A. J. VAN DER AA, BIOGRAPITISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN, BEVATTENDE Levensbesehrijvingen van zoodanige Personen, die zieh op eenigerlei wijze in ons Vaderland hebben vermaard gemaakt, VOORTGEZET DOOR ,(4, K. J. • van 1 arderwijk, EN Dr. G. D. J. S C Fl CI E. L. Onder medewerking van de Heeren: P. J. B. C. ROBIDE VAN DER AA , Prof. P. 0. VAN DER COWS, W. EEKIIOFF, Dr. J. J. DE HOLLANDER, S. F. KLYNSMA, P. A. LEITPE, H. C. ROGGE, T. A. ROMEIN, Jhr. J. W. VAN SYPESTEYN en anderen. MUTE DEEL. EERSTE STUK. HAARLEM, 3. J. VAN BREDERODE. 4867. BIOGRAPHISCH WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN. H. HAACK (G. MARCELLUS) was een portretschilder , van wien alleen bekend is, dat hij in 1700 leefde. Zie K ramm, Lev. on Werk. der Kunstsch. HAACK (PETRus) werd den 10den October 1747 te Brielle geboren. Na zijne bevordering tot proponent werd hij , in 1769 , predikant te Noord-Gouwe , in 1774 te Zwar­tewaal , in 1777 te Sommelsdijk , in 1782 to Breda , waar hem in 1784 den titel van hoogleeraar in de godgeleerd­heid en gewijde geschiedenissen verleend werd. Van daar vertrok hij in 1789 naar Amsterdam en behoorde tot die predikanten , die in 1796 ontslagen werden , om dat zij weigerden den alstoen gevorderden eed van onderwerping aan den toenmaligen regerings-vorm en de belofte van nim­mer op eenige wijze ter herstelling van het stadhouderlijk bestuur to zullen medewerken , of to leggen. Na zijne afzetting bediende hij eenigen tijd de Nederduitsche gemeente van Hamburg en Altona , en werd in 1804 wader eervol in zijn ambt hersteld. Bij de huldiging van den souve­reinen vorst, op den 30sten Maart 1813 te Amsterdam , was aan hem daarbij het houden eener godsdienstige redevoe­ring opgedragen , die met een voorberigt en de aanspraken van den sou vereinen vorst is uitgegeven , waarvoor hij in 1816 tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw benoemd werd. Hij was tot het einde zijns levens , en alzoo gedurende 35 jaren , to Amsterdam als leeraar ijverig werk­zaam niet alleen , rnaar zag zich ook door alien die hem kenden bemind , en betreurd , toen hij in den avond van den 27sten Julij 1824 , na eene ziekte van weinige dagen , overleed. Zijne afbeelding ziet op verscheidene wijzen het licht. Hij was lid van het Zeeuwsch Genootschap der we­tenschappen , en van de Maatschappij van Landbouw to Amsterdam. Van hem zijn de volgende werden in druk uitgegeven : IsraIls dankbaarheia over hunne verlossing uit de vrzy held- en godsdienst-drukkende heerschappij der Egyptenaren. Voor­ gestelt, in eene Redenvoering over Exodus XV . vs. 13. ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest der hell7.0e Hervorming in de gemeente van Sommelsdyk, Rott. en Sommelsd. 1779. So. Verhandeling over de lastering tegen den H. Geest , ten betoge dat die onvergeeflyke zonde tans niet meer gevonden word , Breda , 1786. 80. .Antwoord op de vraag , betrefende de beste en nzinst kos­bare middelen, oni het gebrek van goede krankbezoekers in dienst der 0. I. Compagnie to verminderen, en dezelve van den last der kwalen to bevrifden. Geplaatst in de Verh. van het Zeeuwsch Gen. der Wetensch. to Vliss. Middelb. 1790. 80. (D. XIV. bl. 76). De overeenstemming der evangelisten in de lij dens- enfeest­ stolen, Amst. 1795. 80. De leer der waarheid , volgens den Heidelbergschen cate­ chismus Amst. 1800. 80. Het leven van Paulus den apostel , in kerkelige redevoe­ ringen , Amst. 1804. 80. 3 deelen 6 stukk. Het leven, de leer en de daden van den Verlosser, met aanteekeningen voor mingeoefenden, Artist. 1825. 80. Voorts werd Haack gehouden voor den schrijver van een Adres aan de Synodale Vergaderingen -der Hervormde .Nederduitsche gemeenten dezer landen, enz.: lot redres van de voorkomende gebreken in de nieuwe Evangelische gezangen, enz. Amst. 1807. Als dichter had Pet r u s Haack mede eenige ver­diensten. Onder de zinspreuk Tandem bona causa triumphal, komt van hem een dichtstuk voor in de Gedenkzuil opge­rigt ter gedachtenis van Neerlands Heil en Oranjes Zegepraal. BU het Haagsche dichtgenootschap verkreeg hij het accessit wegens het beantwoorden van een prijsvers de Verheerlij­king van Christus op den berg. Beide verzen zijn vrij vloeijend, doch zonder eenige -verheffing. Ook moet er van hem eene leerrede op rijm bestaan, die hij , in 1772, op zijne eerste standplaats heeft uitgesproken , bij gelegenheid van den doop des toenmaligen erfprinsen van Oranje , later koning Willem I. Ira a c k werd begraven in de Wester kerk to Amsterdam , alwaar de volgende door hem zelf vervaardigde dichtregelen op zijne grafzerk zijn uitge­houwen : Dat alles wat ik was of had de dood mij roove ; Gods waarheid wankelt niet, vie incliner op haar bouw ; 'It Geloofde in Jezus en ik stierf in dat geloove , stof rust , in dit graf , op zijn verdienste en trouw. Zie Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Pock. ; IBosseha, Gen/tied. der Ned. Staats-omwent. D. III. bl. 143 ; fllgem. Konst- en Letterb. 1793, D. XI. bl. 203 ; Brinkman, Nam'. van Bock; Glasius, Godgel. Nederl. D. II. bl. 1, D. III. bl. 661;Holtrop, Bibl. Medico-Chirurg. p. 118; van der A a , Nieuw woordenb. van Ned. Dicht. ; M uller, Cat. van Portr.; de Navorscher , D. VII. M. 95, 253 , 254, D. VIII. bl. 134, 238, 239, 300. IIAAFF (GERARD TEN) was een beroemd genees- en heelkundige, die, na vele jaren in 's lands dienst de prak­tijk beoefend te hebben , zich te Rotterdam als geneesheer en chirurgijn nederzette. Hij werd in 1788 lector in de heelkunde aan het Collegium Chirurgico-Clinicum aldaar , en aanvaardde die betrekking met eene redevoering : over het onderlinge verband der genees- en heelkunde , die door den druk is bekend gemaakt. Als zoodanig bewees hij door zijne voortreffelijke lessen de wetenschap belangrijke dien­sten , die door verschillende geleerde genootschappen , die t en H a a ff hun lidmaatschap aanboden , op hoogen prijs werden gesteld. Hij was voorts stads chirurgijn, heelmeester van Schieland en examinator bij de 0. I. Compagnie. Hij overleed te Rotterdam den 26 Mei 1791 , in den ouderdom van ruim 71 jaren. Zijne afbeelding ziet het licht. Hij schreef de volgende verhandelirigen en geschriften , die door den druk zijn bekend gemaakt: Eene kwalijk geneezene breuk van het dijebeen , door kunst herbroken en zeer spoedig recht geneezen. In de Verh. van de Holl. Maatsch. der Pretensch. te Haarlem , 1757. bl. 158. Herstelling van een zeer verouderde en aanmerkelifke schee­ven pals ; en een byna op de linker schouder neerhangend hoofd, door het afsnijden der tendo van de musculus sterno­mastoideus. In dezelfde Verh. 1758. bl. 293. Geneezing van een aanmerkelften fistel, welke uit het vet, dat de nieren omringt zgn oorsprong had. In dezelfde Verh. 1760. bl. 168. Bericht nopens eenen verdronkenen door het aderlaten in de hals-aderen hersteld. In dezelfde Verh. 1762. bl. 696. Verhaal nopens een verstropte navelbreuk, in eene vrouwe van 80 jaren, door het handwerk (de operatie) zeer gelukkig en voorspoedig geneezen. In dezelfde Verh. 1765. bl. 595. Bericht nopens een ongerneen haastig verlies de* gezichts, door de operatie hersteld. In dezelfde Verh. 1768. bl. 435. Korte aanmerkingen nopens de gevolgen der kneuzingen op het menschelijk ligchaam en z. In dezelfde Verh. 1776. bl. 221. Bericht wegens het snijden en afhalen van den steen der blaaze, in twee bijzondere tyden. In dezelfde Verh. 1779. bl. 427. Waarneming van een verouderde darm- net en waterbreuk, door konstbewerking hersteld. In dezelfde Verh. 1786. bl. 13 van de Berichten. Verhandeling over de Cataracta, Rott. 1761. 80. m. pl . Kort vertoog over de ziekte en sterfte van het Rundvee, Rott. 1769. 80. Verhandeling over de voornaamste kwetsuren, die den Scheeps­heelmeesteren op 's Lands schepen van Oorlog kunnen voor­komen, Rott. 1781. 80. Korte aanmerkingen over de beenwording der zagte deelen, doch byzonder over die der mannen-ballen, met een bygevoegde waarneming gesterkt. In de Verh. van het Bat. Gen. te Rot t. 1774. D. I. bl. 497. , _ • Kort vertoog nopens de genezing der doofheid , ruining en hating der ooren , door het inspuiten der Eustachiaansche trumpet ten. In dezelfde Verh. 1781. D. V. bl. 216. Kort vertoog over de hydrops vertebralis of spina bifida, door twee waarnemingen bevestigd. In de Verh. van het Prov. Utr. Gen. 1781. D. I. bl. 378. Waarneming van eene zeer aanmerkelyke groote verstropte balzaksbreuk, door de taxis hersteld, In dezelfde Verh. 1781. D. V. bl. 199. Berigt van een aneurisma spurium, of valsche slagaderbreuk , gevolgd na eene aderlating door de omzwagteling van den arm, hand en vingeren , en verdere gepaste middelen , geneezen. In den Algemeen. Konst- en Letterb. 1783. D. V. St. 2. bl. 530. Berigt van een man , die , in verscheidene tij den , vier , zoo arm- als beenbreuken, onderging en van de laatste in de dye , door den verband gepaard met de schuinsche ligging, spoedig genas. In hetzelfde tijdschr. 1784. D. VI. St. 2. bl. 154. Waarneeming nopens de genoezing van een diep ingeworteld , en zeer verouderd fistelgebrek , dat achter het bovenste gedeelte der bilspieren zijn zitplaats had ; en met de bederving van het ongenaamde been was vergezeld. In den Nieuwen Alg. Konst­en Letterb. 1787. D. II. St. 2. bl. 424. Inwydings-redenvoering , over de nodige kennis van den aart en huishoudelyke gesteldheid van 's menschen ligchaam , mite­gaders over de onafscheidbare verwandschappen , die er tusschen de genees- en heelkunde plaats hebben enz. Rott. 1790. 80. met portret. Zie Vaderl. Dist. ten very. op Wagenaar, D. XXIII. bl. 35-37; Algem. Konst- en Letterb. 1791.D.VI.b1.169; A r r e n b e r g , Naam­reg. van Ned. Nile. ; II o 1 t r o p , R161. Medico•Chirurg. p. 118 , 119; Muller, Cat. van Portrett. bl. 324. HAAFF (GERARD GIJSBEBT TEN), bloedverwant van den voorgaande was geneesheer to Rotterdam directeur en secretaris van het Bataafsch Genootschap der proefonder­vindelijke wijsbegeerte aldaar. Hij werd in 1799 door het Uitvoerend Bewind benoemd tot lid der commissie belast met de zamenstelling eener Pharmacopaea Batava , en over­leed te Rotterdam in den ouderdom van 51 jaren , op den 8sten December 1800. Hij was gehuwd met A. C. d e Br uyn en zijne afbeeldino. ziet het licht. Van hem gaan in druk uit de volgende vellandelingen : Verhandeling over de oorzaken en behoedmiddelen ter voor­ kominge van de tegenswoordig meerdere sterile van het yolk op onze Oost-Indische schepen. In de Verh. van het Bat. Gen. te Rott. 1777. D. III. bl. 1. Scheikundige verhandeling over den olie , natuurlijk in de wijnmoer bevat. In de Verh. der Holl. Maatsch. der Wetensch. to Haarl. 1780. bl. 189. Scheikundige verhandeling over den zouten aanslag der turf­ koolen. In de Verh. van het Bat. Gen. te Rott.1781. D. V. b1.193. Verhandeling over het onderscheid tusschen delfstoffely ke en plantenzuuren , en over den invloed van dit onderscheid op de geneeskunst. In de Verh. van het Gen. Servandis Civibus , 1781. bl. 71. Berigt wegens een steatoma of spekgezwel in den buik ge-vormd , en na den dood bij de opening van het lijk gevonden. In de Verh. van het Bat. Gen. te Rott. 1783. D. VII. bl. 270. V erbeterde distelleerstoof van B o e r h a a v e. Met eerie afb. In de Scheikundige Bibliotheek„ 1793. D. II. St. I. bl. 55. Zie Algem. Konst- en Letterb. 1788 D. I. bl. 156 ; Nieuwe Algem. Konst- en Letterb. 1799. D. XI. bl. 123 ; H o I t r o p , Bibl. Medico. Chirurg. p. 119 ; M u 1 1 e r , Cat. van Portrett. bl. 324 ; Uit medege­ deelde berigten aangevuld. HA AFACKERUS (AEG-1plus). Lie AFHAKKER (Am­ mus). HAAFNER (JACOB) , eigenlijk Hafn er geheeten , werd in het jaar 1755 te Halle , waar zijn vader de geneeskunst uitoefende , geboren. Hij was de oudste van drie kinderen, en slechts elf jaren oud , toen zijn vader, als eerste genees­heer naar Batavia vertrekkende , en zijne vrouw en twee kinderen to Amsterdam , waar hij zich met er woon had nedergezet , vooreerst achterlatende , besloot zijn oudste zoon derwaarts mede te nemen. In April van 1766 vertrok deze alzoo met zijn vader uit Texel. De reis was zeer onvoorspoedig. Niet alleen werd het schip door vreesselijke stormen geteisterd , maar de groote warmte veroorzaakte op het schip kwaadaardige koortsen , waardoor ook de oude Haafner werd aangetast en waar­aan hU , nabij de kaap de Goede Hoop, bezweek. Nu was de jonge Ha a f n er van alles verlaten niet alleen maar ook, door diefstal van een matroos , van alles beroofd. ZUne omzwervingen namen een aanvang en de twaalf volgende jaren werden door hem met het doen van groote en kleine togten in de Indische zeeen doorgebragt , zonder hoop van ooit zijn vadcrland weder te zullen zicn. Het was echter op deze reizen dat hij zich onderscheidene talen eigen maakte. Door een gunstig toeval werd hij vervolgens als schrijver op het kantoor van de 0. I. Compagnie geplaatst en ver­kreeg hij lust om zich op het boekhouden toe to leggen waardoor hij in 1779 tot secretaris en boekhouder-generaal van Idle de bezittingen der Compagnie in Oost-India aan het hoofdkantoor op de kust van Coromandel werd aan­gesteld. Daze aanzienlijke post , moest hij in 1781 verlaten, door dat de Engelschen zich in dit jaar van gemelde kust meester maakten. Hij kwam to Calcutta in dienst bij zekeren neer J. F o w k e , waar hij den geleerden W. Jones leerde kennen , voor wien hij een Malabaarsch handschrift in het Engelsch vertaalde. Zijn verblijf te Calcutta was evenwel van geen langen duur en op nieuw begonnen zijne omzwervingen in verschillende langen , waar­van door hem op eene uitvoerige wijze in zijne werken is melding gemaakt. Eindelijk keerde hij , na eene afwezig­held -van negentien jaren , in Europa en weldra to Amster­dam weder. Daar begaf hij zich in het huwelijk met A. M. II r e u n i n k , bij wie hij een zoon verwekte. Hij hield zich vervolgens met het schrijven van onderscheidene werken bezig to midden waarvan de dood hem wegrukte to Amsterdam op den 3den September 1809. Zijne afbeel-dine, ziet het licht naar Dalin, door P. V e 1 ij n. H a a f n e r was een man van veel ondervinding en van zeldzame talenten. HU bezat een ongemeen sterk ge­heugen , en ofschoon hij in zijne jeugd geene opleiding genoten had om later als schrijver op to treden , zijn nogtans zijne werken in een levendigen , hier en daar zelfs wegslependen atijl geschreven , en verdienen eene eerste plaats onder de aanzienlijkste reisbeschrijvingen van vroegeren en lateren tijd. Die werken meestal in het Hoogduitsch vertaald , zijn getiteld : Lotgevallen op eene reis van Madras over Tranquebar naar het eiland Ceilon, Amst. 1806. 80. met eene plaat. Reize in eenen palanquin, of lotgevallen op eene reize langs de kusten Orixa en Choromandel, Amst. 1808. 80. 2 deelen met platen. Reize te voet door het eiland Ceilon , Amst. 1810. 80. Herdrukt Haarl. 1852. 320. met vignet. Lotgevallen en vroegere zeereizen , uitgegeven door (zijn zoon) C. M. H a a fn e r , Amst. 1820. 8°0. met platen en het portret. .Reize naar Bengalen en terugreize naar. Europa, uitgegevendoor C. M. H a afn e r , Amst. 1822. 80. Proeve van indische dichtkunde volgens den Ramayon, naar het oorspronkeleke Sanscritisch gevolgd , in het licht gege­ven door C. M. Ha afner, Amst. 1823. 8°. Deze Proeven uit de Illahabharat en de Ramayon wer­den op de jaarlijksche vergadering van het Amsterdamsche Dicht- en Letteroefenend Genootschap in 1797 door den voorzitter namens hem voorgedragen. Onderzoek naar het nut der zendelingen en zendelings­ genootschappen in de twee laatste eeuwen. Met goud bekroond in 1805 door T e y le is Godgeleerd Genootschap en in tet 22ste deel van deszelfs Verhandelingen (Haarl. 1807. 40.) opgenomen. Herdrukt te Amst. 1823. 80. Bovengenoemde reisbeschrijvingen zijn later bij een her­drukt en met platen to Amsterdam in 1826 en 1827 in 80. in 4 deelen uitgegeven. In de V aderlandsche letteroefe­ningen voor 1801 No. 12 , 1806 , No. 16 en in 1807 , No. 8 zijn mede proeven van Haafn er 's letterkundige bekwaam­heden te vinden. Zie Nieuwe "Egon. Konst- en Letterb. D. VII. bl. 177 ; Konst- en Letterb. 1809. D. II. bl. 163 , 212-216 ; de Jong, Naomi. van Bock. bl. 220 , 635 en Supplem.; van Kampen, Geschied. der 1Ved. letter. ea wetensch. D. II. bl. 633 , 634 ; Kist en R o y a a r d s , iirchief voor Kerk. Geschied. D. V. bl. 295; Catal. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. letterk. to Leiden , 1st. Bijv. bl. 145; Brinkman, Alph. Naaml. van Bock. 1852, bl. 41 ; Woordenb. der Zamenlev. HAAFTEN. Zie de personen van dien naam op HAEFTEN. HAAFTEN (WILLut HENDRIK vAN) was geneesheer to Amsterdam en verwierf in 1794 , bij het Bataafsch Genoot­schap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte to Rotterdam, den gouden eereprijs , voor zijn antwoord op de vraag : Welke teekens of verschijnsels doen er zig op in de veran­derde gesteldheid en werkingen van de oogen der nzenschen, zoo wel derzelver algemeene als bijzondere deelen , waar uit men den verschillenden aard en de oorzaken der heete ziektens (nzorbi acuti) kan onderkennen en derzelver onderscheidene uit­komsten en gevolgen opmaaken? De verhandeling naar aanleiding dezer vraag is to vinden in het 11de deel bl. 145 en volgg. van de Verhan­delingen van genoemd genootschap, Rott. 1798. 4°. Zie Nieuwe "lige= Konst- en Letterb. 1794. D. II. bl. 74 , 75 ; Holtrop, Bib& Medico-Chirurg. p. 119. HAAG (J. F. C.) , Daitscher van geboorte , is hofschil­der geweest van prins W i llem Karel He n d r i k Fr is o. Hij heeft portretten vervaardigd , die zeer goed van gelijkenis waren , en is in 1758 of 1759 to 's Graven­hage overleden. Zijn zoon volgt. Zie Immerzeel, Ler. en Werh. der Kunstsch, HAAG (TETHA.RT PHILIP CHRISTIAAN) zoon van den voorgaande , werd to Cassel in 1737 geboren en kwani met zijn vader,, die hem in de schilderkunst onderwees , reeds op jeugdigen leeftijd naar Nederland. Reeds in 1760 was hij bij de Haagsche kunstkamer van Pictura als portret- en paardenschilder ingeschreven. Later was hij er hoofdman en in 1805 deken van. Ook koos de Haagsche teeken-academie hem tot haren regent. Na zijns vaders dood werd hij hofschilder van Fins Willem V, in wiens paardenstallen hij de beste voorwerpen voor zijne kunst vond , waarin hij dan ook eene aanzienlijke hoogte bereikte. Als teekenaar had hij mede groote verdiensten , getuige daarvan, onder anderen, de fraaije plaat naar den beroemden Stier van Potter , in het Koninklijk Museum to 's Gravenhage, door M a s q u e l l i e r en J. P. Le B a s, in 1773 , gegraveerd en to Parijs uitgegeven , die naar zijne teekening daarvoor gemaakt is. In het Koninklijk Kabinet van Schildertjen is van hem een portret voorstel­lende Wilhelmina Princes van Oranje to paard. Hij heeft ook de graveer- en etskunst beoefend , blijkens proeven daarvan door den heer Kr a m m opgenoemd. Hij is in 1812 to 'a Hage overleden. Zie Notitie der Schild. van het Kon. Ka&. to 's Gravenh. bl. 10 ; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HAAGE (WEREN'BOLD en ALBRECHT IIIT DEN) twee broe­ders , behoorende tot den ridderstand. Belden waren tegen­woordig bij den slag tegen de West-Friezen , in 1272 onder graaf Floris V, en sneuvelden. Zie Wagenaar, Paderl. fist. D. III. bl. 16. HAAGEN (JORIS VAN DER). Aldus zal volgens den heer K r am m de naam geweest zijn van den bekwamen land­schapschilder to 's Gravenhage , die ook onder die van J a n van Haagen, van Hagen, van der Hagen, V e r h a a g en en Haagen voorkomt. Hij behoorde tot hen , die in 1656 to 's Hage de kunstkamer van Pictura opgerigt hebben. Hij was to 's Hage in 1635 geboren en overleed in 1679 , waarschijnlijk in Engeland , waar hij kinderen heeft nagelaten , die aldaar zich als kunstenaars gevestigd hebben. Of hij niet dezelfde is met K. J. of K. van der Haagen, mede een landschapschilder door den heer Kr a m m vermeld , durven wij niet beslissen. Van Joris of Jan van der Haagen zijn voor­handen : In het Museum Boy m an s to Rotterdam : Een landschap voorstellende de ingang van een bosch,waar een beer en eene dame te paard den ,weg schijnen te vragen aan eene herderin ; op den voorgrond een bedlende met eenen jagthond ; regts een water , w tar adder een kasteel ligt ; in het verschiet hoog gebergte. Een bergachtig landschap ; op den voorgrond een weg met reizende landlieden ; regts hoog geboomte. In het Koninklijk Kabinet te 's Hage : De lignpoort te Arnhem. Een gezigt tangs een binnenwater , met een schuiten over­haal op den voorgrond. In het 's Rijks Museum te Amsterdam : Een Hollandsch landschap. Zie Notitie der Schild. van het Kon. !Cabin. to 's Cravenh. bl. 11; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. D. II. b1.8; Kramm, Lev. en Work. der Kunstschild. D. H. bl. 616 , 617 , 630 ; ilanwyz. der Schild. op 's Bjks Museum te 4mst. bl. 24 ; D u b o u r c q , ile­schrift). der Schild. op 's flyks Museum te M. 51 ; Cat. van Schild, in het Museum te Rott. gesticht door Boymans, HAAGENDOORN (GorrE) was vikaris te Bolsward , en werd , in 1490 , door J u w i n g a dood gestoken. Zie Kok , Vaderl. Woordenb. HAAK (PIETER). Lie HAECK (PIETER). HAAK (ALBERTIIS VAN DER) misschien dezelfde die , , in 1710 , als proponent beroepen te Wel en Ammerzode , in 1740 emeritus werd en den 18den December 1741 over­leed. Hij schreef : Klaare en beknopte keeten der Goddelyke waarheeden, Leid. 1726. 80. Zie Books. der gel. Wereld, 1740. b. M. 343 , 1742 , a. bl. 85 ; d e Jongh, Naaml. der Pred. onder de Geld. Synode hi. 315 ; v a n A b k o u d e , Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. HAAK (WILLEM) schreef: Dagelijksche Huyspligt, 's Ilage , 1686. 4°. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. bl. 429. HAAK KERKMAN (Mr. PIETER) burgemeester en se­cretaris van Veere, leverde het opstel voor de beschrijving dier stad , die voorkomt in het tweede deel van de Tegen­woordige staat van Zeeland , Amst. 1753. 80. Zie het voorberigt tot dat werk , hl. 2. HAAKM.A. TRESLING (THEopoRus). Zie TRESLING (TITEODORIIS HAAKMA). HAAKMAN (HERmANNus) werd te Amsterdam in 1776 geboren en was er gedurende 42 jaren een algemeen geacht geneesheer. Begaafd met voortreffelijke geestvermogens , paarde hij daaraan een edel hart , hetwelk gloeide voor de bevordering van al wat schoon en goed was. Als genees-heer was hij onvermoeid werkzaam en bij heerschende volksziekten Iegde hij een voorbeeldigen moed aan den dag. Hij was , behalve lid van vele in en uitlandsche genoot­schappen , ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, president der plaatselijke, en secretaris van de provinciale commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzigt in Noord-Holland. Hij overleed te Amsterdam den 20sten Julij 1840 en maakte zich ook als luimig dichter bekend, wiens gedichten met graagte werden aangehoord, vooral wanneer bij zo zelf voordroeg. Zijne afbeelding ziet het licht , maar is niet algemeen verkrijgbaar. Hij schreef: Aan mijne landgenooten , Amst. 1805. 80. Dichtstuk by de 5de verjaring van het Amsterdamsch genoot­ sch,ap ter bevordering der koepok-inenting , Amst. 1809. 80. Verhandelingen , Amst. 1814. 80. 2 stukken. Redevoering ter nagedachtenis van N. W. Rauwenhoff, Amst. 1818. 80. Big den heldendood van van S p e y k , Amst. 1831. 80. Voorts plaatste hij een dichtstuk in het Verslag van het 300jarig bestaan van het BurgerweeshUis , bezong met anderen de nagedachtenis van Cornelis Loots, en maakte zich ook als genees- en heelkundig schrijver bekend, door de volgende verhandelingen : (Met J. C. A 1 b r e c h t) Verzameling van waarnerningen over de buikwonden. In Verh. van het Gen. ter bevord. der Heelk. to Amst. 1802. D. VII. bl. 1. lets over den buikloop , welke zich menigmaal in het S t. P i e t e r s Gasthuis te Amsterdam vertoont. In de .Nieuwe Vaderl. ijiblioth. 1802. D. VI. St. 2. bl. 434. Proeve. k met het oorspronkelyk aqua Binelli en met dat van V rijdag 7.4ij n e n. In den Algem. Konst- en Letterb. 1833. D. II. bl. 402. Zie Amt. liandelsbl. van den 2Istcn Julij 1840 ; Algem. Konst• en Letterb. 1840. D. II. bl. 50 , 51 ; de Jong, Naaml. van Bock. ; Brinkman, Naamlyst van Boek. bl. 471; Holtrop, Bibl. Me­dico-Chirurg.; van der A a , Nieuto Woordenb. van Dicht. ; Mul­ler, Cat. van Portrett. HAALEN (GoosEN vAN). Zie HALEN (Gosurcus VAN) HAALWEG (ALBERT, ADAM en ADRIAAN). Zie HAEL­WEG (ALBERT, ADAM en ADRIAAN). HAAMRODE (KORNELIS VAN). Zie HAEMRODE (KOR­WELTS VAN). HIAMSTEDE. Zie de personen van Bien naam op HAEMSTEDE. HAAN, een portretschilder wiens voornaam onbekend is. Hij werd te 's Hage geboren zette zich to Londen neder • en leefde nog in 1729. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HAAN (A. L.) schreef : Proeve met de Papiniaansche Pot , waardoor aangetoond word , dat door dezelve de plantgewassen , dieren en mineralen niet alleen door eenvoudig scheivogt ontbonden , maar ook de zuiverste extracten en wezentlgke zouten bereid kunnen worden, Amst. 1775. 8°. Zie Arrenberg, Naamree,.. van Ned. Boek. HAAN (BENEDIarus) , werd in 1666 Luthersch predikant to Breda , in 1675 to Delft en in 1692 te Amsterdam , waar hij in 1702 overleed. In het Stamboek van Johanna K o e r t en gaf hij zeer zwakke proeven van zijne be­kwaamheid als dichter. Zie Paauw, Europa's Lutherdom, bl. 383; van der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht.; Domela Nieuwenh uis, Geschied. der 4msterd. Luth. Gemeente, bl. 143. HAAN (F.) , schreef eene : Beschrijving van de straat Davids , 1720. 40. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Bock. D. I. St. III. HAAN (ABRAHAM DE). Zie HAEN (ABRAHAM DE). HAAN (CORNELIS JANSZ. DE). Zie JANSZOON (CoRNELIs). HAAN (CAROLUS DE). Zie GALLUS (CARoLus). HAAN (DAVID DE) werd to Rotterdam in 1602 geboren bezocht Italia en was een schilder van batailjes waarin hij bijzonder uitmuntte. Hij beoefende ook het historische vak en schilderde zijn eigen portret , op 57jarigen leeftijd , hetwelk door Cornelis van N o or de in prent gebragt is. Hij is waarschijnlijk , in 1674 , to Utrecht overleden , en niet in 1659 to Rome , gelijk elders berigt wordt. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HAAN (GALENIIS ABRAHAMSZ. DE), Zie ABRAHAMSZ. (GALENUS). HAAN (Gima's DE) kapitein , bevel voerende op het schip de Prins Eugenius , maakte zich in 1707 verdienstelijk door de verovering van een zeer rijke Fransche Smyrna­vaarder , le Bourgogne genaamd , gewapend met 32 stukken en met 130 koppen bemand. Zie de Jon g e, Geschied. van het Ned. Zeewez. D. IV. St. II. bl. 474. HAAN (JAN DEN). Zie' H AEN (JAN DEN). HAAN (JoHAN DE) , afkomstig nit een der voornaamste geslachten to Delft , werd in 1560 geboren en zette zich , na het onderwijs aan buitenlandsche hoogescholen _genoten to hebben , als advocaat eerst te 's Hage , daarna to Am­sterdam neder. Als zoodanig beroemd geworden , werd hij in 1599 tot secretaris van de Admiraliteit to Amsterdam aangesteld. Hij kweet zich in die betrekking met zooveel ijver en trouw , dat hij in 1603 tot pensionaris te Haarlem bevor­derd werd welk ambt hij , blijkens de vermeerdering zijner wedde , ten genoege zijner meesters waarnam. Aan de gebeurtenissen van 1618 nam hij een belangrijk deal , door de partij van Olden barn e v el t en de zijnen te kiezen. Aan hem worth toegeschreven de hand, gehad to hebben in het stollen van de merkwaardige ver­klaring, over de regering des lands, ter Staten-vergadering ingebragt , en die door de Contra-Remonstranten geheel veroordeeld , en door de Remonstranten ten hoogste werd goedgekeurd. Dit stuk strekte naderhand H o g e r b e e t s, de Groot en de Haan tot bezwaar. Op de bij eenkomst van de Hollandsche en U trechtsche gemagtigden to 's Hage, ten huize van Daniel T r e s s e 1, eerste klerk der Algemeene Staten , was hij wegens Holland met anderen daar made tegenwoordig. Men handelde voornamelijk over het stuk der Waardgelders. Daags nadat Prins M a u ri t s de regering te Haarlem veranderd had , kwam aldaar d e Haan, van de dagvaart , uit 's Hage , en vervoegde zich in do kamer van burgemeesteren. De burgemeester Ar end Meindertszoon Fabricius vroeg hem wet hij daar te doen had? Ik kom , antwoordde de Haan, om naar gewoonte , verslag te doen , van hetgene op de dagvaart verrigt is. F a b r i cia s zond hem daarop naar huis , zeggende , dat men hem wel ont&ieden zou als men hem noodig had. '.Coen hierop twee maanden verliepen , zonder 'dat men hem ontbood , verstoutte hij zich , den burge­meester to vragen wat men met hem voor had ? U te ver­laten van uw ampt, zeide deze hem , zonder dat men zich gehouden acht, u reden te geven ; en dit geschiedde terstond. Door zijne vrienden gewaarschuwd verliet de Haan in het begin van 1619 het land , waarop hij , nadat ze ven maanden to voren de sententien over de andere staatsge­vangenen waren uitgesproken , werd ingedaagd , en , niet verschenen zijnde , op den 2 Listen Mei 1619 voor vijftien jaren , op lijfstraffe , gebannen werd , met verbeurd-verkla­ring van de helft zijner goederen. De Haan trachtte zich bij geschrift to verdedigen , doch dit werd niet aangenomen. Zijn lotgenoot de Groot maakte er van gebruik en stelde zijn refit in bet helderst licht. De Haan riep ook de privilegien als burger van Haarlem in , doch te vergeefs. Zelfs verzwaarde men zijn vonnis , door dat men ook de andere helft zijner goederen , en die zijner huisvrouw Isabelle C r o e s , in beslag hield en weigerde hem die als Haarlemsch burger vrij to doen koopen. Een jaar na het eerste vonnis werd er verklaard , dat hij zich aan ge­kwetste majesteit had schuldig gemaakt. De Haan Meld zich sedert in het Holsteinsche op , waar de regere nde . hertog hem weldra tot zijnen-geheimen raad aannam en het slot Tonningen ter woning gat Hij bleef bij denzelven in hooge achting tot aan zijn overlijden , hetwelk den 5den November 1624 plaats had. Zijne weduwe en kinderen erlangden na den dood van prins Maurits, mits betalende het gestelde bij het privilegie van Haarlem , zijno bezit­tingen terug. Hij werd door de Groot, in diens ver­antwoording om zijne deugden en bekwaamheden geprezen. Het wapen door de Haan gevoerd stelde voor een zilver­lakenschen haan op een veld van lazuur , wakker voort­tredende , waarbij tot zinspreuk Vigilantia et liberalitate. De Haan schreef eene merkwaardige inscriptie in het album van Gilles de Glarges, later mede pensionaris van Haarlem. Zie Brandt, Lev. van H. de Groot, bl. 120, 208; Wage­naar, Vaderl. (list. D. X. bl. 192, 210,274,373,449; van Wijn, "lawn. en Bijv. D. X. bl. 103 ; Kok, Vaderl. Woordenb.; Sobel t e m a, Staatkundig Woordenb. ; van R a p p a r d , Ovens. eener verzarn. Alba amicor. in Nieuwe Reeks van werk. van de Naatsch. der Ned. Let­ terk. to Leid. D. VII. bl. 30, 31 K i s t en M o 11, Kerkh. Archie", D. II. bl. 277-283. HAAN (JOSEPH. CHARLES DE). Zie HAEN (JOSEPH CHARLES DE). HAAN (LAURENS DE) , zich noemende god- en regtsge­leerde , was een warm vaderlander, blijkens zijne gedichten op de geboorte van Willem V, en op het eeuwfeest ter gedachtenis van den vrede van 1648. Beiden voorko­mende in do Dichtkundige Lauwerbladen , D. II. bl. 14 en D. IV. bl. 269 Zie Ileringa, in den Algem. Konst- en Letterb. 1848. D. I. b1.148. HAAN (MA.TTHEus DE) , geboren te Dordrecht in 1663, vertrok op den 26sten October van het jaar 1671 met zijne ouders , twee broeders en eene zuster naar Oost-India. Zijn vader , die to Dordrecht notaris was , ging met, den rang van onderkoopman aan boord en zijne drie zonen kregen den titel van adsistenten. Zijne huisvrouw, Jeanne van W ij n g a a r de n, in straat Sunda door den dood verloren hebbende , kwam de oude de Haan met zijne kinderen te Batavia aan , doch was er naauwelijks zeven­tien dagen , toen ook hij ziek werd en stied'. De jonge de Haan (van zijne broeders en zuster wordt niets meer ge­meld) werd naar Suratte gezonden , waar hij in 1676 tot provisioneel adsistent , in 1681 tot adsistent , in 1683 tot boekhouder,, in 1685 tot ondercommies en in 1695 tot commies werd aangesteld. Hij keerde in 1696 to Batavia weder, werd er in dat jaar onderkoopman van het kasteel , in 1698 eerste koopman, in 1700 gouvernements secretaris, in 1704 lid van de regering, in 1709 extra-ordinaris rand , in 1710 ordinaris mad , in 1722 airecteur generaal , na in dien tusschen tijd to zijn geweest president van schepenen en kolonel van de burgerij to Batavia. Eindelijk werd hij den 8sten Julij 1725 benoemd tot gouverneur-generaal van Indio , en in die waardigheid den 7den Augustus ge­huldigd. Hij stied to Batavia den 'sten Junij 1729 , en werd den 4den daaraanvolgende met groote plegtigheid be- graven. Zijne afbeelding ziet het licht. Het blijkt uit at die benoemingen dat de Haan een man was van veel verdiensten. Uitbundig is de lof hem door een zijner tijdgenooten , den geschiedschrtjver V a 1 e n t ij n toegezwaaid. Dat hij de taken der Oost-Indische Compagnie met ijver behartigde , is op te maken nit de rijk geladene vlooten , die onder zijn bestuur herwaarts kwamen. Des­niettegenstaande is het oordeel over zUne handelingen door anderen geveld niet gunstig. Men beschuldigde hem van langwijligheid en besluiteloosheid niet alleen, maar ook van inhaligheid. Wat hiervan zij , kunnen wij bij gebrek aan voldoende bewijzen , niet bepalen. De laatste beschuldiging, die van inhaligheid , schijnt echter minder to willen te kennen geven dat hij zich zelf verrijkte , dan wel dat hij ten koste van de ingezetenen , de belangen zijner meesters op eene minder edelmoedige wUze behartigde , ofschoon hij ook daarmede zijnen voorganger Z w a a r d e k r o o n zocht to krenken. Zie Dubois Vies des Gouvern.-Gonir. p. 299; Kok, Vaderl. W oor-denb. D. XIX.bl. 18-20; van Kampen,' Geschied. der Nader:. bui­ten Europa , D. III. St. I. bi. 15-17 ; Muller, Cat. van Portrett. HAAN (PIETER DE) , zoon van Pieter de Haan en Elisabeth Feitama, werd den 18den Julij 1757 to Amsterdam uit een deftig geslacht geboren , en reeds vroeg voor den handel opgeleid. Hij hield tot het jaar 1806 in zijne geboorteplaats een handel- en -bankierskantoor aan , doch aanvaardde in dat jaar den hem opgedragen post van chef der divisie voor de algemeene handelszaken bij het Minis­terie van Marine en Kolonign. Uit doze betrekking nader­hand eervol ontslagen, begaf bij zich in Mei 1809 naar Leiden ; waar hij eene van ouds vermaarde laken-fabriek had aangekocht. Doze zette hij , met medevverking van twee zijner zonen , voort tot 1823 , toen gewigtige redenen hem noopten dezelve op te ruimen. Hij leefde vervolgens in werkzame rust , en zond van tijd tot tijd , met en zon- der zijn naam , een aantal deels vertaalde, deels oorspron­ keliike schriften in het licht , die getiteld zijn : Hollandsche Colonien IEngeland. In het maandschrift de Weegschaal 1822 No. 9 (vertaald). Gedachten over den China-handel en den Thee-handel, Rott. 1824. Ernstige Beschouwing van de mogelyke gevolgen van de op­rigting der Nederlandsche Handelmaatschappy. Leid. 1824. 80. J. Craw fur d, de Indische Archipel , uit het Engelsch vertaald , Haarl. 1823-1825. 3 deelen. Bij elk deel deter vertaling is eene voorrede gevoegd , om de eer der Hol­landsche natie tegen den Engelschen schrijver to verdedigen, benevens eene Ceoordeeling van het systema der Indische regering in de noten ontwikkeld. Het Handelstelsel van Java , met koophandel en scheepvaart en fabrtykstaat van Nederland in verband gebragt, Leid. 1825. 80. De grondslagen der .Maatschappy , door Joseph Dross, uit het Fransch vertaald , Leid. 1826. Betoog aangaande de verpligting om de middelen van op­ voeding en beschaving te verschaffen aan de volken van den Indischen Archipel door sir Stamford Raffles. Uit het Engelsch vertaald en geplaatst in het maandschrift de Hermes, 1827. No. 2 en 3. De invoer van Thee ter overweging voorgesteld, Leid. 1827. 80. Correspondentie van de bears te Batavia , met den Commis- saris-Generaal du Bu s. In de Hermes , 1827. No. 7. Staat van Java. In de Hermes , 1827. No. 12. De betrekkelijke stand van den handel van Holland , met die der Schelde. In de Hermes, 1828. No. 3. De voordragt van den Stadhouder Willem den IV , tot beter regeling van den handel en ten opzigte van de regten op den handel. In de .Hermes , 1828. No. 6. Over den tegenwoordigen staat en uitzigten in de toekomst van den vrijen handel en de kolonisatie in Indict. In de Hermes, 1828. No. 9 , 10. S t. Raffles, over de invoering van een verbeterd stelsel van administratie en de instelling van eene landrente op Java, vertaald. Bijv. tot de Hermes , 1828. No. 9 , 10 en 11. Schetsen , aangaande de landelijke Administratie van Java, Leid. 1829. 80. Staat van den Theehandel in het algemeen. In de Hermes , 1829. No. 10. Redevoering van Mr. Schuttleworth, om de belangen van den vrijen handel te handhaven tegen het verlangen van het charter der Oost-Ind. Comp. In de Hermes , 1829. No. 11. Scheepvaart en handel van Indict en China. In de Hermes, 1829. No. 12. Koloniaal bezit en Handel in verband gebragt met de af­ scheiding van Belgie net Holland , Leid. 1831, 80. De invoer van Thee ter overweging voorgesteld , Leid. 1829. 80. De Haan overleed to Leiden den 5den Januarij 1833, bij zijne echtgenoote , Wyna Bierens, zes zonen en eene dochter nalatende. Een zijner zonen volgt. Reeds in 1829 werd hij benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde , en het is als zoodanig dat, na zijn verscheiden , de hoogleeraar S i e g en b e e k eene warme bulde bragt aan 's mans veelzijdige verdiensten. Teregt verdiende bij den eernaam van een braaf en edel­denkend man , van een nuttig lid der zamenleving , van een getrouw vriend en van een regtschapen christen. Zie Siegenbeek, in de Band. der Jaarl. V ergad. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. to Leid. 1833. bl. 33-38; Algem. Konst- en Letterb. 1833. D. II. bl. 178-181; Brinkman, Naomi. van Bock. en Supplem. HA AN (WILnEm DE) , zoon van den voorgaande , werd den 7den Februarij 1801 to Amsterdam geboren en studeerde aan de Leidsche hoogeschool in de wis- en natuurkundige wetenschappen. In 1821 viel hem de eer to beurt der be­krooning eener acitcremische prijsvraag , en hij promoveerde to Leiden tot matheseos magister en philosophiae naturalis doctor den 7den Mei 1825 , na verdediging eener inaugurele dissertatie die ten titel voert : Ihronographiae .dmmoniteorum et Goniatiteorum Specimen. Zoowel zijn antwoord op de vraag als zijn academisch proefschrift , werden door buiten­landsche geleerden met 'of beoordeeld. Niet lang duurde bet of de Haan zag zich eenen eigenen werkkring geopend. Na reeds in December 1822 tot custos voor de en straaldieren aan 's Rijks Museum van Natuurlijke Geschiedenis to Leiden to zijn aangesteld , en in September 1823 tot honorair custos voor de gekorvene en overige ongewervdlde dieren , werd hij in December 1827 aangesteld tot conservator voor de onge­wervelde dieren bij genoemd Museum. Gedurende twintig jaren vervulde hij die betrekking met standvastige volhar­ding , tot dat eene smartelijke ziekte hem noodzaakte een eervol ontslag to vra (Yen. Hij ontving dit in Julij 1847, en ° begaf zich in April 1848 naar Haarlem , waar hij den 15den April 1855 overleed. Hij was den 1 lden November 1841 gehuwd met Sophia Elisabeth van Vollenho­yen. Niet minder dan dertien Nederlandsche en buitenland­sche geleerde genootschappen bragten , door de aanbieding van hun lidmaatschap , hulde aan zijne veelzijdige en onmis­kenbare verdiensten. Als natuuronderzoeker heeft de Haan zich door de uitgave van verschillende werken , zoo van anderen als van hem zelven , bekend gemaakt. Zij zijn getiteld : Recherches sur l'anatomie et les metamorphoses de diffe'ren­tes es.peces d'Insectes , ouvrage postliume de M. P. L y o n e t public{ par M. W. de Haan, Paris 1832. avec planch. Fauna Japonica , sive Descripti© animalium , quae in itinere per Japoniatn , jussu et auspiciis superiorum , qui summum in India Batava imperium tenent suscepto annis 1823 —1830; collegit , notis , observationibus et adumbrationibus illustravit P h. F r. de Siebold, conjunctis studiis C. J. Tem­minck et H. Schlegel pro vertebratis , atque W. de Haan pro invertebratis elaborata, Lugd. Bat. 1835. fol. dmoires sur les metamorphoses des Coldopteres , Paris. 1836. Behalve de genoemde werken vindt men van d e Haan twee uitgewerkte stukken in de Verhandelingen over de Na­tuurltike Geschiedenis der Nederlandsche overzeesche bezittin­gen ; het eene handelt over de Papilioniden van den Indi­schen archipel , het andere over de daar voorkornende soorten van regtvleugelige insecten (Orthoptera). Voorts zien van hem nog het licht de volgende verhandelingen als : Vergelij king tusschen de Last- kaauw- en beweging-organen der gelede-dieren. Met 1 of b. In de Bijdragen tot de Nat. Wetensch. verz. door van Hall, Vrolik en Mulder, 1827. D. IL bl. 125. Berigt omtrent de Callianira triploptera. In dezelfde Bydr. 1827. D. IL bl. 150. Uittreksels uit de berigten van B o i e en Mack lot, geschreven gedurende hunne reit, naar Java , betrefende corn­mige Javaansche dieren. In dezelfde Bydr. 1827. D. IL Id. 480. Verhandeling over de rangschikking der Velellen , porpiten en physalien. In dezelfde Bifdr. 1827. D. II. bl. 489. In de laatste jaren zijns 'evens heeft d e Haan zich onledig gehouden met nasporingen en onderzoekingen betref­fende den loop der aderen in de vleugelen der Lepidoptera, maar hij mogt dien arbeid niet voltooijen. Zie Collot D'Escury, Boll. roem, D. VII.bl. 207; Holtrop, Bibl. Medico-Chirurg. p. 120 ; 4lgern. Konst- en Letterb. 1855. bl. 70, 121 170 ; W. V r o 1 i k , in de Verslagen en mededeelingen der ' D. III. bl. 399 ; van L e e u w e n , Cat.Kon. dkad. van Wetensch. der Prov. Bibl. van Friesl. bl. 459. HAAN (WILLEM DE). Zie HAEN (WILLEM DE). HAAN (WYTZE DE), to Leeuwarden geboren den 3den Junij 1804 en aldaar den 'sten Januarij 1848 overleden. Hij was een leerling van Otto de Beer en W. B. v a n der K o o i en schilderde voor uitspanning portretten en binnenhuizen , die zeer verdienstelijk waren. 2 Zie immerzeei, Lev. en Werk. der Kunstsch. ; K r a m m, Lev, en Werk. der Kunstsch, -H4ANEBRINK (WILLEM ALBERTUS) werd te Utrecht geboren den llden Maart 1762 en is aldaar overleden , als kollecteur der Koninklijke Nederlandsche Loterij , den 17deu Mei IMO. Hij beoefende de kunst uit liefhebberij en was eon hoogst verdienstelijk schilder van binnenhuizen, portretten en stads gezigten , en een goed teekenaar van aeademiestandjes. Hij bezat eene keurige verzameling van teekeningen van beroemde hedendaagsche meesters en eene uitmuntende collectie sohilderijen. -De eerste werd to Am­-sterdant en do laatste te Utrecht in het jaar van zijn over­lijden verkoeht. Hij was lid van de Koninklijke Academie van Schoone Kunsten to Amsterdam , en mede-oprigter en secretaris van het Utrechtsche Teeken-Collegie : Kunstliefde. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vad. Schilderk. D. III. bl. 100 , 490 ; 411gern. Konst- en Letterb. 1840 , D. I. bl. 372; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en W erk. der Kunstsch. HAANEN (CAsPARis), werd in 1778 te Maastricht ge­boron en is to Amsterdam , waar hij zich van Utrecht in 1830 had nedergezet, den 24sten Januarij 1849 overleden. Iltj was een verdienstelijk kunstenaar , die als kunsthan­delaar een rijkdom van ondervinding en kennis , zoo van oude schilderijen als van teekeningen en prenten , had op­gedaan. Hij paarde daarbij het bijzonder talent om datgene, wat de tend des tijds verminkt of gesloopt mogt hebben , to herstellen of weder to geven. Hij muntte nit in het schilderen van het inwendige van kerken , binnenhuizen en portalen. Ook was hij zeer bekwaam in het maken van silhouetten. Hij was het hoofd eener familie , wier leden alle de kunst beoefenen en aan hem voor een groot deel hunne eerste opleiding to danken hebben. Zijn oudste noon, George Gilles, is een verdienstelijk schilder van kerken en binnenhuizen , en houdt zich thans in Duitschland op ; zijn andere zoon, Remiaius Adrianus, is een ver­dienstelijk landschapschilcrer to Weenen gevestigd ; zijne oudste dochter volgt , en zijne jongste, Adriana Jo­han n a , munt uit in het sobilderen van bloom- on fruit­stukken. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. dor. Kunstsch. ; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HAANEN (ELISABETH ALIDA) oudste dochdn Augustus van den voorgaande , werd te Utrecht geboren den 9den 1809. Ook bij haar openbaarde zich reeds vroeg de liefde en bijzondere geschiktheid voor de kunst. Onder de lei7 ding ran Karen broeder George Gilles, die toen reeds eene aanzienlijke hoogte in het schilderen van kerken en binnenhuizen bereikt had, eene verdienstelijke kunstenares in dat vak. olg ens het oordeel van den heer I m m e r z eel, zijn hare ordonnanties doorgaans eenvou­dig , maar altijd met smaak gekozen haar koloriet is frisch en aangenaam , en haar penseeltoets over het geheel geno­men viak en zuiver. Jammer is het voor de kunst , dat haar levensdraad zoo vroef, werd afgebroken. Gehuwd met den kaarslichtschilder P. K i e r s , getrouw in de pligten als gade en moeder , en gelukkig in de beoefening barer geliefkoosde kunst, maakte de dood op den 8sten Junij 1845 een einde aan haar verdienstelijk leven. Volgens den heer Kr a mm heeft zij ook de etskunst beoefend. De Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten to Amsterdam deed hulde aan haar talent , door haar in 1838 het honorair lidmaatsehap van dezelve op to dragen. Zie Immerzeel, Lev. en W erk. der Kunstsch. ; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HAANSBERGEN (JonAms vAN). Zie HAENSBER­GEN (JOHA.NNES VAN). HAANSBERGEN (WILLEM vAx). Zie HAENSBERGEN (WILLEM VAN). HAANSTRA (11AncE) van Buitenpost , wordt genoemd een bekwaam rekenkundige. Zie Eekhoff, Lev. van Eise Eisinga, bl. 6. HAAR (FRANcois VAN DER). Zie HARAEUS (FRAxciscus). HAAR (GERRIT 'PAN DER) wiens levensbijzonderheden ons onbekend zijn , vervaardigde eene dichtmatime Aanspraak aan Nederlant op het Leeven van zijn Hoogheit W ill e m d e n IV, geplaatst voor de levensbeschrijving van dien vorst , to Amsterdam 1752 in 80. uitgegeven. Zijn anagramma was : Beer rigt na'r U raad. In het Aanliangsel van de Dichtkundige Cypressenbladen komt van hem mede een vers voor, 14 bladzijden groot , hetwelk ons evenmin als het eerstgenoemde een groote dunk van zijne dichterlijke be-k waamheden geeft. Zie van der A a , Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. HAAR (HENDRIK TER). Zie ['ARIUS (HENnicus). HAAR (JACOB VAN DER) waarschijnlijk geboren to 's Gravenhage, in 1717, was eerst chirurgijn bij de troepen van den staat , eerste chirurgijn van 's lands legerhospita­len , daarna chirurgijn van de stad en het hospitaal to 's Her­togenbosch. Sedert 1790 was hij lector in de chirurgie to Amsterdam. Hij overleed to 's Hertogenbosch den 19den September 1799 in den ouderdom van ruim twee en tachtig jaren. ZUne afbeelding ziet als silhouette het licht. -Hij was lid van een aantal geleerde .genootschappen, die zijne verdiensten op prijs stelden. Hij deed zich als een bekwaam heelkundige kennen door de volgende werken en verhan­ delingen : Korte verhandeling van de geschotene wonden , nevens eenige bedenkingen over het in- en uitwendig behandelen van lyderen , wier ledematen afgezet ztja, enz. , Amst. 1747. 80. Over de klier• knoest- en kankergezwellen, tegen A. Storck, Amst. 1761. 80. Oordeelkundige verhandeling over de effernest-zakwaterzugt der vrouwen. In Verh. van de Holl. Maatsch. van Wetensch. te Haarl. 1762. bl. 543. Aanmerkingen over het ontstoken• korst-achtig vel, op het , tat een aader gelaaten, bloed. In dezelfde Verh. 1769. bl. 385. Berigt ona exter -oogen en wratten gemakkelijk te doen ver­ dwijnen. In dezelfde Verh. 1771. bl. 605. Bericht wegens het ligtvaardig insteeken van kreeftenoogen in de oogen der menschen. In dezelfde Feria. 1776. bl. 301. Aanwijzing orn de uitwendige slag-adergezwellen op eene gemakkelpe way ze te genezen. Uit het haliaansch vertaald. naar Carolus Guattani, met een aanhangsel van waar­nemingen vermeerderd , Rat. 1779. 80. met pi: Aanmerkingen over het schadelyk en gevaarkk afhalen van de nageboorte van een kind. In de Verh. van het Bat. Gen. te Rott. 1781. D. VI. bl. 75, en later afzonderlijk to Amst. 1797. 80. Aanmerkingen over de winterhanden en wintervoeten. In den Algeria. Konst- en Letterb. 1781. D. III. St. II. bl. 592. Aanmerkingen over het schadekk gebruik van keurslyven en over den krommen ruggraad of bogchels. In hetzelfde tijdschr. 1782. D. IV. St. II. bl. 140. Kort berigt om bedorven , stinkend water , zeer ras en on­kostbaar , niet slegts drinkbaar , maar aangenaam en gezond te waken. In hetzelfde tijdschr. 1783. D. V. St. II. bl. 439. Kort berigt nopens het gebruik van kraanoogen of braakno ­ten (nux vomica) in de roode loop ; met eenige aanmerkingen. In hetzelfde tijdschr. 1784. D. VI. St. II. bl. 572. Bericht van de koortsen, met uitstorting van melt: in den buik der kraamvrouwen, welke in het Hotel Dieu , te Partys, geheerscht hebben ; met eenige aanmerkingen daarover. In bet­ zelfde- tijdschr. 1785. D. VII. St. IL bl. 651. Genees- en heelkundige waarnemingen of stellingen. In den Nieuwe Algem. Kona- en Letterb. 1787. D. IL St. II. bl. 8, 146 , 193 , 2.44 , 382. Proeve over de hersenen en zenuwen en eenige van derzelver ziekten , Amst. 1788. 80. 2de druk. Aanmerkingen, of iets over erf- of aangebooren ziekten era gebreken. In den Algern. Konst- en Letterb. 1792. D. St. IL bl. 496. Uitgezochte genees- en heelkundige mengelschriften , Amst. 1797. 80. 2 deelen met pl. Zie Boekz. der gel. Wereld, 1779, b. bl. 494; van Abkoude. Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. IV. ; A r r e n b e r g , Naamreg. van Ned. Book.; 411gent, Konst- en Letterb. 1791. D. VII. St. II. bl. 149 ; 1Vieuwe 411gem. Konst- en Letterb. 1799. D. XII. St. II. bl. 98. ; B r i n k-man, Naomi. van Boek. ; Holtrop, Bibi. Medico-Chirurg. p. 120 , 121; Hermans, Consp. Onom. Liter. p. 26; Muller, Cat. van Portrett. M. 105 , 397. HAAR (JOHANNES VAN DER). Zie HARIUS (JonANNEs). HAARLEM (BALDRAN of BOUDEWIJN VAN ) , een Hol­landsch edelman , behoorende tot het oude geslacht der heeren van Haarlem, trok , in 1168 , met graaf F 1 o­r i s III tegen de West-Friezen to velde , doch , met eenicre anderen , tegen 's graven zin vooruit gereden zijnde , vielen zij in Schagen en brandden het plat. De West-Friezen , zich tot nu toe schuil gehouden hebbende , kwamen onver­wachts voor den dag en sneden hun den pas naar het grog des legers af. Er ontstond hierop een hevig gevecht t in hetwelk onder anderen B a 1 d r an of B o u d e w ij n van Haarlem sneuvelde. Dit geschiedde op den 23sten Januarij van genoemd jaar. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. II. bl. 261 , 262; Hoogstra­t e n, Woordenb. D. V. St. H. bl. 13. HAARLEM (Commas VAN). Zie CORNELISZ (CoR­taus)..- HAARLEM (DIRcK VAN). Zie STUERBOUT (DIDERICK). HAARLEM (DIRK vAN) , mede of komstig uit het oude geslacht van dien naam , werd na den moord van graaf F 1 o r i s V, in 1296 , tot drost van Muiden aangesteld. Als zoodanig werd hij kort daarop door den Utrechtschen bisschop Willem van Mechelen belegerd. Dapper verdedigde hij het hem toevertrouwde slot , tot dat hij door het grootste gedeelte der bezetting tot de overgave gedwongen , en slechts ten koste zijner vrijheid lijfsbehoud verwierf. In 1304 was hij andermaal drost van Muiden , in welk jaar hij in den slag bij Duiveland tegen de Vla­mingen sneuvelde. Zie Hoogstraten, Woordenb. D. V. St.II.bl. 13; Wa genaar, Vaderl. Ilist. D. III. M. 92 Arend, "Ilgem. Gesch. des Vaderl. D. II. St. I. bl. 386 , St. II. bl. 17. HAARLEM (EGBERT VAN) opgeleid in de Deventersche school der broeders van het cremeene leven , werd in het ° jaar 1419 , bij de oprigting der hoogeschool to Rostock , hoogleeraar aan die inrigting , staande hij aan het hoofd van bet zoogenaamd philosophisch onderwijs. Zie Delprat, Verh. over de broedersch. van G. Groote, bl. 204, 320. HAARLEM (Flom VAN) werd te Haarlem op het laatst der vijftiende eeuw geboren en naar zijne geboorteplaats genoemd. Hij ontving zijne letterkundige en godgeleerde opleiding aan de Leuvensche hoogeschool, en verwierf er den graad van meester in de vrije kunsten. Zich tot de Karthuizer orde begeven hebbende , werd hij opgenomen in bet klooster te Leuven en in 1541 tot prior aangesteld. Hu overleed er den 18den April 1543 , en werd bUzonder als prediker geroemd. Van hem ziet het licht Den wecl& des levens. Een gheestelycboecxken leerede hoe dat een poet kerste mensch moat beginne en voortgaen in deuch ­den , . . . . . gemaech by de prior van der Carthuser oor­denen binnen der stadt van Loue. Neerstelyc gecorrigeert door broer Claes Zegers , minderbroeder , Antw. 1552. 120. Her­drukt ald. 1564. 120. Bliikens de opdragt aan „Mr. G h e e r a e r t H e e r-m a n , rectoor ende biechtvader der cloosters van Roome binnen Leyden ," is broeder Floris van Haarlem de prior , waarvan de titel spreekt. Het werkje is eerst door Tacitus Nicolaus Zegers (Antw. 1552), daarna door Laurent ius Surius (Keulen 1595. 80). in het latijn overgezet. Zie A mpzing, Beschryv. van Haarl. b1.101; Sweertius, Belg. p. 236; Foppens, Bibl. Bele. p. 278; Koning, Tafereel der stad Haarlem , D. IV. bl. 7, 8; Glasius, Godgel. Nederl. D. II. bl. 2. D. III. bl. 661; Mulle r, Cat. van Godgel. Wert. Supplem. bl. HAARLEM (GEORGE BEI¦IEDICTUS 'VAN) beoefeade de Latijnsche dlchtkunst blijkens een very door hem op Johann es H e u r n i u s gemaakt , voorkomende in de Deliciae Poetarum Belgicarurn. Zie aldaar D. I. fol. 62. HAARLEM (GERAART VAN), bijgenaamd Geer t g en van S t. J a n s , was een vermaard schilder en leereling van Albert van Ouwate r. Hij wordt met regt eene parel aan Hollands kunstkroon genoemd. Levensbij­zonderheden _zijn er weinig van hem bekend. Hij woonde in het St. Jans Klooster to Haarlem, waar volgens den hoer Kr am m , als hofschilder der St. Jansheeren work­zaam was. Zijne voortbrengselen muntten uit in teekening, uitdrukking en ordonnantie , en werden door den grootea Albert Durer, die , op zijne reis in Holland , Geraart 's kunstvoortbrengselen zag r zeer geprezen. Hij was ook grondig ervaren in do perspectief, blijkens eene Afbeelding der Groote Kerk te Haarlem , die thans nog achter den predikstoel tegen den muur van het doophuis , in genoemde kerk te vinden is. De meeste zijner stukken, waarvan in de hier onder aangehaalde bronnen uitvoerig gehandeld wordt , zijn bid de beeldstormerij verloren gegaan. De tijd van zijn sterven is onbekend. Hij bereikte slechts den ouderdom van acht en twintig jaren. Zie van Nander, Schilderboek, , bl. 208; Ampzing, Beschrijv. van Haarl., bl. 347; K on ing, Tafereel der Stud Ilaarl., D. IV. bl. 132, Wolf f, Beschrjv. van de Groote of St. Bavo•Kerk to llaarl., bl. 19; Immerzeel, Lev. C71 Work. der Kunstsch., D.I.bl. 270; Ratbgeber, Bereden. Geschied. der 1Vederl. schilder-, houtsny- en •raveerk., D. 1. bl. 20, 30 , 38 , 311 , 352 , 412, 413; Kramw, Lev. en Work. der liunstsch., D. 11. bl. 540-548. HAARLEM (GERARD VAN) mode afkomstig uit bet oude geslacht van dien naam, teekende , met zijn bloedver­want IJ s b r a n d van Haarlem, het in 1167 tusschen Filips, graaf van Vlaanderen , en Floris, graaf van Holland, gesloten vredes verdrag. Hij koos met andere Hol­landsche edelen in 1204 de partij van graaf L o d e w ij k van Loon tegen graaf Willem Zie Wagenaar, Vaderl. Dist., D. II. bl. 259, 313. HAARLEM (JACOB JANSZEN VAN). Zie JANSZEN (JACOB). HAARLEM (JAN OLOUT VAN) , mede uit het oude geslacht van dien naam gesproten , werd na volbragte studien to Rome doctor in de godgeleerdheid , en in het jaar 1351 tot abt van Egmond gekozen , welke waardig­heid hij slechts twee jaren bekleed heeft , zijnde hij in 1353 overleden, schreef geleerde brieven aan gemeen­zame vrienden en nuttige lessen. Of deze het Licht hebben gezien is ons onbekend. Zie A m p z i n g Beschryv. van Marl. bl. 09; K o n i n g, Taferect der stad V. IV. bl. 5. HAARLEM (JAN WILLEMSZ VAN). Zie WILLEMSZ (JAN). HAARLEM (JoHAN VAN) , mede uit het oude geslacht van dien naam gesproten , was de zoon van R o c h u s van Haarlem en Beatrix van Rijn. Hij werd to Dordrecht den leen September 1588 geboren en aldaar tot verschillende regerings ambten geroepen. In 1639 werd hij schepen en was meermalen gecommitteerd ter vergade­ring van de Staten van Holland en West-Friesland. Hij behOorde tot de onderteekenaars van de vermaarde her roeping van het Eeuwig Edict to Dordrecht in 1672. Hij stied aldaar den 'sten Februarij 1675 , en was gehuwd met Geertruid Frankken, waarbij hij vier kin­deren verwekte. Zie Balen, Beschryv. van Dordr. b1.1067; De Jonge, verb. en onuitgegev. Stukk. D. II. bl. 481. HAARLEM (KLAAS VAN). Zie HAERLEM (Cram VAN). HAARLEM (NicoLAAs VAN), hopman in staatsche dienst, verraste met de hopmannen Cr om van St eenw ij k en Wolter van Doorn de stad Hassell, op den2 &sten October 1582. Zie Bor, Ned. Oorl. B. XVII. M. 335 (32) ; Overyss. him. voor Oudh. en Lett. 1848. bl. 262. HAARLEM (NicoLAAs VAN) , wiens leeftijd ons onbekend is , was een geleerd man , die een Cronicon temporum en het Vita B. Simonis Stockii beschreef. Of beiden het Licht zien weten wij niet. Zie Foppens, Bibl. Belg. p. 911. HAARLEM (THEODORUS VAN) werd te ParUs licentiaat in de godgeleerdheid , en ging to Keulen tot de orde der Karthuizers over. Hij leefde omstreeks het jaar 1508 en schreef eenige Leerredenen en een Brief over de eenzaarnheid, die echter niet zijn uitgegeven. Zie Ampzing, Beschriiv. van Marl. bl. 101; Sweertius Belg. p. 689; Foppens, Bibl. Be%. p. 1124; Koning, Tafereel der stad Ilaarkm. D. IV. bl. 8. HAARLEM: (VINCENT DjRn VAN). Zie BEVERWIJCK (VINCENT DIRK VAN). HAARSMA (JAN R.), schreef een Lijkzang ter gedachtenisse van mejujfer Cijnthia Lenige, die op bl. 247 van bare mengeldichten to vinden is , en waaruit misschien is op te maken dat hij in meer teedere betrekking tot haar stond. Zie van der A a , Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. HAARSMA (VAN). Zie de personen van dien naam op HAERSMA (vAN). HAARSOLTE. Zie de personen van dien naam op HAERSOLTE. HAARST (WILLEM VAN) werd in 1804 onderwijzer to Burgt op Texel , van waar hU in 1816 vertrok , als zijnde toen tot onderwUzer in de stads burgerschool to Sneek aangesteld. In 1849 afstand gedaan hebbende van zijnen post , sleet hU het overige van zijne dagen to Oirschot in Noord-Brabant , waar 14) in October 1853 overleed. Hij was sehrijver van : (Met H. M. R e i d s rn a onderwUzer te IJsbrechtum) Voorstellen , toegepast op de oefeningen net de tafel der een­heden van Pestalozzi, Sneek, 1817. 80. (Met denzelfden) Verhandeling over de oorzaken van de werkeloosheid bij een gedeelte der kinderen in de scholen , Amst. 1822. 80. Met goud bekroond door de commissie van onderwijs in Friesland. Natuurbeschouwingen voor jongelieden Amst. 1826. 80. 3 stukjes. Beschouwingen van het dierenrijk voor jonge lieden , Amst. 1828. 80. 3 stukjes met pl. Zie de Jong, Naaml. van Boek. en Supplem.; IW. C A. Visser), Plegtige toewijd. van het monum. aan I bl. 47, 48; liandelsbl. van 2.5 Oda. 1853. HAAS (ARTUS DE) schreef volgens van der A a: Christelyk Veegevuur in stichtelijke ripraen voorgestelt , Amst. 1663. 40. Van Abkoude noemt den schrijver L. R. Haas door wien ook nog geschreven werd : Zegenpraalende Christen , 1693. 80. Waarheid ondersogt of redenen enz. 80. Overgang uit het Pausdom , Leid. 1700. 8°. Zie van A bkoude, Naamreg. van Ned. Bock. D. I. St. I. II. III ; Vander A a , Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. HAAS (D. DE) schreef: Nette uitrekening van de drawback der Engelsche Oost-Indische lijwaten, zoo als dezelve in Hollandsch courant geld te staan komen , Amst. 8°. Zie Arrenb erg, Naavareg. van Ned. Boek. HAAS (DIRE DE), geboren to Amsterdam , uit burger ouders , na wiens dood hij in het burgerweeshuis geplaatst word. Waarschijnlijk als matroos naar Oost-Indio vertrok­ken zijnde , kwam hij in dienst hij den notaris de Wit op Batavia. Hij vertrok vervolgens naar Tonkin , waar hij , op welke wijze wordt niet gemeld , veel geld ver­diende. Hij was vervolgens tot tweemaal toe opperhoofd van Japan , 1677 en 1679, doch geraakte daarna uit de dienst , omdat hij weigerde als commissaris naar Macassar to gaan. Sedert werd hij schepen en vice-president te Batavia en in 1687 aangesteld als vier en twintigste land­voogd van Amboina. Als zoodanig bewees hij de Compagnie belangrijke diensten , en muntte hij uit door belangeloosheid , spaarzaamheid en orde in zijn beheer. Hij werd in 1689 extra-ordinaris raad van Indio en commissaris der drie Oostersche landvoogdijen en vertrok in 1691 als ordinaris raad van Inditi naar Batavia. Door de vergadering van Zeventienen werd hij bij resolutie van den 208ten Septem- ber 1701 aangesteld tot directeur generaal van den handel, welke betrekking echter door hem niet waargenomen word, doordien de directeur generaal Jan van Hoorn weigerde zijn schoonvader Willem van Out h o o r n als gou­verneur generaal op to volgen en derhalve als directeur generaal werkzaam bleef. Hij was gehuwd met A 1 e t t a e g e r mans, die den 8sten Julij 1689 op Amboina overleed. Na den dood dezer vrouw huwde hij Elisabeth van Riebeeck, geboren aan de Kaap de Goede Hoop den 4den April 1660 , dochter van Johan An t onie van R i e b e e c k eerste commandeur aldaar, De Haas overleed vermoedelijk in 1702. Zijne tweede vrouw in 1704. Zie Valent ij n , Oud- en Nieuw Oast-Indio (Nieuwe uitgave), D. I. bl. 182, 257, 280526, 527 540 584, D. II, bl. 197, 291, 305, 646 , 647 , D. III. '62, uit medeged eelde berigten aangevuld. HAAS (FEANs DE). Zie HAES (Fmas DE). HAAS (Mr. GERARD DE) schreef: Nieuwe Hollandsche Consultatien, Advertissementen van Regten , Memorien enz., 's Hage , 1741. 40. Zie van A b k o u d e , Naamreg. van Ned. Bock. Di. 1.841; e r, Cat. van Regtsgel. Werk. IA. 31. HAAS (GERARDUS DE) geboren to Yzendoorn den 13den September 1737 , studeerde aan de Utrechtsche hooge­school en verkreeg er in 1761 de waardigheid van doctor in de godgeleerdheid, na verdediging zijner dissertatio de Paulino velandae mulieris praecepto ad 1 Cor. XI. 10. Hij werd den Eden September 1762 proponent en den 29sten dier maand to Scherpenzeel beroepen. Hij venertrirock- van daar in 1763 naar Amersfoort , in 1773 naar Middel-burg , in 1781 naar Amsterdam , waar hij den 9d cember 1817 overleed. Zijne afbeelding ziet het licht met vier regelig vers van hem zelven. De Haas wordt met lof genoemd onder de geleerdste predikanten van zijnen tijd. De studie , zegt de hoer GI asius, was in waarheid zijn leven , zelfs zoo stork , dat zij hem somwijlen in den dagelijkschen omgang zoo afgetrokken deed wezen , dat het veler opmerkzaamheid tot zich trok. Als schriftuitlegger deed hij zich kennen door de volgende werken Aanmerkingen over het zevende book der Godspraaken van Jesaia , Utr. z. j. (1773) 80. Herdrukt ald. 1780. 80. Praktikaal vertoog aangaande de uitnemendheid van de leer der Verzoening, vervat in eene verhandeling over den XXXII Psalm. , Middelb. 1779. 80. 2de druk. Akaclemische redevoeringen, Amst. 1788. 80. Het vijfde en drie volgende hoofdstukken uit Paulus brief aan de Rorneinen verklaard , Amst, 1789-1793. 80. 3 deelen. Verhandeling over de toekomende wereld , Amst. 1798. 80. Over de Openbaring van Johannes , als een bock voor het verstand en hart, 1807. 80. 3 deelen. Het XV hoofdstuk van Paulus eersten brief aan de Korin­thers , Amst. 1818. 80. met portret. Verder voltooide hij het werk van G. J. N a h u i s , het­welk getiteld is : G. J. Nahuis en G. de Haas, over den brief van Paulus aan de Philippensen , Amst. 1783. 80. 3 deelen. De Haas heeft zich ook als dichter doen kennen , on­der anderen door zijn : Dichttafereel van het goddelijk gerigt ten jongsten dage , Amst. 1818. 80. 3de druk. Zie Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek.; A. Rutgers, Ilet tweede eeuwget. van ilmersfoortshervorm. bl. 78 ; Y p e ij , Kerk. geschied. van de 18de eeuw , D. VIII. bl. 452 ; illgem. Konst en Letterb. 1817, D. II. bl. 418; Brinkman, Naaml.van Book. en Supplem.; van der Aa, ./Vieuw Woordenb. van Ned. Dicht.; Glasius, Godgel. Nederl. D. II. bl. 3 , D. III. bl. 661 ; ul I e r Cat. van Portrett. bl. 105, 397. HAAS (H. DE) was een bekwaam teekenaar , wiens werken voorkwamen in de beroemde kunstverzameling van van der Mark, to Leiden , verkocht to Amsterdam in 1773. Zie K r a m m , Lev. en Work. der Kunstsch,. HAAS (JAN' DE) , neef van den vice-admiraal Witte Corneliszoon de With, was een dapper zeekapitein die deel nam aan de zeeslagen van Tromp en d e R u i t e r. Hij was onder anderen tegenwoordig bij den zeeslag bij Douver onder Tr o m p in 1652 , en kreeg het bevel over het door dezen veroverde parlementsschip de Rozenkrans van 44 stukken. Hij nam als zoodanig deel aan den zeeslag van den 10den Augustus 1653 , tusschen de Engelschen , onder Monck, en de onzen onder Tr o m p. Gedurende eenen langen Aid had hij tegen drie zware Engelsche schepen geslagen, maar zich zoo dapper geweerd, dat deze eindelijk moesten of houden. Masteloos geseboten , en reeds in brand geraakt zijnde , welke brand echter ge­lukkig gebluscht was , kwam hij nogtans behouden in het vaderland aan. Of hij dezelfde is met zekeren hopman Jan de H a e s van Vlissingen , die zich in 1660 ver­dienstelijk maakte door het veroveren van een prijs op den Franschen hopman de Quesne, doch die naderhand in ongunst geraakt zijnde , op den 25sten November 1660 to Rotterdam werd onthalsd , durven wij niet verzekeren. Zie Brandt, Lev. van de Ruiter, bl. 50; van der Aa, Nieuwe herinner. bl. 289-292 ; de Jonge, Geschied. van het Ned, Zeewez. D. H. St. I. bl. 73 ; de Navorscher , D. VII. bl. 231. HAAS (JAN HERMAN DE) was een verdienstelijk schilder van stillevens , die de kunst eerst op gevorderden leeftijd begon te beoefenen. Hij woonde to Utrecht , waar hij den liven Augustus 1856 in den ouderdom van 46 jaren over-iced. Hij had zich ook op het herstellen van oude schilde­rijen toegelegd en daarin mede een middel van bestaan gevonden. Hij was lid van het genootschap Arti et Amicitiae to Amsterdam. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HAAS (JOAN DE). Zie HAES (JOAN DE). HAAS (L. R. DE). Zie HAAS (ARTUs DE). HAASBROEK (G.) was eon uitmuntend teekenaar van landschappen , land- en watervogels enz. , die in de eerste helft der achttiende eeuw bloeide. Hij teekende onder an­deren : Den grooten Brand te Rotterdam , den 11 Maart 1779 van den Maaskant te zien , door P. de Mare gegraveerd, in groot piano. ZieKramm, Lev. en Work. der Kunstsch. HAASJE KLAAS dochter. Zie KLAAS dochter (HAAsJE). HAASTENBURG (HENDRIK vAN) werd , waarschijnlijk in 1724 , te Twello , nabij Deventer, geboren en verkreeg zijne eerste kundigheden aan het gymnasium to Wagenin­gen , destijds onder het bestuur van den met room beken­den rector Caspar Frederik Hachenberg. Hij verliet die inrigting den '31sten Julij 1741, en studeerde vervolgens onafgebroken aan do Harderwijksche hooge­school , tot dat hij den 21sten Januarij 1746 eerst tot licen­tiaat en den 12den Junij daaraanvolgende tot doctor in de wijsbegeerte bevorderd werd , na openlijke verdediging eener verhandelin e,o, de elasticitate solidorum ejusque caussa. Vervol­gens te Leiden in de geneeskunde studerende , verwierf hij aldaar in 1749 het doctoraat in de geneeskunde , na ver­dediging van zijne Dissertatio de liquorum corporis humani attenuations chronica et acuta (Lugd. Bat. 1749). Na zijne promotie zette zich van Haa st enbur g to Deventer als geneesheer neder , en oefende aldaar met roem de praktijk uit , toen hij in 1755 aangesteld werd tot hoogleeraar in de genees- ontleed- schei- en kruidkunde aan de Harderwijksche hoogeschool , welke waardigheid hij den 18den September van genoernd jaar aanvaardde met eene redevoering de vero curandi morbi fundamento , e na­turae operationibus deducendo (Hard. 1756). Hij zag zich bepaaldelijk met het onderwijs der praktijk en der heel­kunde belast , en hield in 1760 als aftredend rector der hoogeschool eene onuitgegevene Oratio de minis veneni in hutnanis corporibus observatis eff ectibus et ratione agendi. In dat jaar , en nogmaals in 1768 , werd hij tot geheimschrij­ver van den Senaat aangesteld. Groot was de roem door van Ha astenbur g bij zijne tijdgenooten als hoogleeraar en arts verworven. De groote van Geuns rangschikte hem onder de uitmun­tendste geneeskundigen die de Geldersche hoogeschool ver­sierd hadden , en de niet minder vermaarde 0 o s t e r d ij k verklaarde openlijk , „dat de groote van Ha a s t en bur g bij de academie en bij geheel Gelderland zich zeer ver­dienstelijk gemaakt had." Geen wonder clan ook , dat cu­ratoren der hooaeschool niet achterlijk bleven , om zijne verdiensten to erkennen en hem voor altijd trachtten to verbinden aan de instelling. , die een groot deel harer bloei aan hem to danken had. Zij schonken hem een zeer aan­merkelijk eeregeschenk en eene verhooging zijner jaarwedde, terwijl hij den 23sten April 1763 door de Staten van Gel­derland , op eene jaarwedde van duizend gulden , tot archiater der provincie werd aangesteld, mits belovende , gelijk hij gaarne deed , levenslang bij hunne academie to blij yen. Niet lang hadden beiden genot van deze overeenkomst , daar hij , tot groote schade der wetenschap , reeds den 24sten No­vember 1769 aan eene borstziekte overleed. Zie Bouman, Geschied. der Geld. hoogesch. D. II. bl. 184 , 269, 271 , 274 , 392 , 402 , 404 , 608 , door ons hier gevolgd. HAASTERT (IsAAK, wa) werd to Delft, in 1753, ge­boren en betoonde al zeer vroeg zucht voor de teeken- en schilderkunst , waarbij hij naderhand de dichtkunst en de beoefening der fraaije letteren voegde , en zich vooral in de kennis van het dieren en plantenrijk , door eigene waar­nemingen , eene ongemeene bedrevenheid verwierf. Na eerst bij een teekenmeester van geringe verdiensten onder­wijs ontvangen to hebben , oefende hij zich verder in de teeken- en schilderkunst , voornamelijk bij Hieronymus L u p i s , een Venetiaan , die portretten en geschiedkundige onderwerpen schilderde. Hij legde zich eerst toe op land-en stadsgezigten , doch naderhand op landschappen met dieren gestoffeerd. Zich tot het geven van lessen in de teekenkunst hoofdzakelijk bepaald hebbende , bleef hem geene ruimte van tijd genoeg over , om schilderstukken van eenige uitgebreidheid to ondernemen. Onder zijne teeke­ningen , die later in plaat gebragt zijn , verdienen vermel­ding de platen voorkomende in het werk V erzameling van Gedenkstukken in .Nederland enz. door P. T i m a r e t e n, Cs Hage 1777. 80.), en de titel voor het werkje getiteld : Het Genootschap Christ° Sacrum binnen Delft, (Leid. 1801. 80). van welk genootschap to Delft hij eon der oprigters was , in gemeenscbap met den heer On der de W ij ngaart C a n z i u s , na wiens vertrek hij gelled alleen , in ge­noemde stichting , door aanspraken en leerredenen het godsdienstig onderwijs leidde. Meer nog dan als schilder- en teekenaar maakte v a n H a a s t e r t zich verdienstelijk als letterkundige en dichter. Schoon niet tot den stand der geleerden opgeleid , zegt de Hoogleeraar Siegenbeek, was hij echter met een rijken schat van kennis toegerust. Zijne gedichten onderscheiden zich naar diens oordeel meer door netheid en beschaafdheid , dan door hooge dichterlijke vlugt ; er heerscht nogtans in dezelven een toon van zacht godsdienstig gevoel , welke den lezer inneemt en bekoort. Die gedichten komen voor, behalve in de werken van het Haagsche Dichtgenootschap: Kunstliefde spaart geen vlijt , waarvan van Haastert lid was , in zijne werken getiteld : Proeve van Mengelpoesty , Leid. 1785. 80. De godsdienst , dichtstuk , Leid. 1802. 80. lifengelpoesij , Delft, 1826. 80. Door genoemd genootschap to 'a Hage werd van H a a s­tert in 1790 met zilver bekroond, voor eene door hetzelve uitgeschrevene prijsvraag , behelzende , Gods goedheid , zigtbaar in al het gescbapene. Rene dergelijke vereering viel hem in 1822 to beurt , toen hem voor zijne ingezon­dene teekeningen bij de Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij to Haarlem , bestaande in afbeeldingen van zogende dieren , enz., met hunne kenmerken , mode eene zilveren medaille en premie geschonken werd. Ale letterkundige deed hij zich ook kennen door zijn work getiteld: A. van Leeuwenhoek vereerend herdacht in eene korte Levensschets en Lofdicht, Delft , 1823. 80. Van Haastert overload to Delft den 1 8ten Maart 1834. De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde to Leiden bragt reeds in 1810, door de aanbieding van haar lidmaatschap , hulde aan zijne talenten on , na zUn ver. scheiden , door den hoogleeraar Siegenbeek, in de handelingen harer jaarlijksche vergadering, terwijl de hoog­leeraar Macquel ij n in eene Aanspraak aan de Loden van het Kunst- en Wetenschap minnend Gezelschap to Deft, waarvan van Haastert ook een der oprigters was , 's mans verdiensten als onderzoeker der natuur in het licht heeft gesteld. Zijne uitgebreide verzameling van kunst en van voorwerpen uit de natuurlijke historie word in 1834 to Delft in het openbaar verkocht. Zie.Konst- en Letterb. , 1790. D. IV. bi. 75 , 90 , 1834. D. II. bla 145, 140; Tail ETIICIOn Ca .44 der Willigen, Ge- schied. der Vaderl. Schilderk. U. Ibl. 84 , 55 ; Woordenb. der Za-menlev ; Handel. der Jaarl. Verg. van de Maatsch. van Ned. Letterk. to Leid. 1834. bl. 48-50 ; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. II. bl. 224 ; Brinkman, Naaml. van Book. ; Immerzeel, Lev. en Work. der Kunstsch. ; Kramm, Lev. en Work. der Kunstsch. HAASTRECHT (GOEYERT VAN) afkomstig uit het edele geslacht van dien naam , was heer van Druinen en Gan­soijen en behoorde vermoedelijk ander de eerste teekenaars van het verbond der edelen in 1566. Dit vermoeden wordt te meer waarschijnlijk , daar ook hij met den prins van Oranje geheime briefwisseling hield en niets onbeproefd liet , om het welzijn des lands te bevorderen. Hij hield zich daartoe in 1571 in het Kleefsche op , waar men hem, op Alva 's last , meende op to ligten. Hij ontkwam ge­lukkig het gevaar en overleed eerst in 1597 in Friesland. Hij was in 1562 gehuwd met Josina van Malsen, oudste dochter van Otto van M a 1 s e n , wiens jongste dochter met Did e r i k van Son o y , stadhouder van Noord Holland gehuwd was. Zij overleed to Enkhuizen in 1584 en schonk hem vier zonen , waaronder Dirk, die als kapitein van S o n o y den lande diende , en W i 1­1 e m , die als kapitein in 1597 voor Maastricht sneuvelde. Zie B o r , Ned. Oorl. B. XXIII. bI. 10 (7) , B. XXIV. bl. 195 (34). 196 (35); van Leeuwen, Bat. Illustr.bl. 977; te Water, Dist. van het Verbond der Edel. D. I. bI. 266 , D. III. bl. 520. HAASTRECHT (MARIA. VAN), welligt bloedverwante van den voorgaande , wordt genoemd eene zeer middelmatige .dichteres uit de zeventiende eeuw. Zie van der Ati, Nieuw Woordenb. van IV. Dicht. D. II. b1. 198. HAAZE (ADRIAAN DE). Zie HAZE (ADRIAA.N. DE). HAAZE (J. DE) schreef: .Nasporing van den Leviathan en de Visa , welke .Tonas verslond, U tr. 1724. 80. Zie Arrenberg, Naamreg. van Ned. Beek. HABBEMA (JoHANNEs) werd geboren to Leeuwarden in 1732 en studeerde • aan de Franeker hoogeschool , waar hij in 1756 den doctoralen graad in de godgeleerdheid verwierf, na verdediging eener Inaugurele dissertatie over 1 Cor. VI : 4. In 1757 door de elassis van Franeker tot proponent bevorderd , werd hij in 1758 beroepen to Twijsel en Kooten , in 1763 to Gorinchem en in 1767 te Rotter­dam. Wegens krenking zijner geestvermogens word hij den 2den Februarij 1789 emeritus en overleed to Delft den 12den Maart 1800. Zijne afbeeldincr ziet het licht. Zijn a zoon Gosselias was predikant teWiinjeterp en Duirs­woude , te Oude Tonge, to 04,d-Beijeriand en te Parmerende. Ha bbem a was een zeer geleerd man en een naauw­gezet handhaver van de regtzinnigheid in de leer , ten gevolge waarvan hij met andere godgeleerden in hevige twisten geraakte. Met zijnen ambtgenoot Le Sage ten B r o e k voerde hij een geschil over het borgtogtelijk lijden des Heeren , en met Pet rus Ho fs tede gaf hij de Nederlandsche Bibliotheek in 1774 en vervolgens in het licht , waardoor hij het met de regering to Utrecht en de hoog­leeraren R. M. van Goens on Petrus Burman to kwaad kreeg. De twist met laatstgenoemde wordt teregt eon voorbode genoemd van die politieke oneenigheden , die daarna ons vaderland zoo deerlijk .geschokt hebben. Groot zijn de verdiensten van Habbema in het ver­dedigen der christelijke godsdienst. Toen namelijk aan Johannes Pat ij n in 1777 het emeritaat verleend was, werd aan Habbema, van wege heeren regenten van de weeskamer der stad Delft , als opvolgende executeuren van het testament van den heer Walter Senserff, opgedragen het jaarlijks houden van de acbt leerredenen tegen atheisten , deisten , joden , heidenen of andere open bare tegensprekers van het christelijk geloof. Van deze taak heeft hij zich tot aan zijn emeritaat op eerie uitmun­tende wiize gekweteU. Behalve de reeds vermelde Nederlandsche Bibliotheek ging van H a b b e m a in druk uit: Kortbondige grondvragen over Luthers Catechismus , Rott. 8°. .Historisch V erhaal nopens het gebeurde to Utrecht met de V aderlandsche Bibliotheek, Rott. 1775. 80. De leer der Hervormde Kerk , aangaande he borgtOgte­tyke van Christus Lyden, Amst. (1783). 80. Zie Columba en Dreas, Name. der Pred. onder de classis van Dokk. bl. 199 ; van A b k o u d e , Naainreg. van Ned. Boek. D. I. St. I.; Arrenberg, Naatnreg. van Ned. Bock.; Ypeij Jerk. Geschied. van de 18d. eeuw , D. 11. bl. 93 , D. VII. bl. 431-442 ; Vaderl. 'list. ten very. op Wagenaar, D. 1X. bl. 110; Ypeij en Der mout, Geschied. der Ned. Eery. Eerk, D. III. bl. 569 , 631, 662 ; Brans, Bondertjar. Naantreg. bl. 13 , 86 , 99 , 142; van Harderwijk, Naatnl. en Levensbijz. der Predik. to Rott. bl. 89 , 90 ; dit Woordenb. D. 11. bl. 1353 ; Muller, Cat. van Portrett. HACCOU (JoHANNEs CORNELIS) werd to Middelburg den 18den April 1798 geboren. Reeds vroeg blijken gevende van liefde voor de kunst , deed zijn vader hem , even als zijn oudere brooder L o d e w ij k Gilles, door den kunst­sehilder .1. H. K o e k o e k onderwijs geven. Daardoor en door het gelijktijdig waarnemen der lessen aan de tee­ken-academie , vormde hij zich tot een verdienstelijk schil­der vooral van landschappen , ofschoon ook winters , stille waters met schepen , zoo bij dag als bij maanlicht , van zijn talent getuigden. Hij vestigde zich , na' eene kunst-reis, to London , en overleed er den 218ten Januarij 1839. Zie Immersed, Lev. en Werk. der Kunstsch. Lier door ons Geo volgd. HACHENBERG (CASPAR FREDERIX) studeerde in de godgeleerdheid en word , na zijne bevordering tot pro­ponent tot rector der latijnsche school to Wageningen be­roepen. Als zoodanig deed hij den 31sten Julij 1741 zijne inhuldigings oratie, bedankte voor de benoemingen to Har­derwijk , Gorinchem en Dordrecht, en bleef to Wageningen tot dat hij , wegens hooge jaren en doofheid , in 1790 op zijn verzoek eervol werd ontslagen. Hij overleed den leen April 1793 in den ouderdom van ruim 83 jaren. Zijn zoon Willem Frederik werd in 1775 predikant te Rheede in 1790 to Oudshoorn en in 1792 to Medemblik. ZUne doehter was gehuwd met den Wageningschen geneesheer O c k er s e , van wien nog eene afstammelinge in levee is. Hachenberg schreef: Vertoog over de welmeenende aanbieding van Genade en Za­ligheit , Utr. 1774. 80. Gramrnatica Graeca , Ultr. 1792. 80. 2 partes. Zie Boaz. der gel. Wereld , 1741. b. bl. 348 , 1776. b. bl. 105 , 1793 a. 11. 561; Arrenberg, Naavir. van Beek. ' • de Jong, iVaaml. van Boek.; Brans, Hondertjar. Naamreg. W. 157; .Ds Navorscher, D. VII. bl. 224 , D. VIII. bl. 231, 298. HACHICOURT (de hoer vAx). Zie MONTMORENCY (FILIPS VAN). HACHTINGIUS (Alums) werd to Leeuwarden den 16den Februarij 1594, uit Regnerus Hachtingius en Anna van Gelingen geboren. Ztin vader , eerst roomsch katholiek priester te Rinsumageest en Sibranda­ huis , had aldaar de gezuiverde leer verkondigd , maar was in 1567 genoodzaakt naar Oost•Friesland to vlugten om de vervolging wegens bet geloof. Hij was ook meester der vrije kunsten en voorzag in zijn onderhoud door les te geven , zoo in de waarheid als in de lattinsche taal , totdat hij in 1591 to Kanhuizen en Klooster Aland als predikant werd beroepen , en van daar in 1593 als leeraar naar Leeuwarden vertrok , waar hij in 1626 overleed. Zijn zoon Johannes werd, na het voorbereidencl on­ derwijs in zijne geboorteplaats genoten to hebben , op den 4den Maart 1611 als student aan de Franeker hoogeschool irigeschreven. Na een verblijf van, vijf jaren vertrok hij naar Groningen , waar hij zijne studiUn onder Nicolaus Mulerus, Ubbo Emmius, Herman Ra yens­ perger en Franciscus Gomarus voortzette. Ale onderwijzer van twee jeugdige Friezen deed hij vervolgens 3 eene rein daor Duitschland en Frankrijk en werd , in het vaderland teruggekeerd , tot conrector te Leeuwarden aan -gesteld. Hij nam die betrekking tot 1622 waar , toen hij den 2 leten Maart van dat jaar , in de plaats van Andreas Ro or d a, tot hoogleeraar der logics te Franeker beroepen werd. Als zoodanig xnuntte hij door ijver nit , terwijl hij niets onbeproefd liet om den welstand der hoogeschool to bevorderen , en , in 1625 tot rector verkozen , zich veel moeite gaf om de oneenigheden onder de •studenten bij to leggen. Niet lang mogt de hoogeschool zich in zijn bezit verheugen , daar hij reeds den listen September 1630 over­leed. Zijn ambtgenoot Arnoldus Verhel hield op hem eene lijkrede , die door den druk is bekend gemaakt en waarin 's mans vele deugden en verdiensten naar waarheid vermeld zijn. De verdere berigten omtrent Hach tingius melden , dat hij in 1621 to Leeuwarden gehuwd is met G e e r-t rui da Simons; dit komt niet overeen met latero mededeelingen , waaruit blijkt dat bij , als weduwenaar van Anna C o n i n c x den 12den Augustus 1626 her­trouwde met Susanna Selins van Amsterdam. Hij heeft bij een dozer vrouwen kinderen nagelaten. Een zoon van hem was Regnerus Hachtingius, eerstpredi­kantto Dronrup in 1654 , daarna in 1657 te Leeuwar­ . den , waar hij in October 1665 overleed. Van Johannes Hachtingius ziet het licht: Dialectica Petri Rami, interdum exegesi , interdum paraphrasi • exposita etc. XXIV. Disputatonibus proposita , Franeq. 1626. 80. °ratio de successu, queen Deus dedit exercitui Belgarum an. 1629. Leov. 1629. 40. Zie Columba en Dreas, Naaml. der Prod. onder de class. van Dokk. bl. 171, 172 ; Greydanus, Naaml. der Predik. onder de class. van Franey. bl. 13 ; L a u r m a n , Naomi. der Predik. onder de class. van Leeuw. bl. 7, 11 ; V r i e m o e t , dithen. Frisiae , p.222— 225 ; P a q u o t litomoir. T. II. p. 396 , die zijn vader verkeerdelijk II e n d r i k noemt; De Navorsolier , D. VIII. bl. 318. HACHTINGIUS (ARNoLDus), welligt een brooder van den voorgaande , werd geboren to Leeuwarden , studeerde te Franeker en to Groningen , waar hij in 1618 eenige theses verdedigde , en werd daarna predikant to Garyp , Suameer en Eernewoude , van waar hij in 1625 naar Tzum­marum vertrok en daar , aismede to Firdgum , van of genoemd jaar tot 1641 , het Evangelie verkondigde. In laatstge­noemd jaar vertrok hij als predikant naar Dokkum , waar hij in 1657 overleed. Hij was gehuwd met Lucia Colde, dochter van Herman Cold e, predikant to Leeuwarden en schreef, behalve een onderwijsboekje, Nood­ zakelijke Waarheden getiteld , eene : Verantwoordinge van de nootsakelycke Waerheydt, Leeuw. 1655. 80. Dit gesehrift , waarvoor hij door gedeputeerde Staten van Friesland , bij resolutie van den 19den Mei 1655, met hon­ derd gulden vereerd werd, was gerigt tegen een ander van G. V or s t i u s, getiteld : Wederlegginge van de nootsaecke­lycke Waerheydt , Hertogenb. 1652. 80.) Ook behooren hierbij nog vermeld to worden twee geschriften van H a c h-t ingius, mede tegen Vorstius, getiteld:CensuraCen­surae, anders gezegt : Mondstopper , en Noodsakelycke censure G. Vorstii, 1676. 80. (Dit Iaatste denkelijk een her­druk.) Voorts gaf hij nog uit : Zions Tempelvreugt ter::inwfiding van de kerk te Veenwou­den , over Psalm LXXXIV : 1-4. Leeuw. 1648. 120. Zie Vriemoet, 11th. Fris. p. 226; Columba en Dreas, Naaml. der Predik. onder de class. van Dokk. bl. 75;Greydanus, .1Vaaml. der Predik. onder de class. van Franeker, , bl. 110; Cat. van de llandsch. en Boek. van de Bibl. der Bern. Kerk Sc "hut. bl. 90, 103. HACHUSANUS (GUILIELMUs) of Hachusius, gebo­ren to Deventer , schreef: Scholia in Desiderii Erasmi libellurn de civilitate morum. Zie Revius, Daventr. illustr. p. 237, 238; Sweertius, Belg. p, 309 ; F o p p e n s , Babl. Belg. p. 404. HACK (FRLNs) of Hackius, boekdrukker te Leiden in de 17de eeuw , verwierf zich naam door de werken die zijne pers verlieten en , door keurigheid van druk uitmun­tende , kenbaar ztin aan het ex officina Liackiana , hetwelk op den titel staat. J. Hackius, waarschijnlijk een broe­der van Frans, was een kunstgraveur , die mede om­streeks 1659 te Leiden woonde. Zie W oordenb. der Zamenlev.; K r a m m , Lev. en Werk. der K,azstsch. op Hackius. HACKAERT (JAfl) , ook Hacker t en H a k k e r t gespeld , werd waarschijnlijk to Amsterdam , in 1636 , ge­boren , en is in de Iaatste jaren der zeventiende eeuw over­leden. Van wien hij een leerling was wordt niet gemeld. Hij bezocht Duitschland en Zwitserland , en maakte schet­sen en teekeningen van de heerlijke streken die hij bezocht, en die hem later de stof opleverden voor de keurige land­schappen , die hij vervaardigde , en die veelal door J o h a n­nes Lingelbach of Adriaan van de Velde gestoffeerd werden. Er komen van hem evenwel weinig stukken voor , zoodat zijn work zeer zeldzaam is , en hier to lande niets van hem gevonden worth , dan een uitmun-tend schilderij , de Esschenlaan , op 's Rijks Museum te . Amsterdam. In de galerij van Berlijn berust van hem een uitmuntend stuk , zijnde : een bergachtig landschap met stroo­mende wateren doorsneden. In de kunstgalerij van den ko­ning van Beijeren is mede een heerlijk schilderstuk van hem voorhanden , voorstellende : een gezigt in het Haagschebosch. Er kwamen vroeger ook teekeningen met 0. I. inkt van hem voor , terwijl hij ook de etskunst beoefende. Zie ImmerzeeI, Lev. en Werk. der Kunstsch. ; Woordenb. der Zament. D u b o u r q , Beschr. der Schild. op 's Rijks Museum to 4mst. bl. 50 ; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HACKFORT (BARER]) of BERNT vAx) behoorde tot het oud adellijk Zutphensch geslacht van dien naam , was de jongate zoon van Jac ob van Hackfort en van M a r-gar eta van Essen, vrouwe van Harxen , en werd in het midden van de tweede helft der vijftiende eeuw geboren. Zijn slecht gedrag in zijne jeugd deed hem zonderlinge lotgevallen hebben. Hij verliet bet ouderlijke huis en diende een blinden muzijkant tot geleider , was vervolgens leerling bij een schoenlapper en nam eindelijk dienst als soldaat. Op zekeren leeftijd gekomen , schijnt hij zijn leven ver­beterd te hebben en weder in aanzien to zijn gekomen. Wij ontmoeten hem althans in 1527 als de eerste der ge­magtigden van hertog Karel van Gelder, om to han­delen met de afgevaardigden van Overijssel tot onderwer­ping. Rijn trotsch karakter deed echter deze onderhandeling of breken. Toonde hij zich als staatsman minder geschikt, nicer verdiensten scheen hij to bezitten als krijgsman. Toen na­melijk in 1528 de stad Hasselt door den stadhouder Sc h e n c k belegerd werd , voerde hij daar binnen het bevel en verde­digde zich moedig. Twee jaren daarna werd hij gezonden om den Eems in Oostfriesland to bezetten , en was hij in 1534 afgevaardigde tot den vredehandel met den vorst van dat land. - Minder gelukkig was hij in 1535. Hij werd namelijk door Schenck bij het veroveren van Appingadam gevan­gen genomen , naar Brussel gevoerd , doch bij den daarop gevolgden vrede ontslagen. Hij bekleedde voorts belangrijke betrekkinaen , als die van drost van het Oldambt , scholtus van Zutphen en pandbeer van Schuilenburg. Na • den dood van zijn vader verkreeg hij in eigendom het huis to Hackfort , half Medler en den deel van de Wyrsche. Hij stierf den 22sten Maart 1557 , en was ge­huwd met Margareta van Egmond,genaamdBaeck, dochter van Henrick van Egmond en van Agnes Kreynck, uit welk huwelijk twee dochters verwekt zijn , waarvan Jacoba met G o o s s e n van R .aes-feldt en Agnes met Evert van Heeekeren,heer van Roderlo en Nettelhorst , gehuwd is geweest. Zie Seheltem a, Staatk. Nederl. D. I. bl. 406 , 407 , door ons voornamelijk gevolgd en aangevuld uit de Navorscher,,1). VII. M. 105, 279. HACKIUS • (PETRus) , geboren to Leiden , was predikant te Wachtendonk , toen hij in 1578 of 1581 voor eenigen tijd to Leiden in leeningaangenomen , doch weidra in „ab­solute dienst" aan de gemeente verbonden werd. Gedurende zijne dienst aldaar maakte hij zich bij onderscheidene gele­genheden berucht. Na in 1582 eenigen tijd aan de gemeente te Alphen geleend te zijn , was hij to Leiden teruagekeerd, en voer hij hevig uit tegen het in 1583 gesloten °huwelijk van prins Willem I met Louisa de Coligny. En toen in 1584 genoemde worst door B a l t h a s a r Gerard vermoord was , ontzag hij zich niet om openlijk van den predikstoel to zeggen , dat dit ongelukkig uiteinde een oor­deel Gods en eene hemelsche straf was , wegens den praal en staatsie bij den plegtigen doop van Frederik He n­drik ten toon gespreid. Hij werd in dat jaar , op verzoek van de regering to Medemblik , voor een tijd van vier maanden aan de gemeente aldaar bij leening afgestaan , doch was weinig geschikt om de aldaar ontstane oneenig­heden in de kerk te verbeteren. De aldaar bevelvoerende overste Son o y weigerde hem binnen de stad to laten doch hij kwam er toch binnen , en schold hem op den pre­dikstoel voor een tyran uit. Zoo hoog liepen de twisten , dat , op bevel van prins Maurits, Haekius met ge­weld de stad uitgebragt werd, en genoodzaakt was naar Leiden terug to keeren. De magistraat dier stad , die hem zeer genegen was , moest hem , op aandrang der oud ker­kelijken , in 1586 in zijne dienst schorsen , terwijl hem tevens het avondmaal • werd ontzegd. Zijne suspensie werd evenwel in 1589 opgeheven , doch in 1595 zag de magistraat der stad , ondanks herhaalde vermaningen tot meer gema -tigdheid en voorzigtigheid , zich genoodzaakt hem of te zet­ten , ja zelfs hem zip° woning te doen verlaten. Hij bleef echter zijn tractement behouden , doch stierf kort daarna in 1595. Ha c k i u s was een tegenstander der oud kerkelijke partij en een ijverig tegenstrever van de vastgestelde geloofs­belijdenis in de hervormde kerk , waar tegen hij zich even­wel , als gedeputeerde van Leiden op de synode ter harer invoering niet openlijk durfde verzetten. Zelfs op den pre­dikstoel voer hij hevig uit tegen den invloed van het gezag der synoden. Hij beweerde eens , in eene vergadering des kerkenraads, dat de magistraat van Leiden „cer de Span_ sehe inquisitie dan de Geneefsche discipline soude toelaten of Bich onder eene synode to begeven." Zijn collega v a n de Wouw er, die de partij van Leicester was toe­gedaan , en wien zulke uitlatingen zeer hinderden , kreeg op zijne tegenspraak ten antwoord : „dat de heeren van Leiden sijne excellentie (den graaf van Leic e s t e r) niet vreesden dat sij den Spanjaard en Frankiijs hadden tegengestaan , en dat sij 't ook .den Engelschman souden doen , al sonde de eene steen op den anderen niet Bij gebrek aan berigten nit dien tijd omtrent Ha c k i u valt het moeijelijk hem juist to beoordeelen. Tegen de beschuldigingen zijner wederpartij, staat de lof, hem door Uy t en bo ga ert en B rand t toegezwaaid, over. Belden noemen hem „een vermaard predikant" welke titel hij bij ben rijkelijk verdiend had , omdat hij , bij de andere her­.vormden , gehouden word, „met Coolhaes, voor een onzuiveren leeraar, vijandt der christelijke discipline „ inge-drongen , gehouden en gehuert om de kerk (zoo hij van zijnent wege zelf bekent hadde) in roer to stollen , met ddn woord , voor een voorlooper der Remonstranten." Het blijkt uit al het medegedeelde , dat Pe tru s Hack i us, even als Co or hhert en Co o 1 h aes, een belangrijk persoon geweest is in de woelige dagen die hij beleefde , en to wenschen is het , dat een onzer geleerden , die daartoe wel­ligt niet ver to zoeken zou zijn , eens in de gelegenheid ware , zijn karakter en daden, uit nog ongebruikte stuk­kenuit een to zetten. Ha ck i u s maakte zich verdienstelijk door de overzet­ting van : (Franc. Hotman) Brutum fulmen, dat is crachteloole Blixem, daermede wort bewesen, dat de verclaringe des bans uytgesproken van pau;s Six to V tegen Henrick van Bourbon, Coningh van Navarre, is to achten voor ydel vermeerderd door P. Hack i u s, Leid. 1588. 80. Bibl i a, dat is de gantache H. Schriftuere. Met seer schoone annotation nae den geneefschen exemplaer. Nu ten tweedemael oversien door P. H. (a c k i u s) ; Leid. 1591. fol. Zie Hooft, Ned. Hist. B. XXI. bl. 44-46; Uytenbogaart, Kerk. Geschied. D. III. b1.227; Br a n d t, Hist. der lief. D. I. bl. 703, 704, 738, 739; Soermans Kerk. Reg. van Zuid-Moll. bl. 49; Wagenaar, Vaderl. Hist. P D. VIII. bl. 27, 259; Le Long, Books. des Bifida , bl. 74i ; van W ij n, Bfiv. en danm. D. VIII. bl. 19; W. t e Water, Tweede Ecuw-getijde van de gelools-belydenisse , bl. 84, 85, 243-245; Naaml. der Leidsche Predik. achter de Orde der facet- en lydensteksten , (Leid. 1857. 80.) M. 95; R egg e , C. J. Coolhaes, D. I. bl. 125, 222, 226, D. II. bl. 66,159,244; Cat. van de Natatensch. van Jan S c ho u ten,2de gedeelte , bl. 51. HADDEN (JAacon VAN) schreef: Pleuris ofte Zijde-wees genesinge sonder aderiaten, Amst. 1657. 12°. Zie liaeser, Leerboek van de Geschied. der Geneesk. door Dr. Israels, vert. bl. 617. HADEWICH of He za, A r n o u t s dochter, was munt­meesteresse der vorstelijke munt to Nijmegen onder Filips en weduwe van den muntmeester R e i n i e r van E e m­brugge. Zie van der Chijs, do Munten der Gray. en tlertog. van Gelder:. M. 342, 349, 357. HADHOULF was een dergenen , die , omstreeks het; jaar 753 , met bisschop Boni fa c i u s en vijftig der zijnen door Friezen van de Heidensche eerdienst overvallen en gedood werden , toen zij bij het slot Dockenburg (Dokkum) gereed stonden om vele bekeerde Heidenen in eene heilige bron aldaar to doopen. Zie Westendorp, Jaarb. van en voor de prov. Cron. D. I. bl. 49. HAECK (PIETER) afkomstig uit een oud adellijk geslacht in Zeeland , hetwelk zijnen naam ontleende van den Raga, op de oostzijde van den , in de dertiende eeuw bedijkten vrouwenpolder in Walcheren , waar later , in 1579 , het fort van dien naam werd opgeworpen. Hij was de zoon van Pieter Cornelisz. Haeck, in 1543 burge­rueester van Middelburg , en werd den 4den Januarij 1552 door keizer Karel V tot baijuw van Middelburg aange­steld. Meermalen in die waardigheid bevestigd , bekleedde hij ook die in 1561 en 1562, toen hij tegen wil en dank , den DiCUW benoemden bisschop van Middelburg moest helpen invoeren. Hij verscheen in laatstgenoemd jaar , en ook in 1563 , 1564 en 1565, namens den Prins van Oranje als garde noble van den graaf van Buren ter vergadering van de Staten van Walcheren , na den dood van den markies van Veere. Ten onregte stelt men , dat hij reeds in 1564 van zijn ambt ontslagen is , daar hij nog tot 1566 dienst deed. Niet voor het laatst van genoemd jaar verliet hij de stad , kwam toen openlijk voor zijne hervormde gevoelens uit en omhelsde de zaak der vrijheid. In Maart 1567 had hij met Jan v an Marni x, heer van Toulouse , en Jan B 1 o y s van Tr e s l o n g een aanslao. op Walcheren beraamd , en bepaaldelijk om ' zich van Lnemuiden en Vlissingen meester to maken , maar die aanslagen mislukten. Hij werd desweo. e den Aden Mei en 26steu ° Junij daaraanvolgende door A1 v a ingedaagd , en , niet verschtinende , den Eden October verbannen en zijne goederen verbeurd verklaard. Zijne kinderen, die hij bii Jo hann a Wextsen verwekt had, behielden evenwel hun regt op de goederen door hunne , toen reeds over­ledene moeder , nagelaten. Het blijkt niet waar Haeck zich na zUne verbanning heeft opgehouden. Ouk is zijn sterftijd onbekend. Of hij dezelfde Pieter Haeck is , die den 2 9sten December 1585, to Middelburg met attestatie van Antwerpen kwam , vergezeld met zijne huisvrouw J a n n eke, is nog niet be­wezen. Is dit echter zoo, dan had hij een tweede huwelijk aangegaan. Uit zijn eerste huwelijk had hij verwekt eene doehter I s a beau genaamd , die getrouwd was aan ' JacobJansz. van der Meersch, en eene andere, Catharina, ongehuwd , den 6den December 1626 over­leden. Ziinzoon Cornelis Pietersz. Haeck, diena het overgaan van Middelburg aldaar secretaris werd , is zonder kinderen overleden. Zie de la Rue, Beldh. Zed. bl. 177178; te.ater, Tort Verh. der Ref. van Zeel. bl. 104 , 141 , 142; 'sGravesande, tweede eeuwged. der Middelb. vrijh. bl. 36 , 41 , 68 , 67 , 77 , 82,, 83 , 104, 105 , 446-448 ; Dezelfde , twee honderdjarige gedacht. van het Synod° van Wesel , bl. 67 , 68 ; N ijhoff, Myr. your vaderl. geschied. en oudheidk. D. I. bl. 85, 80 ; van Vloten, 1Vederl. Opst. tegen Spanje , 1564-1567 , bl. 132-134 , 1567-1572 bl. 236 ; Dezelfde , in de Bijdr. voor oudheidk. en gesch. van Staats-Vlaand. van J a n s-sea en van Dale, D. I. bl. 299-302. HAECKEN (ALEXANDER VAN) was een Hollandsche plaatsnijder die in 1701 geboren werd. Hij vestigde zich ' in Engeland, en heeft aldaar vele zwarte kunstpren ten , naar voorname Hollandsche en Engelsche meesters , in het Licht gegeven. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. HAEFF (TEN). Zie de personen van dien naam op HAAFF (TEN). HAEFF (ADRIAAN HENDRIKSZ. TEN) was welligt een voorzaat van de beide broeders ten Ha a f f, die wij vroeger genoemd hebben. Uit oud Zeeuwsch bloed gesproten volgde hij zijn schoonvader , Gelein Jolyt, in 1589 in de burgemeesterlijke waardigheid to Middelburg op , en bekleedde die betrekking ook in 1596 en 1599, terwijl zijn naam tot in 1606 op de lijst der magistraat aldaar voorkomt. Zijn naam behoort aan de v.ergetelheid ontrukt to worden, omdat hij een dergenen was, die, in het laatst der zestiende en in het begin der zeventiende eeuw , in Zeeland de vaart op Oost- en West-Indio begunstigden , zoo door de oprigting der Con3pagnie van Verre als door de algemeene Oost-Indische Maatschappij. Hij was wegens de Kamer van Zeeland een der eerste bewindhebbers dier Maatschappij, en maakte zich als zoodanig zeer verdienstelijk jegens den vaderlandschen handel, tied van ziin over- Alden is ons niet gebleken. Hij was gehuwd met Chris tina Jolyt. Fen zoon van hen, Gelein ten Haeff, werd in 1631 mede burgemeester to Middelburg. Zie 'sGravesande, twee honderdjarige gedacht. van het Synode to Wesel , bl. 74 ; Dezelfde tweede eeuwged, der Middelli. vrtjheid , M. 476 , 526. HAEFKENS (J.) werd omstreeks het jaar 1788 geboren. Het is ons niet gelukt meerdere bijzonderheden omtrent dezen verdienstelijken man to weten to komen , dan die , kort na zijn overlijden , in de Utrechtsche Courant mede­gedeeld , in den Algemeenen Konst- en Letterbode overgenomen en door ons hier gevolgd zijn. Merkwaardig en woelig , waar veelzins nuttig en werkdadig was zijne loopbaan. Hij hield zich gedurende geruimen tijd in Engeland en in het Zuiden van Europa op, waardoor zijne kennis , en ook die der Spaansche taal , werd uitgebreid. Na to Gent eene handelszaak gedreven to hebben , word hij gedurende de vereeniging van Holland en Belgid , op aanbeveling van den ambassadeur F a 1 c k , met eene diplomatische zending, in 1826, naar Centraal-Amerika gezonden. „Bezield," zegt de Utrechtsche Courant , „door de zucht om de hem toe­vertrouwde staats- en handelsbelangen met den meesten ijver to behartigen , en , door bet aanknoopen van inter-n-ationale betrekkingen , nieuwe wegen voor de Nederland­sche scheepvaart en nijverheid to openen , was hij rusteloos werkzaam in het verzamelen en mededeelen van statistisch­geoaraphische bijzonderheden , en bleef dit streven hem zelfs op meer dan zestigjarigen leeftijd bij in de vervulling van zijn jongst consulaatschap in Griekenland , waarvan het destUds gedrukte versiag van den toestand der door hem achtervolgens bezochte Cycladen getuigen kan." Ardor zijn verblUf to Athena nam Ha efk e n s een ge­ruimen tijd het ambt van burgemeester to Leerdam waar , en betoonde zich een zeer verdienstelijk schoolopziener in een der districten van Zuid-Holland. Waar hij zich ophield na zijne terugkomst is ons niet bekend. Het meergenoemd berigt meldt ons , dat hij to Barneveld , waar hij zich sinds eenige weken had gevestigd , op den isten Junij 1858 overleden is. H a e f k e n s was lid van het provinciaal Utrechtsch Genootschap. Hij was een man van geheel oorspronkelijken aanleg. Met helderen blik begaafd , vurig en ondernemend van aard. In ongeveinsdheid en rondborstigheid was hij een Hollander van den ouden stempel ; en waar het de bestrijding van onregt en willekeur betrof, daar toonde hij zich een wereldburger bij uitnemendheid. De volgende werken , zoo vertaalde als oorspronkelijke, zien van hem het licht : De geest der eeuw tegen Mr. I. d a Costa verdedigd , Amst. 1823. 80. Reis naar Guatimala , 's Hage 1828. 80. 2 stukk. met pl. Centraal-Amerika , uit een geschiedkundig , aardrijkskundig en statistiek oogpunt beschouwd , Dordr. 1832. 80. met kaart on platen. Hij had van dit werk eene Fransche vertaling gemaakt , die hij in handschrift den koning aanbood en thins ter koninklijke boekerij berust. Levensverhaal van Frederik Douglass, uit het Engelsch , Rott. 1846. 80. In de Bydragen tot de kennis der Nederlandsche en vreemde kolonien (1846 , bl. 321-7373) , plaatste hij een opstel over den toestand der slaven in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika , en deed zich ook ale dichter kennen door zijn : Huwelijksdicht , opgedragen aan ooze gelielde Vorsten Frederik der Nederlanden en Louisa van Pruissen, naar het Latign van Camberlyn, Gend, 1825. 40. Zie de Jong, Naaml. van Ned. Bock. en Supplem.- Catal. van do Bibl. der Maatseh. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. hi. 287 ; illgem. Konst- en Letterb. 1858. bl. 185. HAEFTEN (WALRATEN VAN) behoorde tot het aanzien­lijk Geldersch geslacht van dien naam. Wij ontmoeten hem het eerst in 1448 als drost van Buren , waartoe hij door Aar n o u t , hertog van Gelre , was aangesteld. Bij de onlusten tusschen dien vorst en een deel zijner onder­danen , hield hij dg zijde van den eersten , en werd door de Ntimegers gedwongen het slot to Buren , waarin hij zich verschanst had , op voorwaarden van vrijen aftogt over te geven. In het jaar 1452 had hij deel aan den krijg tegen de Gentenaars, en was tegenwoordig bij den slag bij Rupelmonde , waltz de Gentenaars op de vlugt gejaagd werden. Onzeker is het of hij dezelfde is die, in 1477, voor de weduwe van Reinoud van Brederode de stad Vianen bemagtigde. Hij was gehuwd met G e r a r d a van Honselaar, bij wie hij kinderen verwekte. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. IV. bl. 88; Burman, Dr. Jaarb. D. III. bl. 203. HAEFTEN (DIEDERICK.behoorde tot hetzelfde ge-slacht , en maakte zich in 1511 vermaard .door de verras­sing van de stad Bommel. Deze plaats, behoorende tot het gebied van hertog Karel van Gelder, was, in 1505, met andere steden door F i l i p s van Boil'. go n d; bemagtigd. Diederick van -Haeften besloot haar weder in de magt van haren wettigen worst to brengen , en bewerkstelligde dit door de volgende krijgslist. Hij had namelijk een veerschip met rijzen bevracht en daaronder een aantal krijgsknechten verborgen. 's Morgens vroeg aan de waterpoort gekomen zijnde, begaf zich van H a e f t e n, als een koopman vermomd , naar de poort , waarop de poortwachter hem vroeg wat zijne lading was. V a n Haeft en riep hem luidkeels toe : Ripen. Op dit woord sprong het yolk uit het schip, nam den poortier de sleutels of en drong aldus onvoorziens de stad in. „ De bur­gers dit vernemende," zegt S l i c h t e n h o r s t, „waren van vreugde niet bij haar zelven , en schreeuwden uit eenen mond Gelre , Gelre." De bezetting op het slot was, in plaats van de stad to bewaken , grootendeels op roof uitgegaan, en toen nu de slotbrug met behulp der burgerij nedergelaten was , nam het overige deel der bezetting de vlugt. Diederich van Haeften was gehuwd met Agnes van Broekhuizen, vrouwe van Kalbeek. Zie Suichtenhorst, Geld. Geschied. bl. 330;te Water, Mist. van het verbond der Edel. D. II. bl. 434. HAEFTEN (Joatec VAN) Neer van Gameren , oudste zoon van Johan van Haeften en Lucia van Brederode, en kleinzoon van Diederick van H a e f t en voornoemd. Hij behoorde tot de verbondene edelen en sneuvelde bij Heiligerlee in 1568. Zie t e W a ter, Dist. van het verb. der Edel. D. IL hi. 430-438, D. IV. bl. 439. HAEFTEN (DIRK vA.N), beer van Gameren , broeder van den voorgaande. Hij behoorde niet alleen tot de verbon­dene edelen , maar verbond zich nader tot het opbrengen van honderd gouden kroonen ter voortzetting van den oorlog. Ten gevolge daarvan werd hij den 30sten Septem­ber 1568 gebannen en zijne goederen verbeurd verklaard. Niettegenstaande dat, bleef hij de goede zaak getrouw begaf , zich in 1569 in de krijgsdienst onder H e n d r i k van Brederode en bewerkte dat Rommel , waar hij to voren amptman was , de zUde van den Prins van Oranje koos. Laatstgenoemde , die hem hooge achting toedroeff , en meermalen van zijne hulp gebruik maakte , schon% hem het bevel over die stad. Hij was gehuwd met Margaretha van Duvenvoorde, en verwekte bij haar geene kinderen. De tijd van zip overlijden is niet bekend. Hij was echter in 1579 reeds overleden. Zie van Ilasselt, Beschryv. van Rommel, bl. 197; te Water, Dist. van het verb, der Edel. D, II. hi.. 114 , 434 , 435 ; D. III. bl. 530, 537; D. IV. Ms 438, 439; Groen van P r i n s t e r e r, 4rchiv. T. VI. p. 80. HAEFTEN (FRAxs of FRANCOYS VAN) Neer van Haer­ , ten , bloedverwant van de voorgaanden en zoon van Otto van Haeften en Everharda van Malburg. Hij was mede een der onderteekenaars van het verbond der edelen en een ijverig voorstander van de hervorming. Na het verval van het bondgenootschap, sloot hij , met andere edelen , het bekende verdrag met de landvoogdes Margaretha van Parma, in 1566. Hij werd even­wel door A 1 v a ingedaagd , en , niet versehijnende, geban­nen. Hij overleed in 1573 , zonder kinderen na, te laten bij Katharina van. den Boetzelaer, vrouwe van Praat. Zie te Water, Hist. van het verb. der Edel. D. II. bl. 435 , 436; D. IV. bl. 439; D'Yvoy van Mijdrecht, Verb. en Smeekschr. der Ned. Edel. W. 63; Groen van Prinsterer, T. 1I.p. 161. HAEFTEN (BENEmarus vAN) , afkomstig nit het ae-slacht van de voorgaanden werd to Utrecht omstreeks 1588 geboren. Hij studeerde in de godgeleerdheid to Leuven, en werd daarna Benedictijner monnik te Affligheni bij Brussel , als wanneer hij zijnen doopnaam Jacobus met den genoemden verwisselde. Na zijne opneming in de benedictijner orde keerde hij naar Leuven terug , zette er zijne studien met grooten ijver voort en werd , na afloop daarvan, 1616 , tot proost der abdij van Affiighem aangested. Als zoodanig muntte hij nit door crodsvracht b en geleerdheid en overleed in Augustus 1648. In de kerk van genoemde abdij rust zijn stoffelijk overschot , gedekt door eene grafzerk met een latijnsch opschrift voorzien , waarin zijne deugden vermeld worden. Hij beoefende ook de Nederduitsche dichtkunst. Zijne afbeelding ziet het licht. Zijne zinspreuk was Felix concordia. (Gelukkig door een­dragt). Hij schreef : Den Lust-hof der Christelycke leeringhe , beplant met ghees­telycke liedekens , tot verklaringhe van den Catechismus des Aartsbischdoms van Mechelen , Antw. 1622. 40. Met de zangwjzen bij alto gedichten. Doze is de juiste titel van dit hoogst zeldzame werkje, waarvan ook nog eene uitgaaf to Amsterdam , 1619 , in 40. het Licht zag. Schola cordis, sive aversi a Deo cordis ad eundem reductio et instructio, Antv, 1629, 80. cum figurib. Herdr. aid. 1663 en 1669. 80. Panis quotidianus , sive meditationes sacrae in singulos anni dies distributae , Antv. 1634, 120. Propugnaculum re fortnationis Monasticae Ordin. S. Benedicti. (Tijd en plaats van uitgave onbekend). Regia via Crucis , Antv. 1635. 80. cum figurib. Herdr. aid. 1638 80. Disquisitiones Monasticae , quibus S. Benedicti regula , et religiosorum rituum antiquitates variae dilucidantur , praemissa S. Benedicti vita. 1643. fol. Venatio sacra , sive de arte quaerendi Deum libri XII. Antv. 1650. fol. Hij liet behalve deze werken nog een aantal handschriften na , die in de abdij van Afflighem bewaard worden. Zie Foppens Bib'. Belg. p. 133 , met portr.; Burman, Traject. Erudit. ' van Rhijn), fist. van p. 123—.125 ; (van Heussen en 't Utr. Bisdom D. I. bi. 551, 552; van Abkoude Naamreg. van Ned. Beek. P St. 8.bl. 4 , 7 ; D. I. St. HI ; Ferwerda, Cat. Univ.% Glasius, Godgel. Nederl. D. II. bl. 2. D. HI. bl. 661 ; van der A a, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. D. II. bi. 194 ; u Ile r, Cat. van Godgel. Werk. Supplem. bl. 75. HAEFTEN (MARGRIET VAN). Zie ESSEN (MARGRIET baronnesse vAN). HAEFTEN (JACOB VAN) , geboren in 1751 , studeerde in de regtsgeleerdheid aan de Utrechtsche hoogeschool en verkreeg aldaar den doctoralen graad na verdediging zijner Dissertatio Juridica de Vagabundis. (Ultr. 1773. 40.) Hij maakte zich als dichter bekend door zijne : Dichtluimen , Amst. 1826. 80. met portret.. Hij overleed in 1827 hoog bejaard te Heerenveen , waar hij de laatste jaren zijns levens woonde en zich door zon­derlinge zeden en manieren kenmerkte. De letterkundige Witsen Geysbeek en de schilder W. B. van der Kooi waren zijne bijzondere vrienden. Zie de Jong, Naaml. van Beek.; van der A a , Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht.; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. bl. 462, 544 ; M u11er, Cat. van Portrait. HAEFTEN (G. VAN) was een graveur in mezzotinto­manier , die omstreeks 1750 , te Amsterdam bloeide era naar Verkolj e gewerkt heeft. Zie Kramm, Lev. en Werken der Kunstsch. HAEFTEN (NicoLA.A.e VAN) geboren to Gorinchem , bloeide in 1690. Hij was portret- en binnenhuisschilder , en bragt veelal zijn werk in het koper. Er bestaan ook prenten in mezzotinto-manier van hem. Hij etste ook en overleed waarschijnlijk in 1715. Zijne afbeelding ziet het licht. Zie Immerzeel, Lev. en Work. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HAEGEN (Jonker JAQUES VAN DER) heer van Gothem of Gottum , was onder hen , met welke prins Willem I in de jaren 1570-1572 heimelijke briefwisseling hield ter verlossing van het land uit de Spaansche slavernij. HU werd in 1579 schepen van den Gedeele , en in 1582 voor­schepen of burgemeester to Gent. Toen men aldaar gebrek aan levensmiddelen kreeg , gaf hij , door voor to stellen , om alien die niet ten nachtmaal gingen uit de stad to zenden , een blijk van zijnen ijver voor de hervormde godsdienst , maar niet van zijne algemeene menschenlieide. Hij was dezelfde met Jacques van der Hagen, die in 1578 eene dankrede te Wesel uitsprak , nit naam van die Nederlanders , die aldaar gedurende de vervolging om het geloof , tien jaren lang hadden doorgebragt en naar hun vaderland wederkeerden. Zie W. te Water, fist. der fiery. Kerk to Gent, bl. 11, 12; Kist en R o y a a r d s , iirchief voor Kerk. Geschied. D. V. bl. 341 en Nieuw Archief D. VIII. M. 181. HAEGEN (JA.cos SCHULTZ vAN). Zie SCHULTZ VAN HAEGEN (JACOB). HAGHEN (THEODORICUS AB). Zie HAGEN (Dim VAN). HAELWEG (ALBERT) of Haelwegh, was een Hollandsch kunstgraveur , die van 1647 tot 1672 te Kop­penhagen woonde en ook waarschijnlijk , in die stad overleden is. Hij verkreeg , den 26sten Mei 1647 van koning Christiaan IV van Denemarken den titel van graveur des konings , in welke hoedanigheid hij de portretten van al de koningen van Denemarken (Koppenh. 1648. fol.) en van eenige voornamo Deensche personaadjes graveerde. Zie Immerzeel, Lev. en Work. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HAELWEG (ADAM) of HAELWEGH, was waarschijn­lijk een noon en leerling van den voorgaande , doch wiens levensbijzonderheden onbekend ziejn. Hij graveerde onder anderen het portret van L ode w ij k VI, landgraaf van Hessen. Zie Kramm, Lev. en Work. der Kunstsch. HAELWEG (ADmAAN) of HAELWEGH, mede een ver­dienstelijk graveur en waarschijnlijk een broeder van den voorgaande. Hij bloeide omstreeks 1700 hier te lande , en onder de eerste werken door hem vervaardigd behoort het portret van doctor Cornelis Bontekoe genoemd to worden. Er bestaat van hem onder anderen ook een portret van Balthazar Bekker. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. HAELWIJN. Zie de personen van dien naam op HA­LE WIJN. HAEMRODE (KoENELis vm) werd geboren te Amster­dam omstreeks 1520 en oefende er omstreeks 1572 het ambt van notaris uit. Hij was een ijverig beoefenaar der . letteren en een onvermoeid onderzoeker der oudheden aard­rijkskunde en geschiedenis van ons vaderland. Hij .overleed op gevorderden leeftijd to Amsterdam in 1599, en vervaar­digde twee handschriften. Het eene behelsde eene beschrii­ving van Holland , Gelderland en Utrecht , het andere eene geschiedenis der Nederlanden , tijdens het bestuur van den hertog van A 1 v a. Beide handschriften liet van H a e m r o de bij uitersten wil aan zijn collega J a k o b Gijsbrechtszoon na , en deze legateerde ze weder aan den geschiedschrijver Johannes Isacus Pontanus. Deze gaf het eerste handschrift achter zijne Reruns et Historia urbis Arnsteloda­mensium (Amst. 1611. fol.) uit onder den titel van : Cornelii Haemrodii Amstelodamensis , Bataviae , urbiumque omnium inter Helium et Flevum , brevis descriptio. Meermalen werd dit werk herdrukt, onder anderen onder genoegzaam denzelfden titel te Harderwijk 1617 in 120. , en ook door andere schrijvers bij hunne werken gevoegd. Zie Sweertius, 4th. Belg. p. 187; Foppens, Bib. Bag. p. 202; Pars, Naamrol , bl. 14'5; Paquot, Memoir. T. II. p. 621; Wagenaar, Beschrijv. van dmst. Voorrede 11. XVI. D. XI. b1.228. HAEMSTEDE (WITTE VAN) , eigenlijk Witte van Holland geheeten. Zoo lang er geen betere bewijzen voor de echtheid zijner geboorte worden bijgebragt, dan tot nog toe het geval was , blijven wij hem eon bastairrd van graaf F loris V noemen. Men heeft gemeend dat zijne moeder eene dochter uit het adellijke geslacht van H e u s d e n ge­weest is , doch dit gevoelen is niet alleen door anderen in lateren tijd tegengesproken , maar er is zelfs met zeer veel waarschijnlijkheid beweerd, dat de vrouw van Witte van H a e m s t ede, wier doopnaam Agnes was , behoorde tot het geslacht van S 1 u y s e , en juist deze was , die vroeger voor de moeder van Wit te van Haemstede gehouden werd. De tijd wanneer hij geboren werd is mede niet met juistheid te bepalen. Zonder uit te wijden over de gissin­gen , die daarover geopperd zijn , houden wij het met hen, die stellen dat hij omstreeks 1273 het eerste levenslicht aanschouwd heeft. Van zijne jeugd wordt niets vermeld. Aileen vernemen wij dat zijn vader hem zeer genegen was, in zoo verre , dat hij , gebeten zijnde op Eduard koning van Engeland , die zijn zoon graaf J a n in zijne magt hield , voornemens was , om zijn natuurlijken zoon Witte tot erfgeniam en opvolger te benoemen. Tot op het jaar 1299 ligt het leven van Witte van Hae ms t e d e even als zijne geboorte in het duister. In dat jaar echter treedt hij voor bet eerst op het oorlogs­tooneel op. Bij de belegering van Dordrecht werd hij door VVolfert van Borssele, tegen zijnen wil, op het huis Patten gelegd , om van daar mede de stad to helpers benaauwen. In dat jaar bevestigde graaf Jan I de schen­king van het goed Haemstede, door zijn vader to voren aan Witte gedaan , welke goederen het eigendom ge­weest waren van den tilt het land gebannenen Jan v an Renesse. Witte van Haemstede verleende in 1300 keuren aan die van Haemstede. In het jaar 1303 werd Witte to Zierikzee tot ridder geslagen , nadat geheel Schouwen door hem op de Vlamin­gen veroverd was. Dit was eene waardige inleiding voor hetgeen hem to wachten stond. Na het kinderloos over­lijden van zijnen broeder graaf Jan I was het grafelijk bestuur over Holland en Zeeland , in 1300, op deszelfs oom van moederszijde, Jan van A v e n n e s overgegaan. Deze, ofschoon algemeen als graaf gehuldigd, bezat even­wel nog lang die genegenheid der landzaten niet , waarin de graven uit het Hollandsche Huts zich verheugen mogten. Hiervan maakten de Vlamingers , reeds lang met de Hollandsche graven in strijd, gebruik. Van de Zeeuwsche ballingen vergezeld, deden zij op nieuw een inval in dit gewest en wel met zulk een gelukkigen uitslag, dat geheel Walcheren door hen werd bemagtigd. Door zooveel krijgs­geluk veroverd en nader door eene glansrijke overwinning op de Hollanders, in 1304 , op het eiland Duiveland be­vochten , met stoutheid vervuld , viel de Vlaamsche graaf G u y binnen kort in Holland , en weldra was dit gewest voor het grootste gedeelte door hem veroverd. Haarlem alleen hield nog de zijde van den wettigen worst. Maar op eenmaal komt de redding. Witte van Haemstede, om zijne persoonlijke hoedanigheden zoowel, als om de dierbare nagedachtenis van zijnen algemeen betreurden vader , bij de Hollanders bemind , was met een enkel schip uit Zeeland naar Holland gestevend. Met weinige dapperen vergezeld, zet hij to Zandvoort voet aan wal , en begeeft zich met de zijnen in allerijI naar Haarlem , waar hij met opens _ armen ontvangen wordt en aller har­ten met geestdrift bezielde. Weldra rukt hij , aan het hoofd der moedige burgerij van Haarlem, den stand to gemoet , die hij niet verre van Hillegom , op de hoogte van het huis to Manpad ontmoet en beslissend overwint. Het uur van verlossing heeft voor Holland geslagen. Witte an Haemstede krijgt den bijnaam van de Geesel der Vlamingen en eenige eeuwen later vereeuwigt de hoogleeraar v a n L e n n e p, de toenmalige bezitter van het huis te Manpad, deze heugeltike gebeurtenis, door de oprigting van een gedenkteeken , waarvan wij in dit werk vroeger eene beschrijving gegeven hebben. De wensch , door zoo velen v4:56r ons geuit , dat namelijk de verdere lot­ gevallen en bedrijven van den edelen Witte van H a e s t e d e nader mogten aan het lieht gebragt worden , is nog niet vervuld. Op eenmaal verdwijnt de naam van Hollands verlosser uit de jaarboeken der geschiedenis. In 1313 werd bij door graaf \V i l l e in van H e n e g o u w en in het bezit zijner te voren verkregen goederen bevestigd , en dit is de laatste maal dat zijn naam genoemd wordt. Het sterfjaar van den edelen held is nog moeijelijker dan zijne geboorteplaats te bepalen. Hij moet echter in 1321 reeds overleden zijn , daar zijne vrouw toen als weduwe voorkomt. Haar naam is tot dusverre onbekend, en alleen weten wij , dat haar doopnaam Agnes was. Bij gissing heeft men later beweerd dat haar naam van der S 1 u y s e was , doch ofsehoon die gissing veel waarsehijnlijks heeft is zij echter nog niet algemeen voor waarheid aangenomen. Witte van Haemstede liet drie zonen na, le. Frederik, in 1341 baanderheer geworden ; 2e. G u y, die in 1345 met graaf Willem IV bij Staveren sneu -velde en gehuwd was met eene dochter uit het geslacht van Montigny, waarbij likj won een zoon , Floris, ridder,, beer van Haemstede, Montigny en Bergen , die in den scheepstrijd op de Maas in 1351 sneuvelde en gehuwd was met Catharina van Borssele ; en 3e. Jan, die in 1323 den togt naar Vlaanderen onder graaf W i e m III bij woonde en die in 1348 overleed. Zie, behalve de meeste Nederlandsche geschiedschrijvers over den grafe­lijken tijd , in het bijzonder van Lee u w en, Bat. Illustr. bl. 972; Haien, Beschrijv. van Dord. bl. 719, 724, 725, 729, 730; Kok, Vaderl. Woordenb. D. XIX. bl. 12-14; Levensbeschrijv. der Ned. vorsten , holden en z. D. I. bl. 165 ; H o o g s t r a t e n , Woordenb. D. V. St. 2, b1.2; (L o o s j e s), Characterk. der Vad. Geschied. D. I. bl. 354-357 ; Siegenbeek, Geschied. der burgerwapen. in Nederl. bl. 6-11; van Kampen, Vaderl. Karakterk. 1). I.b1.139-142; .41gem. Konst­en Letterb. 1825. D. 11. bl. 354, 371, 1826 , D. 1. bl. 244, 276, 292, 308; Bosscha, field. te land, D. I. bl. 81-85; Arend, Geschied. des Vaderl. D. II. St. I. M. 339 noot 7, 305, 399 , St. II. bi. 12-21; dit Woordenb. D. II. bl. 1404; • De Navorscher,, D. VII. bl. 358, D. VIII. bl. 90, D. IX. bl. 186; van Len nep, IVederl. Legenden , bl. 63-69. HAEMSTEDE (Amu vAN) , zoon van Witte van Haemstede en Agatha van Schengen, wasreeds in 1543 een der scheepsbevelhebbers op de vloot , welke Maximiliaan van Bourgondie tegendeFranschen in zee zond. Bij de omwenteling in de Nederlanden hield 4 hij de zijde van Spanje , en was onder-admiraal van de Spaansche vloot, die, door R eques e n s uitgerust, in 1574 eene vergeefsche poging deed om Middelburg , door den prins belegerd , to ontzetten en kort daarop door de Zeeuwen bij het fort Lillo werd aangetast. Het schip van v a n H a e m s t e d e werd met anderen veroverd , hij zelf ge­vangen genomen en naar Delft tot den prins gevoerd , om de voornemens van den landvoogd bekend to maken. Niet­tegenstaande deze , op het verinoeden van gepleegd verraad door van Ha e m s t e de, diens goederen had aangeslagen , kon laatstgenoemde daartoe aangezocht , niet besluiten om tot den prins en de staten van Zeeland over to gaan. Hij bleef alzoo gevangen, tot dat hij in 1576 geslaakt werd , uit kracht van het zevende artikel der voorwaarden, waarop Zierikzee aan de Spanjaarden overging. Zijn verder levenslot is onbekend. Hij was driemaal gehuwd : le. met Mar i a van der L isse, die hem eon zoon schonk , Ar en d genaamd , welke in 1604 to Zierikzee overleed en begraven werd , zUnde hij , volgens de meeste schrijvers , de laatste mannelijke afstammeling van zijn geslacht ; 2e. met Jaqueline of Jacoba van Auxi, die hem geene kinderen schonk ; 3e, met Ann a van A 1 me ras, bij wie hij zes kinderen verwekte. Zie Iloogstraten, Woordenb. D. V. St. H. b1.2; (de Beau-. fort), Lev. van Willem I. D. II. bl. 477-479; te Water, Dist. van het verb. der Edel. D. I. bl. 195 , 210 ; Konst- en Letterb. 1820. D. I. bl. 314-310j Groan van Prinsterer, T. V. p. 11. HAEMSTEDE (ADRIAAN VAN), dien wij alzoo , en niet zoo alssommigenAdriaan Cornelis vanHaemstede, noemen I omdat hij zich zelf algid A d r i a n u s H a e rn­stedius teekende en door z'tjne tjdgenooten onder dien naam vermeld werd, ofschoon de naam Cornelis ook op den titel van zijn na te noemen werk gevonden wordt. Hoogst waar­schUnlijk was hij afkomstig uit het beroemde geslacht van de voorgaanden, en als dat zoo is, dan kan hij de zoon geweest zijn van Witte van Haemstede en Barbara van L i e r e. Ofschoon sommigen zijne geboorte , bij gissing , om­streeks 1525 stellen, is die echter even onzeker , als zijne lotge­vallen in zijne jeugd duister zijn. Wij trefien hem het allereerst in 1556 in Oost-Friesland aan, werwaarts hij, de protestantsche godsdienst toegedaan zijnde , om de vervolgingen te ontwijken , zich begeven had. Ongetwijfeld had bij eene geletterde opvoeding ontvangen , blijkbaar ook uit de kennis van onder­scheidene levende talon en van het latijn , waarin hij schreef. Hoe dit ztj , zeker is het, dat hij , door de hoofdbestuurders der uitgewekene hervormden waardig werd geacht , om aan het hoofd der belijders te Antwerpen geplaatst te worden. Hij stelde dat vertrouwen niet te leur. Niet alleen Loch dat hij als zoodanig to midden van harde beproeving en zwaren arbeid , met onwankelbaren ijver voortging de ge­meente to stichten en uit to breiden , zoodat men in de huizen goon plaats meer vond om to vergaderen , maar hij liet ook geene middelen onbeproefd , om , waar hij ook kon, zijne verdrukte en vervolgde geloofsgenooten to helpen , to bevrijden of bij to staan. Daarvan gaf hij merkwaardige bewijzen , door zijnen brief aan den Franschen Koning Hendrik II gerigt , ten behoove van hen , die in zijn rijk om het geloof gekerkerd waren , en door de stiehting eener hervormde gemeente to Aken in 1 558. Over Frank­fort naar Antwerpen teruggekeerd stond hij niet alleen pat bij hevige vervolging, maar door op den Sacramentsdag openlijk op de Maere to prediken , toonde hij ook met welk eon gloeijenden ijver hij voor de getuiverde leer bezield was. Te midden van de meer en meer opgerigt wordende brand­ stapels en schavotten , was het hem ondanks zone groote stoutmoediglieid niet mogelijk langer to verblpen. Doch niet eerder dan toen zijne gemeente , door vervolging to your en to zwaard , schier verloopen was , ontweek hij het gevaar en begaf 13U zich in Maart 1 559 naar Norden in Oost-Friesland , bij zijne zuster C a t h a r i n a. In hetzelfde jaar werd van Haemstede naar Gronin­ gen gezonden om de gemeente aldaar het • evangelic to verkondigen. Niet lang was hij daar werkzaain , daar hid , op zijn verzoek , nog in dat zelfde jaar naar Engeland vertrok om de Nederlandsche gemeente to London te stichten. Zoo groote bijval vond hij daar , dat men algemeen ver­ langde dat hij zich voor goed aan de gemeente verbinden zou. Daar het evenwel zijn oogmerk niet was zich geheel in Engeland to vestigen , weigerde hij , en werd hij , ten gevolge van ontstane twisten , waarin hij in 1 560 gewik­ keld word afgezet en verbannen. Een uitvoerig verhaal van die gebeurtenis is elders to lezen. De omstandigheid dat hij daarbij in de bres sprong voor de navolgers van M e n n o Sim o n's , to dier tijd veelal met de beruchte sekte der wederdoopers gelijk gesteld , heeft hem naderhand de valsche beschuldiming doen op den hats halen , dat hij sommige dwalingen der wederdoopers zou hebben aangekleefd , in steede dat men van hem getuigd had , dat hij in ver­ dediging der Mennonieten toonde een par eeuwen zijnen tijd vooruit to zijn geweest. Het banvonnis vervolgde intusschen den gemoedelijken man. Hij stale over naar Zeeland , doch moest weldra van daar vertrekken, In Holland werd hij zelfs van alle zijne goederen beroofd , en Emden weigerde hem op te nemen. Overal buiten geworpen , vestigde hij zich te Oldersum , en werd aldaar landbouwer of tuinman , omdat hij bij geniis aan boeken , zijne letteroefeningen niet konde voortzetten , en ook meende , met er het leeraarambt op te nemen , niet veel nuts te zullen doen. Het ontbrak hem evenwel niet aan warme verdedigers , die hem roemden om de zuiverheid zijner zeden , en bewerkten dat men gunstiger jegens hem gestemd werd. Op aanzoek van velen keerde hij in 1562 in Engeland weder , doch zijne vijanden bewerkten dat hij op nieuw in den ban werd gedaan, en den 19den Augustus 1562 gelast werd uithoofde zijner dwaalbegrippen , het land to ruimen. Door zooveel teleurstelling en leed ter neder­gedrukt, overleed hij nog in het laatst genoemd jaar,, in Friesland , werwaarts hij zich had nedergezet. Slechts 64n geschrift ziet van van Haemstede het licht , namelijk : De Gheschiedenisse ende den doodt der vromer Martelaren, die om het ghetuifgenisse des Evangeliums haer bloedt ghestort hebben , van den tilden Christi af, , totten fare M. D. LIX toe , een vergadert op het kortste , door Adrianum Corn. Ha ems tediu m. Anno 1559 den 18 Martii , 40. Dit is de titel der eerste on hoogstzeldzame uitgave ; waar die uitkwam worth niet gemeld. Met grond vermoedt men echter dat zulks to Antwerpen plaats had. Een tweeds druk , denkelijk niet te Antwerpen , verseheen in 1566 nagenoeg met denzelfden titel , in 40. De derde uitgaaf, verscheen in 1590 te Dordrecht in 40, en een vierde to Delft 1593 in 40. Een vijfde in folio , zag in 1633 het licht, en werd door onderscheidene drnkken in later tijd gevolgd. Johannes G y s i u s , predikant to Streef kerk , gaf het martelaarsboek van van H a e m s t e d e op nieuw met vermeerderingen en verbeteringen uit , en ook daarvan zijn in volgende jaren meermalen herdrukken verschenen , waarvan die to Amsterdam , in folio , in 1659 met platen voorzien is. Later nog is van Haemstede 's werk, met bijschriften van C l a a s Bruin onder iedere plaat uitgegeven , to Amsterdam , 1730 , fol, en te Leiden , 1747. fol. Zie de la Rue, Odell. Zeel. (2de druk) bl. 542-546 ; Paquot, ATOmoir. T. II. p. 342-344; 's Gravesande, Twee honderd jarige gedacht. van het eerste Synode to Wezel, b1.48, 195 ; J. a b -Utrecht Dresselhuis, ddriaan van Ilaemstede in zijn bedriy, denkwyze en karakter voorgesteld, in K i s t en Royaards, Arch. voor Kerk. Geschied. D. VI. bl. 41-150, voornamelijk door ons gevolgd; de Wind, Bibl. van Ned. Geschiedschr. D. I. bl. 601, 593; S c h o t e 1 , in Algem. Konst- en Letterb. 1838. D. II. bl. 182 ;Glasius, Godgel. Nederl. 1). IL bl. 4-6 ; 111 u 1 1 e r , Cat. van Godgel. Werk. bl. 75, 124; Cat. van de Eibl. der Maatsch. van 1V ed. Letterk, to Leid. 2de Bijv, bl. 56. HAEMSTEDE (HENDRIK VAN). Niet waarschijnlijk iii het , dat hij een afstammeling of bloedverwant van den voorgaande was , waarvoor sommige schrijvers hem wil­len houden. Hij was de zoon van zekeren Joris van Haemste de die to Amsterdam woonde , waar Hendrik geboren is. Hij studeerde in de godgeleerdheid en werd den 30sten April 1724 to Ouwerkerk als predikant bevestigd. Den 14den September 1740 bij de Nederduitsche Hervorm­den to London beroepen zijnde , nam hij den 16den October daaraanvolgende afscheid van zijne eerste gemeente en werd to London op den lsten Januarij 1741 bevestigd. Hij nam zijn ambt waar tot in 1751 , toen hij door H e n r i c u s Putman vervangen werd. Hij overleed to London in­1765 en schreef : Stellige belydenis der Goddelyke waarheid, Amst. 1738.80'. Korte belydenis der Goddelyke waarheid , Amst. 80. Gedachtenis van Gods wonderen , of Jubelpreek op het iweede Eeugety der Hervorminge des Godsdienst van Engeland, in het byzonder der gifte van de Augustiner Monniken Kerk door Koning Eduard den Zesden , aan de Protestanteche Vreemdelingen binnen Londen , den 24 July 1550 , gedaan over Ps, CXI : 4. lste Deel : heeft zone wonderen eene gedachtenis gemaakt, uitgesproken in dezelfde Kercke , den 24 Julij 1750, Amst. 1750. 40. Achter doze leerrede is eene Lyst van Predikanten , welke to Londen , uithoofde van deze stichtinge van Eduard zedert 1550 tot 1750 het Euangelium hebben gepredikt. Verhandeling over de wedergeboorte, Amst. 1753. 80. Zie Books. der gel. Wereld, 1724. a. bl. 121, 363, 494,593,1740. 6. bl. 3.61, 369, 651, 1741. a. b1.224; van Abkoude, Naamreg. van Ned. Bock., D. I. St. I. V; Arrenberg, Naamreg. van Ned: Bock.; 's Gravesande, Twee honderdjarige Gedacht. der Synods van Wesel , M. 49 , 173 ; Konst- en Lettere.. 1826. D. I. H. 315; De Navorscher , D. I. bl. 17, 163, 196. HAEMSTEDE (J. VAN) schreef: Brief aan den Heer P. A. de Huybert, behelzende­veele Aenmerkingen op ditreus en Thyestes door F. R ij k. 40. Zie van der M a r c k , Naemrol van Ned. tooneelsp. b1.3. HAEMSTEDE (J. E. DE WITTE VAN). Zie WITTE VAN HAEMSTEDE (J. E. DE). HAEMSTEDE (MARIA WITTE VAN). Zie ZUYLEKOM (MARIA VAN). HAEN (ABRAnAm DE) werd to Amsterdam den Eden April 1707 geboren. Zijn vader heette mede A b r a h a m, doch het blijkt niet dat de won zich ergens de Jonge noemt. Voor de regtsgeleerdheid opgeleid , had hij zich de ken-nis der Latijnsche en Fransche talen vroegtijdig eigen ge--maakt , maar zijne onbedwingbare zucht tot de teekenkunt deed hem van de studie geheel afzien. Door Cornelis Pro n k onderwezen ,bragt hij het tot zulk eene hoogte , dat hid zelf onderwijs in de teekenkunst geven kon , waar­door hij in zijn onderhoud voorzag. HU teekende meest gezigten van steden , dorpen , kerken , kasteelen en andere gebouwen in en nabij ons vaderland , van welken vele in het koper gebragt zijn en in den Tegenwoordige Staat van alle Valken zijn opgenomen. HU beoefende ook de etskunst. Ook als diehter heeft de H a e n zich naam verworven en muntte inzonderheid nit in het herdersdicht. Hij gaf als zoodanig , naar het oordeel van deskundigen , eenvou­dige maar treffende gedichten. Zijne beschrijvingen zijn files geteekend en zijne personaadjen voeren eene wel een­voudige en natuurlijke , maar tevens beschaafde en beval­lige taal. Ook in andere dichtvakken , brieven en minne­dichten vooral slaagde hij mode niet ongelukkig ; zijn stmt, zegt W i t s e n Geysbeek, is los en bevallig , zijne ver­sificatie gemakkelijk en vloeijend , en al zijne dichtstukken dragon blijken van een goeden aan leg. Zij zijn door de zorg van S a r a Maria van der W i I p na zijnen dood , die den 8sten September 1748 te Amsterdam voorviel uit-geaeven , onder den titel van : ri erderszangen en Illengeldichten , Amst. 1751. 40. , en door de beroemdste dichters van zijnen tijd met lofver­zen vereerd. Zijne afbeelding , naar de schilderij van J. M. Quinkhard door C. F. Fritsch uitmuntend gegra­veerd , is daar bijgevoegd. De dichter Bern a r d u s de Bosch plaatste er het volgende onderschrift bij : D e 11 a e n , wiens 'lug vernuft aan 't kunstchoor was gewijd , Verwisselde onvermoeid de veldfluit met penseelen En leeft dus nog met roem , ten einde van zijn tijd In schildrend dichtmuzijk en spreekende tafreelen. Zie Wagenaar, Beschryv. van iiinst. D.XI.b1.442; deVries, Proeve eener geschied. der Ned. Dichtk. D. H. bl. 165-169 ; W i t­een Geysbeek, Woordenb. van Nederl. Diehl .. an Kampen, Geschied. der lett. en wetensch. in Nederl. D. II. 1)1. 104 ;' Imm e r­zeel, Lev. en Work. der Kunstsch. D. II. 'bi. 1. ; Kramm, Lev. en Wet*. der Kunstsch. HAHN (Arroxi DE) word in 1704 te 's Gravenhage ge­boren , studeerde aan de Leidsche hoogeschool onder B o e r­haave en verkreeg aldaar in 1735 den doctoralen graad in de geneeskunde , na verdediging van zijne Dissertatio medica 8iatens examen tritiasimi Proverbii , Medicina turpis disciplina (Lugd. Bat. 1735. 40. herdrukt aid. 1763. 80.) Na eenigen tijd de praktijk in zijne geboorteplaats uitgeoe­fend to hebben , word hij beroepen tot hoogleeraar in de geneeskunde to Weenen , en tevens tot eerste geneesheer van keizerin Maria T h e r e s i a aangesteld. Hij over-iced aldaar den 6den September 1776. Zijne of beelding ziet het licht. De geleerde V i c q d' A z y r hield in 1793 in de Geneeskundige Maatschappij to Pa* eerie lofrede op hem , die evenwel niet in de werken van die Maat­schappij is opgenomen. De H a e n was een der scherpzinnigste en geleerdste geneeskundigen van zijnen tijd en beantwoordde , tot eer der vaderlandsche geneeskundige school , aan het vertrou­wen , door eenen vreemden staat in hem gesteld. Jammer maar , dat zijne inborst zoo ruw en afstootend was en zijne begrippen , vooral in lateren tijd zoo zeer tot het mysti­cismus overhelden. Ale practicus echter was hij de leer van Hippocrates z66 toegedaan , dat hij daarom niet alleen aanmerkelijk afweek van de beginselen van zijnen grooten leermeester , maar ook dikwerf al to gestreng oor­deelde over de nieuwe ontdekkingen zijner tijdgenooten. Hierdoor werd hij in vele , vrij scherpe twisten met de uitmuntendste geleerden en natuuronderzoekers gewikkeld onder anderen met H a 11 e r, over de leer van de prikkel­baarheid der deelen ,• met T i s s o t , over de inenting der kinderpokken , die hij van eene ongunstige zijde bleef be­schou wen , en met denzelfden , en met Tr alle s vooral , over het gebruik van opium in de kinderziekte. Dit neernk echter niet weg , dat hij zich hoogst verdienstelijk jegens de geneeskunde gemaakt heeft door een aantal werken , wier titels zijn : Historia anatomico-medics morbi incurabilie medicos pessime fallentis , Hagae-Com. 1744. 80. De Colica pictonum dissertatio , Hagae-Com. 1745. 80. De Deglutitione dissertatio , Hagae-Com. 1750. 80. Quaestiones super methodo inoculandi variolas , Vindob-. 1757. 80. Theses sistentes febrium divisiones et de Miliaribus ac Petechiis caeteris2ue febrilibus exanthematibus , Vindob. 1760. 80. Ratio tnedendiin Nosoconzio practico Vindobonensis , quod in gratiam et emolumentum medicinae studiosorum condidit Maria Theresia, Vindob. 1758 —1773. 15 vol. 80. Vervolgd door een ander met 3 deelen , 1771-1779. 80. Herdrukt to Pa*. 1761-1774 , 10 deelen in 11 stukken. 120. Refutation de 1 'Inoculation etc. Vienne 1759. 80. In het Hollandsch vertaald , 's Hage , 1760. 80. Dz:llicultates circa liodernoruni systems de sensibilitate et irritabilitate hutnani corporis propositae , Vindob. 1761. 80. Vindiciae dilficultatum etc. contra Halleri ad easdein Difficultates .Apologiam Vindob. 1762. 80. De Cicuta , Anist. 1766. 80. ook in het Hollandsch ver­taald. Proem omtrent de voornaamstehulpmiddelen tot redding der Drenkelingen, Rot t. 1771. 80. De magia fiber, Lips. 1775. 80. 2de druk ald. 1777. 80. De miraculis liber , Francof. et Lips. 1776. 80. Praelectiones in Boerhavii Institutiones pathological , edentg C 1. de W a s s e n b e r g, Vindob. 1780. 80. 5 volum. Her­drukt Colon. 1784. 80. 2 vol. Al de werken van An t o n i de H a e n zijn door Did o t te Parijs uitgegeven , van 1761-1774. 11 deelen in 80. Zie Saxe, Onom. Litter. T. VII. p. 276; Ferwerda , Catat. Univers. D. I. St. 3. p. 3 Arrenherg, Naamreg. van Ned. Boek.; van K a m p e n , Geschied. der Ned. lett. on wetensch. , D.II.hi. 328; dlanhangsel op het Woordenb. van G. N i e u w e n h u i s, op het woord: Biograph. univers. T. IX. p. 166; Collot d'Eseury, 8otl. roem , D. VII. hl. 442-443 ; Cat. van de Bibl, der Maatsch. van Node'''. Letterk. to Leid. D. IL M. 476 ; Muller, Cat. van Portrett. bl. 324; Ilaeser, Leerb. van de geschied. der geneesk. vert. door Dr. Israel& bl. 716 , 717 , 700 , 767. IIAEN (JAR DEN) te Gouda geboren , was een dapper zeeman van wiens familiebetrekkingen en jeugd niets be­kend is. Wij ontmoeten hem het eerst in 1659 als bevel­bebber op het schip Haarlem van 40 stukken , in dienst der admiraliteit van de Maas , en behoorende tot de vloot onder de R u i t e r ter hulpe van Denemarken gezonden. In het verhaal van dien togt wordt zijn naam meermalen genoemd , doch bij werd , even als zoo velen op de vloot en op zijn schip , door ziekte overvallen , zoodat d e R u i t e r in 1660 oordeelde zijn besmet schip naar bet vaderland te zenden. Hij had in den ongelukkigen zeeslag van 1665 tegen de Engelschen het bevel op de Bead en Lande van 62 stukken en vermeesterde toen het eenige schip dat op den vijand veroverd werd , de Charity van 46 stukken , waarvoor hij met een gouden keten begiftigd , en van bui­tengewoon tot gewoon kapitein verheven werd. Gedurende den tweeden en derden Engelschen oorlog woonde den H a e n all kapitein op de Kalantsooge van 66 stukken niet alleen al de zeeslagen bij , maar gaf hij ook veelvuldige blijken van beradenheid en moed en baande zich daardoor den weg tot de waardigheid van schout bij nacht. Als zoodanig wordt zijn naam bij versehillende ondernemingen genoemd , meer bij zonder in 1673 , toen hem het bevel werd opgedragen over eenige schepen , bran­ ders en advysjagten , bestemd om daarmede denTeems op to varen , deels om de gesteldheid der vijandelijke vloot op te nemen , maar ook deels en wel voornatnelijk , om aan Europa te doen bliiken wie thans meester van de zee was. Ofschoon er weinig van aanbelang op dezen togt voorviel , werd het voorgestelde doel door den H a e n er toch mede bereikt , en begrijpende aan zUnen last te hebben voldaan , keerde hij naar 's lands vloot weder. In den hardnekkigen strijd bij Kijkduin , op den 2lsten Augustus van laatstge­noemd jaar , overlaadde hij zich met roem , en geraakte met de Britten in zulk een hevig gevecht , dat hij spoedig zich genoodzaakt zag, op een ander schip over te gaan. Ten gevolge van dit zijn gedrag werd hij tot vice-admiraal bevorderd. Hij behoorde in dien rang ten jare 1674 tot het eskader van Tromp, en vergezelde dezen op zijnen togt naar de eilanden Bel-Isle , Noirmoutier , St. Sebastiaan en naar de Middellandsche Zee. In het volgende jaar maakte hij deel uit van de vloot onder de R u i ter naar Messina afgezonden , en had toen het bevel op de Gouda van 76 stukken , waarmede hij door de R niter gelast werd eenige koopvaardijschepen naar Lissabon en Cadiz to begeleiden , ter welker laatste plaats hij vertoeven moest om nadere bevelen te ontvangen. Nadat de R u i ter den 26sten September hem daar had wedergevonden , zette men gezamenlijk den togt voort , tot dat het eskader van d e n H a e n op den 8sten November gemist werd. Eerst den 24sten December kwam hij te Palermo aan , waar hij van de R u i t er last ontving zich ten spoedigste bij 's lands vloot te voegen. Hieraan voldaan hebbende , had hij een belangrijk deel aan den zeeslag bij Stromboli , tegen den luitenant generaal Du Q u e s n e in 1676 , en kort daarna ook aan den zeeslag bij Palermo , die op den 2den Junij van dat jaar plaats had. Na het sneuvelen van de R u i­t e r voerde hij de vlag als luitenant-admiraal , doch eon-half uur v66r het staken van het gevecht moest ook hij het leven voor het vaderland laten. Staande op het vin­kenet bij den grooten mast , werd hem door een grooten kanonskogel het achterste van het hoofd weggeschoten, zoo dat hij oogenblikkelijk den geest gaf. Teregt zegt de Heer de Jon g e , in zijn hier aange­haald werk , dat , na zoo dikwerf zijn leven voor het va­derland in de waagschaal gesteld te hebben , men had mogen verwachten dat het lijk van den H a e n op 's lands kos­ten plegtig zou ter aarde besteld , en dat boven zijne rust­plaats een praalgraf zou opgerigt worden. Diets daarvan gebeurde. Een verschil van de leden der admiraliteit van Amsterdam , die hem aanmerkten als gesneuveld zijnde in hoedanigheid van vice-admiraal van hun collegie , en reeds alles hadden besteld voor zijne plegtige begrafenis en de oprigting van een praalgraf hem ter eere , met Hunne Hoog mogenden , die den H a e n beschouwden als bevelhebber der generaliteit , en die niet voornemens schenen te zijn lets ter zijner eere te zullen doen , veroorzaakte dat de veel­vuldige diensten van den voor het vaderland gesneuvelden zeeheld niet werden beloond en zijn lijk buiten kosten van den staat in een der kerken van Gouda is nedergelegd , zonder dat eenig onderscheidend teeken boven hetzelve ge­plaatst is. Vraagt men nu waarom 's lands Staten zoo onbillijk waren , dan moet bet antwoord gezocht worden, gedeeltelijk daarin, dat de tijden voortoij waren , dat men voor een hoofd­bevelhebber , ook na eene beslissende nederlaag, een praalgraf stichtte , maar gedeeltelijk ook daarin , dat den Haen, door zijne onrustigheid en moeijelijke geaardheid veel vijanden had, die vooral niet verminderd waren, toen hij , in 1672 , den vice-admiraal Volker t Schram en den sellout bij nacht David V 1 u g van pligtverzuim beschuldigde , voor den krijgsraad riep en deze ten slotte , na gezet en naauwkeurig onderzoek der beschuldigingen , beiden voor onschuldig moest verklaren. Zie Brandt, Lev. van de Ruiter, bl. 159 , 181, 203 , 40 . , 414 , 422 , 469 , 510 , 506 , 567 , 594 , 631 , 652 , 713 , 787 , 813 , 827 , 828 , 863 , 911 916 , 923 , 931 , 933 , 975 978 , 993 ; (v a n d e n B o s) , Lev. endaden der Zeeheld., D. II. bl. 160 , 236272 , 282 , 289, 291 , 292 ; de J o n g e , Geschied. van het Ned. Zeewez. D. II. St. H. bl. 188 , 213 , D. III. St. I. bl. 268 , 297 , 322 . 415 met het facsimile zijner handteekening , St. II. bl. 11 , 123 , 127 , 209-214. HAIN (JOSEPH CHARLES DE) was een zeer verdienstelijk miniatuurschilder , wiens voortbrengselen , gedurende meer dan twintig jaren , de aandacht van het kunstminnend publiek tot zich trokken. Zijne , hem bijzonder eigene , manier was breeder en meer meesterlijk , dan die van de meeste kunstoefenaars in dit vak. Zijn talent werd dan ook zoo hoog op prijs gesteld, Koning W ill e m I hem tot zijnen miniatuur-schildr benoemde , en de konink­lijke academie voor beeldcnde kunsten te Amsterdam hem , in 1822 , tot bur lid verkoos. Hij overfeed ter laatst­gemelde plaats op den 3den Junij 1836 , in den ouderdom van negen en vijftig jaren. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. D. III. bl. 339 ; Immerzeel, Lev. en W ork. der Kunstsch. HAEN (WILLED DE), of Guilielmus Hanius, was een bekwaam kunstgraveur , die waarschijnlijk to Leiden to huis behoorde en in het begin der zeventiende eeuw bloeide. Hij vervaardigde onder anderen do platen voor de Beschrfjvinq der Stadt Leyden door 4r l e r s (Leyden 1614. 4°.) Zijne afbeelding ziet het licht, doch zijn naam wordt daar Gillis Hannes opgegeven. Zie K r a m m , Lev. en W erk. der Kunstsch. D. II. bl. 620 , 627 , 039. HAENSBERGEN (JonAxNEs VAN) werd te Utrecht in 1642 geboren en genoot aldaar het onderwijs van Cornelis Po e 1 e n b u r g. Hij volgde zoodanig diens trant van schilderen , dat verscheidene zijner stukken vuor werk van zijnen meester werden aangezien , ofschoon hij hem niet evenaarde. Zijn arbeid vond echter weinig aanmoediging , zoodat hij het portretschilderen bij de hand nam en daarin om zijn. malsch penseel en heldere kleur , veel opgang maakte. Hij vestigde zich te 's Gravenhage in 1669 , waar bij vele jaren in het hoofdbestuur der confreriekamer van Pictura geweest is. Hij teekende en etste ook. Hij overleed te 's Hage in 1705. Zijn zoon volgt. Zie Immerzeel, Lev. en Work. der Kunstsch. D. II. bl. 4; Kr am in , Lev. en Werk. der Kunstsch. D. II. bl. 620. HAENSBERGEN (WILLEm., zoon van den voor-gaande , werd geboren to 's Hage in 1682 , en leerde de kunst bij zijnen vader , doch zich tot het ambtelijk leven begeven hebbende , beoefende hij dezelve uit liefhebberij. Hij werd in 1713 tot hoofdman , en in 1722 tot deken verkozen der Confreriekarner van Pictura , en overleed to 's Hage in 1755 , nalatende een fraai kabinet van schil­derijen. Lie Kramm, Len. en Work. der Kunstsch. HAER (HENDRIK TER). Zie HARIUS (HENuicus). HAER (ANNA. CHARLOTTE VAN DER). Lie BONCOUR (ANNA CHARLOTTA DIDIER DE). HAER (ANTHONY VAN DER), wiens naam ook van der Haar of van der Harts gespeld wordt , was een kunst­lief hebber to Rotterdam , die met goed gevolg de etskunst beoefende en eene belangrtjke verzameling prenten naliet , die hij van zijn vriend en stadgenoot G e r a r d van Rossem in 1772 erfde en die in 1783 to Rotterdam is verkocht. Waarschijnlijk is hij in dat jaar overleden. Zie K r a m m , Lev. en Werk. der Kunstsch. HAER (DANIEL VAN DER) , geboren to 's Gravenhage den 30sten Junij 1689 , was de zoon van Jan van der H a e r , rentmeester van de Kloosterkerk aldaar , en van, Helena van Stoutenburg. Hij waseerst commis­generaal van Friesland , daarna commis-generaal van de admiraliteit van Harlingen , naderhand raad-fiscaal aldaar en eindeltik den l2den Februarij 1743 grietman van Home-, lumer Oldephaert , en in hetzelfde jaar lid van Gedepu7 teerden uit Westergoo. Hij overleed te Harlingen den 22sten Januarij 1745 en werd in den grafkelder onder het koor van de kerk te Koudum begraven. Hij was ge­huwd den 218ten Augustus 1718 met Maria B o n i f a-cis N i c a s i a Ockers, bij wie hij naliet vijf kinderen , waaronder een zoon Johan Willem genaamd , die , den 12den Mei 1722 geboren , eerst vroedschap was to Zierikzee , daarna grietman in de plaats zijns vaders , in 1748 lid van de Staten en in 1752 gedeputeerde. .Hij over­leed den 25sten Junij 1764 en werd in de kerk to Kou­dum begraven. Hij was tweemalen gehuwd ; eerst met Nicasia de Jonge,daarnamet Margaretha van W ij den b r u g h. Bij de eerste verwekte hij een zoon , Daniel Boni fa c i u s genaamd , die gehuwd was met R i n c k Piebe s. Hij was eerst burgemeester van Wor­kern , wegens die stad gecommitteerd ten Landsdage v6Or 1795", na 1813 lid van gedeputeerde staten van Friesland, en insgelijks in 1816 grietman van Hemelumer Oldephaert. Hij overleed in September 1823. Zie van S m i n i a , Nieuwe ZVaaml. van Grietm. I311 , en Ter-volg op die Naamlyst , bl. 30. HAER (FRiorcom VAN DER). Zie HARAEUS (FRAN­ciscus). HAER (JOHANNES VAN DER). Zie HARLUS (JoHANsEs). HAERLEM (CIA's VAN) , een Nederduitsch dichter , die omstreeks het midden der dertiende eeuw leefde , komt gewoonlijk voor onder den naam van Klaas van Brechten of Claes Verbrechten, doch zijn eiaenlijke naam was Clais Veren Brechtens one ° of Clais van Haerlem, volgens de versregels bij M a e r 1 ant in zijnen Spieghel Historiued Part. IV. B. I. cap. 29 : Die Walsce boeke lieGhen van hem Die uten Walsce van ilaerlem Clais Veren Brechtensone dichte. Dit laatste toont dat hij de zoon van vrouw Br e c h t e was. Hij was to Haarlem geboren en misschien uit het geslacht der heeren van Haarlem, gelijk dat met veel waarschijnlijkheid door den hoogleeraar Jon g b l o e t be­toogd is. Hij was de vertaler of omwerker van een roman­tisch gedicht : Willem van Oringhen. Deze W i 11 e m werd in oude zangen gewoonlijk Guillaume au tort (court) nez genoemd , omdat zijn neus volgens het verhaal , door eenen reus was afgehouwen. De heer A I b e r d i n g k T h ij m heeft een gedeelte dezer zangen van Claes van H a e r I e m in moderne podzij overgebragt in zijne Oud- Nederlandsche Verhalen uit den kring der gedichten aan Karel den Groote gewyd bl. 309-315. Zie die Verhalen bl. 297-308 ; Jonekbloet, Geschied. der Midden Nederlandsche Dichters , D. I. bl. 320-332. HAERSMA (BERTRAND) afkomstig uit het beroemde geslacht van dien naam , doch van wien geene levens­ bijzonderheden vermeld zijn. Hij was een geleerd man , had in de wijsbegeerte en godgeleerdheid te Parijs gestudeerd en leefde omstreeks 1320. Hij liet in handschrift na : Mysterium artis Raimundi Lullii. De mutatione Religionis Christianae. Zie Saffridus Petrus, de Scriptorib. Frisiae , p. 64,65. HAERSMA (HARING EN HARTMAN VAN). Zie HARINX­ MA (HARING EN HARTMAN VAN). HAERSMA (Livius vAN) , afkomstig uit het vermaarde geslacht der H a e r s m a 's , hetwelk een groot aantal kundige regeringspersonen aan Friesland geschonken heeft. Hij we'd den 20sten Mei 1702 geboren en was de zoon van Aulus van Haersma en Anna Scheltinga. Na den dood van zijnen broeder A r e n t, volgde hij hem , in 1723 ails grietman van Smallingerland op. Als gecommitteerde staat in het Mindergetal woonde hij in 1734 den intogt van Willem IV 14. In 1748 was hij lid van de staten. Hij was gehuwd eerst , in 1735 , met A u r e l i a van Haersma, daarna, in 1758, met Maria van W ij c k el en verwekte geene kinderen. Hij overleed den 30sten Januarij 1778 en werd in de kerk te Oudega be-graven. Ziejne weduwe overleed in 1792. Zie Boekz. der gel. wereld , 1778. a. M. 316 ; van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietmann. , bl. 144. HAERSMA (HECTOR Livius vAN) , zoon van E e 1c o van Haersma en J ohanna Maria van Wijekel, werd den 8sten December 1737 geboren en in 1770 tot grietman van Smallingerland aangesteld , na eerst in 1757 tot secretaris van de grietenij verkozen te zijn. Hij was ook raad ter admiraliteit op de Maas. In het jaar 1795 werd hem zijn post afgenomen en hij , met anderen , wegens zijne bekende prinsgezindheid , door het graauw en deszelfs opruijers op het blokhuis te Leeuwarden gevangen gezet , en slechts door een gelukkig toeval , het binnen­rukken van Fransche troepen , zijn leven met dat zijnen medegevangenen , wier teregtstelling reeds besloten was , gered. Hij is later weder in ambtsbetrekking geweest ; althans hij was in 1805 drost van Smallingerland , Opster­land en Ooststellingwerf, en in 1810 baljuw van het zesde district in Friesland. Hij overleed den 1 5den Januarij 1820 , en zijne vrouw den 6den Maart 1813. Zie van S inmin i a , Nieuwe Naaml. van Grietmann. bl. 144 , 145 ,door ons Kier gevolgd. HAERSMA (DANIEL DE BLOCQ vAN) , geboren den 4den September 1732 , was de zoon van A,r e n t A u 1 u s v an Haersma en Martha Cecilia van Bouricius. Den 6den Julij 1752 aangesteld tot tonneboeijer voor de provincie , word hij den l2den Maart 1764 benoemd tot grietman van Achtkarspelen. Hij was ook curator van de Franeker academie , en deelde in 1795 in het lot van zijnen bloedverwant Hector Livius van Haersma,boven genoemd. Hij werd evenwel in 1805 drost van Dantuma­deel Kollumerland en Achtkarspelen en overleed to Bui­tenpost den 7den December 1814. Hij was gehuwd met Maria W i b r a n di bij wie hij acht kinderen verwekte, waaronder een zoon die volgt. Zijne weduwe overleed den 15den Junij 1821. Zie van S m i n i a , Nieuwe Naaml. van Grietmann. , bl. 113. HAERSMA (SYBRAND VAN) geboren to Kootstertille den 11den Augustus 1766 , was de tweede zoon van den voor­gaande ; hij werd in 1793 volmagt ten Landsdage , in 1803 secretaris van de gemeente Achtkarspelen , in 1807 drost van Leeuwarderadeel en Idaarderadeel , in 1809 baljuw aldaar , in 1812 vrederegter to Buitenpost en was bij zijn overlijden , den 12den September 1839 voorgevallen , ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw , grietman van Achtkarspelen en lid der Staten van Friesland. Hij was gehuwd met Isabella Boreel, die to Buitenpost den. 16den October 1826 overleed. Hij was de laatste manne­lijke afstammeling van zijn geslacht. Zie v 4n Sminia, Vervolg op de Nieuwe Miami. van Grietmann. M. 15. HAERSOLTE (ARNOLD VAN.) was de zoon van Johan van Haerst, die later volgt, en Christina van H a e r s o 1 t e. Met zijne drie andere brooders , waarvan R u t g e r mede volgt , had hij den naam van het geslacht Ha ersolte, waartoe zijne moeder behoorde , aangeno­men. Levensbijzonderheden zijn er niet vole van hem be­kend ; hij word to Zwolle geboren , was een uitstekend regtsgeleerde en overleed waarschijnlijk op het einde der tweede helft van de zestiende eeuw. Hij was gehuwd met A l i d a Knoppert, die hem een zoon schonk , Johan genaamd , die burgemeester van Zwolle was. Hij schreef : Adversaria de actionibus tarn civilibus quam criminalibus , in partes septem secundum ordinem Pandectarum digestis , Antv. 1583. 120. Herdr. Lipsiae 1647. 120. Zie Vriemoet, Ath. Frisiacae p.LXXXV, LXXXVI; Paquot, Memoir. T. II. p. 55. HAERSOLTE (RUTGER VAN) , breeder van den voor­gaande , werd geboren in 1528 en was burgemeester van Harderwijk en lid van het collegie tot de nadere Unie hetwelk destijds om het gevaar voor de aanslagen van Rennenberg to Kampen zitting hield. In 1585 was hij lid der Staten Generaal en werd na den dood van Willem I, wegens Gelderland , met anderen naar Enge­land gezonden , om de opperheerschappij over ons land aan koningin F.1isa bet h op to dragen. Hij keerde spoedig terug , had zitting in den Raad van State en overleed in 1585. Hij was gehuwd met Johanna van W ij n b e r-g e n , bij wie hij kinderen verwekte , onder anderen een zoon , Zweder, die volgt. Zie Seheltema, Staatk. Ned. D. I. bl. 409, door ons hier gevolgd HAERSOLTE (ZWEDER VAN) , zoon van den voorgaande, was heer tot Haerst , Harxen en Zwaluwenburg , lid van de Ridderschap van Overijssel , landrentmeester en in 1639 drost van Salland , alsmede in 1621 lid der Staten Gene­raal , in welk jaar hij met anderen afgezonden werd naar Denemarken , ten einde een verbond van vereeniging to sluiten. Hij sloot in 1624 een gelijk verbond voor den Staat met den keurvorst van Brandenburg , hernieuwde in het volgende jaar eene overeenkomst met Engeland , over het vereenigen der vloot tegen Spanje , en sloot in 1630 de alliantie met Frankrijk. Hij bekleedde vervolgens nog andere belangrijke bezendingen en werd meermalen tot de onderhandelingen met vreemde ministers benoemd. Groot was zijn invloed in het land. Door denzelven wist hij in 1631 te bewerken dat de provincien Utrecht en Overijssel een staatsbesluit namen , om aan prins W i I­1 e m II de opvolging in zijns vaders ambten en waardig­heden op te dragen. Hij stand deswege in groote gunst bij prins Frederik H e n d r i k en werd beschuldigd van de twist tusschen die van Friesland en Groninaen over het bevelhebberschap van Koeverden gestookt to °hebben. Hij was in 1639 voorzitter der staatsvergadering en bij de eerste beraadslagingen over het benoemen van onderhande­laars tot den vredehandel te Munster , in 1643 , werd hij tot afgezant wegens Overijssel benoemd. Deze benoeming werd vruchteloos , daar hij in October 1644 overleed. Hij was gehuwd met Johanna van Do orn ik r bij wie hij kinderen naliet , onder anderen een zoon , Rut g e r, die volgt. Zie Wagenaar Vaderl. Bst. D. XI. bl. 139 ; Scheltema, £taatk. Nederl. D. I. bl. 412-414 , door ons Kier gevolgd. HAERSOLTE (RuTGER VAN) , zoon van den voorgaande, komt het eerst voor als landrentmeester van Salland , daarna als drossaard van Lingen. Hij was de belangen van het huis van Oranje bijzonder toegedaan en werd in 1655 tot drost van Twente, bij meerderheid van stemmen, gekozen. Er kwam ten gevolge van deze benoeming eene scheuring in den landdag en de twist liep zoo hoog , dat beide par­tijen tegen elkander yolk werfden en wapenden. De Staten van Holland wendden to vergeefs pogingen aan om tot eene verzoenin to komen. Eindelijk werd door de bemoeijingen e' van J 0 ha n de Witt en door de uitspraak van Hunne Hoogmogenden de zoen getroffen , maar daarbij de benoe­ming van v an Ha e r s o 1 t e tot drost van Twente to Diet gedaan. Na in 1660 tot drost van Salland verkozen to zijr. , beproefde hij in het volgende jaar op nieuw de bevordering van prins W i 11 e m III tot stadhouder van Overijssel. Het verhaal van de daaruit ontstane oneenigheden is elders to lezen. Ook nu waren de Staten van Holland scheids­lieden , en ten gevolge van hunne uitspraak moest H a e r-s olte zich een jaar onthouden van de waarneming van het drostambt , en zoude niet voor 1674 mogen voorzitten ter staatsvergadering van Overijssel. Hij overleed in het­zelfde jaar en kan met regt het slagtoffer genoemd worden van zijne vurige zucht om de belangen van het huis van Oranje voor to staan. Bij zijne echtgenoot Elisabeth M a r g r i et van Pa Ilan d t liet hij geene kinderen na. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XII. bl. 403 , D. XIII. b1.344 , 345 ; Kok, Vaderl. Woordenb. D.XX , b1.389-392; Scheltema, Staotk. Nederl. D. I. M. 409-411 , door ons bier gevolgd ; Overyss. voor Oudh. en Letteren , 1845. bl. 38. HAERSOLTE (JoHIN VAN) , zoon van Arend van Haersolte en Anna ElisabethvanHaersolte, was , als heer van den Kranenburg, beschreven in de ridder­schap van Overijssel en werd burgemeester van Bolsward , en in 1686 wegens Fries!and benoemd tot lid van de ver­gadering der Staten Generaal. In dat jaar tot curator der hoogeschool to Franeker verkozen , bekleedde hij die waar­digheid met veel lof , tot dat hij als buitengewoon gezant bij den Neder Saksischen kreits te Hamburg gezonden , en in 1700 belast werd met eene ?ending namens de Staten tot den koning van Zweden. In 1701 , zich toen weder te Hamburg ophoudende word hij door de Staten-Generaal naar Polen gezonden , met bepaalden last om tot bevordering van den vrede tusschen den koning van Polen en dien van Zweden al het mogelijke aan te wenden. De rassche g ang der zaken maakte zijne pogingen vruchteloos. Na het af­loopen hiervan zich andermaal te Hamburg bevindende , werd hij in 1702 als gezant aan czaar Peter I gezonden , met wien hij eene zamenkomst te Thorn had , doch waar niets onderhandeld werd. Hij bleef als buitengewoon gezant aan het Russische hof tot in Junij 1703, toen hij zijn ont­slag vroeg. Gaarne had men hem nog wat gehouden, maar zijne klimmende jaren maakten hem ongeschikt voor het gestadig reizen en trekken en voor de drukke levenswijze aan het ezaarsche hof. Hij overleed in 1708 en werd to Zwolle begraven. Hij was eerst gehuwd met Machteld Hendrine Wolthera Merthens tot den Borgel, en daarna met Anna Sickinge, bij wie hij drie kinderen naliet. Zie van Wijn, "lawn. en Bijv. op Wagenaar, D.XVII.b1.92; Vriemoet, 4th. Frisiacae , p. LXXXVI; Scheltema, Stuatk. Nederl. D. I. bl. 408 , 409 ; dezelfde , Rusland en de Ned. D. III. bl. 62, 79, 140, 141, 233-236, 253. HAERSOLTE (WILLExt vAN) zoon van Dirk van Haersolte en Joachima Elisabeth van Rechteren, werd in 1720 geboren . en in 1741 in de ridderschap der Veluwe aangenomen. Hij was heer tot Yrst en steeg tot verschillende ambten en commission op ; behalve burgemeester en dUkgraaf van Hattem , was hij buitengewoon rand in den hove van Gelderland , curator der Geldersche hoogeschool , ridder en kommandeur der Duitsche orde , en eindelijk in 1780 landdrost van de Veluwe. Onder andere bezendingen , die hij waarnam , behoort ook die in 1748 , toen hij door Willem IV naar Steen­wijk gezonden werd , om de rust te herstellen. Veortdurend had hij deel aan het bestuur van zaken , en niet onwaar­sehijnlijk is het, dat hij in de gebeurtenissen van 1786 in Gelderland eene voorname hand gehad heeft. Men prijst zijne kunde in de gesehiedenis des vaderlands , vooral ook in de genealogien der voorname geslachten. Hij overleed in 1791 en was gehuwd met Henriette Geertruid van Essen, bij wie hij eene dochter naliet. Zie Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 411, 412; Bouman, Geschied. der Geld. Boogesch. D. II. bl. 224, 481, 657. HAERSOLTE (ARENT VAN) , zoon van R u t g e r van Haersolte en Anna Elisabeth van Haersolte tot Ilexen en Egede , werd in 1704 grietman van Barradeel , en verwelkomde in 1734 , als gecommitteerde staat in het 5 Mindergetal , prins Willem IV en zijne gemalin. In 1748 was hij lid der Staten van Friesland. Hij overleed den Eden Januarij 1760 , nadat hij verscheidene jaren to voren afstand van de grietenij had gedaan. Hij was eerst gehuwd met Rienkje Alegonda van Camstra, en had bij haar geene kinderen , daarna met Jets Maria Sirtem a, v a n Gr o v e s t ins en verwekte bij haar elf kinderen. Hij woonde eerst to Sexbierum en naderhand op klein Her­mana to Minnertsga. Zijn zoon Rut g e r werd den 28sten November 1753 aangesteld tot grietman van Barradeel , en in 1748 tot lid der Staten van Friesland. Zie van Sminia, Nieuwe 211aaml. van Grietmann. bI. 218, 219. HAERSOLTE (ANTHONIE FREDERIK ROBBERT EVERT baron VAN) , heer van Staveren , was ontvanger generaal van Gelderland , en werd in Augustus 1798 tot lid van het uitvoerend bewind van de Bataafsche Republiek benoemd, welke waardigheid hij bekleedde tot October 1801, toen hij met Pijm an en Besier medewerkte tot eene herzie­ning der toenmalige staatsregeling. Hij was gehuwd met Jacoba Catharina Johanna baronnesse Taets van Amerongen. Zie Vaderl. Hist. ten very. op W a g en a a r, D. XL. bl. 146; de Navorscher , D. IX. bl. 133 , 161, uit medegedeerde berigten aangevuld. HAERST (JoHAw vArr) , zoon van Herman van Haerst en N. R oepers , werd in de eerste helft der zestiende eeuw geboren. Tot burgemeester van Zwolle benoemd , was hij van 1553 tot 1571 onderscheidene malen gecommitteerd op de vergadering der Staten van Overijssel. Bijzonder beUverde hij zich , om , na den overdragt aan Filips II , dezen vorst binnen de toen gemaakte bepalingen to houden, en billijke aanspraak heeft hij op den lof destijdt3 door de regering van Overijssel deswege verworven. Hij was het ook die met Aren d van Boecop naar Brussel trok , om den hertog van Alva te overtuigen van den overlast wel­ken Kampen en Zwolle leden van de ruiterbenden destijds aldaar in bezetting en die , geslaagd zijnde in hunnen wensch tot verwijdering °dozer soldaten , met den . meesten spoed huiswaarts reisden , om v66r den Zondag te huis te zijn , zelfs met Ievensgpvaar bij het opsteken van storm , opdat de voldoening van eene week soldij bespaard zou worden. De tijd van zijn overlijden is niet bekend, hij is waar­schijnlijk in 1571 overleden. Hij was gehuwd met Catha­rina van Haersolte , en zijne vier nagelaten zonen , waar. van wij er twee vermeld hebben , namen den naam hunner moeder aan. Zie Revius, Davent-Illustr. p.276, 295, 307, 329, 332, 344, 350, 352, 355, 357, 365, 402, 425, 432, 447; Sebeitema, Staatk. Nederl. hier door ons gevolgd. HAES (FRANS DE) , leefde in de zeventiende eeuw en was een aanzienlijk koopman to Rotterdam, die de leclige wren , die hem van zijn beroep overbleven , aan de beoefe­ning der dichtkunst wijdde. Zijne uitgegevene gedichten die onder den titel van Mengeldichten te Rotterdam 1711 in 40. , door zijn zoon Joan , zijn uitgegeven , zijn niet talrijk en bestaan in eenige psalmberijmingen en andere meestal gelegenheidsgedichten , waarin , naar het oordeel van Witsen Geysbeek , doorgaans meer welwillendheid en vroomheid, dan dichterlijk vuur en weinig geestverhef­fing gevonden wordt. De Haes was gehuwd met Kornelia Brandt , eene dochter van den geschiedschrijver Geeraer t Brandt. Hun zoon volgt. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicke. HAES (JOAN DE) , zoon van den voorgaande , werd te Rotterdam den 3den November 1685 geboren en overfeed er den 12den Februarij 1723. Hij was een welgezeten koopman en een wakker voorstander der geleerdheid en fraaije letteren. BU de gedichten van zijnen varier , die in 1711 werden uitgegeven , voegde hij eenige der zijnen en gaf nog afzonderlijk uit Judas de Verrader Rott. 1714. 40. Eerkroon voor Rotterdam , Rott. 1716. folio on 40. Jonas de Boetgezant, Delft , 1723. 40. Nadat eenige zijner dichtwerken reeds to Rotterdam in 1720 in 40 in het Licht gegeven s aren , werden zij na zijnen dood door den dichter Poot in 1724 te Amsterdam in 40. op nieuw uitgegeven. In de voorrede tot dat werk zegt deze : „dat by (de Haes) als erfgenaem van den yver en geest zyner beroemde voorouderen en vyf talen kundigh, vloeyend is van styl , fraei van gedachten , gelukkigh in 't uitdrukken derzelve , en , in rijrn en onrijm , de Neder­duitsche spraek `zulx op Karen hoogsten trap voert van nette sierlykheit , dat men met reden mogt twyfelen , of iemant , zoo lang Hollant Hollant zyn zal , hem hierin gelyk zal wezen." Aan deze uitbundige lofspraak is in lateren tijd zooveel afgedaan , dat Wits en Geys be ek , twee zijner opgenoemde werken tot scheurpapier bestemde , maar , zegt de dichter D. van Hoogstraten onder de afbeelding van de Haes: be moeder an de negen zanggodineen Heeft zich lit beelt geeigent voor altijd Dus blift de Ii aes de wangnnst overwinnen , En zijn vernuft d' onstedlijkheit gewijdt. Waar zulke. groote mannen in beoordeeling verschillen achten wij het beter to zwijgen. Ala proza-schrijver maakte de Haes zich verdienstelijk door het beschrijven van het leven van zijnen grootvader van moederszijde , Geeraert Perandt. Dit work zag door de zorg. van Jakob Spex , eerst in 1740 to 's Hage in 4°. het licht. Brandt's leven is in denzelfden stijl opgesteld als diens leven van Von del , hetwelk de Haes zich tot model schijnt genomen to hebben. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Book. D.I.St.I; Arren­berg, Naatnreg. van Ned. Bock.; de Vries, Proeve eener geschied. der Ned. Dichtk. D.H.bl. 25-28- Siegenbeek, Bekn. geschied. der Ned. Letterk. M. 230,292; iVitsen Geysbeek Woordenb. van Ned Dichtk. Opgave van iesch (Bodel Plijenbuis) ryv. der Gewest. enz. in den Friend des raderl. D. V. bl. 209; v an K am pen, Geschied.-der Letterk. en Wetensch. D. H. M. 101, die hem met zijn soon verwart; Collot d'Escury, Holl. roem, 1). IV. St. 2, b1.232, dicta. bl. 084-080; Cat. van de Bibl. der Iltaatsch. van Ned. Letterk. to Laid. 2de Byv. bl. 20; M ii11 a r, Catal. van Portrett. HAES Tama DE) , zoon van den voorgaande , word 0'1' Rotterdam den 18den April 1708 geboren en is aldaar den 14den April 1761 overleden. Hij was in 1726 mede­oprigter van het Rotterdamsche dichtgenootschap : Natura et Arte, en was een der netste dichters van zijnen tijd, die veel smack en oordeelkunde aan den dag legde , hoe­wel zijne gedichten stoutheid , levendigheid , kracht van voorstelling en schildering missen en De Haes ook mank ging aan de bekrompene taalzifterij , waarmede men in zijn tijd zooveel op had , en waarin bij ook zooveel be-lang stelde , dat hij tot zijn eigen gebruik eene Neder­duitsche spraakkunst schreef , die met zijne gedichten is uitgegeven. Van hem ziet het licht : • Poitische Uitbreiding en Bespiegeling over de Euangelische Gelijkenis van den verloren Zoon , Rott. 1744. 40. 2de druk ald., 1753. 40. Twee Bijschriften op de afbeeldingen van zijne Hoogheid den Heere Prince van Oranje en H. K. H. Anna, enz., Rott. 1747. Stichtelifke Gedichten, Amst. 1746. 4°. Het Verheerlijkt en vernederd Portugal met eene Verzame­ ling van verscheidene gedichten , Amst. 1758. 40. .Nagelaten Gedichten en Nederduitsche Spraakkunst (door zijne weduwe uitgegeven) Amst. 1764. 40. 2 deelen. De H a e.s maakte zich ook door eenige goede vertalin- gen verdienstelijk , onder anderen Let tergeschenk , of eene zekere wegwyzer voor een leerling, om door een goed gedrag bij zijnen meester en in de waereld achting en middelen to verkrijgen , uit het Engelsch vertaald , Rott. 1746. 80. Lettergeschenk voor de Jongelingschap , inhoudende wajze raadgevingen omtrent de verkeering in de waereld en inzonder­heid hoe een leerling zig in den dienst van zyn wester to gedragen hebbe , Amst. 1749. go. Gedenkschriften van F i l i p van C o m i n e s enz. uit het Fransch vent. met aant. van Fr. de Haes, Amst. 1757. 2 st. 1 deel met kaart. 80. Hij gaf ook de Poezij van Hendrik Snakenburg (Leid. 1753. 40) uit. Zijne afbeelding ziet het licht met het volgende bijschrift van K. Wes t e r b a e n, Wz. Roemt Nederland , met recht , bg alle Puikverstanden , Op d'eedle Dichtkunst der van Baerles en der Bran den , Het ziet Nunn' schrandren geest en taelkunde in de Haes, Bunn' Naneef , treffelijk herleeven aan de Thies. Men nett' dees' Dichter dan eene eerkroon op de haeren Die zijner Vadren kroon in duur kan evenaeren. Zie van A b k o u d e, Naamreg. van Ned. Book. D. I. St. 1V. bl. 64, St. V. bl. 57 , St. VI. bl. 27; Dezelfde , List van ale tractaten,.gedicht. enz. uitgekom. ter geleg. van het Buwelijk van W. C. H. F r Ii s o ens. bl. 28; Arren berg, Naamreg. van Ned. Beek.; de Vries, Proeve eener geschied. der Ned, Dichtk. D. II. bl. 232-237; Siege n-b e ek, Bekn. Geschied. der Ned. Letterk. b1.254: Witsen Geysbeek, W oordenb. van Ned. Dicht.; Nieuwenhuis, Woordenb.; Collot d' Esc a r y , Boll. room , D. IV. St. II. bl. 281-287; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. to Leid. D. I. bl. 251, 256, D. II. bl. 45; Muller, Cat. van Portrett. HAES (JAx DE). Zie HAAS (JAN DE) : HAES (JOANNES DE). Zie HAZE (JoANNEs DE): HAES (Gums DE) was , in het midden der zeventiende eeuw, een Nederlander in dienst van de Venetiaansche republiek. Tijdens den door deze met Turkije gevoerden oorlog hadden vele Nederlanders een werkzaam deel aan den worstelstrijd tegen de ongeloovigen. De Venetianen namen een groot aantal schepen in hunne dienst, en duizende Nederlanders voegden zich bij hunne land- en zeemagt. Gedurende dien oorlog bewees de Haes, in hoedanigheid van kolonel , aan Venetia gewigtige diensten. Onder alle anderen onderscheidde hij zich bijzonder door zijne dapperheid en bekwaamheid. Hij muntte vooral uit bij twee uitvallen, door de bezetting der stad Kandia tot verdrijving des vijands ondernomen. Hij was daar in 1649 aangekomen, en word, tot belooning van zijne held­haftigheid , onder de toejuichingen van het krijgsvolk en der inwoners , tot eersten beveihebber der troepen onder den opperbevelhebber Mocenigo benoemd. Ook hielp hij Mirabello vermeesteren. Doch de gewigtigste dienst, die hij bewees, bestond daarin, dat hij eenmaal de stad Kandia door zijne geestkracht voor eenen bijkans wissen val be­waarde. De door hem verworven roem maakte hem hoog­moedig en onhandelbaar , zoodat hij voor alien , die zich in de stad bevonden, ondragelijk werd. Welligt nogtans verwekten zijn l_ of en zijne verheffing den nijd bij som­migen , zoo als maar al to dikwerf het geval was onder de zee- en legerhoofden der republiek. Hoe dit ook zij, de bevelhebber oordeelde het noodig hem to verwijderen en hem near Venetiii to zenden om zich to verantwoorden. De senaat sprak hem nogtans vrij , dewijl het gebleken was , dat hij zich niet zoo zeer aan eenige misdaad had schuldig gemaakt., dan wel aan het voeren van onvoor­zigtige gesprekken. Hij werd evenwel niet meer naar Kandla teruggezonden , maar naar Dalmatie verplaatst , waar hij eenigen tijd doorbragt. Hij woonde later een zeetogt bij onder Leonardo Foscolo, en was aan het hoofd van het Venetiaansche krijgsvolk, dat Canea trachtte to overrompelen , doch die onderneming slaagde niet naar wensch. Zijne moeijelijke geaardheid of zijne benijders berokkenden hem daarna nieuwe bezwaren, die voor hem onaangenamer gevolgen hadden. Hij word in 1653. naar Corfu geban-nen-en verliet kort daarop de Venetiaansche dienst. Er worth bij den eersten hier aangehaalden schrijver eene Beschryvinge van Candia en desselfs Belegh , in 120 vermeld, waarvan zekere de Haes de scbrijver zou zij ii. Wij kunnen alzoo nu aannemen dat zulks Gillis de Haes zal geweest zi,jn. Wanneer en waar dat work het licbt zag worth niet vermeld. Zie an Abkoude , Naamreg. van Ned. Book. D. I. St. III. bl. 87; de Jonge, Nederl. en Veneta, bl. 234 , 235 , bier door ons gevolgd. HAESE (ADRIAAN DE).• Lie HAZE (ADRIAAN DE). HAESEBROECK (HERMAN JACOB SEVERIJN) werd den 268ten Julij 1817 to Nijmegen geboren , en was de zoon van Usbrand Jacob Haesebroeck en Jaequelide Suzanna de Bruijn. Na zijne opleiding verkregen to hebben aan de Militaire Akademie , waar hij den 15den September 1833 als kadet werd aangenomen, werd hij den 13den September 1837 aangesteld tot tweede luitenant­ingenieur en den 20sten April 1841 benoemd tot ambtenaar van. den waterstaat in Nederlandsch Indio. Daar gekomen zijnde werd hij spoedig in andere betrekkingen geplaatst, welke hem, ware hij voor het vaderland gespaard geble­ven, zeer zeker tot de hoogste ambten zou hebben gebragt. De gouverneur-generaal Me rkus , die zijne bekwaam­heden had weten to waarderen, benoemde hem in Januarij 1843 tot eerste commies bij de directie van de cultures; hij word den 26sten Augustus van dat jaar bevorderd tot hoofd commies en den 1Oden Julij 1844 tijdelijk als adjunct inspecteur aangesteld. Na sedert den 16den September 1845 den post van secretaris van de residentie Soerabaja to hebben waargenornen, werd hij den 2Osten December 1847 benoemd tot inspecteur bij de directie der middelen• en domeinen , en den 7den September 1850 tot commissaris met rang en tractement van resident te Bangka. Na aldaar de rust hersteld to hebben , kwam hij den Eiden Maart 1851 op Batavia tern°. , waar hij zijne benoeming tot hoofd-inspecteur van finantien vond. Als zoodanie,o. werd hem eene belangrijke tending naar Padang opgedragen, welke hij volkomen ten genoegen van de hooge regering ten einde bragt. Zijne gezondheid door bet klimaat veel geleden hebbende, was het voor hem wenschelijk Indi8 tijaelijk to verlaten , doch hij mogt het niet beleven zijn vaderland terug to zien, daar hij , aan boord van het schip waarop hij zich had ingescheept , ter reede van Batavia op den 22sten October 1851 overleed. Uit medegedeelde beriGten bijeengebragt. HAESEVENS (J. Cz ) schreef: Kenteecken van den waren Gesant Godts Joannes Rothe, Amst. 1673. 40. Zie Catal. van de Bibl. der Stad Amsterdam, lste gedeelte, M. 110. HAES'r14.1NS (HENDRIK VAN) was boekkrukker to Leiden op het laatst der zestiende en in het begin der zeventiende eeuw. Hij vervaardigde de Grondkaart van Rotterdam to Leiden in 1599 uitgegeven en schreef: (Met Jan Orler s) De Nassausche Laurencrans , enz. Leid. 1610. fol. De bloedige ende strenge Belegeringhe der Stadt Oostende in Vlaenderen, Leid, 1613. 40. met platen ; 2de druk met vlijt oversien , vergroot en vermeerderd door H. L. van Haestens, Leid. 1614. 4.3. m. pl . In het Fransch vertaald onder den titel van La nouvelle Troye , ou Histoire du siege d'Ostende , avec figures, Leid. 1615. 40. De Magnificentie ofte lusthof van gantsch Christenryck , Amst. 1619. 40. m. plat. Zie Ferwerda, Naaml. van Boek. D. I. St. I. b1.179; van Reyn Reschr9v. der Stad Rott. D. I. bl. 131 noot; de Wi n d Bibl. van ' Ned. Iiistorieschryv. D. I. M. 319 , 570; (Bode! Nyenhuis) Opgave van Beschrijv. der Gewest. enz. in den Friend des Vaderl. D. I. bl. 204; Catal. Bibl. Thysian. p. 28. HAEY (JAN vAN) was een kunstsehilder te Leiden ge­boren in 1515. Hij werd later hofschilder van Hendrik IV , honing van Frankrijk welke vorst hem ook het op- zigt over zijn schaderijen •abinet opdroeg ; hij voerde ook den titel van koninklijk kamerdienaar. Hij overleed in 1615. Zie Kramm, Lev. en Work. der Kunstsch. HAFESTEINIUS, Zie AFFENSTEIN. HAFHAKKER (AEGIDIU8). Zie AFHAKKER (Az­GIDIII8). HAGA (Commas) werd te Schiedam den 28sten Januarij 1578 geboren, Van zijne afkomst en jeugd zijn ons geene bijzonderheden bekend ; wel weten wij , dat hij aan eene onzer hooaeseholen in de regtsgeleerdheid gestudeerd heeft en tot advocaat is bevorderd. Zeker is het , dat hij zich to 's Gravenhage als zoodanig heeft nedergezet en weldra als een kundig en schrander man bekend stond. Zijne bekwaamheden werden spoedig door de hooge rege­ring des lands opgemerkt , ten gevolge waarvan hij in 1610 naar Zweden werd gezonden , om uit naam der Staten do teruggave to vorderen van twee schepen , die door de Zwe­den genomen waren , als verdacht zij nde voor de toen door hen belegerde stad Riga bestemd te zijn. Wij hebben elders , meer uitvoerig over Haga hande­lende , ook meer in het bijzonder zijne handelwijze en ont­vangst aan bet Zweedsche hof medegedeeld. Hier zij alzoo genoeg de vermelding , dat Haga bewerkte dat een der beide schepen ontslagen werd, dat omtrent het andere een onpartijdig onderzoek zou in het werk gesteld worden en dat Karel IX koning van Zweden niet ongenegen was de voorwaarden van den vrijen handel met de Staten te rege­len. Haga keerde, na eene afwezigheid van omstreeks vijf maanden , to 's Hage weder,, om van zijne verrigtingen verslag to doen. Als eene bij vrucht van zijne zending ver­dient vermeld to worden , dat hij gedurende zijn verblijf to Stokholm met de zich aldaar ophoudende gezanten van het Russische rijk handelsverdragen aanging , die later voor de bears van Amsterdam , betrekkelijk den handel in Lig­land , en verder in Moscoviiin ten hoogste vruchtbaar zijn geweest. Belangrijke diensten bewees Haga al verder aan Neder­land , toen hij in het jaar 1611 als afgezant naar Kon­stantinopel , van wege de Staten , gezonden werd. De uitslag van zijne vorige zending , zijne schranderheid en ook omdat bij vroeger Konstantinopel bezocht had , deden bijzonder op hem de keuze der Staten daartoe vallen. Ook van die zending is door ons uitvoerig elders ver­slag gegeyen. Hoogst moeijelijk was de zaak die Haga to wachten stond. Hij had toch niet alleen de bezwaren to overwinnen , die er noodzakelijk moesten ontstaan bij de regeling der wederzijdsche belangen, tusschen twee volken die nog nimmer eenige aanraking met elkander gehad had- den , maar er waren ook nog andere die zijne schrander­ held moest te boven komen. De Fransche en Venetiaansche gezanten aan het Turksche hod , hadden , op het gerucht dat de Turken met de Nederlanders een verbond zouden aangaan , allerlei nadeelige geruchten van de laatsten ver­ spreid , ben uitmakende voor een hoop zeeschuimers en weerspannelingen. Het gevolg hiervan was , dat men Haga, die den 14den Maart 1612 zijne toelating bij den Sultan verzocht had , slechts als een bijzonder persoon , niet als een gezant van eene vrije en °nal hankelijke natie gehoor wilde verleenen. Dit werd echter door hem geweigerd en openlijk verklaarde hij , „dat hij liever zijn hoofd wilde verliezen , dan dat sijnen Heeren ende Meesters soodanighe cleijnichheid ende verachtsaembeyt soude aangedaen worden ; tot groote vreucht ende triumphe van de vyanden derselfder." Eindelijk kwam hij dan ook door zijne onversaagdheid en beleid alle hin­derpalen to boven, en op den lsten Mei 1612 had hij een plegtia gehoor ten hove , ten gevolge waarvan er op den ° Eden Julij daaraanvolgende een tractaat met den sultan gesloten werd. IrVij verwierven daarbij vrijen bandel op de Levant en vrijlating der slaven in Turkije gevangen gehouden. Gedurende acht en twintia jaren bewees H aga in zijne betrekking van orator of ambassadeur in Turkije het vader­land belangrijke diensten, en geene pogingen liet hij onbe­proefd om zijnen landgenooten nuttig te zijn. Gestadig hield hij dan ook het ooa op de Nederlandsche kooplieden e' gevestigd , ijverde voor hunne belangen , en menigmaal wendde hij , zoowel door zijnen krachtigen invloed, als door zijne wijze gematigdheid , vele gevaren van hen en hunne bezittingen af. De zeerooverijen in de Middellandsche Zee en elders, die gedurende eenige jaren aanmerkelijk waren toegenomen , vorderden al zijne zorg , en het was op aan­schrijven der Staten-Generaal , dat hij in 1617 bij den Sultan bewerkte, dat deze een bevel uitvaardigde, waarbij aan alien bevolen werd „de schepen der Staten niet anders to tracteeren dan de vrientschap vereyscht, sonder deselfde eenigen hinder ofte schade to doen." Met de ambassadeurs van andere landen leefde hij thans in gestadigen vrede , en, als een bewijs van zijn braaf en regtschapen karakter, kun­nen wij hierbij voegen, dat, ofschoon doze bij zijne komst allerlei lasterlijke berigten hadden uitgestrooid , zoo van hem als ook van hen die hem gezonden. hadden , hij in 1617 , toen de Fransehe ambassadeur door zeker voorval in groote moeijelijkheden geraakte en zelfs gevangen genomen werd , niet aarzelde , om, in vereeniging met de ambassadeurs van Engeland en Venetib , alles te beproeven om de bewuste zaak te schikken en alle onaangenaamheden , uit haar voort­gevloeid te vereffenen. Verre van zijn vaderland verwij­derd , nam hij eon werkzaam deel aan de gebeurtenissen des tijds en hield het oog op de handelingen der Span­jaarden onafgebroken gevestigd. De Grieksche kerk in Turkije vond in hem een krachtig beschermer. Z66 groot was zijn invloed , dat hij haar de vrije godsdienstoefening, die zij nimmer in Turkije bezeten had , bezorgde. Volgens een brief van den beroemden Griekschen patriarch Cy r i 1­ins Lucaris aan Festus Hommius, had Haga, door zijne waakzame voorzigtigheid en zijn beleid , vele gevaren van die kerk afgewend , en de pogingen van eerstgenoemde ter hervorming der kerk uitgelokt en ondersteund. In 1639 keerde Ha g a naar het vaderland weder. Hem werd in Maart 1640 van wege de Staten verzocht „om bij gheschrift te stellen ende to vervatten , de nobelste en remarcabelste saecken van regeeringhe , soo politycke ale militaire , met de veranderinghe , historien en gheschiede­nissen in 't Ottomannische ryck en ghebied hem voorghe­vallen geduyrende het verblijf en de residentie tot Con­stantinopolen ," maar het blijkt niet dat daaraan door hem is gehoor gegeven. Lang verliep het , eer hij eene aan zijne verdiensten gedvenredigde betrekking erlangde. Wat hiervan de oorzaak was is ons nergens gebleken , wel dat de beroemde Hu go de Groot daarover zijn leedwezen aan den Zweedschen gezant C a m e r a r i u s to kennen gaf. Eindelijk toch werd H a ga , na zich op nieuw aan de beoe­fening der regtsgekerdheid gewijd to hebben , in 1645 tot Voorzitter van den Hoogen Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland benoemd. Den 8sten Julij van dat jaar deed hij den eed , en schijnt bij zijne benoeming tot lid , tevens de waardigheid van voorzitter to hebben bekomen. Haga 's handelingen in deze betrekking zijn minder voor vermelding vatbaar. Wij twijfelen niet, of hij zal zich ook ale zoodanig waardig getoond hebben , zoo als hij altijd deed , wanneer het de belangen van het vaderland gold. Ala een bewijs daarvan strekt het gebeurde tijdens het ge­wigtige jaar 1650. Toen het bekend werd dat prins , Willem II voornemens was zich naar het in den omtrek van Amsterdam gelegerde kriigsvolk to begeven , was het Ha g a , die , als tolk der beide hoven van justitie , na beko­mene audigntie , aan den prins zijn leedwezen to kennen gaf, zoowel over het gevangen nemen der zes bekende staats­mannen , ale over het aanstaande vertrek van zijne hoog- held tot het krijgsvolk bij Amsterdam ; oordeelende hij dat daaruit niets dan groote onheilen voor den Staat en gevaar voor den persoon van zijne hoogheid zouden te dnchten zijn. Hij was het , die den prins verzocht zijne voorgenomene reis uit to stellen en aanbood alle goede officien aan to wenden, die van de beide hoven zouden mogen gevorderd worden. Niet lang meer mogt Haga ten dienste zijns vaderlands werkzaarn zijn. Hij overleed te 's Gravenhage op den 12den Augustus 1654. Geacht en bemind van alien daalde hij ten grave. Zoo hoog als hij om zijne bekwaamheden bij 's lands regering stond aangeteekend , zoo zeer was hij gezien bij de groote mannen van zijnen tijd. Bij FloriS II van Pallant, bij de Groot, Adriaan Pau:w, Fe stns Hommius, Caspar Barlaeus en anderen stond hij in hooge achting , en zijne groote verdiensten werden door hen op den regten prUs gesteld. Haga was gehuwd met Aletta Brasser, uit een aan­zienlijk Schiedamsch en Delftsch geslacht geboren. Na 32 jaren door een gelukkigen echt met hem verbonden te zijn geweest , volgde zij hem binnen het tijdsverloop van een jaar. Beiden werden te Schiedam in de St. Jans-Kerk begraven , en hunne erfgenamen stelden in 1656, aldaar, tegen een der pilaren, op toetssteen, omringd door een wit marmeren portiek naar de Jonische orde, met hunne wapens aan den voet , een deftig grafschrift, hen ter eere , hetwelk thans nog in genoemde kerk te vinden is en aldus luidt : Deo triuno s(acrum). Cornely Haghae viri illustris , qui Constantinopoli annos XXVIII legatione fungens , post in suprema Hollandiae Selandiaelue prams, foris ac domi et de patria bene meritusfuit. Et Alithea e Brass eri ae , spectatae virtutibus matronae , quae cum tonjuge XXXII annos pie et peramanter vixit , Haghae defunctorum infra eundutn annum animabus coelo redditis. Heic ubi a sacro baptismate primum ille spiritum hausit , ex utriusque vote , mortales conduntur, exuviae dung immortales resurgant. Nat(us) ille XIDLXXVIII Jan(uarii) XXVIII , haec XIDLXXIX. Dena(us) ille XIDCLIV Aug(usti) XII. Haec XIDCLV July XXIV. Terra utrisque levis sit , qui graves nemini fuerunt, omnibus benigni. Memoriae p(erpetuae) p(osuerunt) communes amborum haeredes A(nno) omini) XIDCLVI. Dat is: Den drieeenigen God gewijd. Van Cornelis Haga, een uitstekend man, die acht en twintig jaren to Konstantinopel als gezant, naderhand als voorzitter in de hoogste raadszaal van Hol­land en Zeeland, zoo buiten als binnen 'a lands zich ver­dienstelijk heeft gemaakt, en van Aletta Brasser eene , vrouw, voortreffelijk door hare deugden , die met haren echtgenoot twee en dertim jaren vroom en liefdevol geleefd heeft, beiden te 's Hage ° binnen het tijdsverloop van een jaar zalig ontslapen zUnd,e, is hier, waar hij den heiligen doop ontving, op beider verlangen , het sterfelijk overschot begraven , tot dat het onsterfelijk zal opstaan. Hij was ge­ boren den 28sten Januarij 1578. Zij in 1579. Hij overleed* den 12den Augustus 1654. Zij den 24sten Julij 1655. De aarde drukke hen zacht , die niemand hard vielen , maar voor alien weldadig waren. Beider gezamenlijke erfgenamen hebben dit gedenkteeken opgerigt in het jaar des Heeren 1656. Eene geschilderde afbeelding van Haga en zijne echt­ genoot is voorhanden bij den beer A. D. Schinkel te 's Gravenhage, bij wien ook eene hoogst belangrijke ver­zameling , meest eigenhandige brieven van Haga, berust, door hem , van 1613 tot 1616, geschreven uit Konstanti­nopel aan den raadpensionaris Adriaan P au w. Het op die brieven voorkomende wapen van Haga, hetwelk ook van elders bevestigd worth dat zijn wapen was, vertoont een gaande beer aan een paal, die voor hem staat , ver­bonden, op een zilver veld. Blijkens eene vriendelijke mededeelinc, one geworden door den Neer rijks archivaris R. C. Bakhuizen van den Brink, berusten er op 'srijks archief een aantal geschriften van Haga, bestaande nit zeven vrij dikke liassen of pakken , waarvan het te wen­schen ware dat er voor de kennis van onze betrekkincren en handel op de Levant een nuttig gebruik werd gitmaakt. Zie Baudartius Memoryen of tort verhael der Gedenckwaerdigste gheschied. B. IV. hi. 179-182, B. VIII. bl. 54-50, B. 1X. bl. 111 , 226; Revius, Daventr. Illustr. p.070; van Neteren, Ned. Bist. D. X. bl. 348, 351, 460-470; Bar 1 a ei , Poemata, (Amst. 1655, 8"). pars II. p. 379; Groot Placcaatboek, D. HI. B. 1. 13de titel, bl. 383 en volgg ; A i t z e m a , Saken van Staet en Oorlogh, D. II. B.. XIX. bl. 823, B. XX. b1.667; van L e eu w en, Batay. Illustr. D. II. bl. 1483; Wagenaar, Vaderl. /list. D. X. bl. 49, 50; van Wijn, en Bijv. D. X. bl. 26; Dezelfde, Nalezingen enz. D. I. Bijl. II; te Water, .Bist. van het verb. der Edel. D. 11. bl. 441, 442, D. III. bl. 537; Seheltema Staatk. Nederl. D. I. bl. 415, 416; Dezelfde, Rusl. en Nederl. D. I. b1. 404 ; V r e e d e , Nederl. en Zweden , bl. 25-42, 75, 141-143, 168, 203, 204; Dezelfde , Verh over den floogen Raad , enz. in bet Jaarb. van de Regterl. Magt , 1839, bl. 32, 33; Collot d'Eseury, Boll. roem , D. II. .dant. bl. 187-189; Cannetnan, Diss. de Batavorum Mercatura Levantica , p. 28, 98, 141, 163; Kist en Royaar Nederl. Archief voor Kerk. geschied. D. II. bl. 421, 422; N ij hoff, Bydr. voor Vaderl. geschied. en Oudheidk. D. IV. bl. 28;,--vati Harderwijk, Levensschets van Mr. Cornelis Raga, en Nog lets over Mr. Cornelis Raga, in Jaarb. voor de St ad en het Kanton Schiedam, 1849 en 1850. HAGA (HERmAtoms), geboren to Sneek in 1750 , werd in 1773 beroepen tot predikant te Oldeboorn , van waar hij in 1781 naar Hindelopen vertrok en in 1786 naar Deersum en Poppingawier , waar hij onverwachts over­leed den 268ten October 1804. Hij schreef: Redevoering over Psalm CL vs. 3-5, ter inwydinge van 't orgel in de kerk te Oldeboorn op den 27sten Mei 1779 uit­gesproken , Leeuw. 1779. 80. Zie Bockz. der gel. wereld , 1773. b. bl. 259 , 1779. b. bl. 339; 1781, 1780, 1804. HAGBOLT (JACOB) , geboren den 17den April 1775 te Urdingen , bij Duisburg , leerde het boetseren in was to Keulen bij Caspar Lode wijk Hardy, kwam in 1803 in Holland en zette zich to Amsterdam neder , waar hij veel werk vond met het boetseren van profit-portretten, die doorgaans van goede gelijkenis waren. Hij woonde in 1827 to eonden, beyond zich in 1842 te 's Gravenhage, na zich in 1840 to K. jeuluenii nvoor goed to hebben nedergezet, waar hij den 1de 1849 overleed. Hoewel hij , zegt de heer K r a m m , zijne kunst niet tot de hoogte van zijne uitmuntende leermeesters heeft gebragt , zoo is hem- echter de eer ten deel gevallen, door den onsterfelijken G ö the geroemd to worden. Onder zijne werken worden genoemd: Het Borstbeeld van Koning Lodewyk , eene Maria met het Kind , KinderportreUes, Christus de Kinderen zegenende, De dood van Alcibiades enz. Zie Immerzeel, Lev. en Work. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HAGE (J. VAN DEN) verdichte naam van J. F. Oltmans. Zie aldaar. HAGEDOORN (GER1uT) vervaardigde een Troost en Segenwensch op het overlyden van Willem IV, Prins van Oranje, in 1751. Welligt is hij dezelfde met Gerrit Hage­door n wijnkooper to Rotterdam , wiena huis en pakhuizen in laatstgenoemd jaar door het graauw geplunderd werden, omdat hij den gevorderden wijnkoopers•eed gedaan had , die door zijne collega's geweigerd werd. Zie Beroerd Nederl. D. III. bl. 191-194 ; Aanhangs. van de Dichtk. Cypressenbl. bl. 73 ; van der A a , W oordenb. van Ned. Dichtk. HAGEDOORN (ADOLPH HENDRIK) , welligt een zoon van den voorgaande, werd althans te Rotterdam in 1743 of 1744 geboren , en oefende er later den koophandel uit. Hij maakte zich ale dichter bekend door zUn dichtstuk getiteld : Lof van den Nederlandschen Koophandel , waarvoor hem den gouden eerepenning bij het dichtlievend genoot­schap to 's Hage Kunstliefile spaart Been vlijt ten deel viel, en dat in het 5de deel van de Proeve van Poetische Men­gelstoffen to vinden is. Verder gaf hij nit : ( Met B. Fremery, J. P. van Heel enz.) Geinengde Dichtproeven , van eenige letterlievende vrienden , Dord. 1788.8°. Gedichten , Rott. 1794. 80. Ofschoon er op de hoedanigheid van zijne verzen heel wat is of te wijzen , ontkennen bevoegde kunstregters niet, dat er in sommigtn van dezelven veel schoons en ver­dienstelijks gevonden worth. Zie Boekz. der gel. wereld, 1779 , a. hi. 290; W itsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht. ; Catal. vats de Bib. van Mr. 11 o bide van der Aa, hi. 118, 119. HAGELBERG (F. DUFFER) gaf, na het vertrek van W illem V, in 1795, twee smakelooze dichtstukjes uit, getiteld: Eenige Nederlandsche gezichten tusschen September 1787 en January 1795, die hem als een vijand van Bien vorst deden kennen. Zie H e r i n g a, in den illgem. Konst- en Letterb. 1848. D. I. M. 149. HAGELIS (JoANNEs) werd te Amsterdam den 22sten November 1676 geboren , studeerde te Franeker en vertoefde cenigen tijd bij den destUds vermaarden Salomon van Til te Dordrecht , van wien hij mede onderwijs genoot. Hij werd in 1701 predikant to Koudum in 1705 te Aspe- ' ren, in 1709 te Brielle, in 1714 te Dordrecht en in 1718 to Amsterdam. Daar staande ging er een groote roep van zijne geleerdheid uit, en dat dit geen ijdele roep was bleek daaruit , dat hij in 1727 tot hoogleeraar in de godgeleerd­heid to Utrecht beroepen werd , voor welk ambt hij even­wel bedankte. Hij overleed to Amsterdam den 1 6den No­vember 1735 en werd onder de beroemdste theologanten en philologen der achttiende eeuw gerangschikt. Hij was in 1704 gehuwd met Maria van A.nstenraedt,bij wie hij een aeon verwekte. Men vervaardigde op hem dit vierre­gellg gedicht: Beroemde Ha gel is , nooit naar waardij te roemen Steld al zijn roem in God , een roem die kan bestaan , Wie kan hem , die des roemt , trots of hovaardig noemen Men kan op Christus zich beroemen zonder waan. Er bestaan van hem geene uitgegevene geschriften. Zie Cr oese , Kerk. Beg. der Prod. van dinst. ))1. 171, 172; B e ek­m a n Beschrijv. van ilsperen , bl. 391 ; Schotel, Kerk. Dord. D. 289-2p1. HAGELMAN (F.) Bared: Homo illicrocosmus , of den rnensch een kleyne. wereldt , Amst. 1740. 80. Zie van Abkoude, Naatnreg. van Ned. Book. D. I. St. 1. HAGEMAN (HEraucus) geboren to Amsterdam in 170&, studeerde eerst bij Hermanus Gardl, Luthersch Fedi-kant aldaar , en daarna te Rostock. In 1726 werd hij predikant bij de Luthersche gemeente to Enkhuizen , in 1740 to Gouda en in 1741 te Amsterdam. Aldaar werd hij in 1767 emeritus en overleed den 12den Januarij 1774. Zijne afbeelding ziet het licht. Hij schreef: Habakuks wagttoren en vesting, Enkh. 1735. 40. Verhandeling wegens het boek van Luther over den kneg­teliiken wil , tegen Erasmus . Amst. 1760. 8a. Herdrukt aldaar 1762. 80. Aanhangsel tot de Symbolische boeken der Evangelische Lu­ thersche Kerke, Amst. 1760. 80. Herdrukt ald. 1762. 80. 2 deelen en nog eens aldaar 1792. 80. 2 deelen. Ilistorische Aanmerkingen over de beide Catechismussen van Lu th e r us Amst. 1760. 80. ' De groote Catechismus van D r. M. Lutherus in vragen en antwoorden opgestekl door J. S p a n g e n berg, waar agter de kleine Catechismus van Lutherus, benevens het Corpus Doctrina door Mat then s Jude x , Amst. 1761. 8°. Verzameling van Nederduitsche Byvoegelijke Naamwoorden, uit verscheiden schryvers getrokken , Amst. 1771 , 1772. 80. 2 deelen. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Book. D. I. St. I.; Arren­berg, Naamreg. van Ned. Bock. ; Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bi, yr. tot de geschied. der Evang.-Luth. Kerk in de Nederl. St. VII. bl. 72, 73 , /duller, Cat. van Godgel. Work. bl. 131; Dezelfde , Cat. van Portrett. ; Domela Nienwenhuis, Gesch. der ilmst. Luthersche Gemeente , bl. 151 , 152. HAGEMAN (EDuARD), zoon van Corn el ius Ha ge­m an, geneesheer to Amsterdam , werd aldaar den 20,ten November 1749 geboren. Hij studeerde to Leiden in de regten , verkreeg er in 1773 het doctoraat en werd in 1777 tot buitengewoon hoogleeraar in de regten te Duisburg beroepen ; in 1784 werd hij aldaar gewoon hoogleeraar in dezelfde faculteit en onderwees er als zoodanig een tijdvak van twaalf jaren. Van daar als hoogleeraar naar Harder­wijk geroepen , Dam hij, den 18den October 1796, zitting in den senaat , en aanvaardde zijne nieuwe taak. Zijn spoedig vertrek naar Leiden was oorzaak dat men oordeelde hem van het houden eener inwijdinas-rede te moeten ver-schoonen. Aldaar werd hij nog in hetzelfde jaar tot hoog­leeraar in bet natuur- stmts. en volkenregt beroepen, en opende zijne lessen, den 22sten September 1797, met eene redevoering : de Ecclesia a Republica separatas rationes habente. In 1801 en 1810 met de rectorale waardigheid bekleed, hield hij bij het nederleggen van dezelve twee redevoeringen ; de eerste maal handelende de perfecti .Doc­toris Academici Juris publici officio dillicillimo ; de andere maal , wanneer hij aan den beroemden 1 e s t e 1 hulde toebragt , door to spreken : de P e 8 le 1 i o ejusque in jure pu­ blic° meritis. In 1819 word hem , als zeventigjarig grijsaard, eene eervolle rust verleend , van welke hij tot in het jaar 1827 genot mogt hebben , toen hij op den 19den of den 2Osten November 1827 overleed. Zijne afbeelding ziet bet licht. Geschriften gingen van er hem niet in druk Zie Nieuwe 4lg, Konst- en Letterb. 1796. D. V1. bl 121. 1797. D. VII. bl. 28. D. VIII: bl. 97; Aiken. Konst- en Letter& 1827. D. II. bi . 340, 341; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche floogesch. U.I. bl. 353. D. II. Toev. en Bijl. bl. 240, 241; Bouman, Geschied. der Geld. lloogesch. D. 1I. bl. 520, 521; M u 11 e r , Cat. van Portr. HAGEN (CmusTIAAN) , verkeerdelijk H ag e n s genoemd, was een Amsterdamsch graveur , die in de tweede helft der zeventiende eeuw portretten van aanzienlijke personaad­jes naar schilderwerk van Til mans, Berkmans en anderen , somtijds ook naar zijne eigene teekening, op eene niet onverdienstelijke wijze in het koper gebragt heeft. Op het stadhuis to Delft is eene zeer groote Kaart van de Stad Leyden , met sierlijk bijwerk, van hem voorhanden. Zie 1m merzeel, Lev. en Work. der Kunstsch.; Kra mm, Lev. en W erk. der Kunstsch. HAGEN (DIRK vAN) of The:odoricus ab _Ha ;hen, geboren to Utrecht, was een natuur- en sterrekundige, die in het midden der zeventiende eeuw to Utrecht leefde en schreef: Prognosticon stellare ab orbe condito in diem vague novis­skim juxta errantium siderum habitudines , Traject. 1552. 40. Zie Sweertuis, .4th. Belg. p. 686;,Burman, Traject. erudit. p. 125, die de uitgave van 'dit boek honderd jaren later atoll. HAGEN (JACOB SCHULTZ VAN). Lie SCHULTZ VAN HAEGEN (JACOB). HAGEN (JAN VAN). Zie HAAGEN (Jolt's VAN DER). HAGEN (WILLEm VAN) was , blijkens een door hem op perkament geteekend portret van eene bejaarde dame, een verdienstelijk kunstenaar , door den heer Kramm voor het eerst vermeld. Hij leefde, waarschijnlijk to Middelburg, -in de tweede helft der achttiende eeuw. Zie Kramm , Lev. en Work. der Kunstsch. HAGEN (A. VAN DER) schreef of bezorgde : Responsiones diversae , °fie verscheyden .dntwoorden op de vraghe : wat ghelyckst van nuem , en onghelyckst van krach­ ten is; Wtghegheven den 2 Aug. 1612 in de .Rederyckers Earner van Liefd' boven al tot Haerlem , Haarl. 1613. 8o, met een Zie Cat. van de Bal. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. T. bl. 222. HAGEN (C, VAN DER), geboren te Bommel, was een kunstenaar, blijkens een door hem geschilderd stuk voor stellende : Een Mare en Venus, hetwelk voorkomt in den Catalogue van Hoet D. I. bl. 251, No. 43. Zie Kramm, Lev. en Work. der Kunstsch. HAGEN (GODFRIED VAN DER) was een uitmuntend Latijnsch dichter , die te Middelburg werd geboren op het laatst der zestiende eeuw en in 1617 te St. Andrews in Schotland studeerde. Levensbijzonderheden of berigten over zijne gedichten zijn er van hem niet bekend. Zie de la Rue, Gelett. Zeel. 2dedruk,b1.73; Kist an Royaards, "Irchief voor Kerk. geschied. D. VIII. bl. 418. HAGEN (JAN VAN DER). Zie HAAGEN (JORIS VAN DER). HAGEN (Jonker JAQUES VAN DER). Zie HAEGEN (Jonker JAQUES VAS DER). HAGEN (PETRus VAN DER) werd to Amsterdam gebo­ren den 26sten Februarij 1641, en studeerde to Leiden in de godgeleerdheid. Na zijne bevordering tot proponent vertrok hij in 1660 naar Engeland , en van daar in bet volgende jaar naar Frankrijk , waar hij in October predi­kant werd van de buitengewone Nederlandsche gezanten to Pariis. Van daar in den zomer van 1662 wedergekeerd, word hij beroepen aan den Leidschendam en in Februarij 1663 aldaar bevestigd. In bet volgende jaar vertrok hij naar Leiden en in 1670 naar Amsterdam. her begon hij zijne verklaring over den Brief van Paulus aan de Ephesen , doch nog maar Lien prebken daar over gedaan en het eerste gedeelte van het 7de vers van bet late hoofdstuk verkluard hebbende , werd hij in den bloei zijner jaren , den 3den Julij 1671 , door den dood wemge­rukt en den 8sten derzelfde maand in de Nieuwezijds kapel begraven. Zijne afbeelding ziet het licht. Hij was den 24sten April 1663 gehuwd met A d r i a n a van W a s­senaar, dochter van Johannes van Wassenaar, laatstelijk predikant te Buiksloot. Deze vrouw overleed den l 2den Mei 1667 , nalatende een noon Johannes, die volgt , en eene dochter. Den 4den Februarij 1670 begaf hij zich wederom in den echt met Maria du Noy s. Van hem zijn gedrukt en na zijn overlijden uitgegeven de volgende werken : Predicatien over de Philipensen , Amst. 1673. 4°. Her­drukt aldaar 1734. 40. Predicatien over de Catechismus, Amst. 1676 4°. Herdrukt aldaar 1736. 40. Boet- en Bededags-Predikatien , Amst. 1676. 4°. Herdrukt ald. 1687 , 1737, beiden in 40. Verborgentheid der Godzaligheid, Amst. 1677. 4°. Her­drukt ald. voor de zeede maal, 1736. 4°. 6 Verzatneling van Predikatien , Amst. 1681. 40. 5 deelen. Meermalen herdrukt onder anderen te Amst. 1735. 4°. Zie C r o e s e , Kerk. Regist. der Predik.te durst. bl. 98-101; v a ti Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Bock. ; F e r w e r d a , Naaml. van Bock. D. I. St. 1. bl. 179, 180; Muller, Cat, van Portr. . HAGEN (JOHANNES VAN* DER) zoon van den voorgaande en van diens eerste vrouw Adrian a van Wass e­naar, werd te Leiden geboren den 20sten September 1665. Hij studeerde drie jaren te Leiden , daarna twee jaren to Herborn in het Nassau-Dillenburgsche , en werd den 26sten Julij 1691 bevestigd te Bathmen e'bij Deventer. Van daar vertrok hij in 1692 naar Wageningen , in 1693 naar Edam, in 1696 naar Arnhem , in 1702 naar Leiden en in 1704 naar Amsterdam. Hij werd in 1729 wegens ouderdom en zwakheid op zijn verzoek ontslagen , en overleed te Amster­dam den 25sten Junij 1739 , wordende • in de Oude Kerk aldaar begraven. Zijne afbeelding gaat in prent uit. Hij den 27sten September 1695 gehuwd met Clara El i­sabet h van Wassenaar, dochter vandedengi 1705s.5 9n heer Joan van Wassenaar, die den Mei overleed , hem nalatende twee dochters en een zoon P e-t r u s , die in 1737 als predikant to Kamerik bij Woerden op zijn verzoek werd ontslagen. Van der Hagen maakte zich hoogst verdienstelijk door zijne onderzoekingen omtrent de tijdrekenkunde , voor-al de kerkelijke , in het bijzonder den Cyclus van het Paaschfeest in de Oostersche en Westersche kerken. De bescheidene man verborg daarbij zijnen naam op de wer­ken door hem gesclireven , die getiteld zijn : Observationes in Prosperi Aquitani Chronic° nintegrum , ejus­que LXXXIV annorum Cyclum et in Anonytni Cyclum LXXXIV annorurn a Muratorio editurn , nec non in Ano­nymi Laterculum Paschalem C. annorum a Bucherio editum , Amst. 173. 40. Observationes in veterum Patrum et Pontificum Prologos , et Epistolas Pasehales aliosque antiquos de ratione Paschali Scriptures. Accedit Dissertatio de Cyclo Lunari Dionysii et Bedae , Amst. 1734. 40. Observationes in Theonis Fastos Graecos priores et in ejusdem Fragmentum zn expeditos Canones. Accedit de Canone Regum Astronomic°, ejusque Auctoribus, Editionib us , allSctis , et qua eo pertinent, Dissertatio , in qua duplex Canon Regum Astro nornicus nuns primuin editur ex Codice AlScpto Lugduno-Batavo et ejusdem quoque Codicil ampla notitia exhibetur Amst. 1735. 40. Observationes in Heraclii Imperatoris Methodum Paschalem et in Maximi Monachi Computum Paschalem , nec non in Ano­ nyrni Chronicon Paschale , ejusque Chronotaxin et Methodum Paschalem , Amst. 1736. 40., Dissertationes de Cyclis Paschalibus , qui Enneadecaeteride Alexandrine nituntur , Dionisii scilicet , et Bedae , Ravenna­tensi , Isidori , Felicis , Cyrilli , Theophili , Aniani , Pana­dori, Metrodori, Anatolii , Eusebii , ,Synodi Nicaenae , et Athanasii , ut et de Enneadecaeteridis Alexandrinae natura et constitutione , ut et de Computo lunari Alexandrinorum ut et de Computo Solari in genere , et Pauli Alexandrini , atjue Alexandrinorum in specie , Amst. 1736. 4°. Zie C r o e s e , Kerk. Regist. der Pred. van "hut. IA. 144-140 ; verbetering bl. 10 ; Saxe, Onom. Literar. T. VI. p. 497 498; Biograph. univers. T. IX. p. 169 ; van Kampen, ' Geschied. der Ned. Lett. en W etensch. U. I. bl. 414. HAGEN (STEVEN VAN DER) was een der eerste grond­leggers van de vaart der Nederlanders op Oost-Indict. Na de oprigting der Maatschappij van Verre werd hij door hare bewindhebbers met drie schepen , de Zon , de Maan en de Morgenster in 1599 naar Oost- India gezonden. Hij zeilde den Aden April van dat jaar uit Texel , kwam den 13den 11Iaart 1600 voor Bantam en liet op den 2den Mei het anker voor Ambon vallen. Terwij1 hij daar lag hadden hem de hoofden der Amboinezen , en vooral die van Hitoe en de koning van Noessanivel , zeer ernstig verzocht , dat hij hen tegen de Portugezen to hulp wilde komen. Hij sloeg dit eenige malen af, maar zeide hun ten laatste , door hun smeeken bewogen , zijne huip toe, en kwam met hen overeen om de Portugezen met vereenigde krachten te beoorlogen en zoo mogelijk te verdrtjven. De Amboinezen, door de Nederlanders ondersteund , bouwden dadelijk een kasteel , our zich tegen den overlast der Por­tugezen te beschermen. Tengevolge der verleende hulp verbonden zich de Amboinezen, our den geheelen nagelen­oogst nu en altijd uitsluitend aan de Nederlanders tot vastgestelde pruzen te verkoopen , zoodat aan van der Hagen de eer toekomt , het eerste handelsverbond to hebben gesloten , dat later de grondslag was van alle ver­dragen tusschen de Nederlanders en de Moluksche vorsten. Van der Hagen kwam met eene rijke lading kruid­nagelen in het laatst van 1601 in het vaderland weder, en weldra was men er op bedacht hem aan het hoofd eener tweede , maar nu grootere vloot derwaarts te zenden. Hij stak den 18den December 1603 met dertien schepen in zee en zeilde mar de Moluksche eilanden. Hier soot „hij een weer uitgebreid handelsverbond , nam eenige Portage­sche schepen en veroverde in Februarij 1605 met behulp der Amboinezen het kasteel Victoria , eertijds Kotta-Lahti genoemd, dat door de Portugezen in 1580 gebouwd werd. Hij kwam in Mei 1606 behouden in Nederland terug. Het verder levenslot van van der Hagen ligt in het duister. Hij leefde nog in 1616. Zie K o k , raderl. Woordenb. D. XX. bl. 400-402; Nederl. Reizen, D. I. ht. 5 , 13, 14, D. 111. bl. 72-95 , D. IV. bl. 97 en volgg. ; Valent5Ji Oud- en Nieuw Oost-Indid (Nieuwe uitgave) D. I bl. 86, 87 , 105, 106 , 126, 131, 304, 405, D. 11. bl. 107 , 387, 397 , 405-409 , D. III. bl. 336, 337 ; T e e n s t r a , Bekn. lieschrijv. van de Nederl. bezitt. D. 1. bl. 59 , 69, D. II. bl. 559, 599 ; Kron. van het list. Genootsch. D. VIII. bl. 340. HAGENAAR (HENDRIK) maakte zich vermaard door zijn togt naar Oost-Indie , op last van de bewindhebbers der cost-Indische Compagnie , in het jaar 1631 , met twee schepen en een jacht ondernomen. Het verhaal van dien togt , die eerst in 1638 eindigde , in welk jaar H a g e-naar weder in het vaderland kwam , beslaat in den tweeden hier onder aangehaalden bron 56 bladzijden , en is , ofschoon hoogst lezenswaardig, voor geen uittreksel vat­baar. Hij bewees de Maatschappij gewigtige diensten op die reize en onderscheidene belangrijke zendingen naar Perzid , Socotara , Malabar, Anehadivis , alwaar hij van eene Portugesche vloot onderscheidene fregatten nam en vele gevangenen maakte , naar Firando, in Japan , de Moluksche eilanden , Jedo , Tabour en Cambodia , werden door hem met gunstig gevolg waargenomen , tot dat hij wegens aanhoudende ongesteldheid verlof verzoeht naar bet vaderland terug te keeren, waar hij in Julij van 1638 behouden aankwam. Zie Valentijn, Oud- en Nieuw Oost-Indie , D. I. bl. 125, 224; Nederl. Beiz. D.IX.b1.1-56; van Kampen, Gesch. der Ned. buiten Europa , D. I. bl. 370 , 371 , D. II. bl. 128. HAGENS (CmusTIAAN). Zie HAGEN (CHRIsTIAAN). HAGHE (GEERLOS' VAN DER) was uit een aanzienlijk geslacht van Vlaanderen gesproten en was in 1577 en 1578 pensionaris van Gent. Als zoodanig teekende hij in eerstgenoemd' jaar de Unie van Brussel , terwijl hij in het laatstgenoemde door de algemeene Staten tot archivaris van Vlaanderen benoemd werd. Zie de Jonge, de Unie van Brussel, bl. 198. HAGHEN (THEODORICIIS AB ). Zie HAGEN (DIRK VAN). HAGHEN (JAN VAN DER) of Jan Dumaeus, werd te Renay , in het graafschap Vlaanderen, omstreeks 1520 geboren. Na het voorbereidend onderwijs genoten to heb­ben , begaf hij zich te. Gent in de orde der Dominikanen, en legde den 13den Augustus 1540 zijne gelofte af. Na eerst eenigen tijd te 's Gravenhage lector in de godgeleerd­heid geweest te zijn , werd hij prior te Leeuwarden en daarna onder-prior te Rotterdam. Bij het uitbreken van den beeldstorm in 1566 begon hij met alle kracht tegen de nieuwe leer te prediken , waardoor hij aan vele gevaren was blootgesteld. Na gedurende twee jaren met ongeloof­lijken ijver werkzaam to zijn geweest was zijn stem zoo heesch geworden , dat hij genoodzaakt was op te houden met prediken. Hij leefde vervolgens nog vijf jaren en over­leed in zijne geboorteplaats in 1573. Hij heeft geene werken in druk uitgegeven , maar eenige handschriften die waarschijnlijk zijn verloren gegaan. Zie Paquot, lilemoires , T. I. p. 390, 391. HAGIUS (JoAtirms) , geboren te Delft , schreef : Den Lusthof der Medecynen , Dord. 1616. fol. Zie van Bleiswijek, Beschryv. van Delft , hl. 70; van A b­koude, Naamreg. van Ned. Leek. D. I. St. V. HAHN (JoHANNEs DAVID) werd te Heidelberg den 8sten Julij 1729 geboren , en verwierf te Leiden den 23sten April 1751 den graad van doctor in de geneeskuride en wijsbe­geerte op eene medische dissertatie de Consuetudine en eene philosophische de efficacia mixtionis in mutandis corporum vo­lu;ninibus. Waar hij de practijk oefende is otA niet bekend. De roem zijner geleerdheid deed curatoren der Utrechtsche hoogeschool hem pas twee jaren later tot hoogleeraar in de wijsbegeerte en proefnemende natuur- en sterrekunde beroepen , welk ambt hij den 2 lsten Junij 1753 aanvaardde met het houden eener redevoering over de noodige verbete­ringen ter vastere proefnemingen in de natuurkunde. Na verloop van eenige jaren werd hem ook het onderwijs in de schei- en plantenkunde opgedragen , en hij verbond zich tot zijne dubbele bediening door het houden eener oratio de conjunctione chemiae et botanices utili et pulchra. Na vroeger voor een beroep naar Gottingen bedankt te hebben , werd hij in 1775 tot hoogleeraar der practische genees- en scheikunde to Leiden beroepen , en hij opende zijne lessen den 25sten September van dat jaar met -eene redevoering de medico speculatore. Diet lang mogt de hoo­geschool zich in zijn bezit verheugen. Reeds bij zijne komst was zijne gezondheid zwak , zoodat men hem in 1783 den Utrechtschen geneesheer F. J. Volt elen, daartoe op zijne aanbeveling gekozen , tot helper moest geven , die hem dan ook in 1784 opvolgde , toen de dood zijnen leermeester den 19den Maart van dat jaar uit het leven rukte. Zijne af­beelding ziet het !kilt. Bij liet een soon na die volgt. Eene belangrijke verzameling van zeegewassen i door hem Iteengebragt , word in 1785 ten behoove der hoogeschooi aangekocht. De hoogleeraar Hahn muntte nit door bondige geleerd­ held en zijn' onderwijs was voortreffelijk. Hij schreef be- halve de genoemde academische verhandelingen De vera Logica, Ultr. 1756. 40. Explicatio quaestionum mathematicarum de maximo et minima in scientia tnachinali , Ultr. 1761. 40. De mu venenorum in tnedicina , Ultr. 1773. Zie Roekz. der gel. Wereld , 1753 , b. bl. 232, 1759 , a. bl. 219 , 368 ; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Boogesch. D. I.b1.314, 318 , D. II bl. 91 , 7'oev. en Bijl. bl. 220 , 221 ; Biograph. univ. T. IX. p. 171; Muller, Cat. van Portrett. HAHN (JACOB GEORGE JERONIMO) , noon van den voor­gaande , studeerde te Leiden en werd , eenigen tijd na zijne bevordering op Theses den 24sten Mei 1783 , tot doctor in de regtsgeleerdheid , tot secretaris der vierschaar van cnratoren der Leidsche hoogeschool benoemd. Nadat hij verscheidene jaren dien post had waargenomen , werd hij den 9den Februarij 1795 zelf tot curator aangesteld. Bij de omwenteling van 1795 stond hij aan het hoofd der representanten , en werd hij later ook tot lid van de Na­tionale Vergadering benoemd. Ale zoodanig speelde hij eene aanzienlijke rol op het staatstooneel , en deed hij zich ken­nen ale een vurig voorstander van de vrijheid en tevens als een verklaard tegenstander van het Buis van Oranje. Zijne handelingen zijn als zoodanio. niet dan in den lijst van zij- ° non tijd te vermelden , en dit brengt ons plan niet mede. Het spreekt van zelf dat zijn gedrag door de aanhangers van het stadhouderlijke bewind met de zwartste kleuren afgeschilderd werd , terwijl de tegenpartij zijne daden hemel­hoog verhief. Wat men hem ook ten laste legde of hoe men bem ook roemde , dit is niet te ontkennen, dat in al de handelingen van Hahn eene vaderlandsliefde doorstraalt , die onovertroffen is ; dat hem eene buitengewone kennis ten dienste stond , waardoor hij er als van zelf toe geroe­pen word om zich aan het hoofd der beweging te stellen ; en eindelijk , dat hij , bij alles wat hij ondernam , eene eer­lijkheid aan den dag legde, die zelfs door zijne vijanden niet kon ontkend worden. Met dat al werd het vele goede en voortreffetijke dat in hem was verduisterd , door zijne buitengewone hartstogtelijkheid , die zich bij verschillende gelegen heden open baarde. Bij de tegenomwenteling van 1798 verzocht Hahn zijn ontslag , hetwelk hem op den I Eden November van dat jaar eervol geschonken werd. Hij schijnt zich toen van bet staatstooneel verwijderd to hebben , maar zijn werkzame geest kon niet nalaten belang te stellen in alles wat random hem voorviel , datgene nog todoen wat nuttig door hem voor het vaderland geacht werd. IIj zette het werk van B. Con s t an t, des .Re'actions Politiques, niet alleen in het Hollandsch over , maar vulde het aan en nam er van of wat hem voor den Hollandschen lezer minder dienstig scheen ; hij voegde er eene uitmuntende voorrede aan toe en gaf het geheel nit onder den titel van : Over de wederwerkingen in den staat , of politieke reactia, 's Hage en Amst. 1800. 80. Wa:ir Hahn zich sedert ophield is ons niet bekend. Hij stierf in het jaar 1820. Zijne afbeelding ziet het Licht. Zie Nieuwe Algem. Konst en Letterb. 1800. D. XIII bl. 14 ; Very. op de lead. list van W a g e n a a r , D. XXVIII. XXIX. (met portr.) XXX. XXXI. XXXIII—XXXV. XXXVII—XXXIX, de Registers op Hahn; C. van der A a, Geschied. van den (Art. de Lludwyzer op Hahn; de Jong, Naomi. van Boek. ; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche floogesch. D. I. bl. 356 . 357 , Toev. en B91. bl. 29 , 30 ; u 11 e r , Cat. van Portrett. bl. 324. HAILING (HERMAN VAN DER). Zie BELLING (HER• MAN). HAITSMA (HESSEL) was een Friesch edelman , die in 1566 behoorde tot de verbondene edelen. Hij schijnt zich in 1567 door de vlugt to hebben willen redden , doch werd bij de Lemmer gevangen genomen en naar Leeuwar­den gevoerd. Zijn verder lot is ons niet bekend. Zie te Water, list. van het verb. der Edel. D. II. M. 442; 443. HAITSMA (AGG-Eus) , zoon van J o h a n n e s Ha i t-s m a , raad en meermalen burgemeester te Franeker , en van Anna Maria Ennema, werd te Franeker in 1722 geboren , studeerde er van 1740 zes jaren in de godge­leerdheid , verdedigde er eene Disdertatio de .Aulaeo .Adyti Tabern. Levit. ejusque ratiore liter et mysterio (Fran. 1744), en ging nog een jaar naar Leiden , om er bet onderwijs van den grooten Schul tens te ontvangen. Hij werd in 1747 proponent , in 1748 predikant te Wier en in 1758 to Midlum, waar hij den 3den Julij 1784 ongehuwd over­feed. Hij was den 15den Maart 1773 te Franeker tot doc­tor in de godgeleerdheid bevorderd , na verdediging van zijn Specimen observationum Miscellanearum , ad textum 11e­braeum sacri codicis , ex Poematii Doreidaei, scholiorumque Arabic. locutionibus. A g g e u s Ha it s m a was een in de Oostersche talen , vooral in het Arabisch en Hebreeuwsch , zeer ervaren man. Daarvan kan getuigen zijne vertaling van het dicht­stuk van Ibn Doreid, hetwelk hij uitgaf ander den titel van : Poemation I b n Doreidi, cum aeholiis Arabicis excerp­tis. Edidit A g g a e u s Haitsma, Franeq, 1773. 40. Als godgeleerde deed hij zich , behalve door zijne reeds genoemde dissertatie , kennen door zijne : Curae philologico-exegeticae in Genesin , Fran. 1753. 40. Herdrukt Haarl. 1766. 40. Cornmentatio in Exodum, Fran. 1756 40., Herdrukt aldaar 1771. 40. Ook gat hij uit : Twee gelegenheids Leerredenen , Franek. 1768. 4°. Zie Rocks. der gel. W ereld , 1768. a bl. 639 , 1773. a. bl. 344 ,1784. b. bl 134-136 ; Greydanus Naaml. der Pred in de Clas-sic van Franck. bl. 75 ; Laurman; 9Naaml. van Pred. in de Classis van Leeuw. hi. 62 ; S t e e n s t r a , Oudheidk. Aanteek. van Franeke­radeel , bl. 29 ; 32ste Verslag der Band. van het Friesch Genootsch.1850. bl. 331; Cat. van de Bib. der vereen. Doopsgez. Gem. to 4mst. bl. 14. HAJE (JEAN DE LA). Zie HAYE (JEAN DE LA). HAJO was een Fries van geboorte , die door zijne dapperheid veel toebragt aan de inneming van Damiate in 1219. Zie Westendorp, Jaarb. van Groning. D. I. bl. 239. HAJO (HERmAN), te Groningen geboren in bet begin der zestiende eeuw. Van hem is ons niets bekend ; doch de lofspraken van den grooten Erasmus op hem nood­zaken ons zijnen naam alhier te vermelden. Erasmus schreef : „ Die jongman (H a j o) was mij door de brieven van vele personen ernstig aanbevolen ; waarvoor ik hen bedank , omdat ik daardoor kennis heb gekregen met een verstand, dat uit zoo vele hoofden waardig is bemind te worden." E`ders noemt hij hem „ een jongman van eene zeer groote verwachting ," en verder „ een jongman die onder de geleerden vermaard zal worden ;" op een andere plaats getuigt hij van hem „ dat hij van zoo gelukkigen inborst is , dat hij alleen bekwaam schijnt to zijn om de opvolger van R u dolf A gr ic o la 's lof te worden , en den room van zoo grout een man gaande to houden, wiens landsman en nabestaande hij ook is." Voorst heeft Erasmus twee brieven aan Hajo ge­schreven ; de eerste , de 609de van zijne gedrukte brieven, is uit Leuven geschreven in 1521 ; de tweede , zijnde de 689ste van gemelde brieven , is nit Bazel geschreven in 1514. Zie (van Ileussen en van R h ij n) Oudhed. van Cron. M. 132. HAJONIDES (NoLLTus) , den 3den December 1634 to Bolsward geboren , studeerde to Franeker in de godge­1 eerdheid , werd aldaar op twintigjarigen leeftijd proponent en spoedig daarop tot rector der Latijnsche school in zijne geboorteplaats benoemd. Nadat hij aldaar in 1656 met Auckjen Claeses gehuwd was, werd hij in 1658 predikant te Berlikum , van waar hij in 1664 een beroep naar Emden aannam. Hij overleed aldaar den 19den Fe­bruarij 1671 en werd in het koor van de Groote Kerk begraven. Zijne eerste vrouw den 15den Junij 1661 over­laden zijnde hertrouwde hij , in 1664 , te Workurn met Anna Schotanus van Rinckema, dochter van Willem Schotanus van Rinckema, emeritus predikant van Amsterdam .; alleen uit het eerste huwelijk is een zoon overgebleven , G a j u s genaamd , die ook pre­dikant te Berlikum is geweest. H a j o n i d e s was een zeer geleerd man , die , behalve het Latijn en het Grieksch , ook het Engelsch verstond. Hij vertaalde daarait : Twaalf Boet Predicatien, Bolsw. 1659. 40., herdrukt - ald. 1663. 'Lie L a u r m a n , Macula. der Prod. in de Classis van Leeuw. bl. 63, 64 ; van A b k o u d e , Naamreg. van Ned. Bock. D. I. St. V; P. No­ta, Twee Leerredenen , (Fran. 1781) , bl. 126, 130 ; HaIbertsma, „guide aan Gysbert Japiks, D. II. bl. 375. HAKEN ( HENDRIK VAN). .Zie AKEN (HENDRIK VAN). HAKKERT (JAN). Zie HACKAERT (JAN). HAKKIUS (FETRUS). Zie HACKIUS (PETRUS). HAKKUZE (WILLEM) wordt onder de geleerde personen van Deventer genoemd , orodat hij het werkje van E r a s-m u s , over de welgemanierdheid , met korte aanmerkingen ophelderde en uitgaf te Bergen in Henegouwen 1607. 40. Zie (van Heussen en van Rhijn) Oudh. van Devent. D.I.bl. 332 HAL. (VAN) Zie de personen van dien naam op HALL. (VAN) HALBERTSMA (EELTJE) , zoon van H i d d e Ha 1-bertsma , koopman , werd den 8sten October 1797 in bet Friesche dorp Grouw geboren en , voor de studie bestemd , met zijn ouderen broeder , naar Leeuwar­den gezonden ter beoefening van de talen , onder den voor­treffelijken rector Valentinus Slothouwe r. Kort na het jaar 1813 vertrok hij naar Leiden , om er de ge­neeskunde to beoefenen , hoorde er vier jaren lang de lessen van de beroemdste hoogleeraren , bezocht ook Duitschland, en keerde na een verblijf van ruim een half jaar te Hei­delberg , waar hij mede de lessen aan de Hoogeschool had bijgewoond , naar Leiden terug , waar hij op den 8sten Oc­tober 1818 tot doctor in de geneeskunde bevorderd werd, Hij zette zich te Purmerend als geneesheer neder , doch was verpligt om , na een verblijf van anderhalf jaar, tot herstel van zijne gezondheid , zich naar zijne geboorteplaats bij zijne familie te begeven. Verschillende omstandigheden werkten vervolgens mede , om hem te doen besluiten te Grouw de praktijk te blijven uitoefenen. Tot op het jaar 1854 bleef hij daar met room werk­zaam. Men achtte den kundigen geneesheer hoog , en men beminde hem om zijne bescheidenheid , rondborstig karak­ter , geestige opmerkingen , luimige verhalen en algid opge­ruimde en vervrolijkende gesprekken. De laatste tien jaren van zijn verblijf te Grouw waren jaren van veel leed voor hem geweest , daar hij , bij klimmenden ouderdom , eerst zijne oudste dochter , uit zijn huwelijk met Mejufvrouw Baukje Foc kens , die.-te Alkmaar gehuwd was , daarna zijn oudsten zoon , predikant bij de Doopsgezinden te Em-den , en eindelijk zijne dochter Anna ten grave zag dalen, terwijI een zoontje van zijn broeder Tjalling, die hem eerlang insgelijks ontviel , ook door den dood van zijne zijde werd weggerukt. Na zoo veel verliezen verlangde hij naar rust , droeg zijne praktijk aan zijn zoon over en ging te Leeuwarden wonen , voor zoover hij niet een tijdlang bij zijne familie to Bolsward , to Deventer of te Emden doorbragt. De plaats, waar hij bet grootste gedeelte van zijn leven had doorge­bragt, was ook de plaats van zijn overlijden , daar hij den 228 ten Maart 1858 te Grouw overleed. „Gedurende ruim dertig jaren , zegt de Heer E e k h o tr, had H a 1 b e r t s m a door zijne geestige pennevruchten en bijzonder door zijne, deels luimige , deels roerende verzen zoo vele harten gewonnen , zoowel voor zijn persoon ale voor de Friesche taal , welke hij vooral uit hare diepe ver­nedering had opgeheven en in hare waarde en schoonheid, doen kennen en vereeren , dat hij een man des yolks, een voorwerp van algemeene belangstelling en vereering was geworden." En zulks te regt. De geschriften , wier lijst wij Kier tevens overnemen , die hij met zijnen broe­der , den thans nog levenden letterkundige te Deventer , Dr. J. H. H alb ert sm a , uitgaf, getuigen het , dat hij een voor­treffelijk dichter en volksschrijver was wiens schoone ver-Zen geestige verhalen en naïve voorstelling krachtig heb­ben medegewerkt tot verlevendiging van der Friezen yolks­geest en goeden smaak , en die eenen belangrijken invloed hebben uitgeoefend , om eene nieuwere Friesche letterkunde in bet leven te roepen. De geschriften van Eeltj e, Hal ber t sm a, meest door en in vereeniging met die van zijn broeder , Ds. J. H. H a 1-ber t s m a, uitgegeven , zijn de volgende : De Lape koer fen Gabe Skroor , Dimter 1822. kl. 160 2de druk ald. 1829. in post 120. 3de druk ald. 1834. gr. 120. Voor een groot gedeelte in het Hoogduitseh vertaald door K. J. Clement; en in 1846 to Leipzig uitgegeven onder den titel van : Lappenkorb von Gabe Schneiderus a. West frisland , mit Zuthaten aus Nord-Frisland. De Sceerwinkel fen Joute-baes , Dimter , 1835. kl. 80. Hierin is ingevlochten een vertoog : Boerkery in Kjep­manscip, geschreven door den derden broeder Ti al ling H albert s ma, de boterkooper. De Treemter (It. Revenger) fen it Sint Anthoni Gasthuws to Ljouwert , of trye leugeners troch jai greate ljeagen forbet- Jere , fen Dr. E. H. mei kthateikeningen fen J. H. H a l­ bertsm a, Diroter , 1836. kl. 80. De Noarcher Ruen van Gabe scroar. len Brief sereaun yn de Moanne Joan in opbrocht troch syn omke Doctor E. H. fen Grouwergea , mei katteikeningen fen J. H. H. Dimter , 1836. kl. 80. Oan EOlus oer it Needwaer fen de 29sten Novimber 1836; ien letter /en J. H. H. Dimter , 1837, kl, go. Eo/us , Grewa fen storm in onwaer , syn antwird oan Doc­tor J. H. H. mei oar Grjimmank , Dimter, 1837. kl. 80. Twigen uwt ien dlde stamme , uwtjown troch Dr. E. H. mei oanteikeningen fen J. H. H. Dimter , 1840, gr. 120. In het Hollandsch vertaald door J. J. A. Gouverneur on­der den titel van : Twygen, uit een ouden stam opgeschoten , Dev. 1841. 80. De Foarnatne Uut-fen-huwzers yn Friesian, frog Dr. E. H. Ljeauw. 1841. gr. 8 . Minne Jorrits Reis nei it Kollumtner oproer , bescreauwn troch Dr. E. H. Snits , 1851. kl. go. Leed in Dille fen E. H. in de Flotgaerzen fen J. H. H. Dimter . 1851. gr. 120. De Quickborn. Plat duetske Rymkes , yn it Friesk oerbrogt. frog Dr. E. H. Liouwerd, 1857. kl. 80. De Jonkert oer , of Krystyd in Sint Steffen yn did Fries-kin. Leese schrift fen Dr. E. H. nei syn dead mei een oersi cht fen syn ltbben uutjuwn trog ien fen syn fruenen. Liouw. 1858 , kl. 80.; 2de druk ald. 1859. 80. De volgende bijdragen zijn mede van E. Hal bertsm a: Ybel in Jelke , of de Boosk op it ys. T o l l e n s fen fieren nei/olge ; in bet Friesch Jierboeekjen foar 1833 , bl. 41. De 'ere Maimairne in de Aftnsce Ihetzelfde jaarboekje voor 1834 , bl 65. Het dorp Grouw ; in den Friesche Volks-Almanak voor 1837 , bl. 125. Een Doctor aan een Meisje, dat hem o'n een Sint Nikolaas vroeg ; in den Overifss. Alm. voor Oudh. en Lett. voor 1836 Rosa aan de Meisjes ; in denzelfden Alm. voor 1837. Batthyanys Dead ; in de Swanneblummen for 1851, b1.3. Teltsjes fen de w' se mannen fen Esonsted ; in de Friske sfrienn , 1858. Zie van Leeuwen, Cat. der provinc. biblioth. van Friesl. bl. 213-218 ; Leeuwarder Courant , 25 Maart 1859; E e k h o f f , Levensbe­schouwing van Dr.Eeltje Halbertsma, voor De Jonkerboer. HALEN (ADAM VAN) geboren in 1650 , werd in 1678 predikant te Oude Tonge , en overleed aldaar den 20sten Januarij 1719. Hij beogende ook de dichtkunst , blijkens vier klinkdichtjes te vinden op een der koperen kaarsen­kroonen in de Hervormde kerk van genoemde gemeente. Hij schreef ook : Traimph der Waarheid , Doesb. 1683. 120. Urim en Thummirri , Rott. 1695. 80. Lijkpredicatie op Koning W ille m de IIIde, Rott. 1702. 40. Fondament des Geloofs , Rott. 1705. 80. J. LUdius en J o h. L o m e i e r , Spreekwyzen ont­leent uit de strijden der Grieken en Romeinen ; overgezet en vermeerderd door A. van Ha 1e n , Rott. 1703. 80. Zie Boekz. der gel. Wereld , 1719, a. bl. 127; van Abkoude, Nawnreg. van Ned. Bock. D. I. St. I. III ; Boers, Reschrijv. van het eiland Goedereede en Overflakkee , bl. 198 , 199 , 205; Cat. der Boek. van den Beer W. van Dam van Brakel, (1859) bl. 3. HALEN (ARNOUD of AREND) woonde te Amsterdam , waar hij in 1732 overleed. Hij was een teekenaar en schilder , ook niet onbedreven in het boetseren en graveren in mezzo-tinto , en deed dat alles uit liefhebberij Zijne prenten in mezzo-tinto vervaardigd , teekende hij meestal met de Latijnsche vertaling van zijnen voornaam , Aquil a. Bijzonder vermaard maakte hij zich met de zamenstel­ling van zijn Pan Poeticum Batavum. Dit was namelijk eene verzameling van door hem of anderen geschilderde afbeeldingen der voornaamste Nederlandsche dichters en dichteressen. In 1719 was het getal daarvan reeds tot 200 geklommen , zoodat zij aan Lambert B i d 1 o o aan­leiding gaven tot eene dichterlijke beschrijving , welke hij verschijnen deed onder den titel van Pan Poeticunz Batavum etc. (Amst. 1720. 40.) Na van Hale n 's dood kwam de verzameling door aankoop , voor eene aanzienlijke som , in hander van Mich iel de Roode, die haar vermeer­derde met 111 afbeeldingen. Hij legde tevens een stam­boek aan, waarin de meeste van die portretten , door de voornaamste dichters van zijnen tijd (1732) , met lofdichten en bijschriften vereerd werden. Dit stamboek werd ten jare 1773 , te Leiden in 80. onder den naam van Pan Poeticon verheerlijkt door lofdichten en bijschriften , uitgege­ven , door het Leidsche dicht-genootschap Kunst wordt door arbeid verkregen , hetwelk toen in bezit der verzameling was , nadat Arnoud de Jongh, die haar in Maart 1771 op de boekverkooping van den boedel van Michiel de Roo d e kocht, nog eenigen tijd bezitter van dezelve geweest was , en haar met drie portretten vermeerderd had. Genoemd genootschap spaarde geene kosten dezelve te verfraaijen en te volledigen , ook met gegraveerde por­tretten, zoodat bet getal weldra tot 350 stuks opklom. In 1809 werd de verzameling, bij de ontbindin,,o. van ge-noemd dichtgenootschap aan koning Lode w ij k te koop aangeboden , die er voor bedankte waar dezelve teen gebleven is , is onbekend , maar ze was in het kabinet schilderijen en zeldzaamheden , nagelaten door An t h o n i a Raidt, wed. Anthonie Kluytenaar, te Amsterdam, waarvan de openbare verkoop den 16den October 1849 te Amsterdam heeft plaats gehad. De afbeelding van van H a 1 e n ziet het licht. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. D. I. M. 25 , D. III. bl. 631 ;• De Navorscher, D. II. bl. 188 , D. III. bl. 187 , 188 ; D. IV. Bijbl.131. CXVII. H ALEN (GosEwiNus vAN) werd in de tweede helft der vijftiende eeuw geboren , en was een der meest vertrouwde en dankbare leerlingen van den beroemden Wessel Gan s­ f o r t. Met dezen en met den vermaarden R u do 1 f Agri-. ' cola, vertoefde hij geruimen tijd in de abdij van Aduard, was bij bet einde der vijftiende en bij het begin der zes­tiende eeuw overste van het fraterhuis te Groningen , en later prior van het Minderbroeder-klooster in die stad. Als zoodanig maakte hij zich door zijn onderwijs zeer verdien­stelijk , en voorzeker was hij het die, in het jeugdig gemoed vaneenen Regnerus Praedinius en Albertus Har­d e n b erg de zaden der gezuiverde godsdienst opwekte en aankweekte , waardoor vooral de eerste zulk een belang­rijke invloed uitoefende op den voortgang der kerkhervor­ming in ons vaderland. Van Haien overleed in 1530. Met een Willem Fred er i k s en een Melanc ht on 8tond hij in vriend­schapsbetrekkingen. Erasmus achtte hem hoog en noemde hem „een allervoortreffelijkst , in alle soorten van weten­schap uitstekend bedreven man , daarbij vroom , zedig , op­regt , achtbaar en voorzigtig." Me l a n c h t on roemde zijne vroomheid en zijn verstand. Er bestaan van van H a 1 e n geene geschriften. Eenige brieven komen voor in de Opera Wesselii, (Gron. 1614) bl. 7 en vervolgens der Introductio. Zij leeren ons hem kennen als een man van hooge wetenschappelijke bescha­ving , die , in de schriften der Ouden ervaren , den Bijbel als het boek der hoogste wijsheid beschouwde en zijne aan­ dachtige lezing als een eerste vereischte tot wetenschappe­ lijke ontwikkeling stelde. Van Haien words teregt onder de bevorderaars der kerkhervorming geteld , al is het dat hij , even als een Erasmus, aan de Roomsehe kerk getrouw bleef. Wij danker aan hem een aantal naauwkeurige berigten om trent zijnen leermeester Gan sfor t, die hij aan M e 1 a n c h-t o n mededeelde en die tot bouwstoffen gediend hebben voor de gedachtenisrede op dezen , door een van M e 1 a n c hi ton's leerlingen , Johannes Saxonius, zamenge­steld. Zie Delprat, Verh. over de broedersch. van G. Groote, (2dedruk) bl. 140 , 141 ; G la s i u s , Godget. Nederl. door ons bier gevolgd. HALEN (HERMAN VAN) , Mnige zoon van Bar t hal o­maeus van Baton en Lucretia Bylandt, werd in 1633 to Utrecht geboren. Hij ontving aldaar het on-. derwijs in de talen en legde zich aan de hoogeschool op de wijsbegeerte en godgeleerdheid toe , onder V o e t i u s, Hoornbeek en Essenius. In 1658 tot proponent bevorderd , werd hij in dat jaar beroepen te Klein-Ammers, van waar hij in 1664 als predikant naar Utrecht vertrok. Ilij werd aldaar in 1681 buitengewoon en twee jaren daarna gewoon boogleeraar in de godgeleerdheid , welke waardigheid hij met roem waarnam tot aan zijn overlij den, hetwelk den 4den Maart 1701 plants had. Van H a 1 e n was een uitmuntend godgeleerde en een voorbeeld van zachtmoedigheid, waardoor hij te alien tijde bij iedereen geacht en bemind was. Slechts weinig is door hem in druk uitgegeven. Wij bezitten van hem niets dan een werkje getiteld : Judicium de usu rationis in rebus theologicis , Ultr. 1686. 80. De afbeelding van van H a 1 e n ziet het licht. Hij huwde eerst met Petronella de Cuperre, later met Catharina Elisabeth de Meijer. Zie P. Burmanni, Orat. fun. in obit. H. van Haien, Ultr. 1701; Burman, Traject. credit. p. 125, 128; Glasius, Godgel. Nederl. ; Muller, Cat. van Portrett. HALEWIJN (JoBAN) was muntmeester in het bertog­{lom Gelderland en het graafschap Zutphen. Johannes I s a c u s P o n t a n us maakte eenige Latijnsche verzen op zijn huwelijk met Adela W ij nber gen, in 1621 gesloten. Zie Pontani, Poemata , p. 48; Schrassert, Beschryv. van Barderwijk , D. I. bl. 69. HALEWIJN (Kapitein) voerde het bevel over de Arend van 24 stukken, een der vijf schepen, die ter bescherming der uit de Oostzee en Noorwegen verwacht wordende koopvaardijvloot waren uitgezonden in 1696. Op de tehuis reis werden deze schepen dour den gevreesden vrijbuiter Jean Bart, den 18den Junij, aangevallen, De Arend werd ondanks dapperen tegenstand veroverd en kapitein Halew ij n sneuvelde daarbij. Zie de Jonge, Ceschied. van het Nederl. Zeeuez. D. IV. St. II. bl. 86, 93. HALEWIJN (JonANNEs) werd , na zijne bevordering tot proponent , predikant te Bunschoten , in 1736 , waar hij den 17den Februarij 1768 in den ouderdom van 58 ja­ ren overleed. Hij beoefende nu en dan de dichtkunst, blij­ kens een gedicht op den dood van Gera rd us Sand i- for t, predikant te 's Hage , in 1758 , en een op bet sterven van den hoogleeraar J. van den Honer t to Leiden in hetzelfde jaar. Zie Boekz. der gel. W ereld. 1730 , a. bl. 12 , 247 , 1758 , a. bl. 93, 94 , 454-455, 1708. a. bl. 236. HALEWIJN (FRANcom) was een lid van het Leidsche -dichtgenootschap : Kunst wordt door arbeid verkregen , in welks werden sommige zijner stukjes voorkomen , die even als alle andere verzen van hem zeer beneden het middel­matige zijn. Verder zien van hem het licht : Foetische Uitspanningen. Leid. 1771. 80. Vaerzen op het 2de Eeuwgetijde van Leydens verlossinge , Leid. 1774. 80. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb.; Kist, Letterk. overt. der geschied. van het beteg en ontzet van Leid. bl. 31, noot. HALEWIJN (JAN vAN). Het geslacht H a I e u w in, H a luin of Hale win werd alzoo genoeind naar den burgtivan dien naam , gelegen in de kasteleneije van Rijs­sel , op twee uren afstand van Kortrijk , en waar in 1054, François van Hale w ij n, gouverneur van Vlaan­deren , naar benoemd werd. Tot dit geslacht behoorde de genoemde Jan van H a­1 e w ij n. Hij was regtsgeleerde en volgens U b b o E ra­m i u s in de letteren ervaren (Literis bonas doctus). Over de heerlijkheid Zweverselen of Zwevegem , in Vlaanderen was hij beer. Hij was ook ridder en werd in 1463 raad van hertog Karel van Bourgon dig. Van 1475 tot 1477 bekleedde hij de waardigheid van voorzitter van het Hof van Holland , doch werd in laatstgenoemd jaar als zoodanig ontslagen, omdat volgens privilegie van vrouwe Maria geene vreemdelingen weer regeren mogten. Hij was een man van veel invloed en gehuwd met B e a t r i x van den RUne. Zie Ubbo Emmius, Inst. rerum Frisicar. p. 398 ; Burman, Utr. Aar& D. III. bl. 23 ; van der Chijs, De Munten van Utrecht , bl. 192; De Navorscher , D. V. bl. 310. HALEWIJN (FRANcois) , heer van S weveghem , behoorde tot het geslacht van den voorgaande , en was een der aan­zienlijkste en bekwaamste staatsmannen van zijnen tijd. De Algemeene Staten stelden daarom veel vertrou wen in hem , te meer omdat hij toonde de zaak der vrijheid niet alleen met hart en ziel toegedaan te zijn , maar ook , omdat bij , daarvan zelf voor zich gebruik makende , een belijder der Hervormde godsdienst geworden was. HU werd, in 1572 , na bet innemen van Mechelen , tot gouverneur dier stad benoemd , van wear hij in 1573 naar Oudenaarde verplaatst werd. In die stad werd hij tot hoog baljuw en bevelhebber aangesteld , en hij kwam als zoodanig in 1576 namens de Staten als mede gemagtigde bij den vredehan­del te Gent ; en toen deze in hetzelfde jaar besloten zich tot den krijg tegen Spanje toe te rusten , zonden zij v a n II a 1 e w ij n , op het laatst van het jaar , naar Engeland om bijstand van koningin Elisabeth te verzoeken. Van dezen last kweet bij zich uitnemend ; want hij bragt , tot ondersteuning van de zaak der vrijheid , eene som van 20,000 ponden sterling ter leen mede , zonder verpligting tot bet betalen van eenigen interest. Hij was in 1577 mede een der afgevaardigden der Staten om met don J a n van OostenrUk te onderhandelen, en teekende in dat jaar ook de Unie van Brussel. Bij het ontstaan der ver­deeldheid tusschen vele edelen der Zuidelijke Nederlanden, bepaaldelijk tusschen F i t i p s van Croy, hertog van Aarschot , die met eene Johanna van Halew ij n gehuwd was , en den prins van Oranje , koos hij openlijk de zijde van den eerstgenoemde , maar deelende in diens plannen , werd hij ook met dezen door de Gentenaren ge­vangen genomen. Na eene tweejarige gevangenschap had bij het geluk to ontsnappen , waarna hij, gedrongen door zijne verkleefdheid aan Aar s c h o t , en zijne overhelling, naar het schijnt , andermaal tot het Roomsche geloof, de zaak der vrijheid verliet , en zich met den koning verzoende. Bij de verovering van Kortrijk door de Spanjaarden , in 1581 , werd hij tot gouverneur der stad aangesteld. Als zoodanig betoonde hij zich jegens gevangenen om het geloof even zoo wreed en bloeddorstig, als dat hij vroeger ijverig was , om de zaak der vrijheid to doen zegevieren. Zie de Jonge, De Unie van Brussel, D. I. bl. 70, 71, nip. en Verb. bl. 37 , 38 ; Wiersbitzky, de Tachtigj. Oorl. D.II.bl. 635, D. III. bl. 41, 42 , 144 , 161 , 369 ; Janssen, de Kerkherv. to Brugge , D. II. bl. 182 , 183. HALEWIJN (ALEwin vAR), waarschijnlijk nit hetzelfde geslacht van den voorgaande gesproten , was de won van Fr ancois van Hale w ij n, schepen en raad der stad Dordrecht. Even als zijn vader bekleedde hij in zijne ge­boorteplaats Dordrecht verschillende eereambten. Reeds in 1634 komt hij als schepen en raad aldaar voor, bekleedde dat ambt verscheidene jaren , en werd als zoodanig in 1660, volgens de bestaande lijsten van schepenen en raden to Dordrecht , het laatst tot dat ambt verkozen. Op het laatst van dat jaar en ook in het volgende was hij bur­gemeester van Dordrecht , doch na then tijd komt zijn naam op de regeringslijsten niet meer voor. Toen in 1653 binnen de stad Enkhuizen eenige onlusten uitgebroken waren , ter gelegenheid dat een tamboer , in naam der Algemeene Staten , rond sloeg om yolk te wer­ven , doch door het graauw gedwongen werd om dit ins­gelijks in naam van den prins van Oranje to doen , en 's lands Staten op verzoek der regering besloten hadden eenige afgevaardigden derwaarts te zenden , beyond v a n H a 1 e w ij n zich onder dezen. Hij kwarn bij die gelegen­heid in groot gevaar. Nevens J a k o b van N i e u w-s t a d, burgemeester van Alkmaar , een zUner mede­afgevaardigden , op een wagen gezeten en digt bij de stad genaderd zijnde , komt er een uit het yolk, met een bierkan in de hand , hun to gemoet , en met de andere den Loom der paarden grupende , vraagt hij hun waar zu been wilden ? Op het antwoord dat hem zulks niet aangiiig, kwarn eene andere vraag, of zij prinsen of Staten yolk waren ? Statenvolk , antwoordde v an H ale w ij n ; naau we­lijks was dit antwoord gesproken , of de oproermaker riep uit , zoo zult gij niet leverid van bier pan. De daad bij bet woord voegende , werpt hij zijnen bierkan weg , trekt zijn mes en wil de gemagtigden te lijf. Door het aanzet­ten der paarden ontk warn men het gevaar. Voor de stad genaderd , vond men de poorten digt , de valbrug opge­haald en een deel yolk op de muren , schreeuwende , „gij zult er niet binnen ; vertrekt , vertrekt." De gemagtigden verzochten met heusche woorden , dat men hen zou inlaten om met de heeren te spreken , maar het antwoord was , „wij zijn de heeren , wij zijn de burgemeesters ; wij willen u niet in de stad hebben." De gemagtigden. , ziende dat er niets aan te doen was , keerden naar Hoorn terug. Wanneer van Hale w ij n gestorven is , weten wij niet. In 1662 leefde bij nog. Hij was , behalve in de reaering van Dordrecht , bewindhebber van de West-Indische t'Com-pagnie , equipagemeester van 's lands vloot en rentmeester van de kerk- en knpittelgoederen. Hij was gehuwd met 7 Arnoudina van Beaumont, die hem vier dochters en drie zonen schonk , waarvan er twee ook volgen. Zie Balen Beschriiv. van Dordrecht , bl. 263 , 335 , 340 , 936 hiNV a-genaar,, V (alert. ilist. D. X1I. bl. 288-291. HALEWIJN (FRANcois TERESTEYN VAN) , van hem is ons niets bekend , dan dat hij read was in het Hof van Holland , en , in 1672 , met andere afgevaardigden naar Engeland werd gezonden , om to onderzoeken op welke voor­waarden met Karel II den vrede zou kunnen getroffen worden. Uit het gewigt van het destijds afgezonden ge­zantschap , mogen wij zijn aanzien en bekwaamheid afleiden. Zie Wagenaar, V aderl. Ilist. D. XIV. bl. 42. HALEWIJN (SimoN vA.N) , beer van Abbenbroek oud­ ste noon van A 1 e w ij n van H a I e w ij n voornoeind , werd te Dordrecht geboren , studeerde te Harderwijk in de reg-ten , en verwierf er den 13den April 1675 den doctoralen graad. Hij bekleedde even als zijn vader aanzienlijke amb­ten in zijne geboorteplaats, en klom ook tot dat van bur­gemeester op. Hij betoonde zich ale zoodanig een ijverig voorstander van de belangen van prins Wille m III , doch na diens verbeffing op den Engelschen troon veranderde hij van gevoelen , en neigde naar vrede met Frankrbk. En geen wonder I Van Hale w ij n , zegt de heer van Ka m. p e n teregt , was republikein, en de heerschzuchtige handel­wijs van Koning Willem stuitte hem tegen de borst. Daarbij kostte de oorlog aan bet land geweldige sommen ; een oorlog die meestal met ongelukkigen uitslag werd ge­voerd en jaar op jaar nieuwe verliezen ten gevolge had. Na den slag bij Steenkerken , in 1692 , deed van H a­1 e w ij n eene reis naar Duitschland en Zwitserland , om den toestand der grenzen aan de zijde van Frankrijk te onderzoeken , en vooral om den Franschen gezant in Zwit­serland, d' A m e 1 ot, over de gezindheid zijns meesters, met opzigt tot den vrede , to polsen. Dit was de eerste stap op de voor van H a 1 e w ij n verderfelijke loopbaan. Een­maal daarop gekomen zijnde , was terugkeeren moeijelijk ; hij liet zich door de Fransche staatkunde medeslepen , ver­loor alle voorzigtigheid uit het oog , handelde met den ge­heimen Franschen agent bier te laude , Rob e r t de Pile s, die hem, namens het Fransche bewind eene som van- 20,000 rijksdaalders toezegde , indien bij Dordrecht wist to bewe­gen in te stemmen in een ontwerp van algemeenen vrede. Van H alew ij n bedankte voor die aanbieding , doch zijne handeling werd door het onderscheppen van brieven van de Piles ontdekt. Hierop werd van Ha 1 e w ij n gevat en to 's Hage op de gevangenpoort in bewaring gesteld. In zijn verhoor verdedigde hij zieh mannelijk , beleed in het geheim over den vrede met Frankrijk gehandeld to hebben , doch ontkende daarmede misdaan te hebben , alzoo hij niets anders dan 's' lands welzijn bedoeld had. Hij meende dat zijne vorige handelingen genoegzaam het bewijs opleverden van zijne zucht voor het heil des vaderlands. Meer en meer klom zijn drift bij zijne verdediging , en dit besliste zijn lot. Gevraagd hebbende om vrijmoedig to mogen uiten wat hem op bet hart lag , betuigde hij van gevoelen to zijn , „dal iemand die eerlijke middelen in het werk stelde ter bewerking van een goeden vrede , zoo wei-nig misdadig was, dat , verre van hem als strafschuldig aan te merken , hem veeleer een standbeeld behoorde to worden opgerigt. Zulk eene handeling ," zeide hij, „schroomde bij niet te ondernemen , zelf met gevaar zuns levens , en wilde liever sterven , dan langer zien , dat men de land-zaten goed en bloed deed ten beste geven om dobbe dobbe dol en fan fare to spelen voor den koning van Engeland." Het Hof van Holland , aan wien de beoordeeling dezer zaak was afgestaan , met verkrachting der privilegi&I van de burgers van Dordrecht , wel verre van hem een stand­beeld op to rigten , veroordeelde van Hale w ij n tot eene le venslange gevangenisstraf,, met verbeurdverklaring zijner goederen. W ill e m III oordeelde dit vonnis to zacht , maar schijnt op geene verzwaring van hetzelve to hebben aangedron inn. In Julij 1693 werd van Hale w ij n naar e bet slot Loevestein vervoerd. Idij werd daar in de kamer naast die waarin Hugo de Groot had gevangen geze­ten , bewaard en verbleef er, tot bij in 1696 ontsnapte. Omtrent dit ontsnappen bestaan verschillende berigten. Vol­gens den een heeft hij een gat (dat er nog is) in den vloer gebrand door eene ijzeren gordijnroede , volgens een ander Melt bij het uitgesneden. Volgens bet eene berigt heeft bij zich door dat gat , door middel van een door hem zel­ven gebreid vischnet nedergelaten volgens anderen door de dekens van zijn bed aan reepen to snijden. Terwisil volgens het eene berigt hij , na zich in de kerk , die onder zijne hamer was , te hebben nedergelaten , van bier nit het raam in de gracht sprong , door welke hij heed zwom als ook door die van het fort , meldt een ander dat bij , door beschikking van eenen onderofficier,, militaire kleeding vond en verder buiten bet slot geholpen naar Rotterdam vlugtte. Wat bier van zij , zeker is het dat hij ontkwam en dat bet Hof van Holland na zijne vlugt bij bijzondere publi­catie eene som van 3000 gulden op zijn hoofd zette. V a n H ale w ij n zich hier niet veilig wanende vertrok naar Suriname, alwaar bij ongehuwd overleed. De tijd wanneer is niet bekend. Zie Balen, Besehrtiv. van Dordr. bl. 930; Wagenaar, V aderi. Ilist.D. XVI. b1.230-238; Kok, V aderl. Woordenb.; van Wijn, Billy. en elanm. D. XVI. M. 69-77; Scheltema, Staulk. Nederl. D. I. bl. 419, 420, D. H. bl. 688, 589; •an Kampen, Fader& Karakterk. bl. 390-392 ; Geschiedk. aanteek. betrekk. het Slot Loeve­stein , bl. 27 , 115, 89i. bl. 37 ; B o u m a n , Geschied. der Geld. Iloogesch. D. I. M. 368. HALEWIJN (KORNELIS TERESTEYN VAN) broeder van den voorgaande , te Dordrecht geboren , werd even als dezen doctor in de regtsgeleerdheid. Reeds op jeugdigen leeftijd was hij pensionaris in den Briel , werd toen reeds ingewijd in de geheimen der staatkunde , en onderscheidde zich door zijnen ijver voor het eeuwig edict. Even als zijn broeder , zegt de heer van Kampen, was hij republikein in den eigenlijksten zin van het woord, en het was hem tegen de borst , dat de Witt het geheele bewind van zaken voerde ; en toch achtte hij een gezag in den staat noodig , oro de gedurige verdeeldheden te doen ophouden , en dit gezag wilde hij uitgeoefend zien door den prins van Oranje , dien zoowel om zijne eigene ver­diensten als om die van zijn huis, hoogachtte, en in wiens gunst hij daarom rijketijk deelde. Na reeds tot verschillende eereposten in zijne geboorte­plaats gekozen te zijn , werd hij ook raad in den Hove van Holland en Zeeland , en deed ale zoodanig den 22sten Maart 1670 den gevorderderi eed. Hij werd vervolgens door den prins in belangrijke bezendingen gebruikt, wanneer bet aanzien en de magt van dezen moest gehandhaafd of vermeerderd worden. Zoo was hij benoemd , bij het geschil te Dordrecht in 1684 , over de nominatie van de luiden van Achtten, waarbij hij alles naar 's prinsen wensch bestuurde; zoo was hij in 1685 in gezantschap naar Engeland , ter vereffening der geschillen met de Oost-Indische Compagnie, van waar hij echter onverrigter zake wederkeerde , en , of­schoon geen lid der regering van Dordrecht zijnde , werd hij in 1688 door regenten van deze stad gemagtigd tot de behandeling van de geheimen van staat. In 1690 tot vroedschap to Dordrecht benoemd , rees er verschil op of hij daarbij zijne betrekking van raad in den Hove mogt blijven behouden. Ondanks sterke tegenkanting van Amsterdam hield de prins hem de hand boven het hoofd , en wist de regering van Dordrecht ten zijnen gunste to doen stemmen. Hij trok in dat zelfde jaar met anderen , in gezantschap naar Overijssel, ter bijlegging van geschillen aldaar gerezen , en dat was zijn laatste bedrijf op zijne staatkundige loopbaan , dat vermeld wordt. Hij verkreeg in 1691 narnens Dordrecht zitting in de Staten-Generaal, en legde toen zijn ambt als lid van het Hof vrijwillig neder. Proen zijn broeder , gelijk wij boven zagen , in 1693 , in gevangenschap geraakte , werd ook hij verdacht van deel genomen to hebben aan diens plannen. Hij werd dien­tengevolge door twee boden op last der Staten in zijn huis bewaakt , van of den 15den September tot den 2den Mei , dock toen van alle vervolging ontslagen. Hij had echter de gunst van Willem III verbeurd , en bet was op diens afdoend bevel , dat liij van alle zijne waardigheden en aandeel in Hollandsch en Dordrechtsch regering ontslagen werd. Alleen behield hij zijne betrekking van curator der Leidsche hoogeschool , waartoe hij den 9den Januarij 1690 werd geroepen , hoedanig hij vooral werkzaam was in het verbeteren der regtsgeleerde studien , en waarin hij bleef tot 1697 , toen hij waarschijnlijk door den dood werd weggerukt. Van Hale w ij n was een man van wien de groote B u r n e t, die hem zeer goed kende , getuigde , dat hij voor niemand hooger achting had. „Zijne geleerdheid , zegt de heer van Kampen, was groot en veel uitgebreider clan zijn vak , waarin bij toch een der eerste rangen verdiende to bekleeden. Hij had de godgeleerdheid , de geschiedenis in den ruimsten omvang . en de oude letterkunde beoefend ; voegde bij groote levendigheid vlugheid van begrip en veel oordeel. Zijn stijl was in het spreken lalionisch maar vol ziel en kracht Zijne adviezen droegen den stempel zijner gemeenzaamheid met de ouden , naar wier verhevenste voorbeelden hij zich gevormd bad. In alles was v a n Hale wij n een man van gestrenge zedelijkheid , en vol­ijverig in zijnen post als regter in den Hove, gelijk het een mitinaar zijns vaderlands en christen wijsgeer past," Van Halewijn was gehuwd met Johanna van Hartigsveld , dochter van Kornelis van Hartigs­e I d, burgemeester van Rotterdam. Zij schonk hem ddne dochter , A g n i e ta, en ddn zoon , die volgt. Zie Balen, Peschrf)v. van Dordr. bl. 936; van Leeuwen, Batay. Illustr. bl. 1477; Wagenaar, Vaderl. Ilist. het Regist.; van Wijn, Bijv. en /lam. D. XVI bl. 24, 70. 