A. J. VAN DER AA, BIOGRAPHISCII WOORDENBOEK DER NEDERLANDEN , BEVATTENDE Levensbeschrijvingen van zoodanige Personen, die zich op eenigerlei wijze in ons Vaderland hebben vermaard gemaakt, VOORTGEZET DOOR K. X. R. van Harderwijk EN Dr. G. D. J. SCIICVTJEL. Onder medewerking van de Heeren: P. J. B. C. ROBIDg VAN DER AA, Prof. P. O. VAN DER CH1JS , W. EEKHOPF , Dr. J. J. DE HOLLANDER, 4. F. KLYNSMA, Majoor P. A. LEUPE, H. C. ROGGE , T. A. ROMEIN , Mir. J. W. VAN SYPESTEYN en anderen. ACHTSTE DEEL, TWEEDE STUK. HAARLEM, J. J. VAN BREDERODE. 1867. HEZIUS (JAconus) , „een man in kunsten en weten-: schappen en in verscheide talen zeer ervaren en die in 't maken van comeditin de minste niet was." Zie •a n B e m m e 1, Beschttv. van Amersfoort , B. I. bl. 42. IIIBBAEUS MAGNUS, werd in 1574 , volgens den een te Middelburg , volgens den ander te Weimar ge­boren , was van 1603 tot 1613 predikant bij de Luther-ache gemeente te Resterhafe in Oost-Friesland, vervolgens van den 15 Julij 1613 tot 6 Maart 1618 te Utrecht , van - waar hij wegens „cortborstigheit" naar Wismar , mogelijk de plaats zijner geboorte, vertrok. In 1618 werd hij rector te Norden en in 1624 predikant bij de Luthersche ge­meente to 's Gravenhage , waar bij den 22 Augustus 1638 is overleden. Hij nam niet alleen deal aan de Synode , welke in 1614 te Amsterdam gehouden werd , maar zag zich 03k door haar benoemd tot lid van het algemeen consistorium , door haar voor het bestuur der gemeenten opgerigt en uit drie predikanten en even zoo vele politieke mannen zamengesteld. Hij Ras een Evangelisch leeraar , die de gemeente in eenvoudigheid voorging , en zich steeds zorgvuldig onthield van dogmatische geschillen , lets dat zelfs te weeg bragt , dat er in de Haagsche kerk na zijn afsterven twist ont­stond over het gebruik van de woorden wezentlijk en waer­achtig bij de bediening des H. Avondmaals , 't welk een gedeelte zijner opvolgers ten kwade duidde , op grond dat het door dom. Hi bbaeus Magnus nagelaten was. Hij was de grondlegger der Utrechtsche gemeente , en toen , in 1620 de Luthersche kerk te 's Hage voltrokken was , werd later door Magnus de kerkelijke regering in goede orde gebragt , en in 1626 de eerste consistoriale vergade­ring gehouden. Onder zijn portret , op kosten zijner zonen en door een hunner besorgd. alsmede door C. v an Quebo (dat is C. v a n Q u e bore n) in koper gebragt , en thans uiterst zeld­zaam , leest men het volgende , door H e r m. Glaserus vervaardigd : Corde pins , gravis ore , sacro sermone disertns , Praeco Dei, Magnus nomine requc fuit. Mors fleet, in nibilum clauso sua membra sepulebro Verterit , at M ag n u s, quando resurget, erit. Hij vertaalde nit het Hoogduitsch : Christelycke Motiven ende oorsaacken , welcke een oprecht Christenmensch aanporren ende beweghen sullen , om het Hoogh­waarciighe Sacrament des 11. Avondmaals onses Heeren en Salichmakers Jesu Christi dickwyls en eerbiediglyk, te gebruyc­ken ; mitsgaders sommighe vragen ende aandachtige gebede­ 51 kens tot het waardige gebruick des H. Avondmaals nulielyck ende stichtelyck , waarvan in 1644 bij Lu b b e r I Mei n­derts te Amsterdam een tweede uitgaaf verscheen. Zie Paauw, Geschied. der Luth. Kerk bl. 69 , 342 , 380 ; J. C. Schultz Jacobi, Geschied. der Evang. Luth. Gemeente to Slot­terdam,bl. 163; Schultz Jacobi en Domela Nieuivenhuis, Bijdrage tot de Geschied. der Evang. Luth. Berk in de Nederl. St. I. bl. 82 , 83 ; de Riemer, Beschr. van 's Gravenh. , bl. 416 , 419 ; Navorscher , D. II. bl. 210, D. III. bl. 214. HIDDE. Zie VRIES (HIDDE DE). HIDDE, Herewins zoon en L iud ger, Rodgers noon , schonken aan den bisschop L i u d g e r een gedeelto van hun erfgoed in de villa Doornspijk in locis Quarsing sell et Berugtanscotan (Schotenburg) gelegen , volgens een brief gegeven to Bedingahem April 23 , 805. Zie Chron. van het list. Genoots., D. III. bl. 101. HIDDEMA (GEoRGE) een beroemd regtsgeleerde werd door den senaat van Franeker aan de curatoren der aka­demie te Harderwijk als opvolger van Z a c h. Huber , toen deze in 1716 de professorale toga met den Frieschen raadsheers tabberd verwisselde , aanbevolen. Zie Bouman, Geschied. der Geld. lloogesch., D. II. bl. 34 ; Sandbrink, ddvoc. Hist. IJelg. , p. 121; de Wal, Ora& de clar. Fris., P. 330 , 331, HIDDE1VIA te Peize in Drenthe , bestuurde , ofschoon reeds een grijsaard , de omwenteling van 1747 in dat land­schap. „Hij was , zegt M e ij e r , een man in vele dingen ervaren en vol moed om zwaarwigtige zaken te onderne­men." Den 30 van bloeimaand van dat jaar vervoegden zich eenige Drenthenaars ten zijnen huize en verzochten om in de vergadering van Volmagten , welke 's anderen (hags to Anlo zou gehouden worden , to helpen bevorderen, dat het stadhouderschap in de mannelijke en vrouwelijke linie erfelijk werd verklaard. Hij beloofde het en hield woord. Men wilde in de vergadering beginnen met te vragen , waar de vijftigste penning (de kort to voren ge­hevene belasting van twee ten honderd) gebleven was. Hij raadde dat men eerst de bevordering van den prins tot erfstadhouder op den voorgrond moest zetten en dan aan de regenten vragen , waar de eerstbetaalde termijn was gebleven , zonder 't welk men geen tweeden voldoen zou ; eindelijk , dat men eene algemeene vergadering van gevol­magtigden (vertegenwoordigers) uit ale duper' zou op­ roepen. De Regenten zoehten dat to beletten , en noem­den in eene afkondiging , uit naam des stadhouders , de landlieden die deze eischen deden , oproermakers. Doze aarzelden nu om te Schoonloo ter dagvaart te komen. Doch Hi ddema, wel verre van ontmoedigd te zijn , riep met jeugdig vuur in de aderen uit : „dat het nu geen tijd was zich te laten afschrikken , en dat hij er heen zou gaan al ging er niemand ; ja hij durfde de volgende kreupele rijmen, maar waarin zijn onbezweken gemoed doorstraalde, onder de afkondiging plaatsen ; sWanneer dat ik beswijk voor 't welzijn van 't gemeen , God geve dat ik breke bals en been, so Neen! ik ga u voor, ja zelfs tot in den dood ; aDe dood aan mij volbragt, God help mij uit den nood." Dit voorbeeld werkte : de volmagten of vertegenwoor­digers kwamen te Schoonloo en zwoeren elkander trouw. H i d d e m a belaste zich met een ander landman, H e k-k e m a, om het daar ontworpen verzoekschrift zelf naar Assen aan de Staten to brengen. Aldaar gekomen , gaf hij bet aan den deurwaarder over , zonder binnen te gaan , hetgeen hij zel1s weigerde toen de Staten hem lieten vragen , waarom hij zelf niet naar binnen ging. „Ik ben", was zijn antwoord „met mijn ambtgenoot geen hoofd , maar slechts lid der gemeente , en bedank dus hunne Edelmonnden voor hunne aanbieding". Nogmaals gevraagd, of hij niet begeerde dat men van deze zaak aan zijne hoogheid eerst kennis zou geven, was zijn antwoord : „dat zulks niet behoefde : het waren zaken die de gemeente zelve betroffen," In de volgende onderhandelingen was H i d­dema wederom de ziel van alles en de leidsinan der gemeente; hij was het, die voornamelijk op de bovenvermelde eischen van Drenthe aandrong ; en toen men in de ver­gadering der Staten , niet wetende dat hij met volmagten voorzien was , hem buiten liet staan, sloeg hij op zijne borst zeggencle : ,,volgens de regten van den mensch ben ik zoo zeer als iemand geregtigd, om hier te staan." Hij ging echter naar buiten maar werd door de gemeente weder naar binnen gedragen , en deed de eischen der gemeente doorgaan. Onder de kreet : Vivat Oranje! werd deze tijding ontvangen , en H iddema onder het geroep : Hier ziet gij onzen vader , onzen vader van Drenthe , naar de herberg gedragen , daar men de beker lustig deed rondgaan. De afgod van het yolk keerde eerlang naar de vergadering terug , waar men voorts alle artikels goedkeurde en onder­teekende. De President der vergadering las ze vervolgens voor aan de menigte , die echter daarin geen genoegen nam voor en aleer zulks door Hiddem a geschied ware. De Staten durfden zich , schoon zij alles hadden inge­willigd , niet naar buiten begeven en veczochten diens­volgens vrijgeleide van Hi d d e m a, die hen tusschen twee geschaarde reijen , met stokken en knuppels gewapend , onder het zwaaijen van hoeden en mutsen naar de herberg geleidde. Alles kwam eindelijk tot rust, nadat de Volmagten H i d d e ma en nog eenige anderen benoemd hadden , om ztjne Hoogheid met de verheffing geluk to wenschen. Zij voldeden aan dien last en keerden wel voldaan over '8 prinsen onthaal terug. Zie Beroerd Nederl. , D. II. bl. 156 volgg. ; ffi e ij e r , Nederl. Gesch. D. III. bl. 417-422; Wagenaar, rad. Hist. , D. XX. bl. 208; van Kampen, Vaderl. .Karakterk. , D. II. St. II. bl. 691 volgg. HIDDINCK (G.) schreef: Goddekke kenteekenen der Heilige Schrifien 80. Zie Arrenberg, Naamr. van Ned. Bock., bi. 182. HIDDINGA (HERMAN). Toen in 1635 Leuven door een vereenigd Nederlandsch-Fransch leger belegerd werd , riep de rector magnificus , Ant o n i u s d' A v e, de studenten der hoogeschool to wapen , ter verdediging der stad. Over deze bende voerde Joannes Fran c. de Roble s], graaf van Annappe , het bevel , en onder hem K a r el W i g­nacourt en Herman Hiddinga „armorum,7usu ipso peritus". Zie Eryc. Puteani, list. Rely. lib. sing., p. 60; Triumphus Lovaniensium ob solutam urbis suae obsidionem per recessum duorum potentissitnorum esercituum Christianissimi Franciae Regis et Foede­ratorum Belgii Ordinum Stylo Nic. V ernulaei adornatus. Lovanii , 1635 , 4o. ; Navorscher , D. V. bl. 200 , 266. HIEMSTRA (ScHELTE vAN) , burgemeester van Bols­ward , zoon van Feyo van H i e m s t r a, kolonel kom­mandant to Embden , en van Tjiets van Aysma , gedurende eene reeks van jaren een der invloedrijkste regenten van Friesland, die inzonderheid in de kamer der steden een bijzonder gezag had. Hij bekleedde onafgebroken vele en gewigtige commission van staat , meerendeels binnen 's lands ; had het bijzonder toezigt over de op­voeding van prins Jan Willem F r i s o , en was ala kundig bevorderaar der geleerdheid zeer gezien bij de ge­leerden. Hij huwde 1. Lucia van B u r m a n i a; 2. Catharina van Scheltinga. Het jaar zijner ge­ . boorte en van zijn dood is onzeker. Hij leefde in het Iaatst der XVII en tegen de XVIII eeuw. Zie Seheltema, Staatk. Nederl. , D. I. bi. 459. HIERDEN (PETRUS vAN) , predikant to Varik, schreef: Nietigheid van alle vleesch en de bestendigheid van Godts woord , uitgesproken bij 't afsterven van den Weleerw. Heer Petrus Doesburg , rustend leeraar te rarik , over de woor­den Jesaya XL : 6 , 7 , 8. Bommel 1763. HIGT (ERNST WILLEM) werd in April 1723 to Dokkum geboren en werd , na zijn vader , een deftig burger , zilversmid van beroep en raad in de vroedschap zijner ge­boortestad , verloren to hebben , door zijne moeder bij eon chirurgijn te Groningen in de leer besteld. Hij had echter weinig zin in dat yak , keerde naar . Dokkum terug en door den rector der latijnsche school , bij welke zijne moeder den post van claviger of portierster bekleedde , in de Latijnsche en Grieksche talen onderwezen. Hij maakte zulke vorderingen dat hij zich reeds in 1740 of 1741 naar de hoogeschool to Franeker kon begeven , waar hij bij na zes jaren het onderwijs van Val c k enaer, S c h r o der; B o u dam en Pierson mogt bijwonen. Van daar begaf hij zich naar Leyden , van plan om zich voor den predik­dienst te bekwamen , doch kennis en vriendschap gemaakt bebbende met den geleerden P. Burman, hoogleeraar aan het athenaeum te Amsterdam , zag hij of van het predikambt , gaf zich geheel aan de beoefening der fraaije letteren over en werd in 1749 rector der latijnsehe school te Alkmaar , en trad nog in hetzelfde jaar met D o r o-t h e a Lemke in het huwelijk, welk huwelijk zijn vriend P. Huisin g a Bakker met twee geestige dichtstukjes bezong. Dertien jaren was hij in zijnen post met onver­moeiden ijver werkzaam geweest , toen hij den 22 Junij 1762 , na eene ziekte van slechts weinige dagen overleed. H i g t was een zeer verdienstelijk geleerde en zeer be­dreven in de Grieksche en Latijnsche letterkunde en was een uitstekend beoefenaar der Latijnsche poezy. „Zijne Latijnsche poezy" schreef Ypey „was gestemd geheel in den toon der ouden , zonder dat er lappen van de ouden tusschen ingeslopen waren, hetgeen men anders in de ge­dichten van velen zijner kunstgenooten , to dier tijde aan­treft." Niet minder groot is de lof hem door Pierson, Wassenbergh, Valckenaer, Schrader, Hoeufft en Pe e r l k am p ten dien aanzien gegeven. Zijne ge­dichten zijn Incest alle in tragadse.he verzen , zoo als *le Latijnsche overzetting van Dionis carmina et Moschi epitaphium achter Theocriti Bioni et Moschi car­mina bucolica Graece et Latine van Va lc k en a er , Lugd. Bat. 1781 80., en met eenige verbeteringen in de Deliciae .l'oeticae van van Santen, waarin nog 6 andere Latijn­ache gedichten van hem voorkomen , en o. a. het zeer geprezene in Fragilitatern et inconstantiam vitae humanae mar het Hollandsch van Willem van LI a r e n. In Deliciae poeticae, edente Theo d. van K o o t e n, komen nog twee andere gedichten van hem voor. Ook zijn Car­mina G. Hooft , L. van Banten, H. Z. Conderc, L. Schip­per , Jordensii , llightii. P. d' Orville ena. , to Amster­dam 1770 80. in het Licht verschenen. AfzonderEjk verschenen ook zijn schoon Carmen trochai-CUM in reditum veris dictum Alcamriae in auditorio publico a. D. XXII Martii 1758 , Alcm. 1758 40. ; Genethliacon Jani Valckenaerii , nati die XII Jan. 1759 ad .1. C. Valckenaerium patron ; Oratio funebris sive .Elegia in obitum Cels. Araus. principis G. C. 11. Frisonis Alcm. 1752 40. , Anni CID CCLIX auspicia ad vir. ear. Pet. Burmannunt secundum. En zijn Zwanezang Doctissimi viri E. G. H. Cantus Cygneus in aedis sacrae Alcm. minoris fata , confagratae XII calend. Septembr. anni CIDIOCCLX, e cineribus deinde revocatae , et per senem plurimuna venerandum D. Cornelium Stuurmannum , solemniter inauguratae XVII calend. Jan. CIOIOCCLXIII, quern diem Auctori, vitae erepto X calend. Quinct. hujus anni CIOIOCCLXII videre non contigit , Alcm. 1762 80., met zijne Nederduitsche vertaling er nevens. Voorts wordt er nog vermeld : Pax Aquisgranensis carmine heroic° publice celebrata .Daventriae 1749. Ook achter de Feriae Daventrienses, Traj. ad Rhen. 1758. Carmina lugubria in obitum ampliss. spectatissenziqae viri 1. J. Vrijbergh , Alm. 1745. Zijn carmen in reditum veris is door zijn vriend P. H. Bakker in Nederduitsche verzen gebragt. (Amst. 1761 80.) Van Hullthem bezat in ins. Hightii Oratio in praemiorum distributione habita anno 1813 Zericzeae. „Als men in aanmerking neemt dat H i g t bloeide in een tijdvak dat de Nederduitsche dichtkunst diep vervallen was, of ten minste bukte onder de heerschappij van Feitam a en de overige behendige vertalers van Fransche treurspelen en andere dichtwerken , moet men zich ver­wonderen over 's mans oorspronkelijkheid , zoowel in de Latijnsche als Nederduitsche poOzy." Dit oordeel van Witsen Geysbeek worth door Siegenbeek, Collot d'Escury, van Kampen, de Vries en anderen , die hem , in hunne bekende werken over onze letterkunde vermeldden , bevestigd. Beide, zijne verspreide Latijnsche en Nederduitsche po6zy, zijn door A. Y pe y bijeenverzameld en in 1803 te Harderwijk in een bundel uitgeoeven. Afzonderlijk verschenen ook: Franeker in vreugd over de blijde inkomst der hoogl. en wijdber. heeren P. Conradi , C. H. Trotz en J.C.Vakkenaer, Fran. 1741 4-0. Toejuiching aan den gel. heer Izak Cahuc, z. j. 40. Tranen gestort op het lijk van Wyerus Gulielm. Nuys , hoogl. te Franeker , z. j. 40. Lijkzang op Willem Lord , hoogl. in de wiskunst te Fra­neker , z. j. 40. Rica , veldzang op het overlyden van mevrouw Maria Elisabeth van der Streng, huisvrouw van Mr. Pieter Burman, Franek. 1745 40. Aan den gel. heer N. Lambsma ter gelegenheid ,dat zgn Ed., na een openbaar zintwisten over het gevoelen der ouden aangaande de kleuren, tot leeraar in de wysbegeerte verheven werd, z. j. 40. Ter eere van Ilernz. Venema , Men ziln Ed. den 1 van Wiedemaand 1745 het jaarlijks opperschoolbestuur aanvaardde, z. j. 40. Aan den hooggel. heer L. C. Valckenaer op ziin door­wrochte redevoering , z. j, Bruiloftszang ter eere van den heer Willem Coulon en Anna Juliana Tholen , 17 April 1746. Ter blijde inhuldiging van Frederik Winter, beroepen hoog­leeraar in de genees- en stofscheidkunde en Samuel Koenig, beroepen hoogleeraar in de Wijsbegeerte , 26 April 1746 40. eldzang ter bruiloft van Mr. Pieter Burman, hoogleeraar der geschiedenis, weisprekendheid , dichtkunde en talen, to Amsterdam , en mejufvrouw Anna Knujse van ,Hoorn,, 1746, z. j. 40. Klinkdicht ter eere van den gel. heere Pieter Bondam , tot der beide rechten doctor verheven, 7 Ju/ij 1746, z. j. 40. Bruiloftzang voor den hooggel. heere Johannes Schrader , Praelector in de geschiedenis en Latijnsche taal te Franeker, en mejufvrouw Alida Beata Schrader , in den echt vereenigd 25 van .Elooimaand 1746, Leiden 1746 40. Groete zijne doorl. hoogheid W. K. H. Friso enz., bij deszelfs aanstelling tot stadhouder enz., in drie lierzangen , Haar'. 1747 40. Lierzang den jongen erfprinse van Oranje en *Nassau , grave an Buren , erfstadhouder enz., toegezongen op zijn geboortedag 8 van Lentemaand 1748 40. Lierzang op het huwelijk an Nikoldas Ypei , hoogleeraar in de wiskunst te Franeker, en mejufvrouw Elisabeth Helena Smit , 7 van .Hooimaand 1748. Aan den heer Lodewijk Casper Valckenaer op zijne rede voering over de oude en onlangs bestaande wisselvalligheid der Nederlandsche zaaken , uitgespr. te Franeker den XI Dec. 1748 40. L. C. Valckenaer , redevoering over de oude enz. uit het Latyn , Leeuw. 1749 80. Lierzang aan den hooggel. heer Joan Alberti op zijne redevoer. over de dichtkunst, uitgespr. te Leyden den 8 van Sprokkelmaand 1749 , z. j. 40. Op het huwelyk van Quiryn de Blau, regtsgel., en Bouwina Johanna Bulderen, vereenigt den 9 van Oogstmaand 1750, z. j. 40. Ter uitvaart van den hooggel. heer Dom. Balck , doctor en hoogl. in de regten te Franeker , aan deszelfs broeder Joh. Balck, overl. 17 Mei 1750. Op het zalig afsterven van mevrouw Anna Laland , mijne nigte, huzsvrouw van den heer Dominicus Balck, z. j. 40. Op het huwelijk van Jan de Kruiff en Anna Usbranda Tiboel, z, j. 40. J. Schraders lijkklagt over W. K. H. Friso , uit het Latifn in Nederlandsche dichtmaat overgebragt , Leeuw. 1752 40. Dichterlijk togtje naar Friesland tot de bruyloft van den heer Jan .rilthuysen , leeraar in '8 Heeren gemeente op .Hiaure , en jonkvrouw Titia Krab , in den eclat vereenigd den 25 van Wiedemaand 1752 40. Menalkas , Herderskout, ter bruiloft van den hoogwelgeb. heer Epo Sjerk van Burmania en Romelia Maria van Ha'arsma , z. j. 40. Lof der Tooneelpoezij , achter zijne Nederlandsche ver­ taling van S. Werenfelsii, Oratio de Utilitate Co­ moediae, Leeuw. 1746. Hij beoefende ook de Friesche taal en gaf o. a. er eene proeve van in dichtmaat v66r J. Alt h u ij s e n s Friesche Rijmlerif. Van zijne philologisehe kennis en ge­ lukkige conjecturen vindt men proeven in Mantissa Obser­ vationum, achter de Anthologia Latina van B u r m a n n u s Secundus. Zie voorrede van T p e y v6Or de uitgave der gedichten van Higt; Saxe, Onom. , P. VIII. p. 75; Biogr. Univ., T. XX. p. 371 ; Dice. Univ. , T. VIII. p. 441; Piersonus, fraef. Moeridis iitticistae , p. 5; E v. Wassenberghius, Laud. lune& Joan. Scraderi , p. 13; Valckenaer. Praer. Caren. Theocriti Bionis et Mosschi ; Dez. ad Phalar. Epist. , p. 14 ; P. Burman ni Secundi , Carm. , p. 418-422; Peerlkamp, de Poétis Lat. Neorl. , p.600; Hoeufft, Parn. Lat. Belg., p. 225; Ypey en Dermout, Geschied. der Ned. Herv. Kerk, D. III. bl. 154; Nieuwenhuis, .Alg. Woordenb. van Kunst. en lretensch. , o. h. w.; Collot d'Escury, roem in Kunst. en Wetensch. , D. IV. (1) , bl. 46 , D. IV. (1) , bl. 265 , 266 , D. IV (2) bl. 319 , 359 ; Vrije Fries , D. IV. bl. 265-268 ; d e Vries, Geschiedenis der 1Vederlandsche Dichtk.; van Kampen, Geschied. der Ned. Lett. en W etensch. ; S i e g e n b e e k, Bekn. geschied. der Ned. Letterk. ; Witsen G e y s b e e k, Biogr. Anth. Crit. Woordenb., D. I. bl. 204 , 205 , D. III. M. 185 ; Navorscher , D. VIII. bl. 325 , D. IX. bl. 51 , 81; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. , D. I. Byv. 2, Arrenberg, Naamreg. bl. 281; Cat. Hoeuffbl. 70; Cat. van der Aa, hi. 82, 138; Cat. Visscher, bI 63; Cat, van Voorst, T. III. p. 164. HIL (JOAN) schreef: Brieven der Natuurlijke historie en wzjsbegeerte , be­helzende eene reeks van ontdekkzngen , gedaan door het microscoop , Utrecht 1765 80. Zie Arrenberg, Naamreg. van Boeken , bl. 183. HILAND (..) , waarschijnlijk een kunstenaar , die ten tijde van J. E. M a r c u s te Amsterdam de kunst be­oefende. Hij is afgebeeld in het bekende prentwerk van den laatsten, door H. W. Casp a r i gegraveerd. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Moll. en Ylaams. Kunstsch. , D. IV. bl. 690. HILARIDES (JoHARNEs), volgde zijn broeder Nicolaas Hi lar ides , secretaris en rector der Latijnsche school te Hinlopen , in de laatste betrekking op ; daarna werd hij conrector en boekverkooper op de Hoogstraat to Dokkum en stierf in 1726 als rector to Bolsward. Omstreeks 1695 kwam Hilar ides, bij gelegenheid dat zijn uithangbord moest vernieuwd worden , op den zonderlingen inval , om daarop , als voor zijne nering passende , te laten schilderen aan de eene zijde een kerkboek met zilver beslag en ketting met het woord Bijbel daaronder ; aan de andere zijde een hand houdende vijf speelkaarten , vertoonende het toen zeer gebruikelijk spel Lanterluy genaamd en daaronder de woorden een schoone. Dit gaf groote ergernis ; te meer daar het huis aan den westkant der Hoogstraat staande , de bijbel zich vertoonde aan hen die ter kerk gingen , doch het kaartspel aan degenen welke daaruit terug­kwamen in het oog vie!. Men dacht over 's mans oogmerk niet gunstig, en gaf daaraan velerlei uitlegging ; het baarde groot gemor en ontevredenheid , die op bedreigingen en misschien dadelijkheden uitliepen , waarom hij over de zUde , waar het kaartspel stond , eene gevlochte mat liet hangen. Of het daarbij gebleven is , tot dat de drift allengskens bekoeld was, dan of hij het bord op bevel der regering heeft moeten wegnemen , is onzeker. Het eerste zou men uit zijn eigen woorden opmaken. zDanck heb ons Overheit , die haar voorsichtig toonen zGeen burger out een bord met smaad te willen hoonen , 8Strax naa de drift van yolk . soo die 't op 't domste afmaald ; zDat niemand in syn recht onbillijk werd bepaald; zOm 't geen men vry verkoopt , niet vry in 't bord te setten." In 1695 gaf hij een gedicht in het licht van 24 blad­zijden in kl. 80. , onder dezen titel : Uithangbord van Johannes Hilarides als burger en Boekverkooper in de Hoochstraat te Dokkunz , alwaar het caartspel en ergernissen beide ten loon staan: Al eeven eens , hoe dat men 't maakt ; Daar d' eene 't prijst dat d' ander laakt. waaronder in een koperen plaat de beide zijden van het reeds beschrevene uithangbord worden afgebeeld , zoodat voor de tegenzijde een loshangend plaatje verbeeldende eene mat , boven vastgehecht is , hetwelk , opgeligt zijnde , de hand met kaarten laat zien , boven het jaartal 1695 ; onder aan bet titelblad leest men nog : burgerij van Waard )1Vas van een doode roch vervaard." In het stuk zelve , een soort van hekeldicht , ruim 900 verzen groot toont hij het onschuldig gebraik van het kaartspel , beklaagt zich over de genomene ergernis, weder­legt die , verklaart en verdedigt zijn oogmerk enz. Het stukje is afzonderlijk uitgegeven en ook achter de 2de uitgave van zijn Phaedrus gevoegd. In 1686 gaf hij to Leeuwarden eene vertaling van C orneliu s Nepos, onder den titel van Cornelius Nepos van het leeven der doorluchtige veld-overste, onder de ael­oude Grieken en andere, met kopere heldebeelden opgericht, in 12°. in het licht. Voor dit werk vindt men een taalkUndicre voorrede , waarin Hilaride s zijne bij zondere denkbeelden nopens taal en spelling mededeelt. In 1694 gaf hij te Franeker bij Leonard S t r i k eene uitgaaf van de Fabelen van Phaedrus, met de Fransche vertaling van G a g e t en zijne Nederduitsche met den titel : Phaedri Fabularum Aesopicarurn libri quinque cunz anno­tationibus Johannia Schefferi Argentoratensis et Francini Guyeti notis , cum his prirnum publicatis , Editio quinta , prioribus emendatior , in qua jungitur interpretatio Gallica cum nods et index Latinus uberrimus. In Belgicunt autem metrum convertebat Joh. Hilarides. De vier eerste boeken zijn in rijm doch bet viifde of laatste in rijmlooze verzen. Ra b u s, die in zijn Boekzaal van Europa, voor de maanden Julij en Augustus 1694, eene beoordeeling van dit werk geeft, zegt: „dal deze overzetting op sommige plaatsen schor en hard van lezing is." Reeds in het volgende jaar verseheen er echter een tweede druk , met den titel Phaedri Fabulae Aesopicae : quas e Latino in Belgicum metricum convertebat J. H. curis secundis. Dat is : Phaedrus, Esopische vertellingen , in Nederduytschen dichte vertaald door Johannes Hilarides en ,by deezen tweeden druk naader oversien ; veel verbeterd en vermeerderd. Te Dokkum , by Joh. Hilarides , in de .Hoochstraat , in de Schoone 1695. De uitvoerige voorrede „aan den schranderen en seer door­ zigtigen Willem Deurhoff ; burger binnen .4msterdam ; de naauwkeurigste ondersoeker der grondwaarheeden en der seekerheit van dien ; is geteekend te Dokkum 10 m. 1696 , met de spreuk : Moniti Meliora Sequamur. Ik geev het myn om beeter. Deze overzetting werd hevig aangevallen. Men noemde Hilar ides een Friesche ezel „een pedant"; zijn werk „den monstreuzen Phaedrus ," en bestormde hem met schimpschriften , zoo als Gravhoogte of pronkaltaar voor de pazije van Bolswart, ter verhooging van den afgebeten letter­knauwer Hilarides, aardsvriend der Nederduitse tale en derzelver begunetigers ; Dankoffer ontsteken op de gravhoogte van den letterknauwerd en ezel Hilarides ; Taallievende groete aan den weldoorzulten en doorkernden letterknauwer Hilarides, rector , conrector , boekbinder en dornine van de eerste school te Bolsward ; Lofkrans , nieuw gevlochten voor den Friesen letterknauwer te Boltsward ; De Bolzwartse raaf in den ge­drogtelyken Phaedrus van Hilarides ; Op het titelplaatje van Phaedrus door de Hr. D. v. H. in 120 ; De Vriesse letter-. knauwer in het woort Hummeling vertoornt; Op een blad van Phaedrus door Hilarides , dat met toebak opgevult iemand in een kroeg voor een stuiver gegeven wiert ; Op het uythangbord of Blaauwboekje van Hilarides ; en andere te vinden in Schemp- en hekeldigten uit verscheide paten , gevolgt na den Roomsen Juvenalis en de Latijnse gezigten van den Spaanschen Queued° , Hoorn 1726 80., bl. 179 volgg. Zijn antagonist was denkelijk David van Hoo g­straten , die bijna te gelijker tijd de fabelen van Phaedrus uit het Latijn in bet Nederduitsch overgezet en uitgegeven had. In 1705 versehenen nog to Franeker van Hil a r ides in 80. : Taalgronden der Nederduytsche taal , wegens het geirruyk voorleedekeus in de Nederl. woordrekkinge. Hij schijnt ook een kunstliefhebber te zijn geweest , ten minste onder eene afbeelding van B al t h a z a r Bekker, schrijver der Betoverde Wereld , met zinnebeeldig bijwerk voor een titelplaat, leest men : Joh. Hilarides inv. in Majo 1690 , zonder naam van graveur. Ook vervaardigde hij een plattengrond van het Friesche doolhof , het beruchte Molk­worren of Molkwerum in Friesland , gemeten en geteekend 1718 door Joh. Hilarides , Rector Scholarum te Bolswerd, onder zijn zinspreuk : indonzata tentat , (Amst.) apud P. Schenck jun. , plano. Zie Witsen Geysbeek, Biogr. 4nth. Crit. Woordenb. , D. III. bl. 198 ; Mr. J. W. de Crane, Letter- en Geschiedk. V erzamel. van eenige Biogr. Bijdragen en Berigten , b1.40;Kramm, Lev. en Werk. der Boll. en Vlaams. Kunsts. , D. IV. bl. 692 ; Engelsma, P olgl. der classis van Zevenw. ; Wye Fries , D. VI. bl. 387; .Nieuw chief van Taalk. , St. I. ; Nijhoff, Livres anciens et modernes 1859, Nr. 23 , 1860 , Nr. 23 ; Cat. v. d. A a , bl. 101 ; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. , D, I. bl. 120 , 198 Cat. de Crane, bl. 118. HILARIUS (GERA.RDus) , predikant te Wanneperveen , schreef: Godts albestier , bestaende in zes leerredenen , gepredikt voor de gemeente van Wanneperveen, wegens de groote sterfte aldaar onder het rundvee. Als mede op Bid- en Dankdagen tot troost der geloovigen en tot overtuiging der goddeloozen, Steenwijk 1719 , go, Zie Boekz. der Gel. Wereld 1720 , a bI. 707. HILARIUS (LuLuus) zie SANDBEEK. (H.) HILDANUS (Guth. FABRICIUS) schreef: Aanmerking rakende de Genees- en Heelkunst , Rott. 1656 , 40. Veld-Chirurgie , Amst. 1664 40. Zie Arrenberg, Naatnreg. van Boeken , bl. 183. HILDEBRAND (C. J. P. W.) , schreef: lets over de onsterfeliikheid der dieren als een hinderpaal in het beoordeelen der grondwaarheden van de Christelijke godsdienst , gr. 80., Amst. Natuurkundige , wifsgeerige en zedekundige overdenkingen over verscheid,ene grondwaarheden en dichtmaat , 3 stukjes Amst. gr. 80. 1817. Leerrede van J. Decker Zimmerman op het feest der hervorming ter toetse gebragt, Amst. gr. 80. 1817. HILDEBRAND SCHUTTE), predikant to Harlingen, schreef: Leerredenen , Leyden 1814 8°. Ook beoefende hij de poky blijkens zijn dichtstuk achter : Woerden in 1813, door Mr. J. M e u I m an , 's nage , 1814. Zie lieringa, Bydr. tot de list van Nederl. Dicht. bl. 80. HILDEBRAND (P. J.) gaf uit : Sterre- , Wis- en Rekenkundzge altoos durende Almanak , Zalt-Bommel bij J. N om an, piano. HILDEBRAND (H.) , scbreef: Navolging der Latijnsche hymnen in Nederduitsche dicht­maat op muzyk gesteld door G. F. Rappe , 2 stukken , Rotterdam , J. J. Thom ps on. HILDERNISSEM (WILLEM VAN) of Hildernisse, waarschijnlijk naar het dorp Hildernesse bij Bergen-op-Zoom , waar hij echter niet geboren is, gelijk sommigen beweren. Zijn geboorteplaats is Mechelen en zijn geboorte­jaar omstrent 1358. Omstreeks 1374 begaf hij zich in de orde der Karmeliten te Mechelen en deed , onder den prior Fr a n s Wellepeere zijne gelofte. Na zijne studidn voleindigd to hebben en tot priester gewijd te zijn, werd hij door het kapittel in 1385 to Bamberg gehouden geko­zen om de sententiae te lezen en de godgeleerdheid to onderwijzen in het klooster to Trier. Het kapittel om­streeks St. Jan in 1386 gehouden benoemde hem tot onderprior to Maintz. Hij had deze betrekking tot 1390 toen hij tot lector to Mechelen werd benoemd. In 1391 ging hij de sententiae in het klooster to Brussel lezen en was aldaar in korten tijd prior. In 1399 en een gedeelte van 1400 bekleedde bij er dezelfde waardigheid , waar­schijnlijk begon hij toen als aanhanger van G i lle s 1 e Chantre (A.egidius Cantoris) bekend to worden. Hij heeft echter zijne dwalingen herroepen , want omstreeks 1422 werd hij wederom lector to Tirlemont en de drie volgende jaren to Brussel. Waarschijnlijk is hij omstreeks 1425 gestorven. Nopens Hildernessem bestaat niets meer dan eenige stukken van zijn proses dat hem werd aangedaan en met den titel : Errores sectae Hominum intelligentiae et Processus factus contra fratrem Willelnzun de Hildernissem, ordinis beatae Mariae de Monte Carmeli , per Petrum de Alliaco , Epriscopum Cameracensem anno Christi M. CCCC. XI. , door Baluzius in het 2de deel zijner Marcellanea p. 277-297 en door d' A r g e n t rd in zijne Collectio Judiciorunz T. I. P. IL p. 201-209 opgenomen , en van hetwelk men een verslag vindt bij Paquo t, lifeinz. pour servir Hist. Litter. des Pays7Bas ! T. IL p. 136. Zie ook Foppens, Bibt. Bag. , T. I. p. 345; Hermans, Compact.Rei Liter., p. 2. HILDEGAARD , vrouw van graaf Dirk II, schonk aan S t. Aalbers te Egmond sEnen Euangelien-boee der mede, zGhemaect , met groter dierbeden , zVan edelen stenen ende finen goude;" in het Chron. Egmond genoemd : „Textus Eivangeliorum auro lapidibusque preciosis exornatus" , en bij a Leydis: „Textus .Ev. auro fitly° pretiosisque lapidibtus circumtec­tus." Dr. S w al u e gist dat er daarna afschriften van zijn gemaakt , gelijk er, even als van bet Psalterium , vele gevonden worden, Zie elis Stoke, Rymcron., B. II. vs. 624 , (edit. van II uyd e­coper, D. I bl. 08) ; Chron. Egmond. , Kluutii, p. 31; a. ij Leydis, .4nnal, Egmond., p. 9 ; van n, Buiszittend keen , Dir. 3, bl. 268; Kist en Royaards, Archie/ voor Kerk Geschied., D. I. bl. 370 ; van der C b ij s , Munten van Holland en Zee& enz., M. 10 , 13 ; R Omer, Geschied. der Abd. HILLE (CoRNELis VAN) of Cornelis Jodoei Hille­nius, was de zoon van Joost van Hille en Cate­lij n e van Comines, en werd den 20 Februarij 1540 te Yperen geboren. Hij was het eerst predikant te Haam­stede en Burg in Zeeland , van waar hij in 1577 bij lee­ning vertrok naar Oudenaarden. Nadat hij als predikant van Rotterdam wordt vermeld van 1589 tot 1598 verlie­zen wij hem uit het oog. Van zijne verdere lotgevallen konden wij niets te weten komen. Alleen is ons bekend , dat hij met Dig n a van D o n g e n was gehuwd , en dat deze hem een zoon schonk , die volgt. Hillen i u s heeft zich can onsterfelijken roem verwor­ven door het schrijven van den Sleeken- Troost. Langen tijd heeft men hem echter als de schrijver van dit stuk miskend. Op voorgaug van E n s en Le Long, die aan de letters C. V. H. eene verkeerde verklaring hadden ge­geven , hield men langen tijd Caspar van der Heiden voor den schrijver. Evenwel reeds 's G r a vesan de kende dit allerbelangrijkste vertoog aan Hillenius toe. Voor ons ligt eene uitgave in kl. 80. welke ten titel heeft : Den Sleeken- Troost twekk is een onderwij singe , van den rechte gheloove , in den wech der salicheyt , om gewillichlyck te sterven. Midtsgaders sommige christelicke gebeden : als ooc een christelick sermoen tot dien propooste dienende. Ghe­maeckt door Cornelis van Hille, dienaer des Godde­licken worts, Tot Leyden voor J. A driaensz. 1596. De eerste uitgave verscheen to gent bij de wednwe van Pieter de Clerck 1579. Onder anderen komt dit geschrift ook achter de psalmberijming van Datheen van 1587 voor. Hill e n i u s gaf van dit geschrift ook een uittreksel in het licht , en wel gelijktijdig met het bovengenoemd ver­toog , te Gent in 1579 , onder den titel : Den cleenen Siec­ken-Troost. Van dit uittreksel is ons ook een uitgave in kl. 8°. bekend , te Middelburg in 1591 door R. S c h i 1­der s in het licht gegeven. Men weet dat 01 denbar­ne v e 1 d , kort v6Or zijn dood , zich door den predikant Bey e r u s uit dit uittreksel liet voorlezen , en dat hij voor Walaeus betuigde , te zullen sterven in het geloof in den Siecken-Troost vervat. Zie 's Gravezande, Tweehonderdjaritsre gedacht. der Syn. van Kesel , bl. 225 ; te Water , Reform. van Zeeland , bl. 239-241 , 408 ; Soertnans, Kerk. register van Zuid-Holland , bi 79 ; Y p e y en D e r m o u t , Geschied. der Ned flerv. Kerk , D. I. bl. 536 , Aanh. bl. 256 ; Kist en Royaards, Archie] von Kerk. Gesch., D. III. bl. 600 ; van Il a r d e r w ij k , Naaml. der Predik. van Rotterdam, M. 15 vv. ; Glasius, Godgel .IVederl. , D. II. , bl. 101 vv. HILLE (Comus) of Cornelis Hillenius, de zoon van Cornelis en Digna van Dongen, zag in En­geland het levenslicht , werwaarts zijne ouders wegens de vervolgina hier te lande waren gevlugt. Den 30 Septem­ber 1568 werd hij te Norwich door Theophilus R y c k­wa e r t , predikant bij de Nederlandsche Hervormde ge­meente aldaar , gedoopt. Ook hij wijdde zich aan de Evangelie-bediening en na te Uitgeest en Akersloot , en to Hillegondsberg zijn standplaats to hebben gehad werd hij to Alkmaar beroepen. In de toen zich openbarende twis­ten tusschen Arminius en Gomarus deed Hillenius zich als een heftig voorstander kennen van de leerstellin­gen des laatsten. Flij was het vooral , die de onvoorwaar­delijke onderteekening van confessie en catechismus door­dreef , niettegenstaande de staten op eene herziening dezer symbolische schriften hadden aangedrongen. Door zijn toe­doen ook werden enkele predikanten , die deze ondertee­kening weigerden , in hunne bediening geschorst , waaruit de eerste moeijelijkheden ontstonden. Dreigender werden de twisten toen Hillenius zich tegen zijn ambtgenoot , den even onrustigen V e n a t o r verzette , en de oneenig­heden zich uitbreidden onder den kerkeraad en de rege­ring. De staten van Holland moesten tusschen beiden treden , en het gevolg was , dat Hillenius in 1609 werd afgezet. Voor zijne aanhangers predikte hij nog gedurende eenigen tijd to Koedijk, eaarna begaf hij zich near sterdam , waar men hem met opene armen ontving. In 1612 werd bij te Groningen beroepen. Hij ging er heen na den 31 Mei te Egmond binnen met eene predikatie over I Petr. V. vs. 10 van zijne Alkmaarsche gemeente afscheid genomen te hebben. Wanneer hij to Groningen overleden is , is ons niet bekend. Als Contra- Remonstrant bekleedde Hilleni us onder zijne geestverwanten eene voorname plaats , zoowel op de vergadering van 1612 te 's Gravenhage als op die van 1615 to Amsterdam was hij tegenwoordig. In de Contra-Remonstrantsche vergadering van 1616 te Amsterdam nam hij bet scribaat waar , en door Groningen werd hij ter nationale synode van 1618 afgevaardigd. Lodew ijk W i 1­lem van Nassau achtte hem boog , en gaf hiervan bewijs door hem het oppertoezigt over kerkelijke zaken in Drenthe op to dragen. Dit is het eenig voorbeeld van een kerkelijk super-intendantschap in ons vaderland. Van Hillenius kennen wij de volgende geschriften : Corte ende waeracht. verantw. over de proceduren ende resol, , die de vroedsch. van Alckmar gelyck teghen ander° , als insonderheyt over ende teghen C. .Hillenium op den 17 Jul. 1610 hebben ghenomen , enz. Enckhuysen 1610 , 4o, Provisionele ontdeckinge eeniger misslaghen , dewelcke d. V enetor . . . teghen het lasterboeck C. .Hillenii ende syner voorstanders . . . heeft begaen ende voortgebracht enz.Fra­neker 1611, 40. Sermoen waarin bewesen wort, dat de tnensche geensins door de wercken voor God wort gherechtveerdicht. Ghedaen door C. Hillenium , den 13 Mart . . . . binnen ,Amsterdam. Amst. 1612. Sermoen ofte predikatie waarmede C. Hillenius , na Groe­ ninghen verreysende . . . . van syn oude . . . . gemeynte . . afscheyt heeft genomen enz. t' Amst. 1614. Zie Uytenbogaert, Kerck. hist. , M. 460 vv., 490-495; Trigland, Kerck. gesch. , bl. 512-517; Brandt, Mist. der Ref., D. II. bl 90 , 105 , 112-114 , 430 , 931, D. III. bl. 644 , 654 ; Ypey en Dermout, Geschied. der Ned. Herv. Kerk , D. I. , ilanhangs. , bl. 165, D. II. Aanhangs. , bl. 55; Kist en Royaards, Nederl. iirchief , D. III. bl, 208 , 214 , 223 , 261; Bibl. van Painfl., Dirs. 887, 925 , 1018, 1116. HILLE (JEsAus vAN) of Hillenius, Ommelander , werd predikant te Drogeham en Harkema-Oosteinde (1725), te Ulst (1726) , Drachten (1742) , waar hij 22 Julij 1759 stierf. Hij schreef : Christus de ware en eenige grond van hell en zaliglieit, nit Jesaia XLV : 24 , 25 en Philipp. III : 7, 8 , 's Hage 1743 80. De mensch besehouwd in den staat der ellende , genade en heerlijkheit , Leeuw. 1751-1752 2 d. 40. Eenige keurstoffen uit het 0. en N. Testament , Leeuw. 1750 , Amsterd. S. van Esveld, 3de druk 80. Schriftuurlyke voorbeelden van by zondere personen, Leeuw. 1767 2de druk. Zie Arrenberg, Naamreg. , bl. 185; Columba en Dreas, Naaml. der Predik., under 't ressort van de E. Classis van Dokkum, bl. 84. IIILLEBRANDS (J.A.con), burgemeester van Groningen, verliet in 1569 , toen Karel Q u a r r e, ridder en raad in het hof van Brabant , uit Friesland te Groningen was ge­komen, met last van A 1 v a , om de daders der kerk­plundering op te zoeken en te straffen , goed en bloed en ging vrijwillig buiten 's lands in ballingschap. Na de pacificatie van Gend kwam hij in het gevolg van den stadhouder G eorge van Sal m s, naderhand bekend onder den naam van graaf v a n R e n n e n b e r g, stadhouder van Friesland , Groningen , Ommelanden en van het graafschap Drenthe , terug (den 22 van Winter­maand of den 7 van Hooimaand 1577). Hij sneuvelde in het oproer te Groningen , bij gelegenheid dat Re n n e n­ber g, op sterk aanraden zijner zuster , die stad trouwe­loos en verraderlijk voor den Koning rijn meester over­meesterde. Hij was een man van groat gezag , vroom en ipenhartig, op wien de onroomschen voornamelijk steunden. lien verhaalt , dat toen hij den 2 Maart 1580 bij den graaf at , hij dezen trouwhartig openbaarde dat er eenig vermoeden tegen hem bestond , en dat zijne genade iets kwaads in den zin zou hebben , waarop de graaf hem dit antwoord gaf: „o mijn vader , die ik voor mijn vader houde , zoudt gij zulke dingen van mij vermoeden , hebt daar geen vrees voor." Zie B o r , Ned. [list., D. II. bl. 168 ; D ii m b a r , Anal. , T. III. p. 204; Wagenaar, Vaderl. Hist. , 1). NIL , hi. 325 ; Scbe I­tema, Staatk. Nederl. , D. 1. bl. 460 ; Groninger Volksalman. 1839, bl. 98; Arend, Fad. Geschied. , D. VI1 bl. 306; Brucherns, Geschied. van de op/comst tier Kerkherv. te Groningen, bl. 162 , 204 , 226. HILLEBRANDI (JortANNEs) waarschijnlijk reeds in 1588 predikant te Ysbrechtum , Tjalhuisen en Tirns , in 1598 te Hylaard en Lyons , in 1604 te Dronrijp , was meermalen praeses en deputatus synode. Hij was in 1587 lid der Synode te Sneek en onderteekende als zoodanig mede het request, dat door de Friesche synode aan den ambassadeur Buckingham gezonden wend , om aan 52 de koningin Elisabeth van Engeland to warden ge­presenteerd. Zie Uytenbogaerd, Kerk. (list., D. III. bl. 245; Greyd a­nus, Naomi. der Predik. in de Classis van Franeker , bl. 11 , 145 , 159. HILLEGERSBERCH (WILLEM VAN) of Hillegaer s­ber o h. Doze dichter en spreker komt herh,:aldelijk voor van 1383 tot 1407 of 1408 en wet onder den naam van Mr. Willem de spreker, of vol-nit van Mr. W i I le m van Hildegaersbergh de spreker of de dichter. Hij was in het dorp van dien naam , in de nabijheid van Rot­terdam , geboren. Volgens Clignett was hij een tijdge­noot van grad W il I e in III in 1337 overleden , dock Jonckbloet weerspreekt zulks en meent dat hij omstreeks 1350 geboren is. Even onzeker is zijn sterfjaar. V a n W ij n stelt het omstreeks 1405 , omdat men in de reke-Ding der grafelijkheid op dat jaar vindt aangeteekend „Item betailt van enen boeck , dat myn Bove Heere dede copen , daerin stonden vele scone sproken , die W i I I e rn van Hillegaertsberge gemaeckt hadde." Clignett kwam die gevolgtrekking niet genoegzaam voor , omdat die aankoop even good lang na des dichters afsterven kon heb­ben plants gehad dock de rekeningen bewijzen , dat die aankoop eenige jaren voor des dichters dood plants had , en dat hij in 1408 nog leefde. Hij was een rondreizend dichter of spreker. Zijn jeugd besteedde hij onnut en jaagde de wereld na. droeg , hoewel „maet van goede" het hart hoog „als een baroen" , waarom zijne magen en vrien­den de hand van hem aftrokken , en hij eindelijk in vol­slagen armoede verviel. Hij doorzwierf vele landen. Hij kende geen Latijn ; sprak gewoonlijk voor een voornaam gehoor , in den regel voor het grafelijke hof , meestal to Hage eenmaal te Middelburg , en beklaagde zich dat zijne openhartige taal hem dikwerf smaller belooning deed toekomen dan waarop hij regt meende te hebben. Dit is alles, hetgeen de heer Jonckbloe t nopens hem uit zijne eigene gedichten heeft verzameld. Er zijn 117 gedichten van hem bekend , doch het is onzeker of hij er niet meer vervaardigd heeft. Men heeft van hem deels in hs. deels in druk : Van den ihien gheboden, „eene gerekte, uiterst Iangwijlige moralisatie" op verzoek der abdis van Rijnsburg ver­vaardigd. Van den coninc van Poortegael, „vrij levendig behandeld." Dit is van ere , „een lofdicht op den voortijd." Bits van Reyer die Vos, uitgegeven in Willems Betg. Mus., D. 171, achter den Reinaert , 2e uitg. W. 372 , in het Mirakelgeloof van Buddingh , bl. 80. Dat is van beschermen , „Iangwijlige klaeht." Van enen cruut dat hiet selve , „een bispel." Van den vrouwen die hoer kucken wachtten, „eene moralisatie." Van het Notabel. Van Reijnaert ende van diven, uitgegeven in W i 11 e m Belg. Mu8. en Reinaert , 2e uitg. bl. 374. Van drien bloernen „eene mystieke bespiegeling." Van den waghen , „niet onaardig , maar veel to gerekt." Ben notabel van een hont. Van lifer (maar) , „geen onaardige satyre." Van drien figuren , „drie gelijkenissen , breed en lang­ dradig verklaard." Van den doemsdaghe ende van sterven, „gerekte bespiegeling." Van den goeden ridden. Van der wankelre brugghe „eene allegorie." Van den serpent , „een fabei." Dat evangeliunz van Paeschen. Van den paep die zijn baeck ghestolen wert, „eene dartele wereldsche sproke." ran drien ghebroederen r „Iangwijlig bispel." Van sterven. Van den ouden ende van den jonghen. Van Dominus. Van den goede vruwen. Van de wrake Gods. Van Africanus. Van een wijnvaet. Van den ghesellen die ommeseylden , „rnoralisatie." Van den nzeerblade , „onder dit beeld gispt de dichter de zeden van zijn tijd." Van der gheboorten Christi. Van seven doechden der mannen. Van den hontsseede, bij Mone Uebers. , p. 283 , n. 412 , met afwijkende lezing. Van den rycken vrecken. Van den hont die vertroeyt wert. B en Notabel , „een gebed aan de H. Maagd." Van twit el , „hoogstlangdradige bespiegeling." Van drierhande staet van heren. Hoe man ende will' sullen leven , een uittreksel uit den Lekenspiegel , 3 B. C 9 , 3 I). 131. 115. Van de twaelf maenden , oloralizeerende bespiegeling." Van sempelen ghelove ontleend aan den Lekenspiegel , D. 1. bl. 15. B en exempel van partijen. Van geduricheit. Van den lieven tilt. Een notabel, „korte klacht over de schalkheid der eeuw." Van jeeste van Halle , „Iangwijlige moralisatie over de waarde van het huwelijk." Van den Corencopers. Van den heylighen kerken , „klacht over het verval der kerk ;" een zijner beste stukken. Van den dwalinghe. Dit is van scheyden. Van den ghelden , „beschouwing van de geestelijke broe­derschappen." Van rechtigen rechters. Van dien achte salicheiden. Een notabel van tween wijndel , „parabeI." Van drierhande lijden. Een notabel , „32 verzen op het thema : men moet wer­ ken terwijI het dag is." Van den spieghel , „gelijkenis." Van den verrisenis „bespiegeling over Jezu s' opstan­ding." Van ses articulen der werlt. Van telen. Een notabel, afgedrukt in Doctrinale bl. 336. Dit is van der ghiericheit. Van Sinte Gheertruden min , uitgeieven door mr. J a e. Arn. Clignett , in Bijdr. tot de oude Nederl. Letterk., bl. 380 volgg. Een exempel van heren, „vrijmoedige raadgevingen aan de hoghe , wise lantsheren stout om naar hun geweten hun pligt to volbrengen. Een onderscheit van hilic ende van gheesteliken. Men vindt er uittreksels uit in Doctr., Inleid., bl. XV—XVI. Van den ghedenke, „langwijlige moralisatie." Van den zekeren hope , „langwijlige bespiegeling." Van den woeckeraer. Van Ruste. Hoe men voor die eere gaet schulen. Van den sacramente, bekend door de afzonderlijke uit­ gave van Le ender tz en prof. P1 ui m. Van den moninck. Van rechters. ran den avontuer. Van hoveerde. Een Ewangelie. Van den fiLizire van den mensch. Van lumen bonien „waarschuwing tegen overspe1,7 Van teeste van Heron. Van .Ta ende Neen. Van hoede. Van den avontmael , „allegorisch droomgezigt.". Van den droem. Van den drierehande staet der werlt , „uiteenzetting van de pligten van den priester , den ridder en den krijgsman. Van den XL daghen , „langwijlige moralisatie over de brooschheid der vijf zinnen." Van den doorn ende van der Liude. Van ghenoechten , „Id der tevredenheid." Hoe die heren eerst quamen , in den trant van Jan de Cler c. Een disputacie. Salomons woert. Van den lichte. Een notabel van heren. Van Karitas. Van den boghe , „tot de eendragt een allecrorie.” Hoe die joecht overgaeto „betrachting over °de onbesten­dic,heid des Ievens." ''Van den vier cussen. Hoe men houden sel vrienscap. Ic ben al moede , is wil gaen rusten. Twisschen wil ende. die waerheit. Van den bedevaert. Prat een reyn waerdich is. Van goeden ghedachte. Hoe douden jonc willen wesen. Hoe men tende sal kennen voer 't begin. Op 't voersien. Van den hoiman. Van 't regiment van goeden lleren , gedeeltelijk uitgegeven door van WUn v66r J. C. de Jonge, Verhand. over den oorsprong der Hoeksche en Kabelj. twisten bl. XXX. Hoe deerste partien in Hollant quamen. Afgedrukt bU J. C. de Jon ge, t. a. p., bl. 269 volgg. AI deze gedichten vindt men naar de opgave van prof. Jonckbloet in handschrift op de Koninklijke Bibliotheek to 's Harre , benevens eene reeks van spreuken , door prof. d e c•Vries uitgegeven in Verslagen en Berigten 1847, bl. 29 41 , die Jonckbloet evenwel betwijfelt of zij wel aan Willem van Hillegaersberch moeten wor­den toegeschreven. De Maatschappij van Ned. Letterk. to Leiden bezit nog eenige fragmenten , vermeld op Cat., D. II. bl. Zie Siegenbeek, Bekn. Gesch. der Ned. Letterk., bl. 34; van Kampen, Geschied. der Lett. en Iretens., D. I.; Collot d'Ea cury, Hollands Room in Kunsten en Wetenschappen , D. IV. (1) 65-67 , A. IV' (1) bl. 288 , 289 , 307 ; van W ij n , Historische Avondstonden , D. I. bl 340-343 ; C 1 i g n e t t , bijdrage tot de wide Nederl. Letterk., Voorber. , bl. XXIII volgg. ; Mr. J. C, de Jonge, Verhand. over den oorsprong der Hoeksche en Kabelj. twisten (Brief van van W ij n) ; None, 41t-Niederl. Volks-Literatur , S. 125 , 132, 188 ; Snellaert, Sehets eerier beknopte geschied. der ZVederl. Let­terk. , bl. 35; Hoffmann on Fallersleben, florae Lelgicae , T. I. p. 38; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl. , D. III. bl. 125; Dr. J o n c k b 1 o e t, Geschied. der Middeneeuwsche Dichtkunde, D. III. St. II. M. 404 volgg. ; Bibl. Hulthe m. , T. VI. p. 54-55. HILLEMA (GEmus) zoon van O e d s e A r e n d s van Bergum werd in 1585 advokaat voor het hof van Friesland en secretaris van Leeuwarden , en in 1597 raad in den hove van Friesland. In 1602 werd hij met eenige anderen benoemd om voor Friesland een wetboek , aldaar bekend on­der den naam van 's Lands Ordonnantie , te ontwerpen. Hij was afgevaardigde naar de Staten Generaal te 's Hage , en in 1608 en 1609 gemagtigde tot den handel over het bestand. In 1605 werd hij curator der akademie te Franeker. Hij stierf in 1626 en liet bij ejns vrouw Hauk H a er s m a, - drie zonen en eerie d.3V a wr na , welke huwde met den beroemden regtsgeleerde en regter Hector B o u r i c i u s. Zie Vriemoet, Frisiacae XXXIX; Naamrol der Baden , bl. 31 ; Leg. et Statute Frisiae ab ann. 1602 ; Praefat. D o m. B a u-d i i de Indiciis Belli Bei ici , waar zijn of beeldsel voorkomt ; P. C u­naei Epp. , p. 221; Scheltema, Staatk. Nederl. , o. h. w.; Frio­ache Volksalm. 1838, bl. 77 , 1855 , bl. 132 ; Huller, Cat. van Portrett. HILLENIUS (Mi-mm.2L) geboren te Hoogstraten , ves­tigde zich te Antwerpen , waar hij omtrent 1524 , na A d r anus van Liesveld, de bo ekdrukkunst uitoefende. Hij was zeer ervaren in bet Grieksch en Latijn , en heeft ver­scheidene aanteekeningen en voorredenen bij de door hem uitgegeven boeken gevoegd. Zie Foppens, Bibl. Belg., T. II. p. 893. HILLERS (11E1ms) werd te Aurich in Oost•Friesland geboren. Hij genoot eene wetenschappelijke opleiding. Na zich op de beoefening der genees- en heelkunde toegelegd to hebben , zette hij zich als chirurgijn to Schoonhoven neder. Eerlang ging bij van bet Luthersche kerkgenoot­schap tot bet Remonstrantsche over, en liet hij zich door vrienden bewegen , om bij het laatste zich aan de Evan­geliebediening to wijden. In 1681 werd hij als proponent bij de broedersehap aangenomen , en reeds het volgende jaar zag hij zich te Tie! beroepen. Van daar vertrok hij in 1685 naar Hoorn , alwaar hij den 23 October 1695 op 42jarigen leefiijd stierf.Zijn ambtgenoot J o a n nes Bremer roernde vooral „zijne geleerdheid in de kennis der kerkelijke historien en oudtvaders, die hij als doorbla­dert had ," terwijl hij als prediker des Evangelies vooral twee dingen niet uit het oog verloor , namelijk „vrede­lieventheit en godzaligheit." Hillers gaf sleelits twee geschriften nit : Lyk-predikatie uit Heb. XIII v.5. 7 , over den eerwaardi­ gen Michaël K l i n k h a m e r, teeraar in de Remonstr. gem. tot Hoorn..,-- overt. den 16 van Bloeymaandt 1695. Uit­ gesproken door II Hiller s. Tot Hoorn 1695 , 40. De Gelykenis van den rykeman en Lazarus verhandeld in XVIII predikatiö ; noch XXII andere over verscheyde 8togen , waaronder eenige der voornaaniste uit den Isten Zendbrief van Petrus. Amst. 1698 , 40. in 1702 en 1720 herdrukt. Zie J. Br em er, Lfjk pred. uit II Ken. XX vs. lb over H. Balers; Cattenbur . h, 1461. Remonstr., p. 95; Tideman, de Remonstr. Brood , bl. 249 290 , 369 ; Paquot, 11:1Omoires , T. II. p. 75 76 ; lioekzaal van Europa 1698 ; G I a s i u s , Godgeleerd Nederl. o. h. w. ; de Crane. Over de familia Ilemsterhuis, hi. 95; Rogge, Bibl. van Remonstr. , hi. 193 ; A r r e n b e r g , Naaml. van Loeken. IIILLERS (GERARD JAN) geboren te Groningen , 1706 , predikant , 1728 , te Noordhoven , 1732 , te Anloo, over­lef.A aldaar , 29 Mei 1756 en schreef: Yerhandeling van de konstwoorden en uitdrukkingen , welke men in de Christeliike zedeleer wel of kwalijk gebruikt, Gran. 1741 , 80. Afseheid- en Intreepredikatie , Gron. 1733 , 80. Zie Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande, bl. 194; Romein, Eery. Peed. to Drenthe , bl. 27; Arrenberg, Ataaml. van L. oeken, bl. 183. HILLINGER (J. G.) schreef: Handelingen der Godlyke genade benevens eene Leerrede over de Wedergeboorte , Amst. 1769 , 80, HILTROP (J. VAN) , kunstgraveur to Utrecht , in het midden der XVIIIde eeuw, vervaardigde de prenten voor het akademiefeest te Utrecht , in 1766 , bij gelegenheid der verhelfing van prins Willem V tot stadhouder , en eene beschrijving van dat feest , in 80. voorkomende. Overigens graveerde hij verschillende gezigten to Utrecht en omstre­ken , zoo als Een gezigt op het dorp Cooten , naar de tee­kening van D. v. d. B u rg , kl. fol. oblong; Gezzgt na het bolwe;k Sonnenburg lungs de Singel op Bellevue en de Malie­ poort te Utrecht enz. Zijn werk verheft zich niet boven het middelmatige. Zie Kramm, Lee. en Werk. der foil. en rlaams. gunstschild. , D. III. bl. 693. HILVERDINK (GEERTRUIDA JACOBA). Zie GREVE­LINK. HIMNIDICUS (JAsoN) een arts , te Zierikzee geboren , door G e r. No v i o m a g u s, nevens nog twee anderen , namelijk eenen Lazarus, geletterd jongeling , en zekeren F r a n c i s c u s U p i d i, een leerling van Erasmus,onder de geleerde Zierikzeenaars geplaatst. Welligt is hij dezelfde met Jason Pratensis. Zie G. Noviom., Epist. in Opusc. 11. Barlandi, P. 262; de la Rue, Gel. Zed., bl. 317. HIMPEL. Zie TER HIMPEL; HINCKART (JAN. vAN) of Hi n c k a ert, beer van Ohain , Corbaix , Wattingies enz. , uit het adellijk Bra­bantsch geslaeht van dien naam , was ridder , postmeester generaal en groot jagermeester van Brabant , lid van het bondgenootschap der edelen in 1566. In 1577 werd hij door den prins van Oranje Willem I, naar Gend gezonden om te zien hoe de beroerte, in die stad verwekt , zou afloopen. Sedert werd hij tot de gewigtigste zaken gebruikt. Bij de onderhandeling met den hertog van Anjou over het aannemen der hooge overheid van Nederland werd hij wegens Brabant aan denzelven afgezonden , en trok naar Engeland om 's hertogs overkomst te verhaasten Eenige jaren later was hij een der gezanten , die de be­scherming en heerschappij dezer landen , uit naam van de Algemeene Staten aan den koning van Frankrijk opdroe­gen. Hij overleed kort daarna , den 24 Januarij 1585 en werd te Antwerpen begraven. Hij huwde L u c r et i a Randerode van der Aa, dochter van Karel, ridder en van Catharina v an Borneval, en liet bij Naar vier dochters na, van welke de oudste, Cat h a r i n a , huwde met Ka r el van L e v in , heere van Famars , mede een der bondgenooten. Zie Hooft, Ned. Hist., B. XII, bl. 541 , B. XVI , bl. 712 ; Bor, Ned. list., B. XV. bl. 220 , B. XVII. bl. 11, 45 , D. XIX , M. 32; Le Petit, Chr., Livr. XIII. p. 504, 505 ; Gendsche Geschied. , D. II. bl. 236 , Wagenaar, Vad. Hist. , D. VII. bl. 230, D. VIII. bl. 423; te Water, Hist. van het Verb, en Smeehschr. der Edelen, D. II. bl. 27, 28 , 464, 465 ; K o k, Fad. Woordenb., o h. w. Dolhain; G r o e n van P i n s t e r e r, ill-chives de la 'liaison d'Orange-Nassau ; Chron. van het Hist. Gen., D. VIII. bl. 43; Over het Geslacht te Water , t. a, p.; De Rouck, Ned. Ileraut , bl. 340; d'Espinoy, Bicherch, , Livr. I. p. 241 ; Christinaeus, prod. tier. , p. I. p. 353, P. II. p. 110 ; Quaestion. Coneal. , 11; I. p. 174; Le Carpentier, fist. de Cambray et de Cataresis P. III. p. 390, 652, 689, 690, 730. HINJOSSA (Jhr. ADRIAAN PIETER DE) of H i n o s a, kapitein in staten dienst , door den krijgsraad in het leger voor Bodegraven op den 6 Augustus 1672 wegens lafhar­tigheid bij de overgave van Wesel aan de Franschen ter dood veroordeeld. Hij stamde af van het adellijk geslacht van dien naam uit Genua af komstig en dat zich later in Zeeland vestigde. Zie Staatk. Hist. van Rolland , D. 73 , bI. 123 ; Wagenaar, rad. Hist. , D. XIV. bl. 63 ; Navorscher ; D. IX. bl. 276. HINLOPEN (REYNIER OTTSZ001q) vlugtte in den jare 1572 uit Hinlopen in Friesland naar Amsterdam en ves­ tigde zich later te Hoorn. Hier woonde hij in het tweede of derde huis tusschen de Oude en Nieuwe Oosterpoort , en was de eerste houtkooper , die de nering to Hoorn in 't groot , door zijne eigen schepen uit Noorwegen liet halen, Hij liet bij zijne huisvrouw C a t h a r i n a T h ij ssen, onderscheidene kinderen na en is de stamvader der H i n- lo pens , die later in kerk en staat beroemd zijn geworden. Zie A bbin g, Very. der Chron. van Velius , Bel, bl. 135. HINLOPEN (GERARD), zoon van Rey ni er en Trijn­ tj e T hij s d van Noy, werd 30 September 1644 te Hoorn geboren. Hij was in 1677 en 1679 schepen , vendrik , onder kapitein G. Schage n , van 165 man Hoornsche burgers , die van daar, 7 Februarij 1673, naar Amsterdam vertrokken. Hij huwde den 20 April 1681 met Marg a- r et ha Hoogtwoud, weduwe van Daniel Marcus. Zij overleed in de kraam van haren zoon Re ynier, geboren 18 Februarij 1684 , later (1717) raad , en rent­ meester (1721) te Hoorn. Hij schreef: Journaal en dianteekeninge , gehouden op mijne zee- en landtreysen, gedaan in de jaren 1670 en 1671 naar His­pangien , Italia, Sicilia , Graecia etc. Memorie van 't gepasseerde int uyttrekken van 111 van onse comp. burgers naar Amsterdam. Het laatste medegedeeld door A b b in g in de Bo. van zijn Vervolg op V elius , bl. 141-147. Zie Abbing, Vervolg enz., M. 144, My. bl. 136. HINLOPEN (JACOB GRour) , zoon van Jelmer Hi n-lope n , schepen to Hoorn en van Pe tro n ell a G root, werd ter genoemde plaatse den 5 Mei 1723 geboren , en op de Latijnsche school besteld, welke hij in 1738 na het houden eener oratiuncula de potestate trilqinorwn Romano- rum verliet. Vervolgens woonde hij to Harderwijk de les­ sen van Struchtmeyer en Ens , te Franeker die van Burman, Hemsterhuis, Valckenaer, Vriernoet, D u b o i s , V e n e m a en L a a n bij. De geleerde rabbijn RI i eroli t z , die de leer van het Evangelic had omhelsd, onderwees hem in bet Rabbijnsch. In 1743 verliet hij het athenaeum te Franeker en begaf hij zich naar Utrecht , waar hij de collegitin van We s­ seling over de geschiedenis en die van de theologische professoren van I r hove n en E 1 s n e r u s bijwoonde. Na zijne studi6n voltooid to hebben , werd hij in 1745 propo­ nent onder de classis van Hoorn , en nog in hetzelfde jaar te Zonnemaire beroepen , en aanvaardde er den 20 Maart 1746 zijne dienst. Van daar vertrok hij naar Goes , waar hij den 23 Mei 1748 zijne intrede predikte , en den 28 November 1751 aanvaardde hij zijne dienst te Utrecht , waar hij een en vijftig jaren werkzaam bleef. H in 1 o p e n was een der uitmuntendste godgeleerden en kerkredenaars van zijn tiid. „Onder alie lec•aars" getuigde Hering a, „die ik immer persoonlijk hob leeren kennen , herinner ik mij Diet iemand ontmoet te hebben , die , mijnes achtens , meer wijsheid met wetensehap , meer voorzigtigheid met ijver , 'neer bevalligheid met achtbaarheid meer ootmoe­ digheid met bewustheid van hetgeen hij was en had , zamenpaarde dan de godvruchtige en menschlievende die­ naar van J ez us Chris tus in de gemeente Utrecht , Jacobus H into p e n." Verschillende proeven heeft hij van zijne godgeleerde kennis in het licht gegeven , ook maakte de hoogleeraar N u ij s Klinken berg van zijne aanteekeningen in zijne Bijbelverklarin;! gebruik. Als schrift­ verklaarder had hij zijne eigene oorspronkelijke zienswijze. Hij bezat eene grondige bijbelkennis en een juist en onbe­ vangen oordeel en paarde aan eene krachtige , zijne meening en overtuiging ontwikkelende redenering kieschheid , be­ scheidenheid verdraagzaamheid en vredelievendheid. Ypey stelde hem onder de verdienstelijke uitleggers in het laatst der vorige eeuw. Bijzonder waren echter Hinlopen 's verdiensten als predikant. Zijne leerredenen waren eenvoudig, bevattelijk , populair. Zij ademen eene eigene innig godvruchtige stem­ming en verraden wijsheid en menschenkennis. Hij was ook een trouw en voorbeeldeloos herder zijner gemeente. Zijn omgang met de gemeente was ootmoedig en liefdevol. Gedurende de staatkundige woelingen in het laatst der 18de eeuw , werd hij , de Oranje-gezinde , van lage streken en verregaanden hoogmoed beschuldigd en in 1795 van anti­ revolutionair gedrag beticht, en zou hij op bevel van Pic h e­ gru nit Utrecht zijn gebannen indien zijn zoon hem niet zoo mannelijk verdecigd had. Hij huwde I s a bel 1 a C o r­ nelia van den Burgh, in 1752, die hem twee zonen schonk , J e l m e r, en J a n, die beide volgen. Hij overleed den 23 Junij 1803 , nadat hij kort te voren nog zijn opvolger Husly Vier v a n t bevestigd had. W. A. van V 1 o t e n noemde hem „den Utrechtschen G e l le r t" en Ock e r se „hoogsteerwaardig , wijs en voor Utrecht en de Nederland8che kerk onvergetelijk." Jeronimo de Bosch vereerde zijne nagedachtenis met eene Consolatio ad virum amplissimum Janum Hinlopen de morte patris. P e t r u s Brouwer schreef onder zijne af­beelding , voorkomende in J. v an I p e r e n 's Kerkel. ge­sclued. van het Psalmgezang , tegenover bl. 119 van dl. 2 : Geen digter maar volleerd in digtren work te kenren ; Die tieedands Psal . gezang voortreflijk op hie' p ben ren ; Her yeomen boezem vriend ; den sehr .k van 't helsehe rot ; 't Sieraad van Ctrechts Kerk ; den lieveling van God ; II in 1 o pen in een woord vertoonen deeze trek ken , Die 's Mans gedagtenis tot flaauw behulp verstrekken. Hij gaf in het licht De Unie van U trecht herdacht , Utrecht 1779 , 80. Leerredenen , Utrecht 1781 , 80. Overdenkingen , Utr. 1797 80. V ervolg der Overdenkingen , Utr. 1797 , 80. Gedachten over eenige plaatsen en zaken in de H. S. voor­ komende , Utr. 1800 —1801 , in vervolgnurnmers. V iering van den IV Itigjarigen dienst aan Christus gemeente te Utrecht den 29 November 1801 , Utr. 1801 , oniangs op nieuw door 's mans achterkleinzoon , den Haarlemschen predikant F. C. Hinlope n, in het Licht gegeven. 4anmerkingen onztrent de midrlelen ter verbreiding der Evangeliekennis onder onze landgenooten , medegedeeld in J. H eringa's Kerkel. Raadvr. en Raadgev. , D. II. St. IL bl. 458 very. Zie Abbing, rervolg op Velius , D. II. bl. 134; van Iperen, Kerk. Dist. van het Psalmgez ; Bouman, Geschied. der Geldersche Ilooe,.es. D. II. bl. 120; A b Utrecht Dresselhuis, de flew, gem. te Goes, Jai. XX VI ; Heringa, Kerk. Raadvr. en Raadgev. , D. I. St. 1. bl. 133 very. ; Y pey, Kerk. Geschied. der XVIllde eeuw, D. VIII bl. 441; ilinlopiana of guide legende van Endewijl en Alzo , te Utrecht lej F. Fijntiaert 1784 met Privilegie van ail ylord Athlone ; 13oeks. der Gel. Vlereld 1803, D. I. bl. 324; Glasius, Godgel. Nederl., o. h. w.; Kist en Ropaards, eirchief voor .Kerk. Gesch., D. VIII. bl. 328 ; Nederl. dirchief, D. II. bl. 188 ; Clariese, Encycl. Theol., p. 204, 459, 470, 552; Sebeltema, Ceschied• en Letterk. Mengelw. , D. I I. St. I. bl. 181; te Water , .4anspraak in de jaarl. vergad. van Ned. Letterk. , 1809; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk., D. I. bl. 316; Cat. lieringa, bl. 242; Muller, Cat. van Portrett. HINLOPEN (NicoLAAs), zoon van den schepen Jelmer Hinlopen en van Petronella Groot, broeder van Jacob, werd in 1724 te Hoorn geboren , den 1 Febru­arij 1745 conrector der Latijnsche school te Hoorn , doch toen den 27 Julij 1754 , in de plaats van den over­leden rector Curtius Nording Doitsma, de rector van Enkhuizen , Johannes '13i m a n , tot rector der Hoornsche school benoemd was , bedankte Hinlopen den 29 Maart deszelfilen jaars en werd Notaris. Ook werd hij in 1759 president-commissaris, in 1760 schepen , kapitein in den nieuwen Doelen 1765 , en was van 1761 tot 1772 regent van 't burger-weeshuis , doch vertrok in 1787 naar Alkmaar. Hij huwde den 16 Augustus 1750 Anna Pieters van den Heuvel, hertrouwde na haren dood Lietje K 1 a e r K e t el, doch liet geene kinderen na. Hij stierf 16 Junij 1762. Hinlopen was een ijverig beoefenaar der taalkunde op het spoor van Hemsterhuis, Schultens, Valckenaer en ten Kate. Scheltema noemt hem een kweekeling van Huy d e c o p e r , voor zooveel de kennis van onze taal en de daaraan verwante taaltakken betreft. Na den dood van Frans van L e l y v e l d bezorgde en verrijkte hij de nieuwe uitgave van B. Huy d e c o p e r 's Proeve van taal- en dichtkunde, en zijne aanm. op Ponders Hersch, van Ovidius. In het le deel der verhandelingen der Leydsche maat­schappij komt voor Mr. Z. H. Alew ij n , Alengelingen , behelzende verbasterde spreekwyzen, en een aanhangsel van verminkte plaatsen in oude schryveren , met Bijlagen van N. Hinlopen, en in het 2e deel, le stuk (1806) komt een vethandeling van N. Hinlopen voor Over het duis­tere in de werken van Constantyn Huygens wat de tale aangaat. Hij had ook het plan van een werk gelijk aan dat van B. H u y d e c o p e r s Proeve van Taal- en Dichtkunde uit te geven en liet vele handschriften over de taalkunde, o. a. een woordenboek van Kiliaan met ontelbare aanteeke­ningen en een groote versameling van brieven van voor­name mannen enz., na. De maatschappii van Ned. Letterk. te Leyden bezit van hem : Aanteekening van waarschynk ke redenen dat 1. van Fondel in het Lo f der Zeevaart vs. 5 had behooren te schryven Hoppers niet Toppers ; aan de Maatschappij inge­leverd in 1782 , 5 bl. fol. Hinlopen was ook een beoefenaar der dichtkunst. Zijn broeder Jacobus ging dikwijls met hem te rade , toen hij van wegen de staten van Utrecht tot verbetering der Psalmberijming mede was afgevaardigd. Ook beijverde hij zich van den jare 1760 tot 1765 om een soort van wegwijzer of leiddraad tot het zingen van de beste liederen te geven , zoo als dit voegen zoude in een gezelschap fatsoenlijke en eerlijke lieden. Het geheel rnoet hierdoor een soort van drama gegeven hebben ; en deze leiddraad werd dan ook te Purmerend , aan de Latin en op andere plaatsen in Noordholland gevolgd wanneer men hieraan den naam gaf van het Mopsie of zingen. Zijn meest be­roemd werk is de Geschiedenis van de Nederduitsche over­zetting des Bijbels , Utrecht 1777 , 8°. Zie J. Sehel t em a, Mengelw., D. III. St. I. bl. 187 , 188, D. IV. St. HI bl. 287 ; Kist en R o y a a r d s , lrchief voor Kerk. Ge­schied. , D. V. bl 59; M. Siegenbeek, Pekn. Geschied. der Ned. Letterk. , M. 326, 327 ; Y p e y , Geschied. der Ned. tale , M. 547; Abbing, Pervoly op Velius , D. II. bl. 139, Bijl.; Glasius, God-gel. Nederl., o. h. w. flinlopen; v. d. Aa, /V-Biogr. Woordenb., o. h. w.; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk., D. I. bl. 69 , 155 , I). II. bl. 199. HINLOPEN (JELMER), zoon van Jacob Hinlopen en van Isabella Cornelia van den Burgh, predikant aan de Vuursche , te Loosduinen en to Zalt-Bommel , huwde 27 April 1778 jonkvrouwe Petr o­nella Johanna Godin van Drakenstein, ge­boren to Utrecht 23 Julij 1753 , en bezweek door zijn grooten ijver voor de studiön in jeugdigen leeftijd , twee zonen nalatende , Jacob geboren 1779 , gehuwd met jonkvrouw Henriötte Margaretha Wttewaall, die kinderen naliet , en Pi e t e r A n t h o n ij , heer van Sterkenburg , lid der Gedeputeerde Staten van Utrecht , gehuwd met jonkvrouwe Anna Mar ia Cornelia van Westrenen. Hij schreef : Dissertatio phil. de ec quod 4rabes ab Aramaeis accepe­runt et in swim loquendi ac scribendi rationem derivarunt, Traj. Bat. 1775 , 40 Zie Scheltema, Mengelw., D. HI. St. I. bl. 187; Abbing, Vervolg op Velius , D. II. bl. 140, Bijl. ; Glasins, Godgel. Ne­derl. , o. h. w. IIinlopen; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk., D. II. bl. 429. HINLOPEN _(Mn. J.L.N) , jongste zoon van Jacobus Hinlopen en van Isabella Cornelia van den Burgh , werd den 25 October 1759 te Utrecht geboren. In zijn vroegste jeugd was zijn groei geenzins gelukkig : veel geleden hebbende door stuipen , voedde men vrees voor het behoud zijner verstandelijke vermogens. De eer­ste vorderingen op de Fransche en Latijnsche scholen waren dan ook min gunstig en gelukkig , doch allengskens ont­wikkelden zich , onder de leiding van zijnen verstandigen vader , zijn oom N i c o 1 a a s en zijn broeder J e 1 m e r, die zeven jaren ouder was dan hij , zijne vermogens. Ook vond hij later op de Latijnsche scholen eenen geschikten leidsman in den geleerden rector Johannes F r e d e r c us Reitz. Onder diens leiding en op aansporing van zijn vader, las en herlas hij herhaalde mitten de Latijnsche en Grieksche scbrijvers , zes of zevenmaal zelfs Julius Caesar de bello Gallico. Vroeg reeds toonde hij aanleg voor de Latijnsche dichtkunst , vroe,,o. verwierf hij eenigen naam , die Diet weinig vermeerderde , teen hij bij het verlaten der scholen , eene lofspraak in verzen hield over Joseph'als regent van Egypte. Te dien tijde beyond zich de beroemde Hie r o n y m us van Al p h e n te Utrecht. Om dezen of bij hem had zich een kring van zeer ver­dienstelijke beodenaars der letterkunde gevormd, waaronder van de Kasteele, Both LI endriksen en Craay­van ger uitwuntten. De leden van dezen kring waren vooral werkzaam om jongelieden op te leiden. Welhaast onderscheidden zij onzen t i n 1 o pen, en wakkerden het reeds door zijn vader en oom bij hem ontdekte en aange­blazen • dichtv uur ann. Ondertusschen werd Hin lopen eon kweekeling der Utrechtsche school en eerst de leer-ling later de lievelinc, van Saxe, Reit z, El e n n e r t, Ross ij n en v a n e n s ; later legde hij zich onder Petrus Bondam, Jan Hendrik Voorda en Mei­na r d Tydeman op de regten toe , en verliet in 1780 de hoogeschool , na het verdedigen eener dissertatie geti­teld Periculum observationum apologeticarum de fictionibus furls civilis Romani , de akademie en zette zich als advo­caat te Utrecht neder. Terwijl hij nog student was (1777) werd hij lid van het aldaar sedert 1759 gevestigde letter­kundig genootschap Dulces ante omnia Musae. Bet inleve­ren van verscheidene taal- en dichtkundige proeven be­zorgde hem weldra de eer dat hij tot buitengewoon en honorair lid benoems1 werd. Nevens dit genootschap ont­stond eerlang een Mein gezelschap van bekwame jongelin­gen (1780 of 1781) , die aan het huis van H inl open bijeenkwamen en zich opzettelijk met de poezy en hare theorie bezig hielden. Uit dien kleinen kring ontstond welhaast een grootere, die der genialische Vrienclen , zoo als Bellamy, of de Keurlingen , zoo als anderen hen noemden , en waartoe hij zelf, Hinlopen, J. P. K 1 e ij n, W. O c k e r se en W. Carp behoorden. Doze kring werkte in stilte en voerde geen leus of spreuk en beoefende bijna alle takken van fraaije letteren. „Hier deelde men , schreef T e i s s è d r e A n g e , met guile opregtheid en strenge getrouwheid elkander de onderscheidene voortbrengselen mede van eenen geoefenden geest eene rijke dichtader en eene schoone luim. Hier voerde eene vrije oordeelkunde hare weldadige tuchtroede. Hier werd het gevoel opge­wekt geleid , gezuiverd en veredeld. Hier leerde men de stem en de gebaren buigen naar de wetten der natuur en de regelen der kunst. Hier werd de liefde bezongen zonder de kuischheid te doen blozen. Hier sloegen alle harten eenstemmig voor God , de vriendschtip en het vaderland " Schitterde Bellamy onder deze bekwame jongelieden uit door fijnheid van gevoel , weelde van vernuft oor­spronkelijkheid en bongo vlugt van genie , H i n 1 o p e n deed het niet minder door uitgestrektheid van zaak- en menschenkennis en hooge zedelijkheid van karakter. Niemand werd en was aan Bellamy zoo getrouw en voor hem zoo nuttig , niernand heeft zoo lang en zoo veel met hem omgegaan ; niemand deelde zoodanig in de gehei­men van zijn hart dan Hinlo pe n. Aan dezen boezemde hij het uit in dat beroemde vers de gevoelens der kindsche jaren. Bij hem vond hij troost en help op het ziek- en sterfbed. Behalve de dichtstukken , die hier beslepen en verfraaid , later in de bundels van Z e 1 a n d u s, K 1 e ij n en anderen verschenen , kwamen nog uit deze werkplaats de poaische Spectator (Arrest. 