dat Curatoren van de Gra,ninsche Hoogeschool hem in Februarij 1754 het hoogleeraarsambt in de Genees- Ontleed- Heel- Schei- en Verloskunde aanboden, welken post hij den Udell Junij van datzelfde jaar aanvaardde met eene rede : de Imprudente ratiocinio ex observationibus et experimentis Medicis. De roem van zijne geneeskundige talenten werd, door het met lof waarnemen van zijn hoogleeraarschap, zoo groot, dat hij in 1771, na het overlijden van den beroemden A 1 b i n u s, tot gewoon Hoogleeraar in de Genees- Schei- en Verloskunde ,aan de Hoogeschool te Leiden werd aangesteld, nadat hij eenigen tijd te voren voor eene dergelijke beroepinr naar GOttingen bedankt had. Op den 6den Mei 1771 deed hij zijne intrede te Leiden met eene redevoering : de Recentiorum inventis Medicinam hodiernam Veteri praestantiorem reddentibus, welke rede, even als de vorige, in 4°. het licht ziet. Belangrijk was ook de stof zijner redevoering, waarmede hij in 1778 zijn rectoraat nederleide : de remedio morbi, sive de malls, quae a reme,diis, sanandi caussa adhibitis, saepenumero hominibus accidere solent, en die te Leiden 1779 in 4°. werd uitgegeven. Niet huger dan twaalf jaren mogt hij aan Leidens Hoogeschool werkzaam zijn. Sedert lang aan podegra aanvallen, eene ziekte erfelijk in zijn geslacht, onderhevig, overleed hij aan de gevolgen daarvan onverwacht, op den 3lsten December 1783, bij zijne vrouw, eene dochter van Jacobus Eck , Hoogleeraar in de Regten te Groningen, drie zonen nalatende, wier namen Antonie Jacob, die volgt, Kornelis A emilius en Johan n u s A r n o l d u s. Zijne af beelding ziet het licht. Hij diet, bij zijn sterven eene belangrijke verzameling boeken na, als ook een uitmuntend kabinet van delfstoffen en anatomische praeparaten, welk laatste voor de Leidsche Hoogeschool werd aangekocht. Van D o e v e r e n, die van kindsbeen af aan onderscheidene ligchaams ongemakken geleden had, en wiens ligchaam daardoor zees ondermijmd was, bezat een ongemeen vluggen en werkza men geest, en paarde aan, eene groote mate van schranderheid eene juiste ontwikkeling van denkbeelden en eene nette en geregelde mauler van werken. Als geneesheer genoot hij een onbepaald vertrouwen, en van zijne bekwaamheid als genees- en , , 235 outleedkundige kunnen inzonderheid zijne werken getuigen, die behalve de reeds genoemden, getiteld zijn Sermo Acadeinicus de erroribus lliedicarum sua utilitate non carentibus, Gron. 1762, 40. Specimen observationes academicarum ad monstrorum historiam anatomen, pathologiam et artem obstetriciam, procipue spectantium, Gron. et Lugd. Bat. 1765 4°. cum fig. Serino Academicus de sanitatis Groninganorum praesidiia ex urbis naturali historic derivandis, Gron. 1770. 4°. vertaald door den Hoogleeraar Matthias van G e u n s, en uitgegeven onder den titel van : Redevoering over de gunstige gesteldheid van Groningen voor de gezondheid. Gron. 1771. 8°. Epistola ad clarissimum, Eduard Sandi/ or t, de fella successu insitionis variolarum, Groningae institutae 1770, 8°. Onder anderen blijkt het uit dezen brief welk een groot voorstander van D o e v e r e n van de ineating der koepokstof geweest is, welke kunstbewerking hij ook verrigtte aan de kinderen van Prins Willem V, die hem tot geneesheer over de jonge Prinsen aanstelde en hem later, na het overlijden van den beroemden G a u b i u s, ook tot zijnen lijfarts nano. Primae lineae de cognoscendis mulierum vzorbis in usus Aca demicos, Lugd. Bat. 1777. 8°. Lips. 1786. 8°. Verder vindt men van hem in de Verhandelingen van de I?ollandsc/ie Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, eene over de ware kinderpokken, die sneer dam eennzaal denzelfden mensch aantasten, en in die van het Bataajsch Genootschap der proefondervindelijke Wijsbeg eerie to Rotterdam, een Vertoog over de nieuwe manner van het doorsteken der blaas, met proeven bevesligd. , Zie Boekz. der gel. wergild, 754 a W. 216, 467, 694; A rrenberg, Naamreg. van Ned Boek. ; Brucherus, Gedenkb . van Stad en Lande, bl. 331; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Sandifort, Museum .zinatomieum. T. I. p. 93-194; Stuart, Vaderl. Hist. D. III. bl.· 29 · v an Kamp en Gesehied. der Nederl. Letter- en Welensch. D. bl, 329, 330 ; Siegenbeek, Gesohia. der Leidscke Hoogeseh. D. I. bl. 286, 311, 318, D. II. Toev. en Bijl. bl. 219 ; (d e Jong) .dlph. Naaml. van Boek,; A. van der Boon, Geschied. der ontdekk . in de ontleecik. der mensch. bl, 184-192; Mul le r, Cat. van Portr. bl. 73. ' DOEVEREN (ANTomE JACOB VAN) oudste zoon van den voorgaande werd, na openlijke verdediging van een Specimen observationes pathologico-anatomicae , hetwelk te Leiden in 1789 4°. bet licht zag, den 2den April van dat jaar te Leiden tot Doctor in de geneeskunde bevorderd, en oefende aldaar met roem de praktijk uit totdat hij op 42 jarigen leeftijd den, 30sten October 1805 aan de gevolgen van eene kortstondige ziate overfeed nadat hij vroeger meermalen aanvalleu van podagra had doorgestaau. Hij, was gehuwd met Elizabet 36 van Reverhorst, die hem een noon, Hermanus F r an go i s, die volgt, en eene dochter sehonk. Zie (d e Jon g), Alph. Naaml. van Boek., Handel. der Jaarl. Algem. vergad. van de Illaat8ch. der Nederl. Letterk. te Leid. 1853, bl. 31, 32. DOEVEREN (HERMA.NUS FRANCOIS VAN) eenige zoon van den voorgaande, geboren in 1800. De vroegtijdige dood van zijnen vader spoorde hem aan tot ijver en vlijt in het beoefenen der wetenschappen, tot voorbereiding der studie in welke hij de voetstappen zijns vaders wenschte te volgen. In 1819 als student in de geneeskunde ingeschreven, werd hij na vijfjarige studie en openlijke verdediging eener dissertatie de Macroglossa seu linguae enormitate , den 31sten Januarij 1824 bevorderd tot doctor in de geneeskunde, en vestigde hij zich als geneesheer te Leiden, waar de herinnering aan zijnen vader nog levendig was. In 1828 werd hij benoemd tot stads doctor, en, even als zijn vader, muntte hij uit door hulpvaardigheid, ook in het belangloos waarnemen van zieken, die door de Leidsche Maatschappij van Weldadigheid verzorgd werden. In 1830 trad hij als officier bij de dienstdoende schutterij in dienst, keerde in 1832 terug, hervatte zijne werkzaamheden, en, na in dat jaar tot adjunct-doctor van het fonds Toevlugt in den nood te zijn aangesteld, werd hij in 1833 effektief geneesheer van hetzelve, voor welke betrekking hij, om redenen van gezondheid, in 1844 moest bedanken, even als in 1845 voor zijne betrekking van stads geneesheer. Hij bleef tot aan het einde van zijn leven lid der plaatselijke Commissie van Geneeskundig toevoorzigt, en overleed na langdurig lijden op den 19den Februarij 1853. Hij was nog student zijnde verloofd met de beminnelijke dichteres Johanna Constantia Cleve, wier vroegtijdig afsterven eene naauwere vereeniging met hem verhinderde, en wier verlies zulk eene ongeneselijke wonde bij hem achterliet, dat hij nimmer in eene andere keuze vergoeding heeft kunnen vinden voor haar gemis, en waardoor hij bij zijn smartelijk lijden de vertroosting heeft moeten derven, die alleen de liefde eener trouwe en zorgende gade schenken kan. Van Do e v e r e n heeft zich door geene geschriften beroemd gemaakt. Zijne : Bedenkingen op de circulaire van den staatsraad Gouverneur der provincie Zuid-Holland, betrelende de geneeskundige attesten by het , visiteren der Lotelingen, enz. (Leiden 1846. 8 0 .), doen hem kennen als een hoog vereerder van den stand waartoe hij behoorde, maar kenschetsen hem tevens als den man die met edelen moed voor de waarheid durfde uitkomen en niets spaarde waar het op hare verdediging aankwam. Aan de bibliotheek der Leidsche hoogeschool vermaakte hij een belangrijk geschenk in boeken, en aan zijnen neef, G u alte r us Johan van Doeveren, practiserend geneesheer te 237 's Gravenhage , en zoon van wijlen J o an nes Arn oldus v Doeveren, Lector in de Anatomie, Chirurgie en Obstetric en geneesheer te Gorinchem, werden bij uiterste wilsbepaling gelegateerd alle manuscripten tot de geneeskunde betrekkelijk, zoowel die afkomstig zijn van zijnen grootvader, hiervoor genoemd, als die welke er naderhand door aankoop mogten zijn bijgekomen. Zijne keurige bibliotheek, vooral uitmuntende door kostbare plaatwerken, werd to Leiden in 1853 openlijk verkocht. De Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde aldaar benoemde van Doeveren in 1830 tot haar medelid. Zie Handel. der Jaarl. Alg. Vergad. van de Ilfaatsch. der Nederl. Letterk te Leid. 1853, bl. 31-38, hier door ons voornamelijk gevolgd. DOEIJINGA (Louw VAN) of DONIA , eigenlijk Louw 0 ck i n g a genaamd. Hij was een zoon van Pieter van Ockinga en N. Louw s-dochter van Donia, en schreef zich, krachtens zeker testament, waarschijnlijk van den vader zijner moeder, Doni a. Hij behoorde in 1505 onder de edelen van Wijmbritseradeel, en werd in dat jaar Grietman van die grietenij en in 1506 ook van Rauwerderhem. Hij was gehuwd met C atharina, dochter vanFeico van Harinxma thoe Slooten en L u t s Oenema, zuster van den bekenden Bocko v an Harinxma, en weduwe van Sjoerd Douwes Sjaerdema. woonde te Sneek en was daar een voornaam edelman. Hij werd in 1496 door de soldaten van N i t h a r d Fox, die tot hulp der Schieringers in Friesland gekomen waren en na de behaalde overwinning onwettige eischen tot betaling hunzter soldij deden, gevangen genomen en in zijn eigen huis gepijnigd. Om in hunne betaling te voorzien, vroegen die van Sneek aan de Groningers eene som gelds ter ken, en zonden D oe ij ing a met anderen als gijzelaars tot borg voor het geleende geld. Toen later" de of betaling niet geschiedde, werd hij met de anderen in boeijen gesloten, doch twee jaren daarna, na uitkeering van twee duizend goudguldens, ontslagen. In 1504 on.d6teekende hij mede den renversaalbrief aan den Hertog van Saksen, en toen Sneek in 1515 door de Geldersche partij ingenomen was, verliet hij het land en bleef er buiten tot in 1522, hoewel hij voorkomt onder hen die in 1515 den eed van huldiging aan Keizer K a r el V aflegden; doch misschien is dit bij procuratie geschied. Hij overfeed den 27sten Februarij 1533. 463-466, 555; van S m i n i a, Nieuwe Naaml. van Grietm. bi. 159161, 289, uit medegedeelde berigten van dien schrijver verbeterd. Zie A r end, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. III bl.. DOGEN (MATTHLTs of MATTHIAS) wordt genoemd een niet onverdienstelijk Bataafsch vestingbouwkundige, die in druk uitgaf Architectura militaris moderna. Amst. 1647, 2 Tom. fol. Amst. vertaald onder den titel van : l' Art des fortii, tcations. e. fig, 1658. fol. m. pl . 238 Als hij de vader van den volgende is, dan was hij Raad en Agent van den Keurvorst van Brandenburg gehuwd *uet M ar ia Vermeul e, en overleed hij in 1672. ; Zie Foppens, BiLI. .lJelg. p. 873; Ferwerda, Catal. Univ. D. I. St. I. bl. 137 ; S cho t el, Kerk. Dordr. D. II. bl. 223. BOGEN (LopEwuK) , zoon van Matthias 15g en , Raad en Agent van den Keurvorst van Brandenburg, en van Maria V e r me u 1 e. Hij werd geboren te Amsterdam den 2lsten Januarij 1658, en werd in 1672 na den dood van zijne ouders ter woon besteld bij Volkard V i s s c h er , Luthersch predikant te Amsterdam, die hem in de Godgeleerdheid onderwees, en op wrens raad hij, na bet overlijden van dezen zijnen leermeester, in October 1678 zich naar de Hoogesehool te Jenne begaf, van waar hij in de maand Julij van het jaar 1680 huiswaarts keerde, zonder aan zijn voornemen, om ook nog andere Hoogescholen te bezoeken, gevolg te kunnen geven. Hij werd in October van laatstgenoemd jaar Luthersch predikant. te Monnikendam, in Maart 1690 te Woerden, in Augustus 1695 to Dordrecht, alwaar hij op den 24sten October 1724 overleed. Zijn ambtgenoot A n t on i u s Kisselius hield op hem eene lijkrede, waarin hij hem vergeleek bij Appollos, magtig in de schriften, bij S te phanus, die vol des Heiligen Geestes was, en bij P a u lu s in werkzaamheid. P e t er Dögen, die volgt, was waarschijnlijk een zoon van hem. L o d e w ij k D 6gen schreef de volgende werken : Eerste en noodzakelijke Hooft-leerstukken der Christekike Godsdienst tot onderwyzing van de Jeugt en alle, die tragten in start te zijn, om hen, na voorgaande beproeving, tot het H. Avondimaal te begeven, onder vragen en antwoorden ontworpen, Dordrecht, 1725. 8°. De vernedering en verhoging van den beloofden Messias, Esaias 52, vs. 13, 14, 15 en cap. 53 vertoont, Dordrecht, 1726. 4°. door aiju zoon uitgegeven. Zie Paauw, Europa's Lutherd. bl. 384; van Abkondt, Naamreg. van Ned, Boek. D. I. St., III; Schultz J a c o b i en Donitela Nieuwenhuis, tot de Geschied. der Evang. Ltd Kerk. St. M. bl. 1'38, 139; S chOte 1, Zak. Dordr. t23-415. IZGEN (PIETER), waarschijnlijk een 20on van deti vow.- gaande, werd te Dordrecht geboren of woonde er. Ilij was een seer verdienstelijk dichter, die zich, behalve door eenige verspreide stukjes, bekend maakte, door een meer uitgebreid dichtstuk, dat zit+ door losheid en bevalligheid aanbeveelt, en getiteld is Jaargetijen. Debt 1718, 8'. De van Abkoude, Naamreg. van Ned. Poek. D. I. 8t. I; Witt" Oey s be0 k, Woordenb. vein Ned. Diehl. D . II. 13 1. ; 180, 181. 239 DOHNA. Zie de personen uit dit geslacht op DHONA. DOIHAIN (JOHAN HINKAART Heer van). Zie HINKAART (JOHAN). DOITSMA (Cumus NORDING) zoon van J o a n n e s D of t s m a, rector te Hoorn ; hij werd den 3den Januarij 1724 corrector aldaar, en na den dood van zijnen vader tot rector aangesteld, welke betrekking hij den 27sten September 1735 met eene Oratie aanvaardde, en bij vele gelegenheden door het houden van belangrijke Latijnsche redevoeringen blijken gaf van zijne geleerdheid en kennis. Ook als dichter wordt hij vermeld, onder anderen van een uitvoerig viers op het Vervolg van de Historie der stadt Enkhuyzen door Sebastiaan Centen. Hij overleed te Hoorn den 29sten Maart 1754. Zie Boekz. der gel. wereld. 1724. a bl. 234, 1735. a bl. 362, , - 487, b bl. 467, 1737. b bl. 87, 477, 1738. a hi. 471, 1739. a bl. 490, b 476, 1754. a 476. 477; van der A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. D. II. bl. 42. 368, 484, 491, 622, 1773. b bl. 403, 549; M o o ne n , Naemketew der Fred. van Overijss. bl. 57 ; van A b k o u d e , Naamreg. van: Ned. Bock. D. I. St. VI. DOITSMA (JAcoBus), broeder van den voorgaande, werd geboren in 1708. Proponent zijnde werd hij in 1731 predikant te Etershem en Schardam, en in 1737 te Zwolle. In 177a emeritus geworden zijnde, overleed hij te Dantumawoude bij Dokkum den 20sten September 1773. Hij mengde zich gedurende zijne dienst in de beruchte zaak van Ds. Antonius van der O s , blijkens de volgende geschriften. : Brief aan den Prof. Jo an v an d en Hon e r t T. H. Z; dienende tot opheldering van Zijn Hoog Eerw. aan een zynervrienden geschreven, den 4den Julij 1750, over de zaak van, Ds. Antonius van der Os enz, Zwolle, 1754. 40. Brief aan den Prof. Jan Jacob Sch ul tens, ter beantwoording van twee brieven van die Heer aan hem geschreven, en ter regtvaardiging van zijn gedrag in 't behandelen van de zaak van Ds. Antonius v an der Os gehouden, enz. Zwolle, 1755. 80. Zie Boekz. der gel. wereld , 1731. a M. 244, 495, 1737, b bl. 3664 , DOKKUM (HERMAN en JOHAN VAN). Zie DOCKEM MANUS en JOHANNES VAN). DOLEMAN (THOMAs). Zie DOLMAN (THOMAS). DOLENDO (BARTHOLOMEUS), omstreeks 1560 of iets later t& Leiden geboren, was een bekwaam graveur, wiens werken de Hollandsche Graveerschool tot roem verstrekken, en die een , leerling van Hendrik Goltzius of van Jacob de Gheiju moet geweest zijn. Zijn manier is zeer £0 en hij werkte zoowel naar eigene teekening als naar die van andere beroemde mees' ters. Hij heeft ook lessen in de teekenkunst gegeven, en de be. roemde Gerard Do u ontving van hem het eerste onderwijs. 240 Zijne voornaamste werken worden door den beer K r a m m opgesomd. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunsisch.; Kr a m m , Lev. en Werk. der Kunstseh. DOLENDO (awl:LA.11,m), broeder van den voorgaande, doch te Haarlem in 1561 geboren, was mede een verdienstelijk graveur, wiens werken, voornamelijk portretten, insgelijks door den Heer Kramm worden opgenoemd. Ook hij was een leerling van Jacob de G h e ij n, en zou voorzeker een grooten naam hebben gemaakt, indien een vroegtijdigen dood zulks niet verhinderd had. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunslsch.; K r a m m , Lev. en Werk. der Kunsisch. DOLENDORP (HENRIK) , Prior der karmeliten en Provinciaal in Nederland , overleed te Keulen den 10den Februarij 1366. Hij heeft de volgende werken geschreven, die waarschijnlijk niet zijn uitgegeven : Super sententiarum libri IV. In philosophiarn moralem libri X. Sermones de tempore et sanctis. Zie H o ogstraten, Woordenb. DOLHAIN (ADRIAAN VAN BERGUES, Heer vAN). Zie BERGUES (ADRIAAN VAN). DOLL EGGES (CATHARINA MARIA). Zie EGGES (CA.THA, BINA MARIA DOLL). DOLLEMA.N (BARTHoLoivous), zoon van den Majoor D i onysius Dolleman en Johanna Gesina de Bruyn werd den 15den Februarij 1807 Luitenant Kolonel in Nederlandsche dienst ; van hem zijn ons verder geene levensbijzonderheden bekend dan dat hij sneuvelde in den strijd. bij Straalsund, tegen tet korps van Scull in het jaar 1809. Zie Bo sseha, Negrl. Held. le Land. 1). III. bl. 273. DOLMAN (THOMAS) of DOLEMIN, was in 1653 LuitenantKolonel over een regiment voetknegten in dienst van den Staat, en hield zich in dat jaar in Engeland op , alwaar hij zeer gezien was bij C r o m w e 1. De Raadpensionaris Johan de W i tt, en de andere leden der regering, bedienden zich van hem om achter de geheimen van het Engelsche Hof te komen, waartoe Dolman bijzonder geschikt was en daartoe veel ij ver betoonde. Hij stood daarom in hooge achting bij Johan de W i tt en bij den toenmaligen Ambassadeur der Staten in Engeland, Willem Nieupo or t. Het is ons intusschen niet gebleken of hij met eenen bepaalden last derwaarts gezonden was ; doch wel dat zijne goede diensten medegewerkt hebben tot bevordering destijds vanden vrede tusschen Engeland en onzen staat gesloten. Als krijgsman mod hij geene mindere ver- 241 diensten gehad hebben, daar hij, in 1667 Kolonel zijnde, het kommando had over de landmilitie en zeesoldaten op 's lands vloot gedurende de overwinning op de Britten onder de Ruit er op den Teems, en als zoodanig de op de hoek van het eiland Chepay gelegene sterkte Sheerness bemagtigde. Zijn zoon, insgelijks Thomas geheeten , werd in 1656 bij resolutie van. Hunne Hoogmogenden, in aanmerking nemende de goede diensten door zijnen vader aan den lande beweztn, tot kapitein van eene kompagnie krijgsknechten bevorderd, nam in dien rang deel aan genoemde expeditie onder de Ruiter op den Teems en sneuvelde in den slag bij Senef op den 11 den Augustus 1674. Zie Brandt, Lev. van de Ruiter. bl. 569; Wagenaar, Vadent. Dist. D. XII. bl. 252; Kok, Vaderl. Woordenb., Bosscha, Neerl. Held. le Land. D. II. Bijlagen bl. 3; de Jon ge, Geschied. van het Nederl. Zeewez. D. II. St. II. bl. 423-429. DOMBERG (A.), behoorde tot die Nederlandsche Edelen, die in 1567 een nieuw verbond aangingen tot het aannemen van wapenen en het verzamelen van geld. Hij teekende dat verbond met de belofte van te zullen opbrengen honderd kroonen, Of hij verwant was aan het adelijk Zeeuwsch geslacht Domburg is niet met zekerheid te bepalen. Lie te Water, Verb. en Smeeksehr. der Ned. Biel. D. II. bl. 115, 117, 118. DOMBURG (JAN VAN) behoorde tot het adelijk Zeeuwsch geslacht van dien naam. Hij was in 1447 bij Filips I, Hertog van Bourgondie, aangeklaagd, wegens verschillende misdaden, onder anderen van moord en doodslag. De Hertog had hem gedagvaard ; doch, daar Domburg niet was verschenen, had hij bevel gegeven om hem te vatten. Doze was op den toren der Minderbroederskerk to Middelburg met eenige zijner bedienden gevlugt, versterkte dien en voorzag zich van voorraad. Uit eerbied voor de plaats, werd de toren niet bestormd, maar ingesloten. Na drie dagen gaf zich Do m b u r g aan de genade des Hertogs over, niettegenstaande zijne zuster, eene geestelijke, hem dikwijls aan den voet des torens toeriep, liever met de wapens in de vuist te sneven, dan zijn huis de schande » aan te doen van op een schavot te sterven." Hij werd op de markt openlijk onthalsd en zijn lijk werd op verzoek van zijne zuster in gewijde aarde begraven. Zie Olivier de la Marche, Memoires. Liv. I. p. 253; Wagen a a r, Vaderl. Hist. D. IV. bl, 21; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. 1). II. St. III. bl. 18. DOMBURG (CoaNnis) was een weinig beduidend dichter, van wien voorhanden is eene huwelijkszang, getiteld : Cupidoo's Naghtstudie en eene Lijkzang op het droevig en smartelijk af- sterven van Willem Karel Hendrik Fri so. 16 242 Zie van der A a, Nieuw Woordenb. van Nederd. Diehl. D. II. 1. 42 ; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. D. I. bl. 299. DOMER (JAQuEs) of BOOMER, was een verdienstelijk schilder van binnenhuizen en teekenaar van land-, dorps- en stadsgezigten. Hij werd in 1647 geboren, woonde waarschijnlijk te Alkmaar, en bloeide het meest omstreeks 1680. Hij schijnt evenwel de kunst meer uit liefhebberij dan om geld te hebben beoefend, en reisde veel buiten 's lands om teekeningen te maken van toen weinig bekende gezigten. Zijne afbeelding, met een grooten hoed op het hoofd en een breeden kraag om den hals, ziet in 4° het licht. Zie van E ij n d e n en van der Willigen, Geschied. der Nederl. Schilderk. 1). IV. bl. 119 ; Kramm, Lev. en werk. der Kunstsch. DOMINICUS (THEopoRus) werd geboren te Amsterdam in 1652, was een leerling van Con r a d u s H op p e en van Volk h ar d u s V i s s c h e r, Luthersche predikanten aldaar. studeerde twee jaren te Jena, werd in 1677 Luthersch predikant te Boom en in 1680 te Leiden, van waar hii den 14den October 1683 na4r Amsterdam werd beroepen. Deze beroeping gaf aanleiding tot verschillende twisten, waarvan wij op het artikel van zijnen ambtgenoot en tegenstander Johannes C o1 e r us melding hebben gemaakt. Zijne intrede op den 26sten October in de nienwe kerk te Amsterdam ging met levensgevaar vergezeld ; ook kwamen er verscheidene spotprenten op hem uit, die evenwel niet verhinderden dat zijn arbeid later ruimschoots vruchten droeg. Hij, is in 1713 te Amsterdam overleden. Zie Schultz Jacobi en Dom ela Nieuwenhuis, Bijdr. tot de Geschied. der Evang. Luth. Kerk, St. V. bl. 37, 38; Do m ela Nieuwenhuis, Geschied. der Amst. Luth. Gemeente, bl. 133-136; dit Woordenboek, D. III. bl. 613. . DOMIS (GuILTAm TOUISSAINT) vervaardigde in het begin der achttiende eeuw eenige treur-, blij- en kluchtspelen, die in 1707 tot 1723 onder zijne zinspreuk : Gloriam Tribuit Doctrina (Geleerdheid geeft roem), zijn in het licht gegeven. Zie Naamr. der Tooneelst. van J. v. d. M a r e k, N. 928; W i ts e nGeysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht. DOMIS (H. J.) geboren in Nederland in bet jaar 1781, klom door onvermoeide inspanning uit ondergeschikte betrekkingen op, tot die van Resident van Samarang in 1809, in 1827 van Pasaroeang en in 1831 van Soerabaya. Hij keerde in 1834 met verlof naar Nederland terug en vestigde zich , na zijn eervol ontslag verkregen te hebben, te Brummen, waar hij op den huize Samarang den 7den Mei 1842 overleed. D o m is was een man die zich in al zijne betrekkingen gedurende het vierde eener eeuw, met ongemeenen ijver en zucht tot uitbreiding van de nijverheid in en de kennis onzer overzeesche bezittingen heeft gekweten. Hij was een ijverig lid van het Bataviaasch Genootschap , hetwelk aan hem belang- 243 rijke mededeelingen in hare werken te danken heeft. Zoo komt van hem in D. XI eene : Beschrijving van Salatiga , Merbaboe en de zeven tempels voor waarin hij eene eerste proeve gaf van die warme zucht tot bevordering der kennis van Java en zijne oudheden , waaraan later het genootschap ook nog zijn Journaal een er reis van Welerie naar het gebergce Praauw (D. XII) verschuldigd was. Hij leverde voorts onderscheidene bijdragen tot het mengelwerk der Balaviasche Courant , in de Jaren 1828 en 1829. Te Pasoeroeang had hij, behalve eene beschryving van de residentie Pasoeroeang, die in 1836 te 's Hage herdrukt werd, met een eigen persje twee werken doen drukken , namelijk : Aanteekening over het eiland Java enz. Pasoeroeang 1829. 4°. Aanteekening over hetgebergte Tinger enz. Pasoeroeang 1830. 4°. Op deze eigen drukkerij deed hij in 1827 ook de eerste proeve van een Hollandsch Javaansch Woordenboek ter perse leggen, dat door zijn zoon W. J. C. de Sener pont D omis onder zijn toezigt en met zijne medewerking vervaardigd was. Behalve de genoemde werken en eenige bijdragen in het tijdschrift de Oosterling, werd er van hem gedrukt : Pasoeroeangsche Almanak voor het jaar 1830, Pasoeroeang, 1840. 4°. Sourabayasche Almanak voor het jaar 1833 , Sourabaya 1833. 4°. De residentie Pasoeroeang op het eiland Java , 's Hage 1836. 8°. met kaart. Zie Algem. konst- en letterb. 1842, D. II. bl. 33 ; Brink man, Alph. Lijst van Ned. Both ; de Gids 1857 D. I. 369, hier door ons voornamelijk gevolgd ; N ij h o if, Cat. van oude en nieuwe boek.St.II. bl. 90 ; St. III. bl. 53 ; Handel. van het Ind. Genoolach. Jaargang III. DOMISSEN (JAN) , een rijk Zeeuwsch landman , aan wien het toezigt der dijken was aanbevolen. Hij werd op last van den Graaf van Ma ns veld in 1594 opgeligt en op vijfduizend gulden rantsoen gesteld. Deze som niet kunnende betalen , verwierf men van hem de belofte dat hij aan het Spaansche krijgsvolk een weg door het water zou aanwijzen om zich van Goes of Zierikzee meester te maken. In vrijheid gesteld zijnde, zocht hij zijne gelofte te volbrengen , doch het plan lekte nit. Dom i s se n werd gevangen genomen en te Middelburg onthalsd. Zie van M e t e r e n, Nederl. list. D. VI. bl. 58. DOMNA (HENRicus) geboren te Leeuwarden, behoorde tot een geslacht dat een aantal verdienstelijke leeraars aan de Friesche kerk geschonken heeft, en was de zoon van Tj all in gins D omn a; hij werd in 1638 proponent, in 1639 predikant te Dongjum, in 1641 to Tzummarum, in 1647 te Kollum, in 1657 te Harlingen en in 1659 to Leeuwaarden , alwaar hij den 12den December 1672 overleed. Zijn zoon T j al l i n g i u s, in 1654 to Kollum geboren, 16* 244 was laatstelijk predikant te Workum, alwaar hij den 9den Mei 1728 overleed. Henricus Domna schreef Water des levens voor de Disgenoot of eene verklaring over Openb. XXI : 6. 1671. 80, Zie Greydanus, Naaml. der pred. in de Class. van Franek . bl. 7, 13, 46, III ; L a a r m a n, Naaml. der predik . in de Class. van Leeuw. bl. 11, 12; Drea s, Naaml. der prek. in de Class. van Dokkum bl. 47; F erwerd a, Algem. Naaml. van Ned. Boek. D. 1. St. 11, bl. 97; de Frije Fries, D . VI. bl. 366, 367, 389. DOMNA (HENRICuS), kleinzoon van den voorgaande en zoon van Tj a 1 ling i ns D am m a, predikant te Workum. Proponent zijnde werd hij beroepen tot adjunct te Midsiand en Hoorn' op Terschelling , en daar bevestigd in vaste dienst den 2den December 1731. Hij overleed er den 11 den April 1769 en schreef Vriendelyke raadt aan de Gemeente van Oosterschelling, om zich in het doen van hunne liberate gifte na behoren te kwijten, over de woorden Nehemia IL vs. 17 en 18 gedaan den 22sten October 1747, Workum, 1748, 4°. Nederlands wonderbare opkomst en Goddelijke bewaring tot bier toe, op de algemeene Dank- Vast- en Bedendag den 13den Maart 1748 voorgesteld uift Psalm CXXVI. vs. 3,Work. 1748. 4°. Zie van A b k o u d e, Naamreg. van Ned. Boek D. St. IV, nit medegedeelde berigten aangevuld. DOMSELAAR (TowAs vAN), ook wel, ofschoon verkeerdelijk, Domps el a a r genoemd , was Amsterdammer van geboorte en schreef : Beschrijvingen van de tegenwoordige gelegenheid vain Amstelland, uitgegeven met Arnoldus Montanus, Beschrijvingen der eerste inwoonders van Amstelland. Amst. 1564 120. idem 1665. 120. idem 1684. 12°. Beschrijvinge van Amsterdam enz. ufit oude en nieuwe Iriollandsche kronijcken , Beschrijvingen, Brieven , Willekeuren , etc. byeenvergadert enz. met 120 afbeeldingen, Amst. 1665. 4°. Het ontroerde Nederland door de wapenen des Konings van Prankrijk, enz. Amst. 1674-1676. 2 deelen m. pl. 4°. Beschrijving der sieraden waerop de Vertooningen in 't blijeijndend treurspel van 't Belegh en ontzet van Leyden vertoont worden, enz. Amt. 1682. kl. Zie Pars, Index Bal. M. 147, 148; Wa genaar Beschrijv . van Amslerd. (Oetay.uitgay.) Voorred.'bI. XXVI--XXVIII; Arrenber g, Naarnreg. van Ned. Boek; Cal. van de Bib. der Maatsch. van Ned. Lelierk . D. I. b . bl. 263, D. II. 132. DONA (CHRISTOPHORUS DELPHICUS Graaf VAN) zie DHONA C HRISTOPHORUS DELPHICUS Graaf VAN). .DONCK, was een dapper Ritmeester, die om zijne betoonde mood bij verschillende gelegenheden bij Prins Maurits in booge whiting stond. Hij nam onder anderen deel aan den 245 ruitertogt , die door de Staten op voordragt van M a u r i is bevolen was, en overleed aan zijne bekomene wooden in den slag bij Turnhout in 1597. Zie Bosscha, Neerl. Held. le land, D. I. bl. 327, 330; Perz. berigt. omit.. de krijgsbev. bij Nieuwpoort bl. 68; Gesehiedk. aant. °mfr. het beleg van Gron. in 1594. W. 6, 59. DONCK (G.) , was een verdienstelijk kunstenaar , door den Heer K r a m m voor het eerst vermeld. Hij leefde in de eerste heift der zeventiende eeuw en teekende de prenten voor de Fampiere wereld van J. H. K r u 1. Er is ook schilderwerk van hem bekend. Zie Kramm, Lev. en werk. der kunslsch. DONCK (ADRIAEN VAN DER) , of Donk, woonde in Amsterdam, was doctor in de beide regten, vertrok naar Nieuw Nederland en schreef aldaar een thans hoogst zeldzaam on zeer gezocht werkje, getiteld : Beschryving van nieuw Nederland. Amst. 1656. 4°. 2de clruk ald. 1656. 4°. Zie Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek., de Chalmot, Biogr. Iroordenb.; van Kampen, geschied. der Nederl. buiten Europa, D. II. b1. 447-452, aldaar eenige bijzonderheden uit genoemd werkje worden medegedeeld. DONCKANUS (MARTINUS). Zie DUNCANUS (MARTINUS). DONCKER (DIRK), vervaardigde : P. Virgilius Maroos XII boeken van Aeneas, vet.iaald in Nederlands gedicht , met 't zelfde petal der regelen. Gouda, 1663. 4°. 3de druk. 's Hage 1703. 4°. In. pl. Zie van A b k o u d e, Naamreg. van Ned. Bock. D. I. St. I ; Cat. van de Bib. der Maalseh. van Ned. Letlerk. D. I. bl. 196; witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Diehl. DONCKER (HENDRIK) was een beroemd kaartenmaker en kaartenverkooper to Amsterdam. Hij leefde in het midden der zeventiende eeuw en vervaardigde : De zee-atlas ofte water-waereld, vertoonende alle de zeekusten van het bekende deel des aerdbodems. Amst. 1660. fol. met kaarten en platen. Wij vinden ook van hem vermeld : Groote Stuurmans zee-spiegel, Amst. 1664 fol. Welligt is dit evenwel hetzelfde werk. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Both. D. I. St. I; van Leeuwen, Cat. der prov. Bibl. van Fries'. bl. 31. DONCKUM (GERARDUS) was kapitein-luitenant en bevelheb· ber op het fregrat de Jason van 36 stukken, behoorende tot bet eskader van den Vice-Admiraal A dr i a a n Br a a k, dat in 1795 naar West-Inditi gezonden werd , om ooze volkplantingen aldaar tegen de Engelschen to beschermen Op den Eden Maart 1796 werd dit eskader door eenen zwaren storm beloopen, waardoor de bodem van van Donck u In veel leed en hij 246 genoodzaakt was to Bergen in Noorwegen binnen te loopen tot herstel der schade. Hij zette na een lang oponthoud de rein voort; doch kort na het verlaten van Bergen werd het scheepsvolk weerspannig, geraakte in opstand, maakte zich van lie bevelhebbers en bet fregat meester, en bragten hetzelve in de Schotsche haven Grenock op, waar het door de Engelschen voor goeden prijs werd verklaard en in 's konings dienst werd gesteld. D o n c k um bleef tot November 1799 gevangen, zijn gedrag werd na zijnen terugkeer door het Hoog Militair Geregtshof onderzocht en hem zeer ten kwade geduid, daar men het verlies van de Jason aan werkeloosheid en verzuim van hem. toeschreef. Hij werd dien ten gevolge veroordeeld om, gedurende de eerste drie jaren Been commando over een van 's lands schepen of vaartuigen te mogen voeren, en niet anders dan als ondergeschikt aan de bevelen van eenen hoogeren officier het land to mogen dienen. Zie de Jonge, Geschied. van het Nederl. Zeewez. D. VI. St. II. M. 49-53, bier door ons gevoegd. DONELLUS (HuGo) of volgens zijnen eigenlijken naam HuQUES DONEAU werd geboren te Chalons aan de Saone , den 23sten December 1527. Als kind koesterde men van hem weinig verwachting, doch na zijne voorbereidende studien te Tourron volbragt te hebben, studeerde hij in de regten, onder de vermaardste manners van zijn tijd aan de Hoogescholen te Toulouse en te Bourges, in welke laatste plaats hij den 17den Julij 1551 de graad van Doctor in de regten erlangde, en tevens tot Hoogleeraar in die wetenschap aldaar werd aangesteld. De Protestantsche Godsdienst omhelsd hebbende, scheelde het weinig of hij was in 1572 mede het slagtoffer van den St. Bartholomeus-nacht geworden, indien niet eenige Duitsche studenten hem gered hadden, door hem verkleed buiten de stad te brengen. Ofschoon onderweg gevangen doch niet herkend, vertrok hij naar Geneve, van waar hij, na een lang verblijf, door Fr ed e r i k III Keurvorst van den Paltz tot Hoogleeraar in de regten aan de Hoogeschool van Heidelberg beroepen werd. Toen, na den dood van den Keurvorst, het Lutheranisme te Heidelberg weder bet Calvinisme verving en alle Hoogleeraren gedrongen werden de Augburgsche Confessie te onderteekenen, verblijdde zich D onellu s, ofschoon van die onderteekening vrijgesteld, dat zich elders een werkkring veer hem opende. In 1577 werd hij door Curatoren der Leidsche Hoogeschool tot Hoogleeraar in de regten aangesteld, welke betrekking hij met den meesten 'of vervulde. In 1583 bood men hem de zelfde waardigheid te Altdorf aan ; doch zijn inkomen to Leiden vermeerderd zijnde, verkoos hij daar te blijven. Maar toen hij zich in 1587 gewikkeld had in de geschillen, tot welke Leicester's bewind aanleiding gaf, en hij in zijnen ijver voor dezen zich niet ant- 247 zien had zich sterk uit te laten tegen de Staten en den Prins, werd hij van zijnen post afgezet , en kreeg hij bevel om het land te verlaten. Hij begaf zich then naar Duitschland, alwaar hij niet lang ambteloos leefde, want eerlang zag hij zich tot Hoogleeraar in de regten te Altdorf aangesteld , welke be. trekking hij met roem waarnam tot aan zijnen dood , die den 4den Mei 1591 plaats had. Hij werd in de kerk te Altdorf begraven, en zijnen lijksteen met een vereerend opschrift voorzien. Zijne afbeelding ziet op onderscheidene wijzen het licht; ook werd er eenen gedenkpenning ter zijner eere geslagen. Hij was in 1573 gehuwd, doch verwekte geene kinderen. Donellus was een der vermaardste regtsgeleerden zijner eeuw en een der vroegste sieraden van de regtsgeleerde faculteit der Leidsche Hoogeschool. Hij bezat een buitengewoon geheugen, zoodat naar men zegt hij het gansehe Corpus Juris letterlijk van buiten kende. Ook bezat hij de zeldzame gave de meest dorre onderwerpen belangwekkend te behandelen. Zijne regtsgeleerde verhandelingen en overige werken , waarvan de opgave elders te vinden is , werden meermalen herdrukt, en zagen ook in andere talen overgezet het licht. De laatste uitgave derzelven geschiedde in 1808 te Neuremberg 4 deelen in 8°. onder den titel van : Commentaria Juris civilis ; terwij1 al zijne werken, onder anderen het licht zagen, onder den titel van : Dona li Opera Omnia, cum notis Pe 11 e g r in i, Lucae 1762-1770, 12 vol. fol. In het Album van Homme van Harinnxma thoe Sloot en Senior komt eene, door hem net eene sierlijke hand geschrevene, spreuk voor. , Zie Saxe, Onom. liter. T. III. p. 349; de Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Haag, La France Protestante T. VIII. p. 299-302; Bayle, Diet. Hist. et Crit. T. II. p. 651-653. (Edit. 1734); Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogesch. D. I. bl. 37, 48 --52, 209, D. II. Toev. en Bijl. bl, 61, 62; Biograph. Univ. T. VI. p. 226 ; Muller, Cat. van Portrett. bl. 73 ; perk. der Maatsch. van Nederl. Letterk. te Leiden , Nieuwe reeks, D. VII. b.f. 87 ; lir& Fries , D. VIII. bl. 116. DONGEN (DIRK VAN) was in 1652 Vice-Commandeur van wegen de Admiraliteit van Enkhuizen. Toen hij in Julij van genoemd jaar met anderen gezonden was tot dekking der Haringvloot, werd deze door de Engelschen overvallen, en na een hevig gevecht van drie wren, waarin de Engelschen veel yolk verloren, geheel verstrooid. De convooi-schepen, waaronder dat van van D o n g e n, werden genomen en twee er van in den grond geboord. Misschien was hij dezelfde die genoemd wordt onder de kapiteinen der troepen op het eskader, dat in 1676 werd uitgezonden naar. West-Indik onder d a co b Binckes. 248 Zie Kok, Faded. lVoordenb. ; de J o n g e, Geschied. van het Ned. Zeewez. D. III. St. II. b '. 299 ; tilt Woordenboek D. II. bi. 559. . DONGEN (vAN), luitenant-kolonel, was een der hoofdofficieren die in 1795 den Erfprins van Oranje getrouw waren gebleven en met hem het land hadden verlaten. Toen in 1799 de Prins van Oranje eenen inval in de Bataafsche Republiek wilde doen, was van D on g en de eenige bevelbebber wiens toeleg gelukte. Aan het hoofd van een honderdtal Oranje-gezinde jongelieden, op allerlei wijzen gewapend, trok hij den 3den September van genoemd jaar het stadje Enschede binnen en bemagtigde na een scherp gevecht tegen de gewapende burgers, die zich uit het Stadhuis moesten verdedigen, de stad Oldenzaal. Daar de andere ondernemingen mislukten, hadden de door v an Do n g e n behaalde voordeelen geene gunstige gevolgen. Zie Krayenhof, Geschiedk. Beschouto. van den Oorlog in 1799 bl. 99 en 100; Bosscha, Neerl. Held. te Land, D. III. bl. 185. DONGEN (Monis vAN), geboren te Dordrecht in 1748, werd door zijn vader, die aldaar huisschilder was, in de kimst opgeleid, waartoe hij reeds vroeg genegenheid had doen blijken. Later ontving hij het onderwijs van J. X a v e r y te 's Hage, bij wien hij zich twee jaren in het landschapschilderen 'oefende en daarna in 1771 met zijne ouders naar Rotterdam vertrok. her dreef hij handel in schilderijen en bleef hij voortgaan met schilderen, in den trant van zijnen leermeester niet alleen, maar ook naar stukken van Potter, C u y p, Wyn ands en anderen, die hij bedriegelijk kopieerde. Ook vervaardigde hij teekeningen met Oost-Indischen inkt en sapverw. Hij overleed te Rotterdam in 1819. Zie van E ij n d e n en van der Willigen, Geschied. der Paderl. Schilderk. D. III. bl. 47 ; Immerzeel, Lev. en ?perk. der Kunstsch. DONGEN (JAN HENDRIK vAN), geboren te Dordrecht in 1766, Alph. Lijst van Ned. Boek. ; Kobus en de Itivecourt, Bektt. Biogr . Handwoordenb. DONGJUMA (Winn FOPPES) werd te Donjum den 16den September 1707 geboren. Door zijn vader, die timmerman was, tot hetzelfde ambacht opgeleid, maakte hij, zonder eenig was de zoon van J ac o b van D o n g e n, thesaurier aldaar. Na den dood zijner moeder was hij, wegens de horde behandeling van zijnen vader, genoodzaakt het vaderlijke huis en zijne geboorteplaats te verlaten. Twee jaren bragt hij elders in de beoefening der Letteren door, toen hij op aandrang van een zijner vrienden naar Dordrecht terugkeerde, ten einde zich met zijnen vader te verzoenen ; maar weinige dagen na zijne wederkomst overleed hij in het jaar 1789. Zijn vriend IJ sbrand van Hamel sv eld gaf van hem in het licht : Myn tijdwinst, Amst. 1789-1791. 8°. 3 deelen, m. pl. Zie Algem. Konst- en Lelterb. 1789. D. I. bl. 165 ; de Jon g, 249 9nderwijs, alleen door eigene oefening, in de Rekenkunst, Wis-, Sterren- en Werktuigkunde zulke buitengewone vorderingen, dat alien er zich over verwonderden. Hij deelde in de gunst van Prinses Maria Louisa, die hem naar Leeuwarden deed verhuizen, waar hij tot landmeter en wijnroeijer werd aangesteld. Toen in 1761 de planeet Venus de zon passeerde, maakte hij op last van Gedeputeerde Staten van Friesland nicuwe instrumenten , om dat verschijnsel waar te nemen , waarvoor hij een jaargeld van honderd daalders ontving , hetwelk weinig tijds daarna met nog acht en veertig gulden vergroot werd. Hij leidde een stil en braaf leven en muntte in braafheid en nederigheid niet minder uit, dan in schranderheid van geest. Hij wordt gezegd, in 1765, de uitvinder geweest te zijn van den Magnetimeter, welke uitvinding de Schot Scoresby in 1821 zich toe6igende. Hij overleed op den 8sten Februarij 1778 te Leeuwarden in het St. Anthonijgasthuis. Van hem ziet het licht : Wonderwerken der natuur, of bedenkingen over licht en duffs, ternis, Leeuw. 1756. 8°. Over de conjunctie van Venus en de Zon in 1761 enz. Leeuw. 1762 gr. 8°. met pl. Zie F er we r d a, Algem. Naarnl. van Boek · D. I. St. II. bl. 125 ; E k a m a , Oratio de Fris. ingen. Mathemat. imprim. fertil. p. 49-51; Scheltema, Geschied en Letterk. Mengel a. D. III. St. III. bl. 227; de Crane, Letter- en geschiedk. Versam. bl. 96, 97. DONIA (AGGE). Het geslacht Do n i a was een der oudsten van Friesland. Reeds in 1182 ontmoeten wij eenen Tj aling Donia, als de stichter van het klooster Oudendale bij Lidlum , en in 1248 eenen Tj a e rd D on ia , die in dat jaar aanvoerder schijnt geweest te zijn van zijne landgenooten, aan wien Graaf Wi llem II , later Roomsch Boning, het bezit van de stad Aken te danken had, en door wiens bemiddeling bij den vorst, de Friezen, die op pauselijke uitnoodiging in zijn leger dienden, verlof kregen naar hun land terug te trekken. De hier volgende personen waren evenwel van de eerst. genoemden geene afstammelingen ; maar wel van Tj erk of S i e r k Harinxma, die, toen hij de stins Donia te Oosterend in bezit kreeg, den naam van Donia voor den zijnen. aannam, die dan ook op zijn zeven zonen is overgegaan, welke het geslacht hebben voortgeplant. Zes daarvan hebben zich in de geschiedenis van Friesland bekend gemaakt, door hun aandeel aan de, in de tweede helft der vijftiende eeuw, gevoerde burgertwisten aldaar, en is alzoo het tijdvak van hunne deelneming daaraan met regt de Doni a-krijg genoemd geworden. Agge Donia, de oudste zoon van Tjerk Harinxma Donia en van A u c k Donia, gaf de voornaamste aanleiding tot dien krijg. Hij was heerschzuchtig van aard en niet kun- 250 nende dulden dat zijn neef W a t s e Harinxma in Slooten weer gezag uitoefende dan hij, verliet hij de zijde der Schieringers, tot welke partij hij met zijn geheel geslacht behoorde, en vereenigde zich met de Vetkoopers. Op den 10den Julij 1458 werd door hem en de zijnen, aangevoerd door Janke D o u w m a , de stad Slooten in brand gestoken, en de stins van Harinxma belegerd. Doch door de Schieringers ontzet, was Donia na een hevig gevecht genoodzaakt te vlugten. Zijn eigen huis in Slooten werd in bezit genomen. Hij zelf keerde daar nimmer weder, en toen hij later weder tot de Schieringers overging, erlangde hij slechts eene schadeloosstelling in geld. Ondanks dezen eersten tegenspoed zette Donia zijne geweldenarijen voort, en veroverde in 1459 de stins van J o u k e G a1 a m a te Akmarijp in Utingeradeel. Van hieruit beroofde en plunderde hij het omliggende land en werd te vergeefs belegerd. Wat er verder in den zoogenaamden D o n i a-krijg door hem verrigt is , wordt Aid bepaald aangewezen, en behoort ook Kier niet vermeld te worden. Genoeg zij het te melden dat Donia zich door wreedheid onderscheidde, en daarom de straf verdiend had .die hem later te beurt viel. Op last van J ar i c h en Hero Hottinga, werd hij op den 16den Mei 1491 op de voorvaderlij ke stins te Oosterend, waar hij toen zijn verblijf hield, door twee in geestelijk gewaad vermomde gezellen verrast ; hij zelf zwaar gewond naar Hottinga huis te Wommels gevangen gevoerd, en zijn slot onder den voet gehaald. Wat er verder van hem geworden is wordt niet vermeld. Misschien is hij op Wommels gestorven. Sc hotan us zegt van hem : gelijk hij menig een had arm gemaakt en mishandeld, alzoo leed hij dat in zijn uitersten ouderdom wederom. Hij was gehuwd met Tieth Albada en had bij Naar zes kinderens Zijn zoon, Doe t z e Donia, maakte zich later beroemd. door zijne dappere verdediging van de stins te Tjerkwerd en door zijn verder aandeel aan den gevoerden burgeroorlog. Zie Win s emi u s , Chron. van Fried. B. X. bl. 309, B. XI. bl. 324, 325; Sc hotanus, Friessche Hist. B. XI. bl. 375 .; Fokke Sjoerd s, Friessche Jaarb . D. II. bl. 410, D. III. bl. 32; Kok, Vaderl. lVoordenb D.XII. bl. 443; Bosseha, Ndrl. Held. te Land, D. I. bl. 35; Arend, Algem, geschied. des Vaderl. D. II, St. III. bl. 208,213-216,438, 454;vanSminia, Nieuwe Naaml. van Grietm . bl. 277-279. DONIA (HARING vAN), tweede zoon van Tj e rk Harinxma van Donia en van A u c k Donia, werd in 1455 Grietman van Wijmbritseradeel, woonde , ongehuwd , te Nieuwlan.d op Donia state , en was hoveling aldaar. Nadat hij op den lsten April 1459 met eenige zijner bondgenooten Hottinga-stins bestormd had, doch met verlies was afgeslagen, werd in 1461 zijn huis door de Schieringers ingenomen en geplunderd, waarop hij de stins van Hepke te Smallenbrug in.nam en van dam. 251 zijne vijanden zooveel afbreuk deed als mogelijk was. Hij stond in den Doni a-krijg zijnen broeder Agge dapper ter zijde. De sterke stins Hiddema, op Nieuwland, werd door hem veroverd en versterkt. Nadat hij zich met zijnen grootsten vijand Epo a Kee H ottin ga verzoend had, geraakte hij in oorlog met de G a 1 a m a 's , die zijn broeder Kempo hadden omgebragt. Hij nam het slot van Janke 'D onwma te Irnsum in, vernielde het en joeg den eigenaar het dorp uit. Doch deze overwinning kwam hem duur te staan. Douwma, van alle kanten hulp bekomen hebbende, leverde hem in 1462 slag bij het klooster Aalsum. De Vetkoopers behaalden de overwinning en een aantal Schieringers, waaronder ook D o n i a, sneuvelde. Zie Winsemius, Chron. van Fried. B. IX. bl. 268-271, Sehotanus, Friessche Hist. B. X. bl. 329-332; Tegenw. staat van Fried. D. III. St. I. bl. 237; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. 11. St. III. bl. 203, 213-216, 219; van Smini a; Nieuwe naaml. van Grietm. bl. 277-279. DONIA (HoTsE vAN), derde zoon van Tj e r k Harinxma van Donia en Auck van Donia, Hij werd in 1453 Grietman van Hennaarderadeel, woonde te Edens en nam mede een belangrijk aandeel aan. den Donia krijg. Met zijne broeders Agge en Haring veroverde hij de Stins van J a nk e D o u w m a en nam verder deel aan hunne strooptogten. Hij schijnt gehuwd geweest te zijn aan A ij 1 J u c k e m a, doch Beene kinderen nagelaten te hebben. Zie Arend, Algem. Geschied. des Faderl. D. II. St. III. bl. 213, 218; van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietm. bl. 241. DONIA (BENEDIKT vAN), vierde zoon van Tj e r k H a r i n xma van Donia en Auck van Donia, Ook hij nam een belangrijk aandeel in den Donia krijg, woonde te Heeg, en zijn stins aldaar werd door D o u w e Sjaarde ma in 1495 vernield. Zie Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. 1). II. St. III. bl. 213, 215. DONIA (KEMPO vAN), vijfde zoon van Tj e r k H a r i n x m van Donia en Auck van Donia; hij woonde te Hemelum, nam deel aan den Donia krijg, en werd in een gevecht ten jare 1462 , tegen I g e Galama van Koudum gedood , en zijn stins te Hemelum later veroverd en vernield. Zie A r end, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. III. bl. 213, 218. DONIA (TJERK, SIERK of SIRK vAN), zesde zoon van Tjerk Harinxma van Donia en Auck van Donia ; hij woonde op Donia-State to Oosterend, ging even als zijne breeders tot de partij der Vetkoopers over, doch verzoende zich later weder met de Schieringers. Hij werd in 1462 door Gale Galama van Koudum overvallen en gevangen genomen. Zijn '252 verder lot is ons onbekend. De volgende was waarschijnlijk een zoon van hem. Lie Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St, III. bl. 213, 218. DONIA (SIERK VAN), waarschijnlijk een zoon van den voorgaande. Hij woonde op DOnia-Stins te Oosterend, en werd in 1522 Grietman van Hennaarderadeel. Hij . was gehuwd met In d y c k van Ka ni e n, bij wie hij zeven kinderen verwekte. Zijn zoon volgt. In 1522 beyond hij zich met den Graaf van M e u r s te Sneek , waar hij destijds burgemeester was. Een Sierk van Donia komt in 1522 voor onder de verdedigers van Slooten, Of dit de bovengenoemde geweest is, durven wij niet beslissen. Zie Sehotanus, Friesche Hist. B. XVIII. bl. 620; Aren d, Alg. Geschied. des Vaderl. D. II. St. 111. bl. 595; van Smin i a, Nieuwe Naaml. van Grietm. bl. 241, 242. DONIA (SIERK VAN), zoon van den voorgaande, woonde op Donia-State te Oosterend en was gehuwd eerst met Sj o u k D o u m a en voor de tweede maal met H is E 1 i n g s of E 1 i ng a, volgens anderen Mesh o r n genaamd. Bij de eerste vrouw verwekte hij twee, en bij de tweede vijf kinderen. Hij komt in 1550 als Grietman van Hennaarderadeel voor en was in 1566 met S e e r p Gala ma in de Commissie, welke in dat jaar ijverde tegen het aanwerven van soldaten en het bezetten van het blokhuis. Hij behoorde dus tot de vrijheids·gezinde partij en overleed in 1569. Zijn zoon volgt. Zie van S m i n i a, Nieuwe Naaml. van Grietm. bl. 243,244. DONIA. (SIERK vAN), zoon van den voorgaande en van Sjouk D o u m a. Hij was gehuwd met A nn a, natuurlijke dochter van Z e g e r van G r o e s b e e k, onderbevelhebber van Caspar de Robles, bij wie hij twee dochters had. Hij werd in 1569 Grietman van Kollumerland en aangesteld tot hopman over eene bende Spaansche soldaten. Toen Caspar de Robles in 1573 te Harlingen vier galeijen had laten uitrusten om de Watergeuzen te bevechten, kreeg S i e r k van D o n i a, die vele bewijzen van dapperheid had gegeven, het bevel over eene derzelve; doch door het opkomen van eenen zwaren storm geraakte de vloot terstond verstrooid, en werden de m.eeste schepen beschadigd. Het schip van van Don i a werd met tachtig man, waaronder hij zeif, een proof der golven. Zie Sehotanus, Friesche Gesch. B. XXI. bl. 787; van Smi n i a, Nieuwe Naaml. van Grietm. bl. 93. DONIA (Louw VAN). Zie DOEIJINGA (Louw VAN). DONIA (BINNERT VAN), afkOmstig uit hetzelfde geslacht, nam mede een belangrijk aandeel in de burgeroorlogen die Fries land op het laatst der vijftiende eeuw teisterden. Hij be- 253 kleedde geen openbaar ambt, maar woonde te Engwierum Oostdongeradeel. Ondanks de wederzijdsche overeenkomst, van die van Oostergo en Westergo, om gedurende een jaar alle vijandelijkheden te schorsen, werd hij , daar hij zich tegen zijne regters wederspannio- betoond had, in 1473 op zijne stins, op last der bewindlieden van Oostergo belegerd. Er kwam echter eene overeenkomst tot stand en de belegeraars trakken af. Eenigen van hen in een naburig huis achtergebleven, om den volgenden morgen te vertrekken, werden des nachts door van Dania avervallen, vermoord en het huis in brand gestoken. Tot wraak werd zijne Sans andermaal belegerd en stormenderhand ingenomen. De bevelhebber, B o t t e D o n i a, werd met achttien soldaten in de gracht verdronken , en de afwezige B inn e r t van D o n i a werd in dat zelfde jaar bij Kollum opgeligt en naar Dokkum gevoerd; doch daar hij zijne geleiders onder weg meermalen zocht te ontvlugten, en ten dien einde zich telkens moedwillig van zijn paard liet vallen, werd hij door hen afgemaakt. Zie Sehotanus Friesehe Gesehied. B. XL bl. 3'45 ; Arend, Aly.Geschied. des Vaderl. D. II. St. III. bl. 230, hier door ons gevolgd. DONIA (SIxTus of SUDS VAN), afkomstig uit hetzelfde ge slacht, was de zoon van K e m p o van D o n i a. Hij behoorde tot de verbondene Edelen, en gaf in 1566 in de staatsvergaderingen blijken van vrijheidsliefde. Twee jaren daarna door A 1 v a te Antwerpen gedagvaard om zich te verantwoorden, werd hij gebannen en begaf hij zich met zijne vrouw, Jo u k S tenter a, met der woon naar Bremen, waar hij gestorven en begraven is. Zijn zoon Kempo stierf in 1593 en went te Menaldum begraven. Zie Winsemius, C/iron. van Vriesl. bl. 792; Te Water y. Hist. van het Verb. der Edelen, D. II. bl. 338. DONIA (KEmPo of KEIMPE VAN), afkomstig nit hetzelfde geslacht, somtijds ook H a r i n x m a van Donia genoemd, werd in het begin van de tweede helft der zestiende eeuw geboren. Hij was de zoon van Frans van Don ia en C atha r in a, of zoo als anderen willen, Tjemke Ger brand a. Hij werd in 1594 Grietman van. Leeuwarderadeel en was in vele betrekkingen den laude nuttig; als lid van Gedeputeerde. Staten onderteekende hij het rekwest van 1580 aan lI enne nb e r g, en woonde als zoodanic de inwijding van de ook door zijn toedoen opgerigte Hoogeschool to Franeker bij. Hij was. in 1586 benoemd tot Curator van die instelling en nam gedurende bijna aeht jaren dit ambt alleen en zonder eenige be boning waar. In 1604 werden er bij die Hoogeschool vier Curatoren benoemd, waarvan hij er een was, op een traktement van een honderd vijftig gulden. In 1607 was hij medegecommitteerde in de Staten-Generaal tot het maker van, het . , , 254 bestand met Spanje, en in 1611 werd hij door de Staten van Friesland aan de Magistraten van de voornaamste steden in Holland gezonden, om de eenparigheid in de godsdienst te bevorderen en tegen de pogingen der Socinianen en van V o rs t i u s te waarschuwen. In 1616 droeg hij de grietenij aan zijn tweeden zoon Ernst over, en werd hij wegens Oostergo benoemd tot raad in den Hove van Friesland. Drie jaren daarna was hij lid van den Raad van State, en woonde in die kwaliteit in 1620 de begrafenis van den Friesehen Stadhouder Graaf Willem Lode wijk van Nassau, bij. Hij overleed te 's Gravenhage in November 1622 als lid van de Staten-Generaal. Hij was gehuwd met Fr o u c k van G o s 1 i nga, dochter van Ernst van Goslinga en Sy ds van Don i a. Zij schonk hem zes kinderen, waarvan de beide oudste zonen hier volgen, en overleed in 1616. Zie Wins emius, Chron. van Vriesl. bl. 889, 904 ; V r i e m o e t, Ath. Eris. p. XXIX--XXXI; B audarti us, MemoriOn, B. II. bl. 77 ; S j o e r d s, beschrijv. van Fried. D. II. St. I. bl. 345; Charterb. van Friesl. D. IV. bl. 1126;Sche1tema, Staatk. Nederl. IL I. bl. 288, 289; van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grielm. bl . 28, 29, hier door ons gevolgd ; Kist enRoyaards, Arch. voor Kerk. Geschied. D. III. bl. 529, 544, 156,591, 635 en 664. DONIA (FRANs zoon van den voorgaande. Het blijkt niet dat hij eenig ambt in Friesland bekleed heeft doch ten Landsdage benoemd zijnde, werd hij lid van de Staten generaal en verwierf hij zulk een roem, dat men hem wegens Friesland benoemde onder de gevolmagtigden tot den Munsterschen vredehandel in 1648 , welke vrede door hem ernstig gewild werd. In 1651 was hij wegens Friesland benoemd als de ecrste der afgevaardigden tot de groote vergadering, en zou daar als voorzitter gefungeerd hebben , indien hij niet weinige dagen te voren overleden was. Hij was gehuwd met G e e r t r u i d E ngelsch e, die hem geene kinderen schonk. Na den dood van zijnen broeder Erns t, die volgt, woonde hij op Hinnema state te Jelsum. Na zijn overlijden in 1651 viel die hofstede bij deeling te beurt aan zijne zuster , S y d s van Donia , weduwe van Henricus Hinckena ab Hinckenburg, die er tot haren dood op woonde , waarna de zelve overging op hare oudste dochter E b el , die gehuwd was met B e r n a r d u s F u llenius , Hoogleeraar te Franker. Eene dochter van dezen , Fro u c k genaamd , en weduwe van den Advokaat J. Blo emendaal , hertrouwde met den beroemden B a 1 th a z a r Be kk e r, waar door Hinnema state in diens bezit overging. De zinspreuk van Frans van Donia was : Toga et armis (Door tabbaard en zwaard) , die ook voorkomt op eene zijner vijf afbeeldingen in de bekende verzamelingen der afgevaardigden op den Munsterschen vredehandel. Zie Aitzema, Saken van staet en oorlog , D. III. bl. 259: Wagenaar, Vaderl. Histor. D. XI. bl. 405; Seheltema, Staatk. 255 Yederl. D. I. bl. 287, 288; Friesche Yolks-Alman. 1839, bl. 117; Muller Cat. van Portrett. bl. 73. DONIA. (ERN ST VAN) tweede zoon van Kempo van D o n i a voornoemd. Door den afstand van zijnen vader werd hij in Maart 1616 grietman van Leeuwarderadeel. In 1617 en 1619 komt hij voor als lid van de staten van Friesland. Bij de begrafenis van den Stadhouder W illem Lo dew ij k van Nassau volgde hij het lijk als volmagt ten landsdage wegens Oostergo. Verder was hij gecommitteerde ter Admiraliteit in Holland en schijnt in 1634 overleden te zijn. Zie van S mini a, Nieuwe Naaml. van Grietm. bl. 29. DONIUS (BARTHoLomEus) geboren in de Rijp ; proponent zijnde werd hij in 1651 predikant te Diemen, in 1653 te Bleiswijk, in 1656 te Delfshaven en in 1661 te Rotterdam, alwaar hij den 28sten Julij 1667 overleed. Bij gelegenheid van den hevigen brand op den 16den en 17den Januarij 1654, door welken het grootste gedeelte van het dorp de Rijp in den asch werd gelegd, deed hij in zijne geboorteplaats eene leerrede over Jes. XLII, vs. 24, 25, die uitgegeven is onder den titel van : Rijper kleppende brandklok, Rott. 1655. 12°. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. III; B u s s i n g h , Tweede Eeuwget. van de Herv. Godsd. le Delftsh. Bijl. bl. 19 van Harderwijk, Naaml. en Levensbijz. der prod. to Roll. bl. 45. DONK (ADRIAAN VAN DER), zie DONCK (ADRIAAN VAN DER). DONK (A DRIAAN HUBERTUS VAN DER) werd , proponent zijnde , in 1716 predikant te Gilze en Rijen , in 1738 teGeertruidenberg alwaar hij in 1762 emeritus werd en den 10den September 1770 overleed, in den ouderdom van bijna tachtig: jaren. Hij schreef Het heilig dienstwerk van een Evangelische Leeraar , Dordr. 1746, 4°. Gedenkwaardige Benaauwtheden en Verlossingen der Israeliten voorgehouden enz. nu bij gelegenheid van de geslotenen vreede tusschen de laatst in oorlog geweest zijnde Christen Mogendheden, geviert den Ilden Junij 1749 , uijt Nehemia IX. vs. 27 , Breda, 1749. 4°. Zie Boekz. der gel. wereld, 1737, b. bl. 716, 1738, a. bl. 738; van Abkoude, Naamreg. van Aed. Bock. D. I. St. IV; van Nuyssenburg, Beschrijv. van Geertruidenb. bl. 195, 196; A r renberg, Naamreg. van Ned. Bock. DONKANS (J.) is de schrijver van: Veenerijk en Veenman herderskout, Raat aan Atari en de ongestadigheid der Menschen, Leid. 1719. 8°, De mensch ontmaskert, Leid. 1720. 8°. Zie van A b k oude, Naamreg. van Ned. Bock. D. I. St. I. DONKELAAR (ANDRrEs) zoon van Hendrik Donkelaar en van W ill e mij ntj e M an t s u m, werd geborea te Vieuterg 256 in de provincie Utrecht den 9den Maart 1783. Na zich in zijne geboorteplaats op de cultuur van gewassen en op het aanleggen van tuinen te hebben toegelegd , vertrok hij naar Belgic , en werd als hoofdhovenier geplaatst op de vermaarde buitenplaats van den Heer Smet te Duren bij Antwerpen, voor wien hij verscheidene reizen naar Engeland deed, om vreemde of nieuwe planten herwaarts over te brengen. Hij verwisselde deze betrekking met die van hoofdhovenier en opzigter der Botanische tuin te Leuven, en deed in 1835 daarvan afstand ten behoeve van een zijner zonen , toen hij op zijn verzoek aan het hoofd der Academische plantentuin te Gent geplaatst werd. Als zoodanig bewees Donkelaar aan de tuinbouwkunst de belangrijkste diensten. Begaafd met een sterk ligchaam en eene vaste gezondheid, was hij niet slechts met bet praktische gedeelte van zijn yak volkomen bekend , maar hij was ook een groot plantkundige , die er door aanhoudende studie toegekomen was, om in te kunnen dringen in de geheimen der plantenwereld. Door hem werd de kruidtuin van Gent onder de gestichten van dien aard tot den eersten rang verheven, en meermalen gaf hij , in aldaar en elders ten toon gestelde planten , bewijzen van zijne groote verdiensten in de cultuur der tuingewassen ; getuigen onder anderen de door hem op de tentoonstelling van 1845 ingezonden Sobralia macrantha, met 36 geopende bloemen overdekt. Te midden van zijne planten , en omringd door eene gade en kroost die hij lief had, leefde Do n k e 1 a a r gelukkig ; maar zooveel geluk duurde niet lang. Binnen anderhalf jaar zag hij de laatste van zijne drie zonen ten grave dalen, en het verdriet over dit verlies ondermijnde zijn anders zoo sterk gestel. Nog eenmaal scheen hij zijne vorige kracbten terug te krijgen en met nieuwen moed begaf hij zich aan het werk ; maar de Voorzienigheid had bet anders besloten, en hij overleed te Gent den 22sten Februarij 1858 , diep betreurd door zijne weduwe, Mejufvrouw Maria van H e 1 d e n , door zijne drie dochters, die zij hem, behalve drie zonen, geschonken had, en door zijne talrijke vrienden, die hem hoogschatteden om zijne uitstekende eigenschappen. Koning Le opol d erkende bij zijn leven zijne verdiensten, door hem te benoemen tot ridder der Leopolds orde, en zijn naam leeft voort in naar hem genoemde planten, zoo als de Donkelaaria dichotoma en Begonia Donkelaarii. Zie D. Spae, Quelques mots prononc. le 24 Fevr. 1858 sur la tombe de M. A. Donk e l a ar (Gand. 1858 So); Memo Amst. Hand. en E fect. blad, 3 Maart 1858; uit familieberigten aangevuld. f DONKER (JACOB), schipper, geboren te Harlingen, maakte zich berucht door het verraad aan sommige edelen in 1567 gepleegd. Hij had aangenomen G ij sbert en Dirk van Bat te nburgh, Hartman Galema, Sjoerdt Beyem of Beyma 257 en. Will em B u w m a naar Emden over to brengen ; maar terwijl de andere schepen aldaar gelukkig aankwamen, joeg hij het schip op het zand nabij Harlingen, en leverde de edelen aan de Spanjaarden over. De g-eschiedschrijvers vermelden dat het Spaansche goad, hetwelk hij tot loon voor zijn verraad ontving, versmolt, en hij tot den bedeistaf gebragt werd. Lie Winsemius , Chron. van Fries!. bl. 531; Sehotanus, Friesche Hist. bl. 743 ; G a b b e m a , Verhaal van Leeusc. bl. 493, de Yrije Fries. D. V. bl. 226-231. DONKER (J. DE) schreef: Knippelversen. Gouda, 1680. 8°. Virgilius Maroo's Herderslcouten, met pl. 's Hage, 1703. 4°. Zie van A b k o u d e , Naatnreg. van Ned. Boek. D. I. St. T. III.; Arrenberg, .Naamreg. van Ned. Boek. DONKER (JAN), kunstschilder, geboren te Gouda in de zestiende eeuw, zou waarschijnlijk een groot kunstenaar zijn geworden, indien hij niet op jeugdigen leeftijd gestorven was. Het stuk, waarmede hij zich bekend gemaakt heeft, en dat van zijne smaak en ontluikende bekwaamheid getuigde, stelt voor de Regenten van het tuchthuis in zijne geboortestad. Zie W a I v i s, Beschr. van Gouda. D. I. bl. 336; de C h a l m o t, Biogr. Woordenb. DONKER (PIETER) was een neef van den voorgaande, en werd mede te Gouda geboren. Te Antwerpen onder de leiding van Jac o b J o r d a a n s de kunst beoefend hebbende, vertrok hij naar Frankfort en schilderde aldaar eenige stukken. In 1659 vertrok hij naar Frankrijk en van daar naar Rome, Na verloop van zeven jaren kwam hij in Holland terug, en overleed te Gouda in 1668. Hij schilderde meest historieele stukken. Zie Walvis, Beschrijv. van Gouda. D. I. bl. 336 ; de Chalmot, Biogr, Woordenb ; /mmerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. DONKER (DIRK) was de zoon van H e n dr i k D on k e r laatst predikant te Ouderkerk aan den IJssel, en werd aldaar den 16den September 1791 geboren. Voor den geestelijken stand bestemd zijnde , waren het de tijdsomstandigheden die dit plan zijner ouders verhinderden, waarna D o n k e r zich de betrekking van onderwijzer koos, waartoe hij zich onder de leiding van den Heer van Driel te Rotterdam, en daarna onder die van den Heer M o o k te Delft, bekwaam maakte. Met de noodige kundigheden toegerust , zette hij zich eerst te Parmerende neder, en vertrok eenigen tijd daarna naar Zaandam, waar hij zeven jaren in de gewone school en achttien als Fransch onderwijzer en kostschoolhouder werkzaam 'was, tot aan zijnen dood, die den 15den October 1810 plaats had. Groot en veeliijdig is hat nut dat Don ker gesticht heeft ; want hij was 'niter dan een gewoon bekwaam onderwijzer. Bij 17 258 een verlicht verstand, helder oordeel en groote vlugheid van werken , bezat hij eene veelzijdige kennis , die door jaren studio verkregen was. Hij was medeoprigter van het Physisch en Letterkundig gezelschap binnen de plaats zijner inwoning en daarvart een werkzaam en ijverig lid, waar van de talrijke redevoeringen en bijdragen , door hem gedurende jaren voor gedragen, en meestal met veel genoegen gehoord , getuigen kunnen. Donker was gehuwd eerst met A 1 i d a Johanna 0 t t e r, die hem zes kinderen schonk, en daarna met Maria Alda van Orden, bij wie hij vier kinderen verwekte. Gedurende zijn leven heeft I o rt k e r voor zoover ons bekend is niets met zijn naam uitgegeven ; wel zonder dien. In het tijdschrift de Oogst en het Zaanlandsch Weekblad de Mercurius komen van hem onderscheidene stukken voor, die zich kenmerken door den gemeenzamen eb luimigen schrijftrant dien hem eigen was; daartoe behoort vooral de Reis avontuurtjes van K n o e r d (een letterkeer van Donk e r) in het eerste, en de bezoeken en gesprekken van Neel A n d r i e s in het tweede tijdschrift. Na zijnen dood hebben de Heeren B. v a n G e u n s en J. G r o o t eenige van 's mans stukken verzameld en uitgegeven, onder den titel van : Herinneringen aan D. Donk e r Hz. Bifeenverzameld en uitgegeven onder medewerking zijner hem in liefde gedenkende leerlingen en vrienden, Zaandam, 1841. 8°. Zie die Ilerinneringen bl. 6-15. DONKER CURTIUS (HENDRIK HERMAN), werd in 1778 te. Hertogenbosch geboren en. vertrok, na het voorbereidend onderwijs aldaar genoten te hebben, op zestienjarigen leeftijd naar de Utrechtsche Hoogeschool, waar hij zich op de Godgeleerdheid, voornamelijk onder den Hoogleeraar Hering a, toelegde en het was deze beroemde man aan wien Donker (zoo werd hij doorgaans door zijne vrienden en meer gemeenzame kennissen genoemd)., zijne vorming als Godgeleerde en leeraar te danken had, en het gaarne erkende dat hij door hem geworden was, die hij was. Gedurende vijf jaren verbleef D on k e r aan de Utrechtsche Hoogeschool, en hij verliet hoar niet dan voorzien van eerie goede mate van godgeleerde kundigheden, waarvan hij kort v6Or zijn vertrek een bewijs gal, door, onder voorzitting van zijnen geliefden leermeester, openlijk met lof to verdedigen een : Specimen hermeneutico--theologicum, de Apocalypsi ab- indole, doetrina et scribendi genere Johann is Apostoli non abhorreste, hetwelk te Utrecht in 1799 het licht zag. Spoedig na zijne bevordening tot proponent werd 1800 tot predikant te Blarikum en Laren in het Gooiland beroepen, van waar hij, na een jaar dienst, naar Muiderberg vertrok, waar hij slechts korten tijd verbleef, om. het in 1802 te ver- 259 wisselen met Arnhem, waar hij tot zijn overlijden het Evangelie verkondigde, hetwelk den 25sten Julij 1839 plants vond. Meer dan eene bladzijde zouden wij behoeven, om de veelvuldige talenten van dezen beroemden man naar waarheid te vermelden. Wij zouden D o n k e r te schetsen hebben als de man die op de godgeleerde wetensehappen en op de inrigting der Hervormde kerk in ons vaderland den grootsten en weldadigsten invloed had ; hoe hij de belangen der laatste, na de herstelling van ons volksbestaan, eerst als lid der consulerende commissie tot het ontwerpen van een plan van organisatie van het tlervormd, kerkgenootschap, later, gedurende veertien jaren, als voorzitter der Synode behartigde ; hoe hij niet alleen de voorspraak was van vele hulpbehoevende gemeenten tot verkrijging van ondersteuning, maar ook het eerst het plan beraamde om een fonds zamen te stellen voor noodlijdende kerken en personen. in Nederland. Wij zouden dan moeten wijzen op zijne verdiensten als leeraar, en moeten aantoonen wat hij op stoffelijke en zedelijke wijze voor het onderwijs hier to lande , als schoolopziener gedaan heeft. Eindelijk zouden wij hem moeten voorstellen als een edel en vriendelijk burger, helder en grondig kenner filer wetenschappen, groot redenaar en wijsgeer, en als opregt en geloovig Christen. Om hem als zoodanig te leeren kennen, hoogschatten en benlinnen, verwijzen wij naar de hieronder aangehaalde bronnen ; liever, dan, door eene flaauwe schets van zijne groote verdiensten, iets of te doen van de hulde die hem zoo ruimschoots toekomt. Van de werkzaamheid en geleerdheid van D o n k e r, getuigen de door hem, te midden van tallooze werkzaamheden en bemoeijinaen, uitgegevene geschriften, die behalve het genoemde getiteld zijn : Verhandeling over de opstanding der dooden (1805). Verhandeling over den zin in welken wij de leer van Jetus Christus en zijne Apostelen, ale van God zelven geopenbaard, moeten beschouwen (1827). Beide verhandelingen zijn met goud bekroond bij het Haageche genootschap tot verdediging van de Christelyke godsdienst tegen deszelfs hedendaagsche bestrfftlers en in hare werken opgenomen. Leerrede over Jezaia LIV. vs. 7 en 8, ter gelegenheid van .Wederlands bevrijding, Antv. 1813. 80 . Leerredenen, Arnh. 1815. 8°. 2 stukken. Leerrede over I Timoth. I. vs. 5 ter gedachtenis van E. o a t. Arnh. 1823. 8°. Nagelatene Leerredenen, Arnh. 1840. 8°. Verder was hij de voortzetter van de Bydragen tot bevordering vats waarheid en godsvrucht door J. W. Til an us , en leverde hij jaren lang beoordeelingen , verslagen en verhandelingen in de Oodgeleer4e Bijdragen. 17* ; 260 De verdiensten van D on k e r C u r t i u s werden erkend door de Harderwijksche Academie, die hem den 14 Mei 1812 eersbalve het doctoraat in de Godgeleerdheid aanbood; door het Zeeuwsch genootschap der Wetenschappen, de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden en het Provinciaal Utrechtsch genootschap voor Kunsten en Wetenschappen, die hem tot haar medelid verkozen ; en door zijne benoeming tot Ridder der orde van den Nederlandschen leeuw ; alle onderseheidingen die hem te meer vereerden, naar mate zijne nederigheid er door aanwies en zijn streven vermeerderde, om, wel verre van stil te staan, of te rusten op verkregene lauweren, voort te gaan om nuttig te zijn in den uitgebreiden werkkring, waarin hij zich ge.plaatst zag. Zijne afbeelding, naar de schilderij van H. B. Sch i f f, ziet in steendruk in 4° het Licht. Zie (de Jong), Alphab · Naaml. op Curti u s. en bl. 631; Kist en Royaards, Arch. voor Kerk, geschied. D. V.bl. 260, 270; Hand. der Jaarl. Vergad. van de illaatsch. der Ned. letterk te Leiden. 1840. bl. 9-15 ; W. 0 v e r d u y n, Leerrede tot gedackten. van H. It. Donker Cur tiu s, (Arnh. 1839. 8 9 0; Algem. Konst- en Letterb. 1839. I), II. bl. 66, 1840. D. 11. bl. 297 Geldersche Volks-Alman. 1840. bl. 192-195; P. van der Willigen, lets over II. H. Donk e r Curtiu s, gevoegd bij zijne Nagel. Leerredenen, 1840. 8 9); B o u man, Geschied. der Geld. Iloogesch. D. II. W. 431, 573; Glasius, Godgel. Nederl. D. I. bl. 371-- 376, Muller, Cat. van Portrait. bl. 73. DONKER CURTIUS van Tienhoven (WILLEM BOUDEWIM1), was te 's Hertogenbosch den 29sten December 1778 geboren, en werd , na zijne bevordering tot Doctor in de Regten in verschillende regterlijke betrekkingen geplaatst. In 1832 , bij de invoering der nieuwe wetgeving , werd hij aan het hoofd der Magistratuur van ons Vaderland geplaatst, eerst als vicepresident, later als President van den Hoogen Raad der Nederlanden. Tot voor weinige jaren v6Or zijnen dood vervulde hij die betrekking , toen hij ten gevolge van hoogen ouderdom zijn eervol ontslag vroeg, en bekwam, en den titel van Minister van staat erlangde. Hij overleed te 's Gravenhage den 16den April 1858 en was Commandeur der orde van' den Nederlandschen leeuw en Ridder met de star der orde van de Eikenkroon. Hij schreef de volgende werken: Bydragen tot den Waterstaat der Nederlanden, en vervolg op dezelven , Dordr. 1819. 80. 2 stukken , met kaart. Vrifinoedige gedachten op het ontwerp van burgerlylc wetboek, zooverre hetzelve aan de Staten Generaal is voorgedragen, Dordr. 1819-1820. 8°. 6 stukken. Over de theorie der straffien en het bewijs der misdaden naar het ontwerp van het strafwetboele van de Nederlanden, Utr. 1827. 8°. Zie de Jong, illphab. Naand. van Boek., Frederik Muller, . Cat. van Regtsyel. werk. bi . 39; dezelfde Cat. van boek. en hart. over Ned. watcrst. bl. 13; Nieuw Amst. Hand. en Effect. bled, 19 April 1858. DONKER CURTIUS (BoupEwiiN) , zoon van den voorgaande, werd geboren te Dordrecht in het jaar 1803, en ont ving aldaar het huisselijk onderwijs van den toenmalimeu Dordrechtschen , later Amsterdamschen Waalschen PrediCant Merk u s. Vroegtijdig muntte hij door eenen uitstekenden aanleg uit , en vertrok in 1820 naar de Leidsche hoogeschool. Aldaar was hij niet alleen als wiskundige gezien, maar werd hij ook op den 9dcn Februarij 1824 met de gouden medaille bekroond voor zijne verhandeling in het vak der sterrekunde. Na hoogst loffelijk volbragte studien werd hij op den 29sten September 1826 aan de Leidsche hoogeschool in twee vakken doctor ; in de Regten na het verdedigen zijner Dissertatie ad juris mercatorii caput de Societatibus, en in de Mathematische wetenschappen , na mede openlijke verdediging eener Dissertatie quo exponuntur methodi, quibus aéris impulses et venti velocitas deternzinantur. Na zijne promotion vestigde hij zich als advokaat te Amsterdam, en was er, gedurende vijf en twintig jaren, een der geachtste leden der halie, wiens verdiensten door zijne bev ordering tot ridder der orde van den Nederlandschen leeuw waardiglijk erkend werden, en die zich door zijne kunde en edele hoedanigheden eenen welverdienden roem had verworven. Hij was gedurende eenige jaren voorzitter van de Rijnspoorweg-Maatschappij en een zeer verdienstelijk lid der Provinciale Staten van Noord-Holland. Hij overleed in het begin van Augustus 1856 te Ems, naar welke badplaats hij te voren in welstand vertrokken was. Hij schreef : Over de wettigheid der stedelijke Reglementen en Tarieven. Amst. 1845. 8°. Zie dellgenz. Handelsbl. 5 Aug. 1856 ; M u 11 e r, Cat. van Regtsgel. werken. bl. 39. Uit medegedeelde berigten aangevuld. DONKERS (LAuRENs) of ook genaamd DONKLAR, werd op den 15den Januarij 1664 Hoogleeraar in de Geneeskunde en Chirurgie aan de Illustreschool te 's Hertogenbosch, en verkreeg later van 's landswege eene belooning voor het onderwijs in de Natuurkunde, Meerdere bijzonderheden zijn ons omtrent hem niet bekend. Zie Velingius, Redenv. over de Illustr. school van 's Hertogenb. bl. 42. DONNAD1EU (CAREL FREDERIK) werd te Amsterdam den. 5den Julij 1812 geboren. Zijn vader Frederik Carel Pi e- t er Donn adieu vervulde eerst de betrekking van notaris, later die van 2de en lste commies en eindelijk van referendaris bij het Ministerie van Binnenlandsche zaken. Het duurde dan ook a iet lang of de familie Donna d i e u trok met hun eenigen 262 zoon naar 's Gravenhage, alwaar hij eerst de departementaalschool en later de latijnsche school bezocht, terwijl hij ook aan het Lyceum te Brussel eenigen tijd de lessen waarnam. In 1830 vertrok hij near de Leidsdhe Hoogeschool, alwaar hij in 1835, na het verdedigen eener disurtatio inauguralis, de Fositiones varii argutnenti, het doctoraat in de geneeskunde verkreeg. Hierop begon hij zijne loopbaan als geneesheer te Naaldwijk in het najaar van genoemd jaar, doch ziekte en velerlei andere tegenspoeden verpligtten hem dat dorp in 1838 te verlaten. Toen vestigde hij zich te Delft als doctor, doch zijne liefde voor de Natuurkundige wetenschappen deden hem echter spoedig uitzien naar eene betrekking waarin hij die kon voeden en aankweeken. Op zijn verzoek werd hem het lectoraat in de Scheikunde te Delft omitdragen, en reeds toen bleek zijne geschiktheid voor openbaar onderwijs., door de duidelijke voorstelling van ingewikkelde theorien, door zijne sierlijke voordragt en de gemakkelijke uitvoering van welgekorene proeven. Geen wonder dan ook dat hij de oprigting van de koninklijke Academie ter opleiding van ingenieurs enz. ter plaatse zijner inwoning, zijn 'aanzoek, om eene plaatsing, dadelijk in aanmerking kwam. Hij vervulde de betrekking van leeraar in de scheikunde aan die inrigting tot zijnen dood, met onvermoeide vlijt en groote ingenomenheid; en al is bet dat van hem weinig door den druk is bekend gemaakt, toch heeft hij menig duister punt in het helderst licht gesteld. Op voordragt van Z. M. den koning, toen prins van Oranje, die zijne lesSen nu en dan met genoegen bijwoonde, verkreeg hij eerst den titel van Hoogleeraar, en later de benoeming tot Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Hij was hoofd-redacteur van het Tijdschrift voor handel en nyverheid, zamengesteld zoowel ten behoeve van burgerlijke ingenieurs , architecten 'en industriden, als ten algetneene nutte, waarvan te Amsterdam in gr. 8°. 4 jaargangen (1844-1847) het licht zagen. Verder gaf hij in het licht: 'Fr. Koehler, de scheikunde met betrekking tot het fabriekwezen: gene handleiding by het industrieel onderwijs. Naar de 4e. uitgave uit het Hoogduitsch vertaald, Delft 180, 1846, gr. 8°. 2 deelen. K. Holtzmann, Grondbeginselen der werktui#kunde, ten dienste van school- en buisonderwijs, Nit het Hoogduitsch overgebragt , Ticl 1851. 8°. m. pl. Donnadieu was geh uwd met Mejufvrouw Maria Cath arina Nieuwenhuise n, overleed den 15den Maart 1858 te .Delft, en het groot aantal van hen die van elders bij zijne ter aardebestelling tegeriwoordig waren, getuigt van de hoogachting en vriendschap die men hem bij zijn leven toedroeg. Uit familieberigten bijeengebragt ; Brinkman, Alpha . &pi van Beek M. 360, 668; dezelfde Alphab. Lijsi van boek. over 1851, bi. 43. DONNERVILLE (de Heer VAN) wiens 'lawn ook DoMmAit- 2t^3 VILLE, , DOMMERVILLE en D'OMMRR^ai gespeld wordt, was i , , 1593 Gouverneur van Prins F r e d e r i k H e. n d r ik. Hij - wordt door B o r genoemd een heere van grooter diseretie seer be3 quam tot sulcken : State naemaels geweest Colonel in dienste van dese landen en in den dienst derzelver overleden. Als zoodanig streed hij bij Nieuwpoort alwaar hij het Fransehe corps van O d e t d e 1 a N o u e aanvoerde. Later had hij een tijd lang het bevel binnen Ostende streed in 1602 onder Graaf L o d e w ij k van Nassau in het Luxemburgsche, en sneuvelde in 1505 bij Muiheiini. , , Zie B o r, Ned. Oorl., B. XXX bI. 679 8) ; wan M e t e r e n ., .Ned. Hist., D. IX. bl. 23 Verz, berigt. orn&ent de krjgshev. b^j . ( ; .Nieuwp. hi. 45, 46. DONNELLUS (HuGo). Zie DONELLUS (Huno). DONTECLOCK (R YNIER of R e g n e ru s (R eginal d) Don) to k 1 o k , leefde in de laatste heift der zestiende en het begin der zeventiende eeuw. Zijn naam komt enkele malen voor in de gesehiedenis der godgeleerde twisten dier tijden, ofschoon ens van zij n leven weinig bekend is, Hij was nit de zuidelij ke Nederlanden afkomstig, van waar hij ook den bijnaam van de Taming droeg Hij werd in 1576 predikant to Delft, en daar in 1590 ontslagen In 1591 werd hij beroepen to Voorschoten en in 1592 to Brielle, waar hij als zoodanig in 1603 ontslagen en tot rector werd - aangesteld Later schij nt hij evenwel wader to Delft gewoond to hebben De tijd van zijn stem ven is dns onbekend Een Beginaidus Zeger i Dontec 1 o c k welligt zijn zoon werd in 1611 predikant t{e Hellevoet, vertrok in 1 b 19 naar Portugaal en Hoogvliet en overfeed daar in 1627. Het eerst ontmoeten wij hem als bestrijder van C o o r nh e r t. In 1578 redetwistte hij met hem to Leiden in tegen= woordigheid der afgevaardigden van de Hollandsche Staten. De wederlegging van C o o rn h e r i s Proeve van de Hederlandsche Catechismus, was hoofdzakelijk van zijne hand, en in verschillende zijner latere geschriften wederlegde hij C o o r n h e r is gevoelen. In 1587 werd hij door de Synode ook betrokken in de oneenigheden met H e r b e r t s. Toen hij in 1589 met zij n ambtsbroeder to Delft een boekje in het licht deed verschijnen, getiteld Responsio ad argumenta quaedam Bezae et Calvini ex hastatu de p'aedestinatione in Cap. IX ad Romanos, waren de strengere aanhangers van C a 1 v ij n, en de dusgenaamde supralapsar il hiermede weinig ingenomen . De Franeker Hoogleeraar L ij d i u s droeg ann B e z a'a leerling A r m i n ins, op, de eer zij ns meesters to hand haven Bij reader onderzoek omhelsde doze echter het . gevoelen van Do n t e clock, die alzoo onschuldig de eerste aanleiding gaf _ tot het geschil tusschen Arminiu s en Gomaru s. Don.teclock, zich kenmerkende . . . . . , , , , : , . . 