77 , 78; Scheltema, Staatk. Nederl; van Kampen, Paderl. Karakterk. D.II.b1 388-390; S i e g e n b e e k , Geschied. der Leidsche Boog -esch. D. I. bl. 241, 242, 245 ; Toev. en Bbl. bl. 18 , 19 ; de Navorscher, D. V. hi. 238, 310-, D. VI. bl. 74 , 247. HALEWIJN. (FRANcOIS TERESTEYN VAN) heer van , Abbenbroek , zoon van den voorgaande , werd to Dordrecht in 1677 geboren. Er zijn van dezen staatsman weinig bijzonderheden bekend. Hij was in 1723 aangesteld tot pensionaris van Dordrecht , en wordt genoemd een der voornaamste bewindslieden, Een bewijs van zijne bekwaam- heid viiiden wij daarin, dat hem in 1727 en in 1740, bij ziekte van den raadpensionaris van Holland , de waar-neming van dit ambt werd opgedragen , waarvan hij zich met loci kweet. Hierdoor vetmeerderde zijn gezag , waar­door hij o de staatsgezinde partij een sterke steun was. Bij de bewegingen to 's Hage , in 1747, bij de verheffing van Willem IV , geraakte hij in groot levensgevaar. Nadat hij bij het scheiden van eene der vergaderingen de dreige­menten van het graauw ontkomen was , greep hem een ander bij de keel , en dreigde hem met een mes te ver­moorden , doch gelukkig schoot de klerk Did e r ichs , met anderen , toe en ontzette hem. Hij overleed den 16den Julij 1751. ZUne zedelijke hoedanigheden werden geroemd. Zie Ned. Jaarb. 1751, bl. 561, Wagenaar Vaderl. Gist. D.XX; bl. in; van Wijn, Bev. en dianm. D.XIX.b1.88,1 05; Scheltema, Staatk. Nederl. HALFCAEGH (GERRIT) was een moedig zeeman, die jaren Lang onder de Rui ter diende. Hij maakte zich in 1675 , als commandeur bij de admiraliteit van de Maas , verdienstelijk , door de bemagtiging van een Duinkerksche kaper. Niet dan na veertien of vijftien uren jagens achter­haalde hij zijnen vijand , en vermeesterde diens schip niet, dan na eenen bijzonder hevigen tegenstand. Er komt to dier tijd ook een Kornelis Hal fc aegh op 's lands vloot voor ; welligt was dat een brooder van G e r r i t. Zie Brandt, Lev. van de Ruiter, bl. 684, 712, 778, 785,812; de Jon g e , Geschied. van het Ned. Zeew. D. III. St. II. bl. 213. HALL (HERMAN VAN) was een man van bekende dapper­heid , die als bevelhebber van de stad Hattem , in 1528 , zich met roem overlaadde. Hij verdedigde die plaats voor zijnen meester , hertog Karel van Gelder , tegen de Oostenrijksche en bisschoppelijke troepen onder Fl or is van E gm on d. Bij eene tweede bestorming was hij evenwel genoodzaakt te onderhandelen. Zie A rend , 441gem. geschied. des Vaderl. D. IL St. III. M. 424. HALL (F. A. VAN) was in de achttiende eeuw lid van bet Schiedamsche dichtlievend genootschap Vlift volmaakt , en leverde in de Proeve van Poezye van dat genootschap een zededicht ; Schets van 's waerelds ydelheid. Zie van der A a , .Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. HALL (MAURITS CORNELIS VAN) , Z0011 van F 1 o r is A d r i a an van Ha 11, schout en notaris te Vianen , wel­ ligt de voorgaande , en van Anna v an N o o r le , werd, den 4den Februarij 1768 , ter genoemde plaatse geboren. Na het schoolonderwijs genoten te hebben, ontving bij van den predikant te Leerdam, J. Claassen, het noodige .onder­rigt , om de akademische lessen met vrucht to kunnen waar­nemen. Hij genoot die lessen eerst aan de Utrechtsche hoogeschool , sedert 1783 , van de hoogleeraren Ross ij n , in de wiskunde , logica en metaphysica , Saxe, in de oude letteren , en van M. T y d e m an, B o n d a m en R o o r d a , in de regtsgeleerdheid en staatswetenschappen , terwijl hij vervolgens te Leiden het onderwijs genoot van de hoogleeraren Pes t e 1 en van der K e e s s e 1, en in 1787 in de regtsgeleerdheid promoveerde op eene Disser­tatio de continentia causarurn , (Lugd. Bat. 1787. 40.) Van Hall zette zich vervolgens als advocaat te Am­sterdam neder , en verwierf er zich door zijne welbespraakt­heid een grooten en welverdienden naam. In 1790 ver­kreeg hij ook eene aanstelling tot notaris onder Nieuwer-Amstel , welke betrekking hij waarnam tot zijne benoe­ming van procureur der gemeente Amsterdam , welke moei­jelijke en gevaarvolle post hem , kort na de omwenteling in 1795 , ofschoon tegen zijn zin werd opgedragen , en die hij met moed en beleid waarnam tot in het begin van 1798 , toen een ander bestuur aan het roer van zaken kwam , en hij van hetzelve zijn afscheid kreeg. Toen ech­ter spoedig daarop de verdrevene partij andermaal aan het bewind kwam , werd van Hall op nieuw aangesteld, en bleef hij in zijne vroegere betrekking tot in 1801 , wanneer de tijd eindigde waarvoor hij tot procureur der gemeente benoemd was. Gedurende de waarneming van deze zijne moeijelijke ambtsbediening , werd van Hall in 1798 ook tot een nog hoogere werkkring geroepen , door de aanbie­ding van het lidmaatschap der toenmalige Eerste Kamer vari het vertegenwoordigend ligchaam. Als zoodanig be wees hij, in de helangrijke dagen die hij beleefde , gewigtige diensten , en waren het voornamelijk zijne krachtvolle be­moeijingen ter ondersteuning van den Gallo-Bataafschen tegenstand , waardoor de inval der Engelschen en Russen in den nazomer van 1799 , met zulk een ongunstigen uit­slag werd bekroond. 111j ontzag moeite noel gevaar , en begaf zich met anderen in persoon naar het oorlogstooneel, om de noodige maatregelen te nemen. Zoo zeer stelde men het door hem verrigte op prijs , dat hij met algemeene stemmeii tot voorzitter der vergadering gekozen werd. In den zomer van 1800 werd v an Hall henoemd tot lid van de Tweede Kamer van het Wetgevend Ligchaam ; eene betrekking , meer gemakkelijk en rustig dan zijne vorige , en • die hij tot in 1801 waarnam toen de duur van zijn mandaat ten einde geloopen was. Hij vatte , na zijn aftreden van het staatstooneel, de regtsgeleerde prak- tijk w.eder op , genoot daarbij een ruim vertrouwen van alle zijne medeburgers , waardoor hem dien uitgebreiden invloed ten deel viel, waarin hij zich , ook , onder de inlij­ving van ons land , mogt verheugen. Zoo zeer bezat hij het vertrouwen van koning Lo dew ij k , dat hij de brief­wisseling en stukken , tot 's konings afstand van den troon betrekkelijk , gezamentlijk met den afgetreden minister A p p e l i u s in bewaring had , tot na Neerlands herstelling in 1813. Na die heugchelijke gebeurtenis genoot v a n Hall, niettegenstaande zijne vroegere anti-stadhoudersge­zinde gevoelens , het vertrouwen van de eerste bewerkers van 'a lands bevrijding. Als commissaris van het hoogste bestuur des lands werd hij , met de heeren Fanning S c h o l t e n en Kemper, naar Amsterdam gezonden , en in 1815 tot lid der Eerste Kamer benoemd , waarvoor hij evenwel , in bet belang zijner vele werkzaamheden te Amsterdam , bedankte en bleef bedanken , ook toen in 1823 dezelfde aanbieding tot hem kwam. Maar toen onder de regering van Willem II hem , in 1842 , voor de derde maal die onderscheiding te beurt viel weigerde hij niet langer en bekleedde die aanzienlijke betrekking tot 1848. Inmiddels was van Hall reeds in 1831 door W i 1 le m I benoemd tot staatsraad in buitengewone dienst , en daarna tot voorzitter der regtbank van eersten aanleg (later arron­dissements-regtbank). Met den 3isten. December 1856 ont­ving hij op zijn verzoek een eervol ontslag uit laatstge­noemde betrekking , doch had van de hem verleende rust weinig genot. Ten gevolge van een ongemak aan een der beenen , bragt hij , de twee laatste jaren zijns levens meestal liggende door , tot dat hij den 19den Januarij 1858 to Am­sterdam overleed. Hij was in 1815 door koning Willem I tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw be­noemd , in 1841 door koning Willem II tot kommandeur dier orde , en in 1854 door koning W i llem III tot ridder der orde van de Eikenkroon met de Ster. Deze laatste onderscheiding werd hem verleend bij gelegenheid dat hij als dijkgraaf van den zeedijk beoosten Maiden , zijn viiftig jarig lidmaatschap van dat heemraadschap herdacht. V a n Hall was , behalve van andere wetenschappelijke instellin­gen , sedert 1834 hoofdbestuurder der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen , lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut en sedert 1805 lid van de Maatschappij der Ne­derlandsche Letterkunde te Leiden , die hem in 1857 het eerelidmaatschap opdroeg. Van H all was in 1790 gehuwd met Elisabeth Christina K lin k ham e r. schonk hem twee doch­ters en vier zonen. Onder dezen waren mr. Flori Adriaan- baron van Hall, thans minister van staat , mr. Jacob van Hall, die volgt, en H. C. van Hall, hoogleeraar te Groningen. Nadat doze zijne eerste gade hem den 20sten 'Mei 1802 door den dood ontvallen was , hertrouwde hij later met hare voile nicht Christina Maria KI in k ham er , uit welk huwelijk, dat bijna het vierde eener eeuw heeft stand gehouden , tien kinderen ge­sproten zijn. De afbeelding van van Hall ziet op ver­schillende wijzen het licht. Was het openbare leven van van Hall zoodanig , dat hij een der merkwaardigste mannen mogt genoemd worden, die ons vaderland op het eind der vorige en gedurende de eerste helft dezer eeuw op het staatstooneel zag uitblinken, ook als dichter en prozaschrij ver zal zijn naam met luister prijken in de jaarboeken der Nederlandsche letterkunde. Als dichter besloeg hij eene eigenaardige plaats; als rede­naar was hij krachtig en kernachtig ; ale beoefenaar der ouden deed hij zich door onderscheidene schriften kennen ; als regtsgeleerde danken wij aan hem menig belangrijk resultaat zijner onderzoekingen en eigene ervaring , terwijl vooral in het latere gedeelte van zijn leven , van Hall zich ook op de geschiedkunde toelegde , van welks be­oefening eenige hoogstbelangrijke werken de vruchten zijn , die hem eene aanzienlijke plaats onder onze schrUvers in dat vak waardig maken. Het is door alle die uitmuntende eigenschappen , waar­door van Hall een sieraad van zijn vaderland was. Wij onthouden ons verder in zijnen lof uit te wijden , en zulks to meer , omdat nog niet lang geleden door mr. H. J. K o en en , in de Handelingen van de Maatschappij der Ne­derlandsche letterkunde te Leiden, eene welverdiende hulde aan zijne groote talenten word toegebragt. Achter die hulde is eene opgave van de gedrukte ge­sehriften van van Hall, waaruit wij de optelling zijner voornaamste geschriften hier volgen laten : Verhandeling over het Hekeldicht , met good bekroond door het Amsterdamsch dicht- en letteroefenend genoot­schap en in het 2de deel van deszelfs werken opgenomen. Lofrede op Tim ole o n ; in het Algem. Magaz. van wetens, h., kun8t en smaak , 1791. Lo frede op H endrik van Brederode; in hetzelfde Magazyn , 1792. Lykrede op Martinus Nieuwenhuijzen, mede­oprigter der Maatschappfj tot Nut van 't Algemeen , Amst 1793 80. In de Chridelijke gezangen voor de geopenbaarde Godsdienst, (Amst. 1796. 80.) Gezang 6 , 16 , 47 , 84 , 97, 122. Verschillende stukken in de Democraten voorkomende (1797). Onderscheidene adviezen enz. in de Handelingen van het IJ/etgevend Ligohaam (1798 , 1799 , 1800), 40. (Met W. Y. van Hamels veld) Harmen Alfkens, of eerie wysgeerige en rechtskundige bijdrage tot de geschiede­ nis van het lij istraffelijke recht , Amst. 1798. 8 0 . Zeven Redevoeringen , gehouden in de Algerneene Ver­gaderingen der Maatschappij tot Nut van 't A lgemeen , (Amst. 1800, 1807, 1812, 1817, 1827, 1831, 1834. 80.) C. Caecilius Plinius Secun dus, Arnst.1809. 80. In het Fransch vert. Amst. 1823. 80. en to Parijs 1825. 8 0 . Aanspraken by de algemeene vergaderingen enz. van het Koninklyk Nederlandsch Instituut , Amst. 1812 , 1814 , 1817. 40. Gedichten , Amst. 1818. 80. V erhandeling over de pleitrede van C. Caecilius Plinius Secundus voor Accia Variola; in de werken der IIIde klasse van het Ned. Instituut (1820) 2de deel 40. C. L a e l i u s de W ij z e ,• uitgesproken 1823 ; in de Wer­ken van het Kon. Ned. Inst. Hide kL , 3de deel (1826) 40. M. Valerius Messala Corvinus geschetst in eenige tafereelen uit de Rorneinsche geschiedenis, gedurende zijn leven Amst. 1820. 80. 2 deelen. Mr. H. N o o d k e r k beschouwd ale Nederduitsch redenaar en letterkundige ; in het Magazijn van N. G. van Ka na­p e n, D. II. (1823). Redevoering over het wijsgeerige en karaktermatige van T a-c i t u s , als geschiedschryver ; in hetzelfde Magazijn , D. VI. (1826). Redevoering over J. van den Vondel, ale schrijver in ondicht ; in het Holl. Mag. van N. G. van Kampen, D. I. (1832). Elf regtsgeleerde verhandelingen in de Bydragen voor Regtsgeleerdheid -en Wetgeving van Mr. C. A. den Tex en Mr. J. van Hall. Gedichten , 2de verzameling , Amst. 1829. 80. Gedenkschriften van en door Frank Floriszoon van Ar kel Amst. 1832. 80. Op deze .Gedenkschriften , die ook in het maandschrift de Recensent ook der Recensenten zijn opgenomen (1829 , 1830 , 1831 , 1832) gaf van Ha 11 Bijvoegselen in hetzelfde maandschrift voor 1837 , 1838 , 1839 , 1840. .Regtsgeleerde Verhandelingen en Geschriften, Amst. 1838. 80. Gedichten, 3de Verzameling , Amst. 1839. 80. Het leven en karakter van den admiretal Ja'n Hendrik van Kinsber gen , Amst. 1841. 80. met portr. en 70 facsimilds. Herdrukt met vermeerderingen aid. 1843. De vermeerderingen verschenen ook afzonderlijk als Byvoeg­mien tot den eersten druk , met plaat. Hendrik graaf van Brederode, nzede grondlegger der Nederlandsche vrijheid verdedigd , Amst. 1844 80. m. pl. Wederwoord (daarover) aan Mr. G r o e n van P r i n­ sterer, Amst. 1845. 80. Rutger Jan Schimmelpenninck ale bataafsch afgezant op het vredes congres te Amiens in 1802 , Amst. 1847. 80. Gemengde schriften , betrekkelijk tot de geschiedenis , de letterkunde en de geschiedenis der Vaderlandsche Regtsgeleerd­ heid , Amst. 1848. 80. _elan Mr. D. J. van L e n n e p , bif de viering van zijn 50jarig Hoogleeraarsambt , 19 November 1849 (gedicht) , Amst. 1849 80. Mr. Johannes Kinker, Bydragen tot zyn leven, karakter en schriften , Amst. 1850. 80. Meerenberg , en het atdaar op den avond van Zondag 9 Maart 1851 gevierd jeest herdacht (gedicht) , Amst. 1851. 80. Aan den Hoogleeraar A b r. des Am o r i e van der H o e v e n , 28 November 1852 (gedicht) , Amst. 1852. 80. De zelfstandigheid der ziel , aan Prof. Schroeder van der Kolk , dichtstuk , Amst. 1852 80. Levens 1)erigt van Jhr. Mr. P. S. D e d e 1 ; in de Hand. van de Maatsch. der Ned. Letterk. 1853. IVIr. Johannes van der Linden en Mr. J. D. Meijer als regtsgeleerden herinnerd Amst. 1853. 80. Dichterlijk geschenk aan mijne kinderen enz. Amst. 1854. 80. (Niet in den handel). Navolgingen uit oude Latynsche dichters , Amst. 1855. (Buiten den handel). Aan Mr. C. H. B. Boot, Burgemeester der dad Am­sterdam , 22 Februarij 1855 (dichtregelen) , 80. Brief van dankzegging aan de advocates en procureurs, wegens de my geschonkene medallic met min boretbeeld , Februarij 1856. Amst. 1856. 80. Afscheidsgroet , ale Voorzitter van de Arrondissements Begtbank te ,.Amsterdam na 25jarige ambtsbediening , 10 December 1856 , Amst. 1856. 80. Zonder zijn naam kwam uit : De geest van onzen tijd. De poezy onzer dagen. Aan J. M. Calisch (dichtregelen) , door J o d o c us de Wa n­delaar, vroeger genoemd Post, lid en voorstander van alle bestaande en toekomstige vereenigingen , Schoonhov. (1847). 80. Adres van Amsterdameche moeders , voor hunne goederen het gebruik der koopmansbeurs gedurends de cerste week der kermis reclamerende , Amst. (18 ..) go. Voorloopig programma van een congres van .Nederiandsche echryvers, 8°. (1849). De letterkundige nalatenschap van van Hall, zooverre als die in openlijke veiling gebragt is , bestaande in boeken , prentwerken , prenten en portretten , is to Amsterdam in April 1858 verkocht , even als eene door hem bijeen­gebragte belangrijke verzameling authographen van vorstelijke en beroemde personen , staatsmannen , zee- en krijgsbevel­hebbers , dichters , geleerden enz. Zie Vaderl. list. ten very.- op W age naar, D. XXXV. bl. 233 met portr., D. XLI. bl. 78, 200, 235, 276; C van der A a, Geschied. van den Oorl., de Bladwyzer op bet woord ; 4lgern. Konst- en Letterb. 1792, D. VIII bl. 162 ; van Kampen, Geschied. der lett. en wetensch. in Ned. D. II bl. 449 , 450 , D. HI. bl 202; Mull er, Cat. van Portrett.; Algern. Konst- en Letterb. 1857 , bl. 206 ; 1858, bl. 44, 45; Mr. II. J. Koenen, Levensb. van Mr. N. C. van Hall, in de Handel. der Jaarl. Ver•. van de Maatsch. der Ned. Letterk. to Lcid. 1859. HALL (JACOB VAN) , zoon van den voorgaande en van diens eerste vrouw Elisabeth Christina Klink­11 a m er , werd te Amsterdam op den 14den April 1799 geboren. Hij ontving het voorbereidend onderwijs aan de Latijnsche school , en legde zich aan het athenaeum illustre in zijne geboorteplaats op de regtsgeleerdheid toe. Met eenen uitmuntenden aanleg voorzien , oefende hij zich met ijver op de wetenschappen , daartoe ook aangespoord door het voorbeeld van zijnen beroemden vader en door dat van zijnen ouderen broeder , die zich toen reeds bijzonder onderscheidde en toonde wat hij later worden zou. Die ijver van den jongen van Hall werd dan ook naar verdienste beloond ; want terwijl hij nog student was verwierf hij in 1820 to Utrecht een accessit op eene aldaar uitgeschrevene prijsvraag van den volgenden inhoud : Disquiratur , quaenam universe fuerit tragoediae graecae ratio, ad eamque exigatur nobilissima Vondelii tabula : Gijs­brecht van A m s t el; en een jaar later verkreeg hij van de regtsgeleerde faculteit der • Utrechtsche hoogeschool den gouden eerepenning , voor eene prijsverhandeling : De origine et progressu quaestionis per tormenta. Na de vol­eindiging zijner studien behaalde van Hall, in 1821 , den doctoralen graad in de regtsgeleerdheid aan de Utrechtsche hoogeschool , op zijne welbewerkte dissertatie De Magistro navis , waarvn hij het eerste gedeelte to Amsterdam en het tweede te Utrecht verdedigdezijnde hij in 1820 reeds tot doctor in de letteren bevorderd met eene dissertatie de Tragoedia apud Graecos. Va n Hall zette zich nu als advokaat to 's Gravenhage neder , waar bij , begunstigd door den grooten naam zijns vaders , zich eene niet onbelangrijke praktijk verwierf , bij wier uitoefening hij echter zijne letterkundige studien niet uit het oog verloor. Niet lang zou echter zijne loopbaan als pleitbezorger duren , want reeds in 1823 werd hij tot hoogleeraar in de regten to Amsterdam beroepen , welke waardigheid hij den 12den April 1824 aanvaardde met het houden eener Oratio de meritis Belgarum in excolendo historico Juris Romani studio , welke onder dien titel het licht zag (Amst. 1824. 40.) Na gedurende twintig jaren een sieraad van bet Amster­ damsche athenaeum geweest te zijn , werd van Hall in 1848 als boogleeraar in de regten te Utrecht beroepen. Hij aanvaardde dien post , den 14den September van dat jaar , met eene Oratio de tuenda colendaque jurisprudentiae , en bekleedde denzelven tot aan zijnen dood , die den 19den Maart 1859 te Utrecht voorviel. Zijne afbeelding ziet het licht. Hij was ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw en kommandeur van de Eikenkroon. Tweemalen was hij gehuwd ; eerst met Mejufvrouw Susanna Ger ardin a V r o 1 i k , die hem na eene echtvereeniging van drie jaren door den dood ontviel , en in 1832 met Mejufvrouw Maria Theresia Marcella, diehemoverleefde. Van Hall was ook voorzitter van de Letterkundige Afdeeling der Koninklijke Akademie van Wetenschappen , en het was in die betrekking dat de secretaris dier afdeeling , my. H. J. Koen en , hulde bragt aan zijne nagedachtenis , naar aan - leiding waarvan wij hier het levensberigt van den verdien­ stelijken man hebben medegedeeld. N. an Hall schreef de volgende werken : (Met C. A. den T e x) dragen tot Regtsgeleerdheid en Wetgeving, Amst. 1826-1838. 80. 13 deelen in 52 stukk. ( Met denzelfden) Nederlandsche Jaarboeken voor Regts­ geleerdheid en Wetgeving , Amst. 1839-1843. 80. 5 deelen in 21 stukk. (Met denzelfden) Nieuwe Bydragen voor Regtsgeleerdheid en Wetgeving Amst. 1851. 80. (Met denzelfden) .Regtsgeleerd Bijblad , behoorende tot de Nederlandsche jaarboeken , Amst. 1839-1843. 80. 5 deelen. (Met denzelfden) Bijblad behoorende tot de nieuwe hijdragen Amst. 1851. 80. (Met anderen) Aanmerkingen op het ontwerp van het Wet­boek van Strafvordering , Amst. 1829. Redevoering gehouden ter feestviering van het vt)f en twintig jarig bestaan van het Koninklijk Nederlandsch instituut op 27 Augustus 1833 , Amst. 1833. 40. Handleiding tot de beoefening van het Burgerlyk Regt , Amst. 1851-1852 , 80. 2 st. Levensberigt van Mr. C. A. den Tex; in de Handelin­gen der Maatsch. van Nederl. Letterk. te Leid. 1855. Voorts had , naar veler meening , van Hall een be­langrijk aandeel in de bewerkinc, van het weekblad de Noordstar , en was hij waarschijnlijk de oprigter van het dagblad de Nederlander , dat later in andere handen is overgegaan. Zie van Lennep,. tnemorab. p. 289 ; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. to Leid. D. IL bl. 187, 2de Bijv. bl. 141 ; Cut. der Prov. Bibl. van Fries!. bl. 53 , 359 ; 111 tiller, Cat. van Portr. ; Dezelfde ; Cat. van Regtsgel. W erk.M. 61; "kart. Cour. 23 Maart 1859 ; Nieuw Effectenbl. 1859. No. 83 , N°.98 BO.; Mr. I. J. Koenen, Levensb. van Jacob van Hall, in bet Jaarb. 1859 der Kon. ilkadem. van W etensch. ; Mr. J. de W a 1, Levensber. van Mr. Jacob van Hall, in de Band. der Jaarl. Perg. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. to Leiden , 1859. HALLEMAN (TEromAs) was een historie- en portret­schilder , die te Rotterdam werd geboren. Wanneer hij leefde is ons niet bekend. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsck. HALLEMIUS (REGNERUS) geboren te Hallum in Fries-land, studeerde te Heidelberg omstreeks 1565. Hij schreef: Carmen Elegiacum in obitum Mari a e uxoris Frederici Comitis Palatini Electoris , Heidelb. 1567. Zie Suffridus Petrus, De Script. Frisiae p. 181. HALLINCG (SCREVEL) , afkomstig uit het vermaarde Dordsche geslacht van dien naam , waarvan reeds in den loop der dertiende eeuw personen voorkomen , dat gedu­rende een reeks van jaren een aantal verdienstelijke regen­ ten te Dordrecht heeft opgeleverd , en tot wapen voerde een veld van goud beladen met drie halve Ieeuwen van Babel , getongd en geklaauwd van keel. Screvel Hallincg was de oudste zoon van Ocker H a l l i n cg , schepen en thesaurier van Dordrecht , en van Maria van Vlie t. In 1542 en 1543 was hij raad , in 1550 behoorde hij tot de luiden van Achtten , in 1551 en 1552 was hij schepen en bekleedde van 1555 tot 1558 het ambt van thesaurier te Dordrecht. Hij was een man van veel invloed , in *lens woning de hertog van Alva zijn intrek nam , bij de huldiging van Filips, zoon van Karel V, in 1548, tot erfheer der _Nederlanden. Toen laatstgenoemde worst in 1555 de Nederlanden aan zijn zoon afstond , werd Screvel Hallincg naar Brussel age­vaardigd , om daar mede tegenwoordig to zijn. Hij overleed den 18den April 1558 en werd in de Augustijnerkerk begraven. Hij was gehuwd met Willemina van Moesyenbro uk, bij welke hij vijf kinderen verwekte waarpnder eene dochter , die de moeder werd van den kronijkschrijver Wouter van Goudhoeven. Zie Balen , Beschrip. van Dordr. bl. 1073, 1074. HALLINCG (JACOB) , zoon van P o u wels Ha I­lineg, ritmeester in staatsche dienst , en van M a r g a-r e t h a O e m , werd te Dordrecht in 1532 geboren , studeerde in de regtsgeleerdheid , verwierf zich den graad van meester , en werd den 2 88ten Januarij 1558 secretaris van zijne geboorteplaats. Hij werd den 15den Julij 1572 gecommitteerd ter vergadering van de Staten van Holland te Dordrecht , en den 10den Maart 1575 tot pensionaris van die stud verkozen. Hij werd in 1579 , met Filips van der Aa, gouverneur van Gorinchem , namens prins Willem I aan de magistraat van Bommel gezonden , ten gevolge van de burgerlijke oneenigheden aldaar ontstaan. Hij kweet zich zoo wel van de hem opgedragen last , dat genoemde magistraat hem , in 1581 , met een vergulden kop , waarop een toepasselijk Latijnsch geschrift , vereerde. In 1590 tot raadsheer in het Hof van Holland benoemd , overleed hij den 2 5sten October 1596. Hij was den 18den Januarij 1563 gehuwd met Kornelia van der Bies, waarbij hij tien kinderen verwekte , waaronder een zoon, Jan , die , in 1564 geboren , opklom tot den rang van generaal der artillerie en den 7den Februarij 1592 te Dieppe , ongehuwd , overleed. Zie Balen, Beschryv. van Dordr. bl. 124 , 846 , 1077, 1078 , 1201 , 1202. HALLINCG (JAN) , broeder van den voorgaande, werd , waarschijnlijk te Dordrecht, den 14den November 1540 gebo­ren. Hij was aldaar in 1575 , 1576 en 1588 schepen ; en in 1575 raad ; hij werd in 1584 licent-meester van de convoyen en licenten to Dordrecht , in 1588 dijkgraaf, in 1586 ge­committeerde raad van Holland , in 1590 bijzonder raad van prins Maurits bij het leger to velde , in 1593 lid van den Raad van State , en in 1596 rekenmeester van Holland. Hij bekleedde dit aanzienlijk ambt tot aan zijnen dood , die den 10den Januarij 1605 plaats had. Hij was gehuwd den 3den Junij 1560 met Elisabeth van der B i e s , eene zuster van de vrouw zijns broeders. Zij ver­wekten twaalf kinderen , en werden in de Nieuwe Kerk to Dordrecht begraven. Zie Balen , Beschr. van Dordr. bl. 1079. HALLINCG (JorL&N), zoon van Herman H al line g, burgemeester van Dordrecht , lid van de Generaliteits Rekenkamer en van die van Holland , en van Anna de Jonge, en kleinzoori van den voorgaande , werd to Dordrecht den l4den Maart 1616 geboren. Even als zijn wader werd hij tot verschillende ambten to Dordrecht be­roepen. Hij was aldaar meermalen schepen , raad en ein­delijk in 1656 burgemeester. Als lid der stads regering en der staatsvergadering van Holland Verde hij tegen de verheffing van Willem Ea. Bij de wending van zaken in 1672 geraakte hij deswege in levensgevaar. Men had de regering te Dordrecht ge­ dwongen om, in eene daartoe opzettelijk te houden vroed­ schaps-vergadering , den prins tot stadhouder te kiezen. De burgemeester Hall i n e g werd bij het verlaten van het stadhuis met een grooten bijl gedreigd , indien hij wei­ gerde te voldoen aan de begeerte der burgerij. Straks daar op werd hij met anderen gedwongen den prins binnen de stad te geleiden , om kennis van zaken to doen nemen. De vorst kwam , werd behoorlijk onthaald en door het yolk begroet , maar de regering sprak niet van het stad­ houderschap. Hierop sloeg het yolk aan het morren , en zwoer den prins niet uit de stad to laten gaan , voor men verzekerd was dat hij van de wethouderschap voldoening had ontvangen. Men ijlt de koets , waarin de vorst met burgemeester H a l l i n c g gezeten was , na , zette laatstge­ noemde een geladen pistool op de borst , en vroeg of men den prins voldoening had gegeven. Ten gevolge van een en ander besloten de regenten het eeuwig edict to ver­ nietigen , en den prins tot stadhouder van Holland te ver­ kiezen. Ook Hallincg teekende de acte daartoe , waarvan ons door den heer de Jon g e een facsimile is bezorgd. Toen weinig tijds na het boven verhaalde H a 11 i n c g, met Johan Meerman en Cornelis Geel vinck, op last der Staten pogingen deed , om de ingezetenen ten platte lande to wapenen tegen de aannaderende Franschen, werd de haat van het opgehitste yolk jegens hem hoe langer hoe heviger. ZUn huis to Dordrecht en zijne hof­ stede in Beijerland werden geplunderd, waardoor hem, vol­ gens zijne berekening , eene schade van minstens twaalf duizend gulden berokkend word. Bij de spoedig daarop gevolgde verandering der regering werd hij , om zijne ijverige staats-gezindheid , ontslagen , ofschoon hij in 1670 nog tot dijkgraaf word aangesteld. Verder ontmoeten wij hem niet meer. David van Hoogstraten maakte bij het vieren van Hallincg 's zeven en zeventigste verjaar­ dag een eervers , terwij1 T. van Bockh oven een ge­ dicht ter zijner uitvaart vervaardigde. Daaruit bleek ons dat hij negentig jaren is oud geworden , en hij alzoo in 1706 is overleden. Hij was den 2den October 1610 gehuwd met M ar garetha Berk, waarbij hij elf kinderen ver­ wekte. Zie Balen, Beschryv. van Dordr. bl. 1083 ; Nederd. en Lat. Keurdigt. bl. 274-279; Wagenaar, Vaderl. Bust. D. XIV. bl. 73, 198; de Jenge Verh. en onuitgeg. Stukk. D. II. hi. 480; Schel- ' tema, Staatk. Nederl. HALLIUS (Jamitas), omstreeks 1594 geboren , was af-komstig uit de Palts , waar hij de kerk gediend had en van waar hij met goede getuigenis was overgekomen. Hij werd in 1579 predikant te Leiden , woonde aldaar bij Casper C o o 1 h a e s in , doch was diens tegenstander , toen deze met zijnen ambtgenoot , Lucas H e s p e in open­baren twist geraakte. Zijn kortstondig verblijf to Leiden was toe te schrijven aan de aldaar aanhoudende beroerin­gen ; en welkom was aan H a 11 i u s het beroep der gemeente te Amsterdam , waar hij den 12clen October 1581 beves­tigd werd. Hij was een man van veel in vloed in de kerk, was niet alleen tegenwoordig op de vergaderinot en van ker- ' kelijken in 1612 te 's Gravenhage en in 1615 te Amster­dam tot het wegnemen der geschillen belegd , maar ook op die ter laatstgemelde plaatse in 1616 gehouden , tot het beramen van „eenig middel van accomodatie" , waarvan ons de handelingen , door wijlen Ds. J. B o r s i u s , naar de oorspronkelijke akten , in der tijd zijn medegedeeld. Hallius overleed te Amsterdam op den 'sten October 1619. Zijne afbeeldince ziet het licht. Hij was gehuwd eerst met Neeltgen ' Mertens dr., daarna , den 19den Maart 1593, met Neeltgen Hen driks dr, Zie C r o e s e , Kerk. Beg. der Pred. to dmst. M. 26 , 27 ; Kist en Royaards, Ned. 4rch. voor Kerk. Gesch. D. III. bl, 208 213, 223 ; 11 it 11 e r , Cat. van Portrett. ; Naaml. der Pred. te Leid. ach­ter de' Orde der Feest- en Lijdensteksten aid. bl. 93 , 94 ; de Navor­scher , D. VIII. bl. 318 , alwaar de sterfdag van 11 a1lius op den 2Osten October gesteld wordt; Rogge, C. J. Coolhaes,ll. I. bl. 57, 107, 116, 122 180, 206. HALM (ANASTASIUS JACOBUS VAN) was in 1781 kapi­tein ter zee en nam in dien rang deel aan het in dat jaar op de hoogte van Antigua tegen de Engelschen geleverd scbeepsgevecht , onder den schouCbij nacht Willem Cr u 11. Nadat deze bevelhebber gesneuveld was zette van Halm den strijd nog lang , maar vruchteloos voort , zoodat hij zich ten laatste moest overgeven en gevangen genomen werd. De hooge zeekrUgsraad sprak hem echter volkomen vrij van alle schuld. In 1787 behoorde van Halm tot het eskader onder den kapitein-commandeur Willem S i 1 v e s t e r, bestemd naar Oost-Inditi. HU voerde toen het bevel op de Ceres 8 van 36 stukken , doch kreeg , na de aankomst to Batavia, last om met een smaldeel van het eskader een togt naar de Molukkos to ondernemen. Ofschoon op denzelven geene merkwaardige gebeurtenissen plaats hadden , werd door de doeltreffende maatregelen van van Halm , in overeen­stemming met de dienaren der Oost-Indische Maatschappij, het gezag van dezen , dat in de Molukkos zeer vervallen was , hersteld , en haar aanzien en hare magi bevestigd. Ook deed hij eenige voor de zeevaarders niet onbelangrijke ontdekkingen. Uit de Molukkos teruggekeerd werd v a n Halm met zijn smaldeel onmiddellijk gezonden naar Ma­lakka , werwaarts de bezettin„,q van Riouw gevlugt was , nadat die stad door Sooloosche zeeroovers veroverd was. Hij had vervolgens deel aan de daarop gevolgde herove­ring van die plaats , en nam met het eskader in 1789 de terugreis naar het vaderland aan. In 1793 had de kolonel en kapitein ter zee van Halm het bevel over den regter vleugel der vloot , strekkende van de Willemstad tot de Steenbergsche Vliet , en werkte als zoodania mede tot het behoud van de provincie Hol-land , bij e'en inval der Franschen in ons land. Hij voerde toen het bevel op het fregat de Prinses Frederika Wilhel­tnina , waarmede hij ook , in vereeniging met den kapitein van Woensel , de Oost- Indische retourvloot tot Hitland to gemoet zeilde en behouden in het vaderland bragt. Het verdere levenslot van den verdienstelijken van Halm is ons niet bekend. In welken graad van bloedverwant­schap hij tot den kadet ter zee v an Halm stond , die in 1784 bij de verovering van Malakka sneuvelde , is ons niet bekend, Zie Vervo% op de Vaderl. Ilist. van Wagenaar D. III. bl. 245 ; van Kampen, de Nederl. buiten Europa , D. III. bl. 342; van Hall, Lev. enkarakt. van v a n Kinsbergen, bl. 74; de Jong e, Geschied. van het Nederl. Zeewez. D. V. bl. 527 , D. VI. St. I. bl 198 , 240, 245, 252 , 468. HALMA (FRA.NvoIs) werd geboren den 13den Januarij 1653 to Langerak bezuiden de Lek, in de provincie Utrecht alwaar zijn vader , Reinier Halma, van 1640 tot 1660 predikant was. Na diens dood vertrok H a 1 m a 's moeder naar Utrecht , alwaar haar zoon onderwijs kreeg in de Latijnsche taal en tot predikant bestemd werd. Een zamen­loop van omstandigheden verijdelde dit plan , en hij legde zich vervolgens met ijver op het aanleeren van den boek­handel toe , waarbij zijne verworvene taalkennis hem bij­zonder to stade kwam , welke hij , wat de Fransche taal aanging , nog vermeerderde door den omgang met Fransche officieren , die, tijdens Utrecht in 1672 door de Franschen bezet werd dagelijks in zUns meesters wooing verkeerden. In 1674 zette H a l m a zich te Utrecht als boekhande Iaar neder , en werd er tot akademie-drukker aangesteld. Zijn roem als drukker werd weldra even groot als zijn naam bekend door zijne schriften , zoodat hij niet alleen binnen maar ook buiten 's lands bij de vermaardste geleer­den geacht en geeerd werd. Te Utrecht leefde hij ruim bemiddeld en vergenoegd tot 1699 , toen hij zijnen handel naar Amsterdam overbragt. Hij bleef er met denzelfden lof werkzaam tot 1710 , toen de staten van Friesland hem tot landschaps-drukker aanstelden , waarop hij zich to Leeuwarden nederzette. Ook daar genoot hij ruime ach­ting , totdat de dood op den 13den Januarij 1722 een einde aan zijn nuttig en werkzaam leven maakte. Hij was gehuwd met Mach t e 1 d Po s en bij }mar vader van vier dochters en zes zonen , onder welke laatsten F r a n­ isc us, die in 1733 als predikant te Amsterdam over­leed. De afbeelding van François H a 1 m a ziet het licht met het volgende bijschrift van M. Br ou6r i u s v a n Nideki Net uiterlijk gelaat van Haim a , vol van ijver Voor Godt en zedenplicht , vertoont ons dit papier. 'Joe veel is Yederland aan dien ilistoryschrijver , Hoe duur Parnas verschult dien Dichter vol van zwier Zijn drukpers , groote geest en Christe podzye , Hoe schoon hens 0 t tens snijd maekt best zijn schilderye. Wij willen aan dien lof niets afdoen. Doch ofschoon niet onverdienstelijk dichter,, stond hij echter als zoodanig verre beneden velen zijner beroemde tijdgenooten. Zijne verzen waren meest van ernstigen en godsdienstigen in­ houd , laten zich geleidelijk lezen maar halen , naar het oordeel van W i t s e n G e y s b e e k , lang niet in sierlijk­ held en kracht van uitdrukking bij de bijbelsche dichtstuk-. ken van Bake. Als letter-, geschied-, oudheid- en aardrijkskundige deed Ha lm a zich van eene gunstige zijde kennen door de volgende geschriften : Holland aan de voeten des Konings , door La Volpe- Here, uit het Fransch , met tegenzangen , Amst. 1707. 120. net plaat. D a v i d s Harpzangen , of de CL Psalmen op nieuw op de gewone zangwijze in dichtmaat gebragt , Amst. 1707. 80. Woordenboek der Nederduitsche en Fransche talen , Amst. 1708. 80; Utr. 1710. 40; Leid, en Utr. 1758. 40; 's Hage , 1782. 40. 2 deelen. Friesland in rouw over den dood van Johan Wille m F riso, Leeuw. 1711, fol. Goddelyke begeerte van een geloovige ziel, Leeuw. 80, 't Gereformeert Gezangboek over de voornaamste gevallen en waarheden van 't Christendom in dichtmaat gebragt, Leeuw. 1712. 120 Leeuw. 1721. 8°. .Het kasteel van Aigermonte , en d' omliggende landstreeken in de Heerlykheit van Nederkan, nevens de stadt Maastricht, in heldendicht afgeschetst , Leeuw. 1715. 40. met pl. Woordenboek der H. Schrift , Leeuw. 1716. folio. J. Lamigue, het Leven van Johan Willem Friso, Prins van Oranje , door F. H a l m a vertaald en vermeerderd, Amst. 1716. 80. 2 deelen met pl. Geographisch Woordenboek van het Land Kanaein, 1717. 4°. met pl. Kaartboek van Friesland , Amst. 1718. folio. Heilige feestzangen , Leeuw. 1718. 4°. met pl. Bybelsche Mengelzangen , Leeuw. 1718. 40. Toneel der Vereenigde Nederlanden en onderhoorige land­schappen , geopent in een algemeen historisch , genealogisch , geographisch staatkundig woordenboek , Leeuw. 1725. fol. met p1. 2 deelen. H a l m a bragt dit werk tot letter W. en Br o u drius van N i d e k voltooide het en gaf het uit. Zie Het Leven van Fr. Halma beschreven door N. Brouerius van N i d e k , vOor bet Toneel der Vereenigde Nederl. ; Saxe, Onom. Liter. T. VI. p. 130, 646 ; Tan Abkonde, Naamreg. van Ned. Bock. D. I. St. I-1V ; Croese, Kerk. reg. der prod. van Amst. bl. 204; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek.: van Iperen, Kerk. !list. van het Psalmgezang , D. I. bl. 221 ; Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dichters; Cat. van de Eibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. to Leid. D. I. bl. 91 , 174 , 246 , D. II. bl. 170 ; ulle r, Cat. van Portr. ; Dezelfde , Cat. van Bock. over Ned. Geschied. enz. bl. 37 ; van der C h ij s , de Munten van Friesl., Gron. en Drenth. H. 115 . HALMAEL (GEERTRUYD VAN) vereerde het Stamboek van Johanna Koerten met eene vrucht van hare maze, die niet van de minste, daar ter neder geschreven , is. Zie van der A a , Nieuw Woordenb. van Ned. Dichtk. HALMAEL (HENDRIK VAN) , de vader , zoon van J a n Jacobse, geboren in 1654 , gehuwd in 1679 met J a n-n e k e S w a r t e p a e r t, en overleden v66i. 1720 to Am­sterdam. Onder de zinspreuk : Purgat et ornat (Hij zuivert en versiert), zinspelende op de kam, die op de titelvignetten zijner werken voorkomt, gaf hij een aantal tooneelspelen uit , die getiteld zijn : Zedemeester en kantoorknecht , Bedriegers, Blifspel, Amst. 1698 , 80 3de druk ald. 1707. -40. Wijsheid en Zotheid Ztnnespel , Amst. 1699. 4°. Waarheid en Loogen , Zinnespel , Amst, 1700. 40. De Panlikker , Blijspel, Amst. 1704. 4°. Krispijn bedrieger , of gewaande Baron , Blijspel , Amst. 1707. 4°. Krispijn , Boek- en Kashouder, Bedrieger, Blijspel, Amst. 1707. 4°. Krispijn en Krispiaan Bedriegers , of de Gestrafte Beurs en Kelderplaag , Tooneelspel, Amst. 1708. 4°. Krispijn Weezenplaag en Bloedverzaaker, Zedenspel, Amst. 1708. 4°. Geveinsde Kwaaker , Blijspel , Amst. 1708. 40. Schynheilig , of de Vermomde Bedrieger , Blijspel , Amst. 1708. 4°. Vervolg van de Geveinsde Kwaaker , Tweede Blijspel, Amst. 1708. 4°. Ongelyke Broeders , Blyspel Amst. 1709. 4°. Verliefde Grjsaart betrapt , Blijspel, Amst. 1709. 4°. Fijnman , Jonker , Blijspel , Amst. 1709. 4°. Verboden Vleeschverkoper , bedrogen , Blyspel , Amst. 1709. 4°. Hoop en Vrees , of roemzuchtige overtocht van Willem den Dente, Treurspel , Amst. 1709. 4°. Vervolg van de eerste en tweede Geveinsde Kwaaker , Derde Blijspel, Amst. 1711. 40. Herstelde Zoon , Blijspel, Amst. 1711. 4°. Geswoore Bedrieger bedroogen, Blyspel , Amst. 1711. 4°. Bedrooge Cessionant , Blijspel, Amst. 1711. 4°. Edellioedige Vrinden , Blijspel , Amst. 1711. 4°. Schijnheilig Weeuwtje , Bliospel , Amst. 1711. 4°. Koning van Luylekkerland , Blifspel , Amst. 1711. 40. Verstand en deugd, Zinnespel , Amst. 1711. 4°. Als men 't niet verwagt , of de Gewaande Prins , Blijspel, Amst. 1711. 4°. Fijne Bedriegergen ontdekt , Blijspel , Atnst. 1713. 4°. Listige Jujfer betrapt , Blijspel , Amst. 1713. 4°. Onberaade Minnaar , gelukkig door 't Geval , Blijspel , Amst. 1713. 4°. Gestrafte Pasquin , Blijspel, Amst. 1713. 4°. Prins van Platte Marij of de Schijnheilige Bedrieger , Blyspel , Amst. 1713. 4°. Bedrieger Erfgenaam bedroogen, Blijspel Amst. 1714. 4°. Gierigheid en Overdaad , Zinnespel, Amst. 1714. 4°. Al deze tooneelspelen zijn voorzien met platen van P. van den Berge. Van H a 1 m a el verwekte een zoon , mede H e n d r i k geheeten. Onze voorganger vergist zich, door dezen voor den schrUver van hovenstaande tooneelspelen to houden. Zie van der Narck, IVaemrol der Nederduitsche Toone°Ispellen, bl. 15 , 16; Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht.; van der A a , Nieuw W oordenb. van Ned. Dicht. ; Cat. van de Bib:. der Maatsch, van Ned. Letterk. to Leid. D. I. M. 105 , 100. HALMAEL (AREN'T VAN) Jr. , zoon van Arent van Halmae 1, handelaar in effecten , en Sara St a d n i t s k werd te Amsterdam den 17den October 1788 geboren. Zorgvuldig opgevoed door zijne brave moeder , die daarin ondersteund werd door den beroemden kanselredenaar Martinus Stuart, met een aantal voorbereidende kun­digheden voorzien , die hij aan zijne inwoning bij den geleerden IJ s b r a n d van H am e 1 s v el d te danken had, studeerde hij aan het athenaeum zijner geboortestad in de regtsgeleerdheid , en verkreeg hij den 20sten Julij 1810 aan de Leidsche hoogescbool den graad van doctor in de regten, waarna hij zich te Amsterdam als advokaat neder­zette en zich spoedig als een bekwaam regtsgeleerde deed kennen. Tijdens de inlijving van ons vaderland werd ook bij genoodzaakt de wapens op te vatten voor den Fran­schen alleenheerscher , en hij vertoefde geruimen tijd als garde d'honneur te Metz. Herwaarts teruggekeerd , verliet hij in 1815 de pleitzaal , om B i 1 d e rd ij k 's plaats als auditeur-militair te Amsterdam te bekleeden. Ruim een jaar had hij die betrekking vervuld , toen hij als zocdanig mar Friesland verplaatst word waaraan later de provin­cion Groningen en Drenthe mede werden toegevoegd. Hij rigtte in 1819 to Leeuwarden het Taal- en Letterkundig Genootschap Constanter op , huwde er den lsten November 1820 met mejufvrouw Catharina Anna Ruitinga, werd in 1841 vereerd met de Orde van den Nederland­schen Leeuw, in 1828 benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden , in 1839 tot correspondent der Tweede Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut en tot lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap , en overleed er, zonder kinderen na to laten , den 29sten September 1850. Ziedaar de hoofdpunten uit het leven van eenen beroem­den man , wiens verdiensten als dichter,, als letterkundige en als beoefenaar der Friesche geschied- en oudheidkunde door eenen dankbaren vriend naar waarde geschetst zijn. Warm en gepast is de hulde aan van Hal mael door E ekhoff toegebragt. Niet alleen heeft deze in eon nit­voerig levensberigt , geplaatst in de Handelingen der Maat­schappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden , de onmiskenbare talenten van zijnen beschermer en veeljarigen vriend naar waarheid doen kennen , maar hij werd er ook toe gedrongen om 's mans verdiensten , jegens de Friesche geschiedenis en letterkunde, meer in het bijzonder in bet licht to stellen , in eene vergadering van het Friesch genootschap , hetwelk van H a 1 m a e 1 niet onder zijne leden tellen mogt. Beide stukken , door den druk bekend gemaakt, moeten in deszelfs geheel gelezen worden, om een juist denkbeeld te kunnen vormen van de grootheid eons mans , die en als historicus en als genealogist , niet alleen als dramatisch dichter , maar ook als tooneelkenner, de zeldzaamste gaven bezat , en wiens verdiensten als ge­ leerde verhoogd werden door zijne deugden en beminnelijke hoedanigheden als mensch. Naar die bronnen verwijzende , achten wij het ongepast verder over van Halm ael uit to wijden. Door hier eene. lijst te laten volgen van zijne vele en voortreffelijke werken , meenen wij reeds genoeg aan te toonen, wat hij voor de Nederlandsche letterkunde gewerkt en geschreven heeft: De Echt (van den .roonprins) door de Goden gesloten on gevierd , Amst. 1816. 80. Gerard van V elzen Treurspel , Amst. 1817. 80. De Hekellar , Blijspel , Amst. 1817. 80. Antigone , Treurspel , Leeuw. 1820. 80' Reinier en Willem van Oldenbarneveldt , Treurspel , Leeuw. 1828. 80. Ats Bonninga , Treurspel Leeuw. 1830. 80. Adel en Ida , of de Bevrijding van Friesland , Treurspel Leeuw. 1831. 80. Nieuwjaarwensch van Thomas-Vagr enz. Leeuw. 1831. 80. Ter Nagedachtenis van van Speyk , Leeuw. 1831. 80. Peter de Groote Treurspel , Leeuw. 1834, 80. Dichtregelen ter feestviering van het 50jarig Bestaan van het Departement Leeuwarden , Leeuw. 1834. 80. Mathilde en Struensee , Leeuw. 1837. 80. Badboud de Tweed° Koning van Friesland , Leeuw. 1839. 80. Bijdrage tot de Geschiedenis v In het Tooneel , de Tooneel­speelkunst en de Tooneelspelen in Nederland , Leeuw. 1840. 80. Frieslands Hulde aan Neerlands Koning en Koningin Leeuw. 1841. De Schieringers en de Vetkoopers , Romantisch- Dramatische Tafereelen uit de Geschiedenis van Friesland , in de 15de eeuw , (proza en pazij) Leeuw. 1841. 80. (Met Jhr. de Haan Hettema) Stamboek van den Frieschen Adel , Leeuw. 1842-1846. fol. 2 deelen met 42 bladen of 252 gekleurde wapens. (Met H. van Wijn en B. A. Plemper van Salon) Wetenswaardigheden uit de Geschiedenis van Noord-Holland, Hoorn, 1843. 80. met p1. .De Dwaling van den Dag , ILeeuw. 1844 8a. Henri Picard , of : de Nederlandsche Zanger , te Parif , Ely spel , Leeuw. 1846. 80. Behalve deze afzonderlijk uitgegevene werken leverde v a n Halm a el, de volgende bijdragen : 3 in het Friesch Jier­boeckjen, 1 in het Jaarboekje voor de Katholyken in Friesland, 13 in den Friesche Yolks- Almanak, 2 in de Vriie Fries, 3 in de Bijdragen tot de Boeken- en Menachenkennis van ge h ull en van der Hoop, 8 in den Nederlandsche Muzen-allma­nak , 7 in den Almanak voor het Schoone en Goede , 1 in Robidd van der Aa's Hulde aan H. J. Groen, (Leeuw. 1825. 80.) en 1 in diens Oud-Nederlandsche Burg-ten en Kasteelen , 1 in het Magazyn van Nederlandsche Ro­mans en verhalen , 27 in bet Mengelwerk der Leeuwarder Courant. Voorts hielp hij mede vervaardigen den Catalogue der Bibliotheek van Mr. D. H. B e u c k e r Andreae, leverde eene vertaling van Bo wring 's lets over de Hollandsche Taal- en Letterkunde , in diens Brieven over Holland , Fries-land en Groningen (Leeuw. 1829. 80.) , en zette de verzen over, voorkomende in S teenberg en van Goor 's vertaling van de Atheensche Brieven, .Artemidorus in het liomeinsche Rijk enz. Een aantal zijner verzen en verhan­delingen zijn ongedrukt gebleven. Zie Eekhoff, Levensberigt van NI.. Arent van HalinaeI,Jr. in de Handel. der Jaarl. Algem. Vergader. van de Maatsch. van Ne­derl. Letterk. to Leid. 1851. bl. 31-45 van de Levensberigten ; De­telfde, V oorlezing over het leven van M r. Arent van H a 1 m a e 1 , J r. en zfjne verdiensten omtrent de Geschiedenis en Letterk. van Friesl. geplaatst in de Vrije Fries , D. VI. bl. 270-299 ; de Jong en Brinkman, Naaml. van Ned. Bode. ; Eekhoff, Letterk. 1Vala­tensch. van J. van Leeuwen (1857) bl. 69. HALMAELE (CoRNELis VAN) is de opsteller van een stukje , getiteld : Algemeene vreugde ter altijd aangename ge­dachtenis van het 47 verjaren van Z. D. H, Willem III, gevierd 1698. Zie Witsen Geysbeek Woordenb. van Ned. Dicht. HALMALE (J. F.) scbreef : .Mercurius verheerlijkt of V erhandeling over het kwikzilver, , Amst. 1707. 80. Ontleding van de Amsterdamsche Apotheek , Amst. 1739. 80. ; herdrukt ald. 1762. 80. Zie van A b k o u d e , Naamr0. van Ned. Bock. D. I. St. I. ; A r­renberg, Naamreg. van Ned. Bock. HALS (FRAws) werd te Mechelen in 1584 geboren en was de zoon van M r. Pieter H a l s , die in 1574 en 1575 schepen en weesmeester te Haarlem geweest is. Door Carel v a n Ma n der in de kunst onderwezen , word hij onder de portretschilders der vroegere Hollandsche school een eerste meester , die zich ter uitoefening zijner kunst to Haarlem had nedergezet , waar hij den 24sten Augustus 1666 overleed en op eene deftige wijze op het koor in de groote Kerk begraven werd. Zijne of beelding ziet op ver­schillende wijzen het licht. Volgens het oordeel van den heer Im merze el was de schilderwijze van Frans Hals geheel oorspronkelijk en schoon. Niet alleen gaf hij de gelijkenis op het treftendst weder , maar hij wist daarmede eene verwonderlijke uit­drukking en het karakter van den geportretteerde tevens te verbinden. Zijn koloriet is uitstekend en natuurlijk. Bij het doodverwen legde hij de kleurtinten op eene bij­zondere manier aan , en wist bij het opschilderen de ver­wonderlijkste kracht met een vrij en meesterlijk penseel te weeg te brengen. Hierin was , zeide hij , het geheim der kunst gelegen ; hieraan moest de hand des meesters zich doen kennen. De portretten door Frans Hals geschilderd , die in het buitenland nog voorhanden zijn , worden door den beer Kra mm vermeld. De volgende stukken van hem in open-bare verzamelingen bier te lande aanwezig zijn, op 's Rijks Museum te Amsterdam : • Portretten van Frans Hals en zijne vrouw. Een vrolijk en lustig man. Het portret van .Ripperda , kapitein by de belegering van Raarlein. Op het Museum B o y m a n s to Rotterdam : Het portret van den historieschryver Pieter Bor Christiaans noon. Op de burgemeesters kamer to Haarlem : Een schutters maaltijd. In de raadkamer aldaar : Drie stukken , voorstellende officieren van de schuttery in 1627 , 1633 en 1639. In bet Oude•mannenhuis aldaar : Twee portretstukken met regenten en regentessen. In het St. Elisabeth's gasthuis aldaar : Een afbeeldsel van regenten van 1641. De geruchten omtrent het zedelooze leven van Frans Hal s , door onze vroegere schrijvers verspreid , door latere nageschreven , door buitenlandsche schrijvers , zelfs geillus­treerd medegedeeld , zijn door den heer Immerzeel het eerst wedersproken. Hem komt de eere toe een onzer grootste vernuften van den blaam , die op hem rustte , ge­zuiverd to hebben , en zeer juist is zijne opmerking , dat het onwaarschijnlijk is , dat een man die zoo :vele heerlijke kunstwerken vervaardigd heeft dagelijks aan bet misbruik van geestrijke dranken zou verslaafd geweest zijn. Neen , zoo verre is het er of , dat Fran s H a 1 s zich aan eene zoo verfoeijelijke levenswijze zou hebben schuldig gemaakt, dat men in de notulen van het St. Lucas-gilde te Haar­ lem vindt aangeteekend , dat hij in 1644 vinder en over­ man van dat gild was , waartoe men gewoon was welge­ zeten en onbesproken gildebroeders te verkiezen ; terwijl men er tevens bij aangeteekend vindt : dat by was een man van een opgeruimd humeur en algemeen bemind. Zoo lang er dus geene grondi ge tegenbewijzen van het door I mm er zeel aangevoerde kunnen bijgebragt worden , houden wij, met den heer Kra m m, alle verhalen en anec­doten omtrent het zedeloos leven van Fr a n s H a 1 s voor „spinrokpraatjes" , en wij zullen alzoo onze lezers , die wij vermeenen dat niet alleen belangstellen in den roem onzer verdienstelijke mannen , maar ook in het berigt dat zij dien roem met eere droegen , niet met de mededeeling daarvan bezighouden. Van meer belang achten wij bier de vermelding , dat de groote van D ij c k , die eenmaal onbekend door Frans H al s werd geschilderd , en die on­middellijk daarop het portret van dezen maakte , en terstond door H a 1 s aan koloriet en • penseel werd herkend , van Ha Is getuigde dat , als hij wat meer teerheid in zijne vleeschkleur had gebragt , hij stellig de grootste portret­schikier van zijnen tijd zou geweest zijn. Hal s liet verscheidene zonen na , die alien de schilder­kunst beoefend hebben. Zie Iloubraken, Schpuwburg der Ned. Kunstsch.; Woijerman, de Levensbeschryv. der Ned. Kunstsch. ; IIoogstraten, Woordenb.; Levensbeschryv. van Ned. mann. en vrouw. D. II. bl. 329-334 ; K o­n in g , Ta/ereel der stall flaarl. D. IV. bl. 152, 155 , 205 ;.elanwijx. der schild. op 's Rijks Museum to 4mst. bl. 24 ; Cat. van schild. in het Museum Boymans te Rotterd. bl. 17 ; van E y n d e n en van der Willigen, Gesch. der Pad. schilderk.; D. I. bl. 374-376 , 4anhangs. bl. 142-144; Dubourq, Beschrijv. der schild. op's Rijks Museum to "gnat. bl. 51; Immerzee1, Lev. en Werk. der Kunstsch.; K r a m m , Lev. en Werk. der Kunstsch. ; 11Iu11er, Cat. van Portrett. IA. 324. HALS (JAN) , soon van den voorgaande , wordt door den heer Kr a m m vermeld als den vervaardiger van eenige schilderstukjes , boerenbruiloften en boerengetelschappen voorstellende. Hij werd Gulden Ezel bijgenaamd. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HALS (WILLEm) , welligt mede een zoon van Frans Hals die de kunst beoefende , blijkens .Een Salkven door hem vervaardigd. Zie Kramm t Lev, en Werk, der Kunstsch, HALS (NicoLAAs) , jongste zoon van Frans Hals, die zich als kunstenaar kennen deed door het schilderen van landschappen , stads- en dorpsgezigten met boeren en paarden. Zie Immerze el , Lev. en Werk. der Kunstsch. HALS ( DIRK), broeder van Frans Hal s, mede te Meche­len , in 1589, geboren , was een leerling van Abraham Bloemaart, onder wiens leiding hij voornamelijk zich toelegde op het schilderen van dieren. Naderhand bepaalde hij zich uitsluitend tot het vervaardigen van gezelschap­stukjes. Hij overleed te Haarlem in 1656. Zie K o n i n g , Tafereel. der Stad Ilaarl. D. IV. bl. 155; I m m e r­e el, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Biograph. univ. T. IX. p. 180. HALSBERGIUS (JoumaRs) werd, na zijne bevordering tot proponent , den 4den Mei 1589 te Amsterdam aange­nomen om zich aldaar verder in het prediken te bekwamen, waarna hij den 7den Junij 1590 beroepen werd tot predi­kant in de gasthuis kerk aldaar en in 1599 tot leeraar in alle kerken. Hij overleed in het begin van 1607 , on­verwachts , in de kracht ziins levens. A r m i n i u s, die hem nog tot ambtgenoot had gehad , achtte hem how: , „ als e' synen trouwen vriendt , en seer lieven broeder in den ge­loove." Van hem is ons het volgende uiterst zeldzaam boek ter hand gekon3en : Bybel der nature, dat is , van de waerheyt der christ. religie , teghens de Atheisten , Epicureen , Heydenen , Joden, Mahumedisten , ende ander ongheloovighe , door Philips Mornay, heere van Plessis. Nu eerst verduyscht , met verclaringen veler duystere woorden , redenen ende spreucken. Bier by zijn noch ghedaen drie registers door J. Halsber­gi urn , Amst. 1602. 40. Zie Brandt, Dist. der Reform. D. II. bl. 70; Wagenaar, Beschryv. van .dmst. D. II. bl. 143 ; Croese, Kerk. Begist. der Pred. te Amt. bl. 30, 31. HALSEMA (DIDERIK FREDERIK JOHAN VAN) , geboren te Groningen , den 11den November 1736, studeerde aldaar, onder de hoogleeraren E c k en R iic k e r, en zette er zich, na zijne bevordering tot doctor in de regtsgeleerd­held den 23sten Julij 1756 op eene dissertatie de Proba­tionibus, als advokaat neder. Hij schreef in het 2de deel der Verhandelingen van het Genootschap Pro Excolendo Jure Patrio (Gron. 1778. 80.) bet navolgende doorwrochte stuk: Oordeelkundige Verhandeling over den Staat en Regerings­vorm der Ornmelanden tuanhen den Eons en de Lauwer8 van derzelver allereerste opkomst to op deze tijden ; waarin de grondheginselen van derzelver Staats- en bijzonder Becht, voornaamlijk in de oudste tij den, gelyk ook van dat van' t aloud Friesland worden nagespoord en aangetoond ; gevolgd door Het aloude Ommelander Pretboek van Hunsingo , in het oorspronkelijk oud Vriesch , naar een handschrift der 13de eeuw ; met een voorberigt van D. F. J. van H a 1 s e m a. Deze enkele, hoogst voortreffelijke, verhandeling, welke meer bekend moest zijn, omdat zij van diepe studio en rijke zaakkennis Detuigt, is genoeg, om den schrijver eene plaats onder de beroemde taal-, geschied- en regtskundigen toe te kennen. De Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde to Leiden bezit van hem in handschrift : Naamlijst van eenige Woorden , welke van het gewoon Nederduitseh eenigzins in spelling , als betekenis afwij ken , en dagelijks in de Groninger Ommelanden gebruikt worden. 1776. 30 bladzijden in 4o. Het gaxnelde Groninger Genootschap, waarvan v a n Halsema in 1762 lid werd, bezit van hem nog in hand­schrift Verhandeling over het elide tot het achttiende artikel van het eerste bock van het Ommelander Landregt. Verhandeling over de bloedwraak in de doodslagen en over de plegtigheid van over de dooden te roepen. Over nog meerdere onderwerpen had hij te Groningen gelezen of beloofd naar Leiden opstellen te zenden, doch zijn ontijdig afsterven belette de vervulling hiervan. V an Hal s e m a , die den 24sten April 1784 in man­neliiken leeftijd te Wirdum overleed, werd in 1768 lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, was medelid der Ommelander vergadering , hoofdling to Wirdum in de Ommelanden, en richter van Ooster-Wijtwert, Wirdum en Loppersum. Hij ligt in de kerk te Wirdum begraven, alwaar, niet ver van een grafsteen , dien hij voor zijn eigen vader met gepast latijnsch opschrift leggen Het, zijne weduwe voor hem een grafsteen met latijnsch opschrift plaatste en waarop daarenboven het volgend latijnsch vers van den hoogleeraar Jac o bus de Rh o e r gebeiteld word: Qui veterum leges ritusque docebat avorum Frisiadum et patriae publica jura suae , Fama viri superest, latumque perambulat orbem, Exiguus quamvis hic tegat ossa lapis. ZUn wapen , aldaar ook afgebeeld, vertoont een man die een zwaard over het hoofd zwaait. Onzeker is het of dit op zijn naam doelt. Zie de J on g Miami. van Boek. bl. 672 ; Cata.l. van do Bal. der Maatsch. van Ned. Letterk. to Leid. D. 11.' bl. 161, 483; Handel. van dezel/de Maatsch. van 1774, 1780, 1781, 1783; van der Chijs, de Munten van Friesl. , Gron. en Drenth. bl. 39, uit bijzondere be­rigten aangevuld. HALTEREN (M. vAti) was secretaris van Klaaswaal, en vervaardigde een klinkdicht op de Blijde inkomste van Ds. Simon Jacob Colthoff aldaar in 1759. Zie hetzelve in de Boekz. der Gel. Wereld, 1759, b. bl. 264, 265. HALTEREN (DANIEL VAN) werd den 28sten April 1771 te Leiden uit deftige ouders geboren. Zijn vader , mr. Hendrik Balthasar van Halteren, was barge­meester der genoemde stad zijne moeder heette Cornelia , van Poo t. Hij genoot eene beschaafde en zorgvuldige opvoeding , eerst aan de latijnsche , en daarna aan de hoo­geschool in zijne geboorteplaats. Aldaar den 4den Novem­ber 1791 tot doctor in de beide re ;ten bevorderd , ten ge-volge der loffelijke verdediging van zijn academisch proef­schrift de arbitris , bleef hij geruimen tijd buiten bediening, zich voornamelijk bezighoudende met het bestuur eener uit­gebreide en belangrijke fabriek. Eerst in 1803 werd hem , door het toenmalig departementaal bestuur van Holland , den post van schepen der stad Leiden opgedragen. In het volgende jaar werd hij door het staatsbe wind der Bataaf­sche Republiek tot directeur van den Levantschen handel aangesteld , en in 1808 , door koning Lod e w ij k tot hoofdofficier van zijne geboorteplaats , waarmede de waar­digheid van promotor bij de universiteits-vierschaar ver -bonden was. Tijdens de Fransche overheersching werd hem in 1811 door keizer Napoleon den post van president der regtbank van eersten aanleg , zitting houdende to Lei-den , opgedragen , in welken hij later door koning W i I­1 e m I bevestigd werd. Deze betrekking , te gelijk met die van hoogheemraad van Rijnland , waarmede hij in 1818 bekleed werd , nam van Halt er en met ijver waar totdat de dood, den 13den November 1828 te Leiden , een einde aan zijn allezins werkzaam en hoogst nuttig leven maakte. 's Mans lof is naar waarheid verkondigd door den hoogleeraar S i e g en be e k, in de bier onder aan­gehaalde bron. Van Halt e r e n , die , behalve de genoemde , nog vele andere maatschappelijke betrekkingen vervulde , had Been tijd om eenio. deel der letteren en wetenschippen op- bzettelijk te beoefenen. Nogtans was hij met eene groote liefde tot dezelve bezield , en bezat hij geene geringe mate van algemeene kennis en beschaafdheid. In het bijzonder hield hij zich zooveel hij kon , met de beoefening der ge- schiedenis en der wiskundige wetenschappen onledig , en vonden alle inrigtingen ter bevordering van letteren , kun­sten en wetenschappen bij hem eene ijverige ondersteuning. De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde vereerde hem in 1809 met haar lidmaatscliap en hij was die onder­ scheiding ten voile waardig. Hij was den 17den Mei 1796 in het huwelijk getreden met Adriana Agatha Cau, dochter vanmr. Iman Mey n a r d Ca , rand der stad Delft en commies van 's lands magazijnen aldaar , en van Geer t r u i d Anna van der B u r c h. Dit huwelijk werd met acht kinde­ren gezegend. Zie liandelingen der jaarl. verg. van de Maatsch. der Ned. Letterk. to Leid. 1829. hi. 34-41 , door ons hier gevolgd. HAM (G.) schreef: Zedezangen en Stigtelpe Liederen, Gouda , 1718. 8°. Zie van A b k o u d e , Naamreg. van Ned. Bock. D. I. St. I. HAM (JEAs BAPTISTE) , in 1771 te Middelburg geboren, genoot het eerste onderwijs op de teeken-academie aldaar, en begaf zich vervolgens naar Luik , waar hij onder de leiding van den kunstschilder Le Frane, zich op het genre schilderen toelegde. Naar zijne geboorteplaats terug­gekeerd , overleed hij aldaar den 2den April 1802. Zie Immerzeel, Lev. en W erk. der Kunstsch. HAM (FREDERIK UTEN) Utenham, of Wt den Ham, behoorde tot een aanzienlijk geslacht , dat langen tijd in de provincie Utrecht gebloeid en deszelfs naam waar- ' schijnlijk van het huffs ten Ham genomen had , hetwelk in die provincie, tusschen de dorpen Vleuten en Harmelen, gelegen was. Een zijner voorzaten , mede Frederik ge­naamd, had zich met zijn zoon Peter in 1347 verbonden om noolt lets vijandigs tegen den bisschop of de stad Utrecht te ondernemen. Hij was in 1465 maarsehalk van het Nederkwartier, en maakte zich met zijn zoon , mede Fred er i k geheeten , berucht door zijne geweldenarijen tegen de inwoners der stad Utrecht ondernomen. Hij werd dien ten gevolge door de regering der stad , met zijn zoon, gevangen genomen en veroordeeld om de gemaakte sehaden aan de betrokkene personen te vergoeden. Hij weigerde echter aan dit vonnis to voldoen , en werd daarom gedu­rende meer dan een jaar op de Katrijne poort gevangen gehouden , tot dat hij met behulp van zekeren J a n d e Br a b a n der, en twee vrouwen , uit zijne gevangenis brak en ontvlugtte , w aarop hij door den raad der stad gebannen werd. . Dit vonnis sclitint evenwel in 1471 reeds to zijn opge­heven , daar uit de kameraars-rekeningen der stad blijkt dat hij in genoemd jaar door den bisschop naar Utrecht ontboden werd , om op de vergadering der Staten te koraen. Hij komt in 1478 weder als maarschalk van het Neder-sticht voor , toen hij met de stad verschil had over het storen van zekeren Jan van Hamerste in in het bezit zijner tienden. Frederik van Uten Ham gina intusschen met zijne ° geweidenarijen voort, en stoorde zich weinig aan de waar­schuwingen der regering. Verscheidene ingezetenen werden door hem mishandeld. Hij werd ten lange leste in 1479 door den raad der stad tot boetedoening gedrongen en ge­noodzaakt voor het vervolg beterschap te beloven. Doch in datzelfde jaar was de raad andermaal verpligt een harer burgers tegen hem in bescherming te nemen. Eindelijk was de maat zijner euveldaden vol. In den twist tusschen de stad Utrecht ter eener, en bisschop David van B o u r g o n d i o en de Hollanders ter anderer zijde, ten jare 1481 uitgebroken , trok hij , als maarschalk van bet Neder-sticht, partij voor den bisschop. Hij had zich op zijn huis ten Ham versterkt, en wachtte daar, voortgaande met zijne geweldenarijen , den loop der zaken af. De Utrechtschen besloten hierop zijn huis to belegeren , op grond dat zijn voorzaat zich verbonden had nooit lets tegen de stad to ondernemen. Zij namen het in, plunderden het en staken het in brand. U te n Ham geraakte kort daarop mede in hunne handen , en werd naar Utrecht gevoerd alwaar hij door den bijstand der soldaten ter naauwernood tegen de woede van het gemeen kon beschermd worden. Niettegenstaande hij een grout losgeld hood , waren sche­penen der stad , op aandrang van het yolk , genoodzaakt hem eenigen tijd daarna ten zwaarde te verwijzen. Zie B u r m a n , Utrechtsche Jaarb. D. I. bl. 82 , D. IL bl. 477 , 495, 522 , D III, bl. 54 , 252 , 257 , 314 , 315 , 411 , 514 ; Kok , Vaderl. Woordenb. D. XX. bl. 414 , 415. HAM (MEINERr VAN) was een Geldersch krijgsoverste in dienst van hertog Karel van Geld e r. Reeds in 1533 had hij voor dien worst in de provincie Utrecht troepen geworven , en de bijeenbrenging van dat kriigs­yolk, dat, naar het zeggen was, naar Oost-Friesland moest gevoerd warden , had aldaar en in Holland niet weinig opschudding gegeven. Drie jaren later bragt hij wederom troepen Neen , om, zoo het heette, Christiaan III, koning van Denemarken, to ondersteunen tegen den paltsgraaf F r e de r i k , die naar de Deenscbe kroon stond. Die bijeenbrenging had evenwel een ander doel. In Mei 1536 rukte hij in Groningerland en legerde zich to Appingadam , van waar­ uit tot aan de poorten van Groningen stroopte en de voorstad in brand stak. Alom ontbood hij daarop de landzaten met spaden en schoppen , om Appingadam to versterken , en gaf zich zelve deswege den naam van Schoppen-Koning , en noemde zich ook tevens een Geesel Gods , die alles verdelgen zou. De Groningers , verwonderd over het voorgevallene , wendden zich hierop tot den Gelderschen vorst, om zeker­heid te hebben over de betrekking van Meinard van H a in tot dezen. De hertog van Gelder ontkende alle be-trekking tot hem. Maar weldra bleek het tegendeel duide­lijk , toen B a r e n d van Hake fo r t (zie aldaar) , welke met krijgsvolk te Esens in Oost-Friesland lag , op 's her-togs bevel zich met het grof geschut bij v an Ham voegde. De oogen der Groningers gingen nu open, en om tegen den Gelderschen vorst veilig to zijn, kozen zij keizer Karel voor hunnen heer. Het gevolg hiervan was , dat George Schenk, heer van Tautenburg en stadhouder van Friesland , weldra met eene aanzienlijke krijgsmagt tegen Meinard to velde trok. Appingadam werd bele­gerd en inaenomen en Meinard gevangen genomen. Naar Vilvoorden gevoerd , bleef hij daar geruimen tijd gevangen , doch later 14 het sluiten van den vrede out­slagen. Zijn verder levenslot is niet bekend. Zie Beninga, Dist. van OostIriesl. (in Mattb. final. T. IV. p. 486 , 662). Sehotanus, Friesche Mist. bl. 658, 667; Arend, 4lgem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. III. bl. 655-058 ; Groninger Yolks-Alman. 1843 , bl. 180-185; Kron. van het flist. Genootsch. te Utr. D. VII. bl. 205 , 206 , 342-351 , 354, 355-368. HAM (FREDERIK VAN DEN) zoon van Wouterus van den Ham, werd geboren to Barneveld den 5den Junij 1773. Hij studeerde aan de Harderwijksche hoogeschool werd in 1798 proponent en in datzelfde jaar predikant to Otterloo , in 1804 to IJsselstein en in 1816 to Rotter­dam, waar hij in 1840 emeritus werd. Hij stierf te Utrecht den 18den Julij 1855 , en was den 24sten April 1811 ge­huwd met Sophia Constantia Petronella van der M u e l e n. Zijne afbeelding ziet het licht. Van hem verscheen ire druk : Opwekkingsrede, naar aanleiding van Zach. IV : 6b. ge­houden voor het Nederlandsche Zendeling genootschap den 16den Julij 1835 , Rott. 1835. 80. Zie van Harderwijk, Naaml. en Levensbijz. der Predik. to .Rott. bl. 115, 116; Brinkman, Naaml. van Bock.; Muller, cat. van Portrait. M. 324. nAM (MARTINUS VAN DEN). De naam van dew edelen en onverschrokken menschenvriend mag bier niet ortver­ meld blijven. Hij werd den 8sten Maart 1795 te Bergen op Zoom geboren. Zijn vader soldaat zijnde , genoot van den Ham eene zeer onvolledige opvoeding , en was hij reeds 12 jaren oud , zonder dat er aan zijne vorming eenige hand was gelegd. Toen gelukte het echter zijn vader den moedigen en sterken knaap eene plaats te be­ zorgen in de kweekschool te 's Gravenhage. Daar genoot hij slechts drie maanden het onderwijs , toen zijn vader uit de dienst werd ontslagen en zich met der woon naar den Helder begaf , werwaarts Martinus hem volgde , en nu geheel van het onderwijs verstoken , met visschen en varen zijn tijd doorbragt , hetgeen later zijne broodwinning werd. Op achttienjarigen ouderdom nam hij als soldaat dienst; maar deze stap berouwde hem spoedig , daar de zee het eenige element was , waarop hij zich kon bewegen. Toen Koning Willem I echter nit de landmagt de zoodanigen opriep , die lust hadden om naar Oost-Indib te gaan , was van den Ham de eerste die zich daartoe aanbood. Gedurende een achttal jaren diende hij nu als matroos het land, nadat hij met Elisabeth Mulder, van Rot­ terdam , gehuwd was , die hem , ingevolge het hem daartoe verleende gunstig verlof, op zijne togten vergezelde , en hem vier kinderen schonk , die in even zoo vele wereld­ deelen geboren werden. In 1821 gepasporteerd , zette hij zich aan den Helder neder en kocht , voor zijne spaar­ penningen , een vaartuig , wearmede hij in zijn onderhoud en dat der zijnen voorzag , maar waarmede hij zich ook een naam maakte, die naast N a e r e b o u t en Woltemade behoort genoemd te worden. Ons bestek laat niet toe in het breede uit te wijden over 's mans stoute en herhaalde pogingen ter redding van zijnen evenmensch. Nadat hij bij onderscheidene gelegen­heden zijn moed getoond had , in het redden van schip­breukelingen bij hevigen storm , kwam aan den avond van den 17den October 1834 het berigt tot hem , dat bij Kalandsoog een brik was gestrand. De zee was tot zulk eene verbazende hoogte gestegen , dat de reddingboot niet meer langs het strand te krijgen was. De moed van velen bezwijkt die van van den Ham niet. Weldra is zijn vermetel plan tot rUpheid gekomen. Vier der zijnen , JanDito. Pieter Nannings, Martinus Steil en H a r m en Zeeman , allen aan den Helder woonachtig , moeten hem in de uitvoering helpen. Hij bindt zich eene lijn om het lijf , plaatst de vier genoemden tot aan de 9 borst in de bruischende zee , en terwijl zij bet ander° einde van de lijn vasthouden begeeft hij zich te water en beproeft met zijn ligchaam de golven te breken. Na her­haalde pogin (Yen en onbeschrijfelijke inspanning van krachten bereikt hij het schip, welks wand reeds gedeeltelijk over boord was geslagen. De dertienjarige noon van den ver­dronken kapitein wordt het eerst gered. Met dezen aan het strand getrokken , klieft hij tot elf malen achter elkander de golven en heeft bet geluk al de schipbreuke­ling,en te redden. De dichter H. J. F o p p e schetste 's mans edel bedrijf , en .de heer W. P. V r u g t , hof- en kamer­zanger van Z. M. den koning , zone? dat vers op het es concert ten voordeele van M. v a n de n Ham , in den stadsschouwburg te Amsterdam , gegeven , naar aanleiding van muzijk des heeren J. B. van Bre e. Wiranneer van den Ham overleden is , is ons niet be­kend. Zijne afbeelding is geplaatst voor de bier aan­gehaalde levensschets , met het volgende bijsehrift : Waar moed , door menschenmin , de lauwerkroon bebaalt , De man , om zijn bedrijf , om 't kleed niet wordt gebuldigd , Daar brengt u vorst en yolk den eerbied u verschuldigd , Daar heeft de menschheid zelve uw adeldom bepaald ! Zie Reknopte levensschets van Nartinus van den Ham enz. Amst. 1835. 80. HAMAKER (HENDRIK ARENT) werd to Amsterdam den 258ten Februarij 1789 geboren en door zijn vader voor den koophandel opgeleid. Reeds vroeg toonde hij blijken van ongemeene • schranderheid en lust tot beoefening der oude talen. Maar de vooruitzigten om eene geleerde opvoeding to erlangen waren hem niet gunstig. Eindelijk gelukte het hem toch , door tusschenkomst van edelmoedige begunsti­gers , zich geheel aan zijne neiging over te kunnen geven , en zich onder de bijzondere leiding der hoogleeraren v a n L e n n e p en Wilmett, aan de illustre school zijner ge­boortestad , verder op de talen en inzonderheid op het Oostersch toe te leggen. Tot in 1815 buiten openbare betrekking gebleven , werd hij in dat jaar tot hoogleeraar in de Oostersche talen aan het athenaeum to Franeker be­roepen welke waardigheid hij in October aanvaardde met eene redevoering : de Graecis Latinisque historicis medii aevi , ex ortentalibus .fontibus illustrandis. Niet lang was hij daar werkzaam, daar de roem zijner geleerdheid hem , in 1817 , eene beroeping naar Leiden deed te beurt vallen , ter bekleeding van het buitengewoon hoogleeraarambt der Oostersche talen en dat van uitlegger van het legaat van War n e r. Hij aanvaardde zijnen post op den 11den October van laatstgenoemd jaar met eene redevoering : de religione Nohammedica , magno virtutis bet­licae aped Orientates incitamento. In 1822 tot gewoon hoog­leeraar bevorderd , Meld hij , op den 28sten September eene redevoering: de vita et meritis Gulielmi Jonesii. Do drie genoemde redevoeringen zien het licht ; de eerste in de Annales Academiae Groninganae , de beide laatsten in de Annales Academiae Lugduno-Batavae. W at Ha mak e r voor de kennis der Oostersche letter­kunde en talen , door mondelingen voordragt en door zijne geschriften , gedaan heeft , is niet in weinige regels zamen te vatten. Zoo iemand , dan was hij de man , om onzen reeds verkregenen roem , in de beoefening der Oostersche taal- en letterkunde , bij geheel Europa en ook daar bui­ten staande te houden. Jammer maar , dat hij , na een leven van zes en veertig jaren , doorgebragt in de onop­houdelijke inspanning van de diepste en moeijelijkste let­terkundige nasporingen , van voortreffelijk onderwijs , en van de gedurige mededeeling van hetgeen zijne voorbeel­delooze scherpzinnigheid en schatrijke kennis hadden zamen­gesteld , in den bloei zijner jaren werd weggerukt , en op den 7den October 1835 , tot een schier onherstelbaar ver­lies der wetenschap , ontsliep , nadat hij weinige dagen to voren zijne gade Johanna Camper, welke hem zeven kinderen naliet , ten grave had zien dalen. Ha m a k e r, die zich ook als mensch door voortreffelijke eigenschappen onderscheidde , aan wien de aanbieding van het lidmaatschap van een aantal geleerde instellingen to beurt viel , en die in 1829 met de ridderorde van den Nederlandschen Leeuw versierd werd, schreef de volgende verbandelingen en werken: Claudianus nostrorum temporum vales. Claudianu s de dichter onzer eeuw , Amst. 1814. 80. Dit werk is eerie geschiedenis van Bonaparte, in la­tijnsche verzen nit C 1 a udian us te zamengesteld door L. A. D e c a m po, met Nederduitsche vertaling van H a- ma k e r daar tegenover. Lectiones Philostrataeae , Lugd. Bat. 1816. 80. Verhundeling over den godsdienstigen , zedelyken en maat­ schappe Oen invloed der dichtkunst ; in de Mnemosyne , D. III. (Dordr. 1817. 80.) Specimen Catalogi codicum MSS. Orientalium bibliothecae academiae Lugduno-Batavae f Lugd. Bat. 1820 40. Diatribe philologico-critica, .Monumentorum aliquot Punico­rum , nuper in Africa repertorum , interpretationem exhibens, cet. Lugd. Bat. 1822. 40. Over de Sakontala van den Indischen Dichter C a 1 i d a s in de Mnemosyne , D. XII. (Dordr. 1823. 80.) Commentatio ad locum Takyoddini Ahmedis A I­.Makrizi de expeditionibus a Graecis Francisque adversus Dimyatham, ab anno Christi 702-1221, susceptis , Amstel. 1824. 40. Incerti auctoris liber de expugnatiane Memphidis et Alexan­driae , Lugd. Bat. 1825. 40. Lettre a M. Raoul R o c h e t t e sur une inscription en caracteres Planiciens et Grecs , recemrnent ddcouverte a Cy -rene , Leid. 1825. 40. .Re'flexions critiques sur quetques points contestds de l'his­toire orientate ; pour servir de rdponse aux eclaircissements de M. de Hammer, publids dans le Nouveau Journal Asiatique cahier d' Avril 1829. Leid. 1829. 80. Ha maker had namelijk deel genomen aan de uitgave der Bibliotheca Critica nova , en daarin , onder meer book­beoordeelingen , welke tot het yak der Oostersche letter­kunde behoorden , ook eene recensie van een werk van v o n Hammer geplaatst , welke aanleiding gaf tot een zeer hevi­gen uitval tegen hem in een buitenlandsch tijdschrift , die hij in genoemde Reflexions uitmuntend van zich afweerde. Miscellanea Phoenicia , Lugd. Bat. 1828. 40. Redevoering over den aard der Zelfstandigheid , haar ge­wigt voor volken en personen , en here noodzakelijkheid voor Nederland, Leid. 1831. 80. Specimen criticum , exhibens locos Ibn Rhacanis de Ibn Zeidouno , ex codietbus Bibliothecae Lugd. Batay. et Gotha­nae editor, Lugd. Bit. 1832. 40. CoinmentatLo in abr. de vita et tnorte Prophetarum , qui Greece circumfertur , cet. Amst. 1833. 40. Aanmerkingen over de Samaritanen en hunne briefwisseling met eenige Europesche Geleerden : ter gelegenheid der uitgave van eenen nog onbekenden Samaritaanschen brief ; geplaatst in Kist en Royaards, Archief voor Ke , k. Gesch. D. V. (Leid. 1834. 80.) Akademische Voorlexingen over het nut en de belangryk­held der grammqtische vergelij king van het Grieksch , het Latyn en de Germaansche tongvallen met het Sanskrit , Leid. 1835. 80. Als niet onverdienstelijk Nederduitsch dichter deed H a­mak e r zich mede kennen , door een dichtstuk : ..man Pi ofessor M. T y d e m a n , by de gelyktyclige promotie van drie zyner zonen , den 8sten November 1822 , hetwelk op bl. 376 van het 13de deel der Mnemosyne gevonden wordt. Voorts leverde Hamaker bijdragen tot Siegenbeek's Museum en van Kampen 's Magazijn , en hebben wij aan hem de vertaling to danken van het 2de deel van J, von Muller's Algemeene Geschiedenis. Zie digem. Kunst- en Letterb. 1835. D. II. IA. 274-277 ; Handel. van de Jaarl. vergad. der Maatsch. van Nederl. Letterk. te Leid. 1836, bl. 20-27; Collot d'Escury, Boll. roent . D. HI. bl. 93, 94; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche ioogesch. D. I. bl. 429, 430, 436 , Toot,. en Bijl. bl. 258 ; Juynboll, Orat. in Ann. Acad. Grow. 1835-1836; danhangs. op het Woordenb. van Gt. Nieuwenbuia, op den naam; van Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en W etensch. D. H. bl. 573-575; Boum an , Geschied. der Geld. lloogesch. D. II. bl. 542; van der A a , Nieuw W oordenb. van Ned Dichters; Biograph. univers. T. IX. p. 180 ; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Aed. Letterk. te Leid. D. I. bl. 268 . D. II. bl. 620 , 2de Biiv. bl. 18. HAMAL (G.). Zie HAMEL. (G.). HAMBROECK (AwroNius) , geboren to Rotterdam op het einde van 1605 of in het begin van 1606 , werd na loffelijke studien in 1632 - predikant to Schiplui c. a. , ver­trok vervolgens als predikant naar Oost-Indid van wege de classis van Rotterdam , en kwam den 11den October 1647 te Batavia aan. HU werd den 20sten April 1648 naar Formosa beroepen waar hij zich in de liefde en ach­ting zijner gemeente verheugen mogt. Toen genoemd eiland in 1661 door den Chineeschen zee­roover Coxinga ten deele bemagtigd werd, was H a m-b r o e c k , met zijne vrouw , een zoon en eene dochter in 's vijands handen gevallen terwij1 twee zijner dochters gevlugt waren op het fort Zeelandia waarop de bevelheb­ber van Formosa , Frederik Coy et , zich met zijne overgeblevene manschappen versterkt had en tegenstand bood. Terwijl op het eiland alles in den magt van Coxinga was , en men aldaar de afschuwelijkste wreedheden pleegde, vreesde Coxinga maar al to zees dat , zoo de bezetting op bet fort stand hield tot er ontzet van Batavia kwam , hij in gevaarlijken toestand geraken zou. Bekend met den invloed dien Ham b r o e c k op de zijnen uitoefende , zond hij dezen naar Coy e t , om hem tot de overgave van het fort te bewegen. H am b r o e c k , niet luisterende naar de stem der bloedverwantschap maar alleen met pligt en eer voor oogen , wendde integendeel alle middelen aan om de bezetting tot standvastige verwering aan te sporen. Men wilde den braven leeraar op het fort houden doch ofscboon door geene belofte aan den vijand verbonden, was er Diets, zelfs zijne beide dochters niet , in staat om hem van zijn voornemen, om tot zijne overige betrekkingen , die in vijands handen waren , terug to keeren , of to houden , ofschoon ook hij met een weigerend antwoord bij Coxinga terug­komende , den dood te gemoet kon zien. Ofschoon hij , zoo als door sommige schrijvers vermeld wordt , niet dadelijk werd omgebragt , geschiedde dit echter niet lang daarna. Want toen vervolgens een opstand ender de Formosanen uitbrak , en Cox i n g a meende dat die op aanstoken der Nederlandsche gevangenen was nitgebroken ; gaf hij last deze alien om te bren Pen. Ham b r o e c k 's hoofd viel , op den 5den Julij 1661', in het bijzijn zijner bloedverwanten , die ook hem weldra in den dood moesten volgen. 's Mans edel bestaan is zoo wel in proza als podzij door een aantal schrijvers met lof vermeld , en zijne edele zelf­opoffering door de schilderkunst vereeuwigd. Zie W. Schouten, Reistogt naar en door Oost-Indien , D. I. bl. 161-168: Valen tijn , Dud en Nieuw Oost-Indiin , IV. St. II. bl. 89-92; de Philosooph (11. 1767) Nr. 58 , bl. 47 , 48; Vereul, Gedicht. voor godsdienst , deugd en vaderl. (Amst. 1791.) bl. 5-42; van W ijn, lifjv. op Wagenaar, D. III. b1.43,44; Helmers, de Boll. Katie , lste Zang, bl. 25; W.-Terpstra, in Tydeman en van Kampen, Mnemosyne, D. V.b1.269-282 van Kampen, Geschied. der Ned. buiten Europa , D. II. bl. 108-110, 445; Dezelfde, Vuderl. Karakterk. D. II. St. I. bl. 328-331 ; van der A a, Ilerinner. D bl 341-358; Prof. Visscher, in 4lgem. Letterliev. Maandschr. 1850, Mengeliv. bl. 199 , 200 ; Prof. L a uts, in ..ellgem. Konst. en Letterb. 1851. D. IL bl. 119-125. HAMBURGER (Mevrouw) geboren E 11 e n , echtgenoote van den verdienstelijken miniatuurschilder J oh a ti C o n-r ad Hamburger, maakte zich door menig voortreffelijk voortbrengsel van haar penseel verdienstelijk , en voorzeker zou haar uitmuntend talent als schilderes nog meer zijn ontwikkeld , indien zij niet op niet gevorderden leeftijd aan Karen echtgenoot en gezin , in het begin van Julij 1858 , te Amsterdam , door den dood ontrukt ware. Zie Rott. Cour. 3 Julij 1858 ; Nieuw 4mst. Handels- en Effecten­blud 3 Julij 1858. HA MCONIUS (MAnTrivus) , wiens eigenlijke naam Maarten H a rn k e in a was , werd omstreeks 1550 te Follega , in Friesland , geboren. Hij was de zoon van Hamke Hamk ema en N. Boelema. Eerst tot ex­cijnsmeester in zijne geboorteplaats benoemd , werd hij op verzoek van I d z a r d St ij nthiema, grietman van Lem. sterland , in 1574 tot deszelfs substituut aangesteld doch one zijne staatkundige gevoelens , daar hij den koning van Spanje aanhing gebannen , bekwam hij , na zijne terug­komst , het dijkgraafschap van Zevenwouden. Andermaal het land uitgeweken , werd hij bij zijne tweede terugkomst tot grietman van Doniawarstal verkozen , ofschoon voor korten tijd ; want in 1581 werd reeds zijn opvolger be­noemd , en schijnt hij zich bij den vijand te hebben opge­houden ; althans hij was in Julij van laatstgenoemd jaar tegenwoordig bij het gevecht dat bij Grijpskerk in Gro­ningerland plaats had , en waarin Son o y en N o r r i t s het leger van R e n n en berg sloegen. Zia verder bij den vijand ophoudende , beyond 11U zich in Steenwijk , Gronin­ gen , Lingen en. Doetinchem , gedurende de belegering en overgave 17dier steden door en aan de Staatsche troepen , en hij redde zich met zwemmen van Staveren , hetwelk de onzen bij nacht hadden ingenomen. Te midden van zoo vele levensbeslommeringen vergat hij de beoefening der let­ teren niet , en zich toe te leggen op de geschiedenis zijns vaderlands. Hij deed het tot aan zijn dood , die kort vaor 1620 plaats had. Hij was gehuwd met B e n n e Ho 1- kema , die hem drie zonen en eene dochter schonk. Zijn portret ziet het Licht , ook aan bet hoofd van zijne bier na te noemen Frisia. Zijne zinspreuk was : Crucis ambio finem. (1k streef naar het einde, het clod, des kruises). De volgende werken zien van H a m c o n i u s het licht : Acrostichis de expeditione Joannes Casimiro adver­sus Ernestum Bavarum Archiepiscopum Cor'oniensem ad prczestantissimum virurn ac D. N. Coqu e 11 u m exercitus. Catendariurn, heroic° carmine, ad morem Cisiojani ve- teas. Carmen gratulatorium ad R.D. Gellium Ilstanum, electwn cornmendatorern in virtute ; geplaatst in S u ffr i­d u s Petrus, de Scriptorib. Fris. p. 487-492. Certamen Catholicorwn cum Catvinistis , heroic° carmine, continuo char,:ctere C. conscriptum, adjrcta suns Ana­gramata chronologica et guaedqm alia, Monast. 1607. 40. Lova,n. 1612. 40. Frisia, seu de viris rebusque Frisian illustribu' libri duo. Adjecti suet pontifices Frisiorum ethnici etc. Monast. 1609. 40. Dezelfde druk met vernieuwden titel en ver­schillende opdragt te Franek. 1620. 40. en te Amst 1623. 40. Verthownge der Con , nghen , Bisschoppen , Princen , Po­testaten, lieeren ende Graven v,in Vrieslant , met de ge­denckweirdichtste saeck,n v,n haer soo buiten als binnrn 's lasts gedaen vtin aenbegin tot den :mere MD,CXVII , Fran. 1617. fol.. Herdrukt in de Vrije Fries , D. III. bl, 332-410. Zie S u f f r i d u s Petrus, de Script. Fris. p. 485-492; S weer-tins, 4th. Eel6rr. p. 549 , 550; Foppens, bibl. .p. 855; Pars, Ind. Batay. p. 77, 78 ; Paquot, 16t gmoir. T. I. p. 230, 231; te Water, /list van het verb. der Edel. D. IV. bl. 371, 372; van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en Weteusch. bl. 76, 77; van S m i n i a , Nieuwe Naaml. van Grietm. bl. 345, 346; de Wind, Bibl. der Ned. Geschiedschr. D. I. bl. 348. 349, Mr. J. Dirks in de V rije Fries. D. III. bl. 315-323, 332-410; van Leeuwen, Cat. van de prov. Ribl. van Fries& bl, 220, 221; 111 ulle r, Cat. van Portrett.; de IVavorscher , D. IV. bl. 58 , 289 , 290 , D. V. bl. 76. HAMEEL (ALLAERT nu) een graveur , die in het laatst der vijftiende eeuw bloeide en to Hertogenbosch geboren werd. Onder zijne werken, die genoemd worden, munten uit : Het laatste oordeel naar Hieronymus Bos. Constantin aan het hoofd van het Christenleger optrekkende. .De koperen slang in de woestijn opgerigt. Eene kapel benevens ruiters. De olifant. .Reliquie-kast naar eene beker gelijkend. Het fleilige Sacrament in den norm eener spits van een middelecuwschen toren. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. ; Rathgeber, Ileredeneerde Geschied. der Ned. Schilder-, houtsny• en graveerk. bl. 06,326, 327 ; Kramtn, Lev. en Werk. der Kunstsch. HAMEL (G.) ook Hamal gespeld , behoorde tot de verbondene edelen. Onzeker is het evenwel uit welk ge­slacht hij afstamde , daar geene berigten omtrent zijn leven bekend zijn. Zie te Water, fist van het verb. der Edel. D. III. bl. 443, 444, D. III. bl. 638. HAMEL (HENDRIK) , geboren te Gorinchem , was schrij ver op het schip de Sperwer , hetwelk den 10den Januarij 1653 uit Texel zeilde en den leen Junij te Batavia aankwam. Hij vertrok veertien dagen later met den nieu­wen gouverneur van Formosa , C o r n e l i s Lessen, derwaarts. Zij wendden den steven naar Japan , doch strandden ten zuiden van Corea op een eiland , hetwelk zij Quelpaart noemden. Zij werden hier door twee duizend Chinezen gevangen genomen en naar de stad Moysou of Hokso gevoerd. Na gedurende dertien jaren onder ver­schillende lotgevallen en plaatsverwisselingen gevangen geweest to zijn , gelukte het Hamel met de nog overgeblevene Hollanders in 1666 op een visschersvaar­tuig naar Japan te ontsnappen. Hij keerde met zijne lot­genooten in 1668 of 1669 in Holland tern , en gaf van zijne lotgevallen een uitvoerig verhaal uit , hetwelk in verscheidene talen vertaald het licht ziet. Zie Nederl. Reizen , D. XI. bl. 21-51; van Kampen, Geschied. der Nederl. buiten Europa , D. II. bl. 121-127; Biograph. univers. T. IX. p. 182. HAMEL (P. vAN) schreef: Pharmacopaea Hodierna, ofte hedendaagsche Apotheek , waarin de voornaamste en meest in gebruik zynde Genees­middelen, derzelver bereidingen , gebruik en kragten,beschreven, ook alto Chemysche Preparatien geleert worden , met een voomfgaande uitlegging van de Chemysche characters , de tekens van de maten en gewigten, alemede een lyst van ver- scheide enkelde, onder een naam begrepene Geneestniddelen ; mitsgaders de hoe grootheid der giften , in 't Nederduits zatnengestelt , Utr. 1719. 80. Zie •an Abkoude, Naaml. van Ned. Bock. D. I. St. HI. HAMEL BRUYNINCX (GERARD), Zie BRUYNINCX (GERARD HAMEL). HAMEL BRUYNINCX (J. J.). Zie BRUYNINCX (J. J. HAMEL). HAMELAU (JoHA.N.N.Es) werd den 23sten Maart 1737 te Amsterdam uit Luthersche ouders geboren en voor de predik­dienst opgeleid. Door Her m a n u s van Gar é 1, Luthersch predikant in zijne geboorteplaats, voorbereid, studeerde hij ver­der te Rostock en werd in 1760 predikant te Amersfoort. Hij vertrok van daar in 1762 naar Bodegraven , in 1772 naar Leiden en in 1779 naar Amsterdam. Aan de twisten die de gemeente aldaar in 1791 beroerden , en die eene scheuring ten gevolge hadden, nam hij een zeer werkzaam dee! , en bij de afscheiding werd hij tot leeraar der nieuwe gemeente , die zich Herstelde Luthersche noemde , aange­steld. Deze betrekking nam hij waar tot aan zijnen dood , die den 23sten September 1804 plaats had. Zijne afbeel­ding ziet het licht. Ha m e 1 a u deed zich ale een hartelijk en stichtelijk predikant kennen door de volgende geschriften : Leerrede over Ephez. 5 , vs. 19 , ter inwijding van het orgel in de Luthersche kerk te Bodegraven, Gouda, 1771. 80. Godvruchtige overdenkingen van waarheden der Heilige Schrift, Gouda , 1771. 80. Leerrede over Ps. LXXI , vs. 17 , 18 , ter gedachtenis van zijn 25jarige predikthenst , Amst. 1785. 80. Schets der eerste leerrede voor de Herstelde Luthersche gemeente, Amst. 1791. 80. De lierde maalifiden der eerste Christenen in den aanbre­kenden Evangeltedag , Amst. 1791, 80. Leerrede ter inwyding van de kerk der Herstelde Luther­sche Gemeente , Amst. 1793. 80. Handteiding voor Katecheseermeesters en meesteressen Amst. 1793. 80. lets voor een christelijk huisgezin of gebeden en gezangen op iederen dag der week, Amst. 1796. 80. Aanwzyzing der Geloofsleer voor de Jeugd. De verlichte tijd. Naar het Hoogduitsch, Amst. 1783. 80. II a m e 1 a n beoefende ook de dichtkunst , blijkens twee bundeltjes , die getiteld zijn : Gedachten in slapelooze nachten , Amst. 1796. 80. . Nuttige uitspanningen in eenzame uren , nagelaten door wifien De, J. Hamelaii, Amst, 1805. 80. Het oordeel van W i t se n G e y s b e e k over 's mans tijmen is niet zeer gunstig. Hij weet niet of hij er zich over bedroeven dan wel bartelijk om lagchen moet. Als eene bijdrage tot het karakter van ds. Ham e lau worth gemeld , dat hij op zekeren nieuwjaarsdag te Leiden visite-kaartjes Het rondbrengen , waarop aan de • eene zijde stond : J. Ham elau, Beroerder des yolks, in navol­ging van Jezus Christus , en op de keerzijde Reizigers haast U. Redt -tcw zi,e1. Het einde korrit. lk verkondig u /even en dood , zegen en vloek. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht.; de Jon g, Naomi van Boek.; Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bfjdr. tot de Geschied. der Evang. Luth. Kerk , St. II. bl. 106. St. V. bl. 41, 42, St. VII. hi. 126 ; Glasius, Godgel. Node?. I.; Muller Cat. van Portrett. b1.107: 397; Domela Nieuwenhuis, Geschied. der Antst. Luth. Genteente , bl. 168 , 250. HAMELBERG (HENDRIK ANTON1E) was schoolopziener, lector in de wis- en natuurkunde en arrondissements ijker to Amersfoort. Hij overleed den 5den October 1852 to Brussel en maakte zich door het scbrijven van de navol­gende werkjes zeer verdienstelijk : Doe wel en zie niet om , Amst. 1831. 80. Inleiding tot de Fransche taal ; een lees- en vertaalboek voor eerstbeginnenden in dezelve , Dord. 1836 , 1837. gr. 12. 2 stukk. Scyntaxische regelen der Fransche taal , opgehelderd door eene menigte voorbeelden en gevolgd door eene uitgehreide ver­zameling van opstellen ter toepassing , Dord. 1844 1848. - gr. 120. 3 stukk. Hoogduitsche spraakkunst voor Nederlanders met raadple­ging van de beste en nieuwste taalkundige werken , ten gebruilce op de scholen, Zutph. 1837. 80; 2de druk ald. 1841. 80. Original text of the collection of instructive and amusing pieces , to be translated in to English , Dord. 1843. 120. V erzameling van leerzame en onderhoudende stukken , ter vertaling in het Engetsch met volledige aanwyzingen , om de overbrenging naar behooren te doen enz. en een zorgvuldig bewerkt woordenboekje, Dord. 1843. 120. Zie de Jong, Naantl. van Bock; Brinkman, Naaml. van Boek.; nit medegedeelde berigten aangevuld. HAMELL (AyrnoNY) had in 1784 als majoor deel aan den toot van den kapitein Jac ob Pieter v an Bra am naar Oost-Inditi , waarvan wij op diens artikel hebben melding gemaakt. Reeds vroeger had hij bij den opstand der slaver in Bel bite en to Suriname uitstekende bewijzen van mood en beleid gegeven. Hij kreeg het opperbevel over de onderneming tegen Toele-Kapatang , waar de onzen eene volkomene overwinning beliaalden en H a m e 11 zich met roern overlaadde. Hij had vervolgens een belang- rijk deel aan de tuchtiging der Boeginezen en werd , met an B r a a m, na eene afwezigheid van drie jaren in het vaderland teruggekeerd , met een geschenk van 2500 gul- den , voor zij ne diensten aan het land bewezen, vereerd. Zie van Kamp en , Geschied. der Ned. huiten Europa, D. III. St. T. bl. 324 ; d e J o n g e , Geschied. van het Ned Zeewez. D. VI. St. 1. 193-236 ; Dit W °orders& D. H. bl. 1137 , 1138. HAMELL (JAN WILLEM VAN) , luitenant ter zee , voerde in 1788 het bevel over 's land schip dY Adrniraal Ptet Hein en lag met dien bodem op het IJ voor Amsterdam , toen op den 18den Junij van gen . emd jaar de Kattenbur­gers , die den zeildag vierden , door een geweldigen storm-vlaaa overvallen werden , en omstreeks 60 hunner den dood in de golven vonden. Van H a m ell had het geluk een achttal personen, met behulp van den tweeden luitenant Sc h m i d t, den kwartiermeester Ka m p en hunnen man -schap , van den dood te redden. Hij ontving daarvoor met de zijnen van de stadsregering een geschenk van 100 zilveren dukatons. In 1791 had van Ha m ell, bevelvoerende op de Bel­lona , deel aan den togt van den kapitein Jan I z a a k We r n e r Gob i u s naar Goram , waarvan wij op diens artikel hebben melding gemaakt. In 1793 , met den rang van kapitein luitenant , bevel voerende op 's lands fregat de Waakzaarnheid van 24 stukken , had hij , met den kapitein F. C. Du ym, de koopvaardUvloot van den staat naar de noordkust van Spanje , Lissabon , Cadix en Malaga begeleid , en in het begin van Mei 1794 , andermaal een groot aantal koopvaarders in bescherming genomen heb­bende , de terugreis naar het vaderland aangenomen. Op de hoogte van Brest ontmoette hij twee Fransche fregatten, die jagt op hem maakten. - Ten einde den kapitein D u y m gelegenheid te geven met zijn schip dat eene rijke lading in geld en koop­waren in had , te vlugten , besloot v an H am e 11 alleen den vijand of to waehten , aan wien hij echter na eenen zeer dapperen tegenstand , die door den vijand zelven ge­roemd werd, genoodzaakt was zijnen bodem over te geven. Ale krijgsgevangen woonde hij vervolgens de beroemde zeeslagen bij van den 28sten en 29sten Mei en van den lsten Junij , welke tusschen de Fransche en Britsche vloten geleverd werden , en bleef daarna nog veertien maanden met de zijnen opgesloten in een klooster to Quimper Co-rantin , waar aan ales gebrek was. Met het sluiten van den vrede in 1795 is hij ontslagen en naar het vaderland teruggekeerd. Zie Vaderl. Inst. ten very. op Wagenaar, D. XXI. bl. 47; de Jonge, Goschied. van het Ned. Zeewez. D. VI. St. I. bl. 261 , 474-494 ; Dit Woordenb. artik. G o b i u s. HAIVIELS VELD (IJsBRAND VAN) , uit eene Utrechtsche familie gesproten , was de zoon van IJ s brand van H a­mels v eld, kaarsenfabriekant te Utrecht , en van E 1 1-sabet h W i g g e r s. Hij werd op den 7den Februarij 1743 ter gemelde plaatse geboren , en ofschoon opgeleid om zijns vaders opvolger in de fabriek te zijn , vertoonde zich reeds vroeg bij hem zulk eene buitengewone lust tot de wetenschappen , dat zijne ouders , op aanraden van den predikant J. Schermer, besloten hem der studie toe to wijden. In 1754 ter latiinsche school vertrokken , maakte hij zich in vier jaren tijd zoo zeer bekwaam in de talen , dat hij in 1758 als student in de godgeleerdheid aan de Utrechtsche hoogeschool werd opgenomen. Eene proeve van zijne aanhoudende studie gaf hij in 1764 door de ver­dediging eener dissertatio philologico-antiquaria de aedibus veterum Hebraeorum , en in 1765 van eene dissertatio Theologica inauguralis de moribus antediluvianis typo morum adventurra servatoris antecessurorum , waarop hem den graad van doctor in de godgeleerdheid geschonken word. In betzelfde jaar proponent geworden , werd hij in het begin van het volgende tot predikant to Durgerdam beroe­ pen. Nadat hij aldaar tien jaren het Evangelie verkon­ digd had , vertrok hij in 1776 als predikant naar Groote­ broek , en van daar in 1777 naar Goes , in Zuidbeveland. Slechts twee jaren was hij daar werkzaan3 toen eenige ge­ rezene geschillen hem zijn prediktambt aldaar deden neder­ leggen. Wel werd hem zijn ontslag geweigerd , maar zoo als uit een destijds door hem uitgegeven geschrift blijkt , hij meende zich geregtigd hetzelve te nemen. Naar Utrecht met de zijnen vertrokken , leefde hij aldaar stil en ambteloos , en hield zich met de zamenstelling en uitgave van eenige geschriften bezig , totdat hij in 1784 aldaar als hoogleeraar in de godgeleerdheid beroepen werd, Welke betrekking hij den 26sten Februarij van genoemd jaar aanvaardde met eene redevoering : de statu rei Chris­tianae , hodierno, laeto an tristi ? quidque in posterum de eo sperare vel timere debeamus ? Niet gewoon zijne gevoelens te ontveinzen , betoonde hij zich bij de staatsomwenteling van 1787 een ijverig aan­ hanger der patriottische partij. Uit vrees voor onaange­ naamheden , waarmede men hem gedreigd had , besloot hij, nadat men hem he hoogleeratnbt ontnomen had , Utrecht te verlaten. Na zijn vertrek werd hem niet alleen het regt om in de provincie Utrecht te prediken ontnomen , maar ook zijn afbeeldsel uit de senaatskamer genomen en met een honend opschrift elders geborgen. Voornemens zijnde zich to Amsterdam neder te zetten , werd hem de inwoning in die plaats ontzegd , waarop hij toen naar Durgerdam , zijne eerste standplaats , vertrok. Na tot in 1789 aldaar gewoond te hebben , begaf hij zich in dat jaar met zijn gezin naar Leiden , waar zijn zoon , die volgt , zich op de regtsgeleerdheid ging toeleg­gen. Bij de staatsomwenteling van 1795 werd hem in de plaats van den afgezetten hoogleeraar Boers de godge­leerde leerstoel te Leiden aangeboden , doch het blijkt niet dat hij die betrekking heeft aangenomen. Die omwen­teling rukte hem weder nit de aangename stilte , en voerde hem in eene politieke loopbaan , waarin hij het vaderland meende van dienst te kunnen zijn. In 1796 weder te Utrecht gekomen werden de voor hem onteerende besluiten , in 1787 genomen , niet alleen ingetrokken , maar hem ook weder het hoogleeraarambt aangeboden. Daar dit ten koste zou zijn van hem , die het toen vervulde , bedankte hij voor die aanbieding en ging , na het overlijden zijner eenige dochter , met der woon naar Amsterdam , welke stad hij evenwel kort daarna met den Haag verwisselde , toen hij tot lid der Nationale Ver­gadering verkozen werd. Tot Augustus 1797 nam hij het voorzitterschap van die vergadering waar , en werd nog in dat jaar tot lid der Tweede Nationale Vergadering yen. kozen. Ofschoon velen weigerden die benoeming aan te nemen , bedankte hij daarvoor niet , maar achtte het meer dan ooit zijn pligt , op zijn post te staan en door zijn voor­beeld te toonen , dat een echt beminnaar des vaderlands standvastig blijft , ook in het barnen der gevaren. En teen in 1798 de tegenomwenteling daar was, deelde hij in het lot van zoo velen zijner medeleden, en zag zich niet alleen uit zijne waardigheid ontzet , maar ook eenigen tijd in de gevangenis. Daaruit ontslagen , woonde hij vervolgens te Amsterdam, ten huize van zijnen zoon, en overleed er den 19den Mei 1812. Volgens zijne uitdrukkelijke begeerte werd hij den 14den Mei daaraanvolgende te Durgerdam begraven , in het graf, waarin ook zijn wader ter ruste werd gelegd. Hij was aldaar in 1769 gehuwd met Susanna Flan dreau, we­duwe van Albe rt Ald e r s, in leven kapitein in dienst der Oost-Indische Compagnie. Zij schonk hem ddne doch­ter en ddn zoon , die volgt. Zijne afbeelding ziet op meer dan szSdne wijze het licht. Van HameIsve Id toonde zich door zijne menigvuldige geschriften een man van groote en veelzijdige geleerdheid. Ervaren in de oude en nieuwere talen , voorzien met een aantal kundigheden over verschillende vakken van weten­schap , en begaafd met een sterk geheugen , was hij niet alleen groot als beoefenaar der bijbelsche en kerkelijke ge­schiedenis , en van de Oostersche en gewijde oudheden , maar hij maakte zich ook hoogst verdienstelijk als verta­ler en uitlegger der Heilige Schrift en ale apologeet des christendoms. In den woord , waar wij hem op het gebied der geleerdheid ontmoeten , overal doet hij zich kennen als, het zijn de woorden van den eerwaarden G1 a s i u s , een ijverig , werkzaam en uitmtmtend godgeleerde , die zich omtrent de theologische wetensehappen , niet het minste in hare praktikale toepassing bij ongeleerden , hoogst verdien , stelijk gen3aakt heeft. Van van HamelsveId 's talrijke vertalingen, bij sommige van welke hij zijne aanteekeningen voegde , zwijgende , laten wij hier eene lijst volgen van zijne oorspronkelijke werken : 't Gevoelen van den Heere J. C. Harenberg, dat som­rnige afdeelingen der H. Schrift onder elkander vermengt en verward geraakt zouden zyn, ter toetze gebragt en weder­legt ; in de 1V ederl. letterverlustiging , Amst. 1763 , 2de deel , bl. 477. Zedig onderzoek nopens de doode zee, of dezelve de plaats beslaat , waar eertyds de steden Sodom , Gemorrha enz. ge­staan hebben , clan niet; in de .Nederl. letterverlustiging , Amst. 1763 , 2de deel , b1. 362. Verhandeling over de pyramiden van Egypte enz.; in de Akademie der geleerden , Amst. 1764 , lste deel , bl. 121. Geschtedenis der .Medische Koningen; in hetzelfde werk , 1ste deel bl. 195. Geschiedenis der Assyrische Koningen ; in hetzelfde werk, 3de deel , bi. 172. Zes leerredenen over Hanna's lied , 1 Sam. II : 1 10 , Utr. 1773. 80. Aanmerkingen over het verhaal van Flavius Josephus, aangaande Alexander den Grooten ; in de Ned. Biblioth.1774, 2de deel , 2de stuk , bi. 209. Durgerdams waterwee , Amst. 1775. 80. Berigt aangaande de redenen die hem bewogen om zijne dimissie als predikant te Goes in Zuid Beveland te vraagen, en deze hem geweigerd zynde zifn ambt intusschen aldaar neer te leggen , Utr. 1779. Bibliothe•a exegetico-theologica ex actin Eruditorum Lip­siensibus adornata , Pars 1—III. Traject. ad Rhen. 1780. 80. - - Vatidniunz Jeremiae XXXI: 31 40 illustratunt, Traject. ad Rhen. 1780. 80. Twee redevoeringen over het IX en X kapittel van het boek Esther , Utr. 1782. 80 Parodie van Horatius 1 Boek , lierz. 22 ; in de tweeds proeve van het Genootscla, Dulces ante (mania mime , Utr. 1782. Bedenkingen op A. H. Niemeijer, Characterkunde van den Bijbel , betrefende de geschiedenis van Esther ; in de Nieuwe Nederl. Bibl. 1782 , 2de deel , 2de stuk , bl. 403. De Bijbel verdedigd, Amst. 1783. 80. 8 deelen; 2de druk, Amst. 1797. 80. 8 deelen. De voortreffelijkheit nuttigheid en noodzakelyk,heid van de geschiedenissen des 0. Testaments betoogd in eene redevoering over I Cor. X : 11, Utr. 1783. 80. Twee leerredenen over Math. VII : 1 -11, Utr. 1784. 80. Inwijings redevoering , Utr. 1784. 80. Leerreden over het 18 en 19 vers van den XIV Psalm , Amst. 1785. 80. De gronden van hoop op verhooring van onze plegtige gebeden , in eene leerreden over Psalm 145 , vs. 18 en 19 , Utr. 1785. Over de weigering der joden , om de Sanzaritanen deelge­nooten in den herbouw van den tempel to Inaken; in de V erh. van het Prov. Utr. Gen Utr. 1785 , 2de deel. Ophelderingen der lleilige Schrift uit de Nieuwe Ooster­eche en Uitlegkundige Bibliotheek van Mich adlis, Leid. 1786. 80. 1ste stuk. Aardrijkskunde des Bijbels , Amst. 1790-1798. 80. 6 deelen met kaarten. In bet Hoogd. vert. door R. J anis c h. Het Oude en Nieuwe Testament en de Apocryfe Boeken , net a,anmerkingen , Amst. 1791. 80 , 16 deelen 2de druk, Amst. 1802. 80. 10 deelen. De welmeenende raadgever , Amst. 1791. 80 , 5 deelen. De zedelijke toestand der Nederlandsche Natie op het einde der XVIII. eeuw , Amst. -1791. 80. 2de druk. Brief behelzende eenige byzonderheden wegens B. M e u 1-m a n , Amst. 1791. De Vraagal , Leid. en Amst. 1791-1796. 8 0. 6 deelen. Nodig bericht aan het publiek nopens de handelirigen van P. v an He mert omtrent hem , Amst. 1793. Bgbelgeschiedenis , Amst. 1797. 80. 2 deelen, met platen, 2de druk aid. 1819. 80. 2 deelen met platen. De ongeveinsde Christen , Amst. 1797 1804. 80. - De Christen bevestigd in zyn geloof, Amst. 1799. 80. Historisch handboekje van den Bijbel , 3de druk. Amst. 1799. 80. met platen; 4de druk ald. 1830. 80, met platen. Algemeene Kerkelyke geschiedenis der Ch06tenen, vervolgd door A. Y p e y , Haarl. 1799 - 1817. 80. 26 deelen , met platen en portrett. Het Nieuwe Testament uit het Grieksch, Amst. 1800. 120. met platen. Kort Begrip der algemeene geschiedenis , Amst. 1802. 80 ; 2de druk , Haarl. 1820. 80. De geschiedenis van Abraham, voor kinderen, Amst. 1804. 8°. 2 stukjes ; 4de druk aid. 1843. 80. De geschiedenis van Isaak , voor kinderen, Amst. 1804. 8°. De Bijbel, uit het Ilebreeuwsch en Grieksch, Amst. 1805. 120. met platen. De geschiedenis van Jacob , voor kinderen, Amst. 1805. 8°. Romeinsche geschiedenissen , van M. Stuart verkort , Amst. 1806. 80. 4 deelen , met platen. Geschiedenis der Joden , sedert de verwoesting van stad en tempel , tot den tegenwoordigen tyd , Amst. 1807. 80. De redelyke Christen , Weekbiad, Amst. 1807. 8°. Algemeene geschiedenis, ten gebruike der jeugd, vermeerderd door A. van der S w a n , Amst. 1809. 80. 2 stukjes. Bet Evangelic volgens het Oude Testament , of onderzoel:, welke kundigheden van den godsdienst en zedeleer de menschen volgens den inhoud der boeken des 0. T. , van de alleroudste tyden af, van eeuw tot eeuw door goddelijk onderwijs, gehad mogen hebben , Amst. 1810. 80. Het Evangelie volgens het Oude Testament, Amst. 1810. 8°. Zie S. Ravii, Oratio anni 1786, No. 100; J. lIeringa, Oratio anni 1825 , No. 100 ; Vaderl. Bist. ten very. op W a g e n a a r , D. XXI. bl. 25 , 44 , 132, D. XXXII. b1.242, D. XXX IV. b1.332, D. XXX V. bl. 76, 111, D. XXXVII. bl. 196 , 197 , D. XXXVIII , bl. 190 ; Algem. Konst- en Letterb. 1812. D. I. bl. 322 , D. II. bl. 148-153 ; A r r e n b e r g, Naamreg. van Ned. Book. ; S a x e , Onomast. liter. T. VIII. p. 425 , 426 ; Y pey , Geschied. der Christel. kerk in de 18de eeuw , D. II: bl. 87-89 , D. VII. bl. 454-456, D. VIII. bl. 452, 723-727; Ypey en Dermout, Geschied. der Ned. fiery. Kerk, D. III. bl. 606. 611, D. IV. aant. bl. 66 ; de Jong, Naaml. van Boek. bl. 224 , 225, 670 en Supplem. ;van K a m p e n , Geschied. der let t. en wetensch. in Ned. D. 11. bl. 546, 575; Brinkman, Naaml. van Boek. ; Collot d' Eseury, Boll. roem , D. III. bl. 89 , Aant. hi. 399 , 400. D. V. bl. 83, 198, 211, 383, 384 ; Koenen, Geschied. der Joden in Nederl. bl. 20 , 21 ; van der A a , Nieuw W oordenb. der Ned. Dicht. ; Glasius, Godgel. Nederl: ; Vreede, Bijdr. tot de Geschied. der Omwent. van 1795 tot 1798 , 2de St. bl. 50 ; uller, Cat. van Portrett. bl. 107, 315. HAMELSVELD (WILLEM IJSBRAND VAN), noon van den voorgaande werd in 1771 te Durgerdam geboren en ver­trok , na het voorbereidend onderwijs ontvangen te hebben, in 1789 naar de Leidsche hoogeschool , waar hij in 1793 tot doctor in de regtsgeleerdheid bevorderd werd. Lich to Amsterdam ale advokaat nedergezet hebbende , klom hij weldra tot aanzienlijke regterlijke waardigheden op , en overleed als raadsheer in bet Hood Geregtshof to Gra­venbage den 12den Februarij 1835. Hij was gehuwd met Brigitta Cornelia Simons, en maakte zich als kun­dig regtsgeleerde door de volgende werken bekend : Handleiding tot de regtszaken , volgens de Fransche wetten, Amst. 1811. 80. Zamenstel van voorschriften , volgens de handleiding tot de regtszaken , Amst. 1811. 80. V erhandeling over he tniddel van boedelafstand of cessie Amst. 1812. 80. De Grondwet voor de Vereenigde Yederlanden , van 29 Maart 1814 , op oudheid , zeden , gewoonten en behoeften des yolks gegrond , Amst. 1815. 80. Bijdrage tot het lij fstraffelijk regt , Amst. 1817. 80. Ilianier van procederen in burgerlyke regtszaken , Amst. 1824. 80. 8 deelen. Verzameling van gewijsden van het hoop geregtshof to Gravenhage, beginnende met het jaar 1814 tot 1822, Delft, 1827-1836. 80. 5 deelen. Vervolg op dit werk , becrin­nende met het jaar 1823 tot 1827, Delft, 1826-1835780. 6 deelen. Algemeen Regtsgeleerd Magazijn, Delft, 1826.8°. 2 stukk. Nederlandsche Pandecten of Verzameling van Wetten in het Koningrijk der Nederlanden. Voortgezet door P. Simon a, Delft en Amst. 1827-1844. 80. 10 deelen. Zie.Konst• en Letterb. 1812. D. II. bl. 150 , 1835. D. I. bl. 116; de. Jong, Naomi. van Boek. ; Brinkman, IVaantl. van Boek.; Muller, Cat. van Regtsgel. Werk. bl. 62. HAMER HENDRIK) geboren te Frankfort den 27sten September 1594 , was de zoon van Abraham Hamer en M ar gar et a van der Hagen. Zijn vader was in 1600 van genoemde stad naar Hanau verhuisd , waar hij een van de stichters der nieuwe stad en der Hervormde gemeente geweest is , en later niet alleen met de burge­meesterlijke waardigheid bekleed is geworden, maar ook in 1602 door keizer Rud olf II met zijne wettige nako­melingen in den adelstand is verheven, ter belooning zijner diensten gedurende den oorlog in Hongarijen tegen de Turken bewezen. Hij overleed den 17de n Maart 1641. H e n d r i k Hamer, een van de negen kinderen zijner ouders , ontving to Hanau het onderwijs in de oude talen, en kwam , na verschillende hoogescliolen in Duitschland, Zwitserland en Frankrijk bezocht te hebben , te Leiden, hield er eene disputatio de creatione , werd , na volbragte studidn , den 23sten November 1620, tot proponent bij de Waalsche gemeente geftamineerd , en in het volgende jaar 10 tot Nederduitsch predikant te 's Gravendeel beroepen. Hij toonde zich daar in het verkrijgen van een nieuw tempel­gebouw een ijverig en vermogend verzorger van de belan­gen der gemeente , maar ook een warm verdediger van de leer der Hervormde kerk. In 1653 naar Manheim be­roepen zijnde, was hij reeds losgemaakt, maar hij overleed to 's Gravendeel den 29sten November van dat jaar. Hij was den 29sten November 1623 to Hanau gehuwd met Elisabeth Inderschmitten, dochter van Adolf Inderschmitten en Christina Wechels, die hem dertien kinderen schonk waarvan een zoon vo1gt, en die den 10den September 1653 overleed. Hij schreef: Annotatien tot verdediging der Hervormde religie tegen en over zekere collatie of sermoenen van den Jesuit G. Lands­hee r Dord. 1646. 80. Achitophels stride of eerste deel der Verantwoordinge op de Collatien van Pater Landsheer, Dord. 1647 en 1648. 80. 2 deelen. Momus redivivus in den Jesuit G-. L a n d s h e e r afgebeeld, Dord. 1650. 80. Zie Soermans, Kerk. regist. der pred. van Zuid-Boll. hi. 16; lloogstraten, W oordenb. Vrolikher t, Vliss. Kerkhemel, bl. 252; Paquot, ltlemoires , T. I. p. 234. HAMER (PETRus) , zoon van den voorgaande werd to 's Gravendeel den 14den October des jaars 1646 gebo­ren. Naauwelijks zeven jaren oud ouderloos geworden , werd hij door zijne oudere broeders en zusters opgevoed. In de voorbereidende wetenschappen onderwezen , vertrok hij in 1662 naar de Leidsche hoogeschool en werd daar den 2 gsten Mei 1669 , na openlijke verdediging van eene twistrede over den oorsprong van het goede , in November van hetzelfde jaar tot de predikdienst toegelaten , en bij de classis van Leiden tot proponent bevorderd. Genegen zijnde am ook de dienst in de Fransche taal te kunnen waarnemen begaf hij zich in April des volgenden jaars naar Frankrijk , van waar het gerucht van eenen ophan­den zijnden oorlog met Nederland hem in 1672 huiswaarts voerde. Den 27sten November van hetzelfde jaar werd hij to Numansdorp beroepen , waar hij het Evangelie verkon­digd heeft tot aan zijnen dood , die den 12den Januarij 1716 plaats had. Hij was in December 1677 gehuwd met Helena van Tiel, dochter van Adam van Tiel, koopman te Dordrecht , en Cathar in a v an D o r st e n , en verwekte bij haar negen kinderen waarvan twee zonen, ' Adam en Pe t r us , mede het predikambt bediend heb­ben , de een te Vlissingen en de andere to Kruiningen , op Zuid-Beveland. Pe t r u s Hamer was een Coccejaansch godgeleerde, die zich door een aantal werken als zoodanig bekend maakte. Hij was een heftig medestrijder in de godgeleerde twisten van zijnen tijd, en trok voornamelijk tegen de schriften van Bekker, L e-e n h o f en D e u r h off to velde. Van hem ging in druk uit: Ontwerp orn de onteerde oudheit van Godskerk in luister te doen herstellen, Dord. 1674. 40. Sn2aadt en laster , die Gods naam wordt aangedaan door de onteerde oudheit , onder den naam van beide , van Zacba­ rias de Oude , Dordr. 1674. 40. Nieuwejaars-wensch over Lucas II : 21 , Dordr. 1674. 40. Onderrechting voor den kerkenraadt over Act. XX : 28, Rott. 1675 40. Verval van kerk en politic als in de dagen Noe , Rott. 1675. 40. Over Deut. XXXII , tot wederlegging van R i d d e r us zijn Schrij tuurlyk Licht aangaande de verklaring der Prophetische schriften , Leid, 1676 40. ; herdrukt met vermeerderingen van de prophetische waarheit in witte klederen ald. 1676. 40. Over 't bock der Psalmen Rott. en Amst. 1680-1690. 40. 3 deelen. Patrofilus Elieser , Dordr. 1689. 120. Twee Missiven met een Na-courier aan Ds. B e k k e r over syn Betoverde wereldt , Daniel en de Kometen , 's Hage. 1692. 40. Voorloper tot de volstrekte wederlegging van 't gene de hee­ren Orchard, D a i l l o n en B e k k e r hebben aan 't licht gebracht aangaande de werken en macht der geesten , en met name de duivelen. 's Hage 1692. 40. Swadder , die E. W. de Coccejanen en Cartesianen hadt aangewreven in zijn aardige duivelsrfe algevaagt , onder den naam van Iratiel Leetsozonius , 1692 40. Volstrekte wederlegging • van Orchard, Daillon en B e k k er ens. Dordr. 1693. 40. Bazuine Gods aan den mondt genornen over de doodt van William den III, Rott. 1702. 40. Consideratie voor en tegen den brief van den Paus aan den hertog van Wolfenbuttel , wegens zijn overgang tot Romens gerneenschap , strekkende tot een waarschuwing orn elk Romens strikken te doen mg den. 1710. 40. Technologemata Sacra , of heilige kunstredenen , in eenige staalties vertoont , 's Hage , 1699. 80. Nederlands wonderjaar van 1702, met een paraphrasis over Jesala LVII-LIX, Rott. 1703. 80. Missive over L e e n h o f's Hemel op aarde Dordr. 1704. 40 Willem D e u r h o f's verkeerde gronden ontdekt en ver- tydelt in drie brieven van een vriendt aan een vriendt , Rott. 1706. 80. Berk- en Wereld-staat vertoont in de last van Dumah, 'les. XXI : 11-12 , met een Paraphrasis over Nahum, Leid. 1707. 80. Brief ter verdediging der prophetische aanmerkingen enz. in het wonderjaar van 1702 tegen de aanvallen van Jon court, 1708. 80. Vredeschool geopent over reine en onreine dieren volgens de wet , en hoe men de Prophetische schriften zich in deze dagen ten nutte zal maken , Leid. 1710. 80. Kroon des geloofs , hoe te ontfangen o f te verliezen , voor­ gestelt ter bevestiging van ziyn oudsten zoon in den Nieuwen­ hoorn , Rotterd. 1711. 80. Zions klaagstoffe in Numansdorp , 1712. 80. Zie Boekz. der gel. Wereld , 1716. a. bl. 579 , b. H. 101 ; S o e r-mans, Kerb. Reg. der Pred. van Zuid-Doll. bl. 19 ; Hoogstraten, Woordenb. ; Vrotikhert, V liss. Kerkhem. M. 252 ; Paquot, Memoir. T. I. p. 234 ; Glasius, Godgel. Nederl. HAMER (PETRUs) , geboren te Deventer in 1716 en bloedverwant van de voorgaanden , werd , na zijne bevor­dering tot proponent , beroepen te Wijbelzum in 1712 , te Wirdum in 1744 , te Leer in 1752 en te Emden in 1760 , waar hij den 2den December 1779 overleed. Achter de Acht uitgesogte Kerckredenen van zijn overleden ambt­genoot Schröder, in 1768 uitgegeven , plaatste hij eene Lijkrede op Ds. T. V i s s e r i n g. In deze lijkrede trok hij te velde tegen de geschriften van den Doopsgezinden leeraar H e n d r i k Waerma, te Deventer , die zich daar tegen met eene Noodige Beantwoordinge tegen Hamer verdedigde, waarop deze weder geantwoord heeft. Zie Boekz. der gel. Wereld 1742. a. bl. 109 , 1744. b. bl. 740 , 1752. a. bl. 582 , 1760, b. bl. 517, 660-662 ; R eershemius, Ostfr. Pred. Denkmahl , s. 522 ; Blaupot tedi Cate, Geschied. der Doops­gez. to Gron. D. I. M. 164. HAMERKEN (JOHANNES en Tnomiks). Zie KEMPIS (JOHANNES en THOMAS a) HAMERS (PIETER). Zie over hem het artikel van C o r­nelis Gerrits. HAMERSTEDE (JOHANNES) werd eerst predikant te Gilze en Rijen in 1646 , vervolgens te Heusden in 1651 , te Maastricht in 1659 , te 's Hertogenbosch in 1671 waar hij overleed. Hij schreef : Bileams Raadt of Nooddringen van het Paapsche afgoden Ter, '8 Hertogenb. 16. 80. Den Minnebroeder in zijn kappe of loose Alarm , 's Her­togenb. 16. . 80. Den H. Servaas ontmaskert , Utr. 1667. 80, Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Eoek., D. I. St. III ; d Jong h, Naaml der Pred. van Geld. bl. 317. HAMERSTER (Dommous) , geboren te Leeuwarden den 1 4den November 1689 , was de zoon van A g g a e u s H a­m er s ter , raadsheer van het Hof van Friesland en ge­committeerde ter vergadering der provinciale staten van dat gewest , en van Jeltje Wielinga, dochter van E p o burgemeester van Leeuwarden en lid van de provinciale staten van Friesland. Na zijne voorberei­dende studien voleindigd te hebben , kwam hij in 1706 aan de Franeker hoogeschool , om in de regten te stude­ren. Daar hoorde hij Ant onius Schulting en Z a­ har i a s Huber , onder wier voorzitting hij meermalen twistredenen verdedigde , waaronder eene door hem zelf zamengesteld. Na den isten October 1711 to Franeker tot doctor in de beide regten bevorderd te zijn , zette hij zich te Leeuwarden als advokaat -neder , en werd in het begin van Maart 1715 in zijns vaders plaats tot raadsheer be­noemd , welke waardigheid hij gedurende acht en veertig jaren met roem bekleedde. Vervolgens tot lid der provin­ciale staten van Friesland benoemd , stichtte hij ook als zoodanig veel goeds. Hij overleed te Leeuwarden den 11den Mei 1774 en werd aldaar begraven. Hij was gehuwd met Maria Agnes Huber, dochter van Hermanus Huber, bij welke hij achttien kinderen verwekte , waar­van er vijf tot den mannelijken leeltijd kwamen. Eene dochter van hem , Elizabeth Su ff r i d a genaamd , was gehuwd met R u t g e r us Schutte, predikant te Amster­dam , die zijn schoonvader's lof in een lijkgedicht bezong.; Een, zoon van hem volgt en een ander , Herman Ulrich genaamd , was mede raadsheer in het Hof van Friesland. Ham e r s t e r schreef de volgende werken : Disputatio juridica , qua illustratur locus Pauli , desumtua ex Tttulo 13 de judicato , qui exstat in libro ejus Sententia­rum ad filium , Fran. 1710. 40. Disputatio juridica inauguralis , qua tractatur origo jut* accressendi : sublatio ejus per Legem Juliam Papiam Pop­paeam ; et an post constitutionerra Justiniani , qua Legi Juliae derogatuni est , inter legatarios verbis tantum conjunctos , etiam locum hateat jus accressendi , Fran. 1711. 40. Naukeurige en duidelfike verklaring over de Statuten , Or­donnantien , Reglementen en Costumen van Rechte in Fries­landt, uit het gemeene Keizerlijke recht opgeheldert ; en m(t zeer vele Getrifsde zaaken van den Provincialen Hove aldaar nader bevestigd , Leeuw. 1743 en 1745. 40. 2 deelen ; 2de druk ald. 1753 , 1755. 40. 2 deelen ; 3de druk ald. 1760. 40. 2 deelen , vermeerderd met een 3de deel , door "0 I r i-c u s Johannes Huber bezorgd , Franeker , 178. 40. Zie K r o e s e , Kerk. Regist. der Pred. to Amst. M. 256; Naamrol der Raden 's Hoffs van Friesl. bl. 49, 53 ; de W a 1, Orat. de chr. Fris. Juriscons. p. 59, "Pinot. p. 202-205; Muller, Cat. van Regtsgel. Werk. bl. 62 ; van L e e u w e n , Cat. der prov. Bibl. van Fries'. bl. 221. HAMERSTER (LuDovicus) , zoon van den voorgaande, geboren te Leeuwarden den 2 5sten Februarij 1727 , bezocht de latijnsche scholen te Leeuwarden en te Dokkum , ver­ trok in 1743 naar de hoogeschool to Franeker en van daar in 1746 naar Leiden. Op den 24sten Februarij 1749 tot proponent aangenomen , werd hij in 1750 predikant to Apeldoorn , en in 1755 to Zutphen. In 1763 werd hij op het drietal to Leeuwarden geplaatst , maar verzocht in geene verdere aanmerking to komen. Na in 1768 ook voor een beroep naar Middelburg bedankt to hebben , koos hem in 1771 de gemeente van Amsterdam tot haren leeraar , waar hij den lsten Januarij 1789 overleed. Hij was gehuwd met Adriana Agnetha Hoogenbergh, bij wie hij eerie dochter , Maria Agnes genaamd , verwekte. Ham e r s t er was in zijnen tijd een zeer geacht en ge­ liefd predikant. Tijdens zijne dienst te Zutphen bragt hij in 1763 er ook veel bij toe om eene nieuwe Psalmberij­ ming te doen vervaardigen. Geschriften bestaan er Diet van hem , dan eene Lijkrede op zijn zwager en ambtgenoot Schut te over Psalm LXXIII : 24-26 uitgesproken den 2den van Louwmaand 1785 's avonds in de IT esterkerk en uitgegeven te Amst. 1785. 80. Zie K r o e s e , Kerk. Regist. der Pred. te Amst. bl. 347-349 en Byv. H. 21 ; van I p e r e n , Kerk. list. van het Psalm-gezang, D. I. b1.293;Schote1, Kerk. Dordr. D. I. bl. 369. HAMES (NicoLA.As DE) , door sommigen de Hammes genoemd , was of de zoon van eon Fransehen priester , of van eon bevelhebber van het kasteel van Ham in Picardie. Zeker is het dat hij een onecht kind was , dat zijne moeder Agnes v a n S c h o o r e heette , van Vlaamsche afkomst was en dat hij eene zuster had , Francisca genaamd , die met Peter de R e n tier, beer van Courcelles en schildknaap , gehuwd was. Met zijne moeder en zuster op jeugdigen leeftijd in de Nederlanden gekomen ontmoeten wij hem in 1545 als student to Leuven , en werd hem in 1551 door Karel V den rang en de regten van Nederlander toegekend. In 1557 benoemde hem F i 1 i p s II tot commissaris der mon­s tering , in 1559 tot edelman der artillerie of onderbevel- bobber des veldtuigmeesters , en in 1561 tot wapenkoning en raadsheer der Gulden Vlies-orde. Leveren de bovenstaande benoemingen ons reeds het bewijs van de groote bekwaambeden die de H am es bezat , niet minder bleken die later uit het aanzoek des Duitschen keizers aan de Nederlandscbe landvoogdes ge­daan om de Ha in e s aan hem af te staan tot bedie­ning van het geschut in den oorlog tegen de Turken. Des keizers opperbevelhebber , de vermaarde L a z a r us van S c h wen d y, wenschte niet minder dat de Hames hem in den aan te vangen veldtogt zou bijstaan. Ongaarne stond de landvoogdes hem af, maar moest toch eindelijk toegeven, Inmiddels had de Hames getoond de Hervormde leer to zijn toegedaan. Bij den aanvano. der beroerten in de '' Nederlanden was hij niet alleen een der eerste en ijverig­ste onderteekenaars van bet verbond der edelen , maar ook een der hartstocbtelijkste aanhangers der nieuwe leer. Namens den prins van Oranje werd hij in 1566 met Jan v an AI a r nix , heer van Toulouse, naar Antwerpen gezonden , om te bewerken dat de Hervormden zich voor­loopig zouden vergenoegen met te mogen prediken in de nieuwe stall. Daar toonde hij zich , even als kort daarna, een ijverig beschermer hunner regten , en hij ontzam zich ° evenmin om te Antwerpen, versierd met het Gulden Vlies, hand aan hand to gaan met den beer van Toulouse , die den geuzen penning droeg , als te Brussel om de Her­vormde burgers naar de pre& to geleiden. Door dit laatste had hij wel de uitbarsting van erger tooneelen voorgekomen , maar ook den haat der landvoog­des zich op den pals gehaald. Daarom weigerde zij hem naar het Duitsche hof to zenden , omdat zij hem een erger lot had toebereid. Hare staatkunde raadde haar echter voor alsnog den zachten we in te slaan , en liever d e Ham es te verwijderen dan nu reeds eene poging to wagon om den , om zijne bekwaamheden als om zijne invloed , voor haar zoo gevaarlijken man te doen veroor­deelen. Niet dan ongaarne verliet doze het land. Hij vond voor zijne vrijwillige ballingschap geene vergoeding in zijne nieuwe krijgsdienst. Ook bij keizer Maxi mil i a a n II, die tegen hem als Calvinist een zware grief had , vermogt hij geen good to doen. Men wantrouwde hem en sloeg zijne gangen naauwkeurig gade. De Hames vroeg en kreeg zijn ontslag, maar bleef- to Weenen, en leefde afgezonderd, ofschoon men pogingen aanwendde om hem daaruit te verwijderen. Eindelirk gelukte het to bewerken dat do keizer.vertrek verlangde. Maar nu strekte de graaf Gunther van Schwartzburg, de zwager van den prins van Oranje zijne magtige bescherming over d e 1-1 a m e s uit , en bij zond hem in het geheim, daar men hem wilde opligten , met een gedeelte van het leger naar Saxen , dat bestemd was om Gotha te belegeren. Hij verkreeg van den graaf eene aanstelling in het leger , ofschoon tegen de bedoeling des keizers , die tegen den persoon van de Ham es bleef waarschuwen , maar nogtans lijdelijk moest toezien dat hij in het leger bleef. Het was van daar dat hij in April 1567 twee brieven aan de land­voogdes schreef , die even wel onbeantwoord bleven , en door haar als nieuwe grieven tegen den schrijver er van naar den keizer werden gezonden , om als aanmoediging te dienen , ten einde zonder eenig ontzag jegens hem to han­delen. De Ham es werd in dat jaar door Alva geban­nen en zijne goederen verbeurd verklaard. Onbekend is het waar hij tijdens het beleg van Gotha bleef. Het plan van den graaf van Schwartzburg, waarvan ook d e Eames kennis droeg , om , na het eindigen dier belege­ring , de troepen naar Nederland ter hulpe des prinsen van Oranje to zenden , mislukte. Maar toen deze het zwaard tegen Spanje had uitgetrokken , werden ook door hem de diensten van de H a m e s ingeroepen. Hij kwam in de Nederlanden , on ofschoon graaf Lode w ij k van Nassau hem hij zich wilde hebben , om het geschut to bedienen bij den yoorgenomen aan val op Groningen, stond de prins er op hem bij zich to houden , zoolang die aan­val nog geen plaats had Net lang meer zou d e H a m e s echter het vaderland dienen. Bij den prins van Oranje gebleven , om hem als overste van het geschut ter zijde te staan , was hij ook tegenwoordig toen de muiterij over schaarschte van mondbehoeften zich omstreeks September 1568 , terwijl het leger zich nog op het grondgebied der keurvorsten van Trier en Keulen beyond , openbaarde en de Duitsche on Waalsche soldaten daarbij handgemeen werden. De Hames wierp zich met anderen tusschen de strijdenden , om het bloedbad to voorkomen , doch werd daarbij zelf het eerste slagtoffer van eene onderneming welke aan zoo vele dapperen het leven heeft gekost. De Hames was gehuwd met Philippotte van den Her t v elde, vroeger weduwe van den voormaligen griffier der Vlies-orde Laurens du B 1 i o u I. ;hij overfeed voor haren tweeden echtgenoot , in 1564 , zonder hem kinderen na to laten. De zuster van de Hames verkreeg van den koning in 1570 opheffing van de verbeurdverkla­ring zijner goederen , tern betaling der schulden door hem nagelaten en afstand van de achterstallige vorderin­gen , die hij op den koning mogt hebben. Zie Bor, Ned. Oorl. B. II. bl. 62; Brandt, Hist. der Reform. D. L bl. 351, Byv. en verb. bl. 53, 54; (de Beaufort) Lev. van Willem I, D. I. bl. 521; Wagenaar, Vaderl. Dist. D. VI. bl. 123, 287; van Wijn, Nalez. D. I. bl. 255; te Water, Dist. van het verb. der Edel. D. I. bl. 119 , D. II. bl. 444-447 , D. III. bl. 433. D. IV. bl. 424; Groen van Prinsterer, Arch. T. II. p. 34, 35 , 38 , 60 , 115 , 235 , T. III. p. 232 , 261, 292; Kron. van het list. Genootsch. te t'tr. D. VII. bl. 330 ; B o r g n e t , de Nederl. onder Koning F i lips II , vertaald door van V 1 o t e n, bl. 37, 38, 264-276 , door ons voornamelijk gevolgd. HAMILTON (JOHN) , Schotsch ritmeester in staatsche dienst , nam deel aan het ruitergevecht in 1599 tusschen graaf Lodewijk van Nassau en Landrino, en sneuvelde bij Nieuwpoort in 1600. Zie (Schuller tot Peursem) V erz. berigt. °mfr. de krijggevelh. by Nieuwpoort , bl. 53. HAMKEMA (MARTEN). Zie HAMCONIUS (MARTINus). HAMME (WILLEM VAN) , een Utrechtsch burger , nam in 1436 deel aan den mislukten aanslag tegen de stad Utrecht , waarbij bij gevangen genomen en kort daarna, werd opgehangen. Zie Burman, Vtrechtsche /czar& D. I. bl. 470. HAMMEN (DAVID VAN DER) geboren te 's Hertogen­bosch , werd na zijne bevordering tot proponent , beroe­pen te Grootschermer in 1748 en overleed er in• No­vember 1782 , oud ruim 59 jaren. Hij gaf in 1763 eene leerrede uit tot inwijding van de nieuw gebouwde kerk aldaar, waar van een uittreksel in het tweede hier aange­haaide werk gevonden wordt. Zie Boekz. der gel. Wereld, 1748, b. bl. 701, 1763. a. bl. 203 , 1782, b. bl. 635; (J. P. Sprenger van Eijk) de Kanselontluiste­ring in de Nederl. Berv. Kerk, bl. 143-145. HAMMES (NicoLAAs DE). Zie NAMES (NICoLLAs DE). HAN (HENRY Du) was sedert 1732 incr enieur en sneu-° velde als zoodanig bij de verdediging van Bergen op Zoom in 1747. Zie B o s s c h a, Nelda. Feld. te land , D. II. bl. 631. HANA (HENRIcus) werd den 18den April 1766 geboren, studeerde te Leiden onder R u h n k e n i u s in de letteren , en was zeer bij hem en bij W ij t t e n b a c h gezien , wier invloed hem , in 1787 , te Amersfoort en , in 1796 , to Amsterdam het rectoraat der latijnsche scholen bezorgde. Hij had Phrynichus A r a bius, een Attisch schrij ver , voor de uitgave bewerkt , en was op het punt van te Franeker als hoogleeraar in de letteren beroepen te worden , toen bij onverwacht , te Amsterdam den 11den Mei 1806 , over­leed. Hij schreef : Oratio de puerorum apud Graecos , Athenienses inprimis , institutione , Amst. 1796. 4°. Zie Wijttenbach, in vita Ruhnkenii p. 199; Saxe, Onom. Liter. T. VIII. p. 450 ; Bouman, Geschied. der Geld. Hoogesch. D. II. bl. 412 ; de Jong, Macula. van Boek.; uit familieberigten aan­gevuld. HANAPIER (JAQUES) was uit eene zeer vermogende en aanzienlijke familie to Nantes geboren , en aldaar in de leer der Roomsch Katholieke kerk opgevoed. Op der­tienjarigen leeftijd naar Holland gezonden, era zich in den handel to bekwamen en de Nederduitsche taal aan to leeren werd hij naar een instituut to Bodegraven gezon­den , waar hij door het lezen van B u n y a n 's werkje Eens Christens Reize naar de Eeuwigheid, tot het Hervormd geloof werd overgehaald. Te Rotterdam op een kantoor besteld vond hij gelegenheid om in aanraking to komen met de predikanten Daniel de Superville en Wil­helmus k Br a k el , door wier toedoen hij niet alleen in de Hervormde leer onderwezen werd , maar ook de lagen on listen ontgin , die zijn vader in het werk stelde om hem weder naar Nantes to voeren. Daartoe vond men goed den jongen Han a p i e r eene veilige schuilpiaats to bezorgen bij Frederik van Houten, predikant to Kaag. bij Leiden, onder wiens leiding bij , met verloochening van alle voordeelen en bezittingen die hij in zijn vader­land achterliet , tot de Gereformeerde gemeente overging en wien hij in 1702 naar Middelburg volgde. Aldaar zijnde ontvinc,o. hij het doodsberigt van zijnen vader , en nu hield niets hem terug om zich aan de predikdienst te wijden. Hij vertrok in 1707 naar de Leidsche hoogeschool , en werd in 1710 bij de klassis van Walcheren tot proponent aangenomen. Hij werd in 1712 predikant to Kapelle in Zuid-Beveland, en in 1713 te Gravendeel, waar hij den 12den Junij des jaars 1751 overleed. Hij was gehuwd met Sara S t r y p e , die hem overleefde. Van hem ziet het licht • Synodale Leerreden over Psalm CXX vs. 3 tot 6. waarbij Twee Leerredenen over I brief van Petri I. vs. 22 en over de brief van Judas vs. 22. Middelb. 1746. 8°. Zie Books. der gel. Wereld, 1751. a. bl. 701 ; van Abkoude, Naamreg. van Ned. Bock. D. I. St. VI; Brans, Kerk. Re gist. bl. 15. Mr. 11. J. K o e n e n , in de Christelijke Stemmen , Julij 1846. HANCKAERT (LAMBERT) , abt van de abdij en heer van de stad Gemblours , word geboren to Ath en was be-roemd, vooral als godgeleerde. BO den aanvang der onlus- ten in de Nederlanden , was bij een ijverig voorstander der staatsgezinde partij , maar hij onderwierp zich aan , en verzoende zich met don Jan v an Oostenr ij k, na de nederlaag welke het staatsche leger in 1578 , in de nabijheid van Gemblours onderging. Hij overleed nog in hetzelfde jaar , en was tegenwoordig bij het sluiten der Unie van Brussel in 1577. Zie de Jonge, de Vnie van Brussel , bl. 36, 37. HANCOCK (JonANNEs) leefde in het begin der acht­tiende eeuw te Amsterdam , en beoefende nu en dan de dichtkunst , blijkens onder anderen een grafschrift op Pet r u s Boudaen, predikant te Amsterdam , en een lofdicht voor van L e e u w a a r d en 's Des godsdienstigen Christens Zielsverlustiging , Amst. 1719. Zie Witsen Geysbeek, Woordenh. van Nederl. Dicht. D. IV. b1.‘177; van der A a , Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. HANECOP (CoRNEws) , ook Han ecopius en H a n­co p i u s , werd den 17den December 1577 geboren. In 1607 tot predikant te Brandwijk en Molenaarsgraaf beroe­pen , vertrok hij van daar in 1610 naar Sprang en Besoyen, welke dorpen in 1613 gescheiden wordende hij op het eerst­gemelde verbleef, tot dat hij in 1616 beroepen werd to Breda. Zoo geliefd maakte hij zich daar, dat, toen hij in 1619 naar Rotterdam werd beroepen , de kerkeraad to Breda hem weigerde te ontslaan en die weigering bekrachtigd werd door de klassis van Breda, omdat door zijn vertrek „ de kerk van Breda in desolaten toestand zou gebragt worden." Zijn verblijf in die stad word ook gekenmerkt door zijn twist met zijn ambtgenoot Box h orn wien hij van onregtzinnigheid beschuldigde. Deze twist , waarover door den heer Glasius belangrijke berigten uit de Han­delingen der Klassis van Breda zijn medegedeeld ein­digde niet , dan nadat Breda , in 1625 , in handen der Spanjaarden viel en de openbare uitoefening der Her­vormde eeredienst aldaar verhinderd werd. De stad ver­laten hebbende , duurde het niet lanstgojf uHa nec o p werd to Amsterdam beroepen , en den 29sten Julij van genoemd jaar aldaar bevestigd. Nadat hij hier slechts eenige maan­den met grooten opgang het Evangelie verkondigd had, werd hij , die zich zulk een groot voorvechter der regt­zinnigheid te Breda betoond zelf van onregtzinnigheid beschuldigd, omdat hij openlijk afkeurde de raaatregelen die tegen de Remonstranten genomen worden , en omdat hij het waagde zich jegens hen minder onverdraagzaam to toonen. Duur kwam hem dit to staan ; want niet alleen werd hij voornamelijk op aanstoken van Warner Ernst Bassen, oud schepen en raad der stad , in zijne dienst geschorst, maar ook van het avondmaal geweerd. De Noord-Hollandsche Synode , in 1627 te Haarlem gehouden, bekrach­tigde dit vonnis , maar stelde hem toch in de gelegenheid, om , door eene -verkiaring , dat hij in al de geloofspunten der Hervormde kerk instemde , zich weder tot het avond­maal toegelaten to zien , en zich , na eene beproeving van zes maanden overal buiten Amsterdam weder beroepbaar te stellen. H a n e c o p voldeed hieraan , behield zijne jaar­wedde , doch bleef buiten kerkelijke bediening. Ofschoon bij het in sommige opzigten met de Remonstranten eens was , verschilde hij toch ook met hen in anderen. Als een bewijs hiervan deelen wij mede , dat uit een brief van F p i s- opius aan den Rotterdamschen Remonstrantschen leeraar P e t r u s Cupus, ten jare 1643 geschreven , blijkt , dat H a n e cop in dat jaar , en welligt reeds vroeger, onder­bandelingen had aangeknoopt om tot leeraar bij de Remon­stranten to worden aangenomen hetwelk echter geen gevolg gehad heeft. „ Wij hebben , dus schrijft Episcopius, hier wederom eens gesproken met G a l l i caput (H an e c o p), ende bevonden , dat de goede man in meest alle onse dingen met ons symbolizeert ; 't ware een gewenst man , indien hij , in dit stuck van de absolute verkiesinge en volherdinge, soo stijf niet en ging; alhoewel hij te kennen geeit, dat hijder nooijt en soude van spreecken of prediken dan 't geene ter wederzijde welgenomen soude connen worden , ende niet dan tot stichtinge en soude dienen. Vreesde ick niet, dus vervolgt Episcopius, dat hij een hoop Contraremonstranten met hem slepen soude, die nosh al meenen dat hij in 't princiepaale met de publijcke kerke bout , en die ons groote moeijte en verwerringe souden connen toebrengen , ick soude het voor mijn deel wel der­ven met den man wagon". enz. H a n e c o p overleed te Amsterdam den 15den Julij 1655. Hij schreef : Schrijtuurlijke Leidsterre ter Zaligh,eid , Amst. 1658. 4®. Welk werk door zijn zoon Cornel is is uitgegeven en waartegen de klassis van Zutphen in 1664 waarschuwde. Een andere zoon van hem , A r n o 1 d u s genaamd, verwierf van stadswege eene plaats als kweekeling in het Staten­collegie te Leiden. De dichter Von del heeft , in zijn Rommelpot van 't Hanekot, het gebeurde met Ha n e c o p, zoo to Breda als to Amsterdam, bezongen. Zie Croese, Kerk. Regist. bl. 51 , 52 ; Vondel, llekeldicht. (Amersf. 1736. 4^.) bl. 50 ; W a g e n a a r , Beschryv. van Amst. D. IV. bl. 381 ; van A bkoude, Naamreg. van Ned. Book. bl. 144; Kok, Vaderl.Woordenb, D.XX,b1.421-423;Ypey en Dermout, Geschied. der Ned. Fiery. Kerk . D. II. bl. 228-230 ; Glasius, Godgel. Nederl. D. II. bl. 19-23, D. III. bl. 662 ; Tiele, Bibl. van Pamflett. bl. 276. HANEDOES (ISAAC) was kommandeur bij de admira­ liteit van de Maze , en voerde in 1703 bet bevel over het fregat de Mercurius van 20 stukken. In de maand Augus­ tus van dat jaar werd hij in de Noordzee door eenen vijandelijken kaper aangevallen. H a n e d o e s kweet zich kloekmoedig van zijnen pligt en takelde den kaper zooda­ nig toe , dat deze op de vlugt sloeg en zijn behoud alleen aan zijne meerdere bezeildheid te danken had. Zie de Jonge, Geschied. van het Ned. Zeewez. D. IV. St. H. bl. 261. HANEGRAVE (CoRNELmrs) of Ha e n g r e f s, werd in het thans Belgische dorp Lemmel, dat vroeger tot de Meijerij van 's Hertogenbosch behoorde , geboren en was eerst , behalve andere bedieningen , pastoor te Broe­chem geweest , in het bisdom van Antwerpen. Hij was te Rome ook apostolisch protonotaris geworden en aange­steld als procureur-generaal of algemeen zaakgelastigde bij den H. Stoel voor de praemonstratenser orde , en tweede president van het Norbertijnsch Collegie aldaar. - Op voor­schrift van zijn geneesheer zich in den Tiber badende, verdronk hij. Hij schreef, behalve het leven van den hei­ 1 igen Her mantis Joseph in de Italiaansche Compendium vitae et instituti S. No r b e r t i , Rom. 1632. 80. Zie Foppens, Bibl. Relg. p. 202, 203; (van Gils) Katy. Meijerijsch Metnorieb. bl. 141. HANEKUYK (HYLKE) , geboren te Harlingen , schreef: Verhandelingen over de voortreffelijkheid der Christelifke Zedeleer en Geloofsleer. Tijd en plaats van uitgave zijn ons niet bekend. Zie Blaupot ten C a te , Geschied. van tie Doopsgez. in Friesl. bl. 238. HANELOU (HENDRIK) was regtsgeleerde en beoefende de latijnsche dichtkunst , blijkens zijn : Imperatores Romani a Julio Caesare risque ad sacranzen­tissimum imperatorum qui nunc reruns potitur , carmine perpetuo descripti , Ultraj. 1696. folio. Zie R a b u s , Boekz. tan Europa , 1695. bl. 459. HANENBERCH (AmERosius VAN) werd in 1526 aan­ gesteld tot bouwmeester van 's Hertogenbosch. Zie Immerzee1, Lev. en Werk. der Kunstsch. HANETON (PUILIP) werd omstreeks het midden der vijftiende eepw geboren. Na de voleindiging zijner studiOn legde hij zich op de staatszaken toe en kwam hij aan het hof van koning F i 1 i p s I (de Schoone) , die hem weldra tot een zijner secretarissen aanstelde. Hij vervulde dezelfde betrekking bij honing Karel, later keizer, wiens eerste secretaris of audiencier hij werd. Sedert 1494 was hij tevens secretaris van den Grooten Raad geweest , welke betrekking hij nog in 1517 bekleedde. Als zoodanig bewees hij gewigtige diensten bij gezantschappen en vredesonder­handelingen , als te Utrecht , Kamerijk , Montpellier en Sittart. In 1520 klom hij op tot de eervolle betrekking van tresorier der Vliesorde werken post hij tot aan zijn dood vervulde. Hij overleed den l8den April 1528 , en werd met zijne vrouw , Margaretha Numan, die den 29sten April 1531 overleed , in de St. Gudule kerk te Brussel begraven , alwaar zijne rustplaats met een graf­schrift voorzien werd. Hij verwekte drie kinderen als Jean, regtsgeleerde , proost van Deventer en aartsdiaken van de St. Lebuinus kerk aldaar overleden den 3den Maart 1559 ; Charles , secretaris van keizer Karel V, overleden den 23sten Julij 1560 en gehuwd met M a x i­miliana Rifflart; Marguerite, gehuvi,d metJean de Mas nuy. Philip Haneton liet in handschrift na : Ilistoire des traictez de Loys XII., ou Recueil faict par le premier Secretaire , ou dudiencier du roi de Castille ; contenant les tiltres , actes , et traitez faicts entre le Roy Loys XII. , et le dict Roy de Castille , de'puis l'an 1498 , jusqu'en 1507. Zie Revius, Daventr. Illustr. p. 320; Foppens, Bibl. Bag. p. 1034; Pa qu n t, Momoires , T. III. p. 521 , 522 ; d u R ie u, de Intrede en liuldig. van Karel V. te Dordr. bi. 144, 145. HANEWINKEL (STEPHArrus) , geboren te Nunen den &wen September 1766, waar zijn vader , H e r m an C h r i s-t iaan H anewink el, toen predikant was. Proponent zijnde , trad hij eerst in dienst te Bakel in 1790, vertrok naar Aarle , Beek en Lieshout in 1791 , naar Oostgrafdijk in 1798 , naar Vierlingsbeek in 1802 , waaraan Sambeek in 1806 werd toegevoegd , naar Warns en Scharl in 1811, naar Ravenstein in 1818 , waarmede Dieden in 1825 vereenigd werd. Hij werd er den lsten Julij 1841 emeritus en overleed er den 15den December 1856. Hij schreef, behalve een Krijgs­mans-Handboek , bekroond door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen,en een .Handboek voor Zeelieden, de volgende werken: Geschied- en aardrificskundige beschrijving der stall en nzeffery van 's Hertogenbosch , Nijmegen , 1803. 80. met eene kaart. Verhandeling over de gronden , op welke men kan vast­stellen , dat de Brieven van Paulus , zoo als die in de Schriften des .Nieuwen Verbonds voorhanden zijn , door hem­zelven zijn vervaardigd , en dus niet moeten worden aange- merkt (as alleen hooldgedachten van Paulus behelzende , welke door anderen , ons onbekenden , zouden uit9ebreid en beschreven zipi. Met goad bekroond door het Haagsche Genootschap tot verded. van de Christel. Godsdienst en in deszelfs Nieuwe Verhandelingen (1818) opgenomen. Zie Boas. der gel. Wereld , op de genoemde jaren ; van Kampen, Geschied. der Ned. lett. en wetensch. D. III. bl 278 ; Royaards, Het Liaagsche Genootsch. geschiedk. geschetst , bl. 150; Kerkel. Cour. 15456. No. 52. HANGEST (EGBERT MARINI'S FREDERIK D') gezegd D'YVOY werd to Utrecht in Februarij 1746 geboren en , bekleedde als liefhebber onder de Nederlandsche schilders eene aanzienlijke plaats. Nog jong betoonde hij reeds eene groote genegenheid tot de teekenkunst , en werd door zijnen. wader , read in de vroedschap der stad Utrecht , onder de leiding .gesteld van den bekenden teekenaar en schilder J. Ve r s t e g e. Met diens hulp en ijverige zelfsoefening bragt hij het tot eene aanzienlijke hoogte. Zijne studidn geeindigd hebbende teekende hij meer naar de natuur met Oost-Indischen inkt of sapverw , eene menigte stad­en landgezigten , die later ook door hem geschilderd zijn. Ofschoon in 1782 aangesteld tot den ontvang der bisschop­pelijke tienden in het Sticht van Utrecht , en op het einde des zelfden jaars tot kameraar der Lekdijk bovendams in geinelde provincie , voor zes jaren , bleef hij nogtans de kunst met tiver beoefenen. Maar toen hij , in 1787 , we-gens de admiraliteit van Amsterdam tot hunnen ontvanger in de provincie Utrecht werd benoemd , moest hij zijnen arbeid staken , tot dat hij in 1796 , door de verandering van den regeringsvorm , van zijnen post werd ontslagen en nu zijne kunst weder ken voortzetten. Hij overleed to Utrecht in December 1810. Bij zijn Leven nimmer eenig werk verkocht hebbende , is dit ook na zijnen dood niet geschied , ofschoon zijne erfgenamen , benevens twintig schilderijen , meer dan tweehonderd teekeningen van hem vonden. Hij beoefende ook de graveerkunst. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Pad. schilderk. D. IL bl. 338-344 ; Immerzeel, Lev. en werk. der Kunstsch. HANIA (GALE) , afkomstio. uit een oud en edel Friesch ° geslacht , was een invloedrijkaanhanger van de Schierin­gers op het einde der veertiende eeuw,, en stond bekend als eon dapper krijgsman, die in de oorlogen , in Duitsch­land en in 'WHO gevoerd , veel roem had verworven. In 1398 , bij den aanval van hertog Albrecht van Be ij e-r e n op Friesland , tot potestaat gekozen , wees hij , uit staatkunde , die aanzienlijke waardigheid van de hand , en begaf zich ,eenigen tijd buiten 's lands , ftedurende welken bij aan zijne goederen veel schade Teed , °daar zijn slot of state , in het dorp Weidum staande , door de Vetkoopers werd omvergehaald. In het vaderland teruggekeerd, over­leed hij aldaar in 1409 of 1414. Hem gaat de roem na van vele pogingen in het werk gesteld te hebben om het uitbarsten der burgertwisten in Friesland tegen te houden. Zie Kok, Vaderl. Woordenb. Westendorp Jaarb. voor de provincie Groning. D. II. bl. 272 ; Eekhoff, L'An. geschied. van Friesl. bl. 491 ; Arend, Algona. geschied. des Vaderl. D. II. St. II bl. 315. HANIA (JoRRIT) , bloedverwant van den voorgaande en zoon van Seerp Hania en . . . . . van Andringa. Hij behoorde tot de verbondene edelen , en werd deswege door Alva ter verantwoording naar Antwerpen geroepen. Hij is niet gevlugt , maar woonde in 1569 met zijne gade , Ydt Schettes van Aetsma, te Roordahuizen. Hij leefde nog in 1602. Zie te Water, Mist. van het verb. der Edel. D. II. bl. 447. HANIA (LEO) was mede een der verbondene edelen , tegen wien het banvonnis te Leeuwarden openlijk is afge­kondigd. - Zie te Water, list. van het verb. der Edel. D. II. bl. 448. HANIA (Orro) behoorde ook tot de verbondene edelen en was genoodzaakt het land to ruimen. Zie te Water , Dist. van het verb. der Edel. D. II. bl. 448. HANIA (SJoERD) zoon van Gale H ani a en Saeck R i n i a , studeerde aan de Franeker hoogeschool in de regts­geleerdheid en verkreeg er de doctorale waardigheid. Hij werd in 1597 raad in het hof van Friesland en in 1626 curator der Franeker hoogeschool , welke waardigheden hij bekleedde tot aan zijnen dood , die den 7den April 1630 plaats had. HU was gehuwd met Mar gar et ha van Arentsma. Zie Vriemoet, 4th. Frisiae , p. LI ; Naamrol der Raden's Hoffs van Friesl. bl. 31 ; de W a I, Orat. de clam. Fris. jurecons. p. 36, 433. HANIA (ALBERT CHRISTOFFEL VAN) , kleinzoon van den voorgaande , was kapitein in staatsche dienst , en maakte zich vermaard door zijne overwinning op de Munstersche troepen , in 1672 , bij Baarlo , alsmede door zijne moedige en belangrijke inneming van Blokzijl , aan het hoofd der a 23sten Augustus van genoemd Friesche benden , op den jaar. Hij was gehuwd met W i skj e F o c k e ns. Zie Valkenier , 't Verwerd Europa, D. H. b1.803; Bosscha, Neorl. held. to land , D. II. bl. 126 ; E e k h o f f , Bekn. Geschied. van Friesl. bl. 270. HA.NIUS (Gummi). Zie HAEN (WILLEM DE). HANNAART (JoHANNEs) , geboren to Breda , heeft to 'a Hage , in 1683 , het meesterschap van de confreriekamer der beeldhouwers verkregen en overleed ook in die stad. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HANNEMAN (JAN) behoorde tot een aanzienlijk Haagsch geslacht en was raad en rentmeester generaal van Holland, namens den koning van Spanje. Later werd hij reken­meester van Holland. Hij overleed den 23,ten April 1573 en behoorde in 1567 tot hen die voor commissarissen van den • Hove gedagvaard en gecompareerd zijn tot aflegging van den gerequireerden eed van trouw aan den koning. Zie Timareten Verz. van Gedenkst. D. II. bl. 19; d'Yvoy van 21 ijdrecht, 'Verb. en Smeekschr. der Edel. bl. 67. HANNEMAN (ADRIAAN) , welligt een afstammeling van den voorgaande, werd to 's Hage in 1601 of 1611 geboren , genoot het onderwijs van Daniel My tens de Oude , daarna van Ant o n i e van D y c k. Hij was een der beste schilders van portretten en zinnebeeldige voorstellingen van zijnen tijd , en vertoefde geruimen tijd in Engeland. In 1656 woonde hij te 's Hage en was er in Zit jaar een der mede oprigters van het schildersgild Pictura , waarvan hij tot de eerste deken verkozen werd , en welk gild aan zijn goed beheer veel te danken had. Hij voerde den titel van schilder van de princes M a r i a van Or a n j e , wier portret hij schilderde. Hij stierf in 1668 of 1669. Vele van zijne kunstwerken getuigen van vlijtige beoefening van van Dyck 's meesterlijken stijl. Van hem worden genoemd de volgende stukken : Op het stadhuis to 's Gravenhage : Eene geblinddoekte geregtigheid met eene weegschaal in de hand. In de vergaderzaal der Staten van Holland te 's Gra­venlage : Een emblenzatisch schoorsteenstuk op den vrede. Portret van Willem II. Portret van Karel IL Bet landgoed van den hertog van Norfolk. Portret van den hertog van Hamilton te Windsor. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. ; Kramm, Leo. en Werk. der Kunstsch. HANNES &RICE). Zie ENNES (BoKKE). HANNES (C. R.) scbreef: V erhandeling over de onschuld der boomvruchten in het voorta brengen van de Roode Loop , Nijmeg. 1774. 80. Brief aan Baldinger over de Geeret uitslag en andere waarnerningen Arnh. 1776. 80. 11 Zie Arrenberg, IVaawreg. van Ned. Boek. HANNES (J. A. VAN THYE). Zie THYE HANNES (J. A. VAN). HANNETON (PHILIP). Zie HANETON (PHILIP). HANNOT (MICHAEL KERWAL) werd , proponent zijnde, beroepen te Avenhorn en Groothuizen in 1752 , te Mid­delharnis in 1757. Tijdens zijne dienst aldaar vierde bij , op den lsten Februarij 1765 , met eene feestrede r.aar aan--leidina van I Sam. VII : 12 , het driehonderdjarig feest ter gedachtenis van de eerste uitgift en bedijking van het Oude land van Middelharnis. In een door hem zamenge­steld handschrift', behelzende : Een kort dock zakel histo­risch verhaal van Middelharnis , opgemaakt bij gelegenheid van het jubeljaar voor Middelharnis van 1 February 1765 , le­verde hij omtrent die plants belangrijke aanteekeningen , die door den schrijver van De Nederlandsche stad en dorp­ - beschrijver in zijn berigt over Middelharnis zijn medege­deeld. Hij werd in 1792 emeritus verklaard en overleed te Middelharnis den 19den Februarij 1803 , oud ruim 75 jaren. Zie Boeko. der gel.. Wereld, 1752. b. bl. 256, 1757. b. bl. 743 ; Boers, Beschrijv. van het eiland Goedereede en Overflakkee , b1.264, 285, 293. HANSENIUS (JOANNES BAPTISTA) werd to Haarlem , in de tweede helft der zestiende eeuw , geboren. Hij stu­deerde te Leuven in de letteren en regtsgeleerdheid en be­zocht vervolgens Rome en Geneve , Milaan en Genua. Zoo groot was zijn roem , dat hij tot hoogleeraar in de regten to Toulouse in Frankrijk beroepen werd. Hij schreef : Oratio auspicalis de Funeris Romani antiquitate, Genevae , 1606. 40. Conzmentarius de Jurejurando veterum , Tolosae 1614. 40.; herdrukt in G r a e v i i, Thesaur. rom. antii. Zie Sweertius,.Belg. p. 392 ; Ampsing, Reschrijv. van bl. 113, 114; Foppens, Bibl. Belg. p. 570.; Jocher, Gel. Lex. HANSEN (CAREL LODEWIJK) werd geboren to Amster­dam in 1765 en genoot het onderwija van Pieter Ba r-b i e r s Pieter s z. , onder wiens leiding hij zich tot een voortreffelijk landschap en stadsgezigtschilder vormde. nigvuldige schitterende bewijzen van zijn talent leverde hij, na in 1813 bij de Maatschappij Felix Meritis een gouden medaille behaald to hebben. Hij was ook een der schil-tiers van bet belangrijke Panorama van den roenzruchtigen veldslag by Waterloo en lid van de Koninklijke Academie der Beeldende Kunsten to Amsterdam. Hij voerde op eene zeer verdienstelijke wijze de etsnaald en overleed op den 8sten of 9den Julij te Vaassen , in Gelderland , alwaar hij sedert eenigen tijd woonachtig was. Hij was gehuwd met .1 a coba van Geenhuysen. Een zoon van hem volgt. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der vad. schilderk. D. III. bl. 112-115 ; Algem. Konst- en Letterb. 1840. D. II. bl. 35; Immerzeel, Lev. en IF erk. der Kunstsch.; Kramin, Lev. en Werk. der Kunstsch. HANSEN (LAMBERTUS JOHANNES) , zoon van den voor­gaande , werd to Staphorst, in Overijssel , den 12den Au­gustus 1803 geboren. Hij genoot behalve bet onderwijs van zijnen vader , dat van de heeren J. W. P i e n e ma n en J. A. Da i w aille , terwijl hij de lessen en raadgevin­gen van andere talenten , die can het huis van zijnen vader verkeerden , ijverig ter harte nam. Zijn hoofdvak was het schilderen van binnenhuizen , met doorzigten en invallende lichten. Zoowel bij de Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten to Amsterdam , als ook bij de Maatschappij Felix Meritis , behaalde hij onderscheidene prijzen. Van voor­melde akademie was hij sedert 1833 lid en ook onderwijzer bij dezelve. Hij overleed tot groot verlies voor de kunst in April 1859 , en was in 1834 gehuwd met C o r n e I i a Helena An na Ch ris tiani , die hij verloor, nadat zij hem drie zonen gesehonken had. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; nit medegedeelde berigten aangeviild. HANSKEN (FoKKE). Zie FOCCO (JoHANNEs). HANSZOON (HANs), van Kleef afkomstig , was een niet onaanzienlijk burger van Vlissingen , die aldaar in 1580 en 1581 schepen geweest was , handel dreef en in Maart 1584 door zekeren Fries , Au k em a genaamd , beschul­digd werd van een ontwerp beraamd te hebben om prins W i Ile m I te vermoorden en de stad aan den vijand over te leveren. Volgens de beschuldiging zou hij voornemens geweest zijn buskruid to brengen onder het vertrek , waar de prins gewoon was den maaltijd te houden , of ook wel om en bij zijn gestoelte in de kerk. Indien bet een en ander hem mislukte, zou hij andere middelen beproefd heb­ben , om met eigen hand den vorst van het leven te be­rooven. H an s z o o n gevat zijnde , bekende zijn opzet, en tevens dat hij over zijn voornemen met den Spaanschen ambassadeur in Frankrijk gebandeld had. Hij werd kort daarop onthalsd. Zijn zoon , die zich J an S t ram m an noemde , begaf zieh opzettelijk uit Italid naar Vlissingen , om zijns vaders dood te wreken en deszelfs aanklager to doorsteken. De naaste vrienden van den teregtgestelden H a n s zoon wendden zich bij rekwest tot den prins , ten elude het hoofd van H a n s z o on dat aan een staak op de stads vest gehecht was, mogt afgenomen worden. De prins stelde dit verzoek in handetr van de wethouders , doch het blijkt niet dat aan hetzelve onmiddellijk voldaan is. Zie Hooft, Ned. llist. bl. 836; Wagenaar, Vaderl. Dist. D. VII. bl. 529 ; Bra h e , .Redenv. ter gelegenh. van het tweede eeuwge­tijde der Plissingsche Vrijh. bl. 57 . noot a; Groen van Prin. st er er Archie. le aerie, T. VIII. p. 338; Arend, Algem. Ge-schied. les Vaderl: D. III. St. I. bl. 99. HAPS (PIETER VAN) schreef : Nijrneegs Lof, Nijmegen , 1646. 40. liollants Vreetooneel , e'1648. Zie Arkstee, Beschryv. van Nijmeg. bl. 5; Witsen Geys­beek, Woordenb. van Ned. Dicht. ; Cat. van de Bibl. van de Maat­sch. der Ned. Letterk. te Leiden. D. II. bl. 614. HAPS (PIETER WILLEM VAN) , waarschUnlijk een zoon van den voorgaande, was een niet onverdienstelijk tooneel­dichter , blijkens de volgende tooneelstukken , die hij onder de zinspreuk : Paulatim ad fastigium en met platen i van Romein de Hooghe, A. Schoone beek en.J.P ant, het licht deed zien Bet Huwelijk door List, Amst. 1694. 80. Sophonisba , treurspel, Amst. 1698. 80. ; 3de druk 1733. 80. Het zevende Schimpdicht van Juvenalis nagevolgt, en op onze tijden toegepast , Amst. 1699. go. De Mansmoer , kluchtspel , A mst. 1699. 80. herdr. aid. 1762. 80. Verliefde Brechje , kluchtspel, Amst. 1705. 80. Brieven van Minnaars en Minnaressen , Amst. 1705. 8°. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht.; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Lett. te Leid. D. I. b. bl. 106 , D . 11 bl. 614. HAFT (ANToNIE VAN DER) , ook bekend onder den naam van jonker A n t o nie, was kapitein ter zee en voerde in 1635 het bevel over eenige schepen , ter bescherming van de haringvloot tegen de Duinkerksche kapers in zee gezon­den. Het lafhartig gedrag van van der Ha pt veroor­zaakte het verlies van verscheidene buizen , die door de kapers aangevallen werden , ten gevolge waarvan hij op bevel van de admiraliteit van Amsterdam , benevens andere bevelhebbers , in hechtenis werd genomen en in 1636, door de over hem aangestelde regters , onbekwaam geoordeeld werd om verder het land te dienen en veroordeeld werd tot eene vijf en twintigjarige gevangenisstraf. Zie Ai t z e m a, Saken van Staat en Oorlog , D. II. M. 360. HARAEUS (FRANCISCUS) van der Ha e r of V e r­ haer, werd te Utrecht , onistreeks de heift der zestiende tenw , geboren. Zijne voorbereidende studidn aldaar vol­bragt hebbende , vertrok hij naar Leuven , om er in de wijsbegeerte en vervolgens in de godgeleerdheid to stude­ren , in welke laatste wetensehap hij de lessen van Johan­nes Molanus en Thomas Stapleton bijwoonde. Vervolgens te Douai aangesteld zijnde , om er , in het koninklijk collegie de rethorica te onderwijzen , zette hij zijne godgeleerde studien voort en verkreeg er den graad van licentiaat in de godgeleerdheid. Hij reisde vervolgens in Duitschland en Italia , alwaar hij in kennis geraakte met den jezuit Possevin, die door den pans, in 1581, als nuntius -naar Polen en Rusland gezonden werd wer­waarts H a r a e u s hem vergezelde. Teruggekeerd werd hij kanonik to 's Hertogenbosch , maar de tijdsomstandig,-heden hinderden hem in het rustige bezit van die betrek­king , weshalve hij zich naar Utrecht begaf. Eenigen tijd daarna verkreeg hij eene kanoniksplaats te Namen en ver­volgens omstreeks 1623, te Leuven , waar hij den 11den JanuarU 1632 overleed. Hij werd begraven in de St. . Pie­terskerk , nabij de graftombe van zijnen leermeester S t a-p 1 e t o n. Zijne zinspreuk was : Dextre et gnaviter (schran­der en naarstig). Men verwarre hem niet met Flor is v an der Haer, waarschijnlijk zijn bloedverwant , die, hoewel nit een Utrechtsch geslacht , te Leuven geboren werd , en alzoo onder de Belgische geleerden gerangschikt moot worden. Ale godgeleerde , beoefenaar der oude kerkelijke geschie­denis en die des vaderlands deed H a r a e u s zich kennen door de volgende werken : Den gheestelycken Medicynnzeester Antw. 1589 (of 1599.) 120. Vitae Sanctorum ex probatissimis authoribus et potissimum ex R. D. Aloysio Lipomano,et R.P.Laur. Surio brevi compendio summa fide collectae , Antv. 1591. 80. ; her­drukt Lugd. 1592. 80. ; Antv. 1594. 80.; Col. 1605. fol. met veranderden titel. Lumen .Historiarum per Orientem , illustrandis Bibliis sa­cris , Martyrologiis et aliis multis. Chronologia brevis ab orbe condito usque ad Christum pas-sum , dare demonstrans J ezuna Nazarenuna esse Messiam , Dan. IX,. praenuntiatum , Antv. 120. Olympiades et Fasti, concordi serie Historiae sacrae et pro­fanae usque ad Christum passum. Col. 1602. 40. ; herdr. 1614. fol. met veranderden titel. Onpartifdige V erklaringhe der oorsaken des Nederlantsche Oorloghs sedert 't jaer 1566 tot 1608, Antw. 1612. kl. 80. Annales Ducum , seu Principum Brabantias totiusque Belgii 2'orni tres t quorum primp solius Brabantiae , secundo Belga uniti Principum res gestae tertio Belgici tumultus usque ad inducias, anno MDCIX pactas enarrantur , Antv. 1623. fol. 2 vol. Het derde boek van dit werk heeft Haraeus nader­hand op nieuw omgewerkt en vermeerderd , doch het hand­schrift , dat in 1776 te Antwerpen uit de rijke bibliotheek van J. B. V e r du s.s e n verkocbt is , is nooit in druk uit­gegeven. Epitome Catenae aureae D. Thomae in quatuor Euan­gelia , a Franc. H a r a e o concinnata , et scholiis illustrata, Antv. 1625. 80. Expositio S. S. Patrum in omnes Epistolas S. Pauli Apostoli; colligebat et scholiis illustrabat R. D. Franc. Haraeus, Lov. 1627. 80. Biblia sacra Vulgatae editionis , Sixti V. P. M. jussu re­cognita atque edits ; etc. Antv. 1630. fol. Zie S w e e r t i u s , 4th. Belg. p. 244 ; Burman, Traj. Erud. p. 126--129; Foppens, Bibt. Belt. p. 294, 295; Pars, Naam­rol, bl. 85; Paquot, Memoires, T. II. p.170,171; (van Heussen en van Rh ij n) Ilist. van 't Utr. Bisd. D. I. bl. 563 , 564, 570 ;d e Wind, Bibt. van Ned. Geschiedschrijv. D. I. bl. 360-364. HARCKENROTH. Zie de personen van dien naam op HARKENROTH. HARCX (DouwE) of Harkes, een Fries , was een moedig zeeman , die in 1665 zijn naam vereeuwigde door een roemrijk wapenfeit. Met het Nederlandsche smaldeel op de hoogte van Tanger kruisende , ontdekte Harcx, wiens schip 24 stukken en 100 rna,nnen voerde, een Engelsch fregat van gelijke sterkte , de Salamander geheeten , hetwelk hij terstond volgde , en dat hij , na eene jagt van 36 uren, onder het bereik van zijn geschut kreeg. Nu ontstond er een kortstondig , doch hevig gevecht. Douwe klampte den Brit aan boord enterde hem en maakte zich na eenen kloekmoedigen strijd van vijf kwartieruurs meester van het schip. Ongelukkig geraakte hetzelve weinige ooa enblikken ° na de verovering in brand en werd eene proof der vlam­men , zoodat hem van dezen rijken bait niets overschoot dan de via°. , de gevangenen en het bewustzijn van als een braaf held gevochten te hebben. Acht jaren later , in 1673 , bragt hij te Amsterdam drie Barbados- en Vir­ginie-vaarders op. Zie de Jong e, Geschied. van het Ned. Zeew. D. IL St. II. bl. 243, D. III. St. I. M. 381, hier door ons geheel gevolgd. HARDA (Pn30). Het adelijk Friesch geslacht van Hard a, Haarda of Ha erda was in vroeger tijd Mern stra genaamd. Men vindt het onder dien naam , op de ge- slachtlijsten omtrent het jaar 1460 te Pietersbierum gezeten. P i b o H a r d a was een zoon van F e d d e Harda en S a e c k Her we ij woonde te Ternaard en had zich bij den aanvang der beroerten bij de edelen gevoegd en het verbond geteekend. Sedert had hij zich in het gevolg van B r e d e r ode te Amsterdam opgehouden , en was mede­ pligtig geweest aan het nemen der papieren van den secre­ taris de la To rr e. Om het treurig lot van zoo velen to ontgaan , was hij in 1567 gevlugt , en werd een jaar later door den raad van Friesland gebannen en zijne goederen verbeurd verklaard. Te vergeefs deed hij met anderen eene poging om eer en goed te redden, doch onthield zich van geweldige maatregelen en keurde de handelingen der watergeuzen ten sterkste af. Hij woonde later op Ameland , met het weemoedig voor­nemen om van daar ten minste de vaderlandsche kusten to aanschouwen, die hij niet meer betreden mogt, en waar zijne gade en kroost verlaten omzwierven. Hier woonde hij totdat in 1572 het krijgsvolk van Robles een inval op Ameland deed en hij, genoodzaakt het z waard te trek-ken , door een Spanjaard doorstoken werd. Hij was ge­huwd net His Boo tsma, dochter van Sierck Bootsma en Sithe Feitsm a. Een zoon van hem, Fe dde ge­naamd, vlugtte mede uit het land , maar keerde later terug. Zie te Water, fist. van het verb. der EdeL D. II. bi. 448, 449; Tan Groningen, Geschied. der Watergeuzen, bl. 243, 244. HARDENBERG (CoRNELis vAN) werd uit een aanzien­lijk geslacht, den 4den Mei 1755 , te Rotterdam geboren en was sedert een aantal jaren onderwijzer in de teeken- , bouw- en doorzigtkunde bij de Renswoudsche stichting to Utrecht , welke post hem in 1780 opgedragen werd als opvolger van Jacob Maur e r. Hij dreef ook handel in schilderijen en andere voorwerpen. Zonder eenig onderrigt had hij in de teekenkunst eene aanzienlijke hoogte bereikt, en zijn voortreffelijk onderwijs, in al de vakken der kunst, veroorzaakte dat onder zijne leiding vele goede teekenaars, gevormd werden. Groot is de lof die den verdienstelijken man over zijn werk te beurt viel. Een bevoegd beoor­deelaar zegt van hem. „ In de anatomie, zoowel alit in de doorzigtkunde, de bouwkunde, landkaarten, het landschap, uit- en inlandsch gevogelte , binnenhuizen met beelden , kerken enz. in dat alles was hij zeer bedreven , en tee­kende alles met de meeste vlugheid en met dat hooge gevoel voor de kunst , dat oorspronkelijke wat het genie kenmerkt ; en daarbij bezat hij de bescheidenheid en nederigheid van den christen. Zijne manier van wasschen met sapverwen was wonderlijk; en zijne ordonnantion of composition altijd rijk , dichterlijk , ja geheel de veredelde natuur. Hij had veel theorie en wish die op de gelukkigste wijze in praktijk te brengen. Zijne veelvuldige bezigheden lieten het niet toe , zich veel aan het schilderen met olie­ verw toe te wijden ; echter heeft hij eenige portretten en fraaije kabinetstukjes geschilderd." Uit een ander berigt voegen wij hierbij , dat hij met zorg en geestig de etsnaald hanteerde. In 1809 benoemde de vierde klasse van het Koninklijk Nederlandsch Insti­tuut hem tot correspondent , en koning L o de wij k stelde hem als professeur de dessin bij zijne pages aan , voor welk aanbod hij evenwel heuschelijk bedankte. Ook van andere kunst- en letterlievende genootschappen en maatschappijen was bij lid , bij welke laatste hij zich als besturend en medewerkend lid, als man van smaak en als geestig beoe­fenaar der dichtkunst ook verdienstelijk maakte. Veelvuldig zijn de werken door v an H a r d e n b e r g vervaardigd. Vele zijner teekeningen zijn in plaat gebragt. E'en zijner verdienstelijkste stukken is een Gezicht van de l2oomsche Kerk te Rotterdarn , to Parijs gegraveerd door N. R a n s o n n e t t e. Ook komen er verscheidene platen door hem geteekend voor in de Beschrtyving van den Wa­tersnood in 1799 en 1800, door Cornelis Zillesen, die door V ink e 1 e s en Brouwer gegraveerd zijn. Bemind om ztjne eenvoudige godsvrucht en kalmen cbristenzin , overleed van H a r d e n b e r g to Haastrecht , op den 2den Februarij 1843. Zie vanEyn den en van derWilligen, Geschied. der Vaderl. schilderk. D. III. bl. 80, 81; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Algem. Konst- en Letterb. 1843. D. I. bl. 161-163; Kra m m, Lev. en Werk. der Kunstsch. HARDENBERGIUS (ALBERTUS RIZAEUS). Zie RIZAEUS (ALBERTLIS) HARDENBROEK (JACOB VAN) werd omstreeks 1678 geboren , trad in 's lands dienst en klom op tot den rang van kapitein. Den 20sten November 1722 werd hij kom­mandeur van Loevestein , en den 2()sten April 1725 luite­nant-kolonel der infanterie. Na later tot kolonel bevor­derd te zijn , overleed hij den 20sten Augustus 1759. Zie Boekz. der gel. Wereld, 1759 . b. bl. 268 ; Geschiedk. dianteek. betrekkel. het slot Loevestein, Bijlage , bl. 29, nit medegedeelde berig­ten aangevuld. HARDENBROEK (JAN ADOLPH baron vAN), heer van Hardenbroek , Lokhorst enz. , zoon van den kapitein ter zee Jan Lodewijk baron van Hardenbroek, en van Johanna Charlotta baronnesse van Renesse tot Lokhorst , werd den 9den Junij 1739 luitenant-kolonel der infanterie , den lsten Januarij 1748 kolonel in bet regiment van Croyd en tevens kommandeur der ves­ting 's Hertogenbosch , den 14den Maart 1766 generaal­majoor en daarna luitenant-generaal en gouverneur van Bergen op Zoom. Hij huwde in 1769 met Su zanna van Slingelandt, daarna met Suzanna Civile­gravin d' Aumal e. IIit medegedeelde berigten bijeengebragt. HARDERUS (HIER0NYMUs) werd door curatoren der Leidsche hoogeschoot , in 1669 , gemagtigd tot het houden van openbare lessen over de Arabische en andere Ooster­sche talen. In 1671 werd hij met den titel van buiten­gewoon hoogleeraar vereerd , en kreeg verlof,, om , tot nit­ breiding van zijne kundigheden , naar het Oosten te reizen, waartoe hij van een loffelijk getuigschrift voorzien werd ; doch op de tijding dat hij zijne reize gestaakt had , werd zijn lastbrief als hoogleeraar eerlang ingetrokken. Zie Siegenbeek, Geschied. der Leidsche floogesch. D. II. Toev. en Bbl. bl. 272. HARDERWIJCK (GERARD VAN) ook Gerard de R a e d t genoemd , werd in Gelderland , waarschijnlijk to Harderwijk , in het midden der Iftiende eeuw geboren , studeerde voornamelijk te Keulen en verkreeg er den graad van meester in de vrije kunsten en licentiaat in de god• geleerdheid. Hij onderwees er vervolgens de wijsbegeerte , was er in 1476 , 1480 en 1486 deken van de faculteit der kunsten , en zag zich den 28sten Junij 1500 tot rector der akademie verkozen. HU overleed in 1503 , nadat hij jaren lang het priesterambt to Keulen bekleed had. Hij schreef: Comment= libri primi Hermenias Aristotelis , similiter et aliorum librorwn veteris artis , studiose ex diversis doctorum dictis maxime ex scriptis venerabilis Domini Alberti Doctoris Magni , etc. (Colon.) 1486. fol. Commentum supra veterem artem Aristotelis secundum viam Albertistarum , etc. (Colon.) 1486. fol. Commentaria in Summulas Petri Hispani Alberto-Centonas continentia , quae aunt guaedam Progyrnnasmata in libros phi­losophi secundwn processum Bursae Laurentianae Colon. etc. Col. (1488.) fol. Commentarii in omnes parvos Tractatus Parvorum Logica- Hum Petri Hispani junctis nonnullis Modernorum , processum Bursae Laurentianae in Universitate Coloniensi continentes , Colon. 1493. folio. Textus trium librorum de Anima Aristotelis , own commen­tario eecundum doctrinam Domini Alberti Magni , etc. Co­lon. fol. Opus quadrupartitum postillarum Divi Alberti Magni , etc. Hagen. 1504. fol. Alberti Magni postilla super Lucam impressa opera G e­rardi tie Harderwick, Hagen. 1504. fol. Materia de Crucibus quae in vestibus horninurn apparuerunt annoI, etc. Colon. 1508. 4°. Zie Foppens, Bibl. Bel p. 351; Paquot, Memoir. T. 1.457, 458; de Feller, Diction. llistor. HARDERWIJCK (AALT vAN) te Harderwijk geboren , was raad van hertog Karel van Gelder , jegens Wien hij zich zeer verdienstelijk maakte , door zijne dappere ver­dediging van de stad Hattem in 1528. Zie Schrassert, Beschrijv. van Barderwijk , bl. 121. HARDERWIJK (YSBRA.ND VAN) werd omstreeks 1515 uit deftige ouders te Harderwijk geboren en door J o h a n­nes K e pp el , abt van het klooster Lidlum in Barradeel , tot den geestelijken stand opgeleid. Zijne groote zucht voor de letteren en zijne welbespraaktheid bragten hem toen reeds bij velen in gunst. Tot de priesterlijke waardigheid verheven , werd hij eerst kapellaan te PtIenaldurn en een weinig later pastoor te Spannum. Vervolgens te Berlikurri als zoodanig aangesteld , werd hij daar zoodanig ingeno­men met de nieuwe leer , dat hij zijne bezittingen te gelde maakte en in den herfst van 1545 naar Lidlum trok , om van daar zijnen boezemvriend Cyriacus Do n i a naar Wittenberg te volgen. Hij moest evenwel dit voornemen tot het voorjaar van 1546 uitstellen verwisselde toen het geestelijk gewaad met een burgerlijk , aanvaardde de reis naar laatstgenoernde plants , en werd er in April in bet album der akademie ingescbreven. Zijn verblijf aldaar was evenwel van zeer korten duur : want omstreeks Julij riep keizer Karel V, op straffe van weerspannigheid en mui­terij , alien terug , die verboden hoogescholen bezochten , en hiervoor bevreesd , keerde van Hard er w ij k naar Fries-land terug. Niet dan met veel moeite werd bij door den abt van Lidlum weder opgenomen , doch na eene geringe boetedoening net alleen in genade weder aangenomen maar ook de kerk van Spannum bij vernieuwing aan zijne zorg toevertrouwd. Weldra rees hij nu zoo in aanzien , dat hij , in 1553 , tot abt van Lidlum werd aangesteld. Na zijne benoeming reisde hij naar Utrecht en werd er door den bisschoppe­lijken vicaris , Nicolaas van Nie,uw land, gewijd. Later uit de geestelijkheid tot lid der stater) geroepen , deed bij zich door zijn hevig verzet tegen den benoem­den bisschop van Friesland , R e m i g i u s Dirutius, kennen , en was hij een dergenen , die , na met de staten en met de regering van Leeuwarden geraadpleegd te heb­ben , in October 1665 weigerden in de synode te komen , die ,door den bisschop van Utrecht was zamengeroepen. Hij vergat bij dat alles zijne studien niet , drong dieper door in de heilige schrift en was ijverig in het onderzoe­ken der schriften van den grooten Lu t he r. Dit vervulde hem met zulk een weerzin tegen het kloosterleven , dat hij in 1569 zijn ontslag verzocht en verkreeg , met eene jaarlijksche toelage van vijfhonderd gulden. Nog v6cir zijn vertrek naar elders was de nieuw benoemde bisschop van Leeuwarden , C u n e r us Petri, zelf to Lidlum gekotnen om rekenschap te vragen van het gehouden beheer van de geldmiddelen der abtdij. Het schijnt w el , dat van Ha r­derw ij k hieraan niet gaarne heeft willen of kunnen vol­doen , daar hij , zelf voor den bisschop gedagvaard zijnde, tlings de vlugt naar Emden nam. Hier trad hij , na Lang aarzelen , met eene protestantsche vrouw in het huwelijk , die hij echter spoedig te Frankfort aan de pest verloor. Hij zelf werd door die ziekte aangetast en, schijnbaar her­steld, trok hij tot herstel van zijne. gezondheid naar Keulen. Daar heerschte dezelfde ziekte , die hem andermaal aan­tastte en waaraan hij nu , in 1571 , bezweek. Het Friesch Genootschap van Geschied- , Oudheid- en Taalkunde be-zit van hem een op perkament geschreven : Missale Romanum , pod scribi curavit D. Ysbran duo Harderwijck, Abbas monasterii Lidlum , anno 1563. Zie (van Heussen en van Rhijn), Oudhed. en Gesticht. van Vriesl. D. I. bl. 280 , D. II. bl. 204-207 ; Steenstra, Oudheica. Aanteek. van Barradeel. bl. 93, 94; Schultz Jacobi en Domela liieuwenbuis, Bijdr. tot de Geschied. der Evang. Luth. Kerk , St. V. bl. 179-181 , door ons voornamelijk gevolgd; Visscher, Voorlez. over de Geschied. der Roomsche-Kath. Kerk enz. 2de Voorl. bl. 55; Zestiende Yersl. der Hand. van het Friesch Genootsch. ter beoef. der Friesche Geschied-, Oudheid- en Taalk. (1844) bl. 124. HARDERWIJK (IsAx VAN) werd den 19den Januarij 1784 to Huizum , bij Leeuwarden , uit fatsoenlijke burger­ouders geboren. Zijn vader , Reinier van Hard e r-w ij k , reeds vroeg eene zucht voor de studie bij zijnen oudsten zoon bespeurende , deed hem , na het gewone schoolonderwijs genoten te hebben , op de latijnsche school to Leeuwarden. De dood van zijnen vader veroorzaakte eene belangrijke verandering in zijn lot , in zoo verre , dat hij met zijn jongeren broeder , die volgt , naar Rotterdam vertrok , waar hun oom , Jan van Ha r­der w ij k , handelaar in koffij on thee , zelf kinderloos zijnde , zich met de zorgen der opvoeding dozer beide zonen van zijn broeder wilde belasten. De jeugdige knaap vette nu zijne voorbereidende studien onder den geleerden Rot- terdamschen rector Node 11 voort , en werd in 1799 tot de akademische lessen bevorderd. vertrok naar de hoogeschool to Utrecht , om zich tot het predikambt voor to bereiden , en volgde de lessen van Heringa en B o n-n e t met vrucht. De geschillen, die tusschen deze beroemde mannen ontstonden, noopten van Harder w ij k de Utrecht­ache hoogeschool voor de Leidsche to verruilen. her genoot hij het onderwijs van de hoogleeraren te Water en v a n Voorst, en onder hunne leiding bragt hij , in 1804 , zijne studien ten einde , en werd hij door de classis van Schieland tot het predikambt toegelaten. Nog in dat zelfde jaar werd hij als leeraar to Abbenbroek beroepen , doch den vereischten ouderdom now niet bereikt hebbende , moest dat b beroep worden ingetrokken. In 1805 te Vinkeveen beroe­pen , bleef hij daar zeven jaren met ijver werkzaam toen hij , in 1812 , te gelijktijdig een beroep ontving naar Warmenhuizen in Noord-Holland en een naar VVarrega , Warstiens en Wartena in Friesland. Het laatste beroep werd door hem aangenomen , en hij bleef op die stand­plaats vijf jaren tot het jaar 1817 , toen de gemeente to Katwijk aan Zee hem tot baren leeraar verkoos. Hier verkondigde hij gedurende dertig jaren met rijken zeven het Evangelic, totdat hij op den 3 isten December 1847 aan zijne hem liefhebbende betrekkingen en gemeente en aan de wetenschap ontviel. Hij was eerst gehuwd met Jannetje van Dam, die hij in 1816 verloor , daarna met Maria Johanna Wintzant, die hem drie dagen na zijne ter aarde bestelling in het graf volgde. Bij beiden verwekte hij kinderen. Aan eenen onvermoeiden ijver voor de waarneming zijner ambtspligten , paarde van Ha r d e r w ij k eene vurige liefde voor de wetenschappen. In de beoefening der Latijn­sche letteren , maar meer nog in die der Nederlandsche vooral Oud-Nederlandsche letterkunde , kerkelijke geschie­denis en penningkunde, vond hij als het ware zijne eenige uitspanning ; terwiil de bijeenbrenging eener kostbare en talrijke boekerij schier de eenige uitgave was, die MI zich voor zijn genoegen veroorloofde. Zij werd met zijne ver­zameling penningen , oudheden en rariteiten in 1848 to Rotterdam verkocht. De catalogue er van ziet onder den titel van Bibliotheca Harderurykiana het Licht. De vruchten van van H a r d e r w ij k 's onderzoekingen, waarin hij zich als een naauwkeurig , scberpzinnig en onbe­vooroordeeld geschiedkenner en letterkundige kennen ideed zijn: Verslag van een Handschrift , bevattende Jacob van MaArlan t s Nederduitsche Prozaische Bybelvertaling , net Aanteekeningen en Bijlagen Gravenh. 1831. 80. Geschied- en Letterkundige Bijdrage», Rotterd. 1837. 80. Fragment van den Roman van P a r th d n op d u s en Meliore; met eene Inleiding en Aanteekeningen ; in de Nieuwe Werk. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. te Leid. D. V. St. II. (1841). Bijdrage tot de Geschiedenis der Heidens of Egyptiers in de Noordelyke Nederlanden; in de Aanteek. van het verhan­ delde in de Sectie-Vergaderingen van het Prov. Utrechtsch Genootsch. in het jaar 1847 , bl. 82. Bijdrage tot de kennis der schriften van David Joris; in het Ned. Arch. voor Kerk. Geschied. van Kist en Roy aards. D. VIII. bl. 393-411. De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde to Leiden en het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen bragten de eerste in 1834 en het tweede in 1840 , hulde aan de veelzijdige geleerd­ heid van v a n H a r d e r w ij k, door hem het lidmaatschap aan to bieden. 2k Lants in den dilgem. Konst- en Letter& 1848 D. I. M. 66-72; Handel. van de Jaarl. V ergad. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. te Leid. 1848. bl. 46-49. HARDERWIJK (JAN VAN) Rz. , broeder van den voorgaande , werd den 4den October 1790 to Huizum bij Leeuwarden geboren. Door zijnen oom , Jan van Ha r-d e r w ij k , to gelijk met zijn ouderen broeder , to Rot­terdam opgevoed , genoot hij aldaar eene beschaafde , ofschoon niet geleerde opleiding , en onderseheidde hij zich reeds vroeg door eene groote vlugheid van geest en bevat­telijkheid in het aanleeren van datgene , wat hem later in den voor hem bestemden werkkring zou to pas komen. Hij beoefende daarbij het teekenen en de muziek, en legde vooral in de eerstgenoemde kunst zulke belangrijke vorderin­gen aan den dag , dat men er eenigen tijd aan dacht hem geheel aan de schilderkunst toe to wijden. Dit gebeurde evenwel niet. Van H a r der w ij k , na de noodige kun­digheden daartoe op een geacht handelskantoor verkregen to hebben , kwam in den koffij- en theehandel van zijnen oom , dien hij later geheel voor zijne rekening dreef, en dien hij in 1838 in handen van den jongsten zoon van zijnen oudsten broeder overgaf. Zoo iemand, dan was het van H a r d e r w ij k, aan wien de stad zijner inwoning en het vaderland de grootsto verpligting had. , Vele toch zijn de betrekkingen, waartoe hij geroepen werd en die hij met den meesten lof ver­vulde. Was het vroeger het teekengenootschap : her door tot Hooger , dat hem eerst onder zijne verdienstelijke leerlingen telde, en welks belangen _hij daarna ook als commissaris en secretaris met ijver voorstond , later , na de vereeniging van dat genootschap met een ander , onder de zinspreuk : Hierdoor tot Hooger en Arti Sacrum ver­eenigd , werd hij met eenparige stemmen tot bun eersten voorzitter benoemd , en was hij jaren lang hun steun en sieraad. Hij verdiende alzoo ten voile de onder­scheiding , die hem in 1837 ten deel viel , door de be­noeming tot lid van verdienste van dat genootschap, welke benoeming , in 1840 , gevolgd werd , ook als eene waar­dige hulde aan zijne kunsttalenten, door de verkiezing tot lid van de Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten to Amsterdam , en tot lid van verdienste der later to Rotterdam gevestigde Akademie van Beeldende Kunsten en Technische r'Wetenschappen. Zoowel. de Maatschappij : Ver­sche-idenheid en Overeenstemming , als de Rotterdamsche af­deeling der Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen, en het Rotterdamsche Departement der Maatschappij : tot Nut van 't Algemeen , vonden in v a n Harder w ij k of een waardige voorzitter , of een ver­dienstelijk bestuurs lid , of een onvermoeid medewerker aan hunne werkzaamheden en bemoeijingen. Gedurende een tijdvak van ruim vijf en twintig jaren was hij secre­taris van het collegie collectanten tot instandhouding van de openbare eeredienst bij de Nederduitsche Hervormde gemeente , voorts voorzitter van eene der bijbelvereenigin­gen en eindelijk secretaris van een der Schalisten-kwar­tieren. In al die betrekkingen was hij de man, die alien bestuurde , wien geene moeiten te groot waren en die niet terugdeinsde, wanneer er met kracht moest gehandeld worden. Heeft alzoo de stad Rotterdam veel aan hem to danken, niet minder verdienstelijk maakte hij zich jegens het vaderland en het vorstelijk stamhuis van Oranje. Waren zijne gezangen en gedichten voor een groot deel aan beiden gewijd, en was hij er steeds op uit, liefde tot beiden in alter harten to ontvlammen , ook dan wanneer de va­derlandsche grond werd bedreigd en de geliefde naam van Oranje werd gelasterd , hij achtte ook geene inspanningen te zwaar om dat vaderland op andere wijze mittig te zijn. Want toen in 1830 de Nederlandsche krijgsmagt naar de grenzen was opgerukt , tot beveiliging van den dierbaren geboortearond en tot handbaving van de eer en den room des land; , toen vormde van Harder w k , met de hee­ren G. C. Tielenius Kruijthoff en H. H. van Dam, die bekende commissie, welke door hare bemoeijingen zulke belangrijke ondersteuning aan het Nederlandsche leger heeft kunnen verscbaffen , en die zoo belangloos en met opoffering van tijd , rust en genoegen heeft medegewerkt, orn geslagen wonder) te heelen en rampen te leenigen. Zooveel ijver en vaderlandsliefde bleven niet onopgemerkt, maar zijn nooit beloond. Van Harder w ij k overleed den 27sten December 1858 en was gehuwd met Carolina Jacoba Schoor, die hem drie dochters en drie zonen schonk , van welke de middelste de voortzetter van dit woordenboek is. ZUne af- beeldina, naar de schilderij van W. H. Schmidt, ziet het At, v66r den Nederlandsche Muzen Almanak voor - 1840. De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde to Leiden erkende zijne verdiensten als letterkundige en dichter , door hem in 1836 haar lidmaatschap aan to bieden. Die verdiensten zijn ook op to maken uit de door hem in druk gegevene werken , waarvan wij hier eene opgave laten volgen , zonder gewag te maken van de tal­ rijke hier en daar verspreide en ook onuitgegevene stuk­ ken , zoowel in proza als in po6zij : Lofdicht op Jan van E ij k. In 1822 bekroond met zilver door de Koninklijke MaatschappU van Taal-en Letterkunde te Brugge , en in bare werken opgenomen. Lofdicht op de Woordelyke en Zuidelijke Volkplantingen van Frederiksoord. Met goud bekroond , in 1823 , door dezelfde Maatschappij, en mede in hare werken opgenomen. Korte schets van de beroemdste daden onzer voorvaderen en van de bijzonderste gebeurtenissen der Nederlanden , ten einde de vaderlandsliefde bij alle Standen , en voornamelijk bij de jeugd , op te wekken en te versterken. In 1823 met goud bekroond door dezelfde Maatsehappij en in hare werken op-genomen. Proeve eener lofrede op Hieronymus van Alphen; in derde Mnemosyne, 1829 , D. I. bI. 125-198. Gedichten , Rott. 1836. 80. (Met J. A. Bakker en G. van R e y n) Euthymia, Bijdragen uit het gebied der zede en letterkuncie, Rott. 1837. - 80. 2 stukk. Het Menschelijk Leven , in vier zangen , Amst. 1837. 80. (Overdruk uit de Vaderl. Letteroef. van dat jaar). Lijkrede bij den dood van 1Veerlands Koningin, Z. M. den Koning en Hoogstdesz. aanverwanten , met vaderl. deelneming toegeeigend. (Rott. 12 Oct. 1837). 80. Niet in den handel. De Lof der Schilderkunst , Cantate , Rott. 1838. 80. Gedachtenis-offer aan J. C. Schotel, Zeeschilder, Rott. 1839. 80. Leerrijke keur uit BenjaminFranklin's Zedekundige Schriften. Met goud bekroond door de Maatsehappij : tot Nut van 't Algemeen en door haar uitgegeven. Amst, 1843, 80. Frederik Gottlieb Klopstock beschouwd als Mensch , . als Dichter en als Christen , Amst. 1843. 80. Gedachten bti de stooping van het gebouw de Zuiderkerk der Nederduitache Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. Dichtstuk , Rott. 1844. 80. Redevoeringen , Dord. en Rott. 1844. 80. Gezangen bij gelegenheid van het examen en de pry suit ­deeling der .Rotterdamsche Departements-school , Rott. 1845. 80. December 1848 , Rott. 1848. 80. Bij de inhuldiging van Z. M. Willem III, den 12den Mei 1849. Rott. 1849. 80. Herinnering aan den kunstschilder Willem H e n d r i k Schmidt, 'sHage1849. 80. Levensberigt van R. H. van S o m e r e n ; in de Handel. van de Maatsch. der Red. Letterk. te Leid. 1851. Gijsbrecht Karel van Hogendorp, Lofdicht , Rott. 1853. 80. Luim en Ernst , afgeluisterd in den vreemde , Rott. 1854. 120. met pl. Oud en nieuw uit de portefeuille van Narrator byeenver­zameld , Rott. 1854. kl. 80. Het bezoek of de wijaheid van vader Philander , medege­deeld door Christianus. Met een woord vooraf van D. T. Hub t, Rott. 1855. 80. Behalve deze genoemde geschriften leverde van Ha r-d e r w ij k een aantal bijdragen in den Nederlandsche Muzen-Alrnanak en in andere jaarboekjes , in de Vader­landsche Letteroefeningen, waarvan hij met den beer G. v a n R e y n te Rotterdam , gedurende het jaar 1839 tot 1848 de redactie op zich nam, en eindelijk in het werk van wijlen J. P. Sprenger van E ij k , de .Fakkel getiteld. Uit familieberigten bijeengebragt. HARDES (J.) schreef: Copy van een Brief , geschreven uit Nieukerk , door een vader aan zyne dogter , wegens het berugte werk der bekee­ ring aldaer ; met eenige Aenmerkingen en Waerschouwingen , Amst. 1750. 40. Zie. Beg. van gedr. Schrift. voor en tegen het berugte werk der beroer. en bekeer. to Nieukerk , enz. (Leid. 1753) bl. 17. HARDEVELDT (ANTHONY VAN) , op het laatst der ze­ventiende eeuw geboren , werd in 1721 predikant te Eethen en Drongelen en in 1723 te Wijk bij Heusden. In 1777 emeritus geworden , overleed hij in dat zelfde jaar. Hij maakte zich eenigen naam in de kerkelijke geschiedenis, door , in 1797, met pen en mond to ijveren voor eene verbroedering tusschen de Lutherschen en Hervormden. Een zijner zonen volgt. Zijne dochter , A 1 Iegonda K l a r a, beoefende de Nederduitsche dichtkunst blijkens een graf­schrift op de gouvernante prinses Anna, in 1759 over­leden. Hij schreef de volgende werken : Dank- Altaar , Gorinch. 1729. 80. Absalons Pylaar vergeestelykt, Gorinch. 1732. 80.; herdr. Leid. 1746. 80. Verklaring over den LXXXIX Psalm , Utr. 1735. 40. De ontdekte wolf in de pot , Utr. 1735. 40. De verspiede voq in den wijngaard , Utr. 1735. 40. Vriendelijk Buurpraatje gehouden tussen drie buuren , Dordr. 1739. 80. Noodige verdediging tegen de ongegronde en spotagtige Aan­rnerkingen van 'L' h. de Hartog, Dordr. 1740. 8°. De verbaasde en erbarmelij ke vlucht der inwoonders des landts van Heusden , wegens de laaste overstroominge , ver­toont in eene predikatie , Dordr. 1741. 40. De kerk gerejormeert zn zeeden , met een kort berigt van de kerkrorm der zoogenaamde Hernhutters , Dordr. 1741.40. De huys-predikant of Noachs voorbeeld , Leid. 1742. 40. Het schip van Staat , genaamt Prudentia ofte Voorzigtig­heid om van alle regte gronden van Staat , zoo in oorlog ale vrede recht to oordeelen , met bijzondere toepassinq op het Vereenigt Nederlandt in deze dagen , Leid. 1744. 40. De Joodsche Republiek in clerzelver opkonzst en ondergang, ten piegel van Nederlands gemeene 4est vertoont , alles met een bijzonder oogmerk op dezen tegenwoordigen tijd toegepast rn een bededags predicatie nit Zephanja I. vs. 2, Leid, 1745. 80. Buys predikant tot dienst van alle Christelyke huysgezin­nen , in een leerreeden uyt Hebreen IL vs. 7. Leid. 1746. 40. Kerkelijk pleidoy , vertoonende , op eene bescheidene wijze , de onpartijdige redenen , waarom de gereformeerden hunne vereeniging wel net de Evangelische Luthers6hen , en niet met de Roomschen kunnen zoeken. Waarbij de onpartydige mid­delen eener nadere vereenigmg tusschen de Gereformeerden en Luthers hen onderscheidenlijk worden opgegeven zoowel als de wezenlijke verschillen tusschen beide , tot wegnerning van vele ongunstige vooroordeelen der broederen in den grond be­schouwd worden , Amst. 1747. 40. De zuyvere genade weg van Godt in zyn Heyligdomn , be­trej'ende het weezen der waaragtige bekeeringe des menschen ; enz. Utr. 1750. 40. .Antwoord op die deelen van het eerste pleitgeding van Ds. G e r. Kuypers, Letreffende de Brieven van den Beer Brocades, ten anderen des schrifvers oogmerk in zi:'n boekje genaamt de zuyvere genade weg van Godt in zip& Heyligdom enz. tot rust en vreede der kerke en behoudenia der broe­derliike liefde. Leid. 1752. 40. 12 Kerkelyk pleidoy wegens de vereeniging der Gereformeerden, Lutherschen en Roomschen , met een bewerp van corresponden­ tie tusschen de Protestantsche kerken in .Nederland , opgedra­ gen aan de Ed. Mog. Comniss. Politiek der beide Synoden van Zuid-Holland , Amst. 1755. 40. Gedachten van Swaar-Hoofd , Ligt-Hoofd en Kloek- Hart, over het criticq gestel der zaken van Europa. Benevens den Pruisischen oorlog. Tot nut en dienst van alle Protestantsche Patriotten. Amst. 1758. 40. Historisch vertoog , betrefende de verscheidene crisissen , of gevaarkke tydsgewrichten , in welke het protestantendom sedert keizer Karel den Vigfden tot op dezen tijd zich bevonden heeft , Leid. 1759. 40. Hardeveldt droeg dit werk aan de theologische facul­teit der Leidsche hoogeschool op. Namens dezelve schreef de hoogleeraar B. de Moor hem een brief tot dankzeg­ging , waarin op eene onderscheidende wijze 's mans ver­diensten geroemd werden. Die brief wordt gevonden in de Boekzaal der geleerde wereld 1759. b. bl. Beligie der .Russen , Amst. 1763. 80. Romen in brand , wegens den Portugeeschen oorlog , met den Paus en de Jezuiten , verhandelt in een zamenspraak tusschen een Protestant , Papist en Roomsche , Amst. 1760. 80. Vriendelijk onderrigt aangaande den Belisarius van Mar­ montel, Leid. 1769. 40. Eene volledige Historie der zo genaamde Pietisten , aan­gaande derzelver opkornst , voortgang en uiteinde, Leid. 1770. 4°. Zie Roekz. der gel. wereld, 1758. a. bl. 87 , 1759. a. bl. 382. 1761. b. bl. 173-187 ; van A b k o u d e , Naamreg. van Ned. Bock. D. 1. St. I. III. IV. V. VI; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Bock • Ypey, Geschied. der Christ. Kerk in de 18de Eeuw , D. IV. bl. 109; Ypey en Dermout, Geschied. der Derv. Kerk in Nederl. D. III. bl. 272 , lanteek. bl. 132 ; S c h o t e1 , Kerk. Dord. D. II. bl. 208; Glasius, Godgel. Nederl. D. I. bl. 24, 25, D. II. bl. 662. HARDEVELDT (SAMUEL VAN) , zoon van den voor-gaande , studeerde te Leiden, .. , in 1747 proponent en in 1750 predikant te Va , Valkenburg. Na atht en dertig jaren aldaar het Evangelie verkondigd te hebben , verkreeg hij in 1788 zijn emeritaat en overleed in 1790. Van hem ziet het licht: Voorbereiding tot de aanstaande Kerkhervorming over Matth. III. vs. 12 , Leid. 1757. 40. Betrekkelyke Staatsverandering der uitverkorenen , Leid. 1769. 80. Harmonie van noodige waarheden , Leid. 1769. 80. Beantwoording van zes vragen , welke volgens de beginselen en denkwifte van Johannes Eusebius Voet is ont- worpen , uit liefde tot waarheid en christelyke vreede , korte­kik overwoogen: met eenige bedenkingen aangaande sommige begrippen van welgemelden Heer en met aanmerkingen omtrent zulke wysgeerige stellingen , waarop 't wel het meest ter af­doening der zaaken , wat het Philosophische betreft zal :aan­komen , Leid. 1777. 80. Bijzondere uitlegginge van alle bewoordingen in 't gebed des Heeren Leid. 1780. 8°. Zie Boekz. der gel. wereld , 1758. a. bl. 629. 1759. b. bl. 699. 1777. a. bl. 670. 1781. b. 155-161 ; A r r e n b e r g , IVaamreg. van Ned. Both. ; Brans, Kerk. Beg. der Pred. bl. 64. HARDIME (PIETER) , en niet Hadrind, werd gehoren in 1678 te Antwerpen , en had tot onderwijzer zijn broo­der S i m o n, die een niet onverdienstelijk bloemschilder was. Hij woonde sedert 1697 te 's Gravenhage , en schil­derde zoowel daar als in andere Hollandsche steden , eene menigte deur- en schoorsteenstukken met fruit en gebloemte. Hij overleed te 's Hage in 1758. Zie ImmerzeeI, Lev.- en Werk. der Kunstsch. op Hardrine verbeterd door Kramm, Leo. en W erk. der Kunstsch. op H a r dim e. HARDMAN (Porno) , een Fries , die , voigens de Label­achtige voorstelling der kronijkschrijvers , in het jaar 350 overleden zou zijn en geschreven zou hebben : De privilegiis et praerogativis comitum , ducum ac regurn. Zie Suffridus Petrus, de Script. Fris. p. 17, 18; de Wal, Orat. de clar. Fris. Jurecons. p. 6 , flnnot. p. 2. HARDOIVIANS (SUFFRIDUS) beoefende de Nederduitsche dichtkunst , blijkens een lofvers voor de Friesche Historian van Christian us Scho tanus, in 1658 uitgegeven, Zie aldaar bl. 31 (ongepagineerd). HARDT (A. VAN DER) was een bekwaam bouwmeester te Amsterdam , op het laatst der achttiende eeuw. Onder zijn toezigt is in 1780 de vleeschhal , op de Oude-Zijds-Voorburgwal vergroot , en in 1778 de stads geschut- en klokgieterij gebouwd. Zie K r a m m , Lev. en Werk. der Kunstsch. HARDTMAN (Era) was een Friesch edelman , die in 1096 aan den eersten kruistogt naar het H. Land deelnam en in 1099 bij de belegering van Nicea sneuvelde. Zie Sjoerds, Friesche Jaarb. D. II. bl. 272, 275; Bosscha, Nedrl. Bold. to land, D. I. bl. 34; Dirks, in de Vrije Fries , D. II. bl. 143. HARDY (ADRIA.Nus) werd , proponent zUnde , beroepen to Waardenburg en Neerijnen in 1747 en is in 1756 als zoodanig op zijn verzoek ontslagen. Behalve-een Brief aan J. E. Jun g i u s over den inhoud van zijn boek.Hage 1750. 40.) 2 stukjes , gaf hij uit : Poetische en stigtelijk: Mengeldigten over verscheide stoffen, Gorinch. 1750. 80. ; herdr. Zalt-Bomm. 1751. 40., Leeuw. 1769. 40. Het oordeel van Witsen Geysbeek over dit werkje is hoogst ongunstig. Van hem is ook nog : Schets der geprezen Nederduitsche dichtkunde , enz., 's Hage, 1795. 4°. Zie Boekz. der gel. wereld, 1747. b. bl. 107. 1756. b. bl. 244 ; •an A b k o u d e , Naamreg. van Ned. Bock.; Cat. van de NU van Mr. R o b i d e van der A a , bl. 84; Cat. van Hoek. enz. nagelaten door W. van Dam van Brakel (1859) bl. 33; Witsen Greys­beek, Woordenb. van Ned. Dicht. HAREN (JAN) werd te Valenciennes , tegen het midden der zestiende eeuw , geboren en in het Hervormde geloof opgevoed. Zijn vader was predikant en om het geloof ter dood veroordeeld, De zoon was ter goeder ure naar Geneve gevlugt , en genoot er de vriendschap van C a I v ij n , dien hij in 1564 sterven zag. Naar Nederland teruggekeerd , bad hij op onderscheidene plaatsen het Evangelie verkon­digd , onder andere te Brugge van 1566 tot 1567 , doch in Alva 's tijd , om zijne goederen te redden , „zijn pardon gehaald en genoten." Daarover berouw toonende , werd hij wederom tot het predikambt toegelaten, ofschoon tegen de meening en den wil van velen , die hem beter kenden en hem voor eerloos hielden. Omstreeks 1578, of in het begin van 1579, moet Hare n te Brugge als predikant teruggekornen zijn. Hij was toen gehuwd , doch de naam zijner vrouw wordt niet genoemd. Hij bewoonde een gedeelte van het Karmelieter klooster , waar de Roomscbgezinden op den 3den Julij 1579 heen­snelden om hem to vermoorden. Vermits hij niet in huis was , moest zijne vrouw het misgelden ; men sloeg haar , sleepte haar langs den grond en trapte haar met voeten. Coen de volgende dag de stad door staatsche troepen bezet was , wapende zich H a r en insgelijks en strijdig met de leer, die hij verkondigde , liet hij zich door wraakzucht medeslepen en snelde , aan het ',load eener bende Waalsche soldaten , naar het huis van den kolonel de Mal, om het der plundering prijs te geven. Ha r e n was een man van veel aanzien en invloed in (le Fransche kerk. Dit blijkt daaruit , dat hij op de Sy­node to Gent , den 16den Maart 1580 gehouden , de waar­digheid van scriba bekleedde , en op die van den 19den September 1582 te Antwerpen het voorzitterschap waar-nam , nadat hij ze met eene redevoering geopend had. Weldra kwam hij met K a r el van Cr oy, prins van Chimay , die wij vroeger behandeld hebben , in aanraking, nadat deze in Augustus 1583 als gouverneur van Brugge gevestigd was. Welligt heeft hij dezen als hofprediker ge­diend , en dat hij bij hem in groote achting stond is daar­uit op to maken , dat hij door hem naar Middelburg tot den prins van Oranje werd afgezonden , om aan dezen al-daar de credentie-brieven van C him ay en der vier leden van Vlaanderen te overhandigen. Ook bij den prins genoot hij zulk een vertrouwen , dat deze hem den 2den Septem­ber met een brief aan zijn broeder , graaf Jan v a n Na s-s a u, zond en hem kort daarop eene zending naar Keulen bij Jan C a s i in i r opdroeg , waarna hij weder naar Brugge terugkeerde. Hier bled hij tot aan de verovering der stad door de Spanjaarden , en trok vervolgens met den prins van C h 1­m a y , in wiens vertrouwen hij deelde , naar diens goede­ren , zonder aan zijne kerkelijke overheid eenig berigt te zenden. Op de aanmaning om op eene voigende Synode van zijn stilzwijgen en verblijr kennis te geven , antwoordde hij niet , en hij wierp zich in de armen der jezuiten , bij vie bij den 3den Maart 1586 het Hervormde geloof afzwoer. Spoedig daarop bezocht hij niet alleen verschillende ste­den , onder anderen ook Antwerpen en Keulen , om van zijne geloofsverandering openbaar getuigen te geven , maar hij haastte zich ook om , door het schrijven en uitgeven van eenige geschriften , zulks aan de geheele wereld bekend, te maken. Doze geschriften zijn getiteld Brief discours des causes justes et e'quitables , qui ont meues. M. Jean H a r e n , jadis Ministre , de quitter la Religion­pretendue Rtformee , pour se renger au giron de 'Eglise Ca­tholique , recitees publicqueinent au peuple d' Anvers en la grande salle du college des Peres de la Societe de Jesus , le IX jour de Mars 1586 par ledit Haren. .Aquel swat adjousties certaines demandes Chrestiennes , proposdes par ledit Jean H a r e n a un certain Ministre Protestant (A m-b r o s i u s \Ville) touchant lee principaux pointz de la Rd­ligion Catholique , etc. Any. 1587. 120. ; in het Hollandsch reeds in 1586 aldaar verschenen met een opdragt aan. Karel van Croy , prins van Chimay. Treize Catecheses contre Calvin et les Calvinistes , Nancy 1599. 12o. Profession Catholique de J e a n Haren, Nancy, 1599. 12o, Epitre et Demande Chrestienne de Jean H a r e n a Am­ broise Ministre des strangers Walons retirez erg la Wile d' Aix-la Chappelle , Nancy 1599. 120. Het tweed° van deze geschriften was opgedragen aan de prinses Antoinette van Lotharingen, die in het huwelijk was getreden met den hertog Jan Willem van G u 1 i k. Haren schijnt daardoor met deze vorsten in kennis en in dienst der hertogin gekomen te zijn. In 1602 werd hij verdacht de schrijver te zijn van een „libel fameux," waarvan ons den titel onbekend is , doch waarin de pro­testantsche vorsten schandelijk beschuldigd werden. Hij werd dien ten gevolge in hechtenis genomen , van meer andere dingen beticht , doch omstreeks 1609 ontslagen. Hierop te Wezel gekomen , wenschte hij wederom tot de Hervormde kerk terug te keeren , en deed daarvan den 7den Maart 1610 in de Waalsche kerk aldaar openlijk be­lijdenis niet alleen , maar even als hij vroeger zijne terua­keering tot de Roomsche kerk bij geschrifte had bekend gemaakt , gaf hij ook nu van zijne wederaanneming van het Hervormd geloof kennis door zijn geschrift : La Repentance de Jean Haren et 8073 Retour en l'erglise de Dieu , publiquement par lui re'citde en e'glise Wallonne de Wesel , tot het doen drukken waarvan „ in de Walsche en Duytsche Sprake" door de Staten-Generaal octrooi werd verleend , den 29sten April 1610 , voor den tijd van zes jaren. Haren schUnt vervolgens zich naar Holland begeven te hebben. De Synode te Amsterdam , in April van 1610 gehouden , wantrouwde hem , en het uittreksel uit hare handelingen , door den heer Janssen ons medegedeeld , bewijst genoegzaam dat Haren niet te Wezel als leeraar is aangenomen. Bovendien had hij bij resolutie van de Staten , in dato 1 Julij 1610 , verlof gekregen om zich met zijne huisvrouw in Holland te vestigen. Waar dit even­wel geschiedde , is niet bekend. Ook zijn verder levenslot ligt in het duister. Aileen worth nog gemeld , dat de Waalsche Synode in 1611 to Dordrecht gehouden , hem tegemoet kwam met eene som van 100 daalders , en hem hare hulp verder aanbood. In 1612 bood Hare n de Synode to Rotterdam gehouden eenige kleine geschriften ter goedkeuring aan , en dit is de laatste maal dat van hem gewag wordt gemaakt. Teregt zegt de heer J a n s-s e n, wiens berigten over Haren hier door ons met die van anderen zijn overgenomen : „Zoo moest dan de onge­lukkige , onder den last der schande en vernederino. , die op hem rustte , door zijne pen in zijn karig levens­onderhoud voorzien en schier van de milddadigheid af­hangen. Wat verschil met vroegere dagen , toen hij , vereerd als edn der aanzienlijkste mannen in de kerk en aan 't hoofd eener bloeijende stadgemeente , tot een prinsenhof den toegang had en met vorstengunat overladen werd 1" Zie Bor, Ned. Oorl. B. XXI. U. 849 (120); van Neteren, Ned. Dist. D. III. M. 270, D. IV. M. 159 , D. VIII. bl. 107 ; F o p-pens, Bibl. Belg. p. 053; Paquot, Momoires T. I. p. 379 ; Groen van Prinsterer, Archly. le Serie ,T.' VIII. p. 239, 241 , 255 ; de Navorscher , D. III. bl. 347 , 348 ; Janssen , de Kerkhervorm. to Brugge, D. I. bl. 204, 207, 253, 255, 257, 260-266, 208 , 1). 11. bl. 25, 56, 184 , 192 , 193, 200. HAREN (ADAM of DAAM VAN). Het geslacht v a n Haren is niet van Nederlandsche, maar van Duitsche af­kornst. O g i e r van Hare n, dien men als de stamhouder kan aannemen , leefde omstreeks het jaar 1240 en woonde te Aken. Veelvuldi e,,c zijn de berigten omtrent de beroemde personen uit dit geslacht afkomstig , en te verwonderen is het daarom dat omtrent den man, dien wij aan het hoofd van dit artikel noemden, in vreregere dagen berigten zijn medegedeeld , die later bleken op zijn zoon te moeten toegepast worded. Terwijl toch vroeger slechts den per-soon van dien naam genoemd werd , noodzaakte later eene tastbare tegenstrijdigheid , in de genealogische berigten van dit geslacht , een tweeden persoon , eventoo genaamd aan te nemen. En ofschoon daarmede het bestaande bezwaar omtrent die twee personen wel wordt verminderd , zoo blijft er echter omtrent het al of niet naauwkeurige van die oplossing eenigen twijfel bestaan , die wij althans niet hebben kunnen wegnemen. Adam of Daam van Haren, de vader, was de oudste zoon van E v e r a r d van Haren, schepen to Aken, en van Mar g r i e t Hagen s. Hij was gehuwd met M a r­griet Coenen, afstaramende van een oud adellijk ge­slacht nit Noord-Brabant, Naar Nederland gekomen , had hij deel gekomen aan het verbond der edelen , en moest ten gevolge daarvan , met verbeurdverklaring zijner goe­deren , zijn aangenomen vaderland verlaten. Hij woonde eenigen tijd met zijn gezin to Aken doch schijnt spoedig in dienst van graaf Johan van Nassau gekomen to zijn. Als zoodanig woonde hij to Arnhem , waar hij den 3den Mei 1589 overleed. Zijn lijk werd te Leeuwarden in de Groote kerk begraven. Twee zonen van hem volgen. Zie Ferwerda, Wapenboek in de Genealogic van van liar e n; Vriemoet, Athen. Fris.p.LXXXI, van Halmael en de Haan liettema, Stamboek van den Frieschen Adel ; te Water, list. van het Verb. der Edel. D. II. bl. 450 ; Halbertsma, het geslacht der van Haren.'s , bl. 35, 227-233 ; Biograph. univers. T. IX. p. 197; van Groningen, Geschied. der Watergeuz. bl. 245, 456. HAREN (ADAM of DAAM VAN) de zoon. In verband net het bovenstaande rijst hier de vraag bij ons op , of hij wel degelijk een zoon van den eerstgenoemde geweest is. Zoo ja , dan was hij een broeder van W i I 1 e m , die volgt , zoo als door Halbertsma gemeld wordt (bl. 228). Maar dan doet zich ook hier weder een bezwaar op, dat Adam van H a r e n , de vader,, een zoon had die reeds in 1572 als watergeus diende , en een die in 1581 eerst ge­boren werd. Ofschoon zulks wel niet tot de onmogelijk­heden behoort, moeten wij er toch aan twijfelen , even als het ons onbekend is, hoe de drie kinderen van A d a m, de vader,, genaamd zijn geweest , die, in den krijgsdienst bevorderd , hun leven voor het vaderland lieten , zoo ale door Halbertsma (bl. 228) , mede naar Zacharias Huber, is medegedeeld. Adam van Haren, de zoon , meer bekend onder den naam van hopman Daam, had , bij den algemeenen nood des vaderlands , ook zijn heil in de vlugt gezocht en ge­tracht zijn geluk te water te beproeven. Hij was een der eersten bij de inneming van den Briel door de water.. geuzen in 1572 , waar hij in 1573 met zijne vrouw en vier kinderen nog vertoefde. Ten gevolge van zijn dapper gedrag had hij zich de bijzondere genegenheid van prins Willem I verworven , en was bij door dezen tot zijnen raad en hofmeester aangesteld. Zoolang de prins leefde deelde hij in diens vertrouwen , en na den dood van dien vorst ging hij over in de dienst van Willem L o d e w ij k , stadhouder van Friesland. Als zoodanig over­leed hij in 1590 en werd te Leeuwarden begraven. Dit is de eenige geleidelijke voorstelling die wij van 's mans levensloop kunnen geven ; doch wij kunnen ons niet onthouden de opmerking te maken , dat de geheele plaats door Halbertsma (bladz 227 en 228) uit de lijk­rede van Zacharias Huber op Willem van H a r e n den ambassadeur medegedeeld , z66 verward is, dat wij ten slotte nog zouden overhellen om het mede gedeelde in onze beide artikels slechts op een persoon toe te passen. Van H a r e n heeft in de Fransche taal een dagverhaal ge•chreven van zijne omzwervingen sedert Alva 's komst in de Nederlanden , tot op de verovering van den Brie!. Dit journaal is in December 1732 , bij den brand , die toen het huis van Willem van Hare n, den dichter,, te St. Anna-Parochie trof , verloren gegaan. Als een blijk hoezeer de bevelhebber der watergeuzen , Willem van Lumey, graaf van der Mark, Adam van H a r e n genegen was , deelt men ons mede dat, onder wijlen den baron van As beck te Leeuwarden voorheen berustte een zwaard of hartsvanger, uit de familie van Haven afkomstig, en volgens overlevering door Lu rney aan van H are n vereerd. Zie, behalie de sehrijvers in bet vorige artikel aangebaald , B o r, Ned. Oorl. B. VI. bl. 365 (265) ; van Wiin. Bijvoegs. op Wage n. ll, VI. bl. 78 , uit medegedeelde berigten aangevuld. HAREN (WILLEM VAN), zoon van Adam van Hare n, den vader , werd te Arnhem den 19den Januarij 1581 geboren. Hij was ritmeester en opper-stalmeester van graaf Willem Lodewijk van Nassau en had als gedepu­teerde der edelen van Friesland zitting in de vergadering der Staten-Generaal. Als zoodanig overleed hij te 's Graven­hagen den 9den December 1649 en werd in de Groote Kerk aldaar begraven. Hij was gehuwd met Magdalena van Vier s s e n , bij welke hij tien kinderen verwekte. Twee zonen van hem volgen; eene dochter M a r g a r et a genaamd, te Blija in Ferwerderadeel geboren , was in 1639 gehuwd met Allard Pieter Jongestall (zie aldaar), dien zij in 1653 en 1654 naar Engelarid volgde. Zij werd_ aan het hof van Cromwe 1, door diens echtgenoot, met veel onderscheiding ontvangen , en overleed den 99den vember 1676. Zie Kok, Vaderl. Woordenb ; lialbertsma, het Geslacht der van Ilaren's, bl. 51-61, uit medegedeelde berigten aangevuld. HAREN (ERNST VAN) , derde zoon van den voorgaande, werd den 13den December 1623 te Leeuwarden geboren. Vroeg in dienst getreden zijnde , was hij reeds in 1645 ritmeester , in 1659 majoor en in 1668 kolonel van een regiment infanterie. Op den 20sten Julij 1673 voerde onder het bevel van den markies de M on t p o u i 11 on, in een gevecht bij Zwartsluis de ruiterij aan. De toenmalige regerino. aan Ernst een blijk van hare erkentelijkheid willende geven voor zijne aan den lande bewezene diem­sten , benoemde hem den 4den Augustus 1673 tot grietman van West-Stellingwerf, welke betrekking hij waarschijnlijk tot 1686 heeft waargenomen , toen hij tot lid van Gedepu­teerde Staten werd aangesteld. Hij woonde te Wolvega en overleed te Heerenveen den 15den Augustus 1701. e'Zijne gade, Catharina van Oenema, schonk hem zeven kinderen , waarvan een zoon , W ille rn genaamd , later volgt. Zie Kok, Vaderl. Woordenb. ; Halbertsma, het Geslacht der van Ilaren's bl. 35, 60, 61; van Sminia, Macula. van Grietmann. bl. 404. HAREN (WILLEn VAN) , broeder van den voorgaande werd den 17den October 1626 te Leeuwarden geboren en genoot aanvankelijk in het ouderlijke huis eene beschaafde opvoeding. In 1640 vertrok hij naar de akademie to Franeker, waar hij onder de leiding van Pierius W i n­sem i u s zich vlijtig oefende , en vervolgens naar die van Utrecht en Leiden. Het blijkt Diet of hij eenigen graad behaald heeft. Na het voleindigen zijner studien , ging hij, naar de gewoonte van die dagen, in 1647 op reis , onder het geleide van den vermaarden Joachim Fr enc eliu s, naderhand hoogleeraar in de geneeskunde te Franeker , Wiens privaat-onderwijs hij mede genoten had. Twee jaren te Parijs doorgebragt hebbende , meende hij ook Italie to bezoeken, en had zich daartoe reeds naar Marseille bege. von , toen hij wegens de ziekte zijns vaders naar huis ontboden werd. Spoedig na zijne terugkomst werd hij tot staatsarobten geroepen. In 1650 ook tot gevolinagtigde ten landsdage en rentmeester generaal van de domeinen , en in 1652 tot grietman van het Bildt verkozen , werd hij kort daarna tot lid van den Raad van State benoemd , welke waardigheid hij aedurende zes jaren met lof bekleedde. b Zijne buitengewone bekwaamheden riepen hem weldra tot belangrijke bezendingen , waarvan wij slechts met een enkel woord kunnen melding maken. In 1659 was hij een der gevolmagtigden op de vloot van de R u i t e r , bestemd naar de Oostzee , om den vrede tusschen Zweden en Denemarken tot stand te brengen , en hij had alzoo een belangrUk aandeel aan het sluiten van den vrede van het Noorden , voor welke bemoeijingen hij plegtia bedankt, en hem de titel en waardigheid van gewoon lid in het kollegie van liunne hoogmogenden werd toegelegd. In 1663 aan het hoofd van een gezantschap naar Oost-Friesland gezonden, om het uitbreken van den oorlog tusschen dit land en den bisschop van Munster to voorkomen , waren de vijandelijkheden reeds begonnen , waarop van H a r en benoemd werd den staatschen veldheer bij te staan , die tegen den bisschop mode was te velde getrokken. In 1665 was van H a r e n met Johan de Witt afgevaardigde op de vloot , en hielp dezen de vloot , tegen den zin der loodsen , door eene onbevarene diepte in zee brengen. Vervolgens volbragt hij ee:nige minder belangrijke bezen­dingen naar Luik , Berlijn , Kleef enz., maakte zich als lid van Gedeputeerde Staten van Friesland beroemd in het bestuur der provincie , en herstelde de rust aan de akademie to Franeker. In 1671 werd hij naar Zweden gezonden , om voor dezen staat bet genot van het drie­voudig verbond in to roepen , doch slaagde gedeelteliik. Hij maakte zich echter zoo bemind bij den koning , dat deze hem tot den gravenstand wilde verheffen , welke asmbieding hij van de hand woes , doch van den vorst deszeifs portret met diamanten omzet ten gesehenke kreeg. Teruggekeerd, werd hij mede afgevaardigd tot de vruchte­ looze vredehandeling te Aken en te Keulen , en benoemd tot lid van het gezantschap, hetwelk in Mei 1674, na het sluiten van den vrede, naar Engeland werd gezonden , om de oude verdragen van vriendschap met dat rijk te ver­ nieuwen. Op zijne terugkomst digt bij de vaderlandsche kusten gekomen, werd het schip, waarop hij zich beyond, door een hevigen storm beloopen. Alle hoop op behoud was reeds bij elkeen verloren , maar bij van H a r en niet en het was alleen aan zijne onverschrokkenheid en bedaardheid te wijten, dat er handen aan het werk gesla­ gen en maatregelen genomen werden , waardoor het va,ar­ tuig behouden werd. Vervolgens tot den vredehandel te Nijmegen in 1675 afgezonden, toonde hij op nieuw zijne bekwaamheden, en werd hij , nog v66r zijne tehuiskomst, tot curator der Friesche hoogeschool benoemd. In 1683 en 1690 bekleedde van Haren op nieuw twee gewigtige gezantschappen in Zweden , en werd in 1697 benoemd tot gevolmagtigde op de Rijswijksche vrede­handeling. Hij sloot zijne verrigtingen als onderhandelaar, door in 1702 nogmaals deel te nemen aan een gezant­schap naar Engeland , om , na den dood van koning Willem III, zijne opvolgster, Anna, met hare komst tot den troon geluk to wenschen , en tevens de bestaande verbindtenissen tusschen Engeland en onzen staat te ver­nieuwen. Hij leefde vervolgens in rust in zijn vaderland , doch , ofschoon hij van zijn ambt als grietman reeds in 1701, ten behoove van een zijner neven , had afstand ge­daan , was hij echter, vooral als lid van Gedeputeerde Staten van Friesland, waartoe hij in 1707 op nieuw gekozen werd , nog steeds ijverig werkzaam en bleef tot aan zijn dood de belangen van Friesland onvermoeid be. hartigen. Van Haren overleed den 15den April 1708 te Leeuwar­den , en werd bijgezet aan de kerk te St. Anna-Parochie , in eene kapel met koperen deuren , door hem voor zijne familie gesticht , alwaar een deftig Latijnsch grafschrift zijne verdiensten verkondigde. De hoogleeraar Zacharias Huber hield op hem eene lijkrede , die later door den druk is bekend gemaakt , doch de senaat der Friesche hoogeschool gunde hem niet eene officiele hulde. Zijne aanteekeningen over zijne gezantschappen en commission bad hij in dertig folianten bijeenverzameld. Dit onschat­baar manuscript , waarbij ook het genoemd journaal van Adam van H a r en en het geuzennapje zich bevonden, word bij den brand van het slot der van Haren 'a, waarvan wij reeds melding maakten, eene proof der vlam, men. Zoo belangrijk warden die handschriften geacht dat, toen de tijding van den ramp bij den griffier Fa g e I , kwam , deze verklaarde zijne halve bibliotheek te hebben willen missen voor derzelver behoud. Van Haren was in 1658 gehuwd met Elisabeth, dochter van Duco van Hemmema en Barbara Ern­ treuter v on Ho fr e t , bij welke hij een kind ver­ wekte dat jong gestorven is. Zij overleed reeds in 1688. Eene afbeelding van van H a r e n , fraai geschilderd , wordt bewaard in het huis , thans bewoond door den beer J. Sic ken g a , burgemeester der gemeente West-Stelling­werf, die zulks bij erflating verkregen heeft uit de nalaten­schap van Jan Poppe Andree van Haren, die den 24sten Maart 1800 in dat gebouw overleden is. ZUne afbeelding gaat ook in prent uit. Zie Z a c h Huber, °ratio funebris in obitum illustr. Gull. a Boren (Franeq. 1708. fol.) en naar dezen Luiscius, Woordenb.; Vriemoet, Fris.p.LXXXI—LXXX111 ; Scbeltema, Staatk. Nederl ; Halbertsma, het Geslacht der van llaren's , bl. 1-40; van Kampen. Vaderl. Karakterk. D. 11. bl. 259-261; de Wal, Oratio de clar. Fris. Jurecons. p. 40 , Annot. p. 155-158, 300, Add. p. 439 ; van S m i n i a , Nieuwe Naaml. van Grietmann. bl. 318, 319; Muller, Cat. van Portrett.; uit medegedeelde berigten aangevuld. HAREN (WILLEM VAN), zoon van Erns t van Haren, voornoemd , en C a t h a r i n a van Oenema, werd den Eden Januarij 1655 te Heerenveen geboren en den 18den Februarij 1679 aangesteld tot grietman van Doniawarstal, den 14den April 1688 tot grietman van West- Stellingwerf en den 5den Januarij 1718 van het Bildt. Behalve deze betrekking had hij zitting in het collegie van Gedeputeerde Staten , en was gecommitteerd in bijna alle provinciale en generaliteits commissien. Hij stierf den 18den September 1728 to St. Anna-Parochie , en was gehuwd met F r o a k, dochter van Duco van Burm a n i a, grietman van Wy,m: britseradeel , die hem zes kinderen schonk , en den 2 5te Junij 1702 te Wolvega overleed , en daarna , den 10den Junij 1708 , met Rixt van Andre, weduwe van Casper van Tiddinga, die kapitein en edelman van prinses Amelia, douairiOe van den stadhouder van Friesland, Hendrik Casimir van Nassau, geweest is. Een zoon van W i I l e m van H a r en volgt. Zie Halbertsma, het Geslacht der van Baron's , bl. 61-75; van S m i n i a , Nieuwe Naaml. van Grietmann. bl. 350. HAREN (ADAM ERNST vAn) , oudste zoon van den voorgaande en van diens eerste vrouw , Fro u k van B u r man i a , werd den 25sten October 1683 te Leeuwar­den geboren. Door afstand van zijn oud-oom , den am-bassadeur voornoemd , die hem ook tot zoon had aange­nomen , werd hij den 2 5sten Februarij 1698 aangesteld tot grietman van 't Bildt. In 1708 was hij lid van gedepu­teerde staten en tevens ontvanger-generaal van 't Bildt, later ook lid ter admiraliteit te Harlingen. HU huwde den. 21sten April 1709 met Amelia Henrietta Wilhel­mina, dochter van David Constantijn baron du Tour en Albert ina Taminga. Bij doze vrouw verwekte hij twee zonen , die beiden volgen , en eene dochter , Fronk genaamd , die in 1731 overleed. Adam Ernst van H a r en overleed to Leeuwarden den 12den Mei 1717; zijne weduwe stierf den 13den November 1731, in den ouderdom van 45 jaren. Zie Ilalbertama, het Geslacht der van Ilaren's , bl. 61-63 , 89 ; van S m i n i a , JVieuwe Naaml. van Grietmann. bl. 320. HARD IN (WILLEM VAR), oudste zoon van den voorgaande, werd den 2 lsteu Februarij 1710 te Leeuwarden ge'ooren. Naauwelijks zeven jaren oud , verloor hij zijnen vader. Zijn grootvader belastte zich met zijne opvoeding , door wiens zorg hij naar Leeuwarden vertrok , alwaar hij bij Isaac V a lc k en a e r onderwijs kreeg in de oude talon, en zulke goede vorderingen maakte , dat hij reeds op zijn twaalfde jaar eenen brief , in tamelijk geed latijn , aan zijne mneder kon schrijven. Op veertienjarigen leeitijd ver­trok hij naar de hoogeschool to Franeker , alwaar H e m­st e rhuis toen bet grieksch onderwees , Wessell ng de geschiedenis en H e i n e c c i u s de regten. Zijn verblijf al­daar was van korten duur , daar hij zich in het volgende jaar naar Groningen begaf en zijnen intrek nam bij den hoogleeraar in de regten Jean Bar b e y r ac , een man , vermaard , niet zoo zeer om den room van geleerdheid , als wel om de hoffelijkheid zijner manieren en de zui­verheid zijner uitspraak van de Fransche taal , die hem beiden als Franschman waren aangeboren. Onder diens biding zette de jeugdige v an Ha r en zijne studien met het beste gevolg voort, en het was hier, dat hij niet alleen die gezonde en verhevene bogrippen van godsdienst ontving, welke hij naderhand in zijne dichtstukken heeft ten toon gespreid, maar waar ook bij hem eene zucht voor muziek, poezij en teekenkunst ontstond en aanwakkerde , die hem gedurenfie zijn geheele leven is bijgebleven. Hoe lang hij te Groningen vertoelde is niet bekend ; zeker is het , dat toen in September 1728 zijn grootvader kwam to sterven , hij het voorouderlijk slot to St. Anna-Parochie betrok , en nu in het vrije bezit kwam , niet alleen van zijne eigene bezittingen , maar ook van de in­komsten der rijke grietentj van 't Bildt , waarvan zijn grootvader reeds in 1723 ten zijnen behoeve arstand ge-daan had. Met loffelijken ijver behartigde hij de belan­gen der ingezetenen zijner grietenij , van welke hij tevens als ontvanger-generaal was aangesteld. Maar toen reeds waren rampen zijn deel. In korten tijd zijne moeder en zuster aan de kinderziekte verliezende , werd hij zelf door die ziekte aangetast, ten gevolge waarvan hij tot aan zijn dood toe een zwak gezigt behield. Korten tija na, deze smartelijke verliezen trof hem , in December 1732 , ander­maal een groot ongeluk. TerwijI hij zelf afwezig was , ontstond er brand in zijne wonin r,(7, waardoor het mrddelste gedeelte van het Buis in de asch gelegd en groote schade aan belangrijke papieren en bandschriften geleden Om zich eenigzins van deze rampen to herstellen , deed hij , in 1734 , terwijl zijn huis hersteld werd , een reisje naar Engeland , waar hij in kennis kwam met zekere dame , Marianne Charles geheeten , de dochter van eenen kapitein in Hannoversche dienst , welke ,tot het ge­volg behoorde van prinses A n n a, gemalin van Willem IV, met wie hij den 24sten Mei 1737 in het huwelijk trad , niet zonder aanvankelijke tegenkanting van de zUde zijner vorstelijke begunstigers. Terwijl van H a r e n zich toen reeds met ijver op de dichtkunst begon toe te leggen , zag hij zich tot vele binnenlandsche bezendingen gebruikt. Hij was gedeputeerde te velde in 1747 en 1748 , in welke betrekking hij gewigtige diensten bewees, vooral bij den aanvang der belegering van Bergen op Zoom. Zijn verblijf in Noord-Brabant gaf in laatstgenoemd jaar aanleiding om het kas­teel te St. Oedenrode , in de meijerij van 's Hertogenbosch gelegen , te koopen waarbij hij tevens tot kwartierschout en dijkgraaf van Peelland werd aangesteld. Maar terwijI hij hier de algemeene belangen behartigde Teed, hij in de zijne groote schade. tilt wraak werd zijn huis to St. Anna-Parochie door sommige , met ligte boete gestrafte , boeren geplunderd en alles wat aan geld en kostbaarheden voor­handen was gestolen. Hij zag zich hierdoor in groote schulden gedompeld, die mogelijk door den verkoop van alles wat bij in Friesland bezat nog niet zouden kunnen betaald worden. Deze gebeurtenis vervreemde zijn hart voor altoos- van den Frieschen bodem, en zijn besluit om zich aan de republiek en haar opperhoofd to onttrekken, werd alleen gewijzigd door de bijzondere deelneming van zijnen vorst en zijne vrienden , wier krachtige hulp hem evenwel niet van moeijelijkheden vrijwaarde, die hij niet dan met groot ver­lies en opofferingen te boven kwam , en die hem in 1763, als laathste redmiddel, noodzaakten zijne grietenij to verkoopen. Sedert den vrede van 1748 was van Haren afgezant aan het bof van den hertog van Lotharingen , gouverneur­generaal der Oostenrijksche Nederlanden , te Brussel. Hij mogt zich , ofschoon door sommigen benijd , voortdurend in de vriendschap en toegenegenheid van zijnen vorst en diens gemalin verheugen. Grievend Teed deed het hem , toen W i 11 e m IV hem door den dood ontviel en he groote vertrouwen, dat hij van prinses Anna mogt genie-ten , was alleen in staat om de diepe smart , die hij over dat verlies gevoelde , eenigzins to matigen. Dat bij dat vertrouwen volkomen bezat , is daaruit ook op to waken , dat hij , bij de onderhandelingen tusschen onzen staat en de Oostenrijksche Nederlanden, die in Februarij 1752 to Brussel geopend waren , tot commissaris der prinses werd aangesteld. En dit vertrouwen was hij wegens zijne on­kreukbare trouw en bekwaamheid ten voile waardig. Doch hij deelde ook daarvoor in het lot van zoovele verdienste­lijke manner, die alles voor bun vaderland en vorst veil hebben, docb. die aan den nijd en de afgunst van anderen ten doel staan. Ongelukkig is de fortuin dikwijls lagen zielen gunstig. En zoo was het ook bij van Hare n. Hij had zijne brave en deugdzame gade, bij wie hij geene kinderen verwekt bad , op den 2 7 8 ten Junij 1758 verloren. Met haar bad hij de moeijelijkheden des levens gedragen. Zij en de beoefening der dichtkunst waren hem een steun op de rampspoedige bean welke hij to loopen had. Daar stond op eenmaal de zwaar beproefde man alleen , aan wien zelfs de troost niet geschonken was zijne stervende gade in hare laatste oogenblikken bij to staan. Wat won­der dat bij andermaal steun zocht bij eene andere levens­gezellin, bij zekere Anna Catharina Louisa de Nat ali 8, bij anderen ook Nat ali s Pfe ffe r genoemd. Doch ook nu verhief de laster zijne stem , en zoowel in den spoed , waarmede dat huwelijk , na den dood zijner eerste gade , ter sprake kwam , ale omdat men meende dat hij door hetzelve zijn geslacht zoude onteeren , vond men een middel om het hart van prinses Ann a voor altikl van hem te vervreemden. Wat stond nu van H a r en te doen ? Slechts twee wegen stonden hem open. Of de gunst ver­liezen van zijne vorstelijke beschermster , of haar verzaken, die hij zich , volgens het regt van elken sterveline, , tot ° zijne tweede gade gekozen had. Hij koos het laatste. Doch toen hem eindelijk in 1759 ook zijne vorstelijke bescherm­ster ontviel , toen was niet alleen bet gevolg daarvan de verbindtenis met bovengenoemde vrouw keuze, maar ook dat zijne benijders nu vrij spel hadden en de aanslagen tegen zijne eer , reeds bij het leven der prin. ses begonnen , straffeloos hunnen weg konden vervolgen. „Aldus, het zijn de woorden van H a l b e r t s m a, aange­grepen in bet bloed door den dood , in het goed door de muitzucbt , in staat en eer door den !aster dergenen , die hem en zijn geslacht verderf , ontwortelend, reddeloos ver­derf gezworen hadden , was hij nu den gebrekkigen ouder­dom genaderd, om , in plaats eener eervolle overvloedige rust , in bekrompenheid en vergetelbeid weg to kwijnen." Intusschen mogt hij de achting behouden, die hij algid aan bet Oostenrijksche hof to Brussel genoten bad , en zoo was hij tot aan den laten avond zUns !evens voor de belangen zijner landgenooten werkzaam , met grooter nut nog, dan ooit een ander in zijne plaats to weeg kon brengen. Doch dat !even , in 1760 door eene kwaadaardige ziekte en zeven jaren later door eenen zwaren vat bedreigd , spoedde ten einde , en de beproefde man , die gloeide van ijver voor de zaak zijns vaderlands , des rents en van hetgeen hij voor billijk en heilzaam hield , de bekwame staatsman , de vertrouweling van koningen op het slagveld en in het ka­binet , de boezemvriend van Willem IV , eindigde zijn leven onverwacht te Brussel op den 4den Julij 1768. Het verhaal , dat hij door het innemen van vergif een einde Han zijn leven gemaakt heeft, is niet bewezen , en zal welligt het gevolg zijn eener laatste poging zijner vijanden , om hem na zijn dood nog te belasteren. Zijn lijk gebalsemd zijnde, is naar St. Oedenrode vervoerd en in de kerk aldaar bijgezet. Door anderen is verkeerdelijk gemeld , dat hij daar was gestorven en dat zijn lijk naar Brussel vervoerd is. Bij zijne tweede vrouw verwekte hij een zoon en een dochter. Ons blijft nog over met een enkel woord van v a n H a r e n 's overige verdiensten te spreken. „Geleerdheid ," zegt de beer de Vries, „menschenkennis , geschied­kunde versierden zijnen geest ; eene levendige verbeel­dingskracht , een scherp oordeel en een stout vernuft gaven hem natuurlijk als dichter groote bekwaamheden." Als heldendichter komt van H a r e n door zijne Gevallen van Friso , koning der Gangariden en Prasiaten wel bet meest in aanmerking; maar, had hij als zoodanig uitstekende ver­diensten , niet minder voortreffelijk deed hij zich als lier­dichter , door zijnen Leonidas en het Menschelijk Leven kennen. Ofschoon wij bier niet in het breede kunnen uit­wijden over de verdiensten van zijne verzen , toch onder­schrtiven wij gaarne het oordeel, dat een bevoegd geleerde over hem uitsprak , dit namelijk , „dat W i 11 e in v a n H a r en en zijn broeder onder de talrijke gladde en vloei­jende verzentnakers hunner eeuw misschien de eenigen waren , die den naam van dichters toekwaro , in de eigen- lijke beteekenis des woords." Ook als prozaschrijver muntte hij uit en zijne welsprekendheid wordt geroemd. V o 1 t a i r e , die hem een fraai Iofdicht zond , noemde hem de Demosthenes in den raad, de Pindarus op den zangberg. De Leonidas en Lierzangen van Willem van Haren zijn met vele gedichten voor en tegen hem, die, bij duizen­den verkocht, zooveel gerucht maakten, in 1742 te 'sHage en Harderwijk in 80. uitgekomen. Met vele andere zijn deze herdrukt, to gelijk met die van zijnen broeder, door de zorg van den heer M. Westerman, te Amsterdam in 1824, 6 deelen kl. 120. Zijn Gevallen van Friso , boven genoemd , is tweemaal uitgegeven. De eerste druk (1742) is , volgens het oordeel van een bevoegd kunstregter , veel rijker aan dichterlijke schoonheden , dan de , in 1758 , op raad van van Haren 's Fransche kunstvrienden veran­derde en omgewerkte herdruk. Eene Fransche vertaling er van door Jansen, zag te Parijs het Iieht in 1785 , 2 deelen in 80. Eene fraaije collectie handschriften , platen en gedrukte werken , brieven van en aan de beide broeders van H a-r e n werd door den beer Jacob van Lee u w en ver­zameld en na diens dood , in 1857 , te Leeuwarden verkocht aan de Provinciale Bibliotheek van Friesland. De afbeelding van Willem van Haren ziet op meer dan eene wijze het Licht , onder anderen fraai door P. Tan jd gegraveerd, met een Latijnsch bijschrift van G e­rardus SchrOder. Zie van Wij n, Bifv. en danm. op Wagenaa r, D. XX. bl. 58-60 , 114 ;,..S cheltem a, Staatk. Nederl. D. I. bl. 427, D. II. bl. 589; v a n Kampen, Geschied. der Lett. en Wetensch. D. II M. 135-150; Dezelfde , Vaderl. Karakterk. D. II. bl. 607 — 609 ; H al b e r t s m a, het Geslacht der van Haren 's , bl. 76-206 , 233-260 ; Dezelfde , Letterk. Niioogst , 2de stukje , bl. 478 , 479 ; de Vries, Geschied. der Ned. Dichtk. D. IL. bl. 178-200;. d e V r i e s , Brief voor bet late deel der Dicht. werken , 1826 ; Scheltema, Geschied- en Let­terk. Iffengelw. D. I St. I. bl. 132-161; Witsen Geysbeek, 1400rdenb. an Ned. Dicht. D. III. bl. 71-93; Coll o t d' E s c u ry, Boll. Roem , D. IV. St. II. bl 116 , 244 , 251 , 263 , 264 , dant. bl. 404 , 405 , 409 , 687-691; dlge . . konst- en Letterb. 1837 , D. 1. bl. 225-227, 1851, ll. I. bl. 209-211, 241: V1'oordenb. der Zamenlev alwaar zijne levensgevallen met die van zijnen voorzaat en naamgenoot gebeel verward zijn ; van S m i n i a , Nieuwe Naomi. van Grietmann. bl. 321-323 ; Friesche Yolks Almanak , 1836, bl 48-65; Muller, Cat. van Portrett. ; Eekhoff, Letterk. Nalatensch. van J. v a n L e e u w e n , (1857) 2de gedeelte M. 1-7. HAREN (HENRIETTE AMELIE VAN). Zie NERA.H (1«a­dame DE) 13 HAREN (OAIN° ZwIER VAN) , brooder van W illezni van Haren , werd te Leeuwarden , den 2den April 1711 (niet 1713) , geboren. Reeds vroeg waren tegenspoeden zijn deel. Het vroegtijdig verlies van zijnen vader was daarom voor hem dubbel groot, omdat zijne moeder hem verwaarloosde. Door zijn oom , D u c o van Haren, werd hij aan den Zwolschen rector G ij sbert Wessel Duker toever­trouwd , en hij maakte bij dezen in de voorbereidende wetenschappen zulke groote vorderingen , dat hij reeds in 1727 de lessen aan de Franeker hoogeschool met goed gevolg kon waarnemen. Bij den hoogleeraar in de regts­geleerdheid Jacobus Voorda ontving hij zijne ver­dere opvoeding , en hij volgde dezen in 1730 naar U trecht. Aldaar zijne studiln geeindigd hebbende, keerde hij naar Friesland terug en zag zich niet alleen spoedig met ver­schillende aanzienlijke ambten bekleed , naar ook vereerd met de vriendschap en het vertrouwen van prins W i I­I e m IV. Achtereenvolgend zien wij hem aangesteld , in 1734 , tot historieschrijver van Friesland , in 1742 tot grietman van West-Stellingwerf 1 tot comrnissaris-generaal van de Zwitsersche troepen in dienst van den staat , tot lid van de Staten van Friesland , van den Raad van State, van de Admiraliteit te Amsterdam en van de Staten-Generaal, tot gedeputeerde to velde , tot afgezant bij de Protestant­sche Zwitsersche kantons en tot den vredehandel te Aken. Als zoodanig en in meer andere betrekkingen , was hij met den meesten lof werkzaam. Hij muntte door bekwaamheid , onbaatzuchtige vader­landsliefde en als getrouw vriend van Oranje uit, en in de verheffing van Viri llem IV zag hij zijnen vurigsten wensch en zijne Overige pogingen vervuld en bekroond. Geen wonder dan ook , dat hij bij dezen vorst veel ver­mogt , en na diens dood van zijne gemalin bij voortduring blijken van vriendschap en gunst mogt ontvangen. Maar , even als bij zijnen broeder , was ook daarom nijd en afgunst zijn deel. Naauwelijks was de princes overleden, of zijne vijanden slaagden er in hem te doen vallen, en hem eene plaats te doen verlaten , die hij ruim vijf en twintig jaren met eere op het staatstooneel had bekleed. En welke waren nu de middelen welke men daartoe bezigde ? De laag­ste , die men zich denken kan. Men beschuldigde v a n Haren van bloedschande met zijne eigene dochter , en berokkende hem eon regtsgeding , dat in der tijd veel ge­rucht maakte en aanleiding gaf tot de verschijning van een aantal geschriften , zoo voor als tegen. den beschuldigde. Ofschoon de regtbank , waarop hij zich beroepen -had , zijne onschuld , uit hoofde zijner magtige vijanden , niet durfde erkennen , heeft deze nooit het schuldig over hem kunnen uitspreken. Niettegenstaande dat, viel hij toch , en zijn staatkundige tegenstrever, de hertog van Brunswijk- Wolfenbuttel , die tot voogd over den minderjarigen prins Willem V was aangesteld , zegevierde over den man , die , in het belang des vaderlands , zich niet ontzien had, om , toen hij het noodig achtte , hem , als vreemdeling, den voet dwars te zetten. Eene kleine bijdrage daartoe, die tevens tot bewijs kan dienen van van H a r en 's rond­ borstige openhartigheid , wordt door H a 1 b e r ts m a ver­ haald. Bij de hooge collegien van stoat stond voor den minderjarigen prins Willem V een ledige stoel open. Het gebeurde, na den dood der prinses-gouvernante, dat bij de zitting van eene commissie der Staten-Generaal de hertog beweging maakte om als besturende voogd en vertegenwoordiger in dien stoel zitting te nemen , waarop van H a r e n zeide : „Mijnheer , dat is uwe plaats niet:' Van het staatstooneel verwijderd bleef van Haren zijn ambt als grietman behouden en leefde vervolgens , als een eerlijk man , die bewust is van zijne onschuld , te Wolvega. Maar ook Kier vervolgde hem de haat zijner vijanden. In 1769 • onderging zijn huis eene geweldige inbraak , ondernomen met het doel om stukken in harden te krijgen , die voor zijne tegenstanders van belang waren. In 1777 ontstond ten zijnen huize plotseling een brand , waarbij hij nevens zijne goederen eene kostbare boekerij , de vrucht van 43 jaren verzamelens , verloor ; ja het ontbreekt niet aan meeningen , dat die brand gesticht is geweest om, zoo al niet zijn leven to schaden , dan toch die stukken te vernielen , die men to vergeefs getracht had door diefstal magtig te worden. Maar ondanks die grievende slagen , niettegenstaande hij bij de wereld van zijne eer beroofd , van zijne kinderen verwijderd en van zijne rust verstoken was, onder dat alles bleef van H a r e n kalm en gelaten. Want toen iemand zijne verwondering te ken­nen gaf, hoe hij bij het verlies van zijn letterschat zoo bedaard kon blijven , gaf hij ten antwoord : „ Indien mijne boeken mij niet geleerd hadden in tegenspoed gelaten to zijn , dan hadden zij mij weinig geleerd." En toen twee jaren daarna , de zwaar vervolgde man , op den 2den Sep­tember 1779 , het hoofd ter ruste legde , toen stierf bij gerust als wijsgeer en christen , in de voile bewustheid zijner onschuld. Het stoffelijk overschot van van H a r en werd in de familiekapel to St. Anna-Parochie bijgezet. Simon N a u t a, destijds predikant to Wolvega , hield op hem eene lijkrede. Daarin ontzag deze zich niet om hulde to brengen aan de deugden en verdiensten van den afgestorvene. , ,Hij blonk uit , zoo sprak hij , in bijkans alle soorten van geleerdheid. Hij sprak verseheidene talen zeer vaardig , en nog meer verstond hij er. Hij was een groot geschiedkundige , zoo­wel in de algemeene en kerkelijke , als meer bijzonder in de vaderlandsche historie. Als doorkneed staatsman , door Voorda en Fagel gevormd , was hij te gelijk een uit­muntend regtsgeleerde, wijsgeer,, natuurkundige en zelfs godgeleerde. Alle deze wetenschappen beoefende hij met eene liefde , eene geestdrift , welke hij door gemeenzaam onderwijs zocht over to gieten bij zijne kinderen. Niet­tegenstaande de beschuldiging , op hem geworpen , droeg hij den roem wegens zuiverheid van zeden , eerlijkheid van bedoelingen en regtschapenheid van wandel met zich ten grave"; en verder „Hij was vroom en ingetogen van zeden , de deugd zelf beoefenende en aan anderen inscher­pende , deftig van houding , maar gul en gemeenzaam in den omgang , vooral onder vrienden ; in zijne gesprekken nuttig en aangenaam , boertende , maar niet smakeloos ; in het oordee­len voorzigtig, in het regeren wijs, en altijd tot vrede radende." Deze lofspraak overnemende , vermeenen wij verder over 's mans verdiensten niet in het breede te moeten uitwijden, overtuigd ook als wij zijn , dat toch zijn lo(' in een kort bestek niet te vermelden is , en wij daarom verwijzen moeten naar de bronnen aan het einde van dit artikel aangehaald. Doch over van Hare n als dichter hebben wij nog niet gesproken. En welk een onvergankelijken roem hij zich in andere opzigten verworven hebbe , als zoodanig schitterde hij bet meest toen hij op reeds vergevorderden leeftijd de hand aan de lier sloeg en dat beroemde dicht­stuk , de Geuzen , zamenstelde , ter vereeuwiging van der vaderen grootheid in den worstelstrijd tegen Spanje , of toen hij het ondernam om Nederlandsche treurspelen to dichten en door den druk bekend te waken. Anderen mogen v an Har en den eernaam van dichter ontzeggen ; wij noemen hem, met den beer de Vries, het uitstekendst sieraad der achttiende eeuw , die alleen in P o o t eenen waardigen mededinger vond. Ook als prozaschrijver toonde van H a r en zich een man van schrander oordeel en gron,dige kennis, hoedanig en als dichter wij hem leeren kennen door zijne werken , die getiteld zijn : Aanspraak gedaan als President van den Raad van Staate, op den 29 December 1746 80. Van Japan : met betrekktng tot de Hollandse natie en de Christelipe Gods-dienst , Zwolle , 1775. 80. Lykreeden over tetylen sijne Hoogheid Willem de IVde, Leeuw. 1766. 80 ; Amst. 1832. 80. ?eedige aanmerkingen over de Veengraveryen in Friesland; Leeuw. 1766. De Koophandel. Lierzang , Zwolle , 1769. 80. Agon , Sulthan van Bantam , Treurspel , Leeuw. 1769. 80 , Zwolle , 1773. 80.; ald. 1779. 80. In het Fransch ver­taald en uitgegeven te 's Hage in 1770. De Geusen , 2de druk , Zwolle , 1771 , 3de druk ald. 1772 , 4de druk ald. 1776 , 5de druk , door B i 1 d e r-d ij k bezorgd , ald. 1785. 80. 2 deelen , herdrukt in 2 dee­len post 80. 's Hage 1826 laatste druk Amst. 1830. 80. De eerste druk verscheen onder den titel van : Aan het Vaderland , Leeuw. 1769. Proeve op de Levensbeschrijving der Nederlandsche Door­lugtige Illannen , behelzende het Leven van Johannes K a rn phuis, Leeuw. 1772. go. Willem de Eerste. Treurspel, Zwolle, 1773 , ald. 1779. 80. Proeve van overzetting uit het Engelsch. Pope 's Essay on Man , Zwolle , 1776. 80. De komst van den Messias. Lofzang , Zwolle, 1776. 80. De Herschyning. Lierzang , z. pl. 1776. 80. Verhandeling over de nationaale of vaderlandsche gedichten, in het 6de deel der Verh. van het Zeeuwsche Genootsch. te Viiss. (1778). De Landbouw. Lierzang , Zwolle , 1777. 80. De Inenting. Lierzang Zwolle , 1777. 80. .Nieuujaarsbrier aan mijn jongste soon, 1778. 80. De Vrijheid. Lierzang , 1778. 80. Vaarwel van een ouden vader aan syn soon , vaarende op 's Lands schip van oorlog de Argo enz. , Lierzang , 1778. 80. De Koopman , Zwolle , 1778. 80. De Staatsman , Zwollt , 1778. 80. De Schimmen. Lierzang , Zwolle , 1778. 80. Proeve van eene nationale zeedelijke Leer-reden , 1779 80. Pietje en Agnietje of de Doos van Pandora, Tooneelspel , 1779. 80. De Oferhande van Themistocles , Lierzang van Pindarus, z, pl. en J. 80. Onbekend gedicht van een bekenden dichter , uitgegeven door J. H. Halbertsrn a, Devent. 1835. 80. De dichterlijke werken van Onno Zwier van Haren zijn , te gelijk met die van zijnen broeder , in 1824 uitge­geven te Amsterdam , onder den titel van Dichterlyke werken van Willem en Onno Zwier van Haren. Behalve deze werken bestaat er van van H a r e n nog eene redevoering , ten minste ze wordt aan hem toege­schreven , die hij in het Hollandsch ongeveer in 1746 , hield , in het Engelsch vertaald en nit het Engelsch weder in het Hollandsch uitgegeven is onder den titel van : De gevoelens van een Hollands Patriot , of Redevoering gedaan in een doorluchte V ergadering over den tegenwoordigen eclat der zaken , en nopens het nodig besluit , in die omstan­digheden tot zekerheid der .Republiek te nemen ; vertaald uit het Engelsch Londen. (1746 ?) De afbeelding van van H a r e n , welke prachtig ge­schilderd , op het stadhuis te Aken onder de vredehande­laars eene eervolle plaats bekleed , komt alleen , door V ­1 i gegraveerd , in de genoemde Dichtwerken voor. Hij was in Februarij 1738 gehuwd met Sa r a A d e 1 e i d e van H u I s, bij wie hij elf kinderen verwekte , als: 1. Amelia Henrietta Wilhelmina, gehuwd eerst met Johan Alexander van San di c k , gedeputeerde ter vergade­ring der Staten-Generaal en bewindhebber van de West-Indische Compagnie , daarna met J. C. F. Schmi d, kolonel van een regiment Zwitsers. 2. Doekj e , gehuwd met baron van Nock ern van Schorren, kolonel bij de infanterie ; 3. Carolina Wilhelmina, gehuwd met Willem Diederijk van. Hogendorp; 4. Willem; 5. Marianne Elisabeth; 6. Magdalena Adriana; gehuwd met Frederik Ernst van Hohenlohe; 7. Duco, die volgt; 8. Willem Anne, die volgt; 9. Jan Poppe Andrde, die volgt; 10. Carel Willem, die volgt; 11. Wilhelmina Carolina, gehuwd met Jas­per Gerrit baron van Ittersum, heer tot Rielaar, kapitein der infanterie bij het regement van N o s t it z. Zie 4nalecta of enige oude ongedrukte schri/ten van diversen inhoud tot Friesl. alleen specterende , bl. 39 ; Simon N a u t a , Lijkrede over het a/story. van 0. Z. van Haren, Zwolle , 1779 ; Vaderl. list. ten onmidd. very. op Wagenaar, D. XXXIII. bl. 207-217; Stuart, Vaderl. Hist. D. H. bl. 159-163 ; Seheltema, Staatk. Nederl, D. I. bl. 422, 423 ; van W ij n , dianm. en Bijy. D. XV. bl. 58 , D. XIX. bl. 124 , D. XX. bl. 81 , 82 ; Harenian a, in de Nieuwe Mnemosyne van IL W. en B. F. T y d e m a n , D. III. bl. 188-196 ; de Vries, geschied. der Ned. Dichtk. D. II. bl. 210-231; v an Kampen, geschied. der Ned. Lett. en Wetenschapp. D. H. bl. 151-156; 1)ezelfde , Karakterk. der Vaderl. geschied. D. II. bl. 610-620 ; Halbertsma, het seslacht der van Haren's, bl. 207-223, 260 , 288 , 294-300 ; Kemper, V erhand. D. IL bl. 1 volgg.; W i t­een Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht. ; Siegenbeek, geschied. der Ned. Letterk. bl. 258-260 , 291 , 313 , 314 ; De kracht der Christel. Godsd. in Karaktersch. uit de Ned. geschied. (Amst 1824) D. II. bi. 273; Collot d'Escury, Boll. Room, D. II. bi. 38,40, D. IV. St. II. bl. 116 , 252-257 , 262 , 264-272 , 452 , 453 , 4ant . bl. 298 , 409, 625, 626 , 498, 574-580 ; A r r e n b e r g , Naamreg. van Ned. Boek. ; de Jong, Naaml. van Book. bl. 666 , Supplem. bl. 53 ; van L e e u w e n , Cat. van de Prov. Biblioth. van Friesl. bl. 223. 