1784) , Proeven voor het verstand, den smaak en het hart (Utrecht 1784) en Nieuwe Proeven (Utrecht 1794). Welk deel H i n 1 o-p e n aan deze werkjes had , is onbekend , ander' weet men dat de levensschets van Hyman Dulla art, schilder en dichter, in den smaak der levensbeschrtivingen van den Engelschen dichter Johnson bewerkt , uit zijne pen is gevloeid. Een door hem vervaardigd keurig en krachtig dichtstuk op Dullaart, en in dat gezelschap voorgelezen, is niet in het licht gegeven. Het was nog in dezen kring dat Hi n lopen zich vooral als de gelukkige en meest geschikte navolger der oude dichters deed kennen door de bevalligste voortbrengsels der Grieksche en Latijnsche her in de Nederduitsche taal over te brengen. Hinlopen werd in 1782 lid der vroedschap van Utrecht en in 1783 secretaris van het geregt , in welke bediening hij ongelijk minder to maken had met de opkomende staatstwisten , van welke hij reeds het Teed had ondervonden g, door bloot te ataan aan afkeuring en !aster , terwijl hij den moed getoond had om , daartoe geroepen , rond voor zijn gevoe­len uit te komen. In 1786 en 1787 bleef hij in dezen werkkring , dock van 1795-1802 bragt hij als ambteloos burger door. Intusschen behartigde hij de belangen der stichting van de vrouwe van R e n s w o u d e te Utrecht , van het stads arm. en kinderhuis , en van het Utrechtsch genootschap , waarvan hij in 1781 werkend lid en in 1785 directeur was. Ook was hij lid van het Zeeuwsch Genoot­schap , van de Maatschappij der Nederduitsche Letter­kunde te Leyden en honorair lid van het genootschap tot vlijt vereenigd. H in l o p e n leefde voor zijne vrienden ; de achtingwaardigste personen zochten zijnen omgang zijn huis was een ander Muiden waar men den zonnenschijn schlep als het van buiten regende. Hij sprak en schreef vlug Latijn , verstond het Grieksch , Engelsch , Fransch , Duitsch , ook eenigzins het Italiaansch en SpaaLsch , be. oeiende de godgeleerdheid , geschiedenis , regtsgeleerdheid gelaatkunde eenigzins de muzijk en teekenkunst , bij voor­keur hanteerde hij echter de Nederlandsche her , en met onderscheiding worden zijn rouwdicht op den dood van den voorzitter van het Zeeuwsch Genootschap , Is Winkelman, in hare werken bewaard ; zijne Ode aan R a u , na het lezen van diens voortreffelijke redevoering over het karakter van J e z u s, zijne cantate Bethlehem in de lofrede van Teissedre r A n g e op Rau, zijne Xenicae, aan zijn vriend Willem van der Paau w, in 1798 naar Hamburg vertrokken en twee dichtstukjes van langeren adem , getiteld een woord op seize aan Mr. W. van der P a a u w door van Goudoever in Mnemosyne , D. V. bl. 311-320 , medegedeeld. Ook zijn het 49ste , 56ste en 61ste der Evangelische gezangen van hem. In 1801 werd hij gekozen om met anderen ter regeling der gewestelijke zaken van Utrecht te werken en liet hij zich tot secretaris van het departementaal bestuur benoe­men , verwierf door zijn beleid en ijver den hoogsten lof , en genoot , gedurende het bewind van Scbimmelpe n­ninck , een gelijk vertrouwen. Bij de voorloopige reis van L o dew ij k Bonaparte door deze gewesten , werd bij , benevens zijn vriend Cr aay v anger , benoemd om den prins , uit naam van bet gewestelijk bestuur , te be­groeten. Na zijne komst tot den troon benoemde L o d e-w ij k beide tot staatsraden in buitengewone dienst. Toen de landdrosten de departementale besturen vervingen , werd bij zijnen getrouwen vriend J. H. baron van L y n-den tot Lu n en b u r g, tot dit belangrijk ambt benoemd, als algemeenen secretaris toegevoegd. Door koning Lod e w ij k tot staatsraad in vaste dienst benoemd , werd bij in het zorg- en werkvol vak der finan­tWn geplaatst en tevens door den koning bij ontelbare andere zaken geraadpleegd. Lode w ij k schonk hem den lof dat hij in H i n 1 o p e n den volmaakten raadsman , den waren vriend vond. Bij het beleid der zaken bij de tweede sectie van den staatsraad , als voorzitter,, werd hem nog de waarneming der zaken van den directeur der publieke schuld toegevoegd. Flier was hij in de moeijelijkste betrek­king. De koning wilde het algemeen bankroet voorkomen , doch de nood klom van dag tot dag door het schromelijk vermeerderen der uitgaven en het verminderen der inkorn­sten bij den achterstand der renten. Vele memorien wer­den te dien tijde door hem gesteld. S c h e 1 t e m a meende te weten , dat van ddne dezer memorien over de mogely ke ver za( hting en en voor tieningen eene eventueele reductie der inter essen van de pulilieke fondsen , in 1810 , na de ver­sehrikkelijke beslissing , is gebruik gemaakt, om , ware het mogelijk , de eigendommen der wees- en godsbuizen en an­dere gestichten van weldadigheid voor den noodlottigen slag te behoeden. Inmiddels had de koning hem tot lid der ridderorde der Unie , en bij de eerste aanvulling der opene plaatsen werd hij door de leden zelven tot lid van bet Koninklijk Nederlandsch Instituut benoemd. De koning voedde het voornemen H i n lo pen tot minister van bin­nenlandsehe zaken te beroepen , doch ten gevolge der in-en overspanning vertoonden zich eerst afwisselende koort­sen , die eerlang tot eene ziekte oversloegen aan welke hij den 21 Dec. 1808 to Amsterdam bezweek. De rouw was algemeen. De koning ging voor. Bij liet bet lijk op 's rijks kosten ten grave brengen gaf bevel tot bet oprig­ten van een gedenkteeken en zond de weduwe een brief van rouwbeklag. De dichters Pe rpon cher,, S trick van Linschoten, Dornseiffen, van der Loo en Beelaerts bezongen zijne verdiensten in roerende treur­ zangen. Zijn zinspreuk was: La vertu pour guide. Het gewigt van dien slag erkende L o d e w ij k ook later door bet getuigenis: „dat H i n 1 o p e n hem waar­schijnlijk van het hoogste nut had kunnen zijn in de moeijelijke en zware tijden , welke volgden." In 1790 was hij gehuwd met Anna Eli sabet h. Schorer, die hem viji kinderen schonk : Isabella Co r­nelia, gehuwd met mr. A. C. C-. van Rap pa r d , Johan Gulielm us , lid der staten van Zeeland en , gedurende vele jaren , lid van de Tweede Kamer der Sta­ten Generaal , gehuwd met zijne nicht jonkvrouwe S. M. Schorer, Jan, jong overleden, Anna Henriette, 53 in 1822 gestorven , J e hn e r , wethouder der Eta& Utrecht Behalve de genoemde geschriften heeft men van hem : &a- la mort de Monsieur Rau , (in vers) Utrecht , 5 Dec. 1807 , 8°. Klaagzang ter gedachienis van Jr. D. F. Godin in de Tweede Proeve van Oudheid- Taal- en Dichtkunde hl. 305. Op den dood van Isaac van Nuyssenburg , Predikant te Geertruidenberg , gevoegd bij 's mans Gedichten , Utrecht, 1778 , bl. 217. Verjaarliedeken aan den Eerwaarden Petrus Ameshoff , Rustend Leeraar, 1808 medegede3ld door J. W. t e W a­t e r , bij zijne Lofspraak. De beroemde Alleenspraak uit het treurspel Hamlet, door H i n 1 o p e n vervaardigd , ten dienste van den Eerw. C. W. West e r b a e n , bij het v ertalen van het werk van SchrOc k. Lie Kort begrip der Algem. Geschied. , D. V. bl. 147. Ook vindt men eenige zijner verspreide gedichten opge­nemen of aangewezen in J. S c h e l t e m a Geschied- en Letterk. Alengelwerk , D. III. St. I. Zie Mr. J. Scheltema, Geschied- en Letterkundig Mengelwerk , D. 111. St. 1. bl. 175 , volgg.; Ilerinneringen aan de verdiensten van Mr. Jan Llinlopen volgg. ; J. W. te Water, Lofspraak gehouden in de Joan& Vergad. van de illaatsch. van Ned. Letterk. to Leyden op den 12 van llooimaand 1809 ; .danspraak van den lloogkeraar J. R. van Swinden, als Voorzitter bij het openen der Algem. Vergad. van het Kon. Inst. op den 28 van Oogstmaand 1809 , ook bij S c h e 1­t e m a t. a. p. , bl. 247; Redev. door J. II. v. d Palm, als Bede­naar der orde van de Unie, gehouden bij de Algem. rergad. der Rid­ders op den 4 van Ileristmaand 1809 in Gedenkschriften van de Kon. Orde der Vnie voor de jaren 1807-1809, bl. 182-186; Onze Tijd , bevattende merkwaardige geleurtenissen onzer dagen , mitsgaders le­yens- on karakterschetsen van vermaarde tijdgenooten 1848 , bl. 305; Algem. W oordenb. der Zamenlev. o. h. w.; Bar. van Lijnden van L u n e n b u r g, Toespraak gehouden ter gelegenheid der 60ste verja­ring van zijne politieke dienst op den E8 April 1848; Documens his­toriques de la tiollande par L o u i s B o n a p a r t e ex-roi de la Ilellande, T. II. p. 390, 397, 398; J. G. Ilinlopen, Aan de Redactie van het Tijelschri.1 de Algem. Konst- on Letterbode in Konst- en Letter-bode 1849; Witsen G e y s b e e k, Biogr. Anth C2-it. IPoordenb. , D. III. bl. 200; Teissedre l'Ange, Lofrede op S. F. J. Rau , bl. 18; Gedenkzuil op het grad' van J. Bellamy , bl. 211 ; Verhand. van het Zeeuwsche Genootsch. der Wetensch., D. I. bl. 27; J. C 1 a­risse, over Bier. van Alphen als dichter , bl. 19; Abbing, Very. op Velius , (L'ijdr.) D. II. bl. 126; Vtrechtsche Volksalmanak , 1858 , bl. 49-50 , 1861, bl. 116-118; Poet. Spect , bl. 58; Bellamy, Gedichten , bl. 98; Cat. der Maatsch. van Ned. Lett. , D. II. bl. 227. IIINLOPEN (JACOB JACOBSZOON) raad te Amsterdam, behoorde tot de raden , die daags voor dat er besloten werd het eeuwig edict of te schaffen , het voorstel van burgemeester Gilles Valcken ier, om het eeuwig edict in wezen to laten , den prins echter tot stadhouder aan te stellen en zelfs van staelswege tot graaf to verhef­fen , goedkeurden. Zie Wagenaar, Vad. Dist. , D. XIV. bl. 85; ihnsterd. , D. V. hi. 332. HINLOPEN (JAN JACOBSZ ) schepen , raad en burger­kapitein te Amsterdam , bevelhebber van een vendel Am­sterdamsche burgers te Bommel in bezetting gelegd in 1624. Zijn portret door H o u b r a k en komt voor onder de later aan W a g e n a a is Vaderl. Hist. toegevoegde. Zie Wagenaar, ilmsterd., D. IV. bl. 361; Muller, Cat. van Portt. , in v oce. HINLOOPEN (DIRK VAN) maakte zich als algemeen penningmeester der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen , rnaar vooral door eene door die Maatschappij bekroonde en uitgegeven prijsverhandeling Over de landeigene goede en kwade zeden der Nederlanderen , waarbij hij in 1792 nog twee verhandelingen over hetzelfde onderwerp , eene ruimer verklaring of uitbreiding der eerste , voegde. Hij overleed den 12 van Zomermaand 1811 , in den ouderdom van 72 jaren. Zie Koast- en Letterbode 1811 , D. II. bl. 386 ; Prijsverhand. uit­gegeven door 't Nut van 't Algemeen , 1791, D. it. HINS (ALBERrus ANTONIUS) orgelmaker in de 2de helft der 18de eeuw. Hij vervaardigde o. a. het orgel in de kerk te Minnertsga , op kosten van J ohannes G e r­1 o fs m a , secretaris van het gericht van Barradeel. Zie Boekz. der Gel. Wereld , 1778 a. bl. 317. HINUBER (MARIE JOSEPH) ritmeester , onderscheidde zich , blijkens bet rapport van den kolonel Q u a i t a , in het archief van het departement van oorlog , in den aan­val op Castricum in Noordholland in 1799. Zie B o s s c h a, 1Veirl. Beldend, te Land , D. III. bl. 226. HINXT (Kapitein) , van Leeuwarden, bevelhebber van den Beschermer, bet 2de schip van de bataaIsche voorhoede, gedroeg zich dapper in den zeeslag van ICamperduin 11 October 1797 , loch ontving een wond , waaraan bij later overleed. Zie J. C. de Jonge, Zeew. , D. Vlb. bl. 195. HIOLE (Emus), Remonstrantscbgezinde , komt voor in de geschiedenis der Remonstranten te Amsterdam. Hij was het o. a. die den Spijker sloot , waarin de Remon­stranten bijeenkwamen , bij gelegenheid van het oproer in 1617. Zie Wag en aar, Atnsterd. , D. IV. bi. 279. HIRNIUS ( HIERoxYmus) predikant 14J de Evang. thersche Gemeente te Rotterdam , aldaar beroPpen in 1616 en gestorven in 't laatst van Maart 1648. Aan de dra­gers van zijn lijk werd eenen ovalen zilveren begrafenis­penning gegeven , waar aan de keerzijde het opschrift aan­ving met de woorden : Gerust Int .illidden van de Baeren. Hij schreef Raed ende bedencken sommiger Lutherschen Hoogd. Leeraers, van 't vrye en middelmatige gebruik 1. van tweederley Biecht etc. , II. van '1 broodbreecken ende in de hand geeven etc. , Leyden 1629. Ook was hU vermoedelijk de schriker van eenen om­streeks dien tijd te Rotterdam gedrukten Hoogduitsehen catechimus , waarin Luther's spoor geheel was verlaten en de schrijver zijn eigen weg had genomen. Zie Schultz Jacobi, Geschied der Luth. Gem. to Rotterdam , J?'jdr. tot de Geschied. der Evang. Luth. Kerb , D. I. bl. 46; Pa u w, Europa's Lutherdom , bl. 341 ; JVavorscher , D. II. bl. 280. HIQUAELTS (AwroNius) of Hick i, geboren in bet graafschap Clare in Ierland , on derwees de Grieksche taal en de scholastische godgeleerdheid te Keulen en Leuven , werd in 1630 tot gardiaan van het klooster van S t. A n-t oni us van Padua in deze laatste stad benoernd en in 1639 definitor generaal zijner orde. Zijn vriend en landge­noot , vader Luc Wadding , liet hem door zijn generaal B e n i g n u s van Genua , naar Rome komen orn hem bij te staan in het verzamelen der bouwstoffen voor de zamen­stelling zijner Annalen der orde van S t. F r a n c iscu s. Ilij stierf den 26 Junij te Rome en werd in het klooster van S t. Ju stinu s begraven. Ilij schreef : .N itela Franciscauae Religionis, et abstersio sordiunz, qui­ bus earn conspurcare frustra tentavit .Abrahamus Bzovius. Parenti optimae Fr. Dermicius Thadaei , phis filius, S. Th. Lector , nzutuam vicenz reddit , opus accuraturn ac varium, quo pleraque surnrnorunz Pontificunz decreta illustrantur ; mulia ad tenzporum notitiam spectantia educuntur in lucent , alia-jam olim stability confirmantur ; inprimisque enzinentissima Christi servatoris ac Domini nostri paupertas solide et per­spicue dejendltur. Prodit nuns primum Lugd. 1627 , 4o. Conznzentarii in Librunz IV sententiarum juxta nzentem Joannis Scoti , Doctoris subtilis , Lugd. 1693 , 3 vol.• fol. De Stigniatibus S. Catharinae Senensis. Zie Wadding, Scriptores Ord. Minor., p. 33, 34; Paquot, "m pour servir a ruist. Litt, des Pays-Bas , T, I, p. 414. HISDINIO (JEAN DE). Zie HESDIN (JEAN DE). HISPANUS (GA.uGERicus) werd den 18 Julij 1617 Theol. Doctor te Douay en was pastoor bij de H. Kruis­kerk te Atrecht. Hij schreef : Instructio ad Parochos de cura animarum. Surnmula Cuietani Scholiis et Indite illustrata. Zie Valet. A ndreas, Bib& Beig. ; p. 258; Foppens, Bal. Belg. , T. I. p 70. HITCHCOCK (Jose TnomAs) , werd in 1812 te Am­sterdam geboren , vertrok reeds op jeugdigen leeftijd naar Engeland , bleef 8 jaren te Londen , waar hij bouwkun­dig onderwijs van den architect P. Hard w i c h verkreeg. Na gedurende twee jaren Groot-Brittanje doorreisd te heb­ben , keerde hij naar Amsterdam terug , van waar hij in 1811 , na een verblijf van vijf jaren , naar Java op reis ging om aldaar zijne bouwkundige talenten te benuttigen. Zijne loopbaan was slechts kort , daar hij den 11 Maart 1845 , in den ouderdom van 33 jaren , in Indie overleed. Gedurende zijn verblijf in Nederland bragt hij een aan­tal werken tot stand , zoo als het huis van den heer Casso bij de Velperpoort te Arnhem ; de buitenverblijven van de heeren Insinger bij Haarlem, Boekhorst, Rothuis en Ru t g e r s v a n R o z e n b u r g bij Soestdijk, van F. A. van Hall bij Velzen een Belvedere op het buitenver­blijf van den hoer Hope te Heemstede , de koepel van den hoer Stoop op den Amersfoortschen weg , de socie­teit de Vriendschap to Amsterdam en andere gebouwen. Zie Immerzeel, Lev en werk. der lion. en Vlaamsche Kunstsch., D. 11. bl 40; Kramm, Lev. en werk. der flog en Vlaamsche Kunst­schild. , D. IV. bl. 693. HJORTER (OLoF PETER), een Zweedsch sterrekundige, verdient hier eene beknopte vermelding , omdat bij in de vorige eeuw zich een geruimen tijd in de Nederlanden heeft opgehouden. Hij werd in 1696 in de provincie Jamtland geboren , en scheen op kinderlijken leeftijd reeds veel lust to gevoelen , om den sterrenhemel met aandacht Bade te slaan. Op zevenjarigen ouderdom boeide eene maansverduistering dermate zijne oplettendheid , dat hij , naar zijne wijze van zien , berekeningen maakte aangaande den stand en den loop der hemel-ligchamen. Hij vertrok in 1713 naar Upsala , en werd aldaar huisonderwijzer bij den graaf Oxenstjern a, die zijne schranderheid en zijnen buitengewonen aanleg bemerkende , hem zoo veel mogelijk de behulpzame hand bood , om zich verder to oefenen. In 1723 deed hij in gezelschap van een jong edelman eene buitenlandsche reis , en in Holland komende vertoefde hij vier achtereenvolgende jaren aan de hooge school te Utrecht met het doel , om zich al meer en meer in de sterre- en natuurkunde , alsmede in de algemeene gesohiedenis te bekwameri. Hij vertrok vervolgens naar Amsterdam , waar hij ten behoeve van jonge zeelieden voorlezingen Meld over de stuurmans-kunst en de beginse­len der sterrekunde. Hij keerde daarna naar Zweden terug. Toen in 1733 eene groote zonsverduistering op handen was , gaf hij bevorens in het licht : Deutlichen Unterricht wie ein Jeder diese Sonnenfinsterniss beobachten kunne , welk werkje op kosten van de Wetenschappelijke Societeit te Upsala gedrukt , en algemeen door het geheele rijk ver­spreid werd. In 1739 deed hij eene wetenschappelijke reis door Up­land , Westmanland , Nersko , Dalarne en Gestrikland met het oogmerk , om de geographische lengte en breedte van de voornaamste plaatsen in die gewesten te bepalen , ten einde zoodoende de noodige gegevens te verkrijgen tot het ontwerpen en in het licht geven van provinciaal-kaar­ten , waaraan destijds nog groote behoefte was. Tien jaren later (1749) werd deze reis nog eens door hem herhaald. In 1746 werd hij aangesteld tot koninklijk observator aan de sterrewacht to Upsala doch deze betrekking moat hij slechts vijf jaren lang waarnemen , want hij overleed in 1751. Als een blijk van zijne liefde voor de sterrewacht en zijne gehechtheid aan de Universiteit , vermaakte hij baar zijne kostbare verzameling van wis- en natuurkundige boek­werken (1500 banden) alsmede zijne astronomische werk­tuigen , die hem zooveel genot verschaft hadden bij het bespieden van het heelal , en het peilen der matelooze ruimte. Behalve het reeds genoemde werkje , gaf hij met nog meer andere geschriften in het licht : Observationer pa den Stora Cometen ar 1744 etc. Om magnetnalene atskilliger eindringar , som of /rand. Prof. Andr. Celsius bliIvit jaktange och Sedan Vidare ob­8ervarada. Deze twee laatste zijn opgenomen in de Vetensk. Acad. Handl. 1745 , 1746 en 1747. Zie M e ij e r 'a Conversations Lexicon, 15ter Band, S. 838; P o g­gendorff, BandwOrterbuch zur Geschichte der exacten Wissen­schaften , S. 1114, 1115. HOBBEMA (DIENDERT). Niet meer is het onzeker waar deze groote landschapschilder is geboren. De een wilde dat hij in Friesland , een ander te Haarlem, een derde in Drenthe het levenslicht aanschouwde , terwijl er zijn die Antwerpen en Hamburg als de plaats zijner geboorte aanwijzen. Eerst in 1861 is het ontdekt dat hij te Am­sterdam , in 1638 , werd geboren. Van zijne lotgeval­len is niets met zekerheid bekend; alleen weet men met zekerheid , dat hij in Holland heeft gewoond en ge ­werkt. Men kent hem alleen uit de voortbrengselen van zijn penseel , en daaruit maakt men op , dat de Gelder­sche streken met hare watermolens , de Drentsche met den bijzonderen bouw barer hoeven en in 't algemeen de schil­derachtigste partijen van ons land beurtelings zijnen op­merkzamen geest trokken en zijn onnavolgbaar penseel bezig hielden. I m m e r z eel stelt hem in rang , zoo niet boven , althans met Jac o b R u i s d a a I gelijk. Hij ver­stond , volgens dezen , de zoo moeijelijke kunst om in de even behaaglijke als natuurlijke voorstelling van betoove­rende schoone landstreken helderheid met kracht te ver­eenigen. zijn koloriet is schitterend, waar de speling der rniddag zonnestralen zulks vereischte , of weder zedig bij gewonen dag of betrokken lucht. In de tempering der wijkende lichttinten was hij onnavolgbaar waar, zijne gronden zijn vlak en breed gepenseeld , zijn boomslag is dartel en zijne wolken zijn dun en drijven , met goudgloed gezoomd, in harmonie met den toon van bet landschap , achter het hoog oprijzend geboomte statig henen. Waar het wel­begrepen kunstbcgrip het vorderde , was hij transparant in de schaduwtinten , en daardoor wist hij oneindig veel tot het magiek effect in het geheel bij te dragen." Van de Velde, Berchem, Lingelbach en anderen hebben eenige zijner landschappen gestoffeerd. Bij zijn leven heeft hij weinig Dawn gemaakt. Hij behoorde tot die weinige genien , die zich , onafhankelijk van den heerschenden smaak des tijds, zelf een eigen trant gevormd hebben , die eerst door de meer onpartijdig oordeeleade nakomelingschap regt gewaardeerd kon worden. Daaraan moet men het toeschrijven , dat men vroeger zijne stukken „pleizierig geschilderd" noemde , terwijl zij thans met ver­rukking worden bewonderd. In 1735 werden te 's Graven­hage twee kapitale landschappen van dezen meester, zijnde pendanten, verkocht , het eene voor f 40,00 , het andere voor 1 70.00 ; in 1739 te Amsterdam een gestoffeerd. door L in gelbach voor f 71.00 ; in 1751 ook te Am­sterdam , een ander , hoog 1 voet 10 1/, dm. , breed 3 voet en 1/2 dm., voor f 13.00. In 1760 konden twee der beste stukken van dezen meester slechtsf 105.00 en f 120.00 golden, seven jaren later werd voor zijn meesterstuk te Amsterdam: een extra fraai boschachtig landschap, f 604.00 betaald. In het laatst der vorige eeuw , toen men „het schoone en verhevene stelde ook te kunnen bestaan bij de eenvoudigste onderwerpen , tot een overeenstemmend geheel gebragt , en men de kunst meet wijsgeerig beoordeelde" begon de prijs van Ho b b e m a 's werken verbazend to stijgen. In 1808 besteedde men reeds f 6000.00 voor sommige zijner kapitale werken. In 1810 werden op de verkooping van den heer P. S meth v an A l p h e n een boomrijk land­schap met een breed water , een landweg en boerenwoning en verlevendigd door een hengelaar en tuinlieden , voor I 3250.00 en het bovengemelde Amsterdamsche stadsgezigt voor f 1000.00 verkocht. Op de in 1822 to Amsterdam ge­houden verkooping van den heer St in s t r a gold een heuvelachtig en boschrijk landschap f 7000.00 ; op die van den heer G. M uller in 1827 een kloek landschap met waternzolen f 13,075.00 ; op die van den heer J a cub V o s een Geldersch landschap f 11,4b0 00 ; op die van den heer J. Harman to Londen , 1844 , een landschap f 23,304.00 (in 1806 goldt dit t 5040.00, in 1827 f 9324.00); op die van den kardinaal Fe sch to Rome voor een stuk ruim f 22,000.00 ; op de verkooping van Jan Gilde­m e es te r in 1800 te Amsterdam werd voor een klein stuk , doch van de beste soort, f 2100.00 betaald ; later werd een dergelijk stukje op de verkooping van Goll v an F r an k en stein voor f 1990 00 aangekocht en op de verkooping van den beer J. de Vos voor f 10 000.00; dit werd aan den baron van B r i e n e n van de Groote Lin d t toegewezen. De bekende uitmuntende schilderij van mejufvrouw H o oft rn a n to Haarlem, (de Watermolen) is tot nog veel hooger prijs in het kabinet van Z M. koning Wi llem II overgegaan , en in 1850 in diens nalatenschap voor de som van f 27 000 00 voor lord Her for t aangekocht. In December 1854 werd te Parijs , op de kunstverkooping van den baron d e Mecklenbourg een stuk van Hobbem a voor 72,000 francs ; in 1858 op die van W. Ho pe aldaar een Watermolen voor 43,000 francs verkocht. De heer T he o d or us Pa t u re a u to Parijs kocht in 1851 te Brussel voor 78,000 francs het beroemde stuk met de Molentjes , dat in 1857 voor de som van 96,500 francs word verkocht. Ook de papieren kunst van Hobbem a, die hoogst zeldzaam is , wordt zeer duur betaald. Twee stuks teeke­ ningen met zwart krijt en met 0. I. inkt opgewasschen , voorstellende Watermolens in schilderachtige landstreken , de eene in Gelderland en de andere in Bentheim naar de natuur geschilderd door Meindert Hobbema, werden op do *erkooping van Ve rstolk van S oelen te Am­sterdam in 1847 met f 1830 en een idem teekening met f 860 betaald. Er zijn ook naar zijne schilderijen ettelijke platen gegraveerd. Onzeker is het wanneer H o b b e m a is overleden. Zijne stukken dragen meest alle de jaarmerken nit het zesde en zevende tiental jaren, en denkelijk is hij dus voor 1670 gestorven. H obbem a huwde den 2 Oct. 1668 E elti e (A el ti e) V i nc k van Gorcum. Zie Iloubraken, Weyerman, Kok, ?lieu vrenhuis, van Eynden en van der Willigen, Gesch. der Vaderl. Schilderk. sedert de helft der XVItIde eeuw , D. I. bl. 126, 127; Immerzeel , Lev. en werk. der Boll. en Vlaamsche Kunstsch., D. II. bl. 41;K. ramm, Lev. en werk. der !loll. en Vlaamsche Kunstsch. , D. III bl. 695; G. Hoet, Cat. van Schildertjen met pri,j.xen , 's Gravenhage 1752 , D. I. bl. 432, 602 , D. II. bl. 338: P. A. Koppius, tlfeindert Bob­bema, in Drenthsche Volksalm. 1839 en 1840; National-Zeit (Morgen­.dusgabe) , Berlin 9 Mart 1858; Kunsthlatt , behoorende bij het Morgen-Blatt liir gebildete Stlinde , Nr. 9, 2 Febr ; N a g I e r , Kiinste-Lexic. in voce ; Leeuward. Four. (Illengelw.) 1843 , Nr. 43 , 1846 , Nr. 24 ; Pijbl. van het Ilandelsbl. Nr 10, 1846 4 Konst- en Letterb. 1831, 1861, Nr. 44 ; il'avorscher , D. 1V. bl. 30 329 , 330 , D. X bl. 231 , 376 ; Kunstkr. , N. S. D. I. hi. 64-68 ; P. v. d. Noten, Receuil de Pay-sages dont plusieurs d'aprds L'obbema ; H e v i s , Not. rais. sur la vie et les ouvr. de M. Il. ; Cat. van Schild. Leeuw. April 1846 Nr. 1; Cat. Vegelin van Claerbergen, bl. 20, Nr. 13. HOBERGH (CnR.) schreef Levendige .Flerts-Theologie , Amst. 1738 80. Zie Cat. v. d. A a , bl. 105. HOBIUS (JACOB) , burgemeester van Brouwershaven , was een tijdgenoot van Cats en blijkens zijne gedichten in den Zeeuwschen Nachtegaal geen onbevallig dichter. Zie La Rue, Gelett. Zeeland , hi. 223 , 224; Paquot, /17'm• pour servir a l'Ilist. Litt. des Pays-Pas , T. 11. p. 194; Witsen Geysbeek, 1iogr. Anth. Crit. Woordenb. , D. 111. H. 210; de V r i e s, Geschied. der Ned. Dichtk., 1. bl. Casp. Kinschotii, Poäm. , p. 112. HOBIUS (JonANNA) , dochter van den bovengemelde , gehuwd met Aernoud van Beijeren , gaf in 1643 te Am­sterdam in bet licht een rijmwerkje , getiteld : Het lot der Vrouwen , met nog eenige verzen. Zie La Rue, Gelett. Zeel. , bl. 224; Paquot, Mem. pour servir d /list. Litt. des Pays-lias , T. II. p 194; Witsen Geysbeek, Biogr. Anth. Crit. Woordenb. , D. III. bl. 210; SchoteI, Geschied-Letter- en Oudheidk. .elvoxdst. , bl. 95. ­ HOBOKEN (NicoLAAs) vriend en bloedverwant van den beroemden hoogleeraar C o c cejus, was nit Bremen of de omstreken, althans uit Duitschland afkomstig , werd in 1632 te Utrecht geboren , studeerde aldaar onder D i e m e r b r o e k in de geneeskunde , en waarschijnlijk onder B e r k r i n g e r in de wijsbegeerte, waar hij in 1658 opentlijk tot doctor werd bevorderd. Na eenige jaren vreemde academidn bezocht en ten minste vreemde landen doorreisd te hebben , werd hij in 1662 te Utrecht tot med. doctor bevorderd. Reeds in het volgende jaar werd hij tot hoogleeraar der genees- en vroedknnde aan het athenaeum te Steinfurth en tevens tot archiater of opper­arts van het daar regerend vorstenhuis aangesteld. %Vat hij Kier gedurende zes jaren verrigtte , getuigde zoowel van zijne werkzaamheid als van zijne talenten. Irnmers , hoe­veel tijd hij ook aan zijne overige werkzaamheden besteedde, zoo hield hij niet minder ,dan zes openlijke redevoeringen , die later in het licht kwamen. Ook bewerkte hij zijne later uitgegevene Physiologie en eene verhandeling over de zitpluats der ziel. Zijne vrienden deden in 1676 , toen te Leiden eene medische katheder openkwam , te vergeefsche moeite hem daarop te brengen ; doch in 1669 benoemden hem curatoren te Harderwijk tot gewoon hoogleeraar in de geneeskunde en tot buitengewoon in de wiskunde , in plaats van C o c h i u s. Eerst na lange briefwisseling, besloot hij Steinfurth te verlaten en aanvaardde den 23 Januarij 1670 , zijne bediening te Harderwijk met eene oratie De professionis medicae cum mathenzaticd conjunctione ( Hard. 1607 40.) In weerwil van den zwaren arbeid die op hem rustte , bleef hem nog tijd over tot beoefening der godgeleerdheid en zedeleer. Veel had de vergelykende ont­leedkunde aan hem te danken , zoodat hij onder de voor­loopers mag gerekend worden , die later een nieuw licht over deze wetenschap deden opgaan. Naauwelijks was hij in 1672 met het rectoraat bekleed , toen de Franschen kwamen en hij ijlings de vlugt nam. Waar hij zich ver­volgens heeft gevestigd is onzeker , dock hij bleef, zonder naar Harderwijk terug te keeren , voor de wetenschap leven. Ook het jaar van zijn dood is onbekend , doch men gist dat hij tusschen zijn veertigste en vijftigste levensjaar, doch voor 1 Mei 1678 overladen is. Zijn afbeelding vindt men v66r de uitp.:aaf zijner .4natonzia secundinae hunzanae repetitae van 1669. HO schreef: Novus ductus salivalis Blasianus in lucent protractus , Traj., 1662. 120. Manuductoria Epistola ad prudentiarn politic= — Epistola de copies rerurn verborumque inquirenda et conservanda Epistola de formando indice rerurn verborum et actorunz , Ibid., 1662. 120. Oratio de unione omnium scientiarum et disciplinarum , Steinfurti , 1643. 4°. °ratio de incompatibilitate , seu incongruentia servitutis cum Philosophic et Philosophi veri nzunere, Amst., 1668. 8°. Oratio de observato hodie circa medicinam abusu et inor­ dinatione et de doctoribus promotis , proprio nzedicinae faciendae et consiliurum dandorum jure , Traj., 1668. 40. Oratio funebris iia obitum Illustr. D. D. Comitis Conradi Comitis Steinfurtensis etc. , Traj. 1668. 40. De sede animae , seu mends humanae in corpore human°, Exercitatio bipartita , qua genuina conjunctionis humanae animae cunt corpore humano ratio perspicue traditur, Arnh. 1668. 120. Conradi Redekeri brevis discriptio initio Julii anni 1666, detecti saluberrimi Bil feldiani fontis et usus ejusdenz sue­ cinctis selectioribus sanatorunz exemplis , Latinitate reddita et nonnullis animadversionibus aucta, Amstel, 1668. 80. Anatomia secundinae humanae quindecim figuris aeneis ad vivutra propria auctoris manu dclineatis illustrata , cum annexo spicilegio Epistolarunz rem potissinzunz generatoriam referentium , Traj. 1669 , 1672. 80. Oratio de nobilitate medicorunz , qua praeter memoratanz rem subjectanz Prorectoratus conferendi solennia Steinlur­ tensia ostenduntur , Ibid. , 1669. 40. Oratio valedictoria de Acadenziarunz , scholarunzque corn­ munione et concordi comparatione, Steinfurti , 1669. 40, Cognitio Physiologica nzedica, accuratissirna et clarissima methodo tradita , qua hunzani corporis sanitas et quae eam significant , et inzprimis probant , Hominis actiones ontni nurnero ahsolutae , dare et distincte explicantur. Praefigitur ejusdem auctoris oratio de Medicorum nobilitate , Traj., 1670 en 1685. 40. Bij deze laatste uitgatif zijn gevoegd : Tabulae Synopticae bane cognitionenz nzedicanz physiologicam distincte delineantes. Anatomia secundinae humanae repetita , aucta , roborata, et quadraginta quatuor figuris, propria auctoris manu deline atis , insuper illustrata , quae praeter novissirne observatam naturant ac constitutionern universae secundinae Mitts , ac partium singularum usunz quoque ac utilitatena docet. Prae­mittuntur literae D. Henrici Eyssonii cum auctoris respon­sionibus , Ibid., 1675. 80. Anatomia secundinae vitulinae triginta octo figuris propria auctoris manu delineatis illustrata , quae praeter observatam naturanz et constitutionem universae secundinae Mitts , ac partium singalarum usum quoque et utilitatem docet. Prae­tnittuntur literae Tho;nae Bartholini cum auctoris ad eundem responsionibus. Traj. 1675, go. De door hem beloofde dissertatio de Medicinae imperfec­tione ejusque causis , ac de perficiendis modo ac mediie , is fiat in het Hat verschenen. Zie Mcrklin, Lindia. renovate , p. 835 ; Burman. Traj crud , p. 144 seqq ; Co cceji, Opp., T. V111. ep. 136; Anecd., T. II. epit. 374; Jocher, o. h. w. ; van Kampen, Geschied der Lett. en W etensch. , U. H. bl. 63 ; Bournan, Geschied. der Geld floogesch., D. 1. bl. 220 , 328 , B. II. bl 606 , 655 ; Cat. Bible a Roy, T. 1. p. 343 ; l'ioordenb. der Zamenlev. ; dlanhangs. op Nieuwenhuis, o. h. w ; Kobus en de Rivecourt, Bandwoordenb. ; Pog­gendorff, IlandwOrterb zur Geschichte der exacten Iiissenschaf­ten , o. h. w ; Cat der durst. Bibl. p. 191 , 193 , 194. HOBOKEN (ANTHONY VAN) heer van Rhoon , Pen­drecht en Cortgene , chef van het to Rotterdam gevestigde bandelshuis A. van Hoboken & Zonen. Het leven van dezen merkwaardigen man• was een reeks van gelukkig geslaagde handelsondernemin gen , gedurende welligt 75 wren. Hij hegon den handel in zijne geboortestad Rot­terdam op jeugdigen leeftijd en op nederige wijze en hij eindigde als een zeer vermogend zeehandelaar , toen hij den 14 Januarij 1850 daar in 93jarigen ouderdom ont­sliep. Met betrekking tot Nederlandsch-India onderscheidde hij zich op velerlei wijze , vooral tijclens de regering van koning Willem I. De diensten, welke hij voor en na aan het ministerie van kolonien bewees , waren talloos en zouden eene afzonderlijke vermelding waardig zijn. Het uitgebreid vertrouwen dat hij genoot en het aanwezen to Batavia van een algemeen geacht agentschap van zijn huis, sedert de eerste tijden der weder in bezitneming der 0. I. kolonien , bekend onder den naam van ten Brink en Reijnst, later en no nog onder dien van Reijnst en Vinju , gaven daartoe gedurige aanleiding. En toen de graaf van den Bosch in 1830 het kultuurstelsel op Java in­voerde, en de producten ter verkoop naar Nederland zond, was het voornamelijk A n t bony van Hobo k en, die een koopvaardij vloot in de vaart bragt , met regt een sieraad van Nederland. W ill e in I schonk hem eei st het ridderkruis Willem II het kommandeurskruis der orde van den NederlandschPn leeuw en eindelijk W illem III het ridderkruis met de ster van de orde van de eikenkroon. Hoboken stond in hooge achting bij zijne land- en stad­genooten en verdiende de hulde hem zoo bij zijn leven als na zijn dood toegebragt. Van Toll e ns bestaat een Feest­dronic op de inhuldiging van A. van Hoboken als Beer van Rhoon en Pendrecht. Zie Nieuwe Rotterd. Courant 15 Jan. 1850 ; Handel van het Incl. Genootsch. 1860, bl. 72; To en s, alez. onuitge en verspr. gad bl. 67. HOCHEDAEUS (JEAN) of Ho c h edd , gezegd de la V igne, de tweede Waalsche predikant in 1585 uit Ant­werpen to Amsterdam beroepen, in 1622 in den ouderdom van 80 jaren overleden. Zijn zinspreuk was Patienter et prudenter. Men vindt zijn afbeeldsel met een LatUnsch en Fransch vers van J. C r u c i u s en een uitvoerig rand­schrift in het Latijn. Zie Wagenaar, "Past. , D. VII. bl. 577; Harderwijk, Zin­spreuken van Nederl Manacle ; Muller, Cat. van Portr. ,PIED (DANIEL JAN Baron DE). geboren 1657. Wij ontmoeten hem het eerst als secretaris van den Nederlandschen ambassadeur aan het Ottomannische hof, teen deze in 1680 zijne openbare intrede te Konstantinopel deed. In 1687 met commissie van genoemden ambassadeur in het vader­land teruggekeerd , werd hij door de Staten tot consul van Smirna aangesteld. Aldaar kwam hij den 23 Junij 1688 behouden aan. Met denzelfden ijver , waarmede hij de belangen der Hervormde Gemeente te Smirna voorstond , beschermde hij de verdrukte Joden in de Levant , en door zijne geschenken van oudheden aan bet oudheidkundig kabinet te Leiden , betoonde hij zich een voorstander der wetenschappen. Hij was bevriend met G ij s b e r t C u p e r, met wien hij tusschen 1687 en 1716 eene briefwisseling onderhield , van welke (1702-1716) de Deventersche hoog­leeraar P. B o s s c h a een uittreksel heeft gegeven. Hij stierf te Smirna den 10 November 1723 in den ouderdom van 66 jaren als consul van H. H. M. in Anatolid , Mitilene en Selo. Den 14 van die maand werd er te Smirna een lijkrede op hem gehouden uit Openb. XIV : 13 door Herman van der Horst, van 6 April 1718 tot 9 Maart 1727 predikant aldaar , die het volgende grafschrift op hem vervaardigde : HOC H1411 slIeusch , minsaem, vriendelijk , onschendbaar in zijn handel , ultondborstig, blank en trouw, voorbeeldigh in den wandel , sIn grootheid needrig , ver van waen of ydle pragt , sBij vriend en vreemdeling geeert , gemint , geacht. sTrouw minnaar van de deugd, in liefdepligten blaekend , sin godsvrugt ongeveijnst, in alien opzigt waekend sTen voordeel van 't gemeen , en alien zielen lust, s Was hij , wiens overschot in deze lijkbus rust. »De leemen but , gekrenkt door smart op ramp gehoopt , sWierd na lang wagglens , door den dood geheel gesloopt , Wat wonder ? want die was onmagtigh te bevatten, bDen rijken zamenvloet van zoo veel dierbre schatten." Hij huwde eerst met de zuster van Justin us Colye r, daarna met diens dochter C a t h a r i n a C l a r a. De eerste stond in hooge achting bij de sultane Valid d, of weduwe van Mahomed IV , gelijk blijkt uit den brief door d e Hoch e p i e d geschreven en door dr. Sc hotel mede­gedeeld, waardoor het berigt van van W ij n ter plaatse hieronder vermeld , volkomen bevestigd wordt. Bij de laatste verwekte hij de volgende kinderen : Justinus Constantinus, geboren 22 Junij 1680, die hem derikelijk als consul van Smirna opvolgde ; Geer ­truida Constantia, die in 1718 huwde met Johan Cooke Esq. Engelsch consul te Smirna ; Daniel Alexander, die in 1727 huwde met Catharina Elisabeth Tremeaux; en Jacobus Byzantiiius. Zie floll. Merc. van 1687, bl. 174; van Wijn op Wagenaar, Tad. /list., D. XVIII. bl. 6; van Kampen , Vaderl. Karakterk. , D. II. bl. 484 ; Collot d' Eseury, liollands Roem , D. II bl. 354; de .elanteek.; BjOrnsrahl, .Reise , D.VI.bI. 24 ; Sehotel, Gesch. Lett. en Oudheidk. Vitspann. , bl. 194 ; Kist en R o y a a rd s , Narl. 41-chief voor Kerkel. Geschied. , D. VIII. bl. 302 ; M. Si e g e n bee k, Geschied. der Leijdsche floogeschool, D. II. bl. 125 ; J. G. t e W a­t e r , Narratio etc. , p. 159-163 ; Mr. H. J. K o e n e n , Geschied. der Joden in Seder'. , bl. 255; K. J. R. van Harderwijk, lets over Justinus Colyer , in N ijhoff's Bijdr. van Nederl Geschied. en Oud­heidk. , D. VII. bl. 71 ; P. Bo s s eh a, Geschied. van Oostelfjk en Noordelijk Europa , Voorrede en bl. 240 volgg. ; Mr. B o d e 1 e n-Luis in Konst- en Letterb. 1861, bl. 29 ; Navorscher , D. II. bl. 282; van der Chijs, Notice sur le Cabinet Numismatigue de l'Cni­versite de Leyde , Introd. HOCK (JAN VANS. Zie Hoeck e. HOCXEMIUS (JoANNEs) , Hoxsemius of Hons e­mius, aldus genoemd naar Hocsem , een dorp in het land van Luik , werd in Februarij 1278 geboren, gelijk hij zelve schreef: nMille ducenteno bis quarto septuagino , sAnno , sum mundo natus sub mense secundo." Na te Leuven , Orleans en elders zich op de wiskunde , wijsbegeerte en regtsgeleerdheid toegelegd te hebben , werd hij eindelijk kanunnik en scholasticus bij de St. Lambertus kerk to Luik. Hij is meermalen ten behoeve van de kerk te Luik als gezant naar Rome gezonden , en heeft ook brieven aan den pans , de kardinalen , den koning van Frankrijk en den hertog van Braband geschreven. Hij was een scherpzinnig , geestig en rondborstig man , beoefende de wijsbegeerte , regtsgeleerdheid , geschiedenis en dicht­kunde , en heeft daarvan de volgende bewijzen gegeven : ilistoria et res gestae Episcoporum Leodiensium (oh anno 1247 ad sua tempora) edits et notis illustrata a Joan. Chapea­villio. Leodii , 1613 40. in Tom. II. Syllog. Scriptorum de Episcop. Leid. p. 273-514. Digitus forum utriusque Juris ordine Alphabetico. Flores Auctorurn et Philosophorum ordine Hij stierf in 1348. Zijn grafschrift werd in de cathedrale to Luik gelezen en worth ook vermeld bij V a 1 e r i u s Andreas. Zie Fabri ei i Bibl. med. et inf. Latin. , Lib. VIII. p. 798 ; Vossius, de !list. Lat. , p. 529; Valer. Andreas, Bal. Belg., p.519; Foppens, Bibl. Belg. , T. P. HODENPIJL (JAN VAN) , afstammeling nit het aloude Hollandsche geslacht van diets naam , afkomstig , ale men meent , van de heeren v an A v e n n es , uit Henegouwen , zoon van Dirk van H o de n p ij 1 en van de dochter van Gerrit van Heemstede en Maria van Polanen, was een dapper krijgsrnan en sneuvelde in 1426 in den slag bij Brouwershaven tusschen de Hoekschen en Engel­schen , onder Fi ls water, en de Kabeljaauwschen. Ilij huwde Eli sabeth, dochter van Floris van Hee ms te de en liet kinderen na. Goudhoeven, Efoogstraten, van Leeuwen enlKok in de Genealogien an dat geslacht; M ey er u s ad annum 1425; v a e i Rer. Brabant., Libr. XVIII. p. 239; Vermeerderde Beka, p. 406; Nieris, Charterb. , D. IV. bl. 829, 832, 845; Balen, Be­schrfjv. van Dordrecht , bl. 753; S m i d s, Schatk., bl. 139. HODENPIJL (DIDERIK VAN) is op last van Maxim i­liaan van Oostenrijk, op Maria Hemelvaart 1490, te Dordrecht met meer andere edelen en gemeenen van de Kabeljaauwsche zijde cm het leven gebragt. Hij liet een zoon na Albert , die in het liedeken ills Didrik uit den huyse enz., meer dan eenmaal genoemd wordt E del har t. Zie 1Vavorscher , D. II. bl. 281. HODENPIJL (ADRIAAN), ridder, stalmeester en kapitein van de compagnie voetknechten van zijne excellentie prins He n d r i k van Nassau, redde in 1605 diens 'even bij het huffs te Broek, stierf den 27 September 1610 en werd in het koor van de nieuwe kerk te Delft begraven. Zie Leven van Fredrik Bendrik , D. I. bl. 19 ; Bosseha, Ileldend. to Land , D. I. bl. 409; W agenaar, Va. Ilist. , D. 1X. bl. 193; Navorscher , D. II. bl. 285. HODENPIJL (J. GIJSBERTI) beroemd geneesheer te Rotterdam , overleden aldaar 13 October 1837. Hij schreef behalve Waarnenzingen onztrent de thans heerschende epidemic der kinderziekte (Rotterd. 1818 80.) , en over de cholera, eenige Bydragen tot Duitsche journalen, die zijne benoeming tot lid der geneeskundige maatschappij te Berlijn ten gevolge hadden. Zie Konst- en Letterb. 1837, D. II. bl. 274. HODENPIJL (Mr. A. GIJSBERTI) neef van den vorigen, geboren 2 December 1809 te Schiedam, gestorven te Leyden , schreef, behalve eenige verhandelingen : Willem van Bergen , student aan de Leidsche hoogeschool , Leid. (Amst.) 1839. 2 d. gr. 80. HODGES (CHARLEs HOWARD) beroemd portretschilder , een Engelschman van geboorte doch sedert 1788 te Am­sterdam gevestigd. Volgens Im m e r z e e 1 vereenigde zich in al zijne afbeeldingen eene onovertrefbare gelijkenis , een krachtig en schoon koloriet en een breede penseels­behandeling. „Men moet Hodges ," getuigt K r am m , „de zeldzame , hem alleen eigen bekwaamheid toekennen , van destijds aan zijne portretten een hoogst edel en fat­soenlijk uiterlijk te hebben gegeven , niettegenstaande de natuur hem dit niet altijd voorspiegelde. „Hij voegde daarbij eene treffende gelijkenis , waarin het voile karak­ter van den persoon , door hem als het ware op eene be-. tooverende wijze , bij de wezenstrekken werd uitgedrukt." Bij schilderde een aantal voorname staatslieden , geleer­den en kunstenaars van zijn tijd , o, a. den raadpensiona­ris Schimrnelpenninck en Lodewijk Napoleon, ten voeten uit , Z. M. koning Willem I, J e ro n i m us de Bosch, M. van Marum, Reinier Vinkeles, Alevrouw Z iesen is, geboren W at t ie r, de profes­soren te Water, Cras, Willmet en anderen in het Trippenhuis te Amsterdam. Hij spoorde ook een aantal koperen platendoor Scheltus en Bobtius Bolswert, Pont ius en Vorsterman gegraveerd op, om die op nieuw uit te geven. ( Oeuvres de Rubens et van Dyck , ou Recueil des princi­paux Tableaux de cos deux illustres Peintres , gravds par Scheltus et Boetius Bolswert , Vorsterman et Paul Pontius , Amst. 1808 , Atlas formaat.) moet ook onder de beste mezzo-tinto graveurs van zijn tijd worden gerangschikt. Als zoodanig vervaardigde hij de fraaije Ai beelding van Wierd Adels, stuurman op het El ollandsche korschip de 13loeyende Blonz , die zig van dezen bodena , nadat dezelve dour de Franschen was genomen , met veel bravoure ?wester gernaakt , en den 5 Augustus 1794 te Vlis­singen opgebracht hee, t en van Christiaan Cornelis , nzatroos op het 1 ollandsche kofschip de Vriendschap , die zich van dezen bodenz , nadat dezelve door de Franschen genomen was, met veel bravoure wester gemaakt en den 1 Augustus 1794 te Vlissingen opgebracht bee ft ; het Portret van den Raadpezz­sionaris Schimmelpennifick , een Ilaringvrouw/je naar i 1 e t z u, een fraaije plaat naar de beroemde schilderij van Re m b ra n d t, bekend onder den naam van den Scheepsbonewneester thans to Londen , een Gekruiste Christus net Maria en Johannes naar van Dyck en anderen. Ook etste hij een naauw­keurige copij naar het hoogstzeldzame prentje van B. B r e e n-berg, Bak-beer genaamd. Hodges behoorde tot de commissie , die na de hersteiling van Nederlands zelfstan­digheid de, ons door de Franschen ontroofde schilderijen nit Pariis heeft terug gehaald. Hij was lid der 4e klasse van bet konir.klijk Nederlandsch instituut en stierf te Amster­dam , den 24 Julij 1837 in den ouderdom van 73 jaren. Fen aantal zijner fraaiste gegraveerde portretten , waar­onder eenige proefdrukken , berusten in het Leidsche Plaat­kabinet der hoogeschool. Zie Ferslag der Openb. zitting van het Kon. Ned. Inst. 1838 ; Konst- en Letterb. 1837, D. 11. bl. 49; Immerteel, Lev. en uerk. der Boll. ex Vlaamsche Kunstsch. , D. 11. bl. 41; Kramm, Lea. en werk. der Boll. en Vlaamsche Kunstsch., D. IV. bl. 699. HODGES (J. N.) , zoon van den vorige , beoefende de kunst en dreef handel in oude prenten in compagniescbap met een Duitsch huis. Zie Kramm, Lee. en werk. der Boll. en Vlaamsche Kunstsch., D. IV. bl. 699. IIODORP (HENRIK), een Hollandsch koopvaardijschipper, beroemd door zijn manhaftig bedrijf tegen de Turken. In 1693 zich met zijn schip in de Middellandsche zee bevindende , werd hij door drie Turksche zeeroovers aan­getast. Na fang en hevig vechten gelukte bet den Turken hem aan boord te klampen en honderd man op zijn schip over te zetten. H o d o r p begaf zich hierop naar den bak en de schans , en verweerde zich van daar zoo dapper , dat als de Turken op hem zochten in te dringen , hij , door middel van springkisten , een goad getal van dezels e deed in de lucht vliegen. Toen deed hij met de zijnen eenen uitval , zuiverde zijn halidek van de vijanden , en noodzaakte ze in bet voorste gedeelte van het schip eene wijkplaats to zoeken. Vervolgens wierp hij zoo hevig met handgranaten , en schoot langs bet schip met zijn geschut zoo geweldig, dat de Tut ken ten langen laatste genoodzaakt werden zijn schip te verlaten. Thans wendde het H odor p naar den wal , met oogrnerk om zijnen vijand to ontzeilen, doch do Turken vervolgden hem derwalrts en vielen van nieuws op hem aan. De moedige kapitein was nu zeer zwaar gekweist , on had van al zijn Yolk , zoo aan gewonden als gekwetsten , niet meer overig dan drie en dertig man, een veel te zwak getal om aan de roovers , bet hoofd to kunnen bieden. Om evenwel hunnen wensch te verijdelen , werd Hod or p 54 nu te rade zijn schip in brand te steken , en zich voorts met at zijn yolk in de boot aan de genade der golven over te geven , in de hoop van eenig schip of land to zullen aantreffen. Hij voerde twee gevangene Turken mede van degenen die eerst zijn schip geenterd hadden. Na eenig omzwerven in zee naderden zij de Spaansche kust. Hier ortmoetten zij vijf galeijen , die II odor p nevens de andere gekwetsten overnamen. Het gezond yolk vervolgde zijne reis net de not en kwam behouden in Spanje aan wal. Zie Europ. Mere., D. I. S. 4; Kok , Woordenb., D. XX. bl. 610. J. C. deJong e, Gesch. van .Neerl. Zeew., D. IV. bl. 532. HOECGEEST (CoRNELts) , schilder , van wien men eene sehilderij , het inwendige der nieuwe kerk te Delft voorstellende , uitmuntend van effect en files gepenseeld , heeft , in het koninklijk museum te 's Hage. Hij beoefende ook de graveerkunst. De eenige prent , die van hem bestaat , het inwendige cener kerk, met beelden , is door K ram m beschreven. Zie van Gool, Nieuwe Schouwb. der Nederl. Kunstsch., bl. 29; Immerzeel, Lev. en werk. der Boll. en 11 laumsche Aunstsch., 1). 11. bl. 43; K r a ni m , Lev. en werk. der (loll. en Vtuumsche Kunst­schild., D. IV. bl. 699. HOECGEEST (Raclin') , portretscbilder to 's Hage , mogelijk de vader van C o r nelis, werd lid van het St. Lucasgild aldaar in 1610 , hoofdman in 1632 , deken in 1628. Hij is voor 1656 overleden. Zie van Gool, Lev. der Schild. , D.11. bl. 508; Kramm, Len. en week. der Boll. en riaarnsche Kunstsch. , D. IV. bl. 699. HOECK (JAN vAN) , of v a n den Hoeck e, zoon van Willem van Hoeck en van Apolline Janssens, werd den 6 September 1598 te Antwerpen geboren , werd leerling van Ru bens , dien hij nagenoeg in talenten en ver­worvene eereblijken heeft geevenaard. Hij beoefende in zijn jeugd ook de letteren en wetenschappen , en meester en leerling }hadden dus denzelfden smaak gemeen. Reeds had hij groote vorderingen in de kunst gemaakt , toen hij zich ,.)ver Duitschland naar Italie begaf , en studeerde eenigen tijd , zonder zich bekend te maken , to Rome. Men ver­langde dat hij zich daar mogt vestigen , doch hij begaf zich liever naar bet hof van keizer F e r d i n a n d II , waar hij uitstekende kunstwerken voor kerken en paleizen, de of beeldsels der prinsen en grooten van Duitsehland , ook aan de hoven der keurvorsten vervaardigde , en groote roem , eer en voordeel inoogstte. Gaarne had men hem te Weenen gehouden , doch Heide voor zijn vaderland deed hem besluiten den aartshertog Leopold naar Vlaander en te volgen , hij verkreeg den titel van eersten schilder van diens huis. 1lij bled* de kunst beoefenen tot - het jaar 1650 of 1651, dat van zijn flood. Van H o e c k teekende vast en naauwkeurig; zijn koloriet was krachtig en natuurlijk, ook in zijne groote werken was zijn delicaat penseel kennelijk. Zijn portretten zweemden naar die van van Dijk. Men vindt van hem te Leuven in de kerk van St. Quen­tin een Graflegging , te Brugge een Graflegging en een Christus aan het kruis ; te Antwerpen in de St. Jacobs­kerk de Aanbidding der Wyzen ; te Weenen in de groote entrée-galerij het Portret van Leopold Wilhelm, geharnast te paard gezeten, en door geniussen omringd; in de galerij het Portret van Philips IV koning van Spanje. Er wordt hem ook een geetste prent , de H. Johannes ten halve lijve voorstellende , toegeschreven. Zie van Mander, iloubraken, Jacob Cssper Weyer­m a n, 1mmerzeel, Lev. en werk. der Boll, en P laconsche Kunsts , D. II. bl. 43; Kramm, Lev. en werk. der Boll. en V laarnsche Kunsts., D. IV. bl. 700; Cat. du ,Ilusee cr Anvers 1857. HOECK (JASPER VAN) een Antwerpsch sehilder , die in 1596 door Juliaen T e n i e r s in het St. Lucasgild aldaar als leerling en in 1604 ale meester ontvangen werd. Zie Kramm, Lev, en werk. der Nil. en V laamsche Kunstschild., D. IV. bl. 700. HOECK (KAREL VAN) of H o e c k e. Van hem komt voor op den catalogus der nagelaten kunstverzan3eling van den conferentieraad B u g g e s to Kopenhagen (1837) een land­schap met een grot aan het water, waaibij op den voor­grond woningen, en verder met vee en beelden gestoffeerd. Zie Kramm, Lev. en werk. der Boll. en Flaornsche Kunstsch. , D. IV. bl. 700. HOECK (ROBERT VAN) of Hoecke, mogelijk wel eon zoon van J a n. Men wil dat in 1609 te Antwerpen is geboren , doch welligt moet dit later gesteld worden , wijl hij eerst in 1645 als meesters zoon in het St. Lucas­gild te Antwerpen werd ingescbreven. Hij was een con­troleur der vestingwerken van geheel Vlaanderen en schilderde kampementen , belegeringen , optogten, waarvan de fignur­tjes zoo klein zijn , dat men , om ze naar waarde te Echatten , een vergrootglas moot gebruiken. Te Parijs zng D e s e a mpg van hem een kamp met een uitgestrekt veld en een talrijk Leger, waarbij men krijgsmanoeuvres , straf­oefeningen enz. zag voorgesteld. Voor de abdijkerk van St. Winox te St. Winoxbergen bij Duinkerken, schilderde hij, in twaalf tafereelen, de apostelen met hunnen marteldood op den achtergrond. In de Weenergalerij bevinden zich acht schilderijen van dezen meester , waarvan er eene , voorstellende een binnen­kamer , waarin een aanregt , bedekt met een tafellaken , liggende op een ton , waarop een steenen etensl , een veld- finch en een kleine nzand op den grond , met een ketel , een oude lantaarn en ander hui8raad , de overige stellen batailles of landgezigten met legerkampen voor. Hij was ook een bekwaam graveur. Na gler beschrijft 24 zijner werken. Zij n portret komt voor in de B i e, G. Coques pinxit O. Caukercken Sculpsit, in 4°. lie Immerzeel, Lev. en werk. der loll. en VThamsche Kunst:. , D. II. bl. 44, Kramm, Lev. en work. der [loll. en I' laamsche Kunsts., .1). 1V . hi. 700. HOECK (JAcoBus), of Jacobus A n gularius, deken te Naaldwijk , berispte W es s e l G a n s f or t over ziin gevoelen wegens den aflaat , en bewijst integendeel de gegrondheid er, van aan. lie Weaseli Gansfortii, Opera, (Gron. 1614)p 871; Kist enRoyaards, !fork. Archie/ inzonderheid van Nederland, 1). 1. b1. 193. HOECKWATER (CuRisPhiN) , wonende in de Poten , in de Groene tent te 's Hage, in 1667, nitgever van de stedelijke courant , getiteld : de Haegge PostTijdingen , op - een half vet in klein folio formaat gedrukt. Zie van den Bergh, 's Gravenh. Bijzonderh. , D. I. M. 63, 61. HOEDT (J. H.). Van dien kunstenaar komt voor het Portret van Ward Bingley in het caracter van Avangaro , Rotterd. bij J. Hof h o u t en Z n., 1802. Zie Kramm, Lev. en work. der loll. en V laainsche Kunstscliild D. IV. bl. 701. HOEDT (J. H.) , beroemd tooneelspeler , mededirecteur van de koninklijke Nederduitsche schonwburg. Hij vierde den 16 Januarij 1824 als zoodanig de vijfentwintigste ver­jaring van die betrekking. lie Konst- en Letter& 1824, D. I. bl. 62. HOEF (ADRIAAN VAN DER) , lid van bet hof van Hol­land te 's Hage. Toen de Spaanschgezinde leden van het hof , na het overgaan van Delft en Rotterdam aan de Spaansche zijde, 's Hage verlieten en naar Utrecht ver­trokken (1572) , bleef hij en eenige andere staatsgezinden aldaar achter. Zie B o r, Nederl. Oorl. , B. VI. bl. 288, (396-397); Wag en a a r, rad. lust. , D. VI. bl. 381. HOEF (CoRNELis them VAN DER), licentiaat in de beide regten , ontsliep , na zijn terugkomst uit Frankrijk , den 1 Maart 1603 te Oudewater , in den ouderdom van bijna 24 jaren. Zijn grafschrift leest men in de kerk te Oude­water en bij Kinschot, Beschrijv, van Oudewater, bl. 37. HOEFHAMER (H.) schreef : .Rede'v. over den invloed der weldadigheid op het burgerlijk en volksgeluk , Amst. 1825. 80. HOEFHAMER (IJsBRANDus) zoon van A l b e r t u s H o e fh a m er , predikant te Bedijkte Schermer (1727), werd daar geLoren 23 November 1727, studeerde te Harderwijk en laatst te Leyden , predikant te Graft 11 Maart 1753 , te Nieuwe Niedorp in 1757 , den 29 Januarij 1765 van Nieuwe Niedorp te Dordrecht beroepen en vertrok in het begin van 1769 naar Amster­dam , waar hij den 26 Februarij l 798 overleed. Hij be­oefende de Nederduitsche pot zy , blijkens zijne voor de pers gereed gemaakte doch niet uitgegevene Verzamelinz van geestelei Ice gedigten in 40. Hij buwde A g n e t a Ma r-gar et ha Wakker, die in 1796 overleed , waarbij bij 5 zonen en 3 dochters verwekte, en bij zijn overlijden nog 2 zonen en 1 dochter in leven waren. Zie Philips Serrurier, De getrouu;e en roorspoedige lecraor , voor&estelt in eene inwijings redo over I Tin. IV : 16 , ter bevesti­ging van Iisbrandus Hoefhamer ens. , Amsterdam , 1769, 80. ; S c h o-t e I , Kerk. Dordr., D. II. bl. 599 volgg. ; en Cr o ese, 11`aarnrey. der Pledik. van "bast., bI. 341 en 't vervolg bI. 141. HOEFNAGEL (Jom) of George Hoe fn aghe I, afstammeling van een aanzienlijk geslacht , in 1515 to Antwerpen geboren, oefende zich reeds vroeg in de letteren en wetensehappen. Ook had hij een onbedwingbaren lust voor de teeken- en schilderkunst , genoot daarin het on­derwijs van Hans Bol, en hield zich op zijne reizen door vreemde landen bestendig bezig met het teekenen van land- en stadsgezigten , beelden van verschillende kleeder­dragten , dieren enz. , welke hij alle met groote naauw­keurigheid en uitvoerigheid behandelde ook werd hij een uitstekend miniatuurschilder. In 1560 bezocbt en teekende h ij Fransche plaatsen , vooral in de provincie Orleans, win, 1564 tot 1567 bereisde hij het grootste deel van Spanje vooral der zuidelijke gewesten , in 1577 en 1578 Italie. Toen hij bij de plundering van Antwerpen al zijne be­zittingen had verloren , begaf hij zich met den beroemden Abraham Or t e 1 i u s naar Augsburg , waar de schat­rijke F u g g e r s hem een aanbevelingsbrief gaf aan den hertog van Beijeren , die hem honderd gouden kroonen voor een teekening gal en aanbood in zijn dienst te nemen, hetgeen H o e f n agel aannam. nadat hij Italie zou bezocht hebben. Te vergeefs poogde de kardinaal Far n e s e hem te Rome te houden , hij keerde naar zijn weldoener terug die hem tot zijn hofschilder benoemde. Na den dood van den hertog van Beijeren trad hij in dienst van F e r ­dinan d van Oostenrijk, hertog van Tyrol te Inspruck, waar hij acht jaren aan het schilderen van een prachtig misboek arbeidde , waarvoor de hertog hem 2000 gouden kroonen en een gouden keten van 200 gouden kroonen schonk. Voor keizer Rudolph maakte hij vier boeken met teekeningen van alle bekende viervoetige en kruipende dieren, vogelen en visschen en deze nam hem in dienst tegen een vorstelijk jaargeld. Overigens was hij een geleerd en welsprekend man, en een gelukkig beoefenaar der Latijnsche en Neder­duitsche poezy. Hij stierf in 1600 te Weenen. Op vele platen van het Theatrum civitatutn et admirandorum Italiae etc. a Joanne Blauw, G. F. Arnstelodani 1663 , leest men Georgius Hoefnagel depingebat , die niet weinig tot sieraad van dit prachtwerk strekten , dat op zichzelf twee deelen vormt van den beroemden Grooten Atlas van Blauw. Ook gal hij Diversae insectorum volatilium icones , ad virum depiclae per D. J. Hoefnagel typisque manditae a N. Vis­scher 1630 , in 16 platen in 4 oblong , een gedeelte van het werk getiteld : Les insectes de George Hoefnagel, graves par son his Jaques , u rage de 17 ans a Francfort en 52 pl. et dont la suite de Pura par Adr. Collaert en 24 pl. , in 4 oblong. Hij leverde vele at beeldingen van Spaansche steden can den Keulschen kanunnik George Braun, broeder van den beroemden Keulschen kunstenaar Augustus Braun, schrijver van Civitates orbis terraruni , in aes incisae et excusae et descriptione typographica , tnorali et poetica illustratae, Torn. VI, collaborantibus Francisco Hogenbergio. Chalcographo et Georgio Hoefnagel in fo majore, Coloniae ab anno 1572 ad 1618. Ook in het Fransch overgezet The'citre des cites du monde. De Bourgondische bibliotheek is in het bezit van een buitengewoon schoon door hem geschilderd miniatuur , voorstellende een gezigt op de stad Sevilla. Kra mm bezit van hem eene zeer fraaije teekening in kleuren op parkement , waarsch!jnlijk een albumblad , waarop een menschenschedel en twee rozen op haren steel aan beide zijden van het tatereel geplaalst, tegen het cranium in eene buigende gedaante zijn a fgebeeld , verder een aantal vruchten , vlinders en insecten enz. die elkander onderling tot voedsel verstrekken en alzoo vernietigen. Boven dit alles is , op een epitaaf , op een grond van ultramarijn , met gouden letters geschreven : Contuere hoc quid sit genio tantumque vacato —perm lubet : huic flee to similisquo semel. In het werk van Marco Pagliarini , Racolta di lettere sulla pittura . cultura e architectura, komt een belangrijke brief van H o e f n a gel aan den Ridder G a d d i voor , die door Fetis uit het Italiaansch in het Fransch overgezet is en die ook bij K ram m voorkomt. Zijn portret is door J. Saddler gegraveerd. Zie Iloonstraten, Lniseins, Kok, fliogr. Univ. ; Bulletin de l'itcademie Royale de Belgique , Brum. 1854, Tom. XXI (waarin eene verhandeling van E d. Fetis over hem) ; van Mander, Lee. der ,Schilders , fol. 179; Immertee1, Lev. en werk. der Holl en rlaamsehe Kunsts , D. II. b1.43; Kramm, Lev. en werk der Boll. en Vlaamscke Kunsts., D. IV. bl. 702; Witsen G e y s b e e k, liiogr. ?nth. Crit. 137 oorden6., D. IV. bl. 210; Willems, rerhand. over de Nederd. Tael- en Letterk., D. I. bl. 284; Cat. van II tt 1­them, Nrs. 7086 , 14334. HOEFNAGEL (JAcoB) , zoon van den bovengemelde , in 1575 geboren , bragt op zeventienjarigen leeftijd de studien van zijn vader in het koper. Hij stierf volgens soinmigen in dat jaar van zijn !even (1592), doch volgens Basan in 1629. Zie K r a m m , Lev. en werk. der Boll. en Vlaamsche Kunstschild., D. IV. bl. 700. HOEFNAGEL (Fatas) , mystiek en onverdienstelijk dichter uit de 18de eeuw leverde twintig stichtelijke rijmen in de Geur van geestelycke specerijen vytgebreyt en eenige stichtelyke rynzwerken over verscheyde stop tot Haerlem by Claes Bruin z. j. in het licht gegeven onder de zin­spreuk Emanuel altifdt. Zie van der Aa, Biogr. Anth. Crit. Woorden6., D. II. bl. 227. HOEFNAGEL (J.). Schreef: Schaduw en lighaam der Profeetzyen , Haarl., 1717. go. Over de Openbaringen van Johannes , Haarl., 1718. so. Over 't getal 666 , Haarl , 1722. 80. Over 't lijden van Christus Haarl. 1726 8°. Geestelijke bedenkirigen , Haarl., 1728. Over Melchizedeks hoogepriesterschap Haul., 1729. Zie Arrenberg, Naamreg. van Bock., bl. 189. HOEFNAGEL (NICOLAAs), tooneelschrijver uit de 17de eeuw , gaf uit : De fluichelaars of het Leydsche eeuwieest, ten huize van de geklopte kastelyn of de listen van waard Kogchel , en zijn vrouw Mager en Kwaad ontdekt ; kluchtsp. wader de zinspreuk: Loon na werk , alom te bekomen , z. j. De gestrafte comptoirnar of het bedrogen juffertje, kluchtsp. onder de zinspreuk: Loon na werken; gedrukt voor 't Genoot­schap , te bekomen Hage bij van Os , Leiden Hinkoop , en elders , z. j. kl. 80. Ook is hij dichter van: Het juichend Noordholland , of verhaal van de reis van Prins Willem V in Junk 1773. Amst. go. Het verheugd Friesland , o f verhaal der reis van Prins Willem V van den 4 July tot den 3 Augustus 1773 , Amst. 8®. Zie van der A a, N. Biogr. /kith. Crit. Woordenb. , D. IL bl. 228 ; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. , D. I. hi.. 111 ; A r r e n-berg, Naamreg. van Boek. HOEFNAGEL (N.) schreef: Plan ter verbetering van Ne'eirlands zeewezen , om ook de schepers der 0. en W. I. Conzpagnie bevaaren yolk te be­zorgen , Amst. 17 .. HOEFIJZER (Mr. JAN), in 1520 te Rijnsburg geboren, brouwer in het eerste hoefijzer te Delft , in wiens huis en naouterij voor de verandering der godsdienst onder het kruis gepredikt werd. Hij was in 1571 met nog een burger van Delft door den prins gemagtigd , om door hulp der ingezetenen den aanhang van Alva te helpen weeren en het vaderland uit zijne slavernij te verlossen. Hij huwde in 1550 met Baartje Maar t ens, bij welke hij ver­wekte een zoon en vier dochters. Zijne dochter Dina huwde met Abraham van der Mijl. Zie Vrolykhert, Hiss. Kerkherv., bl. 43; Ns. Genealogie der Hoe fyzers. HOEINGIUS (JoDocus) of Joost Hoe i n g h a of Hodingius, geboren te Onnae of Unna , in den lande van der Mark , was van 1603-1637 rector der kwartier­school te Harderwijk. Hij genoot eene algemeene achting in de geleerde wereld , en het ontbrak in de Dordsche synode niet aan stemmen die hem al aanstonds eene plaats, onder de BUbel-overzetters wilden aangewezen hebben. Werkelijk werd hij tot plaatsvervanger aangesteld, en hij zonde als zoodanig opgetreden zijn , ware hij niet reeds overleden , toen de dood van vroeger benoemde overzetters zijn dienst deed vereischen. Volgens een oud bescheid was hij „een man van heilzame strafheid, door giften onbekoor­lijk en onverzettelijk door bedreigingen , die altoos weer het gemeene dan eigen voordeel gezocht heeft." Hij overfeed den 9 Julij 1637. Welk een indruk op de geleerden zijn overlijden maakte , blijkt uit een brief van l'Em pereur aan Pontanus. Zie Burmanni Analect. , T. II. p. 389 seq.; Ilinlopen, Just. der Nederl Overzett , bl. 77; Kist en Royaards, Kerk. 4rchief inzonderheid voor Nederl. , D. V. bl. 117, 142, 146; Bouman, Geschied. der Geld. floogesch., D. I. bl. 78, 112. HOEJEWILT (HENDRIK ALBERTSZ.) , vriend en tijd­genoot van J. A. Leegwater, vereerde dien8 Haar­lemmermeerhoeck met een lofgedicht en schreef ook een very aan den lezer op den inhoud van J. A. Leeghwaters kronykjen. In den .Rijper Zeepostel van E. A. van Dooregeest en C. A. Posjager, vindt men het volgende aange­teekend. „Hendrik Albertszoon Hoejewilt, die men teregt den Rijper pad mag noemen is om vele redenen in ons register niet over to slaan. Hij was een persoon die refit en slecht een eerlijk en deftig leven leidde en levendig en schrander van geest en vernuft kon hij, naar de regelen eener goede en bevallige poezy, beide het ernstige en ver­makelijke met veel aardigheid, hetzij om to stichten, hetzij om to verheugen , to zamen voegen , waarvan zeer vele liederen en aangename gedichten , bij allerlei gelegenheden , door hem gemaakt , nog duidelijke blijken en getuigen zijn." Onder at zijne schoone en aardige gedichten , mag wel genoemd worden zijn rijmwerk kort voor zijn dood geschreven , inhoudende Gulden regelen , aangaande het leven en doen der menschen, volgens het A , B , C. Hij stied den 14 Februarij 1667, oud 61 jaren, in de Rijp. Zie Navorscher 1862 , bl. 168. HOEK (H) schreef: Het heilzaam oogmerk Gods in zone oordeelen en ge­richten over Amos XV : 11, 12 , Westzaandam. Zie Boekz. der gel. wer. 1779 , a. bl. 54. HOEK (J. G.). Van dezen schilder kornt, in Cat. C. B u ij s (Amst. 1828) bl. 39 voor Een blad met toorns. Zie Kramm, Lev, en werk. der Boll, en V laamsche Kunstschild. D. IV. bl. 704. HOEK (JoHAN) , zeeschilder. Op Cat. Ter westen, bl. 460 , No. 81 , komt van hem voor Een kat)/ elende zee met verscheiden schepen , in 't graauw geschilderd op een witten grond , zeer uitvoerig. Zie Kramm, Lev. en work. der 'loll. en rlaamsche Kunstschild , D. IV. bl. 704. HOEK (C. VAN) schreef : Vernederde en verhoogde Christus of des Heilants ge­boorte , levee , lyden enz., net het zitten aan Gods rechter­hand , konzste ten oordeel, met pl. en verzen , Rott. 1715 , 1716. 80. (2de druk) Amst. 1726. 80. Zie A rrenberg,, Naamreg. van Bock., bl. 189 ; Boekz. der gel. wcr. 1715 , L, bl. 218 , 1716 , 5. bl 630. HOEIC (C. vAN) leverde in 1806 eene overzetting van J. J. Bellersman's Handboek der Bijbelsche letterkunde. Zie S e p p, Proem van eene Praginat. Ceschied. der Theol. in Ne­derland , bl. 51. IIOEIC (G. VAN) Fen Zeeuw , nam 26 Maart 1695 een Franschen kaper met een snaphaanschot. HOEK (K. VAN) schreef: Ongebondene licentie, de grondslag der Rhijnsburgsche ver­draagzaanzheid, Amst.' 1702. Zie Cat, de Remonstr. te Amsterdam , bl. 100. HOEK (M.) schreef : Godsdienstige oe renin gen over den H eidelb. Katechismus , Rotterd. 1826. 2 d. 80. HOEK (SANDER vAN) werd in 1757 geboren te Rotterdam, werd predikant te Gandersum 4 November 1781, in 1785 te Wadenoijen, in 1789 te Aalburg en Heesbeen , en eindelijk in 1807 bij de Engelsche gemeente te Middelburg en Vlissingen. Hij overleed te Middelburg den 4 October 1816. Van Hoek was een werkzaam en geleerd man, en lid van het Zeeuwsch genootschap van kunsten en wetenschappen. Hij schreef: Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis der Israeliten, met ophelderende en praktikale aanmerkingen, Amst. 1805, waar­van slechts edn deel is uitgegeven. Natuur- en geschiedkundige beschrijving van den verschriA,.­kelijken watereloed tusschen 14 en 15 an Louwmaand 1808, Haar!. 1809, 3 d. met pl. Geschiedlcundig verhaal van de landing en den inval der Engelschen in Zeeland , Haarl. 1810 , lste d. Het vervoig is, uithoofde van de kort daarop plaats vindende inlijving van ons vaderland in het Fransche keizerrijk , niet uitgekomen. Zie Konst- en Letter& voor 1816 , bl. 241 , very. , Glaaius, Godgel. Nederl. , D. I. bl. 113 ; Cat. J. Schouten, bl. G2; Cat. Ileringa, hi. 135. HOEK P. VAN DEN) gaf uit : Alle zijne Gedichten , benevens zijn Karel de Stoute , Amst. 1716. 40 • Zie Arrenberg, Naamlijst van Reek., bl. 109. HOEK (D. VAN DER), geboren te Zierikzee, 24 Februlrij 1733, werd predikant in 1757 te Ouddorp, in 1770 te Waarden, in 1776 te Oudelande , in 1780 te Poortvliet , in 1787 te Overzande , in 1792 te Baarland, in 1799 te Grijpskerke, daar hij overleed 7 Januarij 1803. Hij sehreef: Belydenis des Geloof8 der Gereformeerde kerken in Neder­land verklaard , Utrecht 1791 , 2 st. 8 0. Zie Boekz. 1803, a. bl. 295. HOEKE (PETRus VAN) , predikant te Nieuwenhoorn , in het land van den Briel (1685), te Edam (1696), Leeuwar­den (1698), Enkhuizen (1702), Leyden (1705) en aldaar gestorven in April 1711. Schreef: Korte schets der Gocldelyke waerheden, Leiden, 1718. 80., ook in het Latijn in 1708 uitgegeven. Over Haggai, Zacharia en Malleachi , Leiden, Amst, 40, Over Nahuna , Habakuk en Zephanja Enkh. 1706 Leiden 1709. 40. Over Job , Franeker 1709 , Amst. 1729 , 40. In Epistola ad Hibraeos , Lugd. Bat. 1693. 40. Over de brief aan de Hel reen Amst. 1718 40, De Wet en het Evangelie, Leid. bij J o h. d e Vivid, 1696 80. Zie lloekzaal der gel. wer. 1778, a. bl. 486; de Paauw, Perv. op Veeris , Nam der Pred., hi. 98, Arrenberg, Naamreg. van Bock. , bl. 189 ; Cat. de Groe, bl. 40 , 41. HOEKSTRA (ALBERT TEN BROECKE). In 1765 uit een aanzienlijk geslacht in Friesland geboren , werd hij tot de studien, en met name tot die der regten opgeleid en verzuimde daarbij niet de Grieksche en Latijnsche letterkunde naarstig te beoefenen. Een geruimen tijd bekleedde hij in zijn vader­lijk gewest den eervollen en belangrijken post van griet­man , dan zijne gehechtheid aan het vorstelijk huis van Oranje was oorzaak, dat hij met de omwenteling van 1795 niet slechts buiten alle openbare betrekking geraakte, maar ook waarschijnlijk voor een geruimen tijd het land verliet. De letteroefeningen , die hij nooit uit het oog had verloren , maakten voor hem toen zijne hoofilbezigheid uit. In het bijzonder vestigde zijne smaak zich thane op de beoefening der oud-Friesche taal ; en om tot hare kennis dieper door te dringen , hield hij zich bezig met het lezen en door het vervaardigen van uittreksels zich ten nutte to maken van alle de overblijfselen der Mesogothische , Angel­saksische en oud-Duitsche , mitsgaders der oud- Neder­landsche , bijzonder der oud-Friesche taal , welke hij koii magtig worden. Ongelooflijk is de arbeid hieraan door hem besteed , en de menigte van aanteekeningen , op die wijze door hem bijeenverzameld , zoo groot , dat niet ligt eenig geleerd taalbeoefenaar , in ons vaderland althans , een gelijken voorraad zal hebben aan te wijzen. In de eerste plaats wilde hij dien voorraad akin de bewerking eener nieuwe uitgave der kunstgewrochten van den beroemden land­trieschen dichter G ij s b e r t Japiks dienstbaar maken. In 1813 , toen hij reeds sedert een geruimen tijd te Haar­lem gevestigd was , deelde hij , met een berigt van intee­kening op eene nieuwe uitgave van dien dichter , door middel van de Konst-en Letterbode , eenige proeven van zijne voorgenomene bewerking mede , welke door den rijk­dom van belezenheid en diepe taalkennis , daarin door­blinkende , de bewondering van alle deskundigen wekten ; doch het ongunstige der tijdsomstandigheden was oorzaak dat het plan van inteekening geen genoegzarne deelnerning vond , om de uitgave van het werk te doen ondernemen. H oekst r a werd daardoor niet afgeschrikt zijne geleerde taalstu&en voort te zetten. Van nu of hielden inzonder­heid ook etymologische nasporingen hem onledig , ten welken einde hij meest alle bekende , vooral oude talen onderling vergeleek , en tot hare innige verwantschap zocht door te dringen. De roem , dien hij als taalkundige zich had verworven , was oorzaak dat hem de leerstoel der Neder­landsche taal- en letterkunde aan de hoogeschool te Leuven werd aangeboden , doch hij had meer .geschiktheid om de grondige kennis der taal door de uitgaaf van geleerde schrijvers dan door onderwijs te geven. Hij legde dus zijn ambt neder en vestigde zich te Amsterdam , waar de tweede klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut hem tot medelid aannam. Vele redenen had de klasse om zich met deze keuze geluk to wenschen , daar zij gedurig hoogst belangrijke en leerzame proeven van zijne diepgaande en uitgebreide taalgeleerdheid ontving. Fen der merkwaar­digste was zijn Specimen Etymologici Philosophi naar aan­leiding der Angel-saksische Paraphrasis van Genesis, welke door een Engelschen monnik , met name C a e d m on in de VIIde eeuw vervaardigd werd. In het laatst van zijn Leven werd hem van gouvernementswege de taak opgedragen om de nog in het duister schuilende overblijfselen onzer oude taal- en letterkunde uit de XIIIde en XIVde eeuw , tot opheldering van de taal en zeden der oud­heid in het licht te brengen en ter uitgave gereed te rnaken , waartoe 's lands drukkerij werd opengesteld. Doch het mogt hem niet gebetiren zijn arbeid zoo ver te voltooijen dat er iets van in het licht kon verschUnen. Hij stierf den 27 van Oogstmaand 1829, in den ouderdom van 63 jaren. Hij schreef: Nuttigheid van de Taallcennis der Middel-eeuwen , alsmede die der Oude Vriezen , (Amst. 18 . .) 80. Proeve ter inteekening op eene uitgave van G. Japix Vrie­ sche Rijmlerid in 3 dln. naar den druk, van 1668, ver,,eterd en met taalk. bydragen in Konst- en Letterb. 1813 , 1814, 3 St. De Maatsch. van Ned. Letterk. bezit ti an hem in hands. Twee brieven van Mr. A. ten Broecke Hoekstra , de eene in d. 26 April 1814 aan . . . . over de °fielding van Kealje , Keal, Kalven , Kalf ; de andere in d. 29 Wynm. 1815 aan den Hoogl. A. Ypey te Groningen in het Boeren-Friesch, 40. Anglo-Normannica cujusdam in Monachos et Moniales Sa­tyra , quae Dialecti Normannico-Saxonicae ofert specimen ex Hickesii Thes. Gramm. .Anglo-Sax. et Moesegoth. ; met .Nederduitsche aanteekeningen van A. ten Broecke Hoekstra 67 bladz. Met adviezen van de Heeren H. W. Tydeman Is. van Harderwijk en L. Ph. C. van den Bergh , 40. Het Krakumal van Regner Lodbrog , met vertaling en ver­klaring van N. Westendorp en compositie op muzyk , 13 bladz. 40; alsmede een ander afschrift , met Latijnsche ver­taling en korte aanteek. van A. t. B. H., 16 bl idz. fol. Daarby het advis van een der beoordeelaars , Ds. H. S. Hal­bertsma, Zie Konst- en Letterb. 1828 , D. II. bl 147 , 1829 D. H. hi. 372; Yerslag der openb. zitting van het Eon Ned. Inst 1830 ; Handel. der Jaarl. V ergad. van de Maatsch. der Nederl. Letterk to Leyden 1829; Mandel. der Maatsch van .Nederl. Letterk. 1837 , bl. 58, 69; 1838, bl. 64; Y pey, Geschied der Ned. tale ; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk., D. I. bl 66, 88, 332, 333. Sminia, N. Naainl. der Griehn., bl. 75. HDEKSTRA. , (FREERK) werd in 1765 geboren , was langen tijd leeraar der Doopsgezinde gemeente te Harlin­ gen , bewees het kerkgenootschap waartoe hij behoorde in Friesland gewigtige diensten , en stierf in 1831. Bij schreef: Godsdienstige vertoogen , Harlingen 1800 , 80. Vragen en antwoorden over de Godsdienst , Haarl. 