264 door gematigdheid, stond later tusschen beide partijen in ; doch terwijl hij de denkwijze van Go marus voor een particulier gevoelen hield, waaraan niemand gehouden mogt worden, zoo was hij toch met de stellingen van A r m i n i us geenszints ingenomen. Hij streed ook, ofschoon minder consequent dan de anderen, voor de leer der praedestinatie. Toen in 1617 eene flollandsche vertaling verscheen (waarschijnlijk van Corvinu s) van een boekje over dat leerstuk, hetwelk reeds omstreeks 1586 te Rees in Kleefsland, op naam van Cast elli o, bet licht had gezien, stelde hij daarop terstond een antwoord. En naauwelifts waren door een ongenoemde de stellingen van A r m i n i us en G o ma r us over de praedestinatie gezamenlijk in het Nederduitsch uitgegeven, of hij verhief op nieuw zijn stem en betuigde in een gesprek dat G o m a r u s wel wat ver ging, maar zijn tegenpartij toch ongelijk had. Op eene vermaning tot vrede van Corvinu s, die hierop volgde , was hij spoedig met een antwoord gereed. Te Gouda, waar men altijd de prediking over den Heidelbergsche Catechismus had nagelaten, verscheen in 1607 eene Korte onderwijzinghe der kinderen, onder den naam van Goudsche Catechimus bekend. Tegen dit boekje waarschuwde Do nt eclock met bezadigdheid in eene : Proem des Goudschen Catechismi ofte korte onderwijsinge in de christelijke religie, tot waerschuwinge van andere steden ende haere yhereformeerde kercken, voor alle onnoodighe ende schadelycke nieuwigheden, in saeken de leere ende religie aangaande, (1 Con XI : 9). Delft bij Jan A ndries z. 12°. Het laatste wat er van hem bekend is, is dat hij zich ook mengde in den strijd over het gezag der overheden in kerkelijke zaken. De titels zijner geschriften zijn, behalve dc genoemden : Wederlegginghe eens boecxkens ghenaemt : Proeve van den Nederlandschen Catechism°. By D. Coo r n he r t uitghegeven, int welcke hij poocht te bewaysen dat de calechismus voortyhecomen is niet uit de yoddelicke schrift, maer rot het menschelicke vernuft. Ghedaen by eenighe dienaren der kercke Christi tot Deft, (1I Tim. III : 13, 14). Tot Delft MDLXXXV. 4°. De opdragt aan de Staten is onderteekend door Arnold us Cornelii en Donteclock. Antwoorde op een boecxken van de predestinatie, eertijts ghedruckt onder den name van Sebas ti a en C a st elli o n , Tot Delft, 1607. 12°. Tsamenspreeckinghe van de vertaelde theses ofte disputalign, de eene F. G o m a r i, de andere J. A r min ii, aenghaende de yoddelicke predestinatie tot openinge ende verclaringe van de oneenicheyt die daer is tusschen A r m in i u m ende de kercken in dit stuck der leere Tot behulp van den leser ghestelt ende uytghegheven. (Actor kill. 48). Tot Delft. 1609. 4°. , 265 Van dit pamfiet verscheen datzelfde jaar nog een tweede en het volgend jaar eene derde onveranderde editie. Antwoorde op een seker schrift eens onbekenden, 'Ionrechte geintituleert christelicke ende ernstighe vermaninghe tot vrede aen R. Donteclock, over zijne 'tsamen spr eeckinge et c. In welcke antwoorde de principaele deelen deser vermaninghe wederleyt worden , ende bethoont dat se alleene een schijn maer geen rechte gront der waerheyt en hebben, waeromme datselve schrift eer te houden is voor een aenstoockinge van meerder twist als voor een vermaninghe tot vrede. (Psalm LV : 22). Tot Delft 1609. 40. Een grondich onderrecht wt Godts heylighe woort van de pre destinatie of de eeuwige verkiesinghe Godts in dese Wen seer noodich. Onpartydelic overlanghe beschreven door R e g in al Don te c l o c k, dienaer des goddelycken woorts, ende nu in druck wtghegheven tot stichtinghe der christelycker ghemeynten. (Actor. XIII. 48). Na de kopie tot Leiden, 1611. 4°. Overlegginghe van de oorsaecken der schadelicker twist in de kercken van Hollant ende West- Vrieslant opgeresen. Ende eerst van de kerkelicke ordinantie ofte regieringhe in 't ghemeyn. Toegheschreven de E. E. magisstraten ende regierders der stadt Delft. Met aenwysinge van het rechte remedie dat tot beslechtinghe van denselven twist, sells naar het oordeel van de parthie soude dienen gebruyckt te worden. (Actor XV. 2. 6.) Tot Delft 1612. 44. Zie Bor, Ned. Oorl. B. XIII. bl. 23, (82); Baudart, Memor. B. II. bl. 23-24; IJyte nbogaert, Kerk. Hist. (Mtg. 1647), bl. 324, 325; Trigland, Kerk. Geschied bl. 219; Brandt, Hist. der ref. D. II bl. 95; C. Brandt, Hist. vitae A r minii p. 42, 43; S o e r m a n s , Kerk. reg. der pred. behor. to de class. van Zugd-Holt. bl. 36, 61, 87, 109, 111 ; Beschrijv. van Delft bij Boitet, bl. 440; Ypey en Dermout, Geschied. der .Nederl. Hero. Kerk. D. II. aant. bl. 86 (187), 91 (197), 119 (217), 120 (220) ; Kist en Royaards, Archie, voor Kerk. Geschied. D. IX, bl. 368 ; Gaillard, De l'influence exercie par la Belg. sur lesprov. unies, p. 133 ; Tide in a n , De Catech. literatuur der Remonstr. bl. 7; Kron. van het hist. Gen. te Ulr. D. V bl 435 ; Rogge C. J. Coolhaes, 1). II. bl. 158; de Navorscher, D. VIII. bl. 201; Muller, Bibl. van Pamflett., St. II. bl. 102, 103, 121, 126. ' DONYUES. Zie ONGNYES (ADEIEN D') DOOD (JAN JANSZOON DE) een smid te Amsterdam, die sedert geruimen tijd aan steen leed. Op den 7den April 1651 nand hij het besluit om zich zelven te redden. Terwijl zijne vrouw naar de vischmarkt gegaan was, slijpt hij een broodmes, snijdt op de plaats, daar hij de pijn gevoelde, en perst de steen uit de opening, waarna hij om eenen heelmeester zond om de wond te heelen, hetwelk eerlang gelukkiglijk geschiedde. De steen wend in zilver gevat en van ingezetenen en vreemden dikwijls met verwondering beschouwd. Sommigen melden dat dezelve de grootte van een kippen-ei had, en acht lood zwaar 266 was. De dichter Six v a n C hand e l i e r nezong dit voorval. De Do od beoefende ook de dichtkunst, blijkens een door hem vervaardigd vers, voorkomende op eene plaat, voorstellende eene optogt te Jisp gehouden in 1697, bij gelegenheid der viering van den Rijswijkschen vrede. Het blijkt hieruit, dat de Do od nog jaren lang na de operatie geleefd heeft. Zijn geschilderd portret, met de of beelding van steen en mes, zijn nog voorhanden in de vertrekken der Anatomie te Leiden. Zie Wagenaar, Beschrijv. van Amst. D. V. bl. 184; II0nig, Geschied. der iaanl. D. II. bl. 207, noot. DOOITZES (Toma), schoolmeester te Bolsward, vervaardigde een Lijkzang op het ontijdig afsterven van de jeugdige dickteres Cynthia Lenige, in 1781, aehter hare nagelaten Mengeldichten uitgegeven. Zie van der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. 1). II. H. 45. DOOM, Vroedschap te SchiedAm, ijverig patriot, een der eerste vaststellers der akte van verbindtenis tusschen vaderlandslievende regenten,en Kolonel van het wapenhandelend genootschap. Hij maakte zich tijdens de omwenteling van 1787 berucht, door zijne plotselinge omkeer, zoo zelfs, dat hij niet alleen zijn voormaligen mede-regent, mede officier van genoemd genootschap en mede-teekenaar van gemelde akte, buiten bescherming der wet hielp stellen, maar bij de vernietiging van het genootschap op de pui van het stadshuis verscheen, en aan de vergaderde menigte betuigde s dat hij gedwaald had, maar nu bet rouw had, en, om zulks te toonen, datzelfde vaandel, 'tgeen hij weleer met eigen handen aan het genootschap had over)) gegeven, thans overhandigde in handen der dienaren van de Justitie, om openlijk verbrand to worden." Zie Fader:. Hist. ten very. op Wage na ar, D. XXI. bl. 65. DOOMER (JAQuEs). Zie DOMER (JAQuEs). DOOREGEEST (ENGEL AMEN= VAN) werd geboren den 26sten December 1645 te Dooregeest of Dorregeest , een polder bij Uitgeest. Ongeveer twintig jaren oud zijnde werd hij Doopsgezind predikant in de Rijp , waar hij bijkans veertig jaren het predikambt bekleedde en den 16den Augustus 1706 overleed. Cornelis Cornelisz. Graftdijk deed op hem eene lijkrede. Hij was de gevoelens der Zonisten toegedaan , maar order dozen een der vrijzinnigsten zoodat hij in het leerstak der erfzonde afweek van Men no Sim o n s en andere oude Doopsgezinden, en hetzelfde wederlegde. Hij was eon zeer geleerd man, van een schrander oordeel , bekend met de schriften der ouden , en die niet aarzelde om er rond voor nit te komen, wanner hij zich met de gevoelens van anderen niet kon vereenigen. Hiervan kunnen zijne uitgegevene gesehriften getuigen. Zij zijn getiteld. 267 Onderwijzinge in de Christekke leere na de Belijdenissen der Doopsgezinden , waarin de voornaamste zaaken des geloofs met schriftuurplaatsen , Redenen , erg wegneeminge van tegenwerpingen nader bevestigd worden, Amst. 1692. 8°. Brief aan den Heere Fredericus Sp anh e traiu s, waarin de leere der Doopsgezinden nader uitgeleid, en verdeedigd werd. Dienende tot antwoord op het Tractaat , genaamd H ISTORISCH . EN GODGELEERD REGISTER DER UITGELEZENDSTE VERSCHILLEN VAN DEN GODSDIENST, Amst, 1693. 8°. In dat jaar iwee malen herdrukt en wederom aldaar in 1700, 8°. met een daarachter gevoegden Brief aan H. S c h y n waarin hij het genootschap nog nader verdedigde tegen de aanvallen van Frederik Spanheim, den zoon , die, even als zijn vader, goed vond in 1687 de Doopsgezinden aan te tasten , in een Latijnsch werk , dat in 1692 in het Nederduitsch werd vertaald. Spanheim vond in Henricus Scevenhuijsen, predikant in de Rijp, een verdediger, waartegen D o o r e g e e s t op nieuw te velde trok in een werk getiteld : , Verdeediging van de Leere der Doopsgezinden, tot wederlegginge van de twee Tractaaten, tegen dezelve uitgegeven door H. Scevenhuisen, Amst. 1705. 8°. Verder schreef hij : Kort onderwijs des Christelijken geloofs, Amst. 1697. 80, herdrukt ald. 1698, 1710, 1723, 1740. Met zijnen ambtgenoot C. A. P o sj a g e r gaf hij in het licht: De Rijper zeepostil , bestaande in XXII Predicatian toegepast op de zeevaart, tot onderwijzinge , vermaninge, en verstroostinge in de waare Godzaligheid, voor allerleye zeevaarende lieden, dock voornamelijk, voor die geenen, welken op de Haring en Walvisch vangst uitgaan ; enz. Mitsgaders noch eene korte beschrijvinge aangaande de opkomst van. Holland, waarin zn 't bijzonder ook gehandeld wordt van 't Eiland Schermer, Graft, Schermerhorn en de Rijp. enz. Amst. 1699. 8°. Een gedeelte van dit werkje werd herdrukt onder den titel van : Een kort Verhaal van eenige merkwaardige Geschiedenissen in Holland, enz, waarin ook van 't Schermer Eyland in NoordHolland enz. met de eerste opkomste en geleegentheit der Haring en Walvis-vangst. Amst. 1744. 8°. Zijn twist met Jan Klaas z. van Grouw gaf hem aanleiding te schrijven : Verandwoordinge voor de leere .der Doopsgezinden, bestaande in verscheidene brieven aan Jan Klaasz. van G r o u w, Amst. 1704. 8°. Zic van A b k o n d e, Naamreg. van Ned. Boek. D. 1. St. HI; Sehijn, gesehied. der Mention. bl. 87, 97, 100, 157-160,548-573, 577, 609, 630, 668; Paquot, Rem., T. II. p. 411; Ypey, gesck. der Christ. kerk. in de 18de eeuv, D. IX. W. 164; Bla upot ten Cate, geechied. der Doopsileg. in Roll. enz. D. I. bl, 268 293-296; Cat. van de Bib. der Maatsch. van Nederl. Letterk. te Leid. D. II. bl. 137; Glasius, Godgel. Nederl. D. I. bl. 376-379. DOORESLAER. Zie de personen van dien naam op DORESL AER. DOORN (WOLTER vAN) was een staats Hopman die op den 26sten October 1582 met de II opmannen C r o m van Stee nw ij k en Ni co laas van Haarlem zich bij verrassing meester maakten van de stad Hasselt. Zij plunderden de stad en herstelden de hervormde godsdienst. Zie Overijss. Alman. voor Oudh. en Lett. 1848. bl 262. DOORN VAN WESTCAPELL1 (HENDRIK JACOB Baron vAN) , werd geboren te Vlissingen den 23sten Augustus 1786, alwaar zijn vader, Abraham van Doorn , gehuwd aan Pi eternella Wilhel mina van Dish oek, in ambtsbetrekkingen werkzaam was , doch later in de Hooge landsvergaderingen te 's Gravenhage zitting nam en onder de regering van Koning L o d e w ij k Landdrost van Zeeland werd. Door voorloopig onderwijs wel toegerust, vertrok hij op zestienjarigen leeftijd naar de Leidsche Hoogeschool en werd den 3 igen Januarij 1807 tot Doctor in de beide Regten bevorderd, na openlijke verdediging eener dissertatie : de Jure commercii Romanorum ejusque efectibus in Jure civili. Kort na het verlaten der Hoogeschool werd hij door Koning Lode w ij k tot Auditeur bij den staatsraad aangesteld en spoedig daarop bevorderd tot Auditeur des Konings en tot Rekestmeester, eene betrekking die voor van D o o r n schijnt to zijn ingesteld geweest, daar noch voor noch na hem iemand dezelve bekleed heeft. Bovendien verbond de vorst hem aan zijn huis door hem de functi6n van Adjunct-Ceremoniemeester op te dragen, en betoonde zijne in 1809 bij den watervloed betoonde moed door hem tot Ridder der orde van de Unie te benoemen; eene onderscheiding die toen nog weinigen te beurt viel. Hoogen lof verwierf van Door n ook in zijne betrekking van secretaris der commissie belast met het ontwerpen der wetboeken voor het koningrijk Holland. In 1810 in het huwelijk getreden met Jonkvrouw J. M. S c h o r e r vroeg v an Door n zijn ontslag uit al die betrekkingen , om dat hij zich in Zeeland vestigen wilde. Hetzelve werd hem geschonken , en Koning L o d e w ij k benoemde hem. tot Intendant van zijn paleis to Middelburg, waartoe het gebouw van den eersten Edele van Zeeland was aangewezen. Niet lang bleef van D o o r n buiten meerdere betrekkingen , want bij de inlijving van Zeeland in het Fransche Keizerrijk werd hij den Eden Julij 1810 Raad van prefectuur van het Departement der monden van de Schelde, Onderprefect van Zierikzee ad interim en in 1812 voorzitter van het collegie der centrale directie van het dijksbestuur van Walcheren. Na de oniwenteling van 1813 werd van Doorn in andere 269 betrekkingen geplaatst. Eerst den 6den Mei 1814 voorloopig tot Secretaris Generaal aangesteld , werd hij in die betrekking door den souvereinen vorst spoedig bevestigd en vervolgens den 6den October 1814 tot lid der Gedeputeerde staten van. Zeeland benoemd. Als zoodanig nam hij gedurende de afwezigheid van zijnen schoonvader, Jonkheer Mr. J. H. S c h o re r, Gouverneur van Zeeland, het interim waar, en volgde hem in 1818 in die betrekking op. Acht jaren lang bleef hij als zoodanig de belangen der provincie ijverig behartigen, en werd steeds gerekend onder de uitstekendste Gouverneurs van dien tijd. Belangrijke werken werden door hem daargesteld , en met leedwezen zagen de Zeeuwen hem in 1826 vertrekken , toen hij als Gouverneur naar Oost-Vlaanderen verplaatst werd. Ofschoon de stemming aldaar niet geschikt was om hem zonder vooroordeel te ontvangen , wist hij zich door zijne hoedanigheden zoo zeer bemind te maken, dat hij weldra het vertrouwen won van het grootste gedeelte der ingezetenen van die provincie en eene gunstige omkeering van zaken aldaar bewerkstelligde , die bij de komst van Willem I in 1829 in de provincie OostVlaanderen zoozeer in het oog viel, dat de vorst van Doorn in den adelstand verhief met den erfelijken titel van Baron bij regt van eerstgeboorte. Ook was hij reeds vroeger tot Staatsraad in buitengewone dienst benoemd. Na de Belgische omwenteling ten laatste verpligt de provincie te verlaten , werd v an Do o r n den 4den October 1830 geroepen tot waarneming ad interim van het Departement van Binnenlandsche zaken, waarop hij den 29sten December 1831 tot Minister van dat departement benoemd werd . Toen koning W it 1 e m I hem meer in zijne onmiddellijke nabijbaid wenschte te hebben , werd hij van het Departement van Binnenlandsche zaken, ontslagen en tot Secretaris van Staat benoemd; eene staatsbediening waartoe hij zich niet dan na langen wederstand liet overhalen die te aanvaarden. Hij werd voor de door hem bewezene diensten vereerd met den titel van Minister van Staat en met het Grootkruis van de orde van den Nederlandschen Leeuw. Hij bleef in zijne betrekking werkzaam tot aan den afstand van Willem I en werd daarbij door Wille m II ook tot Vice-President van den Raad van State benoemd, waaraan tot in 1843 de zitting in den Raad van Ministers verbonden bleef, toen zij werd opgeheven. Ten gevolge der staatsgebeurthnissen, bekwam' hij den 26sten Maart 1848 eervol ontslag uit zijne betrekkingen, onder dankbetuiging voor aan den laude bewezene diensten en tot groot leedwezen van hen, die door zijn ontslag het vaderland en den koning beroofd zagen van een getrouw, eerlijk en bekwaam staatsdienaar, die, geoefend door eene rijke levensondervinding , in die betrekkingen nog belangrijke diensten had kunnen bewijzen. 270 Na vroeger door Will em II tot Grootmeester, on na de ontzetting van zijne openbare staatsbetrekking , tot OpperKamerheer benoemd te zijn, werd hij onder koning Will em III tot de hoogste Hofwaardigheid, die van Opper-Hofmaarschalk, bevorderd , welke hij tot aan zijn dood bekleedde , die den 18den Januarij 1853 te 's Gravenhage plaats had. Hij werd op den 25sten daaraanvolgende op de begraafplaats to Eikenduinen plegtig ter aarde besteld. Mt bet eerste huwelijk van van Po o r n werden hem zes dochters en een zoon geschonken, en *la het overlijden zijner gade in 1830, had hij zich in 1840 door een tweeden mkt met jonkvrouwe J. M. M. v an der H eim verbonden. Onder andere onderscheidingen die hem to beurt vielen, was de benaming in 1845 tot Curator der Leidsche Hoogeschool, tot lid, honor air lid of directeur van verschillende Letterkundige Genootschappen, en de aanstelling tot Grootkruis van do orde van de Eikenkroon, van de Saksische orde van den Witten Valk, tot Ridder Grootkruis van de Poolstey van Zweden en tot Bidder van de Pruisische orde van den Witten Adelaar. Indien wij van Door n in alle zijne uitmuntende eigensehappen wilden schetsen , dan zouden wij hem te vermelden hebben als staatsman , getrouw vriend van de vorsten die hij diende, als echtgenoot en vader en .eindelijk als Christen. Daartoe zijn de weinige regels die wij zouden kunnen ter nederstellen niet voldoende ; maar zoo men van Doorn wil leeren kennen, ZQO als hij was en zoo its hij alieen geschetst kon worden, door eon man die zijne vriendsehap meer dan twintig jaren mogt genieten en boven velen waardig was , dan wijzen wij op de hulde hem toegebragt door wijlen den Hoogleeraar H. J. Roya a r di, in het werk aan het einde van dit artikel aangehaald. - Zie Hand. der Jaarl. Algem. Yerg. van de lifaae,ych. der Nederl, Letterk. 1853. bl. 81-99 der Levensberig`en. DOORNBOSCH (B.) schreef : Godgeleerde en zedekundige proeven, Zutph: 1784. 8°. Zie Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek. DOMINBOSCH, Amsterdammer van geboorte, was een bekwaam beeldhouwer, die omstreeks het midden der achttiende eeuw leefde en A nthon. ie Zieze n_i s aldaar versch.eidene jaren in zijne kunstwerken behuipzaam is geweest. Iii behaalde op de Stads Teeken-ilcademie eenen gouden eereprijs. Zie ImInQrze el, .&ev. en Werk. der 'Lundeen. DOORNBOSCH (J,) was een Oroningsch kunstenaaren beoefenaar der Wiskunde, die in 1,738 met J. C r e m.er s eenen kunstigen zonnenwijzer vervaardigde, die geplaatst is op den tuingrond van het voormalig Groningerhuis, thins het militaire Lands-Ziekenhuis te Groningen. 271 die Kron. van Gron. en Ommel. bl. 294; Tegenw. &Waal van Slad en Lande, D II. bl. 63 ; Gron. Folks Alm. 1838. bl. 69 . DOORNE (JACOBUS JOHANNES VAN) geboren te Amsterdam ; proponent zijnde, beroepen te Castricum, trad daar in dienst den 16den Augustus 1772, vertrok naar Elburg in 1778, naar Edam in 1780 en naar Kampen in 1782, waar hij overleed den 18den Januarij 1804, oud 53 jaren en 9 maanden, nalatende eene weduwe met twee zonen, welke beiden Predikanten zijn geweest, en 6,6ne doehter. Hij gaf in het licht : De droef held der Kampenaren wegens het verlies van den W. E. Z. Gel. Heer Johan Martin van der Upwich, Kampen, 1786. Welk gedicht op zijn gewezen ambtgenoot tamelijk vloeijend en uitvoerig berijmd is, doch mank gaat aan overdrevenheid tot in het belagchelijke. Van D o o r n e was degeen die in 1785 voor het eerst weder de plegtige keurpredicatie deed, die in 1760 was afgeschaft bij een hoogloopend geschil tusschen den Magistraat en de gemeente gerezen. De leerrede bij die gelegenheid uitgesproken verwekte misnoegen bij eenige Heeren vit de Ridderschap, die zich bij den voorzittenden Burgemeester der stad aanmeldden om te verzoeken dat de Magistraat een blijk van hunne afkeuring zou geven. Deze echter betuigde aan dit verzoek niet te kuunen voldoen en liet de zaak rusten. De leerrede van van Doorhe kwam in druk onder den titel van : De Eigenschappen van eenen Volkebestierder, en de pligtmaatige Onderdaanigheid der Burgeren , afgeleid uit de Godlijke Verordeninge, onatrent de rangschikking in de Maatschappijen ; in eene verhandeling over Rom. XIII. vs. 1, voorgesteld op den Kewrclag den 12 Jan. 1785, Kampen 1785. Zie Moonen, Noordbeek en Hootwal, Naemk. der Pred. in de Class. van Overifss. bl. 41 ; Vaderl. Hist. ler very. op W agenaar, D. X. bl. 312--315; van der A a, Nieuw, 1Vo9rdenb van Ned. Diehl. D. II. bl. 43,. 44. DOORNER (J.) was een Hollandseh schilder, doch weer teekenaar van land- en stadsgezigten, welke hij naauwkeurig en vast met de pen omtrok, en met roet of Oost-Indischen inkt vlak en breed opwaschte. Zijne teekeningen worden naar verdiensten gewaardeerd en op verkoopingen duur betaald. Wanneer hij leefde wordt niet gemeld. Zie Immerz eel, Lev. es Werk. der Kunstsch. DOORNICK (Jonkheer WILLEM VAN) was in 1591 Burgermeester van Nijmegen, en werd namens die stad in genoemd jaar afgevaardigd ter vergadering der Staten Generaal, A om de Staten Generael sekere poincten te remonstreren." Zie Bo r, Ned. Oorl. B. XXVII bl. 582 (42). DOORNIK (JAN VAN) wordt genoemd een Leidsch historic- 272 schilder die fraaije tafereeltjes in W o u tv e r man 's trant vervaardigd en portretten geschilderd heeft. Hij teekende ook voorwerpen van Natuurlijke historie. en Werk. der Kunsisch. ZieImmerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; K r a m m, Lev. DOORNIK (JAN GERARD) was een verdienstelijk dichter van wren geene levensbijzonderheden bekend zijn , dan dat hij te Amsterdam den 28sten October 1807 overleed. Hij maakte zich bijzonder verdienstelijk door moeijelijke dichtstukken nit andere talen dichterlijk over te zetten. Als oorspronkelijk dick ter deed hij zich zeer voordeelig kennen. Hij zette voor den Amsterdamschen sehouwburg verscheidene verdienstelijke Fransche tooneelstukken over, en deed zich als wijsgeerig natuurkundige kennen, door eenige stukken in v an Hem e r t 's Magazyn der kritiesche Wijsbegeerte en in den Schouwburg. Voor een zijner geschriften is zijn portret door L. Portman gegraveerd. De werken door hem in het licht gegeven zijn getiteld: Beverly, of de Gevolgen der speelzucht, burgertreursp, mar het Fransch, Amst. 1781. 8°. Het verloren Lam, Zangsp. naar he Fransch, Amst. 1783.8°. Gaston en Bayard, treursp. naar het Fransch met histor. aanteek. Amst. 1785. 8°. Pedro de Tweede, Koning van Kastili,en, treursp. naar het Fransch. : Amst. 1788. 8°. Korte Levensschets van Pedro de Tweeds, en historische Aanteekeningen op het treurspel van dien naam, Amst. 1788. 8°. De oude Vrijer,, blysp. naar het Fransch, Amst. 1791. 8°. De Graaf van Sternfeld, tooneelsp. Amst. 1791. 8°. De krijgskunst, naar het Fransch van Fre der i k II Koning van Pruissen, Amst. 1793. 8°. De gelijkheid der menschen en de pligten daaruit voortvloeijende, naar het Latijn, van Je r onimo de Bosch. Amst. 1794. 8°. Timoleon, treursp. naar het Fransch, Amst. 1796. 8°. Verder vertaalde hij uit het Deensch T ullins prijsvers over De Zeevaart : uit het Fransch den lierzang van R o u s s e a u op De Reden; den heldenbrief : Columbus in zyne gevangenis awl Ferdinand en Izabella, van den ridder de L angeac, en . uit het Italiaansch den lierzang van den Graaf M e d i n i : L' antica e moderna Olanda ; de drie eersten uitgegeven in de Kleine dichterlijke handschriften, de Jaatsten door Witsen Geysbeek der vergetelheid ontrukt. Zie Kleine diehterl. Handschr. lste Schak. bl. 43 , 2de Schak. bl. 33, 3de Schak. bl. 1, Ode Schak. bl. 17, 7de Schak. bl. 1; Van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en Wetensch. D. II. bi 622 ; Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht. D. II. bl. 183-197; Collot d'Escury, Holt. Jtoe; n, D. IV. St. II. b1.721, noot a; Cat. van de Bal, der ffaatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. W. 288, b. bl. 81 . 273 DOORNINCK (MARTINUs vAN) werd geboren in het jaar 1775 en verkreeg, na zijne bevordering tot Doctor in de Regten, verschillende lands en stedelijke betrekkingen, die hij met de loffelijkste getrouwheid. waarnam. Behalve zijne betrekking van Burgemeester der stad Deventer, werd hij lid van de Provinciale Staten van Overijssel, en afgevaardigde bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Hij was een waardig Regent en een man die alle hoedanigheden in zich vereenigde om de achting en het vertrouwen zijner medeburgers te verwerven. Hij overleed te Deventer den 7den Junij 1837 en verdient als beoefenaar en voorstander van letteren en wetenschappen eene eervolle vermelding. Inzonderheid was hij ongemeen ervaren in het vak der penning- en muntkunde, waardoor hij niet slechts eene kostbare boekverzameling, maar ook een aanzienlijk kabinet van penningen en munten, inzonderheid vaderlandsche, had bijeengebragt. Hij schreef, behalve eenige belangrijke geschiedkundige bijdragen in den Overfjsselschen Almanak voor oudheid en Letteren: Gedenkpenningen en Munten uit de Penningkas van een liefhebber van de hedendaagsche penningkunde te .Deventer. (niet in den handel). Dev. 1833, 1835. 8°. met pl. 3 St. Zie Handl. der jaarl. rerg. van de March. der Nederl. Letterk. te Leid. 1837. bl. 49-51 ; Cat. van de Bib. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. II. bl. 29; van der C h y s , De Munten van Overijss. bl. 177, 256. DOORSCHOT (HENDRIK), geboren te 's Hage, was een leerling van K on s tan t ij n Net s c h er en schilderde vrij goede stukken. Hij beoefende de kunst als bijzaak, en van daar dat er zoo weinig stukken van hem voorkomen. Zie Weijerman, Lev. der schild. D. IV. bl. 71. DOORSLAG (JACOB HENDRIK VAN DEN), Z0011 van Mr. A nth o ny v an den D oo rsl a g, practiserend advokaat te Utrecht en van Anna Elizabeth Droghoorn, werd den 30sten November 1749 te Utrecht geboren, en na aldaar in de Godgeleerdheid gestudeerd te hebben en tot proponent den 14den Augustus 1770 aangenomen te zijn, beroepen in 1771 te Overlangbroek, in 1772 te Abcoude, in 1775 te Goes en eindelijk te Dordrecht, waar hij den 31sten Augustus 1777 bevestigd werd, en ondanks de beroepingen van Leiden, Amsterdam en 's Hage, verbleef tot in 1822, toen hij wegens ziekte zijn emeritaat moest vragen en verkreeg. Hij overleed te Dordrecht den 24sten Mei 1826. Uit zijn huwelijk met vrouwe Magdalena Cornelia Buck, weduwevanMr. Herman Cornelis de Witt, met wie hij in 1780 gehuwd was, en die in 1803 overleed, zijn geene afstammelingen. Van d en D o o rsl a g wordt geroemd om zijne rondborstig; heid, vriendelijkheid, milddadigheid, braaf heid, achtbaarheid en 18 271, welsprekendheid. Hij was een der verrnaardste redenaars van zijnen tijd en stond in hooge achting bij zijne gemeente, die hare ingenomenheid met hem aan den dag legde, door bij verschillende aangelegenheden ruime bijdragen te leveren , wanneer hij er om vroeg. Zijne afbeelding bestaat in silhouette. Er zien van hem het licht : Twee Biddags-leerredenen. Dordr. 1783. 8°. Leerredenen over de Goddelijkheid der H. Schrift, Dordr. 1801. 8 0 . 3 deelen. . Arrenberg, Naamreq. van Ned, Both.; S chote1, Kerk. Dordr. D. II. bl. 588 590; Ab Utrecht D resselhuis, De Herv. gem. te Goes en hare leeraren in 1846, benev. eene Naaml. der Herv. Pred. ald. bt . XXIX; Glasius, Godgel. Nederl, D. I. - 1)1. 379, 380. DOORT (EVER H ARD) een Nederlandsch kunstschilder, die in 1614 te Pavia gewerkt heeft, alwaar vroeger in de St. Steven en Pieterskerken verscheidene historie-stukken van hem to zien NV aren . Zie de Ch FL I rn ot, Biogr. Woordenb. der Ned., D. VIII. bl. 326. DOORT (PIETER VAN), was een voornaam kunstgraveur, die een getrouw navolger is geweest der graveerwijze van Cornelis C o r t. Er bestaan van hem in koper gegraveerde zeestukjes, naar de teekeningen van G r on u. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb., 326; Kramm, Lev. en /Perk. der Kunstsch. DOOS (J. VAN DER), vervaardigde een grafschrift op J a n o e t, voorkomende achter diens Dichtkunstige werken, Amst. 1675, bl. 386. Zie Algem. Konst- en Letterb. 1848. D. I. bl. 90. DOP (MoEsmAN), een Amsterdamsch geneesheer, was een werkzaam lid van het kunstgenootschap : Nil volentibus arduum, en had veel deel in de bearbeiding der door hetzelve uitgegev en tooneelstukken. Zie Witsen Geysbeek, Woordeizb.van Ned. Dieht. D.II.b1.198. DOPF, Kwartiermeester-Generaal in het Nederlandsche leger, gedurende den successie oorlog van 1702 tot 1713, naderhand Luitenant-Generaal en Gedeputeerde te velde. Hij was van geringe geboorte en den Prins van Wald e k als kamerdienaar gevolgd. Van trap tot trap opgeklommen, was hij, door de gunst van dien vorst , tot den post van Kwartiermeester-Generaal onder Koning Willem III aangesteld. Hij had eene naauwkeurige kennis van het terrein, waarop onder dien vorst de oorlog was gevoerd, en verstond volkomen al wat tot de bewegingen, de voeding en het onderhoud van een leger noo--dig was. Zoo werd hij in 1706 gezonden om het terrein tusschen ljperen en Nieuwpoort op te nemen, ten elude to zien 275 of men langs dien weg Nieuwpoort kon belegeren. Zoo wordt ook zijn bijzonder beleid geroemd in het geleiden van eene groote menigte van ammunitie, kanonnen, mortieren en 300 wagens om te dienen tot het beleg van Rijssel, dwars door eene vijandelijke magt van 80,000 man. De zaak gelukte volkomen. Hij had in 1710 als Luitenant-Generaal het opperbevel over eene legerafdeeling bij Soignies, van 40 bataijons en 50 eskadrons, om derf vijand in onrust te houden, en deed dat met goed gevolg. Ook bij de veldtogten in 1710 en 1711 komt hij voor , altijd als bijzonder vertrouwde van den Hertog van Marlborough , bij wien hij zeer gezien was. Sicco van Gosling a, die hem persoonlijk kende, was hem niet zeer gunstig, en spreekt met niet veel lof van hem , schoon hij hem dien lof niet altijd kon onthouden en soms genoodzaakt was zijne verdiensten te erkennen. D o p f stond vroeger zeer in guest bij Koning Willem III, die "beter dan iemand de talenten kende van ieder der lieden die onder hem dienden. Dit moet G- oslinga zelf getuigen. Er komt nog een D o p f f van N e d e r k a m p voor, misschien een zoon van den Generaal , die zich bij de verdediging van Bergen in Henegouwen onderscheidde , doch van wien ons niets nader bekend is. Zie Bosscha, Neerl. Held. te land , I). II. bl. 425, 499, 595; S i c c o van G o s 1 i n g a, Memoir. relat. a la querre de auceess. de 1706-1709 etc. p. 4, 10, 11, 20, 27, 64, 108, 110, 116, 118, 120, 122, 129, 138, 142, 160. DORDOIGNO (PEDRO) was een Spanjaard van geboorte die in Maart 1583 te Antwerpen gevangen genomen werd, omdat hij voornemens was den Prins van Ora* te vermoorden. Hij bekende zijn opzet, met bijvoeging dat hij er met den koning over gesproken had, hoew el hij dit later weder introk, zeggende alleen met zijnen secretaris daarover gehandeld te hebben. In het doorreizen had hij ook te Grevelingen met den Heer de la Motte er over gesproken. Hij zeide eerst uit Kroatien geboren te zijn, kon verscheidene talen spreken en was bij het innemen en plunderen van Antwerpen geweest. Hij werd na zijne bekentenis gedood en gevierendeeld. Zie van Me teren, Ned. Rid. D. IV. IA. 107, 108. DORDRECHT (MATTHAEUS VAN) ontleende waarschijnlijk zijn naam van zijne geboorteplaats Dordrecht. Hij was een Minderbroeder aldaar, leefde omstreeks 1540 en schreef : Faticieulus Myrrhae. Zie Sweertius, A14. Belt'. p. 553, DOREN (JENNEKE VAN), geboren te Arnhem en aldaar de verloskunde uitoefenende. Zij was in haar tijd zulk eene beroemd e vrouw , dat Fred er i k Wilhelm Keurkvorst van 18* 276 Brandenburg bur in 1654 en 1657 derwaarts ontbood ter bedieninge zijner gemalin. Zie van Hasselt, Krone van Arnhem, bl. 269. DORESLAER (ABRAHAM). De naam van zijn geslaclit, hetwelk een aantal predikanten aan de Nederlandsche hervormde kerk geschonken heeft, wordt ook D oreslae r, Door s1 a e r of a D o r e s 1 a er gespeld. Proponent zijnde , werd A b r a h a m D o r es laer beroepen te of de Niedorp in 1602, vertrok van daar in 1605 naar Enkhuizen, waar hij den 19den Maart 1655 overleed. Hij was een bij zijne gemeente geliefd predikant en stond in hooge achting bij zijne tijdgenooten. Hij had drie zonen, Samuel, die volgt, I s a a c, die in 1627 predikant werd te Hensbroek en Opdam, in 1628 te Enkhuizen en aldaar in 1652 overleed en Da vi d, predikant in Brazilie, in 1644 te Hobrede en Oosthuizen , in 1649 to Halteren, in 1650 te Tholen, in 1654 te Zierikzee en in 1671 overleden. Abraham Doreslaer maakte zich bekend door eene niet onverdienstelijke bijbelvertaling, die getiteld is : Nieuwe vertaling der H. S. met verclaringen ende Annatatien van Emanuel Tremellius, Francis cus Junius, Theodorus Beza en Johannes Piscator. Amst. 1614. fol.Verder schreef hij met Petru s.Tacob us Austro-Sylvius een werk, hetwelk verkeerdelijk aan zijn zoon Samuel toegeschreven is, getiteld : Grondighe ende dare vertooninge van het onderscheydt in de voornaemste Hooft-stucken der Christelycker Religie, tusschen de Gereformeerde ende de Wederdopperen, Enkh, 1637. 4°. Herdr. ald. 1649. 4°. Id. 1657. 4°. Ook gaf hij nit : Christelyke ende Schriftelyke aanspraken aan de gemeente Enckhuysen, over 11 Kon. II vs. 1. Enkh. 1655. 12°. Hij liet bovendien vele handschriften na, van welke er voorkwamen op de boekverkoopingen van H e r i n g a en K o n i n g. 'Lie van Abkoude, Naamre'. van Ned. Both. D. I. St. I. III; Le Long, Boekz. des Aed. Bijbels bl. 753, 756 ; Sehotel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 279, 280; Fred. Muller, Cal. van Godgel. IVerk. Supplem. bl. 66. , DORESLAER (SAMUEL) oudste zoon van den voorgaande, werd proponent zijnde in 1638 predikant te Wervershoof, in 1645 te Broek in Waterland, in 1648 te Delft, waar hij den 5den October 1653 overleed. Hij schreef : Fredicatie over de woorden 2 Reg. IV. 1. Gepast op de dood van de eerweerdige, godzalige, hooghgeleerde Diony s i u s Sp r an c h u i z en , in zijn leven getrouw Predikant der gemeente Christi te Deft, enz. Delft. 1650. 12°. . Of hij de schrijver is van het volgende werk, of dat dit Samuel Doreslaer was, die in 1667 predikant werd 277 te Westvlieland, in 1671 te Nieuwdorp en in 1685 emeritus werd, durven wij niet beslissen ; hetzelve is getiteld : Ooghwater, of wederlegging der Roomsche kerk aangaande ' t verbodt van den drinkbeker in het Avondmaal aan de Leeken, Amst. 1655. 40. Zi© van Bleyswijck, Baehr& . van Del fi . D. I. bl. 451; van Abkoude, Naamreg. van Nederd Boek . D. I St. III; Schotel, Kerk Dordr.. D. II. bI. 279; van der Aa, Nifty Woordenb . van Nederl. Diehl. D. II. bl. 44, 45. DORESLAER (ISAAC), tweede zoon van Isaac Doreslaer predikant te Enkhuizen, oefende zich in zijne jeugd in de Regten en bekwam de waardigheid van Doctor in die wetenschap. Op aanbeveling van den beroemden Vossius werd hij in 1628 tot Hoogleeraar in de geschiedenis te Cambridge benoemd. Ten gevolge van zijne aan den dag gelegde republikeinsche gevoelens, die aan de ooren van Koning Karel I kwamen, werd hij op koninklijk bevel, door den Bisschop van Winchester, in zijne betrekking geschorst, doch eerlang weder bij vernieuwing toegelaten. Hij was in de dagen der oneenigheden, tusschen den genoemden vorst en het Parlement, een zeer belangrijk persoon, die door zijn huwelijk met eene Engelsche dame, door zijne Engelsche gedragingen en openbare lessen eenen grooten invloed uitoefende. In ruime mate genoot hij dan ook het vertrouwen van het Parlement, hetwelk van oordeel was dat hij, een geboren Hollander zijnde , meer ingang bij de Staten zou vinden dan Strikland, die kort te voren opontboden was, doch naderhand terug gezonden werd. Hierop vertrok D o r e s 1 a e r, ten jare 1640 in hoedanigheid van Resident, naar den Haag, en zijne geloofsbrieven werden den 3den Julij gelezen en aangenomen ; doch B o s w el, die van wege den Koning van En geland in den Haag zijn verblijf had, wist te bewerken dat de Staten aan D o r es la e r geen gehoor verleenden. Ten einde het Parlement echter niet geheel voor het hoofd te stoten, bood men hem aan commissarissen to benoemen, om daarmede te handelen ; doch D o r e s l a e r sloeg dit af, waarop hem gehoor werd verleend. Evenwel niet naar genoegen beantwoord zijnde, verliet hij 's Hage en vertrok naar Londen, alwaar hij eene voorname rol speelde in het regtsgeding tegen Karel I, en door zijnen invloed veel toebragt om dien vorst op het schavot to brengen. In het begin van Mei 1649 kwam hij andermaal herwaarts als Resident ; doch hij was maar weinige dagen in den Haag, toen hij op den 12den van genoemden maand, des avonds in de herberc de Witte Zwaan met gezelschap aan tafel zittende, er vijf vermomde personen aanklopten en wijn eischten. Een _van hen binnen zijnde, drongen de andere mede door, bliezen in het voorhuis de kaarsen uit en begaven zich in het vertrek. Twee derzelven bragten eenen, genaamd G r ij p van V alk ens t e yn, eene wonde toe, waaraan hij kort daarna , 278 stierf. Doch ziende dat zij den regten man niet getroffen hadden, gingen zij op D or eslaer los, bragten hem een houw in het hoofd toe, en vervolgens een steek dwars door het hart, zoodat hij dood ter aarde viel. Het hof beloofde, uit last der Staten van llolland, duizend gulden aan elk, die de moordenaars zou aanwijzen. Poch zij werden nimmer achterhaald. Naderhand verstond men dat de moord door zekeren W h it for d begaan was. Ondertusschen nam het Parlement zeer kwalijk , dat men geen scherper onderzoek naar de moordenaars deed, doch de Nederlandsche gezant te Louden, Albert J o a c hi m i, wees schriftelijk aan wat er door de Staten gedaan was om de daders te ontdekken, waarmede het Parlement genoegen scheen to nemen. Op last van bet Parlement werd zijn lijk naar Engeland gevoerd , en met groote statie in de koninklijke begraafplaats te Westminster begraven. Zijn noon en zijne beide dochters ontvingen aanzienlijke sommen, met verzekering dat het Parlement voor hen verder zorgen zou. Hier te lande ontbrak het destijds niet aan schimpende verzen en lioonende grafschriften op den man, die men teregt Meld voor een der voornaamste oorzaken van Konings dood. De of beelding van D o r es laer ziet het licht. Zie A i t z e m a , Saken van Staet en Oorlogh. (4 0 uitgave) D. VI. bl. 571, 810-814; Wagenaar, Vaderl. Ilist. D. XII. bl. 9, 36, 37; Dezelfde, Besehrijp. van almst. D. V. bl. 67, 68 ; K o k , Fader!. Woordenb. D. XII. bl. 468, 469, met portret; Nederd. Keur&chi. bl. 406-408; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Muller, Cat. van Portr. bl. 73; De Navorscher. D. II. bl. 121-123, bl. 117, Bijbl. bl. XCVII. DORHOUT (AmB,Rosips), geboren to Leeuwarden in 1699, werd , proponent zijnde , beroepen te Garyp , Eernewoude en Zuidmeer in 1726, en van daar naar Dokkum in 1745, waar hij den 27sten Maart 1776 overleed. Behalve eenige taal-, oudheidkundige en godgeleerde verhandelingen in de Boekzaal der geleerde wereld, in de *Miscellanea Groningana van den Hoogleeraar G e r d es, en in de Bibliotheca Bremensis Nova van den Hoogleeraar Bark ey , ziet van hem het licht : Verklaring over Mattheus XXVI vs. 26, 27 en 28, en 1 Cor. X en XI tot nasporing van de eijgen aard van het Avonatimid enz. Hart. 1746. 8°. Zie Boekz. der gel. wereld. 1726. b bl. 387, 659, 1731. b bl. 732, 1745. a bl. 731, b 122, 123, 1751, b 125, 1759 a bl. 611-620, b bl. 215-241, 1776 a bl. 481; Columba en Dreas, Yawn'. der Fred. uit de Class. van Dokk. bl. 82; L a u r m a n, Naaml. der Fred. nit de Class. van Leeuward. bl. 126, 127; van Abkoude, Naamreg. van Ned. Bock. D. I. St. IV. DORLAND (A.) heeft in het begin der negentiende eeuw twee stukjes geleverd in de Kleine Dichterlijke Handschriften, die geene dichterlijke waarde hebben. Zie v an der A n , Mcrae Woordenb. van Ned. Diehl. D. II. bl. 45. 279 DORP (111AAnnN VAN). Zie DORPIUS (MARTINUS). DORP (FILIPS VAN). Het oud adelijke geslacht van v a n Do rp in Delfsland, was volgens den een uit dat van Wass enaar gesproten, volgens den ander van Frieschen oorsprong. Reeds in het jaar 1250 komt een ridder D i e d e r ik van D o rp voor, die de ridderlijke hofstede van Dorp met bet daarbij gelegene land van D i d e r i k van W as s e n a a r in leen had·. Het wapen door dit geslacht oorspronkelijk gevoerd, was van keel met een balk van goud. Het werd vervolgens gevierendeeld met U i t e eller , zijnde van sabel, met drie leeuwenkoppen van zilver, geharnasseerd van keel. Sommige leden voerden enkel drie leeuwenkoppen, F i 1 i ps van Dorp, de eerste die wij van dit geslacht to vermelden hebben, heette eigenlijk F i 1 i p s van Veen en nam den naam van van Dorp aan , naar zijne moeder H a de w y van Dorp, eene dochter van Arend van Dorp, die met Dirk van Veen gehuwd was. Hij nam in 1399 deel aan het beleg van Staveren, was reeds in 1404 thesaurier en stedehouder van Holland, onder de regering van Graaf' W ill e m VI, die hem bovendien in 1407 tot stedevoogd van Gorinchem aanstelde, met wien hij in 1408 tegen de Luikenaars optrok en door wien hij wegens zijne dapperheid tot ridder geslagen werd . Hij is de stichter van bet huis to Kenenburg, overleed in 1403 en werd to Delft in de Oude kerk begraven. Hij was tweemaal gehuwd, eerst met Florentia B u g g e, weduwe van Jacob van der Woude, daarna met Beatrix bastaard dochter van Graaf Willem VI. *Mt beide huwelijken won hij geene kinderen, en zijne laatstgenoemde gemalin hertrouwde na z ijn overlijden met Jan van Woerde n, Heer van Vliet. Zie van Leetzw en, Bat. _Ms& bl. 934; van Mieris, Hist. der Ned . Vorst. D. I. bl. 11.; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. III, bl. 377; Arend, Alg . Geschied. des Vaderl. D. II. St. II. bl, 457 · Kron. van het Hist. Gen. te Utr . D. VII. bl. 190, D. VIII TA 195-267, 451-460, 467-485, D. IX. bl. 429; de Na vorscher, D. VII. bl. 253. DORP (JAN vAN), noon van Jan van Dorp, Raad in het Hof van Holland en van A lift van Alkemade van den Woud e. Van hem is niets bekend, dan dat hij met K a r el de S t o u t e ten oorlog trekkende , in 1477 voor Nancij sneuvelde. Zie van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 935. DORP (KoRNEms VAN), brooder van den voorgaande, word. in 1477 door Hertogin Maria van B ourgond id tot buitengewonen Rand aangesteld, en in 1486 door Koning M a x ira iliaan te Dordrecht tot ridder geslagen. Hij was Heer van I3enthuizen en gehuwd eerst met Elisabeth van Almonde, dochter van Cornelis van Almonde en Heilwich van 280 Bo tland, daarna met N. van Boschhuyzen. Hij verwekte bij de eerste vrouw twee dochters en zeven zonen, waarvan de oudste, J an, in 1481 in den oorlog met den Utrechtschen Bisschop gevangen genomen werd. .Tharb. T). Zie van Leeuiven, Bat. Illustr. bl. 935; Burman, (lir. bl. 526; Arend, .41g. Gesch. des Vaderl. St. 3. bl. 65. DORP (JoosT VAN), noon van Adriaan van Dorp en van diens tweede vrouw J o s i n a van Weibur g. Hij was kastelein van Gouda en kapitein op een schip, hetwelk tot convooi diende om koning F ilip s II naar Spanje over te brengen in 1558. Hij verdronk op de terugreis nabij Engeland, en was gehuwd met Anna van Mek er en , dochter van Gerrit van M e k e re n , Admiraal van Vlaanderen, bij wie hij eene dochter J a c o b a verwekte. Zie van Leeuwen, Bat. Illastr. bl. 935; de Jongc, Geschied. van het Ned. Zeno. bl. 575. DORP (AREND VAN), broeder van den voorgaande, werd in 1528 geboren. Allereerst treffen wij hem in 1561 als door den grooten Raad van Mechelen, benevens Hammeel, aangesteld tot bezorger des boedels van den Markgraaf Maxim iliaan van Bourgondi e, waarvan hij ten jare 1569 rekening deed. Gedurende het in orde brengen van diens boedel, z41 hij zich meest in Zeeland hebben opgehouden, en het is daaraan voorzeker toe te schrijven, dat hij toen de zaak der vrijheid minder behartigde, dan eenige jaren later, want dat hij veel daarvoor veil had, bleek ten jare 1568, toen hij den Prins van Oranje eene som van tien duizend gulden voorschoot, in vergoeding waarvan de Staten van Holland hem naderhand honderd vier en veertig morgen land, uit de geestelijke goederen onder Leiderdorp leggende, opdroegen. Ook op andere wijzen was hij de goede zaak dienstig. Hij Meld geheime briefwisseling met den Prins , en was in 1572 een der eersten en ijverigsten die de plannen van dien vorst ondersteunden, waartoe het hem aan geen heldenmoed en middelen ontbrak, wordende hij volgens B o r A om syn groote goets wille den rycken Dorp genoemt" ofschoon zijne ondernemingen niet altijd met eenen gelukkigen uitslag bekroond werden. Hij maakte zich in 1572 meester, eerst van Mechelen, in welke plaats hij tot Gouverneur werd aangesteld, daarna van Dendermonde, en in 1573 ook van Tholen, doch alle die plaatsen gingen spoedig daarna weder aan den vijand over, ofschoon hij zich bij derzelver verovering , vooral bij Tholen, zeer dapper gekweten had. Hij werd in 1573 bevelhebber van Zierikzee, en onderteekende als zoodanig de voorwaarden der overgave van Middelburg. Eenige kwalijkgezinden beschuldigden hem van zorgeloosheid omtrent de verdediging van de stall, en schreven 281 aan den Prins over het gevaar waarin dezelve was, zoo hij in zijn post bleef bevestigd, maar de Prins kende zijn dienaar te wel, en van D o r p, volgens Hoof t, een vernuftel en zorghvuldigh Eedelman" stelde in 1575 en 1576 bij de belegering der stad door de Spanjaarden, dat vertrouwen niet te leur. Van den beginne of aan had hij alles gedaan wat tot versterking der stad strekken kon, en ook om, nogmaals volgens Hoof t, I de burghery, die in 't eerst zeer versleeghen was, allenskens te verquickken en tot vertrouwen te wennen." En al was hij nu eindelijk genoodzaakt de stad na eene belegering van negen maanden over te geven , en sommigen hem ten laste legden dat hij zich niet trouw en eerlijk zou gedragen hebben, nogthans is zulks nooit bewezen, en noch den Prins, noch de Staten hebben hem er ooit minder om geacht, maar hem wel later in gewigtige zaken gebruikt. VC& de belegering was hij in 1575, nadat de Prins van Oranje zich de opdragt der oppermagt had laten welgevallen, door de Staten met anderen gemagtigd tot het ontwerpen eener nieuwe regeling op de regering van Holland, en in datzelfde jaar afgevaardigd tot de vredehandeling te Breda. Wat later werd hij door de Staten met anderen gemagtigd, om met den Prins over de wijze te raadplegen D op welke vreemde hulp het gevoegelijkste kon worden ingeroepen, zonder eenige uitheemsche Mogendheid vasten voet in het land te geven, of deze gewesten van zijne Koninklijke Majesteit te scheiden." In 1576 werd hij namens den Prins naar Gent afgevaardigd, om over de Gentsche hevrediging te handelen, die hij dan ook, na het tot stand brengen, geteekend heeft. In 1577 werd hij door den Prins naar Utrecht en wederom naar Gent gezonden, om, in de eerste plaats de gerezene beroerten op de gevoegelijkste wijze te stillen, en in de tweede het ontslag van den gevangenen Hertog van A a r s c h o t te bevorderen, In 1578 en 1579 bekleedde hij de plaats van Eersten Edele van Zeeland, voor den Graaf van Bare n, op een lastbrief van Prins Willem I; doch hij deed vrijwillig afstand van deze waardigheid, vermoedelijk op aanraden van dien vorst, zonder wiens medeweten hij, tot het verschil over de wijze van stemmen ter staatsvergadering van Zeeland, het eerst aanleiding zal hebben gegeven. Na dien tijd komt de naam van van D o r p niet meer voor tot aan het jaar 1582, toen hij door den Prins werd voorgedragen tot het lidmaatschap van den Raad van State wegens Zeeland ; doch de Staten van dat gewest weigerden zulks op grond dat van Do ip niet in Zeeland geboren was. In 1584 was hij door de Staten van Holland benoemd als een der gezanten naar Frankrijk om den Koning de bescherming en heerschappij der Nederlanden op te dragen, en hij alleen van zeer geheime instruction voorzien. Hij keerde onverrigter zake derwaarts , en schijnt toen buiten bewind te zijn geraakt ; welligt omdat hij niet Leicester's gezind was 28Z en geweigerd had diens hofmeester in huis te ncmen , waartoe hij evenwel door de Staten genoodzaakt werd. In 1594 kwam van D o r p in groote ongelegenheid, wegens vermoeden van handelingen met den vijand en van het ontdekken van Staatsgeheimen. Hij werd in hechtenis genomen en op de Voorpoort van den Hove gevanaen gezet, doch later onder borgtogt ontslagen. Het schijnt dat h onderzoek van zijne papieren wel eenig kwaad vermoeden tegen hem heeft opgewekt, maar dat men, ook zijne groote verdiensten van vroegere dagen in aanmerking genomen, geen genoegzamen grond gehad heeft om hem iets bepaalds ten laste te leggen, ofschoon hij over het schrij yen van zeer verdachte brieven geene opheldering kon of Wilde geven. Later schijnt hij wederom in achting te zijn gekomen ; althans zoo het waar is dat door zijn toedoen in 1599 de Raad van Vlaanderen werd opgerigt, die te Middelburg zou vergaderen. Van Do rp overleed te 's Gravenhage den 2den Augustus 1600, en ligt aldaar in de Kloosterkerk begraven, waar , tegen den Noordmuur aan de westzijde van den predikstoel, een gedenkteeken ter zijner eere is opgerigt. Hij was Heer van Teemsche, Maasdam en Middelharnis. Twcemalen was hij gehuwd, eerst met M a y k en H u g e n uit ZuidBeveland, en daarna met A nn a de G r it I e t dochter van den Baljuw van Tourneham in Artois bij Cailais. Bij deze vrouw verwekte hij drie dochters , Margaretha, gehuwd met L od e w ij k B o i s o t, Admiraal van Zierikzee, daarna met Carel van C r e q u i, Heer van Heule in Picardie ; A n n a, Ambachtsvrouw van Maasdam, gehuwd met Jan van den Bo s s c h e en daarna met Jasper van Poelgeest; Josina, gehuwd met Charles de B e c q, Ridder, Baron de Bouri, Heer van Villeboni bij Parijs, overste van een regiment Fransche ruiterij 'n dienst van deze landen. Zij overleed in 1646 en ligt to is Rage bij Karen vader begraven. In het Koninklijk Kabinet van Penningen to 's Rage berust een zilveren penning die of door A r en d, of door Fr e d e r i k van Dor p, die verder volgt, gedragen is; dezelve is door den Hoogleeraar te Water uitvoerig beschreven, en werd in 1724 te ' Hage publiek verkocht , doch voor f 255 opgehouden. Zie Bor, Ned. Oort. B. VI. bl. 401 (292), B. VIII. bl. 597 (881), 641 (118) en 651 (125), B. IX. bl. 719 (174), B. X. bl. 800 (232), B. XI. bl. 905 (309), B. XXXI. bl. 884 (82); van Leeuwen, Bat. Ill, hi, 935, 936; Hoogstraten, Woordenb.; (de Beaufort) Lee. van Willem I. D. I. bl. 285, D. II. bl. 306, 558, 559, D. III. bl. 149, 295, 541 en 542; Timareten, Vers. van Gederskst. D. II. bl. 184, 185; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VI. bl. 267, 388, D. VII. bl. 16, 29, 79, 179. D. VIII. bl. 54, 55, 64, 404, 406, 459; 'sGravesande, Tweede Eemoyed. der Middelb. Frijheid , bl. 408; te Water, Verb. der ,Eel. D. II. 338, 345, D. III, IA. 517 0 518, 519, D. IV. bl. 340, 283 435; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 289-291; Swalue, de laden der Zeeuto. bl. 91; Groen van Prinsterer, Arch. de la liaison d' Orange-Nassau, T. III. p. 428, T. V. p. 400. 410, T. VI. p. 1 83 ; S c h o t e 1, Letter- en Oudheidk. Avondst. bl. 14; Arend, Algera. Geschied. des Vaderl . D. V. bl. 24, 415, 482 , 502-504, 529, 1). VI. bl. 217; de Navorscher, D. VII. bl. 95 136, 253, 285. DORP (FREDERIK VAN, zoon van Filips van Dor p, die, een broeder was van de beide voorgaanden, en van Dorothea N ell i n k, afkomstig uit het graafschap Oldenbur g, werd ten jare 1547 waarschijnlijk in Oost-Friesland geboren. Niet minder dais zijn oom heeft hij voor de bevrijding des vaderlands gedaan. Op een en twintig jarigen leeftijd toch nam hij reeds deel aan de overwinning bij Heiligerlee, en ontkwam gelukkig den nederlaag bij Jemmingen. Zich bij de Watergeuzen gevoegd hebbende, nam hij op den lsten April 1572 deel aan de inneming van den Briel en hielp die stad tegen Bossu verdedigen. In 1574 was hij tegenwoordig bij den slag bij Roemerswal, waar de Zeenwen eene roemrijke overwinning behaalden, en hielp in dat jaar, met zijn neef Lode w ij k Boiso t, Leiden ontzetten. In 1575 diende hij onder zijn oom A rend van Dor p, en stond dezen bij in de verdediging van Zierikzee. Tot nog toe Vendrig geweest zijnde, werd hij in 1577 door den Prins tot kapitein bevorderd over twee honderd en vijftig soldaten, met wien hij in 1579 Maastricht hielp verdedigen, waar hij gevangen genomen werd, doch voor een zeer gering losgeld vrijgelaten, om dat men hem als kapitein niet kende. In 1582 was hij bij de verovering van Aalst, en in 1585 hielp hij Brussel verdedigen en kort daarna het fort Liefkenshoek overvallen. In 1586 Luitenant Kolonel geworden, diende hij onder Maurits en behoorde tot de bende die de stad Breda bezetten, na het winnen des kasteels door middel van een turfschip. In het volgende jaar was hij waarschijnlijk overste luitenant van Graaf F i 1 i p s van Nassau te Nijmegen, na de verovering dier stad door Prins M a u r i t s. In 1593 werd hij tot Sergeant Majoor-Generaal van Zeeland benoemd, met het bevel over dertig vendelen soldaten, en vertrok in 1596 als Kolonel met tien vendelen naar Frankrijk, tot huip van Koning Hendrik IV, waar hij negen maanden verbleef, bij het nemen van de stad la Fere zich bijzonder onderscheidde, door den koning tot Ridder geslagen en met eene gouden keten vereerd werd. Naauwelijks vier en twintig uren uit Frankrijk terug gekeerd, moest hij, als Luitenant Generaal van Graaf J oris van Solms, het bevel over het belegerde Hulst op zich nemen, en ofschoon hij krachtigen ijver betoonde en zich zeer wel van zijnen pligt kweet, was hij echter genootzaakt, met goedvinden van den Graaf van Solms, die stad aan den vijand over te geven. Hij werd daarna den l9den Februarij 1602 Gouverneur binnen Ostende , en verdedigde die vesting ge- 2$4 durende anderhalf jaar met roem tegen den vijaud, en werd daarvoor door de Staten van Zeeland, met een schaal, waarin de belegerino. gegraveerd was, beschonken. In 1606 diende hij met goedvinden van de Staten als Overste van een regiment t' en Generaal der Artillerie nog eenmaal buiten 's lands , met Graaf Ernst van N a s s a u, en wel 14 de belegering van Brunswijk, en was naderhand Gouverneur van Tholen, tot dat bij in 1612 overleed en te 's Hage begraven werd. Van Dorp was twee malen gehuwd; eerst met Anna Schet s, dochter van den Ridder Koenraad Schets en van Maria van B r i m e U. Zij stief in 1606; daarna met Sara van Tr i 110 of Trello, dochter van Karel van Trillo of Trello, Schout van Utrecht. Uit het eerste huwelijk waren vier zonen, Tertull ia a n, Filip s, die volgen, Arend, Hofmeester en Raad van drie Prinsen van Oranje gedurende vier en dertig jaren, en O c t a v i a an; en eene dochter, D orothea genaamd Bij zijne tweede vrouw verwekte hij een zoon, die mede volgt; en eene dochter Mari a. De afbeelding van Frederik v a n Dorp ziet het licht. Zie van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 936, 937; Hoogstraten, Woordenb.; te Water, Verb. der Edel. 1). III. bl. 343, 514-519; Fred. van Vervou Gedenckw. Geschied. bl. 176; B o s s c h a, 2D. Nedrl. Held. te land,D I. bl. 381, Bijl. bl. 11-14; van Groningen, geschied. der 1Vatergeuz. bl. 194-199, 444-445; Muller Cat. van Poi*. bl. 73; de Navorscher, D. VII. bl 285, 341. DORP (WILLEM VAN), behoorde, ofschoon niet op de gedrukte geslacht lijsten voorkomende, echter tot het adelijk geslacht van zijn naam , en moet een zoon geweest zijn , van Cornelis van Dorp en Maria van Bronkhorst. Hij behoorde tot de verbondene Edelen, en nam deel aan de inneming van den Briel door de Watergeuzen. Na dien tijd verliet hij de krijgsdienst en werd. Baljuw van Delfland en Schout van Delft. Later trad hij andermaal in dienst, en in 1592 ontmoeten wij hem als Kolonel onder Prins Maurits in het beleg van Steenwijk, waar hij den 3den Julij in het dik van zijn been werd geschoten, en den volgenden dag aan zijne wonden overleed. Waarschijnlijk streed hij ook in 1581 bij Nordhorn , doch dit kan ook F r e d e r i k, reeds genoemd, geweest zijn. Zie B o r, Ned. Oorl. B. XXIX. bl. 629 (21); van L e e u wen, Bat. Ill. bl. 935; te tiV ater, Verb. der Edel. D. II. bl. 345, D. III. bl. 514, 515; Kok, vaderl. Woordenb. D. XII. bl. 625; van Groningen, gesch. der Watergeuzen, bl. 199, 445, 446. DORP (PIETER vAN), behoorde waarschijnlijk tot hetzelfde geslacht. Met Willem van Dorp nam hij deel aande belegering van Steenwijk, en werd namens Prins Maurit s als gijzelaar in de stad gezonden. In 1595 was hij bij de verrassing en het weder verliezen van Lier, en wordt gezegd daar gesneuveld te zijn. 285 Zie B o r, Ned. Oorl. B. XXIX. bl. 629 (21). B. XXX II. bl. 113; van Groningen, getehied. der Watergeuzen, bl. 445, 446. DORP (TERTULLIAAN VAN) oudste zoon van Frederik van D o r p en van diens eerste vrouw Anna Sc het s. Hij was den roemrijken naam dien hij droeg ten voile onwaardig. Toen namelijk in 1629 Mon tecuculi de stad Amersfoort berende, stond van D o r p aan bet hoofd der aeheele bezetting, e' en had de lafhartigheid om die stad na eene flaau we verdediging over te geven, niettegenstaande aan de bezetting binnen drie dagen ontzet was toegezegd. Hij werd tot straf het land uitgebannen, en was gehuwd met de dochter van den Auditeur Militair te Ostende , Fleming, bij wien hij geene kinderen verwekte. Zie van Leeuwen, Bat. ill. bl. 936; van der Capellen, Gedenkschr. D. I. hi. 533; Bossch a, Negri. Held. le Land. D. I. bl. 458, 13ijl. bl. 11. DORP (FILIPs VAN) , tweede zoon van Frederik van D o r p voornoemd, en van diens eerste vrouw Anna S c h et s. Hij was in Zeeland in 1587 geboren, en na in mindere rangen bij verscheidene voorvallen blijken van zijnen moed en zijn beleid gegeven te hebben, verkreeg hij den rang van Luitenant Admiraal en had in 1621 het bevel over het tweede smaldeel der vloot onder den Admiraal S w a r t e n h o n d t. Toen in dat zelfde jaar de Duinkerksche kapers van een aantal schepen zich hadden meester gemaakt, en algemeen verslagenheid en gemor hierdoor te weeg gebragt was, deelde hij in het lot van hen, aan wien de schuld werd geweten. Te Vlissingen aan wal stappende, werd hij door het yolk deerlijk gehoond en te Vere met steenen. geworpen. De Staten van Zeeland verklaarden hem vervallen van zijn ambt, dock hij werd in zijne betrekking door den Stadhouder weldra hersteld. In 1624 begeleidde hij eene koopvaardijvloot naar het vaderland , en ontmoette vijf Spaansche schepen onder den Admiraal Mich i e 1 C o l a e r t, die, beter bemand dan de zijne, hem aanvielen. Hevig was den strijd ; maar zoo groot was de moed van van Dorp en de zijnen, dat de vijand ten laatste moest afdeinzen. Den volgenden dag bragt van Do r p, deerlijk gehavend, de vloot behouden te huis, ontving een beter en sterker bemand schip en tot loon voor zijne dapperheid schonken hem de Algemeene Staten eene gouden keten om den hals te dragen. In 1625 nam van D o r p deel aan de verovering van la Rochelle, en werd door den Franschen Koning tot Ridder der orde van St. Michiel verheven. In 1627 werd van D orp benoemd tot Luitenant-Admiraal van Zeeland, daarna van Holland en West-Friesland en naderhand beschreven in de Ridderschap en Edelen van Holland. Hij werd in 1636 met eene vloot van zeven en twintig schepen uitgezonden om de Haringvloot te beschermen, en in 1637 ter ;286 beteugeling van de Duinkerkers. Zijne vloot was evenwel door de nieuwe verzorgers zoo slecht uitgerust, dat toen van D o r p drie malen te vergeefs had geschreven om de vloot van mondbehoeften te voorzien, hij besloot om naar het vaderland terug te keeren, met goedkeuring van den door hem belegden krijgsraad. Ofschoon het op last der Staten ingestelde onderzoek het beweeren van van D o r p volkomen regtvaardigde , werd hem zijne te huis komst, niet tegenstaande hij wist dat er eene Spaansche vloot met geld en manschappen te Duinkerken gewacht werd, zeer ten kwade geduid. Het kwam van het eene woord op het andere. Met de verzorgers van de vloot bad hij in de vergadering der Staten van Holland hooge woorden gehad. Daarbij kwam, dat de Spaansche Admiraal tijdens de afwezigheid van van Dorp, verscheidene Hollandsche schepen verbrand had, en deze ramp werd op nieuw aan van Dorp geweten. Aldus van alle kanten aangevallen, en bewust van zijn goed regt, verzocht hij zijn ontslag, hetwelk hem in October 1637 eervol gegeven werd. Ook zag hij zich door den Prins benoemd tot Raad ter Admiraliteit op de Maas, hetwelk hij verbleef tot aan zijn dood, die in 1652 plaats had. Zijn lijk werd in de kloosterkerk te 's Hage begraven. Hij was gehuwd met Sara van Baer le, bij wie hij drie dochters, Sara, Anna J a co b a en Emilia verwekte. Zie van Le euwen, Bat. Illustr, bl. 936,937; Ho ogstrat e n, iroordenb.; A i t s e m a, Saeken van Staat en Oorlogh, (40. nitg.) D. IL bl. 37, 120-123 ; Le Cler a, Geschied. der Vereenigde Nederl. D. IV. bl. 619-622; de la Rue, Staatk. en Heldh. Zeel. bl. 146-148; Lev. van Fred. Hend. D. II. bl. 603, 604 ; Tim areten, Verz. van Gedenkst. D. II. bl. 187; de J o n g e, Geschied. van het Nederl. Zeewez. D. I. bl, 341, 362, 369, 380; Muller, Oat. van Portrett. bl. 73. DORP (FREDERIK VAN), Beer van Maasdam, was de zoon van Frederik van Dorp, voornoemd, en van diens tweede vrouw Sara van T rill o of van Trell o. Hij ward kort na zijns vaders dood in 1612 geboren. De Staten van Zeeland stonden, vertegenwoordigd door Adriaan Veth en van Tu yl 1 van S e ro o s k e rk en, Burgemeesters van 1VIiddelburg en Tholen, als peters bij zijnen doop. Nadat zijne moeder eenige jaren te voren reeds de hulp van de Staten van Zeeland had ingeroepen voor haar zoons opvoeding, zond zij in 1630 nogmaals eon rekwest aan dezen in, om haren zoon naar de Hoogeschool te bezorgen en daartoe zijn inkomen te verhoogen, als hebbende groote lust tot de letteroefeningen, en wijzende op de vele en goede diensten door zijnen vader destijds aan den lande bewezen, Wij lezen niet dat er aan dit billijk verzoek, hetwelk door Prins Frederik Hendrik en door Constantijn Hu y g e ns krachtig ondersteund werd, gevolg is gegeven, ofschoOn wij zuiks wel mgen vaststellen, en zoo zal dare de 287 jonge F r e d e r i k van D o r p eene geletterde opvoeding hebben ontvangen, en hoogst waarschijnlijk zich den doctoralen graad in de Regten aan eene der vaderlandsche Hoogescholen hebben verworven. Zijne staatkundige loopbaan geeft regt tot dat vermoeden, want wij zien hem reeds in 1642 bij voorraad tot Raad van Holland, en in 1649 tot gewoon Raad aancr esteld. In 1656 werd hij met P. de Huy bert en_ J. IJ s br a nds b als buitengewoon Ambassadeur naar Zweden gezonden, om den vrede in het Noorden te bemiddelen. Na verloop van twee jaren teruggekeerd, werd hij beschreven in de Edelen en Ridderschap van Holland, en in 1666 benoemd tot Voorzitter in den Rand van Holland, welk gewigtig ambt, door hem met lof bekleed, hij in 1670 verwisselde met dat van Baljuw en Dijkgraaf van Rijnland. Een jaar to voren trad hij wegens de Ridderschap als Curator der Leidsche Hoogeschool op, en bekleedde dien post tot aan zijn overlijden op den 29sten Augustus 1679. Van D orp was gehuwd eerst aan Constan t is van Vosbergen, daarna aan Egidia van Teylingen. Eerstgenoemde schonk hem verscheidene kinderen, waaronder twee zonen Floris en J o h an, Ritmeester van eene compagnie Gardes van den Prins van Oranje. In het tweede huwelijk verwekte hij drie dochters, Sara Mar i a, Egidia Ann a, Eleonora Catharina, en twee zonen, Karel, jong gestorven en Karel Filip s, die volgt. Aan F r e d e ri k van Dorp komt eene waardige plaats toe onder de Nederduitsche dichters door zijne: Stigtekke gedichten, 's Hage, 1679. 40. met pl. Geesteligke Overleggingen, 's Hage 1675 4o. De inh'oud van zijne gedichten is eenvoudig, de stijl voor Bien tijd niet onbeschaafd en de toon godsdienstig. Kok, Vaderl. Woordenb. D. XII. bl. 624; te W ater, Verb. der Edel. D. III. 131. 515-518; Scheltem a, Staalk. Nederl. D. I. bl. 291, 292 ; Wi t s e n Geysbeek, Woordenb. van Nederl. .Dicht. D. II. bl. 208, 209 ; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogesch. D. II. Toev. en Bijl. bl. 15, 16; Vollenhoven en S c h ote 1, Maria van iteigerbergh, bl. 124; Aant. bl. 12. DORP (KAREL FILIPS VAN), heer van Maasdam, zoon van den voorgaande en van diens tweede vrouw E g i d i a van T e y 1 i n g e n, was te 's Hage den 14den Augustus 1659 geboren. Hij werd in 1682 Rand in den Hove van Holland, welke waardigheid hij tot in 1723 bekleedde. In 1714 beschreven in de Edelen en Ridderschap van Holland, werd hij wegens dezelven, sedert 1723, afgevaardigd ter Staten Generaal. Een jaar to voren was hij naar Utrecht en Overijssel afgevaardigd om de Staten van die gewesten terug te houden, van het voorbeeld van die van Gelderland, in het verkiezen van W Zie van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 937; Hoogstraten, Woordenb . ; van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boeken, D. I. St. I; 288 le m IV tot Stadhouder. Hij was overigens bewindhebber der Oost-Indische Compagnie, Rentmeester-Generaal van de Abdij van Leeuwenhorst, daarna van die van Rijnsburg en overleed onverwachts aan eene beroerte te 's Hage op den 14den Julij 1726. Hij was gehuwd met Anna Elisabeth de Huybert, dochter van Pieter Anthonie d e Huybert, Heer van Kruiningen enz. , bij wie hij verwekte eene dochter, Anna Maria, die huwde met Adam Adriaan v an der D u y n, waardoor de aanzienlijke heerlijkheden van het geslacht van Dorp in dat van v an der D u y n overgingen. Zie van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 937; Hoogstraten, lVoordenb.; "W a g en a a r, Pad. Hist. D. XVIII bi. 244; K o k, Vaderl. "nordenb . D. XII. bl. 624, 625; S che item a, Staatk. iYederl. D. II. hi. 54L DORP (PETRus VAN), zoon van Pieter va n D o r p, Rector te Kampen, werd in 1767 te Delft beroepen tot Prmceptor der eerste en tweede klasse, en in 1769, in plaats van zijnen broeder, naar Amsterdam der derde en vierde klasse. Hij werd in 1774 Conrector te Dordrecht, en aanvaardde die betrekking met eene Oratio de primis Literarum instauratoribus in Belgio. Tot Rector benoemd, hield hij den 27sten Julij zijne Oratio inauguralis de caussis primariis, quae in scholia publicis bonam removantur disciplinam. Van tijd tot tijd hield hij bij promotion Latijnsche of Hollandsche redevoeringen, waarvan het, evenmin als van de genoemden, blijkt, of die ooit in het licht zijn gegeven. Zij moeten zich echter door zuiverheid van taal, keurigheid van stip en grondige geleerdheid onderscheiden hebben, en door het wetenschappelijk gedeelte van het publiek met genoegen zijn gehoord. Van Dorp overleed den 1 6den October 1799 en zijn dood werd door Abraham Blusse en Jan Hendrik Hoeufft in Hollandsche en Latijnsche verzen betreurd; en te regt; want v an Dorp was niet alleen een uitstekend letterkundige maar ook een bekwaam regtsgeleerde, waarvan het door hem geschreven werk ten bewijze kan strekken; hetzelve is getiteld: Observationes ad, qucedam Juris civilis aliorumque auctorum loca, Traj. ad Rhen. 1769. 80. Zie Boekz. der geleerde Wereld, 1736a bl. 705bbl. 597; Schotel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 199; Dezelfde, de Illust. school te Dordr., bl. 158, 159. DORP (BARTHOLOMEUS CHRISTIAAN VAN) werd te Delft den 6den Januarij 1793 geboren. Zijne ouders, die hij vroeg verloor, waren Joannes Henricus van Dorp en Wilh e 1 m i n a van W a e n e n. Door de zorg van zijne beide ooms, J. A. van Waenen, Predikant te Woerden, en C. v an D o r p, koopman te Rotterdam, werd hij aan het onderwijs van den Heer J. S e r v a a s te Delftshaven toevertrouwd, die hem na verloop van drie jaren bekwaam achtte voor de Aca- 289 demisclie lessen. Hij vertrok hierop in 1811 naar Leiden, studeerde in de regtsgeleerdheid, maar legde zich ook op de fraaije letteren, de hoogere wis- en sterrekunde toe, en beoefende voor uitspanning c'de dieht- en schilderkunst. In beiden slaagde hij gelukkig, zonder nogtans zijne hoofdwetenschap te verwaarlozen, en waarin hij reeds tot candidaat bevorderd was toen eene hevige borstziekte een einde aan zijn werkzaam en veel belovend leven maakte, op den 3den Januarij 1815. Hij was een jongeling van uitmuntende hoedanigheden, wiens Nagelaten Gedichten, tot een aandenken voor zijne vrienden te Leiden in 1815 in 8° gedrukt zijn, maar niet algemeen verkrijghaar waren. De Hoogleeraar Si eg e nb eek, die v an Do rp onder zijne geliefde leerlingen telde, voegde bij dat boekje een voorberigt, waarin hij hulde deed aan de beminnelijke eigenschappen van den ontslapen dichter, wiens verdiensten als zoodanig door bekwame. kunstregters erkend zijn. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dieht. D. II. bl. 198 -- 208; Cat. van de Bib. der lifaatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. bl. 289. DORPE (HIERONYMUS VAN DEN) was regtsgeleerde en in 1504 Raad in den Grooten Raad te Mechelen. Hij werd in 1523 namens de Landvoogdes M a r g a re t h a naar Holland gezonden, orn dagvaart te beleggen tot het doen eener bede aan de landzaten om geld. Hij kreeg een weigerend antwoord. Zie Wagenaar, T'aderl. Hist. D. IV. bl. 453; Kron. van het Hist. Gen. te Utr. D. II. bl. 208, 209, D. VI. bl. 347; de Navorocher, D. VI. bl. 122, 335. DORPER (ENGELBERTUS), geboren to Elberfeld in Westphalen, proponent zijnde werd hij beroepen te Moscou; nadat hij in Amsterdam bevestigd was, kwam hij to Moscou aan in November 1703. Hij bezocht in 1714 Duitschland en werd in 1716 to Archangel beroepen, van waar hij in 1726 vertrok, waarschijnlij k naar Amsterdam, waar een zoon van hem Notaris en Procureur is geweest. Hij werd in 1728 beroepen te Meenen, waar hij den 23sten October 1739 overleed, oud omtrent vier en zeventig jaren. Hij schreef: Twee Godgeleerde Verhandelingen of genade en Vreedewensch aan de Gemeijnte des Heeren to Moscou 80. Verhandeling over Romeijnen X. 4°. Overeenstemming der vier Evangelisten in de Historie onses Heere Jesu Christi, &mst. 1738. 8°. 491; van Abcou de, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. III. DORPER (ENGELBERT MARINUS) werd in 1782 geboren en, na in 1806 tot proponent bevorderd te zijn, beroepen te Nederhorst den Berg. Met ijver nam hij de pligten aan zijn leeraarambt verbonden waar, dock zijne langdurige ongesteldheid nood19 Zie Boekz. der gel. wereld, 1728. a bl. 126, 747, 1739, b. bl. 290 zaakte hem in 1816 zijne bediening neder te leggen. Hij overleed teAmsterdam den 18den Februarij 1834, en schreef behalve eene en andere belangrijke bijdrage in de Tijdsehriften: .De voordeelen van den Belgischen opstand voor Holland en zijnen Koning , Amst. 1833. 8°. Gods voorzienigheid, Nederland ten goede gedachtig in den Tiendaagschen veldtogt, Amst. 18,34. 80. Door zijne zorg kw amen in het licht de Nagelaten Leerredenen van wijlen Ds. J. J. Sc holte n, en diens Handleiding der Waarheid, tegen de bedenkingen van den Eerw. Heer Bramer. Zie Algem. Konst- en Lellerb., 1834, D. I. Me 147 ; Boekz. der Gel. Nereid, 1834, b bl. 113 ; Brinkman, Alphab. Lijst. van Ned. Boek DOEP r U S (MA.unNus), eigenlijk genaamd M a a r t en B a rthol ome u sz. van D o r p, werd geberen te Naaldwijk in Holland in 1480. Hij studeerde te Leuven en was in alle beschaafde wetenschappen, de Grieksche en Latijnsche talen bijzonder ervaren. Eerst Pastoor to Overschie zijnde, was hij om zijne uitstekende geleerdheid te Rijssel als Hoogleeraar in de welsprekendheid en wijsbegeerte beroepen. Na in 1515 tot Doctor in de Godgeleerdheid bevorderd te zijn , werd hij Hoogleeraar in laatstgenoemde wetenschap te Leuven, en was naar het getuigenis van Erasmus, wiens vriend hij was, een der geleerdste manners aan die Hoogeschool. Hij overleed door vergif in den bloei zijner jaren den 3lsten Mei 1525 en werd in het Karthuizer klooster begraven, alwaar Erasmus een zeventien regelig grafschrift ter zijner gedachtenis gesteld heeft. Toen Erasmus zijne Encomium Moriae of lob' der zotheid uitgaf, was het M a r t i n u s Dorpius, die zich door de genen, die zelven daartegen niet durfden optreden, liet overhalen, om tecren dit boek van zijnen vriend de pen op te vatten. Hij deed 'pdat in eenen wijdloopigen brief, die door Erasmus op eene zoo uitmuntende wijze beantwoord werd, dat Dorpius zijne dwaiing inzag en op eene edelmoedige wijze erkende. Toen de Godgeleerden van Leuven, die van al de Nederlanders het eerst tegen L u t h e r schreven, in 1519 eene bul ter veroordeeling zijner werken hadden laten uitgaan , gaf D o rp i u s , die Luther gansch niet ongenegen was, hiervan aan dezen in eenen brief berigt. Dorpius schreef: Dialogus Veneris et Cupidinis, etc. Supplementum Aululariae Plautinae. Epistola de Hollandorum moribus. Lov. 1510. 4°. Oratio de laudibus omnium disciplinarurn et Academiae Lovaniensis. Lov. 1513. 4°. Oratio de laudibus Aristotelis, adversus La u r en tium Valiant, 1514. 40.. Oratio de assumptione virginis Dei-parae, Lov. 1514. 4°. Oratio in Praelectionem Epistolarum S. Pau l i , de sacris 291 litteris ediscendis, de eloquentia, de pernicie Sophistices etc. Bas. 1520. Antes. 1531. 4°. Epistola ad Era s m um Rotterodamuni de Encomio Moriae, hortaturque ut eidein Apologiam sapientiae reponat , etc. Bas. 1520. 40. Zie Sweertius, Ath. Belg. p. 528; Bleyswij ck, Beschr.van Delft, bl. 758. 759; (van Heu"ssen en van Rijn), Oudh. en gesticht. van Deftl. bl. 327 ; Saxe, Onom. Liter. T. III. p. 36. Collot d' Escurij, Holl. roem. D. IV. St. I Aant. bl. 96, 97; Biograph. Univ. T. VI. p. 236, 237; Schultz Jacobi en Dornela Nieuwenhuis, Bijdr. tot de geschied. der Luth. Kerk in de Ned. D. III. bl. 5; de Navorscher, D. VII. bl. 89 ; Nouv. Biogr. Univ., T. XIV. p. 648. DORRE (JoHIN) of Do rrius, werd te Deventer geboren in 1547 en was de zoon van H end r i k D o r r e Burgemeester aldaar, en van G eert r ui d van Duren. Reeds vroeg de zaak der vrijheid toegedaan, was hij waarschijnlijk deelgenoot van den aanslag van Willem I in 1570 op Deventer. In 1578 tot de regering geroepen, werd hij sedert in de belangrij kste zaken geraadpleegd en afgevaardigd. Hij trok in 1579 naar Antwerpen om te handelen over den Keulschen vrede, vervolgens naar Utrecht om den Prins tot vermindering van krijgsbezetting to bewegen, terwijl hij reeds vroeger met R e nn e n b erg voor de Staten van Overijssel gehandeld had, om hen te regtvaardigen tegen de verdenking, alsof zij, door niet tot de Unie van Utrecht toe te treden, zich van de andere gewesten wilden afzonderen. In 1581 werd hij met Jo han van V o o rs t naar Amsterdam gezonden, om middelen te beramen tot verdrijving des vijands; ook werd hij namens Overijssel in den Landraad gezonden. Vervolgens had hij tot 1583 deel aan de raadplegingen over het oprigten van den Raad van State, over de aanneming van den liertog v a n Alen co n, en was de vraagbaak over alles wat in die jaren voorviel. In alle zaken onderscheidde hij zich door beleid en moed, warme vaderlandsliefde en zelfopoffering, inzonderheid bij den dood van Will e m I, toen hij, om alles to regelen, her- en derwaarts trok, en ook medewerkte om de Groningers met de Ommelanders te vereenigen. Nadat hij in 1586 het Burgemeesterschap in tegenwoordigheid van de Staten Generaal had nedergelegd, werd hij als Lid van den Raad van State aan den Graaf van L e i c e s t e r toe gevoegd. Hij werd in 1587 Landrentmeester van Salland, en bleef,-, na het verraad van Deventer door S t anle y , to Kampen wonen, tot aan zijn overlijden, waarvan de juiste tijd onbekend is. Hij leefde noo- in 1599, wanneer hij met andere voorname personon door b Staten was aangesteld, om uitspraak te doen over de het verschil tusschen die van Groningen en de Ommelanden over het stapelregt. D or re was in zijn tijd een man van groot gezag; hij mag 191' 292 teregt onder de verdienstelijke mannen gerangschikt worden die, gedurende den oorlog tegen Spanje, leven en alles veil hadden tot redding van den geboortegrond. Ook als geleerde muntte hij uit. Denkelijk was hij in de Regten gepromoveerd, daar hij meestal onder den naam van Dr. D o r r e voorkomt. Als Latijnsch diehter maakte hij zich bekend door zijne Encomium Ducatus Geldrici Carmen Elegiacum, gedrukt achter het Compendium Chronici Geldrici van Henricus Aquilius, Kenlen, 1567. 8°. Zie Revius, Day. p. 384; Sweertius, Ain. Belg.p. 419; S eh eltem a, Staatk. Ned. D. I . hi. 292-294, door ens hier gevolgd ; Overijss. Alm. voor oath. en Lett. 1848, bl. 2, 22, 1849, bl. DORRE WILSCHUT (Hum VAN) was een Iandschapschilder te Rotterdam geboren, van wien nader niets bekend is. Zie K r a m m, Lev. en werk. der Kunstsch. DORREGEEST (ENGEL ARENDsz.). Zie DOOREGEEST (ENGEL ARENDSZ). DORREVELT, Kapitein ter zee, maakte zich verdienstelijk in het bestrijden der Duinkerksche kapers, en wordt gezegd in 1639 een Duinkerker vermeesterd te hebben. Hij had dat jaar ook gediend onder Tromp, en had Neel aan de overwinning op de Spanjaarden voor Duins op den 2lsten October 1639. Zie (v an den Bo s,) Lev. en dad. der Zeeh. D. II. bl. 90; d e Jon ge, Gesehied,, van het Ned. zeezvez. D. I. bl. 379, 532 . DORRIE (ANTHONIUS JOHANNES) geboren te Sebaldeburen, was een zoon van Johan Henrikus Dorrie, in 1729 als Predikant te Groningen overleden, werd proponent zijnde, in 1720 Predikant te Nieuwe of Lang-Akkerschans, alwaar hij den 13den Junij 1741 overfeed, owl ruim 47 jaren, nalatende eene weduwe met vier kinderen. Zijn zoon 3 ohannes H e n r i k u s overleed in 1768 als Predikant te Baflo en Raskwert. A n t h onius Johannes Dorrie schreef: De droef held naar God, in haar aard en heitzame uitwerking, aangetoond in eene kerkrede over 2 Kor. VII, vs. 10. 4°. Leven en wandel in de Salige Gemeenschap met God, Arnst. 1730. 8°. Korte bondige Stellingen nopens den U. Doop, Gron. 1735. 8°. Zie Boekz. der gel. tvereld, 1719, b. bl. 743, 1741 b .bl. 126, 1752, b M. 674; van A bkou d e, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. III, aidaar verkeerdelijk Z. A. 1) or riö genoemd; Br ucheru s, gedenb. van Sled en Lande, bl. 221; 61e kansel-ontluist. in de Ned. Hem Kerk. W. 81-84. DORRIUS (JOANNES). Zie DORRE (JoHAN). DORSCHEN (WILLEM vAN), gesproten nit een oud Utrechtsch geslacht en een zoon van T idem an v an Dor s c h en , had steeds de partij van Z w e d e r van Cul e n b o r g tegen Bisschop Rudolph van Diepholt gehouden, en was daarom in 1426 voor altijd de stad uitgebannen. Niettegenstaande . 293 zijne belofte had hij verscheidene togten tegen de Utrechtenaren bijgewoond en met veel ijver getracht de zaak van Bisschop Rudolph nadeel toe to brengen, waarom ook in 1429 op: zijn lijf een som van vier honderd Beijersche Guldens gezet was. Hij werd in 1438 door den Heer van C ulenbor g. naar Holland afgevaardigd, onderweg door de Utrechtenaren gevangen genomen, naar de stad gevoerd en onthoofd. Zijn vader, die onder anderen het Burgemeesterschap to Utrecht bekleedde, had even als hij de partij voor Z w e d e r van C 1 e n b o r g gekozen, was mede gebannen en vogelvrij verklaard. Zie B ur ma u, Utr. Jaarb. bl. 303, 321, 327, 370, 497, 498. DORSMAN (ADRIAAN) of DORTSMAN, was een bouwmeester to Amsterdam, die aldaar in 1668 de Luthersche Nieuwe Kerk bouwde. Zijn lof is door Jan G o e r e e herhaaldelijk bezongen, en zijne afbeelding in zwarte kunst, door P e t r u s van der Plas, naar do schilderij van David van der P 1 a s , ziet, hoewel zeldzaarn voorkomende, het Licht. lie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstseh.; de Navorseher, 1858, bl. 14; M u 11 e r, Cat. van Portr. hi. 74. DORSMAN, to Leiden geboren, was een verdienstelijk miniatuur schilder, die in zijne geboorteplaats, omstreeks 1825 in den ouderdom van ongeveer zestig jaren, overleed. Zic Kr am in, Lev. an Werk. der Kunstsch. DOR,ST (G.) was cen plaatetser, die to midden der achttiende eeuw in Holland werkzaam was. Zie K r a m m , Lev. en perk. de Kanstsch. DORSTEN (JACOBUS CORNELISZ. VAN) is als opsteller bekend van een tooneelstuk, getiteld: Lucidamor en Flora, 1633. Bij S c h e 1 t e m a komt hij onder den naam van J u s t i n u s, onder de Dordsche dichters voor. Zie Witsen Geysbeek, lVoordenb. van Ned. Diehl.; Schelte· ma, geschied- en Letterk. Mengelto. D. III. St. III. bl. 110. DORSTMAN (ADRIAAN) schreef : Den troost der Vroomen in haare benaauwtheid en aanvegtingen op den weg naar den Hemel enz. tot roem en opwekking tot Psalmen en Lofzangen, volgens Psalm L. vs. 15 enz. Rott. 1748. 