224 ; Cat. van de Biblioth. van de Maatsch. der Ned. Letterle. to Leid, D. I. M. 258 , 259 , b. M. 107 , D. II, bl. 75 , 76 , 579 ; Friesche Volks,41mana1 , 1837 , bla 50-72; Eekboff, geschied• van Fries!. bl. 403 , 404, 414, 465; 411gem. Konst- en Letterb.18471 D. 11. bl. 227-231 , 1856 , bl. 203 ; Cat. van de Biblioth. van Mr. Robide van der Aa, 1851, bl. 2, 113; van Sminia , .Nieuwe Naaml. van Grietmann. bl. 404-406; Letterk. Nalatensch. van J. v a n L e e u w-e n (1857) 2de gedeelte bl. 8 en 9 ; de Navorscher , D. VII. bl. 135 , 283 , 340 ; Muller, Cat. van Portrett. HAREN (Deco vAN), oudste zoon van den voorgaande, geboren te 's Gravenhage den 6den November 1747 , be­kleedde eerst verschillende eerarnpten in Friesland ; maar, den 11den Mei 1772 eene vertooning in den schouwburg te Amsterdam bijwonende , redde hij bij gelegenheid van den brand , de eenige dochter van den beer van den H e u v e 1, Sara genaamd, hetwelk niet slechts een huwe­lijk tusschen hen beiden ten gevolge had , maar ook , dat hij zich te Amsterdam nederzette om zijnen schoonvader die op onze West-Indische volksplantingen handelde , in de zaken op te volgen. Hij behoorde tot hen, die in 1781 te Amsterdam het Vaderlandsch Fonds ter aanmoediging van 's lands zeedienst en ter ondersteuning der behoeftige weduwen van gesneuvelde zeevarenden oprigtten. In 1787, bij den inval der Pruissen , verliet hij Amsterdam en begaf zich naar het Bildt , waar hij in bet volgende jaar tot grietman gekozen werd. De omwenteling van 1795 noodzaakte hem zijnen post te verlaten en de wijk naar Duitschland te nemen. Zijn vermogen door het bedrog van eenen zijner klerken , en door zijne onbegrensde hulpvaar­digbeid , uitgeput zijnde , moest hij naar een middel van bestaan uitzien , en zag hij zich aangesteld tot gouverneur van den jongen prins van Saksen-Weimar. Op het laatst van zijn leven trof hem bet ongeval, dat een zware koffer bij het omvallen van een postwagen op zijne borst viel, en eene kwijning ten gevolge had , die in 1801 to Weimar een einde aan zijn leven maakte. Hij was een man van buitengewone ligchaamsschoonheid, en tevens van voor­treffelijke zielsvermogens bovenal wordt zijn uitstekend geheugen geroemd. Zijne vrouw overleed in 1785. Zij schonk hem vier kinderen , als : 1. Pieter Willem, lid van de ridderschap van Friesland en later majoor in En­gelsche dienst. Met hem stierf in 1850 het laatste manne­lijk lid van bet geslacht van van Ha r en uit; 2. J a n Poppe Andrd e, ritmeester, in 1801 overleden; 3. Sar a Adel; 4. Anna Johanna Maria, gehuwd met jonk­beer L. R. Ockers Gevaerts, lid der Gedeputeerde Sta­ten van Zuid-Holland. Zie Very. op de Vaderl. Hist. van Wagenaar, D. III. bl. 345 , 353-3.55; Halbertsma, het Geslacht der van Haren's,b1. 290; van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietmann. bl. 323 , 324. HAREN (WILLEm ANNE VAN) , tweede zoon van Onno Zwier van Haren voornoemd , werd te 's Hage den 24sten Augustus 1749 geboren en genoemd naar prins W ill e m IV en diens gemalin prinses A n n e. Door de prinses voor de zeedienst bestemd , kwam hij in 1758 onder de leiding van den kapitein B i n k e s, en diende het land gedurende vijftien jaren. In 1773 , toen zijn broeder D u c o naar Amsterdam vertrokken was , volgde hij dezen in zijne ambten op, en werd in 1779 grietman van West-Stellingwerf. In 1795 van zijn post ontzet , vertrok hij naar buiten 's lands tot op het jaar 1813, toen hij in Friesland terugkeerde. Vervolgens tot lid van de Staten van dit gewest benoemd, deed hij als zoodanig veel nut , wegens zijne uitgebreide kennis van de waterstaatswerken. Hij woonde op den huize Vogelzang onder Veenklooster , en overleed aldaar den 22sten -April 1835. Hij was gehuwd met jonkvrouwe Cecilia Johanna van Heemstra, die den 25sten Februarij 1836 te Leiden overleed , en bij wie hij geene kinderen verwekte. Hoogst loffelijk is het getuigenis dat de beer J. H. H a 1-ber t s ma van hem geeft , in de voorrede van het met hem gehouden Gesprek in den Voghelen-sanck. „Alles , zegt hij , was in hem voortreffelijk. Oorspronkelijk en helder in zijne denkbeelden ; schrander in het opmerken ; jnist in zijne gevolgtrekkingen ; duidelijk en eigenaardig , dikwerf geestig , altijd onwankelbaar in de uitdrukking ; vast en onafhlnkelijk van geest ; voor zich zelven denkende , sluitende en handelende ; even vol van levenswijsheid , als van wereld- en menschenkennis , door geene kunstgrepen te misleiden ; door de ondervinding volleerd in het bestier van openbare en bijzondere belangen , en gewapend met eenen diepen en verreii.enden blik in de staatkunde , was jonkheer Willem Anne het orakel in de vergaderingen en gezelschappen , waar hij zich vertoonde." Zijne gesteen­drukte afbeelding ziet het licht. Zie Halbertsma, het Geslacht der van Haren's, b1.290, 291; van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietmann. bl. 406; V erslagen van het Prov. Friesch Genootsch. 1828 —1841 , bl. 160 : van Hal1, Bijv. tot den eersten druk van het Leven van Jan H e n d r. van Rinaberg en, bl. 22--38. HAREN (JAN POPPE ANDRIE VAN) , derde zoon van Onn o Z w ie r van Ha ren, voornoemd , werd to Am­sterdam den 25sten Februarij 1755 geboren en studeerde to Utrecht. Na het voltooijen zijner studikin zou hij, met den kolonel van Kinsber (Yen eene reis naar de Levant doen , doch hiervan is evenwel Diets gekomen. Naderhand (1780) tot raadsheer in het hof van Friesland benoemd , nam hij deze betrekking waar tot 1795, toen hij zich , ten gevolge der maatregelen van het voorloopig bestuur , daarvan ont­ slagen achtte. Hij verliet in 1802 het land , zette zich to Dusseldorp neder en overleed er den 14den Maart 1818. Ook deze v a n 11 a r e n was een man rijk in deugden. Beoefenaar der wetenschappen als hij was , bezat hij eene bijzondere lust voor de geschiedenis waarvan een folio­ handschrift , door hem met eigen hand in het Fransch ge­ schreven , getuigen kan. Hij was gehuwd te Odijk , in 1784, met jonkvrouwe Beatrix Laurentia van R o o s m ale van Utrecht afkomstig , die geroemd worth als zijn evenbeeld in de uitmuntendste hoedanigheden van het hart. Hunne drie kinderen , Daam, Adel en Louisa, overleden op jeugdigen leeftijd. Zie Halbertsma, het Geslacht der van Haren's, bl. 291-293. HAREN (CAREL WILLEM VAN), vierde zoon van O n n o Zwier van Haren, werd den 17den Februarij 1758 to 's Hage geboren. Vroegtijdig geneigdheid tot de krijgsdienst toonende , werd hij daarvoor niet alleen opgeleid , maar ook met een aantal andere kundigheden voorzien. Hij werd ritmeester in bet regiment garde dragonders , en was Pals zoodanig tegenwoordig bij de overgave van Geertruiden­berg op den 4den Maart 1793. Hij werd op den 13den September 1793 bij den aftogt van den erfprins uit Meenen doodgeschoten , was gehuwd met Cecile H a r t s i n c k en verwekte bij haar een zoon, die volgt. Zie Halbertsma, het Geslacht der van Ilaren's, bl. 293; Bosse ha, ,NeOrl. te Land, D. III. bl. 25. HAREN (CHARLES FREDERIK SIGISMUND VAN) , zoon van den voorgaande, was kamerheer bij prinses W i I h e 1­m i n a van Pruissen , tot dat hij bij de terugkomst van Napo leon van Elba vrijwillig dienst nam en den 18den Junij 1815 , in den slag bij Waterloo , als luitenant en buitengewoon adj udant van den graaf van By Ian d t, het leven liet voor het vaderland. Zijn grafschrift werd in de kerk van het dorp aldaar aangetroffen. Zie Halbertsma, het Geslacht der van Haren's, bl. 223, 293 , 294; Bosscha, Neb.!. Lieldend. to Land , D. Ill, bl. 496; de IV avorscher , D. VII bl. 340. HAREN (JURY FAES VAN) was een plaatsnijder en etser , die in het begin der zeventiende eeuw bloeide . hij maakte met Cornelis Bosch, landmeter, eene Caerte ende aifcontrefeytsel van 's Gravenhage , en verkreeg bij resolutie der Staten van den 6den April 1616 daarvoor octrooi voor zeven jaren. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HAREN (J. J. VAN) geboren Be au m on t, was eene dichteres blijkens hare: Fabelen , geschiedenissen en voorbeelden in dichtmaat , 2de uitgave , Amst. 1800. 80. Hare afbeelding ziet het licht. Zie de Jong, Naaml. van Boek. bl. 232; Huller, Cat. van Portrett. bl. 107. HARENCARSPEL (DIRK VAN) , afkomstig uit het ge­slacht van dien naam , ook wel v a n Ha r i n g e a r s p e 1 genoemd, was de zoon van Jacob van H a r e n c a r s p e 1, schepen en raad van Amsterdam , en van M a r g a re t ha van Oudsho or n. lij woonde te Amsterdam en was kapitein van eene kompagnie mariniers. Als zoodanig kreeg hij in 1671 bevel om op 's lands vloot in zee to steken. Terwiil de schepen voor Texel lagen was hij op zekeren dag in het dorp Het Schild gekomen en aldaar in twist geraakt met Otto de R u m o e r , die denzelfden post als hij bekleedde. Van dreigen kwam men tot dade­lijkheden onder welke de R u m o e r , die de eerste aan­valler was, eene zoo zware wond bekwam , dat hij eenige dagen daarna er aan overleed. Na zich eenigen tijd schuil gehouden to hebben , verzocht van H a r en car s p e I verlof om zich to verantwoorden. Ten gevolge van dit verzoek ontstond er geschil tusschen de stad Amsterdam , het hof van justitie to 's Hage en den hoogen raad, over de vraag wie zijne regters waren. Wij zullen hierovei niet verder uitwijden, maar alleen melden dat van H a r e n. c a r spel, door het geregt te Amsterdam onschuldig werd verklaard. Zie Wagenaar, Beschrifv. van ilmsterd. D. V. bl. 320-330; de Navorscher, D. III. bl. 379. HARENCARSPEL (ALEXANDER VAN) werd geboren to Eenigenliurg waar zijn vader,, Abraham v an Har e n­ear s pe I in 1773 als predikant overleed. Hij werd in 1782 predikant to Bunschoten , van waar hij in 1785 naar Thiel vertrok en in 1797 naar Amsterdam , waar hij den 2den April 1817 overleed. Hij schreef: Betoog en verdediging van de achtbaarheit der geschiedkun­dige Boeken des Ouden Testaments, Utr. 1782. 80. 2 deelen. Zie A r r e n b erg, Naamreg. van Ned. Boek.; Catal. de la Bal. de Thdol. de van Voorst, T. I. p. 34; de Boekz. der gel. wereld , op genoemde jaren. HARENNIUS (JoANNEs). Zie HAREN (JAN). HARGER, (J.) schreef: Over het onderhoud der armen ; in Verh. van het Zeeuw­sche Genootsch. der Wetensch. D. VII. (1780). Verhandeling over de vraag: welke ajn de waare ooreaken .en kenteekenen van de najaars-koortsen in de garnizoensplaat­sen van Staats-Vlaanderen, en welke zjn de beste behoed- en geneesmiddelen , die daar tegen vooral , militairen kunnen aangewend worden ; in dezelfde Verh. D. X. (1784). Antwoord op de vraag behelzende : het kortste , zakelijkste en zekerste bericht helangende de bouwingen der schepen, en 't gene daartoe behoort , voor zooveel zulks zijn invloed heeft op de gezondheid en 't goed der zeevarenden; de onder­houding der manschap enz. , in dezelfde Verh. D. X. (1784). Zie de Jong, Naaml. van Boek. bl. 666, 667 ; H o 1 t r o p , Medico-Chirurg. p. 127. HARI (JonANNEs) Senior , werd geboren te 's Graven­hage den 24sten October 1772 en was de zoon van Joha n-n es Hari, secretaris bij het regiment Zwitsersche gardes, en Jeanne Catharina Lormier. Hij genoot het onderwijs in de kunst van J. G. Teissier en vormde zich tot een hoogst verdienstelijk schilder van portretten en binnenhuizen , waaronder eenige van geschiedkundigen aard. Sedert 1810 was hij secretaris bij de Haa gsche Teeken-Akademie en werd in 1839 aangesteld tot medelid en secretaris van den rand van bestuur derzelfde akademie. Ook werd hij in 1835 verkozen tot lid van de Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. Hij overleed waarschijnlijk in 1850. In het Koninklijk Mu­seum op het Paviljoen te Haarlem zijn van hem twee schilderijen, binnenvertrekken voorstellende Zijn zoon, mede Johannes geheeten, schildert stadsgezigten en portretten, en vervaardigt teekeningen in potlood. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HARINCKMAN (PIETER) was in staatsche dienst en maakte zich in 1596 berucht door aan de Spanjaarden de behulpzame hand te bieden in eenen aanslag tegen Tho­len. De aanslag werd echter in October ontdekt en hij ter dood gebragt. Zie B o r , Ned. Oorl. B. IV. bl. 378 , 379 ; Tiele , Bib!. van Pamflett bl. 51; Wierbitzky, de Tachtid. Oorl. D. IV. bl. 649. HARING (J.) schreef : A.anmerkingen over de Christelyke religie Utr. 1694. 40.; herdr. Amst. 1733. 40. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Bock. D. I. St. III; Ferwerda, Naaml. van Boek D. I. St. I. bl. 183. HARING (JAN). Zie HAREN (JAN). HARING (JAN) was een burger van Hoorn , wiens naam met eere in 's lands historiebladen vermeld staat. Gedurende het beleg van Haarlem , ten jare 1573 , had Sono y, de gouverneur van Noord-Holland, den Diemer- dijk bemagtigd, van waar bij den vijand alle toevoer naar bet leger van Haarlem kon afsnijden. De manschappen aldaar tot behoud van dien post achtergelaten , werden door de Amsterdammers , die nog de Spaansche zijde hiel­den , met eene groote overmagt overvallen en waren ge­noodzaakt na zich eerst dapper verdedigd te hebben, to vlugten. Zij wierpen zich in eenige vaartiiigen en kwatnen onder begunstiging van den nacht , door 's vijands schepen heen op den Waterlandschen wal. De Spanjaarden zaten hen echter zoo kort op de hielen , dat velen hunner het leven lieten. In dezen uitersten nood houdt J a n Haring op eene engte van den dijk , aan den eenen kant door het IJ, aan den anderen door een binnenmeer besloten, kloek­moedig stand , en keert alleen de vijandelijke overloopers af. Toen eindelijk de drang hem te zwaar viel , sprong hij van boven neder in het nicer , en had het geluk van , te midden der vijandelijke kogels, behouden naar de andere zijde over te zwemmen , en voorts lungs het veld met de overige vlugtelirigen , die hunne redding aan hem te dan­ken Madden , te Monnikendam aan te komen. Nog in hetzelfde jaar verrigtte Haring een ander, niet minder stoutmoedig , bedrijf. Toen namelijk in October 1573 die merkwaardige overwinning op de Zuiderzee plaats had , waarbij de vloot van den graaf van Bossu vernield en hij zelf gevangen genomen werd , verstoutte Haring zich , om in den vroegen morgen van den tweeden dag van den strijd , bij de takels van Bossu's schip op te klauteren , de vlag van de steng te rukken en daarmede neder te dalen ; doch beneden gekomen werd hij uit een der luiken door een kogel in de borst geschoten , zoodat hij onmiddellijk den geest gaf. De vlag, door hem vermeesterd , werd in de Groote kerk to Hoorn opgehan­gen , ter gedachtenis der behaaide overwinning Zie B o r , Ned. Oorl. B. VI. hi. 456 (335) ; li o o f t , Ned. !list. bl. 336, 337; Velius, Chron. van Hoorn bl. 371, 397; Siegen­beek, Geschied. der Burgerwap. in Nederl. bl. 61-63; Arend, Geschied. des Vaderl. D. IL St. V. bl. 258 , 316 , 317. HARING (NicoLAAs) plaatste een vers getiteld : De gan­gen Gods in 't heiligdom, v66r het rijmwerk van H e n r i c a van Hoolwerf, Kracht in zwakhei d. Zie van der A a , Nieuw W oordenb. van Ned. Dicht. HARINGCARSPEL. Zie de personen van dien naam op Harencarspel. HARINGHOUK (SAMUEL vAN) was boekdrukker en boekverkooper to Bolsward , en volgens overlevering een Engelschman van geboorte, hetwelk eenigzins bevestigd wordt door zlin vlijt om bij voorkeur Engelsche predikatien in het Licht to geven , die voor het grootste deel ook door hem zelven vertaald werden. De Hollandsche verzen , waar­ mede G y s b e r t J a c o b s z deze hundels vereerde, geven to kennen , dat hij en van Haringhouk zeer gemeen­ zame vrienderi zijn geweest. Een duurzaarn gedenkteeken van hunne vriendschap gaf H a r in ghouk ten jare 1668, toen hij de rijmelarij zijns vriends , na diens dood, voor het eerst in druk liet uitgaan. De waarde van dezen druk, met wien geen der nadrukken zich eenigzins in zuiverheid of naauwkeurigheid meten kan, de meesterlijke proeven van zij nen Stijl door Hal ber t s m a van hem gezien , en de geleerdheid , die hij in zijne vertalingen ten toon spreidt , toonen ons , dat hij in staat was om het werk zijns vriends op den regten prijs te stellen. Hij huwde den 1 6.den April 1656 met Lam k e S i e r s m a, dochter van G y s b e r t us S i e r sm a, secretaris van Bois ­ ward. Uit dit huwelijk kwam een noon , Mat t h e u s ge­ naamd , die in 1716 als predikant te Nes en Wierum overleed. Het sterfjaar van zijn vader is ons niet bekend. Zie Halbertsma, Bulde aan Gysbert Japiks, D. H. bl. 381-382. HARINGHS (DANIEL), verkeerdelijk Haring genoemd , werd omstreeks 1636 te Loosduinen geboren alwaar zijn vader koster was ; hij was een niet onverdienstelijk por­tretschilder , waarin hij den stijl van G a s par d N e t-s c h e r , zijn tweeden leermeester , poogde na te bootsen. Ar n ol d us van Ravesteyn was zijn eerste leermeester. Hij besteedde echter den meesten tijd aan het geven van onderwijs in de teekenkunst , aan jonge lieden uit den aan­zienlijken stand. In 1669 trad hij in de Haagsche broeder­schap van Pictura , en was verscheiden malen hoofdman van de kunstkamer en bestuurder van de akademie. Hij overleed te 's Hage in 1706. Zie I m m e r z e e 1 , Lev. en W erk. der Kunstsch. die hem nog eens op Harling vermeldt; Kramm, Lev. en W erk. der Kunstsch. HARINGHS (MATnia) of H a a r i n g h s, te Leeuwarden geboren , bloeide aldaar reeds in 1636. Hij schilderde portretten met een malsch penseel en was bijzonder geluk­kig in het treffen van gelijkenissen. Hij schilderde in 1637 het portret van Gysbert Jacobsz en in 1664 dat van Ripper tus Sixtus , predikant te Leeuwarden. Beiden gaan in prent uit. Zie Immerzeel, Lev. en W erk. der Kunstsch. op Barings, verbeterd door K ram m, Lev. en Work. der Kunstsch. op H a r i n g h a. HARINGMAN (MAERTEN) , en niet Haringsman, zoo als hij door sommicren genoemd worth , werd to Mid­delburg den 15den December 1715 geboren en was in 1758 ka- pitein van het schip Yeere , van 50 stukken , toen hij bij eene ontmoeting met twee Britsche oorlogsschepen de eer van 's lands via°. mannelijk handhaafde. Na te Genua een koopvaarder te hebben binnengebragt , had hij zich naar Marseille begeven , om aldaar eenige andere koopvaarders of te halen. Op de boogte van Toulon gekomen , werd hij door twee Engel­sche bodems aangernaand om zijn schip te laten onderzoe­ken , daar zij in het zekere onderrigt waren , dat in het­zelve geschut en krijgsbehoeften geborgen waren. Zonder te onderzoeken welk antwoord hierop door Haring m a n gegeven werd waaromtrent verschillende berigten bestaan, zij pier de vermelding genoeg , dat hij dat onderzoek wei­gerde en verklaarde liever het uiterste en laatste to zullen wagen dan dat onderzoek toe te staan , ten gevolge waar­van de Britsche bevelhebbers , overtuig1 van niet dan met geweld hun oogmerk to kunnen bereiken , van verdere po­gingen afzagen en Haring m,an zUne reize ongestoord lieten voortzetten. In 1763 werd Hari n g m a n aan het hoofd der zeemagt gesteld die door de Staten naar de West-Indische yolk-planting Berbice werd afgezonden waar een hevige opstand ' was uitgebroken. Het gelukte hem de opstandelingen to tuchtigen , waardoor het verlies van Berbice, en, als een gevolg daarvan , van al de West-Indische volkplantingen , voorgekomen werd. Kort voor het einde der expeditie werd hij door eene landziekte aangetast , die hem flood­zaakte naar zijnen bodem terug to keeren. Hersteid zijnde keerde hij in het laatst van Februarij 1764 naar het vader­land weder, waar hem slechts de goedkeuring van het col­legie van de Maas , als de eenigste belooning voor het door hem verrigtte , ten deel viel. De admiraliteit van Zeeland verhief hem den 23sten Mei 1766 tot schout-bij-nacht. Meerdere bijzonderheden zijn ons omtrent horn niet bekend. Hij overleed den 23sten Januarij 1784. Zie Onmidd. very. op Wagenaar, D. XXII, bl. 419; Stuart, Vaderl. Dist. D. I. bl. 475 , 470 , D. II, bl. 187 , 220 ; van Ka m-p e n , Geschied. der Ned. buiten Europa , D. III. St. I. bl. 271 ; E n­gelberts Gerrits, Gedenkstuk van Natl. held. ter zee , D. bl. 353 ; de J o n g e , Geschied. van het-Ned. Zeewez. D. V. bl. 337, 338 , 304-371 ; uit medegedeelde berigten aangevuld. HARINGMAN (JAN SCHREIIDER) waarschijnlijk een zoon van den voorgaande en mede to Middelburg , den 29sten Maart 1747, geboren , werd in 1777 kapitein ter zee , hoedanig hij in 1782 deel nam aan den togt van den schout bij nacht v an K i n s b e r gen, om de uit Ber­gen in Noorwegen verwacht wordende Oost-Indievaarders in veiligheid herwaarts to geleiden. Gedurende dien togt , waarop het voorgestelde doel niet bereikt werd , voerde H a r ingm an het bevel op het linie­schip Zierikzee van 64 stukken. In denzelfden storm waarin het linieschip de Unie , waarop de graaf van W e 1 der e n bevel voerde , te gronde ging , werd het schip van H a-r i n g m a n zoo lek en kreeg zoo veel schade , dat het met gedurig pompen boven water. moest gehouden worden. Dit deed den kapitein besluiten , naar de Sont te zeilen , ten einde aldaar zijn schip te laten herstellen. Op de terug­reis naar het vaderland trof zijn herstelden bodem een grooter ongeluk , daar deze in den nacht tusschen den lsten en 2den November , bij hevigen wind , dikke lucht, sneeuw en zware regenbuijen , op de Jutsche kust , tusschen den hoek van Schagen en Horsels , vast geraakte , aan stukken stootte , en grootendeels in het land welde. H a r i n g m a n werd , even als de meeste der zijnen , gered , zijn gehOuden gedrag , op last van den stadhouder , als admiraal-generaal, door een hoogen zeekrijgsraad onderzocht , en hij van alle schuld vrijgesproken. In 1787 had Haringman het bevel over een eskader in de Middellandsche Zee, en werd den 14den April 1788 door hunne hoogrnogenden benoemd tot gezant bij den keizer van Marocco. Ala zoodanig had hij het genoegen de vredelievende betrekkingen met dien vorst te onder­houden. Er bestaat een : Dag-journaal van een verblijf van acht weken in het Keizer­rijk Marocco , en landreize naar Mecquinez in 1788, 's Hage, 1803. 80, waarvan de titel ons haast zou doen besluiten dit geschrift aan den gezant toe te schrijven , ware het niet dat daarop de naarn H. Hari n g m an gevonden wordt. Toen in 1792 ten gevolge der omwenteling in Frankrijk een inval in de Oostenrijksche Nederlanden plaats had en zelfs een Fransch smaldeel de Schelde opzeilde in het ge­zigt van het voor het fort Bath liggende Nederlandsch wachtschip, kreeg H a r i n gm a n bevel , onmiddellijk naar Zeeland te vertrekken , en het gebied over de zich aldaar reeds bevindende schepen op zich te nemen. On vermoeid stelde hij alles in het werk om de provincie Zeeland voor eenen onverhoedschen aanval te bewaren , en krachtig waren de maatregelen die hij nam tot handhaving van de eer en de onafhankelijkheid van den staat. Dit was hem evenwel niet genoeg. Den vijand moest ook afbreuk gedaan worden. Een plan , door hem met den kapitein graaf van B y 1 a n d t gevormd , om de forten Lillo en Liefkenshoek te vermeesteren , werd nader als niet aan te raden beschouwd. Een ander , oat het Fran-sche wachtschip , la St. Lucie aan te tasten , te overrom­pelen en in zegepraal weg te voeren of in brand te steken, werd onder bevel van den luitenant Willem O t to B l o y s van T r e s l on g gelukkig volvoerd , waarvan wij op diens artikel het verbaal gegeven hebben. Ten gevolge der opdragt van het algemeen gebied over de scheepsmagt binnen de rivieren en stroomen , en dus ook in Zeeland , aan den vice-adrniraal van K i n s b e r g e n, legde H a r i n g m an den 11den April 1793 zijn commando in Zeeland seder en keerde naar Holland terug. Hij leverde den 29sten April daaraanvolgende een omstandig verslag nopens zijne verrigtingen aan den prins in, het­welk in het oorspronkelijke in 's konings huis-archief nog bewaard wordt, Bj de omwenteling van 1795 , toen van Kinsbe r-g e n , tot loon zijner diensten gedurende eene halve eeuw aan den lande bewezen , uit de zeedienst ontzet was , werd aan H a r ingman, in 1793 reeds tot schout-bij­nacht bevorderd, weder het gebied over de in Zeeland zich bevindende scheepsmagt opgedragen. Moeijelijke taak wachtte hem als zoodanig. Hij was genoodzaakt orn het eiland %Talcheren en de schepen van oorlog aan de overwinnende wapenen der Fransche republiek af to staan , waarna het scheepsvolk , zich uit 's lands dienst ontslagen rekende , spoedig in voislagen opstand geraakte en op hoogen toon betaling hunner soldij eiscl . te , van welke velen rinds vijf­tien maanden geen enkelen penning hadden ontvangen. Het kloek beleid van Haringman, ondersteund door de onbaatzuchtige hulp van Abraham Louyssen , wist bet dreigende gevaar af to wenden, en hij verdiende alzoo ten voile den dank , dien de Staten hem voor zijnen ijver en trouw toebragten. Hij werd in 1807 lid van de hooge militaire vierschaar , en na dien tijd wordt zijn naam niet meer vermeld. Hij was ridder van de orde der Unie en stierf den 9den October 1811. Zie Fader!. Dist. ten very. op W a g e n a a r D. XXVI. M. 13-19, D. XXIX. bl. 171 ; Stuart, Vaderl. Dist. EL 11. hi, 250 , D. IV, bl. 490 , 491 ; Gedenkschr. van de Kon. Orde der Unie , bl. 42 ; d e Jong, Naomi. van I oek ; de J o n g e , Geschied van het Ned. Zeewez. D. IV. St. 1. bl. 138-140 417 , 420-422 441-451 , 503-510 ; dit Woordenb. D. 11. bl. 647. HARINXMA, (HARING) werd volgens den een in 1397 en volgens den ander in 1404 tot potestaat van Friesland voor Westergoo gekozen , terwijl S j o e r d W i a r d a voor Oostergoo als zoodanig benoemd werd. Onder hun bestuur gelukte bet den Friezen zichvan het Hollandsche gezag te ontslaan en de Friesche vrijheid to herstellen. Jammer dat nu weldra de partijschappen tusschen de Schieringers en Vetkoopers op nieuw ontwaakten , waardoor het geheele bestuur eerlang weder in de war liep. Intusschen wordt H a r i n x m a wegens gematigdheid en regtvaardigheid hoo­gelijk genoemd. Hij was gehuwd met Je lc k . . , bij wie hij vier zonen verwekte , alle hoofden van een bijzon­der geslicht H a r i n x m a, die in de Friesche geschiedenis bekend zijn geworden door bun aandeel in de gevoerde oor­logen en twisten , en tot onderscheiding H a r i n x m a shoe .Heeg, th©e Slooten, shoe Ylst of D o n i a genoemd. De per­sonen van laatstgenoemden tak hebben wij op hunne plaats reeds vermeld; andere , tot de eerstgenoemde takken behoo­rende , laten wij onvermeld , omdat hunne bandelingen , beter vermeld kunnen worden in de geschiedenis van hun­nen tijd , dan , wegens de schraalheid der bescheiden , in dit woordenboek. Zie Schotanus, Friesche Hist. bl. 229; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 429 ; Arend, 41gem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. II. bl. 410 , 411 ; E e k h off , Geschied. van Friesl. M. 491. HARINXMA (BocKo), zoon van F e i c k e H a r i n x ma en van diens tweede vrouw L u t s 0 enema, werd in 1492 hoveling te Sneek en grietman van Wymbritse­radeel. .Hij speelde in de twisten tusschen de Schieringers en Vetkoopers eene hoogst belangrijke rol. Als zoodanig staat zijn levenslot in zulk een naauw verband met de geschiedenis van zijnen tijd , dat wij er slechts de hoofd­punten van kunnen aanstippen en den weetgierigen lezer naar de bier onder aangehaalde bronnen verwijzen moeten. Aan het hoofd der Schieringers staande en te Sneek zijn verblijf houdende , trachtte hij in 1492 de stad Leeuwar­den te overrompelen , doch zijn aanslag mislukte en hij was genoodzaakt om vrede to vragen , die hem ook boe­wel op harde voorwaarden , geschonken werd. De spijt over bet toen gesloten verdrag verkropte hij niet lang, en bij verbrak hetzelve zoodra zich gelegenheid daartoe aan­hood. Wij kunnen hem op al zijne rooftogten of op die, welke op zijnen last of door zijne onderhoorigen plaats hadden , hier niet volgen. Dan eens overwon hij , dan weder delfde hij het onderspit. Door Nit t er t Fox to Sneek in 1497 gevangen genomen, werd bij naar Gronin­gen gevoerd, van waar bij , met behulp van zekeren Jan Kanneke, uit de gevangenis ontvlugtte. Nog sneer verbitterd op zijne vijanden, ontbraken bem echter de middelen om zich to wreken , en was hij een der eersten den hertog van Sakse als beschermheer van Friesland aannamen. Hij was een van de gezanten aan dezen in 1498 en een van de zes edelen, die den overdragts. 14 brief van het gebied ,thekenden en den hertog in zijnen atadhouder huldigden. Hij beleefde de gevolgen hiervan niet fang, daar hij in 1499 overleed. Hij was gehuwd met A n s c k Jo n­gema, dochter van Tjaerd Jongema en Wijts Juwsma, bij wie hij eene dochter , Luts, naliet , die huwde aan Roelof van Ewsum. Zie Schotanus Friesche Dist. bl. 137 ; Tegenw. staat van stad en Lando , D. I. bl. 197; Scheltema, Staath. iVederl D. I. bl. 427-429 , D. II. hi. 589 Friesche Volks-illm. 1839 , bl. 3-22 , 1841, bl. 139 ; van S m i n i a , Nieuwe Naaml. van Grietmann. 283-287 ; Arend, 4lgem. Geschied. des Vaderl. D. 11. St. III. bI. 454-456, 460-466. HARINXMA (PIETER) thoe Slooten was de zoon van Watze Harinxma enSaek Cammingha,enwerd in 1470 hoveling te Sneek en in 1487 grietman van Wymbritseradeel. Hij was gehuwd met R i x t Jongem a, wier broeder J u w hem om hulp kwam vragen , toen doze uit Bolsward de vlugt had genomen. Dien ten gevolge trok hij gewapend op , voorzag Waltastins te Tjerkwerd van bet noodige , belegerde Hottingastins te Nieuwland , doch werd van daar weggelokt door S i c k e Sjaer d e m a, die Bolsward had ingenomen. In het daarop binnen die stad geleverde gevecht bleef hij overwinnaar , verdreef de benden van Sjaerdema, trok naar Wommels en ver­brandde en plunderde verscheidene huizen van de Sjae r­dema 's en H o t t i n g a 's. In 1482 verdreef hij de gebroe­ders H e s 1 i n g a en nam stormenderhand hun huffs te Poppingawier in. Kort daarop door den abt van Hemelum ter hulp geroepen, tot ontzet van het aan dat klooster toe­behoorend slot , de Spiker genaamd , begaf hij zich met eene groote magt derwaarts , maar keerde onverrigter zake weder terug , daar hij onder weg vernam , dat het slot , zich reeds had overgegeven, Na dien tijd wordt zijn naarn niet meer genoemd en overleed hij in 1488, tot groote schade der Schieringsche partij , die in hem een krachtig voorvechter vond. Zie van Sminia, Nieuwe Naamlijst van Grietmann. bI.282,283, door ons pier gevolgd; Arend, ingem. geschied. des Vaderl. U. II. St. III. hi. 243. HARINXMA (HARING en HARTMAN) thoe Hee . r bij som­mige schrijvers verkeerdelijk Haersma genoemd , waren twee -broeders, die deel namen aan het verbond der edelen. Zij hadden het bevel over eenig krUgsvolk , dat in 1572 van Enkhuizen naar Friesland overstak , met oogmerk om dat gewest voor den prins van Oranje te verzekeren. Het gelukte hun zich meester van de,. stad Sloten to maken , doch , door het yolk van Robles geslagen , moesten zij die stad weder verlaten en de vlugt neMen. Hunne kloekmoe­ digheid was zoo groot , dat een hunner , toen hem zijn arm doorschoten was , zonder eenig IA* van pUn te geven , het vaandel met den anderen arm opnam en de zijnen an­ dermaal ten strijde voerde. Hari ng Harinxma was ge­ huwd aan Wysk U n i n g a v a n Hoy tema, welke te gelijk met hem in 1581 stierf en begraven werd , en Hartman Harinxma huwde aan Kinsck Ropta, weduwe van den grietman T a e k e H e r m ana, op Papinga-state wo­ nende. Zijn sterfjaar is niet bekend. Zij overleed den 15den Julij 1581. Zie te W a ter, Dist. van het verb. der Edel. D. II. bl. 439, 440. HARINXMA (HARING) thoe Heeg zoon van Do uwe Harinxma, kapitein, en Machteld van Dunne­ wold t of Dunewalt, werd den 27sten Augustus 1604 te Doesburg , waar zijn vader denkelijk toenmaals in gar­ nizoen lag , geboren , en trad den 19den Maart 1629 in dienst als vaandrig in de kompagnie van Rousse I. Later tot kapitein bevorderd , werd hij tot stalmeester van graaf Willem Frederik , stadhouder vap Friesland , verko­ zen en behoorde tot het krijgsvolk , dat ter hulp der stad Emden tegen E n n o , graaf van Oost-Friesland , derwaarts gezonden werd. Een tijdlang was hiej kommandant van die troepen , doch schijnt in 1651 de dienst verlaten to hebben. Hij overreed den 14den October 1669 , en was eerst gehuwd met Geer tr u y, dochter van Ge.o rge v an Quadt, die hem zes kinderen schonk, daarna met Sjuw of Sjouk, dochter van S a e c k le van Popm a. Hij schreef in het album van Hiski a Harinxma thoe Slooten twee Nederduitsche gedichten en vertaalde het volgende werkje : Seven wonderlycke Ghesichten van Dom Francisco de Que­vedo , Villegas , Bidder van S. Jaques Ordre. In welcke alle de Gebreken deser Eeuwe , onder alle Staten . van Men­schen , vermaecklyck en ook stichtelijck , warden bestraft ; ende ale in een Schilderije naeckteltyck vertoont, Leeuw. 1641. 120. Er komen ook exemplaren voor, waarvan op den titel Am­sterdam als plaats van uitgave vermeld wordt. Het werkje is opgedragen aan den schilder Wybrand de G e es t, die het portret van zijn vriend H a r i n x m a, schilderde , hetwelk nog voorhanden is. In de Analecta of enige oude ongedrukte Schriften van diversen inhoud tot Friesland alleen specterende , (Leeuw. 1750. 40.) komt bl. 113.-120 van Haringh van Harinxma voor een Hollandsch gedicht op het afsterven van Hendrick, Graaf van Nassau, Stadtholder en Capitein Generael over Friedant , Stadt Groeningen , Ommelanden ende Drenthe , enz Zie Wagenaar, V aderl. Mist. D. IX. bi. 124, 126, 128, 311 , D. XIX. bl. 483 ; te Water, Dist. van het verb. der Edel. D. H. bl. 439 , foot ; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. II. bl. 557 ; van Sminia in de Vrije Fries, D. VIII. bl. 82- 88 , 133. HARINXMA (PIETER EDZARD) thoe Slooten , zoon van Ernst Mockema van Harinxma thoe Slooten en Tjem c k van Sc hel t e m a, geboren den 3Osten Novem­ber 1682 , studeerde aan de Franeker hoogeschool in de regtsgeleerdheid en werd , door afstand van zijn vader , in 1701 grietman van Baarderadeel , met verlof om zich tot voortzetting zijner studien een pear jaren buiten de grietenij to mogen ophouden , welke zijn vader middelervq1 als sub-. stitnut bleef bedienen. Hij bekleedde later verschillende ambten. In 1700 , bij het nemen van de resolutie tot in­voeriner van den verbeterden Juliaanschen stijl , was hij lid van de Staten van Friesland. Hij overleed , ongehu wd, als lid van de Staten-Generaal , op het onverwachtst to 's Gravenhage, den Udell, Februarij 1708 , en werd to Waaxens begraven. Hij beoefende de Latijnsche dichtkunst, blijkens een Epigranzma in quart= Monarchiam Caesaream et Papalem Oratione publica ab .dcademiae Gron. Oml. Ex. rectore Cl. viro Dno• Alexandro Pagenstechero etc. achter de uitgave dier Oratio , Gron. 1699. bl. 56 , en in de meer­malen aangehaalde Analecta to vinden. Zie dat werk bl. 121 ; van Sminia, Nieuwe Naaml. van Griot­mann. , bl. 236. HARIUS (HENRicus) of H e n d r i k ter Ha er, was de zoon van een welgestelden boer to Ruurloo, en werd al­daar in 1550 of 1551 geboren. Hij was de jongste van negen kinderen en werd tot de studien opgeleid to Lochem, waar hij vier jaren vertoefde. Na het verlaten dezer school begaf hij zich naar de hoogeschool to Leuven , waar hij vooral Elbertus Leoninus en Joannes Ramus boorde en hunne lessen in de regtsgeleerdheid met ijver volgde. Welligt heeft hij ook nog to Douai gestudeerd en aldaar de doctorale waardigheid verkregen , die hem refit gaf om zich to Arnhem als advokaat neder te zetten. Geene bezittingen hebbende , was hij in 1570 genoodzaakt naar Zutphen to trekken , waar hij aangesteld werd als aerichts­schrijver aan het scholtampt van Zutphen. Niet lang was hij als zoodanig werkzaam geweest , toen deze stad zich aan de zijde van prins Willem I schaarde on zij in staat van tegen weer werd gesteld. Vrees voor het krijgsrumoer, of welligt dat hij zich niet aan 's prinsen zijde wilde scha­ren , bewoog hem naar eene gelegenheid om to zien om de stad to verlaten. Hij vertoefde daar nog evenwel teen Al v a's zoon haar belegerde , doch wist zich geduren de dat beleg heimelijk to verwijderen , nadat hij eerst gelegen­ held gevonden had om zijne vrouw ter stad uit te krijgen, niettegenstaande het verbod aan de burger , om de stad te verlaten op straffe van verbeurdverklaring van goederen. Na veel zwervens kwam hij eerst to Ruurloo en hield zich vervolgens buiten de grenzen op. Nadat de stad bezweken, uitgemoord en geplunderd was , keerde hij er in den winter van 1573 weder en werd er tot rector der Latijnsche school gekozen , welken post hij uit nood op zich nam , omdat zijn ambt geene voordeelen meer aanbragt. ZUne verdere lotgevallen liggen in het duister. Aileen blijkt het dat hij Zutphen andermaal verlaten heeft , naar Westphalen gewe­ ken is , to Paderborn onderwijzer geweest is en zich ook te Dulmen , in het Munstersche heeft opgehouden. Ook zijn sterfjaar is niet bekend. Hij was to Zutphen gehuwd met A g n es of Nieske van Os, bij wie hij kinderen verwekte , die zich later weder to Zutphen hebben neder­ gezet. Harius beoefende de Latijnsche dichtkunst. ZUne ge­ dichten zUn door Henricus Cannegieter voor het eerst uitgegeven onder den titel van : Henrici Harii Sicambri JCti , Tristium libri nunc primum editi , Arnh. 1766. 4o. Het oordeel over deze gedichten komt daarop neder,, dat zU zoowel ten opzigte van taal en stijl , als van maat, leemten en ruwheden bevatten ; dat zij ons geen bwijs opleveren van de hooge vlugt van zijne dichtkunst maar dat het niet to ontkennen is , dat zijne verzen eene Ovi­diaansche of Catsiaansche gemakkelijkheid hebben. Behalve deze Tristia worden er ook nog van H a r i u s vermeld : Elegiae Heroicae liber I , Colon. 1585. 80. , welk boek echter later door niemand gezien is. Er zou van hem ook nog ergens in handschrift berusten eene: Descriptio Dioecesis Paderbornensis. Harius plaatste mede een Latijnsch lofvers vs:56r Cen. turia Consiliorum van E I b. Leo n in us (Ants. 1584. fol.), welligt is van hem ook het Epitaphium Martini Schinkii dat in de Kronijk van het Historisch Genootsehap te Utrecht (D. IV. bl. 134 , 135) wordt medegedeeld. Zie C a n n e g i e t e r in Praefatione ad Harii Tristium libros • Poekz. der gel. wergild , 1767. b. bl. 460-465 ; S a x e, Odom. liter. T. III. p. 574 • (v an Hassel t) Beschrijv. van Bommel , bl. 124 ; Nr. P. Bosseha, Levensberigt omtrent I7endrik ter Baer enz. in den Gelderschen voor 1837. bl. 136-146; Iloeufft, Par­nas. Latin. Bets .. p. 61 ; Peer1kamp, de Poitis Latin. Nederl. p. 139-144; Collo t d'Eseury, Doll, roem , D. IV. St. I. Aant. kJ. 122, 123. HARIUS (JonANNEs) of Johannes van der Haer,, was eerst kanonik te Gorcum , waar hij geboren werd daarna te. 's Gravenhage , waar hij in 1 532 overleed. Hij had , gedurende de Spaansche beroerten hier te lande , met groote kosten eene zeer uitgebreide bibliotheek bijeen ge­bragt waardoor hij den bijnaam van Jan met de boeken kreeg. Hij vermaakte ze aan K a r e,l V als graaf van Holland , „omme daarvan ," gelijk in de oorspronkelijke akte , voor den hove aangegaan , staat uitgedrukt , „nae syn Boot gerilitect to worden eene publycke liberarye tot behoef en profyte van den suppoesten en alle studiosen." Bij de ongelukken , den Haag gedurende den Spaanschen krijg overkomen , is echter die verzameling te loor gegaan. Zie de R i e m e r , Beschrijv. van 's Gravenhage , D. I. bl. 258; Hoogstraten, W oordenb. artik. Harins; Saxe, Onom. Literar. T. HI. p 91 , 592; Collot d'Escury, Boll. roem , D. IV. St. 2. Aanteek. hi. 51. HARKENROHT (EILARDUS FOLCA.RDUS), derde zoon van Johannes Harkenroht en Martina Doeyma, werd te Emden den 15den Mei 1670 uit eene oude familie geboren , die vroeger in Limburg gewoond had, doch door de vervolging ota het geloof zich te Emden had nederge­ zet. Daar hij in ons land zijne opleiding erlangde en in onze taal schreef, in Nederlandsche geschriften, willen wij ook hier van hem melding maken. Na de Latijnsche scholen in zijne geboorteplaats door­loopen en in 1688 verlaten te hebben met eene oratie de vef'a linguae Latinae pronunciatione , studeerde hij in de godgeleerdheid to Groningen , vervolgens van 1689 te.Lei­den en eindelijk te Franeker , waar hij in 1691 met eene disputatio de ,Mediatore Mose ad Gal. III , en vervol­gens to Emden tot de predikdienst werd toegelaten. Hij werd vervolgens in 1692 predikant te Hamswerum , in 1695 to Pilzum , in 1697 to Hinta en in 1714 to Emden den isfawaaarrt 28sten Februarij 1732 overleed en den 5 hij den in de Gasthuiskerk begraven werd. Hij was gehuwd met Maria Elizabeth de Lorie, to Leiden geboren, bij wie hij twee kinderen veiwekte , waaronder een zoon , die mede volgt. Harkenroht beoefende, behalve de Latijnsche dichtkunst, de Nederlandsche gesehied- en oudheidkunde en die van zijne geboorteplaats. Wij bezitten van zijne hand de vol­gende geschriften : Eggerik Beninga , Yolledige Chronyk van Oostirieslant Behelsende niet alleenlik de Historie van Oost-frieslant , maer ooh van alle Naluirige Volkeren ten Oosten en ten Westen besonder de allerseldsaemste Geschiedenissen van het oude en hedendaegse Friesland , zoo ten tyde des Heidendome , als sedert het is gekristent geworden. Met Rand en Kantteekenin­gen , oude V ersegelingen en andere stukken verrijkt en ver­tneerdert , in druk uytgegeven door E i 1 h a r d u s Folkardus Harkenroht, Emden, 1723. 40. Gesch,iedenissen behorende tot de • Moederkerke in 'Emden en Oost-friesland , eerste both , Harl. 1726. ..danmerkingen nopens de Hervormde Hula- en Kruiskerken in Nederland. hit de oude stukken, bewaert by de oude moederkerk van Nederlandt to Emden, samengestelt. Geplaatst in de Boekz. der gel. wereld voor 1731. -a. bl. 333, 569, b. bl. 66 , 454. In de Bibliotheca Bremensis zijn mede eenige geleerde verhandelin gen van hem to vinden. Hij Het in handschrift na : Emder ierkstaet voor , in Ina de Reformatie. Een vervolg op de kronijk van Beninga. Zie Boekz. der gel. wereld, 1732. a. bl. 383, 628-638 ; S c h o t el Kerk. Dordr. D. 11. bl. 269; Cat. van de Prom 1461. van Friesl. 40 , 47. HARKENROHT (JACOBUS ISEBRANDUS), jongste broeder van den voorgaande , werd to Emden den 2 7sten Julij 1676 geboren. Na op de Latijnsche scholen aldaar zich tot de akademische lessen voorbereid to hebben , studeerde hij in de godgeleerdheid to Groningen , keerde in 1695 naar zijne geboorteplaats weder , werd er onder de proponenten opgenomen en in 1701 te Rijzum beroepen. Hij vertrok van daar in 1712 naar Larrelt waar hij in 1717 zonder bezoldiging geraakte , daar , door den watervloed van dat jaar , de pastorale inkomsten vernietigd waren. Welkom was hem alzoo in 1722 een beroep als rector en predikant te Appingadam , waar hij den 2 5sten Mei zijne intrede deed en den 17den Augustus zijn inaugurate oratie : de Didactica Christiana hield. Hij overleed er den 8sten Fe­bruarij 1736 en was gehuwd met An n a Ind ij s, die bem verscheidene kinderen schonk , waarvan slechts eene dochter tot jaren kwam. H a r k e n r o h t deed zich als ijverig prediker en als beoefenaar der geschiedenis kennen door zijne geschriften , wier titels bier volgen : Chronik van Oostvriesland , Emd. 1700. 120. Catechismus of Catechisatie boek je, 1706. Oostfriesche Oorspronkelijkheden van alle Steden , Vlekken, Dorpen , Rivieren enz. in ende buiten Oostfriesland en Har­rellingeland uit oude Boeken , Verzegelingen , Gedenkteekenen, Opschrjten en Aanteekeningen volgens onze oudste Landtaale enz. Emden, 1712. kl, 8.).; 2de druk Gron. 1731. Id. 8°. Embdens Harderstaf dragende de Naam-Lyst der Predi­kanten in de Nederduitsche Gemeente van de Moederkerke Embden sedert de Hervorming aldaar begonnen in 't Jaar 1520 tot op het Jaar 1716, Embden , 1716. 80. Hierach­ter zijn creplaatst de Acten van het Synode der Nederduit-sche Kerk ° in 1571 te Embden gehouden , en Harkenroht Aanspraak aan coetus van Oost- Vriesland , binnen Embden. Jaarlijks Oostfriesch herigt , 1717. Oost- Vrieslands jubeljaar over de Reformatie der Godsdienst, zeedert jam-1519 in de maand Junius aangetoont nyt 1 Kor. XV ...eviers 1, 2. Waar F y gevoegt is Oostfrieslands Muysejaar. Aangetoont uit Exodus VIII vers 21. In deem jammerlijke dagen uitgegeeven tot grootrnaking van de goeder­ tierenthedera des Heeren onses Gods ter godurugtigheid en waare bekee•ing aangedrongen , breeder uytgebreyd uyt de oudheden en taalen , Amst. 1722. 80. Oostfriesche Watersnood, in .eene kerkrede over den Kers­vloedt van het jaar 1717 ende deszelfs kort ontwerp; alemede een kort verhael des Nieujaars-vloed van het jaar 1720. Met oudheden en prentverbeeldingen ook, des Dollarts uitgebreit , Emden , 1723. 80. Worm in Nederlands paalwerk voor de zeedijken, tot eene buitengewoone strafe van den Heere beschikt, Gron. 1733.80. Kerkgeschiedenissen in Oostfriesland , Harl. 80. Behal ye eene Epistola de origine, progressu, divisione et restitutione Yen. Coet. Fria. Orient. , voorkomende in de Bibl. Brem. gale hij nog uit zUne predikatien over Jes. 21. Ps. LXXVIII: 50. Zefan. I : 2 , 3 , bij gelelenheid van de sterfte onder het rundvee gedaan. Als Neder­duitsch dichter deed hij zich kennen door zijne lofverzen v6Or het werk van G. 0 u t h a f, Over Ruth (Emd. en Amst. 1711). Eenige zijner werken zijn onuitgegeven gebleven. In de bibliotheek van de Maatschappij der Ned. Letterk. to Leiden zijn van hem 21 brieven , aan L u d o 1 f Smids geschreven , voorhanden. Zie Books. der gel. wereld , 1732. a. b1. 631 , 1736. a. bl. 376-379; de Jon g h , Naam-list der Predikant. van Gelderl. Voorberigt bl. 10 (ongepagineerd) ; Schotel, Kerk. Dordr. D. 11. bl. 269-271; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Nederl. Letterk. te Leid. D. 1. bl. 82 , D. II. M. 364 , 365 ; 11 e r i n g a , in den illgem. Konst- en Letterb. 1848. D. I. bl. 149; Eekhoff, Letterk. Nalatensch. van J. van Leeuwen , bl. 74 ; uller, Cat. van Werk. over Neerl. waterst. M. 19. HARKENROHT (ISEBRA.NDUS EILIRDUS) zoon van Eilardus Folcardus Harkenroht voornoemd, word te Hanuwerum den 3den Junij 1693 geboren. In 1711 tot 'proponent bevorderd , werd hij in 1713 predikant to Loppersum , in 1714 to Hinta, in 1721 to Hindelopen en in 1725 to Harlingen. In de beide laatste plaatsen werd hem ook den post van rector der Latijnsche school opge­dragen. Hij is den 24sten Februarij 1770 overleden , en in bet volgende jaar zijn zijne boeken verkocht. Als godge­leerde en wijsgeer deed hij zich kennen door de volgende verhandelingen en werken : Dissertatio epistolaris de Busto Lharledano, Traject. 1721. 80. ; herdr. achter de Oostfriesche Watersnood van zijn oom bovengenoemd , Emd. 1723. 80. Epiphyllidum Critico-Sacrarum .Fasciculus I ; in Miscella­neis Observationibus , vol. X. T. I. pag. 69-84. Sicilimentorum ex Hesychii Glossis Manipulus primus ; in hetzelfde werk vol. X. T. II. p. 311-316 en T. III. p. 321-335. Conjectanea de Athenodoro Sandonis F. Cananita , Pauli literario formatore , Philosopho Stoico ; in Miscellaneis Obser­vationibus criticis Novis , T. I. p. 49-62. Ook van hem komen er in de Bibl. Bremens. verhande­lingen voor , en ook hij liet verscheidene werken onuitge­geven na , die reeds voor de pers gereed lagen. Zie Boekz. der gel. wereld , 1721. 5. 134 , 1724. a. 357 , 1725. a. 374, 493 , 616 , 1729. a. 240, 1732, a. 635; Saxe, Onom. litet. T. VI. p. 388; Ferw erda , Cat. Univ. D. I. St. VIII. bl. 19; 8-eh o-t e 1 , Kerk. Dordr. D. H. bl. 269 , 270 ; Catal. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. to Leid. D. II. bl. 365. HARKSON (ANTosi) komt voor onder de dicbters in den Eerzuil by de verheifing van Z. H. W. C. H. Friso enz. tot Stadhouder , Capitein en Admiraal Generaal der Vereenigde Provintien , opgeregt door verscheyde Nederduyt­sche Dichters , op de aanmoediging en onder het opzigt van Philomusus , Amst. 1747. 40. Zie van A b k o u d e , List van alle tractaten enz. , ter gelegenheid van het huwelijk en de verheffing van W . C. H. F r i s o. HARLEMENSIS en HARLEMIUS. Zie de personen van die narnen op HAARLEM. HARLING (DANIEL), door Immerze el vermeld , is de­zelfde persoon als Daniel H a r in g hs boven genoemd. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. ; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HARLINGEN (EDUARD vAN) schreef of dichtte Christus geslagt ten Pascha , Utr. 1686. 80. Hij plaatste ook eenige verzen in het Aanhangsel van de Dichtkundige Cypressenbladen. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Bock. D. I. St. I; van der A a , Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. HARLINGEN (JAN JACOBSZ. VAN), welligt do zelfde aIs J a n J a co b s z dien wij vroeger noemden. Hij gaf uit : Eenighe gheestelycke Liedekena , Amst. 1612. 120. Zie dit Woordenb. D. VIII. bl. 65 ; Cat. van de Bibl. der vereen. Doopsgez. Gemeente te ilmst. 2de aided. bl. 58. HARLINGEN (MARTINus vAN), geboren omstreeks 1643, te Nichtevecht , wan zijn vader, He nriku s Martin us, teen predikant was. Hij werd eerst in 1668 predikant to Rensw9ude , daarna in 1669 to Rijswijk , in 1671 to Amers­foort , in 1674 to Delft in de Gasthuiskerk en to Hoorn in 1677 , waar hij den 23sten Februarij 1721 overleed. Ziine afbeelding ziet het lieht. HU was niet alleen een zeer bekwaam predikant , maar ook een niet onverdien­stelijk taal- en dichtkundige. HU gaf verscheidene trak­taatjes tit , waarvan ons de titels onbekend zijn , behalve van een bevattende eene V erklaring over de Urim en Tuna­min ; zijne eerste en laatste leerrede to Delft ziet ook het licht. Als Latijnsch dichter deed hij zich kennen door : .Heroica Belgaruna expeditio pro reparanda Protestantiurn in .dnglia libertate suscepta Auspicatissimo ductu Guiljelrni etc. horico carmine enarrata. 1689. De tijd van uitgave is ons niet bekend. Hij werd er door Willem III, Koning van Engeland , met een fraaije gouden medaille voor vereerd. Zie Boekz. der gel. wereld , 1721. a. b1.245,246; van Rhenen, Mist der Prod. in de prov. Utrecht bl. 142, 180 ; van A b k o u d e, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. III ;Muller, Cat. van Porttret. HARLINGEN (PETER VAN). Zie FEDDES (PIETER). HARMACARUS of H a r m o k a r worth genoemd de zesde bisschop van Utrecht en het jaar zijner verheffing 791 of 800. Hij volgde Theotardus als zoodanig op. Hoe lang hij het bisdom bestuurd heeft is niet met zekerheid to bepalen. TerwijI Loch sommige schrijvers geheel van hem zwijgen , melden anderen dat hij zeven en twintig jaren regeerde. Sommigen echter geven hem maar zeven Lien , anderen eindelijk maar vijftien en dertien jaren van bestnur -ever het Sticht. Hij was volgens den een een Fries en volgens den ander een Engelschman van geboorte , en wordt genoemd een geleerd , deugdzaam en bedaard man en een uitmuntend prediker , die de gewoonte bad van 's nachts zijne gebeden te doen en bij dag de menschen tot god­vruchtigheid op to wekken. Zie Sjoerds, Friesche Jaarb. D. I. b1.445; Blondeel, Pe­schrijv. van Utrecht , bl. 214 ; Tegenw. Staat van Utrecht , M. 19 ; Kok, Vaderl. Woordenb. ; • van cler C h ij s , de Munten van Utrecht, bl. 8. ; (v an Gil s) Kathol. Illeyerysch Memorieb. bl. 62. HA.RNIANSZ (HARMAN) afkomstig van Emden, was een varensgezel , wonende te Rotterdam , die declnam aan den aanslag op het leven van prins Maurits in 1623. Hij werd deswecre ter dood veroordeeld en te 's Gravenhage den 23sten Februarij van dat jaar onthoofd , zijn ligchaam op een rad gelegd , zijn hoofd op een staak gesteld en zijne goederen verbeurd verklaard. Zie Sententiin by den Bove van Holland ghearrest. jegens Harman Barmansz enz. nage 1623. 4o.) HARMANSEN (WoLPHERT). Zie HARMENSZ. (WoL- PHERT.) HARMEN (Hopman) voerde het bevel over een vaan­ del soldaten , waarmede hij te Grave kwam , juist toen de stad aan de Spanjaarden verraden was en deze reeds ge­ deeltelijk in het bezit er van waren. Onverschrokken valt hij den vijand aan en drijft dien met behulp van de bur­ gers de stad uit die daardoor onder het bestuur bleef van ' den prins van Oranje tot 1586. Zie Paringet en van Alen, Beschrijv. van Grave , bl. 373. HARMEN was een beruchte wederdooper , die in het jaar 1534 in ddnen nacht drie honderd bedrogene menschen herdoopte op het Zand in Groningerland , waar hij woonde en schoenmaker was. Zijne dweepzucht bragt hem tot ra­ zernij en schonk hem eene reuzenkracht , die schier alles overtrof. Men verhaalt , dat hij , in zijne razernij vlug­ tende , over eene bijt , of in het ijs gehakte waterruimte van omtrent twintig voeten , heen sprong , met zulk eerie vaart , alsof, het zijn de woorden van het berigt , de duivel hem daarover voerde; almede dat toen op last van den stad­houder van Groningen de geregtsdienaars kwamen om hem te vatten , hij , slechts met een gaffel gewapend , hen alle, met andere omstanders , veertig in getal , de vlugt deed nemen , en eindelijk gelijk een woedend boschdier , niet dan door list gevangen werd , waarna hij te Groningen in den kerker overleed , in zijne onzinnige dweeperij volhardende tot zijnen dood toe. Zie C. A dami, Naaml. der Pred. in de prov. en stad Gron. b1 • 71 , 72; Ypey en Dermout, Geschied. der Ned. Berv. Kerb , plant. bl. 43 , 44. HARMEN , de profeet van den Overtoom , was eon Duitscher van geboorte , die op een katoendrukkerij aan den Slooterweg werkte. Hij maakte zich in 1789 vermaard door zijne voorspellingen van de aanstaande gebeurtenissen, bijzonder die des vaderlands betreffende. Eene schare van ligtgeloovigen , van allerlei rang en stand , kwam tot hem om zijne zoogenaamde voorzeggingen to hooren. Sommigen om er den gek mede to steken , anderen , verblind door het van tijd tot tijd uitkomen zijner gissingen , met voile vertrouwen omtrent de waarheid van hetgeen door hem voorspeld werd. Zoo breidde zijn roem door het geheele land uit en weldra zweefde de naam van den Overtoom­schen profeet op ieders lippen. De regering liet hem on­gemoeid , daar de meeste zijner voorzeggingen bijzonder strookten met hare begrippen. Ware zulks het geval niet geweest , dan had men den armen profeet niet met rust gelaten, hem al spoedig zijne wijsheid met verban-ning of gekkenhuis beloond. Zie Vervolg op de Vaderl. Bist. van W a g e n a a r , D. XXIII. 46-48. HARMENSZ. (WoLPHERT) of Wolfaert Hermans z. was een Hollandsch kapitein ter zee , die , onder den titel van adrniraal , met twee schepen in April 1601 uit Texel gevaren , met vijf derzelve , op den • 25sten December van het zelfde jaar met-zijnen vice- admiraal Hans Brouwer eene Portugesche vloot , onder bevel van Andrea For­tado de Mendoça, sterk 30 schepen , zoo groote als kleine , versloeg , welke aan ons den toegang tot Baiv. tam wilde betwisten. Hij keerde in 1603 behouden in het vaderland terug. Zie Nederl. Raz. D. I. bl. 12 , D. III. bl. 125-145 ; Illograph. univers. T. IX. p. 201 Negri. heldend. ter Zee , D. I. bl. 206. HARMOKAR. Zie HARMACARUS. HARMSEN (DIRK KAREL) geboren to 's Gravenhage , werd , na zijne bevordering tot proponent , in 1797 be­roepen te Ter Heide bij 's Gravenhage , in 1798 te Oegst­geest , in 1807 to Steenbergen , in 1815 te Maastricht , waar hij den 29sten Maart 1821 overleed , oud ruirn 49 Caren. Behalve dat hij zich ale beoerenaar der Nederduitsche dichtkunst deed kennen door eenige stukken in de werken van het Haagsche dichtgenootscbap : Kunstliefde spaart Been vlyt , waarvan hij lid was , Week ook zijne kunde uit zijne in 1804 bij het Haagsch genootschap bekroonde en uit­gegevene Verhandeling over den Heer Jezus , als Borg van *sondaren. Zie Boekz. der gel. wereld , op genoemde jaren ; Brans, 'Cork. Beg. der Predik. bl. 62, 147 ; R o y a a r d s , Bet Ilaagsche Genoot­schap geschiedk. geschetst , bl. 148 ; van. der Aa, Nieuw Woor­denb. van Ned. Dicht. HARN (WILLEK JOHAN vAN) werd te Arnhem den 7den Augustus 1783 uit een aanzienlijk en oud geslacht geboren. Onder zijne voorzaten telde hij Willem van H a r n in 1513 geboren , naderhand burgemeester der stad Rhenen; Josias van Harn, noon van Willem, W­arts en vriend van Floris I van Pallant, graaf van Culenborg ; Gerrit van Harm, benoemd tot opvolger van Jan van R i e b e e k , commandeur van de Kaap de Goede Hoop , doch op de reize derwaarts in 1661 overle­ den , en mr. Johan van Harn, ordinaris raad des fur­ stendoms Gelre en graafschaps Zutphen en oud burgemees­ ter der stad Arnhem. Hij ontving zijne eerste opleiding aan het gymnasium te Deventer , studeerde en promoveerde vervolgens te Har­ derwijk in de regtsgeleerdheid. Zich te Arnhem als advo­ kaat nedergezet hebbende , werd hij aldaar commies-griffier bij het geregtshof van Gelderland en was laatstelijk als hoofdcommies van de administratie der posterijen to 's Gra­ venhage werkzaam. Als zoodanig gepensioneerd , bragt hij zijne Overige levensjaren in geletterden rust to Vianen door , waar hij op den listen Januarij 1858 overleed. was gehuwd met Johanna Christina Swaying, die hem 66n zoon en eene dochter schonk. Als letter- en gesehiedkundige deed van H a r n zich gunstig kennen door de volgende werken : Flora Campbell. Een geschenk voor Neirlands dochteren 's Hage 1848. kl. 80. met platen. .Een vlugtige blik op het nude en hedendaagsche Vianen Schoonh. 1851. gr. 120. Passie-bloemen geplukt op vreemden bodem , Gorinch. 1851. 120. Hans-Joris I Eene episode uit mijn academie•leven te Har­derwyk , 's Hage 1852. kl. 80. lets over Everardus Reidanus , Nassawsche Bait, (geb. 1550 , overt. 1602) , in verband met vele acanzienlqke geslachten in ons vaderland , die voor en na dezen voor-trelelijken staatsman geleeld hebben , Gorinch. 1852. 80. met afb. .Allerlei. Een woord van opwekking tot onderlinge ver­draagzaamheid in het geloof , Vianen , 1853. 80. Het geslacht Stalpert van der Wiele. 1279-1853. Vianen, 1854. 80. Van H a r n vertaalde ook de volgende werken : De dochter des landrnans. Een waar verhaal. Uit het Engelsch van L. Richmond , I1844. 120. Rosa' s Lijden , of beproeving en uitkomst. Naar het Fransch , 's Hage 1848. kl. 80. Vrede met God , of de laatste dagen van .1. W. Howell. Vrif gevolgd naar de .Fransche vertaling uit het Engelsch. Hage 1848. kl. 80. Gedachten van 4. von Haller. Fri/ vertaald , Amst. 1850. 80. CaledOnia of bloemen geplukt op Schotschen bodem vrif gevolgd naar de Fransche vertaling sift het: En -gelsch Arnh. 1851. 120. met plaat. De godvreezende Dorp-arts , of een bezoek bij mijnen oom Seaton. Vrty gevolgd naar eene Fransche vertaling nit het Engelsch , Gorinch. 1851. 120. Zie Brinkma n, Naantl. van Boek. ; Dezelfde , dllphab. Nam'. tan Boek. 1850 , 1851 , 1852 , 1853 , 1854 ; Kron. van het list. Gen. te Utrecht , D. X. bl. 126, 127 , 130 ; uit familieberigten aangevuld. HARNEY (MARTINus) word to Amsterdam den Eden 1%iei 1634 nit Roomsche ouders geboren. Na zijne voor­bereidende atudi6n voltooid te hebben , begaf hij zich naar Leuven , om er zich op !le wijsbegeerte toe to leggen. Hij begaf zich vervolgens in -de orde der Dominikanen , nam het kleed daarvan te Brussel den 21sten November 1650 aan , en deed het volgende jaar als zoodanig zijne gelofte. Twee jaren daarna zijne godgeleerde studibn voleindigd hebbende , keerde hij naar Leuven weder , waar hem bet onderwijs in de wijsbegeerte werd opgedragen en hij den graad van licentiaat in de godgeleerdheid verkreeg. Daarna naar Brussel terug gezonden , werd bij als boogleeraar der godgeleerdheid aangesteld. Hij kwam in 1669 wederom to Leuven en ontving er den 24sten September van *dat jaar den doctoralen graad. Hij zette vervolgens zijn onderwijs to Brussel tot in 1672 voort , toen hij in dienst van den generaal zijner orde, Jean"rhomas de Rocaberti, naar Rome geroepen werd. Hij keerde van daar in 1675 naar Leuven weder en was er van 1676 tot 1679 regent van de hoogeschool (regent d'dtude). Ondertusschen deed hij eerie tweede reize naar Rome in 1677 in hoedanigheid van algemeen beslisser (ddfiniteur gendral) zijner orde en hij gaf er zijne goedkeuring aan de verkiezing van A n­toine de Mon r o y tot generaal der orde. In 1678 werd hij prefect of inspecteur der Dominicaner•zendelingen in Holland , waartoe hij ,naderhand nog driemalen verkozen werd. Hij werd door, een kapittel te Braine le Comte in 1680 tot provinciaal verheven , en het was ale zoodanig dat hij in 1692 tot bet kapittel te. Leuven en in 1694 naar dat te Rome ,gehouden word afgevaardigd. Hij werd in 1696 regent der godgeleerde faculteit to Leuven , na ook tot meester der godgeleerdheid bij zijne orde en tot boeken­keurder verheven te zijn. Nadat hij nog meermalen voor zijne provincie naar Rome was afgevaardigd , en ook eenmaal prior van het klooster to Brussel geweest was , overleed hij to Leuven den 22sten April 1704. Hij werd in de kerk van het Dominikaner­kapittel aldaar begraven en eene graftombe , met een lof­vermeldend Latijnsch opschrift , voor hem opgerigt. a r n e y verstond behalve zijne moedertaal , het Fransch, italiaansch en Spaansch. Hij kende ook het Grieksoh en Hebreeuwsch en was in de godgeleerdheid zeer ervaren. Hij was een ervaren en warm verdediger van de regten des HeiligeA Stoels en verwierf zich daardoor den dank en de achting der Pausen , die hem , in antwoord op zijne brieven , door de pen der kardinalen meermalen van hunne achting de verzekering gaven. Van hem ziet het licht : Epistolae apologetica ad R. admod. P. F. Petrum de Alva at "istorga, lectorem jubilatum , suprimae Inquisitionis Qua­lificatorem , totius Beligionis Minorunz Patrem et Exprocura­torem generalem in Bomana curia , provinciae Simensis (ilium, etc. de secunda editione ejus Nod; indissolubilis , et publica­tione libelli, cui titulum f ecit : certum quid , Brux. 1664. 40. Oratio in laudem Doctoris Angelici D. Thomae Aquinatis dicta 4ovanii 1678 et Bruxellis 1679. nunc aucta Brux. 1683. 160. .Redelyae gehoorsaamheyt der Catholycke Nederlanden in het lesen der H. Schriftuer in ghemeyne taele ten gronde on­dersocht , ende bewesen . . . . teghens de heftige,onbedach­tichheden van Monsieur A. A. (A. n t o n i e A r n a u 1 d) in synen boeck : de la lecture de l'Ecriture Sainte ; met sommi­ghe authentieke stucken hier toe dienende Antw. 1686. 120. De lectione Gallicae translationie Novi Testamenti , ceu Montibus impressae , .Fragmentum libro de lectione S. Scrip­ turae linguis vulgaribus ,.edito Belgice et Latine edendo ad- versus quaedam scripta D. Antonii Arnoldi , Lov. 1689. 120. De sacra scriptura linguis vulgaribus legenda , .Rationabile Obsequium Belgii Catholici , Lov. 1693. 120. (Met anderen) Declaratio trium Provincialium sacri Ordi­ nis Praedicatorum in Belgio , doctrinam Thomisticam expli­ cans contra Doctoris Hennebel et sociorwra ejus de Gratia sententiam ; in Bejlexiones ad nuperrimam declarationem Doc­ toris Hennebel per Franc. Martin , Lov. 1701. 120. Oratio in exequiis Rmi , Amplissimi , et Eximii Domini Martini Steyaert. S. Th. Facultatis Lovaniensis Doctoris etc. habita Lovanii 19 April. 1701. 120. Zie Pa quo t , MOmoires , T. I. p. 500-862. HARNSIUS (P. A ) , door buitenlandsche schrijvers als een Haarlemsche kunstgraveur genoemd , is volgens den beer K r a m m niemand anders dan de kunstenaar Pieter Feddes. Zie Kra mm , Leven en W erk. der Kunstsch. HARON UB130 wordt gehouden voor den noon van. U b b o en een der zeven hertogen , die over Friesland zou­den geregeerd hebben. Hij volgde zijn vader in 299 op , nadat hij eene dochter des konings van Denemarken gehuwd had , aan wiens hof hij was opgevoed. Van zijne overwin­ningen gaan verscheidene verhalen , aan wier waarheid weinig te hechten is. HO zou zich met de Denen verbon­den , Diderik, den koning van West-Friesland bestre­den , overwonnen en daarvan een verhaal heben geschre­ven. In zijn lusthuis bij het Roode Klif, zou hij , 97 jaren oud , in 335 gestorven zijn. Zijn jongste zoon 0 d i 1-bal d volgde hem op. Zie Suffridus Petrus, de Scriptorib. Frisiae , pag. 16, 17; Sjoerds, Friesche Jaarb. D. I. bl. 334, 335 ,E ekhoff, Geschied. van Friesl. bl. 488 ; Arend, Geschied. des Vaderl. D. I. bl. 374. HARP (VAN) , wiens voornaam niet opgegeven wordt , was, volgens Immerzeel, een Hollandsch kunstenaar in het midden der zeventiende eeuw , die naakte beeldjes en kinderen , ook Ceres- en Bacchusfeesten schilderde. Men vindt aangeteekend dat hij zijne ordonnanties rnenigmaal uit prenten zamenstelde. Het is nog onzeker of hij niet dezelfde is met een anderen kunstenaar van dien naam , ook van Harp genaamd , die te Antwerpen te huis be­ hoort. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. ; Kramm, Lev. en Work. der Kunstsch. HARP (MARTEN) , geboren te Westzaandam , wear hij naderhand geneesheer en Doopsgezind leeraar was Later vertrok hij naar Ilp. H( schreef: Lijkpredikatie op Dirksz. tot Landsmeer , Amst. 40. Troost in droefheid tvegens de sterfte onder het Rundvee , in vier predicatien, Amst. 1717. 80. Zie van A b k o u d e , Naamreg. van Ned. Bock. ; Zaanl. Jaarb. 1853 bl. 38. HARPIUS (HENRIcus). Zie ERP (HENRICUS VAN). HARSINGH (NicoLAAs) of Hart in g h , was opper­ koopman en gecommitteerde tot de zaken van den inlan­ der en werd , in 1754 , ter vervanging van den dapperen majoor von H o h e n d o r ff , gouverneur van Java's Noord- Oostkust. Zijn bestuur was dat van een schrander , met de taalIen zeden der Javanen door en door bekend man , die op eene min kostbare en doeltreffende wijze tevens aan den veertienjarigen oorlog op Java een einde wist te maken, door het op den 17den Maart 1757 te Salatiga gestoten verdrag , en wiens bestuur zich vervolgens door wijsheid en bekwaamheid kenmerkte. Zie van Kampen, Geschied. der Nederl. buiten Europa , D. bl 775-778 ; Teenstra, Bekn. beschrijv. van de Ned. Overz. be- sitting. bl. 275 , 276. HART (ABRAHAM VAN DER) werd den 27sten Mei 1757 to Amsterdam , geboren , en was aldaar later architect en sedert 1777 directeur over de stads werken en gebouwen aldaar , welken post hij met lof bekleedde. Onder de door hem tot stand gebragte werken behoort het werkhuis. Hij was lid van de vierde klasse van het Koninklijk Ne­derlandsch Instituut. Aan zijne teekening voor het te Soest­dijk op te rigten gedenkteeken van NeOrlands dapperheid , te Quatre Bras aan den dag gelegd , viel de eer der bekrooning te beurt , even als aan zijn plan voor eene nieuwe akademie te Leiden , na den ramp van 1807. Hij overleed te Amsterdam den 3den (niet den 7deu) Februarij 1820 , en werd om zijne zeldzaJne bekwaamheden , en om zijne vaste beginselen van eerlijkheid en naauwgezetheid welke geheel zijn leven en gedrag kennierkten, zeer betreurd. Van hem ziet het licht : Mernorie aan den Raad van Amsterdam nopens de werken die met de Amsterdamsche geoctroyeerde cement zijn gemaakt, Amst. 1796. 80. Zie Algem. Konst- en Letter& 1816. D. H. bl. 28 , 1820. D. I. b1. 82; Immerzeel; Lev. en Work. der Kunstsch. ; Muller, Cat. van boeken over Narl. waterst. bl. 50. HART (HERmAsus ADRIEASIIS DE) geboren te 's Herto­ genbosch den 13den December 1785 , was de noon van Wesselus de Hart en Wilhelmina Catharina Ban g e man en trad , in 1799 , als kadet in Bataafsche dienst bij de artillerie. Na tot tweede luitenant bevor­ derd te zijn , vertrok hij in 1802 naar de Kaap de Goede Hoop , alwaar hij tot Junij 1806 bleef en onderscheidene gevechten bijwoonde. Kort na zijne terugkomst ging hij over bij de infanterie , en wel bij de garde jagers van ko. ning L ode w ij k Napoleon. Hij was in laatstgendemd jaar in het gevecht bij Hamelen tegenwoordig en in de volgende jaren maakte hij mode de veldtogten in Duitsch­land en in 1809 in Zeeland , toen bij tot kapitein bevor­derd was. Na de inlijving in het Fransche keizerrijk ingedeeld zijnde bij het 33ste regiment ligte infanterie dat in de jaren 1810 en 1811 tot bewaking der kusten langs de Oostzee was aangewezen , streed hij vervolgens in 1812 in Rusland , en werd hij bij Krasnoi , alwaar hij door een geweerkogel aan het regterbeen gewond en den 17den November gevangen genomen werd. Na Neerlands herstelling uit de krijgsgevangenschap ont­slagen zijnde werd hij , in 1814 , als kapitein geplaatst bij het 5de bataillon jagers en in het volgende jaar als majoor bij het 23ste bataillon infanterie. Steeds bij dat wapen dienst gedaan hebbende , werd hem in 1831 het 15 bevel opgedragen over de 17de afdeeling en bleef hij in die betrekking voortdurend bij het leger to velde , waartoe hij ook in 1830 behoord had, toen het bij Antwerpen zulke zware offers bragt. Na afloop van den tiendaagschen veldtogt verkreeg hij het ridderkruis der Militaire Willemsorde 4de klasse , en nadat hij reeds een jaar te voren het bevel over eene bri­gade infanterie gevoerd had , werd hij in 1838 bevorderd tot generaal-majoor en in het begin van 1840 tot chef van de afdeeling .het ministerie van oorlog ge-plaatst..°bleef echter niet ,lang (lair werkzaam , en werd op nieuw aan het hoefd van eene der brigades geplaatst , terwij1 hij daarna nog de provinciale kommando's van Gel­derland en Utrecht heeft waargenomen. Als zoodanig gepensioneerd , vestigde hij zich met der woon. to Arnhem, waar hij kort daarop , den isten Julij 1853 , overleed. Hij was gehuwd met P. v a n IJ ze n­doorn en verwekte bij haar geene kinderen. In de onder­scheidene betrekkingen welke hij bekleedde verwierf hij zich de achting en toegenegenheid zijner ondergeschikten , en mogt hij zich verheugen in de gunst van het vorstelijk geslacht , waarvan zijne benoeming tot buitengewoon adjudant des konings , en bet ontvangen van een prachtexemplitar van Boesch a's Leven van W Mem II uit handen van zijnen Majesteit W i 11 e m III, ten bewijze kan strekken. En werd bij vroeger versierd met de ridderorde van den Nederland­schen Leeuw en met het kommandeurskruis met de ster van de Eikenkroon , nog grooter eer viel hem to beurt in de tranen van weemoed over zijn afsterven , door de armen gestort , die in hem steeds een liefderijk verzorger vonden en waarvan er niet een ooit met ledige handen door hem werd been gezonden. Uit medegedeelde berigten bijeengebragt ; .Handelsblad van 4 Julij 1853 HART (FLORIS WILLEMSZ. VAN DER) schreef: Den nieuwen ICatwycker Christelycke Zeevaart versien met nieuwe Christelycke gezangen , rijmen en gebeden , 2de druk, 's Hage 1732. 80. Zie eatal. van de Bibl. der Maatsoh. van Nederl. Letterk. te Leid. 2de Bijvoegs. bi. 38. HART (WILLEM AUGUST VAN DER) diende vroeger als kapitein ter zee , doch had in 1789 zijn ontslag uit 's lands dienst genomen. Bij de omwenteling van 1813 voelde hij zijn oude ijver ontbranden en bood , op den 17den No­vember van dat jaar , bij den graaf v an Limburg St m to 's Gravenhage , en daarna bij den admiraal K i k k e r t te Rotterdam , zUne diensten ann. Tot kolonel aangesteld en belast met het opzigt over de werten havens, rigtte bij , ofschoon met groote moeite , een korps vrijwil­ligers op , waarmede hij zich gereed maakte de Buitensluis te vermeesteren , welke ondernerning door de ingezetenen zelven gelukkig volvoerd werd. Voorts leende hij zich tot onderscheidene gevaarlijke verkenningen , zoo te Vlaardin­gen ale te Brielle , in welke laatste plaats hij in hechtenis genomen , doch weder ontslagen werd , en eindelijk tot het waken der noodige toebereidselen ter verdediging van Brielle en Hellevoetsluis bij eenen mogelijken aanval. Meerdere bijzonderheden zijn ons van hem niet bekend. Hij was ridder der orde van de Unie. Zie Konijnenburg, Nation. Cedenkb. enz. bl. 216 ; Nadere bijv. en verb. tot dit werk , bl. 28 , 29 ; Gedenkschr. van de Koninkl. orde der Unie, bl. 42. HART (ALEXANDER VAN DER) werd den l9den Augus­tus 1808 to Rotterdam geboren. Op nog jeugdigen leeftijd ontkiernde in hem de lust voor den krijgsmansstand , en , fielder van geestvermogens , verlangend om zijne loopbaan te beginnen , doch nog te jong om als soldaat in dienst te treden , deed zijn ijver hem reeds op dertienjarigen ouder­dom het ouderlijke huis verlaten , om ale scheepsjongen bij de oorlogsmarine naar Neerlands Indio overgevoerd te wor­den , hoedanig hij daar in 1821 de tweede Palembangsche expeditie bijwoonde. Zich door leerlust en werkzaamheid onderscheidende , werd hij in het volgende jaar als eleve op de militaire school to Samarang geplaatst en in 1826 benoemd tot tweede luitenant bij het wapen der artilleries Aan den oorlog , welke destiids op Java tegen den op­standeling Diepo N e g o r o gevoerd werd , nam v an der Hart een werkzaam deel. In December 1827 was hij belast met het aanleggen van eene verschansing to Semen , tusschen Tempel en Kalidjingking , aan den groo­ten weg van Djocjocarta naar Magelang , die in weinige dagen gereed was , en verscheidene malen werd aangeval­len. Na ruim een jaar gediend te hebben , werd hij bij de 19de afdeeling nationale infanterie overgeplaatst en , den Java-oorlog tot 1830 bij wonende , later deswege met de achtkante bronzen medaille versierd. In 1830 naar de westkust van Sumatra overgeplaatst , en in December bij het lste bataijon infanterie ingedeeld nam hij al dadelijk deel aan de krijgsverrigtingen , welke Op dien tijd op genoemde kust plaats grepen en zoo vete jaren hebben voortgeduurd. Den 12deu December van dat jaar onderscheidde hij zich door mood en dapperheid , bij den aanval op bet versterkte Naras , en den 8sten Junij van het volgende jaar bij de derde , nu beter gelukkende poging om er zich van meester te waken , werd hij door een ranjoe aan den voet gewond. Twee dagen te voren was bij ook tegenwoordig geweest bij de verovering van het mede zeer versterkte Mangong. Na achtervolgens deel te hebben genomen aan de ope­ration tegen de VII Kotta's Athar en Kappau , volgde hij verder , met de compagnie Boeginezen , waarbij hij geplaatst was , den luitenant-kolonel V e r m e u l e n Krieger, algid tegenwoordig zijnde waar eer en roem in te oogsten was. Bij het vermeesteren van Lintou , in 1832 , werd hij door een geweerkogel in den regterdij getroffen , waardoor hij wel eenigen tijd van bet . slagveld terug gehouden werd , waar toch spoedig genoeg herstelde om tegenwoordig to zijn bij de operatiOn in de maand October 1832 tegen de L Kotta's gerigt. Eene ongesteldheid , hem overvallen ten gevolge van de aanhoudende vermoeijenissen , hield hem eenigen tijd terug, doch was naauwelijks geweken , toen hij andermaal aan bet hoofd zijner Boeginezen oprukte , om hen voor de linie van Gadoci en Loeak op nieuw in den strijd voor te gaan. Ook daarbij verrigtte hij wonderen van dapperheid. Op de borstwering der vijandelijke sterkte doorgedrongen , bestreed hij in persoon de verdedigers , en werkte krachtig mode tot de weldra gevolgde overwinning. Ofschoon met lau­weren overladen , moest hij zijn spoedig deelnemen aan de krijgsverrigtingen na zijne ziekte , met eene nog ernstigere ongesteldheid boeten en andermaal zijne compagnie verla­ten. Zijn uitstekend gedrag verwierf hem in September 1834 de Militaire Willemsorde 4de klasse. Zijn opvliegende en onstuimige aard veroorzaakte dat hij , ofschoon de oorlog op de Westkust van Sumatra bleef voortduren , daaraan geen verder deel nam. Zieh , bij zekere gelegenheid , in zijne uitdrukkingen to ver verge­tende , werd hij , op last van den gouverneur-generaal in Januarij 1833 , voor zes maanden op non-activiteit gesteld. Zijne verdiensten werden echter weder erkend , toen hij , bij besluit van Januarij 1834 , tot lste luitenant bevor­derd werd. Als zoodanig nam hij geen deel aan de krijgs­verrigtingen welke in de jaren 1833 , 1834 en 1835 op de Westkust van Sumatra voorvielen , doch bij besluit van den gouverneur•generaat ad interim , van. Maart 1834 , overgeplaatst zijnde bij het 6de bataljon infanterie , vertrok hij met dat corps en de overige troepen , welke onder den generaal Cleerens, ter versterking naar gemelde kust gezonden werden , in het begin van 1836 naar Padang , en kort daarop zien wij hem reeds op het tooneel van den oorlog werkzaam optreden en nieuwe lauweren plukken. In 1836 tot kapitein bevorderd werkte hij in dien rang, als kommandant zijner compagnie Amboinezen en eenige hulptroepen , het plan door den generaal C o c h i u s voor den aanval op Bondjol gemaakt , krachtdadig in de hand , door het innemen van eene vijandelijke schans , en hielp hij mede om de kampong Tandjong Boea to vermeesteren. Overal zien wij van der Hart met even veel moed als beleid in de verdere gevechten en belegering van Bondjol handelen , en wel verdiend was alzoo het koninklijk besluit van Mei 1838 , hetwelk bepaalde dat hij , onder anderen , bij afzonderlijke dagorders , zoo in Nederland als in Indio, eervol zou worden vermeld , en zijne benoeming tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw was eene waar­dige belooning voor de diensten door hem in den oorlog op Sumatra's Westkust , van Mei 1835 tot Augustus 1837 bewezen. In het begin van 1838 wegens ziekte naar Batavia ver­trokken , werd hij , bij besluit van den gouverneur- gene­raal van den 24sten Februarij 1838 , benoemd tot kapi­tein-adjoint bij den generalen staf , en aanvaardde hij den igen Maart die betrekking ; doch een jaar later vertrok hij ten derdemale naar de Westkust van Sumatra , ten gevolge van zijne verplaatsing bij den generalen staf aldaar. Ook als zoodanig bewees hij al de diensten , welke men van een ijverig en daarvoor geheel geschikt officier verwachten kon , niet alleen ale hij die ten behoeve van het adminis­tratief gedeelte aanwenden moest , maar ook vooral , aIs hij den , sedert tot civilen en militairen gouverneur van Sumatra's Westkust benoemden , kolonel M i c h i e 1 s volgde en ter zijde stond , bij de verschillende operatibn , welke die chef' nu achtervolgens tegen de XIII Kotta's en het zoo lang tegenstand geboden hebbende Daloe-Daloe , in 1839 en 1840 tegen Baros en Singkel en in 1841 tegen Saidnihoeta en Batipo , met zoo veel beleid en doorzigt ondernam en roemrijk ten uitvoer bragt. Ook vddr dat de laatstgenoemde affaires nog plaats hadden gevonden , werd van der Hart reeds benoemd tot ridder der Militaire Willemsorde , 3de klasse. In 1843 werd hij benoemd tot majoor-adjoint bij den generalen staf , in dat zelfde jaar ook geplaatst bij het 11de bataljon infanterie , en tevens aangesteld tot waarne­mend resident van Tapanolie. Hierdoor was aan hem , be­nevens zijne militaire functie , ook het burgerlijk gezag op­gedragen in de landstreek zijner bestemming, zoodat eene dubbele en niet gemakkelijke taak op hem rustte. Op het laatst van Januarij 1844 ondernam van der H a r t, op last van den generaal Michiel s, een togt naar Rapat , ten einde de aldaar heerschende kwalijkgezindheid te onderdrukken. Alhoewel de gevangenneming van zeke­ren radja S o a s s a, het hoofd der opstandelingen , door zijne ontvlugting , niet bereikt werd , had deze togt nog­tans het gewenschte gevolg , en van der H a r t toonde ook daarbij dat het hem zoo min aan moed als aan beleid en geestkracht ontbrak. In 1845 tot luitenant-kolonel bevorderd , bleef hij daarbij zijne betrekking van waarnemend resident en militairen kommandant der noordelijke afdeeling behouden , en den 12den Februarij van hetzelfde jaar werd hem het onder­scheidingsteeken van langdurige Nederlandsche dienst als officieE toegekend. Onder het bestuur van van der H a r t werden vele nuttige zaken in de Batta-landen tot stand ‘gebragt. De landbouw , tot dusverre door de inwoners weinia behar- ° tigd , was het voorwerp zijner onvermoeide zorg. Daartoe behoorde in de eerste plaats de cultuur van rijst , van pe­per en van koffij. Ook strekte die zorg zich uit tot alles wat dienen kon tot vermeerdering van welvaart onder de bevolking. Hij was niet alleen bedacht op het aanleggen van gemakkelijke en doelmatige binnenwegen , en om de gemeenschap tusschen de verschillende districten te bevor­deren , maar ook om overal waar hij kon beschavin a en vooruitgang to bevorderen en in persoon alles te onder­zoeken en ten uitvoer to brengen , wat tot hell der kolonie noodig was. Ofschoon, lankinoedig in zijn bestuur , aar­zelde hij nogtans niet om , wanneer het noodig was , krachtige maatregelen te nemen , om de pogingen der woel­zieken en oproerlingen to fnuiken en hen daarna voorbeel­dig te straffen. In 1848 werd hem de tijdelijke waarneming van resident der Padan gsche bovenlanden opgedragen , en bij tevens belast met °het militair commando in die streken. Ook daar liet hij in de eerste betrekking niets na om geluk en wel­vaart onder de bevolking to brengen. Toen de generaal majoor Mich iels in 1849 naar Java vertrok om de derde expeditie tegen Balie aan te voeren , werd van der Hart de waarneming van het civiel en militair gezag op Sumatra's Westkust opgedragen , en bleef hij daarmede , ten gevolge van het sneuvelen van genoemden generaal , bijna gedurende een jaar belast. Eene kleine opschudding , welke gedurende dezen tijd in de afdeeling Priaman plaats bad , werd door de gepaste maatregelen van van der Hart spoedig gestild. Bij besluit van den gouverneur-generaal , van April 1853 , werd van der H a r t belast met de waarneming der be- trekking van Gouverneur van Celebes en onderhoorigheden en met die van militairen kommandant aldaar en tevens tot kolonel bevorderd. Eene maritime demonstratie tegen eenige weerspannige vorsten , die in Augustus 1853 op zijne uitnoodiging plaats vond , en een togt naar Palos , welke hij in 1854 in persoon bijwoonde , hadden het bests gevolg , en bragten veel toe tot vermeerdering en bevesti­ging van ons gezag en onzen invloed , en tot het sluiten van contracten met eenige vorsten , waartoe reeds jaren lang vruchtelooze pogingen waren aangewend. Niet lang weer zou van der Hart daar werkzaam zijn de hand eens sluipmoordenaars bedreigde zijn leven en in den nacht van den 25sten op den 26sten Mei 1855 moist een zijner bedienden , die zich des avonds reeds in de wo­nin g tan zijnen meester ongemerkt verborgen had , de gruwelijke misdaad to volbrengen , waartoe hij reeds lang to voren het plan gesmeed en beraarnd had. Negen maan­den vroeger was die man , te zamen met een anderen be­diende , wegens misbandeling van eene vrouw , aan de magistratuur te Makassar overgegeven , en door deze auto-. riteit gestraft geworden. Beiden door wraakzucht gedre­yen vormden bet plan om van der Hart en de zijnen het leven te benemen. Ten twee ure in den morgen , toen de kolonel met zijne vrouw en zijn dochtertje in diepen slaap lag , was de moordenaar stil het bed genaderd en bragt hem den eersten steek in zijn voet toe. Dadelijk opspringende ontmoette hij dezen vdor het bed en aldaar vond eene worsteling plaats , waarbij de kolonel den moor­denaar met zijn eigen wapen eene wond in de buik toe­bragt , maar dezen toch niet verhinderen kon zich los to rukken , andermaal naar het bed to vliegen , zijne vrouw, die uit ontsteltenis en vrees zich daaronder verborgen had , in den arm te verwonden en to vervolgen , toen deze uit de kamer vlugtte , en daarna op nieuw den kolonel aan to vallen , die zwaar gewond , in zijn zoeken naar wapens en pulp , niet verder dan in de naaste kamer had kunnen komen , en nu bier den slag ontving , die hem le venloos deed nederstorten. „Zoo was het einde van een man , die zoo dikwijls ziain leven voor het vaderland gewaagd had en zoo dikwijls aan de gevaren van den oorlog in Oost-Indie had blootgestaan ; die zich zoo menige opoffering en ontbering in het belang van ons land en yolk had laten welgevallen , en die zijn leven nooit ontzien had , zoo dikwerf eer en pligt tot den soldaat spraken en het bewijs van moed , beleid en trouw vorderden. „Met den kolonel v an der Hart verloor het Indisehe leger ontegenzeggelijk een zijner verdienstelijkste hoofden , de officieren een hunner schoonste voorbeelden , de kolonie een barer ijverigste ambtenaren , het gouvernement een zijner beste dienaren." Zie Militaire Spectator 1856; -Dagblad van Zuidholland en 's Gra­venhage van 26 , 27 en 28 dingvstus 1856 ; Ilandel. van het lndisch Genootsch. to 's Gravenh. 1856 , bl. 383 en volgg. HARTAING (DANIEL DE) of de Hertain g, heer van Marquette , was de zoon van een Henegouwsch edelman , die lang aan de staatsche zijde in Vlaanderen gestreden had , en in 1584 , na de overgave van Yperen , waaraan hij gouverneur was , zich naar de Noordelijke gewesten begaf. Zijn zoon begaf zich reeds vroeg in de dienst der Staten , en onderscheidde zich zoowel door dapperheid als edelmoe­digheid. Wij ontmoeten hem in 1584 als bevelhebber in Bergen op Zoom , welke vesting hij aanmerkelijk versterkte. Aan den slag bij Nieuwpoort , in 1600, nam hij , als be­velhebber van het regiment nieuwe Geuzen , een dapper aandeel , hielp vervolgens Oostende verdedigen en was de laatste der gouverneurs die deze vesting zoo lang tegen do magt van Spanje met roem verdedigd hebben. Hij verloor gedurende de belegering een arm en een been , en gaf de in puinhoopen gesehoten stad den 2den September 1604, bij eene eervolle capitulatie , aan de aartshertogen over , en vestigde zich , bij het sluiten van het bestand hier te lande op de door hem gekochte heerlijkheid Heem8kerk , welke hij met bewilliging der staten van Holland in 1612 , naar zekere heerlijkheid in Henegouwen hem toebehoord hebbende, Marquette vernoemde. Toen men over het stellen der regters van Oldenba r-n e v e 1 t en zijne lotgenooten raadpleegde, vond prins M a u-r its, bij wien de Hartaing in hooge achting stond , het dienstig voor zijne oogmerken om de ridderschap van Holland met twee nieuwe leden te vermeerderen , en stelde hij de Hartaing en Francois van ,Aerssen als zoodanig voor. Ofschoon dit voorstel veel tegenstand ont­moette , werden zij nogtans met eene acte van non praeju­dicie aangenomen. In 1618 ontving hij van genoemden vorst een bijzonder Milk van vertrouwen , daar hij , na den dood van M a w­rits broeder,, Filips Willem, in genoemd jaar het vorstendom Oranje voor hem in bezit ging nernen. Na, het eindigen van het bestand , was hij luitenant-generaal der kavallerie , als hoedanig hij zich door eene onverklaarbare werkeloosheid kennen deed , en waaraan het te wijten was dat in 1624 het Spaansche leger , onder graaf H e n dr i k v an den Berg, ongehinderd over den Lissel kon trek-ken. Hij werd daarom , niet ongegrond verdacht van Spaanschgezindheid , en de haat jegens hem ging zoo ver , dat door den koster in de kerk te Arnhem • in welke plaats de Hartaing meest zijn verblijf toen hield , een papier gevonden werd , waarop rondom een portret geschreven was : Marquet is een verrader van 't landt, terwijl onder­aan een galg stond met een man er aan opgehangen. De Hartaing is in 1625 overleden en word in de kapel te Heemskerk begraven. Hij was gehuwd eerst aan C o r-nelia van derMijle, daarnaaan Leonora deHen­nin, dochter van den graaf v an Boss u. Bij laatstge­noemde verwekte hij drie zonen : W i 11 e in , kapitein over eene kompagnie voetvolk , H en dr i k en Maxi mil ia a n, de laatste ritmeester in staatsche dienst. Zijne heerlijkheid Marquette ging later bij verkoop in handen van de familie Rendorp over. Zie Wagen a ar, Paderl. Mist. D. VIII. bl. 21 , D. IX. bl. 170 , D. X. bl. 332 ; van W ij n , Bijv. op W agenaar , D. VIII. bl. 105 , D. IX. bl. 77. 84; Alex. van der Capellen, Gedenkschrift. D. I. bl. 84 , 85 , 219 , 233-236, 261, 264, 290-292, 294, 298 , 346, 347, 357, 375; lloogstraten, Woordenb. artikel Mar. quette; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 429-431, D. II. bl. 589; (Schiiller tot Peursum) Verz. berigt. omtr. de krygs­bevelh. bij Nieuwp. bl. 49, 50 ; Kronijk van het (list. Gen. to Vtr. D. V. bl. 345 ; D. IX. bl. 163. HARTEVELD (GIJSBRECHT VAN) oudste hopman der schutterij to Utrecht , maakte zich in 1618 bekend door zijne weigering van tegen den prins en de algemeene staten te dienen , welke weigering hij volhield , toen hij deswege door de staten van Utrecht , in hunne bekende vergadering op het kasteel Zuilenstein , onderhouden werd en door Gilles van Led en berg voor een lafaard werd uitge­scholden. Hij had door dit zijn gedrag een belangrijken invloed op " den loop der taken , en prins Ma u r i t s , die zijne trouw aan hem roemde , benoemde hem tot lid van de vroedschap. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. X. b1.229,230,233,Wiers-bitzky, de Tachtigj. oorl. D. VI. bl. 98 , 100. HARTEVELT (KAsPAR) was in de eerste helft der veertiende eeuw kanonik van de St. Kathrijne kerk to Grave. Hij schreef eene kronijk van Gelderland , die , voor zoover bekend is , niet is uitgegeven. Zie Foppens, B161. Bag. p. 327; Vonck,Voorredenv66rHuy.gen's Beschrtjv. van Doesburg. bl.LV.;Hermans, Conspect. Onom. Literar. in Introd. , in Notit. rei literate. Brab. Sept. , p. 2, die zijnsterfjaar omstreeks 1445 stelt. HARTHOUWER (ThkviD) behoorde in 1661 en 1662 tot de verdedigers van het kasteel Zeelandia , onder den dapperen C oy et tegen den Chineschen vrijbuiter Co xin g a. C oy e t , geen uitkomst weer ziende om deze sterkte lan­ger te verdedigen , besloot tot de overgave. David Har t­houwer en Thomas van Yperen werden gemagtigd tot de onderhandeling, de o,vergave ten gevolge had , maar ook den vrijen aftogt der Nederlanders. In 1666 behoorde hij , als koopman , tot het gezantschap, dat , onder Pieter van Hoorn , buitengewoon gezant van Indio , aan den keizer van Tartarije gezonden werd. In 1676 tot twintigsten landvoogd der Moluccos geko­zen , overleed hij den 8sten Mei van dat jaar op de rein tussohen Macassar en Ternate , omtrent Boero , en word op den 318ten daaraan volgende in Ternate begraven. Zie Nederl. Reiz. D. X. bl. 51 ; Valentijn, Oud en Nieuw Oost-Indio *, (Nieuwe uitgave) D. I. bl. 499 ; v an der A a, Berinner. uit het gebied der Ned. Geschied. D. II. bl. 357. HARTIGVELDT (JoHAN) werd te Rotterdam in 1618 geboren. Zijne ouders waren Cornelis Hartigveld t, burgemeester aldaar , en Agatha Welhoek, uit eon aanzienlijk Delftsch geslacht gesproten. Door dezen , die met hunnen handel een aanzienlijk vermogen verworven hadden , tot de wetenschappen opgeleid , volbragt hij zijne letteroefeningen met room te Leiden en bezocht hierop vreemde landen en volken. Hij vergezelde in 1641 , als edelman , prins Willem II naar Engeland , om deszelfs koninklijke bruid of te halen , en trok later mar Frank­rijk , waar hij tot bet hof gelijken toegang• had. Aldus groot naar de wereld , uitmuntende door geestesgaven en schoonheid van ligchaam , in het bezit van eene bloeijende gezoudheid en aardsche schatten , ontvangt bij to midden der wereldsche vermaken , in 1645 , het berigt van het overlijden zijns vaders en van den wensch zijner moeder om tot haar to komen. Ernstig gestemd komt hij to huffs, eene ziekte overvalt hem en zij is het middel der Voor­zienigheid om hem alle aardsche beslommeringen vaarwel te doen zeggen en geheel voor Christus te doen leven. Op een hem toebehoorend buitenverblijf nabij Brielle vond bij rust voor zijn geschokt gemoed. War had hij zich heen begeven , niet, om , gelijk in een klooster , zich alleen met boetedoening bezig to houden , maar om , van bet stads gewoel verwijderd , to woekeren met de talenten hem geschonken , en om door zijne bezittingen ware armoede to leenigen , zieken hulp to verschaffen en to troosten stervenden den weg des hells to wijzen. Het kon niet an-ders of zulk eene handelwijs werd door sommigen bespot en H a r t i g v e I d t door anderen een dweeper genoemd: Zich niet kunnende vereenigen met de leer der voorbe­schikking , had hij zich aan het Remonstrantsche kerkge­nootschap aangesloten; doch dit verhinderde hem niet, om, even als hij personen van alle gezindheden ter hulpe was, om ook met anderen , niet tot de broederschap behoorende, gemeenzame omgang te houden. Zoo geraakte hij in ken­nis met Gerrit van Velsen en Jan Dionijszoon Verburg, beiden groote voorstanders van de collegianten te Rotterdam , en zag zich daardoor gewikkeld in de ge­schillen , die vooral daar ter plaatse in de gemeente ont­stonden , en waardoor hij aanleiding kreeg tot het schrijven der beide eerste hieronder genoemde geschriften. Door sommigen om zijne denkwijze met den naam van Sociniaan beschonken , door zijne vrienden betreurd , en door de dichters van zijnen tijd bezongen , overleed Ha r­tigveldt den 22sten October 1668. IL vermaarde staats­man Coenraad van Beuningen, die hem van nabij kende , noemde H a r t i g v e I d t een man „voor wien men instaan konde, dat hij naar bet boek (den Bijbel) leefde." Zijne geschriften zijn getiteld: Bijvoegsel by de aanmerckingen over het verhaal van (Passchier de F ij n e) van het eerste begin en opkoornen der Rynsburgers , Rott. 1672. 40. Schriftuerlycke waardeeringe van het heedendaaghse predicken en kerckgaan , tegene 't Tafel-praatjen, Rott. 1672. 40. Na zijn dood kwam nog van hem uit: De recht weerloose Christen , Rott. 1678. 4°. Zie Paquot, Mdmoires , T. II. p. 623; Scheltema, Geschied­en letterk. Mengelw. D. I. St. I. bl. 125-131 ; Glasiu s, Godgel. Nederl. D. II. bl. 26-28, D. III. bl. 662.; die , even als P a q u o t , zijn sterfjaar in 1678 stelt. HARTINGH (NicoLAAs). Zie HARSINGH (Nico-LAAS). HARTLEY, wiens voornaam onbekend is, was kom­mandeur bij de admiraliteit van de Maas , en gaf als zoo­danig den 1 lden November 1709 een blijk van zijne dap. perheid en trouw. Bevelvoerende op het schip Hardenbroek van 52 stukken , ontmoette hij , op genoemden dag , van eene konvooireis naar de Maas terugkeerende , zeven of acht mijlen van Texel , twee Duinkerksche kapers , die hem eerlang op zijde kwamen en met wie hij een hard­nekkig gevecht aanging. Zijn schip werd vreesselijk geteis­terd , doch hij wilde echter niets van overgave hooren. Hierop enterden de Duinkerkers bet schip en maakten zich, na eenen bloedigen strijd , van hetzelve meester. H a r t­1 e y werd daarbij zwaar gekwetst. Zie de Ionge, Geschieci. van het Nederl. Zeowes. D. IV. St. II bl. 529. HARTLOOP (ELIZABETH) schreef : Tobias , tooneelspel , Amst. 1688. 80. Zie Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. to Leid. D. I. b. bl. 107. HARTMAN (HENDRIK) was een dapper zeeman , die het bevel had over zeven schepen , waarmede hij naar Africa en Brazilio voer , en van waar hij met buit en roem terugkwam. In 1602 voerde hij het schip de Leeuwin en nam dapper deel aan de overwinning der onzen op de galeijen van Frederik S p i n o 1 a. Voor zijn daarbij be­toonden moed , werd zijn wapen verrijkt en met de spreuk : volliardt altijd versierd , en hij begiftigd met een gouden keten , waaraan een goud geemailleerd schip hangende was. Zie W. v a n de r Po t, Endeldijk , bl. 63, die Hartman onder zijne voorvaderen telde en bij wien diens afbeelding voorhanden was. HARTMAN (HERtiA.Nus) was een verdienstelijk zeeof­ficier , van wien ons Diets weer bekend is , clan hetgeen door ons vermeld is op het arti,kel van Is a k J a n Werner Gobius. Zie dit lroordenb. D. VI. bl. 219. HARTMAN (JOEfANNES GOTHOFREDUS) werd te Negapat­nam in Indie geboren , ontving zijne opvoeding te Amster­dam aan het gymnasium , onder de leiding van den geleer­den rector Ric hens v an Ommeren, waarna 1, ij aan de Harderwijksche hoogeschool in de regtsgeleerdheid stu­deerde. Zijne studion geeindigd hebbende , keerde l,ij naar Batavia terug en verkreeg er een openbaar ambt , hetwelk hij echter niet fang bekleedde , daar hij op jeugdigen leef­tijd overleed. De tijd wanneer is ons niet bekend. Als veelbelovend Latijnsch dichter deed hij zich kennen door de uitgave van zijne : Primitiae poeticae , Amst. 1788, Zie Ant. de Rooy, Eleg. Prue. ;Hoeufft, Parnas. Lat.—Belg. p. 251,252; Peer1kamp. do POWs Latin. Nederl. p. 522-524. HARTMAN (NicoLAAs) was de zoom van Cons t a n­ tinu s Hartman eerst predikant te Rijswijk , daarna te ' Enkhuizen , waar hij in 1693 overfeed. Hij werd in 1701 predikant to Warder , in 1710 te Jisp en in 1719 to Zwolle , waar hij in 1748 emeritus werd en den 2 6sten Maart van dat jaar overleed , in den ouderdom van een en zeventig jaren. Een zoon van hem , Constant i n u s genaamd , was predikant te Oosterhesselen en later to Koe­kange. Nicolaas Hartman was een zeer geleerd en bekend regtzinnig predikant , bij wien het aan geen Over en on­gemeene kennis ontbrak , doeb die , gelijk vele van zijne tijdgenooten , de dwaasheid had om over onderwerpen to twisten , die volstrekt niet in verband stonden met den bloei der kerk en het welzijn der gemeente , welke twisten, met hevigheid gevoerd , aan vele verstandige braven tot groote ergernis waren. Zoo voerde hij met den hoogleeraar An t h o n i u s D r i e s s e n een onvruchtbaren strijd over de tijdperken der in Johan n.e s openbaringsboek voorkomende zegelen. Zoo twistte hij met den hoogleeraar Bernard S e b a s-ti a a n C r e m e r over den prophetischen zin der wonder­werken van den Zaligmaker , die door Hart in a n groo­tendeels ontkend werd. Eindelijk trad hij mede in den strijd tegen Wilhelmus Schortinghuis, predikant te Mid wolde , op , waarvan wij op diens artikel nader ver­slag zullen geven. De volgende geschriften zien van Hart man het licht Bedriegelyke Philosooph , Zwolle , 1724. 80. Ongeveinsde Christen in zyn geloof en wandel, Zwolle , 1732. 40. ; 5de druk ald. 1736. 80. Aanmerkingen tegen Cremer , Zwolle , 1733. 40. Op de Aanmerkingen tegen Cremer , Zwolle , 1734. 40. Huisbijbel of verklaring over de gelzeele H. Schrift , uit­ gezonderd de Psalmen , Zwolle , 1734-1742. 40. 8 deelen; herd r. ald. 1745. Aanmerkingen over het Boek van Schortinghuys , •:e t in­ nigste Christendom, Zwolle, 1741. 80. Aanmerkingen tegen Schortinghuys , Zwolle , 1742. 40. Bekentmaking betrekkelijk op het Boekje van de vier pre­ dicanten van Embden , genaamt Zedige voor sp r a a ken , Zwolle , 1742. 80. Tien bekende vragen in den schoot van .Neerlands kerk ne­dergelegt , Amst. 1744. 80. Zie L'oekz. der gel. wereld , 1719. a. bl. 640 , b. bI. 118 , 248 1748. a. bl. 379; van A bkoude, Naamreg. van Ned, Boek.; Ypey, Geschied. der Christ. Kerk in de 18de eeuw , D. II. bl. 332, 453 , D. VIII. bl. 427 428; Y pe 3' en D erm ou t Geschied. der Nederl. Item Kerk , D, l II, bl. 327 , bl. 155 ; Glasius, Godgel. Nederl. D. 1. bl. 313 , 388 , D. II. bl. 25, 26 , D. III. bl. 662. HARTMAN (PIETER) , leeraar der Doopsgezinden te Rijp , ontving in 1791 eenen zilveren eereprijs , voor zijnen yolks-roman Hendrik en Anna , door de Maatschappij : tot Nut van 't Algemeen daaraan toegewezen en door haar in twee stukjes uitgegeven. Zie dtgem. Konst- en Letterb. 1791. D. VII. bl. 59 ; Gedenkschr, der Maatsch.: tot Nut van 't dlgem. 1809-1834. bl. 286. HARTMAN (RuDoLPH) schreef: Voorbeeld der gezonde woorden , ofte kort begrip van de voornaamste grondwaarheden der leere Chris ty tot huijs-oef­feninge voor die geene welice haar willen begeven tot het doen van hun belydenisse , enz. 2de druk , Enkh. 1752. 8°. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. V. HARTOCHT (MICHIEL DE) was eerst predikant bij de Nederlandsche ambassade te Parijs , eenige jaren daarna , en wel in 1675 , veldprediker en werd in 1678 beroepen te Loenen waar hij in September 1701 overleed. Hij was een zeer middelmatig rijmer , blijkens zijne regels in het Stamboek van Johanna K o e r t e n. Zie de Paauw, Perm. Ellpha b. bl. 90; van der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. HARTOG (DIRK) of, zoo als hij zich schreef, Dyrck Hartooc h, was een Oost-Indisch schipper , die in 1616 de westkust van Nieuw Holland ontdekte en dat land naar zijn schip het land de Eendragt noemde. Zie M o 1 , Verh. over eenige vroegere Zeetogt. der Nederl. bl. 173 , 196, 198, Bennet en van Wijk, .Nederl. Ontdekk. hi. 126; L a u t s in den illgem. Konst• en Letterb. 1841. D. II. bl. 278 , 279. HARTOG (HENDRIK DE) werd omstreeks 1750 te Am­ sterdam geboren , openbaarde van zijne jeugd of aan eenen bijzonderen aanleg voor de beodening van de wiskunde , en had aan zich zelven alleen zijne gelukkige ontwikke­ ling daarin en in het aanleeren der Grieksche talen to danken. Na to Groningen als mathematicus en land meter toege­ laten en vervolgens tot examinator der zee-officieren van de Oost-Indische Compagnie ter kamer van Amsterdam to zijn aangesteld , werd hij in 1793 waardig gekeurd om den beroemden Pieter Nieu w Ian d als lector in de wis- sterre- en zeevaartkunde aan de doorluchtige school van Amsterdam op te volgen , welke betrekking hij , op den 2 6sten November van dat jaar , aanvaardde met het houden eener inwijdingsrede , welke bij , uit te ver gedre­ vene nederigheid , niet in het licht deed verschijnen , en vervolgens vervulde met eene duidelijkheid in bet onder­ wijs en vaardigheid , om het geleerde in toepassing to brengen , die alder lof wea droeg. Hij overleed to Amster- dam den 21sten October 1838 en gaf de volgende geschrif-6 ten in het licht : Volledige verhandeling over de berekening der lengte op zee, Amst. 1793. 80. Nieuwe manier om schepen te meten , Amst. 1828. 80 Sinus tafelen van 6 tot 6 seconden , Amst. 80. Reductie-tafelen , om de waarde van wisselbrieven op de handeldrtyvende plaatsen van Europa to berekenen Amst. 1799. 4°. Yerhandeling over de lijn van evenwigt , toegepast op eene nieuwe snort van ophaalbruggen , Amst. 1803. 80. Nieuwe theorie der wijnroei- en peilkunde , Amst. 1815. 8°. Wiskundige beschrijving van eene nieuwe ophaalbrug , met 4 uitsl. platen ; in het 4de deel 1ste stuk van de V erh. van het Prov. Utr. Gen. voor Kunst. en Wetensch Utr. 8°. Over de onmogelijkheid der kwadratuur des cirkels , Amst. 1827. 8°. Verhandeling over de volmaakte molenwieken , Amst. 1829. 8°., met of b. Zie dlgem. Konst- en Letterb. 1793. D. XI. bl. 161, 1838. D. IX. bl. 323 , 1839. D. H. bl. 215, 216 ; Programma van het Prov. Utr. Genootsch. 1839. bl. 4, 5; de J ong, Naaml. van Bock. bl. 233, 671, Supplem. bl. 54 ; Muller, Cat. van bock. ens. over Nehrl. lraterst. bl. 19. HARTOGH (FRANs ADAM DE) leefde op het laatst der zeventiende en in het begin der achttiende eeuw , en was lid van het Haagsche genootschap Kunstliefde spaart geen vlijt in welks werken zijne meeste verzen gevonden wor­ den , welke zich niet boven het middelmatige verheffen. Zie van der A a , Nieuw IFoordenb. van Ned. Dicht. HARTOGH (JASPER DE), of de Herto g, werd in 1666 to Rotterdam geboren bezocht de hoogescholen te Oxford en Cambridge in 1684 , studeerde vervolgens to Leiden en daarna drie jaren bij den Lutherschen predikant H a a n to Delft , en een jaar to Jena , alwaar hij openlijk verde­digde eene disputatie over de gewoonten der volkeren orntrent de verbonden. Hij werd in 1690 te Dordrecht beroepen bij de Luthersche gemeente , in 1692 te Haarlem en in 1702 te Leiden , waar hij in 1727 overleed. Ds. Boon hield op hem eene lijkrede, naar aanleiding van Klaag­lied. 5 vs. 16, die te Rotterdam gedrukt is. Zijn zoon volgt. De Ha r t o g h wordt genoemd een uitrnuntend man' zoo in geleerdheid als andere ook zedelijke , hoedanighe­den , die bij de meeste godgeleerden van zijnen tijd in hooge achting stond en met vele van hen in vriendschap verkeerde. Behalve zijne genoemde disputatie die indien ' wij oils niet bedriegen , een pennevrucht was van den be­roemden regtsgeleerde Georg S chub ar t, ziet van hem het licht : Lijkpredikatie over de dood van Do. J. F. Mitzen Leid. 1720. 40. Wegwij zer der eenvoudigen : volgens den trant van Luther's kleine Catechismus , Leid, 1727. 80., 3de druk aid. 1735 , 4de druk aid. 1738 , 8ste druk Amst. 1767 , 9de druk 1776 , 12de druk 1793. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I; Ar­renberg, .Naamreg. van Ned. Boek; Schotel, Kerk. Dord. D. I. bl. 356, D. II. bl. 222, 785; Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis Bydr. tot de geschied. der Ev. Luth. Kerk , St. i D. I, bl. I. bl. 56 , 57 , St. V. bl. 39 ; Glasius, Godgel. Nederl. 28 , D. II. bl. 662. HARTOGH (THE0Dottus DE) , zoon van den voorgaande, zal denkelijk te Leiden gestudeerd hebben , en werd , na zijne bevordering tot proponent , predikant bij de Luther­ sche gemeente te Middelburg. Zich met de aldaar in die gemeente heerschende twisten bijzonder bemoeid hebbende, werd hij afgezet. Veertig ledematen verlieten , na zijne af­ zettinghet kerkgenootschap vestigden zich , met vergun- fling der regering , ale eene afzonderlijke Luthersche ge­ meente te Vlissin gen en beriepen de H a r tog la ale hunnen eersten leeraar. °Tot aan zijn dood toe , die den 13den Januarij 1741 plaats had, genoot hij de achting en liefde niet alleen van zijne gemeente , maar ook van den magis­ traat der stad. De Hartogh maakte zich vooral bekend , in 1738 , door zijne inmenging in den twist van den Haarlemschen predikant J an van den Honer t , over diens geschriften Over Gods niet algemeene , maar byzondere genade. Hij gaf daartoe uit : Aanmerkingen over de bekendmaking van den Heer Pro­fessor van den lionert , Middelb. 1738. 80. Verder verscheen van hem eene, ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest van de overlevering der Augsburg­ache Confessie , uitgesproken leerrede onder den titel van : Het vermetel Baebel gevallen en, verwoest , near Jesais Voorzegginge , kap. XIV. vs. 12-17, Middelb. 1730 40. Uit een vers , v66r dit werk ,door hem gemaakt , blijkt het dat hij ook de dichtkunst , hoewel zeer middelmatig , beoefende. Zie Boekz. der gel. wereld , 1740. a. bl. 47 ; Ypey, Kerk. Gesch. der achttiende eeuw , D. VII. bl. 140; Ypey en Dermout, Gesch. der Ned. fiery. Kerk , D. III. bl. 270; Schultz Jacobi en Do­mela Nieuwenhuis, Bijdr. tot de Geschied. der Evang. Luth. Kerk , St. V. bl. 113 , 114 , 123, St. V. bl. 69, 70 ; G la si us, Godgel. Nederl. D. I. bl. 29 , D. 11. bl._662 ; van der A a, Nieuw W oordenb. van Ned. nicht. HARTOGVELDT (CHEISTOFFEL VAN) vervaardigde in de zeventiende eeuw een kaartje van Amsterdam , zoo als de stad zich omstreeks bet jaar 1220 vertoond heeft. tilt een critisch onderzoek van le Long en anderen is het evenwel gebleken , dat daaruit omtrent de ware gedaante der stad in het begin der dertiende eeuw niets met zeker-heid to besluiten is. Zie le Long, fist. der Reform. van dmst. b1.112: Wagenaar, Beschrijv. van "'inst. D. 1. M. 23 , 24 , D. XIII. hi. 271. HARTS (ANTHONY VAN DER). Lie HAER (ANTHONY VAN DER). HARTSEN (ANTHoNY) werd den 17den November 1719 te Amsterdam geboren , en was er later een aanzienlijk koopwan en curator van de kweekschool der Doopsgezinde gemeente bij het lam en den toren , waarvan hij Iidmaat was. Hij overfeed er den 12den Mei 1782 , om zijne brad-held en andere goede hoedanigheden geacht en betnind. Hartsen was lid van het dichtgenootschap : Oe (ening beschaaft de Kunsten , en zocht , in de beoefening der fraaije letteren en diclitkunst , zijne uitspanning na inspannenden arbeid op zijn kantoor. Zijne verzen , meestal vertalingen , toonen smaak en beschaafdheid en zijn onberispelijk. Voor den ..krnsterdamschen schouwburg hielp hij eenige tooneel­stukken overzetten , en voor het genoemde dichtgenoot­schap zette hij uit het Fransch en Hoogduitsch een vijftal tooneelstukken over , waarvan er somrnige herhaalde malen op den Amsterdamschen schouwburg gespeeld zijn en die te zarnen uitgegeven zijn onder den titel van: Tooneel-Poezy , Amst. 1770. 80. 2 deelen. Er bestaan van die tooneelspelen ook afzonderlijke uit­gaven , die getiteld zijn: De wedergevonden zoom Amst. 1759. 80. ; ald. 1761 en 1770. .De moeder , vertrouwde van hare dochter , Amst. 1762. 80. .Mahomet, Amst. 1770. 80. De vrouw naar de wereld , Amst. 1777. 80. De adelijke landnian , Amst. 1779. 80. Nog zagen van hem het licht: Brederode , vertaald naar het Latin van P. Burman , Amst. 1767. 80. De Heer Cassander of de uitwerkingen van de Liefde en het Koperrood ; zeer burgerlijk treurspel of aller-aLeligste drama , naar het Fransch, Amst. 1778. 80. Een uitvoerig dichtstuk van Hartsen, aan niemand der Kier onder aangehaalde schrijvers bekend , getiteld : .elan onze Doopsgezinde gemeente ; ter gedachtenisse van onzen leeraar Klaas de Vries , op den 23 July 1766 onverwacht overleden , vindt men achter Hulshoff's Lijkrede op dien leeraar , Amst. 1766. 40. Zie Perv. op de Beschrtiv. van Amsterdam door W a g e n a a r , D. XXI. bl. 103; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek. ; de Vries, 16 Gesehied. der Ned. Dichtk., D. II. bl. 173; Witsen Geysbeek, Wcordenb. van 1Ved. Dicht. Cat. van de Bibl. van Mr. Baia van der Aa , 116; Cat. van de bibl. der Maatschappij' van Ned. Let­terk. te Leid. D. I. b. bl. 107 , 108. HARTSINCK (CAREL) , even als de volgenden van dien naam afkomstig uit een aanzienlijk Amsterdamsch geslacht , was de zoon van Joris Hartsinck en Ca tharina Blancq, en geboren op Japan den 12den Julij 1638. Van zijne levensbijzonderheden is ons niets anders be­kend , dan dat hem , in 1644 ale commandeur met de retour­vloot te huis gekomen , eene vereering toegelegd werd van vijf honderd gulden , met belofte dat, zoo hij mogt resol­veren weder naar Indio te gaan , men op zijne gedane goede diensten zou letten ; dat hij later resident van het Noorder-Coromandel en in 1685 raad en directeur-generaal van Neerlandsch Indio was , en als zoodanig gewigtige diensten bewees. Hij had zich reeds in 1682 hoogst ver­dienstelijk gemaakt , door aan bet hoofd der troepen star­menderhand Tangerang te vermeesteren. Hij keerde kort daarop naar het vaderland terug en overleed te Baverwijk den 22sten Mei 1689. Hij was gehuwd met Sara S o­1 e m n e. Zijne afbeelding , door H o u b r a ken gegraveerd, ziet het licht. Zie D. Havart, Grafschriften, bl. 168; Wagenaar, Vaderl. Inst. , Dl. XV. bl. 309; Kok, Vadert. W oordenb. ; van Kampen, G'eschied. der Ned. buiten Europa , D. II. bl. 232 ; M u 11 e r , Cat. tan Portr. , bl. 108 ; de Navorscher, D. X. bl. 182, uit medegedeelde berigten aangevuld. HARTSINCK (JAN JAcoB) , bloedverwant van den voorgaande en zoon van mr. Jan Casper Har t-sin ck en van Johanna Cornelia Pels; hij werd den 14den October 1716 to Amsterdam geboren , in 1724 werd hij Mork ter secretarie van het edelmogend collegie ter admiraliteit van Amsterdam , vervolgens in 1743 heem­raad van de Watergraafs-meer , voorts in 1762 charter­sn rekwestmeester van de admiraliteit , president van de Loofdparticipanten der West-Indische Compagnie , mitsgaders directeur van het Zeeuwsche Genootschap der Wetenschap­pen te Vlissingen , en eindelijk in 1774 directeur van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem. Hij was ook regent van bet oude mannenhuis te Amster­dam en dienvolgens ook van den schou wburg. Hij over-iced to Amsterdam den 28sten October 1779 en was gehuwd eerstmet Geertruida Constantia Sweedenryck, die even als hij de podzij beminde en beoefende , en welke hij den 23sten Februarij 1742 door den dood verloor , daarna met Anna Adriana Hasselaar, die hem overleefde. Zijne of beelding , door J. Houbraken gegra­veerd naar de teekening van H. Pot hoven ,t ziet het Iicht. H a r t s i n c k was een in vele opzigten kundig man , met een goed oordeel en meer dan gewone kennis begaafd. Al­hoewel hij de dichtkunst beoefende zijn er geene dicht­stukken van hem uitgegeven ; doch die in handschrift bij zijne familie voorhanden waren , zijn , naar het oordeel van W it s en Geysbeek, aan wien de inzage verleend was en die een paar proeven er van mededeelt , meestal geestig , luimig , en moeten , hoezeer van geene hooge vlugt, toch ongetwijfeld in zijn tijd behaagd hebben. Als bestuurder van den schouwburg was H a r t s i n c k niet alleen door een naauwkeurig toevoorzigt , maar ook door goeden voorgang en gepaste werkzaamheid , nuttig. Hij leverde aan denzelven de vier volgende tooneelstukken, waarvan de drie eerste met smaak en oordeel uit het Franseh overgenomen , en naar onze zeden , gebruiken en spreek wijzen door hem ingerigt zijn terwijl het vierde , oorspronkelijk van hem , eerst na zijn dood , in 1780 , werd ten tooneele gevoerd. Zij zijn getiteld De Minderjarige, bl ijspel, Amst. 1758. 80. De Hagenaar to Enkhuizen, blifspel, Amst. 1758. 80. De deugdzame Armoede , zeedig blijspel , Amst. 1776. 80. herdr. ald. 1780. kl. 80. De Edelmoedige Rijkdom, big spel , Amst. 1780. 80. Voorts zien van hem het licht : Redevoering over de Nederduitsche Welsprekendheid en Dichtkunde ; in de • Letteroef. van het Kunstgen. Diligentiae omnia , bl. 285 en very. Beschrtyving van Guiana of de Wilde trust , in Zuid Ame.. rica , voornamelyk de volkplantingen der Nederlanderen, als Essequel,o , Demerary , Berbice , 'Suriname , Amst. 1770. 40. 2 deelen met kaarten. Beschrijving en afbeelding van eene geoctroyeerde schep­schijf voor allerhande watermolens , Amst. 1771. 80. met plaat. Zie Very. op de Reschrijy. van Amst. door W a g e n a a r , D. XXI. XXB. M. 100 , 101 ; de Vries, Geschied. der Ned. Dichtk. ; D. II. bl. 173; Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht.; Cat. van de Bal. der 3laatsch. van Ned. Letterk. to Leid. D. I. bi. 108 ; n 11 e r, Cat. van Portrett.: Dezelfde , Cat. van Bock. en kaart. over 1Vekl. waterstaat, bl. 19; Dezelfde , Cat. van Bode., enz. over de Ned. Bezitting. IIARTSINCK (ANDRIEs) , broeder van den voorgaande, werd den 2 5sten April 1720 to Amsterdam geboren. Reeds vroeg voor de zeedienst opgeleid dcorliep hij de lagere rangen , werd in 1742 kapitein ter admiraliteit van Am­sterdam en in 1774 schout bij nacht. Als zoodanig had bij in 1775 het bevel over het eskader dat tegen de Ma­roccanen werd uitgezonden. Daar deze zich niet verstout­ten hunne havens te verlaten , kon dat eskader gedurende de negen maanden , welke het op de Afrikaansche kusten vertoefde , bijkans niet anders verrigten dan op den vijand gedurig een wakend oog te houden en de koopvaarders naar de plaatsen hunner bestemming in veiligheid te ge­leiden. Toen in het volgende jaar de staten besloten een grootere magt derwaarts te zenden , order het bevel van den schout bij nacht Daniel Pichot, legde Hartsinck het door hem gevoerde gebied neder , keerde vervolgens naar het vaderland weder en werd den 30sten April 1776 tot vice-admiraal aangesteld. Gebrek aan de noodige berigten verhinderen ons zijne verrigtingen als zoodanig nader to schetsen. Hij zat in den hoo gen zeekrijgsraad te zamen geroepen om het gedrag van °den graat' Lode w ij k van y la n d t , bij diens ontmoeting met den Engelschen com­modore Fielding, te beoordeelen , en werd in datzelfde jaar aangesteld tot bevelhebber over de vloot , die de koop­vaarders naar de Noordzee geleiden en beschermen zou. Tot het jaar 1783 stond H a r t s i n c k aan het hoofd van 's lands vloot , en het was dus tijdens hij het bevel voerde , dat er , door een zamenloop van omstandigheden , niets werd uitgevoerd en de door den stadhouder voorge­stelden togt naar Brest onuitgevoerd bled. Dat hij daardoor, gelijk alle andere hoofdofficieren der vloot , bloot stand aan opspraak en beschimping , is niet te verwonderen , maar ook niet dat hij daarna aan het hoofd stond van hen , die aan de algenaeene staatsvergadering hunne klagt inlever­den over de aanranding hunner eer te dier zake in de nieuwspapieren. Hij aehtte het vervolgens onraadzaam Unger den lande te dienen , en na een verhaal aan 's lands staten ingeleverd te hebben van al zijne verrigtingen , hetwelk naderhand in het licht is gegeven, verzocht hij in 1783 zijn ontslag uit de dienst , hetwelk hem gegeven werd. De tijd wanneer H a r t s i n c k overleed is ons niet bekend. Hij was den 80sten April 1747 gehuwd met Johanna Cornelia de Bas. Zijn zoon volgt. Zie Vaderl. fist. ten very. op Wagenaa r, D. III, bl. 230,358; D. IV. hi. 207 , 222 , 223 , 298, D. V. bl. 280', D. VI. bl. 135 , 155, 159 , 178 , D. XI. bl. 420 ; S t u a r t, Vad. /list. D. 1V. bl. 157, 234, 272-279, 394, 401, 443, 4;53, 462, 467,477; de Jonge, Gesch. van het Md. Zeewez.. D. V. bl. 384 , 457 , 477, 545 , 547 , D. VI. St. I, bl. 25 , 61-80; uit medegedeelde berigten aangevuld. HARTSINCK (PIETER) , soon van den voorgaande , werd , even als zijn vader , voor de zeedienst opgeleid. Berigten omtrent zijne jeugd en eerste verrigtingen ont­breken ten eenemale. Aileen blijkt het , dat hij in den zeeslag bij Doggersbank tegenwoordig was en zich door zijnen mood reeds op jeugdigen ,leeftijd onverwelkbre laau­weren verwierf. Als kapitein , waartoe hij in 1797 bevorderd was , was Hart sinck tegenwoordig op het eskader dat onder den vice-admiraal B r a a k naar Suriname was gezonden , en dat sedert de eerste helft van 1796 aldaar gelegen had , zorider dat het lets tot afbreuk van den vijand had kunnen doen. Na den dood van Bra ak natn Hartsinck het bevel op zich , en voldeed aan den last om het eskader in een der Noorweegsche havens te doen binnenloopen , omdat men de schepen wegens de Fransche kapers niet huiswaarts durfde laten komen. Zij kwamen in Junij 1799 behouden deels te Dronthem , deels te Bergen aan , en toen men hen, wegens de onceiligheid der zee , nog niet huiswaarts kon doen teruAeeren , werden zij op last der staten verkocht. In 1806, toen koning Lodewijk Napoleon een corps d'dlite van koninklijke grenadiers der marine oprigtte, werd H ar tsinck, na reeds den 19den October 1802 tot schout bij nacht benoemd to zijn , aangesteld als opperbe­velhebber over dat corps , onder den titel van kolonel­generaal. Twee jaren te voren was hem het bevel over de vloot opgedragen in Oost-Indio , met bepaalden last om voor het behoud van Java te waken , met uitdrukkelijk verbod immer de wateren van Batavia te verlaten. Hieraan gehoorzamende , weigerde hij gehoor te geven aan den voor­slag van den sellout bij nacht Linois, om met vereenigde magt op de van China onder weg zijnde Engelsche retour­vloot te gaan krnisen , waardoor waarschijnlijk die geheele rijke retourvloot in onze handen gevallen zou zijn. Men heeft Hart sine k to groote getrouwheid aan de letter zijner instructie verweten , en keizer h a p o 1 eon I heeft verklaard , dat zoo H a r t s i n c k met L i n o i s had mede­gewerkt om de rijke China-vloot te vermeesteren , bet lot van Europa in Indic had kunnen beslist worden. Hoe dit zij , met den beroemden schrijver van de Geschiedenis van het Nederland , che Zeewezen beslissen wij over 's mans ge­drag niet , doch merken alleen op , dat hij de miskenning niet verdiende , die hem to beurt viel , toen hij , door de benoeming van den gouverneur-generaal Wiese tot opper­bevelhebber der zee- en landmagt in Oost-India , zich van hook!- tot tweeden beveihebber over de vloot verlaagd zag. Daarom , en omdat zijne gezondheid veel had geleden , ver- zocht liij dan ook van den gouverneur-generaal ztin ont­slag , en tevens verlof om naar het vaderland weder to keeren , hetwelk hem vergund werd. Door eene nieuwe hevige ziekte aangetast , liep het tot den 28sten September 1807 aan , dat hij Java kon verlaten , wanneer hij met eenen Amerikaanschen koopvaarder de reis aanvaardde en behouden te New-York aankwam. Verpligt zijnde om ten gevolge van een algerneen embargo , betwelk op de sche­pen van alle natien in de Vereenigde Staten gelegd was , maanden lang in Amerika te vertoeven , werd hij ander­raaal door eene ziekte aangetast , waaraan hij den 8sten Julij 1808 to Baltimore bezweek. Hij was kommandeur der orde van de Unie , en korten tijd v66r zijn dood tot vice­ admiraal benoemd. Zie van Kampen, Geschied. der Nederl. &Ilion Europa , D. III. ,b1. 444 , 445 ; Gedenkschr. van de Kon. orde der Unie , bl. 58 , 162 , 189 ; He J o n g e , Geschied. van het Ned. seewez. , D. VI. St. H. bl. 432 , 584-607 , uit medegedeelde berigten aangevuld. HARTSOEKER (CBRIsTrkAw) wiens naam , even als die van de volgenden , ook H arts o eeker en Har t zo e-k e r gespeld worth , was de zoon van Nie ola as Har t-s o e k e r , predikant to IJsselstein , als zoodanig om zijne Remonstrantsche gevoelens , en om dat hij de acte van stil­stand weigerde to teekenen , in 1619 , ontzet en gebannen. Hij werd den 16den December 1626 geboren , in 1651 proponent bij de Remonstrantsche broederschap , ver­trok het volgende jaar naar Frederikstadt , keerde in 1654 weder en werd in dat jaar beroepen te Moordrecht , welk beroep den 11den September door de broederschap werd goedgekeurd. Ofsehoon te Gouda wonende , bediende hij deze gemeente tot in 1661 ; toen vertrok hij naar Alkmaar, van waar hij den 19den Julij 1669 naar Rotterdam beroe­pen werd. Hij overleed aldaar den Eden Augustus 1683 en was gehuwd met Anna van der Me y. Zijn zoon volgt. Zijn portret gaat nit naar de teekening van A. Bakker, in zwarte kunst door P. Schenk. H a r t s o e k e r maakte zich als uitlegkundige beroemd door de volgende gesehriften Aenteekeningen over het eerste boek des nieuwen testaments, het heilige euangelium van Matthaeus , Amst. 1668. 40. ; her­drukt ald. 1684. 40. Aenteekeningen over het heilig euangelium van Marcus , Amst. 1671. 40. Het nieuwe testament of verbondt , uit het Grieksch op nieuw vertaelt-, Amst. 1680. 80. 3 deelen ; herdrukt aid. 1684. 40. Aenteekeningen over het heilig euangelium van Lucas , Amst. 1687. 4o. Zie Brandt, Hist. der Relorm. , D. IV.bl. 60; Cattenburgb, Bibl. remonstr. p. 92, 93 ; S o e r m a n s , Kerb. Regist. van Zuid- bl. 148; van A bk oude, Naamreg. van Ned. Bock., D. I. St. I.; Tideman, de Rem. Broedersch. ; bl. 53 , 134, 242, 330, 367 ; de Navorscher , D. IX. M. 15 , 332. HARTSOEKER, (NicoLAAs) , zoon van den voorgaande, werd te Gouda den 26sien Maart 1656 geboren. Op jeug­digen leeftijd was het hem reeds tot een vermaak de hemel en de sterren te beschouwen , en overal waar hij kon van het uitspansel to lezen. Vernomen hebbende dat er eene wetenschap , de wiskunde , bestond , waarnaar de loop der sterren kon bepaald worden , wilde hij die leeren , onaan­gezien de bezwaren die er zijn vader tegen had , die hem Lever voor den predikstoel had opgeleid. Hij besteedde zijne gespaarde penningen om zich in state te doen onder­wijzen , en omdat de som , die hij daartoe bezat , zoo klein was , dat hij slechts zeven maanden in het onderwijs kon voorzien , moest hij zijnen vlijt verdubbelen en den nacht met studeren doorbrengen , terwijl zijne ouders meenden dat hij zich ter ruste gelegd had. Op zijn achttiende jaar , in 1674 , zond zijn vader , die thins tot andere gedachten gelcomen was , hem naar Lei-den , om zich op de wijsbegeerte en ontleedkunde toe to leggen. Drie jaren daarna vertrok hij naar Amsterdam , met voornemen om naar Frankrijk to reizen en daar zijne studien voort to zetten. Te Amsterdam zich met micros­copische waarnemingen onledig houdende , geraakte hij in kennis met den vermaarden Chris t i a a n Huygens, met wien hij vervolgens in 1678 naar Parijs trok , waar hij met C a s s i n i vriendschapsbetrekkingen aanknoopte. Na een jaar verblijf aldaar keerde hij in het vaderland terug , doch bleef er weinig langer dan noodig was om een huwelijk aan te gaan. Hij nam daarop de reis naar Frank­rijk weder aan, en woonde met zijne gade gedurende twaalf jaren te Parijs , onder het genot eerier jaarwedde, welke hem aldaar was toegelegd , en vriendschap houdende met bIalebranche en den markies de l'HOpit al. In 1696 was hij genoodzaakt Parijs to verlaten , wegens het niet geregeld of niet meer ontvangen zijner jaarwedde, en wegens de duurte der levensmiddelen aldaar. Hij woonde vervolgens eenigen tijd to Rotterdam , waar welligt zijne moeder toen nog leefdg. Omstreeks dezen tijd vertoefde de Russische keizer bier te lande. Peter de G r o o t e verlangde ook onderwijs in de sterrekunde en hooge wiskunde. De regering van Amsterdam oordeelde H a r t s o e k e r de, geschiktste man, om aan het verlangen van den vorst te voldoen , en noodigde hem nit zich daartoe naar Amsterdam te begeven. Van den keizer genoot Ha rtso e k e r vele blijken van genegenheid , en hij kreeg aanzoek om hem naar Rusland te vergezellen , waar­voor hij evenwel bedankte. Hij werd van stadswege voor zijne overkomst en verblijf to Amsterdam beloond en maakte nog eenigen tijd gebruik van het observatorium , dat ten behoeve van den czaar was opgerigt. Het was nu daar dat de keurvorst van den Paltz , die een groot begunstiger der wetenschappen was , hem meer­malen bezocht en zijne natuurkundige bekwaamheden op hoogen prijs leerde schatten. Weldra deed hij hem de meest gunstige aanbiedingen. H a r t s o e k e r weigerde ge­durende drie jaren zijn vaderland to verlaten. Eindelijk gaf hij toe , en nu werd hij benoemd tot honorair hoog­leeraar , met den titel van eerste wiskunstenaar , aan do hoogeschool to Dusseldorp. Hier leefde hij onder voort­durende beoefening der natuurkundige wetenschappen , van tijd tot tijd verschillende oorden van Duitschland bezoe­kende , totdat de keurvorst overleed en diens weduwe weder naar Italie , haar vaderland , terug trok. H a r t­soek e r begaf zich vervolgens met der woon naar Utrecht, alwaar hij den 10den Deceriber 1725 overleed. Wij zouden voorzeker de grenzen van ons bestek verre overschrijden , indien wij , zoo ons dit al mogelijk ware , naar waarheid wilden uiteen zetten wat door Hart so e-k e r ten behoeve der bij hem geliefkoosde wetenschappen gedaan is. Wij zouden dan uitvoerig moeten vermelden , wat hij tot verbetering der mikroskopen en teleskopen ge­daan heeft , welke voortreffelijke glazen hij vervaardigd , en welke belang,rijke ontdekkingen hij daardoor met ande­ren gedaan heeft. Wij zouden dan moeten gewagen van zijne ontdekking der animalcula spermatica , die hem ook door anderen betwist wordt, en hoe groot een wijsgeer hij was , al is bet dat men hem niet van overdrevenhcid , bij het voorstellen en ontwikkelen zijner wijsgeerige denkbeel­den mag vrijspreken. In den wooed , wij zouden dan breed moeten uitweiden over zijne veelvuldige verdiensten , ook dan wanneer hij het ondernam bet stelsel van New to n, aangaande zwaartekracht en aantrekkingsvermogen, aan te tasten , en zoo als die zijn op te maken uit zijne vele wet.-ken ; dan eindelijk zouden wij tot bet besluit komen , dat 1-1 a r tsoek e r „onder onze voorname mannen mag ge­rangschikt worden , en zijn naam vermeld , wanneer men van onzen roem in de wetenschappen gewaagt." Ale zoodanig was Harts o e k e r reeds in zijnen tijd gpeerd en gezien. Vorsten en geleerden bragten als om strijd hulde aan zijne talenten. Bij de akademie van we­tenschappen te Parijs were hij ale buitenlandsch lid aan­genomen terwijl hij dezelfde eer bij de koninklijke socie­telt te Berlij . n genoot. Niet onopgemerkt mogen wij het laten , dat Harts o e k e r zich zoo weinig op deze onder­scheiding liet voorstaan , dat hij ninamer op zijne werken zijne eeretitels vermeld heeft. De voornaamste van die werken zijn : Essai de Dioptrique , Paris , 1694„ 4°. Principes de Physique , Paris , 1696. 40. Conjectures Physiques , Amst. 1707. 4°. Suite des Conjectures Physiques , 1708 , 40. Description de deux niveaux dune nouvelle invention, Amst. 1711. 40. Eclaircissemens sur les Conjectures Physiques , Amst. 1712. 40. Iie Partie de la Suite des Conjectures Physiques, Amst. Sidle des Eclaircissemens des Conjectures Physiques, Amst. 1712 40. Recueil de plusieurs pieces de Physique oic r on fait princi­palement voir rinvaliditd du systeme de Newton , Utr. 1722. Cours de Physique , La Haye , 1730. 40. Voorts leverde hij belangrijke bijdragen tot het Journal des savants , de Miscellane'es lierolins , de Nouvelles de la re'publique des lettres , het Journal litteraire en de Bibliothe• que ancienne et moderne. Zie Lniseius, 1Poordenb. D. V. bl 320, 321 ; Levensheschr. van Ned. Mann en Vrouw. , D. II. bl. 167-186 ; Saxe , Onom. liter. T. V. p 257 624 , Biogr. univers. , T. IX. p. 209 , 210 ; Collo t d' Eseury, floll. roe=, D. VI St. I. bl. 217, 218, D. VII. bl. 54-62 ; van Kampen, Geschied. der Pled. Lett. en Wetensch. , D II H. 70-73, van der Boon, Geschied. de, ontdekk. in de ontleedk van den Mensch bl. 61, 252. 253 ; Cat. libror. Bibl. Uni­vers. Lvgd. rat p. 150 ; de Navorscher , D. IX. p. 15 ; Pogge n-d o r f f , flandwOrtenb. ,sur Geschichte der exacten Wissenschaften , a. 1026-1027. HARTWECH (ADAM) , van Rotterdam afkomstig , was een Contra Remonstrantsch ijveraar , van wien ons Beene levensberigten bekend zijn. Hij deed zich kennen door brieven , gewisseld tusschen hem en C a e r 1 e B l u ff i e r, „Saey trappier bij de Koepoorte" to Leiden, en die bij nit-gaf onder den titel van : Copie van sekere brieven de weleke twee personen aen mal­canderen hel ben gheschreven handelende van de perseverantie ofte volherdinghe der Heylighen. Hier is noch by ghevoecht eene antwoorde op de vraghe van de kedendaagsche gheschil- len , de salicheyt betreffende . . . . ifighegheven door een Liefheb"er der Praerheyt Dord. 1612. Zie Tiele, Eibl. van Pamflett. , No. 1023 ; de Navorscher , D. VI. H. 435. HARTZOEKER (TuEopooR) , volgens van Go ol een zoon van Christiaan Hartsoeker voornoemd , doch bij ons twijfelachtig. Hij werd to Utrecht tegen het laatst der zeventiende eeuw geboren , behoorde , volgens Imme r­zeel, tot een bemiddeld gesiacht en beoefende de schil­derkunst blootelijk als eene verlustiging. Hij beyond zich lang in Ita1i6 en Veneti8 , waar hij zich de lessen van den Venetiaanschen kunstenaar B a 1 e s t r a ten nutte maakte. In 1720 of 1721 terugkeerende , hield hij zich veelat to Rijswijk op bij zijne aanverwanten , en overleed omstreeks 1740 , althans voor 1742 , to Utrecht. De door den beer K r a m m genoemden kunstenaar F. Hart z o e k e r zal wet een zijn met den bovengenoemde. Zie Immerzeel, Lev. on W erk. der Kunstsch. Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. ; de Jonge, Nederl. en Veneta , bl. 330. HARWARDEN (ELISABETH VAST) gehuwd met J. J. Vriesekolk, deed zich als uitlegkundige kennen door hare werken , waarvan wij de titels bier afschrijven : Verhandeling van de zuyvere godtsdienst in drie deelen 't eerste in Vragen en Antzvoorden, voor die zig zoeken to begeven tot des Heeren Heyligen avondmaal ; het tweede is eene redenering tusschen een Gertformeerde tegens Roomsche , Luthersche , Mennoniten uyt de Zon , tegens die uyt 't Lam, de Spyker en 't Arkje , tegens Socianen , Rernonstranten , Deurhovianen , Hernhutters , gewezene Vrije Metzelaars enz. ; het derde een Samenspreking tusschen een Christen met ver­scheide Joodsche Rabijnen , en een korte verklaring over de vier Evangelisten en .dctoren , • over Matth. IV. vs. 5-10 en Lucas XV. : 7. Amst. 1749. 80. Een Stigtelifke Samenspreking tusschen een Christen met verscheide Joodsche Rabijnen , en een korte verklaring over de llistorie van de Joodsche Mannen, en een kort begrip hoe men de Propheten moet verstaan , als zij spreken van de XIV stammen Israels , Genesis XLIX : VS. 28. Amst. 1749. 80. De verklaring van de waare Menschheid Jobs , waarin voor­komt zijn start en afkomst , de plants en tijdt van zijn ge­boorte , de tijdt ziner regeringe zijn sterven , en de plaats zijner begraafenisse , als mede een korte aarimerkinge over hetzelve tot troost van alle geloovigen, en tot wederlegginge van die Beene die de ware Menschheid Jobs en deszefs gant. schen boeks durven ontkennen enz. Amst. 1750. 80. Zie van A b k o u d e , Naantreg. van Ned. Boek. , D. I. St. IV. HARWOOD (EDUARD) , ridder , geboren te Norfolk , trad in 1599 in dienst der staten en was tegenwoordia bij de belegering van Bommel in dat jaar door prins u-r i t s. In 1602 woonde hij eenigen tijd de belegering can Ostende bij , en werd vervolgens met een vendel krijgs­kneehten beschonken. Als luitenant was hij in 1606 voor Rijnberk waarna hij tot kapitein werd aangesteld. Als kolonel diende hij onder Robber t Sidney en werd , na eene drie en dertig jarige dienst , in 1632 , bij de belege­ring van Maastricht , door Fred e r i k Hendrik, door­schoten. Hij werd om zijne dapperheid algemeen betreurd. De ridders Henrik Herbert en Nicolaas Byron, mede bevelhebbers bij de Engelsche krijgsbenden , deden hem ter eere , in 1636 , in de Groote kerk te 's Graven­bage een gedenkstuk tegen den oostmuur stellen. Zie T i m a r e t e n , Verz. van Gedenkst. , D. II. bl. 196, 197. HARY was een niet onverdienstelijk schilder , die te 's Hage woonde en aldaar in 1772 geboren werd. In het Koninklijk Kabinet to 's Hage is van hem : Een binnenvertrek daar eene meid een ketel schuurt. lie Notitie der schild. van het Koninklijk Kabinet to 's Gravenh., bl. 11. HASAERT (PIETER) was een der eerste en moedigste predikers hier to lande en elders, na de invoering der her­vorrning. Hij wordt ook Hazard genoemd en meermalen verward met Peter de Haze, die mede hier volgt. Ge­durende vijftig jaren zwierf hij , het Evangelie verkondi­gende , rond. Eerst—in West-Vlaanderen zijn vaderland , daarna in Engeland, Holland en Duitschland. Tweemalen werd hij geannen : eerst door den raad van Vlaanderen en na 1566 uit Antwerpen. Tegen het verbod der rege-rina preekte hij to Yperen , en hij schijnt self plan gehad z' to hebben, de stad met geweld te veroveren. In 1567 hield hij zich to Norwich , in 1579 te Sluis en in 1598 to Naaldwijk op, waar hij in dat jaar overleed. Zijne laatste predicatie werd door hem to Naaldwijk op Pinksterdag 1598 gehouden en uitgegeven door Pieter Louwijek, predikant aldaar , te Delft in 1598. Zie Janssen , de Kerkherv. to Brugge , D. II. bl. 289 , 290 , 293 294; de Navorscher , U. III. bl. 226 J. Wiarda, Iluibert Duithuis , de prediker van St. Jacob , bl. 61. HASE (PETER DE) of Petrus Ha sius, was geboren te Comines of Comine , een stadje ten zuidoosten van Ype­ren op de Leije bij Warneton of Waestend gelegen. Hij was een gewoon leek , maar daarna, vervuld met de gevoelens der Calvinisten , een hervormd prediker geworden zijnde , week hij naar Engeland. Niet overeenstemmende met de stellingen der andere Vlaamsche vlugtelingen , keerde hij in den zomer van 1568 naar Vlaanderen terug , waar hij ontdekt , gepijnigd en to Yperen den 24sten October ver­brand werd. Zie Janssen, de Kerkherv. te Brugge, D. I. bI. 145, D. II. bl. 255, 266 , 293 , door ons bier gevolgd. HASE (ELLks DE) , gewoon raad van India , werd in 1741 , te gelijk met de raden G us t as f Willem baron van Imhoff en Isaac v an Schinne, door den gouverneur­generaal van Neerlands India gevankelijk naar Nederland opgezonden , wegens redenen door ons op het artikel van v a n 1mho ff vermeld. In plaats van als een gevangene werd hij als een veronaelUkte ontvangen , en, na onderzoek der zaak, geheel onschuldig verklaard aan de hem ten laste gelegde misdrijven. Gevraagd zijnde of hij weder naar India wilde terug keeren , verzocht hij de surceance van het directeur­generaalschap , daar hij anders niet meer derwaarts wilde gaan ; welk verzoek hem werd toeat? estaan en hij tevens be dankt voor zijne gedane diensten , met vereering van een stuk zilver , ter waarde van vijf duizend gulden. Zie Dubois nista beschrijv. der reizen , D. XX. bl. 362-274; slit Woordenb. D. VI bl. 12 , 13 ; P. A. Leupe, in de Myr. tot de Taal- , Land- en Volkenkunde van Nederl. Indio , 1Vieuwe volgr. D. II. bl. 361-370. HASIUS (ADRIA.Nus) was , na zijne bevordering tot pro­ponent , predikant te Kralingen in 1623 , in 1627 te Poor­tugaal , te Brielle in 1636 en te Leeuwarden in 1645. Van daar in 1650 naar Rotterdam beroepen , van de gemeente te Leeuwarden reeds los gemaakt en in Augustus van dat jaar naar zijne nieuwe gemeente overgekomen zijnde , is hij aldaar , den 14den September van genoemd jaar , v66r zijne bevestiging overleden. Van hem ziet het licht : Den geestelijken Alarm , Leeuw. 1653, 40. Amst. 1681. 80. Gron. 1722. 40. Koninklijke Leideter. Leeuw. 1650. 80. Zie Soermans, Kerk. Beg. van Zuid- Holland , bI. 85, 87,110; Greydanus. Naaml. der Prod. in de class. van Franek. bl. 129; van Abkoude, Naamreg. van Ned Bock. , D. I St 1.111.; Ter­w er da, Naaml van Boek , D. I. St. IL bl. 155; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Hoek • van Harderwijk, Naaml. en Levens-byz. der Predik. to Rotterd. , bl. 37. HASIUS (JOANNES). Zie HAZE (JoArDTEs DE). HASIUS (NICOLAAs) werd in 1613 , door curatoren der Leidsche hoogeschool aangenomen , om , op de proer, voor­lezingen over de wij-begeerte te houden. Hij moet ook tot buitengewoon hoogleeraar daarin zijn aangesteld doch in 1615 weder vertrokken zijn. Zie Siegenbeek, Geschied. der Leidsche hoo3esch. Toev. en Lijl. bl. 267. HASIUS (PETRUS). Zie HASE (PETER DE). HASSELAAR (KENAul werd to Haarlem in 1526 ge­boren. Zij was de dochter van Simon Hass el a a r en Grietj e Coen en, en de kleindochter van G errit H as­selaar en Trijntje van Ruyven, die eene dochter was van Maarten van Ruy v e n, tot de aanzienlijkste familien in Haarlem behoorende. Door het huwelijk harer zuster Adriana met Hadrianus Junius was zij ook aan Hollands grootste geleerde verwant terwijI haar echtgenoot Nanning Gerbrandsz. Borst, die het vak van scheepmaker uitoefende mede uit eene deftige familie gesproten was. In Augustus 1571 was K e n a u reeds weduwe, blijkens eene acte op den 5den dier maand to Haarlem gepasseerd, waarin zij de weduwe van N an n i n c k G er bran ds z. genoemd wordt. Zeker is het, dat zij vier kinderen gehad heeft : een zoon G e r b r a n d genaamd, en drie dochters, met name Guert, Griete en Guerte, ook jonge Gui­jert genaamd. Het schijnt dat Kenau de scheepmakerij , na het over-Eiden van haren man niet heeft aangehouden ; mogelijk ' echter bleef zij wel handel in scheepstimmerhout drijven, of bezat zij nog het bout , door haren man als scheepstimmerman nagelaten ; althans in het begin van 1573 heeft zij een grooten hoop eikenhout geleverd , om zekere galei te bouwen , die gedurende de belegering van Haarlem in 1572 en 1573 dienst moest doen. Het was gedurende die belegering dat K e n a u Hasse-Iaar zich zoo verdienstelijk maakte , dat haar naam sedert dies tijd met eere in 's lands historiebladen geboekt staat, en die steeds zal genoemd worden , daar waar van vrou­welijke moed en vaderlandsliefde sprake is. Bezield met eenen ij ver , die tot het verrigten van groote daden in staat stelt , wenschte ook zij mede te werken tot het behoud van de fel belegerde stad. Het ontvonkte Karen moed wanneer zij zag dat oud en jong bezig was aan het herstellen der wallen en aan het graven eener gracht voor een nieuw werk , dat oprijzen zou , wanneer het daarvoor staande zou vernield zij n. En nu rijst het denkbeeld in haar op om ook zand aan te brengen en ook te graven , ten einde het werk daardoor zoo veel mogelijk te bespoedigen. Haar ontwerp mede to deelen aan andere vrouwen , en zich met het noodige ge-reedschap naar de werkplaats te begeven , is het werk van een oogenblik. Straks wordt haar voorbeeld door anderen gevolgd , en weldra staan drie honderd heldinnen daar ver­zaroeld , om den gemeenschappelijken vijand te bestrijden. Met spietsen en vuurroers gewapend , aangevoerd door de dappere K en a u , streed deze schare op de muren der stad, geen gevaar noch dood ontziende , noch hare krachten te­gen die van mannen berekenende. Schrik en dood bragten die vrouwen in 's vi ands legerplaats , en in de harten harer stad­genooten ontvonkten zij dien blakenden moed , welke helden vormt en doorluchtige daden doet verrigten. „ Hoe , zijn de vrouwen hier mannen geworden , of zullen wij ons van vrouwen laten kloppen I" riepen de verbaasde Spanjaarden nit , en terwijI de moed der belegeraars begint to bezwijken bij het ontdekken van zoo veel vaderlandsliefde klimt die der belegerden , naar mate men meer en meer de overtuiging krijgt tegen den vijand opgewassen te zijn. Voorwaar, had honger niet tot de overgave geprangd , de noon van Al v a , hoe ook door eerzucht en door zijnen vader aangespoord , had nooit meester van Haarlem geworden , tenzij de laatste verdediger op de wallen gesneu% eld ware ! Op welke wiize Ken au H a s s e I a a r de stad heeft ver­laten , voor die aan de Spaansche krijgsknechten werd overgegeven , is ons niet bekend. Zij ontkwam evenwel de wraak van den Spaanschen veldheer , wiens beste sol­daten den dood hadden gevonden , ook door haren helden­moed. Waar zij zich na het verlaten der stad heeft op­gehouden weten wij ook niet , maar bekend is het , dat zij bij resolutie van den 2den September 157i door de staten van Holland en Zeeland , ter belooning van het door haar verrigtte , met het waagmeesterschap en tevens met het ontvangerschap van den impost op den turf te Arnemuiden beschonken is. Deze betrekking kan voor dien tijd, bij den meerderen bloei van die plaats , als middel van bestaan zeer ruim zijn geweest , zeker echter is het dat K e n a u die Diet langer dan tot 1577 bekleed heeft , als wanneer zij , nadat de stad weder aan de zijde van den prins van Oranje gekomen was, weder in Haarlem is te­ruggekomen en hare woning in de Spaarnwouderstraat , thans geteekend wijk I , no. 262 , weder betrokken heeft. Kenau moet des maandags voor St Jansdag in 1588 nog geleefd hebben , en voor den 21 step Julij 1589 reeds over­leden zijn. Op eerstgenoemden datum heeft zij nit een schip op Vlielandnog een, brief aan hare kinderen geschreven waaruit schijnt te blijk en , dat zij koopmansgoederen in dat schip had , en wel die haar toebehoorden ; den tweeden datum heeft een brief van prins M a u r i t s aan burgemees­teren van Haarlem , ter geleide van een request door hare dochters aan den Hove van Holland gepresenteerd. Zij is dus in den ouderdom van 61 of 62 jaren overleden , daar de geschiedschrijvers vermelden dat zij tijdens de belege­ring 46 jaren oud was. De afbeelding van Kenau Hass e 1 a a r ziet op ver­schillende wijze het licht. Op den Cloveniers-Doelen to Haarlem vindt men in eene karner, Kenau's kamer genaamd, haar geschilderd afbeeldsel , in vrouwelijk gewaad , met eene spietse in de hand , een zwaard op zijde en een sjerp over den schouder,, met dit onderschrift : Bit 's Kenau Ha ss el a ar, de Kenmer Amazoon , Der vrouwen aartsheldin op Haarlemsch veege wallen , 1)e vrijheid ziet haar beeld met eyndloos welgevallen , De onsterflijke eer verstrekt haar hooge deugd ten loon. Eene plaat , naar die schilderij genomen vindt men in het aan to halen werk van de Koning, D. IL tegen over bl. 114. Hare zinspreuk was : Spaert Heire U volck. Volgens een berigt van den reiziger Bi ö r n s t a hl be­rustte het schild , door haar gebruikt , in 1774 nog bij den burgemeester G e v e r s to Rotterdam. Ook hare andere wapenen moeten nog lang bij hare nazaten bewaard zijn gebleven. Sommige harer afbeeldingen vertoonen ons haar met een eerepenning ornhangen. Men meent daarom dat zulk een penning haar ter belooning harer verdiensten ge­schonken is. Zie , behalve de geschiedschrijvers , K o k , Pad. Woordenb. ; Levens­beschr. van voorn. Mannen en Vrouw. D. I. bl. 364-368 ; d e K o­ning, Tafereel der stad liaarl. D. II. bl. 111-115; Bjornstahl, Reize door Europa , U. V. M. 472; Collot d'Eseury, Boll. roan , D. II. bl. 53 , Aanteek. bl. 140-142 ; Wolff, Beschttv. der Groote of St. Bavo Kerk te &tart. , bl. 72; van de Capelle, Be­langr. stukk. voor geschied- en oudh. , bl. 50-53 ; de Navorscher , ll. vii. bl. 104 , D. X. bl. 67 ; X u 11 e r , Cat. van Portrett. HASSELAAR (DIRK), broeder van Kenau Ha s s e­laar, was mede een ijverig voorstander der vrijheid , die ook het zwaard had aangegord in den worstelstrijd tegen Spanje. Hij werd ten jare 1568 in een gevecht tegen de Spanjaarden gevangen genomen , ontwapend en door een Spaansch lancier doorstoken. Hij was gehuwd met Aehie o o s. Hun zoon volgt. Eene dochter , D i e u w e rt j e ge­naamd , was gehuwd met A n dr ies Suy der ho e ff se­cretaris bij de Nederlandsche Ambassade to Konstantinopel. Zie W. van der Pot, Endeldijk , bl. 63; van de Capelle, Belangr. stukk. voor geschied- en oudheidk. betrekk. het beleg van liaariens bl. 59; van Harderwijk, in Jaarboek. voor de stad Schied., 1848. bl. 34 ; de Navorscher , D. III. , B fbl, bl. Xc VII. HASSELAAR PIETER DIRKSZ.) zoon van den voor­gaande , werd omstreeks 1555 te Haarlem geboren , aange Bien er gemeld wordt , dat hij tijdens bet beleg der stad den ouderdom van 18 jaren bereikt had. Hij was vaandrig der burgerij , en nam als zoodanig deel aan menig gewaagd krijgsbedrijf. Bijzonder bedreven in het behandelen van het geweer en bijzonder goed kunnende treffen , deed bij den vijand veel afbreuk. Hij woonde als het ware op de stads wallen , alwaar hem zijne moeder spijs en drank , kruid en lood brengen kwam. Toen de Spanjaarden den Spaarndammer dijk , bij het huis Ter Hart of Zwanenbure, op Halfweg tusschen Haar­lem en Amsterdam , hadden doorgegraven, en door de ope­ning eene vloot van Amsterdamsche schepen uit het 1,,J in het Haarlemmermeer gevoerd hadden , wilden zij het gat sluiten en tot dekking der vloot eene schans opwerpen. Bet nadeel , hieruit voor Haarlem voortvloeijende , wekte den ijver van H ass e I a a r op , om dien toeleg te verhin­deren. Hij decide zijn ontwerp mede aan zijnen broeder N i c o 1 a as en eenige andere Haarlemsche jongelingen. (3e­zamentlijk bemannen zij eene galei en roeijen naar de schans. Tot op eenen kleineii afstand genaderd zijnde , vinden zij , tot bun leedwezen , het werk reeds te ver gevorderd om bet te verijdelen. Intusschen was het wederkeeren naar Haarlem hun afgesneden ; weshalve zij zich begaven naar de Kaag , alwaar de staatsche vloot was bijeen verzameld. Van hier begaf zich Hass e la a r naar Leiden , waar hij eenigen tijd vertoefde , tot dat er zich weder eene gelegen­heid opdeed om , naar Haarlem terugkeerende , de stad an­dermaal dienst te doen. Er moesten brieven van veel gewigt naar de stad gebragt worden , daar vele der duiven reeds in handen der Spanjaarden gevallen waren. H ass e 1 a a r hood zich bij den prins tot de overbrenging van die brie­ven aan hetwelk werd aangenomen. Men deed hem , eer hij vertrok , zich bij cede verbinden dat hij , daar hij in 's vijands handen vallende toch moest sterven , de brieven, die in een looden koker geborgen waren , in het water zou laten zinken , en zich liever van het leven zou beroven , dan door pijn zich zou laten vervoeren de plants aan te wijzen waar zulks geschied was. Hierop aanvaardde H a s­selaar zijn last en kwam deels te voet deels zwemmende, behouden binnen Haarlem aan. De geschiedschrijver H o o ft, welke ons deze bijzonderheid bewaard heeft , deelt verder mede uit eigen mond later van Hass e la a r vernomen to hebben , „ dat hij n_ iet moist, hoedanig hij in 't niipen van den flood te moede zou geweest zijn , doch dat hij dacht dat hij eerder zijn eed zou gehouden , dan dien verbroken hebben." BU het overgaan der stad viel Hasse 1 a a r in handen der Spanjaarden. Men zocht den held ten huize van zijne moeder waar hij met zijne bloedverwanten en met ziin broeder Nicolaas aan de tafel zat. Bij vergissing tastte de vijand dezen aan. Finks springt Hasselaar op, en met den uitroep „ zoo Xi den vendrig zoekt , lacit dezen los , ik ben 't," geeft hij zich gevangen. Nog in hetzelfde jaar 1573 werd hij , met eenige zUner stadgenooten uitgewisseld tegen eenige Spanjaarden welke op de Zuiderzee in handen der onzen gevallen waren. Sinds dien tijd , althans niet lang daarna , schijnt hij zich met der woon naar Amsterdam te hebben begeven , en zich daar op den handel to hebben toegelegd. In 1595 vinden wij zijn naam op de lijst van hen , welke den eer­sten togt van C o r n e l is de H o u t m a n naar Oost-Indid bekostigden. De ongelukkige uitkomst van die onderneming schrikte hem, zoo min als de overigen , of , om andermaal eene kans te wagen. Drie jaren later nam hij deel aan de uitrusting eener vloot van acht schepen , welke onder bevel van Jacob Corneliszoon van Neck werd uitgezonden en eerlang uit het Oosten met eene rijke lading wederkeerden. Maar niet alleen mogen wij hem alzoo als een der grond­leggers der Oost-Indische Maatschappij aanmerken, hij was ook de man , die als raad en schepen der stad Amsterdam hare belangen met iiver behartigde. In 1594 tot raad be­vorderd treffen wij hem van 1597 tot 1615 negen maal als schepen aan. Waarschunlijk is hij in dat jaar , of in het begin van 1616 , overleden , daar hij , in laatstgenoemd jaar , aan de beurt zijnde om de waardigheid van voor­zittend schepen te bekleeden , niet meer op de regerings­lijsten vermeld wordt. De drossaard Hoof t schreef eene lijkklacht op zijnen dood , in welke hij zijne nagedachtenis met uitvoerigen lof vereerd , terwijl hij hem in het vol­gende korte , maar krachtige grafschrift naar waarheid afschetste : Dit graf houdt Hassel aar, geborgen in den schoot , Geen man ooit achtte meer de deught , oft min de doodt. Zijne afbeelding ziet op verschillende wijzen het licht. Zijne vrouw heette A a fj e van Bever weer d. Zi,in zoon volgt. Zie, behalve de geschiedschrijvers , Wagen a a r , Beschrijv. van"Mut. D. III. bl. 339-340 ; K o k , Vaderl. Woordenb. ; -Collo t d'Escury , roem , D. II. bl. 55 , b1.140; Scheltema, Busl. en deNederl. D. I. bl. 51, 61 ; van de Capelle, Belangr. stukk. voor geschied- en oudheidk. bl. 59 , 60 ; Vrucht. van de rede­rijkkam. de Wyngaardranken te Ilaarl. D. I. bl .192-202 ; frI ulle r, Cat. van Portrett. 17 HASSELAAR (NIKOLAAS) zoon van den voorgaande , doorgaans bekend onder den naam van de Majoor Hasse­la,ar. Meer dan cens gaf hij blijken dat hij uitrnuntend voor die betrekking geschikt was. Toen in 1626 bet gemeen eene Remonstrantsche vergadering gestoord , en het huis , waarin dezelve was gehouden , uitgeplunderd had , werd Hasselaar derwaarts met eenige soldaten gezonden en rnaakte hij met geweld een einde aan de ongeregeldheden. Twee jaren later , toen andermaal een oploop ontstond ter oorzaak van eene godsdienstige bijeenkomst der Re­monstranten , wist hij wederom de plunderaars te bedwin­gen. Maar zoo ooit , dan bleek zijne onverschrokkenheid toen de matrozen van 's lands vloot eenen aanval dreigden to doen op het West-Indisch huis, waarin de buit , door Piet Hein veroverd , bewaard was. Met den wachtmeester Jacob W ij t s derwaarts gezonden , bragten zij , alleen door hunne tegenwoordigheid , zulk eenen schrik onder den plunderzuchtigen hoop , dat zij dien deden uit een gaan , zonder dat hunne manschap daar onder had behoeven to schieten. Zijne afbeelding ziet ,.het licht. Verdere bijzonder­heden schijnen er van hem niet bekend te zijn. Een zoon van hem volgt. Zie Wagenaar Besehryv. van ilmst., D. IV. bl. 377, 392, ' Muller, Cat. van Portrett. 436 ; Kok, Vaderl.Woordenb. ; HASSELAAR (GERARD) , zoon van den voorgaande , word to Amsterdam in 1621 geboren en bekleedde van 1650 of tot aan het einde van zijn leven de gewigtigste ambten in zijne geboortestad. In 1665 was hij burgemees­ter. Hij schijnt een man van veel kunde geweest te zijn , althans hij werd in 1667 met Joan Eleman, lid der vroedschap van Leiden , belast met het voorzien van 's lands vloot van geschut, buskruid en andere behoeften , waarvan zij zich met ijver , beleid , eerlijkheid en spaar­zaamheid gekweten hadden. In het volgende jaar werd hij. met denzelfde , door gecommitteerde raden , gemag­tigd tot het versterken van Naarden. Daartoe was alles ter besteding door hen gereed gemaakt , toen de verande­ring der regering van Amsterdam de plannen daartoe in duigen deed vallen. In 1669 tot hoofdschout der stad aangesteld , was hij met anderen in het volgende jaar belast met het toezigt over het door hem mode ontworpen plan tot het leggen der sluizen in den Binnen-Amstel. Later tot hoofclof.cier bevorderd , had de hoofdstad in 1672 aan zijne voortrefte­lijke zorg en onvermoeiden ijver het behoud van rust to danken ; maar die ijver kostte hem in hetzelfde jaar het leven. In den nacht tusSchen den 28sten en 29sten Junij als gewoonlijk bij nacht de rondo doende om te zien of de posten behoorlijk bezet waren , werd hij door eenen op schildwacht staanden burger , tegen deszelfs wit , in de dije gekwetst , waardoor hij na langdurig en bitter lijden op den 11den Junij 1673 overleed. Hasse laar was gehuwd eerst met Agatha Ha s-se 1 a a r, daarna met Susanna N.() i r o t. ZUne afbeel­ding ziet het licht. Zie Valkenier, Verwerd Europa, bl. 712 713; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XIII. bl. 361 ; Dezelfde , Beschrifv. van "'nut., D. V. bl. 291, 319, 344-346; Kok, Vaderl. Woordenb.. Scheltema, Staatk. .Nederl.; Muller, Cat. van Portrett. HASSELAAR (PIETER) , zoon van Gerrit Dirks z. Hasselaar, werd in 1626 raad en schepen te Amsterdam, welken laatsten post hij in 1633 wederom bekleedde. Acht malen werd hij tot burgemeester verkozen. Als zoodanig ontving hij Maria de Medicis, welke de stad met hare tegenwoordigheid vereerde , en werd hij , in 1650 , benevens zijn ambtgenoot Antony O e t g e n s van W a-v e r e n , afgevaardigd , om prins Willem II den toegang tot de stad te ontzeggen en het gehoor to weigeren. Na nog gedurende 1646 tot 1648 het schoutsampt waargenomen te hebben , is hij welligt in laatstgenoemd jaar overleden. Hij was gehuwd met Agniet Sc helling e r. Een zoon van hem volgt. Zie Wagenaar, Beschriiv. van Anst. D. V. bl. 21, 80; Kok, Vaderl. Woordenb. ; uit medegedeelde berigten aangevuld. HASSELAAR. (GERARD) , geboren te Amsterdam den 27sten Junij 1644 , was de zoon van den voorgaande en maakte zich jegens het vaderland verdienstelijk , door , in het voor ons noodlottige jaar 1672 , zich met 40 ma­trozen , op zijne kosten geworven als vrijwilliger te be­geven op 's lands vloot. Hij beyond zich daardemnedjeunoup 's lands schip de Beschermer, gevoerd door kapitein David S we ers, tijdens den slag bij Solebay op den 7 door de R u i t e r aan de vereenigde Fransche en Engelsche vloten geleverd. Aan het hold zijner manschappen dapper strijdende , werd hij , in het heetst van het gevecht, door een vijandelijken kogel zoodanig getroffen , dat hij neder­stortte en spoedig daarop stied. Hij was gehuwd met Aagj e Hasselaar, e'dochter van den burgemeester Gerard Has selaar voornoemd , die voor hem ten grave daalde , en liet na twee dochters , beiden nog van jeugdigen leeftijd. Zie Wagena a r, Vaderl. list. D. XIV. bl. 24 ; Dezelfde, Beschrgv. van dinist. D. V. bl. 335 , D. XL bl. 269; K o k Vaderl. TV oordenb ; Collot d' Escury, 11011. roem , D. IL dant. bi. 289; uit medege• decide berigten aangeyuld. HASSELAAR (GERARD ARXOUD) zoon van Gerrit Hasselaar en van Susanna van Collen, werd to Amsterdam in 1698 geboren en toonde in zijne jeugd eene ongemeene zucht voor de beoefening van fraaije kunsten en wetenschappen. De luister van zijn aanzienlijk geslacht, gepaard met zijne uitgebreide kundigheden , baande hem spoedig den weg tot de aanzienlijkste eereposten in zijne geboorteplaats. In 1720 werd hij kapitein van eene kom­pagnie der schutterij , in 1738 bewindhebber der Oost-Indische Maatschappij en in het volgende jaar raad en schepen der stad. Nog bekleedde hij laatstge-melden post , in 1745° en 1746. Toen in 1748 tusschen de oorlogvoerende mogendheden eene bijeenkomst was be-Ieid om de loopende geschillen bij te leggen , werd H a s-s el a a r onder anderen gekozen , namens de provincie Holland , om als afgevaardigde naar den vredehandel to Aken to gaan. Hij was aldaar een der werkzaamste ge­zanten en ontdekte met leedwezen , dat men thans niet meer zoo voordeelig kon handelen als to Breda , zoodat hij aarzelde in de onderteekening der voorafgaande voorwaar­den , en slechts door de bedreiging van het slechten van de vesting Bergen op Zoom , en door de vrees voor nadee­liger gevolgen , daartoe werd overgehaald. Gedurende zijn verblijf te Aken werd hij , bij de buitengewone verandering der regering to Amsterdam , door Prins Willem IV , tot burgemeester der hoofdstad gekozen. Toen van die keuze aan het yolk werd kennis gegeven te gelijk met die van de drie andere benoemden , merkte men op , dat bij het noemen der namen van dezen een algemeen gejuich opging. , dock dat toen Hasselaar 's naam werd uitgesproken de menigte zweeg. In 1749 werd hij door den prins tot zijnen plaatsbekleeder in bet collegie der admiraliteit gekozen , in welke hoedanigheid hij ook 's prinsen persoon vertegen­woordigdebij de begrafenis van den luitenant-admiraal Henrik hrave. In 1750 werd H asselaar naar Engeland gezonden , om , in vereeniging met der staten gewonen gezant H o p , eerie bepaling nopens de haringvangst op de Schotsche kust to waken. Hij gal* zich in deze zaak veel moeite , maar kon het oogmerk zijner zending niet bereiken. Hij -nam vervolgens , behalve andere bedieningen ten nutte der stad , nog tienmaal de burgermeesterlijke waardigheid waar , en droeg er veel toe bij , dat ons land onzijdig bleef in den , bijna algemeenen , zevenjarigen oorlog. Hierdoor bewees bij het vaderland eene groote dienst , die niet genoeg kan op prijs gesteld worden. Hass el a a r overleed op zijnel hofstede Bosbeek , bij Haarlem op den 12den Julij 1766. Hij was gehuwd met El i s a be t h C 1 i g n et , bij wie hij twee dochters naliet. Zijne afbeelding ziet het Licht , ook bij Wagenaar. Zie Wagenaar, Vaderl. /list. D. XX. bl. 179, 183, 241, 242, 290, 334, 338; van Wijn, Bijv. op Wagenaar , D. XX. bl. 113, 314 ; V ervolg op de Besehrilv. van ilmst. door Wagenaar D. XXI. bl. 67-69; Kok, Vaderl. Woordenb. ; Sabeltema, 'Staatk. .11 7e­derl. ; van Kampen, Karakterk. der Fad. Desch. D. II. bl. 605 , 606 ; Muller, Cat. van Portrett. HASSELAAR (Comma) , heer van beide de Eemnes­ . sen werd geboren den 16den Februarij 1674 en was de zoon van Cornelis Hasselaar en van Susanna T a c k. Hij was ordinaris raad , en later directeur-generaal van Oost-Indid zijnde hij in 1720 als commissaris naar de Moluccos gezonden , met volmagt over den landvoogd en raad , om bun gedrag na to vorschen. Hij stierf to Amsterdam den 18den November 1737 en was in 1715 gehuwd met Geertruida Constantia Clement. Hon zoon volgt. Zie Valent ij n , Oud- en Nieuw Oost-indie (Nieuwe uitgave) D. I. bl. 536 , 540 ; uit medegedeelde berigten aangevuid. HASSELAAR (PIETER CORNELIS) , heer van beide de Eemnessen , was de zoon van den voorgaande en werd te Batavia den 24sten Maart 1720 geboren. Na tot meester in de beide regten bier te lande bevorderd te zUn , werd hij in 1746 commissaris to Amsterdam , in 1749 schepen in 1753 raad en in 1754 waterfiskaal aldaar. Hij ver­trok den Eden December 1755 naar Texel en van daar den 2den Februarij 1756 als waterfiskaal naar Oost-Indid, werd aldaar in Maart 1757 resident van Cheribon , in 1765 extraordinaris raad en in 1771 ordinaris raad van Indid. Hij verliet Batavia in November 1771 en keerde den 31sten Mei 1772 als admiraal van de retourvloot , aan boord van bet schip Azia , in het vaderland weder. In Februarij 1773 werd hij burgemeester van Amsterdam , in 1774 meesterknaap van Gooiland en in 1777 bewind­hebber van de Oost-Indische Compagnie. Hij stierf den 27sten April 1796 en was driemalen gehuwd eerst den 1 2den April 1740 met Clara Wendela Sautijn, die den 18den Januarij 1756 ter reede van Texel stierf , daarna to Batavia den 24sten April 1757 met Geer tr uid a Mar g a r et h a M o s s e 1, en eindelijk to Haarlem den lOden October 1773 met Laurentia Clara Elisa­beth van Haeften. Uit medegedeelde berigten bijeengebragt. HASSELT ERARDITS vAx) behoorde tot de edelen die Filips graaf van Vlaanderen , in 1183, naar Duitschland tot den keizer vergezelden. Zie P. d'Oudegherst, Kronyck van Plaander. op dat jaar. HASSELT (WILLEM VAN) was een voornaam veldover­ste , die reeds onder hertog Adolf van Gelre diende en in den slag bij Stralen , in 1468 , gewond werd. In 1478 komt hij voor onder de nude en ervarene krijgsoversten , welke C a t h a r i n a, voogdesse van hertog Karel van Gel re, zich bevlijtigde in hare dienst op te nemen ; ook wordt hij genoemd onder de veldheeren van K a r e 1 v an E g m o n d, hertog van Gelre , in den strijd tegen Maximilia an van Oostenrijk. Zie W. J. C. van HasseIt in de DVdr. voor vaderl. geschied. en oudheidk. van N ij h of f, D. VI. bl. 187 , 188. HASSELT (JoHAN.reisde in de eerste heift der zeventiende eeuw in Hallo , Turkije , Egypte , Arabi8 enz. Hij bezocht het hof van den koning van Perzid , en werd door dezen aangesteld tot agent bij de staten , aan wie hij namens gezegden vorst, op den 26sten Junij 1630, een voor­stel van onderlingen koophandel deed , ten gevolge waar­van op den 7den Februarij 1631 eene capitulatie of een verbond van koophandel tusschen Perzie en de Nederlan­den werd gesloten , waarvan de artikelen in het Groot-Placaatboek , D. IV , bl. 286 , to vinden zijn. Hij was van 1629 tot 1632 directeur van den handel in Perzid. In 1634 schonk prins Frederik H e n d r i k hem eene compagnie voetvolk van de nieuwe ligting. Meerdere bij­zonderheden zijn er van hem niet bekend. Zie van W ij n , Ien Bijv. op Wagenaar , D. XI. bl. 71; de Navorscher , D. 1V. bl. 167. HASSELT (JoArt vA.x) werd geboren te Zutphen in 1668 en was de zoon van Johan van Hasselt en Helena van M u n s t e r. Hij was regtsgeleerde en burgemeester zijner geboorteplaats. Den 16den April 1711 werd hij ordinaris raad en later president van den Hove van Gel­derland, voorts stadhouder van de leenen van het vor­stendom Gelre en het graafschap Zutphen. Hij stierf to Arnhem den 24sten Januarij 1739 , en was tweemaal ge­huwd : lo. to Zutphen den 13den Julij 1699 met C a t h a­ri n a Engelen, 2o. merle to Zutphen , den 31sten Julij 1707, met Margaretha van Essen. Uit medegedeelde berigten bijeengebragt. HASSELT (JACOB vAN) , broeder van den voorgaande, was to Zutphen den 14den Januarij 1674 geboren. Hij trad in 's lands dienst en klorn op tot majoor der infan- terie. In 1702 was hij tegenwoordig bij de overwinning door onze vloot in de baai van Vigos behaald. Hij over-iced den 6den November 1723 , en was gehuvrd met Id a Geer tr u i d Cope s. Drie zonen van diem volgen. Uit medegedeelde berigten bijeengebragt. HASSELT (JOHAN COENRA.D COPES vArt), zoon van den voorgaande , werd geboren to Zutphen den 30sten De­cember 1709 , studeerde waarschijnlijk aan de Harder­wijksche hoogeschool , werd in 1729 meester in de reg-ten op eene zeer belangrijke dissertatie , van welks tweeden druk wij den titel hieronder vermelden zullen. Als advo­kaat bij het Hof van Gelderland, zette hij zich to Arnhem neder en bekleedde verscheidene aanzienlijke betrekkingen. Hij was schepen van de heerlijkheid Rosendaal , stad­houder en grittier van de leenen onder de hooge en cage heerlijkheid van Rosande , en in 1773 ordinaris lid van het Hof van Gelderland. Hij overleed to Arnhem den 14den April 1780 , of, volgens eene andere opgave , den 15den Maart 1781. Hij was ,gehuwd met Jac oba Groth e, en verwekte bij haar slechts ddn zoon , die mede volgt. Van hem ziet het licht: Dissertatio de Jurisdictione Criminali in Gelria, summo Imperanti unite propria, editio altera , Arnh. 1763. 40, (Hier is bijgevoegd de dissertatie van zijn zoon , die straks volgt). Intendith , waar bij bewezen word , dat die van de Jood­sche Natie , in de Provintie van Gelderland , verpligt zijn zich na de Echtordening der Staten van die Provintie to ge­dragen, Arnh. 1769. 4o. De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde to Lei-den bezit van hem een handschrift , getiteld : Handboek, behelsende de uitlegginge en oirspronk van ver­scheidene duystere en verouderde woorden spreekwysen , en gewoontens, in de Geldersche en enige naburige ltegten voor­komende. Op eene proeve samengebragt door Mr. J. C. C. v. H. Afschrift van 235 bladen op de eene zijde beschre­ven , fol. Zie Boekz. der gel. wereld, 1763. a. b1.610; Arrenberg, Naam­reg. van Ned. Beek. • Cat. van de bibliotheek der Maatsch. van Ned. Letterk. to Leid. D. I. bl. 65, D. II. bl. 111 ; Uit famine• en audere berigten aangevuld. HASSELT. (WILLEM BARTBOLD NUN) , broeder van den voorgaande , werd to Zutphen in 1715 geboren , trad in 1730 in militaire dienst en werd in 1737 ingenieur van de 3de klasse. Na in dien rang gedurende twintig jaren het land gediend to hebben , werd hij in 1757 luitenant­kolonel en ingedeeld bij het kavallerie-regiment van v an Eechteren. Hij was gehuwd met Bernardin a Ja­ cobson en stierf den 19den April 1768 te Leersum, waar zijn zoon , G e r r i t Jan, destijds predikant was. Hij sehreef, en droeg aan prins Willem V op , het volgende werk : De kraut des oorlogs , bestaande hooftzakelijk in 't Been de drie volgende deelen word voorgesteld. Handelende het Isle deel van de Praktikale Hollandsche Artillery ; het Ilde deel de Theorie en Praktijk der Mienes ; en het Hide deel de geattaqueerde en daar tegen de gefendeerde Fortressen, enz. , Utrecht , 1767 en 1768. fol. Zie A r r e n b e r g , Naamreg. van Ned. Boek. ; Uit familie- en andere berigten aangevuld. HASSELT (JOHAN JACOB VAN) broeder van den voor­gaande , werd geboren te Zutphen in 1717 , studeerde te Harderwijk en was vervolgens advocaat voor den Hove van Gelderland en auditeur-militair te Arnhem. Hij overleed aldaar den 27sten Maart 1783, was gehuwd met Maria E lizabeth Bo ur cius en verwekte bij Naar onder anderen een zoon G e r a r d, die mede volgt. Van H a ss el t was een kundigregtsgeleerde en schrijver van vele in zijn tijd zeer geachte werken , waarvan som­mige thans grootendeels hunne waarde verloren hebben. Zij zijn getiteld: Tractatus de Jurisdictione Militari in Praesidiis Belgicis , of Verhandeling over het gezag der Jurisdictie der militairen in de Guarnisoenen van den Stoat der Vereenigde Neder­landen , Arnh. 1762. 80. Onderrigt- over het houden van een krygsraad in de guar­nisoenen van den Staat der Vereenigde _Nederlanden Arnh. 1763. 4°. (Met Mr. J. M o or m a n) Verhandeling over de Misda­den en derselver stray' en , Arnh. 1764. 4°.; 2de druk Dord. 1772 40.; 3de druk Leid. 1779. 4°. , 4de druk Amst. 1801. 4°. Rechtsgeleerde verhandelinge over het consent en auctoriteit, hetgeen een Leen-Heer voornaamentlijk tot het verbinden der Leen•goederen aan een Leen-Man in de Provintie van Gelder­land verleent. Met eenige bijgevoegde Advijsen van voorname Geldersche Rechtsgeleerden tot de verhandelde stop behoo­rende ; en daar bij wel voornaamentlijk dat van wijlen den Beer Mr. Peter Noyen, .Raadsheer enz.,waarby verscheidene Leen-Quaestien gedecideert en beantwoord worden, Arnh. 1765. 4°. .Nader Byvoegsel en Vermeerderingen op het Onderrigt , over het houden van krjgsraad in de guarnisoenen van den Staat der Vereenigde Nederlanden , Arnh. 1765. 40. (Zonder naam) Beschrzyving der atad Bommel, behelzende in het kort al het geene men omtrent die Stad en Inwoonders, met opzigt tot desselfs Opkomst , Aanwas Voorregten Re­geeringe , Daden en Handelingen heeft kunnen vinden ; enz. Arnh. 1765. 80. 2de uitgave ald. 1774. 80. Verhandeling over het gezag der militairen in de guarni­soenen van den Staat der Vereenigde Nederlanden , Arnh. 1766. 40. Dissertatio juridica de muliere praegnante mortua , ante­quam partus ei excidatur , non sepelienda , Amst. 1766. 80. Ook in het Hollandsch onder dezen titel. Verhandeling over de noodzaaklijkheit van het snij den der vrugt uit het doode ligchaam van een moeder, Arnh. 1766. 40. Aanteekeningen over het Landrecht van het graafschap Zut­phen , Arnh. 1767. 40. Verhandeling over de strqf van de kruiwagen , Arnh. 1769, 40. Consultatien , Advysen , Processen en verdere Aanteekenin­gen over Leen en andere Servile goederen , Arnh. 1769. 40, Scholia ad refortnationem Comitatus Zutphaniae ; of aan­teekeningen op de reformatie der Land-Rechten , Gebruyken en Gewoontheyden der Graafschap Zutphen , Arnh. 1771. 40. Rechtsgeleerde V erhandelingen over de noodzakel 7"kheid van het schouwen der doode ligchamen , en wat daaromtrent moet in acht genomen worden , Arnh. 1772. 40. Verhandeling over het ampt der geweldige provoosten in de guarnisoenen van den Staat der Vereenigde Nederlanden , Arnh. 1773. 40. Wiidloopig proces , advys en vonnis , bij den krijgsraad van het guarnisoen to Arnhem geslagen , over een soldaten-vrouw welke haar kind , een jongetje van 14 jaren , met een bijl het hoed ingeslagen en dus van het leven beroofd heeft , Arnh. 1773. 40. Consilia Miliaria of Regtsgeleerde Advysen , Processen , Sententien en andere stukken , over verscheidene voorvallen en guaestien , zoo met relatie tot ligystra felijke als andere zaaken, by den volke van oorlog , in dienst van den Staat der Ver­eenigde Nederlanden gepasseert , Arnh. 1775-1779. 40. 3 deelen. Dissertationes Juridiciae varii argumenti , quarum aliquot Latino , nonnullae vero Belgico sermone sunt conscriptae a J. J. van Hasselt etc. (Latijn en Hollandsch) .4.rnh. 1776. 80. 1V otae et observationes ad Ant. Matthaei libros quatuor de Nobilitate , etc. Traj. ad Rhen. 1777. 40. Aanteekeningen op de gereformeerde landrechten van bet rijk van Nijmegen , Nijmegen , 1777. 80. 3 deelen. Rechtsgeleerde Brieven Utr. 1778. 80. Zevental Rechtsgeleerde Werken , Arnh. 1778. 40. Leges forenses Mosaicae , coll. a Sam. Strykio , Neomag, 1780. 80. Annotationes ad A. Matthaei Paroemias , Neom. 1780. 80. Aanteekeningen en Byvoegselen op de Hollandsche Consul ­ tatien , Advysen enz. Nijmeg. 1780. 40. 4 deelen. Verhandeling over het laatste oordeei in Veluwen ; in de Verh. van het gen. Pro Excolendo .lure Patrio , (1781) 3de deel 1ste stuk. Van Hasse 1 t zag ook op verzoek des uitgevers na de : Geographische beschrtjving van Gelderland , Amst. 1772.8°. Zie Boekz. der gel. wereld , 1762. b. 340 , 1765. a. 365 , 765 , 1779. a. 255, 282, b. 38 , 1780. a. 286, 1781. b. 318-322;Arrenberg, Naamreg. van Ned. Bock ; Ilermans, Nengelw. over .Noord-Brab. D. 11. bl. 380 ; Bouman, Geschied. der Geld. floogesch. D. II. bl. XII; Cat. van de 13ibl. der Maatsch.. van Ned. Letterk. to Leid. lste Bijv. bl. 65 2de Bev. bl. 101 ; M ul 1 e r , Cat. van Regtsgel. werk.; ' Uit familie-berigten aangevuld. Cat. van deProv. Bibl. van Fried. ; HASSELT (JACOB COPES VAN) zoon van Johan Conrad Copes van Hasselt', voornoemd , en van J a c o b a G r o t he, studeerde te Utrecht en verkreeg al.. daar den 9den Januarij 1760 den doctoralen graad in de regtsgeleerdheid. Hij woonde te Arnhem en was daar later ordinaris rand in het Hof van Gelderland. Hij was gehuvvd met Marg a r etha Ja coba Ho­ moet, waarbij hij onder anderen verwekte een zoon , Conrad Jacob Gerhard Copes van Hasselt die mede volgt. Jac o b van Hasselt deed zich als kundig regtsge­ leerde kennen door zijne, ook gelijktijdig met die van zijn vader, uitgegev en: Dissertatio de usu atque autoritate Juris Civilis Romano-rum in Gelria Arnb. 1760. 80. editio altera Arnh. 1763. 4°. Zie van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en Wetensch. D. bl. 184 ; Uit familie- en andere berigten aangevuld. HASSELT (GERARD VAN) , jongste zoon van Johan Jacob van Hasselt, voornoemd, en van Maria Eli­zabeth Bouricius, werd geboren te Arnhem den 27sten AUgustus 1751. Na bet voltooijen zijner studien vertoefde hij eenigen aan het athenaeum to Deventer , studeerde vervolgens te Utrecht in de regten , en verkreeg er den 24sten Junij 1743 den doctoralen graad , na verdediging zijner Dissertatio de Carnifice. Zich to Arnhem als advo­kaat nedergezet hebbende , werd hij tot belangrijke posten geroepen. In 1779 werd hij adjunct en in 1783 ordinaris secretaris van de rekenkamer der domeinen en der reke. ningen van Gelderland. In 1786 verkoos men hem tot sche­ pen en rand en in 1789 tot burgemeester van Arnhem , terwij1 prins Willem V, die zijne gehechtheid aan het huis van Oranje kende , hem tot raad en historieschisiver aanstelde. Hij werd in 1790 en 1794 afgevaardigd ter staten-generaal , doch , ten gevolge der gebeurtenissen , in 1795 van al zijne ambten ontslagen, In 1802 of 1803 werd hij echter tot auditeur van Gelderland en charter­meester benoemd, welke betrekking hij met ijver waarnam tot onze inlijving in het Fransche keizerrijk. Hij leefde vervolgens in geletterde rust en stierf op den huize Daalhui­zen- bij Velp , den 16den December 1825. Hij werd te Arnhem begraven en was den 17den December 1781 te Herwijnen gehuwd met A dy i a n a Maria Johann a v an den St e e n. Hij verwekte , behalve vier kinderen , jong overleden , twee zonen; de eerste mr. Johan J a-k o b v an Hasse It , gedurende 50 jaren secretaris van Arnhem , lid der provincials staten van Gelderland en van het collegie van toevoorzigt der hervormde kerken in dat gewest , ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw , gehuwd met vrouwe M. J. F. baronnesse v an Ha e r s o 1 t e, in den ouderdom van ruim 77 jaren te Arnhem , den 5den Maart 1860 overleden , en mr. Di e d e r i k Gerard A d r i a an v an Ha s sJ e 1 t, burgemeester van Dieren en Velp , in 1848 te Daalhuizen overleden. G e r a r d van Hass elt was een hoogst verdienstelijk oudheid- en geschiedkenner, die , door een groot aantal belangrijke werken over geschied- en oudheidkunde , zich een blijvenden naam onder de Nederlandsche geleerden ver­zekerd heeft , en ten voile verdiende de onderscheiding die hem te beurt viel , door zijne benoeming in 1793 tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden en in 1809 tot correspondent van de tweede klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut. Ook als regts­geleerde en taalkundige deed hij zich kennen. Wij hebben getracht eene zooveel mogelijk volledige lijst zijner werken zamen te stellen , die bier volgt. Etymologicon Teutonicae Linguae 8. Dictionarium Teutonico­.Latinum Cornelii Kiliani Dujilaei , adjunctis observationibus &cis instauravit , Traject. 1777. 40. 2 volumin. .Ampulla Isidis Egyptiaci, nuns prinzum lute publics donata et illustrata , Traject. 1777. 80. Adnotationibus Matthaei Analecta illustravit, Neom. 1780. 80. Vas etruscum omnium , quotquot hactenus innotuerunt,maxi- mum e Gulielmi V Museo edidit et illustravit, Traject.1780. , 80. ; Arnh. 1792. 80. Over de Jacoba's Kannetjes , Amst. 1780. 80. met platen. Verhandeling over het huis van Maarten van Rossum te Arnhem, (Arnh.) 1780. 80. Over de eerste Vaderlandsche Klugtspelen Utr. 1780. 8°. Apologie van Prins Willetn I van 1580 , met de Geleibriel van den Prins aan de Coninghen enz. der Christenheit , zyne Verthooninghe aan de Generale Staaten , enz. ; met geschied­kundige aanteekeningen voorzien door Mr. G. van Hasselt , Arnh. 1789. 80. (Deze druk is nooit verkocht). (Zonder naam). Kronyk van Arnhem , Arnh. 1790. 8°. Stukken voor de Vaderlandsche Historie , Arnh. 1792, 1793. 80. 4 deelen. Explicatio Tibili calicis antiqui ; in rerh. van het Utr, Genootsch. (1793) D. I. bl. 25-265. Oorsprong van het Hof van Gelderland , Arnh. 1793. 80. Dissertatio de potestate legislatoria principibus dim Gelriae tamquam 8ummo imperante , unite propria , Traj. 1803. 40. , Arnhemsche Oudheden , Arnh. 1803, 1804. 8°. 4 deelen. Het oorspronkelyk Schildery van Karel van Egmond , Her- toge van Gelre en Grave van Zutphen , uitgelegd , Marl. 1804. fol. met plaat. Twee schetsen van Geldersche Klaarbanken van 't Hooge Gerigt van Veluwe en V eluwen.zoom aan Engelanderholt , Arnh. 1805. fol. met p1. hydragen voor den burg van Nijmegen, Arnh. 1805. 8°. Bijdragen voor d' oude Geldersche maaltijden, Arnh. 1805. 80. Stof voor eene Geldersche historic der heidenen , Arnh. 1805. 80. Brieven gewisseld tusschen Nijmegen met hare Spaansche bezetting te Arnhem in 1587. Arnh. 1805. fol. Geldersche oudheden, Arch. 1806. 80. 1 deel , niet verder verschenen. Geldersch maandwerk , Arnh. 1807. 8°. 2 deelen. Geldersche Bijzonderheden , Arnh. 1808 , 1809. 8°. 3 st. Roosendaal ale de prachtigste bezitting van de Geldersche Graven en Hertogen , en derzelver hofhouding aldaar , met echte bewy zen bekend gemaakt Arnh. 1808. 80. Het Hertog _kik van den Hertog van Gelre , en zijn Troon, Scheptcr en Kroon nagespoord , Arnh. 1821. 80. Zie Boekz. der gel. wergild , 1781. a. bl. 531 ; S a x e, Onom. liter. , T. VIII. p. 414, 415; (v an Ha s selt) Kron. van Arnh., bl. 311; de Jong, Nam' van Boek.; Collot d'Escury, Boll. room , D. III. bl. 255 ; Engelberts Gerrits, Biogr. liandwoordenb ; Cat. van de Prov. Bibl. van Friesl. ; Galerie hist. des contempor. ou Nouv. Biograph. , T. V. pag. 275 ; Suppl. ca. la Gal. hist. des contempor. , T. I. pag. 196. ; 1I u11 e r , Cat. van Regtsgel. W erk. ; Dezelfde , Cat. van Boek. over .Nederl. Gesch.; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. , D. I. bl. 5 , D. II. bl. 53 , 110 , 111 , 113 , 115 , 116 , 169 , late Bijv. bl. 65 , 66 ; Cat. libr. Bibl. publ. univers. Lugd. Batay. ; van der C h ij a , de munten van Brabanden Limb. bl. 96 ; de Munten der Gray. en liertog. van Gelderl, bl. 140 , 164 ; de Munten der Beeren en Steden van Gelderl. , bl. 106, 108 , 112; de Jilunten van Over bl. 265 ; de Munten der Bissch. van Utrecht, M. 148 ; Haarl, Courant 9 lllaart 1860; uit familie- en andere berigten aangevuld. HASSELT. (WILLEM HENDRIK VAN) , won van mr. B a r­thold van Hasselt en Maria Theodora van Es.. s e n , werd te Zutphen den 2 6sten Februarij 1732 geboren , studeerde in de regtsgeleerdheid en zette zich , na zijne promotie , als advokaat te Arnhem neder. Hij was aldaar in kennis gekomen met den leeraar der Waalsche ae­meente G e van o n , uit Languedoc afkomstig , die hem bekend maakte met het aankweeken van zijdewormen. Van Hassel t, eene proeve willende nemen in hoe­verre dit ook hier te lande kon geschieden , kocht in 1776 een landgoed nabij Zutphen en begon , naar de onderrigtingen van den eerwaarden Gevanon, vermeer­derd door het naarstig lezen van verschillende schrij­vers over dat onderwerp , zijdewormen te kweeken en zijde te winnen. Zijne volharding in deze zaak begonnen ter­wijl bet hem afraadden , kwam alle hinderpalen te boven, en na verloop van een tiental jaren , won hij witte en geele zijde , die deskundigen met de Fransche en Ita­liaansche gelijk stelden. Hij gaf van zijne verrigtingen ver­slag in de Verhandelingen der Hollandsche Maatschappy van wetenschappen te Haarlem , van welke maatschappij hij lid was , onder de volgende opschriften : Proeve omtrent het planters van moerbezieboomen , het op­voeden van zydewormen, en het aanwinnen van zijde , met of b. (Haarlem 1777) D. IV. bl. 1. Dagverhaal nopens het uitbroey en der zijwormen en het opvoeden der zelve in het jaar 1776. (Haarl. 1777) D. V. bl 3 van de berichten. Wanneer van Ha s s e l t stierf is ons niet gebleken. Hij stierf ongehuwd. Zie rem op de Fad. Rist. van Wagenaar , D. I. bl. 167 , 188; nit familie-berigten aangevuld. HASSELT. (JOHANNES WILLEM VAN) , geboren to Hil-legom den lsten Mei 1752 , was de oudste zoon van Arendt van Hassel t, predikant aldaar , en van Sara Maria van Blommest ei n. Hij genoot eene goede op­voeding , en werd nog jong op de destijds bloeijende kost­school te Tilburg besteld. Later zette hij zich te Amster­dam neder, waar hij onder de firma Cornelis Ku y-p e r Drz. een uitgebreiden handel in tabak dreef en tot verschillende belangrijke betrekkingen geroepen werd. In 179 5 werd hij , met negen anderen , tot lid van het co­mit te revolutionair gekozen , en in 1798 benoemd tot lid van het uitvoerend bewind der Bataafsche Republiek. On­gaarne aanvaardde hij die betrekking , doch de redenen door hem ingebragt om er van ontslagen te worden wer­den onvoldoende geacht. Op den 16den van genoemde maand werd hij in den Haag plegtig aangesteld , en op de aan­spraak van den toenmaligen voorzitter der vergadering v an Leyden gaf hij een welpassend antwoord dat in zijn gebeel in bet Vervolg op de Vaderlandsche llistorie van W agenaar te vinden is. Nog in genoemd jaar tot voorzitter van het uitvoerend bewind gekozen , had hij een belangrijk deel aan de des-Aids uitgevaardigde besluiten. In 1804 werd hij gekozen tot lid van het wetgevend ligchaam en in 1806 aangesteld tot ontvanger van het klein zegel te Amsterdam. Onder Napoleon bekleedde hij de belangrijke betrekking van regiseur van den tabak , en werd den isten Januarij 1814 hoofdontvanger der belastingen in de provincie Noordholland en Utrecht. Hij werd als zoodanig in 1820 gepensioneerd en overleed den 3den Mei 1833, zijnde gehuwd met W ij n­tje Vos, bij wie hij een zoon en twee dochters verwek­te , van welke de jongste aan den minister I. J. H. G o g e 1 (zie aldaar) is gehuwd geweest. Van Hass e'l t wordt genoemd een man van strenge beginselen, naauwgezet in de vervulling zijner pligten, een­voudig en matig in zijne levenswijze en van eene onge­kreukte eerlijkheid. Bij vele andere bekwaamheden paarde hij eene groote liefde voor de dichtkunst en was hij , tot in de laatste jaren van zijn leven, een ijverig beoefenaar der teeken- en schilderkunst. Als dichter deed hij zich behalve door verscheidene proeven, nog bij zijne familie voorhanden, op verschillende tijden kennen. In 1787 was hij lid van het te Parimaribo gevestigd genootschap : de Surinaamsche lettervrienden , en werkend lid van het dicht- en letteroefenend genootschap te Amsterdam, bij welke laatste hij in genoemd jaar een zilveren eerprijs behaalde wegens zijne lierzang: de lof der Vaderlandsche zeevaart , en • een accessit wegens eene cantate op hetzelfde onderwerp. Voorts gaf hij uit doch zonder naam : Aan mine veel gelievde Landgenooten en waarde Medebur­gers , de in en opgezeetenen van het Dorp Hillegom , voor­standers en beoeffenaars van den Wapenhandel , toegezongen, Amst. 1785. 80. Abraham en Isaac , Godsdienstig Schouwspel , gevolgd naar Hoogduitsch van J. C. Lavater, -Amst. 1788. 80. Zie Vaderl. list. ten very. op W agenaar , D. XL. M. 140 , 160 ; van de Poll, V erzam. van vaderl. wetten en besluiten Id. 101, 106 alwaar, eenige verordeningen voorkomen door v a n 11 asselt uit- gevaardigd ; van der A a , Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. , door ons voornamelijk gevolgd ; Cat. van de NU. der Maatsch. van Ned. Letterk. to Laid.. D. 1. bl. 268 ; de IVavorscher, D. IX. bl. 161. HASSELT (JOHAN COENRAAD VAN), zoon van mr. Johan C o e n r a a d van Hasselt, burgemeester te Zutphen en van Arnoldina Lucretia Wentholt, werd geboren te Zutphen den l2den Julij 1754. In 's lands dienst ge­ treden werd hij in 1774 luitenant in het regiment infan­ terie van den erfprins van Oranje en doorliep verder alle rangen, totdat hij den 18den Julij 1803 tot kolonel van bet 5de bataljon infanterie werd bevorderd en den 15den October 1806 als generaal-majoor bij de infanterie werd geplaatst. In dien rang nam hij deel aan de krijgsverrigtingen der Hollanders in Pommeren en Pruissen in 1806 , en was hem de taak om Kolberg to bedwingen opgedragen. Hij was ook tegenwoordig in den slag bij Friedland , den iven Junij 1807 , en gedroeg zich daar zoo dapper , dat de generaal Grouchy in zijn rapport omtrent dien slag aan den minister van oorlog zeide : Mr. le General v a n Hasselt entrainait les troupes par on exemple et son courage. Aan van Hasseit werd de vereerende taak opgedra­ gee de Hollandsche troepen nit Duitschland terug to voe­ ren. Hij voldeed hieraan in Augustus 1809. Na dien tijd werd hij tot het uitvoeren van belangrijke zaken gebruikt , doch na de herstelling van ons volksbestaan heeft hij het land niet weer gediend , en is hij in zijnen rang gepensi­ onneerd geworden. Hij was ridder der orde van de Unie en overleed to Rijs­wijk bij 'S Gravenhage den 9den of 29sten November 1829. Hij was gehuwd, eerst met zijne nicht A r n oldin a Mar­garetha Anna van Hasselt, waarbij hij verwekteedn zoon , die ongehuwd overleed , daarna met M aria A d r i a­na van Vredenburch. Zie K r a ij enhoff, Bijdr. tot de Vaderl. Gesch. van 1809 en 1810 , bl. 82, 98 , 125, 132 ; Gedenkschr. van de Orde der Unie , bl. 42; Bosse]] a , Neorl. Beldend. to land , D. III. bl. 255, 258 ; uit fami­ne- en andere berigten aangevuld. HASSELT (JAN HENDRIK CORNELIS VAN) , zoon van mr. Johan van Hasselt en van Susanna Fran. coise van Sonsbeeck, werd geboren te Zutphen den 27sten Maart 1776. In 's lands dienst getreden , was hij in 1799 luitenant der kavallerie , en nam hij deel aan de krijgsverrigtingen der Bataven in Noord-Holland , waarbij hij in een der gevechten tegen de Engelschen gekwetst werd. Hij was tegenwoordig bij de opvolgende gevechten , en trok als kolonel-majoor bij het regiment Hollandsche uhlanen van Napoleon met dozen naar Ruslarid. Op den terugtogt werd hij , ten gevolge der doorgestane ver­moetienissen , te Elbing in Pruissen ziek en overleed aldaar den 30sten December 1812. Hij liet bij zijne gade , Mar ia Cat har ina Klein, kinderen na. Hij was ook ridder der orde van de Unie. Zie Gedenksehr. van de Orde der Unie , bl. 42; Bosseba, Negri. lieldend. to land , D. III. bl. 195 , 397 , 401 , door wien bij ter laatst gemelde plaats verkeerdelijk Jan Hendrik C a r el genoemd_ wordt ; uit familie-berigten aangevuld. HASSELT (COENRAAD JACOB GERBRAND COPES VAN) , won van Jacob Copes van Hasselt voornoemd en Margaretha Jacoba Homoet, werd te Tiel den nden Mei 1777 geboren. Na aan de Latijnsche school to Arnhem de voorbereidende lessen voor de hoogeschool cit­ vangen to hebben , studeerde hij te Utrecht en werd daar, in 1798 , tot doctor in de beide regten bevorderd. Met vele kundigheden voorzien , warm. gehecht aan vorst en yolk , en de belangen des vaderlands met hart en ziel toe­ gedaan , zien wij van Hasselt zijn geheele leven door in de belangrijkste betrekkingen geplaatst , waarvan wij de opsomming , naar aanleiding van familie-berigten , hier kunnen laten volgen. Na in 1802 als auditeur militair voor 's lands troepen aan de kaap de Goede Hoop derwaarts te zijn vertrokken , werd hij er in het volgende jaar tot tweede gouvernements­secretaris , chartermeester en waarnemend prokureur-gene­raal benoemd en in 1804 tot raad en secretaris in het hooge Hof van justitie verkozen. Hij keerde in 1806 in het vaderland terug , en werd nog in dat jaar tot raads­hoer in het Hof van Gelderland aangesteld , welke waar­digheid hij in 1811 verwisselde met die van raadsheer in het keizerlijk Geregts-hof to 's Gravenhage , en deze in 1814 weder met die van advokaat-fiskaal voor de middelen to lande in Gelderland. Zijne buitengewone bekwaamhedan verwierven hem in 1819 de betrekking van directeur en hoofd-inspecteur der belastingen in Limburg , en in 1822 als zoodanig in West-Vlaanderen. In 1823 op zijn verzoek daaruit eervol ontslagen , werd hij tegelijk tot auditeur­militair in Noord-Holland benoemd, De staten van Holland kozen hem in 1827 tot griffier van dat collegie welke betrekking hij waarnam tot in 1836 , toen hij tot lid van den Raad van State verkozen werd. In 1839 was hij voorzittend lid der Nederlandsche commissie to Antwerpen , tot regeling van de vaart op de Schelde en andere onder­werpen , en in 1843 word hij op zijn verzoek eervol ont­slagen nit de betrekking van lid van den Raad van State en te gelijk benoemd tot staatsraad in buitengewone dienst. Als zoodanig overleed hij to Haarlem op den isten 1860. In 1829 werd hij ridder en in 1842 kommandeur van de orde van den Nederlandschen Leeuw. Hij was tweemaal gehuwd : den 28sten October 1804 met Anna Wilhelmina Janssens, dochter van jhr. Jan Wil­lem J a n s s ens (zie aldaar) , en in Februarij 1830 met Cornelia Elisabeth Anna de Lange. Uit familie- en andere berigten bijeengebragt. HASSELT (JoHAN COENTAAD.zoon van mr. B a r t-hold van Hasselt en Bernarclina Antonia Rasch, word to Doesburg den 24sten Junij 1797 geboren , en ver­toefde , na, het gewoon schoolonderwijs ontvangen te hebben , geclurende vier jaren aan de latijnsche school van zijne geboorteplaats , waar hij in het ouderlijke huis zijne stu­dien , onder de leiding van den praeceptor W e-e linck, voortzette , totdat hij in het begin van 1815 naar Gro­ningen vertrok , om zich op de geneeskunde toe to leggen. Deze wetenschap toch stond in naauwe betrekking tot de natuurwetenschap , waartoe van Hassel t reeds zeer vroeg eene bijzondere neiging aan den dag legde. De be­oefening der natuurlijke historie was steeds zijne uitspanning geweest , en hij spaarde geene moeite om aan zijne onbe­grensde zucht daarnaar to voldoen , die zoo mogelijk nog aan­wakkerde , toen hij aan de Groningsche hoogeschool de student Heinrich Kuhl ontmoette , die , bepaald in de natuurlijke historie studerende , geene mindere liefde voor die wetenschap koesterde. Met hem wefiverde hij in 1817 in de beantwoording der prijsvraag over den zachten overgang in de klasse der Zoogdieren , waarbij aan van Has s e 1 t het accessit en aan Kuhl den eersten pits werd toegewezen ; met hem werd hij gelijktijdig door het natuur- en scheikundig genootschap to Groningen tot honorair lid aangenomen , en met hem on­dernam hij in 1818 eene voetreis door Duitschland na het volbrengen waarvan van Hasselt zijne medische studien ijverig voortzette , om alzoo na zijnen geheelen academischen cursus volbragt to hebben , tegen het begin van den winter van 1819 en 1820, naar Zwitserland en Frankrijk to ver­trekken , ten einde zich voor to bereiden voor zijne rein naar Oost-Indie, Na zijne terugkomst uit Frankrijks hoofdstad, in Febru­arij 1820 , verkreeg hij den 13den Mei daaraanvolgende to Groningen , den graad van doctor in de geneeskunde , nadat hij to voren bij koninklijk besluit van den 2den Mei, tot amanuensis van den directeur Kuhl benoemd was , met wien hij naar Oost-Indie zou reizen , met bet bepaalde 18 doel om de wetenschappelijke kennis van de voortbreng­ selen der natuur in die landen uit te breiden. Vergezeld van den schilder Keul t j e s en den ontleed­ kundige van Raalte, nam van Hasselt met zijn vriend Kuhl, op den 11den Junij 1820 , de reis naar Java aan , en kwam met zijne reisgezellen in het laatst van December op Batavia. Wat hij in vereeniging met Kuhl, en later na diens overlijden met van R a a 1 t e , voor de natuurkundige we­tenschappen gedaan heeft is niet met._ weinige woorden to vermelden. Onafgebroken bezig om aan het beoogde doel to voldoen en voortgestuwd door eene onbegrensde zucht naar wetenschap , werden geene bezwaren door hem ge­teld of gevaren berekend. Het resultant van zijne onder­zoekingen gaf hij gedeeltelijk in een brief aan den hog­leeraar van Swinderen en in een aan den heer W. d e Haan, terwijl de talrijke door hem verzamelde planten en zeeproducten , benevens een groot aantal teekeningen van visschen, naar de natuur genomen , en skeletten van deze zeedieren , het bewijs opleverden , 'dat geene moeite was ontzien , om nuttig to zijn voor het yak, waarvoor hij al-tijd eene groote liefde had aan den dag gelegd. Dan, de oorzaak van het vroegtijdig afsterven van zijn vriend en reisgenoot Kuhl, was het ook van zijn dood. Zich in Augustus 1823 , met de heeren van Raalte en B i c k , naar de binnenlanden van Bantam , de woestste en ineest onbewoonde streken van Java , begeven hebbende werd hij door eene zware ongesteldheid aangetast en keer­de hij , onder geleide van laatstgenoemde , na eene hoogst­moeijelijke reis , op Buitenzorg , waar hij zijn gewoon ver­blijf hield , terug. In den beginne scheen de ziekte eene gunstige keer te nemen ; doch weldra veranderde dit , en op den 23sten September 1823 werd hij door den dood aan het vaderland en de natuurkundige wetenschap ont­rukt , welke laatste hij met den onvermoeidsten ijver en geestdrift beoefende en tot welks uitbreiding nog zoo veel goeds van bem to verwachten was. In hetzelfde graf, dat het overschot van zijn vriend Kuhl bewaart , rust ook zijn stof, en het Natuur- en Schqikundig Genootschap to Groningen vierde op den 31 step Maart 1824 , in eene buitengewone vergadering zijne nagedachtenis, waarbij de hoogleeraar van S w i n d e r e n de verdiensten van v a n H asselt omtrent de natuurlij ke historic aantoonde. Zie van Swinderen, Bijdr. tot eene schets van het levee , het karakter en de verdiensten van wijkn Dr. J. C. van Ilasselt , (Gron. 1824. 80.) en daarnaar de ilium. Konst- en Letterb. 1825. D. I. IA. 198 , 212 , 230 ; hetzelfde Weekblad 1824. D. I. bl. 20-24 , 34--39, 54-55 , 227-232, alwaar de genoemde brieven gevonden worden. HATTEM (0LiviER v.A.N) , van adelijke afkomst , werd to Utrecht tegen het einde van 1572 geboren en in de hervormde leer opgevoed. Hij studeerde gedeeltelijk in zijne geboorteplaats , deels to Leiden in de godgeleerdheid, en werd na de voleindiging daarvan in 1593 beroepen tot predikant to Hagestein , van waar hij in 1599 naar St. Anthony-polder of Cillershoek vertrok. Boer mans, uit wiens Kerkregister ons de standplaatsen van van Hatt e rn bekend werden , zegt dat hij in 1608 werd afgezet. Dit kornt niet overeen met andere berigten , die melden dat hij reeds in 1607 het hervormd geloof afzwoer. Hoe dit zij , zeker is het , dat hij met zijne vrouw en negen kinderen tot de roomsche kerk overging , te Leuven vervolgens in de ge­ neeskunde studeerde , daarin den doctoralen graad bekwam en zich vervolgens te Antwerpen als geneesheer nederzette , waar hij reeds den 23sten December 1610 overleed. Hij werd in de kerk der Minnebroeders begraven , alwaar hem ter eere een grafschrift gesteld werd. Zijne kinderen heb- ben zich meest alien in de dienst der kerk begeven. Van Hattem schreef: Verdedigingh teghen de Bedienaars van den Gherejormeerde Godsdienst. Tijd en plaats van uitgave schijnen niet bekend. Mis­schien is dit de eerste druk van het volgende geschrift : Justificatio Oliferii Hattem , genomen wt de kenteickened der kerke Godts ; daer wt een yder sal moogen spooren , hoe men de waarachtige Kercke niet alleen nu , maer oock ten alien tijden , wt de Kettersche Synagogen onderscheyden sal. Beschreven door den selven Oliferius .Hattem. De tweede editie , bij den Autheur in veel deelen vernaeerdert ende vets licht , Leuv. 1610. 120. Van Hattem droeg dit werk , waarin hij hoofdzake­lijk Bat h azar Lyd ins, predikant to Dordrecht , aan­viel , aan de regering van Antwerpen op. Volgens sommigen zou hij ook nog geschreven hebben eene Apostille op seec­kere caluinnieuse Requeste aen den Paus teghen Oliv. Hattena ghepresenteert. Zie Sweertius,., p. 589; Toppens, Bibl. p. 932 ; S o e r m a n s , Kerb Beg. der Pred. van Zuid-Holland, hi. 13; Burman, Traject. Erudit. bi. 129, 130; (van Heussen en van R ij n) Dist. van 't Utr. Bisd. D. I. hi. 559, 560 ; Paquot, Memoir , T. II. p. 248, 249 ; ltegenboog, Ilia, der Bemonstr., D. II. bl. 243 , 244. HATTEM (IsxBELLA. VAN) was de vrouw van Simon Lucas B y s terus, vroeger vermeld. Moge zij al het genoegen niet gehad hebben als eene tweed° Maria van R eiger s ber gen, haar echtgenoot nit den Loev estein­schen kerker to verlossen , haar naar verdient toch bewaard to blijven , om hare buitengewone huwelijkstrouw en zelfs­opofrerin Vrachteloos getracht hebbende haren man , die toen nog op de voorpoort to 's Hage bewaard werd , to mogen be­zoeken , was het haar gelukt om hem schrijfgereedschap te doen toekomen en brieven van hem to ontvangen , door behulp van den knecht van zekeren de G r a a f, die in een vertrek boven haar man in gijzeling zat. lntusschen werd alles wat zij hem zond , vruchten , spijs of drank ter ver­versching , zorgvuldig doorzocht. Eindelijk had zij , op haar aanhoudend verzoek de vergunning verkregen hem ems to spreken , ook mogt zijn dochtertje , zes of zeven jaren oud , hem een dag gezelschap houden. Toen I3 y s t e r u s tot eene eeuwigdurende gevangenis op Loevestein veroordeeld was , vernam zijne vrouw wanneer hij des nachts sou vervoerd worden. Onmiddelijk deed zij aanzoek om hem voor zijn vertrek nog eens to mogen spreken, welk verzoek evenwel werd afgeslagen. Niettegenstaande dat, ging zij met drie vrouwen en des cipiers-z wag er naar de gevangenis , om '' daar op het uitbrengen van haren man to wachten. Na middernacht had zuiks plaats. De deuren openden zich en Isabel la drong binnen. Men weerde haar niet , hetzij omdat hare zwangere toestand medelijden verwekte , hetzij nien vreesde voor de gevolgen eener al to strenge handel­wijze. Kort was evenwel het onderhoud , en de diep be­d•oefde vrouw had geene gelegenheid om haar echtgenoot eenig geld mode te geven. Terwijl men doze vervoerde , werd zij gedurende dien nacht gevangen gehonden , doch des anderendaags vrij gelaten. Hare toestand list niet toe iets tot verligting van haar man's lot op Loevestein to ondernemen , doch toen zij uit het kraarnbed hersteld was , en voornemens was daartoe naar den Haag to reizen , trok zij eerst van Gorcum , waar zij zich met der woon had neder­gezet , naar Loevestein , daar zij B y s t e r us , die uit een venster lag toeriep wat haar voornemen was. Fen soldaat maakte spoedig een einde aan hun gesprek. Hierop ver­zocht zij te 's Hage met hare kinderen op Loevestein bij haar man gevangen te blijven , hetwelk haar echter gewei­gerd word. Zij hield echter zoo lang aan met smeeken , dat de staten eindelijk , in Maart 1622 , toestonden , dat zij voor den tijd van zes maanden , eens ter week , toegang tot haren man mogt hebben. Doch daarna verwierf zij , dat zij met hare kinderen bij hem opgesloten bleef, wil­lende liever met hem zijn hard lot deelen , dan hare vrij- held genieten. Hare verdere levensbijzonderheden gin niet bekend. Het blijkt niet of zij nog Ieefde toen Bysterus , na eene tienjarige gevangenschap, met zeven andere pre­ dikanten , wist te ontsnappen. Zie Brandt,.der Reform. D. IV. bl. 551-558; Rogge, Jiezoeken op Loevestein in 1624 , bl. 79 ; dit lroordenb. D. II. bl. 1716. HATTEM (PoNTIAAN) werd te Bergen op Zoom in 1641 geboren , en vertrok op twintigjarigen leeftijd als student in de godgeleerdheid naar de Leidsche hoogeschool. Hij bezocht later die van Saurnur en deed zich toen reeds als een aanhanger van de gevoelens van Spinosa kennen. Hier to lande teruggekeerd , werd hij tot de predikdienst toegelaten , to Philipsland beroepen en aldaar den 31sten Julij 1.672 bevestigd. In 1676 te Brouwershaven uit­genoodigd zijnde op nominatie to prediken, bedankte hij in een schrijven , waarin hij zich als een nederig, gemoedelijk , hoogst ernstig denkend en van het gewigt zijner bediening diep doordrongen man kennen deed. Langzamerhand ont­wikkelden zich bij hem die eigenaardige gevoelens , die hij in zijne Verhandeling of lessen over den Catechismus bekend maakte. Hij werd ten gevolge van dit boek in 1683 van zijne bediening ontzet, op grond van 37 punten van beschuldiging door den Zeeuwschen Coetus tegen hem ingebragt. Hij poogde zich in eene Verantwoording aan den Coetus 1685 80. , to verontschuldigen , doch dit hielp niets. Niet weinigen hadden intusschen de gevoelens van van Hattem omhelsd, en weldra verspreidden zich deze door het geheele land. Zelfs predikanten waren er die met Hattemistische tegrippen besmet waren. Ten einde onze lezers in het kort mete deze begrippen bekend to maken , nemen wij bier over het be­rigt door anderen daar over gegeven. De leer van v a n Hatt em was hoofdzakelijk deze : „ Alles is noodzakelijk. De zonde ligt niet in de daden van den mensch , maar in zijne gesteldheid. Daarom wordt hij door de eerste noch kwaad noch goed , maar is hij voor geene verandering vatbaar. De zonden geven God dus ook geene oorzaak tot misnoegen. Christus heeft , one van den dood vrijkoo­pende , ons niet anders doen worden , dan wij reeds waren ; maar ons doen weten hoe wij to voren waren. Zijn dood maakt ons bekend , dat wij van God geregtvaardigd zijn , en ten gevolge van die regtvaardiging kan niemand lecien Gods wil handelen. De mensch is derhalve zoo als 7hij behoort to zijn , en kan zelfs gezegd worden nooit eenige zonden bedreven to hebben. De uitverkorene bedrijft dus geene zonde meer en behoeft zich nergens om to bekom­meren dewijl hij voor. God geregtvaardigd is. De wil van God wordt niet volbragt door handelen , maar door lijden , en het geloof is niets anders , dan datgene aanne­men , hetwelk Christus ons door zijnen dood geopenbaard heeft , enz." Ons plan hat niet toe hierover verder uit te weiden. Na van Hat t em 's dood , die in 1706 plaats had , waar­schijnlijk te Bergen op Zoom , waar hij zich met der woon vestigde na zijne afzetting , en twee malen in de week gods­dienstoefening hield , werd zijne leer door Jae o b Brit , Marinus Booms,Dina Jans, GosuinusvanBui­tendyckenJakob Roggeveen verder verkondigd en verspreid , doch zijn aanhang verminderde allengs door de krachtige maatregelen van het hooge staatsbestaur , dat in 1692 bet drukken en uitgeven van zijne werken verbood, en ging weldra geheel to niet , ofschoon 's mans meening omtrent een lijdelijk geloof nog lang heeft stand gehouden en nog aanbangers vmdt. Van van Hat tem zagen nog bet licht : Petrus verlost uit de magt van zijn misbruiken , 's Hage , 1700. 80. Brief aan zeker .Friesch godgeleerde , 8°. terwijl na zijn dood nog werd uitgegeven : Den val van '8 tverelts Afgod ofte het Geloove der Hey­figen , zegepralende over de leere van eygen geregtigheyt , ver­toont in de nagelatene geschriften van P o n t i a e n van Hattem, uitgegeven door Mr. J. Roggeveen, 's Hage en Amst, 1718-1727. 40. 4 deelen. Zie W a g enaar, Vaderl. Hist. D. XXIII. bl. 196 , 197 ; Saxe, Onom. Liter. T. V. p. 278 ; A r r e n b e r g , Naamreg. van Ned. Boek.; K o k , l'aderl. Woordenb. D. XX. bl. 469-471 ; Y p e ij , Geschied. van de Krist. Xerk in de 18de eeuw , D. VII. LI. 290-297 ; Y p e ij en Dermout, Geschied. der Ned. Berm Kerk , D. III. M. 124-128; Glasius, Geschied. der Christ. kerk en godsdienst in .Nederl. D. IL 223-226; Borsius in Kist en It oyaards, Nederl. .eirchief 'VOW' Kerk. Geschied. D. I. bl. 270 , 275 , 352 en volgg. , D. III. bl. 411-416 , D. VIII. bl. 87 , 92 ; Glasius, Godgel. Nederl. ; Cat. van de B161. der Maatsch. vas Ned. Letterk. te Leid. D. II. M. 225. HATTEN (P. VAN) was een commissievaarder , die , in 1691, met Frans Jan s s e n zes prijzen bemagtigde en daarmede in Julij van dat jaar behouden binnen Vlissingen kwam. Zie de J o n g e , Geschied. van het Ned. Zeewez. D. IV. St. I. M. 299. HATTINGA (ABDIA.$) , geboren to Leeuwarden , werd in 1694 predikant to Midwolda en de Leek in Groninger­land , van waar hij in 1702 beroepen werd naar Sluis in Vlaanderen. Hij was in 1694 gehuwd met Maria Thie-len i u s , van Leeuwarden , en overleed to Amsterdam in November 1731 bij gelegenheid dat hij aldaar eene collects deed voor het in 1730 te Sluis afgebrande weeshuis. 11ij beschuldigde in 1705 zijn ambtgenoot Jo h a n n e s van L e e u w e n van valsche leeringe , waaruit een hevige twist ontstond , die de classis to vergeefs trachtte bij to leggen. Hij gaf in druk uit : Lykrede over het arsterven van den Heer Generaal Baron Frederik- Nicolaas Fagel , gedaan in de kerk te Sluis in Vlaanderea , ten dage der begravenisse den 2den Maart des jaars 1718 , Middelb. 1718. 40. Zie Boekz. der gel. tvereld , 1731. b. bl. 628; Brucherus, Go denkb. van Stad en Lande , bl. 189; Kist en Royaards, .Nederl• voor Kerk. Gesch. D. VI. bl. 141 , 142; de 1Vavorscher , D. VIII. bl. 199. D. IX. bl. 5 ; Uit medegedeelde berigten aangevuld. HATTINGA. (WILLEM TIBERIUS) , geneesheer van het lands- 'en legerhospitaal op Zuidbeveland , in 1759 Burge­meester van Hulst en later regerend schepen van Hulster­ambagt , was een bekwaam teekenaar en zamensteller van Iandkaarten. Hij vervaardigde in 1744 eene nieuwe kaart van het eiland Tholen , .Nieuw Vosmaar en Philipland , en in 1747 en 1748 , op last van den prins van Oranje en den Raad van State , eene nieuwe kaart van het eiland Zuid-s beveland. Beiden zijn in het 2de deel van den Tegenwoor­dige Staat van Zeeland te vinden. Zijne zonen volgen. Zie aldaar en het roorberigt bl. 3; Wagenaar, radon'. list. D. XX. bl. 63. HATTINGA (DAVID WILLEM CAREL en Antro:TiE), zo­nen van den voorgaande waren beiden ingenieurs , die , op last van den prins van Oranje , in de jaren 1750, 1751 en 1752 , eene nieuwe kaart van de provincie Zeeland ver­vaardigden , in zeven stukken 4'12 v. hoog en tusschen de 5 en 6 voeten breed. „Alles over de ketting afgesleept , de hoe-ken afgezien en op de voeten afgegaan". Voor de som van 2100 gulden hebben zij daarna van deze kaart ten behoeve van de staten van Zeeland eene copie gemaakt , waartoe deze laatsten vooral besloten , dewijl sedert de kaart van V isscher , waarop door verloop van tijd weinig staat kon gemaakt worden , geene naauwkeurige kaart van Zeeland bestond. In het 2de deel van den Tegenwoordige Staat van Zeeland komen van hen voor : Kaart van het eiland Walcheren. Kaarte der eilanden Woordbeveland Wolphartsdek en Oostbeveland. Kaarte van Schouwen en Duiveland. Eene groote menigte geteekende kaarten van Zeeland van hunne hand berustte voor weinige jaren nog te 's Hage bij een hunner erfgenamen. Anthonie Hattinga was met P. Swart de bouw­meester van de Delftsche poort te Rotterdam. Zie de Notulen der Staten van Zeeland , bl. 614 , 615 , 634 ; To­genw. Staat van Zed. D. IL roorberigt bl. 3; Immerzeel, Lev. on Werk. der Kunstsch. ; de Navorscher, D. X. M. 123 , alwaar de ons reeds bekende bijzonderheid wordt medegedeeld , dat onze voora anger,, n door eene verkeerde lezing misleid , de eerste der hier genoemde broe­ders verkeerdelijk op Car el (D. W.) vermeld heeft. HATTUM (ANNA VAN). Zie over haar dit Woordenboek, 3de deel bl. 751. HATTUM (BURCHARD JOHAN vAN) was regtsgeleerde en schrijver van Geschiedenissen 'der Stad Zwolle , uit Stads boeken egte stukken en oude Chronyken by een vergadert en beschreven , Zwolle 1767, 1768, 1769, 1773, 1776. 8 0. D. I-.-V. St. I. Niet verder verscheeen. Zijn plan om de onuitgegeven Overijsselsche kronijken van vier versehillende schrijvers, T he o d o r u s W ey leru s, G e­ra rd Coccius, Harm annusVechtensis eneenonbe­kende, in het licht te geven , heeft geen voortgang gehad. Levensbijzonderhed.en zijn van hem niet bekend. De tij­delijke voorzitter: van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde heeft van zija overlijden , dat na Julij 1776 schtint plaats gehad to hebben , geen gewag gemaakt. Zie Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Lotterk. te Leid. D. II. bl. 157 , 159 ; Muller, Cat. van Bock. over _Ted. Geschied. enz. bl. 135, HATTUM (G. VAN) wijdde aan de weduwe van J. S i x eenen lijkzang toe op den dood van haren gemaal , die in het 3e deel bl. 136 van het Dichtkundig Praaltooneel van Nat-lands Jl7onderen to vinden is. Zie H e r in g a , in den Konst- en Letterb. 1848. D. I. bl. 149. HATTUM (MAuRrrs vA.N) was in den loop van de eer­ste helft .der achttiende eeuw een goed acteur en verdien­stelijk comicus.. Hij muntte uit in de rol van tuiniers­ knecht in het blijspel : Het ontdekt geheim. Hij was ook de vertaler uit het Fransch van eenige tooneelstukken , getiteld . De Orakelvaas , kluchtige opera, Amst. , 1740. 8°. De verkeerde Waereldt kluchtige opera , Amst. 1740. 8°. .De spokende Tamboer , kluchtspel, Amst. 1745. 80. Het vermakelijk Avont-uur , kluchtspel , Amst. 1767. 8°. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht. ; Van Halm a el , Elydr. tot de geschied. van het tooneel . bl. 31. Cat. van de Bib& der Maatsch, van Ned. Letterk, to Leid, D. 1, b. bl. 108. HAUCHIN (DAVID DE), een der afgevaardigden van Henegouwen die de Unie van Brussel in 1577 teekenden. Hij was toen ter tijd pensionaris der stad Mons en in het jaar 1578 schepen aldaar. In 1579 teekende hij , in naam zijner stad , het verdrag van verzoening met Parm a. Hij was gehuwd met Isabel la de la Croix. Fen zijner bloedverwanten was waarschijnlijk Jean de H a u c h i n, aartsbisschop van Mechelen. Zie van Neteren, Nederl. !list.% IV. b1.426, 427; deJonge, de Unie van Brussel in 1577 , bl, 203 , 204. HAUCK (AUGUST CHRISTIAAN) werd to Mannheim in 1742 geboren. Zijn vader was hofschilder van den keur­vorst van den Paltz. Dezen vroeg verloren hebbende , kwam hij als portretschilder naar de Nederlanden , woonde eenigen tijd to Maastricht , to Leiden , waar hij huwde, en eindelijk to Rotterdam. Daar hield hij zich voorna­mentlijk met het schilderen van portretten en met les geven in de teekenkunst bezig. Hij bezat vele verdiensten en overleed to Rotterdam in 1801 , nalatende eene dochter , die met wijlen den kunstschilder A. Bakker gehuwd was. Op 's Rijks Museum to Amsterdam is van hem een schilderd portret van den vice-admiraal Jan Arnold Zoutman. Zie van Eynden en van der Willigen, Ceschied. der vad. schilderk. , D. II. bl. 328. Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunst­sch. ; Duboureq, Beschryv. der schild. op 's Rips Museum to Amst. bl. 52. HAUDEIANS (ANDRIES) behoorde misschien tot het geslacht Audeians of Haudeians, dat oorspronkelijk nit Zuidbeveland was. Hij teekende waarschijnlijk als schepen van Brugge , de Unie van Brussel in 1577. Zie d e Jonge, de Unie van Brussel in 1577, H. 199, Byv. en erb. bI. 52, 53. HAUDUN (NALTERRE DE) gezegd Gitrici , behoorde tot de verbondene edelen , doch er is niets van hem bekend. Zie t e Wate r, list. van het verb. der Edel. D. 11. bl. 452 , D. TV. M. 138. HAUFF (WILHELM GOTTLIEF) geboren to Nijmegen den 16den Maart 1793 , was de zoon van Wilhelm Go t tlief Hauff, organist en klokkenist aldaar , en van Johanna Barbara Lintz. Veel aanleg voor de muzijk hebbende , ontbrak het hem geheel aan wetenschappelijke opleiding en moest hij , bij het gebrekkic , onderWijs van zijnen vader , zich zelven vormen. In het algemeen het orgel treffend bespelende werd hij in 18 : 16 to Groningen tot organist der 'Groote- of Martini-kerk benoemd en over-Iced hij als zoodanig aldaar den Isten November 1858. In 1833 bedankte hij voor een beroep als organist van do Nieuwe kerk to Amsterdam. Hij was eerst gehuwd met Maria Anna Catharina Roijer, na diens dood met Maria Catharina Meijer, .nog in Leven. Bij beiden liet hij kinderen na. .an zijne composition , die naar het oordeel van deskundigen weinig waarde hebben vinden wij vermeld : H. van Alphen, Vifftien kleine schoolliederen voor piano en zang gecomponeerd , door W. G. H a u ff, Gron. lang 40. Melodien der Evangelische Gezangen by de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik , gezet voor orgel of piano­forte met de noodige harmonic in generaal basstyl, Gron. 1840. breed 40. VI kleine 1Vaspelen by het uitgaan der godsdienstoefening, voor orgel met twee clavieren en pedaal , Gron. 1847. breed 4o. Praeludien of voorspelen , dienende voor de Psalmen en Gezangen voor het orgel, Gron. breed 80. De 150 Psalmen , benevens lop en bedezangen , gezet voor orgel of pianoforte , met de noodige harmonie- en generaal-bas 3de verbeterde druk , Gron. 1848. breed 40. Zie Algen. llandels- en Effecten blad 5 Nov. 1858 ; Brinkman, Naaml. van Bock. ; IIit familie-berigten aangevuld. HAUG (LODEWIJK FREDERIK CHRISTIAAN) werd to Ludwigsburg , in Wurtemberg , den 24sten December 1773 geboren , en was de zoon van Balthazar Haug, hoog­leeraar aan het gymnasium to Stuttgart en hofprediker en paltsgraaf van den hertog van Wurtemberg. Door zijnen vader in de voorbereidende wetenschappen onderwezen , vertrok hij naar de vermaarde hooge Karels-school te Stutt­gart , met de aanvankelijke bestemming , om tot eene der wetenschappelijke wapens to worden opgeleid. Zich intus­schen ook op de regtsgeleerdheid toegelegd hebbende , ver­wierf hij daarin den graad van doctor , waarna hij , door de tUdsomstandigheden gedrongen , zich in Holland ves­tigde. Zijne veelzijdige bekwaamheden , blijkbaar in twee ach­tereenvolgens uitgegevene werken t wekten spoedig de aan­dacht der regering hier te lande , en zag hij zich daardoor in 1807 als hoogleeraar in de Nederlandsche letteren en geschiedenis bij de militaire school to Hondsholredijk aan­gesteld , welke waardigheid hij ook bleef bekleeden na de verplaatsing der school naar 's Gravenhage in 1809 , tot de inliiving van ons land , die de ontbinding dozer instel­ling ten gevolge had. Op aanbeveling van den beroemden C u v i e r , die Haug in al zijne waarde kende en kon . sehatten word hij als hoogleeraar in de geschied- en aardrijkskunde , de Dult­sche taal en fraaije letteren aan de militaire school to la Fl6che aangesteld. Vijf jaren lang bekleedde Haug deze betrekking , geroemd om zijn uitmuntend onderwijs en be-mind om zijn niet minder uitmuntend karakter. Het staat tot zijne eer aangeteekend , dat hij met nog drie andere leeraren , de eenige was , die , tijdens de honderddaagsche tusschenregering van Napoleon, de van alle ambtena­ren gevorderde belofte van trouw en gehechtheid aan den overweldiger standvastig weigerde of to leggen en ook niet over te halen was tot de onderteekening der acte , waarbij de Bourbons voor eeuwig vervallen werden verklaard van den Franschen troon. De spoedig daarop gevolgde val van Napole on maakte weldra aan den uit zijne weigering ontstanen , hagchelijken toestand van Hau g een einde. De nieuwe Fransche rege­ring haastte zich zijn braaf en cordaat gedrag te beloonen , door hem de orde der Rdunie te schenken en hem eene eervolle betrekking aan to bieden ; doch alle pogingen om hem in Frankrijk to doen blijven waren vruchteloos , to meer toen uit het geliefd Holland eene roepstem tot hem kwam , en hem aan de pas opgerigte koninklijke artillerie­en genieschool to Delft het onderwijs in de geschied- en aardrijkskunde werd opgedragen. In 1816 aanvaardde hij die betrekking. Uitgebreid was de kring der wetenschappen , door hem zelven of onder zijne leiding onderwezen. Gedurende twaalf jaren was hij met klimmenden Uver werkzaam en talrijke leerlingen , later in zeer aanzienlijke krijgs-betrekkingen geplaatst , er­kenden gaarne wat zij aan het voortreffelijk onderwijs van Haug to danken hadden. BU de ontbinding der school to Delft , die door de oprig­ting der koninklijke akademie to Breda gevolgd werd , be­sloot Haug zijnen loopbaan als hoogleeraar neder te leg­gen. Het krijgsbestuur erkennende en waarderende 's mans vele bekwaamheden , benoemde hem in 1829 en 1830 tot lid der commissie, aan welke to Delft het examen der kadets en onderofficieren bij de infanterie en kavallerie was opgedragen. Voortgaande met zich in de door hem geliefde vakken to oefenen , met geestdrift werkende aan alles wat de room van zijn aangenomen vaderland kon uitbreiden , onafge­broken bezig om de vruchten van zijnen letterarbeid, hetzij door openbare voorlezingen of door de drukpers in ruimer kring , bekend to maken , overviel hem eene slepende ziekte en langzaam verval van krachten , die den 20sten April 1834 , te -Delft, een elude aan zijn nuttig en werkzaam leven maakten, Bellalve een grout aantal verhandelingen over verschil­lend° onderwerpen schreef Haug de volgende werken , die door den druk zijn bekend gemaakt. Brieven uit Amsterdam over het nationaal tooneel en de Nederlandsche lecterkunde; uit het Hoogduitsch, Amst. 1805. 120. Beschouwing over den oorsprong der Duitsche schouwspelen en schouwspeldichters ; uit het Hoogduitsch, Haar], 1806. 80. Redevoering over het nut en gewigt der geschiedenis. Delft, 1816. 80. Inleiding tot de algemeene geschiedenis , en betoog van het nut en gewigt derzelve , Delft , 1820 kl. 80. 2de druk. V erhandeling over den geest en de zeden der middeleeuwen , en voornamenlijk over de heimelyke en openlijke geregten , tournooy en , kruistogten enz. Amst. 18 ?. 80. De dertigjarige oorlog ; eene bijdrage tot de krilgskundige geschiedenis ; met de levens- en karakterschetsen der beroemdste Veldheeren. Delft , 1826. 80. 2 deelen. Behalve deze werken leverde Haug in het Morgenblatt der Freymuthige , in den Algemeene Konst- en Letterbode in den Militaire Spectator en andere tijdschriften , menig be­langrijk artikel , door welk een en ander hij zich jegens onze letterkunde hoogst verdienstelijk maakte en daarom ten voile verdiende de onderscheiding die hem ten deel viel door zijne benoemin,,o. tot lid van de Hollandsche Maat­schappij der Wetenschappen to Haarlem , van die der Ne­derlandsche Letterkunde to Leiden en van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap. Die alien deden hulde am bet­geen door hem voor letteren en wetenschappen gedaan was , terwijl hij als mensch , door zijne regtschapenheid , be­schaafdheid van zeden , aangename omgang en wat dies meer zij , zich de achting en genegenheid van alien die hem kenden verworven had. Als dichter deed Haug zich kennen door " eon paar niet onverdienstelijke puntdichten , geplaatst in de vierde verza­meling Dichtvruchten van den vriendenkrin4 : ­ kunst door vriendschap volmaakter , van welken kring Haug lid was. Hij teekende die C. F. Haug, onder welken naam allies verscheen wat hij uitgaf. Zie Scheltema, Geschied- an Letterk. Mengelw. D. V. St. bl. 260-268; (C. A. Geisweit van der Netten) in den Spectat. D. II. bl. 212, 213 , D. III. bl. 20-24 ; .dlgem. Konst- en Letterb. 1834, D. I. bl. 273 , 274 ; Handel. der jaarl. vergad. van de Maatsch. der. Ned. Letterk. to Leid. 1834. bl. 54-57 ; van der Aa, Nieuw Woordenb, van Ned. Dicht. ; de Jonge, Naaml. van Bock HAULTAIN (ALEXANDER , FILIPS , en WILLEM DE ZOETE VAN). Zie ZOETE (ALEXANDER , FILIPS en WILLEM DE). HAULTEPENNE (de beer VAN). Zie BARLAYMONT (CLAUDE vAN). HAUTAIN (ALEXANDER , FILIPS en WILLEM DE ZOETE VAN). Zie ZOETE (ALEXANDER FILIPS en WILLEM DE). HAUTECOUR (HENRI PHILIPONEAU DE) was de oudste zoon van J e an Philiponeau, heer van Montargyer en Elisabeth Bazin, beiden van eene edele en aanzien-Hike familie afkomstig. Hij werd to Duche in Neder-Nor­mandie geboren den 5den September 1616 , en reeds op negenjarigen leeftijd naar Saumur gezonden , waar hij in zes jaren zich voor de hoogeschool bekwaam maakte, vervolgens aldaar in de wijsbegeerte studeerde , en in 1664 den graad van meester in de vrije kunsten verwierf. Na eenigen tijd in de wijsbegeerte onderwijs gegeven to hebben , in de plaats van den hoogleeraar Robert C h o ii e t , die naar Geneve beroepen was , besloot d e Haut e c our zich op de godgeleerdheid en oostersche talen toe te leggen. Hij deed dat met zoo veel inspanninadat hij reeds in 1669 zijne dissertatio de fide verdedig7de en twee jaren daarna tot predikant to Saumur werd beroepen , waar hem het onderwijs in de godgeleerdheid werd opge­dragon. Hij nam die betrekking tot in 1685 waar , toen de hoogeschool op last van Lodewijk XIV werd opge­heven. De Hautecour, het gevaar inziende dat het protestantisme in Frankrijk dreigde , wenschte het tijdig to ontgaan , en wist , door den invloed van bloedver­wanton en vrienden , vergunning te erlangen om zijne goederen to verkoopen en met zijne bezittingen en be­trekkingen Frankrijk to verlaten. Hij kwam den 7den Februarij 1686 in Holland aan , en dadelijk bood men hem een beroep te Deventer en ge­lijktijdig to Middelburg , mede als hoogleeraar, aan. Nog niet besloten zijnde welke roepstem to volgen , boden curatoren der Franeker hoogeschool hem den 3lsten Mei daaraanvolgende den godgeleerden leerstoel aan. Hij aan­vaardde doze betrekking den 17den Junij van hetzelfde jaar met eene Oratio de vera ratione ordinis decretorum Divinorurn de salute generis humani , nadat hem kort to voren het doctoraat in de godgeleerdheid was opgedragen. Hij vervulde zijn ambt met grooten lof, tot hij den 25sten October 1715 door eene beroerte overvallen werd , die hem den 30sten dier zelfde maand ten grave sleepte. Zijn ambtgenoot Cam p e g i u s V i t r i n g a hield op hem eene lijkrede. Hij was in 1673 gehuwd met Helene Perr o-t eau, die to Franeker in 1689 overfeed, na hem ver­scheidene kinderen to hebben geschonken , waarvan hem slechts eene dochter overieefde , die in 1709 huwde met Isaac I a Migue, Fransch predikant to Leeuwarden. In 1696 hertrouwde de Hautecour met Louise Mau­rice tte l'H ui I lie r, die hij den 27sten Maart 1711 verloor en 14 wie hij slechts 'Sae dochter verwekte. De H a u t e c o u r gaf in. druk uit de volgende verhan. delingen : Dissertatio de Mysterio pietatis ad locum I. T. III. 16. Franeq. 1687 40. Dissertatio ad Oraculum Genes. III: 15. Franeq. 1689.40. Dissertationes de Symbolo Apostolic° , Franeq. 1691-1692. 40. Op nieuw uitgegeven , zonder des scbrijvers naam , onder den titel van : Disquisitio de Symbolo etc. Amst. 1702. 40. Dissertatio de peccato in spiritum sanctum , ad Marc. III. 28 , 29 , 30 , Franeq. 1702. 40. Dissertatio ad historiam Daemoniaci a Christ() sancli, Marc. IV : 1-20 , Franeq. 1704. 40. Dissertatio de Lege et Evangelic° , ad Joh I: 17, Franeq. 1707. 40. Ibid. 1710. 40. Controversiarutn de Religione brevissima Synopsis, Franeq. 1709. 120. Behalve doze geschriften stelde de Hautecour nog een groot aantal academische verhandelingen op, waarvan echter niets is uitgegeven. Zie Vriemoet, dthen. Frisiae , p. 682-688;Paquot,111Omoir. T. I. p. 560; Glasius, Godgel. Nederl. HAUTEMER (WILLEM.heer van Fervaques, be- hoorde tot de edellieden in het gevolg van den hertog van Anjou, die door zijne welsprekendheid den hertog in 1583 wist over to halen tot het verkrachten van zijnen eed aan de staten en tot het besluiten om zich van eenige belangrijke plaatsen in de Nederlanden meester to maken, om de staten daardoor to dwingen aan koning H e n d r i k III de voorwaarden in to willigen , waarop hij hun help tegen de Spanjaarden wilde verleenen. Bij den aanslag op Antwerpen , kort daarop ondernomen , zich van den per- soon des prinsen van Oranje willende meester maken , werd hij in tegendeel gevangen genomen terwijI zijne man­ schappen op de vlugt sloegen. Verdere bijzonderheden zijn ens van hem niet bekend. Zie Wagenaar, Vaderl. fist. D. VII.b1.473; Wiersbitzky, de tachtigjar. oorl. D. III. bl. 595 , 000. HAUTENUS (JANUs). Zie HOUT (JAN VAN). HAUTEPENNE (de heer vAN). Zie BARLAYMONT (CLAUDE VAN). HAVART (DANIEL) omstreeks 1656 to Amsterdam go­boren, was blijkens den titel van een zijner werken genees- heer, als hoedanig hij zich welligt ook als scheepsdoctor , naar de kust van Coromandel begaf. Hoe het zij , zeker is het , dat hij aldaar eene vertaling maakte in verzen van de treurdichten van Ovidius, en nog andere werken schreef , die hij , na in den jare 1686 in het vaderland te zijn teruggekeerd , onder de volgende titels uitgaf: De Persiaansche Bogaard , Amst. 1688. 120. Naar Sadi 's Rosarium. De Persiaansche Secretaris , Amst. 1689. 120. P. Ovidii Nasonis Tristium Lib. V. dat is de vij f boeken der Treurgezangen , Utr. 1692. 120. De tweede druk ver­scheen onder den titel van : De treurende Ovidius (het troostdigt aan Livia , 4 boeken der Brieven van Fontus kust , neevens de klaagende Noote­boom) , uit het Latijn in Nederduytsche rifmtrant overgeset ; waarby gevoegd zijn 100 uytgezogte Grafschriften , door Dan. Havart , Med. Dr. Utr. 1702. 80. ; aldaar 1718. 80. De Grafschriften kwamen ook afzonderlijk uit te Rotter­dam in 1718. 80. , en zijn eene belangrijke bron voor le­vensbijzonderheden van Hollanders , tusschen 1673 en 1688 in onze kantoren in Hindostan overleden. Op- en ondergang van Coromandel, alsmede de handel der Hollanders op Coromandel , enz. , Amst. 1693. 40. 3 deelen met plat. en kaart. Praktijk der Beelkonst. 40. Hij koos in 1687 Utrecht tot zijne woonplaats. De tijd van zijn overlijden is onbekend misschien had zulks tusschen 1702 en 1718 plaats. Zie Arrenberg, Naamreg. van Ned. Bock.; van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en W etensch. D. III. bl. 175 ; W i t s e n G e y s b e e k , W oordenb. van Ned. Dicht. ; Cat. van de Bibl. der flfaatsch. van Ned. Letterk. to Leid. isle Bijv. bl. 19 ; Cat. van de bibl. van Schouten (1853) , bl. 103 ; M u I1 e r Cat. van boek. ens. van de Ned. Bezitt. bl. 28. HAVEN (GERBRANDUS en THEODORUS VAN DER) waren twee broeders en beeldhouwers van Groningen , die aldaar in de laatste helft der achttiende eeuw bloeiden. De eerste, die ook bouwmeester was , wordt als de bedrevenste ver­meld. De tweede stierf to Groningen in 1780. De beeldon, geplaatst op het hoofdwerk des orgels in de Groote kerk te Leeuwarden, zijn slechts door een der broeders in 1724 ge­beeldhouwd waarschijnlijk is zulks G e r b r a n d u s geweest. Zie Tegenw. Staat van Friesl. D. III. bl. 152, van E y n d e n en van der Willigen, Gesch. der vaderl. schilderk., D. II. bl. 247; Immerz eel, Lev. en Werk. der Kunstsch. ; Kramm, Lev. en Work. der Kunstsch. HAVENBOORGH (P. vAzi) sclareef: Eenige Schriftuerlicke Liedekens , to onderwysinge ends versterckinge der Swacke , (Amst ) 1612. kl. 8°. Zie Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letter;. -fie Leid. D. II. bi. 550. HAVENS (ARNOLDUS) of Ha vensis, werd to 's Her­togenbosch in 1540 geboren en genoot aldaar zijne eerste opleiding bU de Hieronymianen. Hij vertrok vervolgens naar Keulen , ter voortzetting zijner studien , en trad er in 1558 in de orde der Jezuiten. Tot baccalaureus in de godgeleerdheid bevorderd , werd hij priester en rector van het jezuiten-collegie to Keulen. Als zoodanig was hij in 1581 to Rome tegenwoordig bij de verkiezing van den nieuwen generaal der orde Aqua vi v a. Reeds te voren tot doctor in de godgeleerdheid bevorderd zijnde , besloot hij in 1586 de orde te verlaten en zich onder de Karthui­zers to begeven , bU wie hij onderscheidene kloosterlijke waardigheden bekleedde , zoo als te Leuven , Roermond 's Hertogenbosch , Brussel en Gent , in welke laatste plaats hij , volgens den een in 1609 , volgens den ander in 1611 overleden is. Van hem ziet het licht : De erectione novorum episcopatuum in Belgio in quo libro vitae Gulielmi Lindani et Henrici • Cuyckii , episcoporum Buremundensium , Ruremund. 1608. 80. Colon. 1609. 40. H istoria relatio duodecim martyrum cartusianorum , qui .Rurenzundae Geldriae , anno 1572 agonem feliciter comple­verunt. Accessit exhortatio ad cartusianos de observantia disciplinae regularis vitaeque solitariae commendations , Gand. 1608. 80. et 40. in het vlaamsch vertaald en uitgegeven to Roermond 1649. 40. Speculum haereticae crudelitatis sive de crudelitate mori- busque priscorutn ac recentium haereticorum , Colon. 1608. 80. Oratio quodlibetica de Dei dogmatibus , Colon. 1610 8°. Zie Sweertius,.Eelg. p. 142; Foppens, Eibl. Belg. p. 96 ; Oudhed. van 's Ilartogen6., bl. 567 ; Iloogstraten, W oor­denb. die hem verkeerdelijk Havenius noemt ; (v an Gil s) Kathol. Mejerijsch Memorieb. bl. 182, de Wind, Bibl. van Ned. geschied­schr. , bl. 375, 680 ; GI a s i u s , Godgel. iVederl. , ll. I. M. 37, 38, D. III. bl. 602. HAVER ( THOMAS HENracus) word te Unna in West-fate , in 1697 , geboren , studeerde acht jaren to Rostock en bekleedde sedert den lsten Mei 1726 het predikambt bij de Luthersche gemeente in zijne geboortestad. Van daar werd hij den 19den. Februarij 1728 bij dezelfde ge­meente to Amsterdam beroepen , doch overleed aldaar reeds in Augustus 1737. Behalve eene lijkrede op ds. F r a n-c i s c u s Bosch van Bodegraven , die to Amsterdam in 1736 , in 40. het licht zag , gaf hij uit eene leerrede over Psalm CXIX : 30 en 31, op het tweed° eeuwfeest der overgave van de Augsburgsche Confessie , onder den titel van : Vier Pfeiler and Grundvesten des Eglangelischen Lu­therthumbs , Amst. 1730. 40 . Zie van Abkoude Naamreg. van Ned. Dock. , D. I. St. ' Bijdr. tote Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuia, geschied. der Luth. kerb in Nederl. , St. VII. bl. •5 Dome1a N i e u W e n h u i s, Geschied. der Luth. gem. to dmst. bl. 148. HAVER DROEZE (FREDERIK JAN). Zie DROEZE (FREDERIK JAN HAVER). HAVERCAMP. (HENDRIK VAN). Zie AVERCAM (HENDRIK VAN) HAVERKAMP (SrvERT of SIGEB ERT US) zoon van , Evert of Everhardus Haverkamp, werd niet to Utrecht maar to Leeuwarden , volgens het doopboek alda,ar, in December 1684 geboren en , na volbragte studio to Utrecht , tot predikant bij de Hervormde gemeente van Stad aan 't Haringvliet , gelegen op het eiland Overflakkee , in 1710 beroepen. In 1720 werd hij aan de Leidsche hoogeschool tot lector in de Grieksche taal aangesteld. HU aanvaardde die betrekking den 'sten Junij van ge­noemd jaar met eene redevoering : de qztaestione , wrung , armia an literis Graecia sibi majus nomen paraverit. Een jaar later droeg hem de Franeker hoogeschool het professoraat in de Griek­sche taal op, waarvoor hij evenwel bedankte, omdat curatoren der L&dsche hoogeschool hem , op aanbeveling van den hoogleeraar P. Bur man, die de benoeraina van T b e-r i u s H e m s t e r h u i s daardoor wilde voorkomen , als ge­woon hoogleeraar in de Grieksche taal benoemden. AIs zoodanig opende hij den 2den December 1721 zijne lessen met eene : ()ratio qua probatur, , vigente aemulatione et gloriae studio , virtutem Graecorum ad maxima imperii et literaruna incrementa pervenisse , at vero , sublata aemulatione et exstincto gloriae ardore , omne decus literaruna , una cum imperio , con­cidisse. (Lugd. Bat. 1721. 40.) Nadat hij gedurende drie jaren deze betrekking met ijver vervuld had , werd hem in 1724 ook het onderwijs in de welsprekendheid en geschiedenis opgedragen , en hij aan­vaardde dien post op den 18den December van dat jaar , met eene redevoering : de actione Oratoris , sive corporis elo­quentia. Hij was tevens sedert 1741 curator der Lattin­sche school en overleed to Leiden , volgens de Boekzaal den 25sten of volgens anderen den 2 78ten April 1742. Zijne afbeelding ziet het licht. Zijn zoon Abraham volgt. Een andere zoon , Ever h a r d Si war t z geheeten , was predikant to Nijmegen. 19 Haver k a m p deed zich door een groot aantal voortref­felijke werken als een kundig man kennen. In geschie­denis , zoowel algemeene als bijzondere , was hij zeer ervaren. Zijne uitgaven van verscheidene Latijnsche schrij­vers getuigen van eene grondige beoefening der oude letter­kunde , en zijne historische werken , met een tal van afbeeldingen van gedenkpenningen versierd , leveren ons het bewijs dat hij in de penningkunde bijzonder ervaren was. Zijne werken zijn , behalve de gemelde verhandelingen : Tertulliani Apologeticus recogn. et perpetuo commentario il-lustray. , Lugd. Bat. 1718. 80. Disqzlisitio de vera aetate Apologetici , Lugd. Bat. 1720. 80. Dissertationes de Alexandri numisrnate , quo qua­tuor summa orbis lemma= imperia continentur , et de nummis contorniatis , Lugd. Bat. 1722. 40. Oratio de actione oratoris , sive corporis eloquentia , Lugd. Bat. 1724. 40. T. Lucretii Casi de Rerum natura libri VI. cum annota­tionibus , Lugd. Bat. 1725. 40. , 2 tom. Flay. Josephi Opera omnia , graece et latine , cum pluri­ tnorum interpretum animadversionibus , Amst. 1726. folio, 2 tom. Series Numismatum antiquorum Henr. Adriani a Mark , Lugd. Bat. 1727. 80. Museum Uilenbroekianum , (zonder plaats van uitgave). 1729. 3 vol. 80. Eutropii et Sexti Rufi Breviarium Historiae Romanae cum annotationibus , Lugd. Bat. 1729. 80. Thesaurus Morellianus , sive Familiarum Rornanarum Nu­mismata omnia commentario perpetuo illustrata , Amst. 1734. fol. 2 tom. Algemeene Historie der zaken in Asie , Afrike en Europe, en in derzelver Koningryken, Landschappen , Staten en Ste­den , sedert het ophouden der Fabel-Eeuwe , tot op de Beer­schappy van Karel den Grooten , en tot den tot, doorgaans de Middel-Eeuwe genaamt , voorgevallen , met meer dan dui.. sent historiepenningen verrijkt en opgeheldert , 's Hage , 1736, 1737 , 1739. fol. 3 deelen. Sylloge scriptorum de Pronunciatione Graecae Linguae , Lugd. Bat. 1736 , 1740. 80. , 2 tom. Dionysius Periegetes , Graece et Latine , cum .Aristophanis Pluto , Lugd. Bat. 1736. 8,),. .R egum et Imperatorum Romanorum Numismata duds Cro­yiaci et Arschotani etc. , Amst. 1738. 40. Orosii adversus .Paganos Llistoriarum. libri VII. , Lugd. Bat. 1738. 40. Jo. Nicolai libellus de Luctu Christianorum ex ejus bliotheca editus Lugd. Bat. 1739. 80. Introductio ire historiam patriam , Lugd. Bat. 1739. 8°. Jo. .Nicolai Adnotationes ad libellum Domini de Fleury de tnoribus Patriarcharum , et ad Bonay. Cornel. Bertratnutn de republica Ebraeorum , Lugd. Bat. 1740. 80. Josephi Abudacni seu Barbati Historia Jacobitarum sem Coptorum in Aegypto etc. cum annot. Jo. Nicolai , Lugd. Bat. 1740. 80. Introductio in Antiquitates 1?omanas : et Antiquitatum Grae­carum , praecipue Atticarum descriptio brevis , Lugd. Bat. 1740. 80. Museum Wildianwn , Amst. 1741. 80. Numophylacium Regina° Christianae cum commentario , Ha­gae-Comit. 1742. fol. , ook in het Fransch vertaald ald. 1742. fol. C. Crispi Sallustii quae extant , cum observationibus , Amst. 1742. 4o. 2 tom. Censorinus de die natali , et Lucilii Satirarurn reliquae , Lugd. Bat. 1743. 80. Behalve deze werken leverde Ha v e r k am p een aantal vertalingen uit het Italiaansch , ten behoeve van den groo­ten Thesaurus Rerum Italicaram. Omtrent zijne algemeene historie moeten wij hier nog dene bijzonderheid mededee­len. Haver k a m p had namelijk -het plan om aan zijn werk een vierde deel toe te voegen , behelzende de Griek­sche geschiedenis , mede door gedenkpenningen opgehelderd. Dit plan werd slechts ten deele volvoerd en werkelijk zijn van het vierde deel eenige platen en vellen letterdruk af­gedrukt geworden , die , hoewel hoogst zeldzaam , bij som­mige exemplaren gevonden worden. Dat Ha v e r k a in p ook niet onverdienstelijk de dichtkunst beoefende , blijkt uit eenige goede dichtregelen in het Stamboek van Johanna K o e r t e n. Hij had ook deel aan de .uitgave der Poetae Latini rei venaticae van Bruce. Zie Boekz. der gel. wereld , 1720. a. IA. 624 , 6. 311 , 493 , 1721. b. 640, 751, 1724. a. 356, b. 773, 1736. a. 172-182, 1741. b. 83, 1742. a. 457 ; Saxe, Onom. Liter. , T. VI. p. 346 , 711 ; v a n K a ni­p e n , Geschied. der .Ned. Lett. en Wetensch. , D. II. bl. 211 , 212 242, 243; te Water, Narratio, p. 211, 212; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche licogesch. D. 11. Toev. en Bijv. bl. 185, 185, 275 ; Collot d' E s c u r y , Boll, roem , D. III. Aunt. bl. 190 , 191, D. IV. St. I. bl. 40 , Plant. bl. 185 ; van der A a, Nieuw Woor­denb. van Ned. Dicht. ; Glasius, Godgel. Nederl. ; 111u1 1er, Cat. van Portrett. HAVERKAMP (ABRAHAM) , zoon van den voorgaande, werd te Leiden geboren , studeerde aldaar en was een be­kwaam regtsgeleerde en wijsgeer. Van hem ziet het licht : Specimen juridic= inaugurale ad Constantini Harmenopuli Promptuarium , etc. , Lugd. Bat. 1738. 40. Zie S a x e , Onom. Literar. , T. VI. p. 562. HAVERKAMP (GERARD) , zoon van Everhard H v e r k a m p , werd in 1701 predikant to Wilsveen en Stomp­wijk , te Heenvliet in 1710 , te Oud-Beijerland in 1715 , te 's Hertogenbosch in 1720. Hij werd aldaar tevens aan-gesteld tot hoogleeraar in de Grieksche taaden ,Augustus Julij 1730 , welke betrekking hij op den 1o daaraanvolgende aanvaardde met eene : Oratio linguae graecae commendatrix. In 1747 emeritus geworden , overleed hij to 's Hertogenbosch den 2 4sten September 1752. Zijn zoon Ludovicus Haverkamp a Kerkhoven was predi­kant te Meeuwen. Van den vader ziet het licht : Zalige uitkomst van Enochs Wandeling of Lijk-Predicatie over Do. Grimes , Delft , 1713. 4°. Zie Boekz. der gel. wereld , op de genoemde jaren ;deSongh, Naaml. der Predik. van Gelderl., bl. 321 ; van A b k o u d e , reg. van Ned. Boek., D. I. St. I.; Velingius, Bedenv. over de Ill. schools to 's Ilertogen6. , bl. 83. HAVERKAMP (JoHANNEs) werd te Amsterdam geboren en bloeide in de eerste helft der achttiende eeuw. Hij ver­taalde eenige Fransche treurspelen , ten dienste van den Amsterdamschen schouwburg , wier titels hier volgen , met die van zijne overige vertaalde en oorspronkelijke werken : De dood van Nero , treurspel Amst. 1709. 80. met pl. 2de druk , aid. 1720. 80. Geta of de Broedernzoord van Antoninus , treurspel (gedeel­telijk door K. L e sc a ilj e). Amst. 1713. 80. met pl. ; 2de druk ald. 1735. 80. Sartorius, treurspel naar het Fransch, Amst. 1722. 8°. met pl. Clotilde, treurspel naar het Fransch, Amst. 1732. 80. met pl. Sabinus en Eponina , treurspel naar het Fransch. Amst. 1738. 80. met pl. 2de druk , ald. 1741. Brutus, treurspel naar het Fransch, Amst. 1736. 8°. met pl. 2de druk , ald. 1752. 8°. Gedichten , 1743. 4°. Bybelpo'dzij , Amst. 1729. Historie van Gustavus den listen , Koning van Zweden , uit het Fransch van den abt van Vertot, Amst. 1735. 80. Staatsgeheimen van Europa, of Historic der voornaamete ge­vallen , Amst. 1740. 8°. 22 deeltjes. Echt verhaal van de groote Staatsverwisseling , voorgevallen in de Republiek der V ereenigde Nederlanden , in den jaare 1747 , met eene Genealogische Tafel van verscheide takken van het huffs van Nassauw , en een verhaal van den Franschen inval in het H ollandsch Vlaanderen , en van de beweegreden van dezen onrechtvaardigen oorlog. Utt het Fransch van J. R o u s s e t vertaald Amst. 1747. 80. 'a Lands verijdelde hoope ter geheugenisse der ingesetenen, vertoont in een kort begrip der historie van het leven van zone D. H. NV. K. H. Fr iso enz., Amst. 1753. 80 . Zie Boas. der gel.wereld, 1736. a. b1.321-333; van Abkoude, Naamreg. van Ned. Bock. , D. I. St. I. D. IV., V. ; .Naamreg. van Ned. Tooneelsp. van van der Marck,b1.66; de Vries Geschied. der Ned. Dichtk. , D. II. bl. 102; Witsen Geysbeek, 1Foor­denb. van Ned. Dicht. ; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Let-. terk. te Leid. D. I. 6. bl. 108, 109 ; Cat. van de tibl. van .1. S c h o u-t e n (1853)bl. 33. HAVERKORN (W ille m) Willem s z. werd te Am­sterdam geboren en was aldaar langen tijd bestuurder en tot aan zijn dood commissaris van den stads schouwburg. Hij overleed den 29sten September 1829 , op zijne hofstede Neerhuizen , aan den Amstel. Als treurspeldichter deed hij zich kennen door de volgende stukken : Robbert de Vries , treurspel, Amst. 1777. kl. 80. ; her­ drukt ald. 1778. kl 80. Aleid van Poelgeest , treurspel , Amst. 1778. kl. 80. Claudius Civilis , treurspel , Amst. 1779. kl. 80. Elizabeth Woodeville , Weduwe van Eduard IV. Koning van Engeland , treurspel , Amst. 1784. kl. 80. met platen. De aanslag op Antwerpen , treurspel , Amst. z, j. 80. De meeste dezer stukken , die jaren lama op den Amster­ damsehen schouwburg , en elders , vertoond werden , hebben eene vloeijende versificatie , en de verdeeling der bedrijven en aaneenschakeling der tooneelen geven een natuurlijk beloop der zaak aan de hand. Behalve onderscheidene stukjes in de Kleine Dichterlyke Handschriften , gaf Haverkorn nog uit: Op het afsterven van 31r. Jan Jac. H a r t s i n c k, Amst. 1779 kl. 80. Op het afsterven van den dichtlievenden :Heere L u c a s Pa ter, Amst. 1781. kl. 80. Hilverbeek ; Llofdicht Amst. 1783. kl. 80. Poezij , ' Amst. 1784. 80. (waarvan sleclits 60 exemplaren gedrukt werden). Zie.Konst- en Letterb. , 1826. D. II. bl. 244 ; Cat. van do Bibl. van Mr. Robide van der Aa, bl. 119; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. to Leid. D. I. b. bl. 109. HAVERMAN MARGARETHA) , de dochter van eon schoolmeester te Amsterdam , waar zij omstreeks 1720 ge­boren werd. Van haren vader , die zeif uit liefhebberij de kunst beoefende , leerde zij de eerste beginselen en vervol­gens genoot zij het onderrigt van den beroemden J a n van Haysu m. Zij was weldra zoo ervaren in het bloom en fruitschilderen dat haar meester er naijverig op werd , en op middelen bedacht was haar van zich to verwijderen. De gelegenheid werd hem daartoe geschonken , toen M a r-gar e t h a het slagtoffer werd der verleiding. Ondanks her­haalde trouwbelofte , werd zij door haren verleider verlaten. Genoodzaakt haar vaderland to verlaten , trok zij naar Parijs , waar zij omstreeks 1750 nog leefde , onder de leden der koninklijke akademie opgenomen , met zekeren M o n-d o t i g e gehuwd was , en grooten opgang maakte door hare kunst. Zij moet aldaar tegen het einde der achttiende eeuw overleden zijn. Door haar verblijf buiten 's lands is haar werk hier hoogst zeldzaam. Zie Biograph. univers. , T. IX. p. 223 ; K r a in m , Lev. en Werk. der Kunstsch. HAVERMANS (ADRIAAN) to Breda uit een oud Bra­bantsch geslacht geboren , was regtsgeleerde en griffier van zijne geboorteplaats. Zijne geschiedkundige kennis is op to maken uit het volgende werk , dat met veel moeite en naauwkeurigheid is zamengesteld en ten titel draagt : Kort begrijp en berigt van de Ilistorie van Brabant, Leid. 1752. 40. Hij overleed to Breda in 1653. Zie van Goor, Beschrfiv. van Breda , bI. 305; Pars, Naamrol, bl. 103 , 104. HAVETIUS (AwroxTus) behoorde tot de orde der Do­minicanen en werd in 1559 de eerste bisschop van Namen, bij de invoering der nieuwe bisdommen in de Nederlanden door Filips II. Hij behoorde als zoodanig tot de Brus­selsche Synode , in 1565 door de landvoogdes bijeen geroe­pen , om , zoo het heette , inlichtingen to geven ten aanzien van eenige besluiten en siellingen der Trentsche kerkver­gadering. Hij deed zich daarbij kennen als een voorstan­der van het strenge straffen der ketters. Bij eene ander° gelegenheid toonde hij evenwel niet van wijsheid ontbloot to zijn , daar hij de belastingen , welke Alva bet yolk opgelegd had, zeer afkeurde. Aan de landvoogdes daar­over schrijvende , kwam hij rond voor zijn gevoelen uit , en meende dat de Prins van Or a n j e , voor den 10den en 20sten penning, een nieuw vorstendom gekocht had. Bij den algemeenen opstand tegen Spanje , koos hij de zij de der Staten , teekende in 1577 de unie van Brussel en overleed in 1578. Zijne zinspreuk was : Hoc age ! (Luister toe !) Zie de Jonge, de Vide van Brussel , bl. 142, 143; Wier s­bitzky, de Tachtigj. oorlog , D. I. bl. 214; van Groni ngen,Kort verb. van de invoer. der Bisdomm. in Nederl. , bl. 18 , 10% HAVINGA. (GERA.Rnus) was in de eerste helft der achttiende eeuw organist van; de Groote kerk to Alkmaar on een van de drie voorname toonkunstenaars, aan wie in 1738 bet onderzoek over bet nieuwe orgel in de Groote kerk te Haarlem werd opgedragen. Er sehijnen verder van dezen verdienstelijken man geene levensbijzonderheden be­kend te zijn. Hij schreef : Oorspronk en voortgang der Orgelen en voortrefekkheid van het Alkmaarsche Orgel , Alkmaar , 1727. 80. Onderrechtinge van de generaal-Bass , 's Hage , 8°. Zie van A bkoude, Araantreg. van Ned. Bock., D. I. St. I.; W o 1 f , Beschrijv. der Groote Kerb te Haarlem , bl. 189 ; Cat. de /a Bibl. de van Voorst (1859) T. III. p. 141. HAVIUS (JACOBUS) schreef een zoogenaamd treurspel getiteld • Zoriadres en Odatis , 's Hage , 1658. 4°. Zie Cat. van tooneelsp. van van der Marck, bl. 29; Witsen Geysbeek, W oordenb. van Ned. Dicht. HAVIX (MEus) , zoo als hij door B o r genoemd wordt , was een dapper aanvoerder van de ruiterbende uit de bur­gers opgerigt , tijdens de belegering der stad Leiden in 1574. Bij een uitval, op de Boshuizer-schans .ondernomen werd hij gekwetst en stierf kort daarna aan zijne wonden Zie B o r , Ned. oorl. B. VII. bl. 532 (42) ; Arend, Algern.Ge-• schied. des Vaderl. D. II. St. V. bl. 384. HAVRE (de markies van). Lie CROY (KAREL Film's VAN). HAWAWENS (C. VAN) schreef: Het verrnakelijk weekelijks Jooden Concert , of de vrolyke Amsterdamse Vryster-Markt , waarin de klugt van de twee welbekende , onlangs hedrogen, Julfrouwen , boertig afgemaalt , z. pl. en j. kl, 80. Zie Cat. van de Bibl. der ZIfaatsch. van Nederl. Letterk. te Leid., D. I. bl. 109. HAYE (JEAN DE LA) was ridder en edelman uit een aan­ zienlijk Vlaamsch ge3lacht gesproten. Vroeger in Spaan­sche dienst zijnde , behoorde hij tot het regiment van M o n­dr a g o n , doch na de omwenteling van 1576 koos hij de zijde der algemeene Staten en was namens hen bij de unie van Brussel in 1577 afgevaardigde. In October van bet­zelfde jaar werd hij , met de heeren de la C r o y s en. mr. S i 1 1 o naar Gent gezonden , om , bij de gebeurtenis­sen aldaar voorgevallen , orde op de zaken to stellen. Zie de Jonge, de Unie van Brussel , M. 120 ; Arend, illgem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. VI. bl. 217. HAYE (JOHANNES DE LA) werd in 1609 predikant bij, de Nederduitsche gemeente to 's Gravenhage en sedert 1611 bij de Fransche gemeente aldaar. Hij overleed in 1618, en was gehuwd met Mar griete van Leven ter. Hij . toonde zich. een gematigd en zeer verdraagzaam man , blij­kens zUn geschrift: Den ghenzatichden Christen , of van de maticheyt die men ghebruycken moet in religions verschillen , tot ghenzeene rust der kercke , eenicheyt der Christenen ende 's landts welvaren, enz. ; 's Gravenh. 1613. 4°. Zie S o e r m a n s , Kerk. Beg. van Predik. in Zuidholl. , bl. 128; Regenbogen, Inst. der Remonstr. D. I. bl. 116, 117; de Mayor­scher , D. VIII. bl. 258 , D. IX. bl. 78. HAYE (REnciER DE LA.) werd niet te Amsterdam maar to 's Gravenbage geboren. In laatstgemelde plaats was hij no,,r, in 1662 woonachtig en ingeschreven als gezelschaps­schilder bij de kamer van Pictura aldaar. In 1669 was hij near Utrecht verhuisd. Hij volgde in zijne stukken de manier van Ver burg, wien hij echter bij lange niet in verdienste evenaarde. Zijn sterfjaar schijnt niet bekend. Zie Immerzeel, Lev. en W erk. der Kunsteoh., verbeterd door Kramm, Lev. en W erk. der Kunstsch. HAVEN (ALBERT) of Haeyen, van Haarlem geboor­tig , in de eerste helft der zestiende eeuw , was een onzer eerste stuurlieden , zoo niet de allereerste , die zeekaarten ten onzent uitgaf. Het was , gelijk hij in de opdragt ge­tuigt , op verzoek der regering van Amsterdam , alwaar hij ten jare 1585 woonachtig was , dat hij „eene reformatie van eenen nieuwen , soo vele moghelick oprechter zeecaerte" uitgaf, loopende van de Hoofden (het Kanaal) tot aan Schagen (Denemarken's noordoostelijken hoek) toe , met be­geleidenden tekst , welke in 56 hoofdstukken met vijf daarin gevoegde heele vels kaarten en de noodige registers , in het volgende jaar het licht zag en twintig jaren later eenen nieuwen verbeterden druk behoefde , ook door hem bezorgd. Uit zijne opdragt aan de Amsterdamsche regering en het woord aan den lezer blijkt zijne eenvoudigheid en nederig­heid ten duidelijkste. Op den titel dezer Amsterdamsche zeekaarten is , in een medaillon , eene afbeelding der stad uit zee te zien van den jare 1586 door Joan h D o e t e- o m gegraveerd. De kaarten zijn deels van H a r m e n Muller, deels van H e n r i c u s Rijck en van Haarlem gesneden : op doze bladen is zijn naam Hay en gespeld. Hij verkreeg er een privilegie van tien jaren op , in dato 12 October 1585 van wege de generale staten der getini­eerde provincien. Zijn sterftijd is onbekend. De titel der kaarten liiidt aldus : Amsterdamsche Zee-caerten. Niet sonder excessive costen der selver stede , met grooter nersticheit ende moeiten , den zeevarenden ten besten nieuwelyck bij een vergadert. Door A e 1 b e r t Haeyen. Met previlegie voor Lien jaren. Op 't nieuws door den Aucteur overgesien , ende alle ver­loop ghebetert ende oock seer vermeerdert. Men vindt se to coop by Cornelis Claesz , op 'I Water, in 't Schriy­ boeck 1605; in 40. of klein folio. De spelling van Hay en is soms vreemd. In het privi­ legie der staten worth zijn werk genaamd eene inventie door hem gemaakt , en wordt made vermeld en opgenomen een ander boek van hem, „waerinne den middel ghedoceert werdt , waerbij de schippers en stuerluijden sonder eenighe metinghe haer hooghten bij den firmamente souden moghen speuren : Ende voorder haren voortganck ende spoet t' alien uren van den daghe mogen ghissen." Van hem is zeker ook het volgende werk , dat zeer waarschijnlijk ook te Amsterdam uitkwam : Eene corte onderrichtinge belangende de Kunst van Zee­vaert , waerin gehandelt wordt, hoe men dezelfve zal mogen verbeteren ; ende oock met den wederleyt die abuysen die da­gelycx , door on'equame leermeesters , om havens te vinden , wassen en toenemen. Het octrooi ter uitgave werd door de Staten-Generaal den 18den November 1599 verleend. Robber t Ro b­ berts z. schreef er zijn Breeder verklaring tegen. Zie de Navorscher , D. IV. bl. 255 ; tit medegedeelde berigten aange­ vuld. HAYENS (REIIK0) werd in 1727 predikant te Helium in Groningerland, in 1728 te Geervliet , te Schiedam in 1733 , waar hij den 26sten September 1762 in den ouder dom van 67 jaren overleed. Hij gaf uit: Jacob laatste beveelen of Lijkreden op Do. Joh. Rotteveen, Rott. 1734. 40. Over het Ongeloof , Rott. 1737. 80. Aanmerkingen over 't Both genaamd Z i e Is E e n z a am e Meditatien Rott. 1739. go. ' Nederlands Rechtmatige big dschap door de verkiezing en aanetelling van zijne doorluchtige hoogheid W. C. H. Friso, tot Stadhouder enz. over de VII Vereenigde Provintien enz. Als een Heiland en Meester op het roepen van het bedrukte Zion ter verlossing van God gezonden , aangetoond in een Leerreden uyt Jesaia XIX : 20. Rott. 1747. 40. Opwekkende vermaning tot Standvastigheid en Volharding in het werk des Heeren , genomen tot een afscheids reede van het Synode van Zuyd•Holland , vergadert binnen Dordt,voor­gestelt den 13 July 1753 over 2 Corinthen XV. vs. 58. Dordr. 