1805. Lij kr ede op Oosterbaan , Amst. 1t07. Kerkelyke redevoeringen bij game en buitengewone gele­genheden , Gron. 1815. De geschiedenis van Jezus, in gesprekken, Harl. 1815. De geschiedenis der Apostelen, in gesprekken, Hari. 1818. De gelykenissen van Jezus,, gesprekken , Haarl. 1821. Zedelij ke en godsdienstige V ertoogen, iste en 2de Stuk, Arnh. Kerkelilke redevoeringen , Haarl. 1837. Zie Glasius, Gadget. Nederl., D. I. bl. 114; de Crane, Cat., bl. 80. HOEKSTRA (J. A. S.) leeraar bij de gemeente der Mennonieten , leefde in de XVIIIde eeuw en maakte zich als dichter bekend door verschillende stukjes in .Mengelin­gen van het Utrechts Genootschap : Vlyt de voedster der wetenschappen. Hij schreef ook : Dichtk. • Mengelingen , Amst. 1800 , 4 st. 80. Leerredenen en Bedestonden , Utrecht, 1787. 80. Leerredenen , Utrecht, 1793. 80. lets ter handhaving en bevordering van waarheid en pligt leerredenen , Amst. 1794 , 80. Zie lIeringa, Bfjdr. tot de lost der Ned. Dicht., bl. 81. HOEKSTRA (Mr. KLAAS PIETERS) leefde in het laatst der XVIIde eeuw te Leeuwarden. Was „ervaaren schut­ter , b9ndigh beeldsnijder , vermaard boom- kruyd- en bloemkundige en bovenal volmaeckte Dichter." Van zijne Ryrnkonstige wercken , getiteld: De Hoeck. en .Noordt -star der Poezy verscheen in 1679 te Amsterdam een tweede druk , 80. Hij behoort tot de ellendigste rijmelaars van zijn tijd. Ilij was een tuinier of mandemaker van beroep. Zie van der A a, N. Iliogr. Anth. Crit. Woordenb., D. II. bl. 228; Cut. J. Schouten, bl. 101. HOEKSTRA (S. B.) leeraar der Doopsgezinden te Texel , schreef: Bespiegelende en Prakticale V erklaringe over het geheele derde Boo,rdstuk van '1 eerste boek van Mozes , genaa nid Genesis — nu met eene lijkrede vermeerderd door deszelfs .Eerw. Zoon S. B. Hoekstra, Leeraar der Mennonieten te Westzaanclam, West-Zaandam 1766 , 40. Verhandel. over de natuur van J. C., Amst. 1787. 80. Zie Boekz. der gel. wer. 1779, a. bl. 84; Arrenberg, Naamr. ran Lock. , bl. 189. HOEKSTRA (W. S ) sehreef: Leerzame en vertroostende Gedachten opzigtelijk 'e menschen dood , Rotterd. 1797. 80. HOELAN DS luitenant ter zee , onderscheidde zich in 1790 bij de overrompeling van het Fransch wachtschip St. Lucie , onder geleide van den luitenant W. 0. Blois van Treslong. Zie J. C. de Jonge, Geschied. van Nedrl. Zeew., D. VI. bl. 447. HOELZLIN (JERlimus) werd voor het cinde der 16de eeuw te Neurenberg geboren , studeerde, na zich te Augs­burg in de voorbereidende wetenschappen geoefend te hebben , te Altorf. Een vlijtig beoefenaar en beminnaar der Grieksche taal las hij Aristotelis, Themis­tius, Alexander van Aphrodise, Simpli­cius, Am m onius, Plat o, in het oorspronkeliike en de oude uitleggers dier schrijvers. Na acht jaren gestudeerd te hebben , werd hij meester in de kuristen en Iegde zich bijzonder op de godgeleerdheid en het Hebreeuwsch toe. Lenigen tijd was hij rector te Amberg in den Opper Paltz. De oorlog dwong hem vervolgens naar Bremen de vlugt te nerr .en , en na van al zijne goederen beroofd te zijn , bood hem de graaf van Bent heim het rectoraat van zijn collegie van Rhede aan. De plotselinge dood van dezen beittte hem dit ambt to aanvaarden , doch hij werd rector to Ham. De verwoestingen , die de soldaten van den keizer van Duitschland in Westphalen aanrigtten, dwongen hem een schuilplaats in Holland to zoeken. Hij vestigde zich te Leyden en gaf er eene overzetting der Psalmen in het licht , die door T h y s i u s zeer geprezen werd. Hij werd vervolgens rector te iddelburg en to 13rielle en werd van daar in 1632 naar Leyden beroepen one den beroemden Gerardus Johannesz. Vossius te vervangen. Hij aanvaardde zijn ambt met eene redevoering de Linguae Graecae praestantia , Lugd. Bat. 1632 40. Hij overleed den 25 Januarij 1641. Antonius T h ij s i u s hield eene lijkrede op hem. Hij gaf in het licht: Le Livre des Pseaumes nouvellement traduit en Allemand, omstreeks 1628 gedrukt. Davidis reg. et prophet. Psalm. paraphras. epics nova Lugd. Bat. B. et A. Els e v. 1630. 80. .Apollonii Rhoda ArgonaucticOn Libr. IV. Graed cum scholiis Graecis et ab Jeremici Hoelzlino in Latinum Con­versi , comnzentariis et notis illustrati , emaculati, Lugd. Bat. E lse v. 1641. 80. Zie Oratio habita in fun flierem ioezlini ab Ant. Thysio , Lugd. Bat. 1642. 4o. Paquot, Morn. pour servir d r Hist. Litter des Pays-tas , T. II. p. 486 ; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche hoogesch. D. II. hi. 117 118; Kobus en de Rivecourt, Biogr. ilandwoordenb. ; Hoogstraten, Kok, Bayle, Cat. Bibl, Thys, , p. 31. HOEMMEN (JoAcnim VAN ) of H oem e n, afstammeling van een aanzienlijk geslacht , Dr os t tot Le ede, was een der verbondene edelen. Hij huwde Geer t r u i d of Gerberich van Wijhe van Echteld. Zie iVobil. des Pays-Ras , T. II. p, 469; Chronic. Tielense , p. 410; Tulleken, de Diplom. Reinoldi Nassarii, p. 56; te Water, Verb. en Smeeks. der. Edelen, 1). II. bI. 466; D. III. bl. 542, 543. HOEN (CoRNELius) of H on i u s , raadsheer in den Hove van Holland , vermaard regtsgeleerde te Delft , een vriend van E r as m u s en ijveraar voor de zuivere Evangelieleer, die , nadat hij veel voor deze gedaan en geleden had , in 1524 in den kerker te 'a Hage overleed. Hij vond bij het overlijden van Jacobus A n g u 1 a r i u a of Hoeck, deken van Naaldwijk , in den aanvang der XVIde eeuw gestorven , onder zijne papieren een geschrift over het Avondmaal des Heeren (de coena Domini), volgens sommigen een opstel van Wessel Gans fo r t , volgens anderen van ouderen datum , en waarin het ligchamelijk eten van Christus ligchaam en bloed bestreden en de woorden tlit is mijn ligchaam , door : dit beteekent mijn ligchaam ver­ klaard werd. H o e n vond met anderen goed over een zaak van zoo veel gewigt het oordeel van kundigen in te roepen en H en r i c us R h o d i u s, rector van het tratestum te Utrecht en Georgius Saganus of Sylvanus, ver­ trokken dientengevolge in den aanvang van 1521 met een brief van H o e n , een uiteenzetten van den inhoud van dat geschrift behelzende naar Lu t h e r te Wittenberg. Luther was met de ye' klaring in dat boek niet inge­nomen , Car 1 s t a d t kon er zich op zijne wijze mede ver­eenigen. Deze ontmoeting legde den eersten grand tot de opgevolgde verwijdering tusschen Luther en zijn ambt­genoot. Zie Erasmi, Epist., p. 1059; G. Graphaens, Voorrede ran 't saemenspreek. tusschen Theoph. en Lazar. Jac. Bevil Prae,tat. Joh. Pistorii praefix.; Kist en Royaards, Neer& Archief roar Kerket. geschied. , D. II. bl. 115, D. HI. bl. 388, D. V. bl. 352; Brandt, !list. der Ref. , D. 1, bl. 92, 95. HOEN (JAcoP) , een beeldhouwer die in de XVde eeuw te Oudenaarde bloeide. Zie "int:ales de Academie d'Arclkeologie de Belgique , T. XI. 3e Livrais. p. 232-237 ; K r a m m , Lev. der schild. , D. IV. bl. 704. HOEN (CoRNEms 'T JONG E) van Hoorn , vice-comman­deur , een dapper zeevoogd , die zich in de oorlogen tus­schen Engeland en Nederland, in het midden der XVIIde eeuw, onderscheidde. Wij ontmoeten hem o. a. in den slag bij Duins , 21 October 1639. Toen in 1640 vier Neder­landsche oorlogschepen , die bij Hitland op de te huis komende Oost-Indische schepen lagers te wachten , door tien Dainkerksche kapers overvallen werden , werd het schip van H o e n genomen en de drie anderen op het land gejaagd. Hij sneuvelde als vice-commandeur in den zeeslag den 6 September 1652 , tusschen de eilanden Elba en Monte Christo door van Galen tegen de Engelschen geleverd. Zijn verlies werd zeer betreurd. Zie C o m m e I i n , Lev. en bedrijf van Fred. Hendr. van Nassau , D. II. bl. 82; Brandt, Lev. van de Railer;• J. C. de Jonge, Geschied. van het Neerl. l'eew., D. II. a , 109; V el i u s , Chr. van Hoorn, bi. 60; A bbing, Vervolg op de (Iron. van Hoorn , D. 1. bl. 21, 24, 51. HOEN (MATTHEus) , doctor in de godgeleerdheid en openbaar hoogleeraar to Keulen gaf in het licht : Explicatio litteralis Psalmorum Davidis , Col. 1630 , 1641. 80. Zie Foppens, NU. Bel .., T. I1. p. 867. HOEN (T) schreef: Natuurlyke Astrologie Leeuw. 1689. HOEN (. . 'T) , een Noordhollandsche boer, die in Maart 1573 aan het hoofd van niet meer dan 18 vrtjbuiters , op den Hoogendijk tusschen Amsterdam en Sparendam , een geheele kornet speerruiters , destijds tot 125 man sterk, tot den laatsten man toe vernield heeft , zoodat men hier zonder overdrijvine,o. zeggen kon, dat er niet e4n was over­gebleven om de tijding dezer nederlaag to boodschappen. Door dit en dergelijke feiten maakte 't H o en zich zoo ver­rnaard, dat een der vijandelijke hoofdbevelhebbers, de baron de Ligues, hem , onder vrijgeleide , bij zich liet komen, en verbaasd dat deze held een eenvoudige boer was , hem geschenken aanbood. 't H o e n wees die grootmoedig van de hand , doch naderhand krijgsgevangen gemaakt , werd hij , op voorspraak van de L i g u e s, zonder losgeld, vrijgelaten. 55 ZieAmpaing, -reschrijv. van Baarl., bl. 213; Hoeft, Nederl. Inst., B. VIII. bl. 309; B °ascii a , te Land, D. 1. bl. 214, 215. HOEN (GOVERT ALBRECIITSZ. 'r) die tot de waardig­beid van schout-bij-nacht opklorn en zich onderscheidde in fie zeegevechten in het rnidden der XV1Ide eenw door onze vaderen geleverd. In 1659 werd hij door de Zweden die den wapenstilstand scbonden , tegen het land gejaagd. Hij nam krachtdadig deal aan de gevechten tusschen d e lluiter en de Engelschen in 1665 en 1666 geleverd en werd in den zeeslag van 3 en 4 Augustus 1666 dood­geschoten. Abbing verrijkte ons met zijn portret. Zie Brandt, Lee. von de Thaler , bl. 350, 503 , 510; J. C. de Jonge, Geschied. van Neerl. Zeew., D. 11. b, b1.354; A b b i n g, Verv. op Velia s, Chron. van Hoorn , 1). I. bl. 51; Navorscher , D. VI. M. 32, 187; Muller, Cat. van Portr,, HOEN (PIETER 'T) , in 1745 te Utrecht geboren en in 1828 overleden , een der boofden der patriottische partii , schrijver van het algemeen en sterk gelezen tijdschrift : De post van den Nederrhyn. Hij was een niet ongelukkig diehter en vooral bevallig kinderdiehter. Zijn gegraveerd portret bestaat. Hij scbreef: Proeve van kleine gedichten voor kinderen , Utrecht 1776. Nieuwe proeven van kleine gedichten , 6 stukjes , Amst. 1779. 80. m. pl. Ter glorierige nagedachtenis van van Bentinck , 1781. Nieuwe spectatoriaale schouwburg, behelzende oorspronkelyke tooneelstukken , ter verbetering der Nederduitsche zeden , ver-Sierd met nieuw geinvent. kunstpl., Amst. 1782 1789, 2 d. 80. - Mars in boeijen of het herstel van den vrede ; boertig godenspel Arnhem 1802. Het verjaaringsfeest of de to Amiens geslooten vrede , blijsp. ald. 1802. kl. 80. Zie Deroerd Nederl , A. IV.; van Kampen, Vad. Karak­terk. , D. 11 M. 709; van der Aa, Mem Biogr. Crit. Woordenb. , 1). 11. bl. 229; Arrenberg, Naainreg van L'oek , bl. 189 ; Cat. der Maatsch. van IVed. Letterk. , D. I. bl. 111. HOEN (REM tweede luitenant op het schip van kapitein Jacob Wildscbut, die den vice-admiraal v an N e s den 19 September 1665, toen hij de Engelschen zag naderen , verlaten had. Hij werd als medepligtige af­gezet , eerloos verklaard en voor schelm weggejaagd. Zie Brandt, Lev. van de Ruiter , bl. 433. HOENDORFF (SEBASTIAAN VAN) vendrig van de garde van graaf Ernest van Nassau , was in Ostende gedurtmde. het beleg , diende in MoscovW en Brunswijk als kapitein en sergeant-majoor , eindelijk in Savoijen , met brieven van recommandatie van den koning van Groot-Brittanje en graaf Erns t. Dort v66r of na het eindigen van het twaalf­jarig bestand , komt hij voor op de A 1phabetisiie Naam­kst van o icieren die by een kompagnie wenschen geplaatst te worden. Zie Chronylc van het IJist. Genoots. , D. IX. bl. 169. HOENRAAD (LuBBERTus) werd te Deventer geboren uit een geslacht dat vele regeringsleden heeft opge­leverd. Ten tijde van de overheersching van Deventer door de Sparijaarden , na het verraad van Stanley, beyond hij zich te 's Hage, waar hij in 1588, benevens den graaf van Hohenlo, Johan van Duivenvoorde van Warm ont, Floris van Brederode en Nicasius de Sill e, tot lid van eon statelijk gezelschap naar Dene­marken werd benoemd. Zij verwierven , schoon zij weinig in het hoofdoogmerk hunner zending slaagden , de goedkeu­ring hunner meesters. In 1589 werd hij alleen naar de voornaamste Duitsche Protestantsche vorsten gezonden , om te handelen over eenige zaken den lande betreffende, en het verbond met hen te vorderen , waarop de koning van Navarre bijzonder aandrong. Een oorlogschip van den staat bragt hem naar Bremen of Hamburg. Van Stade schreef hij verscheidene zaken van belang ter onderrigting over. Hij was een geleerd man en de staat kon nog veel van hem verwachten , doch zijne zeden waren niet overeenkom­stig zijne be.kwaamheden. Hij verviel tot het onmatig ge­bruik van wijn , en stierf, op reis naar Spiers , haastig bij Straatsburg op een wagers. Zie Revii Day. ill. , p. 522, 523 ; B or , Neer/ Oorl., B. Ill. bl. 296, 444, 459, 543; Schelteina, Staatk. 1Vederl. , D. I. bl. 461, 462; Kobus en de Rivecourt, Eiogr. liandwoordent. o.b. w HOEP (C.) Schreef : .Nieuwe gecorrigeerde Tajelen van Sinus , Tangens, Secans, Logarithmus enz. , Amst. go, Ook kwamen deze tafelen afzonderlijk in het licht. Zie Arrenberg, .117aand. van Boek., bl. 189. HOEPFNER. Van hem bezitten wij : Jus naturae singulorum hominum, societatunt et gentiunz Coevordiae 1793, 80, 110ER11IAER (GoDEFR1Dus) een der gevangene monni­ken en priesters , door den graaf van der M arc k gevan­gen genomen , en , op zijn bevel , in den Briel opgehangen. Zie B or , Nederl. Hist. , B. VI. MESWINKEL (PnILIPPUS VAN) van Antwerpen ge­boortia , kanunnik in Tongerloo , pastoor to Duffel en be­waarder van de kapel van Maria, door het zich daarin bevindend wonderbeeld vermaard , schreef: De origine prodigiosae Inzaginis Deiparae in Duffel, quae dicitur S. Maria bonae voluntatis , Antv. 1644 , 1667 , 1717 , door de zorg van N o r b e t Martens van B•usse/ , Kanunnik van Tongerloo , in 1728 te Rome gestorven. Wonderheden van 0. L. Vrouwe van Duel , door den Eerw. J. Norb. Martens, Antw. 1717 , 80. Wonderlycke Openbaringhe van den Gheest van Elisabeth de VO8 geschiedt in de Capelle van 0. L. Vrouwe van Duf­fel , Antw. 1654 , kl. 80. Zie Foppens, NU. Belg., T. II. p. 1035; Bill. II:11th., Nr. 25530. HOET (GERARD) de Oude , een glasschilder te Bommel. ZieImmerzeel, Lev. en Werk. der Holl. en Flaunts. Kunst­°child. , ll. II. bl. 44. HOET (GERARD) werd in 1648 te Bommel geboren. Hij ontving het onderwijs van zijn vader en van IV a r-nard van R ij s e n. Als meester woonde hij beurtelings to Utrecht , te Amsterdam en in den Haag , en field zich aldaar bezig met bet schilderen van plafonds , zeal- deur­en schoorsteenstukken waartoe zijne grondige kennis van geschiedenis en fabelkunde , gevoegd bij een vlugge hand, hem bijzonder te stade kwam. Ook schilderde hij kleine , wel geordonneerde stukjes met voorstellingen uit de gewijde en ongewijde geschiedenis , die vroeger van 2 tot 400 gul­den golden. H o e t heeft eene menigte teekeningen voor boekprenten vervaardigd en uitgegeven , zoo als Tajereelen der voornaamste geschiedenissen van het 0. en N. Testament, 1728 , 3 d. fol. Ontslote deure der Teekenkonst, met de etsnaald in 't koper gebragt door P. Bodart, Leeuw. 1713 , in fol. , waarvan eene latere uitgave met Franschen titel to Ley­den in 1723 is verschenen. Ook hanteerde hij de etsnaald los en geestig en werkte goed in mezzo-tinto. De afdrukken zijner etsen zijn zeer ze:dzaam. K r a m m vermeldt een landschap naar F. M 1 e t en Paris zweert aan Oenone eeuwige trouw. Het Amsterdamsch Museum bezit van hem het Hutvelijk van Alexander en Roxane , een Triumph van Alexander en 2 Landschappen. Hij stierf in 1733 to 's Hage. Zijn por­tret bestaat in zwarte kunst door A. Sc h o u man. Zie Immerzeel, Lev. en work. der loll en rlaams. Kunstschild , D. II. bl. 44; Kramm. Lev. en werk. der Hon en 'Yawns. Kunst­schild. , D. IV. bl. 705 ; voorts Houbraken, van Eynden en van der Willigets; Kobus en de Iti v ee ou rt, Liogr. land­woordenb. o. h. w. HOET (GERARD) de Jonge , zoon van den vorige , was een der voornaamste en vermogendste kunsthandelaren van zijnen tiid. Bij het veischijnen van de Schouwburg van het Leven der Schilders door J. van Goo 1 ergerde hij zich over diens bevooroordeeld scbrijven over vele kunstschil­ders en over zijn haat jegens de kunstkoopers , die hij Keelbeulen noemde , en schreef: Aannzerkingen over den Nieuwen Schouwburg der Nederl. Kunstschilders van J. van Gaol en Brief aan een Vriend over denzelfden Schouwburg , 1751 , 80. Ook gaf hij : 1Vaamlyst der Schildergen met derzelver prijzen, Amst. en 's Hage 1752 , 2 d. 80. , waarbij later een derde deel gevoegd werd : Catal. van Schadertjen met derzelver prlyzen, sedert een langen reeks van jaaren in Holland als op andere plautsen openbaar verkocht door G. Hoet en P. Terwesten, 'a Gray. 1752-1779 , 3 d. 8°. Hij overleed in 1760 to 's Hage. Zijne kunstnalaten­schap werd in dat jaar aldaar verkocht , blijkens de Cata­logue du Cabinet des Tableaux etc. , ook in het Hollandsch in het licht verschenen. Zie Immerzeel, Lev. en werk. der loll. en Maras Kunstschild., D. 11. bl. 44; K ram m , Lev. en work. der Boll. en Vlaams. Kunst­schild. , D. IV. bl. 44 ; B j o rust h a 1 , Boise , D. V. bl. 262 ; A r­renberg, Naomi. van Dock., bl. 189; Hulth. (Beg ) HOET (H.) , volgens K r am rn waarschiinlijk de wader van G era r d Hoe t de Oude, glasschilder to Bommel, was een bekwaam teekenaar,, blijkens eene Topographische voor­stetting van de clad Bommel met eenig bijwerk , voor­komende in Toneel der steden van de Vereenigde Nederlanden bij J. van Blaeu , Amst. 1650. Ook is het portret van den Utrechtschen hoogleeraar Andreas Essenius,door S. van Lamsweerde naar zijne teekening gegraveerd. Zie Kr am m , Lee en work. der loll. en Vtaams Kunstschild. D. IV. bl. 707. HOET (HENDRIK JACOB), broeder van Gerard H o e t de Jonge, geboren in 1693 en overleden in 1733, schilderde moderne gezelschappen , bloemen en vruchten in den trant van den beroemden van Hu ij s u m. K r a m m vermeldt Een oud vrouwtje in een nisse , met veel bffwerk , curieus en uitvoerig door hem geschilderd , en Joseph , Maria en Simeon met het kindeke Jesus op zijnen arm in den Tempel door R e m b r a n d t. Zie I m m e r z e e l, Lev. en werk. der Boll. en Vlaams. Kunstschild., D. II. bl. 44 ; Kramm, Lev. en werk. der Boll. en Vlaams. Kunst­schild. , D. IV. bl. 766. MET (JAN) of H o o ft , was in 1474 medelid van het St. Lucasgild to Antwerpen ; voorts is er niets nopens hem vermeld. Zie Kramm, Lev. en werk. der Boll. en rlaams. Kunstschild. D. IV. bl. 760. HOET (11.) , eon middelmatig dichter uit de 2de helft der XVIIde eeuw. Bundels zien van hem niet het licht , dock hij plaatste verzen voor en in de werken zijner stadge­nooten, gelijk v6Or de Herstelde zeeg-triumf van Karel 11 , Dordrecht 1660 en andere werken van van den Bos, van Oort 's Stuarts ongelukkige heerschappy, Dordr, 1639. 80. Ontlokene Roose , Dordr. 1661. 80. enz. Zie van der Aa, Nieuw Eiogr. dnth. Crit. Woordenb. , D. II., bl. 230. HOET Jz. (CoRNELis TEN) , Notaris to Beek en Ub­bergen, ward den 19 April 1796 to Nijmegen geboren en stied' aldaar in het voorjaar van 1832. Hij was een dichter, wiens poky blijken draagt van fijn en levendig gevoel en warmen godsdienstmin. Zijne verzen vloeijen gemakkelijk en vonden in zijn leven veel bijval. Wij bezitten van hem : Toonen der verrukking en weemoed uit de jaren der jeugd , Nijmegen 1824. gr. 80., bij de wed. J. C. V ie we g. Gustaaf en Amanda of de dag der Verloving een be­schrij vend gedicht aid. bij J. F. Thieme, 1827. Citherklanken den vrede der ziele , bij denzelfden , 1832 , na zlin dood , door zijn vriend Ds. K. Sy brandi uitgegeven. Ook vertolkte hij menig lied uit het Hoogduitsch , die , met andere vruchten zijner poezy in de jaarboekjes van dien tijd voorkomen. Voorts heeft men van hem Het Geldersch lustoord of beschrijving van de stad Nijmegen en deszelfs ommestreken , Niijineg. de wed. J. C. VieWeg, 1825 80., waarachter een lofgedicht Aan mij n geboorteplekje voorkomt. Gronden der regtsgeleerdheid met betrekking tot de vrij­willige akten en contracten , aid. 1828. gr. go, Zie Konst- en Letterb. 1832, D. I. bi. 321; van der Aa, Nientv Jliogr. Anth Crit. Ifoordenb., D. 11 bi 230; Aanhangs. op N i e u­wenhni a; Cat. van Brinkman; cat. der tilaatsch. van Ned. Letterk. to Leyden, D. I. bl. 292; Cat. van II ulthe m , Nr. 29201. HOETINCK (ARENT), geboren te Zutphen , legde zich aan de Latijnsche school zijner geboortestad op de letteren toe , doch toen hij in 1788 naar de hoogeschool dacht to gaan , plunderden de militairen het huis zijner ouders. Daarop vervoe4de hij zich met eenige stadgenooten bij eene patriottische Geldersche brigade , welke te Utrecht werd opgerigt. Na den inval der Pruissen in Holland week hij uit naar St. Omer in Frankrijk , vanwaar hij ; ten gevolge van eenige hem loszinnig ontvallen woorden , over de grenzen naar de Oostenrijksche Nederlanden werd gebragt. Hier tram hij dienst bij de Belgische vrijwilligers, vervolgens na de omwenteling van 1795 in het vaderland teruggekeerd , werd hij tooneelspeler en stond lang aan het hoofd eener reizende troep bij welke hij zich niet cmver­dienstelijk maakte. Later echter die loopbaan verlatende, werd hij commies bij de belastingen. Hij heeft onderscheidene niet onaardige tooneelstukjes geschreven , als daar zijn : Eton 'parte te Milano , of de verlossing der Cis -Alplynsche petriotten , tooneelsp. \Vestzaand en Must. 1800. De hereende gelieven of de ontdckte emigrant, tooneetsp. Gron. Zie B r u i n i n g, flerinn. met betrekking tot de omwenteling in Kerk en Staat hi. 215-220; Cat. van de Bibl. der illautsch. van Ned. Letterk., D. I. b. bl. 112. HOEUFFT (JAN) , afstammeling nit een and adelijk ge­slacht, oorspronkelijk uit Waalsch Vlaanderen, en waarvan zich eenige takken door de Nederlanden hebben uitgespreid. Hij was de zoon van Jan Hoeu ff t en L. van Delf re , gezegd E n x e r w e r s, en een dapper krijgsman ridder , rand en kamerheer van den hertog van Brabant. Hij diende onder den burg,graaf v a n Lem burg en was in den slag van Bascrilze in Gulikeriand. Dit blijkt uit een bevel van den hertog van Bourgondie en Brabant van den jare 1368 aan J a n gezonden , waarin hij vermaand werd krijgsvolk aan to voeren en de goede voorheelden zijner voorouders na to volgen , als die ten alien tkide hunne vorsten ge­ trouwelijk gediend hadden. Hij nam Roermonde tot zijn vast verblijf, zijne nakomelingen werden aldaar tot den adeistand verheven en tot de regering bevorderd en ver­toefde er tot 1N6. Hij huwde Maria Crumm el en liet een zoon na, Diderik genoemd. Zie Kok , Vaderl. Woordenb. , D. XX. bl. 614. HOEUFFT (JAN) , afstammeling van den bovengemelde, was lid der regering van Roermonde tot in het jaar 1586, wanneer hij, wiji hij de protestantsche godsdienst was toe­gedaan, zich genoodzaakt vond zijne woonstede te verlaten. Eerst trok hij met zijn gezin naar Aken, voorts naar Luik en eindeltik naar Hinsbergen , waar hij in 1621 , in het vijfentachtigste jaar zijns ouderdoms overleed. Sommige van zijn gezin bleven in dat land , anderen begaven zich naar Frankrijk en Holland. Hij liet zeven kinderen na. Zie K o k , tad. Woordenb. , D. XL bl. 615. HOEUFFT (JAN) of H e u fft zoon van den zoo even gemelden J a n , werd te Parijs raad en secretaris van den koning L o dew ij k XIII en commissaris der Staten Gene­raal der Ver. Nederlanden. Hij bleek een man van ver­trouwen te zijn en als zoodanig beschouwd te warden beide door '1 Fransche hof en de Nederlandsche Staten. Zie een brief van hem aan Constant ij n H u ij gens, van den jare 1641 , onder de mss. brieven van H u ij ge n s ter biblioth. van de Leydsche hoogesehool. Eenige brieven van hem gaf mr. Groen van Prinsterer, in zijne Archives de la llfaison d'Orange , 1634-1640 , als ook eene memorie van zijne hand. Zie Kok, Vaderl. W oordenb. , XX. bl. 015; Groen van Prin­st erer, "17-chives de la Maisan d' Orange , T. 111. p. 63, 65, 67 , 78 , 97 , 101 , 250, T. V. p. 116. HOEUFFT (MATTHAEUS), beer van (Nen en Onsenoord, zoon van Mat theus H oeu fft heer van Buttingen , Santhorst en Open , burgemeester van Doesburg en van Maria Sweerts de Landas, was in 1677 kapitein , in 1683 majoor,, in 1690 als kolonel in den veldslag van de Boyne in Ierland , vervolgens brigadier , in 1704 luitenant-generaal van de ruiterij in dienst der algemeene Staten. Hij buwde Constantia Theodora Doublet van S t. A nneland , bij welke hij dertien kinderen ver­wekte. Hij stierf 1720. Zie Kok, ri aderl. Woordenb. , D. XX. bl. 017 ; Partic. berigt. HOEUFFT (LEENDERT of LE0NAgn), broeder van M a t-t haeus voormeld , geboren 21 Augustus 1651 , was rit­meester der kavallerie en aide de camp van den graaf van -Nassau-Saarbrugge. Iiij werd gekwetst in de bataille van St. Omer en sneuvelde in den slag bij Senef 11 April 1677 ongehuwd. Zie K o k , Vaderl. W oordenb., D XX, bl. 616 ; Partic, berigt. HOEUFFT (PHILIPPE) heer van Oyen en Onsenoord , zoon van Matthaeus Hoeufft en Constantia The­odora Doublet , geboren 1 October 1686 , kolonel 11 November 1735briaadier 1 Januarij , luitenant-ge­neraal der kavallerief'Hij werd to Rocour (1746) gewond, en overleed in 1754 ongehuwd. Zie Dosscha , 1Vearl. fleidend. to Land , D. 1I. bi. 602; Partic. berigt. HOEUFFT (MATTHEUS) heer van Oyen en Onsenoort , zoon van Mattheus Hoe ufft voornoemd , geboren 10 September 1690 , werd 16 September 1735 kolonel der kavallerie (carabenier), 1 Januarij 1742 generaal-majoor , 16 Mei 1747 luitenant-generaal , huwde met Anna Is a­b el lagravin van Nassau la Lecq , en stierf 5 Februarij 1765 kinderloos. Partic. berigt. HOEUFFT (LE0NARD) , beer van Oyen en Onsenoort ; zoon van AI a t t h e u s voormeld , geboren 9 April 1697 , werd 2 November 1748 generaal-majoor bij de garden van Holland , 14 Maart. 1766 luitenant-generaal en eindelijk president van den hoogen krijgsraad. Hij overleed 1772. Hij was gehuwd met Margaretha Eelbo, bij welke hij twee zonen verwekte. Pantie. berigt. HOEUFFT (JAN PHILIPPE) heer van Oyen en Onsen­oort , zoon van Leonard Hoeufft , werd 22 Junij 1779 kolonel van een regiment kavallerie , later generaal­majoor. Hij overleed to Utrecht 7 Januarij 1795. Hij huwde 1. Maria Sara gravin v an Hogendor p, wed. . . . Broncke, 2. Louisa Cornelia Elisa­beth Klundert, wed. van Jean Louis de Casem­broo t , heer van Willige Langerak , no zijn dood her­trouwd met den markies de la Valett e. Pantie. berigt. HOEUFFT (JAN DIDERIK), zoon van Ma ttheus voor­meld, broeder van Philippus, Mattheus en Leo­nard, geboren 28 October 1698 , ongehuwd overleden in 1742 , was kapitein ter zee. Pantie. berigt. HOEUFFT (JAN DIDERIK) heer van Buttingen , zoon van Jan Diderik Hoeufft, heer van Buttingen , en Agatha Pauw van Heemstede. IIij was kapitein onder de ruiterij in staatsche dienst, en sneuvelde nog voor zijns vaders dood (1712) in eene ontmoeting hij Bergen. Hij werd buiten Bergen in Henegouwen begraven. Zie K o k , Vaderl. lroordenb. , D. XX. bl. 616. HOEUFFT (Mr. BENJAMIN' PAUW geboren) , heer van Buttingen, Heemstede, Rietwijk en Rietwijkeroort raad en oudschepen van Haarlem, zoon van mr. Gerard Pau w geboren H o e u fft , heer van Heemstede, en vrouwe G eer­ t r uida Dutry, werd den 80 October 1717 te Haarlem geboren en bekleedde achtereenvolgende belangrijke posten in zijn vaderstad. Den 4 Maart 1743 werd hij tot raad en vroedschap en in September 1744 tot schepen verkozen. Hij was een ervaren regent , en gaf vele blijken van ver­ stand en deftigen inborst. Hij huwde in 1738 met vrouwe A gn eta Sylvius en overleed den 2 Mei 1747 aan de kinderziekte. Zijne weduwe hertrouwde in 1749 met Nico­ laes Albrecht van Aersen Beijeren, beer van Voshol , Meteren , generaal majoor der infanterie. Zie Nederl. Jaarb. , Mei 1747. HOE UFFT (Jhr. DAVID) zoon van mr. Jan D i d e r i k P a u w geboren H o e u t ft , schepen , raad en burgemees­ ter der stad Haarlem , en van Maria S u z a n n a A r e­ thu s a Si 1 vest re, werd den 25 November 1762 te Haarlem geboren. In 1816 werd hij burgemeester ziiner geboortestad , welke betrekking hij tot zijn dood bekleedde, was hoogheemraad van Rijnland , lid van de ridderschap en provinciale staten van Noordholland, ridde• der orde van den Nederlandschen Leeuw. Den 15 April 1815 werd hij tot den Nederl. adelstand verheven. Ilij huwde Eva Jacoba Gerlings, en stierf te Haarlem 23 Mei 1836 , drie zoons nalatende Jhr, Jan Diederik Hoeufft, hoofd-inspecteur van het kadaster , overleden 2 Januarij 1858 te Haarlem ; jhr. Paul Quiryn 11 oeufft , page van koning L o d e-w ij k Napoleon, eerte luitenant der dragonders , in 1812 in Rusland gesneuveld of gestorven ; jhr. W i 1 I e m Hendrik II o e u f ft, bewaarder der hypotheken te Haar­lem , aldaar overleden 18 October 1844. 11OEUFFT (JoAN) zoon van Diderik Hoeuf ft en Anna Luls, geboren 8 Februarij 1601, was heer van Fontaine Peureuse , in 1669 domheer van Utrecht , aide de camp van den heer van Ileum en, luitenant-generaal over de ruiterij in 1672, kommandant van de krijgsbezetting binnen Gouda in 1673 en kapitein hij de ruiterij in 1676; afgevaardigde bij den hertog van V ilkermos a. In 1638 huwde hij Isabella Deutz en zette zich met er woon te Utrecht neder. her had hij zitting onder de gedepu­teerde staten dier provincie en was in 1707 en eenige vol­gende jaren bewindhebber der Oost-Indische Maatschappij . ter kamer Amsterdam. Zie Kok , Vaderl. Woordenb. , D. XX. bl. 618. HOEUFFT (POMPEJUS) geboren 11 April 1702 , zoon van mr. Jacob Hoeufft en van Sophia Everwijn, was raadsheer in den Hoogen Raad van Holland , Zeeland en West-Vriesland. Hij stierf 21 November 1787 en was gehuwd met Susanna Isabella Hooft. J. H. H o e u f ft vervaardigde een gedicht op hem. HOEUFFT (JAN) zoon van Jacob Hoeu ff t, burge­meester to Dordrecht , en Sophia E v e r w ij n , geboren 3 December 1709 , werd van zijne jeugd af voor de zee­dienst opgeleid. In 1736 was hij kapitein ter zee en den 19 November van het volgende jaar , het fregat het Zee­paard van 24 stukken voerende , viel hij met zijne sloepen en barkassen niet verre van Salee twee vijandelijke vaar­tuigen aan , welke door die van Salee , om de onzen te ontgaan , op strand gezet waren. Hij stak ze ten aan­schouwe van duizenden bewoners dier stad in brand. Later sneed hij een derde vijandelijk vaartuig , dat mede den wil naar Salee had , af, waarop de Mooren het wanho­pend besluit namen het in de branding te zetten , ter wijl de zee hemelhoog stond , met dat gevolg , dat het vaartuig binnen weinige oogenblikken tot spaanders geslagen werd en at het yolk jammerlijk verdronk. Den 8 Maart 1773 werd hij luitenant-adrniraal bij de admiraliteit van de Maze en in 1781 kolonel van het eerste of lijfregiment (corps de marine) van prins Willem V. Hij huwde Louise Margaretha van Dies t. Hij overleed 19 Febr. 1793. Partic. berigt. HOEUFFT (SAMUEL), een ouder broeder van den vader van den Latijnschen dichter van dien naam werd te Dordrecht den 15 Mei 1703 geboren en had tot ouders mr. Jacob H oe ufft, burgemeester dier stad , en S o ph i a Ever w ij n. Zijne overhellende geneigdheid voor de godgeleerde wetenschappen deed hem zich gelled aan dezelve overgeven tegen den zin zijner familie, dewiji in dien tijd weinigen , uit aanzienlijke geslachten geboren , zich aan den geestelijken stand toewijdden , om welke reden hiJ zich ook tot doctor in de H. godgeleerdheid , een toen minder dan thans gemeene titel , deed bevorderen. Terstond na zijne bevordering werd hij tot predikant van de gemeente Hardinxveld beroepen en twee jaren later in 1732 tot predikant in de hervormde gemeente to Breda , alwaar hij in 1788 emeritus werd en in 1789 overleden is. Zijn werkje tegen de inenting der natuurlijke kinderziekte draagt te vele blijken van de stijle , zoogenaamde regtzin­nigheid dier tijden , dan dat het eenige aandacht verdiene. De titel van dit werk is : De inenting der pokjes, gemeenlijk de kinderziekte genaamd, in hare onbetamelykheid en schandelijkheid klaar en naakt by het ligt der reden aangetoont , waarbij gevoegd is een besluit ofte aanhangsel behelzende verscheide middelen , om deze quaade practiik tegen te gaan , 's Hage 1770 , gr. 80. pp. 168. In bet eerste gedeelte betoogt hij de onbetamelijkheid der koepok-inenting, en aarzelt niet de geneeskundigen , die zulks durven bestaan , als moordenaars u:t to In het tweede gedeelte tracht hij de argumenten der voor­standers te ontzenuwen. Zoo vindt toch immer het goede tits het nieuw zij , zelfs bij de regtzinnigste en braafste lieden tegenstand. Hij stierf in Januarij 1789. Zijn neer J. H. Ho euf ft vervaardigde bij die gelegenheid een Latijnsch gedicht , dat met do Latijnsche overzetting van Pieter van Br a a m in het licht kwam. Zie Hermans, Pijdr. tot de Geschied. van liroordbrab , St. IV. hi. 358. Kist en Royaards, Kerk. Gesch inzond van Nederl , 9. IV M.409. HOEUFFT (JAcos HENRIK) werd den 29 Julij 1756 te Dordrecht geboren. Zijn vader was Jan H o e u fft , zijne moeder Louise Margaretha baronnesse van Dies t. De eerste was toenmaals kapitein ter zee. Ook onze H o e u fft had in zijne vroege jeugd veel neiging tot de zeedienst, doch werd door zijnen vader , wiens eenig kind hij was , over­gehaald om eene andere loopbaan te volgen. Hij maakte zijne eerste studin in zijna geboorteplaats , doch vertoerle slechts korten tijd aan de latijnsche school aldaar , welke hij verliet voor de Haagsche school. Had hij te Dordrecht reeds vele blijken van zijnen gelukkigen aanleg voor de studien gegeven , te 's Hage behaalde hij steeds den eersten prijs in de verschillende klassen , die hij doorliep , en , daar het toen zeer algemeen in gebruik was op de latijn­sche scholen , de jeugd to oefenen in het vervaardigen van Latijnsche verzen , gaf hij toen reeds vele blijken van zijn clichterlijk vernuft. Op ziin vijftiende jaar werd hij , na, bet uitspreken eener Latijnsche redevoering , door hem zelven vervaardigd , waardig gekeurd om de akademische lessen te volgen , doch zijn vader verkoos hem , wegens zijnen jeugdigen leeftijd , nog een paar jaren het privaat onderwijs van den toenmaligen rector der Dordsche school te doen genieten. Aan dezen man (P et r u s van D o r p) erkent II o e u fft in een aan hem gerigt dichtstuk , de eerste vorming van zijnen smaak voor de beoefening der Latijnsche dichtkunst verschuldigd te zijn , welke later hem zooveel roem bezorgde. In September 1773 begaf hij zich naar Leyden , om aldaar , zonder verdere oefening in de voorbereidende we­tenschappen , de lessen over de regtsgeleerdheid met meer vrucht bij te wonen. De beroemde mannen , F r e d e r i c u s Guilielmus Pestel en Bavius Voorda waren bier zijne voornaamste leermeesters , de eel ste in het natuur­regt , de laatste , aan wien hij nog lang daarna , in open­baren geschrifte , met veel hartelijkheid herdacht , in de Pandecten. Na een vierjarig verblijf werd hij , in 1777 , tot doctor in de beide regten bevorderd ten gevolge der openbare loffelijke verdediging van een akademisch proef­schrift : De Imperio enzinenti. Lang te voren zond hem de geleerde boekdrukker en dichter Pet r us van Braam een Latijnsch Propempticon , dat even als het vers , hem bij zijne promotie toegezonden , ander de airmina van v an Braam gevonden worth. In het jaar 1780 vestigde hij zich als advokaat te 'a Hage , minder met het doel , om zich op den duur aan de pract ij k te wijdem, dan wel om zich tot het bekleeden van regeringsposten in de stad zijner geboorte , waarop zijne aanzienlijke afkomst hem uitzigt gal, bekwaam to maken. Naar Dordrecht teruggekeerd , werd hij in 1784 lid en in 1787 voorzitter van het Collegie van Achten. In 1793 vertrok hij naar Breda , waar hij eerst als ambteloos burger leefde , maar na de gezegende omwenteling van 1813 de betrekking van lid van den raad aannam ; doch de hem aangeboden waardigheid van bur­gemeester weigerde hij to aanvaarden. Hij stond aan het hoofd van het armbestuur te dier stede en was voorts in onderscheidene andere nuttige betrekkingen werkzaam , die bij tot zijn dood toe met den meesten ijver en naauwge­zetheid vervulde. Reeds vroegtijdig ontwikkelde zich, gelijk wij midden , bij onzen Hoeufft , bij den gelukkigsten aanleg eene heerschende neiging voor de beoefening der,- Latijnsche poezij , waarin hij het tot zulk eene groote hoogte bragt dat hem te regt in later tijd den naam van Nestor der Latijnsche dichters in ons vaderland werd toegekend. Reeds in 1778 gaf hij in gemeenschap met F. P. Burman een Latijnsch dichtwerk , onder den titel van Carmina Ju­venilia (Lugduni Batavorum 1778 , 80.) in het licht. Daarop volgde in 1783 het late stuk zijner Pericula Patica , waarvan later nog drie stukjes verschenen , welke stukken echter niet in den handel kwamen , maar alleen tot geschenken voor des dichters vrienden gedrukt werden. Deze dichtbundels werden gevolgd door eene vertaling der Elegien en Oden van Anacreon, in Latijnsche verzen , te Dordrecht in 1795 en 1797 gedrukt. Van denzelfden dichter had hij ook eene zoogenaamde metrische Nederland­sche vertaling voor de pers gereed gemaakt , toen die van den heer Dorn s e i ffe n in het Licht verscheen. Dit deed hem besluiten de zijne te onderdrukken , doch de geruststellende meening van eenige zijner kunstvrienden, dat zij , ook na die van den beer D o r n s e iffen, niet geheel overtollig zou zijn, haalde hem later in 1806 over, ze te Breda nit te geven , en misschien ter kwader ure , aan het oordeel van het publiek te onderwerpen. In bet jaar 1801 bezorgde hij eene volledige verzameling der gedichten van L van San ten, met uitzondering echter van diens vertalingen nit Cal limachus, welke hij ver­meende beter te kunnen voegen bij eene uitgave van den Griekschen dichter door van S a n t e n begonnen en ter voltooijing door hem aan wijien professor E v e r win us W a s s e n burg opgedragen. 11 o e u fft deed deze ver­zameling voorafgaan van een uitvoerig berigt over het leven en de werken van den dichter. In 1805 verschenen te Breda zijne Cal-mina, en in 1808, insgelijks te Breda , zijne Pericula critica , bevattende emandatien van sommige duistere plaatsen van eenige oude Latijnsche dichters , die gedeeltelijk reeds vroeger hij het 3de stuk zijner Pericula. Poetica waren gevoegd. In 1819 verscheen zijn Parnassus-Latino-Belgicus, sive plerique e patis Belgii Latinis epigrammate atque adnotatione illustrati, zijnde de beantwoording eener prijsvraag door de koninklijke maatschappij van wetenschappen to Brussel uitgeschreven , waarmede hij echter niet naar den prijs dong , doch deze memorie can de maatschappij toezond , tijdens zij over de ingekomen stukken uitspraak zou doen, waarvoor bet gezegd genootschap onzen H o e u fft een zilveren gedenkpenning en het diploma van het lidmaatschap aanbood, terwijl deze zijn arbeid zeer gewaardeerd werd, ook om de vele daarin voorkomende geleerde aanteekeningen, betrekkelijk de werken en de uitgaven van de Nederlandsch-Latijnsche dichters. Later is H o e ,' ff t aangezocht geworden om zijnen Par­nassus, welken hij met vele geschrevene aanteekeningen ver­rijkt had, op nieuw uit te geven, doch hij heeft zulks niet verkozen , omdat hij wist dat de hoogleeraar Peer 1 k a m p eene nieuwe uitgaaf van zijn werk over de Nederlandsche dichters , die Latijnsche verzen gemaakt hebben voor de pers gereed maakte. In 1825 gaf hij een gedicht uit van den vermaarden C a r o l u s A n t o n i u s Wetstein, welke deze niet had uitgegeven uit bescheidenheid jegens professor A d r i a n u s van Roo ij e n, die, gelijk bekend is, een Carmen Seculare te dier gelegenheid uitsprak. H o e u f ft deed dit stuk ver­gezeld gaan van eerie vrij uitvoerige elegie, van hem zelven en van een goed geslaagde overzetting van We t s t e i n 'S dichtregels , vervaardigd door den heer A. N. v an Pelleco rn , predikant to Prinsenhage. (Carol/ Antonii Wetstenii carmen elegiacum in saeculari alters Academiae Leidensis, nanc primum editum a Mr. J. H. Hoeuft. Belgicum versionem addidit A. N. van Pellecom. 40.) Ook verscheen in 1828 to Breda zijn gedicht in Auspicia Athenaei Bredani 111ilitiae cousecrati A. D. XXIV Novembris 1828 (Breda° 40.) , en in 1839 zijn Carminum Epidosis, de getuigen van de uitrountende dichterlijke begaafdheden van den meer dan tachtigjarigen grijsaard. Doch deze waren de laatste getuigen niet. Sedert ver­schenen nog drie gedichten, den voor de Epistolae ineditae N.. Ileinsii etc., uitgegeven door dr. G. D. J. S c h o t el; den bij den dood van den zeeschilder J. C. S c h o t e 1, dat nog ongedrukt is en eindelijk een grafschrift op dezen schilder met eene Nederduitsche overzetting in het Leven van den zeeschilder J. C. Sc hotel, Haarlem 1840 gedrukt. Ook als beoefenaar van andere talen verdiende H o e u f ft alle lof. Hij was met vele oude en nieuwe talen bekend , had zich vooral sedert zijn jeugd op , de Etymologie toege­legd. Van zijne Taalkundige aanmerkingen op eenige Oud-Friesche spreekwoorden , verscheen in 1815 een tweede uitgaaf, vermeerderd met een beredeneerd register. In het volgende jaar zagen zijne Taal/:undige bijdragen tot de naamsuitgangen van eenige meest Nederlandsche plaatsen , (Breda 1816) het licht. De laatste door hem uitgegeven letterkundigen arbeid is zijne Proeve van Bredasch Taal­eigen , waarvan in 1836 de laatste aflevering verscheen, en die in 1838 door een Aanhangsel gevolgd werd, en voorts zijne V erzameling van Fransche woorden uit de Noordsche talen afkomstig of door sommigen afgeleid, in 1836 tot 1840 te Breda uitgegeven. Tot in den laten avond van zijn leven bleef hij dan ook met lust de letteren en wetenschappen beoefenen, en hoewel in de laatste jaren van zijn leven van bet gezigt beroofd, bleef hij nogtans tot niet lang voor zijn einde , eene be­wonderingswaardige helderheid en scherpzinnighcid van geest behouden , alhoewel hij in de twee laatste jaren voor zijn dood , ten gevolge van zijnen vergevorderden ouderdom steeds in krachten afnam. Hoeuf ft overleed den 14 Februarij 1843 in ruim zesentachtigjarigen ouderdom , zijnde zijne stoffelijke over­blbfselen naar uiterste wilsbeschikking, naar zijn familie: graf to Dordrecht v ervoerd. Zijne verdiensten werden door alien, die prijs op geleerdheid en smaak stelden, naar waarde geschat ; onze vaderlandsche wetenschappeltike maatschap­pijen , zooals die te Leyden en te Utrecht en bet Friesch genootschap ter beoefening van Friesche geschied-, oudheid­en taalkunde hadden hem het lidmaatschap aangeboden ; ook was hij lid van het koninklijke Nederlandsche instituut, terwijl Z. M. de Koning hulde aan zijne verdiensten bragt door hem te benoemen tot ridder der orde van den Neder­landschen leeuw. Hij liet eene rijke bibliotheek na , die uitmuntte door vele kostbare uitgaven der klassieke schrij vers, en door een voortreffeltike verzameling van zeldzame bijbel­uitgaven en moderne Latijnsche dichters en to Amsterdam openlijk verkocht is. Ook was Il o e u ff t , toen hij nog het zintuig des gezigts bezat , een ijverig verzamelaar van antieke penningen en liet een kostbaar penningkabinet na. Ook vermaakte hij eene som geld aan het koninklijk Nederlandsch instituut, om daaruit te vergoeden de onkosten van gouden of zilvei en medailles , uit te reiken aan de overwinnaars in den jaarlijkschen dichterlijken kamp­strijd. De eerste luitenant der infanterie P. van E ij nden, heeft in 1832 een welgelijkend portret van den dichter ge­maakt , dat in steendruk gebragt slechts aan zijne vrienden is rondgezonden. Marron plaatste er een vierregelig Latijnsch vers onder, door de Klover en W a p in het Nederlandsch overgezet. S p e ij ert van der E ij k en P. B o s s c h a hebben mede met eenige Latijnsche dichtregels El oe uf ft gehuldigd bij bet ontvangen van zUn portret. Zie Galerie historique des Contemporains , overgedrukt in de Biogr. nouvelle des Contemporains ou Diet. histor et raisunnd, Paris 1827 , T. IX. p 200 ; Supplem. ci la Galerie histor. des Contemp. , 1826 , T. I. p. 199; II e r mans, B4jdr. tot de Geschied. van IVoordbrab. , St. IV. bl. 356 volgg.; van Kampen, Geschied. der Kunst. en Wetensch. , D. II. bl. 565; Collot d'Escury, Rollands room , (Reg.), Konst- en Letterb. 1832 , D. I. bi 315 , D. II bl. 20, 42, 403 , 1833, D. 11. bl. 8 , 1843 , D. I. bl. 193; Bredasche Courant 28 Fein. 1843; Verslag der opentlijke Vergadering van het Koninkl. IVe­derl. Inst.; Programma van het Prov. Ctr. Genoots. 1843 , bl. 23 ; Mandel der Jaarl Vergad van de Maatsch. van Nederl. Letterk., 1843 ; 441manak der Kon Akad. te Breda, Eerste Jaargang , bi. 10 ; van der Aa, Nieuw Biogr. Anth. Crit Woordenb , o. h, w.; Delic. poetic. p. 511 , 514 , 541, Eerekroon der Staatsmannen, Zee­helden, Dordr. 1782, 2 d. (waarin gedichten van Hoeuff I); Carmina in nuptias II. Collot d'Escury et Corneliae Rees, celeb. L'ordraci a. d. XVI Sept. 1799,p 5; P. van Braam, Corm. p. 541; P. S. Schull, Salutatio solemnis data et reddita , quum vir consult. J. LI. Boevfft ; Sodaliter Liter. insigniti Diversa sed una societatem summo cum on'ore ayspicaretur tine de Hollandsche overzetting van -A. P. v a n Groningen), Dordr. 1832; P. S. Schull, in effigiein J. B. Hoeuift , delineative a P. van den Eynde ; Peerlkamp, de Poetis Lat. ; Cat_ der Mautsch. van Ned. Letterk. , D. I. bl. 146 , 191, 333 , D. H. 187, 210, 270, 282, 483, 489, 491 ; Bijv. 1883, bl. 8; Cat. Visscher, bl. 22, 74. HOEUFFT (Mr. J. D.) kapitein ter zee en secretaris van 's lands vloot , gaf eene uitvoerige beschrijvina van het gebeurde ten tijde van den inval der Franschen in 1793 in ors land , benevens de middelen van defensie aan­gewend door den ridder van Kinsb er gen , Amst. 1794, 2 din., 80. Zie N. C. van Ball, Leven en karakter van Kinsbergen, bl. 166, 325; Cat. J. Hoeufft, bl. 100. HOEUFFT (Prruus) burgemeester van Dordrecht , in de 2de helft der 18de eeuw,, op wien een Latijnscb gedicht van J. H. Hoeu fft. Zie Per. poet. , p 81. HOEVEL (FREDERIK MET DEN) of van Haver, een man van aanzienlijke geboorte in Overijssel. Na den dood van den U trechtschen bisschop Heribertus, was bij de kandidaat van de Utrechtsche en Deventersche burgerijen , alsmede van de ingezetenen des plattelands voor den opengevallen zetel , doch de kuiperijen van den Hollandsohen grad, die ook eindelijk geweld pleegde , deden Her im a n n u s den zetel beklimmen. Zie van der Chijs, de Munten der Heeren en Steden van Over­ijssel , bl. 40; de Munten der Bisschoppen , van de Beerl9kheid en de ,Stad etrecht , bl. 48. HOE VELAAR (de brigadier) , sloeg in 1806 in Zweden , aan bet hoofd van 6 hussaren , eene Zweedsche patrouille van 5 man door een wachtmeester aange­voerd , in dier voege , dat hij alien als krijgsgevangenen, medevoerde. Zie Bosscha, Nedrl. Beldend. to Land, D. III. bl. 256. HOEVE (MATTHIJS VAN DER). Zie HOU YEN (MATTHIJS VAN DER). HOEVEN (M. vArt) , een dichter uit bet laatst der XVIIde eeuw,, vriend. van W. van Someren , v66r wiens Uytspanning der vernuften , Nijm. 1668 , men o. a. iets van zijne pen aantreft. Zie Konst• en Letterb. 1848 , D. I. bl. 165. LIOEVEN (KORNELIS JACOBSZ. VAN DER) een dapper zee-officier, diende als brander commandeur en later kapi­tein onder den admiraal de R u i t e r , onderscheidde zich in 56 verschillende zeeslagen , inzonderheid op de rivier van My­chester , en was o. a. in 1672 in den slag van Soelbay ale kapitein van het advysyacht de Fama, en in 1673 van het fregat Schiedanz in den slag bij Schooneveld. In hetzelfde jaar veroverde hij een verguld Koningsyacht, Katharina genoemd , bemand met 28 man , komende van de rivier van Londen. Zie Brandt, Lev. ran de Ruiter,, bl 810, 855, 870; J. C. de Jonge, Geschied. van Necri. Zeew. , B. 11. b bl. 445 , D. III. a. Bl. 82, 101, 280, 414. HOEVEN (EMANUEL wor DER) omstreeks 1660 , waar­schijniijk in Amsterdam geboren, waar hij in 1709 woonde en de betrekking had van agent van den regerenden hertog van Saxen-Weissenfels , Querfurt etc. en van het hof en den raad der hertoginne van Saxe-Mersburg. Hij was lid van het letterlievend genootschap In magnis voluisse sat est. Als dichter heeft hij veel , doch niet gelukkig voor het tooneel gearbeid. Er verschenen van hem : Trapolifn, klugtsp. u. h. Fr. gev. Amst. 1686 , 1688, 8 0. De Waarzegster , blijsp. , ald. 1712 , 1715 , 80. De Hovenier door lielde , blijsp. , aid. 1717. Arlequyn Phaeton , blijsp., aid. 1724. Het viervoudig Huwelijk , klugtig blijsp. , ald. z. j. De drie Hamburgers , klugtsp. , aid. 1727. Zij zijn later vereenigd in 2 dn. m. pl. door S. F o k k e en anderen in kl. 80. onder den titel van Tooneelspelen op nieuw in het licht gegeven. Als historieschrijver is van der Hoe v e n schier even onbeduidend als in de poezy. Ilij staat ten minste niet hooger dan Sylvius, Pe r s en anderen van dat soort. Hij is doorgaans partijdi,g , omsiagtig , onnaauwkeurig en oppervlakkig. Men heeft van hem : Het levee en dood van Cornelis en Johan de Witt, Amst. 1705 , 40. Hollands aloude vryheyd buyten het stadhouderschap Amst. 1706 , 40. pl. Chronologische Taafelen, van de schepping der waereld af, tot aan den jaare na de geboorte J esu Christi 1700 en derzelver historische aanmerckingen ; daar in begrepen de algenzeene gedenckschriften van 't yolk Godts, der Assyrische, Persische , Macedonische en Roomsche monarchien , alsnzede een by zonder verhaal der Koningen van Schotland, Sweeden, Denemarken , Engeland , Frankrijk , Spangen , Poolen , Por­tugal , Czaar van Mocovien , Keutvorsten van Saxen , Stad­houders der Nederlanden , Grieksche en Turksche Keizers , die in de laatste seeven honderd jaren geleefd hebben; nevens alle de Pausen van Ronan, derselver schismaas of scheuringen; de vervoigingen der eerste Christenen ; de concilien en andere aanmercklyke zaken, Amst. 1716 , gr. fol. Spiegel van Staat Amst. 40. De Generaliteit, in 40. Zie Paquot, AMmoires pour servir u l'flist. Litt. des Pays-Bas , T. III. p. 161; Regist. der Nederl. Tooneelspel Dichteren, bl. 53; de Wind, Naaml. der Nederl. Geschiedschr., bl. 10; Witsen G e y s b e e k , Biogr. Anth. Crit. Woordenb., D. IV. bl. 211; Navor­,scher , D. III. bl. 383 , D. IV. bl. 303 ; Cat. der Bibl. van de Maats. van Ned. Letterk. , D. I. a. bl. 112; Cat. der Tooneelsp. van W. Henskens, Nr. 208; Cat. J. Schouten, bl. 18; R. Arrcn­berg, Naarnl. van Boek., bl. 190. HOEVEN (IL VAN DER) schreef: Consideration van staat of politieke weegschaal , 1660 80. Zie A rren be r g, Naamreg. HOEVEN (SALomoN VAN DER) , baljuw van Schieland , word door de verbitterde geestelijkheid wegens het niet ten uitvoer brengen van het plakaat van Ka rel V tegen Luther, diens aanhangers en boeken , ook hier to lande afgekondigd , bij den hove van Holland aangeklaagd en in de gevangenis geworpen , waaruit hij in 1528 ontsnapte. Zie Alkemade en van der Schelling, Beschryv. van den Brief , D. I. bl. 374; Schotel, Kerk. Dordr., D. I. bl. 23. HOEVEN (WILLEM VAN DER) tooneeldichter uit het 'mast der XVIIde en de eerste heift der XVIIIde eeuw, schreef: De schrandere tooneelspeelder , blijsp., Amst. 1693. 't Kotijhuis, klugtsp., aid. 1712. Filipyns belachelyke schaaking , klugtsp., aid. 1712. De doodelyke minnenyd , treursp., aid. 1714, 1743. De vermomde Minnaar , blijsp., aid. 1714. De vermomde Minnares blijsp., aid. 1717. De dood van Sultan &Um, Turks Keizer, treursp., ald. 1717, 1731. De Rechter in ztyn eigen zaak , blijsp., aid. 1718. De belachelyke Lotery blijsp., aid. 1719 , vooraan een pl. getiteld: Schouwburg der woekerende en belaggelfike Lot­handelaars , met een vers daaronder. Isabella, Princesse van Iberie hof- en landsp., aid.1720. ' Arlequin , Toovenaar en Barb ier , klugtsp., aid. 1730. Meest alle met titelplaten van M. E I g e r s m a en anderen 80. De nieuwe belagchelyke Loterij , blysp. getrokken uit het oude blijsp. van W. van der Hoeven, onder de zinspr.: V aria est opinio, Amst. 1790, gr. 80. en ki. 80. Onder zijne afbeelding leest men : nit 's Von del, Hooft nog Vos, maar Willem van der Hoeven Bequaam de blijdchap te hersiellen in de droeven , Wen bij den schouburg op zijn Blijspel juichen doet, O 's grkjzen Dicbters rang in Speeltooneelen zoet. Wie des de blijden kiest te aanschouwen voor de droeven , Zoek Vondel, boon nog Vos maar Willem •an der Hoeven. Zie Witsen Gersbeek, Eiogr. Anthol. Crit. Woordenb. , D. 1V. bl. 211; Ned. Keurdigten , 4(le vervolg , hi. 182; Cat. der Moats. van Ned. Letterk., D. 1. b. bl. 112 ; Cat. van Tooneelspel. vah W. 11 enskens, Dir. 34. HOEVEN (ABRAHAM 1AS AMORIE "VAN DER) zag het levenslicht te Rotterdam , den 22 Februarij 1798. Hij was de zoon van Abraham van der Hoeven enMaria van der Wallen van Vollenhoven, welke laatste met doctor M. B u ij s hertrouwde , toen de eerste in 1803 overleden was. Zijne eerste opleiding genoot hij op het Erasmiaansch gymnasium te Rotterdam , en reeds vroeg was veler aandacht op hem gevestigd wegens zijnen aanleg voor de uiterlijke welsprekendheid. Onder leiding zijner vrome moeder en van de predikanten M e s s c h a e r t, Sc harp en Frets ontwaakte bij hem de lust tot de evangelie-bediening. Hij verliet daarom op zijn 15de jaar zijne geboortestad , om aan de Leidsche hoogeschool zijne studien voort to zetten , onder de hoogleeraren W ij t ten­bach, van de Wijnpersse, Siegenbeek, van der Palm, van Voorst en Borger. Met de schoonste getuigschriften der drie laatste voorzien , vertrok hij in Junij 1816 naar Amsterdam, om aldaar aan het seniinarium der Remonstrantsche broederschap zijne godgeleerde oplei­ding to voltooijen. Terwij1 hij de collegie's zoo van K o n ij ­nenburg, als van van Hengel, Rinse Koop­mans en Wilmet bij woonde , bereidde hij zich nu tot zijne toekomstige bestemming , door het vlijtig hooren der beste predikers. Eerlang sprak hij zijne eerste kanselrede uit , die de verwachtingen van hem gekoesterd geenszints te leur stelde. En den 22 Junij 1819 werd hij tot proponent der broederschap bevorderd. Zijn proefschrift door hem bij die gelegenheid ingeleverd , was een gedeelte van zijne interpretatio sernzonis Jesu, Joh. V : 17-47 , waarop hij in het voricre jaar een accessit aan de hoogeschool to Groningen had verworven. Reeds v66r dat van d er Hoe ven openlijk als kansel­redenaar optrad ging er een roep van zijne welsprekend­held ult. Gedurende ;lechts weinige maanden had hij de gemeente van Oude•Wetering bediend, toen bij in Januarij 1820 te Rotterdam werd beroepen. Zijn schoonrader M. S t u a r t , want in April was hij met diens dochter Agatha in het huwelijk getreden , bevestigde hem den 14 Mei , naar aanleiding van Paulus woorden I Tim. I 18 , 19 terwijl van der 11 oe ven met eene rede over der. I : 6 , 7 zijne intrede deed. De taak door van der H o e v e n in de talrijkste en aanzienlijkste gemeente der broederschap aanvaard , ging met eigenaardige moeijelijk­beden gepaard. Genoot hij een buitengewonen bijval ook aan tegenwerking ontbrak het niet, die echter allengs ver­minderde. Zijn roem verbreidde zich nog te meer, toen ook te Brussel, in tegenwoordigheid van Boning Willem I was opgetreden. V a n der Hoeven, niet ten onregte op het gedenk­teeken , dat zijn graf op de begraafplaats te Utrecht siert , de Chrysosthomus van zijn tijd genoemd , mutate als kanselredenaar uit boven site zijne tijdgenooten. Hij be-. handelde meest algemeen bekende teksten , die bijzonder geschikt waren, tot opwekking van geestelijk Leven. Bij voorkeur koos hij geschiedkundige onderwerpen. In het voordr ,gen van geloofswaarheden hield hij zich stipt aan den I3ijbel, met vermijding van alle duistere uitdrukkingen. De plannen zijner preken waren doorgaans hoogst een­voudig en zooveel mogelijk naar den tekst ingerigt. Hij zorgde voor verscheidenheid in vorm, terwijl de verdeeling hem nooit doe] maar slechts middel was. Zijn stijl was eenvoudig zonder dorheid , sietlijk zonder opschik. Behalve aan de bewerking besteedde hij bijzonder veel zorg aan de voordragt , beide toch beschouwde hij als een geheel. D:e voordragt was altijd hoogst plegtig , zonder gemaakte deftigheid, Zijne uitspraak was zuiver en in alle opzigten aangenaam. Zijne gebaren waren voorbeeldig. Bovendien beschouwde hij het prediken in verband met de geheele godsdienstoefening , welke hij altijd zoo plegtig mogelijk inrigtte. Het voorlezen van preken , zoowel als het irnpro­viseren keurde hij ten sterkste af, terwijl hij zelf gewoon was zijne kanselredenen letterliik te memoriseren. Betrek­kelijk heeft hij maar weinig proeven zijner kansel­welsprekendheid in druk nagelaten. bezitten van hem twee bundels Leerredenen , waarvan de eerste in 1835 , de tweede in 1847 verscheen. Bovendien zagen aizonderltjk het licht : zijne Arscheidsrede van de Rotterdamsche ge­meente , zijne Feestrede bij de viering van zijn 2Sjarig hoogleeraarsarnbt , en eene Opivelekencle rede ter algemeene vergadering van het Nederlandsch Zendeling-Genootschap gehouden. Deze werden opgenomen in zijne Verspreide GeschrOen , na zijn dood (1856) afzonderlijk uitgegevcn , met Een woord ter nagedachtenis van den ontslapene , door M. Cohen St u a r t. Zijne gedachten over de kansel­welsprekendheid heeft van der Hoeven uitgesproken inzijneJoannes Chrysostomus, voornarnelijk beschouwd als een voorbeeld van kanselwelsprekendheid , in 1825 voor het eerst en in 1852 herzien en vermeerderd uitgegeven. De beoordeelingen door hem over de leerredenen en enkelo andere werken in verschillende tijdschriften geleverd, heeft de hoogleeraar D o m e l a Nieuwenhuis in zijne monografie aangeteekend. Toen de hoogleeraar der broederschap K o n ij n e n b u r g zijn emeritaat had verzocht , werd van der H o e v e n door de algemeene vergadering der broederschap , den 20 Junij 1827 to zijn opvolger benoemd. Den '27 October nam hij zijn afscheid van Rotterdam , en den 28 November aanvaardde hij zijn ambt als hoogleeraar in de godgeleerd. held en kerkelijke geschiedenis aan het seminarium met eene inwijdingsrede : De Germano theologo , literarum sacrarum interprete. Zoowel de Latijnsche rede als eene Hollandsche vertaling van den predikant C. W. West e r ­baan, welke ook in de Verspreide Geschriften is opge­nomen zagen het licht. In daze gewigtige betrekking wijdde hij zijne beste krachten aan de vorming van aanstaande leeraars. Hij was van oordeel dat de waarde van een hoogleeraar niet daarin bestond , dat hij de vruchten van zijn onderzoek in boeken mededeelde , maar dat hij in de harten zijner leerlingen prentte , wat hij zelf na streng onderzoek voor waarheid had erkend. Vandaar dat van der H o e v e n zoo weinig ter perse heeft gelegd. De lessen door hem gegeven betroffen de dogmatiek , de homilitiek , de prac­tische theologie en de geschiedenis der kanselwelsprekend­heid. Vooral het laatste was hoogst belangrijk. Zeldzaam slechts gaf hij exegetische lessen. Ook van der Hoe yens onderwijs was , zoowel naar inhoud als in norm bij nemendheid practisch. Dat van der Hoe v en in uiterlijke welsprekendheid het meesterschap had bereikt , bleek ook wear hij als redenaar optrad , ofschoon bij zelf erkende in de gehoor­zaal niet to kunnen zijn , wat hij op den kansel was. Wij bezitten van hem slechts edn bundel met 10 redevoeringen. Zijne redevoeringen bij de inhuldiging van het standbeeld van de Ruiter en bij de onthulling van het standbeeld van Willem I zagen afzonderlijk het licht , alsmede de .Feestrede bij de plegtige viering van het tweede eeuwfeest van het seminarium der Remonstranten. De laatste werd in 1840 met een schat van allerbelangrijkste aanteekeningen uitgegeven , als Gedenkschrift van het seminarium der Remon­stranten en door den toenmaligen predikant van Frederik­stadt in het Duitsch vertaald en in het Zeitschrift fair die histor. Theologic geplaatst. Ook zijn de drie laatste in de Verspreide Geschriften opgenomen. Behalve als hoogleeraar was van der Hoeven in verschillende andere kerkelijke , letterkundige en maat­schappelijke betrekkingen werkzaam. Zoo was hij niet alleen lid van het koninklijk Nederlandsch instituut , maar later ook van de academie van wetenschappen. Hem viel de onderscheiding te beurt van in 1840 tot lid der staats­comrnissie tot onderzoek der bezwaren omtrent het onder­wijs benoemd te worden. Gaarne voldeed hij in 1853 aan het vereerend verzoek der Synodale commissie , om mede te werken aan de nieuwe vertaling des bijbels. Meermalen leidde hij als voorzitter de handelingen der Noordhollandsche predikanten-vereeniging , en hoe hij Ws lid , secretaris en president van het hoofdbestuur van het Nederlandsche bijbelgenootschap werkzaam was , moge blijken uit zijne whrrne liefde voor de zaak der bijbelverspreiding , in drie verschillende openingsredenen uitgesproken , welke mede in de Verspreide Geschriften zijn opgenomen. Bij alle dergelijke vergaderingen maakte hij den indruk van gemakkelijkheid in behandeling van zaken, gematigdheid in de beoordeeling van anderen, beknoptheid bij het adviseren , eerbiediging van ieders overtuiging , en fijne beschaving bij de weder­legging van meeningen die hij niet kon goedkeuren. Veel heeft van der H o e v e n gearbeid door zijne bemoeijingen en zijne geheele persoonlijkheid. Behalve dat van het oogenblik dat hij den kansel beklom , eene nieuwe ontwikkeling der gewijde welsprekendheid in ons vaderland dagteekent , zoo heeft hij ook al zijne gaven gewijd aan de bevordering van den geest des vredes , der liefde en der verdraagzaamheid. Zijne rede over de spreuk Eenheid in het noodige vryheid in het tuiffelachtige , in ales de lie fde , in de Verspreide Geschrilien herdrukt , moge hiervan getuigen. Tot de algemeene verbroedering der christenen van verschillende belijdenis heeft hij niet weinig toegebragt. Inzonderheid heeft de Remonstrantsche broederschap aan hem hare herleving en bloei te danken. Bij al zijne bezigheden onderhield hij nog bricfwisseling met vele binnen- en buitenlandsche geleerden Ontbrak hem in later dagen hiertoe den tijd , uit vroeger jaren bezitten wij , behalve het genoemde , nog enkele andere voortbrengselen zijner letterkundige studien. Zijne Ta fereelen bij de bybelsche landsch ppen werden in 1853 andermaal uitgegeven , en een paar kleinere geschrillen vvei den uit tiidschriften in de Verspreide Geschriften overgenomen. Heeft bij als dichter zich niet beroerod gemaakt , toch be­zitten wij van hem enkele verzen , die inderdaad van dichterlijk, talent getuigen. \Vat bij in jeugdigen leeftijd op dit gebied leverde is door den hoogleeraar Nieuwenhu is opgeteekend. Den 28 November 1852 moat van der Hoe v e n zijne 25jarige ambtsbediening vieren. Bij de belangstelling en liefde hem echter tom bij uitnemendheid betoond , en bij den roem en de aehting die hem van alle zijden werd toe­gebragt, troffen den echtgenoot en vader ook zware slagen. Zijne gade overleed den 31 Julij 1835, na hem 9 kinderen geschonken to hebben , waarvan bet jongste na weinige maanden stierf, de oudste zoon Abraham , die volgt , hem in 1848 van het hart was geseheurd , terwiil hij in 1851 ook een zijner dochters ten grave zag dragen. In 1837 huwde hij anderrnaal met J a co ba Theodor a Jung!) l u t h Bur e r. Zij sehonk hem, behalve eene dochter, nog een zoon , die echter op vierjarigen leeftijd stierf. Van d e r H o e v en s werkzaam en veel bewogen leven, vol vermoeijenissen, zorgen en zware beproevingen, werkten mede tot zijn vroegtijdigen dood. Eene kwijnende ziekte deed allengs zijne kraehten afnemen. In den zomer 1855 begaf hij zich voor zijn herstel op refs , doch bezweek op den terugreis , den 29 Julij. Den 2 Augustus werd zijn stoffelijk overschot , met waardige hulde op het kerkhof te Utrecht ter aarde besteld. Er bestaan van van der Hoeven onderscheidene portretten. Zie J. Tidernan, de Remonstr. Broederschap , bl. 15 , 20, 37 , 230, 376; Dezelfde, de 11°081. A. des Amorie van der Hoeven herdacht; A. A. Stuart, A. des Amorie van der Hoeven herdacht in de Remonstr. Geref. -Kerk te Amsterdam 12 Augustus 1855; II. P. Rogge, A. des Amorie van der Hoeven als hoogleeraar your zone studenten (Kerkel. Cour.,Aug. 1855) ; J. II. d e Ridder, de beeldienis van A. des Amorie van der Hoeven als handhaver der nationaliteit ; L. de Jong, Leerrede na het af­sterven van A. des Amorie van der Hoeven; W. Vrolik, Levensschets van van der Hoe ven (in Nederland en de Nederlan­ders in de XIXde emu , le Serie , Art. 6) ; J. H. Naronier, Levensberigt van van der Hoeven (in de Hand. der Maatsch. van Letterk. 1856); F. J. Domela Nieuwenh uis, A. des Amorie van der Hoeven, als een voorbeeld van kanseluielsprekendheid ; Dezelfde, Leven en Karakter van A. des Amorie van der Hoe-v en, gedeeltelfjk uit onuitgegevene brieven en z(jne schriftelyke na­latenschap, met facsimile, A mst. 1859 ; Schotel, Tollens en zijn tfjd. Sepp, Proeve van eene Fragm. Geschied. der Theol. in Nederl. (Reg.); Glasius, Godgel. Nederl ; Cat. der Maatsch. van Nederl. Letterk., Cat. van Portr. HOEVEN JR, (ABRAHAM DES AMORIE VAN DER) Zag den roam welke bij als zoodanig zich verwierf niet ongegrond was, bewezen de 10 leerredenen, welke zijn vader na zijn dood uitgaf onder den titel : brigelaten leerredenen van A. des Amorie van der Hoeven Jr., voorafgegaan door eene levens- en karakterschets (Leeuw. 1819) , maar ook als wetenschappelijk godgeleerde was hij algemeen geacht. Van zijne diepzinnige en toch heldere studien ge­tuigde een belangrijk artikel in de Jaarboeken voor wetensch. theol. (D. V , st. 3) hetwelk spoedig afzonderlijk verscheen onder den titel : De godsdienst het wezPn van den tnensch (Leeuw. 1848). Vele waren de scherpzinnige be­oordeelingen en bijdragen die hij van tijd tot tijd in de Referent , de Gide , alsmede de Jenaische Literatur Zeitung plaatste. De merkwaardigste dezer bijdragen werden na zijn dood bijeenverzameld en door zijn vader uitgegeven onder den titel : Proza en Poizy van A. des A m o r i e van der Hoeven J r. (Leeuw. 1850) , voorafgegaan door eene herinnering aan den ontslapenen van Dr. J. J. v an O o s t e r z e e. Ook als gevoelig en krachtvol dichter heeft van der Hoeven zich doen kennen , gelijk uit dit laatste werk kan blijken. Zijn Colholnis-roos. O-Sprook , to Amst. in 1841 verschenen, kan van zijn vindingrijk vernuft getuigen. Al zijne vroeger en later uitgegevene werken , zijn door den uitgever in dello nieuwe uitgnve verecnigd. Zijn portret is voor zijne leerredenen geplaatst. Zie, behalve de genoemde Levens- en Karakterschets zijns vaders en de llerinnering van Dr. van Oos ter zee, Gids 1848, bl. 480 vv.; Konst- en Letter& 1848, bl. Nr. 13 ; floekz. der gel. ever. 1848 , bl. 616 vv.; Kist, Openingsrede ter jaarl. vergad. van de Maatsch. der Nederl. Letterk. 1848, bl. 20, 21, 55 vv.; Glasius, Godgel. Nederl., D. II. bl. 114-119 ; Konst- en Letterb. 1848 , D. 1. bl. 197, 201 ;Sepp, Proeve eener Frapn. Geschied der Theol. in Nederl (Beg.); Cat. der Maatsch. van Nederl. Letterk ; Muller, Cat. van Porte. HOEVENAAR (ADRIA.Nus) werd den 14 Maart 1732 uit burgerlijke ouders to Utrecht geboren , en stond aan het hoofd der U trechtsche kunstbroederschap. -Vooral door zijne medewerking werd er in een grooter locaal voorzien, bij welke gelegenheid hij , als oudste inspecteur , in de zaal voor het teekencollegie, boven het stads zegelhuis , den 8 Januarij 1778 , een inwijdings rede heeft gehouden. Bedevoering gehouden ter gelegenheid van de inwijding van het Teekencollegie , op de nieuw gebouwde zaal enz. op den 8 Jan. 1778 , Utr. 1778 8°. Hij mengde zich in de toenmalige staatsbewegingen , week uit en stierf in 1795 of 1796 to Duinkerken , een berooid fortuin , benevens eene weduwe en kinderen na­latende. Hij maakte zich vooral bekend door bet etsen in glas. 15 Februarij 1821 te Rotterdam het lerenslicht , als de eerste telg uit het huwelijk van Abraham des Am orie van der H oeven en Agatha Stuart. Daarzijn vader in 1827 zich met der woon naar Amsterdam had begeven, wegens zijne benoeming tot hoogleeraar aan het Remon­strantsch seminarium , zoo bezocht de toen reeds veel be­lovende jongeling , op 10jarigen leeftijd , de Latijnsche school aldaar. Hij doorliep geregeld alle klassen , en werd telkens met de eerste prijzen tot een hoogere orde bevor­ derd , tot dat hij in Maart 1836 deze school verliet , na het uitspreken van een door hemzelven vervaardigd Carmen de Vejis a Camillo expugnatis. Was een oogenblik het denkbeeld bij hem opgekomen om zich aan de ,zendingsarbeid te wijden , zijn vader wist hem tot andere overtuigingen te brengen. Zoo leidde hij zich dan met hart en ziel op de studie der godgeleerdheid toe. Van 1836 tot 1843 volbragt hij zijne studien aan het Amsterdamsch athenaeum en het seminarium der broeder­schap. Na onder voorzitting zijns vaders te Amsterdam eenige theses openlijk verdedigd te hebben , werd hij te Leiden , met den hoogsten lof, tot doctor in de letteren en in de go lgeleerdheid bevorderd ; na de verdediging van twee proerschriften : De Joanne Clerico et Philippo a Limborch dissertationes duae , Amst. 1843. In datzelfde jaar werd hij tot proponent bij de breeder­schap aangenomen , waarna hij eene Duitsche academiereis ondernam. Zijne ervaringen en ontmoetingen op die reis maakte hij in 1845 openbaar als Herinneringen van mine academiereis in 1843 (Leeuw.) , welk bock uitmunt , zoo door schoonheid van stijI , als door rijkdom van inhoud. Drie jaren later zag eene Duitsche vertaling van Dr. L. T. Moseler (L. T ro ss) het licht. In het vaderland wedergekeerd werd van der Hoeven, na in verschillende gemeenten te zijn opgetreden , den 14 April 1844 te Boscoop door zijn vader bevestigd. Ruim een jaar vertoefde hij in deze gemeente. Fen ruimer werkkring was hem weggelegd. De gemeente van Utrecht beriep hem tot Karen leeraar , en den 13 Julij 1845 aan­vaardde hij aldaar zijn dienst. Niet lang mogt men zich in zijne uitstekende kanselwelsprekendheid en zijne voor­beeldige herderlijke zorgen verheugen. Reeds den 20 Maart 1848 ontsliep hij aldaar, ten gevolge eener schielijk toene­mende tering. Van der Hoe v en, zoo vroeg reeds aan de wetenschap en zijn kerkgenootschap ontvallen , van welke hij een sieraad en ktoon genoemd mogt worsen , heeft zich bij uitnemendheid als kanselredenaar doen kennel). Dat de Zie Kramm, Lev. en Werk. der Holl. en Vlaams. Kunsts. , D. III. bl. 706 ; Boekz. der gel. wer. 1778 a , bl. 277. HOEVENAAR (ADRIANUS) zoon van bovengemelde , werd in 1764 te Utrecht geboren, etste even als zijn vader in glas , huwde Maria Jo se ph a Le fe v r e uit Valen­ciennes en overleed den 17 Augustus 1832. Hunne zonen Willem Pieter en Cornelis Willem zijn ver­dienstelijke kunstenaars. Willem Pieter is in be7it van eenige graveerwerken van zijn vader Adriaan, waar­onder een kleine bokaal , waarop uitvoerig is gebtst het Borstbeeld van Lodewijk koning van Rolland en het yolks wapen aan de tegenoverzijde. Zie Kra mm, Lev. en Werk. der Boll. en Vlaams. Kunsts. , D. III. bl. 767. HOEVENAAR (A. A.) , lidmaat der Gereformeerde kerk te Rotterdam , schreef: Zes Samenspraken tusschen een geloovig werkende Christen, een geestelijke Christen , een treurige , een bekommerde en werkheilige , Rott. 1779 80. (2e druk) 1785 (3e druk). Volgens een berigt van R. van de r Z w a a n to Bergen op Zoom , in de Boekzaal van 1778 a bl. 280, was H o e ­v e n a a r de schrijver van dat werk niet, maar gaf er zich slechts voor uit , gelijk hij ook later verklaarde. Zie Boekz. der get. wer. 1778 a , bl. 280, 401, 402 , 1779 b., M. 443. HOEVENAAR (A.) , notaris en procureur te Utrecht, schreef : Onderzoek over den wettigen rechter in kerkelgke geschillen, zo ter eerster instantie als in cas appel, Utrecht 1765 8°. ilanmerkingen over het Ouderlingschap, Utrecht 1764 8° . Zie Boekz. der gel. wer. 1765 b, bl. 227 ; Cat. de Crane, bl. 25. HOEVENAAR (N. L.), adjudant majoor,, redde zijn kolonel Roes t van Alke rn a d e het leven , in het ge­vecht bij Civdad Real (1809). Zie Bosseha, Negri Beldend. to Land , D. III. bl. 536. HOEX (LAMBERTUS) werd te Berchem (dekenaat van Oss) geboren , en in 1726 to Leuven primus verklaard. Hij word daarna professor in het collegie het Varken , en bekwam den 7 Mei 1737 den graad van licentiaat in de godgeleerdheid waarop hij kanunnik in de kathedrale kerk to Brugge werd. Hij verliet deze waardigheid om in bet vicariaat van 's Bosch dienst te doen , en werd in 1745 plebaan in de bidplaats der parochie van St.. Jan en deken der stad 's Bosch. Hij werd den 8 April 1756 door Benedictus XIV tot apostolijk vicaris aangesteld , en sonde ongetwijfeld door de regering als zoodanig zijn erkend geworden , had de drossaart van 's Bosch zich tegen deze aanstelling niet verzet. Zie van Gils, Kath. Meyer. Memorieb., bl. 121 , 197, 233 ; v a n Gils en Coppens, Nieuwe Reschriiv. van het Bisdom van 's Iler­togenbosch, D. 1. bl. 295, 290. HOEY (Mr. ABRAHAM VAN) zoon van Gaspar van Hoey en van Cornelia van der Esch, to Gorkurn in 1684 geboren , werd eerst pensionaris zijner geboorte­stad, vervolgens in 1713 raad van den hove van Holland, in 1717 raad en rekenmeester der domeinen van Holland. Toen hij door de stad Gorinchem tot pensionaris honorair was afingesteld en als zoodanig in de staatsvergadering van Holland zitting had genomen , gaf zulks aanleiding tot een vrij hevig geschil met die van Amsterdam. Hij ver­scheen, na den 17 van Herfstmaand 1717, nooit weer als afgevaardigde van Gorinchem ter vergadering van Holland, doch werd ten jare 1725 door hunne Edel Grootmogend , n, met toestemming van Amsterdam, tot drossaart van Gorinchem en dijkgraaf van den lande van Arkel aangesteld , ondanks rekenmeester bleef. Ja het vertrouwen op dezen beer groeide sedert zoo aan , dat hij ruim twee jaren daarna en , altijd de laatstgemelde bediening behoudende , op voorslag van Holland , door de algemeene Staten, in plaats van J. B o r eel als ambassadeur naar Frankrijk werd gezonden. Als zoodanig bewees hij het vaderland gewigtige diensten , inzonderheid door het sluiten van het vermaard verdrag van koophandel in 1739. Groot „sehrijft Sc hel­t em a" zouden zijne diensten geweest zijn , indien men bier te lande zijn raad had gevolgd om den vrede te be­ - waren , door zich onzijdig te houden in de twisten , die destijds Europa in vuur en viam zetten. De ernstige ver­toogen , die hij hierover in 1743 bij zijne meesters deed , werden ten kwade geduid. Evenwel bleef hij in zijn ader­landslievende pogingen tot Neil van den staat volharden , sprak met zeldzame cordaatheid , doch hoe gezien hij ook bij de Fransche staatsrninisters was , kon hij den oorlog niet voorkomen. Na herhaald aanzoek om terug geroepen te worden , kreeg hij , doch niet voor 1747 , verlof een reis herwaarts te doen. Bij zijn vertrek ontving hij van den koning van Frankrijk een buitengewoon geschenk van gouden medailles. Bij zijne komst in het vaderland dreigde hem hetzelfde lot als Johan de Witt. De gerustheid van zijn geweten , deed hem alle bedreigingen verachten. Moedig ging hij door den Haag. Ten tijde van den zeven­jarigen oorlog zag hij de leer der onzijdigheid , te voren zoo zeer door hem aangeprezen, dadelijk omhelsd en de welvaart van den staat en deszelfs burgers hierdoor zigt­ baar toenemen. Hij sleet bet overige van zijn leven ambte­ loos in zijn va&rland en stierf in 1766 op zijn hofstede AIarlot bij 's Hage. Hij was te 's Hage gehuwd met Ale t te van Neck en had bij haar eene dochter C o r­ nelia Jeannette van Hoey, gehuwd met Gijs­ bert Karel van Hogendorp, burgemeester van Wageningen en gedeputeerde ter vergadering van H. H. Mogendeii. Eenige brieven door hem , zoo met de Fransche als Staatsche ministers zijn in een deeltje gedrukt en belangrijk voor de geschiedenis. Zie Mont go n , Memoir. , T. IV. p. 205 . 