4°. Zie va n Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. IV. DORT (A. VAN ) was een verdienstelijk schilder, die omstreeks 1688 bloeide. Van hem is niets bekend, en zijne stukken komen hoogst zeldzaam voor. Hij schilderde in den trant van P hilip W o u w e r m an , van wien hij waarschijnlijk een 'ceding was. lie K ram m, Lev. en Werk. der Kunstsch. DORT (MATTHEus VAN). Zie DORDRACENSIS (MATTILaus), 294 DORT (ADBIAAN JANSZOON VAN) was Schout van Haarlem, en maakte zidh in 1572 bekend door met den Graaf v an Bossu onderhandelingen aan te knoopen, om hem de stad bij verraad in handen te leveren ; werkelijk had de aanslag plaats , doch werd door Jan Colterm an tijdig ontdekt. Het schijnt evenwel dat men aan van Dort geen straf heeft opgelegd, welligt orndat er geen bepaald bewijs van zijn verraad voorhanden was. Later na het overgaan -der stad werd hij gevangen genomen en stierf kort daarop in de gevangenis. Zie or, Ned. Oorl. B. VI. bl. 396 (288); Wagenaar, Padert. Hist. D. VI. bl. 410, 432, 433; dit Woordenb. 1). III. bl. 632. DORM (SEvNo VAN), Beer van Dorth, afkomstig uit het oud adelijk Overijsselsch geslacht van dien naam, was de oudste zoon van Dirk van Dorth en Johanna van Rossem ; hij was Landdrost van het Graafschap Zutphen en Schout te Lochem, en komt voor onder de afgevaardigden uit Gelderland naar Brussel in 1576, om ook daar de Pacificatie van Gent te doen afkondigen. Hij teekende in 1577 de Unie van Brussel en deed in dat jaar verslag van zijne onderhandelingen met den Meer van A n h o 1 t. In 1578 werkte hij persoonlijk mede tot de inneming van Deventer, en betoonde bij die gelegenheid moed en beleid. De tijd van zijn sterven is onbekend. 1-1ij was in 1560 gehuwd met M ar ia Droste') en verwekte bij haar vier dochters en twee zonen. Zie Bond am, Onuitgeg. Stukk. 1). I. bl. 141, 301, D, II. bl. 145 ; Hoogstraten, Woordenb. ; de J o n g e, de Unie van Brussel, bl. 63, 64; Groen van Prinsterer, Arch. de la maison d'OrangeNass. T. V. p. 565, T. VII. p. 67, 170, 184, 373. DOR,TH (JOHAN VAN) Beer van der Horst, was de zoon van Johan van Dorth ten Veehof en van Adriana van Pall an d t van ter H or s t, en kleinzoon van den voorgaande. Hij moet onderscheidene aanzienlij ke ambten bekleed hebben, voor zijn vertrek als bevelhebber van het krijgsvolk op de vloot van den Admiraal Piet H e i n,in 1624 bestemd om de hoofdstad St. Salvador aan de Allerheiligenbaai te veroveren. Voor het bereiken van die plaaatsdwaalde het schip , waarop hij zich beyond, in zee af, en hij had alzoo geen deel aan de roemrijke overwinning. Maar later daar aangekomen zijnde, stuitte hij de ongeregeldheden, die ten gevolge van eene met geweld volbragte verovering ontstaan waren. Ongelukkiglijk geraakte hij naderhand, ter stad tot eene verkenning uitgetogen zijnde, in eene hindernis, en werd door een Spanjaard met name Padill a gedood . Zijn verlies was groot ; want zijn opvolger A 11 a r t Schouten wist de krijgstucht niet to handhaven, en zoo gingen de vruchten dier onderneming geheel verloren. Zie (v an d o n B o s), Lev. en daden der Zeeheld. D. II bl. 46, 53-55; Hoogstraten, Woordenb. D. IV. bl. 172; Nederl. Reiz. D. XIV. bl. 5, 26 ; Wagenaar, 'laded. Hist. D. Xi. 295 bl. 13; vanICampen, Gesehied. der Nederl. bait. ByrOpm: 1. bl. 299, 302 , 303, 314 ; Collot d' E s c u r y, Holl. Rom. D. II. Aant. bl. 204. DORTH (SEYNO VAN) waarschijnlijk een broeder van den voorgaande, was Kolonel in Staatsche dienst, en had in 1606 het bevel over Grol, welke vesting hij aan Sp inola overgaf , ofschoon hem binnen twee dagen ontzet door Prins Maurits beloofd was, Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. IX. bl. 213 ; van Wijn, .13ijv . en Aamn. op de Vaderl. Hist. van W a g e n a a r, D. XI. bl. 91. DORTH (JOHAN ADOLF Baron VAN) behoorde tot hetzelfde geslacht als de voorgaanden. llij werd den 10den Maart 1703 Kolonel der infanterie, den llden Maart 1727 Generdal-Majoor, den 10den April 1739 Luitenant-Generaal en den isten Januarij 1742 Generaal. Als zoodanig maakte hij zich in 1745 beroemd, door zijne dappere verdediging van Doornik tegen de Franschen, welke stad evenwel voor de overmagt zwichten moest. Juist op den dag der overgave, den 23sten Mei , werd van D o r t h door eene beroerte getroffen, waaraan hij kort daarna overleed. Zie Wagenaar Vaderl. Hist. D. XX.bl. 10; van Wijn, Bijs. en Aanm. op de Vaderl. Hist. van W agenaar. D. XX. bl. 5; Bosseha,, Need. Held. te Land. D. II. 579 583. ' - DORTH (JoruNNEs VAN) geboren te Sluis, werd, proponent zijnde, in 1638 predikant aldaar, en in 1653 te Goes, alwaar hij den 22sten Januarij 1692 overleed. Op uitnoodiging der regering predikte hij van den lsten Februarij 1655 om de veertien dagen in het Fransch, hetgeen echter met de vestiging der Waalsche gemeente in 1661 een einde nam. Van D o r t h was een ijverig en bekwaam leeraar, die door zijn onderwijs niet alleen, maar ook door zijne geschriften veel toebragt tot opbouwing der gemeente , en wiens eenvoudige geschriften zooveel bijval vonden, dat ze herhaaldelijk herdrukt zijn. Zij zijn getiteld : Huissekke onderwijzinge in de Christelijke Religie ofte eenvoudige verklaring over het klein boekjen, genaamt Den weg ter zaligheid, 1656. 8°. 9de druk . Middelb. 1728. 8°. Onderwyzinge om godvruchtiglijk het avondmaal te gebruiken. Meest achter zijne Huisselijke onderwijzinge gedrukt, Heilige Harmonic. 8°. Kerkelijke Historic. 8°. Zie v an Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. III. St. I; D r es s el h u is , De Herv. Gem. te Goes. bl. XIV--XVI. DORTH TOT HOLDHUIZEN (JOHANNA. MAGDALENA CA MARINA JUDITH VAN) was eene adelijke jonkvrouw, geboren in 1747. Zij woonde op den huize Harreveld onder Lichtenvoorde, en hare Oranje-gezindheid kostte haar in 1799 het leven. Volgens de sententie uitgesproken door de militaire regt- 296 bank den 21 sten November van dat jaar, werd zij veroordeeld om doodgeschoten te worden, omdat zij de Oranjevlag op haar kasteel had doen uitsteken, met Oranje versierd, benevens haren broeder, naar Lichtenvoorde was gereden, de Emigranten had ingehaald te Wissink nabij Zwolle, zich met hen onderhouden had, en vervolgens met Oranje versierd met hen naar Groenlo was getrokken en eindelijk door oproerige woorden en daden gezondigd had tegen de publicatie van den 23sten en 28sten Augustus, waarbij zulks ten strengste verboden en strafbaar geacht werd. Het gewezen vonnis werd kort daarop ten uitvoer gebragt en haar lijk te Lichtenvoorde bijgezet. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op W agenaar, D. XLI. bl. bl. 120, D. II bl. 190-194. DORTOGE (JAN VAN) , edelman van Graaf J a n I, wiens togt naar West-Friesland hij bijwoonde in 1297. Hij sneuvelde in den strijd op den 27sten Maart van dat jaar aan de WestFriezen geleverd. Zie A r en d, geschied. des Vaderlands, D. I I. St. I. bl. 391. 291; V o n k , Geschied. der landing van het Eng.-Russ. leger. 1). DORTOMAN (NicoLAAs), geboren to Arnhem in het begin der zestiende eeuw, studeerde in de Geneeskunde te Montpellier en verwierf den doctoralen graad. Hij vestigde zich eerst te Castres, werd weinig tijd daarna te Montpellier aan de Hoogeschool tot Hoogleeraar benoemd, en H e n d r i k IV stelde hem tot zijnen geneesheer aan. Hij overleed te Montpellier in 1594 of 1596, werd door zijn zoon of neef Pierre D o r t o in a n als Hoogleeraar opgevolgd en schreef: De causis et affectibus thermarum Bellilucanarum parvo interval lo a Monspelliensi urbe distantium, libri duo. Lugd. Bat. 1579. 8°. Zio Biogr. Univ. T. VI. p. 238 ; Haag, la France protest, Tom. VIII. p. 309, 310. DORVILLE (M. H.) woonde in 1683 to Vlaardingen, cn plaatste in eenige bundels geestelijke gezangen, onderscheidene bijdragen van zijne hand, die evenwel meer stichtelijk dan clichterlijk zijn. Zie van d er A a, Nieuw lVoordenb. van Ned. Dicht. D. II . bl. 46. DORVILLE (JACOBUS PHILIPPUS). Zie ORVILLE (JecoBUS PHILIPPUS D'). DORVILLE (W.) schreef: Gezangen over 't Avondmaal, Amst. 8°. Haarl. 1714. 8°. Zie van A b c o u d e, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. III. DOTINCHEM (JAN VAN), geboren in het begin der zestiende eeuw, komt in 1533 het eerst op de regeringslijsten van Deventer voor, en bekleedde meermalen het BUrgemeesters ampt aldaar, terwijl hij in vele bezendingen en verrigtingen gebruikt word. Hij maakte zich bekend door zijn voorstel op den land- 297 dag te Zwolle den 9dcn October 1555, toen er geraadpleegd werd hoe te voldoen aan het gebod van Keizer K arel V, om, bij de overdragt der Nederlanden aan Filip s, ter huldiging van denzelve, een gelastigde naar Brussel te zenden. Van D ot i n.ch e m, destijds Burgemeester van Deventer, stelde toen aan de Staten voor, dat het met de regten van het gewest zoude strijden, om den eed buiten de grenzen van hetzelve te doen, en dat de vorst, als om de landschap zijnde, of derwaarts moest overkomen, of eenen gelastigde zenden. Dit voorstel werd aangenomen, en van D o t i n c h e m verdedigde het ten zelfden dage nog nader bij den Stadhouder, den Graaf v a n A r ember g, die kort hierna gelast werd, om, namens den vorst, den eed to doen, en de hulde to ontvangen. Van Dotinchem overleed in 1570. Zie Revius, Day. Ill. p. 308; Seheltema, Staatk. .Nederl. D. I. bl. 294, 295. DOTINGH (J.) word gezegd de schrijver te zijn van het volgende werk: Het verward Frieslandt, of omstandig beright vervattend in sigh de Beroerten, Oneenigheden en Verwarringen ontstaan onder de Ingeseetenen van voorsz. Provincie. Als merle 't Beene by de Gecommitteerden op de Doele vergadert is voorgevallen, zedert den 5 Jung 1748. Leeuw, 1749. 8°. Zie van Le e awen, Cat. der Prov. Biblioth. van Friesl. 2de gedeelte, bl. 186. DOU (GERARD), bij sommigen verkeerdelijk D a u genaamd, was een der vermaardste schilders van binnenhuizen, die de Hollandsche school in de zeventiende eeuw heeft opgeleverd . Hij werd to Leiden den 17den April 1613 geboren, en was de noon van D o u w e J a nszo on, een Fries van afkomst, soma de Vr i es of ook wel van Arentsvelt genoemd , en van Ma rij tj e J a ns d r. van Rosen b urg. Reeds vroeg neiging tot de kunst toonende werd hij, om teekenen te leeren, in 1622 besteld bij den plaatsnijder Bar th o l o m e u s Dolendo, en na verloop van anderhalf jaar bij Pieter Kouw enhorn , om zich in het glas schilderen te oefenen. Thans bestemd om zijn vader, die van beroep glazenmaker was, in zijn handwerk behulpzaam te zijn, kweet hij zich daarvan met ijver; doch vermits hij to woest en te onbesuisd in het klimmen op ladders en stellaadjen was, en zijne ouders met reden vreesden dat hem daardoor vroeg of laat een ongeluk overkomen zou, werd hij voor olieverwschilder bestemd, en den 14den Februarij 1628, dus op zijn vijftiende jaar, bij Rembra n d t besteld, bij wien hij drie jaar verbleef. Daarna, heeft hij zich verder naar de natuur geoefend en verwierf zich al vroeg cone algemeene vermaardheid. Hij woonde , ofschoon niet onafgebroken, echter het grootste deel van zijn leven to Leiden op het Galgenwatcr, 298 overleed er in 1675 en werd den 9den Februarij 1675 in de St. Pieterskerk begraven, na met geld en roem overladen te zijn. Ongetwijfeld was D o u een onzer verdienstelijkste schilders, en met regt draagt hij den naam van een zeldzaam genie. Zijne ondoorgrondelijke kunstvoorbrengselen, zegt de Heer I m m e r z e e 1, komen ons te onbegrijpelijker voor, naarmate wij ons meer verdiepen in de beschouwing van de wijze op welke hij zijne onbetaalbare meesterstukken bewerkt en doorwerkt heeft, zonder schijn of blijk te geven van den tijd en moeite die er aan besteed is, om den hoogst mogelijken graad van uitvoerigheid te bereiken. Verre van een slaafsch navolger van zijnen leermeester te zijn, doch vasthoudende aan diens beginselen en begrippen, en verre van de natuur na te bootsen, doch niet blind voor hare schoonheden, getuigt alles, wat wij van de hand van D o u bezitten, dat hij wist te scheppen. Geen wonder dan ook dat zijne voortreffelijke stukken enorme sommen opbragten. Ja zoo groot was de hegeerte om van hem zijn work te' koopen, dat de vermaarde kunstliefhebber S pi eringh, Agent van den Koning van Zweden, hem jaarlijks duizend gulden betaalde, alleen om, waarschijnlijk voor zijn meester, de voorkeur zijner kunstwerken te mogen hebben. Al de stukken op te noemen die hij als schilder van binnenhuizen, als vervaardiger van portretten, als teekenaar en handteerder van het graveerijzer, en waarin hij altijd uitmuntte, gemaakt heeft, is niet onze taak ; wij zullen echter de namen en beschrij vingen, waaronder zijne voornaamste werken bekend zijn, bier doen volgen. De Waterzuchtige vrouw, thans in het Parijsche Museum. Een meisje in oud Hollandsche kleeding kant werkende, thans in het Museum Boy mans to Rotterdam. De Nieuwsgierige. De Kluizenaar. De Avondschool. De portretten van P i e ter v an der We rf en zijne echtgenoote. Deze vier in 's Rijks Museum te Amsterdam. Karel II, Koning van Engeland, staande voor eene tafel, behangen met een fluweel met paarlen geborduurd kleed,waarop de kroon ligt, rijk met edelgesteenten omzet. De Vader en Moeder van Gerard Dou (1646) thans in de Louvre te Parijs. De Kwakzalver, thans in de Galerij te Munchen. Eene vrouw voor een open raam zittende, met een kindje in de wieg, en meer bijwerk. Eene rijk gemeubelde binnenkamer, waarin een kostbaar in satijn, fluweel en hermelljn gekleede dame een kind de borst geeft; dat ze uit de naast haar staande wieg genomen heeft. Een meisje met eene lamp. Een Oud Hollandsch binnnevertrek. Deze drie in het M a urits huis te 's Gravenhage. 299 Dit zijn de voornaamste stukken van D o u welke than nog bekend zijn. Omtrent zijne schilderij de Zoogenaamde · kraamkamer, waarvan het verhaal luidt dat het naar Ruslatid gezonden en met bet schip vergaan is, heeft de Heer Kr amm belangrijke mededeelingen gedaan, waaruit blijkt dat D o u nimmer een beroemd stuk met den naam van Kraamkamer geschilderd heeft. De afbeelding van Do u ziet op verschillende wijzen in prent het licht. Hij zelf heeft zijne afbeelding meermalen geschilderd. Zie deChalmot. Biogr. woordenb.; Nieuwe Algern. Konst-en LetOrb. (1799) D. XI. bl. 95 ; Collot d'Eseury, Holl. roem, D . I. bl. 116, 117, Aant. bl. 241, 242 ; Aanwijz. der Schild. op 's Rtjks Museum to Amt. bl. 15 16 ; Cat. van schild. in het Museum Boyman s Rott. bl. 13; , Notitie der Schild. van het Kon. Kobinet Hage b1.6; I m m e r z e e 1, Leo. en werk . der Kunnisch. ; Duboureq, Beschrijv. der Schad. op 'sRijks Museum te Amst. bl. 29- 31; de Navorscher D. VII. bl. 294. Muller, Cat. van portret bl. 74; Kramm, Lev. en 'Perk. der Kunsisch. DOU (JAN PIETERSZ.) of DOUW, waarschijnlijk een bloedverwant van den voorgaande, was mathematicus, landmeter en wijnroeijer te Leiden. Hij werd in 1623, op vermoeden dat hij medepligtig was aan den beraamden moord van Prins M a ur its gevat, en in hechtenis gebragt, doch onschuldig bevonden zijnde, na eenige dagen onder borgtogt ontslagen. Hij is de schrijver van : Tractaat van de Landtmaten (Met C. Eversd ij k), achter Mattheus van Nispen, Beknopte Lant-meet-konst gevoegd. Dordr. 1669. 120. De ses eerste boecken van de beginselen en fundamenten der Geometric van Euclides overgheset, verclaart ende uitghelegt, eerste druk Utrecht, 1647. 8°. , laatste druk. Amst. 1702. 8°. Hij vervaardigde : Plan der Stad Leyden. Kaart van de scheiding tusschen de Nassau& gronden en die van Cromstrijen aan en op het Hollandsch Diep 1608. Kaart van den oculaire inspectie van Grave en omstreken, ook van de geprojecteerde vaart wit de Peel. (in 1617 door Jan P i e t e r z. Do bij Jan v an Call, uurwerkmaker en landmeter te Nijmegen A°. 1647. Verder vinden wij vermeld dat hij een der vier landmeeters was die in 1608 den ringdijk van de Beemster legden en dat hij den 17den Mei 1627, op last van Albrecht Heer van Schagen, vervaardigde eene kaart van Schager-Cogge, begrijpende de vrije Heerlijkhedew van Schagen, Barsingerhoorn, Haringhuizen, Colhoorn en Burghoorn met de partijen van landen aan de zelve heerlijkheden behoorende daarin afgebeeld, welke kaart nog lang op het Schager slot bewaard is geworden. Van de landerijen in den omtrek van Leiden zijn van zijne hand nog verscheidene op perkament geteekende kaarten voorhanden. 300 In de voorrede van den eersten druk van zijne overzetting van Euel id es spreekt hij van zijne D Practyck der Landmelers" en van het gebruik der geometrische instrumenten door hem en meester J oh an S e m s, Frieslands landmeter en Ingenieur, in den fare 1600 voleind. Zia Dirk Burger van Schoorel, Chron . van Sehagen, b1.48; de Chaimot, Biogr. Woorden6 .; Co1Iot d'Eseury, Holt. roem , D. VI. St. I. bl. 28; Kramrn, Lev. en Werk. der Kunstsch., de Navorscher, D. VII. bl 46, 47. DOUBLETH (G EoRGE) , ook Rat h alle r Do ublet h genaamd, behoorde tot een bekend Hollandsch geslacht, waarvan verseheidene leden aanzienlijke ambten bekleed hebben. Hij werd benoemd tot lid van den Hoogen Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland, en deed den eed als zoodanig den 10den Mei 1640. In 1653 was hij lid der Chambre mipartie en overleed den 30sten April 1655. Hij was een geleerd man, in wiens bekwaamheden men veel vertrouwen stelde. In de werken van Constant ij n Huygens komen van hem brieven en gedichten voor. Met den beroemden Vossius was hij bevriend, en wisselde met hem talrijke brieven in het tijdvak van 1621 tot 1644. Zie V r e e d e , De Hooge Raad van Holl. Zeel. en West-Fries& in het Jaarb. van de regterl. magt in Nederl. 1839, Mengelw. bl. 45, 1840, Mengelw. bl. 34. DOUCH ER (JEAN) Of JOHANNES DUCHERIUS, geboren in 1573, werd in 1608 van Keulen naar Middelburg beroepen, als Predikant bij de Waalsehe Gemeente aldaar , vertrok in 1612 als zoodanig naar Vlissingen, was in 1618 en 1619, namens de Waalsche Kcrk, afgevaardigde op de Synode te Dordrecht, en vertrok in 1621 als Waalsch Predikant naar Amsterdam, waar hij in 1629 overleed. Zijne afbeelding ziet het Licht. Zijne zinspreuk was : Het leven is my Christus en het sterven tnij gewin. Er bestaat van hem : Predicatie ghedaen in de Francoysche Kerk tot Amsterdam op den 14 Sept. 1625. Int vervolgh van de Wtlegginge des Sendbriefs Jacobi in 't 2 Cap. vers 14 gevought na de zeden van de 4uydendaeghsche tijdt wt de Francoysche in onse Nederd. tale over-gheset ende ghedruckt in den 'Tare 1625 (Amst. 4°.) In datzelfde jaar driemalen herdrukt. In deze preek had Doucher zich wat heftig uitgelaten tegen het verkiezen van gematigde regeringsleden op verschillende plaatsen, die hij voor parthyen van de ware Religie, Papisten, Libertijnen en Arminianen uitkreet. Daar de Remelting der stad in godsdienstzaken meer en meer naar gematigdheid begon te neigen, werd hij over die preek door Burgemeesteren van Amsterdam opontboden en berispt. In het begin van het volgende jaar werd bij nacht op de straten van Amsterdam gestrooid cen gesehrift , getiteld : Apologia ofte 301 Verantwoordinge voor de Predicatie van D. Jo h an nes Do uch e r , Franschen Predicant binnen Amsterdam , gedaen door een oprecht Liefhebber van de Gereformeerde Religie ende van ons lieve Vaderlandt. Op welk lasterschrift , tegen de gematigde regeringsleden te Amsterdam , de Burgemeesters Bas, Boom, N e c k en anderen , de regering een prijs van f600 stelde op het ontdekken van den maker , drukker of uitgever. Doch daarvan is nimmer iets bekend geworden. Zie Vrolikhert, Kerkhem. bl. 331, 332 , Wagenaar, Beschrijv. van Amid , 8 0 . D. IV. bl. 375,376; Ab Utrecht Dresselhuis, .De Waalsche gem, in Zeel. bl. 15, 16, 31, 117, 119; Muller, Biblioth. van Pamflett. bl. 266. No. 2105-2109; Dezelfde, Cat. van Portrett. bl. 74. DOUDYNS (H) is de schrijver van de : Haagsche Mercurius , 's Hage 1698. 40. Haagsche Mercurius , behelsende Vermakelijke , Galante Politique , Academische , Emblematische en andere Reflexiên gemaakt op de voorvallen dezer tijd, Amst. 1735. 3 deelen 8°. Zie Van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. I). T. St. IV, VI ; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Both. DOUDYNS (WILLEM). Zie DOEDYNS (WILLEm). DOUÉSPE (SAMUEL DE LA) geboren te Leeuwarden in 1703, was de noon van Francois de la Douespe en Philippine Majo u. Hij werd van Londen tot Predikant bij de Waalsche gemeente te Leeuwarden beroepen, en deed zijne intrede den 21sten October 1731. Als zoodanig beriep hem de gemeente van 's Gmvenhage in 1747 , terwijl hij tevens als Hofprediker werd aangesteld. Slechts vier jaren was hij daar werkzaam, toen hij den 2den November 1751 overleed. Hij was gehuwd met Johanna Margareta Rossal, eerie dochter van Michael Rossal, Hoogleeraar in de Grieksche taal en geschiedenissen te Groningen, en van Johanna Francina Maillard. Van hem ziet bet licht : De Republiek haar hoofd beweenende , of een onvolbragte Leerreden , opgesteld ter gelegentheid des Afsterven van zijne Doorl. Hoogh. den Heere Prince van Oranje. enz. uyt het Frans vertaald , Amst. 1751. 4°. Zie Boekz. der gel. wereld, 1731. b. bl. 629, 1747. b. bl. 494, 495, 1751. b. bl. 607; Van Abkoude, Naamreg. van Nederd. Boek. D. I. St. V. DOUGLAS (ABRAHAM) was in 1787 Baljuw van Hondsholredijk en Rentmeester van Prins Willem V. Hij werd in 1787 door het zoogenaamde vliegend legertje gevangen genomen en op Endeldijk, de buitenplaats van den Heer C o rnelis van der Po t, in bewaring gesteld. Toen de Prins dit voorval ter oore kwam , kon hij zich over het lot van dezen man van hooge jaren niet van tranen onthouden , verklarende 302 dat de aan. Douglas ten laste gelegde knevelarijen, aan de huurders zijner hoeven , opzettelijk uitgedachte logentaal was , dewijl deze zich daar nimmer aan had schuldig gemaakt, en hij bij den Prins voor een zijner beste rentmeesters bekend stond. S Ongelukkig man ," zoo riep de vorst uit , zal nu een kogel door de borst nog op het einde uw lot zijn ! God hoop ik zal daarin nog voorzien , en uwe vijanden verhinderen , om hunne handen met uw onschuldig bloed te bevlekken." Die wensch werd verhoord. Met de omwenteling van 1788 werd hij ontslagen en door de ingezetenen van Hondsholredijk, alsmede door die van 's Gravesaude en Naaldwijk plegtig ingehaald. Zie Vaderl. Hist. ten very. op W a g e n a a r, D. XVI. bl. 239' 240 , D. XX. bl. 356 ; Van der A a, Lev. van Will. V. D. IV. bl. 86, 87. DOUMA (JANKE of JANTIE) de oude. Het geslacht van Douma of Douwama was een oud en aanzienlijk Friesch geslacht, hetwelk een aantal beroemde mannen heeft opgeleverd, en waarvan de eene tak zich Douma tot Irnsum en Langweer, de andere Douwama van Oldeboorn noemde. Janke Don in a de oude , ter onderscheiding van Janke Douma of Douwama de jonge , was de zoon van Douwe Douma ook van Ockema genoemd enFoeck Fokkema. Hij woonde te Langweer , welke stins en goederen bij erfenis en scheiding op hem gekomen waren. Hij was in 1430 gehuwd met eerie vrauw uit het geslacht H a r i n x m a, bij wie hij een zoon en eene dochter verwekte. Deze Janke Douma de oude is een dapper_ voorvechter geweest van de partij der Vetkoopers in Friesland. Reeds in 145.1 zien wij hem met andere Vetkoopers de nieuw gebouwde sterkte te Allingawier van Douwe S j a a r d e m a en E p o A y 1 v a veroveren en slechten. In den zoogenaamden Boni aoorlog speelde hij eene belangrijke rol, en zijne dapperheid bragt er veel toe bij om de D o n i a 's het onderspit te doen delven, en dezen oorlog, die van 1458 tot 1463 geduurd had, in laatstgenoemd jaar door eenen beslissenden slag bij het klooster Aalsuin te doen eindigen. Na dien tijd vinden wij geen gewag meer van hem gemaakt. Hij stierf to Irnsum in 1476. Zie S c h o t a n u s , Friesehe Hist. 13. X. bl. 329-332; rats over Jancko Douwama'sfamilieenz. in Jancko Douwama's gesehriften , (uitgegev. door het Friesch Gen. van geschied. oudheid en taalkunde , Leeuw. 1849. 4.) hi. 39, 42, 60; Arend, Algenz. gesehied. des raderl., D. II. St. III. bl. 207, 214, 215, 218; 219. DOUMA (Epp), zoon van Douwe D ouma on B a u, c k Rinia, was in 1 504 lid van de commissie uit de Star Wu, , wielke sick, verzetten tegen, het plan van den Hertog v&u, Sabo, one de laudgoederen in Friesland leenroerig to . 303 ken. Grietman van Utingeradeel van wege den Hertog van Saksen , en later der Geldersche partij toegedaan zijnde , werd in 1516 zijn huis te Irnsum door de Bonrgondischen belegerd. Hij beyond zich met Abbe Saskers Hering a, die met zijne zuster J e 1 gehuwd was , en dertig mannen op het slot, en verdedigde zich dapper. Eindelijk voor de overmagt en zwaar geschut moetende zwichten , was hij verpligt zich op genade en ongenade over te geven. Hij werd met Heringa kort daarop te Harlingen met het zwaard ter dood gebragt en hunne goederen verbeurd verklaard. Zijne vrouw T i e t s Heringa v an Ca mstr a , van Wirdum, de zuster van genoemden Hering a, overleden in 1526, schonk hem een zoom en eene dochter. Zie Schotanus, Friesche bl. 587; Gabbema, verhaal van Leeuw. bl. 329 ; van Halmael, Stamboek van den Friesschen Adel, in voce ; van S m i n i a , Nieuwe Naaml. van Grietm. bl. 326-328 ; Ids over J a n c k o Douwama's familie enz. (boven aangehaald) bl. 62 . DOU1VIA (ERAsmus), zoon van Jancke Do uma van Lang weer, en van Maria B u r m a n i a. Hij woonde te Langweer , was eerst kapitein en naderhand Grietman van Doniawarstal. Met zijne beide broeders F o p p e en I d z a r t behoorde hij tot het verbond der Edelen, en werd daarom door Alva ingedaagd om zich te Antwerpen te komen verantwoorden. In 1575 kreeg hij met Lieuwe van B e y e m en den Notaris Lucas J a r g e s de commissie om inventaris op te maken van de brieven en instrumenten , in 's lands kisten bewaard wordende. Twee jaren later werd hij lid van het Collegie van Gedeputeerde Staten , en in vele bezendingen gebruikt. Hij was ook lid van de provinciale rekenkamer en verbond zich in 1578 met nog zeven andere Staatsleden, als gijzelaar binnen Leeuwarden te zullen blijven, tot zoo lang de verschotene penningen tot betaling der Waalsche soldaten aan de burgerij waren terug gegeven. In 1580 werd hij gevangen genomen en in zijne dienst geschorst. Door wiei en waarom is niet bekend. T i e t e van He tting a werd in zijne plaats als substituut Grietman aangesteld. Hij overleea in 1581 en werd te Langweer begraven. Zijne vrouw , A t h Burmania, dochter van Hero Burmania en From Stinstra (zijne tante), schonk hem twee doch ters, volgde hem binnen een maand in het graf en werd te Harlingen begraven. Zie Sjoerds, Beschrijv. van Friesl. D. II. St. I. bl. 208; te Water, Verb. der Edel. D. II. bl. 349; van Sminia Naaml. van Grietm. bl. 344 , 345, door ons voornamelijk gevolgd ; Iets over Jan c k o Dou wam a's familie enz. (boven aangehaald) bl. 63. DOUMA (FoPPE en IDZART), broeders van den voorgaande , behoorden mede tot het verbond der Edelen en werden ook door Alva gedagvaard zich te Antwerpen te komen ver- 304 antwoorden. Foppe stierf ongehuwd in 1592 , en Id zart, gehuwd met HelenaBunau tot Britsum, overleed in 1577, drie kinderen nalatende. Foppe ligt te Leeuwarden en I d z a r t te Britsum begraven. Zie te Water, verb. der Edel. 1). II. bl. 349 , 350; Ids over J an cko Douwam a' sfamllie enz. (boven aangehaald) bl. 63. DOUMA (Eeo), zoon van Bartle D o u m a tot Irnsum en Hallum, en van S a e p c k D o u m a. Hij werd den 25sten November 1636 aangesteld tot Grietman van Ferwerderadeel en was gehuwd met Sj o u c k Hi d d e m a, dochter van A n d r i e s H i d d em a en A al tj e Walta, bij welke hij vier kinderen had , waarvan twee zonen volgen. Zij woonden te Hallum op Gerbada-state. Hij volgde de lijkstatie van Graaf Willem L od e w ij k van N a s s a u, als Friesch edelman, en was van 1637 tot 1648 lid van de Staten van Friesland. VOOr zijn dood deed hij afstand van de Grietenij ten behoeve van zijnen zoon , en overleed den 26sten April 1650. Zie v a n S m i n i a , Naaml. van Grietm. bl. 51; lets over J a n c k o D o u w a ma's familie enz. (boven aangehaald) bl. 64. DOUMA (BARTHOLD) , zoon van den voorgaande, werd den 7den April 1649 in de plaats zijns vaders Grietman van Fer- werderadeel , was gehuwd met D o e d j e , dochter van J ohannes van Crack, Grietman van Aengwirden en won bij Naar vier dochters Zij woonden ook op Gerbada-state te Hallum. Van 1659 tot 1675 was hij lid der Staten van Friesland en werd hij in 1672 mede gecommitteerd om te raadplegen over de verbetering van de militie , politic en het finantie-wezen van dat gewest. Hij overleed den 22sten of 27stell Maart 1678 en werd te Hallum begraven. Zie van Smini a, Naomi. van Grieim bl. 51, 52, bier door ons gevolgd. DOUMA (JOHAN EDZARD) broeder van den voorgaande , was ongehuwd , werd den 29sten Julij 1673 Grietman van Aengwirden en het volgende jaar lid der Gedeputeerde Staten van Friesland. Hij overleed den 26sten Julij 1676 en werd te Hallum begraven. Zie van Sminia, Naaml. van Grieirn. bl. 339. DOUMA (JANKo). zie DOUWAIVIA (JANcxo). DOUNAM , wiens voornaam onbekend is , schreef : Vleeselijke en Geestekke zorgeloosheid , Leeuw. 1634. Oorkussen der wereldlingen en Rustpeuluwe der Geloovigen, Leeuw. 1634. 8°. Hemelvreugde. 8°. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek., D.I. St III. DOURMAN (CAsimnt), verdiclite naam onder welken Adri an u s Cr o m m i u s een werkje schreef dat tegen den Hoogleeraar Jakob Trigland gerigt was. Zie CROIVEVIIUS (ADRIANus). 305 DOUSA. (JANUS). Zie DOES (JOHAN VAN DER). DOUVEN (JOHANNES FRANcrscus), ook Douwen genaamd, werd den 2den Maart 1655 of 1656 te Roermond geboren. Reeds vroeg zijnen vader verloren hebbende , die hem de eerste liefde tot de kunst had ingeboezemd, werd hij door zijne moeder onder de leiding gesteld van Gabriel Lambert in te Luik, en oefende zich later ook onder die van Lambe rtin's neef, C hr is to ffe 1 Puitlin k, een voornaam landschapschilder van dien tijd. Te Roermond teruggekeerd, kwam hij in kennis met een Spaansch edelman , Don Juan de Velasc o, Superintendent der Financien te Roermond voor Karel II , koning van Spanje , die , een schoon kabinet van Italiaansche meesters bezittende , hem den toegang tot hetzelve verleende en toestond om zijne kunstwerken te copi&en. Hij hield zich hier drie jaren mede bezig , en geraakte daardoor bij Jan Willem, .Hertog van Gulik , bekend, die hem naar Dusseldorf ontbood om zijn portret en die der voornaamste edelen van zijn Hof te schilderen. Deze afbeeldingen behaagden zoo zeer aan den vorst, dat hij D o u v e n tot Hofschilder aanstelde. Zich meer en meer op het portretschilderen toeleggende , schilderde hij die van bijna al de vorsten in Duitschland, waarvoor hij rijkelijk beloond en onderscheidene blijken van goedkeuring ontving. Hij schilderde ook de portretten 'van den koning en de koningin van Denernarken. , van A m e 1 i a, prinses van Hanover, van den Hertog van Toskane en van Karel V. Door dit alles verwierf hij zich niet alleen een aanmerkelijk vermogen , maar ook veel roem , daar zijne portretten uitmuntten door kleur en schakering , groote kracht van uitdrukking , volmaakte gelijkenis en majesteit in de houding der figuren. Hij overleed te Praag in 1710. Zijne afbeelding werd door den Hertog van Toskane in de Galerij te Florence geplaatst. Zijn, zoon volgt. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Aanh. op het Woordenb. van Nieuwenhuis, D. II. hi. 390 392 ; Biograph. Univ. T. VI. p. 245 ; Immerzeel, Lev. en werk. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en werk. der Kunstsch. - DOUVEN (FRANS BARTHOLOMEUS) ook Douwen genaamd, was de zoon van den voorgaande , werd geboren te Dusseldorf in 1688 , en genoot op begeerte van den Keurvorst van den Paltz het onderwijs van den beroemden Adriaan v an der W e r f f. Hij werd portretschilder van dien vorst , doch later van den Keurvorst van Keulen. In het paleis te Hessen Cassel is van hem eerie Heilige familie aanwezig. De tijd van zijn sterven is niet bekend. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb. D. VIII, bl. 344; Ira. merzeel, Lev. en tverk. der kunstsch. K r amm , Lev. en werk. der kunstach.. DOUVEN . (A.) of Doeven, waarschijnlijk een bloedverwant van de beide voorgaanden , was een niet onverdienstelijk 20 :106 schilder,, wiens fraaije stukjes bij de lief hebbers zeer geacht worden. Zie Kramm, Lee. en we? k. der kunstsch. DOUW (DIRK REINIERS VAN DER) was een bekwaam glasschilder,, die te Gouda gewoond heeft. Zie K r a m m, Lev. en werk. der kunstsch. DOUW (JAN PIETERSZ.) Zie DOU (JAN PIETERSZ.) DOUW (SIMoN). Zie DOUWEN (SIMON VAN) DOUW (Mums VAN) was een voornaam Rotterdamsch beeldhouwer meer is er van hem niet bekend. Zie Kr a m m, Lev. en werk. der kunstsch. DOUWA was een Friesch edelman , trotsch en opgeblazen van aard , en steunende zoowel op zijnen rijkdom als op de sterkte van zijn slot of stins tusschen Almenum en Dijkshorne gelegen. Zijne zucht ora zich boven anderen te verheffen en den Edelen nit dien omtrek de wet te stellen , gaf in 1133 aanleiding tot eenen binnenlandschen oorlog, die jaren geduurd heeft. Een klein versehil over een reed of opweg over zijne landerijen , waartoe Sicko Douwes Gratinga vermeende regt te hebben , was de oorzaak van het uitbarsten van dien krijg. Laatstgenoemde zond zijn zoon met een hooiwagen, der.. waarts , waarover D o u w a zoodanig in thorn ontstak , dat hij den jongeling met eigen hand doorboorde. Diens vader roept daarop onmiddellijk zijne naastbestaanden en dienstmannen bijeen , verovert en vernield het slot van D o u w a en brengt hem met vrouw en kinderen om. Eerst na vijftien jaren werd de fakkel des burgerkrijgs gebluscht. Zie A r e a d , Algem. Geschied. des Paderl. D. II. St. I. bl. 164 , hier door ons gevolgd. DOUWAMA. (JANCKG) , bij anderen Do u m a genoemd, beboorde wel tot laatstgenoemd geslacht, maar de tak van zijne familie schreef zich D o u w a m a. Hij ward geboren op de ouderlijke state to Oldeboorn, omstreeks het jaar 1482. Zijne ouders waren Doti w e Douw am a, eigenlijk Oenama of Unaraa, en Rienck Flaerckema. Ilij verkreeg den naam Jane ko naar zijnen beroemden oudoorn Janke of Jantie Douma, de Oude, van wien wij te voren melding maakten. Reeds vroeg zijnen vader verloren hebbende, kwam bij, tegen den wil van zijne moeder, onder de voogdij van zijne beide ooms U l c k e en Tj e pk e Oen am a, die hem ter school bestelden: Waar hij onderwijs ontving, wordt niet gemeld, doch hoogst waarschijnlijk heeft hij dat opgedaan in de scholen der Broeders van het gemeene leven, tot welk vermoeden zijne latere onbekrompene denkwijze in het godsdiensage, zoowel als zijn blijkbare afkeer van een groot deep der geestelijkheid, aanleiding geven. Na den dood van zijne voogden en zijne moeder, werd hij door nieuwe verzorgers reeds 307 op veertienjarigen leeftijd van de school genomen, en zoo het schijnt aan zijn lot overgelaten. In 1498 was Hertog Albert v an Saksen er door list in geslaagd om zich van het hoogste gezag in Friesland meester to maken, en het misbruik dat daarvan door zijnen noon Hendri k, die bij het vertrek zijns vaders als plaatsvervanger achterbleeef, gemaakt werd, deed eenen volksopstand ontstaan, waarbij Hendr i k in 1500 in Franeker belegerd werd. Ofschoon zelf nog weinig tot de dienst geschikt, was echter zijn persoon belangrijk genoeg om Douwama tot deelneming aan die belegering over te halen. Hij schijnt zich ook daaraan niet onttrokken te hebben, en hij was dan ook dien ten gevolge verpligt om, ten einde de wraakzucht van den overwinnaar te ontvlugten, zich buiten 's lands to begeven. Niet voor 1502 ging hij er toe over, om den Hertog van Saksen als landsheer den eed to doen, en keerde hij dan ook in dat jaar in Friesland terug. Na eene afwezigheid in het volgende jaar, bleef hij nu voortaan bestendig in het land, zich meer met de algemeene belangen ophoudende. In 1504 teekende hij merle den Reversaalbrief en in het volgende jaar vindt men zijn naam onder de, door het Saksische bewind erkende, Edelen van Utingeradeel. In 1506, of uiterlijk in den beginne van 1507, huwde Janck o Douwama met Teth Luursma, doehter van Rempt Luur sm a, waarna hij zich op de goederen van zijne vrouw bij Feerwerd, van welk Groninger dorp en het naburige Ezinge zij erfvrouw was, vestigde, en zich to midden van hen, die hem omgaven, gelukkig gevoelde. Hij was de bevorderaar van rust en vrede", de raadgever in moeijelijke omstandigheden, de helper, ook der mingegoeden, in dringenden flood. Weldra waren het zijne vaderlandsliefde en de plaatsgrijpende gebeurtenissen, die hem ontrukten aan dat stille leven, die hem in eenen maalstroom van verschillende bemoeijingen stortten on eindelijk hem in het ongeluk sleepten. Zoolang de Hertog van Saksen de bepalingen naleefde, waarop hij als landsheer gehuldigd was, was D o u w am a eon voorstander van zijn bewind. Maar toen zijn bestuur door allerlei onwettige handelingen gekenmerkt werd, vervoegde hij zich bij den Hertog van Gelder, stond dozen bij in zijne pogingen tot ontzet van Groningen, hetwelk door de Saksers belegerd word, en stak overal de banier der vrijheid op, in de hoop van de onafhankelijkheid van Friesland daardoor to bewerkstelligen. Doch hierin bedroog hij zich, daar de aanhang in Friesland van den Hertog van Saksen te groot was, om zoo in eens van beer to kunnen veranderen. D o u w a m a gaf echter den moed niet op en verleende, zoo veel hij kon, krachtige hulp aan de Geldersoben, die het beleg voor Franeker geslagen hadden. Tegenspoed in den krijg en de overtuiging, dat voor alsnog niets 20* :308 met goed gevolg tegen de Saksers kon ondernomen worden, deden hem in 1515 het land ruimen ; doch in 1517, toen voorspoed de Geldersehe wapenen volgde, ontmoeten wij hem weder bij de bestorining van Dokkum den 18den Mei van genoemd jaar. Toen in 1519 de Gelderschen van een groot deel van Friesland meester waren, en Hertog Karel van Gelder op den landsdag te Sneek het masker afligtte en als erfheer Wilde gehuldigd zijn, verwekte dit bij velen groot misnoegen en verbazing. Douwama en nog twee andere edelen, die met hem de voornaamste begunstigers der Geldersche partij geweest waren, verzetten zich moedig en vervielen daardoor in ongenade bij den Ilertog. Nu zocht hij met de zijnen hulp bij den Keizer, Karel V, door wien hij in genade werd opgenomen, en aan wien hij geheel Friesland wilde onderwerpen, waarvan reeds een gedeelte in zijne magt was. Douwama, door den Keizer gemagtigd, riep den 22sten Julij 1522 te Harlingen eenen landdag bijeen, en bragt in persoon de verzoening, door den Keizer den Friezen aangeboden, ter tafel ; doch te vergeefs. Zijne goede bedoelingen werden miskend. Men vertrouwde den man niet, die nu voor de derde maal van meester verwisseld was , en zijne beste bedoelingen leden schipbreuk op afgunst en eigenbelang. Met J u w J u w s m a trok hij nu op eigen gezag en kosten naar het hof van Brussel, waar zij den staat des lands in geschrifte voor oogen stelden, en de middelen aan de hand deden om Friesland to onderwerpen ; clodh andere bemoeijingen van de Landvoogdes deden de zaak verschuiven en tegenkanting bij de grooten des Hofs deden het voorstel vervallen. Uit Brabant teruggekeerd , werd D o u w a m a door de algemeene vergadering te Leeuwarden, met eenige andere aanzienlijke mannen, in datzelfde jaar wederom naar Brussel gezonden om de Landvoogdes, welke haar misnoegen over den landsdag te Harlingen, niet ontveinsd had, eenige voorwaarden aan te bieden. Nu kwam de overeenkomst tot stand, en K ar el V werd Erf beer of Erflandvoogd van Friesland. Op den daaropvolgenden landsdag te Leeuwarden, werden de gebreken in de regering opgenomen , vooral tegen het beheer van den Stadhouder George S c h e n k, Vrijheer van Toutenburg. Men traehtte hem zelfs den voet te ligten, en J a n c k o Douwama wendde in Brussel pogingen aan om den Graaf van Oost-Friesland aan het bestuur over Friesland te helpen. De Stadhouder Schenk had inmiddels zijn gedrag te Brussel zoeken te verdedigen , en werd niet alleen vrijgesproken, maar ook in zijn bestuur over Friesland nader bevestigd ; en Douwama, die als zijn voornaamsten aanklager was opgetreden, moest nu bet slagtoffer worden van zijne vaderlandsHeide en van de wraakzucbt des Stadhouders. Te Mechelen gevangen genomen, voerde men hem naar het kasteel van Vii. 309 voorden , waar hij zeven jaren later, in 1530 , overleëd. De Friesche geschiedschrijvers getuigen van hem, dat hij een man was van groot verstand, onverwrikten moed, schrander beleid, wijs in voor- en tegenspoed, en niet verdiend had zijn leven op zoodanige wijze te eindigen. Zijne weduwe leefde nog in 1544 en is vermoedelijk in dat jaar op hare goederen in Groningerland overleden. Zij schofik hem vijf kinderen, drie zonen en twee dochters. De of beelding van J a n c k o Douwama wordt nog bewaard op Martena·state to Kornjum. Gedurende zijne gevangenschap heeft J an ck o D o u w am a de geschiedenis van zijnen tijd op papier gebragt. Deze gesehriften zijn door het Frieseh Genootschap van gesehied-, oudheid- en taalkunde uitgegeven , onder den algemeenen titel van: Jan c k o Douwama's Geschriften , Leeuw. 1849. 40. Dezelve bevatten: Boeck der Partijen. Articulen van Foerantwoerding. Instructie an syn Wyff. Tractaet fan syner Rekenscop. Handel sedert 1520. In IV Quartieren. Voorafgegaan door eene Beschryving der Handschriften van Jan cko Douwa rn a; door H. Amersfoord t; lets over zijne familie, afkomst en eerste levensjaren, door denzelfden , benevens GeslachtlY sten van de Fami lien D o u w a In a en 0 e n e m a, opgemaakt door F. D. Fontein. Zic Suffridus Petrus, de Script. Fri:. p . 120; Wins cmius, Chron. van Friesl. bl. 454 ; Schotanus, Friesche. Hist. bl. 561, 563, 608, 611, 617; Gabbema, Perk. van Leeuw. bl. 17, 270, 290, 291 Charterboek van Friesl. 1). 11. Voorr. bl. 74, 75, 458 ; _Tegenw.Staat van Fried. D. III. St. II. bl. 476, 477; v anM ier i s, list. der Ned. Vorst. 1) II. bl. 180; te Water, Verb. der Ede,. D. II. bl. 346, foot; de Chaim o t, Biogr. Woordenb. D. VIII. bl. 336-344; Sch e 1 t em a, Staatk. Nederl. D. I. hl . 296, 298 ; A rend, .41gem Geschied des raderl. D. 11. St. M. bl. 555, 558, 575, 579, 591; lets over Janeko Douwama's familie enz. (boven aangehaald); van der Ch ij s, de Munten van Overijss. bl. 153; Dezelfde , de Munten van Fries!. bl. 144; de vrije Fries, I). IV. bl. 225 '242. ' -- DOUWAMA (Ego), gehoren in 1542, was de kleinzoon van den voorgaande, en zoon van G offe van D o u w a m a op O e n e m a te Terkaple (derde zoon van J a n c k o Douwama en van Wick of Tie t k e A bb in gh a van Huizum). Zijne vrijheidsliefde openbaarde zich reeds in 1566 op de Staatsvergadering, alwaar hij openlijk zijne gezindheid aan den Hertog van A r em berg te kennen gal. Hij behoorde tot de verbondene Edelen, en werd door Alva gebannen. De tijden gunstiger geworden zijnde, keerde hij in het vaderland weder, ijverde voor de Utrechtsche Unie, en overleed op Hottingastate den 24stcn Junij 1602. Hij was gehuwd met Saeck van Burmania, dochter van Jemme van Burmania te - 310 Ferwerdt en verwekte geene kinderen. Gellius Sneca a us roemt zijne goedheid en liver voor de godsdienst. Hij word in de kerk te Huizum met zijne vrouw begraven, alwaar v66r 1795 hunne grafzerk nog te zien was en tegen den muur een houten gedenkstuk, met hunne acht kwartieren en een Hollandsch en Latijnsch opschrift. Zie Gellius Snecanus, Frisia Nobilis. p. 59; te Water, Verb. der Edel. D. II. bl. 140, 261, 346-348, D. III. bl. 462; Ids over Ja ncko D o ti to al n a's familie enz. (boven aangehaald) bi. 59. DOUWE AUKES. Zie AUKES (DouwE). DOUWE JANSZ. Zie JANSZ (DouwE). DOUWEN (SIMON VAN) ook Simon Do u, Douw of van der D au wen genaamd, was een schilder, die alleen bekend is door de navolgende stukken: Een bataille tusschen Turken en Spanjaarden. Een Paardenmarkt. Een Bataille stukje. · Een paarden- en beestentnarkt, vol gewoel van yolk. Een Ilencontre. Een Bataille. Hij leefde waarschijnlijk in het laatst der zeventiende en in het begin der achttiende eeuw. Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb ; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. DOUWEN (JOHANNES FRANCISCUS en FRANS BARTHOLOMEUS). Zie DOUVEN (JOHANNES FRANCISCUS en FRANS BARTHOLOMEUS). DOUWES (KLAAS), in 1689 te Leeuwarden geboren, was organist te Tjum in Friesland , en schreef een werk, hetwelk getiteld is : Grondig ondersoek van de Toonen der Muzijk, waarin van de wijdte of grootheid van Octaven, Quinten, Quarten en Tertien, heele en halve Toonen, onvolmaaicte en valsche spetien, geoorloofde 'tzamenvoeging van Octaven, Quinten, Quarten en Tertien, en van het berekenen, stellen en behandelen van Orgels, Clavecimbels, Fioolen, Fluiten, Schalmeijen, Hautbois, Trompetten etc. gehandeld wordt. Franek. 1699. 8°. Tweede druk. Amst. 1773. 8°. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Both., D. I. St. I.; Fetis, Biograph. Univ. des Music.; Gerber, Lexic. der Tonkunst. DOUWES (CoRNELis) was Mathematicus en Examinator van 's lands zeeofficieren en stuurlieden, en stond aan het hoofd van de in 1747 te Amsterdam opgerigte school voor de zeevaart of zoogenaamd Zeemans.tollegie. Hij stond in hooge achting bij den vice-Admiraal Pieter Schr ij v e r , in wiens verbaal gevonden wordt eene Memorie van Douwes getiteld : Aanmerkingen over diverse verbeteringen, aan de dage- 311 lijksche practijk der zeevaeri toe le brengen. Hij schreef behalve de 18 in druk verschenen door hem opgestelde artikelen, inhoudende de onderwerpen, over welke in het af te nemen examen zou gehandeld worden, de navolgende geschriften : Zeemans tafelen en voorbeelden tot het vinden der Breedte buiten den middag, nieuwe verbeterde druk door J. F 1 o r ij n , Amst. 1789. 8°. herdrukt, Amst. 1802. 8°. Nieuwe uitgave door Swart, Amst. 1827. 8°. Dit werk werd eerst in het eerste deel van de werken der Hollandsche Maatschappij geplaatst en meermalen afzonderlijk uitgegeven. Hetzelve werd lang door de zeelieden bier te laude gebruikt en ook op 's lands oorlogschepen gebezigd. De in hetzelve voorkomende tafelen maakten het werk van Do u we s voornamelijk beroemd zoodat het in verschillende talen overgezet werd en bijkans bij alle zeevolken in gebruik geraakte. Thans is het door anderc werken vervangen, doch, volgens de getuigenis van deskundigen , berusten de berekeningen daarin voorkomende nog altijd op die van den verdienstelijken D o uw e s. Beschrijving van het Octant, Amst. 1749. 8°. Houtkopers, Timmermans en Kuypers Handboekje, Amst. 1759. 8°. D o u w e s overleed in 1773. Zijn zoon volgt. ; Zie A r r e n b e r g, Naamreg. van Ned. Boek.; de Jong, Alphab. Naamlijst van Both. en Supplern.; de J o n g e , Geschied. van het Nederl. Zeewez. D. V. bl. 271-273, D . VI. St. I. 131. 290. DOUWES (BERNARDTJS), zoon van den voorgaande ; ook hij was Mathematicus van het Amsterdamsche Collegie, en vervaardigde in 1780 op last van den Stadhouder twee kaarten van het Nieuwediep, naauwkeurig aanwijzende de peilingen, door hem aldaar verrigt en zijne bevinding omtrent de gesteldheid dier zeehaven, Hij schreef : Memorie ter volkomene aanwijzing van de watermolens met hellende schepraden, naar de vinding van de Gebr. Eckhar d t. Met plaat (1808) fol. Zie deJonge, Geschied. van hel Ned. Zeetbez. D. VI. St. I. bl. 290 ; Muller, Cal. van Both. en kaart. over Neerl. Waterst. bl. 13. DOTJWES (AuKE). Zie AUKES (DouwE). DOW (JAN PIETERSE) Zie DOU (JAN PIETERSZ. DOWALL (WILLEM MAC). Zie MACDOWALL (Muni). DOYA (SEBASTIAAN) werd in 1523 te Utrecht geboren en overleed er in 1557. Hij diende als ingenieur onder Karel V en Filips II, en teekende met veel naauwkeurigheid de badstoven van Diocletianus af, die, door Je ronimus Kock te Antwerpen, gegraveerd, en in 1558 aldaar in het licht gegeven zijn. Zie Immerze el, Lev. en Werk. der Kunstach. DOYEM (ORcK VAN), Friesch Edelmam, was gehuwd met P ierk Walt a en woonde op Doyem·state. Hij behoorde tot 312 de verbondene Edelen en was de bijzondere vriend van Sj o e r d Beyma en Juw ter Wriga, soms ook Dekama genoemd. Van D o y e m was ook beoefenaar der wetensehappen en een der gecommitteerden van wegen de Staten van Friesland ter oprigting der Franeker Hoogeschool. bl. 108, 111. DOYEM (FRANSKE VAN), dochter van 0 rc k van D o y e m en Hiltje van Hum al d a. Zij was eene geleerde Friesche vrouw en ervaren in de dichtkunst, muzijk, Latijnsche, Fran sche, Italiaansche en andere talen, Vruchten van haren geest kennen wij niet. De Raadsheer St a a c k man s, haar landsman , bezong hare talenten in Latijnsche , Fransche , Italiaansche en Hollandsche verzen, waarvan eenigen door v an Bever w ij c k zijn medegedeeld. Zij was gehuwd met den Majoor S ybr ant Tj a e rt s van Walt a, die Brie dochters bij haar verwekte en haar overleefde tot in 1673. De tijd van haar sterven is onbekend. In de Frisia Nobilis komt bl. 96 een Latijnsch gedicht op hunne bruiloft voor. Zie J o h. van B e v e r w y c k, van de uitnem. des Yrouw. Geslachts, bl. 146-158; de Navoracher, 1). III. bl. 59, B0b/. bl. CXXXII. Zie Scheltema, Geschied- en Letterk. Mcngelw. D. III. St. If. DOYER (Licos), geboren te Zwolle en aldaar in 1805 overleden, was een niet onverdienstelijk zededichter, blijkens zijne : Dichtmatige navoiging van uitgezochte zedekundige Spreuken uit het Spreukenboek van S al o m o, Zwolle 1797. 8°. Hij vervaardigde ook verschillende gelegenheidsverzen, terwijl eenige Geestelyke Liederen van zijne hand opgenomen zijn in het : Vervolg van Christelijke gezangen, in gebruik bij de Doopsgezinde gemeente te Zwolle. Zie van der A a, Memo litoordenb. van Ned. .Dicht. 46, uit medegedeelde berigten aangevuld. bl. DOYER (AssuEnus), zoon van Antonio D o y e r, D z. en Tanneke Schimmelpenning, werd te Zwolle den 13den December 1758 geboren, ontving er het onderwijs op de Latijnsche school en vertrok in 1778 naar Amsterdam, alwaar hij onder den Hoogleeraar 0 o s ter b a an in de Godgeleerdheid aan het Seminarium der Doopsgezinden stud eerde. Zucht naar meer wetenschappelijk onderwijs deed hem in 1783 te Halle zijne studien voortzetten, onder de Hoogleeraren N i e m ey er, S e m 1 e r, Knapp en Wolff en hij promoveerde er tot doctor in de letteren en wijsbegeerte. Te Zwolle teruggekeerd werd hij voor een korten tijd in de onlusten van die dagen gewikkeld, maar vertrok spoedig naar Amsterdam, genoot er nog eenigen tijd het onderwijs van den Hoogleeraar H e s s e lin k, en werd in 1787 tot proponent aangesteld . In hetzelfde jaar nam hij eene beroeping ale leeraar te Kleef aan, doch vertrok reeds een jaar daarna ale zoodanig naar Crefeld. Ten gevolge van het overlijden van zijne schoonmoeder legde hij in 1793 313 zijn leeraarsambt neder, en vestigde zich bij zijn schoonvader M a tthij s van M a u r i k, op een klein landgoed buiten Zwolle. Maar reeds in 1794 werd hij aangezocht om den Zwolschen leeraar Menalda in de dienst te willen ondersteunen, en hij werd in November 1795 als leeraar aangesteld, in welk jaar hij wederom in de staatsberoeringen gewikkeld werd, waaraan hij zich evenwel spoedig onttrok, en nu zijn leven geheel aan de getrouwe waarneming van zijn herderlijk ambt en aan de beoefening der wetenschappen toewijdde. Herhaalde ongesteldheden deden hem zijn werk als leeraar in 1836 staken, en hij overleed den 2lsten Maart 1838. Hij was in 1787 gehuwd met C a t h a r in a van Mauri k, die hem elf kinderen schonk, en die in 1804 overleed. In 1805 hertrouwde hij met M a g. d a l e n a T e u n e, die hij in 1836 verloor. D oy e r was een man van vaste godsdienstige beginselen, een onvermoeid herder en leeraar van zijne gemeente, een gezellig mensch, een werkzaam geleerde, een liefhebbend echtgenoot, een zorgvuldig vader en een geloovig Christen. Zijne gemeente, die hij ten voorbeeld was , had hem hoogelijk lief en toonde dat, door, hem ten navolging, een getrouw en gezet gebruik te maken van den Bijbel, die hem boven dies dierbaar was, en wiens kennis, tot aan het einde van zijn leven, zijne hoofdstudie bleef. D o y e r schreef de volgende werken : Brieven over de aanbidding van Jezus Christus, Amst. 1813. 8°. Twee leerredenen over het lijden van onzen Heiland, Zwolle. 1817. 8°. Vraagboek over de wet der tien geboden, het gebed des Heeren en de twaalf artikelen des geloofs. Zwolle. 1822. 8°. Hulde aan Chrisostomus. Zwolle, 1825. 8°. 3 deelen. Invallende gedachten, Zwolle. 1825. 8°. 3 stukjes. Bydragen ter instandhouding en bevordering van godsdienstige plegtigheden, by de Doopsgezinden, Zwolle, 1825. 8°. (Met Ds. J. van Geuns). Redevoering ter aanwijzing van het begraven der lijken buiten. de steden, Zwolle. 1826. 8°. Vertaling en uitlegging van den eersten brief van Petrus, Zwolle. 1827. 8°. Verhandeling over den zelfmoord, in Algem. Vaderl. Letteroef. D. XXXVII. St. 2. (1827) bl. 345. Vertaling van den eersten brief van Johannes, net aanmerkingen, Zwolle. 1829. 8°. Schriftuurlyk vraagboek voor kinderen. Zwolle, 1831. 8°. 2de druk. 2 stukjes. Leerrede ter gelegenheid der gedachtenisviering van het eerste eeuwgetijde der Doopsgezinde kweekschool den Eden December 1835 uitgesproken. Amst. 1836. 8°. (te gelijk met de Leerrede van Ds. J. Bock e.) Zie stlgem. Konst en Letterb . 1838. D . I. bl. 225 ; de Jong, - 314 Alph. Naaml. van Boek. en Supplement ; Brinkman, filph. Nampa. van Ned. Boek. ; H o 1 t r o p Bibl. Medico-Chirurgica. p. 81 ; Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Gron. enz. D. I. bi175-178, door one voornamelijk gevolgd. , DOTER (ANTONIE) werd den Eden Februarij 1787 te Amsterdam geboren, Zijn vader, Thomas D o y e r, was een deftig koopman, en zijne moeder, Sara F ij nj e, zuster van den bekenden W y b o F ij nj e, eene zeer schrandere en godvruchtige vrouw. Te Zwolle, werwaarts zijne ouders zich niet lang na zijne geboorte hadden nedergezet, ontving hij het eerste onderwijs van den toenmaligen Rector van O m m e r en en van den beroemden Ter P elk w ij k, in de tijdreken- vooral Bijbelsche tijdrekenkunde, wiskundige aardrij kskunde en geschiedenis. Zich voor het leeraarsambt bij de Doopsgezinden, tot welke gemeente hij behoorde, bestemmende, vertrok hij in 1805 naar Amsterdam, genoot eerst de lessen aan het Athenaeum, daarna aan de kweekschool der Doopsgezinden aldaar, en werd cr in 1810 ender de proponenten der Broederschap opgenomen, waarna hij, bij ontstane behoefte aan eenen leeraar te Nijmegen, derwaarts gezonden en weldra tot leeraar verkozen en aangesteld word. Als zoodanig vertrok hij in 1818 naar de gemeente te Leiden, wear hij tot aan zijnen dood het Evangelic verkondigde, en zich verheugen mogt in ruimen zegen op zijnen arbeid en in de hoogachting en liefde van alien die met hem in aanraking kwamen. D o y e r overleed op den 9den October 1853 en was gehuwd met D o r o t h ea v an Hulst, van Nijmegen, die hem geene kinderen schonk, en den 16den Julij 1853, nog geene voile drie maanden voor zijn verscheiden, hem door den dood ontnomen werd.- Wij bezitten van D oy e is hand : Proeve over den Willem Tell van Fr. v o n Sc h iller. Proeve eener dichterlijke vertaling in hexameters van het eerste boek der Temdra van Osian, naar het Engelsch van M a cpherso n. Beide stukken zijn door den druk bekend gemaakt, het eerste is geplaatst in het IXde stuk der Mnemosyne van T yd e m a n en van K amp en ; het tweede in het lste deel der Mnemosyne van H. W. en B. F. Ty d em an. Redevoering over de 1phigenia in Tauris van Eu r ip i d e s en die van G o the , met elkander vergeleken. (Gedrukt in het tweede deel van de Nieuwe werken der Hollandsche iliaatschappij van fraaije kunsten en wetenschappen. Doch hetgeen waarmede Doy e r de Nederlandsche letterkunde zeer aan zich verpligtte, was de bewerking van de beroemde Algemeene Geschiedenis van K. F. B e c k er, waarvan de beide eerste deelen door den Hoogleeraar S. M ul d e r te Amsterdam, en de overige negentien door hem bewerkt zijn. Het laatste deel van dit werk werd to Haarlem in 1841 uitgegeven, ter- 315 wijl. Doyer ook van 1837 tot 1840 eene verkorte uitgave van hetzelve aldaar in vijf deelen het licht deed zien. Behalve het genoemde had D oyer deel aan de uitgave van de Dichterkke Nalatenschap van E. A. Borger (1836) en bezitten wij van zijne hand eenige keurig bewerkte vertalingen uit het Engelsch en Hoogduitsch, waarvan slechts Schiller 's Willem Tel 1, door hem in de voetmaat van het oorspronkelijke overgebragt, zijn naam op den titel draagt. Het blijkt uit dit alles dat Doyer den naam van letterkundige ten volste verdiende. De Maatsehappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden had dan ook niet alleen een waardig maar ook een zeer werkzaam lid in hem. Ook van andere Genootschappen en Maatschappijen was Doyer lid. In veelvuldige betrekkingen, ook als lid der stedelijke School-Commissie, vooral van het Bestuur der Afdeeling van het Nederlandsche Bijbelgenootschap, betoonde hij zich een man van orde, op wien men rekenen konde, en die met lust en ijver zelfs de moeijelijkste zaken ten einde bragt. Ofschoon Doyer zich als Godgeleerde niet door geschriften heeft docn kennen, bleef hij echter geen vreemdeling op het theologisch gebied van zijnen tijd. Als herder en leeraar zijner gemeente wist hij zich waardig te handhaven; en heeft hij al geene godsdienstige geschriften het licht doen zien, hij vervulde nogtans de pligten aan zijn ambt verbonden, met naauwkeurigheid , getrouwheid en hartelijkheid. Als mensch en geleerde had Doyer uitmuntende eigenschappen. Schrander van geest, liefderijk van gemoed, edel van ziel, nederig van hart was hij bij alien geliefd , en zijne nagedachtenis zal voorzeker nog lang in zegening blijven in den kring waarin hij geleefd heeft en zijne talenten voor ieder veil had. Met regt heeft Doyer de warme hulde verdiend hem door zijnen vriend, den Hoogleeraar P. 0. van der Ch ij s, toegebragt. Zie Band. der Jaarl. dellgem. Vergad. van de Maatsch. van Ned. letterk. te Leid. 1854; Levensberigten, bl. 1-18 ; Boeke. der gel. wereld, 1853. b. bi . 508 ; B r i n k m an, Naaml. van Both. b1.42, 43. DOYINGHA (DowA VAN) werd in 1418 Grietman van Dantumadeel, woonde te Dantumawoude en werd in 1423 opgevolgd door Syds Thiard a. Zie van Sminia, Naaml. van Grielm. b1. 114. DOZEMBRUGGE (Louis) of D'OZEMBRUGGE, geboren te Mechelen, was een der leden van het Verbond der Edelen. Waarschijnlijk was zijn naam. 0' oyembrugg e, en dan was hij beer van Impde, bij Mechelen gelegen, en gehuwd met Maria K err e man s. Zie t e W ate r, Verb. der Edelen. D. II. bl. 350. DOZENNE (PIETER) schreef : Zedenleer van Jezus Christus. Utr. 1737. 8°. Lie A r r e n b e r g, Naamreg. van Ned. Boek. 316 DOZY (FRANcois), geboren te Leiden den 27sten December 1807, was de zoon van Jan Pieter van Klinkenberg Dozy , notaris aldaar, en van Vrouwe Maria .1 o h a n n a Bode 1. Na voorbereidende studien in de oude en nieuwe talen en de Wiskunde, werd hij aanvankelijk tot Apotheker opgeleid, maar liet zich in 1825 als student aan de Leidsche Hoogeschool inschrijven, waar hij zich met ijver op de studie der Natuur- en der Geneeskunde toelegde ; z66 zelfs, dat hem op den 8sten Februarij 1827 de eer der bekrooning te beurt viel van wege de faculteit der Wis- en Natuurkundige weten schappen, voor zijn ingezonden prijs antwoord over de Stoechiometrie, hetwelk in de Annales Academicae Lugduno-Batavae 1826 --1827 is opgenomen, onder den titel van : Responsio ad quaestionem chemicam: quaeritur expositio concinna et perspicua elementorum staechiometriae ? Het was echter de kruidkunde bovenal, wier beoefening, als door eene aangeborene zucht, hem het meest uitlokte en waardoor hij zich later eene Europeesche vermaardheid verwierf. Met groote inspanning bestudeerde hij haar, en waren het in het begin van zijn studenten leven de omstreken der stad Leiden, die hem een ruim veld voor zijne geliefkoosde studie aanboden, ook toen hij in 1830 als jager was uitgetrokken , was het de provincie Noord-Brabant, die voor hem hare schatten ontsloot, en met wier planten geheimen hij zich op het affuit van een kanon gemeenzaam maakte Na zijne terugkeer in den herfst van 1831, bij het heerschen der cholera epidemic wijdde hij zich, eerst te Rotterdam, later te Leiden, waar hem de directie over het aldaar opgerigt cholera hospitaal was opgedragen, geheel aan de behandeling der door die ziekte aangetaste personen. Hij werd voor zijne ijverige bemoeijingen voor de lijdende menschheid, den 2 $sten November 1832 honoris causa tot Doctor in de geneeskunde bevorderd, gaf later een verslag uit over die epidemic in het geschiedverhaal van de cholera-epidemie te Leiden, in 1833 aldaar door deHeeren C. Pruys van der Hoeven, C. W.H. van Kaatho ven en G. Salomon uitgegeven, en verwierf zich op den 29sten Junij 1833 den titel van Doctor in de Wisen Natuurkundige wetenschappen, door de verdediging van eene Dissertatio chemica de terra minerali. (Lugd. Bat. 1833. 8°). Dozy zette zich nu als geneesheer te Leiden neder, en verwierf er zich door zijne kunde, ijver en menschlievendheid algemeene achting ; maar zwoegende onder de lasten eener groote geneeskundige praktijk, bleef hem de beoefening der plantkunde dierbaar, en wijdde hij daaraan al den tijd die hem van zijne andere bezigheden overig bleef. Hij was een ijverig lid der Vereeniging voor de Flora van Nederland en zijne Oost-Indische bezittingen, die hem veel te danken heeft, en die hem onder anderen de zorg voor haar Herbarium toevertrouwde. Daarenhoven had hij een belangrijk aandeel aan de zamenstelling en ; , 317 de redactie van bet Nederlandsch Kruidkundig Archie!, in vereeniging met de Heeren Molkenboer en de Vriese uitgegeven. Doch bovenal heeft hij in de wetenschappelijke wereld eenen eervollen naam verworven, door de werken die hij of alleen, of gezamenlijk met zijn vriend Dr. J. H. M o 1 k enbo e r heeft bet licht doen zien, en die getiteld zijn : Novae Fungorion species in Belgio Septentrionali nuper detectae, cum 2 tab. Lugd. Bat. 1846. gr. 80. Musci frondosi Archipelagi Indici et Japoniae inediti, Lugd. Bat. 1846. 4°. cum figurib. Bryologia Javanica sets descriptio muscorum frondosorum Archipelagi Jndici, iconibus illustrata, Lugd. Bat. 1845. 8°. maj. Fasc. I. cum. tab. Deze werken zijn door Dozy in vereeniging met Dr. M o 1 betverkt ; ook schreven zij onder andere verhandek lingen, : Over de mosvegetatie van Suriname en Venezuela, geplaatst in de Werken der Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem. Voorts zag van hem alleen het licht : Bydrage tot de Anatomie en Phytographie der Sphagma uitgegeven door de Koninklijke Academie van wetenschappen te Amsterdam. Amst. 1854. 4°. m. pl. De verdiensten van D oz y werden erkend, eerst door zijne benoeming tot Correspondent van het Koninklijk Nederlandsch Instituut in 1847, en na de opheffing van die instelling, in 1855 tot lid der Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam. Hij was den 9den Mei 1836 gehuwd met Mejufvrouw Wilhelmina Johanna van den Bosch, die hem acht kinderen schonk, waarvan zes nog in leven zijn. Hij overleed den 7den October 1856 te Nieuwied, waar hij met zijne echtgenoote, die_ aldaar hare opvoeding genoten had, was heengegaan, om het honderd-jarig bestaan van het opvoedings Instituut te gaan vieren, en werd op het kerkhof der Hernhutters aldaar begraven. Zie W. V r o 1 i k, Levensbesch. van F rein poi s Dozy in de Pere. en Mededeel. der Kon. Akadem. van Wetenseh. Afdeel. Natuurk. D. V. hi. 402 ; B r i n k m a n, Alp& Lijst van Beek.; dezelfde, Alph. Naatnt. van Boek. Landk. enz. over 1846, 1847, 1848, 1849, 1851, 1854; H oltrop, Bibl. Medico-Chirurg. p. 81; Algetn. Konst- en Letterb. 1854, bl. 403, 1855, bl. 70, 175, 1856, bl. 321. , DRAAG (HENDRIK SCHREUDER VAN) noemde zich liefhebber der waarheid, Podet en Mathematicus en vervaardigde een treurspel Susanna, een Lofgedicht op Amstels wifzen _Thad en een Heldendicht, alien door Kat har in a Les ca ilje vermeld, die van Dr a a g een puik dichter noemt. Genoemde stukken zijn voor als nog nergens gevonden. 46, 47. Zie van der A a, Ninny woordenb. van Ned. Diehl. D. II. bi . 318 DRAGE (JoRAN), geboren to Borgfelt bij Bremen, watr zijn vader Gerhard D rage predikant was ; hij werd in 1760 predikant te Petersbierum en in 1767 to Marrum, alwaar hij in het jaar 1796 overleed, oud 72 jaren en schreef : Uitbreiding over het zeer nuttig Vraagboek van de drie Predikanten M. Duirsma, H. Mentes en D. Duirsma. Zie S teens t r a, Oudheidk. _dant. van de Dorpen en Mood. der Grieteny Barradeel, bl. 51; Arrenberg,, Naamreg. van Ned. Boek. DRAKENBORCH (NicoLAAs VAN ZUYLEN VAN) , afkomstig uit het edel en aanzienlijk geslacht D ra ken b o r c h in de provincie Utrecht to huis behoorende, hetwelk aan, de stad van dien naam verscheidene achtenswaardige regenten geschonken heeft. Hij komt in 1579 voor als onderteekenaar voor de stad Utrecht van de vermaarde Unie aldaar gesloten, en was in 1586 Schout van Utrecht ; doch niet tot de partij van L e i c ester behoorende, werd hij met anderen in dat jaar de stad uitgezet; doch de Staten van Holland beschermden hem, en hij werd na de omkeer van zaken te Utrecht in 1588 in zijn ambt hersteld. Hij stelde Coen tegen den gevangenen Burgemeester van Utrecht Pr o u n i n g van D e v e n t e r eenen schriftelijken eisch in, die uit vierhonderd artikelen bestond en eindigde met zijnen dood te vorderen, waaraan evenwel geen gevolg gegeven werd. Zie W age na a r, Vaderl. Hist. 13. VIII. bl. 166, 167, 169, 301, 303; A r end, illgem. geschied. des Vaderl. D. II. St. VI. bl. 289. DRAKENBORCH (ARNoLnus) , geboren te Utrecht den igen Januarij 1684, was afkomstig uit hetzelfde geslacht als den voorgaande. Zijn grootvader was A r n o 1 d u s Dr a k e nborch die in het Kapittel der Kanunnikken ten Dom het Schouts-ambt bekleedde, zijn vader Evert of E v e r a r d Dr akenborc h, Doctor in de Regten en Secretaris van het Domkapittel, en zijne moeder Susanna de Bane. Arnoldus was de oudste van elf kinderen en genoot het onderwijs aan de Latijnsche School in zijne geboorteplaats, vertrok daarop naar Lingen, keerde na drie jaren terug en studeerde aan de Utrechtsche Iloogeschool in de Itegtsgeleerdheid , daarna ook te Leiden, alwaar hij in 1707 den Doctoralen graad verkreeg, na het verdedigen eener Latijnsche verhandeling de Officio Praefectorum Praetorio, die in den Thesaurus Dissertationum van Oelrichs werd opgenomen, en ook te Utrecht in 1707 in 40 het licht zag. Hij was er evenwel niet toe te brengen om van zijnen graad voor de regtbank gebrnik te inalgen, en besteeide zijne ledige urea tot de vertaling van den Dichter Silius Italic us, wiens verheven dichtstuk eenc naauwkeurige, uitgave en opheldering behoefde. Hiermede bezig deed hij eene reize net zijnen vriend en leidsman Pe tr us Burman naar Frankrijk, en verzamelde voor de uitgave van bovengenoemden dichter vele stukken, door de hulp van den geleerden Mont fa tie o n te Parijs. Teruggekeerd werd hij in B u r m a n's plaats 319 benoemd tot Hoogleeraar in de welsprekendheid en geschiedenis, en deed in Mei 1716 zijne intree-rede : de utilitate et fructu, qui ex humanioribus disciplinis in omne genus hominuna et doctrinarum redundent. Als aftredend Rector Magnificus heeft hij in 1722 eerie redevoering gehouden over de vraag: Unde fiat ut studia hurnaniora tantopere hodie negligantur? en hij heeft den 27sten Maart 1736 het eerste eeuwfeest der Utrechtsche Academie gevierd, in de Domkerk , met eene Oratio panegyrica in natalem saecularum Academiae Trajectinae (Traject. 1736. 4°). D r ak e n b o r c h wordt door zijne tijdgenooten genoemd een godsdienstig menseh, zedig, deftig, nederig, openhartig en opregt. Hij was gehuwd met K a t h a r in a van de Wall, die hem vier kinderen schonk, welke allen jong zijn gestorven. Hij self overleed den 16den Januarij 1748, en zijne nagedachtenis werd gehuldigd door eene Latijnsche lijkrede van zijnen vriend en ambtgenoot Johannes Oosterdijk Schacht, die door den druk is bekend gemaakt (Utr. 1748. 4°). Zijne afbeelding naar J. M. Q, u in kh a r d, door H o ubr a k e n, ziet het licht. De werken. door D r a k e n b o r c h of van anderen of van zich zelven uitgegeven zijn getiteld : De praefectis Urbis, Ultr. 1704. 4°. herdrukt ald. 1752.8°. C. Silicas Italicus cum notis variorum, Ultr. 1717. 4°. Lijkreden over F. Burman, den zoon, Utr. 1719. 4°. - Breves positiones, quibus Historia Foederati Belga illustratur, Ultr. 1737. 8°. (zonder zijn naam). Titi Livii Historiarum libri cum not:8 integris doctorutra virorum, 7 tomi, Amst. 1738-1746. 4°. Lijkreden over Prof. H. S. van A 1phen, Utr. 1743. 4 0 . Aanhangsel op de Kerkelijke Oudheden van Nederland, Utr. 1744. 8°. (zonder zijn naam) Redevoering gedaan voor den Doorlugtigste Vorst en Heere TV. C. H. Fr is o, Prins van Oranje en Hassauw enz. toen Zijne Hoogheid tot Stadhouder, Capitein en Admiraal Generaal van de Provintie van Utrecht enz. ingehuldigd wierd, op den 27sten July 1747, Utr. 1747. 4°. Voorts bestaan er van hem korte aanmerkingen op het Lexicon Atticum van Thomas Ma giste r, die van zijne Grieksche taalkennis kunnen getuigen, en gevoegd zijn bij 'de uitgave van dat werk in 1757 te Leiden in 8°. Hij liet onvoltooid achter zijne Origines Trajectinae , waarvan het handschrift, 44 bladzijde in 4°, berust op de Bibliotheek der Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden. Zie Boekz. der Gel. wereld, 1716 a bl. 58], 1748 a bl. 110, 595 604, 610; van A b k o u d e Naamreg. van Ned. Bock. D. I. St. I. III. IV; Fer we r da, Cat. Univers. D. I. St. III. bl. 177, St. IV. bl. 169, St. XII, bl. 64; S axe, Onom. liter. T. VI. p. 73, 74; de Chalmot, Biogr. Woordenb.,· van Kampen, Geschied. der Ned. lett. en Wetensch. D. II. bl. 253, 254; C o 11 o t D'Escury, Holl. Roem, D. IV St. I. Aant. bl. 227-229; Cat. van de :320 Bibl. der Maaeach. van Nederl. Letterk. te Leid. D. I. bl. 77, D. 1I. bl. 41. lste very. bl. 94; Muller, Cat. van Portr. bl. 74. DRAKENBURG , een kunstschilder door de C halm o t, (Biogr. Woordenb.) vermeld, doch wiens bestaan wij met den Beer Kr a m m in twijfel trekkers, en eene verwarring vermeenen te zijn met Richard Brakenburg. DRAPENTIER (JoilANNEs) werd te Dordrecht in 1717 tot muntgraveur aangesteld, en vervaardigde een penning op den Utrechtschen vrede (1716) en een op het eerste Eeuwfeest der Utrechtsche Hoogeschool (1736). Hij verwierf zich echter geen grooten roem als kunstenaar. Misschien is hij de zoon van den volgende, maar dan moet zijn naam D rap p entie r geschreven worden. Zie de Wap, Astray, D. IV. bl. 194; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. DRAPPENT1ER (D.) was een kunstgraveur die in de tweede helft der zeventiende eeuw, waarschijnlij k te Dordrecht bloeide. Er komt eene door hem vervaardigde wapenkaart der Regering dier stad voor, in de Beschryving van Dordrecht, door M. B ale n, bl. 346. Misschien is hij de vader van den voorgaande. Zie K r a m m , Lev. en Werk. der Kunstsch. DRAYER (RoBERT)) Junior, was een verdienstelijk speler in treur- en blijspel onder Cor v e r. Hij vervaardigde ook gedichten, die evenwel van geringe waarde zijn. Van hem is in druk uitgegaan : Op de verkiezinge van J. A. Scholten van Asschat , Raed en Oudschepen der stad Amsteldam, tot Bewindhebber van de 0. I. Maatschappij ter Kamer van dezelfde stad, den 5den van Sprokkelmaand 1751. Amst. een blad in piano. Treurgalm uitgeboezemt door de Nederlandsche Maagd, over het pnertelijk verlies van Naar Teergeliefden Erfstadhouder Willem Karel Hen dr ik Fr is o. (In de Dichtkundige Cypressenblackn, 1751) Nieuwjaers-Offer,, aangestoken op het Altaar der Dankbaarheid en toegeweyd aan alle beminnaars van het Nederduytsche Schouw-tooneel, ter Intrede des jaars 1765. klein 8°. Tyd-vaers op 't leggen van den eersten steen van den Haagschen Nederduytschen Schouwburg, uitgegeven door. G. Co rv e r , den 18 Sept. 1766. een half blad in piano. . Zie Cat. van de Bibl. der Maaisch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. bl. 298, b bl..7, 263; van Halmael, Bfldr. tot de geschied. van het tooneel, bl. 74; van der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. Diehl. D. II. bl. 47. DRAS (THomAs) was korporaal van de ruiters van Ryho yen, en behoorde tot hen die in het turfschip verscholen waren, waarmede in 1590 het kasteel van Breda verrast werd . Zie de Navorscher. D. VII. bl. 100, noot. 321 DREAS (ANTifoN GOTFRIED), noon van P e t r u s Dreas, werd geboren te Dedesdorp, in Bremerland, den 10den.Mei 1710 studeerde te Jena in Saksen, en werd den 2den Mei 1734 bevestigd als Luthersch Predikant op de Rijpe in Oost-Friesland. Van daar beroepen zijnde als tweede leeraar hij die gemeente te Groningen, deed hij er in het begin van 1736 zijne intrecle. Kort hierna mengde hij zich in den, toen te Bremen uitgebarsten, twist over de leer der goddelijke genade. Openlijk omhelsde hij de partij van den Luth.erschen Predikant Tr e v i r a n u s, en werd daarin door een veertig- tal leden van zijne gemeente gevolgd. Anderen daarentegen beschuldigen hem van ontrouwheid aan de onveranderde geloofsbelijdenis van Augsburg, en hielden hem onbevoegd om langer wettig leeraar der gemeente te blijven. Twee leden van den kerkenraad klaagden hem aan bij het Evange liseh Luthersch Consistorie te Amsterdam, of maakten ten minste van deze zaak zulk een gerucht, dat nog in 1736 eene commissie naar Groningen gezonclen werd, om, ware het mogelijk, de rust te herstellen. D r e a s bleef ongemoeid, tot dat hij , ten laatste nog meer aanhang verkrijgende, onbewimpeld voor zijne gevoelens uitkwam. Het consistorie te Amsterdam zond in 1739 andermaal afgevaardigden naar Groningen, benevens eene commissie uit daartoe gekozene Predikanten en Ouderlingen van Leeuwarden, Deventer en Zwolle, en door dezen werd Dreas den 12den Junij van genoemd jaar van zijne bediening ontzet. Hij verliet daarop met zijnen broeder P e t r u s , predikant op de Rijpe in Oost-Friesland, en een aantal van zijne gemeenteleden, het kerkgenootschap, waarin hij geboren en opgevoed was, en gaf bij deze gelegenheid zijne geloofsbelijdenis in het licht, waarvan wij den titel nader modedeelen. Hij verkreeg van de Groningsche Regering een wettig ontslag, daar hij zijne ontzetting wederregtelijk beschouwde en dus geene kracht konde hebben. Een an* verzoek om eene afzonderlijke gemeente to mogen oprigten, en daartoe een der gasthuiskerken in te ruimen, werd hem evenwel om redenen geweigerd, waarvan hij de billijkheid erkende. Nu aarzelde hij en zijne volgelingen geen oogenblik om tot de Groningsche gemeente der Hervormden over to gaan, door welke zij met opene armen ontvangen werden. .In datzelfde jaar stelde hem. de Regering tot Hoogduitsch Predikant in de Pelster-gasthuis-kerk aan, nadat hij vooraf in eene vergadering van Hoogleeraren in de Godgeleerdheid en van afgevaardigden uit de provinciale Synode de redenen van de verandering zijner geloofsgevoelens had blootgelegd. Met welgevallen werd hij toegelaten, en weldra in 1740 door de Staten van Stad en. Lande benoemd tot Provinciaal Hoogduitsch Predikant, ten dienste der Hoogeschool en der vreemdelingen. Acht jaren nam hij, tevens lid zijnde der Classis van Groningen en het Gooregt, dien post tot ongemeene stichting waar, toen hem de Hervormde gemeente 21 322 te Ee en Engwieruin in Friesland in 1748 tot Karen leeraar riep, waar hij den 13den" Maart 1766 overleed. Ook had hij in 1742 en 1747 de krijgsmagt van den Staat ais leger-predikant gevolgd, Zijn broeder P e t r us , op zijn verzoek van zijne bediening onslagen, en door de coetus van de Hervormde kerk te Emden onderzocht zijnde, bij wijze van een theologisch gesprek, werd kort daarna in 1743 beroepen. bij de Hervormde gemeente van Akkerwoude in Friesland, waar hij tot in 1789 het Evangelie verkondigd heeft, toen hij emeritus werd. De volgende werken zien van D r e a s het licht : Geloofs-Belijdenis van de Bezonderheid der Genade Godts in de Verkiezinge, Verlossing en Roeping tot Zaligheid, gelijk ook van de H. Sacramenten, Doop en Avondinaal, volgens ha Goddelyke Woord uit de Symbolische Boeken der Luthersche kerke verdedigt, aan Hun Ed. Mog. Heeren Burgemeesteren en Raad der stadt Groningen, wegens daarover geschiedde aartklagte, den 24sten Maart 1739, ootmoedigst overgegeven, en nu wijder uitgebreidt. Gron. 1739 8°. Dit werkj© werd door de Hoogleeraren Gerdes en v a n e n Ho nert ganstig aanbevolen, en door H e n r i e u s Lampe toen leeraar te GOdens, later te Bremen, in het Hoogduitsch vertaald. 1740. Onderzoek over den kerkelijken vrede tusschen de Protestanten, en in 't bezonder over het gevoelen van de Algemeenheid der genade Godts, zijnde hedendaags 't voornaamste beletsel van dien. Gron. 1744. 8°. Naamlijst der Heeren Predikanten, die onder 't ressort van de E. Classic van Dokkum zedert de Reformatie gedient hebben, geschreven door D. Wilhelmus Columba , met aanmerkingen vermeerdert en uitgegeven door wijlen D. A n t Is. Gatfr. Dreas, Leeuw. 1766. 