1753. 4o. Zie Boeks. der gel. wereld , op genoemde jaren ; van A b k o u d e Naantreg. van Ned. Boek. , D. I. St. I. 1V. V. ; Brans, Kerk. Beg. bl. 88, 129; (Sprenger Tan Eyk) de Kanset-ontluist. in de Ned Eery. kerk bl. 97-99. HAYES (Aux E) , een Fries van geboorte , was een di er dappere scheepsbevelhebbers, die in 1631 zich verdienstelijk maakten door de bestrijding der Duinkerkers. Hij veroverde in dat jaar een vijandelijk schip , en werd voor zijne dap­perheid door de admiraliteit van Amsterdam met een gou­den keten beloond. Zie de Jonge, Gcschied. van het Ned. Zeewez. , D. I. bl. 363, 397. HAYNIN (FRANcois DE) was ridder en heer van Bru­necq en behoorde tot een zeer edel en aanzienlijk geslacht in Fransch Vlaanderen. Hij komt onder de onderteeke­naars van de unie van Brussel in 1577 voor. Zie de J o n g e , de Unie van Brussel in 1577 , bl. 122. HAZAART (JAcosus ARNOLDIIS ) werd to Koepang den 8sten Januarij 1773 geboren. Als luitenant diende hij eeni­gen tijd de Oost-Indische Compagnie , dreef, na zijn ont­slag, voor zich zelven koopmanschap , en lag met zijn vaartuig ter reede van Koepang , toen in 1809 het opper­hoofd to Timor , St o p k e e r b genaamd , zijn ontslag ver­zocht. De directeur der financien V e e c k en s, bekend met de vele bekwaamheden van H a z a a r t , haalde hem , niet zonder lang tegenstreven , over , om de waardigheid van drost van Timor (dien titel voerde toenmaals ons op­perhoofd) van den gouverneur-generaal van Neerlands Indio voor zich to vragen. Zonder eenige bepaalde instructie als zoodanig aange­steld , en geheel vrij om naar de omstandigheden to han. delen , werd zijne energie en bekwaamheid spoedig daarop op eene sterke proef gesteld. In Junij 1810 trachtte een En­gelsch oorlogsschip , des nachts ter reede van Koepang gean­kerd , het fort Concordia to verrassen, hetgeen maar at to wel gelukte. H a za a r t hiervan berigt gekregen hebbende , verzamelde in allerijl eenige honderde Timoresche scherp­schutters , en wist daarmede den vijand of to slaan en tot den aftogt to dwingen. Toen in 1811 Java in handen der Engelschen gevallen was on een Engelsch korvet , gekommandeerd door kapi­tein Ter n t on , voor Koepang verscheen en Nederlandsch Timor opeischte , moest Hazaart voor den drang der omstandigheden bezwijken , en kon hij de overga,ve niet weigeren. Zwaar griefde het hem , toen de rationale vlag die ongeveer twee eeuwen op Timor gewapperd had, voor de Engelsche plaats moest maken , at ware het ook dat de Engelsche bevelhebber getuigen moest , dat • Ha z a a r t de Hollandsche vlag , in het vorige jaar , toch dapper ge­noeg verdedigd had. Ha z a a r t , voorloopig met het bestuur to Koepang door de Engelschen belast, wilde echter voortdurend niet in dienst van een vreemd gouvernement blij yen. Er word derhalve weldra een ander in zijne plaats benoemd , en hij bleef, ofschoon handel drijvende, bestendig te Koepang zijn verblijf houden. Het slechte beheer van elkander spoedig opvolgende gezaghebbers was hoogst nadeelig voor de inwo­ners van het eiland , en zulks zou nog erger geweest zijn , indien H a z a a r t zijne hulp en raad geheel onthouden had. Het was zijne waakzaamheid die twee aanslagen op de Europeanen wist to verijdelen. Na in 1814 tegenwoordig geweest te zijn bij de expe­ditie , onder bevel van den secretaris Cur tois, tegen de Amanoebangers , werd hij kort daarop , na het opvolgend overlijden van twee waarnemende opperhoofden , en bij ge­brek aan een daartoe geschikt Engelsch onderdaan , drin­gend uitgenoodigd zich met het provisioned' bestuur van Timor to belasten. Het besef der dringende noodzakelijk­held deed hem vroegere bezwaren thans ter ziide zetten , en hij werd daarop door het bewind to Makassar als Britsch resident van Timor erkend en bevestigd , terwiail , na de ver­andering van taken in Europa en de herstelling van ons volksbestaan , het Nederlandsche gouvernement hem weder in een Nederlandsch resident herschiep. Het zoude ons to ver voeren hier in het breede te wil­len vermelden welke diensten H a z a a r t den lande bewees. Elders is dit met gepaste uitvoerigheid geschied. Dan eens waren het de Portugezen , die onze regten bedreigden, die hij in 1818 strafte en onderwierp, dan. weder, in 1822 , de Amanoebangers , die bij voor hun verzet tegen het Ne­derlandsche gouvernement tuchtigde. Wel inogt het hem , door de - bekrompenheid zijner strijdkrachten , niet gelukken deze geduchte vijanden geheel to onderwerpen , maar hij wist toch gepaste maatregelen te nemen , waardoor de roo­verijen der Amanoebangers zeldzamer en binnen enger grenzen beperkt werden. Op alle mogelijke wijzen zocht intusschen H a z a art den bloei zijner residentie to bevor­deren. Voor den rUstbouw geschikte gronden werden ter ontginning aangewezen. ZUne pogingen om eene. steen­bakkerU op te rigten en den op Timor nog onbekenden ploeg in to voeren mislukten echter. De aanplanting van kokosboomen en het aanfokken van vee en kippen word door hem aangemoedigd , ofschoon ook daarin , even als in zijne pogingen om het paardenras op Rotti to verbeteren , teleurstelling somtijds zijn deel was. Het welzijn der be­volking was zijn gedurig streven. De vaccine voerde hij in. Het plan tot den in het belang van het algemeen zoo nuttigen weg van Koepang naar Babauw werd door hem ontworpen ; hij legde er den grondsiag toe en voltooide er een gedeelte van. Ook de koperrijkdom van Timor trok teljne aandacht , en het is alleen aan eene ongelukkige za­ menloop van omstandigheden toe te schrijven , dat 's mans tiver , betoond onder den last van gevorderde jaren en ver­ zwakte gezondheid , met zulk een ongunstigen uitslag be­ kroond werd. Eindelijk begon , op zestigjarigen leeftijd , de last des bestuurs zwaar op H a z a a r t to drukken , en welkom was het hem derhalve toen hij daarin , in 1832 , vervangen werd. Hij bleef int.usschen nog algid werkzaam. In 1838 had hij nog eene reis gedaan naar het eiland Sumba , die misschien in eenig verband stond met den moord , aldaar in 1833 aan zijn broeder gepleegd , en beyond hij zich , van daar terugkeerende , op het eiland Savoe , waar hij , op verzoek van den resident eenige geschillen tusschen de inlandsche hoofden zou onderzoeken en regelen , toen de dood hem den 19den December 1838 wegrukte. ZUne asch rust te Koepang en zijne nagedachtenis leefde er nog lang in de harten der dankbare ingezetenen. Zijne loop­ baan levert een der vele bewijzen op van de ongegrond­ heid des veroordeels , doorgaans jegens de zoogenaamde inlandsche kinderen gekoesterd. Zie Prof. P. J. Veth, het eiland Timor, I83-104 , 111 , en daar naar de Ilandelingen van het Indisch enootschap te 's Bap , 1858. M. 43. HAZARD (BALTHAZAR) was een verdienstelijk ingenieur in staatsche dienst. Reeds in 1688 werd hij in de plaats van den ingenieur d' Yvoy aangesteld tot extraordinaris ingenieur , en spoedig daarop tot hooger rangen bevorderd. In 1702 werd hij, op voorstel van van Coehoorn direc­ teur der fortificatien. Hij was tevens sergeant-majoor in het regiment van den brigadier van Palland t. De prins van Nassau-Saarbruck , die in 1702 bevelheb­aber van bet leger v66r Keizersweerd was , wenschte H a-z ard bij zich to hebben. Aan dit verlangen werd evenwel niet voldaan , daar hij reeds last had om bij de troepen to dienen , welke toen waren ingescheept en waarbij hij als directeur der approches zou kunnen nuttig zijn. Hij stond in groot aanzien bij den vermaarden v a n Co e h o o r n en heeft ook een groot deel gehad aan de vele belangrijke werken onder dien beroemden man daargesteld. Uit medegedeelde berigten bijeengebragt. HAZARD (PIETER). Zie HASAERT (PIETER). HAZE (ADRIAAR DE) , ook de H a e s e genaamd , was de zoon van Jacob Haze, burgemeester van Veere , en van Cat harina V e l t e r s. Reeds vroeg in dienst getre­den zijnde , werd hij in 1659 kapitein ter zee bij de admi­raliteit van Zeeland , ter belooning van zijn uitmuntend gedrag in al de zware zeeslagen van den eersten en twee. den Engelschen oorlog betoond. Hij had in 1665 het bevel op bet schip Dordrecht , behoorende tot bet eskader van den vice-admiraal Corn elis E ver t sen , en in 1 666 op het schip ter Vere onder de Ruite r. In 1672 het bevel hebbende over de rijke Smirnasehe vloot , werd deze den 23sten Maart , nabij het eiland Wight , door de Engelschen aangevallen , doch door de onzen dapper verdedigd. Aan den avond van dien dag werd de Haze doodelijk getrof­fen , en gaf hij zoo spoedig den geest , dat hij den geluk­kigen afloop van den strijd niet beleefde. Hij was den 19den Maart 1667 gehuwd met Marie d' A b la i n g, weduwe van Jacob van B e r c k , raad ter admiraliteit van Zeeland. Zie Brandt, Lev. van de Buller , b1.645, de Jonge Geschied. van het Ned. zeewez. , D. 111. St. I. bl. 57-59 ; tit medegedeelde berigten aangevuld. HAZE (JoANNEs DE) , ook de H a e s genoemd , werd to 's Hertogenbosch omstreeks 1543 geboren. Hij behoorde tot de orde der Jezuiten en werd doctor in de godgeleerd­heid te Wurtzburg. 1 a eerst te Keulen in de wijsbegeerte eenigen tijd onderwijs gegeven te hebben , werd hij to Wurtzburg tot hoogleeraar der godgeleerdheid beroepen. Later werd hij provinciaal van zijne orde te Emmerik en overleed aldaar den 25sten Maart 1624. Behalve dat hij de hand had in de uitgave van andere werken , maakte hij zich verdienstelijk door de bezorging van het Opus Ca­techeticunt van P e t r u s Busaeus Zie Sweertius, 4th. Belg., p. 434; Foppens, Bibl. Belg., p. 654; dit W oordenb. D. II. bl. 1658. ' HAZE (JERosnio DE) , vrijheer van Mijnden en de beide Loosdrechten , zoon van George de Haze en V r o u wtje Blaauw, werd geboren te Amsterdam en bekleedde aldaar verschillende eerambten. Hij werd in 1680 schepen , in 1683 raad en in 1695 burgemeester. BU het oproer in het volgende jaar uitgebroken werd zijn huis mede met plundering bedreigd. In 1702 werd hij afge­vaardigd ter Staten-Generaal , in 1708 verkozen tot bewind-hebber in de Oost-Indische Compagnie.eie en. 1710 tot raad ter admiraliteit. Hij stierf den 19 1725 en was gehuwd met zijne nicht Magdalena Clara de Haze, vrouwe van Stabroek, bij wie hij geene kinderen ver­wekte. Zie Wagenaar, Beschryv. van ilinsterdam , D. VI. b1. 211; Ui medegedeelde berigten aangevuld. HAZEBROEK (J. W.) schreef, in het midden der acht­tiende eeuw , lofdichten ',Mar do werken zijner tijdgenoo- ten onder anderen gaf 11U de verklaring van de titel-plaat vacir de Vernzakelyke Leijdsche buiten-cingels (Leid. 1734. 80.) Zie van der A a , Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht. HAZEU (JonANNEs) CORNELISZ. werd te Sehoonhoven in 1754 geboren en overleed. den 25sten November 1835 , in bijna tachtigjarigen ouderdom , te Haarlem. Hij was eerst als boekverkooper , later als boekdrukker to Amsterdam gevestigd , en maakte zich door het schrijven van een groot aantal werkjes voor de jeugd , en eenige godsdienstige ge­schriften voor volwassenen zeer verdienstelijk. De laatste jaren van zijn werkzaam leven bragt hij in stifle maar nooit ledige rust in Haarlem en deszelfs omstreken door , en toonde door zijnen christelijken handel en wandel , dat hij de lessen , in zijne veelvuldige geschriften gegeven, zelf behartigde en naleefde. Hoewel hij als dichter geenszins uitmuntte , werden zijne stichtelijke gezangen en liederen in vele huisgezinnen en zanggezelscliappen met stichting gezongen. Zijne afbeeldinr, ziet het licht. De volgende geschriften zien van hem het licht : Lijkzang op J. Bellamy, Amst. 1787. 80. De Zegepraal van Mr. J. Necker , tooneelspel Amst. 1789. 80. met portr. De Heidelbergsche katechisrnue in LII. gezangen , Amst. 1790. 80. Leerzame gesprekjes , of de vlift der kinderen opgewekt , 10de druk , Amst. 1822. kl. 80. 2 stukk. met pl. Aangenaanz onderwys , in voorbeelden , vragen en gebeden voor kinderen , nieuwe uitgave, Amst. 1792. 80. met pl. Gezangen op de geboorte , het Wen sterven en de ver­heerlijking van Jezus CAristus , Amst. 1794. 80. Kinderpligt en zinnebeelden , 3de druk , Haarl.• 1809. kl. 80. 2 stukk. met p1. Historic der omwentelingen in vaclerlandsche gesprekken , voor kinderen , Amst. 1796. 80. met pl. Het Psalmgezang , gemakkelijk gemaakt , in gezangen voor kinderen, Amst. 1797. 80. Het beloofde geschenk, of belangryke lessen voor kinderen, 3de druk , Amst. 1819. 80. met pl. Het leven van Jezus , in Evangelische gesprekken voor de jeugd , nieuwe uitgave , Sneek , 1817. 80. 2 deelen, met pl. Gesprekken voor de jeugd over inlandsche insekten Amst 1805. 80. met pl. Stichtelilke gezangen , ontleend uit den peinzenden Chris­ten van P. Br o es ; Amst. 1801. 80, 3 deelen met portr. Nieuwe stichtelijke liederen , voor de huisgezinnen en gezel­schappen der christenen , met een choraalboek voor dezelve, door D. van der Rey den, Nz. , 5de druk , Amst. 1822. 80. 2 deelen. De Nieuwe stichtelyke liederen op vier stenzmen gebragt , door D. van der Reyden, Nz. Amst. 1822. 80. Bybelsche mengelzangen , voor de huisselyke godsdienst en de zanggezelschappen der christenen , met twee- , vier- en eenstemmig muziA , door D. van der R e y d e n , Nz., Amst. 1824. 80. 2 stukken. Ouderlievende gesprekken , een leesboek voor kinderen Amst. 1809. 80. met pl. Gebeden , overdenkingen en gezangen , Amst. 1809. go. De dankbare weeskinderen , een leesboekje voor de scholen der liedadigheid, Amst. 1815. 80. met p1. Leerzame voorstellen , in proza en poet ij , Amst. 1816. 160. met pl. Reinharts raadgevingen aan Eduard en Louize ter verkrij. ging van het ware genot des levens , Amst. 80. .De geschiedenis van Laura Guldenbeek , Amst. 80. Bybelsche geschiedenissen uit het nieuwe testament voor minvernzogenden, Amst. 1817. 80. De onderwyzende Zandman met zijne kinderen, in gesprek­ ken over den landbouw en de landhuishoudkunde, Amst. 1820. kl. 80. met pl. Kinderspelen in gedichtjes , Amst. 1827. 80. met pl. ' Amst.1826. Grootvader Goedhart met zyne kleinkinderen, kl. 80. ; ald. 1838. kl. 80. met pl. De mensch , het byzondere voorwerp van Gods liefde, in bespiegelingen , Amst. 1827. 80. De heilryke gevolgen van een deugdzaanz leven , Amst. 1828. kl. 80. met pl. Leerzame dichtstukjes voor kinderen, Amst. 1828. kl. 80. Onderwij zende gedichtjes uit de natuur ontleend , Amst. 1828. kl. 80. met pl. Pligten en leerbeelden voor mijne jeugdige landgenooten, Amst. 1828. 80. Onderwij zende leesoefeningen en zangstuk jes, Amst. 1829. kl. 80. Fabelen uit het dierenrijk ; in dichtmaat , Amst. 1830. kl. 80. Het hartelijk vaarwel aan (die leerlingen die de scholen verlaten , Amst. 1830. 80. Liederen aan de huisselijke godsdienst gewijd Amst. 1830. 80. Natuuronderwyzende gesprekken vow. de :lewd in het bui­tenteven Amst. 1831. 80, met pl. Brijn laatste werk op aarde. Na zijn dood met een Voof­rede en naschrift , het leven en de schriften des afgestor­vene betreffende , uitgegeven door A. Ha z e u , Haarl. 1836. 80. Zie.Konst-en Letterb. , 1834. D. II. bl 369 , 370 ; d e Jong, Naaml. van Bock. en Suppleni. ; Brinkman, Naaml. van Both. ; Cat. van de Bal. der illaatsch. van Ned. Letterk. to Leid. , D. I. hi. 260 , 281 , b. 109 ; M u 1 1 e r , Cat. van Portrett. , die hem ver­keerdelijk predikant te Haarlem noemt. HAZEVO.ET (SERvAms), zoon van Jacobus H a z e­voet en Anna Frank, werd te Middelbura den 2den ° April 1657 geboren. Van zijne jeugd af aan in de Heilige Schriften onderwezen , werd hij door zoo grooten lust be­vangen tot de beoefening der godgeleerdheid , dat hij , of­schoon voor een ander beroep bestemd , zich daaraan toe­wijdde. In de voorbereidende wetenschappen behoorlijk onderwezen , vertrok hij in 1680 naar de Franeker hooge­school , alwaar hij voornamelijk de lessen van de hoogleer­aren van der W a e ij e n en V i t r i nga , de vader , volgde. Hij zette zijne studien zoo wel voort , dat hij in 1685 tot proponent werd aangenomen. Hij werd vervolgens in 1688 predikant te Krabbendijke , in 1701 to Steenbergen en in 1705 to Vlissingen , waar hij , na eene getrouw vervulde Evangeliebediening van 37 jaren , den 17den April 1725 overleed. Hij was in 1691 ook legerpredikant geweest. Tweemaal was hij gehuwd ; eerst met eene dochter van Johannes Willemsen, ouderling te Middelburg, daarna met . . . . A n e m a e t. Bij daze verwekte hij vier doch­ters. H a z e v o e t maakte zich als godgeleerd schrijver bekend door de volgende geschriften : De vijitien liederen Jlamaaloth met eene naspeuringe van derzelver profetis oogwit , verklaringe der woorden , histo­risse vervullinge en gebruik tot godvruchtigheid , Rott. 1707.8°. Brief van den H. Apo stel Paulus aan de gemeente van Efezen en Filippi ontleedt , verklaart en betoogt , Leid. 1715.4°. De brieven van den dipostel Paulus aan de gemeente der Galateren en Kolossensen , •Leid. 1720. 4°. Brief van den H. Apostel Paulus aan de gemeente te Rome , Leid. 1725. 40. Hazevoet was ookgeen ongelukkig beoefenaar der Neder­duitsche dichtkunst , gelijk blijkt uit verscheidene gedichten, op onderscheidene tijden en gelegenheden uitgegeven. Reeds op twintigjarigen leeftijd beoefende hij die , blijkens zijne Historic van het lijden onzes Heilands , Middelb. 1677 40. Zie Bookz der gel. wereld ; op genoemde jaren ; de la R n e , Gelett. Zeeland , 2de druk, b1. 73-75; Vrolikkert, rliss. Kerichemel , M. 208— 211; Giasius, Godgel. IXederl. HEBBELINCK (J o H A N) was een ingenieur onder v a n. C o e h o o r n werkzaam tot het verbeteren der Nederland­ache fortification. Na in 1696 als extraordinair ingenieur in dienst te zijn getreden , werd hij in 1701 directeur en belast met het toezigt over de werken vvelke van Gronin­gen tot Zutphen zijn uitgevoerd , volgens de ontwerpen van van Coeh o or n. In 1706 komt hij nog als directeur der approches voor. Uit medegedeelde berigten bijeengebragt. HEBER (THEOFILUS VAN) was een verdichte naam van den schrijver van het volgende werk , d-a.t zonder jaartal , plaats van uitgave of naam van den uitgever in 40. ver­ scheen , onder den titel van : V erhandeling over den warn van Antinonziaanen en An­anonzianery in Nederland. Zie Y p e y , Kerk. Gesch. van de achttiende eeuw , D. VII. bl. 299-301. HECK (A. VAN DER) of van der Heck , een onbekend kunstenaar , door den beer K r a rn m vermeld , en vervaar­diger van een schilderij voorstellende : het verzoek, der Jo­den aan Pilatus , hetwelk te Amsterdam in 1743 voor eene aanzienlijke som werd verkocht , terwiji stukken van groote rneesters weinig opbragten. Zie K r a m m , Lev. en Werk. der Kunstsch. HECKE (PAUL vu). Zie HILLEGAART (PAtraus VAN. HECKE (NicoLAAs VAN DER) was een leerling van J a n Nagel , en seer bedreven in bet schilderen , zoo van his­torian als landschappen. Hij werd to Alkmaar geboren en schilderde aldaar op de schepenskamer drie stukken, waar­onder een Salomo' s eerste Regt der beschouwing overwaar­dig is. Hij schilderde ooh boerenkermissen en bloeide in 1631 nog , in welk jaar hij een der oprigters was van het kunstgenootschap van St. Lucas te Alkmaar. Een zoon van hem, Marten Heemskerk van der Hecke ge­naamd , welke naam hij nannam als vermaagschapt aan het geslacht van Ma rt en Heemskerk, kwam in 1653 in bet gemelde schilders gild , en had verdiensten in het voor­stellen van landgezigten met Hollandsche kasteelen en slo. ten in den trant van R o g in a n. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch ; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HECKEL (G. vAN) was een Hollandsch schilder, die omstreeks 1660 biocide , en waarschijnlijk een leerling was 20 van Gerard Do u. Hij schilderde gelijksoortige onder­werpen als deze groote meester , en ofschoon van minder allooi , bezitten zijne stukken echter veel verdienste. Zie Iminerseel, Lev. en Werk. der Kunstsch. HECKIUS (JoEtANNEs) of Eck ius, werd in 1580 te Deventer geboren en was misschien een zoon van Willem van Heeck, raad en schepen dier stad. Na tot doctor in de geneeskunde bevorderd te zijn , vertrok hij op jeug­digen leeftijd naar Rome, waar hij lid werd van de be­ , kende akademie der Lynciers en de geneeskunde uitoefende. Hij wordt genoemd een man vol vuur en geestdrift , die zich op wijsbegeerte , werktuigkunde en natuurlijke historic, toelegde en een groot aantal onuitgegevene werken , waar­onder ook tooneelstukken , naliet , waarvan de meeste in de boekerij der geneeskundige school to Montpellier nog bewaard worden. Onder anderen bevindt zich daarbij het eigenhandig versiag van eene •etenschappelijke reis door He ckius in het begin der zeventiende eeuw ondernomen. Twee handschriften van hem werden voor ettelijke jaren bij eene openbare veiling verkocht. Het eene bevat een werk over cosmographie en tevens blijspelen , den Italiaansch: La donna pudica , den in Latijnsche verzen , waarvan het opschrift luidt : Hecastus , Conzoedia sacra, a Joanne Heckio, Belgct Daventriensi , anno Di 1594 et aetatis suae 14; 3 Martii. De andere band , een stevige foliant , houdt eene groote menigte afbeeldingen in van werktuigen, met de verklaring , voorafgegaan van eenen hoogst belang­rijken brief van Heekius van 1605 , aan den prins F r e-d e r i k Cesi, markies van Monticelli , een der oprigters van de genoemde akademie. Intusschen berokkende zijne deelneming aan deze akademie hem groote moeijelijkheden. 1)e inquisitie beschuldigde hem van ketterij , ten gevolge waarvan hij , even als de meeste leden der akademie , zich uit de voeten moest maken. Dit had in het begin van 1605 plaats. He c k i u s begaf zich op reis en keerde naar Deventer terug , waar hij weldra Disputatio de peste et guare praecipue grassatur tot ab hinc annis in Belgio , Davent. , 1605. 40. Verdere levensberigten zijn ons van hem niet bekend. Zie Sweertius, 4th. Pelg., p. 435; Foppens, rib/. re/g.,p. 655 ; Overijss. 41m. voor Oudh. en Lett. , 1844. bl. 87-91 ; de 1Va­vorscher , D. IV. bl. 94, 368 ; Livr. anc. et modern. en vente chew Mar t. Nijhoff, 1858. N. 4. p. 56. IIECX (GosuiN). Zie HEXIUS (Goswirns). HE DA (WILLEM) werd omstreeks de helft der vijftiende eeuw , te Egmond , of volgens anderen te Alphen , gebo­ren. Lich aan den geestelijken stand toegewijd hebbende steed hij op tot hooge kerkelijke waardigheden. Hij was kanonik te Utrecht , aartsdeken van Arnhem en geheim­schrijver van koning F i 1 i p s I. Als man van aanzien en bekend wegens zijne kunde en geleerdheid , werd aan hem en nog vier anderen , door de Utrechtsche kerk , opgedra­gen de onderscheidene charterverzamelingen en boekerijen te doorzoeken , ten einde alzoo alles op te sporen , wat voor de geschiedenis der kerk dienstig kon zijn , om later op 's lands kosten te doen uitgeven. Aldus meer dan anderen in de gelegenheid zijnde om veel belangrijks mede te dee-. len , zette hij zich , onaangezien de vele beslommeringen zijner betrekkingen , om eene geheel nieuwe geschiedenis der Utrechtsche bisschoppen zamen te stellen. Daaraan hebben wij dat uitmuntend werk to danken , dat het eerst uitkwam door de zorg van .1.3er nardus Furmerius, onder den titel van : veterum Episcoporum Ultrajectinae sedis et Corral-turn Hollandiae , explicata Chronic° Joh. de Beca usque ad a. 1345. et ilistoria Gailla. Hedae , completa Append. usque ad a. C. 1574. auctore Suirido Petri ; B. lurmerio rec. et notis illustr. Franeq. 1612. 40. Daar deze uitgave zeer gebrekkig was , heeft Arno I­ d u Buchelius eene betere gereed gemaakt , welke na zijnen dood door G. Lap van W a v e r e n is uitgegeven onder den titel dien wij op het artikel van Bache lius hebben opgegeven. H e d a overleed to Antwerpen den 5den November 1525, en is in de Lieve Vrou we kerk aldaar begraven. H e d a liet in handschrift na : Genealogia Caroli V. imp. ex familia Habsburgica. Vitae S. S. qui ex Britannia digressi Frisiam et Bata­ viam ad Christi cultum converterunt. Zie Sweertius,.Belg. , p. 309; Foppens, Bibl. Beg., p. 405, 406; Pars, Naarnrol , bl. 41-43; Saxe, Onom. Liter. , T. III. p. 28 , 582 ; van W ij n , Buiszitt. Leven , D. I. bl. 75 ; d e Wind, Via der Ned. Geschiedsclzr. D. I. bl. 113-115 ; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. II. hi. 41; Dit lroordenb. D. H. hi. 270 , 1542 , D. VI. bl. 274. HEDA (WJLLEM KLAASZ.) werd in 1594 to Haarlem geboren en was een verdienstelijk schilder van stillevens en ook van portretten. Hij bereikte een hoogen ouderdom , daar op 84jarigen zijn portret door Jacob de Bray geschilderd werd. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. ; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HEDDINGH (LucAs) of Hi ddink, was bevelhebber van Rijnberk, toen die vesting in 1598 door de Spanjaarden bele- gerd werd. Door hem aangevoerd en door zijn dapper voor­beeld aangemoedigd , had de stad nog lang weerstand kun­nen bieden , indien het toe val den vijand niet in de hand gewerkt had , door het springen van den kruidtoren , in de nabijheid van de Rijnpoort. Bij dat onheil , waardoor de belegerden , bij gebrek aan kruid , met den vijand on­derhandelen moesten , stortte een groot aantal huizen in , en onder een van dezen vond Hed din gh den dood. 'Lie Bor, Ned. oori. B. XXXV. hi. 51, 170, Wielsbitzky, de Tachtigj. oorl. , I). V. hi. 39. HEECKEREN (EVERT VAN). Het geslacht van H e e a­ker en , waarvan sommige leden zich ook van H e i k e-r e n en van Hekeren schreven , heeft zich zeer vroeg gedeeltelijk reeds in het begin der dertiende eeuw , in ver­schillende takken gesplitst , de navolgende namen dragende: H e e c k e r e n. De personen die zich aldus schreven vol­gen hier. Heeckeren genaamd van der Ese , of ook wel een­voudig van der Ese. De eerste volgen hier mede, de laatsten zijn op van der Ese vermeld. He e c k e r en genaamd Rechteren, later enkel Rechteren, nu do graven van Rechteren. Deze zullen op R e c h ter e n behandeld worden. Een tak, nog wel de oudste, eigenaar der heerlijkheden Voorst en Keppel , komt later onder den naam van Voorst voor. Doze moot echter niet ver. ward worden met : Rechteren genaamd Voerst , nu de baronnen van Voorst tot Voorst. H e e c k e r en genaamd Uft, of liever eenvoudig Ulft, waarbij behoort : Ulft genaamd Mateland of Matelang , ook wel eenvou­dig Mat elan ck , en eindelijk De Rode van Heeckeren. Evert van Heeckeren, of zoo als zijn naam ge­sped voorkomt van Hekeren of Heik ere n, wordt in 1236 reeds als ridder genoemd in eene gift aan het klooster Bethlehem bij Doetinchem. In 1253 was hij ge­tuige bij het vredesverdrag , gesloten tusschen 0 t t o, graaf van Gelre en Zutphen, en Hendri k van V ian de n, bisschop van Utrecht, en hunne verbondenen. Den 5den Mei 1258 was hij een der vier borgen, wier bezittingen aan den regter IJsseloever lagen , die van wege den graaf van Gelre als zoodanig gesteld werden , en die bij niet nakoming ' van het verdrag zich in leisting to Deventer sullen be­geven. In 1263 komt hij nog voor als getuige bij de stadsvrijheid , door graaf Otto aan Nieuw Wageningen gegeven. tie D o n d a m , Charterboek , bl. 531 , 559 ; Ilit familie-berigten hijeengebra8t. HEECKEREN (FREDERIK VAN) of , zoo als men den naam gespeld vindt , H e e k e r e of H ij kere, komt met den toenaam van der Ese vq,or. In 1277 en 1299 wordt hij genoemd Fredericus de Hij kere gezegd de Heza; in 1305 was hij ridder. Als raad van Reynald, zoon van Reynald I. graaf van Gelre en Zutphen , die in onmin met zijnen vader leelde , was hij den Men Septem­ber 1318 tegenwoordig bij de uitspraak door W i 1­1 e m Iii , graaf van Henegouwen en Holland , als scheids­man in hun geschil geroepen , gewezen. Den 14den De­cember 1318 bezegelde hij merle de bevestiging der regten en vrijheden van de stad Zutphen , en den isten April 1320 de belofte door Reynald aan de steden Zutphen , Wageningen , Harderwijk , Elburg en Hatturn g,edaan, dat hij de 1500 pond , die zij hem voorgeschoten hadden uit den tot te Lobede zou betalen. In dat zelfde jaar overleed hij. Een zoon van hem volgt ; eene dochter , Lumilda, was gehuwd met H e r­bordt beer van Putten. Zie Niihoff, Geden/ w. nit de gesehied. van Geld. , D. I. bl. 184, 187 , 193 , D. 11 hi. XL. HEECKEREN (FREDERIK VAN) of, zoo als hij zich schreef, H e k e r e n, nog meer bekend onder den naam van v an der E s e , naar de havezathe van dien naam , bij het dorp Almen , aan bet riviertje de Berkel geleaen , die hem , even als het kasteel te Hekeren bij Steenderen en waarschijnlijk Heeckeren bij Goor, toebehoorde, was de zoon van den voorgaande. Bezitter van een aanzienlijk vermo­gen , was hij daarenboven met groote ligchaamskracht be­deeld en een stout ridder. In 1323 had hij reeds den rid­derslag ontvangen en sedert 1324 komt hij voor onder de raden van graaf , later hertog, Reynald II. van Gelre en Zutphen. Hij was getuige den leen JOU van laatst­genoemd jaar , toen Reynald de burgers van Zutphen bij hunne oude vrijheden beloofde te bewaren ; in Maart 1325, toen hij hun de vrijheid van den tol to Lobede gaf; in 1327, wanneer de stadsvrijheid bevestigd werd en den 7den Julij 1330 , bij de bepalingen nopens de schepens­verkiezingen. In 1331 was hij tegenwoordig bij het hu­welijk van Reynald met Alianora van Enge­land, en bezegelde den isten Maart 1333 met meer anderen de huwelijksvoorwaarden van Willem, graaf van Gulik, en Margareta van Gelre, en den 27sten Maart 1335 het testament van R e y n al d. In 1344 trof aan Gelderland een zware slag door den dood van R ey n a 1 d, nalatende twee onmondige zonen , van welke de oudste, ook R ey nald genaamd, hem, ter­wijI een landraad de teugels van het bewind in handen nam , opvolgde. Van dezen landraad maakte Frederik geen deel nit. Hij bewees intussehen den jeugdigen her-tog diensten , welke wordt niet gemeld, waarvoor de land­raad hem den 17den Julij 1344 sehadeloosstelling beloofde. Den 14den October van dat jaar werd hij onder de raden en vrienden des hertogs gesteld, en bezegelde als zoodanig mede de bevestiging van de regten en vrijheden der stad Zutphen. Gelijk in vele gevallen van minderjarigheid der regerende vorsten , zoo ging het ook in Gelderland. Men twistte over het bestuur der staatsaangelegenheden en de wanorde nam dagelijks toe. ,Het kasteel van Hekeren, zeer digt bij Steenderen gelegen , op de plaats waar nu eene boeren­woning staat , de Heeckerensche kolk geheeten , rondom welke nog de sporen van voormalige grachten zigtbaar zijn , was geen half uur gaans van dat van Bronckhorst verwijderd reden genoeg tot het heerschen van vijandschap tusschen de bezitters dier naburige goederen , al was het dan ook maar alleen om het regt van jagt , visscherij en weide. Tegen de magt van den bannerheer van Bronckhorst zou Fred e r i k niet bestand geweest zijn , maar hij had ver­raogende vrienden , onder welke vooral de heeren van Voerst bij Zwol mogen genoemd worden , aan welke hij door bloedverwant- of zwagerschap schijnt verbonden ge­weest to zijn , hoewel de geslachtsnaam zijner vrouw , die ook wel Honnep el kan zijn , evenmin als die zijner moeder , van welke wij alleen den voornaam M a c h t e 1 t kennen , niet tot ons gekomen en men daaromtrent in het onzekere is. F r e d e r i s magt werd ook vermeerderd door de aanzienlijke huwelijken zijner zonen , waarvan Frederik, de oudste, huwde met Luitgardis van Voe rat, vrouwe van Rechteren , en Ever t met B e a­t r i x , vrouwe van Almelo. De twisten tusschen de beide partijen, die Gelderland verdeelden , en als hare hoofden erkenden aan de eene zijde Frederik, aan de andere Gijsbreeht van Bron ek horst, namen al meer en meer toe , toen eene aanleiding van buiten het smeulende vuur in lichte laaije vlam deed uitbarsten. Jan van Arkel, bisschop van Utrecht , geraakte in 1348 met den beer v an B r o n c k­horst in oorlog ; de laatste viel in Overijssel en verbrandde het huis to Goor , nu het huis to Heeckeren , hoogst waar­schijnlijk reeds eene bezitting van Frederik, welk ver- inoeden versterkt wordt door den invloed , welke hij in Overijssel blijkt gehad te hebben en de gretigheid waar­ mede hij zijnen leenpligt verzaakte en de partij van den bisschop koos. Zijn leenheer toch , hertog Rey n al d, had, teen de bisschop Borculo, eene bezitting van Br o n c k horst, ingenomen en verbrand had , dien kerkvoogd den oorlog aan­ gezegd en deze versterkte zich daarenteo. en door een bond- ° genootschap met Zweder, beer van Voerst en Keppel , en met Frederik, die belast werd met de verdedigin„0. van Sallandt , Twenthe en Diepenheim , en alzoo van gansch Overijssel , met uitzondering van Vollenhoven. Bijzonder­ heden van den oorlog zijn niet tot ons gekomen ; alleen weten wij dat de heer van Voerst zijne bezitting Keppel , hem ontnornen , belegerde. In 1349 bezocht de zwarte dood deze gewesten en zal mede aanleiding gegeven heb­ ben tot een bestand tusscben de oorlogvoereride partijen. Had de bisschop bondgenooten gehad , die hem in den oorlog trouw hadden bijgestaan , zij lieten niet na hem die hulp duur to doen betalen. De heer van Voerst bragt 5000 schilden in rekening wegens oorlogskosten en bele­geringstoestellen , terwijl het aanzienlijk vermogen van F re de r i k daaruit blijkt, dat hij beweerde niet minder dan 42000 nude schilden te moeten ontvangen , welk aan­tal nog vermeerderd werd met 13000 , wegens een inval door de heeren van Gbemen , Ahaus en Steynfurt met nog andere Munstersche edelen in Overijssel gedaan, maar door Fr e der ik met grout verlies terug geslagen. Met den heer van Voerst rekende de bisschop of , bij gelegenheid van een verdrag wegens het Mastenbroek , maar Frederik kon hij niet voldoen , dan door hem , hoe ongaarne ook, het geheele Oversticht in pandschap te laten, welk pand­schap Frederik behield tot het jaar 1354 , toen het, tegen voldoening der schuld , die op 28000 pond gangbaar geld verminderd was , werd afgelost. Tot aan en na den oorlog met den bisschop van Utrecht bad de partij van Bronckhorst de overhand in den road van hertoo. Reynold; zij had den oorlog met het Sticht ° doen ontbranden , eene naauwe verbindtenis met koning Eduard van Engeland voorgestaan en den hertog in de legerplaats van Calais gelokt , waar hij in 's konings magt was. Zeventien jaren oud geworden, bemerkte hij dat bij tot nu toe slechts dienstbaar was geweest aan vreemde oog­rnerken en , om zijne vrijheid to herkrijgen , verliet hij heimelijk de legerplaats to Calais en wierp zich in de ar­men der H e e ck ere n 's. Dat was een z ware slag voor de Bronckhorsten , die van hunnen kant zich versterkten door Eduard, 's her-togs jongeren brooder , in hunne belangen over te halen , hetwelk bij den vurigen , dapperen , maar te eerzuchtigen jongeling niet moeijelijk was. Aanvankelijk gingen zijne eischen niet zoo ver , dat hij zijne handen naar den her­togelijken hoed uitstrekte , maar begeerde hij slechts een deel der goederen in het land van Zutphen , dat hij dade­lijk zijn eigen land noemde. In Maart 1350 scheurden de broeders zich van elkander af. Geheel Gelderland deelde zich nu in twee partijen, die niet veel van elkander in kracht verschilden , hoewel de meeste steden E d u a r d's zijde hielden. De vreemde bond­genooten waren aan den leant der He eekeren's , de graaf van Cleef , de bissehoppen van Utrecht on Munster , de hoer van Arkel , in Holland een van de hoofden der Kabeljaauwschen , aan dien der Bronckhorsten de graven van Meurs en van der Mark. Aanvankelijk verklaarde zich het oorlogsgeluk voor de Heeckerens, Nijmegen word den 16den April, Tiel den 24sten Augustus 1350 stormenderhand ingenomen, bij welke gelegenheid vele menschen , in de St. Walburgskerk ge-vlugt , hunnen dood in de vlammen vonden. Het bele; van Bronckhorst moest echter opgebroken worden , en in 13 52 werd een bestand gesloten , waarbij aan Eduard Roermond en het land van Kessel werden afgestaan, met het vruchtgebruik der Veluwe. • Vaor Mei 1353 was dit bestand weder verbroken en volgde er in October een nog nadeeliger , waarbij aan R e y n a 1 d weinig meer dan den hertogelijken titel overbleel. Het schijnt echter lang niet de algemeene goedkeurin z,o. weogedragen te hebben , althans de oorlog ontbrandde in 1354 op nieuw. De Veluwe was er het hoofdtooneel van. Onder de lens der vrijheid lie-pen de eigenhoorigen ten behoove van Rey n a 1 d to wapen. Aan den voet van den V:ryenberg bij Loenen kwam het tot eenen slag , waarin het voordeel eerst aan de zijde van het landvolk was, en de heer van Baer en de banierdrager van Bronckhorst sneuvelden , maar de kans keerde spoedig en de zwaar gewapende ridders behaalden op hunne ongeoefende tegenstanders eene belangrijke over-winning. Ook in Maas en Waal stond het landvolk op, doch word door E d u a rd bedwongen. De graaf van Cleef maakte intusschen van de omstandigheden gebruik en nam Emmerik , het gewigtige Lobith , Arnhem , Tiel, Venlo en Roermonde in , doch de aanval van den bisschop van Munster op het Zutphensche word afgeslagen. De door Reynald genomen maatregel, om het landvolk to wapenen , dat zich , als altijd in zulke gevallen , aan roof , plundering en moord overgaf en schatting weigerde b te betalen , werkte intusschen op zijnen eigenen aanhang verkeerd , en menig H e e c k e r en's gezinde , met regt verstoord , ging tot de Bronckhorsten over. Den 13den Maart 1355 waren deze weder meester van Anthem , en Reyn al d , zoo door schulden bezwaard , dat hij Zevenaar en de Lijrners aan den graaf van Cleef moest verpanden , leende den 7den April de handen tot een verdrag. Fen landraad , waarvan Frederik mede lid was, uit acht leden , vier uit elke partij, bestaande , was daarbij inge­steld , die op de heilige reliquien zou zweren onpar­tijdig en naar beste overtuiging voor de zaken des lands en der beide broeders te raadplegen en binnen One maand regt te spreken , met hooger beroep , als zij het niet eens konden worden , op drie andere adders , terwijl R ey n al d en E du a r d den eed zouden doen zich aan die uitspraak te onderwerpen en voor dien tijd Arnhem niet to verlaten. De beslissing over de landvoogdij was aan de graven van Cleef en van der Mark opgedragen. Dat R e y n a ld's toestand ongunstig was blijkt daaruit, dat hem niets dan de Veluwe overbleef en de landvoogdij aan E d u a r d gegeven werd. De vrede was ook niet van langen duur; voor het einde van 1356 was hij ver­broken en werd Eduard door keizer K are 1 IV zelven , die hem de inkomsten van den tol te Nijmegen verpandde, hertog van Gelre en graaf van Zutphen genoemd, waarom Re y na 1 d zich nu geheel aan de staatszaken onttrok. Frederik van Heeckeren, die in 1340, 1353 en 1354 ook als scholtus van Sallandt voorkomt , stierf den Eden April 1357 to Deventer. Zijne kinderen waren F r e-d er i k en Evert, die beiden volgen ; Jakob in 1367 getuige zijner broeders bij het vredesverdrag met bisschop Jan van V er nenburg en in December 1373 overle­den ; J a n , genaamd van der Ese , welken wij op dien naam vermeld hebben; Wolter; Diederik; Egbert, eerst kanonik van St. Walburg to Zutphen , later van den Dom to Utrecht , doch die juist geen stichtelijk leven schijnt geleid te hebben , en Hille g o n d a, gehuwd met den heer van Wilpe. Zie Gottdhoeven, Kronijk van Roll., hi. 383, 384, 390; Nijhoff, Gedenkwaardigheden vit de geschied. van Gelderl. D. I. bl. 198 , 267 , 304 , 345 , 422 , D. H. bl. X., XXX ; HI, en volgg., 15 , 72 , 88. Zijn zegel is in dat deel afgebeeld ; P. N ij h o f f , Bet veer­naamste uit de geschied. van Gelderl. bl. 101 103. HEECKEREN (FREDERIK VAN) of, zoo als men toen schreef, H e k e r e n of Heker, meerendeels onder dien naam , soms ook als Frederik van der Ese, enkel ook wel als Frederik van Rechteren bekend, was de stamvader van het geslacht Heeckeren genaamd Rechteren , nu de graven van Rechteren. Hij was do zoon van den voorgaande en kan, na den dood zijns va­ ders , beschouwd worden als bet hoofd van de partij der Heecker en s. V66r 1347 schijnt hij reeds met L u i t-gar dis van Voerst, vrouwe van Rechteren, gehuwd te zijn. Den 22sten Februarij 1356 bezweert en bezegelt hij, Neer Frederik van der Ese de jonge genoemd, met zes andere ridders den landvrede tusschen R e y n a 1 d en Eduard van Gelre en graaf Jan van Cleef. Den 19den Junij van dat zelfde jaar was hij getuige van hertog R e y n a 1 d in een verdrag over de Veluwe met den Utrechtschen bisschop J a n van A r k e 1. Dat hij en niet zijn vader het was , blijkt nit de omstandigheid dat , terwijl deze laatste het gewone wapen van Heeckeren, het kruis , gebruikte , het bij hem beladen was met , zoo bet schijnt , een klimmend leeuwtje. De landvrede hield niet Lang stand; het jaar 1358 ken­merkte zich door krijgsbedrijven , waarvan ons Beene bij­zonderheden bekend zijn , en die den 2lsten door een ver­drag eindigden, waarbij het vorige grootendeels tot grondslag gelegd werd. De toestand van Gelderland was evenwel jammerlijk. De onafgebrokene veten der edelen lieten het land geen rust geplunderde steden en afgebrande dorpen woeste akkers en onbebouwde velden getuigden luide van den wederzijdschen haat der partijen. Om daarin zoo veel naogelijk to voorzien was er een landvrede , onder de be­middeling van den graaf van Cleef gesloten voor den tijd dat Eduard met de landvoogdij zou belast blijven. De verschillen zouden gebragt worden voor eenen raad van scheidslieden , waarvan Frederik er een was, die maan­delijks beurtelings te Arnhem , Goch en Cleef zouden bijeenkomen. In 1360 was de oorlog echter op nieuw uit­gebarsten , Eduard op het uiterste gebragt en genood­zaakt in den burg to Gelder eene veilige schuilplaats to zoeken , uit welke netelige omstandigheid hem alleen een verbond met Albrecht van Beijeren , ruwaard van Holland , redde. Nu was ook de tijd daar dat E du -a r d de landvoogdij =est nederleggen en R ey n a 1 d de hertogelijke waardigheid terug bekomen. Lang duurde dit evenwel niet , en de burger­oorlog ontbrandde op nieuw. Frederik bleef hem getrouw; op Vrijdag na Paschen 1361 deed hij nog uitspraak over een geschil tusschen de steden Zutphen en Deventer en den 25sten Mei daaraanvolgende nam hij deel aan den heftigen strijd bij Tiel , welke stad, waarin E d u a r d zich gewor- pen had , door Rey n a l d belegerd ward. De H e e c k e­ rens, in eene ongunstige stelling tusschen den Waal en den dijk geplaatst , werden spoedia overvleugeld. De erf- maarschalk Frederik van Ulft, °Borro van Doornick van H e m m e n en anderen sneuvelden. R e y n a Id zelf, met zijne vrienden Arend van Arckel, Dirk van Lynden, Gerard van den Rijn en ook Frederik ward gevangen genornen , eerst naar Roosendaal en toen naar Nijenbeek gebragt, waar hij van de waardigheid van hertog van Gelder en graaf van Zutphen afstand deed. Hoe lang Fr e d e r i k in krijgsgevangenschap zuchtte, wordt niet gemeld. Lang sehijnt dit niet geduurd to heb­ben. Volgens Butkens in zijne Annales de la nzaison de Lynden , waar hij den voor Eduard alles behalve room­rijken togt van Albrecht v an Be ij eren naar den Heymenberg in 1362 beschrUft , had deze de voorhoede van zijn leger toevertrouwd aan „quatre seigneurs de marque du pays de Gueldre , lesquels furent les seigneurs de Heckeren , Lynden , Poyeroyen et de Varick". De uitgeweken H e e c k eren 's , en onder deze Frederik, hadden , of bij Bien vorst , of bij den graaf van Cleef eene schuilplaats gezocht , en het blijkt genoegzaam uit de oorkonden , dat de overwonnen partij alles behalve zacht door Eduard behandeld ward. Van nu of vinden wij Frederik , hoewel hij in Gel­derland bezittingen , met name Hekeren , waarmede hij in 1381 beleend word , had , weinig meer in de Geldersche , maar des to meer in de Overijsselsche zaken betrokken. De oprigting in 1359 van eenen vrijstoel in Sallandt en Twenthe , bij vergunning van Karel IV door bisschop Jan van Ark el, had aanleiding tot vijandelijkheden gegeven , waaraan Sweder, heer van Voerst en Kep­pel , onze Fr e d e r i k en zijn broeder Evert, hoer van Almelo , deel namen. Uit Rechteren , Frederik's bezitting , trok S we­d e rop eenen vroegen morgen in October 1361 , naar Zwolle en verbrandde de voorsteden , nadat vele der voor­naamste burgers geslagen , gesneuveld of op de vlugt ge­vangen genomen waren. Frederik, die waarschijnlijk toen nog wel krijgsgevangen geweest zal zijn , is er mis­schien voor zijn persoon onschuldie,o. aan. De daad bleef niet ongewroken en , na een gedenkwaardig beleg , ward den 9den November 1362 het slot to Voerst door den bisschop , ondersteund door hertog Eduard en de Zwol­lenaren , ingenomen en tot den grond toe geslecht. S w e-d e r, gevangen genomen , ontsnapte , doch overleed reeds den 2lsten Januarij 1363. Op Maandag na St. Odulphus dtig 1363 verzoende zich de bissehop met de kinderen van S weder en met Frederik en Evert. Op St. Wal­purgisdag van hetzelfde jaar bekent de bissehop „heren V red e r i c k van Heker, ridder , onsen swagher", 3300 pond Deventersch geld schuldig to zijn , waarvoor hij hem bet in het gericht Haaksbergen gelegen goed Luttenberg verpandt. Dit woord zwager is slechts eene beleefdheids formule , want noch de geslachtlijsten van A r cke I, noch die van H e e c k e r en vermelden de echtverbindtenis van Frederik met des bisschops zuster. Op zondag na, Pa­schen van 1364 eindelijk verpandde de bisschop het hoogo en lage gericht van Haaksbergen , voor 4000 pond aan Frederik en zijne vrouw L u i t g a r d i s en aan Evert en zijne vrouw Bate, onder beding van zonder des bisschops toestemmino. er geene nieuwe vesting to bouwen. e' Uit een en ander blijkt dat de beide broeders door den oorlog nog niet geheel en al uitgeput waren. V66r 1367 zien wij hen , hunnen oorlogzuchtigen aard getrouw , weder in eenen strijd gewikkeld tegen den toen­maligen Utrechtschen bisschop Jan van Vernenb urg , en dit ten gevolge van eene vete van Frederik met den domdeken van Utrecht, wegens de nieuwe tienden, grove en smalle , van Emmermarck bij Dalfsen. De bisschop nam nu ook zijnen toevlugt tot geestelijke wapens en deed Fr ederik in den ban, waaronder hij lang gezucht heeft, en die niet opgeheven werd dan na eene boete , hem bij het verdrag van 1367, Donderdag na 0. L. V. HemeIvaart, opgelegd , terwijI hij overigens den bisschop verscheidene voordeelen of moest staan. Het toen gesloten verdrag be-rust nog in originali op den huize Almelo. Sedert dien tijd bleef hij in vrede met den bisschop , stichtte in 1373 met zijne vrouw de kapel to Rechteren , ter eere van God en de Heilige Jonkvrouwe, en in 1377 maakten zij hun testament in tegenwoordigheid van bis­schop Jan van Vernenburg en van Wolter, heer van Voerst en Keppel. Behalve Hekeren bij Steenderen bezat Frederik , die ook in 1359 als scholtus van Sallandt voorkomt, de have­zathe Rhaen en waarschijnlijk Hekeren bij Goor. Hij stierf, zijne echtgenoote overlevende , in 1386. Zij lieten na : Z weder, beer van Rechteren , Heeckeren en Rhaen, gehuwd met Sophia van Groesbeek, hij was drost van Coeverden en amptman van Drenthe , en op zijn verzoek, en op dat van den monnik E g b e r t M u­lert, stondbisschopFrederik van Blankenheim toe het klooster St. Agnes bij Zwolle to bouwen ; Frederik , gehuwd met Margaretha van Culenborfrz Jan Die der i k, in 1423 proost te Oldenzaal Swedera, gehuwd met Johan, beer van Runen , na den dood van haren man in 1402 stichtster en eerste abdis van het kloos­ter te Diepenheim en in 1407 gestorven Hi llegonda ; Adelheid, gehuwd met Jan van Enteninck, neef van bisschop Jan van Vernenburg. Zie Goutboeven, Kron. van Iloll. , bl. 398 ; de Deductie van Almelo ; La Comblet, Urktindenb. des IV iederrheins , het register; PI ij h off, Gedenkw. uit de geschied. van Gelderl. , ll. II. bl. XXXII. 88 ; P. Pi ij hoff, het voornaamste uit de geschied. van Gelderl. bl. 103. HEECKEREN (EVERT VAN) , broeder van den voor­gaande , meerendeels bekend als Evert van Heker en of wel Evert v an Heker, genaamd van der Ese. Door zijn huwelijk met de rijke Bate of Bea t r i x , de erf­dochter . der magtige heeren van Almelo en Vrieseveen , steeg hij tot hoog aanzien en had veel invloed op de Over­ijsselsche zaken. Zijn wapen was gevierendeeld van Heeckeren en Almelo. In de Geldersche geschiedenis komt hij weinig voor. Hij heeft den 6den Januarij 1377 den landvrede mede beze­geld en op Dingsdag na Paschen 1383 erkende hij , zich noemende Evert van Heker, heer tot Almelo , geld schuldig to zijn aan de stad Zutphen. In de oorlogen met de bisschoppen van Utrecht , Jan van Arckel en Jan van Vernenburg, was hij de steeds trouwe bondgenoot zijns broeders en de bijzonder­heden daarvan zijn door ons op diens leven vermeld. In 1387 sloot hij met den graaf van Bentheim en de heeren van SteinfiirtGutterswijk en Voerst en Keppel een ver-bond van onderlingen bijstand , dal, bekrachtigd werd door den hertog van Gelder de graven van der Mark en Te-kelenburg en den bisschop van Munster. Den' 29sten De­cember 1394 sloten hij en zijne vrouw een verdrag met den Utrechtschen bisschop Frederik van Blanke n-he ij m , waarbij zij hem de heerlijkheid Almelo in leen opdroegen. In 1393 hadden de beide echtelieden het klooster Frens­wege mede lielpen stichten. Hij overleed vd6r het jaar 1400. Zij overleefde hem en was in 1407 nog Diet ge­storven. Zij lieten na een zoon E g b e r t genaamd , beer van Almelo en Vriesenveen , die vol ;t , en drie dochters , Herbrecht, Elisabeth en Mechteld. Zie Deductie van Almelo ; Oorkonden ; Tijdrek. Regist. op het ar­chief te Zutphen , bl. 37 ; van der Chijs, de munten der Ileeren en Steden van Overijssel , pl. XVII. alwaar eene munt vau hem is af­gebeeld. •HEECKEREN (EGBERT vAN) , beer van Almelo en Vriesenveen , zoon van den voorgaande , was gehuwd met Elisabeth van Voerst. Met zijne moeder en vrouw was hij in 1406 de voorname stichter van het klooster te Sibculo en in 1407 van dat van Almelo. In 1420 gaven hij en zijne vrouw aan de ingezetenen van Almelo en Vriesenveen verscheidene voorregten , krijgende daarbij Almelo den naam van stad. Met zijnen neef Frederik van Heeckeren genaamd Rechteren en andere Overijs­selsche edelen bezegelde hij den Eden Augustus 1425 het te Deventer genomen besluit , om Ruda 1p h van Die p­ -h o 1 t tot postulaat-bisschop , met uitsluiting van Zweder van Culenbor g, te erkennen , en den 8sten October 1426 sloten die edelen en de steden Deventer , Kampen en Zwolle een nader verbond met R u d o 1 p h. E g b e r t gaf in 1453 de heerlijkheid Almelo , in het bijzijn van den bisschop van Utrecht, aan zijnen eenigen zoon Johan, met Johanna vane Reede van Saas­f el d gehuwd , over ; doch deze , kinderloos blijvende , droeg haar in 1457 op aan zijnen neef Z wed e r v a n H e e c k e r en genaamd Rechteren, heer van Voerst en Keppel , wiens nakomelingen haar nog bezitten. Zie Deductie van Almelo; Uit familie-berigten aangevuld. HEECKEREN (JACOB VAN) of, zoo als hij in de nor­konden voorkomt , H e k e r of H e k e r en , beer van Ro­derlo, stond in 1395 Frederik van Bronkhorst, beer van Borculo , bij , in den oorlog net de stad Deven­ter. In 1418 en 1436 bezegelde hij , met de overige rid­ders van het graaischap Zutphen , het erdrag van ridder­schap en steden van Gelre en Zutphen mede. Hij was gehuwd, 10. met Bertha van A m p s e n ; 20. met Eli­sabeth van Keppel genaamd Oelde, en is omstreeks 1440 overleden , nalatende een zoon Evert, die volgt. Zie Dumbar, Kerb. en Wereldl. Decent. , bl. 625 ; N ij h o f f, Gedenkw. nit de geschied. van Gelded., D. 111. bl. 353 , D. IV. bl. 136. HEECKEREN (EVERT vAN) of He k e r en , heer van Roderlo , was de zoon van den voorgaande en van diens tweede vrouw Elisabeth v an Ke pp e 1 genaamd Oeld e. Hij was in 1440 , toen hij , bij doode zijns vaders , met Roderlo beleend werd , nog niet mondig. Den 2lsten No­vember 1449 had hij de meerderjarigheid bereikt , want toen trad hij toe tot het verbond van edelen en steden des furstendoms Gelre en bet graafschap Zutphen. Op Don­ derdag na St. Peters dag 1458 huwde hij met Eylar d a v an Met helen, dochter van H en dr i k, heer van Net_ telhorst en van Geer tr ui van Lange n. In 1465 viel haar , na doode van baren breeder B e r e n t , het huis en de havezathe Nettelhorst toe, tot 1834 onafgebroken door den oudsten tak en sedert dien tijd door eenen anderen barer afstammelingen , den heer van H e e c k e r e n van Wassenaer, bezeten. Ever t van Heeck ere n verscbijnt steeds als een ijve­ rig aanhanger van hertog Adolf en zijne kinderen en als een bestrijder van de Bourgondische en Oostenrijksche heer­ schappij. Den 27sten Junij 1458 bezegelt hij den renver­ saal of verbondsbrief van hertog Adolf aan G ij s b r e c h t, beer tot Bronckhorst en Borculo. Toen de nationale partij, na den dood diens hertogs en de gevankelijke wegvoering zijner kinderen , Karel en p p a , van alle kanten in het naauw gebragt , hulp zocht bij H e n d r i k van Schwarzenberg, bisschop van Munster , en hem als pandheer van het graafschap Zutphen , voor den jongen hertog erkende , was , op den 7den September 1478 Evert een der ridders , die het verdrag mede bezegelden. De bisschop kon echter niet veel doen ; door andere bondge­nooten verlaten , zocht hij hulp bij Lodewijk XI , koning van Frankrijk , en sloot met hem , op den 25sten Januarij 1480 een verdrag te Bar-le-Duc , dat op den 12den Maart door K a t h ar in a , dochter van Gel! e , een deel der ban­nerheeren , de ridderschap , waaronder Evert, en der steden bezegeld werd. L o d e w ij k bleef in zijne belofte nalatig , de bisschop kreeg twist in zijne eigene staten , de Oostenrijkers maakten telkens meer voortgang en in het laatst van Julij 1481 moest het graafschap zich onder­werpen. Toen legden , bij eene geheime notaribele acte , den lsten Augustus 1481 opgemaakt , de bannerheeren van Bronckhorst en Wisch , eenige ridders, waaronder E v ert, en stadsgezanten de verklaring af, dat zij door blijkbaren nood gedrongen en nit vrees voor het verlies van leven en bezitting , den aartshertog M a x i m i l i a a n trouw hadden gezworen , maar dat zij daarmede niet wilden geacht worden to kort to doen aan het ontwijfelbaar regt der kinderen van wijien hertog Adol f. Het behoeft dos bijna niet vermeld to worden dat Ever t in 1499 op St. Petrus avond er bij tegenwoor­dig was , toen bannerheeren , ridderschap en steden van het graafschap Zutphen besloten hertog Karel als hunnen erfheer te erkennen. In hetzelfde jaar bleef hij Borg voor den hertog bij de stad Deventer , voor cone som van 500 guldens. Hij schijnt in het begin der 16de eeuw overle­leden to zijn ; zijne weduwe stierf in 1529. Zij lieten na: 10. J a c o b, heer van Roderio , in 1507 gehuwd met Aleid van Koppel, vrouwe van Westerholt , dochter van Jacob, heer van Westerholt, en van F e n n e van E g m on t. Het scbijnt dat hij ook niet op den besten voet met de Bourgondische partij stond -; want in 1501 gaf Filips, aartshertog van Oostenrijk , de hooge heer-lijkheden van Vorden en Roderlo aan Johan van Vtr isch, heer van Wildenborch. Hier is echter niet van ,gekomen , ofschoon in 1555 Er mgar d van Wisch er nog hare aan­spraken op liet gelden, Jacob stied reeds in 1508. Zijn zoon volgt ; 20. Hendrik; 30. Egbert; 40. Evert, in 1496 gehuwd met Sophia van de Water; 5. Elsa, gehuwd met Johan van Ulft, heer tot Loackhuizen. Zie Nijhoff, Gedenkw. uit de geschied. van Gelderl. , D. III. bl. 183, 430, D. V. bl. 122, 149 ; T a d a m a , Geschied. van Zutphen ,bl. 146 ; Dezelfde Inventaris van het Zutphensche drchief , bl. 65, 73 , 75 , 81 , 83 , 84 ; Zutphensche iirchief ; Enshuizer "Irchief ; Uit familie aanteekeningen aangevttld. HEECKEREN (EVERT VAN-) of H e k e r en , heer van Roderlo en Nettelhorst, zoon van Jacob van Hee ck eren, beer van Roderlo en van Al e i d van Keppel, vrouwe van Westerholt, was omstreeks 1508 geboren. Even als zijn grootvader Evert, was bij een voorstander der nationale partij en tegenstander van bet huffs van Oosten­rijk. Op den 27sten Januarij 1538 was hij op den landdag te Nijmegen en bezegelde de oorkonde mede, waarin hertog Karel van Gelre prins Willem van Cleef tot zijnen opvolger aannam. Hij overleed in 1562. In 1530 was hij gehuwd met Agnes van Hack fo r t , dochter van B e r e n t , heer van Hackfort en Herxen, landdrost van het graafschap Zutphen en bekend krijgsoverste van hertog Karel van Gelre en van Margareta van Egmont, genaamd B a e c k. Hunne kinderen waren : 10. Margareta, in 1546 gehuwd met Gijsbert van Br o e c k h u ij s e n, heer van Barlham , hopman , der Staatsgezinde partij toegedaan en van 1567 tot 1572 vol­ger van Willem , graaf van den Berg , wien hij op zijnen krijgstogt door Gelderland en Overijssel vergezelde. Zij overleed in 1597 ; 20. Jac o b , heer van Roderlo , Westerholt en Dedingweerd , die volgt ; 30. Evert , heer van Nettelhorst , beschreven in de ridderschap van het graaf­schap Zutphen en in 1559 mad in den hove van Gelder­land. Hij was gehuwd met Johanna van Er p en stierf in 1575 ; 40. Anna, priorin ter Hunnepe , in 1609 over-leden ; 50. Margareta, geestelijke ; 60. Fen n e, gees-telijke in het witte klooster te Boekholt ; 70. Johanna, geestelijke te Weerselo; 80. Jac oba, gehuwd met W o 1 te r Smullinck; 90. Agnes; 10. Christina, gehuwd met Bartelt van Diemen; 11 0. Catharina, gehuwd met Reinier van Keppel tot Langen ; 120. Joost, eerst Elderick genoemd , die mede volgt. Uit familie-aanteekeningen bijeengebragt. HEECKEREN (JA.cos VAN) of Hekeren, beer van Roderlo , Westerwolt en Dedingweerd , zoon van den voorgaande , werd omstreeks 1532 of 1533 geboren en was gehuwd met Elisabeth van Paliandt, dochter van Johan, heer van IJssem en van Elisabeth van R e c h ter e n , vrouwe van Voerst en Keppel. Even als zijne voorouders betoonde hij zich eeri groot tegenstander van de vreemde , nu Spaansche , overheersching , en was hij een ijverig voorstander van de staatsgezinde partij. Hij worth bij Slichtenhorst genoemd als een der edelen , welke met Willem, graaf van den Berg, die voor de Spanjaarden uit Gelderland was geweken , briefwisseling hielden , toen de staten besloten hadden zich van de Spaansche krijgsbenden te ontdoen , en behoorde onder diegenen , welke op den 8sten Maart 1574 door den stad­',louder don Lo u i s de R e q u e s e n s van het algemeen _ pardon waren uitgesloten. Den Wien en 24sten Maart van dat zelfde jaar noodigde de graaf van den Ber g uit om te Munster bij hem to komen. In 1577 werd hij , op den landdag te Nijmegen, met Joachim van Lier, tot gedeputeerde van bet en:era:el graafschap Zutphen ; o, m o over de zaken van het landschap , betreffende de toe-treding tot de Unie , to handelen , en den 2 1579 komt hij voor , zich mede sterk makende voor zijnen broeder .J o o s t en weer anderen, om voor die toetreding to doen stemmen. Eene maand later , den 28sten Junij, stierf hij kinderloos. Den 26sten Februarij van dat zelfde jaar was hij raad in den hove van Gelderland geworden. Zijne weduwe hertronwde met Johan van We ij h e , heer van Echtelt , en stierf in 1600. Zie van Hasselt, Stukk. voor de Vaderl. histor. , D. II. No. 141 ; LTA familie-aanteekeningen aangevuld. HEECKEREN (JoosT vAN), of Hekeren, broeder van den voorgaande, was heer van Diepenbroek en Roderlo , welke laatste havezathe hij van zijn broeder Jacob erfde, en beschreven in de ridderschap van het graafschap Zut­phen. Hij liet den 27sten Mei 1579 door zijn brooder Jacob verklaren, dat hij gezind was om tot de Unie van Utrecht toe te treden. In 1601 werd hem , benevens andere edelen , „die °fader viands sauvogarde sitten," het regt be-twist om op land- en quartier dagen te verschijnen. Hij stierf in 1620 en wordt voornamelijk hier genoemd, omdat verscheidene ziiner zonen in 's lands dienst waren en daarin 21 sneuvelden. Bij zijne cerste vrouw, Agnes van Ha e ften, dochter van Alert, heer van Ophemert en van C u n g o n d a v a,n K eppel, vrouwe van Verwolde, waarmede hij in 1571 huwde, verwekte 10. Evert, luitenant , sterft in 1602; 20. A ler t, sneuvelt voor Damine; 30. C u­nig on d; 40. A g n e s, na den dood van al hare broeders, vrouwe van Roderlo en Diepenbroek, in 1606 gehuwd met Wigbold de Rode van Heeckeren, beer van Over-laar ; 50, Alert, sneuvelt den lsten Augustus 1604 voor Sluis ; 60. Jac o ba, juffer ter Hunnep, in 1611 gehuwd met As suerus M a t ti si us, predikant te Deventer , 70. B e r en t, vaandrig, sterft in 1607; 80. Joachim, vaan­drig , sneuvelt den 4den Augustus 1603 in het beleg van Ostende ; 90. Cunigon d. Hij hertrouwde in 1589 met Jasperina v an Rae s­fel d , dochter van Rein i er , heer van Romborch , en van Stdphania van Mechelen tot Sanivoort. IJit dit huwelijk sproot : 100. Jasper, in 1614 gestorven. Ten derden male huwde bij , in 1592 , net Hen rica van Bevervoorde, dochter van Berent en Anna Grubb e. Uit dit huwelijk sproten: 110. Anna, in 1666 overleden ; 120. Agnes M a r i a , abdis ter Hunnepe , in 1658 overleden ; 130. Margaretha; 140. Johanna, eerst abdis te Weerselo , in 1641 gehuwd met Jan v an R e c h t e r en , heer van Almelo , Vriesenveen , Rechteren en Bredenhorst en in 1643 met Willem Jacob v an den Boetselaer, heer van de Pol; 150.Berent, sterft in 1602; 160. Bernarda; 170. Everharda, in 1632 gehuwd met D e r k van H a efte n, heer van irerwolde ; 180. Maria, in 1653 overleden. ITit Quarlier-recessen van het graafschap Zutphen en nit familie­berigten bijeengebragt. HEECKEREN (WALRA.VEN VAN) of Hekeren, beer van Nettelhorst en Enghuizen , zoon van Ever t, beer van Nettelhorst, en van Johanna van Erp, werd omstreeks 1570 geboren. Den 20sten December 1599 word hij kapitein van eene compagnie voetvolk, waarmede hij lange jaren in Vlaanderen gelegen heeft. Den 2lsten Junij 1601 huwde hij met Agnes van Aeswijn, dochter van Reinier, heer van Brakel , en van M a c h t e 1 t , vrouwe van Isen­doorn. In 1603 onderschreef hij , met weer anderen , de afzwer;ng van den koning van Spanje en werd wegens Nettelhorst in de ridderschap van bet graafschap Zutphen beschreven. In 1606 tot rekenmeester benoemd , bedankte hij „'t quartier voor deze faveur.' Ondertusschen stierf zijne vrouw reeds in 1609 en hij hertrouwde den 7d-en Ja­nuarij 1612 , in de hervormde kerk te Zutphen , met Walburg van Lijnden, dochter van Steven, beer tot Sinderen en van Antonia v-an Amstel van M ij e n , vrouwe van Loosdrecht en Oudekerk. In krijgsdienst blijvende , was hij echter niet vreemd aan bet bestuur van het graafschap Zutphen en protesteerde hij ender anderen op den 24 sten en 25sten. Februarij 1623 te-gen de examinatie van de lijst der middelen in tegenwoor­digheid van Alexander v an der Ca pellen , wien men niet in de ridderschap toe wilde laten , omdat niet genoeg bewezen was dat de Boedellzof eene havezathe zou zijn. Den 19den September 1623 verkreeg hij dat het quartier zijne voorspraak zou zijn , opdat zijne conipagnio van Vlaanderen naar Zutphen verlegd werd. Den 27sten Junij 1625 werd hij „genoa3ineerd om le gaan in 't collegie van de Admiraliteit van Rotterdam , indien ZEd. den militairen dienst sal komen te quitteeren." Na den flood van De rek van Dort , heer van Dort , kolonel , landdrost van bet graafschap Zutphen en seholtus binnen en buiten Zutphen , in 1625 , werd hij in diens plaats gekozen , doch had nog eons gelegenheid orn het leger goede diensOn te bewijzen , namelijk in September 1627 , toen hij op last van prins Frederik He n-d r i k den aftogt dekte van het leger van Grol en over den gunstigen afloop daarvan door den vorst ge­prezen werd. Als landdrost oefende hij intussehen veel invloed uit en hij wilt den 14-den December 1629 te bewerken , dat het landdrostambt niet zou gelost worden , zoo fang hij en zijn zoon Ever t leefden , en dat het „na doode of resignatie" op dien zoon moest komen. Langza­merhand vormde er zieh echter in de ridderschap eene don landdrost vijandige partij , die echter niet op kon wegen tegen de zijne. Hevige twisten waren daarvan dikwijls de gevolgen en het gebeurde niet zelden dat deze tot da­delij kheden overgingen. Walraven van Heeckeren, die ook nog de be-trekking van burgemeester van Lochem bekleedde , over­ -leed den 11den October 1645. Zijne kinderen uit het eerste huwelijk waren : 10, Johanna, in 1631 gehuwd met Coenraad van Huns tho die Rem , in 1652 over­leden ; 20. Agnes, in 1642 gehuwd met A d r i a a n van Be est van R hen oy en in 1647 gestorven. Uit het tweede huwelijk had hij 'een zoon , Evert genaamd , die volgt. Zie van de Capellen, Gedenkschr. D. 1. bl. 431 , 432 ; Quar­tier recessen van het graafschap Zutphen ; Uit familie-aanteekeningea aangevuld. HEECKEREN (EvERT VAN) , beer van Nettelhorst Enghuizen en Barlham zoon van den voorgaande en van diens tweede vrouw Walbur g van L ij nden, werd omstreeks 1614 geboren, Hij was de eenig overgeblevene van zijnen naam en van hem stammen dus alien of die verder bier volgen. Reeds op den 14den December 1629 ontving hij de sur­vivance van het door zijnen vader bekleedde Ianddrostambt van het graafschap Zutphen. Den ddr en Junij 1637 werd hij beschreven in de riddersehap , den 12den Junij daaraan­volgende gecommitteerd tot de admiraliteit van Amsterdam en den 2lsten November 1638 tot de aeneraliteits-reken­kamer. Den 16den Jannarij 1642 huwde bij met Maria Torck, dochter van Lubbert en van Jacaba van A r n h e m , eene vrouw , wier portret , waarop zij als weduwe uitgeschilderd is , baar op reeds gevorderden leef­tijd doet kennen als eerie knappe , doch ook heerschzuch­tige vrouw , waarvoor zij ook te boek stond en men baar den bijnaam van Mevrouw Driebeen gegeven had. Haar man daarentegen was zeer goedhartig van aard. Na den dood zijns vaders aanvaardde Evert bet land-. drostambt. De vraag of daaraan het voorzitterschap van de ridderschaps-vergadering verbonden was , gaf al dadelijk aanleiding tat twist. De scholtus binnen en buiten Lochern , E c k , beweerde dat hem , als oudste ridder , dit regt toekwam. De tegenstanders van zijn vader , waaronder voornamelijk Alexander van der Capellen, waren ook tegen den jongen landdrost; de zaak werd voor het Hof gebragt , dat eerst provisioneel en later bij een be­paald vonnis besliste , dat de landdrost om zijne betrekking voarzitter der Zutphensche ridderschap was. Ook wie a is gedeputeerde op zou volgen , gaf aanleiding tot verschil. Haeften van Verwolde en Evert van Heecke­r e n dongen er naar. Van der Ca pelle n, die over deze zaak breed uitwijdt , schrijft de eindelijke benoeming van den laatsten aan den invloed van T or c k van R o­sen d a el , oom van Maria, toe. BU de raadslagen over de toelating van nieuwe ridders was Evert minder uit­sluitend dan zijn vader , doch had daarin de meerderheid tegen zich. In Januarij 1651 , na den dood van den stadhouder Willem II, met Alexander van der Capellen van wege de ridderschap van het graafschap Zutphen naar de groote vergadering te 's Hage afgevaardigd , zoeh­ten zij de benoeming van eenen stadhouder en kapitein­generaal to bewerken , doch werden door de andere quar­tieren niet bijgestaan waarvan eenige jonge edelen , door Holland gewonnen , de steden toevielen. nadruk we- sten zij op bet gevaarlijke van den toestand op de grenzen , wanneer er geen kapitein-generaal was , doch de invloed was te groot en men kent den uitslag der zaak. Evert werd den Eden April 1653 tot extraordinaris raad in het Hof van Gelderland benoemd , en aan zijnen oudsten zoon W a l r a v en den 28sten April 1670 de sur­vivance van het Ianddrostambt toegezegd. Ondertusschen naderde bet noodlottige jaar 1672. De ridderschap van het graafschap Zutphen , Van ouds aan het huis van Oranje verkleefd , had met leede oogen de besluiten der groote vergadering aangezien. De overheersching der Loevestein­ache factie , de magt- der „Hollandsche kooplieden en kra­mere onder het bestuur van Jan de Witt, was aan de Geldersche edelen onverdragelijk en zij haakten naar het oogenblik dat de prins van Oranje weder in het bezit van de waardigheden zijner voorouders zou hersteld worden. Die haat tegen de bovendriivende partij moge gedeeltelijk tot verontschuldiging strekken van bet flaauwhartige gedrag der Zutphensche ridderschap in bet algemeen en van Evert in het bijzonder , toen de stad Zutphen , destijds eene der sterkste plaatsen in ons land, door koning Lode w ij k XIV in 1672 opgeeischt onmiddellijk werd overgegeven , en ter­wijl Jan Coulman, hoofdman der burgerij , dien wij vroeger noemden , door zijne manneltike tail die over- gave zocht te voorkomen , was het Evert van H e e c­keren die meende „dal men de aangebodene condition niet moest verwerpen mar aannemen omdat anders het graafschap in bloet en vlam zou gestelt worden" en was bet zijne gade , die de vrouw van den genoernden C o u m a n traclitte to winnen , om door Karen invloed zijne standvastigheid aan het wankelen te brengen. 'rot aan zijnen dood bleef Evert van H e e c k e r en de betrekking van Ianddrost waarnemen. Hij moest de , smart ondervinden van het nog to beleven dat drie zijner zonen sneuvelden en een aan eene ziekte overfeed. Hij stied den 23sten April 1680 , en zijne gade den 21sten Februarij 1690. Belden zijn in de Groote of St. Walburgs kerk te Zutphen begraven , waar hunne kinderen ter hunner eere eene sierlijke marmeren graftombe hebben doen oprigten. Zij prijkt met de borstbeelden der beide echtelingen; daar­onder zijn twee schreijende kinderen met omgekeerde en uitgebluschte fakkelen , en in het midden een feniks nit zijne asch verrijzende. Lager ziet men doodshoofden , zand­loopers en dergelijke zinnebeelden van de kortheid en broos­heid des menschelijken levens. Itondom staan de zestien kwartieren , regts : Heeckeren , Lynden , Erp , Aemstel , Hackfort , Veen , Besten , Isendoorn ; links : Torck, , iirnhenz Sallandt , Ittersum , Wittenhorat , Speulde Stepradt, Mulert. Hunne kinderen waren : 104 Walraven, heer van Nettelhorst , van wien reader zal gesproken worden ; 20. Lubber t Fred e-r i k , geboren in 1645 , overleden in 1668 ; 30. J a n F r e­derik, geboren in 1648 , kapitein. Hij stierf op Zondag den 16den October 1672 to Leiden , nadat hij den 12den to voren op zijnen post voor Woerden dat door den prina van Oranje belegerd werd , eene zware kwetsuur , door eenen kogel in den mond , die niet door was gegaan , ge­kregen had ; 40. Robber t , heer van Enghuizen , te Zut­phen den 7den December 1650 gedoopt. Hij was beschre­ven in de ridderschap van het graafschap Zutphen , gede­puteerde des graafschaps , extraordinairis raad in den Hove van Gelderland en curator der provinciale akademie to Harderwijk. Hij was een bekwaam regtsgeleerde. Voor zijnen broeder W a 1 r a v e n was hij stadhouder van de stad en meijerij van 's Hertogenbosch , en werd aldaar in 1694 gehuldigd. Uit de Quartier-recessen blijkt het , dat hij tot vele en velerlei commission gebruikt werd. HU was gehuwd met Anna Wilhelmina Caecilia van Keppel, vrouwe van Molecaten en Camferbeek, en stierf den 16den November 1699 ; zijne weduwe den 10den Julij 1714 ; 50. Gerrit, gedoopt to Zutphen den 19den Mei 1652, was kolonel van een regiment vreemde troepen en is den 21stea Augustus 1696 , bij de bestorming van het kasteel van Na­men , gesneuveld. Uit de brieven aan zijne zuster W a 1-burg, die nog bestaan , blijkt bet , dat hij van eene vrolijke , levendige inborst was ; 60. Evert Jacob, gedoopt te Zutphen den 7den December 1653, was kapitein bij het regiment van Limburg Stirum , en werd den 11den Augustus 1674 in den slag bij Senef gekwetst. Hij stied, als majoor bij hetzelfde regiment den 30sten Augustus 1678, nadat hij op den 14den Augustus bevorens, in den veldslag bij St. Denis, een schot onder de Wang gekregen had ; 70. Steven, gedoopt to Zutphen den 5den September 1655 , was vaandrig en sneuvelde in 1676 , bij het beleg van Grave ; 80. Jacob D e r k , beer van Barlham en Enghuizen , die later mode volgt ; 90. Walbu rg , in 1680 gehuwd met Elbert Anthonij van Pallandt, heer van Voorst , Oosterveen Batingen en Clooster , en in 1711 met Anthonij Adolph van Hae drsolte,heer van Haerst. Zij stierf kinderloos in 1721. Zie J. Vollenhoven, Triomfkroon voor den Boog Edelen W el­geb. Beer , Gerhardt , Baron van liekeren enz.; Bounian, Cesch. der Geld. Boogesch. , D. L bl. 153 , D. IL bl. 5 ; Zutphensche Quay.-tier-recessen; T a d a in a , Geschied. van Zutphen; bl. 251; Uit fatnilie­aanteekeningen aangevuld. HEECKEREN (WALBAITEN. vi&N), heer van Nettelhorst , oudste zoon van den voorgaande , aeboren in 1643 , werd den 18den April 1065 in de ridd°erschap van het graaf­schap Zutphen beschreven , ontving in 1670 de survivance van het landdrostambt, volgde in 1680 zijnen wader daarin op en was voorzitter van de gedeputeerde staten van het graafschap. Een zeer bekwaam man zUnde , werden hem gewigtige betrekkingen opgedragen en had hij lang zitting in de vergaderino. der Staten-Generaal. In 1689 kreeg hij ° eene zending naar Brandenburg, Saksen , Munster en Lunen­burg, om deze staten aan te sporen tot het leveren hunner contingenten , waarin zij zeer traag waren. In April der­waarts vertrokken , hield hij zich meestal to Zell, de resi­dentie van den herto„0. van Lunenburg, op. Nadat hij to vergeefs getracht had den hertog van Wolfenbuttel, namens honing Willem, door voordeeli ge aanbiedingen tot het bondgenootschap over te halen, werd hij in 1693 als bui­tengewoon gezant naar Zweden gezonden , waar hij het gerezen ongenoegen , ontstaan door het nemen van Zweed­sche schepen , die op Frankrijk voeren, uit den weg ruimde. Terwiji hij zich daar beyond , werd hij tot erkentenis voor de trouwe diensten , aan den staat bewezen , in het bijzon­der in het toen bekleede gezantschap , in Februarij 1694, benoernd tot hoofdschout der stad en meijerij van 's Herto. genboseh , waar zijn broeder R o b be rt, zoo als reeds boven yermeld is, als zijn stadhouder gehuldigd werd. Een grout vriend van den beroemden G y s b e r t us C u p e r us zijnde, en °0-estadige briefwisseling met hem onderhoudende, schreef hij hem in 1697 uit Stokholm : „dit hof is soo vol intriges, dat men nergens staet op kan rnaeken en daerom Wilde ik wel van hier sijn , alsoo men wel kan verze­kert sijn , dat Sweden van 't humeur , daer de coninck van is , ons wel geen quaet sal doen , maer veel goets en hebben wij daer oock niet van te verwaghten soodat mijn verblijf hier 't eenemaal inutil is." Hij stierf onge­huwd te Osnabruck, den 2lsten Augustus 1701 , op zijne terugreize uit Zweden , waar hij echter niet altijd door ge­bleyen was , ten minste het blijkt uit de Quartier-recessen dat hij in 1700 op eene vergadering te Zutphen tegenwoor­dig was. Walraven van Heeckeren was een groot lief­hebber van oudheden en munten. Zijne briefwisseling met G y s b e r t us Cu per u s berust sedert 1854 op het Rijks-Archief. Zie Sylvius, rervolg op Aitzema, D. III. bl. 100; N. van der Neer, Zegenwensch aan . . . den Neer Walraven van Beec­hares enz. , benoernd tot hoogschout van 's Rertogenbosch enz ; W a- genaar, raderl. Inst. , D. XVI. bl. 251; Nalez. op Wagenaar, 0. I. bl. 413 ; Sche1tema, Staatk. Nederl. , D. 1. bl. 434 ; Zut­phensche Quartiers-recessen; IJit familie-aanteekeninge-n aangevuld. HEECKEREN (JACOB DERK VAN) heer van Barlham, later ook van Enghuizen , Roderlo en Brandsenbure , , was de broeder van den voorgaande , werd den 16den Decem­ber 1665 te Zutphen gedoopt en in 1686 door Prins W i 1­1 e m III tot burgemeester dier stad benoemd , welke betrek­king hij tot 1699 , toen hij tot de ridderschap °verging , waarnarn. Den 2 5sten Februarij 1691 was hij rekenmees­ter van Gelderland geworden en den 20sten Februarij 1706 werd hij , in plants van Johan van L i n t e 1 o , land­drost des graafschaps Zutphen en bleef dat tot den 19den Februarij 1740 , teen hem toegestaan werd dat hij zijnen zoon Frans Jan slit ambt afstond , behoudens zijnen rang in de vergaderingen , dien hij hem eerst op den 22stem November 1747 overraf, zijnde hij toen misschien de oud-ste regent der Unie. Door kunde en ervaring had hij zich veel invloed en door braafheid en heuschheid veler achting weten te verwerven. Sedert leefde hij nog anderhalf jaar in welverdiende rust, totdat hij to Zutphen den 22sten April 1749 overleed. Hij was in 1691 gehuwd met Heilwich Charlotte van L ij n den, geboren in 1661 , dochter van Fran s, beer van Hemmen en Blitterswijk , en van Charlotte van B r i e n e n toe Muesenberg en Cloeraat ; zij stied den 2den Julij 1728, Hunne kinderen waren : 10. Frans Jan, heer van Enghuizen Beurse , Cloese, Langen en Suideras , die volgt; 2°. Evert, heer van Barlham geboren in 1696 , als student overleden in 1719; 30. Ass ue er, beer van Roderlo , geboren in 1699 , van 1719 tot 1749 schepen en sedert dien tijd tot aan zijnen dood , 13 October 1767 , burgemeester van Zutphen ; afge­vaardigde tot de vergadering van hunne hoogmogenden , raad en rekenmeester van Gelderland , curator der hooae­school te Harderwijk , lid van de commissie tot benefice-ring van Neder-Rijn en IJssel , baljuw en dijkgraaf van Prinseland. Hij werd in 1719 te Harderwijk eershalve tot doctor in de regten bevorderd en was in 1730 gehuwd met Henriette Johanna Elisabeth Agatha Walr a v e van Laer, vrouwe van Kell , Rees , En­gelenburg en Lichtenberg , die in 1755 stied; 4o. W a 1­r a yen R obbert, heer van Brandsenburg en Barlham, geboren in 1704 , was beschreven in de ridderschap des graafschaps Zutphen , burgemeester der stad Groenlo , extra ordinaris raad in den Hove van Gelderland , afgevaardigde tot de generaliteits rekenkamer en ter vergadering van de Staten-Generaal , houtvester en scholtus binnen en buiten Zutphen. Hij trouwde in 1725 met Johanna Soph ia von d e m B u s s c h e zu Bunnefeldt en in 1739 met Bar­bara Elisabeth de la Fontaine. Hijstierfden 15den Junij 1758; zijne weduwe in 1772. Zie Seheltema, Staatk ?Vederl ; Bouman, Geschied. der Geld. Ilongesch. D. 11. bl. 213 , 214 ; Zutphensche Quartier-recesses; Uit faniilie-aanteekeningen aangevuld. HEECKEREN (FRANS JAN VAN) beer van Enghuizen , Beurse, Cloese , Langen en Suideras , oudste zoon van den voorgaande , werd geboren in 1692. Hij was burgemeester der stad Doetinchem , den 16den October 1716 beschreven in de ridderschap van het graafschap Zutphen , den 25sten November daaraanvolgende landrentmeester-generaal van Gelderland , gecommitteerde tot de admiraliteiten van Fries-land en van de Maze , tot den Raad van State , curator der Geldersche hoogeschool , richter van Doesburg tot 1740 , toen hij door afstand van zijn wader landdrost van het graafschap Zutphen werd , en in 1747 president van de gedeputeerde staten. Hij was daarbij ook gecommitteerde tot beneficering van Neder-Rijn en IJssel , welke betrekking bij in 1750 aan zijnen zoon Jacob Adolph afstand, en was gedurende meer dan een halve eeuw een zeer voornaam regent , die, vooral in het laatst zijns levens , zeer veel in­vloed uitoefende en de hem opgedragen commission met veel lof volvoerde. Hij was in 1722 gehuwd met Trans is al ania Char-lot t e Juliana Agnes Adelheid, gravin van Rechteren, dochter van Adolf Hendrik , hoer van Almelo en Yriesenveen , en van Sophia Juliana gravin van Castel Rudenhausen, in 1704 geboren en in 1756 gestorven. Hij overleed to Hage den 10den Mei 1767. Zij verwekten 16 kinderen , waarvan er verschei­done op jeugdigen leeftijd stierven en waarvan wij slechts noemen 10. Jacob A d o I p h, heer van Enghuizen , Beurse, Cloese en Lange , geboren den Eden Julij 1724 , beschreven in de ridderschap van het graafschap Zutphen , ordinaris raad in den Hove van Gelderland , scholtus binnen en bui­ten Zutphen , president van gedeputeerde staten , landrent­meester-generaal van Gelderland , curator der provinciale akademie van Harderwijk , burgemeester van Doetinchem , gecommitteerde ter beneficering van Neder-Rijn en IJssel. Hij is in 1751 gehuwdmet Charlotte Alexandrina van West erholt en in Februarij 1792 overleden ; 20. Evert Frans Joachim Philip Assueer, onder­luitenant bij de cavallerie , geboren 1727 gestorven 1743 30, Frederik Walraven Reinhardt Burehardt Rudol p h , heer van de Cloese , geboren in 1729 , in 1743 onderluitenant in plaats van zijnen broeder, overleden in 1769 als luitenant-kolonel bij het regiment van R a n d w ij e k; 40. Maria Adelheid Elisabeth, geboren in 1742, in 1774 gehuwd met den kolonel Fr a n c o i s Ma c k ay en in 1791 gestorven ; 50. August Robber t, heer van Suideras , die volgt. Zie Nederl. Jaarb. , 1707. b1 757 Tegenw. Stoat van Gelderl., D. III. de Opdragt ; Seheltema, Staatk. Nederl.; Bouman, Geschied. der Geld. Hoogesch. , D. IL bl. 14, 210 , 217 ; Zutphensche Quartierrecessen ; Uit familie-aanteekeningen aangevuld. HEECKEREN (AUGUST ROBBERT vas) , heer van Sui­deras , zoon van den voorgaande , werd den 31sten Julij 1743 geboren en den 24sten October 1763 in de ridder­schap van het graafschap Zutphen beschreven , welke hij van 1781 tot 1792 , toen hij weder inviel , verliet om burgemeester of liever schepen der stad Zutphen te worden. Hij was voorts extraordinaris raad in den Hove van Gel­derland , burgemeester der stad Groenlo, drossaard der stad en heerlijkheid Borculo en in 1792 scholtus binnen en buiten Zut­phen en president van de gedeputeerde staten des graafschaps. De twisten tusschen de Oranje-partij en de patriotten beerscliten in Zutphen sedert 1783. De Ca p e 1 1 e n 's waren ijverig bezig om er ongenoegen en oproer te ver­breiden. Een adres , waarschijnlijk door den burgemeester van der Cape Ile n van Rijsselt opgesteld , waarin op herstel der grieven werd aangedrongen en op hetwelk zijn broeder Cape llen van de Marsch , lid der ridderscbap de tweede onderteekenaar was , dat op den 1 5den maart van genoemd jaar aan de gemeenslieden werd ingediend , gaf het sein tot de beweging. De gemeenslieden namen het goed op en leverden het aan den raad in , die voor het meerendeel nit aanhangers van het huffs van Oranje bestond en waarin Snider as, zoo wordt hij gewoonlijk genoemd , „een waardig evenbeeld van Ca p e 11 e n van de Marsch, even onvoorzigtig en doldriftig als deze , even hef­tig ijverende voor den Prins , als C a p e llen voor de pa­triotten , en (naar het schijnt) ook persoonlijk vijand van zijnen politieken tegenstander" veel invloed uitoefende. De raad wees , tegen het protest der burgemeesters CapelIen van Rifssel t, Verstegen en de Rode van Heecke­r e n, het rekwest van de hand , en verzocht er niet mede lastig gevallen to worden. Het protest der drie raadslie­den werd door den druk bekend gemaakt , waarop de bur­gers hun een dankadres indienden , en Levens een naamloos geschrift , to Deventer uitgegeven , waarin het yolk aange­spoord werd om de wapens op to vatten , verspreid. De patriotscrezinde regering van Deventer weigerde aan het ° verzoek, om een onderzoek naar den drukker en versprei­der van dit oproerschrift in te stellen , te voldoen ; eene premie van 1000 gulden werd toen te Zutphen op de ont­dekking van den schrijver gesteld. Beducht voor oproer , besloot , in eene geheime vergadering , de raad , den gene­raal-majoor van Heeckeren van Molecaten,kom­mandant der stad , te verzoeken , in dat geval tusschen beiden te treden. De drie protesteerende burgemeesters zorgden wel dat de zaak niet geheim bleef, en er kwam weldra een tweede naamloos geschrift voor den dag , waarin wat vroeger door de Zuid-Hollandsche Courant ook reeds was medege­deeld — Suideras beschuldigd werd er voor uitgekomen to zijn aan den prins gezegd te hebben , dat het noodza­kelijk was dat er te Zutphen burgerbloed gestort werd. Hij verklaarde dat voor laster ; hij had alleen , toen er over de garnizoens vermeerdering gesproken werd , en men hem had doen opmerken dat , indien zulks tegen den zin der burgers geschiedde , het tot een bloedbad zou kunnen komen , geantwoord : „dat zij , die daarvan oorzaak waren, het aan zich zelven te wijten hadden." De vermeerdering van het garnizoen had plaats , zonder dat er eenige onlus• ten ontstonden. Al de onlusten op to sommen , tusschen de regering van Zutphen en hare minderheid , waaraan Rode van de e c-k erentoen de zaken te erg begonnen to loopen , zich ook reed s onttrokken had , is onnoodig. Hoezeer zich de patriotten ook roerden , eenige patriciers op hunne hand hadden , door velen uit den middenstand met een good oog aangezien werden, de meerderheid, ook der mindere yolks­klasse , bleef den ouden staat van zaken getrouw. Het jaar 1787 was daar ; de patriottische partij werd overal over­wonnen ; S u i d e r as ondernam het haar in Zutphen geheel to fnuiken en hij deed dat stout genoeg , maar op eene wijze , die de schromelijkste verwarring veroorzaakte en tot bloedige tooneelen had kunnen aanleiding geven. Op den 24sten Junij verscheen hij met eene Oranje-kokarde ver­sierd op de parade , begaf zich van daar naar het stadhuis en oogenblikkelijk begonnen de officieren en soldaten aan hunne gehechtheid voor het huis van Oranje lucht to ge­ven, door vechtpartijen met de patriotten. De generaal v an He e c k e r e n van Molecaten liet deze ontwapenen en de patrouilles verdubbelen , doch de onrust nam hoe langer hoe sneer toe. BU bekende patriotten werden de glazers ingeslagen en een der hevigste van doze , de schoenmaker David Rein ders , schoot uit zijn huis eenen soldaat dood. Het woedende krijgsvolk wilde hem vermoorden , doch de officieren wisten dat te beletten en hem ongedeerd naar de gevangenis te brengen. Den volgenden dag , den 26sten Junij , haalden de soldaten overal op eigen gezag de vaandels , degens enz. op , des middags werd het Oranje vaandel uit het stadhuis gestoken en de omwenteling was volbragt. Geen wonder dat S u i d eras, toen in 1795 de patriot-ten , met behulp der Fransche broeders zegevierden , hunnen haat in dubbele mate ondervond. Van Groenlo , waar hij eene magistraatsvergadering had bijgewoond teruggekeerd en op het landgoed het V elde , op drie kwart uur afstand van Zutphen , den baron van D o r t h toebehoorende , ver­blijf houdende , werd hij op den 11den Februarij door den burger-luitenant ter Horst, op last van den burger. kommandant de Roy , die zeide daartoe van de municipa­liteit to Zutphen bevel te hebben , gearresteerd en met veel ophef naar die stad en het huis zijner doodzieke zuster Louise Leopoldine Isabelle overgebragt, daar streng bewaakt en den volgenden morgen , niettegenstaande hij eene hevige koorts had gekregen , onder geleide van gewapende burgers naar het stadhuis gebragt en daar ge­vangen gezet. Den 16den Februarij verzocht hij aan de municipaliteit om ontslagen te worden , belovende hij om in het vervolg ambteloos , met de zijnen, buiten den tijd door te brengen en of te wachten „wat de Voorzienigheid over het gefol­terd vaderland zou beschoren hebben." Niet voor den 7den Maart werd dit verzoek , dat in handen was gesteld van de tien burgers , die het arrest gevraagd hadden , voor de burgerij gebragt , die op aanstoken van de Roy, be­paalde , dat het in alle herbergen ter lezing zou gelegd en ten platte lande rond gezonden worden , om elken inge­zetene in de gelegenheid te stellen lets tegen Sul der a s in te brengen. Hoewel genoemde de R o y en zijne vrienden zich daar veel moeite voor gaven , de eerste zelfs de burgerij van den predikstoel der Groote kerk daartoe liet aansporen , er kwamen geene beschuldigingen , en van het platte land ontving S u i d e r as zelfs vele bewijzen van achting. Daarom was ook de municipaliteit onwillig de burgerij op te roepen, dat door bewerking van eenige beter gezinde burgers ech­ter op Zondag , 22sten Maart , geschiedde ; niettegenstaande de Roy met groote hevigheid het verzoek van S u id eras bestreed , bewerkten echter twee andere zijner tegenstan­ders , nu tot betere inzigten gekomen , dat hij ontslagen word , na op handtasting , in plaats van cede , aan de municipaliteit beloofd te hebben , zich niet buiten de stad te begeven of met regeringszaken zich te bemoeijen. Hij begaf zich nu naar zijne zuster , die hij meermalen ver­ langd had te spreken doch het was te laat , zij was reeds buiten kennis en stierf den volgenden dag. Hij nam daarop zijne toevlugt tot den Franschen gene­ raal v an Damme, wiens hoofdkwartier op .het huis de Voorst bij Zutphen gevestigd was , stelde hem voor dat hij algid een voorstander der oude constitutie en der erfstadhou­ derlijke waardigheid geweest was , en onveranderlijk daaraan en aan den prins zou gehecht blijven ; dat hij evenwel aan de resolutie zich onderworpen had, zonder daartegen iets te onder­ nemen , maar dat men hem evenwel zes weken land onverhoord gevangen gehouden had , waarom hij verzocht dat de zaak werde afgedaan en hij vrijgesproken of gestraft. De generaal hoorde hem welwillend aan , en gaf hem eenige dagen later eene schriftelijke vergunning om de stad te verlaten en in Holland te reizen , waarvan hij gebruik maakte en, na de municipaliteit er kennis van gegeven te hebben , naar zijn landgoed vertrok. De municipaliteit , hierover zeer ontevreden , maar nog-. thans uit vrees voor de Franschen , hem niet durvende ge­vangen zetten , dagvaardde hem , doch hij weigerde te ge­hoorzamen en bleef zijn ambt als scholtus binnen en bui­ten Zutphen waarnemen , daarin gerugsteund door den Franschen generaal-adjudant de la C o u r t. Zich echter niet langer veilig rekenende, begaf hij zich op Pruissisch grondgebied , meestal verblijf houdende op het kasteel Rin­gelberg bij Wezel , toebehoorende aan den baron v a n S p a e n. Het provinciaal collegie van policie , financie en algemeen welzijn van het yolk van Gelderland liet daarop den 4den November eene publicatie uitgaan waarin op het hoofd van S uideras, omdat hij „niettegenstaande de afgelegde belofte zonder de toestemming der regering van Zutphen , zich niet alleen buiten de stad , maar vervolgens buiten deze provincie heeft geabsenteerd" , terwijl buitendien „zeer vehemente suspicien exteeren , dat hij aldaar kwade ma­chination tegen zijn vaderland getracht heeft ten uitvoer te brengen" , eene premie van duizend gouden ducaten gesteld word. Hieruit blijkt dat , haatte men hem , men hem niet minder vreesde. Bij vonnis der municipaliteit van Zutphen werd hij ten eeuwigen dage uit Gelderland verbannen en in de kosten der procedure veroordeeld. Dat zijn goed onder sequester gesteld was , zal wel niet behoeven ver­meld te worden. Later word de postmeester H a a m el te Doesborgh bij verstek veroordeeld om met het zwaard over het hoofd gesla- gen en vijftien jaren in een tuchthuis opgesloten te worden, 21orndat hij ook de briefvvisseling met den beruchten veld­vlugtigen August Robbert van Heeckeren van S u i d er as en anderen gefavoriseecd heeft." S u i d e r a s ontkent echter na de revolutie eenige briefwisseling met Ha am el gehad te hebben. Zijne Apologie tegen de aan hem to last gelegde misdaden zag in 1797 in 80. bet licht. In het Pruissische waren zijne gedachten op eene tegen­omwenteling gevestigd , zocht hij zijne mede emigranten to bewerken en was hij in verstandhouding met den erfprins van Oranje , die zich te Lingen ophield , met de uitge­wekene officieren en de vrienden van het huis van Oranje , die zich op bet grondgebied der Bataafsche republiek be­vonden. Vrucbteloos zocht men de Pruissische regering to bewegen om bulp te verleenen , maar toen de landing der Engelschen en Russen in Noord-Holland betere uitzigten opende , besloot men ook zonder haar eenen slag te slaan ; onbezonnen aangelegd , liep eater de onderneming ellendig af. S u i der as in het graafscbap Zutphen , de baron v a n L ij n den van Iloevelaken op de Veluwe , de baron d' Y v oy in bet Sticht , waren er de hoofden van ; eenige uitgewe­kenen onder den overste Spengl er zouden zich van Arn­hem meester maken , anderen in Twenthe dringen. S u i­d er a s kwam op Donderdag den 5den September 1799 , de beruchte gele Donderdag , met een aantal uitgewekenen van het kasted te Ghemen , waar hij toen verblijf bield , te Winterswijk aan , herstelde de vorige regering , stak de Oranje-vlag uit en begaf zich toen naar Bredevoort en Aalten , waar hetzelfde plaats vond ; de proclamatie van den prins van Oranje werd gelezen en bet gerucht ver­spreid dat er Pruissen in aantogt waren. De ingezetenen, aan bet huis van Oranje gehecht , sloegen geloof daaraan en betuigden openlijk hunne vreugde over de lierstelling der voormalige orde van zaken. Su i d e r a s bleef bier ech­ter slechts kort , kwam over Dinxperlo weder op Pruis­sisch gebied en was den 7den reeds te Ghemen terug. De Franscbe generaal Gir od en vrtiwilligers nit Arnhem waren weldra to Bredevoort en Winterswijk aangekomen , verscheidenen werden gevangen genomen loch weder los­gelaten , uitgenomen de freule van Dor th tot 1-1 olthuizen, waarvan wij vroeger hebben melding gemaakt. S u i d e r a s legde met zijne done onderneming weinig eer in. De pre­mie op zijn hoofd werd nog eens uitgeloofd. Na den vrede van Amiens keerde hij in het vaderland weder en woonde meestal te Zutphen. In 1811 werd hij vrederegter te Warnsveld maar overleed reeds den 7den October van dat jaar. Hij was in 1776 gebuwd met Aleida Jacoba van Westreenen,dochter van Jan And rd van We streenen, heer van Sterkenburg , en van Pauline Lucretia Godin. Uit dit huwelijk is dene dochter gesproten , Charlotte Sophia, in 1781 geboren,met Wolter Harmen RoelofvanBroeck­huysen getrouwd en in 1839 gestorven. Zie rerv. op de raderl. Mat. von W a g e n a a r , D. VI. bl. 232 en volg. , D. XVIII. M. 168 , 169 ; K o k , Vaderl. Woordenb. , artik. Zutphen ;• van der A a , Geschied. van den laatsten Oorl. ; IL VIII. bl. 222-226, 239 : dpologie van A. B. van Beeckeren van Suideras: Bilderdijk, Vaderl. Geschied. in Oph. en Pip,. van Tydeman, IL XII. bl. 234 ; B o u m a n , Geschied. der Geld. Iloogesch. , 1). II. hi. 289, 413 ; T a d a m a , Geschied. van Zutphen , bl. 282 en volgg. ; Uit familie-berigten aangevuld. HEECKEREN (REINHARDT BURCHARDT WILLEM VAN) , heer van Molecaten , geboren den 25sten Mei 1721 , zoon van Evert , heer van Nettelhorst en Molecaten , en van Jacoba Judith Isabella van Rechteren, kreeg in 1731 een vendel in het regiment van Plot h o en in 1742 eene compagnie in het regiment van L ij n d en van Blitterswijk. Achtereenvolgens klom hij op tot hoogere militaire waardigheden hij was luitenant-generaal , kolonel van een regiment kavallerie , de naderhand zoo beroemde hussaren van Heeckeren , oorspronkelijk door den rijngraaf van Salm opgerigt , daarna op de repartitie van Gelderland geko­men en in de oorlogen tegen de Franschen , waar het zich nit­muntend van zijnen pligt kweet , door den kolonel van L ij n-d e n van Hoevelaken aangevoerd, verscheidene jaren komman­dant van Zutphen , later gouverneur van Sluis in Vlaan­deren , eindelijk voorzitter der hooge militaire vierschaar. In 1795 legde hij met zijne drie zonen en drie schoonzo­nen al zijne betrekkingen neder en overleed den 29sten April 1799. Hij heeft veel toegebragt , tijdens hij kommandant van Zutphen was , tot het bewaren der orde in die stad , waar door Cape llen van de Marsch en andere heethoofden de gemoederen zeer aan het gisten waren. In 1783 was hem door de regering verzocht om des noods de sterke hand der militie te gebruiken , ten einde hunne personen en huizen te beveiligen , waarvoor de bezetting ook ver­sterkt werd. Deventersche vrijwilligers , die zoo zij zeiden overgekomen waren om de wapenoefeningen der compagnie van Cape Ilen van .Rgsselt bij te wonen , doch waar­schijnlijk meer in hun schild voerden , werden door hem aan de poort ontwapend. Hevig klaagde de Deventersche regering daarover , doch met weinig gevolg. Op den 2 6sten Junij 1787 , teen de patriotten waren ten onder gebragt , ontwapende hij hen , doch voorkwam de plundering , die de lang getergde en nu overwinnende Ora* partij , ook door het onverstandige gedrag van He e c k e r e n van Sui-deras (zie aldaar) opgewonden , wel had willen aanvangen. Den Isten Augustus 1758, kolonel-kommandant van het regiment van Cann e n b u r g zUnde , was hij gehuwd met Henriette van Lin telo , dochter van den luitenant­generaal Arnold Willem Tijmen, heer van de Marsch, en van Elisabeth des Vilattes. Hunne kinderen waren : 10. Evert Willem, heer van Molecaten , geboren in 1760 , laatst generaal -majoor en kommandant van Zutphen , gehuwd met Ann a Maria van de Spiegel, dochter van den raadpensionaris , en in 1819 overleden; 20. Elisabeth Jacoba Judith, geboren in 1763 , gehuwd met den majoor Jan Dirk van de W a 11 en in 1830 overleden ; 30. Willemina Johanna Agnes Isabella, geboren in 1764, gehuwd met den majoor Bernhard Heidenrijk van Hop-b e rg e n en in 1801 overleden ; 40. Anna Maria Theodora, geboren in 1766 , gehuwd met Jan de B r u y n , laatst kantonregter te Zutphen , en in 1825 over­leden; 50. Josina Reiniera Petronella, geboren in 1761, gehuwd met den kapitein Fr anc is cus Joha n­nes An dr au en in 1832 overleden; 6o.RobbertAugust Adolf Mau ri t s Carel, na zijnen oudsten broeder heer van Molecaten , geboren in 1770 , page bij prins illem V, daarna luitenant bij de garde , emigreerde naar Engeland in 1795 en nam in 1799 deel aan den veld­togt in Noord-Holland tegen de Bataafsche republiek. Na den vrede van Amiens in het vaderland teruggekeerd , trad hij in 1814 als luitenant-kolonel weder in militaire dienst , woonde den veldslag bij Waterloo bij en werd be­noemd tot ridder der militaire Willemsorde 3de klasse. Daarop was hij achtervolgens commies-generaal der con­vooijen en licenten , ontvanger der in- en uitgaande regten en ontvanger-partikulier te Zutphen ; tevens was hij be­schreven in de ridderschap en lid der provinciale staten van Gelderland. Hij huwde in 1815 met Char !Otte Alexandrina van Westerholt en stied in 1838; 70 Willem Hendrik, geboren in 1773 , luitenant bij de gardes , in 1797 overleden. Zie Very. op de Vaderl. Inst. van Wagenaar, D. VIII. bl. 239. volg. ; Kok, Vaderl. Woordenb. , in voce Zutphen ; T a d a m a , Ge­schied. van Zutphen , hi. 285 en volgg. ; Uit familie-aanteekeningen aangevuld. HEECKEREN (JACOB DaRK CAREL) heer van Roderlo , Lichtenberg en Kell , zoon van A s s u e e r , heer van Roderlo en van Henriette Johanna Elisabeth Agatha Walrave van Laer, vrouwe van Kell, Rees , Lichtenberg en Engelenburg , werd den 318ten Oc­tober 1730 geboren. In 1747 werd hij rentmeester van het geestelijk rentambt Borculo en in 1751 beschreven in de ridderschap van bet graafschap Zutphen , zijnde hij toen ook edelman van de kamer des stadhouders Willem IV. Later nam hij aanzienlijke betrekkingen waar. Hij was extra-ordinaris raad in het Hof van Gelderland , bur­gemeester van Groenlo, gecommitteerde tot de Staten-Gene­raal en lange jaren tot den Raad van State. Wegens die commissie veeltijds in 's Hage vertoevende , was hij , hoewel ook landdrost van bet graafschap Zutphen , niet, als gewoonlijk , president, van de gedeputeerde staten van dat gewest , welke betrekking achtervolgens door J. A. v a n Heeckeren van Enghuizen en A. R. van Hee c­ker en van Suideras , beide scholtus binnen en buiten Zutphen , werd waargenomen. Hij was ook opperstalmeester en kamerheer van prins W i I 1 e in V , en genoot de al­gemeene achting , zoo zelfs dat de omwentelaars van 1795 ten zijnen behoeve eene uitzondering maakten, hem niet afzetten , maar hem , wiens dood , daar hij aan eene sle­pende ziekte Teed , tech spoedig kon te genioet gezien worden, in vrede als landdrost lieten sterven. Ilij overfeed te Zutphen den 11den Julij 1795. In 1771 was hij gehuwd met Johanna Juliana gravin van Wass enaer Starrenburg , dochter van P i e-t e r, heer van Starrenburg, en Anna A r n o l d i n a van den Boetselaar, in 1739 geboren en in 1811 gestor­ven. Hunne kinderen waren : 10. Sophia Willem in a, geboren in 1772, in 1808 gehuwd met Unico Willem, graaf van Wass e­n a e r , beer van Twickel , Wassenaer , Obdam , Spierdtjk enz. Hij stierf in 1812. Zij was daarna grootmeesteresse van het Buis van H.H. M.M. Frederika Louise Wilhelmina en Anna Paulowna, koninginnen der Nederlanden, en dame van de orde van St. Catharina van Rusland , eene vrouw van veel invloed , doch hoogst eenvoudig van levenswijze. Zij stierf te 's Hage den 13Ln Februarij 1847 ; 20. Willem Hendrik Alexander Carel, beer van Roderlo en Kell , die volt ; Louise Wilhelmina Frederika, geboren in 1776, met den predikant Woldringh gehuwd en in 1851 overladen. familie-aanteekeningen zamengesteld. HEECKEREN (WILLEM HENDRIK ALEXANDER CAREL vAN), beer van Roderic, en Kell, zoon van J a cob De r k C a-r el, beer van Roderlo , Lichtenberg en Kell , en Johanna 22 Juliana van W a s s e n a e r-Starrenburg, word den I 2den Augustus 1776 geboren. Met de omwenteling van 1795 uitgeweken, huwde hij den lsten October 1800 met Sara Agatha van Pabst, dochter van Johan Mau-. r i t s, heer van Bingerden en van Sara Agatha Ho p. Bij de herstelling van ons volksbestaan werd hij , met zijnen zwager J. C. E. graaf van L ij nden, commis­saris voor de provincie Gelderland en daarop beschreven in de ridderschap van die provincie , lid van de tweede kamer der Staten-Generaal en hoofdschout van Doesborgh. In 1825 volgde hij zijnen zwager van L ij n d e n op als gouverneur van Gelderland en werd ook voorzitter der ridderschap en staatsraad in buitengewone dienst. Hij bleef de betrekking van gouverneur van Gelderland tot 1846 met eere waarnemen , werd toen , op zijn ver­zoek , ontslagen en benoemd tot minister van staat en grootkruis der orde van den Nederlandschen Leeuw. had echter niet Lang genot van zijne rust , want bij stied reeds den 24sten Julij 1847 op zijn kasteel to Roderlo. Zijne kinderen waren : 10. Sara Agatha; 20. J a co b a Charlotta Juliana, in 1851 weduwe van perk Willem Gerard Johan Hendrik Brantsen, beer van de Zijp, lid van de gedeputeerde staten van Gelderland; 30. Johanna Mauritia Agneta; 40. Sophia Willemina; 50. Jacob Derk Carel, beer van Wassenaer , Twickel , Nettelhorst enz. , lid van de eerste kamer der Staten-Generaal , opperstalmeester van Z. M. Willem III , gehuwd eerst met Maria Corn e­1 i a, gravin van Wassenaer-Twickel,in 1850 over­leden, daarna met Isabella Antonette Sloet; Jacoba Louise, gehuwd met Julius Bernard graaf van Limburg St i r u m, intendant der koninklUke paleizen; 70. Willem, beer van Bingerden , burgemeester van An­gerloo , daarna lid der gedeputeerde staten van Gelderland, gehuwd met Sophia Johanna Justine Taets van Amerongen; 80. Alexandrina Maria Unica Charlotte, in 1849 overleden. Int familie-aanteekeningen bijeengebragt. HEECKEREN (DERK JAN' VAN) , beer van Brandsen­burg en Boelensteijn , zoon van Walraven Ro bb e r t, beer van Barlham en Brandsenburg , en van Bar bara Elisabeth de la Fontaine, werd den 14den Januarij 1742 geboren , was kanonik van St. Jan to Utrecht en daarvan geeligeerde tot de staten der provincie , quartier­schout van Oisterwijk gecommitteerde tot de vergadering der Staten-Generaal en gezant aan de hover van Spanje in 1778 en van Rusland in 1780. In 1780 ward hij met Wassenae r-Starrenburg naar Petersburg gezonden , ter rake van de gewapende neutraliteit. Hij was een be­kwaam man , mar dikwijls zeer afgetrokken. In 1772 was hij gehuwd met Ann a Petrone lla van H e e to sker k, geboren in 1746, dochter van Anthony en van Antonia Petronella Elsevier en weduwe van Willem Hendrik van Schuylenburch. Zij stierf in 1794 ; hij in 1796. Hunne kinderen waren : 10. Sophia Willemina, geboren in 1774, gehuwd met \VillemAnne Beelaerts van Blokland, lid der ridderschap en provinciale staten van Utrecht , in 1849 gestorven. Zij overleed in 1848 ; 20. Walr a v e n R o b­bert, geboren den 19den November 1776 , burgemeester en daarna wethouder der stad Utrecht , lid der ridderschap en staten en in 1828 , na den dood van zijn broeder Willem Anthony Hendrik, lid van gedeputeerde staten der provincie Utrecht, en van 1838 tot zijnen dood lid van de tweede kamer der Staten-Generaal. Ook was hij ridder van de Orde van den Nederlandschen Leeuw. Hij stierf te Utrecht den 23sten Julij 1845 en was gehuwd geweest met Jo hanna van Renesse van Wtip ,in 1828 overleden; 30. Willem Anthony Hendrik, geboren in 1779 , lid van de ridderschap en gedeputeerde Staten der provincie Utrecht , in 1828 overleden. Hij was tweemalen gehuwd , eerst met C o r n e l i a Sara v an R e­nesse van Wilp , in 1820 overleden , daarna met Johann a Dorothea Barehman Wuytiers; 40. Derk Jan Gideon, geboren in 1783 , als controleur van het postkan -toor te Middelburg in 18M overleden, en gehuwd met Elis a­beth van Beek; 50. Frans Jan, geboren te 's Hage in 1784 , waradijn van 's rijks munt te Utrecht , in 1846 overleden. Hij was een verdienstelijk beoefenaar der schil­derkunst en bezat eene uitmuntende verzameling van kunst, die na zijn dood verkocht is. Zijne weduwe , Cornelia Adriana Voorduyn, stierf in 1857; 60. Carel Hen­drik Augustus, geboren in 1787 , lid der ridderschap en provinciale staten der provincie Utrecht ,. kolonel-kom­mandant der stedelijke schutterij aldaar, ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw , in 1836 gestorven. Hij was gehuwd met Anna Maria Straalman, in 1828 overleden. hit familie-berigten bijeengebragt ; V ervolg op de V aderl. Historic van Wagenaar, D. I1. bl. 376,420; Immerzeel, Lev. en W erk. der Kunstsch. ; Kramm, Lev. en W erk. der Kunstsch. HEECKEREN (EVERT CHRISTIAAN CAREL WILLEM VAN), heer van Nettelhorst , Batingen en Cloosten , zoon van A dolph Jac o b Hendrik, heer van Nettelhorst , Ba­tingen en Cloosten , en van Petronella van Li n-t e 1 0, vrouwe van de Heest , werd den 30sten Augustus 1744 geboren , den 9den Augustus 1766 in de ridderschap van het graafschap Zutphen beschreven en bekleedde vele betrekkingen en commission met eere. Hij was extra­ordinaris gedeputeerde van het graafschap , burgemeester van Lochem en van Groenlo , en op verschillende tijden afgevaardigde tot de generaliteits rekenkamer , de admira­liteiten van de Maas en Amsterdam en ter vergadering der Staten-Generaal. Fen bekend voorstander van het huis van Oranje zijnde werd hij in 1795 van at zijne betrekkingen ontzet niet alleen , maar ook het sequester op zijne goederen gelegd. Hoewel er kennis van dragende en kort te voren met zijnen broeder , den heer van Overlaar , den erfprins van Oranje to Lingen, in het geheim bezocht hebbende , nam hij geen deel aan de pogingen , door H e e c k e r en van Suideras en anderen aangewend , om eenen opstand in het Zutphensche te bewerken. Onder de Bataafsche republiek en het koningrijk Hot-land leefde hij ambteloos ; gedurende de Fransche over­heersching was hij lid van den arrondissements-raad van Zutphen. De souvereine vorst benoemde hem tot eon der notabelen , die de grondwet zouden helpen aannemen en later tot lid der ridderschap en provinciale staten va n Gelderland. Hij was in 1781 gehuwd met Henriet to Syna van Wassenaer, dochter van Willem , heer van Duivenvoorde , luitenant-admiraal van Holland en West-Friesland, en van Johanna Wilda van W e y h e, vrouwe van Echtelt , en stierf den 10den September 1816, zijne weduwe den 29sten November 1832. . Hunne kinde­ren waren : 10. Adolph Jacob Hendrik Willem, die volgt; 2°. Pieter Reinhardt Johan Wildt, heer van Marhulsen , geboren in 1785 , gehuwd met zijne voile nicht Wilhelmina. Jacoba Anna Maria van H e e c k e r e n tot de Heest , in 1835 gestorven. Hij was te gelijker tijd controleur der belastingen , burgemeester , secretaris en notaris te Eibergen , schoolopziener , adjunct­houtvester , lid der provinciale staten en later ook nog waar­nemend districts commissaris van Borculo. Al deze betrekkin­gen nam hij met den meesten ijver waar doch vooral was de ' gemeente Eibergen hem dierbaar , die hij , met eene dik­wijls te ver gedreven belangeloosheid , zocht te doen bloei­jen. De vermoeijenissen , aan zijne werkzaamheden ver­bonden , sloopten zijn stork ligchaams gestel en hij over- Iced reeds den 5den Januarij 1835 ; 3 0. Charlotte El sab et h Jeannette Walburg, geboren in 1791; 40. Louise Wilhelmine Henrietta Caroline, gebo­ren in 1793 , overleden in 1839 ; 50. Willem Fred e-r i k Jacob Johan, geboren in 1796 , achtereenvolgens officier bij de jagers en mariniers , gehuwd geweest met Herm ina Geertruida Jacoba van Lockhorst en in 1827 overleden. Uit familie-berigten bijeengebragt. HEECKEREN (ADOLF JACOB HENDRIK WILLEM VAN), heer van Batingen , geboren op den huize Nettelhorst , in de gemeente Laren, 14den Junij 1784 , was de zoon van den voorgaade ; hij studeerde eerst aan het athenaeum te Deventer en vervolgens te Utrecht , waar hij den graad van meester in de regten , in 1807, ontving , na publieke verdediffing eener dissertatie over den oorsprong der roarken. Galurende de jaren 1807 en 1808 was hij als advokaat te Arnhem gevestigd , en word in 1809 tot auditeur militair te Zutphen benoemd , welke betrekking hij in 1811 verwisselde met die van substituut ()racier van Justitie to Arnhem en die hij tot 1818 waarnam. Sedert dien tijd tot 1822 leefde hij ambteloos , doch werd in laatstgenoemd jaar tot regter in de arrondissements regtbank to Zutphen benoemd en daarvan in 1830 eervol ontslagen om voor goed het ambtelijk leven vaarwel to zeggen en het overige zUner dagen buiten door to brengen. Met den lsten Januarij 1847 werd hij door den koning tot tweede of jongste jonkheer in de ridderlijke duitsche orde , balye van Utrecht, benoemd. Den lsten Januarij 1849 tot jongste commandeur dier orde opgeklommen, word hij in Mei 1857 ale coadjutor der orde aan den koning voor-gedraaen , doch v66r zijne benoeming overleed hij op den Imize c'Zwanenburg , bij Gendringen , den 16den Junij 1857. was gehuwd met Adriana Luthera Agnes Jubbertina van Heeckeren tot Walien en vcrwekte •ij haar twaalf kinderen. Uit familie-berigten bijeengebragt. HEECKEREN (EVERT FREDERIK VAN) heer van Eng­ , huizen en Beurse , zoon van Jakob A dolph, hoer van Enghuizen , Beurse , Cloese en Langen , en van C h a r­lotte Alexandrine van Westerholt, werd den 23sten December 1755 geboren. Hij trad in militaire dienst en verkreeg den rang van majoor bij de kavallerie ; in 1782 huwde hij met Henriette Susanna Maria gravin van Nassau la Lecq, vrouwe van Beverwaard en Odijk , geboren in 1765 , dochter van Hend rik Care 1, beer van Beverwaard en Odijk, en van Johanna G e v a e r t s. In 1783 werd hij beschreven in de ridder­',chap van het graafschap Zutphen en door haar gecom­mitteerd tot de vergadering der Staten-Generaal. Tijdens de onlusten van 1787 helde hij meer over tot de patriot-ten , doeh later was hij een aanhanger van de oude con­stitutie en van den stadhouder. Hij was de voorzitter der staten toen op den 19den Januarij 1795 de Prins zich naar Engeland inseheepte , en hij vergezelde hem tot aan de pink , waarmede de vorst den vaderlandsehen bodem verliet. Zelf week hij ook eenigen tijd buiten 's lands , maar nam onder het staatsbewind weder deel aan de re­gering als .lid van hat departementaal bestuur van Gelder­land ; onder koning Lod e w ij k was hij lid van den staatsraad. In 1814 was hij een der notabelen , die de grondwet hielpen aannemen , en werd door den souvereinen vorst benoemd tot lid der ridderschap en provinciale staten van Gelderland. In 1815 werd hij lid van de eerste kamer der Staten-Generaal. Hij stierf den 13den Januarij 1831 ; zijne vrouw was reeds in 1810 overleden. Hunno kinderen waren : 10. Charlotte Alexandrin a, geboren in 1783, in 1803 gehuwd met Abr aham Willem van der S ta a I, heer van Oud Beijerland en Piershil; 20. Jacob Adolph; 30. Hen drik Jacob Caret, heer van Enghuizen , Beurse , Beverwaard en Odijk , geboren in 1785 , trad in militaire dienst en was in 1816 luitenant kolonel bij de kavallerie en adjudant van koning W i 11em I, toen hij met Elise Willi ams Ho pe trouwde en de dienst vaarwel zeide. Van 1848 tot 1851 was hij lid van de eerste karner der Staten-Generaal ; 40. Charlotte J u­1 i a na Louise geboren in 1786 , gehuwd met J. L. 0 n­derdewijngaard Canzius, en in 1852 gestorven; 50. Louise Florentina Maria, gehuwdgeweest met Hendrik Antonie Zwier de Vos van Steenw ij k genaamd van Essen beer van Windesheim en Abben­ , broek; 60. Jacob Derk Burchardt Anne, geboren in 1791 , thans gezant to Weenen , na vroeger die betrek­king to Petersburg bekleed to hebben ; 70. Lodew ij k Jacob, geboren in 1793 , adelborst , in 1811 voor de Willemstad verdronken. Uit familie-berigten bijeengebragt. HEECKEREN (LUDOLPII FREDERIK HENDRIK VAN) , geboren den l2den Julij 1758 , zoon van Evert L u-dolph , beer van Walin en Kemnade , en van Adrian a Agnes Lubbertina van Heeckeren tot Brandsen­burg , wordt bier alleen genoemd , omdat hij de eenige van zijn geslacht was, die in 1795 de revolutie voorstond , waartoe zijn huwelijk met Coenradina Anna van Haersolte, dochter van Coen raad Willem, heer van Staveren en Zwaluenburg en van L u t h e r a Anna Agatha van der Capel len , welke laatste de zuster was der heeren van de Marsch en Bysselt , wel veel zal bijgedragen hebben. Trad na de omwenteling , zijn vader als lid van de oude regering of , hij kwam als provisioneel representant van het yolk van Zutphen in zijne plaats , en werd gecornmitteerd om de Fransche vrienden te helpen. inhalen. Later verscheen hij ook op de quartier- en land­dagen , doch overleed reeds den lsten Januarij 1798 ; zijne weduwe in 1805. Zijne kinderen waren : 10. Evert Ludolph, die volgt; 20. Adriana Lu­thera Agnes Lubbertina,nuweduwevanAdolph Jacob Hendrik Willem van Heeckeren,laatst regter to Zutphen: 30. Anna P hi 1 p pi na Fred e­rika Carolina Robbertina, weduwe van Jacob A d r i a a n van Hasselt, lid der provincials staten van Gelderland, secretaris en notaris te Zutphen ; 40. H e i 1 wich Johanna Henriette, weduwevanWillem Hendrik A n d r au, laatst rijksontvanger te Zalt-Bommel; 50. Godard Philip Cornelis, geboren in 1791 , schoolopziener en kantonregter , later burge. meester te Zutphen , ridder der Orde van den Nederland­schen Leeuw. Hij was eerst gehuwd met Theodora Anna Amelia Schluiter, daarna met zijne voile nicht Coenradina Henriette van Haersolte, en overleed in 1853. Uit familie-berigten Neengebragt. HEECKEREN (EVERT LUDOLPH VAN) , zoon van den voorgaande , werd op den 30sten November 1784 to Zut­phen geboren. Na onder de leiding van de hoogleeraren Kemper, wiens meest geliefde leerling hij was , en A r n t­zenius uitmuntend gestudeerd to hebben , werd hij in 1808 benoemd tot schepen te Zutphen en tot substituut fiscaal van de onbeschrevene middelen , later , in 1811, tot regter van instructie en in 1814 tot officier van justitie. Aanbiedingen hem gedaan eerst om to Harderwijk , later om to Groningen het hoogleeraarambt in de regten to aanvaar­den , wees hij van de hand. In 1821 vertrok hij als raad­fiscaal naar de kolonie Suriname, werd in 1828 procu­rear- generaal , in December 1831 , na het afsterven van den schout bij nacht Cant z' 1 a a r , gouverneur generaal ad interim der Nederlandsche West-Indische bezittingen en in Maart daaraanvolgende door den koning als zoodanig benoemd. Achtereenvolgens za r,o. hij zich benoemd tot rid­der en kommandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw en overleed den 1 5den Junij 1838 te Curacao op ' zijne terugreis naar bet moederland. Hem gaat de lof na een voorstander te zijn geweest van al wat goed was, ook al lag het niet onmiddellijk in zijnen werkkring. De Curacaosche predikant C o n r a d i hield op hem eene lijkrede , die door den druk is bekend gemaakt. Er bestaat van hem eene afbeelding , die niet nitgegeven en hoogst zeldzaam is. Zijn tweede huwelijk met Henri et t e E l i s a b e t h Isin g, die hem slechts weinige maanden overleefde, bleef kinderloos; nit het eerste huwelijk met P e t r on ella S u­sann a Helena Lulofs zijn gesproten: 10. Ludolph Anne Frederik Hendrik, vroeger zeeofficier, aan wien wlj de mededeeling van sommige der vorenstaande be-. rigten omtrent de leden van zijn vermaard geslacht te danken hebben; 20. Johan Constant Wilhelm, in 1858 assistent-resident op Sumatra. Uit familie-berigten bijeengebragt ; Boum a n , Geschied. der Geld. Jloogesch. , ll, II. bl. 526 , 570 ; Muller , Cot. van Portrett. HEEKEREN (JAN vAN) werd op den 26sten December 1774 te Amsterdam geboren , wa,ar zijn varier Jan van He e k ere n, het beroep van apotheker uitoefende. Door dezen tot geneeskundige bestemd , ontving hij aan het gymnasium en athenaeum illustre in zijne geboortestad het voorbereidend onderwijs van van Ommeren, Wijttenbach, Bonn en van S wind en , en vertrok , door hen toegerust , in 1791 naar de Leidsche hoogeschool , waar hij zich vooral onder B r u g m a n s op de genees- en ontleedkunde toelegde, en de lessen van Pest el in de natuurlijke regtsgeleerdheid en van Rau in de welsprekendheid bijwoonde. Voorts had hij omgang met eenige verdienstelijke jongelingen , die later sieraden der maatschappij werden , en die eenen belangrij­ken invloed nitoefenden op zijne kennis en karakter. Na bet verdedigen van eene verhandeling , de Osteogenesi praeternaturali (L. B. 1797. 4o. cum tab.) ontving hij den doctoralen graad en zette hij zich te Amsterdam als ge­neesheer 'leder , waar hem weldra eene uitgebreide praktijk zon te beurt gevallen zijn , ware hem niet in den aanvang des jaars 1798 het secretariaat bij het agentschap van na­tionale opvoeding aangeboden , hetwelk hij aannam , zijnde hij reeds vroeger benoemd tot lid der commissie van ge­neeskundig toevoorzigt binnen Amsterdam. Naauwelijks had hij zijn secretariaat aanvaard , of cura­toren van het Amsterdamsch gymnasium plaatsten hem boven aan op het tweetal voor het hoogleeraarambt in de ontleedkunde. Zijn chef, de agent van Kooten, wist hem echter over te halen om , voor zijne benoeming nog , curatoren te verzoeken geene verdere aandacbt aan zijn persoon te wij den. Kort was echter zijne loopbaan als secretaris bij genoemden agent , want toen deze in 1799 als gezantschaps-secretaris naar Spanje vertrok en door den hoogleeraar van der Palm werd opgevolgd , stelde deze aan van H e e k e r e n voor , om het secretariaat des agentschaps met den post van eommissaris tot de zaken der geneeskundige staatsregeling te verwisselen. In die betrekking is door van H e e k e r en in korten tijd veel tot stand gebragt , dat strekken kon tot verbete­ring van alles wat in ons vaderland op de geneeskunde betrekking had. Wij kunnen deswege niet in bijzonder­heden treden maar men heeft slechts het werk : Genees­kundige verordeningen van het Uitvoerend Rewind der Bataaj­sche Republiek in te zien , om zich een denkbeeld te vormen van de werkzaamheden , die in weinige maanden volbragt werden , en waaraan van Heekeren geen gering aan­deel had. BU die werkzaamheden bleef hij de voortbrengselen der nieuwere letterkunde beoefenen en ging hij voort alles wat in zijn vak uitkwam met ijver na te pan. Ook bleef hij niet achter om eigene waarnemingen naauwkeurig op te teekenen , en somtijds algemeen bekend te maken. De vac­cinatie trok bijzonder zijne aandacht alles wat hij daarvan bij gelegenheid van een verblijf te Zierikzee had opgetee­kend bleef, voor zoover ons bekend is , door zijnen ontij­digen dood , ongedrukt. Aan zulk een werkzaam leven maakte de dood , na eene ziekte van slechts weinige dagen , in den nog jeug­digen leeftijd van 29 jaren , een einde. Van H e e k e r e n overleed den lsten Junij 1803 , mejufvrouw A d r i a n a de J o n g h als zijne treurende bruid achter latende. Van zijne hand ziet het licht : (Met B. J. K r o n e n b e r g) Verhaal van het gebeurde tus­schen S. van Schaik, Med. Student en den Majoor L. E. van de G r a a ff ; met de gevolgen van dien , Leid. 1794.80. V erregaande onkunde en wrede handelwijze van twee zoge­naamde vroedmeesters ; in den Nieuwe Alg. Konst- en Let­terbode , 1799. D. I. bl. 19. a. Benoeming door het uitvoerend bewind van eene commissie van vijf geneeskundigen tot het vervaardigen van eene phar­macopoea Batava ; in hetzelfde weekblad , 1799. D. I. bl. 122. b. Rapport omtrent het invoeren van geboorte- trouw- en siert- registers , uit een geneeskundig oogpunt beschouwd ; in het Geneeskundig Magazyn door S t i p r i a a n L u i s c i u s en anderen , 1801. D. I. St. 2. bl. 90. Voordragt ter bevordering en algemeener , verspreiding van de inenting der kinderziekte ; in hetzelfde Magazyn, 1801. D. I. St. I. bl. 127. Invoering der Pharmacopoea Batava , in den Algem. Konst­en Letterb. 1803. D. I. bl. 307. Voordragt van den raad van bianenlandsche zaken aan het staatsbewind ter invoering van de Pharmacopoea Batava ; in genoemd Geneeskundig Magazyn , 1804. D. III. St. I. b1. 124. Zie Nieuwe 4lgem. Konst- en Letterb. 1797 , D. VIII. bl. 117 ; 4lgem. Konst- en Letterb. 1803. D. I. bl. 401 ; (J. H. van der P a 1 m) Korte Schets , bevattende eenige levens-bijzonderheden , betrek­kel J van Ileekeren enz. , in bet Geneesk. Magazyn , D. III ; Collot d'Escury, Boll. Roem , D. VII.b1.469,470; Holtrop, Bibl. Medico-Chirurg. , bl. 130, 131 ; Huller , Cat. van Beek. over Nederd. geschied. enz. , bl. 125. HEEL (JAKOB PETRUS vAig) van Rotterdam , was een dichter die op het laatst der achttiende eeuw bloeide. Hij behaalde bij de Leidsche en Haagsche dichtgenootschappen gouden medailles. Niettegenstaande die bekrooningen is het latere oordeel over zijne verzen alles behalve gunstig. Zijne gedichten komen deels voor in de Lauwerbladen voor de Zonen der Vryheid , Gemengde Dichtproeven , deels in maand­werken en almanakken. Hij overleed voor of in 1796. Afzonderlijk verscheen van hem : Vaderlandsche gedichten , Rott. 1785. 80. (Met anderen) Gemengde Dichtproeven , Dordr. 1788. 80. Lets van J. P. van Heel , 1790. 80. Nagelaten gedichten , Rott. 1796. 80. Zie 4lgem. Konst- en Letterb. 1791. D- VII. bl. 2; Wit s e n G e y a. b e e k , Woordenb. van Ned. Dicht. ; Cat. van Book. van Mr. Robide van der da , bl. 116 ; Cat. der Bibl. van Tollens , bl. 38. HEEM (DAVID DE) werd te Utrecht in 1570 geboren en was een uitmuntend schilder van bloemen , vruchten , goud, zilver kristallen vazen en andere voorwerpen van stilleven. Hij overleed in 1632. Zijpe beide zonen volgen. In het museum te Brussel berust van hem een bloemstuk. In den catalogus van T e r west en worden drie schilderijen van hem beschreven , als : Tulpen en andere bloemen. Een extra fraai Bloemstukje. Een jruitstukje. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. ; (Duboureq) Be­echrijv. der schilder. op 's Bijks Museum te Amst. , bl. 53. HEEM (JAN DAVIDS DE) zoon en leerling van den voor- gaande , werd te Utrecht in 1600 geboren en overleed to Antwerpen in 1674. Hij was , volgens Immerzeel, .een kunstrijk schilder van vruchten , bloemen , insecten en ver­schillende andere voorwerpen. Al wat zijn breed en tevens malsch penseel voortbragt was keurig uitgevoerd en be-. driegend natuurlijk. In zijne afbeeldingen van metalen en mariners , en van glazen bokalen , waarin de omringende voorwerpen uit het planten- en dierenrijk zich afspiegelden, moist hij door de oordeelkundigste schikking der kleuren , eene verwonderlijke harmonic en het behaaglijkst effect in bet ensemble te weeg te brengen. In het bijzonder muntte hij uit in bet schilderen van goud en zilver. Daarom zong de dichter : Wanneer d e H e e m vol vuurs , op 't onbezield paneel , 't Nieuwsgierig oog verschalkt door streken van 't penseel Verwondert zich natunr , die voor den glued der verwen , Haar ooft , hoe glansrijk , ziet verbleeken en besterven. 't Is ijdel dat men van den vrekken Midas rept ; her heeft de kunst de verw in klinkklaar goud herschept. Zjjne stukken bragten dan ook belangrijke prijzen op. De schilder Johan van der Meer betaalde hem voor een groot tafereel, voorstellende een krans van allerhande fruit en bloemen , 2000 gulden. Op 's Rijks Museum te Amsterdam berust van hem : Een Bloetn- en .Fruitstuk. Op het Koninklijk Kabinet to 's Gravenbage vindt men van hem : Eene tafel met vruchten en verder bywerk. Een .Feston met bloemen en vruchten. In het Museum Boymans to Rotterdam: Een krans van bloemen en vruchten rond eenen rijnwijnroemer. De afbeelding van de H e e m ziet het licht. Zijn zoon volgt nader. Onder zijne discipelen behoorden de beroemde Abraham Mignon en de Utrechtenaar Hendrik Schook. Zie Immerzeel, Lev. en Work. der Kunstsch. ; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. ; Notitie der Schild. van het Koninkl. Kab. to 's Ilage , bl. 11 ; Cat. van Schild. in het Museum Boymans to Rott. bl. 17; Engelberts Gerrits, Biogr. Ilandwoordb. ; (D u­bourcq) &schrift,. der Schild. op 's Bijks Museum to .lmst. , bl. 52 , 63. HEEM (DAVID DAVIDSZ. DE) is, waarschijnlijk , een brooder geweest van den voorgaande. Welk yak hij heeft uitgeoefend blijkt niet. Hij komt als kunstschilder voor in bet .Register van het St. Lucasgild te Utrecht , op het jaar 1668. Hij is waarschijnlijk dezelfde met David de He ern, die in 1694 in het Register van St. Lucas te Antwerpen voor­komt als meester schilder. Zie K r am m , Lev. en Werk. der Kunstsch. HEEM (JAN DE) , vroeger voor een broeder , thans door den heer Kr a m m , met meer regt, voor een neef van den voor­gaande aangezien. In het Museum to Amsterdam komt van hem voor Een Stilleven. Op den catalogue verkeerdelijk aan J a n D a v i ds de H e e m toegeschreven. Hij was in 1603 geboren en overleed in 1650. Een zoon van hem kan geweest zijn Johan de Heem, die in 1669 als kunstschilder vermeld wordt in het Register van het St. Lucasgild to Utrecht. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HEEM (CoRNEus DE) , zoon van Jan David s z. d e H e e m voornoemd , was een zeer bekwaam kunstenaar , die het vak van zijn vader met lust heeft beoefend. Hij werd in 1623 te Utrecht geboren en woonde later te Ant­werpen , waar hij in 1660 of 1680 als lid van het St. Lu­casgild werd opgenomen. Van zijn werk vindt men op het Museum Boymans to Rotterdam : eene Guirlande van verschillende vruchten. Zie Cat. der Schild. op het Museum Boymans te Bott. , bl. 17 ; Kramm, Lev. en W erk. der Kunstsch. HEEMERT (GERRIT vAN) een tot dus ver ongenoemd dicbter , van wien ons Beene levensbijzonderheden bekend zijn , doch van wien wij in handschrift bezitten : Lijktraa­nen op het ontij dig afsterven van den Hoog Eerwaarden Hoog­geleerden Godzaligen Heere Nicolaas Hoogvliet , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leiden , 29 April 1778. HEEMS (ABRAnAms) was een Haarlemsche wever , die zich als dichter bekend maakte in den trant van C 1 a a s B r u i n. Zijne 'Airmen hebben echter geen de minste ver­diensten. Van hem verscheen : Absalon of de gestrafte Beerschzucht treursp. , Haarl. z. j. 80. Antipater of de dood van Alexander en Aristobulus treur­spel , Amst. 1723. 80. Bybel Poezij , Amst. 1729. 4°. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. , D. I. St. I; Naemrol van Nederd. Tooneelsp. verzarneld door van der Marck, bl. 66; Witsen Geysbeek, W oordenb. van Ned. Dicht. ; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Lett. to Leid. D. I. b. bl. 109. HEEMS (J.) , te 's Gravenhage geboren , biocide in het jaar 1723 en was een bekwaam portretschilder in olijverf, doch voornamelijk in miniatuur. Hij zou ook vele kabi­netstukken van Adriaan en Pieter van der Werf bedriegelijk hebben gecopiiierd. Zie Kramm, Lev. en Work. der Kunstsch. HEEMSKERK (ABRAHAM) schreef: De ongerijmdheit en schadelijkheit van de stelling , betref­fende het onfeilbaar vermogen van den koortsba8t in het gene­zen van alle afgaande koortsen , Rott. 1774. 80. Zie Arrenberg, 1Vaamreg. van Ned. Book. HEEMSKERK (B.) was een schilder van Iandschappen, met figuren , als ook van onderscheiden beesten enz. Hij bloeide in 1730. Zie K r a m m , Lev. en Irerk. der Kunstsch. HEEMSKERK (DAvID) was een kunstenaar die lid en bestuurder was van het Haagsche schildersgild. Welk kunstvak bij beoefende blijkt niet. Zie Kr a m m, Lev. en Werk. der Kunstsch. HEEMSKERK (HENDRIK) was een schilder van boe­rengezelschappen , van wie ook Ben landschap met eene Valkenjacht vermeld wordt. Zie K r a in m , Lev. en Werk. der Kunstsch. HEEMSKERK (LA.uRENs) behoorde tot die Nederland­ ache kapiteinen , die wegens hun lafhartig gedrag in den tweeden Engelschen oorlog , ten jare 1665, strengelijk ge­ straft werden. Afwezig zijnde , werd hij bij verstek ver­ oordeeld het land voor eeuwig to verlaten , nam toen bij de Engelschen dienst en was dezen in het volgende jaar behulpzaam in het vernielen der weerlooze Nederlandsche koopvaardijvloot in het Vlie liggende, Nog eenmaal ont­ moeten wij hem in Fransche dienst , ten jare 1672 , an­ dermaal strijdende tegen zijne landgenooten in den voor ons roemrijken zeeslag van Solesbay. Zie de Jon g e , Geschied. van het Ned. Zeewez. , D. II. St. H. bl. 214 , 375 , D. HI. St. I. bl. 130. HEEMSKERK (MARTEN) werd in 1498 to Heemskerk, aan welk dorp hij zijn naam ontleende , geboren. Zijn vader heette Jac ob Willems en v an Veen, oefende den landbouw uit en wilde zijn zoon ook in dat bedrijf opleiden. Deze had echter daarin geen lust en wilde schil­ der worden. Hij ontving het eerste onderwijs in de kunst van den Haarlemschen schilder Cornelis Willem s z., kwam later to Delft bij Jan Lucas en daarna to Haar­lem bij den beroemden Jan Schoorl, die, zijne groote vorderingen ziende , hem van zich verwijderde. Hij ver­trok nu , na het vervaardigen van eenige verdienstelijke stukken , naar ItaliiS, alwaar hij Brie jaren bleef en zich met alle vlijt oefende. Teruggekomen zette hij zich te Haarlem neder , was er met eer , room en voordeel werk­zaam en overleed er op den lsten October 1574. Hij werd in de Groote Kerk aan de noordzijde in de kapel be-graven. Heemskerk was een kraal' man , die twee en twintig jaren te Haarlem het ambt van kerkmeeker bekleedde. Een tijdgenoot van hem beschrijft hem als zeer vreesachtig en kleinmoedig. De vrees werkte zoo sterk bij hem , dat hij niet alleen , met toestemming van den raad , bij den alnvang van bet beleg der stad in 1572 , zich naar Amster­dam begaf, maar dat hij zelf naar een der omgangen van den toren der Groote kerk week , wanneer de schutterij optrok en op de Groote markt vuren zon. Heemskerk was gehuwd met Maria Jacobs, doch verwekte geene kinderen. Veel geld met zijne kunst verdienende , zuinig , ja gierig van aard zijnde , kon hij eene aanzienlijke som besparen , die hij, bij zijn overlijden, gedeeltelijk aan de armen schonk en gedeelteqjk tot een vreemd doel bestemde. Hij woes namelijk een stuk land , te Heemskerk liggende aan , waarvan de jaarlijksche opbrengst strekken zou tot huwelijksgift voor hen , die zich op zijn graf in den echt zouden willen verbinden , met deze bepaling eater dat een van beiden te Heemskerk moest geboren zijn. Sedert het jaar 1750 heeft deze plegtigheid echter goon plaats weer gehad. Door A 1 fr e d Michiels, in zijn aan te halen werk , worden 129 stuks , zoowel originele als kopijen , door H e e m s k er k vervaardigd , opgeteld. Hij schilderde ver­scheidene altaarstukken voor kerken en particulieren , die thans grootendeels wet zullen zijn verloren gegaan. Ook muntte hij uit als portretschilder , etste ook en heeft ook in hout gesneden. Het Museum Boymans to Rotterdam bezit van hem : De aanbidding der wyzen. Eene zinnebeeldige voorstelling. De afbeelding van Heemskerk ziet het licht. ZUne zinspreuk was : Een yder schilder , die wilbedgen , Vermijde sieraten en metzelrijen. Zie Ampzing, Besehrijv. van Ilaerl., hl. 247 Koning, Tale-reel der Stad IJaarl. , D. IV. bl. 130-141; Immerzeel, Lev. en Work. der Kunstsch. ; W o I f f , Beschr. der Groote of St. Bavo perk to Haarlem , bl. 43 , 44 ; Cat. der Schild. op het Museum Boymans to Rott., I17; Immerzeel Lev. en Work. der Kunstsch. ; de Plavorsche Ir , D. ' VII. bl. 170 , 310 , D. VIII. bl. 19 ; Michiels, list. de la Peinture Flamande et Hollandaise , etc. , p. 207 ;Kramm, Lev. en Work. der Kunstsch. • HEEMSKERK (SEBASTIAAN) was Ben Rotterdamsch schilder , die tegen het einde der zeventiende eeuw nog leefde. Hij schilderde boeren-binnenhuizen en drinkgela­gen , die hij geestig en luimig op het natuurlijkst voor­stelde. Volgens Im m e r z e e 1 had zijne schildertrant eenige overeenkomst met die Jan M i e n s e Mal e n a a r, en ver­vaardigde hij tafereelen , die meesterstukken in hunne soort, ook wat de schildering en den toon betreft , mogen genoemd worden. Zie Immerzeel, Lev. en,.Werk. der Kunstsch. HEEMSKERK (GERRIT vAN) behoorde tot het aloude en aanzienlijke geslacht van dien naam en was ridder en baljuw van Kennemerland. Door koning Willem II werd hem , omstreeks 1252 , het toen gebouwde slot Heemskerk ter bewaring gegeven , om de West-Friezen te beteugelen , die hij den c'irden Mei 1254, in eenen scheepsstrijd overwon. Zie van Leeuwen, Batay. Illustr., bl. 978; Wagenaar, Vaderl. Mist. , D. II. bl. 400. HEEMSKERK (WouTER vAN) behoorde tot het geslacht van den voorgaande , was ridder en geraakte in vijandschap met hertog Albrecht van Be ij e r e n. Hij huisvestte den man die gepoogd had Rein oud v an B r e d e r o d e, bal­juw van -ennemerland , te vermoorden , en daarom werd Heemskerk op last van den hertog door Dirk van P o­lanen in 1359 belegerd. Deze lag er elf weken voor eer het slot bij verdrag overging , waarbij W o u t e r van He emskerk gevangen gehouden werd. Naar Zeeland ge­voerd , bled hij er eenige jaren en kreeg toen , met den hertog verzoenende , zijne goederen en ook ziju slot weder. Hij stied* in 1380 , zonder kinderen natelaten. Zie van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 979; Wagenaar, rad. Rust. , D. II. bl. 296 , 297 ; Arend., Algem. Desch. des Vaderl. D. 11. St. H. bl. 251 , die hem verkeerdel(jk Willem noemt. HEEMSKERK (GERRIT VAN) , ridder , drost van Mui­den , trok in 1397 op last van hertog Albrecht van Be ij e r e n naar Friesland , waar hij echter zoo wel ont­haald werd , dat hij met verlies van veel yolk moest terug keeren. In 1398 voerde hij het bevel over het krijgs­yolk binnen Stavoren. Hij overleed in 1403 en was gehuwd met Margaretha van Cralingen, dochter van Wil-lem van Cralingen en Christina van Zuid­w ij k , vrouwe van Rodenrijs , bij wie hij , behalve een zoon , jong gestorven , verwekte eene dochter , Cleme n-t is genaamd, die met Gysbert van Vianen huwde. Zie van Leeuwen, Bat. Illustr., bl. 979; Arend, Algem. Gesch. des Vaderl., D. 11. St. H. bl. 309 , 313. HEEMSKERK (WILLEM VAN) behoorde waarschijnlijk tot het geslacbt van de voorgaanden , was de zoon van J an Reijerszoon van H eemskerk en Elsje van B u i t en w e g h en werd in 1526 geboren. Niet eerder dan op middelbaren leeftijd ontmoeten wij hem en wel in 1564 als burgemeester van Leiden. Bij de vervolgingen door den bloedraad was hij naar Emden ,gevlugt doch zeer gezien zijnde bij den prins van ' Oranje , werd hij in vele geheime verrigtingen gebruikt. Hij handelde destijds met van der W e r ff , werd borg voor geschoten geld ten dienste der goede zaak , en vertrok zelf naar Dillenburg. BU de goede wending der zaken in het vaderland terug­gekeerd , werd hij een der raden van den prins en was hij lid van de eerste vergadering der staten van Holland. Bij de belegering van Leiden in 1574 was hij afwezig als afgevaardigde ter staatsvergadering doch werkte zoo veel hij kon mede ter bevordering van het ontzet. In belangrijke zaken werd hij vervolgens gebruikt. Hij tee­kende mede den krachtigen brief, uit Gouda, in 1576 , door de aldaar in het belana des vaderlands vergaderden geschreven , belang aan de staten van gerigt , om dezen tot volhar-ding en tegenstand van de Spaansche dwinglandu aan te moedigen.' Hij behoorde verder tot de onderhandelaars om den prins van Oranje het hoog gezag op te dragen en was een der benoemden ter bijwonina van de zamenspreking ° tusschen de Leidsche hoogleerarenA d r i a n us S a r a v i a en Dirk Volkertz. Coornhert. Bij de inwijding der Leidsche hoogeschool was hij mede tegenwoordig. Meermalen bekleedde hij de burgemeesterlijke waardig­heid te Leiden en bleef tot aan zijn overlijden tot de be­zorging van de gewigtigste belangen van het land gebruikt. Hij stierf den 2lstcn Februarij 1592 en was gehuwd ge­weest met 10. Grietje Proost (ook Ramp en Proos­ t e r genoemd) , dochter van Engelbert Proost of R a m p, burgemeester van Haarlem , en 20, met Neeltje Peters dochter, weduwe van Joust Jacobszoon d e Bij e ; bij de eerste vrouw liet hij vijf kinderen na. Zijn naam wordt bij van M e t e r e n geheel verkeerd opgegeven. Zie S c h e 1 t e m a, Staatk. Nederl. , door ons bier gevolgd. HEEMSKERK (CLAAb vim) werd te Leiden in 1536 geboren en was de zoon van Sy m o n van H e e mskerk en Johanna van Mont fo or t. Hij ontving het eerste orderrigt te Antwerpen en leerde daar de Latijnsche , Fran­sche , Spaansche en . Italiaansche talen. Zijn huwelijk met H ille g o mid e Fp p s deed hem Amsterdam tot zijne woon­plaats kiezen. De hervormde leer toegedaan , bleef hij eenioen tijd buiten bet bewind , doch na 1578 werd hij lid van de vroed­schap en in 1581 tot andere ambten geroepen, waarin hij bij afwisseling werkzaam bleef. Meermalen was bij president schepen. Bij de oprigting van het collegie van gekommitteerde raden van Holland , in 1581 , was hij een der gekozenen en bediende hij verscheidene jaren deze gewigtige bediening. Na 1602 tot rekenmeester van Holland benoemd ver- ' wierf hij veel lof door eerlijkheid en trouw. keerde in 1608 te Amsterdam terug en stierf in 1616. Hij ver­wekte drie kinderen. Zie S e h e l t e in a, Staatk. Nederl. , door ons pier gevole,d. HEEMSKERK (JACOB VAN) , waarschijnlijk nit bet geslacht van de voorgaanden gesproten , was de zoon van Hendrik van Beest van Heemskerk en van Aagje, Alida of Adeiheid Jacobs dochter. Te Amsterdam den lsten Maart 1567 geboren , betoonde bij al vroeg eene ongemeene zucht om de aardrijkskunde te beoefenen , en toen er later gesproken werd dat van wege den staat pogingen in het werk zouden gesteld worden , om eenen weg kings het Noorden naar Oost-Indio to ant­dekken. , wenschte hij niets vuriger dan deel te nemen aan_ dien togt als een uitmuntend middel om zijne ver­kregene bekwaamheden to vermeerderen. Aan boord van het schip Arnsteidam , waarop de be­velhebber zich beyond , zeilde Heemskerk in bet begin van Julij des jaars 1595 uit Texel. De onderneming mis­lukte echter , en H e e m k e r k keerde in October van bet­zelide jaar to Amsterdam terug. Ofschoon 's lands staten geen lust meer gevoelden eene herbaling van dien togt voor hunne rekening te doen , besloot nogtans de regering van Amsterdam daartoe twee schepen to doen uitrusten. Over dezelven voerde Heemskerk, als schipper en koop­man , en W i 11 em B a r e n d s z als opperstuurman het bevel. Op het artikel van laatstgenoemde hebben wij een verhaal van dien togt en de overwintering op Nova Zembla gegeven , waarnaar wij thans, kortheidshalve , verwijzen kunnen. Niettegenstaande het mislukken dezer onderneming was 23 de naam van H e e m s k e r k gevestigd , en aarzelden 's lands staten Met hem , in 1603 , als adrniraal naar Oost-India te zenden , ter beseherming van den handel. Op die reize had hij het geluk , naar Djohor stevenende , om aldaar eene lading in te nemen eene kostbaar geladene Portugesche kraak to vermeesteren en behouden in bet vaderland to bren gen. Meer en meer reel hij in aanzien bij 's lands staten. In 1607 stelden zij hem over eene vloot van zeventien oor­logschepen , om daarmede naar de Spaansche kusten to stevenen en de Spanjaarden alien mogelijken afbreuk to doen. Een bewijs van belangeloosheid gaf hij bij deze opdragt, bij welke hij geen loon begeerde , tenzij hij prij­zen maakte boven de vijfmaalhonderdduizend gulden waardig. In Maart liep Heemskerk met zijne vloot in zee en wendde den steven regtstreeks naar Spanje, met bet voor­nemen om , waar ook eene vijandelijke scheepsrnagt mogt ontmoet worden , dezelve aan te tasten. Ofschoon de on­dernerning in vele opzigten zeer hagehelijk was , werd H e e m s k e r k door het gevaar echter Diet afgeschrikt. Na den vijand to vergeefs te Lissabon gezocht te hebben, vond hij dien in de baai van Gibraltar , geankerd onder bet geschut van de stad en het kasteel , sterk een en twin­tig bodems en beniand met een aanzienlijk getal koppen. Krijgsraad belegd, en de scheepsbevelhebbers' tot pligtsbe­trachting aangespoord hebbende , had de aanval onmiddel-lijk plaats. e'Vreesselijk was de strijd en onvergelijkbaar de onverschrokkenheid door de Nederlandsche zeelieden aan den dag gelegd. Roemrijk was dan ook het einde , maar treurig tevens. Staande op de kampagne in voile harnas met den helm op het hoofd en het zwaard in de hand , werd H e e in s k e r k reeds door het tweede sehot uit het vijandelijk vice-admiraalschip doodelijk getroffen en blies hij kort daarna den laatsten adern uit , zijnen sehe­pelingen vermanende voorttegaan gelijk zij begonnen waren en zijne ziel Gode bevelende. 's Mans lijk naar Amsterdam gevoerd. , werd den 8sten Junij 1607 met een gevolg van meer dan achthonderd per­sonen plegtig ter aarde besteld ten noorden van het hooge koor in de oude kerk aldaar. Op hoog bevel werd er boven zijn graf een praalsteen geplaatst , welks latiinsch opschrift herinnert aan 's mans treffelijke daden en hulde brengt aan zijne dapperheid. Onder aan den voet van den steen was de zeeslag voor Gibraltar afgebeeld , van welk beeldhouwwerk thans niets meer te onderscheiden is. Boven hetzelve leest men deze twee kernachtige regels van P i e­ter Corneliszoon Hooft: iI eemske rk , die dvvers door 't ijs en 't ijzer darde streeven , Liet d' cer aan 't land , hier 't lijf , voor Gibraltar het leaven. Jac o b van H e e m s k e r k was den 14den September 1.604 gehuwd met Maria, dochter van Johan of Hans Col d e r m an , burgemeester to Haarlem , en van P i e-t e rtje G err it s van Adrichem. Hij verwekte geene kin­deren. Zijne afbeelding ziet het licht , ook eerie plaat van de hem ter eere gestelde graftombe. Zijn laatste wapen­felt is mede in plaat gebragt , door de diehtkunst bezon­gen en door de stempelkunst vereeuwigd. Zie Bor, Red Oorl., het regist. op Jacob; van Meteren, Ned. Mist. , het regist. op Jacob; B r a n d t , Leven van de Buiter , het regist. op Jacob; W a g e n a a r , Vaderl. fist. , bet regist. op 11 eemskerk; Dezelfde , lieschrijv. van dimsterd. , D. IV. bl. 95 , VII. M. 340 , 343 , XI. bl. 234 ; van W ij n , Nalez. op de Vaderl. liist., 1). 1 bl. 329 ; Kok, ruder'. Woordenb. ; Levensbeschryv. van voorn. Mannen en I'rouwen , 1). 1. bl. 84-89; Ned. Reiz. , D. 1. bl. 3-15 , HI. bl. 118-124 ; Lev. en daden der door!. Zeeheld. , 2de druk , 1)1. 293-305; van Kampen, Yoder'. Karakterk. , D. 11. St. 1.1d. 86, 87 ; Swalue, de daden der Zeeuwen , bl. 167-170;En­gelberts Gerrits, Gedenhst. van Nedrl. lleldend. ter Zee, D.I. bl. 207-209 ; d e J o n g e , Geschied. van het Nederl. Zeewez. , D. I. bl. 300--305 ; Collot d' Escury, Moll. Roam, D. II. bl. 67, 68, , bl. 191-193 , D. VI. St I. M. 316 ; Muller, Cat. van Por­trett. ; de 1Vavorscher , D. I. bl. 98 , D. III. bl. 99, D. IV. bl. 83 , 128 , , bl. LXXXII , CIV , D. V. bl. 16 , D. VI. bl. 171, 338 , 348. HEEMSKERK (JortAN VAN) , kleinzoon van den voor­gaande , werd in het jaar 1597 te Amsterdam geboren , uit Reynier van Heemskerk en Geertruid C a n t. 're Bajonne opgevoed , kwam hij in 1617 to Lei-den in de regtsgeleerdheid studeren , beoefende aldaar met Doublet en V e r b u r g de Nederduitsche dichtkunst en trok in 1621 met den eersten buiten 's lands. Vier jaren besteedde hij in het bezoeketi der voornaarnste rijken van Europa , en ontving te Bourges den graad van meester in de regten. Den zomer van 1624 bragt hij bij zijnen bloed­verwant Hugo de Gr o o t te Parijs door , vestigde zich vervolgens als advocaat te 's Gravenhage waar hij zich weldra als bek waam en gelukkig pleiter zulk een room verwierf, dat hij in 1628 tot advokaat der Oost-Indische Maatschappij werd aangesteld. Als zoodanig vertrok hij eerlang met drie bewindhebberen near Engeland , om de geschillen over het gebeurde te Amboina te vereffenen maar ofschoon zij zich daartoe zes jaren in Engeland op­hielden , moesten zij nogtans onverrigter zake terug keeren. Heemskerk erlangde tot een blijk van goedkeuring op zijne pogingen een geschenk van zes duizend gulden boven zijne aanvraag en kosten. Hij bleef vervolgens te 's Gravenhage de regtsgeleerde praktijk beoefenen , die hem , volgens eigen schrijven , meer voordeel gaf dan het beste ambt. Later vestigde hij zich te Amsterdam , alwaar hij in 1640 het ambt van schepen bekleedde , en de stad in verscheiden ambten , gedurende vijf jaren , diende. Toen tot lid van den Hoogen Raad benoemd zijnde , deed hij als zoodanig den 11den Julij 1645 den gevorderden eed , en bleef die achtbare betrekking waarnemen tot aan zijnen dood , die onverwachts op den 27sten Februarij 1656 plaats had. Een jaar te voren stond hij op het drietal voor de keuze tot president van den Hoo­gen Raad. In gevorderden leeftijd is H e e msk e r k gehuwd met Alida of Aletta van Beuningen, oudere zuster van den beroemden staatsrnan van then naam bij Nvie hij vier zonen verwekte , waarvan twee volgen. De vermaarde C as p e r Barlaeus bezong dat huwelijk in een latiinsch­gedicht. Als dichter en prozasehrijver staat Johan van H e'e m s-k e r k met roem vermeld in de jaarboeken der Neder­landsche letterkunde. Kundige mannen en bevoegde beoor­deelaars hebben hem als zoodanig vooral in latere dagen bekend gemaakt. Als dichter tot nog v66r weinige jaren minder bekend , werd hij door onzen S c h e 1 t em a in het ware licht geplaatst. Deze leerde ons hem kennen als lieftallig minnedichter , en ook als navolger van eenige lierzangen van Horatius, of dichtwerken van Ovid i u s. Hij maakte geene zwarigheid hem als minnedichter , na Hooft en Poot, bij Cats, Jonetys, Reaal en West e r b a en in den eersten rang te stellen , terwijI dat oordeel door W it sen Geysbeek en andere be­voegde kunstregters ale waar en juist erkend is. Als prozaschrijver , bijzonder als de zamensteller der Batavische arcadia , hebben wij Heemskerk leeren ken­nen nit de verhandelingen aan den voet van dit artikel aangehaald. Daarnaar verwijzende , achten wij het geheel onnoodig hier verder over dat uitmuntend voortbrengsel van 's mans geest en vernuft uit te wijden , en besluiten wij dit artikel met eene naauwkeurige mededeeling omtrent de door hem uitgegevene schriften. Als dichter deed hij zich kennen door : Minne-kunst , Minne-baet , Minne-dichten , Mengeldichten Amst. 1622. kl. 80. met pl. herdrukt aldaar 1626.8°. met meerdere fraaije plaatjes ; 3e. druk ald. 1628. langw. 80.; nog eens ald, 1660. longw. 80. met pl, Minnepligt , ten loon gesteld in de vrijagie van Diana en Flandre ; een van de waardigste stukjes uit de onwaardeer­kke Astrea , Amst. 1625. 120, Minnekuride , ofte de Philosophic der Lielde , uit het Fransch vertaald , Amst. 1628. 120. De verduiftste Cid , blyeind treurspel , Amst. 1641. 120.; ald. 1662. kl. 80. ; na dien tijd nog vijfrnaal herdrukt. De ongestadige Hylas , de veranderlycke Stella , de licht­veerdige Pamphilus , 3e druk , Amst. 1670. 120. De eerste druk der Batavische Arcadia van Johan van Heemsk e r k verscheen onder den titel van Inleffdinghe tot het onttverp van eene Batavische Arcadia , Amst. 1637. 120. Deze druk komt hoogst zeldzaam voor. Hij verscheen zonder naam des schrijvers en is slechts eene schets van het werk dat later volgen zou ; doch bevat echter nog meer clan de volgende drukken , want aan het slot komt voor eene Minneklachte , die 11 bladzijden beslaat en in de vol­gende niet gevonden Wordt. De tweede druk zag in 1 647 het licht onder den titel van : Batavische Arcadia , waer in , onder ILooftverck van Liefkooserytjes , gehandelt werdt van den oorspronck van 't oud Batavien , Vrijheidt der Bataviers , Vrge Zee , Zee­vonden , Vinders van verburgen schatten , Verbeurt•maecken van Goederen , Vyt perssen der waerheydt door pijnigen , Onheyl van der lanckwyligheydt der Rechtsplegingen , en andere dier-gelycke ernstige saken meer , Amst. 1647. 120. Ook deze tweede druk , misschien even zeldzaam als de eerste , verscheen zonder naam van den schrijver , maar met een „narede van den uytghever" geteekend C. v. B. , waarvoor thans Caspar v a n B a err 1 e gehouden words , die echter niet de vertaler kan zijn der Latijnsche aantee­keningen , die in het Nederduitsch vertaald voorkomen in den derden druk , die met des schrijvers naam verscheen te Amsterdam , in 1657 , mede in 120. , zonder de narede. Ook deze druk komt zeldzaam voor en moet in typogra­phische waarde voor den tweeden onderdoen. De vierde druk zag in 1662 to Amsterdam in kl. 8°. het licht , vermeerderd , verbeterd en met den naam des schrij vers voorzien. Het jaartal der bijgevoegde privilegie is 1663 , terwijl op den titel staat 1662. De boven ver­melde narede volgt onmiddellijk op de voorrede , doch is ongeteekend. De vijfde druk , mede in kl. 8°. , weinig verschillende van den vierde , verscheen te Amsterdam in 1678. In 1707 volgens de titelplaat , in 1708 volgens den titel verscheen to Amsterdam een 7Psde druk ..door een voornaaro liefhebber van alle misslagen gezuiverd." In deze uitgave komen het eerst platen voor van J. Lams v e 1 t, zeven in petal. Hij is mede in kl. 80. Reeds in 1729 verscheen de zevende druk (waarvan achter op den titel geene melding worth gemaakt) , opge­ dragen aan Joan van der Does, raad in den Hoogen Raad. Doze is male in kl. 80. , doch de platen zijn gelled anders dan in den zesden druk. Eindelijk zag in 1751 een nieuwe , achtst© , druk , en wel in gr. 80. to Amsterdam het Licht , die de beste van al de drukken is. Hij is voorzien met platen , gedeelteliik dezelfde als die van den vorigen druk , en word in 1756, 1765 en 1786 to 's Hage met vernieuwden titel uitgegeven. De laatste uitgave had plaats to 's Gravenhage 1852. in 320. In den Bloemkrans van verscheidene gedichten (Amst. 1659. 8°.) vindt men van Johan van Heemskerk nog : Heiden zelfsprake van den Admiraal H e e m s k e r k. Zie Barlaei, Poemata , pars II. p. 141, 142; Scheltem a, Geschied- en Letterk. Mengelw , D. I. St. 3. bl. 48-144 ;van Ka m­pe n , Geschied. der Ned. Lett. en wetensch. , D. I. bi. 205-207; Siegenbeek, Geschied. der 1Ved. Letterk. , bi. 144-146, 206; Schote1, Beoordeeling der Arcadia's gedurende de XVII en XVIII Eeuw , in ons vaderland uitgegeven, in SchuIl en v a n der Hoop, Myr. tot Bock. en Menschenk. , D. I. , Boekbeoord. , hi. 178-184 , en van HasseIt, Brief aan G. D. J. Schotel in dezelfde Eijdragen, D. II. St. 3; V re e d e, de Ilooge rand van Rolland enz. , in Jaarb. van de Beg& Mgt in 1Vederl., 1839,1)1.45; J. van Ilarderwijk,Rz., Redev. over Mr. Joh. van Ileemskerk , bi ,lzonder als proza-schrfiver enz., in de raderl. Letteroer. , 1841. St. XIII; de 1Vavorscher , D. 1. b1. 205, D. II. 152, D. III. M. 140 , Bijbl. bl. CXXXI, CLXI , D. IV. Bijbl. LXXXIV , D. V.I. M. 234, D. VII. bl. 27 , 147, 204. HEEMSKERIC . . vAN) , oudste zoon van den voor­gaande , wiens voornaam niet bekend is , was ritmeester in staatsche dienst. Zijn naam staat met roem vermeld in 's lands historiebladen. Toen Willem III in 1672 Naarden belegerde had H e e m skerk eene ontmoeting met de Fransche ruiterij bij Eemnes. Ofschoon tegen eene drie­dubbele magt strijdende , sloeg hij zich tweemaal door den vijand heen en sneuvelde met room, onder betooning van do grootste dapperheid. Zie ScheItema, Geschied- on Letterk. Mengelw. , D. St. 3. bl. 159 ; B o s s c h a , 1Ve6r1. Ileldend. to Land , D. II. M. 147 , noot 2. HEEMSKERK (COMMAAD VAN), derde zoon van J o­h an van Heemskerk voornoemd en van Alida van I3 e uningen, word waarschijnlijk to Amsterdam in 1647 geboren, Door zijnen uitmuntenden varier opgevoed wer-den zijne verstandelijke vermogens op het gunstigst ont­wikkeld. Het eerst dat wij van hem melding gemaakt vinden is toen hij , in 1672 , een be wijs gaf van zijne vaderlands-Iiefde en moed. Bij den algemeenen nood waarmede het land toen bedreigd werd , wilde oak hij niet achterblijven. op eigene kosten had hij vijftig matrozen bezoldigd en gekleed , waarmede hij zich op 's lands vloot begaf , die gereed lag tegen den gemeenschappelijken vijand in zee to gaan. De opperbevelhebber derzelve , de R u i t e r , plaatste hem op het schip van den admiraal van Gent , en het was daar dat hij , in den daarop gevolgden zeeslag bij Solebay , zich met dapperheid overlaadde en met roem en sere huiswaarts keerde. Waarschijnlijk tot .loon van zijn gedrag word bij nog in laatstgenoemd jaar tot secretaris en , in het begin des vol­genden jaars , tot pensionaris van Amsterdam aangesteld. Sedert tot read der stad gekozen , had hij in 1679 van wege dezelve zitting in de vergadering van gecommitteerde radon. Als zoodanig gaf hij z'de regering van Amsterdam kennis van den voorslag van pries Willem III om Naarden to versterken. In de onaangenaamheden hierover met de stad Amsterdam ontstaan werd H e e m s k e r k bijzonder gewikkeld. De regering hield hem echter de hand boven het hoofd en de zaak liep zonder verdere gevolgen af. Kort hierna , in het laatst van genoemd of in het begin van het jaar 1680 , werd Heemskerk als ambassa­deur naar Madrid gezonden waar hij onder anderen de geschillen tusschen dat hof en den keurvorst van Branden­burg bUlegde. In 1689 voor een tijd herwaarts gekeerd , word hij naar Hamburg gezonden , en had daar het genoe­gen grootendeels den twist to dempen tusschen den honing van Denemarken en den hertog van Holstein , die bet Noorden van Europa met eenen nieuwen oorlo g bbleef er totHij keerde vervolgens naar Madrid terug , 1691, toen bij door A rn o ud van Citters als am­bassadeur word vervangen. De staten zijne bekwaamheden op hoogen prijs stellende en daarvan zoo veel mogelijk gebruik willende maken , bedienden zich van hem om den vrede tusschen den keizer van het Duitsche rijk en den sultan to bemiddelen. Daartbe bleef hij tot in September 1692 aan het Weener hof, en vertrok toen op last der staten naar Turkije. Hij handelde eerst to Bolgrado daarna to Adrianopel , doch slaagde niet. Van daar ein­delijk naar Weenen teruggekeerd , handelde hij aldaar tot het sluiten eons verdrags van koophandel hetwelk door den oorlog niet in working kwam. Na het sluiten van den RUswijkschen vrede, werd Heemskerk in 1698 als gezant naar Frankrijk gezon­den. Ook daar waren zijne verrigtingen belangrijk bij de nieuw oprijzende twisten over het Spaansche successie­regt. Toen de koning van Frankrijk stellig toonde , na het overlijden van Jac o b u s II , den Prins van Wallis (den pretendent) ale koning van Engeland te erkennen , kreeg Heemskerk last Parijs te verlaten. Hij nam schriftelijk afscheid van den koning. Na dien tijd schiint hij in geene nieuwe bezendingen te zijn gebruikt. Hij overleed op den 23sten Julij 1702 , een zoon en eene dochter nalatende bij Cornelia Pau w, vrouwe van Aehttienhoven en Bosch. Bij keizer Leo p o 1 d stond hij bijzonder in achting ; deze verhief hem en zijne nakomelingen tot den rijksgravenstand en vermeerderde zijn wapen net aanzienlijke teekenen van eer , volgens diploma van 12 December 1697. Zijne nederigheid deed hem Been gebruik van dien titel makes. Zijne afbeelding ziet het licht. Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XIV. bl. 24 , D. XV. bl. 36 , X52, 164, D. XVI. bl. 196, 197, D. XVII. bl. 4 , 59 , 65 ; vanWijn, 13fiv. op Wagenaar , D. XV. bl. t , D. XVI. bl. 19 , 67 , D. XVII. bl. 28 ; Kok, Vaderl. Woordenb ; Scheltema, Staatk. Nederl., voor­namelijk door ons gevolgd at uller, Cat. van Portrett. HEEMSKERK (Wm:04 vAN). Vreemd is het dat van dezen niet onverdienstelijken dichter en kunstschrijver op glas geene levensbijzonderheden bekend zijn. Zijne afbeel­ding , door J. van M i e r i s geschilderd en door J. A. Blooteling in zwarte kunst gebragt , leert ons dat hij in 1613 geboren werd en in 1687 nog leefde. Gee rt ruid Gordon de G r a e u w vereerde zijne of beelding met het volgende bijschrift : Terwiji gij vreemdeling dees' stomrne print bekijkt , En 11 den omtrek toont van II e e m s k e r k 's broose wesen ; Soo weet dat dit heel wet , en nogtans minst gelijkt , Wiens hand en geest op glas en blank papier te lesen , Doorlugter blijkea geeft der ware wesentheid Van W e 1 h e m , die door beids zal leven als hij scheid. Ale dichter deed Heemskerk zich kennen , behalve door eenige gelegenheidsverzen , gedrukt in den Bloemkrans van verscheidene Gedichten (Amst. 1659. 80.) Afzonderlijk gaf hij in het lieht Ilebreeuwsche Ileldinne , treurspel , Rott. 1647. 40. Koning Konradyn en Ilartoogh Frederyck treurspel , Leid. 1649. 40. In het Apolliraeum van W i t s e n G e y s b e e k (D. IT. bl. 184-186) worden nog twee ongedrukte gedichten van hem medegedeeld. Een daarvan is geteekend met zijne zinspreuk : Wel hem die wel wil. Als kunstig schrijver op glas met de diamantstift deed van Heemskerk zich mede kennen. De heer A. D. Schinkel te 's Gravenhage is in het bezit van den Hens-beker , vroeger bij het hoogheemraadschap van Dell- land , Schieland en Rijnland in gebruik. Op die beker is door Willem van Heemskerk met cierlijke letters zijne zinspreuk geschreven , terwijl hij rondom den voet , in kleine doch zeer duidelijke letters , een , in verband met die spreuk , toepasselijk versje gegrifd heeft. De peer of knop bevat zijn naam en het jaartal 1686. Behalve dit glas is het bekend dat Willem van Heemkerk, in 1687 , op het drinkglas , door Hugo de Groot op Loevestein gebruikt , een fraai Latijnsch vers , met zeldzame netheid en zorg , gegraveerd heeft. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb van Ned. Dicke. ; Boo n­zajer en Merkus, Ceschiedk. .danteek betrekkel. het slot Loeve­stein bl. 97, Big. bl. 42, 43 ; Schinkel, Oudheidk. Bijdragen , bl. 28 , 29 ; Cat. van de Bibl. der Illaatsch. van Ned. Letterle. te Leid. , D. I. b. bl. 110 ; Muller, Cat. van Portrett. ; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. D. III. bl. 655. HEEMSKERK (WILLEK VAN) , geboren den Eden April 1718 , was de zoon van Jan Henri graaf van Heem s­kerk, heer van Achttienhoven , den Bosch en Eindschot en van Anna Petronella van Schuylenburch. Hij voerde den aan zijnen voorvader verleenden titel van graaf des Heiligen Roomschen rijks. Hij werd in 1744 schepen , in 1753 raad , later burgemeester van Amsterdam , bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie , raad ter admiraliteit eerst in het Noorderkwartier , daarna van de Maze , in 1757 lid van den raad van State , en daaruit verkozen in de staten-generaal. Hij stied den 28sten Augus­tus 1784 en was eerst gehuwd net H e d w y n a Antonia Backer, daarna met C ornelia Jacoba van Schny­lenburc h. Eene of beelding van zijn gelaat , in 0. I. inkt , is voorhanden , maar werd nooit in plaat gebragt. Uit medegedeeelde berigten bijeengebragt ; Muller, Cat. van Por­tretten HEEMSKERK (WILLEM VAN) was luitenant ter zee en in 1799 bevelhebber op de Bataafsche schoener de Pegasus, waarmede hij den lsten September ten ariker lag in de Noorweegsche haven GrOmstadt. Heemskerk, zich op de onzijdigheid der plaats verlatende en niets kwaads ver­moedende , beyond zich aan wal , toen onverwacht, op hel­deren midday , de door hem gevoerde schoener door zeven gewapende sloepen van bet niet verre van daar , zich to Mardai ophoudende Engelsche fregat , the Isis , kapitein B r i s a c , aangetast , geenterd , met den blanken sabel vermeesterd en weggovoerd werd , zonder dat het klein getal manschappen van den Pegasus in staat was , eenigen tegenstand van aanbelang te bieden , of dat de Deensche batterijen , onder wier bereik dit voorval geschiedde , iets deden , om deze openlijke schending van het onzijdig grond­gebied to beletten. Later liepen wel een Deensch linieschip , twee fregatten en een brik uit , om den overmoedigen Brit to achterhalen en het genotnen vaartuig te ontzetten , doch vruchteloos , daar deze zich bij tijds verwijderd had. Ern ­stige klagten werden , op verzoek van het Bataafsch be-wind , door de Deensche regering over deze schending van het regt der! volken bij het Engelsche kabinet ingediend , doch bet blijkt niet dat zij ingang vonden. De zaak van den luitenant van H e e m s k e r k werd onderzocht en hij in 1802 , op voordragt van den advokaat-fiscaal , door den hoogen. zeekrijgsraad , van alle pligtverzuim vrij gesproken. Zie de Jong, Geschied. van het Ned. Zeewez., D. VI. St. II. bl. 430 , 431 , door ons hier gevolgd. HEEMSKERK (EGBERT VAN). Zijn wij omtrent eenige der bovenstaande personen , die den naam van H e e m s­kerk voeren , in bet onzekere of zij tot het vermaarde geslacht van dien naam hebben behoord , deze en zijn zoon stonden er in geene betrekking mode, Hij was te Haarlem in 1610 geboren, werkte in 'de manier van T e n i e r s en Brouwer , en hoewel hij het niet tot de hoogte van deze meesters gebragt heeft , dragen toch zijne werken blijken van veel bekwaamheid. Zijne geliefkoosde onderwerpen wa­ren drinkgezelschappen en herbergen , waaraan hij al het eigenaardige van dergelijke tafereelen wist bij te zetten , terwijl hij de verschillende karakters , die hij wilde voor­stellen , zeer natuurlijk wist uit te drukken. Zijne teekening, zegt de beer I m m e rzeel, wiens berigt over vader en won wij hier overnemen , was naauwkeurim , zijn koloriet b natuurlijk en doorschijnend , zijne penseelsbehandeling vrij, vast en geestig. Hij is in 1680 overleden. Zijn zoon volgt. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. HEEMSKERK (EGBERT VAN) de jonge , zoon van den voorgaande , werd in 1645 te Haarlem geboren. Hij ont­ving het onderwijs in de kunst van Pieter G r e b be r, doch volgde de manier van Br o u w e r en van zijnen vader. Zich te Londen gevestigd hebbende , stonden zijne stukken daar lang in hooge waarde. Bij veel geest paarde hij eene levendige verbeelding en vervaardigde bij voorkeur wilde grillige en ongemeene onderwerpen. Ook scliilderde hij drink­gezelschappen en landelijke vermaken , die hij op eene zeer geestige manier voorstelde. Hij overleed in 1704 te Londen. Zijn portret , door hem zelven gegraveerd in zwarte kunst , ziet het licht , doch is zeer zeldzaam. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. ; Kramm, Lee. en VVerk. der Kunstsch. HEEMSTEDE (ADRIAAN VAN). Lie HAEMSTEDE (ADRIAAN VAN). HEEMSTEDE (DIRK VAN) , in het dorp van dien naam geboren , was student in de regten , toen hij zich , in 1505, in het Karthuizer klooster te Leuven begaf, waar hij na verschillende ambten te hebben waargenomen , den 3den April 1542 overleed. Hij wordt gezegd te zijn geweest een behendig schilder en schrijver. Zie K r a m m , Lev. en Werk. der Kunstsch. HEEMSTEDE (JoHANNEs VAN) , geboren te Haarlem was een geleerd man , die met vele kundige lieden brief­wisseling hield , en van wien Erasmus met lof gewaagde. Van zijnen arbeid is niets tot ons gekomen ook weet men Diets meer van hem , dan alleen dat hij in het Karthuizer klooster te Leuven was en aldaar van 1525 tot 1533 zijnen letterarbeid heeft verrigt. Zie K o n i n g , Tafereel der stad bawl. D. IV. bl. 11. HEEMSTEDE (ADRIAAN PAULA , heer van). Zie PAUW (ADRIAAN) HEEMSTEDE (jonkheer JACOB MAURITS CAREL baron VAN UTENBOVE VAN). Zie UTENHOVE (jonkheer JACOB MAURITS CAREL baron VAN HEEMSTEDE VAN). HEEMSTRA (FEYE VAN) wordt als de stamvader genoemd van het aloude en aanzienlijke geslacht H e e m s t r a , dat gedurende een viertal eeuwen een aanzienlijk getal van vermaarde personen , van kundige regenten en van dappere krijgstieden heeft opgeleverd. De geschiedenis van dit ge­slacht staat zoo naauw in verband met die des vaderlands in het algemeen en van Friesland in het bijzonder , dat wij , om niet al te uitvoerig te worden , slechts de hoofd­zaken vermelden kunnen , zonder in bijzonderheden te treden van gebeurtenisseri , die misschien meer het land dan de daarin betrokkene personen betreffen. Feye van Heemstra, ook wel Feye van Dok­k u m , waar hij woonde , genaamd , nam op het laatst der veertiende eeuw een belangrijk deel aan de twisten tusschen de Schieringers en Vetkoopers, van welke laatste hij een der hoofden en bevriend was met Albrecht van Bei j e- r e n , graaf van Holland. Door hem in 1396 tot ridder , rnederegter en baljuw van Friesland benoemd , moest hij zulks in 1397 bezuren bij den vernieuwden strijd tusschen beide partijen in Friesland , waarbij nu de Schieringers overwonnen , en zijn huis te Dokkum geplunderd en OM.- vergehaald werd. Hij verliet in 1400 het land , doch genoot van gemelden hertog van toen of tot in 1411, als wanneer hij , ten gevolge van bet verdrag tusschen de Hollanders en Friezen , verlof bekwam om terug te keeren en zijne goederen wederom to aanvaarden , een jaarlijksch pensioen van twee honderd gulden. Feye van Heemstra verwekte , behalve twee doch­ters , drie zonen ; vroeger bragt men dit getal op vier. Zijn oudste zoon , Abbe, mede de partij der Vetkoopers toe­gedaan , onthield zich bij zijne partij , van 1416 tot 1420 , te Groningen en teekende in 1422 het zoogenaamd eeuwig verbond tusschen de Oost-Friezen , de Groningers , de Om­melanden en de Friezen gesloten. Hij wordt hoveling in Dongeradeel genoemd. De tweede zoon , Fey e genaamd , was hoveling te Dokkum. Even als zijn broeder moest hij de •ijk naar Groningen nemen , doch keerde ten gevolge van een verdrag in 1420 in Friesland terug. De derde zoon , T a e c k e genaamd , Ieefde in 1443 , in welk jaar zijn huis , door de Schieringers , onder aanvoering van Fo cke Ripperda, verbrand werd , waarna hij met zijne teaenpartij een wapenstilstand sloot. Men twijfelt er aan of hij mode een zoon van F eye is , maar meent dat hij yeeleer een zoon is geweest van F eye F e y e s , die vroe­ger zijn broeder genaamd worth. De vierde zoon, van wien niets te melden is , heette Popp e. Zie Sehotanus, Friesche Historiin , hi. 218, 219, 243, 310, 312; Sjoerds, Jaarboek. , D. IV. bl. 421, 484; de Haan Het­tema en van Ilalmael, Stamboek van den Frieschen Adel , D. I. bl. 167, D. II. bl. 106 , door ons her gevolgd. HEEMSTRA (PopPE vArt) was een zoon van T a e ck e Obbema, gehuwd met Auck van Heemstra, die voor zich en zijne nakomelingen den naam van He e m-s t r a aannam. Hij bekleedde den rang van kapitein, in een gevecht tegen de Bourgondische partij , bij num, in den arm geschoten en kwam aan de gevolgen dier wonde te overlijden. Hij was in 1529 gehuwd met Te th Au c-k e s d. van Unia. Zie Winsemius, Chron. van Irriesl. , 1)1.441; Sebotanus, Friesche Dist., bl. 585; de Haan Hettema en van Halmael, Stamboek van den Frieschen Adel , D. I. bl. 167 , D. II. M. 107, door ons bier gevolgd. HEEMSTRA (FEYE vAN) , zoon van Feye van Heemstra en Ebel Alefsd. Hemmema, werd op Heemstra-state te Oenkerk in 1545 geboren. Reeds vroeg toonde hij zich een voorstander der vrijheid , waardoor hij dan ook spoedig bevriend geraakte met Frieslands stad­houder, graaf Willem Lodewijk van Nassau, en lid werd van de staten van dit gewest. Den 22sten Fe­bruarij 1581 onderteekende hij den lastbrief voor eenige heeren , om met prins Willem I te spreken en to han­delen over de herstelling van 's lands privilegien en politie en de grondvesting der hervorming. Op den landdag to Franeker in 1584 betoonde hij zich een groot voorstander van de propositie , door eenige predikanten gedaan , om van het overschot der kloosters en geestelijke renten een se­minarium of collegium op to rigten tot onderwijs der jeugd , waarop in 1585 tot de oprigting der Franeker academie besloten werd. Hij werd in 1610 grietman van Tietjerk­steradeel , woonde op Heemstra-state te Oenkerk , was in 1613 nog lid van de Friesche staten en overleed den 30sten Junij 1621. Hij was gehuwd met Aelke, dochter van Nicolaas Tjaerda vanStarkenborgh en Tet van Unia, bij welke hij vier kinderen verwekte. Zijn zoon volgt mede. Zie van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietmann. , M. 131; Statnboek van den Frieschen Adel , D. I. bl. 168 , D. II. bl. 108. HEEMSTRA (ULBE VAN) , broeder van den voorgaande, was een voornaam voorstander der vrijheid ; in het bekende gevecht bij Boxum werd hij , in 1586 , gevangen genomen en naar Koevorden gevoerd. Zijn verder lot is ons niet bekend. Hij was gehuwd met B au c k Ayckema, we­duwe van Werp Sjoerds van Heemstra, daarna . met Claer Abbesd. van Bootsma, weduwe van Lieuwe van Beijma. Zie Stamboek van den Frieschen Adel , D. I. bl. 168 , D. II. bl. 108. HEEMSTRA (Era VAN), zoon van Fe y e van Heem­stra , voornoemd , en Ebel Ale fs d. Hemmema, werd in 1575 geboren , trad reeds vroeg in 's lands dienst, woonde met het Friesch-Nassausche regiment in 1594 de belege­ring van Groningen bij , en was in 1600 tegenwoordig bij den slag bij Nieuwpoort. Hij was in 1606 hopman en overleed reeds den 24sten December 1611. Hij was gehuwd met Ebel van H e e m s t r a, die in 1607 overleed , en werd met Naar to Kimswerd begraven. Zie Stam1oek van den Frieschen ddel , D. I. bl. 169 , D. II. hi. 107.obus en de Rivecoart, Biograph. Ilandwoordenb. HEEMSTRA (FETE VAN) , zoon van N i c o l a a s van Heemstra en Anna Gerroltsd. van Feytsma, stu­deerde te Iiiraneker in de regten en werd er tot doctor in die wetenschap bevorderd. Daarop in 's lands dienst ge­treden , werd hij luitenant van eene kompagnie In 1635 begraven wordende , ontwaakte hij door het ge­weldig trommelen van een tamboer nit zijn schijndood. Hij overleed den 4den Januarij 1636 en was gehuwd met C a­t h a r i n a Her man, bij Welke hij een zoon en eene dochter verwekte, Zie Stamboek van den Frieschen Adel , D. I. bl. 168 ; D. II. bl. 108 ; Kobus en de Rivecourt, Biograph. Handwoordenb. HEE MSTRA (FETE VAN) , geboren in 1630 , was do zoon van F e y e van Heemstr a, luitenant in Friesche dienst en van Maria Ban n i e r. Insgelijks de krijgs­dienst gekozen hebbende , klom hij op tot kapitein , in 1672 tot sergeant-majoor , vervolgens tot kolonel en komman­dant , eerst van Ravenstein en van 1677 tot 1682 van Emden. Hier geraakte hij in twist met de andere bezetting , werd door de regering ontzet en aangezegd de stad te verlaten. Toen hij daaraan niet gehoorzaamde , scheepte men hem en zijn huisgezin in en voerde hem naar Delfzijl. Willem III , de raadpensionaris F a g e l en de staten-generaal wa­ren hier over zeer ontevreden op de regering der stad, en hieruit ontstonden vervolgens vele onaangenaamheden, vier vermelding bier niet te huis behoort. H eemstra stand bij Willem III in groot aanzien , en meermalen maakte doze van zijne raadgevingen gebruik. Hij was een voor­naam beoefenaar der vaderlandsche en Friesche geschiede­nis en overleed den 7den Maart 1690. Hij was in 1658 gehuwd met Tjets Scheltesd. van Aysma, die den 11den Januarij 1685 overleed. Hunne zoned volgen. Zie Stamboele van den Frieschen Adel , D. I. bl. 169 , D. II. bl. 108 ; Kobus en de Rivecourt, Biograph. Ilandwoordenb. HEEMSTRA (FETE VAN) oudste zoon van den voor­gaande werd den 19den October 1662 geboren , koos de militaire loopbaan , werd achtereenvolgens kapitein , in 1696 sergeant•majoor in 1699 overste-luitenant. In 1703 als luitenant-kolonel bij Ekeren strUdende , word hij ge­kwetst en overleed den 2 8sten Januarij 1704. Zie Boss cb a, Nark Addend. te land , D. II. bl. 325 ; Stamboele van den Frieschen Adel , D. I. bl. 169 , D. II. bl. 108. HEEMSTRA (SCITELTE VAN) , broeder van den voor­gaande , werd den 27sten Mei 1665 geboren en trad reeds vroeg in de krijgsdienst. Tot den rang van kolonel bevor­dere, werd hij reeds op 25jarigen leeftijd vice-komman­dant van Emden. Hij verliet echter , na den dood zijner eerste gade, de krijgsdienst , zette zich met der woon op Dotinga-state te Dronrijp neder en had vervolgens het bij­zonder opzigt over de opvoeding van Johan W i l l e Fr is o. Hij vergezelde dien vorst in 1703 naar het leger en woonde met hem het gevecht bij Ekeren bij. Als staatsman verdient Heemstra niet minder la. Gedurende een lange reeks van jaren was hij een der meest achtbare regenten van Friesland. Hij was burgemeester van Bolsward en bekleedde onafgebroken vele aanzienlijke comrnissi6n , meestal binnen 's lands. Als voorstander en beoefenaar van letteren en wetenschappen , stond hij bij de geleerden bekend. Hij overleed te Oenkerk den 15den Ja­nuarij 1733 en was gehuwd eerst , in 1686 , met L u t s U p-. ckesd. van Burmania, daarna, in 1694 met Catha­rina Johannesd. van Scheltinga, weduwe van Douwe Oenes Sirtema van Grovestins. Hij verwekte bij de eerste vrouw een zoon en eene dochter en bij de tweede twee zonen , die mede volgen. Zie Scheltema, Staatk. Ned. D. I. bl. 459, 460 ; Stamboek, van den Frieschen Adel , D. I. bl. 169 D. II. bl. 108 ; Kobus en ' de Rivecourt, Biograph. Ilandwoordenb. HEEMSTRA (GEORG SIGISMUND VAN) , broeder van den voorgaande , werd in December 1668 geboren en trad mede reeds vroeg in staatsche dienst , waarin hij zich door bui­tengewone dapperheid en persoonlijken moed onderscheidde. Hij nam deel aan den slag bij Fleurus in 1690 , maakte den veldtogt van 1702 mede , werd in 1704 luitenant­kolonel , na den slag bij Ekeren , decide voorts in de veld­togten van 1704 en 1705 , was bij den slag bij Ramelies in 1706 en in 1709 bij dien van Malplaquet. Op drie verschillende plaatsen belangrijk gekwetst , week zijn moed niet. Met den degen in de vuist gaf hij nog zijne bevelen en stervende vermaande hij zijne soldaten tot moed en vol­harding. Hij bezweek op den 1 lden September 1709. Zie Stamboek van den Frieschen Adel , D. I. hi. 169 , D. II. hi. 108 ; Kobus en de Rivecourt, Biosraph. flandwoordenb. HEEMSTRA (GERROLT NICOLAAS VAN) , zoon van Feye van Heemstra en Maria Bannier, was gehuwd met A t h van Heemstra, zuster van de drie voorgaanden. Ook hij was van zijne jeugd of in militaire betrekking, klom allengs op tot den rang van kapitein, was tegenwoordig bij de belegering van Bonn en Keizerswaard in 1689 , bij den veldtogt bij Fleurus in 1690, bij het be-leg van Venlo in 1702 , bij het gevecht bij Ekeren in 1703, bij de veldslagen van 1704 en 1705 , bij die bij Ramelies in 1706 en bij Malplaquet in 1709 , waar hij sneuvelde. Zie Stamboek van den Frieschen Adel , D. I. bl. 169 , D. II. bl, 108; Kobus en de Rivecourt t Biograph. Bandwoordenb. HEEMSTRA (FEYE VAN) , oudste zoon van Schelte van Heemstra en van diens tweede vrouw Ca th a­ rina Jobannesd. van Scheltinga, werd in 1694 op Dotinga-state bij Dronrijp geboren. Even als zoo vele leden van zijn geslacht toonde ook hij reeds vroeo-neiging ° tot de krijgsdienst , en nam als vrijwilliger bij deFriesche garde deel aan den Spaanschen successie-oorlog. In 1728 tot kapitein bevorderd , werd hij nog den 8sten Julij van dat jaar sergeant-majoor titulair en den 16den Maart 1730 effectief. Den 2 'sten November 1738 werd bij luitenant­kolonel en den lsten Maart 1743 kolonel. Ale zoodanig nam hij deel aan den oorlog tegen Lode w ij k XV in de Oostenrijksche Nederlanden. In den slag bij Foote­noi in 1745 werd hij gekwetst in den schouder , door een musketkogel , welke hem onder den strot is uitgesneden geworden , en in dien bij Rocroy in 1746 , mede door een musketkogel in de zijde van den buik. Op het slagveld tot luitenant-generaal der infanterie benoemd , moest hij het echter voor goed verlaten. Hij leefde vervolgens in rust te midden der zijnen en overleed op Heemstra-state den 7den September 1748. Hij is begraven te Oenkerk en was in 1733 gehuwd met Titia Helena Ulbes d. van Bur-mania en verwekte geene kinderen. Zie Stamboek van den Frieschen Adel , D. I. M. 169D. II. bl. 108 ; K.obus en de Rivecourt, Biograph. Bandwoordenb . HEEMSTRA (WILLEY( HENDRIK VAN), broeder van den voorgaande , werd op Dotinga slate bij Dronrijp den 20sten - Junij 1696 geboren , ontving eene geleerde opvoeding en volgde zijn vader in 1713 als postrneester-generaal van Friesland op. Den igen Februarij 1743 werd hij grietman van Kollumerland, in 1748 lid van de staten , en in 1751 lid van de gedeputeerden. Hij was gehuwd met W ij a Catharina Vincentiusd. van Glinstra, verwekte vijf kinderen en overleed , algemeen bemind en geacht , to eenklooster op Vogelzang-state, den 18den September 1775. Zie Stamboek van den Frieschen Adel , D. I. bl. 169 D. II. bl. 108 ; v a n Sminia, ]Vieuwe Naaml. van Grietmann. , bl. 102. HEEMSTRA. (FRYE JAN VAN) , oudste zoon van den voorgaande trad mode in 's lands dienst en was in 1746 kapitein. Er wordt vermoed dat hij die F e y e van Heemst ra geweest is , die zich , in 1748 , zoo zeer heeft onderscheiden in eenen uitval uit het door de Franschen belegerde Bergen op Zoom. Zie Statnivek van den Frieschen Adel , D. I. bl. 169 , D. II. bl. 108. HEEMSTRA (SCI1ELTE VAN) , brooder van den voor­gaande , was volmagt ten landsdage , lid van de provinciale rekenkamer , burgemeester van Bolsward , houtvester der provincie enz. Als ijverig voorstander van het huis van Oranje werd hij , in 1795 , genoodzaakt het vaderland , met achterlatinr, van alles , te verlaten en naar Emden to vlugten , ten einde den kerker te ontgaan. Fiij bleef buiten 's lands tot kort vescir zijn overlijden , hetwelk te Oenkerk den 16den Maart 1803 plaats had. Hij was gehuwd in Januarij 1764 met Wiskje Cornelisd. van Schel­t i n g a , bij wie hij drie zonen verwekte. Zie Statnloek van den Frieschen Adel , D. I. bl. 169 , 1) 11. bl. 108. HEEMSTRA (CORNELIS SCTIELTINGA. baron VAN) , ge­boren in 1767 , oudste zoon van Schelte van Hee in­stra voornoemd en van Wiskje Cornelisd. van Sc he lting a. Hij trad eerst in militaire dienst en heeft , als kapitein , twee veldtogten tegen de Franschen bijge­woond. Hij is later maire van Oenkerk en eindelijk militie-kommissaris en lid der provinciale staten van Fries-land geweest. Hij overleed op Heemstra-state te Oenkerk , den 30sten Januarij 1820 , was gehuwd met Anna A g a­t h a Geertruida van Sixma en verwekte bij Naar tien kinderen. Zie Stamboek van den Frieschen Adel , D. I. bl. 170 , D. II. bl. 108. HEEMSTRA. (WILLEM HENDRIK baron VAN) , geboren den 18den October 1779 , broeder van den voorgaande , was eerst in Engelsche dienst , werd in 1809 commissaris van de verponding te Kollum en in 1813 maire van Oud­woude. Bij de omwenteling rigtte hij een vrijkorps van drie kompleete compagnien op , kommandeerde het beleg van de vesting Koevorden , door de Franschen bezet , in 1814 , en werd nog in dat zelfde jaar aangesteld tot majoor bij het leger. In 1818 verliet hij zijne militaire loopbaan als luitenant­kolonel en werd , dadelijk daarop , grietman van Kollu-merland en Nieuw Kruisland , alsmede lid der staten van Friesland. Bij de oprigting van de ridderschap in dat ge ­west werd hij lid van dezelve , en in 1822 lid van de tweede Kamer der Staten-Generaal. Hij overleed te Leeuwar­den den 30sten December 1826, werd to Oenkerk begraven 24 en was gehuwd met Johanna Balthazarina van Idsing a. Zij hadden vier zonen en eene dochter. Zie Stamboek van den Frieschen Adel , D. I. bl. 170 , D. II. bl. 109; Tan Sminia, Vervolg op de Naamlijst van Grietmann. HEENCK (JABES) werd den 27sten October 1752 te 's Gravenhage geboren en ontving onderwijs in de kunst van Aar t Schouman, op wiens voetspoor hij vogels teekende en schilderde , die fraai genoemd worden. Hij is in November 1782 te Leiden overleden. Hij heeft ook volgens den heer K r a m m op zeer verdienstelijke wijze de etsnaald gevoerd en een aantal fraaije prenten vervaar­digd. Hij dreef ook kunsthandel. Zie van Eynden en van der W i l l i g e n, Geschied. der vad. schilderk. , D. II. bl. 399; Aanh., bl. 187; Immerzeel, Lev en Work. der Kunstsch.; de Navorscher, D. VI. bl. 238 , D. VII. hi. 155. HEENEMAN (H. P.) van wien ons Beene levensbijzon­derheden bekend zijn , schreef : Dissertatio de precariis Comitum (vulgo de Graafigke be-den) et antigua Nobilitatis Hollandiae ab illis immunitate , Lugd. Bat. 1781. 40. Deze verhandeling zag ook bet licht onder den titel van : V erhandeling over de Graafiiike beden in 'Holland , Leid. 1792. 80. 5d Zie Muller , Cat. van Bock. over Ned. Geschied. enz. ,bl julij 1767 te 's Gravenhage geboren. Na de voordeelen eener beschaafde en geletterde opvoeding genoten te hebben , vol­bragt hij zijne studien op de Leidsche hoogeschool , waar hij , in 1789 , op eene loffelijke wijze de waardigheid van doctor in de regten verkreeg. In 1792 werd hij pensiona­ris der stad Brielle en twee jaren later secretaris van het jagtgerigt van Holland. Na de omkeering van zaken in 1795 , bragt hij een geruimen tijd in geletterde rust door, tot hij , in 1805 , den hem opgedragen post van griffier bij bet provinciaal geregtshof van Holland aanvaardde. Na de inlijving in het Fransche keizerrijk , in 1810 , werd hij tot raadsheer in het hooge geregtshof benoemd , welken aan­zienlijken post hij tot aan zijn overlij den bekleedde , en waarin hij zich zoo veel lots verwierf , dat hij in 1832 tot de waardigheid van president van het hof bevorderd werd. Hij overleed den 28sten Junij 1838 en was gehuwd met Constantia Magdalena van Son. HEENEMAN (DANIEL JACOB) werd op den e 38 Zie Siegenbeek, in de Hand. der Jaarl. Algem. vergad. van de lilaatsch. der Ned. Letterk. te Leid. 1839. , bl. 5 , 0. HEENVLIEDT (SimoN VAN) Bared': Theologico-Politica Dissertatio ofte Discours , Utr. 1662. 80. Zie van A b k o n d e , Naamreg. van Ned. Bock. , D. 1. St. V.; Cat. van de Ilandschr. en boek. der Rem. gem. te aimst. bl. 93. HEENVLIET (JAN vAN) , afkomstig uit het aanzien-Eike geslacht van dien naam , was de zoon van ridder Jan van Heenvliet en Alijt van Borssele. Vele bijzonderheden uit zijn leven zijn ons niet bekend. Her-tog A lbrec h t van Beijeren stelde hem , tegelijk met Gerrit van E g m o n d , in 1397, tot admiraal der vloot aan , en het was in die hoedanigheid dat hij in het volgende jaar den togt tegen de Friezen ondernam en met roem ten einde bragt. Verdere krijgsbedrijven zijn er van hem niet vermeld. Hij stierf in 1410 en verwekte bij . . . van den Coulster, dochter van Willem van den Coulster, drie zonen en eene dochter. Zie van Leeuwen, Bat. Illustr., bl. 982; Arend, Algem. Gesch. des Vaderl. D. II. St. II. bl. 311 , de Jong e, Geschied. van het Ned. Zeewoz. , D 1. bl. 51. HEER (J. JoNc-). Zie JONCKHEER (J.). HEER (MARGARETA. DE) was de kleindochter van B a r­tholomeus de Heer, die, met zijne vrouw May. k e n , in 1609 bij de gereformeerde gemeente te Bolsward kwam. Haar wader , wiens voornaam niet vermeld wordt , was gehuwd met eene zuster van den vermaarden Frieschen dichter Gysbert Jacobsz. Zij woonde te Leeuwarden en legde zich toe op bet schilderen in waterverw van allerlei tafereelen , inzonder­heid van vogels , bloemen of insecten. Deze voortbreng­selen gingen door den loop der eeuwen schier alien ver­loren. Die op perkament bleven tot op heden ongeschonden bewaard. De heer K ram m bezit van haar twee groote teekeningen op perkament, voorstellende : Tafels met eenige bloemen , vlinders en torren. 165L Voorts kwamen op de verkooping van boeken en schil­derijen van mr. P. Wierdsma, in Junij 1813 te Leeu­warden gehouden , onder No. 31-41 van den Catalogs, negen stuks schilderwerken van haar voor , zijrade meestal landschappen met gevogelte, waaronder er twee met water­verw warden opgegeven , zoodat de overigen met olieverw zouden zijn geschilderd. Het stedelijk archief van Leeu­warden en het Friesch kabinet van oudheden aldaar be­zitten thans onderscheidene fraaije stukken van hare hand. In Klioo's Kraarn (van 1657) komen verscheidene lofverzen op hare kunst voor. Verder is ons van Naar niets meer bekend. Haar werk, zeker zeer uitvoerig en in de bijzonderheden allerkeurigst , was somtUds zonder eenige bevalligheid in den stand of de ordon­nantie der figuren. Het was in den trant van Br on k­hor s t en Holstein, maar minder uitvoerig bewerkt. Twee harer broeders beoefenden mede de kunst. Van S i rn o n zijn geen andere kunstwerken bekend dan sierlijk met kleu­ren bestikte kussens en andere voorwerpen. W i Ile in volgt. Zie Halbertsma, Hulde aan Gysbert Japiks , D. II. bl. 354, 355 ; Epkema, Woordenb. op Gijsbert Japicx , bl. 564 ; Irnmer­zeel, Lev. en Werk. der Kunstsch. ; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HEER (WILLEM of GUILLIA.M DE) , een broeder van de voorgaande , van wien geene levensbijzonderheden bekend zijn. Hij leefde omstreeks het midden der zeventiende eeuw to Leeuwarden en teekende op perkament de volgende stukken: Een Dorpsfeest. Een Vlaamsch F east. Een binnenhuis met acht vrolyke boeren en boerinnen. Vier dansende personen in een landschap (Met de pen). Twee teekeningen met vogels en bloemen met kleuren , in miniatuur. Eene teekening net vlinders. (1664). Zie K r a m m , Lev. en Werk. der Kunstsch. HEER (HuGo DE) , geboortig van Maassluis , was kadet op 's lands oorlogsehip de Staten Generaal en sneuvelde als zoodanig , na zich met roem to hebben overladen , in een gevecht tegen de Engelschen , op den Udell October 1797 , in den ouderdom van 20 jaren. Uit medegedeelde berigten bijeengebragt. BEER (PIETER OTTO COENRAAD VORSSELMAN DE) werd te Valburg , provincie Gelderland , op den 2Osten September 1809 geboren. Zijn vader, Jan de H e e r , was aldaar , later, te Geertruidenberg , predikant ; zijne moeder was F r e-d e ri c a Wilhelmina Verwey. Na te Fist, een dorp in de Betuwe , vervolgens te Geertruidenberg, en eindelijk te Culenborg , de gronden der academische studien gelegd te hebben , vertrok hij in 1826 naar de Utrechtsche hoo­geschool om in de godgeleerdheid te studeren , die hij weldra met de letterkunde verwisselde. De verpligting der studenten in de letterkunde , om een examen in de wiskunde of te leggen , bragt de H e e r in aanraking met den hoogleeraar Mo 1 1. In hem vond hij den man , die hem op eene nieuwe baan zoude leiden , en den meer en meer toenemenden zucht tot wetenschap in eene blakende viam zoude doen overgaan. Met een enkele bilk had Moll de H e e r in zijn streven naar waarheid doorgrond en den rijkdom van des jongelings geest opge­merkt. Maar ook de H e e r voelde zich spoedig aan het genie van M o 11 onwederstaanbaar aangetrokken en weldra was dan nu ook het besluit genomen , om zich onder de leiding van Moll aan de beoefening der natuurkunde toe te wijden , ofschoon hij daarmede voor de letterkunde groo -tendeels verloren scheen. Bij het uitbreken der Belgische omwenteling in 1830 , volgde hij , gelijk zoo velen , de roepstem des konings , werd een der mede-oprigters van het vri ejwillig jagercorps der Utrechtsche studenten en daarbij onmiddelijk tot sergeant-. majoor benoemd. Na den veldtogt teruggekeerd en de koning aan de compagnie een blijk zijner hone goedkeu-ring willende geven , °door aan een van deszelfs leden de Militaire Willems-orde te verleenen, was d e H ee r daartoe niet alleen door zijne chefs , maar ook door de geheele compagnie , tot deze onderscheiding aangewezen. Op den 22sten April 1833 den graad van doctor in de wis- en natuurkunde verkregen hebbende , na het verde­digen eener dissertatie : de fractionibus continuis , gevoelde hij eenen sterken trek naar reizen. De klassieke bodem van het schoone Italie lachte hem het meeste toe , en derwaarts nam hij , den dag na zijne promotie , de reis aan. 1Jit zijn gehouden journaal is elders het een en ander medegedeeld. Hier ook is het de plaats niet er over uit to wijden. Na eene afwezigheid van veertien maanden keerde hij , met een schat van wetenschap verrijkt , in het vaderland weder. Hij had , to Florence vertoevende , eene aanstelling tot hoogleeraar in de wis- en natuurkunde aan het athenaeum te Deventer ontvangen , welke betrekking hij op den 7den November 1834 aanvaardde met eene redevoering : de virium doctrines in Physica disciplina rite adhibenda. Met ijver had de He er zijnen arbeid begonnen , met ijver zette hij dien voort. Het duurde dan ook niet lang of men leerde te Deventer den jeugdigen hoogleeraar in at zijne waarde kennen. Ook als thesaurier van het aldaar gevestigde natuur- en scheikundia genootschap werkte hij b krachtig mode om natuurkundigekennis meer algemeen te make' . Den studenten was hij een medeleerling , zonder dat daaronder het ontzag voor den leermeester Teed. Voor alien , uit welken stand der maatschappij ook , was hij een vraagbaak en vriend , die nooit weigerde te helpen , en die dan ook door allen bemind werd . Het is ons plan niet hier in het breede uit to wijden over de zeldzame en voortreffelijke talenten aan de Heer geschonken. Teregt noemde hem een buitenlandsch ge­leerde : de beroemde Deventer professor. Jong van jaren , maar oud in wetenschap werd hij eensklaps in zijne hooge vlugt gestuit , en weldra had men een verlies to betreuren , dat schier onherstelbaar kon genoemd worden. Na slechts eene korte ongesteldheid overleed de Heer plotseling op den 26sten December 1841. Algemeen was de droefheid over het verlies , dat het vaderland en de wetenschap in hem geleden hadden. Niet alleen de vele buiten- en binnenlandsche geleerde genootschappen , waar­van de Heer lid was , betreurden zijn verlies en waren onuitputtelijk in lof jegens hem , maar ook in den stillen burgerkring had de Heer zijne vrienden , en ook daar werd een niet minder warmen traan aan zijne nagedach­tenis gewijd. De afbeelding van de Heer ziet het licht , met het volgend bijschrift van den heer B. M e ij 1 ink : In jaren jong , in kennis grijs ; Met kind'ren kind , bij wijzen wijs ; De ziel en tevens 't zout van alle vriendschapskringen ; Door half Europa reeds vermaard ; Vol vuur — met ned'righeid gepaard ; -- Remind en hoog vereerd , door wie hem mogt omringen; Bij tweeendertig jaar reeds rijp voor hooger sfeer : Een lichtstar van zijn tijd was — Vorsselman de Heer! De werken en losse geschriften van de Heer zijn : Responsio ad quaestionem : Detur succinta expositio prae­cipuarum methodorum , quae ad circuli quadraturam ducunt, Gron. 1832. 80. Voor dit antwoord werd de He e r met goad bekroond aan de Groningsche hoogeschool. In den beginne zijner akademische loopbaan had hij eene prijsvraag beantwoord , door de literarische faculteit to Utrecht uitgeschreven , en daarop het accessit bekomen. Zulks ontving hij ook voor een antwoord op eene prijsvraag aan eene der Belgische hoogescholen geschreven , doch hij maakte alstoen zijn naam niet bekend. Specimen Inaugurate de fractionibus continues , Traj. ad Rhen. 1833. 80. Oratio de virium doctrina in Physica disciplina rite adhi­benda , Daventr. 1834. 80. .Note sur le calcul de l'Inclinaison magne'tique (Extrait d'une lettre de Mr. P. 0. C. Vorsselman de Beer a Mr. le Baron F. Maurice , officier de la legion d'honneur , Membre de l' institution de France etc. , irisere'e dans la Bibliotheque Universelle Novembre 1835.) Levensberigt van den Hoogleeraar 4. C. G. Suerman , Utr. 1841. 80. Over het Electro-Magnetismus als bewegende kracht ; in M e ij 1 i n k 's Nieuwe Schei- 4rtsenigmeng- en Natuurkundige Bibliotheek , D. III. December 1838, Eene Hoogduitsche vertaling van dit stukje vindt men in P o g g e n d or ff's Annalen 1839. No. 5 , B. XLVII. I. Recherches cur quelques points de 1' Electricite voltaique ; in le Bulletin 1839. 5 Livr. Over 't bepalen van den dag en datum der vaste en bewe-geqke Feestdagen; in de Overyss. Alm. voor oudheid en letteren, 1839. Gronden der Zeevaartkunde, vooral ten gebruike bij de Sterre- en Zeevaartkundige tafels van Jacob Swart. Dev. 1840. 80. Redevoering over de voordeelen eener wetenschappelijke be­oefening van handwerken en kunsten, gehouden to Deventer, den 2 April 1841. Dev. 1841. 80. The'orie de la Tele'graphie dlectrique avec la description d'un nouveau Tele'graphe fon& our les actions physiologiques de Electricite ; Devent. 1839. 80. Eene Hoogduitsche vertaling van die werken gaf Poggendor if in zijne Annalen 1839. No. 3. B. XLVI. In den Algerneene Kona- en Letterbode komen nog de volgende opstellen van hem voor : lets over de ontdekking der Boekdrukkunst. 2 Aug. 1835. Electro-magnetische Proefnemingen met gegoten ilzer. °11 April 1836. I'Paarneming van vallende sterren , in den nacht van 12-13 November 1836. Middel om van de Magneto-Electriciteit tot Chernische ont­ledingen zich to bedienen. 14 Masai 1837. Over de Thermo-Electriciteit van het kwikzilver. 6 April 1838 en 4 Mei 1838. (Vertaald in P o g g en d or ff's Annals en S t u r g e o r i s Annals of Electricit. 1841 Juni). Lets over eene Proef van Aug. de la Rive. 20 April 1838. (In dezelfde Annal. vertaald). _lets over de bekorte manier tot het herleiden der Maans• afstanden en de tafels van Pilaar daartoe • betrekkeliA. 4 Junij 1839. .A.ntwoord aan den Heer Pilaar. 1 Februarij 1840. In de G i d s van 1840 vindt men een stukje van hem , over de beoordeeling van zijne gronden der zeevaartkunde. De Nederduitsche en Latijnsche dichtkunst beoefende d e H e e r reeds op jeugdigen leeftijd. Stukjes , op veertienja­rigen leeftijd door hem in het Nederduitsch vervaardigd , ademen een stillen geest en getuigen van een gevoelig hart. In aanleg voor de Latijnsche po;:izij had hij eene treffende overeenkomst met Pieter N i e u wland, en voorzeker had hij bij Tneerder oefening , het daarin tot eene be­langrijke hoogte kunnen brengen. Ernstiger studibn hadden hem reeds vroeg de her ter zijde doen hangen. Eene over­zetting in Latijnsche verzen van S i m on s beroemden lier­zang : Vergeet uw afkomst , o Bataven vindt men van hem in den Utrechtsche Studenten-Almanak van 1832. Zijne elegie op het overlijden van zijnen vriend den hoogleeraar A. C. G. Suer man komt voor in denzelfden almanak 1841. Zie fllgem. Konst- en Letter& , 1842. D. I. bl. 1-3 ; Programma van het Utr. Genootsch. , 1842. bl. 6; Collot d'Escury, Boll. Boom , D. VI. St. II. bl. 30 , noot , D. VII. bl. 100 , 101 ; Levens­schets van P. 0. C. rorssellnan de Beer , enz. , door Mr. B. W. A. E. Sloet tot Oldhuis, met kijlagen van J. F. L. Schroder, G. J. Mulder en S. van Delden, Dey. 1843. 80. met .portret ; J. H. Halbertsma, Lykrede op de Beer, gedrukt voor zijne de Doopsgezinden en hunne herkomst (Dey. 1843). HEERCKMANS (Ems), Zie ,HERCKMANS (Ems). HEERDEWIJNDEN (BRuisTEN vAN). Zie HERWIJ­NEN (BRtrIsTEN. vAN). HEERDT (KAREL EDUARD baron VANT) zoon van Thimon Cornelis, graaf van Heerdt tot Eversberg, opperhofmaarschalk van koning Willem I, en van Ester R e n d a f. Geboren te Kingston , in het graafschap Surrey, den 2lsten Februarij 1797, trad hij in de krijgsdienst in het jaar 1814 als jager bij het korps van prins Frederik, waarbij hij spoedig daarop tot 2e luitenant bevorderd werd. Hij was tegenwoordig bij de blokkade van Bergen op Zoom in dat zelfde jaar en in het volgende bij het leger te velde , bij het 6e bataillon jagers. In 1815 werd hij als secretaris toegevoegd bij de buitengewone ambassade naar Rusland , en in 1820 ging hij als le luitenant over bij bet regiment hussaren. Hij doorliep vervolgens bij de kavallerie alle rangen en werd in 1848 aan het hoofd geplaatst van het 2e regiment lanciers, later het 4e regiment dragonders , en in 1854 bevorderd tot generaal-majoor en bevelhebber der le brigade kavallerie. In die betrekking overleed hij to.Gravenhage den 27sten Augustus 1855. Hij was versierd met de beide Nederlandsche orders en was kommandeur met de ster v an de Eikenkroon ; terwijl hij kort v66r zijnen dood nog ont­ving het ridderkruis der 2e klasse met de ster van de roode Adelaar van Pruissen. Uit particuliere berigten bijeengebragt. HEERE (JAN LIEVEN) was kapitein binnen Zierikzee , toen deze stad in 1575 door de Spanjaarden belegerd werd. De nood al meer en meer toenemende , wilde men daarvan den prins van Oranje kennis geven , waartoe zich aanboden de kapiteinen Jan Lieven Heere en Jan S c h a g t. De brieven gereed zijnde begaven zij zich te water -, en wisten gelukkig den hen beloerenden vijand te ontko­men. Maar de tweede rein , op den 2 lsten April onderno­men , weder te water gegaan zijnde en bemerkende dat zij ontdekt waren , wanhoopten zij van er door te komen waarop Sc hag t tot zijnen makker zeide : „laat ons naar land zwemmen , en ons aan den vijand overgeven , wij zullen het leven wel behouden." Jan Lieven H e ere weigerde dit , zeggende : „ik ga niet naar den vijand , laten wij , zoo hier geen hoop is om over te zwemmen , malkan­deren in de armen nemen en te zamen verdrinken." Sc ha g t is toen van hem afgeweken en naar Borrendamme gezwom­men , waar hij door den vijand streng onderzocht werd en is aldaar gebleven , tot de stad over was , als wanneer hij zijn wedervaren aan een ieder verhaald heelt. Maar Heere, aan eed en pligt getrouw , heeft zijn dood in de golven gevonden. Zijne zelfopoffering is door T o lle n s uit­muntend bezongen. Zie J. van de V e 1 d e , Tuvehonderdj. jubelfeest ter ged. der ver­lossing van Zierikzee , bl. 52, 127 ; de Kanter, Chron. van Zie­rikzee , bl. 147. HEEREBOORT (ADRuorus) werd to Leiden omstreeks 1614 geboren, volbragt er , zoo niet geheel dan toch ten 4eele , zijne studien , en werd er tot doctor in de wijsbegeerte bevorderd. Kort daarna, in 1640, verkreeg hij eene aanstelling tot buitengewoon hoogleeraar der redeneerkunde te Leiden en twee jaren daarna tot onderregent van het staten-collegie aldaar , welken laatsten post hij tot het begin van 1654 bekleedde , toen hij op zijn verzoek daarvan ontslagen werd. In 1644 werd hij gewoon hoogleeraar der wijsbe­geerte , in welke hoedanigheid hem , in het vervolg , nevens het onderwijs der redeneerkunde, ook dat der zedekunde en in 1648 , nog dat der staatkunde opgedragen werd. Voorts zij hier gemeld , dat hij een der eersten was , die de wijsbegeerte van D e s c a r t e s eenigen opgang aan de Leidsche hoogeschool deed verkdjgen ; doch de ernstige maatregelen , die curatoren, wegens den geweldigen afkeer der meeste geestelijken van die wijsbegeerte , tegen hare voortplanting meenden to moeten nemen , waren oorzaak dat hij daarvan in zijn onderwijs weinig of geen gebruik kon waken. Dat trok de geleerde en hoog ingenomen vol­ger van Descartes zich z66 sterk aan :dat hijdaardoor , welligt, tot dronkenschap vervallen is , gelijk uit de kerke­lijke actaboeken to Leiden van den 2den September 1659 is op to waken en waaruit blijkt dat de predikant en un­derling van zijn wijk uit naam van den kerkenraad , zich tot hem begaven , hem deswege bestraften en hem het ge­bruik des avondmaals ontzegden. Heereboort beloofde beterschap. Hij is op den 17den Junij 1661 overlederi. Zijne afbeelding ziet op verschil­lende wijzen het licht. Zijne wijsgeerige geschriften zijn Selectarum de Philosophia disputationum volumen primum Lugd. Bat. 1650. 160. Meletemata Philosophica , maximanz partem lifetai;hysica, Lugd. Bat 1654. 40. ; Neomag. 1664. 40.; Amst. 1665. 40. Philosophia Naturalis, Lugd. Bat. 120. ; Oxon. 1665. 120. Praxis Logica , ad seriem et ordinem Logicae Burgersdicianae institute. De tijd en plaats van uitgave van den eersten en tweeden druk van dit werk zijn niet bekend. De 3e en 4e druk verscbeen met het volgende werk. Epptevitoc Logica , seu .Explicatio , turn per notas , turn per exempla , Synopseos Logicae Burgersdicianae , authoritate ill. ord. Boll. et Westfris. introductae in scholas ejusdem provinciae : ad usum earundem scholarum et Philosophiae tyronum. 4ccedit ejusdum Authoris Praxis Logica , edit. tert. Lugd. Bat. 1657. 160. ; edit. quart. ibid. 1660. 120. Logica Erotematica. Collegium Ethicurn. Philosophia Naturalis Moralis , .Rationalis. Pneumatica. De tijd en plaats van uitgave dezer vier laatste werken zijn niet bekend. De gedichten van Huygens, uitgave van 1655 , zijn voorzien van eenen brief van He e reboo rt, uit Leiden den 24sten Jultj 1644 geschreven, Zie Paquot, 1114moires , T. II. p. 360, 361; Si egenbeek, Geschied. der Leidsche Iloogesch. , D. 1. bl. 152 , 155 , 161-163 , 174, 182 , 207, Toev. en My. bl. 122 , 123 , 288, 357; Kist en Royaards, Ned. iirch. van Kerk. Geschied. , H. V. bl. 308 ; M u 1­1 er, Cat. van Portrett ; Prof. J. van Vlo ten, in de Ysselkout van 1855. bl. 65. HEEREMANS (J.). Op den catalogus van J. d e Bosch , Amst. 1785 , onder No. 367 , vond de hee• Kr a m m van hem vermeld Een Strandgez'gt. .Een Dorpsgezigt. Belden uitvoerig met O. I. inkt behandeld. Hij was welligt een broeder van den volgende. Zie K r a mm, Lev. en Werk. der Kunstsch. HEEREMANSZ (FRANs) mieschien een broeder van den voorgaande , was een bekwaam kunstenaar , die omstreeks 1670 bloeide. Zijne werken komen zeldzaam voor. Zie K r a m m , Lev. en Werk. der Kunstsch. HEEREMIET.Ofschoon niet met de uitroe.; righeid van zijnen lofredenaar , willen wij echter met een enkel woord melding maken van een man die, hoewel hij niet uitmuntte door buitengewone talenten nogtans een sieraad was van de stad zijner inwoning , van den handel , dien hij diende en van de maatschappijen en genootschappen, vier lid hij was. Te Amsterdam den 21stea Januarij 1756 geboren , nit Meij ndert Heeremiet en Margaretha van Heer­ d e n verraadden zich in hem reeds vroeg een kloek verstand en vlug begrip hetwelk hem gedurende zijn geheele leven bij bbleef en door anderen in hem bewonderd is. Na eerst als koopman in lijnwaden en manufacturen werkzaam te zijn geweest , aanvaardde hij, na verloop van weinige jaren , het bestuur over eene moppen-steenbakkerij , gelegen aan de Lek , terwiji hij vervolgens als administra­teur eener zeer voorname katoendrukkerij , gelegen aan den Overtoomschen weg , met het beste gevolg , gedurende eenige jaren , werkzaam was. In 1784 tot adsistent-boekhouder der convoijen en li­centen bij het edelmogend collegie ter admiraliteit van Am­sterdam benoemd, toonde hij zich door zijnen arbeid zoo zeer geschikt voor elke administrative betrekking dat hij ' in 1789 door genoemd collegie als tabelhouder der in- , uit- en doorgevoerd wordende goederen over het kantoor Amsterdam en deszelfs ressort is aangesteld geworden. Bij de ontbinding van dat collegie , werd hij den 27sten Junij 1791 , door het comite tot de zaken der marine , belast met den gewigtigen post van boekhouder der convoijen en licenten te Amsterdam , welken hij tot het laatst van Februarij 1805 trouw en ijverig waarnarn , tegelijk met nog andere commission , wier opsomming hier onnoodig is. Onder het Fransch keizerrijk tot receveur aux ddclara­tions aangesteld , deed hij alles wat mogelijk was om het den Hollandschen koopman zoo gemakkelijk mogelijk te maken en het onaangename voor hem te verzachten. Hij was echter eindelijk genoodzaakt zijn ontslag te nemen , doch werd drie dagen daarna als ambtenaar op het zoogenaamd bureau van de comptabiliteit geplaatst. Als zoodanig bleef hij werkzaam tot de omwenteling van 1813 , toen hij weder in zijne vorige betrekking van boekhouder der convoijen en licenten werd hersteld. Ale zoodanig overleed hij den 22sten Maart 1821. Hij was gehuwd in 1776 met zijne nicht An na van der Voort, welke hem echter na weinige jaren door den dood ontrukt werd, even als twee kinderen in dien echt verwekt. Over 's mans verdiensten als arnbtenaar zullen wij hier niet uitwijden. De naam van : lievelin a van Amstels beurs , dien hij droeg , sluit reeds veel in. Maar men noemde hem ook vurig beminnaar van wetenschappen en kunsten. En die eernaam kwam hem toe. Lid van schier alle veree­niaingen en maatschappijen in ons vaderland , was hij alter vraagbaak , en gedurende bijna veertig jaren , Dam hij , geheel belangeloos , het secretariaat der maatschappij Felix Meritis , met warmte waar , en deze vereeniging heeft in de bange dagen die zij beleefde veel aan horn to danken. Ook nog in andere opzigten zouden wij de verdiensten van H e e r e m i e t kunnen uiteenzetten , maar wij eindigen dit artikel met to verwijzen naar eene lofrede , in eene opzettelijke bijeenkomst der laatstgenoemde maatschappij gehouden. Zie J. R. T r i ep er, Ju n. Lofrede op Hidde Heeremiet , in leven secretaris der maotschappi) Felix Meritis , uitgesproken op den llden October 1821 te ilmsterdant , in genoemde mautschappy, , Amt. 1823. 80. met of beelding. HEERKENS (GEIHARDUS NicoLA.us) werd in het Kleine Meer , nabij Sappemeer , provincie Groningen , den 8sten Julij 1726 geboren. Op 12jarigen leeftijd werd hij naar bet collegie der Jezuiten to Meppen gezonden , die aldaar een instituut hadden , om het latiju to leeren. Hier bleef hij tot in 1743 , toen hij zich naar Groningen begaf en aldaar drie jaren studeerde. Hij vertoefde nog twee jaren to Leiden , eon jaar to Parijs waar hij candidaat in de medicijnen werd , en eindelijk to Rheims , alwaar hij in September 1749 de doctorale waardigheid , met al de plegtigheden eener promotie met de kap , verwierf. Hij schijnt echter bij die gelegenheid Beene akademische ver­handeling geschreven , maar slechts theses verdedigd to hebben. Hij zette zich , na zijne promotie te Groningen terugge­keerd , aldaar niet als geneesheer neder. Integendeel , hij heeft de praktijk nimmer uitgeoefend , maar vond in een matig vermogen , dat hij bezat , door eene spaarzame le­venswijze zijn bestaan. Tot op 1761 was hij veel at rei­zende , zich in Frankrijk Duitschland , Italie en Zwitserland ophoudende en met onderscheidene geleerden vriendschaps­betrekkingen aanknoopende. Na 1761 kwam hij weder to Groningen terug , vestigde aldaar onafgebroken zijn verblijf, en bragt vervolgens het schoonste gedeelte van het jaar op een buitenplaatsje in het Kleine Meer door. Hij stied te Groningen den 8sten November 1801. Als letterkundige was H e e r k e n s zeer beroemd ; uit­gebreid was zijne geleerdheid. Als Latijnsch dichter bezat hij onmiskenbare verdiensten , die slechts verduisterd wer­den door de scherpe toon , die in dezelve heerschte. Daar­door haalde hij zich veler haat op den hals en had hij weinig omgang met menschen. Zijne scherpe en bijtende verzen gaf hij uit onder verdichten naam , die van Curil of Curillus been Grieksch woord, hetwelk zijn naam uitdrukt als beteekenende Heertje of Heerke) of onder de letters G. H. De voornaamste werken door Hee r k e n s uitgegeven zijn de volgende: De Valetudine literatorum poenza, libri tres, Lugd. Bat. 1749. 80.; Gron. 1790. 80. Satyra de Moribus Parhisiorum et Frieiae , Lugd. Bat. et Gron. 1750. 40. De Officio Medici Poema , dedicatum Cardinali Angelo Mariae Quirini , Gron. 1752. 80. Eginhardi, de vita Caroli Magni liber, cum annot., Gron. 1765. (Onder den naam van Marius Curillus) Satyrae • Gron. 1758. 80. Iter Venetum , Venet. 1760. 80. Italicorum , liber sinus, Gron. 1762. 80. Herdrukt vermeer­derd. Gron. 1793. 80. Notabilium Libr. II. Gron. 1765 80. Libri III et IV. ibid. 1770. 80. Anni Rustici Januarius , Gron. 1767. 80. Empedocles sive .Physica epigrammata , Gron. 1783. 80.; ibid. 1798. 80. In obitum nob. cons. fidel. viri Lucae Hammink, Domini in Tellens , JCti. cet. Gron. 1783. kl. 80. Jives .Frisicae, Roterod. 1787. 80. 'cones Utr. 1787. 80. Behalve van buitenlandsche geleerde genootschappen , was H e e r k e n s lid van het Zeeuwsche genootschap der wetenschappen te Vlissingen , en van de Hollandsche maat­schappij van wetenschappen te Haarlem. Zie Saxe, Onom. literar. T. VIII.. p. 124, 125 ; Biogr. univers. anc. et moderne (Paris 1811) T. XIX. p. 567 , 568; van Kampen, Geschied. der Lett. en Wetensch. , D. H. bl. 272, D. III. bl. 170; Il o e u f f t , Parnas. Latin. Belg , p. 227, 228 ; Woordenb. der Za­menlev.; Peerlkainp, de Poitis Latin. Natl. p. 838-541. HEERMALE (FLoms VAN) , omtrent wiens afkomst en geboorte geene berigten bekend zijn , was kanonik en the-. gamier van het kapittel van Oud-Munster te Utrecht en een ijverig bevorderaar van de veiligheid , de rust en het welziju van zijn gen-est. Hij teekende in 1577 de Unie van Brussel en was , bij den handel in 1578 tot het slui­ten der nadere Unie , een der voornaamsten , die in het Sticht de oogmerken van W i 11 e m I bevorderden. Na het teekenen van het verbond kwam hij in het collegie der nadere Unie , en door Iietzelve werd hij in verschillende gewigtige bezendingen gebruikt , zoo als in Junij 1579 als afgevaardigd tot de algemeene staten , destijds to Antwer­pen vergaderd. Later speelde hij eene belangrijke rol in de twisten met Le y c e s t e r. Hij wilde niet bukken voor de heerschzucht van P r o u n i n c k , en daarom werd hij in 1586 met an­deren de stad uitgezet. L e y c e s t e r wilde dit vonnis niet intrekken , maar wijzigde het, door hen naar Fries-land to bannen. Zij bleven nogtans in Holland , waar de staten H e e r m a 1 e in bijzondere bescherming namen. Hij is later in zijne waardigheden hersteld. Zijn verder levens­lot is ons onbekend. Zie W a g e n a a r , Vaderl. Dist. , D. VII. bl. 248. D. VIII. bl. 169 ; Scheltema, Staatk. Nederl. ; de Jonge, de Vnie van Brussel , bl. 152 ; Arend, 4lgem. Geschied. des Vaderl. , D. II. St. VI. bl. 183 , St. VII. bI. 207 , 427. HEERMAN (FRANciscus) werd in Friesland omstreeks 1610 geboren , studeerde in de regtsgeleerdheid to Witten­berg en elders , en zette zich , na zijne promotio op eene dissertatio de jure clebitoris ne egeat etc. , to Amsterdam als advokaat neder. Verdere levensbijzonderheden zijn er van hem niet bekend. Ook blijkt niet dat hij tot het Hollandsche geslacht van dien naam behoorde. Hij leefde nog in 1670. Zijne afbeelding ziet fraai gegraveerd het licht. Anna Roem ers V isscher bezong zijn lof aldus •.•.•.•.•.• Naer ick 0 Heereman! derf van u kennis booghen , Niet van u lichaem , maer net innerlijcke oo8hen Sie ick u braef verstant , en ken u groote gheest , U sucht tot wijsheit en wat lofluck heeft glieweest, U onvermoeijde vlijt , die uyt soo vele boecken , Met grondigh oordeel , weet de spreucken op te soeken Van soo veel eeuwen , en ons eeuw daer me vereert ; Dies blyckt daaruyt , dat ghy sijt wys en hooch gbeleert. Zij had in deze regels het oog op He er man 's werk , waarvan de zesde druk het licht zag order dezen titel : Guldene Annotatien , vertoonende de heerlykste deuchden , daden , leeringen ende sententien van de alderdoorluchste ende vermaerste mannen der weerelt , Leeuw. 1612. 4o. De eerste druk verscheen in kl. 8 0. to Amsterdam in 1634 , gelijk op den titelprent staat , hoewel aan het slot te lezen is : „Amsterdam 1636." In 1642 verscheen to Leeuwarden een druk in 40. In 1645 verschenen twee verschillende uitgaven ; eene to Haarlem in 180. , en eene te Leeuwarden in 80. Dit was de zevende uitgave. De negende druk is van Haarlem 1650 , kl. 120. De tiende druk verscheen te Amsterdam 1653. in 80. , de twaalfile aldaar 1657. in 80. , de dertiende te Leeuwarden 1661, kl. 80. de zestiende te Leeuwarden in 1670 in 80. , de achtentwintigste to Amsterdam in 1685 in 80. , de dertigste aldaar in 1715 , in 80. , de laatste aldaar in 1739 in 80. Zie van A b k o u d e , Naamreg. van Ned. Book. , D. I. St. I. bl. 148; Ferwerda, Naaml. , D. I. St. I. bl. 184, St. II. bl. 157; Arrenberg, Naamree,. van Ned. Bock.; Schotel, Avondstonden, bl. 93 ; de Navorscher , D. III. bl. 159 , D. IV. bl. 121 , D. V. ; bl. XXXIX , VI. bl. 338 , D. VII. bl. 16 ; Muller, Cat. van Portrett. bl. 110 , 397 ; Cat. van J. van Leeuwen , (1857) bl. 78 ; ' Handel. van het Friesch Cat. L. G. risscher , (1859) bl. 60 ; Genootsch. , 1858/59 , bl. 307. HEERMANS (JACOB) is de schrijver van een tooneel­stuk: Chriseide en Arimant , in 1694 gedrukt. Nog bestaat er : De treurige , doch bly-eindigende Historic van onsen Tydt, onder de naem van Lysander en Caliste , geschiet in Vranck­rijck , meest binnen en onztrent Parys, in 't jaer 1606. enz. Eertydts in 't Francoys gestelt door Daudiquier , en nu in 't Nederduyts vertaelt door J. Heerman , Rechtsgeleerde , laatste druk bezorgd en vermeerderd door Mr. Joan Blasius, Amst. 1663. 120. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Licht. ; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Lett. to Leid. D. II. bl. 654. HEERSCHOP (HENDRIK) of H e e r s c hap, was een Haarlemsch schilder en bekwaam plaat-etser , die in 1627 geboren werd , en die gezegd wordt een discipel van R e m-b ran d t te zijn geweest. De heer Kr am m noemt van zijn schilderwerk op : Eene kraamvrouw , met eenige vrouwtjes Ihaar. Een ziek vrouwtje , flaauw liggende. Een soldaat , die met een meisje kaart speelt. Het inwendige eener arbeids-woning. De volgende prenten worden door denzelfden van H e e r- s chop vermeld. Een Heremiet onder een boom zittende , 1652. Venus , slapende onder een groep tentboomen , waarnevens eeri Amor , 1652. ZUn portret werd in 1649 vervaardigd. Zie Immerzeel, Lev, en lrerk. der Kunstsch. ; Kramm, Lev. en Werh. der Aunstsch. HEERSTAL (GERRIT VAN) was een Haarlemsch beeld­houwer en in 1722 de vervaardiger van het standbeeld van Lour ens Coster, vroeger geplaatst in den Hortus medicos te Haarlem , daarna in 1801 op het marktplein aldaar , en eindelijk in 1856 naar deszelfs eerste stand­plaats terug gebragt. In den harden winter van 1740 vervaardigde hij achter zijn huis fraaije beelden van sneeuw , die met water begoten en hard bevroren zijnde , uit keurig wit mariner schenen gehouwen te wezen. Onder deze beelden beyond zich een Centaurus die aanleiding gaf tot eene aankondiging door de , straatroepsters van Amsterdam en elders , die verhaalden , dat er te Haarlem een uit de lucht gevallen monster te zien was , zijnde half mensch en half paard. Honderden van rondom kwamen daarnaar kijken. In het begin van de tweede helft der achttiende eeuw is van H e e e r s t a 1 overleden. Hij woonde op het plein buiten de groote houtpoort , en zijn huis is kenbaar aan het fraaije beeldhouwwerk dat men er tegen en op den voorgevel ziet , en dat , door een vrouwenbeeld met toepas­selijke bijvoegsels , in halfverheven beeldwerk , alsmede door eenige kindergroepjes op de beeldhouwkunst zinspeelt. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der rad. Schilderk , D. H. bl. 105-107 ; Immerzeel, Lev. en W erk. der Kunstsch. ; Kramm, Lev. en Work. der Kunstsch. HEES (EVERARDUS VAN) te Amersfoort geboren en onder de geleerde mannen van die stad gendemd. Hij was licentiaat in de godgeleerdheid en president van het collegie van St. Willebrordus te Leuven. Zie van Bemmel, Beschryv. der stad Amersfoort , D. I. M. 935. HEES VAN BERKEL (JOAN IGNATIUS VAN ) was nit een aanzienlijk geslacht gesproten en te Rotterdam den 20sten Maart 1806 geboren. Hij studeerde met lof in de regten aan de Utrechtsche hoogeschool en promoveerde in het openbaar,, in 1829 , waarna hij zich te 's Gravenhage als advocaat nederzette. Bij den Belgischen opstand in 1830 gordde ook hij de wapenen aan en , geplaatst bij het bataljon jagers , onderscheidde hij zich gedurende den tiendaagschen veldtogt door schitterende blijken van moed. In het gevecht van den 2den Augustus 1831 werd hij to Sondereijgen zeer bedenkelijk gewond en tot erkenning daarvan versierd met de Militaire Willemsorde 4e klasse, en later , ten aandenken van eene bijna driejarige militaire Ioopbaan , met het metalen kruis begiftigd. Teruggekeerd wijdde hij zich aan de regtsgeleerde praktijk en tevens aan anderen letterarbeid. Xn 1836 word hem het ambt van substituut-officier van justitie to Amersfoort opgedragen that hij in 1838 voor dat van officier van justitie bij arrondissements-regtbank te Utrecht verwisselde. Onaan.. genaamheden waarin hij zich weldra gewikkeld zag , deden gene verandering van werkkring voor hem wenschelijk achten , en welkom was hem derhalve de betrekking van dijkgraaf van Rijnland , waartoe hij bij koninklijk besluit van den 19deit 1Vlei 1840 benoemd werd. Dit ambt , be­ nevens de waardigheid van lid van de provinciale staten van Zuid-holland , waartoe hij zich in 1852 zag gekozen , bleef hij waarnemen tot aan zijnen onverwachten dood , die den 11den Julij 1854 te 's Gravenhage plaats had. De volgende groote en kleine werken , van hem in druk verschenen , getuigen van zijne werkzaamheid van geest en staatsregteriiike en geschiedkundige kennis. Disputatio Historico-Juridica inauguralis de Nobilibus ac urbiurn Delegatis, sub Comitum Hollandiae regimine &clines vonstituentibus , Traj. ad Rhen. 1829. 80. Bekroonde beantwoording der prijsuraag over het .telsei der gemeenten in het graaischap V laanderen uitgeschreven door de koninkly ke academie van wetenschappen en fraaije letteren te Brussel , Bruss. 1835. 40. Proem eener beschouwing over staatsregt vboral in betraking tot ons vaderland, onder de heerschappy der Franken eis de regeriny der Graven , Utr. 1836. 80. Proeve eener beschouwing over de bronnen vin het Nedero­ tandsche Staatsregt en derzelver invloed op de grondwet van 1815 Twee stukjes niet in den handel 80. Beschouwingen der vroegere wetgevingen omtrent den handel in Nederland , vooral in betrekking tot het daarbij verhandelde ten aanzien der in- en uitgaande regten , Utr. 1838. 80. lets over de wetgeving betrekkelijk het tweegevecht en de beleedigingen , 's Hage 1842. 80, Keizer Karel V en lands Staten ; in den Gids , 1842 No 1. In hoe verre voorziet Art. 311 van het Wetboek van Straf­regt ten aanzien der slagen , door ouders aan hunne kinderen toegebragt? ; in de Jaarb. voor liegtsgel. en Weigel,. 1842. D. IV. bl. 81—volg. Betoog der noodzakelijkheid eener spoedige herziening der grondwet , 1ste naatnloos uitgegeven druk , 1843 ; 2de druk , 1844. 80. lets betrekkelijk het aangeboden ontwerp van tarief op den in- uit- en doorvoer 1ste stukje, 1844. 40. Het 2de stukje dat het ontwerp van een nieuw tarief zou behelzen is nooit verschenen. Proeve van een ontwerp van een nieuw Nedcrlandseh tvet•-boek van strafregt voor het krfigsvolk pier te lande , 1845. 8°. 2de druk , Hage , 1854. bo. 25 Nederland v6or en na de Fransche omwenteling van Februarif , in betrekking tot zijne buitenlandsche aangelegenheden bij(*Hog , 1848. 80. Eenige beschouwingen over een nieuw in to voeren wetboek van regtspleging voor het krijgsvolk te lande , Haarl. 1848. 80. Lets betrekkelijk de regten der Ingelanden van Rifnland op eene behoorlyke uitwatering , 's Hage 1848. 80. Van H e e s van Berk el was lid van de Maatschappij der Nederlandsehe Letterkunde te Leiden ; de beer A. E l i n k S t e r k Jr. beschreef zijn leven voor de handelingen dier maatschappij. Zie Ilandelingen der Jaarl. Algem. Verged. van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden , 1855. bl. 70-74 der Levensberigten door ons bier gevolgd. HEESE (NicAsius VAN) of H e s i u s was minderbroeder te Gorcum en werd na de inneming van den Briel , in 1572, met anderen op last van Lumey Graaf van der Mark opgebangen. Er bestaat van hem : De Innighe Alleen-sprake des Eerw. Br. Gerlacus Peters­sen , _Beguiler tot Windesem. Overgestelt wt den Lat. in Duyts , door N i c a s. van H e e s e, Minrebr. tot Gorcurn ende Martelaer in den Briel. Ende nu neerstelyck ghecorr. door J. van G o r c u m , Priester tot' s Hertogenbossche , ssHerto­genb. 1621. 80. met houtsn. pl. Zie B o r , Ned. Oorl. , 11. VI. bl. 367 (266) ; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. to Leid. D. II. bl. 448. HEESER (JoHANNEs) werd , proponent zijnde , beroepen te Otterlo in 1690 , te Doesburg in 1700 , waar hid in 1716 overleed. Hij was bijzonder vermaard door zijne Hebreeuwsche en Grieksche taalkennis. Van hem zien het licht: Prodromus criticus sive Observationes criticae in votes chal­daea Veteris Testamenti, Amst. 1696. 80. Eben Hagneser,, id est lapis adjutorii , sive Lexicon Philo­logicum ebraeo- Chaldaeum. Hard. 1716. 1ste deel. Ofschoon gemeld wordt dat dit werk reeds záó ver af­gewerkt was , dat er • hoop bestond het door 's mans zoon zou kunnen worden uitgegeven , is er voor zoo ver ons bekend is , verder niets verschenen. Ook werd door hem uitgegeven: Ilistorisch Verhaal van de geboorte , het leven en de dood van C. Jansenius, 40. Zie Boekzaal der gel. wereld , 1716. b. bl. 217 , 1717. a. bl. 255— 302; de Jongh, Naaml. der Pred. van Gelderl. bl. 327 ; Arren­berg, Naamreg. van Ned. Bock. ; Cat. van de Bibl, der Doopsgez. Gemeente to ,Amsterdam , lste aid. bl. 35. HEESPER (CAsPARus), was geboren to Werden , sedert 1689 veldprediker , in 1701 predikant der Luthersche ge­meente to Edam , in 1705 to Gonda , waar hij in 1734 emeritus werd en in 1736 overleed. Van hem is gedrukt: De v.:Mete verwachting der Joden na de kornste van den Messias. Dooprede over Gen. 49 vs. 10 , uitgesproken bij gelegenheid des doops van een jood. 1721. Zie Schultz Jacobi,en Domela Nieuwenhuis, Bydr. tot de geschied. der Lath. Kerb in de iVederl. St. V. bl. 65 , St. VII. hi. 53. HEEZE (WILLEM VAN HOORNE heer van). Zie HOORNE (WILLEIvi VAN). HEGELSOM (JAN vAN) werd uit een burgemeesterlijk geslacht te Breda geboren en was een vroom , geleerd en aan het Katholiek geloof zeer gehecht man. Bij de invoe­ring der hervorming had hij zijne geboorteplaats verlaten , was naar Luik vertrokken en werd aldaar priester in de groote of St. Lamberts kerk. Hij stierf er in 1632. Hij beoefende de Latijnsche dichtkunst blijkens het door hem uitg.egeven : Panegyric= F e r d i n a n do Bavaro, Episcopo, Principi Leodtensi etc., Leov. 1613. 40. Zie van Goor, Besehrffv. van Breda , bl. 305 ; Foppens, Bud. Be/9. p. 656. IIEGEMAN (WoLTER) was een Harderwijker van ge­boorte , die zich in den vrijheidskamp tegen Spanje door zijne daden zulk een naam maakte , dat die naam alleen geschikt was om den vijand te doen verschrikken. Hij diende onder Sonoy in 1573 en sloeg in dat jaar de Spanjaarden bij Nieuwkerk. In 1575 had hij het bevel op Wieringen en verijdelde door zijne waakzaarnheid 's vijands poging om er zich meester van te maken. Hij overviel in 1577 de benden vanBartholdEn ten s van Mentheda en verstrooide ze. Eene aanslag op Kampen , kort daarop door hem ondernomen , mislukte ; beter slaagde hij in 1578, toen hij tie brug en werken bij Deventer vernielde. In het volgende jaar belegerde hij het slot B1ijeibeek , maar werd zelf door Maarten Sc h e n k ingesloten en genood­zaakt zich over te geven. In 1580 overviel hij het stadje Anholt dat weder de Spaansche ziide gekozen had , plun­derde het uit en verbrandde het. Ook de burgt van Hat-tem werd door hem in dit jaar ingenomen. Eindelijk werd hij in het beleg van Bronkhorst , door een knoop , in plaats van een kogel , door een deserteur , die te voren onder hem gediend had en hem kend.e, getroffen waaraan hij twee dagen daarna bezweek. Zie Bor, Ned. Oorl. , B. VI., bl. 441 (324); Schrassert, Eee schrijv. van Ilarderwijk , 1). I. bl. 121 , 122 , 1). IL. bl 126 ; Wier s-bit z k y, de Tachtidar. Oorl. , D. 11. bl. 129 , 531 , D. III. bl. 214, 216; Arend, r4/g. Geschied. des Vaderl. , 1). II. St. VI. bl. 272, 274 , 343 , op welke eerste plants bij verkeeldelijk Wille n, ge­noemd wordt. HEGENITIUS (GOTFRIED) was een Duitscher , waar­schijnlijk een Sileziiir van geboorte. Omstreeks 1627 zette hij zich hier te lande en wel te Leiden neder , waar hij zich waarschijnlijk met les geven zal bezig gehonden hob­ben. VOOr 1627 bezocht hij de voornaarnste plaatsen van ons land en teekende alles met naauwkeurigheid op wat hij zag. Daaraan hebben wij te darken zijn : Itinerariwn Frisio-Hollandicurn hetwelk , met A b r. 0 r t el Ili Itinerariwn Gallo-Brabanti­cum, te Leiden door de gebroeders Elzevier, in 1630 , in 120. werd uitgegeven. Eene tweede uitgave van beide werkjes verscheen te Leiden 1661 in 12°. , en eene derde aldaar 1667. 120. Voorts zag van zijne hand het licht De possessione , Hanau , 1611. 80. C. a Burgsdorf, Elect. Brand , Cansellarius , supre­mus elfigiatus etc. , 1645. fol. Zie (BodeI Dlijenbuis) Opgave van Beschrijv. der gewesten, steden, enz. in den friend des l'aderl., D. IV. St. IV. bl. 302 ; de Navorscher , D. VII. bl. 31 , 186 , 187. HEGGERUS (RuDoLPEtus) , afkomstig van Lingen, was eerst Luthersch predikant to Dordrecht en sedert 1623 te Leiden , waar hij in 1665 overleed. Zijne afbeelding ziet het Licht. Van hem kwam uit : Lijckpredicatie op P e t r u s V i e h b a n, Pred. te Leiden, ald. 1612. Zie Paauw, luropa's Lutherdom , bl. 382; Scbotel, Kerk. Dordr. , D. I. bl. 107 noot ; Muller, eat. van Portrett. ; de Na­vorscher , D. X. bl. 148. HEGIUS . (ALEXANDER) werd omstreeks 1420 volgens anderen in 1433 , te Heck , nabij Horstmar in Westphaten geboren. De eerste jaren zijns levens gingen vruchteloos voorbij en hij verwierf , door zich op de schoolsche we­tenschappen toe te leggen , slechts kennis voor zich zelven. Eerst op veertigiarigen leeftijd ontwaakte in hem een nieuw leven , door dat hij met den grooten Rudolph ns A g r i c o l a in kennis kwam. Na eerst te Wezel , ver­volgens te Enamerik de school bestuurd te hebben , kwam hij omstreeks 1469 te Deventer en werd daar aan het hoofd der frater-school geplaatst. Grooten roem als zoodanig behaalde hij. Zijn onderwijs was zoo uitmuntend , zijn liver zoo groot en zijne geleerdheid zoo uitgebreid dat de Deventer school weldra een getal van 2200 toehoorders bevatte. Het kon niet anders of zulk een man moest niet alleen grooten invloed uitoefenen op den gang der we­ tenschappen in ons vaderland , maar er moesten ook door hem bekwame leerlingen gevormd worden , in wier harten het zaad door hem uitgestrooid welige wortels schoot. Zoo zien wij een Erasmus, Johannes Murmellitis, Hermannus Busschius, Henricus Agricola, Johannes Caesarius, Hermannus Torrenti­ n u s met ijver en ingenomenheid luisteren naar de lessen die van zijne lippen vloeiden en zich op de kennis van de Grieksche taal toeleggen , waar H e g i u s hun het belang van die kennis tot verklaring van het Nieuwe Testament uit den grondtekst aanbeveelt. Veel bijzonderheden 'evert bet onderwijzersreven van 11 e g i u s niet te vermelden op. Niet alleen door persoon­ ljk onderwijs wilde hij nuttig zijn , ook door het schrijven van een aantal schoolwerken waarvan thans de titels niet ' racer bekend zijn , trachtte hij verlichting en beschaving in de hand te werken. Daartoe was hem zelfs aan den avond zijns levens geene moeite te zwaar. Op gevorder­den leeftijd ondernam hij de reis naar Cues aan de Moezel , om de boekerij te bezigtigen , gesticht door den kardinaal de C u s a. Daar nam hij met behulp der broederen af­schriften van Latijnsche, Grieksche en zelfs Hebreeuwsche handschriften. Nog later , op hoogen ouderdom, ondernam hij een togt naar do abdij van Sponheim , niet ver van Kreutznach , weder met oogmerk em de alom vermaarde boekerij, door den abt T r i t h e m i u s gesticht , in oogen­schouw te nemen , en met jeugdig vuur gaf hij , te Deventer teruggekeerd , verslag van hetgeen hij daar gezien had. Dort daarop , op een der laatste dagen van het jaar 1498 is H e g i u s te Deventer overleden. Zijn dood was een groot verlies voor de school , maar hij liet leerlingen na, die zijn werk met ijver hebben voortgezet. Op het laatst zijns levens wijdde hij zich aan godgeleerde studien en ontving de priesterwijding. Zijn stoffelijk overschot werd den 24sten December in de Groote Kerk te Deventer , aan de linkerzijde onder bet koor der krocht , ter ruste ge­legd. De werken, door H e g i u s geschreven , zijn na zijn dood door een zijner leerlingen , Jacobus Faber, bezorgd onder den titel van Opuscula A l e x a n d r i H e g i i , in 2 deelen in 40. , ten jare 1501 en 1502 te Deventer. De dialogus de utilitatibus artium grammaticae, logicae et rheloricae , was vroeger gedrukt te Deventer, in 1500. 40. ; zijne Carmina zagen in 1501 en 1503 mede aldaar het Iicht in 4o. Er bestaat nog een brief van hem aan Agricola en een aan Wessel Gansfor t. Ook was hij zeer bevriend met den Munsterschen domheer Rudolf van L an g e n , die hem te vergeefs aan het hoofd der school te Munster wilde plaatsen. Zie Revius, Daventr. Mustr., p. 129-132; Foppens, £161. , p. 44; Saxe, Onom. Liter. , T. VII. p. 354; Y p e ij ea Dermout, Geschied. der Ned. Ilerv. Kerk , D. I. bl. 7, "'ant. 1. ; Scheltema, Geschied. en Letterk. Mengelw. , D. I. bl. 71-74; van Eck en Bosscha, het Tweede eeuwfeest van het Athen. li­lustr. te Devent. , bl. 8, 41, Collot d'EseurT, lloll. Beam D. IV. St. I. Aant. bl. 83; Overijss. Alm. voor oudh. en lett. , 1842. M. 42, 1852. hi. 37-66 ; Delprat Verh. over de Broedersch. van G. Groot° , (2de druk) bl. 68-73; Glaea de sius, Godgel. .Nederl aldaar aangehaalde schrijvers. HEIBERG ( . . . .) wiens voornaam onbekend is, doch wiens naam aan de vergetelheid behoort onttrokken te worden. Hij kwam in 1793 in Hollandsche zeedienst en was bij den slag van Camperduin , op den 11den October 1797 , eerste luitenant op het schip Delft , dat , door drie Engelsche oorlogschepen omsingeld , gedurende vijf kwartier uurs tegen deze een allerhardnekkigst gevecht uithield, maar eindelijk genoodzaakt was , de vlag te strijken. Teen de Engel­sche officier, zijnde de luitenant C ha r 1 e s Bullen , aan boord kwam , om bezit van het schip te nemen vond hij het zeer beschadigd , hebbende verscheiden schoten in den romp en bet wand , en de groote mast en rah weggeschoten : met twee officieren en 41 man gedood , en een officier en 99 gemeenen gewond. Hij zond den kapitein , met 2 officieren en 90 gemeenen aan boord van zijn eigen schip de Russel, en verzocht den luitenant H e i b e r g , die Diet gewond was , om met zijn onderhebbende manschap , het schip boven water te houden : hetwelk hem gelukte tot den iven October , toen er een storm opstak , die het schip in het uiterste gevaar bragt , krijgende het tien voeten water in , zoo dat alle hoop , om het te redden , weldra geheel verdween. Luitenant B u 11 e n bragt dit H e i be rg onder het oog , zeggende , dat hij op zeker teeken , zich met de zijnen in de groote boot zou werpen , en hem noodigende om ook voor hem zelven zich van deze gelegenheid ter ontkoming te bedienen. „Maar hoe kan ik deze ongeluk­kige menschen verlaten ?" gaf deze ten antwoord , wijzende op de gewonde matrozen , die men op het dek had moeten brengen , nademaal het hol reeds vol water stond. Luite- nant B u Ile n , getroffen door dit antwoord riep : „God zegene u brave jongen hier is mijn hand , ik geef u mijn woord , dat ik hier bij u zal blij ven." Hij liet toen zijn eigen yolk van het schip , en bleef zelf , om de Hollanders bij te staan. De Russel zond spoedig den van deszelfs booten ter hulp , en haalde zoo veel man af als de boot kon Bergen : keerende oogenblikkelijk terug , om eene tweede lading af te halen , hetwelk evenzeer gelukte. Men had echter maar weinige van de gewonden , hoezeer de beide officieren te zamen hun best daartoe deden , kunnen weg­krijgen : zij bleven dus nog met de meesten derzelven , en met drie onderofficieren en 30 matrozen , op het schip. Zij hoopten nog dat de boot voor de derde maal zou terug komen om hen aftehalen , doch thans was het doodelijk oogenblik daar,, en eensklaps zonk de Delft. Luitenant Bullen sprong in zee en zwom near zijn eigen schip : maar de ongelukkige Heiberg raakte om het leven , en werd dus het slagtoffer van zijn moed en menschlievendheid. Zie lgem. Konst- en Letterb. 1803. D. I. bl. 206 , 207 ; de Jong e, Geschied. van het Ned. Zeewcz. , D. VI. St. H. bl. 225 , 226. HEIBLOCQ (JACOB) in 1623 geboren en voor predikant bij de Waalscbe gemeente opgeleid. Tot proponent bevor -derd , kreeg hij Been beroep en begon zich toen op het onderwijzen der jeugd in de oude talon toe te leggen. Sommige schrijvers melden , dat hij rector der Latijnsche School to Amsterdam is geweest. Zijne afbeelding ziet het licht. Heiblocq beoefende de Latijnsche en Nederduitsche dichtkunst. Wat hij daarvan uitgaf is echter zeer middel­matig. Hij gaf eene verzameling van bruilofts- , verjaar­en andere gelegenheidsgedichten in het licht, onder den titel van: Farrago Latino-Belgica, of Mengelmoes van Latignsche en Nederduitsche Gedichten , Amst. 1662. kl. 8 0. Zie Hoeufft, Parnas. Latino-Belg. , p. 186; Witsen Geys­beck, lroordenb. van Ned. Dicht. ; Peerlkamp, de Poitis La. tin. Nederl. , p. 405 , 406 ; Huller, Cat. van Portrett. HEIDANUS (CASPARUS) , of van der Heiden, werd in 1530 to Mechelen uit een aanzienlijk geslacht geboren , waar zijn vader Gerard van der Heiden een aan­zienlijk inwoner was , die zijn zoos voor den geestelijken stand bestemd had en hem alzoo eene geleerde opvoeding liet geven. Op zestienjarigen leeftijd met de leer der hervorming bekend geworden, verliet hij zijns vaders buis, of omdat het te ivieeheien at to gevaarlijk voor de Hervormclen wag, bf, en dit is het waarsehijnlijkste , omdat zijn varier hem niet langer dulden wilde. Van slechts zeer weinig voorzien begat' hij zich naar Antwerpen , verdiende er vervolgens de host door zich bij een schoenmaker to begeven , dien hij eerlang ontdekte, dat mede de hervermde leer beleed. Onder het getrouw en vlijtig waarnemen van zijn beroep, oefende hij zich zoo, dat hij eerlang op twintigjarigen leeftijd in de heimelijke gemeente te Antwerpen tot leeraar verkozen word. Deze verkiezing was evenwel bij voorraad , daar hij zich in het vervolg naar Emden begat. In 1557 to Antwerpen teruggekeerd , nam hij zijne dienst net ijver en zorgvuldig waar , ofschaon niet met zoo veel vuur als Adriaan van Haa,nstede, zijn ambtgenoot in de gemeente. Hij stond niet to min als dozen aan de vervol­gingen bloot , en liep meermalen gevaar zijn leven to ver­liezen , daar op zijn hoofd een prijs van 300 gulden gezet was. Weldra werd dan ook het verblijf te Antwerpen zoo, gevaarlijk , dat hij de wijk naar den Paltz nam , waar hij in 1563 niet alleen met D a t h e n u s en T a ffi n de belati­gen der Nederlandsche vlugtelin,,aen bij den Keurvorst be­hartigde, maar ook als predikant bij de Nederlandsche gemeente te Frankenthal optrad. Toen in 1566 de hoop op eene betere toekomst den protestanten tegenlachte, vertrok H e i d a n u s weder naar Antwerpen ; doch Coen die hoop weder verijdeld werd , week hij naar Vlaanderen, en predikte te Hulst en te Axel. Weldra werd hij ook genoodzaakt van daar to vertrekken , waarna, hij zich wederom naar Antwerpen begat. Daar gekomen word hem de taak opgedragen om met twee ouderlingen der gemeente naar Amsterdam te ver­trekken , en den kerkeraad aldaar to onderhouden over zijne al te groote toegevendheid omtrent de Lutherschen en hunne leer over het Avondmaal. Ile Renionstrantsche Brand t bescbutdigt H e i d a n u s van groote heftigheid te dozer gelegenheid , terwijl de ijveriae Gereformeerde te Water diens verhaal in twijfel treks. Bij Bemis van gelijktijdige bescheiden is dienaangaande eene beslissing moeijelijk. Weldra evenwel werd dit gesehil of gebroken door de plaatsgrijpende gebeurtenissen. Ten gevolge daarvan werd de Hervormde godsdienst ook te Antwerpen verboden. Op den 10den April 1567 nam H e i d a n u s een plegtie , afscheid t' van de regering , begaf zich op nieuw naar den Paltz en aanvaardde weder de predikdienst to Frankenthal , die hij tot in het begin van 1574 bediend heeft. Of hij toen door den keurvorst van den Paltz is aangesteld tot hof-prediker bij zijnen zoon Chris tof fe I, die met eenig krijgsbenden de Nederlanderen te hulp kwam , doch die bit de nederlaag op de Mokerheide in April van laatstgenoemd jaar mede verslagen zijn , gelijk sommigen melderr , is niet met zekerheid te bepalen. Toen echter Middelburg aan den prins van Ora* was overgegaan , besloot men H e i d anus aldaar te beroepen. Hij ekwam er en besprak er op den 8sten Junij 1574 de voorwaarden waarop hij zijne dienst wenschte te aanvaarden , welke hem alien werden toeo e- e staan. Nog in hetzelfde jaar was hij voorzitter van de synode van Holland en Zeeland , toenrnaals te Dordrecht vergaderd. In October 1 571 had hij reeds de voorzitters­stoel op de synode der Nederlandsche kerken te Emden gehouden bekleed. H e i d a n us genoot gedurende zUn verblijf te Middel­burg algemeene achting en vertrouwen. Zoo zeer stelde men op zijne uitspraken prijs , dat belangrijke zaken , soma hij zijne afwezigheid voorkomende , werden uitgesteld. In 1 577 werd hij naar Engeland gezonden , om nog eenen predikant voor zijne gemeente te zoeken , en op den 5den Februarij 1578 door de klassis gelast naar Holland te rei­zen ter bevordering der nationale synode , doch deze reize werd uitgesteld ten gevolge der plaatshebbende gebeurte­nissen. In Junij van datzelfde jaar tot de synode te Dordrecht afgevaardigd , verzocht deze vergadering dat hij naar Ant­werpen zou worden afgezonden. Flier eenigen tijd vertoefd hebbende , werd hij door deze gemeente op nieuw tot leeraar verlangd. Ongaarne gaf Middelburg hiertoe hare toestemming ; maar Heidanus, ondersteund door Willem I, wist de zaak ten gunste van Antwerpen te doen afloopen. Hij pre­dikte den 4den October 1579 te Middelburg zijn afscheid en behoorde dus weder als leeraar tot die gemeente , die hem het eerst had verzorgd. Alles was er om hem het leven te veraangenamen. De stad was getreden tot de Unie van Utrecht en Marnix van St. AIdegonde, een van H e i d a n us voornaamste vrienden , was er buraemeester geworden. Maar weldra pakten er nieuwe onweeersbuijen boven zijn hoofd te zamen , en toen Parma in 1585 meester van de stad was geworden moest hij andermaal zijn geliefd Antwerpen verlaten. Na in 1 586 voor een beroep naar Vlissingen bedankt te hebben , vond hij geraden andermaal naar den Paltz to gaan , waar hem weldra eene beroeping naar Frankenthal werd opgedragen , die hij ook aannam en gereed stored te gaan vervullen , toen eene aiekte hem overkwam en hij to Baebarach den 7den Mei 1586 ontsliep , na gedurende zee en dertig veelal onrustvolle jaren in de dienst der kerk to hebben doorgebragt. Heidanus was voorzeker een der merkwaardigste per­sonen op het kerkelijk gebied der zestiende eeuw. Onx zijne vergevorderde bijbel-kennis , godvruchtigheid , naar­stigheid in de diens:, , voorzigtic, beleid , schranderheid en zelfstandigheid was hij bij allerlei personen van welken rang of stand ook gezien en gederd. Bij de kerkeraden van Antwerpen en Middelburg en bij de synoden der Nederlandsche kerken stond hij niet alleen in hooge ach­ting , maar hij genoot die ook van den keurvorst van den Paltz en deszelfs zonen , van prilis Willem I, den heer van St. Aldegonde en andere groote mannen van zijnen tijd. De zorgen der tijden die hij beleefde , de zwaarwig­tigheid van zijn dienst en gedurige plaatsveranderingen , hebben hem niet toegelaten schriften van grooten omvang uit te geven , maar dat verlies is rijkelijk vergoed door. kleine schriften , die in nuttigheid vele groote overtreffen. Want ofschoon hij niet de schrijver of opsteller is der zoo beroemde ziekentroost , welke gemeenlijk achter onze bijbels gevonden wordt , nogtans verdient hij alien lof door zijnen arbeid aan den Heidelbergschen Catechismus , welks verta­ling hij niet alleen nazag en verbeterde , maar er ook de bewijsplaatsen uit den bijbel bijvoegde. Zij kwam uit onder den volgenden titel: De Psalmen Davids door Philip van M a r n i x , Heer van Aldegonde , Antwerpen 1580 , midtsgaders de Catechismus , Ceremonien enz., overzien door Gasparus van der Heiden. Eerste druk voor de Gereformeerde Gemeente te Antwerpen en onder 't Kruis met privilegie van den Koning van Spanje enz. , 80. De Catechismus en de daarbij gevoegde ceremonien en gebeden werden in 1580 te Antwerpen herdrukt , terwij1 de Staten van Holland nog in het zelfde jaar aan A n-d r i es V er s c h o u t te Leiden een octrooi van vijf jaren voor de uitgave van dien arbeid van van der Heiden verleenden. Fen ander boekje van H e i d a n us wordt vermeld onder dezen titel: Christelyke Confessie van Frederik de derde , Paltzgraven bij den Rhijn , den 26 October 1576 daarop in den Heer ontslapen , overgezet door Casparus Heidanus , Dordr. 1577. H e i d a nu s behoorde tot de voornaamste schrij vers te­gen de Doopsgezinden , en als zoodanig, zegt men , toonde hij zich onverdraagzaam. Hij zette niet alleen het protocol van de onderhandeling met de Doopsgezinden te Franken­that , ten jare 1571 over en deed hetzelve het fiat zien , waar hij trad ook in een gesehrift tegen hen op , waarvan de titel aldus luidt : Cort ende claer Bewijs van den H. Doop , wat hij eygent­lijck zij , ende wien hij toekomt .. . . Mitsgaders een korte wederlegginghe eens boecxkens ghedruckt Ao. 1581 gheintitu­leert: Een gantsch klare grondighe bewij sin­g h e etc. Daer in d' Autheur arbeyt le bewysen , dat de kinderdoop van 7nenschen ingheset zy. Ten 3de tnael ghedruckt ende nu van nieuw oversien ende verbetert. Haarlem 16 . . kl. 80. De eerste druk verscheen te Antwerpen , 1582. 8°. Zie Brand t, fist. der Reform., D. I. bl. 387 , 388 , D. II. bl. 216-225. 228 , 229 ; W. te Water, Tweed° Eeuw-getijde van de Geloofsbelijd. , bl. 18 ; Dezelfde , in de Boekz. der gel. wereld , 1754, bl. 434-465 ; J. W. te Water, kort verh. der Reform. van Zeel., bl. 388-410; Glasius, Godgel. IVederl. ; Schotel, Kerk. Dordr., D. I. bl. 122 ; Muller, Cat. van Godgel. work , Supplem., bl. 127; Groen van Prinsterer, , T. V. p. 223. HEIDANUS (CAsPARus), zoon van den voorgaande werd in 1566 geboren en koos , op het voorbeeld zijns vaders , de predikdienst tot zijnen werkkring. Hij was eerst predikant te Wolmersheim in den Nederpaltz bij Lan­dau , vertrok van daar in 1594 naar Frankenthal en in 1608 naar Amsterdam , waar hij in 1620 op verzoek van den kerkeraad eenigen tijd in de Hoogduitsche taal predikte. In de kerkelijke oneenigheden van zijnen tijd speelde hij eenen belangrijken rol en deed zich als een hevig Contra-remonstrant kennen. Hij was het , die tegeri S m on Epis co p i u s bij den doop van het kind van diens broeder zoo hevig uitvoer. Door geschriften heeft hij zich niet bekend gemaakt. Hij was gehuwd met Clara van V a r ic k , gezegd van den Borne , bij wie hij veertien kin­deren verwekte , waaronder twee zonen , die volgen. Zie Brandt, Dist. der Reform. , D. II. bl. 218 en volgg. ; R e­genbogen , Hist. der .Remonstr., IL 1. bl. 129-133; Croese, Kerk. liegist. , bl. 38. HEIDANUS (ABRAHAM) , zoon van den voorgaande , werd den isten Augustus 1597 te Frankenthal in den Paltz geboren , doch kwam reeds in 1608 met zijn vader te Amsterdam , waar hij het voorbereidend onderwijs op de Latijnsche scholen genoot. Eenen voortreffelijken aanleg toonende , vormde hij zich op het Waalsche collegie te Leiden onder het opzigt van den vermaarden Daniel Colo n i u s en zag zich vervolgens tot proponent bij de Waalsche synode met lof aangenomen. Na twee jaren op eene reize door Duitschland , Zwitserland , Frankrijk en Engeland doorgebragt te hebben , waar hij met de voor­naamste geleerden gemeenzanien omgang had , kwam hij alhier terug en werd in 1623 tot predikant bij de Waalsche gemeente te Naarden beroepen , van waar hij in 1628 naar Leiden vertrok , om aldaar de Nederduitsche gemeente te bedienen. Niet lang had H e i d a n us te Leiden gestaan, of hem wedervoeren eenige onaangenaamheden. Ofschoon zuiver regtzinnig in de leer , was hij het met sommige ijveraars van zijnen tijd niet eens over de behandeling der Remon­stranten. Hij was van oordeel , dat gelijk deze hunne ge­voelens met bewijzen staafden , dezelve niet met hardheid , maar met gelijke wapenen moesten bestreden worden. Men vatte hierom tegen H e i d a n ti s eenige vermoedens van onregtzinnigheid op , waarvan hij het noodig achtte zich te zuiveren ; daarom gal hij in 1641 zijne Proem ends TVederlegginghe des Renzonstrantschen Catechismi , beneueng eene aanspraale aan de Remonstrantsche gemeenten in Neder­land , (2de druk , 1641 , 3de 1645 , Leid. 80 ), uit, waarop door Episcopius werd geantwoord en waarop He id a­n u s weder antwoordde door zijne Causa Dei contra homines waarin hij de Remonstranten voor Pelagianen hield. Het kon niet anders, of Heidanus moest zich hierdoor naam maken. Weldra waren curatoren der Harderwijksche hoogeschool er op uit , hem aan hunne instelling te ver­binden. Op zeer voordeelige voorwaarden boden zij in 1648 Heidanus den godgeleerden leerstoel aan ; doch de ge­meente te Leiden wist hem daarvoor te doen bedanken , en zuiks te gemakkelijker , daar , terzelfder tijd curatoren der Leidsche hoogeschool hem het professoraat in de god­geleerdheid aanboden. Hij aanvaardde deze laatste betrek­king met lust en ijver, terwiji hij tevens zijn leeraarambt bleef waarnemen. Te midden van aller achting diende Heidanus gedu­rende vele jaren de hoogescbool. Zijn roe m bled niet binnen de grenzen van het vaderland bepaald maar ver­breidde zich ook naar buiten. De keurvorst van den Paltz beriep hem naar Heidelberg , doch Heid anus bedankte er voor en ontving nogtans buitengewone onderscheiding van dien vorst. Op de zaken der hoogeschool had hij eenen belangrijken invloed. De beroepingen van de hoogleeraren Hoornbeek, met wien hij later in twist geraakte , en later van Coccejus, Wittichius en de Voider te Leiden , was aan dien invloed toe te schrijven. Overal waar hij slechts kon , trachtte hij nut te stichten • en de be­ langen der hem dierbare instelling voor te staan. Weinig was het to voorzien , dat zoo veel zorg met zoo veel ondank tou beloond worden. Daartoe had het volgende aanleiding gegeven. He idanus, afkeerig der schoolsche wijsbegeerte , riam bij de komst van den vermaarden Re n at us Descartes diens wijsgeerige stellingen met warmte aan en bragt niet weinig toe , om the hier te laude te verspreiden. Dit ver­ oorzaakte 's mans val. Op aanstoken van de hoogleeraren Frederik Spanheim Jr. en Anthonius Hulsius namen curatoren een besluit, inhoudende een aantal stel- lingen , welker verdediging zij op de Leidsche hooge- school verboden wilden hebben. L3 e id anus, veront­ waardigd over die handelwijs , stelde een werkje to zamen en gaf het in het licht onder den titel van Consideratien over eenige saecken onlangh8 voorgevallen ins de Universiteyt binnen Leyden , (ald. 1676. 40.; in het Latijn , Hamburg , 1678) , waarin hij de genomene maat regelen van curatoren met gematigdheid en vrijmoedigheid beoordeelde. Curatoren achtten zich door dit geschrift beleedigd , ontboden den schrijver en ontsloegen hem den 4den Mei 1676 van zijnen post , op zijne verklaring dat hij het genoemde geschrift voor het zijne erkend had. H e i d a n us behield zijn predikambt en volhardde in de waarneming daarvan tot aan zijn dood, die op den 15den October 1678 plaats had. Ofschoon hij van zijn ambt was ontzet, hield nogtans de hoogleeraar Wit t i c h i u s eene akademische lijkrede op hem. H eidanus was een geleerd en weisprekend man , die , vrolijk van geest zijnde , aangenaam was in den omgang en wiens geestige scherts steeds gepaard ging met de uiterste bescheidenheid. Het deed dan ook hem eere aan , dat niet alle curatoren , zoo als de curator van Bev erningh, met zijne afzetting hadden ingestemd. Hij had zich overi­gene ale een ijverig voorstander van het Coccejanismns en Cartesianismus doen kennen. Als theologant , zegt de heer Glasius, was hij overigens hartelijk ingenornen met Caivyn en , hoezeer geen vriend van hardheid en geweld , op den duur bestrijder der Remonstranten. De afbeelding van H e i d a n us ziet het licht. De beste is die door S u y d e r h o e f naar A. B l o o t e l i n g in pleat is gebragt. Hij was den 29sten April 1627 gehuwd met Sara L o t e n van Amsterdam , bij wie hij den zoon en twee dochters naliet. De eerste , Karel genaamd , is ge­weest secretaris van Leiden , en bekend als grout liefhebber en verzamelaar van oude gedenkpenningen. Zijne eene dochter Maria was eerst gehuwd met den Nijmeegschen predikant Dionisius C r u s i u s en later met den Utrechtschen hoogleeraar in de godgeleerdheid , Franciscus Burman De andere dochter was gehuwd met den beer B o r n c o e r, eerst hoofdschout en daarna mede Burgemeester te Leiden. Behalve de genoemde werkjes zagen de volgende ge­ schriften van Heidanus het licht De Causa Dei. Dat is s de sake Godts verdedight tegen den mensche. Ofte wederlefginge van de dintwoorde van S. Episcopius. Mitsgaders een digressu tegen het : Klaer ende volkomen schriftuerlick bericht van J. Batelier, Leid. 1645.80. Oratio funebris in obitum Frederici Spanhemii, Lugd. Bat. 1649. 