366 , 368 ; Europ. Merc. Julij—Dec. 1743, bl. 40; Wagenaar, Fad. , D. XVIII. bl , 439 , D. XIX. bl. 206 , 403 , 411, D. XX. H. 335; van W ij n. 1/Vv. op D. XVIII. bl. 53, 61; Scheltema, Staatk Nederl., D. 1. bl. 463 ; Martinet, Geschied. der wereld, D. VI. bl. 166. HOEY (J. J. VAN) was bevelhebber van het schip Rot­terdam , behoorende tot het convooi dat in 1777 onder Lode w ij k , graaf van Bylandt , naar de West-Indien vertrok om den handel en zeevaart te beschermen. In 1782 was hij schout bij nacht en vertrok hij naar 's Hage om de beruchte expeditie naar Brest te voorkomen. Zie J. C de Jong e, Geschied. van NeOrl. Zeew. , D. V. bI. 604, D. VI. a. bl. 71. HOEY (JAN PIETER VAN) , beer van Vlijmen en Engelen, zoon van Gerard Diederik van Hoey en Agatha Sophia van Overveld, den 30 Julij 1755 te 's Hage geboren; werd in 1769 kadet bij de gardes te voet, in 1772 vaandrig, in 1773 luitenant bij de gardes, in 1775 kapitein, in 1783 luitenant kolonel, in 1794 kolonel, en den 6 April 1797 gepensioneerd. Na de omwenteling in 1814 werd hij kolonel plaatselijk commandant te 's Hertogenbosch, den 17 Maart 1814 generaal majoor titulair , den 21 April 1815 luitenant generaal, den 10 December 1822 lid van het hoog militair geregtshof en den 14 Junij 1825 gepensioneerd. In 1794 had hij den veldtogt in Brabant medegemaakt en was tegenwoordig bij de inneming van Landrecies. Ira Partic. berigten. HOEYSCHILTHOUWER VAN 00.ST1E (AD0LPR VAN) zoon van Johan en van Cornelia Boudina Mathia van Oostde, geboren te Gorinchem 30 Junij 1756. Deze Nederlandsche krijgsman is in zijne zestigjarige loop­baan van den laagsten tot den hoogsten militairen rang opgeklommen , en kan gezegd worden aan zijn vaderland groote diensten te hebben bewezen. In 1769 als kadet bij het wapen der artillerie in dienst getreden , in 1776 tot 2den luitenant bevorderd zijnde , werd hij met den rang van kapitein in 1787 als adjudant toegevoegd aan den veldmaarschalk , hertog van Brunswijk , in een oogenblik , dat belangrijke diensten moesten bewezen wor­den en dat zulk eene benoeming wel strekken moest tot be wijs van het groote vertrouwen dat men in hem stelde. Hij is tegenwoordig geweest bij bet innemen van Gorin­chem en den Overtoom bij Amsterdam. Bij de oprigting van een korps rijdende artillerie werd van H o e y als kapitein effectief van de 2de brigade daar bij geplaatst. In dien rang maakte hij den veldtogt in Brabant mede en was bij de meeste krijgsbedrijven van eenig belang van die jaren tegenwoordig. In den slag van Werwick werd hij aan den linkerarm gewond en bij de ontruiming van Nijmegen was ook hij getuige van de laatste verrigtingen der Nederlandsche troepen , die de Fransehe heerschappij Diet hebben kunnen tegenhouden. Na de omwenteling in 1795 zijn ontslag uit de dienst verzocht hebbende ging hij in 1799 in En2elsche dienst over , en maakte met de Engelschen den veldtogt in Noord- Holland mede. Hij bleef, na in 1802 op wachtgeld te zijn gesteld , buiten betrekking en eerst nadat de prins v a n Oran j e als souverein vorst in Nederland de teugels van het bewind had aanvaard , trad van Hoey op nieuw in de gelederen van het Nederlandsche leper en wel in den rang van kolonel bij de artillerie. Na eerst het bevel te hebben gevoerd over eene der nieuw opgerigte bataillons artillerie nationale militie , werd hij in het jaar 1815 be­ vorderd tot generaal majoor. In het jaar 1829 werd hij met den rang van luitenant-generaal gepensioneerd. Hij was ridder der Militaire Willemsorde 3de klasse. Hij sebreef: Verhandeling over het buskruid , Delft 1818, 80. Zie Bo sseb a , Necrl. 8eldend, te Land , D. III. bl. 50 , 63 , 87 , 130, 132; Militaire Spectator , D. 11. bl. 255; Huguenin, Milit. Spectator , D. 11. bl. 204. HOEY SCHILTHOUWER VAN OOSTPE (B. VAN) , artillerie kapitein , ridder der 4de klasse van de Milit. Willems-Orde , die zich bij het oproer to Brussel onder­scheidde , later de citadel van Antwerpen hielp verdedigen en bij het verdedigen van het bastion Toledo , den 13 De­cember 1832 , in 34jarigen ouderdom sneuvelde. Zie de Veteraan of de krijgsbedryven der Hollanders in Belga' , lees-bock voor onder-officieren en manschappen door den Kolonel C. A. G i e a­wait van der Netten, bl. 96; Jhr. van Sypestein, Gesch. der rijd. artill. , U. 284 ; Bosscha, Nair?. Heldend. te Land , D. III. bl. 013 , 771. HOEY (JAN. vAN) , of d e of Jean de Hooy ook Jan de H o o ij genaamd, volgens van Mandel. Mein­ zoon van Lucas v an Le yden en broeder van Lucas D a misse n. De Jon gh zegt , dat hij in 1545 te Leyden geboren en een discipel van zijn broeder L ucas was. Hij reisde naar Italie en vervolgens naar Frank rijk , waar hij zich aan het hof van Koning H e n d r i k IV zoo aangenaam maakte, dat die vorst hem tot zijn kamerdienaar en opzigter over al zijne schilderijen benoemde, welke voordeelige ambten hij tot zijn dood , in 1615 , bekleedde. Hij zou to Parijs gestorven zijn. Zie van Mandel., Lev. der Schild. ; Immerzeel, Lev en werk. der Boll. en Vlaams. Aunsts , D. III. bl. 45 ; K r a m m , Lev. en werk. der Boll. en Vlaams. Kunsts., D. III. bl. 747. ' HOEY (LucAs vAN) of d e. Zie DAMISSEN (LucAs). HOEY (NicoLAEs VAN) of d e , de Oude waarschijnlijk een zoon van Jan van Hoey, of verwant a n N i c o 1 a e s van Hoey of Hoie. Kramm bezit een prent door P. P e r r e t gegraveerd naar N. de Hoey, voorstellende Een visioen van den profeet Zacharias , net een Engel , die hem het verschijnsel aan den howl vertoont , in 8°. .'zijn portret, geteekend door G. Gagliari in fol., staat vermeld onder No. 1426 van Weigels Kunst-Catalog., Leipzig 1856, No. 27. HOEY (NicoLAEs VAN) of H o ie, de Jonge , zoon van Nicolaes van Ho e y , de Oude. Hij zou hofschilder zijn geweest te Weenen en platen voor het kabinet van Teniers vervaardigd hebben. Zijne etsen zijn volgens Kramm weinig in getal en van geringe verdiensten. Hij graveerde ook naar Tentoret, D.Fetti, Barroci, Raphael. Gewoon­lijk is zijn monogram N. V. H. Zie S. D a v i d i s Teniers, Theatrum Pictorum seu Pictura pas Sereniss. 4t-chid:1x in Pinacothecam swam Bruzelli collegit "Atm fol.; Kramm, Lev. en werk. der Roll. en V laams. Kunsts. HOEY (NICOLAAS VAN), zoon van Nicolaas den Jonge. volgens M eche' werd hij omtrent 1660 te Antwerpen geboren , en overleed in 1710 als keizerlijk hofschilder to Weenen. Van dezen meester zijn in de galerij to Weenen twee schilderijen , ruitergevechten voorstellende. Zie K r am in , Lee. en work. der Roll. en Vlaams. Kunstschild., D. III. M. 707. HOEY (WILLEst VAN), volgens Nagl er welligt een broeder van Jan van lioey, die on3streeks 1540 te Parijs wtrkzaam was , en het kasteel Fontainebleau versierde , volgens K r a to m , eer de vader of oom van J a n , in 1545 te Leyden geboren. Zie K r a m m , Lev. en werk. der Boll. en 17 laams. Kunstschild. , D. 111. bl. 708. HOEY (DR. VAN) , te 's Hage , bezitter eener rijke ver­zameling van Datuurlijke zeldzaamheden, door BjOrns tahl gezien. Zie BjOrnstihl, Beizen, D. V. bl. 338. HOEYE (Rompour VAN DEN), kunstenaar , gravenr en kunsthandelaar te Amsterdam , uit het midden der 17de eeuw. K ram m bezit en beschrijft van hem het Tractaat van vrede , beslooten den 30 January dezes tegenwoordighen jaers 1648 binnen de stadt van..41unster in Westphalen enz. Te Amsterdam, by Rombout van den ioeye, kaart- en kunstverkooper, wonende in de Calverstraat, in de drie Rosen Hoeyen , Ao. 1698. C h. van Hu 1 t h e m bezat van hem volgens zijn Catal. Une vue de Schellebelle village en Fiandre , d'aprL9 Ronzbout van den Hoeye , par Henri Hondius. Zie Kramm, Lev en work. der Boll. en Vlaams. Kunstschild , D. 111. bl. 708 ; Coal. des Dessins et d'Estampes etc de C h. v a n ulthem, Gand 1846, Nr. 1718. HOF (C. G. VAN DER) eon dichter uit de tweede helft der 18de eeuw , van wien een paar stukjes voorkomen in het Nieuwe Lloornse Speelwerek. Zie van der A a, .Nieuw Eiogr. Anth. Crit. lroordenb. , D. bl. 232. HOF (JAN VAN DER) een dichter uit de tweede helft der 18de eeuw. Hij vervaardigde o. a. een grafschrift op v a n der V Het, voorkomende in diens Vruchten der Dichtlie­vendheid , Leiden 1779. Ook vindt men een gedicht van hem op de Vijfentwintig jarige dienst van J. W. der Heyde te Rotterdam; op de Bevestiging van J. L. Versier te Rotterdam 1777. Zie Heringa, Bijdr. tot de Lijst van Nederl. Dichters ; Boekzaal der gel. wer. 1770 , bl, 375 , 1777 a. bl. 701. HOF (PIETER IJSBRAND VAN DER) dichter uit de tweed° helft der 18de eeuw , van wien eene menigte geestelijke en wereldlijke rijmen voorkomen in Nieuw Hoornse Speelwerck. Zie van der Aa, Nieuw Biogr. "'nth. Crit. Woorden6., D. II. bl. 233. HOF (Luitenant VAN 'T) onderscheidde zich bij de be-storming en inneming van Koevorden in 1672. Zie Bosse ha, Neerl. Heldend. to Land , D. II. bl. 153 ; Drent­sche Volksalman. 1837 , bl. 59. HOFDIJK (WILLEM) een Alkmaarsch dichter nit de tweede helft der 18de eeuw , sehreef: Het beteugeld geweld of Alkmaar op den Zeventienden van Wijnmaand 1799 ; treurspel , Alkmaar 1801 , kl, 80. Ook vindt men een gedicht van hem in den Politieken Kruger , D. IX. bl. 270. De Bibliotheek der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leyden bezit : lilengelingen in dicht en ondicht ; deels al , deels niet uitgegeven , waaronder van J. Guepin , W. .Ho fdijk en ande­ren nit de tweede helft der 18de eeuw , 4o, Zie Heringa, Bijdr. tot de List der Nederl. Dichters ; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. , D. I. bl. 12 , b. bl. 113. HOFF (FREDERIK HENDRIK CBRISTIAAN) promoveerde den 15 Maart 1763 te Harderwijk opentlijk tot med. dr. , op eene belangrijke natuur- en geneeskundige verhandeling de aere ipsiusque egicacia in corpore humano , was vele jaren een beroemd arts in Arnhem en kwam te Harderwijk als hoogleeraar in de geneeskunde in aanmerking. Zie Letter- , en Boeklesch. , D. I. bl. 195 en 490; Bourne n, Geschied. der Geld. Hoogesch. , D. II. bl. 536. HOFF (GEORGE WILLEM FREDERIK VON) onderscheidde zich, onder kapitein Pieter Johannes van Loon, bij de verdediging van het fort Loison (2 Julij 1807) en werd bij die gelegenheid gekwetst. Zie Bosscha, Neerl. Heldend. te Land, D. III. bl. 259. HOFF (J.) adjudant , onderscheidde zich bij bet beleg van de Willemstad in Maart 1793. Zie P. van Oldenborgh, do beleg. en verded. van de Willem­stad , bl. 144; Bosscha, Neerl. lieldend. to Land , D. III. bl. 32, Bijv, en verb., bl. 35. HOFF (J. B. VAN DEN) een bekwaam teekenaar. Hij teekende o. a. twee stuks dorpsgezichten aan rivieren met beeldjes , schuiten en eenden gestoffeerd met roet en 0.1. inkt. Zie Cat. van W. P. Kops, Amst. 1808, b. 63, Nr. 3; Kramm, Lev. en werk. der Roll. en I laams. Kunstschild., D. III. bl. 708. HOFF (P. THEUNISZ.) dichter nit de tweede helft der 17de eeuw , vriend van Heiblocq, achter wiens Farago Let. Beig. Amst. 1662 , een gedicht van hem voorkomt. Zie H e r i n g a , Btjdr. tot de Lijst van Nederl. Dichters. 57 HOFFER (ROCHUS ADRIAANSE) of H o u ffe r , een man van naam en aanzien , die achtmaal de burgemeesterliike waardigheid te Zierikzee , en van 1576 en 1581 of en vervolgens die van het rentmeesterschap van Zeeland be­ooster Schelde bekleedde. Hij werd door Alva „om de bekentenis van de Calvinistische leere" gebannen. Hij huwde Susanna Eeuwout Teylinghx en stierf den 10 April 1606, in den ouderdom van 65 jaren. Zijne weduwe overleefde hem en stied' den 8 November 1625 , in den ouderdom van 74 jaren. Hun zoon A d r i a a n vervaardigde Tranen of te Lyekdicht wtgestort op het graf van den Erntiesten evade seer Godsalighen Ileere R. liofers enz. sSegt ghy 't selver yder aan , sW'at by U al heeft gedaan. sWie uw borghers beeft geleyd ? sWien ghij %oormaals hebt beschreyd? Wie den yver van Gods buys , sHeeft ghetoont in druck end kin's? sWie Due d'Alvaas wreed gernoed Wie syn leven end syn goed sWie spa eere minder hie! sAls den veydom van syn ziel? sWie U in Gods eerste Halt sHeeft geholpen , end gesticht P sWie uw stad in droeve rouw sHeeft geboden syne trouw P sEnd uw veyheyd voorgestaan P as bet Pausdom ver doen gaan ? ——— —— sWie uw slotels heeft bewaart? sWie uw schatten heeft gespaatt? Doe by, Burghers, in uw stad sAls uw Veer , end itleester sat." Zie Sententien van Alva, bl. 177 , 178; Smallegange, Chron. van Zeeland , bl. 502 , 507, 508 ; B o a h o r n op Reigersbergh , D bl 574, Te Water, Re/orrn. van Zeel. , bl 112; van derVelde, 200jarig Jubelleest to Zierikzee , M. 22, 59; A. Hoffer, Nederd. Poem. , p. 311. HOFFER (ADRIAAN) , beer van Bommenede , zoon van Rochus Hoffer en Susan na Eeuwout Teylinghx, werd den 24 Mei 1589 te Zierikzee geboren. Hij bekleedde verscheidene ambten , zooals die van schepen , raad en burgemeester zijner geboortestad, en werd door de staten aangesteld tot rentmeester-generaal der grafelijke domeinen van Zeeland , beooster Schelde. Hij was ouderling , toen bij in 1618 met den predikant G o d fr ied Udemans, predikant te Zierikzee , tot lid der synode van Dordrecht werd benoemd. H offer was een zeer geleerd man , die Diet slechts verschillende godgeleerde werken uit de Latijnsche taal overgebragt , maar ook zelf Latijnsehe en Nederduit­ verzen vervaardigde. Hij beoefende ook de geschied- en oudheidkunde , hielp Box ho r n bij het zamenstellen van zijne Zeeuwsche Chronyk en Valerius Andreas van zijne Bibliotheca Belgica. Tot zijne letterkundige vrienden be­ hoorden , behalve deze beide geleerden : Jacob Cats, Caspar van Kinschot, Daniel Heinsius, Her m. de Hubert, Abraham van der Meer, Antonius Walaeus, Petrus Cunaeus, Petrus Scriverius, Samuel Lecherniere de la Riviere, Joh. Isaacus Pontanus,PierusWinsemius, Cornelis Boy, A. van den Brouk,Joh.Rogiers, Samuel van den Ende, Jacobul' Revius, Hermannus Faukelius, Ludovicus Ber­ chemius, Guilielmus Baudartius, met wie hij brieven en verzen wisselde. Revius zette eenige zijner verzen in 't Grieksch over. Hij huwde M agdalen a de Jonghe, dochter van Johan Anthonisse de Jonghe, heer van Ooster­ land en St. Jansland burgemeester van Zierikzee , op wiens overlijden (19 December 1617, in den ouderdom van 72 jaren) hij een gedicht vervaardigde (Ned. Poem. bl. 80). Hij overfeed den 21 Mei 1644. Box h o r n maakte vp zijn beeldtenis , door J. S a r r a g o n in het koper ge­ bragt , een Latijnscb. bijschrift. Hij schreef : Proteus sive Disticha Synonyma in insolitam, nec auditam a nzulto retro tenzpore , anno 1615 seccitatem etc. Zzeae, ap. J. H i l t e n i u m eodem anno. Proteus auctius , Lugd. Bat. 1623, Ultraj. ap C. N oe ­naer t, 1670 4°. Paraphrasis Poetica Epistolae Catholicae S. Jacobi ./Ipos­ toli , Harderv. ap. N i c. v. Wier ingen, 1634. 40. .Epigrammata in urbes Zelandicas. Nedercluytsche Poemata , Amst. bij Br o e r Jana z. 1635. 40. in. pl. Ilij `vertaalde : D. H e i n s i a s, Gesprek over den geboortedag onzes 11 eeren , 1622. 120. D. Heinsius, Over de bloedige oferhande Christi , Zzee, 1613. 120. Johan baroen van Kitslitz, Rechtsinnige be­vestiginge van de ware gem eenschap des lichaarns en des bloeds onzes Heeren J. C. , Zzee, 1614. 120. Lucas T r e 1 c a t i u s, de jonge, Theses an de eeznage Godheyd Christi of des eeuwigen Z00728 Gods, Zzee, 1614. 120. E en korte belijdenisse des Geloofs, door Theo& Beza, Zzee, 1614. 120. Ook vindt men Nederduitsche verzen van H o ffe r u s in den Zeemuschen Nachtegaal , Rotterd. 1622 langw. Zie Jticher, Gelehrt. Le*., T. IV.; Valerius Andreas, telg. , p. 10 ; F o p p e n s , Bibl. Rely. , T. I. p. 13; La Rue, Gelett. Zeal. , p. 177 ; Witsen Geysbeek, Biogr. "Inth Grit. Woordenb. , D. 111. bl 202 ; T e VV at e r , Kort rerh. der Reform. in Zeel. bl. 112; .dcta Syn. Dordr. , p. 11; Kist en Royaards, Archief voor Kerk. Gesch. , 1). IV. bl. 221, 242; Siegenbeek, Geschied. der Ned. Lettork. , bl. 130 ; De Vries, Geschied der Ned. Dichtk. , 1) I. bl. 220; van Kampen, Geschied der Ned Lett en Wetensch , D. I. bl. 205 ; K o k , Pad Vioordenb. , D. XX. bl. 620 ; Glasius, Geschied der Nat. Syn , St. III. bl. 52; Schotel, Kerk. Dordr. , D 1 bl 293, 297 , 534 ; G. N. K o n i g i i , Bibl. Vet. et Nova, p. 408; Boxhorn op lteigersbergh Chron. , D. I. bl. 105 , 318 , 356 , 357 , 371 , 431 , 436 , 454 , 467 , 468 ; N. Z. B o '­horn i i , Epist , p. 176 etc.; Poem. , p. 42; Heinsii, Poem , p. 75; C. Kinschotii, Poem., p. 23, 31; Hoeufft, Porn. Lat. Belg. , p. 177; Arrenberg, .1Vaamreg. van Bock.; Cat. van Voorst,T.II.p 63 HOFFER (Rocnus) of Ho fferus, zoon van den boven­gemelden beer van Bommenede, rand , thesaurier en bur­gemeester zijner geboortestad Zierikzee. Ook hij was een Latijnsch en Nederlandsch dichter en vriend van K i n­schot, Boxhorn, Hendrik Bruno, Arnoldus Slichtenhorst en N. Heinsius. Hij huwde Jo­hanna Udemans, dochter van Godfried Ude­m a n s , op wier beeldtenis Brun o een vierregelig vers maakte. H end r i k Br u no maakte ook drie bijschriften op zijne afbeelding. Hij schreef : Paraphrasis Poetica in Prophetiarra .Nahumi , Lugd. Bat. 1681 , aan N. Heinsi us opgedragen. Paraphrasis in Prophetiam Obadiae , cui accedunt et alia carmina , Lugd. Bat. typis ll, W. van de r Box, 1664. 4°. Ook gaf hij in het licht : Jacobi Eyndii Haemstedii Dori ini centurioris Militia. Marci Zucri Boxhornii Opera posthuma. Zie La Rue, Gelett. Zeel. , bl. 180; 1-1 oeufft, Parrs. Bat. Belg , p. 177; Valerius Andreas, Bibl. Belg.; Foppens, Bib/. T. I. p 67; W i t s e n G e y s b e e k, Biogr. "huh. Grit. oor­denb., D. III bl. 213 ; Bruno, Mengelw. van versch gedichten , bl. 10 enz. ; M. Z. Boxhorn, Epistolae , p. 118 , 150 , 156 , 166 , 175; C. Kinschotii, Poem., p. 30, 31, 43; 5. Heinsii, Adopt. , p. 61, 77 ; Burman ni, Syl. Epp. , T. III. p. 775, 776. HOFFER (GoDFRIED) , zoon van den bovenstaande , be­oefende ook de Latijnsche poky , en gaf daarvan eene proeve v66r zijn vaders Obadja. Ook bezorgde hij den laatsten druk van zijn grootvaders Proteus (1670) met een opdragt aan zijnen vader. Zie La Rue, Gelett. Zed. , hi. 180. HOFFHAM (OTTO CEIRISTIAAN FREDERIK) werd den 2 Junij 1744 te Custrin , waar zijn vader Christ i a a n Hoffham, in 1740 als Hoogduitsch predikant , doch zonder gevolg te Amsterdam beroepen , hervormd hof­ predikant was, geboren. Zijne moeder heette Dorothea C-a r o I i n a J a blonski, dochter van den beroexnden hofprediker Daniel Ernst Jablonski. Na de eerste gronden der Latijnsche taal in zijne ge­boortestad te hebben gelegd , ging hij met zijne ouders in 1754 naar Amsterdam , waar hij aan de zorg van zijn oom , den koopman H e n d r i k Ho f f ha m werd toever­trouwd. Deze Het hem in de Fransche taal en wetenschappen onderwijzen en plaatste hem vervolgens als klerk bij een Notaris en later op een kooprnanskantoor. In 1769 reisde hij voor zijn patroon naar Duitschland en bezocht zijne moeder, die als weduwe te Alt-Landsberg bij Berlijn woonde, waar zijn vader, nadat Custrin in 1758 door het vreeselijk bombardement der Russen in een puinhoop was verkeerd , van schrik en ziekte overleden was. Hij keerde nog in hetzelfde jaar te Amsterdam terug. In 1773 bezocht hij andermaal zijne moeder, die hem bewoog bij haar te blijven. Van Octol-er 1774 tot October 1775 was hij te Berlijn en reisde toen naar Lohme, waar hij zich tot in 1778 ophield en zich in de landhuishoudkunde oefende. Van hier begaf hij zich wederom naar Amsterdam, nam afscheid van zijne Hollandsche vrienden, en keerde nog in hetzelfde jaar naar Lame terug , kocht in het volgende jaar het landgoed Karolinenhof bij Landsberg aan de Warthe , en betrok het met zijne moeder. Hier huwde hij in 1780 Johanna Elisabeth Schramm van Prenslow, dochter van den toen reeds overleden Lutherschen predikant Jacob Schram m. In 1781 ontdeed hij zich van Karolinenhof en kocht het Krausengoed te Alt-Huttendorp, in de Utter-mark , dat hij met zijne moeder en echtgenoote betrok. Toen hij in 1786 zijne moeder had verloren , verkocht hij ook het Krausengoed en begaf zich met zijne echtgenoot naar Prenslow ter woon. flier sleet hij zijne overige levens­dagen in onvermoeide werkzaamheid bij de stiefouders zijner echtgenoote , tot hij door hun overmoedig gedrag eensklaps ongelukkig werd en ten gevolge van den schrik , na eene ziekte van weinige dagen , den 21 Januarij 1799 overleed. ilij begon zijne letterkundige loopbaan met het leveren van eenige vrolijke vertoogen tot het weekblad de Denker , dat toen met veel graagte werd gelezen. Ook schreef hij te Liihme bij Berlijn vele vertoogen van den Kosnzopoliet of WereldAurger , een weekblad in den smaak van S t e e 1 e s Spectator , in 1776 —1777 te Amsterdam in bet licht gegeven. In 1781 gaf hij eenige Hekelschriften en andere gedichten, die hem den eerenaam van Holland­schen Boileau waardig maakte ; in 1783 een geestig blijspel : Al stond er de galg op! of de verijdelde Tooneel­komparitie , een scherpe satyre op de zucht voor tooneel­liefhebberij van dien tijd. Het is niet duidelijk wat hij met zijn zoogenaamd voorspel (1784) , geschikt voor de ver­tooning van Medea en getiteld : De Broek , bedoelde. Regt geestig en luimig zijn zijne twee en dertig onderscheidene stukjes over een en hetzelfde onderwerp , den Slaap , in 17,-35 onder den titel van Proeve van slaapdichten uit­gegeven. Al doze stukjes zijn rijmloos en in de voetmaten der Grieksche en Latijnsche dichters opgesteld. Niet on ge­lukkig volgde hij hun geest en sail er in na. Zijn in 1788 en in 1809 to Groningen uitgegeven : Proeve eener Theorie van Nederduitsche Poezy, is welligt het geestigste oorspron­kelijk- hekelschrift dat irnmer in onze taal is verschenen. Bij gaf een menigte aardige en geestige stukjes in do Kleine Dichterlyke Handschriften. Hij was ook een snedig puntdichter en een voortreffelijk epigrammatist , blijkens zijner Losse Gedachten in proza achter zijne nagelaten schriften , door zijn vriend Uylenbroek in 1801 onder den titel van Boerenschouwburg, de kluchtige Opera, Tooneel­fragment , Gedichten en Losse Gedachten , nitgegeven , ge­tuigen. Het kluchtig blijspel Boerenschouwburg schijnt hij naar Ale w Li n s Latona of de verandering van Boeren in lakvorschen gecopieerd te hebben. Dit laatste is echter geestiger. De kluchtige Opera is eene parodie van het tooneelstukje De zyden schoenen , met bedoeling om de luchtbollen en zangspelen belagchelijk te maken. Volgens getuigenis van Duitschers en Nederlanders was hij een beminnelijk , braaf en goed mensch , wiens deugd­zaam en edel karakter aan Geller t en wiens letterkun­dige bekwaarnheden aan R a ben er herinnerden , die hij beide zoo gelukkig op zijde streefde. „Het is inderdaad" schreef U y 1 e n b r o e k „een zeldzaam verschijnsel , dat een Duitscher , die slechts in zijne jongelingsjaren eenigen tijd in Nederland heeft verkeerd, in den verderen loopbaan van zijn leven , diep in Duitschland , de Nederduitsche taal- en dichtkunde , beiden , niet oppervlakkig , als vele hedendaagschen maar grondig beoefent, met eene scherp­zinnigheid waarvan , wat men ook zegge , misschien niet ligt een wedergade zal to vinden zijn." Witsen G e y s­beek geeft hem grooten lof. S i e g e n b e e k roemt zijn geestigheid. De V r i e s kent hem veel geest en aanleg toe , doch is niet met zijn Slav en Lose Gedachten ingenomen. Zie P. J. ilylenbroek v66r de Magdalen Schriften of Roereschouwb ; Witsen Geysbeek, Biogr. 4nth Crit. Woordenb , D. ill. bl„ 217; Siegenbeek, llekn. Geschied der Nederl Letterk , bl 276 : de Vries, Proeve eener Geschied. thr Nederl Dichtk , D. 11. bl. 291; Strick van Linschoten, Gedicht. , bl 178; Epigramm. Anthol , bl. 191; S c b ot e 1, Letterk. Geschied van de Tabak, Koffij en 7hee , bl. 117; Cat der Maatsch ran Ned. Letterk. , D. 1. b , bl. 112; Cat. van flulthem, Nr. 23859. HOFFLACK (JACOB), een kunstenaar, die in de XVIde eeuw. te Amersfoort bloeide. In een testament nit het laatst der XVIde eeuw komt een Crucifix van hem voor. Zie Kr amm, Lev. en work. der Boll, en Flaams. Kunstsch., D. III. bl. 700. HOFFMAN (J. C.) sehreef: Onbedriegelijke hemelweg der waare belyders van J. C., over 't Avondmaal , Amst. 1737. 80, Zie Abcoude, Naamreg., bl. 164. HOFFMAN (H.) , predikant te Hoevelaken , leefde en dichtte in het laatst der XVIIIde eeuw. Hij was o. a. bevriend met A. van den B e r g, wien hij een lied wijdde, vOcir de Stichtekke Gezangen van B. Elskin k, Amst. 1769. Zie Ileringa, Bijdr. tot de List der Ned. Dicht. HOFFMAN (J. A.) sehreef: Rust en vrede des gemoeds , benevens deszelfs kvens"oop , Amst. 1764. 80. Zie Arrenberg, Naamreg., bl. 190. HOFFNIAN (JOF1ANNES MARTINUS) , in 1721 predikant te St. Andries , ale proponent beroepen , in 1729 te Geer­ truidenberg , in 1737 te Maaslandsluis. Hij sebreef: Waarheyd en Deugt, vloevende yut de waare belyders van Jezus Christus door 't Avondmaal , Amst. 80. Vervallen Christendom van geleerden , 80. Genade Verbond, 80. Vreede Bazuyn, Rott. 1700. 120. 's Weerelds schouwtooneel , 80. Zoning Jezus gekroond op zyn vrije genade throon, Rott. 1702. 120. Rechte en beste henzel op aarde , Dordr. 1704. 8°. Ziel8verlustiging , Amst. 80. De heylbanier van des Heeren yolk en bondgenooten Amst. 1707 80. Davids triumph in den Almagtigen God , Rott. 1716 8°. Triomph der Goddelijke waarheden , 80. De goede weg en heil tot vrede , Amst. 1733 80. Geboorte des doods , 80. Vreede des gemoeds, Amst. 1726 80. De zwaare last en zoete rust van de kracken des Heeren, Dordr. 1730. Leerredenen over Jezaia , XXX : 20 , ter Eeuwgetijde van de Groote Kerk to 111aassluis , 's Hage 1740 4°. Groot heil aan Gods kerk geschonken ten tifde der her­vorming , Dordr. 4°. Lijkreden ter uitvaart van zzyne doorluchtige Iloogheid W. C. A. Fri's° over I Sam. XXV : 1 , Middelb. 1752 40, Een leeraar in zijn voorbeeldig gedrag vertoont uit I Cor. I : 12 , =jade een vervolg van de zwaare last en zoete rust , Maassluis 1752 40. De 8pgze door het gebed en de dankzegging geheiligt of beredeneerd betoog over de betanzekikheid der christelyke verpligtinge tot het bidden en dankzeggen op de gewone maal-Wen , ingericht tegen eenen bjzonderen talc van inkruipende ongodsdienstigheid, 's Hage 1765 80. Voorbehoedsel en tegengift omtrent de besnzeiting van het ongeloof, ten nutte van het tegenwoordige en opkomende ge­81acht , Amst. 1775 80. I s. Watts, waarschuwing tegen 't ongeloof enz. , uit het Engelseh , 's Hage , 1764 80. lie H, de Jongb., Naamreg. der" Pred. van Gelder'. , bl. 329; Abcoude, Naamreg. van Ned Boek. , bl. 164; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Bock., bl. 190; Boekz der gel. wer. 1765 , b. bl. 71; Cat van Hulthem, Nr. 2205; Cat. Heringa, bl. 72; Cat. d e Gr oe, bl. 173. HOFFMAN (MELcmoR) hoewel een nitlander , verdient nogtans hier vermeld te worden , deels om de uitsporigheid zijner begrippen , deels ook omdat hij bier te lande eenigen tijd vele voorstanders heeft gevonden. Hij was geboren in Lyfland , en hoewel ongeoefend en slechts een gemeen handwerksman beving hem eater de zucht tot prediken. In den jare 1527 vertrok hij nit Saxen naar Holstein en werd door den koning van Denemarken tot leeraar te Kiel aangesteld. Twee jaren oefende hij dat ambt uit, zeer tegen den zin van Luther, wien het mishaagde , dat iemand zich het prediken verstoutte , zonder alvorens wet­tiglijk daartoe bekwaam verklaard te zijn. Hij predikte eene leer , welke aan de eene zijde aan de gevoelens der Zwinglianen , en aan de andere aan die der geestdrijvers grensde. Doorgaans onderhield hij zijde toehoorders over het nmaksel en de deelen des tabernakels van Mo z e over de Openbaring aan Johannes en soortgelijke dais­terheden. Waagde iemand het hem daarover te onderhou­den , hij kon staat maken op een hoogmoedig en vinnig antwoord. Om de geschillen , tusschen hem en anderen ontstaan , te vereffenen , deed de JJeensche koning , in den jare 1529 , te Flensburg eene bijeenkomst beleggen , in welke H o ffm a n in 't ongelijk gesteld werd. eNogtans Meld hij niet of van het openlijk verspreiden van zijne begrippen , weshalve hem het verblijf in Holstein werd opgezegd. H o f f m a n begaf zich hierop naar Straatsburg. Hier gaf hij in 't licht een ei haal van de Flensburgsche bijeenkomst , waarin hij staande Meld, P o m era n us. een zijner tegenst revers , den mond gestopt te hebben en dat de geheimschrijvers der vergadering bedriegers en meinee­digen waren, Ter zijner wederlegging gaf Pome r a n u s de akten der vergadering in 't Licht, en voegde daarnevens de wederlegging van H o f fm a n "s geschrift. Niet tang schijnt H o ffm a n zich te Straatsburg te hebben opgehouden , maar van daar te zijn vertrokken naar Emden , verzeld van een tali ijken aanhang. Meer openlijk begon hij hier zijne Bijzondere begrippen te ver­spreiden , en zoo openbaar en met lien ijver en opgan„a , dat hij Mai velen voor den hoofdaanleider der Nederland­ache Herdoopers wordt aangezien. Zoo opgewonden en dweepzuchtig maakte hij zijne aanhangers , dat ze hem aanzagen voor den Elias, die voor den oordeelsdag in de wereld zou verschijnen. Gedurende zijn verblijf te Emden was hem door zeke­ren grijsaard uit Friesland , eene voorspelling gedaan , welke zijne eerzucht grootelijks streelde. In de hoop van de vervulling der voorzegging binnen Straatsburg te zullen beleven , keerde hijweeder naar die stad. Hier predikte hij openlijk de gevoelens, die op rekening der Herdoopers gemeenlijk gesteld worden , en veroorzaakte daardoor geen kleine opschudding. Te dier oorzaak werd , in de gemelde stad , in de maand Junij des jaars 1532 , eene synode be­legd , en hem vrijheid gegeven , om met de leeraars to mogen redetwisten. Ondanks de bewijzen , krachtig genoeg, zoo men meende , om hem tot zwijgen to brengen , welke tegen hem werden aangevoerd , ging hij nogtans voort met prediken , weshalve men eindelijk te rade werd hem in bewaring te nemen. Men meende daartoe voldoende rede­nen te hebben , ofschoon de vrees bestond voor eene ge­vaarlijke opschudding , vermits zijne aanhangers verspreid­den , dat Straatsburg het Nieuwe Jeruzalem zou wezen , alwaar het nieuwe koningrijk van Ch rist us zou worden opgerigt ; alsmede dat , gelijk H o ffm a n de Elias was , welke moest komen , zekere Pol ter man hem tot eenen En o c h zou dienen , om hem te helpen. Toen H o ffm a n 's vrienden zijne gevangenneming vernamen , verzekerden zij, dat hij uit de gevangenis to voorschijn zou komen , met honderd vierenveertig geteekenden , die de wereld zouden vervloeken , en alle de hinderpalen , die hun in den weg zouden gelegd worden , te boven komen. Eli as en Enoch, dat is , Hoffman en Potter m an , zeiden ze, waren de twee olijfboomen en de twee kandelaars uit het Boek der Openbaringen , welke niemand zoude kunnen hinderen ; of, zoo iemand dat zoude durven bestaan , zou er vuur uit hunnen mond komen en hnnne vijanden verslinden. Geene kleine verslagenheid , intusschen , beving H o ft­m a n 's vrienden , toen zij , op eenen door zekere pro­f, ten bepaald horn niet nit zijne gevangenis zagen to voorschijn treden. O.n hunnen mood op te beuren , deed hij faun boodschappen , dat hij en zijn medgezel P o 1 t e r-m a n twee jaren zouden rusten , naar 't voorbeeld van E z r a en II a g g i a, die insgelijks genoodzaakt waren ge­weest , den tern pelbouw zoo veel tijds te stakes. Doch H o ffm a n bleek een valsch profeet to zijn. Hij beleefde den afloop dier twee rustjaren niet , maar stierf in den jare 1533 , in de gevangenis , en verijdelde aldus de hoop en verwachting zijner aanhangers. De voornaamste en meest onderscheidene leerbegrippen welke nan II of fm a n worden to laste gelegd , waren de vier volgende : I. Dat bet Woord zich niet had vereenigd met een Vleeschelijk Ligchaam , genomen van dat der H. Maagd , om reden , zeide hij , dat alle menschelijk vleesch door de zoude bestaat , en , diensvolgens vervloekt is. II. Dat Christu s niet meer ds.ln ddne Natuur had. III. Dat de verkrijging der zaligheid van de menschen zelve afhangt , en dat zij zalig of verdoemd worden , naar gelang van het crebruik , dat zij van hunnen vrijen wit maken. Dat de duop der kinderen meer van den vijand Gods en der menschen dan van God afkomstig is. Zie Fr. Spanhernius, de Orig. et Progr. Analapt. ; J. II. Ot­tias, Hist. dinabapt.; Hoornbeek, Summa Controvers. ; God-f r i e d Arnold, Unparteyische Kirchen and Ketzer Listorie (Reg.); Dr. J. Asehbaeh, Allgemeine Kirchen Levic. , T. V.; Illeines, Kerk. Geschied. van Oost-Friesland , D. I. bl. 39; P a a u vv , Europ. Latherd. , bl. 385; Y p e y en Derrnont, Geschied. der IVed. Kerk, D. 1. bl 121 ; Ypey, Kerk. Geschied der XVIIIde eeuw 11. bl 86 87; Kist en R oyaards, Arc.',iel voor Kerhel Geschied., D. V. ht. 18, 57 ; JOe he r , Kok, II oogstraten, Luiscius; Grouwelen der voorn. llooft-Ketteren, sl. . (1660) m. portr. HOFFMA' (FREDERIK ANTTIONIUS Jaconus), een niet onverdienstelijk dichter in het begin dezer eeuw,, lid van den dichterlijken vriendenkring Kunst wordt door Friend­ - schap volmaakter, in wiens Dichtvrucliten men onderscheidene stukken van hem aantreft. Zie Dichtvruchten enz. , D. III. bl. 64 ; van der A a, Nieuw riogr. "'nth. Crit. W oordenb. , D. IL bl. 234. HOFFMAN (T. B.), leefde en dichtte in den aanvang dozer eeuw , o. a. De puinhoopen der stad Leyden. Zie van der Aa, Nieuw Eiogr. "'nth. Crit. Woordenb. , D II. bl. 235. HOFFMANN (Mr. NICOLAAS JAN' AGATHO CHRISTIAAN), lid der Staten van Holland en wethouder van Rotterdam, werd den 17 van Hooimaand des jaars 1788 te Zutphen geboren waar zijn vader Bern a r d H offm an n het predikambt onder de Hervormden bekleedde. Naauwelijks drie jaren oud verloor hij zijn vader, die inmiddels ter bekleeding derzelfde waardigheid met de zijnen van Zutphen near Aliddeiburg verhuisd was. Dit verlies word zooveel rnogelijk vergoed door de zorg zijner godvruchtige en verstan­digemoe ,lerGeertruida Anna ElisabethBruistens, en bet voorrvgt , 't welk hem to beurt viel, van in den hoogleeraar v an der Palm, sedert het jaar 1788 to Aliddelburg gevestigd , en door vriendschap aan zijne moeder verbonden , een man to vinden, die met vaderlijke zorgvuldigheid neer zijne vorming trachtte. vertrok near de ITtrechtsche hoogeschool doch toen van der Pa 1m tot hoogleeraar to Leyden was benoemd werd hij aldaar student. Zijn eerste plan was in de godgeleerdheid te studeren , doch hij liet dit plan varen en wijdde zich aan de beoefening der regtsgeleerdheid. In den jare 1801 , na de openbare verdediging van zijn akademisch proof­schrift met lof tot doctor in de regten bevorderd to zijn , zette hij zich eerlang als advokaat te Rotterdam neder,, en verkreeg welhaast als zoodanig een drukke praktijk on grooten roem. In 1824 werd hij tot wethouder benoemd , in welke waardigheid hij de belanzen dier stad, tot aan zijnen dood, met even onvermoeiden als wijsselijk bestuur­den ijver behartigde. Zijne bezigheden en de opvoeding van zijn talrijk kroost beletten hem zich aan gezette en aan­houdende letteroefeningen over to geven, doch hij betoonde zich steeds een vurig voorstander van letteren en weten­schappen, en had groote hoogachting voor bare beoefenaars. Iiij had een beminnelijk en tevens achtingswaardig karak­ter. Goedwilligheid, menschenliefde en zucht om nuttig to zijn , maakten daarvan de hoofdtrekken nit, II o ffm a n n was lid der Maatsch. van Nederl. Letterk.. Hawde den 9 Februarij 1807 jonkvrouw A. van der Pot, welk huwe­lijk met een talrijk kroost werd gezegend. HU stied den 5 November 1833 in den ouderdom van ruim 55 j,tren. Zie Handel. der Jaarl. rergad. van de Maatsch. van Ned. Letterk. te Leiden 1834 , bl. 22 volo. HOF'FMEIJER ( ) kolonel en kapitein ter ye. Doze die 7 kanonneerschoeners en 20 kanonneerbooten onder bevel had , werd in de helft der maand Augustus 1805 , door de Engelschen aangevallen en hevig bestreden , doch de Bataafsche zeeofficieren en manscCappen boden zulk een kloeken tegenstand, en kapitein H o fm e ij e r bestuurde de aan hem toevertrouwde divisie met zooveel moed en beleid , dat de Britten genoodzaakt werden on verrigter zake of te deinzen , en de Bataafsche schepen alle uit­genomen den schoener , die door grondschoten genoodzaakt werd het op strand te zetten en daarna aan stukken stootte , behouden ter reede van Ambleteau het tinker liet vullen. Zie J. C. de Jonge t Geschied. van Negri. Zecw. , D. VI. b. bl. 535. HOFF MEISTER (JEAN HENRY), majoor in het regiment Zwitsers van Herzel , was in Geertruidenberg toen deze vesting in 1793 aan de Franschen werd overgegeven. Zie B o s s c h a, 17eldend. te Land , D. III. bl. 25. HOFFREUMONT (SEEvAAs) , werd omstreeks 1665 te Verviers geboren , studeerde in 1684 in het collegie de Lelie to Leuven. Twee jaren later behaalde hij den derden prijs bij de algemeene promotie der kunsten. Hij studeerde aan dezelfde hoogeschool in de godgeleerd­heid , waar hij den 16 Maart 1690 nog was , toen hij theses verdedigde in het collegie van Viglius, onder doctor Henn e b e 1, president van dit huffs. Uit Leuven met den titel van Baccalaureus vertrokken zijnde , begat' hij zich naar de abdij van S. Hubert, waar hij lector in de godgeleerdheid werd , en tevens de betrekking van pastoor der buurt waarnam. In 1705 werd hij pastoor te Grace. De prins Joseph Clement van Beijeren , aartsbisschop van Keulen, bisschop van Luik, mandementen afgekondigd hebbende, waarin hij de geestelijken van zijne diocese beval zich to onderwerpen aan de bul Unigenitus , zoo behoorde H o f fr e u rn o n t tot de weinigen die gehoor­zaamheid weigerden. Gedagvaard om voor den groot-vicaris to versehijnen en zich in het voile consistorie te verant­ woorden , beriep hij zich op den keizer en diens hofraad. Daartoe in staat gesteld , ging hij naar Weenen , en wilt het zoo ver te brengen dat hij een bevel van Karel VI ontving , waarbij de prelaten van Luik bevolen werd hem wegens de bul niet te bemoeijelijken en de zaak in suspensie te houden tot een toekornend concilie. Nader ingelicht trek de keizer dit bevel weer in , gaf H o ffr e u m o n t last binnen twee dagen zijne staten te verlaten en zond hem naar zijnen bisschop terug. In plaats van zich te onderwerpen , verliet hij zijne pastorij , werd afgezet , ver­trok naar Holland en werd opgenomen in het seminarie te Amersfoort. Hij onderwees er gedurende drie of vier jaren de godgeleerdheid , en vestigde zich vervolgens te Rijswijk bij zijn broeder, een monnik van Orval , die zijn klooster had verlaten , om niet genoodzaakt to zijn de bul te onderteekenen. Hij stierf aldaar den 2 Mei 1737 in den ouderdom van 72 jaren. Hij schreef: La Faillibilite des Papes dans les De'cisions dogmatzques, de'nzontrie par toute la Tradition ; d'ou it re'sulte qu'on est point oblige de recevoir aveugldment la constitution Unigenitus, ni aucune autre Deicision des souverains Pontifes. Avec des Renzarques sur une lettre de M. L. Archiv'eque de .Malines , et des autres EvAques des Pays- Bas , gedrukt in Holland , zonder naam van stad en schrijver , 1720 2 vol. 120. Acte d' Appel de M. Servais Hopeumont , signd le 23 Mars 1733. Lettre de M. Hofreumont , ancien cure de Grace pres de Lille a M. Barchrnan , elu Archeveque d' Utrecht. Achter de Acta et Decreta secundae Synodi Provinciae Ultrajec­tensis. Deze brief is gedateerd uit Ameland den 19 Junij 1725. Zie P. de Sweert, Necrologium , p. 59, 60; Foullon, Histo­ria Ecclesiae Lead. , in continuations, Leodii , 1737 , T. III. p. 491, 492; Th. Bouille, Dist. de la ville et pays de Liege , T. III. p. 561 , 562 , 565; 2Wmoires sur ce qui s'est passé par rapport d la Bulk Unigene dans les Pays-Bas T 1. p. 570-572; Acta et decreta ' secund. bynodi provinc. Ultraj. ,P. II. p. 392; Paquot, Memoires pour servir d l'llist. Litter. des Pays-Bas , T. III. p. 289. HOFFSNADER (11.) , Groninger raadsheer , gaf een - omwerking van de Kronyk van Groningen en de Onzirnelanden tot op d. j. 1743 m. pl., Gron. 1743 80. De platen zijn door den schrijver zelven geteekend en gegraveerd. In 1828 verscheen een berigt van inteekening op een verbeterde en vermeerderde uitgave dier kronyk , doch hiervan schijnt niets te zijn gekomen. die Bodel Nijenhuis, Ilibliogr. der Plaatsleschr. , bl. 271; Cat. der Alaatsch. van Ned. Letterk., D. 11. hi. 161. HOFFSTADT (ADRIAAN VAN). of H o fs tadius, werd omtrent 1540 te Leuven geboren. Na voleindigde studien begat' hij zich in de orde van St. Franciscus en deed zijne gelofte in het groote klooster der Recolletten van Leuven. Hij bestudeerde met goed gevolg de o'odgeleerdheid , onder­wees haar in 1570 in hetzelfde krooster, vervolgens to Keulen en altijd met grooten roem. Hij had ook naam als prediker welke betrekking hij te Antwerpen , Brussel , Leuven , Keulen , Amsterdam en, Utrecht bekleedde. Oak was hij gardiaan van verschillende kloosters zijner provotie en stierf den 22 November 1598 te Maastricht , waar hij in de kerk zijner orde begraven ligt en men zijn grafschrift leest, dat ook bij F o p p e n s en P a q u o t words gevonden. Eli schreef: Sermones .EucharisticiLXI1X, Antv. 1608 8°., uitgegeven door zijn leerling llenricus S e d u l i u s. Zij warden to Keulen herdrukt. Synzboli Apostolici Explicatio in hands. Decalogi Explanatio , in hands. Zie Sweertii, Ath. Bag., p. 97; Valerius Andreas, Bi61. , p. 11; San de r us, Chronog. S. trob.. T. III. p. 148 . 157 ; Foppens, Eeig.; Paquot, 1116noires pour servir a l' Ills­toire LittOr. des Pays Las , T. 1. p. 9. IIOFLANDT (JusTus), een dichter nit de 17de ceuw. 1lij vervaardigde o. a.: De tnoordadige Kroonzucht of IJzeren - Ironing , een treurspel dat in 1666 op den Amsterdam­schen schouwburg wend vertoond. Corn elia van der Veer plaatste er eon loidicht voor. Zie Witsen Geysbeek, l3iogr. "Inth Crit. Woordenb., D. III. Li. 230 ; Cat. der Bib& van de 5laatsch. van _Ned. Letterk., D. H. LI. 133. 110FMAN (J. B. J.), te Kortrijk geboren , schreef in het laatst der vorige eeuw : Clarinde of de rain pzalige liefde, Treurspel ?V bedry­yen. Ira druk gegeven door de lielhebbers der Tooneel- en Dichikunde binnen Kortrijk , en op deszelfs schouwburg voor de eerste nzwil vertoond ten voordeele der arinen Bier stud den 10 Julij 1795. Gedrukt te Gent , in 12°. Behalve dit schreef hij nog eenige burgertreurspelen , eenige blijspelen en een paar kleine opera's. „Bij uitne­mendheid poetisch gestemd ," schreef Snellaert, „bezat H o f m an in hooge mate de gave van voor de vuist te diehten; vele zijner tooneelstukken vloeiden uit zijne aderen met eene snelheid, waarvan de jaarboeken der letterkunde in Zuid-Nederland zeer weinig voorbeelden noemen." Zie Willems, Verhand. over de Ned. Taal- en Letterk. , D. II. b1. 185 ; S n e 1 1 a e r t , ..s'ehets eener Geschied. der Ned. Letterk., bl. 192 ; van der A a , Nieuw Anth. Crit. oorden6. , D. II. bl. 236. HOFMAN (JAN) , schriiver van de Nederlandschen Woor­densehat , door L o d e w ij k Meijer aangevuld. Zie Snellaert, Schets eener Gesch. der Ned. Letterk. , bl. 173. HOFMAN (JoHAN), den 5 Maart 1666 te Dordrecht geboren verliet reeds vroeg zijne geboortestad en begaf zich naar Londen , waar hij vele vermaarde redenaars hoorde. 're Dordrecht wedergekeerd , vertaalde bij ver­scheidene Engelsche godgeleerde werken en beoefende ook de dichtkunst blijkens zijn Zegen•ensch aan J oh. d' Outrein. Volgens zijn eigen getuigenis gaf bij, jaarlijks een werk in het licht Het 17de was de overzetting van Dr. Ou w en 's Gemeenschap net God , V ader , Zoon en H. Geest , in hunne werkinge van genade , lie fde en vertroostinge. Ilij schreef ook : Het verhoogd .Nederland , gekroond met Gods goedheid , nu vernederd door 's menschen boosheid , begrepen in XII Bede­voeringen over 's IJeeren zegeningen en oordeelen. Gedrukt voor den vertatzlder Ao. 1718. Zie van der A a, .N. Diogr. Anth. Crit. Mord. , D. II. bl. 233. HOFMAN (J. K.) , leefde in de tweede helft der 17de eeuw en vervaardigde o. a. een gedeelte van de Stichtelilke Rijnzen van Camphuij zen , 18de clink , Amst. 1680 , 12°. Zie Heringa, Bijdr. tot de Liist van Nederl. Dicht., bl. 52. HOFMAN (JURRIAAN). Men vindt van hem gedichten in de Bloenzkrans van verscheide Gedichten , Amst. 1659, o. a. voor dien tij d een vrij goede overzetting der Zederymen van Guy du Eau:. Deere van Pibrak. Zie Witsen G e y s b e e k, Biogr. Anth. Crit. Woordenb., D. III. bl. 230 ; Bloonkrans enz., bl. 80 , 278 , 280 , 335. HOFMAN (Lum), een aanzienlijke vrouw te Dordrecht, beschikte in 1754 hare geheele bezittina, bij uitersten wil, om met derzelver jaarlijksche renten de huishoudelijke of geldelijke omstandigheden der Indische predikanten te ver­beteren en te vernieuwen. Zie Ypey en Dermout, Gesch. der Here. Berk , D. IV. b1.109. HOFMAN (PIETER), werd den 31 Augustus 1755 te Dordrecht geboren en door J o r is Po n s e n in de schil­derkunst onderwezen. Hij was van jongs of zijn vader , die een schilders- of verwerswinkel had , bebulpzaam in het schilderen van huissieraden , deurl en sehoorsteenstuk­ken , uithangborden , die toen to Dordrecht door de voor­naamste meesters werden vervaardigd. Na zijns vaders dood zette hij den winkel voort , doch bleef tevens de schilderkUnst beoefenen. Zijne landschappen , vruchtstukken en graauwtjes zijn niet onverdienstelijk ook copieerde hij eene Vogelverkoopster van Metzu, doch op verkleinde schaal. Hij was medeoprigter en bestuurder van het Genoot­schap Pictura en overleed den 9 April 1837. J. Imme r­zeel, de sclutver van het Leven der Schilders , was een zijner leerlingen. Zie van den Eyndenenvan der Willigen, Lev. der Schild., D. III. bl. 74; Immerzeel, Lev. en werk. der Boll. en Vlaams. Kunstsch. , D. II. bl. 45 ; Jubelfeest ter Fiffentwintigste Vet:print" van het Dardrechtsche Genootschap Pictura , Dordr. 1800 ; Feestvier. van het Vijftigjarig bestaan van het Genootschap Pictura , bl. 67 ; Konst- en Letterbode 1859, D. I. bl. 162 ; Conyers. Lexic. , o. h. w. HOFMAN (SANtorEL), in 1592 to Zurich geboren, werd door Ruben s onderwezen , vertoefde eenigen tijd to Amsterdam , huwde aldaar waarschijnlijk , vertrok van daar naar zijn geboorte-oord , bleef er kort , en vestigde zich to Frankfort , en stierf aldaar in den bloei zijner jaren in 1640 , volgens Fiorillo, doch volgens Nagler in 1648 , in den ouderdom van 56 jaren. Zijne weduwe keerde met hare beide zonen naar Amsterdam terug, waar deze de schilderkunst hebben uitgeoefend. Van zijne kunst is Kra mm alleen voorgekomen Bennaekte Touw-Pluyster. Zijn portret komt voor bij F ussli. Zie Kra m m, Ley. en werk. der Iloll. en Vlaams. Kunstsch., D. II. bl. 709 ; Cat van Schild., Amst. 1720. HOFMANS (PIETER), van Antwerpen , waar hij een leerling was van B o u r g u i g n o n. Hij reisde veel o. a. in Turkije en Italie , waar hij , order den naam van Gianizzero, naar zijn bijnaam Jan it zer werd ge­noemd. Hij bloeide omstreeks 1666 en schilderde Veld­slagen. Zie Kra mm, Lev. en werk. der Holt. en Vlaams. Kunstsch., D. H. bl. 709. HOFRAAT (P. vAN) , bloeide in het midden der 18de eeuw. Hij was een middelmatig dichter,, blijkens zijn Memento Mori , gezongen door de Graaf van Lbivendahl voor Bergen-op-Zoom , in het Dichik. Praaltooneel van Neerl. IPonderen. Zie van der Aa, Nieuw Biogr. Anth. Crit. Woordenb., D. bl. 236. HOFSTEDE (JorrANIEs), zoon van den Beller predikant Willem H ofs t e d e, werd in 1720 van Zuidlaren naar Groningen beroepen , waar hij den 31 Mei 1736 overleed. Hij was , voor dien tijd , een man van meer dan gewone talenten , bekend door eene Afscheidsrede van Zuidlaren , Gron. 1720 80 , en eene Hernieuwde intrgerede, na het bedanken voor het beroep van 's Gravenhage, Gron. 1735, en eenige aanteekeningen, betreffende meest het verborgen leven voor den Heere van S. T j a den, Gron. 1751 80. 3de en 1775 4de uitgaaf. Hij was ook geen onverdienstelijk dichter blijkens zijne. treurzangen : Op de ontbinding van Mej. A. M. Tiaden, huisvrouw van J. F. Bymolt ontslapen den 14 Maart 1726 , te Groningen bij Jurgen Spandaw. Op het overlijden van Sicco 7jaden , predikant te Boven­Pekel-A , bij denz. 1726. Ter nagedachtenis van de Godzalige nu zalige Mej. Hibbe­lina Maria Wolbers , huisvrouw van A. Buning , gestorven den 3 July 1733, Gron. bij Hajo Spandaw. Maar vooral stond hij bekend als een weldadig man , die , hoewel vader van een talrijk gezin en Diet vermogend zijnde, nooit zijne wijk kon bezoeken, zonder weg te geven wat hij bij zich had. De uitgegevene leerredenen ademen dan ook een liefderijken en werkdadigen christengeest door wier innige kracht de stijl zelf zich verheft boven den , veelal , onbehagelijken preektrant van dien tijd. Zie van der Aa, Nieuw Biogr. Anth. Crit. Woorden1. , D. II. bl. 257; Drenthsche Folksalmanak 1841, bl. 104; Arrenberg, Araainreg. van Boek. HOFSTEDE (PETRu8) , zoon van Johannes Ho f­st e d e , werd in 1716 te Groningen geboren , studeerde to Franeker,, en werd, na de doctorale waardigheid in de god­geleerdheid verkregen te hebben, predikant te Anjum in Fries-land (1739) , in 1741 correspondens naar Gelderland , in 1743 lid der synode to Harlingen, in 1743 predikant te Steenwijk, Oost Zaandam (1745) en to Rotterdam (1749) waar de rege­ring hem in 1770 tot hoogleeraar in de godgeleerdheid , kerkelijke geschiedenis en oudheden aan de illustre school benoemde. H o fs tede nam nu zijn ontslag als predikant met belofte van jaarlijks eenige leerredenen to houden. In 1799 vierde hij de gedachtenis zijner 50jarige evangelic­dienst en overleed den 27 November 1803. H ofs tede was een der merkwaardigste mannen van zijn tijd en van buitengewone geleerdheid , kloek verstand en had de bijzondere gaaf om met menschen van verschil­ lende klassen, aanzienlijken en geringen, om to kunnen gaan. Van den oogenblik dat hij het leeraarsambt bekleedde , behoorde hij tot de zoogenaamde toleranten , voor wier 58 hoofd de hoogleeraar V e n e m a werd gehouden , en deelde als zoodanig in de gunst van Prins Willem IV , een voorstander van broederlijke verdraagzaamheid ; zelfs moat hij , 14 de twisten , in 1755 te Rotterdam over het regt van predikantsberoeping ontstaan , de beschuldiging van onregtzinnigheid niet ontgaan. Van zijne verdraagzaamheid getuigde ook in 1760 zijne verdediging van het huwelijk .der prinses C a ro 1 i n a met den Lutherschen vorst van Nassau-Weilburg en gaf hij aan Grotius, Brandt en Cat t e n b u r gh in zijne geschriften grooten lof. Opentlijk verklaarde hij zich een vijand van onverdraagzaamheid in zijn in 1769 in het licht gegeven werk De Belizarius van Marmontel beoordeeld. M a r rn on t el had in zijn geschrift gesteld dat onder alle volkeren van den aardbodem, welke godsdienst zij ook mogten omhelzen , de deugd zulk een kracht had , dat zij den mensch , wie hij ook ware, die haar beoefende, eenen Socrates, eenen Titus, eenen Antoninus, uit de ellende van dit leven door den dood overbragt in de hoogste zaligheid. H ofst e d e veroordeelde deze stelling als eene deistische beschouwing van het evangelic , en meende te kunnen bewijzen dat Marmontel een d6st hoewel niet van de ergste soort , was. HHijnoemde hem een ' Pelagiaansch-Theologischen naturalist. Deze uitdrukking gaf aanleiding tot groot misnoegen bij de reroonstranten , die door de contra-remonstranten van pelagianisrnus beschuldigd , zich in gevaar achtten , ten gevolge van H o fs t e d e 's uitdrukking , voor deisten of naturalisten gehouden te worden. Het misnoegen werd eerst zwijgend gedragen, tot dat de rernonstrantsche kerkleeraar Cornelis Nozeman in een geschrift Socrates eere gehandhaafd , tegen Hofst e d e optrad. Hij verdedigde in dit geschrift de eer en de deugd van dezen ouden wijze en betwistte hun den grond niet , waarop zij voor een ander leven zichzelven een eeuwig geluk hadden toegedacht. Ho fst e d e nam bier tegen de pen op en vial vooral zijne partij aan omdat deze betoogd had dat het staatsbewind aan de remonstranten vrijheid van openbare godsdienst had vergund. Scherpe en bittere geschriften , waarin de eer der hervormde kerk inderdaad werd aangerand , volgden elkander op , z66 scherp en bitter , dat de Staten van Holland in 1773 alle geschriften , waarin van de hervormde leer op eenen verachtenden toon word gesproken, verboden. Doch van nu of aan was Hofstede's rigting volkomen veranderd. Zoo verdraagzaam hij vroeger was , zoo onverdraagzaam word hij thans. Zijn driftig karakter , door de bitterheid der twisten ontstoken kantte zich tegen alles wat remon­ strantsch of van milde denkwijze was. Hij plaatste zich aan het hoofd der intoleranten , bragt den Groninger hoog­leeraar van der Ma r c k bij den stadhouder in ongunst , en schiep als een opentlijk orgaan zijner denkwijze , in 1774, de Nederlandsche Bibliotheek, een tijdschrift, waarvan hij het onderbestuur aan zijn ambtgenoot Ha bbem a op­droeg en dat zich bijzonder plaatste tegenover de Vader­landsche Letteroefeningen , die sedert 1761 het Licht zagen. Dit werk schoot zijne scherpe pijlen naar alle zijden uit. Vooral ondervond dit Nikolaas Bar k ey, vroeger hoogleeraar to Bremen en sedert 1766 hoogduitsch predikant te 's Hage, die in 1774 het Hooglied door eene gemakkelijke en eenvoudige verklaring van de bezwaren tegen hetzelve in­gebragt , vrifgesproken van J. F. J a c o b i , uit het Hooa­duitsch vertaald en uitgegeven had. H o fs t e de viel dit werk zoo in de Bibliotheek als in een afzonderlijk geschrift aan. Naar zijn oordeel had Bark ey, door de uitgave van dit werkje , aan alien , die voor Gods woord beven , eene schromelijke ergernis en aan den heerschenden spot­ geest der dartele eeuw zeer veel voedsel gegeven. HU achtte de meening , die aan het Hooglied den ver­borgen geestelijken zin ontnam, verderfelijke ketterij. Noch Barkey, noch Jacobi beantwoordde dit geschrift, doch een ongenoemde schreef in 1775 Beoordeeling der nieuwe verklaring over het Hooglied ter toetse gebragt, of verdediging van de eer der Voogeerwaardige Heeren J. F. Jacobi en N. Harkey , waarin de eer der laatsten verdedigd en Ho fste de 's zucht om to verketteren ernsti g word. De Bibliotheek tastte ook den Utrechtschen hoogleeraar R. M. van Goens aan , die bij de overzetting van Mozes Mendelssohn, over het verhevene en naive in de fraaije wetenschappen , bijvoegsels en aanmerkingen had gegeven , en beschuldigde hem niet slechts van te verre­gaande tolerantie , maar noemde hem een spotter met de christelijke godsdienst. De Utrechtsche regering trok zich deze zaak ernstig aan , verklaarde in eene publicatie van 13 Maart 1775 de Bibliotheek een eer en faamroovend libel, en verbood het verkoopen er van op zware geldboete. H a b be ma poogde zijn tijdschrift bij de Utrechtsche vroedschap te verdedigen en beriep zich, toen zulks vruch­teloos was, op het publiek in een Historisch verhaal nopens het gebeurde te Utrecht met de Nederlandsche Bibliotheek, beneffens de noodige en beloofde verdediging , waarin naar sommiger meening ook Ho fs t e d e de hand zou hebben gehad. Naauwelijks was dit onweder voorbij of er begon , uit een gansch anderen hook , een nog erger to wooden tegen de beide Rotterdamsche gtleerden. In han maandwerk van het jaar 1775 waren de Latijnsche gedichten van den geleerden Pe t r u s Burman deerlijk gehavend , omdat hij zich met veel lof had uitgelaten over Olden barn e-v e 1 d, de broeders de Witt enz., en daarentegen getoond had het huffs van Oranje geheel niet toegedaan te zijn. Een onbekend schrijver nam de verdediging van Burman ter hand, en zocht in een openbaar geschrift aan te toonen, dat er eene verregaande valschheid en kwaadaardigheid bij het beoordeelen van de gemelde gedichten begaan was. Deze twist was een voorbode van die politieke oneenig­heden , die daarna ons vaderland zoo deerlijk hebben ge­schokt. Ha b b e m a werd in het laatstgemeld geschrift met bescheidenheid behandeld , doch Ho fs t e d e staat er in een zwart verschiet. Meermalen tastte hij bet patriottische tijdschrift de Post van den Nederrijn aan, en in 1783 was hij te Utrecht aan persoonlijke mishandeling blootgesteld. In 1779 werd hij met den lutherschen predikant F. C. G. But z in een nieuwen twist gewikkeld over de gods­dienstige onverdraagzaamheid , bij gelegenheid dat de luthersche gemeente aan de Kaap de Goede Hoop een open-bare kerk wenschte te stichten , dat Hofstede tegen­werkte. In die twist spaarde hij de geleerdste mannen , zelfs een Valckenaer en Ruhnkenius, niet. In 1786 geraakte hij in twist met Hen dri k Bri nxm a, schoolmeester te Hoogebeintum in Friesland , welks pen en hand bestuurd werd door twee schrandere mannen , die misschien te dezen aanzien niet vrij van partijzucht waren, maar zich overigens in vele opzigten, zoo bij het vaderland als bij de kerk , waarlijk verdienstelijk hebben gemaakt , door hunnen welgemeenden ij ver voor vrijheid en verlich­ting. H o fs t e de nam ook deel in den twist tusschen Habbema enden hoogleeraarJohan Jacob le Sage t en Br o e k. Eindelijk gaf de door de Pruissische wapenen bewerkte staatsom wentelino. van 1787 rust op het kerkelijk gebied en maakte een einde aan H o fs t e d e 's twisten. De uitgever der V aderldndsche Bibliotheek gaf de redactie aan Jacobus Kan t e l a a r, die haar in een geheel anderen geest vervolgde. Leeren wij aan de eene zijde Hof s t e d e als een onver­draagzaam en twistgierig man kennen, aan de andere zijde moeten wij hem als theologant achten. Grooten lof verdienen zijne zonderheden over de H. Schril t en zijne V erhande­ling over het kleine petal der echte martelaren. Vooral maakte hij zich verdienstelijk door zijne geschriften over de evangelieprediking in de overzeesche bezittingen van ons vaderland. Hij behaalde de gouden medaille op de in 1773 door de Hollandsche maatschappij van wetenschappen te Haarlem als prijsvraag uitgeschreven : Welke de beste middelen waren om de ware en zuivere leer van het Evangelie onder de bewoners der Kolonien van den Staat racer en meer te bevestigen en in die landstreken voort te planten. Ofschoon de zaak zelve en de voorgeslagen middelen ter bereiking van het voorgestelde doel , ten gevolge der tiids omstandigheden , buiten werking bleven , wekte zU de be­langstelling dn. godgeleerden in hooge mate op en gaf nan I1 o fs t e d e aanleiding tot het belangrijk werk over de Oost-Indische Kerkzaken. H ofs t e d e beoefende ook de Nederduitsche podzy en was lid van het Zeeuwsch genootschap van kunsten en , wetenschappen. Hij was gehuwd met Ignatia Maria Visch, diehij negenentwintig jaren voor zijn dood verloor. Zijn portret bestaat met een onderschrift van S c h a r p. Hij wordt door een , der kerkelijke zaken in ons vader­land , zeer I,undigen geleerde gehouden voor den schrijver van het volgende geestige schimpschrift , dat zonder opgave van plaats , jaar en drukker (omstreeks 1738 of 39) ano­niem , in den strijd tusschen de Franeker hoogleeraren P. Laan en 1-1. Venema, in 't licht verscheen : Pseudo - Studiosus hodiernus , sive Theologus Groninganus detectus , d. i. Hedendaagsche Araarnstudent o f Groninger Godgeleerde ontdekt en wederlegt door R. L. 0. R. , S. S. Theol. Studiosus , 188 bl. groot. Hij schreef : De waarheid in Friesland tegen de aanslagen van ketterij verdedigd , Leeuw. 1742 40. (een gedicht). Leerrede op de verheffing van prins Willem IV , uit Pred. X : 17 , Amst. 1747 40. Moemen , gestrooit op het graf van W. C. 11. Friso, Rott. 1752 80. Becht der Rotterdamsche Kerk , Rott. 1756 80. Het Kralinger lasterschrilt wederlegd , Rott. 1757 80. Bi jzonderheden over de Heilige Schrift , Rott. 1766 40. V ervolg der Nalezingen op de Byzonderheden, Rott. 1766 40. Tweede vervolg der Nalezingen enz , Rott. 1767 40. Derde vervolg der Nalezingen Rott 1775 80. De Relizarius van den Beer Marmontel beoordee'd en de kwade zeden der vermaardste Heidenen aangetoond , ten bewyze hoe onbedachtzaam men dezelve °In hunne deugdzaam­heid verzameld heeft , Rott. 1769. De beoordeeling van den Belisaritis , voornanzelijk met be­trekking tot Socrates, tegen de heeren C. Nozeman en anderen verdedigt , ten nader bewijze , dat de voornaamste Heidenen uithoofde van derzelver deugdzaamheid , geen voorwerpen der Goddelijke barmhartigheid hebben kunnen zyn, Rott. 1769. J. S. Zimmerman, de voortreffelijkheid van den Christelijken godsdienst vergeleken met de philosophie van Socrates , met eene voorrede en aanhangsel van P. H. , Rott. 1770 80. Beoordeeling der nieuwe verklaring van Salomo's Hooglied door de schrifvers van de Nederlandsche Bibliotheek. waarheit en Godlykheit der Evangelische verhalen, op­gemaakt uit vergelyking van den val van Petrus met den dood van Judas , zoo als die beide gebeurtenissen in het N. Testament beschreven zijn Rott. 1774 80. Brief aan J. J. le Sage ten Broek, over een nieuwe manier van zingen in de gemeente .Rolterdarn , to gelijk met de Psalmberiiming ingevoerd , Rott. 1775 go. Oost-Indische Kerkzaken , zoo oude als nieuwe, meest alle uit oorspronkelyke en ongedrukte stukken keen verzarneld, in orde gebragt en beredeneerd , Rott. 2 d. 80. Bet leven van den prof. Gerhardus Johannes Nahuijs , Rott. 1782 80. Herderlijke brief aan de .notterdamsche Gemeente, in zich bevattende de egte Gereformeerde leer van 's .Heilands borg­togtlfik lijden, Rott. 1784 80. Apologia tegen de lasterende Nieuwspapieren en andere schriften van dezen kid , benevens een noodwendig berigt aan­gaande zekere correspondentie met wylen den heer Bareuth , Rott. 1785 80. Tweede Apologia , Rott. 1786 80. H o fs t e d e wordt ook voor den schriiver van de Advokaat der Vaderlandsche Kerk gehouden , doch ten onregte. Zie Ypey, Geschied. der Chr. Kerk in de 1.8de eeuw , D. I. a. M. 53, D. III. bl. 169, 170, D. VII. bl. 24-43 , 163-167 , 444, 428 tot 430, 432, 434, 435-442; Ypey en Dermout, Geschied. der Ned. Hero. Kerk , D. III. bl. 621 very., met de 4anteek. IV. bl. 106 very.; Glasius, Geschied. der Ned. fiery. Chr. Kerk , na de Hem, D. II. bl. 250 , 269, 293; GI asius, Godgel. NederL , o. h. w.; A. F.,E Jacobi, Der neuesten Religions Zustand in Holland , S. 73-80; Gelehrter Briefwechsel swischen J. J. Reiske, N. Men­delsohn en G. E. Legging, Th. I S. 321, 322; Ado der Pad, Kerk , Voorr. St. I. bl 22 , 23 ; Palsch en Kwaatiiartigheid van de schrijvers der Ned Bal. in de beoordeeling der gedichten van Bur­man, bl. 7: Habbema, Mist. verhaal nopens het gebeurde to Utrecht enz., bl. 55, 66; J. van Iperen, Geschied. der Psalmber. , II. bl. 453; ,Paauw, Vero. op reeris Naaml. van Predik. , bl. 99; Saxe, Onom. Liter., T. VIII. p. 329-331; Kist en Royaards, Kerk. Archie! inzonderheid van NederL , D. V. bl 406 , D. IX. bl. 497, 498; MauritsenNoordbeek, Naamr. van Godgel. Schttv. ; Columbus en Dreas, Naaml. der Ileeren Predik. die wader 't ressort van de Classis van Dokkum sedert de Reformatie gediend hebben, bl. 21; Vaderl. (list. ten vervolge op Wagenaar, D. IV. bl. 91 very , D. IX. bl. 336 very ; Ned. Jaarb. Jan. 1756bl. 68 ; •an der Aa, Nieuw Biogr. Anth. Grit. Woordenb., D. If. bl. 238, Collot d'Escury, Hollands room , D. V. bl. 14169— 171. bib& Hagana, T.1V p. 199 seqq. ; K. J. R. van Harder i wijk, Naaml. der Pred. van Rotterdam, hi. 81 ; Boekz. der gel. wer. 1756, bl. 774-776, 1757, bl. 217-230, 570; Arrenberg, Naamreg. van Reek.; Gat. der Maatsch van Nederl. Letterk , D. 1. M. 166 , D. II. hl. 76 ; Cut. der Bibl. der Rem. te Amsterdam, bl. 103 ; eat. J. Schouten, bl. 73; Cat. J. Heringa. bl. 75; Cat. mss. van J. J. van Voorst, bl. 173; Cat. Visscher, bl. 50; Muller, Cat, van Portr. HOFSTEDE (WOLTHER HENDRIK) was officer onder bet battaillon Oranje-Drenthe , de eenige afdeeling , ter repartitie staande van bet landschap , die te Doornik in garnizoen lag. ICort na de geboorte van eenen zoon Dam H o fs t e d e zijn ontslag en begaf zich naar Drenthe, waar zijn vader en grootvader predikant waren geweest. Hier werd hij eerst premierklerk , eene in die dagen zeer be­langrijke en geschatte betrekking , en ontvanger der victu­alien bij het landschapsbestuur, vervolgens raad en secretaris, welke posten hij jaren lang tot groot nut der provincie bekleedde. Hij was een hoogst werkzaam en zaakkundig man , aan wiens invloed Assen den aanleg van het bosch en Drenthe hare hooftvaart heeft te danken. De voorstellen en plannen van beiden waren van zijne hand. Ook oefende bij , door zijn raad , plaiThen en ontwerpen , den grootsten invloed op de onderneming tot het graven der vaart van Meppel naar Assen , de Drenthsche hoofdvaart , ter lengte van negen uren met hare sluizen en zijtakken. Zie IVederl. Jaarb., D. I. bl. 69 , D. XI bl. 368; Drenthsche Yolks­almanak 1840, Mr. Petrus llofstede in zijn leven en werken. HOFSTEDE (Mr. PETRUS) , zoon van Wolther Hendrik Hofstede, werd den 14 April 1755 te Doornik , waar zijn vader toen in garnizoen lag , geboren. Na te Meppel de scholen te hebben doorgeloopen , vertrok hij naar de Groninger akadernie , waar hij in 1775 op theses tot meester in de regten werd bevorderd. Te Assen weérgekeerd , werd hij advokaat-fiskaal bij den landttrost en praktiseerde tevens als ad vokaat. Toen zijn vader in 1784 mr. B. W. Ellents als ordinaris, raad en secretaris opvolgde , bcgunstigden gedeputeerden den zoon met den daardoor opeugekomene betrekking van premier-klerk ; daar hij als landdags-comparant nit bet lid der Eigen­erfden , onder 's lands staten zitting nam , bevolmagtigd door Roswinkel. Hij stood op den landdag , 1786 , met hand en tand de landverdervende factie (zoo noemde men de stadhouderlijke partij 1, die hij gelijk zijn vader en oom was toegedaan , voor. De lasterlijke beschuldigingen , die men tegen hem inbragt , doen zien dat men hem niet tot de weinig beteekenende tegenstanders rekende , maar dat men hem veeleer als de steun van zijne partij beschouwde. Op voordragt des stadhouders , droeg de raad van state hem, in 1789 , den post op van ontvanger van den 40sten penning en van de gemeene middelen van Wedde en Westwoldingerland. Bij gelegenheid der hervorming van het hoogste regts­collegie van het landschap , werd hij met mrs. van Lier en E r k e n s w ij k tot eene sub-commissie uit die staatsle­den gekozen , welke met drost en gedeputeerden benoemd waren , tot de herziening van het landregt en het onder­zoek der gebreken in bet Drenthsche justitiewezen. Het was volgens Hofste d es verslag on dat zijner medebenoemden , volgens de door hen gemaakte ontwerpen en reglementen , dat de staten op den landdag , voorjaar 1791 , besloten tot vernietiging van den ouden etstoel en tot daarstelling van een hof van justitie , in hetwelk alleen regtsgeleerden zouden zitten. Dit hof opende , 12 October van hetzelfde jaar, zijne zittingen , en werd door H o fs tede, namens het ligchaam der advokaten , met eene aanspraak begroet. De aancrebodene raadsheersplaats kon , bij zijne gevestigde ije' praktk niets aanlokkelijks hebben• hij nam Naar niet aan. Twee jaren later daarentegen wgfa hij, op recommandatie van Z. H., Maart 1793, zij nen vader als raad en secretaris geadjungeerd. In 1795 werd hij van al zijne ambten, zoover zij provinciaal waren , ontslagen en kreeg hij last , het buis , dat hij als landsambtenaar bewoonde , binnen drie dagen to ruimen. Ook kon hij zijne praktijk niet langer nitoefenen , wijl hij den gevorderden eed of belofte van afkeer van den ouden staatsvorm weigerde. Hem bleef alleen het ontvangerschap van Westwoldingerland , doch ook deze betrekking achtte hij zich verpligt in 1797 to moeten neêrleggen. Vijf jaren lang bleef H o fs tede ambteloos. Gedurende dien tijd vond hij voedsel voor zijnen werk­zamen aard in land- en boschbouw, eene bezigheid, waar­voor hem, in volgenden tijd eene kennenlijke voorliefde tot in den hoogen ouderdom bijbleef , en waaraan Drenthe het te danken heeft , dat talrijke bunders heideveld in welig plantsoen of in bouwland verkeerden. De nieuwe staatsregeling van 1802 droeg talrijke blijken eener ont­waakte zucht om weder meer tot het oude terug te keeren. Het vertoog over eene algemeene amnestie , hetwelk het staatsbewind aan het wetgevend ligchaam inzond , ademde eene wijsheid en gematigdheid , die de welgezinden aller partijen moest vereenigen , en bij het vrolijk uitzigt in de toekomst, dat de nu geslotene vrede aanbood , een tijdperk van eendragt en welvaart moest doen verwachten, dat de re­publiek sedert 1780 niet had gekend. Onbekrompen had de voormalige erfstadhouder, Willem V, deze aanvankelijke aannadering der oude staatspartijen bevorderd , door een brief, gedagteekend Oranjestein den 26 December 1801 aan hen die meenden , door het weigeren van openbare betrekkingen , burin° verkleefdheid te moeten betoonen dat er geene redenen bestonden waarom vij zich aan het bestuur zouden onttrekken , en niet werkzaam zijn ten nutte des vaderlands Overgroot was clan het getal dergenen die weder deel namen aan het beleid der zaken. Ook H o fs t e d e was onder deze en werd aangesteld als secretaris bij het herstelde hof van justitie van Drenthe. Hoeveel er veranderd was, de staatsregeling van 1802 had, met betrekking tot Drenthe, die van 1798 slechts bekrach­tigd , en het , met uitzondering van het justicMe , met Overijssel vereenigd gelaten. H ofs t e d e doorzag al het nadeelige van dien toestand en besloot wat mogelijk was te beproeven om haar te doen ophouden. Hij rigtte op dit punt de aandacht der Drenthenaren , en , door zijn bestel , kwamen op den 17 October 1804 , in de kerk te Amen , vierenveertig der achtingswaardigste ingezetenen uit ver­schillende oorden van Drenthe bijeen , die elkander be­loofden, alle wettige middelen in het werk te zullen stellen, om die afscheiding te zullen bewerken. H o fs t e d e, aan­vankelijk met mr. C. E. Carsten , werd met de uit­voering belast en naar 's Hage afgezonden. Vruchteloos bleven zijne pogingen, doch H o Is tede liet zich niet af­schrikken. Zoodra bet algemeen gerucht onzen gezant to Parijs, Rutger Jan Schimmelpenninck, als het toekomend hoofd der republiek doodverwde , wendde hij zich tot hem en met een goed gevolg. Den 19 Julij 1805 werd Drenthe van Overijssel afgezonderd , en , met den ouden naam van landschap , onder een afzonderlijk bestuur gebragt , en H o fs t e d e tot secretaris bij het landschaps­bestuur benoemd. In April 1807 benoemde koning Lode w ij k, H ofsted e tot landdrost , nadat hij reeds vroeger tot ridder van de koninklijke orde van Holland was benoemd. Hoezeer hij zijnen invloed ten voordeele van Drenthe ook bij den nieuwen souve­rein aanwendde, Week vooral staande het verblijf des konings aldaar, in het voorjaar van 1809. De koning vatte zulk een gunstig denkbeeld van hem op , dat hij hem , op het einde van dat jaar , het landdrost-ambt van Overijssel opdroeg. Niet lang na de inlijving in Frankrijk werd H o fs tede prefect van de monden van den IJssel , doch hij werd , dewijI men zijne staatkundige denkwijze mistrouwde , in zijne betrekking ontslagen en hij bleef buiten bewind tot aan de omwenteling, die ons volksbestaan herstelde. Onder de notabelen , die zich den 28 Maart 1814 te Amsterdam vereenigden , opgeroepen door den commissaris generaal van binnenlandsche zaken , om de ontworpene grondwet aan te nemen of te verwerpen, beyond zich ook H o fs t e d e. Zijne werkzaamheden bleven niet bepaald bij deze bloote plegtigheid. Reeds den 17 dierzelfde maand was hij be­noemd door den souvereinen vorst tot lid der commissie van twaalven , die met G. K. van Ho g en d o r p, als eerst benoemd lid aan het hoofd , de omtrekken zou vast­stellen voor de zamenstelling der provinciale staten. Na den afloop dezer werkzaamheden werd hij , bij be­ ' sluit van den 6 April , tot voorzitter benoemd der com­n-Assie , welke den souvereinen vorst bepaaldelijk omtrent de zamenstelling der staten van Drenthe zou adviseren , terwij1 hij krachtens hetzelfde besluit , zijne benoeming ontving als gouverneur van Drenthe. Op zijn herhaald verzoek , in 1831 door Z. M. , op de meest vereerende wijze ontslagen als gouverneur van Drenthe , legde hij , in het voorjhar van 1832 , die be-trekking neder en vertrok .met der woon naar Gronin gen , waar