8°. Zie die Hamill. bl. 11, 90-93; C. Ad am i Waaml. der Pred. in de Prov. Gron. en Ommelanden, bl. 169; Boekz . der gel. wereld, 1739, b. bl, 377, 1741. a W. 701, 1743. a. bl. 106, 342, 1744. a. bl. 608, 1747. a. bl. 730, 1748. a. bl. 499, 628, 748, 1752. b. bl, 412, 413, 535; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande, W. 22, 284; Ypey, Rork. Geschied. van de 18de eeuw, D. VII. bl. 145-- 147; Y p e y en Dermout, Gesehied. der Ned. Herv. Kerk. D. III. bl. 388-393; Aanteek. bl. 196-204; Glasius, Godgel. Nederl. D. 1. bl. 381-383. ' DREBBEL (Commas JAKOBSZOON) werd in het jaar 1572 to Alkmaar geboren. Hij behoorde tot een eerlijk en deftig go. slacht, hetwelk ook Magistraatspersonen heeft opgeleverd. Het berigt dat de varier van D r e b b e 1 een boer was, schijnt aan 's mans boerachtig voorkomen zijn oorsprong te danken te heb. ben. Gedurende zijne kindsche jaren werd Drebbel de huisgenoot van Hubert Goltzius, bij wien hij zich in het plaatsnijden geoefend heeft. Hij legde zich ook op de wijsbegeerte en wiskunde toe, en maakte snelle voortgangen in die 323 wetenschappen. Of hij aan de Leidsche hoogeschool gestudeerd heeft is niet bewezen. Het schijnt eater dat Drebbel geen bepaald ambt heeft uitgeoefend, maar eenige jaren, gehuwd met de zuster van genoemden Goltzius, gewoond heeft te Alkmaar, in het hoekhuis van den Koningsweg, daar de stad Hoorn uithing, en niet van tijdelijke middelen ontbloot was. Reeds vroeg had Drebb el behagen geschept in de beoefening der natuurkunde, voornamelijk het practische gedeelte, hetwelk teregt door de Franschen Physique anzusante genoemd worth. Meer vermaak dan nut opleverende, verwierf hij er zich bij oaze toenmalige landgenooten weinig roem mede, en dit kan aanleiding gegeven hebben, dat Dr e b bel op het denkbeeld gekomen is zich mar elders te begeven. Hoe dit zij, niet langer dan 1604 bleef hij te Alkmaar, then hij naar het hof van Jacobus I, Koning van Engeland, vertrok, in wiens gunst hij zich aanbeval, en door wien hij met een - jaargeld begiftigd werd. Het gerucht van hetgeen door Drebbel aan. het Engelsche hof verrigt vferd, kwam ter oore van Keizer Rudolf II, die te Praag zijne hofhouding Meld. De lust en het behagen hetwelk deze in de natuur-, wis- en scheikundige wetenschappen had, deed hem Drebbel uitnoodigen tot hem te komen, wiens eigenliefde daardoor gestreeld werd en die aan die roeping, met toesteraming van Koning Jacobus gehoor gaf. De fortuin was hem daar evenwel niet gunstig ; althans hij geraakte in de gevangenis. Volgens sommigen viol hem dit lot ten deel door vermoeden van ketterij, volgens anderen uit wraakzucht van den Keizer, aan wien Drebbel het geheim van zijne kunst niet wilde mededeelen. Hij herkreeg zijne vrijheid ; dock het blijkt niet dat hij bij den vorst of bij de geleerden van zijn land eenige achting genoten heeft, Zeker althans mogen wij stellen dat hij nimmer de leermeester van den zoonlitn Ferdinand II kan geweest zijn, en dan ook niet met den titel van Raad van dien vorst beschonken geworden is. Zeer zeker is het dat D r e bbel zich, na zijne in vrijheidstelling, weder naar Engeland zal begeven hebben, waar hij in 1619 als wiskunstenaar Koning Jacobus diende, en met Willem Boreel en Constantijn B u y g e n s gemeenzamen omgang hield. Een jaar daarna was hij, naar alter getuigenis, te Praag, then die stad door F r ed er i k V, Keurvorst van den Palts en Koning van Bohemen, werdingenoraen. Zijne goederen werden hem ontnomen, en hij WI in de gevangenis geworpen, niets anders dan den dood voor oogen hebbende. Door tusschenkomst der Staten, en van den Koning van Engeland, werd hij in vrijheid gesteld. Hij woonde sedert to London, alwaar hij in 1634 overleed. Hij bezat eene doehter die met zekeren Kufla er of Kufler ge- huwd was. Bij de zamenstelling van dit leveusberigt hebben wij van 21* 324 de geloofwaardigste berigten gebruik gemaakt, ofschoon wij niet ontkennen kunnen, dat het verhaal van 's mans leven verre van volledig is. Die zelfde onzekerheid bestaat ook omtrent de uitvindingen, die door I) r e hbel zouden gedaan zijn. TerwijI toch door sommige schrijvers de wonderlijkste verhalen omtrent zijn vernuft gedaan zijn, worden door anderen zijne verdiensten verkleind en ontkend. Even als gewoonlijk zal de waarheid wel in het midden leggen, en zonder ons in te laten met het voor en tegen te inelden, zullen wij als den slotsom van ons onderzoek het volgende mededeelen. Vooraf gaat hier de opmerking dat de onzekere berigten die daaromtrent tot ons gekomen zijn, meerendeels aan Drebbel zelf te wijten zijn. Het valt toch niet to ontkennen dat hij, zeer met zijne kunst ingenomen zijnde, onwillig was daarover mededeelingen te doen, vreezende dat anderen hem zouden navolgen, en bet is hierdoor, dat zoowel wij thans niet in staat zijn om te beoordeelen in hoeverre dezelve op wetenschap gegrond was, als dat de meeste van zijne uitvindingen verloren zijn gegaan. Allereerst clan hebben wij melding te maken van zijn Perpetuurn mobile of Eeuwigdurende beweging, waarvan door hem zelven breedvoerig gewag is gemaakt. Uit zijne beschrijving, die hij, in het aan to halen werk, daarvan geeft, is evenwel moeijelijk de ware gesteldheid van die uitvinding op te maken. Het schijnt een soort van planetarium geweest te zijn, waarbij eenige werktuigen waren gevoegd, om weer-licht en andere natuurverschijnselen na te bootsen. Er wordt gemeld dat D r e bb 1 zijne uitvinding aan Koning Jacobus vereerde, uit dankbaarheid voor zijne verlossing nit den kerker, en daarbij voegde eene Dedicatie aan den vorst, die in het werk van D r e b b e l gevonden wordt, dat getiteld is : . Een kort tractaet van de IV atuere der Elementen, ende hoe zy verooriaeken den Wind, Regen, Blixem, Donder, ende waeromme dienstich zijn. Gedaen door Cornelis Dr ebb el. Rotterd. 1621. 8°. met een duidelijk of beeldsel in houtsnede van den schrijver. De verklaring die D r e b b el in genoemde Dedicatie omtrent zijne uitvinding geeft, is zoo stellig en zoo plegtig tevens, dat wij, om de woorden van den schrijver van Hollands roem to gebruiken, den man geen geloof mogen weigeren, zonder zijne nagedachtenis, in eenen zedelijken zin, de grofste beleediging aan te doen. En nogtans wordt de eer der uitvinding hem betwist, door den geschiedsehijver Brand t , die haar toekent aan Pieter Janszoon H o o ft , die, volgens een ander schrijver, met Jacob de G r a a f f eene fabriek van Chemicalien oprigtte en met hem een kunststuk vervaardigde, aan hetwelk zij den naam van Perpetuum mobile gaven, dat door Jacob de Graaff aan D r e b b e 1 toevertrouwd werd, die er mede naar Engeland trok, en' aldaar, zoo al niet 'zich zelven ale den ver- 325 vaardiger voordoende, evenwel den naam des uitvinders verzweeg ; doch niet in staat was om het kunststuk, waarvan een der raderen door de Koningin gekwetst was en daardoor stil stond, te herstellen. Het werktuig, dat bestemd was om eeuwigl durend te loopen, bleef nu voor goed stilstaan, en heeft geene vruchten voor de nakomelingschap opgeleverd. Eene tweede uitvinding van D r e b b e 1 was een schip, waarmede men onder water konde doorroeijen en van Westminster naar Greenwich varen, welke twee Duitsche mijlen van elkander verwijderd liggen, ja, tot vijf of zes Duitsche mijlen ver. Was men in dat schip, dan kon men er onder water in Jezen en alles duidelijk zien, zonder dat men kaars- of lamplicht noodig had. Dit schip heat vele jaren daarna op de Theems buiten Londen gelegen. Met hetzelve heeft D r e b b e 1 eenen dubbelen roem ingeoogst; met de werktuigelijke uitvinding van het schip namelijk, en met het middel te hebben verstrekt om bederf van lucht onder water voor te komen, of wanneer dit zich ontdekte, door nieuwe lucht den dampkring te zuiveren. Engelsche schrijvers hebben hem de eer der werktuigelijke uitvinding zoeken te betwisten, op grond dat M e r s en n u s hem het eerste denkbeeld daartoe in zijn werk Hydraulica Pneunzatica arsque navigandi zou hebben aan de hand gedaan; maar deze bewering vervalt, door de opmerking dat M e rs e nn u s werk Lien jaren na het overlijden van Drebbel te Parijs voor het eerst is uitgegeven. Ofschoon het thans aangenomen is dat D r e b b e 1 geene aanspraak kan maken op de uitvinding der Mikroskopen en Verrekijkers, waarvan het overigens wel den schijn heeft dat hij zich die heeft laten aanleunen, kan het echter niet ontkend worden, dat hij de kracht der eersten vergroot heeft en dus als verbeteraar der Mikroskoop kan worden aangezien. Wat de uitvinding van den Thermometer betreft, ofschoon wij die niet aan hem zouden durven toekennen, schijnt hij daarop toch wel eenige aanspraak to maken ; zeker althans is het dat hij er velen vervaardigde, en, daarmede bezig zijnde, op de uitvinding der scharlakenverw kwam, door de toevallige vermenging der tinktuur van Cochenille, met eene oplossing van tin in salpeterzuur, en welke kleur lang bekend is geweest onder de benaming van Color Kuflerianus, of kleur van Kufler, naar zijn schoonzoon alzoo genoemd, die toen ter tijd eene lakertfabriek te Leiden had en aan wien Dr ebbel zijne uitvinding schijnt medegedeeld te hebben. Behalve de genoemde uitvindingen zijn er nog anderen door Dr ebb el gedaan, of die hij voorgaf gedaan te hebben, die wij stilzwijgend voorbijgaan. Van zijn Muzyk-Instrument ; van zijne brillen, waardoor men bij nacht kon zien; van zijne manier om midden in den zomer eene kamer zoo koud te maken, dat men het er niet kon uithouden ; van zijne wijze om zelfs 326 in den winter eenden- en hoendereijeren kunstmatig te doen uitbroeijen; van zijnen uurwijzer, die in geen vijftig of honderd jaren behoefde opgewonden te worden en van weer andere zijner ontdekkingen of kunsten, is te weinig tot ons gekomen, om hare wetenschappelijke waarde te kunnen beoordeelen. Genoeg zij het aangevoerde evenwel, om D r e bb el een man te noemen, die niet van verdiensten ontbloot was, en die, al stellen wij hem, met H u y g en s, niet gelijk met de beroemde wijsgeeren der ouden, of al zeggen wij het den Alkmaarsehen kronijkschrijver niet na P dat zyn vernuft en scherpzinnig begryp in de gansche Wereld geen gelyk en hadde in de philosophie", nagtans een allerzeldzaamst vernuft was en geene plaats kan ontzegd worden onder hen wier namen met lof verdienen vermeld to worden. Dr e bbel was ook beoefenaar der fraaije kunsten, en beoefende de graveerkunst, die hij bij Goltzi us geleerd had. Behalve de zeven vrije kunsten, door hem naar zijnen leermeester gegraveerd, bestaat er nog eene gravure van hem , Salomons eerste refit, naar Karel van Mander,, en Esther bij Ah a sveros. Behalve daardoor deed hij zich als kunstig graveur kennen, door de Groote kaart of plattegrond der stadt Alkmaar, met zinnebeeldig bijwerk, voorkomende in Eikele nb e r g 's Alkmaar en zgne geschiedenissen. Eene tweede vermeerderde uitgave van het genoemde werk van D r e b b e 1, zag het licht onder den titel van : Grondige oplossinge van de Natuur en Eygenschappen der Elementen, en hoe sy veroorsaken Donder, Blixem, Hitte, Koude, Wind , Regen, Hagel, Sneeuw, enz. , en waartoe sy dienstig zijn. Alsmede een klare beschryvinge van de quinta Essen tia of vyfde wenn. Noch een Dedicatie van 't Primum Mobile. Altos gedaan door den grooten Hollandschen Philosooph C or neli s Dr e b b el, van Alkmaar. Den tweeden druk. Rott. 1701. 12°. Nogmaals herdrukt Amst, 170"9. 'dem 1732. 12°. Ook in de Latijnsche taal (Hamb. 1621. 12°.) werd dit werkje, kort na de eerste uitgave in het Hollandsch, vertaald en daaruit in de Fransche, Hoogduitsche en Italiaansche talen overgezet. Zie Kronijk der stad Alkmaar, bl. 188-195; van A b k o u d e, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I; de C h a l m o t, Biogr. Woordenb. D. VIII. bl. 348 351; van Wij n, Bijv. en iianm. op de Yaderl. Hist. van Wagenaar, D· X. bl. 37, 38; van Zutphen, Ned. ilitv. enz. b1 66, 70, 72;J. P. van Cappelle, Bijdr. tot de geschied. der Welensch. en Lett. in Nederl. bl. 65-126, met portret ; van Kampen, Geschied. der Lett. en Wetensch. in Nederl. D. I. bl. 322, 323, D. III. b1.112, 113; Collot d'Escury, D. IV. St. II. bl. 446, D. VI. St. I. bl. 69-76; van Ens t Koning, het Huis te Ilpendam, bl. 18, 42; Ali Cohen, Dude en Middel-Geschied. van de Geneesk. bl. 408; Iminerzeel, Lev. en werk. der Kunstsch. ; de - Navorscher, 1). III. bl. 196, D. bl. 174, 1). V. Bijbl. bl. XXXIV, XXXV. - DREGT (JoHANNEs) geboren to Amsterdam, schilderde land- 327 schappen en figuren. Op de Stads Teeken.-Akademie werd hem den gouden eereprijs toegewezen. De moderne zaal in den Hob. landschen schouwburg werd in 1774 door hem geschilderd. Hij was de leermeester in het teekenen van Willem Bilderdij k en overleed in den ouderdom van ruing zeventig jaren te Amsterdam in 1807. Zie van Eynden en van der Willigen, Gesch. der Vadcrl. Schilderk. 1). II. bl. 260; Immerzeel, Lev. en werk . der Kunstsch. DRELINCOURT (CHARLES), derde zoon van Charles Dr e- lincourt, vermaard Franseh godgeleerde, en van Marguerite Bold u c, werd to Parijs op den leen Februarij 1633 geboren. Hij genoot zijne cerste wetenschappelijke opleiding te Saumur, daarna te Montpellier, waar hij in 1654 tot geneesheer bevorderd werd. Kort hierna werd hij tot opper-geneesmeester in 's Konings leger onder den Maarschalk de Tare nn e in Vlaanderen verkozen, aiwaar hij tot in 1659, en naderhand te Parijs, zijne kunst met goed gevolg uitgeoefend heeft, tot dat hij in 1668 door Curatoren der Leidsche Hoogeschool tot gewoon Hoogleeraar der geneeskunde beroepen wend. Twee jaren later werd he ook het onderwijs der Ontleedkunds opgedragen. In beide betrekkingen, ook als onderwijzer bij het Collegium Medico-Practicum, heeft hij zich omtrent de Hoogeachool en de wetenschap zeer verdienstelijk gemaakt, en in het bijzonder ook veel tot de vorming van den grooten I3o e r h a a v e toegebragt, daar hij de eenige Hoogleeraar was, wiens lessen over de ges neeskunde door laatstgenoemde werden bijgewoond. Hij was cen zeer geleerd man, die bijzonder ervaren was in de kennis der Grieksche en Latijnsche taal. Groot was zijn roem als geneesheer, zoodat hij meermalen bij de grooten van het land geroepen werd. Bij Willem III en zijne gemalin stond hij in hooge achting, terwijl hij als godvruchtig, vriendelijk en weldoend man bij iedereen bemind was. Hij is to Leiden op den 31 step Mei 1697 overleden en heeft niet gewild dat er eene lijkrede op hem gehouden werd. Zijne af bedding is in de Effigies bij van der A a. Zijne verspreide geschritten zijn door B o e r h a a v e, met eene Voorrede en eene beschrijving van zijn leven verrijkt, uitgegeven, onder den titel van : Caroli Drelin.curtii Opuscula medica quae reperiri potuere omnia, Hagae-Com. 1727. 4°. Zi© Hoogstraten, Woordenb .; Saxe, Onom. Lit. T. V. p. 11; Sandifort, Museum iinctiom. lntrod. p. IX, X; van K a m p e n, Geschied. der Lett. en Wetensch. in Nedert. D. II. bl. 49, 61, Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogesch. D. I. bl. 184, 189, 219, 294, D. II. bl. 112, Toev . en Bijl. W. 140, 141 ; Blograph. Univers. T. VI. p. 253; Ali Cohen, Oude en Middel-Geschied. der Geneesk b1., 511 · van der Boon, over de ontleedk. vats den mensch, bl. 46, 70, 105, 106, 107, 108, 111 ; Haag, la France Protest. in vine. DREMMEN (W. VAN) was sehoolmeester te Philippine, die in zijn stuk : Rouwklagen over het overlijden van zijne Hoogo 328 heid Willem Karel Hendrik Friso enz. , geplaatst in het Aanhangsel van de Dichtk,undige Cypressmbladen, niet alleen toonde een zeer slecht dichter te zijn, maar ook een zeer slecht onderwijzer, die zelfs met de taal niet overweg kon. Zie v an der A a, Nieuw Woord. van Ned . Diehl. D. II. bl. 47. DRENKWAART (WILLEM VAN) , afkomstig nit een oud Hollandsch geslacht, dat tot wapen voerde een rood veld beladen met een staande zwaan van zilver, gekwartileerd met dat van Heenvliet. Hij was de zoon van Boudewijn van Drenkwaart en van Maria van Kleiburg. Hij was Heer van Giessenburg en voor de helft van Pietershoek, Raad en Rentmeester Generaal van Zuid-Holland in 1539 en overleed in 1554, gehuwd geweest zijnde met K o r n e 1 i a van Steenhuizen. Zij hadden twee kinderen, Bond ew ij n, die volgt, en Adriana, die huwde met Adriaan van Meusienbroek. Zie van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 938. DRENKWAART (BouDEwmN VAN), zoon van den voorgaande, was in 1515 geboren, werd Burgemeester van Dordrecht in 1560 en was Leenman des Konings van Spanje en Raad en Rentmeester-Generaal van Zuid-Holland. Hij behoorde tot de personen, welke in den jare 1567 voor Commissarissen van den Hove zijn gedagvaard en gecompareerd tot aflegging van den gerequireerden eed van trouw aan den Koning. Hij was gehuwd, eerst met Catharina van Hogeland, en daarna met Johanna S u y s, zuster van den President Cornelis S u y s. Hij overleed in 1578 en verwekte bij de eerste vrouw drie zonen en eene dochter, bij de tweede, een zoon en eene dochter. Zie van Leeuw en, Bat. El. p. 938, d'Yvoy van Mijdreeht en Beeldsnijder, Verb. en Smeekschr. der Nederl. Edel. bl. 81. DRENKWAART (JonAN VAN), won van den voorgaande en van diens eerste vrouw Catharina van Hogeland. Hij werd in 1543 te Dordrecht geboren en ontving daar het onderwijs aan de Latijnsche school. Spoedig tot Schepen benoemd zijnde, werd hij in 1570 Schout van Dordrecht en maakte zich berucht door zijne strenge en bloedige vervolgingen tegen de Hervormden en zijnen ijver voor de belangen van Spanje. Door de verandering van zaken in 1572 nam hij zijn ontslag en vertrok naar Brussel, waar hij tot thesaurier generaal van 's Konings domeinen in de Nederlanden en Raad van State werd aangesteld. Hij was Ridder van het Guldenvlies en voerde den titel van Baron van Dormale. Hij overleed to Brussel in 1606 en was de laatste afstammeling van zijn geslacht, daar hij bij zijne beide vrouwen, Elisabeth Cler q, dochter van Nikolaas CI e r q, Pensionaris van Utrecht, en van M a r g ar etha Bogardt of Bogaert, dochter van Jacob Bogardt of Bogaer t, President van Vlaanderen, geene kinderen verwekte. Met laatstgenoemde vrouw ligt hij to Brussel in eene kapel 329 van de St. Gudulekerk begraven. In het klooster der Dominicanen aldaar is een opschrift hem ter eere. Hij voerde tot zinspreuk Me et constant (getrouw en standvastig). Zijne afbeelding door J. de Gheyn en medaillon is zeer zeldzaam. Zie van Leeuwen, Bat. Ill. M. 939; Schotel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 25, 34, 36-38; Dezelfde, de Ill. School te Dordr. b1.11, 15; de Navorscher, D. VII. bl. 120. DRESCHLA AR (J. N.) schreef : Kort begrip van alle de Keuren van het Hoog-Heemraadschap van Rhynlandt, Haarl. 1761. 8°. bl. 119. Zie Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Lett. te Leid. D. II. DRESSELAAR (R.) geboren OOREMANS,gaf met Petro nella Moens in het licht : Stichtekke gedichten , Haarl. 1789. 8°. die van den toen reeds aanbrekenden vooruitgang der poezy getuigenis dragen. Daar de dichtstukjes niet geteekend zijn, is het niet te bepalen welke van haar zijn. Zie de Jong, Alphab. Naaml. van Both.; van der A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Diehl. D. II. bl. 47. DREUNEN (JAN BOBERTSZOON) werd, met den Schout N i k o. laas van Zuylen van Drakenborch en anderen in 1586, als niet L e i c e s t e r s gezind zijnde, uit Utrecht gezet, waar hij tot de aanzienlijkste burgers behoorde. Naar Montfoort gevlugt zijnde, namen de Staten van Holland ook hem in hunne bescherming, doch konden, na de verandering der regering aldaar, van L e ic ester niet verwerven, dat hij en de medegebannenen terug mogten keeren. Hij bleef evenwel onder de hoede der Staten en kreeg zelfs verlof om de schade, die hem mogt worden aangedaan, wettiglijk te verhalen op hen die er oorzaak van waren. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VIII. bl. 166, 169. DREUX (JACOBUS HENRICUS) was praeceptor te Arnhem, en werd in 1737 als zoodanig verplaatst naar Rotterdam, waar hij in 1753 tot Rector der Erasmiaansche School werd aangesteld, welke waardigheid hij den 12den Maart van dat jaar aanvaardde met eene oratie : De Literarum Scientia morum cultrice. Rott. 1753. 4°. Zie Boekz. der gel. 1Vereld, 1737. a bi- 610, 1753. a bl. 457. DREVER (ADRIAAN VAN) was een Hollandsch landschap- en zeeschilder, die omstreeks 1673 bloeide en zich in Engeland ophield. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. DREWS (WILLEM) was een rijk en vermogend man en een beroemd kunstenaar in het drijven van goud, waarin zeer kostbare stukken door hem vervaardigd zijn. Hij was een voorstan- der der Hervorming en behoorde in 1566 tot de nieuwe gemeente te Groningen. In 1580 aangeklaagd als hebbende in . 330 1569 onder Graaf Lodew ij k van Nassau tegen den Koning van Spanje gediend, werd hij op den 3den Maart 1580 door den Stadhouder van L a 1 a i n op het regthuis gevangen gezet, waaruit hij met eenige anderen in 1582 ontvlugtte, Zijne afstammelingen zijn alien regeringsleden te Groningen geweest. Johan Drews, gehuwd met Lubbenia van Julsinga, was Burgemeester te Groningen en Curator der Academie aldaar. Zie Boekz. der gel. wereld. 1757. b. bl. 703, 704 ; West e ndorp, Bijz. uit de geschieden. der Herv. bl. 17, 37, 47, 56. DRIEBERGE (JoANNEs) werd op den 11 den December 1686 te Leiden geboren, G e e r t r u i d a O o s t e r b a e n, zijne godvruchtige moeder, de dochter van Jan O o s t e r b a e n, koopman te Noordwijk, ontsliep reeds veertien dagen na zijne geboorte. Ter naauwernood vier jaren oud zijnde, verloor hij ook zijn vader, Jan Drieberge 1), een aanzienlijk koren koopman te Leiden. Hij kwam nu onder voogdijschap van zijne beide ooms, Jan van der Mey en Gerrit Oosterbaen, die hem te Noordwijk ter schole bestelaen, alwaar hij vooral aan het onderwijs van P ie ter van O o s td a m veel te danken had. Men had hem voor den handel bestemd, waarom hij eerlang naar Rotterdam werd gezonden. De vurige en naar wetenschap dorstende jongeling gevoelde hiertoe weinig opgewektheid . Aan zijn verlangen, om zich aan de studie der godgeleerdheid te mogen wijden, werd toegegeven. De predikant der Hervormde gemeente te Rotterdam, J o a n n e s Tex elius, nam op zich hem in de Latijnsche, G-rieksche en Hebreeuwsche talen te onderwijzen. Op zestienjarigen leeftijd vertrok Drieberge naar de kweekschool der Remonstrantsche broederschap te Amsterdam. Daar hoorde hij de lessen van Limborch en Clericus. Met alien lof in 1608 tot proponent bevorderd, trad hij eerst eenige malen in de Doopsgezinde gemeente to Monnikendam op, waartoe hij was verzocht. Van daar schijnt hij voor korten tijd naar de gemeente te Nijmegen te zijn vertrokken. Toen in 1711 de Doopsgezinde gemeente te Harlingen (tot nog toe bediend door proponenten uit de Itemonstrantsche broederschap, die haar werden toegezonden) zelf een proponent wenschte te beroepen, verzochten zij D r i e b e r g e. Kort echter was zijn verblijf aldaar ; nog datzelfde jaar werd hij op ddnen dag te Zevenhuizen en te Noordwijk beroepen. Drieberge gaf om verschillende redenen aan Noordwijk de voorkeur. Den 318ten October 1718 ontving hij eene roeping naar Utrecht, welke hij volgde. Bij deze gemeente was hij bijzonder geliefd, zoodat hij ook een beroep naar 's Gravenhage van de hand wees. Gedurende zijn verblijf alhier begon hij met de uitgave van belangrijke `geschriften. Hij vertolkte de leerredenen van den 1) De grootmoeder van dezen was de dochter van Mr. Paulus V o s, Raadpensionaris van Leiden. 331 beroemden Engelschen bisschop B enj a m i n Hoadl y, en andere godsdienstige verhandelingen van verschillende geleerden. Inzonderheid verwierf hij een beroemde naam door de overzetting van het met zoo veel lof bekende werk van H u m fr ey Pr id e a u x : het Oude en Nieuwe Verbond aandingeschakeld. Niet alleen werd deze vertaling door Dr i e b e r g e met aanteekeningen en ophelderingen verrijkt, die van zijne veelomvattende en grondige kennis getaigden, maar aan de tweede uitgave (Leiden 1729. 4°.) voegde hij nog een allerbelangrijkst aanhangsel toe. Zoowel zijn leermeester Cl ericu s als de beroemde itr ing a waren met dezen arbeid hoog ingenomen. In Februarij 1725 moest Utrecht den geliefden leeraar aan de Rotterdamsche gemeente afstaan, die hem den 27sten December des vorigen jaars beroepen had. Ruim twaalf jaren was hij daar met grooten zegen werkzaam, gedurende welken tijd hij in geschrift een godgeleerden strijd voerde met Jo an van den Hone r t over diens werk : De gratia Dei, non universali sed particulari, welke strijd hem echter moeijelijkheden berokkende. Toen de Hoogleeraar C a t t e n b u r g h, den 14den Mei 1737, wegens hoogen leeftijd zijn ontslag had verzocht, werd Dr i e b e r ge , met bijkans eenparige stemmen, tot diens opvolger aan de kweekschool der broederschap benoemd. Ofschoon de Rotterdamsche gemeente noode, voor de vierde maal, om dezelfde reden, een beminden voorganger afstond , zoo scheidde hij van Naar, den 3den November, met eene rede over II Corinthe XIII vs. 11. D r i e b e r g e aanvaarde zijn hoogleeraarsambt den 5den December 1737 met eene redevoering : De veritatis et pacis studio conjungendo. Hierin lag zijn karakter, zijne denkwijze en zijn streven geheel uitgedrukt. Hij wilde een onbevooroordeeld onderzoek der waarheid in liefde en eensgezindheid. Hij streed voor de eenheid in Christus en hoopte den dag to zallen aanschouwen, waarin alle scheidsmuren weggevallen en alien een hart en ea geest worden zouden. Als bijbelsch en irenisch Godgeleerde was hij een vijand van alle scholastieke spitsvondigheden. In zijne onderzoekingen bewandelde hij den historischen .weg. Bij verschil van gevoelen was hij zedig, gematigd en verdraagzaam. Onvermoeid en ilverig was Dr i e be r g e in zijne studi6n. Van C hr y s os t o m us' werken, en die van andere oude schrijvers, had hij nieuwe uitgaven willen bezorgen, indien hem daartoe niet de genoegzame tijd had ontbroken. Terwijl hij enkele breedvoerig uitgewerkte loca der dogmatiek in het Licht deed verschijnen, bewerkte hij met de uiterste zorg een godgeleerd systeem, dat hij echter niet voltooide. Toen hij bezig was aan eene verhandeling : de injuriis condonandis, als een vervolg op het hoofdstuk : de pads studio, verrastte hem de dood. Behalve in de Godgeleerdheid was hij bijzonder ervaren in de Geschie- 332 denis, Aardrijks- en Oudheidkunde. Bovendien vonden de Natuur- en Letterkundige wetenschappen in hem een vlijtig beoefenaar. Als kanselredenaar muntte D r i e be r_g e minder uit door welsprekendheid, dan wel door juiste behandeling en duidelijke voorstelling. De toeloop tot zijne predikatien was zeer groot Slechts an bundel leerredenen gaf hij bij zijn leven uit. Niet lang bekleedde hij zijn gewigtig ambt. Door to groote inspanning en zijn zittend leven was zijne overigens krachtige gezondheid ondermijnd. De gevolgen eerier pleuris sleepte hem ten grave. Op den laatsten zondag van Januarij en Februarij 1746 sprak hij voor het laatst tot de gemeente over Psalm XXXIX, vs. 4..-12. 'Les dagen voor zijnen dood hield hij zijne laatste les en beschreef de Curatoren-vergadering. Nog onverwacht ontsliep hij op Zondag morgen , den isten Mei ten 7 ure, in den ouderdom van 59 jaren, 4 maanden. en 19 dagen, ongehuwd en zonder uitersten wil. Den 6den Mei werd zijn stoffelijk overschot in de Westerkerk to Amsterdam bij de beenderen van E p i s c o p i u s en L i m b o r c h plegtig bijgezet. Op uitnoodiging van den Amsterdamschen kerkeraawerd ter zijner nagedachtenis op den 22sten Mei door den predikant Bliek eene Nederduitsche en den 23sten door den Hoogleeraar Wet s to in eene Latijnsche lijkrede gehouden. De laatste getuigt onder anderen van Dr ie b e r g e : a Hij was rijzig van gestalte, sterk van ligehaam, vlug van geest, doordringend en bondig van oordeel en van een gelukkig geheugen. Door D r i e berge werden gedurende zijn leven de volgende. geschriften uitgegeven : .De ware weg ten eeuwigen leven volgens het evangelie van Jesus Christus verklaart, met eene wederlegging van verscheide schadeltyke misverstanden, in XVIII predikatien , benefens II predikatien over de verdeeldheden der christenen, en IV over een onzijdig onderzoek van den godsdienst , door B e nj a min Ho a dly, bisschop van Bangor (later van Winchester). Uit het Engelsch vertaald. 8°. Leiden 1719. Tweede druk 1733. Predicatie over het gedrag van Paulus tegen de Christenen voor zijne bekeering . 8°. Het Oude en Nieuwe Verbond aandingeschakeld in de geschiedenissen der Joden en der aengrenzende volkeren sedert het verval der koningrijken van Israel en Juda, tot op den tijdt van Christus , door H u In fr e y Pr ide a u x, doct. der H. godgel, en deken van Norwich, uit het Engelsch volgens den agtsten druk overgezet, en met eenen inhoud van ieder boek en cenige aenteekeningen vermeerdert. Leiden 1723, 40. 2 deelen. Van dit boek verscheen spoedig een tweede druk, waarbij een.belangrijk aanhangsel : Over de opkomst en voortgang der wijs - begeerte onder de Grieken en Romeinen. Aanmerkingen over het voorberigt van den Beer Jo h a is 333 v an den Honer t T. H. won, bedienaer des H. Evangeliums te Haarlem, voor zijne verhandelingen van Gods niet algemeene maar bijzondere genade. Te Amsterdam, 1726, 8°. Vervolg van Aenmerkingen, waarin het antwoord des Heeren J o an v an den Hon e r t, T. H. zoon, op de voorgaande aentnerkingen word overwogen. Te Rotterdam 1727. 8°. Van deze strijdschriften verscheen eene tweede uitgave. Predicatie over 2 Korinthe XIII: 11, gedaan tot een afscheid van de gemeente der Remonstranten te Rotterdam. Rotterd. 1737. 4°. Zeven Predicatién over 't Gebed des Heeren, benefens miff predicatieen over Psalm XIX, XXIII, LXXXII. Te &msterdam 1742. 4°. Ilerdrukt ald. 1746. 8°. De praedestinatione et gratia. Amst. 1744. 4°. Van dit boek verscheen datzelfde jaar en in 1781 te Amsterdam in 4°. eene Hollandsche vertaling. Libri duo, unus de bonis Novi Foederis et futuro hominum statu, alter de baptismo et S. Coena. Amst. 1746. 4°. Na zijn dood werden nog uitgegeven : Dertien .Predicatign over uitgelezene texten uit de Psalmen. Amst. 1746. 8°. Dertien Predicatien over uitgelezene texten uit het Evangelium van Joannes. Amst. 1747 8°. Zie J. J. Wetstenii, Sermo in funere Joannis Driebergii, Amsteld. 1746, hiervan bestaat eene uitgave uit het Latijn vertaald door Pieter A d r i a a n Verwer; Lijkrede ter gedachtenisse van Joannes Drieberye, uitgesproken door Petrus Bliek. Amst, 1746 ; v an A b k o u d e, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. III. IV ; A. Yp ey, Gesehied. van de Christ. Kerk it de achttiende eeuto. D. IX. bi- 224 ; S axe, °nom. Lit. T. VIII. p. 99, 100 ; J. Tide man, de Remonstr. Broedersch. bl. 19, 54, 93, 257, 357, 370; A. des Am. v. d. Hoeven, Gedenkb. van het Semin. der Remonstr. b1. 177-183; A. van Cattenburgh, Bibl. script. Remonstr. p. 52-- 54; Gl as ius, Godgel. Nederl. D. I. bl. 383; N. C. Kist, Synodale Handel. betreffende de zaak en leer der Remonstr. bl. 276--.286 in Arch. voor Kerk. Geschied. D. VIII. bl. 276-286. - DRIEDUYM (FEMME GERBRANTSZ) was onderwijzer te Enkhuizen, en vervaardiger van vrij vloeijende liedekens, die zich door eene loffelijke, zedelijke en godsdienstige strekking onderscheiden. De titel van zijn werkje is : d' Enchuyser IJbocken, Bestaende in verscheyden vermakelyke en stichtelyke Gesangen, bequaem om van alle oude en jonge Persoonen ghesongen te worden. Gemaekt en in Rijm gesteld door Mr. Femme Gerbrandts z Drieduym tot Enchuysen. Enkhuiz. z. j. in 12°. Langw. form. 2de druk Enkhuiz. 1744. kl. 120. De zinspreuk van Drieduym was : Des Hemels eer, van ale de eer. Zie van d e r A a, Nieuw Troordenb. van Ned. Dial. D II. W. 334 48-50; Cal. van de Bibl. der Maalsch. van Ned. Legierk te Zeid. 2de Vervolg. bl. 39, uit medegedeelde berigten aangevuld. DRIEHUIZEN was laitenant te Bergen op Zoom, gedurende het beleg in 1747. Hij had zich onderscheiden door proeven van dapperheid te Doornik en in Staats-Vlaanderen, zoowel als in de belegerde vesting. Hij sneuvelde met 50 man door het springen eener mijn in den nacht van den 12den September. Zie Bosscha, Neerl. Held. te Land. D. II. bl. 633. DRIEHUIJS (JAcoBus), geboren te Gouda, was eerst vijf maanden vast proponent en werd toen beroepen als Predikant bij de Luthersche gemeente te Edam. Hij vertrok van daar naar Enkhuizen in 1752, nadat hij den 29sten Mei het eeuwfeest van het bestaan der gemeente te Edam gevierd had. Hij schreef de volgende werken. Oratio qua Horatiana expenditur senteutia: Hic mucus aeneus esto, nil conscire sibi, nulla palescare culpd, Goud. 1743. 4°. Eeuwfeest van de uitoefening der religie te Edam, leerrede over Ps. LXVIII, vs. 17. 1759. BijbeVeest, ofte inwijding van een Bijbel. Enkh. 1763. 4°. Aanspraak en zegenwenschen aan Zijne Doorl. lloogheid den heere Prins W i ll e rya V, den 22 Julius 1773 gedaan. Enkh. 1773. 40. Orgelfeest ofte inwydinge van het nieuwe orgel in de Luthersche kerk te Enkhuizen, over Gen. IV: 21, Enkh. 1782. 80. ZieSchultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis,Bijdr. tot de Geschied. der Evang. Luth. Kerk. St. V. bli 66, St. VII. Id. 72, 73. DRIEL (LoEFFT vAN) Zie LOEFSZ. (RUDOLF). DRIEL (PELGRUM VAN) was een kunstig goudsmid te 's Hertogenbosch, die in 1443 door A r n o u d, Hertog van Gelder, belast werd met de vervaardiging van een zilveren schip, volgens een hem gegeven model. Zie Kron. van het Rist. Gen. le Ulr. D. VII. W. 97. DRIEL (E vAN). In de Dichterlyke Handschriften komen van hem voor twee fragmenten, getiteld Lof des Huwelgks en De During der Liefde. Zie van der A a , Nieuo. Woordenlt. van Ned. Dicht. D. II. 50. DRIELENBURCH (VINC.ENT VAN) was een zonderling man, die gedurende de Remonstrantsche en Contra-Remonstrantsche twisten zeer veel van zich deed spreken. Zeer velen hielden hem voor eon die niet wel bij zijn verstand was, en zijue vele sehotschriften geven ons althans geen hoogen dunk van zijn oordeel. In elk geval was hij eon geestdrijver, van wiens bittere haat en vaardige pen vele Contra-Remonstranten, ter k wader ure, gebruik wisten to waken. 335 Te 'Utrecht schijnt hij geboren en van vrij goeden afkomst geweest te zijn. Hij studeerde te Leiden in de regten, met niet meer dan redelijk succes, en werd omstreeks 1610 door de overheid van Utrecht begiftigd met de rentmeesterscbappen van de conventen van St. P au 1 u s en de Witte Vrouwen. Inmiddels meende hij allerlei visioenen, revelatiAn en openbaringen te hebben, aangaande den Paus van Rome, die hij eerst aan Arminiu s, daarna aan Uytenbogaert in brieven mededeelde. Zelfs wilde hij door den laatsten toegang tot den Prins erlangen. Omdat U y t e n b o g a e r t zich echter weinig met hem wilde inlaten, rigtte hij eerlang tegen dezen verschillende vinnige geschriften. Weldra mengde Drielenburch zich ook in de godadienstige geschillen. Hij schold op de Remonstrantsche predikanten, inzonderheid. op T a u r i n u s, en laakte openlijk het gedrag der Utrechtsche overheid. Een hatelijk pamflet werd door hem uitgegeven en rondgedeeld onder de velen die verdacht waren van vroegere oproeren te Utrecht in de hand gewerkt te hebben. Hij werd daarom in 1613 van zijne bediening ontzet en als gevangene op het huis Hazenburg geplaatst. Bij het verhoor leverde hij eene schriftelijke remonstrantie over ter verklaring zijner handelwijze, welke later door den druk bekend. werd. Op aandrang van vele aanzienlijken sprak Uy t e n b og aert voor hem bij de Staten, doch kon zijne vrijstelling niet verkrijgen. Den 25sten November 1613 werd D r i e l e n b u r c It door de Staten van Utrecht, uit stad en provincie gebannen, waarna hij zich naar Amsterdam begaf. Daar stelde hij op aanhitsen der predikanten vele schimpschriften tegen Uytenb og en andere Remonstranten. Na 1617 verneemt men echter niets meer van hem. Zijne geschriften, voor zoo ver die bekend en bewaard zijn, zijn getiteld : Corte examen ende sententie Johannes Ut enb o g a er t enz. t' Amst. 1615. Tweede druk van nieuws oversien ende verbetert verscheen in 1616. Christianus-Mercurius, 't samensprekinghe enz. 1615. Verthooninghe ende openbaringhe van 't groote vasten-avontspel enz. 1615-1616. Figuerlycke verthooninghe enz. 1618. Wat den inhoud betreft, gelijk aan het voorgaande. Wtkomste ende verthooninghe van den Utrechtaen tnartelaer J. Wtenboogaert enz. 1616. Gheestetycke Klock-luyinghe enz. 1616, Een onbekende schreef hier tegen : Inleidinghe van eery groot faemroover enz., waarop Drielenburc h weder antwoordde in een Antu:oordt op een onaerdich liechjen ofte pasquil, van een spotter in sang ghedicht, teghen seecker persoon ghenaamt V ent , dien hij Schpp er Cent noemt. 1616. Christianus-Mercurius ofte Christelycken bode, enz, 1616. 336 Ondersoeckinghe, nae-jaginghe ende eyghen-verstrickinghe D. Conradi Vorstii, enz, 1616. Den waren gheestelycken ridder, campende teghen den ridder ende voorvechter van den vorst des luchts der Bemonstranten, ghenaamt Caspar B arlaeus, enz. Amst. 1616. Corte waerachtige ende grondighe verclaringhe over eenighe pointen ofte manieren van spreken, vervat in sekere schriften van Vincent van Drielenburch tegen Johan Wtenboogaer t ez. 1616. Achteraan staat : Beschreven door de penne des schryvers van V. v. D. ghedr. na de copije in Vrieslandt buyten Leeuwaarden. Tsamen-sprekinge van Fr e deryck ende Theodorus over sekere schriften van Vincent van Drielenburch tegen Jo han W t e n b o g a e rt enz. Beschreven door de penne des schrifvers van V. v. D r. gedr. in Vriesl. buyten Leeuw. 1616. Grove lasteren ende beschuldiginghen Johannes U t e n b o ogaer t s qhetogen nyt zijn tractaat, gheintituleerd : Verded gingh van de resolutie der Staten van Hollandt ende West-Vriesland, enz. Amst. 1616, is eene afzonderlijke afdruk van een gedeelte van bet Corte examen. Cort ende klaer contra-Discours enz. 1617. Ernstighe teghen-spraeck enz. 1617. Calendier ofte almanak enz. 1617. Basuyne der waerheyt enz. 1617. Claere wederlegginghe van de valsche bewysredenen teghens V. v. Dr. enz. De Mey met Sions opganck. Hallelujah enz. Geschreven door de penne des schryvers van Vincent van Drielenburch, (zonder plaats of jaartal). In den waren gheestelycken Bidder geeft Drielenburch zelf aan het einde eene korte lijst zijner geschriften. Behalve de opgegeve noemt hij daarbij noc deze: Sions·blasoen. -- Den singhenden voorlooper over d' ontdeckinghe des naems, merckteekens ende getals des beeste. -- De openbaringe ende ontdeckinghe van den naam, merckteeken ends getal des beeste. 't Liedt van de vride Nederlandschen Leeuw ende van de vrije Nederlantsche maecht. 't Liedt daer Gode ende Christo eere ghesongen werdt over syn ghemeynte ende over Syons Vorsten -- 't Liedt van de bode ends van den pelgrim. -- Twee meylieden over Godes kercke ende over hare dienaren ende beschermheeren. Antwoordt op een liedt van drie hoofden in een caproen. Vrede-ghesangh ende liefde-ghesangh van Fr ederyck ende D id e r y c k. Sions lof over des Heeren Avontmale. , Zie Clare aenwijsinghe van de gelegentheijt van Vincen t van Drielenborgh enz. door H. P a g iu in. Tot Leyden 1616; B audartius, Memoriin B. VIII bl. 20; Uijtenbogaert, Kerek Hist. hi. 695; Regenboog, Mist. der Rononst D. I. bl. 150, 337 Bibl. van Pamphl. No. 1147, 1161, 1162 , 1196 , 151; 1203, 1204, 1205, 1217, 1322, 1334, 1335, 1336, 1337, 1338. DRIELING (JAcos ARNOLD) werd op den 7den April 1781 te Utrecht geboren z waar zijn vader Kanunnik van het kapittel van Oud-Munster en Ontvanger der Bisschoppelijke Tienden was. De intogt van het Fransche leger aldaar, deed zijne ouders besluiten de wijk naar Hoorn te nemen, waar hij op de Latijn.sche school besteld werd, en zich tot de Hoogeschool voorbereidde, onder den kundigen Rector Mar t i n u s Isaac us d e Cr a n e , tot dat hij op den 14den April 1798 naar de Academie te Utrecht bevorderd werd . Hij legde zich daar met buitengewonen ijver op de Regtsgeleerdheid toe, verwierf zich de vriendschap van zijnen uitmuntenden leermeester De Rho e r en verkreeg den graad van Doctor in de beide Regten, na openlijke verdediging van eene goed uitgewerkte Dissertatie, handelende De eo quid valeant natura et vis coeli ad indolem populorum temparandam criminumque poenas definiendas. Kort na zijne promotie werd hem te Utrecht de betrekking van Secretaris van het kapittel van Oud-Munster opgedragen, tot w elks waardige vervulling notarièle bekwaamheid noodig was. Dr ieling aarzelde dan ook niet, om, daar die betrekking hem geheel verhinderde zich aan de regtsgeleerde praktijk te wijden, zich die kundigheden eigen te maken, en slaagde hierin z(5.6 wel, dat hij binnen kort ook in staat was om het vereischte examen als notaris of te leggen. Nog binnen het j aar na zijne bevordering tot Doctor in de beide Regten, werd hij door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van kunsten en wetenschappen tot lid verkozen. Gedurende de Fransche overheersching, welke de afschaffing der kapittels ten gevolge had, bleef D r i el i n g buiten betrekking, en hield zich op een buitenverblijf te Utrecht op. Na de omwenteling van 1813 wenschte hij mede zijne diensten aan den Staat te wijden, en hij zag zich in 1816 tot commies van staat benoemd, waardoor hij zijne woonplaats naar 's Hap moest verplaatsen. Hij was nu in onderscheidene staats-commissidn werkzaam, en bekwam in 1818 den rang van Referendaris van de tweede klasse bij den Raad van State. In 1823 werd hem door den Koning het lidmaatschap opgedragen der commissie tot liquidatie van den Franschen achterstand, waarbij hij tot de ontbinding dier commissie werkzaam was. Hij zag zich in 1824 ook belast met de direktie van een statistiekBureau der Commercie , ingesteld tot het opmaken van naauw keurige staten van in- uit- en doorvoer, en volvoerde die taak zoo zeer tot genoegen, dat de Koning hem in 1826 tot Referendaris der eerste klasse en in 1828 tot Bidder der orde van den Nederlandschen Leeuw benoemde. In de laatste jaren van zijn leven liet zijne zwakke gezondheid niet toe zich met belangrijke staats-commission te belasten, 22 338 en hield hij zich bezia met de zamenstelling van eerie (hackiedenis van den Nederland8chen handel, te midden waarvan hij den 13den Januarij 1837 door den rood werd weggenomen. In 1820 kwam door 7ijn toedoen tot stand de Maatschappij tot Waarborging van Lijftogten, en in 1821 de Waarborg-Maatsehappij voor de Nationale Militie in Zuid-Holland ; oak was hij voorzitter van de sub-commissie voor de Maatschappij van Weldadigheid to 's Hage r en ging als lid der commissie van Toevoorzigt meermalen de kolonien der Maatschappij in °nenschouw nemen. Behalve eenige kleine stakjes, onder anderen over de loutaultu,ur in Friesland, hetwelk zonder naam van den schrijver, ender den titel van : lets over Opsterland , in den Vriend des Vacierlands gedrukt is, bezitten wij van zijne hand een nitmuntend werk, getiteld Bijdragen tot een vergelijkend ovcrzigt van Nederlands Zeevaart en Handel, 's Hage en Amst. 1829. 8°. Dr ielin g bezat een uitmuntend kabinet van Hoorn en schelpen, hetwelk hij, na eigenaar geworden te zijn van de versameling mineralen en versteeningen, nagelaten door M e e n , Dan het ILA verkoeht, en dat met uitzondering van eenige ontbrekende exemplaren in het Museum van Natuurlijke historic,- der Leidsche Hoogeschool, aan de Hoogeschool van Luik werd ten geschenke gegeven. De Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden Wed hem in 1834 haar lidmaatschap aan. Zia Edig. Konst- en Latierb. /837. D. II. M. 34-37; Hand. der Jaarl. Verg. van de lifaatsch. der Ned. Letterk. te Leid. 1837. bl. 26-30. DRIELLIUS (Gm:atriums), geboren te Nijmegen, was een Godgeleerde die to Mentz woonde en die schreef : .Hyperaspistes sive defensio Rosarii, Wurtzb. 1588. 4°. Zie Sweertius , AM. Belg. M. 291; (van Hass elt), Quartierl. lead. en .zipost. school te Nyviegen. IA. 23. DIUELST (EoBERT IAN) werd in 1746 te Groningen geboren, en genoot het onderwijs in het schilderen in de behangselfabrieken van A u g n s t i n i to Haarlem en van Snij e r s te Amsterdam , waar hij verscheidene fraaije kunstwerken in dat vak uitvoerde. Meer en nicer bekend geworden zijnde, ontving hij van eenige liefhebbers bestellingen op kabinetstukjes en teekeningen, die algemeen voldeden, waardoor hem den weg near de kabinetten zelven geopend werd, en hij alzoo gelegenheid had om de heerlijke landsehappen van W ij nand s, Hobbema en andere beroemde meesters to bestudeeren. De omstreken van Haarlem en de vlakten en velden in de pro. vincie Drenthe, waarheen hij zich van tijd tot tijd begaf, lewarden hem de voorwerpen ter navolging op, waardoor zijne stukken zich steeds door natuurlijkheid onderscheidden. Er 339 bestaan van hem verscheidene schilderijen, Drentsche landschappen en Gezigten in Drenthe voorstellende, en er gaat eery langwerpig folio plaatwerk van hem in druk nit naar zijne teekening gegraveerd, door H. Schwegman, getiteld : IX Gezigten in en bij het landschap Drenthe. Hij overleed te Amsterdam den 4den Junij 1818 en was lid der vierde klasse van het voormalig Koninklijk Nederlandsch Insiituut. Zijn zoon, J a n V u u r i n g van Drielst, werd door hem in zijn vak opgeleid, en gaf de schoonste hoop dat daarin de voetstappen zijns vaders waardiglijk zou drukken, toen hij den 13den Maart 1813, op den jeugdigen leeftijd van ruim 23 jaren, aan de kunst ontrukt werd, na kort te voren als teekenaar den prijs bij de Maatschappij Felix Meritis te Amsterdam behaald te hebben. , Zie .dlyern. Komi- en Letterb. 1818. D. I. bi. 434; Immerze el, Leo. en IVerk. der Kunstsck., Kramm, Lev. en Werk. der Kiirtagich. DRIEMUNT (JAN), afkomstig van Hoorn, behoorde tot hen die in 1575 in Noord-Holland eenige dorpen afliepen, om, zoo het gerucht ging, op aanstoken van eenige Roomschgezinden brand te stichten en verraad te plegen. Hij werd met anderen gevat, en door den daartoe door Sonoy ingestelden Raad verhoord. Men wilde hem noodzaken om de namen van die burgers te noemen, die hem hadden opgezet. D r i e m u n t wilde niemand verraden. Toen werd hij gepijnigd, en ondanks de vreeselijkste martelingen weigert hij standvastig onschuldigen te bezwaren. nindelijk bezwijkt hij van pijn en bevestigt de beschuldigingen door de anderen reeds vroeger gedaan. Hij werd ten vure gedoemd, doch ter dood gaande betuigde hij nog onschuldigen genoemd to hebben. Zie Bor, Ned. OW. B. VIII. M. 625 (107); Wagenaar, Taderl. list. D. VII. bl. 56. DRIESCHE (JOHAN VAN DEN). Zie DRUSIUS (JoANNEs). DRIESSEN (ANraoNres) werd in 1684 te Sittard geboren, studeerde te 's Hertogenbosch, te Franeker en te Leiden. Proponent zijnde, werd hij predikant te Eisden in 1704, te Maastricht in 1709 en te Utrecht in 1711, waar hij den 1 sten Februaiij van dat jam werd bevestigd. Hij werd. in Mei 1717 tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Groningen beroepen, en aanvaardde den Eden Junij daaraanvolgende zijn professoraat, met eerie Oratie de philadelphia; tevens zag hij zich in hetzelfde jaar tot aeademie-prediker aangesteld, en overleed te Groningen, op vier en zestig jarigen leeftijd, den lIden November 1748, wordende in de Academie-kerk beg-raven. Zijne beide zonen volgen. Er zijn voorzeker weinige geleerden wier levee zoo onrustig date been gegaan is als dat van Driesse n. Mans al to groote liver voor kerkelijke regtzinnigheid, en zijn pligtbe22* 340 sef om voor hare instandhouding te waken, waren daarvan de oorzaak. Van daar zijne twisten met de Hoogleeraren Wit t i c hi u s, wilh el m i u s en van den Ho n e r t, zijne aanvallen tegen de Hoogleeraren Lampe, Cremer en V enem a, en zijnen strijd met de predikanten van T h u y n e n en Hartma n. De kerkelijke geschiedenis van die dagen vermeldt zijn naam op schier elke bladzijde, en wij zouden ruimschoots gelegenheid hebben om hem van twistgierigheid te beschuldigen, ware het niet dat het ook gemeld wordt, dat D r i e s s en naar inwendige overtuiging sprak, en het een heiligen pligt achtte, het rijk der waarheid uit te breiden, en al wat, in zijn oog, daarmede niet overeenkwam, onvermoeid te bestrijden. 's Mans schriften, waarvan wij de voornaamsten zullen opnoemen, zijn de getuigen van zijne geleerdheid niet alleen, maar ook van zijne onvermoeide werkzaamheid. Wij bejammeren het met anderen dat zijne werken, hoeveel schranderheid en kennis daarin ook wordt ten toon gespreid, zoo weinig nut voor de wetenschap hebben opgeleverd, en niet anders schijnen gediend te hebben, dan om bittere vijandschap aan te kweeken, in plaats van liefde en godsdienstzin te bevorderen. Van alien is ons de tijd en plaats van uitgave niet bekend. Zij zijn getiteld : Epistola ad virum plur. vener. et Clar. T. H. v. d. Ho n e r t qua petitur solutio quarumdam difficultatum. Dissertatio Clar. Wit t ich i i disputationi opposita etc. Responsionum Wittichianarum refutatio etc. Evangelische Zedekunde, of verhandeling van de christekke deugden, TJtr. 1716, 80. In .Apocalypsin, Traj. 1717, 4o. De principiis et legibus theologiae emblematicae, allegoriae typicae et propheticae, Traj. 1717, 4o. Alloquium alterum ad lectorum orthodoxum, rei gestae narrationem vindicans adversus repraesentationem Cl. Honertsii alterum. Responsio ad vindicationem G. V. Responsio ad J. Wit tic hi i alloquium ad lectoremphilosophum Alloquium ad ecclesiam Belgicam. Over de wonderwerken van Jesus Christus, Utr. 1717, 4o. Over de openbaringen van Johannes, Leid. 1718, 4o. Inweijing Rede over de broederlijke Liefde, Gron. 1718, 4o. Bede in de Vergadering van de Staten van Stad en Lande, ter gelegenheid van den Jaarlijkschen Land-dag den 23sten Februarij 1719. (uit 1 Cor. XII : 25, 26.) Gron. 1719, 4o. Antwerp over 't aangenomen gevoelen der Kerk en dat van Prof. R o eii, betrefende de eeutoige geboorte des Zoons uit den Vader, met de wederzijtze redenen opgesteld op 't verzoek van 't Hoogw. Christelijk Synode van Stad en Lande, Gron. 1719, 4o. Tegenberigt van An thoni us Driessen ter verydeling eenlge verdichte vertellingen, door welke de Heeren van den r 341 Honer t en Wit ti chius zijn gedrag trachten verdacht to maken; ook ter wederlegging van dat onwaerachtig uitstrooisel dat hij het gevoelen van den Beer Prof. Roell in eene openbare kerkrede zoude hebben verdedigd. Gron, 1719, 4o. Berigt van Anthonius Dr lessen gegeven aan den Nederlandschen lezer, Gron. 1719, 80. Theologiae naturalis delineatio. Gron. 1719, 4o. Orator Evangelicus, Gron. 1721, 4o. Meditationes in Genesios IX capita priora et ejusdem alia Gron. 1721-1733, 4o. 3 tomi. Over de profetie van Daniel, Gron. 1722, 4°. Het Zaligmakende Geloof tegen de verbastering van het Gereformeerd Geloof , Gron. 1722, 4°. (tegen van T h y n e n). Ad Catechesin Heidelbergense. Gron. 1724, 4°, Gratia victrix etc. Gron. 1725, 4°. Lumen et doctrina conscientiae per S. Scripturam illustratae pseudophilosophiae nostri et praeteriti temporis oppositae, Gron. 1728, 8°. Over de algemeene genade, Gron. 1728, 8°. Homo vetus et novus redactus in formam systematic practici, vel theologia mystica, pseudomisticae- qualicumque oposita. Gron. 1728, 4°. Vindiciae locorum in Evangelio secundum Johannem, Dei naturalem ex patre nativitatem et Spiritus S. naturalem a Mire Filioque processionem directe docentium. Vindiciae locorum , filii Del generationem divinam unam modo eamque naturalem etc. adserentium, Gron. 1732, 4°. Jezus nascens, patiens, moriens, resurgeni, in coelum adscendens etc. Gron. 1732, 4°. Leer der bijzondere Genade, Gron. 1732, 4°. Dissertatio de veris causis et auxilii interpretandi linguarn hebraicam biblicam. Examen sententiae, an in essentia divina sing tria entia, unum increatum et infinitum, duo creata et finita, Gron. 1733 4°. Hypotheses Arminianizantes H. Venemae detectae et refutatae, Gron. 1733, 4°. Divina auctoritas Codicis Novi Testamenta vindicate, Gron. 1733. 4°. Over het Hooglied van Salomon. Gron, 1733. 8°. Dissertatio de Vindicis Justitiae Divinae et satisfactionis J. C. necessitate, opposita disputationibus B. S. Cremeri etc. Gron. 1734. 4o. Brief van A. Dr i e 88 e n aan de Hoog Eerw. Christel. Synodus van Stad en Lande, den 10den Mei 1734, wegens de dwaalende Gevoelens die thans inbreuk doen tegen de Grondleer der Geref. Berk, Gron. 1734, 4°. Sapientia hujus mundi, Gron. 1734. 4°. Over Psalm CI, Gron. 1735. 4°. . 34 2 Dilucidatio analytica libri Jobi, Gron. 1737. 4 0 . Tractatus de Revelationibus, Gron. 1737. 4°. Oude en nieuwe Alensch, of zamenstel der Godgeleerdheid Gron. 1738. 4°. De ketterg der Apostolische eeuw in het ware licht gesteld, Gron. 1739, 8°. De gevaarliihe voorspraak, voor het, by Neerlands Kerke veroordeelde Quietistisch Boekje, Ee n z a m e Ziel 8-M e dit atien enz. aangewezen, in Aanmerkingen over eenige PredicatiOn van den Prof. C. van Velsen, benevens de blindheid en onleerzaamheid der Briefschrtivers, voor het laatst aangewezen enz. Gron. 1740, 8°. Eerste eenvoudige Grondbeginsels, gehaalt uit de eigen natuur van Godsdienst en Burgerstaat, volgens welke de Deductie der Friesche Doopsgezinden en de schriften voor en tegen dezelve, ook de Predicatien van J. St ins tra over Joh. XXIII vs. 36, in opzigt van de Wijsheid des Godsdienst konnen beredeneert worden. Gron. 1741, 8°. Vraagstuk voorgesteld aan de Protestantsche Kerk over zetere wijze van Goddeliike Openbaring, vergezelt met wareliik mirakuleuse omstandigheden, Gron. 1743, 4°. Andermalig berigt ter opheldering van 't vraagstuk enz.· Gron. 1743, 4°. Eerste en tweede vertoog over 't wezentlyke der gezigten, verrukkingen enz. van Christina Poniatovia, Gron. 1743, 4°. . Zie de Jongh, Naaml. der Fred. van het Geld. Synod. b1.291; Boekz. der gel. wereld, 1717. a. bl. 140, 244, 377, 719, b. bl. 529, 1748. b. bl. 566-688; van Abkoude, Naatnreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. III. V. VI; Ferwerda, Naaml. van Bock. D. I. St. I. bl. 146, 147; Dezelfde, Cat. Univ. D. I. St. U. bl. 291-293; Arrenberg, Naamreg . van Ned . Book. ; Saxe, Nom. lit. T. VI. p. 692; Brueherus, Gedenkb. van Stad en Lande bl. 23, 322; Ypey, Gesehied. der List. kerk in de 18de eezac. D. VII. bl. 142, 144, 274-280, 287, 305, 351-361, 371-376,453, D. VIII. bl. 52, 53, 204, 205, 367, 368, 390, 605; Ypey en Dorm ou t, Geschied. der Ned. Herv. Kerk. 1) III. bl. 205, 221, 224, 249, .cant. bl 88, 89, 102, 103; van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. D. II. bl. 292, 293, Kist en Royaards, Arch. voor Kerk. Geschied. D. VIII. bl. 420 ; Cat. van de Bibl. der Maatsek. van Ned. Letterk. to Leid. D. II. bl. 75, 162; Giasius, Godgel. Nederl, D. I. bl. 384-390; Muller, Cal. van Godgel. Werk. bl. 103, Supplem. bl. 66. DRIESSEN (Jolum= PETIttls), oudste zoon van den voor. gaande. Van hem is one niets anders bekend, dan dat bij to Groningen studeerde en als Advocaat promoveerde, benoemd werd tot Raad en Syndicus van de provincie Groningen en Ommelanden, en om zijne Runde en trouw bij de Staten van dat gewest zeer gezien was. Hi, beoefende ook de Latijnsche dichtkunst met good gevolg, en was gehuwd met Anna C b r is- 343 tina Alberthoma, die hem vier zonen en vier dochiers schonk, araarvan de eersten vender volgen. Zie Brucherus, Gedenkb. van Steed en Lande, bl. 422 ; M miks, Levensch. van P. Driessen, b1. 9; v an der A a, Nieto Woordenb. van Ned. Diehl. D. II. bl. 158. , DRIESSEN (ANToNius), broeder van den voorgaande, werd te Groningen geboren in 1732 , studeerde in de Regten aldaar en verwierf den 28sten Februarij 1753 den doctoralen graad, na verdediging van eene Dissertatie de Collatione pecuniae, quarn pater, sett ide jussor, pro filio solvit. Hij oefende vervolgens de praktijk in zijne vaderstad uit, tot slat hem in 1776 het Hoogleeraarsarnbt te Deventer werd opgedragen, welken post hij aanvaardde met eene °ratio de seientia juris Romani, egregia sapientiae magistra. Naderhand word hij benoemd tot Raadsheer in het Hof van Friesland, welke bediening hij tot aan zijnen dood heeft bekleed. Hij was gehuwd met Mar g ar e t h a R ij p m a. Een zoon van hem volgt later. f . Zie Boekz. der gel. wereld, 1753. a. bl. 341; Brucherus, fiedenkb. van Stad en Lande, b1. 322, 341; van E·ck en B o s s c h a, Het tweede Eeuwf. van het AM. Itlustr. te Dev. bl. 118. DRIESSEN (ALBERT PIETER), oudste zoon van Johannes Petrus Driessen en Anna Christina Alberthoma. Hij werd te Groningen in 1772 Advocaat, na verdediging eerier inaugurele Dissertatie de Retractu praecipuae foci Groningo-Omlandici, en behaalde als zoodanig door zijne kunde groote Naderhand werd hij Drost van het Westerkwartier en eindelijk Vrederegter van het kanton Zuidhorn, alwaar hij op den 24sten October 1826 overleed. Hij wordt genoemd een man van een viug verstand en vele kundigheden. Reeds hoog bejaard zijnde gaf hij nog nit : Verhandeling over het Regt van beklemming of overdragt in de Provincie Groningen, Gron. 1826, 8°. Zie Mr. H. 0. Felt h, Levensch. van Mr. B. K. Drieagen, bl. 4, 15 ; de Jong, Alph. Naanzl. van Ned. Both. DRIESSEN (Arnomus), tweede zoon van Johannes Petrua Driessen en Anna Christina Alberthoma, word geboren. to Groningen den 17den April 1752, studeerde aldaar en promoveerde er in 1774 in de Godgeleerdheid met eerie Dissertatio-Philologico Critica, exhibens specimen Observationum, quibus quaedatn veteris Testarnenti loca explicantur vindican. tur, emendantur. Proponent zijnde, werd hij in 1775 predikant te Rottum, vertrok van daar in 1777 naar Noorddijk, alwaar hij den 7den October 1808 overleed. Hij was gehawd aan Vrouwe Berta Cla W i c h e r s , en wordt genoemd een man, die in de Oostersche letterknnde seer ervaren was en ook de Nederlandsche her met bevalligheid hanteerde. Hij aaf uit 344 Proeve van stichtelijke Gedichten en Mengelingen, Gron. 1785. Hiervan verscheen slechts een stukje. Behalve dat, zijn er bier en daar nog meer verspreide versjes van hem te vinden, die mede niet zonder verdiensten zijn. Zie Boekz. der gel. wereld. 1808. b. bl. 610; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande , bl. 34, 133; Mr. H. 0. Feith, Levensch. van Mr. R. K. Driessen , bl. 4, 16; van der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. D. II. bl. 51. DRIESSEN (PETRus), derde zoon van Johannes P e t r u s Driessen, en Anna Christina Alberthoma, werd to Groningen den 30sten Augustus 1753 geboren. Na voorbereidende studien, vertrok hij reeds op veertienjarigen leeftijd naar de Hoogeschool in zijne vaderstad, en werd er den 20sten Junij 1775 tot doctor in de geneeskunde bevorderd, na verdediging eener Dissertatio exhibens nervos musculorum abdominalium et superficiei inguinis, die te Groningen in dat jaar het licht zag, en met eene, onder het oog van den Hoogleeraar Camper, wel bewerkte plaat versierd is. Genoemde verhandeling levert het bewijs op, dat, ofschoon Driessen meer fust en ingenomenheid voor de natuur- en scheikundige wetenschappen aan den dag legde, hij echter een naauwkeurig waarnemer en fijn anatoom was. De liefde voor de scheikunde en natuurlijke historie, in welke wetenschappen het onderwijs toen in ons vaderland zeer gebrekkig was, deed Driessen besluiten zich buiten 's lands te begeven. Te Weenen, te Parijs, to Londen, en andere plaatsen blecf door hem niets onderzocht, en overal maakte hij met de beroemdste mannen kennis, door wie hij zich de gelegenheid geopend zag om de rijke schatten der natuur te leeren kennen en in to dringen in de geheimen der wetenschappen. Met kundigheden overladen, keerde hij in zijne geboorteplaats terug, en de roem van zijne vorderingen in de wetenschappen, die hem reeds vooruit was gegaan, deed Curatoren der Hoogeschool besluiten, om hem het onderwijs in de scheikunde en natuurlijke geschiedenis op te dragen, met den titel van Lector bij de geneeskundige faculteit to Groningen ; in welke betrekking hij door den toenmaligen Stadhouder bevestigd werd, bij eenen openen brief van den 26sten Jannarij 1778 terwijl hij zijn onderwijs begon met eene redevoering over het voordeel, dat de beoefening der scheikunde over andere kunsten en wetenschappen aanbrengt. In 1787 verkreeg hij den post van buitengewoon Hoogleeraar in de geneeskunde, en aanvaardde dien op den 29sten November van dat jaar met eene Oratia de arte pharmaceutica in magnum Patriae emolumentum, ad majus dig. nitatis fastigium evehenda etc., die te Groningen in 1788, 40word uitgegeven, en ook in het Hollandsch vertaald het licht zag. De Geldersche Hoogeschool bood in 1791 can Driessen het gewoon Hoogleeraarsambt aan in de schei- eii plantenkunde, 345 in de kennis der geneesmiddelen en in de natuurlijke historic ; doch hij bedankte voor die onderscheiding, even als vier jaren later, toen Curatoren der Utrechtsche Hoogeschool hem derwaarts riepen. Tengevolge van de eerste beroeping, werd ook hij als gewoon Hoogleeraar in genoemde vakken aangesteld, en na de tweede zijn honorarium vermeerderd en zijne wenschen, tot verbetering en uitbreiding van zijn onderwijs dienende, vervuld. Als zoodanig bleef hij bij voortduring met lust en ijver en onvermoeid werkzaam, en plukte rijke vruchten van zijnen arbeid, toen in 1806, na het afsterven van den Hoogleeraar M u nniks, aan hem ook het onderwijs in de plantenkunde en het bestuur over den Plantentuin werd opgedragen. Deze nieuwe betrekking vervulde hij bij zijne andere werkzaamheden met goed gevolg, onder uitbreiding van den tuin, tot aan het jaar 1815, toen hij bij de vernieuwde inrigting van het hooger onderwijs, als gewoon Hoogleeraar bij de wis- en natuurkundige fakulteit bevestigd werd. In 1823 den ouderdom van zeventig jaren bereikt hebbende, verwierf hij eene eervolle rust, doch behield zich voor, ten einde niet werkeloos te blijven, om met de lessen in de Plantenkunde te volharden, en het opzigt over den Botanischen tuin te blijven behouden ; in welke betrekking hij dan ook met jeugdigen ijver werkzaam was, tot dat hij op den I lden Januarij 1828, tot groote schade voor de wetenschappen overleed, en door de Floogeschool, vier sieraad hij was, zoowel als door zijne talrijke leerlingen, diep betreurd werd. Niet alleen jegens de Hoogeschool, maar ook jegens zijne medeburgers maakte Driessen zich verdienstelijk. Hij was de vraagbaak en raadgever van velen, de voorstander van alle mogelijke nuttige inrigtingen. Zijne kundigheden bleven niet besloten binnen de wanden van zijn studeervertrek of werkplaats, maar stonden zoowel voor het Gouvernement als voor den minste zijner natuurgenooten ten dienste. Jaren achtereen was hij lid der gewestelijke en stedelijke commission van Geneeskundig onderzoek en toevoorzigt, en voorzitter der commissie van den. landbouw,, en in beiden gaf hij veelvuldige bewijzen van welwillendheid, zorg en oplettendheid voor het welzijn van anderen en voor het heil en voordeel der maatschappij. Niet alleen het Koninklijk Nederlandsch Instituut, maar schier alle andere Maatschappijen en Genootschappen binnen ons vaderland en velen daar buiten, keurden hem het lidmaatschap waardig, terwijl de Koning hem de orde van den Nederlandschen Leeuw schonk, tot erkentenis van zijne veelvuldi e diensten. Driessen was gehuwd met Cornelia Conra di, die hem twee zonen schonk. Zijne afbeelding en silhouette, naar L u bh n s door Fuchs ziet het licht. Hij was een man klein van gestalte en door de natuur met weinig beschonken, dat anderen voor hem innam; maar dat vergoed werd door een so,hrander verstand, zuiver oordeel, edel hart en deugdzaam genitoed, g ; 346 die in ruime mate zijn decl waren en waardoor zijne nagedachtenis gezegend Behalve de genoemde Verhandelincren en eenige opstellen en mededeelingen in den Algemeenen Konsf- en Letterbode en in andere tijdschriften, zijn van D r i e s s e n's arbeid de volgende geschriften in het licht verschenen : Scheikundige Verhandeling over de Magnesia alba enz. Amst. 1787. 80. Natuur- en scheikundige waarnemingen over onderwerpen der Geneeskunde en oeconomie in ons vaderland, enz. Gron. 1791, 8°. Brief aan den schrijver van de Konst- en Letterbode, betreffende een berigt, aangaande deszelfs le stuk der natuur- en scheikundige waarnemingen geplaatst in n°. 161 van dat weekblad, Gron. 1791. 8°. Oratio de ampliflicato, in hac academia, rerun naturalium studio ad communem civium utilitatem convertendo, in de Annales Academiae Groningana 1817-1818 en in het Hollandsch uitgegeven onder den titel van : )2edevoering over de nieuwe hulpnziddelen ter beoefening der natuurkundige wetenschappen, bij de Hoogeschool te Groningen daargesteld ; wit het Latijn vertaald door J. E. Winter, met aanmerkingen, Gron. 1820. 8°. lste stuk. (Niet vervolgd). Eindelijk moeten wij hier vermelden, dat hij aan de zamenstelling der Pharmacopoea Batava in 1799, als lid der daartoe benoemde commissie, een belangrijk deel had, eveneens als aan de Pharmacopoea Belgica , welk werk hij op zijnen ouden dag zeer ter harte nam, en waarvoor hem, ofschoon reeds door eene nieuwe vervangen, de dank der nakomelingschap in ruime mate toekomt. Zie Algem. Konst- en Letterb. 1789. D. I. bl. 76, 77, 1791. D. II. bl. 36, 37, 101, 102. 1792, D. I. bl. 123, 1828. D. I. MI 50, 51; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande, bl. 332; de Jong, Alph. lijst. van Boek.; J. M u n n i k s , Levensch. van den Hoogl. P e t r u s D r i e s s e n, met de silhouette, (Gron. 1829. 8 0.); Holtrop, Bibl. Medico-Chirurg. p.81, 82 ; Bouman, Geschied. der Geld. Hoogesch. D. II. bl. 503, 504 ; van der Boon, Geschied. der ontdekk. in de ontleedk. van den mensch. bl. 238, 239. DRIESSEN (RoBERTus KEUCHENIUS), vierde zoon van Johannes Petrus Driessen en Anna Christina Albert hom a, werd te Groningen den 7den Mei 1759 geboren. Van moulerszijde ontviug hij den naam van Keucheniu s bij den zijnen, als dragende dien van R o b e r t u s Keuchenius sedert 1664 predikant te Groningen, wiens dochter was gehuwd met Petrus Alberthoma, vader van Albertus Alberthoma, die de grootvader was van moeders zijde van Robe rt u s D r i e ss e n voornoemd. Na het onderwijs op de Latijnsche school to Groningen genoten to hebben, werd hij den 22sten September 1773 als std- 347 dent aan do Hoogeschool ingeschreven , studeerde er in de Regten, en verkreeg op den 1sten Mei 1782 de Doctorale waardigheid na verdediging van een Specimen Historico-Juridicum, sistens originem et caussas privilegiorum , quae liberis utriusque nexus competent in successione parentum ad art. XLIX. Lib. III. Juris Omlandici. Als advokaat zich nedergezet hebbende, verwierf hij eene zeer uitgebreide praktijk ; doch, ofschoon deze hem niet veel tijd voor andere bezigheden overliet, wist hij echter nog eenige vrije nren to vinden, tot beoefening der bij hem geliefkoosde wetenschappen, de geschiedenis en oudheidkunde, en in het bijzonder de kennis van de oude wetgeving, der stad en landregten van de Provincie Groningen , hare oude charters en oorkonden, en al vat daartoe behoort. Bij de invoering der Fransche wetgeving in 1811 zeide Drie ss en de regtsgeleerde praktijk vaarwel , en wijdde zich nu geheel aan de studie der genoemde vakken, waarin hij later zich een raim veld geopend zag, door zijne benoeming tot Archivaris der Provincie Groningen bij Koninklijk besluit van den 15den Junij 1824. Niet alleen de Regten en genoemde wetenschappen vonden in D r i e s s en een ijverig beoefenaar, maar ook in de Natuura kundige wetenschappen, en bepaaldelijk de plant- en delfstofkunde, was hij, benevens in de kennis der insekten en kapellen, zeer ervaren. Zijne verzameling Groninger Steenen en versteeningen, die hij in 1831 aan de Hoogeschool ten geschenke zond, en zijne bijdragen tot het beroemde werk over de Hederlandsche Insekten van S e p p en zoon, zijn hiervan voldoende getuigen. Sedert 1795 tot aan zijnen dood toe was Driessen Secretafis van de Ommelanden, en sedert 1812 tot 1831 plaatsvervangend Begter in de Groninger Regtbank. Beide betrekkingen werden door hem met ijver en naauwkeurigheid waargenomen en verwierven hem, gelijk zijne overige dengden, alter achting en genegenheid. Driessen overleed ongehuwd te Groningen op den 25sten October 1831, en werd op de noorder begraafplaats, buiten zijne geboorteplaats, begraven, waar eene blaauwe zerk, met een toepasselijk opschrift, door een vriendenhand bezorgd, de plaats zijner ruste aanwijst. Bij was corresponderend Lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, Lid van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden en van het Genootachap ter bevordering der Natuurlijke Historic te Groningen. Ofschoon D ri e s s e n vele opstellen gemaakt heeft, over de oude Staatsgesteldheid. van Groningen en omliggende landen, en over de oude Vaderlandsche regten, zooals zijne Verhandelingen kunnen aantoonen, die hij in het Groninger genootschap Pro excotendo jure patrio, waarvan hij lid was, van 1783 tot 1809 348 voordroeg, is er nogtans niets anders van hem in het licht gegeven, dan het werk getiteld : Monumenta Groningana veteri aevi inedita, of Verzameling van onuitgegeven oude Charters en Stukken betreffende de Provincie Groningen ; aanvang nemende met de vroegste tijden, en eindigende met het laatste van de XlVde Eeuw ; met aanmerkingen en afbeeldingen opgehelderd. Gron. 1822--1830. 80. 4 stukken. Lie Handel. der jaarl. vergader. van de Maatsch. der Nederl. Letterk te Leiden, 1832. bl. 9 en het Levensber. door Mr. H. 0. F eith, in het Bijv. tot de _Handel. van 1833 ; 1llyem. Konst- en Letterb 1832. D. I. bl. 163; Derde Peru. van den Wegwijzer op de Nieuwe begraafpl. te Gron. bl. 15; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Nedcrl. letterk D. II. bl. 161. DRIESSEN (JAN CONSTANTIJN), Z0011 van A n t o n i u s D r i e S- n boven genoemd en van M a r g a r e t h a R ij p ma, geboren te Deventer den 30sten Junij 1790, studeerde hij te Groningen en werd aldaar den 5den October 1814 met de kap bevorderd tot Doctor in de Wijsbegeerte , na verdediging eener se Dissertatio Chemico-Phijsica inauguralis de Auro Fulminante (Gron, 1814. 4°) en in 1818 tot Doctor in de Geneeskunde met eene Disputatio Medica inauguralis de phosphoria et diabete mellito (Gron. 1819. 4°) ; beide Academische proefschriften gaven reeds te kennen wat D r i e s s e n eenmaal voor de wetenschappen worden zou. Hem was evenwel geen lang leven beschoren, want reeds op drie en dertigjarigen leeftijd overleed hij te Groningen den 3lsten Januarij 1824. Hij was mede Directeur van het Natuur- en Scheikundig Genootschap in zijne geboorteplaats, en zijne uitgegevene geschriften, waarvan wij hier de titels laten volgen, getuigen van zijn helder doorzigt en onvermoeide werkzaamheid. Brief aan Dr. Deima n, over de omzichtigheid, waarmede men de bereidingwyze der geneesmiddelen moet beoordeelen, bijzonder van het oleum Oxygenatum, Amst. 1808. 8°. Gemakkelijk en onkostbaar middel om spoedig vuur te maken; geplaatst in het maandschrift tot Nut van 't Algemeen, Gron. 1808. bl. 382. Proefnemingen over het nieuwe donderzilver (argent detonnant) in Algem. Kong- en Letterb. 1808. D. 1I. bl. 280. Commentatio de acidi muriatici praesentia in aere athmospherico. In Neues journ. f. de Chemie etc. von Sc h w e i g g er tend Meineck e, Neue Reihe B. VI. H. 2. (1822). Beobachtung von Ausleerungen leuchtenden Urins. In hetzelfde journ. B. VI. H. 2. (1822). Scheikundig onderzoek van eene soort van Soda, welke uit den fucus buccinalis in de nabijheid van de Kaap de Goede Hoop wordt bereid. In Verb. van de isle Klasse van het Kon. Inst. 1823. D. VI. bl. 233. 349 Abhandlung fiber den Phosphor etc. in Ann. der Phys. von Gilbert. B. 59. S. 255. Scheikundig onderzoek van de Inetselkalle der kerk te Binsmageest in Friesland, geplaatst in de Vaderl. letteroef. van 1823. D. H. bl. 469, 522. Zie Algem. Komi- en Lett. 1810. D. H. bl. 300, 1815. D. I. W. 39, 1820. D. I. bl. 157, 1822. D. I. bl. 249, 1824. D. I. bl. 97, 162; H 0 1 t r o p, Bibl. Medico-Chirurg. p. 81, uit medegedeelde berigten aangevuld. DRILLENBURG (WILLED' VAN) werd omstreeks 1625 te Utrecht geboren, en leerde de kunst voor uitspanning bij A b rah am Bloemaar t. Vervolgens gaf hij zich geheel aan het landschap schilderen over, vestigde zich in 1668 te Dordrecht en telde Arnold H o u t b r a k e n onder zijne leerlingen. Hij volgde den stij1 van B o t h, doch evenaarde hem noch in koloriet, noch in penseelsbehandeling. De tijd van zijn overlijden is onbekend. Men gist dat zulks in 1697 heeft plaats gehad. Een andere Willem Dr it lenburg, welligt een zoon van hem, bloeide te 's Gravenhage in 1690 als beeldhouwer, doch werd er niet geboren. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en 1Verk. der Kunstsch.; Wonder, lijst van de geboorte- en slerfjaren der Kunstsch. en Beeldh. ; K r a m m, Lev. en work. der Kunstsoh. DRILLINGER (E.) was Kapitein op het fregat Hoorn van 26 stukken, behoorende tot het eskader van den KapiteinCommandeur S i 1 v-e s t e r in December 1785 naar Oost-Indie uitgezeild. D r il linger had eerst in Mei 1786 de vaderlandsche haven verlaten, maar de langzame en ongelukkige togt van S i 1 v e s t e r was oorzaak dat hij het eskader vooruit was. Hij vertrok met zijn schip onder het bevel van den Commandeur met nog drie andere schepen naar de Westkust van Borneo, met het doel om den Sultan van Mampauwa te straffen ; doch het bleek onmogelijk te zijn dien vijand aan te Casten. Derhalve werd Drillinger gelast met eenige ligtere schepen om vier en twintig vaartuigen van Sambar, ter hulpe van Mam.pauwa gekomen, aan te grijpen. Hij deed dit met veel geluk, beschoot en vernielde ettelijke vijandelijke bentings en vaartuigen, nam bezit van een eilandje en wierp er eene verschansing op, waaruit hij den vijand bleef bestoken. Dit verwekte zulk een schrik onder de vijanden, behalve het opkomen van eene storm, die andere vijandelijke vaartuigen aan stukken sloeg, dat de Sultan zich met zijn land aan de Oost-Indische Compagnie overgaf. Toen in 1787 Riouw door eene vloot van den Sultan van Silo aan de Compagnie ontnomen was, stevende Silvester met zijn eskader, hoewel zeer verzwakt, ter bescherming van Malakka. Van daar zond hij de Amphitrite, Kapitein Wier tz, en het fregat Hoorn, Kapitein Drillinger , naar Rion w met negen gewapende Compagnieschepen. Zonder slag of scoot werd 350 dit eiland op nieuw hun overgegeven in het begin van 1788. Van daar weder naar Batavia vertrokken, keerde de vloot weder naar het Vaderland, behalve het schip van D rill i n g er en de Oranje zaal van Kapitein R ij nbend e, die afgekeurd en verkocht werden. Zie de Jong e, Geschied. van het Nederl. Zeewez. D. VI. St. I. M. 243, 248, 253, 255, DRIUTIUS (ItEmicaus) ook DIRUTIUS, DRUITIUS en DRUTIUS genaamd , werd in 1519 te Volkerinchoven bij Cassel in WestVlaanderen geboren. Zijn wader was It emigius Drieu x en zijne moeder C a t h a r i n a F e n a e r t s. Na de voleindiging zijner studien tot Doctor in de beide Itegten bevorderd, werd hij Raadsheer in den Hoogen raad van Mechelen, Requestmeester, Proost der Lieve-Vrouwe Kerk te Brugge en ten laatste, na twaalf jaren als Baadsheer zitting gehad te hebben, bij de oprigting der nieuwe bisdommen in de Nederlanden in 1560, tot Bisschop van Friesland benoemd. Zoowel de Staten als de geestelijkheid in Friesland waren tegen de komst van eenen Bisschop, en beiden *verzetten zich zoodanig met kracht dear tegen, dat noch de welsprekendheid van den Stadhouder T o ut enbu r g, noch het verzoek, of de raad van A r e m b e r g, van de Gouvernante, zelfs van G r anvelle en V i g 1 i u s, in staat waren om de Friezen tot andere gedachten te brengen. Zij konden den Bisschop niet verwachten en verzochten van hem verschoond to blijven. Op het artikel van C u n e r u s Petri zagen wij evenw el, dat zij later moesten toegeven. D r i u t i u s Icon alzoo zijne plegtige intrede niet doer. Uit kracht van zijne aanstelling, woonde hij eveuwel in 1 565 eene provindale Synode to Utrecht bij, en werd na den dood van P etr us C u r t i u s tot Bisschop van Brugge verheven, en den 13den November 1569 te Mechelen tot Bisschop gewijd. Ala zoodanig ontmoeten wij hem te Gent in 1572, van wear hij met andere Bisschoppen naar Brussel trok, om den Hertog v a n Alva de onraogeWkheid van het opbrengen van den tienden penning aan te toonen. Hij was hij 1577 onderteekenaar van de Unie van Brussel, ofschoon zijne genegenbeid voor den Koning van Spanje en zijn ijver voor de Roomsche kerk dearb4 onveranderd bleven. In September van genoemd jeer werd hij door de Staten en den Prins van Oranje, benevens den Heer van W i 11erva 1, gedeputeerd naar Don Jan van Oast en rij k to Namen, om dear zekere artikelen voor to dra, gen, tot wegneming van elle. oneenigheden. in den Wade; welke zending, gelijk bekend is , met geen goeden uitsiag werd bekroond. D r i ut i u s deed zich inmiddels als vurig tegenstrever der Hervormden en als bescherraer der Jezuiten kennen. Dit veroorzaakte dat hij als aanhanger van den Hertog van A a ns c h o t, bij de onlusten te Gent order H em byze en den Heer 351 van R ij h o v e, met anderen op den 28sten October 1577 omtrent middernacht door de Gentenaars werd gevangen genomen, nadat hij den vorigen dag aldaar nog de dienst verrigt had. In 1578 te Gent naar het Prinsenhof overgebragt, van &ix den 12den Januarij 1579 naar Dendermonde, doch in Maart weder naar de vorige gevangenis, poogde hij den 16den Junij van genoemd jaar met zijnen medegevangene Mart i n u s R ij tho viu s, Bissehop van Yperen, te ontvlugten, doch werd met hem reeds des anderen daags terug gebragt en kort daarop op hun verzoek in de stads-gevangenis geplaatst. Hij werd in September 1581 tegen Burchard van Hemby z e uitgewisseld, en was daarop nog drie jaren balling buiten zijn Bisdom. Toen evenwel Brugge in 1584 door Parma hernomen en de Katholieke Godsdienst hersteld was, trok hij den 25sten Mei de Bisschopstad weder binnen ; herwijdde de St. Dona's kerk den 7den Junij en de St. Salvator den 14den Junij. Hij bereikte verder een hoogen ouderdom en overleed den 12den Mei 1594. Zijne of beelding ziet het licht. Het Driutius Collegie te Leaven werd door hem opgerigt en was, gelijk ook 's mans bloedverwanten, in bezit van eenige handschriften door hem nagelaten , bevattende Raadgevingen en kanonieke lessen. Zie Bor, Ned. Oorl. B. I. bl. 27 (19), B. XI. bl. 574 (287); (van H e u s s e n en van Rijn), Oudh. en Gestieht. van I7riesl. D. 1.131. 289-291; Wagenaar, Vaclerl. Hist. D. VI. bl. 65; deJonge, de Unie van Brussel, bl. 81,82; de Kempenaar, ache Kron. bl. 100, 184; Beauc our t de Noortvelde, Beschr. van den ?roossche bl. 259 (met zijn portret.) Wier s b i t z k y, Tacktigj. Oorl. D. III. bl. 138, 16], 369; Visscher, Voorl. over de Geschied. der Itoomsch Kath. Kerk. 2de Voorl, 131. 55 ; Janssen, de Kerkh. te Brugge. D. I. bl. 102, 164, D. II. bl. 50, 51, 53, 223, 248, 249. DRIUTI US (MicHEL), aom van den voorgaande, was kanunnik en Deken der St. Pieterskerk te Leuven en later Officiaal van den Bissehop van Luik. Hij word door K arel V en den Pails in 1550 tot Inquisiteur aangesteld. Bijzonderheden zijn er verder van hem niet bekend. Zie Bo r, Ned. Oorl. B. I. bl. 14. (10); van Groningen, Kort Verh. van de Inv. der Bisd. in Nederl. bl. 9; Janssen, Kerkh. to Brugge, D. II. bl. 50. DROEZE (FREDERIK JAN HAVER) werd geboren te Dordrecht den 6den Junij 1779. Zijne ouders waren Johannes Droez e, Chirurgijn aldaar, en Catharina Elisabeth Seltsam. Beiden reeds op jeugdigen leeftijd door den dood verloren hebbende, kwam hij order voogdij van zijnen oom Doctor R e g enb o g e n te Noordwijk en van zijnen grootvader H a v er te Leiden, wiens geslachtsnaam hij bij den zijnen voegde. Hij ontving het eerste onderwijs in de Heelkunst van den heelmeester A. P esant to Strijen, later van zijnen grootvader Haver zelven. en 352 van de Hoogleeraren Sandifort, Dupui en Oosterdijk, en werd te Leiden den 21sten September 1799 tot Heelmeester bevorderd. Na eenigen tijd ter voortzetting zijner studien te Pulp te hebben doorgebragt, waar hij bijzonder bevriend werd met den beroemden D u p u y t r e n, keerde hij te Leiden weder, deed er den 16den April 1801 zijn examen in de Verloskunde en vestigde er zich als praktiserend Heel- en Vroedmeester. Niet lang duurde zijn verblijf aldaar, want weldra werd hij in zijne geboorteplaats als Lector in de Ontleed- en Heelkunst beroepen, welke betrekking hij den 2lsten Julij 1802 aanvaardde met eene openbare redevoering : over den weldadigen invloed der bespiegelende en oefenende Heelkunde, op de welvaart eener welgeordende Maatschappy. Met den grootsten ijver en naauwgezetheid nam Dr o e z e zijne pligten als Lector waar, en zijne kunde, die in moeijelijke operation schitterend bleek, gevoegd bij zijne overige verdiensten, deeden hem spoedig tot andere betrekkingen in aanmerking komen. Zoo werd hij in 1802 lid van de toenmalige Commissie van geneeskundig bestuur te Dordrecht ; in 1803 mede examinator van de candidaten in de Heelkunde aldaar ; in 1806 seeretaris van de Departementale Commissie van Geneeskundig onderzoek en toevoorzigt ; in 1811 Chirurgijn der gevangenissen ; in 1815 Chirurgijn Majoor bij de Schutterij te Dordrecht ; in 1823 lid van de plaatselijke Commissie van geneeskundig toevoorzigt en in datzelfde jaar Heelmeester van het Sacraments Gasthuis. In 1809 werd hem het professoraat te Franeker aangeboden en later officieus dat aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam, voor welke beide aanbiedingen hij evenwel bedankte. Hij zag zijne verdiensten erkend door zijne benoeming tot lid en corresponderend lid van verschillende geleerde Genootschappen, en door de achting en het vertrouwen dat hem van zijne medeburgers ten deel viel. 's Mans drukke beroepsbezigheden en veelvuldige werkzaamheden veroorloofden hem geene of slechts zeer weinige uitspanningen ; maar nogtans vond hij den tijd tot beoefening der letterkunde en tot het zamenstellen van eenige tot zijn yak behoorende geschriften. Het aantal verhandelingen, dat door hem van 1816 tot 1832 werd voorgedragen in het letterkundig genootschap Diversa sed una, waarvan hij in 1816 mede oprigter was, getuigt voor de eerste, en de volgende geschriften voor de tweede bewering, Deze zijn getiteld : Verhandeling over de breuksnijding en daartoe uitgedachte werktuigen, Amst. 1805. 