40. Ook in het Hollandsch vertaald. De Sabbath° , Lugd. Bat. 1658. 80. ; ook in het Hol­landsch vertaald en uitgegeven onder den titel van: Consideration over de '7Fleyliging van den Sabat ende den dagh des Heeren , tot vrede der Kercken , Leid. 1659. 120. 2 deelen. Fasciculus disputationum de Socianismo, Lugd. Bat. 1659. 80. Laus perroationis , Amst. 1660. 40. Corpus theologiae christianae in XV locos digestum , Lugd. Bat. 1676. 40. 2 vol. ; herdrukt 1682. 40. 2 vol. ; ald. 1686. 40. 2 vol. De origine erroris , Amst. 1678. 40. Behalve deze werken gal hij ook in bet Licht eerie rede­voering door hem in November 1669 gehouden , toen de Leidsche school , ten gevolge der zware pestziekte , van zes barer sieraden beroofd werd. Grootendeels was H e d a n u s rede aan den lof van C o c cej us toegewijd. Ook hield bij reeds vroeger Lijkpredicatien op de hoog­leeraren Ludo vicus de Dieu en Frederik Span-helm S r. , uitgegeven te Leiden in 1650. In de Responsa prudentum ad auctorem dissertationis de organo , in Ecclesiis Confoed. Belgii , ordine quo mina fuerunt {Lugd. Bat. 1644) komen brieven van He i d a n u s aan H uig en s voor. Zie Bayle, Diet. hist. et critiq., p. 1403; Soermans, "'cad. Reg. , bl. 27, 28, 40 : Y p e ij , Geschied. der synth. Godgel. , D. II. bl. 145 ; Levensbeschrfjv. van voorn. Mann. en Prouwen , D. IV. bl. 259-271 ; S a x e , Onom. literar. , T. IV. p. 521 ; Kok, Vaderl. Woordenb. , D. XX. bl. 507-509; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche hoogesch. bet Register op Ileijdanus; Schotel, Kerk. Dordr. , D. II. bl. 22 , 99 en de aldaar aangehaalde schrijvers ; B o u-man, Geschied. der Geld. hoogesch., D. I. bl. 133 , 134 , 157 ; Kist en R o y a a r d s , voor Iterk. geschied. , D. IX. bl. 490 met fac­simile zijner handteekening , D. X. bl. 272 ; G 1 a si u s , Godgel. Ne­derl.; Muller, Cat. van Portrett.; de .1Vavorscher , D. VIII. bl. 318. HEIDANUS (JoHANNEs), broeder van den voorgaande , werd mede te Frankenthal in 1604 geboren. Te Amster- dam in de voorbereidende wetenschappen onderwezen , ont­ving hij te Leiden het academisch onderwijs. Tot proponent bevorderd, werd hij in de plaats zijns broeders , in 1628, predikant to Naarden , van waar hij in 1638 naar Rot­terdam vertrok. Deze stand plaats verwisselde hij in 1649 met Amsterdam , waar hij den 14den Julij 1670 overfeed, Hij was gehuwd met Hillegonda Pater, waarbij hij eene dochter naliet , die in den echt trad met den Amster­damschen geschiedschrijver C a s p a r u s Comm el i n. Bij eene vroegere gelegenheid hebben wij H e i d a n u s den lijkredenaar doen zijn van L u d. de Dieu en F r. Span h e m i u s. Later is ons gebleken , dat de op zijn naam bij van A b k o u de opgegevene geschriften voor een groot deel althans door zijn broeder geschreven zijn. Wij danken evenwel aan He id anus den catalogus van de Bibliotheek der stad Amsterdam , dien bij in 1668 het licht deed zien. Zie Croese, Kerk. Reg. der Pred. to Amsterdam, bl. 68, 69; van Lennep, Illustr. Amst. Athen. memorab. , pag. 96 ; van Har­derwijk, Naaml. der Pred. to Rott. , bl. 32 ; Cat. van de Biblioth. der stad Amsterdam , Voorberigt , bl. V. HEIDE (A. DE) woonde in de tweede helft der zeven­tiende eeuw te Middelburg , waar hij waarschijnlijk de genees- of heelkunde uitoefende. Hij maakte zich als een kundig man door het schrijven der volgende werken bekend: Nieuw lichtende fakkel der chirurgie , met aanteekeningen en platen , Amst. 1680. 40. Nieuw licht der Apothekers , beneffens eenige ontleed- , genees- en heelkundige waarnemingen , verzeld met een vertoog over de onzekerheit der piskykery en de bedriegelijkheit der piskykeren , Amst. 1682. 80. met platen. Anatome mytuli , Belgice Mossel , Amst. 1684. cum fig. 80. Ook in het Hollandsch vertaald onder den titel van ; Ontleedkundige waarnemingen des Mossels , Amst. 1684. 80. met pl. Experimenta circa sanguinis misseonem fibras motrices, utri­ cam marinam , etc. , Amst. 1686. 40. Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. , D. I. St. I. III.; F e r w e r d a , Cat. univers. , D. I. St. VIII. bl. 89 ; dezelfde , van Boek., D. I. St. H. bl. 161; van Kampen, Geschiedder Ned. lett. en wetensch. , D. II. bl. 64. HEIDE (CASPARUS VAN' DER) werd den 7den October 1727 te Amsterdam geboren. Na den akademischen graad van meesterin de vrije kunsten en doctor in de wijsbegeerte bekomen te bebben , werd hij in 1750 proponent bij de Luthersche gemeente en in 1752 beroepen te Zierikzee. Hij verwierf ,zich door zijne geleerdheid en predikgaven een grooten naam en sterken toeloop der Hervormden , bijzon. der van regeringsleden en andere aanzienlijken. Ten gevolge daarvan was eerie uitbreiding van het kerkgebouw noodig, die dan ook in 4in tijd heeft plaats gehad , en welk uit­gebreid en verfraaid kerkgebouw bij op den thden Januarij 1756 inwijdde met eerie rede over Jesaia 54. vs. 2 en 3a, die te Zierikzee kort daarna is in het licht gegeven. Inmiddels was van der Heide in hetzelfde jaar naar Gouda beroepen, welke gemeente hij in 1757 met die van 's Gravenhage verwisselde, waar hij insgelijks de nieuw gebouwde kerk in 176i met eerie predikatie heeft ingewijd en waar hij in 1791 overleed. De beide genoenade leerredenen zijn getiteld De heerkke uitbrif ding der kerke Gods , voorzegt door Jehovah's Geest en opgeteekent door zijnen H. Ziender Je­saias , Cap. 54. vs. 2 , 3 , Zierikzee , 1756. 40. Het echte geschrift der Godgeulde kerk ternpelen , vervat - i1 Jacobs verrukkende taal , Genes. 28. vs. 27 , 's Gravenh. 1761. Hij leverde voorts eene verbeterde uitgave van het Gees. telyk • Zielenvermaak van Mar tin i. Zie Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bijdr. tot de -Geschied. der Luth. Kerk in de Nederl. , St. V I. bl. 22-29 , St. VII. bl. 76-81; Domela Nieuwenhuis, Geschied. der Luth. Gemeente te 's loge , bl. 54, 97. HEIDE (JOAN VAN DER). Zie HEYDEN (JAN VAN DER). HEIDE (JutuiNEs vAN DER) leverde Gedachten op de tytelplaat vaar Paauw's Europa's Luthei'dom. Zie dat werk. HEIDEN (LODEWIJK SIGISMUND VINCENT GUSTA.A.P graaf VAN) werd te Zuidlaren , of volMens sommigen te 's Gra­venhage , den Eden September 1773 geboren , en was de tweede zoon van Sigismund Pieter Alexander, heer van Reinestein en Laarwoud, en van Ma r i a e-d e r i k a, baronnesse van R e e d e van Amerongen. Even negen jaren oud zijnde , trad hij als kadet in Hollandsche zeedienst en ontving zijne eerste opleiding van den beroemden van K i n s b e r g e n. In 1789 tot luitenant bevorderd bleef hij tot 1795 in dienst en vergezelde toen Willem V naar Engeland. Pij zijne terugkomst to 's Gravenhage werd hij gevangen gezet doch niet lang daarna , weder ontslagen. Eenigen tijd ambteloos bij zijne ouders gewoond heb­bende , vertrok hij vervolgens naar Rusland , al waar hij tot kapitein-luitenant werd benoemd , hoedanig hij tot 1803 diende op de Russische vloten in de Zwarte zee. In dat jaar nog bevorderd tot kapitein , diende hij tot 1808 bij het kadettenkorps van de marine en bij het collegie der adruiraliteit. In den oorlog tegen Zweden voerde hij het bevel over een smaldeel fregatten , waarmede hij zich naar Sweaburg begaf. Vervolgens, in 1808, tot kapitein der le kiasse bevorderd , werd hem het bevel opgedragen over eene divisie van de flotille. In de drie gevechten welke hij daarmede leverde , kenmerkte hij zich door zijn beleid en moed zoodanio., dat hij tot belooning zijner dien­sten met de orde van St. Wladimir en van St. Anna begif­tigd werd. Nadat hem in 1809 het opperbevel over de flotille van Nieuw-Finland was toevertrouwd , ontving hij in 1813 last van den keizer, om met zijne schepen naar Dantzig te stevenen en bet beleg dier stall krachtdadig te bevorderen. Ook bier gaf hij blijken van bekwaamheid en moed. De belooning bled niet achter. De keizer schonk hem den rang van kapitein-commodore en vereerde hem een gouden eerendegen. In 1815 werd hij benoemd tot gouverneur van Sweaburg en opperbevelhebber der zeemagt in Finland , en twee jaren later tot schout-bij-nacht. De keizer was zoo zeer over zijn gedrag voldaan , dat hij hem met eigene handen met het grootkruis der St. Anna-orde versierde. In den zeeslag van Navarino , 8 October 1826, overlaadde van Heiden zich met roem , onderscheidde zich door zijne koelbloedigheid en bewaarde zijn naam voor de ver­geteiheid. Hij ontving het grootkruis der Bath-orde van Engeland , van den Heiligen Lodewijk van Frankrijk en van St. George van Rusland , en werd tot vice admiraal benoemd. In 1835 werd hij bevorderd tot admiraal en militairen kommandant van Reval. De meest beroemdste eereteekenen van de vorsten van Europa , waaronder ook de beide Ne­derlandsche orden , werden hem geschonken en bij was in hooge mate geeerd en bemind bij alien die hem kenden. Hij overleed in zijne genoemde betrekking te Reval den 17den October 1850. Zijne afbeelding ziet bet licht zoo­wel naar de teekening van J. J. G. van Wicherer, gesteendrukt door D e s g u e r r o i s en Co. , in groot folio, als ook voor den Drentsche volksalmanak van 1839. Hij was gehuwd met eene dochter van den Zweedschen admi­raal d' A k el ij e. Drie zijner zonen bekleeden in Rusland belangrijke betrekkingen. Zie Drentsche olksalmanak 1837. bl. 150-156 , door ons bier ge. volgd en uit medegedeelde berigten aangevuld. HEIDEN (F. J. VAN DER) schreef: 26 Vervarelyke Schipbreuk van IOost-Indisch Jacht Ter-schelling , onder het Landt van Bengale, verhaelende deeselfs verongelucken en hongersnoodt , benevens eene bondige beschry­viug der koningryken Arrakan , Bengale , Martaban , Tanaa­sery, enz. Amst. 1675. 40. met pl. Zie F r ed. Muller, Cat. van boeken enz. over de Nederl. I. 29. HEIDEN (JACOB VAN DER) vervaardigde een tooneelstuk , getiteld: Cleandcr en Amara , ofte gestadige lie fde , 1681. 80. Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht. HEIDEN (JAW VAN DER). Zie HEYDEN (JAN VAN DER). HEIDENRIJK (MENso) werd geboren te Wezel den 9den Februarij 1644 uit Johan Anthonij Heidenrijk, kapitein ten dienste dezer landen en D r i e s k e Hon n e r t s. Na voorbereidend onderwiis vertrok hij naar de Harder­wijksche akademie, in de godgeleerdheid te studeren , en genoot er het one rwijs van de hoogleeraren Thiel in de wijsbegeerte , Herm anni des in de oudheidkunde, en van Colonius, Wolferdus en W ilhelmius in de godgeleerdheid. In 1666 tot proponent bevorderd werd hij in 1668 als eerste predikant beroepen to Climmen , een dorp ornstreeks drie uren van Maastricht , van waar hij in 1673 door de Franschen verdreven werd. In het volgende jaar tot de legerdienst geroepen , werd hij achtereenvolgens geplaatst bij de bezettingen to Leiden , te Diest en te Hasselt , waarna hij , in 1678 , toen Maastricht onder het gebied der Staten teruggekeerd was , aldaar beroepen en den 22sten Januarij 1679 bevestigd werd. Daar verkondigde hij het evangelie tot nan zijn dood , die den 12den October 1724 plaats had. Hij was tweemaal gehuwd : eerst met Johanna Catharina van der Beek, bij wie hij geene kinderen verwekte , daarna met A 1 e t t a van H e u s b e r g e n , die hem vijf kinderen schonk , waarvan er drie hunne ouders overleefden. De volgende geschriften zien van hem het licht : Bet uitgedoofde Vagevuur , behdzende een voorstel over de leer van den oud vader Augustinus, aangaande het vagevuur,, door Pater Bonaventura Moors, in die tyd Prediker onder de Augustynen te Maastrigt , en daartegen een wederlegging van des Paters redenen en bewysstukken, enz. Harderw. 1700. 80. De Canonisatie der heiligen en de Excanonisatie van Taus Pius den V, in een gemeen betoog van de onzekerheit der Roomsche heiligen , nevens eene verdediginge van de Walden­zen, door Dominicus en Pius den V vervolgt tegen zekeren Pater Mattheus Dolmans, Prediker onder de Dorninicanen te ilfaestrigt Harderw. 1713. 80. 't Jubeljaer van M e n s o Heidenryk, geviert te Maes­trigt den 16 September 1718 in een leerrede over 2 Petr. I. 13 , ter gelegenheit van zijne villtiyiarige Predikdienst , nevens den ontdekten Dolleman : zynde eene bescherming van de waerheit in Heidenryk's Tractaet genoeint de zekere onzekerheit der Roornsche Heiligen, en de belasterde Wal­denzen verdedigd tegen denzelven Pater Dolmans, Har­derw. 1721. 80. Zie Boekz. der gel. wereld , 1722. a. Ms 197 , 1724. L. bl. 521 , 653-655. HEILBRON Cz. (DAVID) werd to 's Gravenhage den 4den Julij 1762 uit deftige Israelitische ouders geboren, en genoot reeds vroeg alles wat tot eene beschaafde en geleerde opvoeding behoort. Zijn gelukkige aanleg voor de studie vertoonde zich weldra en hij werd daarom naar Leiden gezonden ter beoe­fening der geneeskunde , waar hij in April 1784 den doc­toralen graad ontving. Lich in zijne geboorteplaats als praktiserend geneesheer nedergezet hebbende, legde hij zich met verdubbelden ijver niet alleen op zijn vak toe, maar ook op alles wat daar eenigermate mede in verband stond. Alle oude en nieuwe schrijvers werden door hem met oordeel gelezen en verge­leken. De roem zijner geleerdheid nam dermate toe , dat hij door het gouvernement tot verschillende belangrijke commissien en ambten geroepen werd. Zoo werd hij in 1795 , 1796 en 1797 van hoogerhand afgezonden naar verschillende dorpen in ons vaderland , die door besmette­lijke ziekten waren aangetast; zoo werd hem door 's lands regering opgedragen om het verloskundig werk door dr. Bake geschreven , en in lateren tijd uitgegeven , naar eisch te onderzoeken. Gelijktijdig werd hem ook het doen van nasporingen opgedragen over den aard der in de Noord-Amerikaansche en Spaansche havens geheerscht hebbende ziekten , alsmede over de doelmatigste middelen , om het overbrengen der smetstof in onze havens tegen te gain. In 1800 zich to Amsterdam nedergezet hebbende , ver­wierf hij zich daar ter stede eene aanzienlijke praktijk , die tot aan zijn dood toe duurde en door hem tot in hoogen ouderdom met iiver en lust werd waargenomen. Daarbij werd hij in 1808 benoemd tot chef van het vierde bureau der eerste divisie 14 het ministerie van binnenlandsche zakeri voor het geneeskundige , voor welke betrekking hij in 1810 moest bedanken , als zijnde niet vereenigbaar met zijn aan- houdend verblijf te Amsterdam , later was hij lid der com­ missie tot het afnemen der examina van de aspirant-vee­ artsen , en daar hij zich sedert vele jaren op de kennis van dit bijzonder gedeelte zijner 'kunst met de Borst had toegelegd , werd hem niet alleen den 10den November 1815 de herziening der wetten nopens het veeartsenijkundige opgedragen, maar weinige dagen later zijn volhardende ar­ beid beloond , door zijne benoeming tot eersten commies bij het ministerie van binnenlandsehe zaken , voor het veeartsenijkundig yak , met de laevoegdheid om als ge­ neesheer te Amsterdam te blijven practiseren. In 1818 werd H e i I b r o n overgeplaatst van binnenland­sche zaken naar het ministerie van het publieke onderwijs, nationale nijverheid en de kotonien ; en drie jaren later zag hij zieh benoemd tot lid der commissie te Haarlem vereenigd , om de aspiranten your de veeartsenijkundige school to examineren ; terwijl hem den 20sten Julij 1822 bet lidmaatschap werd opgedragen in de commissie , welke zich met het fonds van den landbouw in de provincie Noordholland had onledig te houden. In al deze betrek­kingen , ook als lid der godsdienstige Isradlietische school­commissie over het synagogeal ressort van Amsterdam, eindelijk ook als voorzitter der ingestelde staats-cornmissie tot het afnemen der examina van aspirant Isra8lietische gods­dienst-onderwijzers, toonde H e i 1 b r on eenen ijver, zeldzaani geovenaard, en eene geleerdheid in Hebreeuwsche taal-en letterkunde , Bijbelverklaring , algemeene en bijzondere ge­schiedenis enz. , die door de kundigste mannen uit het rijk bewonderd werd. In 1825 kreeg Heilbr on zijn eervol ontslag uit zijne betrekking ale commies bij het ministerie van het publieke onderwijs, enz.; terwijI bij de ontbinding der commissie tot het afnemen van het examen der veeartsen , hem 's lands dank voor de in die hoedanigheid bewezene hoogst belting -rkike diensten werd betuigd. De tijd zijner rust was evenwel nog niet gekomen , daar hem weldra bezigheden van geheel anderen aard , doch niet minder met zijne kunde , zijnen ijver en lust tot werken overeenkomende , werden opge­dragen. Hij werd , bij besluit van den 27sten December 1826 , benoemd tot geneeskundig lid van bet armbestuur en het ziekenhuis der Nederlandsch:Isradlietische gemeente to Amsterdam. Wat hij als zoodanig verrigtte , zullen wij bier niet uit een zetten ; genoeg, de inrigting kreeg weldra onder zijne leiding een geheel ander aanzien. Hij nam deze betrekking en zijne uitgebreide praktijk waar genoegzaam tot aan zijnen dood , die to Amsterdam den 5den Junij 1847 plaats vond. Zonder eenige praal werd zijn store­lijk op de begraafplaats te Muiderberg ter ruste gezet. „Krachtig van geest , vast van wil , zuiver van zeden , diepdenkencl , geleerd , werkzaatn , was hij te regt bij zijne natuurgenooten en de overheid geacht en bij zeer velen op buitengewonen prijs gesteld " De koninr , had hem het ridderkruis der orde van den Nederlandsaen Leeuw ge­schonken en onderseheidene maatschappijen en genootschap­pen benoemden hem tot lid. Reeds in 1796 tot lid • der Hollandsche maatschappij van kunsten en wetenschappen te Haarlem gekozen , vierde deze geleerde kring in 1846 het jubelfeest van Heilbron's lidmaatschap , door to doen vervaardigen eene medaille ter zijner eere , waaruit bleek dat hij het oudste lid dier maatschappij was. H e i 1 b r o n was gehuwd , doch de naam zijner vrou w wordt niet vermeld. Hij liet na edne dochter en den zoon. Bij zoo veel werkzaamheden wist He ilbro n nog den tijd te vinden orn voor de pens to werken en alzoo in ruimeren kring werkzaam te zijn. Aan vele geneeskundige en niet geneeskundige tijdschriften was hij een ijverig me­dewerker. Wij laten liter eene opgave volgen van hetgeen ons van zijnen arbeid bekend is : Verhandeling over het bezigen van purgeermiddelen in de borstziekte. Bekroond door het genootschap: Servandis Ci­vibus en in zijne verhandelingen opgenomen. (1790. 80.) Lets over het verband van de scrophuleuse klierziekten , Engelsche ziek:en en dauwworm. In den .4 /gem. Konst -en Letterb. 1791. D. IL bl. 19a. Verhandeling over de oorzaken van het beslag op de tong , deszeljs verscheidenheden , enz. Met zilver bekroond door het Bataafsch genootschap van proefondervindelijke wijs­begeerte te Rotterdam en in het 10e deel (1796 40 ) van zijne verhandelingen opgenomen. Deze verhandeling is ook in het Hoogduitsch overgezet. .4dres en vertoog ter verhetering van het genees- en heel­kundige in 1796 aan de Nationale vevgadering overgegeven, enz. 's Hage 1797. 80. Verhandeling over de ziekteteekenen uit de oogen in bete ziekten. Met zilver bekroond door bet Bataafsch genootschap to Rotterdam en in het lle deel (1798 40.) zijner ver­handelingen opgenomen. Verhandeling over de teekens of verschijnselen der oogen in sleepende ziekten. Met goud bekroond door hetzelfde genootschap en in het 2e deel (1801. 40.) zijner nieuwe verhandelingen opgenomen. Bedenkingen, aangaande het beproefd nziddel tegen den dollen hondsteet, van C. J. de M o n e t a. In de Nieuwe ra­derlandsche Bibliotheek D. V. st. 2. bl. 585. (1801.) Over het a fwisselend gebruik van het gewoon planten-loog­tout en den opium, in hevige stuiptrekkingen. In de Algenz. Vaderl. Letteroefen. 1801. D. XI. st. II. bl. 10 , en in het Geneesk. Magazijn van S t i p r i a a n Luiscius, 1801. D. I. st. I. bl. 199. (Met B. Buchner.) Opnzerkenswaardige genezing van eene verlanznzing der bovenste en onderste ledematen door het gebruik der baden in het badhuis te Amsterdam. In de Algenz. Vaderl. Letteroe f. 1802. D. XI I. st. II. bl. 237 , en in het Geneesk. Magaz. van S t i p r i a a n Luiscius en anderen , 1803. D. II. st . I. bl. 249. Een werkzaanz middel in teeringziekten. In de Scheik. Bibl. 1803. D. I. bl. 3. Schets van eerie in 1808 in de provincien Gelderland en Braband geheerscht hebbende koortsziekte onder het rundvee , Amst. 1815. 80. Verhandeling over de nziddelen tegen de besinetting van de ware veepest. Met goud bekroond door de Hollandsche maatschappij der wetenschappen te Haarlem en in het XIII deel (1824. 80.) van hare Natuurkundige verhande­lingen opgenorcen. In 1791 vertaalde hij de Brieven aan Geneesheeren door prof. Her tz, en in 1793 gaf hij in het Nederduitsch nit bet werk van H o f fm a n n, over de Zwangere vrouwen. Zie S. J. Mulder in illgem. Konst- en Letterb. 1847. D. I. bl. 385-393, door ons voornameiijk gevolgd ; de Jong, 1Vaaml. van Book. ; 11 01trop, Biblioth, Medico-Chirurg. , p. 132, 133. HEILERSIGIUS (JoruNtiEs) , van wien ons alleen be­kend is, dat hij de leermeester was in de talen en weten­schappen van prins Willem II , en dat deze vorst hem later tot zijnen geheimen raad en secretaris gebruikt heeft. Zie Leven van Willem H ('s Hage 1738 80.) D. I. hi. 14; G r o en van Prinsterer, slrchives , Ser. 11. T. IV. HEILIGERS (JOHANNES PETRUS) werd to Schiedam den 8sten Augustus 1807 geboren en overleed er op jeugdi­gen Ieeftijd den 13den Januarij 1836. Hij was een waardig kweekeling van den heer Kr use m an to Amsterdam. Als portretschilder oogstte hij lof in wegens gelijkenis en keu­righeid van bewerking , waarvan de blUken , dat zulks weI verdiend was , in onderscheidene portretten , door hem ver­vaardigd aanwezig zijn. Zie digem. Konst- en Letterb. , 1836. D. I. bl. 66, 07 ; Jaarb. voor de Stad en het Kenton Schiedam, 1852. bl. 18. HElLO (FREDERIK VAN) , aldus genaamd naar de plaats zijner geboorte , een dorp tusschen Alkmaar en Egmond in Noordholland gelegen. Hij werd monnik in het nieuw op­gerigte klooster in dat dorp. Tot priester gewijd, bestuurde hij achter elkander de konventen van geestelijke maagden te Warmond , te Leiden en te Beverwijk. Op het einde zijner dagen keerde hij te Hello in het klooster terug en overleed er den 11den October 1455. Hij was een zeer godvruchtig en zeer geleerd man , ,,een deftig paet, een redenaar en godgeleerde." Hij stelde een aantal werken te zamen , die evenwel niet door den druk zijn bekend gemaakt , en die later bij verkoop uit het klooster in handen van den hoogleeraar Bo xho o m zijn overgegaan. De Leidsche hoogleeraar N. C. Kist werd door zijn overlijden verhinderd , deze werken nit te geven. H eilo moet een voor zijn tijd zeer verlicht gees­telijke geweest zijn , blijkens zijn schrijven tegen en open­lijk afkeuren van de bedevaarten. Zie Foppens, Eibl. Belg. , p. 320; Paquot, lifimoir., p. 55 ; (van Heussen en van Itij n) Oudh. van Noord-Ilolland , D. II. bl. 20 , 21 ; Si ocr ds, Eeschr. van Friesi. , D. I. bl. 792, 793. HEIM (ANTHONY VAN DER) zoon van Ant bony v an der Heim, rekenmeester der domeinen van Holland , en van Cat h a r i n a Heinsius, zuster van den raadpen­sionaris , werd in 1693 geboren. Wij ontmoeten hem het eerst in 1727 als secretaris van de generaliteits rekenka­mer en griffier der leenen van Holland , toen hij in de plaats van Simon van Si in g e l a n d tot secretaris van den Rand van Staate benoemd werd. Als zoodanig, en eenigen tijd later als thesaurier generaal der Unie , had hij veel on­dervinding opgedaan , toen hij in 1737 tot raadpensionaris van Holland verkozen werd. Reeds dadelijk gaf hij een blijk van beminnelijke zedigheid, door te erkennen , dat hij de be­kwaamheden voor dat ambt vereisclit , niet bezat t dock in de hoop op den bijstand der Voorzienigheid en op dien der staten hetzelve ten dienste des lands zou trachten to bekleeden. Loffelijk kweet hij zich in hetzelve. Zijn bestuur was in de eerste vier jaren rustig , doch werd in de vijf laatste niet weinig zorgelijk door den Oostenrijkschen successieoor­log. Nogtans was het vertrouwen , hetwelk men stelde op zijn ijver , naarstigheid en oplettendheid algemeen. Ook met dat van buitenlandsche vorsten werd hij vereerd. Een bewijs hiervan is , onder anderen , dat toen de koning van Frankrijk , in 1743 , door zijnen gezant in 's Hage deed verklaren , aan Beene mogendheid eenige opening van een vredesontwerp te liebben laten doen , dan aan den staat der Vereenigde Nederlanden , waarvan van der Heim kennis had gekregen. Dat van der Heim aan zijne lastgevers zeer vol­ deed , ja voor onmisbaar gehonden was , bleek wel daar­ uit , dat de staten-generaal hem zeer gaarne in de plaats van den uitmuntenden Fagel hadden benoemd , terwiji Hollands staten hem drongen om den post van raadpen­ sionaris te behouden. Hij koos het Iaatste , en werd daar­ voor door Holland plegtig bedankt. Tat aan zijn dood toe was van der Heim met den meesten ijver en trouw voor 's lands belangen werkzaam. Nog in 1745 Meld hij zeer belangrijke onderhandelingen met den abt de la Vi 11 e. Zijne veelvuldige zwaarwigtige bezigheden en de inspanning waarmede hij die verrigtte badden eenen nadeeligen invloed op zijne gezondheid. Men raadde hem het gebruik der wateren te Spa aan , en het was op zijne reize derwaarts dat hij op den 16den Julij of volgens anderen , op 15den Augustus 1746 overleed. Zijne afbeelding ziet bet licht. Hij was gehuwd met Cath a­rina van der Waeyen en liet den zoon en twee dochters na. Zie Wagenaar, Padert. Hist., D. XIX. bl. 225, 394, 475, D• XX. hl. 45 ; van W ij n , Byroegs. , D. XVIII. bl. 117 , D. XX. M. 7-12 ; Nalezingen op de Vaderl. [list. van Wagenaar, D. II. hi. 402-408; Scheltema, Staatk. Nederl , D. 1. bl. 442, D. 11. bl. 890 ; van Kampen, Karakterk. der Yaderl. Geschied. , D. II. St. I1. bl. 598-000; Mu 11 e r , Cat. van Porttett. HEIMENBERG (HENfficus VAN) , van wien ons niets anders bekend is dan de titels zijner werken : De koinste van den Schiloh, Utr. 1695. 80. De propheteerende Hanna en Ethan. Amst. 1714. 40 . Zie Arrenherg, Naamreg. van Ned, Boek. HEIMENBERG (CA.srARus VAN), zoon van den voor­gaande , werd in 1681 predikant te Kudelstaart, in 1682 te Wijk bij Duurstede , in 1685 te Kampen , waar hij in 1731 emeritus werd na 50jari,ge predikdienst , bij welke gelegenheid zijn zoon eene feestrede hield , die door den druk is bekend gemaakt. Hij overleed te Kampen den 22sten Februarij 1734 , oud ruim 75 jaren en was gehuwd met Catharina van Breen, Petrus dochter, predikant te Utrecht. Drie hunner zonen verkondigden naderhand het evangelie , den hunner volgt. Hij schreef: .11fozes en Aaron of pligten der overheden en leeraren. Kampen , 1710 8°. Zie Boekz. der gel. wereld , 1734. a. bl. 240 ,:368-373; A r r en b erg, Kaavireg. van Ned. Bock. HEIMENBERG (CASPARUS HENRICUS VAN) , zoon van den voorgaande , was geboren te Kampen , alwaar zijn vader Coen predikant was , den 18den November 1694 , studeerde te Utrecht , werd in 1716 proponent , in 1720 predikant te Midlie , in 1721 te Wormerveer, waar hij in 1762 emeri­tus werd. Hij overleed te Haarlem den 2 7sten October 1764. Hij gat' de volgende werken in het licht: V aders Jubild door den zoos geviert. Amst. 1732. 4°. Elias hemelvaart of Lykreden op zyn vader , Amst. 1734. 4°. lloofdsomme der waarheden die het gereformeert Chri sten­dom belijd als noodzakelyk om te weten , te geloven en te be­tragten tot zaligheid , Amst. (1736.) 8°. Trormerveers kerk Jubild , Amst. 1739. 4°. Pharao' s droom , volgens Josephs verklaringe in Egyptens zevenjarige overvloed , door God vervuld ; in 18 leerredenen over Gen. XLI XLVII ; waarbij gevoegt zijn twee Biddags­ — predikatien over Ezech. IV : 9-17, en J es. VII : 17-20 , Leid. 1742. 4°. Vriendenraad tot wij sheid , door de Opperste wijsheid en derzelver dienaren , op het li felij kst voorgesteld en met over­tuiging van de zekerheid der waarheid kragtig aangedrongen , of Leerrede over Salomos Spreuken XXII vs. 17 en 18 , ter gedagtenisse van de 2 .5jarige predikdienst in zyn gemeynte te Wormerveer , uitgesprooken den 20 van Slagtmaand 1746. West-Zaand. 1747 4°. Eeuwgetyden van Nederlands vrijheit , door de heeren die over hetzelve geheerst hebben ten vollen erkent , in de Munster­sche vredehandeling en door den Heere onze Godt tot hiertoe bewaart by vryheit en godsdienst, den 13 Maart 1748 ; zijnde een dank- vast- en bededag, kort voorgestelt over Jesaia XXVI vs. 33. West-Zaand. 1748. 4°. Vreede Boetbazuyn op den dank- en bededag over den vreede te .d ken gesloten op den 18 van Wifnmaandt des jaars 1748 en gevierdt den 11 van Zomermaand 1749 in twee kerkredenen over Ps. XXXIX en 2 Koningen XXII M. 15 tot 20. Haarl. 1749 4°. Laaste eerbewyzinge van gantsch Juda aan den koning .Thskia , toegepast ter gelegentheid van het begraven van Zyn Hoogheid W . C. H. F r i s o enz. uyt 2 Citron. XXXII vs. 33. Amst. 1752. 40. V a n 11 e i m enherg beoefende ook de tcederlandsche dichtkunst, hoewel op eene weinig verdienstelijke wijze. Een uit voerig vers van hem kornt voor voor Marcus sentention van den hertog van Alba. (Amst. 1735. 80.). Zie Boekz. der gel. tvereld , 1764. L. bl. 663-665; van Abconde, Naamreg. van 1Ved. Book., D. 1. St. I , III , 1V , V , VI ; A r r e n-berg, Naamrep, -. van Ned. Bock.; van der A a, Arieuw Woordenb. van Ned. Dicht. HEIN (PIETER PIETERSZOON) werd nit geringe ouders in 1578 te Delfshaven geboren. Even Las van de meeste onzer zeehelden is er owtrent zijne afkomst , jeugd en jongelingsjaren niets bekend, Zijn vader , Pieter Hein genaarnd , hield zich met de reederij ter haringvangst Lezig. Met eene edele zucht tot roemwaardige bedrijven bezield, schijnt hij , tegen den wensch zijner moeder , de zee tot het tooneel zijus levens gekozen te hebben. Weinig goeds voor hem worth er van zijne reizen vermeld. Schier oneindige gevaren had hij door te staan , waarin hij niet zelden door zijne dapperlieid en zijnen mood gekomen was. Indio , Spanje , Vlaanderen waren van zijne gedragingen getuigen , tot dat hij door de Spanjaarden gevangen geno­men werd. Deze mishandelden hem wreedelijk. Hij moest roeijen op eene der galeijen van S p i n o 1 a en werd niet ontslagen , dan bij uitwisseling tegen den admirant van Arragon. Nu moeten er betere tijden gevolgd zijn. Tus­schen 1608 en 1617 ter koopvaardij varende klom hij gestadig in vermogen en maakte bijna jaarlijks een ander testament , en hoezeer hij hierbij telkens: ;,eerzame schipper beet ," sprak hij toch van zilver en goud , van eenen diamanten ring en meer zaken van waarde bij verschil­lende legaten. I3ij de oprigting der West-Indische maatschappij was hij de tweede bewindhebber ter kamer Rotterdam. In 1623 trad hij voor het eerst , als vice-admiraal , in dienst der maatschappij en behaalde hij in bet volgende jaar de eerste lauweren op den door de maatschappij bevolen togt naar Amerika onder Jacob Willek ens en Pie t H e in ondernomen. Voor St. Salvador , in de Allerhei­ligen baai gelegen, stootte men het hoofd en deze stad moest, het koste wat het wilde , veroveid worden. Op den 8sten Mei 1624 had de aanval plaats en werd met eene uitmuntende uitkomst bekroond. Piet Hein had tot die verovering veel bijgedragen. Na den trompetter , was hij de eerste op 's vijands verschansing , door welk luister­rijk voorbeeld hij zijn yolk in den heldhaftigsten moed ont­vonkte. In 1626 werd Piet Hein door de West-indische maatschappg , met algemeene stemmen tot admiraal der vloot aangesteld , echter onder het opperbevel van den admiraal B o u w e Heyns, die zich destijds met een ander deel der vloot in West-Inlie beyond. Pie t Hein had in last zich met hem te vereenigen en gezamelijk de Portu­gezen te bestrijden. Die vereeniging had echter geen plaats en daardoor mislukte ook dit jaar de verovering der Spaan­sche zilvervloot. I1ij bleef evenwel in zee en beproefde een aanval op de vijandelijke schepen , in de haven der Allerheiligen baai ten anker liggende. Roekeloos schier was deze onderneming. Onder het geschut der stad ligt een Spaansch-Portugesche vloot van zesentwintig schepen ten anker. Slechts drie zijner schepen kunnen de naanwe ruimte door, om de vloot te bereiken en toch , met behulp van de booten , door zijn yolk bemand , neemt hij drie6n­twintig schepen des vijands met buit uit de kolonie gela­den , zeilt van daar de geheele Braziliaansche kust zege­pralend langs , verbrandt of neemt nog vijf vaartuigen en keert , slechts met verlies van twee zijner schepen, naar het vaderland weder. Hij had op dien togt twee ligte wonden ontvangen eene van een musketkogel aan den arm , een ander. , door een splinter aan het been. In 1628 met een nieuwe vloot van vierentwintig schepen uitgezeild , had Piet Hein het geluk zonder slag of stoot , in de baai van Matanzas op bet eiland Cuba , de rijke Spaansche zilvervloot te veroveren en behouden in het vaderland te brengen. Het verhaal van deze overwin­ning, elders uitvoerig te vinden , gaan wij stilzwijgend voorbij. Piet Hein had van dezelve een nederig verslag aan de bewindhebbers .gezonden en werd met vreugde in het vaderland ontvangen. Allerwege wijdde men , bij het gezigt der groote schatten , in zijnen lof uit , doch hij bleef nederig en vergenoegde zich met aan den bewindheb­ber d e L a e t toe te voegen , „Zie hoe het yolk nu raast, om dat ik zulke schatten te huis breng , daar ik weinig voor gedaan heb te voren , als ik er voor gevocbten en veel grootere daden gedaan had dan deze , heeft men zich niet aan mij gekeerd." De staten-generaal schreven een dank- en vreugdedag uit. Op denzelven werd Piet Hein door den stadhonder Frederik Hendrik te gast genoodigd en toen van 's lands wege met den grooten gouden keten en de medaille beschonken. Na het verdeelen van den buit , waarvan Pi et Hein een aanzienlijk deel verwierf, kocht hij to Delft eene voor hem passende woning en wenschte zijne overige dagen in rust door te brengen. Het vaderland verlangde evenwel nog zijne diensten en in de plaats van den bij Grol ge­sneuvelden Willem van Nassau werd hij tot het aan­zienlijk ambt van luitenant-admiraal van Holland bevor­derd , ale hoedanig hij op den 19den April 1629 den eed deed. In Mei van dat jaar naar zee gegaan zijnde , ter be­strijding der Duinkerkers , ontmoette men , op den 20sten Junij daaraanvolgende , digt bij de haven , drie kaper­schepen , die tegenstand boden. Piet Hein gaat er met zijne gewone stoutmoedigheid op los , maar de Duinkerkers geven hem de voile laag , waarbij hij door een kogel zoo­danig in den schouder getroffen wordt , dat hij dood ter nedervalt. Zijn dood werd door eene glansrijke overwinning ge­wroken , maar bet vaderland was in diepen rouw gedom­peld en van hoog en laag , van klein en groot word zijn sterven met heete tranen betreurd , dear men van hem den hoogsten bloei en roem ter zee verwachtte. 's Lands staten wilden dan ook toonen op hoe hoogen prijs hij bij hen stond , want hU werd niet alleen , op koste van den lande, met groote plegtigheid en door kapiteins gedragen , te Delft in de Oude Kerk ter aarde besteld , maar zij stichtten ook , hem ter eere , eene heerlijke graftombe , welke nog in het koor van genoemde kerk gezien wordt , en welker Latijnsch opschrift 's mans daden kortelijk onder de billijk­ste lofspraak vervat. Was Hein 's dapperheid groot , niet minder roemt men zijnen christelijken inborst. Dionysius Sprankhuize n, van 1625 tot 1656 predikant te Delft , en dus tijdgenoot van hem , bezong zijne triumphen en hield bij zijnen dood eerie lijkrede op hem , waarin hU dit merkwaardig getui­genis van hem gaf: „dat hij zich nooit ter zee begaf, zonder eerst en vooral zijn ziel te bezorgen , die wassende door de band des geloofs en des gebeds in het bloed des Lams, en voorts dezelve bevelende in de handen van den getrouwen Schepper der ziele , den eeuwigen, alnaagtigen en barmhar­tigen God " Piet Hein was gehuwd met Ann etj e Claasdochter de R e u s , bij welke hij geene kinderen had en die den 10den November 1640 overleed en te Rotterdam in de groote kerk , waar hear grafzerk nog to zien is , begraven werd. Hein's afbeelding ziet op verschillende wijzen , ook de plaat van zijne graftombe , het Licht J o o s t van den V on d el voegde er het volgende bijschrift aan toe: De blixem die bet beelt van 'a aardryx dwingelant ' Lest sloeg de kroon van 't boofd , de scepter nit de hand, Voorspelde dezen Hein, den zeeschrik van Delfshaven , Die 't al verovert , wat West-Indic kan graven. 't Vereenigt Neerlant vrees voortaan voor geen belegh : F i 1 i p p us leit in zwijm , en beeft den doodateek wech. Aan Piet Hein wordt de uitvinding toegeschreven van het koperen der schepen. Zie Leven en laden der doorlughtige Zeeheld., (Amst. 1683) bl. 481-511; Tan B l e y s w ij e k , Reschrtjv. van Delft, bl. 178 , met of beelding der graftom be , 802-808 ; van der Capellen, Gedenkschri/ten, 1) 1. h!.305,366,478,488-490,492499507,611; Tim are ten; Verz. van Gedenksch., D. I. bl. 22-26 ; W a g e n a a r , Pad. Dist., D. X. bl. 483 , D. XI. bl. 12 , 68, 111 ; van W ij n , Bijv. op de raderl. list., het register op Hein; Kok, Vaderl. W oordenb., Levensbeschr. van voorn. Mannen en Vrouwen , D. I. bl. 173-184; B u s s i n g h , Tweede eeuwget. van de Hem Godsd. te Delfshaven , bl. 72, Biji. bl. 11-14 ; Scheltema, Geschied. en Letterk. Men­gelw. D. 1. St. 3. bl. 145-158; van K a m p c n , raderl. karakterk., D. II. St. I. bl. 137-140; Collotd'Escury, Moll. Boem , 1).11. bl. 73 , 103 , bl. 203-207 , D. VI. St. I. bl. 420; de Jonge, Geschied. van het Nederl. Zeewez., D. I bl. 317 , 323 , 355-359 ; E n g e l b e r t s Gerrits, Gedenkst. van Nall. field. ter Zee , 1). I. bl. 264-270 , 285-293, 301-305 , 307-312; Muller, Cat. van Portrett.; de Navorscher, D. IV. bl. 294 , D. V. bl. 166 , 170 , 234, D. VI. bl. 20, 44, 45, 79, 112, 241, 313. HEINCK (D.) Pz. schreef de volgende Tooneelspelen , die alle op den Amsterdamschen Schouwburg gespeeld zijn : De gestrafte kroonzucht , treurspel , Amst. 1650. 40. Don Louis de Vergas , of edelmoedige wraak , treurspel , Amst. 1668. 40 ; herdr. ald. 1762. 80., Dendermonde, 1783 80. V eranderlyk geval of stantvastige liefde , blyspel , Amst. 1663. 40. ; ald. 1669. 80. ; ald. 1733. 80. Zie Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Pled. Letterk. te Leid. D. I. L. bl. 110. HEINDRICXSSEN (EVERT) was geboren te Zoutelande op Walcheren, alwaar hij zich waarschijnlijk op den koop­handel en visscherij toelegde. Onzeker is het, wanneer hij zich van daar naar Vlissingen heeft begeven ; genoeg , wij ontmoeten er hem voor het eerst in 1572, nadat deze stad de zijde van den prins van Oranje gekozen had , en wel bij de Watergeuzen , met wie hij meerrnalen den vijand afbreuk deed. Het eerste blijk van zijnen moed gaf hij als onderbevelhebber van Joos de M oor, met wien hij een schip , met rij ken buit beladen , veroverde. Tot kapitein over een oorlogschip gesteld, werd aan hem en Joos de Moor in 1573 de uitvoering van eenen aanslag tegen Zeeburg of Rammekens opgedraa en , die door °hen uitmuntend werd uitgevoerd. In dat jaar° was hij waarschijnlijk ook tegenwoordig hij de veel­vuldige gevechten door de admiralen H or s t en B o i s o t aan den vijand geleverd. In 1574 nabij Arnemuiden ten anker liggende , stapte hij aan veal en wilde , door sommigen vergezeld , zich te Vlissingen gain ververschen. Onverhoeds werd hij door eenen vijandelijken hoop omringd en , no eene moedige tegenweer , moet hij zich otergeven en wordt gevankelijk weggevoerd. Ruim een jaar had hij in de gevangenis gezeten toen hij, door uitwisseling tegen den Spaan -schen krijgsoverste Trenc h a n t, zijne vrijheid weder verkreeg. Spoedig daarop trad hij weder in dienst en had hij deel aan de belangrijke overwinning van Bo .isot op de Spaan­sche vloot bij Antwerpen in Mei 1574. Na dien tijd wordt zijn naam niet 'neer genoemd. Zeker echter is het , dat hij bet vaderland nog eenen geruimen tijd dienst deed. Hij bewaakte de kusten van Zeeland aan de Vlaamsche zijde , nate in 1588 zeer waarschijnlijk deel aan den togt van de admiralen van Warm ont en Justinus van Nassau, strekkende om mede te werken tot vernieling der °novel.-winnelijke vloot. Na dien 40 3, hield hij uitgezonderd eene reize in het jaar 1591 naar Frankrijk , weder onafge­broken de wacht op de Vlaamsche kusten , en is hij in die standplaats gebleven , tot dat hij op den 3isten Julij 1600 zijn eervol ontslag verkreeg. Hij ontving den dank van de leden van den zeeraad voor zijne langdurige en getrouwe diensten en tevens , eene voor dien tijd niet onaan­zienlijke jaarwedde van twee honderd gulden. Niet lang had hij van een en ander genot, daar hij in bet begin van April of Mei des jaars 1601 te Vlissingen overleed , alwaar hij ook begraven is. In hooge achting stond Evert H ein dr i cxss e n bij zijne tijdgenooten. De getuigenis der geschiedschrijvers, zoo we! als de verklaringen zijner overheden , strekken hiervan ten bewijze; terwijl de bijzonderheid , dat sedert dien tijd , gedurende eene reeks van jaren , een wachtschip op de Schelde naar hem de Evert genaamd werd , ons ook hiervan mag overtuigen. Bij zijne familie waren voorhan­den twee sierlijke zilveren drinkschalen welke hij van den rand der admiraliteit vau Zeeland in 1590 ten geschenke ontving. Van een derzelve is ons in het hieronder aan-gehaalde werk 'van mr. de Jon g e eene afbeelding on be­scbrijving bewaard gebleven. Evert Hein dricxs sen was gehuwd met Leyn tj e Leynse, daarna met Aarnoutje Bastiaansse. Bij de eerste verwekte hij Brie zonen , die den naam van Evert s e n aannamen, en waarvan de middelste diegeen is , waaruit de personen sproten die wij op de artikels E v e r t s e n behandeld hebben. Bij zijne tweeds vrouw verwekte hij eene dochter. Zie I1r. J. C. de Jonge, Levensb. van Joh. en Cornel. Evertsen , Inleid., bl. 2-9 en de daarbij gevoegde geslachtslijst , door ons bier gevolgd , en voorts de bronnen aan den voet van di artikels over de E v e r t s en in dit Woordenboek aangehaald. HEINE (J. G.) te 's Hage den 7den September 1838 overleden , waar hij geneesheer was en titulair hoogleeraar. Hij maakte zich verdienstelijk door de stichting van het voortreffelijk orthopaedisch instituut te Wurtzburg in Beije­ren en van een soortgelijk gesticht nabij 's Gravenhage. Hij bereikte den ouderdom van 65 jaren en was ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw , en der Pruissische orde van den Roc:den Adelaar 4de klasse. Zie Algem. Konst- en Letter&., 1838. D. II. bl. 210. HEINECKE (JonAtor GOTTLIEB) of H e i n e c cius, werd te Eisenberg in Saksen den 2 Isten September 1681 geboren. Zijn vader was Johann Michiel Heinecke en zijne moeder Dorothea Pr u fe r u s, beiden tot den aanzienlijken stand behoorende. Na eerst van zijnen vader , vervolgens op de Latijnsche scholen het voorbereidend onderwijs ont­vangen te hebben , vertrok hij in 1700 naar de hoogeschool te Leipzig. Hier legde hij zich met zulk eenen Tiler op de wetenschappen toe , dat hij na een jaar vertoevens aan de akademie , en alzoo op 19jarigen leeftijd openlijk kon verdedigen eene door hem zamengestelde en later in zijne werken opgenomen disputatio de habitu et insignibus 1 pos­tolorwn sacerdotalibus contra Baroniurn. Reeds den 8sten Fe­bruarij 1703 werd hij tot meester in de wijsbegeerte bevorderd. In 1708 reeds met het onderwijs in de wijsbegeerte, ofschoon zonder bepaalden titel, aan de hoogeschool to Halle belast , werd hem in 1713 het hoogleeraarambt in die wetenschap aangeboden , hetwelk hij in 1720 verwisselde met dat in de regtsgeleerdheid , nadat hij in 17.16 den doc­ toralen graad in de regten met grooten lof verkregen had. In het volgende jaar verkreeg hij den titel van raad des konings van Pruissen. In 1723 werd Heinecke naar Franeker op zeer voor­deelige voorwaarden beroepen, om er de regtsgeleerdheid te onderwijzen , en den 23sten 111aart des volgenden jaars aarivaardde hij dien post met het houden eener oratio de jurisprudentia veterum Romanorum fornzularia ritibusgue , quibus negotia civilia explicabant , sollemnihus. Met uitgebreiden roem was Hein e c k e , die intusschen eene Europesche vermaardheid verworven had , te Frane­ker werkzaam. De Friesche lucht was evenwel minder gunstig voor zijne gezondheid, zoodat hem eene beroeping naar Frankfort aan den Oder in Junij 1727 hoogst welkom was , en hij dan ook in 1729 voor een aanzoek , om te Utrecht den regtsgeleerden leerstoel te beklimmen , bedankte. In 1733 andermaal tot hoogleeraar in de wijsbegeerte en regten te Halle aangesteld, beriepen hem in 1737 de curatoren der Leidsche hoogeschool. De koning van Pruissen wilds hem echter geen ontslag verleenen. Hij bleef dus te Halle en overleed er den 3 lsten Julij 1741. Zijne afbeelding ziet het licht. Hij was gehuwd met Hen r i c a Clara Johanna H e i r i n g i u s en verwekte bij Naar kinderen, waarvan een zoon, Johann Christiaan Gottlieb, welke zich mede als beroemd regtsgeleerde kennen deed. Ook hij was hoogleeraar te Halle toen hij in 1740 to Franeker tot hoogleeraar der regten beroepen werd , doch niet verscheen, daar hij in het volgende jaar reeds overleed. Johann Gottlieb Heinecke, dien wij alleen om zijn kortstondig verblijf aan de Friesche hoogeschool te vermelden hadden , was een der geleerdste en vermaardste mannen van zijnen tijd en was voornamelijk als regtsge­ leerde beroemd. Hij schreef een groot aantal werken , die afzonderlijk uitgegev en meermalen herdrukt zijn en die onder den titel van : Opera in VIII tomos distributa , te Geneve van 1744-1749 in 4o. het licht zagen. Een supplement deel verscheen in 1771 de pausselijke stoel plaatste deze werken op den Index. Zie J. C. G. lIeineccius, de vita , fatis et scriptis Jo. Gottl. Ileineccii patris, in het eerste dee! der Opera; V r i e m o e t, Athen. Fris., p. 799-811 ; Boekz. der gel. tvereld , 1723. b. M. 365 , 1724. a. bl. 356 , 587 , 1727. a. bl. 727 , 1729. b. bl. 93 219 , 1740. b. 222 , 1742. a. bl. 439 ; Saxe. Pnom. Literar. T. 11. p. 269-271 , 685 ; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche floogesch. D. 1. bl. 267, 268 , 269 ; Mailer, Cat. van Portrett.; van L e e u w e n , Cat. van de Bibl. van Friesl. , bl. 227. HEINEKEN (NIxoLAus) werd te Bremen geboren en den 20sten December 1735 te Harderwijk als student inge-schreven. ,Hij studeerde aldaar onafgebroken in de wijs­liegeerte en godgeleerdheid , tot dat hij den 11den Julij 1740 , na openlijke verdediging eener dissertatio de gravitate universali ejusque caussa , het doctoraat in het eerstgenoemde yak kreeg. Vervolgens tot proponent bevorderd , werd hij in 1743 predikant te Veessen. Twee jaren had hij deze gemeente bediend , toen hem de bezorgers van het athenaeum illustre te Deventer tot hoogleeraar in de wijsbegeerte aan­stelden. Hij aanvaardde zijn arnbt den 23sten December 1745 met eerie Oratio de recta via ad veram eruditionem en bekleedde hetzelve 29 jaren , toen hij , om den staat zijner gezondheid in 1775 emeritus geworden , zich met zijn gezin naar Amsterdam begaf, Hij overleed te Elburg bij zijn brooder , die volgt , den 7den Julij 1782. Hij was een zeer geleerd man , die zich echter , voor zoo ver wij weten , door geene geschriften heeft bekend gemaakt. Zie F• oekz. der gel, wereld, 1743. a. b1.585. b. 238 , 1745 , b. 358 , 623 , 1756. a. 252, 534; de J o n g h , Naarnl. der Predik. van Gel­derl. bl. 324 ; van Eck en Bosscha, het tweede eeuwf. van het 4th. Ill. to Dev., bl. III ; Bouman, Geschied. der Geld. lloogesch. D. II. bl. 199. HEINEKEN (DIDERIz) , broeder van den voorgaande studeerde even als deze in de godgeleerdheid en wijsbe­geerte aan de Harderwijksche hoogeschool en verkreeg al­daar den 5den Junij 1753 , na het verdedigen zijner dis­sertatio de Physica scientiarum indagatrice , den grand van doctor in de wijsbegeerte. Tot proponent bevorderd, beriep hem de gemeente to Doornspijk , welk beroep hij aannam, doch te Elburg bleef wonen. Ook was hij in zUnen tijd een man van naam , die bij curatoren der Harderwijksche hoogeschool keer op keer voor den wijsgeerigen en godge­leerden leerstoel in aanmerking kwam. Het jaar zijns overlijdens is ons onbekend. Hij was gehuwd met T h e o­dora Zegerina van Lom. Als schrijver rnaakte hij zich bekend door een in den Coccejaanschen geest geschreven werkje , getiteld : De planting van Jezus kerke door dienst der Apostelen , zeer levendig afgebeeld onder de vier doorluchtigste wonder­werken van den Heere Christus , beschreven Math. 8 : 2 —16. In helder daglicht gesteld en op zi"'n rechte onderwerp toege­past Amst. 1769. 8°. Zie B o u m a n , Geschied. der Geld. Iloogesch., D. II. b1.200, 237, 293, 300, 315; Glasius, Gadget. Nederl. HEINRICO (GoDFRIED) werd te Berlijn in 1667 gebo­ren , to Leipzig geordend en tot Hcogduitsch predikant bij 27 de Luthersche gemeente te Koppenhagen beroepen , alwaar hij wegens een hem aangedaan proces over het ontvreem­den van een zilveren pokaal en 50 exemplaren der PO8-Wien van dr. L asseni us van deszelfs weduwe , in 1705 van de predikdienst was ontslagen. Daarna in ons vader­land gekomen , moet hij te Harderwijk den graad van doctor in de geneeskunde verkregen en later to Zaandam in het Hoogduitsch gepredikt hebben. Toen het Amster­damsch collegie hem den 5den September 1708 den predik­stoel had geweigerd , trachtte hij te Buiksloot of aan den Overtoom eene predikantsplaats in te rigten , en predikte ook in November van dat jaar in een huffs op de Linden­gracht in het Hoogduitsch , volgens berigt , wel voor drie­honderd personen van geringen stand. Den 5den December voor het consistorie ontboden beloofde hij zich van predi­ken te zullen onthouden , en het volgende jaar 1709 werd hij te Purmerend beroepen. In 1716 te 's Gravenhage beroepen , gaven de brieven over hem uit Erfurt en Kop­penhagen ontvangen geen grond om hem to weren , doch de gezanten van de vreemde hoven , sedert 9 Mei 1708 stemgeregtigd bij het kiezen van predikanten , protesteer­den tegen zijn beroep , het Koppenhaagsche regtsgeding werd weder opgewarmd en er verscheen een stukje getiteld : Sententie tegen G. Heinrici to Coppenhagen uitgesproken den 21 February 1705 , waarby de voorz. H. wegens dieverzy van het predikambt aldus geremoveerd wordt (in 40. voor­handen in de Bibliotheca Duncaniana te 's Hage). Hier tegen werd door een vriend van Hein r i c i de vertaling van zijne laatste predikatie , te Koppenhagen gehouden over Exod. 32 : 1-16 en 16-28 , in het rieht gegeven onder den titel van : de gevallen maar niet weggeworpen Aaron (Rott. 1717. 4Q) en hij zelf gaf in het licht : Bescheyden verantwoordinge op seeker Geschrift , genaemt Sententie die uitgesprooken soude syn tot Copenhagen den 21 February 1705 , 's Hage 1716 , waarin zeer gunstige attestatien aan­gaande zijn gedrag door den raad der stad , de gerefor­meerde predikanten en den Lutherschen kerkeraad voor­komen. Er werd over deze zaak geprocedeerd en het Hof van Holland stelde de opposanten in het ongelijk. H e i n-r i c i kwam en aanvaardde zijne dienst met eenen vrede­groet. Hij vierde in 1730 bet tweede eeuwfeest der over-gave van de Augsburgsche Confessie op eene plegtige,wijze en overleed den 7den Maart 1742. Behalve de genoemde geschriften zijn van hem uitgegeven: Waarachtige Species facti en volslagen afschrift uit het Pro­tocol van het gevolgd proces , (1705). Lijkrede op Pesarovius, Amst. 1709. De heilige wooningen des Hoogsten by den Christen , in eene inwifings-Predicatie van een nieuw gebouwt Godshuis binnen Purmerende , Amst. 1712. 40. Laatste zegenwensch uytgestort over de gemeynte Jesu Christi binnen Purmerend , 's Hage , 1716. 40. D' eerste Vreedengroet aan de Gemeynte Jesu Christi in 's Gravenhage , uit het Hoogduitsch , 's Hage, 1716. 4°. Zie M a n n é , ilanm. over het werle der Reform., enz., bl. 332 , 392; Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bydr. tot de geschied. der Luth. kerk. in de Nederl., St. V. bl. 75-77; Domela Nieuwenhuis, Geschiedenis der Evangel. Luth. gem. to 's /loge , bl. 36-39. HEINS (DANIEL) of Heinsius, zoon van Nicola as Heins en van Elizabeth Houweel, werd niet in 1581 of 1582 , gelijk meest alle zijne levensbeschrijvers melden , mans , blijkens eene eigenhandige aanteekening zijner moeder, den 9 Junij (30 Mei o. s.) 1580 te Gend geboren. Hij werd waarschijnlijk Daniel genoemd naar Daniel de Burchgrave, secretaris van Leycester, gehuwd met Martina Naveghen, dochter van Pieter Na­veghen en van . . . . Houweel, zuster van Eliza­beth, gehuwd met Nicolaas Heins. Nog geen drie jaren bereikt hebbende zond zijn vader hem met zijne moeder uit zijne geboortestad , toen door tweedragt, twist en heerschzucht verscheurd , en kort daarop ten buit der Spanjaarden , naar Veere in Zeeland , waar hij zich welhaast bij hen voegde om naar Engeland over te steken. Daar En geland hem geen rustig verblijf aanbood, keerde hij naar de °Nederlanden teruer , en zette zich eerst ° te Rijswijk en later te Vlissingen neder. Daniel 's eerste leermeester was zijn vader. Later genoot hij het onderwijs van den Vlissingschen rector Thom as Schmeringius en van den predikant N i c o 1 a a s Oli v a r i u s. Ook werd hij , blijkens de opdragt van zijn onuitgegeven gedicht , In obitum Paludani (van den Br o e c k e) , weleer in het bezit van den hoogleeraar Wesseling, door zekeren Johannes B e 1 o s i u s onderwezen. Moa elijk decide hij ° diens onderwijs met een zijner oudste vrienden , Petrus, zoon van den Vlissingschen leeraar Cornelis de Hondt, die zich later als dichter , o. a. van de bekende schans (waarvoor Heinsius een lofdicht plaatste) , heeft bekend gemaakt. Reeds zeer vroeg schijnt onze Heinsius zijne lust tot de beoefening der Nederduitsche en Latijnsche poezij gevierd te hebben, zelfs zijn de achtregelige versjes , die hij in zijne kindschbeid , op verzoek van den drukker en plaatsnijder , bij de Embletnata amatoria en den Spiegel der doorluchtige Vrouwen voegde , uitgegeven , onder den naam van Theo critu s van Gent , welke benaming op zijne geboorteplaats doelde en op den beroemden Griekschen Herdersdichter,, welken hij zeer beminde , van wien hij in zijne gedichten veel vertaalde of navolgde en van wien hij twee uitgaven bezorgde , waarvan vooral de Iaatste nog heden in achting is. Ook vindt men achter de door zijn zoon Niko la as in 1640 verzamelde en te Leiden uitgegeven PoJmata eenige door hem „ab adolescente aut propemodum puero conscripta, en onder deze een Elegia ad P e t r u in Hon d i u m. '.Coen hij den leeftijd van veertien jaren had bereikt , zond zijn vader hem naar Franeker om de juridische lessen van den hoogleeraar H e n r i c u s S c h o t anus bij te wonen. Hij deed sulks tweemaal daags ; maar was met geest en hart bij zijne klassieke schrijvers , die hij vlijtig bestudeerde ; zelfs begon hij de Grieksche taal te beoefe­nen , en maakte zulke snelle vorderingen , dat hij reeds weinige maanden later eenen moeijelijken dichter kon verkia­ren, Een halfjaar na zijne komst verwisselde hij de Fra­nekersche hoogeschool met de Leidsche , om zich verder onder Everard Bronckhorst en Gerard Tunin­g i u s in de regten te oefenen ; edoch men ontmoette hem meer in het auditorium van B o n a v e n t u r a V ulcanius dan in die der beide genoemde hoogleeraren. Zoodra zijn vader , die hem tot advocaat had bestemd , zulks vernam ontbood hij hem naar Vlissingen , doch kort daarop vinden wij hem weder to Leiden , in gezelschap der geleerdste mannen en uitstekendste jongelingen , wier lof en roem , vriendschap en liefde hij in schoone liederen bezong. Tot de eerste behoorden M a rn ix van A I d e g o n de , Janus Douza, Petrus Forestus, Paulus Me­rula en, dien ik voor alien moest noemen, Joseph Sc a­1 i g e r , de „vorst der geleerden ," de „prins der Muzen." Deze had den schranderen jongeling , die zoo bevallig de latijnsche en grieksche snaren tokkelde , en zoo veel buiten­gemeene scherpzinnigheid in het verklaren en herstellen van den tekst der Ouden verraadde , en „alles wilde weten , alien wilde kennen ," spoedig opgemerkt en nam hem onder zijn jeugdige vrienden op. „Domwrs ejus terebant (schreef Francius) Baudii, Scriverii, Grotii et dilectus illi prae caeteris , praetextatus pene etiamnum , D a­n i e 1 H e i n s i u s. Hujus ille ingenium juvenis firmare , componere , tingere et ad magna guaevis et praeclara incen­dere." Orat. p. 121. Hoe dankbaar Hein sius voor deze weldaad was, blijkt uit zijne mannelijke en krachtige lofrede op hem gehouden; zijne heerlijke gedichten aan hem gewijd en zijnen moedigen strijd tegen Scioppius ter sere van zijnen grooten leermeester, en de zorg aan de uitgaaf van diens Jambi Gnomici en Epistolae besteed. Hoe S cal i g e r hem waardeerde blijkt uit zijne brieven , de gedichten van H e i n s i u s zelven en die van de G r o o t. HU noemde hem ingenium extra aleanz , praesertim in ea aetate. (Epp. p. 526.) De hulde door S c a­lig e r en Douza hem opentlijk toegebragt ; zijne Elegiae et Sylvae , zijn Hymnus in Pandoram en andere gedichten, zijne uitgaaf van Silius Italicus bragten hem in betrekking niet alleen tot binnen- , maar ook tot buitenlandsche geleer­den.DominicusBaudius,JustusLipsius,Johan­nesMeursius, Gerardus Johannesz. Vossius, Joh. Polyander a Kerckhove, Constantijn Huygens, de Casaubonussen, Pithoeus, Fa­ber en vele anderen schreven hem brieven ; Pe t r u s C u­naeus, de jonge Tuningius, Douza, Johannes Foreest, Cornelis van der Mille, Petrus Seri­verius en vooral Hugo G r o t i u s dongen naar zijne vriendschap en wisselden boeken en gedichten met hem. Met den laatste vooral was hij innig verbonden. Hij en de jonge Tun ingius waren zelfs speeljonkers op zijne bruiloft , die hij door een schoon Epithalamium vereeuwigd heeft. Later werd die schoone band verbroken en de haat even sterk als vroeger de liefde was. Zoo vele en zoo zeldzame talenten bewogen Curatoren , op voordragt van S c aliger , den jeugdigen Heinsi us aan de hoogeschool te verbinden , eerst door hem , in 1602 , verlof te geven tot het openlijk verklaren van Latijnsche dichters , op eene jaarwedde van f 400 , en in het volgende jaar tot buiten­gewoon hoogleeraar in de dichtkunde to benoemen. Twee jaren later werd hem het onderwijs der Grieksche taal en dat der staatkunde en na den dood van Merula (1607) ook het ambt van bibliothecaris opgedragen ; vijf jaren later werd hij tot opvolger van B a u d i u s in het onder­wijs der geschiedenis benoemd , na , reeds vroeger tot de waardigheid van gewoon hoogleeraar bevorderd en met vele bewijzen van achting door Curatoren vereerd to zijn geweest , onder welke zijne aanstelling tot Secretaris van den akademischen senaat. Zoo iemand verdiende H e i n­sius dit alles , zoo door zijne geleerde geschriften , als uitnemende gedichten , die jaarlijks talrijker en schooner werden , en vooral door zijn uitmuntend onderwijs , waar­door hij de hoogeschool tot een „Tempel der Muzen" , tot „de Glorie van Holland" , „de Roem der geleerde Wereld" verhief. Zijne geschriften waren deels door hem uitge­sproken redevoeringen en verhandelingen , deels verbeterde uitgaven der Classici met zijne aanteekeningen , zoo als van eenige werken van Aristoteles, Themistius, Maximus Tyrius, Theophrastes, Nonnus, Clemens Alexandrinus, Tkeocritus, Mos­chus enBion, Hesiodus, Horatius, Virgilius, Terentius, Seneca en andere ; deels van geschied- en staatkundigen inhoud, deels scherpe en geestige hekelschriften. Zijne gedichten waren z66 geliefd, dat de bundel er van binnen weinige jaren twaalfmaal in Nederland en Engeland herdrukt werd en zelfs zijne Nederduitsche zangen in het Duitsch en Fransch en sommigen in het Russisch werden overgezet. Nim. mer was de hoogeschool , welligt de tijden van Boerhave uitgezonderd , meer bezocht dan Coen. Allen wilden He i n-s i u s , „de Eer der hoogeschool", „de Phoenix der Muzen", „de Fakkel der geleerdheid" hooren. In zijne scholen wer­den de Gronoviussen, Pyliussen, Vossiussen, Blyenburghen, Beveroviciussen, een Petrus Winsemius, Antonius Thysius, en honderden, die als letterkundigen in de XVIe eeuw hebben uitgemunt, gevormd. Zijn groote naam lokte jongelingen uit Duitsch­land , Engeland en Noorwegen naar Leiden en onder deze een Vincent Fabricius en Martin Opitz, beide later als dichters beroemd. De uitstekendste geleerden , zoo als Andreas Gryph, Digby, Puteanus, Huet, Descartes, Mersenne, Patin, Gassendi, Isaac Casaubonus, Elmenhorstius, Graswinckel, Neuhusius, Colvius, Schoockius,Polyander, Rutgersius, Beverovicius, Vlietius, bezochten hem ; anderen zoo als Bar laeus, Huygens, B o x-horn, Vossius, Meursius, Cunaeus, Baudius, Salmasius, Gudius, Wouwerus, Cabeljavius, en onder de uitheemsch-geleerden Richter, K i r c h­mannus, Scipio Gentilis, Erycius Puteanus, Isaacus Casaubonus, Buxtorfius, Joachim Gerdes, Ludovicus Camerarius, ThomasBan­gins, Reinholdus Frankenberg, Vincent Fa­bricius, Joh. Baptista D o n i u s en honderde ande­ren raadpleegden hem over moeijelijke plaatsen uit de schriften der Ouden; Grotius, Beverovicius, Boxhorn, Huygens, Kinschot, Rekenarius, Scrive­rius, B. Vulcanius, Bodecherus Banningh, Nyendalius, Zevecotius, Westenburgius, Hofferus, Cats, de Groot,Douza en Scaliger wijdden hem hunne zangen. De Engelsche gezant , Dudley Carleton, noemde hem : „r honneur de euniversitd de Leide." — Gabriel Naudaeus: nomen cujus prope divinum est." B a r t h i u s „vir ubique pari ingeniosue eruditus et disertue , scriptor hujus seculi primarius , veterum non paucis superior, paucis omnibus inferior ;" IBochartus: „vir vere ?nag-nus , summus ac doctissimus." IPolyander: „magnum seculi nostri ornamentum ;" —V o s s i u s : „summus vir , vere que Musarum at Charitum pay' a•capta --Erycius Pu-teanus:„Belgae nisi te agnoscant .Apollinem;" —Jacobus Crucius: „vir incomparabilis , in quern ut Zeuxis in suam Venerem aut P h y d i a s in Clypeum Minervae , natura contulisse videtur quidquid est V enerum et Gratiarum ;" Beverwyck: „den nooit volprezen Heinsius," „den ridderlyken Pad." Ook verhief hij zijne groote geleerdheid in Oostersche en Westersche talen , en stelde zijne Latijnsche en Grieksche verzen zelfs boven die der Ouden. Dit oordeel over zijne Oostersche taalgeleerdheid en podzij worth door vele anderen bevestigd. Hij hielp o. a. Ludovic us de Dieu bij de uitgave der Openbaring van Johannes in het Syrisch , en Polyander noemde hem : „vir adnzirabili elo­quentid , altissimd eruditione et multiplici linguarum atque Occidentalium peritia a Deo exornatus." Nopens zijne Latijnsche en Grieksche gedichten schreef hem Casaubonus: „cum versus Graecos twos lego , Ho­merum non Heinsium puto me legere ; cum Latinos , Ovidium aut Propertium," en Scaliger: „Anacre­ontica tua Graeca indicent quantus in hoc genere futurus sis ;" een oordeel door Booth, Borrichius, Vossius, Hoeuff.t en Pe e r 1 k a m p bevestigd. Nopens zijne Ne-derduitsche gedichten is het oordeel van vroegere en latere schrijvers niet minder gunstig. Wij beroepen onr3 bier slechts op de getuigenissen van Meerman, van de C a­pelle, de Vries, Siegenbeek,Kantelaar,Wit­sen Geysbeek en van Kampen. Hij verdiende dus ten vollen de eer hem door Curatoren en de Hooge Regering , welke laatste hem o. a. tot Secretaris der Synode Nationaal in 1618-1619 to Dordrecht gehou­den , benoemden, bewezen. Maar niet alleen binnens- maar ook bnitenlands werd hij met eere overladen. Gust a a f A d o 1 f , koning van Zweden , schonk hem den titel van Historieschrijver en Raad , en de Republiek van Venetid verhief hem tot de waardigheid van Ridder. Jammer dat al te groote hooggevoeligheid van zichzelven en daaruit gesprotene lage afgunst onatrent andere beroemde geleer­den zijn karakter en gedrag ontluisterden. Wij willen van andere beschuldigingen van de zijde zijner vbanden en van B e r n. D wingl o, in zijne Grouwel der ver­woestinghe of de „Nulliteyten der Dortsche Synode" zwijgen , en zijne letterkundige twisten met Grot i u s, Vossius , Croyus, Salm asius, Sci op p itt s net aanroeren , en laten de geschiedenis daarvan aan zijnen toekomenden levensbeschrUver over , ons vergenoegende met hier slechts de bronnen to vermelden , waaruit deze zal kunnen putten. Even als B a r l a e us en Vossius verdienden H e i n-s i u s' 'even en geschriften opzettelijk to worden behandeld. Hij huwde 1617 met Er m g a r d, zuster van den be­roemden Janus Rutgersius; een hulvelijk dat door de uitstekendste dichters werd bezongen. In het laatst van zijn leven verloor hij zijn geheugen. Hij overleed den 25 van Sprokkelmaand 1655 in den ouderdom van 75 jaren, twee kinderen nalatende. GESCHRIFTEN. AANTEEKENINGEN OP BET N. TESTAMENT. 1. Exercitationes Sacrae in N. T. Lugd. Bat. 1639. fol. Cum autogr. autoris op Cat. Ten Brink , 1840 ; p. 3 , n. 59. Cantabrig. 1648, 40. et 80. „H einsius notas in Novum Testamentum absolvit , opus summum exspectationis ," schreef 3. F. Gronovius aan J. Kirchmannus, (M. Gudii Epist. p. 32 5). Apologia pro Daniele Heinsio, adver­sus Cr ocii calumnias. Lugd. Bat. 1646. 80. zie Ypey en Derm out, Gesch. der .Ned. Herr. Serk , D. II. bl, 280, 281. Te Water, Ref. van Gend , bl. 149-164. ORATIONES. 2. Danielis Heinsii Orationes. Lugd. Bat. 1609. (Orationes tres). Lugd. Bat. 1614. 40. 1615. (editio nova , altera parte auctior) , 1620 , 1627, 1642 , 1652 , 1657 , 80. ex edit. N. Heinsii, 80. De uitgaaf Lugd. Bat. apud L u d. Elsevirium 1615 80. bevat 1. In Josephi Scaligeri Funere. 2. Ad .4.cadentiae Curatores , et eorum collegas Vrbis Consules , Pro Bibliothecarii munere , Gratiarum Actio. 3. P i n d a r i Pythys praenzissa , in qua ostenditur, quo modo veteres philosophi , poetarutn scriptores sint usi. 4. In librum De Mundo, qui vulgo Aristoteli inscri­bitur , cum Dissertatione de eodem. 5. De conjungendis Graecorunz lingua et disciplinis. 6. Socrates, sive, De doctrina Socratis et moibus. 7. De Utilitate quae e electione tragoediarum percipitur, cum Electram Sophoclis inchoaturus met. 8. Cum professionem Graecae linguae collegae traderet: cui adjuncta est Disputatio de inscriptione Senecae lzbelli qui deirox6Xmcovecoatg inscribitur. 9. De Politica scientia , cunz professionem eam suscepisset, cum praefatione secundo Aristotelis Politicorum praemissa. 10. Cum libellum de Magistratibus Romanis auspicaturus esset.I • 11. De Historiae praestantia, habita cum historicam pro­fessionem suscepisset. 12. De prima Romanorum aetate, habita cum ad secunduna Flori et externa bells pervenisset. 13. De secunda Rom. et ultima aetate : in qua et de C. Cornelii Taciti prestantia. 14. Homilia sacra in Natalem Domini. 15. Homilia sacra in Passionem Domini. 16. De Stoica philosophic. 17. Panegyricus sive laudatio funebris J a n i D o u s a e, .Nordowici et Cattendici Toparchae. 18. Panegyricus Josepho Scaligero dictus. 19. De Poetis et eorum interpretibus. 20. did .Academiae Curatores et Professores , lectionibus in H o r a t i u m praemissa. 21. Oratio Scipionis, postquana in Ajricam venisset , ante primum conflictum. 22. Declamatio, ex persona Euphorionis Callimachi patris, qui proelio Marathonico stans expiravit. 23. Laus Pediculi ad mendicoruna Patres Conscriptos. 24. Epistolae quibus singulae orationes singulis inscriptae olim fuerunt. Z. J. J o n s i i de Script. list. Phil. p. 153. 3. Danielis Heinsii de politica sapientia oratio. Cui duae aliae , et praefationes sive dissertationes totidena, quarum argumentum primae paginae praefigitur , accedunt. Lugd. Bat. apud Lu d o v. Elzevir. Anno 1614. 40. Op­gedragen aan N i c o l a a s Seystius, Reipublicae L. B. Syndicus et Acad. Curatt. a Secretis. Inhoud : 1. De civili sapientia oratio. 2. .old secundum politicorum (A r i s t o t e 1 i s) praefatio postridie habita. 3. Oratio habita cum graecarum literarum professionem collegae traderet; et Libellum, Senecae, cui titulus est Apocolocynthesis s. ludus in Claudium, inter­pretaturus esset. Dissertatiolde libello eodem , et praesertim de inscrip­tionis causa. 5. Oratio habita , cum libellum de Magistratibus .Romanis interpretari inciperet. AFZONDERLIJK GEDRUKT. 4. Danielis Heinsii in obitum V. Muth% J o sephi Scaligeri Jul.Caes. a Burden F. eruditorum Prin­cipis orationes duae. Accedunt Epicedia ejusdent et aliorum: effigies item ac monumentum Scaligeri, et principum Peronensium aeri incisa. L oficina Plantiniana Raphelengii 1609. Daar onder Lugd. Bat. prostant spud L u d. E lse­v i r iu m et Andream Cloucquium. 40. Hierin: D. H. in Jos. Scaligeri obitum funebris oratio , habita in auditorio Theologico statim ab exet luiis , XXV January 1609. D. H. oratio II. Ad ampliss. Acad. Curatores , et Urbis Consules , de monumento J o s e p h o S c a l i g e r o ab ifs decreto. Hug. G r o t i i Epigrammata. Daaronder een: In elligienz Heinsii, quae in Bibliotheca publica servatur. Put eanus schreef aan Heinsius, VI eid. April. 1609: De Scaligeri obitu nuper audiveram , quem tamen virum in te nunc superstitem habemus etc.; en IV eid. Sept.: Orationes et epicedia jam in manibus mild sunt , de quibus nisi id sentiam , quid tribuere vix aevo nostro audeam , in ipsanz eruditionenz et virtutent peccem. 3. Danielis Heinsii, Orationes duae in obitum viri illustr. J. S c a 1 i g e r i. L. B. ex cfficinis Plant. Raphel. 1608. 40. 4. Epistola de morte J. Scaligeri. Vid. Vitae selec­torum aliquot virorum cet. Londini 1681. p. 417. 5. Panegyrici duo, Jos. Scaligero died. Ex offic. Plant Raphel. 1608. 40. 6. Danielis Heinsii, Panegyricus sive laudatio funebris Jani Dousae. Vid. Meerman op Grotii. Parall. Rerurnpubl. p. 398, 399. 7, Danielis Heinsii, Oratio funebris in obitunz , P. Cluverii, uit het Latijn in het Hollandsch overge­bragt door J ac o b Lov e. Lifkgesprelc over den doot van Philippus Cluveriu s, wereldbeschrijver, in P. C. Bataafsche Oudheden , Amst. 1719. d. II. bl. 292 volgg. 8. Danielis Heinsii, ()ratio funebris in Mauri­t i u m. — Apologia adversus C roj u m. 1646. 120. 9. Danielis Heinsii, Socrates: sive de mo­ribus et vita ,S'ocratis oratio. Habits cum vitam illius philo­sophi, a D i o g e n e L a e r t i o descriptam, inchoaturus ease& Lugduni Batavorum , excudebat Henricus L o d o v i c i ab H a e s t e n s. Anno 1612. Lugd. Bat. 1613. 40. Opge­dragen aan Cornelius Nicolai (Cornelis Claesz,) President van het collegie ter admiraliteit te Rotterdam. 10. Danielis Heinsii, °ratio de studio politico et A ristotelis 11. Danielis Heinsii, °ratio de Stoica Philosoph., praemissa L. A. Senec ae Phil. Opp., Amst. 1619. 80. Vid. Supplenz, Bat, Lat. J. A. F a b r i c i i p. 157. 12. Danielis Heinsii, Oratio cum libellum de Magistratibus Romanis auspicaturus esset. 13. DanielisHeinsii, Oratio de Historiae praestantia. 14. Danielis H e i n s i i , Oratio de prima Ronzanorum aetate et prima ejus populi virtute. Lugd. Bat. L u d. El­se vier. 1614. 40. 15. Danielis Heinsii, Panegyricus Regi Sueciae. Vid. Fabricii Epist. ad H. Vagetium. p. 272. 16. Danielis Heinsii, Gratulatio ad Senatum 1?eip. Venetae pro foedere cunt Ordinibus Belgii Foederati inito. „Anno 1621. pace Hollandos inter et V enetos facta , scripsit ea de re gratulationent , in quanz acriter invehitur C u n a e u s Epp. p. 183. Venetis quidem adeo placuit, ut Hein s i u m, Ordini Equestri D. Marci adscripserint." Vid. Col lot d'Escury, loll. Roem , d. IV. bl. 187 , 179. P. B r­manni Annot. in P. C u n a e i Epp. p. 184. 17. Danielis Heinsii, In cruentum Christi sacrficiunz sive Domini Passionem Homilia. Lugd. Bat. Lud. Elsevier 1613. 40. 18. Danielis Heinsii, In natalem Domini et ejus Passionem. L. B. 1613. 40. 19. Gespreck over den geboortedag onzes Heeren .1. C., 1622. 120. Zie de la Rue , Gelett. Zeel. , bl. 278. Ook in het Fransch vertaald. 20. De Elections , 120. zie Cat. Bibl. N. Heinsii, T. I. p. 124. UITGAVEN VAN EN AANTEESENINGEN OP GRIEKSCHE EN LATIJNSCHE DICHTERS EN PROZA-SCHRIJVERS. 21. Theocriti, Moschi, Bionis, Simmii quae extant , Gr. et Lat. cum Graecis in T h e o c r i t u m scholiis, notis Jos. Scaligeri, Is. Casauboni etDan. Hein­sii, qui editionena curavit. E. Bibliopolio Commeliano , 1604. 80. Antv. 1604. 40. Verg. Diet. Bibliogr. , Hist. et Crit. T. III. p. 99. „Il pandit que le libraire Commelin en arreta une premire edition fautive (1603) et que l'ouvrage reparut annee suivante (1604)." 22. Hesiodus Gr. et Lat. cum Scholiis Graecis et Notis D. Heinsii, ap. Plantin., 1603. 40. , 1613. 40. H e­siodi Ascraei quae extant, D. H. interprete , locis emendavit. Introductionem in Opera et Dies , in qua H e s i o d i Philosophia nunc primula exponitur , item Notas addidit. L. B. ex of. J o. Pa t ii 1613 , 1622. 80. De Notae en Introd. van H. zijn in latere edities overgeno­men , b. v. H e s i o d i Ascraei quaecumque exstant J. Clerici, cum ejusdem Aninzadversionibus , Accessere No-tae Jos. Scaligeri. Dan. Heinsii, Franc. Ca- j e t i i et S t e p h a n i C lerici, nec non in altero volumine Joh. G e o r g i i G r a e v i i Lectiones Hesiodeae , nunc auctiores ac Dan. Heinsii Introductio in Doctrinam Ope­runz et Dierum nec non Index Georg. P a s o r i s , Amst. 1701. II vol. 80. 23. A r i s t o t e l e s de Poetica Gr. et Lat. Accedit Dis-sert. de Constitutione tragica secundum Ari sto te le m D. Hein sii, L. B. 1611. 80. (cum Annot. mss. D. W ij t-t en bacchii in fine Cat. D. Wifitenb. p. 111 , 1621. 40. 1643. 120. ; Gr. cunz nods F. Sylburgii et D. Hein­sii (ed. T. Upton) Cantabr. 1696. 80. 24. Politicoruna Libri VIII. Gr. et Lat. cunz perpetua D. Heinsii in oinnes libros Paraphrasi. L. B. ex offic. Elze v. 1621. 80. 25. Ethicorum Nicomachiorunz Paraphrasis incerto Auc­tore antiquo et eximio Peripatetico , ex Bibliotheca Lugduno­Batavc'z' , nunc prinzum Graece edita , emendata et Latina reddita a D. Heinsio, Lugd. Bat. ex opic.J o h. Patii, 1607. 40. (cum Aristotelis effigie ex Bibliothecti Lug­duno-Batavei). Conf. F a b r i c i i Bibl. Graeca , T. II. p. 150. 26. Theophrasti Opera Gr. et Lat. edita et correcta ab D. He insi o, L. B. 1611. 1613. fol. (Ab I s. V os­sio cum vetere codice collata, (1716.) Cat. Bibl. Univ. Lugd. p. 131). -Historia Plantarum Scaligeri et H e i n­sii, Gr.-Lat. 1644. fol. 27. Aristarchus Sacer sive Exercitationes ad Nonni Metaphrasin in J o ha n nem, Lugd. Bat. 1627. 80. en achter de Exercitat. Sacrae , L. B. 1639. p. 635 966. 28. AndronicusRhodius, Gr.-Lat. D.Heinsii, L. B. 1607. 40. J o. Pat i u s , 1617. 80. , interpret. Heinsii, cui subjungitur ejusdenz libellus 7rsei rlizO6v id est de Animi Ajjectionibus. Cantabrig. 1679. 80. Oxon. 1809. 80. Zie Cat. Bibl. publ. Univ. Lugd. Bat. (1716.) p. 334. 29. Annotationes in Longum. V.D'Ansse de Vil­loison, edit. Longi, Proleg. p. LIX. 30. Thernistii Orationes quasdanz , ante non editas , publicavit D. H. Vide Alma Acad. Leyd. 31. .Nonni P a n o p oli t a e Dionyszaca, Gr. et Lat. cunz P. Cunaei Animadversionibus. D. Heinsii Di sserta­tio de Nonni Dionysiacis et Ejusdenz Paraphrasi. J o­sephi Scaliger Conjectanea , cum vulgata versione et G er ar di F a lke n b ur g Lectionibus , Hanoviae 1610. 80..Dissertatio de Nonni Dion y s. , Amst. 1610. 80. 32. Clementis Alexandrini Opera, Gr. et Lat. cum notis F. Sy1burgii, interpretatione nunc demunz emendata per D. H. , L. B. 1616. fol. 33. Maximi T y r i i Dissert. XIV , Gr. et Lat., cum emend, D. H. Al c i n o i in doctrinant Platonis intro­ - dyed° cet. Lugd. Bat. J o. P a t i us 1607 , 1614. Lugduni, sumptibus C 1. Larjot, Typogr. Regii , 1639. 80. , Cantabr. 1607 , 1614. 80., cum notis D. H. nec non Joan. Davisii, 1703. 80. Leg. P. Cunaei Epp. p. 114. 34. S i l i u s.secundo belie Punico. L. B. ex offic. Raphelin , 1600, 1601., Cantabrig. 1646. 120. V. F a b r i c i i , Bibl.Lat.° T. 1. p. 400 , 401. 35. H o r a t i u s cum animadvers. D. H. , Lugd. Bat. L u d. El z e v., 1610. 1612. (cum Aninzadversionibus ac Nods D. H., longe auctioribus IEjusdern H., Liber de Satyra Horat.,) 1622, 1628, 1629. (Q. Horatius F 1 a c. Accedunt nunc D. H. de Satyra Horatiana libri duo , in quibus totunt poetae instztutunt et genium expenditur, cum ejusdem in omnia poetae aninzadversionibus longe auc­tioribus , L. B. ex offic. 3 vol. 240.) verkocht bij C a i I-lard voor 60, bij Jourdain voor 76 , bij Mac Carthy voor 82 fr. , bij Meerman voor f 30. Re­nouard , T. II. p. 258. Amst. 1680 , 1690. 120. (Cat. Bibl. Univ. L. p. 266). 36. T e r e n t i u s ex recensione D. H. , praemissa Dis­sertatione de P 1 a u t o et T e r e n t i o. Amsterd. 1618. Lugd. Bat. J635. 120. T e r e n t i i Afri Conzoediae ex recens. D. Heinsii, collatae ad antiquissimos mss. c °di­ces Bibliothecae Vaticanae cum variantibus lectionibus lar­vis et personis , depromtis ex iisdem codd. et Italica ver­$ione. Recensuit notas9ue antiquam artem comicant et non nulla Antiquitates Roman. monunzenta illustrantes addidit Carolus Cocquelinus, Romae 1768. fol, Hac edi­done C, o c q , u e 1 i n u m parum praestitisse censent Li tterati Gott ing. De Satyr. Horat. Libri II. L. B. 1629. 12 0., I s. C a­s a u b o n u s in Tractatu de Satyrica Graecorum poesi et Romanorunt Satyra , Paris. 1605 in 80. edito , magnam esse utriusque erentiam Graecorum satiricam poesira cunt Latina eande esse evictum etc. cui vero se opposuit D. H. scriptis duobus libris de Satyra Horatiana. Lugd. Bat. 1629. qui utriusque puritatem amico dissidio adversus C a­s a u b o n u m propugnat ast et ipse adversariunz post fata expertus placidissimum, surnmutn in omni genere eruditionis virum illustrem Ezechielem Spanhemium cet. Morhoff, Polyhist. T. I. p. 1014 , 1015. 37. V i r g i 1 i i Opera ex recensione D. H. cum brevibus notis, ex Jos. Scaligeri potissinzum Codice et P a­lat. J. Gruteri, L. B. ex offic. Elzevir., 3T. 1629. 12°. Amst. 1630. 12°. (Cat. Bibl. Univ. Lugd. Fiat. p. 269) 1653. 120. 38. Senecae Tragoediae cum castzg. P. Scriverii et D. Heinsii, cujus etiam Diss. de Tragoediarum auc­torihus adjuncta est , L. B. 1611. 8°. Amst. 1619. 8°. 39. O v i d i i Opera ex recensione D. H. cunt brevibus notis , ex Jos. Scaligeri potissirnum Codice et Pala-. tinis J. Gruteri, L. B. ex offic. Elzevir.3 T.1629. Amst. 1630. 12°. (Cat. Bibl. Univ. Lugd. p. 269.) , 1653. 12°. J. L. C. Jacobs (Bonay. en Abrah. Elze- i e r bl. 9) geeft den titel aldus op: P. 0 N. Opera. D. H. textunt recensuit , breves Notae ex collatione Codd. Scaligeri et Palat. Jani Gru­teri, L. B., ex offic. Elzevirii. 41. Titus Liviu s. L. B. 1620, 1631 et 1634. 12°. T i t i L i v i i Historiarum altera ex recensione Heinsiana, L. B. ex offic. Elzevi r. , 1631, 3 vol. 12°. Vid. Dict. Bibliogr. T. II. p. 148. De uitgave van 1634 vind ik als de derde vermeld. 42. Aur. Prudentius cum nods, 1637. 40., 1670. 12°. LATIJNSCHE EN GRIEKSCHE GEDICHTEN. 42. Danielis Heinsii, Poemata. Lugd. Bat. 1605, 1606, 1610, 1613, 1617, 1621, 1631, 1640 in 120, (met het Poema de Contemptu mortis). Cantabrig. 1610 , 1613 , 1617 in 8°. 1640 in 12°. Amst. 1617 , 1649. (auct. ed. N. H e i n s i o met Herod. Infant. en de Con­tenzptu mortis) 1666 in 12°. Hymnus Heinsianus in J. C. Cantabr. 1646. 8°. 43. Danielis Heinsii,.partim morales parting ad amicos. L. B. 1602. 4°. AFZONDERLIJE. 44. Danielis Heinsii, Elegiae et Sylvae. Lugd. Bat. 1603. 45. Danielis Heinsii, Hymnus in .Pandorant H e s i o d i. Gr. 1603. 4°. Ook v66r zijne uitgaaf van Hesiodus. 1613, go. 46. Danielis Heinsii, Naenia. Zie V. Fabricii, Epist. ad Blyenb. Opp. p, 288. (Hugenii, Moment. desult. p. 87. P. Cunaei, Epp. p. 276) 47. Danielis Heinsii, Epithalanzium in nuptias H. Grotii et Mariae Reigersbergae. .Accedunt ejusdem Grotii Erotopaegnia. Lugd. Bat. Jo h. a Dorp. 1608. fol. Ook in D. H. Poem. (ed N. Heinsio) en H. Grotii Poem. 48. Danielis Heinsii, Auriacus sive Libertas saucia. A ccedunt ejusdem Jambi. L.B.ap.Cloucquium.1602. 40. Op den Cat. van N. Heinsius T. II. p. 181, komt een exemplaar voor met verbeteringen van den dichter zelven. Ten onregte heeft men Princeps Auriacus , sive Libertas defenses , Tragoedia nova , auctore Casparo Caspario. Delphis. ex offic. Brunonis Schinkelii. 1598 in 40. met het eerstgemelde verward. Verg. H o e u fft, Pam. Lat. Belg. p. 99. Alma Leidens. Acad. p. 207. Me urssii, Ath.Bat.p. 211. H. Grotii, Poem. p. 230. (ed. L. B. 1617). Cat. Bibl. R o v e r i a n, P. I. p. 281. Cat. Bibl. Scholten p.42 en Cat. Bibl. Al­berti, waarop voorkomen D. He insii, Auriacus , L. B. 1602. 40. en D. Heinsii,A.uriacus sive Lipsii Saturnalia, ap. Plant. 1582. 49. Danielis Heinsii, Herodes Infanticida et Auriacus sive Libertas saucia 80. Lugd. Bat. 1632. 80. Amst. 1649. Ned. D. Heins, de moord der Onnooselen. Treurspel 1613. Amst. 1649. 40. Mar ie de G our nay zette eenige gedeelten van dat stuk in het Fransch over en O p i t z vertaalde het in het Duitsch. Tot de literatuur van dit Treurspel behooren : Discours sur une Tragedie de Mr. H e i n s i u s Herod. Infant. par Balsac 1636. 80.D.H. ad Balsacum Epist. de Herod. infant. 1616. 80. ed. B o x h o r n i o. - Met een brief van B a 1 s a c aan Huygens Conseiller et Secretaire d'Estat de Mons. le Prince d' Aurange 10 Sept. 1636 op Cat. He-. ringa p. 120. n. 469. Responce a la lettre de Balsac sur une trage'die de Heinsio, intitule'e Herod. Infant. 1642.80.- Cl. SalmasiiadAegidium Menagium Epistola super Herod. Infant. viri celeberr. tragoedia et censura Balsacii. Parisiis. Vid. Math. Dupuis 1644 , 1648. 80. Ook onder de Epistolae C 1. Salmasii edit. Antonio Clementio. L. B 1656. 40. Verg. V.Fabricii, Epist. p.272. Th. Gatakeri, Oper. p. 14. P. Cunaei, Epist. p. 309. Hoefftii, Pam. Lat. Belg. p. 122. Beverwyck, Uitnem. des Vrouw. Geslachts, d. II. bl. 61. De la R u e, Gelett. Zeel. bl. 307. Feith en Kantelaar, Bijdragen enz. d. I. bl. 183. Mor ho ff, Polyhist. T. I. p. 1069. 50. Danielis Heinsii, De Contemptu mortis, in perga­meno excusus. L. B. 1621, 1624. 40.120. V. C o 1 lo t d' E s c u-r y, Hollands Roam d. IV. bl. 24, 25. „Ce Poeme est fres remar­quable, toute la doctrine de P 1 a t o n s'y trouve exposit avec un art infini, et couronne'e au dernier chant par la doctrine Evange­lique. Il n' est pent Are pas de production moderne de ce genre qui puisse y etre comparde avec avantage." Bibl. Univ. p. 583. 51. Danielis HeinSii , Peplus Graecorum Epi­grammatum. L. B. 1613 , 1623. (?) 4°. 52. D. Erasmi, Th. Mori, D. Heinsii,IScri­verii, Gevartii, varia de re amatoria poenzata. L. B. 1638. 80. 53. Men vindt ook gedichten van D. H. in Deliciae Poeticae. Lugd. Bat. 1796 , en afzonderlijk zijn uitge­geven zijn Carmen in Obitum Paludani en het graf­schrift op den Franschen gezant B e n j. A u b e r y du M a u r i e r, Zie Mdnz. pour servir a l' Histoire de Roll. p. 337. (Heinsii, Poem. p. 372, Ep. ad Vossium P. II. N. 2). Verder vindt men gedichten van hem ach­ter zijne Orationes 1610 ; v66r de Inst. orat. , en de eerste uitgaaf der Bizet. Contr. van G. J. Vossius, niet onder de Poem. to vinden , v66r F 1 o r. S c h o o n-ho vii, Goud., Poem. L. B. 1613 ; voor Hortus publicus Acad. Lugd. Bat. 1603 8°. ; in rns. voor en achter een exemplaar der Annales van Janus Do u s a , Hagae Conzi­turn ex offic. AlbertiHenrici, 1599. 40.(Cat.Rover. T. I. p. 206); v66r en in de vve . ken van H o fferus Be.. ' verwyck,Balen, Heermans, Cats en inR.Neu-h u s i .1. C. Poenzata posteriora. Een Lat. gedicht van H. in ms. komt voor op Cat. J. K o n i n g , d. II. bl. 3. NE DEED UITSCHE GEDICHTEN. 54. Danielis Heinsii, Nederduytsche Poemata , by een vergadert en uytgegeven door P. S(criverius), Amst. 1616. Antw. 1619 , 1622. 4°. Amst. 1622. 40. met den Lofsanck van J. C. en andere gedichten vroeger niet uitgegeven. Lofzanck van J. C. den eenigen en eeuwigen Sone Godes : .Ende zyne andere Nederduytse Poetnata. Amst. 1650. 8°. (met nice. aanteek. van J. van Br o u k h ui­zen op Cat. der Bibl. van D. van Hoogstraten, bl. 18), uitg. onbekend bij Kant e 1 a a r en . Siege n­beek, Euterpe d. I. bl. 184. 55. Lofzanck van Jezus Christus, Amst. 1616, 1618 , 1621 , 1622. 4°. achter de Nederd. Poem. , van 1616 , 1622. 40., 1650. 8°. Mart. O p i t z Deutsche Poemataund Aristarchus wider die Verachtung der Deutschen Sprache. Item Verdeut­schung D. H. Lobgesangs J e s u Christi und Hynzni in Bacchum saint eincm Anhang nzehr auserlesener Ge dichte andrer deutscher Poeten. Straszburg , 1624. 4°. Breszlau , 1625. 4°. Frankfort am Main , 1628. 8°. — D. Heins ii Lobgesang Jesu Christi den einigen und ewigen Sohnes Gottes, aus derrz Holl. ins Elochd. gebracht durch M a r t. Opitzium met eene Lat, opdragt aan H e i n- rich Albert Hamilton. In het 3e deel der Poem. M. O p i t z Frankf. u. Leipzig , 1724. 80. S. 223-228. De eerste afzonderlijke uitgaaf van den Hymnus verscheen waarschijnlijk in Schlesien ,1621 vervolgens to Krieg , 1633 , 4o. opgedragen aan ilertog George Rud olph van Schlesien , met de overzetting en aanmerkingen van Heinsius op zijn Lofzang , die echter in de volgende uitgaven gemist worden. Alle de uitgaven van Op it z ge­dichten hebben dezen Lofzang , zoo als de eerste Straats­burger , 1624 , S. 118-142 , met eene voorrede aan den Lezer , die in de volgende uitgaven ontbreekt. In de 2e uitgave , 1625 , door 0 pit z zelven bezorgd, vindt men hem in het eerste boek der Mader met een opdragt aan K a spa r K i r c h n e r , die in de volgende uitgaven niet meer voorkomt. Martin Nes s el bragt ook dezen Hymnus in het Hoogd. over en droeg hem aan 0 pi t z op. 56. Hymnus aan B a cc h us, afzonderlijk en ook onder de Nederd. Poemata gedrukt. Hein s i u s zond hem op den Vastenavond van 1614 aan zijn vriend P. Se r i v e r i u s, met een' brief tot geleide, waarin hij hem schreef : „Bewaert dit voor u alleen , ten sy gby het liever bebt to branden." Hij komt met mss. aanmerk. van J. van B r oe k huys en voor op Cat. D. v. Hoogstraten, p. 18. Lieuwe van Ai t z em a bragt hem in Lat. (Poirnata Juvenilia, Franeq. 1617. 40. p. 87 seqq.) en O p i t z in Hoogd : verzen over. D. H. Hymnus oder Lobgesang B a c c h i darinne der Gebrauch und ifiszbrauch des Weiner beschrieben wird , aus dem Holland. in Hochd. 1622. 40. nzit einer Lat. Inschrift in V erzen an den ICaiserlichen Rath und Liegnitzischen Kanz­ler Andreas G u s z ler , die echter in andere uitgaven niet voorkomt. „M. O p i t z machte indessen nicht den blos­zen Uebersetzer , sondern schaltete such bald bier und da von dem Seinigen etwas in." J o r de n s , Lex. T. IV. S. 124. 57. Theocr. a Ganda, Emblemata amatoria , ex Bibl. C omme lin i, 1604. 40. (2de uitgave) , Amst. 1608. 1616. langw. form. Rotterd. 1625. 40. (Ook achter de Ne­derd. Poem. van 1616 en vervolgens). Het ambacht van Cupido door T h. h Ganda, Lugd. 1615. 40. T h. Ganda , Flora of Boogaerd der lieflykste bloemen ende vruch­ten , Amst. 1615. 'Lie K on in g, Cat. D. II. bi. 331. Eu. terpe , D. I. bl. 98-106. P. C u n a e i , Epist. p. 48. 58. Nog vindt men Ned. gedichten van H e i n s. in Bloemkrans van verscheiden Gedichten, Amst. 1959. (op Tromps viktory in Duins) , in Gedichten ontleend aan de Noord- en Zuid-Nederlandsche Letterkunde Igerangschikt 28 en toegelicht door J. A. Alberdingk Thijin; ir, Keur van Nederl. Letteren , 2de Jaarg. ; v66r J. B o d e c h e r u s Benninghs, Oorlof-daghen of Nederduytsche Gedichten , Amst. 1630. 40. ; v66r Jacobi Zevecoti, Belegh van Leyden, Treurspel , Leyd. 1626. 40. ; v66r de Vertalinghe van de eerste weecke der scheppinghe des Werrelts , ghedaen in 't Francois by G. de S a 11 us t e , Heere van Bartas , door Wessel van den Boetseler, 's Gravenh. 1622. 40., v66r de Nederduytsch . e Poemata van A d r i a n u s Ho f­ferus, Amst. 1635. 40. Voorts vindt men gedichten van hem in B a 1 e n 's, Beschrijving van Dordrecht , in de were-ken van J. Triglandius, in Joh.•Beverwyck, van de Uitnemendheyt des Vrouwelycken Geslachts , Dordr. 1639 , 1643. kl. 80. en welligt elders. Verge!. .Navorscher 1861. I s a k van Harderwijk deelt nog een onuitgegeven (Lat.) puntdicht van hem mede in zijne Geschied- en Leiterkundige Bijdragen , Rotterd. 1837. BISTORISCIIE WERKEN. 59. D. Heinsii Berum ad Sylvanz.Ducis atque alibi in Belgio aut a Belgis Anno 1629 gestaruna historia Lugd. Bat. 1631. fol. , door Ri v e t in het Fransch overgezet. L. B. ex offi. Elzevi r., 1631. 40. Zie de Wind, Bibl. van Nederl. Gesch. bl. 412. 60. Over Heinsii Operum Histor. Collectio , I & II. Lugd. Bat. 1673. 80., zie V o gt. Cat. Libr. rar.,.pag. 334. VARJA. 61. Schoockii Exercitatio de lingua Hellenistica et de Hellenistic , L. B. 1643. 80., waar tegen Cl a u d. Sal-m a s i u s , die H e in s i u s voor den schrijver der Exerci­tatio Meld , schreef: de Lingua Hellenistica et origine ac Dialectic Graecae linguae , L. B. E 1 z e v. 1643. 80. ; waar op S al m a s i u s antwoordde met Funus Linguae Belle­nisticae et ossilegium , L. B. J. Maire, 1643. ; waarop Sehoockius schreef, doch niet uitgaf, Roguns funerie 11 ellenistici. Sommigen schreven eenige dezer stukken aan Heinsius toe. Zie Burman Traj. erud. p. 239. 62. Virgula Divina. Zie.Leid. p. 206. 63. Hercules Juana fidenz, sive Munsterus Hypobolimaeus, id est , Satira Nenippaea , de vita , origine et moribus Gasp. Scioppii. Editio secunda. .dccessit Fabulae Burdoniae confutatio. Lugd. Bat. J o. P a t i u s, 1608. 120. Zie Hue­tiana , cap. V. p. 8. seqq. 64. Danielis He .Crepundia Siliana. IDisser-tatio de verse criticae apud veteres ortu , progressu et usu cet,, et Exercitatio critica , Lugd. Bat. ap. II a ph el. 1600. Cantabrig. 1646. 120. door Drakenborch is zijne uitgaaf van Silius Italicus opgenomen. Men lezeLefebvre de Villebrune, Seconds guerre Punique , Poems de Sii. al. Tom. I. Preface p. XXV, XXVI. 65. Danielis Heinsii Laus Asia , L. B., ex offic. El z e v., 1623. 40., 1629. 120. (tertia parte auctior cum anis festivis opusculis) 1633. 4o. Traduit en Francais par Couppe de L'oise, Paris,An. V. 180..Veeler won-derens wonderbaerelyck lof , het waere loJ des Uyis en des Ezels , Leyd. 1623. 40., Amst. 1664. 120. Vid. S c h el­hor n i i Amoenit liter. Tom. IV. p. 551.Rabbeliana, p. 608, 609. Bibliotheque Curieuse Historique et Critique , Tom. IL p. 163. Diet. Bibliogr. , Histor. et Critiq. T. II. p. 42. 66. Encomium pediculi ad conscriptos tnendicorum patres. Traduit par Mercier de Compiegne. 67. Men weet dat H e in si u s ook de autheur is van het bekende Cras credo hodie nihil en van de voorrede der Acta Synodi Nationalis Dordrac. 68. DanielisHeinsii Cento Virgilianus.„D om. Bau­dius habuit familiaria vitia , quae vehementer ipsi obstite­runt ad altiora tendenti , Venerem et Bacchum; amoribus enim paulo plus quam licebat per honestatem et ordinem , deditus fuit ; quod occasionem dedit eleganti illi Centoni Virgiliano , quern Dan. H e i n s i u s in ipsum, dissirnulato nomine, scrip-sit , qui reperitur inter Poemata ejus p. 426." Morho ff, Polyh. T. I. p. 303. WERICEN VAN ANDEREN DOOR BEINSIUS UITGEGEVEN. 69. Epistolae J. Scaligeri, quae reperiri potuerunt nunc primum collectae ac editae, L. B. 1627. 80. „D. H e i , a fait prece'der ce volume de la farneuse lettre a D o u s a de Genie Scalig. On trouve dans cols let-tree des particularias et des details intdressants." 70. Scaligerifambi Gnomici. Ed. D.Heinsio,Lugd. Bat. 1607. 120. BRIEVEN VAN EN AM BEINSIUS. 71. Er zijn vele brieven van en door hem geschreven in de Sylloge Epist. ed. Bur manno; Tom. IL p. 445-­481 seqq. onder de Epistolae celeb. virorum ex scriniis J. Brandt i i , Amst. 1715. p. 79, 133 en in andere ver­zamelingen. doh. Cabeliari Epistolae ad Heinsium zijn to 's Hage 1631 in 80. uitgekomen. Voorts vindt men Brieven aan hem van P e t r u s Cunaeus (P. C u n a e i Epist. cura P. Burmanni, Lugd. 1725). Kirchman­nus, Sarravius (M. Gudii et Claudii Sarravii Epist. Ultraj. 1697), Eryceus Puteanus (Epist. parat. Ep. 32). Casaubonus (Epist. 318, 526.) Ban­dius (Centur. IV. Ep. 2. 82). Boxhornius(Epist. 277),Barlaeus (Epist. p. 138, 154), J. Scaliger (Epist. p. 277), Michael Piccart Schelhornii Amoenit. Litt. Tom. IV. p. 552). J. Won w erns (Epist. Cent. II. p. 41, 70). Epistolae D. H. ad George Rechter, in J. Rutgersii Varian Led. lib. VI. Epistola Rutgersii ad D. H. in J. R u t g e r s i i Var. Led. p. 387. Epistola Er. Puteano in Visschers' Hist. Tijdschr. p. 130.,in de oudheidkundige werkjes van G. C. in de Bet o u w en elders. HANDSCHRIFTEN. Tom, I. Cat. N. Heinsii: P. 103, S. D i o n y s i i liber de Coel. Hier. , Divin. Notni­ nib. , Pontiflc. Dignit. 1516. cum annott. Mss. D. H. P.'197, Aristotelis Opera, Bas. 1550. fol. P. 236, Diog. Laertius, Bas. 1535. 40. P. 239, Aristotelis Ethica Gr. Opera Petri Pic­torii , Francof. 1584. 4°. P. 264, Polybius Casauboni. Paris, 1619. fol. P. 285 , Pr o co pi i Hist. lib. VIII. Aug. Vind. 1597. fol. P. 303, Bataviae Boll. Annales Dousae, apudPlant 1601. 40. P. 370, C. Tacitus,Paris., ap. C. Morel, 1611.120. Torn. II. Cat. N. Heinsii: P. 2, Glossarium B. Vulcanii, L. B. 1600. P. 59, Tenestellade Magistratibus, B0772. Item P omp. Lactus.Raph.Volaterranuset Bibeliusdeiisdetn, in quibus D. H. multa annotavit. P. 82 , Nonni Dionysiaca , Gr. et Lat., Paris , 1581. cum dinnot. D. H. P. 89 , Anthol. Graec. Epigram., apud H. Step h. 1506. P. 108, Cato et P. Syrus, Lat. et Gr. per Jos. Scaligerum, Lugd. Bat. 1626. P. 180, Euripides, apud Hervag. 1551. cum annott. Mss. Plautus, apud Raphel. 1594. 120. (1) In de verzameling van den heer van Dam van N o o r­deloos zijn , behalve een brief van H e insi u s L. B. 1629 , onderscheidene papieren van diens hand , de Synode, van Dordrecht betreffende. (1) Op al deze vrerken zijn marginate noten van D. N. Jonkheer B e e 1 d s n ij der van Voshol bezat in zijne verzameling van Mss. een Lat. brief (L. B. 21 Nov. 1618) van Dan. Heinsius, zijnde volgens den Cataalogus dier collectie „Een rapport" op eene aan hem gedane vraag , door de Staten , wegens de bekwaamheden van Is a ac Palasschio Judaeo, ante tempos aliquod ad fid. Christ. revers° en deszelfs eruditio in lingua Orient. Onder hem berustten almede eenige albumblaadjes van H e i n s i in de vriendenrollen van J o h. R a ffe la ert, Mar t. Dornkan3pf (1630), Johan Gronovius (1634),Cas­par Burden (1605) en Joh. Narsius geschreven. Op de verkooping van Autogr. , Amst. April 1840 , vindt men bl. 6 , No. 62 , een albumblad van D. H., verkocht voor f 5.25. Ms. brief van D. Heinsius aan Scipio Gentilis, komt voor op Cat. J. K on in g , D. IL bl. 111 , waar ook een door H. vervaardigd en geschreven gedicht ver­meld worth. Ook komen er brieven voor op Call. Bibl. Gronov., Te Water, Schouten, van Voorst, en andd. Ook berusten er zoo Brieven ale Mss. op de Bibl. Lugd. Bat. In de Collection de plus de 1500 lettres autographes e'crites a Erycius Puteanusde1600a1616 par les premiers personnages de son temps, ontmoet men ook mss. brieven van Hein sin s. Zie : Compte rendu des sdan­ces de la Commission Royale cl' Histoire , Tom. IV. p. 135. De Cat. Bibl. D. H e in sii verscheen L. B. 1651. 80. Het Symbolum van D. H. was : Quantum est , guod nes­cimus. Zijn portret vindt men o. a. v66r zijne Exercita­tiones ; in de Alma Acad. Leid. bij Meursius en *van der Capellen. Zie verder Muller, Cat. van Portr. Zie Ant. Thysii, Orat. lune& in obit= Dan. Beinsii, S.Marci, Equitis et Bist. Professoris ; 11 Witten, Nem. Phil. , T. 11. p. 171-200; Foppensii, Bibl. &lg. T. I. p. 126; Alma Acad. Loyd., Lugd. Bat. 1614. p. 201. seqq. ; Meursii, 4th. Bat. p. 210 , Sweertii, 4th. Bat. , p. 203; Jonsius, de Script. Hist. Phil. Jena° , 1716. III. 28 1. ; Saxii, Onom. Liter. , T. Mr. p. 126 ; Barth, "'dyers. , p. 2803; Morhovii, Polyh. , T.I. p. 61 , 303 , 868 1014, 1015 , 1069 , T. 11. p. 36, 42, 43; Seldenus, Prole. ad Lib. De Diis Syr. ; J. Rutgersii, Var. lect. Lib. 111 , (1leinsii taus); V o s siu s , de fist. Lat., p. 138; Almelovenii, Plug. Syll. , p. 18; Borremans, do Poitis , p. 55; Epist. praest. viror., (1660) p. 475; Borrichius, de Patis , p. 143; Beverovicii, Lib. de Vitae Term. , (1651). p. 382; Pope Blount, Censura celeb. Auth. , p. 903 , seqq.; I m perialis, Museum llistoricum p. 204; Burmannus ad Lotichium,passim.; VitaCl. Salmasii,voor zijne Epistolae, passim; Sylloge Epistol. ed. Bur manno, passim; P. Cnnaei, Epist. passim ; M. Gudii et C. Sarravii, Epist ; E. Puteani, Epist. p. 164; Epist. ad Anton. Magliab.p.201; 313; J. Scaligeri, Epist. p. 660 , Boxhornii, Epist. , p.277 ; Baudii, Cent. Epp. , IV, Ep. 2, 82; V. Fabricii, Epist. et Pam. (Francof. et Lipsiae 1685) passim ; Oc t a v i i F err arii, Opusc. , T. I. p. 165; P. Francii, Orat. , p. 121; Jac. Crucii, Marc. Bat. p. 70; J. Casauboni, Epist. passim ; Valerius Andreas in Bibliotheca Belgica , o. h. w. D. Heinsins, Te Water, Narratio de reb. Lugd. Bat. p. 23; Klefek, Bib/. crud. Praec. , p. 156, 157; Th. Gatakeri, Oper. , p. 14; J. H. Hoeufft, Parn. Lat. Belg., p. 121, 122; Peerlkamp, de Poli­tic Lat. Neerl. , peg. 378 , seqq. ; Vita N i e. Heinsii v66r zijne didversaria door Burman uitgegeven ; (G r a e v i i P) Cohort lifuserum, p. 351; Clarisse, Encyclop. Theol., p. 153 , 173, 214, 221 , O p i t z , Poitische 1Flildren, B. I. ; W eltl. Poem. , II Th. S. 43 ; Geistliche Poem. , S. 377 ; Niederl. Museum, 1837 , Th. I; Meijer, Geschichte der Schrifterklilrung , Th. III. S. 180 ; Bauer, Bist.; Biogr., Litt. NandwOrterb. , Th. H. S. 294; Biogr. Univers. , T. XIX. p. 380 , seqq. ; Coupe, Soirties Littiraires , T. II. p. 22 ; Bail-let, Jugemens des Savant , § 1482. Dudley Carleton, Lettres et 1Vegopiations , T. II. p. 109 , T. III. p. 157 ; Oeuvres de V o I­tair e, T. VIII. p. 1329 ; Diction. Bibliogr. list. et Crit. , T. III. p. 99; Clement, Bibl. Cur. , Pref. ; Messager des beaux arts , 1850 , p. 225 ; B e v e r w y c k , Schat der Gezondh. en Ongez. passim; Dezelfde , Uytnem. des Vrouwel. Geslachts, D. III. p. 97 , 122 , 146 , 162, 184 , 185; Pars, Naamrol, bl. 83 , 276; Balen, B. v. D. , bl. 1136; Burigny, Vie de Grotius ; Brandt en Cattenb., Leven van -de Groot; Laden, Leven van de Groot, passim.; Vollenhoven en Schotel, Brieven van N. varvReigers­bergh; Ypeij en Dermout, Gesch. der Ned. _Merv. Kerk, D. 11. bl. 396 en noot (465) ; Scheltema, Gesch. en Letterk. Mengelw. , D. III. St. III. bl. 52 , D. II. St. II. bl. 249 ; J. Koning, Catal., D. II. bl. 330 , 331; Te Water, Ref. van Gent , bl. 148 , volgg. ; Bidloo, Pampoht., p. 29 ; J. P. van Cappellen, Biydragentot de Geschied. der Wetensch. en Letteren in Nederland , bl. 200-222 ; N. Siegenbeek, Geschied. der Nederl. Letterk. , bl. 112 , 114; Feith en Kantelaar, Bijdragen, D. I. bl. 183; Euterpe , door Kantelaar en Siegenbeek, D. I. bl. 98-206; van Kam­p en , Geschied. der Neater'. Letterk. , D. I. bl. 194 , volgg. ; C o 11 o t d'Es cur y , Ilollands roem, D. IV. bl. 175-181; De Wind, .11161. van Nederl. Cesch. , D. 5, bl. 410-412 ; N e e r m a n , ilanteek. op G r o t i i Parall. Rerumpubl. D. III. bl. 369-376 , 399-400 ; Siegenbeek, Geschied. der Leydsche Boogesch. , D. I. passim., D. H. bl. 90, 92 , 266, 267, 279; Soermans, "lead. Reg. , bl. 10 , Toevoegs. bl. 90-92 ; De Vries, Proeve eener Geschied. der Nederl. Dichtk., D. I. bl. 131-134 ; Willems, erhand. over de Nederl. taal- en letterk. , D. II. bl. 35, volgg. ; Snell a e r t , Verh. over de Yaderl. Dichtk. in Bugle , M. 221 , volgg. ; Godgel. Bijdra­gen, D. XIV . St. II, bl. 222; van Voorst, rerhand. over de Let­terk. rent. vein de Groot, bl. 48, 62, 68, 70; Vrolijkhert, Ylissing. Kerkhemel , bl. 54 ; W. de Clercq, Verhand. bl. 179 , 182, enz.; Huydecoper, Proeve van Taal- en Dichtk., passim.; Vissoher, Rist. Tijds. , bl. 115, 122; Schotel, Geschied-, Letter -en Oudheidk. divondst. , bl. 173 volgg. ; K o k , Vad. Woor-denb. , D. XX. bl. 515; Wagenaar, 'rad. list. , D. X. bl. 316, 317 ; voorts Nieuwenhuis, lloogstraten, Norhoff, Luis­ ius, Bayle en and. Over de twisten tusschen H. en Balza c, zie Lettres de Boyle, p. 449; met Salm asius en Crojus, Bayle, Biogr. Univers., in voce Salmasi s en Cr o j u s; voorts: Paquo t, Mem. , T. III. p. 317, 318; Collomies, Gall. Orient. , p. 185; Amgrant, Specimen .elni­madvers, , Praef.; A. Rivet, .Ep. Sarra vius, Epistol. ad A 1 e x. 1I o r u m scripta. Lutetiae id. Januarii 1642 , pap 39 , -4o. , edit. altera 1697 ; Epithalamium in nuptias D a n. Heinsii et E r m­gardii Rutgersiae, scriptum a Jano Casp. GeVartio, L. B. 1617. 4o. ; Carmina Epithalamia in nuptias etc. , ibid. 1617. 4o. Gedichten ter zijner eer vindt men onder de gedichten van Seal i­ger, Rekenarius, Scriverius, Douza, Huygens, Grotius, Naeranus, B. Vulcanius, Vincentius Fabri­cius, Neuhusius, Bodecherus Banningius, Nyen­dalius, Westerbaen, Zeveco tins, Cats, Spex, schot, Huygens, N. Heinsius, Rutgersius enz. HEINSIUS (NicoLAAs), zoon van Daniel H e i n s i u s en van E r m g a r d Rutgers, werd den 20sten Jtilij 1 620 te Leyden geboren ; ontving onder toezigt van zijnen ge­leerden vader , eene voortreffelijke opvoeding en had van zijne prille jeugd eene hartstogtelijke liefde voor de klassieke letterkunde en podzy. Reeds op elfjarigen leeftijd vervaardigde hij een Carmen panegyricum in Christina in .neginarn Sueciae (onder zijne Juvenilia gedrukt) en in 1637 gaf hij : Breda expugnata met eenige Epigrammata in het licht. Onk knoopte hij reeds vroeg vriendschapsbetrekkin­gen aan met Cornelis van der Myle, Constantijn Huyghons, Joh. Fred. Gronovius, Hendrik Bruno, Isaac Vossius, Bodecher Banningh, . Vince nt F a b r i c i a s en anderen. In 1642 begaf hij zich naar Engeland omn bibliotheken te bezoeken en hand­schriften der ()mien te vergelijken. Hij werd in Engeland niet met die minzaamheid ea hulpvaardigheid bejegend, welke hij zich had beloofd , en mogt sleehts eenige codices van zijnen geliefden schrijver 0 vidius vergelijken. In 1644 bezocht hij , op raad zijner .geneesheeren , de wateren te Spa , met het bests gevolg , zoodat hij nit dankbaarheid aan dezelve een gedicht wijdde (Voting ad fontes Spadanos). Op zijne terugreis bezocht hij Belgi6; knoopte met Puteanus, Tuldenus, Plempius,ValeriusAndreasenVet­nulaeus te Leuven vriendschapsbetrekkingen aan en hield zich met het onderzoeken van oude codices bezig. Van Leuven begaf hij zich naar Brussel, waar hij den geschiedschrijver Nicolaas Burgundus en Albert Rubbens, vooral door zijn werk De re Vestiaria bekend , en wiens dood hij later in eene voortreffelijke Elegie betreurde, leerde kennen. Te Mechelen ontmoette hij een zijner nabestaan­den , den letterkundigen en dichter J o h. Fr an c. v a n Slinge land t, en te Antwerpen mogt hij wederom eenige codices van O v i d i u s en van Clau di a n us, van welken schrijver hij , op raad van 'C as par Gevattins, eene nieuwe uitgaaf bewerkte , doorloopen. Na een kort vet­blijf_ to Leyden , vertrok hij naar Parijs, *tsar hij door de geleerden met de meeste voorkomendheid ontvangen werd ; alle bibliotheken (onder andere die der du P u i s) voor hem ontsloten werden en hij eenige Latijnsche gedich­ten in het licht gal*, die algemeene goedkeuring wegdroegen. Hij brandde van verlangen om Italie to bezoeken , doch werd te Lyon en Marseille door eene ziekte aangetast , die hem te Pisa en to Florence nog niet had verlaten , doch hem niet belette zijn verblijf aldaar zoo nuttig mo­gelijk to besteden en met geleerden kennis te maken. Hij zag daar onder anderen eenige bandschriften van Ovidius en van de Historiae van Justinus in de bibliotheek der Medicis, en collationeerde een uitmun­tend handschrift der Aletamorphosen in de blibliotheek van St. M a r c u s. lilt Florence begat hij zich naar Rome. De morgens bragt hij aldaar door in de bibliotheek van het Vatikaan, waar hij een oud handschrift van Marti a­1 i s voor zijnen vriend Vo s s i us nazag , en de namidda­gen besteedde hij met geleerden te bezoeken , de over­blijfselen der oudheid to zien en opschriften en oude pen­ningen to verzamelen. Men gaf hem zelfs verlof hand­schriften uit de Vatikaansche bibliotheek en uit die van den kardinaal Bar b e r in o in zijne herberg to onder­zoeken. Veel dienst bewees hem to Rome de beroemde Lucas H o 1 s t e i n. Ook gaf deze hem het werk de .Fae­tie Romanorum van eenen C-riekschen schrijver ,Joannes L y d u s ; een handschrift dat eerst in deze eeuw door Base is in het licht gegeven. In den zomer van het jaar 1647 vertrok hij naar Napels met aanbevelings­brieven en een paspoort van den onderkoning, die hij, wijl de vrede tusschen Spanje en de Vereenigde Nederlanden nog niet geteekend was , behoefde. Hij kon zich niet ver­zadigen met het beschouwen van den berg Pausilippo , die hem in dichterlijke verrukking bragt. Hij verzuimde ech­ter het hoofddoel zijner reis niet , en ging voort met het verzamelen van oude penningen , van welke hij reeds 700 stubs bezat. Hij schreef ook A r u s i a n us M e s s u s de Elocutionibus af, dien hij in handschrift in de bibliotheek der Reguliere-Kanunniken vond. Terwijl hij zich in zijne studie verdiepte , stonden de Napolitanen in den aanvang van Julij onder M a s Aniello op. De vreemdelingen hadden alles to vreezen van een oproerig yolk , dat hen verdacht en reeds hunne huizen begon to plunderen. In deze omstandigheid schoot aan Heinsius niets anders over dan de vlugt. Hij scheepte zich des nachts , na zijne boeken en penningen aan een koopman toevertrouwd to hebben , naar Livorno in. Onder weg verkreeg hij nog eenige Grieksche handschriften to Bologna , en na korten tijd in Venetia doorgebragt te hebben , ging, hij in October naar Padua , waar hij tot den aanvang van 1648 vertoefde en zijne Italica uitgaf , die de goedkeuring zijner landge­nooten niet wegdroegen , wijl hij met -minachting daarin van zijn vaderland gesproken had , b. v. in dit distichon : 'Di facerent , traetu nasci liquisset in illo ! Patria, da veniam; rustica terra tua est." Op zijne terugreis naar Holland hield hij zich te Milaan op , waar hij in de Ambrosiaansche bibliotheek verscheidene handschriften van O v i d i u s collationeerde. Gaarne bad hij in Zwitserland de bibliotheek van Bon gars te Bern eh die van het klooster to St. Gallen doorzocht , maar de klimmende jaren van zijn vader drongen hem zijne reis naar Holland to verhaasten", waar hij na een driejarige afwezigheid wederkeerde. Tot nu toe had Heinsius near geen ambt gedongen en zelfs de betrekking van hoogleeraar to Bologne , die men hem , onder voorwaarde dat hij van godsdienst zou veranderen , had aangeboden , afgeslagen ; maar Isaac Vo ssiu s, die toen aan het hof der koningin C hristina was , beval hem z66 aan deze aan , dat zij hem in Mei 1649 gelastte , haar de to Parijs en Padua uitgogeven gedichten van Heinsius toe te zenden. Heinsius, hiervan onderrigt , haastte zich eene nieuwe uitgaaf van deze bundels to laten drukken en ze aan haar op to dragen. Hierdoor won hij geheel de gunst van C h r is t i n a die hem welhaast naar Stokholm riep. In October vertrok hij te scheep derwaarts en eindigde op reis zijne aanteeke-ningen op C 1 a u d i a n u s. Deze reis was zeer gelukkig , ook werd hij zeer goed ten hove ontvangen. In 1650 keerde hij naar Leyden terug om zijne papieren to halen en handschriften en penningen voor de koningin to koopen. Onderweg hield hij zich te Kopenhagen op , om een hand­schrift van Ovidius te zien , als ook te Sora , Gottorp , Hamburg , Bremen en to Groningen. Zijn verblijf to Leyden was zeer kort hij kwam er in de maand April aan en was in Julij wederom to Stokholm , waar kort daarna ook Salmasius, de bitterste vijand van zijn vader , aankwam , die tales aanwendde om diens zoon in ongenade to brengen bij de koningin , to weer wiji hij vermoedde dat hij Milton schandelijke anecdoten nopens hem en zijne vrouw had medegedeeld. Den 19 Februarti 1651 vertrok Heinsius voor de tweede maal naar Italie. In het einde van Maart kwam hij te Leyden aan, scheepte zich den 27 Julij naar Dieppe in en vertrok van daar naar Parijs , waar hij in de bibliotheek van den president de Thou, de Saturnalien van M a c r o b i u en eenige handschriften van Ovidius en Mar tialis zag. In September reisde hij over Lyon , Chalons , Lyon , Vienne en Grenoble naar Turin , waar hij van de hertoginne Douairiere de 27 deelen Antiquitates Ro­manae van Ligorius, voor de koningin Christina ten geschenke ontving. Te Milaan aangekomen , liet hij er zijn secretaris Lan g er man achter om handschriften te collationeren en to e'koopen (o. a. Di o s c o r ides en Pollu x). Te Ferrara kocht hij verschillende zeldzame boeken en to Venetie eenige kabinetten met penningen. Uit Venetib a hij over Florence naar Rome , zoo om aankoopen tedoen voor de koningin , als om handschriften van 0 v i d i u s en Claud i a n u s to vergelijken. Weder­gekeerd te Florence werd hij aldaar lid van de academie de Crusca en der Apasthisten en kreeg verschillende Griek­eche handschriften van lien hertog Salvia ti ten geschenke voor do koningin. Daar het gerucht zich verspreid had , dat de koningin hem had gevonden om boeken en penningen to koopen , warden daze op zulk een hoogen prijs gehouden, dat hij niets meer kon erlangen : daarenboven ontving hij noch geld noch brieven uit Stokholm en was gerks'odzaakt op elgen kosten to leven. Hij verzocht derhalve verlof naar Holland weder te keeren , wij 1 zijne zaken ziine tegenwoordigheid vorderden. Na dit verkregen to hebben, vertrok hij in 1652 naar Bologna waar de Hannibalica van A p p i a n u s hem in handen vielen. Van daar begaf hij zich naar Ferrara en Padua , van waar hij aan Henri de Valois de Panegyrica van Berengarius, die hij gevonden had , zond. Te Milaan schafte hij zich een hands. van Stephanus de Urbibus aan. Te Bazel zag hij hand­schriften van V i r g i l i u s en van O v i d i us in de open-bare bibliotheek, en in die van F a e r it h. Te Straatsburg vergeleek hij eenige handschriften van O v i d i u s en kocht eene verzameling van brieven van C a s a u b o n u s. Den 29 Julij kwam hij weder to Leyden aan. De dood van Salmasius, die voort was gegaan hem op de grofste wijze te beleedigen en bij de koningin in ongunst to brengen , 't geen H e i n s i u s tot het dichten van zijn Scazon in Alastorem (Poem. p. 161-177) bewoog, en het vertrek van V o s s i u s naar Zweden , gaven H e i n s i u s hoop dat hij op nieuw bij de koninain in gunet en tot zijne, haar voorgesohotene penningen (180 ,000) zou geraken. Hij vertrok dan in September en bragt den winter te Upsal , wijl de pest to Stokholm heerschte , door ; doch de koningin deed afatand van do regering , en op zijne herhaalde bede om teruggave van zijn geld , kreeg hij niets als ijdele beloften van landgoederen in Pommeren , een kanunnikaat te Hamburg , een vikariaat to Bremen , den titel van Secretaris en van 4000 kroonen , doch van dit alles kwam niets. In dezen treurigen toestand ontving hij de aangename tijding, dat de Staten hem, op eene wedde vanI 4000, tot hunnen resident aan het Zweedsche hof hadden benoemd. (7 October 1654.) Doch spoedig werd deze vreugde afgevvisseld door diepe droefheid over het verlies van zijnen vader (15 Februarij 1655). Hij verzocht en verkreeg verlof om naar Holland to vertrekken. Op reis werd hij door een hevigen storm overvallen , die hem dwong te Dantzig binnen to loopen , waar hij 36 dagen ziek lag. Te 's Hage teruggekeerd , betuigden de Staten hem hunne tevredenheid over zijn gedrag in Zweden en gaven hem de keus tusschen een gezantschap naar Pruissen en Denemarken, doch zijne gezondheid belette hem een van beide to aanvaarden. Hij vestigde zich in 1656 to Amsterdam , waar hij tot stads­secretaris werd aangesteld. De rust van het overige van zijn leven werd vergald door een proces , dat hem door M a r­garet h a Wullen, die hij huwelijksbeloften had ge­geven en bij welke hij twee kinderen had, werd aangedaan. Hij verloor dit proces to Amsterdam , 't geen hem noopte zijn secretariaat neerteleggen en zich op het hof van Hol­land te beroepen , dat in 1662 de uitspraak van Amsterdam bevestigde. In diem tusschentijd werd hij in 1660 voor de tweede meal tot resident in Zweden benoemd. Hij vertrok in het volgende jaar en verkreeg in 1667 verlof naar Holland weder to keeren. Hij bleef er eon jaar, gedurende hetwelk hij zijn vonnis to vergeefs trachtte to laten her­roepen. In 1668 kwam hij in Zweden terug , en werd in 1669 tot buitengewoon gezant naar den czaar van Moscovie benoemd. Twee jaren later vroeg en kreeg hij verlof om weder to keeren. In 1672 werd hij door de Staten naar Oostvriesland en Bremen afgevaardigd. Van daar ging hij voor zijne gezondheid naar Paderborn en Wiesbaden. In 1673 voerde hij op nieuw een proces met zijne naaste bloedverwanten over do erfenis van zijn vader.' Daar zijne gezondheid dagelijks afnam en de staat zijner taken steeds verergerde", besloot hij in stilte te gaan leven , en woonde eerst (1675) op een buitengoed bij Utrecht en kort daarop te Vianen. Ook daar vervolgde hem het ongeluk. Hij was op het punt door zijne dienstmaagd , die, horn ook zijne gouden en zilveren penningen ontstolen had, vergiftigd to worden. Eindelijk werd hij den 7den October 1681 volgens getuigenis van Petrus Bur mann tt s in Vita He insii , p. 53 , en niet den 7den November , zoo als G. Brandt, (Dagwyzer I W. 584) meklt, te 's Ham war- waarts hij gegaan was om de bruiloft zijner nicht bij to wonen , krank en stierf in het huis van zijn schoonbroeder. Zijn lijk werd naar Leyden gevoerd en in de St. Pieters­kerk bij dat van zijn vader bijgezet. Heinsius was een onzer beroemdste letterkundigen , en met Marron mogen wij zeggen „Peu de philologues ont exercd sur les poetes Wins une critique aussi ingenieuse' que celle de Nicolas Heinsius," en met Peerl­k amp: „ilium 8e a nullo guider?: doctrinae genere exclu­sisse , sed praecipue in Latinis Poeti8 emendandis quasi habitasse." Zijne aanteekeningen op Phaedrus, O v i­dius, Virgilius, Silius Italicus, Claudianus, Valerius Flaccus, Tibullus, Propertius zijn nog geacht en even als die op Tacit us , V e 11 ej us Paterculus, Florus, Quintus Curtius, Seneca, Suet onius, Petronius en andere schrijvers in latere uitgaven opgenomen. B r o u c k h u s i us noemde hem in zijne aanteekeningen op Pr opertius en Tibullus: „Poetaruni Latinorum magnus sospitator ;" „Veteruma poeta­rum felix restitutor ingeniosissimus pariter atque fe;i4ssimus;" „Vir unice ad salutem Poetarum Latinorum natus „prin­ceps ingeniorum ;" Vir magnae et malae invidiae capax , quemque non nisi mortuuna lacerare ausi aunt foedi quidam vulturii." P e t r u s Burmannus schrijft in Praef. ad Ovidium (Amst. 1727): „se in Ovidii verbis ex­hibendis fere secutum fuisse editionem N i c. Heinsii, Ao. 1668 , cui ipso praeluit saepe tainen (voegt hij er bij) ob causas in annott. dictas ab illo discessisse, neque server obsecutum .fuiese viro doctissimo SED NOVANDI LIBIDINE SAEPE ABLATO IN DIVERSA. Minder gunstig is het oordeel van Gierig in zijne Praefatio , geplaatst v66r zijne uitgaaf van P. O v i d i i Nasonis Metamorphoses , p. IV der 3de uitgaaf, bezorgd door J. C. Jahn, Leipz. 1821. : „Non melius versatus est N i c. Heinsius, qui etiamsi quam maximum Codicum collationumque nunzerum habuit (de qua re nonnulla disputavit Burmannus secundus in Vita Heinsii , quam eius Adversariis praefixit) ; in enotanda ta­men lectionis varietate negligentissimus [ult. Cum enim in hac re male versatum, arguunt non solum ea loca , quibus , ut at Metam. • II. 567 , ipse fatetur , se pigere , varias lec­times ad Terre 1) ; sed etiam infra pauca exempla dabo. Heinsii collecta ad Ovidium habuit Burmannus, qui et ipse nonnullos Codices et quasdam editiones veteres passim inspe.cit." • 1) Huc pertinent etiam euismodi loca , in quibus aut aliquam lectionem veram praedicat , reliquas vero retied (ut Metam. VIII. 775) , aut scripsit , „alii aliter ," vel „Codices magnopere variant." Als Latijnsch dichter zou hij zelfs zijn vader overtroffen hebben , en te regt werd hij door Brouck husi us „Prin­ceps Poetarum ;" Jelicissimus ille Musarum Pallas genoemd. „Il est peu de poetes Latins tnodernes , (zijn de woorden van Marron) qui pour tele'gance et la purete approchent de Heinsius," en Peerlkamp schrijft: „omnia et sin­gula H e i n s i i Carmina tanto ritore , ea nunzerorum con­cinnitate , ingenii ubertate , et sententiarum pondere sunt per­polita , ut non macilentcz quaedam species , sed sanguine et succo Romano corpus perpastum appareat." Zijne Poetnata zijn niet zoo atgemeen als die van zijnen vader en voor zoo ver mij bekend is , slechts tweemaal uitgegeven. Jammer dat eene groote collectie onuitgegevene gedichten van zijne hand zijn verloren. Laurens van S a n t e n heeft er 53, die niet onder zijne Poemata zijn opgenomen , in zijne Deliciae Poeticae uitgegeven. Onuitge­geven is ook het volgende, uit de verzameling van Hand­schriften van den heer van Dam van Noor d e 1 a o s te Rotterdam. MUSAS TITEOLOGI ET POETAE EXIMII H. JACOBI BET4111 CUM SACROSANCTAE THEOLOGIAE DOCTOR RENUNCIARETUR VI EID. FEBR. CIDIOCXLII. Reviades Musae , non vos Ifelicone profano Imbuit Atiniae Cynthius arte lyrae : Non vos Cyrrhaeis obsessa furoribus antra , Sacrave mentili detricuere Dei. Felices ! vero possessum numine pectus Queis pins afdavit relligionis amor. Vobis Uranie coelestibus ignea curia Sacra Palaestinis proluit ora vadis. Ipse Deus vatem ter Jordano contigit unda : Cantanti et laudes annuit ille suas. Non vestro steterunt Phaebeae in vertice lauri, Aut hederae doctam circulere caput : Cinxit Idumaea radiantia tempora Palma Virgineas Solyme disposuitque comas. Nunc quoque sed maiore chelyn impellite dextra Banc , Divae , tragico celsius ite grade. Ecce meo vati solennia sacra parantur : Jamque sui pretium grande laboris habet. Damnatae toties inter sua scrinia noctes , Et longo exacti saepe labore dies ; Vos ego Dune testor ; doctrinae prarmia tan tae Dignus haec ulli via potuisse dari , At vos Reviades divina poemata Nusae Pergite sed soli rite dicare Deo. Extempore , MCOLAUS NEINSIUS. Er waren geen philologen in de XVIIde en XVIIIde eeuw Wier werken niet schier op elke bladzijde getuigenis dra­gen van hunne ingenomenheid met H e i n s i u s' schriften , en naauwelijks een dichter die hem geen loflied heeft ge­wijd. Van velen noemen wij slechts Hugo G r o t i u s, Graswinckel, Bruno, Daniel Heinsius,Brouck­husius, David van Hoogstraten, PetrusFran cius, Esza de Ceffinius, C. Huygens, Joachim Pastorius, Jac. Perizonius, Isac. Treughorn, Caspar Kinschot, Janus Vlietius, Aegidius Menagius, Johannes Commurius,Fred.Bened. Carpzovius, Reinerus Neuhusius, P.D.Huet, Clootvicius, Vollenhoven en anderen. Zijn beeldtenis vindt men o. a. bij K o k , v66r de Bi­iliotheca Heinsiana et Catalogus librorutra Lugd. Bat. 1682. en v66r zijne Adversaria, met de volgende regels van J o h. Goes van Absmade: sll einsiades sic ora tulit, sic reddidit illum, aQua datur , artifici pieta tabella manna : sIngenium, mores , et amicas Regibus artes, sSat bene, qui potuit pingere, Bolus end." Zijne rijke bibliotheek werd door de erfgenamen aan de Leydsche hoogeschool to koop aangeboden , edoch dit aan­bod afgeslagen en zij openlijk verkocht voor de aanzienlijke som van I 23.833. GESCHRIFTEN. C 1 au d i an u s, Lugd. Bat. 1650, in 120. c. n. N. H e in si i ap. Elze v.; Amst. in 120. 1665, altera fere pante nuns auctior , 1677 , 1678 , 1688. Petavii 1734 in 80„ c. n. integris. De lrii N. HeinsiietineditisPetri Bur­manni, 1760. Verg. Notitia litterar. de Cl. Claudiano, editioni Bipontinae praefixa. Vita N. H e in s i p. 5 , 6, 8, 14, 19, 25, 41; Burmanni, Sylloge Epist. t. II. p. 777. Biogr. Univ. t. XIX. p. 586. Ovidius, Amst. 1652, 1658, 1661, 1668, 1688. 3 vol. 120. „Editionem 1688 , cum eiusdem notis integris recudendam curavit J o. Fc d. Frischerus, Lips. 1758." 4 vol.8°. Les , notes se trouvent retouchees et plus com­pletes dans l'Ovi de de P. Burman., Amst. 1727. 4 vol. 40. Verg. Vita Heinsii, en Biogr. Univ. l. e. Vir gilius Heinsii sine notis. Amst. 1676. 120. Ultraj. 1704. 120. Plenissima editio est cum commentariis. S e r v i i aliorumque ac Notis N. Heinsii, quam inehoa­vit Burmannus, eoque mortuo absolvit P. Bur- ' mannus II. Amst. 1746. 4 von. in 40. z. Epistolae ad Antoniutn Magliabechium, T. II. p. 87. Alb. Fabricii, Bibl. Lat. Tom. II. p. 289. Vita Heinsii, p. 6, 8, 41, 42. V a 1 eri us Fla ccus, sine notis, Amst. 1680, 1702, in 120. C. n. N. Heinsii et Praef. P. Burmanni, Traj. 1724. 120. In de uitgaaf van dien dichter door P e t r us Bu r-m a nn u s , C. n. var. L. B. 1724. 40. en in die van T. 0. Harles, (c. n. integris B u r m. et selectis al. suisque ed. T. C. H. Altenb. 1781 80.) zijn de noten vanH e i n s i u s opgenomen. Zie Vita Heinsii, p. 41, 42.Fabrici Bibl. Lat. Tom. I. p. 420 en de Praefatio der Bipont. uitgaaf 1726. 80. Prudentius c. n. He insii, Amst. 1667. Coloniae 1750. C. n. Hein aii , et V arior. doct. virorum. 120. „Has notas suas ipse H e i n s i u s subitaneas et non satis elabo­ratas fatetur in Epist. ad Graevium: vide Syllog. .Epist.Tom. 4. p. 47. N. Heinsi i, Vita p. 44. De aanteekeningen van H ein sius op Pe tr on i us en Phaedrus zijn door Burmannus, die op Silius Halicus door Drakenborch, die op Florus door G r a e v i u s en D u k eru s in hunne uitgaven van die schrijvers overgenomen. P et r u s Burman gaf ook uit Nicolai Heinsii Dan. Adversariorunz libri IV nunquam antea editi. Suldiciuntwr Ejusdem notae ad C a­tullum et Pr oper tiu m, voorafgegaan door eene uitvoerige Commentarius de Vita N. He i n s i i , Harlingae 1742. 4 oBu r m an haalt berhaaldelijk in zUne Anthologia de onuit-. gegevene aanteekeningen van H e i n s i u s op T a c i t us den schrijver van De claris Oratoribus en op de Catalecta veterum Poetarum aan: desgelijks Broekhuizen, van S a n t e n en andere philologer in hunne uitgaven der classici. Poomata. Quaedam aec. J. Rutgersii L. B. ap. El z e v. 1653 in 12o. De beste uitgaaf is die to Amsterdam 1666 ap. Dan. Elzevir. Accedunt Johannis Rut­ge r s i i Postuma et Adoptivorum Carminum libri II , op­gedragen aan den hertog v an Montausie r. Deze bundel bevat 2 boeken met Elegiae, twee met Juvenilia , den met Saturnalia, waarin bij Cornelius Bojus en Fran; ciscus Plan te, twee onbeduidende dichters, onder de rumen van Cornelius Cossus en Franc. Santra bespot. Er bestaat een exemplaar met m. ss. aanteek. in margine van Hoeufft Verg. Theod. Rijckii, Job. GeorgiiGraevii, Nicolai Heinsii, cet. Epistolae ineditae. Edente G. D J. Schotel,p. 97. Vita Heinsii, p. 4, 6, 7, 10, 13, 17, 43. Burmanni, Sylloge Epist. T. III. p. 208, 806. Biogr. Univ. p. 586. Breda expugnata Accedunt Epigrammata aliquot eodem auctore L. B. ex. offic. Else v i r. 1637. fol. Elegiarum liber et varia diversi argunzenti Poenzatia Parisiis 1645. 40. Heinsii Vita p. 4, 6, 7. Italica. Petavii 1648. Heinsii Vita p. 10, 17,43. Bij Schotel t. a. p. p. 99, vindt men een in de uitg. van 1666 niet voorkomend gedicht , Michaeli R u t e r o, „Ductori classis Foederatae Belgicae , Brittannicae victori." Vellejus Paterculus, c. notis Nic. Heinsii, Amst. 1678. 120. Brieven van en aan N. H e i n s i u s vindt men in de Syllog. Epistol van P. Burman , 5 vol. 40. Ook gewaagt hij in zijne Anthologia Latina , Tom. I. p. 295, van an­ dere onuitgegevene Brieven van H. Epistolae N. Heinsii Nobilissimo Viro D. Stanislao Lubienictzky de Lubienictz in Epistolae celeb. viro­rum. — Ex scriniis literariis J a n i Brantii, Amstelaed. 1715. in 80. p. 227, seqq. Epistolae N. Heinsii ad Adr. Blyenburgum, ed. G. D. J. Schotel, Ha­gae Comit. 1843, 40. Epistolae Vincentii Fabricii, Hamburg. Jurisconsulti, Nicola° Heinsio, in Fabri­cii Epist. , Hamb. 1685. Epistolae N. Heinsii ad Ant. Magliabechium et XXVIII ad Carol. Datum Patric. Fl. Litterarum human. in Patrio Lycaeo Prof., cet. in Tom. I. Clar. Belg. ad Antonium Magliabechium Epist. Florentiae , 1745. 80. Mss. Brieven komen voor op Cat. Gronov. , te Water, Koning, van Voorst, Schouten enz., en mogelUks ook Handschriften op de BibL publ. Lugd. Bat. Gedichten op hem vindt men o. a. in de Deliciae Poeticae. Het was een der plannen van den Utrechtschen hoogleeraar G r a e-v i u s het leven van zijnen vriend ei nsins in het licht te geven ; doch Petra. Burmannns Junior, toen hoogleeraar in de ge­schiedenis en welsprekendheid aan de hoogeschool te Franeker,, nam op zijn verzoek die taak op zich , en gaf in 1724 te Harlingen, te gelijk met N. H e i n s i i "Idversariorum libri, V een Commentarius de frvita N. Heinsii in het licht. Verg. Burmanni , Sylloge Epist. Tom. IV. p. 717: Petri Burmanni Heinsii Vita, p. 2, 3. Zieverderover II. de Praefationes van P. Burmanad Phaedrum, Valerium Flaccuin, Virgilium, Ovidium en ad Anthologiam ; Jo. Georg. Graevius Exec h. Spanhemio, Traj. ad Mien. 6, Kal. Nov. 1672, in Sylloge nova Epistolarum writ: argum. NOrimb. 1760, Vol. I. p. 548; Graevius in Praef. ad Epp. Cicer. ad Div. p. 32 ; Praef. at Epistol. Sylloges Fabricianae; Koenigii, Bibl. Vet. et Nov., voc. B a ill e t , Jugem., Tom. II. p. 255 , 250, No. 557 , Tom. IV. p. 312 , 313 , No. 1525 ; Morh off , Polijh. Lit. c. VII. § 30 , p. 59 , c. XVIII. § 70 , p. 213 , 0. XXIV. § 115 , p. 307 , L. IV. c. XI. § 16 , p. 871 ; Creni i, Animadv. Philol. , V. P. p. 35 , P. VIII. p. 2 , P. IX. p. 217 , P. NIL p. 33 , s. 124 , P. XIII. p. 239 , P. XVI. p. 274, P. XVII. p. 105 ; J o. Fa bricii Bist. Biblioth. P. III. p. 464 ; F o p p e n s, Biblioth. Belg. Tom. II. p. 911, 912; Vine. Fabricius, Epist. p. 328 , Orat. et Poem. , p. 645; Brouckhusius in Propertium at Tibullum passim.; Cat. Biblioth. Bunay. Toni. I. Vol. II. p. 1307 ; P. B u r m a n n i sec. p•aef. ad Claudian., p. XVI—XXI, Gierig, Praef. ad Ovidii Met amorph. , p. 4, edit. III. ed. J.C. Jahn; RuhnkeniusE/og. Hemsterh nail, p. 14; T. C. liarlesii hatred. in Ilistoriam Linguae Latinae , Bremae 1773 , p. 15 , 67 , 92, 93 , 155 , 258 , 259 ; S a x i i Onom. liter. , P. IV. p. 505-507; Anal. , p. 603; Hoeufft, Pare. Lat. Belg. , p. 178 seqq. ; Peerlkamp, de Pali: Lat. p. 420 seqq.; Theod. Ryckii, Joh. Georgii Grae­vii, Nicolai Heinsii ad Adr. Blyenburgum at Adr. B l y e n b u r g i i ad diverse: Epp. ineditae. Edidit commemorationem meriterum gentis Blyenburgicae in patriam literasque at annotationes adjecit G. D. J. Schotel, llagae Comit. , 1843 , 4o. Biogr. Univ. , Tom. XIX. p. 685 seqq. ; Brunet, Manuel du Libraire , Tom. 11, p. 534 ; Bibliothdque raisonnie des ouvrages des Savans do l'Europe, T. XXIX. p. 73 , 74 , 70 , suiv. 85 , T. XL VI. p. 340 ; Bal en, lie­schryving van Dordrecht , bl. 1150 ; Wagenaar, Vad. !list. D. XIII; Scheltema, Staatk. Nederl. , D. I. bl. 445: Collot d'Es­cury, Boll. lloetn , Zie het Register ; Kok, Vaderl. Iroordenb , D. XX. bl. 516 , 517; Nieuwenhuis, Woordenb. van Kunsten en lretensehappen , o. h. w. ; Baur, B. Bandwiirterb., Th. II. S. 694 , 695 ; Boum a n , Geschied. der Geld. Hoogesch., d. I. bl. 193 ; Sie­genbeek, Geschied. der Leydsche floogesch. , D. IL bl. 22, 23; Muller, Cat. van Portrett. ; Kronyk van het Historisch Genoot­schap , D. l I. bl. 132 , D. IX. M. 374. HEINSIUS (AnnonT) , de eenige zoon onder de vier kinderen van A nthon ij Heinsius, raad en schepen der stad Delft , en van Maria Dedel, werd den 22sten van slagtmaand 1641 te Delft geboren , en , na het mees­terschap in de regten aan de hoogeschool te Leiden ver­worven te hebben , in 1679 pensionaris zijner geboortestad. Zijne buitengewone schranderheid opende hem den weg tot eervolle en dikwerf moeijelijke betrekkingen , en zijne rond­borstigheid en eerlijkheid verwierven hem het volste ver­trouwen zijner meesters. In 1681 behoorde hij tot het gezantschap door Hun Edelmogenden naar Vriesland ge­zonden tot vereffening van een geschil nopens eene betas­tidg op de Hollandsche bieren , en toen Lode w ij k XIV in 1682 de muren en poorten van Oranje , in het prinsdom van dien naam , had laten omverwerpen , in weerwil der ernstige vertoogen van den ambassadeur van Ste r r e n- 29 berg , zonden de Staten , die zulks als een schennis van het vier jaren te voren gesloten Nijmeegsche vredeverbond hidden , Hein s i u s naar Frankrijk , om den koning hier­over te onderhouden en pogingen aan te wenden , om den prins in het vredig genot van zijn vorstendom te herstellen. Hein s i u s nam deze zending schoorvoetende en na her­haalde weigering aan doch , gelijk d' A v aux hem voor­speld had , kwam hij onverrigter zake terug en had zelfs ouvois zoo tegen zich ingenomen , dat deze hem met de Bastilje bedreigde. Van dezen tijd teekent zijn afkeer van Frankrijk. Na zijne terugkomst schreef d' A v aux : „II est revenu de cet emploi autant ennemi de la France et autant attache au Prince d'Orange avait dtd avant son depart oppose a ce Prince , et attaché aux interets du Roi ; et ainsi on a perdu un homme qui est a cette heure Pensionnaire des Etats de Hollande." Hier van strekte o. a. ten blijke , dat hij de werving van 16000 man door den prins en de Staten voorgesteld en door Amsterdam en Delft hardnekkig geweigerd door­zette en onvermoeid werkzaam was, om 's prinsen overtogt naar Engeland (waarheen Hein sins in het vorige jaar (1687) en ambassade was vertrokken om de geschillen der Nederlandsche en Engelsche 0. I. Compagnien to vereffe­nen) te bevorderen (1688). Groot was dan ook sedert de invloed , dien hij bij den prins had en het vertrouwen dat deze in hem stelde. Onafgebroken waren zij met elkander in briefwisseling , doch He i n s i u s moat den blaam niet ontgaan van zich to veel naar den prins geschikt te hebben. Door diens bemoeijingen word H e in s i u s na het overlijden van Gaspard Fa g e 1 en van den pensionaris Mich i e 1 ten Ho v e , aan wien terstond , na den dood van den eerste , het ambt van raadpensionaris was opgedragen , tot dit gewigtig ambt bevorderd. Het raadpensionarisschap was teen op verre na zoo gevaarlijk niet als ten tijde van de W i t t , niet alleen omdat er minder partijschap onder de gewesten was , maar ook omdat de W i t t meer onder­nemend en doorzettend van aard was , en H e i n s i u s schoon een man van veel bekwaamheid en geacht bij bui-, tenlandsche mogendheden, zich meer dan de Witt schijnt te hebben doen voorlichten door de voornaamste staatkun­digen van zijn tijd , aan welken hij meermalen den voor­loopigen handel der gewigtigste punten , met name der traktaten van vrede en oorlog , plagt toe te vertrouwen ; zoo echter dat deze hem telkens van den staat der zaken kennis gaven en niet dan als 't ware , onder zijne voor­zitting en bewilliging tot eenig besluit kwamen. De Me­morien van de T o r Cy kunnen bier voorbeelden van ople- veren. Lugs dozen weg vend en behield hij langer steun in de vriendschap van eenen Hop, Bu j s, van der Dussen, van Citters en anderen dan aan de Witt, in die van van Beuningen en Bev ernin gh had mogen to beurt vallen. Sommigen widen dat H e i n-s i u s zich , nadat hij door Willem s' voorspraak en aan­beveling raadpensionaris van Holland en pensionaris der ridderschap , grootzegelbewaarder en stadhouder der leenen in Holland was geworden , zich ijveriger voor het stadhou­derlijk belang zou getoond hebben ; doch te regt oordeelde van W ij n , dat hij toen zijne oude gevoelens , ten voor­deele van het stadhouderlijk belang , slechts openlijker aan den dag legde dan hij te voren , nog pensionaris van Delft zijnde , gedaan had of doen konde. Immers dat de be­grippen en de last van die stad , welke hij echter getrou­welijk volbragt , niet altijd overeenkomstig waren met zijne bijzondere denkbeelden kan men uit menige bijzonderheid uit zijn leven opmaken. Het zou ons te verre afleiden , indien wij al zijne verrigtingen als raadpensionaris , gedu­rende zijn dertigjarig bestuur, wildp vermelden en beoor-deelen. Voldoende zij het de voornaamste aan to stippen , terwijl wij den lezer, die meer verlangt to weten, naar de hier onder vermelde bronnen verwijzen. Bevreemden kan het ons niet , dat hij in het beruchte geschil over het zenden der nominatie van schepenen van Amsterdam aan den koning , terwijl deze uitlandig was , de zijne van den stedehouder hield. Nadat hij in datzelfde jaar (1690) als een van de gemagtigden der staten in de Haagsche bijeen­komst was verschenen , wedervoer hem eenigen tijd daarna, in den jare 1693, eenige onaangenaamheid, ter gelegenheid dat de Dordrechtsche oud-burgemeester , Simon van H a 1 e w ij n, verdacht van ongeoorloofde verstandhouding met Frankrijk , hem beschuldigde aan sommigen kennis to hebben gegeven , hoe bet Fransche hof, sints het over­gaan van Bergen in Henegouwen to 's Gravenhage aan­zoek tot vrede had laten doen en alzno zich insgelijks aan verboden gemeensehap met dat hof zou bezoedeld hebben. H e i n s i u s, hierover door de heeren van 't hof onelervraagd, deed deswege wel geene bekentenis, doch zijne ontkenning was ook zeer flaauw. Naderhand kwam hij opentlijk voor de zaak uit in de vergadering van Holland ; doch voegde er bij , dat niemand door hem in 't geheim was toegelaten als Koning W i Ile m , in de hoedanigheid van Stadhouder. Nog eene andere ongeoorloofde geheimhouding leide H a 1 e-w ij n hem ten laste , die tevens ten bewijs diende van zijne gehechtheid aan den prins van Oranje. Zij bestond Merin , dat hij toen ter staatsvergadering was gehandeld over de vermeerdering van 's lands zeemagt met 30 schepen, had verzwegen 't geen hij toen reeds moist en behoorde ge­openbaard to hebben , dat Engeland namelijk zijn aandeel in deze vermeerdering niet wilde dragen. De burgemeester noemde dit een Blindhokken van Holland. In 1697 verscheen hij onder de staatsche afgevaardigden op de Rijswijksche vredehandeling en nam sedert van tijd tot tiid deel in de gewigtigste staatsbelangen, en was zijn invloed van zooveel gewigt , dat hij voor de oorzaak werd aangezien , die ver­hinderde dat het vereenigde leger met het Fransche niet handgemeen werd in den jare 1702 , en twee jaren later het regelen van den veldtogt met den hertog van Mar 1-bor o u g h aan hem — die met dezen en den prins Eu genius, in den successie-oorlog het driemanschap nit-maakte , dat in verscheidene opzigten Europa bestuurde — werd toevertrouwd. Toen , in den jare 1706 het Fransche hof eenige heimelijke voorsiagen van vrede deed , nam men den raadpensionaris en de regering van Amsterdam in den arm. De zoon van den beroemden geneesheer H e 1 v e t i u s, nit Parijs , waar hij toen woonde , herwaarts gekomen , onder voorgeven van een bezoek aan zijn vader, hield met Hein s i u s verschillende gesprekken over dit onderwerp en stelde hem brieven en boodschappen ter hand van den president R o u ill d , gelijk hij ook vervolgens een ontwerp, door de Amsterdamsche regering goedgekeurd, den Engelsche staatsdienaren toezond. De punten , daarin vervat , werkte hij vervolgens uit, en bragt ze, ten getale van 40 , op het papier. Men weet dat deze onderhandeling den vrede niet ten gevolge had. Heinsius ontving bierov er van de Fransche staatsdienaren eenen brief , opgevuld met bitters klagten over het gedrag van de o afgevaardigden tot die onderhandeling. Van deze en ontelbare ander° staatsbezigheden afgesloofd, overleed de raadpensionaris den 3 Augustus 1720 , in den ouderdom van 78 jaren en ruim 7 maanden , tot welken booggeklommen leeftijd niemand zijner voorzaten of na­volgeren het raadpensionarisschap dezer provincie heeft bekleed. Zijn lijk werd in het familiegraf to Delft ter aarde besteld. Met hem , daar hij ongehuwd bleef , stierf zijn huis nit. Men heeft aangemerkt , dat hij, na den dood van Willem III , van gevoelen veranderde , zonder evenwel tot de Franscbgezinde zijde over to Kellen. Verschillend is het oordeel der nakomelingschap over H e i n s i u s. B i 1-derdijk noemt hem den nietigen Heinsius, doch prof. T y d e m a n onderteekende dat oordeel niet. Zoo, schreef hij , komt hij noch in de gedenkschriften. van Tor cy, noch in die van Marlborough, die geen van beiden reden hadden om hem to vleijen , voor. Tore y noemt hem : „un homme consomme dans les affaires , d'un abord froid, poli dans sa conversation , n'ayant rien de rude et s'echauffant rarement dans la dispute. Son extdrieur (voegt hij er bij) emit souple ; nul faste dans sa maison ; son domestique compose d'un secretaire, d'un cocker, d'un laquais, d'une servante , n'indiquait pas le credit d'un premier ministre." Ook gaf hij hem de volgende vereerende ge­tuigenis : „gull n'etait accuse ni de se complaire assez dans la consideration que lui donnait la continuation de la guerre, pour la vouloir prolonger, ni d'aucune vue d'interet personel." ;Voltaire stelt Heinsius, in zijn Siecle de Louis XIV , voor als een „S partiate fier d'avoir abaisse un Roi de Terse", toen L o d e w ij k XIV in 1709 de Tor c y naar 's Hage had gezonden om den vrede to vragen. Van W ij n, die het met W a g e n a a r ten op­zigte van dezen staatsdienaar niet altijd eens was , noemt hem een grUsaard van zeer eenvoudige zeden en levenswijs; en Scheltema schrtift : „In de laatste achttien jaren was zijn ambt even gewigtig geworden als in den tijd van de Witt, doch minder gevaarlijk. H ij liet zich beter bezoldigen dan dozen." en iets verder : „Zijne reden waren zeer eenvoudig. Hij was koel van inborst , begreep lang­zaam en dikwijls zeer veel. Zijne besluiten werden ook niet dan na een voorzigtig en langdurig overleg genomen, Hij verbeeldde zich dit echter ook dat niemand lets beter kon weten dan hij." • Dus luidt ook de tianvang van een zeer merkwaardig berigt van van H a r en in de Btivoegselen achter zijne Gowen. De laatste vervolgt dus . „altijd even stil , arbeid­zaam en matig , waren alle vermaken van het 'even , tot zelfs die van de tafel , zoo niet onbekend bij hem , ten minste buiten gebruik. Uit deze goede hoedanigheden vloeide evenwel , dat de kunst om menschen to -kennen zijne sterkste zijde niet was en hij niet gaarne toestemde , dat een ander beter kon weten dan hij. Dus bij voorbeeld , wanneer de Fransche predikant Basnage hem in het voorjaar van 1707 waarschuwde , dat er , niettegenstaande de hevigheid van den oorlog , eene geheime conventie tusschen de hoven van Weenen en Versailles was gesloten , waarbij gestipa­leerd was dat het huis van Oostenrtjk het koningrijk Nape's zonder wederstand zoude nemen , mits doende mislukken de ondernemina op Toulon , die reeds drie jaren in overleg was tusschen H e i n s i u s en de hoven van Londen en Turin , werd Basnage weinig geloofd bij hem , die het belagcheltjk vond , dat een Fransch predikant beter zoude geinformeerd zijn van geheimen van het kabinet dan een raadpensionaris : niettegenstaande Fagel meende , dat die waarschuwing op alle wijze moest nagegaan worden. Ook maakte de uitkomst zelve geen indruk op Heinsius, maar wel op Fagel, van wien ik die gebeurtenis ten tijde van de deliberatidn over de neutraliteit van de republiek , en den oorlog van het jaar 1735 , met nadruk heb hooren bijbrengen." „Hoe zonderling He in sins (dus vervolgt van Hare n), na den vrede van Utrecht , midden in den Haag , van de pest is aangetast en genezen ; en hoe door zijne koele be­daardheid , de voorzigtigheid van dr. de Bie en de stills en wijze maatregelen van den hoer van Wassenaer S t e r r en b urg, president van gecommitteerde radon en van Fagel, griflier van hunne Hoog Mog. , dat verschrikkelijk voorval , onder hen is geheim gehouden , en nog lange jaren daarna is geheim gebleven , vindt men in het breede in het Leven van F r. Fag e I. Heinsius is de Iaatste geweest van de Hollandsche regenten ea ministers , die mantel en bef heeft gedragen." Ook de graaf van Ben ti Ifc k heeft in zijne Ms. Aan­teekeningen op het woord Slingelandt en op het woord Raadpensionaris de volgende bijzonderheden nopens onzen staatsman aangeteekend „De raadpensionaris (S I i n g e 1 a n d t) had boven zijne langdurige ervarenheid , eene seer groote penetratie ; soo dat hij een saak aanstons in sijn hart aantastte , en van alle kanten kon besehouwen. Hij was geweest een corn­pleet minister in een koningrijk : wat to stork in een repu­blyk. Heinsius was gewoon eer hij een saak door­drong , to ondertasten bij de voornaamste leeden , of en hoe deselve zoude succedeeren , maar Mijnh. v. Slingelan d t bragt veeltijds sijn plans in sijn cabinet gewerkt voor den dag, en wilds die dan doordringen , hetgeen stuitte. Hij voelde zijn capaciteit en steunde volkomen op sir, selven. Het was een geluk geweest voor de Republyk indien hij aanstonts na den dood van Heinsius had kunnen raad­pensionaris worden ; want dan had hij de financier , die Heinsius niet publyk maakte kunnen openleggen , en ' door het schielijk en onverwacht vertoog van de slegte constitutie van deselve, de Regenten veelligt kunnen bewe­gen om middelen van redres aan to wenden , daar zij nu door de beleening van St o r m b e e k reeds gewend waren geworden aan de slegte staat der financien." H e e r e n, die van „die eigensinnige Beschranktheit" van Heinsius spreekt , wordt grondig wederlegd door prof. V r e e d e in de voorrede zijner , voor het leven van H e i n-s i u 8 en de beschouwing van den staatkundigen toestand van dien tijd , onontbeerlijke Correspondance diplomatique et militaire du Duc de Marlborough, du Grand- Pension­naire Heinsius et du Tre'sorier-Gdndral des Provinces- Unies , Jacques Hop, Amat. 1850. Hier voor heeft hij gebruik gemaakt van een gedeelte der nagelaten papie­ren van den raadpensionaris , die hem door Mr. M. A. J. van der Heim, griffier der tweede kamer der staten­generaal , in den bloei van zijn levee overleden , ten gebruike waren gegeven. Deze depeches en brieven , die onze staats­man gedurende een lange reeks van jaren ontving en sehreef , gaven den gemelden heer van der Heim aanleiding tot het opstellen zijner Dissertatio Historico- Politica Inaugura­ lis de Antonio Heinsio, Consiliario , Lugd.Bat.1834. (207 pp. 80.) , waarin hij zijnen grooten voorzaat manne-lijk tegen de besehuldigingen. tegen zijn bestuur en handel­wijze verdedigde. Het portret van Heinsius in jeugdigen leeftijd deelt van W ij n in het XIVe stukje zijner Bijvoegselen op W a g e n a a r mede en wordt ook gevonden voor het ge­melde work van prof. V r e e d e. De beroemde hoogleeraar P e t r u s F rniancius vervaar­digde de volgende regelen tot zUn lof: ANTONIO IlEINSIO MAGNI SIGILLI CUSTODI, lleinsio maxime, nomen eruditum , Iiomen laurifero celebre Pindo Rei gloria publicae , virorum Jugens praesidium politiorum ; Quod vultu placido , quod ore laeto , Megne exceperis & meas Comoenas , Ques grates tibi , quo sono , rependam Het Respublica floreatque nostra , Tuis fulta humeris ; tibi que tantum Pares nominis & celebritatis Haec per oppida , rebus in gerundis , Quantum nominis eruditione Doctrinaque sibi sua pararunt Parens Heinsius, Heinsiusque gnatus; Et certamine nobili Batavi Contendant proceres virique docti , Claro nominis gentis H einsianae Sit illustrior eminentiorque Resne Publica , Resne Litterata. Zie W. Coxe, Memoirs of John Duke of Marlborough, Memoirs of the Kings of Span. ; Bistory of the Rouse of Austria, passim.; Id. Ilerzogs Johann von Marlborough Leben and Denkwiirdigkeiten ; nebst dessen Oriyinal-Brietwechsel aus den Fami­lien iirchiven zu Blenheim and andern echten Quelien gezogen ;aus deanEnglischen iibersetzt von F. A. v. H., 6 Theile in 80. , Wien , 1820-1822. passim.; Ilistoire de Jean Churchill, duc de M ar 1-borough, 3 vol. in 80., avec plans , Paris, 1808; Sir George Murray, Marlborough Dispatches , passim.; Memoirs of the Life and administration of Sir Robert Walpole, Earl of Orford, Memoirs of Horatio Lord Walpole, Selected from his corres­pondence and papers and connected with the history of the Tories , until his Death in 1757, passim. ; Naccauly, Bistory of England, (Tauchnitz edition) T. VI. p. 176, T. VII. p. 76 ; Nemoires de M. d e Tor a y; Memoires pour servir 1:1 Bistoire du 18e siocle par M. de Lamberty, passim. ; Negotiations de Monsieur le Comte d'A­vaux en Bollande depuis 1679 jusqu'en 1684 , passim. ; Lettr. de Louis XIV an Comte de Briard, No. XXXI, p. 142; Biogr. Vniv., T. XIX. p. 587 , suiv ; Heeren, Gesch. der Europ. Staaten­syst., T. I. S. 282; Burnet, Geschied. van Engeland, D. VI. bl. 360 , 552 , D. VII. bi . 350; passim ; Le General de Vault, Mismoires militaires relatifs ci la succession d'Espagne sous Louis XIV ; extraits de la Correspondence de la tour et des gendraux; revus , publies et precedes d'une introduction par le Lt.-General P e 1 e t , passim. ; Oorlogstooneel van Europa , &Uncle eene beschrij­ving van den gepasseerden oorlog tot op het teekenen van den vrede in het jaar 1748, 2 dln., Leiden , 1750. passim. ;Schel tem a, Staatk. ffederl., D. I. bl. 443, volgg.; 0. Zwier van Haren, Be Geuzen , Opheld. , 286-288; Boll. Mere. van 1684, bl. 266-268, van 1685, bl. 153, van 1689 , bl. 272, 277 , 278 , van 1690 , bl. 104, 105; Besol. Boll. 24, 29, 31 Naart , 22 April , 27 Nei, 23 , 24, 25 Junij, 1689, bl. 188, 192, 197, 224,284, 300, 338, 346, 352 ; 14 , 19 Jul6, 1689 , bl. 402, 419 , 27 Jan. 1690 . 14 Mei , 1693, 18 Junij , 1694 , 5 Junij, 1699 , 29 April , 3 Nei, 1710 ;Wagenaa r, Vad. list. , D. XV , XVI , XVII , XVIII , (zie het Register) ; v an W ij n , 1Vazingen op W a gen a a r, D. XV, XVI, XVII, XVIII, (zie het Register) ; v a n de W a 11, Privileg. van Dordrecht , VIII St. bl. 1783 (7); Bilderdijk, Geschied. des Vaderlands , D. X , XI , passim., (zie Register) ; C e r i s i e r , Geschied. der Vereenigde Ned. , D. IX. bl. 147; Col 1 o t d' Escury, Holland: roem in Kunsten en Wetenschappen, D. II. bi. 389-391; Scheltema, Peter de. Groot() in Holland, B. I. bl. 181; K o k , raderl. Woordenb., D. XX. bl. 517 , volgg. ; Kronyk van het llistorisch Genootschap, D. V. bl. 39, D. IX , bl. 171; Bosscha, Nedrl. Beldend. to Land , D. II. 1l. 303; van Kampen, Vaderl. Karakterk. , D. II. M. 454 , 456, 457; Muller, Cat. van Portrett. ; Fret:tell Poimata , p. 392; Cat. J. Ionia g, D. I. bl. 109. HEINSIUS.. . .) volgens den heer Kr a m m ver-meldt Pieter ten Westen in zijn Ms. op het jaar 1767 dezen „als een portretschilder , die to 'a Gravenhage woonde en ook zeer fraaije en welgelijkende portretten maakte met potlood, daar hij veel mede won , doch nim­mer genoeg had en van daar met de noorderzon , zoo ge­zegd:werd , naar:Utrecht is vertrokken." K r a m m bezit eene prent , voorstellende het portret van den schout bij nacht Willem Kral, heer van Burghst in fol. door hem geteekend en door R. Mays gegraveerd onbevallig van ordonnantie_en middelmatig gegraveerd. Zie K r a in m , Levens en W erken der llollandsche en Vlaamsche Kunstschilders , D. III. IA. 665. HEINSIUS (HEMio) predikant to Zevenhoven , maakte zich reeds als S. S. Min. Cand. to Groningen als dichter bekend door eene Lfficklagte ter Gedachtenisse van A l­bertus Alberthoma, Groningen bij B. Greydanus, 1758. In 1762 gaf hij .dmstelsche Uitspanningen cy Stick­telgke Gezangen , Amst. 2 dln. 80. , in het licht. Zie van der A a , Arieuw Biogr. dnthol. en !list. W oorden& , D. I. bl. 212 213; Boekz. der gel. wereld , 1760 , bl. 360. HEINSIUS (NicoLAAs). De bovengemelde Nicolaa s Heinsius had bij Margaretha Wullen twee zoons, Daniel en N i c o 1 a a s , die nadat hij , op regterlijk bevel met haar gehuwd was , den naam van Hein s i u s aan­namen. Daniel promoveerde den 23 October 1669 to Harderwijk in de regten , en huwde Isab e 11 a Maria, dochter van Simon Willems z. van Veen, hoofdof­ficier to Alkmaar en van Maria C u i k van M i e r o p, die den 5 Mei 1699 kinderloos stied*. N icola a s werd waarschtinlijk in 1656 to 's Hage geboren , ontving van zijne ligtzinnige en dartele moeder eene slechte opvoeding , studeerde aan de Duitsche hooge­scholen en werd tot medicinae en philosophiae doctor be­vorderd. Toen zijne moeder met zekeren Duitscher , dien zij buiten 's lands voor haren man liet doorgaan , naar Zweden reisde , ging Nicola a s mede , zonder zich het minst aan de levenswijze zijner moeder gebrgerd to hebben. Wanneer hij in Holland is teruggekomen is onbekend , doch men weet dat hij eon zeer losbandig 'even heeft geleid, en den 28 December 1677 bij nacht lands de straat zwie­rende eenen manslag beging, waarop hij door den Hove van Holland met confiscatie zijner goederen uit het land werd gebannen. Hij vlugtte naar Parijs , waar hij zich bij Colbert en andere aanzienlijken zocht in to dringen , doch zonder gelukkig gevolg. In het volgende jaar ont­moeten wij hem to London ; ook bezocht hij Duitschland , waar hij bijzondere studio van de warms baden te Aken , Ems enz. maakte , en Frankrijk , waar hij zich o. a. to Montpellier en te Toulon ophield. In 1679 vinden wij hem in 'talk; , en maakte hij zijn hof bij koningin Chris­tina , die toen to Rome haar verblijf hield. Dit gelukte hem ; hij was eer hij daar aankwam Roomsch geworden. Aan Christina verhaalde hij , dat hij dit op aanraden zUns vaders gedaan had , on verzekerde , dat hij met dezen op den besten voet stood, Dit alles was echter geheel bczijden de waarheid. Zijn vader verklaart in eenen brief aan de koningin dat Nicol a a s hem veel last en verdriet aandeed , en zelfs gedreigd had hem te zullen vermoorden, indien hij zijne moeder niet onderhield , iets waartoe de oude H e i n s i u s niet verpligt was. Volgens zijne eigene verklaring , bleef de jonge N i c o l a a s eenige jaren bU Christin a. Uit eenige regels van een paar lofdichten voor zijne Kurtynende Venus blijkt dat hij aldaar eenig ambt (doch welk is onbekend) bekleed heeft. sDat straald (tong A. W agar d a s , j. u. d.) het glans-rijk licht dat me op uw hoofd siet swieren sTe Romen eerst ontfonkt , door at de wereld been. *Nen eer dan Heins niet min als Hermes of Gale e n. sWanneer ik overdenk hoe dat (zijn de woorden van dr. II. van Lew e n.) *Den eersten knoop in 't band van onse vriendschap sloeg ; sAlwaar uw groote Geest U in de gunst deed komen s Van Swedens Koningin en al wat purper droeg. Die Noordstar , flikkerende aan den Hemel der Geleerden sEn die dees luyster trok van die U 't Leven gaf , sBespeurd in U die Geest , die s' in uw Vader eerde sEn liet van hem op U hear achting dalen af. sSij sag verheugd door U het waardig ampt bekleeden , *Door 't welk haar pragtig hof een nieuwe luyster steeg : I) Thar dagt dat sy haar jonst niet beter kost besteden Als aan U voor wiens naam het Choor der Musen neeg." In 1687 was hij gewoon geneesheer van den keurvorst van Brandenburg en praktiseerde over de kinderen van diens raadsheer , woonde waarschijnlijk te Kleef en vertrok van daar in 1695 naar Culemborch „om nader aan zijne patienten en correspondenti6n in Holland to zijn , zonder zich nogtans to veel van die in Duitschland af to begeven." De waarheid was , dat hij nog altijd schroomde met de justitie in Holland in aanraking to komen. De buiten­patienten , die hij volgens zijne eigene getuigenis bezocht , zullen wel in Duitschland gewoond hebben. Op den titel der tweede uitgaaf van zijne Kwijnende Venus beet hij hof­raad en eerste lijf-medicus van zijne Moog Vorst. Door­'nat. den Hertog van Saxen-Coburg , en al gelooven wij hem niet op zijn woord , wanneer hij zegt , „dat vele ge­neesheeren uit Polen , Zweden , Denemarck enz. zijne arcana ontbieden en vele Vorsten , Graven en Soevereinen hem d'eere doen hem dagelijks hun glorieus en dierbaar Leven to vertrouwen ," gelijk hij zegt in de voorrede van het aangehaalde werk (waar hij veel spreekt van zijnezedig-held) , het is toch zeker , dat hij een drukke praktijk had. Dit boekje moet vooral dienen tot bekendmaking en aan­beveling van zijn arcanwn anti- vener eum dat in den vorm van kleine pillen word gegeven (zoo bitter als de pillen van doctor H. . . (aurum potabile , aururn destructum, arcanum antipodragicum) zegt hij Venn. Avant. bl. 155). De ver­halen van ffenezingen , daardoor verrigt , die bijna de helft van het book vullen , hebben veel overeenkomst met de attesten die wij daaelijks in de dagbladen vinden orntrent de werking van de °Holloway-pillen en dergelijke middelen, inaar behoeven voor de beste van die soort niet onder to doen. Men behoeft slechts een paar bladzijden to lezen van den schrijver van den V ermakelyken ilvanturier en van don Clarazel , eene navolging van don Quixote , to herken­nen , dezelfde stijl , dezelfde geestigheid en levendigheid , dezelfde woordenrijkheid, die niet zelden langwijlig worth , en dezelfde onkiesche onaardigheden. In een gedrukt request van dezen N i c o 1 a a s H e i n­sius aan de Staten-Generaal van den jare 1707 verzoekt hij , na herhaalde schoon vruchtelooze pogingen bij W i 1­1 e m III aangewend to hebben , weder in het land to molten komen , waaruit hij door het Hof van Holland was gebannen. Uit dit stuk blijkt dat hij reeds 30 jaren met vrouw en kinderen in vreemde landen had doorgebragt en toont aan , dat hij den manslag op den persoon van J a n Lamb e r t s de Wild, die hem en zij ne medgezellen , Willem van Nispen, bailluw van Voshol en Scipio H i 1, luit.-kolonel in Engelsche dienst , had aangerand , niet kan hebben begaan ten gevolge der lijkschouwing , waarvan hij niets heeft geweten. In de kerk to Vianen is een halve zerk met den naam H e i n s i u s. De andere helft ontbreekt. Wie van dozen naam daar begraven ligt , is onbekend. De begrafenis­boeken , die daaromtrent opheldering zouden kunnen geven, zijn vernield. Zeker heeft doze Steen het graf niet gedekt van den overgrootvader van dr. Heinsius, die to Were begraven ligt , ook niet van zijn grootvader of vader,, die in de St. Pieterskerk to Leiden zijn begraven. Dr. Nicolaas Heinsius schreef: Bet ontdekt vergfft der zoo genaanade Melk-Cuur , behel­sende deszelfs schadelijkheid in Scheurbuik , Gigt en Podagra, lichaam- en longtering , en in alle nit het Zuer voortkotnende ziektene , beneffens aanwyzing der geneestniddelen , en manier hoe dese Qualen zeker kunnen geholpen en genezen worden. Klaarlyk volgena de beginselen van C a r t e s i u s opgeateld , door N i c. Heinsius, N i c. fil. Med. J• Phil. Dort. en Practizjjn in de Keurvoratekke residentie-dadt Cleve. t'Utregt by Anthony Schouten, 1693, 80. Ook in datjaar ald. bij C. K robber, 1693, 120. Arrnamentarium Sanitatis vie Wapen-huis der gezontheit behelsende verscheide heilzame geneesmiddelen , voortrefelijke , bysondere en tot nog toe onbekende geheimenissen ofte arcana , dienende tot genezing van verscheide zware en voor ongenees­ baar gehoudene qualen en ziektens , als podagra en gigt , tering, graveel , waterzugt en veel andere toevallen meer te vinden in het Medicinaal Cabinet van N i c. Heinsius, N i c. fil. Med. 4. Phil. Doctor en Practizijn in de Keurvorstelyke residentie-stad Cleve. t'Utregtby Anthony Schouten, 1694, 80. Naaukeurige verhandeling van het Podagra , en d' alge­meene Gigt , vervattende derselver oorsprong en beginselen in het bloed, als ook den aart en ware eigenschap van deszelfs pijnlyk ferment , beneffens verscheide beweerde recepten , of voorschriften , en de beschrijving van vele deftige Geneesmid­delen en derselver toebereiding in deze Quale , tot troost . der gigtigen , en onderwijzing der leergierigen , op d' onwrikbare gronden van goede reden en ervarenheid opgesteld door N i c. Heinsius, N i c. fil. Med. 4. Phil. Doctor tot Kuilenborg. t' Amsterdam by Jan ten Hoorn, 1698 , 80. H e i n s i u s verijdelt (schrijft Ralu s) in dit werkje het oude spreukje van Naso: Tollere nodosam nescit medicine Podagram. d. Daer is geen middel voor te schrijven Om 't knobblig voetseer te verdrijven. In het gedicht van dr. D. H a v art voor dit work hebben de letterzetters den rebel: DEn wear ze zitplaats heeft gekregen. overgeslagen. De Kwynende Venus , Amsterd. 1697. Utrecht , 1700, 80. Gemartelde Venus 80. ' Rotterdam , H. Kentlinck, Over de Venusziekte , 1736 , 80. Verhandeling over het Kwikzilver 's Hage , F. B o u c­ quet, 1704, 80. Eene Verhandeling over de Pokken. Mogelijk hetzelfde met de Kwynende Venus. Don Clarazel de Contarnos , ofte den buiten-spoorigen Do­ lenden Ridden enz. , 2 dln. m. p1. , Amst. 1697. 80, De vermakelijke Avanturier , Amst.. 1738 , 2 dln. m. pl. Zie de belangrijke berigten in Navorscher , 1856 , M. 192 , 291 , 325, die wij meest zijn gevolgd. Voorrede van de Kwijnende Venus en van Don Clarazel , "tabus , Boekzaal van Europe , 1693 , p. 4 , p. 483, p. I, p. 155, 1098, p. 1. p. 153; Jan de Regt, Mengeldichten bl. 49; To Water, Dist. der fiery. Kent to Cend M. 149; Ab­coude en Arrenberg, Naarnregister , bl. 322; Sylloge Epistol., ed. P. Burmanno, T. 111. p. 353, 356, 360, 384, 405, 684, 873, 877, 879; Burman, Vita Heinsii, p. 41; Bouman-Geschied. der voormalige Geld. Hoogeschool, D. I. bl. 368 ; H o o g; s t r a t e n , Woordenboek, Aanhangsel op het laatste Heel , bl. 61 , 111r. C. L. Schuller, V oorlez. over den Don Quixote , Utrecht, 1842, bl. 26 , Aanteek. HEINSIUS (PETRus). Zie HEIJNS. HEINSBERGEN (HENRICus VAN) predikant te Haam­stede en Burg , op Schouwen , in 1580 , vervolgens te St. Maartensdijk waar hij nog stond in 1597. Zie J. W. te Water, Kort verhaal der Relormatie in Zeeland , bl. 241 , 242 , 319. HEINSBERGEN (JoratvEs was). Johannes VIII, bijgenaamd van Heinsbergen, was proost van Aken toen hij door het kapittel met eenparige stemmen op den bisschoppelijken steel werd geplaatst. Hij volgde de voet­stappen van zijnen voorzaat Johan nes van Walenrode met de Luiksehe wetten in goede orde te brengen. Die wetten werden in 1424 door de drie staten des lands bekrachtigd. Het wetboek van Johannes van Hein s-be r g e n is tot den inval der Franschen , op het laatste der vorige eeuw , in stand gebleven. De kerkvoogd woonde niet alleen in het genoemde jaar de provinciale kerkver­gadering van Keulen bij ; maar hij hield ook in 1455 eene kerkvergadering in zijn bisdom , en deed de verordeningen, welke zoo door zijne voorzaten als door hem waren ge­maakt , bijeenverzamelen : dezelve zijn in 1500 to Leuven gedrukt geworden. Tijdens het bestaan van dezen bissehop werd to Leuven , hetwelk toen onder het bisdom van Luik behoorde , door pans Martians V eene hoogeschool opgerigt. In 1555 deed hij ten behoeve van zijn opvolger afsland van het bisdom en stierf den 18 October 1459 to Heinsbergen. Zie Hartzheim, Bibl. Colon., p. 180; Miraei, Dipl. , T. I. p. 223; Chapeauville, testa Pontiff'. Tungr., T. III. p. 116, 117 , 130 ; Wichmans, Brab. Mar. , L. III. C. LVI , p. 844; Nieuwe Geschiedenis van het Bisdom van 's Hertogenbosch , naar aanleiding van het Katholyk Meyerysch Memorieboek van A. van Gils door J. A. Coppens, D. I. bl. 63-65. HEINTZENBERG (JArt FREDERIK) burgerkoopman to , Batavia , was de eerste die de lang gewenschte tijding nit den mond van den gouverneur (v an Imhoff) vernam , dat op zijn aanzoek en door zijne pogingen , gedurende zijn verblijf in Nederland de bewindhebbers der 0. I. Cornpagnie , en vervolgens ook do Staten Generaal hadden besloten , den Lutherschen op Batavia vrije uitoefening van godsdienst te verleenen. Op zijne uitnoodiging en aan zijne woning kwamen den 2 Julij 1743 eenige broede•en to zamen , ten getale van elf, die „het zielverkwikkend nieuws der vergunde vrije uitoefening van hunne godsdienst vernamen met nederige erkentelijkheid en onder het uit­storten der innigste vreugde." Zie J. C. Schultz Jacobi, Eijdragen tot do Geschiedenis der Evangel.•Luth. Kent in Nederland , St. VI. bl. 86 , 87. HEISTER of HEYSTER (LAuRENs) , een der uitste­kendste geneesheeren , zoo door de uitgestrektheid en ver­scheidenheid zijner kennis als door het getal en de waarde zijner geschriften , werd den 21 September 1683 to Frank­fort aan de Main geboren. Reeds in zijn prille jeugd toonde hij zoo veel geest en zulk een gunstigen aanleg , om door oefening de gaven die hij van de natuur had ont­vangen aan to kweeken , dat zijn. vader , hoewel een arme herbergier,, groote opofferingen deed om hem eene goede opvoeding to geven. Snel waren zijne vorderingen en hij onderscheidde zich vooral in de dicht- en schilderkunst. De toejuichingen , die hij ontving , verleidden hem niet zich aan deze te wijden ; op 18jarigen leeftijd begaf hij zich naar de hoogesehool to Giessen om in de geneeskunst to studeren. Gedurende vier jaren bezocht hij de collegien van Moeller over de geneeskunst en van Bart hold over de ontleedkunde. Van daar begaf hij zich naar Leiden en Amsterdam , waar hij de ontleedkundige lessen van R u ij s c h en de heelkundige van R a a bijwoonde. Welhaast word hij de vriend van beide beroemde mannen , die zijne verdiensten waardeerden en niets verzuimden om zijne ken­nis to vermeerderen. Om dit doel to bereiken bezorgden zij hem de betrekking ,van chirurgijn-majoor bij het leger in Brabant ; doch , na het eindigen van den veldtogt kon hij zijn verlangen geen weerstand bieden om Boerhave en Albinus te hooren. In 1708 liet hij zich door zijn vriend Almeloveen, dien hij to Amsterdam had leeren kennen , overhalen , hem naar Harderwijk , waar hij het hoogleerambt in de geneeskunst bekleedde , te volgen. Hier werd hij , na opentlijke verdediging zijner Disser­tatio de tunic hiroidea oculo (over den vaatrolc van het oog), tot doctor in de geneeskunst gepromoveerd. Nu wenschte u j s c h , die veel vriendschap voor hem gevoelde , hem als medehelper in het onderwiis van de ontleed- en heel­kunde to Amsterdam to bezitten ; doch Heister verlangde Bever naar het leger terug to keeren , waar de militaire hospitalen hem zulk eene uitnemende gelegenheid aanboden om zich in de praktijk te oefenen. Op aanbeveling van R u ij s c h werd hij tot den rang van opper-geneesheer en heelmeester bevorderd ; doch Heister, die een buiten­gewone neiging voor de heelkunde had , legde zich vooral op het verrigten van operation toe en de oogziekte die toen in het leger heerschte , was hem een vruchtbaar veld voor zijne nasporingen. „H e i s t e r ," lezen wij bij een zijner biografisten , „fit d'utiles recherehes sur la cata­racte , dont la nature etait encore ignoree , et verifia , l'un des premiers , que la cecite , dans cette maladie , depend de l'opacite du cristallin." Na het sluiten van den vrede aanvaardde H e i s ter een leerstoel in de heel- en ont­leedkunde aan de hoogeschool to Altorf , welke hij gedu­rondo tien jaren met zoo veel roem bekleedde , dat zijn naam als heel- en ontleedkundige door geheel Europa be­kend werd. Na dat tijdsverloop werden hem door twee hoogescholen , die van Kiel en Helmstadt , eon leerstoel in dezelfde vakken aangeboden. Hij besliste ten voordeele van de laatste uit genegenheid voor den hertog van Luneburg , die sterk bij hem had aangehouden om zich aan die hoogeschool to verbinden. Na gedurende 20 jaren de chirurgie en anatomie onderwezen to hebben , aan­vaardde hij in 1730 die in de botanie en vervolgens in de practische geneeskunde , schoon hij steeds met zijne lessen in de chirurgie voortging. Zij trokken een groot aantal leerlingen naar Helmstadt , want hij word in dien tijd voor den beroemdsten hoogleeraar in dat vak gehou­den. Zijne werkzaamheden aan zijn ambt , die aan een uitgebreiden praktijk zoo in als buiten de stad verbonden, en de tallooze consulten die hij dagelijks aan vorsten en de aanzienlijkste personen gaf , beletten hem niet eene menigte uitstekende werken to schrijven , die door geheel de wereld beroemd zijn geworden. Peter de Groote deed to vergeefs moeite om hem over te halen zich to Peters­burg to vestigen. Hij kon niet besluiten zijn land , waar hij in zoo hooge achting stond , to verlaten. Hij eindigde zijn roemvolle loopbaan den 18 April 1758 to Helmstadt als Brunswijk-Luneburgsch hofraad en lijfarts en als hoog­leeraar in de genees- , heel- en kruidkunde. Volgens een artikel over hem van Fourni e r in de Biographic Uni­verselle , schreef hij , behalve zijne Dissertatio : De hypothesium medicorum fallacicl et pernicie, Altorf, 1710. 4°. De difficultate veritatis inveniendae in physics et medicincl, Altorf, 1710. 4°. De Cataractc2 , glaucomate et amaurosi tractatio Altorf , 1713 et 1720 , 4°. „C'est dans cet ouvrage qu'il expose ses recherches stir l'opacitd du cristallin , comme cause de Ia cdcitd dans la cataracte. Sa ddcouverte , faite a l'armde , fut publide en 1711 ; diverses dissertations stir le mCme sujet ont dtd fondues dans l'ddition de 1720." De Entero et Gastroraphe Altorf , 1715 , 4°. Chirurgiae nova Adumbratio , Ibid. , 1714 , 4°. De novo methodo sanandi fistulas lacrytnales, Ibid., 1716, 4°. „Cette partie de Fart dtait alors dans l'enfance et l'au­teur lui fit faire un pas ; mais ses successeurs ont fait oublier la sienne." Compendium .dnatomicum , veterum:recentiorutnque observa­tiones brevissime complectens. „Ce traitd d'Anatomie bien supdrieur a tout ce qui avait dtd publid jusqu'alors dans ce genre , devint classique et l'a did pendant longtemps. Independammant des faits nou­veaux dus a ses recherches , l'auteur enrichit son livre de beaucoup d'erudition , ce qui en rend encore aujourd'hui Ia lecture intdressante car depuis Heist e r l'anatomie des­criptive a fait de tels progres , que son traite a singulie­rement vieilli , et qu'on y ddcouvre un grand nombre d'er­reurs. La vogue de cet ouvrage fut prodigieuse eut un grand nombre d'dditions , et fut traduit dans presque toutes les langues d'Europe." De optima cancrorum mammaram extirpendi i;ratione, Helm­stadt , 1720 , 4°. De Anatomes subtilioris utilitate , praesertim in chirurgia , Ibid. , 1720 , 4°. „Ce livre est un de ceux de l'auteur qu'on lira toujours avec intdret , puisqu'il fait connattre les avantages de l'ana­tomie et les fautes , dans lesquelles peut tomber le chirur­gien qui ne possede qu'imparfaitement cette science." De tnedicamentis Germaniae indigenis sufficientibus , Ibid. 1730 , 40. , in 't Fransch overgezet (1777 4°.). Observationes med. miscellaneae , Ibid. , 1730 , 4°' Compendium medicorum , Ibid. , 1736 , 4°. De medicinae mechanicae praestantid , Ibid. , 1758 , 4°. „C'est une critique judicieuse de la doctrine de Stahl's Institutiones chirurgicae , Amst. 1739 , 2 vol. , 4°. c. fig. „H e is ter qui . avait professd et pratiqud la chirurgie avec tin grand succes , composa cet ouvrage avec ceux de ses prdddcesseurs , et au moyen de ses propres ddcouvertes. C'est un monument historique , qui prdsente l'dtat de la science a rdpoque OA it fut publid rien d'aussi complet , d'aussi exact , n'avait paru depuis Fa b rice d' A q u a­pendente et Pard. Le livre de Heister, reimprime souvent , et traduit en diverses langues a dtd pendant plus de 60 ans , le seul trait6 gdndral, que poss6dat la chirur­gie moderne. Aujourd'hui it est remplac6 par des ouvrages plus complets , d'ailleurs , quoique utile encore a consulter , les immenses progres que l'art a fait rendent I'usage des Institutions de H eister insuffisans et meme inutiles aux Cleves. Les savants ne Idtudieront point sans avantage dans beaucoup de cas." De Lithotomiae Celsianae praestantia et 21814 Ibid. , 1745, 80. In het Fransch , Paris , 1751, 80. Systema generale plantarum ex fructaficatione , cui adnec­tuntur regulae de nominibus plantarum a celeb. Linnaeo longe diversae , Ibid., 1748. Dit is het laatste werk dat Heister in bet licht gaf. Na zijn dood verschenen nog zijne Medicinische , Chirur­gische und Anatomische JVahrnehmungen. Zijne Institutiones Chir. , in 1750 verbeterd to Amsterdam verschenen , zijn oorspronkelijk in het Hoogd. (Chirurgie, in welcher alles , was zur Wund-Arzneij geh6rt, each der neuesten und besten Art abgehandelt werd) het eerst in 1718 to Neurenberg verschenen en sedert dikwerl herdrukt. In het Nederduitsch bezitten wij : Ontleedkunde , Amst. , 1728 , m. pl. 80. Redevoering over den aanwas der ontleedkunde , Dordr. , 1746 , 80. Heelkundige Onderwijzing , met aanteekeningen van A. Ul­hoorn, Amst. 1755, 2 dln. met pl. 40. Hiervan ver­scheen een 3de druk. Geneeskundig Handboek , Amst. , 1762 , 80. Dort begrip der lieelkonst, Amst. 1764, met pl. 80. ZUn noon Elias Frederik Heister, in 1715 to Altorf geboren en in 1740 -te Leiden gestorven , gaf be-halve eene Latijnsche overzetting van het Engelsche werk van Douglas over de Peritoine , een belangrijk werk in het licht , getiteld : Apologia pro medicie atheismi accusatis , Amst. 1736 , dat sommigen , schoon volgens Haller ten onregte, aan zijn vader hebben toegeschreven. Hij was een jongeling van groote verwachting. L. Heisterus gaat op onderscheidene wijzen in fol., 40. en 80. in plaat uit. Zie S a x e, Onom. Lit. , i. v. ; Biogr. Univers., T. XIX. p. 590; Nova Act. med. plays. , T. H. ; Paderl. Letteroef. 1763 , D. II. M. 53, volgg. ; Bounian, Geschied. der Geld. Jlooge.school , D. II. bl. 197 ; itanhangsel op Ilieuwenlluis' 14' oordenG. van Kunst. en Welensch. , D. III. bl. 360 ; A r r e n b e r g , 1Vaavareg. van Nederl. Poeken, M. 221, 222 ; Naaml. ran Nederd. Boeken , 1790-1833 , bl. 239; Bibliothogue Raisonnh , T. XXXI -, p. 275, 280; van der G r o e, Cat. Libr. (1785) hi. 100. 30 HEK (JAN) een Bier moedige zeevoogden , welke zich in het midden der XVIIde eeuw onder Tromp en de u it e r onderscheidden. Hij werd to Hoorn geboren , en was in 1651 , toen hij door de Engelsche roovers word gevangen genomen , kapitein. In de zeeslagen tus­schen de Ruiter en de Engelschen was hij gezagvoerder der Justina van Nassau. In 1673 voerde hij als oudste kapitein onder het kollegie van West-Vriesland in 't Noor­derkwartier , tijdelijk het gezag over de schepen en vaar­tuigen van dat kollegie. In hetzelfde jaar woonde hij als bevelhebber van het schip Weet,Vriesland den slag bij Schooneveld bij. Sedert komt hij niet maar voor. Zie Brandt, Leven van de Ruiter , bl. 593 , 653 , 686 , 713 , 776, 812 , 813; Abbing, rervolg op Velius Chronyk van Hoorn , bl. 50 , 145, 147. HEKER of Evert van Hekeren geheeten van den E s e , huwde in het laatst der XIVde eeuw Bate van Almelo, eenige dochter van Egber t van A1-melo, door welk huwelijk met eene erfdochter de fleer­lijkheid Almelo in zijn geslacht kwam. Van hem zijn twee muntjes overgebleven die hij als heer van Almelo heeft laten slaan. Een daarvan is afgebeeld in van der Ch ij s , de Munten der Heeren en Steden van Overijssel , p1. XVIf,, en beschreven op bl. 346. Een ander exemplaar berust elders. HEKER (HARTWICR THE HEIM of' die) behoorde niet tot het adellijke geslacht van H e e c k e r e n , hoewel zijne voorouders er waarschijnlijk door bastaardij uit gesproten waren , maar denkelijk tot een , ook in de regering van Zutphen voorkomende , dat eenen boom tot wapen en tot helmteeken voerde. Zijn vader, Egbert of Elber t, schijnt in 1449 gestorven to zijn , in welk jaar zijn oudere broa­der D a e m met „Gomphen ofte Hekersmaet, gelegen to Heker , kerspel van Doesborg ," ten Zutphensche regten beleend werd. Daem stierf kinderloos en Hart wich werd in 1456 met hetzelfde goed beleend. Vele jaren is hij richter van Doesborgh geweest. Hij zal dezelfde zijn als Hartwinus de Heker en , den 1 Augustus 1481 voorkomende onder de voorname stedelin­gen , toen sommigen hunner met eenige bannerheeren en ridders de geheime notariele verklaring aflegden , dat zij , slechts door den nood gedrongen , zich aan aartshertog M a x i m i l i a a n onderworpen e'hadden , maar niet geacht wilden worden daarmede lets to kort to doen aan de reg-ten van de kinderen van hertog Adolf van Gelr e. Den 12 Augustus 1481 hebben die van Arnhem en Doesborgh een verdrag met den aartshertog gesloten dat naderhand in het klooster lierzien werd in tegenwoordig­held van Maas Blijffer en Hartwych te Heker. In 1482 hebben , om den hertog van Cleef bet beleg van Wageningen te doen opbreken , de Gelderschen , en onder hen 200 burgers van Doesborgh, onder bevel van H a r t­wych te Heker en SandervanderGroetenhuys, in de tweede week na Paschen eenen krUgstogt naar de Better gedaan en aldaar de Cleefsche landzaten door roo­ven en blaken geplaagd. Wanneer Hart w i c h gestorven is blUkt niet ; zijn zoon Hartwich word in 1540 beleend. Zie ij h off, Gedenktvaardigheden uit de Geldersche Geschiedenis; SIichtenhorst, Gelderache geschiedenis ; Bergsche Leenregister. HEKKENHOEK of HECKENHOEK (A.) verliet de latijnsche school to Dordrecht in 1761 met eene latunsche oratie over Constant ij n de Groote , die door hem zelven overgezet en gedrukt is , (Dordr. 1761). Zie Schotel, lilustre school te Dordrecht , IA. 67. HEKMAN (C.) vervaardigde in het laatst der XVIIIde eeuw eenige gelegenheidsverzen , die afzonderlijk zijn in het licht gegeven. HEKMAN (B.) Ook van deze , die tenzelfden tijde leefde , zijn gelegenheidsverzen voor handen. Zie over beiden ran d e r A a, Nieuv, Biogr. 4nth. Crit. Woor­denb., D. II. bl. 213.. • HEKMAN (BAErsT) , wiens naam der vergetelbeid ver­dient ontrukt to worden , wegens zijn dapper gedrag , bij gelegenheid van den overtogt van L o d e w ij k XIV over den Rijn. Hij , die. toen luitenant was, behoorde tot de weinigen , die den dood ontsnapten en gevankelijk naar Eznmerik werden gevoerd , waar zij zich langer dan twee maanden met water en brood moesten behelpen. Zie Reldring, Overtogt van Lodewijk XIV over den Rijn in I. A. Plijhoff's Bfjdragen voor ruderl. Geschied- en Oudheidhund , St. 11. bl. 101. HEL (ARNormus VAN DER) of VERHEL , in 1580 to Amersfoort geboren en aan de Latijnsche school aldaar onderwezen , beoefende reeds in jeugdigen leeftijd de wijs­begeerte en bad naauwelijks den ouderdom van 16 jaren bereikt , toen hij reeds tot Artium Lib. .Magieter werd be­vorderd. Na verschillende hoogescholen bezocht to hebben , begaf hij zich in 1616 naar die van Franeker , verkreeg aidaar in 1617 den titel van Jur. utr. Dr. , .werd in 1618 tot buitengewoon hoogleeraar in de wijse geerte aan dezelve benoemd. Twee jaren later werd hij gewoon hoog­leeraar en in 1633 volgde hij Mein h. Schotanus als bibliothecaris op , welk ambt hij tot 1648 , toen,het aan zijn ambtgenoot van der Linden werd overgedragen , waarnam. Uit zijn schriften blijkt dat hij een ijverig beoe­fenaar en hevig voorstander der Aristotelische of Peripa­tetische wijsbegeerte was , terwijl zijn ambtgenoot Johan­nes Greydanus die van Descartes was toegedaan, 't geen aanleidinc, tot hevige twisten tusschen beide geleerde mannen gaf. Overigens stond hij in hoogo achting , zoo om zijne geleerdheid als zijn godvruchtigen levenswandel. HU stied den 14 Februarij .1664 in den hoogen ouderdom van 84 jaren. Zijn ambtgenoot U 1 r i c u s Huber hield .eene lijkrede op hem en zijn lijk werd in de Martinus­kerk ter aarde besteld. op zijn grafzerk leest men: IN OBIT= NOBILISS. SPECTATISS. CLARISS. CONSULTISS. ET ACVTISSIMI VIRI DN. ARNOLDI VERHEL I. V. D. L. A. M. PHI- , LOSOPH. PROFESS. PRIMARII IN ACADE- MIA FRA.NEKERANA. ANNOS XLVII. NATI AMISFORTII MDLXXX , ET DENATI QUARTO RECTO- ' HIS MAGNIFICI MDCLXIV. sCessisti tandem fatis , Grandaeve Verbelli, Vitamque Christo , eui dicaveras , reddis. Graecia Nestoreos extollat laudibns annos , Prudentiamque praedicet senectutis. Nestoreunt prope cum spatium tua viderit aetas, Virtute eam prudentiaque vicisti. Si qua fides pietasque fuit , si candor in orbe , Pars magna tecum condita est sepulture." Collegae venerabilis memoriae , P. V. HUBER. En op een tweeden grafsteen: IN TUMULUM INCOMPARABILIS PHILOSOPHI D. ARNOLDI VERHEL. Conditur hac parva magnus Verhellius urnae Ingenium tanti non habet urns viri. Quo sophiae Doctor per seros claruit annos Aeternasque tibi conciliavit opes. NEIIUSIUS. Zijne uitgegevene schriften zijn : Selectissimarum Quaestionum viva et acctsrata ilethodus Universae Philosophiae Aristotelicae , praestantiesimorum Phi­losophorum auctoritatibus adornatae , Franeq. 1623. 8 . Summa metaphysicae Franeq. 1622 & 1654 , 4°. Ideae Aristotelicae , Physica , Metaphysica Ethica , Poli­tica , Oeconomica ex altera edit. Franeq. , 1636 , 120. Sylva Quaestionum Physicarum de Anima rationali , Franeq., 1662 , 40. Speculum Primae Philosophiae Entis , in se 4 Buis prin­cipiis , synonymiis , etc. scholastice digestum , Franeq. 1662, 4o. Idea Logicae Aristotelicae , Franeq. , 1663 , 80. Oratio junebris in exequias Joannis H a c h t i n g i i, Professoris Logical , Leov. , 1630 , 40. Hij huwde Riemke, dochter van Joh. Ma r t in u s Gravius en van Barbara Hoitama, die in 1659 in den ouderdom van 54 jaren overleed. Hun zoon volgt. Zie V riemoet, iithenae Frisiaece , p. 200 , seqq.; Valerius Andreas, Bibl. Belg. , p. 87; Burmanni, Traject. eruct. , p.389, seqq. , (die hem verkeerdelijk V e c h ellius noemt) ; Lip enius , Biblioth. Philosoph. , p. CCCCXXX1X ; F o p p ens , Bill Belg. , T. 1. p. 105 ; J o. Copes, in Carmine Sylvae Quaest. physic. de Anima rationali pralfixo; Dedicatio speculi Primae Philosophiae ; van Bem­m el , Beschr9v. van Amersfoort , D. I. bl. 443 ; R. Neuhusii, Pam. juven., Lib. II. p. 166. HEL (JoA1NE8 VAN DER) of Verhel, zoon van A r­noldus Verhel en van Riemke Gravius; hij is te Franeker geboren en werd in 1649 student in de regten aan de hoogeschool dier stad en in 1655 tot doctor juris bevorderd. Hij werd advocaat bij het hot van Vriesland en in 1657 bibliothecaris aan de hoogeschool , welk ambt bij slechts tot 1658 waarnam , waarna hij praetor van het Vriesch militair geregtshof werd , na reeds het vorige jaar tot lid der vroedschap zijner geboortestad te zijn gekozen. Hij huwde in 1657 F r o u.k i a a Bo nnema, weduwe van prof. Jo h. Mace o v i u s, later, na haar overlijden, met G e l l i a Mol, eenige dochter van den hoogleeraar Petrus Mol. Zie Vriemoet, Athenae Frisiacae p. 200 , 204; Ulr. Huber, Specim. Epistol. ad Emonem Aldrichs, p. 18; Ern. B a­ders, Camoen. juven. , p. 101 , 106; C. Schotani, Besdarliv. van Friesl. p. 240, 243. HELAND (A.) Van dezen schilder was in 1819 op de tentoonstelling to 's Hage : Bet portret van Z. it. IConing Willem I; Een Mans- en Vrouwenportret , en dat eener Vrouw van 104 jaren , den 15 October 1715 geboren. Zijn portret met dat van A. L. Zee Ian de r komt voor in het Prentwerk van J. E. Mar cu s. Zie Kramm, Lev. en Weds. der Bollandsche en Vlaamsche Kunst. schilders , D. III. bl. 665. HELD (W. VAN DER) schreef : Belangraike Bydragen tot het animaliech magnetieme, in Brie­ven , Dordr. 1816 , 80. Zie Naaml. van Nederd. Boehm • 1790-4832 , bl. 239. HELDEN (AnmAAN VAN) , heer van Gellicum , zoon van Diederik en van Agatha Jacomijna van Harden-b r o e k. Hij werd geboren to Werkendam in 1747 en overleed ongehuwd to 's Gravenhage den 14 Februarij 1822. In dienst getreden als extra-ordinair ingenieur in 1764 , doorliep hij bij het wapen der genie de eerste rangen ; word in 1779 tot kapitein en in 1787 tot majoor bevor­derd en tevens benoemd tot kwartiermeester-generaal der troepen in dienst van de provincie Holland. Als officier der genie was hij verscheidene jaren adjudant van den directeur-generaal Du Moulin en in 1787 onder den rijngraaf van S o 1 m belast met het in verdedigbaren staat brengen van Amsterdam tegen de Pruissen. Hij ging daarop naar Frankrijk , na geweigerd to hebben eon zeer voordeelig aanbod om in dienst van Rusland over to gaan , en word daar geplaatst als majoor in het regement Royal-Lidgois. Hij werd ook vervolgens tot de hoogere rangen bevorderd en in 1792 kolonel en adjudant-generaal bij het leger van den Rijn , en nog in dat zelfde par kommandant van Frank­fort , welke vesting den 28 November 1793 door de Pali's­son word opgeeischt en den 7 December daaraanvolgende bij capitulatie werd overgegeven. Tot September 1795 bleef hij in krijgsgevangenschap en word daarna bij het Bataafsche leger geplaatst als generaal-majoor , ter wijI hem voorts word opgedragen de uitvoering to regelen der wer­ken , welke tot versterking van den Helder zouden worden gemaakt. In 1805 bevorderd zijnde tot luitenant-generaal werd hij tevens kommandant der vesting 's Bosch , daarna van Ber­gen op Zoom , en nadat koning Lode w ij k de regering had aanvaard , werd hij geplaatst als bevelhebber in het late en later in het 2de militaire arrondissement der kus­ten en kommandant-superieur van Bridle en Hellevoetsluis. Na de inlijving van Holland in het Fransche keizerrijk sehijnt hij te zijn gepensionneerd geworden. Hij was ridder der orde van de Unie van Holland. Er is een Aid geweest dat A d r. van H e 1 d e n den titel voerde van „Mardchal des camps et armdes Francaises" trouwens dit is geoza­veerd boven aan het portret door C h r d t i e n 0 IParijs (en raddaillon) in 't koper gesneden. Hij sehreef: Relation de la prise de Franc fort sur le Mein par S. M. le roi de Prusse , en Nadere pointers voor een itindraire der Bataafsche Repu­bliek , fol. HELDT of HELT (IVIArrinks) , te Arlon in het her­togdom Luxemburg geboren , was vice-kanselier van keizer Karel V, tot in 1540 , toen hij door de bemoeijing van Perenot, naderhand kardinaal Gr anville, bevel ont­ving het hof des keizers to verlaten en tot een ambteloos Ieven terug to keeren omdat hij to hevig was in de raads-vergaderincren en den keizer bijna tegen zijn' wil tot den ° oorlog had bewogen. Hij was de bijzondere vriend en be­schermer van V i g 1 i u s , die hem zeer hoogsehatte , maar toch niet to bewegen was om eene zijner dochters ten huwe­lijk te nemen , hoe stork de vader daarop aandrong. draaide zich in allerlei bogten , om van dat huwelijk of to komen ; hoogst waarsehijnlijk omdat Held t, als ongehuwd , hem slechts eene bastaarddochter kon aan bieden. Hij, had namelijk verscheidene bastaarden. Waar -schijnlijk was door Vigliu s' weigering de naauwe vriend­sehap eenigzins verkoeld ; doch in latere jaren, toen H e l dt oud was geworden , werd die band hernieuwd , en de grijsaard raadpleegde zijn vroegeren vriend over het ver­zorgen zijner onechte kinderen. V i g l i u s gaf in een' uit­voerigen brief omtrent die zaak een' welwillenden zaiad. Deze brief is van den 3 Januarij 1561, (denkelijk naar den hofsttil , die het nieuwe jaar eerst met Paschen begon en dus 1562). Zie Vita Viglii ab Aytta Zuichemii, in de 4nalecta van C. P. Hoynck van Pa pendrecht, T. I. P. 1. p. 12, 18, 74, 88, 97, 99, 100, 102, 130, T. II. P. I. p. 122, 165, 182, vooral p. 96 der Notae ad vitam Viglii; Nic. Freheri, 7 heatr. ,p 8,22, col. 2 ; Navorscher , Jaargang VI. bl. 204 , 205. HELDT of HELT (MATTnus) , een der meest bekende helden uit het turfschip van Breda en mogelijk een der nazaten van den bovengemelden. Hij trok , met de overi­gen , die zich in het schip bevonden , zijn ponjaard , om zich zelven het hart to doorsteken , zoo door zijn hoesten de aanslag gevaar liep. Minder bekend is het hoe dezelfde krijgsman eenige weken daarna eenen hem aanbetrouwden post verdedigd heeft. Toen namelijk Breda verrast was , kreeg Karel van Mans v eld t van Parma last , om de vesting te her­nemen. Te dien einde werden de naast omgelegene plaatsen bezet ; doch te Zevenbergen hadden de Staten eene schans Noorddam geheeten , op welke H e 1 d t , om zijn wakker gedrag bid de verrassing van Breda tot kapitein bevorderd , met ztin vendel in bezetting lag. In het water, 't welk de schans bespoelde liet M a n s v e l d t een groot schip leggen , gevuld met goede schutters. Stormbruggen en ander gereedschap werden .aangevoerd , en in den nacht (11-12 Mei 1590) door zeven vuurmonden de borstwe­ringen geheel weggeschoten. De vijand , naar het scbijnt , weinig tegenstand hopende to vinden , had de vermetelheid, reeds nu den storm to wagen , maar werd teruggedreven. In den volgenden nacht werd het vuur hervat , met dat gevolg , dat er eene bruikbare bres geopend werd , terwitil de inspanning der belegerden , om de ontstane schade to herstellen , door het onophoudelijk schieten uit bet boven bedoelde schip zonder voortgang bleef. Nu scheen de kans schooner to staan tot het wel gelukken van den storm. Met de grootste verwoedheid werd dezelve herhaald ; maar de vijand met bebloede koppen hebbende moeten afdeinzen, ondervond den volgenden dag , bij eene derde poging , eene derde teleurstelling. De heldhaftige verdediging kostte hem 800 roan aan dooden , en het schip , 't welk in brand geschoten , met al dat er op was , een proof der vlammen werd. De dappere He ldt verhief in 1595 te vergeefs alleen alom zijne stem tegen de overgaaf van Hulst. Twee jaren later (1597) sneuvelde hij voor Venlo , waartegen Maurits een mislukten aanslag deed. Zie Bossch a, Neon:. Beldend. te Land, D. I. bl. 289, 290,333 ; B o r , Nederl Oorl., B. XXVII. fol. 24 , B. XXXIV. bl. 19 ; v a a Neteren, Nederl. lust. , D. VI. bl. 385, 380; Navorscher , Jaarg. VI. bl. 205; van Goor, Beschryv. van Breda, bl. 153; Wage-n a ar, Vaderl. !list. , D. VIII. bl. 434 , 467. HELDERBERG of HELDENBERG (Gnu), een beeld.. houwer uit het laatst der XVIIde eeuw , werd in de omstreken van Luik geboren. Hij vervaardigde het kolos­sale Neptunus-beeld , boven den voorgevel der vischmarkt to Gend ; het marmeren standbeeld van den Bissehop P. E. v an den N o o t , behoorende tot het praalgraf van dien prelaat in de St. B a v o aldaar. Ook het Praalgraf van den Bisschop v an den Bosch in die kerk ; de Preek­stool in de St. M i c h i el s-kerk , de vier marmeren beelden tegen de pilaren rondom het groote altaar in de kerk der S t. Pieter s•abdij , on de fraaije steenen beelden rondom en in den bulk dien kerk to Gent van zijne hand. Zie Immerzeel, Lev. en W erk. der llollandsche e _ n V laamsche Xunstsch. , D. II. bl. 20 ; K r a m m, Lev. en /Perk. der hold. en rlaamsche Kunstsch. , D. III. bl. 666 ;Felix Bogaerts, Esquisse d'une histoire des 4rts en Belgique , p. 51. HELDEREN (J. GOSENS VAN) een taalkundige nit de XVIIde eeuw , schrUver van een Konstschrift Boek en van een Nederdnitse Spelkonst , Amst. 1683 , vermeld op Catal. der Bibi. v. d. Maatsch. v. Ned. Letterk., D. I. bl. 126. HELDRING (GERHARD HENDRIK VON) , zoon van Hans Hendrik en van Dorothea Grupen, geboren to Rinteln (Hessen) den 14 September 1751. Eerst in 1768 in Hollandscbe dienst getreden , daarna in 1776 in EngeIsche dienst overgegaan , werd hij in 1785 op nieuw als kapitein in Nederlandsche dienst geplaatst bij eene der bataillons van Waldeck, waarbij hij den 1 April 1794 tot kolonel en den 18 Junij 1803 tot generaa maioor bevorderd werd. In die onderscheidene dienstbetrekkingen had hij op het oorlogsveld veel ondervinding opgedaan. Met de Engel­schen was hij bij het innemen van het fort Washington in Amerika , en heeft van 1776-1783 ,een werkzaam deel gehad aan vele verrigtingen aldaar. In 1793 streed hij in Brabant en Holland tegen de Franschen en in den slag van Fleurus voerde hij het 5de bataillon Waldeckers ten strijde. In het jaar 1808 ging von Heldring over in dienst van den koning van *Westphalen , die hem zeer spoedig daarna den rang van luitenant-generaal schonk. Tot Neerlands herstelling bleef hij daar en werd toen in zijnen rano. geplaatst bij het Nederlandsche leger als bevel- ° hebber in het 5de groot militair kommando. In bet jaar 1830 op non-activiteit gesteld , werd hem in 1835 het pensioen toegelegd. Hij overleed den 19 Sep­tember 1835 to Nijmegen. Hij was ridder der Militaire Willemsorde 3e klasse be­noemd in 1816 en in 1821 bevorderd tot kommandeur van die orde. HELIGER of HELIGERIUS (Primus) , leefde in de XVIde eeuw , was regulier kanunnik to Tongeren en schreef: Armariolurn veritatio , in quo solida convincitur D. Angus-t i n u m Canonici ordinis Instauratorum , non Eremitarurn Institutorem esse Lovanii , 1631 , 120. pp. 74. • , Dit werk heeft betrekking tot een twist , die sedert lang is gesmoord en is gedagteekend van den 4 Julij 1508. Zie Paquot, Menzoires , T. I. p. 140 ; Foppens,.Belg. T. 1I. p, 983. HELIUS (ARNomus) geboren te Middelburg , studeerde te Heidelberg en beoefende de Latijnsche poezij. Zijne Poemata werden te Neurenburg in 80. gedrukt. Eenige weinige zijn uit dezen Bundel overgenomen in Deliciis Poetar. Belgicar. , P. II. p. 1132. Zie Valerius Andreas, Biblioth. Belg. , p. 82; N. Z. Box-ho rn, Chronyk van Zeeland , D. I. bl. 404; De la Rue, Gelett. Zeeland , bl. 39; Sweertins, 4th. Bat., p. 142; Peerikam p, de Poitis Latinis Neer& , p. 200. HELL (ARENT VAN DER) een der helden die bij het beleg van Ostende verwierf en snenvelde. Hij had den rang vane overate en was to Harderwijk geboren. Zie Sehrassert, Beschrijv. van Lrardertvijk , D. I. bl. 122. HELL (ARNOLD vAN) studeerde to Franeker onder J o­hannes Maccovius, blijkens Collegii Theologici Controversarum Quaestionum Disputatio prima , quae est de Quaestione hac , Utrum Deus velit omnes et singulos salvos Teri , ad gum A. D. 0. M. , Praeside nobilissimo ac clurissimo viro D. Johanne M a c c o v i o respondebit Arnoldus ab He ll, Franeq. 1618. Zie Kist en Royaards, "trader voor Kerkel, Geschied. , D. III. bl. 560. HELL (CAsmr vA.N DER) , Neer van den Wildbaan , Klaerenbeeck en Veenacker , afstammeling van een adellijk geslacht , dat gedurende meer dan vier eeuwen aan Gelderland beroemde staats- en krijgsmannen had gegeven , en met de geslachten van Oldenbarneveld en Dompseler van eenen stam was , werd in 1644 te Zutphen geboren. Zijn vader was Gerhard Casijn van der Hell, cu­rator der hoogeschool to Harderwijk , waaraan hij in de regtsgeleerdheid studeerde. Reeds in 1664 word hij onder de riddermatigen des kwartiers van Veluwe aangenomen , en in 't laatst van 1680 burgemeester van Lochem gewor­den zijnde , is hij kort daarop (23 Febr. 1681) in plaats van zijn vader , van wege het graafschap Zutphen aange­steld tot raad ordinaris van het hof van Gelderland , van hetwelk hij in 1720 president is geworden. Ook was hij stadhouder van de Leenen der gemelde provincie , welke beide eerambten hij tot in hoogen ouderdom waargenomen heeft. Hij stied* den 25 September 1732', in den ouder­dom van 88 jaren , nadat hij de raadsheerlijke waardig­heid over de 50 jaren met grooten roem had bekleed. Bij de staatstwisten in 1704 trof hem het ongeluk , dat hij met Johan van Arnhem door die van de steden gevankelijk near Arnhem gebragt , en niet dan op aan­houden van het Hof , na eenigen tijd ontslagen werd. Hij was een ijverig en kundig beoefenaar der vaderland­sche geschiedenis en voltooide het werk van zijn vader , waarvoor hij uit de verschillende archiven van Gelderland zeer vele belangrijke stukken, betreffende de geschiedenis en de regering van dat gewest , had verzameld. Die schat kwam later in het bezit van den geleerden Herman Schom a ker die zoo wel als mr. P. Bondam er een nuttig gebruik van maakten , ' de laatste vooral bij zijne Verzameling van onuitgegevene stukken. Hij was gehuwd met Wilhelmina Catharina, dochter van R u t g e r K r u g e r s , die hem drie kinderen schonk. Zijne dochter Ann a Margaret h a, in 1677 geboren , huwde den baron van Ti 11, luitenant-kolonel en kapitein van een Geldersch regiment voetvolk en kom­mandant van het fort St. Andries. Gerhard C a s ij n van der Hell tot de Wildbaan werd in 1675 en R u t-g e r van der Hell tot de Hoeve in 1678 geboren. Beide werden in 1724 in de ridderschap van het kwartier van Veluwe beschreven en stierven kinderloos. Zie Bondam, Verzameling van onuitgegeven stukken , D. I. Voorb. 1. XV—XV11; Wagenaar, Fader,. Hist. , D. XVI, bl. 239; Scheltema, Staatk. Nederl , D. I. bl. 446, 447; Bonman, Geschied. der Geldersche Lloogeschool, D. I. bl. 150. HELL (GERHA.RD CAS= ' VAN' DER) tot de Wildbaan , werd in 1598 geboren , was sedert 1634 lid der re­gering der stad Zutphen en in 1648 curator der pas gestichte provincial° akademie to Harderwijk , in 1649 raad ordinaris van het hof van Gelderland , waarna hij de regering van gemelde stad verlaten hebbende , in 1652 tot de ridderschap der Veluwe overging. In 1673 was hij president of oudste raad van het hof, en stond dat ambt kort voor zijn overlij den (21 Mei 1681) aan zijn zoon C a s ij n af. Hij was een man van smack , een bekwaam reitsgeleerde en staatsman en had grooten invloed op het binnenlandsch bestuur. Even als zijn zoon beoefende hij de vaderlandsche geschiedenis , en legde den grondslag der in het vorige artikel vermelde verzameling. Zie Bondam, remanding van onuitgegeven stukken, Voorb. bl. XI. Tolgg,; Scheltema, Staatk. Nederl. , D. I. bl. 447 , 448 , B o u m a n , Geschied. der Geldersche Iloogeschool , D. I. bl. 133,149; 291, 314, Dell. bl. 648. HELL (HERMAN VAN DER) , eon dapper Geldersch krijgs-• man , die zich in den oorlog tusschen Philips van Bourgondid en de Gelderschen (1511) onderscheidde , en de stad Harderwijk (1518) met hertog Karel verzoende. Zie Schrassert, Beschrijving van Harderwijk , D. II. p.60, 63. BELLE (JonAN DE) een stempelsnijder , die in 1430 te Brussel woonde en ook voor de hertogen van Bourgondid arbeidde , blijkens een post op de rkenin e,o. der laatsten van dat jaar , berustende in het archief to R .ssel , aange­haald bij le Comte de la Bo rde, lea Duca de Bour­gogne etc. , T. I. Sec. Part. p. 257 , en bij Kramm, Lev. en IPerken der Hollandsche en Vlaamsche Kunstschil­dere , D. III. bl. 665. HELLEMANS (BAREND) te Amsterdam den 18 Octo­ber 1680 overleden , die de diakonie aldaar tot zijn erfge­naam maakte. Voor den schoorsteen leest men deze regelen van Daniel Willink: theft elIemans zijn good der Broed'ren zorg bevoolen Toen hij zijn oogen sloot , van A ken volgt dit spoor Van Liefdewerk , en houdt Been grooter schat verhoolen Maar leent de Elendigen een mededoogend oor. Wie ooit de Liefde zal een eedle hoofddeugd noemen , Zat Jan ran A k e a om zijn Liefdens weldaad roemen. Zie Wagenaar, dimsteriam, D. VIII. bl. 480 , 495. HELLEMANS (LE0.10RA.) weduwe van Johan B a p­tista Bartaloth van den Heuvel, gaf hare band in 1627 aan Pieter Cornelisz. Hoof t. Dit buwelijk nerd door de gelukwenschingen van de voornaamste dichters , zoo als Von de I, Reael en Barlaeus vereerd en stortte een rijke bron van zegen uit over de beide echtelingen. Zij was eene vrouw van beminnelijke zeden , allezins bezield met het vermogen en den wil , om aan Hooft het verlies zijner eerste gade to vergoeden eene vrouw *die de reden en de zinnen *Net wijze eenstemmigbeid hem rieden te beminnen." Zij was eene beminnares der podzij en niet onbedreven in het klavierspel. Hooft verwekte bij haar een noon Ar nout Hell e- man s , en eene dochter Christina genaamd , later ge­ huwd met Coenraad Burgh, thesaurier generaal , die beide hem overleefden; dock van wie geene nakomelingen -zijn overgebleven. Zie J. K o n i n g , Geschiedenis van het slot ifuiden, bl. 53, 69 ; Boons' Brieven , Nos. 474-484, 536-543, 554, 771; Brandt, Leven van llooft , passim. ; S che 1 tem a, .Redev. over de Brieven van Booft, bl. 31, 32, 95, 96, 97 , 98; Vondel, Poesy 1658, bl. 478; G. Brandt de Jonge , GediAten , (1649) bl. 88; Barlaei, Poem., p. 70 ; Cat. Mss. van Voorst, p. 173. HELLE HANS (MARIE JOSEPHINE) te Brussel geboren , nichtvanden schilder Pe trus Johannes Hellemans, met welke hij in 1821 in het huwelijk trad. Ilij onder­wees haar in het schilderen van bloemen , vruchten en dood wild. Hare voortbrengsels , waarvan er eenige op de Belgische tentoonstellingen aanwezig waren, onder­scheidden zich door getrouwe nabootsing van de natuur , een vasten en fijnen toets en een levendig koloriet. Zij stierf den 1 October 1837 in bijna twee en veertigjarigen ouderdom. Zie Immerzeei, Lev. en IF erk. der 17oll. en V laamsche Kunst­schilders , o. h. w. HELLEMANS (PETRUS) werd omstreeks 1680 te Meche­len geboren. Zijn varier was Adria an Hellemans, advokaat bij den Hoogen-Raad der Nederlanden , zijne moeder N. van den Sande, dochter van een burgemees­ter te Antwerpen en kleindochter van A n t o n i e van den Sande, geboren te Bergen op Zoom. Na de scho­len der Jezuiten te Mechelen doorloopen te hebben , werd hij lid hunner orde , die hij na het voleindigen zijner studion verliet, en wereldlijke priester. Hij was biecht­vader van den kardinaal de Bouillon, gedurende diens verblijf to Bergen op Zoom , en te gelijker tijd aalmoeze­nier van den prins van Auvergne. Hij predikte in het Fransch , Vlaamsch en zelfs in bet Latijn. In weerwil van alle pogingen gelukte het hem niet eene hem door lien nuntius van Keulen toegewezen betrekking van pastoor te Delft to bekleeden , doeh hij werd vice-plebaan van St. Gudule to Brussel (1709) , vervolgens ging hij met brieven van voorschrijving van Jan Willem, keur­vorst van de Paltz , naar Italia , wear hij to Rome een prebende kreeg van 0. L. V. dell' anima en kapellaan van het Duitscbe hospitaal werd. Gedurende zijn verblijf aldaar hield hij zich bezig met het slijpen van brillen­en andere glazen. Hij schreef: Cort verhael van een nieuw verschil , in 't begin van dit jaer (1711) binnen Bergen op Zoom , om de Catholycke Ple­banye, tusschen de lifunniken en de wereldsche Printers door Jacob Ca t z , Licentiaet in de rechten. Tot Keulen by Audifax van der Cuppen, onder het Uythaugh-bort van den H. Franciseus, 1711. 40. Zie Paquot , Blemoires , T. I. p. 351, 352; Valerius An-dreas, Bibl. delg. 1. v. HELLEMANS (PrrRus JOEIANNES) zoon van Jo a n n e s Jose phus Hellemans, fabrikant in garens en koop­man in kramerijen te Brussel en van Maria Alexis Dor em an s, werd aldaar den 21 November 1787 ge­boren. Zijne opleiding genoot hij aan de akademie zijner geboortestad , bij welke hij achtereenvolgens al de eerste prijzen behaalde , en van den historie- en portretschilder Jean Baptiste Rubens, bijgenaamd le petit Rubens. Na zich eenigen tijd op het historische vak te hebben toe­gelegd , wijdde hij zich vervolgens, onder leiding van den beestenschilder Jean Baptiste de Roy aan het land­schap , welk kunstvak hij vervolgens met roem beoefende tot zijn dood (13 Augustus 1845). Sedert 1815 exposeerde bij op de voornaamste binnen- en buitenlandsche tentoon­stellingen. In het kabinet van mr. de Martini to Am­sterdam berust van hem een uitmuntend Boschgezigt. Hij was sedert 1825 lid van de Koninklijke Maatschappij van Schoone Kunsten to Amsterdam. Zijn portret is door J. J. E e ck hout geteekend en door G. P. van den Bur ggr a aff gelithographeerd. Zie Dictionnaire des hommes de lettres etc. de la Belgique , Bruxel­les, 1837 ; Immerzeel, Lev. en Werk. der Bollandsche en V laam­ache Kunstschilders , o. h. w. ; K ram in, Lee. en W erk. der Rolland­ache en Vlaamsc/ie Kunstschilders , o. h. w. HELLENBROEK (ABRARAM) , een voornaam voetiaansch predikant , werd den .3 December 1658 to Amsterdam geboren , en bekleedde achtereenvolgende het predikambt te Zwammerdam (1683) , Zwijndreclat (1691) , Zalt-Bom­mel (1694) en to Rotterdam , van 1695 tot 1728 , toen hij zijn emeritaat verkreeg. Hij overleed den 16 December 1731. Hellenbroek was een arbeidzaam en vroom man en geen onverdienstelijk exegeet waarvan zijn Evangelische Jesaia , Hooglied en zijne Biybelsche Keurstoffen veel bit* geven. Zijne verklaringen lijden eater aan bet gewone gebrek der voetiaansche wijze van uitlegging. Hij trachtte alles te vergeestelijken en speelde , ofschoon soms niet onver­nuftig , met den wezentlijken zin des bijbels. H e 11 e n b r o e k word, even als B or stius en Bra k e 1 , voor een uitstekend kanselredenaar gehouden. Zijne leerredenen, waren populair, eenvoudig, inneinend , zich soms tot hartelijke , krachtige, ongekunstelde welsprekendbeid verheffende en hadden geen geringen invloed op het verbeteren der hoogst gebrekkige predikwijze dier dagen. Zij waren Miter niet vrij van de toenmaals in twang zijnde gebreken , zoo als aanhalingen uit geleerde schriften van vroegeren en lateren tijd , van Hebreeuwsche , Grieksche en Latijnsche spreuken en dicht stukken. Zijne toepassingen zijn , schoon in den gewonen voetiaanschen vorm , gemoedelijk. Zijn meeste roem dankte bij aan zijn katechetisch leerboekje , getiteld : Voorbeeld der Goddelyke waarheden voor eenvoudigen, die zich bereiden tot de belijdenisse des geloofs. Rotterd. 1706, in 1797 voor de vier en twintigste maal , en later nog zesmaal herdrukt. Omstreeks 1759 voegde men er een nieuw hoofdstuk over den raad des vredes en eenige nieuwe vragen en ant­woorden bij. Ook vulde men den tekst met een aantal ongelukkig gekozen bijbelteksten aan , zoodat het werkje met omtrent dertig bladzijden vermeerderd werd , en den naam van Groot Hellenbroek bekwam. In 1798 stelde D. v an W ij ng aar den, gewezen onderwijzer , koster en voorzanger to Willemstad , dit onderwijsboekje op rijm (Hellenbroek's voorbeeld van Goddelijke waarheden in rijm gesteld, om alle de hoofdstukken op de Psalmwij ze te kunnen be zing en. Rotterd.). Geen godsdienstig onderwijsboekje heeft immer in de Nederlandsche Hervormde kerk zoo grooten opgang ,,aemaakt en zelfs is het nog heden bij sommigen in gebruik. Niet alleen gaf J. Nupoor t korte en een­voudige catechisatie over het voorbeeld der Goddel. waarheden, Utrecht 1777; maar de geleerde en' overigens zeer ver­lichte S. van E m d r e, schreef in 1780 het voorbeeld der Godd. waarh. van A. H. tegen het gevoelen van partijen ver­dedigd. Ph. J. Resler , predikant to lgaassluis , voelde zich opgewekt om Ile llen b r o e k 's werk to vereenvoudigen en meer bruikbaar to maken. (Het leerboekje van H. verkort door Ph. J. R. tot gebruik miner leerlingen , byzonder voor minvertnogenden , waarvan in 1803 to Rotterdam een tweede druk verseheen.) Het portret van H ellenb r o ek , door P. van der We r ff geschilderd en J. Gole gegraveerd , heeft een vierregelig versje van C. C o c q. In de collectie handschr. van den heer v an Da m van No or d el o o s bevindt zich een gedicht op. het afbeeldsel van den heer mr. Hell e n­br oek en een ander op den heere A. Ho eken bri 11 (Hellenbroek). Het eerstgemelde luidt : Zie hier de beeldtenis van broeder Zwavelstok , • Gedrongen als een wolf in Christus schipenhok , Om Zijne lammeren te slaan en te verteeren Die als men hem te recht van top tot teen bel4kt , ?Get qualijk 't vale paert van Char o n s boot gelijkt , En daerom Hell e- in plaats van 11 emel-broek geheeten. Hij schreef behalve het Voorbeeld De Evangelische Jesaia, ofte deszella voorname Evan­ gelische Prophetien , in haar 8amenhang , eigen inhoud, oogwit, vervulling en nuttig gebruik vertoond. Rotterd. 1702. Amst. 1736.4,4 d. 40. Hetillooglied van Salomo, verklaart en vergeestelyk door 4°. Bijbelsche Keurstogen. Amst. 1735. 2 d. 40. (2de druk.) Kruistriomph van vorst Messias, of Predikation over het Lyden. Amst. 1745 , 1764. Dordr. 1777. 40. Nuttige Mengelstoffen. 1742 , 1772. 4o. Lijkpredikatie op W. a Brakel, uit Prediker XII : 5. Amst. 1737. 4o. (Er bestaan 7 drukken van). A. H. Rotterd. 1718. Amst. 1736. 2 d. Zie Boekzaal 1731 , b. bl. 721 , 1732 , a. bl. 235-247 ; H. d e Jongh, Naamreg. van Pred. , bl. 325; G. Noordbeek en B. 111 ourik, 1Vaanirol van Godgel. schrfivers , o. h. w. ; Rabus, Twee Maandel. uittreks. , Jan. en Febr. 1702, bl. 24 ; Republiek der Gel. , 3Maart en April 1718 ; Bibliotheca Bremensis Classis II. p. 891 ; v a n I p e r e n , Brieven over het Hooglied , D. 1. Voorrede ; Catal. Herin­ga , p. 45 ; Y pep, Geschied. der Christel. Kerk in de XVIle eeuw , D. VIII. bl. 395 , very. , 408 , 748 , very. ; Ypey en Derm out, Ge­schied. der Nederl. Hem Kerk , D. III. bl. 371 , D. II. hi. 280 ; G 1 a­sius, Godgel. Nederl., o.h. w.; Kist en Royaards, , Ned. Archief, D. II. bl. 175 ; B o u m a n , Geschied. der Geldersche Boogeschool, D. I. bl. 239 ; van derAa, Nieuw 4nth. Biogr. en Crit. W oor­denb., D. 111. bl. 402 ; Sc hotel, Kerkel. Dordr. , D II. bl. 246 , 322, 325, 785; A bkoude en Arrenberg, Naamreg. van ffe-, derd. Boek. , bl. 222 ; Muller, Catal. van Portrett. HELLENBROEK (F. H.) , maakte zich • als dichter be­kend , door een uitvoerig vers : Ter Nagedachtenis van tnr. P. Bo ddaert, secretaris der admiraliteit in Zeeland. Zie Nagel. Gedichten van P. Boddaert, hi. 64; van der A a, Nieuw Anthol. Biogr. en Crit. W °Orden& , D. II. bl. 214. HELLENBUYCK (OuvIER) , een schilder uit de 2de helft der XVI eeuw , van wien men niets anders weet dan dat hij in het jaar 1576 lid van het St. Lucas gild te Antwerpen was. Zie K r a m m , Levens en W erken der: . liollandsche en Plaamsche Kunstschilders , D. 11. bl. 665. HELLENIIJS (ABRAHAM EXTERS) werd den 28 Sept. 1713 te Dordrecht geboren , als proponent in 1737 to Naarden , 1746' to Schoonhoven en 1751 to Nijmegen beroepen waar hij , na voor een beroep near Middel­burg bedankt te hebben , in Oct. van 1756 op voordragt van Burgemeester C o r n. W a 1 r. Vonck , tot hoogleeraar in de godgeleerdheid aan de herstelde hoogeschool benoemd. Doch reeds in het volgende jaar 1757 zag men te Nijmegen de kerkelijke burgertwisten van 1705 herboren en daar­door de pas opgerigte hoogeschool versterven , te schielijker daar zij ook in den Haag tegenstand vond. Hij stierf den 8 Augustus 1768. Zie Boekzaal der Geleerde Wereld, 1737 , a. bI. 735, b. 363 , 1746, b. bl. 317, 358 , 17M , b. bl. 342, 737, 1756 , b. bI. 112, 244, 492 ; B. K eppe1, .dlphabeth. Naarnrol van Pred. , bl. 69; Bouman, Geschied. der Geld. Hoogesch. , D. I. bl. 269; van Ber­k u m , BeschrVv. van Schoonhoven, bl. 414. HELLERUS (CHRISTOFFEL) werd in 1607 ale proponent to Rotterdam beroepen. Hij was de partij der Remonstranten toegedaan , en werd dien ten gevolge door de regering zijner standplaats , later door de synpde afgezet (1619), doch teekende de acre van stilstand. Hij behoorde tot de afgezondenen der classis van Rotter­dam naar Poortugaal en Hoogvliet , om den predikant Pe trus Wassenburgh to noodzaken de kerkordening van den jare 1591 , benevens al de besluiten tot onder­houding van de eenigheid en vrede der kerk , staatswijzo genomen , aan to nemen. Zie Brandt, Historic der Ref ormatie , D. II. M. 707, 792, 872, 873, 914; Schotel, Kerk. Dordr., D. 1.131, 376. HELLIGERS (linmux) , to Dordrecht geboren , als proponent beroepen to Zuilichem en Niewael , 25 April 1753, was van 1755-1783 predikant te Doeveren en Genderen , waar hij overleed den 17 Maart 1782 , in den ouderdom van ruim 69 jaren en eene weduwe met twee kinderen naliet. ' Hij schreef eene V erhandeling over het ondeeacheid der kennis van de tvaarheden van het Evangelium in den onweder­geboorenen en wedergeboorenen stuff enz. Gornich. 1762. 4o, Zie Boekz. der gel. wergild , 1753. a. M. 572 , b. bl. 106 , 1755. a. bl. 621 , 622, b. bl. 369, 1762. b. bl. 692, 1782. a. bl. 455. HELLING (Jonkh. HERMAN VAN DER) had reeds in 1573 het onbepaald vertrouwen van den prins , doch is vooral vermaard om zijnen veel gewaagden aanslag op Amsterdam in 1577, ten tijde dat die stad het nog met den koning van Spanje hield. Het belang dat 's lands staten stelden in het winnen van Amsterdam, had hem reeds eenigen tijd doen bedacht zijn op i,middelen om haar van partij te doen wisselen , en nog onlangs zeer naauw doen insluiten. Daar echter openbaar geweld mis­lukte namen zij de toevlugt tot list. Het hoofdbeleid des 31 belegs vertrouwden zij aan Helling , kolonel over het voetvolk , en aan N i k o I a a s R u is haver, denzelfden die den Briel had helpen bemagtigen , en van geboorte een Amsterdammer , doch om zijne staatsgezindheid nit die stad geweken. Te zamen hadden zij onder zich tien vaandelen knechten. Volgens het plan moesten vier vaandels zich te scheep heimelijk naar de stad begeven en de zes overige zorgen in den vroegen morgen van den 23 November voor de Haarlemmer poort to zijn. DewijI hun last alleen inhield Amsterdam voor de Staten to winnen en geenszins om buit te maken , deed H elli n g de zUnen zich vooraf schriftelijk verbinden , ingeval zij de stad meester werden , niets te plunderen. 's Daags voor den bestemden toeleg zond Hellin g zijnen luitenant Francois Circour t met nog acht kloeke gezellen naar Amsterdam , waar zij , onder voorwaarde hun geweer aan de poort af to leggen , werden binnengelaten. Om geen argwaan to verwekken bragten zij den nacht in vrolijkheid met drinken , zingen en dansen door. Met het aanbreken van den dag begaven zij zich naar de Haar­lemmer poort , vroegen hun geweer terug en gingen naar buiten. Hier ontmoetten zij eenige knechten , behoorende tot de vier bovengenaelde-vaandels , die in den nacht voor de stad genaderd , nu op of omtrent Droogbak , 't welk toen nog buiten de stad , aan land waren gestapt. Men hield zich over en weder vreemd , kwam in gesprek en eindelijk in woorden , die zoo hoog liepen , dat de degens nit de scheden raakten. De poortwacht hierop toeschietende om hen to scheiden , ligtten zij het masker af, vielen ge­zamentlijk op de Amsterdammers aan, cloodden of verjoegen ze, ijiden naar de poort , stormden de stad binnen roepende Victorie ! Victorie Val aan I Val aan ! De stad is ons I Al het yolk in de schepen trad nu aan land en voegde zich bij de overige vaandels. Op elk die tegenstand bood werd geschoten , doch al de anderen werden ongemoeid gelaten. Onder het juichen van Oranje I Oranje ! De stad is ons ! liepen de meesten naar den Dam , terwijl eenige stil hielden bij het koornmetershuisje op de Kolk dat zij voor het stadhuis aanzagen. Op den Dam ontmoetten de Staatschen krachtigen tegenstand van de burgers en soldaten, die aldaar de wacht hielden. Ondettusschen verwonderde zich Helling niet weinia over het achterblijven der zes e‘ overige vaandels , tot dat hij vernam dat zij uit misver-° stand, in plants van voor de Haarlemmer poort, zich ver­voegd hadden voor de poort te Haarlem. In allerij1 zond hij iemand naar Haarlem om zijn yolk to doen aanrukken, doch hij zelf deinsde , door de overmagt belet om post to vatten af, fangs den Nieuwen Dijk tot op de hoogte van de Oude Haarlernmersluis, daar hU zich, zoo goed hij kon, verschanste , in afwachting der zes vaandelen. Ook zond hij iemand naar Zaandam aan den hopman van Vliet, die aldaar lag , om versterking, dock deze ken niet besluiten, Naar op een mondelinge boodschap toe te zenden. Om de Ameterdammers tot staan to brengen , deed hij wijders eenige briefjes strooijen , inhoudende , dat het oogmerk zijner komst alleen diende , om hen te herstellen in den ouden welvaart , over welks verval thans algemeen werd geklaagd, met belofte dat indien elk zich stil hield , niemand eenig Iced zou wedervaren, maar integendeel ingeval van weerstand de stad aan plundering en vlam zou ten proof worden ge­geven. Dit alles baatte echter niet. Het achterblijven der hulp deed den moed der stedelingen rijzen. Zij speelden nu op de Staatschen uit , twee stukjes geschut , en troffen den hopman Helling z66 dat bij dood nedervkl. Dit brags zulk een schrik onder zijn yolk, dat het met verhaaste op.. togt, ter opene poort uit, naar buiten vlugtte. uiehave r, die in huis een wijkplaats had gezocht , werd aldaar ont­dekt, door iemand welke hem kende en hem een doodelijken haat toedroeg , en vervolgens in koelen bloede doorstoken. De veel gewaagde aanslag op Amsterdam liep hiermede geheel te leur. Zie B o r, Nederl. list. , B. XL bl. 310 (906); Hooft, Nederi. 17ist. , B. XII. bl. 544 volgg. ; Wagenaa r, BeschrUv. van Amsterd. D. III. bl. 428 volgg. en Bijlage B. Vaderl. Ilistorie , D. VII. bl. 185, 186; Cerisier, Tafereel van de Alge?n. Desch. der Pereenigdo Nederl., D. VII. bl. 403 Beaufort, Leven van Willem 1, D. III. bl. 161 , 162; Bilder dij k , Geschded. des Paderl. , D. VI: bl. 207; Kok, Vaderl. Woardenb., D. XX.b1.625; Groen van Prin sterer, Archives de la maison d'Dratige Nassau , T. IV., V. , VI., passim. HELLINGA (SisitEN) geboren to Twijzel in Friesland den 28 Mei of Augustus 1724 , als proponent in 1750 tot predikant te Norg beroepen , en aldaar den 7 Junij van dat jaar bevestigd , werd door de synode van Drenthe benoemd , om mede de psalmberijming van J. E. Voet naauwkeurig over to zien , en met andere gemaakte berij­naingen , bijzonder met die van het kunstgenootschap Laus Deo Salus Populo , te vergelijken en van hunne bevinding aan de synode verslag to doen. Hij werd in 1798 eme­ritus en overleed aldaar den 9 Januarij 1802. Zie Boekz. der gel. wereld , 1751. a. b1. 480, b. 266 ; van I p c­c e n, Kerk. list. van het Psalnigezang , D. I. bl. 317, 318; F. A. Romein, Herr. Predik. van Drenthe , HELLINGWERFF (Commis Jo}ulnas) geboren te Alkmaar , was een beoefenaar der oudheid- en •natuur­kande , waarvan o. a. zijne Mss. Oudheid- en Geschied­kundige berigten van de Binnen-Egmonden 1841. 45 , met geteekende kaarten en andere afbeeldingen 40., door hem aan de Maatschappij van Nederl. Letterk. to Leiden vereerd , ten bewijze strekt. De tweeds klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut benoemde hem tot haren correspon­dent. Ook was hij lid van andere geleerde genootschappen. Zijne fraaije bibliotheek en kabinet van physische- , opti­sche- en andere instrumenten , oudheden , penningen , munten , schelpen enz. is in Augustus en September 1857 te, Alkmaar verkocht. Zie Banded. der Maatsch. van Ned. Letterk. 1854 , bl. 34 en v. ; Cat, van de Maatschappij der Ned. Letterk. , Byv. 1853-57 , bl. 5 ; .Kronyk van het Ristor. Genootsch. , Jaarg. 11. bl. 66 ; M u 11 e r , Cat. van Portrett.i, HELLINGWERF (PIETER vAN) , wiskundige tit het begin der XVIII eeuw schreef: Wiskundige oefeningen van de Mathesis , behelzende : I. de Weegkunde ; II. de Zang- en Speelkunde ; III. de Zonne-zerskunde ; IV. de Vloeistoffen; V. Mathematische Men­gelatopn. Amst. 1718. 40. Beknopte Boschschieterty , al8mede het werpen 'der bomben. Amst. 40. Vermaak der Zeelieden of Stuurmans-regel. Amsterd. 80. Zie Arrenberg, .Naaml. van Boeken bl. 222. HELLINX (T.) schreef : Meditatildn op het Wen van Jezus Christus. Amst. 1779. 4 d. 80. Zie Arrenberg, Naaml. van Boeken , bl. 222. HELLIUS (SIMON) , in Augustus 1648 te Overschie ale proponent gekomen, beroepen to Weesp in Mei 1650, te Hoorn in Augustus 1654 , te Haarlem in Julij 1656 en aldaar ge­storven in April 1704 , na 56jarige dienst , oud 78 jaren. Deze hoorde den „beroemden" Salomon van Til, toen predikant • te Rijp , na afloop der namiddag-godsdienst­oefening voor eenige meer gevorderden het Evangelie van Matthew verklaren , met zulk een genoegen , dat hij zich niet kon weerhouden de gemeente gelukkig to prijzen van zulk een leeraar te bezitten , v a n i 1 aan te sporen , om op dies voet voort to gaan , en , in een hartelijk gebed , Gods zegen over dit werk of to smeeken. Zie Schotel, Kerk. Dordr. , D. IL bl. 33. HELM (LAMBERT). Zie PITHOPOEUS. HELM (LunoLF). Zie PITHOPOEUS. HELM (WILLEM VAN DER) was in de tweeds helft der XVIIde eeuw bouwmeester der stad Leyden. Naar zijne teekening werd de Marsch- , vroeger de Galgpoort , te Leyden gebouwd. (1667-1669). Zie van Nieris, Reschrfiv. der Stad Leyden , D. I. bl. 23 ; Krainm, Levens en IV erken der llollandsche en Vlaamsche Schil­dors , D. H. bl. 066. HELMBREKER (THEopoRus) , werd in 1624 te Haar­lem geboren en zon door zijn vader , die aldaar organist was , voor de toonkunst zijn opgebragt , indien de natuur geen andere neiging in zijnen geest had gelegd. Hij werd schilder , en bereikte onder Pieter G r e b b e r eene aan­zienlijke hoogte in de kunst. Na het overlijden van zijn vader trok hij naar Italia , en vond to Veiptia in den senator Loredano en to Rome in den kardinaal d e Me d icis edelmoedige beschermers. Het overlijden zijner moeder deed hem besluiten wederom naar het vaderland terug te keeren , doch spoedig begaf hij zich op nieuv, naar Rome , waar hij in 1694 overleed. „Hij had" , volgens Immerzeel „,op het voetspoor van Houbraken en Jacob Campo Weijerman, eene voortreffelijke manier van schilderen. Zijne ordon­nanties waren rijk ; zijne figuren met smaak en bevallig­heid geteekend ; zijn koloriet was aangenaam on natuurlijk, zijn penseel vast en keurig. Hij schilderde gezelschappen , feesten , bedelaars , militaire transporten en dergelijken , maar ook gewijde onderwerpen met een niet minder ver­heven talent. Somtijds volgde hij den 841 van de Laar voor wien hij niet behoefde to wijken , en had zelfs een belderder toon dan deze , vooral in zijn laatsten tijd." Meest al zijne stukken zijn in Italia. I m m e r z e el ver­meldt dr eenigen van , en Kramm zijn door hem zelven met rood krijt geteekend portret. Zie ImmerzeeI, Levens en Werke» der. Bollandsche en rlaam­sche Schilders , D. II. M. 23 ; Kr a m m , Levens en Irerken der Hot­landsche en Vlaamsche Schilders , D. II. bl. 065; Cat. van G o 11 van Franckenstein, bl. 102; Cat. der Verz. van Ploos van Amstel, bl. HELMDUINEN (ADRIAAN ROBBERTSZOON) werd in 1575 door Willem I tot lid van den landraad over Holland benoemd. Zie W a g e n a a r, raderl, historic , D. VII. bl. 23. HELMERS (JAN FREDRIK) Z0011 van II endrikus Hermanus en Elisabeth de Vries, werd den 7den Maart 1767 te. Amsterdam geboren. In zijn prille jeugd werd hij in de Fransche , Engelsche en Hoogduitsche talen enderwezen. Vurig van geest , begaafd met een nitstekend geheugen , kende zijne weetlust geene perken , iedere be­spaarde penning werd aan het koopen van boeken , ieder aan de schoolwerkzaamheden en later aan bet beroep (hij had het vaderlijke • en voorvaderlijke van metselaar verkozen) ontwoekerd uar aan het lezen er van besteed. Geen vak van wetenschap was hem vreemd. Gesehiedenis, aardrijks• , sterrekunde werden door hem beoefend ; in de geschiedenis der wijsbegeerte en letteren was hij geen vreemdeling ; de Auden , voor zoo ver ze (want hij was onbedreven in de klassieke talen) voor hem toegankelijk waren, wat Enge-land , Frankrijk en Duitschland klassieks hadden voortge­bragt, vooral vroegere en latere Hollandsche dichters kende hij; voor de beeldende kunsten had hij niet slechts veel gevoel , maar hanteerde zelve de teekenpen en tokkelde ter barer eere de snaren. Getuige zijn schoone Lierzang op de Schilderkunst , welks voordragt hem zijn vriend H. H. K 1 ij n een lofdicht toezond ; het Museum van aloude standbeelden , in het Museum to Parijs, en andere gedichten. Reeds vroeg ontwikkelde zich bij hem eene bijzondere neiging voor de poazij. De toen gevierde P. J. U ij 1 e n b r o e k , een man van veel kennis, gevoel en smaak , maar nog niet geheel los van de banden, waarin de dichtgenootschappen den geest gekluisterd hiel­den , onderwees hem in het werktuigelijke der dichtkunst en opende zijne bundels van Kleine Dichterlijke Handschriften voor de eerstelingen van zijn genie. Die eerstelingen (1786-4789) waren dan ook naar de voorschriften der Felt am a's en S t e e n w ij k 's gevormd ; doch reeds in zijne Ode aan den .Yacht had hij die kluisters verbroken , dat schoolsche stof afgeschud. In 1790 verscheen zijn Socrates , in drie zangen , in 40. , „een dichtstuk ," volgens bevoegde regters, van dien tijd , „dat onmiskenbaar des dichters vroegtijdigen en oorspronkelijken aanleg tot de dichtkunst , zijne verlichte denkwijze en verheven gevoel verraadt. Hij schilderde zijn held met waarheid en your en vertoont zich Kier als dien edelen dichter welke terwijl hij ons de kracht der deugd bij de worsteling met het lot afmaalt , ons tevens door het schilderen van tafereelen personen en hartstogten weet to treffen." Zoo oordeelden bevoegde kunstregters ; doch de Zoilussen der oude school , wier gezag toen nog gold , spraken het vonnis der verwer­ping over dit kunststuk uit. Hoe het publiek nog onder het juk dier Aristarchen gebogen ging Week daaruit , dat de geheele oplaag voor misdruk verkocht werd.. In 1815 werd eene nieuwe uitgaaf o. a. in gr. 80. spoedig uitver­ kocht. Ook is het in Helm e r s Gedichten ., D. III. (3de druk) te Rotterdam bij J. I m m e r z e el Jr. te vinden. Reeds in zijne vroege jeugd was Helmer& een harts­ togtelft beminnaar van het tooneel , waarop toen een Passd, Bingley, Cruys, Sardet en Wattier schitterden. Zijn heldere blik ontdekte echter weldra wat aan zijne volmaaktheid ontbrak , en om die zoo rnogelijk te bereiken , vereenigde hij zich met zijn zwager C. Loot s, P. J. Uijlenbroek, H. Ogelwight en dr. J. G. Doornik, tot het schrijven van het tooneelmatig tijd­schrift de Amsterdarnsche Rationale Schouwburg. Naauwe­lijks waren er echter zes nommers van verschenen , toen de uitgaaf reeds , ten gevolge der verwijdering , die er tus­schen de schrijvers en het bestuur van den schouwburg , onder welke zich een boezeinvriend van H el melts beyond, wiens kunstvoortbrengsels echter niet door deze , maar door een ander in dit blad waren gegiept , werd gestaakt. Voor dit tooneel bewerkte onze dichter het treurspel Dino­maclad , of de Verlossing van Athene , waarvan de vinding schoon inhoud , stijI , taal en kracht van verzen den dich­ter verraden , niet oorspronkelijk en waarschijnlijk aan Voltaire's liferope en van Merken's Gelonide isont­leend. Helmers zelve had niet met dezen eersteling op, en ware zijn levensdraad niet zoo vroeg afgeknipt , zoo had hij ook in dit vak der dichtkunst jets voortreffelijks geleverd. Helmer s had door dit treurspel evenmin als door zijn' Socrates en zijne in Uijlenbroek's Kleine Dichterlyke Handschriften en in de Dichterlpe Gedachtenbeelden opge­nomen gedichten en een paar afzonderlijk gedrukte gele­genheidsverzen grooten roem ingeoogst bij een publiek dat nog met de kwartijnen der 18de eeuw dweepte. Naauwelijks zagen echter zijne beide bundels Gedichten te Amsterdam, bij J. Immerze el, 1809-1810 gr. 80. , het licht , of zijn hoofd werd met lauweren omgeven. Van alle zijden werden hem kransen toegeworpen. W is eli us, Feit h, Immer­zeel, Tollens, Loots, Witsen G-eijs­beek, van Kampen en anderen , toen gezagvoerders in de republiek der letteren , wedijverden met elkander in het roemen zijner zangen, Die geestdrift was echter niet te vergelijken bij die waarmede de Bollandsche Natie in 1812 werd begroet ; maar ook wel nimmer zal een dichtstuk op een tijdstip zijn verschenen , dat het yolk zulk cone behoefte had om vertroost en verstei kt to worden , als dat van Helmers, waarin Holland's aloude glorie bezongen wordt , op een oogenblik., dat Holland van de liist der onafhankeltjke staten van Europa werd uitge­wischt , en elke poging , om het yolk zijn vroegere groot­heid te herinneren , als oproer en muiterij werd uitgekreten. Het heeft echter , evenmin als de Philippische Redevoerin­gen van De most h e n e s zijne vermaardheid alleen aan den tijd , waarin het verscheen , to danken maar ook ale dichtstuk verdiensten. De warmte , het vuur dat in dat dichtstuk gloeit , het schilderachtige, het verhevene van verseheidene beschrijvingen zullen altijd de bewondering blijven wegdragen. Bevoegde regters noemden het teregt een gedicht , waardoor H e 1 m e r s ale mensch , burger en dichter een onsterielijken naam heeft verworven. Zoo dachten ook Tollens, Siegenbeek, de Vries, van Kampen, Feith, C r a s en de grijze admiraal van Kinsbergen, en hoe dierbaar het der natie was be­wijzen de negen uitgaven , die het reeds heeft beleefd , terwij1 het in den vreemde naar eene Engelsche , Fransche (van C l a v a r e a u) en Maleitsche overzetting gelezen wordt. Helmers was niet slechts een voortreffelijk dichter maar ook een uitmuntend prozaschrijver , waarvan eene Lofrede op Lucretia Wilhelmina van Merken, op Julianus den Afvallige on Michel Angelo, die schoone vergelijking tusschen de Fransche en vaderlandsche dichters in het Heldendicht , Treurspel on Lierzang , in Felix Meritis uitgesproken , en een reeks van aanspraken tot opening der vergaderingen van de Amsterdamsche afdeeling derAlaat­schappij van fraaije Kunsten en Wetenschappen en van het Genootechap Concordia et Libertate bewijzen gaven. Ofschoon Helmers met het diepste gevoel voor bet schoone en edele was geboren , zoo had zijn verblijf in 1803 to Parijs grooten invloed op de veredeling van zijn kunstgevoel. Aan die reis , waarover elders uitvoerig is gehandeld , hebben wij zijn Apollo , Laokan , Rafael en zoo vele andere juweelen te danken. Den 2 Februarij 1813 sprak Helmers, bij gelegenheid der uitdeeling van de eereprijzen der stads-teeken-akademie, in de Remonstrantsche kerk nog met vuur en nadruk een uitmuntend dichtstuk uit, kort daarop stortte hij in een doodelijke krankheid. Naauwelijks eenigzins hersteld trof hem de onverwachte dood van zijn jongsten lieveling zoo hevig , dat zUne ziekte met dubbele woede ontwaakte , en hti den 26 dier maand bezweek. Eenige dagen later werd zijn overschot to Muiderberg ter aarde besteld. Den 26 Februarij 1814 , en dus op den eersten verjaardag van zijn overlUden , werd zijne lijkgedachtenis plegtig gevierd in de Amsterdamsche Afdeeling der Hollandsche Maatschappij van fraaije Kunsten en Wetenschappen , met eene schoone lof­rede door den heer G. J. M e ij e r , later hoogleeraar aan het athenaeum te Brussel , en een voortreffelijk dicbtstuk van den hoer mr. M. C. van Ha 11. Dergelijke lofrede hield de beer H. H. K 1 ij n op den 25 November daaraan­volgende in de Maatschappij Felix Meritis , gevolgd door een roerend dichtstuk van C. Lo o t s en afgewisseld door muzijk , vervaardigd door den heer B. K I ij n B z n. , in muzijk gebragt door den heer J. W. Wilm s. In 1815 bezorgden de heeren van Hall en K 1 ij n , te Haarlem , He Im e r Nagelatene Gedichten in twee deelen. De tweede druk , in 1821 te 's Hage uitgegeven , bewees , met welk genoegen de Hollandsche Natie deze dichterlijke nalaten­schap van haren onvergetelijken dicbter heeft ontvana en ; eene Nalezing ° zijner gediehten is door bezorging van den heer W its e n Ge y s b ee k in 1815 in bet licht versche­nen. In 1823 kwam bij J. I m m e r z eel, te Rotterdam , de derde druk der Gedichten en Nagelatene Gedichten van Helmer s in het licht. Helmers liet bij zijne weduwe , C a tk arin a Wes­sels, een zoon, Frederik Helmers, na.. Over de portretten van H e lm e r s zie Mulle r, Catalogus van For­tretten , bl. 313. C h r e s t i e n teekende te Parijs , gelijk He 1 m ers zelf schreef, zijn onbeduidend gelaat. Dat portret en een ander in miniatuur is in bezit van zijn zoon. Ook vindt men er een voor bet derde deel zijner Gedich­ten. Zijne baste , door van der M eu len , vindt men voor de Nalezing der Gedichten. Brieven tusschen Helmers en T ollen s gewisseld vindt men in T o I 1 e n s en zijn tijd , en brieven van R. Feith, N. G. van Kampen, H. C. Cr.as, J. H. van Kinsbergen, J. Immerzeel en B. Klijn aan Helmers in Herinnering aan Jan Frederik Hel­mers, beide van dr. G. D. J. S c h o t e 1. Ook op Cat. J. Koning, bl. 79, en op die van van Voorst (Cat. raisonne de la preicieuse collection de rnanuscrits et d'autographe8) , p. 172, komen brieven en fragmenten van gedichten van H e 1­m ern voor. Terwijl de heeren Schouten , (Cat. bl. 123), Robide van der Aa, (Cat. bl. 139), A. J. van der Aa, (Cat. bl. 76), Willems, Wiselius, Kin­k e r , (zie hunne Catall.) compleete verzamelingen zijner werken hadden. Afzonderlijk is uitgegeven de Lofzang op J exus van Na­zareth , doch slechts 12 exemplaren zijn voor bijzondere vrienden getrokken , welke 48 regels meer , en varianten bevatten , die „om gewigtige redenen niet in de gewone uit­gaven voorkomen ;'. voorts Lijkxang op B. de Bo s c h en op de grootste Nederlandsche actrice , mejufvrouw C o r­nelia Wattier, beide in de bundels van Helmers niet opgenomen. Over de oneindige volmaakbaarheid der menschelyke Natuur, Lierzang, Amst. , 80. De Dinomachd , verscheen to Amsterdam bij A b r a h a m Muis, 1789. Dit stuk is in 1798 op het Amsterdamsch tooneel ver­toond. Wattier vervulde de rol van Dinomache. Tot de vrienden van H e 1 m e r s behoorden zijn zwager Loots, de gebroeders K1 ij i , M. C. van Hall, T o 1­lens, Meijer, Wattier, Snoek, Bingley, d e r d ij k , die de volgende regels in zijn llollands V erlos­sing aan hem wijdde : 0 Helmers, dierbre Vriend , en glorie onzer zangeren , 0 dat uw bruischend vuur bier boezems mocht bezwangeren! 0 dat gij voor een wijI van nit uw rustplaats reest , En , zelf de doge her bezieldet met uw pest ! Of boort gij in den hof waarin uw beenders molmen , Het lisplend windtjen niet dat dartelt door zijne olmen , En met zijn vlerkgeruisch , in nieuwe melody Den velden tegenroept : Bit Holland is weer vrij ! Zoudt , zoudt ge uw Vaderland , en dezen kring vergeten ? Den Vriend , aan wien uw hart zich algid heeft gekweten , Net wien ge eenstemmig schreide , als alles juichte en song, In dronkenschap van vreugde aan Frankrijk Sinons hong, En snoeren , ketenen , voor eigen hals anoest smeden ? -- Debt ge in den nood gedeeld , met stad en yolk geleden , En is 't om niet geduld ? Sluit de onvermnrwbre dood Den geest , die in U leefde , in eenen ijzren schoot ? Dien geest , die starren peilde , en hooger dan zij drijven ; En door de kringen vloog , waar zij beur baan beschrijven ! Die meester van het hart , aan alter ziel gebood ! — Neen , die is 't stof to vreemd , en Englen speelgenoot. Welaan dan , 't zij uw ziel uit dune luchtgewaden Die tranen heeft geteld die one de wangen baadden , Het zij verbeelding U in 't droombeeld van de nada , 't Voorleden duurzaam maalt door eigen scheppingskracht ; Waar om mij ! breek het steal der grendelen en krammen Der poort van 't doodenrijk ! zijn diamanten dammen ! En vare uw dichtgked in mijne aadren.! Ja , geniet De lang verbeide stond , die eind maakt aan 't verdriet. Zweef door ons midden been ! door 't midden uwer Vrinden Wie Vaderland en kunst U scheuringloos verbinden ! Sla zelf de snaren , die mijn krachtelooze hand 'Viet aanroert , of misgrijpt , en elken greep ontspant ! Eens bezoeht B i 1 de rd ij k zijn vriend Helmer 8. Mevrouw II el me r s noodigde hem op een boterham. „Ik eet nooit" was zijn antwoord. „Waar leeft gij dan van" , vroeg Helm er s? „Van de poeztj" hernam Bilderd ij k. ITit familie-berigten, Zie behalve de in den tekst vermelde lofredenen, Witsen Geysbeek, Biogr. /kith. Crit. W oo•denb , D. III. bi. 129, volgg. ; Siegenbeek, Geschied. der Nederl. Letterk., bl. van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en W etenschappen , D. If. bl. 432, 433, 434-436, 437, 438-440; Aieuwenhuis, Woordenb. van Kunsten en Wetenschappen , D III. bl. 441 , volgg.; Dr. G. D. J. Schotel, Ilerinnering aan Jan Frederik Rei­mers, afzonderlijk en in Europa 1859 Navorscher , 2e Jaarg. , bi. 234 ; Byblad tot den 4en Jaarg. , bl. 119 ; Vaderl. Letteroef. , Ve D. le St. bl. 248 , 1809 , le St. bl. 599 , 1810 , Ie St. , bl. 663 ; Brief en dichtmatig lets aan J. F. Ilelmers by de uitgave van het eerste deel zijner Gedichten van S. J. Wiselius; Loots, Gedicht. , D. I. bl. 113; Dr. Schotel, Tollens en zyn Tijd; Voorberigt voor het le D. der Nagel. Gedicht. ; Cat. van de Bal. der Maat­schappij van Arederd. Letterk., D. I. bl. 110 ; Fzjv. 1848-1852 , bl. 26; Bijv. 1853, 1857, bl. 20; Collot d'Escury, Holtands room , ' D. 111. bi. 244; Mr. B. IL Lulofs, Toelichtingen en Beden­kingen op Dr. John Bowrings danmerkingen op onze Fader'. Letterk. bl. 76 ; Konst- en Letterb. , 18M (over de verschillende Le-zingen der Boll. Natie.) HELMERS ZOON (DIRK JAN) stichtte in het jaar 1465 eene der eerste vicarijen op het St. Anthonies Altaar in de Oude of Sint .Nicolaas Parochie keric te Amsterdam. Zie van lieussen, Kerk. Oudhed., D. IV. bl. 177, 217-219, 278 , 286 ; Le Lon g, Geschied. der Reform. van 4msterdam , bl. 355, 480, 502 ; W a g e n a a r , Beschrijv. van dmsterd., D. II. bl. 98; Kist en Royaards, Nederl. iirchief , D. III. bl. 176. HELMICH (ELZENERUS) , zoon van den organist E g-b e r t H e 1 m i ch . in 1776 te Goor in Twenthe doof en stony geboren , werd in Junij 1790 aan het Instituut voor Doofstommen te Groningen opgenomen , door den heer H. D. G u y o t onderwezen , en genoot het onderwijs van G. de San in de teekenkunst. Welhaast was hij een zijner beste leerlingen en behaalde den hoogsten prijs met het teekenen van een academie-beeld naar het leven. Ver­volgens werd hij met 'een loffelijk getuigschrift en in Oct. 1793 op kosten van het Instituut tot verdere vorming van zijn talent naar Parijs gezonden waar hij twee of drie jaren vertpefde en van waar hij drie door hem ver­vaardigde schilderijen aan het Instituut zond , die bij het­zelve bewaard worden. Den 8 Maart 1797 kwam hij weder aan het Instituut , en bleef er tot in 1802 , toen hij als zeer bekwaam werd ontslagen. Toen vestigde hij zich to Leiden , waar hij zich bezig hield met het miniataur­schilderen en het geven van onderwijs in de teekenkunst ; later vertrok hij naar Londen , waar hij stierf. De heer I m m e r ze el zag eenige portretjes van hem , die kunstig bewerkt waren. Zie I m m e r z eel, levens en werken der Nollqndsche en Flaam.sche Kunstschilders , D. II. M. 27 , 28. HELMICH (SPLINTER VAN). Doze hopman was (1586) kastelein van het slot te Wel , toen de grad van Man s­f el d , door Par m a gezonden , het opeisebte. Deze van Helmich een weigerend antwoord ontvangen hebbende , rukte voor Venlo , dat hij beide van de Geldersche en Brabandsche zijde belegerde. Na het overgaan dier stad werd het slot ten tweedenmale door H a u t e p e n n e op­gebischt. He I m i c h zocht het te houden , ten minste tot er behoorlijk bres zou zijn geschoten , doch hij werd door ontrouw en muitzucht van zijn eigen yolk genoodzaakt tot verdrag met den vijand te komen. H au te pen n e luis­terde naar Been billijke voorwaarden. .Nogtans beloofde hij He I m ic h vrijen uittogt met zijn paard. Doch hij Meld zijn woord niet. De hopman en zijn gezin werden , na het overleveren der 'Mutts, naakt uitgeschud en van alles beroofkl. Hij en een groot deel zijne yolks kwamen te Utrecht , daar drie van de muiters , op zijne aanklagt ten galge verwezen werden. Zie Bor, Nederl. Oorl. , B. XXI, bl. 20, 27; Wagenaar, Vad. list. , D. VIII , bl. 129, 130, 131. HELMICHIUS (WERNERUS) werd in 1551 te Utrecht geboren. Zijne ouders zijn onbekend , en van zijne vroegste lotgevallen zijn bijna geene berigten tot ons gekomen. Toch weten wij dat hij in 1576 predikant was bij de Hervorm­den te Frankfort. Dit bleek ons uit eene Treffelyke pre­dicatie op 't lste vene van den XV Psalm Davids. Gepre­dickt door den seer waarden ende godsaligen d. W. Hel mi-c h i u s , sal. ghed. , den 23 Jan. 1576 binnen Franckfort, welke eerst in 1628 to Amsterdam in 160. het licht zag. Reeds v66r het midden van 1578 treffen wij Helm i-c h i u s als geleend predikant to Utrecht aan , tegen een halfjaars tractement van f 150. Een jaar later werd hij bij besluit van den raad van 1 Aug. als vast predikant aangesteld , „op de gagie van f 300 's jaers." Vele en belangrijk waren de bemoeijingen van H el­m i c h i u s ten opzigte der Hervormden to Utrecht. Tot de vestiging en uitbreiding der Consistorialen bragt hij niet weinig toe. Verdraagzaamheid en gematigdheid waren hoofdtrekken van zijn karakter , waardoor hij zich gunstig van zijne ambtgenooten Mode t en Sopingi us onder­scheidde , en hij zich naauwer aansloot aan U y t e n b o­gaer t. Dat de oneenigheden met de gemeente van D u i f­huis zoo hoog liepen geschiedde voorzeker niet door zijn toedoen , evenmin als het hem to wijten was , dat een mondgesprek met Duifhuis, waarbij Sopingi us en Arnoldus Cornel is van Delft hem vergezelden , geen- zints aan het doel beantwoordde. Hij was 't , die den 15 Jan. 1581 de eerste leerrede in de Domkerk uitsprak. Niet Lang hierna bood hij zich ook als voorganger bij de Waalsche gemeente aan. Den 21 Jan. 1583 preekte hij het eerst voor de Walen in de Reguliers of Weeskerk , hetgeen hij vervolgens voortzette. &der zijne leiding en die van U y t e n b o g a e r t werd deze gemeente in Utrecht gevestigd. Ofschoon Helm i c h i u s zich geenzints aansloot aan de voorstanders dier vrijere rigting , waartoe bij voorbeeld U y ten b o g a e r t behoorde , zoo was hij toch , als volger van Cal v ij n hoogst gematigd. Niet ten onregte trad hij dus in de twisten met Cool haes en He r be r t s als bemiddelaar op , en kon hij in broederlijke gezindheid leven met A. r m i n his, die , zijne denkwijze kennende , hem desniettemin later als predikant to Amsterdam aan­beval. Evenwel was hij op de hand van Ley c es t e r , den ijverigen voorstander van de belangen der Hervorm­den. Hij woonde in 1586 de Synode bij , door dezen to 's Gravenhage belegd , en twee jaren later maakte hij een lid uit van het kerkelijk gezantschap , dat bij El is a-be t h de behartiging der protestantsche belangen , bij de vredes onderhandelingen met Spanje moest aandringen. In 1589 echter veranderde in Utrecht de stand van zaken. De partij van L e y c e s t e r was in de regering vervangen door anderen , die het Consistorie geenzints gunstig waren. Bij besluit van den raad d. 10 Novemb. 1589 werden alle predikanten , en dus ook H elmi ch i u s , uit hunne dienst ontslagen. Het kan zijn dat Helm i c b i u s niet onkundig was van , ja zelfs de hand gehad heeft in een zeker Dia­cours tegen het placcaat der Utrechtsche regering, waarvan B o r spreekt , maar zonder grond beweert Glasi us , dat hij er de uitgever van is. Wel verscheen er in 1611 to Delft een Grondig bericht van de wettelycke beroepinghe der predicanten , midtsgaders van de nootwendicheydt des kerken­raedts ; eertijdts beschreven door W. Helmichium, ten tyde syner bedieninghe der kercke Christi binnen Utrecht , en dit geschrift was voorzeker door hem met oog op de toen­maliae omstandigheden gesteld. del m i c h i u s ontving, na zijn ontslag, verschillende aanzoeken , onder anderen naar 's Hage en Dordrecht. In 1590 echter nam hij eene beroeping naar Delft aan. Gedu­rende zijn verblijf aldaar werd hij: in 1592 aangezocht voor het hoogleeraarambt to Leiden , hetgeen hij echter afsloeg, voornamelijk omdat de gemeente den geliefden leeraar niet wilde ontslaan. Echter gaf hij den 10 Julij 1601 gehoor aan eene roeping naar Amsterdam , waar hij den 12 Junij des volgenden jaars werd bevestigd. Gedurende zijn ver­blijf in deze gemeente deed hij zich inzonderheid als een getrouw herder kennen , vooral bij het wooden eener hevige pestziekte , weshalve hij aller liefde won , en A r m i n i u s in een schrijven aan U y t e n b o g a e r t de schoonste ge­tuigenis van, hem aflegde. Te ontkennen is het evenmin , dat H e 1 m i c h i us hier , onder den invloed van P 1 a n-c i u s , en bij de steeds toenemende godsdiensttwisten , zich meer bepaald bij de partij van Go maru s aansloot, en ondanks zijne verdraagzaamheid tot stappen kwam , die hij weiligt vroeger niet gedaan zou hebben. Toch werd de vriendschap tusschen hem en U ytenbogaert niet verbroken , en Arm i n i u s bleef hem hoogachten. Daarom hood de Leidsche hoogleeraar hem boven anderen een mondgesprek aan en kon A r m i n i u s zich voor hem van beschuldigingen zuiveren , die anderen niet zoo spoedig zouden hebben teruggenomen. Geen wonder dat zulk een man , van wien de Contra-Remonstranten , met name Trigl a, n d en Vo etius, de schoonste getuigenissen afleggen , ook door de Remonstran­ten zeer werd geacht , wegens zijne zachtmoedigheid en verdraagzaamheid. U y t e n b o g a e r t aarzelt niet hem „een van de geleerste , treffelijkste , godsaligste en wel­sprekenste mannen van 't gansche land" te noemen. Behalve ,door zijne innige (>.odsvrucht en edele gematigdheid muntte H e l m i chins als geleerde uit. Weinige blijvende proe-ven heeft hij hiervan kunnen geven. Behalve de genoemde geschriften bezitten wig van hem nog : Goliats sweert ende riedt-stock van Pater Frans Coster , jesuwyt , Leyden , 1609. 80. Bovendien zag nog na zijn dood het licht : Psalmorum Daviclis et aliorum prophetarum analysis , Amst. 1641. 40. Sommigen maken ook nog gewag van eene Epistola scripta Abrahamo Muysenholio. Doch dat zijne tijdgenooten hem als godgeleerde waar­deerden moge hieruit blijken , dat de Zuid-Hollandsche Synode hem mede in 1587 de vertaling des bijbels opdroeg, terwiji hij later word benoemd om het werk van Ma r-n ix te overzien , en na diens dood , om het voort to zet­ten. In 1607 leverde hij bij de Noord-Hollandsche Synode eene Mina volledige vertaling van Genesis in. De dood verhinderde hem zijn arbeid verder voort te zetten. Hij overleed den 29 Augustus 1608. Zijn portret in gr. 80. word uitgegeven door C. IC o n i n g. Zie , behalve B o r , en de Kerk. geschiedschruvers van dien tijd , als Baudart, Uytenbogaert, Trigland en Brandt, meer zonder : Epist. eccl. et theol., ed, 1704, p. 105 et 111; Voetius, Polit. Eccles. , P. II. 1. III. Tract. II. c. X ; Disp. Theol. , T. 111. p. H12, T. V. p. 419, 430; Witte, Diet. Iiiogr. ad ann. 1608; Le Long, Biblioth. Sacr. , T. II. p. 769 ; C r e n i i , "Inimady. Phil. et /list. , p. XVII. p. 113 ; J. W. te Water , Kort verhaal der Ileformatie in Zeeland , bl. 220 , 230 ; W. te Water, Tweede eeuw­getijde der Nederl. Geloofsbelijdenis , bl. 83 , 84 ; A. W. K. V oet, Naamlijst der Predikanten in de provincie Utrecht , bl. 4; A. 's G r a-v e z a n d e , de Vale van Utrecht herdacht , bl. 174 ; Ordre volgens welke de Feest- en Lijdens-teksten in de Nederd. fiery. Gemeente te Leiden gepredikt worden , bl. 96 ; P a q u o t , Mgm. pour servir d l'Histoire Littdr. des Pays-Bas , T. II. p. 138 ; H. J. Royaards, Geschied. der fiery. in de stad Utrecht , passim. ; 31111 1 e r , Cat. van Portr. ; Cat. Bibl. Thysian. , p. 29 ; Cat. mss. autogr. v. Voorst, p. 192; Burman, Trajectum erud. , p. 130-132; Hinlopen, Geschied. v. d. Nederl. overzetting des Bijbels , bl. 32-55 ; Y p e y en Dermout, Gesch. der Nederl. Herv. hark , D. II. bl. 348 , v. v. en ilant. , I1. 242-245; Kist en Royaards. .eirchief van kerk. geschied., D. IX. hi. 316, 366 ; R o p a a r d s , Gesch. der fiery. in Utrecht , bl. 165 , v. v. , 222 , 228 , 329 , 339 , v. v. ; Beknopt Bio­graph. Woordenb. van Nederland (Zutphen) afl. 9; Kerkelijk placcaat­boek , D. II. bl. 120 , 122; Rogge, C. J. Coolhaes , D. I. bl. 184, v. v. , D. II. p. 157 , v. v., 183 , 223 ; Muller, Bibl. van Pamfl., Nos. 978 en 979; Glasius, Godgel. Nederl., D. II. , hl. 60-64 ; de Navorscher , D. VIII. bl. 293 , D. IX. bl. 26 , 119 ; Mevr. B o s­boom—Toussaint heeft in baar Leycester in Nederland menigen belangrbken wenk omtrent Heltniehius en zijn karakter gegeven. HELMOLT (J.) , regtsgeleerde en dichter. In 1704 huwde een procureur van zijne kennis. Bij deze gelegen­heid vervaardigde hij met twee andere regtsgeleerden een proces op rijm , waarvan na re- en dupliek , het laatste, de uitspraak , zijn werk was , daarin bestaande , dat de bruid veroordeeld werd , de door Naar veroorzaakte liefde­pijn des bruidegoms voor altijd to stillen. Zijne zinspreuk was: Tandem bona causa triumphat , Ein­delijk overwint de goede zaak. Zie Lat. en Nederd. Keurdichten , 9e very. , hi. 101 ; Ileringa, Dijdrage tot de Nederl. Dichters , bl. 47 ; K. J. R. van Harder­wijk , Zinspreuhen van Nederl. vermaarde lffannen en Vrouwen. HELMONDANUS (ANDREAs), tilt Grave in Noord-Brabant , schreef : Commentaria in invectivas orationes C i c e r onis et S apud Oporinum, in Volumine commentariorum in orationes Ciceronis Zie Foppens, Eibl. Beige, T. I. p. 53. HELMONT (FRANCISCUS MEncumus vAN) zoom van Jan Baptiste van Helmont, werd waarschUnlijk in 1618 to Vilvoorde geboren en erfde van zijn vader de smaak tot geheime wetenschappen en beoefende , ofschoon zeer oppervlakkig , de scheikunde , wijI deze met zijne nei­ging overeenkwam , en hem geld en eer , die bij beide meer dan de wetenschap beminde , beloofde. Vlug en levendig van geest , maakte hij zich spoedig met de meeste kunsten en handwerken gemeen. Zoo kon hij schilderen , graveren , draaijen , zelfs linnenweven en schoenmaken. Hij voegde zich bij een troep Zigeuners om met hunne taal en zeden bekend te worden , en doorkruiste met hen een gedeelte van Europa. In hallo werd hij gevangen genomen en in de holen der Inquisitie geworpen. Wederom in vrijheid gesteld , reisde hij naar Duitsehland waar hij bekend maakte , dat hij de taal , die de men­schen voor den val spraken , had terug gevonden , en ging zoo verre van te beweren , dat een geboren doofstomme op bet eerste gezigt de letters er van kon uitspreken. Bet is to verwonderen dat Leibnitz aan deze droome­rijen geloof gaf en hem in weerwil zijner buitensporige denkbeelden hoogachtte. Van H e l m o n t noemde zich zoeker en de keurvorstin van Hanover zeide dat hij zich zelve niet begreep. Hij geloofde of veinsde to gelooven aan de zielsverhuizinc, den steen der wijzen enz. Som-migen verzekeren zelf; 'dat hij het geheim kende van good te maken , wijI bij weinig verdiende en echter prachtig leefde. Hij was te Amsterdam in groot aanzien, deed kort voor Rijn dood op aanhouden der koningin van Pruisen eene , ' W a ch te n reis raar Berlijn , en stierf niet , gelijk J. G. ineende te. Emmerik in December 1698, noch in Zwitser-land, gelijk Foppens wil, noch gelijk Moreri en L u s-Cius schreven te Keulen , maar in 1699 in den ouderdom van 81 jaren te Colin aan de Spree, een der voorsteden van Berlijn. Van den dood van dezen man , die gedurende zijn leven zoo veel van zich liet hooren , werd weinig gesproken. Leibnitz schreef daaromtrent : „Ce bon M. van Helmont est deloge sans trompette et sans carillon; mars j'espere que sa cousine ne laissera pas de lui faire des obseques dans quelque eglise. S'il n'y en avait pas d'autres , on pourrait peut-etre obtenir dispense a Wolfen­butel pour lee faire dans le jardin de Saltzdulen, oh M. le duc le voulait ensdvelir vivant." Zijn zoon gaf zijne nagelatene geschriften in het licht onder den titel van Opuscula medica inedita , Amst. El­ze vi r. 1648. 40. , doch niet met de noodige zorg. Bij zijn leven verschenen : .4lphabeti veri naturalis hebralci brevissima delineatio quae simul methodam suppeditat juxta quern qui surdi nati sunt , sac inforrnari possunt , ut non alios salletra kquentes intelli- gens sed et ipsi ad sermonis usum perveniant , Sulzbach , 1667. met 36 platen „dont les 33 premieres (lezen wij elders) representent les mouvements de la langue dans la bouche , pour l'articulation de chaque consonne. C'est dans ce 'lyre dont it existe des traductions en Allemand et en Hollan­dais , qu'il cherche a prouver que l'Ildbreu est une langue si naturelle aux hommes , que les caracteres en sont comme yids avec eux , puisque la forme de chaque lettre , dans l'alphabeth Hdbreu , n'est selon lui , que la rdprdsentation de la position des organes vocaux ndcessaire pour la pro­noncer. On a rdproduit de nos jours (1816) ride° bizarre de chercher dans la langue Hebraique et dans la Genese l'art de faire parler les sourds-muets." Opuscula philosophica quibus continentur principia philoso­phiae antiquissimae et recentissimae , item philosophiae vulgaria refutatae ; quibus subjecta sunt CC problemata de resolutione animarum humanarutn, Amst. 1690. 120. Seder olam sive saeculorum historica enarratio doctrinae , 1693. 120. Volgens R e i m man n is er sedert de uitvinding der boekdrukkunst geen dwazer boek in het licht gegeven. Luise i us meld t echter dat van He Im o n t nooit Wilde bekend staan voor den schrijver er van. Quaedam premeditatae et consideratae cogitationes super quatuor prima capita libri primi Noisis , Genesis nominati, Amst. 1697. Voorts nog verscheidene andere stukjes in het Duitsch en Hollandsch ; de Eemediis contra pesters , De zittrib. Div., de Inferno. In het Nederduitsch bezitten wij : Fran cisci Mercurii van Helm onts Paradoxale discoursen of to ongemeene meeningen van de groote en kleine wereld , desselfs vereeniging in alle natuurlyke zaken en speciaal van de wederlceering der menschelyke zielen. Uit het Engels vertaald door C. K. , t' Amsterdam bij H e n r r i k Jan s-se n , 1693. in 120. .danmerkingen van Franciscus Mercurius van He1 m o n t , over den mensch en desselfs ziektens ; allen op gewisse en onfeilbare gronden , zoo van de natuurlyke reden ale ervarentheid gevestigd , Amsterdam bij Pieter Ro t-t en dam, 1694. 120. 