hij den 14 April ontsliep. H o fs tede was (sedert 1830) curator der Groninger hoogeschool , commandeur der orde van den Nederlandschen leeuw , correspondent der tweede klasse, Hollandsche letterkunde en geschiedenis, en - natuurkunde bij het koninklijk instituut van weten­schappen ; en directeur der Hollandsche maatschappij van - wetenschappen. Zijn advies aan laatstgenoemde maat­schappij , omtrent een antwoord over de Hunnebedden , draagt duidelijke blijken , dat die helderheid van inzigt , welke hem in het werkelijke leven geleidde , in het wetenschappelijke hem evenzeer boven het gewone zou verheven hebben. Zie Stuart, Pad. Geschied., D. III. bl. 16; Nieuwenhuis; Kobus en de It iveeourt; Mr. P. Hofstede in zijn leven en werken ; Konst- en Let terb. 1839 , D. I. bl. 407 volgg. ; Drenthsche Volksalrnanak year 1839, 1840; Muller, Cat. van Portr. HOFSTEDE (JOHANNES TER) catechiseermeester to Rot­terdam , beoefende de dichtkunst , blijkens zijne Treurende Godvrucht over het verlies van den dierbaren Erfstadhouder Willem den Vierden en geschetst door Wilh. Velingius; Grafschrfft op Johannes Paludanus , pr edikant te Capelle op den IJssel, Hal 1799 , en andere gelegenheidsstnkken. Meer bekend is hij door zijne Natuurlyke Godgeleerdheid in derzelver overeenkomenheid beschouwd , Rotterdam , A. Bothal, 1769, 80. Zie van der A a , Nieuw Riogr. Anth. Crit. Woordenb., D. H. W. 237; Boekz. der gel. wer. 1759, b. bl. 267 , 268; Arrenberg, Naantreg van Bock. HOF WAAL (JonAN CAREL) sergeant , onderscheidde zich in den opstand (1763) onzer West-Indische volksplan­ting Berbice. Toen het krijgsvolk en de zeelieden , der­waarts gezonden , op het punt stonden to landen , gaven de opstandelingen vuur , met dat gevolg dat drie officie­ren der lanclmagt doodgeschoten , twee der zeemagt , bene­vens een officier der burgerij zwaar gekwetst werden. Dit ongeval veroorzaakte in de eerste oogenblikken eenige ver­warring , daar het land- en zeevolk zich -op eens van al zijne officieren beroofd vond ; doch spoedig werd de orde hersteld. Hofwaal nam kloekhartig het bevel op zich, en deed uit het geweer en geschut der vaartuigen zulk een hevig vuur maken , dat de opstandelingen terugdeinsden , waarop het krijgsvolk en de zeelieden , onder aanvoering van den kapitein van 0 ij e n , die op bet herigt van het gebeurde was toegesneld, aan wal stapten en den vijand dapper aantastten en een goed aantal gevangen namen. Zie Mr. .1. C. de Jong e, Geschied. van Negri. Zeew., D. VI. b. bl. 635. HOG (JACOB) gat in het licht : Gedenkwaardige en Geestelyke oejfeningen van Jufvr. Ca­tharina Colace , Rott. 1744 , go. Zie A b c o u de, Aanhanss. en very. van Ned Both. bl. 98. HOGE (Romm DE). Zie HOOGHE (RomEni DE). . HOGELANDE (MR. CORNELIS VAN) werd in 1541 pen­sionaris van Gouda. Hij voerde tegen de stad een proees „over 't indirectelijk gedaan devoir in 't verpachten van bet secretarisschap." De stad verloor dit geding in 1549 bij het hof van Holland en beriep zich op den hoogen raad. Hij was reeds in 1546 van zijn ambt verlaten. Mogelijk is hij dezelfde die als pensionaris van Dordrecht van 1553-1562 voorkomt. Deze werd aangesteld om ge­durende de ziekte van 's lands advokaat , mr. A d r i a a n van der Goes, en tot dat in diens plaats. een ander zou verkozen zijn , de directie der vergadering de resolu­tien op to stellen. Zie C. J. de Lange •anWijngaarden, Ceschied. en Reschrijv.der Stud van de Goude , D. II. M. 301 ; Balen, BeschrgY. vanDordr. M. 356 ; van der Goes, Register, D. III. bl. 349. HOGELANDE (THEOBALD VAN). Zie HOGHELANDE (TR F.OBA.LD VAN). HOGELANDE (JoH4N. VAN) deknn van de keizerlijke kerk van S t. Maria te Utrecht , zoon van mr. Casper L e v y n s e van H o g e l a n d e, eerste president van bet lief provinciaal te Utrecht. Hij was een berninnaar der letteren en werd door den aartsbisschop Schenk zeer in achting ge­houden. Hij was de Maecenas van den beroemden L a in-b t us nor t e n s i u s, die hem zijne Pharsalia opdroeg, Zie Pluk. bock, D II. hl 1048; Hoynck van Papendrecht, 'Mal., T. 111. P. 1. p. 294 ; Nees, verhand. over Lambert. ',torten­sius , bl. 22, 37. HOGELK 0 (Miami.) of FI oegelcke, een Duitscher van geboorte , kwam vermoedelijk in 1572 met de eerste vreemde benden onder Schou wenburg en Br on k-hors t in Friesland. Hij komt echter eerst in 1585 als hopman in onze geschiedenis voor , en men verhaalt dat hij toen de schans bij Schooterburen of Oudeschqot aan­legde , en daarna door de staten naar Duitschland werd afgevaardigd om vier vaandels knechten op te rigten. Nadat hij aan deze blijken van vertrouwen had voldaan werd hem het oppergezag van de schans Oterdum ten zuid oos­-ten van Delfzijl aan de Eems gelegen , opgedragen , in welke betrekking hij in Julij 1586 door hopman Fred e-r i k V e r v o u werd vervangen terwij1 hij zich met zijne kompagnie naar Dockum begaf. In Maart 1587 deden gedeputeerde staten hem de toeze,s,tging van Stein AI al­tissen, die na zijne nederlaag en gevangenschap weder in dienst van den Deenschen koning was overgegaan , als overste luitenant van het krijgsvolk in Friesland te zullen vervangen ; doch de stadhouder benoemde gelijktijdig , vol­gens de aanstelling van den graaf v an Leycester en den read van state , zekeren overste Peter van Se d 1­nitzk y, een Boheemsch vrijheer, tot overste luitenant van al het krijgsvolk te voet en te paard. Deze dubbele be­noeming verwekte groote verschillen tusschen de staten en den stadhouder. Beide bleven echter in kracht , doch men zag zich, bij het geven der commission , verpligt , die zoo te wijzigen, dat HOaelko, onder de vleijendste betuigingen van zijne „vromicheyd ervareoheyt ende trouwe diensten, deze landen sints vele jaren bewezen", aangesteld werd tot overste luitenant over zeven vaandelen voetvolk , terwijI Sedlnit zk y in zijne vroegere benoeming werd bevestigd. HOgelko was door zoodanige handelwijze.diep gekrenkt, en weigerde eerst de nu veranderde commissie aan to nemen eindelijk gaf hij zooveel toe , dat hij verklaarde S e d I-nit z k y te willen erkennen voor zijnen oversten luitenant , wapenbroeder en bevorderaar ; evenwel in zoo verre , dat , als zij te zamen in een garnizoen mogten kowen , hij Sedlnitzky alleen dun wilde gehoorzamen als de stad­houder uitlandig was. De zaak zou hierbij gebleven zijn en waarschijnlijk Been verdere gevolgen hebben gehad indien men elke aanrakini; der beide oversten had kunnen of willen vermijden. Doch vat gebenrde er. Toen V e r du g o , in Junij 1589 , met zij ne benden naar bet oostelijk gedeelte der provincie Groningen was getrokken tot ontzetting van de kort to voren door graaf Willem Lode w ij k genomen schans Heide, scheen de kans goed om de schans Nijezijl met proviand te versterken. Sedert H age 1 k o in den aanvang van dit jaar Dockum verlaten en in Maart met kapitein S c h a y de schans Ematil of Enumatil op een loffelijke wijze veroverd had , was hem het opperbevel van de vestino. Nijezij1 , waarin slechts twee vaandelen lagen, toevertrouwd. TerwijI nu de beide hoplieden Frederik van Very ou en Peter Fops en staan te wachten op de bevelen van den stadhouder en de gedeputeerden omtrent het gemelde konvooi , komt er berigt dat de overste S e d I­n it z k y uit Holland was aangekomen , en dadelijk werd deze gelast, om met de gemelde hoplieden en 450 man­schappen het transport naar Nijezijl te geleiden. Den 19 Junij begaven zij zich naar Dockum op weg , vonden daar 93 wagens met voorraad, trokken hiermede gedurende den nacht voort en kwamen met het aanbreken van den dag tusschen Visvliet en `Grijpskerk. Om zeker to gaan had V er v o u uit Dockum naar H o g e1k o geschreven , dat hij voor hunne aankomst 50 man naar Grijpskerk zou zenden, wiji men voor de vijandelijke benden uit de schans de Opslag of uit Grijpskerk vreesde. In weerwil dat Hogelko aan dit verzoek voldaan had , en het konvooi zelf 450 man sterk was, zag men zich bij Grijpskerk plot­seling door een menigte miters en knechten aangevallen , die hen het intrekken der schans trachtten to beletten. Hierdoor ontstond eene schermutselina , bij welke drie wagens van den weg in den sloot vielen , ofschoon men na weinig tijds gelukkig NijezijI bereikte. Toen de proviand binnen was , overwoog men, hoe het veiligst den terugtogt te ondernemen. Er word besloten , dat H gelko zijnen hopman Tjaard Jansen W e d e r s pan met 60 man to scheep naar Grijpskerk zou zenden met last aan dezen om 30 man vooruit to laten gaan , ten einde to onderzoeken of de vijand nog in het dorp was , en zoo deze het dorp hadden verlaten, daarvan een teeken to geven door het omdraaijen van den molen. Doch deze krijgslieden , wier voorzigtigheid, volgens R e ij d , in dezelfde mate verminderde als bun moed , door het gebruik van den aangebragten Spaanschen wijn vermeer­derd was , begaven zich alien te gelijk en in wanorde nit de schepen en geraakten met hunne vijanden in een scherp gevecht , waarin 30 of 40 bleven , onder welke vaandrig Heijndrick van Lubick of Lubeck, HOgelko's stiefzoon. Zoodra deze uit Nijezijl de schermutseling zag vreesde hij het ergste, trad als een wanhopige uit de vesting naar S e d 1 n it zky , die met zijne 450 man en ruim 80 wa­gens op den weg reisvaardg stond en het gevecht koel­bloedig aanschouwde , roepende: Trekt voort mannen1 Trekt voortl Deze weigerde zulks , voorgevende geen de minste kennis van de sterkte des cijands te hebben, en indien hij tegen den overmagtigen vijand ongelukkig streed , Nijezijl in gevaar te brengen van ingenomen te worden. Deze en andere voorwendsels vonden geen ingang bij Htigelko, en toen deze eindelijk de zekerheid van de nederlaag en het sneuvelen van den hopman bekwatn , barstte de verontwaardigde krijgsman in een vloed van woorden en verwijtingen los , Behold Sedlnitzky voor een trouwelooze en lafhartige , die als schelm waardig was zijn kop te verliezen. Deze toon was voor S e d 1 n i t sky onduldbaar en zijne zucht naar wraak en voldoening steeg ten top, toen hij , na de schans met schepen verlaten to hebben , to Leeuwarden terugkwam en zoowel bij de bur­gers als bij de gedeputeerden miinoeuen bespeurde. Hierop klaagde hij HOgelko bij den stadhouder aan en eischte voldoening van eer. , De zaak werd op eene bijeenkomst te Dockum en to Kollum gehouden behandeld , waar men to vergeefsch pogingen tot verzoening aanwendde. Eindelijk werd er den 3 October 1590 to Leeuwarden eene sententie uitgesproken , waarbij verklaard werd , dat Sedlnitzky zijn pligt als een voorzigtig bevelhebber gedaan had , dat hij ten onregte gescholden was , en dat de gesneuvelden zich roekeloos in het gevaar hadden gestort. H o g elk o werd dus in het ongelijk gesteld , in een geldboete van f 1000 verwezen en in de kosten van het proces , dat op f 1200 begroot werd. Deze uitspraak verwekte bier ver­bazing , daar afkeuring, to meer wijl HOgelko zelve voor zUne regters had betuigd , dat de gesprokene scheld­woorden hem door den drang der gevaarvolle omstandig­heden gedreven , uit ongeduldigen Over en eene natuurlijke ontroering over het sneuvelen van zijn zoon waren ontval­len. H tig elk o nam nu zijn afscheid , en ontving den 16 Januarij 1591 van den stadhouder een paspoort , waarin bij verklaarde , dat hij hem trouw gediend en zic" als een dapper en eerlijk krijgsman gedragen had. Doch weinige dagen voor zijn vertrek gaf hij , in navolging van zijne partij , een gedrukt boekje in het licht , waarin hij den stadhouder en zijne regters van partijdigheid beschuldigde, betgeen op nieuw aanleiding tot een hevige twist gaf. De gedeputeerde staten geven hem van hunne zijde be­wijzen van hunne gezindheid over zijn persoon en gedrag, en vereerden hem een halssieraad of gouden keten , waaraan een gedenkpenning hing, met zijn portret en een Latijn­sche inscriptiedie nog (1839) in het penningkabinet van den heer A. 1". H. Kuipers aanwezig was, en beschreven worth met eene bijgevoegde Geschiedenis van de aanleiding tot het ontstaan van den penning door den heer W. E e k­hoff , in het eerste deel van de Vrije Fries. Zie Winsemius. Chronique van Vrieslarit , fol. 753, 755. 770 , 798 ; van Rey d, Nederl. Owl , fol. 64 161 , 158 ; Vriesch Char­terb., D. IV. fol. 708, 756 , 757. HOGEN (J.) kunstgraveur,, van wiens werk het por­tret uitgaat van Darnianus Agoess (Damianus G o 6s). Volgens K r a m m zou hij dezelfde zijn met J o­h a n Hogenberg. Zie Kratnm, Lev. en work. der Holl en rlaams. Kunstsch., D. III. bl. 709. HOGEN (LEENDERT VAN) een Nederlandsch portret­schilder uit de 18de eeuw. Zie Kramm, Lev. en werk. der Boll. en Vlaamsch. Kunstsch., D. 111. bl. 709. HOGENBERG (Flaws). K r a m m gist dat hij een zoon van Hans de Dude en een broeder, van Abraham J o­h a n . de jonge en van Remigius Hogenberg was. Bij is to Mechelen geboren , was omstreeks 1560 met R e m i g i u s in Engeland werkzaam voor de boeihande­laars. Van daar vertrok hij naar Keulen , waar hij tot zijn dood toe (1590) de kunst uitoefende en op het Pro­testantsche kerkhof werd begraven. Hij had grooten roem en was de eerste die naauwkeurige afbeeldingen voor bock­werken vervaardigde. Hij schilderde reel portretten van Engelsche koningen en koninginnen , o. a. dat van Maria (1555). Tat de voornaarnste boekwerken , waarin zUne platen voorkomen , behoort Mich. Aitsingeri, de Leone Belgico ejusgue topographica et historica descriptione liber , oh an. 1559 ad 1583 , Colon. 1583 , in kl. fol. met 112 platen , die in een lokalen Loon gesneden zijn en trouwe - afbeeldingen geven van steden , volksgebruiken , krijgs­werktuigen , rijtuigen , meubelen enz. tot dat tijdvak behoo­ rentle. Van dit werk is eene latere uitgave van 1605 , na zijn dood verschenen. Ook wordt vermeld : Civitates orbis terrarunz , in aes inczsae et excusae et discriptione topographica , morali et politica illustratae , Tom VI. Collo­borantibus Francisco Hogenbergio , Chalcographo et Georgio Hoelnagel , in fol. mojore , Coloniue at ann. 1572 ad 1618. Zie Nerlo, Kunst and Kinstler in Kiln , Köln , 1850 , in 80. ; K r a in m , Lev. en weik. der Boll. en Vlaams. Kunstschild., D. 111. bl. 709 ; Cat van 11 ulthem, Nr. 14334 ; doch vooral bet belangrijk artikel van F r e d. Muller in Navorscher , D. X. bl. 22 volgg. BOGENBERG (HA.Ns) of J a n de Oude , werd in 1500 te Munchen geboren , bezocht Italia, reisde van daar met een Vlaamsch kunstenaar en vestigde zich te Mechelen , waar hij volgens den een in 1544 , volgens den ander in 1554 overleed. Hij vervaardigde historiele stukken voor vele kerken in Belgie , zoo als voor de Ridder-kapel der S t. Rom bou t s-kerk te Mechelen. Hij hanteerde zeer fijn doch droog , meldt K r a m m , het penseel , blijkens vele portretten en stichtelijke onderwerpen , die van hem bestaan , en als etsen : de Intocht van Keyser Karel V in Bologne , begeleid door Paus Clemens VII in 1529. „Deze rol ," zoo ale van M a n d e r hem noemt bestaat uit Twee titels en zesendertig groote bladen , in de hoogte. Een exem­plaar van slechts 19 bladen (overdrukken) berust in de Koninklijke Bibliotheek te 's Hage. Zie Ner l o , Kunst und Kinstler in Kiln , Köln , 1850 , in 80. ; Kramm, Lev. en werk. der Boll. en Vlaams. Kunstschild. , D. 111. bl. 709. HOGENBERG (JAN) , die later leefde. Van hem zijn de werken, die het monogram J o h. H. f. voeren. Kramm bezit van hem een fraai portret van Janus Antonius Saracenus , Lugd. Anno 1595 aetate 48 in ki. 4°. Joh a Hoge nber g sculp. col. Zie Nerlo, Kunst und Kinstler in Kaln, Köln 1850 , in 80. ; Kra m tn, Lev. en werk. der fioll. en Vlaams. Kunstschild., D. 111. bl. 712. HOGENBERG (REmiatus) , waarscbijnlijk de zoon van Hans, broeder van Frans, werd te Mechelen geboren , arbeidde omstreeks 1560 met zijn broeder , als graveur , voor den boekhandel in Engeland. Hij was aldaar nog in 1573blijkens het door hem in dat jaar gesneden portret van den Engelschen aartsbisschop M a t t h e u s Parke r. Blijkens een, onderschrift .op de Genealogie der Koningin van Engeland, blijkt dat hij in dienst van dezen aartsbisschop was. Zie 11 e r 10 , Kunst und Kanstler in Kinn, Köln 1850 , in 80. ; Kramm, Lev. en werk. der Boll. en Vlaams. Kunstschild., D. III. bl. 710. HOGENBERG (T.) schreef: Kerkelijke redevoering voor het eynode van Overijssel te Deventer den 17 J fluff 1749 4°. Zis Mourik en Noordbeek, Avaaml. van Gadget. Bock. HOGENDORP (N.) schreef Batavische kerkgevaar , 40. Zie Maurik en Noo rdbeek, Naaml. van Godgel. Bock. HOGENDORP (litmus VAN) ridder , beer van Spae­renwoude en Penninxveer , afstammeling uit een geslacht , oorspronkelijk uit Noordholland , dat aldaar in de 14de , 15de en 16de eeuw bloeide , in bet bezit van onderschei­dene leenen en in dienst van 's lands graven was , voe­rende tot wapen een molenrad met een sabel op een zilveren veld. Thomas was rentmeester van Philips den Goede, voor Kennemerland en Noordholland , kwam in een yolks­oploop bij Alkmaar , op Hemelvaartsdag 1457 , om , en werd in de Groote Kerk te Haarlem begraven. Zijne weduwe, Margaretha van Noordwijk, trok naar Brussel , om de investituar zij ner leenen voor haren zoon Flor is te vragen , die zij ook verkreeg, waarna zij aldaar overleed en in de S t. Gudulen kerk begraven werd. Zie Mr. F. A. v an II all, Redev. ter gedacht. van G. K. van Lk­sehdorp , hi. 61.. HOGENDORP (tar. GIJSBERT VAN) achterkleinzoon van Thomas van Hogendorp, kwam, nazijne driezonen tot 's lands dienst in den vrijheidsoorlog te hebben gege­yen , in het jaar 1582 in den Haag met ter woon, ten einde zitting te nemen in den laoogen raad , bij welks eerste oprigting bij is aangesteld. Van dezen G ij sbert van Hogendorp en zijne vrouw Josina Oem van Wijngaer den stammen al de Hog endorpen af. Zie Bor, ffederl. oorl., B.XVII, bl 29; van Leeuwen, Batay. illustr. , bl. 1483; Wagenaar, Vad. Hist., D. VII, bl. 451; Chr. van het Hist. Genoots. , 1). V. M. 43; Mr. F. A. van Hall, Redev. ter gedacht. van G. K. van Ilogendorp, bl. 62. HOGENDORP (GIJSBERT "FAN) kleinzoon van bovenge­ noemde , was in zijn jeugd officier in de lijfwacht van prins Maurits: later generaal in Zweedsche dienst stond hij , in 1635, als kommandant van Maintz , het beleg tegen de keizerlijken onder den graaf van Dohna uit. In een geschiedverhaal van dit beleg, uit de archi­ yen der stad Maintz , opgemaakt door Fr a n t z Joseph Bodman n, en aldaar in 1812 uitgekomen , komen vela bij zonderheden omtrent dezen GUsber t van Hoge 59 d o r p voor , als welke, volgens des schrijvers getuigenis, bl. 126 , de burgerij van Maintz nog teen ten tijde (1812) na 176 jaren , naar verdiensten , den room van een edel, menschlievend en wakker krijgsman toekende. Op ontvan­gen berigt van den hertog Bernard van S a x e n We y-re a r , dat , en waarom hij op geese hulp of ontzet to rekenen bad, ging de stad over bij capitulatie, die alsnog onder de familie berust , en trok van Hogendorp, met alle krijgseer , aan het hoofd van zijn garnizoen uit , hetwelk van 10,000 man tot op 3 000 was versmolten. In zijn vaderland teruggekeerd , overleed hij in den Haag en werd aldaar begraven. Hij was schrijver van het be-­kende treurspel de Moordt begaen aen Wilhern , by de Grade Godts , Prince van Oraengien, waarmede in 1617 de eerste schouwburg of S. Cos t e r s akademie to Amsterdam werd ingewijd. Hij huwde Anna Duyst van Sante n. Zie Mr. F. A. van Hall, Redev. ter gedacht. van G. K. van Ho­gendorp , bl. 63; Witsen G e y s b e e k, Biogr. Anth. Grit. if oor­denb. , D. III. bl. 231 ; historic van den Amsterdamschen Sehouwburg, bl. 11; Wagenaar, Beschrijv. van Amsterd., D. V.bl. 18; Scho­t el , Geschied. der Rederijkers , D. II , bl. 55. HOGENDORP (WILLEm VAN) , waarschijnlijk zoon van den vorige raad en burgemeester van Rotterdam , van 1629-1650, huwde Wendela Roosmalen. Vandezen stamde Gijsbert Karel graaf van Hogendorp af. HOGENDORP (DiuK VAN) raad der stad Rotterdam , rentmeester der publieke kerken werd in 1748 met andere leden van de wethouderschap afgezet. Hij huwde .zijne nicht Catharina Wilhelmina van Hogendorp, dochtervan Gijsbrecht van Hogendorp en Catha-­rina Margaretha Beck. Doze Gijsbrecht was vrijheer van St. Janssteen en Hofwegen , drossaard van Steenbergen en later ontvanger generaal der Utile. Hij stierf in 1759. Hij werd door keizer Karel VI voor alle zijne nakomelingen in den gravenstand des H. Rijks verheven. Hij gaf in bet licht: Verhandelingen der Lifistraffekke tnisdaden en Naar be­rechtingen , naar voorschrilt des gemeenen Rechts , getrok­ken uyt de schriften van den (leer B. Carpsovius B. G., in de Nederduitsche spraak overgebragt , Rott. 1752 , 2 d. 4°. Zie Beroerd Nederl. , D. III. 141. 87 , 80 ; Nederl. Jaarb. 1748 , bi. 978 , 983 ; Protest van sommige Rotterd. Burgeren over eenige beschul­digingen de Botterd. Regenten ten onregte aane,edaan ; A b c o u d e derde aanhangsel van Ned. Bocken , M. 68, HOGENDORP (Mr. WILLtm graaf vAx) noon van D e r i k van H o g e n d o r p , burgemeester van Rotterdam. HU was raad en vroedschap der stad Rotterdam en in de gecommitteerde raden van Holland. Hij vertrok in 1774 met het schip Pallas , in dienst der Oost-Indische Com­pagnie , met den rang van koopman naar Batavia , zijne vrouw en kinderen te Rotterdam , zijne geboortestad , achterlatende. In hetzelfde jaar werd hij aangesteld tot resident van Rembang en in 1777 tot de destijds zeer winstgevende betrekking van administrateur der Kompa­gnies etablissementen op het eiland Onrust. J. C. Baane zegt in zijne Reis door een gedeelte der Nederlandsche bezit­tingen in 0. Indie , sprekende van zijne aankomst in 1780 te Batavia met het schip Het slot ter Hooge , kapitein A. H a lfm an , aan welks boord de latere gouverneur gene­raal mr. P. G. van 0 ver s t r a t en, als raad van justitie zich beyond dat , toen zij bij het eiland Onrust waren , de koopman graaf van H o g e n d or p, op Onrust van wege de Com pagnie bekleed met het gezag over de pak­huizen van tin , japansch koper , peper en koffij bij hen aan boord kwam en dat de kapitein en passagiers met hem aan wal gingen den avondmaaltijd houden. Van Ho g e n-d o r p bleef administrateur van Onrust tot 1784 en nam toen met het schip Harmonia de terugreis aan naar het vaderland. Van dit schip heeft men nimmermeer gehoord en bij het vergaan daarvan verloor van H o g en dor p het levee. Van zijne hand bestaan eenige geschriften , waar­door hij zich deed kennen als een man van wetenschap en kennis. Onder anderen vindt men in het 1ste deel der Verhandelingen van het Bataviasch Genootschap van Kun­sten en Pr etenschappen , waarvan hij bij de oprigting een der directeuren was , eene Korte whets van de bezittingen der .Nederlandsche Oost-Indische Maatschappij , benevens eene beschrijving van het koninkryk Jacatra en de stad Batavia , door hem en den beer Rader m a c h e r , de stichter van bet gemelde genootschap , to zamen gesteld. Hetzelfde deel der Verhandelingen bevat voorts zijne Beschrijving van het eiland Timor voor zoo ver het tot nog toe bekend is , waarby gevoegd is de beschryving van eenige nabygelegene Eilanden. In het jaar 1789 werd voorts te Rotterdam bij R. A r-r en berg gedrukt, zijne reeds in 1779 to Batavia in druk verschenen Sophonisba , of de gelukkige tnoeder door de inenting van hare dochters , ter lezing voorgesteld aan de moeders to Batavia , waarin hij deze poogde aan to moedi­gen om hare kinderen te onderwerpen aan de kunstbewer­king der inenting. Tot bevordering daarvan was door het Bataviasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, namens Willem van Hogendorp, uitgeloofd eene eere­prijs van 100 gouden ducaten voor hem , die zekere prijs­vraag deswege het best zoude beantwoorden. Van zijne Sophonisba maakte het Genootschap gunstige melding in het voorberigt van het tweede deel zijner Verhandelingen. „Dit boekje had ten gevolge ," werd daar gezegd , „dat velen tot de inenting overgingen." Doch , na meer dan honderd gelukkig uitgevallen inentingen , gebeurde het dat een kind onder de kunstbewerking aan eenen zwaren stoel­gang en persing overleed. De inwoners dezer stad werden door dit sterfgeval, dat waarschijnlijk aan eene vreemde oorzaak toe te schrijven was , zoo afgeschrikt , dat meest alien de inenting, die in en om Batavia reeds zoo voor­spoedig was geweest , afkeurden. Uit dies hoofde gaf de heer van Hogendorp in de maand Februarij 1780 een, nieuw stukje onder den titel van Redevoering der inenting tot de ingezetenen in Batavia aan het Genootschap over. Die redevoering is een treffend blijk van de menschlievend­heid van Willem van Hogendorp. Hij rustte niet, noch to Batavia , noch to Cheribon en to Samarang , voor dat men overtuigd was van het heilzame der inenting als bet eenige middel om den voortgang der toen op Java alom heerschende pokken te stuiten. De zaak is des te merkwaardiger , omdat van Hog en d o r p Been geneesheer was , en toen naar het schijnt , de kunst­bewerking persoonlijk verrigtte , niet alleen bij de Euro­pesche ingezetenen , maar ook in de woonplaatsen der Javanen en Chinezen. Nog werd in het jaar 1779 to Batavia en irt,1780 to Rotterdam door hem bij R. A rren ­berg uitgegeven : Kraspoekol , of de droevige gevolgen van eene to verregaande strengheid jegens de slaaven , 80. Iij huwde Carolina Wilhelmina van Haren, dochter van Onno Zwier van Haren. Zie Nederl. Jaarb. , D. XIII. bl. 942 , D. XIV. bl. 418 , D. XVI. bl. 844 ; Gids 1857 , bl. 226 volgg. F. M ul I e r , Cat. Menstruel , Avril 1858 ; Band, en Geschied. van het Ind. Genoots. : Onderzoek leidt tot waarheid , 3de Jaarg. bl. 33 volgg. HOGENDORP (DIRK , graaf VAN) werd te Rotterdam , den 13 October 1761, geboren. Hij was de oudere broe­der van den in de geschiedenis des vaderlands zoo bekenden mr. Gijsbert Karel van Hogendorp. Beide waren zonen van mr. Willem van Hogendorp en door hunne moeder kleinzoons van den Frieschen staatsman OnnoZwier van Haren. Willem vanHogendorp, hun vader , bragt zijne laatste levensjaren op Java door , hetgeen voor de beide broeders misschien aanleiding geweest is , om eene bijzondere belangstelling in de Indische zaken aan den dag te leggen. In zijne jeugd was hij gedurende 9 jaren in Pruissische dienst en bij woonde in 1778 de Beijersche successie-oorlog bij. Hij verliet die dienst tijdens den Amerikaanschen oorlog , in welke bij zijn vaderland, tegen Engeland aenschte te dienen. In 1783 begat hij zich als kapitein onder de infanterie naar Batavia en on­derscheidde zich in de expeditie naar Riouw. Te Batavia teruggekeerd trad hij in 1785 in dienst der 0. I. Com­pagnie , eerst als kapitein der dragonders , vervolgens in 1786 als onderkoopman en tweede bestuurder of opperhoofd van Patna in Bengalen. In 1789 werd hij eerste admi­nistrateur op het eiland Onrust, in Julij 1791 resident van Japara en eindelijk in 1794 opperkoopman en gezag­hebber van Java's oosthoek , tijdens de latere gouverneur generaal mr. Pieter Gerardus van Overstraten, gouverneur over Java's noord-oostkust was. Nu brak voor van H o g e n d or p een tijd aan van groote beproeving en wederwaardigheden. Hij was een man van een krachtigen geest , die verkeerdheden en misbruiken , welke hij in de Indische administratie meende te ontdek­ken aanwees en openlijk zich daarover uitliet. Zulks had ten gevolge dat hij in 1798 , op last der Indische regering, als gezaghebber van Java's oosthoek werd geschorst ; hem zijne papieren werden ontnomen ; hij van zijne vrouw en bezittingen werd afgescheurd , in militair arrest gezet en met een kommando soldaten werd weggevoerd in het af­grijsselijkste weder , langs onbruikbare wegen , door regen en modder van Soerabaija naar Samarang en van daar over zee naar Batavia , zonder gedurende vijf en een halve maand verhoord te worden , zonder dat hem gezegd werd welke de redenen van deze behandeling waren , van welke misdaad hij beschuldigd werd , noch wie zijne aanklagers of beschuldigers waren. Eindelijk vrij zeker onderrigt , dat nog strenger maatregelen tegen hem zouden genomen wor­den , dat hij namelijk in de Bataviasche stalls-boeijen of gevangenis zou worden overgebragt , een verblijf dat bekend stond als zO6 ongezond dat weinigen het leven er afbrag­ten , en te Batavia geen regt meenende te kunnen ver­wachten , besloot hij heimelijk naar het vaderland terug te keeren om daar regt te zoeken. Alzoo een protest achter­latende , waarin hij verklaarde geenszins te vlugten uit vrees voor straf maar alleen omdat zijne aanklagers tevens zijne regters wilden zijn , en waarin hij , na betuiging zijner onschuld , verzekert naar het vaderland te gaan , ten einde zich daar voor eene onzijdige regtbank te stellen , wist hij aan de waakzaamheid van het over hem gestelde toezigt te ontsnappen , vertrok den 17 Junij 1799 , met een Deensch schip en kwam in September van dat jaar in Nederland aan , alwaar hij zich terstond aanmeldde bij den president van het uitvoerend bewind , zich verlatende op de kennis , dat het toenmalige koloniale bestuur in bet vaderland , regt en bevoegdheid bezat om over beschuldigde ambtenaren onderzoek te doen , regt to spreken , en mishandeld zijnde , aan hen schadevergoeding toe te kennen. Volgens van Hogendorp's verdediging aan het Com­mitte tot den O. 1. handel en bezittingen , te vinden in de gedrukte Verzameling van stukken , rakende de zaak van Dirk van Hogendorp , 's Hage 1801 , waren onderscheidene omstandigheden de oorzaak der door hem ondervondeno vervolging , door hem hoofdzakelijk toegeschreven aan den toenmaligen kommissaris generaal N e d e r b u r g h. Ver­schil van inzigt omtrent de politiek schijnt dam onder een voorname plaats bekleed te hebben. Naar zijne meening werden de Engelschen begunstigd daar , waar hen alle mo­gellike afbreuk behoorde gedaan te worden , en wilde de regering in Indiii zich niet gedragen naar de voorschriften van het in 1795 in bet vaderland opgetreden nieuwe be-wind. Wanneer men de stukken , rakende de tegen v a n H o gend or p ingebragte, dock nimmer bewezene, beschul­digingen met aandacht leest , schijnt het ons toe , dat zijne bewering geloof verdient , dat de Indische regering zich van hem verlangde te ontdoen. Dit verlangen lag in den card der zaak en de tijdsorostandigheden. Van Hoge n­dor p toch was een verklaarde tegenstander van de be­staande orde en gang der zaken , en hij had de omwen­teling van 1795 benuttigd om daaraan , zoo mogelijk , een einde to waken. Dit blijkt uit dat gedeelte zijner Verde­diging , waar hij spreekt van de wijze waarop de vader­landsche beginselen van hervorming op Oost-India zouden behooren te worden toegepast. Eindelijk decreteerde het bewind in bet moederland , de in het jaar 1800 ingestelde rand der Aziatische bezittingen , na overwogen te hebben het zeer ampel rapport en bet advies van het departement tot de Indische zaken , bij resolutie van den 12 November 1800 : „dat aan den gouverneur-generaal en de raden van Indic zal worden te kennen gegeven, dat de rand niet kon approberen de politieke mesures en procedures tegen den beer van Hogendor p in bet werk gesteld , maar dezelve desavoueerde als wederregtelijk en ongepast." Dort daarop wend van Hogendor p, bij besluit van den 11 November 1802, aangesteld tot lid der staatscommissie , welke , bij dat besluit geroepen werd om to dienen van advies over de wijze waarop de 0. I. bezittingen voortaan zouden behooren te worden bestuurd , voorzeker een schit­terend bewijs dat 's lands regering hem beschouwde als hear vertrouwen ten voile waardig. Nog in hetzelfde jaar (26 November 1802) werd van H o g e n d o r p benoemd tot ordinair envoye en minister plenipotentiaris van den staat bij den keizer van Rusland , in vervanging van Willem Buys, aan wien op zijn verzoek een eervol ontslag was toegekend. Van H o g e n d o r p was , na het verbreken van den vrede van Amiens , op het punt om als gezant naar Petersburg te vertrekken toen eerie voorziening in bet bestuur van Nederlands Indie dringend noodzakelijk was geworden , daar de gouverneur-generaal S e b e r g zeer in jaren gevorderd en ziekelijk was en zijn ontslag gevraagd had , en nu werd , bij rapport van den 14 April 1803 , door de commissie uit het staatsbewind voor de marine en kolonien aan het staatsbewind voorgedragen om den beer van Hogendorp te benoemen tot gouverneur-generaal. Dit bleef echter buiten gevolg, misschien omdat hij met de zending naar Rusland was belast geworden, of wel orndat bet rapport der staatscommissie nog niet was ingezonden en er dus onzekerheid bestond orntrent de voor Indie aan te nemen regelen van bestuur. Van H o g e n d o r p verliet met zijne echtgenoot , de gravin van H o h e n 1 o he, waarmede hij kort te voren gehuwd was , in April 1803 Nederland. Den 28 van die maand kwam hij te Hamburg aan , waar hij eene uitnoodiging vond van den hertog van Mecklenburg-Schwerin , om naar Ludwigslust te komen. Den 3 Mei beyond hij zich daar , vertoefde er drie dagen, begaf zich vervolgens naar Lubeck en scheepte er zich den 11 Mei in naar St. Petersburg. Den 26 Mei moest hij een haven in den Finlandschen zeeboezera binnenloopen en van daar trok hij over land naar Ruslands hoofdstad, waar hij den 31 Mei aankwam en door de keizerlijke famine met onderscheiding ontvangen werd. In 1805 keerde hij naar het vaderland terug , en werd in bet volgende jaar door koning L o d e w ij k tot lid van den staatsraad en president der daartoe behoore.nde afdeeling „Oorlog" en in 1807 tot minister van oorlog benoemd. In datzelfde jaar werd hij , gedurende de afwezigheid van koning L o d e w ij k , belast met bet bevel over het leger , en tot minister plenipoten­tiaris en buitengewoon gezant bij den keizer van Oosten­rijk aangesteld , in plants van den beer v a n S p a e n van V o o r s t o n d e, en hem gelast zich terstond op weg to begeven en onderwege to vertoeven te Cassel , ten einde grins JerOmeNapoleon te congratuleren met de troons­beklimming van Westphalen. Reeds den 20 December was hij daar aanwezig. Hij volbragt zijne taak op den vol­genden dag , en gedurende zijn verblijf te Cassel werd hij van 's Konings wege met veel onderscheiding behandeld. Toen hij in de eerste dagen van Januarij 1808 zijne brieven van credentie voor het hof van Oostenrijk ont­vangen had , vertrok hij den 10 van die maand , kwam den 14 te Wurtzburg en den 20 te Weenen aan. Hij werd op deze reis vergezeld door zijn zoon , den luitenant v a n Hogendorp, die , bij besluit van koning L ode w ij k , van den 19 Januarij 1808 , werd aangesteld tot 's konings auditeur bij de legatie to Weenen, met behoud van militairen rang , tractement en avancement. Deze zoon was de latere raad van India, C. S. W. Grave van Hogendorp. In den loop van dat jaar (1808) ontstonden de verwik­kelingen met Frankrijk , welke in 1809 het innemen van Weenen door keizer Napoleon ten gevolge hadden. Van Hogendorp schreef den 23 Januarij 1808 aan den minister R o ell: „Ma premiere visite a eta chez le general A n d r dossy, ambassadeur de France , auquel j'ai donna les assurances les plus fortes sur mon intention A. me tenir rauni avec lui sur tons nos interets communs. Son excellence m'a trés bien recu et promis d'en agir rdciproquement de memo avec moi." Zijne volgende brie­yen bevatten opvolgende mededeelingen van het aangroeijen der oneensgezindheden met Frankrijk , van de vrees dat Oostenrijk zou worden aangevallen , van krijgstoerustingen en algemeene wapening , van de eindelijke uitbarsting van den oorlog en van het vertrek des Oostenrijkschen keizers en van het geheele hof uit Weenen en van het vergeefsch inroepen der hulp van Rusland. Den 24 April 1809 schreef bij : „Mijne verlegenheid in de tegenwoordige omstandig­heden, zonder bepaalde orders of instruction van mijn Hof to wezen, is zeer groot. Na het gedrag dat dit Hof houdt en al hetgeen door hetzelve tegen den persoon van zijne majesteit den keizer Napoleon gezegd wordt , vermeen ik hier onmogelijk langer to kunnen blijven resideren." kon echter bet antwoord van het Nederlandsche hof niet afwachten , daar hij , even als in 1798 to Soerabaija, ook bier gedwongen werd zijne vrouw en kinderen to ver­laten , van hen werd afgescheurd en over de grenzen ge­bragt. Naauwelijks was hij to Amsterdam teruggekeerd , toen koning Lodew ij k hem benoemde tot gezant te Ber­lijn. Dit geschiedde bij besluit van 11 Junij 1809. Zijn verblijf aldaar moot slechts kort zijn geweest , daar hij reeds den 17 Junij 1810 benoemd, werd tot extraordinair envoye en minister plenipotentiaris bij het hof van Madrid' doch wij hehoeven niet te herinneren , dat ook dit van geenen langen duur kon zijn , daar spoedig hierop de abdi­catie van koning L o d e w ij k en de inlijving van Holland in het Fransche keizerrijk plaats had. V a n Ho gen dor p werd ten gevolge daarvan uit Spanje teruggeroepen en in Januarij 1811 door keizer Napoleon aangesteld tot divisie-generaal en twee maanden later tot aide de camp. Vervolgens werd hij gouverneur van Oost-Pommeren en in Junij 1812 van Breslau ; ook was hij voor en na , kommandant van Konigsberg en Vilna en , in 1813 , onder den maarschalk Davoust, kommandant in Hamburg. Napoleon verhief hem tot comte de l'Empire. Uit de „Memoire du geViral comte de Hogendorp", in 1814 tot verdediging van zijn te Hamburg gehouden, en algemeen afgekeurd, gedrag geschreven, blijkt, dat hij in April 1814, toen Nederland zijne onafhankelijkheid terug bekomen had, zich ter beschikking van den souvereinen vorst stelde en in Mei daarop te 's Gravenhage kwam. In den aanvang van 1815 , toen Napoleon zich weder in Frankrijk aan het hoofd van een talrijk leger vertoonde , begaf v a n Bogen d or p zich echter weder in 's keizers dienst. Maar Napoleon 's val , maakte nu tevens een einde aan v a n H o g e n d o r p 's openbaar leven. Hij bleef aanvankelijk te Parijs en schreef daar een werkje , getiteld : „Staat en handelkundige beschouwing van het koloniaal systenza in .Frankrijk", 't welk , uit het Fransch vertaald , in 1817 te Amsterdam verkrijgbaar gesteld werd. Daarop begaf hij zich naar Brazilie en hield er zich bezig met ondernemingen van landbouw en nijverheid , bewoonde een eenzaam buiten­verblijf bij Rio de Janeiro , en overleed er den 29 Octo­ber 1822 , blijkens eene aankondiging in de Bataviasche Courant van den 5 April 1823 , geteekend door zijn zoon , C. S. W. Grave van Hogendorp. Lo dew ij k Napoleon had hem het kornmandeurs kruis en het grootkruis der orde van de Unie geschonken. Napoleon vermaakte hem bij zijn testament een legaat van honderdduizend francs , blijkens o. a. de bekende .114dmoires du dr. A u t o m m a r c h i. Er bestaan van Dirk van H o g e n dor p onderschei­dene geschriften betreffende de Nederlandsche Oost-Indische bezittingen , in sommige van welke hij de bestaande ver­keerdheden van het bestuur aanwees en denkbeelden tot verbetering aangaf. Die geschriften zijn opgevolgd door bet rapport der staats commissie van 31 Augustus 1803 , waarin hier over gehandeld is , te weten : Berigt van den tegenwoordigen toestand der Batavische bezittingen in Oost-Indic en den handel op dezelve , uitge­geven te Delft in December 1799 , 2de dr. Delft 1800. Stukken over hetzelfde onderwerp , 's Hage 1801. Ontwerp om de Oost-Indische Compagnie te herstellen tot een handeldrijvend ligchaanz , 's Hage 1801. Antwoord op het onderzoek der gronden van het stelsel van D. van Hogendorp , 's Hage 1802. Nadere uitlegging en ontwikkeling van het stelsel van Dirk van Hogendorp , en antwoord op het werk van S. C. Neder­burgh , getiteld : Verhandeling over de Vragen enz. , 1802. Aannzerkingen op het adres van participanten der .Neder­landsche O. I. Compagnie aan het Staatsbewind der Bataaf­8che .Republiek , 's Hage 1802. Men heeft ook van hem : Brief van Dirk van Hogendorp aan alle vrijheid- en va­derlandlievende Bataven in Nederlandsch Oost-Indic enz. , Bombay , 9de Januarij 1799. Ook bestaat er van hem eene vertaling , met aanteeke­ningen , van een Brief van Sir George Dallas aan Sir William Pulteney , beide leden van het Engelsche parlenzent , over het verschil tusschen de Oost-Indische Compagnie en den vrijen handel in Engeland , 's Hage 1802. Ontwerp onz de l'O. I. Conzpagnie dezer landen in liaren vorigen bloei te herstellen 's Hage en Amsterd. 1802 , 80. Staat- Qn handelkundige beschouwing van het Koloniaal systema in Frankrijk , uit het Fransch, gr. 80. Amst. 1817. illernorie ter wederlegging van de nadeelige geruchten en lasteringen welke tegen hem, uitgestrooid zijn gedurende gouverneur was van Hamburg , 's Hage en Amst. 1814, 80. In het eerstgenoemde werk , Berigt enz. , zette hij o. a. ook zijne denkbeelden uiteen over eene trapsgewijze vrij ­geving der slaven , en stelde tevens voor , om den slaven­handel , of den verderen aanvoer van slaven van Makassar, Bali enz. dadelijk geheel te verbieden en te stuiten. Hij trachtte de algemeene opinie in het vaderland tegen de slavernij op te wekken en te sclierpen , en koos daartoe een middel geheel in den geest van dien tijd. Hij ver­vaardigde namelijk , naar bet oorspronkelijk werkje van zijn wader , getiteld : Kraspoekol, een tooneelstuk , onder den titel : Kraspoekol , of de slavernij , een tafereel der zeden van Nederlandsch Indict , Delft 1800. Dit stuk werd to 's Hage ten tooneele gevoerd en ver­wekte vrij wat opschudding. Van Hogend or p had reeds in 1796 , destijds te Soerabaija zijnde een stuk over dit onderwerp geschreven , dat hij in 1801 uitgaf met den titel: Proeve over den slavenhandel en de slaverny in Neder­landsch , te vinden in zijne Stukken rukende den te­genwoordigen toestctnd der Bataafsche bezittingen in Om-Indiê en den handel op dezelve. Dirk van Hogendorp huwde in Indict E. M. Bartlo, daarna in 1803 zijne nicht A it r usta Ele o­ nora Caroline van H obenlohe, dochter van pins Frederik Ernest van Hohenlohe Lan genburg en van Magdalena Adrian a van Haren. Hij liet bij zijn dood uit bet eerste huwelijk een zoon. na , die volgt. Er hestaat van hem een portret en physione trace , gegraveerd door Gonord, 12 ms. Zic Levensschets van Dirk van llogendorp in flandelingen en Ge­schri/ten van het Indisch Genootschop , te 's Gravenhage , Derde jaar­gang , bl. 33 volgp,-.; Galerie des Contemporains , T. V. p 330; Zeit­genossen Biographien and Charakteristihen , B. W. S. 164. 165; von Odeleben, Napoleons Feldzug in Sachsen; Mr. S. I Wise­] i it a, Consideratie en advies aan don Aziatischen Road , betreffende de zaak van D. van Ilogendorp; lreektlad voor het Regt in IVeder­land 1858, 8 Fehr. Nr. 1928; van Kampen. Verkorte Geschied. der Nederl., II hl, 344; DOC1/111. histor. et reflex. sur le gouver-MM. de in Ilollande par le Prince L. NapolOon T. I I, p. 179; Ver­volg op het Naantreg. van Ned. Bock. van R A r r e n b e r g, 257, 258. HOGENDORP (CAREL SIRARDUS WILLEM graaf VAN) , raad van Nederlandsch-Inde , werd te Cassim Bazar in Bengalen , den 15 Augustus 1788 geboren en was zoon van Dirk grave van Hogendorp en van Elisabeth Margaretha, dochter van Sirardus Bartlo, in leven hoofd-baljuw van Batavia. Hij genoot eene voorname en zorg­vuldige opvoeding eerst in Nederland ; werd vervolgens 13 jaren oud zijnde, op het militaire instituut van Sordze in Frank­rijk geplaatst, en studeerde daarna aan de hoogeschool te Leyden in de regten ; maar de destijds algemeen heerschende militaire denkbeelden bragten daarin verandering. Na Bleats eenige maanden de academische lessen waargenomen te hebben, zag hij zijne wenschen, in 1805, vervuld door bet erlangen der ouderlijke toestemming om in zeedienst te treden, en werd hij den 11 April 1806 benoemd tot kadet volontair ter zee. Bij gelegenheid van eene muiterij en opstand op het oorlogschip de Neptunus, waarop van Hogendorp ge­plaatst was , onderscheidde hij zich zoo , dat hij met eenige andere officieren aan koning Lode w ij k Nap o­le o n werd voorgesteld , en wegens betoonden moed en goed beleid met hen eene geldelijke gratificatie ontving , tot officier benoemd, en als ordonnans officier bij den staf van Lodew ijk Napoleon geplaatst werd. In deze betrekking volgde hij L o d e w ij k Napoleon in diens korten veldtogt naar Munster , Hamelen en Kassel , tot dat die vorst naar zijne staten terugkeerde. Van H o g e n dorp daarna als 2e luitenant geplaatst bij het 2e regement kurassiers , woonde met zijn regiment in Junij 1807 de belegering en de inname van Dantzig door den maarschalk Le Fevre bij , en was vervolgens tegen­woordig bij de beslissende veldslagen van Heilsberg en Friedland , in welke Iaatste hij onder het oog van keizer Napoleon eenen gelukkigen aan vat mede deed op een der centrumbatterijen van den vijand , waardoor deze ver­broken werd , en de Fransche inf .nterie het stadje Fried-land bezette. Ten gevolge daarvan werd hij benoemd tot ridder van het Legioen van Eer , en ontving hij het Neder­landsche Kruis van de Unie , zoodat hij op zijn 19e jaar bet geluk had twee decoration te dragen. Na het groote leger tot Tilsit gevolgd te zijn , was hij aanschouwer van de bijeenkomsten , die , door de drie oorlogvoerende souve­reinen gehouden , den vrede van dien naam voorafgingen. Vervolgens naar Hamburg gezonden , werd zijn regiment ingelijfd bij bet Hollandsche legercorps van den generaal du Monceau, die hem tot kommandant van het detachement Guides bij zijn staf benoemde. Op verzoek zijns vaders destijds Hollandsch gezant bij den keizer van Oostenrijk , den 19 Januarij 1808 , en dus op twintigjarigen leeftijd , tot auditeur bij de legatie te Weenen benoemd , met behoud van militairen rang en aanspraak op militaire bevordering , bewees hij zijn vader, belangrijke diensten , en zocht, door zijne betrekkingen in de hoogste kringen to Weenen toegelaten zijne meeste genoegens in die der geleerde wereld , waar een prins de Li gne, een generaal Andrdossy, eene Stael Holstein, een Schlegel en een O d esca lc h y te vinden waren. In 1809 de oorlog weder uitgebroken zijn de , begaf v a n Hogendorp zich naar zijn regiment in Saksen en maakte den veldtogt tegen den hertog van B r u n s w ij k Odls mede , die langs de Elbe tot in de nabijheid van Hamburg terugtrok , om zich naar Engeland in te schepen. De dienst verlaten hebbende , bood van H o g e n d o r p zich bij gelegenheid van de landing der Engelschen in Zeeland , den 3 Junij 1809 als vrijwilliger aan , en maakte den veldtogt op eigen kosten als kapitein adjoint van den staf van den luitenant-generaal du Monceau geheel mede. Op het punt om als kapitein aide de-kamp van den generaal D a e n d e 1 a naar Indii te vertrekken , maakte de abdicatie van Lodew ij k Napoleon daarin eene geheele verandering. Te Parijs zijne diensten aangeboden hebbende, werd van Hogendorp den 16 Maart 1811 benoemd tot ritmeester bij zijn vroeger regiment kurassiers , dat het 14de was geworden en huwde den 11 November 1811 te Rijssel , met jonkvrouwe Cecile Catherine, dochter van den di visie generaal baron Olivier, een der Veteranen van het Fransche leger. Met zijn regiment , behoorende tot de legerardeeling, die eerst onder bevel van den maarschalk Oudinot, later onder die van den maarschalk Gouvion St. Cy r stond , besternd om tegen den Russischen generaal W i t g e n stein, langs den Duna en op den grooten weg naar Petersburg te manoeuvreren , maakte hij nu den Russischen veldtogt niede. Behalve dagelijks hardnekkige gevechten waren zijne voornaamste krijgsverrigtingen de deelname aan de twee luisterrijke veldslagen, beide voor Polostk , 18 Aug. en 18 Oct. 1812 , welke laatste drie dagen duurde , en den terugtogt van het Fransche legerkorps naar den linker Duna oever ten gevolge had. Het corps trok daarna , tot dekking van het groote van Moskou komende leger, op de Berisina terug en vereenigde zich daar met dat van den. maarschalk Victor, dat er `aan het zegevierende Rus­sische leger eenen geduchten wederstand bood. Als aide de kamp van den maarschalk Gouvion S t. C y r en benoemd tot chef d'escadron , was van Hogen do r p tegenwoordig bij de veldslagen van Lutzen, Bautzen, Dresden en Pirna en deed den luisterrijken uitval den 18 Oct. 1813 mede , die de legers van T o ls t oy en Chasteler terug­dreef tot over de Boheemsche grenzen. Door de niet erkenning door de verbondene mogendheden van de kapitulatie van Dresden, door hunne veldheeren gesloten, werd v a n Ho g e n d o r p met den maarschalk Gouvion S t. Cy r als krijgsgevangene naar Bohemen gevoerd. Belast met depeehes voor den keizer vertrok v a n Hogendorp heimelijk , na de wintermaanden in Bohemen doorgebragt te hebben. Lang en gevaarlijk was deze reis door landen , bezet door de legers der verbondene mogendheden. In Frankrijk gekomen was Na poleon reeds te Fontai­ nebleau en van H o g en d o r p overhandigde de depèches aan den minister van oorlog , hertog van Feltr e, terwijl hij de intrede der geallieerden en van Lode w ij k den XVIII, in Parijs bijwoonde. Van zijnen eed en zijne verpligtingen ontslagen , door den aistand van Napoleon, was zijn eerste en eenigste wensch naar zijn vaderland terug to keeren , en het wederom te dienen. Meerdere verzoekschriften zond hij aan den souvereinen vorst en den minister van oorlog op geene derzelve mogt hij eenige beschikking erlangen ; hij verve egde zich tot dat einde zeif bij pins Frederik en de to Parijs kommanderende generaals. Echtgenoot en vader wilde hij ook voor deze dierbare panden zorgen en kon hij in de gegevene omstandigheden niet tot het besluit kornen om bet zekere voor bet onzekere op to offeren ; to meer daar hem eene gunstige en spoedige herplaatsing bij het Fransche leger werd verzekerd. Reeds den 10 Mei 1814 was hij dan ook als chef d'escadron bij bet 7de regiment kurassiers benoernd. Destijds was hij 26 jaren oud. Evenwel deed hij nog eene pogina tot ver­ ' plaatsing in zijn vaderland , en wendde zich tot dat einde nogmaals aan den souvereinen vorst en den minister van oorlog , protesterende , dat zijn verder verblijf in vreemde dienst een aevolg was van zijn afhankelijken toestand. Dat zijne goede 'diensten bij gezegd regiment zijn beloond ge­worden , blijkt door zijne benoeming tot ridder van de militaire verdienste, die in den ITIoniteur van 20 Maart 1815 heeft gestaan, maar waaraan door de terugkomst en de tusschen regering van Napoleon geen verder gevolg is gegeven. Eed en eerepligt bestuurden nu van Hogendorps gedrag ; deze vorderden , dat hij in deze moeijelijke omstan­digheden getrouw bleef aan het vaandel waaronder hij zich in goede tijden had begeven. Hij wilde dus liever de kansen loopen van de schadelijke gevolgen , welke voor hem daar­door konden ontstaan dan zijne krijgsmakkers schandelijk te verlaten en te verraden. Liever de flood op bet slagveld! Vruchteloos zocht hij dien op den 18 Junij 1815. — Met de overblijfselen van het geslagen leger begaf van Hogen­dor p zich naar de oevers van de Loire, waar de afdanking en de reorganisatie zoude plaats hebben. Niettegenstaande van H o g e n d o r p op nieuw beloften en vooruitzigten op eene gunstige plaatsing gedaan werden, wilde hij niet blootgesteld zijn , om immer weder zijne landgenooten to moeten bestrijden. Hij vroeg zijn eervol ontslag uit de Fransche dienst, dat hem bij besluit van 14 November 1816 gegeven werd. Eenigen tijd daarna begaf zich van H o g e n d o r p met vrouw en kinderen naar zijn vaderland , en stelde zich daar eenvoudig ter beschikking van den koning. Doze en de toenmalige prins van Oranje ontvingen en behandelden hem op de edelrnoedigste wijze. Van H o g e n d o r p zijn wensch te kennen gegeven hebbende in burgerlijke betrekkingen werkzaam te zijn , werden hem daartoe gunstige vooruitzigten geopend en in Augustus 1817 vertrok hij naar Java als ambtenaar der 2e klasse met aanbevelingen van den teenroalig,en prins van Oranje! In Februarij 1818 benoemd tot lid van de algemeene rekenkamer te Batavia , vervolgens den 20 Augustus 1818 tot resident van Buitenzorg , werd hij den 28 Januarij 1823 benoemd tot resident van Batavia , waarbij later de residentien Buitenzorg en Krawang als ondergeschikte af­deelingen gevoegd we' den. Het was in dit tijdvak van 1817 -- 1826 , dat naauwe vriendschapsbetrekkingen ontstonden tusschen den gouver­neur generaal en mevrouw van der Ca pelle n met van Hogendorp en diens echtgenoot , een band die ook in latere tijden bleef stand houden. Als resident van Batavia maakte van Hogendorp zich zeer verdienstelijk door de zamenstelling en goede oefening eener talrijke schutterij , toen in 1825 de opstand van D i e p o N e ,,a o r o in het hart van Java uitgebroken was. Van die schutterij was hij kolonel en kommandant. De bezuinigingsmaatregelen van den in 1826 op Java ge­komen kommissaris generaal du Bus de Gisignies, betroffen ook de residentie Batavia. Van Hogendorp oordeelde die bezuinigingen niet in 's lands welbegrepen belang, hetwelk in Augustus 1827 aanleiding gaf tot zijn eervol ontslag en plaatsing op wacht­geld. Du Bus, van zijne vooringenomenheid tegen v a n Hogendorp teruggekomen , bood hem het gouvernement dtr Molukken aan ; doch v an Hogendorp vermeende, dat niets dan de herstelling in zijnen vorigen post , die reeds aan, een ander gegeven was , de wijze konde ver­goeden , waarop hij was behandeld geworden , en hij vol­hardde dus bij zijn verzoek , om op veertigjarigen leeftijd , met een tweejarig verlof naar Europa weder te keeren. Daar de minister, na het eindigen van zijn verlof, op zijn terugkeer naar Java aandrong , zonder dat hij eene vaste benoeming of bestemming reeds in het vaderland kon verkrijgen , zoo verzocht van H o g e n d o r p zijn eervol ontslaa. uit 's lands koloniale dienst , dat hem bij besluit ° van 8 October 1830 werd verleend met een aan zijn vroe. ger door hem bekleeden post gebvenredigd pensioen, terwiji hij later het ridderkruis van de orde van den Nederland­schen Leeuw ontving. In hetzelfde jaar 1830 werd hij in den adelstand veraven , met den titel van graaf, over­gaande op zijne wettige mannelijke nakomelingen , bij regt van eerstgeboorte. Ongeveer ter zelfder tijd had er door de Brusselsche onlusten in Augustus 1830 eene ongunstige verandering in zijn gering wereldlijk vermogen plaats ; dit werd hem ver­goed , door den toenmaligen prins van Oranje eenige dien­sten te kunnen bewijzen bij zijne intrede in de hoofdplaats o. a. mogt hij hem , die toen weinig hovelingen om zich telde , ondersteunen bij het afstijgen van zijn paard , ter­w iji hij den prins niet verliet dan toen Z. H. uit Brussel trok. Als getuige van dien vorst heeft van H o g e n dor p dan ook de schriftelijke overeenkomst geteekend , die tus­schen HD. en de burgerwacht van Brussel werd opgemaakt en gesloten ; een stuk , dat weinig bekend is geworden. Nu vestigde v a n H o g en d or p zich te Utrecht , om een zijner zonen de regterlijke studien te doen volgen , en rigtte een negotiehuis op , Julij 1831 , voornamelijk bestemd tot kommissie in effek tenhandel , om een anderen zoon een eervol middel van bestaan voor te bereiden en zich zelf eene nuttige bezigheid te verschaffen. Weinig gedachte hebbende naar Indie weder te keeren , werd hij door den minister van kolonien ontboden , en met 's konings wer.sch bekend gemaakt , om , wanneer hij bij zijn vroeger te kennen gegeven denkbeeld om naar Indie weder te keeren , bleef volharden , hem dan als lid van den raad van Neerlands Indie derwaarts te zenden. Van Hog en d o r p aarzelde niet dit aan te ne men , en werd bij besluit van 4 April 1837 als raad van Indie aan gesteld. Omstreeks dezen tijd gaf hij zijne Tafereelen van Javaan­ache Zeden uit , waarin , in den vorm van novellen , Ja­vaansche karakters en toestanden geschetst worden. Den 2 Januarij 1838 ter reede van Batavia aan­gekomen , nam van Hoge n dor p zitting in den raad. In September 1839 werd hij door den gouverneur gene­raal De E e r ens, bij de tijdelijke afwezigheid van oudere leden van den raad, belast met de functien van vice-president van den raad van Indie , ter gelegenheid der aftreding als zoodanig van jhr. J. C. Goldman; en bij bet overlijden van den heer De E e re ns, op den 30 lei 1840 , trad hij op als waarnemend gouverneur generaal , tot dat hij , den 6 Januarij 1841 , in dit tijdelijk bewind vervangen werd door den beer mr. P. M e r kus, krach­tens een besluit van koning Willem IL Van Hoge n-d or p hervatte nu zijn ambt als raad van Indie. Maar getroffen door het gemis van eenige goed- of afkeuring van het door hem gevoerde bestuur,, meende hij zich aan den koning te moeten wenden met verzoek , dat zijn gedrag mogt worden onderzocht , en hem de gelegenheid mogt worden verschaft om zich te verantwoorden. Hierop werd hem bij missive van 24 Julij 1841 namens den boning door den direkteur van Z. M. kabinet geantwoord : dat de koning met belangstelling kennis had genomen van voor­noemd verzoek , doch dat het , La overweging daarvan , zijne majesteit was voorgekomen , dat bet overbodig was om ten aanzien van de daarin behandelde punten een nader onderzoek te bevelen , vermits al hetgeen ten aanzien van van Ho g e n d or p was verordend , was geschied voor dat HD den troon had beklomrnen , terwij1 zijner majesteits denkwijze over het gedrag door hem gehouden als waarnemend gouverneur generaal van Ned. Indie, hem (van Hog en ­d o r p) moest zijn kennelijk geworden , door de aan hem onder dagteekening van den 8 Julij verleende bevordering tot kommandeur der orde van den Nederlandsehen Leeuw. Inderdaad had van H o g e n do r p voor de ontvangst van voormeld kabinet schrijven , de versierselen van dezen graad in de koninklijke orde ontvangen met eene eijenhan­dige missive van den koning, luidende „Willende aan u een bewijs geven van Onze tevreden­held over de wijze , waarop de funktien van Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indie , na het afsterven van den Luitenant Generaal de Eerens, tijdelijk door u zijn waargenomen ; bevorderen wij u bij deze tot Kommandeur der Orde van den NederlandsChen Leeuw." 's Gravenhage den 8 Julij 1841. (get.) WILLEM. Van Hoge n d or p bleef nog tot 1 Januarij 1853 als lid van den raad van Nederlandsch Indie werkzaam ; als wanneer hem op zijn verzoek , ingevolge besluit van 15 December 1852 , met toekenning van pensioen, een eervol ontslag uit 's lands dienst verleend werd , onder dankbe­tuiging namens den koning voor de door hem aan den staat bewezen diensten. Gedurende dat tijdsverloop vies hem nog de onderscheiding ten deel , van op den 8 Julij 1846 door den koning der Franschen Lou is Philippe bevorderd to worden tot officier van het Legioen van Eer. Hij keerde naar zijn vaderland terug , ow te midden zijner , aldaar zich bevindende betrekkingen , zijne laatste levensdagen door te brengen. Bij zijn vertrek van Batavia ontving hij de treffendste blijken van deelneming en hoog­achting. In Nederland wedergekeerd 'erlangde hij de onder­scheiding van door den koning bij besluit van 31 December 1853 benoemd to worden , tot ridder met de ster van de groot hertoglijke eikenkroon. Hij vestigde zich nu te Utrecht. Zijne edele inborst deed hem de achting en genegenheid van alien verwerven , die met hem omgang hadden doch hij moat slechts kart zijne welverdiende rust genieten. Reeds den 29 October 1856 werd hij , in ruim acht en zestig jarigen leeftijd , door den dood aan zijne gade , zijne kinderen en zijne talrijke vrienden ontrukt. Hij stierf met 60 kalmte en gerustheid , bewust van altijd naar eer en pligt gehandeld te hebben. Kort na zijn overlijden verscheen eene levensschets van van Hogendorp in de Utrechtsche Courant van den 14 en 15 November 1856 , 't welk overgenomen werd in „Onze tip" aflevering der maand Mei 1857. Wij bezigden het als grondslag van dit overzigt. IIOGENDORP (Mr. GIJSBERT KAREL graaf vAN) zoon van Mr. Willem van Hogendorp en van Carolina Wilhelmina van Haren, dochter van den beroemden O n n o Z w i e r v an Haren, werd den 27 October 1762 te Rotterdam geboren. Na eerst to 's Gravenhage de gronden eener hoogst beschaafde opvoeding gelegd te hebben, werd hij, op voorspraak der prinses van Oranje, te Berlijn op het kadettenschool geplaatst. Spoedig onderscheidde hij zich aldaar zoodanig , dat hij , ofschoon vreeindeling, door den Pruissischen generaal von Budd en brock , uit meer dan twee honderd makkers werd gekozen , om Paul I, toen nog grootvorst van Rusland, die Frederik II kwam bezoeken , voor het front van zijn corps in de Fransche taal te begroeten. In 1778 werd hij vaandrig onder bet regiment van prins H e n d r i k van Pruissen , onder wien hij in den Beijerschen successie-oorlog tegen Oostenrijk diende , vervolgens page van gemelden vorst ; hij keerde , na den vrede , als officier bij zijn regiment terug. In 1782 keerde hij naar zijn vaderland weder , en kreeg eene officiersplaats bij de garde to voet. Het volgende jaar had hij het geluk, om met bet eskader, dat onzen gezant v a n Ber kel naar Noord-Amerika voerde, eene reize derwaarts te doen. Hij vertrok op het schip van den kapitein Aberson, (loch was op die reis bijna verongelukt. Hij Teed schip­breuk in een orkaan , dobberde gedurende twee maanden op de opene zee en werd met veertig uit drie honderd en vijftig man gered. Zes maanden vertoefde hij in Amerika : voorzien van een aanbevelingsbrief van den vermaarden Franklin, destijds in Nederland zich ophoudende, werd hij gehuisvest bij den grooten Washington, op diens land­goederen in Virginie. Niet , gelijk zooveel anderen , bet hoofd vervuld met vreemde denkbeelden , keerde v a n H o g e n d or p nit een vreemd land naar zijn vaderland terug. Doze reis had, even als zijn verblijf in Duitschland, den gezigteinder van zijne kennis uitgebreid en het blijkt , dat reeds destijds , ofschoon bij naauwelijks den en twintig jaren oud was , de groote mannen die aan bet hoofd der Amerikanen stonden , hem zeer onderscheidden. Hij ver­keerde veel met J e ffe r s on o met wien bij eene brief­wisseling bleef onderhouden , waarvan de sporen nog in de uitgegeven werken van den Amerikaanschen staatsman overgebleven zijn. Bij zijne terugkomst van deze en nog van een Engelsche reis , woonde hij eenigen tijd de lessen van den Leidschen hoogleeraar Pest el bij, en op zijn drie en twinticrste jaar promoveerde hij , in het uniform van kapitein der Hollandsche garde , te Leiden in de regten op eene Dissert. de aequabili descriptione subsidiorum inter genies foederatas , L. B. 1786. Bij het uitbarsten der toenmalige inlandsche onlusten schaarde zich van Hogendorp aan de zijde van het huis van Oranje ; bewees het gewigtige diensten , en werd , na de wederherstelling van hetzelve , in 1787 , al spoedig aangesteld tot raad en pensionaris der stad Rotterdam. In I'deze betrekking , waarin hij vooral eene zeer naauwe en vriendschappelijke betrekking met den raadpensionaris van de S p i e gel bleef behouden , was hij hoogst werkzaam en nuttig, en verwierf hij zich, in de vergadering van Holland , den roam van een der wel­sprekendste redenaars. Na 1795 kon hij in geen ambtsbediening blijven, omdat zijn eed en zijne overtuiging hem alleen veroorloofden , in een vrijen staat , onder het medebestuur van het huis van Oranje , ambtenaar to zijn. Dit echter belette hem niet nuttig te wezen, en sulks was hij door den gezelligen omgang in zijnen kring , door de uitoefening van den koophandel (hij had in 1796 het groote handelCuis van zijne in 1795 overledene schoonmoeder , in Amsterdam , onder de firma van Jacob Sc hues bestaande , overgenomen en bleef in die stad, onder zijne firma van Gijsbert Karel van Hogen­dorp & Co. eenige jaren den handel uitoefenen), het uitgeven van eenige tot het algemeen belang betrekking hebbende geschriften en tot het wagen van eene grootsche poging tot herstel van hetgeen in zijne oogen zoo belangrijk was voor het gemeenebest. Tot deze geschriften behooren : lets over de .A.rnzen, Amst. 1799. Missive over het ..eirmenweeen , (in 1794 geschreven) Amst. 1805. Verhandeling over den Oost-Indischen handel, Amst. 1801 8°. Brieven aan eenen participant in de Oost-Indische Corn­ pagnie , Amst. 1802 8°. Gedachten over 's lands finantien, voorgedtagen in aanmer­kingen op het rapport tot een stelsel van algemeene belas­tingen , uitgebragt den 9 July 1800 , Amst. 1802. Zijn scherpe blik zag dat onze Oost-Indian , bij eenen vrijen handel, voor ens konden worden een bron van welvaart rijkdom en herstel van den staat , en hij had het geluk te mogen ontwaren , dat zijne denkbeelden bij de regering, voor wien zijn naam destijds geen aanbeveling was , ingang vonden. Zijne Gedachten over 's lands finantien waren een meesterstuk van gezond verstand en redeneer­kunst. Hij trad hierin als verdediger van den koophandel op , welken hij teregt als het middel , dat vertier aan den landbouw en fabrieken moest verschaffen , beschouwde. In dit werk leeren wij hem reeds als een financier en verlicht staats-huishoudkundige kennen. Hij verdedigde daarin , zoowel als in de verhandelingen over Oost -Indien, die handelsvrijheid , voor welke hij later zooveel heeft op­geofferd. Toen in 1801 de voorloopige onderhandelingen te Amiens waren gesloten en de staatkundige gezigteinder over ons vaderland een weinig begon op te helderen , en het ons, even als Zwitserland, vrijgelaten was, onzen eigen regerings­vorm te kiezen, was het H o g e n d or p alleen, die in eene petitie, die buiten zijn weten in bet Fransch en Hollandsch gedrukt werd , (verklaring aan het staatsbewind over de staatsregeling) zijne stem voor het stadhouderlijk huis ver­hief en opentlijk eene constitutie afkeurde , welke niet het huis van Oranje met de erfelijke waardigheid van hoofd van den staat bekleeden zou. Steeds aan het huis van Oranje getrouw , deed hij zelfs na den vrede van Amiens, geen poging om eenige lands­bediening te erlangen. Hij vormde toen het ontwerp , om in de nog aan de Nederlandsche republiek behoorende kolonie de Kaap de Goede Hoop , eene Nederlandsche volksplanting te vestigen. Doch dit ontwerp , waaraan hij veel opgeofferd had werd verijdeld. Ofschoon een oog in het zeil houdende , o. a. tijdens de beide landingen der Engel­schen , (de voorbeeldelooze dombeid woarmede deze plaits hadden hield hem terug) , nam hij aan de pogingen tot de herstelling van het huis van Oranje en aan de daartoe strekkende beweging in het voorjaar van 1813 geen deel maar toen de geallieerde legers in den herfst van dat jaar den voet op den vaderlandschen grond zetteden, stelde zich van Hoge n do r p aan het hoofd zijner landgenooten en bood opentlijk aan de Fransche overheden het hoofd. Toen de heugelijke omwenteling van 1813 de pogingen van dezen en andere vaderlandslievende mannen had be­kroond en een einde had gemaakt aan de Fransche over­heersching , schonk hem de vorst , die door de wenschen der geheele natie was ingeroepen , de ondubbelzinnigste bewijzen van achting en vertrouwen. Achtereenvolgende werd bij minister van buitenlandsche zaken , voorzitter der beide commissien tot vervaardiging der grondwet , ng, den koning voorzitter van den raad van state, lid van de tweede kamer der staten-generaal en voorzitter van hare eerste gewone vergadering , en in at die betrekkingen was hij werkzaam op eene wijze welke onze grootste bewondering en dankbaarheid verdient ; ook benoemde hem de koning tot graaf en grootkruis der orde van den Nederlandschen leeuw. Hij is na 1813 gebleven wat hij vO6r dit gewigtig tijdperk in onze geschiedenis wat hij zijn geheel leven geweest was , de man , die niets dan het welzijn van zijn vaderland op na lang doordenken aangenomen beginselen beoogde. Het was hem niet genoeg zichzelven daarvan rekenschap te geven ; zijn geweten legde hem als regent de verpligting op om die verantwoording aan zijne land­genooten te doen , en daaromtrent 'evert hij ons een zeld­zaam voorbeeld. Hij heeft zich de moeite gegeven , in tien vrij aanzienlijke boekdeelen onder den titel van Bydragen tot de huishouding van staat van het koningryle der Neder­tznden ten dienste der Staten Generaal, Delft 1818-1829 80., in 1859 te Zalt pommel, met aanteekeningen van mr. J. R. T horbecke, in 5 d. 80. herdrukt , aan de natie niet alleen mede te deelen alles, wat in zijn openbaar leven , met uitzondering , gelijk dit van zelf spreekt , van de hem als minister toevertrouwde staatsgeheimen, door hem verrigt is, maar ook de redenen te ontwikkelen, die hem bewogen, mitsgaders den uitslag welke zijne pogingen gehad hebben. Men wil dat de verzwakte toestand zijner gezondheid hem niet toeliet de moeijelijke betrekking van vice-president van den raad van state langer te vervullen en hij dien ten gevolge herhaalde malen zijn ontslag uit dien post verzocht, tot dat de koning het hem eindelijk in November 1816 gaf, met behoud van den titel van minister van staat en een jaargeld van 1 10,009. Deze grond moge door den beschaafden man zijn opgegeven , rnaar de ware redenen zijn thans wereldkundig. In 1816 verliet hij het rninisterie ten einde de grondwettige instellingen in het openbaar te verdedigen. Hoe hij over den gang der zaken dacht, bleek tijdens de behandeling der Domeinwet in 1822 ('Lie Bijdr. D. VII, bl. 79). Hij droeg er roem op dit ontwerp te hebben deen vallen; doch hetzelfde principe lag in de syndikaat-wet, en zoodra de vertegenwoordiging zich de contrOle der geld­rniddelen had laten ontfutselen , achtte van H o g e n d o r p zijn tijd te kostbaar en stelde zich niet meer verkiesbaar. Van Hog end or p was geen man van vertooning. Tot tweemaal toe heeft men zijne stem willen verdooven in de eerste kamer; doch hij meende dat de openbare belangen openlijk moesten besproken worden. Hij zocht noch de achting noch de goedkeuring zijner medeburgers to ver. werven. Hij handelde en sprak overeenkomstig zijne over­tuiging , zonder om te zien. Door zijne gave van wel te spreken , was IA lang het sieraad der nationale vertegenwoordiging , en bij vele be­langrijke aangelegenheden was zijn helder oordeel , waren zijne gegronde wenken en beschouwingen de geleidsters van velen en hadden eenen beslissenden invloed in en buiten de hooge staatsvergaderingen. Zijne meer en meer toene­mende verzwakking van gezondheid drong hem eindelijk om van de betrekking van vertegenwoordiger en werkda­dige behartiger van 's lands belangen afstand te doers. Van 1826 af wijdde hij zich , als het ware , aan een afge­zonderd stil burgerlijk leven , zonder in een flaauwhartige ledigheid te vervallen. Ook nu hield hij zijn oog geves­tigd op de staatsaangelegenheden van zijn vaderland in het bijzonder, van de wereld in het algemeen, en at wat edel en geed was , vond in hem een ijverigen en werkdadigen voorstander. Zoo gaf hij , tijdens den opstand der fel ver­drukte Grieken tegen de Turksche geweldenarij , den eer­sten spoorslag , om de verdrukten , zoo veel doenlijk was, door geldelijken onderstand to redden en weldra bleek het, dat de hulpbehoevenden zich niet to vergeefsch tot de Ne­derlanders gewend hadden. Behalve eenige kleinere , door de omstandigheden van het oogenblik uitgelokte geschriften , had hij nog in 1830 zijne Brieven over de openbare welvaart , in de Fransche taal aan een Belg gerigt , uitgegeven , en maakte van die gelegenheid gebruik , om zoo mogelijk onze zuidelijke , toenmalige landgenooten , tot het stelsel van de vrijheid van den handel te bekeeren , terwijl de maatschappij Felix Meritis de eer had, dat hij haar verzocht eene prijsvraag uit to schrijven , waarvan de bekroonde vereerd zou worden met een geschenk uit zijne eigene middelen , ge­voegd bij den gouden eerepenning dier maatschappij. De staat van zijn ligchaamsgestel nam ondertusschen hand over hand af, doch hij betoonde, ook onder hevig en bijkans gedurig lijden , onafgebroken de zielskracht , die hem door geheel zijn leven onderscheidde, en die hem ook niet verliet, toen , in het begin van 1833 , eene geliefde dochter hem door den dood werd ontrukt. Eindelijk bezweek hij in den avond van den 5 van Oogstmaand 1834. Hij was lid van verschillende genootschappen , o. a. van de maatschappij van Nederlandsche letterkunde. In 1836 werd een fraaije gedenkpenning met zijn beeldtenis geslagen en meer malen is zijne afbeelding in plaat gebragt. In 1789 huwde hij jonkvrouw Hester Clifford, Die echt werd ge­ zegend met tien kinderen , van welke bij zijn dood nog zes in Leven waren. Behalve de gemelde waken heeft men nog van hem: Advys over de verhand. van J. van Ouwerkerk de Vries , over het verval der oorzaken van het verval des Nederl. handels enz., uitgegeven door prof. H. W. Tydeman, Haarl. 1828 , 80. De Prins van Oranie , October 1830 , 's Hage 1830, go, Bet krediet (29 October 1830) , 's Hage 1830 , go. De Vrede (3 November 1830) , 's Hage 1830 , 80. De Koning (8 November 1830) , 's Hage 1830, 80. De Natie (15 November 1830) , 's Hage 1830, go, De verantwoordelijkheid (6 December 1830) 's Hage 1830. Lettres sur la prospdrite publique, adressdes a un Beige dans les anndes 1826 , 1829 , 1830 , Amst., 1830, 2 t. go. De ontwikkeling , No. I-1X, 13 Dec. 1830-26 Jan. 1831, Hage 1830 5 st. 80. Se'paration de la Hollande et de la Belgique , 22 Oct. 1830 , 2e edit., Amst. 1830 , 80. Over de scheiding van Holland en Belgie, naar het Fransch vertaald , 's Hage 1831 , 80, Advys , ingeleverd 17 April 1816, ingevolge van de ver­eeniging der Noordelijke en Zuideliike provincien Hage 1831, 80. Opinion imise le 17 Avril 1816 , ensuite de la reunion de la Hollande et de la Belgique , traduite du llollandais , Amst. 1831 , 80. Zie Gaelic Historique des Contemporains, T. V. p 328 ; Revue des Deux diondes , V. 111. p. 67 ; Memoirs , Correspondence and private papers of Thomas Jefferson, late President of the United Sta­tes, Vol. I. p. 208 , 342; Dr. J. von Arnoldi, Gysbert Carel Graf von Hogendorp in Zeitgenossen , IJiographien and Charakteristiken , B. IV. S 139 ff. ; Mr. F. A. van Hall, Redevoer. ter gedachtenis van G. K. Graaf van Nogendorp , Amst. 1835 ; Verhand. over de ver­dicnsten van G K. Graaf' van Hogendorp als Staatshuishoudkundige ten aanzien van Nederland, door Mr O. van Rees, advokaat enz. , uitgegeven door het Prov. Utr. Genoots. van Kunsten en W etensch., 1854, vergeleken met H W. Tijdeman, G. K. Graaf van Hogen­dorp als ,Staatshuishoudkundige in Recens., Algem. Maandschr. 