8°. Bekroond met goud in 1804 bij het legaat van Johannes Monnik ho f f en in deszelfs Verhandelingen opgenomen, D. IV, St. I. (1804). Waarneming eener verrigte steensnyding, naar de manier van L a n g e n beck. Opgenomen in de Nieuwe Verhandelingen van 353 het Genootschap ter bevordering der Heelkunde te Amsterdam, Amst. 1813. D. II. bl. 34. Verhandeling over den Kanker ; met goud bekroond in 1822 door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap en in het 4de deel van deszelfs Nieuwe Verhandelingen (Utrecht. 1824. 80) opgenomen. Behalve dezen is van zijne hand niets door den druk bekend gemaakt, dan eene voorrede v66r de oordeelkundige beschouwing van de kennis en behandeling der stuipen b ij zwangeren en barenden, door den Heer W. E. L u d eking in 1840 in het Licht gegeven. Droeze overleed den 16den Mei 1850 en zijne plegtige begravenis had den 22sten daaraanvolgende pleats. Hij was den 26sten October 1806 gehuwd met Mejufvrouw Cornelia G erarda 't Hoof t, die hem twaalf kinderen schonk, waarvan hij acht voor zijn dood, in meer of minder gevorderden leeftijd zag ten grave dalen, terwijl zijne gade den Eden Julij 1826 hem mede ontrukt werd ; doch te midden van zooveel smartelijk verlies, bleef D ro e ze de man die hij altijd geweest was, de Christen wijsgeer die zich geduldig onderwierp aan hooger bestuur, en die niet ophield voor anderen nuttig te zijn, voor de wetenschap en de lijdende menschheid te leven. Zie het Levensberigt van F. J. Haver Dr oeze door B. J. van den K i e b o o m, in den Algem. Konst- en Lelterb. 1850, D. II H. 210-214, 227-232; de Jong, Alph. Lijst van Boek. ; Holt r op, Bibl. Medico-Chirurg. p. 129. DROG (MARTEN), of DROOGH, was een der Zeeuwsche bevelhebbers die deel hadden aan de overwinning behaald op de vloot van den Vice-Admiraal Adolf van H a e m s t ed e in 1574, op de Schelde in de nabijheid van Antwerpen, wear H a e ms t ed e zelf gevangen werd. Hij nam met Joos de Moor de veroverde schepen op het sleeptouw en bragt die met 102 bronzen stukken geschut in triumf te Vlissingen op. Hij was waarschijnlijk dezelfde die in 1587 te Vlissingen Equipagemeester was, door L e i c e s t e r beschuldigd van sleehte administratie en nalatigheid in het verschaffen van geld en yolk voor de verdediging van Sluis, gedurende zes maanden gevangen gehouden werd, doch na diens vertrek, als onwettig beschuldigd, ontslagen is. Hist. D. V . Zie Ho oft, Nederl. llist. B. IX. bl. 370; van Meteren, Ned. 55; S walu e, de daden der Zeezaoen, bl. 70. DROLSHAGEN (PETRUS NEHEMIUS) was Lector in het Fraterhuis te Zwolle. Hij bezorgde de uitgave van J o h. d e Garlandia Cornutus. Zie Delprat, Vern. over de broederschap van G. tweede druk bl. 106. G100 t e DROMMELROY (JAN), geboren te Heusden, worth ver23 354 meld als zich dapper gedragen hebbende in de verdediging van: Bommenede ten jare 1575, doch werd, na het stormenderhand innemen van die plaats door de Spanjaarden, omgebragt. Zie (van Oudenhoven), Beschr. van de Shad Heusden, b1.215. DRONGELEN (HERBA.REN of HERBERN VAN), jongste zoon van Willem van Drongelen. Hij was gehuwd met Sophia van K r a y e n s t e in , die hem kinderen schonk, onder anderen een zoon, Zeger genaamd. Na den dood zijner vrouw verdeelde hij zijne goederen onder zijne kinderen, en schonk een gedeelte derzelve aan de Duitsche ridders binnen Utrecht, tot wier order hij in 1303 toetrad, en waarvan hij sedert 1312 tot aan zijnen dood in 1325 de zevende Landkommandeur geweest is. Hij was de eerste die een vrolijk maal (Pitancia) aan de ridders der orde geschonken heeft, terwij1 het Buis te Middelburg onder zijn bestuur in de stad werd overgebragt, en de grond tot het opbouwen van een ander huffs door hem betaald is. Zie (van H e u s s e n, en van R ij n), Hist. van 't Utr. Bisd.. 1). I. bl. 709; Römer Geschiedk. overz. van de kloost. en abd. van Holl. en Zeel. 1),, 1.1)1. 179, ' DRONGELEN (JoHAN VAN) waarschijnlijk een bloedverwant van den voorgaande, was de vier en twintigste Landkommandeur der Duitsche orde binnen TJtrecht. Onder zijn bestuur be. leefde de Balie dagen van welvaart, en werd zij van de schulden, die haar vroeger drukten, outlast. Hij overleed den 15den Augustus 1492 na een bestuur van drie en twintig jaren. Zie (van Heussen en van Rijn), list. van 't Utr. Bisd. bl. 715; Römer, Geschiak. overz. van de kloost. en abd. van Holl. en Zeel. D. I. bl. 470, 472. DROOGSLOOT (JoosT CORNELIS) werd in 1586 geboren,_ waarschijnlijk te Utrecht, alwaar hij in 1616 als meester in het St. Lukas gilde aangenomen werd en in 1523 en 1624 Deken van hetzelve was. Hij is er in 1 638 ook Regent van het Hiob's Gasthuis geweest en waarschijnlijk aldaar in 1642 overleden. Er bestaat van hem een groot aantal schilderijen die onderwerpen uit de gewijde geschiedenis, doch veelal boerenkermissen, zeldzaam voorstellingen in binnenhuizen tot onderwerp hebben. Zijne fig wren zijn slordig geteekend , en op zijn koloriet en penseelsbehandelin-g valt niet veel te roemen. Zie I m m e r z eel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Wonder, Alphab. lyst van Kunstsch., Cat. van Schilder. in het Mus. Boymans to .Rott. bl. 13; Kramm, Lev en Werk. der Kunstsch. DROOGSLOOT (NicoLAAs), waarschijnlijk een bloedverwant van den voorgaande, werd geboren te Dordrecht in 1650. Hij wordt genoemd een leerling van Hendrik Mommer s en schilderde dorpsgezigten met volksvereenigingen. Be Loon . zijner 355 verwen en zijne penseelsbehandeling zijn beter dan van den voorgaande. Hij overleed ire 1702. Zie K r a m m Lev. en Work. der Kunstsch. DROOP (J. J.) voerde het bevel op 's lands korvet Galatia van 16 stukken, en moet in der tijd een kundig zeeofficier geweest zijn. Hij behoorde met zijn korvet tot de Bataafsche zeemagt onder den Schout bij Nacht Story, die in 1799 door de Engelschen in bezit werd genomen. Ten gevolge van die overgave werd hij door he uitvoerend bewind der Bataafsche Republiek met anderen nit de dienst ter zee gecasseerd, en onbekwaam geoordeeld den lande immer weder te kunnen dienen, met veroordeeling in de kosten. Zie Vaderl. Dist. ter Very. op 117 ag en a ar, I). XXXVI. bl. 206, 1). XLI. bl. 185, D. XLIII. bl. 35, 37; V o Geschied. der Landing, enz. D. II. bi . 42 ; Kr a y e n h o ff, Geschiedk. beschouao. van den Oorl. in 1799. bl. 40 ; de J o n g e, Geschied. van het Ned. Zeewez. D. VI. St. H. bl. 359. DROSSAERT was een Hollander, die in het midden der zeventiende eeuw leefde, en landschappen met hertenjagten en dergelij ke onderwerpen schilderde. Zie Immerzeel, Lev. en werk. der Kunstsch. DROST, of VAN DROST, ook DEN DROST genoemd, was een Hollandsch schilder nit de zeventiende eeuw en een leerling van Rembrand t. Vervolgens zette hij te Rome zijne studien voort en werd een goed schilder, van wien evenwel niet veel stukken bekend zijn. Deze zijn Herodias ontvangende het hoofd van Johannes den Dooper, (In 's Rijks Museum te Amsterdam). De Predicatie van Johannes. Eene verschijning van Christus na zijne opstanding aan Maria Magdalena. Een Fluitspeelder. Een naaijend vrouwtje. Een student in zijne lamer. Zie I m m e r z e al, Lev. en werk. der Kunstsch. ; Kramm, Lev. en werk. der Kunstsch.; Dubourcq, Beschrijv. der Schild. op 'a liijks Museum, bl. 32. DROST (ANTI-10m) was een verdienstelijk boetseerder, wiens fraai werk meestal straatloopers, uitventers en bedelaars voorstelt. Er bestaan van hem ook teekeningen met vogelen en visschen, Zie Immerzeel, Lev. en werk. der Kunstsch. DROST (AARNouT), geboren te Amsterdam in 1814, was Candidaat in de Godgeleerdheid en een veelbeloovend dichter, die evenwel reeds den 5den November 1834 in zijne geboorteplaats overleed. Hij onderscheidde zich reeds op jeugdigen leeftijd als voornaam schrijver en dichter, en muntte uit door uitstekende gaven des vet stands, die hij paarde aan een edel 23* 356 hart, groote belezenheid en voorbeeldelooze werkzaamheid. Behalve zijn uitnemend dichtstuk, getiteld : Gelderland, geplaatst in het 7de deel bl. 352 van den Friend des Vaderlands, ziet van hem het licht : Hertningard van de Eikenterpen. Een oorspronkelijk verhaal. Haarl. 1833. 8°. Herdrukt Amst. 1842. 8°. Wenken en Meeningen. Haarl. 1834. 8°. Schetsen en Verhalen. Amst. 1836. 8°. Behalve dezen leverde hij nog een paar vertellingen en eenige bijdragen in vaderlandsche Tijdschriften, die zich onderscheidden door fijnen smaak, levendigen en bloemrijken stip en geestig vernuft. Zijne afbeelding ziet in steendruk het licht. Zie Algem. Konst- en Lelterb. 1834. D. II. bl. 322; van der Aa, Nieuto Woordenb. van Ned. Dieht. D. II. bl. 51; Brinkman, A/ph. Lijst van Boek.; MuIIe r, Cat. van Portrett. bl. 74. DROST (WILLEM) was in 1708 Opperhoofd van Japara, en van 1708 tot 1709 Opperhoofd van Samarang. Meer is er van hem niet bekend. Zie V a 1 e n tij n, Oud en Nt814140 Oost·Indziin, nieuwe uitgave, bl. 277, 280. DROSTE (COENRAET Baron), noon van Matt h ij s Drost e, Overste in Staatsche dienst, eerst Commandeur tot 1665 en vervolgens Gouverneur der stad Heusden tot zijn overlijden, hetwelk in 1667 plaats had; zijne moeder was eene dochter van den Dord schen Burgemeester Ru y s c h. Omsteeks 1642 geboren, werd hij tot de krijgsdienst bestemd, en. was hij reeds in 1654 vaandrig geworden, dock ontving oak te 's Hertogenbosch het onderwijs in de Grieksche en Latijnsche talen, bij den Rector V i 11 e r i us, en oefende zich in de Regtsgeleerdheid aan de Leidsche Hoogeschool. Reeds in 1664 verliet hij deze loopbaan, en was in 1665 tegenwoordig bij de belegering en hemming van Lochem, en vervolgens in verscheidene plaatsen in garnizoen. In 1667 woonde hij, als hopman van het krijgsvolk, de onderneming der Hollandsche vloot onder de Reiter en de Witt op de Teems, en de overwinning bij, Chattam bij, en werd in dat jaar tot kapitein bevorderd. Na den vrede van Breda bezocht hij Frankrijk en Engeland, en woonde in 1672 den grooten zeeslag bij, nam deel aan den slag bij Senef, en aan verscheidene gevechten destijds geleverd. Hij verzocht en verkreeg in 1676 zijn ontslag, vergezelde zijn bloedverwant, de Heer van L e e u w e n, in 1678 in ambassade naar Engeland, deed voor de tweede mad eene rein naar Frankrijk, en leefde vervolgens van de inkomsten zijner bezittingen ambteloos te 's Hage, zich met de letteroefeningen bezig houdende, waarvan de volgende werken hunnen oorsprong hebben : De Haegsche Schouburg , gestofeert door de Heer Coenraet Dr o s t e, waerby syn gevoegt eenige Gedigten van den selfden Autheur, ' sHage, 1710-1714. 4 0 . 2 deelen. 357 Dit werk bevat zestien tooneelstukken, bevoi ens afzonderlijk door hem uitgegeven. Het leven van den Profeet en Koning David, Rott. 1716. 4°. Harderslcouten en andere Dichten, Rott. 1717. 4". De Odyssect van H ornerus berymd, Rott. 1719. 1721. 1722. 4°. 2 deelen. De Ilias van HoM e r u s berymd, Rott. 1721. 4°. 2 deelen. ' Overblyfsels van gehettgchenis der bijzonderste levensgevallen van C. Droste in Veld- en Zeeslagen, 's Hage. 1723. 4°, aldaar 1728. 4°. Deze herinneringen loopen van 1654 tot 1722 en zijn in dichtmaat geschreven. Droste scbijint in 1733 of 1734 te 's Hage op hoogen leeftijd overleden te zijn. Althans zijn uitmuntend kabinet van schilderijen werd den 23sten Julij van laatstgenoemd jaar te 's Hage verkocht. Ofschoon op zijne poezy niet veel valt te roemen, was hij evenwel een zeer geleerd man, die bij zijne geleerde tijdgenooten in achting stond. In de Bibliotheek der Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden berust een belangrijk exemplaar van de Overblijfsels, met wit papier doorschoten en met meer dan 2600 geschrevenc verzen en een Register door D r o s t e zelf vermeerderd. Zie Boilcz. der gel. wereld. 1723. b bl. 662 ; van Ondenhoven, Beschrijv. van de Stadt Ileusden, hi, 212, 213; Balen, Beschrijv. van Dordr., bl. 963; Bibl. Publ. Lugd. Bat., p. 495; II uydecoper, Proeve, D. II. bl. 49 ; van A b k o u d e, Naamreg. van Ned. Beek. ; W i t s e n G e y b e e k, Woordenb. van Ned. Diehl. D. II. M. 215, 216 ; Algem. Konst- en Letterb. 1840, D. IT. bl. 171-175; S c h o t el, Lett. en Oudh. Avondst. bl. 134; Oat. van de Bibl. der lifaatsch. van Ned. Letterk. te Leid., D. I. bl. 94, 6 bl. 84. 85, lste BC7v. bl. 35, 2de Bijv. bl. 17. DRUITIUS (REMIGIUs). Zie DRIUTIUS (REmmius). DRUIVESTEIN (AARNOUDT of AA.RT), Zie DRUYVESTEYN (AARNOUDT Of AART). DRUNAEUS (GERARDUS), geboren te Drunen in Noord-Brabant, was een geestelijke van de orde der Premonstratensers, kanunnik te Tongerloo, Parochiaan in Noord-Brabant, een uitnemend wiskunstenaar en vervaardiger van onderscheidene werken, die evenwel niet zijn uitgegeven , en welligt thans zijn verloren gegaan. Hij overleed op den 23sten Januarij 1601. Zielloogstraten, Woordenb. DRUNAEUS (W. M.). Zie WILLEMS (MATTRus). DRUNEN (JOHANNES JACOBUS VAN), geboren te Doveren, waar zijn vader Johannes van Dr u n en Predikant was. Hij werd in 1692 predikant te Krimpen aan de Lek , in October 1739 emeritus en overleed den lOden October 1743. Hij had zes zonen, die alien predikanten waren. Zijn kleinzoon en naamgenoot volgt. Hij schreef : De Spiegel der hedendaagsche Voorbeelden en Schaduwe van Z el o te 8 verfoeijelijks en gezuyvert. Dordr. 1715. 8°. 858 Waarschouwing aan een zondaar. Rott. 1718. 8.. Zie Boekz. der gel. wereld, 1739. b hi. 480, 679, 1743, b bl. 670, 1744, a bl. 199 ; van A bkoude, Naamreg. van Ned. Boek., D. I. St. I. III. DRUNEN (JOHANNES JACOCUS VAN), kleinzoon van den voorgaande \en zoon van Mart i n u s van D r u n e n, predikant to Bennebroek. Aldaar werd hij in 1733 geboren, en wijddc, zich, even als zoovelen van zijn geslacht, aan het predikambt. Hij werd den 19den Augustus 1757 Proponent, in 1758 Predikant te Nieuwland en St. Joosland, to Haamstede in 1765, to Goes in 1766 on in 1772 te 's Hertogenbosch, alwaar hem den 11den November van e dat jaar het Hoogleeraarsambt its de Oostersche talon honoris causa werd opgedragen. Na het overlijden van D an i01 Noortber g, Hoogleeraar in de Oostersche talen, werd hij in het daartoe staande tractement gesteld, bij besluit van den Raad van State van den 4den December 1783. Gedurende de belegering der stad, door de Franschen in 1794, behoorde hij onder de weinige leeraars die in de stad gebleven waren, en door woord en voorbeeld de burgerij overhaalden om zich niet aan de Franschen over te geven. Hij werd den 9den December 1802 emeritus en overleed den 3den Junij 1804. Hij was lid van het Zeeuwsch Genootschap der wetenschappen en beoefende de Nederduitsche Dichtkunst blijkens een handschrift door hem nagelaten, groot 300 bladzijden in octavo, waarin onderscheidene geboorte-, bruilofts-, lof- on mengeldichten voorkomen, die hij van 1752 tot 1801 gemaakt heeft. Zijn dichterlijk talent gaat echter niet boven het middelmatige, zooals blijken kan uit den verjaarwensch aan zijnen vader, op zijn zeventigsten verjaardag, gedrukt to Haarlem, 1775. 4., alsmede uit een vers, waarmede hij de dissertatie van Johan van Heurn (Traj. ad Rhen. 1772. 4°) versierde. Hij schreef : De gemeente van Israel tot het intreden voor land en kerk opgewekt, Utr. 1774. 8°. Ernstige waarsehuwing aan het publiek wegens het gevoelen van den Eerw. K1 e ma n, predikant to Voorburg, 1776. 8°. De card des geschrys in het nader beri cht van Jo h. Pe t s c h aan het publiek wegens Ir en a eus Phil a d el phus Staat des gesc hil s enz. onder 't oog gebracht, Rott. 1776. 8°. Zie Boekz. der gel. Wereld. 1758. a bl. 602. b. bl. 250. 1773. a bl. 347; Vaderl. Hist. ten very. op Wag enaar, D. XXVII. bI. 201· Weil. Letteroef. 1776. hi. 207, 484, 1777. 200; Dress e 1 h u i s , Naaml. der Eery. Pred. te Goes, IA. XXVIII; H e rm an s, Geschied. der Ill. en Lat. scholen te '8 Ilertogenbosch, bl. was een Engelschman die met de hulptroepen van Koningin Ells oh e t h hier to lande gekomen was. Als zoodanig was hij in 1588 gouverneur over het belegerde Bergen op Zoom, en maakte zich door uitvallen op den vijand bcroemd. Hij streed ook in 1600 bij Nieuwpoort. 33, 34. DRURY (ROBERT) 35 9 - die B o r , Ned, Oorl. B. XXV. bl. 338 (20), 339 (21); Verz.bero onztr. de krijgsb. bij Nieurop. bl. 9; Boss eha, Neer/. Held. te land, D. 1. bl. 286, aldaar verkeerdelijk William genoemd. DRUSIUS (JoA.NNEs), geboren te Oudenaarden in Vlaanderen, den 28sten Junij 1550. Zljn vader was Clemens van den Driesche en zijne moeder Elizabeth Decker. Na de gewoonte van zijnen tijd veranderde hij later zijnen naam in Dr i e s c h i u s , en verzachtte dien vervolgens welluidendheidshalve in D r u s i u s. Door zijne ouders, die then nog de Roomsche kerkleer beleden, tot den geestelijken stand bestemd, vertrok hij reeds op zijn tiende j aar naar de Latijnsche school te Gent, van waar hij rich in 1563 naar Leuven begaf, om de beginselen der wijsbegeerte te leeren, en in 1567 tot de Hoogeschool dier stad overging, waar hij het onderwijs van Co rn el i u s Vale r i u s genoot. Intusschen had zijn vader het Hervormd geloof omhelsd, en was hij bij de komst van Al v a naar Engeland gevlugt, met achterlating van betrekkingen en bezittingen. Zijne vrouw, de oude kerkleer getrouw blijvende, riep haren zoon naar Oudenaarden terug, om hem te Doornik de Fransche taal te doen aannemen, en hem voor de kerk te behouden. Maar de Hervorming had ook hem bereikt, en toen zijn vader hem uit Engeland eenen brief zond, aarzelde hij niet, om, zonder voorkennis van zijne bloedverwanten, zijne geboorteplaats te verlaten, en over Oostende naar Londen te vertrekken, waar hij v66r het einde van 1567 door zijnen vader met open armen ontvangen werd, die, ofschoon door Alva van het grootste gedeelte zijner middelen beroofd, voor zijne verdere opleiding eerst te Londen en vervolgens te Cambridge zorg droeg, in welke laatste plaats hij, toen reeds bijzondere lust tot de beoefening der Oostersche talen bespeurende, eerst het onderwijs ontving in de Hebreeuwsche taal van den beroemden C h e v a Ilier , en later zich ook met de borst op de Wijsbegeerte en Grieksche Letterkande toelegde. Door aanhoudende beoefening der Hebreeuwsche taal en letteren, ook door zich met de Rabbijnsche schrijvers bezig te houden, verkreeg hij zoodanigen roem, dat niet alleen voorname Engelschen, na zijne terugkeer te Londen, van zijne lessen gebruik kwamen maken, maar hij ook, toen hij door den Parijschen moord op den 24sten Augustus 1572 was teruggehouden om naar Frankrijk to gaan ter meerdere beoefening der wijsbegeerte, gelijktijdig eene beroeping als Hoogleeraar in de Hebreeuwsche taal aan de Hoogescholen te Cambridge en Oxford ontving, welke laatste aanbieding hij volgde en aldaar vier jaren de Oostersche talen, en vooral het Hebreeuwsch, niet zonder roem onderwees: Na de pacificatie van Gent, die aan alle geloofsvervolging een einde zou maken, verliet D r u s i us, door verlangen naar zijne geboorteplaats, Engeland, waar hij acht jaren lang eene eervolle loopbaan geleid had, keerde naar Vlaanderen weder, 360 van waar hij zich weldra naar Zeeland begaf, then hij na eenig verblijf aldaar, door de voorspraak der Staten van Holland, den 20sten Junij 1577 tot Hoogleeraar in de Hebreeuwsche, Chaldeeuwsche en Syrische talen aan de Hoogeschool te Leiden werd aangesteld. Acht jaren lang naogt Drusius dien post met lof bekleeden, Coen hem in 1585 dezelfde waardigheid aan de pas opgerigte Franeker Hoogeschool werd aangeboden. Voordeeliger voorwaarden deden hem die roepstem opvolgen, en ondanks de vermaning van Prins Willem I aan Curatoren, dat zij zich zulk een man niet moesten laten ontsnappen, Het men hem tot groote schade der Leidsche Hoogeschool gaan. In Junij 1585 aanvaardde hij zijnen nieuwen post, en heeft dien met luister, een en dertig jaren tot aan zijnen dood, waargenomen. W61 had hij in 1603 om zijn ontslag gevraagd, maar zoo zeer stelde men zijn onderwijs op prijs, dat men niet alleen alles aanwendde om hem van dat voornemen of te brengen, maar hem ook bij het klimmen zijner jaren den vereerenden last opdroeg, om Sixtinus Amama, een hem waardige leerling, op te kweeken en to vormen, oin hem op den leerstoel te Franeker op to volgen. Drusius overleed den 12den Februarij 1616, en werd in de groote kerk to Franeker begraven, terwijl zijn ambtgenoot, Johannes M a c c o v i u s , op hem eene lijk- en lofrede hield, die evenwel niet is uitgegeven. Zijne afbeelding is in de Alma Academia Lugdunensis en elders uitgegeven. Dr u s i u s was den 12den October 1580 gehuwd met Maria van der V are n t , uit Roomsche ouders to Gent geboren. Zij begunstigde in het geheim de Hervorming en baked na haar huwelijk openlijk de gezuiverde leer. Zij overleed te Franeker in 1599 en was eon voorbeeld van deugd en weldadigheid, zoodat de armen van Franeker bij haren dood uitriepen : Zij was de moeder der behoeftigen, en aller troost in tegenspoed." Het huwelijk van Drusius werd met drie kinderen gezegend , eon zoon die volgt, en twee dochters, A gnet a, geboren in 1582 en gehuwd met Abel Curiander of Heerman, en Johanna, geboren in 1587, en gehuwd met A b r all am Valk. Niet alleen in Friesland, in Nederland, maar schier door geheel Europa was de naam van Drusius beroemd. Zijne kennis der gewijde talen was zoo groot, dat de Noord-Hollandsche Synode hem in 1594 met Petrus Plan cius en L u d ovicus de Die u, tot reviseur der aan M a r n i x opgedragene Bijbelvertaling benoemde. Toen de dood van laatstgenoemde dezen arbeid afbrak legde 'de Algemeene Staten hem in 1600, tegen toelegging van een jaargeld van 400 guldens, de verpligting op, eenen Commentarius over het Oude Testament zamen to stellen, waarvoor hij gehouden zou zijn om de Chaldeeuwsche, Griekschc en Latijnsche vertalingen van hetzelve met elkander te verge- 361 lijken. In 1601 verzochten zij de Staten van Friesland, om ten behoeve van dit gewigtig maar veel omvattend werk, P r u s i u s van alien arbeid te ontslaan, die hem zou kunnen belemmeren, waarop hem vrijheid gegeven werd alle Academische verrigtingen na te laten, en verwierf hij een schrijver, zoo lang hij met de hem opgedragene taak bezig zou zijn. Onvermoeid zette hij zijnen arbeid voort, waarvan de door de Dordsche Synode benoemde Bij belvertalers geen gebruik maakten, daar D r u s i us hun niet regtzinnig genoeg was. Niettemin zijn er vele geschriften van Drusius zamengesteld, gedeeltelij k door hem, gedeeltelijk door A m a m a , in het licht gegeven, waarvan wij de titels hier zullen laten volgen : Fragmenta veterum interpretum Graecorum in Psalmos Davidis, Antv. 1581. 4°. Commentarius ad votes Ebraicas N. Test. Antv. 1582. 40. et Fran. 1616. 4°. Quaestionurn et Responsionum libri III ad varia scripturae sacrae loca, Lugd. Bat. 1583. 8°. Amst. 1598. 8°. Fran. 1599. 8°. Animadversionum libri duo, Lugd. Bat. 1585. 8°. Fran. 1633. 4°. Esthera, ex interpr. S. Pagan:, Jo h. D r u s ii in earn annotationes ; accedunt Additiones apocryphae, Lugd. Bat. 1586. 8°. Historia Ruth, lat. cum commentario. Eadern Gr. cum Notis. Additur Tractatus , an Ruben Mandragoras invenerit, Fran. 1586. 8°. Miscellaneorum .Locutionum Sacrarum Centuriae duae Fran. 1586. 80. Alphabetum Ebraicum vetus; C. Sententiae veterum sapientium, charactere Hebr. Latino et Graeco, cum Notis, Fran. 1587. 4°. Parallela sacra locorum Veteris et Novi Testamenti CUM Notis. Fran. 1588 4°. Notae in Grammaticam Hebraeam Nicalai Clenardi, Lugd. Bat. 1589. 4°. Proverbiorum Classes duae. Item Sententiae Salomonis et allegoriae, etc. Lugd. Bat. 1590. 4°. Observationum sacrarum libri XVI secunda cura meliores. Lugd. Bat. 1594. 8°. De Quaesitis per Epistolas, Lugd. Bat. 1595 8°. Lecliones in Prophetas, Amos, Nahum, Habacuc, Sophoniarn, Joelem, Jonam, Abdiam. Item in Gr. editionern conjectenea ; et Interpr. Vet. Fragrnenta, Lugd. Bat. 1595. 8°. et curanti S. Amama. Amst. 1627. 8°. Z0014 ZEIP.AX, sive Ecclesiasticus, gr. et lat. cum Notis, Fran. 1596. 4°. id. 1615. 4°. 362 Proverbia Ben Sirae, lat. cum comment. Item Adagiorum Ebr. decuriae aliquot, Fran. 1597. 4°. In Proph. &seam Lectiones. Item in Gr. edit LXX Conjectanea et vet. Interpretum Fragmenta, Fran. 1599. 8°. De Literis servilibus libri duo. Lugd. Bat. 1599. 8°. In Proph. Amos Lectiones etc. Fran. 1600. 8°. Liber Hasmonaerum prior, Gr. et Lat. cum Notis. Item disputatio Alberici Gentilis, Fran. 1600. 4°. Tabulae in Grammaticam Chaldean, Fran. 1602. 8°. De Nomine Dei Elohim, Fran. 1603. 8°. De Hasidaeis in libris Machabaeorum, Fran. 1603. 8°. Tetragrammaton, Fran. 1604. 4°. Ibid. Amst. 1634. 4°. De Tribus sectis Judaeorum; adversus N. Se ra r ium, Fran. 1605. 8°. et, curante Am am a, Arnh. 1619. 4°. Ad Minervae Ser aril Resp. Fran. 1606. 8°. Sulp itii se v e r i Historia sacra, cum emend. et comm. Fran. 1607. 8°. Grammatica Linguae sanctae nova, Fran. 1612. 4°. Apothegmata Ebr. et Arabum , lat. cum scholiis. Fran . 1612. 4°. /Jnnotationum s. Praeteritorum in Nov. Test. libr. X, Fran. 1612, 1616. 4°. 2 volum. Amst. 1632. 4°. Ilenoch, Fran. 1615. 4°, Commentarius ad loca Pentateuchi, Fran. 1617. 4°. Conimentarius ad loca Jos. Jud et Sam. Fran. 1618. 4°. .Fragmenta Vet. interpretum Graecorum in totum Vet. Test. cum Notis, Arnh. 1622. 4°. Commentarius in XII Proph. minor. Fran. 1627. 4°. Commentarius in L. Coheleth, Fran. 1635. 4°. Commentarius in L. Jobi. Amst. 1636. 4°. De werken van Drusius zijn bijeen uitgegeven onder den titel van Jo h. Drusii, Opera theologica , exegetica, cet. Arnh. et Amst. 1622-1636. 10 vol. 4°. De ongedrukte geschriften van D r u s i u s vroeger bewaard bij de Hoogeschool to Franeker, zijn, na de opheffing van deze instelling, naar Leeuwarden overgebragt en worden daar bewaard. Waar de 2300 Latijnsche Brieven gebleven zijn , die , behalve de Hebreeuwsche, Grieksche, Fransche, Engelsche en Vlaamsche aan hem geadresseerd waren, is niet bekend. Zij doen ons, met zijne gedrukte werken, een denkbeeld vormen van de werkzaamheid van eenen man, die met naauwgezetten ijver en trouw de pligten aan zijn Hoogleeraarsambt verbonden, waarnam. Pat zulk een man bij zijne tiNgenooten in hooge achting stond, soowel om zijne zeldzame geleerdheid als beminnelijke eigenscbappen, zal niemand verwonderen. Zoo wel de ververmaarde Marnix van St. Aldegonde als Theodorus B e z a, zoowel de Protestantsche Isacus Casaubonus als de Roomschgezinde Rich a r d Simon hebben breed uitgewijd 363 in zijnen lof; maar ook die man, die bij zijne uitstekende talonten de nederigheid zelve was, werd 'door anderen, door insgelijks groote geleerden, gedwarsboomd, gehaat, ja gescholden. Hetgeen een Rivetus, een Serarius, een Sybrand Lubbertus, een B a ill e t, maar bovenal een Scalige r, eertijds zijn vriend, tegen hem schreven, is dAdr, om het vermelde to staven, En vraagt men nu waarom was data dan zal de onpartijdige geschiedschrijver moeten antwoorden, D omdat hij de man was die, volgens Brand t, geene zaken verwierp, indien de redenen tot hare verwerping hem niet bondig genoeg voorkwamen, en die zich niet schaamde om zijn gevoelen to veranderen en het zijne voor beter vaarwel te zeggen, wanneer de bewijzen ten tegendeele hem gunstig toeschenen; omdat hij voor zich in zijnen godgeleerden arbeid eenige vrijheid vroeg, in het verklaren van den tekst, vooral, waar de uitleggers zoo uiteenloopen, dat men schier niet weet," wien te volgen, en eindelijk omdat hij zijnen eigenen, vrijen weg bewandolde en in zijn oordeel onafhankelijk bleef. Zie A. Coriander, Vitae operumque J. Dr us i i delineatio , (Fran. 1616). Sweertius, Ath. Belt'. p. 420, 421; Brandt, Hist. der Ref. D. II. bl. 325 ; Foppens, Bibl. Bely. T. IL p. 632, 633 ; V r i e m o e t, Ath. Fris. p. 49-64 ; Pa quo t, Memoir. T. V. p. 104-128; S axe , Onom. Liter.T . III. p. 540, 541; van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en Wet. D. bl. 283, 292 ; Coll o t d'Eseury, Holl. Roem. D. III. Aant. bl. 374, 375; Y p e y en Dermout, Geschied. der Ned. Herv. Kerk, D. II. bl. 305, Aant. bl. 208, 246-248, 351; Herzog, Bncycl. fur Prot. Theol. and Kirche ; Siegenbeek, Gesch. der Leidsclie Hoogesch. D. I. bl. 33, 54, 55, 71, D. II. Too, en Bijl. bl. 57 ; van Kampen, Lev. van beroemde Nederl. D. II. bl. 1-29 ; Cat. van de Bibl. der illaatsch. van Ned. Leilerk. le Leiden, 1). I. bl. 103, D. II. bl. 426 ; Glasius, Godgel. Nederl. D. I. bl. 391-395; Muller, Cat. van Portr. bl. 74; Dezelfde , Cat. van Godgel. !Perk. bl. 103; D e 1 p r at, Vern. over de Broad. van G. Groote, bl. 159, Noot 2; de Navorscher, D. VI. bl. 107. - DRUSIUS (JoANNEs), zoon van den voorgaande, werd den 26sten Junij 1588 te Franeker geboren. Hij ontving van zijnen vader het onderwijs en kon reeds op jeugdigen leeftijd een wonder van geleerdheid genoemd worden. Hij leerde op zijn vijfde jaar met goad gevolg Latijn en Hebreeuwsch, en daarna Grieksch, Chaldeeuwsch en Syrisch. Op zijn zevende jaar kon hij reeds de Psalmen vertalen, tot groote verwondering van eenen jood, die to Leiden onderwijs in het Arabisch gat Op zijn twaalfde jaar dichtte hij in het Hebreeuwsch en schreef er zeer gemakkelijk eene menigte van brieven in; twee daarvan aan den beroemden P et r u s C u n a e u s worden in diens Epistolae p. 84-86 gevonden. De Latijnsche en Engelsche talon sprak en schreef hij als zijne moedertaal. Hij schijnt reeds vroeg naar London vertrokken to zijn, daar er verhaald wordt dat hij reeds op zijn zeventiende jaar tot al- 364 gemeene verbazing eene Latijnsche redevoerin,, voor Koning J a0. k obu s I deed. Vier jaren later, in 1609, overleed hij in Engeland aan den steen in het huis van W i 1 1 i am T horn e, Deken van Chichester, die hem op een jaargeld tot zich geroepen had. Zijn vader getuigt van hem, in zijne Praefatio Praeteritorum - in Novum Testamentum, dat zijn vernuft vlug was, zijn oordeel boven zijnen leeftijd naauwkeurig en rijp, zijn geheugen sterk, zijn arbeid onvermoeid, zijne zeden beminnelijk en bij alien geliefd, zijn karakter edel en zijne godsvrucht zuiver. Even als D o us a over den zijnen, was de oude D r asius met diepen weemoed vervuld over het verlies van een zoon, die, wanneer hij een rijperen leeftijd had mogen bereiken, een sieraad van zijn geslacht en van zijn vaderland zou geworden zijn, en een der vermaardste uitleggers der H. Schrift, wien zelfs een Sc al i g e r den lof als een der grootste geleerden niet onthouden kon. Slechts weinig is, behalve de beide genoemde brieven, van den jongen Dr u s i u s in het licht verschenen. Aileen een door hem vervaardigd Glossarium op Elias den Leviet, Hebreeuwsch en Grieksch, is onder den titel van Nomenclator .Eli a e Levitae te Franeker 1652 in 8° uitgegeven. I3ij liet voorts in handschrift Hebreeuwsche brieven en verzen na, aanteekeningen over de spreuken van Salo m o, en was begonnen de reis van B e nj a m i n van T a d e l a in het Latijn over te brengen. Zie Vriernoet, A. Eris. p. 58, 59; Hoogstratcn, Woordenb .; C ollot d'Escury, Holl. Roem 1). Iii. Aant. bl. 374, 375; van Kampen, Lev . van ber. Nederl. D. II. bl. 28, 29 ; De Navorseher, D. V. bl. 158, 230. DRUSUS (NERO CLAUDIUS), zoon van Tiberius Claudius N e r o en L i v i a werd 38 jaren v6Or Christus geboorte geboren. Zijne krijgsbedrijven tegen de Germanen, Sicambren, Bructeren, Friezen en andere volkstammen liggen buiten ons bestek, Tijdens hij in ons vaderland oorlog voerde, zou hij, zoo als thans algemeen wordt aangenomen, den Rijn met den Yssel hebben verbonden, door eene gracht die naar hem de Dr us u s gracht zou genoemd zijn, en bij ons onder den naam van Nieuwe Yssel bekend is. Met dat al is de zaak niet geheel zonder tegenspraak, en gebrek aan oorkonden uit dien tijd maakt het moeijelijk dezelve te beslissen. Dr u s u s overleed acht of negen jaw voor Christus geboorte. Volgens Si ichtenh or s t was hij om zijne krijgsverrigtingen zoo gevreesd, dat van hem de spreekwijs haal hem de Droes afkomstig zou zijn. De groote taalkundige Gr i m m meent echter dat droes hier pestziekte beteekent hetgeen ook de bekende paardenziekte waarschijnlijk maakt. Smetius, Chron. van Nijm. bl. 32; Ho og st raten, Toordenb ; Pic a r d t, Antig. van Drenih. bl. 142, 144, 152, 206, 208, 209; Wagenaar, Vaderl. Hist . D I, bl. 56, 57; Kok, Vaderl. *Poor- 365 denb. D. XIII. bl. 18, 19; A r en d, Algem. geschied, des Vaderl. D. I. bl. 84 -- 91, 239; Nijho f f, Bijdr. VII. bl. 289; De Navorscher, D. III. bl 31, 290, D. IV. Big/. bl. XLT, LXII; Overijss. Alm. 1852. bl. 74 -- 77. DRUTEN (WILLEM en EMMERIK vAN) waren twee broeders, eigenaars van het slot te Leeuwen, een dorp tusschen Maas en Waal, en aanhangers van Eduard van G e 1 d e r. De gehechtheid aan laastgenoemden vorst koste aan Emmerik van Dr ut e n in 1354 het leven. Belden op Paaschdag ter kerke gaande, had Willem buiten de slotpoort het ongeluk den voet te verstuiten, en keerde alzoo terug. Emmerik zijnen weg ververvolgende, werd, naauwlijks de kerk binnen getreden zijnde, door eenige aanhangers van R e i n o u d nr, broeder van Eduard van G e 1 d e r, vervolgd, en op het altaar in de armen van den priester vermoord. Zie Arend, Algem. geschied. des Vaderl. D. II. St. II. b1.266. DRUTIUS (REmmus), Zie DRIUTI US (REMIGIUs). DRUIJF (HENDRIK) was van 15 Januarij 1661 tot 1681 :Raad in den Hoogen Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland, in welk laatstgenoenad jaar hij tot President van dat Collegie benoemd werd, en ais zoodanig den 30sten April 1581 den eed deed. Levensberigten zijn van hem niet voorhanden. Een zijner adviezen, in dato Alkmaar 16 Julij 1654, vindt men in de Hollandsche Consultatien D. IV. bl. 232. Zie Vreed c, over den Hoogen Raad van Roll. Zeel. en Vest-Friesl. in het Jaarb. van de Regterl. lifagl. 1839, bl . 33, 46, 55. DRUYVESTEYN (ARNouDT of AART), uit een oud en aanzienlijk geslacht te Haarlem in 1577 geboren. Hij was de zoon van Ja n Druyvesteyn en ClaraJacobsJoostenszKeyserkind, en bekleedde, na zijne bevordering tot Advokaat, in zijne geboorteplaats aanzienlijke ambten. Zoo werd hij in 1611 Raad, in 1619 tot 1625 Schepen en Burgermeester; terwiil hij ook in 1624 tot Kolonel der Schutterij benoemd werd. Hij overleed den 5den Augustus 1627 en was gehuwd den 2den April 1606 met A n n a de W a el, dochter van Johan de W a e 1, Burgermeester van Haarlem, die hem twee zonen schonk; Jacob die volgt en Johannes, die ongehuwd in 1683 in Venetie overleed. Zij hertrouwde in 1636 met Willem Re ij e r szoon Buys. Druyvesteyn was een man van groot vermogen, van veel kunde en vernuft, en beoefende tot uitspanning met goed gevolg de schilderkunst. Hij legde zich voornamenlijk op landschappen en vee toe, die naar het oordeel van kunstregtera niet van verdiensten ontbloot zijn. . Zie K on in g, Tafereel der stad Haarl. D. IV. bl. 150; Imme rz e e I, Lev. en Werk. der Kunstsch., uit medegedeelde familieberigten aangevuld. DRUYVESTEYN (JACOB), zoon van den voorgaande ; to 366 Haarlem in Januarij 1612 geboren, werd hij, na zijne promotic tot Advokaat, den 23sten Augustus 1635 Raad in de Vroedschap te Haarlem, en was van 1637 tot 1646 Schepen en daarna Burgemeester aldaar. Bovendien verkoos men hem in 1647 tot bewindhebber der Oost·Indische Compagnie, in 1657 tot Kolonel der Schutterij en in 1659 tot gecommitteerd Raad. Tot zijn overlijden, hetwelk op den 13den October 1691 te Haarlem plaats had, was hij Hoogbaljuw van Kennemerland. In Januarij 1661 werd hij met de Heeren Amelis v an d en Bo u c kho r s t, Heer van Wimmenum, de Qraeff en M eerma n, alle leden der Staten van Holland , naar Kleef afgevaardigd , om de, Prinses DouairiZre van Holland te condoleren, wegens het overlijden van Mari a van Engelan d, moeder van W I e m III. Hij was den 5den Julij 1639 gehuwd met W i 1h el mina C o y m a n s en verwekte daarbij negen kinderen. Zijn oudste zoon volgt. Zie 1-Iollandsche Mercurius 1661, bl. 5 ; uit medegedeelde familieberigten aangevuld. DRUYVESTEYN (AARNouDT), zoon van den voorgaande, werd to Haarlem den Eden Februarij 1641 geboren. Even als zijn vader en grootvader werd hij tot Advocaat bevorderd, en bekleedde gedurende zijn geheele leven onderscheidene belangrijke posten, waardoor hij zich jegens de stall zijner inwoning en het vaderland zeer verdienstelijk maakte. Reeds in 1664 word hij Secretaris zijner geboortestad, in 1679 Schepen en lid van den Raad, in 1685 tot 1694 gecommitteerde ter Staten Generaal, in 1688 e'n seidert meermalen Burgemeester van Haarlem, en in 1690 Kolonel van de schutterij aldaar. Hij huwde eerst den 14den Augustus 1668 met Maria W o u.t er s, dochter van F rang ois W o uters en van Mar ia de Haan, daarna in 1675 inetJacoba Sophia Huy decoper, dochter van Mr. J oan Huydecoper en van Maria Coymans, en weduwe van Guillielmo Bartolotti van den H e u v e 1. Hij overleed to Haarlem den 14den Augustus 1698; uit zijn eerste huwelijk verwekte hij drie zonen, de eerste waarvan, Mr. François Dr uy vest ey n, Raad en Schepen te Haarlem, gehuwd was net Maria Dick x, dochter van. Mr. Die d e r i k Dick x, vroeger genoemd, en van C a t h arina de Neufville. Hun-zoon, Francois Aarnoudt, was stedelijk ambtenaar te Haarlem, gecommitteerde Raad van 1747 tot zijn overlijden op den 8sten April 1748, en gehuwd met Henriette Jacoba Gerlings· Hun kleinzoon volgt; de tweede zoon van Mr. Aarnoudt D ruyvesteyn, Jan genaamd, was Raad in de Vroedschap te Haarlem en overleed ongehuwd den 10den Mei 1728; de derde zoon J a c o b overleed ongehuwd. Uit medegedeelde farnilieberigten bijeengebragt. 367 DRUTVESTEYN (JAN WILLEM), zoon van Mr. Francois Constantijn Druyvesteyn en van Cornelia Anna van Royen, en kleinzoon van Francois Aarnoudt Druyvesteynen van HenrietteJacoba Gerlings, werdgeborente Haarlem den 20 3 ten November 1759. Hij was Raad in de Vroedschapte Haarlem in 1785 , Schepen en in 1787 Kolonel der schutterij . In 1788 van alle betrekkingen ontslagen, werd hij door de burgerij na 1795 weder in alien hersteld, en bewees hij, als Kolonel en Chef van de burgerwapening in het departement van Texel, vele goede diensten, tijdens de landing der En gelschen in Noord-Holland. Hij werd in 1796 Hoogheemraad van Rijnland en onder zijn bestuur zijn de sluizen te Katwijk gebouwd. In 1803 zag hij zich benoemd tot lid van den Raad, in 1805 tot vice President wethouder, en een jaar daarna tot President, welke betrekking hij nog vervulde bij zijn overlijden den 16den Julij 1806. Hij was een man van een beminnelijk karakter, van groote opregtheid en braaf held, waardoor hij te Haarlem steeds in groot aanzien stond bij de burgerij. Hij was den 12den September 1784 gehuwd met Cornelia Reessen, weduwe van Mr. Willem Philip Barnaart, en verwekte bij haar 12 kinderen, waaronder 5 zonen, die den lande in onderscheidene betrekkingen eervol hebben gediend. . Uit medegedeelde familieberigten bijeengebragt. DRUYVESTEYN (Francois Constantijn Willem), zoon van Franc ois David Constantijn Druyvesteyn en van Johanna Maria van Vladeracken, werd geboren te Alkmaar den 28sten December 1782, was Thesaurier dier stad en in 1838 Burgemeester aldaar. Hij werd benoemd tot lid van de Staten van Holland, en in 1833 tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Hij was Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, en gehuwd eerst den 28sten October 1804 met Margaretha Petronella de Lange,daarna den 10den Mei 1810 met Maartje de Wit. Uit medegedeelde familieberigten bijeengebragt. DRIJFHOUT (ABRAHAM JAKOB) werd waarschijnlijk in 1733 te Deventer geboren, was de zoon van Franciscus Dr ij fhout , destijds Predikant aldaar, vroeger te Wageningen, en, van eene dochter van J o h an n e s d' 0 u t r e i n, Predikant te Amsterdam, Zijn vader op vijfjarigen ouderdom verloren hebbende, werd hij door zijne voortreffelijke moeder tot de predikdienst opgeleid, en te Utrecht ter Hoogeschool gezonden. Niet alleen legde hij zich daar op de Godgeleerdheid maar ook op de Wijsbegeerte toe, van welke laatstgenoemde wetenschap hij reeds vroegtijdig veel werk maakte, zoo als blijkt nit zijn ten jam 1753 onder den Hoogleeraar Joannes Castillione verdedigd Specimen de rationis in philosophia usu et abuse. Twee Laren later werd hij niet alleen tot Doctor in de Wij,s- 368 begeerte bevorderd, na verdediging zijner Dissertatio de 'floralitate action= hum. cum recentiorurn quorundam principiis non consistente, maar ook tot proponent, waarna hij in 1756 te Zuilen als predikant beroepen en den 28sten Maart bevestigd werd. Te midden van de getrou we waarneming zijner bediening vergat hij de wetenschappen niet, ten gevolge waarvan hij zich in 1763 te Harderwijk als Hoogleeraar in de Wijsbegeerte, Wis- en Sterrekunde beroepen zag. Op den 14clen Junij van dat jaar aanvaardde hij zijne betrekking met eene Oratio Inauguralis de summa Philosophiae hoc nostro tempore necessitate , die te Harderwijk in 1764 in 4°. het licht zag, en zijn onderwijs was zoodanig, dat zijne talenten aan de Hoogeschool en de wetenschappen ongemeene voordeelen beloofden. Jammer maar dat zijn levensdraad zoo spoedig werd afgesneden. Hij overleed den 11 den Maart 1765, en was gehuwd den 28sten Maart 1756 met Maria B r o uw e r , dochter van B r o6r ius Brouwer, Predikant te Amsterdam. Behalve zijne genoemde oratie en dissertatie, de laatste ook opgenomen in T y d e m a n 's Syntagma dissertationum ad Philosophiam Moralem pertinentium (Traj. ad Rhen. 1777. 4°.) pag. 133, zijn er geene geschriften van hem uitgegeven. Zie C r o es e , Kerk. Regist. der Pred. le Amst. M. 230 ; Boekz. der gel. wereld. 1756, a. bl. 269, 662 ; B o u m a n , Geschied. der Geld. Hoogesch. D. II bl. 292, 298-303, 392; Glasius, Godgel. Node& D. I. bl. 390, 391. DRIJFHOUT (J. F.) is de sehrijver van : Brief over het luchtverschtinsel, den 18 October 1753 door hem waargenomen, gedrukt in de Verhandelingen, uitgegeven door -de Holl. Maatsch. der Wetensch. to Haarl. 2de deel (1755). Dat luchtverschijnsel is daarbij met kleuren afgebeeld. Beschouwing van een Hoos en onderzoek hoe dezelven geboren worden en werken, Haarl. 1756. 8°. m. 2 pl. Nadere Aanmerkingen over de oorzaak en werkinge der Waterberoeringe van den eersten Nov. 1755. Haarl. 1763. 8°. met kaart. Zie Boekz. der gel. IVereld, 1756. b. bl. 177 ; Muller, Cat , van Boek. en Kaart. over Negri. waterst. bl. 13. DRIJFHOUT (ANE) , geboren te Heerenveen in 1742, pro-moveerde als Doctor in de Godgeleerdheid, Wijsbegeerte en Natuurkunde, en werd predikant te Weidum den 2den Julij 1769, vertrok van daar in 1771 naar Usselmonde , in 1779 naar Vlissingen, in 1781 naar Middelburg, waar hij emeritus werd in Mei 1822 en den 10den Mei 1827 overleed. Hij was een zeer geleerd man, van wien de volgende werken zijn uitgegeven De providentia Dei speciali, Traj. ad Rhen. 1768. 8°. De Cartesiana demonstratione existentiae divinae a priori ex natione Entis perfectissimi el necessarli ; met goud bekroond en 369 te vinden in de Verh. van he Stolpiaansch Legaat, over de &at. Godgel. Leid. 1788. 8°. Leerredenen, Middelbarg. 1788. 8°. Lofrede ter nagedachtenis van J. Winkelman , Midde 1797. 8°. Zie Brans, Kerk. Reg. der prod. van Zuid-Roll. bl. 96; de k. Jong, Naaml. van Both op D rij fhout en bl. 638 ; J. de Fremerij, Naaml. der pred. le 3fiddelb bl. 28; Kist en Royaards, "Ira. voor Kerk. gesch. D. V. bl. 251 ; Muller, Cat. van Godgel. Boek . bl. 103. DRIJFHOUT (JOHANNA PETRONELLA) was eene verdienstelijke dichteres, (lie in het begin der negentiende eeuw nu en dan een stichtelijk lied vervaardigde. Het eenige dat van haar bekend is, is het fraaije 86ste gezang uit den bundel Evangelische Gezangen, bij de Hervormde Gemeente in gebruik. Zie van der A a, Nieuw Troordenb. van Ned. Dicht. D. II. bl. 51; de Navorscher, 1). II. bl. 53. DRIJVEN (S. vAN) was een verdienstelijk portretschilder, die waarschijnlijk in de tweede helft der zeventiende eeuw heeft gebloeid. Meer is er van hem niet bekend. Zie K ram m, Lev. en perk. der Kunstsch. DRUVERE (NicoLAAs DE) werd in 1586 door den Graaf van Leicester naar Gouda gezonden om aldaar tegen de zoogenaamde Lorrendraayers, zoo noemde men degenen die, tegen de plakkaten, den vijand goederen toegevoerd hadden, te waken en hen te ontdekken. Hij verzocht daartoe den bijstand des Baljuws. Doch daar hij weigerde zijne instructie te vertoonen en eenen eed van getrouwheid te doen , deden Burgemeesters hem de stad en de Staten de provincie Holland ruimen. Zie Bor, Ned. Oorl. B. XXI. bl. 757 (57); Wagenaar, Faded. _Hist. D. VIII. bl. 158, 159. DUARTE (FRANciscA) werd door H o o f t de Fransche Nachtegaal genoemd. Zij beyond zich, tijdens het leven van Hoof t, op het Muiderslot, en was welligt verwant met Jacob D u a r te, schrijver van een tooneelstuk, getiteld : Weerdigen Gunsteling, vertoont op 't Antwerps schouborgh. Zie H o of t's Brieven, No. 291; W i t s e n Geysbeek, Woordenb. van Ned. Diehl. II. bl. 116; Koning, Geschied. var. het slot te .3fuiden, bl. 66, 80,. DUBBELDEKOP (WD BRAND) was van. 1676 tot 1677, toen hij overleed, Gouverneur van Macasser. Jacob Willem Du b- beldeko p, .van 1729 tot 1723 Opperhoofd van Samarang, was waarschijnlijk zijn bloedverwant. Zie de Navorscher, D. VII. bl. 24; V al en t ij n , Oud en nieuw Oost-India, D. III. bl. 278. DUBBELS (PIRTER) is de schrijver en rijmer van de volgende werkjes, die weinig waarde hebben. Helikon, bestaande in Zangen, Kusjes en Mengel·ripn, Amst. 1645. 8°. 24 370 Beesige uuren in allerley Geestelyke Gediglen , 8°. De krooning van Darius, treurspel, Amst. 1651. 4°. laatste druk, Amst. 1666. 8° . d' Hoogmoedige Prins, of gelukkige Staat-zugt, blyeyndend treurspel , Amst. 16.55. 8°. Kristus lyden, nit het Latijn. Amst. 1661. 8°. De verraderyen van Arbiran, treurspel, Amst. 1668, 80. Tooneelspel zonder Tooneelspel, Amst. 1671. 8°. - Zie van Abkoude, Naamrey. van Ned. Boek. D. I. St. III. Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht. D. II. bl. 116, 117 ; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Nederl. Letterk te Leiden, 1). 1. b. bl. 82; tweede very. bl. 48. DUBBELS (HENDRIK) was een verdienstelijk schilder van zee- en riviergezigten, somtijds ook van bevrozen binnenwateren met schaatsenrijders en andere stoffaadje ; op 's Rijks Museum. te Amsterdam komt van hem voor Een ail water met eenige vaartuigen en deinzige lucht. In het Museum van der Hoop geplaatst in de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, treft men een zijner beste werken aan, zijnde : Een woelend water met een havenhoofd en onderscheiden vpartuigen. Levensbijzonderheden van dezen schilder schijnen er niet bekend te zijn. Hij leefde waarschijnlijk in het midden der achttiende eeuw. Dirk en Jan Du hb e 1 s , die bij anderen, als zeeschilders voorkomen, zullen wel dezelfden als H e n d r i k Dubbels zijn. ) Zie "lame. der Schild . op 's Rijks Museum. bl. 17 , aldaar H e rm a n u s genoemd ; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. ; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Duboureq, Beschrijv der Schad. op 's.Rijks Museum, bl. 32, DUBIEZ (TESCAERT) was muntgraveur ten tijde van Fi, lips de Goede. Zie van der Chijs, de Munten Fan Brabant en Limburg, b1.148-. DUBLEWORST (NicoLAAs) vervaardigde een schilderij, voor stellende de Drie Koningen, hetwelk hij in 16,36 aan het St. Hiob's gasthuis to Utrecht schonk. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. DUBLIJN (ANNA SUSANNA), gehuwd met J esa n de Court Fr ancoysz, was eene dichteres, wier zinspreuk was : De waarheid op tafel. Van haar komt onder anderen een gedicht voor, v6Or de ilengeldichten van B a d o n en. G-h ij hen, Dordr.. 1756. 4°. Zie Seholte, Letter en Oudheidk. Avondst. bl. 165. - DUBOIS. Zie personen van dien naam op BOIS (Du).. DUBORDIEU (J.). schreef : Gebruik der Christelijke Deugden. Gron. 1725. 8°. Zie A r r e n b e r g, Naamreg. van Ned. Bock. DUBOSC (PIERRE THOMINES Sieur), Zie BOK, (PIERRE THOMINES Sieur DU). 371 DUBOURG (Louis FABRITIUS). Zie BOURG (Louis FABMTIUS DU). DUBREUIL (JEAN TRoNclirN). Zie TRONCHIN DU BREUIL (JEAN). DUBUS DE GHISIGNIES (LEONARD). Zie BUS DE GHISIGNIES (LEONARD DU). DUC (ISAAC LE), of LE DUCQ,, Fransch schoolmeester te Dordrecht, vervaardigde verzen voor de werken zijner tijdgenooten en ook Fransche gedichten. Onder anderen komen er van hem gedichten voor v66K Bare n's B eschrijv. van Dordrecht. Er ziet ook van hem een gedicht het licht, getiteld : Jaartermijnen. 8°. Hij leefde in het midden der zeventiende eeuw , en zette de Cijferkonst van David Cook of Kock van Enkhuizen, in het Fransch over, Amst. 1652, 1661, 1662. Zie van itbkoude, Naanzteg. van Ned. Boek. D. I. St. I; van der A a, Nieuzo Woordenb. van Ned. Diehl. D. II. bl. 53; S c h ot el , Must. school te Dordr. bl. 125. DUCANGE (PIERRE AUGUSTE BRAHAIN) was in 1783 Secretaris van de Fransche ambassade in ons land. Op het laatst van zijn leven van zijn geheele vermogen beroofd, was hij te Parijs als corrector aan de drukkerij van Alexis E y m e ry werkzaam, doch werd ook nog als schrijver bij den ambassadeur van Spanje gebruikt. Hij overleed te Parijs in 1833. Wij vermelden hem hier omdat hij gedurende zijn verblijf in Holland geruimen tijd met goed gevolg redacteur was van de Gazette de Leyde. Zijn zoon volgt : Zie _Mop-. Univ. T. VI. p. 275. DUCANGE (VicToR HENRI JOSEPH BRAHAIN), zoon van den voorgaande, werd te 's Gravenhage den 25sten November 1783 geboren. Na zijne studi6n te Parijs volbragt en zijne opvoeding door buitenlandsche reizen voltooid te hebben, keerde hij in 1805 in Frankrijk weder en werd achtereenvolgens gebruikt bij de administratie van het kadaster en bij het Ministerie van koophandel. Na de opheffing van laatstgenOwnd. departement was D u c a n g e zonder ambt ; doch reeds schrijver zijnde van een paar geestige stukjes, legde hij zich nader op de letteren toe. Ten gevolge zijner geschriften, waarin hij de regering aanviel, geraakte hij in proces en werd veroordeeld. Het eerste prOceg dat hij rich op den hals haalde WAS door zijn roman getiteld Valentine, ou le Pasteur d' Uses, Parijs 1821, in welke hij onder verbloemde tafereelen de moorden tehetste die in 1815 het midden van Frankrijk deden bloeden. Hij werd deti 2Osten Junij 1821 veroordeeld tot zee maanden gevangenisstraf en 50 0 francs boete. In 1822 gaf hij een klein maar hevig opposiet datgblad nit le _Diable rose genaanid werd beschuldigd van in een zijner meads de Fransehe Akita 24* ; deride beleedigd te hebben ; ten gevolge waarvan hij den 27sten Augustus 1822 tot boete en 40 dagen gevangenisstraf veroordeeld werd. Toen echter den 27sten Januarij 1824 een zijner romans Thelene ou l'amour et la guerre aangeklaagd werd wegens zekere zinsneden beleedigend voor het publiek en de goede zeden, wachtte D u c h a n g e zijne veroordeeling niet af, maar vlugtte naar Belgid, van waar hij niet dan in 1825 wederkeerde. Met frisschen moed hervatte hij Coen den arbeid tot aan zijnen dood, die te Parijs den 15den October 1833 plaats had.. D u c a n g e was een vruchtbaar tooneelschrijver ; ongeveer dertig tooneelstukken zagen van zijne hand het licht, die meest alien met bijval vertoond werden en nog worden. Behalve de genoemden schreef hij de volgende romans : Agatha, ou le Petit Vicillard de Calais, Paris, 1819.. Albert, ou les Amants misssionaires, Paris, 1820. Lionide, ou la Vieille de Surene, Paris, 1825. La Lutherienne, ou la Famille morave, Paris, 1825. 6 vol. Le Medicin confesseur, ou la jeune ernigree, Paris, 1825. Les trois filles de la veuve, Paris, 1826. L' Artiste, et le Soldat, ou les Fils de maitre Jacques, Paris, 1827. Isaurine et Jean Pohl, ou les Revolutions du chateau de Gite au Diable, Paris, 1830. Ludovica, ou le Testament de Waterloo, Paris, 1831. 6 vol. Joasine, ou la Fille du pretre, Paris, 1833. Les Moeurs, Paris, 1834. Zie Biograph. Univ. T. VI. p. 275, 276, door ons bier gevolgd. DUCART (IzAAK), geboren te Amsterdam in 1630, maakte zich beroemd door zijne kunst om bloemen op satijn te schilderen, die bijzonder fraai en natuurlijk waren. In Engeland, waar hij zich lang had opgehouden, had hij daarin onderwijs gehad en werd door zijne huisvrouw in zijn werk bijgestaan. Zijne werken onderscheiden zich door fijne penseelsbehandeling en zijn altijd goed afgewerkt. Zij vonden goeden aftrek en zijn thans zeldzaam. Du car t overleed in 1694 of 1697. Zie W a g en a ar, Beschrifv. van Amsterdam, (8 0 . uitgay.) D. XI. bl. 423 ; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Biogr. Univ. T. VI. p. 276. DUCENS (T. A.) wiens spreuk was Springt niet of dwingt yet, vervaardigde minne- en drinkliederen in de FIaerlemsehe Somerbloempjes (1646), waarvan zelfs de beste ongelezen moeten blijven, wegens haren dartelen en wellustigen inhoud. Zie v an der A a, Nieuto Woordenb. van Ned. Diehl. D. II. M. 54. DUCHERIUS (JoaANNEs). Zie DOUCHER (JEAN). DUCHESNE (SIMoN), geboren te Dole in Franchecomt4 in het midden der zestiende eeuw. De Hervormde leer belijdende had hij waarschijnlijk daarom zijn vaderland verlaten en 873 zich te Delft nedergezet, waar hij onderwijs gaf in de Wiskunde en omstreeks 1600 overleed. Hij meende de quadratuur van den cirkel gevonden te hebben, en schreef daarover een werkje tat hij aan Prins Willem I opdroeg. Het was getiteld : Qaadrature du Cercle, ou maniere de trouver un quarrel egual au cercle donnd, et au contraire un cercle igual au quarre propose, avec la raison de la circonfirence du diametre, Delft 1584. 4°. . Zie Haag, la France Protest. 1'. IV. p. 363;Paquot, Nem. T. VII. p. 35; Biogr. Univ. T. VI. p. 279. DUCK (A.) is de vervaardiger van eenige schilderijen die in de galerijen te Weeneri en te Dresden voorkonaen, en zijn naam duidelijk te lezen geven. Hij kan dus niet dezelfde zijn met Jan le Duc q, die volgt. De tijd wanneer hij leefde is ons onbekend. Zie K r a m m , Lev. en Illerk. der Kunstsch. DUCK (JACOB) word in 1626 als meester in het Schi1ders. gild te Utrecht aangenomen, en schijnt aldaar onafgebroken gewoond to hebben, daar zijn naam in 1646 aldaar nog voorkomt. Volgens het algemeen gevoelen zou hij de vader zijn van Jan le D u c q, die volgt, maar dit wordt door den Heer K r a m m, niet zonder grond, in twijfel getrokken. Hij was een niet onverdienstelijk schilder, van wien evenwel thans geen werk meer bekend is. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; K r a in m, Lev. en Werk. der Kunstsch. DUCQ (ISAAC LE). Zie DUO (ISAAC LE). DUCC1 (JAN LE) werd te 's Hage in 1636 geboren, en ont- ving het onderwijs in de schilderkunst van den beroemden Paulus P o t t e r. Hij begaf zich echter in de krijgsdienst, en klom op tot kapitein. Weidra keerde hij tot de kunst terug en werd benoemd tot Directeur der Akademie te 's Hage, waar hij in 1671 overleed. Hij was een waardig leerling van zijnen meester, doch tevens een vlijtig bestudeerder der natuur. Hij schilderde eerst dierenstukken, later binnenhuizen, wachtkamers en ook landschappen, waarin hij eene aanzienlijke hoogte bereikt heeft. Even als zijne schilderijen, die in ordonnantie, teekening, uitdrukking, koloriet, licht en bruin uitmunten, worden zijne teekeningen zeer gezocht, (loch zijn zeldzaam. Ook als etser was hij zeer bedreven. Volgens andere berigten leefde hij nog in 1672, in welk j aar hij zich andermaal in de krijgsdienst begaf, en zou in 1692 of 1693 overleden zijn. In het Museum Boy mans te Rotterdam is van hem : . Een binnenplaats van een Italiaansch gebouw, op den voorgrond een man bij twee muilezels : verder eene kudde rundvee die naar binnen wordt gedreven. Een kaartspelend gezelschap. 374 Rijks Museum to Amsterdam bezit van hem een schilderij voorstellende : Een paardenstal waarin eenige krijgslieden, twee vrouwen en een getuigd paard. Op den voorgrond liggen vaandels en velerlei wapentuig. Bij de, door eene in het blaauw gekleurde vrouw, geopende deur, staat een tang krygsman, geheel in het grails gekleed, met breeden hoed op en een lange wandelstok in de hand; eene gele haiewindhond staat bij hem. Op den tweeden grond hecht een soldaat zijnen schoen vast, zit eene vrouw ,te slapen, kijkt een ander krygsman naar het paard, en ziet een derde naar den aanschouwer. Buiten de deur staan, pieken en lansen. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch., Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Biograph. Univ. T. VI. p. 284 ; Cat...van 'het Museum Bo ym an s te Rot t. bl. 13 ; Duboureq, Beschrijv. der Schild. op 's Rijks Museum, bl. 82. DUDEN (JAN), in Friesland geboren, was Vaandrig en behoorde tot de weinige overgeblevene aanvoerders der beide Hollandsche regimenten, die op den 12den Junij 1672 aan L o d e w ij k XIV den overtogt over den Rijn betwist hebben. Hij werd met de anderen gevangen genomen en naar Emmerik gevoerd, waar zij zich langer dan twee maanden met water en brood hebben moeten behelpen. Zie Heldring in Nijhoff, Bijdr. voor Faded. Gesehied. en Oudheidk. D. I. bl. 101; Eekhoff, Geschied. van Fried., bl. 269. DUDLEY (ROBERT), Graaf van Leicester, werd omstreeks het jaar 1531 uit een oud adellijk geslacht geboren. Zijn grootvader Edmund D u d 1 e y stond in hooge achting en aanzien bij Koning H en d r i k VII, en Hendrik VIII liet hem openlijk onthoofden. Zijn vader John Du d 1 e y, Hertog van Northumberland, genoot de gunst van Hendrik VIII en E du a r d VI, doch onderging in Augustus 1553 met zijnen oudsten zoon Guilford hetzelfde lot, Robert Dudley , op jeugdigen leeftijd door Eduard tot Ridder geslagen, werd mede in hechtenis genomen, doch verkreeg niet alleen in 1554 zijne vrijheid weder, maar zag zich ook in zijne burgerregten hersteld en aangesteld, door de gunst van Koningin Mari a, tot Grootmeester der artillerij. Zijn aanzien nam toe bij de komst van Koningin Elisabeth tot den troon, en hij werd Wen verklaarden gunsteling, waartoe zijne uiterlijke hoedanigheden, zijne fraaije houding en hoffelijk voorkomen, uitmuntend geschikt waren. Hij wist zich zoodanig bij haar in te dringen, dat do hoogste waardigheden door hem verkregen werden. Zij verhief he tot Graaf van Leicester, Baron van Denbigh, Opperstalmeester, lid van den Geheimen mad, ridder van den Kouseband, Opperbestuurder van de Hoogeschool van Cambridge, en schonk hem heerlijkheden, landgoederen en kasteelen. Toen na den dood van Willem I 's lands Staten de opper.. - 375 beerschappij over de Nederlanden aan Koningin E 1 i s ab e -aanboden, wees deze zulks, ja zelfs het voortdurende beschermheerschap, van de hand ; doch zij beloofde Karen bijstand te toonen door het geven van geld en zenden van hulptroepen. De laatsten werden gesteld ander het bevel van L e i c e s t e r, Elie, als Luitenant Generaal over het Engelsche leger in de Nederlanden, door zijne vorstin tot Douvres uitgeleide gedaan werd, den 19den December 1584 te Vlissingen voet aan land zette, en in alle steden waar hij doortrok met luister en groote vertooning van achting ontvangen werd. Op den 'sten Februarij 1585 verscheen hij in de Vergadering der Algemeene Staten, en ofschoon de Staten van Holland in November 1585 Prins Maurits tot Stadhouder van Holland en Zeeland hadden aan. gesteld, werd Leicester in Februarij 1586 tot Algemeen Land voogd aangenomen. Toen Leicester van des eerstens benoeming kennis kreeg, vroeg hij teregt v wat hij dan. in de Nederlanden moest doen, wanneer een ander als Stadhouder over Holland en Zeeland gesteld werd." De vroegere geschiedschrijvers van ons vaderland hebben zonder uitzondering het bestuur van Leicester ten eenenmale afgekeurd, en eerst in onze dagen is men er toe gekomen om meer onpartijdig 's mans handelingen to beoordeelen, en h eeft men getracht zijn gedrag te vergoelijken door de gezindheid na te gaan, waarmede de Staten van Holland en Oldenbarn ee 1 t, L e i c e s t e r s grootste tegenstander, hem bij zijne komst in de Nederlanden hebben verwelkomd. Wist men vroeger niet anders te spreken dan van den man, die zelfs naar het oordeel van de beroemdste geschiedschrijvers van zijn land, wellustig, schijnheilig, ongodsdienstig, geldzuchtig, trotsch, weinig bedreven in· den oorlog, slecht staatkundig, maar alleen bekwaam was in veinzerij, en van den schranderen Olde nbarnevel t, die zijne slechte bedoelingen geraden, zijne pogingen, om tot de opperheerschappij to geraken, verijdeld en zijne heerschzucht gefnuikt had; later heeft men teregt de vraag geopperd, of diezelfde Oldenbarnevelt on de Staten, zelfs vegir zijne komst, hem niet hebben gewantrouwd, hem de reeds moeijelijke tack nog niet zwaarder hebben gemaakt en, door vooringenomen.heid geleid, zijne goede bedoelingen niet hebben tegengewerkt ? Wei heeft dat verwerpen van het sedert jaren aangenomen geschiedverhaal, tegenspraak uitgelokt, maar de onpartijdige geschiedschrijver is er door opmerkzaam gemaakt om niet blindelings meer het oude to volgen, zonder het daarom geheel to verwerpen. Bij zooveel verschil in het beschouwen van een der belangrijkste tijdvakken uit de geschiedenis des vaderlands, zullen wij, bij de beperkte mini* die ons plan toelaat , het niet wagen een geschilstuk te onderzoeken, waartoe meer bladnijden noodig zouden zijn, dan wij er regels aan zouden kunnen toewijden; veel minder om, zonder aanvoering van geldende X76 bewijzen, ons te scharen aan voor- of tegenstanders. Letten wij evenwel op de uitkomsten van L e i c es te r's bestuur, dan zien wij het land ten prooi aan verdeeldheid, terwijl een tige vijand daarbuiten daary an partij trekt om het verlorene te herwinnen; dan zien wij aan de .eene zijde Leicester, ongeschikt voor de regcring des lands en onbekend met zeden en gewoonten, bedacht op uitbreiding van gezag, onverschillig, door welke middelen ook, en aan de andere zijde de Staten, die door de verheffing van Ma u r it s hem reeds den voet hadden dwarS gezet, die hem niet behoorlijk ondersteunden met geld en met hunne meerdere bekendheid van datgene wat 's lands welzijn vorderde, en die, hoe meer de Graaf jegens hen verbitterd werd, krachtiger voortgingen om hem tegen te werken. Zeer gewenscht was dus in November 1586 het bevel van de Koningin-, waarbij zij Leicester naar Engeland terug riep, en teleurstellend voorzeker was het voor de" meesten Kier te laude, toen hij na een wijl andermaal wederkeerde, niettegenstaande de Staten hem door een plegtig gezantschaii bij Elisabeth hadden aangeklaagd. Door zijne afwezigheid was de rust niet hersteld, en het vuur der tweedragt ontvonkte op nieuw, en nu met te meer kracht, bij zijne komst. Ellendig was de toestand des lands; regeringloosheid, gebrek aan overeenstemming, wederzijdsch streven naar magt, haat on nijd tusschen burgers van een vaderland, werkten maar al te zeer de bedoelingen der Spanjaarden in de hand, en, wij zeggen het S c h e 1 t e m a na, het middel gekozen, om de kwaal te genezen, was erger dan deze. Eindelijk klom L e i c e s t e r`s driestheid ten top. Hij beproefde eene poging om Ol den barn e-v e 1 t, prins Maurits en anderen gevangen te nemen en naar Engeland te voeren. Meer en meer lekten zijne kwade bedoelingen uit, en het mistrouwen tegen hem werd hoe langer hoe grooter. Eene zamenzwering tot zijn voordeel te Leiden ondernomen werd ontdekt, en L e i c e s t e r begon vrees voor zijn leven te koesteren. Na eerst Noord-Holland bezocht te hebben, kwam hij in Utrecht, doch achtte er zich niet veilig. Hij vertrok in November 1587 naar Vlissingen, en kort daarop naar Engeland, waar hij door E l i s a b e t h in genade werd aangenomen, en den 17den December op haren last de landvoogdij over de Nederlanden nederlag. Wel was er na de vernieling der zoogenaamde Onoverwinnelijke vloot, gedurende welke L e ice st e r het bevel had over een leger hetwelk de hoofdstad tegen eenen mogelijken aanval der Spanjaarden moest beschermen, sprake, om hem ten derde male naar Nederland te zenden, doch hiervan kwam niets, en eene ongesteidheid, die hem op zijne reis naar het kasteel Kenilworth, te Cornbury in het Graafschap Oxford, overviel, en die hem den 14den September 1588 nit het leven rukte, verhinderde de uitvoering van dit besluit. - 377 De afbeelding van L eicester ziet het licht. Het zegel dat hij hier te lande gebruikte was dat der Staten-Generaal, met den beer in de burst van den leeuw. Voor zijn eerste vertrek liet hij een gouden gedenkpenning =slaan, waarop aan de eene zijde zijn borstbeeld met omschrift, en aan de andere zijde eene grazende kudde schapen en voor dezelve een Engelsche dog of waakhond, welke naar hem opzag met bet randschrift Hon gregerra, sedingratos en onder den hond de daaraansluitende woorden : invitus desero. Na zijn vertrek werd het munten van deze gedenkpenningen door de Staten verboden. Over zijne huwelijken en het vergeven zijner vrouwen of bijzitten, waarvan hij besehuldigd wordt, wijdden wij niet uit, omdat wij hem, als geen Nederlander zijnde, alleen als Gouverneur en Kapitein Generaal der vereenigde Nederlanden te vermelden hadden. Zie, behalve de Nederlandsche geschiedschrijvers over het tijdvak van zijn bestuur, Kok, Vaderl. 1Voordenb. D. XIII. bl. 20-24; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 298-300; Biograph. Univ. T. VI. p. 287, 288; van der Monde, TOschr. voor Geschied. Oudh. en Statist. van Utr. D. II. bl. 153; Nijho ff, Bijdr. voor Vatted. Gesch. en Oudheidk. D. VI. Aank. en Ber. bl. 88-100, D. VII. bl. 106, D. VIII. Aank. en Ber. bl. 88-91 · S ch o t el, Gesehied.. Lgtter. en Oudheidk Uitsp. bl. 170-193; Engelberts Gerrits, Biogr. Handwoordenb. D. II. bl. 183, 184; Groen van P r i n s t e r e r Arch. de la Maison d' Orange-Nassau, T. VI. p. 239, 409, T. VIII. p. 62, 63, 123, 193; Schote 1, Philips Sydney in Algem. Konst- en Letterb. 1845, No. 52, 53; A. L. G. Toussaint, De Graaf van Leicester in Nederland, Amst. 1846, 3 deelen; Dezelfde , Gideon Florensz. Amst. 1856. ; Ds. M e n s i n g a, in Recensent ook der Recensenten, 1846. No. 7, 8, 9; Mr. Hugo Beijerman, Met welt hart hebben de Staten van Holland en Oldenbarneveld de Graaf van Leicester in 1585 uit Engeland verwelkomd ? geplaatst in het Mengelw. der Vaderl. Letteroef. Maart 1846; Brief van Matt hy s Si e g e n beek aan Mr. Hugo Be ij e r m a n , betreffende zijn onderzoek : Met west hart enz. Leid. 1847, 80. Mr. H. Beijerman, Oldenbarneveld, de Staten van Holland en Leicester in 1585 en 1586. enz. Dev. 1847. 8 0 ; Dr. P. Scheltema, de Graaf van Leicester le Amsterdam, in de Jaren 1586 en 1587. enz. Amst. 1851, 80. de Navorscher, D. V. bl. 97, D. VI. bl. 3, 124, D. VII. bl. 72, 73. DUEREN (JoHAN VAN), geneesheer, is de vertaler uit het Engelsch van een werkje getiteld : Vertoog der Ongelukkige Regeeringe van de Ses Engelsche Koningen, Amst. 1696, 80. Zie Rabus, Boekz. van Europa, 1697.D. I. bl. 172; van A bk o u d e, Naarnreg . van Ned. Both. D. St I. DUETUS (Awrnomus), geboren in Henegouwen, was Rector to Amsterdam en overleed aldaar den 30sten Augustus 1 5 67 . Hij schreef : Carmen de natali Jesu, Antv. 1559. Paraenesis ad liberalium artium studiosos, Antv. 1560. Paraphrasis VI Psalmorum. Vita Tobiae majoris, verso Elegiaco. 378 Descriptio Ninives. Eclogae tres, Lugd. Bat. 1565. Expostulatio de temporum calamitatibu8. Querela paupertatis. Zic Sweertius, Ath. Bag. p. 131. DUEZ (NATEIANAEL), geboren in Holland in het begin der zeventiende eeuw, was een bekwaam onderwijzer van talen, die ter bevordering van de kennis derzelven de volgende werken geschreven heeft : Nova nomenclatura quatuor linguarum, gallicae, germanicae, italicae et latinae, Lugd. Bat. 1640, 1652, 8°. Epitome dictionum quarumdam aequivocarum et ambiguarum in lingua gallica, Lugd. Bat. 1651. 12°. Eclaircissements de quelques diffórends en la lange italienne, Lugd. Bat. 1655. 12°. Grammatica gertnanico-gallica, Han. 1659. 8°. Dictionnaire francais-allemand-latin et allemand-frangalslatin, Genév. 1660. 8° ; ibid. 1663. 8°. 2 vol. Amst. 1664. 4°. 2 vol. Dictionnaire italien-francais et italien, Leide, 1660. 4°, Yenise, 1664. 4° , Genev. 1678. 8°. 2 vol. Compendium grammaticae germanicae, Amst. 1668. 8°. Le vrai et parfait Guidon de la languefranqaise, Amst. 1669.8°. Voorts gaf hij in 1661 de 'Tatum Linguarum van C o m e n i u s uit met bijvoegselen en eene Fransche en Italiaansche vertaling. Zie Biograph. Univers. T. VI. p. 289 ; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leiden, eerste vervolg, bl. 120 . DUFFEL (JAN MAGCHIELSE). De naam van siezen man vindt men uitgehouwen met vischnet en kaakmes , op eene nog voorhanden zijnde grafzerk binnen de kerk van het dorp Ouddorp. De · overlevering zegt dat hij het eerst aan die van Ouddorp leerde de haring te kaken. Zie Boers, Besehr. van Goedereede en Overvlakk. bl. 117. DUFOUR (PIERRE), een soldaat die door de leden van den. Raad te Brussel werd overgehaald om Prins M a u r i is te vermoorden. Als een koopman verkleed kwam hij uit Brussel, doch werd bij Lillo gegrepen, en daar hij alles bekende, den l7den November 1594 te Bergen op Zoom eerst gewurgd en yervolgens gevierendeeld. Zie B or, Nederl. Oorl. B. XXXI. bl. 882 (81). DUGTEREN (VAN) wiens voornaam onbekend is en schrijver was van een werk getiteld : Nuttige aanmerkingen, Amst. 1738. 8°. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Bock. D. I. St. I. DUIF (JoANNEs). Zie DUVIUS (JoANNEs). DUIFHUIS (HuiRERT) werd geboren te Rotterdam den 27sten October 1531. Zijue ouders waren Jacob Duifhuis 379 Simonszoon en Lijsbetje Gijsberts dochter , beiden tit aanzienlijke Rotterdamsche geslachten gesproten, wier huwelijk met nog veertien andere kinderen gezegend was. Tot den geestelijken stand bestemd, werd hij na het volbrengen zijner studien tot Pastoor der Groote of St. Laurenskerk beroepen, en gaf als zoodanig blijken van groote verdraagzaamheid en milden zin in zijne leer. Het kon niet andcrs of zijne gevoelens moesten hem, in den tijd waarin hij leefde, groote onaangenaamheden bezorgen ; vooral de geestelijkheid was zeer op hem gebeten, om de meerdere achting--en liefde, welke de gemeente hem boven anderen hunner toedroeg ; ook was bij het toenmalig zedebederf der geestelijken de meer vromen wandel van D uifhuis hun eene ergernis, ofschoon ook hij, bij zijne huishoudster K r ij n tj e Peters, verscheidene kinderen verwekte, doch welke vrouw hij niet als zijne bijzit wilde beschouwd hebben, omdat hij haar, zoo als het verhaal luidt, in het geheim gehuwd had. Het duurde niet lang of D u i fh u i s, van ketterij verdacht, was genoodzaakt te vlugten, waarin hij door zijn.en broeder, L e e n d e r t D u i f h u is , destijds Burgemeester van Rotterdam, werd bijgestaan. Met zijne vrouw en kinderen vertrok hij naar Keulen, doch geraakte daar in dringenden nood, waaruit hij door de edelmoedigheid van eenen hem toegenegen koopman gelukkiglijk gered werd. Hij zag daar zijn kroost vermeerderd, maar ook zijne vrouw werd hem daar den 26sten Julij 1574 ontnomen, wier stoffelijk overschot, blijkens zijn grafschrift, hij later naar Utrecht schijnt te hebben doen overbrengen. Toen na zijn vertrek de Spanjaarden te Rotterdam kwamen, werden zijne goederen verbeurd verklaard. Kort na den dood zijner vrouw schijnt hij gelegenheid gehad te hebben zich met de kerk te verzoenen althans wij ontmoeten hem nog voor het sluiten der Pacificatie van Gent , in het jaar 1576, als Pastoor der St. Jacobskerk te Utrecht. Als zoodanig voldeed hij ongemeen, ' en nam hij zijne pligten naar de Roomsche kerkleer behoorlijk waar. Omstreeks 1577 begon hij in . zijne predikati6n meer en meer Hervormde gevoelens bloot te leggen. Hij toonde zich daarbij een vredelievend en verlicht prediker ; en terwijl hij, ofschoon met bescheidenheid, verscheidene misbruiken der Roomsche kerk aanwees, bestreed en afschafte, werd hij door een groot natal der aanzienlijkste burgers van Utrecht ondersteund en kwana hij er toe, om in 1578 aan de regering rondelijk te verklaren dat de Roomsche leeringen hem tegen den borst stooten en aan haar te verzoeken voortaan op eeneandere wijze te molten leeren en prediken. De Regering, destijds nog Katholiek, dock welligt in het gehelm de Hervorming toegedaan, gaf hem hare goedkeuring to kennen, door een raadsbesluit van den 7dcn Februarij 1578, Hij omhelsde echter evenmin de leer van Luther of die van 380 K a 1 v ij n , en bleef, zonder zich met de Kalvinisten te verstaan, of met de Katholieken te breken, naar het plan van zijnen grooten stadgenoot Erasmus, de kerk in de kerk hervormen, gesteund door de regering, die hem zijne jaarwedde verzekerde, bemind en gezien door eene steeds toenemende gemeente en bij de aanzienlijksten van het land. De Dekenen der vijf kapittelen te Utrecht daehten er echter anders over ; zij bleven waken tegen nieuwigheden in de Katholieke godsdienst, en bragten de zaak in hooger beroep. De Regering nu, niet durvende voortgaan, zocht tijd te winnen en zij stond daarom aan Duifhuis toe, voor eenigen tijd de stad te verlaten, met behoud zijner parochie, waarop deze in stilte des avonds van den 25sten Junij 1578 de stad verliet, zich begevende naar Rotterdam. Gedurende dezen tijd hield Duifhuis eene hoogst belangrijke briefwisseling met Jacob B u y c k , den vroeo-eren Pastoor van de St. Nicolaas kerk te Amsterdam. Wij hopen dat deze briefwisseling, die voor het nageslacht in handschrift is bewaard gebleven, en waarvan reeds een en ander bekend werd, eerlang in het geheel het licht zal zien. Het vertrek van Duifhuis bekend geworden zijnde, verwekte niet alleen groot misnoegen, maar daar men de Minderbroeders er van de schuld gaf, eischte men ook hunne Litzetting. Deze had kort daarop plants, doch de rust was er niet door hersteld. Verdere ui) barstingen waren er te vreezen, en de Regering was van gevoelen dat de terugkeer van Duifhuis 'daaraan een einde zou kunnen maken. A e r t Dirk z. van Leiden, eerste Burgemeester, en Mr. G ij s b e r t Thin, Secretaris , werden den 30sten Junij naar Rotterdam gezonden om den geliefden leeraar te halen. Deze weigerde echter naar Utrecht te komen, indien men hem niet tegen alle vervolging in bescherming nam. De commissie handelde hierover met de Staten en andermaal met de kapittelen, doch to vergeefs. Laatstgenoemden zonden nu ook Mr. Jacob C u y n r e t o r f naar den Prins om hunne zaak voor te staan, met last om zelfs bij den Aartshertog Matt hi a s, bij den Raad van State en de Staten-Generaal regt te zoeken. Zonder zich verder om iemand te bekommeren nam de regering eerlang Duifhuis in bescherming, verleende hem vrijheid om het woord Gods te prediken, zoo als hij het voor God verantwoorden wilde, en vond goed hem de door zijn vertrek geledene schade en gemaakte kosten bij accoord te vergoeden. Duifhuis hervatte hierop in Augustus 1578 zijne taak. Weldra daagde er nieuwe vijanden tegen hem op. De predikanten der Hervormden te Utrecht, hevige voorstanders der Geneefsche begrippen en kerkorde, hadden meermalen pogingen aangewend om Duifhuis met hen in leer te doen overeenstemmen en tot eene gelijke bediening van poop en Avondm aal over to brengen. De waardige en vredelievende Wern c- 381 rus Helmiehius had reeds in 1578 eene zamensmeltipg beproefd; doch te vergeefs. Toen evenwel N i c o l a a s Sopi g i u s te Utrecht kwam, en deze met behulp van Arnoldus Cornelius en Helmichius andermaal pogingen aanwendde, om Duifhuis tat hun gevoelen over te halen, en nu ook onverrigter zake moest wederkeeren, was de scheuring tusschen hem en de Hervormden openlijk. De vele verdrietelijkheden hierdoor hem veroorzaakt drongen hem om in Januarij 1580 zijn ontslag te verzoeken. De regering der stad, reeds in zoovele moeijelijkheden ter zake van de godsdienst gewikkeld, kan en wilde dit verzoek niet inwilligen, Men bad en smeekte hem om te blijven en de stad aan Beene nieuwe onheilen bloot to stellen, hem belovende tegen alien overlast te beschermen. Duifhuis gaf daaraan gehoor, en bleef nu zijnen eigenen weg bewandelen, zonder van iemand gemoeid te worden. De liefderijke man, die volgens eenigen een. Papist, volgens anderen een vrijgeest, en, weder volgens anderen,een wolf in schaapskleederen genoemd werd, swerk in stilte voort, had het genoegen dat zette zijn bekeering vele jonge geestelijken zijne begrippen omhelsden , doch leefde niet lang genoeg om de door hem gewensehte hervorming, waartoe zelfs het genie van eenen Erasmus was te kort geschoten, tot stand to brengen. De dood maakte op den 3den April 1581 een einde aan zijn nuttig leven, en zijn stoffelijk overschot werd bij zijne huisvrouw in de St. Jacobskerk te Utrecht bijgezet, in het middelpad voor het groote orgel, noordzijde, in een graf, door een zerk met een opschrift voorzien, gesloten ; welk graf vier en zestig jaren daarna door kerkmeesters aan Duifhuis kleinzoon werd geschonken, als eene erkentenis van des grootvaders diensten, en welke grafsteen, en opschrift door bemiddeling van Jacobus S c h e l t e m a later hersteld en vernieuwd werd. Vooral als prediker is Duifhuis groot geweest. Belangrijke invloed heeft hij door zijne Sermoenen uitgeoefend, welke nog jaren na zijnen dood werd gevoeld. Wij verheugen ons dat die Sermoenen niet geheel verloren zijn geraakt, en hebben allen grond te verwachten dat hiervan eerlang meer bekend zal worden. D u i fh u i s verwekte Brie kinderen, Abraham, Jacob en G ij sb recht, van wien alleen in de vrouwelijke linie een talrijk geslacht is overgebleven. Zijne bet-achterkleindochter, Huibertje Duifhuis van Overveld geheeten, maakte zich vermaard door weldadigheid, in de geschiedenis der Rijns. burgsche collegianten. Zijne af beelding ziet het licht ; de did-. ter Brandt voegde er het volgende bijschrift aan toe, het-. welk Duifhuis geheel weergeeft : nit 's Dui fhuis, 't rechte huis van Jesus duif en geest, Wat is hij Kerk en Staat en Vriiheit nut geweest! 382 De beste Leeraar, dien Prins Willi ems ooren hoorden, Dees vrije siel wiert nooit verstrikt met menschenkoorden, Het consistoriejuk viel voor sijn hals te swaer. Van 't duister sweeg hij stil, en sprak alleen van 't klaer. Hij leerde niet te hoog van 't kiesen en 't verstooten, Hij liet aan 's Heeren disch de kleenen en de grooten Op eigen proeve toe. Hij snee geen leden af. Vermanen was syn ban, hij kon geen andre straf. Hij sagh het kettervier en bloedt met droevig' oogen, Die onmedoogentheid kon Hubrecht niet gedoogen, Dat woeden dee hem wee. Een Christe Magistraat, Die Staet en Kerk besorgt, was D uifhuis kerkenraedt, Sijn Catechismus was 't beschreven woort van boven, Hij eischt in kinderdoop beloven, noch verloven. Een ieder moest zich zelf een toom syn en een spoor, Met woorden wees hij 't pad, met werken ging hij voor. Zie Bar, Ned. Oorl. B. XIV. bl. 166 (185), B. XXI. bl. 831 (206), 832 (207), 836 (110); Uitenbogaert, Kerk. Geschied. bl. 194-220; Brandt Hist. der Reform. D. 1, 131. 614-617, 671, 716; W a g en aar, Vader·. list., 1). VII. bl. 375, D. VIII. bl. 150-153 , D. X. bl. 15; Vaderl. Letteroefen., 1797, W. 287-- 298; Kok, Vaderl. Woordenb. 1). XXIII. bl. 24-26; Schelt ema r Geschied.- en Letterk. 3fengelw. D. I. St. II. bl. 124-180; Mr. van Oordt, lets over Hubertus Duifhuis, Rott. 1841. 80 , grootendeels naar S c h e 1 t e m a gevolgd ; Y p ey en Derm out, Geschied. der Ned. .Herv. Kerk. D. II. bl. 68-73, ziant. bl. 37, 39; v an Kampen, Karakterk. D. I. bl. 426, 427; Nieuwenhuis, Woordenb. D. II. II. bl. 423-426; Schulz Jacobi en Do mela Nieuwenhuis, Bijdr. tot de geschied. der Lv. Lath. Kerk. St. I. bl. 79; Kist en R o y a a r d s, Ned. Arch. voor Kerk. Geschied. D. VI. bl. 156-190, 255-268, D. VII. bl. 277, 278 ; Glasius, Godgel. Nederl. 1), I. bl. 395-- 403; A. J. de B u 11, Ben beeld tier Toekomst enz 's Hage 1849. 80. ; Kalend. voor de protest in Nederl. Jaarg . 1857. bl . 199-- 227; M u 11 e r, Cal. van Portr.; V i s s c h e r, Voorl. over de Geschied. der R. K. Kerk. D. I. 4de voorl. bl. 37-57. DUIFJE, Sig b r it s dochter. Zie DYVEKE, DUIK. Zie de personen van dien naam op DUYK. DUIKERIUS (JonANNEs). Zie DUYKERIUS (JoHANNEs). DUIM (JAcoB). Zie DUYM (JACOB). DUIM (FREDERIK), wiens naam ook wel D u y m gespeld wordt en die welligt een afstamnieling van Jacob D u y m kan geweest zijn. Levensbijzonderheden van hem komen er niet voor. Hij is te Amsterdam in 1674 geboren. Waarschijnlijk was MI de wader van den volgende. Indien dat zoo is, dan heeft hij niet alleen voor' het tooneel geschreven, maar ook zelf daarop gespeeld, en als den Gierigen Geraerd in het blijspel van dien naam uitgemunt. Hij was een dier veelrijmers , wier werken =IA, zoo als Wits en Geiis b e e k zegt, nu en dan eens in handen neemt, ova to zien hoe men niet dichten moet. De man had bovendien zulk een, hoogen dunk van zich zelven,, dat hij de houding aannam als of hij Volta ire naar de kroon wilde steken. De tijd van zijn overlijden is niet bekend, Zijne 383 afbeelding, op 77jarigen leeftijd gemaakt, ziet het licht. Hid gaf in druk uit de volgende tooneeispelen , waarvan er echter geene op den Amsterdamschen Schouwburg zijn vertoond geworden. De Gemartelde Deugt binnen Thorn, treursp. Amst. 1728. 