2 d. Door Am man in het Latijn vertaald en to Amsterd. bij Jan Wo 1 t e r s gedrukt. Albeelding van het warJe natuurl. Hebreeuwsche A. B. C., alsmede J. C. Amman, V erhand. oin de doofgeboorenen to leeren spreken , Amst. 1697. 120. Zie behalve de Woordenboeken van Moreri, Luiscius, II o o g-32 stra ten, F o pp en s, la Biogr. Univ. , T. XX. p. 19, suiv.;Biogr. des hommes vivants , op Fabre d'Olivet; Reimmann, 81st. ditheismi ; Ade1ung, Histoire de la folio humaine , T. IV. p. 294, 325; Croesii, Hist. Quaker. , L. III. , p. 282; Arnold, Ketter llistorie , D. III. ; Nouvelles de la Rep. des Lettres , 1699. p. 694; Bibliothique raisonnh des ouvrages des Savans de £'Europe , T. XXI. p. 144; Brunet, Manuel des Libraires , T. II. p. 160; Babas, Boekzaal van Europa „Wei en Jung 1694. bl. 619 , Jan. en Febr. 1693. bl. 50 ; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. D. I. bl. 100. HELMONT (JAcQuEs VAN). De scherpzinnige K r a m m waagt het niet te beslissen of deze dezelfcie is met den later te vermelden Segers Jacobus van Helmont. Volgens hem staat duidelijk J. van He lm o n t pinx. op de door Houbraken gegraveerde plaat in 80., voorstellende het portret van Ad r i a an van Borselen, Heer van Gelder­malsern. Ook vond hij hem als Jacques van Helmont opgegeven onder de kunstenaars , die voor de St. Gudule Kerk to Brussel de geschiedenis der Miraculeuse Hostie vervaardigd hebben, welke voorstellingen , door J. Harr e-w ij n gegraveerd, in prent uitgaan. Zijn portret komt voor bij Descamps, in zijne Voyage pittoresque de la Flan­dre et du Brabant. Zie Kramm, Levens en W erken der Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders , D. III. bl. 666 en het door hem aangehaalde werk, C a f m e ij e r, Eistoire du St. Sacrament , Bruxelles, 1721) , in 12o. HELMONT (JAN BAPTISTE VAN) , vader van Fr a n c i s­ o u Mere u r i u s, was de afstammelin,„0. van een edel Brabantsch geslacht en werd in 1577 to Brussel geboren. Hij was heer van Rooyenbroeck , Merode , Oorschot , P elli­nes etc. , en had het vooruitzigt van hooge waardigheden in zija vaderland te bekleeden , doch hij deed er vrijwillig afstand van , en legde zich , in weerwil van den hevigen tegenstand zijner moeder , Marie de St a s s a r t, en van een vaderlijken oom , die , daar zijn vader toen hij nog seer jong was , was overleden , zijne opvoeding bestierde , op de geneeskunst toe. Zijn liefde voor de studio was zoo groot , dat hij reeds op twintigjarigen leeftijd een uitge­breide kennis bezat , geput uit de werken van Grieksche , Latijnsche en Arabische geneesheeren. Zijne schitterende gaven verwierven hem den leerstoel in de chirurgie to Leuven. Eenigen tijd onderwees hij daar met roem , doch eensklaps deed hij afstand van zija post , en vatte zulk een afkeer van de geneeskunde op , dat hij uit verachting voor haar het geld , dat hem zijne geneeskundige schriften hadden opgeleverd, doorbragt. Ver­volgens deed hij eene rein door de voornaamste gewesten van het beschaafde Europa , en toen hij in zijn vaderland was wedergekeerd, huwde hij een rijke en edele vrouw en vestigde zich te Vilvoorden , waar hij zich in navolging van Par acelsus dien hij zich tot voorbeeld had geko-zen , aan chemische onderzoekingen overgaf ; de schitte­rende aanbiedingen van de keizers Rudolph II , t-t h i a s en F e rd in and II van de hand wees en zijn laboratorium de overige dertig jaren van zijn leven (hij stierf den 30 December 1644) niet meer verliet. Hij be-. roemde zich het middel om het' leven en de gezondheid te verlengen gevonden te hebben en noemde zich medicus per ignetrs , met zinspeling op de bron , waaruit zijne genees­middelen voortvloeiden. Hij zelf getuigt duizende kranken genezen te hebben. „II est a croire" voegt er zijn biogra­fist bij , „que ceux qui venaient le consulter dans son cabinet ne souffraient que dans leur imagination." Nieuwe ontdekkingen , waaronder die van het tracignetismus waren de vruchten van zijn arbeid en tevens de beletselen zijner rust en van zijn genoegen. Zijne natuurlijke reden , die hij ook in zijne schriften van de magnetische genezing gaf, en waarvan men meende dat zij het geloof aan de won­derwerken van den Zaligmaker zou doen verminderen , berokkende hem vervolgingen , waartegen hij zich moedig verzette. Voor zijn dood gaf hij zijne handschriften aan zijn zoon Fran ciscu s Mercurius, die ze later heeft uitgegeven. De beroemde El z e v i r wend belast met de uitgave der werken van v an Helm on t onder dezen titel : Ortus medicinae , id est initia Physicae inaudita , progres­sus medicinae novus , in morborum ultionem ad vitam longarn , Amsterd. , 1648 , 1652 , 40. , Venetie , 1651. fol. Deze verzameling zijner werken is sedert meermalen onder den titel van Opera omnia herdrukt , en in het Hol­landsch , Fransch en Engelseh overgezet. De bests uitgaaf is de tweede die door Elzevir in 1652 is gedrukt. DO meeste der overige zijn onnaauwkeurig en bevatten inlas­schingen van vreemde handen. In deze verzameling komeii o. a. voor Febrium doctrina inaudita , Antv. 1642. 4o. , en De Magnetics vulnerum naturali et legitima curatione con­tra J o h. Roberti Soc. Jes., Paris , 1621. 80. In het ' Hollandsch zijn afzonderlijk uitgegeven Nieuwe opkomst der Geneeskonst , Amst. 1659. 40. , en J. B. van Helmont en Amman, Konst om doof geborenen te leeren. Zie, behalve Toppens, Valerins Andreas, liongstraten, Luiscius, Moreri, uwenhuis en andere Woordenboeken. B a u m e s , Essai d'un systeme chimique pour servir de fondament da science des Maladies 1795 ; Plutarque des Pays-Bas, T. 11. p. 278-289; L a d v o c a t , Diet. Hist., i. v. ,W apenkaart van "'ulster­dam ; Biogr. Univ. , T. XX. p. 15, seqq. , A r r e n b e r g , Naamlystvan Boeken, p. 222 ; R a b u s , Boekzaal van Europa , Jan. en Fehr. 1697. bl. 133 ; Brune t, Manuel du Libraire , T. II. p. 160 ; A r-n o 1 d , Ketter Bistorie , D. III. ; Navorscher Jaarg. bl. 100 , Jaarg. VIII. bl. 323 , Jaarg. IX. bl. 125 ; Bijblad ' 1854. bl. XVI. ; v a n Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en Wetensch., D. I. 131. 315 , 316; Barl a ei, Poem., T. II. p. 154. HELMONT (JoBANNEs VAN) of Helm o n t i u s , waar­schijnlijk to Helmond geboren en voor 1517 als wijbisschop van Trier overleden. In aanteekeningen van den kanunnik Foppens op een werk 't welk den titel van Histoire ec­cldsiastigue d' Allemagne voert wordt gezegd dat hij uit de Meijerij van 's Bosch afkomstig is , en de Benediktijner­abdij van 0. L. Vrouw bij Laxenburg , in welke hij in 1510 de hervorming van B ur sfel d had ingevoerd , in hoedanigheid van abt heeft bestuurd. Zie J. A. C o p p e n s , Nieuwe beschrijving van het Bisdom van 's Hertogenbosch , D. III. bl. 369. HELMONT (MATnEus VAN) werd to Brussel in 1650 geboren en was volgens sommigen een leerling van David T e n i e r s de jonge. Hij legde zich op het glasschilderen toe , en schilderde zijne beste stukken to Pariis voor L o- e w ij k XIV. Zijne stukken stellen meest winkels che­misten , kwakzalvers voor , in eene manier , die doet veronderstellen dat hij ook. Italie heeft bezocht. Hij werkte in den trant van T e n i e r s. Zijn koloriet of vorm is doorschijnend , maar zijn penseelstreek is minder stout dan die zijns meesters. Zijne behandeling is breed , en zijne figuren , die goed geteekend zijn , vol uitdrukking. Hij stierf in 1739 to Antwerpen. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Bollandsche Kunstschil­ders, II. bl. 28 ; F. B o g a e r t s , Esquisse d'une histoire des arts en Blgique , p. 107. HELMONT (PIETER AERTSEN VAN). Ter griffie van Goes berust een vonnis van Februarij 1571 , behel­zende dat „de balju tegen Pieter A e r t s e n van H el­m ont eisch gedaen beeft dat hij met de doot en confiscatie van goederen gestraft zoude worden onder anderen , omdat hij openbaere en gedelibereerde bespottinge des H. Sacra­ments hadde gedaen , alzoo hij ten huize van mijn Heer den Pastoor was gekomen , denselven toonende een Nieuw Testament , en hebbende een blooten degen onder den arm, als meede denselven gevraegt badde , waer staet het ge­schreeven dat men • 7 st. moet geven voor biechten ? en zeggende ik hoop dat de tijd nog komen zal , dat men zin­gen za,1 vivent les gueux ," hetwelk men hield te strijden „jegens opreeht gevoelen der Catholyke Religie , en tegen de veneratie die hij den geestelijken staet schuldig is." Alhoewel nu de gedaagde „berouw toonde , zig excu­seerende op zijn dronkenschap , en toonde naderhant voor den Pastoor gebiecht te hebben ," is hij evenwel „gecondem­neert op het schavot in 't openbaer een half uure ten toon to staen met twee spinrokken , aen ieder zijde een , voorts met roeden gegeeselt to worden en 12 jaeren op eene galije gebannen." Zie J. W. te Water, Kort verhaal der Reformatie in Zeeland , hl. 150, 151 ; A. 's G r a v e z a n d e , de Unie van Utrecht herdacht in eene kerkrede over Ps. CXXXIII : lb , bl. 182. HELMONT (SEGRES JAconus VAN) zoon en leerling van ­M a t h e u s, werd in 1683 to Antwerpen geboren , ont­wikkelde zich reeds vroeg , en was reeds een bekwaam schilder , als anderen nog in de kunst onderwezen worden. Na den dood zijns vaders vestigde hij zich te Brussel en bereikte door eigen oefening en vlijtige studie naar de eerste modellen een hoogen trap van volmaking. Zijn beste stukken zijn in de kerken te Brussel, waar hij in 1726 overleed. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Bollandsche en r laam­sche Kunstschilders , D. II. b1.28; F. B o g a e r t s , Esquisse d'une histoire des arts en Belgique , p. 115 ; Deseamps, Voyage pitto­resque de la Fiandre et du Brabant , die een aantal werken van dezen meester beschrijft , en waarin zijn portret voorkomt ; Kr amm, Levens en Werken der ilollandsche en Vlaamsche Kunstschilders , D. II. bl. 666 ; Cat. van het Museum te Gend , waar op No. 70 een stervende Christus van hem voorkomt. HELPEN (KOENRA.AD VAN) vice-admiraal bij het kol­legie ter admiraliteit van Friesland , behoorde tot de voor­hoede aangevoerd door de luitenant-admiralen Jan Ever t-s e n en Tjerk Hiddes de Vries , in den tweeden zeeslag van 1666 tegen de Engelschen. Hij sneuvelde in het gevecht met den vijandelijken admiraal Thomas A lle n. Zie van Wijn op Wagenaar's rad. Hist., D. XIII. bl. 106; De Witt, Brieven, D. II. bl. 320; Aitzema, Zaken van staat en oorlog , D. I. bl. 181. HELSDINGEN (ABRAHAM VAN) , student in de regten , vervaardigde een vierregelig grafschrift op het overlijden van den kandidaat in de medicijnen H. J. Schr o der , den 16 October 1731 , ten gevolge van een schot. Zie Lat. en Arederd. Keurd. 9e very., bl. 101, en Her inga, Bijdrage tot de lijst der Neded. Dichters , M. 47. HELSDINGEN (HENDRIK. vex) , vroeger raad en sche­pen , wist met jonkheer Dirk Kanter, weleer burge­meester van Utrecht , in 1610 door oproer verandering in de regering dier stad te bewerken , in schijn van herstel­ling van stads privilegidn , doch inderdaad om in hunne waardigheden hersteld te worden. Dit gelukte : beide warden tot burgemeesters aangesteld , doch niet lang bleven zij in het bewind. Nog in hetzelfde jaar werden zij door den Raad van State van hun ambt ontslagen. Om dit terug to bekomen , gingen zij met anderen eene zamen­zwering aan , om de nieuwe regering den voet to ligten. Doch het ontwerp kwam ter oore der wethouderschap en van He 1 s din g e n en Kan ter werden beide met bal­lingschap en daarenboven de eerste met verbeurdverklaring van de helft en de andere van al zijne goederen gestraft. Zij begaven zich Kanter naar Leeuwarden en H e I s-din g e n naar Amsterdam , waar beide stierven. Zie van den Sande, Ned. flat., B. V. bI. 60; van Iffeteren, Nederl. Dist., B. XXXII f. 595 vers. 598, B. XXXII. f. 621 vers.; Brand t, Hist. der Ref., D. II. bI. 156; Groot Utr. Plakaatb., D. I. bl. 190, 192, 429, 739; Resol. Holland. , 8 Febr.--3 101.0, bl. 9-12, 4, 5, 7, 8 Maart 1611,b1.2-5; Sententien van Kan ter en Hilsdingen gedrukt te Utrecht 1611; Wagenaar, Vad. Hist., D. X. bl. 27-33D. XX. bl. 526-527 ; ; K o k , Vaderl. W oorden6., Chronyk van het Hist. Genoots., D. VI; Cat. van Handschriften en eigenh. Brieven , verzameld door Jonkh. G. J. Bee1danijder van Voshol, bl. 72. HELST (BARTHOLOMEITS VAN DER). Doze beroemde schilder word in 1613 te Haarlem geboren , vestigde zich to Amsterdam , stied aldaar in 1670 en liet aan zijne vrouw , met welke hij reeds op jaren gekomen gehuwd was , een aanzienlijk vermogen na en een' zoon (die volgt). Welk een uitnemend kunstenaar hij geweest is blijkt nit de schilderijen , die van hem in koninklijke en particuliere kabinetten berusten , en vooral die welke in 's Rijks Museum to Amsterdam bewaard worden. In bet laatste vindt men de beroemde Schuttersmaaltyd , ter gelegenheid van het sluiten van den Munsterschen vrede in 1648, waar Cornelis Jan Wits of Witsen, als kapitein vooraan zit , door hem op .vijfendertigjarigen leeftijd ver­vaardigd, „Allen," schrijft Immerzeel, „is even loffelijk en kunstia in dit meesterstuk ; de ordonnantie is 1st* en t'oordeelkundig ; het natuurlijk koloriet frisch en gloeijend de teekenine,o. volkomen ; de schildering uitvoerig en toch breed, De kleedij , de gouden en zilveren kelken en andere feestelijke voorwerpen en versierselen , zijn alien naar bun­nen stoffelijken aard met de grootste naauwkeurigheid en waarheid afgemaald. Het geheel is van het wonderbaar­lijkst effect en doet den beschouwer schier vergeten , dat hij Kier niet het dadelijk leven , maar een kunstwerk voor oogen heeft." De lof aan dit stuk sedert nagenoeg twee eeuwen zonder voorbehoud door alle kenners toegezwaaid strekt tot een onwraakbaar getuigenis van deszelfs kunst-, volkomenheid. De beroerade Engelsche schilder sir Joshua Re y­nolds, een bevoegd regter en zeif een verdienstelijk schilder , zeide van hetzelve : „dat er welligt Been schooner portretstuk in de wereld was , als in zich bevattende meer van die eigenschappen welke in afbeeldsels gevorderd worden dan eenig ander dat hem ooit onder de oogen gekomen was ," doch hij vergiste zich wanneer hij er bij­voegde „dat zich onder de genoodigden de Spaansche am­bassadeur bevindt dien de hand geschud wordt door een der voornaamste personen van dat feest." Het is , gelijk de heer K r a in m to rent opmerkt , de luitenant Jan van Waveren, wien door Cornelis Jan Wits zoo har­telijk de band wordt gedrukt D u c h e s n e aind getuigde van dit kunstjuweel : „dat stuk is een der meesterstukken van de Hollandsche school. Compositie , "deur, harmonic , uitdrukking , alles is schoon, alles volmaakt. Van D ij k en Rube n s zouden het niet beter hebben kunnen doen. Men moet het bewonderina s- t'waardig stuk gezien hebben , om te oordeelen tot welk een hoogte de schilderkunst zich verheffen kan." „Hier ziet gij van der Heist ," schrijft Collot d' Escury, „in at zijn kracht ; het is het feestmaal der Amsterdamsche Schutterij , gehouden na het sluiten van. den Munsterschen vrede in 1648 , waarvan ons de voor­treffelijke afbeelding van Ter Burch 's hand nog in het geheugen ligt. Maar dit van van der Helst is enenic , , • en door in- en uitlanders gehouden voor het meesterstuk onzer school , in dit gedeelte der kunst. En hier voegt het dan met Loots uit te roepen : sJa, 'k built mij voor uw kunstgewrochten Met eerbied en verbazing neer, so Gij , die laauwren hebt bevochten *Op 't vreemd penseel, tot Neerlands eer; )11. van der Heist! te mogen noemen, sDoet op miin Vaderland mij roemen." Volgens K r a m m was er eene groote teekening in sap­verw in de kunstverzameling van G. v an der Pal z te Rotterdam , en in de beroemde kunstverzameling van P 1 o o s van A mstel eene andere kapitale van dit stuk. Ook de hoogst verdienstelijke graveur H enricus Wil he lm us C o u wen be r g vervaardigde eene teekening met Oost- Indischen inkt van dezen Schuttersmaaltijd , die en zoo uitvoeria en tevens met zoo veel talent bewerkt is , dat hij op zich zelve een meesterstuk heeten wag. Zij beyond zich bij het leven van den heer Immerzee I in de kunst­ verzameling van den heer M o ij e t. Op het Amsterdamsche Museum bevindt zich ook eene andere schilderij , bekend onder den naam van bet Doele­stuk , in 1657 geschilderd. Zij hing vroeger in de groote zaal van den Schuttersdoele op den Singel to dier stede. Zij stelt voor de portretten van drie Doelheeren en van een vierde , hetgeen men voor dat van den schilder houdt, alien in zwart fluweel gekleed en zittende aan eene tafel. De drie eerstgemelden hebben de prtizen of eereteekenen in de hand van den St. Sebastiaandoele , waarover zij in gesprek schijnen to zijn met den laatstgemelde. Verder eenige zilveren bekers , drinkhorens enz. Nog ziet men in dezelfde kunstgalerij van van der Helst de portretten van den Vice-Admiraal:Egbert Meeuwsz. Kortenaar ; van Maria van Engeland , Princesse Douairiere van Prins Willem II van Oranje; van den Vice- Admiraal A. Stellingwerf; den Luitenant-Adrniraal Aart van Nes en deszeys Echtgenoot , van welke beide laatste de achtergronden door La dolf B a k h u i-z e n zijn geschilderd , en nog twee andere portretten. In het koninglijk kabinet to 's Hage is van dezen meester het Portret van Paulus Potter. In het Museum to Parijs berust van , hem : Burgemeesters, die den prijs van den handboog uitreiken , en een Mans en Vrouwenportret. Te Dresden : Het portret eener Vrouui, die een klein meisje aan hare hand leidt , en een Mansportret ale busti, met zwart tot op de schouders af­hangend haar en die den slip zijns mantels opligt. Voorts zijn er stukken to Salzthagen ; in de kunstverza­meling van H. T. Hope to Londen op het stedelijk ' Museum to Utrecht ; op het Museum to Brussel : Zifn portret , door hem zelven geschilderd en het pendant dat van zyne vrouw , en in dat van jhr. J. P. S i x to Amsterdam een ander door hem geschilderd portret en dat zyner vrouw zittende aan een vrolij ken disch. Ook in de verzameling van 321 kunstenaarsportretten , in de Galerij van Florence , bevindt zich het portret van Van der Hels t. Onvermeld mogen wij ook niet laten bet door de heeren A. Weimar en P. van S c h e n d el in 1845 , op de publieke verkooping van wijlen mejufvr. Bichon V i s aangekochte familiestuk , zamengesteld uit vier levens groote figuren te voeten uit , dat later de galerij van koning W i 11 e m II versierde. Deze alle en andere kunstjuweelen van den grooten meester worden in het voortreffelijk werk van K ramm beschreven. Allerlezenswaardig is het artikel , dat hij aan dezen meester heeft gewijd en waarin hij ook mededeelt dat van der Helst ook historiele onderwerpen heeft behan­ deld , waarvan er een , Eene Venus met den Paris-appel in de hand , in zijn bezit is en een ander op het stedelijk Museum te Utrecht berust. Minder gunstig wordt er over de kunst van van der Helst in de Biographie Universelle geoordeeld. „F a I c o­ n e t ," lezen wij aldaar , „ne craint point de le placer dans ce genre (le portrait) au-dessus de Rem bran dt, de van D ij c k et des autres grands maitres de l'dcole Hol­ landaise ; mais il est permis de croire que ces dloges sont fort exagdrds ;" doch dit oordeel wordt weersproken door Louis D a v id, wiens getuigenis door onzen K r a m wordt aangehaald. Zie behalve Houbraken, Jacob Campo Weijerman, van der Willigen, Immerzeel, Kramm en andere bekende wer­ken over de schilders , de catalogi der in den tekst en bij Kramm vermelde kabinetten, ook lien van bet Museum Boymans, waarop zich het portret van den gouverneur-generaal R ij k 1 o f van G o e n s met vrouw en kind bevindt; de Biographic Vniverselle (Paris 1841), T. III. p. 183; D u c h e s n e due , Musee de Peinture et de Sculpture par Revell, T. X; Museo Fiorentino , T. III. p. 55; Collot d'Escury, liollands roan , D. II. bl. 73, 74 ; Konst- en Letterb., 1850 No. 13; Wagenaar, "'ma. D.; P. C. Wonder, illphabeti­:eke Lijst van de geboorte en steraaren der voornaamste oude Nederl. Kunstschiklers en Beeldtenaars ; verder de Woordenboeken van H o o g­strat en Kok, Nieuwenhnis; Nederd. en Lat. Keurd., Rotterd, 1710. D. I. bl. 400 ; Loots, Lofzang aan de Schilderk. in Gedicht. D. III. bl. 74; Navorscher,, Jaarg. Ill. bl. 90; M u 11 e r, Lijst van Portretten. HELST (Lor•EwuK VAN DER) zoon van Barth olo­meus, was , ofschoon ver beneden zijn vader , een goed portretschilder. Kr amm • vermeldt van hem een groot portret van .elugustus Stellingwerf, Admiraal van Friesland, door B 1 o o t e 1 i n g gegraveerd , en dat van den Amster­damschen klokkenist V e r b e e k , verkeerdelijk voor dat van Jacob van Campen gehouden. Zie Kr a m m , Leven en W erken der Boll. en Vlaamsche Kunst­schilders, D. Ill. bl. 669. HELTELIUS (Hugo) een Groninger van geboorte. Hij studeerde te Leuven , toen Maarten van Rossem zich in 1542 bij het klooster Bethlehem , voor die stad nedersloeg , en haar , in naarn van den koning van Frank­rijk , opeischte , daar hij moist , dat zij van alle bezetting ontbloot, en verlaten was door den burgemeester J a n van der Tom men, en door de weinige krijgslieden , welke de landvoogdes , onder George Rolli n , graaf Coenraad Warneburg en Philip Dorlay der­waarts had gezonden. De raad antwoordde , dat hij slechts keizer K a r el voor zijnen beer erkende en de overgaaf weigerde , doch door bange geruchten bevreesd gemaakt besloot hij v an Rossem met geld of te koopen , en kwam na onderhandeling , eindelijk met hem voor 50,000 gouden lelien overeen benevens zoo veel wijn en leeftogt ., als van Rossem en Longueville met hunnen stoet noodig hadden. Reeds werd de wijn de poort uitgevoetd toen de studenten achterdocht kregen , dat van R o s s e in de stad , onder de aflevering van het bedongene , zoude trachten to verrassen en bet waren vooral H u go H e l t e­lius, Severinus a Feyla van Harlingen en Dami­a n u s it Goes, die hunne ?medestudenten overhaalden zulks te beletten. Zij sneden de strengen van den wagers, waarop de wijnvaten lagen , juist toen die in de poort was door , stopten hierdoor den doorgang , begaven zich naar de wallen , brandden de stukken geschut , die zich aldaar bevonden , op de Rossemschen los. Nu sloten zich ook anderen bij hen aan zelfs vrouwen en jonge dochters van edelen huize bragten steenen , kogels en allerlei oorlogs­tuig bij , en alien stelden het zich ten pligt otn den vijand to weerstaan , die niets dan bloedigen moord dreigde. Dozen loop van zaken had v an Ross e m niet verwacht, hij brak zijn leper op en Leuven was gored. De keizer be­loonde de drie wakkere jongelingen met brieven van adel­dom. Van Leuven begaf zich He 1 t e 1 i u s naar Salamanca, waar hij zich vestigde en stied. Hij was zeer ervaren in de Grieksche en Latijnsche talen en vertolkte Gregor i i Ny sseni Homilia in Christi Natalern 4. in B. Ste­phanu m, Salamenticae 1553. 80. Planisphaeriutn , Ibid. 40. , en Catena Graecorum Patrum in E s a kit m Prophet= in het Spaansch: Zie Sweertius,.Belg., p. 353; Toppens, Bal. Betg., p. 495; Dlr. J. D. W. Pape, de Levensgesehiedenis van Maarten van Rossem, p. 70, 71. HELU (Brooder JAN VAN) ook Jan van Leeuwe, waarschijnlijk wijl hij in dat Brabantsche stadje (Leau) mogelijk wel te Heelen , omstreeks een vierde uur er van af , geboren is. Volgens van S p a e n zou hij een af­ stammeling zijn van het geslacht der heeren van Hellu in Gelderland , doch zuiks is zeer te betwijfelen. Volgens Butk ens was hij ridder der Teutonische orde en kom­ mandeur van Beckevort. Hij beschreef in twee boeken (9966 regels lang) in het jaar 1288 den slag bij Woeronc of Woeringen , een klein steedje bij Keulen , die R e i n o u t, grave van Gelderland , won. Hij zelf was als aanschou­ wer bij den slag tegenwoordio. , en beschrijft wat hij gezien heeft. Als dichter heeft H efu eenige verdiensten , schoon hij niet met Willem van Brittanje (Guillaume le Breton) en Wolfram van Eschenbach kan vergeleken worden. Er bestaan vele afschriften van dat werk , doch van latere dagteekening : alleen dat van van W ij n , op parkement , groot 282 bladzijden in kl. fol. , is uit het begin der XVde eeuw. De commissie door den koning belast met de uitgave van onderscheidene handschriften betrekkelijk de vaderlandsche geschiedenis, droeg de uitgave van Jan van Helu aan den beer J. F. Willems to Antwerpen op , en in 1836 verscheen dezelve te Brussel met den titel van Rijnaronyk van J an van Heelu, betre ende den slag van Woeringhen van het jaar 1288 , uitgegeven met ophelderingen en aanteekeningen van J. F. W i 11e m s in 40. Later verscheen : Letter-. en Geschiedkundige Aanteekeningen op de Rym-Kronijk van J. van Hee1u, nagelaten door H. van Wijn, uitgegeven door Joniekbloet en Kroon,'sGray. 1840 , in 40. Over Jan van Heelu en zyn Gedicht : De slag by Woeringen ; eene voorlezing door Mr. C a r b a s i u s C. Z. in Nieuwe Werken van de Maatsch. der Ned. Letterk. , D. III. St. IL Toevoegsel tot het geschiedkundig gedeelte van de voorlezing door =yen den heer N. C a r b a s i u s C. Z. over J a van H e e 1 u en zifn Gedicht de slag van Woeringen , door J. Smi t s Sn. to Dordrecht. In de bovengemelde werken. Dit werk word door een onbekende (F o pp ens houdt er Frans van Donghelberge voor) in het Latijn vertaald en door de zorg van Er y c i u s Put e a n u s uitgegeven met dezen titel : Proelium Woeringarum J o a n n e s I Lotharingiae , Bra­bantiae duds et S. Imp. Marchionis , quo memorabili party victoria anno Dei 1288 , die V Juny , ducatus Limburgi ad Brabantiam accessio aeternum mansit obfirmata , Bruxellae spud Go d efridum Schoevartiura,anno 1641.infol. Kort daarop verscheen eene andere verkorte uitgaaf der Chronyk van H e e 1 u , in Vlaarnseh proza , met dezen titel : Den strip ende slach van Woeringen , ghelijck dien waer­achtichlijck is gheschiet tot grooter eeren van den lande van Brabant , ende vast vercrijgh van den hertochdomme van Lim­borch , door hertoghe Jan van Brabant, den eersten van dien name , op den 5 Jung anno 1288. Tot vermaeck van alle oprechte liefhebbers van het rader-landt. Eerst in druck uyt-ghegheven door G(ovaerdt) S(ehoevaerdts). Tot Brussel , bij Govaerdt Sehoevaerdts, op de Kese­merkt in den Schryf-boek , anno 1646. 72 bladz. in 40. In den Catalogus der bibliotheek van P. van Ma s­schen broek (1826. p. 38 , 4o. No. 511) komt een exemplaar met deze aanteekening voor : „Deze overbrenging is den HH. van Wijn, Huydecoper en Lely­v e 1 d geheel onbekend , en zoo veel men weet is er geen tweede exemplaar van aanwezig." In het midden der vo­rige eeuw verseheen een nieuwe uitgaaf van het werk van Sehoevaerdts bij J. P. G. Michel to Leuven, 159 bladz. in 80. , met den titel : Proelium Woeringarum , ofte strijdt ende slack van Woe­ringen , tusschen Jan den I, hertogh van Lothrijk en Brabant ende marckgraef des H. Ricks en Walerand , her­togh van Limborch, ofte de victorie behaelt den V 'Tung 1288, door de welcke dit laesten hertogdom voor altijdt aen het eersten is gevoeght gebleven. Eerst in oud Nederdnyts berijrnt door Broeder Jan van Heelu, geseyt van Leeuwe daer naer in 't Latijn gedicht 1641 door den seer edelen heere Hendrick Carel van Dongelberge, raedsheer in den souverynen raede van: Brabant , baron van .Reyes enz. ende ten laetsten in .Nederduyts proza uift-gegeven bij den voorschreven heer ten jaere 1646 , ende nu oversien door J. M. V. L. G. D., S. D. S. L. (Joannes Michael van Langendonek, Secretaris der Stad Loven.) Zie de Introduction voor de uitgave van Willem s, Val erius Andreas, Bibliotheca Belgica , p. M3; Foppens, Bibl. Belg. , pi, 655; P a q u o t , Mem. pour servir d l'histoire litter. des Pays-Bas, T. III. p. 198 ; Butk ens, Trophoes du Brabant, T. I. p. 321 ; SupplJment , T. I. p. 146 ; van W ij n , ilvondstonden , D. I. bl. 285; Lelyveld op Huydecoper's Proeve van Ned. Taal- en Dichtk., D. 1. 507 ; 1ffirabeau, ilux Bataves , sur le Stadhouderat , edit. de 1788, notes, p. 7; Saxius, Onom. litter., T. VII. p. 353; de Rustenberg, .11Iemoires de du Clerq, D. I. bl. 135; J. de Vries, Geschied. der Nederl. Dichtk. , D. I. bl. 10; Laserne Santander, 1114moire historique sur la bibliothggue de Bourgogne , p. 147 ; Y p e y , Geschied. der Nederl. tale, bl. 342, J. F. Willem s, Verhand. over de Ned. Taal- en Dichtk., D. I. IA. 164 ; Witsen Geysbeek, Biogr. en "Inthol. Woordenb. , D. III. bl. X56 ; Sie­genbeek , Geschied. der Nederl. Letterk., bl. 7 ; van Kampen, Geschied. der Letter. in de Nederl.. D. I. bI. 12 ; N. Carbasius, t. a. p. ; C. J. K r e In e r, iikadetnische Beitrage zur Giilik- and Ber­gischen Geschichte , Manheim, 1781, in 4o. , p. 79 ; Hoffmann Fallerslebensia, florae Belgicae, T. I. p. 77; de Wind, Bal. der Geschied., hi. 88 ; Konst- en Letterbode, 1829. No. 39; Berigt voor de Biblioth. Willeinsiana; Bibl. Witlems , T. II. p. 157. HELVETIUS (ADRIAAN) , zoon van Jan Frederik Helvetius, werd omstreeks 1661 te 's Hage geboren , studeerde te Leiden , en werd door. zijn vader naar Frank­rijk gezonden , om de merkwaardigheden van dat land te zien en de poeders van zijn maaksel te verkoopen. Daar de aftrek van deze poeders Bering was , keerde hij naar Holland terug ; doch zijn vader zond hem met andere poe­ders terug , die evenwel niet verkocht werden. Te Parijs maakte hij kennis met een rijk drogist , die door den geneesheer D a ffor t y behandeld werd. Na zijne gene. zing hood hem de drogist uit dankbaarheid eenige ponden van den wortel van Brasilib (ravine de Brasil) aan , doch daar deze er weinig waarde aan hechtte, gaf hij ze aan den jongen H e 1 v e t i u s. Daar deze , na menigvuldige proeven , ontdekte dat. deze wortel een uitmuntend genees­middel tegen de roode loop was , maakte hij deze ontdek­king overal bekend. Zijn naam werd welhaast beroemd en de minister Colbert vereerde hem met zijn vertrou­wen en bescherming. Omstreeks dien tijd werd de dauphin, zoon van L o d e w ij k XIV , door de roode loop aange­ tast. Daquin, toen eerste geneesheer , zond om H e v e t i u s , die aanbood , door nienwe proeven in de hos­pitalen , de kracbt van zijn geneesmiddel te bewijzen en bekende zelve aan D a q u i n , dat dit geneesmiddel niets anders dan de ipdcacuanha , waarvan men het gebruik nog niet kende , was. Daar de roem van dit geneesmiddel zich meer en meer bevestigde , bewoog vader L a c h a i s e, biechtvader van Lode w ij k XIV , H e l v e t i u s het aan den missionaris B e i z e , onder belofte van geheimhouding, mede to deelen. L ac h a i se onderhield den koning over de verwonderlijke kracht van het geneesmiddel , waarop Helvetius bevel ontving het geheim openbaar te maken en een gratificatie van 1500 louis ontving. Van dien tijd of zweefde de naam van den Hollandschen geneesmeester op aller lippen , en hij werd met roem en eer overladen , werd schildknaap , koninklijke raad , inspecteur-generaal van alle hospitalen in Fransch Vlaanderen en geneesheer van den hertog van Orleans, regent van Frankrijk. Hij stierf den 20 Februarij 1727 in den ouderdoni van 65 jaren. Hij schreef: Remddes contre les tours de venire , Paris , 1680, in 120. Lettres stur la nature et la guerison du Cancer , 1691. 40. 1706. 120. Methode pour guirir touter sortes de fievres sans lien prendre par la bouche , Paris , 1694 en 1746. in 120. , Amsterdam en Leipzig , 1694. in 80. in het Latijn. Traite des pertes de sang , avec leur remede specifique , accotnpagnd d'une lettre cur la nature et la gue'rison du Can-. cer, Paris , 1697 en 1706. in 120. Dissertation sur les bons effete de ralun , Paris , 1704. in 120. Mdmoires instructifs de diff'drents reinedes pour les arme'es du Roi , Paris , 1705. in 12 ,, . Traite des maladies its plus frequentes et des remedes spd,ifigues pour les guerir, Paris , 1703 , 1707 , in 120. , 1724. 2 vol. in 80. 1739. Remedes contre la peste , Paris , 1721 in 12°. In het Nederduitsch zag het licht : Ontleedkunde van 's Menschen Ligchaam , Amst. 1738. 8°. Van de Kinderpokken , Rotterd. , 1724 80. Manier om de koortsen te genezen 's Hage , 1711. 80. Verhandeling over de voornaamste ziektens en over de Pedro del Porco , Amst. , 1749. 80. Zie P. G r i f f e t , Ilistoire des negotiations qui preaderent le traite d' Utrecht , p. 125 ; Ilirscbing , Diet. hist. litter. des personnages du ,dix-huitame slide , art. Helvetius, Biogr. Univ. , T. XX. p. 25; Abcoudc en Arrenberg, Naamreg., bl. 223. HELVETIUS (JoA.NNEs FRIDERICUS) geboren tegen het einde van den jare 1630 te Cothen in het vorstendom Anhalt , beroemd geneesheer van zijnen tijd , kwam iu 1649 naar Holland, en zijne stud -16n te Harderwijk , na verdediging caner Dissertatio de Pate , volbragt hebbende, zette hij zich eerst te Amsterdam , later to 's Gravenhage neder , alwaar hij geneesheer van den prins van Oranje . en van de Staten Generaal (?) werd Hij veranderde zijn naam Sweitzer in dien van Helve tins en was aldaar zestig jaren lang een zeer geacht geneesheer, die tot zijnen dood ,, in hoogen ouderdom voorgevallen , de praktijk uit-oefende en daarbij nog den tijd vond om veel te schrij­ven dat nog geruimen tijd na zijnen dood steek hield. Hij overleed dear ter plaatse den 29 Augustus 1709 , in zijn SOsten levensjaar , en was rinds jaren met den titel van 's Lands Doctor vereerd. Hij liet kinderen na , edn waarvan , Adriaan geheeten , in 't zelfde vak groot gebragt , onder zijn vader gevormd , in Frankrijk zich nederzette, gelukkig de praktijk uitoefende, tot geneesheer van den hertog van Orleans, den regent, gekozen , in 1727, 65 jaren oud, stierf. Deze werd vader van Jean Claude Adrien H e I v et i us, die de geneeskundige praktijk merle gelukkia dreef , staatsraad des konings van Frankrijk en ° eerste lijfmedicus van koningin Maria L i e z in s k y werd en aldaar in 1755 , 70 jaren oud , stierf. Op den grootvader, met wien wij Kier eigenlijk alleen te doen hebben , werd na ziinen dood een gedenkpenning geslagen , waarop het standbeeld van A p ono , met chy­mische teekenen der metalen en 't omschrift: cito Lute et jucunde. Tweernalen werd hij ook in portret afgebeeld , eens door Fleischm a n n in de verzameling van jhr. Roth s c h olz; eens voor zijn eigen geschrift : miscrosco­ pium medicum , met het omschrift : contra vim mortis nullum est medicamen in hortis, Hij schreef : Diribitorium medium de omnium morborum accidentiumque in et externorum definitionibus ac curationibus , Amstelod. 1670, 120. Xystus herbarum (in het Duitsch). Beryllus medicus. De morte morboruna , Heidelberg, 1661, 80. Amphitheatrum physiognomiae medicum , 1664. De drie laatste in 't Hoog- en in 't Neerduitsch (Schouw­ burg der Medicinale Gezigtkunst, 's Hage, 1664, 80.) verschenen. Microscopicunz physiognomiae medicum, id est tractatus de phy­siognomia, Hagae Com. 1664, 120. Amst. 1676, 120. Duitsch, Heidelb. 1660 , 80. Kleine Schouwplaats des triumpherenden Hercules. Lustige Wandelweg der Cruyden. Den ontwapenden Pest-doot in den theriakel-pot. Van de Ziekten , Rotterdam , laatste druk 1729. Korte ontleedkunde, laatstelijk , 1738 te Amsterdam ; ook te Middelburg verschenen. Van de Koortsen , Rotterdam. Van de Kinderpokken, laatstelijk 1724 te Rotterdam; ook te Middelburg verschenen. Voorlooper aan C. Bontekoe, tegen zijn .Nieuw Bewijs 's Hage , 1681. 80. Herbarius of Kruidboek , 8°. .dpocalypsis Hieroglyphyca of gezigten in , uit en door den Apocalypsis geexpliceerd , 80. Adams oud graf met Cartesiaansche Coccejaansche en Spinosistische doodsbeenderen gevuld , 's Hage , 1687. _Nieuwe Cartesiaansche Antichrist , 8 0 . Triumpherende Hercules. Schouwtooneel , go. Davids Slingersteen , 1682. 80. Gouden I, waar in aangetoond wordt hoe door middel van den philosophischen steen het Lood in Goud is veranderd, Amst. 1749. De Alchymia opuscula complura vett. philosophorum , Fran­cofort. , 1650 , in het Duitsch !London ) 1652. 40. Vitulus aureus quern nzundus adorat et orat , in quo frace tatur de rarissimo naturae miraculo transmutandi metalla &c., Amstelod. 1667. 120. , Francof. 1677. 40., ook in het Mu­saeum hermeticum ref ormatum et ampiificatum , en in de Bi­bliotheca Chymica van Mange t. Waaruit blijkt , dat hij zich ook , naar de gewoonte dier tijden , met alchemie schijnt to hebben bezig gehouden ; doch vooral in zijnen vroegeren tijd. Zie Jocher, Gelehrten-Lexicon , in voce ; Adelung, Forts. zu G—L. , in voce ; J. van A b k o u d e , IVaamree, -. , in voce ; J. C. W. Moehsen, Verzeichn. einer Sammlung von Lildn. beriihmter 4ertze, in voce ; N. T. J. El o y , Dictionnaire hist. de la medicine anc. et mod., T. II. 1778. p. 482 et suiv. ; Langlet Buftesnoy, His­toire do la philosophic hermdtique , T. II. p. 47 ; Biogr. Univ. , T. XX, p. 22; Cat. .1. Schouten, p. 82; Cat. Heringa, p. 199; Letterkundig Magazijn voor Wetenschap , Kunst en Smaak voor 1823. Uit zijn achterkleindochter,, Maria Elisabeth Helvetius, ge­htivvd in 1760 aan Mr. Pieter van den Berg h, advocaat te Nijme gen , is de bekende farnilie H e l v e t i u s van den Bergh gesproten. HELVETIUS (JonANNEs), zoon van een Amsterdamsch koopman , en zoo men wil uit het geslacht der bovenge­melden , had reeds vroeg smaak voor de letterkunde , en zou op veertienjarigen leeftijd gemeenzaam met Demo s­thenes zijn geweest. Na voleindigde studie reisde hij door Engeland en Frankrijk. Na den dood van zijn vader misbruikte men zijn vertrouwen en verloor hij bijna geheel zijn vaderlijk erfgoed en later zijne boekverzameling. Zijne vrienden bezorgden hem eene betrekking, die wel beneden zijne verdiensten was , maar hem voor de gevaren , die hij tot nu toe geloopen had , waarborgde. Gedurende geheel zijn leven beoefende hij met geestdrift do letteren en be.. minde hij hartstogtelijk de vrijheid , welke hij meermalen bezong. Men noemt hem onder de goede Latijnsche dich­ters van zijn tijd. In de elegie was Pr o p e r t i u s meer dan anderen en Tibullus zijn voorbeeld , in de ode volgde hij H o r a t i u s na. M a r i n schreef : „Ces iddes dtaient grandes , ses expressions et ses images hardies ; quelque fois chez lui rdlevation nuit a la clartd. Comme jadis les titres de prophete et de poke dtaient synonymes, on ne fut pas tres dtonnd de quelques prddictions remar­quables sur le sort de la Hollande et sur la rdvolution Americaine, qu'offraient les vers d'Helvetius." Peerlkam p: „Erat in H e l v e t i o grandis spiritas , multus color , quern cupido libertatis et desiderium avitae virtutis in dies alebant et magis magisque inflammabant , adeo ut duplici ardore correptus, splendidus ex alto animo sententias cieret, easque gravi et concitata oratione efferret, in qua Romana elegantia non minus quam majestas elucent." Tot zijne vrienden behoorden BurmannusSecundus, Janus Grotius, L. van Santen en Hinlopen, wiens dood hij in treffende verzen bezong en zich zoo aantrok dat hij niet lang daarna , 22 April 1772 , overleed. Hij schreef : Britannia ad Gerardu-m Hooft, Juniorem, illuc projecturunz , volgens Hoeufft: „magni spiritus , sed satis extensum licet , nondum absolutum poema." Dit komt ook voor onder zijne Poenzata , door L. v a n Santen to Leyden in 8°. uitgegeven. Later gaf v a n S ant en Anecdota Helvetiana en nam in zijn Deliciis Poeticis 3 elegien van hem op. Ook gaf hij een Fransch gedicht van hem ('s Hage 1773) in het licht , waarvoor hij zijn leven plaatste. Dit laatste gedicht is ook in het Nederd. overgezet : elvetius, Het geluk , in zes zan­gen; en Leonard, Bet geluk, dichistuk, naar het Fransch, beide door L.. S l o p p e n d a a l Pz., gr. 80. Amst. 1806. Zie Bibliotheque des sciences 1773 , p. 240 , suiv. ; Nouvelle Bali. othdque Belgique 1782 , p. 453 , seqq. Biographie Universelle , T. XX. p. 37; Peerlkamp, de Poitis Lat. Ne4rl.,p. 509,seqq.;Roeufft, Pam, Lat. Beig. , p. 227 ; Id. Per. Poet. , p. 85 ; Cat. de la biblioth. de lit. de N. van Voorst, p. 154; Col lot d'Escury, Eollands roem , D. IV. (1) 46 , A. IV. (1) 260 , 267. HELVETIUS (J. A.) , middelmatig dichter uit het mid­den der 18de. eeuw , vervaardigde een klinkdicht op mr. Jacob Dr ij fhout en andere kleine stukjes. Zie van der Aa, Nieuw Biogr., dnth. en Crit. Woorden6., D. II. bl. 214. HELVETIUS (P. M.) schreef: Teeituin van het Menschelijk Geslacht. Leid. 1698. 40. V erhandeling over de Jigt. 40. HEM (CAREL VAN DER), volgens K r a m m een middel­matig plaatsnijder voor boekwerken , waarvan er eenige worden gevonden in het Schilderboek, van G. de La i r e s s e. Ook is de opdragtsprent voor de overzetting der werken van Flaiius Joseph us, Amsterd.bUJ. Oosterwijk, 1722. in fol. , van zijne hand. Zie K r a m m , Levens en IVerken der llollandsche en Vlaamsche Kunstsch., D. III, bl. 669. 33 HEM (GERARD VAN). Er bestaat een alphal?etische naam­kat van officieren die bij eene kompagnie wenschten geplaatst te worden, kort voor of na het eindigen van het twaalf­jarig bestand opgemaakt, waarop voorkomt G. v. d. H e m , „lieutenant van wijlen capitein H out u y n , XXV jaren landen gediend hebbende ende XV jaren de compagnie als lieutenant geleyd hebbende, ende tweemael gelegen binnen de belegerde stadt Oostende, oick de stadt Huist helpen defenderen." Zie Chronyk van het list. Genootsch. , D. IX. bl. 164. HEMBYZE (BURCHARD VAN), afstammeling van het edele Vlaamsche geslacht van dien naam , (oak Ymbiese, I ra­b i e se, Hembiese, Imbise) was een Gentenaar en vriend van Willem I. In 1579 was hij in plaats van den heer van Ass c h e overste van het paardevolk , en deed met eenige ruiters van Ryhov e, onder M o r t a g n e, schoonzoon van van A s s c h e , de boeren te Mariakerk en Wondelghem grooten last aan. In het volgende jaar werd hij met zijn sehooribroeder J o o s Triest, van Aalst, op zijne hoeve to Gentbrugge door de Egmondsche ruiters gevangen genomen , doch in 1581 met zekeren predikant tegen de bisschoppen van Iperen en Brugge, die drie jaren hadden gevangen gezeten , uitgewisseld. Zie L' E s p i n o y , flgchorche etc. , p. 817 , 842, 864,868,900-906, 934 ; Illaemsche Kronyk of Dagregister van al het gene gedenkweer­dig voorgevallen is , binnen de stad Gend , bl. 229 , 245 , 284. HEMBYZE (Jonkh. Mr. FRANS VAN), Ridder, een ijverig Kalvinist , die in 1559 , 1564 , 1566, 1567, 1569 schepen en in 1581 hoofdschepen to Gend was. Ook was bij kolonel en lid van den krijgsraad , waarvoor in 1580 de notabelen der stad , kapiteinen en hoofdmannen werden gedagvaard om hun eed to doen tot handhaving der nieuwe religie. In 1583 reed hij met eenige predikanten en ruiters naar Dendermonde, om het geschil dat er tusschen de,n hoog­ baljuw R ij hove en de stad Gend was gerezen bij to leggen. Hij behoorde tot de onderteekenaars der Unie van Brussel in 1577. Zie Dagregister enz. , bl. 23 , 28 , 70 , 104, 252 , 285, 320 , 322; .1. C.de Jonge, de Vide van Brussel , bi. 198. HEMBYZE (Jonker JAN VAN), zoon van Willem Hembyze en van Wilhelmina Triest, werd in 1513 te Gend geboren , ontving eene goede opvoeding , en vermeerderde zijne kennis door versehiliende reizen door Europa. Hij had een scherpzinnig oordeel, was buitengewoon welsprekend , ongemeen ervaren in de twetten en de staatsinrigtingen van Vlaanderen , had een zekere begaafd­heid voor staatkundige handgrepen , was buitengewoon matig, doch onbestendig , woelziek, wreed , lafhartig, verraderlijk, driftig en vooral heerschzuchtig. Hij meende niet beter de part :der Geuzen to kunnen ten onder brengen en zich alzoo tot de souvereiniteit over bet yolk te kunnen verheffen, dan door de Spanjaarden en de katholyken een onverzoenliiken haat te zweeren en tot de gereformeerde kerk over to gaan. Hij beschikte naar zijn wil over een talrijke in den krijg geharde en aan plundering en roof gewone menigte. Op zijn wenk werd hij door 30,000 gewapende mannen ge­hoorzaamd. Zijne broeders Frans, An ton i e en R o e­land en zijn neef Bussaert van Hembyze, beer van Gils , waren de blinde werktuigen zijner heerschzuchtige plannen. Zij stonden hem , wanneer de omstandigheden zulks eischten, met raad en daad bij , en waren door hem leden svan den Gendschen magistraat , waartoe hij zelf be-hoorde, geworden. Ilij erkende geen meester, , dan in zoo verre hij oordeelde dat deze hem kon dienen in zijne plannen. Even groot was zijn afkeer van den prins van Or a n j e als van den aartshertog Matthias en hen die dezen opvolgden maar hij haatte vooral Frankrijk, zonder twijfel omdat de tusschenkomst dezer magtige monarchie zijne republikeinsche plannen in den weg stond. Het stichten , van een republiek , waarvan bij het hoofd zou zijn was bet groote doel dat hij zich voorstelde en waarvoor alles veil had. Hij wilde van Gend een tweede Geneve maken. Zijne eerste poging daartoe wendde hij aan door de gevangenneming van den hertog van A e r s c h o t en anderen. De prins zond A r end van D o r p naar Gend om de hoofden des oproers over de geweldadigheid hunner maat­regelen to onderhouden en het ontslag der gevangenen te eischen ; een eisch die alleen ten opzigte van Aersc hot werd ingewilligd. In 1578 tot voorschepen benoemd , was hij de aanstoker van een nieuw oproer , waartoe de door Matthias en de algemeene Staten afgekondigde gods­dienstvrede (7 Julij 1578) aanleiding gaf. Hier tegen verzette hij zich hevig en werd door Pe trus D a t h e n u s ander­steund. Het gepeupel kwam woedend tegen de katholyken op de been , brak al hunne beelden aan stuk , vernielde al hunne altaarstukken , ontroofde hun vele goederen van waarde en wierp eindelijk de papisten zelve de stad ult. Hierop kwam Oran j e te Gend , bragt de gemoederen tot rust en kreeg het zoo ver , dat de godsdienstvrede ook den 27 Dec. 1578 te Gend afgekondigd werd , en de roomschen in het bezit hunner kerken hersteld werden. De vreedzame schikkingen van den prins hielden voor een korte pool stand; doch in het begin van Maart 1579 zette de woelzieke He mbyze het gemeen andermaal tot oproer aan. Wederom werden de bezittingen der katholyken, geestelijken en leeken, geplunderd; wederom de katholyken zelven , van alle standen mishandeld. De raad , met He m b y z e aan het hoofd , moedigde de rustverstoorders veeleer aan , dan dat hij hen bestrafte ; doch naauwelijks had Or a n j e van het gebeurde kennis gekregen , of hij haastte zich hen ten ernstigste te waarschuwen en te ver­manen. Deze vermaningen deden voor een oogenblik hell­zame uitwerking ; doch al spoedig ging het met de zaken van kwaad tot erger. H e in b y z e voor 's prinsen invloed beducht ontzag zich niet van luidkeels op hem te schimpen. Hij legde hem heimelijke zamenspanning met Frankrijk, uit baatzuchtige bedoelingen , ten last ; kreet hem uit voor een vermomden papist , die den zoogenaamden gods­dienstvrede Wilde invoeren lotiter met oogmerk opa de roomsche afgoderij weder op de been te helpen. Bij al dit dolzinnig bestaan werd de volksleider allerkrachtigst door Pet r us Da thenus bijgestaan. Zijne zinnelooze maar hevige scheldtaal bragt de verbeelding van het zwakkere deel zijner hoorders op hol. Meer en meer kreeg de partij van H e m by z e de overhand. Te vergeefs kantte zich R ij hoven tecren hem aan ; een aanslag op zijn leven mislukte. Andermaal riep een aanzienlijk deel der Gendsche burgerij de tusschenkomst van den prins in. Deze zond (24Julij 1579) een brief, die behoorde gelezen en herlezen te worden door alien die in het karakter van Willem van O r a n j e belang stellen. Den volgenden dag bragt H e m b y z e een coup ct e'tat ten uitvoer. Met omtrent twee duizend soldaten , die hij tot zijne beschikking had , nam hij den raad en andere aanzienlijke ingezetenen , die van hem in denkwijze verschilden , in hechtenis , en stelde daarop eenen nieuwen raad van achttien verantwoordelijke leden in , volgens een lijst , die hij op zijn eigen gezag had ontworpen , en liet dadelijk eene bekendmaking af­kondigen in veertien artikelen , waarin hij deze eigen­dunkelijke handelwijze poogde te vegtvaardigen, terwijl een vlugschrift, dat D a t h e n u s to dien einde reeds opzettelijk gereed had gemaakt , allerwege in omloop werd gebragt. Trots alle pogingen van Hembyze en diens aanhang om zijne komst te verhinderen, kwam de prins te Gend. Zijne tegenwoordigheid werkte als met tooverkracht. De volks­leider en zijn geheele aanhang stoven uiteen. Hemby ze waagde het niet hem onder de oogen te komen. Heimelijk sloop hij in den nacht voor 's prinsen komst weg en werd in de kajuit van een schip , waar hij half dood van vrees verscholen zat , door een krueghouder,, die tot zijn warme aanhangers behoorde , ontdekt en voor den prins gebragt. Hij ontving een ernstige bestraffing, en nam met D a t henus de wijk naar Duitschland. In 1583 werd hij, bij gelegen­ held dat er te Gend eene nieuwe beroerte was ontstaan door zijne aanhangers nit Duitschland derwaarts ontboden. Zoodra hij daar was gekomen , werd hij op nieuw tot voorschepen benoemd, en dreef door dat de Gentenaars een verbond met Parma sloten ; doch terwijI hij de stad aan Par ma's zijde zocht over te brengen werd zijn toeleg verraden en hij gevat , in hechtenis gezet en na vier maanden zittens opentlijk onthalsd. Twee muntstukken , op zijn last geslagen , den in het zilver , den in het koper , zijn nog in bezit der nakome­ lingen van junkhr. Jacob van Hem by z e , de broeder van J a n, Zijn wapen was volgens den Boonzgaert der. Wapenen : „d'or borde et endenteld de guelles a, bande d'azur ;" zijn devies : Sobre et vigilante. Hij was gehuwd met Jeanne de Waerhem len na haar dood met de dochter van een edelman , raadsheer in den raad van Vlaanderen , vier afstammelingen nog in Weit-Vlaande­ ren leven. Op dit huwelijk en op den dood van H e m- by ze vervaardigde Maximiliaan de Vriendt een geestige satyre en een distichon in Latijnsche verzen. Zie Bentivoglio, Ned. Gebeurt.; Michael ab Isselt, Sui temporis historia , op de jaren 1577 , 1578 , B. XII. bl. 60 , B. XIII. hi. 9 , 114 , 126 , B. XVIII. bl. 37 , B. XIX. bl. 15 ; B o r , Nederl. (list. , B. XI. bl. 305 , 308, 317 ; H o o ft , Ned. Bist., B. XII. bl. 547, B. XX. M. 893; R eyd, Nederl. Oorl. , B. II. bl. 18 ; van Met e-r e n , .Nederl. Gebeurt. , B. VIII. fol. 142, vers. , B. IX. bl. 149 , F. X. fol. 160, vers. ; T e Water, Flistorie der Bervormde Kerk te Gend , hi. 54 , 58 , 65 , 205; Te Water, Perbond der Edelen , 1). I. bl. 267 , D. HI. bl. 441; Spiègel, Onuitgegeven stukken behoo­rende tot de llistorie der Unie , D. II. bl. 3.; Arnold Raissius, in i.Votis ad Yigl. vit., p. 172; Ypey en Dermout, Gesch. der .Ned. Herv. Kerk , D. I. bl. 100, (Aant.) 242, 244; Wagenaar, Pad. Bist. , D. VII. bl. 176 , 177 , 217, 233 , 288 , 289 , 290 , 506 , 508, D. VIII. bl. 17; v an der V yn ck t, Nederl. beroerten , D.II. bl. 282 , D. III. bl. 38, 39, 199 ; Gentsche Geschied. , D. II. bl. 39, 167, 333; Dagregister enz., passim : Groen van Prinsterer, 4rchives , T. VI. p. 451 , seqq. , 465 , 479 , 481 , 482 , 486 , T. VII. p. 31, 33, 34 , 81 ; .1. L. M o t le y, de Opkomst van de Nederl. Be­publiek , St. XI en XII. M. 107 , 183 , 244 ; Kronyk van het 'list. Genoots.. , D. V. bl. 50: C. A. V e r v i e r , Bijdrage tot de Levens­geschiedenis van jonker Jan van Bernlyze , in bet Belgisch Museum , 1844,2e Aflev. ; L. F. de Beaufort, Leven van Willem I, D. IX. bl. 147, B. X. bl. 235, 326; voorts Beaucourt de Pioort­v elde, Tableau flute des troubles et revolutions de Flandre et see environs ; J. P. van Male, Geschiedenis van V laandereu van het jaar 1506 tot den vrede van Munster; itlphab. beredeneerde Naamlijst der Gentenaren, die eenen onsterfelVken naem verworven hebben ; ach­ ter Marcus van Vaernewyck, Bistorie van Belgie , Gend, 1830. 2 dln. 80. ; Messager des Spiences et des 4rts , T. I. p. 431; A. Voisin, Jean van Hembyze, in Massager, annJe 1835. p. 41, (m. portr. en handteek.) ; 4dditions at Corrections op dit deal; van Loon, Ned. Bistp. D. I. bl. 332. HEMBYZE (Jonkhr. WILLEM VAN) , vermoedelijk een der verbondene edelen , werd in 't jaar 1569 door den prins aangesteld tot een der scheepsvoogden van zijn vloot en Meld na dien ttjd eigenhandige briefwisseling met hem. Zijne kloekmoedige pogingen voor de vrijheid namen een einde ten jare 1572 , toen hij in gevaar gebragt om in 's vijands handen to vallen , in zee sprong en verdronk , kiezende de genade der golven boven de wreedheid der Spanjaarden. Zie van Meteren, Nederl. Gebeurt., B.III.bl. 00; Bor, Ned. Oorl. B. V. bl. 208 ; Hook, Ned. Inst. , B. VII. bl. 270 ; Gent-sche Geschied.,' D. I. bl. 286 ; T e Water, Verb. der Edelen , bl. 207; Te Water, hist. der Bert,. Kerk to Gent. HEME (PIETER), to Katwijk geboren , bloeide in het midden der XVIe eeuw , ale teekenaar en schilder. Hij was een leerling van Pieter Vlerick, en kwam , vol­gens van Man d e r , zijn meester al vrij nabij , bijzonder in het schilderen van gebouwen en perspectiven. Zie Kra ram Leven en Werken der Boll. en Flaamsche Kunst­schilders , D. III. bl. 669. HEMEL (W.) , eon dichter uit de eerste helft der XVIIIe eeuw. Hjj gaf in het licht : Koning David's val en wederoprijzing. Amst. 1713. 40. Zie Cat. van Mr. C. P. E. Robide van der A a , bl. 79. HEMELAERS (JAN) of Johannes H em el ar ius , werd omstreeks 1580 to 's Hage geboren. Zijne ouders voedden hem in de Hervormde godsdienst op ; doch de jezuit Gillis Schoondonck en de geleerde Justus Lipsius bragten hem tot de Roomsch Katholyke terug. Hij studeerde onder den laatste to Leuven , en de brieven die deze hem schreef, en de getuigenis , die hij in 1600 van hem aflegde , zijn zoo vele bewijzen van de hooge ach­ting die hij voor zijn leerling koesterde. Na groote vor­deringen in de oude letteren to hebben gemaakt, keerde hij naar 's Hage terug, en reisde kort daarop naar Italie , waar hij zes jaren to Rome bij den kardinaal Barth o I. C d s i , aartsbisschop van Conza , inwoonde. Deze kardi­naal stelde hem in 1602 in de gelegenheid Clemens VIII geluk to wenschen toen daze Lien jaren de pauselijke waardigheid had bekleed. De paus was zoo tevreden over de redevoering van Hemelaers, dat bij hem de keuze liet tusschen de betrekking van bibliothecaris van het Vati­kaan en eerie rijke prebende. Hij vergenoegde zich met een kanunnikaat in de hoofdkerk te Antwerpen , waar hij zich in 1607 vestigde en den 6 November 1655 stied. Hij was bevriend met Hu i g de G4r o o t dien hij na zijn ontsnapping uit den kerker op Loevestein in verzen geluk­wenschte. Zijne potizij was echter zeer middelmatig , groot daarentegen zijne ervarenheid in de oudheid- en penning­kunde. Hij was de oom van moederszijde van Jacobus hoogleeraar te Leyden , dien hij even als diens broader Pe t r u s , doch te vergeefsch , tot de R. C. kerk trachtte over te halen. Hij schreef: Gratulatio in Inaugurationem R. D. Christiani Michaelis , D. Michaelis apud dintverpienses Praemonstratensis coenobii Abbatis Antv. Joan Moret us, 1613. Imperatorum .Romanorum , a Julio Caesare ad Heraclium usque , Numismata aurea , Excellentissimi (2e uitg. nuper dunz viveret) Caroli Ducis Croyi et Arschotani etc., magno et sumpluoso studio collects : nec minorum fide , arte Jacobi de Bye , ex architypis in aes incisa. (2e uitg. opera =tem atque industries Joannis Hemelarii, canonici cathedralis Eccles. Ant verp ) brevi et historic° commentario explicata, Antverp„ Hieron. Verdussius, 1614 of 1615. 40• Editio altera, priore auctior, Ibid.,Petrus et Joannes Belleri,1627. 40. pp. 247(de beste uitg.). It. Post priores editiones ineigni .4uctuario locupletata. Ibid. H e n r. A e r t s s i u s. Met lofver­zen van Justus de Weerdt, Justus Ryequius, Willem de Bye, Albert Rubens, noon van den schilder. Paraeneticon Angeti custodis ad Hugonem Grotium super ejus carcere , Antv., Joan M or e t us, 1621. 120. Dit ge­deelte is in jambische verzen. Paquot meldt dat er op de Leidsche bibliotheek, nog twee brieven van G r otitis berusten , waaruit het blijkt dat Hemelaers pogingen heeft aangewend ones hem tot de R. C. over to balen. Oratio in funere admodum illustris et Reverendiss. Domini D. J o a n n i s Malderi, S. Theologiae Doctoris, Antver­piensium Episcopi quinti, VIII Kal. Nov. MDCXXXIII. habita a Joanni Iemelario ejusdem Ecclesiae canonico (Antv.) in 40. Ook gaf hij uit : De sacra antiquitate B. lifariae de monte Carmelo, Trac­tatus duo, quorum primus originem et laudeg ejus recenset : offor nuorundam seouius sentientium obioctiones re fellit. Auc- tore B. P. J. Joanne de Carthagend , Ord. Minorum de observantia, Antv., Guliel m. a Ton gr is, 1620. kl. 120. herdrukt in de verzameling, welke tot titel voert: De ortu, progressu ac viris illustribus ordinis . . . . de Monte Car­melo . . . . Coloniae, Agr. Jodocus Kalckhoven, 1643. in 120. pp. 239-368. Zijne aanteekeningen op de V boeken van Hegesi p-p u s over de Joodsche oorlogen zijn niet in het licht verschenen. Zijne gedichten zijn verspreid, ddn wordt door Pa q u o t medegedeeld. Zie Lipgius, Ep. 48 prima° , et 85 secundae Centuriae ad Bel­gas ; Phil. Labbe, Biblioth. Nummeria , p. 262, 263; Grono­vii, Oratio in funere Jacobi Golii, p. 7, 8, 9; Colomies, Mélanges historig. , p. 76; Valerius Andreas, 8161. Belg., p. 514; Sweertius, dthen. Belg., p. 450, 1201; Paquot, Mem. pour servir 4 l'hist. lit. des Pays-Bas , T. III. p. 488 , seqq.; B a y I e, Diction. , T. VII. p. 675 , seqq. ; Peerlkamp, de Poet. Lat. Negri. , p. 376 , 377 ; B u r m a n n i , Syll. Epist. (zie den Index). Voorts de Woordenboeken van lloogstraten, Luiscius, Moreri, Kok; Van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en Wetensch. , D. I.b1.275. HEMERT (Arromus VAN) werd in het begin der 16de eeuw to Nederhemert geboren , en aanvaardde het klooster­leven in het gesticht den Hage onder Woensel en werd regulier kanunnik to Marienhage bij Eindhoven. Na dat hij tot priester gewijd was , meent men dat hij eenigen tijd het nonnenklooster Zoeterbeek , ander Nunen (dekanaat Helmond) , bestuurd heeft. Het jaar van zijn overlie den is niet bekend. Hij schreef de volgende zedekundige werkjes : Speculum perfectionis olim quidem Germanice editum nunc vero recens Latinitate donatum per Ant. H e m e r-t i u m . . . Accessere meditationes septem ad singulos lleb­domadae dies , per eundem , Antv, 1547. 120. Vertroostinghe in alle liden ende teghenspoet. .den devoot ende seer troostelyck Boecxken voor alle bedructe herten , be­vesticht metier Godliker Schriftueren , ende flatten heyligen Vaderen leeringen. Item noch seven Meditacien op elcken dach van der weken, Antw. , 1549. 240. In het Latijn Paraclesis afilictae mentie , sive de Patientid libri tres Antv. , 1551. 240. Door den autheur herzien en op nieuw uitgegeven met den titel ParacleseOn , sive consolationum afflictarum men­tium libri tres its , qui ob aerumnas et calamitates moerore anguntur , certissima ad patientiam retinendam promentes remedia , Ibid. 1560. 24°. (3de uitg.) Het is gedagteekend uit Zoeterbeek en aan zijnen leer- meester O i r K opierinck, abt van Bern , opgedrnen. Dat merck der Zielen , oft van volcomenheyt alder Deuch­den. Een seer innich ende devoot Boecxken ; waer inne meer wort ghetre ft den grout der Zielen, dan den wtwendighen schgn. Ghemaeckt door den seer verlichten Doctoor J o h a n-n e s Taulerus, ende overgheset wt de Overlandsche tale in de Nederlantsche door heere Anthonis van Hemert, .Regulier buyten Eyndhoven , Antw. 1557. 120. , Brussel , 1607. 120., Antw., 1634. 120. De Evangel ische Lanterne, Antw. , z. j. 120. , 1622. 120, De XV Psalmen van den Eerw. Vader J o a n n e s , Bis­schop van Rochester in Engeland , Antw. 120. z. t., 1622. 120. (De laatste uitgaar is door Fran c, Sweertius bezorgd). Dit werkje uit het Latijn overgebragt , is aan de echtgenooten van Lodew ij k en Roger Claris opgedragen. Ook zette hij over : S. Augustyns vierighe Meditacien oft andachten. Ende die alleenspraken der sielen tot God. Ende dat hanclboecx­ken van d' aen.scouwingen Christi. Noch S. Bernardus deuote aendachten. Ende een boecxken van S. dncelmus , ghenaemt Die strale der Godlijcker Liefden met sommighe van siren ghebeden , Thantw. 1548. met houtsn. kl. 80. Zie Sweertius,.Belg., p. 183; Valerins Andreas, Bibl. Belg. , p. 67 ; P a q n o t , Memoires , T. XI. p. 435-438; F o p-pens, L'ibl. Belg., T. I. p. 79; J. A. Coppens, Nieuwe beschry­ring van het bisdom van 's Hertogenbosch 0. III. hi. 34, 189 ; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. to Leyden , D. I. bl. 202. HEMERT (B. VAN) , een Nederduitsch dichter nit de XVIIde eeuw , van wien wij bezitten : Stryd of kamp tusschen kuysheid en geylheid , door J. van Vondel uitgegeven to Amsterdam bij J. A z 1 C o­1 o m , in Y langw. 120. Twee geestige liedekens (een minne en wiechliedeken), van - welke wij eene proeve vinden bij Van der A a, Nieuw Biogr. , "lath. en Crit. Woordenb. , D. II. bl. 215. HEMERT (GERARDIIS VAN of VAN DEN) bekleedde het predikambt aebtereenvolgende te Hellevoetsluis (1720) , Voorschoten (1721) en te Middelburg (1722) , werd aan de hoogeschool aldaar tot hoogleeraar in de wijsbe­geerte beroepen (1726) , en stierf den 10 October 1759, oud 60 jaren. Hij sloeg in 1725 een beroep als predikant to Delft en in 1737 als hoogleeraar te Utrecht at Hij schreef : Gerhardus de Wit ontmaskerd •Middelb., 1738. 80. Brief aan Maatscizoen over den oorsprong der Menno­nieten , Middelb. 1744. 80. Zie Boekz. der gel. wereld , 1719. b. 242, 1720. a. 627. 1721. a. 1'38 , b. 126 , 1722. a. 117 , 500 , 621 , 1725. b. 367, 510 , 640, 1726. a. 244, 1737. a. 725, b. 86, 226, 1759. a. 578,579; Brans, Kerk. Beg. bl. 65 , 124; A rr en b erg, Nawnlyst , bl. 223. HEMERT (GODEFRIDUS vA..)r) leefde in 't begin der XVde eeuw , was overste van het Fraterhuis te Amers­foort , en heeft met eeriige priesters en godvruchtige broeders te Hulsbergen bij Hattem , het Fraterhuis te Amersfoort wederom hersteld en bewoond. Zie van Bemmel, Beschrijv. van Atnersfoort , D. I. M. 180. HEMERT (JOHAN MAURITS VAN) vrijheer van Etten en Meeu wen , raad en burgemeester der stad Gornichern , en wegens die stad in het Collegie van de Ed. Mog. Heeren Gecommitteerde Raden van Zuid-Holland en gede­puteerde in het Collegie van de Ed. Mog. Heeren Raden van Staten der Vereenigde Nederlanden , beoefende de geschiedenis des vaderlands waarvan zijne Levensbeschryving der Hollandsche Graven , Gorniehem , 1749. 80. blijk draagt. De uitgever van den verbeterden druk van het werk van Emanuel van Meteren, Gornichem , 1749. droeg dit werk aan hem op. Zie de Opdragt ; Navorscher , D. X. bl. 80 ; de Wind, Naatnl. der Nederl. Geschied. , bl. 16. HEMERT (Jo11A vAti) , burgemeester van Deventer en van wege deze stad afgevaardigde ter algemeene Staten­vergadering , was een der 24 regters van Oldebarne­veld, Hoger beets en de Groot. Zie Kok, Vaderl. Woordenb. , D. XX. bl. 531; Wagenaar, Vaderl. [list. , D. X. bl. 341 ; II o 1 h uize n, Leerrede op den 150sten verjaardag van de stichting der Ned. Herv. Gemeente te Deventer, bl. 72. HEMERT (JoosT vow) , geboren den 22 Junij 1696 , staatsraad , dreef te Kopenhagen een zeer uitgebreiden han­del , waarin hij zich gedurende zijn geheele leven door ongekreukte eerlijkheid en goede trouw onderscheidde. Hij stierf aldaar den 15 Junij 1775 , oud 80 jaren. Zijne erfgenamen in Denemarken , Frankrijk en de Nederlanden lieten uit eerbied en erkentelijkheid , na zijn dood , door Johannes Ephraim Bauert een gedenkpenning slaan , die afgebeeld is in Bee Krivelse over Danske Mynter og 7fedailler i den Kongelige Samling Kiabenhavn 1791. bl. 785. Hij was gehuwd met vrouwe Pet r on ella Elisabeth Mesteker, en had 7 kinderen. Pierre Thdodore von Hemert, een der kinde­ ren van zijn tweeden zoon, J o os t Johan von Hemer t, gehuwd met Susanna d' Egmont, vestigde zich te Amsterdam en associberde zich in 1795 met den toen reeds onder de firma Al storpius en Comp. handelenden beer Jan Al s t o r p i u s. De firma werd toen veran­ derd in die van Alstorpius & von Hemert. z i e Navorscher , D. XI. bl. 150, 235. HEMERT (JuLIA. VAN) , eene menschlievende vrouw , wier verdienste beschreven is in Levensbijzonderheden van J. van Hemert, of godsvereering , deugd, huwelOsliefde, menschlievendheid en vriendschap , ZaltBommel , 1830. 80. - HEMERT (PAULus VAN) ontving aan het Athenaeum te Amsterdam , waar hij in 1756 geboren werd zijne , eerste opleiding tot het predikambt onder de Hervormden , waarna hij te Leiden en te Utrecht zijne studien voort­zette en voltooide , en te Baarn nabij Utrecht als vaste adjunct in dienst trad den 1 April 1781, welke standplaats hij in November 1781 reeds met Wijk bij Duurstede ver­wisselde. Aldaar wegens afwijking van het kerkelijk leer­stelsel der Hervormden aangeklaagd , legde hij zijn ambt vrijwillig neder , en verantwoordde zich opentlijk over den gedanen stap , en legde zijne gevoelens vrijmoedig open in een drietal brieven aan zijnen leermeester, den Utrecht­schen hoogleeraar G y s b e r t Bonnet, over de rede en haar gezag in den godsdienst. Op den eersten deter Brieven in 1784 en op den tweede, in 1786 verschenen , antwoordde de hoogleeraar ; doch de derde liet hij onbeantwoord. Intusschen had zich v a n He m e r t to Rotterdam ter woon gevestigd , en aan de Remonstrantsch-Gereformeerde Gemeente gesloten. Hij leefde hier ambteloos en sleet zijn tijd met de beoefening van letteren en wetenschappen , terwiji hij van tijd tot tijd in de vergadering der Collegianten de broederen stichtte. In 1788 werd hem op zijn verzoek door de Remonstrantsche Broederschap het lidmaatschap barer groote vergadering benevens de facultas docendi verleend. Dien ten gevolge keerde hij naar Amsterdam terug , en gaf aldaar , op aan­zoek eeniger studenten onderwijs in de, Hebreeuwsche taal, doch werd kort daarop tot hoogleeraar in de letteren en wiis­begeerte aan de Remonstrantsche kweekschool benoemd , welken post hij den 24 November 1790 met eene Oratio de prudenti Christi , .Apostolorum atque Evangelistarum amino , Rortnone8 nos ac scripta ad captum atque intellectum vulgi quantum illud fieri potuit accomodantium , welke in het vol­gende jaar ook in het Nederduitsch overgezet , het licht zag , aanvaardde. Nina to gelijker tijd verschenen twee zijner bij Teijler's Genootschap met goud bekroonde prijs­vragen en drie jaren later werd eene derde met het accessit en een zilveren medaille bekroond. In zijne betrekking ats hoogleeraar hield hij op den 19 Junij 1792 eene lijkrede op prof. A. A. van der Meer sch , doch reeds vier jaren later (1796) deed hij arstand van zijne betrekking , tot welken stap hij noode en door gebiedende ornstandigheden gedrongen kwam , en begat hij zich naar zijn landgoed Recicenburg boven Etnnne­rik , waar hij , die in een anonym aeschrift , dat in 1792 verscheen , de leer van den Koningbergschen wijsgeer had bestreden , zijn werk over de Beginselen der Kantiaansche wijsbegeerte in het licht gaf. Omstreeks 1798 verloor hij zijne tweede gade , en keerde hij naar Amsterdam tem" , waar hij zich geheel aan de beoefening en handhaving der kritische wijsbegeerte wijdde en tot meer algemeene verbrei­ding er van in ons vaderland met mond en pen , door rede­voeringen op het spreekgestoelte der maatschappij F elix Meritis en andere letterkundige genootschappen , maar vooral door de uitgave van belangrijke schriften ijverig werkzaam was. Langen tijd liet men van H em er t en zijne schtif­ten over de Kantiaansche wijsbegeerte , die hij voorstond en verdedigde , ongemoeid ; doch in 1809 deed de beroerade Daniel Wijttenbach, in zijne Bibliotheca critica , een aanval op die wijsbegeerte. Van Hem er t bleef hem geen autwoord schuldig , en deed ook in de taal der ge­leerden een brief verschijnen , die door den aanvaller in zijne Philomathia beantwoord zijnde , van H e m e r t tot de uitgave van een Trias Epistolarum noodzaakte. Hierop antwoordde de hoogleeraar niet ;, maar toen een zijner leer­lingen , de hoogleeraar M a h n e zulks in 1813 in diens plaats deed , liet v a n H em er t den deftigen toon varen , waarop hij zijne vorige brieven gestemd had , en eindigde dezen strijd met een satyriek of welligt sareastisch geschrift dat in 1814 in het licht verscheen , en in den vorm van gesprekken eene zeggenskracht , bevalligheid en zuiverheid van latiniteit ontwikkelde , die zelden bij iemand gevonden worden , die , gelijk v an Hem er t in verscheidene jaren niet in die taal de pen gevoerd had. Dit was , zoo ver bekend is , de laatste arbeid van v a n H e m e r t. Reeds tot de jaren der grijsheid genaderd, sloeg hij eenen geheel nieuwen loopbaan in , minder , naar men denken mogt , voor zijn wijsgeerig hoofd , als wel voor zijn odd en menschlievend hart geschikt. Naar 's Gravenhage ver- trokken wijdde hij zich geheel aan de bevordering der Maatschappij van Weldadigheid, waarbij hij den werkzamen post van secretaris der permanente commissie tot zijn dood met trouw en ijver bekleedde. FIij stied' den 10 Februarij 1825 in bijna negenetizestig­jarigen ouderdom en is gehuwd geweest met een dochter van Cornelius van Dam, predikant te Werkendam. Verschillende geleerde genootschappen huldigden zijne ver­diensten door de opdragt van bun Iidmaatschap. Koning Lod e w ij k benoemde hem tot lid der Tweede Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, welke hij zelf , vol­gene het daartoe gegeven verlof, met de Derde verwis­selde ; ook was hij sedert 1792 lid van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem en later lid der Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen. Hij is door J. E. Marcus naar H. W. C a s pa r i in bet koper gegraveerd. „Het valt niet te ontkennen ," schreef professor D e s Amorie van der Hoeven, „dat van Hemert's ijverige pogingen ter verspreiding der Kantiaansche gevoe­lens een grooten en duurzamen invloed hebben gehad op velen onzer landgenooten , en dat hij eene school gesticht heeft , die wel geheel verdwenen is , doch van wier aan­wezen en werkzaamheid diepe sporen zijn achtergelaten." ZOO wegslepend was zijne welsprekendheid , dat zelfs een Jeronimo de Bose h, de boezemvriend van W ij t t e n­ba c h, en even als deze hoogst afkeerig van wijsgeerige spitsvondigheden en kunsttermen , zich door hem liet ver­leiden om de duistere redekunde der kritische wijsbegeerte in Latijnsche verzen te bezingen, en eenmaal bij het verla­ten der gehoorzaal , waar van H e m e r t was opgetreden, getuigde „Pau lus van Hem e r t zou als een andere Petrus de Here m i e t geheel Europa ten kruistogt hebben kunnen bewegen." Zijne schriften zijn : De rede en fia,ar gezag in de godsdienst , in brieven aan G. Bonnet , 3 stukken , Dordr., 1787. gr. 8°. Brief aan de classis van Ithenen en Wyk, Utrecht, 1784, 8°. Onder den naam vanPaulusSamosatenus, over de gevoelens der eerste Christenen en Kerkvaders betrekkelijk den persoon van Christus. De verborgenheid , die van alle eeuwen en geslachten ver­borgen was , openbaar gemaakt door het Evangelie. Uit het Engelsch. Rott. 1786-1787. 8°. Proeve eener geschiedenis van het Arianisrnus , door J. A. Stare k. Rotterd. 1788. go. Brieven van een Vriend , over de dertien brieven van Z. H. Ale w ij n. Rotterd. 1788, 80. De handvol aanteekeningen teruggekaatst, Rott., 1787. gr. 8°. Over het regt en de verpligting, om in zaken van godsdienst voor zich zelven te oordeelen , in rerhandels van Teylers ge­nootsch., D. XI. Oratio de prudenti etc. , Leovardiae 1791. 8°. Idem uit het Latijn vertaald , Leeuwarden 1791. 8°. Verhandeling over de vraag : of Jezus en ztjne leerlingen zich somtyds naar de volksbegrippen hebben geschikt , te Haarl. 1792. gr. 80. (met die van W. de Vo s) en in Verh. van Teyl. G. D. XII. Oratio funeb. in obitum viri clar. A. A. van der Me er so h, Amst. 1751. 40. Lykrede op A. A. van der M e e r s c h , uit het Latijn vertaald door P. Weiland, Leeuwarden 1792. gr. 80. Zijn er goede gronden om Gode hartstogten en aandoeningen toe te schryven , in Verh. v. T. G. D. XI V. Proeve ter beantwoording der vrage, betreffende het bestaan van beginselen eener belanglooze goedwilligheid in het mensche­lijke hart , Leeuwarden 1798. gr. 8°. Beginselen der Kantiaansche wijsbegeerte , Amsterdam , 1796-1798. 4 D. gr. 80. Magazijn voor de Kritische wijsbegeerte en de geschiedenis van dezelve , 6 d. , 18 stukken , Amsterd. 1799, 1803. Over menschen voortreffelijken aanleg zigtbaar ook in zone vatbaarheid voor het verhevene , den 1 Fehr. 1804 in Felix Meritis gehouden , Leeuwarden 1804. 80. Zelfverdediging tegen de beschuldiging van G. Bonnet, Amst. 1804. gr. 80. Aan van Hamelsveld, Amsterd. 1808, gr. 80. Lektuur biy de ontbyt- en theetafel , 10 stukken , 1804— 1808. Epistola ad Danielem Wyttenbachium, Amst. 1809. 80. maj. Hiervan verscheen in hetzelfde jaar nog eene uitgaaf. Trias Epistolarum, ad D. Wy t te n b a c h. , Amsterd. 1810. 8°. maj. Strena ad Danielem Wyttenbachium, mina ipsie Cal. elanuarile 1815, Hagae , 1814. 80. maj. Zie Konst- en Letterbode , 1825. D. I. bl. 96130; Des Am orie van der Hoeven, Tweeds Eeuwfeest van het Semenarie der Re­monstranten bl. 194 , volgg. ; ien wen h nis, Woordenb. van Kun- ' D. III. Aanhangsel , o. h. w. ; van Ka m- sten en iretenschappen p e n , Geschied. der Ned. Lett. en lretensch. , D. II. bl. 589 , 590 , 591; Glasins, Godgel. Nederl. , 5de Aflev., bl. 67 • Bouman, over J. 11 e r i n g a als voorstander van het Vaderland , hi. 146 , verv. ; Kist en Royaards, Kerk. Archief , D. V. bl. 242, 253 , 259 , 296 , D. VI. bl. 210 , 212 ; rerslag van de Derde Kl. van het Kon. Ned. inst. 1821; Tideman, de Remonstr. Broederschap bl. 25 ; B o n m a n , Geschied. der Geld. Boogesch. , D. II. bl. 296 ; Biogr. Univers. , T. III. p. 185; A rrenberg, Araamreg., o. h. w.; 41-Ahab. Naamreg. van Boeken van 1790-1831, bl. 241, Cat. J. Ile r i n-g a ; M u I 1 e r , Cat. van Portt. ; Rogge, Bibliotheek van Remonstr. Geschriften , bl. 84-86 ; Boekzaal der Gel. Wereld , 1781. a. bi . 450, b. bl. 768. HEMERT (PETRUS VAN) , geboortig van Nederhemert , was abt van Bern , en volgens sommigen schrijver van De Evangelische Lanterne , door anderen aan An to nius van Hemert toegeschreven. Zie P a cun o t , Mdmoir. , T. XI. p. 436. HEMERT (W. FL. VAN) schreef eene Dissertatio juris publ. Belg. de Nobilitate , tam veteri , quam recentiori. impr. Trans-Isalanica , Lugd. Bat. 1775, 40. HEMERT (WILLEM HENDRIK VAN) , een kunstschilder , bij H o e t , Leven der Schilders en IC r a m m , .Levens en Werken der Doll. Schilders, D. III. bl. 670 , vermeld. HEMERT (Jonkheer Mr. WILLEM JO&NNES JUNIUS VAN) geboren in 1790 , zoon van W. Junius van Hemert, broeder van Paulus hiervoren vermeld , was laatstelijk lid van de le Kamer der Staten Generaal, procureur-generaal bij het prov. geregtshof van Zuid-Holland, ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw , groot officier van de orde van den Eikenkroon. Hij stierf op den baize Jagaust bij de Bildt 1 Augustus 1858. Hij was gehuwd met E. J. L. R e i t z. HEMESSEN (GERHARD VON) beroemd godgeleerde uit bet midden der XVIIIde eeuw , bezocht de hoogeschool te Leiden , werd de eerste predikant der Hervormden te Got­tingen, men hun in 1751 vrijheid van godsdienst verleed had; bekleedde van 1766 tot aan zijn sterfjaar , 1783 , hetzelfde ambt aan de Stephani-kerk te Bremen. De hoogeschool te Harderwijk bood hem, die door zijne schriften bekend was , eershalve bet doctoraat in de godge-leerdheid aan. • Zie Bouman, Geschied. der Geld. lloogesch. , b1.418, 419, en aangebaalde sehrijvers. HEMLING (HANS) , ook Hem m e I i n c k , doch ver­keerdelijk naar de lezing van den heer N i e u w e n h u ij s, Mem lin g of Me mm elinck genoemd , werd volgens den een te Damme bij Brugge, volgens anderen te Brugge omstreeks 1440 geboren en zou een leerling van R -o­gier van Brugge zijn geweest. Hij bezocht Italid en Duitschland en eindelijk ook Spanje , waar bij om­streeks 1499 nog in levee was. Hem ling was in het schilderen met olieverw een der eerste opvolgers van de van Eijcken. De beide altaarstukken in het St. Janshuis te Brugge , beide door Immerzeel en Kram m beschreven , dragen bet jaartal 1479. Een dezer was zoo kunstig bewerkt, dat er , volgens van Mande r, meermalen een „rijve van fijn zilver" voor werd geboden. Belialve deze gemelde stukken zijn er aldaar nog andere , door D e s c a m p s in zijn voyage pittores9ue de la Flandre et du Brabant beschreven. Deze roemt bij uitnemendheid de St. Chriestoffel met het kind Jezus in het gasthuis van St. Julien aldaar. In de bijzondere verzameling van Willem II waren 9 stukken van hem en andere die op zijn naam doorgaan. In 1857 werden er te Parijs drie meesterstukken van Hem 1 i n g , zijnde een Tripticon, voorstellende St. Stephanus met pylen door-. schoten , de Opstanding van Christus en de Llemelvaart voor 20,000 francs verkocht. Men vindt ook stukken van hem in het Museum van Antwerpen ; fraaije stukken van Hem ling, door E r t b o r n aan die stad vereerd en in de St. Pieterskerk te Leuven (doch verg. Konst en Letterbode, 1858 , Nr. 18). In de Messager des sciences et des arts de la Belgiyue , p. 1 , wordt een schilderij van Hemlin g, Annonciation en in de Messager des sciences historiques en Belgique , p. 57 een St. Barbe beschreven en afgebeeld. De opsteller van dit stukje schrtift o. a. „Tous les tableaux de M e m ling ne sont pas connus comme ceux de R a p h.- a e 1, qui sont annotes , comptds et memo ddnomes jusqu'au Bernier quand le hasard en fait encore decouvrir, dchappds qu'ils sont comme par merveille aux degoutantes et rindicatives saturnales de nos dissen­tions rdligieuses du XVIme siècle , its ne nous apparais­sent presque I.oujours que ternis , endommagds et qui AI. est , souvent on les confie a des mains inhabiles , qui don­nent a van Eyck, ce que revient a Me mling, et les traverstissent d'une maniere meconnaissable." I m me r­zeel gewaagt van Hemling 's kunst in Spanje en handelt uitvoerig over een zijner schoonste kunstwerken , bet Bre­viarium van G r i In a n i te Venetie „de echtste en bewon-, deringswaardigste verzameling van miniaturen," die door de kunstenaren der XVde eeuw geteekend zijn. Aan den scherpzinnigen K ramm danken wij eene uitvoerige opgave der bronnen over onzen schilder. Zie beide bekende en meermaal aangehaalde werken van I m m e r­ze el, Kr am m enz. voorts bet Schilderboeck van C. van Iflander, bl. 204 , TS. HEMMEMA (DoEKE) werd in 1450 geboren en was olderman van de Friesche stad thans dorp Berlikum , be­hoorde tot de Schieringers en moest veel . Eiden van de Vetkoopers. Zijn kasteel Hemmema slot werd in 1496 door . de Groningers belegerd , doch dapper door zijne vrouw Bauck Popm a verdedigd. Voor meerdere magt moetende bezwijken, werd zij naar Groningen gevoerd en , hoewel hoog zwanger , in den kerker geworpen waarin zij van tweelingen beviel. Zij stierf in 1501 , hij in 1503. H e m m e in a werd op den 13 October 1503 door den hertog van S a k s en beleend met een landgoed op bet Bildt, onder St. Jacobi-Parochie, genaamd de Nijefenne , het eenigste leen dat in Friesland bekend was en bij den lande moest verheft worden. Het is , na het uitsterven van he geslacht Hemmema, gekomen in dat van du Tour. Zie G a bbein a, Verhaal van Leeuwaarden , bl. 196 , 199 ; P. Nota, Tweetal Leerred. bl. 89; SeheItema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 448 , 449. HEMMEMA (DoEKE VAN), jongere broeder van Sicke (die volgt), is in 1603 geboren , nam dienst en was in 1632 luitenant , in 1645 kolonel van de garde , later lid van Gedeputeerde Staten van Friesland. In 1646 ontving hij te Berlikum een bezoek van den kardinaal F a b i o C h i g die toen ale gezant van den H. Stool naar de Westphaal­sche vredehandeling reisde en naderhand met den naam van Alexander VI pans werd. Na den dood van zijn brooder werd hij zesde leenbezitter van de Nijefenne , stierf in 1698 , en werd te Berlikum , nevens zijne echtgenoote Barbara Erentreuter von Hofzeit, met welke hij in 1632 gehuwd was , begraven. HEMMEMA (SzczKE VAN), op wien, na den dood van zijn vader Syrik, het tot _ dat geslacht behoorende heerlijke leen de Nijefenne , als vijfde leenbezitter was vervallen. Hij was gehuwd met Wompk van Unia, weduwe van Dou we Ho o r da, en is in 1664 zonder kinderen overleden. HEMMEMA. (ERAsmus vAN) sneuvelde als kapitein in den veldslag tegen de Zweden bij Funen 1659. Zie ititzema, Waken van Stoat en oorloy , 0. IvT. LI. 431 , volgg.; Brandt, Leven van de Ruljter , D. I. IA. 438; Bosscha. Nederl. Heldend. te Land , D II. bl. 17 ; Leven en daden der Doorl. Zeehelden, D. • II. bl. 185. HEMMES of HEMMUS (FRANs) , advocaat te Leen­warden , was een der vetbonden edelen , ontweek het va­derland en werd op uitdrukkelijken last des konings den 9 Aug. 1568 ingedaagd en naderhand gebannen. Hij was 34 gehuwd met H ij lk O e t s m a, die hertrouwde met W ij b e G r o u s tins, grietman van Menaldumadeel. Zie Wins e m i n s , 01st. , Lib. II. p. 90 ; Charterboek van Fries-land , D. III. bl. 744 , 762 ; T e W a t e r , Verbond der Edelen , D. II. bl. 453 , D. III. bl. 540 ; Charterb. van Friesl. , D. III. bl. 744 , 762; K o k , Vaderl. W oordenb. , D. XX. M. 531. HEMMERSEN (JAN vAx). Zie HEMSEN. 'HEMMING , een broeder of zoon van den Deenschen Honing Her iold, kreeg nadat zijn broeder of zoon van den troon verjaagd was , van keizer Lod e w ij k , den Godvruchtige, eenig beheer op 't eiland Walcheren , en sneuvelde in een oorlog tegen de Deenen , den 17 van Zomermaand 837. Zie "banal. Fuld. ad ann. 837 ; Wagena a r , Vad. list. , D. II. bl. 52 , 54; Bilderdijk, Gesch. des Vaderl., D. I. bl. 101. HEMMINGA (A.) , omstreeks 1820 onderwijzer to Offen­gawier hij Sneek , gar in het licht : Figuren voor de vormleer van P e s t a I o z z i , Rotter­dam , z. j. Zie dlphab. Naamlyst van Boeken van 1790-1831, bl. 241. HEMMINGA . (SicKE of SIXTUS vAN), .van e t t e en vanBarbara yan Gratinga, wel den .6 Febr.1533 te Berlikum in Friesland geboren. Hij studeerde aanvan­kelijk te Groningen en naderhand te Keulen , Leuven en Parijs. Hij is den 15 April 1586 overleden ; had bij A t h van B o o t s m a 6 kinderen en heeft in het licht gegeven: Astrologiae ratione et experientia refutatae Liber etc. , Antwerpen , 1583. 40. typis Pla n t. In dat werk toonde hij de ijdelheid aan van de astrologie van Cyprianus Leovitus, Hieronymus Cardcsa-n u s en anderen , als welke tegen rede en ondervinding aandruischten. Doze Sixtus had een broeder, D u c o genaamd , die eveneens een bekwaam wiskundige was en veel werk maakte van de meet- en doorzigtkunde. Zie Nieuwe Friesche V olksalmanak 1860, bl. 6; P o g g e n d o r f f, Bandwarterbuch zur Geschichte der exacten Wissenschaften; Suf­fride Petri Script. Fris. Dec. XII. C. IX.; Val. Andreas, Bibl. Belg., p. 815 ; F o p p e n s , Bibl. Belg. , T. II. p. 1105 ; Hal­bertsma, de van Ilarens , bl. 39. HEMONI (FRAMs en I'IETER) gebroeders, volgens som­migen te Zutphen , volgens anderen te Levecourt in Lotha­ringen geboren, hadden als toonkunstenaars en klokkegieters in het midden der XVIIde eeuw een Europeeschen roem. Zij goten in 1646 te Zutphen de 26 klokken voor den Wiinhuistoren en in 1647 de 25 voor den toren der Lebuinus-kerk te Deventer. Later verplaatsten zij zich naar Amsterdam , waar de regering hun toestond aan het uiteinde van de Keizersgracht eene goed ingerigte klokgieterij to bouwen. Hier goten zij in 1658 het klokkenspel voor den nieuw aebouwden toren der Oude kerk tot een omvang van 35 klokken, en vervaardigden welligt ook dat voor de Zuider- en Westerkerk , voor den Regulierstoren en het stad­ huis. Ook voor andere steden vervaardigden zij speelwerken, zooals het uurwerk en klokkenspel van twee octaaf voor de stad Brielle , het klokkenspel van den Zuidertoren en van den Drommedaristoren te Enkhuizen , van een der torens te Hoorn, van de Groote kerk en Bakenestoren te Haarlem, van den grooten toren en den stadhuistoren te Rotterdam , van den Dom- en St. Nicolaastoren te Utrecht , te Amers­ foort , Leiden , Arnhem , Kampen, Groningen , Middelstum, Purmerend , Medemblik , Barneveld , Diest in Braband , Ostende in Vlaanderen , to Antwerpen , Tongerloo en to Gend. Te Utrecht woonded zij tijdens bun bedrijf op het Huis to Voorn aan den Leydschen Rijn. Terwijl zij aldaar woon. -den besteedden zij (volgens den steller van het artikel over het Belfort en den Beyaerd in den Alnzanach-Wegwijzer der stad Gend 1830,) met eenen edeln3an , genaamd mijnheer van Heeke (volgens Kra m m, de edele jonkheer Ja k o b van E ij c k , musicijn en directeur van de klokwercken to Utrecht, schrij ver van een werkje : Der Fluyten Lusthot, Amst. 1654. in 4 oblong) die blind geboren was , „grooten arbeid, zorgvuldigheid en onkosten , om de ware kunst van het klokgieten to achterhalen , en om de klokken tot accoord te brengen, want te voren was de kunst om klok­ken tot volmaakt accoord to brengen , nog niet uitgevon­den ; het was meer een geluk als wetenschap; maar aan de twee broeders moet toegeschreven worden , dat zij die kunst eerst gevonden hebben met mijnheer van Heck e, dewelke (gelijk gemeenlijk bij de blinders gebeurd) een zoo scherp gehoor had , dat hij den minsten valschen toon gewaar werd. Zij muntten ook nit in het aanbrengen van sieraden , terwUl een der gebroeders de uitvinder eener harmonica was , nit vierkante staafjes bestaande , die even als de toetsen der piano-forte naast elkander gelegd , met houten hamertjes werden aangeslagen gelijk men er in later dagen van glasstaven heeft vervaardigd, die met kurken hamertjes aan buigzaam balein gestoken, worden bespeeld. Von del zwaaide hen in zijn Lierdicht op het klokkenspel te Am­ sterdam (1660) welverdienden lof toe. Zie K r a m in , Levens en Werken der Hollandsche en Vlaamsche Kunsischilders , D. 11. M. 672 , 673 ; Tegen2v. staut der V ereenigde 1Vederlanden , D. V. ; v a n T i 1, Beschrijving van Zutphen; D u m b a r, Kerkel. en wereldl. Deventer ; Coinmelin, Beschryv. van iimster­dam ; A b b i n g , Beknopte Geschied. der stad Hoorn ; van A 1 k e-mad e en van der Schel1en, Beschrtyv. van de Briel ; Utrechts. Volksalmanah , 1846. bl. 141; Dr. Scheltema, ilemstels Oudheid env. , D. II. , 1T. Fokkens, Beschrijv. van ilmsterd. , bl. 198 ; J. P. A. Fischer, klokkenist te Utrecht , Verhandeling over de klokken en het klokkespel Utrecbt , 1738 ; Gerber, Neuestes hist.-biogr. Lexi­con der Tonkiinstler ; 1Vavorscher, , D. VI. H. 360, D. VII. bl. 124, 205, 299, D. VIII. bl. 366 ; Eekhoff, Geschiedk. beschrijv. van Leeuw. , D. II. bl. 147. HEMPEL (ANTONIE TER). Zie TER HEMPEL (ANT0NIE). HEMPEL (GERRIT) , een bekwaam sterrekundige , werd in 1466 geboren. Hij was in 1512 en later, een van de wethouders der stad Gouda en had vroeger eene plaats in den raad bekleed. Hij vond eene hemelglobe van een nieuw maaksel uit, en eerie gemakkelijke manier om de afstanden der sterren to meten. Hij heeft zijne handelwijze nederge­legd in een boek , getiteld Astrolabii Fabrica tam Univer. quam particularis stellati , dat in 1619 te Arnhem gedrukt is. Zie van Kampen, Geschied. der W etenschappen , D. III. bl. 54. HEMRICA (ANNA), dichteres in het midden der XVIIIde eeuw. Zie Dichtk. Lauwerbl. , D. IV. bl. 90 ; H e r i n g a , Bijdrage tot de iijst der Nederl. Dichters , bl. 47 , 48. HEMRICOURT (JAcQuEs DE), een Luiksch edelman , ridder van S t. J a n van Jeruzalem. Zijn familienaam was Tomb or t. Hij stamde van moeders zijde uit het Huis van Dam m artin en werd in 1433 te Luik of in het dorp Hemricourt of Remicourt in Hasbaye bij Warem geboren ; bekleedde er de betrekking van burgemeester en secretaris van schepenen en stierf den 18 Dec. 1404. Op zijn graf leest men : Chi gist Messires Jakes de Hemricourt, Chevalie de l'ordene Sails Johan de Jerusalem , ki en ses veufvies et anciens fours entra en la dare Religion sur son propre patri-?mine , sans prendre les binfai de celi , Itrespassat lan de grace MCCCC Itrois le XVIII jour el rnois de Decembre. Hij Het na : lifiroir des nobles de Ilesbaye , compose en' forme de Chro­gigue par Jacques de Heinriecourt, chevalier de St. Jean de Jerusalem , ran 1353 , ou it traite des genea­logies de l'ancienne noblesse de Liege et des environs , depuis l'an 1102 jusques en l'an 1398. Avec l'histoire des guerres civiles du diet Pays , qui ont durd l'espace de 45 ans (1290 —1335) et le traitte de Paive , qui fut conclue ensuite des dites guerres. Dit work of liever beide werken zijn in 1673 te Brus­sel in fol. uitgegeven door de Sal b r ay met eene ver­taling in nieuw Fransch , die niet naauwkeurig en soms even duister als het oarspronkelijkd is. Zijn werk is nog, heden van groat be!ang voor de kennis der adelijke ge­slachten niet alleen van Luikerland , maar van het grootste gedeelte der Nederlanden. De kanunnik J al te au gaf er eene nieuwe uitgaaf van (Liege chez B ass om p i erre , 1791. fol.) en nog voor weinige jaren A. V a s s e te Brussel. Ook schreef hij een Traite de la temporalite et autres curieux .Recueils , die nimmer is uitgegeven. Zie een artikel over hem van den abt de Vi 11 e nf a gn e in l'Es­prit des Journaux 1780 en in zijne Memoires (1788) p. 231--238; Recherches sur Ilistoire de Liege (1817) , T. I. p. 451 , T. II. p. 452 , suiv. ; Biogr. Univ. , T. XX. p. 42 , 43 ; F o p pen s , Bibl. Beige, T. I. p. 516; Paquot, Memoires, T. I. p. 570; R eiffen­berg, Ph. Mouches , T. I. p. CCCLI ; D e w e z , II. G. de in Bel­gique , T. VII. p. XXV. ; de Win d, Biblioth. van Geschiedschr., St. I. M. 63. HEMSOHOT (P. vAN). 'De heer Kr am m vond op den Catalogue raisonni de Dessins et d'Estanzpes etc. de C h. van H u I them, under de teekeningen der oude Vlaamsche en Nederlandsche school, p. 33, no. 245 van dezen meester vermeld On martyr qu'on descapite." Zie K r am in Levens en werlten der Hollandsche en Plaamsche ' III. bl. 673. Kunstschilders ,D. HEMSEN (CATHARINA. VAN) , dochter van J an v a n H emsen, eene miniatuur schilderes, gehuwd met K e r-s t i a en , „een excellent speelman op instrumenten." De koningin van Hongarije nam beide mede naar Spanje , en verzekerde hun een aanzienlijk pensioen. Zie Guicciardyn, Reschryv. der Nederlanden , Arnhem , 1617. bl. 127 ; Kr a mm , Levens en Werken der Ilollandsche en Flaantsche Kunstschilders , D. III. bl. 673. HEMSEN (JAN). Deze werd hoogstwaarschijnlijk om­trent 1512 to Haarlem geboren en heal zich te Antwerpen opgehouden. In de Gildeboeken van St. Lucas staat hij in 1537 als meester en in 1547 als deken vermeld. De heer K ram m , wien wij een belangrijk artikel over dozen beroemden schilder danken , geeft een lijst van zijne voor­naamste stukken. In de kapel der H. Dymphna in de St. Jacobskerk to Antwerpen is een Epitaphium der familie Rockox. De schilderij , als middelstuk , het Laatste Oordeel voor­stellende is door hem vervaardigd. In het Museum te Parijs bevindt zich : De jonge Tobias , vergezeld van een Engel , geneest zips vader van de blindheid ; Te Munchen : Christus aan het yolk vertoond ; Isatik zegent zijn zoon Jacob ; Johannes predikende in de woestyn ; In het Museum to Brussel : De Afnerning van het Kruis , deurstuk-Tripticon welke twee deuren tot den stuk zijn zaamgevoegd , voorstellende Jezus tusschen Judas en de krygsknechten ; In het paleis to Hamtoncourt in Engeland , een St. Hieronymus; In de Weener-Galerij , een Knielenden St. Hieronymus voor een crucifix in een grot ; Christus roepende Matthaeus den Tollenaar tot zijn ,Dis­cipel ; Twee schilderijen , beide voorstellende : De Roeping door Christus van Matthaeus den Tollenaar tot de Discipelen ; Het portret van den voortreielijken kunstschilder Jan de Mabuse; Maria , het kindeke Jezus , de H. Johanhes en de H Joseph ; Karel de Stoute , hertog van Bourgondia , eon stuk naar van Hemsen; Abraham staat bereid'ajn zoon Isaakte ojeren ; De Aanbidding der Itzen ; Eene heilige familie enz. Van He m s e n heeft , over het algemeen , groote stuk­ ken geschilderd. In zijn eersten tijd waren de vleeschtoo­nen .roodachtig en alles scherp behandeld. Later is hij dit , door het meer bestuderen der natuur , geheel to boven gekomen , hetgeen vooral in zijne historische onderwerpen, welke hij van 1537 tot 1548 vervaardigd heeft en die be­kend zijn , te zien is. Zie Immerzeel, Levens en W erken van Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders , D. II. bl, 90. : Kr a m m , Levens en Irerken der Bollandsche en Vlaamsche Kunstschilders, D. II. bl. 670 ; v a n III a n­der, Levens .der Schilders , bl. 205a. ; S. van Ampzing, Beschr. van Haarlem, bl. 346 ; Schrivelitia, de eerste stichtinghe van liaarkm, bl. 360 ; Kist en Royaards, Archie/ voor Kerkelijke Geschied., D. IV. bl. 166; Guieciardyn, Beschryv. der Nederl., bl. 126. HEMSTERHUIS (TIBEnius), vermoedelijk een genees­of heelkundige, te Sneek woonachtig, gehuwd met Judith, zuster van Tobias T e g n e j us, predikant te Warns en Scharl , Sneek , Leeuwarden en 's Hage waar hij in 1661 zijn dienst eindigde , had twee zonen , Siboldus en Franciscus, die volgen. Zie Mr. J. W. de Crane, Bijzonderheden de farnilie Remsterhuis betreffende , bl. 6, 7. HEMSTERHUIS (SiPsour of SIBOLDUS TIBERIUS) werd omstreeks 1629 te Sneek geboren , en na , hetzij door vaderlijk onderwijs of op de scholen zijner geboorteplaats , die in deze eeuw reeds eene uitmuntende inrigting hadden, in de oude talen bedreven te zijn geworden , liet hij zich den 23 Mei 1651 als student in de medicijnen te Leiden inschrijven en nam zijn intrek bij professor van der Linde n. Te Leiden maakte hij in 1652 kennis met den jeugdigen Olaus Rudbeck, die aldaar zijne ont­dekkingen van de Vasa Lytnphatica aan den ijverigen ontleedkundige Johan van Horne toonde. In het geschil immers dat in het volgend jaar tusschen R u d b e c k en Thomas Bar tholinut om de eer dies uitvinding ontstond , bleek de vriendschappelijke ijver van Hemste r­huis voor den eersten. R u d beck zond hem een elftal fraaije teekeningen daartoe betrekkelijk, en Hemsterhuis maakte daarvan gebruik in eene verzameling van kleine geschrif­ten over dit onderwerp , door hem in 1654 in het licht gege­ven , onder den titel: Messis aurea triennalis exhibens Anato­nzica• novissima experimenta de Vasis Lymphaticis et Tabulae Rudbeckianae, Lugd. Bat. 1654, 120.11eidelb. 1659, 80. Na tot doctor in de heel- en geneeskunde bevorderd te zijn , zette hij zich te Leeuwarden neder, waar hij de achting en het vertrouwen zijner medeburgers genoot, en aan het hof van prins Willem Frederik, stadhouder van Friesland, als archiater of lijfarts van het Huis van Nassau in groot aanzien stond. Hij was ook een der geneesheeren , die in 1664 berigt gaven van den toestand, waarin bovengenoemde vorst , na het bekomen der ongelukkige wend door eigen pistool, zich beyond. Hij huwde in 1654 to Leeuwarden met M a r g a r et ha Swilda, die hem twee zonen en twee dochters schonk. De oudste zoon Tiberius stierf jong. J o­hannes volgt. Zijne dochter Judith huwde aan F r a n­ciscus van Velsen, predikant to Wommels (1675), to Bergum (1679) en to Harlingen (1693), waar hij den 22 Maid 1724 overleed. Zijne tweede dochter S a r a stierf made in 1724. Blijkens een very in het album van zijn' broeder beoefende hij de Latijnsehe podzy ; ook gaf hij, behalve het gemelde werk , in het licht : Historia et analysis .4nthritidis vagae , Leovardiae , 1666. 120. Zie de Crane, Byzonderheden de familie Hemsterhuishetreffende, bl. 8, volgg. ; Dezelfde , Letter- en Geschiedk. Verzameling van eenige biogr. hydragen en berigten , bl. 61, volgg.; Kurt Sprengel, "'crouch einer Pragm. Geschichte der "Irtzneikunde , Th. IV. S. 167; Hailers Bibl. Med. Pract. , Vol. II. p. 194; van Swieten, Boor-hay. "Ipher., Tom. V.; Thomas Bartholinus, 'Inatome , p. 621; Aitzem a, taken von Staat enz. , D. XI. bl. 115; V riemoe t, 4th. Frio. , p. 742; J. C. Adelung, Fortsetsung von Joehers Gelehrten Lexicon , B. II. S. 1908 , Art. Bemsterhuis ; 11. H uber, Oratio de vita gloriosa et exitu tragico Gels. G u i 1. F r e d. in de 4uspicia Dorn. Orat. XL p. 260 seq. Op. Min. ; Boeksaal der Gel. Woreld, "Ipril 1724. bl. 497. HEMSTERHUIS (JonAmEs), zoon van Sib o u t He m­sterhuis en van Margaretha Swilda, teLeeu­warden geboren , werd den 3 April 1674, op zijn achttiende jaar , als student ingeschreven en bezocht vervolgens de Leidsche hoogeschool , waar bij in 1678 , na het verdedi­gen eener Dissertatio Historians laborantis chlorosi exhibens tot doctor in de geneeskunde werd bevorderd. Na eenigen tijd met lof de geneeskunde in zijne geboortestad to hebben uitgeoefend, werd hij in 1704 tot hoogleeraar in de genees­kunst te Deventer beroepen , en aanvaardde zijn ambt den 11 Junij van dat jaar met eene Oratio de Medicinae neces­sitate , dignitate, causisque infrequentioris successus. Nog geen twee jaren na zijne aanstelling, den 6 Januarij 1706, overleed hij in den ouderdom van 49 jaren. Zijn lijk werd in de Westerkerk te Leeuwarden begraven en zijne stief­dochter Jetske Reinou van der Malen vereerde zijne nagedachtenis met een lijkdicht. Hij huwde Rix t de Horn, wed. van Mich. van der Malen, in leven j. u. d. oud-schepen der stad Leeuwarden en presi­dent van het Nassausche krijgsgerigt. Hij was volgens getuigenis van C a m p. V i t r in g a een ijverig beoefenaar der wiskunde , doch liet geen werken na behalve zijn Oratio , Franeq. 1701, fol. Hem werd door zijn landgenoot R. Roukema, chirurgiin te Leeuwarden , in 't zelfde jaar nog opgedragen zijn Naamboek der beroemde genees• en heel­meesters van alle eeuwen. Zie de Crane, Byzonderheden de familie Bemsterhuis betreffende, bl. 9 , volgg. ; Dezelfde , Letter- en Geschiedk. Verzameling van eenige biogr. hydragen en herigten , bl. 53, 54; V r i e m o e t , 4th. Fris. , p. 742 ; Bibl. Med. Pract., Vol. IV. p. 384; J. R. van der Helen, Zede-, Mengel- en Lykdichten , Leeuw. , 1728. bl. 128; Camp. Vitringa, Programma funebre. HEMSTERHUIS (FRANciscus), tweede zoon van Tiberius Hemsterhuis en van Judith Tegnejus, werd omstreeks 1631 to Sneek geboren. Na bet voor­bereidende onderwijs aldaar genoten to hebben , werd hij student in de geneeskunde te Leiden, en bezocht in Sep­tember 1658 de hoogeschool te Groningen, waar hij den rang van Phil. et Medicinae Candidatus verwierf. Op dertig­jarigen leeftijd deed hij een rein naar Italie om te Padua de waardigheid van doctor in de wijsbegeerte en medicijnen te verkrijgen. Zijn album , waarin de voortreffelijkste mannen van zijn tijd tot zijnen lof schreven , en dat van zijn zoon Tiberius, gaven prof. de Crane aanleiding tot het schriiven van • zijne Byzonderheden de Fanzilie Hemsterhuis betreffende. Hij verliet in Herfstmaand 1561 Groningen, reisde door Vriesland , Holland en vervolgens langs den Rijn naar Zwitserland en ivertoefde tot in het najaar van 1662 to Padua. Verder bezocht hij Florence , Rome , Napels en keerde over Frankrijk en I4..ngeland naar zijn vaderland terug. Na zijne terugkomst schijnt hij nog in langen tijd de praktijk niet uitgeoefend to hebben en hield hij zich rneestal to Leeuwarden op. Daar stond hij in bijzondere achting en gunst bij het stadhouderlijk gezin en was onder degeneesheeren,dieprinsJohan Maurits v a n N a s s a u, toen deze den 6 Jan. 1665 , to Franeker den gevaar­lijken val met zijn paard in het water gedaan had , alle dienst en hulp bewees. Later schijnt hij zich to Groningen gevestigd en aldaar de praktijk uitgeoefend to hebben. Hij was een man van uitstekende kunde en bekwaamheid, zoo in de Hebreeuwsche , Grieksche , Latijnsche als moderne talen , en die algetheene achting genoot , en wiens naam de Crane teregt aan de vergetelheid heeft ontrukt. Hij huwde Maria Gronswols of Groenewout en verwekte bij haar twee zonen, T i b er i u s en Meinard us, Onzeker is zijn sterfjaar , doch de Crane meent dat bij een tachtigjarigen leeftijd bereikt heeft. Zie de Crane, Bijzonderheden de familie Ilemsterhuis betreffende , 11. 13 , volgg. ; Dezelfde , Letter- en Geschiedk. V erzameling enz. , bl. 55, 50; Dezelfde , Oratio de Johanne Nauritio in Anal. Acad. Gron. 1815-1810 , p. 212; Vriemoet, Ath. Fris. , p. 782, Elogium Tib. Remsterh., p. 18. HEMSTERHUIS (TIBERIus), oudste zoon van Fran cis ­cusHemsterhuis en van Maria Groenewout,werd tegen of in het begin van 1685 te Groningen geboren. Bij de zeldzame ontwikkeling zijner verstandelijke vermogens in nog kinderlijken leeftijd , droeg zijn wijze vader zorg voor derzelver gelukkige leiding in het leeren van talen en wetensehappen , zoo door eiaen onderwijs , als door dat van bekwame leermeesters, onder welke J o d o c u s R i e m-snider, conrector, en Joannes Greven, rector to Groningen. Reeds in het najaar van 1693 begon hij zijne academische studien aan de hoogeschool zijner geboorteplaats en was welhaast een der uitstekendste leerlingen van J o h. B e r n.o ully, hoogleeraar in de wiskunde en wijsbegeerte, van Jae() b u s G o u s s e t, in het Grieksch,de wijsbegeerte en godgeleerdheid, van Joannes Braun i u s, in de Hebreeuw­sche taal , oudheden en in de theologie. Ook hoorde hij later de lessen van Adam M e n so Is inck, die in 1699 Joannes M e n s i n g a als hoogleeraar in de Grieksche taal welsprekendheid en geschiedenis opvolgde. Verbazend waren de vorderingen, die hij in drie jaren maakte, zoodat de ruim zestienjarige jongeling nu niet als een voortreffelijk leerling , maar als een jong geleerde overal verscheen , en bewonderd werd, toen hij in den nazomer des jaars 1701 met zija vader een reis naar Holland deed, kennis maakte met de voornaamste geleerden in dat gewest, die hem, blijkens zijn album, met de uitgezochtste loftuitingen hulde bewezen. Het volgend jaar bragt hij tot aan den herfst to Groningen door en vertrok toen naar Leyden , waar hij de studie der godgeleerdheid en der oostersche talon liet varen en zich onder Jacobus G r o n o v i u s en Jacobus Perizonius op de westersche talen toelegde. Te Leyden bragt hij , op last van curatoren , de handschriften der boekerij in eene betere orde , en nam de be-working en uitgave van het Onomasticon van P ollu x, ° door J. Henri eu s Lederlin aangevanaen , op zich en zoo groot was toen reeds de room zijner geleerdheid , dat curatoren der doorluchtige school to Amsterdam hem , nog geen 20 jaren , den 20 December 1704 , tot hoogleeraar in de wijsbegeerte en de wiskunde beriepen. Hier ging hij metJ.Broekhuysen, H. Berglerus, L. Kuster, Schalbrueh, David van Hoogstraten, Hero Sibersma, Job. Brandt en Nicolaus Colvius, om. Het was ook hier dat hij Cornelia Maria de Wilde, dochter van den beroemden penningkundige Jaeob de Wilde en van H -enderina Veen, leerde kennen en huwde (18 Oct. 1716). Slechts weinige maanden na het voltrokken huWelijk werd hij to Franeker , in plaats van den. vermaarden L. B o s, tot hoogleeraar in' de Grieksche letterkunde be­roepen , doch eerst drie jaren later — iets niet ongewoons aan de Friesche universiteit geinaugureerd. Het was hier dat hij de Grieksche school , die naar ziinen naam is genoemd stichtte en gecturende drie- en-twintig jaren uit­breidde , en den voortreffelijken George d' Arnaud ,zijn beroemdsten leerling en grooten opvolger Lode w ij k Caspar Valckenair, Jacobus George deChaufepie, naderhand beroemd door zijn Dictionaire ilistorique et Critique , de gebroeders T h e o d o r u s en G e r l a c u s Scheltinga, Joannes Stinstra, Pieter Fon­tein, Joannes Schrader en anderen vormde. Ook hield hij er lijkredenen op Cam p egi us Vitr in ga, J o. Cunr. Rungius en G. d. Arnauld, en onderwees prins Willem Karel Hendrik Friso in de vader­landsche geschiedenis. Ook bekleedde hij driemaal de waar­digheid van rector magnificus. Hij sprak bij het neerleggen dezer waardigheid de Paulo Apostolo en de Illathematum et Philosophiae studio cum literis humanioribus conjungendis. Reeds in 1720 wenschten. vele kundige voorstanders van den roem der Leydsche academie H e m s t e r h u is aldaar geplaatst gezien , doch deze wensch , toen door de baatzucht van sommigen verijdeld , werd eerst in 1740 vervuld, toen hij op den 25 van Slagtmaand den hem opgedragen post van hoogleeraar der Grieksche taal en vaderlandsche ge­schiedenis , aanvaardde met eene redevoering de Literarum humaniorum studiis ad morum emendationem et virtutis cultum conferendis. Sedert mogt deze hoogeschool , nog ruim 25 jaren, zich op het bezit van -eenen man verheffen , die door alle kundigen aan het hoofd van de beoefenaars der Grieksche letterkunde gesteld werd ; aan wien de Grieksche taal en letterkunde geene mindere verpligtingen dan de Hebreeuwsche aan Sc h u 1 t ens heeft. Op den '28 van Wijnmaand des jaars 1765 werd hem . eene eervolle rust verleend , doch van dezelve mogt hij geen lang genot hebben , daar hij reeds den 7 van Grasmaand van het volgend jaar overleed. Hij liet bij zijne huisvrouw,, die hem slechts weinige dagen overleefde , drie kinderen na , alien zoons, van welke de middelste alleen zijne ouders overleefde. Jacob Hemsterhuis, in 1717 te Amsterdam ge­boren die in zeedienst trad en vroeg overleed. F r a n c i s c u s (die volgt). Tiberius Hemsterhuis, in 1724 te Franeker geboren en in 1749 aan de kinderziekte overleden. Zijn gelaatstrekken zijn der nakomelingschap overgebragt geworden , door een zeer fraai portret in zijnen ouderdom, in zwarte kunst , naar eene schilderij van J. Pal t he; terwijl op eenen afdruk in het bruin (en bistro) van dit portret bij den heer Bode' N ij enhuis to Leyden voor­handen , We P i r t her als graveur vermeld staat. De thesaurier generaal van der Hoop, door erfenis bezitter geworden van vele nagelatene handschriften en beschrevene gedrukte boeken van den onsterfelijken man , leidde zijne genegenheid voor de Leydsehe hoogeschool aan den dag door hare boekerij met dien onwaardeerbaren schat to verrijken. Een ander gedeelte van dien schat werd later het eigendom der hoogeschool. Zij gaven aan prof. Geel de bouwstoffen voor zijne Anecdota Henzsterhusiana. Men bezit van hem : Julii Pollucis Onomastici Libri tres posteriores, (prioribus VII curatis a I. H e n r. L e d e r 1 i n o) cum var. Lect. Notis , ac praefixa ampla Pray atione de Polluce aliisque Onomasticorurn Scriptoribus Amst. 1706. fol. II. volt. Luciani Colloquia Selecta ITimon, aliaque. Cum Notis, Amst. 1708. 120. Aristophanis Plutus , cum schol. vet. Variis Lectio­nibus et Notis , Harlingae 1744. 80. , cur& Schae fe r i , Lips. 1811. L u c i a n i Opera ex editione, quae III Tomis an. 1743. pro­diit, cum nova V ersione et Notis ad Tomum I usque ad pag. 521. H e m s t e r h u s i i Animadversionum in Lucianum appen­dix ed. J. Gee 1. L. B , 1824. 40. T. S. H. S. Notae et emendationes ad Xenophontem Ephe­sium , in Miscellaneis criticis Amstelaedamensibus. Vol. III. p. 402 et seq. , Vol. IV. p. 282 et seq. , Vol. V. T. I. p. 17 et seq. , T. III. p. 49 et seq. , Vol. VI. p. 292 et seq. , p. 338 et seq. Observationee nonnullae ad Chrysostomi Homel. in Ep. ad Philemona , additae Raphelii Adnotationibus in N. Test. ex edit. Leidensi T. II. p. 76 , seq. Latijrische Overzetting der Ares van A r i s t o p h a n es in de uitgave van K us te r. Voortreffelijke aanteekeningen op den Thomas Magister Ian St. Bernard (L. B. , 1757. 80.) den Kallimachus van Ernesti (Traj. ad Rhen. , 1761. 2 vol. 80.) , den Hesy­chius van Alberti (L. B. , 1766.) , den Propertius van Bu r man (Traj. , 1780. 40. D. Ruhnkenii Epistolae ad Valckenaer, Wyt­tenbach et diversos ed. a G. L. Mahne, Vliss.1832— 1834. 3 fast. 80. Oratio de Graecae linguae praestantia ex ingenio Graeco­rgn et tnoribus probata , Franeq. , 1720. fol. Oratio funebris in memoriam C am p. V i t r i n g a e, Franeq. 1723. fol. Programma van H e m s t e r h u i s dat het Elogium van Guil. C o e t i e r bevat, gedrukt voor de Oratio in obitutn Coot ier i i , Franeq., 1724. fol. Programma tot de lijkstatie van J o. Regius, Phil. Professor , d. 9 Sept. 1738 overleden en de lijkrede over hem door Gotha fr. du Bois te houden. Oratio de Mathematum et Philosophiae Studio cum literis humantoribus conjugendis , z. t. of pl. Oratio in obituna Georgii Arnoldi. Oratio de Literarum Hunaaniorum studzis ad mores enzen­dandos virtutisque cultum conlerendis. Oratio ad celsissimum Principem Arausii et Nassaviae Gubernatorena Belgii foederati et Imperatorem Rei belli­cae terra marique surnnzunz , decreto et nomine Senatu .Academiae Batavae , quae Leydae est , habita a T i b e r i o He msterhusio Rectore ad d. XXIX Junii 1747. fol. In het Nederduitsch overgezet in 40. en in Latijnsche Epi­gramma door H. Snakenbur bezongen. De meeste dezer Orationes vindt men in :e' T. Hemsterhusii et L. C. Valckenaerii Ora­tiones et spec. Obss. crit. in N. T. , L. B. , 1784. 80. Lectio publica de Originibus Linguae Graecae , uitgegeven door Dr. H a l b e r t s m a in Letterk. Naoogst , 2de Stuk. Bij gelegenheid der twisten over het karakter van den raadpensionaris de Wit t toen Burman een Latijnsch gedicht Ad manes violatos Jani Wittii had uitgegeven , onder den naam van Philalethes Bat a vas, schreef Hemsterhuis, schoon nameloos , Colloquium de scriptis et scriptoribus memoriam Jani Wittii, Magni Ordinum Hol­landiae quondam consiliarii , et in ea acerba patriae vulnera hodie impestive refricantibus Lugd. Bat. , 1757. Dat Hemsterhuis vroeger zijne gevoeligleid en ver­achting tegen Bur man heimelijk bot gevierd zou hebben door met Is. V e r b u r g zamen te spannen tot het schrij­ven van de bittere satyre , or meer dan satyre , welke onder den titel van Chrestornathia Petronio-Btrmanniana to Florence , zoo het heet , of wel to Amsterdam in 1734 gedrukt is , wordt door de Crane weersproken. Behalve de door Mahn e uitgegeven Brieven van H e m­sterhuis is er cen aan J. P. d'Orville, naar de eigenhandige , in de Bibliotheca Bodleiana , gedrukt in News .Archie far Philologie and Paedagogik von G o t fr. Seebo de , Erster Jahg. 1 Heft , S. 148. Oak waren er in de bibliotheek van te W a t e r. Handschriften van Hem s t er huis vindt men op de Bibl. der Leidsche hoogeschool , der Maatschappij van Ned. Letterkunde , (T. Hemsterhusii Dictata in Antiquita­tes Graecas , 40., Excerpta ex ore V. 11. T i b. He m­sterhusii in Historiam patriam usque ad exstinctanz Comfit. Holland. Domum prinzam , 40.). Op Cat. vi an Voorst (Dictata varia de Hist. Graecis , in Cebetis Ta­ bulam , in Homeri Odysseae , Lib. I. etc.) • Zie D. Ruhnkenii, Elogium Tib. Remsterhusii , acc. R. Ben­tleji ad T. flemst. Epp. duae , L. B. , 1789. 80. ; Dan. W y t ten­bachii Vita D. RuhAkenii , Ed. J. T. Bergman, L. B., 182380.; J. W. de Crane, Bijzonderheden de familie Hemsterhuis betreffende, bl. 33 , volgg. ; Dezelfde , Letter- en Geschiedk. rerzameling van eenige biogr. b9dragen en berigten , bl. 57 ; V r i e m o e t , Ath. Fris. , p. 782 , seq.; Saxe, Onorn. Liter. , P. VI. p. 100-102; te Water, Narratio de rebus Acad. Lugd. Bat. , p. 44, 499, 220 ; W y t t e n-b a 0 h Bibl. Crit. , Vol. III. Pars 2 , p. 118 ; Id. Vita liuhnkenii, P. 141, 142; Kuhne in Aristoph. Plutum, p. 238, 350; van Swinden, Oratio de Hypothes. Phys. , p. 101 • Verschuur, Elogium H. Venema , p. 4 J. G e el, Anecdota Bemsterhusiana , T. I. (Praef.) ; Burmanni, 'Orat., p.1345; d'Orville, Orat. Sec., p. 29 ; T. C. Harlesii. Introduct. in Historians Linguae Latinae , (Bremae 1773) p. 23 ; W e y t i n g h , Ilistoria Liter. , p. 168 ; Bibl. Bremensis , T. VI. p. 332; Brouckhusii, Poem.: D. Hoogstra­tani, Pam. , p. 177; Joh. Brandt, Gedicht., bl. 107; Biogr. Univers. , T. XIX. p. 43 , suiv. ; Bibliothigue raisonnee , T. XXXI. p. 4 , suiv.; Bibl. Choisie, Tom. X. p. 276 , suiv. , Tom. XVI , p. 411 ; N. G. van Kampen, Beknopte Geschied. der Letter. en W etens. , in de Nederl. , D. II. bl. 238-242 , D. Ill. bl. 159-161 ; S i e g e n­beek, Geschied. der Leidsche floogeschool , (zie Reg.); Nieuwen­h uis, W oordenb. van Kunst. en W etensch. , o. h. w. ; J. H a 1-bertsma, het geslacht der van Harms , bl. 76 ; W a g e n a a r, Tractaten , D. II. bl. 426 ; Bibl. Meermannia , T. H. p. 52 ; Biblioth. de Jr. van Voorst T. HI. p. 172, 173 , T. IV. p. 8 ; R. 111. v a n Goens, C'atal. , Vol. I. p. 590 ; Cat. der Maatsch. van Modell. Let­terk , D. I, bl. 72 , D. H. bl. 76 ; Bev. , 1853-1857 , bl. 7; Alphab. Naamlijst van Boeken , 1790-1830 , bl. 242 ; von Uffenbach, Reisen , T. III. S. 594: D. J. van Lennep, Annot. ad d' Orvil- Oratio in Athen. Amstelod. memorabilibus , p. 125,139; ill ul­1 e r , Cat. van Portt. HEMSTERHUIS (MEINARDus), tweede zoon van F r a n­ciscus Hemsterhuis en Maria Gronwols,ddnige, ruin twee jaren jongere , broeder van Ti be rius, werd in April 1687 te Groningen geboren , en na zijne studidn aan de Groninger hoogeschool voleindigd te hebben , in 1715 quartus-prwceptor , in 1742 sub-preceptor en in het laatst van 1745 conrector. Langer dan twintig jaren nog bleef bij dat , zonder tot rector op te klimmen , terwijl hij in de laatste jaren te vergeefs naar het emeritaat trachtte, dat hij toch eindelijk in het jaar 1768 , nu reeds 81 jaren oud , verkreeg. Hij beoefende in zijne jeugd de wiskunsle en de Hollandsche en Latijnsche poezij , van welke beide laatste nog blijken voor handen zijn , dat hij er zich in zijn ouderdom nog mede bezig hield. In beide de talen vindt men van zijne dichtkunst een voorbeeld in zekere verza­meling van lofverzen op twee gelijktijdige promotion met de kap to Groningen , van S a m. Veltman en S a m. Cr u ij dner, tot doctoren in de regten , d. 19 Dec. 1714. Voorts In luctuosum ., Sibonis Andreae Isingii Classium Groninganarum Subconrectoris dignissimi obitum, te gelijk met een Carmen van den Rector A. Bun ing gedrukt , geteekend VI Kal. April 1747. Oranje de llersteller , (van 108 regels) 1747. 40. Klinkdicht aan den Wel Ed. Heere Mr. Pieter Mun­tin gh e en Meju fvrouw Gezyne Geertruida Kiers, door den echt verbonden te Beilen den 22 September 1744. Ter blijde verjaringe van min' jongste dochter G e-r a r d a Theodora, toen zij haar 13de jaar intrad , den 24 Julij 1748 , in handschrift. Musa gratulans , in iuspicatissinzum exoptatiissimumque Maximi Principis W i 1 helm i Quinti etc. etc. currs Au­gustissima Principe Conjuge Frederica Sophia Wil­helmina introitum in Urbem Groningam, die verscheen in 1768 met een Nederduitsche overzetting of navolging in ms. Hij was , volgens het getuigenis van hen , die hem ge­liend hebben , een uitmuntend literator, maar stug en norsch van aard , ruw en ongevoelig vooral in zijnen ouderdom. 1-1ij stied' den 16 November 1774 in den ouderdom van 87 jaren en 7 maanden. Uit zijn huwelijk met I d a Geertruida, dochter van Gerard Wedda en Al-d egonda Wiggeringa, sproten drie dochters, Maria Aldegonda, Sara Gerardina en GerardaThe­odora, alle in 1780 nog in leven , en een zoon F r a n­ciscus Tiberius, die in 1749 student te Groningen weed en den 5 Julij 1758 tot juris utriusque doctor op eene dissertatie de Legibus civilibus promoveerde. In 1787 werd deze lid van het collegie van gezworenen te Gronin­gen , doch bij latere omwenteling uit hoofde der partij die hij op het voetspoor der zijnen was toegedaan , daarvan ontzet. Hij was geen liefhebber of beoefenaar van wetenschappen , maar een hartstogtelijk liefhebber van ha­sardspelen. Hij overleed te Groningen den 22 Julij 1813, in den ouderdom van omtrent 83 jaren, Het portret van zijnen oom T i b e r i u s heeft hij aan de bibliotheek der akademie te Groningen ten gesehenke gegeven. Hij liet weiniae boeken na , zoodat zij slechts te gelijk met zijne meubecien openlijk verkocht zijn geworden ,, en daaronder nevens andere stukken en papieren van de H e m s t e r-h u i z e n , ook de beide Albums , welke later wederom bij openbaren verkoop het eigendom van den Neer Potter van Loon te Appingadam zijn geworden. Zie de Crane, Byzonderheden de Tamale Ilemsterhuis betreffende, bl. 94, volgg. ; v an d e r A a, Biogr. 4nth. en Crit. Woordenb. , D. II. bl. 216. HEMSTERHUIS (FRANciscus of ninon), zoon van Tiberius Hemsterhuis en Cornelia Maria de Wild e, werd tegen of in het begin van 1722 te Frane­ker geboren. Van zijne eerste levensjaren is niets bekend. Wij weten alleen dat bij zich in vroeger jaren to Leiden ophield en vervolgens naar 's Hage vertrok , waar hij eenigen tijd den post van eersten kommies van staat be­kleedde en vervolgens in zOmermaand 1790 stied. Hij beoefende inzonderheid de wijsbegeerte van Socrates en bediende zich in zijne werken voornamelijk van den levendigen vorm van gesprekken. Johann Forster zegt in zijne Ansichten vom Niederrhein van hem: „Wan­neer het nog eenig bewijs behoeft , dat fijnheid van gevoel, rijkdom en keur van denkbeelden , beschaafde smaak , ver­eenigd met vaardigheid en bet fijne stekelachtige van echt vernuft , eene opgeklaarde , warme wijsbegeerte en het dichterlijk tooisel eener alles verjongende verbeeldings­kracht niet aan een oord der wereld verbonden zijn, (fan zoude ten minste een man als deze , het bewijs opleveren, dat Holland onder het getal der landen behoort , waar de edelste krachten en de teederste vatbaarheden der men­schelijke natuur zich ontwikkelen en de rijpste vruchten kunnen voortbrengen." Zijn eerste werk was Lettre sur la sculpture , in 1765 te 's Hage opgesteld en in 1769 in 40. to Amsterdam gedrukt. „II y cherche ," schrijft De Gerando, a pui§-ser dans les facultds de l'ame le principe des beaux arts ; l'ame vent avoir la plus grande dtendue d'iddes dans le moms de temps possible ; son essor est maitrisd par les organes du corps , qui la soumettent a la succession du temps et a la division des parties ; les arts du dessin satis­font an besoin de l'ame en mCme temps , qu'aux conditions des organes." e'en jaar later verscheen Lettre sur les disirs , als vervolg van den voorgaanden. „II y a dans l'ame tine sorte de force attractive , qui la porte hors d'elle vers ; Lire force dtrangere et d'inertie combat ce noble dlan : la premiere de ces deux forces tend a l'union , la seconde a l'isolement : la premiere est l'amour, principe de la vie morale et intelledtuelle ; la seconde est la. personnalitd." Hierop volgde in 1772 Lettre surrhonzme et ses rapports , eene inleiding tot de beide zamenspraken Sophyle ou la Philosophie en Aristde ou de la Diviniti in 1778 en 1779 uitgegeven, waarin voornamelijk zijne denk­beelden over de wijsbegeerte in bet algemeen zijn vervat , en waarvan Alexis ou de l'Age d'Or , Riga 1787 , en Simon ou des Facultes de l'ame in 1787 opgesteld, doch na zijn dood in het licht gegeven , bet slot zijn. „Dans ces quatre dialogues ," schrijft De Gerando, „Hemsterh u i s a employd la mdthode Socratique , quil affectionnait particulierement , et dont it a fait un heureux usage. L'esprit de la philosophie de S o c r a t e l'anime aussi : ii en emprunte le but , celui de faire consister la sagesse a devenir meilleur , it soumet lee systemes mdtaphy­siques au tribunal du sens commun ; mais it se montre ensuite disciple et imitateur de P 1 a t o n ; avec lui , iI porte et dirige vers l'activitd intellectuelle et morale de l'homme ; avec lui , ii se complait quelquefois memo dans les formes podtiques et quelquefois dans les alldgories oa des hypotheses auxquelles on ne saurait dire s'il n'ac­corde pas une certaine rdalitd." Nog gaf H e m s t e r h u is bij zijn leven Lettre de Diocles a Dielime sur Atheisme. Na zijn dood versehenen : Description philosophique du caractere de feu M. Rigel, 1773 ; Lettre sur une pierre antique du cabinet de Mr. F de Smeth , in 1762 geschreven. Aan dezen Iaatsten droeg hij zijne brieven sur la Sculpture en sur les Desire en aan Fa g e 1 zijn brief cur l'fiomme et ees rapports op. Hij genoot ook de aebting en bet vertrouwen van de prinses G a 1 lit z in , aan welke bij eenige zijner schriften , onder den naam van Diotime, opdroeg, en van den graaf v on I? iir s t en berg , in welker beider gezelschap hij eene reis door Duitschland deed. Al de stukken zijn gezamenlijk onder den naam van Oeuvres philosophiques de F r. Hemsterhuis in 1792 , en vervolgens in 1809 to Faits in 2 deelen , door Jan se n uitgegeven , beide met vignetten door H e m­st e r h ui s zelve voor de oorspronkelicke uitgave geteekend , versierd , ook voegde bij er een brief bij van H e r de r de l' amour et de l' egoisme , ale vervolg op dien sur les de'sirs, en een ander van Jac obi aan den Hollandscben wijegeer, met wien bij door naauwe vriendschap verbonden was. In 1825 bezorgde de beer Si 1 v a I n van d e We ij e r to Leu­ven eene derde en in 1846 dr. L. S. P. Me y boom eene vierde uitgaaf , met den titel van Oeuvres philosophiques de François Hemsterhuis, nouvelle edition , augmentde de pluiieurs picices inedites , de notes et d'une etude sur l' au­teur et sa philosophie , avec planches , vignettes et portraits , 3 vol. Leuwarde chez W. E e k h o ff, 1846-4850. Ha lb er t sm a gaf in bet eerste stuk van zijn Let­terkundige .Naoogst , _gbauche dun avis du conseil d' Etat par F. H. , en in het tweede Reflexions sur la Rdpublique des Provinces [Thies a Madame la Frincesse de Gallitzin et a Mon­sieur le Baron F. de Furstenterg , en my. M. des Am o­rie van der Hoeven, Ariste , ou le vrai ami (1850), waarover zie een stukje van J. v an V lot en in Kung-en Letterbode 1850, p. 306, en van Domela Nieuwe n­huis , t. a. p. bl. 385. 35 emsternuis had uitgestrekte kundigheden en beoe­fends vooral de sterre- en wiskunde , had vele bistorische kennis ook teekende hij voortreffelijk en bezat eene kost­bare verzameling van gegraveerde steenen en voorwerpen van beeldhouwkunst. Zie Saxe, Onom., T. VIII, p. 242; Nieuwenhuis, Woorden­bock van Kunst. en Wetensch. , o. h. w. ; Biogr. Univers, , T. XX. p. 46, 47; Chandon et Deladine, Nouveau Diet. Hist., T. VI. p. 143 ; De Crane, Bijzonderheden de familie Hemsterhuis betref­lende , bl. 92 ; Konst- en Lezterbode 23 July 1790 , 1850 p. 39 ; v a n Kampe n, Geschied. der Ned. Lett. en Wetensch., D. II. bl. 300-304, D. III. bl. 184 ; Immera e e 1 , Levens der Boll. en Manua° Kunst­schilders , o. h. w.; Collot d'Escury, Bollands roem, (Register); van Eynden in van der Willigen, Geschied. der Vad. derk. , D. II. bl. 152-154 ; Dr. P. II. Tydeman, Proeve eener Lof­rode op F r. 11 emsterhui s, , Leid. 1834 ; Dezelfde , Letter- en Ge­schiedk. Verzamel. van Biogr. Bydragen , bl. 491 , en andere schrijvers achter 1%I e ij boom 's uitg. der Oeuvres philos. HEMSTERHUIS (HErTDRIK) , een zeer middelmatig dichter in bet begin der 18de eeuw , blijkens zijn vers voor A. E. C r o u s , droej- en blyeindespel niet min stichte­lick' als droef- en vermakelick om telezen, Groning., 1721. 80. Zie van der A a , Nieuw• Biogr. 4nth, en Crit. Woordenb. , D. II. bl. 216. HEN (ANTHONY DE)', vriend van Br and en Berk he y, beoefende de dichtkunst blijkens een gedicht voor het Ver­heerlykt Leyden , Leyden , 1774 van den laatsten. Zie 11 e r i n g a , Bijdrage tot de list der Nederl. Dicht. , b1. 48. HENDREGT (J. P. vAx) chirurgijn to dichtte in het midden der XVIIIde eeuw o. a. in het Aan­h,angsel van de dichtkundige Cypressenbladen, 1752. Zie van der A a , Nieuw Biogr e iinth. en Crit. Woordenboek , D. II. bl. 216. HENDRICKX ANTHONY) ( .leefde in het midden der XVIIde eeuw en gaf in 1654 een Klucht van de Mole­trouw in bet licht. Zie Cat. der Tooneelst. van W. Remakes, bl. 12. ; W i t s e n G e y s b e e k , Biogr. "kith. Crit. Woordenb. , D. III. M. 158 ; Cat. J. Schouten, bl. 40. HENDRICKS (GovERT) glasschilder , leerling van C r b et h to Gouda. Zie Kramm, Levens der Hollandsche en Vlaamsche Schilders , D. III. bl. 671. HENDRICX (Gnus) kunstgraveur en uitgever , waar­schijnlijk van Antwerpen. Hij gaf de Kleine Landschappen door Bolswart naar Rub en s en vele portretten naar van D ij k in het licht, en graveerde E'ene Heilige naar Rub ens. Zie Cat. der Kunstverz. van Jan Bissehop te Rotterdam , 1771 bl. 99. No. 5. en No. 20 ; K r a in m , Levens dor liollandsche en Vlaamsche Kunstschilders , D. III. M. 677. HENDRICKZ Rums of Joon) Doopsgezind predi­kant te Harlingen , waar hij, na er dertien jaren het Evan­gelie te hebben verkondigd , den 2 Maart 1644 stied*. Hij moet in zijn tijd door welsprekendheid hebben uitgemunt en voerde een hevigen pennestrijd met P. Bon t e m p s. Hiertoe behooren : P. Bontemps, Verkeerthegt van de leere der Weder­doopers , Haarlem , 1643. J. Hendriksz, Wederlegginge van P. Bontemps, Amst. , 1643. P. Bontemps, Wederlegginge van J. He ndriksz, Dordr. 1643. J. Hen driksz, Spongie tot afwasschinge van de vlec­ken , de Mennisten door P. Bontemps aenghewreven Amst. 1643. G. van V r ij b u r g h , Hollandsche zeep tegen de vlecken, daermede P. Bontemps de Mennoniten heeft soecken te bekladden Amst. , 1643. Hen d r i k s z heeft ook in het licht gegeven : Tractaetjen van 't weder-aennemen der buyten-getrouwden , Amst. , 1647. 'XXVIII Predication , Amst., 1646. fol. , 1647. 80; Mogelijk dezelfde met Corte en stichtelyke Predication , Amst. , 1646 en Predicatie op den Kersdagh , 40. Zie S c h ij n , Hist. I ilennon. , T. H. p. 356 ; Cat. der Bill. van de Rem.•Geref. Berk to ilmsterdam M. 78 , 79 ; Cat. J. Hering a ,b1. 82; Cat. J. Schouten, bl. 12;' Cat. de Groe, bl. 158; e r , Cat. van Portr. HENDRIK II , hertog van Beijeren regeerde van 1002-1024 als keizer van het Duitsche rijk. Hij werd als de vroomste man van zijn tijd vereerd en in 't vervolg, gelijk ook zijne gemalin Kunigonde, onder de heiligen geplaatst. Ten tijde dat de moedige Friezen hunne onaf­hankelijkheid tegen den minderjarigen Dirk III , graaf van Holland , trachtten te handhaven , rustte hij , op bede van 's graven moeder , eene zuster zijner gemalin , een vloot nit en dwong hen tot onderwerping (10051. Toen later de graaf door bet handhaven van zijne jagt en vis­scherij den Utrechtschen bisschop en andere geestelijken , en door zijn tol te Dordrecht de kooplieden tot vijanden had gemaakt , bewogen beiden den keizer , die zich in de lente van 1018 to Nijmegen beyond , om aldaar het paasch­feest to vieren , den graaf den oorlog aan te doen , doch geraakte na het sluiten des vredes met bisschop A d e I-bold wederom in gunst van zijnen leenheer. Van zijn gezag over een gedeelte dezer gewesten gaf hij een bltjk , in zijn gunstbewUs aan B o u d e w ij n IV , graaf van Vlaanderen , aan wien hij het eiland Walcheren , en , volgens sommigen , nog andere Zeeuwsche eilanden als een rijksleen opdroeg. Hij overleed den 13 Julij 1024. Te Bamberg , waar hij het bisdom stichtte en met rijke goederen beschonk , ligt hij begraven. Zie Becker, .tilgem. Geschied. , D. III. bl. 142; Weber, Welt­geschichte , Th. I. S. 323 ; Dithmari Chronicon , Liber VI, p. 380; Alper t. , De Diversit. Temp., Lib. II. Cap. XX. Col. 118 ; Ann. Saxo ad annum 1018 ; B a 1 d r i c i Chron, Camerae. , Lib. III. Cap. XXII. ; Pita Mein w e r c i , Episc. Paderbr. , Cap. XCIII. , in Coll. Leibnitii, Tom. I. pag. 559; Kluit, Hist. Crit. Comit. Boll. 4, Teel., T. II. P. I. p. 104 , seqq. ; W a g e n a a r , Vaderl. Hist., D. 11. bl. 133 , 141, 155 ; K o k , raderl. Woordenb. , o. h. w. HENDRIK III, zoon van keizer Koenraad II , was 22 jaren oud teen hij in 1039 de regering aanvaardde. Hij was evenmin als zijn vader van wetenschappelijke ken­nis ontbloot , daar zijne verstandige moeder Gisela hem dikwijls voorgehouden had , dat men boeken moest lezen. Hij beyond zich te Utrecht toen zijn vader aldaar op het paaschfeest van 1039 overleed. 's Vorsten ingewanden werden ter aarde besteld in de y St. Maartens kerk, waarom dezelve door Hen d r i k III begiftigd werd met verschei­dene landeriien , gelegen in den omtrek van de tegenwoor­dige stad Groningen , welke in den keizerlijken giftbrief den naam van villa draagt. In 1046 beyond zich de keizer wederom te Utrecht om er het paaschfeest to vieren. Gedurende zijn verblijf aldaar deed hij aan de rivier de Maas een aanzienlijke vloot uitrusten , om te dienen tegen Dirk IV , graaf van Holland , met wien hij thans in oorlog was. De vloot , voor Dordrecht genaderd zijnde , maakte zich meester van de stad , welke , op kei­zerlijk bevel , van krijgsbezetting werd voorzien. Vervol­gens zakte de vloot of naar Vlaardingen , alwaar de graaf zich thans beyond. Ook deze plaats moest voor 's keizers overmagt bukken. Hierop verliet de keizer deze landen en begaf zich naar Spiers. Hier ofitvina hij in 1047 berigt van nieuwe vijandelijkheden van graaf D i r k, weshalve hij andermaal eene vloot naar Vlaardingen deed afzakken, aan boord van Welke zich de keizer in eigen persoon beyond. Deze togt viel ongelukkig nit. De troepen konden te lande van wegen het vergevorderde jaargetij weinig uitvoeren ; de schepen waren slecht van noodwendigheden voorzien , en werden een gemakkelijke proof van graaf D i r k. Om de schrik , hierdoor onder de gelande troepen ontstaan , was de keizer genoodzaakt in allerijl naar Utrecht de wijk te nemen , waar hij ter naauwernood en niet zonder eon groot verlies binnen kwam. Dordrecht en al het overige dat de keizer den graaf had afhandig gemaakt , werd thans door dezen met geringe moeite overmeesterd. Hij stierf in zijn 39ste jaar (5 October 1056) to Botfeld in den Hartz, werwaarts hij zich begeven had om to jagen. Zie Becker, illgem. Geschied., D. IV. bl. 153; Weber, Welt­geschichte , Th. I. S. 325 ; Reda, fist. Epp. Ultraject., p. 120 , 121 ; Anselmus in Wazone, Cap. CVII. ; Gesta Episc. Leod. , Cap. LXIII apud M a r t. & Durand, Voter. Monum , T. IV. p. 903; Magn. chron. Belg. p. 114; Lamb. Sehafnaburg., ad annum 1047; Chronic. Herveld ad annum 1047 ; Struvius, Dist. Germ. in Henrieo 1V, II. p. 358, Ed. Schardii, T. I.; Hermannus Contract. ad annum 1047; Job. de Beka, Chron. Ultraj. , p. 28; Kluit, .Hist. Grit. Coma. Boll. & Zeel. , T. I. P. I. p. 48, Wagenaar, Vaderl. Mast. , D. II. bl. 154, 157, 158, 167; Kok; Fad. Woordenb. , o. h. w. ; v. d. C h ij s , de Munten der Bisschoppen enz. van Utrecht , bl. 21-24. HENDRIK IV , zoon van H e n d r i k III , was bij den dood zijns vaders naauwelijks 8 jaren, en werd door zijne moeder , keizerin A g n e s , eene verstandige vrouw opge­voed. Al vroeg kwam hij aan het bewind , ter gelegen­held dat zijne moeder , op vermoeden van eene onbetame­lijke gemeenzaamheid met haren raadsman , bisschop H e n­drik van Augsburg, van de voogdijschap werd. ontzet. Op het voorbeeld zijner vaderen , vierde litj van tijd tot tijd het paaschfeest to Utrecht , daar hem , door listige en schraapzuchtige hovelingen , misbruik makende van 's kei­zers jeugd en onervarenheid , vele gunstbewijzen werden afgetroond. Ook wist de bisschop van Utrecht zich deze zelfde gelegenheid ten nutte to waken , om aan zijne kerk door den jongen keizer verscheidene landerijen to doen afstaan , welke , zoo als hij voorgaf, door eenige Holland­sche graven der Utrechtsche kerk onregtvaardig ontweldigd waren. Daarenboven bevestigde de keizer Baud e w ij n V in het regt op de Zeeuwsehe eilanden , aan zijnen vader door H e n d r i k II opgedragen. Zijne mildheid in. 't weg. schenken van landerijen , deed hem eindelijk aan H e n-. drik den dikke , grave van Saxen, het markgraaf­schap van Friesland , bij wUze van leengoed afstaan. Door zijn ontaarden zoon gedwongen om de kroon neder to leg­gen , overleed hij den 7 Augustus 1106 to Luik van verdriet. Zie Becker, Algemeene Geschiedenis , D. IV. hi. 227; Weber, Weligeschichte , Th. 1. S. 326; Lambert. Schafnab. ad annum 1063 ; Ueda, "list. Epp. Ultraj. , p. 128, 129; Struv.1, Corp. list. Germ. in Henrie. IV., § 49; Annal. Saxo ad annum 1082; Melia Stoke, .Rymkronyk, B. II. bl. 359 , (uitg. van B. H u y dec oper); J. Iperii chron. S. Berlin., Cap. XXXVII , P. II. apud Martin & D urand, Thos. , T. III., C. 577; Kluit, Dist. Crit. Comic. Boll. 4. Zel., T. I. P. I. p. 59, 65 , Batavia Sacra , T. I. p. 174-170 ; van Gils, Katholyk Aleyereysch Memorieboek bl. 23 , 24 ; Wage­naar, Vaderl. list., D. II. bl. 171, 175, 183, 199, 208; Kok, Vaderl. Woordenb., o. h. w. HENDRIK V sloot kort: na zijne verheffing op den keizerlijken troon (1108) een verbond met den Holland­schen graaf Floris II , rakende bet graalschap Vlaan­deren , het eiland Walcheren en de eilanden Bewester Schelde. Op Vlaanderen meende de keizer eenig regt to hebben , gelijk de Hollander op de gemelde eilanden. Dit verbond duurde niet lang. Na het overlijden van graaf F 1 o r is kwam bet bewind , voor eenigen tijd , aan zijne weduwe Pe t r onell a. Deze , eene vrouw van manne­lijken mood , was de zuster en bevorderde de belangen van Lothar i u s, hertog van Saxon , met welken de keizer in vete was. Dit had ten gevolge dat de keizer een leger op de been bragt , en daarmede in 1124 een inval in Holland deed en , hoewel niet zonder veel moeite, de moe­dige voogdesse des minderjarigen graafs noodzaakte hare afhankelijkheid van het keizerrijk te erkennen. De keizer stierf in het volgende jaar to Utrecht iDoe men screef XI hondert iaer (schreef S t o k e) an XXV quam evel suaer sDen keizer 8 einric an t Utrecht; sDaer gait hi der naturen recht , sMs ghelden moet een ieghelike." Zie Becker, .eilgent. Geschied., D. IV. bl. 227; Melia Stoke, Bilmkronyk , B. II. bl. 359, (uitg. van B. Buydec op e r);.e ij e-. r u s,.Reruns Flandriae ad annum 1108; S i g e b. Gemblac., Chron. ad annum 1108 ; Rodulphii Chron. S. Trudonis , Lib. X. p. 692, in Collect. L. d'Achery, T. II; Abb. Usperg, ad annum 1123, 1124; dismal. Sax° ad annum 1124; Alb. Crantz, Saxonia, Lib. V. C. 44; Kluit, !list. Grit. Comit. Boll. ft Zel., T. I. p. 71; Xatthaei, "'nal. , T. V. p. 520 ; Bat. Sacra , T. I. p. 179, 185; Wagenaar, Vaderl. liist., D. II. bl. 208, 216,217; Kok, Vad. Woordenb. , o. h. w. HENDRIK VI volgde zijn wader Frederik I in 1190 als keizer van Duitschland op. Gedurende zijne regering poogde Dirk VII , graaf van Holland , zich to ontslaan van de leenroerigheid , die hij volgens de overeenkornst in 1168 tusschen de graven Philips en Floris III getroffen , den Vlaamschen graaf schuldig was, en wenschte de Zeeuwsche eilanden Bewester Schelde voortaan alleen yam- het rijk in leen te mogen houden. Doch de keizer weigerde hiertoe zijne stem to geven. In 1195 bevestigde de keizer graaf Dirk in de Geervlietsche tollen. Doze werden sedert niet alleen ten scherpste ingevorderd , maas men perste de Vlaamsche kooplieden in plaats van vijf dikwijls tien ten honderd of , terwijl het heffen van eenigen tol met het Xde artikel van het verdrag van den jars 1168 etreed. Deze sehending had een inval der Viamingers in Waleheren ten gevolge. Doeh z j werden door de Hollan­ ders wederom verdreven. H e n d r i k VI stierf , ten gevolge can een koelen dronk nadat bij zieh bovenmatig verhit had , den 28 September 1197 te Alessina, in het tweeenderdigste jam van zijnen ouderdon2 , en liet slechts ednen won na , die teen eerst drie jaren oud was. Zie Becker, Algem. Geschied. , D. IV. bl. 279; du Chesnet Ber. Normannic. Script. , p. 1031 ; Diplom. Henrici VI , apud 111 a r t. & Durand; Thes. Anecd. , T. 1. Col. 601; Meyerus, Innales Ber. Flandr. ad annum 1195 ; W a g e n a a r , Vaderl. Hist. D. 11. bi.275 , 277 , 331. HENDRIK I , werd in 1075 bisschop van Luik. was nit het Huis (ler hertogea van B o u i 11 o n en aan dean vermaarden :God fr i ed van Bouillon, den verove­raar van Jerusalem , vermaagschapt. Hij werkte ijverig tot herstel der kloostertucht , die in sommige gestichten seer verzwakt was. In 1079 vereenigde hij de kapittelkerk van Agincourt met de abdij van den H. Lau r e n t itt s bij de stad Luik en in 1092 bevestigde hij de oprigting der abdij van Flone iu de nabijheid van Huy , die door reguliere kanunniken van den H. A u g u s t i n u s werd bewoond. Hij vestigde ook den vrede under zijne onder­hoorigen met een vredegeregt op te rigten en eene wet uit te geven , waarbij het dragen van wapenen , buiten zekere omstandigheden , verboden werd. Hierom is hij de vreed­same (pacificus) bijgenoemd. Hendrik I overleed in 1091 en werd in de hoofdkerk van Huy begraven. Zie Miraei, Dipl. T. III. p. 17, 309; Ernst, Means du Linz­bourg , T. II. p. 149-161 ; Appendix , Litt. A; van G i 1 s , Katho-Zyk fflemorieboek , bl. 23 ; J. A. C-oppens, Nieuwe Be­schrijving van het bisdom van 's Hertogenbosch , D. I. bl. 39; Rene s­se-Breidebach, 3lonnoyes de l'EvOche de Liege. HENDRIK II, :genaamd van Leyen , was proost der hoofdkerk van Luik toen in 1145 met eenparige stem-men tot bisschop werd verkozen. Onder bem werden de goederen des bisdoms aanzieniijk vermeerderd , en verschei­dene kloosters gesticht , zoo als in 1145 te Scharnen, in de nabijheid van Maastricht , een vrouwenkiooster der orde van den H. August inus , dat zes jaren later naar Sin­nich , in de nabijheid van Aken , werd verplaatst, In 1147 bevestigde hij de invoering van de reguliere kanunniken der orde van den H. A u g u s t i n u s in de abdij van Malone bij Namen , en in 1148 gaf hij aan de orde van Cistercien de abdij van .lne over , waarin door zijn voorzaat bero II eenige religieusen der orde van den H. A u g s- tiring waren geplaatst geworden. Hij deed zuiks uit achting voor den H. Bern ar d us , den voornaamsten voortplanter der orde van Cistercien , die in 1147 andermaal in bet bisdom van Luik was gekomen , en om de menigvuldige wonderers , die hij verrigtte , algemeenen eerbied en bewon­ dering had verwekt. H en r ions herstelde in 1162 de Norbertijner-abdU van den H. J o a n n e s den Dooper , in 1136 in de nabijheid van Maazeik gesticht , doeh vervol­ gens verwoest geworden. Hij bevestigde de giften van de kerk van Nispen (1157) , aan de abdij van Tongerloo (1157) en Diest (1163). Hij nam met keizer Frederik I (Rosbaard) ijverig deel in eene scheuring , die , na den dood van pans A d r a an IV , bij de verkiezing van Alexander III plaats had. Toen de ingedrongen pans , onder den naam van Victor III , in 1164 was overleden , werd Hen dr ik door de scheurmakende partij tot diens opvolger benoemd. Hij weigerde deze benoeming , doch wijdde met eigen han­ den Pa scha sins III , 11 ctor 's opvolger. Hij stierf hetzelfde jaar te Pavie in Italie. Zie Niraei Diplom. , T. III. p. 707 , 710 , 728 ; Innot. in N ' II. p. 723,824; Ernst, Hist. du Limb. , T. 11. p. raei Diplom. ,T. 276-278; Chapeanville, fiesta Pontif. Tungr. , T. II. p. 104; Smet, Heyl. en roemw. Pers. , D. II. bl. 178, 206-209 ; Hugo, Annales Proem. , T. II. p. 888 ; van G o o r , Beschrijv. van Breda , bl. 516 ; van G i I s , Katholyk Meyereysch Memorieboek , bl. 25 ; a. A. C o p p e n s , Nieuwe Beschrijv. van 's Hertogenb. , D. I. ht. 44. HENDRIK III , nit het huis der graven van Gelder­land , werd in jeugdigen leeftijd tot bisschop van Luik gekozen. Eerst toen hij als gekozene bisschop het bisdom twaalf jaren had bestuurd , ontving hij , op aandrang van het kapittel , de priesterlijke en vervolgens de bisschop­pelijke wijding. Meer krUgsman dan bisschop , was hij steeds tegen zijne onderdanen en met uitlandsche vijanden in oorlog. Te vergeefs poogde pans G r e g o r i u s X, die hem reeds vroeger, toen hij nog T h e o b a 1 d us, aartsdiaken van Luik was , ernstig vermaand had tot inkeer te brengen, hetgeen ten gevolge had dat hij naar het 14e algemeene concilie , dat in 1274 te Lyon gehouden werd geroepen van ztin bisdom afstand deed. Hij is in 1284 overleden. Onder de gedenkstukken der abdij van Postel is nog een oorspronkelijke brief van dezen bisschop , waarbij hij in 1251 het begevingsregt der kerk van Oerle met een gedeelte der tienden , ten behoeve der abdij van Floreffe bevestigt.- Hij maakte ook in 1256 eenige verordeningen wegens het voormalige kapittel van St. Oedenrode , en bevestigde in 1270 de stichting van het Bagijnhof to Breda , dat nog heden in wezen is. Zie Smet, -Heyl. en roemw Personen, D. II. bl, 296; Chapea Gesta Pontif. Tungr. , T. H. p. 315; Miraei, Dipl T. III. p 127 ; R. K. Jaarb voor het Koningrijk der Nederlanden 1836 , bl. 120-130 ; van G i l s , Katholyk Neyereysch Memorieboek , bl. 29; J. A C o p p e n s , Nieuwe 13eschrijv. van het bisdom van's Hertogenb., D. I. bl. 54 HENDRIK de Berghes , volgde in 1480 Joann es VIII als bisschop van Kamerijk op. Hij hield in 1481 eene bisschoppelijke synode in de kerk der H. Gudula, en ondernam drie groote bedevaarten , naar Jeruzalem , naar Rome en naar Compostella in Spanje. Van de laatste wedergekomen, overleed hij den 7 Oct. 1502 te Cambresis. Hij liet den roem van godvruchtigheid en milddadigheid jegens de armen na. Zie S met, de R. C. Relig. , p. 158 ; van Gils, Katholyk Meye­reysch Memorieboek , bl. 57 ; J. A. Coppe -ns, Nieuwe Beschryving van het bisdom van 's Hertogenbosch , D. I. bl. 109. HENDRIK I , of van Vianden, bisschop van Utrecht , zoon van den graaf van Vianden , aartsdiaken der Keulsche kerk en bloeci verwant van den bisschop van Keulen, volgde in 1250 Goesuinus als bisschop van Utrecht op. Op aan­sporing van den bisschop van Keulen , deed hij de Gel­derschen den oorlog _ 0. aan. Na hun leger geslagen te hebben, stroopte hij op de Veluwe en stichtte uit den buit het slot Vredeland , een prachtig en kostelijk werk, tegen de sluipe­rijen der Amstelaren. Ook legde hij den grond tot den nieuwen Utrechtschen Dom ; begiftigde het nonnenklooster van de H. Maagd Maria te Horst boven Honepe , niet verre van Deventer; gaf op verzoek zijner nicht , de huis­vrouw van Jan van Avennes, in 1263 aan de kapel van het oude gasthuis , anders het H. Geest gasthuis , te Delft, de regten eener parochiekerk. Ook stichtte hij in 1257, of volgens anderen in 1262 , een kapittel binnen Steenwijk. Men is het oneens over den tijd van zijnen dood, doch algemeen meent men dat hij den 2 Junij 1267 is overleden. Zie Beka, Chron. Vltraj., p. 78; Buchelius in iledam. Hist. Episc. Ultra] , p. 90; Batay. Sacra , T. I. p. 226; van Gils, Ka­tholijk Meyereysch Memorieboek , bl. 30 ; J. A. C o p p e n s , Nieuwe beschrijving van het bisdom van 's Hertogenbosch , D. I. bl. 75 ; v a a der Chijs, Munten der Bisschoppen van Utrecht , bl. 80-85. HENDRIK II , of van Beijeren, bisschop van Utrecht , tilt het geslacht der hertogen van Beijeren, zoon van Philips, keurvorst van de Paltz , was bisschop van Spiers , toen hij in 1524, met eenparige stemmen der kapittels verkozen en door pans Clemens VII als bisschop van Utrecht beves­tigd werd. Hij belegde in 1525 eene kerkvergadering in zijn bisdom) waarin eenige nieuwe feestdagen werden ingesteld, die in het choor en in de Zondaagsche kerkdienst moesten onderhouden worden. Toen de raad van Amster­dam een ordonnantie had gegeven tegen de heimelijke huwelijken , die door de gierigheid des dekens in zwang waren gekomen keurde H en d r i k die of en dagvaardde den raad te Utrecht ; doch deze leverde zijne klagten in bij keizer Karel V, dat hij orn een regtvaardig plakkaat buiten zijn gebied was gedaagd tegen de vergunning van paus Leo X, waarop de keizer den raad onder zijne bescherming nam ; een brief aan den bisschop en diens raadslieden zond en hen voor zijnen raad te 's Hage daagde. Een inval van den hertog van Gelderland in het Sticht en de verjagin 0' van den bisschop , had ten gevolge dat hij het tijdelijk bewind over zijn bisdom aan keizer K a r e I , als hertog van Brabant en graaf van Holland overgaf , terwij1 hij voor zich en de bisschoppen , zijne nazaten , alleen de kerkelijke magt en het kerkelijk regts­gebied behield. Deze overgave geschiedde den 21 October 1528 en werd den 20 Augustus 1529 door paus Clem ens VII bekrachtigd. Henr let's heef't in laatst­genoemd jaar ook van het bisschoppelijk bewind van Utrecht afstand gedaan , en is daarna tot bisschop van Worms gekozen en tot bisschop van Frisingen aangesteld. Hij is den 11 Julij 1552 overleden. Zie Suffridus Petrus, Appendix Chron. Ultraj.; J oh. deBeka, p. 162; Ilenricae ab Erp., Annales Vernaculae ap. Illatthaenm Anal. vet. aevi , T. I. p. 100, 103;lloynck van Papendrech I, Anal. Belgic. , T. III. P. I. p. 6 , 7 ; 111 iraeus, Dipl. , T. I. p. 000 , 603 ; Slichtenhorst, Geld. Geschied. (Register) ; Batavia Sacra , p. 239; II. van Ileussen en H. van Rhijn , Kerkel. Oudh. , O. I. bl. 325 , volgg. ; Wagenaar, Vad. list. , D. IV. M. 447 , 468 , 473 , 479, 495 , D. V. bl. 131 ; van Gilt), Katholyk Meyereysch Memorieboek , bl. 28 ; J. A. C o p p e n s , Nieuwe Beschr. van het bis­dom van 's liertogenbosch , D. I. bl. 144 ; Scbeitema, Staatk. Medea. , D. I. bl. 450 ; van der C h ij s , de Munten der Bisschoppen van Utrecht , bl. 251-259. HENDRIK I, zoon van Geerard van Nassau, volgde zijn vader in 1131 als graaf van Geire en Zutphen op. Hij was „een man van groote gam , bespraiakte zedigheid , overfraai en levendig van gestakenis , daarenboven god­vreezend , openhartig en zeer wel ter taar. In 1161 nam hij deel aan de twisten tusschen G 0d efried, bisschop van Utrecht , en de erfgenamen van Ludo' f, brooder van S i ffe r d , over de steevoogdij van Groningen. Graaf H e n d r i k koos de partij der laatsten , die de steevoogdij van hem ter ken wilden hebben, en bemagtigde Groningen. Graaf F1 or is III , die de zijde van den bisschop Meld , t rok, door hem vergezeld, voor Groningen en sloeg er het beleg voor, loch deze stad werd door den graaf v an Gelder en door Dirk, heer van Batenburg, zoo dapper verdedigd, dat de belegeraars , • geen kans ziende ze te bemagtigen , naar een verdrag begonnen to luisteren , hetwelk eindelijk , door bemiddeling van Reinold, aartsbisschop van Keulen , dien keizer Frederik ten dezen einde herwaarts gezonden had , werd getroffen. Slichtenhorst geeft verslog van zijne vrome schenkingen en stelt zijn dood op 1162 , dock anderen stellen die later. Hij liet bij S e i n are, dochter van Godfried v a,n Bouillon, Koning van Jeruzalem , verscheidene kinderen na. Zie Slichtenborst, Geld. Gesck. , bl. 76, volgg.; Anonym., de Reb. Ultraj. , Cap. III. p. 3 ; 2 o h. d e B ek a, Chron. Ultraj. , p. 39; Wagenaar, Vad. Dist. , D. H. bl. 241; van Wiin, rem op Wagenaar, Vad. fist., D. II. bl. 72, 92, 93;vanderChijs, de Munten der Graven en Hertogen van Gelderland , bl. 8-18. HENDRIK , hertog van Saksen erfgouverneur van Friesland, tweede zoon van hertog Albert van S a k se n, in 1473 geboren. Zijn vader liet hem bij zijn vertrek naar Duitschland in 1499 in Friesland achter en droeg hem het oppergezag over dit gewest op. Doch jong, onbedreven, heerschzuchtig en onvoorzigtig in het vorderen van nieuwe schattingen , bragt hij de Friesen tot opstand. Deze be-. legerden hem in Franeker (waar hij op Sjaardamahuis zijne woonplaats hield). Hertog Albert en Erik v an Br u n s w ij k snelden hem te hulpe en versloegen de Friesen , waarop het beleg werd opgebroken. Hertog A 1-ber t stierf kort daarop en Het zijn zoon George zijne Duitsche Staten en Hendrik Friesland na ; loch deze ondervond in het bewind over dit gewest zooveel tegen­kanting van de Friesen , die zich niet naar het Saksische juk konden schikken , dat hij zijn gebied aan zijn broeder George afstond , die in 1504 werd gehuldigl. Hendrik, die daarna in bedevaart naar Spanje trok, was echter later een der eerste vorsten , die de leer van Luther omhelsden en toen hij , na den dood van zijn broeder, erfgenaam van diens staten was geworden , voerde bij de Hervormde godsdienst opentlijk in. Kort voor zijn overlijden droeg hij de regering aan den beroemden Maurits van Saksen over , en stierf den 28 Augustus 1541. Behalve dezen soon, liet hij bij zijne vrouw Cat ha rina van Bate n-burg nog een soon, den keurvorst A 1 b e r t, en 3 dochters na. Zie Albert Crantz, Saxon, L. 13; llamconii, Frisia , p. 49 ; Ocko Scharlensis, Chron. en waaragt. beschrijv. van Fries ­land , bl. 349 , volgg. ; Schelt e ma , Staatk. Nederl., D. I. bl. 450 Wagenaar, rad. /list., D. IV. bl. 317, 318, 319, 325; W. E e k­hof f , Geschied. van Friesland, bl. 130, 492. HENDRIK van Nassau , Vianden , Dietz en Catzenelle.. bngen , beer van Breda , Grimbergen , Dietz enz., ridder van bet guldenvlies , zoon van graaf J a n van Nassau en Dietz , en E l i s a b e t h, dochter van Hendrik, land­graaf van Hessen , graaf van Catzenellebogen , werd geboren , volgde zijn oom E n g e I b r e c h t van Nas­sau , den 31 Mei 1504 , zonder wettige nakomelingen te Brussel gestorven , volgens scbikking met zijn broeder w i I 1 e m , die de Duitbche Staten erfde , in alle zijne Nederlandsche heerlijkheden op. Hij maakte zich onder Philips de Schoone , Maximiliaan en Karel V, als staats- en krijgsman verdienstelijk , werd om zijne schranderheid , voorzigtigheid en beleid hoog geacht en stond steeds in blakende gunst bij zijne meesters. Hij bekleedde het stadhouderschap van Gelderland (1505) en Holland , en toonde veel heldenmoed in de Geldersche oorlogen. Meermalen werd hij als gezant naar vreemde mogendheden gezonden , zoo als in 1507 tot bet sluiten van een huwelijksverbond tusschen den jongen K a r el er Maria, oudste dochter van Hendrik VII van Enge land in 1515• naar Frans I, Koning van Frankrijk , orn hem over zijne komst tot den troon geluk to wenschen, het verbond van vrede te vernieuwen en een huwelijk te sluiten tusschen Karel en de jongste dochter van den overleden koning Lo dew ij k VII, dat naderhand evenmin als dat met de Engelsche prinses is voltrokken. Ook zond hem keizer Maxi m i 1 i a a n naar koning Frans, om in diens handen den leeneed wegens de graafschappen van Vlaanderen en Artois of to leggen. Op den derden van Junij 1515 teekende hij merle in de vergadering der Staten te Dordrecht de acte van huldiging van K a r el, als graaf van Holland. In 1519 zond Karel hem , benevens vele andere heeren in gezantschap naar de keurvorsten van het rijk , then te Frankfort vergaderd om een keizer te kiezen. Het was vonral aan zijn beleid en ijver toe te schrijven dat zijn meester de keizerlijke kroon bekwam. Willem I ontzag zich niet in zijne Apologie te zeggen , „dat hij (H en d r i k van N a s s a u) geweest is degene die den ' keyser heeft de keyserlyke kroon op 't hooft Beset, hebbende. in dier voege dese saek vervblgt (doe de keyzer synde in Spanjen , soowel door syn afwesen , als door zijn jonkheit van jaeren , de gelegentheit niet en hadde , om selve sulks te vervolgen) dat hij de ceurvorsten daer toe bragt , dat sy den voorschreven keyser praefereerden voor den conink van Vrankryk , die ook nae deselve troon was staande." Vervolgens gebood graaf Hendrik het leger van den keizer tegen Frankrijk. Hij toog over de Maas , belegerde Mouzon en veroverde die stad bij verdrag. Daarna tastte hij de stad Mezieres met groot geweld aan, doch die werd door den ridder B a y a r t zoo dapper verdedigd , dat hij het beleg moest opbreken en aftrekken. Eindelijk gaf Karel aan den graaf van Nassau en den graaf van Reux het opperbevel over een leger van 20,000 voet­knechten en van 6000 tegen Frankrijk. Zij rukten met het leger in Picardie en verwoestten het platte land , ver­overden Braye op de Somme en Guise, doch werden voor Peronne met verlies afgewezen. Na het eindigen van den veldtogt is H e n d r i k van Nassau, den 7 October 1538 to Breda overleden , tot ,groot leedwezen (meldt de geschiedenis) van den keizer dewyle hem de voornaemste saeken van de regering der Nederlanden, onder het beheer van de coninginne Maria, waeren toevertrouwt geweest, en by door sy n wysheit en goet beleyd , die landen in rust en eendragt hadde helpen houden." Hij huwde 1. Francoise v.Savoye, dochter van Jacob v a,n S a v o y e , graaf van Vaulx en Romond en van Marie van Lux en burg, naderhand hertogin van Vendomois ; 2. Claude, eenige dochter van J a n v an Chalons, prins van Oranje en van vrouwe Philipote van Luxemburg; 3. Mencia de Me n d o z a , dochter des hertogs van Calabria , die hem 't markgraafschap Zenette ten huwelijk aanbragt. De eerste en laatste stierven kinderloos , de tweede schonk hem een zoon , R d ri d v an Chalons, prins van Oranje , welks erfgenaam vervolgens prins Willem I werd. De vader van dezen graaf, Willem van Nassau- Dillenburg, was de broeder van graaf H e n d r i k van N a s s a u. Zie 0 r1 e r 8, Afkomste en de Daden der Graven van -Nassauw bl. 31; La P i s e, IIist. des Princes d'Orange , Apologie du Prince d'O­range , p, 13; van Goor, Beschrijv. van Breda , bl. 34; Goud­hoeven, Chron., 131 130, 575, 711; Reigersbergh, Chron. van Zeel., bl. 368; van Leeuwen, Bat. Ill., p. 811 en 1378; Beaufort, Leven van Willem 1, D. I. bl. 23; Heuterus, .Rer. Austr. , Lib. II. p. 255 , Lib. VIII. 'p. 184 ; Thuanas, Hist. , Lib. I; Pontanus, Hist. Gelr. , Lib. XI. p. 631, 632; Henric. van E r p. , Chron. , p. 98 ; Repert. der Play. van Boll., bl. 4; Groote Chron. Devis., XXXII. Cap. 46; Groot Plakaatb., D. II. bl. 13 ; Mr. Aert van der Goes, Register, bl. 144. 146;Wagenaar, Vad. Hist. , D. IV. bl. 331 , 358 , 399 , 400 , 402 , 405 , 422 , D. V. bl. 13, 191; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 452; Kok, Vad. IPoordenb. , o. h. w.; van Meteren, Ned. Inst., D. III. bl. 474, Stamllyst van het Stadhouderlijk Geslacht van Oranje en .Nassau van deszelfs oorsprong tot op onzen tegenwoordigen HENDRIK , graaf van Nassau , Vianden , Dietz , Dil lenburg enz. , zoon van Willem, graaf van Nassau en van Juliana, dochter van Boltho, graaf van Stolburch en Coningsteijn , weduwe van den graaf van Hanau, „eene vrou we vermaert in cloeckheyt deucht ende vruchtbaer­heyt" , werd den 15 October 1541 op het slot te DU­lenbarg geboren ; in zijne jeugd in de Latijnsche taal en in die kunsten en wetenschappen onderwezen , welke tot een vorstelijke opvoeding behooren. Van zijne jeugd of had hij lust in den wapenhandel , en in vroegen leeftijd, begaf hij zich naar zijne broeders en deelde met hen in de gevaren des oorlogs zoo in Frankrijk als in de Nederlan­den. Hij was in het leger van Willem I bij den roem­rijken togt over de Maas , door Brabant en naar Frank­rijk , en toen Willem I het te Straatsburg had afgedankt, vervoegde hij zich met zijne beide broeders bij den hertog van Tweebruggen en na den dood van dezen en de te­rugkeering van Wille m naar Duitschland = bleef hij met zijn broeder L ode w ij k in Frankrijk , en streed dapper aan diens zijde. NVij ontmoeten hem weder in 's prinsen leger bij de poging om Mons, door de Spanjaarden bele­gerd , te ontzetten. En onder de nadrukkelijke aanvallen op de Spaansche verschansingen gedaan onderscheidde hij zich wakker. Hij sneuvelde met zijn broeder Lode w ij k in den slag op de Mokerheide (1574) , in den ouderdom van omtrent 33 jaren. Hunne lijken zijn nooit gevonden. Volgens sommigen zijn zij in het heetste van het gevecht van hunne paarden gestooten , en hunne ligchamen door de overwinnaars naar krijgsgebruik , beroofd en uitge­kleed, onder de overige lijken vermengd geraakt. Anderen verhalen , dat zij in een boerenwoning , waar zij zich tot het uiterste verdedigden , door de vlammen zijn omgekomen. Zie 0 r 1 e r s , Afkomste en de .Laden der Graven van Nassauw , bl. 39; Beaufort, Leven van Willem I, D. II. bl. 128, 147, 466, 471; van lleteren, Ned. Mist., D. II. bl. 109, 239; Bentivo­glio Nederl. Oorl. , bl. 145 ; S t r a d a , de bello Belgic° , p. 401; ' N. abIsselt, Ilistoria sui temporis , 'p. 156 , 277, 307; Wage­naar, Vad. Mist. , D. VI. bl. 470 ; B o s s c h a , Negri. Heldend. to Land , D. I. bl. 147 , 176 , 189; 's Gravenzande, Unie van LW., bl. 125. HENDRIK CASIMIR I graaf van Nassau , ook door sommige geschiedschrij vers Hendrik Ernst Casimir genoemd ; zoon van graaf Ernst Casimir van Nassau, stadhouder van Friesland , Groningen en Drenthe , en van Hedwig Sophia, dochter van Hendrik Julius,her­tog van Brunswijk , werd in 1611 geboren. Nadat prins Fr ederik H en d r i k had weten te be­werken , dat het regt van opvolging in de stadhouderlijke waardigheid aan zijn zoon , prins W ille m, een kind van vijf jaren, werd opgedragen , nam de provincie Friesland , niet lang daarna een dergelijk besluit ten behoove van graaf H e n d r i k ; doeb de provincie van Stad en 'Jude, bier omtrent niet gehoord zijnde door de Friesche Staten nam dit zoo euvel dat zij , voor alsnog , daartoe niet kon besluiten doch toen graaf Ernst in 't volgend jaar voor Roermonde, terwijl hij de loopgraven bezigtigde , door een musketkogel zoo werd getroffen , dat hij er aan stied, en aan H e n d r i k niet alleen zijns vaders regiment maar ook het stadhouderschap over Friesland werd opgedragen , kwamen ook. Stad en Lando tot andere gedachten , en erkenden hem voor hunnen stadhouder. Sedert stelden de beide gewesten ddn gemeen berigtschrift , op 't welk hij in den eed genomen en waarin onder anderen bedongen werd, dat hij voor niemand het regt van opvolging in zijne arnb­ten en waardigheden zou • mogen verzoeken : want er ver­liep nog eenigen tijd eer het stadhondeischap in zijn ge­slacht voor erfelijk werd verklaard. HU betoonde zich een voorstander der Friesche vrijheid , want toen er in 1634 oproerige bewegingen in Friesland , we ;ens de zware lasten des krijgs en andere oorzaken ontstaan waren , en de alge­meene staten krijgsvolk hadden gezonden met bevel om ' regelregt naar Leeuwarden op to rukken , bragt hij , daar hij verstond , dat zulks buiten bewilliging der staten van Friesland niet mogt geschieden , zoo veel te weeg , dat het te. Makkum aan land ging en in sommige steden verdeeld werd. Hij sleet het grootste deel van zijn leven to velde in het leger van Frederik H e n d r i k , nam deel aan de meeste gevechten en woonde het beleg van vele steden _ Den 6 Jultj 1640 bezig zijnde met bet bestormen van een fort ontving hij , nahij Hulst in Vlaanderen een pistool­schot in het achterhoofd eene wonde , waaraan hij acht dagen later overleed. Zijn brooder en opvolger Willem F r e der i k voerde het lijk naar Leeuwarden , waar het statig werd begraven. Zie Aitzema, Saken van Staat en Oorlop,. , D. I. bl. 1190-92, 1225 , 1227 , 1228 , D. II. bl. 159, 704; J. v. d. Sand e, Hist. Epit., p. 258 , 339 ; Leven van Frederik Bendrik , passim.; Y p e y en D e r-m out, Geschied. der Herv. Kerk , D. II. bl. 458,Bosscha, Negri. Beldend. te Land , D. I. bl. 488; Wagenaar, Vad. Hist., D. XI. bl. 141, 151, 152, 273, 290, 291; Kok, Vad. W oordenb. o. h. w. Eekhoff, Geschiedk. beschrijv. van Leeuw., D. I. bl. 3; Schel­tema, Staatk. 1Vederl. , D. I. bl. 453; J. L. Schuer, iVederl. Merkw. Gebeurt. , D. I. bl. 155, 19S ; .Nassouwer heldens pronckto­neel , bl. 120, 242; Leven van Willem IV , bl. 8 J. v. d. Sande, Ned. Dist. , Vervolp; op R e y d , fol. 215 ; Dezelfde Geschied. van Friesl. , bl. 213, 296 ; Muller, Cat. van Porttr. HENDRIK CASIMIR II, prins van Na8sau, zoon van den dapperen W i 1 le m Frederik, stadhouder van Fries-land en Groningen en van Alber tin a A g n es, prin- cum van Orange-Nassau, docbter van Fr e d e ri k He n­drik, werd den 18 Januarij 1657 te Gravenhage geboren. Hij was 7 jaren oud toen zijn vader door het plotseling losgaan van een pistool , dat door hem beproefd wordende , hem in bet hoofd trof, stierf. Reeds in 1659 had deze toezegging gekregen , dat, zoo hem iets menschelijks mogt wedervaren , zijn zoon hem in de stadhouderlijke waardigheid zou opvolgen. Die toezegging werd , na zijn dood , door de staten van Friesland bekrachtigd , door het verleenen van een lastbrief en berigtscbrift aan den jongen worst , op welke hij , zoodra hij meerderjarig zou geworden zijn , bet stadhouderlijk bewind zou aanvaarden. Tot dien tijd zou hij staan onder de voogdij van zijne moeder. Graaf Willem had nog bij zijn leven aan de staten van Hol­land de opvolging der krijgsambten , die hij in hun dienst bekleedde . verzocht. De Friesche staten herhaalden dit verzoek na zijn dood. Hier op kwam echter een weige­rend ant woord , ten gevolge van een besluit bij die van Holland genomen , volgens hetwelk voortaan alle de zoo­danigen , die ze niet in eigen persoon konden bedienen , van 't bezit van krijgsambten werden uitgesloten. Gedu­rende de minderjarigheid van Hendrik Ca sim i r hield zijne moeder eens een gesprek met den Franschen gezant , grave d' Estra des , om een ontwerp , door dezen uitge. dacht om de provincien Friesland en Groningen voor den koning van Frankrijk te verzekeren , in zoo verre , dat deze zich altoos naar de begeerte zijner majesteit zouden moeten schikken , en alzoo ter algemeene staatsvergadering hare belangen in de hand werken. Deze onderhandeling was echter niets anders dan eene listige staatkunde van de zijde der princes-weduwe. Zij had namelijk van de Fransche kroon een uitstaande schuld van honderd duizend guldens te vorderen. Om aan deze penningen te geraken, geliet zij zich alsof de uitzigten van .Frankrijk Naar ter harte gingen. Doch zoo 1' as begreep zij niet , dat hiertoe voor baar geen kans was , of zij verklaarde zich tegen Frankrijk. Toen H e n d r i k Casimir den ouderdom van 15 jaren had bereikt , leidde hij als toekomend stadhouder , in ban-den der staten van Friesland , den eed af. Drie jaren later (1 675) werd deze waardigheid door dezelfde staten , gelijk ook door die van Stad en Lande en van het land­schap Drenthe in zijn huis voor erfelijk verklaard. Van wegen het hoog gezag dat zich zijne moeder had weten aan te matigen of uit eenige andere , ons onbekende, oor­zaak , kreeg hij niet vroeger dan toen hij den ouderdom van 22 jaren had bereikt , het stadhouderlijk bewind vol-komen in handen. Tot zoo law,' had de prinsesse-wedawe daaraan eenig deel gehad. Thans ontdeed z j zich van alle bewind en begaf zich in 1679 met ter woon naar Duitschland , hoewel zij niet lang daarna terngkwam. Gedurende den tijd , welke Graaf Hendrik, 't zij alleen of to gader met zijne moeder het bewind voerde , ontstonden er van tijd tot tijd oneenigheden tusschen hem en prins W ill e m III. De eerste aanleiding daartoe gaf het bevel van den prins van Oranje , in den jare 1677 , aan eenige troepen, die in de provincie Friesland en Gro­ningen in bezetting lagen , om die gewesten to verlaten en zich bij het staatsche leger to voegen. Zulks geschiedde buiten kennis van de staten en van den stadhouder der beide landschappen , die , met reden , dat eigendunkelijk bevel zeer euvel namen , en daarom weigerden , het krijgsvolk to laton vertrekken. Een andere oorzaak van misverstand was het afdanken van het krijgsvolk door prins Willem III en under hetzelve van eenige troepen welke ter betaling van Friesland en Stad en Lande stonden. De staten van Friesland namen dat zeer kwalijk , als van oordeel zijnde, dat zulks behoorde to geschieden door liunnen stadhouder , die nu ook den rang van kapitein-generaal bekleedde. Dem verwijdering duurde tot in den jare 1685 , toen het uitzigt van prins Willem op de kroon van Engeland , die hij niet zonder rnerkelijken bijstand zich op het hoofd kon zetten , en waartoe hij de hulp der beide gewesten behoefde, en waarop hij zonder met den stadhouder verzoend te zijn; weinig hoop had , tot toenadering uitzigt gaf, De eensge­zindheid werd hersteld , door berniddeling van Johannes van der Waayen, in 1677 door prins Willem zel­ven nit Zeeland genet , in Friesland tot hoogleeraar in de godgeleerdheid aangesteld , en door den stadhouder H e n­dr i k Casimir tot zijnen rand verkozen. Na de ver­zoening droegen hem de algemeene staten, op voorspraak van i Ile in III , den post op van denten veldmaarschalk over de legers van den staat , nadat hij kort to voren een rein naar Londen had gedaan , om zich der koninklijke gunst aan te bevelen. In deze hoedanigheid woonde hij ver­scheidene veldtogten bij streed bij Senef en nam deel aan den slag bij Fleurus. In 1689 werd hij tweede veldmaarschalk, doch de staten van Friesland namen het euvel, toen na den dood van den vorst van Waldek , de hertog van Holstein tot eersten veldmaarschalk word aangesteld. Zijne zwakke Hg­ehaamsgesteldheid maakte hem onbekwaam tot de vermoeije­nissen i an het veldleven. Een borstkwaal , veroorzaakt door een vat van het paard , maakte den 25 Maart 166 een einde aan zijn levee. Hij had den ouderdom van 39 36 jitren en bijkans 3 maanden bereikt. HU was gehuwd met Am alia van Anhalt, die hij zwanger naliet , na al­vorens moeder te zijn geweest van twee zonen en zes doch­ters. Een der zonen , Johan Willem Friso, volgde zijn vader in zijne ambten en waardigheden op. Van zijn 7 tot.12 jaar hield hij met zijne moeder eene kinderlijke briefwisseling welke uitgegeven is in 4r­chives de la maison d'OrangefNa8sau 11e Serie , T. V. p. 237-246. Zie Aitzema Saken van Staat en Oorlog , D. V. bl. 58-63; d'Estrades, ' III. p. 459, 481, 486-492, Lettres et 1V4goc. , T. 505 , 514 , 515 , 531; 7'weejaar-Geschied., bl. 478 ; loll. Mere. , 1070 , bl. 98-157 , 1679 bl. 121 , 1682 , bl. 153 , 1684 , bl. 263 , 1689 , bl. 277 , 278 , 1690 , M. 93-97 ; Negociations du comte d'A­vaux, T. IV. p. 120 , 128 , 130 , 294 , 334, 350, T. V. p. 137, 189, 205 ; Europ. Mere. , Jan.—Naart 1696 , bl. 328 , April—Junij 1696 , bl. 324 ; Wagenaar, Vad. Mist. D. XI. M. 395 , D. XIII. bl. 98 , 180 , 181, D. XIV. bl. 367 , 453 D. X V. bl. 35 , 195 , 423 , D. XVI. hi. 50, 99, 315; van Wijn, ,Very. op Wagenaar, D. XV. bl. 30 , 70 , D. XVI. bl. 79 , 80 , 81, 91 , 92 ; Leven en bedrijf van Willem Henrik, bl. 45; Leven van Willem Il, bl. 819;Eek­h off, Geschiedk. Bescliryv. van Leeuwarden , D. II. bl. 78 , 137 , 299, 310; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 464; Bossch a, Negri. fleldend. te Land , .D. II. bl. 168 , 239 , 240 , 258 ; K o k , Vad. Woordenb. , o. h. w. ; .archives de la maison d'Orange-Nassau , lie Serie , T. V. op verschillende plaatsen ; M ulle r , Cat. van Porttr. HENDRIK van Nassem, beer van Ouwerkerk , een kleinzoon van prins M a u r i t s en van de jonkvrouw v a n Mechelen, noon van L o d e w ij k van Nassau , heer van der Lecke , Beverweerd en Odijk , broeder van den als staatsman bekenden heer van O d ij k en van den heer v an der Lecke, welke drie broeders keizer Leopold in 1679 met den grafelijken titel begiftigde. Reeds in zijn . jeugd trad Ouwerkerk in dienst en werd in den slag van Senef gekwetst. Eenigen tijd later redde hij in den slag van St. Denis het leven van Will em III (1678). De prins , die zelf overal in het felste van den strijd was, was eenmaal zoo digt onder den vijand dat de ridder d' Esclainvillie r s hem reeds het pistool op bet lijf zette toen Ouwerkerk den Franschman uit den zadel schoot ; eene dienst aan het vaderland , ja aan Europa be­wezen , welke door de staten-generaal met het geschenk van eon'. eeredegen praehtige pistolen en gouden toomsie­raden dankbaar erkend is. De prins maakte hem terstond hopman , en sedert ver­gezelde hij hem op meest alle zijne veldtogten. Te Neer­winden (1693) joeg hij , aan het hoofd der kompagnie Hollandsehe gardes , twee Fransche eskadrons overhoop trok door een derde been en bekwam eenige standaarden en gevangenen , en in 1695 was hij bij den meesterlUken terngtogt van den prins de V audemon t. In Engeland leerde hij als Engelsch generaaF, den her-tog van Marlborough kennen , onder wien en mogelijk op wiens aanbevelen , bij tot veldmaarschalk benoemd werd. De Britsche held moist hem op prijs te stellen. O u w e r-k e r k 's dapperheid was niet onberaden , -doch vast en on­wrikbaar. Onder Marlborough nam hij deel aan meest alle veldtogten en veldslagen in den Spaanschen Successie­oorlog en bleef zijn bestendige vriend. In 1702 bragt hij hem van zijn geliefkoosd plan om de Fransche linien door te breken , waartoe hij thans schoon­der leans dan ooit meende to hebben , af, en in den veld­togt van 1703 weerhield hij met de Nederlanders het Fransche hoofdleger om iets tegen Luik of Maastricht to ondernemen. In den veldtogt van 1704 bleef O u w e r k e r k in de Nederlanden , waar zijn bombardement van Brugge , zonder eenige vrucht dan de afpersing van eenig geld , en dat van Namen hem bezwaarlijk tot eere kan worden ge­rekend. In 1705 hielp hij de Fransche linie veroveren en stemde allddn met Marlborou g-h tot aanval des Franschen legers , hetwelk door de afgevaardigden te velde, en vooral door S l a n g e n b u r g 's tegenwerking. , mislukte en Marlbor o u g h bitter griefde. Veel deel had O u w e r-k e r k aan de overwinnin„0. bij Ramillies , waar hij in eigen persoon aan het hoofd zijner Nederlanders die weer verloren dan de Britten , streed. Hier had hem. zijn edel­moedigheid bijkans het leven gekost. Een Beijersch rit­meester gaf zich over. O u w e r k e r k liet hem zijn sabel behouden. De ellendeling Wilde, den veldmaarschalk , die zich omgekeerd had , daarmede van achteren doorboren , toen een rijknecht het zag en hem doorschoot. Hij stied in 1708 , zevenenzestig jaren oud , na zich nog met roem in den slag bij Oudenaarden to hebben bedekt. Een half uur voor zijn dood onderteekena hij de afschaffing der piek bij het leger , die door de bajonet vervangen werd. Van hem bestaat een zeer schoon portret in zwarte kunst. Zie Ilerzogs Johann von Marlborough Leben and Denkwiir­digkeiten , nebst dessen Original-Briefwechsel, aus den Famtlien-Ar­chiven zu Blenheim and andern echten Quellen gezogendent aus de Englischen iibersetz , t von F. A. v. II. 6 Th. in 80. Wien; 1820-22; Ilistoire de Jean Churchill, duc de Marlborough , 3 vol. 80., avec plans , 1808; A. de Vrijer, Ilistorie van Joain Churchill, hertog van Marlborough , Amsterd. 1738. 4o. 4 dln. ; de Nassiac, Memoires de ce qui s est passé de plus considerable pendant la guerre depuis l'an 1688 jusqu'en 1698 , Paris 1698 ; liaerlemsche en Leydse Couranten van 27-29 Mei 1706 , behelzende versiagen van den slim. bij Ramillies 23 Nei 1706; Q u i n c y, Dist. milit. de Louis le Grand, T. /I. p. ,694 ; Relation du Ressort secret qui a donne lieu d la &Italie de Ramillies , in Lambertys Mimoires , T. 1V.p.51; Eur. Mere , 1700-1708 , passim; Boll. Mere. 1678 , p. 166-184; Burnet, Lie of William. III, Vol. I. p. 423; Sylvius, Vervolg op Aitze­m a , 16 B. bl. 160; Wagenaar, Vad. list., D. XIV , XVI , (Re­gister) ; van Kampen Paderl. Karakterk. , B. II. St. II. bl 522 ; Bossoha, Natl. Ileldend. te Land, D. IL. bl. 172. 207,255 , 286, 324, 340, 344, 348, 351, 359, 361, 382-391, 392, 398, 416. HENDRIK ADAMSZ., een doopsgezinde , die den 22 October 1558 te Akers om het geloof met een strik aan een paal geworgd, voorts met een keten daaraan gebonden en met vuur verteerd werd. „Als men nu" schrijft v a n Braght „den brooder Hendrik Adamsz. met de andere ter doodwaert voerde , soo bond de scherpregter syn handen soo styf dat syn vingeren daer swart af wierden maer by hief syn handen op tot God en loofde Hem , dat by sulks to lyden weerdig was ; ondertusschen werden de banden aan syn handen los , sy werden weder gebonden , immers soo hart als voor henen , maer 't en holp niet, want wanneer by syn handen weder ophief, soo vielen sy wederom af , dat geschiede eenige mael , daer over de rechter toornig werde , en sprak tot den, scherprechter dat by het doch wel vast binden zoude, maer de scherp­rechter sprak: „Gij siet wel dat er geen binden aen helpt". „De laetste mael wierp Hendrik den band henen wech onder 't yolk , dat by ook niet meet gebonden en worde , en seyde : „God wil niet hebben dat ik gebonden zijn zal." „Hy seyde ook dat sulk geweld Godt tegen was, en sprak voort vrymoedig tot den eynde toe." Zie T. J. van B r a g h t , Het bloedigh tooneel der Martelaren, bl. 211. HENDRIK AERTS , boedenmaker, doopsgezinde , werd in 1563 om den geloove op het kasteel to Rijssel in den kerker geworpen en tien dagen later op een schavot op de Markt geworgd. Zie T. J. van Braght llet bloedigh tooneel der Martelaren , bl. 299. HENDRIK ALEWIJNSZ., doopsgezinde, van zijn am­bacht , een tasmaker,, ,een ijverig navolger van J e z u s ' Chris tus, die door de gemeente tot dienaar des god­delisiken woords was gekozen", werd den 9 Februarij 1569 to Middelburg om het geloof levendig verbrand. Hij liet eene vrouw en drie kinderen na. Hii schreef in zijne ge­vanaenis „schoone leeswaerdige brieven , tafereelen en liedaens" aan zijne gemeente en kinderen die gedrukt zijn , o. a. Een sendbrief' van Hendrik A l e w ij n s z. gebonden aen de lieve kinderen Gods in Zeeland, gesehreven. in syn gevangenis tot Middelburg , alwaer by de waerheyd Gods net zyn dood standvastig betuygt heft', den 9 Februarius Anno 1569, gedrukt in 1581 in 120. als ook een geschrift dat hij „aan de heeren overgaf by de pynbank", beiden opge­nomen door van Br a g h t in zijn Bloedigh Tooneel , bl. 389 , volgg. Zie 's Gravezande, Tweede Eeuwgedachtenis der Niddelburg­sche vrijheid , bl. 485 ; Cat. der L'oopsgezinden te 4msterdam . 2de volgreelis , hi. 7. HENDRIK ALBERTSZ., werd in Augustus 1567 levend om den geloove verbrand , wij1 hij hardnekkig in zijne dwalingen bleef. Zie Verbalen van Grijspere en Lent, Commissarissen van den Raet der Troublen in den jaere 1567, 1568; B r a a d t , _Historic der Ref. D. I. (41.) , bl. 50. HENDRIK ALBERTSZ., brouwer to Nijmegen , had in 1622 zijn huis verleend tot de bijeenkomst der remon­stranten. Hierom voor den magistraat ontboden verzocht hij zijne beschuldiaers to mogen weten. Men antwoordde : „De heeren zijn Saar genoeg van verzekerd , gij hebt van hen niet anders te verwachten en schik de boeten to be. talen eer u iets ergers geschiede." Men verwees hem in de boete van f 200.— en schorste zijne veering tot dat hij het gewijsde zou hebben voldaan , verbiedende dat op het accijshuis bieren op zijnen naam zouden worden ge­geven. „Geitu aentuiging" schrijft Brandt „daertegen , noch ootmoedige verzoeken , geen beroepen op hura emees- e' teren, noch op den inhoud der plakaten konden hem helpen hij moest het geld , naer een tegenstreving van vijfiien daegen , ten vollen betaelen." Zie Brandt fist. der Ref. , D. IV. bl. 730 ; Historie der Pro­cedures tegens de Remonstr. to Niewmegen p. 8 , 9 Nalliteiten der Dortsche Synode , D. IL p. 164. Nk HENDRIK ANTONISZ., doopsgezinde , werd den 6 Augustus 1552 to Amsterdam levendig verbrand. Zie van B r a g h t , bloedigh tooneel enz. , bl. 142. HENDRIK ARENTSZ., scheepstimmerman in den Briel. Toen er in 1568 een schip voor die stad kwam, dat lek was, verzocht de kapitein hem het digt to maken. Terwijl hij daar-mode bezig was , vernam de magistraat van Rotterdam dat het een vrijbuiter was , en zond soldaten naar den Briel , die het schip bemagtigden on het met het scheeps­yolk, en onder dit ook H e n d r i k A r e n t s z., naar Delft ,*oerden. Doch daar die van Delft het niet begeerden in to nemen, werd het naar Rotterdam opgezonden. De vrij­bailers werden veroordeeld om gehangen to worden. H e n­dr ik Arents z. vroeg hierop : „of hij in een stad van regt of geweld gekomen was, waarom zij den onschuldigen met den schuldigen wilden verdoemen ?" en vervolgde : „dat hij niet gevangen was van wegen eenige misdaad , zoo zij naar hem en zijn geloof vroegen , zij zouden het alzoo bevinden." De gouverneur, dat hoorende, vroeg : „Wat zegt hij , wat is dit voor een ketter ? Is hij een van de wederdoopers , zoo zal hij niet hangen, maar men zal hem doen branden." Hierop werd hij wegens zijn geloof onder­zocht en een doopsgezinde bevonden zijnde, levendig verbrand. Zie van Braght, Illoedigh towel , bl. 383. HENDRIK ARNOLDUS , ook Hendrik Arnold z. van der Linden, predikant to IJsselmonde (1605) , en later to Delft, een ijverig contraremonstrant, president der Delftsche synode en lid der Nationale synode to Dordrecht , voer op die synode hevig tegen , Grevinkhuizen uit, wegens zeker boek, waarin deze hem van leugens had over tuigd;sook was hij als president der Delftsche synode de aankla­ger van den beroemden Fr an c i s c u s Jun i u s. Hij be­boorde tot de deputatie door de synode benoemd om de verkorte acten to examineren en to approberen. Hij „sus­tineerde dat de overheydt alle hare onderdanen , die na voor­gaende waerschuwingen, haer niet binnen ses maenden tot de ghereformeerde kercken niet en begaeven , behoorde met een briefken to lands uyt to senden." Bernardus Dwin glo beschuldigt hem in zijne Nulliteyten der 1Vation. Synode van „openbare leugenen , xnuyteryen , meer dan Lombaertsche woekeryen en andere ongoddelycke legenden." Hij stierf in December 1637. Zie Dwinglo, Nulliteyten der Nat. Synode , D. I. bl. 67 , 78 ; Brandt, Hist. der Ref., D, III. bl. 82, 83, 319, 344, 348; Der Betnonstranten Kerligangh, p. 74 ; Beschrijving van Delft , 1792 , fol. bl. 440. HENDRIK DIRKSZ. , doopsgezinde, word to Leiden om den geloove verbrand. HENDRIK DIRKSZ. (MO , een man van groot aan­ zien to Amsterdam, in en om het midden der XVIde eeuw. In het jaar 1525 werd hij verkozen tot lid van den raad, zat vervolgens in 1526, 1528, 1531, 1533, 1535 en 1537 in schepens bank on bekleedde tusschen 1539 en 1564 veertienmaal de burgemeesterlijke waardigheid. Ondanks dit aanzien staan van hem eenige bijzonderheden aangeteekend, welke zijnen naam eon onuitwischbaren vlek hebben aan gewreven. In het jaar 1545 heerschte hier te lande eene groote duurte van het koorn. In 't vermoeden dat . de kleine .voorraad hiervan de oorzaak• was en met let voor­nen3en om den uitvoer te verbieden , zond de landvoogdes iemand van harentwege naar Amsterdam , om . op ,te neinen hoeveel er nog voorhanden was. 'Coen wist burgemeester H e n d r i k Dirk s z. te 1pewerken dat de koornhandelaars twee lasten voor edn opgaven , waardoor de uitvoer open. bleef , tot voordeel van eenige kooplieden , doch tot druk­kenden last voor de schamele gemeente. Eenigen tijd daarna (1533) werd hem ten laste gelegd , dat hij , bij het vorde­ren van den tienden penning van Holland , van de waarde der huizen en vaste goederen , van de 1 13,000 , welke Amsterdam daartoe moest opbrengen meer dan f, 4000 had achtergehouclen. Doch 't geen zijn naani vooral een kladde heeft aangeivreven , was zijn gedrag omtrent den schout Willem Dirkzoon 'Barden, 't welk zich in deter voege beeft toegedragen : Het schoutambt der stad in 1542 opengevallen zijnde , was bet , op aanbeveling van burgemeester Hen d r i k Dirk s zoo n, aan den gemelden Bar des, een man van goede zeden , doch onder verdenking van tot het Luther­dom over te hellen , opgedragen. Maar hieraan bekreunde zich de burgemeester niet , zeggende „dat men hem altoos kon afzetten , indien hij .niet naar de hand wilde gaan ," dat is , naar de pijpen der burgemeesters dansen. Nogtans hadden doze, gedurende de acht eerste jaren zijner bediening geen teden tot klagen. Alleenlijk wil men, dat ,. hoewel hij in 't aIgemeen de hand hield aan de uit­voering der plakaten , nogtans wanneer er een scherpe huiszoeking naar onroomschen op handen was , ze plagt to waarschuwen , door, de volgende woorden , die hij zorg droeg van oor tot oor to doen vloeijen door de stad „J o z e f nam de moeder en It kind en is daar mode in Egypte gevlugt ," alsmede dat hij , na het overdrijven der wolk dit tot een leuze stelde : „zij zijn dood , die 't kinA naar 't leven stonden." Onder dit alles behield hij de gunst van burgemeesteren. Evenwel de zaken namen een • andere keer , sints Bar­d e s ten hove wist to bewerken dat hij schout van 's kei­zers wege , en dus minder afhankelijk van de regering der stad werd. Burgemeester Hend rik Dir ks z oon, die inderdaad B a rd e s meest bevorderd had , nam dit zeer euvel , en stelde van dien tijd of alles to work om zijn verderf to berokkenen. Geen korter weg was, er dan om hem verdacht te maken van ketterij , vooral van heimelijke genegenheid voor de Herdoopers ; eene gezindte , die vooral sints het voorgevallene met de naaktloopers , in den jare 1535 , hier ter stede voornamelijk in den haat was. 001 dit oogmerk te bereiken spande de burgetneester zamen met Flo ris Eg b'ertszoon , onder-inquisiteur en pastoor der Oude-kerk. Een arme vronw , verspiedster* der On­roomschen , in de wandeling Geele F y genaamd , voorts nog een ander wijf, V olk je Willems, nevens de nota­ris Kornelis Maartszoon en een Adriaan Jane­zoon werden door hem aangezocht tot het doen van de verklaring : dat B a rd es en zijne huisvrouw herdoopt wa­ren en sem de vergaderingen der Wederdoopers bij woon­den , en die beschuldiging aan den opper-inquisiteur te Leuven overgebriefd. Schout B a r des ontdekte welke pogingen tot ztjn verderf werden aangewend , vervoegde zich bij de landvoogdesse te Brussel en bragt te weeg , dat er gemagtigden naar Am­sterdam werden gezonden tot nader onderzoek. Deze ont­dekten spoedig dat er iets anders dan ijver voor de leer bier onder school , waarvan de verklaring , die F y en Volk j e in den Haag , werwaarts zij gevoerd waren , af­legden : „dat zij , staande op een bankje , door de glazen van zeker speel- of tuinhuis aan 't Reguliershof , even buiten de poort , door den schout , sedert eenige jaren in huur gebruikt , met hare eigene oogen gezien Cadden , dat de schout en zijne huisvrouw herdoopt werden ," een dui­delijk bewijs was ; want een der gemagtigden , naar het speelhuis gezonden om de zaak to onderzoelten , kiom op bet bankje , en vond de glazen to hoog oat 'die zelfs met zijn arm to bereiken , waarop hU den schout , die daarbij tegenwoordig was , met blijdschap. toevoegde : „Heb goeden mood , heer schout , uwe zaken zijn behouden." Toen wer­den burgemeester D i r k a z o o n en de pastoor gevat en gevankelijk naar 's Hage gevoerd , alwaar het eerlang Week, dat de beschuldigers door aandriiven genoopt waren tot het geven van valsche getuigenissen. De pastoor werd gebannen , de notaris afgezet en Adriaan Jan sz oo n gegeeseld. Geele F y werd de tong nit de keel gehaald, geworgd , geblakerd en naar het gfilgeveld gesleept. Zoo-lang zij spreken kon hield zij staande , dat burgemeester Hen d rik Dir ks zoo n haar had omgekocht. Vele weken zat deze op de gevangenpoort , en kreeg naderhand den Haag tot een gevangenis op eon borgtogt van f 20,000 , indien hij de plaats verliet en zich niet op het eerste ontbod voor den Hove stelde. Een jaar verliep eer het hem werd toegestaan naar Am­sterdam terug to keeren , en toen nog niet dan onder ver- dubbeling van den borgtogt, en sedert nog vier jaren voor dat de zaak volkomen was afgedaan. Hij wise echter zijn aanzien op nieuw in zoo verre te hersteLlen , dat hij in 1563 en 1564 op nieuw de burgemeesterlijke waardig­held bekleedde. Naderhand sehijnt hij echter in minach­ting to zijn vervallen en wij ontmoeten hem niet dan in den jare 1578, onder de dienende en oud-regenten, die bij de merkwaardige verandering der Regering, ter stad wer­den uitgevoerd. Een zonderling gedrag hield hij bij die getegenheid. Nevens anderen in een vaartuig ingescheept, om daarnaede IJwaarts gevoerd te worden , zond hens zijne huisvrouw twee hembden na. Doch hij, geen andere ge­dachte hebbende, of men zoude hem buiten den Boom in den grond boron , gaf ze aan de brengster terug, zeggende, dat hij ze niet Leeer ,zou noodig hebben. Tegen verwaeh­ting, word hij met anderen , even buiten de stad, aan den St. Antonys dijk aan land gezet, vanwaar hij zich naar Haarlem . begaf. Hier scheen hem de hoop op een geluk­kige omwenteling niet begeven to hebben. Althans ge­vraagd zijnde naar zijne gedachten over de verandering in de regering, plagt hij met een lage uitdrukking to ant­woorden : „Lluimetuit, hoedt u voor de weerstuit," betee­kenende dat zij , die nu op 't kussen zaten , op hunne beurt wel eens het onderspit konden delven. Doch hij beleefde die omwenteling niet. Hij overleed to Haarlem , door een ieder veracht , vooral door den gemeenen man , die zulk een haat tegen hem had opgevat , dat bij zijne begrafenis verspreid yfArd , dat z jn lijk op eene wonderd,adige wijze was weggiVberd en een spooksel de ledige plaats in de kist had ingenomen. Zie Hooft, Ned. list., B. IF M. 57, 61; Wagenaar, er dam , D. HI. bl. 63, 82, 97, 100, 226, 474;Dezelfde, Vad. Dist. D. V. bl. 293 , 387 , 412, D. VII. bl. 207 , 208 ; Kok , Vad. Woordenb. , o. h. w. ; V i g 1 i i , Epist. Select., N. 1. XLVIII, p. 372. HENDRIK GILLESZ. en zijn broeder J an , zonen van Gillis Spaens, messemaker to Utrecht , hadden de beeldbreking te Utrecht begonnen en werden met den zwaarde gedood. Zie Bra ndt, Bust. der Ref., D. I. (q1.) bl. 55. HENDRIK VAN GORKUM, tijdgenoot en vriend van G e e r t Groot e. In ms. bestaat van, hem Reaponsio Heinriei de Gorinchem. Zie Kist en Rooyeards, Archief voor Kasha. Geschied. , D. III. bl. 59. HENDRIK GYSBRECHTSZ„ geboortig van3Kampen Doopsgezinde , werd om zijn geloof in Junij 1535 te Hoorn onthoofd. Zie van Bright, Bloedigh tooneel , D. II. bl. 36. HENDRIK HENDRIKSZ. Toen de Remonstra,nten to Amsterdam en eenige der Waalsche gemeente in 1617 af­zonderlijke vergaderingen hadden beginnen to houden , en zulks Diet door c'de wetiouderschap verhinderd werd, schre­yen eenige Remonstranten aan sommige predikanten van hun gevoelen to Leiden om eenen leeraar , die hen, in de Nederduitsche taal mogt komen stichten. Een der 17 per-Bonen , die dezen brief onderteekenden , was Hendrik Hen driksz. Hierop kwam Christiaan` Sopingius, predikant to Warmond , to Amsterdam prediken. Zie Wagenaar, Beschryv. van ilmsterdam , D. IV. bl. 275 , volgg. HENDRIK van '8 Hertogenbosch of Sylvaeducensi8 en Pau lus van Nimwegen, pastoors te Koldingen , met welke de Gereformeerden in een „christelijck gespreck" wenschten to treden , waarop zij antwoordden „dat zulks niet noodig was , dewijl noch de koning , noch zij zelve aan de leere , die in Denemarken geleerd werd , in 't minst niet twijfelden." Zie Utenhovii, Narratio, p. 48, 49, 87; Brandt, Hist. der Ref. , D. II. bl. 318. HENDRIK JANSZOON of lange Hendrik , hopman , van Amsterdam, sneuvelde in den scheepsstrijd voor Gi-braltar (1607). Zie Wagenaar y Fad. Met., D. IX. hi. 255. HENDRIK de Kleermaker , ouderling bij de Hervormde gemeente to Antwerpen , een zeer vredelievend man , die zorgde , dat er in de gemeente geen twist on_ tstond , vooral omtrent de leer , en zeer ijverig was in het onderwijzen van het kuddeke, dat aan ziine zorg was toevertrouwd , in de fondamenten of eatechismus , en toen er sommige „verwerrede en twistighe gheesten" opstonden, „heeft hij ze dapperlick met de schriftueren tegen gestaen." Eindelijk is hij gevangen genomen en gepijnigd , en hoewel de markgraaf hem s seer wreedelick hanteerde ," zoo heeft hij die pijniging geduldig verdragen en niemand „in ver­driet" gebragt. Hij werd met anderen den 19 Januarij 1559 ter dood gebragt en verbrand. A d r i a a n van H a a m 8 t e d e geeft hiervan een uit- voerig berigt , als ook van het oproer da‘ t bij die gelegen­held ontstond, en deelt Hendrik'', Vermaninghe tot de dad van Antwerpen mede. Zie Historic oft geschiedenissen der vromen Martelaren , die om het gethuyghenisse des Evangelys haar blood vergoten hebben , van den tide Christi af tot den fare N. D. LX VI toe op het eerste by eenver­gadert. Anno 1566 , bl. 537-539. (Over deze en andere uitgaven van het Nartelaarsboek van A. van Haamstede zie G. D. J. Schotel, in Konst• en Letterb. 1838,N. VI. bl. 182, 183): J. A b Utrecht Dresselhuis in Kist en Royaards, iirchief voor Kerkel. Ge­schied. , inzonderheid van Nederland, D. VI. bl. 17 , 60, 83 , 105. HENDRIK de leerverkooper , is in 1558 to Antwerpen om der waarheid wale gevangen en ter dood gebragt. Zie van Braght, Jiloedig tooneel, D. II. bl. 202. HENDRIK NIKOLAAS , een iilhoofdig en dolzinuig dweeper in de XVIde eeuw to Munster , in Westphalen, geboren , doch die een aanmerkelijk gedeelte zijns levens to Amsterdam heeft doorgebragt. Ook vertoefde hij gerui­men tijd to Embden , daar hij vader was van 't Huis der Liefde , 't welk , meldt Brandt, „wegens Heide , die to ligchamelijk , en geestdrijverij die to vleeschelijk was ," ver­dacht werd gehouden. Hij kwam het eerst omtrent 1540 met zijne dweeperij ter baan , verhief zich boven het men­scheliike en noemde zich den vergoden mensch. HU was, meende hij , meer dan Mozes en Christus, omdat , zoo als hid, voorwendde , M o z e s den menschen de Hoop had geleeil, Christus het Geloof, maar hij solve de Liefde leerde , die meer was dan die beide , en hij zelve diensvolgens grooter leeraar dan de even genoemden. M o-z e s zeide hij , was in het voorhof des heiligdoms geweest, Christus had de bedieninge des Geloofs in 't heilige gehad , hij daarentegen , schreef hij in zijnen Spiegel der Geregtigheid , had zijne bediening der Liefde in 't allerhei­ligste. Daarenboven sprak hij van zijne menschheid en 't wezen zijner godheid , ook van 't koningrijk Israels, dat, onder zijne dienst , opgerigt of bevestigd zou worden. Ben opstanding der dooden zoude er nimmer ztin. De oordeels­dag was reeds gekomen en H e n d r i k was regter. Som­migen zijner kinderen (zoo noemde hij zijne leerlingen) waardeerden zijne schriften boven die der Heilige Schrift ; doch lieden van kunde en oordeel , o. a. de vermaarde Dirk Volker t z. Coor n he r t, getuigden nimmer jets to hebben gelezen , waarin men minder blijken van gezond verstand , duchtige bewijzen en wettige besluiten vond. De zoo even genoemde C o o r n h e r t raakte met hem in ken- nis bij gelegenbeid als deze op een rein van Embden naar Brabant zijnen weg over Amsterdam nemende , eenigen tijd bij hem huisvestte. In dien tusschentijd gaf hij zijnen vriend te lezen zijnen Spiegel der Geregtigheid, toen nog niet gedrukt. Meer dan eene bragt C o o r n h e r t hem tot zwijgen , door kracht van redenen. Om in zulk een geval zich uit verlegenheid te redden , gaf hij voor , dat de Geest hem het zwijgen opleidde. Ook plagt hij to zeagen dat de wijsheid van hare kinderen moest gsoordeekf worden." Zijne leerlingen , die zijne stelsels nog overdreven , be­weerden dat zij alleen uitverkoorenen en alle anderen ver­.worpelingen waren, Eenigen onder hen sloegen voort tot de uitzinnigheid van to beweren dat zij God waren. Zoo .van hem als van zijne leerlingen zijn verscheidene schriften uitgegeven , zoo als : Revelatio Dei , of God in zijne groote voorzegging ; eene blyde boodschap van het rek van God en Christus ; Eene afbeelding van den waaren en geestlyken Tabernakel ; Eerste vermaaning aan zijne kinderen en de familie der Liefde ; en eene Gelootsbelijdenis van de Waare en Christelijke Religie, opgedragen aan den Engelschen koning Jacobus en ge­vonden wordt in een werk getiteld : Kort verhael van het geloof der goedwilligen in Engelland, genoemd de Famine der Liefde , uitgegeven 1604. Cornoedia. Ein gedicht des spels van Sinnen , dorch H. N(i c l a e s) am dach gegeuen unde van em uppet nye auer­seen unde vorbetert, z. pl. van druk (Embden ?) 1575, m. houtsn. , langw. kl. 80. De Lieder edder Gesangen H. N(clae s); 11, goede Leve unde stichtinge , dem lifiagesinne der Lieften , unde en alien dia sick daer-thoe wenden. Refereinen unde Rondelen edder rrnische Sproken. Dorch H. N. am dach gegeuen unde van em uppet nye overseen wide vorbetert. Dre griindige Refereinen , die H. N. wedder dyne Kran­den am dach gegeuen heft. Alle drie z. pl. van druk , doch ter zelfder plaatse ale het voorgaande , 1575 , Duitsche letter met houtsn. , langw. 120. De drie laatsten bevinden zich in de bibliotheek der Maatschappij van Ned. Letterkunde to Leyden , benevens de volgende handschriften : Chronika des lifisgesinnes der Lieften: daer inne betuget were de Wunderwercken Godes tot tester tydt : wide idt iene dat H. N. under dem Hiisgesinne der Lieften wederfaren is. Dorch Daniel, ein Mede-Older mit H. N. in dens Hi s­gesinne der. Lief ten , am-dach gegeuen. 160 bladz. Ordo Sacerdotis , de. Ordeningen des Priesterlicken States, in dem Husgesinne der Lieften , also H. N. desuive , uth dem Munde unde Worde des Heren , nde idt waeraftige We­sen , sulvert geschreven , under den Olderen ende Ministeren in dem Hasgesinne der Lieften over antwortet heft. 78 bladz. Acta H. N. De Gescheften H. N. uncle etlicke hemmelsche Werckinge des Heren und Godes, die H. N. van syner JUget ann , wedderfaren synt. Dorch Zacharias, ein Mede-Older in dem Hasgesinne der Lieften , am-dach gegeuen. 70 bladen. Te zamen 308 kl. :octavo bladen in 2 din. h. b. Institutio puerorum. De gantze Boeckstauen der A. B. C. De Thien vornampste Geboden Godes. De twel f .Thuet artyc­kelen des Christen Geloues Mit noch etlike goede Leringen vnde gebeden. Dorch H. N. op Byrn verordenet vnde am dach gegeuen : und uppet Nye ouerseen vnd vorbetert . , . . 1573 , kl. 80. -? Bibelsche Figuren Verzameling van 83 Bij­belplaten , gegraveerd door P. E. van Borch t, 1582 , met tekst onder iedere plaat. ---a. Zeugnusse ausz der Heyl. Schrift ; Vona rechten Weinstock ; Zeugnusse von Sion ; Abbildung der zweierley Wege etc. ; Von der waren Frucht der Gerechten ; Heulest oder Weinet. 6 Zinnebeeldige prenten met tekst rondom in plat Duitsch, alle onderteekend Charitas extorsit. Gedruckt in Colin , dorch Niclas Bohm bargen. b. .Nu geit idt Gerichte over de Werlt etc. Apocalyptltehe prent als de voorgaande met tekst in zoo­genaamd Neder-Saksisch. Onder aan : Vtt Lieften an dach gegeuen dorch H. N. Zie Mosheim, 'Cork. Geschied., D. VII. bl. 291-293;Walch, Bibl. Theol. Select. T. II. p. 47, 48 ; Stockmann, Elucid. Bee­resium , p. 145, 148: Jo. llornbeckii, Summa Controversiar , Lib. VI. p. 393; G o d f r. Arnold.,. Bistorie der kerken en ketters D. I. B. XVI. H. XX. § 30; Anton. W i I h. Bohm, Englische Ref. Historic , IV. B. V. St. bl. 541; II e n d. Morus, Grand explication of the Mystery of Godliness , B. VI. C. XII—XVIII ; Willia in Sewel, Bistorie der Quakers , B. III; Brandt, Historic der lief., D. I. bl. 187, 188; Leven en wercken van D. V. Coornhert, pas­sim ; Y p e y , Geschied. der System. Godgeleerdheid , D. III. bl. 17 ; Kist en Royaards. Kerk. Archief , inzonderheid voor Neder­land , D. V. M. 358 , 388 , Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. , D. I. bl. 39 , 216; (eerste) Catal. (van J a c, Konin g) Amst. Sept. 1828. bl. 48 , N. 64 , bl. 55 , N. 171 , 2; K o k , Pad. Woordenb. , o. h. w.; G. D. J. S c h o t e 1 , Kerk. Dordrecht , D. I. bl. 165 ; Catal. eener vitmuntende verzameling van Uitheemsche Blibels enz. , verzarneld door en verkr9gbaar by F. lit u 1 1 e r, 1857, bl. 97 ; Dr. F. N i p p o 1 d van Emmerik heeft laatsteNk (1861) over hem geschreven in ecn Duitsch letterkund. Tijdschrift. HENDRIKS. Dat hij , die zica in een nijpend gevaar kloekmoedig betoont en zijne tegenwoordigheid van geest niet verliest , meer kans heeft om er zich uit te redden , dan hij die zich lafhartig gedraagt en dadelijk verlegen staat , is eene ontegenzeggelijke waarheid , welke in het volgende voorval bevestigd wordt. Gedurende den Padri-oorlog op Sumatra's Westkust (1821-1837) , was de luitenant He ndr iks in 1833 ci-vile en militaire kommandant van Boewa , in de Padang­ache Bovenlanden gelegen. Op zekeren namiddag geheel alleen zijnen gewonen wan­delrid doende , kwamen , bij zijne terugkomst door een bosch , toen 14 nog tien minuten van het fort verwijderd was, onverwachts een twaalf- of veertiental Padries ter zijde van den weg uitgeschoten waarvan eenigen het paard bij den toom grepen , en de anderen hem met hunnen klewang (een scherpsnijdend zwaard met eenen zeer dikken en zwaren rug) , onderscheidene wonden toebragten en van het paard aftrokken. TerwijI zij nu zeker wilden overgaan, om hem van het leven te ,berooven , ontwaakte Hendriks uit zijne verbazing , en zich tot de aanvallers wendende , begon hij hen op eene grove wijze tilt te schelden. „Wat heb ik a gedaan honden," zegt. hij, „om mij zoo to be­handelen ? Ben ik immer ongevoelig geweest voor verzoeken ? Is dit nu voor mijn goed doen schurken ? enz. enz." De vijand zoo onverwacht bij eene dusdanige gelegen­held toegesproken is verwonderd, en staart hem aan, voor een oogenblik het moorddadige wapen langs de zijde latende nederhangen. Hen d r i k s maakt van dit oogenblik gebruik om te paard te stijgen zonder dat de vijand hem zulks belet , met zijne lange zweep regts en links slaande, opent hij zich den weg , en rent voort om het fort te bereiken. Eer de vijand van zijne verwondering terug komt , is Hendrik s reeds ver weg ; bij het voorbij ripen van een paar huizen , digt bij, het fort , worden hem eenige steenen achterna geworpen en voor de brug gekomen valt hij bijna levenloos neder ; men brengt hem dadelijk naar binnen ; de brug wordt tevens opgehaald en de brave Hen d r ik s is gered. Twaalf diepe houwen over de knieen, de beenen en den rug had hij bij deze gelegenheid bekomen, en aan zijn corpulent gestel, hetwelk van dien aard was dat hij zelden zijn wederga ontmoette , had hij stellig het leven to danken , daar de houwen , vooral in de knie , zoo diep waren , dat zij bij een ander zeker het been zouden ver­brijzeld hebben , waardoor dan de ontvlugting onmogelijk zou zijn geworden. Zie Boelhonwer, ilerinnering van aryls verblijf op Sumatra's Westkust , gedurende de jaren 1831-34 , bl. 129. HENDRIKS (BoupEwm) of Balduinus Henric van Zierikzee , was doktor en professor in het kanoniekregt te Leuven. Hij bloeide in het jaar 1460 en heeft geschreven : Lectura ad Libros V Decretalium tomis V, welk boek bij de St. Martens heeren to Leaven gevonden wordt. In Librum IV Decretalium Lectura. Zie Valerius Andreas, Bibl. Belgica , p. 99; Foppens, Bibl. Belg. , p. 117 ; De 1a Rue, Gelett. Zeeland ,. p. 177. HENDRIKS (GozEwia-N) of Gozewin us 11 enr ic i. In de XVI eeuw to Venlo geboren , nam to Keulen het kleed der Dominikanen aan en stierf in een klooster van zijn orde in Duitschland den 19 Januaq 1640. Hij schreef: Aurea Corona anni M. S. S. Rosarii per singula Euangelia Dominicalia,variis figuris, allegoriis, hieroglyphicis , exemplis coelata; id est Manuale Praedicatorum turn caeterorum , tuna S. S. Rosar ii, in quo vita ' Christi et Mari a e varie illustrata , ac moribus christianis accommodata , Colon. Agripp., Constantinus Munich, 1634. 120. pp. 413. Pars qltera. I b i d. Idem , 1634. 12°. pp. 234. Hortulus conclusus , cunctis Deiparae Virginis cultoribus in S. S. Rosarii reseratus. Colon. Bern. Gualterus, 1635. 12°. pp. 416. Zie Valerius Andreas Bibl. Belg., p. 297;F opp ens ,Bibl. Belg. , 4p. 278 ; Paquot, lifimoir., T. 11. p. 165. HENDRIKS (G.) of Henr lei, predikant to Purmerend en 's Hage , schreef : Afscheydspredikatie van Purmerende. 4°. Itatredpredikatie in 's Gravenhage 4°. Inulding van een kerk te Purtnerende. 4°. Zie Naurik en Noordbeek, Naamrol der Dodged. Schryvers. HENDRIKS (HIERormaus) was muntmeester to Arnhem in de laatste helft der XVIde eeuw., rIem werd het mun­ten van heele en halve stuivers opgedragen onder voorbe­houd van de kerlo (de St. Eusebius-kerk te Arnhem) haar geregtigheid. Later ontving hij verlof tot het slaan van duiten onder hetzelfde voorbehoud. HENDRIKS (J.) Friesch wiskundige , leefde in de XVIe en begin der XVIIe eeuw. Zijne wiskundige bekwaamheden werden tot een spreekwoord. Hij ontving in het begin der XVIIe eeuw een jaarwedde van f 1200 , van de Staten Generaal , uithoofde zijner bekwaamheden in dat yak. Zie, van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en Wetensch. , D. III. bl. 115 , 116. HENDRIKS (PIETER) of Hendricks, Doopsgezind predikant , schreef: Ue redelijke en bevandeliike Godsdienst der weerlooze chris­tenen , eenvoudig en duidelijk voorgesteld in LXX korte predikatien. Groningen. 1747. 80. Schriftuurlyke Catechismus , waar in de grondleer der Doopsgezinden in 't gemeen , doch der zoogenaamde oude Vlamingen in 't byzonder , werd aangetoond , nevens een aan­hangsel, behelzende de schets der leer van Menno Simons Groningen 1747. 8o, Forte schets van verscheiden waarheden des Christendorns , voorgesteld in XVI overwegingen over 1 Petrus II : 9. Groningen 1747. 80. Zie Alaurik en Noordbeek, Naamrol van Godgel. Schryvers ; Arrenberg, Naamregister,, bl, 224, HENDRIKS (THOMAS) of Henrici, uit Luxemburg , doctor in de godgeleerdheid en hoogleeraar aan de hoogeschool te Freiburg. Schreef: Doctrinae Moralis libri IV potissimum ex Senecae et Plu­tarchi verbis , vere Christianis , concinnati Friburgi. 1628. 12°. Zie Valerius Andreas, Bal. Belg., p. 830; Foppens, Bal. Rely. T. II. p. 1135. HENDRIKS (WLIBRAND) , word den 21 Junij 170 te Amsterdam geboren en ontving zijne eerste opleidina in de teeken- en schilderkunst aan de teeken-academie aldaar. Hij vestigde zich te Haarlem , waar hij in eene behangsel­fabriek werkzaam was daarna deed hij eene refs naar Engeland , koos , na zijne terugkomst , zijne woonplaats te Eden , in Gelderland , vervolgens in 1786 wederom te Haarlem , waar hij kastelein in Teijler's Stichting en op-zigter van het kunstkabinet werd , welke post hij c'33 jaren bekleed heeft. Hij gaf schier in alle kunstvakken proeven van zijn talent en schilderde land en stadsgezigten , por­tretten , bloem- , regenten- en familiestukken. Ook ver­vaardigde hij keurige teekeningen , zoo eigen ordonnantie als near schilderijen van Frans Hal s, Co rnelis van Haarle in en andere oude meesters. Ook beoefende hij de etskunst. Hij overleed te Haarlem , den 28 Januarij 1831. Zijne kunstnalatenschap werd in Februarij 1832 verkocht , bestond uit 126 schilderijen , van welke hij zelf er 96 had vervaardigd , 92 stuks teekeningen en prenten in lijsten met glas ; een menigte kunstboeken en 'omslagen met teekeningen en prenten. He n d r iks was een geruimen tijd medebestuurder van de Haarlemsche Stads-Teeken-Academie en correspondent van de 4de klasse, van het Kon. Ned. Inst. Hij huwde 1. de weduwe van den kunst­schilder A nthon ie Pal t he, 2. met de weduwe van J. R a de k e r, die ook voor hem is overleden. Zie Iminerzeel, Levens der liollandsche en rlaamsche Kunst­schilders , D. II. bl. 677; Muller, Cat. van Portr. ; Gerrit Lamberts, Lijst van ilutographen enz., bl. 4. HENDRICKSEN (EVERT), geboortig van Zoutelande in Walcheren, stamvader der E verts en of Ever ts zoo n s, die het vaderland groote diensten hebben bewezen ter zee. Hij was een der bevelhebbers van de staatsche smak- en ligte razeilen , die den 30 Mei 1574 , onder den admiraal L o u i s B oiso t, de vloot des konings bij Antwerpen besprongen. Met eenige der ligtste en bestbezeilde schepen ontmoette bij op de wacht twee van 's konings smakzeilen , die bij terstond nam en met hun yolk bij den admiraal B o i sot bragt. Kort daarop was bij bij het gevecht to Calloo , waar door de Staatschen eenige schepen veroverd en ver­nield werden en de vijandelijke admiraal Adol f v a n Ha ems t e de gevangen raakte. Zijne nakomelingen bewaarden twee gebeeldwerkte zit­veren kelken of schalen , hem door de admiraliteit van. Zeeland geschonken , op welker bodem men een sprietzeil­schip met grof kanon en vlaggenmet het wapen van Vlissingen zag. Rondom deze schalen las men: Deur* Godts* Ghenade* als* expaerde* Heeft* Evert* Heindricksen* 't lant* voor* ghestan* met* den* swaerda* 1590* . Ter belooning van zUne diensten kreeg bij ook van 's lands overheid eerie jaarlijksche rente voor ddn zijner zonen, die blind was. Zie E. van Meteren, Nederl. llist. , fol. 10, vso.; Bor, Ned. Dist. , VII. B., bl. 16 ; Smallegang, Chronyk van Zeeland , 1)1. 772; La Rue, fleldh. ZeeL , bl. 180; de Jonge, Nederl. Zee­wezen bl. 182 ; de J o n g e , Levensbeschrijving van J. en C. Evertsen , bl. 8 en 9. HENDRIKSEN (Mr. JAN BoTn) in 1763 student geworden to Utrecht , was van 1788-1796 raadsheer in den hove provinciaal van Utrecht ; en weder 1802— 1811 in dezelfde betrekking werkzaam. Hij werd in 1817 curator der hoogeschool to Utrecht en stied den 25 Augustus van dat jaar , in den ouderdom van 73 jaren. 37 Zie Mr. J. I. D. Nepveu, Bet Leven van Mr. Noon. van phen , voor het derde deel der Dichttverken van Mr. II. van Alphe n,bl. 'XXVII, lste druk; Konst- en Letterbode 1817, D. II. bl. 274. HENDRIKSEN (Mr. WILLEM JAN BOTH), zoon van den voorgaanden , lid van • den stedelijken mad en der provin­elate staters van Utrecht , ridder van den Nederl. Leeuw , gaf het voorbeeld van onafhankelijkheid en naauwgezetheid in de behartiging der belangen van stad en gewest ; on­dersteunde alle pogingen tot bevorderino. van godsdienstig ° leven en van christendom en ware beschaving. In het bij. zonder wijdde hij zich met ingenomenheid aan de zaak van bijbel- en zendelinggenootschap en besteedde tiverige zorg aan het welzijn van Utrechts gymnasium. Een hoofdtrek van zijn karakter was een opregt , eenvoudig , godsdienstig gemoedsbestaan , geoefend in de beproevingen des levens , waarin ook hij zijn deel had , vast geloof aan Gods vader­lijke zorg steunende op levendige overtuiging omtrent de hoofdwaarheden des christendoms. Hij overleed te Utrecht den 30 December 1853 in den ouderdom van 73 jaren. Zie Ctrechtsche Volksalmanak 1855, bl. 73-75. HENDRIKSEN (WILLEM), stand aan het hoofd van een fraterhuis , in 1403 to Amersfoort gebouwd. Hij was een boezemvriend van F 1 o r is R a d e w ij n s, uit wiens brieven wij hem als een ijverig en godvrachtig menschen­vriend leeren kennen. Hij was zeer bedreven in het we­reldlijk en kerkelijk regt , en won als leeraar der jeugd tle algemeene liefde en achting zijner stadgenooten. Hij stied in 1414. Zie Dumbar, itnalecta , T. I. p. 110; Matthaei, Scroiptor. ihnersford., p. 47 ; van Bemme1, Beschrijving van itinerslOort , D. I. bl. 182 ; Burman, Traj. erudit , p. ; D e I p r a t , Verhandel. over de Broederschap van G. G r o o t e , bl. 85. HENDRIKSZ. (BoupEwuN), was admiraal van een der vloten , in 1626 door de West-Indische maatschappij naar Brasilid gezonden. Hij poogde to vergeefs de stad St. Salvador in de. Bahia de todos los Sanctos of Aller­heilige baai , van de Spanjaarden te herwinnen , waarop hij naar de haven van Porto Rico vertrok , welke stad hij overweldigde en verbrandde , doch hij stiet zijn hoofd voor 't kasteel. Aan Sierra Leona in Guinea gekomen , ver­eenigde Hendrik s z. zich met de vloot onder Jan Dirk s­zoon Lam, die na hem uit het vaderland gezeild was. Men ondernam , in Wijnmaand , een aanslag op het kas­teel Del Mina , ditAingelukkig afliep , wordende de onzen , vermoeid van den togt to laude naar dat kasteel , onverhoeds overvallen van den vijand , en ten getale van meer dan 400 afgemaakt. D'e overigen , die geland waren , bergden zich met de vlugt. De vloot stak in het volgende voorjaar wederom over naar Brasilia, daar zij eenigen bait behaalde en eenige vijandelijke schepen veroverde en ver­nielde. Van daar tot aan de Havana voortgezeild , over­feed de admiraal Hendrikszoon op den tweeden van hooimaand 1626. 't Gezag was toen nit op de vloot , het scheepsvolk sloeg aan het muiten en men zag zich genood­zaakt , naar 't vaderland terug to keeren , alwaar de meeste schepen schier ledig en beschadigd terug kwamen. Zie J. de L a a t , Verh. van West-India, b1.10--54, 59 , 70 , 72-83; Aitzema, Saken van Staat en Oorlog , D. I. bl. 336-343,419, M3, 682; van den Sande, Nederl. Hist., bl. 120;Wagenaar, Vaderl. But., D. XI. , bl. 13 , very. HENDRIKSZ. (DANIEL HENRTCUS) to Schiedam geboren, predikant to Zunderdorp (1789) , Krimpen (1791) , Gro­ningen (1801) , was vele jaren praeses van het Classicaal en Provinciaal Kerkbestuur en stierf den 7 Maart 1841 , oud bijna 75 jaren. Ilij schreef: Onderwzys in de leer van de Godsdienst. Rotterd. 1800. gr. 80. Zie Naanalf)st van Ned. Bodeen van 1790-1832. HENDRIKSZ. (DIRK), eon weerloos burger to Arnhem, die in het oproer aldaar in 1786 door de soldaten van het regiment van Douglas , terwiji hij met eon roomkannetje in de hand over de Markt naar de beak ging , gewond werd zoodat hij zwemmende in zijn bloed en zieltogende op straat bleef liggen en na verloop van weinige dagen overfeed. Zie Bet Beroerd Neckriand, D. IV. M. 233. HENDRIKSZ. (HENDRIK) , een dapper zeeheld , die zich in 1667 , toen hij den rang van kommandeur bekleedde op de rivier van Chattam onderscheidde. „De kommandeur" schrijft Brandt, „Hendrik Hendrikszoon, met het brandschip de Catharine , die toen stoutelijk volgde meende toen het schip Karolus Quintus , insgelijks door do Engelschen van de Nederlanders weleer genoomen , en toen gemonteert met 't sestig stukken, aan boort to koomen, maar werd in de grond geschooten , en zonk voor de boeg ten deele aan de zij de van den Karolus Quintus." Zie Brandt, Leven van de Bulger , bl. 575; Leven en Daden* der Doorluchtigste Zeehelden , D. 11. bl. 252 ; Hollandsche Mercurius 1667, Li. 87. HENDRIKSZ, (JAN) leefde in de tweede heift der XVIIe eeuw. Hij vervaardigde een vierregelig gedicht op de Lo f- basuyn van A. Jon ghele ij n, over de Ryswyksche vrede. Leyden 1697. Zie H e r i n g a , Bljdrage tot de Lijst der Ned. Dichters , bl. 48. HENDRIKSZ. (HENRICus) werd in Zeeland geboren en predikant te Wilnis en Vinkeveen in Julij 1737 , vertrok van daar in 1742 naar West-Indien , waar hij overleed in bet laatst van 1743. Hij wijdde de nieuwe kerk te Wilnis in 4 Febr. 1742 met Hagg. II : 10. Hij schreef: A.cht en dertig stigtelyke predikatiJn. 80. Intajdingspredikatie van een Nieuwe kerk te Wilnisse. 4°. Zie Noordbeek en Nourik, Naanirol der Godgel. schrijeers ; Bockzual over die jaren. HENDRIKSZ. (PIETER), werd 20 Augustus 1779 te Enkhuizen geboren ; een zoon van An t h o n i u s Pet rus en van Adrian a de Lange, broeder van den reeds genoemden Daniel Hen r i cu s. Aanvankelijk voor de burgerlijke heelkundige praktijksoefening bestemd , en als heelmeester voor eene stad bij de provinciate genees­kundige commissie van Groningen , in den jare 1804 , bevorderd , ging later over tot de militaire geneeskundige dienst , waarin bij tot den graad van chirurgijn-majoor opklom. Vervolgens verliet hij de militaire dienst , ten gevolge van een beroep als lector in de ontleed- en heel­kunde aan de Groninger hoogeschool. Deze betrekking werd vervangen door die van buitengewoon hoogleeraar aan dezelfde academie , waarbij hem tevens den graad van medicinae en chirurgiae doctor verleend werd. Eindelijk in 829 werd hij benoemd tot gewoon hoogleeraar aan dezelfde hoogeschool. In den jare 1826 , toen voornamelijk de provincie Groningen door een allArnoodlottigste volksziekte geteisterd werd , maakte prof. Hen d r i k s z. zich ver­dienstelijk , door het tot stand brengen van een hospitaal to Groningen , ter verpleging van menigvuldige hulpelooze zieken. Toen in 1831 de Aziatische cholera al dieper in Europa doordrong en ook onze gewesten bedreigde , werd hij met de Med. doctoren Beck ers en Arnt zeni us, gesteld aan het hoofd eener commissie tot bet onderzoek der ziekte op de plants zelve , alwaar zij destijds in groote hevigheid woedde , en bezocht en verbleef diensvolgens vele maanden to Hamburg en te Berlijn. Na den afloop dier zending en het ontwerpen van een doorwrocht rapport , werd hij met zijne mede-gecommitteerden door den Koning met een kostbaren ring met brillanten vereerd. In 1832 verzocht en verkreeg hij zijn eervol ontslace als gewoon hoogleeraar aan de Groningsche hoogeschool. Een beroep op • hem uitgebragt, als hoogleeraar aan de clinische school to Amsterdam , waartoe hij aanvankelijk niet ongenegen scheen , heeft hij echter bij nader beraad begrepen niet te moeten aannemen , maar verkoos zich in de nabijheid van '8 Gravenhage , op het aangenaam buitenverblUf Zugder­burgh , neder to zetten , am zich aldaar aan de verpleging, voornamelijk van heelkundige belangrijke ziektegevallen , toe to wijden. Hij was ridder van den Nederlandschen Leeuw , en lid van bijna alle inlandsche geleerde en van zeer vele buitenlandsche genootschappen. Laatstelijk nog in het jaar 1841 , werd hij door den Koning benoemd als lid eener commissie tot herziening der geneeskundige wetten en ver. ordeningen in Nederland. Een gouden medaille door Z. M. aan de leden der commissie voor dien arbeid toegewezen , heeft hij echter door de vertraagde vervaardiging van het eerbewijs , voor zijnen dood niet kunn.en ontvangen. Hij overleed , na een langdurig lijden , den 30 October 1843 , op zijn buitenverbliif Zuffderburgh. Hij zond in het licht , behalve in tijdschriften on in vereeniging met anderen : Oordeelkundige beschryving van de voornaamste heelkundige operation in het Nosocomium Academicum te Groningen van 1810-1815 met platen. Gron. 1816. gr. 80. Heelkundige operation en waarnemingen in het Nosocomium Academicum te Groningen , gedurende 1815-1817 met platen. Amsterd. 1823. gr. 80. In de Annales Gron. 1828-1829 , Oratio de Medicina et Chirurgia non sine utriusque damno separandis. Zie Konst• en Letterbode 1843 , N. 46 ;Muller, Cat. van Portrett ; Naaml9st van Rederd. Boeken 1790-1832 ; Handelsyad 5 Sept. 1857 en het Acad. Programma. HENDRIKX, (AuGusTrius) werd te Rethy geboren stu­deerde to Leaven, werd aldaar in 1688 primus , vervolgens hoogleeraar in de philosophic in het collegie of pedagogie de Lelie en licentiaat in de godgeleerdheid , in 1697 president van het Bossche Collegie. In 1704 werd hij kanunnik der Hoofdkerk to Leuven , president in het collegie Malderi , door den Antwerpschen bisschop van dien naam gesticht. In dit collegie liet hij beurzen na , inzonderheid voor zijne landgenooten , inboorlingen van Rethy. „Hij had een door­dringend verstand, wetenschappelijke kennis en een volmaakt priesterlij leven." Zie van G i 1 s , ICatholyk Meyereysch Memorieboek , M. 152 ; van Gils en Coppens, Nieuwe beschryving van het bisdom van's Her. togenbosch , D. 1. bl. 354. HENDRIKX, (JOHANNES BAPTISTA.) schoolmeester to Zelle bij Dendermonde , gaf in 1722 te Gend in het Licht cen treurspel , getiteld : „De verdruckte Godyrugtighert, afgebeeld in het Houwelyck , Lyden en Doodt van de H. Magee en Martelaeresse Godelieve, in 7 bedryven. Zie Willems, Verhand. over de Nederl. Taal- en Letterkunde , D. II. bl. 168; Witsen Geysbeek, Biogr. "'nth. en Crit. Woor­denb. D. III. bl. 158 ; Cat. der Maatsch. van Ned. Lotterk., D. I. N. 110. HENGEL (H. F. VAN) kunstschilder, die door Herman van der M ij n to London in de kunst word onderwezen, en zich vervolgens to Utrecht vestigde , waar hij in 1785 overleed. Hij schilderde portretten , binnenhuisjes en land­sehappen. Zie Immerzeel, Levens der Hollandsche en Flaamsche Kunst­schilders , D. III. bl. 30. HENGEL (MARTA. vAN) , in 1613 geboren en in 1697 gestorven, huisvrouw van Johannes B a c c h e r u s. J a n Boman, eon Amsterdamsch boekverkooper , die in 1737 hare Nagelaten Gedichten en Gezarigen uitgaf , berigt den lezer als iets zeer aanmerkelUks , „dat haar Edl. in de bedroefde Wen van de Spaansche, Engelsche en Fransche oorlogen , zonder haar aan den uitslag van dien to kreu­nen , haar zeer ongemeen heeft geoefent in de goddelijke en zedekundigo wetenschappen , en inzonderheid de dicht­kunde." Zie Witsen Geysbeek, Biogr. "Nth. en Crit. -Woordenb. D III. bl. 160 ; Cat. R. van der A a, bl. 114. HENGEL (DANIEL VAN), den 26 October 1618 te Amsterdam geboren , predikant (1646) to A.merongen , en to Utrecht (1648) , waar hij overleed 22 Augustus 1689. Hij schreef: Beknopte Weegschaal. waartegen pater Cornelis Ha v art schreef: Bedenckingen voor ltlynheer Daniel van Hengel, predikant der genoetnde Ghereformeerden tot Uytrecht , hem toeghesonden van Pater Cornelis Havart, enz. , over een seker schrift onlancx int licht ghegheven door den voorseg­den Heere van Hen gel, met dezen B e k n o p t e Treegschaal, etc. Antw. 1676. Daniel van Hengel, predikant enz., Opgheweghen in sin eyghen Weegschale ende bevonden te licht te syn. Antw. 1677, 80. Het Arkeer ende de Bitterheyt over 't verschil der Religie gematicht ende recht bestiert ens. Utrecht 1673. OnpartVdig Recuel ofte versam, van de wederzyts argumenttn redenen en replicen over de questie van den Sabbath enz. Utrecht 1668. Eehemia , ofte voor-beelt van een godvruchtich vorst ende wel-gestelde Regeeringe. Utrecht 1674. Zedigh en grondigh Bericht over het gebruyck der genaemde ' geestelycke goederen , Ws. in den Gestichte van Utrecht enz. Utrecht 1661. Staet des geachils over 't stuck van de Bancken van Leeningen, sommierlick geopent door Christianus Philalethes. Utrecht 1665. Soliloquium ofte eensprake en H. bedenking van "een gelovige ziele over den inhoud en praktyke des Heyl. Doops. 1657. Zie Schotel, Kerk. Dordr. , D. I. bl. 411; Cat. J. Schouten, bl. 14 ; Cat. Heringa, bl. 93 ; Cat. van eon uiterst zeldz. versa-met. van Bjbels enz. verzameld door F. Muller, bl. 84 ; H, v a n Rhenen, enz. , bl. 45 ; Boekzaal , 1733 , b. bl. 469. HENGEL (DANIEL VAN) zoon van David, en klein­zoon van Daniel, beide predikanten to Utrecht , werd 3 Maart 1689 aan de Bildt , de eerste standplaats zijns waders , geboren ; na aan de Utrechtsche hoogeschool zijne studien volbragt to hebben en tot doctor in de wijsbegeerte bevorderd •te zijn , in 1711, predikant bij de hervormde gemeente to Purmerende, vier jaren later to Moog aan de Zaan, bedankte in 1716 voor Vlaardin­gen , en nam in December van datzelfde jaar het beroep aan to Rotterdam , waar hij den 25 Augustus 1733 overleed. Hij Eared: Over den dood van Ds. P. van E ij n d h o v e n, 40. Over het negentiende capittel van de Handel. der .Apostelen. 8°. V oorbeeld van een godvruchtig vorst. Over het afaterven van .Ds. Eversdijck. 40. Zie Boekzaal der gel. wer., 1716 , b. bl. 554, 661, 691, 1733 , b. bl. 238 496; Noordbeek en Nourik, Naamrol van Godgel. Schryv.; Glasius, Godgel. Nederl. , 5de Aflev. , bl. 69 ; K. J. R. van Harderwk,ij 1Vaamlijst der Rotterdamsche Predik. N. 67. HENGHEL (HERMANUS vAN) gaf in 1799 eene ver­zameling van Stichtelijke Gezangen in het licht , die zeer middelmatig zijn. Zie van der A a , Nieuto Biogr. "bath. en Crit. Woordenb. , D. II. bl. 217. HENGELENBERG (M.) een dichter wiens spreuk was Vreede best. Zie Harderwiik . Zinspreuken van Nederl. voornarne Mannen en,Vrouwen. HENGIST en Horsavolgens de Friesche sage , zonen van den Frieschen hertog ?U d o 1 f Ha ro n. Toen Friesland te overbevolkt werd , werd de hertog dagelijks aangespoord, om , naar oud gebruik, de beste en stoutste jongelingen to vergaderen , om bij loting als volkplanters uit to trekken. De hertog gaf eindelijk aan den wensch zijner onderdanen gehoor ; de vergadering word belegd, en het lot viel op zijne zonen Hengist en H or sa, die kort daarop , om­streeks het jaar 385 , aan het hoofd eener vloot naar Brittanje zeilden, waar Hengist den koning des aansprak : „wij zijn de zonen van U d o I f, hertog der Friesen en met onze manschap bij het lot uitgezonden om elders land-winning to zoeken , en wij beiden zijn daarover tot hoofden aangesteld. Aldus uit gehoorzaamheid aan onze landswetten en overheid scheep gegaan , zijn wij onder het geleide van w o d a n , dien wij bij zonder vereeren , en de godinne Fridi, hier aangeland , om u , of eenig ander vorst, dien onze hulp welkom is , to dienst te staan." Toen de koning den naam W o d an hoorde , vroeg hij daarop naar hunne godsdienst , en toen hij vernam dat zij heidenen waren , sprak hij : „Van uw geloof, dat niet dan ongeloof is , heb ik spot , maar uwe komst verheugt mtj , wij1 ik u tegen mijne vijanden noodig heb , en zoo gij mij trouw dient en mijn land helpt beschermen , zult gij rijkelijk beloond worden." De Friesen zwoeren hem trouw en verdreven de Schotten nit Engeland. Kort daarop list Hengist nog meer zijner landgenoo­ten overkomen en bouwde eene -stad , waartoe hij , gelijk Did o, zoo veel land , ale hij met een ossenhuid kon be­dekken , verkregen en ook even zoo als zij te werk gegaan had. Aan deze stad gaf hij den naam van Cancastre , welke naderhand in die van Lancaster is veranderd. Niet hog daarna kwamen er nog meer Friesen , onder welke zijne schoone nicht R o n i x a, over. Doze . bragt , bij gelegenheid dat Hengist den koning in zijne stad had genoodigd en hem een feast gaf , dezen , eerbiedig buigen­de , uit een gouden beker met kostelijken wijn , een dronk toe en kuste hem Y met deze woorden : „Du leaver King wacht heil." De koning , door hare schoonheid betooverd verkreeg hare hand , onder voorwaarde dat aan Hen g i s t en Ho r s a zekere landstreek , Cantuarie genoemd , zou, worden afgestaan. Verbitterd over dezen afstand onttroon­den de rijksgrooten hunnen vorst. De broeders namen ter­stond de wapenen voor hem op , doch H or s a sneuvelde in een veldslag en Hengist werd gedwongen met de zUnen Engeland to verlaten. Het duurdo echter niet lang of de koning werd hersteld , de nieuw benoemde gedood en Hengist, doch eerst in 't geheim met een klein gevolg , later , ten spijt der landzaten , met eene vloot teruggeroepen. Hengist wist den koning over te halen om een nieuw verbond met hem te sluiten , valt heimelijk bij de lens : „nimath ure saxas" zijne edelen aan en doodde er meer dan 450. Hiermede niet tevreden, koelt H e n gi s t zijne wraak aan alle Britten zonder onderscheid met zulk een woede , dat de koning het rijk verlaat ; doch door de Britten wederom ingehaald , verbranden zij hem, als de oor­zaak van alle hunne rampen in een toren. Een nieuwe vorst wordt gekozen en Hen gis t, door zekeren prins van G 1 o s-t e r gevangen, opentlijk in het leger onthoofd. Zijne landge­nooten werden verslagen, verstrooid en als Maven verkocht. Zie Die Chronycke van Hollandt Zeelandt ende Vrieslant , (1517) fol. volgg. ; 0. Scharlensis, Chronyk van Friesland , (Leeuw. 1742) bl. 28 ; Narcellini, Vita Su idberti aped U b b. Emsnium, Rer. Frig. , L. III. p. 41; Bedae, Iiist. Eccles., Lib. V. Cap. 9; Gildas, Epist., Cap. XXIII. ; Nennins, Hst. Brit., Cap. XLVIII.; Chronyk van Claas Goete bij van Loon, Aleude Holl. Hist., D. I. bl. 236; N. Hamconii Frisia , p. 20; Oude Goudtsche Kronyczken, bl. 7; Toetsteen, bl. 205; F. S j o e r d s, Friesche Jaarboeken , D. I. bl. 270 ; Westendorp, Jaarb. van Cron. ; St. I. bl. 26 ; Wagena a r, rad. Fist. , D. I. bl. 290 Kok, raderl. W oordenb. , 0. h. w. ; v. d. Bergh, Ned. Yolks overlay, bl. 43 , 130. HENGIST en Hors a. De Friesche overlevering stelt twee Hengist en en H or saa s, de eerste zonen van IT d o lf Haron, de tweede van den Frieschen koning Odilbald en van Haddin g a, dochter van den koning van Denemarken. De Engelsche geschiedschrijvers noemen echter slechts ddnen Hengist en H or s a, zonen van den Saksischen veld­heer Witi gisil, ook van d en Bergh houdt deze voor Saxische opperhoofden. De togt door den laatsten omstreeks 470 of 527 naar Engeland ondernomen , is zeer onnaauwkeu­rig en verward geboekt, terwijl de eerste geheel fabelachtig is. Volgens de sage zou de tweede togt ondernomen zijn om wraak to nemen over den dood van Hengist en der Frie­sen. Op aanhouden zijner onderdanen , zond Rich ar d zoon en opvolger van O d i 1 b a 1 d , eene vloot , onder bevel zijner broeders Hengist en H ors a, naar Engeland ter ondersteuning van koning V o r t i g e r n tegen de Pic-ten en Schotten , die- zij het land uitdreven. V o r t g e r n beloont hen rijkelijk, en eene plaats in het zuiden des lands wordt hun ter woonstede aangewezen. Hier beramen zij het plan zich van Engeland meester to maken en laten tot dat Joel vele landgenooten overkomen. De Britten , het gevaar ziende , sloten eene overeenkomst met hen , onder voorwaarden van hen eenige landerijen aftestaan en den gemeenen vijand steeds te zullen weren. Zij verbreken echter de belofte, nemen onverhoeds Vortigern gevan­gen , verzoenen zich met de Picten , trekken over den Humber en verwoesten alom het land. De Britten roepen hierop Am brosius Aurelius , wiens vader broeders vroeger door V o r t i g e r n waren ter dood gebragt, en die toen uit het rijk was gevlugt , terug. Doze stelt zich aan hun hoofd, vereenigt zich met de Schotten en zegepraalt in drie veldslagen over Friesen en Saksen. Nog eenmaal wagen dozen, door nienwe hulpbenden versterkt, een inval in Cumberland ; doch ook hies werden zij verslagen , He ngist zelf gevangen en de meesten der Friesen ge­dood. Die zich door de vlugt konden redden, nemen onder het beleid van Hen &is t's zoon Occo en zijn neef H o r s a de wijk naar dc'e grenzen van Schotland, waar zij zich nestelden en sedert zij n gebleven. Zie R a p i n Thoyras, Abrege de l'llistoire d'Angleterre , Vol. I. p. 8; A History of England in a series of lettres from . a .Nobleman to his son, Vol. I. p. 25; Suffr. Petri, Orig. Fris. L. II. C. 5; F. Sjoerd s, Friesche Jaarboeken, D. I. bl. 270 ; B e d a, fist. Eccl., L. I. C. 14 ; van Loon, Aloud° Boll. list., D. I. bl. 236 ; v. d. Bergh, Nederl. yolks overlov. , bl. 43, 136. HENGST (Mr. C. M. vats), in 1849 te Utrecht over­leden, liet eene aanzienlijke verzameling van handschriften en oude papieren na , van welke men berigt vindt in Caron. van het Hist. Genootech., 1849 , bl. 168. HENGST (WILLEM), to Nijmegen geboren, oefende zich in het portretschilderen onder voorname meesters. Ook legde hij zich toe op het schilderen van kunstige basrelieven. Hij stierf in 1784 of 1785 to Kuik. Zie Immerzeel, Levens van Hollandsche en Vlaamsche Kunst­schilders , D. III. bl. 31. HENGSTENBURGH (HERMAN) , den 9 October 1667 te Hoorn geboren , leerde de eerste beginselen der teeken­kunst zonder meester , en oefende zich vooral in het wa­terverwen , naar teekeningen van allerlei vogelen en land-. schappen van Pi e ter Holstei n. Zijne ouders bestelden hem in 1683 bij Johannes Bronkhorst, „een over­vlieger in het schilderen van allerlei vogels in waterverw," bij wien hij tevens het portretteren leerde. Weldra overtrof hij zijn meester en in 1695 begon hij zich ook op het schilderen van bloemen en fruitgewassen toeteleggen, waarin hij gelukkig slaagde. Hij schilderde zijne waterverwen veel op perkament en zwaar kardoespapier , en teekende de bloom- en fruitstukjes tegen bruins gronden. Het bijwerk is meest vogeltjes, kapelletjes , torren , hagedissen en slam. getjes , die hij zoo natuurlijk wist to plaatsen en to schil­deren , dat zijne kunsttafereelen door hunne kunstrijke natuurlijkheid den geest der aanschouwers in eene verruk­kelijke bedriegelijkheid als wegsleepten. Toen de beroemde historieschilder Ma t t hens Ter Westen hem, bij gele­genheid dat hij voor den heer van O o s t h u i z e n to Hoorn schilderijen moest vervaardigen , aldaar bezocht , zeide hij onder het beschouwen van zijn werk rpeermalen : „Maar man is 't mogelijk ik heb uwen naam nooit hooren noemen ; zoo onbekend is uw edel kunstvermogen, schoon het de achting der geheele kunstlievende wereld verdient." Hij stierf den 30 October 1726. Zijne kunst beyond zich zoo in Engelsche als Nederlandsche kabinetten , o. a. bij den heer Pieter van den Brands to Middelburg en to Hoorn bij den hoer van Be v e r w ij k. In het stam­bock van jufvrouw Ko e r t e n B I o k berustten eene teeke­ning en het portret van onzen kunstenaar met dit opschrift van Feitama: Een' Zeuxis , die 't papier hervormende in taf'reelen , Een Kanain vertoont in Ooft en eel Gebloemt , Beschouwt ge in Hengstenburg h, wiens werk , in alle deelen , Door kunstig Pluimgediert op 't hoogst zijn meester roemt. Die Fenix doer , door 't puik der schoonste kunstgeschenken , Ons 't zijner eeavrige eer , aan K o e r t en 's kunst gedenken. Zie behalve Immerzeel en Kramm t. a.p.,Koerten Blok's Statnboek ; van Goo 1, Schouburg van 1Vederl. Konstschilders , D. III. bl. 242 Abbing, Vervolg op Velius, Beschryv. van Hoorn , D. II. bl. 71. HENGSTENBURGFI, (AwroxY) noon van den voorgaan­den, legde zich ook op de schilderkunst toe. Tot zijne leer­lingen behoorde Jan Kr ay' of Kr a a y. Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vad. Schilderk. , D. II. bl. 210 ; Abbing, rervo/gopVelius,Beschrijv. van Reorn , D. MM. 73, 201; Immerzeel en Kramm, t. a. p. HENKE , (Hs.) een middelmatig graveur,, die in het laatst der 18e eeuw to Amsterdam leefde. Men heeft van hem : Verzameling van verecheide Tuin-gezigten naar Chinees ge­volgt , zoogenaamde grotwerken, koepels , kabinetten, boogen en zitbanken enz. van nieuwe en vreemde vinding , zoo bier ale elders , op Buitenplaatsen gebouwd en geschilderd van P r. Barbiers, en in 't koper gebragt door Hs. Henke. 40. Zie Kr a m m , Levens der flollandsche en VlaamscliQ Kunstschilders D. III. M. 077, HENKELS , (Jon.) , een der 7 personen , op bevel van den keurvorst van de Paltz te Solingen gearresteerd , doch op voorspraak der Staten van Holland , den 20 November 1720 , na een gevangenis van 3 jaren en 11 maanden weder ontslagen. Zie Doopsgez. Bijdragen, uitgegeven onder Redactie van Dr. II a r­ting en P. Cool 1801 , Eerste Jaargang. HENNE (CHARLES), werd to Nivelles uit fatsoenlijke ouders , in het midden der 17de eeuw geboren , studeerde ' te Leuven, werd aldaar baccalaureus in de godgeleerdheid en vervolgens pastoor van St. Jacob to Nivelles, welke betrek­king hij gedurende 36 jaren met trouw en ijver vervulde. Hij stierf den 22 Maart 1723 , in den ouderdom van 70 jaren , op zijn graf leest men : Icy repose le corps de Mr. Charles Hen n e bache­lier en la St. Thdologie , en son temps pasteur de cette dglise l'espace de 39 ans , ddcedd le 22 Mars 1723. Hij gaf uit : ilbrege de t Histoire et des Miracles de NOtre-Dame du Pilier , recueilli par les soins de Mr. Charles Henne, Curd de la Paroisse de St. Jacques a Nivelles , Mons , 1720. 120. Opgedragen aan Claude Fr ancois Tserclaes, graaf van Till y. Dit werk is getrokken uit een uitvoeri­ger werk , dat een officier van het garnizoen to Mons in 1707 had laten drukken. Dit laatste was wederom ge­trokken uit een Spaansch werk , geschreven door D. J o­seph Felix de Am ada, kanunnik bij de hoofdkerk to Saragossa en intendant der kapel van Nuestra Senora del Filar. Zie P a q u o t , Memoires pour servir d l' Hist. litt. des Pays-Bas , T. II. p. 149. HENNEBEL (JAN LIBERT) zoon van N. He nnebel en van Jea n n e O o s , werd den 20 Januarij 1652 te Byland , in de parochie van Wavre , eene kleine stad niet verre van Namen geboren , studeerde to Leuven , word aldaar den 13 October 1673 doctor in de godgeleerdheid , vervolgens lector en later vice-president van bet collegie van Bay. Den 16 Julij 1684 verwisselde bij die betrek­king met die van president van het collegie van Vigliu s. In de godgeleerde twisten tusschen de Formularisten en de Rigoristen stond hij aan het hoofd der laatsten, en vertrok als zoodanig naar Rome om die geschillen door den H. Stoel te laten vereffenen. Na een verblijf van ruim acht jaren keerde bij in 1701 naar Leuven terug en werd ka-nunnik der ,hoofdkerk van Gent , doch deed bijna terstond afstand van die betrekking ten gunste van zijn' bloedver­want Cornelis Janssen s. In November 1708 tee­kende hij de bul Vineam Domini , doch scheen zijne eerste gevoelens nog niet verloochend to hebben. Eene declaratie, die hij in zijne betrekking als deken , in naam der facul­teit opstelde , en den laatsten April 1709 teekende kon ' hem niet van alle verdenking ontheffen. Eindelijk ver­zoende hij zich met de godgeleerden , die opregtelijk aan den H. Stoel en de kerk onderworpen waren en nam de bul Unigenitus aan. Hij stierf in zijn collegie van V i g 1 i u s den 3 Augus­tus 1720 , in den ouderdom van 69 jaren. Zija asch rust in het koor van St. Quentin onder een blaauwen steen aan de zUde van het Evangelie. Hij schreef : Notae breves ac modestae in propositiones XXXI , S. In­quisitionis decreto nuper proscriptas Coloniae , 1691 , 40. Hij had deel aan Responsio ad Articulos XLII , qUO8 Eximii D. D. ad M. M. nostri M a r t i n u s Harney & Martinus Steyaert . . attestantur , authoribus Gum mar o Huygens, aliisque , ut loguuntur , ei adhae­rentibus . . . . tradi et inculcari . . . . futatio Synop­seos opponendorum Responsioni ad Articulos XLII , Lovanii , 1691 , 40. Apologia pro B. adm. atque Eximio vino J. Liberto Hennebel, S. Th. D. , ab Academia Lovaniensi ad S. Sedem Deputato , adversus rurnorem publicum , qui spargitur in Belgio , quasi propositionem aliquam Romae sustineat , aut haereticam, aut de haeresi suspectam , 1693 , 40. z. n. van pl. en dr. Memorial al Rey N. Senor Carlos II , en defensa de sus Reales Decretos en el Pais- Baxo Catholic° , nomine ac jussu Rmi Patris Thyssi Gonzales , Soc. Jesu Praepositi generalis, per IL P. J o a n n e m de Palazol, ejusdetn Societatis Sacerdotem profess= , Majestati suae Catholicae primum oblati, ac deinde ab Inquisitione Bispaniae , die 28 Septembris 1698, proscripti Confutatio per Belgas Theologos , 1699 , in 80. z. n. van pl. , dr. en schr. Sommigen hebben dit opstel aan 0 p s t r a e t toegeschre­ven. Er is echter groote waarschijnlijkheid dat velen er de hand aan hebben gehad , en dat het to Brussel bij Eugene Henri Fricx is gedrukt. Doorgaans wordt er het werk btigevoegd , dat er in wordt aangevallen (5161morial Espagnol , presents' a sa Majeste Catholique contre les Pretendus Jansenistes des Pays-Bas , au nom et par l'or­dre du Tres Re've'rend P. Gdniral de la Societe, condamnd par un ddcret de Unquisition gindrale d'Espagne. Le tout traduit en Francois. 1699 , in 80.) Propositiones Quadraginta , excerptae ex libro , cui titulus : Modus Praedestionis ; adjunctis quibusdam Notis. te vinden in: Augustiniana Ecclesiae Romanae doctrina , a Cardinalis Sfondrati Nodo extricata per varios S. Augustini disci­pulos , 1700 , in 120. H en nebel ontwierp in 1696 dit opstel. Het werd te Rome door du V a u c e 1 en eenige anderen herzien. Declaratio circa Articulos Doctrinae in Belgio controversae, per -Ex. D. J. L. Henn ebel, S. T. D. die 10 Septemb. 1700 , coram sede Apostolicd in urbe exhibita. Accedunt .. . Articuli anno 1677 per Deputatos Lovanienses sedi Aposto­licae oblati., „Item Articuli a Discipulis S. Augustini anno 1683 oblati Episcopo Convenarum , Lovanii 1701 , in 120. Memoriale Pacis , .Rornarn missurn die 4 Mardi 1701 , ibidem sacrae Congregationi IOfficii exhibitum, in 120. Hennebel gaf nog andere IVIemorien , aan dezelfde congregatie gerigt , in het licht , die men vindt in het 2de deel van het Commonitorium ad Orthodoxos van P. D d s rant en in 1701 te Leuven gedrukt. Men vindt hier ook een brief van Hennebe1, die den aartsbisschop H u m­bert de Prdcipien mishaagde. De meeste dozer stuk­ken vindt men ook in het Commonitorium van ()pat r a e t van het jaar 1702. Ook ontmoet men er eenige in een work getiteld : La paix de Cldment IX , etc. Chamberri , Jean-Baptiste Giraux (Brux.) 1700, in 120. Zie ook : .Responsio pro Eruditissimo viro ** 4 Epistolae Leodiensie Confutatore , pp. 12-21. Via Pads , seu status Controversiae inter Theologos Lova­ nienses , ex collata hint unius partis Declaratione inde alte­ rius Declaratione pleniore elicitus , Leodii , 1701 , 4o. Of. schoon Hennebe1 nimmer erkend heeft de schrijver van dit werk te zijn , wordt het hem echter toegeschreven. Opuscula Eximii viri D. J. L. Hennebel, S. T. D. in Universitate Lovaniensi. Accedunt .Rmi D. Mar tini S t e y a e r t Theses de Sacerdote lapso 4 Assertio Censurae Lovaniensis Duacensis adversus quorumdam hodie oljectiones, Lovanii , 1703 , in 120. Declaratio Facultatis Theologicae Lovaniensis contra Quinque J a n s e n i i propositiones , ab Apostolicei sede damnatas. Epistola ad illustrissimum D. Fene1onum, 4rchiepis­copum Cameracensem. De beide laatste in Molinismus profiigatus van P. H e n r de S. Ign a c e, in 1717 gedrukt. Fragmenten van Brieven van Henn e bel aan Q u e s-n e 1 en aan diens Secretaris Brigode in Cam= (bevel­liana. Dissertationes Ariovisti IVenantii de Script° quodam sub nomine Doctoris Hennebel, ab aliquot Belgis Theo­logis edito ; collectae per Nicephornm Borradum, Leodii, in 120. Zie Caussa Quesnelliana passim ; D é s i r ant in Commonitor. ad Orthodoxos passim , & Concordant. larar. , p. 139 ; 0 p s t r a t i i de Commonitorio ad Orthodox.; Commonitor Orthodox. , passim ; J. G. AV a lch, Biblioth. Theol. Select. , T. II. p. 962-965 ; 4necdotes , ou memoires secrets de la Constitution Unigenitus , Utrecht , 1732 , 3 t. ; Journal de Mr. l'ilbbe d'Ore a nn e, Rome, 1736. 6 t. 80., P. F. J. Afitean, Hist. de la Constit. Nig., Paris, 1737, 3 t. 8o; Pa-. q n o t , Mom. pour servir d Litt. des Pays-Bas, T. II. p. 630, seq. HENNEBERT (JA.QuEs) , werd to Sluis in Vlaanderen geboren , en begaf zich van daar onder de Watergeuzen ; nam deel aan de inneming van den Briel en was onder de verdedigers van Alkmaar tegen Don Frederi k. Hij werd met Dirk Duivel beschuldigd den bevelhebber Cabe ljauw meer dan eens to hebben willen dwingen tot het verlaten der stad, gevangen gezet, doch vrijgespro­ken , schoon Cab eljau w niet zoo geheel van hunne on­schuld overtuigd was. Welligt heeft He n n e b e r t toen de dienst verlaten , _ten minste , Dort daarop wordt de dappere Michiel Samplon als kapitein van zijn yen­del vermeld. H e n n e b e r t s nageslacht was in de dagen van 0. Z. van Hare 11 nog in wezen. Fen, die in regte linie van Jaques, den Watergeus , afstamde , werd hem, in eon zijner Vlaamsche commission , aanbevolen. Zie Bor, Nederl. Oorl. , D. VI. fol. 265; Hooft, 1Vederl. Gist. B. VI. bl. 228; Alkema de, Beschryv. van den Briel, bl. 123 en Bijvoegs , bl 374; van Ileteren, Nederl. Riot., B. III. fol. 63, vers.; Wagenaar, Vad. Mast. , , D. VI. bl. 345. 364; Velins, Chron. van Iloorn , bl. 331 ; D. P. P e r s , rerwarde istdelaar ; Mne­mosyne, door 11. H. en P. T. Tydeman, D. III. bl. 184; vanG r o­nin g e n , Geschied. der Watergeuzen , bl. 247 , 457; Navorscher , D. VI. bl. 266. HENNEBO (ROBERT) , een Fries van geboorte , begaf zich vroegtijdig in de krijgsdienst , verliet Naar omstreeks 1716 , en zette zich toen als herbergier to Amsterdam , in de nabijheid van het stadhuis , toen nog het prinsenhof genoemd, neder. Zijn herberg heette het Gulden Vlies en hij was „befaamd in het prepareren van rosbief, taelingen en koteletten." Vervolgens werd hij kastelein van het koffijhuis de Karsenboom; in de Kalverstraat en eindelijk acteur op den schouwburg. In 1720 door den beruchten actiehandel rijk geworden , kocht hij een fraaije bnitenplaats aan den Moordrechtschen dijk , nabij Gouda, die weleer aan bet Goudsche geslaeht Tr i s t toebehoorde en in de wandeling Tristenhuis werd genoemd. Hij noemde haar Actiehoven. Zijn fortuin op dezelfde wijze als hij er aan gekomen was , verloren heb­bende , begon hij werken nit de Fransche en Engelsche talen to vertolken en werd hij makelaar in effecten. Hij stierf in 1737 , zijne weduwe zooveel middelen nalatende dat zij onbezorgd leven kon. H e n n e bo was een lui­mig dichter. Hij had zich Focquenbroch tot voor­beeId gesteld doch overtrof hem verre. Afzonderliik zien van hem het Licht : Een plaat van het trekken der Hollandsche Loterif op de zaal van 't Hof in 's Gravenhage , met een bijgevoegd vers van R o b. Hennebo, uitgegeven Amsterdam bij H e n d r i k Blank op den Dam in de Visscher,, om­streeks 1731. Rouwklachten van den Heere Jac. Veenhuyzen, over het ofsterven van zips goudvink, kanary., hond en paerd ; benevens he late en 2de deel van de Lof der Jenever. met pl. en portr. van den dichter , door Houbraken, naar Wandelaar, Amst. 1736, gr. 80. De uytvaerd van Meester A n d ri e s , blifsp. u. d.Fr.taal overgezet , Amst. 1720 ; ki. 80. Leven en Menzorien van Sally Sal iskury, Amst. 1723 , 80. Schim en Pourtret , Amst. 1767 , 80. Bruiloftsgedicht op het Huwelijk van IJ s b r a n d V i n-cent en Johanna Pauw. Verzamelde Gedichten van Robert Hennebo, m. pl. Zie Witsen Geysbeek, Biogr. .einth. en Crit. W oordenb. , D. III. bl. 162 ; De Vries, over de verdiensten der Dichters in de XVIIIde eeuw , D. II. bl. 79 ; Siegenbeek, Geschied. der Ned. Let­terk. bl. 256, 257 ; Zuid- en Noordholl. Volksalman. 1845 , p. 134, ' Voorlezing Kunst­ (R. Hennebo, eene door A. J. van der A a); en Letterbode 1861 , No. 21; Cat. der Afaatsch. van Ned. Letterk., D. I. bl. 254, b. bl. 111; Arrenberg, Naamreg. , bl. 224; Cat. Witsen Geysbeek, bl. 62. HENNENBERG (MARGARETHA, of MACHTELD VAN), dochter van graaf Flor is IV en van Machteld, ge­huwd aan He rman, grave v an H e n n e n b e r g, baarde, volgens de legende , 365 kinderen in eenen dragt , die door Guido, wijbisschop van Utrecht , in twee bekkens de jongentjes met den naam van J a n , de meisjes met , dien van Elizabeth gedoopt werden. Niet lang na de geboorte zouden alien gestorven en in de kerk van Loos-. duinen begraven zijn. Men vindt dit verhaal niet bij Stoke B e k a en andere gelijkajdige schrijvers. Eerst in de kVIde eeuw werd het geboekt , terwijI .sommigen de gebeurtenis in 1214, anderen in 1266 en wederom anderen in 1276 stellen. De oudste chronykschrijvers, ja zelfs W e s t e r b a e n en S m i t s , in de XVIIde eeuw , hebben er geloof aan ge­hecht ; doch reeds Erasmus spotte er mede , gelijk ook Scriverius, van Rhyn. van Heussen, Oudaan en anderen. Intusschen verzekert men dat het verhaal van dit wonderbaar kinderbaren v6Or de beeldstormerij, aan de noordzijde der kerk to Loosduinen , op een bord te lezen stond , en dat daar 'mast de bekkens hingen in welke de kinderkens gedoopt waren. • Na het sloopen dier gedenk­stukken heeft men Ale bekkens hernieuwd-, en daar naast een opschrift in de Latijnsche taal opgehangen , behelzende een verhaal van het zonderlinge voorval , waarvan de zin , volgens een oude overzetting, hierop neerkomt : „M argaretha de huisvrouw van Herman, graave van Hennenberg , dogter van noris den IV, graave van Holland & Zeeland , zuster van W ill e m , Roomschkoning, & daarnaa keyzer en van A 1 e y d , graavinne van Hene­gouwen , wiens oom van vaders wege was bischop van Utrecht; de zoon van haren oom, aan moeders zijde, was hertog van Brabandt & graaf van Thuringen. Deeze' hoog­geborene graavin omtrent 52 jaren mid zijnde, heeft op Goeden Vrijdag omtrent 9 uure in de jaare 1276 , 365 kinderen gebaard , die alle to zamen in 2 kopere bekkens door G a d o wij bischop van Utrecht gedoopt zijn ; worden de de knegtjes zooveele als er waren , alien J a n , en alle de meisjes E l i s a b e t h genaamd , welke alien te zamen ten­zelfden dage met de moeder gestorven zijn, & hier te Loosduinen in de kerk begraven. Deze zaak is gebeurd om zekere arme vrouw, welke 2 kinderen van eenen dragt op haren arm droeg ; waarover de gravin verwonderd zijnde zeide dat zulks bij 6dnen man niet konde geschieden , & haar smaadelijk afwees. Weshalven de vrouw in haar gemoed ontroerdt & ontsteld zijnde, haar zooveele kinderen t eener dragt toewenschte , als er dagen in een jaar zijn , hetwelk ook tegen den loop der natuur tot algemeene ver­bazing geschiedt is , gelijk zulks alhier tot eene eeuwige gedachtenisse der zaake, nit de oude, zoo met de hand geschre­vene als gedrukte, kronijke , kortelijk ter neder gesteld & vermeld is. De allerhoogste God moot om deze zaake uevreesd, b geeerd en geprezen worden tot in alle eeuwigheid Amen." Volgens B ox horn zou men te Loosduinen eertijds de volgende kreupele rijmregels gelezen hebben : 38 D'onspreeckelieke Godes kracht , mach men meninksins wel mercken , Want eens een frouken voortbracht , Twee kynde te zamen in der wercken ; Dat verwonderde heur vrouw Nargriet Hertogin , Dat een wyf bij eens mans beleydt noch dragen kynder niet meer dan ien. Dear na leet God geschyen Wonder groot ; want zij wan , Vierde half hondert kynderen & de 15 tot eenre dread bij eenre man. De kynder kerstede Bisschop GO in een Beckon klaer,, Daer waren hose gebooren Peeten , als Princen, Vorsten vrouwen, data, weer. Der fruchten starfsi, en de was Germana van Allemannien , Willems Coninck , van Holland Grave , al zonder wane. Dit was een wonderlich dinck. Doe zij bleef Men jaeren duysen CC en de LXXVI schreef Op ten goeden Frydach , ten negen uuren, Haer siel moet in eeuwigheyt dueren. De 365 kinderen zouden , volgens den Ouden Sergeant , D. II , bl. 174 (verael. met Vaderl. Letteroej'. , 1838 , ° No. 3 , bl. 342) , to Amsterdam op het stadhuis in eene flesch bewaard worden. Volgens eene overlevering zou het slot Pouderoijen , ook wel Puideroijen , Puderoijen en bij verkorting Puirroijen en Puroijen genoemd, ook Arx puerorum geheeten hebben, omdat er ter gedachtenisse van de gravinne van He n-n en berg zoo vele vensters aan gemaakt waren , als zij , to Loosduinen, ter eener dragt, kinderen had voortgebragt. De belachelijke benaming van Arx puerorum vindt men vermeld bij Mat t h a e u s , Anal. , T. I, p. 333 , en daar mit in Staat van alle V olkeren overgenomen, doch niet hetgeen Ma t t ha e u s er bijvoegt: ,,sunt qui ajunt vocatam a poederen quod fit in littore Mosae Fluminis ," hetgeen waarschijn­lijker voorkomt. Z. Weilan d's • Woordenb. op het woord peuren. Te 's Hertogenbosch en elders beet het nog poederen. Dr. R omer schrijft: in eene M. S. beschrijving van de abdie van Loosduinen bekrachtigt met deszelfs egte bewys-stukke , afbeeldingen enz. daartoe behoorende door K. v a n Alkemade en P. van der Schelling, lees ik het navolgende: „nog is er een algemeen erfgerugt & over-levering bij de goede & eenvoudige luyden te Losduynen woonende , dat op zeker stuk weylanda, de Bergweij ge­naamd , gelegen in 't oosten digt atm het dorp nevens de Heerweg , in walkers midden zig een grooten ronden heu­ye! opdoet & vertoont , ter dezer plaats weleer gestaan heeft het hof & de woonplaats van de gravin (graven ?) van Henneberg, alwaar de weelde & dartelheid in spijs , drank & allerley wellust & overdaad tot walgens toe overvloeyde , tot dat et eindelijk de Goddelyke Almagt verdrietende dit geheele hof tot een straf van hun over-. daad & ten Spiegel voor andere ale een tweede Sodoi .a is omgekeert & verzonken & dat alzoo op dees plants dezen sandheuvel is voortgekomen, & ter naader bevestiging van dit praatje maakt het gemeene volk malkander wijs, dat des • middernagts op dezei heavel het gerammel van het keukengereedschap & der loopende speeten nog gehoord kan worden , om hetwelke te verneemen veele hun slaap & tijd vruchteloos verspillen. Het is den heer v a n Bran d w ij k die dit erfgerucht aardiglyk berymt & be­schreeven heeft , 't geen wij niet konde nalaaten alhier in te voegen. Zie aan de slinkerhand een berg vim groene sooden, Die op haar lekkernij de koe te pat durft nooden, En weet, indien by u geen oudheid is verdagt 'og d' overleevering ten deele uitgelagt, Dat bier het graaveslot van Henneberg gestaan heeft , En door des Hemels toorn zig d' aardrijk opgedaan heeft, En in zijn ingewand swolg hof & hofgezin En gaf aan desen berg zijn weesen en begin; Weet dat die 's middernachts, joist als de kiok in 't slaan is, Leyt met zijn oor, dat ver van 't Blinker niet van daan is, Op dees begraasde bult, die duyst nog veeren beefs En dikwijls is bet bed van die hij voedsel geeft, Bescheydelyken boort, hoe dat de speeten loopen Wat pot & keetelen & leepels om te droopen, En braadpan voor geraas daarin de keuken maakt; Weet dat, zoo ymand komt die na de waarheid haakt, En 't delven dear bestaat & gaeren was aan 't vatten Na zilvere schotelen & de versonke schatten, BO beast gebrooken ziet zijn schoppen & zijn spaan, En eeven wijs & rijk wel mag near Buis toe pan." Een onzer dichters uit de XVIIe eeuw vervaardigde een treur-, eyndespel van de Gravinne van Hennenberg , waarvan een gedeelte, door de hand van A 1 k e m a d e geschreven , nog aanwezig is. Zie Amandus van Zierikzee, Chron.. ab init. tnundi ad "inn. 1514 ; Pariva1, Vermakel. van Rolland, bl. 129 ; Batavia Sacra, T. I. p. 224 ; R. S n o y, dirchiatri, de Rebus Batavicis Libri X111, in de Rerum Belgicar. Annales van F r. S weer tins, Francof. 1620, tol. ; Die Chronycke van Ilollandt , Zeelandt ende Vrieslandt, Leyden 1517 en de overige uitgaven der Divisie Chronyk in bet Let?en van Floris IV; M. van Vaernewyck, Die Historic van Belgis , Gent, 1565; III. Crammer, Hist. Polon. , L. I.; Guicciardyn, Beschrijv. der Nederl. , bl. 447 ; B o x h o r n , Tooneel van liollandt , p. 364; Junius, Batavia , p. 570; Schotanus, Fris. Geschied., bl. 144; Buchelius in Beam, p. 71; S chriv erius,Beschrtjv. van Oud Batavia , bl. 190 voigg. ; Dezelfde, Toetsteen op het Goudsch Kronyckske , b1.254; 111. Vossius, Roll. Zed.. p. 148; S m i d s , Schatkamer , bl. 212 ; Chronica de Hollandia et ejus Comi­tatu in Matthaei Vet. Aevi "Inalect. T. V. p. 536 , T. VI , p. 19-42; Beschrijv. der 1Vederl., (Amst. 1660) D. II. bl. 73. (Deze be­scbrijving vindt men bijna woordelijk overgenomen in 'de Pyerighe Co­lon); B 1 ey s w y k , Beschrifv. van Delft , bl. 20-26; Batavia Illus. trata , p. 1314-1317; Kok, raderl. W oordenb. ; Schotel, Letter- en Geschiedk. Uitspann. , bl. 130 ; Nederl. Kleefsche Oud- heden, D. III. bl. 240 , volgg.; Phil. Tima retes, Collect. Monu­ment. Foed. Belgii, p. 226 ; Navorscher , D. III. (13iplad) bl. XL VIII, D. VII. bl. 160 ; Cat. Mss. J. van V o ors t, p. 124 ; Cat. C. v a n Alkemade en P. van der Schelling, bladz. 