1855; Mr G. K. v. ll. en zijne geschri,rten over de beginselen ran bestuur van Nederlandsch-India , Bijdrage door een der leden van het Indisch Genootschap ; Mr. Vissering, in Gids , Sept. 1855; van der Palm, Gedenkschr. van Nederl. Uerlossing ; Mr. II. Bos- Geschied. der Staatsomwentel. in _Nederland, voorgevallen inha jaar 1813; Stuart, Jaarb. van het Koningr. der Nederlanden ; Lastdrager, 6edenkstuk der verlossing en herstelling van Neder­land ; van Kampen, Verkorte Geschied. der Nederl. , D. II. bl. 465; 's Gravenh. Stads-Almanak , b1 37-48; G r o e n van Prin­sterer, Ilandb. der Geschied. van het ; B i l d e r d ij k, Cc­schied. van het Fader'. (Reg.); Siegenbeek, Verslag op de jaar­lijksche verged. der illaatsch. van Lette•k. 1835; ilanhangsel op Nieuvvenhuis Woordenb. ; Chron. van het Mist. Genootsch. , D. II. bl 128; Ype .ij en Dermout, Gesch. der Ned. ilerv. Kerb , D. IV. bl. 577; Konst- en Letterb. , 1834, D. II. bl. 97 , 115; 1835, D II.b1.171, 11 Nov. 1854; van Kampen, Geschied. der Ned. Letter. en Wetensch., D. II. bl. 635, 637; Brieven van A. R. Back, 1795 tot 1843, 's Nage 1863; Navorscher , D. VI. bl. 178 ; Verslag van de jaarl. vergad. van het Prov. Utr. Genootsch. 1835; 5taats courant 7 Avg. 1834; iftgem. llandelsblad 8 Aug. 1834;Mr.G.W.Vreede, lets by den dood van G. K. v. H. , Gorinchem 1834.; Cat. der Maats. van Ned. Letterk. (Reg.) ; Brinkman, Naomi. van Ned. Bock. ; u 11 a r , Cat. van Porsr.; Pantie. belie. HOGENDORP (WILLEn graaf vAN) , oudste zoon van G ij sbert Karel, werd in 1795 te Rotterdam geboren. Hij studeerde te Leyden in de regten , trok in 1813 en 1815 als vrijwilliger uit en werd , na het ver­dedigen eener Dissertatio Historico-Politzca , inauguralis de Guilielmo III Principe Arausiaco , libertatis Europae contra dominationenz Gallicarn vindice (met lofdichten van Bilderdijk, da Costa en H. C. van der Boon 1VI es c h , Lugd. Bat. 1819) doctor in de beide regten. Deze dissertatio gaf den hoogleeraar N. G. van Kampen aanleiding tot bet schrtiven van eene Verdediging der Nederl. Repu4liek en harer groote manner in Letteroef. , Diaart 1822 , No. 3 , waartegen Bedenkingen tegen eenige pulite?? , voorkomende in de verdediging enz., (Leyden 1822) verscheen. Zij werd zeer gunstig beoordeeld in de Allg. Hall. Lite-. ratur Z. , 1820 , no. 53, overgen. in A. K. en L. Bode , 1820 , II , bl. 11 , 12. Van deze diss. sehreef zijn wader in ziin ms. discours sur in vie de Frdderic Henri , Prince d'Orange pour les jeunes Princes d'Orange, j. 119 : „le systeme et la conduite politique de Guillaume III ont dtd chivdlop­pds par mon fils nine dans sa dissert, academique ou it a rassemble tout ce y a de plus remarquable sur ce sujet." Van Hogendorp was in meer dan ddne staatkundige missie werkzaam , eerst aan de Nederl. ambassade te Napels , later onder den commissaris generaal du Bus in Oost-Indien. In 1820 was hij referendaris van den raad van state en later rand van state. Hij stierf in 1838 to 's Hage in den bloei zijns levens en ongehuwd. Zie illgem. Litter. Zeitung , Halle , Fehr. 1820, Nr. 33 , S. 422 Bilderdij k , Krekelzang-en , D. II. bl. 161. Partic. berigt. HOGENDORP (DIRK graaf vAN) , derde zoon van G ij s b e r t Karel werd in 1797 te Amsterdam geboren , studeerde te Leyden in de regten, en werd na het schrijven eener Dissertatio Historico-Juridica inauguralis de Guilielmo I. Principis Arausiaci , liberi cattle divini, liberaeque con­scientiae vindicis juribus in summetin imperiurn in comitatu Hollandiae (L. B. 1822) tot doctor in de beide regten be­vorderd. Zijn vader schreef p. 55 van zijn ms. Discours sur vie de Fred. Henri Prince d'Orange pour lee jeunes Princes des Pays-Bas , nopens dezen arbeid van zijn zoon : „Mon second (toen in leven : de tweede zoon van George Karel , geboren 1796 te Amsterdam , adJudant van den prins van Oranje , in 1816 te 's Hage gestorven) fils a tire des archives et des auteurs contemporains des lumieres precieuses , mais it s'est laisse trop loin entrainer par l'ardeur de son zele pour la maison d'Orange, en traitant ce point de la souverainete. Il a cru decouvrir en faveur de Guillaume I un droit positif , auquel celui-ci n'a jamais pretendu''. B i 1 d e r d ij k , wiens omgang hij te Leyden genoot en wiens collegie over de geschiedenis des vaderlands hij even als zijn brooder bijwoonde , vereerde dit acudemisch opstel met een lofdicht (Krekelz. D. II bL 164). In Julij 1830 werd hij substituut-officier hij de regtbank te Amsterdam , later raadsheer in het provinciaal geregts­hof van Zuidholland, en den 8 Julij 1840 tot buitengewoon Ed voor de tweede kamer der staten generaal benoemd. Hij vond in die kamer , als gewoon lid , jonkheer tnr. A. W a r i n , welke met eene zijner zusters was gehuwd geweest; doch welk huwelijk reeds onder de bedeeling van het Fransche burgerlijke regt was ontbonden geworden , terwijl alle kinderen , uit dit huwelijk verwekt, mede onder bedeeling van ditzelfde Fransche regt waren over­leden. Desniettemin werd hij door de buitengewone ver­gadering van de tweede kamer der staten generaal, op grond dat hij zwager was van jonkheer mr. A. W a r i n , en zijne benoeming alzoo strijdig met art. 81 der grondwet, .iet erkend. Hierop schreef hij : Wederlegging van de uitspraak in de dubbele vergadering van de tweede kamer der Staten generaal op artikel 81 der grondwet in 1840. ('s Hage 1840.) Eene wederlegging hiervan , door jonkhr. mr. W. L. F. C. van Rapp ar d , lid der 2e kamer voor, en president van bet provinciaal geregtshof van Gelderland , verseheen in hetzelfde jaar te Arnhem. Van H o g e n d o r p was een der zeven heeren die in 1841 eene verklaring van bet dubbelzinnige voor zoo ver van de synode verzochten , en bun verlangen te kennen gaven , dat het wezen en de hoofdzaak verklaard werden te zijn , die waarheden , welke door de opstellers der formulieren en door de Nederlandsche hervormde kerk ten alien tijde als fondamenteel beschouwd waren. Hij huwde den 2 April 1830 met Marianne Catharine van H o g e n d o r p en stierf den 18 Maart 1845 in den ouder­dom van 47 jaren , uit een hoogst gelukkigen echt onder­scheidene kinderen nalatende. Uit Partieul. berigt. HOGENDORP (DIRK graaf vANT) , zoon van graaf mr. Dirk van Hogendorp, raadsheer in het provinciaal geregtshof van Zuidholland, den 1 Maart 1833 te Amster­dam geboren , droeg den beroemden geslachtsnaam met eere. Opgevoed in de weldadige atmosfeer van een christelijk gezin , order de leiding eener vrome moeder en van den vaderlijken vriend zijner jeugd , den voortreffelijken mr. Groen van Prinsterer, gaf hij reeds van jongs of blijken van die zeldzame bekwaamheid en nog zeldzamer vroomheid , die hem later een der sieraden deden zijn van de L-ydsche hoogeschool. In ieder opzigt gelukkig ont­wikkeld , scheen hij , naarmate hij in jaren vorderde , • hoe langer hoe meer voor de toekomst te beloven. Toegerust met de uitnemendste gaven van verstand en hart , paarde hij aan zijne buitengewone kunde eene eenvoudigheid en nederigheid , aan zijn vrornen zin een opgeruimdheid en beminnelijkheid , aan zijne zeer positieve overtuiging eene edele echt christelijke humaniteit , die hem de vriendschap en achting deden verwerven , ook dergenen , wier levens­rigting het meest van de zijne verschilde. Meer nog dan door zijn verstand, trok hij door zijn vroom gemoed , door zijn helder en open ooz, onwillekeurig ieder aan. Gelijk bij hem zelven het hart meer nog dan het hoofd op den voorgrond trad, zoo wist hij ook dadelijk bij anderen, zonder de ver­mogens van het laatste Bering te achten , allermeest de deugden van het eerste te schatten ; geheel zijn leven , hoe kort ook , was , in den volsten zin des woords , de toe-passing der schoone spreuk : Noblesse oblige. En bij dit alles voegde hij een volhardenden ijver in de studie , eene naauw­gezette werkzaamheid , die hem bij zijne leermeesters niet minder hood dan bij zijne mede•studenten deed aangeschreven staan. Getuige daarvan o. a. zijne Cornmentatio de juris gentzum studio in patri nostra , post II ugonem Grotium , (Amst. 1856) door de Utrechtsche hoogeschool met het gouden eermetaal bekroond , en door hem binnen betrekkelijk weinige maanden, tijdens zijn herstel uit eene vorige krank­heid geschreven. Deze commentatio wend ook in het bui­tenland gunstig beoordeeld , b. v. in het Leipziger Reperto­riurn van Ger s do r ff, Jan. 1857 , terwijl de beroemde Robert Phillimore, in zijne Commentaries upon In­ternational Law , vol. III (Loud. 1857). Preface p. XIV. de sketch by M. van Hogendorp , a Dutch jurist of the Dutch school of Jurisprudence founded by Grotius" onder de valua­ble recent accessions to the library of the International Jurist , rangschikte. Als candidaat in de letteren en in de beide regten , stond hij gereed zich voor zijne promotiön voor te bereiden, toen de onverbiddelijke hand des doods hem op het ziekbed wierp , en na een smartelijk , maar met geduldige onderwerping gedragen lijden van ongeveer drie woken , aan de zijnen en aan de wetenschap onttrok. Hij stierf den 25 Januarij 1857 en werd den 28 op het stedelijk kerkhof aan den Scheveningschen weg begraven. Bij het grafi werd door den heer C a p a d o s e eene treffcnde aanspraak gehouden. Zie bet opstel (van Corn des Amorie van der lloeven) in let Residentie Iliad Ao. 1857 Nr. 230 , en van Prof. V reede, in W eekblad van het Regt , 29 Jan. 1857 Nr. 1821 ; Mr. G r o e n van Prinsterer, Adviezen 11, V oorrede; Leidsche Studenten-Alinanak , 1858. HOGENDORP (mr. DIRK JOHAN' VAR) , vrijheer van Hofwegen , Tilburg en Goirle , zoon van G ij s b e r t Steen bergensis, graaf van Hogendorp, vrijheer van Hofwegen , Tilburg en Goirle , raad en rentmeester generaal der domeinen van Brabant (geboren 1729 , ge­storven 1755) en van Jacoba Soetje Broencken, werd in 1753 geboren , was kolonel en kapitein der schutterij en in 1787 schepen te Amsterdam. Hij komt voor in de geschiedenis dier dagen , huwde Johanna Margare th a blunter en stierf in 1802, nalatende Diderik Johan Francois, lid der ridderschapvan Noordbrabant, kamerheer des konings, gehuwd met Maria Johanna van der Sleijden, in 1839 te Tilburg overleden ; A n d r i e s in 1855 te Dordrecht gestorven en G ij sbert Jac o b in 1783 geboren , ridder van de militaire Willemsorde , na den slag bij Waterloo , eerst in diplomatieke betrekkingen , later referendaris bij den raad van state , secretaris van den raad van ministers , die zich in het laatst van zijn leven te Nieuwkerk op de grenzen van Noord- en Zuid-Brabant met het ontginnen en be­planten van heigronden bezig hield , en zich door onbe­krompen milddadigheid onderscheidde , in 1845 te Tilburg gestorven. Het portret van Dirk Johan is geetst naar en door J. C. Schultz, cok dat van Gijsbert Jacob is op dock gebragt en gelithographeerd. De vader van Dirk Johan was de zoon van Dider ik Johan graaf van II o g e n d o r p, beer van Hofwegen enz. , in 1697 geboren en in 1744 gestorven , zoon van Giisbert van Hogendorp voornoemd en van Maria du P e y r on , ter take van de godsdienst uit Frankrijk gevlugt. HOGENDORP (JAN FRANCOIS) , zoon van mr. J oh a n Francois, grave van Hogendorp, baron van St. Janssteen , beer van Steenbuijzen , ontvanger generaal van de Unie , werd in 1\iei 1746 te 's Hage geboren. Hij had een belangrijk deel aan de om wenteling te 's Hage en te Rotterdam, in Nov. en Dec, 1813. Na de herstelling van bet Buis van Oranje Nassau , werd hij burgemeester van Rotterdam , lid van de eerste kamer der staten generaal , lid der ridderschap van Holland , en kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw. Hij stierf te 's Gravenhage. Zie Gal Mist. des Contemporains , T. V. p. 330; Ilosscha, Ge­schied. der Nederl. Staatsomwentel. , D. I. bl. 143 , 206; Aanhangs. ,bl. 93. HOGENDIJK (STEVEN). Zie HOOGENDIJK (STEVEN vAN). HOGENHEIM ) gouverneur van de Berbice, toen in 1763 in deze kolonie een opstand der negerslaven uitbarstte, die , met behulp van een regiment voetvolk onder bevel van den kapitein H a r i n g m a n, werd bedwongen. Zie Stuart, rad. Geschied. , D. II. IA. 186 , 226. HOGENHOUCK (Commas). Zie HOOGENHOUCK (CoRxEus). HOGENHOUCK (ComiEms). Zie HOOGENHOUCK (CoRNELis). HOGENHOUCK (JusTus). Zie HOOGENHOUCK JusTus). HOGENHUIZEN (ELISABETII GEORGINE) werd in 1776 te 's Rage uit een aanzienlijk geslacht geboren , beoefende de schilderkunst en legde zich bij voorkeur op het schil­deren van bloemen en vruchten toe. Zij stierf op 18jarigen Zie Immerzeel, Lev. en work. der Iloll. en Vlaams. Ktinsts. D. H. bl. 44. HOGERBEETS (HADRIANus) , zoon van Rombout Hog e r beets, te Haarlem geboren , werd doctor in de beide regten woonde te Utrecht en was geen ongelukkig beoefenaar der Latijnsche pQzy. HU beyond zich in 1616 te Parijs , was bevriend met An t o n i u s Aemilius, voor wiens a.ationes et Poemata (Traj. ad Rhen. 1651) hij een Latijnsch gedicht schreef. Afzonderlijk verschenen van hem : Carmen Elegiacum pro devicta Atrebatum urbe ad Ludo­ urn Gallarunz Regene. Ultraj. 1640. Carmen Panegyricurn Reverendo admodurn et illustri D. Huberts a Suetendaal , 8. S. Theol. Licentiato , Imperialis atque exempti Monasterii S. Trudonis in Hasbania 4bbati etc. de anniversario inaugurationis die postridie S. Ursulae , Traj. 1640. Zie Valerius Andreas, Pibl. Belg., P. XI: Foppens, Libl. Nig. T. I. p. 14; Burmanni Traj. er ad., p. 147; Hoeufft, Parrs. Lat. Belg., p. 170; Illoreri i. v.; A bbing, very. op Ve­nus , D. 11. bl. 107. HOGERBEETS (PETRUS) , afstammeling uit eon aan­zienlijk geslacht. Zijn overgrootvader Dirk Heyndriks z. II o g e r bee t s was uit het dorp Beets , alwaar hij op de Hogerbeets woonde , in Hoorn komen wonen. Diens zoon HeyndrikDirksz.Hogerbeets, wasin 1515 schepen en in 1518 en vervolgens, laatst in 1543, in welk jaar hij overleed, burgemeester. Deze had 2 zonen: Pieter H eyn­dr i k s z. H o g e r beets, die in 1544 schepen en ver­scheiden malen en laatstelijk in 1557 , in welk jaar hij overleed , burgemeester was , van wien de vader van Pe trus Hogerbeets afstamde, en dr. Dirk Heyn­driks z. Hogerbeets, vader van den beroeraden o m ­bout Hogerbeets. P e t r us werd den 2 Maart 1542 te Hoorn geboren , studeerde eerst in zijne geboortestad , vervolgens te Leuven en eindelijk te Padua, waar hij tot doctor in de genees­kunde werd bevorderd. 'I'eruggekomen oefende hij met veel lof de geneeskunst en werd op den 12 September 1599, toen de pest te Hoorn vreeslijk woedde, het slagtoffer zijner menschlievende hulpvaardigheid. De overigheid liet hem op stads kosten in de groote kerk een epitaphium oprigten. Hogerbeets was een zeer geleerd en welsprekend man en voor zijn tijd geen onbevallig Latijnsch en Nederduitsch dichter. „Wat hij schreef (zijn de woorden van V el i u vloeyde hem uyt de penne , en geschiede incest staende voets sonder veel overlegs of bedenkens , van 't welke wy (als zijn groote bekenden) goede getuygenis kunnen geven , en was dan soo aerdig en net , dat de langduerigen arbeyd van anderen soo hoog selden konden_reyken. En dit beyde in prose en gedicht." Dezelfde Velius heeft na zijn dood , zijne Latijnsche en Nederduitsche gedichten bijeen verzameld , laten drukken en aan de Hoornsche regering opgedragen. lle bundel voert tot titel : Petri H oger b et ii, Hornani , Medici et Patae clarissimi Poematum reliquiae , Impress. Hornae Westfrisiorum apud Guil. .Andrearn, Anno 1606 , Latin. et Belg., met Grieksche en Latijnsche lof­dichten van J. Velius, Josias Vibo, Nicolaus Schonaeus, N. Rg ck a e rt , W. S. Horn, Nico­laas Bullius, Albertus Velanius. Epkema en Abbing, hebben na Borrichius, Hoeufft en Witsen G e y s b e e k, deze verzen gunstig beoordeeld. H o g e r beets was met de voornaamste geleerden van zijn tijd in kennis en met enkele wisselde hij brieven en verzen, zooals met Hadrianus Junius, Johan van F or eest, die op zijn beeldtenis een Latijnsch vers schreef, P. Scriverius en Karel van Man der. Zie Valerius Andreas, BM. Belg. , p. 70; Foppens, Bibl. Delg. , T. 11. p. 983; O. Borrichius, de Poi t. Dissert., 5 179, Iloeufft, Pare. Lat. Beg., p. 65; WitsenGeysbeek Biogr. "'nth. Crit. Woordenb., D. 111. bl. 231 ; P. Epkema in het Mu­seum van Siegen beek, D. II. bl. 135-148; Velius, Chron. van Hoorn , bl. 508, 509 , 642; Abbing, very op die Chron., D. I. bl. 51 , n. A 108 , 109 , D. V. bl. 48 , n. B. 12-27 , O. 200 ; Beknopte Geschied. van Iloorn en der Groote Kerk , bl. 95 , 96 ; P. Scheltema, Diatribe de ,4. Junio , p. 99, 100; P. Pontani, Poem., p. 67; Muller, Cat. van Port nett. HOGERBEETS (Roi.vmour), neef van den vorigen, zoon van dr. Dirk Heyndriksz. Hogerbeets, in 1561 schepen , in 1582 en vervolgens , laatstelijk in 1590 bur­gemeester te Hoorn , en van Ma c h t e I d van Ste y­nemolen, werd aldaar den 24 Junij 1561 geboren. Op zevenjarigen leeftijd moest hij zijne ouders , die der Her­vorming waren toegedaan , in ballingschap vergezellen , ten einde de vervolgingen van Alva te ontvlugten. Te Wesel leide hij , door het aanleeren der Grieksche en Latijnsche talen , den eersten grondslag zijner letteroefeningen en keerde van daar , eerst in 1577 , naar zijn geboortestad en het huis zijner ouderen , sedert 1572 weder in hunne vaderlijke woonstede en het bezit van vorig aanzien en verbeurdverklaarde goederen hersteld , terug. Eerlang ver­trok hij naar de hoogeschool te Leyden , waar hij zich vooral op de regtsgeleerdheid toelegde en , den 18 van Herfstmaand 1584 , door Donellus tot doctor in de beide regten werd bevorderd. Het is niet zeker , waar hij zich , na het verlaten der hoogeschool , tot uitoefening der regtsgeleerde praktijk neerzette ; doch zeker is het , dat hij zich gedurende zijn verblijf aan de hoogeschool en door zijn verder gedrag bij de regering te Leyden zoo lof­felijk had bekend gemaakt , dat zij hem in 1590 het arnbt van raad en pensionaris der stad opdroeg , en curatoren der hoogeschool hem tot hunnen secretaris benoemden. Zes jaren later werd hij tot lid van den Hoogen Raad van Holland en Zeeland verheven en verwierf hij zich in doze grooten roem van kunde , onpartijdigheid , regtvaar­digheid en ongemeene geschiktheid om partijen te veree­nigen. In 1608 werd hij met zijn ambtgenoot Leonard de Voogd en Nico laas Cromhout, raad in den Hove van Holland , naar Amsterdam gezonden , om die stad over te halen tot bewilliging in het bestand van Spanje , waarin zij ook gelukkig slaagden. Ter gelegen­heid der beroerte , in het volgende jaar te Alkmaar ont­staan , vertrok hij als gemagtigde van prins Maur its en van gecommitteerde raden , nevens R e i n o u d v a n Brederode, Leonard de Voogd en Steven van der Does , heer van Noordwijk naar die stad om er de gemoederen tot rust te brengen. Deze poging was ech­ter ondoenlijk , zonder eerie buitengewone verandering der regering weshalve zij , op last der staten , de wethouders en vroedschappen van hunne posten ontsloegen. Van meer gewigt was de bezending, tot welke Hoge r-b e e t s , in 1611 gebruikt werd. De oorlog tusschen Denemarken en Zweden uitgebroken , deed de algemeene staten te rade worden, een gezantschap te zenden naar het Noorden , om , ware het mogelijk , een verdrag tusschen de beide hoven te bemiddelen. De keuze viel op Jacob van Wassenaar, heer van Obdam, dr. Dirk Bas, burgemeester van Amsterdam , en onzen H o g e r beet s. Zij aanvaardden in Julij van het genoemde jaar de reis, doch keerden eerlang, zonder hun doel bereikt te hebben , terug. Sedert 1617 begon hij ingewikkeld te worden in de binnenlandsche onlusten. Aanleiding gaf daartoe zeker voorval te Haarlem , waarbij twee burgers , door de wet­houderschap uit de stad gebannen , en , wegens bet weder­keeren binnentijds , geboetstraft , zich beroepen hadden op den hoogen raad , die deze beroeping aannam. Ondanks het schrijven van gecommitteerde raden, dat de raad zich had te wachten voor regtsplegingen , strijdig met het oogmerk der staten en de uitdrukkelijke verklaring hunner edel Groot mogenden, dat de stukken hun moesten overgegeven worden, voer de hooge raad met de regtspleging voort en stelde de Haarlemsche regenten in het ongelijk. Deze echter, gedekt met bet gezag der staten , verklaarden zich daartegen. Intusschen had H o g e r beet s, nevens nog zes mede raden , in bet besluit van den hoogen raad niet bewilligd, betgeen hem in onmin bragt met zijne overige ambtgenooten, die hem smadelijk bejegenden , geen oorzaak was, dat hij het aanbod der regering te Leyden, om het pensionarisambt, door het overlijden van N. van Z e y s t opengevallen , wederom te aanvaarden , aannam. Een naauwkeurig berigt van de toedragt dier zaak , ontleend uit de eigenhandige aanteekeningen van Hoge r-b e e t s voor zijne kinderen gesteld, is bewaard bij Brand t, list. der Ref., D. II , bl. 662 volgg. Als pensionaris in de vergadering der staten wederom zitting bekomen hebbende, was hij met H u i g de Groot een der ij verigste en be­kwaamste voorstanders der maatregelen , door O l d e n-b a r n e v e Id in het bestuur van kei k en staat gevolgd , handelde dus tegen de inzigten van prins M a u r i t s en haalde zich het misnoegen van dezen op den hals. 't Gevolg hiervan was , dat hij , nevens Olden b a r n e veld en de Groot, op Zondag den 29 Augustus 1618 op last der algemeene staten in hechtenis werd genomen. Doch Hoge r-b e e t s verzekert , in zeker door hem nagelaten geschrift , dat dit in hechtenis nemen in de vergadering der algemeene staten nooit voorgesteld , veel min besloten , maar het werk was van eenigen, die den prins, op eene reis naar Utrecht, onlangs vergezeld , en eerst na de uitvoering dit stuk ter vergadering van hunne groot hoogmogenden en aldaar hadden doen goedkeuren. Na de gevangenneming had men te Leyden de tijding niet ontvangen of de wethouders dier stad verzocbten dat bun pensionaris onder borgtogt mogt ontslagen worden. Zij gaven tot reden van bun verzoek , dat al wat Hog e r-b e e t s gedaan had geschied was op last der stads re­genten , dat deze zulks voor hunne rekening namen , en dat de gevangene , volgens de privilegi6n van Leyden , binnen die stad moest worden te regt gesteld. Prins Maurits hierop tot antwoord gegeven hebbende , dat zulks zijn werk niet was , en zij zich , ten dien einde , bij de algemeene staten moesten vervoegen , hervatten de Leydsche afgevaardigden , dat zij zich bij zijne doorluch­tigheid vervoegd hadden als stadhouder van het gewest , wiens post bet was de privilegien te handhaven en dat zij de algemeene staten in dit geval niet kenden. Doch de prins bleef bij zijn antwoord en liet de afgevaardigden daarmede vertrekken. Na viermaal in zijne kamer ondervraagd te zijn , ver­scheen H o g e r b e e t s op den laatsten Februarij en den eersten en vijfden }Mart 1619 voor zijne renters , en na de ter dood brenging van 's lands advokaat vervoegden zich nog drie zijner regteren bij hem , om hem te bewegen in eigen persoon of door zijne vrienden vergiffenis te verzoeken. Doch hij het een en ander kloekmoedig van de hand wijzende verlieten hem de regters , in het heengaan hem gramstorig toeduwende „zoo zult gij dan varen als B a r-n e veld ; 't schavot staat er nog." Zulks gebeurde echter niet ; want op den achtsten Mei , door den geweldiger provoost voor de regters ontboden zijnde werd hij , met verbeurdverklaring zijner goederen , ter eeuwige gevangenis verwezen. Onder het lezen van dit vonnis werd hij zeer ontsteld en zeide : „dat zijne sententie niet overeenkwam met het­geen hij verklaard had en hij betering daarvan verzocht." '.Coen men hem hierop gebood te zwijgen , sloeg hij met zijne hand op de Borst en riep , met de woorden van den LatUnschen dichter H or a ti u s: Hic mums ahenens esto, Nil conscire sibi , nulla palescere culpa. Dat is : Dit zij een liop'ren moor , zich niets bewust te wezen , En door seen misdaad te verbleeken of te vreezen. Naderhand had hij echter berouw van zijne hevigheid en verzocht deswegen om verschdoning bij hunne hoog­ rnogenden. Van toen of hadden zijne bloedverwanten tot hem vrijen toegang. H o g e r b e e t s bleef te 's Hage , tot den vijfden Junij , wanneer bij , nevens de Groot, 's nachis te elf ure , onder een geleide van vijfentwintig soldaten , over Dordrecht, naar het slot Loevestein gevoerd werd 't welk hem tot gevangenis moest verstrekken. Hij zat daar tot in 1625, wanneer , op voorspraak van Frederik .H endrik zijne gevangenis verligt en hij overgebragt werd naar zijn huis te Weer bij Wassenaar. Niet lang had hij genot van de vrije lucht ; vijf weken na zijne komst , 7 September 1625 , overleed. hij , in den ouderdom van 64 jaren. Bij Velius worden verscheidene grafschriften ter zijner eere gevonden. Brandt geeft eene aandoenlijke beschrijving van zijn vertrek van Loevestein , waar hij zes jaren gevangen ge­ weest was. Dezelfde schrijver geeft hem de getuigenis dat hij was een opregt Hollander en wijs regtsgeleerde , een welsprekend redenaar , een groot theologant , een vroom christen , en een raadsheer van zoo gezet een gewisse dat de Groot hem een voorbeeld van een volmaakt regts­ geleerde noemde , hem houdende voor zoo vroom een man als ooit Holland gedragen heeft. 61 Op Loevestein hield hij zich bezig met het beoefenen der regts- en godgeleerdheid. Ook vervaardigde l,ij ge­dichten en schreef een menigte brieven ; o. a. stelde hij op eene Korte inleiding tot de praktijk voor de hoven van Justitie in Holland. De beer van V o o r s t bezat van hem een hands. van 'I aanleggen en volvoeren der processen voor de respectieve hoven van Justitie in Holland , verkkeard en uitgebreid door een Holland8ch regtsgeleerde ; waarschijnlijk hetzelfde bands. dat weleer in bezit was der Gronoviussen , en achter H. G r o t i us, Inleiding tot de Hollandsche regtsgeleerciheid , (Amst. 1690) is in het licht gegeven. Op den catalogus der handsehriften van G r o n o v i a s wordt ook vermeld : Copie van een geschrift van wylen den beer Mr. R. Boogerbeets, tot gedachtenis van zone icinderen opgestelt waarschijnlijk hetzelfde dat Bran dt, in zijne Geschied. der Regtspl. v. Oldenb. , zijne Geschied. d. Reform. en het Leven van H. de Groot , van H o g e r beet s gewagende , heeft gebruikt. Andere, zoo juridische als historische hands. van Hogerbeets, door Velius en Foppens ver­meld, zijn verstrooid. Indien men de Latijnsche en Neder­duitsche brieven , zoo door en aan hem geschreven , en deels in de Praest. ac erudit. vir. Epp. Eccl. et Theol. , (Amst. 1684) de Brieven van verscheyde vermaarde en geleerde mannen dezer eeuwe (Amst. 1662) , achter de Dzchtkunst van verscheide stoffen van Mr. Johan Beets (Hoorn 1669 40.), bij Brandt, Velius, Siegenbeek, in de Chronyk van het Hist. Genoots. (zie hier onder) in de Epp. P. Cunaei uitg. v. Burman, deels in hands. op de catalogi van de Rem. Geref. gemeente te Amsterdam, der Gronoviussen, Koning, van Voorst, van Maa­n e n en welligt anderen voorkomende , bijeenverzamelde, zouden zij gewis een bundel vormen. Op den catal. der hands. van den minister van Maanen, in Dec. 1862 to 's Hap door den beer N ij h o ff verkocht , waren , onder den titel van Wonderbare vend van P. Scriverius , om aan de gevangen heeren Hogerbeets en de Groot te doen weten, wat in hunne zaken gedaan wierdt ; de bekende bladen van het Itinerarium Gallicuni van J. Do u s a en der Poemata van Janus Secundu s. Hij hield briefwisseling met P e­trus Cun ae us, die hem zijne Sardi Venales (L. B.1612) opdroeg , ook met A polloniu s Scotto en andere ge­leerden. Zijn huwelijk met Hillegonda W entzen werd door Grotius bezongen. Ook vervaardigde deze baar grafschrift , bij V elius, Chron. van Hoorn , bl. 352, 353 , bij Brandt, Leven van de Groot, bl. 232 en bij Foppens to vinden. Zij stied op Loevestein en werd te Dordrecht in de Augustijnen kerk , in het graf van haar voorzaat Matthias W en t z e n, commissaris generaal van de orde der Minnebroeders, guerdiaan in het Minnebroeders­klooster te Dordrecht en uitgever van het Fascicultort Myrrhae , bijgezet. Zijne kinderen waren A d r i a a n, Machteld, Christina, Jorijna en Maria. Zijne beeldtenis vindt men bij Velius en Brand t. Brandt vervaardigde er een bijschrift op. Onder de Peemaia van Grotius is een gedicht ter zijner eere. Zie , bebalve de kerkelijke geschiedschrijvers , Brandt, U y t e n­bogaert, Trigland, Baudartius, Hoogstraten, Luis­cius, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt, do Levensbeschr. van Ned. Mannen en Vrouwen , D. V. bl. 65 volgg.; Brandt, Lev. van de Groot ; Regtspl. van Oldenbarneveld ; B ij n­kenshoek, Quaest.jur.dubl.; 11. de Groot, Verantw.der wettel. Begeer. van Boll en West- Vriesl. ; V a 1 e r i a s Andreas, Bibl. Berg., p. 804; Foppens, Bibl. Belg , T. 11. p. 1186; Sweertius, 4th. Belg. , p. 622; Mere. Franc. 1618, p. 109, 465; Burigny, Vie de Grotius , T. I. p. 90, 92, 115, 117, 167, 168; Resol. Stat. Gener. 8 Junij 1619; van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 1423; GraF schrift over den dood van den hoogghel. Beer Bomiout Iloogerbeets, a. 1. 1625, 4o.; Velius, Chron. van Hoorn, bl. 351, 352, 648; Abbing, Very. op I' elius , bl. 464 volgg.; Boonzajer en Ner­kes, Geschiedk. herinner. betrekkeljk het Slot Loevestein; Morsel. en Kneppelhout, Jets over Loevestein; Rogge, Bezoek op Loe­vestein in 1624 ; J e a n n i n , NOgociat. , T. III. p. 184, 204, 213, 219; van Ne teren, Nederl. Geschied., B. XXXII fol. 622, 623 , 627 ; Carleton, Lettres , Mernoires et 1Vegociat., T. II. p. 285, 297, 303, T. III. p. 10, 79, 91; Beverwijck, Citnem. d. Vrouw. gesl., B. III. bl. 184 ; Wagenaar, Vaderl. D. IX. bl. 429 , D. X. bl. 22, 48, 173, 192 ,.210, 319, 240, 254, 255, 260, 261, 263 , 287 , 293 , 297. 298 , 331 , 342 , 369 , 371 , 372 , 377-380 , 410, 414, D. XI. bl. 45; v an Wij n, Very. op Wagenaar, 1). X. bl. 129 , 130 , achter aan bl. 3-6 , D. XI. bl. 21, 22 ; van Ka m-p e n, Karakterk., D. II. bl. 53; M. Siegen beek, de waarde van B. II. ale mensch en christen geschetst uit de brieven van Loevestein geschreven , in Bedev. en rerhand. 1836 ; Collot d'Escury, Roll roern in Kunst. en Wetensch. ; Y p e y en Dermout Geschied. der Ned. Bert; Kerk ; Kist en Royaards, Kerk iirchief , D. V. bl. 490 , D. VIII. bl. 28 ; Vollenhov e n, Broed.-Gevang., bl. 60 ; I/rife Fries D. VIII. M. 118; Schelte in a , Staatk. Medea. , D. I. bl. 464 voigg. ; E. A. Sand brink, Spec. jurid. de eidvoc. juribus ut doctrina, bl. 68, 76; Schotel Klooster , Kerk en Hof der ilu­gust yawn te Dordrecht , bl 34; Bilder dijk, Geschied. des Vuderl., D. %la bl. 15 , 46, 51 , 73 , 85, 103, 108, D. XI. bl. 259; Veziu 's Geschied. van het straf- an doodrecht van het gelukkig eiland Tene­rife, bl. 284-289 (vertaling door Prof. II W. T ij d em a n) ; Chron. van het fist. Genootsch. , D. 11. bl. 18 , 65 , D. V. bl. 44 , 454 , 457, 1). VI. bl. 31 , 303 , 305 , 307 , 408 , 411 , D. VIII. bl. 237-240 ; ffavorscher D IV. bl. 129, 130; P. Cunaei Epp. , p. 6, 8, 25, 47 , 48 , 120 ; Epp. Praest. ac eruct. yin. (Amst. 1684) p. 391 , 425 ; Brieven van verscheVden vertu. en geleerde Mann. (Amst. 1662) , bl. 2706, 368, 416, 442, 455, 462, 470b; Grotii Epp. , 213 , p. 74 ; p. 233 ; Bibl. Gronov , p. 0 , 32 ; Cat. der hands. an J. Konin g, Cat. Bibl. Rem., bl. 11, 18 ; Cat. der Bands. van van V o o r s t, bl. 173; Catal. d'une collect. rernarq. de Manuscrits etc., vente 1-3 Die. 1862 at in Baye p.. 10 , 22 , 71 ; H. W. Tijcleman, in Band. der Maatsch. van Ned, Lett., 1861, bl. 03, 1802 , bl. 67 , e. v. De daar bedoelde papieren /On vermeld in Cat, D. III, bl. 28; Cat. van Dam van Brakel, hi. 66; ?duller, Cat. van Portr. HOGERS (GozEwIJN) , in 1636 te Deventer geboren , verwierf zich reeds in zijn jeugd grooten roem door zijne geleerdheid, en werd in plaats van J. G. Graevius hoog­leeraar in de Latijnsche letterkunde aan het athenaeum te Deventer. Later trad hij in de staatkundige loopbaan en werd hij burgemeester van Deventer. Hij was een moedig voorstander der vrijheid en vriend van den beroemden Rabo H e r man Schele, wiens geschriften na zijn dood in zijne handen kwimen en door hem werden uitgegeven. In 1672 was hij lid der vergadering der staten generaal en werd tot het gezantschap aan den honing van Frankrijk benoemd, dock door Eeck, afgevaardigde wegens Groningen, vervangen. In ditzelfde jaar werd hij , bij de verandering der regering, van al zijne ambten verlaten. Sedert leefde hij voor de wetenschappen en stierf den 14 Maart 1676 in den ouderdom van 40 jaren. Men heeft van hem drie redevoeringen. Oratio C. Jai= Caesarem tyrannum fitisse habita _Daventriae a. d. III .Non. Maj. CID CLXIV , in qua adhortationes et monita ad cives de libertate tuenda. Binae Orationes habitae bello .Anglico secundo ad senatum populunzque Daventriensenz , prima, de patria jortiter dejen­denta , post acceptam cladem anal 1665 , ahera , de pace Batavorum et Britannorunz illorum virtute conjecta an 1667. Deze werden eerst door hem tusschen eenige geschriften van zijn vriend S che le, en achter zijne POenzata in het licht gegeven. In 1772 gaf Petrus Burmannus Secundus ze to Leyden , met de geschriften van Schele, op nieuw uit met den titel : .Rabodi Hermanni Schelii Venebruggae et Welbergii Topar cliae, Iselnzudani Salaniae agri Praesidis, opuscula politica, quibus conprehenduntur libertas publica; protrepticus de pace , et de caussis belli .Anglici prinzi , ad principes Christianos; et de iure imperil: insertis tribus Theoph. Bogersii oratio­nibus. Quibus accedunt Joannis Georgii Graevii oratio in obitunt B. H. Schelii ; virorum doctorunz carmina ad Schelium ; ejusdemque et N. Heinsii Epistolae mutuse , Edidit et Praefationenz praefixit P. B. S. Zij vormen het Pars Altera zijner Analecta Belgica. II ogers beoefende ook niet ongelukkig. de Latijnsche podzy, Graevius, Hoeufft en Peer lkamp hebben zijne gedichten geprezen. Hij gaf in 1665 te Deventer Lacrymae in Decessum J. Hogersii et utriusque poemata 80, en in 1672 zijne eigene Poemata Juvenilia eenige van zijn broeder Johannes en van H u e t in het Licht. (Poenzata ,juvenilia etc. J. Hogersii Posthuma et P. D. Huetii Funus C. Salmasii et Iter Suicicum Amst. D a n. E I z e v. 1672.) Die van H a e t heeft Olivetus in Selectis quinque recen­tiorum poetarum carininibus ed. alt. Lugd. 1743, overgenomen. Theoph. Hogersii Threnus in immaturunz obitum maximi Herois Rabodi Hermanni Scheid , vindt men achter de Opuscula politica. Zie Saxe, Onom , T V. p. 112 ; Biogr. Univers., T. XX. p. 536; Huetii, Comment. de rerum ad eum pertinentibus , p. 408 ; P. Burrnanni Syll Epist. , T. 1V. p. 410, 412; P. Burmanni Sec. Anal. Lelg. Prue,' , p. 45 ; G r a e v i i Ant. Rom., T. X. Praef ; 11 oeufft, Parn. Lat. Belg., p 187 ; P e e r l k amp, de PoOtis Lot. p. 420-422 ; S c h e 1 t e m a , Staatk. Nederl. , ll. I. bl. 407 ; Cat. v an V oorst, T. III. p. 152. HOGERS (JoHANNEs) , broeder van de vorige , stu­deerde te Leyden en onderteekende in 1663 de formulieren van eenigheid. Na den dood van W olferdus en het vertrek van Colon i u s , waren er voorstanders der kerk te Harderwijk die hem op een dier stoelen trachtten te krijgen , gelijk zelf , d. 21 Jan. 1664 , aan C o cc ej us schreef. Zijne Latijnsche gedichten door zijn broeder met de zijne en die van H u e t in bet Licht gegeven , waren beneden de rniddelmatigheid. Hij schijnt in 1665 gestorven te zijn ; toen ten minste verschenen Lacrynzae in decessum J. Hogersii et utriusque poenzata (Day. 8°.) door T. H 0 g e r­sius. Zie Hoeufft, Parn. Lat. Belg. , p. 187; Peerlkamp, do Poetis Lat. Neerl., p. 420-422; C o c c. .need. II. Ep. 103 ; B o u-m a n , Geschied. der Geld. lloogesch. , D. 1. bl. 210 ; Kist en Royaards, Kerk. Archief , le Serie , B. 1X. bl. 495. HOGERWAARD (WILLEm) , uit den Brief, in 1721. predikant te Batavia. Hij schijnt , volgens zijn portret , in 1732 gestorven te zijn. Hij schreef : Lijkpredikatie over Jufvr. A. de Haan, 's Hage 1728 4°. ' Afscheidspredikatie van Batavia , 's Hage 1728 4°. Zie Valentin, 0. en N. O.-India, IV , 2, bl. 112; Maurik en Noordbeek, Reg. van Gadget. Beek. ; Cat. J. Heringa, M. 82; Muller, Cat. van Portr. HOGESCHANS schreef De Wederoprigtinge alter dingen Amst. 1708. Zie Cat. cl. Bib& der Rem. to Amsterd., bl. 83. HOGEVEEN (ALBERT) , ale kapitein van de Maze , het schip Rossenz , van veertig stukken , voerende , veroverde den 26 Augustus 1738 eene Moorsche halve galei, te 'ranger to huffs behoorende , voor het naauw van de Etraat van Gibraltar , na een kloeke verdediging. In 1744 werd hij tot schout bij nacht van de Maze en later tot vice adrniraal bevorderd. Hij overleed in 1751. Zie J. C. d e J o n g e , Geschied. van het Nederl. zeew., D.V. b1.88, 106. HOGEVEEN (J.) beoefende de Nederduitsche podzy en schreef: Godgeleerde en andere aanteekeningen, Rott. 1733 , 80. Over het Hooglied van Salomo of hetzelve in flint gebragt, Leyd. 1726 , 40. Ook komt er in bet 7de vervolg der Nederl. en Lat. Keurdichten van hem een gedicht voor, getiteld : Klagende Godsvrucht. Uit zijn berijmd Hooglied zijn eenige bladzijden als Spi­ nozistisch of om andere redenen , op last der schepenen binnen Leyden verbrand. Zie van der A a, Nieuw Biogr. Anth. Crit. W oordenb. , D. II. bl. 242 ; A b c o u d e , Naamreg. van Ned. Book. , bl. 264 ; Arren­berg, Naaml. van Ned. Bock., bl. 190; Maurik en Noordbeek, Naamreg. van Godgel. SchrUv. HOGEVEEN (G. VAN). Deze bekwame teekenaar leefde waarschijnlijk to Amsterdam in de 2de helft der X VIIIde eeuw ; ten minste bij vervaardigde onderscheiden tooneel decoration voor den schouwburg van die stad. De heer Kra m m zag er vier van die in prent gebragt en getiteld zijn : Het Bosch , de Tam n, Fanny en de Kloosterkamer. Zie K r a m m , Lev. en work. der Boll. en Vlaams. Kunsts. D. III. b1.711. HOGEVEEN (mr. GERARD vAN). Zie HOOGHE VEEN. HOGEVORST (HENDRIK). Deze schilder leefde waar­schijnlijk in bet begin der XVIIIde eeuw. Kr a m m zag een vrij goed portret van hem en baste geschilderd. ZieKramm, Lev. en work. der Boll. en Vlaams. Kunsts.,D .111. b1.711. HOGHELANDE (TrinoBALDus VAN) , van Middelburg. La Rue noemt hem een zeer geleerd filosoof en stof­scheikundige, die zich onder den verbloemden naam van Ewa Id u s Vogel ius plagt to noemen. Hij sehreef: De .41chemiae difficultatibus, Colin. 1594 , 80. Ook in Tom I Theatri Chemici , Argent. 1613, 80. Zie J. A. •an Linden, de script. med. , p. 445; K o n i g i i Bi­blioth. vet. et nov. , p. 408; Valerius Andreas, Bibl. Belg. , p. 822; Boxborn, Chron. van Zed. , D. I. bl. 460; La Rue, Gektt. Zeel. , bl. 40. HOGIUS (ANDREAs), letterkundige uit de tweeds heift der XVIII() eeuw, geboren to Oostburg. In Jacobi Sluperii Herzelensis Flandri , Poimata , Antv. 1575, 160. vindt men Latijnsche brieven en gedichten van hem. Zie Sweertius, p. 97; Paquot, Memoir. pour servir d Littir. des Pays-Bas , T. II. p. 320. HOGIUS (M.) schreef: Ontkekkinge des Zielen-Verraets enz. , Dordr. 1611 , 80. Zie Cat. T. v. d. Groe, M. 157. HOHENLO-LANGENBURG (FREDERIK ERNST graaf vAN) , geboren 16 Mei 1750 kapitein der infanterie bij het regiment van den graaf van Re ch t ere n, destijds in garnizoen te Leeuwarden, later majoor der stad Harlingen. In 1793 was hij luitenant kolonel en kommandant van een bataillon grenadiers bij het leger te velde in N. Brabant. In een gevecht op den 13 Sept. bij Warwick, dat voor de Nederlanders zoo noodlottig was werd hij bij Bonsbeek van de hoofdtroep afgescheiden en met zijn geheele bataillon door de Franschen genomen. Hij overleed den 24 October 1794, te velde. Hij huwde 7 Februarij 1773 te Wolvega, Magdalena A d r i a n a, dochter van Onno Zwier van Hare n. Zij stied, 76 jaren oud , in 1822 ten gevolge van een val van de trappen, tijdens haar verblijf op klein Hermana te Minnertsga, toebehoorende aan jonkr. C. F. E. baron Collot d' E sc u r y. Zie Geschiedk. llerinner. uit O. en W. Stellingwerf heofdzakelyk oangaande het geslacht der van !Jaren:, M. 70. HOHENLO (PHILIPS graaf VAN) , heer van Langenburg, broeder van graaf Wolf, gehuwd met een zuster van Willem I, prins van Oranje , werd geboren den 17 Februarij 1550 , kwam den 18 Februarij 1575 uit Duitsch­land naar Holland , om onder den prins krijgshandel te leeren. Hij landde door tegenwind te Petten in het noor­derkwartier aan, vanwaar hij naar S o n o y schreef om convooy , ten einde veilig over land naar 's Hage te molten reizen. Sonoy begaf zich terstond naar Petten en noodigde hem eenige dagen to Alkmaar uit te rusten , het­geen hij weigerde , wijl bij eenige gezanten uit Emden bij zich had. Onder geleide van een good convooy paardenvolk kwam hij , onder onstuimig weer, langs het strand , te 's Hage , waar bij door den prins met hartelijkheid ontvangen en op een jaarwedde van f 5000 in 's lands dienst werd aangenomen. Reeds in het volgende jaar gaf bij blijken van moed en dapperheid door het herwinnen der sterke schans to Krimpen en twee andere in dat oord. In 1577 vereenigde hij zich met den heer v a n Cham pa g n ei , noodzaakte de bezettingen der steden Steenbergen en Tholen de poorten te openen an maakte zich , bij minnelijk verdrag , meester van 's Hertogenbosch. Het vertrouwen , dat bij hierdoor verkreeg , was oorzaak , dat , bij gelegenbeid eener rein van prins Willem naar Brabant , de ridderscbap en steden een voorslag deden , om hem , gedurende 's prinsen afwezigheid , tot diens stedehouder aan te stollen , om over zaken van oorlog het bewind te voeren. In October van hetzelfde jaar , kwam bij met twaalf vaandelen knechten en honderd vijftig ruiters voor Roermonde , doch na een beleg van twee maanden , dwongen hem H i e r g e s en Mond r a g o n die stad te verlaten , waarop hij zich in eene schans aan de overzijde der Maas (Toler]) wierp waaruit bij ook werd verdreven, waarop hij, doch niet zonder veel moeite, de steden Gelder en Venlo overhaalde om eenige vendelen van hem in te nemen. Gedurende de werkeloosheid van het staatsche leger, die hierop volgde , kon ook Hohenlo weinig uitvoeren. Aileen bemagtigde hij in 't eind van het jaar , terwiil het hoofilleger de winterkwartieren ging betrekken , de stad en het slot Weerd , doch bleef er niet lang meester van , daar zij , in 't begin van het volgende jaar , door het yolk van den hertog v an Parma wederom veroverd werden. Terwijl de stad 's Hertogenbosch , in 1579 , eenigen tijd in twijfel hing welke zijde zij zou kiezen , de staatsche of die van Par m a, maakte Hohenlo van deze gelegenheid gebruik om zich van haar te verzekeren. Hij noodigde ze eerst door brieven uit bezetting van hem in te nemen. Toen zulks met bitsheid geweigerd en daarentegen het yolk van Parma, insgelijks in dien oord gelegerd , door haar ge­spijzigd werd , deed hij aan de gevolmagtigden der nadere vereeniging den voorslag , de stad met het doorsteken van twee steenwegen en van den Maasdijk boven Lithoijen te benaauwen en van den vijand of te snijden. De voorslag werd aangenomen en de Deenersche dijk en de Maasdijk bij Lithoijen doorgedolven. 's Hertogenbosch lag welhaast als in een zee , doch daar het den staten aan de noodige hulpmiddelen ontbrak , was bet hen niet mogelijk de stad to belegeren , en moest hij zijn ontwerp staken. Hohenl o, dus lang onledig met bet bezetten en innemen van steden, moest thans het hoofd bieden aan een hoop on­bezoldigde boeren. Die van Overijssel, namentlijk, Twente, Zalland en Mastenbroek lang geplaagd met de inlegering van onbetaalde ruiters, hadden het geduld verloren en de wapens opgevat. De graaf trok tegen hen op om hen te stillen of tot reden to brengen. Zulks was echter niet zoo gemak­kelijk. De boeren waren eenige duizenden sterk en hadden een good getal geoefende soldaten aan het hoofd. Zij noemden zich den vertwijfelden hoop , en voerden een zwaard met halven eidop en den uitgeloopen dooijer er nevens , in hunne vaandels. „Zij hadden ," zeiden zij , zinspelende op deze leuze , „tot nog niet om het ei willen vechten , doch moesten het nu wel om de schaal doen." Niet zonder gevaar van zijn leven noodzaakten zij H o h e n 1 o tot op de grenzen van het graafschap Berg de wijk te nemen. Kort daarna ech­ter , zich hersteld hebbende, noodzaakte hij hen de wapens neer te leggen , trok naar Oldenzaal en liet de inwoners zijn eigen vaandel tot bezetting innemen. Omtrent dezen tijd was er te Zwolle oproer ontstaan ter gelegenheid dat men aldaar staatsche bezetting weigerde in te nemen , en eenige afgezette regenten om Maarten Schenk , toen nog Spaanschgezind , geschreven hadden. H o h e n l o derwaarts getrokken , ontmoet S c h en k op de Hardenbergerheide. Op den vollen middag van den 17 Junij 1580 werden zij bier handgemeen. Het was een zeer heete dag , en het yolk van H o h en 1 o , dat bovendien de zon rent in het aangezigt had , zwaar vermoeid , door een moeijelijken togt over een barre heide , op welke ver­scheidene lieden van aanzien van dorst versmacht waren. Het een en ander deed den strijd een uitslag nemen ten nadeele van Ho h e n I o , die gezegd werd bier wel 1500 man, en onder deze verscheidene edellieden, verloren te hebben. Niet gelukkiger slaagde hij kort daarna in het ontzet van Delfzij1, dat door S c h e n k en R e n n e n b e r g belegerd werd doch in Augustus ging Koevorden bij verdrag aan hem over. Daarna een gedeelte van zijn leger bier en daar in bezetting gelaten hebbende , voerde hij het overige naar Lingen en voorts naar Wedde , van waar hij, het oog hebbende op DeifzijI , derwaarts trok. Re nn en berg dit smaldeelen van Ho h e n I o 's krijgsvolk vernemende , zocht daarmede zijn voordeel te doen en viel hem op de Bourtanger­beide aan. Hevig werd bier gevochten , met merkelijk ver­lies aan weerskanten , doch allermeest aan de zijde van Hohenlo, die hier meer dan duizend man liet , en zelf met het overschot van zijn leger de vlugt moest nemen , het geschut dat hij voor Wedde geplant had in den loop latende. Gunstiger was hem in 1582 het geluk , daar hij in de maand September, zich van Megen en andere plaatsen in Brabant meester maakte en Lochem ontzette , en in 1583 trok hij met 19 vendelen naar ter Neuze , bij welke plaats hij een schans of geweldig zwaar blokhuis bouwde , om de Schelde to beveiligen en open te houden en den vijand in Vlaanderen afbreuk te doen. Na den dood van Willem I werd hij algemeen veldoverste , van wegen de staten van Holland en Zeeland , op eene maandelijksehe wedde van vijftien honderd of ten meeste twee duizend gulden , en trok hij naar Bergen op Zoom, om die stad tegen een verraad , waarvan hij de lucht had gekregen , en die Naar door de overste der stad, Beerwoud, gedreigd werd, to dekken. Deze. door Hoh e n 1 o in al zijne gangen nagegaan, zag van zijn snood ontwerp of en liep tot Parma over. In den aanvang van 1585 deed H o h e n l o een aanslag op 's Hertogenbosch , die in 't eerst zich gunstig liet aan­zien , doch mislukte. Beter gelukte hem , in hetzelfde jaar, zijn aanslag op Liefkenshoek. Toen Le icester , door 's lands staten tot algemeen landvoogd was aangenomen , liet hij Ho henlo het al ge­meene luitenantschap over het krijgsvolk van den staat onder hem aanbieden , doch deze bedankte voor deze eer en verkoos de staten van Holland en Zeeland , die hem tot luitenant van hunnen bijzonderen kapitein generaal hadden aangenomen , liever tot betaalsheeren te hebben. Bestendig onthield zich nu H o h e nlo in het oord , waar de Spanjaarden hun voornaamste kracht oefenden. Zij had-den thans het beleg geslagen voor de stad Grave , waarin H o h e n 1 o eenigen voorraad wilt te krijgen. Hij en N o r its werden , daarna , nog eens , door L e y c e s t e r ten zelfden einde derwaarts gezonden. Zij bemagtigden toen eene vijandelijke schans te Lithoijen en vervolgens na een scherp gevecht , de huizen te Batenburg en to Empel. Kort na dit voordeel , deed .11 ohenlo een inval in Bra­bant , met oogmerk om zich aldaar van eenige sterkten te verzekeren. Toen hem dit mislukte , beroofde en plun­derde hij de Langstraat , legde een hinderlaag bij Breda , deed uit deze een aanval op een Spaansch kornet , versloeg het en kreeg daarenboven zekeren Engelschen hopman , NV alta genaamd , gevangen. Deze , welke eertijds Aalst verkocht had en tot den vijand was overgeloopen , werd door hem naar Leycester gezonden , die hem niet slechts zijne vrijheid schonk maar hem een plaats onder zijne lijfwacht gar. Dit veroorzaakte to regt ongenoegen bij Hohenlo en andere Nederlandsche krijgsoversten. In ditzelfde jaar (1586) trok hij wederom voor Zutphen, waar hij ruim twee jaren geleden zijn heldenmoed had getoond en bemagtigde een der schansen voor de stad , waarin driehonderd soldaten lagen. Bij het bestormen dezer sterkte ontving hij een wond in het aangezigt. Terwijl hij nog aan deze Teed , liet hij zich , op de tijding dat Le y c ester naar Engeland zou vertrekken , naar Delft vervoeren om afscheid van hem to nemen. L e y­ee s ter nam zijn we; over Delft naar Maaslandssluis , zonder den graaf to zien of to ontbieden. Hohenlo zulks aan ontevredenheid over zijn gedrag toeschrijvende , schreef aan L e y c es t er dat bij bereid was , indien tegen hem een aanklagt was, zich deswege te zuiveren. H o h e n 1 o bekwam hierop geen ander bescheid , dan dat hij den Engelschen hopman Eduard Nor r its verongelijkt had. Toen namelijk deze , met den veldmaarschalk Pelham , bij den graaf te Geertruidenberg ter maaltijd was genoo­ digd , geraakten beide Engelschen in hevige woordenwis­ seling. Hohenlo, wien deze storing der vreugde verdroot, legde beiden , met eenige hevigheid het zwijgen op. Toen Norrits , in plants van te gehoorzamen , hem hierop een bitsch bescheid gaf , wierp hem de graaf, die driftig van aard was , het deksel van een gouden kop naar het hoofd, zoodat hij er door gekwetst werd. Norrits onderdrukte toen zijn toorn , doch kwam later , toen Hohenlo zich te 's Hage beyond , heimelijk met eenige muskettiers , onze­ ker met wat inzigt , in die stad. De Hollandsche staten zagen dit met geen goed oog en deden hem vertrekken. Sedert zond Norrits aan H o hen 1 o eene uitdagin e,o. tot een tweegevecht. Hohenlo antwoordde , dat hij hem , zoodra hij hersteld was , voldoening zou geven. Doch zoodra L e y c e s t e r bier achter kwam , nam hij Norrits, om iets ergers te verhoeden , met zich naar Engeland. Wel werd dit geschil , in de lente des volgen­den jaars , door bemiddeling van prins Maurits en van den Engelschen gezant Buckingham bijgelegd, doch H o­h e n1 o verzekerde meer dan eens aan verscheidene per­sonen dat Ley c e s te r een aanslag op zijn leven had gesmeed. Ook zijn er bewijzen voor handen , dat koningin Elisabeth bevel had gegeven hem op te ligten , doch dat Naar gezant zulks afried , om de zwarigheid daarmede gemoeid , onder welke , dat de graaf thans zoo groot gezag had in de Nederlanden , dat men de steden en plaat­sen , onder zijn bewind staande , bezwaarlijk van hem zou aftrekken , alsmede dat het vatten van Hohenlo , prins Maurits, die hem als zijn vader beschouwde, ligtelijk geheel en al van Engeland zou kunnen vervreemden. Nog bad L e yeast er de reis naar Engeland niet aan­genomen , toen M au r i t s en Hohenlo een inval deden in Brabant , met oogmerk om Parma van Sluis , dat hij belegerde , to verwijderen. Zij verbrandden vele dorpen en gehuchten , plunderden de huizen van Loon en Berkel , en verspreidden schrik en verwoesting door het gansche gewest. Op het naderen van Ha ultepe n n e namen zij den aftogt. Maurits reisde naar Zeeland , doch Hohenlo bleef in het gewest , legde een brunt over de Maas en sloeg het beleg om de Echans Engelen.cilaultepenne tastte hem hier aan , doodde bijna driehonderd man , doch ver­loor er ruim zoo veel , en zelf nog dien eigen dag , aan een bekomen wonde , het leven. De schans viel kort daarna in handen van Hohenlo, die haar voorts den naam van Creve-coeur (hartzeer) gaf. Timms besloot de graaf op 's Hertogenbosch een kans to wagen , 't gees hem waarschijnlijk zou gelukt zijn , indien hem genoegzame versterking was toegeschikt. Te vergeefs waren de pogingen om H o h e n l o met L e y c es ter te verzoenen. Leycester was daartoe niet ongenegen , doch H o h en 1 o er zoo afkeerig van , dat hij zich zelfs niet wilde laten bewegen om van ter Veere naar Middelburg te komen , tot het houden van een mondge­sprek. Hij gal voor reden geen kans to zien tot een opregte verzoening , na al de blijken van ongenegenheid, hem door den landvoogd bewezen , doch hij voegde er tevens bij , dat hij , gemerkt de onontbeerlijkheid van 's landvoogds bewind tot dienst van den lande , voor zich zelven niets anders begeerde dan een eerlijken ontslagbrief , met ver­lof om naar Duitschland to keeren , of naar Denemarken , welks koning onlangs om zijne overkomst verzocht had. Alleenlijk vorderde hij vooraf,, dat de steden en sterkten , onder zijn gebied , welke hij z )u moeten ruimen , gesteld werden onder het gezag van her, , welke hij diende , name­lijk de staten van Holland en prins Mauri t s , met her­stelling der voorregten en vrijheden , die ze tijdens W i 1­lem I genoten. Te meer drong hij hier op aan , wijl hij vernomen had dat er , ten gevolge der oproerigheid van de ingezetenen tegen de overheid en van het heimelijke beleid on de valsche uitstrooisels van sommige predikanten en andere kerkelijke personen daaromtrent verscheidene misbruiken en inbreuken waren ingeslopen. Indien deze misbruiken geweerd on zekere personen uit het liof des landvoogds verwijderd werden , wilde hij zich voor de voeten van Leyc e s t e r werpen , uit eerbied voor hem en vooral voor koningin El i s a b e t h. Sedert dien tijd schijnt H o hen' o niet veel gedenk­waardigs verrigt te hebben tot in 1593 , wanneer wij hem in het staatsche leger onder prins Maurits , bij het beteg van Geertruidenberg ontmoeten. Een inval van Hohenlo baarde hier een zware ramp voor de beleger­den. Gemerkt hebbende dat de bevelhebbers binnen de plants van den toren der Groote kerk , alles wat in het leger omging bespiedden , en wetende dat er dagelijks ont­zet verwacht werd , maakte hij een valsch alarm aan dien kant van welke het ontzet moest naderen. Straks klom de stadvoogd met eenige oversten op den toren om to zien wat er gaande was. Thans nam Ho henlo zijn slag waar. Een menigte stukken geschut , die hij op den toren gerigt had , deed hij op eenmaal te gelijk losbranden , met het gevolg , dat het gebouw instortte en den bevelhebber met eenige orersten in zijn val medesleepte. Naderhand bekwam hij zelf een wonde in een der schermutselingen , welke hij dikwijls te ligtzinnig waagde. Zijn laatste krijgsbedrijf was in 1599 de bemagtiging van Gennep. Sedert gaf hij zich nit verdriet , wijI hij verwaarloosd en ondankbaar meende behandeld te zijn en geen kracht van ziel genoeg had zulks met gelijkmoedigheid te verdragen , en uit verveling , aan onmatigheid en brasserij over, bekwam hierdoor eene stram­heid der leden , welke hem tot de dienst onbekwaam maakte en sleepte hem den vijfden Maart 1606 te IJssel­stein ten grave , in den ouderdom van ruim 56 jaren. Den 6 April werd zijn uitvaart aldaar met groote pracht en Mister gevierd. Doch zijn ligchaam werd eenige weken later door zijne erfgenamen en bloedverwanten naar Dnitsch­land gevoerd en in zijn graafscbap bij zijne voorouderen begraven. Boss c h a noel-tit hem een dapper vechter , maar wien het geheel aan groote veldheerstalenten ontbrak. Hij huwde den 17 Febr. 1595 te Buren , Maria prin­eesse van Orangien , dochter van prins Willem I en Anna gravin van Buren en Leerdana , doch verwekte bij haar geen kinderen. Zijn beeldtenis is meermalen in plaat gebragt. Zie, behalve van Meteren, Bor, Ilooft, lientivoglio, Wagenaar, Cerisier, Bilderdijk, Arend en andere vroe­gere en latere geschiedschrijvers , Orlers, Geslachtboom der Craven van Nassau , bl. 116 , 117 ; Gro ti us, fist. , L. XV. p. 490; 0 n­denhoven, Beschrijv. van 's Bertogenbosch; van Heurn , Beschrijving van 's hertogenbosch , D. 11. bl 126. 128, 154, 157 , 169 , 175 , 177.; Beaufort, Leven van Willem 1, D. 1. bl. 293 , 298 , D. II. bl. 632 , 652 , D. III. bl. 82 , 403 , 736 ; van de Velde, Tweehonderdjarig jubelfeest der verlossing van Zierikzee , bl. 67; Meerman, V ergel. der Gemeenebest van de Groot , D. II., bl. 288 , 289; Bieiswijck, Ileschryv. van Delft, bl 552; van Kampen, Karaterk. der Vad. Geschied. , D. I. M. 416 , 417 ; Bosscha, Neerl. lieldend. to land, 1). I. M. 255, 200-262 , 327 , 359; Groen van Prinsterer, Archives de la maison d'Orange-Nassau (Index) ; Chron. van het list. Genootsck. (Index) ; Arend, rod. Ceschied , D. V. bl. 432 , D. VI. bl 384 , 390 ; Verzam. berig­ten omtrent de Krfigsbevelh. to Nieuwpoort , bl. 30; Schotel, het Elooster, Dot en de Kerk der August. to Dordr., bl. 25; Hoogstra­ten, Luiscius, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Hive-court, Muller, Cut. van Portr. HOHENLOHE (MARIA VAN). Zie NASSAU (MARIA VAN). HOHENSAXEN (JoBAN PHILIP baron VAN) of Hoge n7 Sachsen, was van een oud Zwitsersch geslacht nit Graubunderland , in den jare 1550 geboren , hofraad van den keurvorst van de Paltz , en daardoor rinds het voor­jaar van d. j. 1578 te zamen met een jonger broeder in Nederlandsche krijgsdienst gekomen. Hij sloeg met Friesche troepen in April 1580 een hoop Spaansche troepen bij Keulen en vervolgde ze tot Kerpen ; werd in September seer zwaar gekwetst ; nam in April 1582 M a a r ten Sc h e n k met list gevangen , rantsoeneerde en ontsloeg hem. In Julij 1584 nam hij het slot te Gistelen in ; destijds was hij ook in beta ekking tot graaf Jan van Nassau, den Ouden; in 1587 waarschuwde hij de staten van Holland , dat er vele factien in Overijssel vielen en eenige steden met den vija141 heulden. Na dien tijd komt zijn naam bij onze schrijvers niet voor. Hij stierf in 1596 met den rang van kolonel. Zijn geslacht stierf uit in den jare 1635. Hij gaat in portret uit , door David H errl iber g er in 1748 te Zurich uitgegeven. Ook komt het voor in diens Schweizerischen Ehrentempel, 1754 sqq. Zie Hoogstraten en Luiscius op het woord. over het Geslacht; Bor, Ned. Oorlogen , bet Register, op Hogen-Saxen; Groen van Prinsterer, 4rchives de la Maison d'Orange-Nassau , T. V., VI., VII et VIII ; de op 't Register vermelde plaatsen. HOINGIUS (JoDocus of JoosT) of Hobingius, Hoeingha of Hobingh, werd te Onna of Unna in het land van der Mark geboren , was van 1603-1637 , toen hij stierf, rector der kwartierschool te Harderwijk, die waarschijnlijk, toen men nog geen hoogleeraar in de letter­kunde aan de Geldersche hoogeschool had, diens taak vervulde. Erasmus noemt hem „dialectices Professorems', en Pont a­n us tweemaal „ambtgenoot". Hij genoot even algemeene ach­ting in de kerkelijke als in de geleerde wereld. Zijn sterven hoorde men door de geleerdste tijdgenooten betreuren, Volgens een oud bescheid was hij „een man van heilzame strafheid , voor giften onbekoorlijk en onverzettelijk voor bedreigingen , die altoos meer het gemeene dan het eigen voordeel gezocht heeft." Hij legde zich waarschijnlijk ook op de godgeleerdheid toe. Het ontbrak althans op de Dordsche synode niet aan stemmen , die hem eene plaats onder de bij belvertaalders wilden aangewezen hebben ; werkelijk werd hij tot plaatsvervanger aangesteld , en hij zou als zoodanig zijn opgetreden , ware hij niet reeds overleden, toen de dood van vroeger benoemde overzetters zijn dienst deed vereischen. Hij stierf den 19 Junij 1637. Zie A. Nat thaei, Yet. aevi Anal., T. 11. F. 389 seq., T. V. p. 1064; Jani Erasmii Opp. posth., T. II. p. 415; A. Walaei Vita , p. 651; Ilinlopen, Geschied der overz. des Weis , bl. 77, 119; Kist en Royaards, Kerh. drchiet , D. V. bl. 117, 142, 146; Bouman, Geschied. der Geld. Iloogesch., D. I. bl. 77, 112, 113. HOIO (GERARD DE) of Gerard van Huy , leefde in de XVIde eeuw en was regulier-kanunnik te Corsendonk in Brabant. Hij verstond het Grieksch en Hebreeuwscb , blijkens zijn Triglossos, id est , liber trium linguarum, nzetrici conscriptus , weleer in hands. aldaar bewaard. Zie Sanderi Bibl. Ms., T. II. p. 54; Paquot, Memoir. pour servir d l'Hist. Litt. des Pays-Bas , T. II. p. 22. HOISING (HERmANNus CHRISTIANIIS) zeer middelmatig dichter uit de tweede helft der XVIIIde eeuw , blijkens zijn bruiloftslied : Ter huwelijksvereeniging van zigne dochter Geertruid Noising met Jacob Haksteen , den 21 November 1771 to Groningen in den echt verbonden , Gron. 1771 40. Zie van der A a , Nieuw Biogr. Crit. I/Voordenb., D. II. ul. 240. HOITEMA. Zie HOITZEMA. HOITZEMA (RENTCUS GERLACIIIS). Op de lijst der ver­ )ondene edelen, die in 1567 uit Friesland moesten wijken, omt voor Rene e. Gerla c. Hoit z em a n. Mar echter -een Friesch geslacht van dien naam bekend is , leze men liever H o i t e m a, waarin ook de voornaam R i e n k in gebruik is, of Holt z e m a , die dan de zoon was van Gerlacus Hoitzema, die den 26 Maart 1539 stierf en te Beers begraven ligt. Zie Te Water, rerb. der EdeL , D. II. bl. 477. HOIUS (ANDREAS) of El o y us, te Brugge geboren , in 1551 , was eerst rector aan het Seminarium Marianum to Atrecht , vervolgens der school te Bethune , eindelijk hoog­ leeraar in de Grieksche taal , welsprekendheid en geschie­ denis te Douay. Val e rius And reas, wiens leermeester hij was , en Fop pens prijzen zijn vernuft , oordeel en podzy , dock H o e u f ft en Fe e r 1 k a m p houden hem voor een middelmatig dichter. Hij gaf behalve Latijnsche gedichten ook redevoeringen in bet licht en was een beoefenaar der geschiedenis. Hij stierf in meer dan 80jarigen ouderdom , in of kort na 1631 , en werd door zijn zoon Tim o t h e us Hoi us opgevolgd. Hij gaat in portret uit , in folio voor zijue Historia Universa. Men heeft van hem : Orationes III in Quodlibeticis Duaci quaestionibus pronun­tiata : I. be nova apud Europaeos Monarchia , pro tempore et ad infrigendam Turcicae clominationis potentiam et aft sta­biliendvnz Christianae religionis statunz. II. De Gallicanis Capetiae stirpis Regibus satyra s. somniunz. III. De Geniis urbisque .4trebatunz laudibus , Panegyris. .Accedunt his Bethuniae et Duacunz oppida brevi descriptione illustrate. Pro Criticis Apologia ad J. Lipsium. Et altera pro Gregorio VII Pont. Max. adversus Q. Septirnium Florentem Christianunz ; typis Joan Bogardi, 1594 40. Dissertatiunculae III. De causis corruptae pronuntiationis L. Graecae : De Dialectorunz sedibus ac coloniis: De Graeca .Hagiographorum editione editae cum libello ejusdena , de Germana ac recta L. Graecae pronuntiatione , quenz Op7o,iiretcv inscripsit , typis Joan. B o g a r d i , 1620 80. Oratio in funere Sereniss. Principis Alberti , habita Duaci VI Non. Octob an. C la IDC. XXI clung Principi suo Academia parentaret , Ibid. 80. Historic universa , sacra et profana ab orbe condito ad Christi Domini Natalenz , cui Appendicis loco accessere Chro2zologia ex libris Historiarunz S. Orotii contexta , de VII primis Rornanorum regibus syntagma. Item Orationes III eodem pertinentes : I. De Mardochaei pietate et lau­dabili adversus .Amonem Theonzachum constantia. II. De social' Judae Machabaei foedere cum Romanis. III. De Pha­risaeis , vetere et praepotente apud Judaeos sector. Ibid. typis Be Ile r i , 1629 fol. Matthaeus ac Machabaeus , sive constantia , Tragoediae sacrae; tuna Elegis aliquot, Ibid. ap B o g a r d u m 1587 80. Ezechiel Prophets , paraphrasi poetica illustrates , Ibid. 1598 40. Pugna navalis ad Cassiteridas insulas , Anno 1582. Men vindt ook gedichten van hem onder de Poemata van Fed. Jamotius, v66r de Praeludia Poetica , J. R ij ckii (Duac. 1606) en in de Delic. Poetar. Belg., t. III , p. 1141. In de Fama posthunza J. Lipsii vindt men zijn Elegia Apologetica pro J. Lipsio. Gasp. Loarti Meditationes in passionern J. C. e Gallicis .Latina feat et tetrastichis adornavit, Duaci ap. Bellerum 80. Franc. Arians de imitatione B. Mariae e Gallicis Latina fecit , Ante. 1602 120. Vita Jacobi de Vitriaco , card. e Thoma Cartipratensi, alusque praef. Hist. Orientali ejusdem Jac. de Vitriaco cui et notas breviores adjecit , typis Be 1Ier i, 1597 80. Hij legde ook de Proverbiales formulas a Tertulliano usurpatas uit , die door Jac. Pa melius met de Opera Tertulliani z ij a in het Licht gegeven. Zie Valerius, llibl Relg., p, 50, 51; Toppens, NU Rely.; Baillet, Jugem. des Sci,ans , 1357; Hoeufft, Parn. Lat. p. 33; Peerlkamp, de Poet. Neérl. p. 151. HOL (JAN) , in de wandeling J a n s z. genaamd , werd to Hedel geboren en was schoenmakersgezel , toen hij in het begin van 1689 te Filippine , op verrnoeden van een verspieder te zijn , in hechtenis werd gezet , wijl zijne bekentenis verward en oneenparig was , en men eenige verdachte papieren bij hem vond. Men bragt hem van daar naar Sluis in Vlaanderen en vervolgens naar 's Hage , waar hij op de voorpoort van den hove geplaatst en voor den raad van state werd gesteld. Hier bekende hij aan commissarissen die hem verhoorden dat hij in de week van kersmis 1688 met een brief van voorschrliven van J r. D a n. v a n IV ij n g a a r de n, beer van Werkendam , lid der ridderschap van Holland , aan de burgemeesteren van Amsterdam gekomen was , om den heeren voor te slaan een middel van zijne uitvinding waardoor men versch water in of nabij de stad zou kunnen brengen ; dat zijn voorslag van de hand gewezen was , en hij , kort daarna , op een avond de stad nit willende trekken, op de eerste steenen brug naar de Utrechtsche poort toe, ontmoet was door zekeren beer , die hem , afgevraagd hebbende of hij de man nict was die den brief aan burgemeesteren gebragt had , en ja tot antwoord hebbende bekon3en , had medegenomen en gebragt in een huis daar hij nog andere heeren gevonden had ; dat hem hier „zoo hij zeide" gevraagd was, of hij wel een eed van geheimhouding wilde doen , wanneer men hem jets van belang openbaren zou dat hij zich hiertoe bereid getoond had , zoo 't iets goeds ware , en dat men hem daarop gevelgd had een brief to brengen aan den gouverneur van Rijnbeck , welke toen in de niagt der Franschen was , en een anderen aan den beer de Lou vo is , staatsdienaar van koning Lodew ij k XIV; . dat de heeren drie in getal waren geweest; dat een derzelven A p pe 1 m an (in 1688 regerend burgemeester te Amsterdam) genaamd was ; dat zij hem twee brieven , een aan den gouverneur van Rijnbeck , een aan den koning van Frank­rijk , hadden medegegeven , onder omslag aan LouVois; dat men hem 100 rijksdaalders vrij geld beloofd had , zoo hij deze brieven bestelde en dat men hem honderd vijf­entwintig gulden op hand had gegeven ; dat hij daarmede den eersten Januarij 1689 van Amsterdam gereisd was mar Rijnbeck ; dat de gouverneur hem , op het vertoonen van dien brief , had voortgeholpen op Urdingen , en dat hij voorts over Nuits, Bonn , Rijnburg , Montroyal , Saint-Louis , Metz , Verdun , Chalons en Petits naar Versailles 62 getrokken was ; dat hij den brief aan den koning gerigt, voor den secretaris van Louvois uit het Nederduitsch in het Hoogduitsch had overgezet , en dat de secretaris dien daaruit in het Fransch had vertaald ; dat de brief behelsde een verzoek aan den koning , om hen , tegen half April , met een leger te komen verlossen van de dwinge­landij des prinsen van Oranje , ten dien einde in de eerste plaats de steden Nijmegen en Grave in te nemen , en daarna , over de Veluwe en Utrecht op Amsterdam to trekken ; dat de brief geteekend was J. A p e r z. en Henrik de L a e t , en dat hij wel had kunfien merken , dat L o u v o i s dergelijke brieven verwachtte ; dat men hem voorts met eenen ongeteekenden brief, zonder op­schrift , terug had gezonden , met last van dien aan bur­gemeester A p p e l m a n te bestellen." Zijne bekentenis was echter niet eensluidend , en toen men hem zeide dat er eenige Amsterdamsche heeren voor de deur stonden , tegen welke men hem hooren zou, barstte hij in deze woorden uit : „o God ! ik ken niemand van die heeren. Ik heb ze nooit gezien. Zij zijn onnoo­zel 1" Later bekende hij dat de geheele geschiedenis door hem verdicht was. Zijne lastering bleek verder zoo klaar , dat hij den 31 December 1690 veroordeeld werd gegeeseld en gebrandmerkt , en voor vijftien jaren in het tuchthuis opgesloten te worden. Zulks geschiedde to 's Bosch , waarna hij naar het tuchthuis to Rotterdam werd overgebragt. Hier sloeg deze snoodaard , in 't begin van 1692 , den oppasser , die hem dagelijks eten bragt , maar nu , wiji hij zijne taak niet had afgewerkt , hem voorbijging , zoo met een vuurtest of confoir op het hoofd , dat hij dood ter aarde vie!. H o 1 werd voor dezen moord voor sche­penen to Rotterdam geworgd en ter dood gebragt. Zie Europ. Mercurius Febr. 1691 , bl. 56-59 , 1692, bl. 158; Sylvius, Vervolg op Aitzema, D. III. B. 31, bl. 17, 18; Wa­genaar, Amsterdam, D. VI. bl. 169-177; van Wijn, Ilijvoegs. en Aanmerk. op Wagen a a r , D. XVI. bl. 32 volgg.; K o k, Vad. Woordenb., D. XX. bl. 651 volgg. HOL (Luitenant) behoorde tot de dapperen , die in Julij 1674 eene poging waagden , om het eilandje Middelweert to bemeesteren. Hij werd gekwetst , krijgsgevangen en naar Grave vervoerd. C hamilly liet de officieren hunne degens en sjerpen behouden , betuigende zijne achting voor lieden , die zich zoo braaf hadden gedragen ; en de luite­nant H o 1 ontvin a van den Franschen intendant zijn zilve­ t' ren degen en kostbaren draagband ten gesehenke. Zie Bosseha, Natl. Heldend to Land , D. II. hi. 182, 184. HOLAART (J.) omtrent 1710 to Dordrecht nit den deftigen stand geboren , was portret en glasschilder en graveerde ook in Mezzo-tinto. Zie Immerzeel, Lev. en werk. der Boll. en Vlaams. Kunsts. D. II. bl. 45. HOLANDA (ALBERTO DE) een Nederlandsch glasschil­der , die in het midden der 16e eeuw to Toledo veel van die werden vervaardigde en later met zijn zoon N i c o-la a s de Hollanda naar Avila vertrok , om er hunne kunst voort to zetten. Zie Kram m , Lev. en work. der Roll. en rlaams. Kunstschild. , D. III. bI. 711. HOLANDA (GinALDo of GIRALTE) een Nederlandsch glasschilder , die in het midden der 16e eeuw in Spanje vele kerkglazen schilderde. Nog zijn er in de kathedrale to Cuenza aanwezig. Zie Kramm, Lev. en work. der !loll. en Vlaams. Kunstschild., D. III. bl. 711. HOLANDA (MARTIN° D') ook Martino d' An versa door Vasa r i genoemd , heette eigentlijk Marten van Gend, bloeide in het midden der 15e eeuw , was waar­schijnlijk een leerling van de gebroeders van E ij c k , doch behoorde zeker tot de school der vroegste olieverw­schilders. Zie Kram in, Lev. en work. der Boll. en Vlaams. Kunstschild., D. II. bl. 660 . 661. HOLANDA (NIcoLAAs DE) zoon van Alberto voor­noemd , oefende to gelijk met zijn vader in Spanje de kunst van glasschilderen uit. Zie Kramm, Lev. en work. d,er Boll, en Vlaams. Kunstschild., D. III. bI. 711. HOLANDA (Rommo DE). Doze kunstenaar was hof­schilder van Philips II en III. Van zijn work is geen spoor meer to ontdekken ; K r a m m gist dat het waar­schijnlijk fresco's of versieringen waren , die in den bouw­stiji der paleizen werden aangebragt , en bij de veroude­ring daarvan , vervallen en to loor zijn gegaan. Zie K r a in m , Lee. en work. der Boll, en Vlaams. Kunstschild., D. III. bl. 717. HOLBEEK (NIKLAAs) waarschijnlijk een Noordhollan­der , was een watergeus , die zijn zege bezoedelde door zijn plunderzucht en wreedheden. Wij ontmoeten hem to Brielle en Enkhuizen. Toen hij kapitein was onder Sono y, hebben vooral de Noordhollanders het nadeelige zijner plunderzucht ondervonden. Zie B o r , .Ned. fist. , B. V. bl. 291 , B. VI. bl. 374; van G r o­n lug en, Geschied. der Watergeu.zen , bl. 252. HOLCK (CATH/U.1.3=n WILLEMSDR. VAN DER) werd den 18 Maart 1648 in het schildersgild te Leyden ingesehre­ven en stierf in 1651. Van deze schilderes is niets verder bekend. Zie Navorscher , D. V. bl. 94. HOLDINGA (GABnE) , grietman van Oost-Dongera­deel , een vetkooper. Hij onderteekende in 1443 het corn­promis, waarbij beide partijen, moede van den onderlingen twist en tweedragt en op aanzoek van vredelievende mannen , zich verbonden , alle geschillen , welke binnen de laatste jaren ontstaan waren , binnen 's lands op eene ge­schikte wijze of te maken , dock, zoo zuiks niet kon geschie­den , de kennisneming en de beslissing er van aan den raad van Groningen op te dragen. Hij was gehuwd met Tjemck Mockema, en over­leed in hoogen ouderdom , vermoedelijk in 1489. Zie Sminia, Nieuwe 1Vaaml. van Grietmannen , bl. 77. HOLDINGA (Bern) of van Holdi n g a, zoon van Wilko Holdinga, kleinzoon van Botte Holding a. Hij genoot eene geleerde opvoeding ver­kreeg eene uitgebreide belezenheid in de Latijnsclae en Grieksche schrtjvers ,' en deed eene buitenlandsche reis , waarop hij kennis maakte met den beroemden ge­ographist C o n r a d u s P e u t i n g e r, wiens kaart hij to Turin zag. Bij de komst van Alva vlugtte hij met vele andere Protestanten naar Emden. Hier gat' hij zich aan letteroefeningen over en vervolgde het onvoltooid gebleven werk : De origine , antiquitate et situ Phrisiae waaraan hij in 1564 begonnen was. Behalve dit werk vermeldt S u ffridus Pe t r u s nog van hem een naamlijst van Friesche woorden , die met de Grieksche taal overeenkomen. Hij huwde in 1535 Hack Feijes dochter van Eysinga en stierf in 1577 te Emden. Zie Suffr. Petrus, de Script. Fris., p. 390; Va1er.Andreas, Bitt. Belg., p. 75; F o p p e n s, Bibl. Belg., T. I. p. 141; S c h w a r t­zenberg, Chartert. van Friesland , Ial. op D. II. IA. 68,84 volgg. de Wal, Orat. de Clar, Fris. Jurisc. , Annot., p. 18; te Water; Verbond der Edelen , D. II M. 467 ; de Vrije Fries , D. VIII. M. 384 volgg, HOLDINGA (Wiuto) zoon van den bovengemelde studeerde te Leuven , werd raadsheer van bet hof en deel­genoot van het Verbond der Edelen. Hij vlood naar Emden, werd naderhand ingedaagd en gebannen. Na verloop van eenige jaren keerde hij naar zijn vaderland terug , waar hij zich vooral op de beoefening der natuurkunde toelegde. Hij heeft verschillende werken in dat vak in hands. nage­laten, die door S u ffr idus Pe trus en na hem door Val. An d r e a s en Fo p p e n s zijn opgenoemd. Driemaal is hij gehuwd : eerst met Tet Sj aar d a m a, te Rinsumageest begraven, naderhand met Haring R o o r d a , in 1574 to Bremen overleden , bij welke hij versoheidene kinderen won , o. a. F eio, een jongeling van groote verwachting , vroeg gestorven ; eindelijk met Helena Bunau, weduwe van Idzerd Douma. Zie Saffridus Petrus, de Script. Fris. dec. XIII. 4, p. 232, 233; Valerius Andreas, Bibl. Belg., p. 80; Foppens, Bib/. Bag., T. I. p. 141; Vigl his a b A yt ta, Epp. , p. 400, 428; Winsemius, /list., Lib. I. p. 72, 83, II. p. 90, 115; Charterbi van Friesland , D. III. bl. 752; te Water, Verbond der Edelen , D. II. bl. 467 volgg., D. III. bl. 543; de Wal, Orat. de Clar. Fris. Jurisc. annot. , p. 18; Seheltema, Staatk. 