80. De Vlugt van Huig de Groot uit het Slot te Loevestein, blijsp. Amst. 1742. 8 0 , 2de druk ald. 1760. 8°. De dry deelen van Huig de Groot behelzende Mans LevensGevallen, na zyne vlugt nit het slot te Loevestein, tot en na zynen Doot, Amst. 1742. 80, het late deel blijsp. het 2de en 3de treurspelen. 2de druk, Amst. 1760. 8°. .Menalippe, of de Bevechter van zich zelve , treursp. Amst. 1743. 8°. De Sicillaansche Vespers, of gestrenge wraakoeffeninge, wegens 't onthalzen van Konradijn, en Frederik, Koning der beide Sicilien, Aerts-Hertog van, Oostenrijk, treursp. Amst. 1743. 8°. Juba en Silene, of bedwonge Minne en Wraake, treursp. Amst. 1744. 8°. De Broedermoort van Kornelis en Joan de Wit, treursp. Amst. 1744. 8°. Het Rechtsgeding van Johan van Oldenbarnevelt, Rombout,. Hogerbeets en Huig de Groot, treursp. Amst. 1745. 8° , 2de druk, Amst. 1760. 8°. De beraamde floor- t op Maurits, Prins van Oranje, door de zoonen van Johan van Oldenbarnevelt, met de strafoefeninge der Medepligtigen, treursp. Amst. 1745. 8° , 2de druk, Amst. 1760. 80. Het .Leven verwekt in den Doode, blijsp. Amst. 1745. 8°, aid. 1752. 80. De Doodt van Achilles, treursp. Amst, 1745. 8°. De Kwijnende Vryheit herstelt in het eilant Vrijekeur, zinnesp. Amst. 1749. 8°. Alexander en, Artemize, treursp. Amst. 1751. 8°. Zaire bekeerde Turkinne, treursp. Amst. z. j. 8°. Behave deze kwamen nog van hem uit : Eeuwgetijde van den Heere Johan van Oldenbarnevelt, Advokaat van Holland en West-Friesland onthooft, Amst. 1719. 8°.. TOdkorting der jeugd, gevonden in verschijde iilinnezangen, iste deel. Amst. 1712. 8°. Honderdjaarige Jubilee wegens het stichten van den Amsterdamschen Schouburg, Amst. (1738) 8°. .De Psalrnen van David, gevolgt de Pransche .Dichtrnaate van C Ma r o t en Th. Reza. En den loon van P. D a th e ?mt op den sleutel van Corn. de Le euw. Thema in dichtmaat gebragt, na het richtig taalbestek der nieutve overzetting. Met de liederen althan& gezongen in de Gereformeerde Kerke,, Amst. 1747. 8°. Treur- en Vreuchde-zang, over de doot van Frizo, Prins van Oranje, verdronken den 14 Julij 1711, en de geboorte van ; 384 Willem Karel Hendrik Frizo, Prins van Oranje, geboren 1 Sept. 1711, Herderszang, Amst, 1747. 8°, 2de druk, Triomfwagen, opvoerende in zegepraal Zijne Doorluchtige Hoogheid W. K. H. Frizo, enz. Amst. 1747. 8°. Heilwensch ter verjaringe van Z. D. H. Amst. 1747. 8°. De Ontwaakte Leeuw, Amst. 1747. 8°. Zinspelinge wegens de doot en wederopstandinge van een Chris in Bergen op Zoom, Amst. 1 747. 8°. telijk Regelera voor den bidder om wel te bidden, in deze tegenwoordige bedestonden, Amst. 1747. 8°. De redendrende Hollantsche Maagt met hare zes vereenigde Vriendinnen, in dezen tegenwoordigen tijd ; met aanteek. Amst. 1747. 8°. Het 100jarige Jubile, of de herstelde Hollanfsche Vrijheit, na eenen 80jarigen Oorlog, Amst. 1748. 80. Jacob de Aartsvader in dichtmaat uitgebreid, Amst. 1752. 8° .De Christelijke Zedespiegel, behelzende gedichten op het Wen, den fdood en de opstanding van den Zaligmaker, Amst. 80. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D.-I. St. I. V; van Iperen, list. van het Psalmgez. D. I. bl. 245 ; Collot d'Eseury, .Doll. Roem, D. IV. St. 2. Aant. bl. 511; Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht. D. II. bl. 217-220; van Halmael, Bijdr. tot de geschied. van het Tooneel, bl. 30 ; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. bl. 174, 249, b. bl. 82, 83 ; Fred. Muller, Cat. van Portrett. bl. 74; Dezelfde, Cat. van Godgel. Both. Supplem. bl. 17. DUIM (IzAAK), misschien wel een zoon van F r e d e r i k ui m voornoemd, was een zeer beroemd tooneelspeler in het begin der achttiende eeuw. Hij muntte zoowel in het blij- als in het treurspel uit, speelde \TO& dat P unt aan het tooneel kwam in het laatstgemelde alle de eerste rollen, en bleef in sommige jonge partijen Punt steeds overtreffen, zoo als in den Xiphares en- in R a eine 's treurspel Mithridates. Hij was uitgever van de Toneelstukken, welke onder het privilegie des Schouwburgs gedrukt werden, en beoefende ook, hoewel minder gelukkig, de dichtkunst ; hij was in de zamenleving zeer gezien, en werd voor een wel bemiddeld man gehouden, bij wien de voornaamste dichters van zijnen tijd dagelijks op den middag gewoon waren bij een te komen. Ook in vreemde landen was zijn naam loffelijk bekend. Op zijn een en dertigste jaar, in 1727, had hij voor het eerst het tooneel betreden, in de rol van Juba in het treurspel Cato naar het Engelsch van A d d is o n, en hij heeft tot omtrent in eenen tachtidarigen ouderdom gespeeld. Hij verliet het tooneel in 1776 met de rol van Cato in het zoo even gemeld treurspel, en overleed te Amsterdam in 1782. De tooneelspeelster D u i m, n wier zuivere toon en stem klem aan de vaerzen gaf," was welligt zijne zuster. Zie Collot d'Eseury, Holl. Roem, D, IV. St. II. Acad. bl. 605; v an W ij k, 419 Wetensch Woo;clenb bl. 115; yan Kam- 385 pen, (leach. der Ned. lett. D. If. bl. 175; van Halmael, Bijdr. tot de Geachied. van het tooneel, bl. 30, 32, 33, 38 ; ifigens. Konst- en Letterb. 1848, D. I. bl. 91. DUIN (GosuINus VAN) bezong het huwelijk van den dichter C. van 0 v erstege met Mejufvrouw E. le Petit. Zie van O v er stege, Poezy, (Dordr. 1661), bl. 100. DUIN (vAN DEB). Zie de personen van Bien naam op DUYN (VAN DER). DUINEN (JoHANNEs). Zie DUYVE (JAN). DUINEN (ToNNis VAN), geboren te Groningen den 21sten Februarij 1817, was de zoon van S i c c o Jacob us v a n Duinen, commies voor de militaire zaken en schutterijen der provinciale griffie, en van T r ij ntje van D u i n e n. Voor den geestelijken stand bestemd, had hij naauwelijks een jaar de godgeleerde lessen aan de Hoogeschool in zijne geboorteplaats bijgewoond, of hij werd reeds in October 1837 door de godgeleerde faculteit aldaar met een loffelijk getuigschrift vereerd, voor een antwoord op eene door haar uitgeschrevene prijsvraag. Tot de Heilige dienst bevorderd, begon hij den 14den November 1841 zijn werk te Surhuisterveen, vertrok in 1847 naar Wijnjeterp, Duurswoude en Bakkeveen, in 1848 naar Oudeschoot c. a., in 1851 naar Vledder, in 1854 naar Mantgum en Schillaard, waar hij den 9den Mei 1857 overleed, eene weduwe met twee kinderen nalatende. Hij was een helderdenkend godgeleerde en een naauwkeurig opmerker van de menschelijke karakters en handelingen, die hij zeer juist moist voor te stellen in de door hem uitgegevene geschriften, welke, behalve eenige kleine stukjes in de godsdienstige tijdschriften en jaarboekjes, zijn getiteld : Tweetal eenvoudige leerredenen, Gron. 1842. 8°. Leerrede ter bevestiging van R. Bennink Janssonius, Theol. Doct. en Predikant te Rhoderwolde, Gron. 1842. 8°. Letter en geest. Eenvoudige verklaring en ontwikkeling van eenige bjbelplaatsen, die dikwyls, vooral in dezen tijd, worden misbruikt, Gron. 1843. 8°. De Bybelgids, uitlegkundig Handboek voor Christenen, Gron. 1847-1849. 8°. Ons Dorp. Schetsen en Teekeningen, Gron, 1846. 8°. herdrukt met Nog een paar schetsen uit ons dorp, Gron. 1848, 8°. Ramie en Academiefeest. Schetsen en mededeelingen. Gron. 1851. 8°. De Kiezer en nog drie andere verhalen, Gron. 1857. De drie laatstgenoemden onder den naam van Thineu s). Na zijnen dood zagen nog het licht Zestal nagelatene leerredenen. Gron. 1857. 8°. Teekeningen en Schetsen uit de nalatenschap van Thine us, Gron. 1857. 8°. Van D ui n e n werd in 1855 benoemd tot lid van de 1Viaat25 386 schappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, en zijn vriend, Ds. R. B e n n i n k J a n s s on i u s, mede lid dier Maatschappij, bragt in een kort levensberigt hulde aan zijne verdiensten. Zie dat Levensberigt in de Handel. der Jaarl. vergad. van de Maatsch. der Ned. Letterk. to Leid · 1857. bl. 156-16], uit medegedeelde berigten aangevuld. DUINGLO (JACOB) Wiens zinspreuk was : compesce te ipsum of Dwinght u selven, vervaardigde een zinnespel getiteld : De geholpen Weesen, vertoont bij de Roode Roosen, 1604. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Diehl. ; Algem. Konst- en Letterb. 1846. D. I. bl. 357. DUIRCANT (GUILELMUs) woonde te Dordrecht en was een niet onverdienstelijk beoefenaar der Latijnsche pazij, blijkens de hieronder aangehaalde werken. Zie van den Broucke, Poemata, p. 107, 110; Day. Ho ogstraten, Poem. p. 282 ; Hoeufft, Parn. Lat. Bely. p. 213. DUIRCANT (AERNour) werd in Maart 1760 Predikant te IJsselmuiden en in 1795 met zilver bekroond voor eene verhandeling over M a tth. XXV. vs. 46, ingezonden op eene prijsvraag door het Haagsch Genootschap tot verdediging van de Christelijke Godsdienst. Hij overleed te Deventer den 20sten September 1803 in den ouderdom van ruim 68 jaren. Van hem ziet ook het licht : Redevoering over de achtbaarheid, oudheid en nuttigheid van kerkelijke vergaderingen, Haarl. 1790. 8°. Aanmerkingen op eene verhandeling, getiteld : Aan myne Protestantsche mede-christenen in Frankrijk, Haarl. 1793. 8°. Zie Boekz. der gel. wereld, 1760. a bl. 242, 520, 1803. b. bl. 523; Nieuwe Alg. Konst- en Lelterb. 1795, 4de deel, bl. 154; d e Jongh, Alpt. lijst van Boek. DUIRKANT (ANDRIES) schreef : Sistiliaen, bly·e,yndigh-spel vertoont op de Brabandsche Canter, wt Levender Jonst, 1628. Amst. 1628. 4o. Violense, droef-eyndigh-spel, 1632. Lichthartig Joosje, 1632. 's Gravensandt vertrouwt aan zijn hoogheid, 's Gravenhage 1639. fol. Men vindt zijn naam ook Duerkant en D u yr cant gespeld, de laatste onder eenige verzen, getiteld Treurversen over het droevig ongeluck overkomen Zijne Con. Maj. van Bohemen, voorafgegaan van. andere verzen als Practiicke van den Spaen schen Aesjack aangewezen op de veroveringe en victorie van den, lofelijcken Voorsienighen Manlyckhertighen Heer Generaal Pi eter Pietersz. Heyn, 's Hage 1629. 4°. Behalve de genoemden schreef hij ook een paar rijmpies, Actiteld : Grietjes keur en Doodt woelende Hyena. . 387 Lie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boa. D. 1. St II. III. ; Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Diehl.; Ca!. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. b. 84 ; nit medegedeelde aanteckeningen aangevuld. DUIRKANT (P. A.) of DUYRKANT , schreef : Gereduceerde Tafelen van Intrest, Rott. 1624. 4°. Tafelen van Intrest, Rott. 1638. 4°. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boa. D. I. St. DUIRSMA (MARTINus) , zoon van Jacobus Duirsma, predikant te Dragten en aldaar geboren, werd in 1704 predikant te Gerkesklooster , in 1706 te Oostermeer, in 1709 te Dragten, waar hij den 20sten Julij 1740 overleed in den ouderdom van 61 jaren. Hij schreef met drie andere predikanten een werkje, getiteld : Kort ontwerp van de leere der waarheid, die na de Godzaligheid is, Dokk. 1718. 8°. Zie Columba en 1) r e a s , Naaml. der Pred. in de Class. van Dokk. bl. 103; Laurman, Naaml. der Pred. in de Class. van Leeuw. bi. 114; D i e s t Lorgion, de Nederd. Herv. in Fried. bl. 224. DU ISART (CmusTIAAN) was een goed landschapschilder, _ ook in miniatuur, wiens geboorteplaats onbekend is, en wiens naam in 1665 op bet Haagsche gildeboek voorkomt, alwaar hij in goeden ouderdom overleden is. Zie K r a m m, Lev. en werk. der Kunstsch. DUISBERG (JAN VAN), boekverkooper te . Amsterdam en teyens een niet onverdienstelijk dichter. Er komen van hem eenige zoetvloeijende liedjes voor in de bundels van zijnen tijd; zoo als onder anderen in de Caliope, of vermakelijke zang-godin, door hem in 1655 uitgegeven : ook bestaat er van hem eene verzameling van den Persiaanschen Rozengaerd van Schach Saadi, te Amsterdam, 1654. 12°. Van Du is be r g behoorde tot de Luthersche gemeente en was verwant aan M a y n a r d u s Hoppe, Luthersch predikant te Rotterdam. Hij beproefde zijne krachten tot de berijming der Psalmen en gaf die uit onder den titel van : LXXXV nieu gerifinde Psalmen Da yids, alle welcke in haere oude rijmen, in de meeste Nederlandsche kercken van de Augsburgsche Belijdenis , om d' onkunde der sang-wysen, niet gewoonelijck werden gesongen, met musijk, Amst. 1680. 8°. meermalen herdrukt. Hij bood in 1687 zijnen arbeid aan het consistorie zijner kerk aan, met verzoek om approbatie tot het drukken, uitgeven en invoeren daarvan, waarop den 28sten November 1688 de goedkeuring en aanbeveling van zijn boek van den predikstoel werd voorgelezen. Zie van Iperen, Bist. van het Psaltngezang, D. I. bl. 225, XXXV ; van der A a, Nieuw Woordenb. van D, II, Voorr. 25* 388 Nedeil. Diehl. 1). II. i1. 51,55; Schultz Jacobi en Domain Nieulvenbuis, Bijdr. tot de geschied. der Lulh. kerk, St. IV. bl. 70-77 ; Cat. van de Bibl. der Maatsch. von Ned. Letterk. le Leid. 1). I. bl. 168, 172; Schultz Jacobi, Geschied. der Luth. Gem. te Roll. bl. 162. DUIMAER VAN TWIST (ALBERTUS JACOBUS). Zie TWIST (ALBERTUS JACOBUS DUYMABIL VAN). DUIST. Zie de personen van dien naam op DUYST. DUISTER (J. J.) is de schrijver van : Verhandelingen over de pompmolens (met W. B ij e n) uitgegeven met aanmerkingen van A. F. Gou dr ia an , Amst. 1801. 4°. met 5 platen. Beschrijving van een werktuig , dienende tot het daarstellen eener rondgaande beweging bij een stoommachine van een dubbel vermogen. Amst. 1803. 4°. m. pl. Zie M u 1 ler, Cat. van Boek. en Kaart. bl. 10, 13. DUIVE (JAN). Zie DUYVE (JAN). DUIVEL (DIRK) was een der dapperste voorvechters onzer vrijheid tegen Spanje. Van Amsterdam of komstig behoorde hij tot hen, die, op last van 0 r an j e, onder L o d e w ij k van Nassau eenige schepen hadden uitgerust, om daarmede ter kaapvaart te varen ; ten gevolge waarvan hij bij vonnis van den 3den Julij 1572 gebannen werd en zijne goederen verbeurd verklaard. Hij had zich daarop naar Engeland begeven, en nam niet alleen een belangrijk aandeel aan de verovering van den Briel, maar bragt er ook *eel toe bij om L u m e y, die de stad voor onhoudbaar hield en met de behaalde buit vertrekken Wilde, over te halen, dezelve voor den Prins te bezetten, haar in staat van verdediging te stellen en te verdedigen, waarin hij hem getrouw en dapper ter zijde stond. Met hem verder Holland ingedrongen, behoorde hij in 1573 tot de bevelhebbers van Alkmaar, en verwierf hij zich in de verdediging van die stad onsterfelijken roem. Hij geraakte, na het vertrek van de Spanjaarden, hierdoor evenwel in moeijelijkheden, omdat hij met anderen bij het naderen van den vijand, oordeelende de stad niet te kunnen houden, in bedenking had gegeven haar to ontruimen. In de gevangenis geworpen werd zijne zaak onderzocht, en ofschoon zelfs de Gouverneur der stad, Jakob Cabelj a u, hem beschuldigde, werden er echter door burgers en soldaten zulke beste getuigenissen van hem ingebragt, dat hij niet alleen den 4den December 1573 uit zijne gevangenis ontslagen, maar ook in zijne eer en waardigheden hersteld ward. Na dien tijd wordt ziju naam in de geschiedenis niet vermeld. Misschien was hij dezelfde met den krijgscommissaris Dave 1, die in 1581 op last van Or anj e gecommitteerd werd om vier vendelen van het yolk des Oversten Usselstein in Doetinchem te brengen. Zie Bor, Ned. Oorl. D. VI. bl. 457 (337); Eikelenberg, Alkmaar en zijne peschiedenimen, bl. 197, 210, 225, 235, 243, 245, 267, 389 270, 280, 323-325; Marcus, Sent. van den Hert. van Alva, bl. 245 ; Wagenaar, Beschrifv. van Amst. (8 0 uitgay.) D. III. bl. 300, 317, 320, 346; van Hasselt, Stukk. voor de raderl. Hist. D. IV. bl. 300 ; van Groningen, Geschied. der iratergeuz. 131. 200, 201. DUIVELAAR (PIETER) Oud-Burgemeester van Middelburg, werd in 1674 door de Staten met anderen afgevaardigd naar Engeland, om een verdrag van Zeevaart te sluiten. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XIV. bl. 338. DUIVELAND (C. J. vAN) is de vervaardiaer van een grafschrift op P e tru s H o fs te d e, Predikant to °Rotterdam, hetwelk voorkomt in den door S c h a r p verzamelden bundel Gezangen ter nagedachtenis van dezen. Zie van der Aa, Nieuto Woordenb. van Ned. Dicht. D. 1I. bl. 35. DUIVELANDT (ANDREAS VAN) schreef : De seven Boetpsalmen Davids, en andere Stichtelyke stole in Rijm, Rott. 1719. 8°. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D.I.St. I; Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht. DUIVEN (JAN). Zie DUYVE (JAN). DUIVENBODE (WILLEM COENELISZ). Zie CORNELISZ. (WILLEist). DUIVENE (PATRUs JEZAIAS) werd in April 1760 te Am- sterdam geboren en overleed er in Januarij 1801. Hij was niet alleen een bekwaam architect, maar ook een geletterd man, van wien eene vertaling in 4 deelen bestaat, van het bouwkundig werk van Se b a s t i a a n Le C l e r c, die hij te Ams t e r d a m in 4° in 1781 het licht deed zien, met 182 platen, die hij zelf graveerde. Ook heeft hij een Handboek voor kunsten en ambachten te Dordrecht uitgegeven. Zie Immerzee1, Lev. en werk. der kunstsch. DUIVENVOORDE. Zie de personen van dien naam op DUVENVOORDE. DUIVENVOORDE (JAN VAN) wordt genoemd een beroemd waterbouwkundige, die belangrijke diensten bewees aan den Aartshertog Alb ertus in het heleg van Oostende. Indien hij behoorde tot het edele geslacht van van Duvenvo o r d e, dan was hij de eenige onder hen die zijne diensten aan Spanje leende. Zie Wiersbitzky, Tachtigj. Oorl. D. V. bl. 161. DUJARDIN (KAREL). Zie JARDIN (KAREL Du). DUJON (FRANcois). Zie JUNIUS (FRANcrscvs). DUICER (CARoLus ANDREAS) werd in 1670 te Unna in het Graafscbap Mark geboren en opgevoed to Ham ; hij studeerde, denkelijk door den naam van Schulti ng derwaarts gelokt, 390 aan de Harderwijksche Hoogeschool , waar hij den 15den September 1691 als student werd ingeschreven, en van waar hij in 1694 vertrok naar de Franeker Hoogeschool, toen zijn leermeester aldaar beroepen was. her woonde hij ook de lessen van R o e 11 en Per i z o n i u s bij, hechtte zich vooral aan den laatsten met bijzondere genegenheid, en erkende naderhand veel aan dien voortreffelijken geleerde verschuldigd te zijn. Tot Doctor in de Regten bevorderd zijnde, werd hij in 1700 onderwijzer in de geschiedenis en welsprekendheid te Herborn in het Nassausche, verwisselde in 1704 zijne betrekking aldaar met die van Conrector te Gravenhage en vertrok in 1716 naar Utrecht als Hoogleeraar in de geschiedenis en welsprekendheid. Op zijn vier en zestigste jaar zwak en ziekelijk geworden zijnde, legde hij in April 1734 zijne dienst neder, woonde nog achttien jaren te IJsselstein en te Vianen en overleed te Mijdrecht in 1752, den roem nalatende van een arbeidzaam, schrander en oordeelkundig geleerde. Zijn leermeester P e r izonius liet hem den P o m p o n i u s M e l a ter verdere bewerking na, doch hiervan is niets gekomen, daar hij alleen het door dezen afgewerkte gedeelte met eene inleiding aan D' 0 rVille heeft in bet licht gegeven. Hij had begeerd dat bij zijn overlijden geene lijkrede, als naar gewoonte, over hem zou gehouden worden, doch de Hoogleeraaar S a xe heeft bij het nederleggen van zijn Rectoraat in 1778 gemeend aan dat zedig verlangen Been gevolg to moeten geven. Niet alleen als regtsgeleerde, maar bovenal als uitgever van eenige Grieksche en Romeinsehe schrijvers, had D u k e r groote verdiensten. Wij bezitten van hem eene voortreffelijke uitgave van Florus, Leiden, 1722. 8°. herdrukt 1744. 8°. en van Thucidides, Amst. 1731. fol. Voorts schreef hij aanmerkingen op den Li viu s van Dr ak enbor c h (Leiden 1738. 4°.) op de leges atticae van Petitus (Leiden 1742. fol.), op S e rvius in den Virgilius van Burman (Amst. 1746. 4°.), op den Suetonius van Oudendorp (Leiden 1751. 8°.) op Ar i s to p h a n e s (Leiden, 1760. 4°.) en op weer andere.schrijvers. Bovendien gaf hij uit : Opuscula varia de Latinitate Jurisconsultorum Veterum, Lugd. Bat. 1711. 8°. idem 1761. 8°. °ratio de di, icultatibus quibusdam interpretationis grammaticae veterum Scriptorum Graecorum et Latinoruna, Traj. ad Rhen. 1716. 4 0 . Zie Boelcz. der gel. wereld, 1734. a. bl. 486; Saxe, Laudatio C. A. D u k er i (Traj. ad Rhen. 1788. 80.); Dezelfde, Onom. Liter. T. VI. p. 267, 268; Naaml. van de Profess. te Utr. . bl. 84; van Kampen, Geschied . der Ned . Lett. D. II. bl. 254, 255; de Jong, Alph. lijst van Boek ; C o 11 o t d'Eseury, Holt. roem. D. IV. St. I. Aant. bl. 229, 230; Bouman, Geschied . der Geld. Hoogesch. D. I. bl. 366, D. II. bl. 604. DUL1Z (FRANcois), zoon van een Franschen jood die in 3'91 Engeland was rijk geworden, zette zich in Holland neder en bragt daar zijn reeds aanzienlijk vermogen, door gelukkige handelsondernemingen, tot eene ontzaggelijke hoogte, zoodat hij voor een der rijkste mannen van ons land werd geschat. Zijne zucht naar het tooneelspel, en vooral ook naar de actrices, kostte hem groote sommen, en bragt hem somtijds in groote moeijelijkheden. Wij gaan zijne avonturen stilzwijgend voorbij. Hij werd in 1731 door het Fransche geregtshof bij verstek veroordeeld om opgehangen te worden, doch hij wachtte zich wel in Parijs terug te keeren. Hij rigtte vervalgens te 's Hage op zijne kosten eene comedic op, maar deze ging te niet, en de man die zich aan het hoofd gesteld had, men meent zekere Desforgers, vertrok naar Duitschland, waar hij een werkje uitgaf, getiteld Memoires et anecdotes pour servir a l'histoire de M. Duliz, Londr. 1739. Zie Biograph. Univ. T. VI. p. 309. DULKEN (GERRIT) maakte zich als dichter bekend door Don Diego, treursp. Amst. 1714. 8°. De Meld, Kapitein, Schutter en Tamboer, Amst. 1714. 8°. Het gereinigt Herte door 't Geloof, Amst. 1715. 8°. m. pl. herdrukt ald. 1739. 8°. Zie van Abkoude, Naamreg . van Boek. 1). I. St. I; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Both.; W i t s e n G e y s b c e k, iVoordenb. van Nederl. Diehl; Cat. van de bibt. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. 1). I. bi. 250, b. bl . 84. DULKEN (J. G. H.) schreef : Schrift en Regtmatiq Advys van Ahasuerus Fr its chius, nopens de Hekelzugt van onvoorzigtige Predikanten, bestaande in XVIII Vraagen nevens de oplossinge enz. Amst. 80. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. 1. St. V. DULKEN (JAN LODEWIJK), geboren te Amsterdam den 5den Augustus 1761, leerde aldaar en naderhand te Parijs, onder de leiding zijns vaders, de kunst om klavieren, piano-fortes en andere instrumenten te maken. In 1781 deed de keurvorst van Beijeren hem te Munchen komen, waar hij de beroemde klavierspeelster Sophia Le Brun trouwde, en waar hij zich nog in 1812 beyond. De instrumenten, die hij vervaardigde, bezitten eenen zoo hoogen graad van volkomenheid, wat de toon en het zuivere mechanisme betreft, dat zij niet alleen door geheel Duitschland, maar zelfs in Zwitserland en Italie vespreid zijn geworden en er zeer gezocht waren. Zie F e t i s, Biogr. Univ. der musiciens. DULKENRAAD (KoRNELis VAN) deed zich kennen als een wel geen verheven of kunstig maar vloeijend dichter door : Bet verdrukte en verloste Haarlem, Lierzang met aanteekeningen, Haarl. 1777. 8°. 392 Joachim, of de Zegepralende Ouderliefde, tooneelsp. Rott. 1778. 8°. ZieArrenberg, Naamreg. van Ned. Boek.; W i t s e n Geysb ee k, Woordenb. van Ned. Diehl.; Cat. van de bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. b bl. 84. DULLAART (JOAN) bloeide in de laatste helft der zeven.tiende eeuw en rijmde de volgende tooneelstakken ale : Ka r el Stu a r t , of Rampzaiige Majesteit, treursp. Amst. 1652. 4°. ald. 1653, 1662, 1706, 8°. Jan van Leiden en parent Knipperdoling , enz. treursp. Amst. 1653. 4°. aid. 1662 en 1669. 8°. Alexander de M e di ci s, of 't Bedrooge Betrouwen, treurspel, Amst. 1661. 8°. 2de druk. De Regeerkunst , of wgze Leermeester , staatspel, Amst. 1667, 8°. De standvastige Princes of bedrogen Stiefmoeder, treursp. Amst. 1669. 8°. Oratifn en Maskariljas, of den Ontijdigen Loskop, naar het Fransch, Amst. 1672. 8°. m. pl. ald. 1767. 80. Flay i o en Juliette, of de Getemde Dartelheit, treursp. naar het Fransch, Leeuw. 1679. 8°. Mitridate8, Koningk van Pontus , treursp. naar het Fransch, Leeuw. 1679. 8°. m. pl. Ifiginie in Aulis, treursp. naar het Fransch, Amst. 1679. 8°. m. pl. Voorts gaf hij eene zeer slechte prozavertaling van T a ss o' s Verlost J eruzalem, die hij in 1656 te Rotterdam in het licht gaf, en eene Historie van He n d r i k de Groote, Haarl. 1678. 8°. m. pl. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St . 1; W i tsen Geysb eek, Woordenb. van Ned. Diehl.; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Laid. , D. I. b bl. 84. DULLAERT (HEntAN), waarschijnlijk een bloedverwant van den voorgaande, werd te Rotterdam den 6den Februarij 1636 geboren. Zijn vader heette Kornelis Michielsz Du Ilaert, korenhandelaar, en zijne moeder Sophia M elisd ij k, deftige en vermogende lieden, die hunnen zoon eene goede opleiding gaven, en, bij hem groote lust tot de schilderkunst bespeurende, hem naar Amsterdam zonden, om het onderrigt in de kunst te ontvangen van den beroemden Rembrandt, waarin hij zulke vorderingen maakte, dat eene door hem vervaardigde copie van een van zijns meesters stukken, zijnde een Geharnaste Mars, voor een origineel van R e m b r a n d t te Amsterdam verkocht werd. Daar hij echter een man van middelen was, en een ziekelijk gestel had, beoefende hij de kunst minder om van te leven, dan wel uit lief hebberij. Desniettegenstaande bestaat er een niet onaanmerkelijk getal door hem geschilderde portretten, figuren en binnenhuizen. Bij de schil-- 393 derkunst beoefende hij de muziek niet zonder vrucht, en zijne gedichten munten uit door kracht, beeldrijkheid en schilderachtige tafereelen. Zij zijn door David van Hoogstraten in 1719 te Amsterdam in 80 gedrukt, en die bundel bevat 10. Geestebjke Gedichten, 20. Lofdichten op uitgegevene boeken, 30. Lijk · en Grafdichten, 4°. Mengeldichten. Niet alleen met de broeders Francois en Samuel van Hoogstraten, maar ook met Oudaan, Vollenhove, Antonides en Moone n, was Dullaert zeer bevriend en stond bij hen in hooge achting, even als bij zijne stadgenooten, die hem om zijn stil en ingetogen leven beminden, en hem in 1672 de eer waardig keurden van tot Raad in de vroedschap benoemd te worden, voor welke onderscheiding D ullaert evenwel bedankte ; mogelijk wel wegens het toenemen zijner zwakbeid en ziekte, waaraan hij den 6den Mei 1684 bezweek. Zijn vriend Philip de Koning, die zijn medeleerling bij Rembrandt geweest was, schilderde zijn portret, dat fraai door H o u b r aken gegraveerd is, en door David van Hoogstraten voorzien werd met het volgende bijschrift : De houding, kolorijt, en schaduwen, en licht, Verschieten, en wat weer 't penseel heeft aan te merken, Vertoonde ons D ull ae r t in zijn uitgelezen werken. De zelvo deugt bezielt zijn zuiver maet gedicht, Dat vrij van zwelling, vrij van Jaffe en laege toonen. Hem ons verbeelt als een van Febus waerdste zoonen. . Lie D. van Hoogstraten, Kort Bericht wegens het leven van H. Du lla er t , v6Or diens yedichten; van Kampen, Geschied. der Ned. Letteren, D. I. bl. 362; Witsen Gey sbeek, nordenb . van Ned. Dicht. ; Immerzeel, Lev. en wank. der Kunstsch; Kramm, Lev. en werk. der Kunstsch. ; Muller, Catalogus van Portrett. DEJMAR (J.) was een bekwaam schilder en graveur, blijkens een portret van Dion ij s v an N ij m eg e n, door hem in 1775 geschilderd en fraai in het koper gebragt. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunsisch. DUMBAR (GERHARD) behoorde tot een Schotsch geslacht waarvan zich een tak in de Nederlanden heeft nedergezet, waarschijnlijk reeds ten tijde dat Koningin nlisabeth onder N orits hulptroepen zond ; hij werd te Deventer in 16-81 geboren, verkreeg den graad van doctor in de beide Begten en de wijsbegeerte, en bekleedde gedurende geruimen tijd het ambt van secretaris in zijne geboorteplaats tot aan zijn overlijden, hetwelk te Deventer den 6den April 1744 plaats had. Zijne of beelding, door Palthe geschilderd en door Houbraken gegraveerd, ziet met een Latijnsch bijschrift van P. d e V 1 aming het licht vO6r zijne beschrijving van Deventer, en zijne bibliotheek, waarvan de catalogus onder den titel van Bi&liotheca Dumbariana het licht zag, werd kort na zij- 394 nen dood verkocht. Zij muntte uit door hoogst zeldzame handschriften, waarvan eenigen in de bibliotheek der Leidsche Hoogeschool weder te vinden zijn. D u m b a r maakte zich door twee werken zeer verdienstelijk jegens de geschiedenis der latere middeleeuwen en van zijne geboorteplaats. Zij zijn getiteld : Analecta, seu vetera aliquot scripta inedita, Day. 1719-1722. 8 0 . 3 vol. Het kerkelyk en wereldlijk Deventer, Dev. 1732. fol. lste deel, m. pl. herdrukt Arnhem, 1752. fol. m. pl . Het tweede deel zag a!daar het licht, door de zorg van zijnen kleinzoon die volgt, in 1788, m. pl. fol. Zie het voorberigt v66r het 2de deel van laatstgenoemd work; S axe, Onom. Liter. T. VI, p. 143; Kok, Vaderl. Woordenb.; Cat. van de Bal. der Maatsck. van Ned. Letterk. te Leid. D. H . bl. 158, 1 ste vervolg LC 45; Overijss. Alm. 1852 . bl . 258; M u 11 e r, Cat. van Portrett. DUMBAR (GERHARD), kleinzoon van den voorgaande en zoon van D e r k Dumbar, griffier der staten van Overijssel, en Gerhardina Antonia Hagedoorn, werd te Deventer den 2den September 1743 geboren. Hij genoot eene geleerde opvoeding, werd student aan het Athenaeum in zijne geboorteplaats den 28sten Januarij 1759, en te "Utrecht den 30sten Junij 1764 tot Meester in de Regten bevorderd. Te Deventer teruggekeerd, behoorde hij mede tot de letterkundige vrienden van Simon de Vries, en het was het onderrigt en den omgang van en met dozen waaraan D u m b a r later zijnen roem als staatkundig regtsgeleerde, letterkundige en geschiedschrijver te danken heeft. Tot secretaris van Deventer aangesteld bewees hij die stad en het geheele gewest belangrijke diensten. Toen in 1784 het geschil uitbrak in Overijssel wegens de overstemming, was hij een krachtig voorstander van het regt der Overijsselsche steden, en schreef hij op haren last eene Verhandeling over het regt van Overstemming ter staatsvergadering van Overijssel, en uitgegeven volgens Resolutien van de drie steden Deventer, Kampen en Zwolle, die to Deventer in 1783 8°. het licht zag. In 1785, toen te Utrecht groote oneenigheid tusschen de regering en de burgerij was ontstaan, werd' D u m bar met nog vijf anderen door de vergadering der Vaderlandsche Regenten derwaarts gezonden, om., ware het mogelijk, de partijen tot eenheid te brengen, hetgeen toen evenwe,i mislukte. Hem werd in 1786 den rang van kolonel opgedragen over eene nieuwe bende krijgsvolk, te Deventer opgerigt, ter beveiliging der stad. Met hart en ziel was hij met voile overtuiging de partij der Patriotten toegedaan, en het was alzoo niet te verwonderen, dat hij, bij de omwenteling van September 1787, van zijnen post als secretaris werd ontslagen. Hij leefde nu in letterkundige werkzaamheid, tot dat de verandering van taken hem in 395 1795 tot nieuwe betrekkingen riep. Na door den dood van den beer B o r g e r i n k tot oudsten secretaris aangesteld te zijn, werd hij den 5den Februarij van dat jaar tot waarnemend griffier der provisionele Repraesentanten van Overijssel, en den 31 step Maart tot werkelijk griffier der provincie benoemd, en gaf hij al dadelijk een bewijs van zijne kunde in het door hem gegeven verslag namens de provincie Overijssel, over het plan eener Nationale Conventie. In 1796 werd hij tot lid van die vergadering benoemd, doch bedankte daarvoor, omdat hij de verlangde verklaring als zoodanig niet kon afleggen. Hij bleef in zijnen post tot in Februarij 1798 toen hij zijn ontslag nam, omdat hij ook toen zwarigheid maakte den, door het bestuur van dien tijd, gevorderden eed af te leggen. Naauwelijks in zijn huis teruggekeerd, werd hij aldaar den 8sten dier maand gearresteerd, en den volgenden dag eerst naar 's Gravenhage en vervolgens naar het huis te Hondsholredijk gevoerd, alwaar reeds andere regeringsleden van dezelfde denkwijze in hechtenis waren. De vrees die zijne vrienden koesterden, dat men gewel. dige maatregelen tegen hem zou nemen, verdween bij de tegenomwenteling van Julij in datzelfde jaar, den 14den van welke maand hij ontslagen werd. Hij zag zich in 1801 tot lid der Wetgevende Vergaderino. benoemd, en bekleedde dien post tot aan zijnen dood, die den Eden Augustus 1802 te 's Graven° hage plaats had. Hij was gehuwd met G e e r t r u i d Eeckhout en liet kinderen na. Niet alleen dat D u m b a r als staatsman en regent door doorzigt, ervarenheid, helderheid van oordeel en gemakkelijkheid van uitdrukking uitmuntte, en wegens zijne beminnelijke en zachte zeden en gematigdheid bij velen geeerd was, ook als geleerde maakte hij zich beroemd door zijne uitgebreide kundigheden en vooral door zijne bedrevenheid in de geschiedenis van vroegeren en lateren tijd. Wij bezitten van zijne hand behalve het genoemde, de volgende werken : Tegenwoordige staat van Overijssel, Amst. 1781-1803. 8°. in. pl. 4 deelen, zonder zijn naam uitgegeven. Het laatste stuk is nimmer verschenen, daar de dood hem belette dat stuk af te maken. 's Mans kleinzoon, Mr. Gerhard D u m b a r te Deventer, is evenwel in het bezit der door hem verzamelde bouwstoffen tot voltooijing van zijn plan. Historie van het Jagtrecht in de Provintie Overijssel, Dev. 1783. 8°. Vertoog over de algemeene grondregels, welke bij het invoeren van 's lands schattingen zijn in acht te nertien, Kampen 1785. 8°. idem, Zwolle 1790. 8°. Het kerkelijk en wereldlijk Deventer, 2de deel. Deventer, 1788. fol. De Oude en Nieuwe Constitutie der Vereenigde Staten van 396 Amerika, uit de beste schriften ontvouwd, Amst. 1796. 89. 3 deelen. Verslag van ouuitgegeven stukken, betrekkelijk tot de historic van Overijssel; geplaatst in de Verhandelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, D. II. St. II. Leid. 1818. 89. Dit verslag is na zijn dood door de Maatschappij uitgegeven, terwijl eene andere verhandeling aan haar ingezonden ongedrukt bleef. Zij handelde Over het Verval der letterkundige genoot- schappen en de beste middelen tot derzelver herstelling . Voorts wordt nog genoemd als door D u m b a r uitgegeven, behalve eenige politieke vertogen, eene Aardrijkskunde in dichtmaat, opgesteld ten gebruike zijner kinderen, terwijl hij in het Hollandsch overzette, en met ophelderende aanteekeningen voorzag , Ch app e' Reize door Siberien, (Dev. 1771. 8°. 2 deelen) en Wend eb o r n' s Staat van Godsdienst, Geleerdheid en Konsten in Groot- Brittanje. Eindelijk herinneren wij hier nog aan Dumbar 's bijdragen tot het Biographisch Woordenboek der Nederlanden van de C h a 1 m o t, en aan zijne bemoeijingen tot bevordering van bet ontworpen Algemeen Nederlandsch Woordenboek , door de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde uit te geven ; welke Maatschappij hulde deed aan zijne veelzijdige verdiensten, door hem tot haar medelid te kiezen ; eene onderscheiding die hem ook ten deel viel van wege het Provinciaal TJtrechtsch Genootschap, en dat van Groningen Pro excolendo jure patrio. Zie Aanspraak van Jona IF i l l e m te Water in do 'hart. Algem . Vergad. van de Maatsch. der Ned. Letterk te Leid 1803. bl. 16-20; Algem. Konst- en Letterb .1802. 1)1 II. bl. 114 ; Saxe, Onom. Lit . T. VIII. p. 437, 438 ; Faded. Hid. ten very op W agen aar, D- IX. bl. 56, 65, IL XI. bl. 21, D. XIII. bl. 77, D. XXXIV. bl. 33, 92, D. XXXV bl. 394-396; Arrenb erg, Naamreg. van Ned. Boek., de Jong, Alph. Lfist van Both .; Schelk terna, Staatk. Nederl. D. I. bl. 300-302, D. II. bl. 578; van Eck en B o s s c h a , Tweede Eeutat van het 4th to Dev. 48, 77-79; Cat. van de Bibl. der Alaatson. van Nederl. Letterk te Leid. D. I. bl. 66, D. II. bl. 202 ; Overijsselsche Alm. voor Oudh. en Lett. 1861. bl 154. 1852, bl. 257-263, 1853, bl. 241-260. DUMONCEAU (JEAN BAPTISTE). Zie MONCEAU (JEAN BAPTISTE DU). DUMONT (GABRIEL) , zoon van Onesine Dumont, geboren te Crest in Dauphin6 den 10den Augustus 1680; eerst werd hij Predikant der Waalsche gemeente te Leipzig, en vertrok van daar in dezelfde hoedanigheid ten jare 1720 naar Rotterdam. Later, in April 1728, was hij eenigen tijd gezantschapsprediker te Parijs, ook werd hij te Rotterdam Hoogleeraar in de Kerkelijke Historie en Oostersche talen aan de Illustreschool aldaar. Hij werd in April 1747 emeritus en overleed te Rotterdam den lsten Januarij 1748. 397 Dumont was een man van groote geleerdheid, onvermoeid in de beoefening der wetenschappen, een schrander oordeelkundige en een groot kenner der Oostersehe talen. Behalve eenige verhandelingen opgenomen in de cliscours Sur la bible van S a u r in en in de histoire critique de la republique des lettres van M a s s o n, ziet van hem het licht een bundel Sermons, na zijnen dood door zijnen ambtgenoot D. de Su pervill e te Rotterdam in 1749 in 80 uitgegeven. In het archief van de Waalsche gemeente te Leiden bestaat van hem nog in handschrift eene Memoire sur la lecture publique de l'ecriture sainte. Zijne afbeelding, door P. T a nj e gegraveerd, versierd dezen bundel. _ Zie P a q u o t , Memoires ; Haag, la France Protest. T. IV. p. 409; Boekz. der Gel. Wereld, 1747. a bl. 464, 1748. a bl. 121; van H a r d e r w ij k, Naaml. en levensbijz. der Pred. te Rott. bi. 134. - DUMOULIN. Zie de personen van dien naam op MOULIN (Du). DUNCAN (JOAN) was Raad en Requestmeester van Prins Willem IV, wiens vertrouwen hij in hooge mate genoot, en Raad en Rekenmeester der Domeinen. Hij werd in 1732 met de Heeren van L ij n d e n en van A y 1 v a naar Berlijn gezonden om het verdrag te sluiten ter vereffening der nalatenschap van Koning W ill e m III, en overleed in 1753. Hij beoefende met goed gevolg de dichtkunst. Zijne verzamelino. pamfletten in 400 deelen berust op de Koninklijke Bibliotheek te 's Grab venhage en wordt naar hem de Bibliotheca Duncaniana genoemd. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XIX. bl. 94; van der An, Nieuw Woordenb. van Ned. .Diokt., Muller, Bibl. van Pam fl. voorberigt bl. 2. DUNCAN (ANDREAS JOHAN) werd te Amsterdam geboren, was een verdienstelijk stadsgezigt- en landschapschilder. Hij zette zich te Gent neder, waar hij ook een zeer werkzaam lid was van de Maatschappij van Rhetorica en van het Taal- en Letterkundig Genootschap, onder de zinspreuk Regat prudentia vires. Hij overleed te Gent den 13den Augustus 1834. Hij beoefende ook de dichtkunst en leverde onder anderen eene vertaling van het treurspel Artaxerxes, naar het Fransch van Delrie u. Men heeft van hem de navolgende schilderstukken : lnkomst in de stad Montfoort. Gezigt op Leerdam. Een tnaneschijn. Landschappen met figuren en beesten. Brand van het entrepOt te Antwerpen. Gezigt van de Waal en van een gedeelte der stad Nijmegen. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunst:oh.; van der Art, Nieuto Woordenb. van Ned. Dicht. 398 DTJNCANUS (MARTINUS), of DUNOK, een der vruchtbaarste bestrijders der jeugdige hervorming in de landtaal, zag den 11den November 1505 in het Keulsche stadje Kempen het levenslicht. Zijn vader H e n d r i k D u n c k verdiende met zijne verschillende betrekkingen van notaris, landmeter, tolk, enz. weinig geld en bemoeide, veelal aan den drank verslaafd, zich weinig met de opleiding zijns zoom, zoodat deze alleen door zijne vrome moeder F ij tj en op het pad der deugd geleid werd. Het was dan ook met hare toestemming, dat de twaalfjarige Maarten buiten weten zijns vaders naar Nijmegen trok, om aldaar in het fraterhuis der broeders van het gemeeneleven de letteren te beoefenen. Hier, even als te Leuven, moest hij zich buitengemeen behelpen, om de kosten voor zijn levensonderhoud te vinden, tot dat zijn noeste vlijt door den kanselier der Hoogeschool, den later zoo vermaarden Ruwaert T a pp e r, werd opgemerkt, en deze hem eene beurs aan het Collegie van Standonck hezorgde , waar hij zoo gunstig zich onderscheidde, dat hij, terstond na zijne bevordering tot Meester in de vrije kunsten, tot Regent van dit Collegie werd aangesteld. Nadat hij deze instelling geheel tot de oude orde en tucht had teruggebragt, werd hij in dezelfde betrekking bij het Collegie van gelijken naam te Mechelen overgeplaatst, om van daar weder in zijne oude betrekking naar Leuven terugtekeeren, nadat hij inmiddels in 1535 de priesterwijding had ontvangen en zijne vaderstad nog eenmaal had bezocht. Gedurende zijn tweede verblijf in w Leuven legde Duncanus zich hoofdzakelijk op de studie der godgeleerdheid toe, en behaalde daarin den graad van baccalaureus, terwijl alleen de groote kosten hem van het verkrijgen der hoogere titels terughielden. Hoezeer men echter zijne theologische kennis waardeerde blijkt daaruit, dat hij in 1541 tot Pastoor en Rector der School te Wormer werd aangesteld, met het doel om de toen in Waterland zoo talrijke Herdoopers to bestrijden, van welke taak hij zich, zoo door het uitgeven van schriften als door het opvoeden der jeugd, naar zijn beste vermogen kweet. Zeventien jaren verbleef Duncanus in dit toen zooveel belangrijker dorp dan thans, terwijl hij in 1553 voor eene beroeping naar zijne vaderstad bedankt had ; maar door de landsregering daartoe aangespoord, kon hij in 1558 de betrekking als PastoOr te Delft niet afslaan. Ook hies ijverde hij met woorden en geschriften tegen de van de Roomsche kerk afgevallen Lutherschen, Zwinglianen, Calvinisten en Davidjoristen, en waakte als Censor librorum zooveel mogelijk tegen de uitgave van ketterache geschriften, door welk een en ander hij zich bij de andersdenkenden zoo gehaat maakte, dat zij in 1566 een aanslag op zijn leven beproefden, waaraan hij echter, bij tijds gewaarschuwd, .gelukkig ontsnapte. In 1572, toen zijn vriend en geestverwant Wilhelmus Lindanus tot Bisschop van Roermond werd benoemd, stelde de regering Duncanus in 399 diens plaats tot Dekei van het paleis in den Haag en lid van het Hof van Holland aan ; maar hij bekleedde die betrekking slechts zeven weken, daar hij wegens de zegepraal der hervorming genoodzaakt was eerst naar Rotterdam en van daar naar Utrecht te vlugten, tot hij den 23sten December tot Pastoor aan de Nieuwe kerk te Amsterdam werd beroepen. Ook in deze stad was Duncan us een steunpilaar voor het nude geloof, en mag met Jacobus B u y c k , Pastoor der Oude kerk-- en broeder van den bekenden Amsterdamschen Schout J o o s t B u y c k, onder de voornaamsten gerekend worden, die de invoering der Hervorming aldaar tegengingen. Duncanus tied echter de regering aan met den Prins van Oranje in Februarij 1578 de bekende Satisfactie te sluiten, en geraakte daardoor in den hevigsten onmin met den meer Spaanschgezinden Buy ck, die zeer goed inzag, dat hiermede de deur voor de hervorminc werd opengezet, en Duncanas beschuldigde, dat zijne huishoudster en bijzit, Margaret h a, de hoofdoorzaak van zijn wangedrag was. Desniettemin moest ook deze, bij de zegepraal der hervorming, in Mei Amsterdam verlaten en hij begaf zich nu naar Amersfoort, waar hij bij de overgang Bier stad aan den Prins van Oranje in 1579 gevangen genomen werd. Onder borgtogt ontslagen verkoos hij op zijn hoogen leeftijd niet verder te trekken, maar bleef met Frans P et erz Sil verscho e n , gewezen pastoor der Mariakerk te Hoorn, zijn intrek houden in het Agnieten-klooster. Met dezen in 1581 beschuldigd, dat zij- loom aan de Spaniaarden hadden willen verraden, werd hij den 23sten December opgeligt, maar na zes dagen wegens gebrek aan bewijs ontslagen, waarop hij het overige van zijn leven aan de studie ascetische oefeningen wijdde, tot dat hij den 16den April 159a in den hoogen ouderdom van vier en tachtig jaren ontsliep en op het koor van het Agnietenklooster begraven werd. Behalve de reeds genoemde Ta p p e r en Lindanus, teldehij Nicolaus a Terra No v a, Biischop van Haarlem, en Lev inus T or rentius, Bisschop van Antwerpen, nevens vele andere invloedrijke geestelijken onder zijne vrienden en begunstigers, terwijl het greet aantal zijner leerlingen, die zich later min of meer in de Nederlandsche Katholieke kerk onderscheidden, voor de deugdzaamheid van zijn onderwijs pleit ; wij noemen slechts de beide beroemdsten : Michael B aj u s , den bekenden Leuvenschen Godgeleerde en Sasbout Vosmeer eersten Aartsbisschop- van Utrecht na de hervorming. Zijne geschriften, bij na alle aan de bestrijding der hervorming of aan de verdediging van het Roomsch Katholieke geloof gewijd, zijn , . - Praetextatae patine loquendi rationes per colloquiorum formulas. Antv. Anabaptisticae haereseos confutatio et vere Christiani baptis- 400 fnatis assertio contra M e n n o n i s S imo ni s Frisii anabaptisfleas blasphemias, Antv. 1540. kl. 80. Van die warachtighe ghemeynte Christi, dwelck is die heylighe kerck oft d' Ecclesie Godts, Antw. 1567. kl. 8°. Van 't rechte Euangelische Avontmael Christi Jesu, Antv. 1567. kl. 8°. Een cost onderscheyt lusschen Godlyke ende afgodische beelden. Bet tweede boecxken van de Heylighen in den hernel, dwelck syn levendige beelden Gods, Antw. 1567. kl. 8°. Van die verghiffenisse der sonden ende van die rechtvaerdichmakinghe, Antw. 1568. kl. 8°. .De Paedobaptismo. 1569. Van die kinderdoop. Het eerste boeck sprekende van die erfzonde, Antw. 1569. ki. 8°. Van die kinderdoop. Het tweede boeck sprekende van die cracht ende vrucht des doops ende van die nyeuwe gheboorte, Antw. 1572. kl. 8°. Van die kinderdoop. Het derde bowie verclarende dat men die kinderen moet doopen. Antw. 1591. ki. 8°. Corte confutatie ende wederlegghinghe van een fenynich boeck des Byencorf der H. Roomscher kercken, (zonder plaats) 1578. kl. 80. Catholijcke Catechismus met wederlegghinghe van den Heydelbergsche of ghereformeercle Catechismus, Antw. 1594. kl. 8°. Bovendien liet D u n volgens zijne levensbeschrijvers Jacobus Hezius en Henricus Vuestrenus, nog verscheidene werken in handschrift na, van welke het ons niet gebleken is, dat zij ooit in bet licht gegeven zijn. Zie in de eerste plaats de door bide bovengenoemde Antwerpische priestess opgestelde : Corte beschrijvinghe van 't leven ende aterven van den weerdighen Peer Meester lil artinus Dune a nu s (Antw. 1594. kl, 8°.) en vergelijk verder Foppen s, Bibl. Belg., Van B em m el, Beschrijv. van "Imre'. D. I. bl. 244; Schotel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 409, 538, 773; Blanpot ten Cate, Geachied. der Doopsgez. in Holland, enz. D. I. bl. 28 en 69 ; Cat. van de Bibl. der stad Amst. D. I. bl. 114; Bilimer, de Kloost. en Abd. van Holl. en Zeel. D. 1. bi. 337, 449, 586; Vis s c her, Voorl. over de Geschied. der Eath. Kerk, 2de Voorl. bl. 11; J. Wiarda, Hulbert Duifhuis, de Prediker van St. *Jacob, bl. 157-159, welk voortreffelijk Academisch proefschrift nog niet was uitgegeven, toen wij het artikel van D u i 1hnis bewerkten. DUNGANUS (CORNELIUS) of van Donge n, heeft zich gedurende de Remonstrantsche twisten door verschillende geschriften bekend gemaakt. Hij was eerst predikant te Jutphaas, dock werd in 1612 door de staten van Utrecht, wegens zijne onrustigheid, afgezet. Vervolgens werd hij predikant in datzelfde jaar te Oost- en West-Zaandam, te Arnhem in 1716, en van 1619 tot aan zijn dood in 1636 stond hij aan het hoofd der Utrechtsche gemeente. Hij schreef de volgende werken : 401 Pacificatie der ont·ruster gemoederen. Over het droevigh dispuyt der kercken onzes landts, enz. A rnh. 1618. Den vreedsamen Christen, voor-ghestelt in een christelycke en de zedige Aensprake aen den Remonstranten, over Karen Vrij en godsdienst, Utr. 1628. Redenen van consideration, dienende wiz de gereformeerde ghemeynten by den anderen te houden, erode sooveel doenlyck, allerhande scheuringe onder dezelve te verhoeden, Utr. Salvatien van 't geschrift onlangs uyt-gegeven tegen de Remonstrantsche af-gesonderde vergaderingen geintituleert: Re d enen van consideratiEn, enz. Utr. 1626. Zie Brandt, Ilist. der Reform .D. II. bl. 176, 687; de Jongh Naaml, der Pred. b-eh, tot de Geldersche Synode, bl. 292 ; Muller, Bibl. van Pamfi'et. St. IV. bl. 272, 284. DUNIUS (0oENELis) was een Amsterdamsch Regtsgeleerde, advokaat voor den Hove van Holland en een zeer geleerd man. Hij was in onderhandeling over de uitgave van een door hem vervaardigd werk : de Alluvionibus doch de dood heeft hem daarin verhinderd. , Zie Hoogstraten, Woordenb. DUNIUS (JAcons), of VERDUIN, zoon van Anthonis V e rd u i n, werd te Hoorn geboren, beoefende met goed gevolg de Latijnsche Dichtkunst, en zou het voorzeker daarin tot eene aanzienlijke hoogte gebragt hebben , indien zijn jeugdig leven niet te vroeg geeindigd ware, ten gevolge van zijne losse zeden en verslaafdheid aan den sterken drank. Hij overleed in 1572 of 1573. Zie Velius Woordenb. , Chron. van Hoorn, b1. 641; Hoogstraten, DUPAC DE BELLEGARDE (GAEmeL). Zie BELLEGARDE (GABEAL DUPAC DE). DUPRE (NICOLAAS) werd te Utrecht geboren in 1734 en is aldaar in 1786 overleden. Hij heeft landschappen , vogels, portretten en weer geschilderd. Zie Immerzeel, Lev en Werk. der Kunsisch. DUPR} (DANIEL) werd in 1752 te Amsterdam geboren en ontving zijne opleidino in de kunst van de schilders J. v a n Dregt en Jurriaan bAndriessen. Na eene vijfjarige reis door Zwitserland, langs den Rijn , in Duitschland en Italie, keerde hij met kundigheden voorzien in zijne geboorteplaats weder en schilderde en teekende daar landschappen, die de goedkeuring van kenners wegdroegen.- Hij hanteerde ook . de graveernaald. Hij was lid van de 4de klasse van het voormalig Koninklijk Nederlandsch Instituut, van verscheidene buitenlandsche Teeken-Academi6n, en overleed te Amsterdam den 4den Junij 1817. Zijne afbeelding, door H. W. Caspari geteekend en J. S. Marcus gegraveerd, ziet het Hold. 26 402 Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Jaarb. van het Iron. Ned. Instit. voor 1848, bl. XXVI; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. DURANT (PIETER) was van 1698 tot 1700 Opperhoofd van Java. In het laatst van 1699 nam hij deel aan eenen maaltijd, die Mangano n e, een magtig Rijksraad en Temanggong van Pati, aan eenige Hollanders gaf , waarbij alien vergiftigd weraen en D u r ant dien ten gevolge kort daarna stierf. Zie V a le ntij n, Oud en Nieuza Oost-lndien, nieuwe uitgave, D. III. bl. 280, 315. DUREN (ADAM VAN), een onbekend Nederlandsch bouwmees- ter, was in 1513 de hersteller van de hoofdkerk van Lund in Schonen. Hij werkte er in 1527 nog aan en verloor er in 1520 zijne vrouw Brigitta Adams en kind. Zie Algem. Konst- en Letterb. 1840. D. I. bl. 165-170. DUREN (P. VAN), een schilder van landschappen, omtrent wien geene levensbijzonderheden bekend zijn. Zie Kramm, Lev. en perk. der Kunistsch. D URER (HIERoNYmus) was van 1674 tot 1684 Lutherseh predikant te Haarlem en schreef : Leer- en Troostrijke Stervens-Gedagten, Amt. 80. Christekke Bedenkingen, 4°. Zie v a n Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St III; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Bock.; Paauw, Europa's Lutherdom, bl. 383. DURGER,DAM (FRANS °LAMENT). Zie CLAESZEN (FRANs). DURIEU (Jos). Zie RIEU (Jos Du). DURLEN (A.) was een kunstgraveur van middelmatige verdiensten, die leefde omstreeks het jaar 1760. Zie K r a m m , Lev. en Werk. der Kunstsch. DURREN (OLmER VAN) wordt genoemd een portret. en historiesehilder, doch er zijn noch levensbijzonderheden, noch stukken van hem bekend. Zie K r a m m , Lev. en Werk. der Kunstseh. DURTENIUS (ARNoLDus), opzigter van de scholen te Gouda, schreef Carmen Scholasticum de Nativitate D. Joannis Baptistae. Zie Walvis, Besehrifv. van Gouda, D. I. bl. 278. DURVEN (DIRK VAN), geboren te Delft, was aldaar Advo· kaat en vertrok in 1706 als Raad. van Justitie naar Batavia. Hij werd, in 1720 buitengewoon, en in 1724 gewoon Raad van' India. Op den lsten Junij 1729 werd hij Gouverneur. Generaal. Niet langer dan tot 1732 bekleedde hij dien post, toen hij den 28sten Julij van dat jaar ontslagen werd en in October daaraanvolgende de reis naar het vaderland aannam. Ofschoon hij zorgde dat de vioten der Maatschappil jaarlijks met rijke Winger. naar het vaderland werden afgezonden,was het bestuur 403 an van B u r v e n niet van misslagen vrij te pkitcn. Hij zeif wordt als een zedeloos menech afgeschilderd, die de taken geheel aau zijnen. secretaris overliet. Als een der voornaamste grieven tegen hem wordt aangevoerd, dat hij de Chinezen te Batavia met ondragelijke lasten bezwaarde, hen, verdiend of niet verdiend, door de verschrikkelijkste straffen verbitterde, en alzoo den grond legde van de rampen, die dat yolk en Batavia eenige jaren later getroffen hebben. Zijne afbeelding ziet het licht. Zie Kok, Vaderl. Woordsnb.; van Kampen, Gesch. der Nederl. buiien Europa, D. III. bl. 17, 18 ; Mal ler, Cat. van Portrett. DUSART (JoAN) was een organist te Haarlem die ten tijde van H oo ft leefde, en op het Muider slot zijne kunst meermalen deed hooren. Hij wordt genoemd de fenix der Maatzangeren, gadeloos op alle speeltuigen. Hij was tevens coraponist en zeer vele zangwijzen zijn door hem vervaardigd. Zie K o n i n g, Geschied. van het slot Muiden, bl. 132 ; S e h ot el, Letter- en Oudheidk. Avondst. bl. 75, 116. DUSART (CATHA.RINA VAN) schreef een blijspel getiteld Spaensche Heydin, Amst. 1644, 80. idem 1657, 80., hetwelk meermalen op den Amsterdamschen schouwburg gespeeld is. Zie Witsen Geysboek, Woordenb. van Ned. Dicht.; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. bl. 85. DUSART (IsAAK) gaf uit : Gezangen, Amst. 1731. 8°. Worstelende en Dankzeggelde Zielzangen, Am.st. 1731. 80. Uytnementheid der kennisse Jesu Christi, Amst. 1735. 4°. Zie van A b k o u d e , Naarnreg. van Ned. Bock. D. I. St. I. III Witsen Geijsbeek, Bioyr. Woordenb. van Ned. Dicht. ; DUSART (A.) vervaardigde een dichtstuk: Ter gedachtgenis van Mr. J. Cliff o r d, Utrecht, 1786. Zie van der An, Nieuto Woordenb. van Ned. .Dicht. DUSART (C.), welligt de wader of oom van den volgende, door den Heer K r a m m voor het eerst vermeld als een portretschilder, die op de helft der zeventiende eeuw waarschijnlijk te Leiden bloeide. Zie K r a m m, Lev. en TVerk. der Kunstsch. DUSART (Cou/s/Ems), noon of neef van den voorgaan.de, werd to Haarlem geboren in 1665, genoot het onderwijs van A d r i a a n van Ostad e, wiens beste leerling hij was en wiens stiji hij volgde in het schilderen van kermisfeesten, drinkgelagen, twistende boeren en dergelijke onderwerpen. In hooge mate bezat hij de gaaf om de menschelijke hartstogten op het doek nit te drukken en naar waarheid weder te geven. Bevalligheid van vormen bezat hij niet, maar zijn koloriet was daarentegen schoon en transparant, en zijne figurers bezaten eene treffende natuurlijkheid. Hij vervaardigde ook fraaije teekeningen met sapverw, 26* 404 en met zwart en rood krijt. Hij heeft ook de ets- en graveerkunst, in mezzo-tinto uitmuntend beoefend, en verscheidene prenten komen aldus van hem voor. Het Rijks-Museum te Amsterdam bezit van hem drie stukken voorstellende : De Dorpsspeellieden. De Vischmarkt. De Boerenherberg. Behalve dezen komen nog vele stukken in dat genre van hem voor, die op verkoopingen hooge prijzen golden. D u s a r t bezat een zwak en ziekelijk ligchaam en overleed plotseling te Haarlem in 1704. Zie de K on in g, TafereP1 der &ad Haarl. D . IV. bl. 194, 195 ; Immerzeel, Lev. en Werk . der Kunstsch, ; Dubottrq, beschrijv. der Schad. op 'a Rijks-Museum le ATIZSI bl: 33, 34. werd den 13den April 1807 te Culenborg geboren. Reeds vroeg openbaarde zich bij hem een groote lust tot de beoefening der wetenschappen, en ofschoon eerst tot Apotheker opgeleid veranderde hij na eenigen tijd van plan, meerder lust in letterkundigen arbeid en bovenal in theologische studien hebbende. Op de Latijnsche school geplaatst, maakte hij weldra snelle vordeningen, zoodat hij_ reeds op zijn zeventiende jaar als student aan bet Evangelisch Luthersch Seminarium werd ingeschreven. Met lof legde hij zich op de Godgeleerdheid toe, en droeg de goedkeuring van al zijne leermeesters in ruime mate weg. In 1832 tot kandidaat in de Theologie en daarna tot proponent bij de Evangelisch Luthersche gemeente bevdIderd, aanvaardde hij in Maart 1836 de herderlijke bediening te Winschoten. Drie jaren later kreeg hij een beroep naar Schiedam, alwaar hij op den 8sten September 1839 zijne intrede hield. Veertien jaren lang verkondigde hij dear het Evangelie, tot dat eene hevige ziekte hem den 30sten September 1853 aan zijne hem lief hebbelide gemeente en betrekkingen in weinige uren ontrukte. Van zijne bevordering tot proponent tot aan zijne beroeping , te Winschoten dagt eekenen de meeste losse geschriftjes en gedichten, in onderscheidene jaarboekjes geplaatst, die hij in 1836 in een bundel vereenigde, en als een aandenken aan zijne vrienden sehonk bij zijn vertrek herwaarts ; doch die niet in den handel verscheen. Eerst later ging hij er toe over om meer bepaald de vruchten van zijnen geest door den druk bekend te maken. Zij n dichterlijk talent, zuivere spraak, grondige kennis vLan onderscheidene talen, kwamen hem daarbij goed te stade, en zoo bezitten wij van zijne hand de volgende werkjes : Gedichtjes voor de beschaafde jeugd, Winschoten, 1835. 8°. Leerrede over 2 Kron. VII : 15 en 16, gehouden ter inwijDUSSEAU (PETRUS JOHANNES VALENTINUS) ding van het nieuwe kerkgebouw voor de Evangelische Luthersche gemeente te Winschoten, den 20sten November 1836. Winschoten, 1837. 8°. 405 Dichterkke Mengelingen, Winsch. 1838. 8 0 . Gelegenheids-Gedichtjes voor kinderen, Amst. en Schiedam, 1838. 8°. De Boekdrukkunst en derzelver uitvinder L a u r ens J a n a z. Koster, Amst. 1840. 8°. m. pl. en portr. Spiegel der deugd, Kleine gedichten en verhalen voor jonge lieden, Schied. 1846. 8°. Feestzang op het 50-jarig bestaan van het departement Schiedam de?. Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, Schiedam, 1847. 8°. Kort begrip der kerkelifice geschiedenis in vragen en antwoorden, Schied. 1847. 8°. 2de druk aid. 1848. 8°. Voorjaarsbloempjes, Schied. 1848. 24°. Naparsbloempjes, Schied. 1848. 24°. Rozenknopjes, Amst. 1851. 12°. m. p1. Behalve door deze werkjes maakte D u s s e a u zich verdienstelijk voor u l als kinderdichter, door zijne medewerking aan De Almanak voor kinderen in miniatuur en door de bewerking van het poetisch gedeelte van De Leidsman der jeugd, Zoo wist de gemoedelijke en brave prediker nuttig te zijn voor het kindergeslacht, terwijl hij zelf tot viermalen toe jeugdige telgen ten grave moest brengen. Zoo wist de werkzame man den tijd, hem van zijnen arbeid als prediker overgebleven, nuttig te besteden, en zou voorzeker nog veel goeds tot stand hebben gebragt, indien hij niet in de kracht zijns levens ware weggerukt. Eene proeve, en wel eene uitmuntende proeve, van zijnen preektrant vinden wij in het Zestal leerredenen na zijnen dood te Amsterdam 1855 in 8°. uitgegeven. bl. 505-507; aarb. Zie Boekzaal der gel. wereld, 1853, D. voor de Stad en het Kanton Schiedam, 1854, bl. 43, in welk jaarboekje D u s s e a u herhaalde malen zijne dichterlijke voorbrengselen plaatsen liet ; Brinkma n, Alpha Lijst van both., bl. 15, 180. DUSSELDORP (FRANciscus), uit een aanzienlijk geslacht te Leiden in de eerste helft der zestiende eeuw geboren, werd licentiaat in de Regten, en zette zich te 's Gravenhage als advokaat voor den Hove van Holland neder. Hij verwisselde die betrekking met den priesterstand der Roomsche kerk, werd in 1608 kanunnik van Oud-Munster te Utrecht, was verscheidene jaren algemeen Vikaris aldaar, en betoonde zich een ijverig boetprediker. Vreezende voor den haat der Protestanten, begaf hij zich naar Emmerik, waar hij door zijne welsprekendheid veel opgang maakte. Hij vestigde zich vervolgens te Keulen, waar hij den 21 step Maart 1630 overleed. Hij liet eenige handschriften na en schreef een werkje, het-. welk na zijn dood werd uitgegeven onder den titel van : Tractatus de inatrimonio non ineundo cum his, qui extra ecclesiam sunt, Antv, 1636. 406 Zie (van H e u s s e n en van Rijii), Oudh. en venal. van Rhijnl., bl, 258, 259 ; Dezelfde, Hist. van Utr. Bisdom, a I. bl. 73 75 ; Glasius, Godgel. Nederl. DU SSEN (JAN VAN DER). Het geslacht van van d er D u ss en behoort tot de oudste en aanzienlijkste der Nederlandsche geslachten. Sedert het midden der dertiende eeuw ontmoeten wij leden er van, die zich op eene of andere Wijze verdienstelijk hebben gemaakt en met aanzienlijke ambten bekleed zijn geworden. Zij voerden tot wapen een veld, de bovenste helft van goud en de onderste van sabel, beladen met een St. Andries-kruis, geschakeerd van zilver en keel. Jan van der D u s s e n , die men als den stamvader zou kunnen aanzien, was ridder, en nam voor Hertog Jan I van Brabant in 1288 deel aan den slag voor Woeringen. Zijne vrouw was Elisabeth van Pol an e n , die hem twee zonen schonk, waarvan de afstammelingen hier mede volgen. Zie van Leeuwen, Bal. Ill. hi. 944; Balen, Beschr. van Dordr., D. II. bl. 1053; Kok, Fad. Woordenb.; Hoogstraten, Woordenb. op het woord, en D. X. aanh. bl. 126. - DUSSEN (JAN VAN DER), zoon van den voorgaande, was Ridder, Heer van Dussen en Aartswaarde, en werd in 1305 onder den adel van Holland gesteld , blijkens een gezegeld handvest van Graaf Willem III. Nevens andere ridders stond hij ten jare 1325 als scheidsman over een geschil tusschen Dordrecht en eenige andere steden van Holland, over het stapelregt in eerstgenoemde plants. Hij was tweemaal gehuwd. Eerst met Jacoba van Drongelen, daarna met Agnes van den Bonk h o r s t , die hem beide kinderen schonken. Zi jai kleinzoon, uit zijn zoon N i c o 1 a a s, volgt. Zie van Leeuwen, Bat. 1.7u8tr, bl. 944; Hoogstraten, Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb. DUSSEN (AREND VAN DER), zoon van Nicolaas van der Duss en en kleinzoon van den voorgaande. De naam zijner moeder is onbekend. Hij was Ridder, Heer van het huis van Dussen en van den Ambachte van Aartswaarde, en werd den 11den October 1356 verleid met de heerlijkheid Hage, bij brieven van Johann a, Hertogin van Brabant. Hij trok in 1371 met den Heer v a n B r e d e r ode en andere Bidders tot hulp van W e n c es l a u s van Boll em e n Hertog van Brabant en Luxemburg, tegen Willem , Hertog van Gulik , en nam den 21sten Augustus van dat jaar deel aan den slag bij Baswijler, daar Wence slaus werd gevangen genomen. Hij was voorts in 1387, 1392 en 1.410 Baljuw van Zuid-Holland. Met toestemming van Hertog Albrecht van B eij ere n, maakte hij in 1387 het huis to Dussen tot een kasteel, en was in 1396 met zijn zoon Florens en tien mannen, op eigene kosten uitgerust, tegenwoordig bij den togt van genoemden vorst tegen de Frie- 407 zen. Hij was gehuwd met Aleyd van 0 v e r ey n, die hem vier zonen schonk, waarvan de jongste hier volgt. Zie van Leeuwen, Bat. Illustr., bl. 944; Hoogstraten, Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb. DUSSEN (FLORENS VAN DER), jongste zoon van den voor- gaande, bekleedde verscheidene aanzienlijke ambten te Dordrecht, zoo als Raad, Schepen en Schout aldaar. Hij werd in 1444 Drossaard van den laude van Arkel en in 1445, door overgifte van zijn broeder J a n, Heer van Dussen en Aartswaarde; hij was van 1445 tot 1450 slotvoogd van Loevestein, en werd in eerstgenoemd jaar ook benoemd tot Baljuw van Zuidholland. Hij stond bij Hertog Filips van Bourgondie in hooge achting en deze stelde hem tot zijn Raad aan. Hij was to voren in de krijgsdienst geweest, en bad in 1420 deelgenomen aan de belegering van Geertruidenberg, in 1427 aan die van Zevenbergen. Hij stierf in 1456, nalatende vier zonen en was gehuwd 1° met Catharina van Uden, 2° met Anna van Arkel en 3e met Elisabeth van Varick. Zie van Leeuwen, Bat. Illustr., bl. 944 ; Ba1en, besehrijv. van Dordr., D. I. bl. 8, D. II. bl. 1054; Hoogstraten, nordenb ; Kok, Vaderl. Woordenb.; Geschiedk. zianteek. betrekk. Loevestein, 13ij1. bl. 28. DUSSEN (NICOLAAS VAN DER), tweede zoon van den voorgaande, was in 1439 bidder van de Duitsche orde, in 1462 land-commandeur van de Oldenbiezen te Maastricht, en werd in 1467 twee·en·twintigste land·commandeur van de baiye der Duitsche bidders te Utrecht, welke waardigheid hij Brie en een half jaar bekleedde. Hij was een wijs man en bij de aanzienlij ken zeer gezien. Prins K arel van O o s t e n r ij k en de Bisschop van Luik benoemden hem tot hunnen raadsman. Hij stierf zonder kinderen na to laten in 1476 en ligt te Maastricht begraven. Zijn broeder Jan Jakob van der Dusse n, gehuwd met Ida v an K ij fhoe k, verloor, in den belenden Elisabethvloed in 1421, door overstrooming zijne meeste goederen, en begaf zich met der woon naar Delft, alwaar hij in 1478 Raad werd en zijne afstammelingen, die wij nu gaan behandelen, de aanzienlijkste ambten bekleed hebben. Zie Balen, Beschriiv. van Dordr. D. II. bl. 1054, 1055 ; Ho o gstraten, Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb. DUSSEN (JAN VAN DER) was de zoon van Bruno van der Dussen, Burgemeester van Delft, en van M a g t e l d van Gro ene w e g en. Hij huwde in 1570 met A a fj e Kruiser en sneuvelde in 1573, met eenige burgers van Delft en andere Hollandsche steden uitgetrokken zijnde tot ontzet van Haarlem. Zie Kok, Vaderl. Woordenb. DUSSEN (JAKOB VAN DER), oudste zoon van Hugo va n der Dusse n, Burgemeester van Delft, en van Ma rgaretha 408 Sasbou t. Hij werd in 1579 Raad der stad Delft, en bekleedde daar ook meermalen de waardigheid van Schepen en Burgemeester. Tevens was hij in 1598 Hoogheemraad van Delftland en bezat de heerlijkheden Haringkarspel, Kalvendijk, Dirkshorn, Uitjeshorn en Sijbekarspel. Hij werd in 1599 tot 1601 afgevaardigde ter Staten-Generaal benoemd en behoorde tot de gedeputeerden te velde, die te Oostende in grooten angst den uitslag van den slag bij Nieuwpoort in 1600 verbeidden. Hij was eerst gehuwd met Geertruid van Heemskerk, die hem negen kinderen schonk, daarna met S o p h i a van San ten. Hij overleed den 22sten December 1622. In de oude kerk te Delft wijst een gedenkstuk in het koor, beneveils zijne grafzerk , de plaats aan , w aar hij met zijne afstammelingen begraven is. Zie Hoogstraten, Woordenb. ; Kok, Vaderl. Woordenb ; Timareten, Verz. van Gedenkstakk D. I. bl. 1-7 ; Verz. berigt. mfr. de krfjgsbevelh. bij Nieuwpoort, W. 73, 74. DUSSEN (EwouT VAN DER), zoon van Jacob van der Dusse n, Burgemeester van Delft, en van A 1 i d a van H og e n h o u e k. Hij werd geboren te Delft den 31sten Julij 1574, en nam zeer vele scads- en staats-commission waar, tot aan 1618, toen hij door prins Maurits, met anderen buiten bewind gesteld werd. In 1623 werd hij op nieuw gekozen. Sedert dien tijd was hij herhaalde malen Burgemeester zijner geboorteplaats, Lid van de Staten van Holland en West-Friesland, afgevaardigde ter Staten-Generaal en in 1629 afgevaardigde der Staten bij het leger voor 's Hertogenbosch onder Frederik Hendri k. Nadat hij in 1618 als buitengewoon Ambassadeur aan J a k o b us I, koning van Engeland, reeds blijken van bekwaamheid gegeven had, werd hij in 1630 door de Staten-Generaal gesteld aan het hoofd van een gezantschap naar Friesland en Zeeland. Zijne handelingen verwierven hem grooten lof van trouw en ervaring. Op zeventigjarigen leeftijd verzocht en verkreeg hij een eervol ontslag uit zijne betrekkingen, behoudende die van Vroedschap te Delft. Hij was in 1619 gehuwd met Kathari na van d er Hoe ff, dochter van Pie ter van d e r H o e f f, Burgemeester van Delft, bij vie hij zes kinderen verwekte. Hij overleed te Delft den 16den Mei 1653 en zijne vrouw den 10den December 1666. Belden liggen te Delft op het koor in de Oude Kerk begraven. Zie Balen, Besehr. van Dordr. D. II. bl. 1058; Hoogstraten, lroordenb. ; T i m a r e t e n, Verz. van Gedenkstukk. D. I. M. 35; Kok, Vaderl. hvoordenb.; Seheltema, Staatk. Yederl. D. I. bl. 304, 1). II. bl. 578. DUSSEN (EwouT VAN DER), noon van Mr. N i c o 1 a a s v an der D u s s e n, lid van de regering te Dordrecht, en van L d i a van Be v e r en. Hij werd den lsten Januarij 1669 geboren, werd Meester in Regten en bezat de heerlijkheden Sou- 409 teveen, (host-Barendregt en Middelharnis. Meermalen was hij Raad en Burgemeester der stad Delft, en werd medeafgevaardigd ter Staten-Generaal. Ilij was ook Baljuw en Dijkgraaf van het land van Strijen, en gehuwd in 1704 met Cat h ar in a Mar ia V allensi s, bij wie hij vijf kinderen verwekte. Hij overleed den 17den October 1729 en zij den 16den Januarij 1745. Beiden liggen te Delft op het koor in de Oude Kerk begraven. Zie Balen, Beschrijv. van .Dordr . D II. IA. 1060; Timareten, 'erz. van Gedenkstukk. D. 1. bl. 39 ; Kok, Fader/. Woordenb. DUSSEN (hops vAN DER), broeder van den voorgaande, werd den 14den Maart 1670 te Dordrecht geboren, was Beer van Oost-Barendrecht, Na volbragte studien tot Meester in de beide Regten bevorderd, deed hij eene reize door Engeland, Duitschland en Italie, en zette zich daarna in zijne geboorteplaats als Advocaat iieder. Allengs klom hij op tot de hoogste waardigbeden, zooals in 1714 tot Burgemeester der stad en in 1717 tot super-intendent van het stapelregt. Hij werd in 1714 namens de Staten van Holland gecommitteerd om George I, Koning van Engeland, op zijne reis derwaarts, hier te ontvangen en uitgeleide, to doen, en zag zich in 1718 gedeputeerd in de Staten:Generaal. Hij overleed ongehuwd den lsten November 1728 op zijne hofstede Zuyderveld in Delftsland bij het dorp Watering, en werd te Dordrecht den 9den November daaraanvolgende plegtig in de St. Apollonia-kapel der Groote Kerk begraven. De beschrijving van zijne lijkstatie, waarbij ongeveer 3000 menschen tegenwoordig waren, ziet het licht. Lie B a l e n , Beschrijv, van Dordr. bl. 1060; Hoogstraten, Wbordenb. D. X. bl. 128 ; Schotel, Begralen. van een President Burgemeester te Dordr. in de XVIIIde eezac ; dezelfde, Een stadhoudclijk bezoek in de Groole kerk te Dordr.; S in i t s en S c h o t e I, Beschr. der ,Sad Dordr. D. II. St. I. bL 23, noot. DUSSEN (ADRIAAN VAN DER), zoon van J a k o b van der Dussen en Cornelia Duyst van Santen, maakte zich bij onderscheidene gelegenheden jegens het vaderland zeer verdienstelijk. Hij nam in 1607 deel aan den togt van Pieter Wille in s z. V erhoeven naar OostIndie, handelde met de Bandanezen over den vrede, en werd in 1609 tot Gouverneur en Opper-koopman van de veroverde vesting Barneveld voor twee jaren aangesteld. In 1613 vertrok hij met P i e ter van den B r o e c k e andermaal naar Oost-Indie en overlaadde zich met roem, door het onder zijn bevel stormenderhand veroveren van het eiland Poelo Ay in April 1615. Zijn verder levenslot is ons onbekend. Door Hoogstraten wordt vermeld een Adriaan Jakobsz. van de r Dusse n, die van 1632 tot 1636 Schepen te Rotterdam was en hoog presiderend Raad in Brasil." Welligt was deze dezelfde met bovengenoemde. 410 Zie Hoogstraten, 7Voordenb. U. IV. bl. 220; Nederl. Reizen, D. VI. bl. 82, 91, D. VII. bl 14; Teenstra, Besehr. van de Ned. Overt, bezitt. bl. 581, 603; Valentijn, Oud- en nieuso India . (Nieuwe uitgave) D. 1. bl. 390, D. III. bl. 76-78. DUSSEN (ADRIAAN VAN DER), zoon van Arend van der Dussen en Margaretha van Wijk, werd den 18den Mei 1586 geboren en was gehuwd in 1620 met Johanna v a n Oldenbarnevelt, Weduwe van WillemBisschop, dochter van Elias van Old e n b a r n e v el t, Pensionaris van Rotterdam en broeder des Advocaats. Hij nam in 1622 deel aan den aanslag der zonen van Oldenbarnevelt op het leven van Prins Maurit s. Met den heer v an Stoute nbu r g ontkwam hij het gevaar, en bereikte met behulp van Spaansche krijgsknechten de stad Brussel, alwaar de Aartshertogin Isabella hem in hare bescherming nam. Hij werd bij verstek veroordeeld tot eeuwigdurende verbanning. Eerlang begaf hij zich van Brussel naar Duitschland, werwaarts zijne vrouw, die hem vier kinderen schonk, hem volgde. Hij werd in 1640 kolonel en krijgs-commissaris in keizerlijke dienst en overleed in 1653. Hij was Beer van Outinghuysen in Westfalen. Zijn zoon, Adriaan Jakob van der Dussen, was in 1672 kornet in staatsche dienst en stierf ongehuwd in 1673 te Brugge. Zie Hoogstraten, Woordenb iD . X. bl. 129; Wageuaar, Vaderl. [list. 1). X bl. 451, 465, 467; Kron, van het Hist. Gen. D. V. bl. 434, D. X. bl. 129; Vollenhoven en Schotel, Brieven van Maria van Reigersberg h, op het Regist. DUSSE N· (G ERARD VAN DER), zoon van Bruno van der Dussen, Burgemeester te Schiedam, en van Elisabeth van V e e n. Hij werd te Schiedam den 10den November 1636 geboren, aangesteld tot Kapitein van eenc compagnie voetknechten en in 1675 ter zee. In 1682 was hij Raad, in 1685 Burgemeester van Schiedam en in 1690 gecommitteerde Raad van Holland. Wij ontmoeten hem in 1688 als Commandeur en tijdelijk verheven tot Schout-bij-Nacht, deelnemende aan den togt van Willem III naar Engeland. In 1693 werd aan hem het bevel opgedragen over het eskader van de Noordzee, bij afwezigheid van den Schout-bij-Nacht H i d d e de V r i e s. In hetzelfde jaar had hij het bevel over de door Engeland en het gemeenebest uitgeruste Oostzee-vloot, bestemd om den handel aldaar te beschermen. Reeds in 1694 werd hij benoemd tot Schout-bij-Nacht, nam als zoodanig deel aan de verrigtingen der bondgenootschappelijke zeemagt, hielp Barcelona ontzetten en woonde de geheele kruistogt in de Middellandsche zee bij. `Hij werd in 1709 Vice-Admiraal van Holland en West-Friesland ter Admiraliteit van Amsterdam, en bewees als zoodanig den lande gewigtige diensten, tot dat hij den 17den Julij 1711 overleed. Den 25sten October 1672 was hij ge- 411 huwd met Anna Crook, die den 15den September 1686 stierf, nalatende twee dochters. Zie Hoogstraten, Woordenb ; Luiscius, WoordenO. ; Kok, d e J o n g e, Geschied. van het Ned. Zeetvez. D. III. St. II. bl. 454, D. IV. St. I. bl. 441, 443, 522. St. II. bl. 489, 490, alwaar cen zeer ongunstig oordeel over hem, van den Admiraal Schr ij v e r, te lezen is. Vaderl. Woordenb ; DUSSEN (PAuLus VAN DER), geboren den 5den September 1658, was de zoon van Arent van der Dusse n, Raad en Pensionaris der stad Delft, en van Cornelia B ri e 1. Vroeg in de zeedienst getreden, werd hi; eerst tot Adelborst, vervolgens tot Luitenant en daarna in 1683 tot kapitein bij de Admiraliteit van Amsterdam benoemd. Koning W ille m III bevorderde hem in 1700 tot Schout-bij -Nacht, welke waardigheid hij tot zijnen dood bekleed heeft, die den 8sten October 1707 te 's Gravenhage onverwachts plaats had. Zijne begrafenis had aldaar op eene plegtige wijze plaats; drie leden en. de Advocaat-Fiscaal der Admiraliteit van de Maas werden afgevaardigd om hem de laatste eer te bewijzen; terwiji de stempelsnij knnst zijn naam heeft vereeuwigd. Gedurende zijne loopbaan heeft van der D u s s e n aan het vaderland belangrijke diensten bewezen. Hij was een zeer kundig, ijverig en moedig zeeofficier, die daarvan bij onderscheidene gelegenheden onmiskenbare bewijzen gegeven heeft. Als Commandeur over drie Amsterdamsche fregatten leverde hij in 1689 een scherp gevecht aan vier Fransche schepen, niet verre van Texel, waarvan de uitslag onbeslist bleef. In 1697 voerde hij het bevel over een smaldeel door de Amsterdamsche Admiraliteit uitgezonden ter beveiliging van den handel tegen de Duinkerkers. In 1703 werd hij andermaal naar de Noordzee gezonden om den handel te beschermen en de Duinkerkers te bevechten. Als Schout-bij-Nacht hielp hij met zijn eskader in 1704 Gibraltar innemen, en werkte tweemalen mede om die vesting te ontzetten. Op het laatst van zijn levee was hij meermalen in de Noordzee om handel en scheepvaart tegen den overlast des vijands te beschermen. Voorts was hij tegenwoordig geweest bij de overwinning van La Hogue, bij bet bombardem.ent van Kopenhagen en onder zijn bevel werd het eskader van P o i n t i s vernield. Groot was het verlies dat het vaderland leed door zijnen dood, en zulks te meer, omdat hij nog zoo veel goeds voor hetzelve had kunnen verrigten, indien hij eenen hoogeren leeftijd dan die van 49 jaren had mogen bereiken. Nederl. Zeeteez. Zie Hoogstraten, IPoordenb. ; de Jonge, Gesehied, van het D. IV. St. I. bl. 182, St. II. bl. 140, 237, 244. "79, 309, 355, 399, 455, 562. DUSSEN (BRuNo VAN DER), oudste zoon van Jacob v an 412 der D us s en , Burgemeester van Gouda , en van Adriana Cinc q, werd te Gouda den 9den Augustus 1660 geboren en aldaar door zijnen oom van moederszijde, den beroemden staatsman Hieronymus van Beverningh, opgevoed_ Op diens last studeerde hij te Leiden en vertoefde daarna bij hem op aim huis Teylingen, waar hij hem met de geheimen der staatkunde bekend maakte. Zijne afkomst en verdiensten bleven niet onopgemerkt, en weldra zag hij zich in 1688 tot Pensionaris zijner geboorteplaats aangesteld ; eene bediening die hij tot aan zijnen dood heeft waargenomen. In 1702 aldaar ook tot Raad, Schepen en Burgemeester verkozen, heeft hij tot 1720 bij afwisseling dit laatste ambt bekleed. Bovendien was hij in 1699 reeds benoemd tot Hoog-Heeinraad van Schieland en in 1704 tot Dijkgraaf van den Krimpener-waard, terwi.j1 hem in 1715 bij afwisseling tot 1723 de betrekking van Gecommitteerde Raad van de Staten van Holland en West-Friesland mede was opgedragen. Grooten roem behaalde van der flu s s e n als staatsman. In 1704 gaf hij de eerste proeve van zijne bekwaamheid, toen hij met anderen geroepen werd om de felle twisten in Gelderland ontstaan, ten gevolge van de Magistraats verandering na den dood van Willem III, bij teleggen. Tijdens den Spaanschen successie oorlog, werd aan hem door Frankrijk de eerste aanvraag gedaan om tot eene geheime vredehandeling to geraken, en later was hij met Buys de man die, op last der Staten, de meermalen afgebrokene onderhandelingen over den vrede hervatte. Groote schranderheid, gevatheid, eerlijkheid, onpartijdigheid, opregtheid en onomkoopbaarheid waren eigenschappen die hij daarbij ten toon spreidde, en die hem door 'binnen- en buitenlandsche schrijvers niet worden betwist. Ter goeder trouw begeerde hij den vrede en hoezeer moet het den braven staatsman niet gehinderd hebben, toen hij de overtuigii kreeg, dat men van de zijde van Frankrijk ter kwader trouw te werk ging. Hij schroomde dan ook niet dit den Franschen te verwijten, en zoo zeer gloeide hij van edele verontwaardiging, dat hij zich liet vervoeren om den Franschen onderhandelaar, den abt de P o 1 i g na c, op een der bijeenkomsten bij den borst te grijpeu, waarbij echter de meer bedaarde B u y s, met de hand en treffende woorden tusschen beiden vallende, verdere handdadigheid voorkwam. De vredehandeling te Geertruidenberg in 1710 vruchteloos afgeloopen zijnde, waarbij echter de uitmuntende bekwaamheden van van der D us s e n overvloedig gebleken waren, werd hij tot die van Utrecht afgevaardigd, die eindelijk, hoewel voor ons land minder voordeelig, aan het geschokte Europa eene gewenschte rust schonk. Het traktaat van Barriere, een gevolg van dien vrede, werd ook door van d e r D us s en in 1716 gesloten. Na dien tijd werd hij in geene openlijke betrekkingen, behalve als Pensionaris van Gouda , meer gebruikt ; maar hij ' - 413 bleef toch grooten invloed op het bestuur van 's lands zaken uitoefenen, en liet geene pogingen onbeproefd om op de hoogte van zijnen tijd en bekend te blijven met alles wat er aan de buitenlandsche hoven omging, waartoe hij eene uitgebreide briefwisseling moest onderhouden, die echter meerendeels is verloren gegaan. De avond van zijn lcven bragt van der D u s s en op zijn buitenverblijf in de nabijheid van Bodegraven door , waar hij in 179 2 overleed. ilij was in 1682 gehuwd met Maria, dochter van Nicolaas Gerbrantsz. Pancras, Burgemeester en Raad der stad Amsterdam, met wie hij 1732 zijn gouden bruiloft vierde, bij welke gelegenheid er gouden en zilveren penningen werden uitgedeeld. Dit huwelijk werd met drie zonen en eene dochter, die jong overleed, gezegend; J ac o b, later Secretaris van Amsterdam, H i e r o n y m u s, OntvangerG eneraal van de Grafelijke en Wassenaar 's tollen te Gouda, en Nicolaas. De afbeelding van van der Dussen is, naar de oorspronkelijke schilderij door Houbrake n, in het koper gebragt, en geplaatst in den nieuwen druk der Faderlandsche Historie van Wagenaar, D. XVII. bl. 289: De diehter Silvius plaatste er het volgende bijschrift onder : Zoo ciert de vrede-olijf het hoofd van van der I) usse n, Geboren voor den Staat om 't oorlogsvuur te blusschen. 