40; W ester­baen, Ockenborgh, bl. 25; J. Oudaen, Gedichten, D. III. bl. 70; J. C. Hennings, Over de Leer aangaande Geesten en Geesten.zien­ders , 2 dln. bl. 38. HENNEPIN (Louis) werd omstreeks 1640 te Ath in Henegouwen geboren. Na voleindigde studien nam hij , met verseheidene zijner medestudenten het Franciscaner kleed aan , begaf zich in een klooster te Farijs en werd aldaar tot priester gewijd. Onder het lezen van geschied­kundige werken en vooral der berigten van de zendelingen naar Amerika en andere werelddeelen , ontstak zijne reis­lust en wenschte ook hij op hun voetspoor bet christendom onder de barbaarsche volken voort te planten. Tot be­reiking van dit doel, vertrok hij naar Gent om het Vlaamsch te leeren. Eene zijner zusters, die aldaar gehuwd was , poogde hem van dit plan aftebrengen , doch zijn lust tot reizen en de raad van eenige esAmsterdamsehe vrienden deden hem besluiten het , zoo mogelijk , to vol­voeren. Hij begaf zich dien ten gevolge naar Italie , waar hij van den generaal zijner orde den last ontvina , zoo in dat land als in Duitsehland de voornaamste kerken en kloosters to bezoeken. In Vlaanderen wedergekeerd , zond hem Willem Herinex, later bisschop van Iperen , naar het klooster Hall in Henegouwen om er gedurende een jaar to prediken ; vervolgens beval men hem naar het klooster Biez in Artois en daarna naar Calais te reizen , vanwaar hij over Duinkerken naar Biez wederkeerde. Op deze togten kon hij , zonder aan voedsel to denken, dagen en nachten in de herbergen , waarin hij zijn intrek had genomen , achter de deuren staan luisteren naar de ver­halen der zeelieden. Met vreugde nam hij dan ook een tending aan naar de Hollandscbe steden. Te Maastricht aanvaardde hij de betrekking van aalmoezenier bij een regiment , en was als zoodanig bij den veldslag bij Senef. Na meermalen in de gevaren des oorlogs gedeeld t8 hebben, werd hij naar Rochelle gezonden , om zich aldaar als missionaris naar Canada in te schepen. In 1667 vertrok hij met den vromen Fr ançois de Lava 1, bisschop van Petraea in partibus infidelium en later bisschop van Quebec. Te Quebec aangekomen bleef hij niet ledig , en het was gedurende zijn verblijf in het fort Frontenac of Cataroconi dat bij onder het lezen van reisbeschrijvingen , het voor­nemen opvatte door den Ohio de zee to bereiken. Wel­,dra was hij in de gelegenheid er aan to voldoen , daar 1ij eene uitnoodiging van den provinciaal van Artois ontving Lasalle op zijne ontdekkingstogten , die hij , op bevel van den koning, ondernam , to vergezellen. Zij ver­trokken den 18 Augustus 1678 en bragten den winter bij de Niagara door, van waar Hennepin naar het fort Fron­tenac terugkeerde om twee andere monniken aftehalen om hem te vergezellen. Zij reisden vervolgens door de groote mee­ren van Canada tot Michillimakinac, waar zij den 26 Augustus 1679 aankwamen. Die plaats was toen nog zeldzaam be-. zocht geworden. Zij kwamen in het meer Michigan en bereikten de rivier der Ilinoisen aan welker boorden zij een sterkte bouwden. Verschillende tegenspoeden noodzaak­ten Lasalle naar Frontenac terug to keeren. Voor zijn ver­trek gelastte hij echter Hennepin en nog een persoon om de groote rivier Meschasipi , van welke de Wilden hem gesproken hadden , te ontdekken. He n n e p i n vertrok den 28 Februarij 1680. Hij verhaalt dat hij uit de rivier der Ilinoisen in de Meschasipi kwam en den loop van daze tot aan de zee volgde ; dat hij haar vervolgens weder opvoer ; dat hij door de Wilden gevangen genomen en vervoerd werd , en dat hij na een verblijf van 8 maanden onder die volken , welke hij, door zijne kennis in de heel-. kunst , aan zich verbonden had , doorgebragt to hebben, door de Franschen die te Canada waren gekomen verlost werd. Hij bragt den winter door to Michillimakinac en keerde vervolgens naar Europa terug , waar hij den 5 April 1682 aankwam. Hij gaf er het verhaal zijner reizen in het licht ; word vervolgens gardiaan van het klooster Reply in Artois , weigerde naar Amerika terug to keeren, en ten oevolge van vele onaangenaamheden, begaf hij zich in 1697, met verlof zijner oversten naar Holland ; vestigde zich eerst to 's Hage , vervolgens to Amsterdam , eindelijk to Utrecht waar hij stied*. Hij gaf in het licht: I. Description de la Lousiane nouvellement ddcouverte au sud-ouest de la nouvelle France , avec la carte du pays , lee moeurs et la maniere de vivre des Sauvages. Paris 1683, 1688 , in 120.; in het Italiaansch vertaald door Casimir Frischotti, Bologne , 1686 in 120. en in het Hoogd. Neurenbero. 1689, in 120. Dit verhaal is opgedragen aan Lode w ij k XIV. In deze opdragt, .hij den koning zeer vleit , noemt hij zich onderaan .van den ko-ning van Frankrijk. Zij bevat de verschillende togten van den schrijver en verdient eer den naam van reis dan van beschrijving. Men vindt er niets bij nopens "de ontdekking van de Meschasipi. In Holland verscheen : II. Nouvelle ddcouverte d'un tree grand pays thud dans l' Am ri que , entre le nouveau Mexique et la rner Glaciale etc. Utrecht, 1697 , in 120. , m. pl. Amsterdam 1698 , aid. 1704 , 1711 en 1720 , met de reizen van Laborde naar de Caratbische eilanden. In dit werk geeft de schrijver een volledig verhaal van zUne reizen en de redenen op , die hem belet hebben er zoo uitvoerig in het eerste van to gewagen. Hij Wilde Lasalle bij zijn leven de eer der ontdekking van de Meschasipi niet betwisten. III. Nouvelle voyage dans un pays plus grand que r Europe, entre la mer Glaciale et le nouveau Mexique , depuis 1679 jusqu'en 1682 , avec reflections sur lea entreprises du sieur Lasalle, Utrecht , 1698 , in 120. , m. pl., in het Hoogd., Bremen , 1697 , in 120. , m. pl. Dit work en het vorige zijn van een even vleijende opdragt als het eerste aan Lodew ij k XIV , aan Willem III vdorzien. Men vindt het 2de work in het IXde on het 3de in het Vde deel van Recueil de voyages du Nord. Beide be­vatten weinig belangrijks met betrekking tot de aardrijks­kunde , ofschoon deze monnik de eerste is geweest die de Missisippi zoo hoog is opgevaren. In zijn 2de work gewaagt hij van eene rivier , komende van het Weston , die hem bijna even. groot toescheen ale de Meschasipi, waarin zij valt. De schilderijdie hij geeft van haren oorsprong , naar de verhalen der Wilden , komt volkomen overeen met hetgeen men later over de bronnen van de Missouri is to weten gekomen. Hennepin is soms ligtgeloovig, doch hij verdient de verwijtingen niet die hem Charlevoix gedaan heeft. Volgens F o p p e n s is Hennepin ook de schrijver van La Morale Pratique du Jansenisme , avec un Appel comme d' Abus au Pape Innocent XII ; doch Pa quo t betwij felt. zulks. In het Nederduitsch 'bestaan van hem: Reizen door nieuw ontdekte Landen. Utrecht 1698. 4o. Reizen naar Noord-Amerika of ontdekking van Louisiana, Amst. 1703. 4 . Beschrijving van Europa , Utrecht 1698. 4°. Zie Biogr. Univers. , T. XX. p. 62 ; Foppens, Bibl. Bela. p. 832 ; 833 ; Paquot, d ' Momoires pour servir ilistoire Littgr. des Pays-Bas, T. III. p. 623; Brunet, Manuel du Libraire , T. IL p. 162; Arrenberg, Naatnregister, , bl. 224. HENNEQUART of HENNEKERT (Julia) , eon wa­penschilder in het laatst der XVde eeuw. In de archie­von der oude grafelijke rekenkamer der hertogen van Bourgondie vindt men de volgende posten op rekeningen van 1467-4468 : „A Johan Hen nequar t, paintre et valet de chambre de Mds. pour six vins grands blasons , armoiez des armes dudit feu Ms. raiz et employda en ladite (Wise de saint Donal; LXXIJ p." „A Johan Hen nequar t, valet de *timbre et pain­tre de Mds. pour la fawn du grand estandart de Mds. de tafftetas blanc, ou a estd paint et figure It deux endroits , rymage de Ms. saint George a cheval , combattant le dragon et y a estd escript de grand lettre d'or not et devese de 4'Mds. XXXVI p." Zie Le Comte de Laborde, Les Duos do Bourgogne , T. I. P. II. p. 500, 503 ; Kramm Leven der Hollandsche en V laamscho Kunstschilders , ' D. III. bl. 678. HENNEQUIER (JERS31E), in 1633 to St. Omer gebo­ren, legde in 1650 aldaar zijne gelofte all Dominikaan af. Zijne oversten zonden hem naar het collegie van St. T ho. m as v an A q u i n o, to Douay , om in. de godgeleerdheid to studeren. Na voleindigde studien onderwees hij haar zeif en was. tusschen 1669 en 1672 eerste regent van het genoemde collegie. Zijn ijver voor de leerstellingen der Thomisten berokkende hem onaangenaamheden , die echter vergoed werden door de bedieningen , welke zijne orde hem opdroeg. In 1673 werd hij prior van het klooster to Doornik en twee jaren . later zond men hem naar Kamerijk, om de godgeleerdheid to onderwijzen. Zijn generaal be­noemde hem in 1678 tot meester of doctor in deze we­tenschap. Sedert werd hij definitor der provincie van St aoza , nieu­welings in de Fransche Nederlanden opgerigt , to Luik en in deze betrekking begaf hij zich in 1686' naar Rome , om een nieuwen generaal to kiezen. Te St. Omer terug­gekeerd , was hij er • Brie jaren prior , en zijne broeders waren zoo over hem tevreden, dat 4; hem herkozen. Zijn laatste levensjaren wijdde hij aan de studio en bet vervullen der pligten , die zijne orde hem oplegde. Hij stierf den 13 Maart 1712 , in den ouderdom van 79 jaren. Hij schreef: Vanitas triumphorum quos ab auctoritate adversus Prae­determinationes physicas pro scientici medici erigere nititur Germanus Philalethes Eupistinus , Auctore anzico Philalethi consentaneo , Duaci , 1670. 120. Cultus Beatae Virginis Mariae vindicatus adversus Mo­nitorem Anonymum, Audomari , 1670 , 12 0. Waarvan eene Fransche overzetting bestaat, in hetzelfde jaar in 120. uitgekomen. Expunctio notarum , quas in favorem Monitoris anonymi alter anonymus inurere nititur cultus B. Mariae Virginis via­dicato, Cameraci 1675,120. Dissertatio Theologica de absolutione sacramentali percz­piendei et impertiendc2 , ad Sacrosancti Concilii Tridentini, nec non Scholarum Angell sensum expressa , atque in ducts partes distribute. • riludomari , 1682 , go. Approbation a r Eclaircissement touch-ant l'usage de l'ab­solution des Consuetudinairs recidives etc. du P. Charles de r Ansomption. Liege , 1682 , 8°. Epistola ad illustrissimum D. D. de Choiseul , Episco­pum Tornacensem super Recidivorum absolutione Antv. 1704, 120. Ook had hij waarsehijnlijk deel aan r Oppression de la vdritd dans tout son jour contre les Signatures de Douay , par la Preface d'une lettre du R. P. Henneguieres , de l'or­dre des E. E. Precheurs , Docteur en Theologie , a son disciple du temps passé , & par trois vers du B. P. Pla­cide Skinner , Anglois-Benidictin, Licencid & Professeur de Theologie , aux petits esprits mais dociles : traduits du Latin en Francois , in 4°. Tractatus Theologicus , quo demonstratur, , uti Eximius ac Reverendus admodum Dominus , D. de la Verdure , S. Theologiae Doctor & Ordinarius Duaci Professor , contra se ipstum dimicet in Controversia de recidivoruni Absola­time , Audomari , 1685 ,120. Oratio :in laudem Angeeici & Cammunis Ecclesiae Doc­toris S. Thomae Aquinatis , habita Audomari.'an. MDCCII, Antv. , 1702 , 120. Ad Liberium Gratianunz super Dissertatione prima ip­sius de mente Concilii Tridental circa Gratiam physics praedeterminantem Epistolae IV , in 120 . In handschrift : Expensio obligationis quae ordinis nostri . Fratribus in-cumbit Missam Conventualem quotidie decantandi. Tractatus de Deo Trino & Uno , de Jure et Justitia , de Sacramentis in genere et specie. Tractatus Apologeticus quo ostenditur R. P. Josephum a Vitd Dominioanum, non esse alienunz d sententid Tho­mistarum in Praediterminatione Physica. Tractatus de motions Del ad id quod entitatis est in actione peccati , contra Patrem Platel Soc. Jesu. Oratio alters in laudem Divi Thomae Aquinatis. Zie Scriptores Ord. Praed. , 1'. II. p. 281 ; Pa qu o t Memoires pour servir 4 l'llist. Litt. des Pays-Bas , T. I. p. 209. HENNEQUIN , uit Luik een voornaam beeldhouwer , die in de tweeds helft der XIVde eeuw in Frankrijk bloeide en belangrUke werken vervaardigde. Zie Le Comte de Laborde, Les Dues de Bourgogne etc. , In- troduction , p. XXII;Kramm, Levens der liollandsche en Vlaamsche Kunstschilders , D. III. bl. 678; Zie over bet geslacht der H ennequins gekomen uit Vlaanderen , dat zich te Troyes in Champagne nederzette van wear deszelfs takken (B Ian chard vermeldt 17 stamtakken) zich in verschillende plaatsen van Frankrijk en ingunderheid binnen Parijs verspreidden; behalve Moreri en Hoogstraten, Blanchard, Les Presidents a mortier du Parlement de Paris depuis 1331 , Paris , 1647 , in fol. ; Le Long, BibliothOgue de France , T. III. N. 32928; Schotel, Geschied- en Letterk Vitspann. , hi. 108, 109 ; Le Car­pentier, Ilistoire de Cambrai ; Navorscher , D. 11. bl. 154 , D. III. bl. 175, D. VIII. bl. 263 , B9blad , 1853 , bl. CXXXIII ; 1854, bl. LXXXI. HENNEQUIN (FRA.NcoisE), echtgenoot van François Hennequin, zoon van Pierre Hennequin, Jac­ques Hennequinne en Jehan Hennequinne, beschuldigd van deel genomen te hebben aan de gebeurte­nissen tijdens de inneming van Bergen , door graaf L o d e w ij k van Nassau, in 1572 , werden , na de herovering dier stad door Alva 's troepen veroordeeld om leveed verbrand to worden. Zij hadden echter de vlugt genomen , en alleen hunne goederen werden aan­geslagen. Zie A 1 t m e ij e r , Vne succursale du Tribunal de Sang ; Navor• scher , Bijblad voor 1854 , bl. XXXIV. HENNEQUIN (FnAwcon), broeder van Etienne He n­necinin, den 1 Aug. 1610 gehuwd met Anna Coulon, bij welke hij kinderen verwekte. In zijn ms. Livre de tous see enfants , leest men : „Memoire que nous sommes party d'Anvers avec ma femme et mon petit file (nd le 15 Juin 1612 — baptisd le 25 du dit moy a mon tres grand regret d'autant que je ne voulais pas gull fust este baptied a 1'Eglise Romaine) pour venir demeurer en Hollande le 17 de Novembre ran 1612 et sommes arrivd l Amster­dam le 21 du dit moy apres avoir sdjournd a Rotterdam apres de mon frere Augustin d e l'Orme." HENNEQUIN (JACOB), zoon van Pi e ter He nn e­qu in en van Maria le Leu, vlugtte met zijn wader , moeder en drie breeders den 31 Augustus 1698 uit het gebied van den koning van Frankrijk naar deze landen. „Zij hadden besloten om den 14 Augustus 1698 to komen , doch alzoo zij van hunne verkochte waste goederen geen geld konden ontvangen, zoo hebben zij nog moeten tarderen tot den gemelden 31 Augustus, en als wanneer zij met groote benaauwdheid des nachts van daar zijn vertrokken. Het goud dat zij hadden , had zijn moeder eenige uren to voren in een brood gebakken." Het is echter blijkbaar , dat reeds vroeger , ja reeds in 1686 , afstammelingen van het geslacht zich in het land van Katzand bevonden hebben. Zie ilanteekeningen van Pieter Hennequin, Pius Jacob, ten jare 1733 , in Nai2orscher,, D. II. bi. 155. HENNEQUIN (GUALTHERUS) burgemeester can Rotter­dam , hield briefwisseling met de C h a m el 1 a r d, die in 1706 door hem een voorslag van vrede liet doen. Toen echter de taken in het einde van dat jaar wat voordeeliger voor Frankrijk begonnen to stain , sloeg het Fransehe hot terstond een anderen toon aan. Chamella rd schreef aan Hennequin dat hij God dankte , dat zijn ontwerp niet was aangenomen, dat hij zich voortaan buiten de bandeling dacht te c'houden en dat He nnequin zich niet meer tot hem maar tot den markgraaf de To r c y moest vervoegen. Hierop schreef H e n ne q u i n aan d e T or c y, met kennis van H e i n s i u s en Buys, die het in de vergadering van Holland gebragt hadden , dat men bier niet ongenegen zou zijn tot een mondgesprek , mits de koning van Frankrijk bij den voorgaanden voorslag bleef. De Tore y antwoordde beleefd, waarop besloten werd , dat H en nequ in eene reis naar Parijs zou doen , van waar hij in April 1707 terugkwam met een ontwerp van een verdrag , hem , door de T or cy, in 't bijzijn van d' A v a u x , voorgezegd. Dosch alzoo dit ontwerp , in ver­schillende opzigten nadeeliger was dan bet vorige , bled men hier dringen op de herhaling en zelfs verbetering van het ontwerp. Dock de uitslag van den veldtogt en een bedekte handel met bet Engelsche hof, waren oorzaak dat de onderhandelingen eerst in het volgende jaar (1708) heimelijk werden voortgezet. Toen er in 1725 tusschen Frankrijk , Groot-Brittanje en Pruissen to Herrenhausen een verbond werd gesloten tot onderlinge bescherming in Polen, Duitsclgand en elders, het verdrag van Hanover genoemd , werd ook Nederland aangezocht er deel in to nemen. Onder degenen die zich tegen dat verdrag verzetten was ook de oud-burgemeester Hennequin , die aangezocht werd om in Zeeland tegen de aanneming er van to werken, waarover, en vooral over zekere briefwisseling met Bo u c i quault, een afhangeling van Spa* en met Francois Michiel Jan icon in den Haag , en over het doen van zekere voorslagen tot verdrag aan het Spaansche hof, zonder daartoe van hooger hand gemagtigd to zijn , hij in maeijelijkheden geraakte ; ja zulks werd zoo euvel geduid , dat Hennequin, op verzoek der staten van Holland , to Parijs in civiel arrest werd genomen, loch, kort daarop , onder belofte van zich ten alien tijde ten verhoor to zullen stellen, oritslagen werd en berwaarts kwarn , waar hij op last der Staten door eenige leden der gecommitteerde raden een verhoor onderging. De uitslag was dat hij niet zoo schuldig herd bevonden ; ten minste hij bleef in de regering van Rotterdam en zitting houden in de advniraliteit van Zeeland. In 1730 was hij nog in dezelfde arnbtsbetrekkingen. lie Projet de Paia de Mr. de Torcy Ms. ; Wagenaar, Pad. 'list., D. XVII. bi . 292, 314, 329, D. XVIII. bl. 338; van W ij n, .Nalez., D. 1 bl. 424-428. HENNEQUIN (J.) gat in het licht: Predikati en , 4 1). Amsterdam, T. C r a ij enschot, in 80. Zie Arrenberg, Naamreg., bl. 224. HENNEQUIN (PHILIPPE AuGusTE) werd in 1762 to Lyon geboren , verloor naauwelijks 7 jaren oud zijne moeder en bijna door een hevige oogziekte het gezigt. Na zijne herstelling, legde hij zich toe op het teekenen van bIoemen , en ontving eenig onderrigt aan de akademie zijner geboorte­plaats. Daar zijn wader hem niet toestond zich aan zijne neiging voor de kunst geheel over to geven , verliet hij , op veertienjarigen leeftijd , heimelijk bet ouderlijk huis en begat zich naar Parijs , waar hij een plaats op het atelier van den schilder Da v i d verkreeg. Na zich twee jaren onder dozen en vervolgens in de rijke galerij van den hertog van Orleans geoefend to hebben , terwijI hij in middeals de lessen aan de akademie , volgde begat hij zich naar Florence en van daar naar Rome , waar hij tot de staatkundige gebeurtenissen in het laatst der 18de eeuw vertoefde. In zijn vaderland teruggekeerd, vestigde zich in de nabijheid zijner geboortestad. Bij gelegenheid van het beleg dier stad , zag hij zijne woning vernielen en al zijne teekeningen , studign en schetsen , die hij uit Rome had medegebragt aan de vlammen prijsgeven. `re Parijs , werwaarts hij vervolgens vertrok, werd hij in de zaak van G r e n ell e betrokken en in de staatsgevangenis geworpen. Na zijn ontslag, word eene door hem geschilderde allegori8che voorstelling door hem ten Loon gesteld , door het Instituut bekroond. , en zijn naam in het veld van Mars , to gelijk met dien van den dichter P a r n y luide uitgeroepen. In het daarop volgende , het achtste der Fransche republiek , leverde hij een zijner beroemdste voorstellingen Orestes door de FuriJn vervolgd wordende , op de tentoonstelling aldaar, welke den eersten prijs van het instituut mogt verwerven. Sedert ontving hij aanzienlijke bestellingen , zoo van wage Napoleon als van ander° aanzienlijke personen , doch een zamenloop van ongelukkige omstandigheden , zooals het afzeggen van schilderijen , b. v. van eene voorstelling der krooning van do keizerin Josephine, hem door keizer Napoleon en den dood van Nero, door Lucien Bonaparte besteld , bewogen hem zich naar Milaan te begeven , waar hij schilderijen in fresko vervaardigde. Van hier reisde hij naar Holland , van plan om zich naar Zweden to begeven. Te 's Hage gekomen , bewoog koning L o d e w ij k hem echter om aldaar te blijven en het inwendige van het paviljoen van Haarlem, met voorstellingen aan de geschiedenis van zijn koningrijk ontleend , in fresko te schilderen. 's Konings kort daarop gevolgde afstand , stelde zijne verwachtingen op nieuw to leer , en nu vestigde hij zich in Belgid , en woonde achtereenvolgens te Brussel, Antwerpen en Luik , in welke laatste stad hij aan het hoofd van een athenaeum van schilder- en teekenkunst werd geplaatst. Eenige jaren later werd hij professor aan de Akadernie te Doornik , en bleef in deze betrekking werkzaam tot aan zjn dood , die den 12 Mei 1833 voor­viel. Tot het getal zijner leerlingen behoorde de beroemde historieschilder Louis Gallai t. Zijne beroemdste schilderijen bevonden zich in de galerij der Louvre , zooals Orestes door de furien vervolgd, en de slag der Piramiden en in het hotel der Invaliden het portret ten voeten uit van den nsaarschalk Perignose , ' ook schilderde hij voor Napoleon den slag bij Nazareth en bij Quiberon. Voor de zaal der antieken op de Louvre vervaardigde hij een plafond , Frankrijk voorstellende, en op last van den heer Delacepède, groot-kanselier van het legioen van eer , de uitreiking der ridderkruisen van het legioen van eer aan het leger der kusten van den Oceaan to Boulogne. Te Luik bevindt zich de zellopoffering der 300 Franchz­montezen, een nationaal onderwerp; in de kerk van St. Jan aldaar , St. Jan , de elpocalypsis schryvende ; in het kost­school to Ekerme , bij Rijssel, eene lleilige Maagd en vier schilderijen betrekking hebbende tot de geschiedenis van den H. Benedic t us; boven het hoofdaltaar der kerk te Malmedy, eene voorstelling van het Vagevuur. Voorts ver­vaardigde hij een Christus in het graf ; 5 tafereelen uit de geschiedenis van S t. Huber t in de aan dien heilige gewijde kapel in de kerk van St. Plat to Doornik ; Socrates zynen leerlingen lessen van unysheid gevende , te Rijssel ; het portret ten voeten uit van den maarschalk Dumonceau, to Amsterdam geschilderd ; de geboorte des Konings van Rome; voorts een aantal portretten, landschappen en genrestukken. Zie Immerzeel, Levens der Hollandsche en Vlaamsche Schilders , D. III. bl. 33; Nay 1 e r, Kiintsler Lexicon , T. VI. p. 101. HENNEQUIN (PIETER) , zoon van Pieter en van Cornelia de Jonge, den 1 Februarij 1765 to Sluis geboren, diende als 1ste luitenant ingenieur te Sluis , toen cleze vesting , na eene dappere verdediging in Augustus 1794 aan den Franschen generaal M or eau werd over­segeven, Ilij doorliep verder alle ranger bij het corps der genie ; werd in Augustus 1825 bevorderd tot generaal­majoor, en was directeur in de 3e directie van fortification, toen hij den 10 Mei 1826 to Utrecht overleed. I ij was vereerd met het ridderkruis der militaire Willemsorde 3e klasse. Bij zijne vrouw,, Françoise Adrienne de Cli v-e r, liet hij twee zonen na , Johannes Jacobus en Daen Cornelis, die beide als kapitein bij het corps ingenieurs en mineurs en sappeurs zijn ge­pensioneerd geworden. Zie B ossch a, Nederl. Zieldend. te Land , D. III. bl. 111. en par. ticuliere berigten. HENNERT (JoHAN FREDERIK) werd in 1733 te Berlijn geboren en ontving zijne eerste wetenschappelijke opleiding in bet Joachimtalische collegie onder den rector H e i n­sius, en sedert 1747 van den beroemden Sulzer, die als leeraar der wiskunde aan dat collegie was aangesteld. Onder dozen legde hij den grondslag zijner 'algemeene en wiskundige kennis, welke laatste hij, onder leiding van den onsterfelijken Leonard Eu le r, mogt voltooijen. Reeds in zijne eerste verhandelingen over wijsgeerige en drama­tische onderwerpen , straalde buitengewone kennis van de stelsels der oude en latere wijsgeeren welwikkend oordeel en kiesche smaak in het vak der schoone kunsten door. Omstreeks 1755 vertrok H e n n e r t naar Parijs om aldaar zijne kennis uit to breiden , woonde bjjna twee jaren in het huis van den beroemden NI colas Joseph Del is I e, toen astronome de la marine en hoogleeraar in de sterre­kunde aan het College de France , wiens lessen over de sterrekunde en sterrekundige werktuigen hij gelijk ook die van L am onnier , hoogleeraar in de wiskundige natuur­kunde bijwoonde. Uit Parijs reisde hij naar ons vaderland, welks welvaart en burgerlijke vrijheid hem voor zich innam , zoodat hij besloot zich aldaar neder to zetten. Met toestemming der hoogleeraren opende hij to Leiden eene wiskundige school, en telde onder zijne leerlingen den later zoo beroemden van Swinden. In 1764 werd H e n n e r t in plaats van den beroemden J. de Castillon, die naar Berlijn was beroepen , eerst tot buitengewoon en in 1764 tot gewoon hoogleeraar in de wijsbegeerte , wis- en sterrekunde to Utrecht aangesteld , en begon aldaar , zoo ten behoove der studenten als ten algemeenen nutte , een leerboek der wiskunde , dat toen nog niet bestond , to bewerken. Tien jaren arbeidde hij aan dit uitgebreide werk , dat uit 9 deelen bestaat , waar­van de 3 eerste de Elements Matheseos purae ; de 6 overige de Elementa Matheseos duplicatae bevatten. Voor weer ge­vorderden voegde hij er bij, Institutiones .Astronomiae Scientia rumque conjunctarum, Gnornonices, Chronologiae, Geographiae, .drtisque Nauticae. Naderhand was hij, bij de vorderingen, welke de sterre­kunde in zijnen tijd maakte, over dit gedeelte niet tevre­den , terwijl ook andere gedeelten er van door lateren arbeid van wiskundigen wordt overtroffen. Daar het getal beoefenaren der hoogere wiskunde gering was , gaf hij ook collegie in de wijsbegeerte , naar aanleiding van zijne Apho­rismi Philosophiae , in 1781 to Utrecht gedrukt. Vele christen leeraars hebben met erkentelijkheid van het nut nit zijne lessen getrokken gesproken, dock H e n n e r t zelve meende, dat jongelingen, die volgens den gewonen akademischen leertrant , zonder mathematische of andere kundigheden verworven to hebben, met tie Logica begonnen en het daarbij lieten blijven , geene or zeer geringe vor­deringen in de ware wijsbegeerte konden maken. Liever had hij de wijsbegeerte , volgens de wijze van Beattie, wiens Principles of moral science hij aanprees , en van welke hij eene Nederduitsche overzetting met bijvoegselen en voorrede bezorgde, onderwezen. Ook bezorgde hij de Nederduitsche overzetting van uitgelezene verhandelingen over de wzysbegeerte en Iraqi' e letteren , getrokken uit de werken van de koninklyke maatschappf der wetenschappen te Berlin. Bij gemis van astronomische werktuigen tot bet doen van naauwkeurige berekeningen hield H e n n e r t zich onledig met sehrijven van belangrijke zoo wijsgeerige als wiskunstige verhandelingen , die zoo door de koninklijke maatschappij te Berlijn als door directeuren van het Stolpiaansch legaat bekroond werdep, en zoo in de werken dier maatschappijen als in die van het Bataafsch genootschap Iran proeionder­vindelijke wijsbegeerte , van het Zeeuwsch genootschap en in mengelwerken van in- en buitenlandsche verzamelaars zijn uitgegeven. Na door eene ontsteking zijn regteroog verloren to hebben , en zijn linker langzamerhand verzwakte, verkreeg hij in 1802, op zijn verzoek , zijn eervol ontslag als hoog­leeraar. Hij stierf den 30 Mei 1813 aan do gevolgen eener beroerte, in bet 80ste jaar zijns 'evens. Hij was naauwgezet , regtvaardig , goedwillig , dienst­vaardig en edelmoedig , liever weldaden bewijzende dan te ontvangen. Vol ijver voor wetenschappen en kunsten , werkte hij zelf onverrnoeid aan hare bevordering , en achtte alien hong.weTke hij den wil on het vermogen daartoe ontdekte. In den kring zijner vrienden gaf htj, door Tver­nuftige scherts , leven en vrolijkheid aan bet gezelschap. Bij anderen baarde zijne haastigheid, vurige tegenspraak en spottende luim wel eens ongenoegen. Fen min kiesche manieF van uitdrukking in den dagelijkschen omgang , bragt hem nu en dan in verdenking van oneerbiedigheid en ongodsdienstigheid; doch die argwaan konde niet vatten op hen , die den man nit zijne scheiriften, lessen en ernstige gesprekken over onderwerpen van algemeenen en christe­lijken godsdienst kenden. Fen onbekend dichter vervaardigde op hem het volgende bijschrift: De grOze If e n n e r t zat aan zijn gewone teak, De ontwikkeling van een vraag door wiskunst voorgeschreven, Toen hem de dood verraste en stoorde in zijn vermaak, )Wat" zegt hij , )doet gij daar op 't eind nog van uw !even, Dear gij toch ,geen figuuy of letterschrift weer ziet." Naar H e n n e r t graauwt hem toe : sscherminkel , 't raakt niet! 1k zie veel meer den gij; mijn ziel kan lezen, achrijven, En wat zij leest of schrigt, zal eeuwig waarheid blijven." Hij schreef: Genaue Harmonie des Sinnlichen mit dem Verniinftigen in der Natur des Menschen (1753). Nachricht von der Schuchischen Schauspieler Gesellschaft zu Berlin , behelzen,de een oordeelkundig verslag van eenige vertooningen aldaar gegeven. Gedanken fiber den Werth und .Nutzen der Lustspiele zeer wijsgeerig geschreven, wijst den middeiweg aan in het beoordeelen der tooneel- en blUspelen. Deze drie verhandelingen zijn geplaatst in het maand­werk getiteld: Neue Erweiterungen der Erkenntnisa und des Vergnfigens. Traitd du Thermometres id est parle dune nouvelle loin de chaleur. La Haye 1759. Redevoering over de welsprekendheid. Rotterdam 1767. 40. Grondbeginsels der wiskunde. Utrecht 1769. 80. Dissertations Physicques et Mathdmatiques. 1778. Uitgelezene verhandelingen over de wijsgeerte en fraaje letteren , getrokken uit de werken der koninklyke akademie der wetenschappen to Berlin, en uit het Fransch vertaald. Met bifvoegselen vermeerdert door J. F. Hen n e r t. Utrecht 1780--1795. 6 d. 80. .Redevoering over de gelaatkunde. Utrecht 1783. 80. Aphorismi philosophici. Ultraj. 1781. 80. Oratio de Physiognornia , publice habits die XImo Aprilis 1782. Cum Academiae Rheno-Trajectinae Magisterio iterum se abdicavit. Trajecti ad Rhenum , 1782. 40. Commentatio de Barometria. Ultraj. 1787. 80. maj. Elementa matheseos purae et applicatae. 9 vol. Ultraj. 1760-1775. 9 vol. fig. 80. Institutiones astronotniae. Ultraj. 8. Lessen over de eerste beginselen der wifsbegeerte , nit het Latijn vertaald door G. 0. Spaa n. Leyden 1822. gr. 80. Beattie, Grondbeginselen der zedel. wetenschappen met Bijvoegs. en voorrede van J. F. Hennert, uit het Enffelsch ° vertaald door Y. van Hamels v el d. Utrecht 1795.3 d. 4 stukken. 80. In de werken van de koninklijke academie van Berlijn, verhandelingen : Sur la vie d' Archimede. (1766). Sur les moyens de donner la plus grande perfection aux lunettes dont les objectifs sont composes de deux verres. In de werken van het Bataafsch Genootschap van proef­onderv. wijsbegeerte: Over Astromatische of Dollandsche verrektikers , bevattende de algetneene eigenschappen der werktuigen. (1772). In de werken uitgegeven door het Stolpiaansch legaat: De Senn morali. (1774). In de werken van het koninkl. Ned.-Instituut: Verhandeling over de ophaalbruggen. (1812) In de werken van het Zeeuwsch genootschap: Onderzoek omtrent de ware gedaante der aarde (1772). Onderzoek of de onzekerheid omtrent de ware gedaante der aarde eenen aanmerkelij ken invloed hebbe op sterrekunde en navigatie. Voorts vinden wij verhandelingen van hem in de Ada eruditorum Lipsiensia, in de Bibliotheque des sciences et des beaux arts , in de werken der Hollandsche maatschappij to Haarlem en vele anderen. Zie Prof. Nienwenhuis, Redevoering over het leven en de wijs­geerige verdiensten van den fioogleeraar J. F. II e n n e r t , voor het 1ste deel van diens Lessen over de eerste beginselen der Wijsbegeerte, uit het Latin vertaald doOr G. C. Spaan, Leijden 1822; Renner t, Uitgel. Perk. Voorr; Heringa in Kunst-en Letterb. 1813 , D. I. bl. 274, 291, 1814, D. I. M. 198. 217. 277, 324; Nieuwenhuis, Woordenboek van Kunsten en Wetenschappen, o. h. w. ; Clarisse, Eneyclop. Theologica , p. 85, 99 , 105, 100, 155 , 190, 346. 511; van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en Wetensch.. D. II. hl. 307; Collot d'Esoury, liollands roem , D. IV. St. II. bl. 664; Bo um an , Geschied. der Geld. Boogesch. , D. IV. bl. 300; Navor­scher, D. V. bl. 168; Arrenberg, Naanareg. van Boeken , bl. 224; .dlphab. Naaml. van Boeken 1790-1831 , bl. 242; Boekz. der gel, wet.. 1764 , a. bl. 95 ; Nu I I e r , Cat. van Porttr. HENNIGE (FREDERIK AUGUST) , nam als chirurgijn­raajoor deel aan den veldtogt naar Rusland. Zie B o s s c h a , Nederl. Beldend. to Land , D. III, bl. 397. HENNIN (JACOB DE) , schreef: Zinrijke Gedachten, toegepaat op de WI zinnen, Amst. 1681. „In dit werkje" schrijft Heringa, „worden de zinnen of zintuigen zelve minder behandeld , dan wel eene enkele werkzaamheid van hen , bij voorbeeld in dat gedeelte , dat wer het gezigt handelt , wordt de lezer aangetoond , wat :n een gedeelte van Zuid-Holland en 's Hage to zien is Bij het einde van elk hoofdstuk geeft hij een dichtstuk." Zie Heringa, Bijdrage tot de Mist der Nederl. Dichters , hi. 48. HENNIN (Awromus DE) , graaf van Bossu of Boussu, zoon van Jan de Henn in Lie t a r d, heer van Bossu, broe. der van Jacob en Maximiliaan de Bossu, volgde in 1572 Cornelius van Mijerop, heer van Ketel en Spalant , Raad van den hove van Holland , als domproost van Utrecht op. Hij was de laatste dompromt die de R. C. godsdienst beleed. Zie van Leeuwen, Batavia illustr. , p. 1019; Viglii ab Aytta Epistolae ad Joa ch. llopperum in Inalect. C. P. Hoynek van Papendrecht, T. 1. P. II. p. 698, 708. HENNIN (BALDumus) abt van Hennin De abdij van Hen-fin, ook Hennin-Lietard genoemd , werd in 1040 gesticht en lag in de nabijheid van een groot vlek of stadje , ook Hennin zeheeten , niet verre van Douay. De abt teekende de Jnie van Brussel , in 1577 als vertegenwoordiger der stad Aire. Zie Miraei Opp. Diplom , T. I. p. 172, 179; J. C. de Jonge, de Unie van Brussel , bi. 202. HENNIN (JACOB DE) , heer van Bossu of Boussu zijn lawn was eigenlijk Jacques de Hennin-Lietard, narquis van Vere hoer van Auxi , zoon van J a n d e I ennin-Lietard, heer van Bossu broeder van A n­ .onius en Maximiliaan. Deze edelman was bevelhebber der stad Aalst en groot­meester der bosschen van Henegouwen. Bij den aanvang der Spaansche beroerten hield hij , even als zijne broeders , de partij van P h i l i p s, doch toen R e q u e s e n s was gestorven en de Spaansche soldaten ge­weldenarijen begonnen to plegen, helde hij tot de zask der vrijheid over. In 1576 naar den prins van Oranje gezon­den , sprak hij ijverig voor de zaak van zijn broeder , en verzocht en verwierf onderstand tot de belegering van het kasteel van Gent. In 1577 teekende hij de Unie van Brussel , en dikwerf nam bij deel aan de raadplegingen der algemeene staten , 39 in wier naam hij het bevelhebbersehap over de stad Ka­merijk voerde. Doch het leed niet lang of hij verzoende zich , gelijk de overige Henegouwsche edelen , met den koning van Spanje. Zie Nobiliaire des Pays-Bar , T. I. p. 52 ; dipologie van Willem I ,bl. 87; Wagenaar, Vaderl. ilist,, D. VII. bl. 107; Beanfort, Leven van Willem I, bl. 454 ; de J o n g e , de Unie van Brussel,IA. 101 , 102. HENNIN (JACOB DE) , beer van Gislengien , volgens de not. der algemeene Staten , 3 Aug. 1577, een der afge­vaardigden naar Rijssel en bailluw van Comines. Hij teekende de Unie van Brussel , in 1577 en in 1579 het verdrag der verzoening met Parma. Zie B o r , Arederl. Oorl., D. II. bl. 101; J. C. de Jong e, de Unie van Brussel, bl. 125. HENNIN (JAN DE) , of Hen nin-Liet a r d, heer van Bossu , vader van Ant oniu s, Jacob en Maxim i­liaan, werd in 1562 door Margaretha van Parma naar Valenciennes gezonden , om aldaar het oproer to dempen. Zie Strada, de hello Belgic° , p. 132. HENNIN (MAximmAAN. DE), zoon van Jan van He n-nin-Lietar d, heer van Bossu , werd in 1 542 geboren. Hij was de zoon van M aximiliaan van Bourgondie, die hem tot zijn erfgenaam maakte , doch daar diens boedel met schulden bezwaard was , had hij geen voordeel van deze erflating. Reeds vroeg geraakte hij in eere. Phili p s benoemde hem , toen hij naauwelijks 14 jaren bereikt had (1556) , tot lid van den raad van state , en 3 jaren later (1559) , tot bevelhebber van een zijner 14 benden van ordonnatitie. Hij was geen deelgenoot van de vergaderingen en ontwer­pen der verbonden edelen en bleef de vriend van G r a n-v elle, die hem wijzer en rijper dan men van zijnen leeftijd kon wachten , achtte. Na het vertrek van W e m I werd hij voorloopig in diens plaats tot stadhouder van Holland , Zeeland en Utrecht benoemd (1567) , en behartigde in deze betrekking de belangen van zijnen vorst. n 1568 nam hij den advocaat van den En de gevangen, verstrooide het yolk dat in Waterland en West-Friesland voor den prins van Oranje werd geworven , en in 1572 ijverde hij voor den 10den penning, die op bevel van Al v a moest opgebragt worden. Toen de Watergeuzen in 1572 den Briel hadden ingeno­ men , trok hij derwaarts , doch , in plaats van de stad to heroveren , begaf hij zich , de onmogelijkheid ziende om zich van haar meester te maken , en na de helft van zijn yolk , deels gedood en gevangen , deels in het water om­gekomen , verloren te hebben , door het water en slijk der Bornisse naar Putten , van daar naar Nieuw-Beijerland en kwam des avonds voor Paschen (6 April 1572) voor Dordrecht , met plan om in deze stad zijne vermoeide , natte en beslijkte soldaten te verfrisschen en onderstand van Alva af te wachten. De burgerij , in den waan dat men met geweld den tienden penning kwam vorderen , raakte in rep en roer ; nam de wapenen op , sloot de poorten en riep: „dat zij den Spanjaard niet in Wilde hebben." De regering , voor erger beducht , en zelf niet gezind om het yolk in te laten , zond burgemeester van der M ij 1 e en den raadsheer Cornelis van Bev e r en naar den stadhouder, die met zijne manschappen reeds voor de Riet­dijksche poort lag , af, om hem hare vrees voor oproer , indien hij de stad binnen trok, mede te deelen, en dringend te verzoeken van zijn opzet af te zien en buiten te blijven, met aanbod om al het noodige tot verkwikking van hem en zijn yolk te bezorgen. Bossu, in zijn voornemen to leur gesteld , barstte in gramschap los , en beet , op den grijzen baard van den burgemeester wijzende , de zijnen toe : Deze oude is mede den Koningh ontrouw," waarop van der M ij -1 e bedaard en ernstig antwoordde : „Dat hij de stadt nu oock wel , gelijck hij dickwils en langh gedaen hadde , sonder soldaten , in gehoorsaamheijt van den Koningh soude bewaaren." In weerwil dat hij het den graaf en zijn yolk aan niets liet ontbreken , verlieten zij de stad , onder het uitbraken van verwenschingen en bedrei­gingen ; verbrandden moedwillig het naburige slot Develstein, en kwamen, gedeeltelijk over land , gedeeltelijk over water, to Rotterdam aan , waar zij , „listig binnen geraekt, haren toornigen moet met het bloet van de ingezetenen wreedelick koelden. Hetwelck de burgers van Dordrecht niet en dede berouwen , dat se de Spaengjaers uijt gehouden hadden." 're vergeefs beschreef hij de staten van Holland te 's Hage. De meeste steden toch hadden reeds het Spaansche juk af­geschud. Sommigen , zoo als Gouda, Haarlem en Modem­blik , trachtte hij door verraad to bemagtigen, in andere , gelijk Amersfoort legde hij bezetting. Naarden ging , om de West-Friezen ten onder to brengen , bij verdrag over. Eindelijk rustte hij to Amsterdam eene vloot uit en raakte met de onzen slaags op de Zuiderzee, wend overwonnen en gevangen genomen. Drie jaren bleef hij in de gevangenis , tot dat hij , op voorspraak van zijnen broeder, tijdens den Gentschen vrede, tegen M a r n ix van S t. A l d e g o n d e word uitgewikscld Nu omhelsde hij de zaak des vaderlands en betoonde zich ijverig voor bare bevordering. Zijn aanzien steeg door zijne bekwaamheden en door zijne dapperheid. Terstond gaven de algemeene staten hem zitting in den raad van state en in den raad van oorlog , en vaardigden hem of naar Utrecht, om de onrust in dat gewest te doen ophouden en de Spanjaarden van daar te verdrijven zelfs vond hij te dien Aide voorspraak in de vergadering der algemeene staten , toen hij naar het stadhouderschap van Vriesland dong. Na eerst als kolonel in het le,ger der staten gediend te hebben , werd hij , op aanbeveling van den prins van Oranje, tot veldoverste verheven, en diende in beide betrekkingen het land met trouw en dapperheid. Op deze wijze het vaderland dienende , werd hij in het midderi zieiner loopbaan plotseling door den dood , in bet jaar 1579 , weggerukt , „wordende hij ," gelijk H o o ft schreef, „lankzaam vergeeten, om d' achtbaarheid van zijne deugden , en men betreurde hem niet minder om zijne zedig­heit en aanminnigheit , dan den prins van Oranje en andere voortreffelijke regeerders , over het gemis van zijne dapper­heit en ervarenheit." Zijn plotselinge dood gaf den Spaanscbgezinden aanleiding , om den prins van Oranje te verdenken , alsof deze Bo s s u zou verge ven hebben, doch tegen die verdenking is de eer van den grooten en edelen redder van ons vaderland waar­diglijk verdedigd. B o r verhaalt zelfs , „dat de prins de vriendschap van den graaf hoogachtte, en zelfs bij de staten van Holland voor hem sprak , ten einde hem een jaargeld -van f 5000 mogt toegelegd worden , en dat hem de beer­ liikbeden van Putten en Geervliet tot belooning van zijne goede diensten mogten gegeven worden." Hij goat op verschillende wijzen in plaat Zie bebalve de bekende gescbiedscbrijvers 8 o o ft, M e u r s i u s, Goudhoeven, Boihorn, van Sleteren, Bor, Ben tivo­glio, Strada, Wagenaar, van Wijn, Bilderdijk, Arend, Beeloo, Motley; Geuso-Liedt-boeck (1687), bl. 58 , 84; A. Thy-sins, de hello navali , p. 40 ; N. Burgundius, de bello Eelgico, passim ; M. a b Issel t, Eistoria sui temporis, passim ; Hugo Gr o-t i us, .dnnales et llistoriae , passim ; M. Vossius, iinnales I/el­ londiae Zelandiaeque , passim; J. D u y m , Corte llistorische Beschry­vinghe der Nederl. Oorlogen, bl. 15; Hoynck van Papendrecht, .1nalecta , T. III. P. I & II , passim ; Epp V i g l i i ad Hopper um in .4nalccta cet. , T. I. P. II. passim ; Repertorium van Placaten in Rolland, bl. 131; van Alkemade en van der Schelling, Reschrijving van den Friel , D. I. bl. 123 ; B a I e n , Beschryving van Dordrecht , bl. 841 , 842 ; Bev e r w y c k , Feschrijving van Dordrecht, bl. 348 ; van Oudenhoven, Beschrijving van Dordrecht, bl. 526; J. IV. te W a t e r , Tweede Eeuwfeest van de vrijheid binnen de stad Vlissingen, bl. 41 der Iiijlagen; J. J. Brahe, Kerkel. Redevoering , Vlissingen , 1772 , bl. 10 , 11; Bareuth, Roll. en Zeel. Jubeljaar , bl. 66; van der Wall, Privil. van Dordrecht , bl. 1371; Beau-f o r t, Leven van Willem I , D. I. bl. 604 , D. II. H. 266 ,_328 , 329, 367, 409, 410, 411 , 418, 651 , D. III. bl. 48, 49, 213, 244; Jan Gerritsz., Chren. van Rotterdam,Ns., p. 343 ;Boxhorn The­atrum Urbium Holland. ; J. B. de Tassis, de Tumultibus Lib. I. in lloynck van Papendrecht, "Mal Belg. , T. II.P.II. van Kampen, Vadert. Karakterkunde , D. I. bl. 381, 382; Ve. lius, Beschryv. van Hoorn bl. 373 ; van Wijn, Byvoegs. en Nal. op W agena a r, D. VI. , hi. 68 , 70 , 103 , D. VII bl. 47, 66; Dez., Nalez. , D. I. bl. 283, 291, 293; Schrevelii, llarlemens., p. 59; B1eyswyk, Beschryving van Delft , bl. 436 ; Cleyn, Eeuwge­tijde in den Priel , bl. 40; B o s s c h a , NeOrl. Heldend. to Land , D. I. bl. 215, 256 ; G a c h a r d , Correspond. de Philippe II , T. II. p. 16, 18, 124 , 137, 148, 179 , 184, 215 , 254, 276, 336 suiv., 352 suiv. , 364 , 365. 372-382 , 412 , 413 , 418-422 , 423; ,Corres-pond. de Guillaume to Taciturn° , T. IV. p. 97 , 10S ; Schotel, Dordr. , D. I. bl, 44 ; Dezelfde , Geschied- , Letter- en Oud­ heidkund. Uitspann. bl. 59 ; Dezelfde , Dordrecht (1858) bl. 9 ; J. C. de Jonge, Nederl. L'eldend. ter Zee, D. , bl. ; Dezelfde , de Ville van Utrecht , bl. 123, 124 ; P. J. Schotel, Nederl. fleldend. ter Zee (Voorstelling van den zeeslag op de Zuiderzee) ; S a h e It e m a, Staatk. Nederl. , D. I. bl. 455 ; van Groningen, Geschied. der 14/atergeuzen, bl. 103, 403 ; Voorts de Woordenboeken van II o o straten Kok, Nieuwenhuis; de Navorscher,, D. X. bl. 250, ' (Brief van B ossu 1570). . HENNING (CmusTrAAN) , werd den 20 Augustus 1741 te Erfurt geboren en reeds vroeg tot de teeken- en schil­derkunst opgeleid. In Holland gekomen, stond hij met zijn broeder G o d fr i e d aan het hoofd der behangselfabriek van de zoogenaamde Hoornsche maatschappij , wier prentteeke­ningen bekend zijn. Later bestuurde hij mede de stads teeken-akademie te Haarlem. Zijn vak was voornamelijk het teekenen en schilderen van vogels en landschappen ook schilderde hij tooneelwerken veer den schouwburg te Amsterdam. Van zijne etskunst bestaan een zestal door hem geetste Gezigten op de buitenplaats Biljoen. Ilij dreef kunsthandel en overleed te Zeist , den 2 Augustus 1822. Zie Immerzeel, Levens en Werken der Boll. on Vlaamsche Kunst­schilders , D. II. bl. 32 ; Konst• en Letterb. 1822 , D. II. bl. 115. HENNINIUS (HENRICUS CIIRISTIANIIS) of d e He n-n i n, ofschoon geen Nederlander , verdient melding om zijn vierjarig verblijf in Nederland , en zijne uitgebreide letterkundige betrekking met de geleerde Nederlanders van zijn tijd , en vooral met Jacobus Tolliu s, wiens levee hij beschreef ( Vita J a c obi To I 1 i i conscripts per H e n r. C h r is t. H en n i n i u m , waarvan het oorspron­ kelijke ms. berust bij den beer v an Da m v a n N o o r- d e 1 oos te Rotterdam) , en wiens brieven hij uitgaf met den titel : - Jacobi Tollii Epistolae itinerariae , ex auctoris schedis posthutnis , recensitae , suppletae , digestae ; annotationibus , observationibus figuris adornatae,cura et studio H e n r. Christ. H enn in i i. Amstelod. 1704. Hij was geboren te Hanau , geneesheer eerst te Tiel daarna to Duisburg , waar hij omstreeks 1704 overleed. Hij beoefende , gelijk A lmelo v en ius de genees- en ' letterkunde 'en was hoogleeraar in de geneeskunde, geschie­denis , welsprekendheid en Grieksche taal, aan de akademie te Duisburg. Na den dood van Nu b e r us dachtten curatoren der Harderwijksche hoogeschool er aan , hem den literarischen stoel aldaar to geven. Hij schreef: Dissertatio de Graeca langua secundum accentus non pro­ nuntianda , Traj. ad Rhen. 1684 , 40. Ook gaf hij J uvenalis met aanteek. nit, Ultraj. 1685 , 40. Hij vertaalde in het Latijn en gaf uit : Nic. Bergier, 5 livres sur les chenzins publics et militaires des Ronzains , en De la Mothe Le Vayer, Dissertations sur Q. Curce. Onuitgegeven : Dissertatio de Origine urbis Tilanae. Zie Epistolae ad Ant. Nagliabechium, T. II. p. 337, (over de Aanteekeningen van Henninius op de Epp. Tolli i) ; Miscell. Daventr., T. I. p. 540, 541; Boaman, Geschied. der Geld. Hooge school , D. H. bl. 38 , 650 ; S axe, Onomast. , T. V. p. 329 seq. ; Cat. C. A. van Wachendorff, Utrecht 1811, bl. 199, 200; Rink, Beschrijving van Tiel , bl. 321. HENNOTELLE (ANGE) , to Rijssel geboren , trad in 1637 in de orde der Dominikanen te Doornik , studeerde to Douay in de godgeleerdheid , en onderwees haar zelve in het collegie van Thomas van Aquino , waarvan hij tweemaal regent was , in dezelfde stad. In 1642 werd hij doctor aan dezelfde universiteit , was tweemaal prior te Doornik , eens te Douay, en stierf den 10 Mei 1678 , in den ouderdom van 58 jaren , in ztjn klooster. Hij word eenmaal met den jezuit Antoine de Boulogne naar Rome gezonden , om de zaak der monniken , tegen de Choiseul du Plessis-Praslin, bisschop van Doornik , te bepleiten. Hierop hebben de beide volgende geschriften , van zijne pen , betrekking : Response a un Ecrit intituld : Mdinoire sur le diferend , qui est entre Mgr. l'Evesque de Tournay , les Beguilers de son diocese. Paris , 1672 , 40. Lille , 1672 , 120. Response a la Replique du Erne. Evesque de Tournay. Ms. to Rijssel. Zie Jacques E c k a r d , Scriptores Ordinis Praedicat. , T. II. p. 675 ; Paquot, Momoires pour servir litter. des Pays-Bas, T. I. p. 646. HENRARD (HENRI JOSEPH) kunstschilder , te Luik , geboren. Hij schilderde te Parijs , waar hij in de kunst onderwijs gaf voornamelijk landschappen en portretten. Op de tentoonstelling in de Galerij Be Brun aldaar , in 1827 , vond men van hem : Een gezigt in de ornetreken van Luik; een dito in Italia btj ondergaande zon ; een Watermolen , enz. Zie C h. G a b e t , Diction. des Artistes , Paris , 1831 , in 80. ; K r a m m , Levens en Werken van Holl. en Vlaamsche Schilders , D. III, bl. 618. HENRARD (ROBERT) , een Karthuizer en uitmuntend Nederlandsch beeldhouwer. Hij vervaardigde o a. een school' Beeld van de H. Jonkvrouw voor de hoofdkerk to Luik. Zie Kr am m, Levens en W erken van loll. en V laamsche Schilders, D. II. b 1. 618. HENRI , Chetif , zoon des Keizers van Marokko , werd to Leiden in de christelijke kerk gedoopt en diende, gelijk Descartes, Gustaaf Adolf, Turenne, Raben­hau pt, enz. , onder Maurits, op zijn verzoek in de ' kompagnie van Frederik Hendrik, die geregtigd was hem f 50 per maand te geven en hem to doen wapenen en rnonteren met twee paarden en een bidet. Zie Valckenier, V erwerd Europa, D. I. bl. 20; van Wijn Nalez en Bijv. op Wagenaar, D. XL bl. 160; Bosscha,Nced. Heldend. te Land , D. I. bl. 495. HENRICKSZ. (RIJCK) een beeldsnijder to Utrecht , in het midden der XVIe eeuw, die o. a. in de Buurtkerk aldaar , „de foey onder de orgelen sneed." Zie Rekeningen van de Buurtkerk te Utrecht bij D o d t van Flens­burg, Archie! , D. VI. bl. 313 ; K r a m m, Levens en W erken der Boll. en V laamsche Schilders , D. III. bl. 678. HENRICSZ. (DIRK) , geboortig te Oudheusden , oefende de schilderkunst nit te Utrecht in den aanvang der XVIe eeuw. Zie Kameraars rekeningen der stad Utrecht 1511-1512 bij Dodt van Flensburg, Archie , D. III. bl. 204; Kramm, Levens der Holl. en Iv laamsche Schilders , D. III. bl 678. HENRICUS FRISO , of de Fries. Zie FRISO. HENRICUS A GANDAVO , aldus genoernd naar zUn geboorteplaats Gent , maakte zijn naam roemruchtig in de XIIIe eeuw. De naam van zijn geslacht was G o e t­ hals, of gelijk Marcantius beweert, Mudan us (of van der Mud e). Hij was leeraar te Partjs en doc­ tor der Sorbonne. Men gaf hem den bijnaam van doctor solemnis, d. i. plegtige doctor. Men verze­ kert dat hij aartsdiaken to Doornik is geweest. Hij stierf den 8 September 1293 in den ouderdom van 76 jaren. ' Doornik , om welke . Daar is eene familie Go e t h a 1 s te reden V a 1 e r i u s Andreas van gevoelen is , dat hij misschien afkomstig van deze stad kan zijn. Vader Archangelus Giovnni. ----A^ "nrboeken der Serviten , wil , dat hij monnik van deze orde is geweest ; doch anderen zijn niet van dat gevoelen. Hij schreef: Theologia Quodlibeta in IV libros Sententiarum, ap. B a d i u m Paris 1518. fol. en met de Commentaria Vitalia Luc celii, Venet. ap. Maj et tu m. Commentariorum & Quaestionum in Physics , Aristotelis Libri VIII. Commentariorum Quaestionum in Metaphysica, Aristotelis Libri XIVV. Summa Theologiae seu Quaeetionum ordinariorum, Parisiis ap. Badiu m. 1520 fol. De vine seu scriptoribus illustribus usque ad annum 1280 , cum appendice XI Capitum, auctore S i 11 e b e r t o cog­ nomento Universali ad S i g e b e r t u m, Coloniae, 1580 , 80. door Suffri d us Pe t r i uitgegeven cum vulgatis jam ante Hieronymo, Gennadio, Isidoro, Honorio. Dit, werk is ook uitgegeven door Au bertus Miraeus in Antv. 1639 , fol. door Fa b r i c i u s (cum Bibl. Eccles. , T r i t h e m i o aliisque auctariis) Hamb. 1718, fol. Vita S. Eleutherii , Tornacensis Episcopi. Elevatio Corporis ejusdem S. Eleutherii in hands. Mogelijk dezelfde als die welke Bollandus, zonder naam van schrijver, heeft uitgegeven in Actis Sanctor, Tom. III. Febr. 20 , p. 180. Summa de Poenitentia in hands. Quodlibeturn de Mercimoniis et Negotiationibus , in hands. Quodlibeta de variis materiis , in hands. Tractatus de caslitate Virginum et Viduarum , in hands. Sermo de Purificatione Virginis Deiparae , in hands. Sermones in hands. Zie Fabricius, Bibl. mediae et infim. Latin., T. VI. p. 640; Labbeus, de S. E., T. I. p. 422, seq.• Bulaeus, "load. ' Paris., T. III. p. 410; Trithemius, do S. E., Cap. 497; de Scrip­toribus Germ. , C. 90 ; Val. Andreas, Bibl. Belg. , p. 345; Vos­sins, de (list. Lat., p. 480, 490; Luiscius, illgem. (list. Geogr. lroordenb., D. V. bl. 153 ; Over hem schreef afzonderlijk Francois Huet, hoogleeraar to Gent, in zijn werk Recherches historiques et critiques sur la vie , les ouvrages et in doctrine de Henri de Gand , Gand et Paris, 1838, 80. 209 bl. HENRICUS DE GAUDA. Zie GOUDA. HENRICUS GORCOMIUS. Lie GORKUM. HENRICUS GRAVIUS, naar zijne geboorteplaats Grave. Hij had tot bijnaarn Vermolanus, was prior en lector bij de Dominikanen to Nijmegen en overleed 22 October 1552. Hij schreef: Scholia et Annotationes in H i e r o n y m i Epistolas, van welke de eerste Decade verscheen to Antwerpen 1568. 80. De overige gaf A n d. S c h o t t u s te Parijs in 1609 in fol. en verbeterd te Keulen in 1618 in het licbt. Annotatiunculae in D. Pau 1 i n i Opera, Colon. B. C y­pri an u m. Colon. 1544 , 1560. 80. S. Joannis Danzasceni Opera. Coloniae 1560. fol. Zie Val. Andreas, Pill. Beg., p. 354; Foppens. Pibl. T. I. p. 449; E c k a r d , script. Ord. Praedic. , T. 11. p. 140; Luis-e:us, dlgern. ilist. Geogr. Woordenb. , D. V. bl. 153. HENRICUS HESSICUS. Zie ERP. HENRICUS HOLLANDUS. Zie HOLLANDUS. HENRICUS JOANNIS, een Hollander, lector te Keulen, schreef: Comnzentaria in fres morales Praefatioues Plinii. Colon. 1514. Zie Valer. Andreas, Bal. Belg., p. 356. HENRICUS , kanunnik te Doornik , tijdgenoot van Bernard van Clairvaux en bekend bij Heri­mannus, abt van St. Maarten te Doornik. Hij schreef in bet Latijn bet leven van den H. E1 e u-t h e r i u s , dat de heilige zelve hem in de pen zott gegeven hebben. Het Hs. er van berustte weleer in de bibliotheek der abtdij van St. Maarten te Doornik. Vooraan was met een oude hand geschreven : Erat Tornaci Clericus puer Civis, Canonicus , fl e n r i c n s dictus nomine , alumnus magnae Dominae, Ciii revelantur omnia Intim libri sequentia , Quae fuerant igni data a gente nimis alata. Ook schreef hij een boekje De Intiquitate urbis Torna­cencis in hands. Zie Auctarium ad Chronicon Anselmi "Abatis Gemblacensis ad annum 1140 ; F a b r i c i u s , Bibl. Med. 4. Infim. Latinit. , T. V. p. 272; Valer. Andreas, Bibl. Belg. , p. 370. HENRICUS WORMERIANUS. Zie WORMER. HENRICUS DE SOEMEREN. Zie SOMEREN. IIENRIC VAN ZUTPHEN. Zie ZUTPHEN. HENRICXS (Gilliam/or) gaf in 1625 te Arnhem in het licht een treurspel, getiteld : David en Absalon. Zie Witsen Geysbeek, Biogr., dnth. en Crit. Woorcknb, , D. III. bl. 160. HENRION Belgisch beeldhouwer , geboren te Nivel­les en aldaar in 1775 gestorven. De marmeren stand­beelden van Petrus en van de Godsdienst in de St. Jacobs­kerk te Brussel en het beeldhouwwerk aan den voorgevel dier kerk, zijn van zUne hand. Ook in de gewezen abdij van Afflighem vond men voortbrengselen van zijnen beitel, Zie Immerzeel, Levens der Boll. en rlaamsche Schilders , 9. III. bl. 33. HENRION (DEsis) een Franschman ran geboorte , verdient hier eenige vermelding , omdat hij , luidens de berigten , zich een geruimen tijd in de Nederlanden heeft opgehouden. Hij werd in de tweede helft der 16e eeuw geboren en diende alhier bij het Staatsche leger als ingenieur, onder de bevelen van den prins van Oranje , tot op do jaren 1606 of 1607 , toen hij de dienst verlatende, weder naar zUn geboorteland terugkeerde. Van zijne verrigtingen hier to lande vinden wij geene bijzonderheden opgeteekend, dock wel van die, toen hij in Frankrijk was teruggekeerd. Hij gaf vele bljken van zijne uitgebreide wiskundige kennis , want in het jaar 1607 belastte hij zich to Parijs met het geven van lessen aan jongelieden uit den adel­ stand , ten behoeve waarvan hij een werk schreef onder den titel : Mdmoires mathenzatiques recueillis et dresses en faveur de la noblesse Francois° Paris , 1612 , in 40., herdrukt en verrneerderd in 1623 , in 80 Het tweede deel van dit werk zag in 1627 het licht. Naar men zegt was hij in Frankrijk een der eersten die eene goed berekende Sinus-tafel bezorgde , welke later van eene groote menigte wiskundige werken gevolgd werd. \Vij laten de titels dier boeken hier volgen. Zij zijn : Les quinze livres des Elemens d'Euclide , traduits de latin en francois ; Paris 1615 , in 80. ; 2e ddit. , revue et corrigde ; Paris 1621 , in 80. Les Eldmens et les donnees d'Euclide, traduits en fran­ cells avec des commentaires ; Paris 1632, in 40. Blemens gdometriques traduits et comnzentds par D. Henrion, Rouen , 1649 , 1676 , 2 vol. in go. ; Paris , 1683 , 1685 , 2 vol. in 80. Reponse apologetique pour les traducteurs et interpre­tes des Eldmens d'Euclide , k un nommd P. le Mar.. deli , avec un Sommaire de rdlebre ; Paris 1623. in 80. Les Elemens Spheriques • de Thdodose Tripolitain, traduits en francois ; Paris 1615, in 80. (zeer zeldzaam.) Trate des Triangles sphdriques , ibid. 1617, herdrukt in Tom, II. van de Me'moires Matheinatiques. Traitd des globes et de leur usage , par Robert Hues, traduit du latin , avec des Notes ; ibid. 1618. in 80. La Gdonzetrie pratique de .1. Errard, revue et augmentee; ibid. 1619. Anonyme. Canon manuel des sinus , tangentes et coupantes; ibid. 1619 ; herdrukt in 1623. Cosmographie, Ott traitd general des choses tant celestes qu'elenzentaires ; ibid. 1620 . 1626 ;n 80 Collection ou recited de divers Traitds de Mathdmatiques; ibid. 1621 , 40. Traitd des Logarithmes ; ibid. 1626 in So. ; berdrukt in Tom. II des Me'moires Mathematiques. Tables des directions et projections de Jean de Mont-Royal (Regiomontanus) corrigies et augmenties , et leur usage ; traduites du latin en francois , avec des annota­tions et des figures ; ibid. 1626, in 40. Dit werk bevat de logarithmen der natuurlijke getallen van 1 tot 20000 met 10 decimalen en van die der si­nussen en tangenten van minuet tot minuet met 7 decimalen. Notes stir les Recreations mathematiques et la fin de divers problemes , servant a l'intelligence des choses dif­ficiles et obscures; ibid. 1627. L'usage de Mecometre , qui est un instrument gdomd­trique pour mdsurer les longueurs et distances visibles etc ; ibid. 1630 , 1677 , in 80. L'usage du Compas de proportion ; ibid. 1631 , in 80. , nouvelle edition , revue et augmentde par D e s h a y e s, ibid. 1681. Dit laatste werk heeft een twintigtal uitgaven beleefd. De tijd van H e n r i o n s overlijden schijnt niet naauw­ keurig bekend te zijn , doch het moet omstreeks het jaar 1640 zijn voorgevallen. Zie Nouvelle Biographic Gen4rale par Dr. Ho efe r, T. 24 , p, 170; Poggendorff, Handwiirterbuch zur Geschichte der ezacten Wis­senschaften. HENRIQUEZ (JAN CHEYSOSTOMUS), een monnik van de orde van Citeaux , werd in 1595 nit een aanzienlijk ge­slacht te Madrid geboren. Hij maakte in de eerste jaren van zijn kloosterleven groote vorderingen in de wetenschap­pen. Zijne ouders en broedera , die aan het aartshertoge­lijk hof te Brussel leefden , en de aartshertog Al b e r t u s zelve , verzochten zijne oversten hem naar de Nederlanden to zenden; hier werd hij in 1622 tot geschiedschrijver zijner orde benoemd en verkreeg hij in het volgende jaar den titel van padre of vader,, dien men tot hier toe slechts aan de abten , definitoren en visitatoren had gegeven. Va leriaan de Espinosa, generaal zijner orde in Spanje, bevestigde deze titels en de abt van M o r i m on t voegde er dien van groot-prior van de orde van Calatrava bij. Hij beoe­fende gedurende zijn leven met grooten ijver de gesohiedenis en vooral die zijner orde. Hij stierf to Leuven den 23 December 1632 , in den ouderdom van 38 jaren. Hij ligt begraven te la Vignette , eene kleine abdij der Bernardijnen aldaar, waar men zijn grafschrift, denkelijk door Er y cius P u t e a n u s vervaardigd , leest. Hij schreef: Thesaurus Euangelicus ; seu de Viris sanctitate egregi,c, Congregationis Hispanicae. Item Relatio illustrium Virorum quos Ordo Cisterciensis habuit in Hibernia nostro Alatriti , 1619 , 40. Kalendarium Ordinis Cisterciensis , Brnx. 1620. ..d brege des Principaux Statuts de l'Ordre Militaire de CI latrava sous la regle de COtaux ; avec la maniere dont les Che­ valiers doivent reciter leurs Il eures. In bet Syaansch , Bi uxelles , 1622 , 120. Opgedragen aan Diego Sa r- mien to de Aeugna, Graaf van Gondomar , bidder van Calatrava. Sol Cisterciensis in Belgio ; sive de Viris sanctitate illus­ tribus sacrae Villariensiunz Eremi , Brux. 1622 , in den vorm eener kaart. Arbor Martyrum Ordinis Cisterciensis Brux. 1622 , ale voren. Vita J o a n n i s Rusbroquii, Prioris Viridis Vallis , Ordinis Canonicorum Regularium S Augustin'', apud B r u x-el lam , Bruxell 1622 , 120. B. Ida de Lovanio Ordin Cisterc. in Valli Rosarum prope Mecliniam (in den vorm eerier kaart , die de voor­naamste daden dezer Heilige voorstelt) , 1623. Apologeticus Tractatus ; sive de Benedicto V Carme/itei , & Benedict° XII Cisterciensi Pontificibus summis Judicium, Brux. , 1623, 40. Fasciculus Sanctorum Ordinis Cisterciensis , complectens Cisterciensitan Ascetarunz praeelarissima gesta, hujus Ordinis exordium , incrementunz, progressum , praeczpuarunz Abbatia­ rum per universum orbenz fundationes , ordinum Militariunz origines , Brux. , J 623 , 2 vol. fol. Constantia Catholica , seu de persequutionibus Hibernorum Libri II , Brux. , 1623. Las Imagines de algunas Reynas, 1624. Ook in het Franech en Vlaamsch , in den vorm eener kaart. Relatio ad serenissinzos Principes Austrzatae de servitiis quae in iinglid jecit , Brux. 1624 , 120. Orationes , y Litanias de San Joseph , Brux. 1624, 12o. Bernardus I mnzaculatus duobus libris ; hoc est , de ejusdenz certd sentcntid circa Deiparae conceptionenz , sancli J oannis sanctificationem in utero materno, & aninza­ rum Beatitudine ante universalem corporum resurrectionenz, -Brux. 1624 , 120. Corona sacra de la Religion Cisterciense en que se refieren las heroycas virtudes de algunas Reynas , I n fan­tas , y Princesas sanctas de la Orden de N. P. S Ber­nardo ; compuesta por el P . Fray Chrystorno Henriquez, Bruxellas 1624 , 40., m. pl. Triunfo de l' Amor de Dios , Brusselas 1624 , 120. Guilielmi Aguitani Cisterciensis liber apologeticus , quo ostenditur S. Guilzelmunz , Benedictinum Cistercien­sem , non Augustinianunz fuisse , Brux. 1626 , 1204 Phoenix reviviscens , hoc est , de antiquis , Angliae et modernis Hispaniae scriptoribus ordinis Cisterciensis , Bruxel. 1624 , 40, Vida de los P. P. del Desierto de Dunas , Amberes 1629. Conzpendio de la Vida del Senor Don Juan de Ven­levilla Obispo de Tournay etc. Por el P. F. C h r y-i o s t. E nriquez, Brusselas 1630 , 4... Getrokken uit he leven van dezen bisschop door Nicol a a s Zoe s i u s. Quinque prudentes Virgines , I3eatricis de Nazareth , Aleidis de Scharenbekd, Idae Nivellai .Iilae de Lovanio , Idae de Leuwis , Ordinis Cisterciensis , praeclara fiesta ex antiquis Mss. erata Access it catalogus sane­torunt et sanctarunz maxime illustrium ejusdem Instituti, Antv. 1630 , 120. 4.1enologiunt Cisterciense , Notationibus illustratum , Antv 1630 , fol. Regula , Constitutiones & Privilegia Ordinis Cistere. item Congregationunt 4lonasticarum & Milituriunt , quae Cisterciense I nstitutum observant ; collecta & in ordinent redacta operd et studio R. P. F. Chrys. H e n r i q u e z, Hortensis, S. Theol. &!agistri et Ordin. Cister. Historiogr , Antv. 1630 , fol. Vida , Firtudes y Milagros de in 1 ,enerable nzadre Ana de S. tartolonze , companera de la santa Madre Teresa de Jesu , Carmelitas Descakas , y Priora del Monasterio de Amberes. Brusellas 1632 , fol. In Handscbrift. Lilia Cistercii, in qztibus vitae Sanetorum Ordin. Cisterc. Libri VI. rns. in 3 din. Historia Collegii Meirensis in Gallaecia veda de Can-dido Furlongio , Irlandes , Mingo Cisterciense , hyo del monasterio de Nugales , 40. Paradisus Ordinis Cisterciensis , sive arbor virorunt omnium ac Foeminarum ejusdem Ordinis illustrium. Una cunt Relatione Privilegioruni omnium eidenz con­cessorum Silva sanctorum Arboretum Beatorum : Thea­trum Heroum : Paradisus Honoris : hoc est catalogus gloriae Hispaniae Coronae & Austriacae Domus. Enchiridiunz heroicum septem serenissimorum Princi-punt .dustriacae domit's nunc viventium , Caesaris Fer­dinandi II , Regis Catholici, Philippi IV , Ferdinandi Ernesti , Regis Ungariae Caesaris file , Caroli et Fer­dinandi Hispaniarum Infantum Leopoldi Caesarum Ncpotis et fratris, ac Leopoldi Guilielnzi Archiducunz Austriae. Speculum Crystallinunt & Christianunt Octo Serenis­simarunt Dontinarum Austriacae Domus. Paradisus Hispaniae , sive selectiorunz , et antiquio­rum circiter CL Hispaniae sanctorurn Elogia Apologia en defensa de la Epistola , que escrivio S. Bernardo a los Canonigos de Leon , in 4o. Miracula no5tri temporis , libris II. in 40. Rosae Cistercii; sive de Cisterciensibus viris sanctitate claris lib Tom! in 1'01 Joseph Cisterciensis ; sive de Ordinis sanctitate claris lib VI hujus apud Hispanos prima Reformatione. A lbion-Ibere hoc est , summa hzstorico-politica & ge­nealogica motivorum amicitiae et affirtitatis inter Britan­nos et Hispanos , ex occasione tractationis habitae de conjugio inter Walliae principent Carob= & Marianz Ilispaniarum I n lantern . Ook had hij uit het Latijn in het Spaansch overgezet de werken van Jacques Manuel de Kirconel, Schotsch Ridder,, De anti, j uitatibus et Genealogiis Zie de Visch, Scriptores S. Ord. Cisterc. , p. 65-69 ; N i c An­t o nii , Bibliotheca Elispana _Nova , T. I. p. 194-196; Paquot, Memoires pour servir a l'Ilistoire Litt$r. des Pays-Bas, T. 1I. p. 499. HENRY de Bruxelles , beeldhouwer in de tweede helft der XIVde eeuw, te Brussel geboren, reisde, naar gebruik van die tijden , door verschillende landen , tot uitoefening zijner kunst. In 1381 was hij o. a. te Troyes, in Cham­pagne , waar hij zich boven zijne mededingers verhief. Zie Le Comte de la Borde, les Ducs de Bourgogne, lntrod. p LXXXI Kramm, Levens en Werken van Boll on Vlaamscee Kunstschild. , D. III. bl. 678. HENRY (GusrAIN JosEPn) , werd den 20 Mei 1754 te Dinant geboren , vertrok , na voorbereidende studiiin in zijn vaderland, naar Rome, om zich op de beeldhouwkunde toe te leggen. Zijne vorderingen waren zoo uitstekend, dat hij in Mei 1779 den grooten prijs in zijn vak behaalde , en hem den titel van honorair professor aan de akademie van St. Lucas werd gesohonken. Van Rome begaf hij zich naar Frankrijk , waar L o d e w ij k XVI hem tot honorair archi­tect benoenide en verschillende • werken , zoo als met den architekt C r u e y , den schouwburg en het vondelingshuis opdroeg. In zijn vaderland wedergekeerd, vestigde hij zich te Brussel , waar hij , op last van prins Karel, plannen maakte voor een paleis en een schouwburg aldaar, die ech­ter door de omwenteling niet ten uitvoer gebragt werden. De keizer van Oostenrijk , keizer Napoleon en koning W illem I benoemden hem achtereenvolgende tot hunnen architekt. Onder zijn opzigt werd in 1802 het toen zeer vervallen kasteel van Laeken hersteld. Ook bouwde hij bet kasteel van Duras, bij St. Truijen, dat van Zangri, bij Maastricht, een lusthuis en den faubourg de Namur te Brussel , waar hij zich ook bezig hield naf t het verfraaijen en vergrooten van bet koninklijk paleis. Hij overleed den 3 Februarij 1820. Zie Immerzeel Levens en W erken der loll en Vlaanische Kunst-schild. , D. H. bl 33, Konst- en Letterbode. HENSAEUS (RENA.Tus), te Scherpenzeel in Gulikerland geboren , was eerst monnik in bet benediktijner klooster van St. Pantaleon to Keulen, waarin hij eenigt malen de waar­digheid wan prior bekleedde. Vervolgens werd hij kart­huizer en stierf te Bruina, in Mora•id. Hij schreef: Tirociniunz militiae sacrae ac religiosae in Partes III distributum , eerst in 1607 in Moravie en in 1609 te Keu­len gedrukt. Zie Foppens, Bibl. Bele. , T. II. p. 1000. HENSBERCH (VINCENT), dominikaan te Antwerpen, werd te Jodoigne, een kleine stad in Waalsch-Brabant, geboren; bekleedde twee of driemaal de betrekking van onder-prior van zijn klooster, was vicaris te Lire en directeur der dominicaner nonnen van Val-Duchesse te Auderghern bij Brussel. Hij stierf in geen gevorderden ouderdom, te Ant­werpen, den 4 Julij 1634. Hij schreef: Den gheestelycken Rooselaer der alderweerdichste Moeder Godts , verciert met schoone Roosen der medita­tien , ghebeden ende mirakelen van't H. Roosenkransken, Antw. 1614, 160. , 1617 , 160. (verbeterd) 1619120. 1619 , Piridarium Marianunz, variis Rosariorum , o-rum , Exemplorumque plantationibus peramoenam , in gratiam et usum cultorum Deiparae Pirginis lifariae concinnatum , Antv. 1615, 160. , 1626 , 120. Rosarium gloriosissimae Deiparae Pirginis Nariae , per choros distinctum , ac 150 articulos vitae Christi , variisque hymnis , antiphonis & orationibus perpulchre exornatum , Antv. 1619 , 120. Des Coninck Wynkelder. De Croone Ons .Heeren , inhoudende XXXIII van de besonderste poincien of Mrsterien des Levens en der Passie Christi. Waiter van noode is den gheenen die wel ende profytelyck begheert te bidden , oft te mediteeren , Antw. 1621 , 160. , Leuv. , 1649 , 160. Des Bruydegonzs bloemigch beddeken, leerende hoe een Bruydt Christi sal een beddeken bereydt maecken voor zaeren Bruydegom , door P. van II e n s b e r c h. — .nde flock bygevoeclit is een kleyn Tractaetken van het 6ribbeken voor het kindeken Jesus ghemaekt door beer M. Pet er Calentyn, op deese woorden : Puernoster est nobis , Esnia 9, Leuven , 1649 , 120. dpotheke der gheestelrcke renzedien , inhoudende het wonder cracht , ende vruchten van 't H. Roosenkransken, Antw. 1632 , 12°. Zie Sweertins, Ath. Fag., p. 665; de Jonghe, Belg.ninican. , p. 227 ; Eckard, Script. Ordin. Praedic. , F. II, p. !St), 481 ; Paquot, Memoires pour servir d Hist. Litter. des "ilys-Las , T. I. p. 138 . HENRIX (S.), een vriebd van den geschiedschrijver 3 o r , voor wiens Nederlantsche Oorloghen hij een gedicht )Iaatste. Zie van der A a, Nieuw Riogr. Anthol. en Crit. Woordenb. , D. bl. 216. HENSBERGEN (JonAN) was in de eerste helft der XVIIIe eeuw muntmeester te Harderwijk. Zie Sehrassert, BeschrVvine, -he der stadt liarderwijk, D. I. bl. 69. HENSBERGEN (J. vAs), in het midden der XVIIIe eeuw heelmeester te Amersfbort, leverde in 1752 bijdragen in het Aanhangsel van de Dichtkundige Cypressenbladen. Zie van der A a , ffieuw L'iogr. , Anthol. en Crit. Woordenb, D. III. bl. 217. HENSBROEK (ADRIAAR VAN) , &Ater , in het begin der XVIIIe eeuw , 0. a. van een kluchtspel Ha levendige Gebraat vertoond op de Haarlemsche schouwplaats. Haul. 1718. Zie Witsen Geysbeek, Riogr., Anthol. en Crit. Woordenb., D. II. bl. 173 ; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk., D. I. b. bl. 111. HENSCHENIUS (GoDEFRIDus), werd te Venrad, een itadje in Gelderland , geboren , legde zich op de Lattinsche ichool to 's Bosch , onder Johannes Bo Ilan du s, op le oude talen toe en bezocht vervolgens de gymnasien te Kortrijk en andere Vlaamsche iteden, waar hij zulk een ervarenheid in het latijn en grieksch verkreeg, dat hij in beide talen gedichten kon vervaardiaen. In 1635 veree-nigde zich met zijnen voormaligen cleermeester Bolla n-d u s tot de bewerking van de dicta S. S., en gaf met hem in 1643 de dicta Januarzi in II vol. en in 1658 de Acta Februarii in III vol. in het licht. Op uitnoodicring van paus Alexander VII en van Goswijn Nickel , generaal der Jezuiten (hij zelf behoorde tot die orde) begaf bij zich naar Rome om daar stoffe voor zijne Acta S. S. te verzamelen. Na aldaar 29 maanden bezig to zijn ge­weest , keerde hij in 1661 naar Antwerpen terug. In 1665 verscheen het eerste deel der Acta liensis Martii , toen Bollandus stierf. Hij koos zich Daniel Papen­broeckius, die hem naar Rome vergezeld had , tot medearbeider en bewerkte mlt hem de Acta Mensis Aprilis, die in 1675 verschenen. Een tweede medearbeider, Daniel Cardonius, werd door de pest , die in 1678 te Ant­werpen woedde, aangetast en stierf, waarop C o n r a r d us Janningus, onderwijzer in de Grieksche taal aan het gymnasium te Mechelen , in diens plaats gekozen werd , waarna in 1680 de drie eerste deelen van de Acta Mensis Maji verschenen. Behalve Papenbroeck en Jannin­g u s, arbeidde ook Franciscus Baertius aan de voort­zetting van dat werk, toen Henschenius, den 12 Sep­tember 1681 , in bet 81ste jaar zijns ouderdoms , overleed. Hij sehreei, behalve de bovengemelde Acta S. S.: Exegesis Historica , seu Diatriba de Episcopatu Tungrensi # Trojectensi, cum Episcoporum Regumque Franciae its coae­vorum Chronologia populis Dioecesi illi subjectis. Antv. 1653. 40. Ook aan het hoofd van Tomi III Actorum S. S. Maji. Chronographia ,S'. Theophanis illustrata, in Tomo III. Ac­tor. SS. Martii. Vita B. P. Joannis Bollandi, a Societ. Jesu, priori Hagiographi in Tom. I. Actor. Martii. De Genealogico Stemmate Regum Franciae primae stirpis , per tree Dagobertos , in Tom. III. Actor. Martii. De tribus Dagobertis Francorum Regibus Diatriba , Antv. 1655 , 40. vdar Tom. III, A( tor. Aprilis. Diatriba in Catalogos veterum Romanorum Pontificum vddr Tom. I. Actor. Aprilis. Exercitatio singularis de anno Idie mortis S. Ambrosii in Tom. I. Actor. April. p. XXXVIII. Notitiae breves Italiae , Bispaniae , Galliae , Belgii , Ger­maniac , ex Actis SS. Januarii IFebruarii , Antv. 1658, 80. Notitiae breves triplicis Statzis Ecclesiastici, lifonastici et Saecularis, ex Actis S'S. Januarii, Februarii et Martis, Antv. 1668 , 8°. Zie tijn Leven door Daniel P a pen brochius 8escbreven en geplaatst voor Toni VII. Actarum SS. lifensis Naji ; Foppena, DIU. Eelg. , T. I. p. 372 ; Liogr. Univ., T. XX. p. 208. HENSKENS (Winn!) een d;chter uit de eerste heift der XVIIIde eeuw , wiens poezy in de Dichtkundige Lau­werbladen voor Z. D. H. Willem Karel Hendrik Friso (D. 2 , bL 117) , Eeuwgetijde der .Nederl. Vrgheid (bl. 262) en 40 v66r de werken zijner tijdgenooten , zoo ale voor M a u-r i k 's Naatnrol van regtsgeleerde schrifvers , verspreid zijn. Hij bezat eene prachtige verzameling van tooneelspelen , den 20 December 1754 in het openbaar te Amsterdam verkocht. Zie Witsen GeTsbeek, Biogr. , 4nthol. en Crit. Woordenb. , D. III. bl. 173. HENSLER (K. F.) schreef: Leer om Leer , kluchtig blijspel , Amst. 1800 , kl. 80. De Gelukkige Morgen , tooneelspel door R. Bahr, aid. 1802 , kl. 80. Zie Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. , D. I. b. bl. 111. HENST Gz. (A. VAN DER). Van dezen bezitten.: Bet verloren . en wedergevonden, tooneelspel, Leyden 1818, kl. 8e. Zie Bjv. van Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. , 1848-1852 , bl. 36. HENTENIUS (JommEs) , in Luikerland geboren , vertrok in zijne jeugd naar Portugal , trad daar in de orde van den H. Hieronymus , vervolgens te Leuven in die van den H. Dominicus en werd den 12 Mei 1551 aldaar doctor in de godgeleerdheid. Hij was onvermoeid in den arbeid, scherpzinnig van oordeel en ervaren in drie tales. Hiervan heeft hij ook vele blijken gegeven , o. a. arbeidde hij mede aan de uitgave der Heilige Schrift , op bevel van Karel V in het Edit gegeven (Lovanii 1547 cum fig. , Antverpiae 1570 , Lovanii 1580.) Hij zette uit het Grieksch over : Euthym us Z i g a b e n u s in IV Euangelia , waarbij hij voegde Re futatio libelli de legali Christi sacerdotio , Lo­vanii 1543 , ook te Parijs en elders herdrukt. Oecumenium in Acta Apostol. D. Paulum ICanonical Epistolas , Lovanii & Antv. 1545 , ook te Parijs, 2 t. in 80. A r e t h a in Apocalypsin Antv. 1545 , waarbij hij voegde : Rem i g i u s Altisiodorensis Epi8copt8 in XI posteriores Prophetas minores. A 1ph onsus Madriliensis libellus de vera Dei inserviendi methodo , nit het Spaansch in het Latijn , Lovanii 1577 , 120. , Coloniae 1606 , 120. Commentarii in Genesin , Ecclesiasten , Acta Apostolorum Evangelistas , weleer in hands. te Leuven bij de Domi­nikanen. Hij stierf in 1566 in den ouderdom van meer dan 67 jaren. Petrus Baceherius vervaardigde het volgende graf­schrift ter zijner eere : Praetulit Hen t enius privatis publics rebus sCommoda , Caenobio dives , inopsque sibi, sJactet Aristidem praeclarum Graecia Roma aPublicolam H e n t e n i o dam sit uterque minor." Zie P. de Jonghe, Belgium Dominic. , p. 152; P. le Long, llibliotheca Sacra , T. I. p. 263; F o p p e n s, Biblioth. llelg., p. 157. HENTZEPETER (H.) , schreef: De aanstaande wederkomst van onzen Heer, onder de viifde monarchy , volgens de Openbaringen van Johannes en de Gezigten van Daniel. Amst. , 1819 , gr. 8°. Eerste en laatste tooneelen der Wereld. 's Hage, 1822, gr. 8°. De nabyzynde ondergang der Wereld. Hage, 1823, gr. 8°. Zie 1VaamNst van Boeken 1790-1832 , bl. 235. HEPPE (J. W.), schreef: Waarnenzingen over verscheidene soorten van etterziekten, enz. Utrecht , 1802 , gr. Zie Naamlijst van Boeken 1790-1832 , hi. 243. HEPPENER (H.), was predikant te Dragten in Fries-land , werd tweemaal bekroond door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen wegens verhandelingen over de kracht en invloed der gewoonte en Pligten jegens het llutvelijk. Ook schreef Redevoering over den weldadigen invloed van een wel inge­rigte opvoeding en onderwij s op het geluk van den mensch en de maatschappy. Amst. , 8°. Zie NaamNst van Boeken 1790-1832 , bl. 243. HERAUGUIJRES (CHARLES DE), een Kamerijksch edel­man, en een moedig krijgsman, ten tijde van prins Maurits, vermaard om 't gelukkig volvoeren van den schranderen list , uitgedacht ter verovering van bet kasteel te Breda , door middel van een turfschip. Hij onderleide en volbragt het stuk op de volgende wijze. In het einde van Februarij des jaars 1590 , nam bij tot zich ongeveer zeventig uitge­lezene soldaten , gekozen uit onderscheidene kompagnien om alle argwaan te vermijden , -en trad daarmede zonder van iemand gezien te warden , bij nacht , te Zevenbergen , aan boord van het schip van eenen Adriaan Janszoon van Bergen, turfschipper,, gewoon om in het kasteel turf te leveren. In het ruins lag het yolk , en op eene zoldering van planken een bovenlast van tureen. Na een langen en moeijelijken togt , op welken bet volc veel ongemaks feed , zoo door de belemmeringen van tegen­wind en ijs , als door honger• en koude, kwam men eindelijk binnen het kasteel. Hier werd het turfschip bezigtigd door eenen korporaal, (loch zoo onnaauwkeu­rig , dat hij geen onraad vernam , jets , 't welk ligtelijk zou hebben kunnen gebeuren , wijl het verscholen krijgs­yolk met den hoest merkelijk gekweld was. Onder­ling hadden de soldaten zich verbonden, dat, indien iemand een hoest overviel , welke den toeleg zou kunnen doen nit­lekken , deze van zijne medgezellen straks zoude gedood worden. Het gebrek , welk de bezetting van het kasteel aan brand leed , was oorzaak dat het turfschip , met ij ver en blijmoedigheid , door het ijs naar binnen werd gehaald. Straks ging men aan 't lossen, en haalde spoedig een goed gedeelte van den bovenlast aan land. Gaarne wilden de soldaten den arbeid verder voortzetten , doch de schipper en zijne knechts , wetende wat er achter schuilde , hielden zich alsof zij vermoeid waren , en stelden 't overige uit tot den volgenden dag. Intusschen was het verstopte krijgs­yolk vol angst voor verder lossen, wijl het door de reten der zoldering reeds het daglicht konde ontwaar worden. Ook werd het onverduldig over de langdurige opsluiting in het ruirn , in 't welk , door de snijdina van het ijs, een ° lek ontstaan was , en gestadig water binnen liep. Te middernacht hier aan volgende, bij eene heldere maneschijn, deed Her a u g u i e r es de opgeslotene knechten uit hunnen kerker te voorschijn treden, terwijl van Bergen en zijne knechts gedurig pompten , onder schijn van het lek in het schip , doch inderdaad om het onvermijdelijk gedruis der soldaten te verdoven. De buitenwacht werd straks over­rompeld en afgemaakt , gelijk ook eene bende , welke kort daarop een uitval deed. Thans drong He r a u g u i e r e s door tot in het kasteel , zonder dat de burgers , die uit de stad hem dreigden aan te vallen , jets daartegen vermogten. Tot loon zijner welgeslaagde onderneming werdt hij sedert door prins Maurits tot bevelhebber der stad aangesteld. De soldaten , gelijk ook de turfschipper en zijne knechts , mtvingen belooningen. De gelukkige uitslag van dezen veelgewaagden togt, be­woog prins Maurits, in den jare 1595, hem de volvoe­-ing van eenen anderen verrassenden aanslag toe te betrou­wen. Deze betrof de stad Huy , in Luikerland , zeer evoegelijk gelegen om eenen weg over de Maas naar Luxemburg te openen. In 't begin van Februarij des ge­melden jaars begaf H e r a u g u i ere s zich naar Diepenbeek , met twaalfhonderd soldaten en zeshonderd ruiters. Hier vatte hij post met het gros der bende , doch zond dertig kloeke mannen of naar het huis, daar H er a u g u i 6r e s hei- melijk verstand hield , staande in het hangen van eenen heuvel , op welken het kasteel van Huy lag. In 't holste van den nacht bestonden dezen waaghalzen 't kasteel to beklimmen, 't welk hun gedeeltelijk gelukte, en hen van de bezetting en voorts van de sterkte deed meester worden. Her auguières, daar op toe gekomen, trok spoedig der­ waarts , en nam vervolgens ook de stad in bezit. Doch vermits de Spanjaards den weerloozen staat van Huy zich ten nutte maakten, door bet spoedig zenden van eene talrijke bende moest hij , na verloop van eene maand , de stad wederom verlaten , dock niet dan op zeer eerlijke voorwaarden. De verovering van Lier is het laatste bedrijf, dtt wij van dozen onverzaagden krijgsman vinden aange­ teekend. De baldadigheid en plunderzucht zijner soldaten was oorzaak , dat ook deze verovering door de Spaansche overmagt , hem spoedig wederom ontweldigd werdt. Hij huwde Maria van Groeneveld, waarbij hij ddn zoon verwekte, Maurits, die ook als krijgsman naam verwierf , met Johanna van S y p e s t e i n huwde en in 1610 , in den ouderdom van 45 jaren , overleed. Zijn portret pat in prent uit , door V e 1 y n gegraveerd en in steendruk. Zie Bor, Ned. Inst., B. XXXII. (Register); van Meteren, Ned. Bist., D. V. bl. 333 en 340 , D. VI. bl. 177 , 185; II ooft, Ned. Bist., Bevelhebbers van Nieuwpoort , bl. 22 ; Ned. Vor­sten , Belden en Staatsmanhen , D. I. M. 89 ; Batarische Romein., bl. 66; Wagenaar, Vad. Hist. , D. VIII. bl. 341 , 408 , 425; van Leeuwen, Bat. Illustr., M. 1153; Hoogstraten, Woof.. denb. , D. V. bl. 333 , 340 ;• Vaderl. Letteroeff. 1838 , N. 13 (Mengel-werk) ; Chronyk van het list. Genootsch. , D. IX. bl. 168 ; K o k , Vad. Woordenb. , D. XX. bl. 558 , 559 ; van Goo r, Beschryv. van Breda . bl. 158; van der Aa, Beschrijv. van Breda, bl. 79; Arend Vad. Geschied. , D. VII. bl. 409 ; Bosscha, Ned. Holden& to Land, D. I. bl. 327; Jean de Carpentier. Bistoire de Cambray et de Cambresis , 1664 . p. 72 , 227 , 459 , 460 (over bet geslacht) ; P a­1 i e r List eener Prentverzameling der Vaderl. Geschiedenis , bl. 22 ; Muller, Cat, van Porttr. HERBAIUS (THOMAS) , word omstreeks 1570 to Her­baayum I,ij Franeker geboren , was advocaat fiscaal of procureur generaal van het Hof van Friesland en stied den 20 Mei 1613 to Leeuwarden. Hij was van eon zeer zachtzinnig karakter , en onder­scheidde zich niet minder als letterkundige dan als regts­geleerde. 'rot zijne vrienden behoorden N i k o 1 a a s lerius, Pierius Winsemius, D. Leontius, J. Lenzius, ‘Godfried Sopingius, Sibrand Sic­cama, H. Bouricius, G. Hardomans, die alle treurzangen bij zijn overlijden hebben vervaardigd ; voorts Marcus Lycklama en Joan Saeckma, uitge­ver van : T h o m a e H e r b a i i, Beruni quotidianarumPer singula­ris, Arnhemii , Joan. Janssonius, 1614 , 120. It. Ed. 2a, cui ex adversariis autoris accessit , caput XX. ; Quotd ex parte quisque institutus aut substitutes videatur. Leov. Jo. Janssonius de Fries, 1642, 180. It. 1697, 160.. H e r b a i u s maakte ook aanteekeningen op de ordon­nantien van Friesland , waarvan eene proeve voorkomt in de 2e uitg. der Bar. Quotid. Zie de Voorr. der tier. Quot. ; Sweer tii, 4th. Belg. , p. 690 , Foppens, Bibl. Belg. T. II. , p. 1135 ; Pa quot, Memoires pour servir c l'Hist. Litter. des Pays-Bas, T. I. p. 295 ; d e W al , °ratio de claris Frisiae jureconsultis , Leov. 1825 , p. 38 , 127 , 435. HERBELL (Jon. FR. MA.URITS), geboren in 1752 te Rees in Kleefsland. Hij studeerde to Duisburg en Frane­ker en werd gouverneur des zoons van den baron G. F. t hoe S ch wartzen berg , na wiens overlijden hem in 1788 de voortzetting werd opgedragen van bet Groot Pia-caat en Charterboek van Vriesland , waarvan hij in 1793 het 5de deel uitgaf en voor het 6de deel 105 vellen druks bezorgde, .de omwenteling van 1795 die uitgaaf staakte. Intusscen .werd hij eerst secretaris van Franeker (1790-1795), daarna van Sneek (1802-1811) , eindelijk aldaar voorzitter der regtbank (1811-1819) en stied' den 25 Januarij 1819. Zie Konst- en Letterbode 1819 , D. H. , bl. 116 , 130; Frye Fries , D. VII , bl. 324-361 ; Woordenboth der Zamenleving; Cat der Biol. van Nederl. Letterk. , D. II. bl. 155; Levensschets door W. E e k h o f f in de Ceschiedenis van dat Charterboek in de Vrije Fries , D. VII. , bl. 351. HERBELE (J. ANDRA) waarschtinlijk in het begin der XVIIIe eeuw te Utrecht geboren , was kunstgraveur en vervaardigde afbeeldingen van adellijke kasteelen in bet Sticht van Utrecht , met anderen, bij S p e c h t aldaar nit­gegeven , om voor de groote kaart dier provincie als lijst of rand to dienen. Volgens K r a m m was hij een zeer middelmatig graveur. Zie Kr am m , Levens en lrerken der Boll. en Flacsinsche Kunst­achilders , D. III. bl. 679. HERBENUS (MATTriA.Eus) , geboortig van Maastricht , rector der St. Servaes school aldaar , b!oeide in 1495 , toen hij den abt Johannes Trithemiuste Spanheim bezocht en met hem over letterkundige onderwerpen sprak. Hij was een uitstekend godgeleerde en dichter. Hij schreef: De origine rebusque gestis Trajectensium ad dlio8arn. De miraculis S. Servatii (een gedicht). De Natura vocis. Praecepta Musicae. De Conceptione V irginia Deiparae. De instauratione natalia soli Trajectensis Alle in handss. Zie Sweertii 4th. Belg., p.555; Foppens, Bi61. Bek. , T. II. p. 867. HERBERST. Kolonel, hoveling van Frederik He n-d r i k. In de aanteekeningen van Bon t e m a n t e 1, komt deze Her b e r s t voor. Hij worth aldaar vergeleken bij den „hooftman C or nelius, die dagelijks in de Synagoge was", wijl hij „zelden een predicatie versuymde." Zie Kronyk van het fist. Genootsch. , D. II. hi. 188. HERBERT , een monnik , in de abdij van St. Hubert te Luik , omstreeks 1027 , beoefende de schilderkunst in zijne abdij , verwierf daardoor veel roem , en werd , toen hij in jeugdigen leeftijd overleed , zeer betreurd. Zie le Comte de Becdelièvre, Biographie Liegeoise etc. Anno 1027; K r a m m, Levens der Roll. en Vlaamsche Kunstschild. bl. 679. HERBERT, ook wel Herebertus en Hardbertus genoemd , bisschop van Utrecht , in Vriesland geboren , was een dier moedige kerkvoogden , welke zoowel het zwaard des tijdlijken arms als dat des geestes wisten te voeren. Sints zijne verheffing op den bisschoppelijken stoel , had hij , op 't voorbeeld zijner voorzaten , zich merkelijk gezag aangematigd in Groningen en Drenthe. Zeer euvel namen dit de landzaten en tevens het besluit, het onnatuurlijk tijdelijk juk eens geestlijken herders bij de eerste gelegenheid of te schudden. De gelegenheid daartoe meenden zij gevon­den te hebben gedurende eene reis, welke de bisschop, in den jare 1138 , kort na zijne verheffince, naar Rome deed. Zij versterkten de St. Walburgskerke', met oogmerk om zich daaruit tegen de bisschoppelijke magt te verdedigen. Herber t, hiervan de weet ontvangen hebbende, trok met een leger op Groningen en zoo hevig tegen de versterkte kerk aan , dat de Groningers genoodzaakt waren zich over te geven. Tot zoo verre bragt hen toen de bisschop ten onder , dat zij hem als hunnen heer moesten hulde doen , en plechtig zweeren , de stad , zonder zijne uitdrukkelijke bewilliging , nooit met muren , poorten of torens te zullen versterken. Hoewel de arm , de moed der Groningers was daarom nog' niet ontwapend. Van die gezindheid meende Dirk de VI , graaf van Holland , zich to bedienen , om den bisschop afbreuk to doen. Eene bende krijgsvolk ver­zameld hebbende , was hij van plan om hem , onverhoeds daarmede op het lijf to vallen. Doch Herbert, bijkans zoo vaardig in 't uitvoeren als in 't beramen van hulp­middelen , verzamelde insgelijks zooveel yolks , als hij in der haast konde bijeen brengen. Spoedig raakten de beide legers aan elkander, tot merkelijk nadeel van graaf Dirk, wrens benden deels sneuvelden , deals verstrooid werden , wordende , daar en boven , zijn zwager Otto, er het bevel over voerde, gevangen genomen en naar Utrecht ge­voerd. Zoo euvel nam dit graaf Dirk, dat hij den bisschop Herbert in zijne stad Utrecht belegerde en zeer naauw opsloot. Hij ging nog verder. Stout op zijne overmagt, en aan de verdediging bespeurende, dat de stad, indien hij ernstig doortastte , de zijne zou zijn, deed hij alles tot een storm gereed maken. Nog ontzonk den bisschop de moed niet. Zoo vruchtbaar in het uitvinden van hulp­middelen , wanneer de nood drong , als kloekmoedig en onverzaagd , werd hij nu te rade, terwijI de tijdelijke arm to kort schoot , den geestelijken te baat te nemen. Uit­gedoscht in zijn kerkelijk plegtgewaad , omringd en gevolgd van een stoet van geestelijken , trok hij de poort uit , houdende in de eene hand zijnen bisschoppelijke herders-. staf , in de andere een boek , waaruit hij den graaf het banvonnis Wilde voorlezen , ingeval deze het beleg niet op staande voet opbrak. In meer verlichtte tijden zou deze toestel niets anders geweest dan een schim om kinderen to vervaren. Toen dacht men geheel anders. Krijgshelden , die eene hagelbui van pijlen manmoedig durfden te gemoet streven, waren bang voor den kerkelijken banbliksem. Graaf Dirk kreeg den krijgshaftigen kerkvoogd niet in 't oog , of straks ontviel hem de moed. Met ongedekte hoofde en blootvoets nadert hij den bisschop, valt voor hem op de kniestin en smeekt om vergiffenis van zijn heiligschendend ontwerp in 't bestormen der bisschoppelijke stad. H e r­ber t, reeds bijkans overwonnen, gedraagt zich nu als over­winnaar ; hij verwaardigt den vernederden graaf met eenen kus des vredes, en sluit met hem een verbond van vriend­ schap, het welk niet dan met het leven eindigde. Bisschop Herbert overleed in den jare 1150. Zie Chronicon Joh. de Beka continens res fiestas Episc. sedis , ' de origine ac rebus gestis, Ultraj. p. 36 , seqq. • J o h a Leydi s, Lib. XVII. Cap. 14; Wilbelmi Monachi et D. D. de Brede­rode in Matthaei Anal. vet. aevi , T. I. p. 694; Procur. Egmond. Chronic. apud Matthaeum Anal. Med Aevi , T. II. p. 453; Egge­rit Beninga, Historic van Oostfrieslant bij Matthaeus Anal. Med. aevi T. IV. p. 102, 104; Joanne, de Lemmege, Chro­nicon Groninganum apud M a t t h a e u m Anal. Med aevi , T. I. p. 71,84; H e d a , Hist. Ultraj., p. 121 ; Chronicon Anonymi , de Re­bus Ultraject. , ed. A. Mattbaeo, Cap. 2, p. 2; Ubbo Emmius, Rer. Fris. , Lib. XI. p. 270 , 271; Batavia Sacra , T. I. p.199, seqq.; Dist. Ep. Ultraj. , p. 14; Ilistoirc des Revolutions de l'Eglise trecht par Mozzi. p. 7-12 ; Katholyk Meyereysch Memorieboek , bl. 68; A. van Gils en J. A. Coppens, Nieuwe Beschriiving van het bisdom van 's llertornbosch , D. I. bl. 133. Voorts G o a d h o e­ven; Barlandus in Cat. Episc. Ultraj. ; Scriverius, Box-horn, Wagenaar, Kok,floogstraten,Bilderdijk,Arend. Bosscha. Negri. Ileldend.te Land , D.I.b1.46;KistenRoyaards, Nederl. Archief voor Kerk. Geschied , D. I. bl. 413, D. 11. bl. 392. HERBERTS van wien niets meer bekend is dan dat hij in het midden der XVIlde eeuw leefde en portretschil­der was. Zie K r a m m , Levens en Werken der Boll. en Vlaamsche Kunst­schilders , D. III. bl. 679. HERBERTS (HERMAN) of Herbers, zag in Junij 1540 to Grol het levenslicht. Bij de Roomsche kerk opge­voed , werd hij tusschen 1560 en 1561 als conventuaal in het Burlosche klooster opgenomen. Daar leerde hij behalve de Heilige Schrift ook de boeken der Hervormers kennen. In 1566 verliet hij dat klooster om als pastoor van Win­terswijk in hervormden geest werkzaam to zijn. De groote verandering in dat jaar door Alva 's komst deed hem naar elders vlugten. Eerlang werd hij predikant bij de Hervormde gemeente te Neder-Wezel , van waar hij in 1577 naar Dordrecht werd beroepen. Door zijne groote welsprekendheid maakte hij spoedig zich zulk een naam dat verschillende gemeenten hem tot predikant begeerden. Inzonderheid deed Gouda hiertoe alle moeite , (loch aan­vankelijk zonder vrucht. Her bert s stond in zijne denkwijze met Coornher t, Coolhaes en anderen op edne lijn , zijne begrippen aan­gaande vrijheid van onderzoek en de magt der overheden in kerkelijke zaken stemden geheel overeen met die van deze mannen. Dit had ten gevolge , dat hij weldra, met zijne Calvinistische ambtgenooten te Dordrecht , die boven­dien de onderscheiding welke hij genoot met leede oogen aanzagen , in oneenigheid geraakte, Die oneenigheid kreeg een ernstig aanzien toen Her ber ts in 1582 op eigen gezag de prediking van den Catechismus naliet. Op ver­zoek van den kerkeraad hield hij met zijne ambtgenooten en een medelid der classis een mondgesprek , dat evenwel den gewenschten uitslag niet had. Nu moeide zich ook de -regering met de twist , en ontsloeg Her b e r t s , die inmiddels reeds naar Gouda was vertrokken , ' tot groot misnoegen der gemeente. De Goudsche kerkeraad was van gansch andere gedachte dan die van Dordrecht. Weldra beriepen zij He r b e r t s en hij nam gaarne die beroe-ping aan. Inmiddels was er door de schranderheid van den raads- beer A d r i a a n van der My le eene verzoening beproefd en werkelijk tot stand gekomen , maar even spoedig was deze vruchteloos gemaakt door de ontoegevendheid van Herb e r t s tegenpartij. De zaak , waarmede ook de prins was gemoeid , kwam nu voor de Synode , maar de rege­ring van Gouda , die geheel op Herber t s hand was , wilde hem voor kerkelijke vergaderingen niet laten ver­schijnen. Wij zullen alle onderhandelingen met den Goad­schen predikant , die zijne zaak intusscben niet verbeterd had door de uitgave van gesehriften , welke men nu on­regtzinnig hield , niet nagaan. Genoez zij gezegd , dat op eene provinciale vergadering , in 1591 te 's Gravenhage gehouden , tot zijne excommunicatie werd besloten. Geluk­kig kwam hot zoo ver niet. De Staten van Holland traden tusschenbeide. Johannes Uytenbogaart en Fran­c iscus van Lan sbergen traden als bemiddelaars op, en de eerste besloot den strijd , die ruim elf jaren had geduurd , met eerie vrede predicatie in de groote kerk te Gouda , den 22 Augustus 1593. Sedert mogt Herberts rustig zijn ambt vervullen. Na een werkzaarn leven ont­sliep hij den 23 Februarij 1607 , nalatende een zoon D i r k, die volgt. Her b e r t s was een der voornaamste godgeleerden van zijnen tijd , en mag met alle regt als een voorlooper der Remonstranten worden beschouwd. „Hij wilde vrijheid van overtuiging" dus is in den laatsten tijd van hen getuigd — „vrUheid van onderzoek , geen bindend gezag van Geloo"s­belijdenis en Catechisrnus. Waar de Heilige Schrift hem , door zelfstandig onderzoek , tot een gevoelen had gebragt , dat verschilde van hetgeen door vele zijner tijdgenooten voor waarheid werd gehouden , dan wilde hij door niemand gebonden worden aan vaste geloofsregelen. Was hij mis­schien wat al te stout tegenover zijne verbitterde tegen­partij , zijn verzet is gemakkelijker te begrijpen , wanneer wij bedenken , dat de meerderheid der toenmalige Calva­nistische predikanten zulk een bindend gezag aan de nit­spraken van Catechismus en Geloofsbelijdenis wilde toege­kend hebben dat daarbij van een vrij onderzoek der Schrift, van een voortdurend zoeken en streven maar de waarheid, geen sprake weer zijn kon. Vele en belangrbke geschriften heeft Herbert s uitge­geven , welke wij Kier laten volgen. Corte verclaringe over de woorden &fun geschreven totten Romeynen , Cap. 2 , vers 28 : Want dat en is geen Jode, die wtwendich een Jode is enz, Ghedruckt bij D i e r i c k Mullem, 1584 120. Hiertoe behoort : Dort ende waerachtigch verhael , waeromme de particuliere Synodus van Zuyt-Hollant het boeckHer ma nni Herberts predicants ter Goude , genaemt Korte verklaringe over de woorden Pauli , Rom. 2 etc. ale onsuyver end schadelick gheoordeelt , ende hem van het predick-ampt ghesuspendeert oft opgeschorst heeft. In '8 Gravenhage by Aelbrecht Heyn­dricxz 1592 , kl. 80. Teghen-bericht Hermanni Herberts, Dienaer des Woorts binnen ter Goude , gestelt tegens een seecker boecxken , geintituleert Cort ende waerachtig verhael etc., welcke wt den name van den Zuyt- Hollantschen Synodo onlangs teghen hem wighegheven is : alles tot een vry oordeel van alle Godmeynende. Born. 2 , vers 23 : „Ghy die U beroemet in die wet onteerdy Godt deur die overtredinge der wet : want om uwent-wille wort die Name des Heeren ghelas­tert onder den Heydenen." Ghedruckt in 't jaar 1592, kl. 80. Eene torte ende grondige verclaringhe van den Antichrist. Waerinne angewesen wordt , dat die Paus niet alleene een Antichrist sy , maer oock een yeghelyc Mensche by hemsel­yen (vervreemdet zynde van den Gheest Christi). Ghedruckt tot Vianen b Dierick Mullem , kl. 80. Bekentenisse des gheloofs van verscheyden art. der Christ. leere. Ter Goude 1591 , 80. Waerachtighe beschryvinghe filler articulen ends poincten , waermede He,nric van den Corput en Servaes Janssoon, dienaers des IF oordts binnen Dordrecht, He r­mannus H e r b e r s haerea ghewesenen mede Dienaer , van valsche Leere beschuldicht hebben Waer benevens ghevoecht is Hermanni antwoorde. Ter Goude in 't jaer 1592. Zon­der pagin. in kl. 80. Naerder V erklaringhe over XXXII articul. doorHerman­num Herberts, Dienaer des Woorts binnen der Goude ghedaan : welcke Caspar Zwerinckhuysen, Dienaer des Woorts , wt die ghedruckte schriften desselvighen H e r­rnanni getrocken , ende in een missive aen ettelicke V laem­sche mannen (woonachtich binnen der Goude) overgheschreven heeft : welcke hy seyt , die te syn , die de ghecommitteerde der Synode met Herman no te handelen hadden , etc. Ende hy dieselvighe met den voorghenoemden oock (sonder breeder verclaringhe te sten) niet can toestaan , 2 Cor. II vers 3. z. n. v. d. of jaartal, 152 bladz. kl. 80. Bekentenisse van de rechtveerdich-makende ghenade Jesu Christi. 1592 , 80. Een Corte verclaringhe over die woorden des Apostels Pauli beschreuen 2 These. 11 vers 3: En laet U van niemant verleyden in gheenderley Wyse enz. Ghedruckt by Dierick Mullem kl. 80. zonder pagin. Van de eeuwige predestinatie. 4ntwoorde H. Herberts So. Antwoort H. Herberts, op verscheyden objecten , Rott. by D. Mullem , 80. Korte onderwysinghe in de Christ. religie. Ter Goude , 1607 , 8.. Zie behalve trytenbogaart, Baudartins, Regenboog, Kok, W a g e n a a r , dicta des Kerkeraads van Dordrecht en der, Classis van Z. H. en Dordsche Tres. reken. 1577-1582; B o r , Ned. Oorl. , B. XXI. bl. 81 , 107 ; Trigland, Kerk. Geschied , D. Ill. bl. 213 enz. ; Brandt, list. der Reformatie , D. I. bl. 692 , 693 , 715 , 716 ; D. II. bl. 69; S o er mans Kerk. Reg .. , bl. 3 ; Brieven ' ter verdediging van de leer en eer der Gereformeerde Kerk tegen den laster denzelven aangewreven in 't Eerste Deel van de Ilistorie der Remonstranten door J. Regenboog, bl. 59-63; Te Water, Tweede Eeuwgetde van de Belijdenis der Geref. Kerk , D. I t. Jan­teeken. , bl. 73, 75; Ypey en Dermout, Geschied. der Ned. Derv. Kerk , D. II. dianteek., 131. 73 75 ; B a r e u t h , Hist. roorrede voor den Catechismus ' van Alb. Sch ultens, bl.XXIV;Cattenburgh, Bibl. Script. Remonstr. , p. 94; Koecher, list. van den Ileidelb. Catech. bl. 398; Schotel, Kerk. Dordr. D. I. bl. 127; Kist en Royaards, Archie/ voor Kerk. Geschied. D. IX. bl. 312, 313 , 317, 362 ; GIasius, Godgel. Nederl. , Aflev. V. bl. 69volgg. ; Rogge, over Cool ha es, D. II. bl. 236; Navorscher, D. IX, bl. 329; Cot te Wat er, 1823, bl. 25, No. 118; Cat. van V oo rs t , T. I. p. 168, No. 2970; Cat. Schouten,b1. 60; Kort end waerachtich verhoel, waeromme de particuliere synode van Z. loll. het boeck II, Berberts . . . . schadellek gheoordeelt , ende hem . . . . ghesuspendeert heett , 's Gray. , 1592 ; Rogge, in de monografie over II erberts in de A'alender voor de Protest. in Nederland Jaarg. 1858 , bl. 140-171; Jansen en van Dale kydragen tot de oudh. en gesch. , D. III. bl. 23-25 ; Rio g g e, Bib!. van Remonstr. Geschr. , bl. 17 , 18 ; Cesch. der Remonstr. , bl 6. HERBERTS (TimonoRusl of Dirk He r m an s z. H e r-. be r t s was de zoon van den vorigen. Na te Leiden ge­studeerd te hebben , werd hij in 1597 , waarschijnlijk op aandrang zijns vaders , als proponent te Gouda beroepen. Hij tradaldaar voor het eerst als derde predikaut op. Hem bezielde den geest zijns vaders , zoodat hij geheel diens voetspoor volgde. Hiervan gal hij sprekende bewij­zen door zich met zijne ambtgenooten aan de zijde der Remonstranten to scharen alsmede door zijne geschriften. Zoo deelde hij ook in 1619 in het lot der Remonstranten. Bet was te vergeefs dat de overheden to Gouda pogingen in het werk stelden om hem te behouden. Ofschoon door deze in den aanvang teruggehouden zoo verscheen hij toch ditzelfde jaar voor de Zuid-Hollandsche Synode. Hij wei­gerde zoowel de handelingen der Dordsche Synode , mode de acte van stilstand to onderteekenen. Later liet hij door een ander als Borg die acte teekenen , terwijl hij heimelijk nog zijne partij begunstigde. Hiermede stelde zich echter de Zuid-Hollandsche Synode niet to vreden. Doch v66r dat deze Synode in 1621 to Rotterdam werd gehouden had hij de acte onderteekend. Sedert schijnt hij zich teruggetrokken te hebben. Althans men verneemt niets meer van hem. De derde uitgave van zijn eerste geschrift doet ons vermoeden , dat hij in 1647 nog leefde. Van hem zijn ons de volgende geschriften bekend : Fort ende claer bewil's uyt de heylige schriltuyr van't ghe­voelen der ghereformeerde leeraren die ten huydighen daghe van sommighe Remonstranten ghenoemt worden , aengaende de god­lycke praedestinatie , ende andere aenclevende poincten. Met corte opening ende verclaring van de principale schri ftuyr­plaetsen , die hier souden moghen schijnen teghen te stryden. In vier capittelen afghedeelt , ende ghestelt tot dienst van deghene' , die in 't corte eenvoudigh onderricht hiervan soec­ken ; door T h. H e r b e r s. Ter Goude Andries Bu­rien , 1616 , 80. In hetzelfde jaar zag nog een 2de editie te Gouda het licht , „van nieuws oversien ende alleen in de voorrede tot vrede vermeerdert.” In 1647 verscheen een 3de editie te Rotterdam bij J. N a e r a nu s. Van dit geschrift verscheen ook eene Fransche uitgave : Verification brierve et claire var la parole de Dieu de l' opinion dts ministres reformes etc. .4 der Gouw, chez An­dre Bourier 1616 , 80. Jacobus Re vius, toen predikant te Deventer , later regent van het staten-collegie , gaf hier tegen in 1617 een Teghenbericht nit. Volgens Trigland zou Herberts daar nooit op hebben durven antwoorden. Dit is echter onwaar,, want in 1617 verscheen nog van hem : Christelijcke verdedigingh ende breeder bewijs uyt de H. Schriftuyr van de Leere der gereformeerde kerckendienaren , die men Remonstranten noemt , aengaende de godtlycke Prae­destinatie , gestelt op '1 Tegenb eric ht J. Revii onlancx van hem uytgegeven tegen mijn Cori end e c laer be w ij s etc.; verdeelt in tnjf deelen. In welcke drie eerste de leere van d' absoluyte verkiesing ende verwerping der menschen onder­socht ende met Gods Woordt wederleyt wordt , ende in de twee laetste de verkiesing der geloovigen ende verwerping alleen der ongheloovigen hartneckigen , bewaeret ende veelvuldelyck versterckt wordt. Tot dienst van dieghene die naerder on­derricht hier van soecken. Door d. H. H e r b e r s. Ter Goude by A. Burier , 1617 , 80. Zie Baudar;t., Memorien , B. IX. bl. 27 vv.; Trigland, Kerck. Gesch. , bl. 770 ; Brandt, Dist. der Ref. , D. III. bl. 309 , 813, v. , 880, v. ; R e g e n b o o g , Dist. der Remonstr., passim.; Ii i s t , Synod. hand. betreff. de zaak der Remonstr. , M. 49 , 127 , v., 142; Glasius, Godgel. Nederl., in voce; Kist en Royaards Archief voor Kerk. Geschied. , D. VII. bl. 49 , vv,, Rogge, Bid. van Remonstr. Geschr. HERBIG (JOHAN GEORGE). Deze uitstekende krijgs­held werd in 1754 geboren , was in 1786 kornet in het kavallerie regiment van van Stocken, daarna luitenant der infanterie bij het regiment van Hessen-Darmstad , in 1795 luitenant kolonel , chef van een bataillon der 5de halve brigade infanterie. Hij sneuvelde 27 Augustus 1799 bij Petten. Toen hij nog vaandrig was in het regiment van den kolonel, prins van Hessen-Darmstad ten dienste dezer lande , werd hem , He r m a n us Oneides, erfgezeten te Exmorra en Jacob van M a n e n , Ad z., secretaris van het genootschap van wapenhandel Pro Patria et Libertate te Utrecht , voor het beantwoorden eener prijsvraag door een genootschap der vrije Friezen, nopens de beste in­stellingen voor de vrij corps en schutterijen , 3 gouden eereprijzen te zamen van 80 ducaten , een gouden en 2 zilveren medailles van het exercitie•genootschap to Utrecht toegewezen. Hij schreef: V erhandeling over de gewapende Schutterijen , 1784 , 80. Ontwerp van eene beweegbare bedekking tegen prof geschut, Amst. 1787 , gr. 80. Lets over het redekundige omtrent de kleine krygsbewegin­gen of rnilitaire evolutien , Zwolle 1803 , gr. 80. Zie Bo ssch a, Marl. Heldend. to Land, D. III. bl. 171 ; Kra i­jenhoff, Landing der Efigelschen in 1799-Beroerd Nederl. , D. X. bl. 304; Cat. Schouten, bl. 60; JVCIamlijst van Boehen, 1790-1832, bl. 245. HERBIG (Froukje) , dochter van den voorgaanden , schreef verscheiden romans en een tooneelstuk getiteld: De Graven van Horst , Leeuw. 1830 , 2 dln. Hillegonda van Teylingen, Leeuw. 1832, 2 dln. De arme Luitenant en zyn huisgezin , Leeuw. 1833. De Verloren Zoom of Breda verrast , Gron. 1830 , 12°. De Gelofte of de zegepraal der Deugd ; Familie talereel Leeuw. 1837. Later leefde deze bekwame en brave vrouw rustig to Harlingen , waar zij onderrigt gaf aan meisjes en omstreeks 1855 overleed. Zie Hermans. Bydragen tot de Geschiedenis enz. der provincie Noord-Braband, D. I. bl. 213 , 265 en Boekenlijst van van C 1 e e f f en Brinkman. HERBY (ANDREA.$) van Brugge , kanunnik der hoofd-kerk to Arras , schreef : Vitae SS. Luglii et Lugliani. Zie Valerius Andreas, Bal. Rag., i. v.; Foppens, BIM Belt., T. 1. p. 53. HERBOIRT (TYMEN) maarsehalk van bet Oversticht , raad van den bisschop van Utrecht bloeide , in 1476. Zie Chron. van het Hist. Genoots. D. II. M. 83. HERCKENROYE (WILLEM) werd in 1560 te St. Trond in bet land van Luik geboren. Hij was regulier kanunnik der orde van St. Augustinus , prior der abdij te Tongerloo , vi­sitator,, commissaris en prior generaal van Windesheim. Hij was een man van buitengewone godsvrucht en strenge zeden , doch zeer nederig en liefderijk omtrent de armen. Hij schreef : Collationum seu Exhortationum capitularium volumen. Remedia contra pusillamimitatem & scrupulos ex &S. Pa-. trum dictis. Modus juvandi morituros. Meditatiionutra liber , cum ,nodo meditandi. Modus Visitandi Monasteria. Exercitia Pictatis, per serias distributa. Hij overleed den 23 Maart 1632 . in den ouderdom van 72 jaren. Zie Foppens, Bibl. Belg , T. I. p.406, Valerius A ndr eas, p. 319; Sanderi, Bibl. Belg., Ns. T. 11. p. 191; Paquot, Memoir. , T. 11. p. 372. UERCKMANS (ELIAS) een beroemd zeeman , raad in Brazil , gouverneur van Paraiba (1634). In Maart 1635 was hij weder in Nederland. In 1643 volgde hij H e n-d r i c k Brouwer op den togt van Chili op. Hij was dichter van : Zeevaerts Loft in VI boecken in fol. , Amsterdam bij J. P. Wachter , 1634 , met platen , onder welke een (het scheepje van fortuin) tegen over bl. 97 door R e m b r a n d t geetst. Ofschoon dit werkdoor Revius, Scriverius, Bid-. loo, Barlaeus, Boxhorn, Suffridus Sixtinus, C. L o v en S. van Swol, met wien hij , gelijk ook met C. Huyghens, bevriend was , als dichtstuk zeer gepre­zen wordt , is het evenwel meer van historische dan van dichterlijke waarde. Het werd in 't volgend jaar gevolgd door een ander gedieht , getiteld : .Encomium calviiii , ofte Lo, der Kaalkoppen. Amst. 1635 , fol. Hij had voor de pers gereed : Een Historisch verhael van de voornaemste beroerten des Keyserrycks van Russia , ontstaen door den Deme­trium Ivanowyts , die den valschen Demetrius t' onrecht genoemt went. Eigen Hs. Ao. 1625 , Amsterdam , 190 bl. 40. velin , weleer in bezit van den generaal majoor L. J. de Petit. Zie C Barlaens, de rebus Mauritil comitis in Brasil. variis locus ; Goerée, Kerb- en Wereldgeschiedenis , bl. 264-267; van den Bosch, Leven en daden der Doorluchtige Zeeheld. , D. 1. bl. 288; Nederl. Reizen , D. XIV. bl. 83 ; Bidloo, Panpolticon Bata­vum p. 105-138; van Ha re it , Geuzen , (Uitgave van B r-d ij k), D. 11. bl. 327; Siegenbeek, Geschied. der Ned. Letterk. , bl. 140 ; van Kampen, Geschied. der Ned. buiten Europa , D. 1. bl. 440-445; Dezelfde, Levens van beroemde Nederl. , D. II bl. 212, 291. 304-308; Witsen Geysbeek, Biogr., "Ina. en Crit. W oor­denb. , D. III. , bl. 173; Cat. van Ms. van Voorst, p, 172, No. 1318, Arrenberg, Naamreg. , bl. 225; Cat. der Maatschappij van .Ned. Letterk. , D. 1. bl. 239 , Cat. L. J. de Petit, (La llaye 1853) p. 10 , No. 139 ; T. III. 2e Partie , p. 63, No. 4952. HERKMANS (GUALTHERUS) in 1652 als proponent be­roepen te Oosterbeek en aldaar in 1666 overleden , een vriend van den dichter W. S 1 u i t e r , wiens Psalrnen, Ge­zangen en Geestelpe Liedekens , Amst. 1687 , bij in een gedicht prees. Zie de Jongh, Naamregister der Predikanten van Gelderland , bl; 320 ; Heringa, Lijdrage tot de Lijst van Dichters , bl. 48. HERCON , bastaardbroeder van den Frieschen koning A dgillus, dien hij tot den jare 1505 had laten wider­wijzen , doch merkende dat hij weinig lust tot de studio had , liet hij hem in het schermen , steken en breken on­derrigten. Toen hij den ouderdom van 15 jaren bereikt had , zond hij hem , op begeerte van K a r 1 o m a n , hertog van Brabant , naar Londen ; later ging hij met diens zoon naar Clot arius, koning van Frankrijk , die hem met eere ontving en aan wiens hof hij , en zijn vriend , den zoon des hertogs , zich in alle ridderlijke oefeningen bekwaamde. . Na vier jaren (606-610) aan 's konings hof vertoefd en aldaar in groot aanzien gestaan te hebben, werd hem door sommigen, die hem vijandig waren, gezegd, dat CI o t a r i u s hem , gelijk ilij zijn vader had aedaan , wilde dooden. Hierop vlugtte hij uit Frankrijk naar Schotland , waar hij door koning En g e r i c heimlijk werd ontvangen. Toen hij twee jaren aan het hof van Enaerie ver­toefd had , en deze bem aan de jongste dochter van zijn neef, die zeer schoon was , wilde uithuwelijken, kwam er, juist toen alles tot het huwelijk gereed was , een gerucht , dat er een groote troep vijanden uit Frankrijk aan de Schotsche grenzen was gekomen om Hereon wederom met geweld naar Frankrijk te voeren. Engeric bragt terstond een leger op de been en gaf het opperbevel er van aan H e r c o n , die terstond den vijand to gemoet trok , en in zijne nabijheid gekomen , naar de reden zijner komst vroeg. Toen hij die had ver- nomen zeide hij : „Elet zoude met zijnen wine , zoo lang het leven en de adorn in hem was , niet geschieden ; zij zouden daarom wel doen weder terug te trekken , want zij noch reden noch oorzaak op hem hadden." Daar zulks echter niet mogt geschieden en zij bevel hadden hem levendig of dood to moeten brengen , had er eon veld-slag plaats , waarin de Schotten werden verslagen en H e r­e o n , daar hij zich niet levend wilds gevangen geven werd gedood. Zie Ocko Scharlensis, Chronyk en waarachtige beschrifring van Friesland, bl. 37. HERDE (LoDEwmc D' of DE) in 1591 predikant te Grijpskerke , en van daar, op verzoek van Mar nix v an Al degon d e, in 1595 to West-Souburg beroepen. Ten minste in de notulen der heeren staten van Zeeland van den 14 Januarij 1593 staat aangeteekend , dat hij bijstand verzocht tot opbouw der kerk van de Hervormden van West-Souburg , en onderstand voor den predikant en school­meester , 't welk echter zijn vol beslag omtrent bet jaar 1595 eerst schijnt gekregen to hebben. Zie V r o 1 y k her t, rlissingsche Kerkhemel, bl. 165 in de "Ian­teek. ; T e Water, Kort rerhael der /Worm. in Zeel. , bl. 202 , 209, 210. HERDE (Lams DE) ouderling to Vlissingen , door prins Willem I naar Engeland gezonden in het jaar 1575 , om onderstand voor dien vorst te verzoeken aan de Her­vormde kerken in Engeland. Zie Gerdesii, Scrin. "Intiq„ T. I. p. IL p. 294; Te Water , Kort Verhaal der Reform. in Zed ; bl. 282 ; V r o 1 y k h e r t , lis­singsche Kerkhemel, hi. 8, 9. HERDEGOM (GERARD VAN) den 28 April 1617 to Mechelen geboren , legde den 24 December 1637 zijne gelofte of in de abdij van Tongerloo ; werd in 1644 vica­ris to Alphen in Noord-Brabant en rector van het altaar aan den H Geest , den H. Willebrord en aan het H. Kruis gewijd to dier plants. In 1649 werd hij pastoor to Baerle bij Venlo , en stichtte er eene kapel , gelijk aan die van 0. L. Vrouw van Loretto , waarvan hij in 1643 op zijne terugreis van Rome eon afbeelding had medege­bragt. Hij stierf den 6 October 1675. Hij schreef : Diva Virgo candida , candidi ordinis Praemonstratensis Mater tutelaris etDomina, tribus libris destincta , Brux. 1650, 40. Hij maakte gebruik van de bronnen , welke de abt w i c h m a n s had bijeengebragt voor zijne Corona stella­rum duodecim. Zie Foppens, Bibl. Berg., T. I. p. 351; Paquot, Aternoires pour servir a l'Ilist. Litter. des Pays-Bas , T. 11. p. 351. HERDENBROUC (GIJSBERT EERTZE VAN) , ook wel Jonge Gijsbert van Herdenbroec, een burger van Utrecht , koos in de geschillen tusschen David van Bourgondie en Gijsbert van Brederode,dezijde des eerstgenoemden en werd diensvolgens in 1456 voor zijn leven Lang ter stad uit gebannen , terwij1 daarbij tevens bepaald werd , dat hem nooit zou worden toegestaan met eenen nieuwen bisschop weder in te komen doch toen bisschop David in Augustus van dat jaar de overhand kreeg , werd hem weder vrijheid gegeven om in de stad te komen , mits behoorlijk oirvede doende. Zie Burman, Utrechts Jaarb., D. II. bl. 313, 331. HERDER (C.) geboren to Groningen , historieschilder uit de XVIde eeuw. Ilij beyond zich te gelijk met K are1 van M ander te Rome , en legde zich daar op de kunst toe. Deze historieschilder overleed in zijne geboortestad in 1609. Zie van Nander, Levens der Schilders , hi. I; Imtnerzeel, _Levens der 11011. en Vlaamsche Kunstschild. , D. III. bl. 34. HERDER (H.) schreef: V erhandeling over twee van Jesus broederen , Mr. 1778, 80 . Zie Arrenberg, Naamreg. , bl. 225. HERDER (ADRIA.Nus DE) of Harder , predikant to Bleiswjjk omstreeks den jare 1671 , verliet zijne gemeente na negenjarige dienst , om te Rotterdam eene zuivere kerk te stichten. In den aanvang maakte hij eenen grooten opgang, die echter weldra verminderde , zoodat zijn plan geheel to niet Hop. Hij had to Rotterdam eene afzonderlijke gemeente gesticht , die uit 28 lidmaten bestond maar allengskens in getal van verminderde. In zijne bijeen-komsten veroorloofde hij zich zelfs kinderen to doopen die zich met hem van de openbare Hervormde kerk geheel hadden afgescheiden. Zie Ilandelingen der Z. 11. Sijnode in 1672, Art. 20 en 1674, Artt. 23 , 30 ; Br a kel, Redelyke Godsdienst , D. I. bl. 595 , (19e uitg.) ; Koelman, Verhaal van de Labadisten , hi. 116; Ypey en Der­mont, Geschied. der Ned. Ilerv. Kerb , D. I. bl. 29 en dianteek. , bl. 10 ; S o e r m a n s , Beg. der Pred. van Z, Holland , bl. 84. HERDINCK was secretaris van Philips van Bour­gondW bisschop van Utrecht. Zie Chronyk van het list. Genootschap , D. 1V. bl. 264-268. HERDINCK (ADoLF) of Harding, van 1517-1535 rentmeester van Zeeland , bewester Schelde , in walk ambt hij Philips van Bourgondie , later bisschop van Utrecht, opvolgde. In 1535 werd hij in Brabant ten hove ont­boden en in zijn arm dood gelaten. Zijn opvolger was beer Adriaen van Heetvelde, die in Julij 1537, door een misdadiger , die hij buiten de poort poogde te vangen , in den buik werd doodgestoken. Zie Chronyk van het Dist. Genootschap , D. X. bl. 484; Small e-gang e, Chronyk van Zeeland, bl. 320. HEREMA (OTTO) of Her a m a , afstammeling uit een oud adelijk Friesch geslacht , was een der eedgenooten in 1566. In 1578 was hij grietman van Rauwerderhem , hield zijn verblijf op Haxta state te Deersum , en was gehuwd met Mary G r atinga, bij welke hij vijf kin­deren had. Zijn ijver tot het voortzetten der Utrecht­sae Unie toont genoeg , dat hij volhardde in dezelfde gezindheid , welke hij in 't jaar 1572 te Sneek aan den dag legde. Zie Winsemius, list. Lib. I. p. 72, Lib. II. p. 114; Chronyck, B. XVIII, M. 630; .1. C a 1.'0 1 u s , Lib. I. p. 70; te Water, Per-lend der Edelen , D. II. bl. 453-454 en D. III. bl. 540 ; K o k , rad. W oordenb. , D. XX. bl. 563 ; Over het Geslacht:Winsemiu s, Eist., Lib. I. p. 4 , 35 , Lib. II. p. 162 ; Dez. ; Chronyck , B. XVIII. bl. 629, 630; Frisia 1Vobilis , p. 62, 63, 131-138; te Water, t. a. p. ; van Sminia, Grietmannen , bl. 62. HEREMA (VALERius) , zoo noemde zieh W a tthie, of , gelijk men het uitsprak , Watze, uit hetzelfde ade­lijke geslacht dat vele moedige iiveraars voor burgerlijke en kerkelijke vrijheid , maar ook vele handhavers van de Spaansche en Roomsche heerschzucht opleverde. Tot den laatsten tak behoorde V a l e r i u s Herema, sedert 1550 pastoor en deken in de bij Bolsward gelegene paro­chie Nieuwland en in 1560 te Bolsward. Hij was een groot regtsgeleerde , die to Brussel van godsdienstgevoelens veranderde en ergens in Holland Her­vormd predikant zou geweest zijn. Zijn naam wordt ech­ter op de lijsten der predikanten niet gevonden. Hij was de biechtvacier van den vermaarden Friesehen edelman Sjoerd Beyem of Bey ma van Leeuwarden , die met Hartman G a 1 a m a van Weirdum den 2den van Zomer­maand van 1568 te Brussel onthoofd is. Volgens A c r o­n i u s had men Be y m a, to Brussel in den kerker zittende, Her em a tot biechtvader toegevoegd. Beyma kon het met hem wel vinden en overtuigde hem door zijne redenen zoo , dat deze naderhand verklaarde : ,,ik meende hem te bekeeren , maar hij bekeerde mij." Zie Kerkel. Ilistorie en Oudheden der 7 Vereeniffde Provintien door IL van R (h ij n) en IL van H (e usse n) , D. V. bl. 137, 144; Oudheden en Gestichten van Vriesland , D. 11. M. 1 , 31, 32 ; Y p e y en I) e r m o u t , Geschied. der 1Ved. Derv. Kerk , D. I. bl. 78, (4anteek.) ; W i n s e m i i , Rer. Fria. Ilistoria , Lib. II. p. 92 ; E. Wesselus Acronius, Leerred. over Jes. 11:3, Harlingen 1652; Te Water, Terbond der Edelen, D. 11. bl. 187, 188. HEEREGRAAFIUS. Van dezen bestaat eene Oratio habita in ill. urbis Traject. Gymnasium Ao. 1634. Ultraj. 1634 , 4°. Zie Cat. L. G. Visscher, bl. 48, No. 1806. HEERENBEECK (JAN vAN) te Antwerpen geboren en klooster geestelijke aldaar , schreef: Het leven van den salighen Henricus Suso Antw. 1627, 120. Zie Paquot, Momoires pour servir cI l'Ilist. Litter. des Pays- Vas T. II. pag. 291. HEREMIET.Zie HEEREMIET. HERENBERG (A. '8) een niet onverdienstelijk dichter nit den aanvang der XVIIIde eeuW. Zijne poezij is ver­ spreid , b. v. voor de Kruisheldt of het leven van den grooten Apostel Paulus , door J. van Hoogstraten, 2de druk, Gouda 1712. HERENTALS (PIETER vAN) , aldus genoemd naar zijne geboorteplaats , waar hij omtrent het jaar 1320 geboren werd. Reeds vroegtijdig legde hij in de _beroemde abdij van Floreffe','van de orde der Premonstratensen , de gelofte af, waarin hij prior werd , en na omtrent dertig jaren die betrekking bekleed te hebben , niet , gelijk sommigen widen in 1436, maar den 12den Januarij 1390 stierf. schreef: Expositio super librum psalmorum regii prophete per reve­rendum et religiosum petrum de harenthals priorem floreffien­sem premonstratensis ordinis , fol. Men leest aan het slot : „Explicit collectorius super librum psalmorum collectus et finitus per patrem petrum de haren­tals canonicum priorem floreffiensem premonstratensis ordinis ad preces reverendi patris johannis de arkel quondam trajec­tensis postea leodiensis episcopi approbatus et admissus ab alma facultate coloniensi impressus autem et consummates per me johan­nem guldenschaff an. dom. incarnationis M. CCCC. LXXXIII , sabbato ante: dominicum, oculi ad laudem in honorem omnipo- tentis dei et ad utilitatem ecclesie sue sande qui est ben edic­tus in seculurn seculorum amen." It. ibid. in fol. Aan het einde : „Explicit collectorius . . . . ad opus reverendi patri8 joannis de aricel . . . . impressus autem, et consummatus per me conradum de homborch ipso die 8. laurentii martyris .. . rursum recusus colonie M. CCCC. LXXXVII , H. R:u la ngae, 1494. Ook met dezen titel : Psalterii expositio Petri de He-. rentals, viri religions Prioris Florejlensis Pre­monstratensis ordinis , ex multis variisgue Doctorum senten­tiis , ut puta Augustini, Hieronymi, Gregorii, Cassiodori, Hugonis de Sancto Victore, Ni­ olai de Lyra et ceterorum Psalmorum hujus libri inter­pretum , ad Ecclesiasiicorum virorurn eos carentium legen­tiumve in5tructionem 8olertissind reddita. Paris. Verumdantur a Johanne Parvo .... et Roberto Mace." Aan het einde : Exaratum ad preces Reverendi Patnis J o h a n n i s de A r k e 1 approbatum . . . . ab alma universitate Coloniensi .. .. Rothomagi denuo irnpressum in officina Laurentii Hostinque et Jameti Logs, Anno 1504, ex die 11 Januarii. It. Colon. A grip. 1554. Het oorspronkelijke Hands. , dat to Floreffe berustte, heeft tot titel : Collectarius super librwn Psalmorum , finibus anno M. CCC. LXXIV in mense Januario die IV. In Septem Psalms Poenitentiales of Poenitentiarii Com­mentarius. In XV Cantica graduum liber unus. Collectarius Euangeliorum , finitus anno a nativitate Domini M. CCC. LXIV, in crastino Processi Martiniani marty­ rum , 2 t. in fol. Catalogus ad rer. fiestas Abbaturn Floreliensium. Chronica ab orbis initio (tot 1385). De onbekende schrijver van het Magnum Chronicon Bel­ gicum haalt dikwerf dit werk aan. S t e ph anus B a 1 u­zius heeft er in zijn Vitae Pap. Avenion. T. I. Parisiis 1693 , 40., verschillende stukken, zoo ale Vita'quinta Pa­pae Johannis XXII Vita Clementis VI ; Quinta Gregorii XI en Vita secunda Clementis Papae VII uit overgenomen. Biblia pauperum. Epistolae et diversa Opera. Zie Sweertius,.Belg., p. 621; Val. Andreas, llibl. Bag., p. 744; Foppens, Bibl. Belt., T. H. p. 983 Vaqu:ot, Memoires pour servir a l'llist. -Litt. des Pays-Bas , T. II p. 393 , 394 ; W a g h e n a r e , Praemonstr. scriptis illustres , p. 345 , 346; Oudin, Supplem., p. 657; Ilartzheim, Biblioth., Colon., p. 36; Hugo, dinnales Praemonstr. , T. I. Col. 102; Simler Epitome Gesneri, edit. 1555 , fol, 147 recto. HERENTHALS (THOMAS vAx) een Franciscaner mon­nik , waarschijnlijk te Herenthals in het laatst der XVde eeuw geboren. Gram ay e meent dat hij in het Francis-caner klooster zijner geboorteplaats leefde , dat in 1252 gesticht werd. S w e e r tins noemt hem een regtsgeleerde. Volgens Den Spieghel enz. was hij gardiaan van bet kloos­ter te Yperen en predikheer van de Collegiale kerk van St. Martijn. Omtrent 1529 was hij lector , waarschijnlijk in de godgeleerdheid in zijn klooster. Hij schreei: Den Speghel des Kersten leuens. Besluitende tverclaers van den thien gheboden Gods en vanden VII Sacramenten der heliger Kercke . . . Wtgegeven by broeder Thomas He-rentals, minderbroeder , van der obseruantie in Vlaenderen. (Op 't einde) Gheprint Thantwerpen op the Lombaerde Veste teghen die gulden Kant over. Bi my Symon Cock. In 't jaer ens Heeren M. CCCCC ende XXXII (1532) den XXIII dagh van Meerte. In 120. Goth. letters. Den Speghel des Kersten leuens. Besluytende tverclaers vanden X geboden gods en:. . . . Gheprint anderwerf met .. . correctie ende metten quotatie der scriftueren, Bi mi Symon Cock in 't jaer ofis Ileeren M. CCCCC ende XXXIII (1533). In 120. Goth. letters. Vermeerderde herdruk van dit werkje. Er zijn bij ge­voegd eenige bl. beginnende : Bier beghinnen thien Artikelen, gemaect bi broed. T h o in a s H e r e n t a l s (5 fr.); voorts de declaratie van sommige woorden in dit boecxken gestelt, en een Tafel (4 ff.) Den Spieghel des Kersten leuens .. .. gheprent ander­wet./ . . . . bi mi Symon Cock in 't jaer ons Ileeren M. CCCCC ende XXXVII (1537.) Den Spieghele des Kersten leuens . . . . Thantwerpen .. . By mi Symon Cock. Anno M. CCCCC en XLV (1545) 120. Tacitus Nicolaas Zegers heeft dit werkje met dezen titel in het Latijn vertaald : Christianae vitae speculum . . . . N i c o I. Z e g e r o Mi­norita interprete , Antr. Joan Steelsius, 1549, 160. Zie Gramaye, dntverpiae 41ntig. ed. ult., p. 30; Sweertii, "'then. Belg. , p. 694, 095; Valer. Andreas, Bib& Belg. , p. 836; Foppens, Bibl, Belg., T. II. p. 1135; Paquot,Monzoires pour servir d l'Bist. Litt. des Pays-Bas , T. 1. p. 335 ; Catal. eener uiterst zeldzame verzameling van Roll. Bi)bels enz. , verz. bij F r e d. Muller, bl. 78, 79, no. 731-733. HERFST (MxernEL) , zoon van Mat t h ij s Her fs t en M a rg aret ha Pia at, geboren te Amsterdam den 24sten Januarij 1749 , werd van October 1770 tot April 1773 belast met eene ambassade naar de Russische armee in Wallachije. Zijne zuster,, Margaretha Elisabeth, geboren den 12 Mei 1735 , huwde den 27 Maart 1759 met J oh an n es Hilkes , wier afstammelingen nog seven. Zie Navorscher , D. VIII. bl. 120. HERINCX (WILnELmus) , 12de bisschop van Iperen zag in 1618 te Helmond het licht , verkreeg in 1636 te Leuven , waar hij zich op de wijsbegeerte toelegde , de zesde plants en trad kort daarna in dezelfde stad in:'de orde der Minnebroeders. Hij was een zeer welsprekend man , ervaren in de godgeleerdheid en in andere ker­kelijke wetenschappen. In zijne orde bekleedde hij de hoogste bedieningen. Onder anderen was hij bestuurder der zen­dingen van Holland , Engeland en andere Noordsche Ian-den , in welke de openbare oefening der Katholyke gods­dienst verboden was. Zijne bekwaamheid en deugden werden door geheel Europa , welke hij dikwijls moest doorreizen, zeer geeerbiedigd. Den 24sten October 1677 werd hij bis­schop te Iperen gewijd ; doch hij bekleedde deze waardig­heid nog ;een jaar , dewiji hij den 17 Augustus 1678 , in den ouderdom van 59 jaren overleed. Hij is in het koor zijner kathedrale kerk , aan de regterzijde van zijnen voor­zaat J ansenius, met een uitgebreid Latijnsch grafschrift begraven. Hij schreef : Summa Theologiae scholasticae et tnoralis ad tnentem S. Bonaventurae Doctoris Seraphici , Antverpiae apud P e t r. Beller um, IV vol. fol. Nog andere werken had hij voor de pers in gereedheid gebragt , welker uitgave om zijnen dood niet gevolgd is. Zie Foppens, Eibl. Belg. , T. II. p. 1165; van de Velde, Syn. , T. 111. p. 813 ; van Gila en Coppens, Nieuwe beschrijving van het bisdont van 's Hertogenbosch , D. III. bl. 367 , 368 ; v a Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en Wetensch. , D. 11. bl. 23; Muller, Cat. van Portrett. HERING (J. H.) geschiedschrijver , geboren te Rotter-dam 11 December 1731 , schreef: Bespiegeling over Nedriands Watersnood tusschen don 14 en 15 Nov. 1775 en 22 Nov. 1776 , Amst. 1776 , 2 din. met pl. 80. Tegenwoordige Staat en Beschryving van Curagao, Amst. 1779 , 80. Aanhangsel tot de Vaderlandsche Historic van Jan W a­genaar, inhoudende de levensschetsen der Vaderlandsche Staatsmannen, Land- en Zeehelden , Amst. 1780, (Eerste Stuk). Tafereel van harde winters , Amst. (1784) m. pl. 80. Tooneel der Staatsgeschiedenissen des Vaderlands , begin­nende met 1555 , Amst. 1789 , 4 dln. Het juichend Amsterdam , of Verhaal der byzonderheden, bij gelegenheid van het bezoek der Effstadhouderlyke familie in October 1790. Amst. 1790 , gr. 80. Hij stierf in of na het laatstgemelde jaar. Zie de Wind, 11ibl, der Ned. Geschied. D., II. bl. 26; v a Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en Wetensch. , D. II. bl. 535; Cat. L. G. V i s s c h e r , bl. 8, 21 ; .Naanzlijst van Boeken van 1790-1832 , bl. 244: Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. , D. II. bl. 581; Cat. Neerman, T. II. p. 68; Cat. J. te Water, p. 301; Arrenberg, .Naamreg., bl. 219; Navorscher, D. IV. hi. 351 ; Muller, Cat. van Portrett. HERINGA (DouwE) , afstammeling van een edel Friesch geslacht , dat vroeger den naam van Cams t r a voerde , een edelmoodig verdediger der vrijheid , die het verbond der Edelen teekende , werd den 10 van Herfstmaand 1568 door Alva gebannen. Zie Te Water, rerboncl der Edelen D. II. bl. 455; Kok, Vaderl. Woordenb. , D. XX. bl. 563; Marcus, Sententien van "Ilya, IL 127 ; Over bet geslacht ; F e r w e r d a, Wapenbeek, D. I. St. I. hi. 37-40 ; Charterboek van Vriesland , D. I. bl. 602 , 614 , 672 , 703 ; Emmius, de digro Frisiae , p. 101; Te Water, t. a. p.; Kok, t. a. p. HERINGA (Eno) , Hoveling in Rauwerd , was mede lid van het Verbond der Edelen , verliet in 1568 zijn vader­land en werd omtrent een jaar later verbannen. Hij ver­trok met zijne vrouw , Anna R o o r d a , naar Embden , waar htj den 13 van Oogstmaand 1575 , zij in 1586 over­feed. Zij werden aldaar begraven , doch hunne beenderen in 1611 opgegraven , naar Ranwerd vervoerd , en in het voorouderlijk graf bijgezet. Hij had een zoon , Eelke, die in '8 vaders omzwerven deelde , en twee dochters , Fekel, die met Pieter, en Wompk, die met Tjal­ling van Eysinga huwde. Zie W in semius, Chron., Lib. II. p. 90, 114, 115; Te Water, Verbond der Edelen , D. II. bl. 388 , 456 ; K o k , Vad. Woordenb. , D. XX. bl. 503. HERINGA (Juw) , zoon van Haring Heringa en His Aebinga, bondgenoot tier Edelen , door A l v a gebannen , welk banvonnis ook te Leeuwarden werd afge­kondigd. Hij huwde T i e t s H a r i n x ma , welke , gedu- rende Naar leven in 't voile gebruik harer goederen is gebleven. Zie Sententien van .ellva , bl. 127; Winsemius , Lib. II. p. 115; Te Water, Verbond der Edelen , D. II. bl. 455; Kok, Pad. Woordenb. , D. XX. bi. 563. HERINGA (LIAO , won van H o b b e Heringa en van D o e d E e 1 s m a. Ook hij werd als deelgenoot aan het Verbond der Edelen , door A 1 v a gedagvaard , om zich te Antwerpen te komen verantwoorden. Hij overleed in April 1571. Zie Winsemius, Lib. p 114,Te Water, Ferbond der Edelen, D. II. bl. 456; K o k , rad. Woordenb. , D. XX. bl. 564. HERINGA (OENE) , zoon van Haring H e r i n g a en, van His A e b i n g a , behoorde mede tot het Verbond der Edelen , zocht zijne veiligheid in de vlugt , werd door Al v a gedagvaard , en niet verscbijnende , gebannen. Hij huwde F o k e1 van A y l v a en stierf in 1575. Zie Winsemius, Lib. II. p. 90, 114, 115; Te Water. Ver­bond der Edelen , D. II. bl. 457 ; K o k , Vad. W oordenb., D. XX. bi. 564. HERINGA (BINNERT) volgens te W a ter , de Iaatste van dit geslacht. Hij werd in 1619 kapitein . overleed den 10 Januarij 1638 en werd begraven to Hijum. Zijne zuster , R i x t Her i n g a, laatst getrouwd met An d r i e s Wa 1 t i n g a , stierf in 1654 en had tot erfgenaam B i n-n e r t R o o r d a te Dronrijp en den kapitein Johan Roorda. Zie Te Water , Verbond der Edelen , D. II. bl. 455; Kok, Vad. Woordenb. , bl. 563. HERINGA (DIRK), rector te Schoonhoven , in 1699 praeceptor aan de illustre school te Dordrecht , in 1705 naar 's Hage vertrokken. Bij gelegenheid van het jubel­jaar 1700 schonk M u n c k er us, rector aan de Latijnsche school te Dordrecht , aan burgemeestereh , wethouders en curatoren aldaar eene mythologische , allegorische plaat , waarop de Dordsche maagd met het Pallas beeldje op de hand , eene vrij duistere verklaring er van en een Carmen seculare coronis met den titel van Festivitas XVII a salute parta etc. Cal. Jan. repraesentata a S a m u e 1 e M u n k e r o, Gymnasiarcha. Hierbij behoorde Onderhoud tusschen Philo­musus en Philopragmon over Prent en Gedicht van den ge­leerden en beroemden beer Samuel MAinkerus op 't jubel­ jaar 1700 Na de Geboorte wises Milan& , als ook omtrent de stigtinge van d' Aloude Bataviersche Moeder-stad Dord­recht. Opgestelt door Dirk Heringa. Zie S c h o t el, Illustre School to Dordrecht , bl. 97, 107. HERINGA (JoDocus) , of Jouke, noon van W a t z e J oukes, den 3 Februarij 1704 te Minnertsga geboren , afstammeling van een der edelen , hiervoren op bladz. 648 en 649 genoemd , toonde reeds vroeg lust tot het Evan­ gelie ambt. In de. doode talen werd hij onderwezen door den Deinumschen predikant B r a u n i u s en genoot aan de academie te Groningen de opleiding van de hoogleeraren Verbrugge, Tilburg, Engelhard, Driessen, Voget, Gerdes en van Velzen. Hij werd door de classis van Bolsward geoxamineerd , in 1737 beroepen to Simonswold en in 1741 to Drogeham en Harkema-Opeinde. Op laatstgemelde plaats stierf hij zeer zacht en in den slaap tusschen 21 en 22 Junij 1782. Hij huwde eerst met Catharina Camphuis en daarna met Elisa­ beth Wiersma, weduwe Wittinga, die hij beide overleefde. Bij de eerste verwekte hij drie zonen : P e- t rus, regerend schepen to Leeuwarden , J oh annes, predikant to 's Hage en El i z a , procureur-fiscaal te Leeu­ warden (vader van den beroeraden Utrechtschen hoogleer­ aar) , en twee dochters , Mar gar etha en Cat har in a. Van H e r i n g a 's hand zijn slechts kleine geschriften en eenige gedichten bekend geworden , doch 'zooveel te weer zijne grondige geleerdheid en practiscbe gaven. Hij was de vraagbaak en help van het grootste gedeelte zijner ambt­ genooten in Friesland, en getrouw aan de spreuk van zijn geslacht : fortiter in re, suavis in modo , werd hij bemind door een ieder. HERINGA (ADRIANU5) geboren to Leeuwarden was med. doctor aldaar. Leerling van Tiberius Hem s t e r h u is beoefende hij in zijne vrije uren de Grieksche en Latijn­ache letterkunde en deelde kritische opmerkino.en en ver­beteringen mede op onderscheidene meest Grieksche schrij­vers. Hij overleed in 1779. Hij schreef : Observationum Criticarurn liber singularis in quo passim ye-term auctores Graeci maxima emendantur, Leovardiae 1749, 80 . Zie van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en Wetensch. . II. bl. 261; Saxe, Onom. , T. VII. p. 140; de Crane, over de familie Ilemsterhuis bl. 137. HERINGA (JoHANNEs), predikant der Hervormde ge­meente te 's Gravenhage word den 11 Januarij 1733 te Drogeham in Friesland , waar zijn vader , J. H e r i n g a predikant was , geboren. Zijne moeder heette Cat h a- r i n a Camphuis, geboren te Makkum. Hij was het , die de ouders van zijnen neef, den later zoo beroemden Jodocus H e r i n g a, raadde , om hem , die op het land opgevoed , en door zijne ouders bestemd was om heel­meester te worden , en in wiens kinderlijke ziel hij neiging en lust voor de godgeleerdheid ontdekte , voor den pre­dikdienst op te leiden. Hij was het , die het jongske ver­maande en raadde ; die hem in zijne jongelingsjaren be­roemde leermeesters , die zijne vrienden waren , aanbeval hem in 1786 tot predikant te Nijkerk aan de Veluwe pleg­tig inwijdde , die hem tot het schrijven van verhandelin­gen aanzette , en , in naam des Haagschen Genootschaps , de antwoorden der hoogleeraren Piper en Uhl e ter vertaling uit het Latijn in het Nederduitsch op eerie ver­cerende wijze heeft toevertrouwd. In lief en Teed , in bedenkelijke en moeijelijke gevallen , was hij hem een bij uitstek wijs raadsman en getrouw vertrooster. Nadat bij den eenigen zijner zonen , den uitstekenden Sy brand H e r i n g a , predikant te Leyden door den dood had ver­loren , droeg hij , bij uitersten , hem op den -catalogus zijner boekerij te vervaardigen en voor derzelver verkoop to zorgen , en schonk hij hem zijne zees belangrijke Latijn­sche aanteekeningen, was hem tot voorbeeld van eene liberale geleerdheid cn eener ongeveinsde godsvrucht. Trou­wens in zijne jeugd had hij de Grieksche en Latijnsche letterkunde bij Valck en a e r en Schrader geleerd , en vervaardigde hij Latijnsche verzen , een werk waarin hij in mannelijken leeftijd , ja zclfs nog in hoogen ouder­dom vermaak schepte. Op de Friesche hoogeschool was hij in de Oostersche letterkunde door V r i e m o e t onder­wezen en daarna te Groningen door den uitstekenden schriftverklaarder S c h r o e de r. Hier verkreeg hij dan ook door de lessen van Gerdes, Chevallier en Holle­beek dien smaak in eene naauwkeurige en liberale god­geleerdheid , welke hem gedurende geheel zijn volgend leven versierde. De eerste jaren van zijn openbaar dienstwerk heeft hij besteed aan de gemeenten van Beesterzwaag en van Mar-sum in Friesland , vervolgens heeft hij het leeraarsambt bekleed te Winschoten en to Scheemda in Groningerland , daarna diende hij een jaar de gemeente to Nijmegen. De laatste veertig jaren zijns levens heeft hij rinds 1772 onver­moeid gearbeid binnen 's Gravenhage, in weerwil der moei­jelijkheden, die hem aldaar hebben gekweld en getroffen. Ofschoon een vriend van vrede en eendragt , werd hij nogtans in kerkelUke twisten gewikkeld , door hen , die David K le na a n , toen leeraar to Voorburg , van on- regtzinnigheid beschuldigden en eene zware bestraffing waar­ dig oordeelden , van wege een geschrift , door dezen uitgegeven , onder den titel van De orde des heils , volgens welke God aan byzondere sense hen Zijne zaligmakende genade 8chenkt ; of het verband tusschen Genade en Plicht , to 's Hage 1777. Her in g a , een der zoogenaamde visitatores librorum in de Haagsche classis , keurde wel het gevoelen van K I e­ m a n niet goed , maar pleitte het echter vrij van dien blaam , als ware het eene verderfelijke en voortaan ver­ oordeelde dwaling. Te dien einde schreef hij een boekje , ter bevrediging strekkende , en kort daarna , buiten zijn weten , in druk uitgegeven door een zich noemenden J u s­ tu s Aletophilus Pacificus, onder den titel van: Rapport aangaande de verdediging der rechtzinnigheid van D. Kiernan , op de classis van 's Gravenhage , den 6 Novem­ber 1778 uitgebracht door Visitatores librorum. Hij is des maar waarheid beoordeeld door W i lh elmus Bro es, in het met veel schranderheid geschreven en regt tijdig uitgegeven Geschiedkundig onderzoek over de vereeniging der Protestanten in de Nederlanden , 's Hage 1822 , bl. 221. Wat hij at meer te dien tijde , met andere gematigde godgeleerden , ten voordeele van K 1 e m a n , met goeden uitslag , heeft beproefd , wordt door den hooggel. Y p e ij berigt in zijne Geschiedenis van de Christelijke Kerk in de achttiende eeuw , Deel VII , bl. 420-427 waarmede men vergelijke de beoordeelingen der geschriften , in de zaak van K 1 e m an uitgegeven , voorkomende in de Hedendaag­sche Vaderl. Letteroefeningen, Deel III, Stuk I, bl. 535 540, - Deel IV , Stuk I , bl. 110 , 293-297 , 357 , 440-443 , Deel V, Stuk I , bl. 36-41 , 205-209 , 484 , 485. Door de staatsgeschillen , die kort daarna uitbraken , is He rin g a , niet minder dan door die kerkelijke twisten verongelijkt. Hij hield wel nooit op , het huis van Oranje hoog te schatten , of den stadhouder Willem V een genegen hart toe to dragen , maar hij keurde al de raad­slagen en ontwerpen niet goed van hen , die 's prinsen zaak waren toegedaan , of die er den schijn en den naam van wenschten te hebben. Hij hield zich overtuigd , dat men van de eene of andere zijde ongelijk had, en de rondo en opregte man was niet gewoon dit to ontveinzen. Maar hierom werd hij gehaat en beleedigd door partijzuchtigen , vooral door onruststokers en wel uit het gepeupel. Hoe schandelijk de blinde en onbeteugelde woede van deze lie-den den man , die eon braaf burger was , heeft mishan­ dekl , en hoeveel moeite het , bij de omwenteling van het jaar 1787 , gekost hebbe dezelve to bedwingen , kan men opmaken uit de verhalen in de Nieuwe Nederlandsche Jaar­boeken , Deel XXII , bl. 4574-4579 , 5161 5162 , 5193 , 5194, 5196-5199 , 5211-5213 , 5913-5916 en 5920 , alsmede uit de Vaderlandsche Historie ten vervolge op W a-g e n a a r , Deel XLIV , bl. 348-352. Intusschen ging hij met alien ijver en volharding voort , gelijk in de-vervulling van zijn dienstwerk , zoo ook in het bestuur van het Haagsche Genootschap, tot verdediging van den Christelij ken godsdienst , 't welk , op rijnen raad , in het jaar 1785 was opgerigt. Eerst had de wakkere man , in vereeniging met vier medeafgevaardigden tot de Zuid-Hollandsche Synode van dat jaar , de predikanten A d r anus van Assendelft, van Leiden, Martinus Rummerink, van Dordrecht, Johannes Kneppel­hout, van Gorinchem, en Daniel Albertus Regu­leth, van Haarlem , later naar 's Gravenhage vertrokken, de uitgave bezorgd der bekroonde verhandelingen , door Abdias Velingius, Carolus Segaar en Corn e­lius G a v el geschreven , ter wederlegging van de dwa­lingen van J o z e f Priestley, in zijn werk , over de verbastering van het Christendom. Ook waren doze verhan­delingen, in het jaar 1787 uitgegeven , door hem vermeer­derd met eene voorrede , waarin hij verslag deed van den oorsprong des Genootschaps, en tevens de zuivere geloofs­leer der Waldenzen, tegen het gevoelen van Priestley ver­dedigde. Vervolgens heeft hij, geholpen door onderscheidene , van tijd tot tijd verkoren medebestuurders , onder welke Royaards een der eersten was, het work van bestuurder en tevens van voorzitter waargenomen , tot het jaar 1815 , toen hij het aardsche leven vaarwel zeide. In Januarij 1814 werd hij emeritus. Lezenswaardig is het verslag , hetwelk van dit genootschap is gedaan , door den hooggeleerden Y pe ij , in het aangehaalde werk , deel VI bl. 683-694. Meermalen ook heeft de waardige man , in de open-bare vergaderingen des genootschaps , het woord gevoerd , blijkens de gedenkstukken , daarvan uitgegeven in deszelfs werken voor de jaren 1787 en 1804. Na zijn overlijden heeft Hermanus Roy a ards in eene redevoering , den 5 September 1816 in de openbare vergadering des genoot­schaps gehouden , het volgende van hem gezegd: „Terwijl ik dit zegge , wordt mija hart getroffen en 't uwe gewisselijk met mij , daar wij een onzer waardige medebestuurders missen , in 't afgeloopen jaar ons door den dood ontnomen , den verdienstelijken Her in ga. Een man, die een der eerste oprigters dezer maatschappij geweest is, die begaafd met eene grondige kennis van en met een hartelijke zucht voor de waarheden van onzen christelijken godsdienst , onafgebroken werkzaam is geweest , ter op-bouwino. van 't rijk van waarheid en deugd. Die , ver ge- ° vorderd in jaren , veel met het ligchaam te strijden had , maar nu in zaliger gewesten leeft bij zijnen God, bij zijnen Zaligmaker en de vrucht zijner werkdadige pogingen , 't genot van 't geen hij anderen heeft aangeprezen en voor zichzelven beoefende , in de ruimste mate geniet." Hering a was een niet ongelukkig beoefenaar der Latijnsche poezij en leverde daarvan enkele proeven in de Boekzaal der geleerde Wereld. Hij was lid van het genoot­schap Kunstliefde spaart geen vlift. Behalve de in den tekst gemelde geschriften heeft men van hem : Auson. Greidanus en J. H(eringa), Naamlidst der Predikanten , die sedert de Hervorming gedient hebben in de Classis van Franeker. Met eene voorrede , meldende de Ed. Mog. H. Commiss. die tot de Prov. Synode oijn afgevaardigd. Leeuw. 1761. 80. Zie J o d. Heringa, Oratio de Auditorio 4cademiae Rheno-Tra­jectinae variam olim fortunam expert° , nunc praesenti ejus condi­tioni adaptato , dicta publice d. 25 Marta. a. 1825 Boekzaal der Ge­leerde W ereld , a. bl. 203 , b. M. 118 ; Kist en Royaards, Ker­kelijk Amide, , D. V. hi 302 ; Cat. der Itibl. van Ned. Letterk. , 13iiv. 1853-1857 , M. 97. HERINGA (PETRus) vertaalde uit het Latijn in het Nederd. J. de Labadie, Verzarneling van eenichtige gront­regels der Christelyke leere , Amst. Joan van S o m e r e n, 1666. 2e dr. HERINGA (SYBRAND), zoon van J o h a n n e s H e r i n g a en van Mar i a P e i ffe r s , werd in 1764 te Winschoten geboren ; in 1788 predikant te Hendrik-Ido-Ambacht , in 1792 te Bloemendaal, in 1794 te Vlissingen en twee jaren later to Leyden. Reeds in 1801 , dus in krachtigen leef­tijd , bezweek ter laatstgemelde plaatse de man , die om zijne vele gaven en deugden algemeen gederd en bemind was ; nalatende bij zijne vrouw, Ma r i a J ac o b a Sc he i­diu s, slechts ddne dochter, Johanna Houckjen, die gehuwd is geweest , eerst met den Groningschen hoogleer­aar T. A. C l a r i s s e, later met den beer Bl u s s d v an Oud-Alb las te Dordrecht. Hij was een der voornaamste oprigters van het Neder­ landsch Zendelinggenootschap en beoefende ook de Neder­ landsche dichtkunst, waarvan eene proeve voorkomt bij : Heringa, Bijdrage tot de 1 if st van Nederl. Dichters, bl. 49. HERINGA (JoDocus ELIZA'SZOON), den 14 October 1765 te Gordijk in Friesland geboren , was de zoon van Eliza Her i n g a , genees- en Heelkundige aldaar, later procureur. fiscaal te Leeuwarden , en van J a n k e H alb e r tsm a. Met zijn tiende jaar werd hij naar de Latijnsche school te Groningen gezonden , en na hare onderscheidene klas­sen in vier jaren te hebben doorloopen , nog slechts 15 jaren oud zijnde als student der Groninger hoogeschool ingeschreven. Hier legde hij zich nu met den meesten liver niet alleen op de verdere kennis der Latijnsche en Griek­sche talen toe , waarin hij zich onder R u a r d i oefende , maar ook op die der Hebreeuwsche en Arabische talen onder N. W. Schroeder, en na in deze genoegzame vorderingen gemaakt te hebben, gaf hij zich aan de beoefening der godgeleerdheid over , onder de leiding van Paulus Che vallier, Gerardus Kuijpers, Theodorus Lubbers en Petrus Abresch. Alle deze mannen, zooals ook de toenmalige Groninger predikant Joh an n es Fran tze n, droegen een ieder het zijne bij tot zijne vorming. Maar Schroeder, Abresch en Lubbers schijnen echter het meeste invloed op hem gehad te hebben. Zes jaren vertoefde hij aan genoemde hoogeschool , en hoe hij zijn akademie tijd heeft besteed , kon men reeds opmerken uit zijne Dissertatio Philologico-Theologica de formula Baptisnzi , welke hij in 1785 onder Abresch verdedigde, en in dat jaar te Utrecht het licht deed zien. Reeds in 1786 werd hij door den hoogleeraar K u ij p e r s aan . Nagel, predikant te Nijkerk op de Veluwe aanbevolen toen deze, van we ;en zijne zwakheid, een 'hulpprediker behoefde. Her i n g a aanvaardde deze betrekking en hield den 21 Mei 1786 zijne eerste leerrede. Hier voldeed hij z456, dat, toen Nagel kort daarna zijne bediening nederlegde , zijn hulpprediker eenstemmig in diens plaats werd gekozen. In 1791 naar Vlissingen be­roepen , meende hij die roepstem te moeten volgen , en toen hij aldaar anderhalf jaar met ijver en hooge gned­keuring der gemeente was werkzaam geweest , ontving hij eene beroeping naar Gorinchem , voor welke hij echter vrijheid vond te bedanken. Nog geen jaar was sedert dit beroep verloopen , of hij ontving de eervolle aanstelling tot hoogleeraar in de godgeleerdheid aan de hoogeschool to Utrecht, eene roeping die hij niet dan met moeite aannam, daar zij hem niet alleen tot de werkzaamheden aan het hoogleeraarambt verbonden maar ook tot de waarneming van eene voile predikdienst verpligtte. Nadat hij den 2 April 1792 tot doctor in de god­geleerdheid bevorderd was , aanvaardde hij zijnen post den 5 Junij deszelfden jaars met eene Oratio de Theol. in Scholis institutions ad praesentem Reipublicae Christianae conditioner's prudenter accommodanda welke de gunstige verwachting , die men van hem koesterde , niet slechts bevestigde, maar nog verre overtrof. Tien dagen later begon hij zijne predikdienst met eene leerrede over Joh. XVI : 8 —11. In beide betrekkingen maakte hij al spoedig grooten op­gang. Zijne lessen en zijn omgang waren aan de studenten, en zijne leerredenen aan het meest verlichte en minst be­vooroordeelde gedeelte der gemeente bijzonder aangenaam. Daarenboven werd zijn roem nog vermeerderd door de bekrooning zijner schriften bij het Haagsch Genootschap. Geen wonder dan ook dat andere gemeenten nativerig waren op zijn bezit en dat de hoofdstad des rijks hem tot leeraar en tevens tot hoogleeraar der natuurlijke godge­leerdheid aan het Athenaeum Illustre verlangde , waaraan hij evenwel geen gehoor gaf, evenmin als aan eene be­roeping naar Leyden's hoogeschool in 1799. Op den 10 December 1797 verbond hij zich op nieuw aan zijne ge­meente met eene leerrede over Joh. 3 : 4 en den volgenden dag word hem door den raad der stad den titel van hoogleeraar zoowel in de natuurlijke als christelijke god­geleerdheid opgedragen , aan welken titel hij ook , door beiden te onderwijzen, heeft beantwoord. Na zijn bedanken voor het beroep naar Leiden , verbond hij zich op nieuw aan de hoogeschool , bij het nederleggen van zijn eerste rectoraat , den 17 April 1799, met eene Oratio de christi­anae societatis perpetuitate fidenter expectanda, welke echter niet uitgegeven is , en aan de gemeente met eene leerrede over 2 Cor. I : 13b , 14. Als blijk van goedkeuring ont­ving hij nu den 22 April 1799 den titel van hoogleeraar in de uitlegkunde van het Nieuwe Testament. Van toen of wijdde hij zich onafgebroken aan de Utrechtsche hoogeschool en kerk, en toen eerstgenoemde instelling door het Fransche bewind overtollig gerekend werd en tot eene school van den tweeden rang verlaagd en kort daarop met eene algeheele ondergang bedrei gd werd, was het voornamelijk Heringa, wiens wijsheid en kloekmoedigheid dit gevaar wist of te wenden. Gedurende de jaren der Fransche overheersching , hield hij dan ook met yak() hand het roer geklemd ; en om to beoor­deelen wat hij in vereeniging met zijne ambtgenooten in dat moeijelijke tijdsgewricht gedaan heeft , leze men zijne Oratio de rebus, quae Acadenziae Rheno-Trajectinae , ipso Rectore , acciderunt , prosperis et adversis , welke bij het nederleggen van zijn rectoraat den 26 Maart 1816 door hem gehouden is. Toen herleefde de hoogeschool ; zij werd zelfs uitgebreid en opgeluisterd , en Her i n g a had het genoegen , haar met eene redevoering plegtig in to wijden en haar nog jaren ten dienst te staan totdat bij in 1835 zijn emeritaat verkreeg. Zelfs na het verkrijgen daarvan , en nadat door .zijnen invloed zijn vriend en leerling H. E. V ink e in zijne plaats was benoemd , ging hij voort met het houden van collegi6n. Aan den avond van den Januarij 1840 gaf hij nog onderwijs aan bejaarde catechi­santen en in den daarop volgenden nacht ontsliep hij , zonder eenigen doodstrijd en ongemerkt , even als zijn grootvader Jo d o c u s , de hiervoren gemelden predikant to Drogeham. He r i n g a was een der uitmuntendste godgeleerden die ons vaderland heeft opgeleverd. Geen gedeelte der theolo­gische wetenschappen was hem vreemd. Als uitlegkundige en uitlegger der Heilige Schrift had hij uitnemende ver­diensten. Op de school van A b r e s c h was hij in de hermeneutische beginselen van Er n e s ti opgeleid , maar waar anderen het stelsel van dien geleerden misbruikten en tot eene laxe of empyrische uitlegging vervielen , was hij , die ernstig daartegen waarschuwde en aan het goede van dat stelsel onafgebroken vasthield. Hij zocht niet slechts de uitlegkundige studren door zijn mondeling onder­wijs , maar ook door schriftelijken arbeid to bevorderen. Zijne leerstellige godgeleerdheid was geheel bijbelsch. Hij trachtte haar van alto menschelijke spitsvondigheid en het schoolsche , dat haar in vroeger tijd had gekenmerkt , to zuiveren. Het godgeleerd stelsel dat bij zijn leerlingen gaf was beknopt en volledig, geleidelijk , holder en duidelijk , eenvoudig maar net gerangschikt. Met angstvallige omzig­tigheid, 't geen hem wel eons ten kwade werd geduid , verklaarde hij de verborgenheden des geloofs. De christe­lijke zedekunde bragt hij zelf in praktijk , en niet sheen drong hij daarop bij anderen aan, maar hij was hen sevens een liefdevolle en wijze raadsman. Buitengewoon was hij ervaren in de kerkelijke geschiedenis vooral in die des vaderlands , waarvoor hij in zijne rijke bibliotheek een schat van bronnen bezat. Groot was de verpligting, die vooral de pastorale wetenschap aan H e r i n g a hhad. „Reeds vroeg door de ervaring daarin onderwezen , bleef hij met gemoedelijke trouw en yoorbeeldigen ijver met het herder­lijke werk in de Utrechtsche gemeente voortgaan, en putte uit dien rijken en kostbaren schat van eigen ondervinding en van ernstig nadenken in de lessen voor zijne leerlingen." Wat hij hieromtrent in zijne collegi8n deed , tracbtte hij op ruimer veld voor zijne discipelen duurzaam to bevor­deren door zijnen Kerkelyken Raadvrager en Raadgever. Groot was ook zijn roem als prediker en onderwijzer in de homiletiek. Reeds vroeg werd hem als kans lredenaar, door een der bevoegdste beoordeelaars , hooge lof toe­gezwaaid, Zijne predikwijze was populair, eenvoudig en 42 hartelijk. Hij moist het verstand met bijbelsche waarbeden te verlichten en het hart christelijk te vormen. Hij volgde steeds zijne eigene overtuiging en inzigten , doch deze gegrond op bet onderwijs van Christus en zijne Apostelen. Zulks bragt hem in den aanvang van zijn professoriat in de verdenking van onregtzinnigheid en in zijne laatste levensjaren in die van bekrompene verkleefdheid aan de leer der kerk. Hevige twisten ontstonden tusschen hem en zijne ambtgenooten , de hoogleeraren Bonnet en H. J. R oyaard s. Hij was voor zijne leerlingen een onvergelijkelijk leermeester „die aan zijn onderwijs minzamen raad en vaderlijke leiding verbond." Onvermoeid was hij werkzaam en in welke be­trekkingen hij ook werd geroepen , steeds vervulde hij zijn post met de strengste getrouwheid , en zelfs bij huisselijke rampen beklom hij met kalm gelaat en helderen geest het preekgestoelte. Groot is de verpligtino. die de Utrecbtsche hoogeschool ° aan hem heeft gehad. Meermalen bekleedde hij er de rectorale waardigheid , maar gedurende de Fransche over­heersching en bij menige dreiu ende gebeurtenis , zooals in ° het najaar van 1825 , was hij haar steun en krachtige beschermer ; voor de gemeente was hij een trouw herder en leeraar ; van Bijbel- en Zendeling-Genootschap een hartelijk voorstander ; een warm bevorderaar van het Matigheids Genootschap. Ook was het schoolwezen een voorwerp zijner bijzondere belangstelling. Elfmaal was hij praeadviserend lid der Synode. Beaaafd met een helder verstand , zeldzame scherpzinnigheid , naauwkeurige en grondige geleerdheid, was zijn geheele leven een voorbeeld van orde , naauwgezetheid , arheidzaamhei4 , wijze spaar­zaamheid in het gebruik van den tijd, vooral van gemoede­lijken en christelijken zin en evangelisch geloof. De meeste geleerde genootschappen van ons vaderland namen hem onder hunne medeleden op. Zoo werd hij in Junij 1794 benoemd tot lid van het Provinciaal Utrechtsch Genoot­schap van Kunsten en Wetenschappen , in 1797 van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem , in 1797 van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, in 1826 corresponderend lid van het Bataviaansch Genoot­schap van Wetenschappen , in 1827 lid der derde klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut , in 1828 van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leyden, terwijt Z. M. de Koning zijne borst met de ridderorde van den Nederlandschen Leeuw versierde. Viermaal gaat 's mans beeldtenis in plaat uit behalve een portret in ' olieverw in de senaatkamer to Utrecht , en een bij de fa­milie berustende ; in scbaduwbeeld door G. Kock er s in 1 794 in steendruk bij J o b a r d, geteekend door M a­d o u in schaduwbeeld vaor de Hollandache vertaling van de redevoering van Dr. H. E. V i n k e, over de kra,ch,tvolle werking van de Christelyke Godsdienst ; en gesteendrukt door Bakker vabr H. Bouman, Jodocus Heringa als voorstander van het Vaderland geschetst. Tweemaal is hij gehuwd geweest. Eerst met Gee r t r u i d W o 1 vega, den 25 December 1796 overleden , die hem twee zonen , K o e n r a ad, het laatst predikant to Deif­zijl thans emeritus, en Eliza , laatst predikant te Blaauw-Kapel, in 1861 overleden , en eene dochter met Ant hon i e van W e t e r i ng, predikant to Purmerend , gehuwd , naliet. Zijne tweede vrouw Cl a r a J u d i t h Na gel, den 16 December 1825 gestorven, schonk hem Been© kinderen. Hij schreef: Redevoering by het overly den van Steven Jan van G e u n s. Utrecht , 1795 , 80., met portr. 80. Leerrede over het betamend gebruik der vryheid. Utrecht , 1795 , 80. Praktikale aanmerkingen en byvoegsels op H. C. Be r g e n , Gedenkwaardigheden uit het Leven van J e z u s. 2 D. Leyden, 1800 , gr. 80. Afgeperste verdediging. Utrecht , 1803 , 3 stukjes , 8°. Ter gedachtenis van =pen Jan Frederik van B e e c k Calk o en, Lloogl. in de Wifsbeg., Wis- en Sterrek. aan de Boogeschool te Utrecht. Utrecht , 1813 , 80. Redevoering over het Gode gevallige der onderneming van het Zendeling Genootschap. Utrecht , 1813 , 80. Redevoering ter inwyding van de 4cademie van Utrecht. Utrecht 1815. Tiental Bgbeloefeningen in Leerredenen. Amst., 1818, gr. 8°. Tiental Leerredenen ter aanpryzing van Christelijke deugden. Amst., 1826 , gr. 80. .Kerkeliike Raadvrager en Raadgever. Utrecht, 1826— 1843, 4 deelen 80. Raad en aanmoediging tot biddend werken en stryden, voor het bedreigde Vaderland , in twee Leerredenen. Utrecht , 1831, kl. 120. Leerrede over Psalm 77 : 12a in de A.cademische Leerre­denen , in 1830 voor het vaderland uitgegeven door den hoogleeraar B o u m a n. Beoordeeling van de nieuwe uitgave der Prolegomena in N. T. van J. J. W ets t e in , Amst. 1832. Deze beoor­deeling is overgedrukt uit Godgel. Bydr., 1832, bl. 781-869, S e pp noemt Naar tei egt eene meesterlijke beoordeeling die nu nog den lezer de jammerklagt afperst dat He ring a zelf zoo weinig over critische vraagstukken geschreven heeft. Berigt aangaande de zeven stellingen betreffende de formu­lieren van eenigheid des geloofs in de Nederl. Merv. kerk , onder voorzitting van den Utrechtschen hoogleeraar der Herv. kerk , J. H e r i n g a , verdedigd , nu nader door hem ver­klaard. Utrecht , 1835 , gr. 80. Nagelatene Leerredenen. Utrecht, 1840-1842, 2 d., gr. 80. Behalve de in den tekst vermelde Orationes : Oratio, de Auditorio .dcademiae Rheno- Trajectinae, variam olim .fortunam experto , nunc praesenti ejus conditioni ad­aptato , dicta publice , d. 25 III artii , Ao. 1825. Dissertatio de codice 13oreeliano nunc Rheno- Traject. Traj. 1843 , 40. Opera exegetica et hermeneutica. Edidit adjectis annotationibus; Operis conspectu ; Indicibus et praemissa Praefatione , H. E. V i n k e. Traj. ad Rhen., 1845 , 80. In de werken van het Genootschap ter verdediging van den Christelyken Godsdienst tegen deszelfs bestry der& 1789 , 1ste stuk. Betoog dat J,e z u s en zone Apostelen zich doorgaans niet geschikt hebLen naar de verkeerde denk­beelden van hunne tijdgenooten. 1790 , 3de stuk. V ertoog over het vereischt gebruik en hedendaagsch misbruik der kritiek , in de behandeling der Ifeilige Schriften , met een Byvoegsel. 1797 , 2de stuk. Verhandeling over het ware denkbeeld hettvelk de Bijbelschryvers hechten aan de Koninklijke waar­digheid van Jezus Christus. 1804 , lste stuk. Redevoering over het belang der regte kennis van J e z u s. 1811 , 1ste stuk. Verhandeling over het bestaan der Engelen. In het Archie( voor Kerkelijke Geschiedenis , inzonderheid van .Nederland, door de Hoogleeraren Kist en R o y a a r d s , D. III. De twistzaak van M a c c o v i u s. Levensberigt van J. H. P a r e a u. D. V. By zonderheden betrefende de IV ederl. Bybel-vertalingen. In de werken der 3e kl. van het Koninklyk Nederl. Instituut: Twee voorlezingen over een Grieksch handschrift der vier Evangelien , op parkerraent , met cunciaalschrift , denkelijk in de achtste of negende eeuw onzer jaartelling geschreven. Dissertatio de L. C. Valckenaerii sententia , qua Interpretes N. T. Belga° doctorurn virorurn conjecturas nullo etiam codice confirmatas , in versionem recepisse dicuntur. In de werken uitgegeven door de Maatschappg tot Nut van 't Algemeen: D. XIV. Verklaring der Bergrede van Jezu S. 1814, 80. In het ttidschrift voor Munt- en Penningkunde van Prof. P. O. van der Chijs. Voorlezing over de Godsdienstigheid der Nederlanders bzy de grondvesting van hun Gemeenebest, blijkbaar uit hunne Gedenkpenningen. Hij vertaalde uit het Latijn T. C. Piper, over de overeenkomst en het verschil tussehen de vroegere en latere bestryders van den Christelij ken Godsdienst ; T. J. L. L a­ater, Brieven aan Jongelingen met Gebeden en Gezangen van Lavater en Gellert, Amst. 1834, gr. 80. Ook bezorgde hij eene met zijne aanmerkingen voorziene nit-gave van G. F. S e i I e r , Bybelsche uitlegkunde of grond­stellingen en regelen ter verklaring der schriften des Nieuwen Testaments , Leyden , 1805, 80.; en het vierde stuk van de Paraphrasis et Annotationes in Epistolana ad Hebraeos van Abresch. Voorts leverde hij bijdragen in de Nieuwe Nederlandsche Bibliotheek (b. v. in D. VIII Proeve eerier verklaring van Luc. XIII : 24) ; in de Godgel. Bydragen ; in Dagboek ten gebruike by den Bijbelschen Almanak (1834); in Konst- en Letterbode , over den hoogl. H e n n e r t (1814), M. v a n Geuns (1819) , J. H. Pareau (1833) , breeder bewerkt in het aangeh. Archief voor Kerk. Gesch.; G. van O o r d t (1837). Ook komen in Kerk. Raadvr. en Raadgev., D. I , St. I, IA. 135 very., een biografie van J a c. Hinlopen, en in zijne Oratio de Aluditorio,biografien van H. Royaard s, Ham elsveld en Joh. Heringa, door hem bewerkt, voor. In de Aanteekeningen op de Lykrede van N. Swart over West e r b a en , vindt men de mededeelin b van prof. CY Heringa over de verdiensten van Weste rb a e n, tot de inrichting van het verbeterd onderwys, waaraan de wet van den jare 1806 haar oorsprong is verschuldigd. In het Hoogd. is overgezet Ueber die Lehrart. Jesu u. seine .dpost. Offenb. 1792. De hoogleeraar V i n k e bezorgde eenen catalogue van Heringa's rijke bibliotheek , die to Utrecht openlijk verkocht , circa f 14000.— opbragt. Zie Ypey en Derinout, Geschied. der Ned. Derv. Kerk, D. IV. b1. 279 en ilanteek., b. 39 (211)-; Y p e y , Geschied. der Christekke Kerk in de XVII1de eeuw , D. VII. M. 420 ; Saxe, Onomastic, Litt., T. VIII. p. 434 ; Clarisse, Voorlez. over de uiterl. Kunselwelspre­kendh. volgens Ewald, bl. 170 , 276 , 2de Uitg. ; Dez., Encyclopaed. Theol. , p. 154, 187, 198 , 221, 226, 227, 325, 356, 368 522, 529,536, 591; Kist en Royaards, Archie, voor Kerkel. Gesch. in Nederl. , D. IV. bl. 256, D. V. bl. 238, 241, 259, 265 , 266, D. VI. bl. 79 , D. IX. bl. 301 ; Dez. , Ned. Archief voor Kerkel. Gesch. , D. II. bl. 187 ; Tafereelen nit de Geschied. der Christel, Kerk , ,Annales Acad. Groning. ; C h r. S e p p , Pragmatische Gesch. der Theologie hier te lande , bl. 110 , 127 , volgg. ; G 1 a s i u s , God­geleerd Nederland , o. h. w.; Collot d'Escury, llollands room in Kunsten en lretenschappen , D. V. bl. 15, 16; van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en Wetensch. , D. II. bl. 580 , D. III. bl.' 251 ; Chronyk van het Dist. Genootsch. , D. 11. bl. 79 , 95 , volgg.; Steven, History of the English Church at Rotterdam , p. ; Nij­hoff, .Redev. over den Munst. vrede , bl. 16 ; Utrechtsche Courant , 20 Jan. en 7 Febr. 1840; H. E. V inke en A. Fr ancken, Hulde aan Heringa bij het graf toegebragt ; H. E. Vinke, Leerrede na het afsterven van J. Heringa Eliza'szoon, Utrecht 1840; Dez., °ratio de relig. Christ. in confirmandis hominum animis usgue conso­ landis ri alyne essierectate , Traject. ad Rhen. , p. 11 , seq ; Dez. , over de praceische werking van de Christelijke godsdienst in de vor­ening en vertroosting van 's menschen 8e;noed , gehouden den 26 Maart 1840 ; II. Bouman, Heringa als voorganger der Christ. Gemeente geschetst, Utrecht 1840; Dez., J. Heringa Eliza'szoon als voor­stander van het raderland en deszelfs heilzame instellingen; C. W. Stronck, Lijkrede op J. Heringa, Dordrecht, 1840; Berinnering aan J. II. Ez. door een zijner leerlingen ; R. A. Soetbrood Pi-carat, Berinnering aan J. Heringa, Utrecht, 1840 ; Godgeleerde Bijdragen voor 1840 Boekbeschottiving , bl. 319 , very. ; J o d. H e-r i n g a Eliza 's z. een biographische schets , (19 Jan. 1840) Utrecht , 1840 , overgedr. uit het Tijdschrift voor Gesch. , Oudh. en Statist. van Utrecht ; Wesselii Scholten, Epistola de Jodoco Heringa E1. f i 1. , Traj. ad Rhen., 1841; J. Heringa Eliza 's z. in .zynen dagelijkschen omgang geschetst voor zijne vrienden , Utrecht 1846 ; Konst- en Letterbode 1840 , D. 1. bl. 50 , 57; Utrechtsche Stu­denten-Almanak 1841 , bl. 265-326 ; Evangelische Kerkbode , 1841 , No. 9; Bet gevoelen van professor Heringa over het brengen van weer Ouderlingen in de Besturen der Bervormde Kerb verdedigd , Utrecht , 1842 ; Bandel. der Synode voor 1820 , bl. 36 , voor 1822 , bl. 39, voor 1832 , bl. 128 ; Programma van het Prov. Utr. Genoot­schap 1840; Friesche Volksalntanak 1840; Navorscher, D. X. bl. 94 ; Naantlyst van Hocken van 1790-1832 en het Pervolg o. h. w.; Cat. der Bibl. van Ned. Letterk. , D. I. bl. 156 , D. H. M. 89 , 227 , 232, 236, Mit,. 1848-1852, bl. 25; Cat. J. te Water, T. II. p. 17; Cat. J. van Voorst, T. I. p.46; Muller, Cat. van Portt. ; G. Lamberts, List van ilutographen , bl. 4. HERINGH (PHILIPS VAN) , raad van hare hoogheid , de prinses Douairiere van Nassau , als moeder van zijne vorstelUke doorluchtigheid van Nassau , erfstadhouder , kapitein-generaal van de stad Groningen en Ommelanden , was als zoodanig bij het openen van het testament van Willem III. Zie het Verbaal wegens het openen van het Testament enz. , mede­gedeeld door A. D. Schinkel, in Kronyk van het Bist. Genoot­schap , D. VII. bI. 406. HERIOLD, zoon van A r u I o, Koning van Denemar­ken , regeerde , nadat zijn vader gesneuveld was , met zijn broeder R e g i n fr i d. Door de Deenen verjaagd , zocht hij hulp bij keizer Lode w ij k, zoon en opvolger van Karel de Groot e. Deze zond hem naar Saksen, en stelde hem in staat zijne tegenpartij door gedurige invallen en stroo­perijen te kwellen , zoodat zij herhaaldelijk om vrede ver­zocht , doch He r i o 1 d wist steeds te bewerken dat men hare aanbiedingen voor geveinsd hield en voortging hem hulp to verleenen. Eindelijk werd hem (809) deel aan de regering gegeven. Welhaast ontstond er echter verdeeldheid tusschen hem en zijne mederegenten , en er verschenen gezanten van beide partijen op den rijksdag to Frankfort (822). Het verschil werd door Lode w ij k bijgelegd en zij vertrokken onder vredelievende betuigingen. Doch in het volgende jaar verscheen Heriold zelf op den rijksdag te Compiegne en drong op ondersteuning tegen zijne vijanden aan. L ode w ij k zond de graven T heota r en Hr uo d­mond voor hem uit om zijne zaak en tevens den ganschen toestand der noordelijke gewesten to onderzoeken. Zij gaven bij hunne terugkomst den keizer van alles verslag , doch de zaken bleven slepende schoon men tot vrede scheen te neigen , die echter niet volgde. In 826 ging H er i o l d tot het christendom over en verzekerde zich alzoo van de krachtdadige ondersteuning van L ode w ij k , die ten sterkste op de uitbreiding van het christendom gesteld was. Hij kwam met verscheidene schepen en talrijk gevolg door Friesland , d. i. langs den Rhijn , to Sugelen­heim , en werd met zijne vrouw en kinderen , benevens ruim vier honderd zijner volgelingen van beide geslachten , plegtig gedoopt. Lode w ij k stond ook als gevader over H e r i old, de keizerin Judi t h over zijne vrouw , en 's keizers oudste zoon Lot ha r i u s over zijn zoon of zonen. Er werden bij deze gelegenheid schitterende feesten en prachtige jagtpartijen gegeven. Men spaarde moeite noch kosten om den Noorman van 's keizers magt en aanzien een hoog denkbeeld to geven. Deze werd dan ook hierdoor zoo zeer getroffen dat hij den keizer your zijn rijk in Denemarken op nieuw leenhulde deed , eene plegtigheid , waarvan de slimme Deen het nietsbeduidende wet zal hebben ingezien , maar waarvan Lode w ij k 's hovelingen breed opgaven. Hij en de zijnen werden met groote eerbewijzingen en rijke geschenken begiftigd en de keizer , meenende dat He r i old nu nog minder in zijn vaderland zon worden opgenomen , gaf hem een vrij grout graafschap in Oost-Friesland, Rhiustri (Rustringen) geheeten, in leen , opdat hij derwaarts met de zijnen eene veilige toe­vlugt mogt hebben. Dit graafschap lag bij Heriold' s bezittingen en dus in het oostelijke gedeelte van Friesland, zoodat hij door doze gift in ons land nog geen gezag kreeg. Doch de keizer moet hem , of toen , of kort daarop , ook met bezittingen in ons land hebben beleend. In geloof waardige schriften leest men , dat R o r i k (R o r u k) de Noorman met zijn broeder Heriold, ten tijde van keizer L o d e w ij k Duurstede (vicum Dorestadum) ter leen heeft gehouden. Op eene andere plaats vindt men melding van de graafschappen en leenen in Kinnin (Kenne­merland) die dezelfde R o r i k van de Frankische koningen ter leen heeft gehad. Eindelijk maakt men uit dezelfde jaarboeken op , dat aan Hemming eenig gebied op Walcberen is verleend. Toen Heriold langs denzelfden weg, welke hij ge­komen was , terugkeerde , bleven zijn zoon en kleinzoon of neef aan het Frankische hof , waar zij , onder de hove­lingen opgenomen , in de zeden en gewoonten der Franken en bovenal in de christelijke godsdienst werden onderwezen. Men gaf Heriold bij zijn vertrek ook den toestel mede tot de heilige dienst en twee monniken , Au s g a n in en A u t b e r t us, om hem verder in het christendom te onderwijzen en te versterken. Later werd H e r i o 1 d uit zijn rijk gedreven en zocht de bescherming des keizers. Deze trok zich zijne belangen aan en werd door hem in zijn rijk hersteld , doch op nieuw werd hij (827) van de regering ontzet en genoodzaakt het land to verlaten. De keizer beproefde nogmaals hem door onderhandelingen te helpen en een verbond met zijn mededinger to sluiten, doch to vergeefs. Sedert zal H e r i o l d niet stil hebben gezeten , doch daar zijne ondernemingen telkens mislukten leefde hij voortaan onder de Franken , en dus wet meestal hier te lande , waar hij vele jaren in groote eere en achting stond. Zie Einhardi 4nnales bij P e r t z Monumenta Germani flisto­rica , T. I p. 201 seqq.; Thegani Vita Ludovic. Pii , bij Pertz, T. II. p. 619 seqq.; Ermoldus Nigellus, de Rebus Ludov. Lib. IV. vs. 147-180 bij Per t z , T. II. p. 501 seqq. ; iinnalcs Ful­denses ad annum 812 , 850 , 851 , 852 ; "Innales Bertin ad annum 814, 815, 817, 819, 821, 822, 823, 825 seqq.; Astronomi Pita Ludovici Pii ad annum 814 ; Eginh ar d i /handles ad annum 815, 817 , 819; Acta S. S. Mons. Febr. , T. I. p. 392; Siegeber­tus Gemblacensis bij Pistorius Rerum Germ.S. S.ed. S tru­ io , p. 788 seqq.; Marianus Scotus bij Pistorius, T. I. p. 658 ; Bolhuis, de Noormannen in Nederland , bl. 49 volgg.; W a. genaar, Paderl. Hist. , D. II. bl. 42 volgg.; Bilderdijk, Ge­schied. des !Wert. D. I. bl. 100 very. , 162 very. , 148. HERK (KoRNms VAN). Deze vertaalde de Xronyk van Egmond of Jaarboeken der vorstelyke abten van Egrnond, in 't Latyn be8chreven door broeder Jan van Leyden, vervolgt en met de vertaalinge der grafschriften verrfj kt , door Gerardus Kempher, uytgegeven en vermeerdert met een lijet van de donatien en de naamen dergeenen die in de abdije begraaven zijn, door Simon E i k e l e n b e r g, Alkmaar , 1739 , in 40., met platen. Zie Cat. der Maatsch. van Ned. I Letterk. , fif)v. 1883-1857 , hi. 107; Cat. Willems, T. I. p. 189. HERLEMANNUS (ALnERTUS), geboren te Diest, schreef: Institutiones Grammaticae Tabulis contractae. Typis Plan­tinianis in 80. Zie Foppens, Eibl. Dag. , T. I. p. 41. HERLOMIUS (JACOBUS) , in 1604 geboren, doch waar is onbekend. Men kent hem als Latijnsch dichter uit Gruterus, Del. Tom. II , p. 1138-1139 , waar een gedicht : Dialogue Pads Sepultae , van hem voorkomt. Zie Peerlkamp, de Poetis Lat. Nall., p. 200. BERLIN (ANNE MARIE) geboren te Arras, was non in het Dominikaner klooster van St. Catharina van Siennes te Douay , waar zij nog in het einde der XVIIe eeuw . leefde. Zij schreef: Les vies et actions religieuses des venerables soeurs Joanne de St. Catherine 4. Dominique de la Croix , professes du Monastere de St. Catherine de Sienne de Douay , extractes du B. P. Jean de St. Marie, avec l'Eloge de soeur Cathe­rine de l'Annonciation tire des Ades du chapitre general de M. DC. 4, Douay, Jean Sennurier. Zie Eckard, Script. ord. Praedic., T. II. p. 847; Paquot, Memoires pour servir ILitt. des Pays-Bas , T. I. p. 148. HERLIN (GAUTIER), geboren te Valenciennes, zoon van Michael Herlin den Oude , een ijverig Hervormde en kapitein der burgerij gedurende het beleg zijner vaderstad. Toen Valenciennes in 1567 door Noircarmes werd ingenomen moest de oude H e r I i n zijnen ijver met den dood boeten. Acht dagen later werd zijn oudste zoon om het geloof in J e z u s C h r i s t u s onthoofd. De drie broeders die nog overig waren , en van welken Gautier een was, begaven zich in radeloosheid onder de wilde Geuzen. Twee werden in het volgende jaar door den provoost Pelle gegrepen en aan een boom opgehangen. Gaut i e r werden neus en ooren afgesneden en de brandstapel wachtte hem. Hij wist echter te ontkomen en was sedert gewoon alle priesters en Spanjaarden , die hij grijpen kon, op dezelfde wijze to behandelen en die te verbranden. Hij was onder de opperhoofden der Watergeuzen bij den Briel. Het is onzeker wanneer hij overleden is. Volgens van Groningen heeft van Haren Berlin te sterk gekleurd toen hij zong: *En by , die bitter staat te zucbten Bij 't swarte vaandel , stijf van bloed , Is voor den Briel het meest te duchten En weer dan qger als bij woedt." omdat de geschiedenis van dergelijke wraakoefeningen niet spreekt. De moord aan de Gorcumsche geestelijken ge­pleegd was zeer wreed , doch van verbranden lezen wij niets en Herlin wordt er niet bij genoemd. Zie B o r, Ned. Oorl. ; Martelaarsboek . Dordrecht bij S a v a n y, 1657 , fol. 436 ; 0. Z. van Haren, de Geuzen , (Uitg. van B i 1-derd k) 8e Zang, D. 1. bl. 18 en D. 11 bl. 50; van Gropin­g e n , Geschied. der Watergeuzen. M. 247 457 ; Chron. van het Hist. Genootsch. , 1). V111. bl. 29 , 30 ; B r and' t, Mist. der Reform., D. 1. bl. 447. HERLIN (MicinEL), zoon van Michael, brooder van Gautier Herlin, die zich ander de edelen, te St. Truijen, vergaderd beyond , werd acht dagen, nadat zijn varier gedood was, onthoofd. Zijn laatste gebed bewoog alien tot innig medelUden , zelfs de beul zonk naast hem op de kniebn en hoorde zijn gebed aan. Zie Martelaarsboek , Dordrecht bij S a v a r y , 1657 , fol. 436 ; v a n Groningen, Geschied. der Watergeuzen, bl. 457 ; Chronyk van het Dist. Genootsch. , D. bl. 29 , 30. HERLS (CoRNELis) , stads-chirurgijn te Middelburg, gaf in het Halt : Examen tractatus Medici de Moscho , a Davide Ultra laco in lucent editi Middelb. ad S. Moulert, 1613 , 80. Examen der Chyrurgie byeenvergadert door mr.Cornelis H e r I s , nu doorgaans verbetert en vermeerdert nae de hedendaagsche speculatien en practyck , gelyck de voorreden aanwyst , beneffens een Aanhangsel van de omloop des bloeds en kort Examen van de Doses der purgatien, vomitiven en operaten. 1666 , 80. Chirurgyns scheepskist. 1723. 80. Zie Foppens, Bibl. Belg. T. 1. p. 260 ; G. N. Kiinig, Vet. et Nova , p. 394; J. A. van der Linden, de Script. Med., p. 127; de la Rue, Gelett. Zed., bl. 39, 244; Arrenberg, ./Vaamreff. ; Cat. Mensuel de la Librairie ancienne de F. M u 11 e r , juin 1860. HERMAN , graaf van Kuinre , in het Iaatst der XIVe en begin der XVe eeuw. In 1407 stond hij en zijne beide zonen het huis en het graafschap van Kuinre aan bisschop Frederik van Blankenheim voor zes duizend twee honderd Frankrijksche schilden af. Zie Dumbar, Kerkel. en Irereldl. Deventer , M. 641 B, en 642 A. Een dubbele groot of botdrager van hem is afgebeeld en beschreven bij v. d. C h ij s , do Munten van Overijssel, bl. 176. HERMAN , graaf van der Lippe , een broeder en stad- louder van den Utrechtschen bisschop Otto van der Lippe , tijdens deze met graaf Willem I van Holland aan een kruistogt deel nam. Hij kwam ook zijn broeder to hulp tegen graaf Gerard van Gelre en de heeren van Bukhorst en Voerst sloeg de vijanden ; belegerde en verbrandde de sterke huizen Bukhorst en Voerst en bragt de wederspannigen wederom tot hun pligt , waarna het in 't volgende jaar , 1224 , tot een openbare oorlog kwam. Zie Du in .Kerkel. en Wereldl. Deventer , bl. 490 ; van der C h ij s , de Munten der Ileeren en Steden van Overijssel, bl. 44; Dez., de Munten der bisschoppen van Utrecht , M. 64. HERMAN , (kapitein) van Leyden , de Leyenaer cre-noemd , was gezagyoerder op een der schepen van °de vloot , die onder bevel van Jacob van Heemskerk, in 1607 de togt naar Gibraltar on dernam. Zie L. v. d. Bosch, Doorluchte Zeehelden , D. II. bl. 5. HERMAN. (Doopsgezinde). In 1563 werden verscheidene personen to Halewijn door den pastoor N. van den K a s t e e l e verraderlijk overgeleverd aan den deken v a n R o n s e , inquisiteur in Vlaanderen , die in stilte aldaar uit Rijssel kwam , ze gevangen nam en op het kasteel to Rijssel plaatste. Eens dat verscheidene broeders en zusters tegenover het kasteel de gevangenen troostrijke woorden toeriepen , word Herman die zich onder hen beyond , door een der stadsdienaren gegrepen , en later levendig verbrand. Zie van B r a g h t , Bloedigh tooneel der Doopsgezinden bl. 300. HERMAN (ALBERT) , geboren to Gouda en pastoor to Baardwijk , leefde in den aanvang der Nederlandsche beroerte , beoefende de Latijnsche podzy , blijkens Sanctae 1Iariae Ecclestae Querela , carmine elegiaco, inscripta Jacobo de Jonghe, Curiae Hollandiae a Secretis. Poemata Miscellanea , inscripta N. V. Cornelio de Jonghe , Baerdtvuici Domino. Manuale D. Augustini S. Libellus de Contemplatione Christi, carmine lyrico. Deze alle berustten weleer in mss. bij M. Z u e r i u s Box hor n. Zie Val. Andreas , Bill. Belg. p. 37; Foppens, Bibl. T. I. p. 4 ; Batavia Sacra, ' T. II. p. 489 ; Hering a, Bijdrage tot de tstder Ned. .Dichters , bl. 50. HERMAN (ALBERTsz,), koster to Amsterdam, een heftig contra-remonstrant , blijkens zijn boekske Spiegel der Jeucht , door hem in het licht gegeven , bij gelegenheid der afzetting van Herman Bar ends z., krankbezoeker , in 1620 to Amsterdam. Zie Brandt, Inst. der Reform.. D. IV. bl. 149. HERMAN (BARENDSZ.) krankbezoeker te Amsterdam , werd door den kerkeraad, buiten weten van burgemeesteren afgezet wijl hij , gewoon met zijne medebroeders eenig gesprek te houden, bun gevoelen aangaande de predestinatie niet deelde. Hierdoor geraakte hij, met vrouw en kinderen beladen in groote ongelegenheid. Hij klaagde het aan bur­gemeesteren, die medelijden met hem hadden , en de zaak bij den kerkeraad poogden te bemiddelen, doch to vergeefs. Pe t r u s Plano i u s zeide rondelijk tot den burgemeester : „Hij moght by zyn vrienden t' Uitrecht gaen , die mogten hem helpen." Eindelijk moest hij , in 1613 , wilde 11;j in de behoefte van 't gezin voprzien, naar 0.-Indio vertrekken. Zie Uitenbogaart's Leven, bl. 141; Taurinus, van d' on­derl. verdraegsaemheit , D. I. C. XII. vers 19 ; Brandt, Inst. der Ref. , D. I. bl. 149. HERMAN (CATFIARINA) , eene Noordhollandsche vrouw , hoewel van klein aanzien in de wereld , nogtans om hare kloekmoedigheid , huwelijkstrouw en andere deugden , waardig aan de vergetelijkheid ontrukt te worden. Gedurende bet beleg van Ostende , in de Nederlandsche beroerten , gelukte het de Spanjaarden , een goed aantal Hollandsche matrozen en eeniae loodsen krijgsgevangen te nemen welke voorts in 'ketenen kluisterden. Ca t h a r i n a was de huisvrouw van een dier ongelukkigen. De ramp , haren man overgekomen had zij niet vernomen , of haar besluit was straks gereed , om , ware het mogelijk, hem uit zijnen kerker te verlossen. Ten lien einde snijdt zij haar lang hoofdhaar of , verkleedt zich in mansgewaad , en begeeft zich naar de vijandelijke leaerplaats voor Ostende. Doch hier strekte hare uitmuntende ligchaamsschoonheid haar tot een hinderpaal. Door deze trok zij elks oogen tot zich ; doch tevens hare spraak , welke haar, eerlang, voor eenen verspieder van prins Maurits deed houden. Op ver­moeden gevat, werd zij insgelijks in den kerker geworpen , aan handen en voeten geboeid en zeer streng behandeld. Gelukkig nog zou zij zich gerekend hebben, indien zij met haren man dezelfde gevangenis ter bewaarplaats gekregen had. Doch deze troost mogt zij niet smaken. Tot ver­meerdering van hare droefheid vernam zij , op zekeren dag , dat van de gevangene Hollanders , zeven met den dood gestraft en de overige voor altijd in ketenen zouden gesloten blijven , 't zij om hier te lande een zwaren arbeid te verrigten of om naar Spanje vervoerd to worden. Onkundig met het lot dat haren echtgenoot beschoren was , en vandaar in droefheid gedompeld zag de ver-momde getrouvve Cat h a r i n a een vader jesuit binnen treden , om , naar gewoonte de gevangenen te bezoeken. Aan dezen , welke ook haar de biecht afnam , besloot zij haar geheim te openbaren. Met verbaasdheid en getroffen over de kloekmoedigheid dezer vrouw , beloofde hij haar alien mogelijken bijstand. En inderdaad hij hield zijn woord. Aan den graaf van B u c q u o y gaf hij kennis van zijne zonderlinge ontmoeting en verwierf dat de door­bedroefde vrouw werd overgebragt naar den kerker in welke haren man zat opgesloten. Naauwlijks had zij dezen in 't oog gekregen of zij viel in onmagt neder. Met vele moeite tot zichzelve gebragt zijnde , vernam zij , aan den toestand in welken zij zich thans beyond , dat het tijd was zichzelve en haar doelwit te openbaren. Nevens de reden harer vermomming verhaalde zij , al wat zij van eenige waarde bezat verkocht te hebben , om voor den prijs daarvan haar mans vrijheid te koopen of indien dat haar mislukte , dan nog moeds genoeg te be zitten om hem in den hardsten arbeid , zelfs in den wreedsten dood te ver­gezellen. Te vreemd was dit voorval , om het voor den graaf van B u c q u o y verborgen te h ,nden. Hij liet het liefhebbend paar in zijne tegenwoordigheid verschijnen , prees C a t h a r i n a om hare kloekmoedige huwleijksliefde , en schonk aan beiden hunne vrijheid, Zie Hoogstraten, Nienwenhuis, Kok, o. h. w. HERMAN (J.tassENs) van Amsterdam , bussenmaker van beroep, werd in 1559 door Jan van Immerseele, niarkgraaf van Antwerpen, om den geloove gevat, gepijnigd en verbrand. Uit zijne banden te Antwerpen schreef hij aan zijne vrienden te Amsterdam een brief behelzende eene „ghetuyghenisse zijns geloofs." Zie Historien oft Gheschiedenissen der vromen Martelaren Anno 1566 , bl. 541 volgg. HERMAN (JANsz.) , Waterlandsch doopsgezinde te Embden , medeonderteekenaar van een brief aan de ver­eenigde Friezen en Hoogduitschen , waarin aan deze het voorstel gedaan werd om zich met de Waterlandsche broederen te vereenigen. Deze brief is door Blau pot t en Cate in zijne Geschied. der Doopsgez. in Overijssel , Groningen en Oost-Friesl. D. I , bl. 115 , medegedeeld uit de Vriendelycke Aenspraeck , 1613 , door J. T. HERMAN (JANsz.) van Sollem , aldus naar zijne ge. boorteplaats genoemd, werd „na reel aenstoots en quellingh om hem van het geloove of te trecken", te Amsterdam veroordeeld om „als een ketter metten vyere ge6xecuteert te worden", hetwelk den 16 Januarij 1553 opcntlijk ge­schiedde. Zie van B r a g h t , Illoedigh tooneel der Doopsge.zinden, bl. 148 ; wagenaar, Beschri)v. van Amsterdam. HERMAN KLIASZOOST brouwer te Utrecht , werd be­schuldigd geld van de predikatien der Gereformeerden verzameld , den predikant op stoel gebragt , een ton biers gezonden te hebben aan de werklieden van den nieuwen tempel, de Sandtkerk genaamd, en zich to hebben laten yin­den bij die van het kapittel van St. Jan , „vrij met hen to verdraegen over seker plaets hun eigen bequaem tot hunne predikatien" , en dien ten gevolge gebannen. Zie Brandt, !list. der Reform., D. 1. bl. 560. HERMAN (PAuLus) werd den 30 Junij 1646 te Halle in Saksen geboren , en had van zijne jeugd of aan een bijzondere lust voor de beoefening der kruidkunde. Om zijne kennis daarvoor nit te breiden en to volmaken , be­ zocht hij de voornaamste hoogescholen , onder welke de Leidsche en werd in 1670 te Padua tot doctor in de ge­ neeskunde bevorderd. Na Italie doorreisd te hebben , begaf hij zich naar Hol­land , waar zijne groote vermaardheid als natuur- en bij­zonder ale plantenkenner aanleiding gar, dat de hooge regering hem in 1672 den last gaf om , op hare kosten , eene reis naar Indie , Africa en Ceylon te ondernemen , ten einde aldaar merkwaardige kruiden en planten te ver­zamelen. Nog voor zijne terugkomst werd hem in 1678 den open­gevallen leerstoel der genees- en kruidkunde te Leyden opgedragen. In 1680 van Ceylon , waar hij het laatst vertoefd had , in Holland teruggekeerd , aanvaardde hij dien post met eerie redevoering de usu hortorunt et nata inde oblectatione. Hij beantwoordde volkomen aan de hooge verwachting , die men van hem koesterde. Dag en nacht hield hij zich bezig met het vermeerderen , uitleggen , be­schrijven , afteekenen en uitgeven der planten , die hij in den hof zelve gevonden , zelve derwaarts gebragt had of nog dagelijks van alle oorden aan haven voorraad toe­voegde , zoodat onder zijn bestuur de akademische kruid­hof een grooteren aanwas verkreeg , dan onder dat van alle zijne voorgangers to zamen. Hij overleed den 25 Ja­nuarij 1695 met den naam van een der grootate kruid­kundigen zijner eeuw geweest to zijn. Hij schreef: Horti Acadenzicz Lugduno-Batavi catalogus exhibens Plantarum omniunz nomina , quibus oh Anno MDCLXXXI ad annum MDCLXXXVI Hortus fuit instructus , ut et plurimarum in eodenz cultarum , et a nomine hue usquc editarum Descriptiones et Icones , Lugd. Bat. 1687, 80. Florae Lugduno-Batavae fibres, sive Eniimeratio Stir-plum A°. 1669 in Lectionibus turn publicis quam pri­vatis expositarum a P. Hermanno, Med. et Botan. P. P Nunc in gratiam Botanophilorum primum in lucem editarunz opera Lotbarit Zumbach, con­dicti Coesveld, Ned.' Cand. , Lugd. Bat. 1690 , 80 . Zie Boerhaave, horti Irevis liistoria, p.29-32; S i e g e n b e e k, Geschied. der Leidsche Hoogeschool , D. 11. bl. 74 , 76-78 , 152 , 153; Par s, Naamrol, bl. 387 ; .dcta Lipsiens. 1696 ; Momoires du temps; Res curiosae et exotica° in ambulacro Horti Academici Lvgd. Bat. visendae , 1690, 80. HERMAN de Schoennzaker, een wederdooper , gaf zich in 1535 in een nacht in het dorp het Zandt genaamd, prov. Groningen , voor den Messias, ja voor God den vader uit, roepende met een vervaarlijke stemme : „Slaet doodt, slaet doodt alle paepen en monnicken ; slaet doodt alle over­heit , de gansche werelt en vooral , die hier regeren. Betert u , betert u ; siet uw verlossino is voorhanden." Op dat gerucht liep het yolk , meenen''de dat het jongste oordeel nabij was , van alle kanten derwaarts , en liet zich dien­zelfden nacht , ten getale van omtrent 300 personen her­doopen , zich diets makende , dat alien , die zich Diet lieten herdoopen verdoemd zouden worden. Doch Herman werd , na het plegen van meer andere dolligheden , gevan­gen , en naar Groningen gevoerd , waar hij , na gepijnigd te zijn , zijne dagen in -den kerker eindigde. Zie Ubbo Emmius, Hist. Fris., C.LVII. p. 884, 885;Brandt, Rust: der Reform. , D. I. bl. 119 ; B r u c h e r u s ,Gedenhb. van Stad en Land° , 111. HERMAN VAN RIJSWIJK. Zie RIJSWIJK. HERMAN , timmerman , werd in 1569 te Antwerpen met nog tien broeders en eene zuster „om 't beleden van Gods woord en het getuigenis der waarheid" gevangen , onderzocht , gepijnigd en ter dood veroordeeld. Hij schreef eene Korte dock grondige en Christelyke bekentenis des Ge­loofs : van den eenwesigen God Vader , Soon en Her­lige Geest : en van de eeuwige GocNIeyd Christi des Soons Gods : Also° oak van de Menschwerdinge , sien­lijkheid , lijden en sterven , van den eeu'wig en eenig geboren Soon des levendigen Gods onses .Heeren en Salig­makers Jesu Christi. Negen jaren te voren had hij een werkje laten drnkken tegen M e n n o en Di r k Philips aangaande den ban. Zie van Braght, Eloedigh tooneel der Doopsgezinden , bl. 415; Brandt, Dist. der Reform, , D. I, 1)1. 501. HERMAN de Verwer , doopsgezinde , werd in Maart 1571 met anderen te Deventer door de Spanjaarden ge­vangen , gepijnigd en den 25 Mei van dat jaar op den Brink , om den geloove verbrand. Zie van B r a g h t , Eluedigh Memel der Doopsgezinden, bl. 551, iolgg. HERMAN VAN WOERDEN. Zie WOERDEN. HERMANI (J.) een Fries , die in de eerste helft der XVIde eeuw zich op do graveerkunst toelegde. Hij ver­vaardigde o. a. naar de teekeningen van J. R e ij n e r s een pracbtwerk in breed groot quarto , voorstellende De Begrafenis van Ernst Casimir , Leeuwarden 1633. Er zijn ook enkele portretten van zijne hand gesneden. Zie Kramm, Levens en Werken der Ien J'laamsche Kunst-schild. D. II. bl. 679. HERMANNI (PETRus) , to Harlingen geboren , was predikant in de classis van Leeuwarden , toen hij in 1613 te Dokkum werd beroepen , waar hij net zijn ambtgenoot Hai° Lambe r ti in 1620 werd afgezet , wijl hij wel zwarigheid maakte de Dordsche canons te onderteekenen , doch daartoe eindelijk overging. Gedeputeerde staten ge­lastten hem 7 Julij 1.621 uit Dokkum to vertrekken. In 1621 en 1624 wendde hij zich met La m berti tot de Synoden in Friesland , om herstel en tolerantie , doch werd afgewezen. In 1624 werden de twee predikanten H. Kolde en P. E i 1 fh e m i u s gecommitteerd , om beide met de leer der Hervormde Kerk te vereenigen , welke poging vruch­teloos schijnt geweest to zijn. Van hem is nog een brief aan D. S n ecanus, predikant en rector to Sneek voor handen , in 1616 geschreven. Zie Valerius Andreas, Bib I. Elg.,p. 381; Diest Lorgion, de Ned. Berm Kerk in Friesland , bl. 67 , 69, 73 ; Y p e y en Dermout, Geschied. der Ilerv. Kerk , D. II. bl. 178 , (295) ; Co­lumba, Naamreg. der Predd. van Dokkum , 1766 , bi. 71 ; Cat, C. van Alkemade en P. van der Schelling, p. 69. HERMANNI (PrauPPus). Men vindt van hem : Een constich Distillier-boeck , inlioudende die rechte ende waerachtige Conste , onz alderhande Wateren , Cruyden , Bloemen, Wortelen , ende alle andere dingen te leeren distilieren, op 't alder constichste beschreven door M. Philipputn H er m a nni enz. Nu op het nieu weder ot'ersien , gecorrigeert ende verbetert. Ge­drucht tot Anzst. bij Broer Jansz. 1622 , kl 80. Zie Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. , D. II. bl. 475. HERMANNI (WESSELUS of BAsiuus). Lie GANSFORT. HERMANNIDES (RuTGERus) werd to Wilda , in het koningrijk Polen , geboren. Na volbragte studien door- reisde hij Frankrijk , Engeland en het Noorden van Eu­ropa en werd , na zoo de wereld te hebben gezienin 1647 rector aan het gymnasium to Harderwijk en bield den 30 van Wintermaand eene oratie de Scholi8 et Literzis. Kort daarna werd hij doctor der regten , in welk vak bij bij­zonder ervaren schijnt geweest to zijn , wiil hij , bij ont­stentenis van eenen juridischen boogleeraar , meermaal als promotor diens plaats vervulde. Niet minder was hij er­varen in de wijsbegeerte. Zelfs benoemden hem curatoren , tijdens de verlieffing hunner school , tot buitengewoon hoogleeraar der redeneerkunde en de senaat verklaarde hem eenige jaren later tot doctor in de wijsbegeerte „we­gens de uitnemende geleerdheid , daarin door zijn open­baar en bijzonder leven aan den dag gelegd." Reeds vroeger , den 15 Junij 1654, was bij Corn. Tolli us als gewoon hoogleeraar der historic- en staats­leer opgevolgd. Op verschillende wijze zag hij zijne ver­diensten erkend. Groot was de dienst die bij aan weten­schap en letteren bewees ; grooter nog , toen bij na den intogt der Franschen in 1672 , ten jare 1673-1675 , het rectoraat bekleedende , bet zieltogende leven der akademie hielp verlengtn. Hij overleed den 29 Maart 1687 , bij Basilia van Bee c k drie zonen nalatende , Joha n-n e s , voornaam koopman te Rotterdam, wiens dochter , Johanna, buwde met 1. Daniel de Ram , kooprran to Amsterdam en 2. met Theo d. van den Houte, als predikant te Maasland in 1743 overleden. T heod o­r u s en Rutgerus, die volgen. Hij schreef : Britannia Magna , Amst. 1661 , 120. Peninsularum regnum Sueciae , Daniae Norwegiae , Hard. 1666 , 120. Slesonii et Holsatiae descriptio nova. Orthotonia 8. doctrina de accentibus Graecis, tertium em. et aucta , Amst. , 1664 , 80. De Graecid. Ook gaf hij uit : Sallustius , Amst. , 1661 , 80. Florus , c. n. S almas i i ed. R. H., Neomag. , 1662, 80. Petronii Satyricon , Amst. , 1663 , 160. Corn. Nepos , 1685 , 120. Zie Saxe, Onom. Liter. , T. V. p. 89; J o ch e r , Gelehrt. Le r. , i. V. ; Sehrassert, Beschrijv. van Ilarderutk, D. I. bl. 74 ; Bat. J. G, d e Crane , p. 122-123 ; B o u a n , Geschied der Geld. Iloogesch , D. I. bl. 180 volgg., 322 323, 333, 338, D. II. bl. 651; lioekzaal der geleerde Wereld , D. I. bl. 569. HERMANNIDES (TinopoRos) te Harderwijk geboren, 43 weru atuaar in .Lbt.A student en den 10 November 1671 ? Op verzoek van den senaat gaven curatoren hem het regt „extra ordinem publice docendi et collegia habendi." Zie B o u m a n , Geschied. der Geld. lloogesch. , D. I. bl. 183 , 184, 361. HERMANNIDES (RuTGERus) , broeder van The o d o­r u werd ten jare 1696 , na het geven van een lofdicht v66r den Pomponius Meta van Jacobus G r o n o v i u s, in den hevigen lettertwist gewikkeld tusschen Pet rus Francius en C. Valerius Accinctus, d. 1. Jac. Pe ri zoniu s. Aan hem werd toen een scherpen brief gerigt. getiteld G e r a r d i Havercampii ep. ad R. H e r m. J. U. D. Hij behoorde onder die leerlingen van Francius, welke door de tegenpartij Petrullii genoemd werden. Zie B o u m a n , Geschied. der Geld. Hoogesch. , D. I. hI. 182. HERMANNIUS (HENR.) te Bremen geboren , was can-. didaat , toen hij bij de classis van Groningen , den 9 Junij 1645, bevestigd werd tot predikant te Phernambuk in Brazilian , werwaarts hij dat jaar vertrok ; na 9 jaren dienst aldaar was hij genoodzaakt , door de verovering van dat land , naar Nederland terug te keeren. Hij verzocht aan de synode van Stad en Lande in 1655 , om zijn ach­terstallig traktement en recommandatie tot eenige plants. Hij werd als lste predikant te Veendam bevestigd den 16 December 1655 en overleed er 1 Mei 1687. Hij schreef : Tweetal Leerredenen met eene Voorrede en drie Leerred. uitgegeven van H. Janssonius, Gron. 1772 , 80. Zie Arrenberg, Naamreg. van Boeken, bl. 225'; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande , bl. 232. HERMANS (Louis) , een bloem- en fruitschilder , den 16 October 1750 te Maastricht geboren , en aldaar den 16 Julij 1833 gestorven. Zie dnnales de l'Acade'mie d'Archoologie de Belgique 1857 ; Kr am m, Levens en lrerken der Holl. enVlaamsche Kunstschild, , D. II. bl. 680. HERMANS (FRANcois), broeder van den bovengemelde, een historieschilder , vervaardigde met dezen verscheidene zinnebeeldige schilderstukken , die , met bloemen en vruch­ten versierd , nog heden in de 0. L. V. kerk te Maas­tricht aanwezig zijn. Zie Kr a m m , Levens en Werken der Holt. en Vlaamsche Kunst­schild. , D. II. bl. 679. HERMANS (M.) , een beeldhouwer, van wien op Catal. van Jacob Otten Husly, Amsterd. 1798 , No. 6, voorkomt, een beeldwerk voorstellende de Liefde , afgebeeld door eene zittencle vrouto met drie kindertjes, volgens K r a m m meesterlijk fraai. Deze meent dat het niet on­mogelijk is , dat hij een der beide broeders was , die in de voorgaande artikels vermeld zijn en welligt de vader van den volgende. Zie Kramm Levens en Irerken der Hal. en Vlaamsche Kunst-schild. , ' D. III. hl. 680 HERMANS MATTHIEU) neef van Loui s en F r a n-c ois, den 8 September 1789 te Maastiicht geboren , schilder en bouwmeester , bestuurder der teekenscholen zijner geboortestad. Van hem zijn de teekeningen der in de Romeinsche badstoven gevonden oudheden in het werk van dr. Leeman s over de Themes de Maastricht. Zijn voornaamste werk is de groote steenen boog der brug over de Maas te Maastricht , door hem ontworpen en in 1828 voltooid. Hij overfeed in 1842. Zie iinnales de l' Atcaddmie d'Archoologie de Belgique 1857 ; Kra in in, Levens en Werken der Boll. en Vlaanische Kunstschild., D. 111. bl. 680. HERMANS (MICHAEL) een Antwerpsch kunstscbilder,, van wien alleen bekend is , dat hij in 1550 medelid der broederschap van St. Lucas te Antwerpen was. Zie Kra In ro, Levens en Werken der Boll. en Vlaamsche Kunst­schild. , D. III. hl. 680. HERMANS (G.) , R. C. pastoor te Grave en vice­generaal van Noord-Brabant. Hij stierf in 1840 in den ouderdom van 79 jaren. Hij was ridder der orde van den Nederl. Leeuw. Zie lluIler, Cat. van Portrett. HERMANS (GOOF.) in 1725 geboren , 44ste abt van Tongerloo , wiens portret voorkomt bij Muller, Cat. van Portrett. HERMANS (JAN) schijnt een aanzienlijk regeringslid to Dordrecht geweest te zijn ten tijde van graal Willem V van Beijeren. Hij komt als zoodanig voor in een stuk van April 1416 betrekkelijk taken in het muntgebouw dier stad behandeld wordende. Zie van der Chijs, de Munten van Holl en Zeeland ens , bl. 294 noot. HERMANSZ. (EvERT) word te Amsterdam geboren. Toen de regenten van bet gasthuis te Amsterdam be­sloten hadden een predikant te beroepen , verzochten zij burgemeesteren dat bun Evert of E v erhard H e r-m a n s z o on , sedert 1576 predikant to Maasland , mgt worden toegestaan. In dit verzoek werd bewilligd en verwezen regenten aan den kerkeraad opdat bet be- roep ook met diens toestemming mogt geschieden. De ker­keraad hoorde den voorgeslagen predikant op drie punten : 1. of hy ook een trek hadde ende hem in wendig voelde geroert om zijne vaderstad , indien hy beroepen werd , to dienen ? 2. of hy ook stigtelijk van zijne gemeente zou kunnen ontslaagen worden ? 3. of by zich in leere en ker­kelijke vergaderingen ook met de andere dienaars dezer stede zou kunnen voegen ? Na hierop voldoend geantwoord to hebben , werd hij in 1582 tot predikant in het gasthuis bevestigd , en overleed er in 1589. Zie W a g en a a r, Beschrifring van ihnsterdam , D. VII. bl. 431, ; Croese, Kerkel. reg. der Pred. te Amst. , bl. 27. HERMANSZ. (HERMAN) In 1567 werd door de rege­ring van Amsterdam aan de Hervormden aldaar drie pre­dikplaatsen aangewezen , en onder deze de spijker, schuur of het pakhuis van Her m an Her mans z. , die zij het Nieuw Jeruzalem noemden , op de Oude-Zijds Kolk. Den 30 Maart 1567 , vier weken voor het vertrek van B r e­der o de uit Amsterdam , verbonden zich aldaar de voor­naamste Gereformeerden , „bij eere , trouw en mannen­waarheid , om den 100sten penning hunner goederen op te brengen tot vervalling van omtrent elfduizend guldens aan wapenen , pakhuishuur , reis- en andere kosten , ten dienste der gemeene zaak , uitgegeven ; alzoo men voorzag dat de gemeente niet langer stand zou kunnen houden , en het tijd werd elk zijn verschot to voldoen." Zie W a g e n a a r , Beschr. van 4msterdam , D. VII. bl. 214 , 252. HERMANSZ. (HERmAx) van Emden , varensgezel, wo­nende to Rotterdam , werd in 1623 door Corn e 1 is G e r ri t s z o on , z wager van S la t ius, aangezocht tot het doen van den aanslag op het leven van prins M a u-r t s. Pet rus Scriverius meende echter dat noch Herm an s z. noch zijne beide makkers , Jan Klaes z. en Dirk Lee n der t z. , immer het regte fondament der zaak geweten hebben. Drie dagen voor de aanslag zou geschieden , begon hij echter te twijfelen , waarop C o r-n el is Gerrit s z o on hem moed insprak , zeggende : „Hoe sit gy dus ? Het quaetdst sal alleen sijn om den Prins te vervoeren." Hij werd kort daarna gevangen genomen -en onthoofd. Zie J. van der Sande, fist., B. VII. M. 269; Aitzema, Sateen van Staet en Oorlogh , B. 111. M. 395 ; Baudartius, Memo­rien , B. XV. hi. 44 ; Scriverins, ilanhangsel op 't Oed Bata­via, p. 193 ; Brandt, Rust. der Reform., D. IV. hi, 911, 919 , 930. 932, 989. HERMANSZ. (Muni) van Gouda of Hermannus Goudanus, broeders zoon van Cornelius Aurelius, contubernaal van Erasmus in bet Angustijner klooster van Steyn bij Gouda , waarin ook Her mans z. monnik was. Erasmus, met wien hij zeer bevriend was , noemde hem den geleerdsten onder de geleerden en den deugd­zaarosten onder de deugdzamen. Hij overleed in den jare 1510. A l a r d u s van Amsterdam vervaardigde dit graf­schrift op hem : Gu . lielmus a Gouda aura vend fluens Bonus arte dicendi , sed ex tempore Itlelior Poeta et optimus historicus Gouda , hac quiescit abditus urni. Hij beschreef den oorlog tusschen de Hollanders en Gel­derschen van 1507-1509 , waarin men een breedvoerig verhaal van het innemen van Muiden en Weesp , het ge­vaar van Amsterdam , met nog andere zaken daartoe be­trekkelijk vindt. A n t on ins Mat tha e u s heeft dit werkje vroeger (de bello Gedro Gernzaniae , te Amsterdam 1517 uitgegeven) eene plaats gegeven in het eerste deel zijner Analecta vet. et nzedii aevi , p. 321 seqq. (G uilielmi H e r m a n n i Goudani Hol'andiae Gelriaeque bellunz quod gestum circa Ann. 1507 et deinceps). Aan het hoofd er van noemt hij zich : Wilhelmus Herman nus, Olandus Goudanus & Divi Augustini in Stein prope Goudam n tan us beklaagt zich, in een brief aan Arnold van Buchel (waar hij verkeerdelijk Cornelius Goudanus wordt genoemd) en aan La p-pins a Waver en, dat hij , bij het schrijven zijner Gel. dersche Geschiedenissen, dit stuk niet had kunnen magtig worden , en beschuldigt zijn neef M. Z u e r i u s van Bo x-b o rn, die door Seri ver ius (een boezemvriend van P o n-t anus te vergeefs daartoe was aangezet) van onheusch­heid. Inderdaad vindt men hier veel geboekt , 't welk Ponta n us elders niet vinden kon , waarvan Mat t hae us in zijne voorrede een voorbeeld geeft. Erasmus roemt op meth. dan eene plaats zijne gedich­ten (Odarum 'Viva 1494 , Parisiis 1497 in 4.. edente E r a s m o) welk oordeel later door Peerlkamp is be­vestigd. Hij gaf ook in bet licht: Exportulatio Christi morituri , Ant v. , 1559. Typis Joan n. Belleri, 160. , cum aliis sitnilis argumentis libellis , Antv. 1562 , achter de Quatuor Virtutis Dominici Mancini. Ook vertaalde hij eenige fabelen van A es o p u s, to yin­den in de Fabulae A esopi ed. a Martini Dorpio,Antv. 1539 , p, 33 , en schreef een heldendicht getiteld : D. Hieronia Vita et Pasaio , dat vroeger in handschr. te Leuven werd bewaard. Zie Beatus Rhe nan us in zijnen opdragtsbrief aan keizer K a-r e 1 V, voor de werken van Erasmus; Fabricius, Bibl. med. et insim. aet. , T. III. p. 435; Valerius Andreas, Bibl. Belg. p.820; Vossius, de Bust. Lat., Lib. III. C. 10; Foppens, Bib!. Belg. , T. I. p. 407; Dedicatio van A. Matthaeus final. Vet. et Med. aevi, T.I.p.XX;Ant.Matthaeus, Sylloge Epistolarum, p. 138,221; M. Vonck, Voorrede op Huijgen's Doesburg , bl. 29-34; J. Walvis, Beschrijving van der Goude , D. I. hl. 239-244; J a c. Scheltema, Mengelwerk , D. I. bl. 89; Delprat, over de broe­derschap van Geert Groote , bl. 173, 174 H o e u f f t , Pam. Lat. Belg., p. 6; Scriverius, Op. poet., p. 128; Adr. Junii, Ba­tavia, C. 10 ; Peerlkamp, ritae Belgarum qui Lat. Harmina scripserunt , p. 20; Dodt van Flensburg, in gonst- en Letterb.1831 , No. 21 , bl. 328-330; de Wind, Bibl. van Ned. Geschied. , bl. 109 , 527. HERMANSZOON (JACOB). Zie JACOBUS ARMI­NIUS. HERMANSZOON (WOLFERT). Phili p s III onzen handel in de Indian trachtende te beletten , gaf in 1601 Don Andreas Hurtado de Mendoza, be­velhebber eener Indische vloot , last naar Bantam , waar de onzen, met verlof der regering , hunnen meesten handel dreven , te vertrekken. Doch bier trof hij vijf Holland-ache schepen aan , onder den admiraal W o 1 fe r t He r-m anszoon, die hem op den 27 December 1601 zoo veel werks gaven , met gedurige schietgevechten , dat hij , twee schepen verloren hebbende , de wijk nam. Hij zeilcle toen naar Amboina , daar hij alle plaatsen , die met de onzen gehandeld hadden , deerlijk verwoestte , de specerijboomen alomme verdelgde en uitroeide. W o 1 fe rt H er man szoon, met groote blijdschap te Bantam ingehaald , begaf zich eerlang naar Banda, waar de baste noten-muscaat-boomen wassen , en sloot aldaar een verbond met de eilanders, bij betwelk hij het eiland beloofde to beschermen tegen de Portugezen, mits zij hunne specerijen alleen aan de onzen verhandelden. Voorts verbond men zich elkander , in zake van godsdienst , niet lastig to zullen vallen en elkanders overloopers niet to zullen aanhouden. Hij keerde in 1603 weder in 't vaderland terug. Zie van 11 etere n, Ned. Hist., B. XXV, fol. 474. vers.; Groti Histor., Lib. XI. p. 426 ; Begin en voortgang der 0. I. Comp. , D. I ; Wagenaar, Vad. llist. , D. IX. bl. 143, 144 ; .Ned. !Addend. ter Zee , D. I. bl. 200 ; de Jonge, Ned. Zeew., D. I. bl. 311. HERMANNUS VAN HOORN , bisschop van Utrecht , werd niet zonder hevige oneenigheden na den dood van Heri be r t us , in 1150 tot bisschop van Utrecht gekozen. Hij bestuurde de Kerk met at to groote zwakheid en slap- heid en overleed , na eene regering van bijna 6 jaren , den 27 Maart 1156. Zie Chronicon Joh de B e k a , continens res gestas Episcop. Dl­traj. p. 38; Buchelius in Bekam, p. 40 ; Chronicon auctius Joh. de Beka, in A. Matthaei Anal. Vet. 'Levi, T. III. p. 98; B a rla n d us in Cat. Episc. Cltraj ; Otto Fri n sin g ensis, de rebus gestis Freder. I. Imp. C. 62 ; Batavia Sacra , T. I. p. 202 ; Wagenaar, Vad. !list. , D. II. bl. 235; Bilderdijk, Geschied. des Yoder/. , D. II. M. 49 ; van G i 1 s , Katholyk Meyerysch Memo­rieboek , bl. 69 ; van Gila en Coppers, Nieuwe beschr. van het bisdom van 's Ilertogenb. D. I. bL 133 ; D u m b a r , Kerkel. en We­reldl. Deventer , bl. 447 ; van der Chijs de Munten van Utrecht , bl. 48 ; de Munten van Rolland en Zeeland ,' bl. 12. HERMANNUS bisschop van Leona , wij-bisschop van Willebrand us bisschop van Utrecht , leefde in de eerste helft der XIIIde eeuw. Hij wijdde de kapel op den Hoef of Rijnegom met het kerkhof. Hij overleed te Utrecht en werd in de St. Servaas-kerk aldaar begraven met B a duinus, ook wi,j-bisschop van denzelfden Willibran.-dus. Zie Chronyk van Egmond , bl. 40 ; Vatavia Sacra , D. I. bl. 221. HERMANNUS , monnik van St. Vincent van Laon , naderhand abt van St. Martinus te Doornik , van de orde der Benedictijnen, van 1127-1137. Ilij schreef: Narratio restaurationi8 Abbatiae S. Martini Tornacensia , het eerst door Lucas D a c h e r i u s in Tom. XII Spa­cilegii , p. 358 seqq. (ed. novae Tom. II. p. 888) uitgege­yen. Cum additionibus aliorum auctorum. , pag. 922 & 926 , oh anno 1127 usque ad annum 1160. Men heeft nog drie boeken van hem , behelzende de wonderen van de maagd Mar i a van L a o n , gedrukt met de werken van Gui be rt v an Noi en t, en eene verbandelina over de Menschwording Christi , opgedragen aan Step h''an u s, aartsbisschop van Weenen. Men vindt ook iets van hem in Veterum aliquot Galliae et Belgii scriptorum opuscula sacra , numquam edita , jam vero e Mss. Codic ibus Bibliothecarum Galliae in lucern prodeuntia. Leiden, P. v. d. Mee rsc he, 1692, 1 vol. 120. , met de portretten der schrtivers, Hi n cm a r u s, S. Fu Iber­t us, H e r m a n n u s abbas Tornac., Ern aldu a abbus Bonae­vallis , Guillielmus aVas Rhern. , et Gualterus de Castellione, Torn. Canon. Praep. Zie Fabricii, Bibl. Med. et Infim. Lat. , T. VI. p. 718; Vos­sins, de list. Lat., p. 433; Bat. Willems, T. I. p. 7 ; Val e­rius Andreas, Bibl. , p. 378 ; Du P u i , Bibl. des auteurs eccl:siast. HERMANNUS , de XXVste abt van Adewert , werd, op den dag van St. Pieters' Stoel 1500, tot die waardig­heid verheven. Hij was een man van een eerlijk !even , van zeer goede zeden en een groot ijveraar voor de belan­gen der orde. Hij regeerde echter slechts 4 jaren en 3 weken , deed toen, in tegenwoordigheid aller Bernardijner abten van Friesland, afstand, en behield slechts een jaar­geld voor zich. Sedert kettle hij nog 12 jaren en 2 maan­den , en stierf als een arme monnik in 1516, 's daags voor bet feest van paus Sylvester. Zie Batavia Sacra , D. IV, bl. 340. HERMANNUS , kapellaan , abt van het klooster van St. Laurentius , van de orde van St. Benedietus buiten Utrecht. Hij sprak , als pauselijk regter , refit in een twist tusschen Rudolf van Y z e n d o r en, proost van St. Pieter , to Utrecht , zoon van wijlen den ridder Arnold van der Law ij c , betreffende de curtis van Zeelbeek en andere goederen, behoorende aan den proost en de kerk van St. Pieter to Utrecht , 3 October 1403. Zie kronyk van het Hist. Genoots. , D. VII. bl. 73. HERMANNUS , (ONNO) , ook van Gelder genaamd , predikant to Jemgum, raadpleegde, bij gelegenheid der ziekte zijner vrouw een duivelbanner (1579). Toen zulks bij bet coetus van 0. Friesland was bekend geworden , werd bij der bedieninge van de kerk onwaardig gekeurd. H e r-m annus wendde nu alles aan opdat het coetus dit von­nis moat herroepen. Zulks weigerde het, wijl het meende , „dat bij meer om de predikantsplaats als van wegen der zonde bekommerd was" en zette hero af. Den 15 Augus­tus 1580 verscheen Ligarius, hofprediker van graaf E d z a r d , voor het coetus en betuigde , dat het de wil was van den graaf, dat Hermannus, schoon onboet­vaardig blijvende , zou hersteld worden. Aan dit bevel werd door het coetus gehoorzaamd. Hij moet er omstreeks 1584 overleden zijn. Zie E. Meiners, Oostvrieslandsche /Terkel. Gesch., D. I. H. 151-158; Reershemius, Ostfr. Pred.--Denlan. (1765) bl. 90. , HERMANNUS Aquilomontanus omstreeks 1544 pre­dikant in het Ouden-Mannenbuis to Embden vriend van Henricus Bullingerus, die hem in een brief aan Johannes a. Lasco liet groeten. Zie Eggerie Beninga, llistorie van Oostvriesland, bij Mat­thaeus, final. Vet. Beni , T. IV. p. 784; Gabbema, Cent. I. Epist. 18, 19. HERMANNUS GERARDUS, predikant te Enkbuizen, was gedeputeerde der Noordhollandsche Synode in 1619 , bij welke gelegenheid J. Gees t e r a nu s, predikant • to Alkmaar , over de beroerte , die aldaar plaats had gegre­ pen , werd ondervraagd. Zie Brand t, Hist. der Ref. D. III. IA. 357 , 359 , 362 , 465 ; Paauw, Kerkel. Alphab. , bi. 96. HERMANNUS (HAlo) , omtrent het jaar 1500 gebo­ ren , een Friesch , doctor in de beide regten en raadsheer van Karel V. Hij gaf het boekje van Luca n us ra-ri f4 TCalC47 irtcriutv T;2. 6'40131 de non facile credendis de­ lationibus door R. A g r i c o l a in het Latijn vertaald, Ad­ ditd praefatione ad Erardurn a Marca, Card. Episc. Le­ odicensem Lovanii apud R u t g e r u m Rescium, 1530, 80.. in het licht Er zijn ook brieven van hem aan Erasmus, die on­ der die van den laatste voorkomen. Erasmus prees die brieven zeer en maakt ook melding van hem in eene voor­ rede voor S e n e c a. Hij huwde in 1528 Anna; zuster van Si bran t Occ o. Zie Valerius Andreas, Bibl. Belg., p. 559; Popp ens, Bibl. Eels- , T. 1. p. 430 ; Chron. van het [list. Genoots. , D. 11. W. 44. HERMANNUS HENRICI , eerst een der 12 priesters aan de Groote kerk te Embden , later (1524) aldaar de tweede predikant en ambtgenoot van G e o r g i u s Apo r-tan u s. Zijn afkomst en bet jaar van zijn overlijden zijn onbekend , doch stellen sommigen in 1536. Zie E Meiners, Oostvrieslandsche Kerk. Geschied. , D. H. bl. 201, 202. HERMANNUS JOHANNES , eerttids monnik, was een der eerste leeraars onder het kruis. Zie II. Ant. van der Linden, in Epistola Syntag. Theol. prae­fixa; Brandt, Mist. der Reform. , D. 1. M. 149. HERMANNUS (LuDoLFus) een geleerde te Deventer , die in 1525 door Gerard Geldenhauer aldaar be­zocht werd , blijkens diens Itinerarium door dr. L. J. F. Janss-en,uitgegeven in Kist en Royaards, Archie) voor Kerkel. Geschied. , D. IX. bl. 509. HERMANVILLE (D') schreef: L'histoire de la vie et du rninisare du B. Abbd Idesbalde (van der Gracht) sous Thierry d' Alsace cornte de Flandre ; qui contient les e'vdnemens du XIIme sleek ; avec une Dies. sur l'orthodoxie du culte des Saints etc. , le tout enrichi de notes par Mr. * * * , clod. en Theol. , Braze J. Léon aid 1715, kl. 80. Zie Cat. der Bibl. van de Maatsch. van Ned. Letterk. D. II. M. 180. HERMEGISKEL , koning der Warniers , trad in een tweede huwelijk met eene dochter van The o d o r i k , ko-nina van Oost-Frankrijk , wiji hij 't voor het belang zijner onderzaten dienstig keurde , dat hij op 't naauwst met de Franken , wier rijk slechts door den Rijn van 't zijne af­gescheiden werd , verbonden was. 't Is ten hoogste waar­schijnlijk dat deze dochter Theodechilde zal geweest zijn , gelijk uit bet vervolg is of te leiden. Her megiske 1, dus met de Franken vermaagschapt , had voor zijnen zoon Radigis, toen deze nog een kind was , de zuster van zekeren koning der overzeesche Anglen of Engelschen tot eene vrouw verkozen , aan welke haar broeder eene aanzienlijke bruidschat toegelegd had. De voltrekking van het huwelijk werd echter , of om de jonge jaren van 'het paar , of om eenige andere reden een gerui­men tijd uitgesteld. Radigis bleef bij de Warners en zijne bruid in Engeland. Her megisk el ondertusschen zijnen dood voelende na-deren , en zich in het gezelschap van de voornaamste der Warners bevindende , verklaart hun „dat de zucht om 's lands welstand te bevorderen hem alleen had doen be-. siuiten om voor zich eene vrouw uit het naburig Oost-Frankrijk te zoeken , en zijn zoon eene bruid uit het over­zeesch eiland Britannie toe te scliikken ; doch dat hij geene kinderen bij zijne Frankische vrouw verwekt hebbende , voorzag dat de vriendschap tusschen de Warners en Fran­ken to zeer verkoelen zou , wanneer bet huwelijk van Radigis met de Britsche prinses voortgang had. 't Was ondertusschen zijns oordeels, het belang der Warners , met de Franken liever dan met de Britten vermaagschapt te zijn. Met de laatsten zouden ze , uithoofde van de verdere afgelegenheid zich niet dan met veel moeite en na verloop van eenen geruimen tijd , kunnen vermaagschappen. De Franken werden alleen door den Rijnstroom van hen afge­scheiden. Oak waren de Franken veel magtiger dan de Britten , en konden den Warners daarom veel voordeels of nadeels toebrengen , naar dat hun 't staatsbelang drijven zou. Onderlinge huwelijken waren bekwaam , om de vriend­schap der Franken te verkrijgen. Werd deze band niet tusschen de twee volken gelegd , de Franken , als de mag. trgsten , zouden welhaast gelegenheid vinden , om hunne grenzen tot in het land hunner magtelooze naburen uit to breiden , of hun , onder een of ander voorwendsel , den oorlog aan to doen." Her megiskel, den edelen onder de Warners deze zwarigheden op het nadrukkelijkst heb­bende voorgesteld , maakte hen begeerig om to weten , wat bij , tot wegneming er van , wist aan de hand to geven. Hij raadt hen dan dat zij , na zijn afsterven, zijnen zoon zouden trachten to bewegen om de trouwbeloften , aan de Britsche prinses gedaan te breken, en zijne stiefmoeder , volgens lands gebruik, ten huwelijk te nemen. Kort daarna stied' Hermegiskel. Zie verder artikel Radigis; Procopius, de Bello Gotthico, Lib. IV. C. 20 ; Wagenaar, Fad. llist., D. I. bl. 314. HERMKHUIZEN (JOANNES SYBING VAN) zoo schreef hij zich zelf , theol. doctor , kwam als proponent in 1716 te Rolde , in 1724 te Utrecht , waar hij overleed den 28 Jan. 1740 , in den ouderdom van 50 jaren. Hij was twaalf jaren oud , toen hij een gedicht op den dood van den Leid­ schen predikant K n i b b e , in 1701 overleden vervaar- ' digde. Bij gelegenheid van het eeuwfeest der Utrechtsche akademie vervaardigde hij een Latijnsch gedicht , getiteld : Felicitas saecularis Acad. Traj. , 1736. Zie Naamlijst der Predikanten achter bet zoogenaamde Utrechtsche Passieboekje 1763 ; La Rue, Gelett. Zeeland , bl 81 ; Heringa, Bijdrage tot de Lyst der 1Vederl. Dichters , bl. 50 ; Navorscher , D. bl. 57, 195 , 252; Cat. de Crane, bl. 91; Cat. de Gro e. bl. 68. HERMKHUYSEN (BERNARDUS VAN) , was candidaat toen hij in Sept. 1679 beroepen werd te Meliskerken. La­ter was hij predikant te Oost-Zaandam en in 1696 te Lei-den, waar hij in 1701 stied. Hij schreef: De wet der schaduwen aangaande den Tabernakel der ge­tuygenisse , deszelfs gewij de Dienaars en pligtel yke vyerdagen, uit de Woorden Gods en de Instellingen der J ooden opge­helderd , tot de afgebeelde genade overgebragt , en tot ode­ninge van Geloof en Heyligmakinge toegepast. Amst. , 1700 , 1720 , (derde druk) 1738 , 40. In dezen bundel komt de oudste , aan prof. Kist be­kende , leerrede op Leiden's Ontzet voor. Zie N. C. K i s t , Letterk. en beoordeel. overzigt der geschied. van het beleg en ontzet der stad Leiden M. 25 ; Orde volgens welke de Feest- en Lijdensteksten. in de N. II. Gemeente te Leiden gepredikt worden , bl. 120; Arrenberg, Naamlijst, bl. 225; Cat. deGroe, bl. 68 ; N eocori, Bibl. Libri Nov. , T. V. pag. 754 seqq. ; Paanw, a. v. M. 96 , die zcgt dat hij in Julij 1700 overleed. HERMSEN (HERMAN) godsdienstoefenaar to Rotterdam, schreef : De uitnemende kracht van Christus liefde , Rott. , 1757 , 1764, 80.,Amst. , 1770 , 6e druk , 80. Hetwelk hij in 1757 introk. Zie Arrenberg, Naamreg. bl. 225; Cat. de Groe, bl. 171; Illuller, Cat. van Portr. ; Boekzaal 1757 b. , bl. 240. HERO (ALBERTUS) , een Fries van geboorte , een der eerste kweekelingen aan bet collegie van Viglius to Leu- yen. Aldaar zijne godgeleerde studi6n geeindigd hebbende , begaf hij zich naar Keulen en onderwees aldaar de wijs­begeerte in het gymnasium Laurentianum. Hij stied als pastoor te Gerritstein bij Dusseldorp in 1589 , omstreeks 40 jaren oud. Men heeft van hem : Epigrammata diversa Latin?, Graece et Hebraic?. De Providentia Dei Libri V , Coloniae , 1532 , 80. Censura de tribus Lutheranorum agendis, in Bibliotheca Ec-clesiastica Cornelii Schultingii , p. 77. Zie Suffridus Petri, de Script. Frisiae Decade , XIV ; V a­ler. Andreas, Eibl. Eelg. , T. bp. 41. HERON (PIETER JOHANNES) werd in 1778 te Middel­burg geboren. Na de lagere scholen bezocht te hebben , werd hij door den predikant A. van Deinse, die tevens praeceptor aan de Latijnsche school aldaar was , in de Latijnsche taal onderwezen , zoodat hij twee jaren later reeds de collegian van K. K. R e i t z over de regtsgeleerd­heid met vrucht bij kon wonen. Nog voor hij het doel zijner ijverige pogingen bereikte , stied' hij den 18 Sept. 1803. Reeds vroeg beoelende bij de dichtkunst , en er heerscht in zijne gedichten een weemoedig zacht gevoel , eene aandoenlijke somberheid en tevens eene kracht , die ze al dadelijk van het laffe sentimenteele onderscheidt, dat toen uit Duitschland tot ons was overgewaaid. Zijne eerste stukjes , waarvan de lezing niet genoeg kan worden aan­bevolen , zijn in de Kleine Dichterlyke Handschriften ge­plaatst. Op het einde van zijn leven had hij een bundeltje met dichtstukjes ter uitgave gerangschikt , dat kort na zijn overlijden te Middelburg in 1803 , onder den titel van Letterkransje in het licht verscheen. Zie Kleine Dicht. Bands.XIII Sch. ; Witsen Geysbeek, Biogr. Crit. lroord. , D. 111. bl. 173 ; W IeI, Cat. , D. I. bl. 108. HERFOLD (J. H. of J. M.) Van dezen kunstenaar komen teekeninaen van bloernen en vruchten voor op Cat. van c J. de Vos, Amst. 1833 , 131. 43, No. 20 , 21 , en op Cat. van Got] van Frankenstein, ibid. 1833, bladz. 8. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Boll. en V I. Kunsts.,D.1111.1)1. 680. HERP (.) , deze wordt door sommigen voor een leerling van R u b e n s gehouden , schilderde binnenhuizen , waarvan er een op de verkooping van W i e r s m a te Am­sterdam voor 2040.00 werd verkocht. Volgens I m m e r-z e el is zijn werk in de manier van den prins der Vlaarn­sche school , zoowel wat de kracht en bet koloriet als het transparante en de schaduwpartijen betreft. Zijne ordon­nanties zijn rijk en zijne beelden kunstig geteekend. Zie Immerzee1, Lev. en Werk. der Boll. en Vlaamsche Kunsts., D. II. hi. 34 ; K r a m m , Lev. en Werk. der Boll. en Vlaams. Kunsts., D. III. bl. 680. HERP (GERARD vAN) , een schilder van historische on­derwerpen. In het Museum to Brussel vindt men van hem St. Nicolaas van Tolentin , en in dat van Berlijn (Cat. No. 414) de zoogenaamde Beet- en Ifoudblazers en eene Boerenwoning. Zie K r a m m, Lev. en Werk. der loll. en VI. Kunsts. , D. III bl. 680. HERE ( HEINRio) gardiaan van het Minnebroeders kloos­ter to Mechelen , schreef: Dits die grote ende nieuwe Spiegel der volcomenheyt. Ende heeft gemaect een seer deuoet minderbroeder gheheyteiz broeds. Heynric herp , gardiaen tot mechelen. Ende is een seer deuoet ende projitelike materie beide voor geestelyc ende weerlike per­sonen , om te comen tot rechte kennisse Gods ende ons sells. Gheprent Tantwerpen. Binnen die Camer poorte Int hvys van Deli. By my Henrick eckert van Homberch. Int jaer ons h. M. CCCCC. II (1502) den XXVI dach van ..41aerte , 80. Zie Cat. van Boll. Godgel. werken , verz. door F. DI u 1 1 e r , bl. 34; Cat. van Voorst, T. I. p. 196. HERPE (HIERONYMUS vAN) in 1432 te Gend geboren , en aldaar in 1486 gestorven , teekende met de pen en schilderde net waterverw in good en zilver op papier of andere voorwerpen (enlumineur). Hij werd in 1463 lid van het schuttersgild to Gend , waarvan ook zijne zwagers en kunstgenooten , Jacob van Buren en Jacob van Guc hte leden waren. Zie Imznerzee1, Lev. en Werk. der Boll. en Vlaams. Kunsts., D. II. bl. 34. HERPENER (PETER DE) , lid der Rederijkkamer de Violieren to Antwerpen , schrijver eener Facile oft spel , voor den Coninck Philippus onsen gena­dichsten Lantsheere , met vele andere edele Heeren openbaer­lyck van de Violieren binnen Antwerpen gespeelt den 23 Febr. 1556 tot verheughinghe der ghemeynten, duer de blyde tydin­ ghe des bestands. Gheordineert ende in dichte ghestelt duet. Peter de Herpener, ende ter begheerten van vele Hee­ ren , goede Vrienden ende liefhebbers der const gedruct. By Gillis van Diest , Thantwerpen den 20 Meert 1556. 4°. Zie J. F. W i 11e m s , Verhand. van de Ned. Taal- en Letterk. D. I. bl. 254; Witsen Geysbeek, Biogr. Anth. Crit. Woorden4., D III. M. 179; van der A a , N. Biogr. Anth. Crit. Woordenb., D. II. bl 211 ; Cat. der Maats. van Ned. Letterk., D. I. bl. 221; Cat. Willems, D. II. bl. 121. HERRE (DOMINIQUE DE) , omstreeks 1607 to Brussel geboren , begaf zich op zeventienjarigen ouderdom in de orde der Dominikanen te Antwerpen, werd tweemaal onder prior en eens prior van eijn klooster. Later word hij diree­teur der Dominikanen te Antwerpen en van het nonnen­klooster van de orde van St. Franciscus van Luythaegen ; biechtvader der Vlaamsche natie te Ryssel , missionaris to Alkmaar. Hij stierf den 11' Mel 1687 in den ouderdom van 87 jaren. Hij schreef: L' Annie Dominicaine , ou ton donne pour chaque jour de tanne'e une vie abregee d'un Saint ou bienheureux de l'ordre de S. Dominique , destdde a pareil jour , avec une re:flexion sur ses principales vertus quelque Maxime qui s'y rapporte, tiree des Ecrits de Ste Catherine de Sienna ou du B. Henri Sum , traduit du Francois en Flamand. Anvers , 1675 , 40., Gand , 1697, 80. Zie de Jonghe, Belgium Dom. , p. 253, 254 ; Echard, Script. Ord. Praed. , U. II. p. 711; Paquot, Memoires pour servir ai l'hist. litter. des Pays has , T. I. p. 80. HERREGOUTS (DA.viD) , historieschilder , omtrent het jaar 1600 te Mechelen geboren. In 1646 schilderde hij te Ravemonde zijn meesterstuk. In de St. Catharina-kerk te Mechelen vindt men van hem eene schilderij , den H. Joseph , die door een Engel opgewekt wordt , voorstellende ; ook zijn waarschijnlijk de landschappen van Jan Ass e­1 y n en Lucas Francois door hem gestoffeerd. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Boll. en Ylaams. Kunstsch., D. II. bl. 34 ; Kra mm, Lev. en Werk. der Boll. en l lawns. Kunsts., D. III. bl. 681. HERREGOUTS (HENDRICK), niet, gelijk Pilkin g t o n, Descamps, Weyermann en Immerzeel willen, in 1666 , maar , gelijk Kr am m wil , veel vroeger te Brugge geboren. Omstreeks 1660 hield hij zich to Keulen op , en vervaardigde er voortreffelijke schilderijen. Een zijner ka­pitaalste stukken, voorstellende het Laatste Oordeel, bevindt zich in de St. Anna-kerk te Brugge. Ook wordt in de St. Ursula-kerk te Keulen eene Pieta , of de voorstelling van Maria met den dooden Heiland op haren school , aan hem toegeschreven , ofschoon de Verlossing der lijdenden in het Vagevuur , in de hoogte van het middensehip der kerk , eerder voor zijn werk is to houden. In de Kerkely ke Geschiedenis van de geheele wereld van P. H a z a r t , S. J., Antwerpen , 1668 , 4 dln. in fol. , komt eene gravure van hem voor , voorstellende Franciscus Koning van Bungo , verlaat zyn ryk enz. , die eene fraaije compositie is. Ook is de fraaije titelplaat van Coelum empyreum in Testa et gesta sanctorum , per Henricum Engelgrave, Tom. I., door hem geteekend. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Roll. en Flaatns. Kunsts. , D. II. bl. 35 ; K r a m m , Lev. en W erk. der Boll. en rlaams. Kunsts., D. HI. bl. 681. HERREGOUTS (JAN BAPTIST) , zoon , of liever gelijk K r a m m wil , kleinzoon van den bovengemelden , in 1700 te Brugge geboren. Zijne beste stukken bevinden zich in de St. Anna- en de Carmelieten-kerk aldaar. Men heeft ook enkele etsen van hem , o. a. eene St. Cecilia ornringd door Engelen. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der loll. en Ylaams. Kunsts. , D. H. bl. 35 ; K r a m m , Lev. en Werk. der Boll. en V laams. Kunsts. , D. III. bl. 681. HERREGOUTS (MA.ximmuLAN) , mogelijk de vader van Jan B apt is t. Men heeft van hem o. a. een Keuken , waarin eene vrouw bezig is koeken te bakken (1674). ZieImmerzee1, Lev. en Werk. der loll. en rlaams. Kunsts., D. II. bl. 35. HERREYNS (GUILLAUME JACQUES) zoon van J a c-que s Herr eyn s (die volgt) , werd den 10 Junij 1743 te Antwerpen geboren. Zijn vader was zijn eerste leer­meester en tevens oefende hij zich aan de teeken-akademie, en behaalde in 1765 den eersten prijs met eene teekening naar het naakt model. In 1765 volgde hij d' Heur als hoogleeraar in de meet- bouw- en doorzigtkunde op , en werd nog in hetzelfde jaar door de Antwerpsche regering tot hoogleeraar in de teekenkunst aangesteld. In 1767 ontbood hem de groote raad van Mechelen , o . , op last van 's lands bestuur , de voorname gebeurtenissen uit 's lands historie in teekeningen voor te stellen. Deze teeke­ningen werden naderhand , onder M a r i a T h ere s i a, in de keizerlijke kunstschool ten toon gesteld. In 1771 stichtte bij te Mechelen eene stads akademie van schilder- , beeld­houw- en bouwkunde , die hertog Kar el v an Loth a ri n-g e n tot beschermheer had. In 1775 had hij het bestuur over het eeuwfeest van St. Rom bou d. De zegewagens , waarvan hij voor die gelegenheid de teekeningen ontwierp , munten door stoutheid van behandeling en rijkdom van verbeelding uit. Meermalen werd hij , zoowel binnen- als buiten 's lands, tot voordeelige en vereerende betrekkingen geroepen , doch hij hield zich tevreden met den titel van historieschilder van den koning van Zweden en van eersten Echilder der staten van Brabant, In 1798 vertrok Herr eyns uit Brussel , waar keizer Josephas in 1781 hem in zijn atelier bezocht had , naar Antwerpen , waar hij bestuurder en hoogleeraar der koninklijke akademie van schoone kunsten was. In onderscheidene openbare gebouwen van Brabant, vindt men van H e r r e y n s groote historische ordonnantien , onder welke verschillende onderwerpen nit bet levee van den H. Rumaldus to Mechelen , bet Nachlmaal in de St. Nikolaas kerk te Brussel , de Hemelvaart van Maria in eene abdij bij Leuven , de Emmausgangers in de Hoof dkerk te Antwerpen. De Brusselsche graveur A. C a r d o n bragt het door hem geschilderde portret van keizer Joseph us II , ten voeten uit , in plaat. Hij was lid der 4de kiasse van bet Kon. Ned. Instit. en stierf den 18 Augustus 1827. Zie I m m e r z e e 1 , Lev. en Werk. der Boll. en rlaams. Kunsts. , D II. bl. 35 ; Konst- en Letterbode voor 1827 , D. II. bl. 113 ; M u 1-le r , Cat. van Portr. HERREYNS (JAcQuEs) , de Oude zoon van Daniel Herreyns en Maria van Dorp, werd in December 1643 to Antwerpen geboren. Hij teekende patronen voor tapijten met historische voorstellingen ter versiering van kerken. Ook stoffeerde hij de landschappen van Karel van de Cr u y s en anderen. In het museum to Ant­werpen is een God de Vader op een wolkentroon gezeten van zijn penseel. Zie Kramm, Lev. en Werk der Bull. en Vlaams. Kvnsts. , D. II. bl. 681 ; Catalogue du Mush d'/Invers , 1857. BERRY (De Bidder) historieschilder , bloeide in de tweede belft der 18de eeuw to Antwerpen. Zijn Eed van Hannibal is beroemd. Zie K r a m m , Lev. en W erk. der Boll. en r lawns. Kunsts. , D. Ill. bl. 682. HERSEECKE , landschapschilder. Hij stoffeerde in 1684 den achtergrond eener schilderij , voorstellende de Verzoeking van St. Antoniva , weleer op het stadhuis to Gend aanwezig. Zie K r a in m , Lev. en Werk. der Boll. en rlaams. Kunsts. , D. III. M. 682. HERSELLES (JEHAN DE) leefde in bet midden der XVde eeuw , en komt als „graveur des seaulx" voor in de reke­ningen der hertogen van Bourgondie 1431-1432. Zie Le Comte de la Bord e, Lea Dues de Bourgogne , T. I. p. 262; Kramm, Lev. en Werk. der Roll. en V laams. .Kunsts., D. III. bl. 682. HERST (H.) dichter uit het laatst der XVIIIde eeuw blijkens zijn gedicht op P. Hofst ede, to vinden in den bundel van Lijkgezangen ter nagedachtenis van den Hoog­geleerden P. Hof st ede, uitgegeven door J. Scharp te Rotterdam bti J. P. van Ginkel, 1804. Zie v. d. A a , N. Biogr. "'nth. Crit. Woordenb. , D. II. b1. 218. HERT (ANTHONY VAN DER) tresorier en schepen van Brussel , was een der onderteekenaars van de Unie van Brussel in 1577. Zie J. C. de Jonge, de Unie van Brussel, bl. 60. HERTANIUS (HERKANNus) , Benedictijn te St. Amand in Henegouwen , zeer ervaren in het Grieksch en Latijn , gaf in het licht : Oratio de mirabilibus Eucharisticis, Homilia historica de Translatione Amandi , 1604. Oratio in laudem Linguae Graecae , Duaci 1609 , 4o. Zie T o p p e n s , Bibl. Belg. , T. I. p. 475. HERTELL (CHRISTIAAN FREDERIK). Deze, welke gedu­rende vele jaren als directeur-generaal aan het hoofd heeft gestaan van het bestuur der fortification , komt in het jaar 1698 reeds voor als ingenieur. In 1704 werd hij directeur der approches , fortification en loopgraven , in plaats van den brigadier Rhein hard; in 1707 luitenant kolonel , in 1710 kolonel, in 1713 sergeant majoor of wacht­meester der stad Narnen ; in 1725 directeur der fortificatiOn. Den 15 Augustus 1730 stelden hem do staten generaal tot luitenant-generaal en directeur-generaal der tortifica­tiOn aan. Zie Bosseh a, Ne4rl. Beldend. to Land , D. II. LI. 640 en parti­culiere berigten. , HERTEVELT (WILLEM VAN) of Hardeveld, burge­meester van Amersfoort , was afgevaardigde op de Synodo van Dordrecht in 1618-4619. Zijne zinspreuk was : Haec vita via est , non patria. Zie van Bernmel, .fieschrijv. van eitnersloort , D. II bl. 626; liarderwijk, Zinspreuk. van Ned. vertn. Nannen en Prouwen. HERTHALS (JEAN FRANcOIS), won van Guillaum e, licentiaat in de regten en van Cat b e r i n a van der H a g h e n , ontving eerst onderwijs in het collegie der H. Drieeenheid en vervolgens in dat van den Valk te Leuven. Hij verwierf den achtsten rang bij de algemeene promotie in 1690. Daarna studeerde hij in de god- en regtsgeleerd- 4 4 held aan dezelfde universiteit , werd den 16 Junij 1696 tot priester gewijd en verkreeg den 13 der volgende maand den graad van licentiaat in de regten. Den 15 Januarij 1705 volgde hij dr. Jean L i s e r als gewoon hoogleeraar in het kanonieke regt op , en den 14 October van het­zelfde jaar werd hij doctor in de beide regten. Na den dood van N i c o l a a s Lam m e, werd hij president van het koninklijk collegie. Den 26 Maart 1712 volgde hij dr. Ignace Francoys de la Hamayde als eerste hoogleeraar in het burgerlijk regt op. Hij overleed den 6 December 1720 in den ouderdom van 50 jaren. Zijn over­schot rust in de parochiale kerk van St. Quentin , waar men zijn grafschrift op een blaauwen steen ziet uitge­houwen. Men heeft van hem : Gregorii IX Decretalium liber I , II , III , per principia et exempla explicati, per rationes et authoritates confirmati , Lovan. 1708 , 120. MM. - IV et V . . Quibus annectitur explicatio titulorum libri III de contrac­tibus ITesta?nentis , Ibid. 1708 , 120. Er verscheen in 1729 te Leuven in 2 din. in 120. eene tweede uitgaaf van dit werk. Zie P a q u o t , IllYmoires pour servir a l'hist. Mar. des Pays-Bas, T. II. p. 77. HERTHEMEL (DIReR) uit Vlaanderen geboren luite-' nant van de compagnie van den luitenant kolonel W et hs, majoor over bet krijgsvolk binnen Rotterdam , behoorde kort voor of na het eindigen van het twaaltjarig bestand onder de officieren , die bij eene compagnie wenschten ge­plaatst te zijn. Zie Kronyk von het Mist. Genoots. , D. IX. bl. 161. HERTOCHS (BENEDIcTus) of Benoit Duels, be­roemd componist uit de XVIde eeuw. Sommigen houden hem voor een Duitscher , doch het is waarschijnlijker dat hij een Vlaming en een leerling van J o s q u i n is geweest. Zeker is het ¢ dat hij een navolger en bewonderaar van dezen grooten meester was en zijn lijkzang heeft vervaar­digd. Al de voortbrengsels van dezen componist hebben groote verdiensten. De bibliotheek van Kamerijk bezit van hem eene mis en liederen in handschr. Zijne Harmonies voor 3 of 4 stemmen , op de Oden van Horatius, zijn in 1539 , maar met een Duitschen tekst gedrukt. Het is niet bekend dat er meer van zijn werk dan eenige muzyk-Aukken in sommige chrestomatien van hem zijn uitgegeven. Hij vervaardigde ook Anagrammen en Epigrammen. Zie De Ring, Esquisse historiquede l'Ecole de musique Flamands, au moyen dge, in iwessager des Sciences Historiques et Archives des arts de Belgique 1848, 2e Livr., p. 149. HERTOGENBOSCH (Commis VAN) , geboortig van Antwerpen , was aldaar glasschilder , doch reeds in 1581 overleden. Zie G u i c c i a r d ij n, Beschrijving der Nederl. op het Artikel "Int­werpen ; K r a m m , Lev. en MM. der Boll. en Vlaamsche Kunst­schild. , D. HI. bl. 682. HERTOGHE (POLYCARPIIS DE) to Antwerpen geboren , begaf zich in de orde der Norbertijnen legde zich te Leu­ven op de wijsbegeerte en godgeleerdheid toe en onderwees beide in het klooster zijner orde te Antwerpen. Hij schreef : Fanegyrici varii in Natales SS. sui ordinis. Comoedia de conversione S. .Norberti. Tragoedia de Vita I,Martyrio S. Cornelii. Compendium totius Theologiae. Vita S. Norberti a Jo. Chrysost. van der Sterre , Abbate S. .Michaelis edita, novis Notationibus illustravit, Antv, 1656, 40. .Religio Canonicorum ord. Praem. sive Tractatus candid; et canonici ord. Praem. Instituta exponens , Antv. 1663 , 8°. Zie Valerius Andreas, Bill. Belg. , p. 781 ; Foppens, Bill. Be4r. , T. II. p. 1047. HERTOGHE (GILLIS DE) een schrijver nit de XVde eeuw , waarschijnlijk in Brabant geboren , en zoon van Gilles en Agnes, natuurlijke dochter van Jan Ste y­nemeule n. Zijne zuster huwde met Luc. de la Croix. Hij oefende zich in de geneeskunde en werd mogelijk ge­neesheer van Matthias Corvinus, die den 24 Jan. 1458 den Hongaarschen troon beklom en den 6 April 1490 stierf, ten minste, het was aan dezen vorst dat hij schreef: Epistola de gestatione foetus mortui per tredecim annos. Zie Valerius Andreas, Bill. Rely., p. 26; Foppens, Belg., T. I, p. 30 ; P a q u o t , Mtimoires pour servir ac l'Ilistoire Litt4raire des Pays-Bas , T. 11. p. 627. HERTOGHE (JEAN PHILIPPE DE) werd in den aan­yang der XVIIde eeuw te Dendermonde geboren , en nam het monniksgewaad aan in het klooster der preCkheeren to Mons. Terstond werd hem het onderwijs opgedragen in het collegie der Dominikanen te Antwerpen. Hij stierf , na van een refs naar Italic te zijn wedergekeerd , in I668 te Bergen aan de pest. Hij had uitgegeven : La vie de St. Chridienne , vierge et martire tres-fameme mise ¢ compode enver8. Anvers Michel Paris 1695 40. Zie Echard, T. II. p. 624; Be Jonghe, Pelg. Dominic., p. 208 , 361, 364 ; Paquot, Memoires pour servir d 1' flistoire Litte­raire des Pays-Bus , T. II. p. 216. HERTOG (JoHAN DE) of H e r t og h e , heer van Val­kenburg zoon van Willem de Hertoghe, gesproten uit een bekend en niet onaanzienlijk Nederlandsch geslacht , werd aan het hof van prins Maurits opgevoed , en door dezen met een compagnie voetknechten begiftigd. In 1629 deed hij met prins Frederik H e n dr ik en Emanuel van Portugal eene refs naar Oranje. C r o n-s e t , die toen aldaar bet bewind voerde , werd , wijl hij met Spanje in heimelijke verstandhouding stond , afgezet en zijne betrekking aanden Portugeeschen prins opgedragen. Deze voerde nogtans alleen den titel , of omdat hij of omdat hij voor zulk een ambt nog te Jong en onervaren was. Zeker is het , dat de H e r t o g he alles uitvoerde , en dat hij niet slechts your de vestingwerken zorgde maar hier en daar nog verscheidene andere heilzame schikkingen maakte. Omtrent dezen tijd was het kommandement van Nijme­gen en eene plaats in den krijgsraad open gevallen. H e r-t o g h e stond naar beide , doch zoowel het een als het ander werd hem geweigerd. Hierover misnoegd leende hij het oor aan eenige Fransche staatsdienaren , die hem aanzochten , om met hunnen meester tot het onderdrukken der Hervormden zamen te spannen. Wijders word aan d e Her t o g h e ten laste gelegd , dat hij de kwistzucht van den prins van Portugal voedde , door hem telkens van penningen te voorzien. HU bereikte hiermede zijn oog­merk dat , nameliik , de prins opontboden en de landvoogdij alleen aan hem opgedraffen werd. Eenigen tijd daarna deed hij eene rein naar Holland, om zich door prins M a u­rits in zijne betrekking to laten bevestigen. Jakob de la P i s e , een der oudste staatsbedienden van het prins­dom Oranje , volgde hem en gaf den prins opening van alle geheimen. De He r t o g h e werd eater in zijne be-trekking voor den tijd van drie jaren , en sedert , na den dood van zijnen broeder , door Frederik H e n d r i k, bevestigd. Velen , zoo bier to lande als elders , verwon­derden zich hierover , vermits door het parlement van Ora* , zware klagten werden ingebragt over de wille­keurige handelingen van zekeren aanhang , aan welks hoofd vie Her t oghe zich beyond. Men zond wel. van 'a Prin­sen wege eenige afgevaardigden naar Oranje , tot het doen van onderzoek , doch hij weigerde hun den toegang tot het slot. Wijders maakte hij zich zoo gehaat in zijne land­voogdij door overdadige pracht en wellust , en door het voeden en stijven van buitenlandsche onlusten dat de landzaten , hun misnoegen niet kunnende verbergen , aan Frederik Hendrik schreven, dat de Hertoghe bij de kroonen van Engeland en Spanje , ja zelfs bij den Pauselijken nuntius en elders bescherming had gezocht, en , 't geen nog verder ging, dat hij met Frankrijk in onderhandeling was over de overgifte van bet kasteel van Oranje voor een som van honderdduizend rijksdaalders , met behoud der slotvoogdij voor hem en zijne nakomelin­gen. In weerwil hiervan onttrok F re derik Hen d r i k hem zijne gunst niet , maar vermaande hem alleen in zijne brieven tot getrouwheid. Het zij echter uit achterdocht of uit andere beweegredenen, eindelijk ontbood zijne Hoogheid den landvoogd en bood hem het stadhouderschap over Noordholland aan. Dat trof ech­ter geen doel. De Hertoghe weigerde ronduit dit stad­houderschap, hem van 's prinsen wege gezonden , te ont­vangen, begon zeer kwalijk van zijne Hoogheid te spreken en gaf aan eenige inwoners van Oranje , die opentlijk vreugde over de verovering van 's Hertogenbosch bedreven , bevel de stad te ruimen. Toen besloot de prins ernstiger naaatregelen te nemen , 't geen echter wegens den listigen aard en het gezag van de He r t o g he met list moest geschieden. Jan de Kn uy t, heimelijk in de stad ge­komen , onder voorwendsel van ,volk voor den Italiaanschen oorlog to werven y vervoegde zich bij den gouverneur , en beloofde hem honderdduizend gulden en de slotvoogdijschap voor zijn geheele Leven. Doch vermits de Hertoghe aandrong op het erfelijk bezit daarvan in zijn geslacht , en dat , in geval het aan een ander overging , de vestingen moesten geslecht worden , vertrok de Knuyt, onder voor­wendsel van nieuwen last te gaan halen, en na tied dagen te zullen wederkeeren. In dien tusschentijd had d e Kn u y t he:melijk eenige soldaten in de stad weten to brengen. Sommigen , die het met de He r t o g h e hielden gaven hem hiervan wel berigt , doch hij weigerde er geloof aan te geven. Op zekeren tijd , als hij zich ten huize van d e la P i s e beyond , v< erd hij door het yolk van de K n u y t aangevallen , gewond en in verzekering genomen ; maar kon ook toen niet bewogen worden om het kasteel over te geven. Ten laatste , ten gevolge der bekomen wonden , zijn einde voelende naderen , liet bij er zich toe bewogen , en het bevel daartoe door zijne huisvrouw onderteekenen. Doch nog voor dit bevel werd uitgevoerd stierf hij. Zijne zelfverdediging had hij in een brief aan Fred e­rik Hendrik vervat , die to lezen staat bij Groen van Prinsterer, Archives de la maison d'Orange,Serie II. Tom. III. pag. 22 et s. Zie La Pise, Tableau de l'histoire d'Orange ; Aubery, Memoir., P. 351 ; Gedenkschriften van Holland , bl. 296 ; Fragmens de Conyers. in Lettres du Comte d'Estrades , T. I. p. 52 , (edit. 1745); Ai tz e-ma , Zaken van Staat en Oorlog, D. I. bl. 1030-1055; Wag e-near, Vad. llistor. , D. XI. bl. 131; Bilderdijk, Geschied. des Taderl., D. VIII. bl. 126 ; K o k , Vad. Woordenb. , D. XX. bl. 572. HERTOGH (GEORGE DE) beer van Valkenburg, blood­verwant van den bovenstaande , onderscheidde zich door zijne dapperheid in den oorlog met Frankrijk (1672 tot 1673). Hij was het o. a. , die aan het hoofd der staat­sche dragonders in 1673 Rijnbach stormerderhand innam. Hij werd in den slag bij Senef gekwetst en gevangen ge­nomen. Zie Bosscha, Neer'. Ileldend. to Land , D. H. bl. 162 , .119/. 4, 11. HERTOGH (IVIIcHAEL DE) was in 1666 predikant bij den Hollandschen ambassadeur to Parijs , in 1675 veldpre­diker bij het Hollandsche leger , in 1678 predikant te Loenen aan de Vecht, en is aldaar gestorven in September 1701. Zie Veeris, Kerk. Mph., bl. 08. HERTOGHIUS (ABRAHAM) , in 1619 predikant te Zwam­merdam , in 1621 om zwakheid ontslagen , in 1626 weder­om in dienst te Sluijpwijk , waar hij in 1655 overleed. Hij gaf in het licht: Predikatie in de Oude Kerk over de victorie in 't jaar 1631, 40. Zie Dodt van Flensburg, Arch., D. III. bl. 284: Mourik en Noordbeek, .1Vaaml. van Godgel. schrfjvers. HERTS (FRiNciscus) , jezuit , in 1712 gestorven, werd, na eenigen tijd de lagere klassen onderwezen te hebben repetitor der jongelieden , die voor het onderwijs waren bestemd. Hij was een goed Latijnsch dichter en muntte vooral in het lierdicht uit. Men heeft van hem : Serenissimo Delphino , ab defensos ab hostili populatione et tributo Insulensis agros Ode , in 120. , in Sapphische verzen Ad Ludovicum magnum Ode, in 120. gelijk de volgende gedichten in Aleaische verzen. Serenissimo Principi Ludovico Joseph° , Dud Vindocinensi , ob expugnatam, Barcinonem , Epinicium , in 120. Ludovico magno , Orbis Pacatori , Ode , in 120. Serenissimo Principi Maximiliano Emmanueli , utriusque Bavariae , nee non Palatinatus Dud , Comiti Palatini Rheni, S. Iinperii Romani Dapifero, Electori, Landt- Gravio Lieeh­teinburgensi , supremo Belgii Gubernatori etc. Montes Hanno­niae metropolin invisenti , Ode. Inducitur ipsa Metropolis suam Dud libertatem acceptam re feren.9. Collegium Mon­tense societatis Jesu. Montibus, Laurent. Preudhomme, 1698 120. d Marianos adolescentes Ode. Aan het einde : Rhetores Insulenses Collegii Societatis Jesu, 1699 , in 120. Men schrijft hem ook toe: Societatis Jesu Praeposito Generali , ab secundo commis­' sum R. P. Bernardo le Waitte Collegii Montensis regimen , Ode , in 120. De Pace , Elegia , in 120. Aan het einde : Pojtae Dua­censes Collegii Aquicinetini , 1697. Zie P a q u o t , MJmoires pour servir a l'ilistoire Litterairo des Pays-Ras , T. II. p. 587 ; II o e u f f t , Parn. Latino—Belgicus , p.200; Peerlkamp, de Poitis Latinis Neerl. , p. 464. HERT VELT (STEvEN VAN) of H e r t e veld, oorspron­kelijk von H e r t e fe 1 d, afstammeling van een aanzienlijk Kleefsch geslacht , dat aanvangt met Steven van He r-t eveld, die in 1300 leefde en gehuwd was met M a e h-t el d van den Bo et z e l a e r. Tot welk hood aanzien dat geslacht .geklommen is , blijkt o. a. uit Samuel, vrijheer v a n en tot Her t e fe 1 d , ridder van den Zwar­ten Adelaar,, rijkelijk met ambten en heerlijkheden bedeeld, overleden to Berlijn den 16 Januarij 1730. Het was aan de geslachten van Wachtendonck, Utenhoven, Randwijk , Zuylen van Nijevelt, Treslong, Pallandt, Malapert, Efferen enz. verbonden. Steven van Her t vel t was een der bondgenooten in 1566 , ambtman to Stevenswaard en heer van Kaldenha­von , welke plaats hem aankwam door zijn huwelijk met Hilleken van Friedhoff. Hij was hopman van eon vaandel voetknechten , tot voordeel en bijstand van de oproerigen , naar 't getuigenis van A 1 v a , die hem geban­nen heeft. Hij overleed in 1571. Zie T e Water , Verbond der Edelen , D. II. bl. 457 , D. III. bi. MO , 541 ; Sententidn van Alva , bi. 128-130. HERTVELT (HENDRIK VAN) of H e r t eve ld, soon van Steven van Herteveld en van Hilleken van Fr i edhoff. sneuvelde in den beroemden veldslag op de Mookerheide in 1574. Zie T e-Water, Ferlond der Edelen , D. III. bl. 541. HERTWICKSEN (CAJUS) , een Deen van geboorte , was als kapitein in den slag bij Nieuwpoort (1600), en sneuvelde twee jaren later bij het beleg van Grave. Zie Verzamelde berigten omtrent de Krygsbevelhebbers by Nieuw­poort , 2 July 1600 , (Utrecht 1836) bl. 36. HERTSWORMS (ARNoLD), regulier kanunnik van de orde van het H. Kruis , pastoor to Schwartzenbroich , twee mijlen van Duren , werd te Weisweiler in het Gulik­ache geboren. Zijne verdiensten deden hem tot prior van dit huis verkiezen ; in 1648 was hij het van dat van Maaseik en in 1661 van dat van Venlo , waar hij , in gevorderden leeftijd , in 1693 stierf , nadat hij tot defini­tor in het generale kapittel zijner orde, in 1684 gehouden, was gekozen. Men heeft van hem : Vacantia sacra, sive Hebdomas sacrarum feriarum, ad usum bene riventium orantium exarata per R. P. "mold Herta­worms , S. Crucis priorem , Mosaci, Leod. 1648 , 120. Religio S. Crucis , seu brevis Historia de ortu , progressu ac statu praesenti hujus ordinis , nec non de Saudis ac prae­claris viral . . . . . per Arn. liertsworms , ejusdern ordinis , iriorena conventus Venlonensis, Ruremundae, 1661, 120. , cum auctario, Ibid. 1686 , 120. Alter , sive novus Joseph accrescens , per imagines et the­oreses patheticas S. Josephi primo patientis dein gaudentis , accretionem membranam considerans, Colonise , 1680 , 120, Zie Paquot, 1114moires pour servir d l'Histeire Litteraire des Pays-Bas , T. 1. P. 523. HE .