1Ved., I, 470. HOLL (GEoRGE vAn) een uitstekend Duitsch krUgsover2 ste , die men te vergeefsch zocht over to halen om P h i • lips II to dienen ; over het tweede huwelijk van W ill e m I te Dresden onderhandelde ; den koning van Denemarken tegen Zweden diende ; raadsheer van den eersten werd ; in de vergaderingen to Breda en te Hoogstraten , tegen­woordig was ; het plan opvatte deel to nemen aan den oorlog tegen de Turken doch , na geweigerd te hebb en bij de hertogen van Parma in dienst to treden , de zijde van den prins van Oranje koos , wien hij gewigtige dien­sten bewees , terwijl hij tot belangrijke zendingen gebruikt werd. Zie Groen van Prinsterer, Archives de la ?liaison d'Orange-Nassau , T I. p. 22, 50, 51, 60, 81, 82, 98, 160,162, 278,399, T. II. p. 23 sv., 27, 38 , 122 sv., 155, 176, 177, 203, 271 sv., 405, T. III. p. 231, 259, 260, 343, 344, 340, 358, 392; vander Haer, de initiis tumult. 13e1g. , Lib. II. p. 204, 205; B ur­gundius, Hist. Belg.. p. 117; Lfeuteri Res Belg., p. 398;Bor, Ned. Oorl. , B. IV. IA. 141; Te Water, Verb. der Edel., D. I. M. 133 , 139. HOLLAND (HDTDRui) of Henrieus Ho llandus, werd in het graafschap Northampton in Engeland gebo ren legde zich to Eaton op de letterkunde too , studeerde (1565) te Oxford , werd meester in de vrije kunsten en , verwierf zich reeds toen roem door zijne Latijnsche poezy. Hij weigerde elke akadernische betrekking , verliet het door ketterij besmette Engeland , begaf zich naar de Neder­landen , en werd , na eenige steden van Vlaanderen be­zocht to hebben , in 1573 seminarist to Douai. Vervolgens werd hij baccalaureus in de godgeleerdheid en liet zich tot priester wijden. Ten gevolge der onlusten verliet hij in 1578 Douai en nam zijn intrek in het Engelsch collegie to Rheims , waar hij met toejuiching predikte en aan de Engelsche overzetting van den bijbel arbeidde. Eenige jaren later vertrok hij als missionaris naar Engeland , werd naar Douai terug geroepen licentiaat in de godge­leerdheid , en onderwees deze wetenschap in het collegie van Marchiennes , waar hij den 28 September 1625 , in den ouderdom van 72 jaren stied. Hij schreef: De sacrificio Missae , liber onus , Duaci 1609 , 120. Urna aurea ; sue Expositio in Sacro-Santam Miasma , Duaei 1612 , 120. Arca novi Foederis in sacro-sanctae .31issac Canone reprae­ sentata , Antv. 1615 , 120. Carmina diversa (verspreid). Hij nam deel aan de uitgaaf der werken van Thomas Staple t o n , Paris, 1620 , en schreef er het Leven voor. Zie Valer. Andreas, Bibl. Belg., p. 75; Foppens, Relg., T. I. p. 60 ; Wood, iithen. Oxon., T. I. col. 499 ; D o d Church History etc., T. II. p. 382; Paquot, Mena. pour servir d rilist. Litt. des buys-Bas , T. 111. p. 171. HOLLAND (DIRK) burgemeester van Amsterdam , was een vermogend man , wien hertog Jan van Be ij er en in 1422 verlof gaf om uit zijn eigen middelen een gasthuis to stichten binnen de stad , tegen over de Heilige Stede , en dus op of omtrent de plaats van het tegenwoordige Burger-weeshuis , en een altaar op to rigten in de nieuwe parochie-kerk der Lieve Vrouwe-, die nu de Nieuwe-Kerk heet , en in het jaar 1414 door Willem Eggert, beer van Purmerende , gesticht was. Kort hierna word Dirk Holland 's hertogen raad. In 1423 werd hij , benevens Jan Jan He i n e n s z o on , schout der stad Amsterdam , door hertog Jan van Be ij er en gemagtigd tot het bijwonen van een dagvaart to Elburg , waar over eon verdrag met de Friezen van Oostergo en Westergo stood gehandeld to worden. 'Het gelukte hun den 21 Maart 1424 een verdrag to tref©n , waarbij bodongen word , dat de Friezen hertog J a n voor beer erkennen en hem de gewoonlijke heeren regten betalen zouden. Zie H ier is, Charterb., D. IV. bl. 563 , 640, 662, 715, 717, 726 ; W a genaar , Amsterd,, D. II. bl. 215, 220, 222, 228, D. VIII. bl. 409. HOLLAND (A.), kapitein ter zee, had het bevel over den Wassenaar in den zeeslag van Kamperduin, 11 October 1791. Zie J. C. de Jon g e, Neerl. lieldend. ter Zee, D. II. bl. 163. HOLLAND (HEYNRIC VAN) dichter uit het eind der XIIIde of begin der XIVde eeuw. Achter bet hands. van Maerlant: Der natueren bloeme , weleer bet eigendom van den heer Visser, vindt men eene beriinade verhan­delin 0. van slechts twee en een halve bladzijde , elk van ° twee kolommen sprekende over do Kragt der Inane ; op bet einde leest men : flit makede van Hollant Heynric Die daerommc makede een stir Eer hyt in Duitsche dus heeft bescreuen. God gheue hem tewelike leuen ! Ende hem alien , die thoren lesen ! Amen ! Ie staes' af met desen. In dit stukje meet de dichter , volgens den geest dier tij den , het gevaar of ongevaar der ziekte af naar de teekenen, in welke de maan zich gedurende dezelve beyond. Het is onzeker of de dichter een Latijnsch of Fransch voorbeeld volgde. Er bestaan twee handschriften van, een in de koninklijke bibliotheek te 's Hap en een in die van het koninklijk Nederlandsch instituut to Amsterdam. Zie van Wijn, Mist. ilrondst., D. I. bl. 307 •, Hoffman von F a l l e r s l e b e n, florae Belg. , Th. I. S. 120; None, Geschichte der Niederl. Volkslit. , S. 339. HOLLAND (JAN VAN) , dichter , waarschijnlijk uit het laatst der XIIIde of bet begin der XIVde eeuw. Eenige regels van zijn gedicht van den verwenden Keyser vindt men bij Mon e S. 127 zijner Geschichte der Niederl. Volkslit. HOLLAND (STEVEN VAN). Zie STEVEN VAN HOL­LANT. HOLLANDE (ANTOINE DE) , in 1480 Lorschilder te Lissabon in Portugal. Zie le Comte de la Borde, los Dues de nourgogne etc., Paris 1849 , Introd. p. CXXXII; Kramm, Lev. en work. der Eoll. en Vlaarns. Kunsts. , D. III. bl. 711. HOLLANDER (J. D') werd den 24 December 1785 te Gend geboren , was achtereenvolgende zangmeester bij de St. Jacobs- en St. Salvators-kerk , bij welke laatste hij de opvolger was van zijn vader , die ook zijn leermeester geweest is. Hij hielp de maatschappij d' Harmonie de St. Cecile stichten , en geleidde haar meer dan eenmaal als een ijverig en kundig orchestmeester tot de zegepraal , bij de groote muzijkale mededingingen die te Brugge, Brussel , Rijssel enz. plaats hadden. Hij legde zich reeds vroegtijdig toe op het muzijk-componeren en verwierf teregt veler goedkeuring. Men is hem een groot aantal Romances , Duos, Trios en Quartetten verschuldigd; maar onder zijne werken, die tot den eersten rang behooren, telt men de volgende composition : .Hymne a la reconnaissance chantd par la Socie'td de Bt. Cecile , a Gand en 1814. Motet dune messe exe'cutde le 28 Fevrier 1819. Mem et chant de .Noel, .Ianvier 1818. .Messe , faite a l'occasion du placement dans l'Eglise du St. Sauveur,, en 1830 , d'un Tableau , execute par N. van Hanselaer. De Motet Quis sicut Dominus, die hij in 1836 schreef, gaat voor zijn meesterstuk door. In 1819 dong hij mede naar den muzijkalen prijs , uitgeloofd door de vierde klasse van het koninklijk Nederlandsch instituut , welken de beer Surmont behaalde , schoon d' 11011 anders stuk met den grootsten lof word vermeld. BU eene dergelijke geleo: en- r held verwierf hij to Antwerpen , in 1828 , den tweeden prijs , zijnde de eerste aan zijnen vriend J. Mengal ten deele gevallen. Nog in de kracht des levens en geheel levende voor de toonkunst , had men hem een langere loopbaan toegewenscht. Een treurig verschil in staatkundige gevoelens, verwijderde hem uit de toonkundige maatschappij, die hij tot hiertoe zoo wel bestuurd had. Het verdriet daarover had op zijne gezondheid aanmer­kelijken invloed , en in Januarij 1840 overleed hij in den ouderdom van 54 jaren aan een kankerachtige kwaal in de long, die haar geheel verwoestte. Zie Konst-en Letterb. 1840, D. II. bl. 97 , 98. HOLLANDER (JAN D') of Joan d' Hollanderius, word in het eind der XVIde eeuw to Gend geboren , omhelsde den kerkelijken stand en word kanunnik van St. Waltrude te Bergen in Henegouwen. Ook was hij pronotarius apostolicus en beldeedde in 1621 en 1624 beide betrekkingen. Hij was een vlijtig beoefenaar der geschiedenis en vooral van de heraldie. Hij gaf in het licht : Dionysii Harduini Dissertatio de Nobilitate universim acquirendel , augendei , nzinuendel , collende , Antv. 1621 40., voorlooper van zijn werk De Nobilitate Flandrice , dat echter niet is verschenen Memoires de Jean d'Hollander, Chanoine de sainte Wauldru sur la Re'volte des Ganthois en l' an 1539 , contre Charle V , Empereur des Ronzains , et Monarque des Espagnes , leur ligitime seigneur, dents Pan 1547. Ex. ins. Bibliotheca D. Jo. B. Achil Godefroy, , Directoris Camerae rationalis Insulensis , la Haye , 1747 40. Dit werk wordt door Paquot aan Dionysius Har­duin us toegeschreven. D. Holl an d e r zou er slechts de vertaler van zijn geweest , doch zulks wordt betwijfeld door de Wind. Hoynck van Papendrecht heeft het ook uitgegeven in T. III. p. II. p. 239 seqq. van zijne .Analicta met een Praefatio. d' Hollander liet nog in hands. na : Compendium , praecipuaque facta Abbatum Sancti Bavonis. De Vitis Praesidum Sanctioris Concilii in Belgio. De Vitis Praesidum Concilii Provincialis in Ilandrid. Deze 3 hands. zijn getrokken uit de nagelatene hands. van Denys Hardouin. Zie Valerius Andreas, Rib:. Delg., p. 81; Paquot, Mom. pour servir Litt. des Pays-Ras , T. VI. p. 385 , T. VIII. p• 381; de Wind, Rib!. van Narl. Geschied. , D. I. bl 365, 578; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letter. en Wetens. D. 111. bl. 50. HOLLANDER (HANS of JAN) werd in 1494 to Ant­werpen geboren, was voor zUn tijd een voortreffelijk land­schapschilder , die de natuur met de uiterste getrouwheid nabootste. Zijne vrouw (volgens van Mande r was hij de tweede man van de moeder van Gilles v an C onincxlo y), bezocht in Brabant en Vlaanderen de markten met eene schilderijkraam en vond daarin rijkelijk haar bestaan. Hij stierf in 1553. Zijn portret vindt men in de verzameling van schildersportretten van H. H o n d i u s in 40. waarnaar het bij van Mander in 80. voorkomende genomen is. Zie van Mander, Lev. der Schild , bl. 90; Immerzeel, Lev. en werk. der !loll en Vlaams. Kunsts , D. II. bl. 45 ; K r a in m , Lev. en werk. der Boll, en rlaams. Kunstsch., D. III. bl. 711. 11OLLANDT (Ronurr) , van Boston in het graafschap Lincoln , en zekere Sider geg, Engelsche loodsen , met de gelegenheid der rivier van Londen naauwkeurig bekend, wezen in 1667 's lands vloot den weg in die gevaarlijke wateren. Den 20 November 1670 werd Hollandt door de algemeene staten , na het advys van den luitenant admiraal de R u ij t e r en der afgevaardigden der admirali­teiten ingewonnen to hebben , een som van 200 zilveren ducatons toegelegd „in erkentenisse van zijne gedane diensten, als loods, in den vorigen oorlog, en van zijne menichvoudig geledene ongemakken." Hij was waarschijnlijk dezelfde met kapitein Hollandt, die in 1672 in den Tower werd opgesloten , omdat hij in den toenmaligen en vorigen oorlog in Holland gediend had en als spion gebruikt was. Zie J. C. de Jonge, NeOrl. Heldend. ter Zee , D. I. bl. 410, 411. HOLLANDUS (IsAdc) en zijn zoon Johan Is a de waren twee beroemde scheikundigen der XVde eeuw (volgens Grotius bloeide de laatste omtrent 1440). Hij werd to Stolkwijk in den Krimpenaarwaard geboren. Stahl en anderen der kundigste chymisten van lateren tijd maken grooten ophef van hunne schriften , en de Encyclopedisten deelen mede dat ze op de metalen gewerkt hebben en dat men hun de daartoe aangewende vlam moet dank weten; dat Par acelsus een gedeelte zij chymische kundigheden en vooral zijne beroemde leerstellirig, der drie beginselen aan hun verschuldigd is. Ofschoon zij met den alchemistischen geest hunner eeuw besmet waren , is het zeker dat zij zulke belangrijke proeven namen , dat niet alleen Par acelsus in de XVIde , maar hetgeen veol nicer zegt , de beroemde Boyle in de XViIIde eeuw z© nabootsten en de eer bekwamen , die eigentlijk den een­voudigen Hollandus toekwarn. Para celsus moet zelfs geheele plaatsen uit I s a i c letterlijk hebben naaeschreven en voor zijn werk hebben doen doorgaan. Ondertusschen werd deze laatste , die zich zoo het schijnt met ter woon in Vlaanderen nederzettede , vergeten, terwij1 de naam van Paracel s-u s door geheel Europa we&galmde. Zij muntten vooral uit in de kunst van emailleren en het namaken van edelgesteenten. Het is zonderling dat Boer h a a ve, van wien men zou verwacht hebben , dat hij , ter eere van zijn vaderland en van de scheikunde , iets meer omtrent hem zou hebben opgeteekend , ben wel in zijn Elenzenta Chemica meermalen aanbaalt , doch in de geschiedenis dier wetenschap , welke het systematische gedeelte voorafgaat , niets anders van hen zegt , dan dat zij uit het Hollandsch stcdeken (oppidulura) Stolk geboortig,verscheiden alchemistische boeken geschreven hebben, in welke vele allerzonderlingste proeven voorkomen , waarna hij eenige weinige hunner geschriften optelt , van welke de wetenschap der chymie er een uitmaakt. L e n g l e t du Fresno y, vermeldt in zijne Philosophie Hermetique tien verschillende chemisehe , alchemische en botanische geschriften , waarvan negen op naam van Isaac Hollandus, en een van Johan Isaac , meest in de XVIIde eeuw in Duitschland, Zwit­serland en hier to lande uitgegeven , en op ddn na , dat in 't Hoogduitsch vertaald is , alle in het Latijn. Zij zijn Joh. Isaaci Hollandi, Fragmenta quaedam chenzica, a Combachio edita , Gesmariae 1647, 120. Isaacus Hollandus, de triplici ordine Elixiris et Lapidis Theoria met het Denariunz Medicunz van B e r n. Pe no tus , Bernae 1608, 80. Opera vegitabilia, ad ejus alia opera intelligenda neces­azria , ubi de Quintis essentiis Vino que agitur , ut de Elixire vitae, mellis essentia , rore solis , Panacaea , Saccharo etc. ilineralia Opera seu de lapide Philosophico duo libri Middelb. 1600 , 80. Opera universalia et vegitabilia , sive de lapide Philoso­phorum quae reperire potuerunt omnia , Arnh. 1617 , 80. Libellus rarissinzus, dictus secreta revelatio verae operationis manualis , pro universali opere et lapide sapientum , sicut filio suo M. Johanni Isaaco Holland° , e Flandria , paterno aninto fidelissimo , nzanu credidit. De lapide philosophica, Francof. 1669, 80. Alius libellus semper secretissinze servatus et servandus , tractans occultata in Arte , dictus , Manus philosophorum secreta et occultata etc. Opus Saturni, met den Currus triumphalis Antimonii van Basilius Valentinus. Bariores Chenziae operationes , Lips. 1714 , 80. B o e r ha a v e zegt van vader en zoon beide , dat zij „varia scripsere Akhemica , de lapide Philosophorum , scientia chemiae , de projectione infinita , de mineralibus et vera metallaruna Metamorphosi, de vino , de vegetabilibus et aliis." Zie Moreri ad h. v. ; Anton Nivi, Lib. V. C. 91, /frt. Pitri­aria ; Boerhaave, Elem. Chem., T. I. p. 18; LengletduFre­n o y , Ilist. de la Philos. Bermet., T. I. P. 231, T. III. p. 191 ; Neerman op de Groot's rergel. der Gemeeneb., D. III. bl. 157; van Kampen, Gesch. der Pied. Lett. en Wetens., D. I. hi. 95; 4anhangsel op Nieuwenhuis, o. h. w. Isaac; Dr. Idensee, Oude- en Middel-Geschied. van de Geneesk., bl. 355. LIOLLANDUS (J.), kunstschilder to Antwerpen omtrent 1570 , wiens portret vermeld wordt door Muller, Cat. vin portretten. HOLLAR (LEENDERT Dnuez.) of HoIlare, Hollaer, H o 1 I a e r t, vice-admiraal van Zierikzee , bewees de stad Zierikzee gedurende het beleg van 1576 gewigtige diensten; vier zijner huizen leden groote schade , doch in 1586 werd hij door W i 11 e m I schadeloos gesteld. Zie van der V e 1 d e , Tweehonderdj. jubelfeest , bl. 56 , 73 , 175. HOLLAR (MARINUs) of Hollar e, Hollaer, Ho 1­la e r t , van Vlissingen, een dapper zeeheld, die den lande gewigtige diensten heeft bewezen. In den slag voor Gibraltar , welke 's lands admiraal Jac o b van H e e m s­ker k het leven kostte , was hij als kapitein van een oorlogschip tegenwoordig. Sedert werd hij verheven tot vice-admiraal van Zeeland. Toen de Spanjaarden in 1631 met een goed aantal schepen , onder het bevel van graaf Jan v an Na ssau, van Antwerpen afzakten om een aanslag op Zeeland te wagen voerde Ho Ilar het bevel over de staatsche vloot. Spoedig werd hij met den vijand handgemeen en dreef hen , na een hardnekkig gevecht , met verlies van veel yolk en schepen , op de vlugt. Fen schielijk opkomende mist gaf den vlugtenden gelegenheid in de zoogenaamde Mosselkreek binnen te loopen. H o 1 1 a r hen tot zooverre nagezet hebbende , liet voor de kreek het anker vallen. Des anderen daags gaf hij A bra ha m T u i n m an bevel den vijand op te zoeken. Welhaast kreeg hij twaalf sloepen in 't gezigt. Met behulp der kapiteinen Jan Jakobsz. Vlieger en Frans Jan s z. rigtte hij onder het yolk , dat de sloep bemande , een schromelijke slagting aan. Inmiddels klaarde de mist op. Hierop deed H o 11 a r sein om onder zeil te gaan, liep in slagorde met al zijne schepen op den vijand aan en bragt ze dermate in verwarring , dat verre de meesten , die door de vlugt zich zochten te redden , verdronken of in handen der staatschen vielen. Ook graaf Jan van Nassau, de prins van Barbacon, de graaf van B o s s u en eenige anderen moesten insgelijks de wijk nemen en ontkwamen het gevaar met een klein schuitje. Dus deerlijk liep deze onderneming of , over welke 's pausen gezant in de Nederlanden den zegen had uitgesproken met de woorden : ,,Gaat gij gezegenden, verslaat de gevloekten." Men verkreeg over de 4000 gevangenen , onder welken drie oversten of kolonellen , drie luitenant-kolonels , twee ritmeesters , acht en twintig kapiteins te land, elf kapiteins te water , negen luitenants to land , veertien luitenants to water , vier en twintig vaandrigs to land , zeventien sergeants, dertig andere officieren, zoo edjudants, stuurlieden , fouriers en daarenboven bekwam de staatsche vloot ze% en en zeventig vijandelijke bodeins. Er wierd een dank- en vierdag verordend , zes gedenkpenningen geslagen , een Latijnsch tijddicht vervaardigd en C o r­nelis Beukelaar, predikant to Veere , schreef een werk dus getiteld : Jehovah Nissi olte Keeten-slacks gedenckteeken ende baniere , opgericht tot gedachtenisse van des Heeren wonder... lyche verlossing en victorien der vereenichde Nederlanden ende ilisonderheyt van die heerlycke overwinninghe der conincklycke Spaensche dote, opde stroonzen van Zeelant, tusschen V ianen en Stavenisse , genaemt de Keeten ens. , door een benzinder des vaderlandts en Dienaer des Goddelychen woordts , Middelb. bij H. v. H elle n, 1631. Wij ontmoeten Hollar tusschen 1631 en 1637 nog op zee , de Duinkerkers veel afbreuk doende. Zijn sterljaar is onbekend. Zijne zonen volgden zijn voetspoor. G e r a e r t veroverde in 1630 een Duinkerksch fregat Jacob sneuvelde in 1646; van J a n zijn ons Been levensbijzonder. heden bekend. Zie Aitzema, Saken van Staat en Oorlog; Beteg van Bergen op Zoom , bl. 141 ; Lev. en tedrijf van Maurits, bl. 387 ; Lev. en bedriji van Frederik Hendrik , 1). 1. bl. 109 , 110 111 ; .ellemoires de T. II.; van den Bosch, Leven en Daden der Boort Zeeheld. D. II. bl. 4; Ileuville, Ilist. van Bolland, D. I. bl. 348; la R u e , Beldh. Zeel. , bl. 181 volgg.; G. van Loon, Nederl. Historic penn., D. II. bl. 197; A. van der Cappe1le, Gedenk­schrift. , D. I. bl. 641; Engelberts Gerrits, Gedenkstuk van Neérl. Ileldend. ter Zee , D. I. bl. 320; J. C. de Jonge, Neerl. Heldend, ter Zee , D. I. bl. 303, 372, 378, 379; Swalue_ Heldend. der Zeeuwen ter Zee , bl. 11OLLAR, (CoRNELls), H ollare, Hollaer, Holla, dapper zeekapitein , nam deel aan de togten en overwin­ningen van de Ru ij t e r tusschen 1665-1672. In het laatste jaar was hij bevelhebber van het advys jacht de Bruinvis. Zie Brandt, Lev. van de Ruiter, bl. 631, 654; J. C. de Jonge, Neerl. Heldend. ter Zee , D. I. bl. 378. HOLLAR (WENzEL of WENZELIUS) in 1607 to Praag uit een adellijk geslacht geboren. Ofschoon voor den tab-bard bestemd , was hij echter , na de verbeurdverklaring der goederen van zijne ouders , die in 1620 in den religie oorlog de partij van den winterkoning gekozen hadden , op twintigjarigen leeftijd verpligt zijn geboortegrond to verla7 ten , en leerde to Frankfort a. d. Main de behandeling van de graveernaald bij M a t t h a e u s M e r i a n. Omstreeks 1633 begaf hij zich naar Keulen , kwam , eenige jaren later , in kennis met den graaf Arundel, die hem met zich naar Weenen en in 1637 naar Londen nam , waar hij onderwijzer van de kinderen van koning Karel I werd. Na diens val, vlood hij naar Antwerpen, waar hij voor den broode moest arbeiden en vele afbeeldingen van Nederlanders en van Nederland zelven vervaardigde. In 1652 keerde bij naar Engeland terug , en bragt het por­tret van Cromwell in koper. Bij de troonsbestijging van Karel II behield hij de aanstelling als koninklijk teekenaar,, verloor bij den geweldigen brand van 1666 zijn have en goed , werd aan lord Hen d r i k Howard op diens refs naar Afrika toegevoegd en keerde in 1669 , na vele gevaren doorworsteld en veel gearbeid to hebben , terug , ontving slechts eene belooning van 100 pond ster­lings en overleed in 1677 to Londen. Volgens Kramm , die eon uitvoerig artikel aan dozen meester gewijd heeft , zijn zijne werken meest geGtst en met de burin on de drooge graveernaald opgewerkt; wist hij de haren der die­ren , pelswerken en insecten voortreffelijk uit to werken , en was zijn groote Katte kop het non plus ultra in doze kunst. Vele zijner land- en stadsgezigten zijn door hem zelven geteekend. Zijne werken worden op 2400 begroot. Een compleet exernplaar werd in 1828 to London bij John Thownley voor 2084 pond sterling , op de ver­kooping Verstolk van Soelen, Amst. 1847, 205 nommers voor f 2500 verkocht. G. V e r t u e heeft uitgegeven : Description of the Works of the ingenious Delineator and Engraver Wenceslaus Hollar , sec. edit., with additions, Lond. 1759 , en in Wenzel , Bescreibendes Verzeichniss seiner Kupferstiche von Gustav Part hey, Berlin , Verlag der Nicol. Buchhan­del , 1853 in 80. , worden 2735 prenten beschreven. In 1854 liet dezelfde boekhandel hier op volgen KurresVer­zeichniss der Hollarsche Kupferstiche enz. De hoer K r a m m ontdekte later dat er in ons land eene veel grootere ver­zameling van zijne werken voorkomt in de collectie van Hendrik B u s s e r u s, in 1782 to Amsterdam verkocht. Deze verzameling bestond uit 8 deelen en bragt f 1400 op. Ook vermeld de heer Kr a m m nog onbekende prenten van dezen meester. Zijne afbeelding is door hem zelven , naar de schilderij van Joan Meyssens vervaardigd en komt voor in het Gulden-Cabinet van de B i e. Zie Kram to , Lee. en •erk. der Boll. en Vlaams. Kunsts., D. IV. bl, 711; Konst• en Letterb. 1887 , NI., 49 , bl, 391. HOLLEBEEK (JAconus) , word in 1593 to Leyden geboren, in 1623 als proponent to Schermerhoorn beroepen, in 1632 predikant te Amersfoort , in 1636 te Amsterdam , waar hij den 30 November 1650 in den ouderdom van 57 jaren overleed. Hij schreef Lykreeden over 't afsterven van professor Heydanus , 80. Over den Parabel van den verloreu Zoon, Amst. 1646 40. Boetpredikatien, 120. Bundel predikatien, 8°. Geestekke krygsman , 80. Geestelijke Huijsman, 8°. Er bestaan van hem onderscheidene portretten ; o. a. eene van J. S u y d e r h o e f en P. G r o o s met een vierregelig vers een ander van Abraham Conradus, insgelijks met een , doch gelled verschillend Holl. vierregelig vers. Zie Soermans, Kerk. Reg., bl. 5, 31; Melchior Veeris, Chronol. Eccles. , p 75 ; van Bemmel, fieschrtjv van Amersf. , D. I. bl. 196 ; Wagenaar, Amsterd., D. VII. IA. 187 ; Glasins, Godg-el. Nederl. o. h. w.; Schot el, Kerk. Dordr., D. II. bl. 99, 780; Ma urik en Noord beck, Naamr. van Godgel Schrijv. ; Kok, Vaderl. Woordenb , D. XXI. bl. 1; A b c o u d e , 2Vaamr. van Ned. Doek. , Aanh. , bl. 109 ; Muller, Cat. van Portr. HOLLEBEEK (ANDREAs) „een man van priesterlijk go­slacht," en een vroom man , die , gelijk C h r i s t i a a n Scriver liever den ziel zalig dan honderd geleerd Wilde waken , was predikant to Hendrik Ido Ambacht (1677) en to Dordrecht (1688) waar hij in 1710 stied. Men ver­baalt van hem , dat hij vader H e 11 e n b r o e k dus aan­sprak „Domino , hoe komt gij aan zulk eon misselijken naam. Ik was liever Hemelbroek of Vrolijkhert geheeten." Hij maakte zich verdacht van de gevoelens der Hebredn to zijn toegedaan , doch hij wierp doze verdenking van zich of in zijn Wortel der Saken. Hij schreef Routyklagt over den dood van Maria Stuart , uyt Micha VII. v. 7 tot 10 , Dordr. 1695 , 4°. .Rustbed der Zaligen, Dordr. J. v an B r a a m, 40. Wortel der Saken, ontdekt door eenige aanmerkingen met .Mond en Pen , tot wederlegginge van een tegen-sprekinge over de Verklaringe van de 51 aideelinge in de Hervormde Chris­ telyke Catechismus , uit Matth. VI. : 12 , Rott. 1701 , 40. Als dichter heeft hij zich o. a. door een zeer middel­ matig dichtstuk : Op den Heren J. d'Outrein,veerdig schrivt­ geleerden , eerste mond-opening , over de afgesondenen onder hare broederen in Israel , bekend gemaakt. Zie Gedichtkranso gevlochten ter eere van Jacobus Fruytier en alto rechtsinnige worstelaers van hem, bl, 80; S c h o t e 1, Kerk. Dordr. , D. I bl 99; Glasins, Godgel. Nederl. o. h. vv.; Ypeij en Der­mout, Geschied. der Ilerv. Kerk , D. III bl. 144 der dlanteek Arrenberg, Naomi. van Ned. Bock. , bl. 193; Maurik en Noord­beek, Naamreg. van Godgel. Schrijv. ; Cat. J. H e r i n g a. HOLLEBEEK (A.) was predikant te Leyden. Hij schreef: Een natuurlijk nzensch in ziln valsehe gronden en een geestlijk mensch in zijne ongegronde bekommeringen voorgesteld, Leid. 1750 80. Naauwkeurig onderzoek , waaronz de bediening van het Evangelium niet meet. gezegend werd tot bekeering , Leid. 1757 80. Zie Sehotel, Kerk. Dordr. , D. II. hi. 780; Arrenberg, Naamreg van Ned. Bock. , bl. 194. HOLLEBEEK (PETRusl, breeder van An areas Ho l­lebeek predikant te Dordrecht , werd den 26 September 1646 te Leyden geboren , vergezelde , na voleindigde akademische studie , in 1670 den ambassadeur Hier o­nymus van Beverningh naar Madrid. Op zijne terugreis bezocht hij Geneve en leerde er den vermaarden godgeleerde T u r r e t ij n kennen. Te Parijs ging hij vriend­schappelijk met C 1 a u d e , predikant te Charenton om. In 1672 vertrok hij naar Engeland, als beroepen predikant bij den ambassadeur Johan M ee r m a n. Hier bleef hij slechts zes weken en keerde den 10 April van dat jaar terug. In dit jaar werd hij andermaal tot predikant bij den ambassadeur naar Spa* en te gelijk te Valkenburg beroepen. Hij nam het beroep to Valkenburg aan , vertrok in 1675 naar Alphen , in 1679 naar Alkmaar , in 1680 naar Leyden , waar hij in 1684 onderregent en in 1707 regent bij het staten collegie werd en den 4 Februarij 1709 stierf. Robber t u s Aemili us hield eene lijkrede op hem , naar aanleiding van I Joh. XI : 17 , die in druk is uitgegeven. Hij huwde in 1677 1. Sara Haan, wed. Anthonie van de Vin; in 1704 2. Magteld Schol­ten, wed. Samuel van der Helft; in 1707 3. Cor­nelia Maersche, wed. Marcus Penne, predikant to Lede , en laat twee zonen na , Jacobus, predikant to Wieringerwaard (1709) , Medenblik (1718), Middelburg (1741) , overleden 9 Maart 1764 , oud ruim 72 jaren en J e r e m i a s, (die volgt). Tot zijne geschriften behooren : een Predikatie over Rona. I : 17 en een Bundelke leerredenen , behelzende 7 predikatien over I These. IV : 13-18 gr. 80. , waaronder een op het afsterven van A. Heydanus, in 1750 to Amsterdam bij P. Sehosehen So. herdrukt. Zie S oer mans, Kerk. Reg., bl. 61 , 00; Acad. Reg., M. 125 , 136; Brans, Naamreg., bl. 49; Veeris, Kerk. Alphab., bl. 100; A. Pars, Lierdersklagt van het herderlose Valkenburg , van wege het vertrek van P. II. na Alien 1675; Alfen's Ligtstvijmenis (Eclypsis) en Alkmaar's geluk, over het vertrek van P. H. na Alkmaar 1679; Pars, Katw. Oudked., bl. 293; Siegenbek, Geschied. der Leyd­sche lloogeschool , D. II. 285 , 283, 289; Kist en Royaards, Nederl. Archie voor Kerk. Geschied. , U. VIII. bl. 118 ; Glasius, Godgel. Nederl ; Schotel, Kerk. Dordr. , D. II. bl. 99 ; A b c a u d e, Naaml. van Bock , Aanhangs. , bl. 70 ; A r r e n b e r g , Naamreg. van Ned. Bock. , bl. 194 ; Boekz. der gel. wer. 1764 , a. bl. 365, 583, 584. HOLLEBEEK (JEREMIAS) , zoon van P e t r u s H ol­lebeek en Sara Haan, regent van het staten-collegie, was predikant te Haamstede , Leiderdorp (1720), emerit. 1740 , gestorven 1775. Hij sehreef: Bevorderlijk genadewerk, in de geloovigen gegrond op vaste en onbedrieglylce merkteekenen, met wegneminge van de groote zwarigheit der kleingeloovigen enz., Leid. 1755 , 80. Den traagen kerkganger tot fiver opgewekt door den god­vruchtigen kerkganger nevens de dierbaarheid van Godts woordt ieder op het hoogste aangeprezen , Leid. 1746. De zonde als oorzaak van Gods oordeelen over ons land aan yder tot a I-sari/0 voorgesteld , waarby gevoegt een kort begrip van Godts verbond met den vytverkooren zondaer , Leid. 1747 , 80. Twee Brieven , de een aan de predikanten , de ander aan de gemeentens van Nederland , Leid. 1748. De handelingen van een getrouw predikant met zijne genzeente in dichtmaat , Leid. 1747 , 80. J. van den Honert, De kerk in .Nederlandt beschouwt en tot bekeering vermaant , waarby gevoegt 1.8 eene verhandel. over dezel fde stof door Jerem. Hollebeek, rustend predikant te Leiderdorp , Leid. 1748 , 80. E'en natuurlijk nzensch in zijn valsche gronden en een geestelijk mensch in ziin ongegronde bekommering van zalig te worden , voorgestelt en ter toets gebragt aan Godts woordt , waarbij gevoegt is , de zonzer en de winter van een waar geloovige , Leid. 1750 , 40. Bevorderlijke genade werk, in de gelovigen gegrond op vaste en onbedriegelyke merk-tekenen; met wegneming van de groote zwarigheid der kleingelovigen , Leid. 1754 , 80. Alle praktikale werkjes en Mengelstoffen , Leid., z. j. , 6 stukjes, in 8°. - Zie Brans, Naamr., bl. 59; van der Aa, Nieuw Biogr. Anth. Woordenb., o. h. w. ; Scho t el , Kerk. Dordr. , D. II. bl 99 , 780 ; Glasius, Godgel. Arederl. , o. h. w.; Arren berg, Naaml. van Bock. , bl. 193; Abcoude, Naomi. van IVed. Boek. , Tweede "Ian­hangs. hi. 76 ; Boekz. der gel. wer. 1764 , a., bl. 586. HOLLEBEEK (EwALD) , zoon van J e r e m i a s Ho 1­G3 • lebeek, werd in 1719 to Haemstede geboren, studeerde to Leyden in de godgeleerdheid , werd predikant to Oost­kapelle , in 1745 te Charlois en Katendrecht en in 1747 te Middelburg van wair hij in 1752 als hoogleeraar in de godgeleerdheid to Groningen werd beroepen , waar hij zijn ambt aanvaardde met eene redevoering : De damnis quae praejudicia in rem theologicam inferunt , deque optima its occurrendi nzethodo, die hem als een zachtmoedigen en milden godgeleerden deed kennen , doch niet in den geest viel van velen , die het nog altijd tot pligt achtten het oude met hardheid voor to staan. In 1762 tot hoogleeraar te Leyden benoemd , opende hij aldaar zijn werkkring met eene rede­voering : De theologo non orthodoxo nisi vere pio (in het Nederduitsch overgezet, Leid. 1763, 40.) In 1764 sprak hij eene rectorale redevoering uit : De divinae revelationis in Belgio contenau atque causis ejus praecipuis (in het Nederd. overgebragt , Leid. 1766 , 40.). Reeds lang had hem de in zwang zijnde hoogst onvrucht­bare predikwijze gehinderd, en geergerd dat men in Neder­land hierin zoo ten achteren was en hij beproefde daarin eene verbetering te brengen door de uitgave van drie ver­handelingen (1768) : De optimo concionum genere , quibus ea divinas literas e suggestu sacro exponendi methodus , quae vulgo Anglicus dicitur , modeste discuditur , et siinul prin­cipibus , quae viri docti in contrarium adducunt , argumentzs placide vindicatur, die in 1770 (Lund. Bat.) nzultis animad­versionibus , turn illustrandi turn confirmandi gratia adjectis auctior herdrukt werden. Groot opzien baarde doze poging van den anders als zoo zachtmoedig bekenden hoogleeraar, en inderdaad zij was stout to noemen, want was het gebrek in de bestaande predikwijze zeer groot , de Hollebeeksche method° grensde naauw aan die der Doopsgezinden en. Remonstranten , en men leefde nog in de eeuw der ver­kettering. Geen wonder dat zij , behalven aan het grootste gedeelte der Leydsche predikanten, aan een ontelbare menigte Hervormde leeraars , die de Engelsche predikmanier be­schouwden als eene bron van onverschilligheid omtrent de geloofswaarheden en als een bron tevens van schromelijke ketterij, mishaagde. Onder de tegenstanders behoorde vooral M. V e r b oom, predikant to Dordrecht , die zich in de voorrede van zijn Getrouwe zielenraad aan de Christekke jeugd (Alk. en Dordr. 1769, 1770, 2 d., 40.) zeer ten voor­deele der oude predikwijze uitliet. Hierop antwoordde de hoogleeraar in den tweeden druk zijner verhandeling, waarop V e r b o am een open brief (M. Verboom ad V. Cl. Ew. Hollebeek, Epistola de aliquot in ejus dtssertatione locis etc. 1770) aan den hoogleeraar sehreef. De kort hierop gevolgde dood van V e r b o o m maakte een einde aan dezen twist. Hierop trad de Goudsche pre­dikant Take Sibelius in het krijt met een arnica epis­tola ad E. H. de optimo etc. , en toen de uitgevers der Vaderl. Letteroefeningen ook de Engelsche manier hadden aange'prezen , schreef hij een Epistolu iamiliaris ad auctores libri cujus titulus est , Vaderlandsche Letteroefeningen 1771, waarop deze het antwoord niet schuldig bleven (N. Vad. Letteroef. D. V. bl. 200-212). Hollebeek ontbrak bet echter niet aan bekwame hel­pers en hij mogt het nog beleven , dat de predikwijze in zijn tijd hoogst belangrijke verbeteringen onderging. Hij over-Iced den 24 October 1796. D. C. van V o o r s t hield eene lijkrede op hem , die het Licht ziet, Behalve de in den tekst gemelde werken ziet van hom het Licht zijne in 1780 gehoudene rectorate oratie de uti­lztate ex incredulorum contra sacras literas conaminibus in religionem Christianam redundante. Prof. H e r i n g a bezat van hem in miss. : Observ. Theol.-philol. in textus feriales, de conc. nzethodo et de curd pastor. 1764 , en Dr. G 1 a s i us bezit : Excerpta ex ore celeberrinzi viri E w. Hollebeek in theologicam dognzaticam. Zie D. C. van V o o r s t, Lisprede ; Y p e ij , Gesch. der Christ. Kerk in de XVIIIde Eezcw , D. VII. bl. 112 very. , D. VIII. bl. 645 very. ; Y p e ij en Dermout, Geschied. der Ned. Derv. Eerie , D. IV. bl. 60 ; B. Glasius, Geschied. der Ned. Christ. Kerk na de Eery. , D. II. bl. 161; van E i n e m , Kerk. Geschied. , D. III. St. II. bl 604; Kist en Royaards, iirehief voor Kerk. Geschied. voorn. in Ned. , D. 1V. bl. 260 , D. VI. bl. 218 , D. VIII. bl. 389 , D. IX. bl. 491 ; Ned Archief voor Kerk. Geschied. , D. I. bl. 124 ; Di. Barbey, Dedie. Bibl. Brent. Nova, Cl. III. fasc. III. Cl. 1V, fasc. II. p. 360 ; Hagana, T. II. p 425, T. III. p. 224; W. Broes, Lie Eng. Jlcrv. Kerk , D. II. bl. 148-157 ,G1asins, Godgel. Nederl. , o. h. w. ; Sehotel, Kerk. Dordr. , D. II. bl 100; C. Sepp, Proeve eener Fragm. Geschied. der Godgel. , bl. 65, 100; van Kampen, Debi. Geschied. der Ned. Lett. en Wetens. , D. III. bl. 181 ; te Wate r, Narrat., p. 226, 227; Siegenbeek, Geschied. der Leydsche Hoo­geseh. , D. II. bl. 208-209; Bouman, Geschied. der Geld. Hooges. , D. II. bl. 262; Boekz der gel. wer.; A r r e n b e r g, Naaml. van Ned. Bock. , bl. 194; Heringa, Cat. 11.1ss. , bl. 34. HOLLEBEEK (Josiks) , zoon van P e t r u s Ge org i Hollebeek, predikant to Schoonhoven (1652) en te Leyden (1660) waar hij in 1683 overleed , werd , na vol­eindigde studie in 1688 proponent , bekleedde acbtereen­volgend van 1690 tot 1702 het predikambt te Gapinge, Overschie , Deventer en Haarlem , van waar hij in het laatstgemelde jaar beroepen werd te Amsterdam , waar hij den 13 Julij 1726 stied. lHlij was een geleerd man , die echter geen schriften naliet. Zie Soermans, Kerk. Reg., bl. 45 , 51; 'V e eris , Kerk. Allah. Ills. very , bl. 20 ; W a gen a a r , "bast., D. VII. bl. 492 ; Kok, Vad. Woordenb., D. XXI. bl. 1; Schotel, Kerk. Dordr., D. 1. bl. 100. HOLLEBEEK (PETRus) zoon van Josias Holle bee k, in 1696 te Overschie geboren , studeerde te Leyden , werd in 1719 proponent , en in 1721 door zijn vader als predi­kant te Loenen bevestigd. Dertien jaren had hij deze gemeente bediend , toen hij deze standplaats met die van Kampen verwisselde, van waar hij in 1742 naar Amsterdam 'werd beroepen , waar hij den 14 Julij 1750 overleed. Id ij gaf in het licht : Predicatien over Hebreen XIII. 7 , 8 , en over het XV Cap. van Lucas , 40. Hij beschonk de Leydsche hoogeschool met zes marme­ren afbeeldingen , hem vroeger van Smyrna toegezonden. Zijn portret bestaat o. a. geschilderd en gegraveerd (1746) door Philips Endelich, met een vers van J. de la Fontaine. Zie Veeris, Kerk. Alph. , bl. 23; Wagenaar, //mt., D. VII. bl. 404; Kok, Vad. 1Toordenb., D. XXI. bl. 1; Schotel, Kerk. Dordr. , D. II. bl. 600 , 780 ; 0 u den dor pii Orat., p. 38 ; Des­criptio leg. Papenbr. p. 78; te Water, Narratio , p. 70,Siegen­beek, Geschied. der Leydsche Hooyesch., D. II. bl. 124; A b c o u d e, Naamreg. van Ned. Boek., bl. 165; Muller, Cat. van Porte.. HOLLENHAGEN (HE:litmus) werd in 1704 predikant bij de Luthersche gemeente to Monnikendam , en deed den 18 October 1705 als zoodanig zijne intrede to Utrecht over Rom. XV : 29. Den 1 Sept. 1720 hield hij eene lijkrede op zijn ambtgenoot I. A. Velt gen (Salig­heid der dooden tnond- en schriftelijk versekert uit Openb. 14 vs. 13 , Utrecht bij Willem Kroo n). Hij ontsliep den 25 Maart 1740. Zijn ambtgenoot J o h. Arnol du s Veit g e n , broeder van den genoemde , bragt openlijk hulde aan zijne nagedachtenis met eene lijkrede over He­breen 13 : 7. Twee nagelatene jubelredenen , naar de omslagtige predikwijze van dien tijd to beoordeelen , zijn bewijzen van zijne veelomvattende kennis en echt protes­tantschen zin. Zij zijn getiteld : De burgerlgke en godcielijke dienst der Christenen ver­nieuwt en staande gehouden op het jubelfeest der Re formatie , over Matth. XXII vs. 21, Utrecht 1717 (met vele belang­rijke bijlagen) , 40. Het hemelsch jubild uitgebreid op het tweehondertjarige belydenis-jubild der Euangelische Kerk , in eene Leerrede over Luc. XV vs. 7 en 10 , tot viering van het tweede Eeuw­ gety der geloots Belydenis op den Ryksd g te Augsburg den 25 JOU 1530 overgelevert , Utrecht 1730. Zie A. Paauw, Earopa's Lutherdom , bl. 386; J. C. Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, MA.. tot de Geschied. der Luth. Kerk , D. I. bl. 112 , D. V. bl. 68, 78 , D. VII. bl. 65 , 81. HOLLINGERUS (HEN.Ricus) werd in 1598 , als propo­nent , tot eersten predikant beroepen te Schenkerschans en vertrok in 1616 naar Grave. Ter nationale synode geciteerd, hield deze hem om zijn vrijmoedig antwoord als gevangen. Ook zijn ambtgenoot te Grave, P a l u d a n u s , was Remon­strantsch. Hij word in 1619 ontzet , met ander° geci­teerden naar Waalwijk gebragt , kwam van daar te Ant­werpen (in het scheiden der tweede vergadering) den 24 Februarij 1621 , met Lomannus, waar toen eene ver­gadering van de directeuren gehouden werd , om de confessie hun voor te lezen en hunne bedenkingen te hooren. Zij hadden enkele aan merkingen , die tot verbetering leid­den , en op hun voorstel werd de confessie door E pi s­copius 'met een epilogus gesloten. Voor de drie laatste maanden van 1621 werd hem de bediening van Amersfoort, Bunschoten en Woudenberg opgedragen. In 1622 schreef hij de Spongia Erasrni oft Uitwissing der Lasteringen van Justus Leeuwius. De vergadering in de schuilplaats 1624 stelde hem met Borrius, Lan sbergen en Sapma, aan tot provisionele klassikale gedeputeerden , aan wie onder anderen de bezorging der kerken en der correspon­dentie werden opgedragen. Hij nam toen voor vier maan­den de bediening voor Alkmaar , Wormer en Schoorl aan. Den 27 November 1629 werd hij van Schoonhoven , in commissie , naar Alkmaar verplaatst. Volgens de Jong It werd hij na zijne herstelling in 1631 te Ter Wolde be­roepen en stied hij in 1636 ; doch volgens Tideman hielp hij in 1630 de gemeente te Tiel , werd hij in 1642 aldaar vast predikant , was in Augustus van dat jaar op de generale vergadering to Amsterdam , en werd hij in Augustus 1652 vervangen door Bernardus Craey­vanger. Zie Brandt, list. der Reform. , D. IV. M. 5, 722; Tideman, de Remonstr. Broederschap , bl. 288, 289; Kist en Royaards, Archief voor Kernel. Geschied. inzonderheid in Nederl. , D. 1V. bl. 9, 20, 54; de Jongh, Naaml. van Pred. in Gelderl., b1.330. HOLMANNUS (Jorams) Secundus, zoon van Joha n-n e s Holmannus de Eerste Luthersch predikant to Staden , werd aldaar in 1523 geboren , ontving eerst to Rostock en vervolgens to Wittenberg onderwijs, In de laatste plaats ging hij vriendschappelijk om met Phi I i p-p u s Melanchton, die niemand geschikter oordeelde dan Holmannus om de kinderen van den hertog van Saksen te onderwijzen. Na zulks met veel lof gedaan te hebben , keerde hij naar zijn vaderland terug , werd hij eerst predikant in de nabuurschap van en vervolgens te Staden zelve. Hier huwde hij teen hij drieentwintig jaren oud was , en verwekte kinderen , van welke de oudste , Johannes Holmannus tertius , zijn ambtgenoot to Staden werd. Ook deze huwde en kreeg drie kinderen , doch alien , zoowel zijne vrouw als kinderen en kindskin­deren stierven en hij was nog alleen overig toen curato­ren der Leydsche hoogeschool hem tot hoogleeraar in de godgeleerdheid beriepen. Hij vertrok in 1581 derwaarts , liet kort daarop Beke van Eden b u t t e 1 s uit Staden komen , huwde Naar en stierf den 26 December 1586 in de armen van Johannes Heurnius , en in de tegen.. woordigheid van Janus Dousa, Lipsius en Beima met hunne vrouwen. De hoogleeraar Cornelis de Groo t hield een Iijkrede en zijn vriend Janus D o u s a ver­vaardigde een Latijnsch lijkdicht op hem. Hij werd in de St. Pieterskerk begraven en vermaakte zijn bibliotheek aan de Leydsche hoogeschool. Brand t schreef: „Onder d'eerste Professoren der Theo­logic to Leyden, was ook Johannes H o l m a n n u s secundus , in 't stuk van de Predestinatie van 't gevoelen van M e 1 a n c h t on , der schoole aangepreesen door den vermaerden Theodor us B e z a , toen oordeelende , dat zijne , dat is de Melanchtonische Theologie to dese landen de bequaemste en stichtelijkste was. Van dese verhaelt men, dat hij in een openbaere disputatie tegens Done I­I u s , die de predestinatie naar 't gevoelen van de Geneef­sche kerke dreef , opentlijk seide : Vos facitis Deum ty­rannum et carnificem , dat is : Gij maekt Godt tot een tyran en beul." Zie Alma Acad. Leydensis ; J. Neursii 4th. Bat. Lib., C. XIII. p. 37, waar ook de Elegia funebris van Dousa voorkomt; Siege n­beek, Geschied. der Leydsche flooges., D. I. bl. 37 , 53, D. III. bl. 3, 66, 67; Grotius, Verantw. , C. III. p. 33; P. Bertii °ratio in obitum Arm. , p. 5; Dezelfde , Aenspraek aan Fr. Gomarus , p. 103; Tweede deel van de antw. op der Contrarem. Tegen vertoog , p. 18, 19, 23, 84; Brandt, Dist. der Ref., D. I. bl. 558; J. Regenboog,././ist. der Rem., D. I. bi. 26; Almeloocen, Bibl. Prom. et Latens, , p. 25 , 26. HOLMES (RoBBERT) , schout bij nacht in Engelsche dienst , vertrok in 1661 met een Britsch smaldeel naar do oostelUke kusten van Afrika en pleegde aldaar verschll­ lende gewelddadigheden tegen de Nederlanders. In 1664 werd hij op nieuw derwaarts gezonden , verrneesterde het bij kaap Verd liggend Nederlandsche eiland Goedereede , nam voor St. George del Mina elf Nederlandsche schepen weg , beschoot Kabo Corse en veroverde die sterkte , stak vervolgens naar Nieuw-Nederland in Amerika over, bemag­tigde deze veel belovende volkplanting , deed Tabago en St. Eustatius insgelijks voor zijne wapenen bukken en keerde na deze , in diepe vrede behaalde over winningen , naar Engeland terug. Den 19 Augustus 1666 werd hij met negen fregatten en andere ligte oorlogschepen, vijf branders en zeven kitsen, ruim van manschappen voorzien, binnengaats gezonden, om de talrijke aldaar liggende koopvaardijschepen te vernielen. Onder geleide van den eerloozen landverrader Lau r ens H e e m s k e r k, stevenden de Britten bet Vlie binnen en verbrandden 140 koopvaarders en plunderden Terschelling. Deze bevelhebber , wiens bedrijf op de kusten van Guinea en in de West-Indian aanleiding tot den tweeden oorlog tusschen deze gewesten en Groot-Brittannie had gegeven , zag zich in 1672 wederom bestemd om ook thans het werktuig to zijn tot bet aanvangen van den aanstaanden krijg. Hij kreeg namelijk bevel om de koopvaardijvloot , komende van Smyrna en andere oorden in de Niddel­landsche zee , en welker waarde op anderhalf millioen geschat werd, to veroveren , 't geen hem echter niet gelukte. Zie J. C. de Jon ge, Geschied. van Neérl. Zeew. , D. II. a. bI. 308 , b. bl. 374 , D. III. a. bl. 53. HOLOGNE (GEORGE) of Holonius, niet Hal on ius of Ha lowinus, zooals Val. Andreas, Foppens en S wee r t i u s hem noemen , werd in het midden der XVIde eeuw in het land van Luik , mogelijk in het dorp Hologne , niet verre van Luik geboren , en , na zich op de Griekscbe en Latijnsche taal , vooral op de dichtkunst , toegelegd to bebben , onderwijzer der kinderen van den graaf van B ax la imont; bezocht met hen de hoogeschool te Leuven , waar hij in de godgeleerdheid studeerde, eerst licentiaat en vervolgens doctor in dit vak werd. Hij be­kleedde eenige geestelijke waardigheden te Luik en was kanunnik der hoofdkerk to Kameryk. Hij gaf in bet licht Lambertias , Tragoedia Sacra , Antv. J. B e 11 e r u s , 1556 , 120. Laurentias Tragoedia Sacra , Antv. J. B e 11 erns , 1556 , 120. Catharina , Tragoedia Sacra , Antv. J. Bellerus 1556 , 120. Zie Loos C a 1 1 i d i u s , Ill. Germ. Script. Catal. , fol. F & F2 ; Sweertii Ash. Bat., p. 274; Val. Andreas, Bibl. Belg., p. 263 ; Foppens, Bibl. Belg. , T IL, p. 661; Paquot, illOnzoires pour servir ci I' 'list. Litt. des Pays-has, T. I. p. 510. HOLS ( ) schilderde o. a. volgens dr. W a a g e n , het inwendige eener groote prachtige kerk , tnet twee boven kapellen , een aantal koorstoelen en een met beeldhouwwerk ripe versierd altaar , en waar hier en daar zi,, h menschea in bevonden , in het museum to Berlijn. Deze schilder is overigens geheel onbekend. Mogelijk is hij dezelide met Nicolaas, den noon van Frans flols, die stads­gezigten geschilderd heeft , volgens de gissing van den beer Kram m. Zie Dr. W a a g e n , Cat. van het Rua. to Berlijn , Nr. 6515; 8 ra mm, Lev. en work. der Boll. en f laants. Kunsts. , D. III. bl. 714. HOLSMAN (GODFRIED JACOB). Bij bet wapen der ar­tillerie doorliep hij van 1787 —1807 , toen hij kapitein werd alle mindere rangen , ging toen naar Java , alwaar bij in 1808 als luitenant-kolonel der rijdende artillerie word aangesteld..: In 1812 kwam hij in het vaderland tern 0 Van 1793 tot zUn vertrek naar Indio , had hij deel­genomen aan meest alle krijgsverrigtingen van bet Bataafsche en Hollandscbe leger en op Java was hij ook in 1811 bij de officieren bij M e e s t e r Cornelis tegenwoordig. Als majoor der artillerie in het Fransche leger , diende bij van 1812 tot 1814 in Italia , en na de omwenteling van laatst vermeld jaar werd hij luitenant-kolonel bij het 2e bataillon artillerie en vertrek in 1818 als kolonel directeur en chef van de artillerie op Java weder naar Indig , alwaar hij reeds in bet volgende jaar tot generaal majoor titulair word bevorderd. Partic. Berigt. HOLST (ALEximER) , in 1657 commissaris der Staten van Holland in Rusland. Daar deze met de kooplieden in nadere betrekking stond dan met de regering , zoo is er aangaande zijne verrigtingen uit de staatspapieren niets op to maken. Zie Scheltema, Rusland en de Nederl. , D. I. M. 244, 245. HOLST (Orro) , sehreef: De Godlykheit van het beroep der leeraren en der kerklyke Tugt tegen de schynredenen van J. H. Engelhard , Gron. 1771, 80. Zie Arrenberg, Naaml. van Nederd. Boek., bl. 194. HOLST (J. VAN) van hem bestaat : Voorbereyding tot den Messias , kornende in den vleesche , Leeuw. 1860 , 80. Zions verbodsdag , Leeuw. 1667 , 8°. De onwankelbare belydenisse der Hoope, Leeuw. 1683, 80. Beginselen der woorden Godts over den Heidelb. Catech., 8o, Missive aan een vriend , ivegens : de Dansnzeester van Franequer geheekelt ende geholpen met het antwoord op denzelven , Amst. 1683 , Leeuw. 1683. Tractaet van de teekenen des Hernels ende gissingen in 'besonder van de conzeten , Leeuw. 1681, Rott. 1742 , 80. Zie Cat. der Bi61. van de Rem. Gem. to ilmsterd., bl. 93 ; A b­coude, Aant. en Very., bl. 100; Cat. de Groe, bl. 197; Cat. de Crane, bl. 71. HOLST (Mr. JOAN JACOB VAN) werd den 3 October 1801 geboren. Op zijn achtste jaar ouderloos geworden , genoot hij zijne opvoeding aan het huis en onder het op­zigt van zijn oom , Adriaan van II olst, dijkgraaf van Rijnland , woonachtig onder Soeterwoude nabij Leyden. Van zijn zeventiende jaar at nam hij de dienst van adjunctklerk ter secretarie van Rijnland te Leyden waar , doch oefende zich in zijne snipperuren in de oude talen en wist zich in den ongelooflijk korten tijd van niet meer dan anderhalf jaar tot de academische lessen aan de Leydsche hoogeschool voor to bereiden. Onbeslist op welk vak zich toe to leggen, nam hij te gelijk met de lessen der Oostersche talen die over de regtsgeleerdheid en werd in den jare 1829 tot doctor in de beide regten gepromoveerd , na het verdedigen eener Dissertatio Jurid. inaug. , de Privzlegiis creditorum ex Jure hodierno , (L. B. 1829 , 80.) Iii 1832 werd hij met den hoogsten lof tot doctor in de bespiegelende wijsbegeerte en letteren bevorderd , op een Specimen Antiquario literarium , de Eranis veterum Graeco­rum , imprimis ex Jure Attic() , ook met bijzonderen bock­titel en eenige verandering in de voorrede, in den handel verkrijgbaar gesteld. (L. B. 1832 , 80.) Nog lang duurde het eer hij van zijne moeite en op­offeringen , met zooveel ijver aan de studie ten koste gelegd , eenige gewenschte vrucht mogt plukken. Eerst in 1834 gelukte het hem , na herhaalde teleurstelling , tot vrederegter te Westzaan to worden aangesteld. Hij overleed te Rotterdam den 21 Junij 1835 , in den ouderdom van 33 jaren. Zie Koast- en Letterb. 1835, D. II. bl. 50, volgg. HOLSTEIN-PLOEN (RuDoLF FREDERIK hertog vAN) werd in plaats van den prins van Wal de c k , in 1693 tot veldmaarschalk aangesteld. Daar hij nooit in 's lands dienst was geweest , en zulks ten nadeele van prins Hen d r i k C a s i m i r was , waren de staten van Friesland zeer entevreden over die aanstelling. In 1694 veroverde hij Huy ; ook was hij met zijn regiment bij den slag van Senef 1674 en werd in 1693 bij Landen gekwetst. Zie Wagenaar, Vad. Hist., D. XVI. hi. 259, 267; van Wijn, MP). en Nalez op Wagenaar, D. XVI. bl. 79; Bosscha, Narl. lleltlend te Land , D. II. Bij/. 6. HOLSTEIN-BECK (Prins van) werd aan het hoofd der Hollandsche brigade in den slag bij Hochstadt (1704) vechtende gewond, gevangen genomen , doch weder ontzet. Zie Wagenaar, Vad. Mist., D. XVII. hi. 218; van Wijn, Bijv. en IValez. op Wagenaar , D. XVII. hi. 58. HOLSTEIN (JAcosus VAN') werd in 1575 met Chri s-t o ff el Kr ause uit Sleeswijk naar Madrid en vervolgens naar Nederland gezonden , om over de betaling der krijgs­lieden , die den koning van Spanje in de Nederlanden gediend hadden , te handelen. Chryso stom us Dud a­laeus Westphalus schreef in 1619: „Als sie wiederumb zu Hause und gegen Schlesewigk kamen , haben sie fiir eine bestendige Warheit erzehlet , hoch und thewerer es bekrafftiget, dat sie diesen Wun­dermann, (den eeuwig wandelenden jood) zu Madrid in Hispanien , in der Gestalt , Leben , Alter , Kleydung und Geberden , auch in der Person gesehen und angetroffen , selbst mit ihme geredet , und neben andern vielen Leuten holies und nidriges Standes vernomen , das er damals gut Spanisch geredt." Zie Kist en Royaards, Archief van Kerle. Geschied.,inzonder­heid in Nederl., D. II. bl. 327. HOLSTEYN (PIETER) de nude , in 1582 , mogelijk vroeger to Haarlem geboren , beoefende het glasschrijven en graveren. Am p z i n g zon g van hem : sGrootschrijver op bet glas , doch dat dyn kloeke geest Net waterverwen maekt is ver het aldermeest." Zijne afbeeldingen van viervoetige dieren en vogelen zijn getrouw en keurig als miniaturen , meesterlijk en schoon van kleur geteekend. De heer Kra m m bezit er eenige van. BU de erven van wijlen J. H. baron v a n .. .ij n d e n van Lunenburz, to Utrecht berusten twee zware oblong-folio boekdeelen , in parkement gebonden en fraai verguld , met dezen geschreven titel Ayes aquatiles ad vivant eleganter depictae a Petro Holsteyn celeberrinzo Pictore, inhoudende meer dan honderd en tachtig zoo woud- als watervogels alle uitmuntend bewerkt. Zie Ampzing, Desehryv. der stad Baarlem ; Kramm, Lev. en werk. der Boll. en V lawns. Kunsts. , D. 111. bl. 715. HOLSTEYN (PIETER) de Jonge , zoon van den vorige , een uitstekend graveur , te Haarlem geboren. Kra m m vermeldt van hem : het Portret van Pieter Florisz. , vice­adnziraal van Holland, naar Abraham L i e s t ; dat van Erasmus, staande in zijn studeervertrek; van Johan Picardt , naar H. Nijhoff,, voorkomende in diens werk Antiqui­teyten van Drenthe , Amst. 1660 40. , stout en krachtig ge­sneden ; van Maurits , graaf van Benthem ; van Johan Huy­decoper van Maarseveen ; van Johannes Wierus en van Jean de la Chambre , Fransoysche schoolmeester tot Haerlem , Anno 1660 , naar J. de Bray , alle onder de fraaije met een geestig en schilderachtig burin bewerkte prenten te rangschikken. Onder de Portretten der Plenipotentiarissen op het congres van Munster , 42 portretten , bij R o m b o u t van Hoe e uitgegeven , zijn er vijf door II o 1 s t e y n, midclelmatig gesneder. Op Cat. van Hulthem , no. 24468 , komt het meeren­ deel daarvan ook voor onder den titel van : V ingt six portraits d' Ambassadeurs et d' envoyes qui partici perent a la paix de Munster , graves par P. H o 1­steyn, A. van Waesberge, J. Suyderhoef, fol. Een zijner fraaiste en zeldzaamste portretten is dat met het onderschrift Excellens et Generosa Domina, Domina Anna de Ruytenburgh , Dom. de Haemstede, Hogersmilde etc. Er gaat eene zeer groote geetste plaat van hem uit , voor­stellende de afbeelding van den beroemden predikstoel in de nieuwe kerk te Amsterdam , door Albert V i n k e n-b r i n k gemaakt naar de originele teekening van J a n van der He ij d e n. Muller geeft nog op : de portret­ten van Balthasar van Byma , Balduinis Catz en J. Cools. Ook sneed hij Constantijn Sohier. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en werk. der Hell. en Vlaams. Kunsts. • D. I1. bl. 45; Kramm, Lev. en werk. der Boll. en Vlaams. Kunsts., D. III. bl. 715. 716; Wagenaar, Beschrtiv. van Amsterd. , D. II. bl. 112 (fol.) Muller, Catal. bl. 366 en Dir. 6503. HOLSTEYN (CoRN.Bus), geboren te Haarlem in 1653 , zoon van de vorige , onderscheidde zich als glasschilder , teekenaar en schilder. Volgens H o u b r a k e n stelt een zijner kapitaalste stukken voor De Triomf van Bacchus net vele naakte vrouwenbeeldjes en kindertjes, verwonder­lijk natuurlijk geteekend en geschilderd. Voor het stadhuis te Amsterdam vervaardigde hij verscheidene voortreffelijke kunstwerken. In de Weeskamer (de eetzaal van het tegen­woordige paleis) schilderde hij een Plaf'ond met een menigte in de lucht vliegende vogels en voor den schoorsteen het Zinnebeeld der Geregtigheid , gezeten op een wolk en orn­ringd door kindertjes , die zij tracht te beschutten in de plooijen van haar kleed dat zij met de regterhand even opheft ; in de linkerhand houdt zij een weegschaal. Ook bestaan er van hem gegraveerde prenten, meest Bacchi­nalibn , kinderspelen en dergelijke , als ook portretten. Zie, behalve Houbraken, Immerzeel, Lev. en werk. der Boll. en Vlaams. Kunsts. , D. II. bl. 46 ; K r a m m , Lev. en werk. der Holl. en Vlaams. Kunsts. , D. III. bl, 715; W a g en a a r, Beschr. van Amsterd., D. II. bl. 112 ; Beschrjv. van het Stadhuis to Amst , Amst. 1751 ; Manuel des Curieux et des Amateurs de l'Art , par M. Huber et C. C. H. Rost, T. V.; Catal. raisonnè d'Estampes de Winckler , par Huber et Himmel, T. III. ; Kok, Vaderl. W oor­denboek. HOLTEN (JonAN TEN) , van de Rijp , onderscheidde zich als krijgsman in de vrijheids oorlog tegen Spanje. Graaf Lodew ij k van Nassau droeg aan hem en aan Bart h old En tens de beschansing van Delfzeil op. Zie Westendorp. in Alm. van het Dep. Leens voor 1830, bl. 46 ; Groninger Volksalm. 1838 , bl. 4. UOLTERIUS RAC.) schreef met AaIst i us tegen Wederdoopers. Zie A b co u d e, bl. 100. HOLTHENUS (ALBERTUS) was de zoon van H e n­ri c us Holt h e n u s, die in September 1619 onder zekere voorwaarden de acte van stilstand teekende , en broeder van Ar noldus, die in 1650 predikant to Gorinchem was. Na in 1643 tot proponent bij de Remonstrantsche broederschap bevorderd te zUn , zag hij zich het volgend jaar to Noordwijk beroepen; van daar vertrok hij in 1648 naar Nieuwpoort , waarna hij den 22 Junij 1650 te Rot­terdam werd beroepen. Aldaar overleed hij , den 18 Junij 1682 na aan zijn kerkgenootschap gewigtige diensten be­wezen te hebben. Slechts twee geschriften heeft hij nagelaten. Het eerste is eene Lyckpredicatie over het droevig afsterven van Assuerus Mathisius , tot Rotterdam 1651 , 4°. Het andere is getiteld Christelyke borghersplicht in een biddagspredikatie over de laatste bede van het Vader ons : „verlost ons van den boose"; voorgesteld in de Remonstrantsche genzeente tot Rotterdam , den 13 Aug. 1653, tegen alle op­ roerigheit en voornamentlyk tegen het huisplonderen , Rott. 1653 , 4°. Zie Cattenbnrgh, Bibl. Remonstr., p. 95, 90; Tideman, de Remohstr. Brooders., bl. 62 , 92, 163 , 366 ; Cat. der nagel. Mss. van C. van Alkemade en P. v.d.Schelling, Amst. 1849,b1.69. HOL'ITENUS (AREND) dichter uit de eerste helft der 17de eeuw , blijkens zijn dichtstukje Dat's voor de Prins en Bloemkrans van verscheiden gedichten , bl. 41. 1-10LTHENUS (HENRICUS) predikant to Waddingsveen , werd in 1619 door de provinciale synode van Leyden van zijn dienst ontzet. Hij weigerde toen de akte van stil­stand te teekenen , maar deed dit den 13 September op zekere voorwaarden. HO was echter onder de eersten die de onderteekening herriepen. Hij deed dit reeds drie weken daarna en werd voor het hof gedaagd en gebannen. Hij stierf 18 September 1622 to Alkmaar , waar hij de ge­meente toen bediende. Daar was men met zijn lijk zeer verlegen en heeft dit in lakens gepakt , naar Elburg gezon­den , waar de burgerij , hem genegen , het lijk met eere ten grave bragt. Op de bibliotheek der Remonstrantsche gemeente te Am­sterdam zijn brieven van hem en zijne huisvrouw S. St e e d u m s, en eenige papieren hem betreffende en aan hem toebehoord hebbende. Zie Brandt, Dist. der Reform., D. III. bl. 863 , 864 , 914 ; Tideman, de Remonstr. Broedersch. , bl. 190, 276; Kist en Royaards, Kerk. Archie/ , D. VII. bl. 34; Cat. der Bibl. van de Rernons. Gerneente to altmsterd., bl. 16. HOLTHUIJSEN (SnioN) , kapitein ter zee , voerde het bevel over de Vlissingen , behoorende tot het eskader bier te lande uitgerust , om in de Noordzee to kruissen en Duinkerken to bezetten (1694), onder het bevel van den schout bij nacht Hidde de Vries, en dat door J a n Bart werd geslagen. Holthu ij s e n werd , even als de overige kapiteinen , van zijn ambt ontzet, onbekwaam ver­klaard , om den staat immer in eenige betrekking to kunnen dienen en veroordeeld tot een boete van duizend zilveren ducatons , mitsgaders de kosten van het regtsgeding. Zie J. C. de Jon ge, Gesch. van NeOrl. Zeew., D. IVa. bl. 492-601. HOLTIUS (NicoLAAs) , zoon van G u alt her us Ho 1­tius, predikant to Koudekerk , werd waarschijnlijk aldaar in bet laatst der XVIIde eeuw geboren en volgde in 1617 zijn overleden vader als proponent op. -Hij was een geleerd man , doch bemoeiziek, driftig en onbedachtzaam , een voorvechter der regtzinnigheid , welke bij met kracht, door Alexander Com rie geholpen , verdedigde. twistte met bijna alien die eenigermate tolerant waren , bijzonder met en over Lam pe, J. v an d en Hon e r t , A. van der 0 s, J. J. Schult ens en anderen. Hij openbaarde zich als een ultra-voetiaan en een hevige vijand van het Coccejanisme in zijne in 1732 in het licht gegeven Dissertationum theologicarum varii argunzenti fasciculus. De Lampianen kreet hij voor Socinianen uit en vooral waren de in dien bundel voorkomende verhandelingen , de Fonte vitae sive filiatione Christi naturali en de Unctione propria et nzetonymica, tegen hen gerigt. Hij stelde in zijne in 1750 uitgegeven Verhandeling over de regtvaardiging door het geloof (Loyd. 80.) , het laatste als een vruchtgevolg van het eerste voor , waartegen J. van den Honert en J. J. S c h u l t e n s optraden, en in zijne Aanmerkingen over een geschrift , genaamt : Advys der Hoog Eerw. Heeren Pro fessoren der Heylige God­geleerdheid te Leyden wegens de zaake van Ds. Ant. van der Os , vervat in eene brief aan den Professor Bernh. de Moor (Leyden 1752) , en in de daarop gevolgde Zaaklyke verdediging van waarheid en geregtigheid tegen de conside­ration van een ongenoenzden schryver op een brief van Ds. 1V. Holtius aan den Heer Professor over 't zoogenaamd advys der Hollandsche faculteit , betrefTende de zaak van Ds. van der Os , 2e dr., by welke op nieuw nog voorkomt Holtius , 1Vaareden op de 2 vorigen , l4 welke den on­ iken handel des schriivers van den zesden brief van een vriend aan een vriend wordt vertoond (Utr. 1752 , 40.) toonde hij zich een even driftig als onbedachtzaam kampioen voor wat hem regtzinnig toescheen. In 1753 verscheen te Amsterdam de Eerste Sanzenspraken van een veel gerucht makend werk getiteld : Examen van het ontwerp van Tolerantie, om de leere in de Dordrechtsche Synode anno 1619 vastgesteld , met de veroordeelde leere der Remonstranten te vereenigen , voorgesteld in eenige samenspraken , door een Genootschap van voorstanders der Nederlandsche formulieren van eenigheid geschreven tot ver­sterking van de liefhebbers der waarheid , om door de vleyende naamen van liefde en verdraagzaamheid van de suiverheid des Evangelinms niet afgeleid te worden. Dit werk, waarvan Holtius en Alexander Comrie de schrij vers waren, is in den vorm van samenspraken. Holt i u s zelf draagt er den naam van Orthodoxus , C o m r i e dien van Philaletcs , Alberti dien van Euruodius , Schult ens dien van Adiaphorus. Het geheele geschrift bedoelde niets anders dan de verdraagzamen , vooral de hoogleeraren Alberti en Schultens van onvergeeflijke ketterij te beschuldigen , het stelsel der dweepende drijvers te doen zegepralen , allen in verdenking te brengen die eenigzins tolerant waren en zoo mogelijk op nieuw eene nationale synode ter nieuwe hervorming der kerk te doen zamen­roepen. In 1759 verscheen het tiende stuk van dit examen, waarin het verbond der werken werd behandeld. In de voorrede had men bijzonder de nagedachtenis van J. v a n den Honer t gehoond , maar toen trokken curatoren der Leydsche hoogeschool zich de zaak des ontslapene aan. Holtius werd , op last van de Hollandsche staten , ernstig door den raadpensionaris onderhouden en hem , met bedreiging gelast , om geene theologische schriften zonder verlof der hooge overigheid middelijk of onmiddelijk het licht te doen zien. Tevens werd het uitgeven van godsdienstige geschriften zonder naam des schrijvers en zonder kerkelijke goedkeuring bij publikatie verboden. Zoo eindigde een geschrijf dat groote onrust verwekt en aan Sc h u 1 t ens, die er de pen tegen had opgevat , kost­baren tijd ontnam. Holt i u s bragt zijn gansche leven in onrust en pennestrijd door , doch de hoogleeraar S c h u I­t ens teekende in zijn onzstandigen brief aan N. Holtius , hem en zijn vriend C o m r i e to zwart , zeggende, dat zij , wanneer zij zich buiten het compendium , waaraan zij gewoon waren , bewogen , dikke schillen voor de oogen hadden. Zij waren , schoon driftige, onhedachtzame , harts­togtelijke ijveraars, echter geleerde mannen. Ho ltius was den Hattemisten, vooral Schur t i n g h u i s , niet ongenegen, verkreeg in 1757 zijn emeritaat en eindigde den 10 Februarij 1773 , op zijn buitenverblijf Kerkrust bij Koudekerk , zijn rusteloos leven in den ouderdom van ruim 79 jaren. Behalve de gemelde schriften heeft men van hem: Godgeleerde verhandeling over 't opregt geloof in een brief aan een tnede dienaar geschreeven tot verklaring en beves­aging en naauwkeurige beschrijving van dit gewigtig auk in de Heidelb. Catech. Leyd. 1747 , 80. Verhandeling over de Ampten van den Zaligmaker en deszelfs zalvingen tot die Ampten, ter verdediging van deszelfs Regtsinnigheid tegens den ongenoemden schrifver , alsmede tegens de beschuldiging van den Professor J. van den Honert T. H. Z. , Utr. .Antwoord aan den Professor van den Honert T. H. Z., waarin do onbetamelijkheid van deszelfs beledigenden handel in ezzynen brief van den 25 Mey 1754 aangetoont , en de regtsinnigheid van des schrijvers gedagten , vervat in zijnen onlangs uytgegeven verhandeling over de Ampten van den Zaligmaker,, en deszelfs zalvingen tot die iimpten , tegens deszelfs ongegronde beschuldigingen in vollen dagligt gesteld wordt, Utr. 1754 , 4°. Advertissenzent in de Leydsche courant van den 21. Nov. 1754 , N. 141 , aan den Prof. Jan Jacob Schultens. Brief aan den Hoogeerw. Beer Jan Jacob Schultens , Prof., over het geschrevene in zijn brief genaamt Uyt­voerige waarschouwing en aangaande het leerstuk der Regt­vaardigmaking , Zwolle 1754 , 4°. Onder den naam van Kunhold (N i c.) , Honderd en Agt Exempelen of voorbeelden van geheele vroorne en God­vrugtige kinderen ter verwekkinge van een Lleylige .Navolginge enz. , Leyd. 1749 , 8°. De zondaer geregtvaardigd om niet uit de genade Gods enz. , verklaart en bevestigt in twee predication over den XXIIIste en XXIVste Zondag van den Catechismus , Leyd. 1757 , 8°. Vier Predikatien, Leyd. , 40. Over het Geloof, Amst. , 8°. Over de regtvaardigmakinge des Zondaers , Leyd. 1757. De stervende kerk of Leerrede ter opening van het Synode, uit Openb. III : 1-3 , Amst. 1758 , 4°. Brief aan J. J. M. Brake, Amst. 1760. Over de 4mpten van den Zaligrnaker , Utr. 1769. Zie Boekz. der gel. wer. 1773 a. , hl. 218; Medea. Jaarb., D. VI. M. 468, 472, D. XIV bl. 624 , 908, D. XV. bl. 852, D. XVI. bl. 317; Y p e Ceschied. der Christ. Kerk in de XV1IIde Eeuw , D. VII. bl. 162 very., 319 very., 337 very.; Y p e ij en Dermout, de Rem Kerk , D. Ill. bl. 206 very., 276 very., 486 very.; Glasiu s, Godgel. Nedorl , o. h. w.; Geschied. der Christ. Kerk na do Derv. , D. 11. bl. 215; Siegenbeek, Geschied. der Leydsche Boogesch., D. I. bl. 278 very.; Koecher, Catech. list. der Geref. Kerk , b1.375; Vrolijkhert, Pliss. Kerkhemel, Voorrede, bl.XXXV; Abcoude en Arrenberg, Naamreg. HOLTIUS (GuALTERus) , zoon van den vorige en van Anna Geertruida Zwaan, was een beroemd regts­ geleerde , advocaat to Leyden en baljuw van Koudekerk, waar bij in November 1783 overleed. Hij liet een zoon, die volgt, en twee dochters Elisabet Hester, in 1783 ongehuwd gestorven , M a r g a r e t h a Nicoletta, gehuwd met mr. Willem Karel Vos­ m a e r, commies ten comptoire der collectieve middelen , later fiscaal en procureur-generaal van Holland en Zeeland — na. Zie J, Ileemskerk, Levens& van !Ur. .d. C. Iloltius, in Handel. der "lig. Vergad. van de Moats, van LVederl. Letter/c., 1863, bl. 234. HOLTIUS (HENDRIK) , zoon van den vorige , vrijheer van Koudekerk en heer van Lans-Poelgeest , trad de militaire Ioopbaan in , en diende als luitenant in het regi­ment van den prins van Holstein-Got tor p. Hij huwde Adriana Catharina Vosmaer, zuster van mr. Willem Karel V o s m aer, stierf jong , drie kinderen nalatende , van welke de oudste de krijgsdienst verkoos en in den bloei zijner jaren in Spanje sneuvelde , de tweede nog leeft en de derde volgt. Na zijn dood hertrouwde zijne weduwe met ds. Reinier Sweigholt. Zie J. Ileemskerk, Levensb. van 211r. A. C. Hollins, in Handel. der Alg. Vergad. van de iUaats. van Nederl. Letterk., 1862, bl. 235. HOLTIUS (ADRIANUS CATHARINUS), zoon van den vorige en Adriana Catharina Vosmaer, werd den 13 October 1786 te Koudekerk aan den Rijn geboren , genoot eene zorgvuldige opleiding ten huize van zijn stiefvader , ds. Sweighol t, bezocht een school te Leyden en te Heusden en werd klerk op een notaris kantoor te Mijdrecht. De kwij­nende staat van zijne gezondheid, die alle inspanning verbood , noodzaakte hem naar het vaderlijk huis te Bommel, *erwaarts zijn pleegvader van Mijdrecht , na eerst te Koudekerk ge­staan te hebben , beroepen was , te vertrekken. Hier begon bij , die een onweérstaanbare lust had om zich voor de studie en het academisch onderwijs te • bekwamen , zich onder de leiding van S w eigholt op de oude talen toe te leggen , en toen deze in April 1806 naar Zierikzee vertrok , volgde hem H o 1 t i u s derwaarts , en voltooide aldaar zijne aangevangene studie. In September 1808 ging hij naar de hoogeschool to Utrecht, waar hij een der beste leerlingen van van Heusde werd vervolgens woonde hij de lessen van de R hoer en van A r n t z e n i u s bij die hem het allereerst ingenomenheid met de Romeinsche regts-studie en liefde voor het vak , waaraan zijn leven gewijd was , inboezemden. Na verdediging van 31 Ques­tiones Juridicae inaugurales , werd hem den 6 April 1811 den titel van doctor juris verleend. Hij vestigde zich als advocaat te Zierikzeo en was aldaar lid van het stedelijk bestuur. In het volgende jaar werd hij griffier bij het vredegeregt te Loenen aan de Vecht. Kortstondig was aldaar zijn verblijf. Reeds den 17 Februarij 1814 werd hij aangesteld tot bewaarder der hypotheken te Amersfoort ; twee jaren later droegen curatoren van Let athenaeum to Deventer hem de eervolle roeping op om den opengevallen leerstoel in de regtsgeleerdheid te komen vervullen , en H o I t i u s aanvaardde die betrekking den 24 October 1816 met eene oratio de literarunz studio inprinzis Graecarurn cum Jurisprudentid conjugendo. Bewust hoeveel aan zijne ontwikkeling ontbrak , en niets 64 vuriger wenschende dan het ontbrekende aan to vullen , verzocht en verkreeg hij van curatoren verlof om te Got­tingen de lessen van den beroemden stichter der historische regtschool , Gust a v Hugo, te gaan bijwonen. Van Mei tot October 1819 laafde H oltius zich aan die bron van kennis, en zijne schriften wezen spoedig aan dat het verblijf te Gottingen niet vruchteloos was geweest. Niet lang moat zich de school te Deventer in zijn bezit verblijden. Tegen bet einde van 1820 was aan de Groningsche acadernie mr.A. J. Duijmaer van Twist ontvallen en Holtius was de man , van wien bare verzorgers eenige vergoeding hoopten voor dit onherstelbaar verlies. Den 22 September 1821 aanvaardde hij het hoogleeraarambt met eene oratio de Jure Praetorio , cum apud Ronzanos turn apud Anglos ad Jus civile supplendunz et enzendandum aptissinzo. Naauwelijks e6n jaar na de aanvaarding zijner function , op den 30 September 1822 , ontving hij de benoeming tot hoogleeraar to Leuven , waar hij den 29 Julij 1823 zijne derde inaugureele oratie Meld : de Juris Romani studio etianz post renovatum jus nostrum legibus pernecessario. Gedurende zijn verblijf aldaar deed hij zijne eerste reizen naar Parijs en Londen , de eerste om met B 1 o n d e au en Par de s s u s kennis to maken. Ook bezocht hij in 1825 Duitschland. Zijn zwak gestel, door rusteloos werken geknakt, behoefde in 1830 de opwekking van eon zacht klimaat, de verpozing van afwisselende bezigheden , de verademing van natuur­en kunstgenot. Hij kreeg verlof om ontheven to worden van de verpligting tot het houden zijner collegian gedurende de cursus van 1830 op 1831 en tot vrijstelling van de overige werkzaamheden aan het professoraat verbonden. In de gedenkwaardige Julij-maand vertrok bij naar Zwit­serland en vernam to Bern de gebeurtenissen in Belgie die de afscheiding van Noord-Nederland ten gevolge hadden. zette echter de rein voort en begaf zich naar Italie , be­zocht Milaan , Pisa , Bologna , Ravenna , Genua, Florence. In al doze steden bezocht hij de bibliotheken en spoorde hij de middeleeuwsche stadsregten in Italie na. Aan zijn verblijf in Milaan danken wij de eerste in 1856 uitgegeven V erhandeling over de voortduring van het Lombardisch refit in Italia, naar aanleiding van twee plaatsen nit het stadregt van Milaan van 1206 , op de ,Ambrosiana door hem afge­schreven. To Florence vergeleek hij op de Magliabecchiana de handschriften zoo belangrijk voor bet wisselregt ; to Verona trok de nieuw ontdekte schat, het ms. van Gaj us „den Gajus V eronensis", zooals hij den echten onvervalschten tekst plagt to noemen, zijne aandacht ; te Napels bestudeerde hij naauwkeurig den tekst van Cie e r o's Orationes , de fragmenten van de Tabula Heracleensis en de Paaschweek van 1831 bragt hij te Rome door. Aldaar ontving hij de tijding, dat hij tijdelijk was toege­voegd aan de regtsgeleerde faculteit der Utrechtsche academie. Herwaarts bragt hij, na zijne terugkomst in het vaderland, zijne boekerij uit Leuven over , en begon , aanvankelijk voor slechts weinig studenten , die het getal der Musen , sours dat der Gratien niet overtroffen , zijne lessen over de Romeinsche regtsgeschiedenis en over de uitlegkunde en behandeling der regtsbronnen. Met klimmende belangstelling werd vooral zijn collegie over handelsregt door een aan­zienlijk getal studenten aangehoord. Later (1835) voegde hij ook lessen over Instituten en Pandekten aan zijn onderwijs toe. Eene reis naar Hamburg , in den zomer 1831 onder­nornen, droeg vrucht voor zijne studie en lessen betreffende bet handelsregt. Pe vrije universiteit te Brussel gesticht , wenschte hem als hoogleeraar aan de regtsgeleerde faculteit te verbinden. Hij wees bet aanbod of en spoedig volgde (23 Febrnarij 1835) de benoeming tot gewoon hoogleeraar in de plaats van Arntzenius, die zijn emeritaat ver­kreeg. De weinige ophef door hemzelven van de roeping naar Brussel gemaakt , deed evenwel aan de studerende jongelingschap niet voorbij zien, welk een slag de Utrechtsche hoogeschool bedreigd had. Met dubbele inspanning werden nu zijne lessen gevolgd en gedurende het rectoraat van 1835 op 1836 , velerlei blijken van dankbare waardering en blijdschap over zijn behoud aan H o 1 t i us geschonken. Hij legde zUne waardigheid neder op den dies natalis (24 Maart) met eene oratio de liberalitate majorumnostrorum, quae Academiis instituendis augendisque cognita est. Op eene reis in 1835 naar Hamburg en Kopenhagen, door Noorwegen en Zweden werd de grond gelegd van zijne kennis aan de Deensche en Zweedsche taal- en letterkunde , die in bet vervolg voor de regtswetenschap vrucht droeg , en H o 1 t i u s nasporingen omtrent de oude waterregten aan de Baltische zeer bevorderlijk was. In den zomer van 1842 bezoeht hij Napels en Sicilie , in 1843 Schotland, in 1845 deed hij eene tweede reis naar Noorwegen en Denemarken. Het jaar 1847 gaf het eerste teeken dat Holtius zwakke gezondheid niet meer bestand was tegen onverpoosde in-spanning en dat de afnemende krachten rust behoefden. Hij zelf nam het initiatief om een gedeelte zijner lessen aan een ander te doen opdragen , en op zijn uitdrukkelijk ver­langen werd prof. de Geer hem toegevoegd. In den zomer van 1847 begaf Holti us zich weder naar Italie , bragt den winter in Napels door , maar moest van eene voor­genomene reis naar Sicili6 , ook toen door omwenteling beroerd , afzien. Na een vlagtigen togt door cen deel van Spanje en Portugal , in het vaderland teruggekeerd , her­vatte hij zijn geliefkoosde studien , en bewerkte op 'Ileuw het derde boek van ons wetboek van koophandel , het eenigste collegie dat hij zich had voorbehouden. Acht jaren verliepen alvorens H o l t i u s bij besluit van 25 October 1856 , op zeventigjarigen ouderdom , het emeritaat verkreeg. Eene ziekte van vijf weken sleepte hem den 29 Maart 1861 naar het graf. „Hij was" schreef zijn biografist, „een degelijk Nederlandsch geleerde van den echten stem pel , door strenge en regelmatige studien gevormd , bezield met eene zucht tot wetenschap die alle hinderpalen van fortuin, van achterlijke omstandigheden , van wankele gezondheid to bovenkwam , en hem eene eerste plaats deed verwerven onder de uitstekendste juristen van Europa. Vroeg door­trokken van de leeringen der historische school , die in het regt geen voortbrengsel ziet van mensehelijke willekeur, maar de langzaam gerijpte vrucht en het erfgoed der eeuwen, was geschiedenis de bron, waaruit hij zijne regts­kennis afleidde. Aan die beginselen getrouw heeft hij geleefd en geleefd zijn naam en zijne werken zullen in eere blijven , zoolang ware verdiensten , gezondheid en wetenschap worden op prijs gesteld." Holtius was lid der 3de klasse van het Ikon. Ned. instituut en werd in 1852 opgenomen onder de leden der nieuwe akademie van wetenschappen ook was hij lid van de maatschappij van Nederl. letterkunde en van het Prov. Utr. genootschap en sedert 1840 ridder van den Nederl. leeuw. Hij huwde 24 Mei 1815 met jonkvrouwe Cecilia de Brueys, die hem Echter geen kinderen schonk. Hij schreef behalve de in den tekst genoemde oratien : Prijsverhandeling uitgegeven door de 3de klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut over de regten, het aanzien en den invloed der Ronzeinsche regtsgeleerden , onder den titel : Jura , auctoritas , dignitas Jctorunz Ronzanorunz inde a temporibus Caesaris Angusti unite ad decessunz Justiniani Imperatoris , Amst. 1822. Analyse du Menzoire couronnd par l' Institut des Pays-Bus, sur la Question ; Quaenanz fuere Jura , auctoritas , dignitas , Jctorum Ronzanorum caet. in Themis ou Bibliothe'que du JU• risconsulie , Tom. VII , Liege 1825. Sur quelques Ouvrages de droit commercial ecrits en Ilollande, Ibid. Est ce l'acceptation de there'ditd , qui produisit en droit romain l'obligation entre l'he'retier et les legataires? in Thdmis, Paris 1825 , T. VII , p. 524 , T. IX , p. 546. Reflextions sur la force probante du livre des courtiers, in Bibliotheque du Jurisconsulte et du Publiciste , Liege 1826 , Torn. I. Notice ne'crologique de M. Jacques Philippe de Bruyn , Ibid. p. 193. Analyse de 2 ouvrages : Observations on the study of civil Law by David Irving L. L. D. the third edition , Edinburg 1823, 80. Historical Notices of the Roman Law and of the recent progress ol its study in Germany by John Reddie J. U. D., Gott. 1826, 80. , Ibid. p. 122. Essai sur le beneficium conzpetentiae (Article de droit remain), Ibid. p. 389. Jurisprudence. Gazette des Tribunaux , Ibid. p. 553. Oratio de praecipuis eximie in patrid exculti Juris Romani causis , quart: habuit J. D. van Twist , Daventr. 