't Gelukkigste verstand der Goudsche Guldemond, Baart zegen in den schoot van 't schoonste op 't wereldrond Geen lauwerier of goud is voor die deugd van noden, Maar dankbaarheid met lof t. een offer aan vergoden. Bij een der maaltijden ter gelegenheid van den vredehandel te Utrecht, nam de Graaf D' A c u n h a, Minister van Portugal, een keurigen oranje-appel van een schotel, en zeide A zulke heerlijke vruchten worden op mijne landgoederen tweemaal rijp in een jaar." Van der Dussen nam hierop een stolksche kaas en hernam : s en zulke heerlijke vruchten op mijne landgoederen tweemaal op eenen dag". De zinspreuk van van der Dussen was Nec temere nec timide. (Noch vermetel, noch vreesachtig). Zie H o o g s t r a t e n, Woordenb. ; Luiscius, Woordenb. ; W ag en aar, Fader& Hist. I). XVII. bl . 240, 289, 329-334, 358, 372, 427, D. XVIII. bl. 47 ; van Wij n, Bijv. op de Fader& list. van Wage n a a r , D. XVII. bl. 82, 87, 91 ; Dezelfde, Nalezingets, enz. D. II. bl. 332; Scheltema, Staatk . Nederl. D. I. bl. 302, 303; Coll ot d'Escury, Roll. 2?oem, D. II. N. 121, 122, Janis bl. 403, 404 ; van Kampen , Karakterk. D. H. St. II. bl. 465, 466; (Griffioen van Waerder) Mijne herinner.. van Gouda, bl. 68; Schotel, Jets over H. van Beverninhg h en Bruno van der Duss e n, bl. 71-143 ; Muller , Cat. van Portrett. DUSSEN (AREND VAN DER), zoon van Bruno van der Dussen, secretaris der stad Delft, en van Maria Gras wi nk el, geboren den Eden September 1683, was Advocaat en Raad van 411 de stad Delft in 1'712, Schepen van 1717 tot 1724 en Burgemeester in 1726. Hij was ook bewindhebber der OostIndische Compagnie en werd den 15den September 1730 Curator der Leidsche .Hoogeschool, welke betrekking hij bekleedde tot aan zijnen dood, welke in Julij 1742 voorviel. Zie Hoog st r ate n, Woordenb. D. IV. bl. 221, D. X. bl. 131; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogesch. D. II. Toev. en Bijl. bl. 21. DUSSEN (AREND HENDRIK VAN DER) was in 1721 Raad der stad Delft, en bekleedde aldaar menigmaal de Burgemeesterlijke waardigheid. Hij werd in 1747 door den Prins met den Balon van W a s s e n a a r naar Rotterdam afgevaardigd, om namens hem de afgeperste bewilliging tot het verkoopen der ampten te verklaren voor nietig en van geene waarde, en te gelijk alle burgers te verbieden. de Overheid of Regenten over hen gesteld, met woorden of daden op eenigerhande wijze te beleedigen enz. De rust werd te Rotterdam hersteld en deze zending had ook een belangrijke invloed op de overige steden. Tien jaren later werd hij met den zelfden Baron van W a ssenaar door de Gouvernante gekozen tot onderzoek over een geschil, dat to Haarlem over het stuk der verkiezingen van Vroedschapsleden ontstaan was. Zie Hoogstrater Woordenb. D. IV. bl. 225 ; Wagenaar, Paderl. Hist. D. XX. bl. 132; Stuart, Paderl. Hist. D. I. bl. 370. DUSSEN (AEGIDIUs VAN DER) schreef: Verdediging tegen de beschuldigingen hem ten taste gelegd, door 0, Z. van Haren, 's Hage, 1762. fol. Zie Muller, Cat. van Regtsgel. werk. bl. 41. DUSSEN (JOANNES VAN DER), Regtsgeleerde, werd beroepen als Hoogleeraar in de Regten aan het Illustre Gymnasium te Zutphen, welke waardigheid hij den 3lsten Augustus 1775 aanvaardde met eene rede de praeclara veterum Jurisconsultorum in excolenclis stucliis industria. Levensbijzonderheden zijn ons verder van hem niet' bekend ; hij schreef ook : Comm. hist. jurid. ad Diplomata quaedam, Batava adhuc anecdota, Traj. ad Rhen. 1785. 8°. Zie Boekz. der gel. wereld. 1775, b bl. 375; Cat. van de Bibl. der 3faatsch. van Ned. Letterk. to Leiden. D . 11. bl. 20. DUSSEN (JACOB VAN DER), omstreeks 1765 geboren, was een verdienstelijk dichter en letterkundige die in 1820 overiced en zelfs door Bil de rd ij k geprezen. werd. In de. Mnemosyne van de Heeren Tydeman en van Kampen (1819) D. VII. bl. 293-300 komt ziju dichtstuk het Geluk voor. Hij gaf verder uit zonder naam Het Hoogsti Goed, Leerdicht, Amst. 1791. 8°. Proeve over den Mensch na hat Engelsch van Pope. z, pl. 1797. 8°. Herdrukt met zijnen naam onder den titel van 415 Proeve van Overzetting uit het Engelsch, 's Hertogenbosch, 1820. 8°. Zie van der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. Diehl. D. II. bl. 58, 59 ; Cat. van de Bibl. tier Maaischappij van Ned. Letterk. Is Leid. D. 1. TA. 278. DUSTERHOOP (JoHAN JACOB) woonde waarschijnlijk te Utrecht en is de vertaler of vervaardiger der volgende stukken : _Amor en Psyche, een zangspel op het koninklyle, tooneel te Berkn, enz. Utr. 1767. 8°. Belisarius, helden.blijspel, uit het Fransch. vertaald, Utr. 1769. m. pl . 8°. Hij maakte ook wel eens een Latijnsch vers, onder anderen onder het, door Tanje in 1747 gegraveerde, portret van den Griffier Francois Fagel. Zie W i t s e n Geijsbeek, Woordenb. van Ned. Dial.; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. to Leid. D I. b. bl. 85. DUVAL (ROBBERT), bij buitenland.sche schrijvers verkeerdelijk N i c o 1 a a s geheeten, werd in 1644 te 's Gravenhage geboren, en genoot het onderwijs van den historieschilder Nicolaas W i el in g. Hij vertrok ter verdere beoefening der kunst naar Rome en bezocht Venetie. In zijn vaderland teruggekeerd, werd hij door Koning Willem III belast met het opzigt over het vorsteliik schilderijen kabinet op het Loo, en naar Londen gezonden om op Hampton-Court de kartons van Raphael in beteren staat te brengen en te plaatsen. Hij was meermalen Deken van de Haagsche kunstkamer, en bestuurder der ACAdemie aldaar. Zijne betrekking liet hem weinig tijd om te schilderen, maar een plafond in de kunstkamer op het Loo getuigde van zijn ongemeen talent. Hij is in 1732 overleden. Zijne of beelding ziet het licht. Zijn zoon S am uel , in 1697 te 's Gravenha e geboren, ontving van hem het onderwijs in de kunst, bezocht ook Italie, en overleed na zijne terugkomst, op zes-en-dertig-jarigen leeftijd in 1733. g Zie Imnierzee1, Lev. en 7Verk. der Kunstseh, Kramm, Lev. en 7Verk. der Kunstsch. DUVAL (J. J. Tn.) is de schrijver van een werk getiteld : De vera mente foederis Trajectini circa Gubernatores Hotlandiae et Zeelandiae, Lngd. Bat. 1789. 4°. In bet Hollandsch vertaald en uitgegeven onder den titel van : Geschied- en staatkundige verhandeling van het recht verband der Unie van Utrecht, met betrekking tot de stadhouders van Holland en Zeeland, Utr. 1790. 8°. Zie Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Nederl. Zetterk. te Leid. D. II. IA. 53; Nij ho ff, Trois. cat. de Livr. (1855) p. 13. DUVEKE. Zie DYVEKE. tUVELAAIL (PIETER), of DIIYVELAAR afkomstig nit het aanzienlijke Zweedsch geslacht van dien naam, was een zoon van Jo o s t 416 Duvelaar en vanTanneke Willeboorts. Hij wasin 1641 Burgemeester van Middelburg, en werd in 1674 met andere staatsmannen naar Engeland gezonden, om over een verdrag van zeevaart te handelen. Hij was tweemalen gehuwd ; eerst met N. Kr i bb e bij wie hij verwekte een zoon Joost, die mede Burgemeester van Middelburg is geweest en bewindhebber der Oost-Indische Compagnie, en daarna met Johanna van de Putt e, die hem een zoon P e t r u s schonk, die volgt. Zie Hoogstraten, Woordenb. D. IV. bl. 221, 222; Wagen a ar, Traded. Hie. D. XIV. bl. 338. DUVELAAR, (PETRus), of. DUYVELAAR, was een zoon van Pieter Joosten Duvelaar, in 1641 Burgemeester van Middelburg, en van diens tweede vrouw Johanna van de Putt e. Hij was eerst Predikant te Oostkapelle, van waar hij in 1654 te Middelburg beroepen werd, waar hij overleed in 1670. Abraham D uv el a a r in 1710 overleden als Predikant te Vere was waarschijnlijk een zoon van hem bij Cat harina G r e n i e r, even als P e t r u s D u v e la a r, die later secretaris van de Staten van Zeeland was. P e t r u s Duvelaar de oude schreef : Paraenesis, of trouwe Opweckinge tot eenige zeer noodige plichten in deeze verwarde tijden enz. Middelburg, 1669. 8°. Zie de la Rue, Gelett. Zeel. 2de druk bl. 55, 56; H o o gstraten, IPoordenb. D. IV. M. 222; Renier, Neutral. der Pred. te Pere, bl. 10, 46. DUVENVOORDE (ARENT VAN). Het adelijk geslacht van Duvenvoorde, ook van Duivenvoorde genaamd, had zijnen oorsprong uit dat van Wass enaar, door dat Philips van Wassenaar omstreeks 1225 voor zijn erfgoed de landen van Duvenvoorde en Polanen ontving en eerstgenoemden naam voor den zijnen aannam. Arent van Duvenvoorde, de eerste die wij van dit geslacht moeten vermelden, was ridder, zoon van A r en t van Duvenvoorde, en van Sophia Bugge. Hij werd door Hertog Albrecht van Beij er en beleend in het jaar 1391 en door Filips van Wassenaar in 1423. In 1392 nam hij mede deel aan den moord aan vrouwe A 1 e i d van Poe geest , de bijzit van Hertog Albrecht, en vlugtte dientengevolge uit Holland. Later heeft hij zich evenwel weder met den Hertog verzoend. Hij was gehuwd met E l b u r g van Kral in g e n en verwekte bij haar twee zonen en eene dochter. Zie van I. eeuw en, Bat. Ill. p. 1153, 1154; iloogstraten, JVoordenb. D X. bl. 145; te Water, list. van net Verb. der Edel. D. bl. 334 noot. DUVENVOORDE (DIRK VAN), kleinzoon van Arent van Duvenvoorde, de vader van den voorgaande, en zoon van Dirk van Duvenvoorde en Barta van Roon. Hij behoorde tot de verbondene Edelen, en week, ten tijde der be- 417 roerten, het land uit. Later teruggekeerd, werd hij in 1583 Baljuw van den Briel en Dijkgraaf van Voorne, in welke hoedanigheid hij in 1593 overleed. Hij was tegenwoordig bij de begrafenis van Willem I, en gehuwd met Agnes van S er a a r t s, die hem geene kinderen sehonk. Zie Bor, Ned. Oorl. B XVIII. bi 57; Hoogstraten, Woordenb . D. X. danh. bl. 145; te Water, Hist. van het Verb. der Edel. 1). II. bl. 358, 359. DUVENVOORDE (ARENT), of volgens zijn grafschrift A rnoud, afstammeling van J a n, oudste zoon van Arent van Duvenvoorde, en bastaardzoon van Adriaan van Duv en v o o r d e , Deken van de collegiale kerk te Dordrecht in 1560. Daar er meerdere personen, Arent genaamd, in zijn geslacht voorkomen, valt het moeijelijk hunne lotgevallen en daden uit een te houden. Bij gissing alleen vermelden wij dat hij die Arent van Duvenvoorde was, die in 1578 de belegering van Kampen bijwoonde en die, negen jaren later, in 1587 naar Medemblik afgezonden, doch door de oneenigheden der Staten met S o n o y , door diens luitenant werd afgewezen. Zeker is het dat hij v6Or 1593 kommandant van Zutphen was en in dat jaar werd aangesteld tot luitenant kolonel van Prins Frederik He n d r i k en tot kommandant van Geertruidenberg en van Schenkenschans , toen eerstgenoemde plaats door Maurits was ingenomen, en Frederik Hendrik, toen 9 jaren oud, tot gouverneur er van was aangesteld . Hij woonde in 1602 de belegering van Oostende bij en stierf aan de pest op den 4den junij van dat jaar. Bij werd in de Oude Kerk te Delft begraven en zijn graf op het koor met een blaauwen zerk gedekt, waarop een uitvoerig grafschrift is uitgehouwen, waaruit blijkt dat hij een man was rijk in deugd en zeldzaam in dapperheid, voor wien het eene eere was voor Christus te levee en te sterven. ' Zie Bor, Ned. Oorl. B. XXX. bl. 679(8); van Leeuwen, Bat. Ill. p. 1155, 1156; Bleyswij c k , Beschr. van Delft, D. I. bl. 186, 187 ; Hoogstraten, froordenb. D. X. bl. 148 ; Timare ten, Vera. van Gedenkst. D. I. bl 12, 13; Wagenaar, Vaderl. Hist. I). VIII. bl. 209 ; van Nayssenberg, Beschrijv. van Geertruidenb. M. 182; te Water, Bit. van net Verb. der Edel. D. II. bl. 357, D. III. bl. 522; Geschiek. aant. oxtr. het bel. van Gron. in 1594, bi. 6, 31, 32. DUVENVOORDE (ARENT VAN), Ridder, Heer van Duvenvoorde, Noordwijkerhout, het Woud en Sterrenburg, was de zoon van Jan van Duvenvoorde en van Hadewich van R e n e s s e van W u l v e n. Hij werd in 1528 geboren en werd in 1545 door Keizer Karel V met de drie laatstgenoemde heerlijkheden verleid. De nieuwe leer met ijver toegedaan zijnde, werd hij door Alva, bij vonnis van den 29sten April 1588, gebannen. Hij had het verbond der Edelen geteekend, en zich 27 418 bij B re d e r o d e 's vlugt, aan wiens dienst hij verbonden was, mede buiten het vaderland begeven. Met L u m e y verwant, vergezelde hij dezen op zijnen togt naar den Briel, welke stad hij in 1572 hielp vermeesteren. Hij werd kort daarop met krijgsvolk naar Woerden gezonden, en verseheen met volmagt van L u m e y op de eerste vergadering der Staten van Holland. te Dordrecht. In het volgende jaar werd hij tot krijgskommissaris aangesteld en verkreeg zitting in de Ridderschap van. Holland. Als zoodanig wendde hij zijne diensten aan tot vertossing van het belegerde Leiden en was tegenwoordig bij de inwijding der Leidsehe Hoogeschool. Ilij was een man van veel gewigt en invloed, aan wien het vaderland groote verpligting heeft, die het eerst van de Edelen den eed van getrouwheid aan Filips opzegde en Or anje trouw zwoer. In 1576 werkte hij aan eene nadere vereeniging tegen Spanje, en was in 1580- een ijverig voorstander om aan Prins W i 1. lem I de souvereiniteit op te dragen. Hij maakte op den 4den December 1589 zijn testament, en overleed waarschijnlijk in 1600, toen zijn zoon Jan , die den naam van Wass en a a r weder aannam, beleend werd met de goederen, hem door zijns vaders dood aangekomen. Bebalve deze zoon verwekte hij bij zijne gemalin Theodora van Scherpenzeel, dochter van W ill e m , drossy -.rd van de Veluwe, eene dochter, Theodora genaamd, die met Albert van Schagen, Heer van Barghoorn, gehuwd was. Zie B o r , Ned. Oorl. B. XV. bl. 197; van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 1156; Hoogstraten, Woordenb. D. X. _dankbl. 146; Wagenaar,, Vaderl. list., D. VI. bl. 185, 215, 377, 387; Marcus, Sent. van den Hert. van Alva. bi. 48-50,308; Kok, Vaderl. Troordenb.; te Water, Hist. van het Verb. der Edel. D. II. bl. 351-358, D. III. bl. 522, D. IV. bi. 173 174; Seheltenia, Staatk. Nederl. D. I. bl. 304; van Groningen, Geschied. der Watergeuzen, bl. 201-204, 446 ; Arend, Algem. geschied. des Vaderl. D. II. St. IV. bl. 324, 437, D. V. 131. 171, 198. DUVENVOORDE (GIJSBERT vAN),afstammeling van Gij sbert van Duvenvoorde , tweede zoon van Arent van Duvenvoorde, en zoon van Jakob, va n Du venvoorde en Geertruid v an Lier e. Hij werd in 1440 geboren, was Heer van Obdam en Hensbroek, behoorde tot de verbondene Edelen. In 1567 uit Nederland geweken, werd hij door Alva gcbannen den 21sten Mei 1568, Hij bleef echter een ijverig voorstander der Hervorming en een getrouw aanhanger van den Prins, dien hij op zijnen eersten veldtogt vergezelde. Hij bekleedde vervolgens gewigtige betrekkingen. Als lid der Staten van Holland was hij, op last van L u m e y Graaf van der Mark,. in 1572 een der Regters die Cornelis Musi ter dood veroordeelden. Toen L um ey zelf in hechtenis geraakte, trok hij bijzonder partij voor de belangen van dien. Graaf, . 419 en bragt zich eenigzints in moeijelijkheden door het dragen van gouden boeitjes , ter gedachtenis van diens gevangenneming. In 1575 werd hij door den Prins afgezonden om de zoogenaamde regtspleging tegen Jeroen Jeroenszoon en anderen ten einde te brengen, en in 1576 naar Woerden afgevaardigd, nadat het langdurig beleg opgebroken was, om te beraadslagen, welke schansen, nu door den vijand verlaten, behoorden nedergeworpen, of versterkt te worden. In 1577 was hij Burgemeester te Haarlem, in 1579 Commissaris Gegeraal van de Monstering en in 1580 Bevelhebber en Kastelein van Woerden. Ter laatstgemelde plaatse beschermde hij den Gereformeerden predikant Nicolaas Symons z. tegen de belijders der Augsburgsche Confessie, en is aldaar in datzelfde jaar overleden. Hij was gehuwd met Maria v an Hoxwier of Hoexvier, bij wie hij een zoon Jacob verwekte, die den naam van W a ssenaar weder aannam , als Admiraal van Holland zich verdienstelijk maakte en als zoodanig later zal vermeld worden. De of beelding van G ij sbert van D u v envoorde ziet het licht. Zie van Leeuwen, Bal. Ill. bl. 1157; Bor, Nederl. Oorl., B. VIII. bl. 637 (115), B. XIII. bl. 34 (96), B. XIV. bl. 147 (172); Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI. bl. 126; Te Water, Hist. van het Verb. der Edel. I). bl. 359-361, D. ILI. bi . 199 523; Scheltema, Staatk. Nederl D. I bi. 305, D. II. bl. 578; d' Yvoy van Mijdrecht. Verb. en smeeksch. der Edelen, bl. 73; V i s s c h e r, Voorl. over de Geschied. der R. C. Kerk, 2de voorlez. bl. 74; Muller, Cat. van Portr. bl. 323; Arend, .4lgem. geschied. des Vaderl. D. II. St. IV, bl. 453, St. V. bl. 288. , DUVENVOORDE (JAcos VAN). Zie WASSENAAR (JAcou VAN), Heer van Duvenvoorde. DUVENVOORDE (JACOB VAN), afstammeling van Jan v a n Duvenvoorde, derde zoon van Arent van Duvenvoorde, enzoonvan Jan van Duvenvoorde en Maria van Maten e s s e, Vrouwe van Warmond. Hij werd in 1509 geboren was Ridder, Heer van Warmond, Woude en Alkemade. Hij behoorde tot de verbondene Edelen en hield geheime briefwisseling met Willem I, tot wiens vertrouwdste volgelingen hij behoorde, en die hem raadpleegde over belangrijke aangelegenheden. Nadat Woerden de partij van den Prins gekozen had, werd hij 'door dezen derwaarts gezonden om de zaken aldaar te regelen. Ook teekende hij de Unie van Holland en Zeeland in 1576. Hij was sedert 1573 Raad in het Hof van Holland, welken post hij bekleedde tot aan zijnen dood, die ten jare 1577 te Leiden voorviel. Hij Was gehuwd met H en dr ik a van Egmond van Merestein , die in 1606 overleed en hem negen kinderen schonk, drie zonen, waarvan er een later volgt, en zes 'dochters. Woorolenb. D. X. "lank bl, 350; te Water, Hist. van het Verb. Zie v an Leeuwen, Bat. Ill. ,b1. 957, 1159; H oogstraten, 27* 420 tier Edel. D. II bl. 361, 363, D. III. bl. 523, 524 ; d'Y v o y v an Mijdrecht, Verb. en smeekschr. der Ned. .Edel. bl. 55; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. V. bl. 161. DUVENVOORDE (JAN TAN) , broeder van den voorgaande, werd in 1518 geboren. Hij was Burgemeester van Haarlem en Kolonel der Schutterij gedurende het beleg in 1572 en 1573, in welke laatste betrekkingen hij zich dapper gedroeg in het afweren van den vijand. Na de overgave der stad in Julij 1573 werd hij gevangen gezet, en is volgens den een van kommer en gebrek in zijne gevangenis gestorven, of volgens anderen te Schoten, even buiten Haarlem, onthalsd. In de familiegrafkelder op het koor der Groote kerk te Haarlem werd zijn lijk bijgezet. Hij was in 1557 gehuwd met Magdalena van Fore e st, wednwe van Jan van Ruyve n, bij wie hij, behalve eene dochter, verwekte een zoon, J a n genaamd, die op den overhaasten togt van H o h e n 1 o naar Zwolle, tot ontzet van Groningen, op de Hardinger heide in 1580 van dorst omkwam in den ouderdom van 22 jaren. Hij was volgens Hooft een schoon edelman en van moedige jeugd. Zie van Lemen, Bal. Ill. bl. 1159 ; 113 or, Ned. Oorl. B. XV. bl. 207 (215) ; H o og s t r at e n, Woordenb. 1). X. ant. bl. 150 W a g e n a a r, Vaderl. Mist. D. VI. bl. 431 ; d'Yvoy van. Mijdrecht, Verb. en smeekschr. der Ned. Edel. M. 59; van Groningen, Gesch. der Watergeuz. bl. 447; Wolff, BesehrVv. van de Groote kerk te Haarl. bl. 120, 121. ; DUVENVOORDE (JAN vAN),Heer van Warmond, Woude, Esselikerwoude en Alkemade, was de oudste zoon van Jacob van I) uvenvoorde voornoemd en van genrika van Egmond van Merestein, en werd in 1547 geboren. Zijn naam komt op de lijsten der verbondene Edelen voo-; doch nadat hij met zijn wader het land had verlaten, diende hij op de vloot der Watergeuzen en nam onder anderen mede .l eel aan de inneming van den Briel in 1572. Hij was in 1574 Kapitein der Vrijbuiters en hielp in dat jaar gedurende Leidens beleg de Boshuizensehe Schans op de Spanjaarden veroveren. Den 20sten Januarij 1576 aangesteld tot Admiraal van de Haarlemsche en Leidsche Meeren, werd hij nog in datzelfde jaar, in Treslong's plaats, Admiraal van Holland, en was als zoodanig verpligt in 1577 de klokken uit den toren van Spaarnwoude tot geschut te doen gieten, wegens de treurige toestand van zijne vloot en van 's lands geldmiddelen. In 1580 wendde hij mede pogingen aan tot ontzet van Delfzijl en in 1581 hielp hij Steenwijk en de Kuinder verlossen. Niet alleen als krijgsman maar ook als staatsman maakte hij zich verdienstelijk. Zijne bekwaamheden als zoodanig bleeken in 1579 toen men hem tot het Collegie der nadere Unie afvaardigde. Na den dood van Willem I werd hij namens de Staten aan den Graaf van Hohe nlo gezanden, om hem 421 tot trouw en moed aan te sporen , nam hij ook deel aan de pogingen tot ontzet van Antwerpen, en was hij tegenwoordig bij verschiliende gevechten op de Schelde, vooral bij den hevigen strijd op den Konwensteinschen dijk. Hij was in 1587 een der gecommitteerden der Staten van Holland tot het regtsgeding over de aanhangers van L e ic ester te Leiden, en in 1588 werd hem een gezantschap naar Denemarken opgedragen, om F r e d e r i k II over zijns vaders dood rouw te beklagen, oude verbonden met hem te vernieuwen en hem tot gene nadere vereeniging van al de Hervormde mogendheden van Europa over te halen. Bij de komst van Spanje's zoogenaamde onoverwinnelijke vloot, ontving hij met J u s ti n u s van N as s a u, Admiraal van Zeeland, den last om schepen uit te rusten, en bezette met hem en zijne vloot de haven van Duinkerken, waardoor Parma ge dwongen werd binnen te blijven en de Spanjaarden niet kon te hulp komen. Na nog eenigen tijd het bevel op de vloot gevoerd te hebben, kwam hij aan land, huwde in 1590 met 0 d ili a V alck en ae r, eene Geldersche jonkvrouw, woonde op zijn prachtig herbouwd slot to Warmond, dat in het beleg van Leiden verwoest was, nam ook dat jaar den geslachtsnaam W assen a ar aan, en wijdde zich geheel aan de zaken der regering en aan de 'pligten aan zijn ambt van Houtvester van Holland verbonden. Ook was hij sedert 1581 lid van de Ridderschap van Holland. In 1594 andermaal naar Denemarken, aan het hoofd van een aanzienlijk gezantschap, gezonden, vernieuwde hij de -vroeger geslotene overeenkomsten met Chris ti a an IV en verwierf de goedkeuring der Staten over zijne handelingen aldaar. Niet minder belangrijk 'varen zijne verrigtingen toen hij in 1596 aan het hoofd stond, van. het Hollandsche Esquader, gevoegd bij die Engelsche vloot, wake onder den Graaf van E s s ex de stad 'en sterkte Cadix nam ; en hij had op dien dap: het genoegen, de bather van v an D u v en v o o r d e en de Hollandsche vlag het eerste op de Puntalen geplaatst te zien. Hij werd door Koningin E 1 iz a b e t h , wegens zijne op diet togt betoandg dapperheid en wijs beleid, met eenen brief bedankt, en door s s ex tot Ridder geslagen. In het volgende jaar liep hij andermaal met eene vloot uit, vereenigde zich met E s s e x, doch hevige stormen verhinderden hunne plannen. In 1598 stond hij aan het hoofd van een gezantschap naar Engeland, om Koningin Eliz abeth tot voortzetting van den oorlog tegen Spanje te bewegen, en hij slaagde naar wensch. Een jaar daarna werd hij door Ma u r its, die inzonderheid groot vertrouwen in hem stelde, tot Generaal van het geschut aangesteld, en trad kart daarna nog eens als vlootvoogd op, bij Maurits inval in Vlaanderen, kort voor den slag bij Nieuwpoort. Hij voerde then het bevel over de schepen met mondbehoeften voor het Leger, en met geschut en krijgsammunitie geladen. Een deel 42-2 dozer schepen , door S p i no 1 a's galeijen genomen, werd door hem terug veroverd, de vijandelijke magt verslagen, een deel der Spaansche galeijen genomen en met zijne eigene schepen, veilig binnen Oostende gebragt. Hiermede eindigt het krijgsmans leven van den dapperen van Du v e n v o o r d e ; doch andere diensten werden van hem gevorderd. In 1610 werd hij aan het hoofd gesteld van een aanzienlijk gezantschap naar Engeland, om verschillende belangrijke redenen derwaarts gezonden, doch hij mogt zijne goede diensten niet meer aan den lande bewijzen. VOdr de afreize word hij ziek en overleed te 's Gravenhage den 15den April 1610. Hij was voornamelijk aan het hoofd der Ambassade gesteld, om daaraan meer uiterlijk aanzien bij te zetten, waartoe zijne groote rijkdommen hem bijzonder geschikt maakten. Veertig jaren lang had van D u v e n v o o r d e zijne baste krachten veil gehad voor de vrijheid. Zoowel ter zee als te land had hij zijn vaderland gediend. Hij was getuige geweest van de opkomst der Republiek te midden van het bangst gevaar, en had hare grootheid gezien, toen de magtigste vijand voor hare wapenen onderdeed. Een groot deel der bewerking daarvan komt aan v an Du v e n voor de toe. Wel verdiend was alzoo de achting, die hij van zijne vorsten, van de Staten en van zijne landgenooten mogt ondervinden; en zijn naam zal steeds met eere prijken op de breede lijst dergenen, aan wien Nederland zijn bestaan en zijne grootheid te danken heeft. . Bij zijne genoemde gemalin verwekte hij zeven kinderen, die alien den naam van W a s s e n a a r gevoerd hebben. Zijne afbeelding ziet het Licht. Zie B o r, Ned. Oorl., B. XXI. bl. 757 (56), B. XXIV. bl. 296 (107), B. XXXI. bl. 826 (38), B. XXXIII. bl. 232 (58), 233 (59), 235 (56) B. XXXVII. bl. 650 (39) ; van L e e u w e a , Bat. Ill., bl. 1159; van Meteren, Ned. Hist., D. VI. bL 305, 535 ; Iloogstraten, Woordenb , D. IV. bl. 210, D. X. "lank. bl. 150 ; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI. bl. 328, I). VIII, bl. 286, 439, 476, 494, D. IX. bl. 178, D. X. bl. 282 ; va n Wij n ..elanm. en Biju. op de Vad. Hist. van Wagenaar D. VIII. bl. 39, 41, 76, D. X; 131. 25, door beide laatstgenoemden in de Registers verkecrdelijk J a k o b genaamd ; te Wa ter, Hist. van het Verb. der Edel. D. III. bl. 524; Scheltema, StaaIk. Nederl. D. I. bl. 306, 307; Coll ot d'Es cury, Holl. Roem, D . II. bl. 68, 69, Aant. bl. 193-197; van Kampen, Karakterk. D. II. St. I. bl. 105, 106; Bosscha, Nedrl. Held. te Land, D. I. bl. 343, 371; van der A a, Herin. nit het Gebied der Geschied. D. II.b1.157-- 159 ; de Jonge, Geschied. van het Nederl. Zeacez. D. I. bl. 208; N ij h o f f, Bijdr. voor Faderl. Geachied. en Oudheidk. D. III. bl. 3; Schotel, Avondstond. bl. 13 ; van Groningen, °cackled. der lPatergeuz. bl. 205-212 ; Muller, Cat. van Portr. bl. 323; iron, van het Hist. Gen. te Utr. D. VII. bl. 17: A r en d, Geschied. des Vaderl. 1). II. St. V. W. 384, St. VI. bl. 384. . DUVENVOORDE (PlinaPs VAN), zoon van Jan v an D u- 423 yen v o o r d e, Heer van Polanen. De naam zijner moeder onbekend. Hij maakte zich in de geschiedenis bekend door zijn aandeel in den strijd van de Utrechtsche misnoegden tegen Bisschop Willem in het jaar 1301, waarbij laatstgenoemde sneuvelde. Berucht is zijn naam door zijne pogingen op het laatst der dertiende eeuw, om zich in het bezit te stellen van eenig kloosterland, behoorende aan de Abdij van Loosduinen, hetwelk hij met zulk een ij ver dreef, dat een pauselijke banvloek noodig was om de Abdij bij hare bezittingen te handhaven, De tijd van zijn sterven is niet bekend. Hij was crehuwd met E l i s a b e t h van Via n e n die hem twee zonen schonk, waarvan de jongste bier volgt. Zie (van H e u s s e n en van R ij n), Oudh. van Delfland, bl. 447-449; W a g en aar, Vaderl. Hist. D. III. bl. 152; te Water, Hist. van het Verb. der Edel. D. IV. bl. 344, 345; A r e n d, Algem. Geschied. des Vaderl. 1)., St. 1. bl. 412 ; ROmer, de Kloost. en Abd. in Holt. en Zeel. D. I. bl. 126. DUVENVOORDE (WILLEM VAN) Heer van Oosterhout en Donge, was de zoon van Filips van Duvenvoorde en Elisabeth van V i a n e n voornoemd. Ten onregte w ordt hij bij sommige schrij vers een bastaardzoon van Arend v an. Duvenvoorde genoemd. Hij was een schrander man, schatmeester en kamerling van Graaf Willem III, die dezen vorst dapper ter zijde stond in zijnen strijd tegen de Utrechtschen en Vlamingen, en die een der magtigste en rijkste grondbezitters van dien tijd was, wiens schatten door Junius een oceaan van rijkdommen genoemd werden, en voor wien het geene moeite was om aan E d u a r d, koning van Engeland, de voor dien tijd verbazende som van tweemaal honderd duizend ponden te leenen, waarvoor hij zich groote handelsvoorregten in dat rijk bedong. Gedurende zijn leven heeft W ille m van Du v e n v o o r d e belangrijke stichtingen gedaan. Nadat hij in 1319 van Graaf -W illem II1 het hurggraafschap van Geertruidenberg verkregen, en in die streken aanzienlijke bezittingen had aangekocht, stichtte hij nabij die stad, aan de overzijde van de Donge, onder Raamsdonk, in 1331 het Hollandsche Huis, terwijl reeds vroeger het Brusselsche Klarissen klooster zijn outstaan aan hem verschuldigd was. Hij voorzag zijne nieuwe stichting van ruime inkomsten en bevorderde haren bloei zoodanig, dat zij na een veertigjarig bestaan reeds aanzienlijke aankoopen kon bewerkstelligen. Voorts stichtte hij op den lsten October 1336 het St. Anthonie's Gasthuis, in de kapel ten Houte onder Oosterhout, liet het huis of kasteel Develstein bouwen en versterkte de stad Geertruidenberg door de daarstelling van wallen en een kasteel, het Steenen Luis geheeten, weinig vermoedende dat dit kasteel bijna honderd jaren na de daarstelling, in 1420 door den dapperen Dirk van 424 d e Merwede tegen Jan van Be ij eren verdedigd, strekken zou om dien vorst, den tegenstander der Hockschen, in zijne overwinnende vaart te stuiten. Tijdens de Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten was v a n D u v e n v o o r d e een der hoofden van de eersten, en zijne onveranderlijke gehechtheid aan de partij van M a r g a r e t h a veroorzaakte dat zijne goederen omstreeks 1351 werden verbeurd verklaard en zijn hof te 's Hage tot den grorid toe geslecht werd. Bij overleefde dit niet lang , want zijn dood had plaats op den 12den Augustus 1353. Zijn lijk werd in het Klarissen klooster te Brussel begraven, Hij was gehuwd met HeyI wig of H a d e w i g van Vianen, die hem een zoon en eene dochter schonk, die v6Or hunne ouders overleden zijn. Hij bezat een natuurlijke zoon , W ill e m genaamd , die in 1329 gewettigd werd, die hem als heer van Geertruidenberg opvolgde, kamerling was van de hertogen Willem en A 1b r e c h t van Be ij e r e n, en wiens bezittingen overgingen aan zijnen neef Jan van P a 1 a n e n, daar hij van zijne gemalin Halewina of Heilwich van Wassenaar gescheidenleefde, omdat deze kort na de sluiting van hun huwelijk berouw getoond had dat zij zich aan eenen bastaard verbonden had. ZievanLeett wen, Bat . Bluer bl. 1154; vanGoor, Beschrijv van Breda, bl. 22, 23; o ogs tr aten, Woordenb. 1) . IV. bl. 211; D. X. ztanh bl. 152; N u y s s e n b e r g, Beschrijv . van Geertruid . bl. 174, 175; te Water, Mist. van het Verb. der Edel . D. II. bl. 356 , D. III. bl. 521, 1). IV. bl. 344-347; Wagen aa r, lad . Hist. D. III bl. 224; M. V e r b r u g g e, de Ondergang van het Steenen Huis van Heer IF i 11 em v a n Du v e n v o o r de in 1420, geplaatst in den Yriend des V aderlands ; S c h o t e1, Uitspann, bl. 56, 57, 100; Arend, Algem Gesch. des Faded . D. II. St. II. bl. 65, 69, 70, St. VI. bl. 542; Romer, de Kloost . en :Bd. in Roll. en Zed. D. I. bl, 194. DUVIGNON (JoHANNEs). Zie VIGNON (JoHA.NNEs Du). DUVJUS (JoANNEs), of Duif, werd geboren te Amsterdam in 1543. Voor de geneeskunde opgeleid, studeerde hij aan de destijds vooral in de geneeskunde beroemde Hoogeschool te Padua, waar hij met andere Hollanders, die later mede naam gemaakt hebben, de lessen van de vermaardste geneeskundigen bijwoonde en den doctoralen graad ontving. Alhier teruggekeerd zette hij zich te Amsterdam als geneesheer neder, en werd er tot Raad en Schepen in 1574, 1576 en 1578 aangesteld ; doch met de meeste Regenten in het laatstgemelde jaar nit de stad gevoerd, vestigde hij zich te Haarlem, oefende aldaar met grooten lof de praktijk uit en overleed er den 17den October 1618. Zijnc afbeelding ziet het Licht. Er zijn geene werden van hem in druk uitgekomen, hoewel hij bij zijn sterven verscheidene handschriften met aanmerkingen over yelerlei ziekten naliet. Zie Burman, Traj . giud . p. 134; De IV avorscher , D. V. bl. 248, D. VI. bl. 29.. 425 DUTF (JoANNEs) schre,1 De nederlaag van Xerxes, Ironing van Persie , treursp. Amst. 1717. 8°. Zie Witsen Geysbeek, IPoordenb. van Ned. Dichl., Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Aed. Letterk. te Leid. D. I. b. M. 82. DUYFHUIS (HuBERTus). Zie DUIFHUIS (HUBE$rus). DUYFHUISEN, waarschijnlijk een kunstliefhebber, die de kunst zelve niet onverdienstelijk beoefend heeft. Er komt evenwel weinig van hem voor. Zijn naam wordt ook wel D u i fhuis gespeld. Zijn voornaam is onbekend. Zie K r a m m , Lev. en werk. der Kunstsch. DUYK (A_Yrnoms), of D u y c k , of komstig van het oude en edele geslacht van dien naam, te Dordrecht te huis behoorende, waarvan reeds in de dertiende eeuw leden voorkwamen en dat tot wapen voerde een veld van goud, beladen met drie duiken van sabel en een zuil van keel. Hij was de zoon van Gij sbert D u y k , Heer van Oud·Karspel en schout te Hoorn in 1580, en van S o e t e P e r s ij n. Na het eindigen zijner regtsgeleerde studie den graad van Meester verkregen hebbende, sehijnt hij al spoedig in verschillende betrekkingen den lande gediend te hebben. In 1595 ontmoeten wij hem als Fiscaal van oorlog bij het leger te velde, verder als Advocaat-Fiscaal van de generaliteit en den 2den Junij 1602 aangesteta als Griffier van den Hove van Holland. In 1618 werd hij benoemd tot het onderzoek der zaak van Oldenbarnevelt, Hoge rb e e t s en de G r o o t. Hij zocht zich hiervan te verschoonen, dock te vergeefs ; vroeger had hij zijne gevoelens doen kennen, door met anderen te verklaren de predikatiön van U i t e n b ogaert niet meer te kunnen aanhooren zonder hun geweten geweld aan te doen. Later werd hij, met Laurens S y l l a en Pieter van L e e n w e n, Fiscaal bij de gedelegeerde regters, welke over die heeren moesten vonnissen. Hoe zijn gedrag in dezen is geweest is moeijelijk op te maken bekend evenwel is het dat hij er aan dacht en pogingen in het werk stellen wilde om het levee van den advocaat te redden. Na afloop dezer task werd hij Raadsheer in den Hoogen Raad van Holland Zeeland en West-Friesland, en deed als zoodanig den eed den Isten Januarij 1620. Hij nam afscheid van die vergadering den 9den Februarij 1621, nadat hij den 22sten Januarij van dat jaar tot Raadpensionaris van Holland bevorderd was, welk ambt nu bet advocaatschap van Holland verving en hetwelk hij tot aan zijn dood, op den 29sten September 1629 plaats hebbende, bekleedde. Hij was gehuwd eerst aan Elisabeth de M ichely, die hem drie dochters schonk, daarna aan Elisabeth Copier van Kalslagen. De betrekking die D u y k in vroegere dagen bij het leger bekleedde, gaf hem aanleiding om hetgeen hij zag en bijwoonde 426 te boek to stellen. Die gedenkschriften, getiteld : Journael van 't gene daegelyckx gepasseert is in den oorloge der Staten·Generael tegen de Spangiaerden, enz. 1591-1602, zijn door de geschiedschrijvers B o r en van Met er en bij de zamenstelling van hunne werken gebruikt, zoo als dit door hen dankbaar erkend wordt. Geheel is het handschrift nooit in druk gegeven. Hetzelve kwam voor op den Catalogus der Bibliotheek van Joan de Witt , Dordr. 1702. No. 124 der Handschriften in 4°. is, ofschoon incompleet nog voorhanden, en ten onregte heeft men in onzen tijd gemeend dat A d r i a a n Duyck, die volgt, er de schrijver van zou geweest zijn. Zie B o r , Ned. Oorl.B. XXXII. p. 42 (32), 46 (35), B. XXXV. bl. 482 (48). B. XXXVI. bl. 555 (42); B a len , Beschrijv. van Dordr. D. II. bl. 1051; van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 940; Pars, index. Batay. bl. 263; Hoogstraten, Woordenb. D. IV. bi . 222; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. X. bl. 150, 288, 296, 409, XI. bl. 112; van W ij n , Nalez. op de Vaderl. Hit. D. II. bl. 49, 50; S c h el t e m a, Staatk. Ned. D. I. bl. 308, 309, D. II. bl. 579, alwaar de narnen van zijne ouders verkeerdelijk worden opgegeven ; V o 1 1 e n ho v en , broeders Gevangenisse, bl. 140; V r cede, De Hooge Read van Hol. enz in het Jaa'rb. van de Regterl. Magi in Nederl. 1839, bl. 42 9 .43; De Navorscher, D. III. bi. 259, D. IV. bl. 218, 219, D. V. Bijbl. bl. XXV, CXXVII. DUYK (ADR14AN), of Duyck , was Beer van Oud-Karspe I en Koedijk en de zoon van Johan D u y k , wiens vrouw onbekend is. Hij was tot aan zijn dood secretaris van de Staten van Holland, en betoonde zich een man van groote bekwaamheid en gematigdheid ; waarschijnlijk is het getuigenis omtrent de verdiensten. van Oldenbarnevelt , op den 13den Mei 1619 in de Notulen van Holland gevoegd, en dat door W ag e n a a r wordt medegedeeld, van zijne hand, als hebbende hij volgens van W ij n de gewoonte gehad om zijne gedachten en wenschen meermalen bij het gedeelte der Notulen te voegen, hetwelk niet gedrukt werd. Hij stierf den 5den December 1620. Hij was gehuwd eerst aan Anna de Rechteren , daarna aan Maria van Paffenr ad e , eindelijk aan Maria van Dorp, en liet bij alien kinderen na. Hij ligt in de Groote Kerk te 's Gravenhage, op het koor aan de zuidzijde met zijne eerste vrou.w, begraven. Zie Balen, Beschrijv. van Dordr. D. II. bl. 1050; van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 940; Hoogstra ten, Woordenb. D. 17. bl. 222; Timareten, Verz. van Gedenks t. D. II. bl. 60; Wagegenaar, Fader& Hist. D. X. bl. 369; van W ij n, Bijv. op de Vaderl. Hist. van Wag en a a r , D. X. b1.101; Scheltem a, Staatk. Ned. D. I. bl. 307, 308, D. II. bl. 579, alwaar de namen zijner ouders verkeerderlijk worden opgegeven. - DUYK (ADRIAAN), of D n y c k, was de zoon van Adriaan D u y c k, president van de Rekenkamer van Holland en eerste meesterknaap, en van Maria van Leeuwen van Gouda. Hij 427 was in 1572 kastelein ea Dijkgraaf der stad en land van Woerden, en maakte zich jegens het vaderland verdienstelijk door Woerden aan de zijde van Oranje to brengen. Na den goeden uitslag dezer zaak, werd D u y k ter belooning zijner bewezene diensten tot Rekenmeester van Holland aangesteld. Waarschijnlijk is hij in 1628 overleden. Hij was gehuwd eerst met B a rbara de Heyne, gezegd Para sys, daarna met Anna de Hertoge, eindelijk met Klara van Berchem. Bij de eerste en derde vrouw verwekte hij kinderen. A d r i a an D u y k, een zijner zonen uit het eerste huwelijk, was Luitenant Kolonel in staatsche dienst, en deed zich kennen door het behendiglijk werpen van krijgsknechten binnen Enkhuizen in 1653, alwaar tusschen den schout Joan M o o k en de wethouderschap geweldige beroerten ontstaan waren. Zie Bo r , Ned. Oorl. B. VI. bl. 406 (296), 408 (297); Balen, Beschr. van Dordr. bl. 1051; van L e e u w e n , Bat. III. bl. 940; Hoogstraten, Woordenb. D. IV. bl. 223; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XII. bl. 294. DUYKERIUS (JoHANNEs) of H u i k e r i u s, ook H u k e r genaamd. Wij hebben hem reeds vermeld op het artikel van Willem Heurhoff, als hebbende het eerst zich verzet tegen diens godsdienstige gevoelens. Hij was toen volgens H o o gstr a t en nog proponent. Denkelijk was hij dezelfde met J ohannes Wilbelmus Dukerus, die in 1689 predikantwerd te Gils en Reyen, in 1690 aan de Leur, in 1700 te Berkel en aldaar den 27sten September 1733 overleed. Van hem zien het licht de volgende werken : Regtzinnige Harpstoffen in gezangen en versen over de Heidelburgsche Catechismus, versiert met uitgezogte en sinrijke sententign van de beroemdste oudvaderen, Amst. 1685. 80. Korte verhandeling der Algemeene Kerkelijke Geschiedenis van Christus Hemelvaart tot op den jaare 1686. Amst. 1686. 120. 2 deelen, m. pl. Schouwburgh der Needer-Duytsche Letter- 8pel- en leeskonst, Amst. 1696. 8°. Voorbeeldsels van ouden wijzen, Amst. 1700. 8°. herdrukt ald. 1714, 1724, 1765, 8°. Zie Boekz. der gel. wereld. 1733, b. bl. 493, 1734. a. bl. 97; Soermans, Serkreg. der Pred. van Zuidh. bl. 39, 157, 158; v an Abkoude, Naamreg. van Ned. boek. D. I. St. 1.111; Hoogstraten, Woordenb. D. IV. b1.76; Arrenberg, Naamr. van Ned. Boek. ; v an d e r A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. 1). II. bl. 59, Cat. van de bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. bl. 126, 245; Muller, Cat. van Godgel. werk. bl. 104, Dit Woordenb. D. IV. bl, 136. DUYM (A.) schreef : Instructie wegens de Geonden van 't Scheeps Boekhouden met her Journaal en Grootboek, Amst. fol. Zie van Abkoude, Naamreg, van Ned. Boek. D. I. St. I. 428 DlIYM (Jonkheer J a c o b), geboren te Leuven in of omtrent 1574, begaf zich van jongs of in de krijgsdienst, klom op tot Kapitein van een vendel voetknechten onder Prins Willem I, en werd, nadat hij in 1584 de sterkte Lillo dapper verdedigd had, in een gevecht op den Kouwensteinschen dijk bij Antwerpen door de Spanjaarden gevangen genomen, en op bevel van Mon d r a g o n, twee en twintig maanden op het kasteel van Namen vastgehouden. Eindelijk, onder betaling van een zeer zwaar losgeld, ontslagen zijnde, was hij uithoofde van ligchaamsongesteldheid genoodzaakt de dienst te verlaten, ook waren zijne beenen, door het langdurig zitten, zoo aangedaan, dat hij vervolgens achttien jaren kwalijk ging. Hij zette zich te Leiden neder, waar hij zich met de letteroefeningen bezig hield en tot Keizer van de Vlaamsche Kamer van Retorica benoemd werd. De tijd van zijn overlijden is onbekend. Hij was gehuwd met jonkvrouw E 1 iz a b e t h Craechs, uit welk huwelijk geene kinderen gesproten zijn. Zijne afbeelding door J. de G h e y n ziet het licht. Zijne zinspreuk was Reden verwint. Van hem ziet het licht : Een Spiegelboek inhoudende ses spiegels, waerin veel deuchden claer aen te mercken zijn. Speelwijs in dicht gliestelt, Leid. 1600. 4°. Dit boek bevat zes spiegels elk onder eenen afzonderlijken titel als : de Spiegel der Eerbaerheyt -- der liefde -- der Recht- voordering -- der Getrouwicheyt -- der Reynicheyt en des Hoophmoets. Een Ghedenckboeck het welck ons leert aen al het quaet en den grooten moetwil van de Spaingnaerden en Karen aenhanck ons aenghedaen te ghedercken : ende de groote liefde ende trou, van de Prinsen uyt den Huyse van Nassau, aen ons betoont, eeuwelick te onthouden : speeiwijs in dicht yLestelt, Leid. 1606. 4°. met eene opdragt aan Prim Maurits van N a s s a u. Dit boek bevat zes tooneelstukken : 1 Een Nassauschen Perseus, verlosser van Andromeda, oft Nederlandsche Maeght. 2. Het Moorddadich stuck van Balthasar Gerards aen den persoon van den Prins van Oraingien. B. De nauwe belegheringhe ende wonderbaerlyck ontset der stad Leyden. 4. De belegheringhe ende het overgaen der stadt van Antwerpen. 5. De cloeclemoedighe ende stoute daet, van het innemen des Casteels van Breda, en Verlossinghe der stad. 6. Bewys dat beter is eenen goeden Crygh, dan eenen geveynsden Peys. Voor ieder van deze stukken is een afzonderlijke titel en voor de meesten, behalve de reeds gemelde algemeene, ook eene bijzondere opdragt gesteld. N°. 5, met een gezigt op het kasteel, droeg de schrijver op aan de stedelijke regering van Breda, bij een brief gedagteekend Leiden 6 Maart 1606, en werd daarvoor uit de stadskas beschonken met zes en dertig Rijnguldens. In de opdragt aan Prim Maur its tegt hij dat hij deze 429 stukken schreef, niet van hooren zegghen, maer als meestendeel met mijn ooghen ghesien en met mijn ooren ghehoort hebbende en als een die den Spaenschen haet soo in Crychshandel, soo in ghevanghenis, als in verlies van mijne goederen ghenoech beproeft hebbe". Zijn dichttrant, ondanks de hoogklinkende lofdichten v66r zijn werk van Bonaventura V u l c a n i u s , Daniel Heinsius, Karel van Mander en van anderen, is weinig beter dan die zijner tijdgenooten, en zijne dichterlijke verdiensten zijn inderdaad zeer gering, ofschoon zijne taal vrij zuiver van basterdwoorden is. Het werk is evenwel merkwaardig door de vele bijzonderheden nit de tijden der Spaansche beroerten, en zijn stukje over de inneming van Breda kan met vrucht worden geraadpleegd, bij eerie kritische beschrijving van deze beroemde krijgslist. Wij bezitten ook nog van D u y m : Corte historische beschrijvinge der Nederlandscher Oorlogizen : van den beginne ende aanvangh aft der beroerten tot het twaelfjarich bestandt toe, met de letters D. J. J. D. (Door Jonkheer Jacob D u y m), Arnh. 1612, 4° , aldaar 1614. 8° , Amst. 1646. 8° , allen gedrukt achter het werkje van P e t r u s Scriverius, Beschrijv. van Ottd Batavien enz. Hetzelfde werkje van Duym kwam ook daarmede uit onder den titel van : Saxo Grammaticus, (Scriverius) Oudt Batavien enz. Mits. gaders des Lands Oude Graven en Nieuwe Gouverneurs ten tijde van de teghenswoordighe troublen. Beschreven door Jacob Duym, Leid. 1606. 80. Zie Leven van Scriverius v66r zijne Gedicht. Amst. 1738. P. bl, 16 ; Wine m s, Verhaud. over de Ned Taal- en Letterk. D . II. bi . 45-47 Kant elaar en Siegenbeek, Euterpe, St. I. bi. 107-111; 'ffitsen Geijsbeek, lFoordenb. van Jed. Dicht. D. /I, bl 227-228 ; d e Wind, Bibl. der Ned. Geschiedsch. D. I. bl. 376, 580-582 ; Her m a n s , B(jdr. over Noordbrab. D. I. bl. 213, 263-265; Algem. Konst- en Letterb. 1846. D. I. bl. 357 ; M u 1 e r, Cat. van Portr. bi. 75 ; de Navorscher, D. VI. bl. 326, D . VIII. bl. 167, 168, 237; N ij h of f, Cat. van Boek. St. III. bl. 13. DUYM. (FREDERIK). Zie DUIM (FREDERIK). DUTMAER VAN TWIST (ALBERTUS JACOBUS). Zie TWIST (ALBERTUS JACOBUS DUYMAER VAN). Historische Aanmerkingen van drie strenge winters, als the van 1708-9, 1732-40, en der wintermaand 1742, nevens aanteekeningen en 30 tafelen, behelzende alle waarnemingen van de gesteldheid der lucht, het weder enz. en het jaarlijksche sterfgetal der menschen in sommige steden, Haarl. 1743, 8°. ald. 1746, 8°. DUYN (NicoL&A.) is de schrijver van de volgende werkjes Reyze rondom de vaste kusten des Aardrijks, Haarl. 1740, 8°. 2 deelen. Nutte en nodige oeffening, of kort Vertoog dat de Natuur 4130 en Sterrekunde en andere Wetenschappen, den mensch opleyden en aanzetten tot de kennisse Godts en zijnen dienst, Haarl. 1743, 80. met pl. ald. 1746, 80. Aanwgzer van alle de steden, Bergen, Rivieren, Beeken enz. die in de Heilige Schrift gemeld worden, met de voornaamste Geschiedenissen in en omtrent dezelve voorgevallen, Haarlem, 1748, 80. Zie van A b k oude, Naamr. van Ned. Both. D. I. St. I. III. IV; Muller, Cat. van Boek. en Kaart. over Nail. Waterst. Vera. bl. 83. DUYN (A. VAN) schreef Oudewaters moord, of Verhandeling van de belegering, ha innemen en verwoesten dier stad, Amst. 1669, 40. aid. 1743 40. m. pl. Zie Bodel Nitjeuhuis, Opgave van Stedenbeschr. in den Friend des Vaderl. D. V. no. 3. bl. 211. D. VIII. no. 9. bl. 880. DUYN (HENDRix) was een man die gedurende de omwenteling van 1795 eene vrij belangrij ke rol speelde. Hij behoorde te Zaandam te huis en was uitgeweken; later was hij Adjudant bij D a end e 1 s en kwam met de omwenteling met K r a y enh o ff te Amsterdam. ,Hij stelde zich in dien tijd nog al op den voorgrond, werd door velen als een man van gewigt beschouwd en gaf zich ook Beene moeite om het tegendeel te doen beweren. Door zijn toedoen bleef de Zaan van troepen-inlegering beviijd, en werd de omwenteling te Krommenie persoonlijk door hem den 5den Februarij 1795 tot stand gebragt. Toen in laatstgenoemde plaats eenige onlusten uitbraken, irok Du y n aan het hoofd van 40 man Franschen in den nacht van den 4den Maart het dorp in, ligtte de grootste belhamels van hunne bedden, bragt die in verzekering en herstelde overigens de rust. Zie Honig, Geschied. der Zaanl. D. II. bl. 247, 248, 252, 256. DUYN (WOLPERT VAN DER). Het adellijk en aanzienlijk geslacht van der Duyn heeft deszelfs oorsprong uit dat van Brederode. Died erik, tweede zoon van Alphert van Brederode, trouwde met Machteld van Duyn, dochter van Jan van Duyn of D u n, Heer van Bauligneux, groot stalmeester en bevelhebber der troepen van Prins Thomas van Savoye, en van Alyd van Guines, dochter van Graaf Arno u d van Geneve en van B e a t r i x, Gravin van Bourbourg. Bij dat huwelijk werd bepaald dat Di e d e r i k van Brederode den naam van van der Duyn zou aannemen, doch het wapen van Bred e r ode behouden, hetwelk de leden nit het geslacht van der Duyn tot op heden nog voeren, zijnde een roode leeuw met blaauwe tong en nagelen, en een blaauwen lambel op de borst, staande op een veld van goud. 431 olfert van der Du y n, achterkleinzoon van genoemden Diederik van der Duyn, en zoon van Jan van der D u y n, gehuwd met eene dochter uit het huis van S w i e t e n, was een wakker krijgsheld, die zich, de partij kiezende van W ill em van Be ij e r e n, Graaf van Holland, zeer verdienstelijk maakte in de Arkelsche en andere oorlogen. Hij werd door zijnen vorst in 1414 verlijd met de helft der visscherij in de Oude Rotte, en door den Burggraaf van Leiden, met de zwanendrift van Schieland. Hij omhelsde in 1417 de partij der Hoekschen en moest, toen de Kabeljaauwschen de overhand kregen, het land ruimen. Filips van B ourgondid sloeg zijne goederen aan, doch toen hij zich met dezen vorst later verzoende, kwam hij weder in het bezit daarvan. Hij overleed in 1429 en werd in den Haag begraven. Hij was gehuwd met eene dochter uit het huis v an d er We r v e verwekte daarbij een zoon Pieter, die hem in zijne ballingschap vergezelde, en die in 1434 overleed. Zie van L eeu wen, Bat. Blustr. bl. 941, 942; Hoogstraten, Woordenb. D. IV. bl. 223 ; Luiscius; Woordenb. D. IV. bl. 229, 230; Kok, Faded. Woordenb. D. XIII. bl. 29. DUYN (ADAM VAN DER), vierde of jongste zoon van Wil1 em van der Duyn en Ida van Egmond, en broeder van Jan van der Du y n, die de vader van den voorgaande was. Hij was in 1405 hoogheemraad van Schieland en nam deel aan de zamenzwering tegen Al e i d v a n P o el ge e s t, die in 1392 vermoord werd. Hij moest daarvoor veel uitstaan, doch verzoende zich in 1399 weder met hertog A 1 brecht van: Be ij e r en en stierf in 1417. Hij was gehuwd met Christ ina v an W i e l e s t e y n, vrouwe van Sprang, die hem, behalve eene dochter, Ma r g a r e t h a, twee zonen schonk, Jakah en J a n, waarvan de eerste hier volgt. Zie van Leeuwen, Bat. Bluer. bl. 942; Hoogstraten, Woordenb. D. IV. bl. 223; Luiscius, Woordenb. D. IV. bl. 229; K o k, Vaderl. Woordenb. D. XIII. bl. 30, die zich, even als Luisciu 8, in den naam zijner vrouw vergist en daardoor eene verwarring in de generatie veroarzaakt. DUYN (JACOB VAN DER) Heer van- Sprang, oudste zoon van den voorgaande, was een der aanzienlijkste en vermogendste ridders van zijnen tijd en een dapper krijgsman.. Tiertog W ill em van Be ij e r en, Graaf van Holland, nog Graaf van Oostervant zijnde, stelde hem tot kastelein van het slot Altena aan, hetwelk hij tegen Hertog, Albrecht van B e ij eren verdedigde, toen deze hetzelve belegerde, omdat de Edelen, die zijne bijzit A 1 e id van Poel g e e s t vermoord hadden, hierin gevlugt waren. Voor de verdediging van dat slot, werd hij door Hertog Willem met een stuk land, bij zijne heerlijkheid Sprang gelegen, begiftigd. Later was hij, tijdens den Arkelschen oorlog, Gouverneur van Loevestein, en gaf nicer- 432 malen blijken van zijne groote rijkdommen, door het verleenen van belangrijke sommen gelds, waarvan de teruggave wel eens achterbleef. Ook bij den watervloed in 1421 verloor hij vele van zijne bezittingen. Hij overleed in 1439 en ligt te Sprang begraven. Zijne vrouw Aleyd van der M y e schonk hem een zoon, Ad a m, die volgt, en vijf dochters. Zie van Leeuwen, Bat. Illustr. hi. 942 ; H o o g s t r a t e n, Woordenb. D. IV. bl. 223; Luiscius, Woordenb. 1). IV. bl. 229, 230; Kok, Vaderl. Woordenb. D. XIII. bl. 30; S c h el t e tu a, Staatk. Nederl. D. I. bl. 309, D. H. bl. 579, die zich even als Luis c i us en Ko k in den naam zijner vrouw vergist. DUYN (ADAM VAN DER), zoon van den voorgaande, was Heer van Sprang en Hoogheemraad van Schieland in 1441. Hij was gehuwd met E 1 i s a b e th d e Ro v e r e, en overleed in 1455. Hij verwekte drie zonen, waarvan de oudste bier volgt, en twee dochters. Zijne weduwe hertrouwde met Z w ed er van V i a n e n, daar zij geene kinderen bij won, en overiced in 1469. Zij werd op het koor in de kerk te Sprang bij Karen eersten man begraven. Zie van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 942. DUYN (JACOB VAN DER), oudste zoon van den voorgaande, was Heer van Sprang, in 1476 Baljuw en Dijkgraaf van Schieland, en in 1487 Hoogheemraad. Hij was de Hoeksche partij toegedaan en moest, toen deze het onderspit delfde, het land verlaten. Hij keerde in 1494 op zijn huffs en goederen te Ze· venhuizen terug, en trouwde in 1503 met M a r g a r e t h a de Jong e. Hij overleed den lsten December 1506 en werd to Rotterdam in de groote kerk op het koor begraven. Zijn eenige zoon volgt. Zie van Leeuwen, Bat. Illustr. hi. 942; Ho ogstrate n, Woordenb. D. IV. bl. 223 ; Luiscius, Woordenb. D. IV. bl. 229; K ok, Vaderl. Woordenb. D. XIII. bl. 31. DUYN (ADAM VAN DER), zoon van den voorgaande, geboren den 25sten Februarij 1504 , was Beer van Sprang en werd in 1527 Lid der Edelen en Ridderschap van Holland, in 1528 Ruwaard en Baljuw van Putten, en 1532 Hoogheemraad van Schieland. Hij was te 's Gravenhage met H a d e w y P ij n s s e n van der A a gehuwd, en overleed den lsten Januarij 1548. Zijne vrouw stierf den 13den Junij 1581. Zij hadden verwekt zes zonen, waarvan er vier volgen, en eene dochter. Zie van Leeuwen, Bat. Illustr. b1.942,943;Hoogstraten, Woordenb. D. IV. bl. 223, 224; Luiscius, Woordenb. D. IV. bl. 229; Kok, Vaderl. Troordea . D. XIII. bl. 31. DUYN (JACOB VAN DER), oudste zoon van den voorgaande, geboren in 1527, was Regtsgeleerde, Hoer van Sprang, in 1552 Hoogheemraad van Schieland, en in het volgende jaar opgenomen in de Ridderschap van Holland en ter dagvaart beschreven, 433 Hij was gehuwd met Mari a, dochter van Jan H o o fs, Burgemeester van Mechelen, en van P h i l i p o t e van den D o r p e. Hij was in 1555 een der vier Edelen, die, wegens de Ridderschap van gansch Holland, tegenwoordig waren, bij den afstand van Keizer Karel V te Brussel, terwijl hij gerekend werd te behooren tot de voornaamste Edelen en Vasallen in Holland, die men gewoon was tot alle dagvaarten te beschrijven. De Hoogleeraar te Water vermoedde dat hij, of zijn broeder A d a m, tot de verbondene Edelen behoort heeft. Dit is zoo niet. Beiden behoorden tot hen die in 1567 voor Commissarissen van den Hove zijn gedagvaard tot aflegging van den gerequireerden eed van trouw aan den koning. Jakob van der Duyn is gecompareerd, en heeft bovendien sehriftelijk geantwoord tot geene confederatie te behooren en den koning getrouw te zullen blijven. Men vindt dan ook niet dat hij of zijn gcnoemde broeder uit het land geweken, door Alva vervolgd, of van de Roomsche kerkleer algevallen is. Jacob va n der D u y n overleed in October 1580. Zijne vrouw was reeds in 1554 gestorven. Zij schonk hem twee zonen en drie dochters. Zie van Leeuwen, Bal. Ill. bl. 943; Ho ogstraten, 11'oordenb. D. 1V hi. 224; Luis cius, Woordenb. 1). IV. bl. 229, 232, 233 ; Kok, Vaderl. Woordenb 1). X11E. bl. 31 ; to Water, Dist. van het Verb. der Edelen, D. II. bl. 350, 351; d'Y v o y van M ij d r e c h t en Beeldsnijder, Verb. en S.weeksehr. der Ned. Edel. bl. 36, 53, in welk werkje het facsimile van zijne handteekening gevonden wordt. DUYN (NI0oLAA5 VAN DER), broeder van den voorgaande, geboren in 1530, was Baljuw en Dijkgraaf van Schieland, Houtvester van Holland en Kastelein op den huize Teijlingen. Hij overleed den tsten of den 4den October 1564 en was gehuwd met Alyd, dochter van Aalbregt Albout van Avesaat en van Maria van Assendelft. Hij verwekte een zoon, Adam van der Du y n, Heer van 's Gravemoer, wiens afstammelingen later volgen, en eene dochter. Zie van Leeuwen, Bat. Ill. bL 943; Hoogstraten, iVoordenb. D. IV. bl. 224; Luisciu s, Woordenb. 1). IV. bl. 229; Kok, Vaderl. Woordenb. D. XIII. bl. 32. DUYN (REINTER VAN DER), Ridder, Heer van Zaanen, broeder van den voorgaande, werd te Dordrecht den 12den Februarij 1531 geboren. Hij genoot bet eerste onderwijs te 's Hage, vervolgens te Diest en eindelijk te Leiden, Hij studeerde vervolgens aan de Hoogeschool to Leiden, deed ter aanleering der Spaansche taal eene reis naar Spanje, studeerde vier jaren daarop in de Regten te Salamanca, waar hij honderd moeijelijke Theses liet drukken, met eene opclragt aan zijnen oudsten brooder Jako b, waardoor hij, en door zijne fraaije latijnsche verzen, bij de Spaansche grooten veel roem verwierf. In Mei 1552 begaf hij zich met zijn jongsteu brooder Adam it 48 434 Genua en vervolgens naar Boulogne, in welke laatste plaats hij in 1553 tot meester in de beide Regten bevorderd werd. Na met zijn broeder een groot gedeelte van Italie te hebben bereisd, gaf hij te Dole gedurende een half jaar openbare lessen in de Regtsgeleerdheid. Hij keerde na eene afwezighéid van negen jaren in het vaderland weder, waar de roem van zijne geleerdheid hem reeds vooruit gegaan was en hem eene aanstelling van Raad in het hof van Holland deed verwerven. Bij de beroerten, die weldra in de Nederlanden ontstonden, betoonde hij zich ongemeen gematigd, omzigtig en wijs, doch bleef de Roomsche kerkleer en den koning van. Spanje getrouw. In 1567 werd hij mede voor Commissarissen van den hove gedagvaard, tot aflegging van den gerequireerden eed van trouw aan den koning. Hij compareerde en betuigde schriftelijk zijne gehechtheid aan den vorst. Kort te voren was hij in belangrijke bezendingen te Alkmaar en to Amsterdam gebruikt. Zijn ijver voor de belangen van Fili ps 1I was daar evenzeer als zijne belangeloosheid en gematigdheid jegens de zoogenaamde ketters gebleken. Niet lang daarna werd hij aangesteld tot Raad van den Leenhove en Leenkamer van Holland, en ook terzelfder tijd tot Raad van de Admiraliteit van die provincie. Hoewel hij in al die betrekkingen zich onberispelijk gedroeg, haalde hij zich door zijne gematigdheid omtrent de zoogenaamde ketters den haat van den bloedraad op den hals, en verkeerde hij met anderen van gelijke gezindheid in voortdurende vrees van zijn leven to zullen moeten verliezen. In zijne voornoemde betrekking van Raad van den Leenhove en Leenkamer van Holland, maakte hij zich zeer verdienstelijk, daar door hem in 1572 de vervoering van vele Charters van Holland naar Utrecht werd bezorgd, die later in 1578 in goede orde terug kwamen, en wij hebben alzoo aan zijne zorg het bewaren van zoovele belangrijke gedenkstukken to danken. Hij bleef daarbij zijne betrekkingen to Utrecht waarnemen, en werd gedurende zijn verblijf aldaar in vele belangrijke verrigtingen gebruikt. Ook zag hij zich to dezer tijd tot Hoogheemraad van Delfland aangesteld. In 1577 zich te Brussel ophoudende, om aan het hof de achterstallige soldij der Radon van het hof to verkrijgen, werd hij op voorstel en aanbeveling van Don Jan van Ooste nrij k tot opperste Raad in het hooge Karnergerigt te Spiers aangesteld, in welke aanzienlijke en eervolle betrekking hij zijnen verkre gen roem, door ijverige pligtsbetrachting staande hield tot aan zijnen dood, die den 9den Januarij 1593 plaats had, nadat hij door Filips II bij opene brieven tot Ridder verheven was. Reinier van der Duyn stierf ongehuwd. Hij was verloofd geweest aan Josina van R a a p h o r s t, uit het aanzienlijk geslacht van dien naam , doch de tijds·omstandigheden verhinderden de voltrekking van dit huwelijk, hetwelk eerlang 435 geheel vdrviel, daar de jonkvrouw het ongeluk had bij Dordrecht te verdrinken. Bij uitersten wil beval van der Duyn te Zevenhuizen een huis voor zes nude mannen te stichten, terwiji nog andere bepalingen getuigden van zijne weldadigheid. De Domkerk te Spiers bewaart zijn stoffelijk overschot onder eene grafzerk, waarop zijne acht kwartieren en een uitvoerig Latijnsch grafschrift zijn uitgehouwen. Zie B o r, Ned. Oorl. B. II. bl. 103 (73), B. IV. bl. 230 (163); van Lecuwen, Bat. Ill. bl. 943; Hoogstraten, Woordenb. D. IV. bl. 46, 224; Luiscius, Woordenb. D. IV. bl. 230-232; wagenaar, Vaderl. Hist. D. VI. bl. 195; Kok, raderl. Woordenb. D. XIII. bl. 33 ; Sehe1tema, Staatk. Ned. D. I. bl. 310, 311, D. II. bl. 579; d'Yv oy v an Mijdreeht en Beelds n ij d e r, Verb. en Smeekschr. der Ned. Edel. bl. 37, 72, in welk werkje ook het facsimild van zijne handteekening gevonden wordt; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. IV. bl. 351. DUYN (ADAK VAN DER), Heer van Zaanen, broedér van. den voorgaande, woonde buiten Alkmaar op het huis te Cranenburg, en was met zijn broeder langen tijd buiten het land. Wij lezen evenwel niet dat hij eenen graad aan de door hen bezochte hoogescholen verwierf. Hij behoorde in 1567 tot de personen die voor Commissarissen van den Hove zijn gedagvaard tot aflegging van den gerequireerden eed van trouw aan den koning. Ook hij compareerde en bevestigde zijne gehechtheid aan zijnen vorst nader door eene schriftelijke verklaring, van gelijke inhoud als die van zijnen broeder. Hij behoorde alzoo niet tot het verbond der Edelen, en werd in 1575 Hoogheemraad van Rijnland. Hij was gehuwd met Clara van der Myl e, die hem twee zonen en twee dochters schonk. Hij overleed den 22sten Julij 1602, en werd in het Middenkoor der Groote of St. Jakobskerk te 's Hage begraven. Zie van Leeuwen, Bat. Ill., bl. 943, Hoogst raten, Woordenb., U. IV. bl. 224; Luiscius, Woordenb., I). IV. W. 229, 231; Kok, Vaderl. Woordenb., D. XIII. bl. 33; te Water, Hist. van 't verb. der Edel. D. II. bl. 251; Timareten, Very. van Gedenkst., D. II. bl. 42; d'Y v o y van Mijdrecht en Beeldsnijder, Verb. en Smeekschr. der Ned. Edel., hi. 38, 72, in welk werkje het facsimil6 van zijne handteekening mede gevonden wordt. DUYN (ADAM VAN DER), Heer van 's Gravemoer, was achterkleinzoon in regte linie van N i c o 1 a a s van der Duyn, bovengenoemd, en noon van N i c o 1 a a s van der D uy n, Heer van Rijswijk, 's Gravemoer, de Mije, den Burgt enz., en van diens tweede vrouw Beatrix van den Bouchorst. Hij was in 1639 geboren, werd van Roomsch- Hervormdgezind, en was, als Kolonel en Kwartiermeester-Generaal van de ruiterij, een der onderhandelaars bij de capitulatie die, op den 28sten October 1674, de overgave der stad Grave ten gevolge had. Hij onderscheidde zich bijzonder in den slag bij Neer28* 4:36 winden, en was aan het hoofd der Nederlandsche ruiterij die den gevaarlijken overtogt over de Boyne volbragt, gelijk hij met den meesten lof deel nam aan al de veldtogten van W i 1 e m III. Deze vorst benoemde hem tot opperjagermeester. Hij was voorts Luitenant-Generaal, Commandeur van Geertruidenberg, Gouverneur van Bergen op Zoom, Meesterknaap van Holland en Hoogheemraad van Delftland. Hij was gehuwd met Geer t r u i d Pieterson, die hem drie zonen schonk, die volgen, eene docliter, die ongehuwd overleed, en eene andere, Geertruid Johanna auirina, die gehuwd was met Arnold Joost van Kepp el , graaf van Albemarle enz. Adam van der Duyn overleed den 18den December 1693. zie van Le enwen, Bat. Ill. bl. 943; Hoogstrat en, Woordenb. D. IV. IA. 47, 224 die zich beiden in de opgave van zijne kinderen vergissen ; I., u is ci us, Woordenb. D. IV bl . 229 ; Kok, Vaderl. wourdenb. 1). bl. 35 ; Ferwerda, Adellijk en aanzienlijk wapenb. van de 7 pron.; B o s s c h a , Neerl. Held. te Land, 1). II. bl. 191, 220, 255, 587, Bijl. bl. 2. 9. ; DUYN (NicoLIA.s VAN DER), oudste zoon van den voorgaande, werd geboren in 1678, was merle kwartiermeester-Generaal, Generaal-Majoor van de kavcllerie en Kolonel van een regiment te paard . In den slag bij Ramelies werd hij, in een oogenblik van verwarring, krijgsgevarven gemaakt. Bij A n t h o n i a Jacquelina Hesselt van Di nter was hij vader van twee zonen, beiden op het veld van eer gestorven; als Jacob H e n d r i k van der Duyn, Heer van 's Gravemoer, gesneuveld als kornet van de garde in den slag bij Rocoux den 11den October 1746, en Willem Adam van der Duyn, als Luitenant-Kolonel van het regiment garde dragonders gebleven in den slag bij Lafeld den 2den Julij 1747. Behalve dezen verwekte hij drie dochters, waarvan twee ongehuwd overleden en de derde, M ar i a Wilhelm in a, echtgenoot was van Mr. Mattheus Lestevenon, Meer van Berkenrode en Strijen, Ambassadeur in Frankrijk, Nicolaas van der Duyn overleed den 29sten Mei 1728, en zijne weduwc hertrouwde met den Luitenant-Generaal Joan Carel Smissaert. Lie Europ. Mercurius, Julij 1747, bl. 50 ;L u is c i u s, Woordenb. 1). IV. bl. 229; Kok , Vaderl. Woordenb. I). XIII. bl. 35 ; Boss ch a , Neerl. Held. te Land. D . II . bl 612, aldaar verkeerdelijk Arnold Jo ost genaatnd, en 587, uit medegedeelde familieberigten aangevuld. DUYN (ADAM ADRIAAN VAN DER), Ileer van 's Gravemoer en Benthorn, tweede zoon van Adam van der Duyn en Geertruid Pieterso n, was Kolonel en Gouverneur van Willemstad, de Klundert en onderhoorige forten ; voorts gecommitteerde Rand, Luitenant-houtvester van Holland, Groot zegelbewaarder en Stadhouder van de leenen. Hij werd . 437 1734 lid van den Raad van State, was van 1721 tot 1740 Hoogheemraad van Delftland en werd den 15den November 1724 beschreven in de Ridderschap en Edelen van Holland. Door zijn huwlijk met Anna Maria van Dorp, erfdochter van K ar el Philips van Do rp , Heer van Maasdam, kwam die heerlijkheid in bet geslacht van van der D u y u. Hij verwekte bij Naar twee zonen die later volgen. Hij overleed den 22sten November 1753, en na zijn dood werd op hem eerie lijkredegehouden, doorJohannes Balthazar Bennet, die met regt aangehaald wordt als een voorbeeld van kanselontluistering in de achttiende eeuw. Zie Luiscius, Woordenb . 1). 1V. b1. 229; Wage naar, Vaderl. Dist. D. XVII 1 bl. 297; K o k , Vaderl. woordenb . D. XII. bl. 36; Bossch a , Neer 1. Held. to Land, 1). II. hi. 587; Col lot d'Escury, Doll. Roein, D. IV, St. II. hi. 748-750 en cen uittreksel uit de bewuste lijkrede in het 2de deel, bl. 316 -- 317 van dit Troordenboek. DUYN (PHILIP VAN DER), jon2;ste zoon van Adam v an der Duyn en Geertruid Pieterson, geboren in 1687, werd den 9den Maart 1725 Kolonel van de dragonders, den 1 lden Maart 1727 Brigadier, den 12den Julij 1737 Kolonel van de garde, in 1754 Gouverneur van Breda, voorts Commandeur van Venlo en Luitenant-Generaal der kavallerie. Hij verdedigde in 1746 de stad Brussel tegen de Franschen, werd, ondanks zijne kloekmoedige tegenstand, daarover zeer miskend, dock in latere dagen van alle smaad ontheven en zijne verdiensten op regten prijs gesteld. Ilij is den 26sten Mei 1756 ongehuwd overleden. Zie Kok, Vaderl. woordenb. 1). XI I I bl. 37; van Wijn , Bijv. en Aanl. op TY ag e na ar, D. XX. bl 17; Bosseha, Neerl. Field. te Land. 1) . II. bl. 586-- 592, Bijv en Verb bl. 28, 29, uit medegedeelde berigten aangevuld. DUYN (ADAM PHILIPS VAN DER) , Heer van 's Gravenmoer en Maasdam, oudste zoon van Adam A d r i a an van der Duyn, voornoemd, en Anna Maria van Dorp, werd den 15den Junij 1716 geboren, den 12den Augustus 1734 aangesteld tot Luitenant-Kolonel bij de gardes te paard, en in 1737 tot Hoogheemraad van Rijnland. Slechts weinige weken was hij gehuwd geweest met Geertruid Scheper s, wier vader Burgemeester van Rotterdam was, toen hij te Voorschoten den 10den Augustus 1739 overleed, Zijne weduwe hertrouwde met Jacob van Utenhov e, Heer van Bottensteyn. en Ameliswaard, beschreven in de Ridderschap van Utrecht. Zie K o k , Vaderl. woordenb. D. XIII. bl. 36 , uit medegedoelde familieberigten aangevuld. DUYN (AARNOUD JOOST VAN DER), Heer van 's Gravemoer, Maasdam, Liklenoort en Benthorn, broeder van den voorgaande, 43$ geboren den 18den Januarij 1718, werd den 2den November 1748 Luitenant-Generaal van de kavallerie, den 10den Mei 1771 Generaal, en was van dat jaar tot 1785 Gouverneur van Breda. Voorts was hij in 1751 besehreven in de Ridderschap en Edelen van Holland en later benoemd tot Luitenant-houtvester en meestersknaap van Holland. Hij huwde in 1742 Anna Margaretha van Aerssen van Sommelsdijk, dochter van Fr ançoi s, Heer van Sommelsdijk en van Maria van Aerssen van Wernhout, en weduwe van Philippe de J o n c o u r t, Marquis de Villarnoue. Hij stierf te Breda den 28ston September 1785 en verwekte drie zonen, die volgen, en twee dochters, waarvan eene, genaamd A n n e, trouwde net Alexander, Graaf van Ryland t, en de andere, Cornelia Anna Margaretha, echtgenoote was van Gerard Arnout Baron Taets van Amerongen, Heer van Schalkwijk. Zie Kok , Vaderl. Woordenb. D. XIII. bl. 36, 37, uit medegedeelde familieberigten bijeengebragt. DUYN (ADAM FRANCOIS VAN DER), Heer van 's Gravemoer, Maasdam, Benthorn en Inklenoort, oudste zoon van den voorgaande, geboren te 's Rage den 16 den Augustus 1745, was Hoogheemraad van Delftland, en nam als Generaal-Majoor een belangrijk aandeel aan den Posten-oorlog in Vlaanderen in 1793. Onder anderen werd hij in den slag bij Menen met eene belangrijke zending belast, doch werd daarbij zwaar gekwetst en gevangen genomen, en stierf hij , aan de gevolgen zijner bekomene wonden, te Rijssel in November 1793. Zie B oss eh a, Neerl. Held. to Land. D. II. bi . 49, 57, 61, 67, 77, uit medegedeelde familieberigten aangevuld. DUYN (WILLEM VAN DER), Heer van 's Gravemoer en Maasdam, broeder van den voorgaande, geboren den 7den November 1750, was Hoogheemraad van Rijnland, verliet in 1795 de dienst als Generaal-Majoor, ward Kamerheer van Prins W il 1 e m V en trad in 1800 in Engelsehe dienst als Generaal-Majoor en later als Luitenant-Generaal. Hij was in 1770 gehuwd met Magdalena Elisabeth Baronnesse van Lijnden, dochter van Casper van L ij n d en, Beer van de Park, en van El isab e t h Baronnesse van den B o e t z e l a a r. Hij was grootkruis van den Beijerschen Leeuw, en stierf te 's Gravenhage in September 1813. Zijn oudste zoon volgt later. UTit medegedeelde familieberigten bijeengebragt. DUYN (WILISM HENDRIK VAN DER), broeder van de beide voorgaanden, geboren den 2den Augustus 1755, was Kamerheer van den Prins van Ora*. Hij werd den 24sten Maart 1778 Kolonel van de Kavallerie en den 1 8den IA 1793 GeneraalMajoor. In laatstgenoemd jaar nam hij een belangrijk aandeel can den Posten-oorlog in Vlaanderen, en verwierf zich eenen on- sterfelijken room door de dappere verdediging van Sluis in 439 Vlaanderen in 1795. Na Nett.lands herstelling werd hij den 27sten October 1814 benoemd tot Luitenant-Generaal en Provineialen Kommandant te Luik. Hij werd, bij besluit van den 28sten Augustus 1814, geadmitteerd in de Ridderscbap van Holland, en was in 1789 gehuwd met Susanna Jacoba Josina Gravin van Bylandt, dochter van Hendrik Willem van Byl andt, Heer van Spaldorp, en van Anna Cornelia van Ne'e ck. Hij overleed te 's Hage in Augustus 1832. Zie de Jong e, Geschied. van het Nederl. Zeewez. D. VI. St. 1. bl. 489; Bossc ha, .Neerl. Held. te land, D. DI. bl. 59, 106-112; uit medegedeelde familieberigten aangevuld. DUYN VAN MAASDAM (ADAM FRANcois JULES ARMAND Graaf VAN DER), zoon van W i 11 em Baron van der D u y n voornoemd en van Magdalena Elisabeth Baronnesse v a n L ij n d e n, werd op den 13den April 1771 te Deventer, waar zijn vader, die anders gewoonlijk te 's Hage woonde, toen in garnizoen was, geboren. Ilij trad op jeugdigen leeftijd in de krijgsdienst, en was reeds op zeventienjaricr en leeftijd Vaandrig bij het regement Hollandsche gardes. In 1789 werd hij lid b der Ridderschap van Holland, in vier vergaderingen hij, hoe jong ook, soms groote blijken van zelfstandigheid gat'. Een tegenzin in de krijgsdienst hebbende, begaf van der Du y n zich op twintigjarigen ouderdom naar de Leidsche Hoogeschool, waar hij reeds den 23sten Julij 1791 den graad van Doctor in de beide Regten verkreeg, na de verdediging van een proefschrift : de Foederibus Batavorum bellicis (Lugd. Bat. 1791. 4°.). Hij vestigde zich hierop te 's Gravenhage, werd Baljuw en Dijkgraaf van Woudrichem en in 1793 geplaatst bij bet Hof van Mevrouw de Erfprinses van Oranje. In die betrekking bleef hij tot aan de omwenteling van 1795, toen het vorstelijk gezin genoodzaakt was naar Engeland te vlugten. V a n der Duyn bleef in bet vaderland, maar vestigde zich te Utrecht, en woonde daar ambteloos tot 1812, toen familieaaugelegenheden oorzaak waren dat hij zijne woonplaats op nieuw te 's Gravenhage vestigde. Toen in 1813 de omwenteling aanbrak, en tegelijk de morgen onzer vernieuwde vrijheid, was van der Du y n een der eersten die zich in die hagchelijke dagen aan het bestuur stelde. Met van Hogendorp en den Graaf van Limburg Stirum vormde hij toen het edele Driemanschap, dat goed en bloed voor de bevrijding des vaderlands in de waagschaal stelde, en de terugroeping van den Prins van Oranje bewerkstelligde. V66r diens komst hadden zij twee vergaderingen der StatenGeneraal bijeengeroepen, die evenwel uiteen gingen, zonder een werkelijk deel aan de omwenteling to willen nemen, Hierop namen zij zelven den last van het bewind, in naam des Prinsen van Oranje, op hunne schouders, en kondigden den 2lsten November eene Proclamatie af, om het yolk met hun besluit bekend 440 te maken. Het is in weinige regels niet te vermelden wat v an der Duyn in die dagen heeft tot stand gebragt. Nederland, zoo innig aan het geliefd vorstenhuis verbonden, kan nooit genoeg op prijs stellen wat toen door hem is verrigt, en dat vorstenhuis zelf zal het steeds moeten erkennen, dat, gelijk Koning Willem I eens sprak, van der D u y n een van het edel Driemanschap was aan hetwelk het te danken heeft op Nederlandschen grond te staan en te gebieden over eene Natie, die het hoogacht en lief heeft. Toen de Prins van Oranje de regering aanvaard had, werd van der D u y n tot lid van den Raad van State benoemd. Kort hierop nam hij, bij afwezigheid van van H ogendor p, de betrekking van Secretaris voor de buitenlandsche zaken waar, en vertrok daarna met eene diplomatieke zending naar Londen, alwaar hij in het laatst van Maart 1814 plegtig ten hove ontvangen werd. In 1815, tijdens onze vereeniging met Belgie, maakte hij deel uit van de Commissie tot de herziening van de grondwet voor de Vereenigde Nederlanden, en woonde als lid van de dubbele Kamer der Staten-Generaal, voor Holland, de beraadslagingen bij, die over die grondwet te Brussel gehouden werden. Na hare aanneming werd hij in zijnen post van lid van den Raad van State bevestigd, in September van Baron tot den Gravenstand verheven, en tot belooning zijner veelzijdige diensten tot grootkruis der Orde van den Nederlandschen Leeuw benoemd. Bij de herstelling der Leidsche Hoogeschool in het laatst van. 1815, werd aan van der D u y n 's liefde voor de wetenschappen eene waardige hulde toegebragt. Hij werd tot Curator dier Hoogeschool en tevens tot Voorzitter van het collegie van Curatoren verkozen. Op den 4den December 1817 werd hij benoemd tot Gouverneur van Zuid-Holland, nam gedurende ruim zes en twintig jaren die hooge waardigheid met onvermoeiden ijver waar, en zag zich, bij gelegenheid van de vijf en twintigjarige gedachtenisviering van de aanvaarding dier betrekking, vereerd door de Staten van Zuidholland, die hem door eene commissie plegtig hunne deelneming en erkentelijkheid deden betuigen, en hem eenen zilveren beker en eenen gouden gedenkpenning deden ter hand stellen. Niet lang daarna, in Februarij 1844, vroec, en ontving van der Duyn zijn eervol ontslag, nadat het den Koning behaagd had, hem, eenige dagen te voren, tot Opperhofmaarschalk te benoemen. Nog eenmaal, en wel toen hij reeds in ziekelijken toestand verkeerde, werd van der D u y n tot eene belangrijke taak geroepen. Hij toch stond reeds voor lang bekend als den man, die eene ruime herziening der grondwet wenschelijk achtte. Na de belangrijke gebeurtenissen in 1848 kwam hij voor dat gevoelen openlijk uit, en bood de regering aan om haar daarbij to ondersteunen. Hij zag zich ten gevolge daarvan tot lid van 441 de Eerste Kamer der Staten-Generaal benoemd, en schonk zijne stem aan de wetten die tot herziening der grondwet strekken moesten. Na den afloop daarvan onthield hij zich verder van alle aangelegenheden, behalve dat hij nog eenmaal in de vergadering der Ridderschap van Zuidholland het Voorzitterschap bekleedde. Kort daarop werd hij door eene hevige ziekte aangetast, die een einde aan zijn nuttig en werkzaam leven maakte. Hij overleed op den l9den December 1848 te 's Hage, en terwiji Ds. Ru itensc h i l d, in eenvoudige maar roerende taal, hulde deed aan zijne verdiensten, gaf eene onafzienbare menigte, die daarbij tegenwoordig was, luide bare droefheid te kennen over het verlies van een man, aan wien Nederland, naast God, voor een goed deel zijne onaf hankelijkheid te danken heeft, Van der Duyn was den 7den Julij 1799 gehuwd met Frederica Maria Isabella Benjamina Baronnesse van. derCapellen, dochter van Alexander Philip Baron van der Capellen , Heer van Berkenwoude, en Maria Taets van A m e r o n g e n. Zij schonk hem vier kinderen. De afbedding van van der D u y n ziet het licht. Zijne Gedenkschqten zijn met die van zijn schoonbroeder, boezemvriend en geestverwant, Godard Alexander Gerard Philip Baron van der Capellen bijeenverzameld, gerangschikt en uitgegeven door den Baron C. F. Sirtema van Grovestins ('s Hage, 1857. 80). Behalve de genoemde onderscheidingen was van der D u y n Ridder grootkruis van de Wurtembergsche Kroon en van de St. Alexander Newsky's orde, terwijl de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden er prijs op stelde hem, den voorstander en begunstiger der wetenschappen, onder hare leden te mogen tellen, en het Genootschap : Kunstliefde spaart geen vlijt (later de 's Gravenhaagsche Afdeeling der Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen) hem tot honorair lid verkoos. Zie H. Bo sseha, Geschiedenis der Staalsornwenteling, D. I. bl. 142-159, met portret ; K o n ij n e n bu r g, Nationaal Gedenkb. bl. 123, 128, 130, met portret; van der Pal m, Gedenkschrift van Nederlands herstelling, bl. 102, 103 ; S iegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogesch. D. I. bl. 400, 419 , Toev. en Bijl. bl. 37 ; van der A a, Herinner. D . II. bl. 235; Onze Tijd, D. II. bl. 320-326, met portret; Mr. J. C. de J o n g e, in Hand. der jaarl. Vergad. der .3faatsch. van Ned. Letterk. te Leiden, 1849, bl. 80-88; 1 ul le r, Cat. van Portrett. bl. 75; uit medegedeelde familieberigten aangevuld. DUYNEN (G. vAN), lid van de Haagsche Confrerie-kamer van Pictura, was waarschijnlijk een liefhebber in de kunst en is te 's Hage v66r 1673 overleden. Zie K r am m, Lev , en werk. der Kunstsch. DUYNEN (ISAAC VAN), welligt een zoon van den voorgaande, werd volgens sommigen te Antwerpen, volgens anderen te Dordrecht geboren. Ilij was een verdienstelijk schilder van stillevens met zee- en riviervisschen, en zijne stukken werden 442 goed betaald en door de liefhebbers, out het fraai geschilderde en natuurlijke der of beelding, zeer gezocht. In 1664 woonde hij te 's Gravenhage, daar hij toen als medelid in de kamer van Pictura aldaar voorkomt. Men meent dat hij daar in 1688 of 1689 overleden is. Zie Immerzeel, Lev. en werk. der Kunstsch. ; Kramm, Lev. en werk. der Kunstsch. DUYRCANT (Manias). Zie DUIRKANT (ANDRos). DUYRKA NT (P. A.). Zie DUIRKANT (P. A.) DUYSCHOT (IL B.) was een beroemd orgelmaker. Hij vervaardigde in 1666 een derde klavier met dertien registers voor het groote orgel in de Nieuwe kcrk te Amsterdam, hetwelk daardoor 43 registers, 3 manualen en pedaal heeft. Van 1683 tot 1686 bouwde hij het geheele voortreffelijke werk in de Wester kerk, aldaar met 38 registers, 3 manualen en pedaal met 8 blaasbalgen. Zijn zoon volgt : Zie Gerber, Lexicon der Tonkunst. DUYSCHOT (JAN), zoon van den voorgaande, was mede een beroemd orgelmaker, die in Holland woonde en vervaardigde · Een achtvoets-werk van 18 registers, 2 manualen en pedaal, in de Fransche kerk te Delft, 1696. Een zestien-voets-werk van 35 registers, 3 manualen en aangehangen pedaal, in de Nieuwe kerk te 's Gravenhage, 1702. Een nieuw rugpositief van 11 registers, te 's Hage in de Fransche kerk, 1711. Een achtvoets-werk van 13 registers, 2 manualen en aangehangen pedaal, in de Hervormde kerk to Zaandam, 1712. Lie Gerber, Lexicon der Tonkunst. DUYSEL (THEopoRus) was een vermaard kunstliefhebber to Amsterdam, die aldaar in 1784 overleed. Zijne afbeelding ziet het licht. Zie Muller, Cat. van Portrett. bl. 75. DUYSENDPOND (GoDEFRIDus) is de vervaardiger van eenige onuitgecrevene Rijmwerken , waarvan de tegenwoordige bezitter onbekend is. Zie van der A a, Nieuw Woordenb; van Ned. Dichters, 1). II. bi. 60. DUYSENDPOND (HENRicus), predikant to Ooster- en Wes.. terblokker, was een broeder van den voorgaande en tevens dichter, blijkens zijne : Blocker's speel-wren, zynde een korte Uytbreydinge over eenige uytgeleezene Bijbelsto fen, in Nederduytsche zangmttat nedergesteld. Enkh. 1752, 4°. 