(H. J.) den 19 November 1781 te Groot Glogau in Silezid geboren , was jaren lang rabbijn te Zwolle en ridder van den Nederl. Leeuw. Hij stierf al­daar den 30 Januarij 1816. Zie de TV 1846 , bl. 5. HERTZVELD (M ) , noon van den voorgaande , werd in 1819 to Zwolle geboren. Reeds in zijne jeugd toonde laij veel weetlust en ieder was bereid er aan te voldoen. Van daar,, dat , teen hij nog op de Latijnsche school ging, hij tevens onderwijs genoot van zijn vader in de Hebreeuw­sche , van v an Sen de n in de Arabische taal , en van Ter Pe lk w ij k in de mathesis. Ter zijner opleiding tot geneesheer begaf hij zich vervolgens naar Amsterdam , alwaar hij studeerde onder de leiding van de professoren Swart, W. Vrolik, Tilanus en Suringar. Hij promoveerde te Leiden in 1842 , na de verdediging eener Dissertatio de llaemorrhagiacerebri. Later heeft hij, onder medewerking van dr. van D e e n eene Nederduitsche ver­taling van Remak 's Diagnotische en Phatologische onder­zoekingen met aanteekeningen uitgegeven , en kort voor zijn dood bewerkte hij het eerste deel van Hornung 's In­wendige ziekte-processen en der zelver geneeswij ze. Suiten­dien was hij medearbeider van den Moniteur des Index , in welk laatste tijdschrift oorspronkelijke stukken en boekbeoordeelingen van hem geplaatst zijn , die van zijn helderen geest en de grondigheid zijner wetenschap getuigen. He rtzveld was sedert zijn verblijf te Zwolle , waar hij zich als med. dr. gevestigd had , bijna uitsluitend be-last met de geregtelijk geneeskundige onderzoekingen , die daar van tijd tot tijd voorkwamen. In het laatste jaar zijns levens nam hij ook een gedeelte der armen praktijk waar. Zoo werkte hij voort , toen hij in Mei 1848 door een allerhevigsten typhus aangetast werd. Daarvan pas hersteld kreeg hij erne haemoptoe , waarna eene phtbisis volgde , die hem langzaam ten grave sleepte. Kalm en bedaard zag hij den dood naderen zonder een leven terug te wenschen , hetwelk voor velen met groote wederwaardigheden gepaard gaat , en waarvan hij ook reeds de treurige zijde had leeren kennen. Hij overleed in den ouderdom van slechts 29 jaren. Zie J. van D am in IV. 4rchief 1849. HERVET (Mr. GENTIAEN) , in 1499 te Olivet bij Or­leans geboren , werd van zijne jeugd of in de Grieksche en Latijnsche talen onderwezen, en leermeester van Claude d e 1' Au b e s pine, sedert secretaris van staat. Hij yes­tigde zich vervolgens te Parijs , waar hij met E du a r d L u p s e t , een Engelschman aan eene uitgaaf van G a­lenus arbeidde. Hij volgde L u p s e t naar Engeland , waar hem de opvoeding van A r t u s Polus werd toever­trouwd. Van daar werd hij door den kardinaal P o lu s naar Rome geroepen , om de Grieksche schrijvers in het Latijn over te zetten. Hij verwierf zich de achting en vriendschap van dezen prelaat en van de uitstekendste mannen in Italie , verscheen met glans op het concilie van Trente , was grootvikaris van Noyon en Orleans en einde­lijk kanunnik van Rheims. Zijne laatste dagen bragt hij aldaar door en stierf er den 12 September 1584 , in den ouderdom van 85 jaren. Hij was een man , die meer ge­leerdheid dan sierlijkheid van geest bezat , en schreef vele werken in het Latijn en Fransch , die elders geroemd wor­den. In ons vaderland heeft hij zich bekend gemaakt als bestrijder van den Bijenkorf van S t. Aldegonde , in ztin uit het Fransch overgezet geschrift : Missive aen de verdoolde van de Christen gheloove deur Gentiaen Hervet van Orleans Aritw. 1567 , 8°. Zelfs was de Bijenkor f zelve reeds hoofdzakelijk gerigt tegen het werk van Her vet: Sentlb•ef aen de afgedwaelde van de H. Roomsche Catholycksche Kercke. Zie Du Verdier, Bibl. Franc. ; Possevinus, Apyar. Sacr ; La Croix du IVIaine, Biblioth. Franc ; Charles du Saus­set et Sim ph. Guion, Hist. d'Orloans ; Quenstedt, de Patr. illustr„ p 46; La Boulaye, fist. Acad. Parisiens, ; Miraeus, do script. Lec. XVI ; P. F r e h e r i , Theatr. viror. erudit . eruditione clavorurn , T. 1. p. 257; II o o g s t r a t e n , Woordenb. o. h. w.; Baillet, Jugemens des Scavans , T. II ; Niceron, Momoires; Morhofii, Payhist Byenkorl der H. R K. v an Mar n i x. Utrecht 1844 ; L'Advocat, Diction. histor. et bibliogr. o. h. w. ; Cat. J. K on in g, D. II. N. 993; Navorscher, D. VI. bl. 76, 222, 381, D. VII. hi. 71, 221 , 274. HERVY (JEnAN) een schilder te Brugge , die in het laatst der XVde en begin der XVIde eeuw leefde. Hij maakte het ontwerp voor het vorstelijke graven hek- en kroonwerk rond en boven bet mausoleum van Mar i a van Bour gon die, in de Lieve-Vrouwe-kerk te Brugge. De teekening er van bood hij zelve Phil ip s de Schoone te Gend aan , waarvoor hij , alsmede voor andere werk­zaamheden , hem 14 de uitvoering opgedragen , 60 ponden Vlaamsch ontving. Zie Bulletin de l'Acad. Royale des Sciences , Tom. XVIII , p. 229 ; K r a m m , Lev. en Werk. der loll. en Vlaams. Kunstschilders , D. II. bl. 682. HERWERDEN (HENTRICUS VAST) zoon van H e n d r i k van Her w e r d e n , ouderlino te Amsterdam , en van Hendrina, dochter van eornelis van Beveren, predikant to Gouda, werd den 23 December 1731 aldaar geboren ; bezocht , na de Latijnsche scholen zijner geboorte­plaats te hebben doorloopen , de Leidsche hoogeschool en verdedigde er , onder den beroemden J. J. S c h u l t e n s, eene Dissertatio philologica , exhibens specimen observationurn ad quaedam veteris Testamenti -low (Amos VI : 9 , 7 , 8 ; Micha VII : 311 , 12 ; Habac. III : 11 ; Zephanja III : 18 ; Zach. : IV: 10 , 11). Na vervolgens zijne studien to Utrecht voortgezet en voltooid te hebben, werd hij den 23 November 1755 als predikant bij de Hervormde gemeente te Thamen aan den Uithoorn bevestigd. In 1764e. vertrok hij naar Zalt-Bommel , in 1766 naar Zutphen , bedankte in 1770 voor een beroep te Groningen en vertrok in 1773 naar Amsterdam , waar hij, gelijk in zijne vorige gemeen­ten , grooten opgang maakte , en steeds door eene aan­zienlijke schare werd gehoord. Niet alleen was hij om zijne regtschapenheid , maar ook om zijne geleerdheid , voortreffelijke predikwijze en gemoedelijkheid bijzonder hoog geacht. Hij wijdde zijne krachten vooral aan het verkla­ren van moeijelijke bij belplaatsen , en maakte ze dienst­baar aan de verdediging der godsdienstige waarheid. Van Augustus 1785 tot 1788 was hij directeur en later oud directeur en corresponderend lid van het Haagsch Ge­nootschap. In 1796 weigerde hij met andere predikanten den door het bestuur gevorderden eed , en werd dien ten gevolge van zijn ambt ontzet ; later hersteld. Hij overfeed to Haarlem na een langdurig en smartelijk ligchaamslijden den 19 December 1805. Zijn portret is naar B r ij e r door R. V i n k e l es in plaat gebragt. Bij zijne weduwe, Hendrina Geertruida de Bruin, dochter van F l o r en tius Ad r i a n us, predikant to Nieu wland , liet hij ddne dochter na. Hij gaf proeven zijner godgeleerde en exegetische studion in zijne verhan­delingen over 's Lleilands verzoekingen in de woestijne en over de geschiedenis van den staat der regth,id en val onzer eerste ouderen, Amst. 1787 , 80. , welke beide onderwerpen hij eerst in leerredenen van den predikstoel voordroeg en in een eenigzins anderen vorm voor de pers verand;rde. Meer waarde bezit zijn werk Over het Evangelie van Jo­annes , Amst. 1799. 5 deelen in 80. , hetwelk , ofschoon het niet van te groote uitvoerigheid is vrij te pleiten , den man doet kennen , die in de exegetische studie ver boven zijn tijd stond , en een diepen blik in de Evangeliewaar­heid , met name in de waardering der menschelijke ver­schijning van den Heer geworpen Ook gaf hij in het licht Godtgeleerd en redenkundig vertoog over Openb. XIII en over de laatste tyden uit Zach. XIV , Dan. VII en XI I. Amst. 1751 , 40. Betoog over het verschilstuk der toekomstige tyden , it48-schen de Heeren Jansen en Jungius , Amst. 40. Verklaring over Zach. IV , 1-6 en 11-14. Amst. 1770 40. Korte en hoofdzaakelyke schets der Hervormde Geloofsbe-lydenis , volgens den leiddraad der 12 Artykelen. Amst. 1770,40. Proefnemend onderzoek naar de plaata , waarin de vij an-den der Kerke voor den aanvang van het liijk der Heiligen Cullen verzameld en overgebragt worden, waarbij gevoegd 18 Aarons inwging of Leerredenen over Exod. XL : ter beves­aging van den Weleerw. Deer Henricus van Her wer­d e n , tot predikant te Thames: aan den Uithoorn , Amst. 1761. Zie Y p e y en Dermout, Geschied. der Nederl. Derv. Kerb , D. Iv. hl. 279 ; Boekzaal voor de gel. wereld 1761 a. bl 84 , 1773 a. bl. 116 , 117, voor January 1806 . hi. 91, very.; Cr o e s e , Aerk. Begist. der Amst. Pred'k. , hi. 3.58 25 , No. 204; II. J. R o y a a rd s, IJet flaagsch Genootschap geschiedk. geschetst ; G 1 a s i us, Godgel. Nederl. o. h. w.; Cat. Heringa, bl. 49. 225,Arrenberg, Naomi. van Boeken 1A. 227 ; van C I e e f f , Naomi. van Boeken, M. 247; Mourik en Noordbeek, .Naaml. van Gadget schrijvers. HERWERDEN (CLAUDIUS HENRICUS VAN), zoon van Claudius Henricus en van Geertruida Agneta Crommelin werd den 11 Maart 1767 te Amsterdam geboren , in 1790 predikant te Jutphaas , in 1792 te Zalt-Bommel , in 1797 te Zutphen , waar hij zich niet alleen verdienstelijk maakte als leeraar maar sedert 1816 als onderwijzer in de Grieksche en Latijnsche fabelleer en Oostersche talen aan 't gymnasium aldaar. Oak hield hij verseheidene wijsgeerige en geschiedkundige verhandelingen in het Natuur- en Letterkundig-Genootschap : Nut is ons doel. Hij onderscheidde zich door eene even degelijke als gemoe­delijke predikwijze. Hij overleed den 25 Januarij 1820 , en liet hij zijne vrouw Sara Maria W o lie r bee k, drie zonen en eene dochter na. Zie Kobus en Rivecourt, Ilandwoordenb, , D. I. bl. 749. HERWERDEN (JortANNEs VAN) art. lib. mag. en phil. doct. , werd te Amsterdam geboren , in 1739 predikant te Limmen , in 1741 te Jisp , waar hij in October 1768 emeritus werd. Hij overleed te Leiden den 31 December 1772 , oud 59 jaren , en liet bij zijne weduwe 5 kinde­ren na. Hij schreef: Twee verhandelingen over Lucas II : 9 en Zacharias IV : 1 6 , Amst. 1770 , 4o. - Deurhofs godgeleerdheid uit zijne gedrukte en ongedrukte schriften in het net gebragt , Amst. 8o, Onderzoek naar de plaats , waarin de Koningen der aarde voor den aanvang van het rijk der heiligen zullen verzameld en omgebragt worden volgens Openb. XVI : 16. HERWYCH (GrssERTuszoON), ook Hervicius of r-w van Amsterdam , bad to Heidelberg eene kerkelijke beneficie , toen burgemeesters van Amsterdam hem tot pater of overste der Bagijnen benoemden , of , gelijk er in den uitnoodigingsbrief van 20 Mei 1477 staat , uitnoodig- den , „om het regiment van de Bagijnen, die hoer pater onlanx gesturven was , an te nemen ," onder belofte van hem jaarlijks een zekere som tat zijn onderhoud te zullen toeleggen. Hij behoorde tot de voornaamste Heidelbergsehe godgeleerden , die in 1479 gemagtigd werden, om doctor Jan van W e z e 1, die te Mentz wegens ketterij te regt werd gesteld , over het stuk der leer te onderzoeken. Zie J. Bertelii, Hist. Luxemburg:. ap. Pontanum Lib. II. CXXVIII, p. 236 ; W age na a r , ill-D. III. bl. 582 , D. XL bl. 189. tutor& , HERWYNEN (BRUSTEYN* vAN) , afstammeling van het adelijk Geldersch geslacht van dien naam , volgens som­migen een tak van het aanzienlijk Luis van Harcourt in Frankrijk, die den naam van doze heerlijkheid heeft aangenomen. Tot zijn voorvaderen Lelloorden in het begin der XlVde eeuw, Johan van Herw ij n e n , wiens noon in 1327 regter van de Veluwe was , en die de tienden , 't gemaal en den wind van Herwijnen ter leen van den graaf bezat en in 1342 stierf. Zijn vader was Johan van Her w ij n e n, ridder, die de verdragen van 1376 en 1377 mede sloot. Hij huwde met Wilhelmina, bastaard dochter van hertog A I-b r e c h t van Beijeren , graaf van Holland, bij A 1 e y d v. an Po a l g e e s t verwekt ; welk huwelijk hem de hear­lUkheid Stavenisse in Zeeland deed bekomen. Hertog A l­brecht vergunde hem in of na den jare 1391 Stavenisse te bedijken ; ook was hij (1389) rentmeester van Beooster Schelde. Zich te diep in 's lands taken gestoken hebbende, werd hij in 1396 , „en dat om meniger hatide breuken wille" balling van zijne landen gemaakt. Hij vverd in 1402 met Herwijnen beleend en had eene tweede vrouw, Lies­beth genaamd , die in 1415 weduwe was. Zijne dochter A d e lise erfde Herwijnen , en werd nevens haar man , heer Otto van Haeften, ridder , daarmede in 1415 beleend , gelijk ook met de tienden en het gemaal aldaar in 1435 en 1440. Zie Boxhorn, op Reigersbergh, Chron. van Zeeland, D. I. bl. 446 ; Smallegange, Chron. van Zeeland , bl. 749 ; T e W a. ter, Adel. Zeeland , bl. 178: van Spaan, Inleid. tot de Hist. van Gelded. , D. III. bl. 308 , 309. HERXEN (DIDERIK vAN) of Her exe n, ook Derek v an Harpen, omtrent 1381 geboren en in 14 57 gestor­ven , was een zeer vermogend man , die het Zwolsche fra­terhuis 47 jaren met zulk een onbeperkten ijver en zoo veel wijsheid bestierde , dat men , schreef Thomas a K e m pis, ten zijnen tijd de inwoners van dit huis als eene vergadering van heiligen kon aanmerken. Hij was ook de stichter der te Doesburg , Harderwijk en Gronin­gen gevestigde fraterhuizen en schijnt tot de oprigting van andere veel to hebben bijgedragen. Hij schreef: Septimana Christiana , door Paulus M o n t i u s in het Fransch overgezet en uitgegeven to Douay 1592. De passione Domini. De moriendi desiderio. Super Oratione Dominica etc. Zie Sweertius, 4th. Eelg. ; Val. Andreas, .4th. Belg. ;Fop­pens, 4th. Beig , T. 11. p.1117; Trithemius, de Script. Eccles.; Thomas a Kempis, Chronicon Montagnet , p. 116; van lieu s­sen, Mist. Ep. Daventr. , p. 123; Dumbae, Analecta, T. I. p. 76; Oudheden en gestichten van Groningen , verh door H. v. R. bl. 62 ; J. S c h r a s s e r t , Beschri)v. der stad Harderwijk , D. I. bl. 37; Oudheden van Deventer , 1). II. bl. 367 ; Del prat, over de Broader­schap van G. Groote, bl. 69, 112, 119, 184; Bouman, Gesch. der Geld. Hoogesch. , D. I. bl. 8. HERZEELE (Mr. T. VAN) schreef: Aanmerkingen over het verstand van het decreet van 24 January 1812 betrekkelijk de substitution Hage en Am­sterdam , 1817 , gr. 80. Zie van Cleeff, Naaml. van Eoek., bl. 247; Cat. L. G. Vis­scher, bl. 23. HERZELLES (Pnimrs vAN) beer van Monsbroeck en Boeselles afstammeling van een edel geslacht van Vlaan­deren , van het welk een der leden in 1689 tot markies werd verheven. Waarschijnlijk is het Ph i 1 i p s, die in 1579 de Unie van Brussel heeft geteekend. Hij overleed in het jaar 1638 in hoogen ouderdom. Zie Nob. des Pays-Ras , T. II. p. 560 ; J. C. de Jon ge, de Vnie van Brussel , bl. 194. HIE (HANso) , de eerste predikant to Boornbergum c. a.. (1667) na de scheiding van Dragten , vervolgens to Aeng­wirden (1684) , in 1689 en 1690 , en op verzoek van Z. D. H. , ook in 1691 en 1692 in dienst bij 't leger , werd emeritus in Augustus 1718 en overleed in 1719. Hij schreef : Intreepredikatie te Aengwirden , 80. Afscheydspredikatie te Boornbergum en Herntnen , 80. Leerrede over Joh. X : 7 , Christus de Deure. Zie Nourik en Noordbeek, Naamrol van Godgel. Schrijvers. HES of V a 1 e n h e n aanvoerder van 't Kasteel Medem­blik , een der schepenen van West- Vriesland , was in den zeeslag onder W a s s e n a a r , heer van Obdam , op de Sont tegen de Zweden in 1658. Zie van den Bosch, Leo. der doorl. Zeeheld , D. H. bl. 131; Aitzema, Saken van Staet en Oorlog , D. IV. bl. 241. HES (J. H. DE) , geneesheer en dichter. Men heeft van hem : Genees-regtskundige verhandeling over den kindermoord Arnhem 1824 , gr. 80. J. H. de H e s en W. Egeling, Waarnemingen over het gebruik der Faba Peschurim in den Fluor Albus , Leyden , 1816 , gr. 80. en De Slag van Algiers, dichtstuk, Zutphen, 1817, gr. 8°. Zie van C l e e f f , Nam:. van Book. , bl. 246. HESDIN (JEAN' DE). Joan de Isdinio, Hudinio of H esdinio, aldus genoemd naar Aesdin in Artois , waar hij, waarschijnlijk omtrent 1320, ward geboren. Men wil dat hij als aalmoezenier in de orde der Hospitalieten van S t. J a n te Jeruzalem is geweest , en een groot ge­deelte van zijn leven te Parijs heeft doorgebragt. Hij heeft er ten minste gestudeerd en er in het openbaar de godge­leerdheid onderwezen. Later verbond hij zich aan den kardinaal G u i de Bologne, zoon van R o b e r t, graaf van Bologne en Auvergne , en van Maria van Vlaande­ren , en volgde hem op zijne verschillende legatiein , zoo in Frankrijk als in Hongarijen en Spanje. Nadat deze prelaat den 25 November 1373 te Lenda , in Katalonien , was gestorven , werd hij huiskapelaan van Philip van A le n c on , kleinzoon van koning Philipp us , de Stout­moedige , aartsbisschop van Rouen , bisschop van Ostia , later patriarch van Jeruzalem , dien hij overleefde. Hij stierf na 1400 en liet na de volgende handschriften: Explanationis in Job liber unus. In Euangelium Marci liber unus. In Euangelium, Johannis liber unus. Commentarius in Epistolas XIV S. Apostoli De Annuntiatione Dominica. Sermones varii. Zie Trithemii, Scriptores Eccl., Cap. 678 , ult. ed. p. 158, 159; Sixti Senensis, Biblioth. Sancta , edit. Neap. 1742 , T. I. p. 421; Baluzii, Vita papar. .eivenion , T. I. p. 245, 286 , 837-840,1240 etc.; Oudin, T.111. p. 1225, 1226; Foppens , Bibl. Belg. , T. 11. p. 658 ; Pa q u o t , Mimoires pour servir et £' Dist. Litt. des Pays-Bas , T. II. p. 345. HESDIN (Snitox DE) , doctor in de godgeleerdheid , waarschijnlijk te Hesdin in Artois geboren , was geestelijke van de orde der Hospitalieter. van S t. J a n Jeruza­lem , en leefde omstreeks 1364 onder koning Karel V in Frankrijk. Hij scbreef: Les Sept premiers livres des exempla mdmorables de Va­lere le Grand (V a 1 e r i u s Maximus) annotez et augmen­tez de plusieurs choses de t invention (du Traducteur) , Lyon, Matthieu Husz 1485, fol. Hierbij is gevoegd de overzetting der beide laatste boe­ken , in 1401 , op bevel van den hertog van Berry en Auvergne, graaf v a n Poitou, door Nicolas de Go n-n e s s e mr. in de kunsten en godgeleerdheid. Zie Du Verdier, Bibl. , p. 915 , 1137; Toppens, Ribl. Relg., T. , p, ; Paquot, Iflemoires pour servir c ellist. Litt. des Pays-Bas , T. 1. p. 417. HESDIN, Jean d' Os tin dit Hesdin, een der ver­trouwelingen van M a r g a r e t h a van Oostenrijk , land­voogdes der Nederlanden. In 1507 ontmoeten wij hem als „maarschalk der logiesen" bij den prins van Anhalt. Hij werd dikwerf met gewigtige boodschappen naar den keizer gezonden ; zijne poging om in 1511 met K are l v an G el der de in het Utrechtsche gedane beleedigingen te herstellen , liep vrucbteloos of ; die zaak werd eerst later door Adriaan Florisz. en Maximiliaan van Hoorn afgedaan. In 1516 , 1519 en 1524 ging hij naar Engeland , om H e n d r i k VIII tot een handelstractaat to bewegen en voor zijne onzijdigheid to zorgen bij de keuze van een keizer, en toen Karel was gekozen, gaf Hesdin schitterende feesten en liet groote vreugdevuren ontsteken. Zie W. N. du R i e u , De lntrede era fluldiging van Karel V /In­nen Dordrecht , bl 125. HESDIN.) wapenheraut van Namen, scbreef over koning Z w e n t ibo 1 d van Lotharingen zoon van keizer Arnulf, in het begin der Xde eeuw, en over H e rm a n van Sa k se n, echtgenoot van R ij k holda van Hen e­gouwen.. Zie van Kampen, Geschied. der Ned. Letteren en Wetens , D. bl. 134. HES H.USIUS (WurtELmus) , zoon van Samuel He s­husius, predikant te Terwolde (1717) en Epe (1740) , proponent geworden den 23 Julij 1743 , in 1744 predi­kant to Qen , Renkum en Heels= en laatst te Hinlopen , was niet alleen een godgeleerde maar ook LatUnsch dichter. ij schreef: De wetenschap der levendigen dat zif derven zullen , ver­ toont uit Pred. IX : 5a — zijnde dit eene uitvoerige Kerke­ kke Redevoering biJ gelegenheid van den onverwagten dood van H. D. II. Maria Louisa van Hessen- Kassel , Amsterd. 1765, 40. Leerreden uit Jes. XLIX : 23 by gelegenheid van het hu­ welijk van Prins Willem den V. Amst. , 40. V iertal Kerkelyke Redevoeringen , Leeuw. 1768, 40. Drietal Leerredenen , uitgesproken bij merkwaardige gebeurt­ n issen , Dokkum 1777 , 40. Van zijne podzij vindt men de volgende proeven Carmen congratulatorium dedic. il. et doct. vino H. J. .Arnt­ zenio , J. U. D., in gymnasio Zutphaniensi Pro/. Scholarum Rectori Bibliothecario. .Naenia junebris in tristern obitum viri Revend. Guilielmi Thonmenii. Epitaphium in acerbissimum mortem viri Reverend Wy­ nancli Winterswyk, Zie Mekzaal der geleerde wereld 1703 b. p. 485 , 486 1765 b. p.255 , 266, 366, 307, 1706, 6. p. 026; Brans, Kerk. Reg. ; B. Keppel, Alphab. Itraanzrol van Predik., bl. 72; A rrenberg,Naainreg. van Loeken , bl. 227. HESIUS (EVERARDUS) (v an H e e s) geboren te Amers­fowl , licentiaat in de godgeleerdheid , en bestuurder van het collegie van S t. Willebrord te Leuven , water liij in 1635 stierf. Hij wordt onder de geleerde Amers­foordersgerangschikt , schoon hij waarschijnlijk niets heeft in het licht gegeven. Zie Val. Andr., Fast. decad Loran , p. 332; Verb oeven, bij Alatthaeus, Rer. /liners/. Script., p. 50; II eussen, Rst. Eccl. , p. 199; Burman, Traj. erud., p. 132; van Benirael, Beschryving van 4mersfoort , D. i , bl, 433. HESHIS (GUTLIELMUS) (v an H e e s) een Antwerpenaar, behoorde tot de orde der Jezuiten , onderwees de wiskunde en wijsbegeerte , en was een welsprekeild redenaar, dio gedurende vele.jaien in de Bourgondische kapel te Brussel, voor den aartshertog Leopold, in de L'ittinsche taal predikte. Hij heeft vele collegian hestuurd en was regent van zijn klooster te Antwerpen. Hij stierf in 1673. Ilij beoefende de Latijnsche dichtkunst en gaf in bet lictA: Emblemata sacra de Fide , Spe Charitate Typis Plan­tini , 1636 , 120. Emblema Elegiaruzn duplex : quo applaudit libris Matthiae Casimiri Sarbievii ex eadem Societate , Ibid. 1634 , 120. 45 Legatus fidelis ad Oratores Christianos Antv. 1657, 12°. In de bibliotheek der hoogeschool te Leiden berust een handschrift getiteld : Guilielmus Hesius, de systemate Saturnino. Zie Valerius Andreas, 1301. Belg. i. v.; Foppens, Belg. , T. 1. p. 407; Morhof, Polyh. Litt., L. VII. C. 3,.9; Iloeufft, Pam. Latino—Belg., p. 164. HESIUS (Jcommas) of H e e s, een Utrechtsch -priester, die bekend is door zijne reizen in 1398 door Arabie , Indio , Aethiopie on andere verwijderde landschappen on­dernomen , en door hem beschreven in zijn Itinerariuni , sive Peregrinatio .Hierosolymitana , kort na de uitvinding der boekdrukkunst uitgegeven met Literae Soldani ad Plum Papam , en diens antwoord en met Epistola Johannis Pres­lyteri Imperatoris Aethiopici , vervolgens Daventriae typis. Rich. Parraet 1490 ; Paris , in 40. (op de bibliotheek der Leidsche hoogeschool). Antv. 1565 in 80 gedrukt. Zie Oudinus, de Script. Eccl. T. IIL p. 1240 ; P e z , Dissert. Isagog. ad Tom. I , part. 111 Thes. Anecd. Noviss. , p. 87 ; Fabri­eius, Bibl. Med. et Inf. Latinit. , Lib. VIII. p. 581 ; Fran c. F e r­dinand de Cordova, Multipl. Didascal., c. IX. p. 113, die o. a. schrijft : totum hoc itinerarium innumeris et portentiosis scatere menda­ciis fabulisque"; V o s s i u s , de Dist. Lat. , p. 539; Burma n, Traj. erud. , p. 133; Valerius Andreas, Bibl. Belg., p. 514; Fop-pens, Bibl. Belg., T. IL p. 658; Sweertii, 11th. Belg. , p. 438, Bibl. pub!. L. B., p. 18 , 212. HESIUS (ItionA.RDus) een Utreehtenaar , trad in 1588, in den ouderdom van 41 jaren , in de orde der Jezuiten. Drie en veertig jaren heeft hij in Venetie geleefd en zich bezig gehouden met de beoefening der fraaije letteren. Hij was zeer ervaren in de Grieksche taal en stierf den 19 November 1631 , in den ouderdom van 83 jaren te Plai­sance in Land, Hij schreef: Institutiones Linguae Latinae. Institutiones Linguae Graecae. Compendium Linguae Graecae nit Nieolaas C 1 e n a r-d us. Compendium Linguae Latinae nit Emanuel A l v a r u s. Compendium Prosodiae als boven. De quantitate Syllabarum. Ook zette hij Simmiae Rhrodii Pipenne, die aehter T h e- o e r i t u s gevoegd wordt uit het Grieksch in het Latijn over. Zie Foppens, Bibl. Bele., p. 1069. HESMAN (GERRIT) , med. dr. , leefde in den aanvang der XVIIIde eeuw , ongehuwd als ambteloos burger te Dokkum en liet , bij •zijn overlijden in hands. na : Cupidoos Nengelwerken of Minnespiegel der deugden , waarin hij in drie afdeelingen , eerst de pligten der gehuwden , of die naar het huwelijk staan , door gelijkenissen aanwijst , en vervolgens dit zedelijk toepast op het christelijk leven bij iedere spreuk of zinnebeeld een bijbeltekst aan het hoofd plaatsende. C 1 a a s Bruin gaf dit hands. in 1728 bij Johannes van Septeren en Jan Kouwe, nagezien en verbetert , met gravuren in het licht. Beide , gravuren en verzen , zijn even slecht. Ook verscheen in 1707 te Amsterdam , zijn laokgeslag der Heylige Schriftuur , en in 1728 te Deventer , in 40. , zijne Christekke aandachten of vlammend zielzuchten , gertjmt , met eene voorrede van G O u t h o f, (waarin eene literatuur van Emblemata-schrijvers) en gegraveerde zinneheelden. Mr. F o c k e m a hield eene voorlezing over een hands, van H e s m an, behelzende aanteekeningen van hetgeen sedert de jaren 10 na de geboorte onzes Heeren en Zaligmakers to Dokkum is voorgevallen. Zie van der Aa, Nieuw Eiogr. "'nth en Crit. IYoordenb. , D. II. bl. 218 ; Cat. der Maatseh. van Ned. Letterk. , D. I. M. 253; Cat. It. van der Aa, bl. 81"; Vrije Fris., D. VI. bl. 128. HESPE (LucAs) , predikant te Schagen , Nieuwveen en Leiden (1579). HU was toen reeds hoog bejaard , wijl hij den 15 Maart 1580 zijn ontslag vroeg, wegens zijn krank memorie , en wijl het prediken hem , van wege zijn ver­gevorderden leeftijd moeijelijk viel. Hij bekwam zijn ont­slag , met de toezegging van zijn tractement tot Mei. Spoedig hierna werd l,ij te Haarlem beroepen. Hij is be-. kend om zijne twister) met Coolhaes, die zoo hoog liepen dat de Staten aan beiden het prediken verboden. Opmerkelijk is het dat C o o l h a e s hem „een degelijk man" noemt en getuigt : „Hij heeft goede gaven in st prediken, hij leert duidelijk en wel". Zie Rogge, C.I Coolhaes , D. I, bl. 116, 121. 171; Naanalijst van Predikanten te Leyden, achter de Orde der Feest- en Ltdens­teksten , 11. 94. HESPE (JAN CHRISTIAAY) , advocaat to Amsterdam , redacteur van de Politieke Kruijer. Hij werd met den boekverkooper en uitgever van dit blad, J. V erlem, ge­vangen gezet , wegens het 224ste Nommer , waarin een brief was geplaatst , geteekend Justus Plebejus , waarin men oordeelde dat beschuldigingen werden ingebragt tegen een voornaam regent van Amsterdam. Te vergeefs ver­zochten de huisvrouwen dier beide mannen, in een verzoek­schrift aan schepenen dat zij mogten ontslagen worden ; de advocaat H e spe werd verwezen tot eene gevangenis van 14 dagen to water en te brood , en daarenboven in eene boete van I 3000 of , bij nalatigheid daarvan , op het schavot gegeeseld en voor altijd gebannen te worden nit de provintie Holland en West-Friesland onder bedrei­ging van nog zwaardere straffen , en eindelijk met vergoe­ding van de kosten en misen der justitie. De veroordeel­den vervoegden zich terstond bij het hof van Holland om mandament van appel met de clausulen van vernietiging van vonnis. Het hof verwees hem , bij resolutie van den 14 van Louwmaand 1774 , naar de staten van den lande. Hij leverde nu een behoorlijk verzoekschrift aan dezen in, met bede dat zijn vonnis niet mogt vallen in de termen der resolutie van den tienden van Herfstmaand 1591 , nailer verklaard door het besluit van den 25 van Bloei­maand 1735 , maar dat het zou gehouden worden als voor nadere beroeping vatbaar. Dit verzoekschrift werd in ban-den gesteld van den hove , om te dienen van consideratie en advies , alsmede in die van schout en schepenen van Amsterdam om te dienen van berigt , wordende inmiddels nit zijn hechtenis ontslagen , mits dat opgelegde geldboete onder behoorlijke consignatie gesteld werd. Beiden verlieten, onder een grooten toeloop van yolk, den kerker. Van alle zijden , zelfs buiten de provintie van Holland , ontvingen zij blijken van deelneming en werden inschrijvingen gedaan van aanmerkelijke sommen tot een geschenk. Verscbeidene genootschappen van wapenhandel, door het gansche gewest , boden hun het lidmaatschap aan, zelfs eerepenningen op den stempel van hun genootschap geslagen. Beiden , H espe en Ve r le m, betuigden, bij openbare aankondiging in de nieuwsbladen , hunnen dank voor deze blijken van genegenheid. Bij de meeste burgers , die hen in hunnen kerker bezocht hadden , legden zij tegen­bezoeken af. Bij bet rondrijden leverde de advocaat H e s p e aan de huizen af een gedrukt zinnebeeldig kaartje waarop verbrokene ketenen en andere teekenen van herstelde vrij­heid gegraveerd waren. Toen in 1783 de nummers van den Politieken Kruger zoo vele waren , dat zij een bekwaam boekdeel konden uitmaken , vond men goed voor dit eerste deel een afzon­derlijken titel met een prentje to plaatsen , dat sedert veel geruchts maakte. Het prnItje verbeeldde een burgt, waarop de vrijheid zit , houdende in haar regterhand een Speer , en in de linkerhand een schild , met hetwelk zij zoekt of te weren een gewapend krijgsman , die met geweld den burgt opklirnt en de vrijheid schijnt te willen bestrijden. Ilij houdt in zijn regterhand een uirgetogen zwaard en in de linkerhand een speer met een vaandel er aan vastge­hecht, in betwelk een appel staat afgebeeld. Achter hem aan den voet van den burgt , vertoont zich een slang , die den krijgsman aanblaast Aan den anderen kant van den burgt ligt een bundel met een zegel er aan vastgehecht. Onder bet prentje leest men het volgende : Ziet , hoe 't heerschngtig !loofa de Vrijheid wil verdelgen , En stout ten zetel steigt ; — dies wapend 1U , o Belgen! Bed haar,, nw eigendom , en 't wankelend Vaderland : En veld het wangedrocht , eer het zijn standaard plant. J. C. UESPE. Volgens het ondersehrift was het prentje geteekend door P. Wagenaar Jr. en in 't koper gebragt door T h. K o n in g. De boekverkooper J. V e r le m stond bekend voor uitgever van het weekblad. Naauwelijks was deze titelplaat bekend geworden , of burgemeesters deden door den gildeknecht den boekverkooper aanzeggen , voortaan het gernelde titelblad niet te mogen verkoopen , noch eenige naamlooze pask willen en geschriften te drukken , verkoopen of verspreiden , door welke de rust kon verstoord worden , of in welke zijne hoogheid of eenig lid der regering werd gelasterd of ten toon gesteld. Ook moesten de boekverkoo­pers , op last van den hoofdofficier , de afdrukken , welke zij in handen hadden , aan den gildeknecht afgeven. In de onderstelling, dat de titelplaat en de dichtregelen op den prins erfstadhouder doelden , besloot men om mr. Jan Christiaan Hespe, als dichter, P. Wagenaar, als uitvinder en teekenaar, en T h. K on ing , als plaat­snijder van het prentje, als zijnde „ten uitersten ergerlijk , oproerig en scandaleus" te doen dagvaarden. Zij verklaar­den , dat zij geenszins den prins hadden bedoeld en gaven een andere uitlegging er aan , zoodat er geen regtsvervol­ging deswege plants had. In 1787 ontmoeten wij dezen patriot als secretaris der burgersocieteit bij de afzetting der negen raden te Amsterdam. Sedert verliezen wij hem uit het oog. Behalve het ge­melde gedicht , yin& men ook verzen van hem in de Eerekrans op de hooJden der doorluchtige Staatsmannen , Dordr. 1782. Zie rervolg op Wage naar, D. VI. M. 379 , 381 , D. X. bl. 175-179 ; beroerd Nederland . D. IV. bl. 155 —100 , 0. XI. bl. 6 , 8, D. XII. bl. 23 ; G. P a a p e , Geschied. der Burger-wapening , 67 ; H e r i n g a , Bijdrage tot de list der Nederl. Dichters , M. 50. HESPAIGNE. Zoo deze naam goed is opgegeven door Bor , behoorde hij tot de Verbonden Edelen in 1566. Zie te Water , rerbond der Edelen, D. II. bl. 457. HESPEL (HENDRIK VAN DEN) geboren te Dort , 26 October 1742 , studeerde te Groningen ; werd in 1770 proponent , hulpprediker te Amsterdam , predikant te Heerjansdam (1775) , Overzande en Driewegen (1780) , West-Zonburg (1785) , emeritus in 1807 en overleed to Middelburg 15 October 1828. Hij buwde 1785 Anna Maria van Nedervee n. Hij was lid van het Zeeuwsch genootschap , en een hartelijk voorstander en bevorderaar van de Bijbel- Zendeling- en Tractaat-genootschappen. Hij sewed: Gods Udder& bestier in de omwenteling van .Nederland aangewezen , Middelburg en Amsterdam 1796 , 8°. Nieuwe leerwij ze om kinderen het lezen en schryven gelijk­tifdig to leeren , 2de uitg. Middeib. 1799 , 80. Leven en sterven van Joh. Karel Ellemer , 22 Maart geguillotineerd to Middelburg , in twee brieven , Middelb. 1814. Bedenkingen over Matth. XXI : 19 , in Bibl. van Theol. Letterk. voor 1809 , St. 1. bl. 296. Vriendenraad omtrent ha misbruik van den heiligen naam des Heeren, Opweicicing omtrent het Christel0 geven en ontvangen van aalmoessen. Zie van C 1 e e f , Naana. van Boeken , M. 247 ; Cat. der Bibl van de Maatsch. van Ned. Letterk., D. II. bl. 80; Boekz. 1829, a. M. 116. HESPEL (JAN VAN DEN) heelmeester to Dordrecht, noon van Hen d rik van den Hes pe 1 , predikant to Over­zande en Driewegen , in Zuid•Beveland , schreef verhan­delingen over de Zijdewonde , welke onze Zaligmaker aan 't Kruis ontving ontleed- en zielkundig beschouwd en ontleed­kundige aanrnerkingen over de genezing van het afgehouwen oor van Malchus in het Genees-, Natuur- en Huishoudkundig Kabinet , uitgegeven door J. V o e g e n van E n g e 1 e n. Zie Schote1, Kerk. Dordrecht , D. II. bl. 195. HESPELIIIS (GUILIELMU5) , een Vlaamsch geleerde uit het laatst der XVIde eeuw , die met Nansius, Rek e­m arius, Pilius en B. Valcanius bevriend was en gedichten v66r hunne Latijnsche en Grieksche werken schreef, b. v. vd6r N o n n i Panopolitani Graeca Paraphrasis Sancti Euangelii secundunz Joannern opercl F r a n c. Nan sii, Lugd. Bat. 1589 en Martinii P i 1 i u s, Septintontii, de ambitione liber et alia Poemata, Lug& Bat. 1633 (door zijn neef Jacob us Pill u s uitgegeven.) Zie Schote1, Illustre School to Dordrecht, bl. 38. HESS (Joitemm) organist en orgelmaker te Gouda. Hij vervaardigde o. a. dat der Augustijnen kerk te Dordrecht. Hij schreef: Handeling tot het leeren van Claveciinbel of Orgel , Gouda 1769 , 40. Luister van het orgel of naauwkeurige aanwijzing hoe men door eene gepaste registreering en geschikte bespeling de voor­ trejelyke hoedanigheden van een Kerk- of Huis-orgel kan vertoonen , Gouda 1772 , 80. Dispositien der nzerkwaardigste Kerkorgelen welke in de 7 Vereenigde Provincien alsmede in Duiftsland en elders aangetroffen worden. Beneveus eene Beschrijving van het nieuw en uitmuntend Orgel in de St. Janskerk to Gouda. Dienende tot vervolg op den Luister van het Orgel , Gouda 1774 , 80. Dispositien der merkwaardigste Kerk- Orgelenin Duitsch­ land en de Nederlanden , Gouda 1774 , 40. Dispositien der merkwaardigste Kerk-Orgelen , welke in de Provincie Friesland , Groningen en elders aangetroffen wor­den. Kunnende verstrekken tot een vervolg van het werk door den Heer J. Hess, door N. A. Knock, J. U. D. Griet­nzan over Stellingwerf enz. , Groningen 1788. Ofschoon het beiden schrijvers voornamelijk om de dis­positien te doen was , hebben zij echter de geschiedenis niet geheel voorbijgezien , maar , meestal althans , ook den tijd der vervaardiging of verbetering der door hen be­schrevene orgelen aangestipt , zoodat deze weschriften goede ° bronnen waren voor de verhandeling van den hoogleeraar N. C. Kist, getiteld : Kerkelijk Orgelgebruik in drchief voor Kerkelijke Geschie­denis inzonderheid van Nederland , D. X. Zie Boekzaal 1776 a, M. 205 ; G. D. J. Schotel, Bet Klooster , Bet Hof en De Kerk der dugustijnen te Dordrecht bl. 44 ; A r r e n-berg, Naanzl. van Ilocken , bl. 226, 227. HESS , adjudant on der-officier (Sept. 1810) , onder­scheidde zich in den sla g Ocana in Spanje , en niet minder bij Civdad Real. „De troepen aldaar" schrijft Bosscha, „werden dagelijks door de opstandelingen verontrust , en toen dezen een weer ernstigen aanval deden werd er , ow hen terug te drijven , een uitval gedaan. Hess met zes soldaten zich to ver hebbende gewaagd , zag zich plot­seling omsingeld door 200 miters , aangevoerd door een berucht Guerilla-hoofd , Leon geheeten. „Overgaaf of dood" was de kreet. „Verweert u" was het antwoord , en Hess trof met eigen hand den aanvoerder en diens onderbevel­hebber, zoodat de laatste op de plaats dood bled, en L eon den volgenden dag overleed. Maar nu was ook het lot van het dappere zevental beslist. Allen lieten het leven maar gees hunner ongewroken." Zie Bosscha, Arehrl. Beldend. te Land, D. III. bl. 369 , 374. HESSEL (GUILLIAM) , woonde waarschijnlijk in het sticht van Utrecht , en bloeide in het begin der XVII° eeuw. Hij maakte o a. de gravuren naar teekeningen van Da vi d V i n c k e boo n. Zoo als afbeeldingen van adelijke kasteelen in het sticht van Utrecht , onder den naam der vier jaargety den bij Claes Jansz. Visscher, en later bij F. de Wildt, in folio oblong, uitgegeven , als : 1. Het Blot Loendersloot in de Lente ; 2. Nezjenroden in den Zomer; 3. Maarsen in den Herfst ; en 4. Zuylen in den Winter. Zijn naam is noch Guillaume Hassel, noch Hessel Gerritz., Willem Hassel of J. Hessels, gelijk Brulliot, Heller en Immerzeel beweren. Zie Kramm, Lee. en Werk. van Boll. en Vlaams. Kunstsrh. , D. III. bl. 685. HESSELBUCEI (F. C.) schreef: Over den oorsprong der liesbreuken,m.pl. Amst. gr. 80. z. j. HESSELING (PIETER ANTDRIESZ.) was in 1615 leeraar bij de Vereenigde Hoogduitsche , Friesche en Waterland­sche Mennoniten 'te Amsterdam. Hij stierf in den ouderdoni van 57 jaren , na een ruim dertigjarigen dienst. Zie over hem S c h ij n , Gesch. d. Mennen., D. HI. (Reg ) waarin ook zijn portret voorkomt. HESSELINK (GERRIT) werd den 26 October 1755 te Groningen geboren , vroeg had hij lust tot de zoogenaamde exacte studien en het natuurregt. Om het onderwijs van professor van der Mar ck — die ten gevolge der be­schuldiging van onregtzinnigheid de Groninger hoogeschool had moeten verlaten to kunnen genieten , volgde hij hem naar Lingen. Te Groningen teruggekeerd, werd hij op eene Dissertatio de montibus ignivornis ac terrae motibus eorumque cognatione, in 1778 tot meester in de vrije kunsten en doctor in de wijsbegeerte bevorderd en vertrok ver­volgens , na alvorens de lessen van den hoogleeraar C h e-Vanier to hebben bijgewoond , naar Amsterdam , om aldaar aan de Doopsgezinde kweekschool zich voor het leeraarambt voor to bereiden. Hij genoot bier het onderwijs van 0 o s t er b a a n en van den Remonstrantschen hoog­leeraar van der M e e r s c h , en behaalde als student de zilveren medaille bij Teylers godgeleerde stichting op zijne verhandeling over het onderseheidend kenmerk der christely ke openbaring en der zelver verband met den natuurlij ken en J oodschen godsdienst. Te Bolsward, waar hij in 1781 tot predikant bij de doops...tezinde gemeente beroepen was , be­haalde hij andermaal een medaille op zijne verhandeling over de dwaasheid der two felary , de ongerilmdheid van het meesterachtig beslissen en den tniddelweg tusschen beiden , bij hetzelfde genootschap. Vijf jaren later viel de keus van curatoren van het kweekschool, na den dood van O o s t e r-b a a n , op Hesselink, die het hoogleeraarambt den 9 October 1786 aanvaardde , met eene Oratio de causis , cur doctrina Evaiigelica, praestantia longe mittens luculentissitnisque munita a plurimis licet protinus receptor , a multis tamen tam ex Jud,ieis , quam ex gentibus , rejecta fuerit. Niet alleen narn hij de hem opgedragene collegian gotrouw en met ijver waar , maar hij voorzag ook , in 1797 en 1798 , tijdens de afwezigheid van den hoogleeraar K o n ij­nen burg, in het onderwijs der Remonstrantsche studenten, en werd , toen de hoogleeraar van S w i n d e n , in 1800 , tot andere werkzaamheden was geroepen , met diens lessen in de mathesis, logic& metaphysica en physica belast. Hij kweet zich met naauwkeurigheid en grondigheid van deze taak en toonde dat hij Been vreemdeling was gebleven in de vorderingen welke de philosophie sedert zijne jeugd had gemaakt. De philosophie van W ol f en Leibnitz, waarin hij opgevoed was, had bij echter verlaten ; ook be­streed hij de Kantiaansche. Als natuurkundige maakte hij vooral naam door zijne waterweegkundige ontdekking en zijne bestrijding van Franklins theorie over de electriciteit, als godgeleerde, door zijne bekroonde prijsverhandelingen en door zijn Uitlegkundig Woordenboek ter opheldering van de schriften des AV. Testaments , Amst. 1790 , 1804 2 d. , dat door den een hoog genoemd , door den anderen neologisch genoemd werd , wijI hij zich in hetzelve als vrij , zelfstan­dig en onafhankelijk uitlegger deed kennen. Dit woorden­bock werd in 1793 in een geschrift getiteld : de nieuwe ervorming onder de Doopsgezinden, volgens het Uitlegkundig Woordenboek van H. hevig bestreden. Hesselink ver­dedigde het in een brief aan de lezeren van het Uitlegk. Woordenb. en in de tweede , bier en daar veranderde , uit­gave er van. Flu toonde zich niet slechts in dit werk , maar ook in zijne dogmatiek, een historisch-grammatikaal exegeet. Ook buiten zijn eigenlijke werkkring was Hesseli n k nuttig ter aankweeking van kunsten en wetenschappen, Ook be­ oefende hij de Nederlandsche letterkunde , blijkens zijne Hollandsche dithtmaat en prosodie toegepast op het rythmus en metrum der ouden , in Felix Itleritis voorgedragen en to Amsterdam 1808 gedrukt. Als christen was hij verdraag­ zaam en verlicht, als mensch nederig en hulpvaardig, Hij beijverde zich de verbroedering der gemeentPn en de oprig­ ting der algemeene doopsgezinde societeit , die in 1811 tot stand kwam , to bevorderen , en zijn overlijden {7 Novem­ ber 1811) was een ramp voor de wetenschap in het alge­ meen en zijn genootschap in het bijzonder. Zijn portret vindt men voor zijn Uitlegk. Woordenb. Behalve de in den tekst genoemde werken schreer hij : Hydrostatische verhandeling over de 8tel1ing : Vloeistoffen wegen in gelijksoortige vloeistoffen. Arnst. 1807 , gr. 80. Verhandel. over den invloed van het burgerlijk bestuur op zaken van godsdienst , door Teyler's Genootschap bekroond, in Werken van Teyler's Godgel. Genoots. , D. XVII. Verhandel. over de begrippen die de schryver van den brief aan de Hebreen had aangaande het hoogepriesterschap van Jezus Christus , als boven , in Werken van Teyler's Genoots. voor 1798 , 2de stuk. Zie 11. Koopman, flulde can G. llesselink, Amst 1812; Y p e y , Geschied. der Christ. Kerb in de 18de eeuiv , D IX. M. 174; S. Huller, Geschied. van het onderwfjs in de Theologie biy de 1V ed. Doopsgez. , bl. 56 ; BIaupot ten Cate, Geschied, der Doopsgez. in Holland, D. II. bl. 18, 21, 104, 127, 129, 162, 181; fiiogr. Univ. , T. XX. p. 328 ; Jaarb. der Doopsgez. voor 1837 ; Werken van Teylers Genootsch. D. 1. en VII. ; Tideman, de Remonstr. Brooder­schap , bl. 20 ; Clarisse, Encyclop. Theol. , p. 356, 459 ; Gla­sins, Gadget Nederl. o. h. w. ; Kunst- en Letterbode 1812 ; van Cleef, 1Vaaml. van Hocken , hi. 248 ; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. , D. I. bl. 204 ; Cat. V i•s s c 1i e r, p. 69. HESSELIIJS (FRANcisms), Latijnsch dichter en letter­kundige , in 1680 to Rotterdam geboren , werd in 1702 hoogleeraar in de welsprekendheid en geschiedenis aan de Erasmiaansche school aldaar. In 1708 werd hij kanunnik bij het kapittel van St. Marie to Utrecht , waar hij in 1746 stierf. Hessel i u s was een vrij goed dichter , waarvan echter slechts weinige proeven voorhanden zijn v66r de werken zijner beroemde tijdgenooten en in handschriften weleer in bezit van P. van der Schelling, Petrus Bar­mann us Secundus en J. H. Hoeufft. De eenige bundel, die van hem het Licht ziet voert ten titel Otia Hagana (Lugd. Bat. 1702 80.) of 20 Elegien aan Fran cius en Brouckhusius, waarvan Hoeufft een door hem nagezien en verbeterd hands. bezat. Later gaf Laurens van San ten nog drie gedichten van hem in zijne Deliciae Poetic. Ook beoefende hij , doch minder gelukkig , de Nederlandsche poezij. Als letterkundige heeft hij zich bekend gemaakt door eene nieuwe uitgaaf der Fragmenta Q Ennii (Amst, 1707 40.1 waarvan H o e u fft een exemplaar bezat met mss. aanteekeningen van Petr u Burman;eeneuitgaafvanVibius Arbiterde Fluminibus etc. Rotterd. 1711 80 en der Inscriptiones door G u d i u s verzameld (Leeuw. 1731 fol.) , welk laatste met weinig zorg en naauwkeurigheid is geschied. He s s e 1 i u s had een uitgebreide vriendenkring . net vvelke hij in briefwisseling was en gedachten wisselde. Tot deze behoorden Alkemade, Almeloveen Arntze­nius, P. Bayle, P. Burmannus, Hier. Brinck­mannus, J. Brouckhusins, G.Bidloo, Cornelius ab Eike, Arnoldus Drakenborch, Joh. Albert. Fabricius, Petrus Francius, D. van Hoog­straten, J. Jensius, Gerard Noodt, A. Pars, J. Scherpezelius, Joh. Herman. Schmincke, Antonius Schultingius, Jan Suderman, Arnoldus de Sterken, Antonius Slithers, Petrus Texelius, Joh. Hildebrand Westho­vius, F. G. Westhovius, J. de Witt en anderen, wier brieven in verschillende verzamelingen en in de bibliotheek der Remonstranten te Amsterdam berusten. Zie Saxe, Nom., p. VII. p. 114; Burmanni, sec. proof. ad Lotichium , p. 7 , Orat. , p. 160 , 161 ; Biogr. Univ. , T XX. p. 350 ; Hoeufft, Parnassus Lat. Eels.. p. 208; Peerlkamp, de Pails Lat. Negri., p. 492; Brouckhusii, Poem , p. 288; Fran cii , Poim., p. 70; Hoogstraten, Carm., p. 323; Pars, Araamrol van Bat. en loll. Schrfjvers , bl. 50 , 480 ; Cat. C. van Alke­m a de en P. v. d. S ch el lin gs, bl. 62 volgg. (Amst. 1848) : Cat. Hoeufft, p. 170 ; Cat der Bibl. van de Rem. to Amsterdam , M. 15 ; Heringa, Myr. tot de List van Ned. Vichters bl. 50. HESSELIUS (JoHA.NNEs) , doctor en hoogleeraar in de godgeleerdheid, ambtgenoot en boezemvriend van Michiel Bajus, werd in 1522 te Leuven geboren. Nadat hij den loop sijner stuffier' in de philosophie en theologie aldaar had geeindigd , gaf hij lessen in de godgeleerdheid , ge­durende acht achtereenvolgende jaren in de abdij van Park van de orde der Premonstratenzen , en volgde Mar tin us Riethovius, die tot bisschop gewijd was , op in den koninklijken hoogleeraaratoel in de godgeleerdheid te Leuven. Il ij vertrok, in 1563, met Michiel Baj us en Cor­nelius Jans en iu s, raar de kerkvergadering te Trente, en stierf aan eene beroerte den 7 November 1566, in den ouderdom van 44 jaren. flij schreef: Catechismus Latinus , Lovanii 1571 in 80., vervolgens in 40. De Brie eerste boeken waren reeds vroeger en meermalen gedrukt, de vier laatste eerst in 1660. In 1674 verscheen te Leuven de 7de uitgaaf. Commentarius in Paasionem Dorninicam , Ibid. 1558, 80. Commentarius in priorem B. Pauli E pistol= ad Tiinotheu;n: item in priorum B. Petri canonicam , Ibid. 1568. Commentarius in Epistolas canonical S. Joannis , Antv. 1601 , 80. In Evangeliurn secundum Matthaeum Lovanii 1572 , 80. De Schismaticis Templis Judaeorum Ivero Del Temple ex his'toria Josephi , Ibid. , 80. De Cathedrae Petri perpetua firmitate. Confutatio Fideinovitiae , quam apecialem vocant , adversus Joan. Monhemium , Ibid. 1568. De invocatione Sanctorunz contra eundem Ibid. 80. De communione sub unica specie , adversus Georgium Cas­sandrum, 1573. De corporali praesentia Corporia et Sanguinis Domini in Eucharistia , Ibid. 1564, 1568 , Paris 1583 , 80. De Celebratione divinorum (fficiorurn. De officio pii viri vigente haeresi adversus Cassandrum , Antv. ap. Plantin , 1566 , 8°. Censura de quibusdam Sanctorurn Historiis , Lovanii , 1568 , 80. Epistola de conceptione Virginia Dei-parae , in Tom. II, Bibl. Eccles. Corn. Schultingii. Binae Epistolae ad Cassandrum, in Epistol. Select. Illustr. viror. a Petro Berti o, edit. Leidae 1617. Zie verder bebalve lloogstraten, Luiscius, Valerius An-dreas, Foppens, Bibl. Belg. , T. II. p. 658. HESSELS (GEERT) was muntmeester to Groningen en komt als zoodanig voor ten jare 1492 , toen hem weird i opgedragen de vervaardiging van jagers. Hij schijnt tot in 1498 gewerkt te hebben. Zie v. d. C h ij s , de Munten van Friesland Groningen en Drenthe , hi. 488 , 525. HESSELS (ARNomus), procurator en later prior van Tongerloo , een ervaren letterkundige en zeer welsprekend leeraar. Hiij schreef: Tractatus de peccatis mortalibus. De Differentia inter Mortale et Veniale , Ms. Hij stierf den 1 April 1486 to Tongerloo. Zie Valerius Andreas, Bibl. Belg., p. 70; Foppens, Bibl. Bely., T. I. p. 97. HESSELS (ANDREAS) , word in 1598 mede naar Enge­land gevonden, oin der koningin tien millioen guldens voor hare achterstallen toe te staan. Zie B o r, Ned. Oorl. , B. XXXV. bl. 4.5 , (478). HESSELS (Mr. JACOB) , raadsheer te Gend , lid van den Bloedraad in 1566 , was een man van aanzien ge­huwd met Jet ze Hoytema,, wed uwe van Frank van den Berg van Delft , konink tijk raadsheer in den raad van Holland en daarna read to Mechelen. Deze J e t z e was eene nicht van Viglins i dochter van zijne zuster Min t ze Hesse's, die , es en als hoar oom , tot gematigdheid geneigd , ongaarne zag dat hij zitting in den raad van beroerte nam , en reeds voor het aangaan van het huwelijk bedongen had dat hij bet ambt van procureur-generaal , 't welk hij toen bekleedde , afleggen en zich mede van hatelijke bedieningen onthouden zou. Hij had hier echter, schreef Wagen a ar, geen ooren naar. Men wil, dat hij, gewoon in den raad te slapen, wanneer zijne stem gevraagd werd, half ontwaakt, alleen plagt te zeggen: ad patibulum , ad patibulum. Duch Vigli u s , die dikwijls in zijne brieven van hem gewaagt , beschrijft hem nergens als zoo dom en vadsig. A 1 v a bediende zich van hem in de zaak van den tienden penning, en Viglius achtte hem bekwaam om in den heimelijken raad to zitten. Later werd hij procureur-generaal van den raad van Vlaanderen to Gend. Hessels is in 1577 door de Gentenaars opge­hangen. In een geschrift getiteld : Elogium ac martyrium amplissiminobilissiniique J a c o b i Hesselii, Aurati, wordt verhaald , dat zijn lijk , 9 jaren na zijn dood , 3 Oct. 1785 , opgegraven , nog in zijn geheel en onge­schonden gevonden is , dat door het yolk voor een groot wonder werd gehouden. Zie van Meteren, Ned. Bist., B. VIII. f. 143; Dor, Ned. Hist., B. XI. bl. 308 ( 903) ; II ooft, Ned. !list., B. XIV. bl. 606; Viglius ad Hopper, Epist. 38 , p. 436, 77 p. 495, 234 p. 815, in "Mal. Rely van tloyn ek van Papendrecht in het Pita Viglii aldaar , T. 1 p. 170-172; Beaufort. Leven van Willem!, D. III bl. 148, 233 , 245 ; W age n a ar, Vad. Geschied. • D. VI. bl. 251 , 2.52 , D. VII. bl. 178 , 179 , 233 ; K o k , Vad. Woordenb. , D. XX. bl, 680. HESSELSZ (ANDniEs) , pensionaris van 's Hertogen­bosch, teekende in 1589 de Unie van Brussel. Zie J. C. de J o n g e , de Unie van Brussel, bl. 53. HESSEN worth geroemd als schrijver over 't lilden van J esu Christi , 1733 , 40. HESSEN (W.), schreef: Verhandeling over de Legitime en Trebellianique Foram , aismede over het Hollandsafte verster fregt , Utrecht, 1775. J udiciele Fornzulieren concernerende de Zeezaken en Ava­il/en , 's Uage , 1776. 80. J udicieelFornzulierboek van allerhande Schrifturen , die­nend e tot een supplement van de Papegai of Formulierboek van W. van A 1p hen , Utrecht 1776 , 4 d. 8°. Zie Arrenberg, Naomi. v. Eoeken, bl. 227. HESSEN (W) , tooneeldichter uit de eerste he'll der XVIIde eeuw , schreef : Orestes en H errizione , treursp. , Haarlem , 1725, Beleegering van Haerlem versiert met vertooningen, treursp. door 't Kunstgen. In Liefde boven al, aldaar, 1739 , ki. 8°. m. pl. Ook verschenen er van hem Zinspelende Liefdensgezangen „Theologische klinkklank en mystieke wartaal", volgens Witsen Geysbeek. Zie Witsen Geysbeek Biogr. dinth. Crit. Woordenb., D. bl. 180, 181. Cat. d. Maatsch. v. Ned. Letterk. , D. I. bl. 117. HESSEN-CASSEL (FREDERIK, erfprins van) , zoon van Karel en van Maria Ameli a, hertogin van Koerland, geboren 28 April 1676 , werd generaal in Nederlandsche dienst , later in plaats van Karel XII , koning van Zweden (2 April 1720). Hij overleed 5 April 1571. Hij huwde : 1. Louisa Dorothea, prinses van Pruissen; 2. Helena Eleonora, zuster van Karel XII, koning van Zweden. HESSEN-CASSEL (FREDERIK prins van) , geboren , 11 Febr. 1747, zoon van Frederik en van Maria, dochter van George II van Engeland , werd in April 1768 generaal-majoor der kavalterie , den 24 Augustus 1772 generaal-luitenant , den 17 Maart 1793 gouverneur van Maastricht. Hij verdedigde die stad , wier besetting door eenige duizenden uitgeweken Franschen versterkt was , in Februarij 1793 , met voorbeeldige dapperheid tegen een leger van 15000 man , onder den generaal Miranda; onderscheidde zich later in bet gevecht bij de Sambre tegen den Franschen generaal Jourdan, doch teen in September van het genoemde jaar Maastricht op nieuw door de Franschen werd belegerd , was hij verpligt deze vestina, den 4 November , bij verdra e,o. over to geven. Prins Frederik huwde Carolina Polixena, prinses van Nassau-Usingen. Hij overleed 20 Mei 1 ,-37. Zie Bossch a, Neorl. Beldend. to land , D. III. bl. 34, 94, 122, 126. Eiji). en Verb. , bl. 36. HESSEN-CASSEL (WILHELM , erfprins van) , broeder van prins Frederik Jakob, hierboven gemeld, kolonel van de Hollandsche gardedragonders , in dienst van dezen lande , nam in 1702 deel aan de belegering van Bonn , was in Augustus 1704 in den veldslag bij Hochstadt en Blenheim, in 1709 in dien bij Malplaquet, en onderscheidde zich steeds door zijne dapperheid en kloekmoedigheid. Later werd bij gouverneur van Maastricht , en in 1715 door hunne hoogmogenden als tweede generaal bij de ruiterij aangesteld. Hij zou echter van die commissie en van zijn gouvernement van Maastricht vervallen , zoodra hij een hoogen krijgsrang bij eenige uitlandsche mogend­heid verkreeg, of de regering der Hessen-Casselsche landen, onder wat naam of titel ook , aanvaardde. Hij werd landgraaf in 1751 en overleed 31 Januarij 1760. Hij huwde 1714 Wilhelmina Charlotta, prinses van Anholt-Bernburg. Zie Bosscha, Netlrl. Heldend. to Land, D. 11. hi. 321, 350, 459, 466, 473 volgg.; van W ij n vervolg op Wagenaa r, Fad, list. , D. XVIII. hi,. 105 ; J. L. S c h u e r , Nederl. Gebeurt., D. II. passim. HESSEN-CASSEL (MARIA LouisA) , geboren 7 Febru­arij 1688 , dochter van Karel , landgraaf van Hessen-Cassel. Zij huwde, 28 April 1709, J a n Willem F ris o. Zij had twee kinderen , Ann a Char lo t t a , geboren 2 October 1710 , naderhand gehuwd aan den erfprins van Baden Durlach, en Willem Karel Hendrik Friso, den 1 van Herfstmaand van dat jaar , zes weken na den dood van zijn vader , die aan den Moerdijk verdronk , ge­boren. Maria Lo u i s a bleef voogdes tot de meerder­jarigheid van haren zoon , en werd door de staten van Friesland , voor hare zorg , met een geschenk en jaarrente van f 5000 vereerd. Na bet overlijden van dezen zoon werd aan haar en aan de weduwe op nieuw , door de staten van Friesland , de waarneming van eenige deelen van het stadhouderlijk bewind opgedragen. Zij beleefde de meerderjarigheid van haren kleinzoon niet, maar stierf den 9 April 1765 en werd, op 's lands kosten, te Leeuwarden begraven. Zij muntte bijzonder uit in nederigheid , mild-dad igheid en andere christelijke deugden. Zij was in Friesland 700 geliefd , dat zij er overal den bijnaam van Maryke-moei verkregen bad. Haar portret gaat op onder­scheidene wijs uit. Zie ii,komst , godvruchtig Leven en zalige dood van 11. D. 11. Maria Louise , prinsesse Douairiere van Oranje en Nassau , 6eb. landgravin run Lessen-Cassel , nit echte stukken zarnengestelt, Leeuw. 1765. 80.; Leven van Willem IV, hi. 12, 13; Seheltema, Staatk. Nederl., D. II. hi 62; Muller, Cat. v. Portrett. HESSEN-DARMSTADT (CHRISTIAAN LODEWIJK, prins van) , zoon van L o d e w ij k IX , landgraaf, en van llenriette Caroline Christina, gravin van Twee­brug!)e , werd geboren 25 November 1763 , in Februarij 1787 generaal majoor der infanterie, in dienst der staten , kommandant van Grave, slued 12 September 1793 den vijand bij Werwick terug en werd daarbij gekwetst ; werd later luitenant-veldmaarschalk , en overleed in 1830. Zie Bosscha, .Neerl. Heldend. te Land , D. I:I. bl. 49, 60 , 75. HESSEN-DARMSTADT (GEORGE , prins van) , ge­boren 25 .Api il 1669 , was bevelhebber der Engelsch-Nederlandsche vloot in de Middellandsche Zee ; volbragt gelukkig eene landing te Gibraltar (1 Aug. 1704) , welke vesting zich terstond overgaf, en verdedigde zich dapper tegen den markies de V illadaria s. In de belegering van Barcelona werd hij dood geschoten, 14 September 1705. Zie Boss eh a , Neerl. lleldend. te Land , D. II. bl. 353 , 354 tot 356. HESSEN-DARMSTADT (HENDRIK, prins van), broeder van den voorgemelden , geboren 29 September 1674, werd in het beleg van Gibraltar (1704) gekwetst. Hij overleed later in Duitschland. Zie Eur. Mercurius 1705 Maart , bt. 169; B o s s c h a, Neerl. Ilel­dead. to Land , D. II. bl. 350. HESSEN-HOMBURG (FREDERIK JAKOB , landgraaf van), zoon van Frederik en van Louisa Elisabeth, hertogin van Koerland , werd den 19 Mei 1673 geboren en volgde, den 24 Januarij 1708, zijn vader in de regering op , onderscheidde zich als brigadier in het gevecht bij Ekeren (1702). Den 1 Januarij 1709 was hij luitenant­generaal der kavallerie , den 1 Januarij 1742 generaal gouverneur van Doornik , later van 's Hertogenbosch en Breda. Hij huwde : 1. (1700) Elisabeth Dorothea , dochter van Lo dew ij k VI van Hessen-Darmstadt, die 29 September 1721 overleed ; 2. (1728) Christina, gravin van Nassau , weduwe van graaf Carel Lo d e w tj k van Nassau-Saerbrugge. Hij stierf to 'a Hertogenbosch den 7 Junij 1746. In de archiven-kamer te Groningen berust een groote en fraaije glazen beker. Op het deksel loopt tusschen loofwerk een band heen , waarop staat : Vivant de Heeren Taalmannen en Geswoorens Gemeente tot Groningen. Op de kelk staan drie medallions. In het eerste ziet men een fraaije grafelijke of hermelijnen kroon en daaronder deze woorden : FREDERICK JACOB LANTGRAFFE TOT HESSEN HEEFFT D' EER AS SUPERNUMERARIES TALMAN VAN DE GESWOORENS GEMEENTE TOT GRONINGEN ERKIEST TE SIEN 1693. Zie B o s s c h a, Neerl. fieldend. te Land, D. II. bi. 335; Groni•er Volksalmanak, 1839, bl. 179. HESSEN-PHILIPSTHAL (ERNs'r prins van), zoon van Willem, landgraaf van Hessen-Philipsthal , dezelfde die beroemd is geworden door zijne heldhaftige verdediging van Gaeta, waar hij den 10 Julij 1806 gesneuveld is, was geboren 8 Augustus 1771. Hij was luitenant-kolonel , en een der bevelhebbers te 's .Hertogenbosch waarvan zijn vader gouverneur was , toen deze vesting door Pic h e-g r u, in 1794 , belegerd word. Toen hij met P i c h e g r u over eene capitulatie onderhandelde en hem verzocht om hem behulpzaam to zijn in het redden der emigranten , antwoordde deze : „Je ne connais personne". Zie B o s s c h a , Neerl. Eeldezd. te Land, D. III. bl. 119, 120. BESSEN-PHILIPSTHAL (FREDERIK prins van), ge­boren 4 September 1764 , streed , na uit de Russische dienst in de Nederlandsche to zijn overgegaan , in 1794 , aan het hoofd der draaonders van Bylandt op het later zoo beroemd geworden slagveld van Waterloo , en werd , midden onder de vijanden geraakt zijnde , met een pistool doodgeschoten. Desniettemin sloegen de dragon- 46 ders den vijand terug en bleven meester van het Iijk buns dapperen aanvoerders. Zie Leven van Prins Frederik , bl. 230; C r o s s a r d , Mem. Milit. F. 107; Bosscha, Neerl. lieldend. te Land, D. III. bl. 105. HESSEN-PHILIPSTHAL (WILLEM, landgraaf van) , zoon van Karel en van Carolina Christina van Saxen-Eisenach, werd den 19 Aug. 1726 geboren , den 15 Julij 1770 luitenant-generaal, in Maart 1774 generaal, den 10 Januarij 1784 gouverneur van Deventer en later van 's Hertogenbosch , tijdens de belegering dier vesting door Pic h e g r u in 1794. Hij huwde U 1 r i q u e Eleo nor a van Hessen. Zie Boss c ha , Neerl. fleldend. te Land, D. III. bl. 118-122. HESSEN-PHILIPSTHAL (WILLEM LODEWIJK prins , van) , in 1721 generaal geworden van de kavallerie. Hij voerde het bevel over een regement ter repartitie van Holland. In 1743 wordt hij genoemd onder de „generaals te emploijeren bij het korps te geven aan de koningin van Hongarije en Bohemen ," welke hulp uit 4140 man kaval­lerie en 15910 man infanterie bestond ; verdedigde in 1744 Yperen tegen de Franschen , dat in hunne handen viel. Twee jaren later werd hij gouverneur van Mons , dat bij capitulatie aan den vijand overging , en in 1747 van Bergen-op-Zoom, dat hij ook voor hun moest ruimen. Hij was echter een wakker man en gaf bij die laatste gelegenheid vooral blijken van moed en tegenwoordigheid van geest onder den uittogt der bezetting , die onder zijn bevel in goede orde geschiedde , en ontving hij een wond aan bet been. Waarschijnlijk was hij het , die , omstreeks 1730 of later , het buitengoed Hessenhof , naast bet tolhek aan den Scheveningschen weg bewoonde. Het werd later het eigendom van den raadpensionaris van B 1 e ij s w ij k ; sedert herdoopt Buitenrust, was het onder anderen een korten tijd eene orthopaedische inrigting van Dr. H e ij n e. Thans is Buitenrust ineengesmolten met Zorgvliet. Mogelijk was het zijne gemalin die , den 21 November 1761 , het levee verloor bij het springen van het kruidmagazijn te Maastricht. Zie Europ. Mercurius . Junk 1744, July , "lug. 1746, dug. 1747 ; Jean F a u r e , Ilistoire 4brog4e de la villa de Bergen-op Zoom , La Haye 1760 ; Kort en beknopt verhaal van 't gepasseerde ten tijde van de overrompeling der stad Bergen op Zoom op den 16 September 1747, alsmede de Detailje van 't Guarnizoen , en de Dispositie des defogs te voren gemaakt door J o h. Janssen, Rotterdam 1747 , 4o. ; Kort en beknopt verhaal van 't gepasseerde by de overrompeling der stad Bergen op Zoom ; J. A. Folkers, Jehovaas aanbiddellike wonder­wegen in de verlossinge der stad Bergen op Zoom ; van W ij n , Ver­volg op Wagenaar's Vad. Hist. , D. XX. bl. 64 , 67 , 68 ; B o a­scha, Nardi Heldend te Land , D. 11. bl. 503, 595, 618, 638, 649 ; Navorsch,er , D. VIII. bl. 277 , D. IX. bl. 44. HESSIUS (WILLEm) , Jesuit , bouwmeester der kerk van den H. Michael te Leuven, 1653. Zie Kramm, Lev. en W erk. der Boll. en "lawns. Kunstschild. , D. III. bl. 683. HESSLER (J. C.), landschapschilder. Op Cat. van de Neufville Br e nts, Amst. 23 Maart 1829, komt van hem voor: Twee stub landschappen met 8chapen, uitvoerig geschilderd. Zie K r a in m, Lev. en W erk. der loll. en Plums. Kunsts., D. III. bl. 683. HESSOM (D. C.) , schreef: Noodige doch korte aanmerkingen over de Natuurkunde van J. Musschenbroek, Gron. 1738. 40. Zie Arrenberg, Naamreg. van Both. , bl. 228. HESZLEN (H.) , bloeide waarsehijnlijk te Leyden. Hij etste in 1828 een schaapje en een landschap , dat in kl. 80. is uitgegeven en veel verdiensten heeft. zieKramin, Lev. en 1Yerk. der Holl. en Vlaams. Kunsts., D. III. bl. 683. HETEREN (LEONARD VAN) te 's Hage geboren , werd in 1701 na de verdediging eener Dissertatio de arbitr. comprommiss. aan de hoogeschool te Harderwijk tot doctor in de beide regten bevorderd en volgde, den 6 van Hoth­maand 1703, Andreas F e i t h als secretaris van dezelve op. Vervolgens burgemeester van Harderwijk geworden , zag hij zich , den 12 van Grasmaand 1717 , almede tot secretaris van curatoren benoemd. Hij bekleedde deze betrekking tot zijn dood in 1721, na reeds in 1716 afstand te hebben gedaan van zijne eerstgenoemde academische bediening. Bou man prijst zijne naauwkeurigheid en talenten. Zie Bouman, Geschied. der Geld. Lloogesch. , D. II. bl. 179. HETEREN (HENDRIK VAN) in bet begin der XVIIIde , eeuw vroedschap te 's Hage , was een beroemd penningkun­dige , wiens penningkas als zeldzame munten en penningen bevattende , meermalen door van Loon wordt vermeld. Zie Collo t d'Escury, Fiollands Boem , D. 1. M. 81, 197. HETTINGA (Ego VAN) , nit een adellijk Friesch ge­slacht, zoon van Tie t e, gehuwd met Jel H o m m e m a van Dronrijp. Hij maakte zijn uitersten wil in 1483 , als heerschap te Hommerts. Volgens de ms. genealogie van U pk o Burm an ia, zou hij in het jaar 1494 gesneuveld zijn , nadat hij, vier jaren vroeger , het kasteel van Pier Foppes S j a e r d a in Offenhuizum met list verwoest had; doch van elders blijkt, dat hij , in het jaar 1486 , in een huis te Bakhuizen , dat door eigen vuur in brand geraakt was , verbrandde. E p o liet kinderen na , onder welke D o u w e , die bet kasteel van F o p p e Sjaerda in Abbega , in het jaar 1490 verwoestte ; H o m m e , die, te gelijk met zijn broeder Douwe, grietman van Wymbritseradeel was , de een buiten- , de ander . binnendijks , en wiens kinderen ge­scheiden zijn in den jare 1538 Benedictus, heerscbap in Teroele , wiens zoon , Waite Ben e diet us, voor­komt in een belangrijk vonnis , den 3 Junij 1606 door bet hof van Friesland uitgesproken. Zie Ferwerda, D. I. St. I, bi. 83-86; te Water, ,Verb. der Edelen , D. H. bl. 458. HI4_,TTINGA (HommE vAs) , won van een lateren p o in de Hommerts en van A u c k Herema in Tjum , was van 1558— 67 grietman van Baarderadeel en generaal­ontvanger van den omslag , gemaakt over de Floreenrente, tot opgraving van de Zwette. Hij was van het begin der woelingen af, een ijverig voor­stander van vaderland en hervorming , nam deel aan bet verbond der edelen , verliet zijn vaderland en werd door Alva ingedaagd en gebannen. Ondanks bet banvonnis , keerde bij naar Friesland terug en voegde zich aan de zijde van Lode w ij k van N a s s a u. Ofschoon bet werven van yolk , onder Hij Ike Martens of wilde H ij 1 k e , op last van Hettinga, weinig voorspoed had , had hij echter bij Lodew ij k s intogt in Groningen een vendel onder zijne bevelen. Zelfs had hij op eigen kosten te Dok­kum en in Dongeradeel yolk geworven waarmede hij Diet alleen L ode w ij k ter hulpe wilde komen maar welligt Friesland tot hulp des graven doen opstaan : want reeds voor L o d e w ij k s inval werd Q u i r ij n Lacey van Buren aan het hoofd van 200 man tegen hem ge­zonden , waarop hij moest wijken , en zich bij den graaf vervoegde. Na het mislukken van dezen togt , nam hij de toevlugt op zee , vergezeld door zijne beide zonen , ten minste door Duco. Hij nam deel aan de verovering van den Briel. Onwaarschijnlijk is bet dat hij te Zwol gewoond beeft , toen Friesland voor de bannelinaen ontoegankelijk was , daar hij nit den Briel naar Zeeland ging , en het bevel voerde over een vendel knechten te Veere, welke door die stad werd bezoldigd. Hij heette toen commissaris , missehien hetzelfde als krijgscommissaris in Holland. I1 ij moat reeds v6Or het jaar 1574 overleden zijn , daar in dat jaar zijne huisvrouw T r ij n R i n g e of Rinia als weduwe voorkomt. Zijne vrijheidsliefde ging zoo ver,, dat hij al zijne bezittingen opofferde , en aan zijne kinderen niets dan hunne moederlijke goederen Zie Fervverda, D. I. St. I. bl. 83--86; Winsemius, !list., Lib It. p. 90 , 102 , 114 , 115 ; Chron. , B. XVI. bl. 541 ; Frisiallo­bilis , p. 62, 66; J. Carol us, de Reb., Lib. I. p. 11; Schota­n u s , B. XXI. M. 749 ; Sententiin van Alva , bl. 128-130 ; G a b. bema, Pm*. van Leeuw. , bl 500, 509 ; Le Petit, Gr. Chr. , T. p. 665, 761; Ilareniana in Mnemosyne van II. W. en B. J Tyd e­m an , D. 111. bl. 184; te Water, Verb. der Edelen, D. II. bl. 457; van Groningen, Geschied. der Watergeuzen , bl. 250 ; Kok, Pad. W oordenb, o. h. w ; Scheltema, Staatk Medea., D. I. hi. 457; van Wijn, Rev. op Wagenaar, D. VI. bl. 64; Tegenw. Staat van Friesl., D. III. bl. 498. HETTINGA (Duct) of DOECKE VAN) zoon van H o m rn e , vatte met dezen en zijn broeder Taco of T a e c k e , onder °Taal* Lode w ij k , de wapenen op tot '' bevrijding des vaderlands werd met zijn broeder den 21 Mei 1569 door Alva gebannen en was met zijn vader op de vloot der Watergeuzen en bij den Briel waar hij diende als vaandrig in het vendel van Rolld, ge wezen baljuw van Veere. Mogelijk sneuvelde hij in een der menigvul­dige gevechten in Zeeland. Zie Winsemius, B. XVII. bl. 553-555; te Water, Verb. der Edelen , D. II. bl. 460 ; van Groningen, Geschied. der W a­terg. , bl. 248 ; K o k , Fad. Woordenb. o. h. w. HETTINGA (TACO of TAECKE VAN), zoon van Homme, broeder van D u c o ; vatte mede onder graaf L o d e-W ij k de wapenen op tot bevrijding van het vaderland. Het is onzeker of hij behoort heeft tot de Watergeuzen, die den Brie! innamen. In 1580 rigtte hij, tot Hohenlo dienst , in Dantumadeel een vendel op , en werd met het­zelve naar het leger van dien graaf opontboden. Later lag zijn yolk in de schans de Opslag , terwijl hij met hopman Selsm a naar Leeuwarden ging om ontzet te vragen. Terwijl hij afwezig was , gaven de twee over­gebleven hoplieden , S t a m 1 e r en Id tsen, lafhartig de schans aan R e n n e n b e r g over. In 1589 werd hij overste luitenant van graaf Willem L ode w ij k, en in 1593 lag hij met eene bende van 800 man op de Drentsche grenzen om Friesland tegen V erdugo te bewaren ; veroverde de kerk te Midwolda , die door de Spanjaarden was bezet , en was gedurende het beleg van Hulst luitenant van den graaf van S o 1 m s. Hij was bij den slag van Nieuwpoort tegenwoordig , en had daar het bevel over het derde bataillon der tweede divisie , den middentogt van het leger van Prins Maurits. Zie van Reijd, Ned. Bist. , bl. 246, 304, 330; Sehotanus, 11. 859, 860, 862; Le Pe tit, Gr. Chr. , T. II. bl. 665, 761; Winsemius, Chr. , B. XVIII. bl. 752 , 781 ; Sent. van Alva, bl. 192; te Water, Verb. der Edelen, D. H. bl. 460; van Gronin­g e n , Geschied. der Watergeuzen, bl. 248 ; K o k , Vaderl. Woordenb. 0. h. w.; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 457. HETTINGA (TIETE vAN) , zoon van E p o, doch uit zijn tweede huwelijk met W ij pk van Hoi tem a, heeft geen minderen roem dan zijn broeder H o m m e. Reeds in den aanvang der beroerten koos hij de zijde van Oranje , en viol in den haat van Alva, die hem • te vergeefs naar Antwerpen ontbood. Sedert dien tijd oordeelde hij het veiligst zich stil te houden tot het jaar 1572. Toen was hij onder de voornaamste hoofden der vrijbuiters, kwam der Enk­huizenaren te huip , en wendde alle pogingen aan , om Leeuwarden en andere Friesche steden aan 's prinsen zijde te brengen. Sneek , waar hij tot bevelhebber aangesteld werd , was getuige van zijne heldhaftigheid , schoon hij genoodzaakt werd de stad te verlaten. Uit Friesland moetende wijken , begaf hij zich met zijne aangeworven knechten naar Holland en versloeg bij Wormer dertien of veertien honderd Spanjaarden en Duitschers , hoewel zijn yolk niet meer dan twee honderd sterk was. Niet begrepen in de algemeene vergiffenis van 1574 , had hij niet veel goeds to wachten , doch hij stierf omtrent dienzelfden tijd , nalatende eene weduwe H ij 1 k G a 1 a m a, dochter van Tonis en Snier Jousma, en vier kinderen , over welke R i e n k Do ij e m de voogdij aannam. Zie Ferwerda, Wapenb., b1.84; J. Carolus, de rebus Bid­laei in Frisia gestis , p. 69-71, 103, 155, 239; Winsemius, Hist. , Lib. I. p. 68 , Lib. II. p. 114 , 139 ; B o r , Ned. Oorl. , B. VI. bl. 279 , B. VII. bl. 29; Hooft, Ned. Hist., B. VI. bl. 247; J. B. de Tassis, Comment. de Tumult. Belg. sui temporis , Lib. V. p. 396 in C. P. Iloynck van Papendrecht, "'nal., T. II. p. 11., te Water, Verb. der Edelen, D. H. bl. 461; van Groningen, Watergeuzen , bl. 290 , 308 , 316 , 319 , 458. HETTINGA (YPE of EPE VAN) , een Friesch kunst­sohilder, den 15 Mei 1691 geboren en in hoogen ouderdom to Bolsward overleden. Zie Stamboek van den Frieschen Adel, door de Haan Ilettema en van almael, D. I. bl. 207, D. II. bl. 141 , waar al de ove­rige leden van dit beroemde geslacht voorkomen , en Kr am m, Lev. en Work. der Roll, en Vlaams. Kunstsch. , D. II. bl. 683. HETZELAER (ANToNLT MLL) , kolonel titulair bij een regiment Hollandsche infanterie , sneuvelde in den slag bij Malplaquet. Zie .Leben and Denkwiirdigk. Reichsgraf. von der Schulenburg , Th. I. S. 924 ; B o s s c h a, Neerl. Ileldend. to Land, D. H. B91., hi. 22. HEU (BouTzoN LE) , „tappitziee en „afsetter van tap­pitzerie , een goet werck gheselle van zijn hantwerck ," vluchtte uit Doornik , om des evangeliurns will°, naar Antwerpen , om aldaar Gods woord in de Waalsche ge­meente vrijelijk to hooren. Met Ant ho nio Ve r dick t van Antwerpen naar Brussel reizende , werden beide gevangen genomen , naar Antwerpen teruggevoerd en in Januarij 1559 onthoofd. Hij was een opregt goed , godvruchtig en geduldig man, die dikwerf plagt to zeggen: „o hoe gheluc­kigh soude ick zijn , dat mij de Heere tot een ghetuyghe zijnder waerheijt riepe , wat grooter eere soude mij dan van God geschieden." Zie Ha emsted e, Mist. der Martelaren (Anno 1566) bl. 540; Kist en Royaards, Kerls. Archief , D..bl. 85. HEUCK (HENDRIK) Zijne spreuk was: „selden onberispt". Zijn portret , in zwarte kunst in het midden der XVIIde eeuw door G. Win g e n d o r p, is omgeven door een krans van speeren , harnassen , strijdaksen , pijIkokers, pijlen en andere oorlogswapenen , pokalen, schenkkannen met Bello­tels enz. Zie Navorscher , D. VIII M. 226. HEUGELENBURGH (W. VAN), tooneeldichter nit de tweede helft der 17e eeuw, schreef: Fleremont en Arbacis ofte de spiegel der verdraegzaem­heyt ; treur- , bhy-eyndend-spel, op zijn spreuck : Ver­draecht het schelden ; voor de 3de maal vertoont b 't Broe­derschap der Patiency- blommen , in Leyderdorp , den 11 van Herfstmaand 1679 , 2de druk verm. en verb. , Leyden 1679. Adriaan en Alicia, ofte de herstelde Min , op den regel : Lied' van hooger hand gevest ; ga soo wil , het vougd ten lest ; blij-eyndspel , Ald. 1689 , kl. 80. Zie Witsen Geysbeek, Biogr. Anth. Crit. Woordenb., D bl. 181 ; Cat. der Bibl. van de Maatsch. van Ned. Letterk., I). 1. b. bl. 111. HEUKELOM (BERTHA VAN), echtgenoot van G ij s b e r t van Am s t el, eene vrouw van uitnemenden heldenmoed, die het kasteel I.Jsselstein een jaar lang mannelijk tegen de Hollanders in 1297 verdedigde , Ieefde in de XIIIde eeuw en ligt met haar man en haar zoon Arnold van IJsselstein en diens echtgenoot Maria van Hene­g o , in een der praaljaven te IJsselstein , door het Prov. Utrechtsch Genoots. in 1858 hersteld. Zie Melis Stoke, Bymkron. (uitg. van lluydecoper), D. II. bl. 464; Chron. van Hall. bi. 180 ; Bet Jude Gouds. Citron. , bi. 80 ; en P. Scriverii, Toetssteen bl. 266; Chron. Joh. de Beka, p. 89; Wagenaar, /Oast., D. II. bl. 48; van Spaen, Hist. der Heeren van iimstel, van Ysseistein enz. , bl. 110 ; Konst- en Letterb. 1860 , bl. 12. HEUKELOM of He u k elum (JoHANNIts vAN) eerste predikant to Maastricht in Limburg in 1570, kwam, nadat Maastricht met Spaansch krijgsvolk was bezet , te Aken in 1574 , ofschoon hij daar reeds in 1571 met Jo ha n-n e s Christiani gevestigd was. Hoe land hij daar ge­bleven is , is onzeker , doch hij was predikant to Nieuw­land onder Sneek den 6 Mei 1589 en vertrok naar Mid­delharnis in 1604 , waar hij in 1606 overleed. Zie H, de Jong, Naomi. der Pred. van Gelderl. , bl. 327 ; W. A. B a c h i e n e , Kerk. Geogr. , bl. 99 ; dicta der Synode to Emden 1571, art. 50; Gerdes, Hist. Ecc. Ben., T. III. p. 272; Reinalda, Naamr. der Pred. van Sneek, bl. 25; N. Soermans, Kerk. Beg. van bl. 123 ; 's G r a v e s a n d e , Syn. to Wesel , bl. 196; A. Gretdanus, IVaaml. der Predik. van Franeker , bl. 160. HEUKELOM (MARTIN. VAN) kolonel , werd in een alter­hardnekkigst gevecht van zeven uren , den 5 Mei 1747 , bij een aanval der Franschen op het fort de Sandberg bij Hulst , gewond. Zie B o s s c h a , 2Vetlrl. Heldend. to Land, D. II. M. 608. HEUKELUM (WILLEM VAN) werd bij de belegering van Namen , in 1692 , door Willem III , van brigadier tot generaal majoor bevorderd , en hielp die stad veroveren. Hij nam deel aan de veldtogten van 1701 en 1705 ; gaf blijk van buitengewone dapperheid bij bet overtrekken van den Dyle bij Neer-Yssche hielp Ath hernemen en was met zijn regiment bij het gevecht to Wijnendaal. Zie Europ. Nero. 1692, 1704, 1705 ; B o s s c h a , Neorl. Heldend. to Land, D. II. bi. 274, 275 , 304-367 , 396 , 441 HEULE een afstammeling uit het oud-adellijk geslacht van dien naam in Vlaanderen , was lid van het Ver­bond der Edelen. Zie te Water, Verb. der Edel., D. II. bl. 462 , en over het ge­slacht ; 1' E s p i n o y , Becherch. de 1Voblesse de Flandres , Livr. I. p. 84 , 91 , 214 , 287 , 288 , 291 , 292 , Livr. II. p. 359; Sanderus, Perk. Vlaand. , D. II. bl. 34 ; Le Carpentier, Hist. de Cambray et de Cambresis , P. III. p. 689, 690 en Notil . des P. B. , T. I. p. 224 ; Les Quartiers Goneal. , T. I. p. 162 , 175, 204 ; Le Jardin d' HEULE (CHRISTIAAN VAN) een Leidsch wiskunstenaar , gaf in 1612 te Haarlem een werkje in het licht De Neder­duytsche Spelling , en liet daarop volgen in 1626 to Leiden zijne Nederduytsche Grammatica , of Spraec-konst , waar in de gemeyne deelen der Nederduytsche-Spraeke (na de manier der Grieken en Latynen) beschreven , opgedragen aan een der voornaamste arbeiders aan het herstel van onze Nederlandsche taal , An t h o n y d e Hu b e r t. Dit werkje ( meermalen , o. a. Leyden 1633 in 80 , herdrukt) is het eerste stelsel eener Nederlandsche spraakkunst , dat op de niet onvoegelijke leest der Latijnsche grammatica geschoeid is ; z•36 eti enwel , dat alle , daaruit ontleende , kunsttermen in het Nederlandsch vertaald zijn. Achter het werkje vindt men de oudste geslachtlijst van zelfstandige naamwoorden. Doze was wel zeer onvolledig , maar is toch de grondslag geweest , waarop de volgende taalkun­digen met vrucht gebouwd hebben. Het is geheel naar de schoolsche methode van de geleerden van dien tijd inge­rigt , doch beeft des onaangezien voorheen den taallieven­den tot geen gering licht verstrekt. V an H e u l e was voor de volgende beoefenaars van dit studievak de ijsbreker langs een allermoeijelijkst pad. Het werk is door Am p ­sing, Huydecoper, Ypey, Siegenbeek en andere taalvorschers zeer geprezen. Hij gaf ook eene , in taal­kundigopzigt, zeer belangrijke proeve van verbetering der berijming van Dath ee n in De CL Psalmen des Proph. Davids , van P. Dathenus ge­dicht , en nu verbetert. door Mitsg. de Chr. Catechismus enz. Leyden , Jac. Roels 1649 , kl. 120. Zie S. A m p s i n g , Beschrijv. van liaarkm , hi. 153 (Nederlands Taalberigt) ; Pars, Naamr. van Bat. Schrfjv. , bl. 392 ; Foppens, Belg. , T. I. p. 60 ; Andriessen, 4anmerk. , bl. 184; van I p e r e n , Kerkel. Hist. van het Psalmgez. , D. I. bl. 178 ; Cat. von Ned. Letterk , D. I. bl. 125 , 170 ; Cat. Will ems, D. II. bl. 63 ; Cat. van V o o r s t , D. I. bl. 182 ; Y p e y , Geschied. der Ned. Kerk, D. I. bl. 532; Siegenbeek, Beknopte Geschied. der Ned. Letterk, bl. 225 ; van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. HEULE (JACQUE VAN) gehuwd met Johanna v an Baille ul, mogelijk een der Verbonden Edelen. Zie te Water, Verb. der Edel., D. II. bl. 453 , 542 ; iiddit. of supplem. des trophees du Brabant , T. II. p. 2. HEULEN (MATTrnJS VAN). Tooneeldichter uit het Iaatst der XVIIde en begin der XVIIIde eeuw. Men heeft van hem , onder de spreuk : Crescit Occulte : De onbedreeve lilinnaar , kluchtsp. (Amst.) 1699 , 1752 , kl. 80. De gekroonde na haar dood , treursp. , all 1701 , kl. 80 . Zie Witsen Gegsbeek, Biogr. "Inth Crit. Woordenb. , D. 111, bl. 181 ; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. , D. I. b. bl. III. HEUMEN (JonAN VAN) in het begin van de XVIIde eeuw te Utrecht geboren, werd licenciaat in de godgeleerd­heid , R. C. pastoor te Schoonhoven , en tevens aposto­lisch•protonotarius. In 1642 werd hij pastoor te Rotterdam, vervolgens aartspriester van Delft en een der assessoren en later president van het vicariaat van Utrecht in 1633 door Ph ilippu s Rovenius, aartsbisschop van Philippi en apostolisch vicaris in Holland , gesticht. Hij nam den titel van deken van het aartsbisschoppelijk kapittel van Utrecht aan en stierf den 26 Augustus 1673 te Rotterdam. Hij was getrouw en ijverig in het vervullen zijner ambtspligten en geen vriend der Jesuiten. Van zijne geleerdheid gaf hij de volgende blijken. Den onster felycken Adam, Antw. 1651, 40, 1750(5e druk) 4°. De lifediterende duy f over de Sondaghen en H H. daghen, Antw. 1658 , 120. Het clooster van Sion in VI deelen , Antw. 1658 , 320. Joseph Somnians, complectens falsas variorum imaginationes, Antv. 1660, kl. 120 , opgedragen aan Z a c h a r i as de M e t z , aartsbisschop van Tralles , apostolisch vicaris in Holland. Joseph accrescens , docens conversionem Peccatoris ad Justitiam , et modos ac media justi ad perfectionem. Nunc primum in lucem prodit , Antv. 1663 , opgedragen aan J a n van Neercassel, opvolger van Zacharias de Metz. Job patiens docens conditioners tribulationum humanarunz et moduna patiendi eas. Nunc primunz in lucem prodit, Antv. 1668 , 40. V a n Fl e u s s e n bezat nog een hands. van hem getiteld : Tractatus de matrimonio Catholici cunt Acatholica. Zie Bat. Sacra , T. II. p. 199 ; Kerk. Oudhed. van Zuidholl. , hi. 441 ; Burman, Traj. erud. p. 133; Paquot, Memoires pour ser­vir d Litter. des Pays-Bas , T. I. p. 272 ; G1asius, Gadget. Nederl., Alley. 5, hi. 91 ; A r r e n b e r g , Naamreg. van Eoek., bl. 161. HEUMEN (LuDoLPHus VAN) , broeder van den voor­gaande , licenciaat in de theologie', protontoarius , aarts­diaken van Castorie en pastoor te Dordrecht. In 1639 volgde hij Herman o e m als zoodanig op. Zie Bat. Sacra , T. II. p. 555; Pa q uot, Mdmoires pour servir l'Hist. Litter. des Pays Ras , T. I. p. 273 ; Glasius, Godgel. Ned, Aflev. 5 , bl. 92. HEUR (JosEPll CORNELIS DE) , in 1707 to Antwerpen geboren , leerling van P. S n ij e r s en P. H oo re rn an s , professor in de bouw- en doorzigtkunde aldaar. Hij schil­derde historian en huiselijke onderwerpen. Op Cat. van B a r c h m a n Wuytiers, Utrecht 1792, komt o. a. een teekening van hem voor een familiestuk, voorstellende Balth. Gerbier met zijne vrouw en negen kinderen in een prachtig gebouw, meesterlijk met potlood geteekend naar eene schilderij van A. van D ij c k. Zie K r a m m , Lev. en Work. der (loll. en Vlaams. Kunstsch. , D. II. M. 684. HEURAET (vAN) , Wiskundige , geboren to Haarlem , die de eerste schijnt geweest te zijn, welke in het meten of berekenen eener kromme lijn onderwijs heeft gegeven. Tusschen 1650 en 1666 hield hij zich op to Saumu en leefde daar , de wetenschap beoefenende , afgezonderd. Zie Nontnola, Hist. des Mathematiques , T. I. ; C h. Bos­s u t , Dist. gonor. des Mathomat. ; Geschiedk. Overzigt der vor­deringen van den menschellyken pest in de wetenschappen , 1822 , bl. 129; Collot d' Escury, floll. Roem, D. VI. St. I. 111; Navorscher , D. HI. bl. 320 , D. IV. bl. 328. HEURDT (JAcoBus) , doctor in de wijsbegeerte , predi­kant to Veenendaal in 1705 , te Harderwijk in 1719 , to Haarlem in 1729 , aldaar den 2 Mei 1737 overleden , oud 56 jaren , kwam als hoogleeraar in het yak der God­geleerdheid en Oostersche talen in aanmerking ate Harder­wijk , na den dood van den hoogleeraar M e i e r. Hij bedankte in 1722 voor Kampev, Zie de Jongh, .Naamt. van ,pred. van Golder!. , bi. 328; Bou­m an, Gesch. der Geld. Noogesch. , D. H. bl. 113. HEUREN (H. VAN) schreef: Onderwyzinge in de christelijke .Religie. Zie A bcoud e , Naamw. HEURN (JOHAN HENDRIK VAN) , word den 13 Aug. 1716 to 's Hertogenbosch , uit het huwelijk van J a n van Heurn en Antonia Emelia Wolfsen, gebo­ren, was schepen en raad dier stad en griffier der leen­en tolkamer aldaar. Hij overleed in 1779. Hij legde zich van zijne jeugd of op de geschiedkunde toe en schreef de geschiedenis van zijn geboorteplaats met den titel : Bistorie der Stad en lifefferij van 's Hertogenbosch , als­mede van de voornaamste daden der hertogen van Brabant , Utrecht 1776 , 80 , 4 d, met pl. De plaatsbeschrijving zelve , die op deze historie had moeten volgen , was door v a n II eurn , ten minste wat de stad betreft , reeds grootendeels vervaardigd. Zijn ver­gevorderde leeftijd en opgevolgd overlijden bobber) de uit­gaaf hetet. Zijne handschriften in 2 deelen in folio berust­ten bij de Erven Louis Gast, overleden 1840 als lid van den gemeenteraad van 's Hertogenbosch. HU schreef nog : Vertoog over het nuttige om heide- tot bouw- en weiland te nzaken in de lifeyery , 's Bosch 1776 , 80. BU • Anna Roemer, dochter van den predikant en professor van dien naam , was hij vader van twee zoons , waarvan de oudste volgt. Zie K J. R. van Harderwijk, Mededeelingen omtrent vroegere schryvers der voornaamste Land-, Stad en Dorpbeschqjvingen van Bra-band in het alyemeen en van de Provincie Noord-Bruband in het By-zonder , bl. 12; De Wind, Bibl. ran Neerl. geschiedschr. , D. 1. St. 5 , IA 2 1 ; Naarnl. van Nederl. geschiedschr. EURN (JoHAN VAN). zoon van den bovengennemde, geboren den 6 Maart 1751 , ontving het onderwijs van den bekwamen rector 01 i p h a n t te 's Hertogenbosch, en wijdde zich , op het voetspoor van zijn vader , aan de beoefening der geschiedenis en oudheden van zijne ge­boortegrond. In 1772 werd hij , na voleindigde studien , te Utrecht tot doctor in de beide regten bevorderd , waarna hij zich te 's Bosch als advocaat vestigde en griffier werd ter Leen- en Tolkamer. Den 3 Augustus 1776 werd bij door de stads regering aangesteld als hoog-leeraar in het burgerlijk en hedendaagsch refit , in erken­tenis van het kostbaar gebonden boekgeschenk , nameliik de Historie der stad enlifeijerid van 's Hertogenbacch , 4 D. 80. , door zijn vader der stad aangeboden. Hij aan­vaardde deze betrekking met eene redevoering : De Jure Romano neque Laris instar colendo neque ad bestias darn­nando. Hij hield collegie over de instituten , tot dat hij zoo voor als na de omwenteling van die dagen in ver­schillende ambtsbetrekkingen werd geplaatst. Hij was in 1803 assessor van den landdrost van het dep. Brabant staatsraad in buitengewone dienst en ridder der konink­lijke orde der Unie. Hij was gehuwd met G e e r t r u i d van G e nderen en overleed den 29 Maart 1815 , in den ouderdom van 64 jaren , als lid der provinciale sta­ten , nalatende eene dochter in 1804 gehuwd met den beer van Gale n. Hij schreef: .Dissertatio de regalibus in Belgio praecipue in agro Sylva-Ducensi usitatis. Traj. ad Rhen; 1772. 40. Om de stijl , het onderwerp en de oordeelkundige ont- wikkeling zal deze dissertatie steeds waarde behouden , voor alien , die belang stellen in de domaniale regten , zoo van Nederland in het algemeen , als van de Meijerij in het bijzonder. In het archief van het Zeeuwsch Genoot­schap vindt men van hem eene missive van zijne hand aan N. C. L a m b r e c h t s e n (8 Dec. 1806) , over tie Zaak der Gilden. Zie liermanv, Geschied der Ill. en Lat. scholen te 's fierto­genboseh, bl. 35 ; G r a t a m a , Begtsgeleerd Magazijn , Gron. 1809 , St. I. ; Konst- en Letter& 1815 , bl. 196; Inventaris der Handschrilten van het Zeeuwsch Cenootsch. door J. P. van Visv 1 i e t , bl. 6. HEURNE of HEURNIUS (JonAN VAN) , zoon van Otto de H ornes en van Geertruy van Velsen, afstammeling van hetzelfde aanzienlijke geslacht als de beide voorgaanden ; voornoemden Otto de H o r n e s, eenige zoon van Jean de 1-1 or n e s, in 1479 geboren en in 1524 in den oorlog tegen de Turken gedood , was wijnhandelaar te Utrecht ; G e e r t r u i d a van V el­sen, was de dochter van Lambert van Velsen en van Elisabeth de Rijck, en werd den 25 Januarij 1543 te Utrecht geboren. In zijne jeugd had men weinig verwachting van hem , op zijn tiende jaar toch kon hij naauwelijks lezen , op zijn veertiende kende hij de regelen der spraakkunst nog niet. Spoedig echter herstelde hij dit verzuim, toen hij onder G e o r g i us Macropedius en Arnold Eijckens op de Hiero­nymiaansche school zijne letteroefeningen voortzette en vol­eindigde. Toen hij negentien jaren oud was, zond zijn vader hem naar Leuven , waar hij zich op de wijsbegeerte, en onder Jeremias Triverius, Pieter Breughel, Andreas Balenus en Cornelius Gemma (bij wien hij inwoonde) op de genees- en heelkunst toe­legde. Een jaar later bezocht hij Parijs, om de lessen van. Louis Duret, geneesheer van Karel IX en H e n­drik III, over de geneeskunst, die van R a b u s en C h a r-p e n t i e r over de wijsbegeerte en van T u r n e b i u s en D o r at over de fraaije letteren bij to wonen. Na zulks drie jaren to hebben gedaan , Wilde hij Spanje bezoeken. Zijne vrienden raadden hem zuiks of en hij reisde met Petrus Forestus, Joh. Duvius, Busenius en Teilingius, naar Italia, Langen tijd hield hij zich to Padua op en bezocht daar de scholen van J e r onim u s, Capivaccio, Mariano Stephanelli, Jeronimo Mercurialis,BernardinoPaterno, Jeronimo Fabricio d'Aguapendente en van Melchior Guillandini. Van daar begaf hij zich in 1571 naar Pavia , waar hij de lessen van Gabriel C u n e r i u s over de anatomie bijwoonde en de doctorale waardigheid verkreeg. In 1573 te Utrecht wedergekeerd , oefende hij aldaar de geneeskunst uit , en werd geneesheer der graven van 11.1gmond en van den beer van No i r c a r m es, gouver-Deur der provincie. Nadat de stad aan de staatsche zijde was overgegaan , stelde hem de prins van Oranje tot sche­pen aan. Hij ram die betrekking met weerzin aan , wegens de onlusten die toen heerschten , en ontdeed er zich zoo spoedig mogelijk van. In 1581 werd bij tot gewoon hoog­leeraar aan de academie te Leiden beroepen , welker bloei en luister hij , door de voortreffislijkheid van zijn onder­wijs en de uitgave van geleerde geschriften , omstreeks twintig jaren achtereen krachtig bevorderde. Zijne groote vermaardheid was oorzaak , dat ook W ille m I en nader­hand Maurits zich van zijne hulp als geneesheer bedienden. Hij was medeopsteller van het merkwaardig advys (1583) der geneeskundige faculteit, hetwelk de waterproef ter ont­dekking van tooverij in de heksenprocessen afkeurde. Hij overleed den 11 van Oogstmaand des jaars 1601 , in den ouderdom van 58 jaren en werd te Leiden in de St. Pieterskerk begraven. Bij M e l e h i o r Adam wordt zijn grafschrift gevonden. Di do Richea, S we er t i u s, Meursius, F re herus en anderen vermelden een ander met eenige Latijnsche dichtregels van dr. V e r does er onder. Ook vervaardigde D. H e i n s i u s zijn epitaphium. Vroegere en latere schrijvers spreken met lof van hem en van zijne schriften. S t r a t e n us noemde hem „Urbis Trajecti decus & Academiae Lugduno-Batavae lumen;" Li p s i u s „medicos fidus , peritus & quae ei laus propria cautus." B o r schrijft : „dat hij, behalve zijne geleertheijd , een zeer sachtmoedig , beleeft en vriendelijk man was." Bev e r-w ij ck noerode hem „een wereldberoemd man , een door­geleerd man , doorkneed in de kennis der oudheid , ook om zijne diepe menschenkennis en buitengewone minzaam­heid algemeen geacht en bemind." Siegenbeek schrijft, „dat hij een der eerste eigenlijk gezegde hoogleeraren der geneeskunst was ; een man ook in de oude letterkunde meer dan middelmatig bedreven , die niet alleen door zijn onderwijs veel nut stichtte en daardoor voor zich zelven en de hoogeschool grooten roem verwierf; zich onsterfelijk maakte door zijne schriften , die naar bet oordeel van des­kundigen ook nog , zoo wegens hunnen inhoud , als inzon­derheid wegens de zuiverheid en bevalligheid van stijl , daar in heerschende , lof verdient." Hij prees er ook, met veel oordeel en ten toon spreiding van groote gemeenzaam- heid met dezelve de beoefening der ouden , in aan. In 't bijzonder worden zijne commentarien over Hi p p o c r a­t e s tot de beste in hunne soort gebragt. Hij huwde Christine Beyer, dochter van Willem Beyer van Boppard, en van Margaretha Leijs­t e r , die hem elf kinderen schonk , van welke hem negen overleefden. Zijne beeldtenis vindt men in de Alma Acad. L. en bij Meur si us , en is ook door W. Swan e n-b u r c h bewaard gebleven. Men vindt zijn geschilderd por­tret op de bibliotheek der hoogeschool to Leiden. J. A n-r a et en Ezec h. Valens vervaardigden er bijschriften voor , die , even als zijn Elogium door J. Po s t h u is, van Or eers en zijn •pitaphium door Heinsiu s in de Alma Acad. L. B. zijn to vinden. Hij schreef: De naturei et praesagio horrendi Cometae , qui anno M. D. LXXVII orbem terrarunt terruit , z. pl. of dr. door M. Adam hem toegeschreven. D. Thomae Aquinatis Secreta Alchinziae magnalia de corporibus supercaelestibus , quod in rebus inferioribus in­veniantur , quoque modo extraliantur : de li,pide minerali , animali et plantali : item thesaurus Alchemiae secretissimus , quern dedit fratri suo Reinaldo. Johannis de Rupe-scissci Fiber Lucis. Et Raymundi Lullii opus, quod inscribitur Cla­vicula, et Apertorium , sine quo alii sui libri intelligi nequeunt. Onznia opera Danielis Brouckhuisii in lucent edita. Colon. Agrip p. 1579 , 40. De voorrede van Heurnius is eerie lofrede op de alchimie. Praxis medicinae nova ratio ; qua libris tribus Methodi ad praxim Medicam aditus facillimus aperitur , ad omnes morbos curandos. Lugd. Bat. Franc Raphelengius, 1567 , 1590 , 1599 , 40. It. Ibid. 1609 , 40. It. ex accurate recensione Zach. Sylvii Medici Amstelo­damensis , Roterod. Arno l d. Le ers , 1650 , 80. Institutiones Medicinae. Accessit modus ratioque studendi eorum qui Medicinae operant dicdrunt , Lugd. Bat., Fr a n c. Ra ph e 1. , 1592, 120. , Hann on cae 1593, 120. , Lugd. Bat. , 1596 , 1609 , 120. ; editio alters , priori enzendatior et auctior operti authoris filii °Monis Heurnii ; Ibid. J o a n. Maire, 1638, 160. , Ibid. 1666 , 160. De schrijver droeg dit werk op aan He n d r i k R a n z ow , gouver­neur der hertogdommen van Sleeswijk en Holstein en van het graafschap Dithmarsen. Aan het hoofd bevindt zich J. H e u r n i i Ultrajectini Oratio de Medicinae origine , dies­culapidum ac Hippocratis stirpe et scriptis. Het laatste stuk is afzonderlijk uitgegeven Hannoviae , G e n 1. A n t o­n i u s , 1595 , 120. ; It. Editio prioribus longe ernendatior et auctzor, Lugd. Bat., Salomon W agn e r , 1666 , 12°. Ouk met den titel : De studio medicinae bene instituendo , met H u go G r o-t i i et aliorum Dissertationes de studiis instituendis , Amst. L ud. Elze v ir , 1645, 120. , Ultraj 1651, 120. De morbis qui in singulis partibus hunzani capitis insidere consueverunt. Hip artificiosa methodo, incredibili facili­tate , Morborum ideae , causae, et cujusque causae nzorbificae, partesque aegrae signa , prognoses , curatio rationalzs empyrica graphite discribuntur , Lugd. Bat. , Fran c. R a-p h e 1. , 1594 , 40. Ibid. Post mortem authoris O t h o Heurnius, edidit. Ibid. 1609, 40. Hippocratis Coi Prolegomena et Prognosticorunz libri tree; cum paraphrasticel versione et brevibus commentariis, Lugd. Bat., Franc. Raphel., 1597, 1603, 40. De verhandelingen van Hippocrates, die men hier onder den naam van Prolegomena aantreft, zijn Jusjuran­dum ; de Medico ; Lex ; de Arte ; de veteri .Medicina ; de Elegantia ; Praeceptiones ; de Carnibus , sive principiis ; de Purgatoriis remediis. Deze laatste treft men ook aan in de uitgaaf der wer­ken van Hippoc ratis door An utius Foes, Gene­vae , 1657. Ook met het volgende onder den titel van : H i p p o c r a t is Aphorismi, Prognostica , Prorrhetica , Coacae praenotiones , aliaque decent opuscula , Graece et Latine , pleraque ex interpretatione J. Heurnii, Lugd. Bat., Joan Maire, 1627 , 120. Hippocratis Coi Iphorismi Graece et Latine ; brevi enarratzone , fiddque interpretatione eta illustrati, ut ab omnibus facile intelligi possint , cum histories , observationi­bus , cautionibu8 et remediis selectis , Lugd. Bat. , Fran c. Rap he 1. , 1601 , 1609 , 40. et 120. , Ibid. Joan Mair e, 1623, 1638, 160. , flagae , com. A d r. V laciu s, 1664, 160. , Jenae et Lipsiae , 1677 , 40. De Febribus liber, Lugd. Bat.. F r. R a p h e 1. , 1598 , 40. De peste liber , Lugd. Bat. , F r. R a p h e 1. , 1600 , 4°. De morbis oculorunz aurium , nasi , dentiurn et oris liber editus post mortem atztoris ab ejus filio Othone Heur­nio , Lugd. Bat. , F r. R a p h e 1. , 1602 , 40. Scaliger schreef; bij gelegenheid der uitgaaf van dit boek : sQuo libro tanto libros supereminet omnes , sQuanto cuncta super cetera membra caput." De morbis pectoris liber , met het vorige. De gravissinzis morbis nzulierum , liber : de humand I el licitate , liber : 4- de morbis novis et mirandis , Epistola. Edidit Otho Heurnius Lugd. Bat. , Fr a n c. R a p h el., 1607 , 40. De morbis ventriculi, liber : Responsurn ad nobilem Prae­ sidenz Johannem Banchemium Consiliarios suprenzae cu­ riae Hollandiae , Zelandiae et Piest/risiae , nullum esse aquae innatationenz lamiarum . . . Edidit Otho Heurnius, Lugd. Bat. , F r. Raphe 1. , 1608 , 40. In Hippocratis Coi de Hominis naturd libros duos Corn­ mentarius. Edidit Otho Heurnius , Lugd . Bat. , F r a he. Raphel., 1609 , 40. In Hippocrates Coi de victus ratione in morbis acct is libros IV. Commentarius. Edidit Otho Heurnius , Lugd. Bat., Franc. Raphel. De meeste dezer stukken vindt men in Johannes Hearn i i Opera omnia, tarn ad theorianz, quarn ad praxis medicam spectantia ab Othone Heurnzo in duos torsos die­ tributa ac edita. Lugd. Bat. , F r. R a p h e I. , 1609 , 40. , It. Lugd. Bat. (Joan) Anton. Huguetan & Mare. Ant. Ravaud, 1658, fol. Notae , observationes et remedia secrets (zie het volgend artikel). Volgens Melchior Adam heeft Heurnius ook de vier boeken van A r i s t o t e l e s over de Meteoren en diens drie boeken over de Ziel gecommentarieerd. Zie, behalve de Biogr. Univ. , Tfoogstraten, Luiscius,Kok, Nienwenhujzen, Jocher, Melch. Adami, Vitae Med. Cerm. p. 164-168; Sweertius, 4th. Belg. , p 438, 439; Neursii Ath. Bel,sr., p. 135-138; Alma Acad. Lugd. Bat.; Valerius An­dreas, Eibl. Belg. , p. 517, 518; Foppens, Bibl. Eelg., T. It. p. 660, 661; Pope Blount, Ce-ns: Celebr. Auct.. p.799; Freher, Theatrum. vir. ill. , P. III. p. 807; Witt e, Diar. Biogr. ad ann.11.1DCI ; Quensted, de Patr. Ill. Firor , p. 124; Merklini, Linden. re­nov. , p. 605; Philel. T i m a r e t i Collect. Monument. , p. 82; Niceron, //Mm., T. 37 , p. 36-45 ; Burman, Tra j. erud., p. 134; P a q u o t , Mimoires pour servir a llist. Littc'r. des Pats-[Jas , T. II. p. 259 ; Beverwijck, Schat der gezond. en ongezond. passim.; Dr. Ali Cohen, Oude en Middelgeschied. der geneesk (Reg.); Sprengel, Versuch einer pragmatis. Geschichte der Arznei­kunde , Th. III. S. 227-229 ; P L. E. S a n d i f o r t , Dis de ludic. Dei , p. 35 ; G. D. J. S c h o t e 1 , Johan van Beverwijck , hi. 4 , Saxe, Onom. Liter , P. IV. p. 127, 128, 577; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche L'oegesch. , 1). I. bl. 37 , 38 , 69 , 215, 216 , D. II. bl. 65, 66 ; Del prat, over de Broederschap van G. Carte , bl. 134; Bor, Ned. llst., B XXXIX, p. 23; Dodo Richea of 0 t t h o Aicher, Theatr. Funebr. , P. III. Sc. V. p. 336; G. S t r a­tenus, Orat. inaug. 1836, Lipsius, Epist. Select Lent. 1. 90 ; V o e t i u s , 1)isput. Theol. , p. 573; Delic Poit. telg. , p. 512; 531; Ileinsii, Poem., p. 578; Joh. lileursii, Pam., p. 221, J. Dousae, Pam., p. 55, 69 ; J. P o s t b i i , Archiatri Wurze­burgici , Lib. 2 Sylvar. ; D r a u d, Bibl. Class , T. I. p. 427 ; L genii,.Ned., p. 317 enz.; Thomsius, de Plagiar., I461; 47 p. 204; Kist en Royaards Archief voor Kerkel. Geschied. inzon-derh. in Nederl. , D. VIII. bl. 32 ;' Chron. van het fist. Genootsch.; Vrye Fries , 1859 p. 116; M u 11 e r , Cat. van Portrett. HEURNE of HEURNIUS (OTT° vAN) , zoon van J o h• Heurnius en van Christina Beyer, werd den 8 September 1577 te Utrecht geboren , ontving het onder­wijs van Nicol aas Stoch in s , en liet zich , vijftien jaren oud , als student te Leiden inschrijven , studeerde onder Petrus Molinaeus in de wijsbegeerte , vervol­gens , onder zijn vader in de medicijnen. Na den 24 Au­gustus 1599 tot meester in de kunsten to zijn bevorderd , werd hij den 8 Mei 1600 hoogleeraar in de redeneerkunde, den 7 Julij 1601 tot doctor in de geneeskunst bevorderd en tegen het einde van dat jaar , kort na bet overlijden van zijn vader, tot buitengewoon hoogleeraar in de genees­kunde aangesteld. In 1611 werd hij gewoon hoogleeraar in de geneeskunst en hem zeveri jaren later tevens het onderwijs der ontleedkunde opgcdragen. Caspar Bar la eus meldt in een zijner brieven, dat Otto Heu r-n i u s vele vijanden had , en beklaagt zich dat deze ge­leerde geneesheer , na dertig jaren het hoogleeraarambt vervuld to hebben , niet eeninaal de waardigheid van rector had bekleed. Hij werd echter in 1648 , toen hij emeritus-professor was , tot rector gekozen. Hij stierf den 14 Julij 1652 in den ouderdom van bijna 75 jaren. Hij huwde in 1602 Johanna van Swaenswijck, die hem een zoon schonk , Jan van H e u r n e , (die volgt) en eene dochter Johanna, gehuwd met haren vollen neef Laurens Storm van 'sGravesande, schepen, raad en controleur van uit- en ingaande regten te 's Her­togenbosch. Ott o Heurnius had tot devies cito, tuto , sjucunde morbi curandi. Zijn afbeelding vindt men bij Me u r s i u s in de Alma Acad. Lugd. Bat. Ook is hij geschilderd door C. de Pa s. Daniel H e i n s i u s en Stephanus Helsding iu s vervaardigden bijschriften onder zijne beeldtenis. Hij gaf verschillende werken van zijn vader uit , en zeif in het licht een gedicht getiteld: Propempticon in discessunz Jacobi Dyckii , Legati Sueciae apud foederatos ordines , quurra Sueciam peteret , 1697 , fol. Babylonica , Indica , .degyptia etc. Philosophiae promodia, Lugd. Bat., Franc. Raphelengius, 1600, 12 o. H. Joan n. Maire, 1619 , 160. , bestaande : 1. Opdragt aan de Staten van Holland , geteekend 1600. 2. Voorrede van 7 bladzijden. 3. Christiani Bruningi Ultrajectini, JCii• Breviariurn Barbaricae Philosophiae Antiguitatum Otthonis Heurni Joannes flu , versib. elegiac. 4. Barbaricae Philosophiae iintiquitatum Liber I. qui et Chaldaicus inscribitur. , 5. Marci Antonii Sabbellici , de rerum et artium Inven­toribus Poema. 6. Barbaricae Philosophiae Antiquitatum Liber IL , qui et Indicus inscribitur. Joannis Fernelii universa Medicina , sive Opera Medici­nalia ; primum quidam studio et diligentici Guilielmi Plantii elitnata : Novel hac editione , quae obscura erant , ii­lustrata et quae deficiebant , suppleta stmt. Omnia notis , ob­servationibus et remediis secretis Johannis et Otthonis lleurnii, aliorumque praestantissimorum Medicorum scholiis illustrati. Cum indice locupletissinzo , Ultraj.,Gis. a Zijll&Theod. a b Ackersd ij c k, 1656 , 40. It. met nieuwe vermeer­derd , Genevae, Samuel de Tournes, 1679, fol. Epistolae ad Johannem Meursium mss. Zie Jocher, Gel. Lex. - Alma Acad. L. B., p. 159; Sweertius, Ath Belg., p. 589; Valerius Andreas, Bill. Belg. p, 709 ; Foppens, Bibl. Belg. T. 11. p. 936; Nerklini, Linden/I re-nov., p. 862; Norhoff,' Polyhist., L. I. C. 25 , 9; Noreri, Hoogstraten, Luiscius, Biogr. Univ. ; Meursii Ath. Bat, p. 277, 278 ; Burmanni, Traj. eruct., p. 141-144; Crenii, Animad., P. XII, p. 210; Johan. Imperialis, Mus. Dist. , p. 210; Struvius, BiLl. phil., T. III..2; Boeclerus, Bibliogr. Crit. C. XL..VIII. ; Fabricii NU. Graec., Lib. I. C. XXX VI. ' P. II. C. 1, p. 435; Fre,- 8; Stollius, lntrod. in Eist. Liter., te r i Theatr. Ur. Illustr. , P. III. p. 1341 ; J. J o n s i i , de script. Inst. Philos. , p. 144 ; P a q ii o t , Mem. pour servir 4 l'Ilist. .Litt. des Pays-Bas, T. II. p. 261 ; Saxe, Onom. Liter., P. IV. p. 127 ; G. Sandifort, Museum Anat. (Introd.) , P. VI. VII.; Siegen­beek, Gesch. der Leydsche IloogPs. , D. I. bl. 70 , 92, 148, 150 , 216 , D. 11 bl. 86, 109, 110, 168, 266; te Water, Placaatb., D. II. bl. 1054; E. B ur la e i , Epp., p. 168; D. Heinsii, Pam., Delic. Poet. Belg. , p. 1568 Cat. Bibl. Ultraj. , P. I. p. 91 ; Cat. Univ. c pretiis , p. 87 ; Pittner, Cat. van Portr. HEURNE of HEURNIUS (JOHANNES vAs) , noon van Otto en Johanna van Swaenswijck, doctor in de regten, werd 1 Oct. 1635 raad in de vroedschap te Utrecht, 22 Oct 1639 raadsheer bij het prov. hof aldaar ; hij was een ij ce­rig beoefenaar der wiskunde en overleed ongehuwd in 1669. Zie Barlaei, Pam., P II. p. 131. HEURNE of HEURNIUS (JusTus vAN), broeder van Otto, kwam in 1624 als predikant in Indic en werd te Batavia beroepen , waar hij tot in 1632 werkzaam was. In dat jaar deed hij eene rein mar de kusten van Coro­mandel , doch vertrok hetzelfde jaar naar de Molukken , waar hij op het eiland Hominoa als predikant geplaatst werd. In 1638 keerde hij naar Batavia en vervolgens naar het vaderland terug. Hij schreef: Admonitio de legatione evangelica ad Indos capessenda, s. de vocatione Ethnicorum et Judaeorum ad fidem Christian= , L. B. 1678. Schriftelijk rapport aengaende de gelegenheyt ran 't eyland Ende, tot het voortplanten van de Christelyke religie en van wegens de gelegentheyt van Bali 1638 ; medegedeeld door P. A. Leup e in de Bydragen van de Taal- Land- en Volken­kunde van Negri. Indie , D. III. bl. 253. Vocabulariunz ofte Woordenboeck in 't Duitsch en Maleisch eertyds gecomponeerd en uitgegeven door Casparum Wiltens ende Sebastiaen Danckaerts, ende nu met meer dan 3000 soo ivoorden als nzanieren van spre-ken , vermeerdert uyt de Schriften van Jan van Hose! ende Albert Ruyl door J. H. Amst 1650, 40. Later vermeerderd door de predikanten F r e d. G u e y-nier en Melch. Leyde-cker. Batavia, 1707, 1708. Over de IV Evangelisten en Handelingen der ./Ipostelen in .Nederduytsch en Maleitsch , Amst. 1651 , 40. Zie .Tbeher's Gelehrt. Lex. , S. 1580 ; Bet Gezantschap naar Bali onder den Gouverneur Bendrik Brouwer in 1633 , medegedeeld door P. A. L e u p e in de genoemde Lijdragen , D. V. M. 1; Bodel N y­ enbuis in Tijdschrift voor Ned. India , Mee Jaarg. , bl 157 ; Cat. ' bl. 12; Valentyn, van Bock. van het Bist. Genoots. to Utrecht , 0. en N. Oost-India , D. III. St. I. fol. 47-51 , D. IV. St 11 fol. 8-16, 19, 115; J. J. de Ifollander, Letterk Leereursus etc , 173 ; L. P o p p e , de Zuid-ilfrikaan , Nr. 59 1833 ; Cat. Univ. c. pretiis, p. 87. HEUSCH of HEUS (ABRAHAM DE), in het midden der 17e eeuw te Utrecht geboren , oefende zich onder C h r i s-t i a a n S t r i e p in de schilderkunst, en schilderde met de stiptste naauwkeurigheid slangen , hagedissen , kapellen en kleine insecten naar het leven. Na zijne vrouw verloren to hebben , voer hij als kapitein van een brander ter zee. llij buwde andermaal, wijdde zich wederom aan de kunst, vestigde zich te Leerdam en bekleedde aldaar de waardig­heid van burgemeester. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Boll. en Vlaams. Runsts. , D. II. bl. 37. HEUSCH of HEUS (JACOB DE) , landschapschilder , in 1657 to Utrecht geboren , oefende zich eerst onder zijn oom Willem de H e u s c h (die volgt) en vertrok ver­volgens naar Italie , waar hij de kunst en natuur be­ studeerde , en zijn stij1 inzonderheid zijne figuren, eeniger­mate naar die van Sal v a t or Rosa wijzigde. HJ was een goed teekenaar , die door veel op de academie naar het leven te teekenen een vaste hand verkreeg. Na een geruimen tijd, to Rome als te Venetia , de kunst beoefend te hbhij, ben , keerde hijvolgens den een naar Utrecht terug , waar hij den 9 1701 overleed , doch volgens den ander was Amsterdam de plaats waar hij zich vestigde en overleed. Zijne kunst vindt men meestal in Italib. Waarschijnlijk is het landschap met laag geboomte ruinen en struikgewas op den middengrond en een herder, visscher en eenige geiten en schapen , op den catalogue der hertogelijke galerij te Saltzthalen voorkomende en aan P. 1-1 eusch toegeschreven , van zijn penseel. Zie, bebalve Hoogstraten, Iloubraken, Kok, Immer­zeel, Lev. en Werk. der Roll. en Vlaams. Kunsts. , D. II. bl. 374; K r a in m , Lee. en Werk. der Boll. en Vlaams. Kun;ts., D. II. M. 684. HEUSCH of HEUS (WILLEm of GIIILLEAM DE) oom van den bovengemelde , werd te Utrecht in 1638 geboren en was een leerling van den beroemden Jan Both, wiens scbildertrant hij , zoo in ordonnanties van Italiaansche landschappen als warm koloriet en dartele penseelsbehande­ling navolgde. Hij hield zich een geruimen tijd in Italie , en vooral te Rome op. Te Utrecht wedergekeerd, bleef hij tot in hoogen ouderdom zijn kunstvak voortzetten. Zijn sterfjaar is onbekend, dock in 1699 was hij nog in seven. Zijn kunstwerk werd naar verdienste gezocht en gewaar­deerd. Hij verrijkte zijne landschappen, die beurtelings gezigten van den Rijn en den Tiber, van Frascati en Tivoli voorstelden , net fraaije figuren en dieren, die goed geteekend en fiks getoetst zijn. Hij koos doorgaans jagten , herfsttooneelen of herders .en landlieden, zich met veldarbeid bezig houdende of zich vermakende, tot zijn onderwerpen. Men vindt van hem op bet Haagsch museum twee kleine landschapjes. Op de verkooping van van der Linden v a n S1 i n g e Ian d gold zijn landschapje op koper , zeer delicaat en uitvoerig geschilderd f 600.00 ; een grooter bergachtig landschap , meesterlijk en zonachtig , f 710.00. De boogleeraar B 1 e u 1 and bezat van hem 5 schilderijen van welke een Italiaansch landschap , voor f 320 00 en een bergachtig landschap met jagende nymphen , door Po e 1 e n-burg gestoffeerd , voor f 465.00 verkocht zijn. Een landschap met Zonefekt is in de Louvre te Parijs to zien. Bartsch en Kr am m maken melding van 10 door hem in den trant van Both geetste landschappen De goede afdrukken zijn voortreffelijk schoon. Een stel, waarvan No. 1 ontbrak , werd op de verkooping van v o n Fries voor f 270.00 ; 2 andere zeer zeldzame , bij Bar t s c h onbekende landschappen voor f 250.00 verkocht. Zie, bebalve Hoogstraten, Houbraken, Kok en angleren, I m m e r z e e 1 , Lev. en Werk. der Boll. en Vlaams. Kunst:. , D. II. bl. 37 : K r a m m , Lev. en Werk. der Boll. en rlaams. Kunsts. , D. II. bl. '684. HEUSDANUS (G. S.) schreef: In L. Apuleji Opera omnia, Quaestiones et Ccmjecturae , Anti. Plan t. 1586, • 120. HEUSDE (PuitiPPus WILHELMUS VAN), zoon van C o r­nelis van Heusdeen vanCatharinaJosinaWijbo, werd den 17 Junij 1778 te Rotterdam geboren. Na aldaar en te Delft let voorbereidend onderwijs van bekwame leermeesters te hebben genoten , bezocht hij de Erasmi­aansche school te Rotterdain , die toen den geleerden en smaakvollen J. A. Node 11 aan het hoofd had. Deze maakte hem met de schriften van Plato en H e.m s te r-h u is bekend , en gaf hem , nadat hij reeds de school had verlaten , nog drie jaren privaat onderwijs. Eerst in 1797 vertrok hij naar Amsterdam om zijne letterkundige studien onder den beroemden W ij t t e n b a c h en van S win den to vervolgen en zich •onder C r a a op de regten toe to leggen. Niet alleen was hij de leerling maar de vriend dezer mannen , vooral van W ij t tenbach, die hem zijne letterkundige schatten mededeelde en horn de ouden, inzon­derheid Plat o, leerde verstaan. Z66 gehecht was hij aan Wij t t en bach, dat hij hem naar Leyden , waar hij tot opvolger van Ruh n k en i u s was benoemd , volgde. Ook daar bleef hij de leerling bij uitnernendheid van W ij t t e n-b a ch, schoon hij ook de scholen van van den He es se 1, K 1 u i t en Si e g e n be e k bezocht. De eerste vrucht zijner letterkundige studie was bet door W ij t t e n b a c h Bo n-net, H e y n e en B u t t m a n n zoo geprezen Sp ecimen criticum de Platone , dat hij aan curatoren opdroeg , die hem daarvoor een kostbaar boekgeschenk met een eervol inschrift vereerden. Een uitstapje naar Parijs bragt hem met verschillende Fransche geleerden in kennis, en naauwe­lijks was Ni tot doctor in de beide regten bevorderd of hij hield reeds to Utrecht (1804) zijne intree-rede de .Antiqua Eloquentia cum recentiore comparata (Traj. ad Rhen. 1805) als hoogleeraar in de geschiedenis , oudheidkunde wel­sprekendheid en Grieksche taal. Zes en dertig jaren bleef hij de steun en het sieraad dier hoogeschool, niet alleen door zijne uitgebreide geleerdheid , kiesche smaak en innemende leerwtize , maar ook door de goedheid van zijn hart , de reinheid zUner godsdienstige beginselen en het voorbeeld van zijnen vromen waned ingerigt naar het evangelie van J e z u s C h r is t us, wien hij als zijnen Zaligmaker en Heer beleed. Ala geleerde had hij ongemeene verdiensten, maar als onderwijzer, als vormer en opleider der jongeling­schap , had hij naauwelijks wederga. Hierin vond hij den hoogsten lust van zijn leven ; hieraan wijdde hij de beer-Bike begaafdheden van zijnen geest met rusteloozen ijver toe. De door hem gestichte school , zoo groot , als door weinige hoogleeraren in ons vaderland gevormd werd, droeg daarvan de sprekendste bewijzen en brengt gewis de wel­dadige vruchten tot de verste nakomelinirschap over. Drie- e maal begeerde men hem te Leyden tot hoogleeraar. Tweemaal bekleedde hij de waavdigh.eid van rector-magnificus , die hij (1807) met eene ()ratio de vi et efficacia quam ad exeo­lendas recentiores genies antiquae habuerient literate en (1818) met eene Oratio de pulchri amore nederlegde. In 1816 werd hij tot bibliothecaris der Academische bibliotheek aangesteld , welker Catalogus hij met eene voorrede. in 1835 het licht deed zien. Hij was curator van het Gym­nasium, ridder van den Nederlandschen Leeuw, lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut en van vele binnen- en buitenlandsche geschied- en letterkundige genootschappen. Meermalen werd hij tot gewigtige betrekkingen geroepen en toen hij , den 28 Julij 1839 , op eene reis door Zwit­serland te Gendve stierf, was de rouw in ons vader­land algemeen. In alle geleerde genootschappen , waarvan hij lid was , werd met de hoogste lof van hem gesproken. en vele zijner leerlingen bragten hunnen onvergetelijken meester in proza en poeziaj hunne hulde. Zijne schriften zUn : Diatribe in civitates antiquas , in Comment. Lat. Tat. Cl. Inst. Regii Neerl. 1817 , 40. Initia Philosophiae Platonicae , Traj. ad Rhen. 1827 tot 1836 , 3 vol. 4 part. 80. Brieven over den aard en strekking van Hooger Onderwy a, Utrecht 1829. Hiervan verschenen 3 uitgaven en 2 Hoog­duitsche overzettingen, namelijk van Leon Weyd mann , Prediger zu Monsheim , Crefeld 1839 , en van J. Klein, mit einer V orrede begleitet von F. H. C. S c h war z, Heidelb. u. Leipz. 1830. De Socratische School of Wysgeerte voor de negentiende eeuw , Utrecht 1834—.1839 , 4 din. , gr. 80. Hierop hob­ben betrekkina : F. C. de G r e u v e, in antwoord op de Brieven van den Hoogleeraar Ph. W. van Heusde , benevens de wederlegging van het derde deel der Socratische School , en Ph. W. van Heusde , de Socratische School , vierde deel , de Metaphysica , nader toegelicht en beoordeeld door J. Nieu­wenhuis, Leiden 1840 , 80. Het derde deel is ook afzonderlijk verschenen in drie stukken met den titel van Proeven van wijsgeerige navorschingen in de talen , Utr. 1837. Dr. S. Leutbecker gal van het eerste deel eene lloog duitsche overzetting , Erlangen 1838 , 2 stukken. Characterismi Principum Philosophorum veterunz , Socrates, Platonis , Aristotelis -ad criticam philosophandi rationem com­ mendandam, Amst. 1839 , 80. De School van Polybius , of Geschiedkunde voor de ne­gentiende eeuw , Utrecht 1841 , gr. 80. Oratio de naturali artium et doctrinarum conjunctione , alteris celebrandis Acad. Rheno-Trajectinae Saecularibus , habita d. 13 m. Junii a. 1836 : accedit Protrepticus ad fi­litinz promotionis more major= opportunitate Ultraj. 1836. Esquisses philosophiques , dddie'es a l' Acad. des Sciences morales et politiques , sect. Philosophie, par P h. W. v a n lieusde, Membre Correspondant de l'Institut de France , ook in het Nederd. v66r den 2den druk der Socrat. School. Cornelis Willem de Rhoer gekenschetst , Wonder als Ge­schiedkundige , Utr. 1821. Herinneringen aan Willem Hendrik de Beaufort , Utr. 1823. Beiden met den titel Ter nagedachtenis van C. W. de Rhoer en W. H. de Beaufort , Utr. 1830 , 80. De Praefatio v66r den Catal. der Acad. Bibl. Ook af­ zonderlijk accedentibus tuna aliis Bibliothecam spectantibus turn Senatus Urbani Trajectensis decretis , Ultraj. 1835. Aanspraken aan de Yrywillige Jagers , Studenten der Utrechtsche Hoogeschool , te Hilvarenbeek 2 Aug. en te Oor­schot 22 Aug. 1831. Zie Memoriam Ileusdii commend. .1. A. C. Rovers, Traj. ad 'then. 1841 ; Memoriam lieusdii c. discip. recol. N. C. Kist, Lectiones auspicans etc. Ao. 1839-1840 hatend., L. B. 1839 , 80. maj. ; A. E k k e r , Epist. in Ileusdii memor. in Symbol. Litter. , T. 1V. ; P. C. Pruijs van der lloeven, de Instit. Acrd., L. B. 1840; Mr. C. Star Numan, ter Nagedachtenis van Ph. W. v. B., Gron. 1839, 80.; Goudoever, Serino ad discip. hab. die XVIII m. Septembr. a. 1839 , Ultraj. 1839 ; Hulde aan v. H. by sin graf hem toegebragt door A. van Goadoever en H. J. Royaards; Levensb. van ivy-ten den Hoogl. Ph. W. v. H. door sin ambtgen. Mr. A. van Goud­oev e r , met Hulde by het graf in Vtr. Stud. Alm. voor 1840 ; Het overlyden van v. H. herdacht in de openbare sitting van de 3e ,Klasse van het Kon. Ned. Inst. op 27 Aug. 1839 door Mr. C. A. den Tex; .Konst- en Letterbode 1839 , D. 11. bl. 82, 112 , 291 ; Verslag van de jaarl. Alg. Verg. van het Prov. Utr. Genoots. 1840 ; 111. Siegen­beek in Handel. der jaarl. Vergad. der Meats. van .Ned. Letterk. te Leyden 1840 , (met een gedicht); R H. Graedt Jonkers, Bulde aan de Naged. van den Hoogl. Ph. IF. v. Il. ; R. P. V e r beek, Ontboez. by den dood van infinen hooggeachten leerm. Ph. W. v. H. - 3. R o u 1 e a , Notice Biogr. sur Ph. W. v. H. , Brux. 1841; Geri:. Stbckfe1d, Andenhen an den grossen hochberiihmten Herrn Prof. Ph. v H. ; H. E. V i n k e , Levensberigt van den Hoogl. I. He­ringa in L7tr. Stud. Alm. voor het jaar 1841 ; Dez. in Or. de relic. Christ. in conform. homin. animis iisq. consol. vi atg. effic. en in Godgel. Tfjds. Waarheid in Lie/de 1840 , bl. 597 ; S. Karsten, in Or. de antig. litt. doctr. c. philos. conjung. passim ; J. W. S c b o 1­t en, Or. de vitando in J. C. hist, interpretanda docetismo , nobili ad rem Christian. promovendam hodiernae Theologise munere, p 29; W. Muur1ing, Ihilalethes , over de Waarheidslielde , IA. 32 ; L G. P a r e a u , Vorming van toekomstige Godgeleerden in Waarheid in Liefde 1839, D. IV. bl. 913; II. B. Royaards, v. H. en zijn derwijs als paedagogisch tot de godgel. wetens en v. H. als geschied­kundige en leeraar der geschied , Utr. 1839; P. H o f s t e d e de Groot, Peschouw. von v. H.'s denkbeeld omtrent het lager onderwijs, eene voorlez den 3 Jul. 1840 in de Algem. Vergad. tan het School­onderwyzers Gezelschap der Prop. Gron. gehouden in Tijdschr. voor Onderwijzers , Gron. 1840 , IV.; Dez. , Over de verhouding van de Godsdienst en de Wetenschap tot het Onderw9s : denkbeelden van Graser , v Teusde , Cousin en van Femmel , Gron. 1841 ; Hol tins, Or. de liberal. major nostror. quae academus instituendis augendisre cognita est , p 62, 63; Wyttenbach, Bibl. Crit. , T. 111. P. 3, p. 66 ; Dez. Epist. ad Iieusd ; S. Ka r s t en in Ded Xenophanis Coloph. Carm Bel. ; Friedmanni, Bibl. scripta ac Poct. Latin. aetatis recens. selecta A script. 1. 2 163 ; J. Bake, in Bibl. Crit. nova , T. IV. p. 39 ; Annal. Acad. Trtj. 1820-1821 , p 64 , 1834 tot 1835 , p. 47 ; J. A. C. v a n El e usd e, Epist. ad Patrem Disquisitione de Cicerone Philoplat proem. en in Praef. ed. sec. Schol. Socrat. , p. 13 ; J. A. C. van H e u s d e Epist. ad ['Orem , Diatribae proem. in locum. de Consolutione en in Praef. Disguisit his­toricojuridicae de lege Poetelia Papiria , Traj. 1842 ; Heyne, in Gotting Gel "Az. 1804 ; B u t t m a n n i Auctora animadv. in Plat. Corsican et Theaetetum , Vol. 11. ed. Heindorf ; Allgem Liter. Zeit. Erg, Bl 1809 , Nr. 27; Int. El 1839 , 52, S. 420; Ilei. delb. Jahrb. 1840, S. 785 ; COtt. Gel Anz 1840, S. 608 ; Die En­ruhen in der Niederl Re/orm. Kirche wahrend der Jahre 1833 Lis 1839 von X. Ilerausgegeb. von J. C. L. G i es el e r , Ilamb. 1840 , S. 199 ; Krit. Zeitschr. fur Bechtwissens mind Gesetzg d Auslandes , herausgegeben von Illittermaieru. Zachariae 1839, Th. I. S. 37; L. J. F. Janssen, in Theol. Stud u Krit. 1837, S 379-412; Konst- en Letterb. 1806, D. 1. bl. 402 , 1810, D. I. bl. 233 , 1827 , D. I. bl. 19, D. II. bl. 33 , 1834, D. 11. bl. 362, 1836 , D. 11. 51. 355 ; Schouwb. van In- en Vitl Letter- en Oudheidk 1806, Nr 2 • bl. 101 , Tie. 4 , bI. 216 ; Godgel. Ttjdschr. Waarheid in Liefde , 1837 , D. IV. bl. 792, 1840 , D. 111. bl 598 , 600 , 1841. D 1 I. bl. 305 ; Kist en R o y a a r d s , Arch. voor Kerk. Gesch inzond in Ned. , D. X. bl. 8. ; De laotste Evangelieraad van P. B o n n et , Utrecht 1804 51. 70; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogesch., D I. bl. 377, 380; S e p p , Proeve eener dogmat geschied. der Theol. in Nederl , bl. 56 , 96, 162, 259 ; Bydr tot Regtsgel. en Wetgev door C. A. den Tex en P. v. II a II, 1838. No. 1. bl. 134; Geschied der Christ. Kerb in Tafer.; Kobus en Rivecourt, Ilandwoordenb. en . o. h w.; Cat. der Libl. van de Maatsch. van Ned. Letterk. D. I. M. 100; 14 u I­I e r , Cat. van Portrett. HEUSDEN (Bour•Ewm.T VAN) , afstammeling van een zeer oud en aanzienlijk geslacht , dat in de mannelijke lijn reeds voor eeuwen is uitgestorven en zijn oorsprong ontleende aan de graven van T e i s t e r b a n t en Klee f, door Robbert, tweede zoon van Robbert v a n Kleef, graaf van Teisterbant en van Kune­go n d a, dochter van den graaf v an Hu y. Bou de w ij n s vader, Ro bber t, was de eerste heer van Heu s den, terwiji diens broeder L o de w ij k zijn vader als graaf van Teisterbant opvolgde en een andere , Diderik, de beerlUkheid. van Al t e n a tot zijn erfdeel bekwam. Gedu­rende het 'even van B ou d e w ij n s vader (839) verwoestten de Noormannen en Deenen de stad en het slot van Heusden. Hij overleed in 857. De moeder van Boudew ij n was Ada, dochter van den graaf van Cui k. Boudew ij n was „een vroom en wijs jongeling." Tot meerdere jaren gekomen, reisde hij met Heinaldo, graaf van Angiens, naar Frankrijk en vervolgens naar Engeland , waar hij koning Admond, Eadmond, Edmond ook Ede­r icus genoemd, diende. Sophia, de dochter van dezen worst , ontvonkte in liefde tot hem en beiden vertrokken , gevolgd door een dienaar en dienares , van het hof en kwamen te Vlissingen , vervolgens to Zutphen en , toen R o b b e r t gestorven was, te Heusden. Lang bleef zij bier verborgen eer de koning eenig narigt van haar verblijf hekwam. Eindelijk werd zij door een Engelsch koopman ontdekt. De koning , van haar verblijf verwittigd , zond een edelman derwaarts , die haar op het huis vond , bezig met spinnen van purperen zUde op een rood wiel. Na onderzoek to hebben gedaan naar haren toestand, kinderen enz., ontbood de koning zijn zoon en dochter met hunne kinderen naar Engeland, ontving ze met blijdscbap en he­giftigde ze rijkelijk. Vol fens een ander verhaal vertrokken slechts Boudew ij n s beide zonen, Edmond en R o b-be r t, bij het leven hunner moeder , naar Engeland hield de koning den oudsten bij zich en zond den jongsten naar zijne moeder terug en „gaf hem een wapene groote-Aiken begaeft, te voeren uyt conincklyken authoriteyt , een sehilt van goude met een root raderken, en daer op eenen helm van goude en daer boven een kroon van lasuer, en tusschen de kroon twee lange ezelsooren en daer tus­schen een root rat." B o u dew ij n stierf in bet jaar • 870 en zijne vrouw Sophia in 890 en werden in de kerk van Oud-Heusden begraven. Zie Wilhelm Malmesburiens., Lib. II, de gestis Reg. ; ingl; Chron. Saxon. ad annum 1370 ; Joh. L e y d i s , Orig. at reb gest. ; D 1). B r e d e r o d e bij Matthaei "Thal. Vet. et Med. aevi, T. I, p. 614; Oudenhoven, Beschr. v. Ileusden, bl. 34, 35, 42, 46; Devisie, Kronfjk; Pontanus, Hist. Gelr., P. Ileuterus, Geneal. Praecip. Ia Gallia Francica ac Belgica Famil. p. 54; van Leeuwen, BatIp. 983; Kok, Vad. Woordenb. . , D.XX, bl. 588; Bolhuis, De .lVoormannen in Nederland, bl. 113. HEUSDEN (WILLEM I beer van), zoon van J a n den III en van Christ i n a , dochter van den graaf van A r en s­bergen, trok met keizer C o e n r a a d en koning L o d e-w ij van Frankrijk, naar het heilige land en stierf in het jaar 1153. Hij liet bij zijne vrouw, eene dochter des graven van L ij ningen, geen kinderen na. Zijn broeder Arnold huwde met eene dochter van den graaf v a n Salm en stierf in het jaar 1168. Zie van Oudenhov en, Ileschr9v. v. Heusden, H. 39, 47. HEUSDEN (JonAN Iv heer van) , zoon van Arent of Arnold en N. N. van Salmtrok met hertog Hendrik van Brabant naar het heilige land en werd daar ridder geslagen. Hij stierf in 1192 , bij zijne vrouw , dochter van den heer van Hoorne, nalatende R o b­brecht, die hem opvolgde. Zie van Oudenhoven, Beschrijv. v. Heusden, bl. 39, 47. HEUSDEN (JonAN vI beer van), kleinzoon van R o b­brecht, zoon van Jan V en van de dochter des graven van Vernenbur g. HU werd ridder geslagen in 't heilige land en stierf in 1279. Hij liet na bij zijn vrouw eene dochter des graven van Loon, Johan, die volgt, en Jan van Heerbeen en Arent van der Sluys, ridders. Zie van Oudenhoven, Beschrijv v. Heusden, bl. 40, 48. HEUSDEN (ARNour vAN) , broeder van Johan, die volgt , was in 1288 in den slag van Woeringen met zijn broeder. In de kronijk leest men nopens hem DDees heeren broeder van H o e s d i n n e sA rnaut hiet hi, ende was elerc ; sNaer ridderlike was sijn were." Zie Rijmkronijk van Jan van Heelu, bl. 191. HEUSDEN (JAN vii heer van) , zoon van J a n VI en van N. N. van Loon, nam met de misnoegde edelen deel aan de zamenzweering tegen graaf F 1 o r is V, die bij zijn dochter Isabella een bastaard teelde, met name Witte, de eerste heer van Haamstede in Zeeland. • Hij trok met vele ridders aan den Rijn naar 't heilige land en streed aan de zijde van Jan I, hertog van Brabant , in den slag van Woeringen. Hij verzoende zich door be­middeling van den hertog met graaf J a n 11 en stierf in 1303. Zie Goudhoeven, Chron. v Holl. , H. 145, 340; Balen' Beschr. V. Dordr., bl. 720, 725, 726 ; dudenhoven, Beschr. v. Heusden, bl. 37; van Wijn op Wagenaar, rad Hist., D bl. 42; Rijmkronijk van Jan van lleelu(uitg.Willems), bl. 341. HEUSDEN (JAN viii heer van), zoon van Jan de VIIde en van de dochter des graven van Wichingen, diende den hertoa van Brabant tegen den Koning van Frankrijk , ° waarvoor hem de hertog „4000 ponden tornoys in eens en nog eeuweliken ende erffelijken , 100 pond .rabants" gaf. Ilij huwde 1. Mar g a r e t ha, dochter van den graaf van C u y k en 2. SO phia, dochter van den heer v a n Cr a n e n don k. Bij de eerste liet hij na , Johan IX , die met Cunigonde, dochter van Jan van Arkel, huwde , tot ridder in het heilige land werd geslagen , en tegen den zin van zijn oom , ridder Jan van D r o n­gelen en zijne zuster Sophia van Saffenberch, de heerlijkheid Heusden met at Naar toebehooren aan J a n , hertog van Brabant verkocht. Zie van Ondenhoven, Beschr. v. Heusden, hl. 49. HEUSDEN VAN ELSHOUT (JAN vAN), derde zoon van J a n VII , achttiende heer van Heusden , en A 1 i d a van W ij lj e s t e i n , leefde omtrent 1320 en was de stam­vader van dat geslacht. Hij huwde met eene erfdochter nit den baize Ellout , die het slot en de heerlijkheid van dien naam in het geslacht van Heusden bragt. Gerhard, een der afstammelingen van heer J a n , werd in 1414 door de Gelderschen orngebragt. Diens kleinzoon mede Gerhard genaamd , overleed in 1588 en liet vier zonen na , die volgen. Zie Bucel, Stemmat., p. 11, 113; Kok; Vad. Woordeub , D. XX, bl 593. HEUSDEN VAN ELSHOUT (KoRNELis vAN), zoon van Gerhard, gouverneur van Heusden en onderhavige landen. HEUSDEN VAN ELSHOUT (EGnmus VAN), zoon van Gerhard, president van de rekenkamer in Gelderland , in 1635 geboren. Hij liet verscheidene zonen na. HEUSDEN VAN ELSI1OUT (Ivo VAN) , zoon van Gerhard , ontvanger-generaal van wege den koning van Spanje in Gelderland en Zutphen , gestorven in 1620. HEUSDEN VAN ELSHOUT (JAN VAN) , ontvanaer­generaal van wege den koning van Spanje in Zeeland:HU overleed in 1661. HEUSDEN VAN ELSHOUT (DIDERIK vAN), zoon van K o r n e 1 is ,„ bovengenoemd sneuvelde , in 1642 , als ' luitenant-kolonel in den slag bij Leipzig. HEUSDEN VAN ELSHOUT (DIDERIK) zoon van J an , voornoemd , ridder , baronnet , heer van Middels­waele en Zeijssele hoofdopziener van wege den Spaan­schen koning over de kanalen , to Brussel, eerste schepen in 1688 en 1689 , burgemeester dier stad in 1690 , werd door koning Karel II, 2 Maart 1688 , tot baron van Heusden verheven. Zie Bueel, Stemmat , p, 11, 113; 1VobiHaire des Pays-Bas et da Coma' de Bourgogne , T. 11, p. 513, 650 ; K o k , Vad. Woordenb., D. XX, bl. 593. HEUSDEN (HErnacus VAN) , behoorde tot die mannen welke het werk der hervorming , door Geer t G r o e t e aangevangen , vervolgden en voleindigden. Zie Kist en Royaards, iirchief voor Kerkel. Geschied. inzonder­held in Nederland, D. VIII, bl. HEUSDEN (KonsEus VAN) , krankbezoeker te Amster­dam , schreef een werkje tegen Deurhoff, Amst. 1719, 80. , waarop volgde : Algeperste verantwoording wegens het gedicht voorheen vitgegeven ter uitvaert van Willem Deurhol, Amst. 1719, go. In 1734 gaf hij te Amsterdam Brieven tegen de Hatte­nzisten uit, in 4°. Zie A b c o u d e , Naamr. van Ned. boeken , hi. 152. HEUSDEN (PETRUS VAN) , te Geervliet , leefde in bet midden der 18de eeuw en wijdde: Een nederige zegezang aan Samuel Ilushusius, bij diens bevestiging tot predikant te Abbenbroek 1759. Zie Boekzaal der Gel. Wereld, 1759, bl. •21, 522. HEUSDEN (JACOB VAN) , zoon van den notaris en pro­cureur Cornelis van Heusden en van Johanna van der Plas, werd den 30 Januarij 1757 te Hilvaren­beck geboren , studeerde na voorbereidend onderwijs ge­noten to hebben te Leyden , werd adjunct- en vervolgens predikant te St. Oedenrode (1784), en acht jaren later (1792) te Hilvarenbeek. Aan deze gemeente was hij z66 gehecht dat hij er zijn gansche leven bleef voor een beroep naar Arnemuide bedankte en dat naar Vlissingen voorkwam. In 1839 verkreeg hij, na eene zevenenveertig-jarige evangelie­verkondiging , zijn emeritaat en overleed den 20 Februarij van dat jaar. Hij was een waardig evangeliedienaar en trouw herder en verwierf zoo bij haar als elders den eerbiedwaardigen naam van vader. Hij beleefde in bun midden echter treu­rige dagen. Aan de Protestanten werd door de Roomsch-Katholijken de kerk ontnomen , hen de verpligting opgelegd voor de pastory huur to betalen , eindelijk ook het gebruik van deze ontzegd. Va n H e u s d e n wist echter , door zijne toevlugt te nemen tot L o­de w ij k Napoleon, het inzamelen van giften , het uitgeven eener leerrede over Ps. CXXXIII , fondsen bijeen te brengen tot het aankoopen eener predikantswoning en het opbouwen eener nieuwe kerk. Doch zijn werkkring was niet tot zijne gemeente beperkt ; veelzijdig zijn zijne verdiensten jegens de Nederlandsche Hervormde kerk. De godgeleerde wetenschappen vonden in hem , die bij uito nemendheid in de oude talen bedreven was, een gelukkig . beoefenaar , getuige zijne bekroonde prijsverhandelina bij het Genootschap ter verdediging van de Christelijke godsdienst, e' en andere geschriften. Als theologant was hij mild , ver-draagzaam en een voorstander des vredes trachtte de hitte der gemoederen , bij de separatistische twisten te be­daren , verzoende den Goudschen predikant Bussingh met zijn ambtgenoot. De regten der Hervormden werden in hem door woord en pen mannelijk verdedigd , toen zij door de omwentelingen bedreigd werden , ook bestreed hij de meening dat de staat niet verpligt zou zijn in het tracte­ment der Hervormde predikanten te voorzien. Hij stelde warm belting in allerlei inrigtingen tot bevorderina van het Protestantisme , zooals in de Maatschappij van VFelda­digheid , en was de ontwerper en stichter van de Maat­schappij van Welstand (18 Julij 1822). Nog kort voor zijn dood werd hij door Z. M. den koiting tot Ridder van den Nederlandschen Leeuw benoemd. Hij was bevriend met den hoogleeraar v an der Palm en den predik. E. K i s t. Va n H eusde n huwde den 9 April 1790 mejufvrouw W. C. de Br uijn , die hem een aantal kinderen schonk Zijn portret is in steendruk. Hij schreef: Eene aanprijzing van het onderzoek der H. Schrift der Christenen , zoo voor zich zelven , als met hunne huisgenooten, waarin tevens _wordt aangetoond , hoe hetzelve op de tneest gevoegelyke wfze , tot refit verstand en troostvolle bevestiging der waarheid kan worden in het werk gesteld in Werke van het .Haagsch Genootschap 1789. Leerred. over het beminnelijke van de plegtige Sawn­ komsten der Christenen, naar aanleiding van Psalm CXXXIII, 1809. Kort onderwys in de Christekke Godsdienst , naar de beljdenis der Hervormden, 's Hertogenboscb 1836 (3de druk). De dag des Heeren , eene zamenspraak tusschen den heer B. en mevrouw Y. z. n. 's Bosch 1824. Aanmerkingen op een geschri ft, getiteld : de Godsdienst afgezonderd van den Staat. Opgedragen aan de aanstaande nationale vergadering der Nederlandsche Republiek ; waarin hij de stelling dat de Staat met de bezoldiging der Her­vormde geestelijkheid niets te makers had met bescheiden­heid , maar met de meeste bondigheid bestrijdt. Dordr. bij P. v. Braam. z. n. Een Praeadvys , hoe de leeraars der Hervormde Kerk , ingevolge het decreet der nationale vergadering ter af8chaffing van alle heerschende Godsdienst , zich voortaan te gedragen hebben. Vlugschrift z. n, v. s. of d. Voorlezing over het gebruik van Geloofsbelydenissen of Symbolische boeken. 's Bosch 1825. Over het behoorlijk eerbiedigen van de Geloofs-Formulieren der Hervormde Kerk in Nederland , beschouwd als het geschiktste widdel ter bereiking van derzelver doel, de eenig­heid des geloofs , ook by de tegenwoordige onrust, in dezelve verwekt. Over de voortrefelijkheid van het Gereformeerde boven het Roomsche Geloof, in gemeenzame gesprekken. z. n. Breda 1830. Het groot belang der Gereformeerden om zich van de Roomsche Kerk gescheiden te houden. z. n. Amsterdam bij J. van Kes te re n en Rotterdam bij J. van Baale n. Ook gaf hij eene kleine verhandeling onder de spreuk C r i s p u s Sallustius: Pulchrurn est bene facere Reipu­blicae etiam bene dicere haud absurdum est, waarin hij zijn wensch uitdrukte , dat de grondbeginselen der Maat­schappij van Weldadigheid op de provincie Noord-Brabant werden toegepast. 's Bosch 1818 , 1837. Peter en Anna of de gelukkige Landbouw. Breda *1837. Zie Jacob van Heusden in ztjn verdienstelijk leven geschetst door S. S. Sprenger v an Eijk, Botterd. 1841; N. Vaderl Bibl , D. VI, No. 10; J. W. Bussing h, Leerredenen, llotterd. 1802; Boekzaal voor 1841, Maart, bl. 405, zipril, bl. 530; Versl. d Maatsch. v. Welstand van 1824, 1826; G 1 asius, Godgel. Nederl., 5de St., b1.93; Muller, Cat. van Portrett. HEUSDEN (Mr. A. viol') lid der vroedschap van Leiden, werd in Februarij 1795, op den eisch der Leidsche revolu­tionairen , door Fransche huzaren gevankelijk van 's Hage naar Leiden vervoerd. Zie van der A a , Geschied. van den Oorlog 1793-1802. HEUSSEN (FRANS ESAUSZ. DEN) werd in 1624 als predikant te Oost-Vlieland beroepen , en overleed aldaar in 1679, na sedert 1662 Johannes Roos (in 1684 ge­storven) tot adjunct gehad te hebben. Hij was in zijn tijd als godgeleerde en dichter bekend door : Thien schriltuurlyke Redenen , tot belays dat de jonge kinderen der Geloovigen moeten gedoopt worden. Kort en klaer,, tot onderrichtinghe van de eenvoudige t' samen gestelt. T' Amstelredam gedaen voor Marten Jan s z. Bran t 1637. 240. Hier achter een Nieuwejaers-vereeringh in poesy op muziek. Den Christelycken Visscher voor-ghestelt bij forme van t' samen-spreeckinghe tusschen een V isscher en de Predikant : Tot stichtelijcke onderwysinghe aen alle Visschers en Zee- varende luyden. De derde druck , van nieuws overstep ende verbetert , na de nieuwe oversetlinge des Bybels , in alle plaetsen der H. Schrifture. T' Amstelredam bij Marten Jansz. Brandt. 1640. K1. 80. In dit boeksken , aan de regering van Enkbuizen en West- en Oost-Vlielandt opgedragen , vindt men plaatjes proza en poezy. Volgens de toespraak Tot den Christelycken leser werd de eerste en de tweede druk binnen vier jaren geheel uitverkocht. Het was een hand- en schatboek onzer visschers to West- en Oost-Vlielandt. Gouden Breydel voor de quade en ongebonden Tonge °I le verklar. van het Derde Gebodt. — Met Aenhangsel vervat : eenige politycke en Kerchel. wetten en ordonn. tegen het vloecken, sweeren enz. Amst. wed. A. van den Bur gh, 1676. kl. 80. Noachs Arcke en Zions Burght een sommarisch verhael van 't gepasseerde desen vergangen somer. 1672. Catechisatie over de Christelyke Catechismus, der Gerefor­meerde Kerken in de Vereenigde Nederlanden. Enkhuijzen 1668 , 80. , 1688. Zie Koecher, Eist d Ileidelb Catech, bl. 312; van der Aa, Nieuw iob r flnth. Crit. Woordenb., D. II. bl. 219; F. M u II e r, Catal. eener uiterst zeldz verz van Boeken , bl. 79. HEUSSEN (N. DOEMER DEN), zoon van den voorga-ande, beoefenaar der dichtkunst , schrijver van een stichtelijk werkje , blijkens de Inleiding tot hetzelve van zijn vader in Noach's Arcke , enz. Zie van der A a , Nieuw Bingr. "Ina Crit. Woordenb., D. II. bl. 220. HEUSSEN (DIRK VAN) , jur, utr. dr., na verdediging eener dissertatie over het huwelijksregt , Leyden , 4 Mei 1648. Bij deze gelegenheid vervaardigden R v a n Wesel en Willem van Heemsk erk gedichten, die bl. 266 van den Bloankrans van verscheidene gedichten voorkomen. HEUSSEN (HUGO FRANCISCuS VAN) werd den 26 Januarij 1654 to 's Gravenhage uit een rijk en aanzienlijk geslacht geboren , studeerde to Mechelen en to Leuven , waar hij licentiaat in de godgeleerdheid werd. Na eenigen tijd rector in het nonnenklooster te Huissen te zijn geweest begiftigde hem de pauselijke vicaris , Johannes v an Neer ­k a ssel, met een kanunniksplaats in het aartsbisschoppelijk kapittel te Utrecht. Ook vestigde hij , met toestemming van dezen prelaat , eene statie op de Hooigracht te Leiden. Van Heussen was geheel een Nederlander, van vurige liefde voor de katholieke kerk , maar ook voor zijn vader­ land doordrongen. Toen eene partij het Nederlandsche bisschoppelijke bestaan wilde doen vallen en daartoe geen middel onbeproefd liet , schreef hij zijne geschiedkundige werken , waaruit ten duidelijkste blijkt , dat, hetgeen de Jesuiten als Jansenisme en Gallicaansche ketterij Beholden, inderdaad niet anders was dan de oude katholieke leer , die hier door de beste godgeleerden en bisschoppen steeds was voorgestaan , en het was een bewijs hoezeer zijn geest die van de geestelijkheid zij ner dagen was, toen het aarts­bisschoppelijk kapittel hem, na den dood van N e e r k a s s e l, wiens warme vriend en Ti m o t hells hij geweest was , het aartsbisschoppelijk bestuur wilde opdragen. Van 's mans geleerdheid en kracht en Nederlandsche degelijkheid wachtten de Ultramontanen te veel tegenstand dan dat men zijne benoeming niet zou hebben tegengewerkt. Reeds hadden zij weten te bewerken dat eene verhandeling van de aflaten en het jubild , vroeger te Leuven uitgegeven , te Rome werd verboden , orndat de kracht der aflaten , volgens het Jesuitisch gevoelen , hier in werd verkleind. V a n Heussen gaf het hierop veranderd voor de tweedemaal in het Hollandsch en ook in het Latijn uit met opdragt aan den kardinaal Columna, die hem nu zelf verlof gaf om het dus veranderd weer nit te geven. In weerwil van de veranderingen en goedkeuringen van dezen kardi­naal , bleef de Jesuiten-partij de naar Rome's wensch herzienen druk nog steeds vervolgen en verketterde zij wat zelfs te Rome was goetlgekeurd. De later afgevallen Theodorus de Cock, drong te Rome op van Heussens benoeming aan. Aartsbisschop werd hij even­wel niet, tot zijne groote vreugde werd C o d d e benoemd , die in van Heussen een warmen vriend bezat, en toen de eerste in 1700 ter verantwoording naar Rome werd ont­boden, behoorde van Heussen tot zijne provicarissen. Na de afzetting van Co d d e , werd aan van Heussen het uitoefenen van het provicariaat wel verboden , doch hij ging er desniettegenstaande mede voort, De in 1705 nieuw benoemde pauselijke vicaris, Ger ardus Po tk am p, benoemde van He u s s e n insgelijks tot vicaris, in welke betrekking hem , na diens kort hierop gevolgden dood , de kapittelen van Haarlem en Utrecht niet alleen bevestigden, maar hem, gedurende het openstaan van den aartsbis­schoppelijken zetel , met Jacobus Cat z, het alge­meen vicariaat opdroegen. Na den dood van den laatsten volgde van Heussen op als deken van het Utrechtsch kapittel (1712). Sterk door de kennis der beginselen van de oude katholieke kerk in het algemeen en van de Nederlandsche in het bijzonder , bleef hij in een hoogst moeijelijken tijd de beginselen en regten van de vader- 48 landsche kerk verdedigen , zonder zich aan scheldnamen en banbliksems uit Rome te storen. Hij stierf in de pastorie op de Hooigracht to Leyden , 14 Februarij 1719. Van H e u s s en was een grondig beoefenaar der vaderlandsche geschiedenis en oudheden in het algemeen, maar vooral van de kerkelijke in het bijzonder en zijne werken zijn , ofschoon er veel in voorkomt dat sporen draagt van to haastige bewerking en gebrek aan critiek , toch nog schatboeken voor de beoefenaars dier vakken. Hij had tot zijn gebruik een menigte handschriften en zeldzame geschriften en was met de voornaamste oudheid­kundigen in briefwisseling. Van He u s s e n heeft eene vertaling gegeven van de Verhandeling van de eere en dienst der 11H. en allermeest van de Allerh. M. Maria, door J. Bisschop van Castorie, (Neer­kassel) , Antw. 1675, en onder den pseudonym A d. van Loo, uitgegeven : De Gyges van Michel Loelius overwogen , te ligt en met veele misslagen, valsheden en vervalsingen opgehoopt gevonden. Van veel meer belang is echter zijnen arbeid op het gebied der kerkelijke oudheden en geschiedenis van ons vaderland en nog altijd zijn zijne Batavia Sacra, sive res gestae apostolicorum virorum, qui fidem Bataviae primi intulerunt , in dual partes cum typis aeneis. Omnia industria ac studio T. S. F. H. L. H. S. T. L. P. V. T. (Trajectini Suffraganei F. H. L. Heussenii sac. theol. Licentiati, Provicarii tJltrajectenszs), Brux. 1714 fol., met of b. , en zijne : Historia Episcopatwon Belgii, ulpote metropolitani Ultra-jectini , nec non suffraganeorumHarlemensis , Daventriensis, Leovardiensis , Groningensis et Middelburgensis etc. per H. F. V. H. Sac. T. L. Vic. T. Lugd. Brux. 1719 2 vol. fol. .Nova editio , Ibid. 1755 et altera pars Antv. 1755 , schatboeken voor den beoefenaar dier vakken , fol. m. k. pl. Het is bekend dat Hugo van R ij n deze beide werken in het Nederduitsch overgebragt en met aanteekeningen vermeerderd heeft , van welke vertaling twee uitgaven, een in folio , een in octavo , bestaan. Men moot echter deze werken met behoedzaamheid gebruiken , daar er veel on­naauwkeurigheden ingeslopen zijn, en de geleerde schrijvers, in den geest van hunnen tijd , meer verzameld dan critisch onderzocht en getoetst hebben. Zijne afbeelding in olie­verw berust in de pastorie der clerezy to Leyden en staat voor de folio uitgave der Hollandsche vertaling 1726. Zie N. G. Dupac de Bellegarde, Ilistoire cards* de l'Eglise Metropolitaine d'Utrecht , Utrecht , 1852 (3e edit.) ; Esquisse histori­que sur l'ancienne Eglise Catholique dans les Pays-Bas , en partie traduite du Holland. par C. H. V. V(Ioten) , Paris 1861 ; S a z e , Onont. T. VI.; Anal., p 673; Hopnck van Papendrecht, Hist. der Utr. Kerke , bl. 87 ; dnalecta (Indices) J. le Cler c, Bib:. anp. et mod., T. XI. p. 256; Navorscher , D. II. bl. 75, 141; Goothals, Lectures relatives a 1 Wistoire des sciences en Belgique etc. , T. Ill. p. 219 suiv. ; Roomsch Katholyk Jaarboekje voor het Koningrijk der Nederlanden 1843, bl. 108 ; van der C h ij s , De Munten van Utrecht, bl. 7, Overijssel, bl. 228 ; G la sins, Godgel. Nederl. o h. w.; Chron. van het Hist. Genootsch. , D. VII. bl. 131 ; M u 11 e r , Cat. van Portr. HEUSSENIUS (NIKOLAAS) schreef: Catechismus der Gereformeerde Nederlandsche kerken , in haare waarheid bevestigd , met de getuigeni88en der oud­vaderen , Rotterd. 1657 80. Gebeden over den Catechismus , Leiden 1655 80. Zie Kircher, Hist. van den Beidelb. Catech. , b1. 312. HEUTER (JosANNEs) , Huy ter of de Hu y t e r, zoon van Jan Huyter en van Agatha Sonck, beiden van edele geslachten, in regte lijn afstammende van Nicolaas Huyter, in 1378 gestorven. Hij werd om­streeks 1475 te Delft geboren en was in 1500 baljuw en dijkgraaf van die stad. Van 1536-1538 bekleedde bij er tie betrekking van schout. Ook komt hij in 1540 en den 1 October 1541 als zoodanig voor. Hij stierf in dat jaar , verscheidene kinderen bij zijne huisvrouw Petronella van Diepenhorst nalatende. In 1521 bezocht hij het heilige- land met Jan S c h o r e 1 , kanunnik te Utrecht , en Lam b e r t u s V a r i c k, licentiaat in de godgeleerd­heid en pastoor bij de St. Hypolituskerk te Utrecht , en sedert dien tijd nam hij den titel van ridder van Jeruzalem of het heilige graf aan, die hem ook door Lambert Sno ij wordt gegeven. Zijne beschrijving van Jeruzalem en de heilige plaatsen, werd door zijn kleinzoon, ook Johannes Heuter geheeten, aan Christ. Adrichemius mede­gedeeld om hem voor zijne beschrijving van Jeruzalem te dienen. Zie Adrichemii Urbis ifieros. descr., ed. 1588, p.I32; Lamb. S n o p , Geneal. Holland. , ma fol. 192 ; Beschr. der stad Delft (174) bl. 123, 124 ; Paquot, Men:. pour servir a l'llist. Litt. des Pays-Bas , T. I p. 557. HEUTER (PosTus), H u i t e r u s of Hu yter, natuur­lijke zoon van den bovengemelden , werd den 23 Augustus 1535 te Delft geboren , aldaar en vervolgens te Leyden onderwezen , en was in de laatste stad den 29 September 1549, bij de inhuldiging van Philippus II als graaf van Holland en Zeeland. Ook bij hief de handen hemelwaarts en legde den eed van getrouwheid af, dien hij , volgena zijn eigene getuigenis , nimmer heeft geschonden. In het volgende jaar werd bij naar Mechelen gezonden om er , onder Fr an s Pauli, een geleerd en vroom priester , zijne studibn te vervolgen. Den 26 Augustus 1555 beyond hij zich to Brussel, en hoorde de toespraak van K a r el V, toen deze de Nederlanden aan zijn zoon Philips afstond. In 1560 reisde hij door Frankrijk, vertoefde eenigen tijd to Parijs , omhelsde , na zijne terugkomst in Holland , den kerkelijken staat en word kanunnik to Gorkum. Toen zich in 1572 de Geuzen van deze stad hadden meester gemaakt , werd ook hij gevangen genomen , naar den Briel gevoerd en in den kerker geworpen. Wei werd ter dood veroordeeld , doch kreeg, na tot de Protestantsche kerk to zijn overgegaan , lijfsgenade. Welhaast keerde hij tot de Roomsche kerk terug en wijdde zich sedert dien tijd aan de beoefening der geschiedenis van Bourgondie en de Neder­landen. Met dit oogoaerk begaf hij zich naar Fransche Comtd , en bleef eenigen tijd to Dole , waar hij tegen bet einde van 1582 kennis maakte met den raadsheer Claude M a s i i de M or t e a u en diens bloedverwant Pierre Saulget, een uitstekend beoefenaar der ge­schiedenis. Vele aanzienlijke en geleerde mannen onder­steunden hem bij zijne geleerde onderzoekingen, door hunne mededeelingen en voorlichtingen , zoo als Willem de Pamele, Cristophel d' Assonleville, Willem Criep, kanselier van Gelderland , Regner van der Duijn, raadsheer to Spiers, Nicolaasbudart, Otto Harts, Hendrik Uwens, Lucas van Opmeer, Jan Boot, Flaminius Garnier, Philippus Numan, Jan Gevaerts, Adriaan de Latser en Antonio R o o s e van Kortrijk , geleerd oudheid- en geslachtkundige , in 1681 gestorven. H e u t e r us werd in 1585 kanunnik bij de cathedrale-kerk to Deventer , welke stad toen in de magt der Staten was en den 31 Januarij 1587 onder bet gezag van den koning van Spanje weder­keerde. Nadat prins M a u r i t s , den 11 Junij , 1592 De-venter had hernomen , vertrok H e u t e r us naar Brussel , waar hij pastoor van het St. Jans gasthuis werd vervol­gens werd hij pastoor en kannunnik onzer L. V. kerk te St. Truijen in het land van Luik. Eenigen tijd daarna of later werd hij proost van Arnhem , voor hem slechts een titel. Na 28 jaren in ballingschap geleefd to hebben , stierf hij den 6 Augustus 1602 to St. Truijen , in den ouderdom van 67 jaren. N i c o 1 a as Oudart, officiaal van Mechelen, vervaar digae zijn grafschrift dat men bij Paquot vindt. Zijn pprtret vindt men v66r eenige zijner werken , in 40. He ut er us was zeker een der uitstekendste geschied­ schrijiers van zijn tijd , die als oog- en oorgetuige 'feel merkwaardigs kon mededeelen en die tevens door zijne geleerde en maatschappelijke betrekkingen den toegang tot belangrijke verzamelingen had. Zij, die echter in later tijd de geschiedenis behandelden, hebben hem van vele en groote onnaauwkeurigheden over­ tuigd. Hij is ook niet van eenzijdigheid vrij to pleiten en veroorlooft zich niet zelden harde uitdrukkingen tegen andersdenkenden. In zijne genealogische berigten zijn menigvuldige misslagen zelfs verdenkt men hem te Bien opzigte van kwade trouw. Hij schreef: Nederduytsche Orthographie, Antw. Christ. Plantijn, 1581 80. Rerum Burgundicarum libri 8ex , in quibus describuntur res gestae Regum Ducum Comitumque utriusque Burgundiae ; ac inprimis Philippi andacis , Joannis intrepidi , Philippi boni, imperil Belgici conditoris, Caroli pugnacis, qui e Valesiet Regum familid apud Burgundos imperarunt , Quorum postre­mus liber , qui est sextus , continet Genealogias familiarum, eorum maxime principum de quibus in universo opere fit Inentio ; docens quoque rationem stemmatum per avita insignia disponendorum, Antv. Christ. Plantin us, 1563 fol., Hagae-Comit. The d. Maire, 1639 '80., aan Phili p-p us II opgedragen , die er echter den schrijver weinig dank voor weet. Bij het te zamen stollen van dit werk had hij het voorregt uit een aantal handschriften, die kort claarna verloren gingen , te mogen putten. Men houdt bet voor een der beste zijner schriften en schat het , zoo om de getrouwheid als om den goeden en gemakkelijken stijl , zeer hoog. Paquot, te Water en Meerman laken echter in dit werk , dat het alleen de eigenlijk gezegde gebeurtenissen , als oorlogen en oproeren bevat , en niets omtrent den staat der beschaving , zeden , regeringswijze of den bloei der kunsten mededeelt. Het verspreidt echter in weerwil zijner misslaaen , veel lieht over de genealogie van het Bourgondische huis. Rerum Belgicarum libri quindecim, quibus describuntur pace belloque fiesta a Principibus Austriacis in Belgio, nempe Maximliano prime Caes re , Philippo secundo , Hispaniarum Rege. Continentur hoc opere ea potissimum quae hactenus oh aliis sunt omissa, ut obiter tanium narrata. Praemissus est operi libellus singularis de vetustate et nobilitate familiae nabs­burgicae ac Austriacae, Antv. Mart. Nutius, 1598. 40. Deze geschiedenis , welke van 1477-1565 loopt , is op­gedragen aan den aartshertog Al b e r t us, die er den schrijver voor beloonde. Ook dit werk is uit zeer goede , meest onuitgegevene bronnen opgesteld. Onder anderen heeft hij er , dock zonder den naam des schrijvers to ver­melden , er een groot gedeelte der Kronyk van S i c c o B e n i n g h a in overgenomen , waarover hij , en to refit strengelijk door U b b o Em mins is berispt. Deze meldt dat H e u t e r u s een slecht afschrift dozer kronyk moet gehad hebben , daar hij de namen van personen en plaatsen zoo gebrekkig opgeeft , dat geboren Friesen en Groningers soms niet weten welke hij bedoelt , terwijl hij hem Kier en daar niet goad verstaan heeft en , zoodra hij hem verlaat, omtrent de Friesche en Groningsche zaken als in het duister ronddoolt. Ook Paqu ot en van Mieris oordeelen er niet gunstig over. „J'y ai remarqud (schrijft de eerste) des anachronismes, des fautes de gdographie et d'autres inexactitudes." Met dat al moet men erkennen , dat de schrijver mede­deelt , wat door anderen voorbijgegaan of los behandeld is. In waarde staat het echter verre beneden de overigen. In dit work (L. IV. C. VIII p. 114) beweerde de schrijver dat de Hollanders en Zeeuwen in 1492 in de zeevaart verre achter Brugge en Sluis stonden , geen denkbeeld van de haringvisscherij hadden , en buiten Engeland en Schot­land , alleen de Friesche, en Saksische kusten bevoeren. Dit gevoelen is door Pont anus in een brief aan Boxhorn, in diens Theatrum Hollandiae , kortelijk weer­sproken. Later gaf B o x h o r n er eene meer volledige wederlegging van , onder den titel : Aplogia pro navigationibus Hollandorum, adversus Pontum Heuterum, qua praecedentium seculorum. 1Vavigationes earum­que Jura et constituta , ex tabulia praesertim publiciE , asseruntur. L. B. 1633. 240. (Achter het Mare liberum van Grotius). De Veterum ac aui saeculi Belgio, libri duo, Antv. Joan Keerbergius, 1600. 40. Nopens dit work schrijft Pa quo t : ,,Co n'est pas une description de la Belgique ancienne et moerne, comma le titre l'insinue : c'est un Trait fort sec, ou rAuteur Oahe de fixer la situation , et les limiter des colonies dtablies dans ces contrees sous les Romains et de les comparer avec les divisions modernes. Il y a bien du hasard dans ce avance." Declaratio valoris Monetae aereae argenteae , et aureae quae, olim apud Hebraeos , Graeeos , et Latinos , praecipue usi aunt ; ejusdemque , quantum fieri potuit , cum nostri eaeculi, anni a nato Christi M. DC tnonetd Analogica coin­paratio, Item Tractatus de mensuris Longitudinum , quibus otim Graeci Romani , Hebraei , ac Peregrini in faciendis itineribus praecipue usi sent , Historiarum lectoribus scitu perquam necessarium. Deze verhandeling , hoofdzakelijk uit de werken van Budaeus en George Agricola, getrokken, vindt men achter het bovengemelde p. 177-214. Veterum aliquot Germanorunz utriusque sexes hominurn , propriorum nominum restitutiones ac significationes ex Etymis eorunz desumptae , Ibid. p. 215-235. De liberd hominis nativitate , seu de Liberis naturalibus, Ibid. p. 243-299 ; ook achter Gabrielis Palaeoti tractatus de Nothis spuriisque filiis , Hagae-Comit. 1655. 120. Alle deze werken , uitgenomen het eerste , zijn ge­zamenlijk verschenen in 1643 onder den titel van Ponti H e u t e r i Opera historica omnia : Burgundica ; Austriaca , Belgica. Insertus est ejusdem de vetustate et nobilitate .familiae Habsburg. et Austr. lib. sing. Accessereque de Veterum ac sui Saeculi Belgzo Libri II aliague. Nunc prinzunz simul edita Lovanii ex officina Judi Coppenii 1643, fol. Ibid 1649, fol. Ibid 1651 , fol. In de tweede en derde uitgaaf vindt men ook een ver­volg op de Res Belgicae , getiteld : Historia secessionis Belgicae , welligt vroeger afzonderlijk uitgegeven. Het loopt van 1560-1569. Heuterus maakte nog voor de de pers gereed : Libellus de officio Legati castrensis en eene bijzondere beschrijving der Nederlanden, van het her­togdom Bourgondie en Fransche-comtd , waarvoor Pi e r re S a u 1 g et hem bronnen had gegeven. Zie Estii Hist. Martyr. Gorcom. , L. I. C. 21 , L. III. C. 24 , L. IV. C. 17 ; Pe t r. Opmeer us' de Martyrib. loll. Dec., T. I. lib. 3 ; Sweertii ' Bibl. 4th. Bat., p.649, 650; Val. Andreas, Bek., p. 781 782; Sweertii Necrol., p. 649, 650; Foppens, Bibl. Bek. , P., II. p. 1047 , 1049; Beschryv. der stad Delft (1729) p. 700, 707 ; P a q n o t , Mem. pour servir d l'Hist. Litt. des Pays-Bas, T. I. p. 558; Saxii Onom., P. III. p.542; Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Biogr. Univ.; Ubbo Emmius in Epist. de Ponto Heutero et Hermann° Hamelmanno. praax Edit. Op. Emmii Elze v. , 1616 , fol. ; B o r , Ned. Dist. , B. VII. bl. 506 (24); Pars. Ind. Bat. p. 55; Hoynck van Papendrecht, dinalect., T III. ' . D. IV, P. I. p. 112 , P. II. p. 278 ; t e Water , rerb. der Ede& , bl. 369; Meerman, Orig. Typogr. , T. I. p, 43; de Nelis, Pro­4rom. , p. 14 seqq. , Zographos (F r. .v an Nieri s) over het schrijven der historien, bl. 225 volgg. ; S c h e 1 t e m a , Mengelw., D. II. St. II. bl. 28; Dodt van Flensburg in Konst- en Letterb. 1833 ,Nr. 46 , de Wind, Bibl. van Gesch. , bl. 192, 437 , 447 , 549; Sic. genbeek, Gesch. der Nederl. Lett.; van Kampen, Gesch. der Ned. Lett. en Wetensch. , D. I. bl. 223 ; D e w e z , Hist.`Gon. de la Belgique , T. 1. Pref. p. XVI. , T. VII. p. XXVI. ; Cat. v a n Voorst, T. II. p. 31; Cat. Visser, p. 11; Cat. v. Hullthem, (Index) ; Huller, Cat. van Portr. HEUTER (Jonkheer JAN DE) en jonkheer Jacob de H u ij t e r , komen voor op de Lifst der personen , welke in den fare 1567 voor Commissarissen van den Hoven zijn gedagvaerd tot aflegging van den gerequireerden Eed van Trouwe aen den Koning , met aenwysing van hen welke at of niet zijn gecompareerd. Zie Bar. IL d'Yvoy van )Iydrecht, Verb. en Smeekschr. der Ned. Edel., bl. 61. HEUVEL (ANTONIE VAN DEN) , ook in de wandeling don Antonio genoemd , werd in den aanvang der XVIIde eeuw to Gend geboren , leerde de schilderkunst bij Gaspard de Craijer , hield zich lang in Italio op , doch overleed den 5 Augustus 1677 in zijne geboor­teplaats , waar hij in de H. Bavo's kerk begraven ligt. Zijne kunst vindt men vooral in kerken en kabinetten in Belgiii en is zeer verdienstelijk. Inzonderheid worden ge­prezen zijn Marteldood van H. Aurelia (?) in het Museum to Brussel en de Overspelige Vrouw in de H. Bavo's kerk to Gend. Hij vervaardigde ook bedriegelijke copyen naar beroemde meesters. K r a m m zag een zeer fraai door G. du Vivier geOtst prentje in 40. oblong, naar A. v. d. H., voorstellende : Een keuken , waar een meid bij eene tafel zit en geplukte hanen verder gereed maakt , terwijl eene ander° meid in eene kan drinken schijnt to brengen ; alles in den geest van Metsu of Brekelerkamp, Zie J. C. W e ij erm a n, Lev. der Schild., D. IV. bl. 56; I m me r-z e e 1, Lev. en Werk. der Hal. en rlaams. Kunsts. , D. II. bl. 36 ; K r a m m , Lev. en W erk. der ,doll. en Vlaams. Kunsts. , D. Ill. bl. 686. HEUVEL (G. VAN DEN) werd to Amsterdam geboren , verkreeg in 1768 op de Confreriekamer to 's Hage den rang van meester. Nog in 1776 was hij aldaar werkzaam met het schilderen van vogels en landschappen. Zie Kra m m, Lev. en W erk. der Noll. en Vlaams. Kunsts. , D. III. bl. 686. HEUVEL (HENDRIK VAN DEN) , portretschilder in de tweede heift der XVIIIde eeuw. Op Cat. van der M ar ck , to Leij den , 1773 , bl. 225, Nr. 1837 ; komt zijn door hem zelven met .O. I. inkt on roet gewasschen portret voor. Zie Kr amm, ley. en Werk. der Hold. en rlaams. Kunstsch., D. III. bl. 687. HEUVEL (JoAornm VAN DEN) werd to Utrecht geboren, schilderde voor het St. Jobs Gasthuis aldaar een Genees- beer met onderscheidene behoeftige zieken , die hem Lomen raadplegen. Ook teekende hij fraaije portretten met zwart krijt en potlood. Zie Immerzeel, Lev. en Werke der Boll. en rlaams. Kunstsch., D. II. bl. 37. HEUVEL (ELISABETH VAN DEN) , huisrrouw van J 0-hannes Carpentier, predikant te Barendrecht , in het laatst van 1660 of 1661 gestorven. Zij gaf na den dood verschillende werkjes van haar man in het licht , en maakte zich als dichteres bekend door gedichten, die zij voor boekwerken en in bundels met mengeldichten , tus­schen 1660-1670 uitgegeven , plaatste , zooals in de Herstelde Zeeg-Triumf van Karel den tweede , Dordrecht 1660. Waarschijnlijk is de Vorstelgke Eeretrap , in 1689 40. uitgegeven , van haar. Zie Schotel, ilanteek. betreffende drie vaderl dichteressen uit de XVIIde eeuw in Konst- en Letterbode 1843 , D. I. bl. 290 ; van der A a , Nieuw Eiogr., Anth. , Crit. W oordenb. , D. II. bl. 220. HEUVEL (M. VAN DEN) , dichteres in het midden der XVIIde eeuw, wier gedicht getiteld : De loop des Werelds, voorkomt in Apollo's Harp , bl. 400. Zie van der Aa, .Nieuw Biogr. , I, Crit. W oordenb. D. II. bi. 226. HEUVEL (ADRIAAN VAN DEN) DIRKSZ. Ilurgemeester to Gorinchem , behoorde tot de vrienden van Willem I en bevorderde de invoering der hervorming en der preek aldaar in 1566. In 1568 was hij voortvluchtig en werd door Alva uit de omstreken zijner goederen gebannen. Zie Wagen aar, 'rad. Dist., D. VI. bI.OS; Marcus, Senten­tien van iilva , bl. 86, 89 , 326 , 330. HEUVEL (IzAAK, VAN DEN) , was oud-schepen en raad van Amsterdam , toen hij in 1685 naar Engeland werd gezonden om aldaar de geschillen met de Engelsche Oost-Indische Maatschappij to vereffenen. Hij keerde onverrigter take terug. Zie Moll. Mere. 1684, bl. 266, 1685, bi. 153; Wagenaar, red. Hist., D. XV , bl. 312. HEUVEL (HENDRIK HERMAN VAN DEN) , zoon van Adr. Gust. Fred. W. van den Heuvel en H er­m i n a L tj n slager, werd in 1732 te Utrecht geboren. Na voleindigde studibn werd hij in 1754 substituut grif­fier bij het Hof to Utrecht, vervolgens griffier , in 1781 secretaris bij het Hof van Financie en adjunct secretaris der Staten van Utrecht. Hij maakte zich , zoo door de getrouwe vervulling van zijn ambt all door zijnen ijver om den geest van vaderlandsliefde ter bevordering van algemeene welvaart op te wekken , verdienstelijk. In 1771 behaalde hij den gouden eereprijs bij de Maatschappij te Haarlem , voor de beste verhandeling omtrent de meest geschikte middelen ter verbetering van handel- en fabriek-wezen. Deze verhandeling had ''de oprigting der Oekono­mischen take ten gevolge. Hij was directeur der Holland­sche maatschappij van wetenschappen to Haarlem. Hij schreef: Verhandeling over de Industrie , Utrecht, 1780 , 2 d. Verhandeling over het ondersteunen van de gemeene Industrie in Spanje , uit het Spaansch van don P. R. Canzponzanes, met eene Verhandeling van H. H. van den Heuve 1, Utrecht , 1780. Ook schreef hij eerie voorrede , voor : Prijzen door de Maatsch. ter bevordering van Kunsten, Handiverken en Koophandel te Londen aangeboden , uit het Eng vertaald. Utrecht, 1777, 80. Het is ons onbekend of zijne nagetatene schriften het licht zien. Van den Heuvel overleed den 25 October 1785. Zie Scheltema, Staatk. Nederl , D. I. bl. 458. Bibl. flultherus, No 4945, 9018, 19, 18345, 46, 300068. HE .(Mr. JACOB ADRIAAN VAN DEN I, broeder van den bovengemelde , steeg langs verschillende ambten tot dat van geeligeerden raad of van het eerste lid van staten, verwierf veel room door zijne kunst in zake van politie en financie. Hij stierf den 24 April 1800, Zie Scheltema, Staatk. Medea. , D. IL bl. 459. HEUVEL (IzAAK VAN DEN) diende den lande in het laatst van den successie-oorlog , werd den 15 October 1708 ordinaris ingenieur en bij het beleg van Aire in 1710 doodgeschoten. Zie B o s s c h a , Negri. fleldend. to Land , D. II. bl. 508. HEUVEL (C. A. VAN DEN) , onderscheidde zich in den Posten•oorlog in Vlaanderen en gedroeg zich vooral uit­nemend in het moorddadig posten-gevecht bij Tourcoing. Hij was later ritmeester en baande zich , vergezeld van 38 miters , met de Babel in de vuist, een weg over de lijken der vijanden, tegen eene vijandelijke batterij tot behoud der zijnen en meer dan 60 grenadiers. Zie Bosscha, 1Veerl. Heldend. te Land , D. III. bl. 157. HEUVEL (ANTONIE VAN DEN), zoon van Jan Hubert van den Heu v el, kapitein der genie , en van Petr o­nella Geer truida de Tum al, werd den 5 Augustus 1744 te Zutphen geboren. Den 12 Febi uarij 1769 werd hij extra-ordinair ingenieur , in 1776 luitenant , in 1782 kapitein , in 1795 luitenant-kolonel , in 1799 geplaatst bij de brigade ingenieurs bij het leger in Noord-Holland , en wel belast met de bezorging van de pontons, en als direc­teur in het departement van de Waal en IJssel tot de Zuiderzee , in 1805 gepensioneerd. Hij huwde 1. Christine Adriana Stut en; 2. Theodora Hermina Vos, en overleed te Wage­ningen. Panic, Berigt. HEUVEL (A. VAN LINDEN VAN DEN) schreef : Proefondervindeliike verhandeling over de stelling water weegt in water , gr. 80. 's Hage, B. Scheurlee r. HEUVELNIAN , een schoonschrijver , die o. a. een gedicht in het stamboek van J. K o e r ten schreef. Zie J. Koerten, Stamboek , bl. 190; Schotel, Geschied- Let­ter- en Oudheidk. Avondstonden , bl. 79. HEUVEMAN (J.), dichter uit het midden der XVIIIde eeuw,, blijkens zijn Rouwklacht op het overlijden van en Grafschrift op Willem IV. Zie van der A a , Nieuw Biogr., ICrit. W oordenb., D. II. bl. 221. HEUVEN (R. VAN) , schreef : Verhael van de kerkekke proceduren tegen de beroepinge te Gouda. Gouda 1743. Zie Abconde, Naatnr., bl. 125; Cat. van de Groe, b1. 89. HEU VICK (CASPER), zoon van Josse H e u v i c k, een Vlaamsch schilder , die in 1550 to Ondenaarde , waar zijn vader fabrikant in taptjten was (tapitsier) , geboren werd, zich in jeugdigen leeftijd naar Italie begaf en aldaar het onderwijs van Lorenzo Costa, schilder van den hertog van Mantua, genoot. Onder zijn leiding werd hij een verdienstelijk historieschilder. In 1587 keerde hij naar zijne geboortestad terug. Alen vermoedt dat hij in 1611 in Italie is overleden. Zie van Mande, Schilderb., fol. 295 verso; Immerzeel, Lev. en Werk. der Holl en rlaams. Kunsts , D. H. bl. 37 ; Messager des sciences historiq. 1845 , p. 1 suiv. HEVEN (W.) , schreef ; Judicieel Formulierboek van allerhande Formulieren, daaglijks in de praktyk gehruikelijk voor hooge en lagere Rechtbanken, Utrecht , 1781 , 40. HEX (Gosurgus), Hecx, Hecxius Ha e k x, volgens Boxhorn to Vlissingen, doch volgens V a 1. Andreas to Loenhout in Brabant geboren , theol. doctor to Parijs , carmeliet in zijne geboortestad , vervolgens bisschop van Hieropolis en wijbisschop to Utrecht. Hij was een geleerd man, blijkens de volgende schriften die in handschriften bestonden: Commentarius in lib. I et II sententiarum. Directorium perturbatae conscientiae. Quaestiones de virtutibus Theologcis et cardinalibus. De decem Praeceptis lib. I. De modo praedicandi lib. I. De exenzplorum copra. Quadragesinzale. Sermones de Tenapore et Sanctis. Hij stierf to Utrecht den 1 April 1475 en ligt in het koor van de kerk der Carmeliten begraven. Zijn grafschrift vindt men bij Val. Andrea s. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg., p. 297, 298; Foppens, Belg. , T 1. p. 67 ; M. Z. van Boxborn, Chr. van Zeel. , D. I. bl. 466 ; Bat. Sacra , p. 312 , 313 ; Oudhed, en Gestigt van Zed., bl. 57; Le Roc, Gelett. Zeel., bl. 123; Sweertius, Ath. Belg., p. 294. HEXHAM (HENRY) , een der Engelsche officieren die de roemvolle belegeringen van F r e d e r i k H en d r i k hebben bijgewoond kwartiermeester van 't regiment van den kolonel Goring, was ooggetuige van het beleg en de verovering van Breda en andere vestingen. Bij schreef: A true and briefe Relation of the famous seige of Breda beseiged and taken in under the able and victori­ous conduct of his Highnesse the prince of Orange, cap­taine Generall of the states .ri m e , and Admiral of the seas , etc. composed bij Henry Hexham ; quarter master to the Regiment of the honorable coronell Goring. Printed at Delft by James Moxon , and to be sould at Hendricus Hondius neere the gevangen Port in the Hagh, Anno 1637. 40. 46 bladz., voorwerk 8 bladz., nawerk 20 bladz., met een uitslaande plattegrond der belegerings­werken. Ook in het Nederduitsch : Journaal ofte een ware en korts verhael van 't 2, ,er­ rnac•de Beleg an de stad Breda , door het kloekmoedig Ende victorieus beleydt van syn Hoogheydt de Prins van Orangien etc. Cappiteyn Generael , ende Admirael der Vereenighde Nederlanden, geschreven ende geconzposeert door Henry Hexhani , Quartiernzeester van 't regiment an den Heer Coronel Goring, ende uyt Englesch in de Nederduytch tale getranslateert ende geaugmenteert , ge­ drukt te Delft cvor Henricus Hondius , wonende by de gevanghen poort in den Haeghe , alwaar sy te koop zyn, Anno 1638 40. 55 bladz., voorwerk 8 bladz. The Principles of the Arts Militaire. Relating of the Siege of the Bush , 1630 , 80. Ook in het Nederduitsch vertaald : Cart Historisch Relaes , ofte Eenvoudigh verhael van de belegeringlie ende veroveringhe der vermczerde stadt 's Hertogenbosch , mitsgaders de verrasschinge ende in­ nenzinghe van de goede /Pesci enz , 40. Journal of the taking in of Venlo, Roermond, Stralen etc. , waarvan Lang enhov en eene Hollandsche over­zetting bezorgde. (Korte beschrijvinghe ofte Journael van de optreckinge des doorluchtigen Prince van Orangien , den 29 Mei 1629 - 1632 , an Nieu megen naer de Mase. De in­nenzinge der steden Venlo , Rourmoncle , Stralen en Maestriclit enz. , mitsgaders eene lzjst van de geblevene Graven, Colonellen, Capitely nen enz. sGrav enh. 1633, fol.) Englisch Dutch Dictionairy etc. , Rotterd. 1648, 40. Enriched , de by D a n. M an ly , Rotterd. 1675 , 40., verryckt etc. door D. Manly, Ib. 1678 , 40. Voorts vertaalde hij nog : De Konincklicke ivech tot den hemel ofie de leere van Gods eeuwighe verkiesinghe door Th Tuke , 1611 , en Scher vraghen ende antwoordenbelanghende de leere van de predest., waerinne yeder mach claerlipk sien , dat de kercken van Groot Brittanje in de lee re met onse kercken van Nederland overeencomen ; uit den Enghelschen bybel 1611. Zie Chr. van het IGenootsch., D. III. bl. 41, D. VII. bI. I51; Hermann, Bijdr. D. I. bl. 275; Bosseha, Neerl. Ileldendaden to land , D. II. bl. 475; Navorscher , D. IV. bl. 162, D. VII. bl. 258, D. VIII. bl. 57; Ar renb erg, Naamreg. , M. 182. HEY (JAN), een Spaanschgezind Hollander, die zich met andere uitgewekenen to Utrecht beyond , toen Gouda in de magt van den prins en der Staten was. Hij was , in 1574, „een der principaalste beleyders om deze stad weder in handen der Spanjaarden to brengen" , doch zijn aanslag mislukte. Zie B o r , Ned. Oorl. , B. VII. fol. 8 vso. HEY (JAN) , leefde in het laatst der 18de eeuw en gaf in 1787 een erbarmelijk rijm in bet licht , getiteld : De edelmoedigheid , de hoofddeugd van eenen Vorst , in vier zangen , to Rotterd. bij Ni co 1. Corn el 1787. Zie van der A a , Nieuw Biogr., /bath. en Crit. Woordenb. , D. III. bl. 221. HEY (CoRNELis DE) leefde in de 2e helft der 18de eeuw en maakte zich als liefhebber der pazij bekend door een bundel met Dichtlievende Mengelstoffen , in 1779 uit­gegeven ; twee uit het Fransch vertaalde tooneelstukken , de Aderlating en het Slaveneiland , beide in hetzelfde jaar en het oorspronkelijke Lydia of de zegepralende deugd , in 1783 uitgegeven. Zie Witsen Geysbeek, Biogr., Anth., Crit. Woordenb., D. Iv. bl. 181; Cat. van der A a, bl. 110. HEY (CATHARINA VAN DER), dochter van Jan H e n d r i k van Leeuwen en Alida Guykens, werd den 6 April 1769 to Amsterdam geboren , huwde Johannes v an de r H ey en stierf den 24 Augustus 1838 to Graveland , 4 zonen en 2 dochters nalatende. Hare dichtstukjes zijn verspreid , en komen ook in de Dichter­ ljjke Handschrilten voor. Van de r A a deelt haar op-- schrift onder bet portret van den Amsterdamschen predikant T. J. G. v an Essen mede in zijn Nieuw Biogr. .dnth. Crit. Woordenb. D. 1. bl. 222. Panic. berigt. HEY JACOBSZ. (JatrANNES VAN DER), behuwdbroeder van den voorgaanden en boekverkooper to Amsterdam, waar hij in 1840 overleed , meer als uitgever van dichtwerken dan als dichter bekend. Men vindt een paar proeven van zijn talent in de Kleine Dichterlyke flandschriften en v a n der A a deelt zijne Dankzegging aan de dichters der Lo­zangen op J. H. van Dongen mede in zijn Nieuw Biogr. Anth. Grit. Woordenb. D. .11. bl. 422. Afzonderlijk gaf hij in bet licht Eerzuil voor .Nedrlands Hooge Magten wegens de ge. houden onzijdigheit in den jongst geeindigden oorlog , Amst. 1766. 80. Bescheiden wederleggingen der aanmerkingen an F. C. van der Beets , over de onbestaanbaerheit der Weduvven Beurzen , Prebenden , Amst. 1768 fol. Zie Arrenberg, Naamreg., bl. 182; Bal. Hulthens , No. 27010. HEY (vAN DER) een „Fenixschrijver" , genoemd in een gedicht van A. All art in het Stamboek van Johanna Koerten , bl. 192. Zie S c h o t e 1, Gesch. Letter- en Oudheidk. iivondst., M. 79. HEIBLOCQ BERNARDIISZ. (JAconus), een Amsterdammer van geboorte , bloeide in de tweede helft der 17de eeuw en was als Latijnsch en Hollandsch dichter onder zijne tijdgenooten en vrienden bekend. Hij was bevriend met Rob. Keuchenius, Chris­ tenius, Henricus Bruno, Spranger, Guil. d'Amour, Joannes Fabricius, J. L. Blasius, wier lofverzen men vindt voor zijn : Farrago Latino-Belgica of Mengelmoes van Latijnsche en Duitsche gedichten , gepast op allerhande gelegent­heden en voorvallen , Amsterd. bij P. van den Berg e, 1662. kl. 80. Hij was toen kandidaat in de godgeleerdheid en waar­schijnlijk praeceptor aan de Latijnsche school. Omstreeks dat jaar 1685 was hij te Amsterdam rector van de nieuwe zijde der stad (in nova urbis parte). Toen verscheen zijn fraai portret'in zwarte kunst door W. Vaillan t. Zie H V e r h e y k , Orat. sec. de antiguit. schol. 4mstelaed. publ., p. 60, 114; Hoeufft, Parn. Lat. Belg., Peerlkamp, de Poet. Lot. Neerl. , Witsen Geysbeek, Biogr. Crit. Anth. Woord. D. III. bl. 113. HEYBLOM (A.) , huisonderwijzer to Leyden , leefde in het laatst der 18de eeuw en vervaardigde erbarmelijke gelegenheidsverzen. Afzonderlijk gaf hij in 1780 met J. 'T H ooft een bundel Huwelijkszangen en in 1781 Spore tot Rouwzangen aan Nederlands dichteren op G. J. Nahuis in bet Licht. Zie van der A a , lVieuw Biogr. dnth. en Writ. Woordenb.. D. II. p. 225. HEYBLOM (P. J.) , werd in 1782 te Utrecht jur. utr. dotter na het verdedigen van een specimen inaug. sistens Miscellanea quaedam furls capita ,illustrata Traj. ad Rhen. 1782. 40. BEYDANUS (P.), advocaat voor den hove van Holland en West-Friesland , vertaalde de Bedenkingen over den oorsprong van het vergenoegen; vol ;ens het gevoelen van Car tesius door Ka est ne r. Verhandeling over het geweeten, IF o r m e y. Bedenkingen over de ruimte en dn tijd, door Eu I e r. Ontwikkeling van het denkbeeld des snzaaks , door Formey; Over de begeerte, en schets der Przjsverhandeling an den heer Herder over den oorspronk der spraak , door Merian. Zij komen voor in de Zi' itgelezene verhandeli ngen over de wijsgeerte en fraaije letteren van J o h. F r e d. 1-1 e n n e r t, Utrecht 1780. 6 d. HEYDE (HARTmAx Baron DE) , generaal in het Neder­landsche leger , gedroeg zich dapper toen de Franschen zich in 1693 bij verrassing van Woerden wilder meester waken , werd bij Fleurus gekwetst en berende den 1 Julij 1695 met Athlone de stad Namen. Zie Bosscha, Nark Beldend. to Land, D. II. IA. 109 ; Bbl. , bl. 272. HEYDE (JoHAN FREDERIK Baron DE) maakte zich als krijgsman beroemd. Hij was kapitein toen hij den 11 Au­gustus 1674 in den slag bij Senef sneuvelde. Zie B o s s c h a, Nati Heldend. to Land , D. II. Big. 9. HEYDE (Kolonel DE) wordt onder de bevelhebbers ge­vonden , die in 1695 Namen veroverden. Zie B o s s c h a , Neerl. 17eldend. to Land , D. II. bl. 276. HEYDE tot O o t mar sum (Baron DE) onderscheidde zich in den Spaanschen successie-oorlog , was als luitenant generaal bij den slag van Malplaquet waar hij gekwetst werd , en hielp in 1710 Douai innemen. Zie Bosscha, Karl. lieldend. to Land, D. II. bl. 473 , Eiji. 20, bl. 500. HEYDE (Wachtmeester VAN DER), verdient wegens zijne dapperheid , in 1809 to Straalsond betoond , aan de ver­getelheid ontrukt to worden. Zie Bosscha, Neerl. fieldend. to Land, D. III. bl. 274. HEYDE (GERRIT VAN DE) schreef , onder de zinspreuk : „Tragt na beter" : Flora in 't Lazarushuis of dolle blijdschap , kaatnerspel , Amst., Alb. Klumper, 1737. Apologia van Gerrit van der Heyde, onder den naam van Belizarius tegen de drie deelen van Flora's Bloemwarande, Haarl. , gedrukt voor den Auth. , 1736 kl. 80, Vooraan de kleine plaat , getiteld : Floraes Geckskap. Zie Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk., D. 1. bl. 110. HEYDEHAUSEN (J. G. L.) was als sous•luitenant bij het beleg en de verdediging van de Willemstad in Maart 1793 en onderscheidde zich door zijne dapperheid. Zie Boss c h a , Nark Heldend to Land , D. III. bl. 32 , Bijv. en Verb 35; P. van Oldenborgh, De belegering en de verdediging van de Willemstad. HEYDELBEEGH (GERM) een beeldhouwer van Gent. Hij vervaardigde aldaar in de St. Bavo-kerk bet Praal­graf van den bisschop v an den B u s s c h e en in de kerk van St. Michiel den Preekstoel. Volgens Kra mm is zijn werk verre beneden dat van de Du ques noy s. Zie J. B. De sea m p s , Voyage pittoresque de la Flandre , Paris 1768, p. 224, 229 ; Kramm, Lev. en lrerk. der Holl. en Vlaams. Kunsts. , D. IV. bl. 687. HEYDEN (S. VAST DER) , schreef : D' .Adellykke juffer, of de Bedroge Trotsheyd ; Kluchtsp: op de zinspreuk : Nobilitas non est virtue , sed virtus est sofa atque unica Nobilitas , 2e druk ; Oversien en verb. , Utr. J. Klerk, 1668 80. Zie Cat. der Naatsch, van Ned. Letterk , D. I. bl. 110. HEYDEN (LUCAS VAN DER) schreer: Hier beghint een Boecxken lerende hoe dat een mensche zijn gebet ordineren sal om oflaten to verdienen , Leiden , Jan Seversen, 1518, 80. Zie Cat. van Oosten de Bruijn, bl. 5. HEYDEN RAN VAN DER), beroemd schilder en werktuig­kundige , werd in 1637 te Gorinchem geboren. In zijne jeugd oefende hij zich eerst onder een glasschilder of glas­schrbver en vervolgens to Amsterdam in de teeken- en scbilderkunst. Het ontging hem aldaar niet , dat de mid-. delen tot behoorlijke verlichting der straten en tot blus­aching van den brand zeer gebrekkig waren , en zijn yin­dingrijk brein spitste zich op beide deze voor het algemeen welzijn zoo belangrijke onderwerpen , met het gelukkig gevolg , dat hij slaagde om in een en ander verbeteringen aan de hand te geven , die door het stadsbestuur onder- 49 zocht , goedgekeurd en aangewend werden. Reeds in 1669 werden de straten , onder zijn opzigt , voldoende verlicht met lantaarnen , naar zijne uitvinding ingerigt en aange­bragt. Drie jaren later vond hij de slangbrandspuiten uit, die sedert, zoo in Amsterdam als elders, algemeen in gebruik kwamen en nog 8,1s het bests middel tot stuiting en blus­aching van den brand beschouwd en aangewend worden. In 1672 werd hij door de regering tot algemeen brand­ineester aangesteld , en met octrooi tot het vervaardigen van slangbrandspuiten begiftigd. In 1690 gaf hij met zijn zoon, Jan van der Heyden, de Jonge , eene Beschrijving der Slangbrandspuiten en hare wijze van brandblussching , in folio , in bet Licht. Intusschen vergat hij de schilderkunst niet , integendeel Meld hij zich onvermoeid met teekenen en schilderen van stadsgezigten bezig en bereikte in dat vak eene hoogte , die vroeger niet gekend en later niet bereikt is. Hij tee­kende niet slechts de gebouwen met de grootste naauw­keurigheid naar het leven of , maar hij schilderde ook het metselwerk der gebouwen met de grootste uitvoerigheid , alsmede de straten , schier steen voor steen , zonder dat milks de minste stijfheid gaf of naar werktuigelijk treuzel­werk geleek, waarin view en na hem zoo velen vervallen zijn , die zich aan dit moeijelijk kunstvak wijdden. Hij bezat , meldt Imm e r z eel, het zeldzame talent , om de verscheidenheden van kleuren en tinten , die zekere massa's van gevels en muurwerken aanboden , op het natuurlijkst na to bootsen en in de bekoorlijkste harmonie te houden met zijne ordonnanties ; daarbij eene bijzondere bedrevenheid toonende in de afnemende grootte der metsel- en straat­steenen en het temperen der wijkende toonen. Verwon­derlijk zijn ook in alle zijne tafereelen de gewone dag- en zonlichten , naar eisch van zaken , onderscheidenlijk en naar waarheid op de schilderachtigste wijze en met een mees­ terlijk penseel in acht genomen." Zijne stukken , meest alien door A d r i a a n en Willem van de V e 1 d e gestoffeerd , zijn in de voornaamste kabinetten van Europa en worden op de verkoopingen goed betaald. In de vorstelijke galerij te Parijs vindt men van hem een gezigt op het stadhuis to Amsterdanz met een gedeelte van den Dam en verdere gebouwen , door A. v an de Velde, een dorp$gezigt aan een rivier, door W. van de Velde gestoffeerd en een plein met eene kerk in eene Hollandsche 8tad. 'In de galerij van Saltzhagen be-rust een oud kasteel met nevengebouwen. Koning George IV bezat een Hollandsch siad8gezigt aan een gracht en een marktplein in eene kleine tad , door A. van de Vol d e gestoffeerd ; die stoffeerde ook de schilderij , voorstellende eene Hollandsche stad met grachten doorsneden , waarin eene brug de hoofdordonnantie uitmaakt , in het kabinet van Bridgewater. In het kabinet van H. T. Hop e zijn drie door A. van de V e l d e gestoffeerde schilderijen, namelijk een gezigt in eene stadsstraat met prachtige gebouwen en eene kerk, een Dorpsgezigt met eene op eene hoogte gelegene kerk en een pendant; in dat van lord G r o s v en o r, een gezigt aan de V echt bij Maarsen ; in dat van lord Pe e 1 een straat in Keulen gestoffeerd door A. van de Sr el d e, waarvoor hij circa f 5000 heeft betaald ; in dat van lord Ashburton, een gezigt in het dorp Heemskerk by Haarlem , voor f 7200 gekocht. In het Museum to Amsterdam en 's Hage zijn zijne stadsgezichten en drie landschappen alien door A. van de Veld e gestoffeerd ; op de verkooping van A. de Haas werd van hem een gezigt op den Dam , een gedeelte van het voormalig stadhuis en de Nieuwe Kerk te ilmsterdanz , met stoffaadje van van de V elde, voor f3,410.00; op die van G. Muller, een gezigt op een ruim plein met hoog geboomte beplant, mede door A. van de V elde gestoffeerd, voor f 4,510.00 verkocht. Na den dood van A. van de V e I d e , in 1672, hebben Eglon van der Neer enanderen v an der Heyden's kunstwerken gestoffeerd. Toen hij 74 jaren gaud was , had hij nog zulk een vaste hand en scherp gezigt , dat hij een klein stukje schilderde, verbeeldende eene bibliotheekkamer, waarin op eene tafel een opengeslagen boek lag , in het­ welk hij den letterdruk met de grootste naauwkeurigheid nabootste. Het grootste gedeelte zijner kunstwerken zijn tusschen 1660 en 1667 vervaardigd. Niet onbelangrijk zijn de sommen , die voor teekeningen van dezen meester Lesteed worden. Op de verkooping van de V o s , golden de Ruine van eene verbrande stokery te Amsterdam f 215.00 ; een verbrand huis in de Bloedstraat aldaar f 300.00 , beide met zwart krijt en 0. I. inkt ; een hertenkanzp f 180.00. Op de verkooping van VerstoIk van So elan waren vier teekeningen met zwart krijt en O. I. inkt opgewasschen : De ruine van een verbrande Distilleerfabriek ; de ruine van het verbrande stadhuis te Amsterdam 1652 , met de pen er op gewasschen ; een stadsgezigt , waarin het bovenste gedeelte van een hula verbrand is ; en een gezigt van de oude Beurs le Amsterdam, met toestel van een brandspuit in den doorgang , die gezamenlijk f 586 opbragten. Op de Tentoon­stelling van voorwerpen van Kunst en .Nyverheid uit vroegere tijden , te Amsterdam in 1854 , was van hem : De teekening van den predikstoel in de Nieuwe Kerk te Am­sterdam , wlarvan een prent bestaat , door Pi e ter H o I­s t e ij n geestig geetst. Zijn portret is door J. H o u b r a k en naar de originele schilderij gegraveerd. Anderen vermelden Kra mm en Muller; ook vindt men het bij Kok en Immerzeel. Zie, behave Houbraken, v.d. Eynden en van der Willi­gen, lloogstraten, Kok, Nieuwenhuis, J3iogr Univ.; w a g e n aar, Beschryv. van ilmsterd , D. VII. bl. 451 , D. X 142, D. XI. bl. 422; Immerzeel, Lev. en W erk. der Boll en Vlaams. Kunsts. , D. III. bl. 37 ; Kramm, Lev en Werk. der Boll. en rlaams. Kunsts. , D. IV, bl. 687 ; Ronst- en Letterb. 1854 ; 111 u 1-I e r , Cat. van Portr. HEYDEN (JAN VAN DER). Deze weinig bekende historie­en portretschilder, bloeide in Belgib en overleed te Londen in 1686 , 1687 of 1691. Te Brussel in de kerk der Religieusen van Berlagmont vindt men zijne Aanbidding der Koningen ; in de H. Gudule-kerk aldaar , eenige stukken , voorstellende de Geschiedenis van het 11. Sacra­ment , door J. H a r r e w ij n in plaat gebragt ; in de kapel van St. Marcoul aldaar, St. Marconi, den armen aalmoezen uitreikende. Zie Histoire du St. Sacrament, Erna. 1720 , p. 2; Le Peintre ama­teur et curieux etc. par G. P. M en s a e r t , Peintre etc. , Brim. 1763, 1 part. p. 83 ; Kram m, Lev. en Werk. der Boll. en Vlaams. Kunsts., D. IV. M. 688. HEYDEN (CORNELIS VAN DER) leefde in de XVde eeuw to Gend en was waarschijnlijk een wereldlijk geeste­lijke. Men heeft van hem : Korte Instructie , en de Onderwys , hoe yghelyc mensche met God , ende synen even naesten mensche schuldich is ende behoort te leven ; ghemaeckt by Neester Cornelis van der Heyden , m. pl., Gend , 1545 , 120. Dit werk is verboden en staat op de Index van Ph ilippus II van 1569 en op den Catalogue des livres reprouvez , Leuven , 1550 , p. 20. Zie Pa q u o t , Alimoires pour servir a rffist. Litt. des Pays-Has, T. II. p. 652. HEYDEN (HERMAN VAN DER), zoon van Mr. H e n d r i k van der Heyden en van Leonora N... werd den N..., 18 December 1572 to Leuven geboren. studeerde hij aldaar en verwierf hij er den graad van licenciaat in de geneeskunde. Hij vestigde zich vervolgens te Gend , waar hij nog in 1649 de praktijk uitoefende. Van der Heyden was niet slechts een bekwaam ge- neesbeer , maar hij beoefende ook de oude letterkunde en inzonderheid de podzy. Het jaar van zijn overlijden wordt niet vermeld. Hij was gehuwd en liet 2 of 3 zonen na die gestudeerd hebben. Bij schreef: Elegiae duae in adventure perillustris yin Caroli a Burgun­ did, Gend 1619. (Karel van Bourgondib, baron van Wackene , ridder van de orde van St. Jacob , werd in 1618 groot-bailluw van Gend en stierf in 1632.) Di8cours et avis sur les flux de venire douloureux , soit qu'il y ait du sang, ou point : sur le trousse-galant , die cholera-tnorbus ; la peste : les effects signalez de C eau: la vraye gdneration; cause, prdservation et curation de la goutte: les fievres tierces , et quartes , et leurs accidens 8urvenans , causes de rinfection des Poldres , et terres avoisineres de la mer , Gend , 1643 , 40. Ook in het Latijn : Discursus quinque in quibus clard et compendiosd deducun­tur Seri lactiv in fluxu torminali , et maxitne dysenteric° : aquae frigidae , inter inauditos et incredibiles alios e effectus , podagrae dolores vel sistentis , vel mirabiliter demulcentis et ischiadicos novitios penitus exterminantis , et secure absque omni suppuratione et defiguratione primo apparatu persanantis vulnera : et aceti in preservatione a pesti et ejusdens curatione , aliisque morbis venenatis , ut in praecautione ab hydrophobia praestantissimae facultates explicantur et coin­mendantur ; multis additis observationibus novis et lectu necessariis , Gand, 1669 120. , Londini , 1653 120. , Lugd. Bat. 1752 120. , Lov. (omstreeks) 1760 12°. Zie Sweertins, 4th. Belg., p. 344; Valer. Andreas, Bibl. Belg., p 381; Foppens, Bibl. Belg., T. I p. 244 ; Paquot,//fOrn. pour servir d l'Hist. Litt. des Pays-Bas, T. II. p. 243. HEYDEN (PETRUS VAN DER) of Petrus It Thymo, werd in 1393 te Ghierle bij Turnhout geboren. Levens­bijzonderheden zijn niet van hem bekend. Men weet alleen dat hij in de regten en theologie studeerde , in • de eerste den rang van licenciaat of doctor verwierf en priester werd. Hij zette zich te Brussel neder , waar hij kanunnik der St. Gudule en tresaurier dezer cathedrale was , en gedurende 58 jaren de betrekking van advocaat , niet tot zijn eigen voordeel , maar tot ondersteuning der armen uitoefende. Hij stierf te Brussel den 28 April L'1473 in den ouderdom van 80 jaren en werd in de St. Gudule be-graven , waar men zijn grafschrift leest. Hij schreef : Chronicon Brabantiae , die bij tot zijn tijd vervolgde en van welke het handschrift in 3 d. in fol. op het stadhuis te Brussel werd bewaard tot het bombardement van 1695. Sedert dien tijd is het verloren. O u d i n us gist , dat het hetzelfde is dat G. J. Vossius op de bibliotheek te Amsterdam met den titel De laude Brabanciae zag en door Pa quot is beschreven. Van der H e yden liet deze kronyk in Nederduitsche verzen overbrengen , volgens de schrij ver van de Vlaamsche kronyk van Brabant in 1512 te Antwerpen gedrukt. De heer V e r dussen, schepen to Antwerpen , bezat een handschrift in folio van deze ver­ taling , getiteld : Petrus Timonis, Chronicon ab anno 1351 ad annum 1432 in rythmos vernaculos translatum. Men houdt deze chronyk voor het vervolg van die van Nicolas de Clercq. In de Nouvelles Archives de Rei ffenber 0., vol. V, p. 450 (1830 Nr. 6) komt onder de aangekondigde wer. ken voor : Petri a Thymo, vulgo va'n der Heyden, Historia Brabantiae Diplomatica, Edidit F. A. Baro de Rey irenberg, Bruxelles , 1830 80. , LX VIII en 330 pp. De gebeurtenissen van dat jaar schijnen echter de werkelijke uitgave verhinderd to hebben ; de Nell s oor­deelde de chronyk van a T hy m o belangrijk. Volgens Vale rius Andreas, zou hij nog eon .Martyrologinus hebben uitgegeven en beroept zich op eene plaats bij Molanus; doch Peta quot schreef : „Tout ce qu'on pent lire de M o l a n us , c'est que de T him o avoit dcrit quelque chose de rdlatif aux Martyrologes ou aux vies des saints." Zie Valer. Andreas, Bibl. Bela., p. 704; Fast., p. 39, 60, 173; Sweertiva, nth. Belg., p. 037; Vossius, de Hist. Lat., ed. 1651, p. 554 , 555 ; Oudinus, T. III. Col. 2634 , 2635 ; P a-quo t, 1114m. pour servir d Hist. Litt. des Pais-Bas , T. II. p. 289; Messager des sciences et des arts 1833, p. 312 ; De Nelis, Prodr., p. 32-60; De Wind, Bibl. van Neon:. Geschiedschr. , 90, 518. HEYDEN (JODOCUS VAN DER) geboren to Calmpthoudt , tusschen Antwerpen en Bergen op Zoom , studeerde te Leuven , werd aldaar meester in de vrije kunsten en onder­wijzer der jeugd , zoo aldaar als to Hasselt. Hij vertaalde uit het Grieksch en schreef : Notae politicae op Lysiae .Athe­niensis orationes XXXIV quae de CCC reliquae aunt, Fran-cof. Typis. Wechelianis. Zie Viler. Andreas, Big Belg. , p. 598; Foppens, Bibl. Belg. HEYDEN (WILLEBRORD VAN DER), in 1595 to Middel­beers in Brabantsch Kempenland geboren , studeerde tus­schen 1622 en 1626 te Leuven in de godgeleerdheid , trad in de orde der Jezuiten en kwam in April 1627 ale mis­sionaris dier orde in Friesland. Hij overleed in December 1638 en liet een Latijnsch handschrift na, door doctor H. A mersfoordt en mr. W. A. Evertsz overgezet, met aanteekeningen voorzien en in 1842 te Leeuwarden uit­gegeven met den titel: Verhaal van de verrigtingen der Jezuieten in Friesland , door Pater Willebr. van der Lleyden , Lid van de orde der Jezuiten. Zie het Voor1er. van dat werk in het Tydschr. voor Gesch., Oudh. en Statist. van Utrecht , D. IX. bl. 236. HEY DEN (HENDRIK VAN DER) te Leuven geboren ; leefde in de XVde en den aanvang der XVIde eeuw. Hij wde de dochter van Jan G o s s a r t , meer bekend on­der den naam van Jean de Mau b e u g e zijne geboorte­plaats , en volgde waarschijnlijk zijn schoonvader naar Middelburg. Hij was er omstreeks 1528. Hij schilderde o. a. de achterdeuren der kapel van St. Anna en St. Pieter. Zie De Dietsche Warande , D. IV. bl. 27 , 35, 41. HEY DEN (JAN VAN DER), een boekverlichter of illumi­nator librorum , die in de rekening der stad Middelburg van 1500 voorkomt. Zie De Dietsche Warande , D. IV. bl. 28. .HEY (R.) schreef : Schadelijke gevolgen van het epel , Amst. 1785. Zie Cat. de Crane, bl. 61. HEYDENDAL (HENDRIK) , dichter uit de eerste helft der XVIIde eeuw, door Jan van der Veen een Rijm­liever genoemd. Hij plaatste voor diens Adams-Appel een rijrnpje: .en den Ijssel, over de gedichten van J. Rev i us. Zie J. van der Veen, Overzeesche Zege- en Bruiloftszangen , Amsterd. bij F. Pels, langw. form. voor.; van der Aa, Nieutv Biogr. Anth. Crit. Woordenb., D. II. bl. 223. HEYDENREICH (GEORGE OTTO) werd den 12 Maart 1818 te Antwerpen geboren. vergezelde , bid het uit­barsten van den Belgischen opstand , zijne ouders , W i 1-lem Frederik Heydenreich , destijds onderdirecteur bij de stapel- en constructie-magazijnen in die vesting , later kolonel kommanderende het tweede regiment vesting-artillerie, en vrouwe Henrietta Jacoba van der P1 a a t , naar de noordelijke provincii5n. Na bij den heer van Woel de r e n , rijksontvanger te Yelp , bij Arnhem , zijne voorloopige wetenschappelijke opleiding te hebben genoten werd hij den 1 September 1832 , aan het daartoe gevorderd examen voldaan hebbende , aangesteld als dingende naar den rang van officier bij het eer­ste battaillon veldartillerie, destijds in garnizoen te Nijmegen. In April 1833 als zoodanig overgeplaatst bij het vierde battaillon artillerie-nationale-militie , voltooide hij aldaar zijne militaire opleiding, onder den eersten luitenant , later kapitein-instructeur , Johan Valentin Bomber g. Opgeroepen om , den 19 April 1837, voor de comrnissie te 's Gravenhage , het voor de luitenanis der artillerie ver­eischt examen af te leggen , voldeed hij daaraan, even als zijn te vroeg ontslapen vriend en studiekameraad Pieter An thon ij de Boer, op eene uitstekende wijze , zoodat de B o e r, als de oudste in dienstjaren , de eerste , en H e y d e n r e i c h de tweede van de vijf en twintig geexa­mineerde aspiranten gerangschikt werd. Diensvolgens , den 16 December 1837, aangesteld als tweede luitenant bij het eerste battaillon veldartillerie werd hij kort daarna inge­deeld bij de twaalfponder-batterij Nr. 11, en bleef daarbij tot die ingerukt en opgelegd werd. Met de reorganisatie der artillerie, op den 1 April 1841, werd bij geplaatst bij eene vesting-kompagnie van het eerste regiment veld- en vesting-artillerie , en later daarvan overgeplaatst bij de elide kompagnie van het tweede regi­ment van dat wapen , toen to Bergen-op-Zoom in bezet­ting , van waar hij , ten gevolge van garnizoens-verandering, later vertrok naar 's Hertogenbosch , en , eindelijk , naar Breda , waar zich allengs eene teringachtige ongesteldheid bij hem openbaarde , die , in het begin van 1852 , met zooveel hevigheid toenam dat men bet raadzaam oordeelde , hem met verlof naar de ouderlijke woning te Vlissingen to doen vertrekken , waar hij den 25 Junij dozes jaars voor het geweld der ziekte en bij komend verval van krachten bezweek , in de armen zijner diep bedroefde ouders , wier eenige zoon hij was. H e y d en r e i c h was reeds van zijne jeugd af zeer leergierig. en werkzaam , en dat bleef hem tot zijne laatste levensdagen bij. Liever dan zich aan de gewone uitspan­ningen der jeugd over te geven , verkoos hij zich op eene leerzame en nuttige wijze van zijne dienstverpligtingen , die bij hem steeds op den voorgrond stonden , te ver­poozen ; zich met de aardrijkskunde , vooral die van ons vaderland , en met de statistick der Nederlanden bezig te houden , was zijne geliefkoosde uitspannng , en dat hij daar buitengewoon in ervaren was , mogt van de r A a ontelbare malen ondervinden : onderseheiden artikels toch van het ilardrgykskundig Woordenboek , vooral die betrek­king hebben op de verdediging van ons land of op den loop der wateren , werden door hem opgesteld , of, nadat van de r A a ze had opgesteld , geheel omgewerkt ; en alleen eene vergelijking van zijn door hem met kantteeke­ningen voorzien exemplaar van dat Woordenboek met het Aanhangsel op dat werk , zou genoeg zijn , om te doen zien , welk een aandeel hij vooral in de bewerking van dat Aanhangsel gehad heeft. Ook was geen moeite hem te groot , om zijne kennis te dien opzigte uit te breiden. Zoo had eene aanvraag om verlof alleen ten doel zich meer bijzonder met deze of gene provincie van ons vader land bekend te waken , en beyond hij zich dan ter plaatse zijner bestemming , dan ontzag hij zich niet , om wande­lingen van acht of tien uren daags te doen , ten einde alles met eigen oogen te zien en te onderzoeken. Misschien is hij alzoo wel het slagtoffer van zijne onbegrensde zucht voor de wetenschap geworden , door op zulke wandelingen verhit zijnde, en zich niet genoegzaam tegen spoedige ver­koeling gewaarborgd hebbende , de kiem zijner ziekte op to doen. Ook de geschiedenis , vooral die van ons vader­land , beoefende hij met geestdrift. De wapenkundo van Nederland was mede voor hem eene geliefkoosde verpoo­zing : getuige daarvan eene aanzienlijke verzameling van door hem geteekende wapens , zoo van steden als van familien , en eene door hem , zoo als opgegeven wordt , voltooide wapenleer (blason) , welke to oordeelen naar zUne bekwaamheid , die zoo vaak ook in dit vak ge­bleken is , - zonder twijfel • van groot nut voor de beoefe­naren der wetenschap kan zijn. De keurige uitvoerigheid , waarmede hij sommige der bedoelde wapens in het net gebragt heeft , doen hem tevens als een zeer bekwaam teekenaar kennen. Wel verre van met deze kundigheden te pronken zocht hij die vaak zelfs voor zUne naaste betrekkingen to verbergen ; ongaarne toch zag hij , dat men inzage nam van hetgeen hij opgesteld of vervaardigd had. Het was dan ook niet dan met veel moeite, dat hij er toe kon worden overgehaald , om van der A a de aanteekeningen , welke hij op het Aardrzykskundig Woor­denboek gemaakt had , over to zenden. BU gezonde en heldere geestvermogens paarde H e y-d en re i c h een vast on regtschapen karakter , dat geen geveinsdheid kende , en niemand , van welken rang ook , wanneer hij hem als onopregt kende , of er lets op hem te zeggen viol , blijken van achtina kon geven welke hij hem in zijn hart niet toedroeg. Vandaar dat zij , die hem niet goed kenden , vaak zijn omgang niet aangenaam , mar zelfs terugstootend vonden ; doch zijne bekenden en kameraden , zoomede zijne meerderen , die zijne goede hoedanigheden op prijs wisten te stellen , achtten en be­minden hem als een getrouw vriend en goed kameraad. Zie ilstrea Julij 1862. HEYE (JuRRIAAN). Men heeft van hem Yootwendigh berigt en verantwoording van Samuel Heys enz. , 1696 , waarin belangrijke berigten voorkomen omtrent de twisten in de Luthersche kerk van 1679 tot 1696. Zie Prof.Nieuwenhuis, Gesch. der "MA Luth. Gem., Afd. bl. 129. HEYE (CoRNEws) te Dordrecht geboren , trad in 1794 als kadet in dienst bij de voormalige 0. I. Compagnie , ging in 1795 , als adelborst , over in dienst van het land en werd in dezen rang aan boord van het linieschip Her­cules , onder bevel van den kapitein ter zee , G. J. v a n R ij soort , geplaatst. Hij was op dezen bodem als luitenant titulair tegen­woordig bij , en deelgenoot van den bloedigen zeeslaa , den 11 October 1797 door den vice-admiraal J. W. d e W i n-t e r , op de hoogte van Kamperduin tegen de Engelschen gelevord. In 1798 werd hij tot luitenant der 2e klasse bevorderd en deed als zoodanig in 1802 met het linieschip Admiraal Kortenaar , onder kommando van den kapitein ter zee, S. B. Z e e g e r s , een reis naar Oost-Indio en van daar naar St. Mauritius en de Kaap de Goede Hoop , waarna hij verschillende togten in de Indian volbragt. Inmiddels in 1804 tot luitenant ter zee le klasse en in 1808 tot opper-luitenant (een rang onder de regering van Lode w ij k Bonaparte bekend) benoemd , c'keerde bij in 1810 aan boord van een koopvaardijschip naar het va­derland terug. Op de terugreis had men het ongeluk in de bogt van Frankrijk het Engelsch blokkade-eskader in den mond te loopen. H e y e werd , na van alles beroofd to zijn , gevangen genomen en eerst in bet volgende jaar ontslagen. In 1814 deed hij , als luitenant ter zee le klasse en eerste officier aan boord van Z. M. brik Spion , onder bevel van den kapitein-luitenant M. L. van der L o e ff , andermaal een reis naar de 0. Indio. In het vol­gende jaar keerde hij met dien bodem in het vaderland terug , en verrigtte binnenlandsche diensten tot dat hem in 1819 het bevel werd opgedragen over Z. M. brik Kozak , bestemd naar West-Indio. Met dozen bodem in het laatst van December van hetzelfde jaar , op de Engelsche kust gestrand , mogt hij op een wonderbare wijze zijn leven behouden. Hij verantwoordde den hem toevertrouwden , doch gestranden bodem voor het hoog-militair geregtshof, dat hem den 15 Mei 1820 eervol vrijsprak. Vergezeld van zijn huisgezin , ondernam hij in 1821 andermaal eene rein naar Host-Indie , ging daarop over in dienst der koloniale marine , waarbij hij den rang van kapitein-luitenant ter zee bekwam. Als zoodanig voerde hij achtereenvolgende het bevel over het wachtschip v66r Batavia , de korvet Zwaluw en de brik Orestes. Met laatst­gemelden bodem nam hij een luisterrijk en roemvol deel aan de Celebessche expeditie waarvoor hij de vereerende goedkeuring van den kommandant van Z. M. zeemagt en der hooge regering van Oost-Indie wegdroeg en tot Bid­der der Militaire Willemsorde benoemd werd. In 1825 werd hij aangesteld tot divisie-kommandant , haven- en equipagemeester to Soerabaya , in welke betrekking hij Brie jaren later naar Batavia werd overgeplaatst. Eenigen tijd daarna werd hij tot lid van het hoog militaire geregts­hof van Neerlandsch Indie benoemd. In 1850 keerde hij naar Nederland terug en stierf. Zie J. Koning, Leven van Jan Carel Josephus van Speijk, danm bl. 8. HEYE (JAN VAN DER) bloeide in het laatst der XVIIde eeuw to 's Hage , waar hij een voornaam beeldhouwer en een der hoofdmannen van de Beeldhouwers Gebroederschap. was. Zie Kramm, Lev. en Werk. der 17oll. en Vlaams. Kunsts. , D. IV' bl 689. HEYEN (S.) schreef : De voortrejjelijkheid der Hervormde Kerk Amst. 1816 80. Zie Bibl. Hulthe m. lir. 2224. BEYER (J. H.) dichter , leefde in het midden der vorige eeuw , en leverde bijdragen in de Dichtkundige Cypressen­bladen. Zie van der Aa, Memo Biogr., "Inth. en Crit. Woordenb. , D. II. bl. 225. HEYES (ALBERT) een der voornaamste burgers van Amsterdam die in 1566 de openbare preek begunstigden. Zie Wagen a a r , Beschrijv. van dmsterd. , D. III. M. 154 , Vad. Hist, , D. VI. bl. 165. HEYGEN (CASPER vAN) , werd door den bisschop van Paderborn in 1593 aan de staten generaal raad van staten en prins Maur i t s gezonden om zich to beklagen over de moedwilligheid der staatsche ruiterij. Zie B o r, Nod. Oorl.. B. XXX. bl. 36. HEYLAN (FRA.Nciscus) , een kunstgraveur te Antwer­pen , die zich in 1608 te Sevila in Spanje beyond. K r a mm bezit van hem een zeer groote plaat , voorstel­lende : De Christelijke Stamboom, waarop de Groote Heiligen der beide kunne in glorie zijn geplaatst , bestraald door den H. Geed : aan den voet van dien boom staat de H. Fran­ciscus die Christus omhelst. Zie Kramm, Lev. en Werh. der Boll. en Vlaams. Kunsts. , D. III. b1. 689, HEYLBROECK of HEYLBROECK (MICHEL), schilder en graveur , te Gent geboren , vestigde zich te Verona , waar hij grooten roem verwierf en tot den ridderstand werd verheven. Hij bereikte bijna den onderdom van 100 jaren en werkte eenige woken voor zijn dood nog zonder bril. Op den Prent-Catalogus van van H u 1 them komen van hem voor : Les quqtre parties du four, cl' apres le Brun; lvi. Heylbroeck, Sculp. ; Quatorze sujets , parmi lesquels vue de l'ancien Chateau de Tervuren , La Flagellation , La V ierge et l'Enfant , d'apres van Dyck , etc. Zie I m m e r z e e I , Lev. en Werk. der Boll. en Vlaams. Kunst:. , D. III, IA. 39 ; K r a m m , Lev. en Werk. der Boll. en Vlaams. Kunsts. D. IV. bl. 689. HEYLBROECK (NoRBERTus) , de oude , graveur van de munt te Brugge , in welke stad hij zich in 1749 met zijne farnilie vestigde , om aldaar bij het openen der munt zijne kunst uit te oefenen. De platen van de Chronyk van Vlaenderen van at 621-1725 enz., Brugge , IV D. in fol., werden door hem zeer goed gegraveerd. Zie ImmerzeeI, Lee. en Werk. der Holl. en Vlaams. Kunsts. , D. 111. bl. 39 ; K r a m m , Lev. en Weik. der Hal. en Vlaams. Kunsts., D. IV. bl. 689. HEYLBROECK (NORBERTUS) , zoon van den vorigen , werd door zijn vader in de teekenkunst onderwezen , ver­volgens bezocht hij de academie , won er in 1757 den eersten prijs en begat zich naar Parijs om zich verder to bekwamen. BU zijne terugkomst zette hij zich eerst te Brussel , vervolgens te Gent neder , werd aldaar in 1775 adjunct professor en stierf den 8 Dec. 1785 aan een kwij­ nende ziekte. Zijne prenten komen zeldzaam voor. 781. Zie Immertee1, Lev. en FVerk. der 11011 en Plaams. Kunst.' D. II. bl.. 39 ; Kramm, Lev. en IVerk. der Holt. en Hams. Kunsts., D. IV. bl. 690. HEYLEN (GoNzALEs.geboren te Antwerpen Ieefde omtrent 1794. Hij sneed in een losse en geestige manier in hout , en graveerde titelplaten en trekprenten. Zie Immerzeel, Lev. en 'Perk. der Holl. en Vlaams. Kunsts. , D. III bl. 39. HEYLEN (ADRI4Nts), kanunnik en archivist der abdij van Tongerloo , werd ten jare 1787 bekroond bij de toen keizerlijk-koninklijke academie van Brussel , voor zijne in datzelfde jaar in 40. uitgegevene prijsverhandeling getiteld: Antwoord op het vraegstuk : Aen te toonen de steden of andere plaetsen der _Nederlanden in de welke de respec­tieve Souvereynen Geld-specien hebben doen slagen geduerende de XIVde en XVde Eeuw , en vooral volgens de ordinantien geemaneerd binnen deeze twee Eeuwen , of b gebrek van deeze volgens andere geloof-weerdige bewys-stukken J.c ; aen te toonen den Titel van het Goud of van het Zilver , het Gewigt en de Evaluatie van die Geld-specien (binnen de Nederlanden gemunt geduerende de XIVde en XVde Eeuw) in de Nederlandsche of Fransche Munte onzer dagen ; eyndelyk te doen kennen de plaetsen der Historie-schryvers en van de zelfs-iijdsche bewys-stukken, dewelke gewag maeken van deeze oude Nederlandsche Geld- specien. Schreef: Verhandeling over de Kempen, deszelfs gesteltenis in vroe gere eeuwen en ten tyde haerer kloosters , het voordeel door deeze gestichten aen den staet toegebragt , enz. , enz. , Lier,, 1790, 80. Nieuwen druk , merkelijk vermeerderd en verbe­terd, Turnhout, 1837, 80. Zie P. 0. van der C h ij s , de Munten der llertogdommen Braband en Limburg; de Munten der Graven en Hertogen van Gelderland ; de Munten der Heeren en Steden van Gelderland; de Munten der lieeren en Steden van Overijssel ; de Munten van Friesland , Groningen en Drenthe ; de Munten der Graaischappen Holland en Zeeland ; de Mun­ten der Bisschoppen van de Heerlijkheld en de Stad Utrecht ; de Mun­ten der groote en kleine Leenen in Braband en Limburg enz. , alle opde Registers ; Herm ans, Bijdr. , O. 1. bl. 234. HEYLEN (P. J.) , van deze vindt men in de Mdmoires Couronnes par l' Acad. de Bruxelles: De Mutationibus Belgicae hodiernae fluviis, Brux. 1754. Commentarius de praecipuis Belgicae hodiernae fluviis, Brux. 1771. De jure scripta et justitiae ratione apud Relgaa in seculo VII ad XIII. Ibid 1774. De tempore quo Ecclesiastici coeperunt esse membrum ordi­num Brabantiae , Brux. 1783. En eene verhandeling over de kennis van het Romeinsch refit in de Oostenrijksche Nederlanden ook in het latijn. Zie Bibl. Hulth em., Nrs. 23096, 23099. HEYLIGERS (FRANciscus PHILIPPUS) werd te Breda geboren , bezocht in 1793 de hoogeschool te Harderwijk en later andere, ook buitenlandsche boogescholen ; werd in 1803 , na het verdedigen eener Dissertatio de labrica arti­culationum interns tot doctor in de geneeskunde bevorderd. Na te vergeefs tot het hoogleeraarsambt te Franeker en Harderwijk te zijn uitgenoodigd , werd hij te Utrecht chi­rurgiae et artis obstetricae lector , vervolgens in 1820 professor medicinae extraordinarius , welk ambt hij met eene Oratio de vero chirurgo aanvaarde. Hij stied, na her­haalde aanvallen van beroerte , die hem reeds twee jaren buiten staat gesteld hadden zijn ambt waar te nemen, den 28 Februarij 1830, in den ouderdom van 55 jaren. Zie Konst- en Letterb. 1830, D. I. Heringa, de iluditorio , p. 160, seqq. ; B o u m a n , Or. rect. in "inn. .eicad. Rh. oaf. a. 1829-1830 p. 36 , 165 ; Dez. , Geschied. der Geld. Hooges. , D. 11. bl. 568; rtr. Stud. voor' 1831, bl. 103-108; Herman s, Not. rei. liter. , p. 28. HEYLIGERS (GIJSBERTUS MARTINI'S CORT) zoon van Rudolf en van Anna Euphemia Cort, geboren te Heusden , 26 Julij 1770. Hij trad in dienst als vaandrig bij het regiment mariniers van den rijngraaf van Salm in Hollandsche dienst 1786, en ging, als 2e luitenant na de ontbinding van dat korps, in 1788, over in Fransche dienst en werd reeds in het vol­gende jaar le luitenant in het regiment koninklijke Luiker­walen. Na de omwenteling van 1795 kwam hij in Bataafsche dienst als kapitein bij het 4e battaillon jagers , werd in 1805 tot majoor van de garde van den raadpensionaris Schimmelpenninck, daarop tot luitenant-kolonel , en in 1808 tot kolonel van het regiment jagers van de garde van koning Lod e w ij k bevorderd. Den 7Augustus 1809 werd hij generaal-majoor. Hid had in 1799 bijgewoond den veldtogt in Noordholland , 1800 en 1801 in Duitsch­land en in 1809 tegen de Engelschen in Zeeland. In 1787 bekwam hij bij de verdediging van Amstelveen eene wonde. In 1809 doorwaadde bij aan het hoofd der karabiniers de Schelde. In Fransche dienst overgegaan , werd hij in 1810, bij de vereeniging van Holland met Frankrijk, benoemd tot brigade-generaal en verliet als luitenant-generaal in 1814 de Fransche dienst. Hij had den veldtogt van Rusland in 1812 medecremaakt en was gewond bij Krasuri en bij die gelegenheid gevangen aenomen. Na de omwenteling in Nederland teruggekeerd , werd hij in 1815 als generaal-majoor en kort daarna tot luitenant-generaal benoemd , nam verschillende hooge be­trekkingen waar,, als kommandant van het 2e groot militair kommando en later van de le divisie infanterie. In 1830 , na dat de opstand in Belgic was uitgebroken , werd hij belast met het oppertoezigt over de algemeene volkswapening en later opperbevelhebber der troepen bij Nijmegen en Grave. Als bevelhebber der reserve brigade , nam hij deel aan den tiendaagschen veldtogt. Met den rang van generaal der infanterie werd hij in 1838 gepensioneerd en overleed op den huize Brinkgreve bij Deventer den 16 November 1849. Hij was ridder van het legioen van eer, ridder der Mi­litaire Willemsorde , (1816) , kommandeur van die orde , (1831) , en van den Nederlandschen Leeuw. Partic. Berigt. HEYLIGERS (Comm.'s) , dichter uit de 18de eeuw , blijkens zijn bijschrift bij het door Po thoven geteekende en door H o u b r a k e n gegraveerde portret van J. le Francq van Berkhey. Zie Heringa, Bijdr. tot de List der Nederl dicht. , bl. 50. HEYLINCK (PLAT), omstreeks 1623 te Rijssel geboren, trad in 1639 te Doornik in de orde der Dominikanen , werd tot driemaal toe prior van zijn klooster aldaar. Ook was hij zulks in dat van Namen en van St. Thomas te Douai. Hij stied waarschijnlijk in 1669 en gaf in het licht. Panegyrique des illustres elopes de la Mare de Dieu , Douay. Le voet du saint Rosaire , et tre's ddvote facon de communier; avec le voeu de S. Dominique pour les quinze mardis Tournay,, 1669 160. Zie Echard, Ord. Praem. , T. U. p. 629 ; Paquot, Mom. . pourservir a l'ilist. Litt, des Pays-Bas , T. H. p. 130. HEY111 (ADAK VAN DER) burgemeester te Schiedam. in 't midden der 17de eeuw. Hornius vervaardigde een Prosopopocia urbis Schiedamensis ad clar. amplissimumque virum Dr. .Adamum van der Heym etc. Zie G. Hornii Point. p. 332. HEYMAN , een schilder uit het midden der 15de eeuw. Men vindt in de Thesauriers-rekening , Ao. 1454 , der stad Haarlem aangeteekend : „U e y m an de schilder vervaardigde eon model of ontwerp voor eene nieuwe stedekamer , welke vervolgens op het raadhuis werd gemaakt". Zie J. Koning, Verhand. over de Roekdrukk., bl. 360; Kramm, Lev. en Werk. der Hold. en Plaams. Kunsts. , D. III. bl. 690. HEYMAN (JoHANNEs) , werd in 1667 to Wezel ge­boren , was van 8 Junij 1700 tot 1706 predikant te Smyrna, vervolgens te Urmond in het hertogdom Limburg. In 1707 gaven curatoren der Leydsche hoogeschool hem hoop tot het hoogleeraarambt in de Oostersche talen en ondersteunden hem , voor den tijd van twee jaren , met eene som van vijf honderd guldens , ter volbrenging van zijn voornemen , om tot zijne verdere oefening in de Per­zische en Arabische talen , waarin hij reeds merkelijk bedreven was , eene rein naar het Oosten to doen. In 1709 keerde hij terug en werd toen met het beloofde boogleeraarambt begiftigd. Hij aanvaardde den 26 Maart 1710 zijn post met eene Oratio de commendando Orien­talium Literarum studio. Hij stierf den 7 April 1737. Twintig jaren later gaf zijn neef J. W. Hey m an het verhaal zijner reize in 2 deelen in 40. in het licbt. Onge­lukkig is de uitgever op den zonderlingen inval gekomen om de reizen van H eym an met die van Egm on d van der Ny e nburg van 1720-1723 in dezelfde streken gedaan , tot een geheel to versmelten , zoodat men niet weet wat aan dezen, wat aan genen toebehoort. De titel is: Reizen door een gedeelte van Europa , Klein-A zien, enz. , enz., in den beginne dezer eeuw gedaan door J. A. van Egmond van der Nyenburg en Joh. Heyman , opgemaakt uit beider schrften door J. W. Heyman, Leyden , 1758 , 2 deelen , 40. In de Effigies bij van der A a is zijne beeldtenis to vinden. Zie Saxe, Onom. Liter , P. V. p. 535; te Water, Narratio , p. 203 ; S i e g e n b e ek , Ceschied. der Leydsche iloogesch. , D. 1. bl. 250, 257, D. II. bl. 171; Kist en Royaards, Nederl. ./Irchief , D. II. bl. 250, D. VII bl. 168 , 171 ; Kerk. Archie/ inzonderheid voor Nederl. , D. V. bl. 17 , 18, 19 , D. IX. bl. 413 , 447 ; Cat. der Bibl. van Nederl. Letterk. , D. 1. bl. 15, M u1Ie r , Cat. van Portrett. HEYMAN (JonAN WILLEM) neef van den boven­gemelde , geneesheer , schreef, behalve het uitgeven van het evengemelde werk van zijnen oom , De verstandige Natuuronderzoeker , op eene aangename wij ze verscheiden .Natuur- Genees- en Zedekundige stolen en beknopte vertogen en verhandelingen onderzoekende en op­helderende , Leyden , 1753 3 d. .Kunst om lang , vrolijk en vergenoegd to leven , Leyden , 2 deelen , 80. Gedenkwaardige Deensche brieven , Leyden , 1759 , 7 d. , 80. 2de druk , 1763 , 3de druk. Leven en gedrag der hedendaagsche Christenen, Leyden 80. De Nederlandsche Patriot, 4 stukjes , Leyden 80. Commentaria in Herrn. Boerhavii Institutiones Medic. , 7 T. 80. Zie Arrenberg, Naaml. van Ned. Boek.. M. 182; Cat. de Crane, M. 67. HEYMANS (J.) , waarschijnlijk, volgens K r a m m, een Frieseh schilder. Hij schilderde in 1677 het portret van Hermanus Witsius, hoogleeraar te Franeker, waar­naar A. Z y 1 velt een gravure vervaardigde, in fol. ult.' gegeven. Zie Kram m , Lev. en Werk. der Roll. ,en Vlaams. Kunsts., D. bi. 690. HEYMANS (JoHANNEs) , werd in 1757 to 's 'rage ge­boren , leerde aldaar de beginselen der kunst bij den behangselschilder Da v ranee, bezocht vervolgens de akademie en behaalde er drie prijzen dat in 1792 nog aan niemand was to beurt gevallen. Hij werd in 1805 tot hoofdman der confrerie- kamer , Pictura , aangesteld , schil­derde historische tafereelen gezelschappen en andere voor­werpen , en won bij zijne kunstbroeders in pracht. Zie K r a m m , Lev. en Werk. der Boll. en Vlaams. Kunsts. , D. III. bi. 690. HEYMANSZ (JAN), ambachtsbeer van 's Graven­ambacht , woonde to 's- Hage en behoorde tot ben die in 1567 voor de commissarissen van den Hove zijn gedag­vaard tot aflegging van den gerequireerden eed van trouw aan den koning. Zie N. d'Yvoy van Nudrecht, Verbond en Smeekschrift der Edelen , bl. 55. HEYMANSZ (JAN), eon der Haarlemsche burgers , die bij den overgang der stad Haarlem aan de Spanjaarden in 1573 , niet in bet pardon waren begrepen. Zie B o r , 1Ved. Hist., B. 6 , M. 325. HEYMBACH (BERNARD VON) of Heimbachius, word omstreeks 1620 te Zulpach, in bet voormalige keur-50 vorstendom Keulen geboren , studeerde aldaar en verwierf er den rang van bacetolier in de godgeleerdheid. Eenigen tijd daarna begaf hij zich naar Maastricht en werd in 1647 onderwijzer in de rethorica aan de school van St. Servatius. Hij gaf in die betrekking zoo vele blijken van ijver dat de regering hem met bet burgerregt Wilde vereeren , doch hij verliet reeds 2 jaren later deze stad en begaf zich naar Leuven , waar hij in 1669 N i c o l a u s Vernulaeus als hoogleeraar in de Latijnsche taal , in het collegie der Drie-talen opvolgde. Hij vergenoegde zich niet met het uitleggen der spraakkunst , maar gaf ook collegie over staatkunde en geschiedenis , en Meld openbare disputers , die vele jeugdige Duitsche edellieden naar Leuven lokten. Ook legde hij zich op de regtsgeleerdheid toe , en verkreeg uiterlijk in 1654 den rang van licentiaat in de beide regten. Kart daarna volgde hij Johannes Normeut on of de Brun, een Engelschman , als hoogleeraar in de Grieksche taal op , en vervulde deze twee betrekkingen aan het collegie der drie talen. De aartshertog Leopold benoemde hem tot zijnen geschiedschrijver en zijnen bijzon­deren mad. Hij stierf to Leuven den 8 Julij 1664 en word in de St. Pieterskerk , in de kapel van Car o l u s B or romaeus begraven. Hij had een uitgebreide kennis van de Grieksche en Latijnsche letterkunde en de oude geschiedenis , dock men vindt in zijne schriften veel valsch vernuft. Hij schreef: Seiversi Octavianus , sive Tungrensis. Drama Sacrum. Traj. ad Mosum, 1644, 40. Sylvae Servatianae , sou diverse Lulus Poetici de vial S. Servatius primi Trajectensium ad illosam Episcopi praeinissii synopsi vitae ejusdern Divi. Lovan. 1650, 40. Historia, et verus ex ills fructus ostensus ex Bistorid Ronzand. Lovan 1650, 40. Nobilissimo Domino D. Ferdinando a Spoelbergh , Teparchae de Lovenjoul , etc. Lauream filiorum suorum Caroli Ferdinandi et Christophori a Spoelbergh , gratulatur Born. Heymbachius , J. C. Historiarurn et Politices Profess. publicus et ordinar. Lovan. 1654. 40. Pio et docto, ex prima in fonte salute:ter° votlty7Evsatoc(rege­neratione) Huberto Heymbachio , ex alterd , sub FF , Nino­rum capucinorum instituto fratrz suo dulcissimo , S. D. Ber­nardus Heymbachius , Lovan. 1654, 40. De Historiae cum Jurisprudentia conjunctione Dissertatio Epistolica, Lovan. 1655, 120. Opgedragen aan Valerius Andreas. Vervolg van het Epitome .Historiarum van Ye r nula e van 1150 tot de XVlIde eeuw, Q. Septimii Tertulliani .dpologeticon intricatum pro Pallio ex recensione Bern. Heymbachii. Prodroma ad plenos com­mentarios, secuturos explanationem in publicis scholi8 habendam, Lovan. 1655, 120. Otiunz Itenerarium , in quo Tragoediae natura examinata. Ad praestabilem ortu , honore et multiplici eruditione virum, .A.ntoninue rims , .7. C. Civitatis Trajectensis ad Masan; Grammateum. Syndicutra etc. Achter de Tragoediae van V ernulaeus , 2de uitg. Lovan. Pet. Sassenus etc., 1656, 120. Justa Valeriana , seu laudatio funebris V alerii Andreae Desselii. Accessere Epistolae aliquot selectae Clarorum vir­rorum ad eum scriptae. Dictunz in Basilica D. Petri coram Acadeiniae Nauss confessu , Lovan. 1656 , 40. Vindiciae Poeticae adversus ifisomusos quosdam Poesin ' a sacris , seu Theologiae studiis proscribentes , ad Rdum et Eruditissinzum D. D. Petrum a S. Trudone , S. T. Licen­tiatunz , coenobii ad S. Martinum Lovanii Priorem, achter de geschiedenis van het 0. T. in Latijnsche verzen door J o h. Im pens, monnik in hetzelide klooster , Lov. , 1656 , 40. Poeta Christianus Exercitatione epistolicd adumbratus, achter de geschiedenis van bet N. T door denzelfden Heymbach rigt deze Exercitatio aan Augustus Wich­m a n s , abt van Tongerloo. Diatriba historico-epistolica de nuperd Vegerrae apud Sunicos, seu urbis Aquensis deflagratione. Item ejusdem urbis Proso­popoeia (in verzen) Aliaque , Lov. 1657 120. Diva Lovaniensis , seu mira beneficia a Dei parente , Lovanii ad aram sibi sacram in aede D. Petri , mortalibus inzpetrata ; libri tres, Lov. 1665 40. Men vindt ook verzen van Hey m b a c h voor de werken zijner tijdgenouten , b. a. voor den Apparatus posthumus Epistolarum van Erycius Puteanus, de II istoria N. T. van J o h. Impens, etc. Zie Vernulaei, Acad. Lovan., 2e edit. p. 74, 75; Paquot, Mem. pour servir a l' Ilist. Litter. des Pals-lias , T. 1. p. 513. HEYMENBERG. HEINENBERG. HEYN (JonANNTEs o), eon Iersch monnik, in bet klooster van Atheury , in het graafschap Galloway , waar hij den 4 Augustus 1666 zijne gelofte deed. Zijne oversten zonden hem naar Burgos in Castilie vanwaar hij naar Salamanca vertrok-, waar hij in de wijsbegeerte en god­geleerdheid studeerde. Na het eerste yak to Caen onder­wezen to hebben , ging hij naar Leuven , en werd eerste regent in het Iersehe klooster, In zijn vaderland terua- gekeerd, stichtte hij er een Thomistische school. De vervol­gingen, welke te dien tijde tegen de Katholieken werden in het work gesteld , dwongen hem zich bij den bisschop van Elfine to verbergen. Hij keerde naar Leuven , en toen de storm in Ierland was uitgewoed , naar Ierland terug , be­kleedde er de betrekking van missionaris en prior van het Buis van Urlary. Toen de vervolgingen wederom aanvingen, verliet hij op nieuw het eiland en keerde naar Leuven terug, waar hij hoofdvicaris en chronologist zijner provintie word. Hij stierf den 11 December 1715 in den ouderdom van 67 of 68 jaren. Hij verstond het Iersch, Engelsch, Spans* Vlaamsch en Fransch en kon in al die talen prediken. Hij schreef: Epilogus chronologicus , exponens succincte conventus et fundationes sacri Ordinis Praedicatorum, in regno Ilyberniae, et nomina pariter illustrium filiorum ejusdem provinciae tam mortuorum guava in exilio irrentium. Zie Paquot, Mem. pour servir a.Litter. des Pays-ras , T. II. p. 375. HEYN (NicoLAAs) , Nicolaas z. , man en voogd van Wendelmoet, dochter van Heyman van Hilp of Stilp, Dirk Jacobsen Boel den ouden en Dirk Jacobsen B o e 1 den jongen , gebroeders en wettige kinderen van K a t r ij n Heym an s, zuster van W e n­delm o e t voornoemd , stichtte op het Verwersaltaar in de nieuwe kerk to Amsterdam in 1500 een vicary. Zie Wagenaar, 4inst. D. VII. bl. 373. HEYNCK (J.) , burgemeester te Deventer , die toen de verrader William Stanley 1200 man in die stad had gezonden , haar verliet. Hij werd met een predikant , J o h. G e r obulus, naar koningin Elisabeth gezonden , am haar den nood van hen , die met hen de stad hadden verlaten en in ellende omdoolden , te kennen to geven , doch Elisabeth gaf geen hulp en liet ze troosteloos zonder zelfs hunne brieven gelezen to hebben , vertrekken. Toen de stad den 30 Mei 1591, na eene hevige belegering van 10 dagen aan Maurits was overgegaan , keerde hij terug en word lid van den eersten kerkenraad. Zie Nolhuizen, Leerred. op den 2508ten verjaardag van de sticht. der Devent. Hem Gem. , bl. 62-67. HEYNCK (DIRK) een tooneeldichter uit de eerste helft der 17de eeuw , vertaalde drie tooneelstukken uit het Spaansch : De gestrafte kroonzucht , treursp. Amst. 1650 Jul. 80. Don Louis de Vargas of Edelmoedige Wraek, treursp., Ald. 1668 , 1762 , 1783 , 8Q. Wonderlijk geval of standvastige liefde, blifsp. (met de spreuk) dinzour peut tout , Ald. 1663 40. , 1669 kl, go. 3e druk Amst. 1733 la go. De beide laatsten hebben zich niet lang op het Amster­damsche tooneel staande gehouden. Op Cat, J. Se houten, bl. 40, komt voor D. Heynck en N e u ij e s , Tooneelpoezy , Amst. 1668 , 2e d. 4o. Zie Witsen Geysbeek, Biogr. Anth. Crit. Woordenb., D. IV. bl. 184. HEYNDRICKSZEN (BAirrour) kunstschilder te Haarlem, behoorde tot de 57 burgers dier stad , die niet in het pardon van Alva op den 27 Julij 1573 begrepen waren. Zie Ampsing, Beschryv. van flaarl. , bl. 242 ; Kramm, Lev' en Werk. der Holl. on V laamsche schild. , D. III. bl. 600. HEYNEN MEINERTSZOOY (YSBRAND) burgemeester van Amsterdam , werd in 1417 door vrouw J a c o b a den wis­sel dien hij reeds to voren had waargenomen , geschonken. Behalve den grafelijken wisselaar , mogt niemand zich het wisselen onderwinden. Zie Nieris, Charterb., D. IV. bl. 429; Wagenaar, Beschrijv. van Amst, , D. II. bl. 176 , 216, 219. HEYNEN (J.) beroemd oculist , overleed te '13 Huge den 11 April 1860 , in den ouderdom van 70 jaren. Hij schreef : Raadgevingen aan minkundigen , tot conservatie van het gezigt, en over het gebruik en misbruik van Brillen en oog­glazen m. pl. Utrecht 1839. Zie Handelsblad 15 April 1860. HEYNENBERG (C.) , schreef: Boetbazuin in twee leerredenen over Ps. XXIX en Kon. XXII : 15-20 , Westzaandam 1776. Zie Boekzaal der Gel. Wereld , 1779 , a bl. 54. HEYNINCX (EGIDIIIS STEPITANDS) werd den 27 Februarij 1813 to Breda geboren, ontving het bouwkundig onderwijs van den ridder Felix Duban, architekt van den minister van publieke werken en der school van schoone kunsten to Parijs. Van 1835--'1839 doorreisde hij Belgie, Frankrijk, Italie en een gedeelte van Duitschland en Z wit­serland tot bevordering zijner studien. In 1840 beyond zich van hem op de expositie to 's Huge eene bouwkundige compositie. Hij behaalde den prijs van het ontwerp tot een monument voor den industrieel duswordt, Hij behoorde tot de redactie van het Tydschrift tot bevordering der Bouwkunst, waarin ook eenige stukken en beschouwingen van hem voorkomen. Ook gaf hij een prospectus uit getiteld • Verzameling der hoofdbestanddeelen van Grieksche en .Romeinsche .111onumenten , de leer van de Gernzaansche of zoogenaanzde Gothische bouwkunst, benevens de leerstellingen der ivoornaamste bouwmeesters enz. H e i n i n c x was sedert 1840 lid der koninklijke academie der beeldende kunsten to Amsterdam , waar bij , slechts 35 jaren oud , in 1848 stierf. Zie Immerzeel, Lev, en Work. der Hell. en rlaams. Kunst:. , D. II. bl. 40 ; Kramm, Lev. en If erk. der Holl. en Vlaams. Kunsts., D. III. bi. 090. IlEYNINGEN (HENDRIK `VAN) werd den 22 October 1787 te Oostzaan geboren en in de oude talen te Am­sterdam onderwezen, woonde de lessen aan het athenaeum bij , en voltooide in 1811 zijne studi6n te Leiden. Te 's Gravenhage proponent geworden , werd hij terstond to Langerak bezuiden de Lek beroepen. Ofschoon de konink­lijke goedkeuring op het uitgebragte beroep niet volgde , nam hij er echter de dienst waar. Eerst na den 18 Ja­nuarij 1814 kon , nadat de souvereine vorst de approbatie had gegeven , de bevestiging plaats hebben. Nog in het zelfde en in 't volgende jaar,, werd hij legerpredikant en was als zoodanig in Belgie , vooral to Namen , werkzaam. In 1815 aanvaardde hij het beroep to Rijswijk, in 1831 to Meppel , waar hij den 1 Januarij 1851 voor het laatst optrad , predikende over Ephes. I : 17 , 18 , en er over-iced 4 Februarij 1851. Het vertrouwen van zijne ambt­genooten en van Z. M. den Koning riep hem tot het kerkbestuur van Drenthe, dat hij dikwijls op de synode vertegenwoordigde , alwaar men hem , gelijk overal elders , als een man van uitgebreide kundigheden , van gematigde beginselen en van voorzigtigen O'er leerde waarderen. Naauwgezet in zijn dagelijksch work , wist hij zich toch door gepaste tijdverdeeling , ook voor ruimer kring dan zijne Meppelsche gemeente nuttig to waken , door zijne talrijke geschriften , vooral in het vak der popu­laire uitlegkunde des Bijbels. Zijne pogingen tot ver­dediging van den christelijken godsdienst werden met eermetaal bekroond. Z. M. de Koning benoemde hem in 1842 tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw en de maatsehappij van Nederlandsehe letterkunde erkende zijne verdiensten door hem in 1842 tot medelid to benoemen. Zijn noon G. P. Kits van Hey nin gen is predikant te Deventer en P. A. C. van H e y n ingen te Lyden­burg in Zuid-Afrika. Hij schreef: Bybeloyeningen over het Evangelic van Matthew , Delft, 1820, 2 d. 8°. Idem over het Evangelic van Lucas, Delft, 1824, 2 d. go. Idem over het Evangelie van J oannes, Schoonh., 1842, 3 d. 8°. Idem over de Handelingen der .Apostelen, Rott. 1829, 3 d. Idem over de Brieven van Paulus aan de Romeinen Delft , 1821 , 8°. Idem over den eersten Brief aan de Corinthers Delft , 1826. Idem over den tweeden Brief aan de Corinthers Rott. , 1827. Idem over den Brief aan de Galatiers , Rott. , 1830. Idem over den Brief aan de Ephesiers , Rott. , 1830. Idem over de Brieven aan de Philippensen, Rott. 1831. Idem over den Brief aan de Colossensen , Rott. 1831. Idem over den Brief aan de Thessalonicensen, Rott. 1831. Idem over de Brieven aan Timotheus, Titus en Philemon, Amst. , 1834 , 2 st. Idem over de Algemeene Zendbrieven van den Apostel Johannes. Bybelsch handboek voor alle Christenen om den Bijbel met nut te gebruiken , Delft , 1822. handboek der Bybelsche geschiedenis , met pl. , Rott. en 's Hage , 1832. 4°. De leer des -nilbels aangaande de werking des 1]. Geestes. De onfeilbaarheid der Apostelen in de verkondiging van het Evangelic betoogd , Utrecht , 1845. Aannzerkingen op de beoordeeling miner Verhandeling over de onfeilbaarheid der Apostelen in de verkondiging van het Evangelic , Utrecht 1845. 80. Opgave van de Geloofs- en Zedeleer van Paulus uit zijne redevoeringen in de Handelingen der Apostelen en uit zijne Brieven aan de Romeinen en Galatiers , in Werken van het Ilaagsch Genootsch. , voor 1817, 2e stuk. Tafereelen uit de Geschiedenis der Christelyke kerk , m. pl., 4°. De gemoedsgesteldheid van David onder zijne verschillende lotgevallen uit zijne Psalmen opgemaakt en den Christenen tot stichting voorgesteld , in Leerredenen, 's Gray. 1826 , 3 d. Beknopt zamenstel der Christelgke Zedeleer voor de Jeugd, Delft , 1825. 8°. Yragen over de Christekke Zedeleer uit het beknopt zamenstel te beantwoorden , Delft , 1825. 80. Leerredenen , Rott , 1827. 80. Abraham , de Christenen ter stichting voorgesteid Utr. en Meppel , 1850. 80. De vereeniging der Christenen , Rott. , 1827 , z. n. Lessen der wij sheid uit de Romeinsche geschiedenis , 3 twaalftallen , m. pl. , 's Hage , Amst. en Breda, 1820. 80. Zestal voorlezingen gehouden in de Maatschappy Diligentia te 's Rage , Amst. , 1833. Zie Glasius, Godgel. Nederl.; Handel. der Jaarl algem. vergad. der Maats. van Ned. Letterk. 1851. HEYNINGEN BOSCH (MATTHEUS VAN), werd den 13 November 1773 te Groningen geboren , kwam in 1791 , na bet Latijn zoo door bijzonder onderwiis als op de Latijnsche scholen te hebben geleerd , als student op de Groninger hoogeschool, van plan in de regten to studeren , doch de woelige tijden die invielen , verijdelden dat voornemen en bragten hem tot andere betrekkingen. In 1796 was hij lid van het collegie der heeren Gedepu­teerde Staten van Stad en Lando , en werd nog terzelfde jare tot secretaris der stall. Groningen benoemd. U it een lofwaardig en edelmoedig beginsel bedankte hij voor deze bediening en leefde sedert tot 1806 afgezonderd op het land , zich bezig houdende met dicht- en letterkunde. In dat jaar werd hij schrijver, drukker en uitgever van de Ommelander naderhand Departenzentale en vervolgens Provinciale Groninger Courant. Van H e y n i n g e n Bosch was een zoetvloeijend dichter , doch maakte zich vooral beroemd als schrijver voor de jeugd. Hij schreef: Lierzang op den vrede van Amiens in 1p03. Overzetting der Leonore van Burger. De gestolen Kersen , tooneelspel voor jonge lieden Gron. 1804. 80. De kleine kindervriend, een schoolboekje voor jonge kinderen, Gron. 1804. Dit werkje , in het Hoogduitsch overgezet , is 46maal herdrukt. Mader Jakob en zijne kindertjes, of vervolg op den kleinen kindervriend ; een schoolboekje , Gron. 1806. Hiervan ver­scheen in 1862 de 44ste drub. Jan en zips zusje of eerste leeslesjes , met een pt entje bij ieder lesje , Gron. 1816 , 1821 ; 12malen herdrukt. Moeder Anna en hare kindertjes , een schoolboekje , Gron. 1806 , 2 stukjes waarvan het eerste 24maal en het tweede 18maal herdrukt is. Roosje Vliitig of twee leeslesjes, met een prentje bij ieder lesje, Gron. 1818 , 1821 ; 10malen herdrukt. Grootmoeder en Naar kindje of derde leeslesjes , met een prentje bij ieder lesje, Gron. 1819, 1821; 8 malen herdrukt. Figuurlyk onderwys: 1. A. B. , Prentjes voor illoeder en Kind in zeventien losse kaartjes ; 2. A. B. een eerste Iroordenboekje voor de Nederlandsche schooljeugd ; 3. A. B., Prenten voor schoolhouders die klassikaal onderwijzen, Gron. 1820. Berigt houdende eenige wenken over het eerste onderwys aan Doofstommen , benevens het Hand-Alphabeth , in het koper gegraveerd , Gron. 1821. Hiervan zagen 2 drukken het Hat. Adolf, een leerzame geschiedenis met gekleurde platen , Gron. 2de , benevens een schooluitgave 3de druk. Voorts zijn van hem uitgegeven Nagelaten Gedichten , Gron. 1824 , m. portr. Hij nam ook werkzaam deel aan het blad voor den gem eenen man. Hij huwde: 1. Margaretha Lucretia Elizabeth n g e waarbij hij eene dochter verwekte ; 2. J o -hanna Riedel, waarbij een noon en eene dochter , die hem overleefden. Hij overleed den 28 December 1821. Zijrie afbeelding ziet het licht. Zie Mr. H. 0. F e i t h, Redev. if) gelegenheid van het rijfentwin­tigiarig Feest van het Depart. Gron. der Maatsch. tot Nut van 't Al8emeen; Konst- en Letterb. 1821. Muller, Cat. van Portrett. op Bosch (van Heyningen). HEYNRICKSZ (HEYNDRICK), een beeldsnijder te Utrecht, die in 1523 voorkomt. Zie Kr am m, Lev. en Work. der Holt. en Flaams. Kunsts. , D. III. bl. 691. HEYNRICSZ (RoELorP) , kunstschilder te Utrecht , die in 1523 voorkomt. Zie Dodt van Flensburg, Archie,, D. HI; Kramm, Lev. en Work. van Holl. en rlaams. Kunsts. , D. III. bl. 691. HEYNRICZOON (PIETER) , goudemid en snijder van muntstempels, zegels enz. , te Haarlem in 1420 werkzaam. Zie J. K o n i n g , rerhand. over de Boekdrukk. , bl. 358 ; K r a m m, Lev. en Werk. der Holl. en V laams. Kunsts. , D. III. bl. 691. HEYNS (J.) , behoorde tot de burgers van de Kaap , die tusschen 16 Julij 1761 en 27 April 1762 , onder kapitein H o p , op eigen kosten , de noordwaarts van de grenzen der kolonie gelegene landen onderzochten om die zooveel mogelijk dienstbaar te maken ten behoeve der Oost-Indische compagnie. Zie Chron. van het Mist. Genoots. , D. VIII. bl. 372. HEYNS (J.) vertaalde : De Historian van Paulus Jovius , bisechop van Nocera , Amst. 1604 , fol. Zie Cat. J. Schouten, bl. 7. HEYNS (MicruEL EmpsT) , bloeide in de eerste helft der XVIIde eeuwe Hij was een voornaam meester op het orgel en ander° musicale instrumenten te Arnhem. Hij werd in 1737 op een inkomen van f 150 te Nijmegen tot zangmeester aangesteld , „sullende in dese qualiteit ge­houden wesen tweemaal des weeks , 's Woensdags en Saturdags 's morgens de jongelingen op de Latijnsche scholen , in de sangkunst en Bingen to instueeren." Zie Chron van het [list. Genoots. D. II. bl 13S. HEYNS (PIETER) of Pet r u s He y n s i us , omstreeks 1537 te Antwerpen geboren , werd aldaar schoolmeester en legde zich op de aardrijkskunde en de Fransche en Vlaamsche letterkunde toe. Hij stierf in 1597 in den ouderdom van omstreeks 60 jaren. Hij was zeer bevriend met den beroemden Abraham Or t eliu s. Lijn portret gaat uit met het volgende omschrift : Bien heureux qui en Dieu se fie : Wel hem die God betrout P. H. Antu. aetat. 58, 1595 , en deze regels er onder : Voiei de Heyns le front , son esrrit et scavoir Pourras en ses Illiroirs an vif cognoistre et voir. Hij schreef Spieghel der Wereldt , ghestelt in Byrne , waerin letter­lyck ende figuerlyck de gheleghentheydt , natuure ende aerdt alter landen , claerlyck afghebeeldt ende beschreven wordt. Antv. 1576 , 1596 , 40. langw. form. Bij ieder der 75 kaarten welke in dozen Spieghel voorkomen , en die waar­schijnlijk door P h. Gal le gegraveerd zijn , is eene korte beschrij ving in verzen gew0. Hetzelfde werk in proza. Le Miroir du Monde, ou Epitome du Thdatre d'Ortelius , auquel se reprdsente , tant par figures , que par characteres, la vraye situation , nature et propridtd de la terre univer- Aggrandi et enrichi entre autres de plusieurs belles cartes des Pays-Bas. Amst., pour Z a c h a r i e Hey n s, 1598, petit en 40. oblong. Ook vervaardigde hij in Fransche verzen : La Vie et la Passion de Jesus Christ., Anvers 1795. Le Miroir des Vefves , tragedie sacre'e d' Holoferne et Judith , (representde a Anvers tan 1582) lm pr. a Harlem par Gilles Romain , pour Z. Heyns, i Amst. , 1596 80., opgedragen aan Mejufvr. van Nispen wed. H o o ft m a n, te Haarlem. Zijne Vlaamsche verzen verheffen zich niet boven het middelmatige. Zie "Val. Andreas, NU. Belg., p. ; Sweertius, p. 621; Foppens, Bibl. Belg., T. II. p. 983 ; Paquot, Memoir. pour servir d l'Histoire Litt. des Pays-Ras , T. II. p. 658 ; De V r i e s, Geschied. der Ned. dichtk. , D. I. bl. 64 ; Willems, Verhand. over de Ned. Taal- en Letterk., D. I. bl 285; Witsen Geysbeek, Biogr. 4nth. en Crit. Woordenb., D. III. bl. 182 ; N. S i e g en b e e k, Beknopte Geschied. der .Ned. Letterk. , bl. 64 ; Cat. v an V o o r s t, T. III. p. 44. HEYNS (ZAcrums) , zoon van den vorigen , in 1570 te Antwerpen geboren, vestigde zich, na zijns vaders flood, eerst te Amsterdam , later te Zwolle , waar hij ook bet vak van boekdrukker uitoefende. Hij overtrof zijn vader verre 'als dichter en was tevens een goed plaatsnijder. 1-lij huwde de dochter van W o u t e r del Prato, koopman te Keulen en stierf omtrent 1640. Zijne afbeelding ziet bet licht. Hij sehreef: Den Nederlandschen handtspiegel in rymen gestelt , waarin dat letterliack ende figuerlijck de ghelegentheyt , aert ende nature van de Nederlanden met de omligghende grensen claerlyck afghebeelt ende beschreven wordt, Amst., Z. Heyns, 1599 40. oblong. Met houtsneekaart. Uxoris Mempsigamos, Twee-spraeck *van een goede Hugs­vrouwe, ende een quaet Hugswg f. — Dialogue d'une bonne Matrone et nzauvaise Mesnagere. Ghedruckt 't Haarlem, by Gilles Rooman, voor Zacharias Heyns, Boekverkooper in de drie Deuchden , 1592. Het dracht-toneel van de gansche wereld met hout. pl., Amst., 1610. Vriendts-spieghel, waer in de Historic Joannis Boca** de vriendtschap prijsende , speelsche wijse voor ooghen ghestelt wordt ; ghespeelt by de Camer uyt levender jonste , 25 February 1602 , Amst. Z. Heyns, 1602 , kl. 80, Pest-spieghel , waarin speelsche tryse, tot beteringhe des levens , deerlyck bewezen ende voor ooghen ghesteldt wordt dat de peste niet bij gheval , nzaer door Godes ghehengenisse den menschen tot een strafe overcornt Amstelr. , Sac h. Heynes, 1602, kl. 80. Emblemata volsinnighe uytbeeldsels bij Gabrielein hagium uyt andere versamelt, en vernzeerdert met sin eijgene sinrycke vindingen , Arnhem , 1615, 1616 , 40., in oude Duitsche schrijfletters. Emblemata, Emblemes Chretiennes et Morales ; Sinne spel van de dry hoofddeuchden ; Emblemata moralia , les em­blenzes morales, de Sinnebeelden ; Deuchden schole , ofte spieghel der jonghe dochteren , Allen to Rott., P. v a n Waesberghe, 1625, m. pl. 40. W. Salluste , Heere van Bartas , werken (vert.) Zwol, 1616 , en Zwol en Amst. 1621 , 2 d. m. p1. , 40., geheel met schrijfletters gedrukt ; herdrukt met een Vervolgh van de werken van Bartas , Rott. 1628, 2 d., m. pl., 40. Sinne-spel van de dry hoofddeuchden, Rott., 1625, m. pl. Embiernata, of sinnebeelden tot christelicke bedenckingen ende leere der zedicheijt , m. pl., Rott. 1625. I/Peg-tag zer ter salichetjt , Z wolle , 1629. Troorbeeldsels der oude wyse : ut de Indische sprake overghezet, Amst. 1634, 80. Voor de werken van dezen dichter schreven Anna Roemers, Vondel, Starter en Anthony Smijter -s van Antwerpen Sonnetten. Zie P a q no t, Memoir. pour servir 1 l'Hist. Litt. des Pays-Bas , T XII. p. 367 ; B a u e r , liandwOrterb., Th. IV. S. 176 ; Siege n­beek, Bekn. Geschied. der Ned. Letterk. , bl. 75 ; Willems, Ver­hand. over de Nederd. Taal- en Letterk. , D. II. bl 05, 260 ; de Vries, Geschied. der Ned Dichtk. , D I. bl. 65 ; W i t s e n G e y s-b e e k , Biogr. Oath. en Grit. Woordenb., D.III.bl. 183 ; van K a m-p e n , Geschied. der Ned. Letter. en Wetens. , D. I. bl. 211 ; Cat der Maats. van Ned. Lett. , 1). I. bl. 220 , 233 ; rerv. 1848-52 , bI. 33 ; Cat. J. Koning, D. II. bl. 334; Cat. v. d. Aa, bl. 60; Cat. Schouten, bl. 39, 99 ;Cat vanVoorst,TIII.,p. 55 ;Navorscher, D. III. bl. 35; Cat. Rover, T. I. p. 290, 291. M tine r, Catal. van Fortr. in voce. HEtNS (MARIA), volgens sommigen de dochter van Z a ch arias, omstreeks 1620 aeboren ; want zij was nog geen 30 jaren oud , toen zij in 1647 bij J. J. Schi pp er to Amsterdam , in het licht gaf: Bloemhof der doorluchtige voorbeelden daerin , door ware , vreemde en deftige geschiedenissen , leeringen en eigenschappen, alles dat de mensch tot nut en vermaeck verstrekken kan , to betnerken is , nit de schrzften van Philipptts Camerarius , Michel de Montaigne en andere schrijvers getrokken en vertaalt. Deze vrij lijvige kwartijn is grootendeels proza, maar met verzen en prenten nit de Emblemata van Z. H e y n s nu en dan afgewisseld , terwt11 er hier en daar ook korte rijmpjes van Mar i a voorkomen, meest uit het Latijn, dat zij even als het Grieksch schijnt te hebben verstaan. Zij hield haar verblijf te Schoonhoven gelijk uit de geestige opdragt aan Sybilla van Gr iethuysen, die merle nu en dan de Her handteerde, blijkt. Zij had de vorming van haren stijl geheel aan het lezen van V o n d e 1 te danken zonder dat zij daarin eenig onderrigt bekwam , hetgeen doet vermoeden , dat zij verre maagschap van Z a a h a r i a s en Peter was. Zie van der A a , Nieuw Biogr. dnth. en Crit. Woordenb., D. IV. bl. 224 ; M. Siegenbeek, Beknopte Ceschied. der Ned. Letterk., bl. 209 ; Col 1 o t d'Escury, Poll. roem in Kunst. en Wetens. , D. Iv. St. I. A. hi. 320-323 ; .IVavorscher,, D. IV. bl. 140 , 141 ; Bit/. Visscher, bl. 59. HEYNS (BouwEN) of H e y nsse, bevelhebber eener vloot der West-Indische Compagnie , vermeesterde in 1626 Porto-Rico , doch bij gebrek aan yolk het kasteel niet durvende aantasten , plunderde Hsi de stad en stak ze in brand , wijI de gouverneur zuiks niet wilde af­koopen , zeggende : „dal er in 't bosch en op 't eiland bout en materialen genoeg waren , en zij geld genoeg hadden." Hierop steveride hij naar Hispagnola en de haven van St. Domingo , waar hij een geladen galjoen meende to vinden. Daar deze expeditie niet gunstig affiep , kreeg de Compagnie een grooten knak. Zie van der Capellen, Gedenkschr. , D. I. bl. 393 Chron. op het list. Genoots. , D. 1V. bl. 281. HEYNSHELMANS (Mr. JAN ANDRIES.) H e n d r i k de Coster of Costerius gaf to Antwerpen bij Henn Wouters, in 1591 , 80. , in het Licht. Ristorie 'van d' oudtheyt en voortgank der H. lioomsch Catholyk geloove in de Belgische Nederlanden, gepredikt tegcn alle nieuwicheyt der vrenide secten , door Neester Jan And. Heynshelmans begonnen en nu volmaekt bij Meester Hendrik Costerius , pastoor der Cathedrale kercke van O. L. V. binnen Antwerpen. Zie De Wind, Bal. der Ned. Geschied., D. I. hi. 234. HEYS (JAN) werd to Geertruidenberg geboren , trad in 1649 in de congregatie van het oratorium en onderwees sedert to Mechelen de letteren. Hij was liefhebber en be­oefenaar der Latijnsche poezij, doch kon simmer besluiten zijne dichtstukken te laten drukken. Hij stierf den 16 Jan. 1665 op het eiland Noordstrandt bij het hertogdom Hol­stein. Hij liet in handschrift na : Een Latijnsch gedicht ter eere der H. Defaagd. Een treurspel getiteld: Septemdecirn provinciae, betreffende den Munsterschen vrede , dat H ey s liet spelen voor de raadsheeren van het parlement van Mechelen en die van de Chambre Ali-partie. Het beviel z6d , dat de raads­heeren hem een ton wijn schonken en de geheele schouw­plaats op hunne kosten lieten herstellen. Zie Sweertius, Chronic. Orator. , p 73 ; Paquot, pour servir a l'Ilist. Litt. des Pays-Bas , T. I. p. 116. HEYST (W. VAN) schreef. Chronyk van 't beginsel der wereldt tot 1560 uyt­gegeven door J. le Long , Amst. 1753 , 80. Zie Bibl. Bulthemii , Nr. 15250. HEYST (JoAwNEs vAN) werd in het laatst der XVIde eeuw te Zierikzee geboren studeerde in de godgeleerdheid en geneeskunde , en verwierf in de laatste den rang van doctor. Hij was predikant te Bruinisse en te Brouwershaven (1630) , nam in 1640 eenigen tijd de legerdienst waar , en stierf in 1662. Hij schreef : Opweckende of Henzelsche basuyne aen den slaep­suchtigen Nederlander over de 5 eerste veersen van het 2 capittel Judicum , ghepast op den teghenwoordighen tyd en staet des lands , Zier. 1636. Voorloper der uytstortinghe van de zevende phiole der toornicheden Gods over itiatth. XXIV : 4 8, op, occasie van de aerdbeweginghe , geschied den 4 /1pril 1640 , des nachts onztrent dry wren , Middelb. 1640. Heerschende henzel of spiegel der voorzienigheit Gods, bq occasie van alle ongevallen en droeve elenden dezes tyts , zynde eene verhandeling over Jes. XLV : 7 , Amst. 1657. Zie P. de la Rue, Gelett. Zealand , bl. 573; Glasius, Godgel. Nederl. o. h. w.; Nourik en Noordbeek, Naaml. van Godgel. Schrijvers. HEYST (MARIA. VAN) , weduwe A. Vinkenra, leverde vele zangstukjes in de Volksliecljes, uitgegeven door de Maat­schappij Tot Nut van 't Algemeen. .Zij wilt den juisten volkstoon te treffen , alle hare liedjes vliegen zangerig daar-henen. Zij stierf in Maart 1821, in den ouderdom van 80 jaren. Zie van der A a, L'iogr. "bah. en Crit. Woordenb. D. II. bl. 225 ; Konst- en Letterbode 1821. HEYST (DAVID VAN) werd te Amsterdam geboren , studeerde to Leiden en verkreeg aldaar , 24 Junij 1828 , den graad van theol. doctor , na het verkledigen eener Dissertatio de Judaeo Christianismo qusque vi et efficacitate, guam exseruit in rem Christianiam secuto primo. Den 4 Mei 1828 werd hij predikant te Muidenberg , in 1830 te Hazerswoude , in 1831 te Gouda en vertro% in 1836 naar Leiden. Hij werd door ongesteldheid verhinderd te Gouda afscheid te nemen en overleed te Leiden , voor zijne bevestiging , den 21 Augustus 1836. Hij behaalde bij bet Haagsch Genootschap de gouden medaille op eene voortreffelijke monographie over den Canon van Eusebius (1835). Behalve zijn prijsverhandeling schreef hij : Redevoering over den invloed der vrouvven ter be­waring van het volkskarakter in het algemeen en van dat van onze Nettie in het btjzonder, in het Dep. Gouda tot Nut van 't Algemeen 1832 in Mengelw. van den Rec. ook der Rec. 1833 80. Zie Sepp, Proeve eener Pragm. Geschied. der Theol. , bl. 35 , 249 ; Cat. der Afaats. van Ned. Letterk. , D. I. bl. 319. HEYST (DAVID VAN) schreef: Verzameling van eenige uitgelezene Predikaatsien Amst. 1769 , go, Onderwzjs nopens de voornaamste leerstuAken van den Christelzjken godsdienst , Amst. 1753 8. Onzzjdig onderzoek uit de H. Schrifien van de wzjd­uitgestrekte verlossing door Christus rantsoendood , Haarl. 80. Zie Arrenberg, Naamlijst van Boeken , bL 182; Naurik en Noordbeek, Naamrol van Gadget. Boeken. HEYST (W. VAN) schreef. Eronyk der Nederlanden , Amst. 80. Zie Arrenberg, Naamrol van Boeken , M. 182. HEYVELD (J.) een teekenaar van landschappen , van wien een Geldersch landschap in 0. I. inlet voorkomt : op Cat. van J. V o 11 enho yen, Amst. 1822, bl. 10, Nr. 25. Zie K r a m m , Lev. en Werk. der Holl. en Hams. Kunstschild., D. III. bl. 691. H. (F. B ) Een gravenr, die in de tweede helft der XVIde eeuw de etskunst in Holland beoefende. Er gaat een ka­rikatuurprent van hem uit met den volgenden titel : Die blau .Huicke is dit meest ghenaenzt , maer des weerelts abuisen hem beter betaenzpt. Zie Kramm, Levens en Werken der Boll. on Mani& Kunsts. D. III. hi. 091. HEZE. Zie Gum,. DE HORNES. HEZECQUES (Riumono DE) werd omstreeks 1584 to Valenciennes geboren , en trad in 1600 in de orde der Dominikanen. Hij studeerde vervolgens in de wijsbegeerte in Spanje en de godgeleerdheid in het klooster van St. Jakob te Parijs. Hij ging vervolgens naar Leuven , van­waar hij wederorn naar Parijs werd gezonden , waar 11U achtereenvolgende meester in de vrije kunsten , lector van den bijbel en bacchelier werd. In 1624 verkreeg hij den rang van doctor. Sedert wijdde hij zich aan het predikarnbt en predikte, zoo in Frankrijk als in de Nederlanden, waar­heen hij de koningin Maria de M e d i c i s volgde. Sedert werd hij vicaris-generaal in spiritualibus van Charles de Noailles, bisschop van Saint-Flour in Auvergne. Hij eindigde zijn leven in zijn klooster te Valenciennes, waar hij den 9 Januarij 1670 in hoogen ouderdom over­ leed. H e n z e c q u es was een zeer geleerd man , die de Hebreeuwsche , Grieksche , Latijnsche , Vlaamsche , Spaan­ ache en Fransche talen verstond. Hij schreef: Doctes et rares sermons pour tons les jours de caresme, conzposez en Portugais par le R. P. F. Antoine de Feo, de l'ordre de S. Dominiques etc. (gestorven in 1622) nouvellenzent traduits en Francais , Paris 1618, 2 v ol, 80. Jsaias, inter majores Prophetas primus, a R P. Hie­ ronymo Oleastro Lusitano, quondam .1 nquistore etc. Commentariis illustrates , Nunc prinzunz prodit curd et diligentid R. P. M F. Calvi , concionatoris Regii Lusitani , ordinis Praedicatorum , Lutetiae , 1622 fol. , met een opdragt aan den kardinaal Mazarin, op nieuw uitgegeven door He n z e q u es , Ibid. 1656 fol. L'Homme de douleurs, son art de pleurer et son salaire, Paris , 1646 fol., volgens Echard een zeer geleerd werk. Instances theologiques et affectives pour la beautd corporelle du plus beau de tous les hommes Jesus-Christ., contre un escrit de ce temps, qui le difigure, Ms. in fol. Discussio secretorunz animae. Jiargaritae gratiam ferentes Justi Conversi. Triplex Foedus aeternunz 1 Naturae divinae et hzt­ nzanae ; 2. Virginitatis et nzaternitatis ; 3. Maria et Joseph , superillud Euangelium: cum esset desponsata Mater Jesu , .Maria ,,Joseph, Zie Echard, Fist. Ord. Praedie., T. II. p. 637,638; P a q u o t, Monzoires pour servir a 1'1-list. Litt. des Pays-lies , T. ILL p. 33 ; Foppens, Bibl. felg.