2de druk. Ook schreef hij : Eerste predicatien der Bethlemitische Herderen. 12°. Zie Boekz. der gel. wereld, 1752, b. bl. 487; van Abkondep Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. III. V; van der Aap Nieuw Woordenb. van Ned. Diehl. B. bl. 59. 443 RUYSENT (CORNELIS CLAESZOON) was een kunstgraveur, die in de eerste helft der zeventiende eeuw bloeide. Er is slechts zeer weinig van zijn werk bekend. Zijn naam wordt ook Du ysend of D u s e n d gespeld gevonden. Zie K r a m m , Lev . en Werk. der Kunstsch. DUYSENT (DIRCK JANSSE) was een koopvaardij-kapitein die in 1665 het bevel voerde over het scbip de Drie Koningen van 30 stukken met 110 man, om de Engelschen in de Middelandsche zee of breuk te doen. Hij lag met J a c o b Pi et e r s e Twis k, die het bevel had op den Grooten St. 'kris, in de haven van Puerto de Santa Maria, eene stad gelegen in Andalusia tegenover Cadix . Op het . berigt dat een Engelsch schip van oorlog, de Kroon genaamd, met 48 stukken en 250 man, van Tan; er komende, de haven naderde, beslotèn zij, ofschoon veel minder sterk dan den vijand, uit te loopen, den Brit op te zoeken en te bevechten. Maar T w i s k het Engelsche schip den pas willende afsnijden, vervalt op eene klip en raakt vast, waardoor aan B u y s e n t alleen de keus overblijft, of om schandelijk te vlugten, of moedig den overmagtigen vijand aan te tasten. Hij besluit tot het laatste, en heeft het geluk den vijandigen bodem zoodanig te beschieten, dat deseelfs bevelliebber in het holle van den nacht een stilstand van wapenen vraagt, en in plaats van het gevecht te hervatten, schandelijk de vlugt neemt. De eer van den' staat werd door het dapper gedrag van Duysent gehandhaafd, doch ten koste van zijn leven, daar hij met zijnen luitenant en ettelijke onderofficieren en matrozen gedurende het gevecht sneuvelde. De zich te Cadix bevindende Nederlanders schonken aan zijne dochter eenen gouden keten, als eene hulde aan de nagedachtenis van haren vader en tot vereeuwiging van zijn moedig bedrijf. Zie de Jo n g e , Geschied. van het Ned. Zeew. D. II. St. II. bl. 241. 242. DUYSENTDAELDERS (NicoLAAs) , Amsterdamsch Regtsgeleerde, die de keuren en costuimen van Amsterdam voor het eerst rangschikte en uitgaf ; hij was voorvader van Bilde rd ij k, wiens moeder Duysentaelders heette. Hij schreef Observationes ad Leges, Statuta Consuetudinesque Amstelodamenses, Amst. 1662. 4°. Nolen op de ordonnantie en manier van procederen voor !het Gerecht van Amsterdam, Amst. 1659. 8°. Zie van Abkon de Naamreq. van Ned. Boek. D. I. St. III; Cat. van de Bibl. der iaatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. II. bl. 135. DUYST (CLAAs), IJ sbr ands zoon, was in 1431 Schepen der stad Delft, toen er nog van geene Burgemeesters op de Regeringslijsten aldaar sprake was. 444 Hij schijnt door bekwaamheid te hebben uitgemunt; wij vinden vermeld dat hij in 1441 naar Koppenhagen gezonden werd om een bestand to sluiten. Bij Filips van Bourgond iè stond hij in groot vertrouwen en achting. Zie Se h e 1 t e m a, Staatk. Nederl. D. I. bl. 311. DUYST (ADRIA AN) werd in 1575 met andere staatsmannen aangesteld tot lid van den toen ingestelden Landraad over Holland. Zie Wagenaar, Vaderl. Ilist. D. VII. bl. 23. DUYST (HENDRIK), woonde te Delft, was Leenman van den Koning van Spanje en behoorde tot hen die in 1567 voor a Commissarissen van den Hove zijn geda,, vaarci en gecompareerd tot aflegging van den gerequireerden Eed van trouw aan den Koning. Hij werd in 1572 benoemd tot lid van den Raad, die nevens den Prins van Ora* de zaken van Staat en Oorlog besturen zou. In 1575 werd hem met anderen door den Staat den vereerende last opgedragen, om eene nieuwe regeling op de regering van Holland te ontwerpen, en hij zag zich in dat zelfde jaar vereerd met het lidmaatschap van den toen ingestelden landraad over Holland. Hij was gehuwd met Ma r g a r e t h a Ui te nbro ek. Hun zoon volgt. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VI. bl. 399, D. VII. bl. 16, 23; d'Yvoy van Mijdrecht, Verb. en Smeeksehr. der Edel. b1.58. DUYST VAN VOORHOUT (JAN), zoon van den voorgaande, geboren te Delft in 1582. In den jare 1614 tot lid der vroedschap van zijne geboorteplaats gekozen, moest hij bij de verandering in 1618 zijne plaats verlaten, en zag zich met nog dertien anderen door M au r i t s ontslagen. Hij werd in 1626 op nieuw ingekozen en behartigde steedsmet ijver en trouw de belangen der stad. In 1650 was hij Burgermeester van Delft en lid van gecommitteerde Raden. Als zoodanig had hij zich den haat vau Prins W it 1 e m II op den hall gehaald, omdat hij, bij de beruchte zending aan de Hollandsche steden, te Delft niet naar zijn genoegen ontvangen was. Het gevolg hiervan was, dat hij, met nog vijf andere leden. der Staatsvergadering, op den 30sten Julij van genoemd jaar voor den Prins werd ontboden, in zijn paleis gevangen genomen en den volgenden dag naar Loevenstein vervoerd werd. Hier bleef hij gevangen tot den 15den Augustus en werd toen op rekwest ontslagen, cinder voorwaarde en belofte dat hij zich verder van de regering onthouden zou. De dood van den Prins ontsloeg hem weldra van die belofte, en hij werd in zijne waardigheid herste!d. Zijne mederegenten staafden zijne eer door eene openlijke verklaring. Tot 1652 bleef hij in de regering en overleed in 1666, na verschillende andere ambten met groote bekwaamheid en trouw bediend te hebben. Hij was gehuwd met Geertruida van d er Burch. 445 Zie Lev. van Willem den II, D. If. 131. 616, 633, 693, 69-1; Wagenaar, Vaderl . Hist. D. XII. bl. 90, 92, 109, 127, 191; van Wijn, Nalezingen, D. I. Bijl.B.bl. 20; Schelterna,Statak. Nederl. D. I. bl. 311 , 312, D. II. bl. 579 Kron . van het Ilist. Genootsch. te Pr. . D. VIII. bl. 430 . DUYST VAN VOORHOUT (MARIA), geboren te Delft op den 22sten Januarij 1662, dochter van H e n d r i k J o h a n s z. D u y s t van Voorhout, veertig-raad en Burgemeester van Delft. Tweemaal was zij gehuwd ; eerst in 1681 tot 1683 met Mr. Dirk v an Hoogeveen, veertig-raad van Delft, en daarna, in 1685, met Frederik Adriaan Baron van Reede vrijheer van Renswoude en Enimikhuizen. Deze werd bijna tachtig jaren oud, en stelde zijne vrouw als erfgename van al zijne bezittingen aan. Daar zij geene kinderen had, kon zij het plan ten uitvoer brengen, waartoe naar hare eigene getuigenis de studie van wis- en natuurkunde aanleiding had gegeven, welker beoefening door eene briefwisseling met den beroemden L e e u w e n h o e k werd levendig gehouden. Na legaten aan hare betrekkingen en ander° personen, ook aan de Waalsche kerk, armen en vooral aan de armenscholen te Delft te hebben gemaakt, stelde zij als de laatste van haar geslacht tot hare eenige en algemeene erfgenamen aan het ambachtskinderhuis te Utrecht, en de weeshuizen te Delft en in den Haag, ieder voor een derde gedeelte, beloopende elk derde gedeelte ruim vijf tonnen gouds, welke beschikking door haren dood in 92jarigen ouderdom op den 26sten April 1754 bekrachtigd is. De voorwaarde, waaronder deze making geschiedde, was het wetenschappelijk opleiden van uitstekende jongelieden uit de genoemde stichtingen in afzonderlijke gebouwen en onder een afzonderlijk beheer, en voornamelijk om, zoo als het testament luidde, hen aan to sporen, hetzj in de mathesis, teekenen of schilderkunst, beeldhouwen of beeldsnijden, oefeningen in zware dijkagien tot ·behouding van ons land tegen zware overstroomingen van het water, of dergelijke libre kunsten. Tot dat einde werd eerlang te Utrecht naast het ambachts-kinderhuis een deftig gebouw opgetrokken, en de stichting der vrouwe van Renswoude, waaraan zoo menig genie zijne ontwikkeling te danken had, was daar. Honderd jaren na de daarstelling van deze inrigting, eenig in haar soort, werd op den 23sten Mei 1856 bet eerste eeuwfeest te Utrecht gevierd, en bij die gelegenheid, op last van heeren Regenten, eenen grooten gedenkpenning geslagen, door den graveur D. van der Kellen vervaardigd, die aan de voorzijde vertoont het borstbeeld, en face, der stichteres, binnen dit randschrift : MARIA DUYST VAN VOORHOUT, DOUAIRE VAN REEDE VAN RENSWOUDE, GEB. 22 JAN. 1 6 6 2, OVERL. 2 6 APRIL 1754, De keerzijde vertoont een schild op een sierlijk voetstuk met bloemkransen getooid en door drie naakte kinder. - 446 tjes gehouden, welke de wapenschilden van Utrecht, Delft en 's Gravenhage dragen. Op het schild leest men : OP HET EERSTE EEUIVFEEST DER FUNDATIE VAN RENSWOUDE, GEVIERD TE UTRECHT 23 MEI 1856. Voor het fundatiebuis te Delft zijn te lezen de volgende regels : Hier leeft Maria D u y s t onsterfelijk door haar sterven ; Dees stichting was haar wil; zij heeft een schat doen erven. Waar uyt de nijvre Wees, om vlug verstand geeerd, her afgezondert leeft en vrije kunsten leerd. Dus doet zij langs het spoor der wisku.nst de armoe streeven Naar 't merg der wetenschap, om tot 's lands nut te leeven. Zie Timareten, Verz. van Gedenkst. D. I. bl. 115; Stuart, Vaderl. Hist. D. I. bl. 148-150, met haar portret door P. v a n S enus ; Algern. Konst. en Letterb. 1857. bl. 273, 315. DUYSTER (W. C.) was een verdienstelijk portretschilder, van wien evenwel weinig bekend is, en wiens naam op onderscheidene wijzen, zoo als D e us t e r en D e y s t e r gespeld wordt gevonden. Zie Kr amm , Lev. en perk. der Kunstsch. D. II. bl. 336, 387. DUYSTERLOO (ABRAHAM) schreef : Texten der Heylige Schrift, ten dienste die begeerig zijn om belydenisse des geloofs te doen, Amst. 8°. Kort onderwijs in de geloofsleer der Hervormde kerk, voor aankomende ledematen, geschikt na de order der Heidelbergache Catechismus, Amst. 1748. 8°. 2de druk ald. 1755. 4°. Schets der heilige godgeleerdheid, Amst. 1748. 8°. Catechismus, of onderwys in de christelyke leere met bijgevoegde texten der Heilige schrift , Amst. 1748. 8°. Hij vervaardigde ook eene Rouwklagt op he vi,or gansch Nederland smertelijk overlijden van Zijne Doorluchtige Hoogheyd Willem Car el Hendrik Fr is o, geplaatst in het Aanhangsel op de dichtkundige Cypressenbladen. Zie van A b k o u d e , Naanareg. van Ned. Boek. D. I. St. I. Iv. VI. ; van der A a , Nieuw Woordenb. van Ned. Diehl. D. II. bl. 60. DUYSTERN (J. VAN) was een zeer goed landschapschilder die omstreeks het midden der zeventiende eeuw leefde, doch van wien verder niets bekend is. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. DUYTSC El (CHRISTIAAN SA_LOMON) was een Hongaarsche Jood , geboren in 1734, die door zeer opmerkelijke wegen tot de erkentenis van Christus gebragt en naderhand in 1777 predikant geworden is te Mijdrecht. Van dezen gernoedelijken en ijverigen man, wiens of bedding het licht ziet , en wiens zoon G ij sbert Albert . D uytsch in 1797 predikant werd te Moerkapelle en in 1798 te Zoeterwoude, zijn de volgende werken in druk uitgegeven. 447 Jehovah verheerlijkt door de erkenning van den waren Messkis, Amst. 1767. 8°. De wonderlijke leidinge Gods, omtrent eenen blinden leidsman der blinden, op wegen en paden die hy niet kende, door C. S. D uy ts ch , gewezen Joodsch Rabbi, Amst. 1768. 8°. en Vervolg der wonderlijke leidinge, Amst. 1769. 8°. De Verlossinge Israels en hunne eeuwige behoudenis, voorgesteld tot opwekking van het verstrooid Israel, Amst. 1769. 8°. 2 deelen. Herdrukt en vermeerderd Amst. 1793. 8°. 3 stukken. Drie Leerredenen, Amst. 1780. 8°. Hij overleed den 7den November 1795. Zie Arrenberg, Naamreg. van Ned. Both.; de Jong, Naarnl. van Ned. Both.; Brans Kerkreg. der Pred. van Zuidholl. bl. 63, 93 ; Koenen Geschied.der Joden in Nederl. bl. 268, 269 ; Kramni, , Lev. en Werk.der Kunstsch. D. II. bl. 387. ' DUYTSCH (F. E.) was een teekenaar en graveur, die op het laatst der achttiende eeuw bloeide. Hij vervaardigde ter eere van zijnen vader of bloedverwant, in het vorige artikel genoemd, een grafmonument, als een sarcophaag afgebeeld, met zinnebeeldig bijwerk, waar boven het Alziend Oog. Zie K r a m m , Lev. en IPerk. der Tiunstsch. DUYVE (JAN), ook Duive, Duiven, D uinen en Dayf genaamd , werd te Gouda in 1600 geboren , en in het weeshuis aldaar opgevoed. Hij bezocht waarschijnlijk Italie en genoot het onderwijs in de schilderkunst van den kleinzoon van W outer C r a b e t h , mede alzoo geheeten. Hij muntte bijzonder in het schilderen van portretten uit en verdiende daarmede veel geld. Hij overleed plotseling te Gouda in 1649. Zie Walvis, Beschrijv. van Gouda, D. I. bl. 334, 335; K r a m m, Lep. en Werk. der Kunstsch. DUYVEL (DIRK). Zie DUIVEL (DIRK). DUYVELANDT (JAcoBus) was een schilder te 's Hage woonachtig, die in 1656 mede oprigter was van de Nieuwe Kamer van Pictura aldaar. Hij is in 1660 overleden, doch er is van zijnen arbeid niets bekend. Zie Kr a m m, Lev. en Werk. der Kunstsch. DUYVEN (FRANs VAN) behoorde in 1566 tot de verbondene Edelen. Er is omtrent hem of zijn geslacht niets met zekerheid bekend. Zie te Water, Verb. der Edel. D. Il. bl. 351, D. IV. bl. 435 DUYVENSZ (AUGU5TINU5 HENDRIK) was in 1782 Burgemeester en Itaad te Enkhuizen, en verhief met kracht zijne stem tegen den vrede met Engeland, willende dat de afgevaardigden, die over dien vrede moesten handelen, de vredesvoorslagen eerst aan de goedkeuring van het Franache Hof zouden onder- 448 werpen. Zijn voorstel bij den raad niet aangenomen wordende, verzocht hij daarvan aanteekening in de Notulen. Maar ook dit werd hem geweigerd, waarop hij verklaarde een zoodanig gebruik te maken van zijn voorstel, als hij meende noodig te zijn. Eerlang zag dit dan ook in druk het licht, en is in zijn geheel te vinden, met andere stukken daartoe betrekkelijk, in de Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken, 1782, bl. 428, 587, 855. In hetzelfde jaar kwam mede door zijn toedoen te Enkhuizen het zoogenaamde Patriottisch Genootschap tot stand, hetwelk zich ten doel stelde om de vervallene vischvangst, koopvaart en handel te Enkhuizen te verbeteren, en hij werd tot voorstander en beschermer van dat Genootschap benoemd. Later, in 1787, wachtte hem eene belangrijker taak, toen hij met anderen verkozen werd tot de commissie, belast met de opstelling van eene Instructie voor den Stadhouder. Deze instructie draagt blijken van kunde, gematigdheid en oplettendheid, en is, ofschoon dezelve door de daarop gevolgde omwenteling buiten gebruik bleef, door den druk bekend gemaakt. Zie Vaderl. lea very. op Wag en aa r. D. V. bl. 238, 239, 328, D. XV. bl. 280 en volg. DUYVENVOORDE. Zie de personen van dien naam op DUIVENVOORDE en DUVENVOORDE. DWINGLO (BERNARDUS). Van zijn geboortejaar en zijne ouders schijnt voor alsnog niets bekend te zijn. lAraarschijnlijk werd hij in 'Delft geboren. Mar althans woonde zijn vader in 1620, wiens huis toen werd doorzocht in de hoop er den zoon te vinden. Hij wijdde zich als jongeling aan de godgeleerdheid en volbragt zijne studien te Leiden, waar hij zich vooral aan Arminius aansloot. In 1608 werd hij predikant te Berkel. Te Leiden, waar men tot verdraagzaamheid neigde, werd hij in Junij 1615, nevens den Contra-Remonstrant H e r m a nn u s C u c h 1 in u s van Edam, een zwager van Hommiu s, als Remonstrant beroepen. Als zoodanig was hij reeds bekend door de medeonderteekening der Remonstrantie van 1610. De bekende F e s t u s H o m m i u s schreef en onderteekende zijn beroepsbrief. Als predikant te Leiden betoonde D w in gl o zich een ijverig voorstander zijner partij, en stelde hij twist- en verdedigingsschriften tegen Smout, Tr igland en andere hevige ContraRemonstranten. Toen de vooruitzigten voor de zijnen al donkerder werden, ging hij met Episcopius en van den B or r e (7 Aug. 1618) naar Old enbarnevel t, die echter weinig raad en hoop kon geven. Zijne positie werd nog moeijelijker sedert de regering te Leiden was veranderd (23 Oct. 1618). Hij onderteekende mede de vertogen der Remonstranten, over het houden der Synode in 1618 bij de Staten ino- ediend, en nam deel aan de Remonstrantsche Vergadering van ° den 11den November te Leiden. Met zijn ambtgenoot en geestverwant Co r v i n u s werd 449 Dwinglo geciteerd voor de Dordsche Synode. IIij verscheen en stond de anderen, inzonderheid E p i s c o p i u s , trouw ter zijde in de verdediging hunner zaak. In de 25ste zitting (10 Dec. 1618) las hij het protest der geciteerden voor. Hij onderteekende mede de bedenkingen der Heide] bergsche Catechismus, die in de 39ste zitting werd overgeleverd. Tijdens zijn verblijf te Dordrecht zond hij met Corvinus een vertoog aan den Magistraat van Leiden, om vrijheid voor de broederen te verkrijgen, tot het houden hunner vergaderingen. Op den 2deu Paaschdag (1 April 1619) predikte hij voor de Remonstranten te Dordrecht en doopte tevens een kind van S a p m a, waarbij Episcopi us en P oppi us getuigen waren. Door de Synode veroordeeld beklaagde hij zich in brieven over de onregtvaardige handelwijze der tegenpartij, en later in verschillende geschriften, die voor de kennis van het op de Synode verhandelde van veel belang zijn. Met de andere veroordeelden werd hij den Eden Julij naar Waalwijk vervoerd Volgens de bekende spotprent : d' .Arminiaensche uytvaert, zat hij met Pijnakker, Corvinus en Sapma op de twee:le wagen. Van de eerste vergadering der gebannenen te Waalwijk was hij Scriba. Spoedig keerde hij heimelijk in het vaderland terug om de broederen te dienen. Dit kon echter niet dan met groot gevaar geschieden. Den 29sten December te Leiden predikende ontkwam hij met groote moeite aan de handen van den ijverigen Schout Mr. Willem de B on t, aan wien hij door een Gentenaar, den bekenden verklikker Jacques de H e c k e, was verraden. Opzettelijk stelde hij een vlugschrift om alle Remonstranten voor dien verspieder te waarschuwen. Was het hem weinic vergund de gemeente to Leiden te kunnen bezoeken, in het volgende jaar sprak hij Naar schriftelijk toe op den gedenkdag van Leidens ontzet. Ofschoon hij in 1621 niet tot Directeur was verkozen, omdat men zijne weigering vreesde, zoo was hij de directie toch in alles behulpzaam en gedroeg hij zich wakker voor de broederen. Nadat het reeds tweemaal was mislukt wist hij in Julij 1621, met behulp van Blansaert en Parthy, Welsing uit de gevangenis te 's Hage te verlossen. Terwijl hij vaak op onderscheidene plaatsen predikte werden er vele pogingen aangewend om hem in handen te krijgen. Zoo ontkwam hij in Julij 1622 ter naauwernood te Haarlem, waar hij zich in 't geheim bij zijne vrouw beyond, en al zijne boeken en papieren in beslag werden genomen. Toen in 1623 de noodlottige zamenzwering tegen Maurits werd gesmeed, trachtten zijn zwager David Cooren winder en Willem van Oldenbarne velt, Heer van Stoutenburg, hem voor zich te winnen. D Wing lo was echter van alle maatregelen van verzet of oproer ten eenemale afkeerig. Van de plannen der zamenzweerders werd hem dan ook niet de minste opening gedaan, en hij was alzoo niet in staat om den 29 , 450 bedreigden vorst te waarsehuwen. Ten onregte wordt hem door den Ileer G 1 as i u s cenige nalatigheid in deze zaak als misdrijf aangerekend. Doch hoewel onkundig van alles en onschuldig, werd er toch tegen hem, als zijnde in de zaak betrokken geweest, door het hof van Holland eene publicatie uitgevaardigd (11 April 1623), waarbij, behalve de 500 gulden op iederen predikant gesteld, nog 500 gulden werden uitgeloofd aan ieder die hem levend zou vangen. D w i n g l o nam hierop de vlugt ; schreef den 30 sten October eene korte verklaring zijner onschuld, waarin hij zegt : D dat van de conspiratie (hem) noyt de alderminste openinge van iemant ter werelt, door woorden, brieven, teikenen, oft eenigh ander middel en is gedaen, nochte eenigh het minste vermoeden oft nadenken van sulks bij (hem) is geweest," en deed in het volgend jaar eene breedvoerige verantwoording in het licht versch ij nen. Na eenigen tijd in Antwerpen vertoefd te hebben ging Dwinglo naar Holstein. In Mei 1630 poogden de Directeuren hem als predikant te Frederikstadt to vestigen dit mislukte evenwel, omdat de Stadhouder niet tot hem en hij tot het beroep niet gezind was. De Koning van Denemarken had intusschen vroeger aan de Remonstranten in Gliickstadt en Staden vrije uitoefening van godsdienst aangeboden, en daar in eerstgenoemde stad zich velen zijner geloofsgenooten bevonden, begaf D w i ng I o zich derwaarts en bleef er van 1631-1637. Toen keerde hij, met eene loffelijke getuigenis van de regering dier stad, naar zijn vaderland terug, zette zich gerust to Haarlem 'leder en verzocht aan de Societeit vrijdom van huishuur. Algemeen geacht, en door niemand ooit vervolgd als deelgenoot aan de beruchte conspiratie, leefde hij hier rustig tot zijnen dood, Naar het schijnt heeft hij nog enkele malen den kansel beklommen. In 1650 verzocht de Vergadering der Broederschap hem R yckewaerts vervolg op Uytenbogaerts Kerckelycke historie voort te zetten. Zijn sterfjaar is nog onbekend. Eenigen tijd vOtir 1660 schijnt hij reeds niet meer in leven geweest te zijn. Hij beoefende de latijnsche dichtkunst blijkens een door hem vervaardigd Latijnsch gedicht ter eere van Episcopiu s, betwelk gedrukt voorhanden is op de boekerij der Broederschap to Amsterdam, Van zijne hand zijn de onderstaande geschriften, waarvan de titels naar de voorhanden zijnde exemplaren zijn afgeschreven. - Chrystalynen bril, tot versterckinge van t' schemerende ghesicht der eenvoudighen, die in de huydendaechsche verschillen der religie net onverstant yveren ; waerdoor zy claerlick aenschouwen moghen het wederschriftelycke en landverderifelycke ghevoelen Adrian Smou tii, en synder medestanderen, van dat men de voorstana ders en dryvers der vyf articulen, mitsgaders die de selfde oor deelen met de waerheyt des christelicken gheloofs, en salicheyt der zielen wel te connen bestaen, behoort na de wet Mosis met 451 de doot te straffen (Prov: XII. 6. Jerem: V. 30, 31.) (Thedruckt 1613. 4°. Protest des autheurs van den Ch r i s t aly n e n b r i 1, tegens den gepretendeerden Poly s tste e n, met ernstighe vernianinghe aen den polijster om voor den dach te komen, en volgens syne aenbiedinghe naer openbaringhe syns naems behoorlyck te yetifieren 'tgeen hy den autheur van den C hr i s t al y n e n Br il te laste leydt. (Prov, XXVI. 4. 5). Tot Rotterdam 1614. 4°. Voorbode van de antwoort op seker boecxken, gheintituleert Ontrouwe des valsehen waerschouwers, etc. , binnen weynich daghen tot Amsterdam wtghegeven. Tot Leyden. 1616. 4°. (Die Ontrouwe enz. was van T r i g 1 a n d). Monster van de leere der .Amsterdamsche predicanten over de voornaemste poincten, die huydendaechs ghedisputeert werden tusschen de oude rechtgesinde die men Remonstranten ende de nieuwghesinde, die men Contra-Remonstranten noemt, vervat in CLXXIX articulen, ende getrocken wt hare ende bysonder wt Jac obi Trig la ndii schriften teghen den eerw. Joannem W t en b o g a e r t, den onpartydighen tot een proeve voorghestelt; Waer by noch syn gevoecht eenige andere nieuwicheden Fe s t i Ho m m i i ende Jo an nis Poly andr i, mede ghetrocken uyt hare schriften ; ten dienste van M. J. Brandt, boeckverk: tot Amst: , om by hem behandicht te werden aan den autheur van de mancke ende twistrockenende S t a et d e r v o or n aemste q u a e s ti en ens. , onlangs voor hem ghedrucict. Tot Leiden. 1616. 4°. (Van dien Staet enz. werd door sommigen de Leidsche Hoogleeraar P o 1 y a n d e r als auteur gehouden, ofschoon dit niet bewezen is.) Nullitetyten, mishandelinghen ende onbillycke proceduren des nationalen Synodi, ghehouden binnen Dordrecht in 1618, 1619. In 't korte ende rouwe afgheworpen ten dienste ende onderrechtinghe van alle de ware christelycke, doch nu bedruck,te ghemeynten, als oock van alle andere goede ende waerheydtlievende ingheseten deser vereenichde Nederlanden. (Micha VII.. 3-6.) Ghedruckt 1619. 4°. Aenspraecke van B er n a r du s Dwinglo aen de Rentonstrans-gesinde ghetneynte ende burgherye der stadt Leyden, over het ontzet derzelfder stede, gedaen op den 3 Oct. 1620. Dienende tot onderwysinghe, vermaninghe ende vertroostinge derselfder,, ende alle andere gemeynten in Nederlant, die om belydenisse der waerheyt vervolcht werden. Gedruckt 1620. 4°. Noodighe ende getroutve waerschuwinghe aen de Remonstrantsche predicanten, voor de valsche ende bedrieghelycke handelinghe van Jaques v an H e c k e, ende andere verspieders tot haer ghesonden. (Judas VI. 11). Int. jaer 1620. 4°. Grouwel der verwoestinghe staende in de heylighe plaetse : Dat is , claer ende warachtich verhael van de voornaemste mis- 29* 452 handelinghen, onbillycke procedueren ende nulliteyten des nationalen Synodi, ghehouden binnen Dordrecht, in 1618, 1619. (Luc. XIX. 4°.) Ghedruckt MDCXXII. (Twee deelen.) 40. Historisch verhael van 'tghene sich toeghedraeghen heeft binnen Dordrecht, in de jaeren 1618 ende 1619 enz Gedruckt 1623. f°. Burm an, Traj. Erud. F op p ens, Bibl. belg. en anderen schrijven de zamenstelling van dit geschrift alleen aan U y t e nbagaert toe. L e y d e k k e r, Eere van de nat. Syn. voorgestaan enz. vermeldt eene tweede uitgave in 1648 op naam van B (e r n.) D (w ingl o), _ en Cat ten bur gh geeft- het onder de werken van beiden op. Dwinglo mag Uytenbogaert in de zamenstelling zeer behulpzaam zijn geweest, man voornamelijk is het toch het werk van den laatsten. Verantwoordinghe van B e r n a r d u s D w i ng l o, ghewesen predicant tot Leyden, teghens de publicatie van den raet provinciael in Hollant, teghens hem ghedaen op den 11 Aprilis 1623. Daerin klaerlyck wederleyt tvert de valsche beschuldinghe aenyaende he beleyden ende aenwenden van verscheyden conspiratien teghen den staet ende regheringhe van Hollant. T' Hantwerpen. 1624. 4o. Tweede deel der verantwoordinghe enz. (als het voorg.). En met eenen beantwoort alles wat diesaengaende in de sententien ends confessien der gheexecuteerde tot synen laste wert ghestelt. T' Hantw. 1624. 4°. Predikatie ende meditatie by forme van bid- en danksermoen over den eeuwigduirende vrede, gepubliceert op den 5 Anil 1648. Te Amsterdam. 1649. 4°. Zie G. Bran d t. Hist. der ref. D. II. bl. 288, 820, 916; D. III. 45, 136, 161, 196, 201, 211, 245,, 246. 250, 279, 548, 696, 714-716, D. IV. 95, 380, 414, 476, 762, 763, 818, 903-906, 1054-1057, 1109 ; J. Regenboog, Hist. der Rem. D. 1. bl. 348, D. II. bl. 350, 361; A. b,Cattenburgh, Bibl. Rem. p. 55-57; Brieven v. versch. verm. en gel. manner dezer eeuwe (Anat. 1662.) D. 11.. bl. 75; Wagenaar, Vaderl. list. D. X. bi- 412, 451, 472; Kok, Vaderl. Woordenb. ; Archief voor Kerk geschied. enz. van Nederl. bl. 511, 512, 571; van der Hoeven, tweede Eeuwfeest van het Seminar. der Remonetr. bl. 89 ; J . T i d e m a n, Remonstr. broedersch. bl. 7)8, 79, 82, 231, 322, 348 ; Dezelfde, Frederikstad en hare Roll. gem, bl. 4, 35, 36 ; Muller, Cal. van Godgel. werk. Supplem. bl. 67, Dezelfde; Bill. van Pam fl. St. IV. bl. 219, 221, 244,253, 261. DUCK (VAN), wiens voornaam onbekend is, doch die door den Heer K r a m m vermeld wordt als een kunstgraveur blijkens een door hem gegraveerd portret van Abraham van Brienen, priester te Utrecht. Misschien was hij zelf een Utrechtsch geestelijke, mogelijk wel A d r i anus van Dij c k, die in 1695 te Delftshaven overleed. Zie (van Heassen en van Rijn) Hist. van 't Ulr. Bisdom. D. II. bl. 396,Kramm, Lev. en werk. der Kunstsch. DUCK (ABRAHAM vAN), ook wel de Alkmaarsche of Hol- 453 landsche v a n D ij c k genoemd, ter onderscheiding van zijnen naamgenoot An thonie , die onder de Belgische Kunstenaars te huis behoort, was een bekwaam figuurschilder, wiens werken in de laatste Delft der achttiende eeuw, goede prijzen opbragten. Ilij bragt zijn leven meestal in Engeland door, en het zal daardoor zijn dat bier to lande zoo weinig werk van hem gevonden wordt, zijne levensbijzonderheden onbekend zijn en hij met andere schilders van dien naam meestal verward is. Van hem zijn de volgende stukken bekend. Een biddend gezelschap. De U. Maagd met de H. Joseph en St. Jan. Een dronke bedelaar. Een deftig gekleed man in een wijnkelder. Zie K r a m m , Lev. en werk. der Kunstsch. DIJCK (A Grum VAN) van wie geene levensbijzonderheden bekend zijn, doch die te Rotterdam in bet laatst der voorgaande eeuw leefde en eenige zeer verdienstelijke dichtstukken, onder anderen een lierzang Ter geclachtenis van A b r a ha m A r en t van der Meersch, vervaardigde. Zie Lauwerbl. voor de Zonen der Vrijheid. D. II. bl. 66; W i ts e n G e y s b e e k , lroordenb. van Ned. Dicht. D.II. bl. 229-- 231 ; van der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. D. 1I. bl. 60, 61, DIJCK (CHARLES VAN), vroeger Majoor van een regiment voetvolk, dat in dieust was der West-Indische Compagnie en in Brazilie gelegen had. In de lente van 1645 werd hij door Domini co Condulmiere, wegens de Republiek van Venetie, aangezocht om krijgsvolk te werven. Hij nam aan 2000 man te leveren, die hij uit verschillende natien grootendeels te Amsterdam bijeenbragt. Met dit krijgsvolk trok hij, onder bevel van een Venetiaansch edelman, N i e c o 1 o C o r n a r o geheeten, naar Kandia. Aldaar geraakte hij met de Turken slaags, doch behield de overhand. Door wanbetaling der Venetianen, duurte, gebrek aan levensmiddelen en door de pest, geraakte zijn yolk in treurigen toestand, zoodat een groot deel van hetzelve naar den vijand overliep. Dit voorbeeld werd door den kolonel van D ij e k met eenige officieren en een zeventigtal der overgeblevene soldaten gevolgd. Op last van den Sultan werden zij naar Constantinopel gevoerd, met onderscheiding en minzaam ontvangen, en gingen, daartoe uitgenoodigd, tot de Mahomedaansche godsdienst over, hoewel van D ij c k milks in den beginne volstandig geweigerd had, doch ook ten laatste voor de verzoeking bezweek. Van zijn verder wedervaren is niets bekend. , Zie de Jonge, Nederl. en Venet. bl. 230-232. DIJCK (nom VAN) werd te Haarlem geboren omstreeks 1577, vertoefde vele jaren in Italie, en begat zich (barna 454 naar zijne geboorteplaats, waar hij in 1648 overleed. Hij inuntte uit in het schilderen van bloemen, fruit en gevogelte. Zie Biograph . Univ. T. VI. p. 372 ; K r a m m , Lev. en werk. der Kunstsch. D. II. bl. 407, 808. DUCK (JACOB VAN) werd te Haarlem in 1567 geboren. Hij was de zoon van Nicol a a s van D ij c k, vele jaren kapitein in Nederlandsche dienst en in 1619 als kommandant van de sterkte Crevecoeur overleden. Na tot doctor in de Regten bevorderd te zijn, en te 's Ilage een geruimen tijd als advocaat gepraktiseerd te hebben, werd van D ij ck door eenige personen naar Zweden gezonden, om hunne belangen aldaar te behartigen. Hij maakte zich daar zoo aangenaam en gezien, dat hij tot hofraad en vervolgens als Zweedsch gezant bij de Staten werd aangesteld. Als zoodanig bewees hij aan Zweden de gewigtigste diensten, en had het geluk in 1614 tusschen Nederland en Zweden een verbond van vriendschap en koophandel te sluiten, waartoe hij in het vorige jaar door zijnen vorst was afgevaardigd. Zijn huis te 's Rage, hetw elk stond in het zuiden van de stad bij het inkomen van Delft, werd onder de rijkste en sierlijkste gebouwen geteld. Hij werd in 1620 door Gu st aaf A d olf, Komng van Zweden, tot Ridder verheven en tot Burggraaf van Gothenburg benoemd, alwaar hij in groot aanzien overleden is. De tijd van zijn sterven is niet bekend. Zijne of beelding, eene teekening in kleuren, kwam voor in de verzameling van portretten van den Heer Frederik Mulle r. Van D ij c k was een man van uitmuntende eigenschappen, vol liefde tot de wetenschappen en, volgens Brand t , een groot lief bebber en recht waardeerder der geleertheyt." Hij liet zich veel gelegen leggen aan den opbouw der Nederduitsche taal, gelijk blijkt uit de door P et r us Seri v e r i u s, zoowel in proza als poezij, geschrevene voorreden voor de Nederduitsche Gedichten van Da nib]. H e i n s i u s, waarmede hij het werk aan van D ij c k opdroeg, en hem daar noemt een voedsterheer ende vader der gheieertheyt, om wiens loll ende eer z te verbreyden alle kloecke verstanden strijden en 't samenspannen moeten.'' Met Hugo de Groot, Danibl Heinsius, Vondel, B ut gersius en andere beroemde mannen van zijnen tijd leefde hij in vriendschap, en eerstgenoemde wijdde hem een Latijnsch dichtstuk toe. Inzonderheid was de reeds genoemde S c r iv e r i u s zijn vriend, wien hij met zijnen raad in moeijelijke zaken bijstond, en uitnoodigde om de geschiedenis van de boekdrukkunst nader te onderzoeken en aan het licht te brengen, aan welke uitnoodiging wij Seri v e ri u Laurekrans voor Laurens Koster te danken hebben. Zie Ampzing; Besehrijv. der dad Haarl. bl. 112, 113; Schrevelins, Beschrijv. van Haarl. (1754. 4 0 .) bI. 399; Gedieht. van Peer. Scriverius, bl. 29, en diens Leven cr vbcir bl. 17; 455 r o ti us, Partial. (Lugd. Bat. 1717. 8 0 0 p. 377; Wage naar Faded. Hist. D. X. bl. 66; Koning, Tafereel der stad Haarl. D. IV. bl. 21, die verkeerdelijk den sterfdag van v an D ij c k s vader ale den zijnen opgeeft ; Vr e e de, Nederl. en Zioeden, bl. 29, 45, 76, 111, 180; Lodewijk de Geer, Bene Bijdr. tot de Handelsgeschied. van Amst. bl. 21, 129 ; de Navorscher, D. II. bl. 190; Muller, Cat. van Portrett. ; Iron. van het Hist. Gen. te Utr. 1). VIII. bl 284. DIJCK (JAN vAN), geboren te Utrecht, was een zeer bekwaam beeldhouwer, die op de helft der zestiende eeuw in Belgic bloeide. Hij vervaardigde in 1545 het Okzaal voor de kerk der abdij van Tongerloo in de Kempen. Zie Kr am m. Lev. en Werk. der Kunsisch. DIJCK (MARGARETHA of GRIETJE VAN), geboren te 's Gravenhage, en opgevoed in het weeshuis der Waalsche gerneente te Leiden, maakte zich berugt door hare godsdienstige gevoelens. Zij werd met den bekenden Jacob Verschoo r, het hoofd der zoogenaamde Antimonianen , Verschooristen of Hebreeuwen, uit laatstgenoemde stad gebannen, en zette zich te Middelburg neder, alwaar zij in 1697 tegenwoordig was en deel nam aan een openbaar twistgesprek tussehen N i c o l a a s S c h o r e r en Jacobus F r u 37:t i e r ter eener, en zij, benevens Jacob Verschoor ter andere zijde. Het blijkt dat reeds vepOr 1700 eene scheuring onder hen was ontstaan, en er twee partijen waren aan cane van welke zij aan het hoofd als leeraresse stond, en de vroeger genoemde jufvrouw Dina bij de andere. Zij vertoefde in 1708 te Leiden, en was toen meer met het opkomend Hattemisme ingenomen, en zij viel in het punt der G odheid van Christus de Socinianen bij. Van haar verder levenslot is niet veel bekend. Zij leefde in 1719 te Rotterdam en was tot de Remonstranten overgegaan. Zij schreef: Korte aanmerkingen over den Brief aan de Galaten, Amst. 1710. 8°. Huishouding Gods, vergeleken met de huishouding van den aartsvader Abraham, 1716. 3°. Zelfsbedriegelijkheid. 8°. Aanmerkingen over 't Evangelium Johannes Cap. 1 tot 7. Amst, 1717. 4°. Leiden 1741. 40. Zie v an A b k ond e, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. III; Hoogstraten, Woordenb.; Y p e y, Gesc4ied. van de Krist. Kerk. D. VII. bl. 292 Y p e y en Dorm o u t, Geschied. der Hem Kerk in Nederl. D. III. Aant bl. 70. 71; Kist en Royaards, Ned. Arch. voor Kerk. geschied. D. I. bl. 274, 275, 294, D. VIII. bl. 76, 77, 85 , DIJCK (PEaLIP VAN). Zie DIJK (PHILIP VAN). DIJCKE (COENRAEDT VAN) was een weinig beduidend dichter, van wien in druk is uitgegeven : Victory-toorts aangesteken op de gheluckige overwinninge der 4tercke stadt Breda : met Godes hulpe verkregen door sync 456 Doorl. Hoocheydt den Prince van Orangien den 7 October 1637, 's Hage 1637. piano. Zie Hermans, Bijdr. over Noord-Braband, 1). I. bl. 221,287. DIJCKMEESTER (HERMAN JACOB) werd den isten Februarij 1771 te Tiel geboren. Zijn vader was Mr. Herman D ij ckmeester, destijcis president Burgemeester aldaar, en zijne moeder heette Catharina Pe tronella van Sucht e 1 e n. Hij genoot eene zorgvuldige opvoeding, en werd, na de Latijnsche scholen in zijne vaderstad afgeloopen te hebben, op den 2deu April 1788 te Leiden als student in de regten ingeschreven. Na openbare verdediging van zijne Dissertatio, continens quaedarn specimina memorabilia, in quibus homicidium non praesumitur dolo commissum, verkreeg hij op den 28sten Junij 1793 den graad van Doctor in de beide Regten, en zette zich nu, ter uitoefening der Regtsgeleerde praktijk, te Nijmegen neder. Weldra werd hij door de plaatshebbende politieke gebeurtenissen genoopt om naar Tiel terug te keeren, waar hij weldra tot Schepen en Raad, en eerlang ook tot gecommitteerde op de land- en quartierdagen van het quartier van Nijmegen verkozen werd, namens welk quartier hij ook afgevaardigd werd naar de vergadering van de Staten- Generaal der Vereenigde Nederlanden, in welke vergadering hij meermalen geroepen werd den voorzittersstoel te bekleeden. In 1796, toen hij door eene toevallige omstandigheid niet herkozen werd als Raadslid, verloor hij tevens het regt van zitting ter staatsvergadering, doch zag zich ter vergoeding daarvan benoemd tot lid van het Committe tot de zaken der Marine, en wel tot deszelfs commissaris te Vlissingen. Hij bleef in laatstgenoemde plaats die betrekking waarnemen tot 1798, toen hij door de omkeering van zaken buiten openbare bediening geraakte, naar Tiel terugkeerde en aldaar de praktijk weder opvatte, waaraan hij zich tot can het jaar 1802 bleef toewijden. In dat jaar werd hij op nieuw tot eenen openbaren post geroepen, en wel door het departementaal bestuur van Gelderland, tot Regter en Dijkgraaf van Tiel en Zandwijk, welke betrekking, geheel naar zijne smack zijnde, hij met lof waarnam. In 1805 werd hij door den Raadpensionaris van het Bataafsche Gemeenebest aangesteld tot lid der commissie van landbouw in Gelderland, en zag zich onder het bestuur van Koning Lod e w ij k tot het bekleeden van meer dan eene tijdelijk opgedragene waardigheid geroepen. Bij de inlijving in bet Fransche keizerrijk verloor hij wel niet zijnen post van Dijkgraaf, maar Bien van Regter in Tiel en Zandwijk, in plaats waarvan hij tot Regter van Instructie in de Regtbank van het Arrondissement Tiel werd aangesteld ; bovendien werd hij lid van den urn ieipalen Raad, President der cantons-vergadering in het canton Tiel, en lid van den departementalen Raad van den Boven-Ussel. 457 Door Napoleon's val, en de komst van Willem I tot den troon, ondergingen zijne betrekkingen groote verandering. In plaats van Regter van instructie, werd hij Officier van justitie bij de Regtbank van eersten aanleg in het arrondissement Tiel. Straks werd hij mede gekozen tot lid der algemeene vergadering van Notabelen, in welke hij, op den 28sten Maart 1814, zijne stem voor de nieuwe Grondwet van Nederland uitbragt. In het volgend jaar werd hij aangesteld tot lid van den Raad der stad Tiel, uit dat ligchaam in 1817 tot lid der Provinciale Staten van Gelderland, en bijna gelijktijdig geroepen tot het lidmaatschap van het collegie van Hoofd-Ingelanden in het ambt van Neder-Betuwe. Doch belangrijker taak wachtte hem in 1821, toen hij, door de Provinciale Staten van Gelderland, tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal verkozen werd. Als zoodanig heeft D ij ckmeester gedurende een en twintig jaren zijne beste krachten gewijd aan de belangen des vaderlands, ook toen hem van 1835 tot 1836 de eer te heart viel het voorzitterschap van `de Tweede Kamer der Staten-Generaal te bekleeden. Hij weigerde daarna het hem door den Koning aangeboden lidmaatschap van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, omdat hij het karakter van voiks-vertegenwoordiger op hoogen prijs stelde. De Koning, die hem hoogachtte, benoemde hem toen tot kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw, van welke orde hem het ridderkruis reeds in 1825 geschonken was. In al zijne betrekkingen, ook als lid der in 1824 ingestelde commissie tot redactie der Nederlandsche wetgeving, deed ij c k m e es ter zich kennen als een kundig regtsgeleerde en als een man van gematigde en regtschapene beginselen, wiens bescheidenheid en nederigheid hem tot sieraad verstrekten. Tot weinige dagen voor zijnen dood muntte hij uit door werkzaamheid, en vervulde hij zijne menigvuldige pligten met lust en met ijver, tot dat op den 16den Junij 1850 een verval van krachten een einde maakte aan zijn nuttig levee, en zijne geboorteplaats hem op den 20sten Junij daaraanvolgende zag ten grave dalen, voor welke hij, gelijk voor het geheele gewest en het geheele land, een hoogst nuttig en merkwaardig burger was, wiens verdiensten steeds op hoogen prijs moeten worden gesteld. Dij ckmeester was in 1799 gehuwd aan vrouwe An na Elsabe van Ompha 1, die hij in 1826 verloor, en die hem elf kinderen schonk, waarvan zijn derde zoon, Mr. J ohannes D ij ckmeeste r, Advocaat-Generaal bij het Provinciaal Geregtshof te Arnhem, slechts vijf dagen ve·Or zijn sterven, te 's Hage overfeed. Behalve eenige opstellen in Tijdschriften, met of zonder bijvoeging van zijnen naam, zijn slechts de volgende geschriften van hem door den druk bekend gemaakt. 458 Onderzoek naar den zin en de wettigheid van het decreet van 24 January 1812, betrekkelijk, de instandhouding der substitutie van den p r e m ie r app e ld, Tiel, 1819. 80. lets over het bestaan van de Regtsmagt t'er Dijkstoelen en Heemraadschappen, Tiel, 1836. 8°. Handhaving van de zelfstandigheid en onaf hankelijkheid der Regterlijke Magt, tegen daarmede strydende ultleggingen van art. 160 der Grondwet, geplaatst in de Nederl. Jaarb. voor Regtsgel. en wetgeving , VIIIste deel, 2de stuk, bl. 281. (1846. 8..) lets tegen de voorgestelde suppressie der ArrondissementsRegtbanken en instelling van den Hoogen Raad, tot een hof van appel in burgelijke zaken, Tiel, 1849. 8°. Voorts warer_ onderwerpen van godsdienst en bijbelkennis, van oudheid en geschiedenis, genealogic en andere wetenschappen, het veld van zijne studie en onderzoekingen, en de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde deed geene onwaardige keuze, toen zij D ij c k m e e s t e r in 1828 tot haar medelid verkoos. Na 's mans dood bragt de Hoogleeraar N. C. K i s t, in een belangrijk levensberigt, hulde aan zijne verdiensten, en het is naar aanleiding daarvan dat wij bovenstaande regels over hem ter nederstelden. Zie dat levensberigt in de Handel. der Jaarl. Algem. Vergad. der Maatschappij van Nederl. Letterk. to Leid. 1850. bl 156 167. - DIJEMENUS (GuILELmus). Zie DIEMEN (WILLEM VAN). DIJK (A.DRIAAN ADRIAA.NSZOON VAN) was vroeger secretaris van Bleiswijk en in 1623 een der voornaamste aanleggers van het plan om Prins Maurits te vermoorden. Hij kocht daartoe de gebroeders J a n en A b ra ham B 1 a n s a e rt om, door wien hij, en door zekeren Will e m P a r th y, die mede in het complot was opgenomen, bedrogen werd, door dat zij hem, om hem nog meer geld te doen schieten, diets maakten nog vijf andere gasten tot hun voornemen te hebben overgehaald. Na het ontdekken van den aanslag vlugtte hij naar Bleiswijk, en vervolgens in boerenkleederen naar Hazerswoude, waar hij ten huize van zekeren v an To 11, gewezen secretaris van die plaats, zich eenigen tijd schuil hield. Hij werd evenwel ontdekt en gevangen genomen. Daar hij terstond de geheele aanslag beleden had werd hij niet gepijnigd, maar bij sententie tot het zwaard verwezen, welk vonnis op den 29sten Maart 1623 te 's Hage werd uitgesproken en uitgevoerd, nadat te voren vier van de pistolen, die hij tot den aanslag had uitgedeeld, voor zijne oogen, op een blok, aan stukken geslagen waren. Zijn ligchaam werd gevierendeeld en zijn hoofd op een staak gezet. Zie Sentenl. bij den Hove van Holl. ghearresteerd jegens Reynier van Oldenbarnevelt, Adriaan Adria ansz. van D ij c k, enz, Gepron. ende gheeave. in 's Graven hage 1623. ald. 1623 459-40 .; Wag enaar, raderl. Hist. D. X. bl. 451, 453, 456, 459, 463, 474, 475; van der A a, Ilerinner. D. I. bl. 238; M all e r, Bibl. van Pamflet. St. IV. bl. 252; Lodewijk Mulder, Jan Fa e s s e n , Hist. roman, Arnh. 1856. 2 deelen, vooral de aanteeken. DIJK (ALDERT SIERTS), geboren in 1699, werd den 16den Augustus 1733 aangesteld tot gewoon leeraar bij de oude Vlamingen te Groningen. Hoewel hij niet tot Opziener of Oudste werd verkozen, had hij nogtans op de beraadslagingen der Doopsgezinde Societeit dikwijls grooten invloed. Hij was een man ernstig en gestreng van denkwijze, zacht in de uitvoering van genomene maatregelen en wegens zijne braafheid algemeen geacht. Hij overleed den Eden December 1779 en schreef, behalve eene voorrede bij de door de Societeit in 1755 uitgegevene belijdenis, de volgende werken: Heilbegerige jongeling, onderwezen in de nodigste vereischtens eens Doopelings, enz. Gron. 1732. 8°. Nutte Bijbel-oeffening over gewigtige waarheden en toestanden des Christendom, Gron. 1738. 8°. Kleyne Catechismus ofte Beginsel van onderwijzing voor .Kinderen, in waarheden en historian des Biibels, Gron. 1742. 8°. Na-erinnering eener Redevoering over 't slot van den Bijbel, Gron. 1744. 4 0 . Het levee en sterven van een Christen door de genade Jezu en in de vereeniging met Hem; uit der geloovigen voorbeeld, (Rom. XIV, vs. 8) voorgesteld, enz. Gron. 4°. Catechetise behandeling over de geloofs-belijdenis der Doopsgezinde, d'Oude Vlamingen genaamt, Gron. 1773. Zie Blaupot ten Cate, Gown. der Doopsgez. in Gron. enz 1). I. bl. 137, 139; 162, 163, 195 . DIJK (C. VAN) schreef : Osteologia, of geraamte beschrijving van verscheyde dieren, Amst. 1680, 8 0 . met pl. in 1575, behoorde tot de Jezuiten te Gent, alwaar hij den 2lsten Mei 1635 overleed. Hij zette uit het Spaansch over : Praxis vitae spiritualis Ignatii, Ludovico de Palma auctore, Tijd en plaats van uitgave zijn ons onbekend. Zie Vale r. Andreas, Bibl. Belgiea. DIJK (JACOB 'SAN) werd te Vlaardingen den 25sten Januarij 1745 geboren, en was de zoon van Leendert van D ij k en A driaantj e Sander s, geringe lieden, die tot den boerenstand behoorden. Ofschoon vroeg ter school bestemd, moest hij reeds op zijn tiende jaar die verlaten, daar, door zijns waders dood, de schoolgelden niet meer betaald konden worden, en hij tot voortzetting der bouwerij noodig was. Verlies van vee dompelde het huisgezin w eldra in diepe armoede, en onze van D ij k was verpligt om door turfdragen, baggeren en bierZie N ij h of f, Deuaieme Cat. de Livr. p. 29. DIJK (JACOB VAN), geboren te Roermond 460 kruijen te Vlaardingen voor zich en zijne moeder den kost te winnen. Te midden van dien weinig patischen arbeid zette hij zijne schooloefeningen voort, en legde zich geruimen tijd op de rekenkunde en algebra toe. Deze studie verschafte hem evenmin brood als zijne verzen, die hij toen reeds bij onderscheidene gelegenheden vervaardigde. Door de laatsten werd hij evenwel in het land bekend, en weldra geraakte hij in kennis met den beer S w al m i u s, opziener van het zegel en de collectieve middelen te Schiedam en omliggende plaatsen, door wiens invloed, geholpen door eenige vrienden, van D ij k in 1783 eene aanstelling erlangde van Gaarder van 's lands · gemeene middelen te Nieuwerkerk aan den IJssel. Sedert dien tijd legde hij zich meer en meer op de dichtkunst toe, en bragt het daarin tot eene niet onaanzienlijke hoogte, ten blijke waarvan hij meermalen bij dichterlijke Maatschappijen, onder anderen bij de Haagsche, Kunstliefde spaart Been vlijt, den gouden, en bij het Leidsche dichtlievende kunstgenootschap, den zilveren eereprijs behaalde. Bij het verschil tusschen do Staats- en Stadhoudersgezinden hier te lande, koos van D ij k steeds de partij der eersten, en het is niet onwaarschijnlijk dat, ten gevolge daarvan, hij minder gelukkig was in het verwerven eener hetrekking, die hem een beter bestaan voor zijn gezin verzekerde. Ten jare 1795 zag hij zich evenwel niet alleen als volksvertegenwoordiger bij de provisionele regering van Holland benoemd, maar werden ook in 1801 zijne huisselijke omstandigheden verbeterd, door zijne verplaatsing als Gaarder op het naburig, dorp Kralingen. In 1806 onderging deze bediening eene voor hem nadeelige verandering, en in 1810 werd zij onder het Fransche bestuur vernietigd. Wel beloofde men hem pensioen, maar bij die belofte bleef het. Sedert leefde hij in bekrompen toestand. Zijne gade, M a a r tj e van K e m p e n, mede te Vlaardingen geboren, ontviel hem. in 1812; geliefde kinderen waren voor haar ten grave gedaald, en zijn jongste zoon was door de maritieme conscriptie van zijn vaderhart afgerukt. Bij de gelukkige verandering van taken in November 1813 ging van D ij k ook beter dagen te gemoet Hij ontving eene aanstelling tot Ontvanger der c'directe belastingen te Kralingen, later tevens die van den impost op de turf, totdat hij eindelijk in 1817 werd gepensioneerd. Of dit pensioen voldoende geweest is om in zijn onderhoud te voorzien, betwijfelen wij; althans zijne uiterlijke omstandigheden waren verre van schitterend. Hij leidde als een vergeten burger een geheel afgezonderd en sober Leven, nam zijne huishouding meerendeels alleen waar, was armoedig, gansch niet zindelijk gekleed en zijne zonderlinge manieren verwijderden alien van hem. Een langzaam verval van krachten maakte 4d1 een einie aan zijnen treurigen toestand, en hij ontsliep te Kralingen op den 10den Mei 1828 in den ouderdom van drie en tachtig jaren. Als dichter was van D ij k niet van verdiensten ontbloot. Het is er evenwel verre af, dat wij hem, zoo als sommigen doen, met den grooten landman P o o t zouden willen gelijk stellen of vergelijken. Volgens bevoegde kunstregters, bezat hij de betooverende losheid, naiviteit en bevalligheid van dezen in geenen deele. Wij erkennen echter dat, ware hem eene betere opvoeding en een aangenamer levenslot te beurt gevallen, hij het tot eene aanzienlijke hoogte op den Nederlandschen zangberg zou gebragt bebben. Met dat al had van D ij k wezenlijk, eat dichterlijke verdiensten, die hem van velen zijner meer beschaafde tijdgenooten voordeelig onderscheidden. Zijne afbeelding ziet het licht; zijne voornaamste gedichten, die door den druk bekend gemaakt zijn, zijn getiteld : Zedige Bespiegelingen en vele andere Mengeldichten, Amst. 1773. 8°. De Verheerlijking van Christus op den berg. voor dit dichtstuk behaalde hij bij het genoemde Haagsche Dichtgenootschap in 1784 den gouden eereprijs. Hetzelve werd in Deel X bl. 10 van de Proeven van Poetische Mengelsiofen van dat genootschap opgenomen, in welk deel, bl. 159, zijne vermaarde Wi8kundige droom mede voorkomt. De welberaaden Map voor 't Vaderland, gedaan door de stad Haarlem, op den 30sten Jan. 1787, Haarl. z. j. 8°. De vrijheid der Drukpers, Dordr. 1787. 8°. Gedichten, met portr. Haarl. 1789. 8°. .De Verlossinge van Israel uit Egipte, Haarl. 1791. 8°. Nagelatene Schritten, Amst. 1832-1834. 2 deelen, 8°. Dit laatstgenoemde gedeelte van den arbeid van van D ij k, door de zorg van den beer v an den Hon aar t uitgekomen, bezat onder anderen in het eerste deel eene verhandeling over den oorsprong, voortgang en tegenwoordigen staat der Nederduitsche Dichtkunst. Voorts zegt men dat van D ij k de schrijver was van het werkje getiteld . Vlaardings Zangverschil, het welk onder de letters E. D. G. Z., tijdens het verschil over den langen en korten zang te Vlaardingen, het licht zag. Zie Arrenberg, Naamr. van Ned. Both.; Algem. Konst- en Letterb. D. IV. 131. 99, D. IX. 131. 140-142, 1828, D. II. bl. 211, 212; de Jong, dellphab. Lijst van Ned. Boek.; van Kampen, Gesehied. der Lett. en Wetensch., D. II. bl. 402-405; Witsen Geysbeek, IVoordenb. van Ned. Dicht. D. II. bl. 231-253; van der A a, Herinner. D. I. bl. 25; ilanh. op het Woordenb. van. Nieuwenhuis, D. II. bl. 344, 345; Sprenger van Eijk, Geachied. der stad Retard. W. 176-205. met portr.; Brinkman, Natiml. van Boek.; Muller, Cat. van Portr. bl. 75; Cat. van tie Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leiden 2de very. bl. 27. DIJK (JACOB VAN), geboren te Gouda den 17den September 462 1788, was de zoon van Hendrik van Dijk en Maria B o e s b e r g en. In zijne geboorteplaats genoot hij het eerste schoolonderwijs, en toonde reeds van zijne vroegste jeugd een werkzamen aard en een grooten lust voor onderzoek en studie. Na het verlaten der school kwam hij als klerk op de plaatselijke secretarie van de gemeente Sluipwijk, en was daar, even als altijd, ijverig en naauwkeurig in het hem opgedragen werk, terwijl hij zijnen overigen tijd besteedde aan de beoefening der natuur- en sterrekunde, in welke wetenschappen hij het, zonder bepaald onderrigt genoten te hebben, tot eene aanmerkelijke hoogte bragt. Na zijn vertrek van Sluipwijk werd v a n D ij k op het kantoor van den Rijks- Ontvanger te Gouda geplaatst, en hem, toen hij eerst den leeftijd van negentien jaar bereikt had, bij -afwezigheid van den Ontvanger, zelfs de geheele waarneming van dat kantoor opgedragen, onder vooruitzigt van later de betrekking van Rijks- Ontvanger to Gouda te zullen erlangen, waarnan evenwel niet werd voldaan, maar hij als Ambtenaar bij de Convoijen en Licenten, eerst te Leiden, vervolgens te GrootZundert en eindelijk te Schiedam werd aangesteld. Deze betrekking verwisselde hij weldra met die ten kantore van particuliere kooplieden te Schiedam, en was hij ook gedurende eenigen tijd als brander aldaar geassocieerd. Ten gevolge van verschillende sterfgevallen buiten betrekking geraakt, leidde van D ij k een ambteloos leven, doch werd in 1852 als Magazijnmeester van het toen te Schiedam gevestigde Algemeen Rijks- of HandelsEntrepOt benoemd, welken post hij met ijver en naauwgezetheid waarnam, tot aan zijne ziekte, die hem in 1855 overviel en den 1sten Julij 1857 een einde aan zijn nuttig en werkzaam leven maakte. Hij was den 10den April 1823 gehuwd met Mejufvrouw Alex a n d ri n a H u ij s e r, van Gouda, die hem, behalve eene dochter, welke vroegtijdig overleed, twee zonen schonk, die beiden nog te Schiedam woonachtig zijn. Behalve eene groote vaardigheid, vooral in de Fransche, Engelsche en Hoogduitsche talen, was van D ij k bekend met het Latijn en Italiaansch. Van zijne bekwaamheid in de teekenen schilderkunst zijn nog belangrijke proeven bij zijne familie aanwezig, en door zijne oefening in de muziek bragt hij het zoover, dat hem het Adjunct- Kapelmeesterschap bij de Schutterij werd opgedragen. Als Sterre- en Weerkundige bezat van D ij k groote verdiensten; gedurende eene reeks van jaren, sedert 1815 tot aan zijne ziekte, hield hij aanteekening van zijne weerkundige waarnemingen, die driemaal daags met de grootste naauwgezetheid door hem werden gedaan. In de daartoe bestemde boeken was eene kolom afgezonderd voor de aanteekening van belangrijke gebeurtenissen, het vaderland en de stad zijnen inwoning betreffende. Uittreksels dier aanteekeningen zijn onder den titel van: 463 Kronijkje van Schiedam of korte aanteekeningen van voorvallen in en bij die stad, (beginnende met 1814) geplaatst in het Jaarboekje voor de stad en het kanton Schiedam sedert 1847 tot 1858. Zijne weerkundige waarnemingen zijn voor een gedeelte opgenomen in het Jaarboekje, uitgegeven op last van Z. M. den Koning, onder den titel van : Gemiddelde Barometer en Thermometers hoog ten benevens weerkundige opmerkingen, waargenomen en opgenzaakt te Schiedam door J. van D ij k, over tien jaren 1817-1826, en voorts jaarlijks tot over 1841, het laatst in het jaarboekje voor 1843, en dus gediirende eene reeks van vijf en twintig jaren. Van D ij k was een groot liefhebber en kenner der wapenkunde, nog zijn van hem aanwezig de afbeeldingen van de wapens der leden van de vroedschap van Gouda, uiterst keurig geteekend en met kleuren afgezet. In 1828 opende hij te Schiedam, ten behoeve der armen van Gouda, eene inteekening op dat werk, dat getiteld zijn zou : Wapens van de Heeren Raden in de Vroedschap der Stad Gouda sedert 1618 tot 1795 verzameld door Jacob van D ij k in 1825; maar deze onderneming is bij gebrek aan een genoegzaam getal inteekenaren niet doorgegaan. Hij had ook vervaardigd: Wapens van de Heeren Raden in de Vroedschap der stad Schiedanz, sedert de benoenzing door Keizer Ka r el V den 14den January 1527 tot 1795, alsmede die der Pensionarissen en Secrearissen, verzameld door Jac o b van Dijk in 1828. Als penningkundige was van D ij k zoowel binnen als buiten 's lands bekend. Zijne keurige verzameling, vooral rijk aan Nederlandsche legpenningen, muntte uit door eene orde en wijze waarop de penningen bewaard werden, die zeldzaam z(56 werd aangetroffen. Sedert jaren was hij werkzaam aan een plan dat hij echter door zijne ziekte en dood niet verwezentlijkt zag. Daaraan had hij zijne beste krachten gewijd en geene moeite noch kosten gespaard ; en dat plan bestond in (zoo luidt de titel van zijn handschrift) Afbeeldingen van Nederlandsche Legpennin. gen, welke niet, of anders voorkomen in de penningwerken van van Mieri s, van Loon en B i z o t, gerangschikt volgens de Naamlijst in twee deelen van G. v a n 0 r d e n; verzameld of naar de Penningen geteekend door Jac o b van D ij k, 1840 -- 18 . . Gevolgd door een: Aanhangsel van Penningafbeeldingen niet voorkomende in de Penningwerken van van Mier i s, v an Lo o n en Biz o t, en ook niet beschreven in de Handleiding van G. van 0 r den, met aanwijzing bij sommigen, waar derzelver vermelding gevonden wordt; verzameld of naar cze Penningen geteekend door Jacob van D ij k, 1840 -- 18 . . Toen van D ij k in 1850 dit zijn werk tot eene aanzienlijke hoogte gebragt had, meerendeels door de afteekening op uitstekende wijze van honderde legpenningen, hem daartoe uit verzamelingen van meest Nederlandsche verzamelaars welwillend afgestaan, maakte: 464 hij in den Konst- en Letterbode voor 1850 n o . 10 zijn voornemen reader bekend; het gevolg hiervan was, dat hem niet alleen in ons land nog nieuwe bronnen ter aanvulling van zijn werk geopend werden, maar ook in Belgie enkele liefhebbers, hoog met zijn plan ingenomen, hem de behulpzame hand boden. Veel bragt daartoe bij de Hoogleeraar Se r r u r e te Gent, die bovengenoemd berigt uit den Konst- en Letterbode, in de Fransche taal, deed plaatsen in de Revue de la Numismatique Beige, 2e Serie, tome 1 r , p. 214 en daarhij een voor v a n D ij k vereerend schrijven voegde. Al de opgenoemde werken bevinden zich thans nog in het bezit van de nagelatene betrekkingen van van D ij k te Schiedam, en te verwachten is het dat van 's mans jaren langen arbeid eenmaal een nuttig gebruik zal worden gemaakt. Voor de stad zijner inwoning was van D ij k een hoogst verdienstelijk en werkzaam burger. Verschillende inrigtingen daar bestaande hebben aan hem of hun bestaan of hun voortdurenden bloei te danken; onvermoeid was hij werkzaam en verdiende alzoo ten voile de drie zilveren medailles, die hem bij onderscheidene gelegenheden als eene dankbare hulde vereerd werden. Toen de stads Teekenschool, waarvan van D ij k de grondlegger, Vice- President en Directeur was, in 1845 haar 25 jarig feest vierde, vervaardigde de Hoofd-onderwijzer der school, de Heer Jacob de M ey e r Jr., van Rotterdam, zijn welgelijkend portret, hetwelk thus nog bij zijne weduwe berust. Van D ij k, nederig daarheen gaande, was een edel mensch, een liefhebbend echtgenoot en vader, een werkzaam geleerde een hartelijk en deelnemend vriend en een geloovig Christen ! Zie van Harderwijk, Lets over Jacob van Dijk in het Jaarboekje voor de Stad en het Kanton Schiedam, 1858 bl. 17 22, -- welk stukje uit familieberigten is zamengesteld. DIJK (JAN VAN) is de vervaardiger van eene zinnebeeldige ordonnantie, door A. van Buy ss e n in 1737 gegraveerd. Hij is ook de schrijver van: Kunst- en Historie-kundige Beschrijving van alle de Schilderijen op het Stadhuis van Amsterdam, met beoordeelingen en aanmerkingen over de stukken en korte levensbeschrijvingen van derzelver Schilders, Amst, 1756. 8°. herdrukt aldaar 1790. 8°. Beschrijving der Schilderijen in de Oranjezaal van het huis in 't Bosch, 's Hage, 80. Uit het eerste der genoemde werkjes blijkt, dat van D ij k de schilderkunst beoefende en ook portretschilder was. Hij hield te Amsterdam met vergunning der regering eene doorloopende Tentoonstelling. Zie Arrenberg, Naamreg . van Ned. Boek. ; K r a m m, Lev . en werk. der Kunstsch. DIJK (JOHANNES VAN), geboren te 's Gravenhage, werd eerst beroepen te Namen en aldaar den 28sten Mei 1749 bevestigd. 465 Hij vertrok in 1757 naar Maastricht , waar hij ook tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid werd aangesteld. In 1771 emeritus geworden , is hij te 's Gravenhage overleden in October 1798, oud ruim 80 jaren. Blijkens een door hem vervaardigd vers op den dood van J an F red e r i k van G o or , predikant te Maastricht, beoefende hij de Latijnsche dichtkunst. Hij deed zich ook als een Hollandsch dichter kennen door : Euphemia of de triomf van den Godsdienst, tooneeldicht, naar het Fransch, Maastr. 1769. 8°. De klaagliederen van Jeremia ; vertaald na de gezangen van de Heer d' Arnaud, Maastr. 1770. 80. De rampzalige Gelieven, of de Graaf van Comminge, tooneeldicht, naar het Fransch, Maastr. 1773, 8°. Zie Boekz. der gel. wereld, 1749. a. bl. 704, 705, 1756. a. bl. 253, 1757, b. bl. 367, 1759. a. bl. 86; WitsenGeijsbeek, Woordenb. van Ned. Dicht. D. II. bl. 253, 254; Cat. van de Bibl. der Maalsch. van Nederl. Letterk. le Leid. D. I. bl. 261. b. bl. 83. DIJK (MARIA VAN) gaf in het Aanhangsel op de dichtkundige Cypressenbladen een Lijkzang, die haar den naam van dichteres onwaardig doet zijn. Zie van der A a , Nieuw Troordenb. van Ned. Dieht. DIJK (P. VAN) is de schrijver van : Nieuwe en nooit bevorens geziene onderwijzinge in het bastert Engels of Neeger Engels, zoo als hetzelve in de Hollandsche Colonien gebruikt word, enz. A.mst. (1740) 8°. Zie Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. bl. 441; Nijhoff, Derde Cat. van Boek. (1855) bl. 72. DIJK (PHILIP vAN) werd to Amsterdam den 10den Januarij 1680 geboren, en genoot het onderwijs in de schilderkunst van A. rnold Boone n. Als portretschilder onderscheidde hij zich door de vervaardiging van een aanzienlijk getal portretten, waaronder van vorstelijke personen. Hij vertoefde aaardoor zoo to Amsterdam, 's Hage en Middelburg, als vervolgens te Cassel in de vereerende betrekking van hofschilder des landmven van Hessen. Bovendien verwief van D ij k zich een welverdienden naam door zijne keurige kabinetstukjes, die evenwel zeldzaam, vooral in ons land, worden aangetroffen. Voor zoover bekend is, zijn de volgende nog voorhanden In het koninklijk Museum te 's Gravenhage : Eene dame op de titer spelende. Eene dame voor haar toilet. Judith met het hoofd van Holophernes. Een man zijne pen versnijdende. In het koninklijk Museum te Berlijn : Eene dame die aan een jongen knaap onderrigt in het teekenen geeft. Een meisje een renunkel afplukkende voor een kleiner meisje, 30 466 die er de hand naar strekt, waarbij een jongeling op de luit spelende. V an D ij k d reef ecn voordeeligen handel in schilderijen, en het kabinet, door hem nagelaten, is te 's Hage in 1753 verkocht, nadat hij aldaar den 2den Februarij van dat jaar, of volgens anderen, reeds in 1752, overleden was. Zijne afbeelding, door hem zelven geschilderd, ziet bet licht. Zio Nolitie der schild. van het kon. kabin. le 's Have, bl. 7; Immerzeol, Lev. en werk. der Kunstsch. ,· Woordenb. der Zamenlev.; Biograph. Univers; K r a m m , Lev. en !Perk. der Kinstsch. ; M u 11 e r, Cat. van Portr. bl. 76. DIJK (PHILIP VAN), de jonge, waarschijnlijk een soon van den voorgaande, wordt genoemd een bekwaam landschap- en zeeschilder, die in de tweede helft der achttiende eeuw bloeide. Zie K r a m m , Lev. en werk. der Kunstsch. DIJK (PHILIP VAN DE LINDEN VAN), geboren to 's Hage, was een neef van Philip v an D ij k, de vader. Hij schilderde portretten, dock met weinig verdienste. Hij vertrok naar En. geland en leefde daar nog in 1776. Zio Kramm, Lev. en ,Perk. der Kunstsch. DIJK (SIARDUs VAN), geboren to Tongerloo, was pastoor te Tilburg en beoefende de kerkelijke geschiedenis, blijkens door hem nagelatene handsel] riften. Hij overleed in 1830. Zie ilermans, Conspect. Onom. Liter. p. 28. DIJKIIUIZEN (ARY) was een der drie moedige visscherslieden te Scheveningen woonachtig, die in 1781 het kloek besluit namen om, met een seer klein bootje, nit Engeland, waar zij, met hunne vischpink, vijandelijk in beslag waren genomen, to ontvlugten, en die stoute onderneming, onder het uitstaan echter van groote gevaren, onverschrokken en gelukkig volvoerden., zooals dit een en ander, in een echt dichterlijk tafereel, voortreffelijk is geschetst door den heer C. G 61) el in 1830, ter gelegenheid der vijftigste verjaring van die gebeurtenis. De beide andere zeelieden waren Michel Pr onk en Cornelis S p a a n s, waarvan de laatste op den 7den Maart 1835, in den ouderdom van ruim 81 jaren, te Scheveningen overleed, en aldaar den 12den daaraanvolgende plegtig begraven is. - Zie 's Gravenh. &ads Alm. voor 1835, bl. 25* 26*. DIJKVELD (EVERIIARD VAN WEEDS Heer van) Zie WEEDE (Ev ERHARD VAN). DIJL (Mr. Luces), Raad in de Vroedschap en Schepen te Alkmaar, maakte zich als een weinig beduidend rijmelaar bekend, door een zang ter bruilofte van den Heer Johan van Hoogstraten en Mejufvrouw Sara Elisabeth van Well, en eene Alleenspraak van Hyp er m n e s I r a; deze laatste geplaatst in de POlische Mengelstoffen van het Genootschap Kunstliefde 467 spaart geen vlijt, D. IV. bl. 165. Ook van hem ziet het bat : 44,anspraak aan Alktnaars Schutterye ter gelegenheid van de overgifte der geschenken aan dezelve, op den 88ten van Wiedetnaand, 1785. 80. Zie van der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. Dial. D. IL bl. 61 ; Cat. van de Bibs. van Nederl. Letterk. te Leiden. D. I. bl. 297. DIJLIUS (DANIEL) werd in 1777 geboren, studeerde in de Geneeskunde aan de Leidsche Hoogeschool, alwaar hij in 1798 bevorderd werd tot Doctor, na verdediging van een Specimen Medicum de Claudicatione (Lugd, Bat. 1798. 4°.) Hij zette zich te Amsterdam als geneesheer neder, werd in 1816 beroepen tot Hoogleeraar in de Geneeskunde aan de Utrechtache Hoogeschool, en aanvaardde die waardigheid met eene Oratio, de raro medicorum, principum proventu, ad amplijicandam tarnen medicinam sufficiente, welke in de Annales der Academie (Utr. 1816-1817) is opgenomen. Niet lang had de Hoogeschool genot van zijne geleerdheid en beminnelijke eigenschappen, daar hij ten gevolge van herhaalde spuwing den 9den Maart 1817 te Utrecht overleed, en den 13den c'daaraanvolgende plegtig werd ter aarde besteld, op het nabij gelegene dorp de Bildt. Van hem ziet ook het licht : Verzameling van waarnemingen over de borstwonden; (In de Verh. van het Gen. ter bevord. der Heelk. te Anat. 1801, D. IV. bl. 1. Waarnemingen en aanmerkingen aangaande het door D e itn a n aangepreezen vermogen van het geoxygeneerde Zeezoutzuur tegen huidziekten. (In Algem. Kona- en Letterb. 1801, D. II. bl. 51.) Zie dlgem. Komi- en Letterb. 1817.D. I. bl. 163, 193; Holtrop Bibl. Medico-Chirurg. bl. 85. DIJMENEUS (GUILELMUS). Zie DIEMEN (WILLEM VAN). DYVEKE, Duv eke of D u i fj e, was do dochter van S i g brit W ij 1 n i s, fruitverkoopster te Amsterdam, en werd aldaar in 1488 geboren. Zij muntte door hare schoonheid uit, en vertrok met hare moeder naar Bergen in Noorwegen, waar deze eene herberg ging houden, en waar Christia an II, toen nog kroonprins en landvoogd van Denemarken, haar in 1507 leerde kennen. Zij moist het hart van den jeugdigen vorst zoodanig te boeijen, dat, toen deze in 1513 den troon bestegen had, hij vrouw S i g b r it met hare dochter naar Koppenhagen ontbood, en, niettegenstaande zijn huwelijk met Isabella , zuster van K a r el V, zijne misdadige betrekking met D vv e k e voortzette, terwij1 hare moeder door haar verstand en geest den vorst geheel beheerschte, en bet bestuur des rijks geheel in handen kreeg. De Deensche adgl over het gedrag van den Koning zeer verstoord, wreekte zich op het voorwerp van zijne liefde, ofschoon deze zich met de regeringszaken 30 468 voistrekt niet inliet. Dyveke overleed in 1516, en niet ongegrond is het vermoeden, dat zij door vergiftigde kersen, welke haar door den slotbewaarder Torben O x e zouden toegediend zijn, op eene onnatuurlijke wijze aan haar einde kwam. De geschiedenis van haar leven is door de Deensche dichters bezongen. Een treurspel naar haar genoemd, werd, door den Deenschen dichter Samso6, tegen het einde der achttiende eeuw vervaardigd, en to Koppenhagen meermalen ten tooneele gevoerd. Als roman-heldin komt zij menigmaal voor. Hare moeder, behield, na den dood van hare dochter, haren invloed, en besteedde die op eene heilzame wijze, ten nutte, onder anderen van het openbaar onderwijs, en ter bevordering van handel en nijverheid. Zie Falck, Perh. over den invl. en beschay. van de Nederl. nafie op de verl. van de Noordsche volk. voorkomende in het lste deel van de Vern. van de 3de Masse van het Instil. bl. 251 en volg., M e er m a n, Perk. over Christiaan II, in het iste deel van de Verh. der 2de klasse van het Instil. ; Collot d'E s e u r y loll. Roem. D. III. bl. 124; Engelberts Gerrits, Biogr. Handwoordenb. I) . I. bl. 441; Arend, Mem. geschied. des Paderl. D. II. St. III. bl. 297. DIJXHOORN (PIETER ARNOUT) werd op den 15den Maart 1810 to Rotterdam uit deftige ouders geboren. Na voorbereidende oefening in de teekenkunst, kwam hij als leerling hij den zeeschilder M. Schouman te Dordrecht, en genoot ook verder opleiding van den beroemden Schote 1. 1) at hij met vrucht het onderwijs van den laatstgenoernde gevolgd had, getuigen zijne uitmuntende stukken, watergezigten voorstellende; en ware hem een linger leven vergund, dan zou hij zeker zijnen voortreffelijken meester op zijde gestreefd zijn. Maar hij overleed den 14den September 1839 te Groningen, waar hij tot herstel van zijne wankelende gezondheid zich begeven had, tot groote schade der kunst en tot droefheid van zijne betrekkingen en vrienden, die hem om zijn beminnelijk karakter liefhadden en beminden. Zie Algem. Konst- en Lellerb. 1) bl. 210; I m m e r z e el, Lev , en 1Verk. der Kunstsch EINDE VAN HET VIERDE PEEL. AANWIJZING DER PERSONEN N DIT PEEL VERMELD. Blz. Dahmen (Johannes Cor- Daalberg (Bruno) . . 1. nelis) . Daalen (Jan van) . . . 19. (JohannesArnol(August van) . dus). Arnolds zoon. Daalmans (Aegidius) 2. Daam (Hopman) . (Hubertus). . . 20. Daine (Nicolaas). . . . 22. Daamen (Adam) . . . -- 3. Daams (Johannes) Daiwalle (Jean Augustin). 23. Dalantus (Gerardus). . . 24. Daane (Johannes) . . . Dale (Francois de la). Daatselaer (Abraham) . 4. Dabenis (Quirijn) . . . (Antonius van). Da Costa (Uriel). Zie (Lambertus van).. 26. Costa. -- (Nicolaas van). . -- (Jan van den). . Dadelbeek 5. 27. Daemen (Adam). Zie Dalem (Adriaan van). Daamen. -- (Leonard van). Daendels (Herman Wil-- (Pieter Manteau 5. lem) . ...... . van). ..... . . Daetselaer (Abraham). Dalen (Cornelis).. . -- (A. van) Zie Daatselaer. . . . 28. . . . 11. Dagobert I.. . -- (Jacob van). Zie Dahmen (Wilhelm). . . 14. . Cornelisz. -- (Hermanus). . . --- (Cornelis van). -- (Jacob). . . . . 15. -- (E. van). · · . 29. (Pieter). · · · (Martinus van). -- -- (Johannes Ai.(Livinus van). · · _ noldus). . . . . Dalens (Dirk). . . . (Arnoldus). . . 16 . -- (Dirk), de Zoon. -- (Wilhelm) de Dalenus (Jacobus). · · Zoon.. . . . . . 17. Dall (Didericus ten). . --- (Willem HenDam (Bernardus ten). drik). 18. -- (Anthony van). n···n·n· · 470 Dam (Daniel van). 31. -- (Floris van). . (Gijsbert van). 32. -- (Hendrik van). . -- (Jan van). . -- (Jan Alberts zoon van) (Johan van). . . 33. -- (Johannes van). . 34. -- (Mr. Nicolaes van). ---- (Dirk van). . . . -- (P. van). · . · -- (Philip Gebhart van) -- (Mr. Willem van) -- (Mr, Pieter van) 37. -- (Wouter van). . -- (Jan van den). . Damast (Claes Cornelisz van). . . 38. Damen (Johannes Nico laas). . -- (Adam). Zie Daamen). . -- (Christiaan Hendrik). (H.). · . . . . 39. Damers (Jan). . Dames (Johannes). . · · (Lukas). Damhouder (host). · . Damius (Matthias). 41. Damissen (Lukas). Zie Dames. Damman (Adriaan) · · 42. --- (Cornelis). . 44. (Sebastiaan). . -- Damme (Cornelis van). . 45. -- (Mr. Dan. van). (Dominique Joseph van). . . . . . ------ (Hendrik van). . 47. (Isaacus van). -- (Pieter van). . Dammius (Nicolaas en Theodorus). Zie Dam. Damste (Dominicus). . . 48. . . -- - Blz, Biz. Danaeus (Lambertus). . 48. Danekaerts (Jasper). . . 50. Danckelman (Sylvester Jacob von). Danckers (Cornelis) . 51. Danckerts (Bartholomeus) . 52. -- (Casparus). . (Cornelis). de -- oud e. · ······ -- (Cornelis). de 53. jonge. --- (Pieter). . 54. -- (Johannes). . (Hendrik). . (Danker).. . 55. -- -- (G hislain of Ghiselinus). · · · · · . -------- (Jan). · · · · -- (Justus). . . . 56. (Symon Jacobsz) Dandelot. Zie Andelot. Daneau (Lambert). Zie Danaeus Dankaarts (Sebastiaan), Dankerts (Jan) 57. Danks (Frans). · · · -- Dans (Adolph van). . 58. - - (Johannes van). Danser (Simon de). . -- 59. Dapper (Olfert) Dapperen (Dirk van). Dare (Jurjen von). Zie Aportanus. 60. Massa (Jakob) Dassen (Michiel). 62. Dassevael (Steven). · 63. Dasveldt (Jan). . Dathenus (Petrus). . . . (Petrus). Dichter 68. Dau (Gerard). Zie Dou. Dauber (Jan ilenryk). . 69. Daule (Engelbert van). . Daun (Ulrich von). . . . Dautun (Daniel Hendrik) 70. Dauwe (Simon van der). Zie Douwen. . . . · 471 Blz. Blz. Davelaar (Carnelis van). 70. ····n··· Davenport (Jan). . Davent (Leonard). . . . Daventria (Johannes de). Zie Deventer. . . . . Daventriensis (Jacobus). Zie Deventer. --- (Petri). Zie Petri, Daverhoult (jan. Anthony). . . ...... 71. Daverveld (Jacob Ferdinand van). . . . . . David van Bourgondie. . David Jorisz. Zie Jorisz. David (Jacobus de). . . 75. Davids (Leonardus). . . 76. Davila (Sanchio). Zie Avila. 77. Davre (Hector de). · . Debois (Gualterus). . Debrie (G. F. L.). . · Decama. Zie Dekama. Decanus (Bernardus) Decker (Adolf) (Coenraet). . 78. ----- (Cornelis Willem). ... -- (Frans). . --- (Karel). . · . . -- (Pieter Claesse). 79. -- (Willem). . . . ------ (Abraham de).. (Jeremias de). . 80. Deckers (Fredericus). . 81. 82. Dedel (Nicolaas). . -- (Johan) -- (Willem). . . . -- (Mr. Willem Gerrit). (Mr.Pieter Samuel) 81. --- (Salomon). . . · (Salomon Baron). . 85. -- (Mr. Jacob Wil lem). . . . . . · 86. II · Dedel (Jacob Willemsz.). Dedem (Coenraad Willem Baron van). . . . 87. - - (F. G. Graaf van). 89. -- (Anton Boudewijn Gijsbert Baron van). . -- (Willem Jan Baron 90. van) Deelen (Wouter). 92. -- (Pieter). . . · · 93. -- (Dirk van). · · Degelenkamp. . . . . . Degerman (Olaus Nicolai) Degner (Jan Hartmann). Deil (Samuel van). . . · 94. Deiman (Johan Diederich).. . · · · · . · · -- (Johan Rudolph).. 95. -- (Jan Diederich). . 96: -- (Albertus Joachim). 97. Deinse (Bernardus van) Heer van Hertzelaar. . -- (Bernardus van). . (Adrian.us van). . 98. -- (Antonius yap). . Dejocarus (Zacharias). . 99. Dekama (Juw Jarichs). . (Frans). . · . . (Juw of jariph Hettes). (Hette).. . · , 100. (Sytseof Sixtus). (Hette) zoon van . . . Juw Hettes. , 10 1. , (J aw ), -- (Bette van) Juws zoon. · · · · · · · · 102. (Jarich van).. . (Sicke of Sixtus 103. van). - -- (Pieter van).. . - -- (Jan Hudde). . -- (Gerrit). (Rienk van). · · (Sicke van.) de . . 104. zoon. · . . . . Deken (Agatha). . . . . 105. 106. Deketh (Albartus). · 472 Blz. Biz. Dekker (Coenraat). Zie Decker. -- (Jan). 107. 108. -- (JO. -- (Jan) Schipper. (Simon). -- (Ezechiel de). . . 109. Deknatel (Johan). · · · Delabaer (Jan). Zie Barra. Delacourt. Zie Court. Delaenus (Gualtherus en Petrus). Zie Deelen. Delcourt. Schilder. . . Dichter. . . . . 110. (Antonie).. . . Delden (Johannes van). Zie Scatius. Deleen (Wouter en Pieter). Zie Deelen. Delen (Dirk van). Zie Deelen . -- (Steven Baron van). -- (Leonard Albrecht Carel Baron van). . . Delenius (Gualtherus en Petrus). Zie Deelen. Delff(Jacob Willemszen). 111. --- (Cornelis Jacobsz). 112. (Nicolaas Comelisz) . (Rochus Jacobsz). -- (Willem Jacobsz) (Jacob). . . . . , Delfos (Abraham) . . , 113. Delft (Barthelomeus Bodegemius van) . . -- (Dirk van). -- (Gillis van). . -- (Gerrit Janszoon van). . . 114. -- (Johan van). . . Delien (M. van der). (Nicolaas Anthony van der).. . . . . . Delmanhorst (Hendrik 115. van). . . . n···n·n· Delmanhorst (S. van). . 115. Delorme (A.) Zie Lorme. Delphicus (Christophorus). Zie Dhona. Deiphius (Aegidius), Zie Delft. Delphius (Johannes). Zie Delft. Delprat (Daniel). Delsing (J . ) .... . 116. -- (Johannes Franciscus). . . . . . . Del vos (Kapitein). · . . Demaets (Carolus). Zie Maets. -- Carolus Ludovicus). Zie Maets. Demarcay (Mark Jean Baron). . . . . . . . 117. Dematius (Carolus Ludovicus). Zie Maets. Demetrius (Andreas). . 118. -- (Emanuel). Zie Meteren. Demmer (Gerard), . . Demoulin (Jan). . . . . 119. Deneyn (Pieter Pietersz). 120. Dennetieres (Arnold). . (Lodewijk). (Nicolaas). Densz (Adriaan). . Denys (Hendrik). . --- (Jacobus) · · 121. Denijssen (Dionysius -- (Daniel). Derdein (Jean). . · . n······n Derks (Alle) · 122. Dermout (Jacob). · Dersjant (Nardus). . . . 123. Desaguliers (H.). . . . 124. (Johannes Theophilus). . .. . 125. Descartes (Rene). . . . -- Descommunes 128. Desfontaines (Jehan). . 129. Deslioecks (Jacob van). Zie Dishoeke. ····n··· . · 473 Blz. Blz. Desjardins (Martin). Zie Verhof. Deslins (Johannes). . · 129. Des-marets (Samuel). Zie Maresius. Desmazures (Jacques Jean). . . . . . . 130. (JohanDespauterius nes). . . . , . . . Desroches (Jan). . . . . Dessenius van Cronenburg. (Bernard). Zie Cronenburg. Dessin (Joachim). . . 131. Deswatijn (Johan). . 132. Detmers (Hendrik). (Kapitein). . . Deiringh (J.). . . . . 133. Deugt (Jan). .. .. · --Deur (Abram). . . . . 134. Deure (Pieter van der).. Deuren (Otto van). . . 135. Deurhoff (Willem). . . -- Deusing (Antonius). . . 137. (Hermannus). . 139. Deutechem. Zie Doetechum. Deutecom (Jochem Roelofszoon). Zie Roelofszoon. Deutekom (Antonius). . 140. Deutel (Jan Janszoon). . 141. Deutichem (Willem van). Dents (Mr. Jacob). . . -- (Gideon Salomon), 142. (Gerard). · · · · -- (Mr. Jean). . . . Deventer (Jacob Roelof, Gerard en Jacob Prouning van). Zie Prouning van Deventer. -- (Hendrik van).. 143. --- (Johannes van). 144. (Matthijs van). (Wijnand Augustijnsz. van) Dexter (Ralph) . 1.1···· -- Deynoot (Willem).. . . 144. Dezius (Zacharias). . . . 145. Dhona (Diederik Graaf van).. · (Christiaan Albert Graaf van). . . . . 146. -- (Christophorus Delphicus Graaf van). . -- (Frederik Graaf van) . . 147. -- (Johan Frederik Graaf van). . . . . Diamant (Jan de). . . . 148. Dibbaldus Segon. . . . Dibbets (Hendrik). . . 149. -- (Johannes). . . (H enricus). . . -- (Johannes). . . 150. (Henricus) Jo 151. hanneszoon. . -- (Johan). -- (Hendrik Albert).. - ---- (Dirk of Derk). 152. (K.)· · · · . · 153. ········ (R.)·· · · · -- (Bernardus Jo . hannes Cornelis Ba········ · ·· ron) (Johannes Hen154. ricus) . (Hermanus Maurits). -- (Anton Hendrik) 155. -- Dibbets (Lambertus). . Dick (Jan Janszoon). . . 157. -- Dickx (Mr. Diederik). Didymus (Jacobus). . . 158. Dieben (H. J.).. · · · Dieden (Otto van Gent, Heer van). Zie Gent. Diedenhoven (J.). . . . 158. Diederik. Bavo. Zie Dirk Bavo. Diederik I en II. Zie Theodoricus I en II. --- · · 474 1 3 1 z. B1 z, Dielen (Mr. Adriaan Jacob Willem van). . . 158. Dielens (Lucas). . . . · 159. Diemen (Anthony van).. -- (C. van).. . · · 161. - (Willem van). . Diemerbroeck (Gerardus van). · · · · · · · · 162. (Ysbrand van). ...... . . Dietnerbroek (Cornelis). 163. Diepenbeek (A.) . . . · ,(Abraham van). --