1826. Analyse dans la Bibliotheque , Ibid. p. 561. Coup doeil sur les dissertations soutenues dans les Universite's des Pays-Bas , 1824, 25, Ibid. T. II, p, 90 , 367. Nouvelle explication de la distinction entre les choses rnancipi et nec mancipi chez les Romains par H. Rolin Advocat Gand. 1827. A. P. le Lievre Dissertatio de usufructu accrescendo. Lovani 1827 in Bydragen tot Regtsgel. en wetgeving ; Boekbeoordeelingen , D. III , No. 2 , bl. 366. Observations sur le droit d' accroissement entre .Lega­taires , premier article in Bibliothêque du Juriscons. et du Public. Brux. T. II, p. 235, second article , Ibid. T. II, p. 534. Recueils pefriodiques de Droit. Sur le „Jurist or Qua­terly Journal of Jurisprudence and Legislation." Ibid. p. 288. Renseignement du Droit. Universild de Londres. Ibid. ilppendice , p. 562. Over den zin van het Uti legassit der XII Tafelen , in de Bydragen tot Regtsgel. , D. III. Nr. 3 , bl. 554. Bernerkungen fiber Band IV. Heft I. S. 76 der Krit. Zeitschr/t fur Rechtswissenschaft. Tubingen 1828. Over de aditio haereditatis als grondslag der verpligting tusschen den erjgenaanz en de legatarissen , tegen Mr. C. J. van Assen, in Bijdragen , D. IV. Nr. 4, bl. 485. Onuitgegeven Brieven , medegedeeld door Mr. A. C. Hol­tius in Bydragen, D. IV. Nr. 5 , bl. 617. Discours d'ouverture de M. Douglas Cheape , Professeur de droit remain a l'Universite d'Eanbourg in Bibliotheque du Jurisconsulte , T. IV. Lettre d'un Jurisconsulte Anglais sur la responsabilitd ministerielle , avec remarques , Ibid. Analyse historique du droit d'accroissement entre ldgataires d'apres le droit romain , les lois de Justinien et les legis­lations modernes, Liege , Desoer, 1810. Ilistoriae furls .Romani Lineamenta , Leodii 1830. Ulpian's Ansicht von dem Enstehungsgrunde der actio ex testanzento in Hugo Civilist. Magazin , Th. III. Nr. 3. Mededeelingen over Engelsche Regtsgeleerdheid in Bijdragen VI, No. 4. Over het interdzctum de vi armata in Bydragen VII, No. 5. Over de ware definitie van .Furtum in het Rom. regt , Ibid VII , No. 1 en 2. Over bezitverkryging b j cognossement , Ibid. 181. Fransche instellingen in het koningrijk Napels sedert 1815. Regterlyke Magt , Notariaat , Registratie en Hypotheken in Bijdragen XII, No. 1. Ueber „adversus hostem aeterna auctoritas" in Hugo Civil. Magaz. VI , S. 524. Historiae Juris Romani lineamenta. Editio altera , Traj. ad Rhen. 1840. Het wisselregt in de XVIde eeuw volgens de Consilia van Baldus, Amsterd. 1840. Redevoeringen van Esaias Tegner , uit het Zweedsch, Utrecht 1840. Verhandeling over de leer der Obligati° Naturalis in het Romeinsche regt in Nederl. Jaarboeken van Regtsgeleerdheid VII, 1845, bl. 529. Voorlezing in het Kon. Ned. Instituut over den oorsprong en het beginsel van het Europesche faillitenregt in Jaar­boek 1847. Over Wisby en het Wisbysche zeeregt in Jaarboek 1847, en Geschied- en Regtsk. Verhandelingen, bl. 216. Voorstel in het Instituut over eene wzyziging van art. 927 van het Burgerlyk Wetboek in Jaarboek 1847. Verslag van nasporingen in de Italiaansche Bibliotheken , betrekkelijk den oorsprong en de beginselen van het failliten­regt , Ibid. bI. 125. De vita J. R. de Brueys V. Cl. Narratio in Utrechtsche Studenten-.Almanak 1849. Bet Nederlandsche Faillitenregt , volgens het derde boa van het Wetboek van Koophandel, wetenschappelijk verklaard, Utrecht 1850. Verhandeling over de Gentiles in het Jus. Gentilitium , gelezen in de 3de klasse van het Kon. Ned, Instit. in Jaarb. 1851 , bl. 66 , vertaald in Nieuwe Bydragen voor Regtsg. en Welgeving , XII , No. 2 , 1862 , bl. 250. Conzmentatio de Consilio sapientis et de transmissione Actorum, Amstelod. 1850. Vergel. Jaarb. van het Kon. Ned. Instil. 1851 , bl. 67. Geschied- en Regtskundige V eThandelingen , Utrecht 1851. In bet Duitsch vertaald door dr. S. Sutro (Abhandlungen civilistischen and handelsrechtlichen Inhalts.) Oude zeeregten te Dantzig in Nieuwe Bydragenvoor Regtsgel., D. III, No. 1, bl. 1. Het Witbysche zeeregt : de kritische uitgave daarvan in het Corpus Juris Sueo-Gotorum antiqui van dr. C. J. &Wier, Lund. 1859, in Nieuwe Bijdragen D. IV, No. 4, bl. 417. Drie verhandelingen in de Recueil de t Academie de Legislation de Toulouse: De Jure Gentilitio Ronzanorum , T. III. De Praesunztione Muciand , T. IV , 2. sur la nzaxime, dies interpellat pro honzine, Ibid. Vert. in de Nieuwe Bydragen , VI, No. 2 , bl. 250. Over de voortduring van het Lombardische refit in Italie , naar aanleiding van twee plaatsen uit het stadregt van Milaan van 1606 in Nieuwe Bydragen , VI , No. 2 bI. 225. Over de voordragt van dr. Bakhugzen van den Brink, over de Hollandsche achterleenen in Verslagen en Mede­deelingen der Koninkl. ..eik.ademie van Wetens. , afdeeling Let terkunde , II , 2de st., bl. 149. Voorlezingen over Handels- en Zeeregt uitgegeven door B. J. L. de Geer van frajaas , Utrecht 1861 • 3 din. Zie J. ifeemskerk B z n., Levensschets van .4. C. Boltius , in hand. der Jaarl. rergad. van de Maats. van Ned. Letter1. 180; Vtr. Volksalm, 1861. HOLTMAN (LauRE nrrs) , jur. utr. doctor , een beroemd regtsgeleerde in de tweede helft der XVIde eeuw, was in 1596 gelastigde van de gravinne van Meurs, weduwe van den graaf van N i e u w e n a a r, om met de staten generaal te handelen over de neutraliteit der stad Rijn­beek enz. Zie B o r , Oorsprong. der Ned. Oorl. , B. XXVII. bI. 8. HOLTORPIUS (B.) , to 's Hage geboren , Ieefde in de eerste heift der XVIde eeuw , beoefende de Latijnsche poezy. Hij gaf in het iicht De7peregrinatione Stan. a Lasco. Reginzont. Joan Wein reich; 1548 , 40. Zie7Cat. v a:n Voorst, T. III. p. 146. HOLTROP (WILLEM) werd in 1750 to Dordrecht gebo­ren. Hij rdreef eerst te Amsterdam den boekhandel, en, saloon daaraan niet vreemd blijvende, was hij later in onderscheidene betrekkingen bij de politie, als comrnissaris generaal, onder­directeur en commandeur van het 3de kanton te Amster­dam werkzaam , gelijk ook belast met de waarneming van het openbaar ministerie bij de regtbank van eerste policie , waarin hij tot weinige maanden voor zijn dood werkzaam was. Zijne onvermoeide werkzaamheid , voor­gelicht door schranderheid en veelzijdige verkregen kun­digheden (vooral ook de noodige kennis veler moderne talen , welke hij met zooveel gemak en vlugheid sprak , als of het zijne moedertaal was) en aangespoord door hulpvaardigheid en gewillig dienstbetoon , heeft op zijne uitgestrekte loopbaan veel nut ook voor anderen gesticht , en hem de algemeene achting waardig gemaakt niet alleen, maar ook doen verwerven. Onder zijne pogingen tot welzijn der menschheid schittert de welgeslaagde uit, ter oprigting van het instituut voor blinde kinderen to Amsterdam (1808). Holtr op was jaren long voorzittend meester der loge la Cha­ritd to Amsterdam. Hij beoefende ook de pobzy en vervaardigdo gelegenheidstukjes die o. a. in het Nederlandsch gezangboek voor de vrije metselarij voorkomen. Hij overleed to Am­sterdam den 11 Mei 1835 , in den ouderdom van ruim 84 jaren. Zijn lijk werd den 16 Mei plegtig ter aarde besteld. Bij deze gelegenheid Meld de afgevaardigde meester der loge , C. van der V ij v e r eene redo , waarin hij de groote verdiensten van H o l trop als mensch , burger en meester der loge waardiglijk afschetste. Zie Konst- en Letterbode , D. I. bl. 307 , 353; Il2Ilde aan de Nage­dachtenis van wfjlen W. Bottrop met portret ; Feestrede gehouden ter gelegenheid van het 75jarig bestaan der Vrijmetselaarsloge la Cha­ritë en het 50jarig lidrnaatschap van haren Voorzitter W. Bottrop , gevierd 18 October 1834 , met eene of beelding der gouden medallic denzelve door de Loge voornoemd aangeboden ; van der Aa, Nieuw Biogr. Anth. Crit. Woordenb. , D. II. bl. 240 ; Dordsche Courant 16 Mei 1835; Muller, Cat. van Portr. HOLTROP (J.) schreef: Uitvoerige Engelsche spraakkunst in het Nederduitsch ont­voud , Dordr. Amst. 1780 , 80. , Dordr. 1804 , 3de druk. .Engelsch en Nederduitsch en Nederduitsch en Engelsch Woordenboek , verbeterd door A. Stevenson , Dordr. 1823. Koopmans Brieven enz. in zeven talen , Amst, 120. Zie A rrenberg, 1Vaamreg. van Boeken, bi. 244; Brinkman, Armand. van Boeken , bl. 258. HOLTROP (J. S. VAN ESVELDT) boekverkooper te Amsterdam , later hoofdambtenaar bij het ministerie van binnenlandsche zaken te 's Hage , vertaalde de volgende tooneelstukken : Augustin en Theodorus of de twee Pages. treursp. naar het Fransch van Dezede en B. D. M. , Haarl. 1789 , 80. leder veege zyn eigen vloer , treursp. uit het Hoogd. van Kotzebue , aldaar 1799. (V. E. H.) De verhinderde reis, blijsp. door L. B. Picard, Amst. 1800. De schrifflessenaar of de gevaren der jeugd , treursp. door A. von .Kotzebue , aldaar 1807 , gr. 80. De kruisvaarders , treursp. uit het Hoogd. van A. von Kotzebue , aldaar 1803. De verwarring, blijsp. naar het Hoogd. van A. von Kotzebue, aldaar 1803. De dochter van Pharao, blijsp. naar het Hoogd. van A. von Kotzebue , aldaar 1803. Onze Fritz, treursp. naar het Hoogd. van A. von Kotzebue, aldaar 1803. De Pols , blijsp, naar het Hoogd. van Bato, aldaar 1804. De moose kleine mode-maakster naar het Hoogd. van Kotzebue , aldaar 1804. Docter Gall op reis , blijsp. naar het Hoogd. van dr. W. van Freyging , aldaar 1805. De spaarpot of de wine Candidaat , blijsp. naar het Hoogd. van A. von. Kotzebue , aldaar 1805. De Dronkaart , kluchtsp. naar het ,Hoogd. van A. von Kotzebue, aldaar 1805. Virginie , treursp. naar het Hoogd. van Julius graaf van Soden, aldaar 1805. De Turksche gezant, blijsp. naar het Hoogd. van A. von Kotzebue , aldaar 1805. Moliere's blijspelen bearbeid door Zschokke , naar het Hoogd. , aldaar 1806. Thalia en Melponzena Amst. J. S. van E s v e 1 d t Holt rop 1806-1808 , 8 dl., kl. 80., (verzameling van vertaalde tooneelspelen). De verstrooiden, kluchtig blijsp. , naar bet Hoogd. van A. von Kotzebue , Amst. 1809 , kl. 80. Ubaldo, tooneetspel naar het Iloogd. van 4. von _Kotzebue , Amst. 1809 , kl. 80. De zorgen zonder nood en nood zonder zorgen, blifsp.naar het Hoogd. , Amst. 1812 , kl. 80. Bruid en Bruidegoni in een persoon , blijspel naar het Hoogd. van A. von Kotzebue , Amst. 1814 , kl. 8°. Zie Cat. der illaatsch van Ned. Letterk. , D. I. bl. 42 , 113 , 114 ; Dijv. 1848-1852 , hi. 36. HOLTROP (CATHARINA. VAN ESVELDT) eerst gehuwd met den hoer Braun, professor te Berlijn , later met den heer J. S. van Esv el d t H oltr op, te 's Hage geboren, beroemde zangeres, die eene gins zuivere, zeer hooge sopraan­stem , met de schoonste zieltreffende contr'-altoonen , bezat. Zij liet zich zoo in Duitschland als in haar vaderland met de meeste toejuiching hooren ; had haar talent voor weldoen gaarne veil ; waar ramp te lenigen , nood to verzachten viel , daar stond zij steeds voorop. De nieuwe kerk to Amsterdam op het Damplein , getuige hoe °Mir , Braun, het Nederlandsche burgermeisje , als koninginne der kunst, de opgetogene duizende gemoederen heelt, beheerscht. Daar werd , in 1807 , Handels heerlijk oratorium opgevoerd daar klonken honderd en honderd stemrnen , hunderd en hunderd speeltuigen , doch wier kracht en schoonheid door bet krachtig en roerend geluid hetwelk Cat h a r ina Braun in die ruime hooge gewelven deed weer­galmen, nog verre overtroffen werd. Q u i r i n a s H o e 1 e n, vervaardigde bij die gelegenheid het volgende extempore : Ttiogt eertijds illindels room tot in de wolken zweven , Toen bij der wereld zijn' Messias heeft gegeven , Die schepping van 't genie zoo onnavolgbaar stout , Waaraan een hooger geest zijn lichtstraal heeft vertrouwd ! Kon Coen die groote held der toonkunst wel verwachten , Dat , in een volgende eeuw , bij latere geslachten Zijn heerlijk schoon gewrocht in prijs nog rijzen zou, Door 't kunstvermogen van een Nederlandsche Vrouw Dat zij , door 't heilig vuur , waarvan haar ziel mag blaken , Des Meesters diepen zin , als 't ware , zou volmaken Dat vraagt , dat juicht elks hart, dat, door hear kunst bekoord, In Brauns verrukbren tang een Engel heeft gehoord. Zij stierf in hoogen ouderdom in 1855. Zie Dr. W a p 's ilstrea , 1855 , bl. 36. HOLTZAPFFEL (PETRus , graaf VAN) beklom veel hooger trap dan zUne afkomst scheen to voorspellen. In den jare 1585, in het graafschap Nassau-Hadamar geboren van eenen geringen schout , werd hij door den tijd tot den adelstand en den aanzienlijken post van keizerlijken generaal-veldmaarschalk verheven. Het deel , hetwelk hij gehad heeft in de Nederlandsche oorlogen , doet ons van hem gewagen. Zijne krijgszucht deed hem al vroeg zich in de oorlogskunde oefenen. Melan der was de naam bij welken hij uit dien hoofde 't liefst wilde genoemd worden. In den jare 1625 wierf hij een regement Duitschers, ten dienste van 't gemeenebest van Venetie en werd overster van hetzelve. In den jare 1633 trad hij in dienst van den landgraaf van Hessen-Kassel , in den rang van generaal­luitenant , met bevel over een regernent. Nevens den hertog George van Brunswijk was hij in datzelfde jaar tegen­woordig in het beleg van de stad Hamelen , aan de Wezer. Veel bragt hij toe tot de overwinning, welke de gemelde hertog behaalde In een gevecit bij Aldendorf tegen de keizerlijke generaals Montecuculi, van Grom veldt en Bôningshauzen, die Hamelen zochten te ontzetten. Nog in 't zelfde jaar trok hij aan het hoofd van eenige Hessische troepen naar de Nederlanden , ter hulp van den prins van Oranje. Op den eersten Julij kwam hij in het leger van Boxtel , niet verre van 's Hertogenbosch , doch keerde eerlang naar Duitschland terug. In den jare 1634 trok hij op naar Westfalen tegen den keizerlijken generaal graaf van Gee 1, doch bier trof hem het ongeluk dat twee van zijne regementen onder de oversten C r a t z e n s t e i n en Dal ing geslagen , beiden gevangen genomen en de steden Ham en Lunen veroverd werden. Om de schade te verhalen vereenigde hij zich met den hertog van Brunswijk, ontzette Kresfeld , verloste de gemelde gevangenen en her­overde de twee steden. Tegen het krijgsvolk van d e L i g u e zeer gelukkig gestreden hebbende , in het sticht Munster en na het doen eener reis in Holland nam hij zijn weg naar den Rijn en Mainstroorn. In den jare 1637 deed hij een inval in Oost-Friesland en veroverde de schansen Werden en Stukhauzen , waarna hij nevens de landgraaf van Hessen-Kassel de winterkwartieren betrok ; deze prins overleed daarin binnen Lier. Gedurende dit verblijf verscheen Hol t zap ffe 1 op eene bijeenkomst , in welke door 'bemiddeling der algerneene staten met den vorst van Oost .Friesland een vergelijk werd getroffen , volgens 't welk de Hessische troepen zes maanden in zijne Staten zouden ingekwartierd worden. De landgravin weduwe be­noemde daarenboven onzen veldheer tot voogd over haren zoon en bevestigde hem in zijne krijgsrangen. In den jare 1640 was hij tegenwoordig in den veldslag bij Saalveld , tusschen de vereenigde Fransche , Zweedsche en Branden­burgsche troepen in 't keizerlijke leger, onder den aarts­hertog Willem Leopold van Oostenrijk. Thans viel hij onder verdenking van keizersgezindheid, men ontboodt hem to Kassel en gaf hem zijn afscheid. Toen vervoegde hij zich bij den paltzgraaf. Willem van Nieuwen burg kocht van hem het ambacht Angeoort en van graaf Hans LodewUk van Nassau eenige goederen in het land van Hadamar. Ter gelegenheid van den overgang van den graaf van Gee 1 uit keizerlijken in Keur-Beijerschen dienst , in den jare 1654 , werd aan Holtzapffe 1 het opperbevel over 's keizers benden in Westfalen opgedragen en hij tevens tot den adelstand verheven. Nog hooger steed zijne waardigheid in bet volgende jaar,, wanneer de post van keizerlijken generaal•veldmaarschalk op hem kwam , door bet overlijden van Mathias G a 11 a s. Met een ongelukkigen uitslag leverde hij in die betrekking eenen veldslag aan de Zweedsche legerbenden. Op den zevenden Mei des jaars 1658 met diezelfde mogendheid andermaal handgemeen geworden zijnde , niet verre van Augsburg , ontving hij in de schouder en regter borst twee zoo zware wonden , dat hij in het gasthuis der genoemde stad nog denzelfden dac, daaraan overfeed. Ruim twee maanden later werd zijn lijk naar zijne landgoederen in Nassau- Hadamar gevoerd. Holtzap ff e I was in den jare 1.638 te Gro­ningen in 't huwelijk getreden met vrouwe van E ffe r n weduwe van den overste Bern h ar d Boglaf van Plate n. Hij verwekte bij haar eene dochter, Elizabeth Charlott a, die door haar huwelijk met vorst Adolf van Nassau-Siegen de vaderlijke gpederen in dat geslacht overhragt. b Zie P u f f e n d o r f, Comment. de Re/orm. Suecicis passim ; Kok, Vad. W oordenb. , D. XXI. bl. 7 volgg. ; Bosscha, Neer& Ileldend. to Land, ll. II. bl. 226. HOLTZAPFFEL (A. VAN BR4NDTS) vertaalde uit het Hoogduitsch en verrijkte met een voorrede R. W. AI a r-per ger's Nieuto Avondmaalboekje , Amst. 1756. Zie Abcoude, Naamreg. , Derde bl. 64. HOLTZAPFFEL (CHRISTOFFEL VAN BRXNUTS) predi­kant bij de Luthersche gemeente to Haarlem , gat' de onzstandige levensbeschryving van den grooten kerkenleeraar .M. Luther , door Andries Paautv , met een voorrede (Amst. 1772) in het licht. HOLTZ HEIM (Porous) of Holtzemius, word in den aanvang der XVIIde eeuw te Deventer geboren. Zijn wader was eerste geneesheer en raad van Ferdinand van Beijeren, keurvorst van Keulen, en van den paltzgraaf van Neuborg , en stied* 20 April 1651. Zijne moeder , Katharina Glasers, stierf 3 April 1664. Beide werden in de parochiekerk van St. Pieter to Keulen begraven. Het was in deze stad dat Pe t r us zijne opvoeding genoot , de rang van meester in de vriie kunsten en van med. dr. verwierf , en vijf en twintig jaren het hoogleeraarambt in de geneeskunde bekleedde. Philips Willem, paltzgraaf aan den Rhijn , hertog van Beijeren , Kleef, Gulick enz. , benoemde hem tot zijn eerste geneesheer en raad. Ook was bij visitator , examinator en dispensator der apothekers en chirurgijns te Keulen. Hij stierf te Keulen den 30 October 1659, eene weduwe (Dorothea Dor h offs) en vijf zonen nalatende. H o 1 t z h e i m was een bekwaam arts en een grondig beoefenaar der Grieksche en Latijnsche talen. Hij schreef : Prognosis Vitae et mortis, longitudinis et brevitatis, reso­lutionis et permutationis niorbi , duobus lii)ris distincta ; in quibus , quae ab Hippocrate et Galeno confuse et sine method° ad hanc doctrinanz allata sunt. commodo ordine tra­dantur , prius quidem versu rhythmi,o , dein ad singulos versus succincta aperta et docta exegesi comprehensa , Colin 1605 , 120. Discriptio Fontis Medicati , vulgo Tilleborn dicti , prope Andennacum , Colon. 1620 , 120. Essentia Hellebori red iviva secundo extracta, sive recti­ficata et aucta , in gratiam novorum hujos patriae et saeculi Medicorum , non minas faceta , paw necessaria , Colon. 1623 , 120. Pharmacopoeia , sive dispensatorium Coloniense , jussu et auctoritate S, P. Q. .Agrippinensis revisum et auctum , Cui accedit Examen Simpliciuna medicarnentorum, carmine rhyth­mic° , Nomenclatura item chymitorufft, Colon. 1627, fol. De admiranda curatione scroti post gangraenam delapsi. Epistola in Centuria Quinta Observationum Chirurgicarum van Guil. Fabricius van Hilden, Francos. 1627 , 40. Zie Sweertius, 4th. Belg., p. 621; Valer. Andreas, Bibl. Belg. , p. 744; Revii Daventr. ill., p. 625; Nercklini Lindenius renov., p. 893, 894; Foppens, Bibl. Belg., T. II. p.70; Paquot, Memoires, T. II. p 364. HOLTZHEY (MARTrius) , vermaard medailleur, werd to Ulm in 1697 geboren , vestigde zich in de eerste helft der l8de eeuw to Amsterdam , werd muntmeester van Gelderland (1752) en van Zeeland (1754). In 1755 gaf hij te Amsterdam in bet licht een uitvoerigen catalogus der door hem vervaardigde kunstwerken , waaronder als bijzonder verdienstelijk gemeld wordt zijn gedenkpenning op Gustaaf Willem, baron van Imhoff, XXVIIste gouverneur-generaal van Neerlandsch-Indie. Hij huwde Judith Cock, 1 October 1749 te Harderwijk in den ouderdom van 55 jaren overleden; op haar dood werd een gedenkpenning geslagen , en ook op zijn overlijden to Middelburg 1 November 1764 , bestaat een gedenk­penning. Zijne geschilderde afbeelding met die van zijne vrouw , keurig in was geboetseerd , en andere authentieke stukken , zijn, door tusschenkomst van dr. W a p, door de laatste verwante te Utrecht aan 's rijks muntcollegie ten geschenke gegeven. Hij liet na: Joan George (die volgt); Martinus, 17 1:ecember 1737 te Amsterdam geboren , sedert 1764 opvolger zijns vaders als muntmeester van Zeeland , over­leden te Middelburg 25 Maart 1788; gehuwd met Pet r o­1ella Slob, zusler van Est he r, de echtgenoot van zijn broeder , geboren te Rhenen 10 Maart 1750, overleden 9 April 1822 to Grave; Catharin a, ongehuwd te Mid­delburg overleden. Mart inus liet na : Mart inus, geboren te Middel­burg 11 September 1776 , overleden in Engeland 1801. Hij bleef ongehuwd en zou, indien de munt niet opgeheven was geworden, zijn vader als muntmeester zijn opgevolgd ; Judith Hester Catharina, geboren to Middelburg 15 Januarij 1778, gehuwd 31 October 1799 met E n g e I­bert Hendrik Pepersberg, geboren in de plan­taadje Engelrust op Essequebo 15 December 1769 en aldaar kinderloos overleden 27 September 1803 ; N i c o­laas S 1 o b- Holtzhe y, geboren to Middelburg 28 Maart 1784 , overleden op de plantaadje Engelrust op Essequebo 28 Julij 1800, ongehuwd ; Maria Cornelia Margareth a, geboren te Middelburg 31 October 1786, overleden 14 Maart 1835 to Appingadam en gehuwd met Gerrit Hollaer van G o t e, geboren te Middelburg 13 Februarij 1776 , overleden to Appingadam 20 Mei 1838. De kinderen uit dit huwelijk zijn overleden. Zie I m m e r a e e 1, Lev. en work. der Boll. en Vlaams. Kunsts. , D. II. bl. 46, Kramm, Lev. en werk. der Boll. en V laams. Kunsts., D. 111. bl. 716, 717; Dr. W a p , "Istrea 1854 , bl. 194 , 195 , 1850 , bl. 21 volgg.; Y ervolg op van Loon, Ned. Historic penningen , door de 2de Klasse van het Kon. Nederl. Inst. uitgegeven , St. V fol. Amst. 1848 ; Letteroef. voor 1849 , Nr. 3 , bl. 121 ; .Notulen der Staten van .Zeeland, bl. 314, 315 ; 1Vederl. Jaarb. , D. I. bl. 941, 1). II. bl. 53 , 184 , 428 , D. VII. bl. 14. HOLTZHEY (JOAN GEORGE) zoon van Martini's. Holtzhey en Judith Cock, in 1729 to Amster­dam geboren, werd muntmeester der provinciale munt te Utrecht en lid van de Hollandsche maatschappij der wetenschappen te Haarlem , voor welker oprigting (21 Mei 1752) bij den gedenkpenning vervaardigde. Hij was een beroemd medailleur , wiens verdiensten niet minder waren dan die van zijn vader. B o l z en t h a 1 noemt hew„ onweder­ sprekelijk een der talentrijkste kunstenaars van zijn tijd ," en de heeren de Vries en de J o n g e bejammerden het, dat de hooge verdiensten der beide kunstenaars , vader en zoon , nog nimmer in het regte licht waren gesteld Onder zijne beste kunstwerken behooren o a. de hoogst verdienste­lijke medaille waarop de beeldtenis van L o d e w ij k XVI voorkomt en die op den dood van koning Frederik II van Pruissen , een kunstwerk, dat vooral om de gelijkenis op hoogen prijs werd gesteld. gaf met zijn vader in bet licht een Catalogus der (73 stuks) Medailles en Gedenkpenningen, tetrekking hebbende op de voornczamste historien der vereenigde 1V ederlanden , Arnst. 1755 , die echter zeer orivolledig is. Hij huwde 1, 8 Maart 1767 te Leijmuiden, Cornelia Esther S 1 o b , 8 Augustus 1748 te Thamen aan den Amstel geboren en den 2 November 1776 aldaar gestorven. De nano) van zijn tweede vrouw is niet tot ons gekomen doch beide huwelijken bleven kinderloos. Hij overleed 15 Februarij 1808 te Amsterdam in den ouderdom van 82 jaren. Den 18 Maart 1809 werd de door hem nagelaten verzameling van meestal nieuwe penningen voor omtrent f 4000 verkocht. Zie Rennin, Ilist. aumismat. de la rdvolut Franc. , p. 653; Konst- en Letterb. 1809, D. I. bl. 173; Bolzenthal, Skizzen . S. 280 ; Immerzeel, Lev. en werk. der Roll. en Y laams. Kunsts., D. H. bl. 46 ; K r a m m , Lev. en werk der Poll. en Vlaams. Kunsts , D. 11I. bl. 716; iistrea 1854, bl. 194, 195; d e V r.i e s en de Jong e, Nederl. Gedenkp. verklaard, bl. 94 ; P. 0. van der C h ij s , Tijdschr, voor Algem. Alunt- en Penning*. , D. I. bl. 443 ; BeschrVv. van Ned. llistoriepenn. ten vervolge op het werk van Mr. G. van Loon, nit. gegeven door de 2de Klasse van het Kon. Ned. inst., St. IV. bl. 312, St. V. bl. 417; Cat. van Boeken enz. van Benthem en Jutting, Middelburg Oct. 1858 , 4o.; Ned. Jaarb., D. V. bl. 106. HOLWARDA (JAN FOKKES) of J oh annes Ph o c y­1 es , zoon van F o ceo Joann is , predikant te Franc­ker , en Maria W ill em s, werd den 19 Februarij 1618 to Holwerd in Friesland geboren. Na de Latijnsche school te Franeker onder den med. dr. en rector Wibrandus R e n u s doorloopen te hebben , werd hij student aan de academie aldaar , waar hij vooral de lessen van A r n old Verhel over de wijsbegeerte en die van A dr i a an Me tills over de wiskunde bijwoonde. Den 12 December 1637 werd hij meester in de vrije kunsten , en den 19 Augustus 1640 doctor in de geneeskunde , waarin hij het onderwijs van Menel aus Winsem ins had genoten. Sedert 23 Augustus 1639 was H ol war d a buitengewoon hoogleeraar in de logica , in plaats van Daniel van D a Di , naar Leyden beroepen, Eerst den 5 Maart 1647 werd hij gewoon hoogleeraar. Zijne uitvallen tegen de leer van Aristoteles hadden zijne benoeming vertraagd. Elf jaren vervulde hij met toejniching zijne betrekking , terwijl hij tevens als dotter practiseerde en zich op de wiskunde toe­legde. Eene slepende ziekte maakte den 21 Januarij 1651 een eind aan zijn leven. Hij had nog geen 32 jaren be­reikt. Zijne vrouw Maria Pybinga, dochter van Wi brand Jac o b s , burgemeester van Franeker , had hem kinderen geschonken, van welke eene dochter Elis a­b e t h den 29 Januarij 1677 in den ouderdom van 40 jaren overleed. Hij schreef: Dissertatio Astronomica in Lansbergium, Franeq. 1640 4 0. Nopens dit werk schreef Paquot: „Cet ouvrage fit hon­neur Phocylides et lui valut une place dans in lune." Epitome Astronomicae reformatae , Franeq. 1642 , 120. Sciagraphia Logicae generalis , Franeq 1643 , 120. Collegium Logicunz Dispututionibus duodecim , Franeq. 1646, 120. In Historian'', Philippico-Frisicanz clarissimi amplissimique viri D. Pieri Winsemi amici et collegae quondam intimi ac desideratissimi ; een gedicht van ongeveer 250 verzen , gedrukt v6Or Pieri Winsimi rerun sub Philipp° II per Frisiam gestarum . . . Libri septenz , Leovardiae 1646 , fol. Elementale Logicunz , Franeq. 1648 , een uittreksel van de Scagraphia Logicae generalis, uitgegeven door Nicolaas Am am a, een der uitstekendste leerlingen van H olwerd a, die ook de volgende werken in het licht gaf. Sebastiani Francles Wereld-Spieghel , oft Beschryving des Aerdkloots ; verbetert vermeerdert met annotatien en som­marie Geographise beschrilvingen , Bolsward 1649 , 40. Philosophia Naturalis, sive Physica, vetus-nova, Harlemi 1651 120., waar achter : Oratio de Ratione humana , habsta idib. Martis , CID IOC XLVII. Friesche sterrekunst , Haarl. 1652 , 1663 , 120. Holwerda had nog ontworpen : Speculum Medicinae praeticum. Super Creatione commentatio. Zie de Orat. Punch. Dorninci Acronii a Bouma, Dist. Pol. at Eloq. Profess. voor de Phil Nat. ; N i c. B l a n e a r d i Orat. pro jubil. p. 22 , 23; 4mamia ad flnem Physices Phoc. ; Scbo­tanus Beschriiv. v. Friels., p. 245; V r i e m o e t, iith. Iris., p. 355 tot 362; P a q u o t, Mêmoir., T. III. p. 115; Kobus en de Rivecourt, Ilandwoordenb. , o. h. w.; Cat. L. G. Visscher, bl. 62. HOLWEIIDA (J.), dichter, bloeide omstreeks de 2de helft der XVIIIde eeuw. Hij schreef o. a. een gedicht voor .De waare aard der Sacramenten van H illebr. Janssonius, predikant te Veendam , 2e dr. , Gron. 1768. Zie van der Aa, .117 ieuto J3iogr. Anth. Crit. Woordenb. , D. H. bl. 240. HOLY. Zie MUIS VAN HOLY. HOMBERG (WILLExt), te Batavia geboren. Zijn vader was Jan H o m b e r g , een Saksisch edelman , die , in zijne jeugd, al zijne goederen verloren hebbende, door gunstige voorspraak en zijne bedrevenheid in de wiskunde bevorderd werd tot de dienst der Nederlandsche Oost-Indische Maatschappij. 'Fe Batavia werd hem het opzigt over bet geschuthuis toevertrouwd. In zijn huwelijk met eene weduwe van een officier verwekte hij vier kinderen , van welke Willem, op een na de oudste , den 8 Jan. 1652 geboren werd. Met zijn tiende jaar trad hij in de krijgsdienst. Doch zijn vader verliet eerlang de dienst dier maatschappij en begat* zich met er woon naar Amsterdam. Hier bediende hij zich van de goede gelegenheid om de zucht tot geleerdheid, welke hij in zijnen zoon bespeurde, aan te kweeken. Op bet Amsterdamsch gymnasium liet hij hem in de talen , te Jena en te Leipzig in de regten onderwijzen; in 1674 werd hij advocaat te Maagdenburg. Terwijl bij de post van een kundig en eerlijk pleitbezorger waarnam , ontwikkelden zich mede de zaden eener ken­nis , die in het vervoig de grondslag zijner vermaard­heid werd. Op een zijner wandelingen buiten de stad viel zijn oog op de plantgewassen in dien oord, en bekroop hem de lust om hare namen en eigenschappen te leeren kennen. Desgelijks trok , bij een helderen avond, de ster­renhemel zijne opmerking. Ongemerkt werd hij een kruid­en sterrekundige. Sterker zelfs dan hem lief was, werkte op hem de zucht voor wetenschappen , wij1 de pleitbezor­ging, de bron van zijn bestaan, daardoor meikelijk achter­uit ging. Zijn vindingrijk vernuft deed hem een hemelkloot vervaardigen van merkelijke grootte. Door middel van een klein licht , dat bij daar binnen plaatste , konden aan dit werktuig de voornoemde hemelsche ligchamen even als aan bet uitspansel worden waargenomen. Homberg's ver­maardheid klom hierdoor allengskens en bragt hem in kennis met den Maagdenburgschen burgemeester Otto Gueric k e, den uitvinder van de luchtpomp. Ondanks diens geheimhouding zag echter Hom berg hem zijne voornaamste ontdekkingen en waarnemingen alb. Het ver­ langen om een man van Homber g's kunst en schrander­heid bij zich te houden, noopte zijne vrienden hem te bewegen zich in het huwelijk te begeven , doch hij was 65 er niet toe to bewegen. Zucht ter verdere uitbreiding zUner kennis had in zooverre op hem de overhand bekomen, dat hij de praktijk vaarwel zeide en eene reis naar Italie ondernam. Een jaar vertoefde hij to Padua , onder het vlijtig beoefenen der genees- , ontleed- en kruidkunde. Te Boulogne ontrukte hij een steen , naar die stad genoemd , nit den staat der vergetelheid, in welken hij begraven was ;­te Rome maakte hij kennis met Mar c An tonio C e li.o , een edelman , zeer beroemd wegens zijne bedrevenheid in de wis-, sterren- en werktuigkunde , en hielp hem in het vervaardigen van zeer groote glazen tot verrekijkers. Bij dat alles legde hij zich met goed gevolg toe op de schilder- en beeldhouwkunst en de muzyk. Uit Italie reisde H o m berg naar Frankrijk , vanwaar hij eerlang naar En­geland vertrok. In beide rijken maakte hij kennis met de beroemdste mannen , vooral in bet laatstgenoemde met den grooten Boyl e. Na hier eenigen tijd vertoefd to hebben , oefende hij zich in Holland onder den geleerden de G ra a f in de ontleedkande , en begaf zich van daar naar Quedlin­burg in Saksen bij zijne bloedverwanten. Niet lang na zijne terugkomst liet hij zich te Wittenberg tot med. doctor bevorderen. Gaarne hadden thans zijne vrienden gezien dat hij zich onder hen nederzette en zich op de genees­kunde toelegde ; dock zijn onverzadelijke weetlust stond daar tegen op. Na de geleerden in bet Zuiden bezocht to hebben , Wilde hij ook met die van Duitschland en het Noorden kennis maken. Een aanzienlijken voorraad van natuurlijke zeldzaamheden had hij verzameld. Met dezen besloot hij handel te drijven of door ruiling den schat to vergrooten. Te dezen tijde had de phosphorus naam ge­maakt. Twee soorten daarvan waren slechts bekend , de eene uitgevonden door C h ris tia an Adolf Bal duinus de andere door K u n k e 1, chemist van den keurvorst van Saksen. Eerst vervoegde zich H o m b e r g bij B a l d u i n u s, en beyond diens phosphorus nagenoeg van denzelfden aard als den Steen van Boulogne, hoewel een weinig flaauwer van licht ; your eene andere ontdekking kocht hij daarvan het geheim. Daarna begaf hij zich naar Kunkel, miens phosphorus meer vermaard was, en die soort is, welke van pis gemaakt wordt. Voor de openbaring van de wijze der werking van het manneke van den genoemden Otto G u e r i c k e, hetwelk zich tegen den regen verschuilt en met mooi weer te voorschijn komt , kwam hij ook achter dit geheim. De metaalkunde was een tak van geleerdheid, waarin hij zich tot nogtoe weinig geoefend had. Om aan zijn overige ook die kundigheid to paren , deed hij eene reis door Saksen, Bohemen , Hongarije en Zweden, met oogmerk om de natuur en gesteldheid der mijnen van die onderscheidene metalen zelve met eigene oogen waar te nenien. Terwijl hij zich te Stockholm onthield, arbeidde hij gestadig met H i e r n a , eersten geneesheer des konings van Zweden, in het laboratorium door dien vorst gesticht , tot welks blister Homberg niet weinig toebragt. Dikwijls kwam men hem raadplegen over de zwaarwig­tigste onderwerpen. Daarenboven schreef hij hier verschei­dene memoridn , welke in de Hamburgsche bibliotheek gedrukt werden. Intusschen betuigde Homberg's vader van tijd tot tijd zijn verlangen , dat hij al dat reizen en zwerven eenmaal mogt staken en zich onder de zijnen nederzetten doch zijne onverzadelijke weetlust dreef hem andermaal tot eene reis naar Frankrijk. Uit het Noorden trok hij over Holland derwaarts , en bezocht de provincidn , die hij op zijne eerste reis niet doorreisd had. Oak hier ontving hij brief' op brief van zijn vader om zijne overkomst te verhaasten. Eindelijk besloot hij te gehoorzamen en reeds was de dag van zijn vertrek bepaald toen hij onverwaclits door Colbert, uit 's konings naam , verzocht werd zich in Frankrijk te vestigen , en de voorwaarden waren zoo gunstig dat hij , na een wij1 beradens, besloot te bltiven. Hom be r g zich thans als een Franschman beschouwende, omhelsde in 1682 de godsdienst van dat koningrijk een stap , die zijn vader zoo euvel opnarn , dat hij hem onterfde. Bij dit ongeluk kwam de dood van zijnen vriend en Maecenas C o I b e r t. Waarschijnliik was het eene n ander de reden dat hij in 1685 andermaal eene reis naar Rome ondernam , en aldaar zoo gelukkig de geneeskunst uitoefende dat hij eene aanzienlijke som overwon. In 1691 beyond hij zich wederom to Parijs, waar de abt B i g n o n moist te bewerken dat hij tot lid der koninklijke akademie met het vrije gebruik van het laboratorium benoemd werd. De ongemeene zucht van den hertog van Orleans voor de scheikunde noopte dien prins hem in 1702 in zijne dienst te nernen , met toezegging van eene jaarlijksche wedde en het toezigt over zijn laboratorium. Twee jaren later verkoos hem de hertog tot zijn eersten geneesheer. Voordeelige voorwaarden , hem door den keurvorst van den Paltz gedaan , sloeg hij al. Zoo hoog Morn hij bij den hertog in gunst , dat op diens voorspraak de koning hem ontsloeg van eene wet der akademie, dat niemand loontrekkend lid er van mogt wezen die een post bekleedde , welke zijn aanhoudend verblijf buiten Pariis vorderde , 't welk H o in berg 's post van hertogelijk lijfarts eischte. In de laatste jaren zijns levens iced hij aan de roode loop , die den 24 September 1715 een einde aan zijn leven maakte. In 1700 huwde hij M a r g a r e t h a Angelica, dochter van den geneesheer D o d a r t. Groote werken liet Ho m berg niet na , maar wel een aanzienlijk getal memorien, over verschillende onderwerpen, in de gedenkschriften van de koninklijke akademie van wetenschappen. Zie Biogr. Univ. o. h. w. ; Eloge de Mr. Romberg in l' Ilistoire de 1' Academie des Sciences "In 1715 ; K o k , Void. Woordenb., o. h. w. HOMBURCH (HENDRICK ECKERT VAN) of HOMBERCH was boekdrukker te Delft , voor hij zich in 1493 te Antwerpen vestigde , o. a. drukte hij ter eerstgemelde plaatse in 1480 : Spieghel des eeuwighen levens en in 1493 : Opus minus secundae partis Alexandri pro pueris instituendum per Wilhelmurn Tenders de Werdt in 4°. , en in bet volgende jaar eene vertaling van Olivier van Castilien en Artus van A 1 g a r ben met dit slot, waaruit blijkt dat Eck er t zijne drukkerij had in „Het buys van Delft, bij de Camerpoort": „Hier eyndet die hystorie van Oly vier van Cast i 1 i e n en van sinen getrouwen gheselle Artus van Algarben. En van die schone Helena, dochter van den Conine van Enghelant. En van H e y n-r i c k sone van Olyvier die in haren lyden en leven grote vromicheden ende grote fayten van wapenen deden , alsoe als ghi hier voor gehoort hebt. Godt wille haren siele ontfermen ende gedachtich wesen , ende alien Kersten ghelouigen sielen. Amen. Ende is gheprint T antwerpen bi mi Henric Eckert van Homburch, woenende bi der Cammerpoerten in t huys van Delft." Kort na de uitgaaf van dit werk keerde Eckert naar Delft terug waar hij slechts kort vertoefde , want wij vinden hem in 1504 te Antwerpen terug. De Br ou beschrijft eene uitgaaf der Euangelien ende epistelen mettens Sermonen , in 1488 te Delft gedrukt. Aan bet einde er van vindt men zijn rnerk , dat ook op andere voortbrengselen zijner pers wordt gevonden. Men kent niet een der werken die tusschen 1488 en 1498 van zijne pers zijn gekomen. In den lool) van het laatste jaar gaf bij de Fabelen van Esopus , Die Duytsche Souter (Psolter) , Het leven onzes Heeren Jesu, Het leven der H. Vaders en Het boek van Pelerin; in 1499 eene overzetting van bet eerste boek van het Passionael en het Breviarium ten gebruike van de reguliere kanunniken van Windesheim , in het licht. Hij leefde nog in 1521 , blijkens Tessaradecas , een alre costelicste, eerweerdichste ende vertroostelicste boeck, ghenaemt Tessaradecas van XIIII leeringen ende onderwysinghen, dat in XIIII capittelen gedeylt is, ghemaect van heere Martinus Luther tot consolacie ende vertroostinghe van alien Karsten­menschen die bedruct , bedroeft, berooft , gequelt , besiect, gepinicht of vervolcht syn enz., Gheprint T Antwerpen bi mi lleyndrick Eckert van Homberch 1521 den XXV daghe in Januario , waarvan mr. W. C. A c k e r s d ij k een uit­ voerig verslag heeft gegeven in de Kunst- en Letterbode. Z. j. gaf hij in het licht : Du collatie van den eerweerdigen vaders broeder Henricus van Santen Gardiaan van Mechelen, kl. 4°. Zie Recherches Bibliographiques sur quelques impressions Neerlan­daises du quinzieme et du seiziéme Sidcle par E. H. J. du Puy de Mon tbrun, Leide 1830, p 62; P. C. van der Meerscb, Recherches sur la vie et les travaux des Imprimeurs Belges et Nedr­landais etablis d ëtranger , T, I. p. 129, 145; Messager des Scien­ces historiques 1849 , p. 10, 11 ; II a i n , Rep. bibl. , Nr. 12,010 ; dlgem. Konst en Letterb. 1835 , Cat. Bibl. Hulthem, p. 158; Cat. W i 1 1 ems, T. II. p. 74 ; Supplement tot de Cat. der Tentoonst. te Delft , Nrs. 4139, 4140; Cat. Hoeufft, p. 6, 7. HOMMA (LA.uRENTIus), te Amsterdam geboren , werd predikant te Hem in 1649, te Monnikendam in Julij 1652, te Enkhuizen in Mei 1654, te Amsterdam 16 of 18 December 1661, en stierf aldaar den 4 Januarij 1681, oud 54 jaren. Zijn portret gaat op verschillende wijze uit. Hij schreef: De Rechter in het Paradgs , 40. Eerste en laatste predikatie , 120. Zie Paauw en Veeris, rem. Kerk. Alpha., M. 100; Wage­naar, Beschrijv. van ilmsterd., MaurikenNoordbeek, Naamr. van Godgel. Schrijv. ; IVavorscher , D. IV. bl. 150 ; M u 11 e r, Cat. von Portr. HOMMA (W.) gaf uit het N. T. van onzen Heer J. C., uit het Grieksch vertaald door R e g n i e r Roole euw , Amst. 1624, met titelplaat van J. en C. Lui k en, kl, 80. Zie Le Long, Bock z. des .B9bels , Ll. 843; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk. , D. I. bl. 164. HOIVIMENS (R.) , van Groningen, te Franeker in 1698 jur. utr. doctor , na het veredigen eener Dissert. Jurid. de Senatus Consulto Feliciano , Francq. 1698. HOMMIUS , (FEsTus) werd den 10 Februarij 1576 te Jelsum in Friesland geboren. Zijn vader, H o m me H o rn m i n g a, behoorde tot een aanzienlijk Friesch ge­slacht. Zijne moeder , A. n n a, behoorde tot het geslacht der S chierhuyse n. Het eerste onderwijs ontving hij van zijn vader. Op aansporing van den grietman v a n D o n i a en andere aanzienlijke mannen zond hij den 9jarigen jongeling naar Leeuwarden om op de Latijnsche school zijne studiön voort te zetten. In 1595 vertrok naar de hoogeschool to Franeker. Gedurende zijn tweejarig verblijf aldaar woonde hij bij S i b r a n d u s L u b b e r t u s in huis en hoorde de lessen van Drusius, A r c e r i u s en R o g g i u s. Daarna vertrok hij naar Frankrijk en vertoefde eenigen tijd te Rochelle. Vervolgens bragt hij nog drie jaren to Leyden door , waar hij onder 111 o I i­naeus, Vulcanius, Raphelengius, Gomarus, Junius en Trelcatius zijne studien voortzette. In­zonderheid genoot hij de vriendschap van Johannes Kuchlinus, den regent van het staten-collegie , met wiens dochter Johanna hij later in het huwelijk trad. In 1599 zijne akademische loopbaan volbragt hebbende , sloeg hij de beroeping naar de dorpen Finkum en Hijum of en nam die naar Dokkum aan. Gedurende zijn verblijf aldaar vertaalde bij : Ursinus, Uitlegging van den Heidel­bergschen catechismus. In 1602 was hij als predikant bij het staten-leger en woonde het beleg van Grave bij. Nog in dat zelfde jaar werd hij, in Tr e 1 c a t i us pleats, door de gemeente van Leyden beroepen. Van nu aan word ook H o m m i u s gewikkeld in de oneenigheden tusschen Arminius en Gomaru s. HU stond den laatsten , zijn leermeester, getrouw ter zUde, onder anderen op de conferentie , die op last der staten in 1605 tusschen de twistende hoogleeraren plaats had , als­mede in de onderhandeling , die vier jaren later te 's Hag° werd gehouden. De contra-remonstranten vonden in hem een ijverig en vurig woordvoerder en 'verdediger hunner denk­wijze. Zij kozen hem tot een der afgevaardigden ter Haagsche conferentie in 1611, waar Episcopius, Cor­vinus en de overige renlonstranten in hem een heftigen tegenstander aantroffen. Ook de Delftsche conferentie, mede op zijn aandringen in 1613 gehouden, werd door hem bij­gewoond en een verslag daarvan door hem geschreven. En ware hij niet door huisselijke omstandigheden verhinderd , hij zou ook op de contra-remonstrantsche vergadering tegen­woordig zijn geweest , die in 1616 te Amsterdam word gehouden. Niet minder krachtig deed hij zich tegen Vorstius gelden, toen doze tot opvolger van Arminius was benoemd. Intusschen nam hij getrouw en ijverig zijne bediening waar in de Leydsche gemeente, en vaak gaf hij de studenten homilitische lessen, en zat hij voor bij hunne disputeer-oefeningen, vooral wanneer er geene hoogleeraren aanwezig waren. Dat Ws met zijne remonstrantsche ambt­ genooten Cory i n u s en v an den B orre, alsmede met E p i s c o p i u s bezwaarlijk in vrede kon lezen, is ligt to denken. Ook Homm i u s had aanhoudend op het houden eener algemeene kerkvergadering. aangedrongen. Toen nu in 1618 de rationale synode to Dordrecht werd zamengeroepen vaardigden de kerken van Zuid-Holland hem derwaarts af. Aanstonds zag hij zich met Da m m a n tot scriba gekozen. Aan de handelingen nam hij een zeer werkzaam aandeel. Zijne benoeming onder de revisoren der nieuwe bijbelver­ taling en tot het nazien der lithurgische schriften bewees, dat zijne verdiensten werden gehuldigd. Zoo verving hij ook bij de vertaling van het nieuwe testament de plaats van P e t r us C or nelii, en bragt alzoo dit moeijelijk werk hoofdzakelijk met Walaeus ten einde. Na den afloop der synode leidde hij de vergaderingen der provinciale synode to Leyden , waarin vele remon­stranten veroordeeld werden. Tevens werd hij in 1619 tot regent van het staten.collegie gekozen , uit welke betrek­king hij in 1640 op zijn verzoek eervol ontslagen werd. Nog viol hem eene andere onderscheiding te beurt , name-. IAA , om de gedrukte handelingen der synode aan J a c o-bus I van Engeland over te brengen. Zoowel door den koning als door den aartsbisschop werd hij vriendelijk ontvangen , en de hoogeschool to Oxford vereerde hem met het rectoraat. Na 1620 zette Hommius zijne veelvuldige studi&I en werkzaamheden voort , zonder dat men hem verder in het openbaar zag optreden. Onvermoeid bleef hij in zijne ver­schillende betrekkingen noo. jaren aaneen arbeiden , tot ' dat in 1642 eene ziekte hem aangreep, die hem den 5 Julij ten grave sleepte. Hij liet zijne tweede gade, Hester Hersbeeck, achter,, met welke hij den 14 Maart 1635 in het huwelijk was getreden. Of hij kinderen heeft gehad, durven wij niet verzekeren ; wel is ons bekend, dat zijn brooder Sixtus hem overleefde. Voorzeker verdient ook H o m in i u s beter to worden gekenddan tot nu toe het geval is. Zoowel om zijne geleerdheid, als om zijne gema­tigdheid, waardoor hij zich gunstig van vele anderen onderscheidde, bekleedt hij onder de godgeleerden van zijnen tijd een aanzienlijke plaats. Enkele geschriften heeft Hommius nagelaten , waarvan sommige zeer zeldzaam zijn geworden. „In de Brabantscbe tocht ," zoo lezen wij in de Lyck-oratie , „heeft by drie boecken in 't Nederduytsch van den oorlog gheschreven tot dienst der soldaten." Dit werk moet dus omstreeks 1602 in het licht zijn verschenen, ofschoon wij het nimmer zagen. Verder zegt de Lyck-oratie : „Syn antwoordt op de argumenten der remonstranten in de Haaghsche conferentie, in de Nederlandtsche tale by hem ghestelt , heeft by ver­scheyden druckers om to drucken behandight ; oock syn oordeel over de beroepinge van C on r a d u s Vorstiu s." Bovendien bezitten wij van hem : XXII predication over het ghebedt des Heeren , gedaen door Gail. Buranus , verduytscht door Festus Hommius Leyd. 1605 120. (?) , herdrukt in 1658 te Amst. LXX disputationes theologicae adversus pontificios, quibus omnes inter Evangelzlos et Pontificios controversiae continentur, in gratiarn studiosorum in acad. Leyd. institutae , praeside F. Hommi o , L. B. 1614 , 120. (?) Specimen controversiarum Belgicarum seat confessio eccle­ siarum reformatorunz in Belgio, cujus singulis articulis sub­juncti sunt articuli discrepantes , in quibus nonnulli eccl. Belgicarum doctores hodie a receptor doctrina dissentire videntur. In usum futurae syn. nat. edidit Festus Hoinmius. Addita est Harnzonia synodorum Belgicarum, Lugd. Bat. 1618 , 40. Van dit gescbrift bezorgde Johannes a Lod e s t e y n nog in dit zelfde jaar eene Nederduitsche vertaling, onder den titel : Monster van de Nederlantsche verschillen enz., terwij1 de staten van Holland aan den schrijver eene eere­gift van 200 gulden schonken. Narratio historica ortus et progressus controversiarum Belgicarum. Van de beroepinghe der kercken-dienaren , ja en neen , van Johannes Utenbogaert ens. , 1610 , 40. Op goeden grond houden wij dit geschrift als nit de pen van Hommius gevloeid. Oordeel der synode nationalis der geref: kercken van de vereenichde _Nederlanden , ghehouden binnen Dordrecht , ens., Dordrecht 1619 , 40. Het schat-boeck der verklaringhen over de catechismus der christ. religie , die in de gherej: kercken ende scholen van Hoogh- ende Neder-duitsch-landt gheleert wordt , nyt de .Lat. verklaringen van Ursinus ende van anderen overgheset ende to sanzenghestelt door F. Hommius ens. , Leyd. 1617. Fen herdruk verscheen te Amsterdam in 1642. Aldaar zag in 1664 weder eene nieuwe uitgave bet licht „van nieuws oversien door Johannes Spijardus". Nog is ons eene Gorinchemsche uitgave van 1736 bekend, met een voorrede van J. van den Honert. G l a s i us maakt nog gewag van eene leerrede , vooraf­gegaan door een brief aan mr. J. van Brookhaven , welke eerst in 1753 te Workum verscheen ; terwiji P o 1 y­ an der nog in zUne Lyck-oratie zegt : „Wy liebben ook gesien van syne theologische disputatiön handelende van de H. Schriftuere. Ick heb ook versocht synen eenigen brooder, A. Sixtus Hommius, dat by aan onse boeck­druckers soude willen gheven om ghedruckt te worden syne advysen , andtwoorden , oration , brieven , homilien in Mattheum, Marcum, ende in den brief tot den Romeynen, en noch andere wercken , die tot noch toe in syn studoir syn verborgen gheweest ; die aanghenomen heeft dat to sullen doen." Zoo ver wij althans weten is dit echter niet geschied. Zie bebalve de bekende werken van B a ud art , IT y t en bogaer t, Trigland, meer bijzonder Kok, Nieuwenhuis, Foppens, Bibl. Belg., T. I. p. 276; Paquot, Memoir. , T.11 p. 69; Meur­si i Ath. Bat. , p. 307-313 ; Praest. ac erud. Vir. Epp. Eccl. et Theol. ed. 1704 , p. 149, 267, 372, 417; 473 , 513; Lijck-oratie van Joh. Polyander van den Kerckhoven, over het afstervenvan F. flommius , Leiden 1642; W. te Water, Tweede eeuwgetijde van de geloofsbelyd , bl. 109, 188 , 265 ; S o e r m a n s , Acad. Beg., bl. 119 very ; Y p e ij en D e r m o u t , Geschied. der Ned. fiery. Kerk, D. I. bl. 532, D. II. Aant. bl. 230 ; S i e g e n b e e k , Geschied. der Leyds. Boogesch. , D. I. , bl, 104-106 , 112 , 120 , 153 , D. II. bl. 403, F. en B. bl. 284; Regenbogen, list. der Bemonstr. , D. II. bl. 4: Ilinlopen, Geschied. der Ned. Overz. , bl. 75 80 volgg. ; Kist en B o y a a r d s , Nederl. Arch. van Kerk Geschied , D. 11. bl. 158, 421 , D. 111. bl. 213 , 259 , D. VIII. bl. 27, 375 , D. IX. bl. 53 ; G I a s i u s , Godgel. Nederl. , D. II. bl. 132-136 ; Muller, Bibl. van Pam fl.. Nr. 880, 881 , 1535, 1536, 1601; Arrenberg, Naamr. van Ned. Boek.; Cat. v an der G r o e , p. 47 , 60, 61, 70, 256; II. L. B e n t h e tn, Kirch- u. Schulen Stoat, Th. II. S. 669 ; K o e­cher, Catech. Hist, van den leidelb. Catech. , bl. 313, 314 ; Scho­tel, Gesch. van den Heidelb. Catech., bl. 162 ; 111 uller, Cat. v. Portr. HOMMINGA (Holum), een Friesch edelman van een aanzienlijk geslacht. Hij beyond zich in 1101 in het Heilig land; in 1119 trok hij voor de tweede maal derwaarts. Zie F. Sjoerds, Friesche Jaarb., D. II. bl. 281, 321; Friesche Vollcsalm. 1851, bl. 70. HOMOET (A.) , de jonge , dichter uit het midden der XVIIIde eeuw. Hij schreef o. a. een Lofdicht voor de .Dichtk. Verlust. van B. de Bosch, Amst. 1758. Zie Heringa, Lijst van Nederd. Dicht., bl. 52. HOMOET (BERNA.RDus) , studeerde to Leyden in de godgeleerdheid en hield reeds toen eene Latijnsche brief­wisseling met zijn geleerden bloedverwant R e i n e r u s Neuhusius, toen rector to Alkmaar , die ook zijn huwelijk met Ma rgare t ha van de Ven, in Junij 1660 gesloten, bezong. Hij was toen predikant te Nieuwe Niedorp , waar hij in 1658 als proponent beroepen was; vandaar vertrok hij in 1661 naar Cuilenborg , in 1667 naar Zwolle , in 1669 naar Rotterdam en in 1670 naar Amsterdam , waar hij in Sept. 1708 emeritus werd en den 12 April 1717, 59 jaren nadat hij in dienst was gekomen, Zijn portret ziet op onderscheidene wijzen het licht. Zie R e i n. Neuhusii Epist. farnil. cent. IV et V (Amst. 1662), p. 108 , 143 ; Thalia Alcmariana (Amst. 1661), p. 218; N. Veeris, Vern. !Cork. 4lph. , bl. 101; N uller, Cat. van Portr. HOMOET (B. G.) , een kunstbroeder en vriend van Pieter Boddaert, die o. a. voor de tweede uitgave van diens Stichtel. Gedkht , een gedicht plaatste. Zie van der Aa, Nieuw Biogr. 4nth. Crit. Woordenb., D. II. bl. 241. HOMOET (JAN VAN) , ridder , sloot , 27 Mei 1353 een verbond met andere ridders en knapen ten behoove van Eduard tegen Reinoud, wien zij eene verbreking van beloften to last legden en ,zich daarop beriepen. Zie Nijhoff, Gedenkw. nit de Geschied, van Gelderl.. D. II. bl. L1V Arend, Vad. Geschied. , D. II. St. H. bl. 224. HOMOET (HENDRIK VAN) werd in 1376 door de Hekerens, onder Reinoud van Brederode, in een gevecht bij het dorp Oosterbeek gevangen genomen. Zie J. a L e i d i s , de orig. et reb. gestis DD. de Brederode in Matthaei Anal , T. I. p. 632, 633; Chron Tiel., p. 393; Pon­tanus, [list. Celr , Lib. VIII. p. 314; Slichtenhorst, Geld. Geschied. , B. VIII. bl. 161; Arend, Vad. Geschied. , D. II. St. H. bl. 364. HOMPESCH (baron REINHART VINCENT VAN) , geboren omstreeks den jare 1660 , een Guliksch edelman en dapper krijgsman in de Nederlandsche oorlogen , was tot den rang van generaal majoor der ruiterij opgeklommen toen hij in 1702 zich in den slag bij Ekeren onderscheidde. Eene charge van twee regementen werd door hem met zooveel beleid en kracht aangebragt , dat de vijand met een aan­merkeltjk verlies naar de zijde van Ekeren werd terug geslagen, en ziinen' vervolgeren eenige standaarden en ketel­trommen als zegeteekenen moest achterlaten. Evenzoo onderscheidde hij zich in 1704 in den slag bij Hochstadt. „De Nederlandsche generaal Hompesc h" lezen wij bij B o s s c h a „deed er wonderen van dapperheid." „Ik kan" schreef de prins van Hessen-Kassel aan de staten generaal „uwe hoog mogenden verzekeren dat hare kaval­lerie wonderen heeft gedaan , ge)ijk mede alle do generaals. Ook heeft zich de generaal H o m p e s c h zeer gedistingueerd." Kort daarop werd hij in 't geheim door Marlborough naar 's Hage gezonden , om de noodige volmagt to be­ komen tot uitvoering van zijn plan om de Fransche te overweldigen en het oorlogstooneel in Zuid-Brabant over te brengen ; een plan dat door O u w e r k e r k met warmte werd verdedigd , doch bij de overige generaals veel tegen­ stand vond. Bij Ramelies voegde bij nieuwe lauweren bij die hij te Ekeren en Hockstadt had bevochten , doch na zich van 15 Augustus tot 8 September 1712 te Douay dapper tegen de Franschen verdedigd te hebben, moest hij zich en zijne bezetting gevankelijk naar Amiens zien voeren. In 1726 was hij graaf en de oudste generaal der ruiterij , terwijl de baron van Friesheim oudste generaal niet alleen van bet voetvolk maar van 't geheele leger van den staat was Beiden vervoegden zich schriftelijk bij Holland , met verzoek om, op voordragt hunner edele groot mogenden, bij de bondgenooten tot veldmaarschalk te worden bevor­ derd. Dit verzoek vond echter geen ingang. Meermalen werd H o tn pesch tot sneer of min gewigtige zendingen gebruikt. Zoo zonden hem de staten van Holland in 1725 om met Simon Hendrik Adolf grad van der Lippe -Detmold den koop van de hooge heerlijkheid Vianen en Ameide te sluiten , welke heerlijkheid door huwelijk met Amelia van Dona in zijn bezit was ge­komen. Drie jaren later word hij , na door 's lands staten genaturaliseerd te zijn, als heer van Genderen onder 's lands edelen beschreven. In 1732 besloten de staten der ver­eenigde gewesten, tot oefening hunner troepen, „die in een twintigjarigen vrede", schreef IV a g e naar „de voornaamste bewegingen des oorlogs ontwend waren", tegen den aan­yang van herfstmaand , een veldleger op de vlakte van Oosterhout nabij Breda te doen opslaan , onder bevel van den graaf van Hompesc h. Hij was sedert 1704 gouver­neur van Grave en sedert 1731 van Geertruidenberg en stied in 1733. De koning van Pruissen schreef, bij gelegenheid dat hij vertoornd was over het ter dood brengen van den Pruissischen luitenant von Wolschlager to Maastricht , aan den baron van G i n k e 1: „Je vous suis obligd de in nouvelle , que vous m'avez mande , que le general comte de Ho m­pesch est mort ; dont je plains la personne de tout mon eoeur et me rejouisse , que in Republique peed un si brave homme." Zijn port. is in zwarte kunst door P. Schenk bewerkt, fol. Zie Oordeelk. beschrijv. van de veldslagen en beleger. van Prins Eugenius van Savoyen , den Ilertog van Marlborough en den Prins van Oranje , 2 dl. fol. 'a Hage 1729; Europ. Mere. , .lull—Dec. 1732, bl. 147, Julij—Dec. 1744, bl. 27; Wagenaar, Vad. 'list. , D. XVIII. bl. 489, 490 , D. X1X. bl. 80 , 456; van Wbn, BVv. en Nalez. op Wagenaar, D. XVII. bi . 51 , D. XVIII, 111. 90, 97, 104, 105; D. XIX , bl. 46 ; Bosscha, Neon& lieldend. to Land, D. II. hi. 332, 350, 359, 384, 636 ; Paringet, Mem. Beschrijv. van de stad Grave , bl. 386; van Nuijssenburg, Beschryv. van Geer­truidenberg , bl. 183. HOMPESCH (VINCENT WILLEM grave VAN) , was als kapitein bij het battaillon van Bose de la C a l m e t t e in de Willemstad , toen deze vesting in Maart 1793 door de Franschen belegerd werd. Zie P. van Oldenborg t Beleg en verded. van de Willemstad, Dordr. en Amst. 1793 , waar ook zijn portret voorkomt ; Bosscha, Neer& Meldend. te Land , D. III. bl. 32, Biyv. en Verbet., bl. 35. HOMPESCH (JAN WILLEM graaf VAN) , werd in April 1748 aangesteld tot tweeden kolonel commandant van 't regement van den generaal T r i p , had in 1744 het bevel over het fort de Knokke , dat hij op eerlijke voor­waarden aan de Franschen overgaf. Zie Wagenaa r, Pad. Hist., D. XIX. bl. 457; Nederl. Jaarb., 1748, D. I. bl. 296. HONAERT (vAN DEN). Zie HONERT (vAN DEN). HONDEKOETER (GILLES DE), te Amsterdam geboren, uit het oud adelijke geslacht der markiezen van We s­terloo, dat de hervormde godsdienst toegedaan, de Spaansche Nederlanden verlaten en zich te Amsterdam gevestigd had. Hij werd in 1627 als kunstschilder op het register van het St. Lucas-gild te Utrecht ingeschreven. Hij schilderde eerst portretten in den trant van R. Saver ij en D a v id Vinckeboons, die hem daarin hadden onderwezen. Ook had hij verdienste in het schilderen van vogels. In het museum Boymans is van hem een tafel waarop verschil­lend dood gevogelte ligt. Hij huwde eerst M a y k e G ij s-b r e g t s en den 2 Maart 1628 te Amsterdam Ann a Spieringh van Amsterdam , dochter van Jacques Spieringh en Margriet Hendriks. Een zijner dochters, Jo sina geheeten , huwde Jan Baptist We e­n i n x. Hij stierf, volgens Na gler, in 1663. ZUn portret komt voor in H o u brake n. Zie Houbraken, Kok, Immerzeel, Lev. en werk. der Hog en Vlaams. Kunsts., D. II. bl. 47 ; Kram in, Lev. en werk der Boll. en Vlaams. Kunsts., D. III. bl. 711; Cat. van het Mus. Boymans, bl. 19; Navorscher , D. VIII. bl. 318 ; Muller, Cat. van Portr. HONDEKOETER (GIJSBERT DE) volgens sommigen zoon , doch waarschijnlijk broeder van den vorige werd in 1613 te Utrecht geboren genoot het onderwijs van Gilles, werd in 1627 als kunstschilder in het St. Lucas­ gild to Utrecht inaeschreven , schilderde zeer natnurlijk hanen, hennen en andere huiselijke vogels en stierf in 1653. Zie Iloubraken, Kok, Immerzeel, Lev. en work. der Boll. en Vlaams. Kunsts. , D. 11. bl. 47 ; K r a in m , Lev. en work. der Boil. en I' lawns. Kunsts., D. 111. bl. 711. HONDEKOETER (MELonion DE), zoon van den vorige, werd in bet jaar 1636 te Utrecht geboren. Hij woonde eerst te 's Hage , waar hij in 1659 lid was der conf•erie kamer van Pictura. Toen bij aldaar als lid een stuk moest geven. was bet een Zeestukje met eenige schepen , hetwelk hij den 7 April 1661 , met kennis der regenten terugnam, en in plaats er van een stukje met twee doode vogels tegen een muur hangende , stelde. Dit stukje vereerde hij 2 Junij 1663 aan de kamer , en het was waarschijnlijk dat hij zich toen te Utrecht vestigde. Hier legde hij zich op het schilderen van uit- en inlandsche vogels , waarin hij zijn wader en oom, J. B. W e e n i n x , tot leermeesters had , en waarin hij zoo uitmuntte , dat Europa hem den eeretitel gaf van de Raphael der dieren. I m merz eel schreef: „Paauwen, fazanten, kalkoenen, hoenders en andere vogelen, zoo levend als dood , schilderde hij met een meesterlijk penseel. Zijne ordonnanties zijn gevarieerd en rijk ; zijn koloriet is waar en schoon. Het zou bezwaarlijk zijn de natuur naderbij te komen. Er behoorde eene levendige verbeelding en een poetische geest toe , om , zooals hij deed , het pluimgedierte in zijne verschillende bewegingen en neigingen voor te stellen. Men vindt aangeteekend dat hij een haan bezat dien hij had weten te leeren hem tot model to dienen , met uitgebreide vleugelen , en dat hij naar keuze met zijn maalstok denzelven wist to stellen naar dat hem zulks in zijne ordonnanties to pas kwana. Ook had hij een groote verdienste in het schilderen van vier­voetige dieren." Op het rijks museum te 's Hage en to Amsterdam vindt men verscheidene stukken van zijn penseel. Te 's Hage twee stukken met verschillend gevogelle ; een dito waar een raw' van zijne vederen beroofd wordt en een Gezigt der diergaarde van koning Willem III op het Leo ; te Amster­{lam twee stukken met levende vogels ; een Bloemstuk met verscheiden planten , vogels en kapellen; een stuk met dood wild ; eene afbeelding met papegaaijen, andere vreemde vogels en apen; een landschap met een dooden reiger aan een tak van een boom hangende , doode eenden , pair?'" zen, een Bans en jagtgereedschap ; een pendant met fazanten , Maas paauiven enz., en eindelijk een gezigt op eene hop ztede met een pelik,aan en nog eene nienigte uitlandsche vogels. Dit stuk is bekend onder den naam van bet drijvend veertje , om een kleine veder , die zeer natuurlijk op bet water scbijnt to drijven. Op de verkooping van Braa meam p waren twee schil­derijen van hem , bet eene voorstellende een Plein waarop vele vogels gezien worden, als op den voorgrond eenige kuikens, twee hoenderen en een kalkoen , wat verder een kraaijende haan , omringd van verscheiden hennen , in het verschiet eene boerdery ; het ander was een Landschap , waar by de stam van een boom een fraage waterhond ligt , en daarachter een bok , geit en andere dieren. Het eerste werd voor f 470 00 , het andere voor f 1,350.00 verkocht. Op de verkooping van de Vos goldt een waterverw­teekening , waarop een paauw en meer gevogelte, f 50.00. Ilij graveerde ook in zwarte kunst. Leon de la Borde vermeldt pluimgedierte op het bassecour enz. en een zittende patrijshond naar zijn eigen schilderijen. Op de verkooping van den grave von Fries werden twee prentjes van dezen meester een zittende bond en eene ordonnantie van vogels , voor f 10.00 verkocht. Hon d e k o e t e r oefende de kunst tot op bet zestigste jaar zijns ouderdoms ; hij overleed den 3 April 1695. Zijn portret is bij Houbrake n. Zie Houbraken, Kok, Imtnerzeel, Lev. en work. der Boll. en V laams. Kunsts., D. II. bl. 47 , 48 ; Kramm, Lev. en work. der Boll. en Vlaams. Kunsts., D. II. bl. 718; Léon d e Laborde, list. de la Gravure en manigre noire , Paris 1839 , 80. ; Muller, Cat. van Portr. HONDEKOETER (NicoLAAs DE) , waarschijnlijk zoon van Gilles, uit bet eerste huweliik , vestigde zich als kunstschilder to Delft. Bij word in 1614 geboren en huwde op 24 jarigen leeftijd met Sara Co en r a e t s, dochter van Jacob Coenraets en Anne tje Andries. Zie Kramm, Lev. en werk. der Boll. en plaams. Kunsts., D. III. bl. 718. HONDIUS (ABRAHAM) , of de Hond, schilder en graveur , in 1638 to Rotterdam geboren , vestigde zich to Londen. Reeds in 1665 beyond hij zich in die stad , waar hij in 1695 overleed. Bij muntte uit in het schilderen van jagtstukken , die door natuurlijkheid van voorstelling , stoutheid van uitvoering en gemak­kelijkheid van penseel , het meest van alle meesters aan dergelijk kunstwerk van Rub ens en S n ij ders komen. Zijne ordonnanties zijn vol vuur,, doch zijn koloriet is wel eens buitensporig en niet juist van teekening. De raadsheer H e r m an Trip to Groningen , bezit of bezat van hem een kapitale schilderij, voorstellende een Beerenjagt met levensgrooie dieren. Houbraken meldt van hem een bijzonder fraai maanlicht gezien te hebben , en dat de brand van Troye een zijner schoonste stukken is , (loch anderen willen dat deze stukken van eenen anderen H o n d i u s zijn. B a r t u f beschrijft in zijn Peintre graveur 9 geetste prentjes van dezen meester. Zij stellen verschil­lende wilde dieren voor , die kunstig en natuurlijk van teekening , maar uithoofde van de fijne naald eenigzins wager in de arcering zijn. Een exemplaar der prenten van Abraham Hon dius, bestaande uit 12 stuks en zijn portret, gold op de verkooping van den grave v on Fries, Amsterdam 1824 , f 135.00. Zie Iloubraken, Kok, Immerzeel t Lev. en work, der Roll. en V lawns. Kunsts., D. II. bl. 48. HONDIUS (HENDRIK) of de Hon d , werd in 1573 te Duffel in Noordbrabant geboren. Zijn vader was een geleerde nit een deftig geslacbt. Na zich in de teeken- en schilderkunst geoefend te hebben onder J. W i e r i x en later onder Frederik deVries, bezocht hij achtereenvolgende tot vermeerdering van zijne kennis Keulen, Parijs, Londen, overal bewijzen nalatende van bedrevenheid in de teeken-, graveur- , bouw- , doorzigt- en krijgsbouwkunde. Hij vestigde zich to 's Hage , waar hij tijdens de B i e in 1662 als 89jarigen grijsaard nog leefde en zijn Gulden Cabinet uitgaf. Dezelfde de B i e wijdt in het genoemde werk breed nit in den lof van 's mans verdiensten als teekenaar en graveur , er bijvoegende dat zijn werk van vorsten en edelen begeerd werd. Men heeft van hem : Beschryvinge en de afbeeldinge der generale regelen der fortificatie, der artillerie munitie ende vivres van deselver en hare commission van de leger, aerde wallen de approchen met het tegenweer ende van vyerwerken, 1624, 4 d., fol., m. pl. In 1625 is dit werk vertaald en uitgegeven onder den titel : Description et ddclaration des rêgles gdndrales de la fortification de artillerie , et des munitions et des vivres. Alghemeine regelen der sterkebouw , 's Hage 1625 , folio , vertaald en uitgegeven in het Italiaansch met den titel : .Descorsi sopra la necessity dells architectural nzilitaris , Venet. 1642 , 4°, Van de perspective ook onderrigting in de perspectiefkunst, Amst. fol. , 's Hage 1622 , fol. Over de Globen. Theatrum honoris in quo nostri seculi seu pic­torum qui patruni nostrorum memoriae vixerunt celebriorum , praecipue quos Belgium tulit , verae et ad vivum expressae imagines in aes incisae exhibentur, Amst. 1612, 1618, kl. fol. 68 stuks kopyen naar de tweeds vermeerderde uitgaaf met verzen van Dominicus Lampsonius, in 1572 door de weduwe van Pieter C l o c k e van A e l s t uitgegeven, door Jeronimo Cock, Wier ix en anderen gesneden. Afbeeldingen van sommige in Gods woordt ervaren mannen die bestreden hebben den Antichrist , in het Latyn door Jac. Verheiden en nu in het Nederlandsch door P. de K., 's Hage 1601 , 40. De kaarten enz, van bet Toneel oft Beschryvinge der steden van Holland enz. door .Marcus Zuerius Boxhorius , Amst. 1634 , 4 oblong. Les Pacificateurs Belgiques en 30 Planches par H. Hon­dius , avec le libre et le discours en Latin a Amsterdam 1618 , in 40. Les hommes illustres , graves et inprimes par H. Hon­dius in 40. en 21 planches. Les Portraits des herresiarques et autres hommes illustres par H. Hondius , J. Muller , J. Mathanz , J. Stadeler etc., in 86 planches , Petit. in fol. Topographia variarum regionum etc. on les vues d'apres nature , par Matthieu Bril , trees bien graveres sous l'oeil de Henri Hondius, in twee boekjes van 25 en 29 platen in 4 oblong , in 1611 en 1614 uitgegeven. Ponape funebre de Charles V , executee par ordre de Philippe II a Bruxelles, en 37 planches, Joan a Duetecum, Luc. Duetecum fec, Hondius exec. 1619. Waarschijnlijk is het bl. 125 der .Arithnzetische ends Geometrische Practycke der Bosschieterye enz. door Willem Claesz. van Utrecht , Rotterd. 1641 in 40. aangehaalde werk : Het Fortivicaty boeck , waerin breedvoerig van de Brug over de Schelde door Parma gemaakt, wordt gesproken; hetzelfde met de vroeger gemelde Beschrijving enz. Bij Heller komen eenige losse graveerwerken van hem voor , als : Salomons eerste regt , naar C. van Mander. Bijk versierde vazen met bloemen, naar Elias Verhulst, 1579. De Uylenspiegel, copy naar Lucas van Leyden , 1644. Kramm vermeldt ook nog : Een dorpsgezigt met landelyke feesten , Schelle , Belle enz., bet. H. Hondius , fec. A. act. 75 , 1648. Volgens I m m e r z e e 1 heeft hij een reeks van 144 portretten , meest alle van Vlaamsche kunstenaars ver­ vaardigd. Zijn portret komt voor bij de BI e. Waarschijnlijk is hij de autheur van Korie Beschrgving van de generale regelen der Fortificatie enz. Anno 1620 , Hagae comit. fol. Zie Ifoubraken, Immerteel, Lev. en werk. der Roll. en rlaarns. Kunst:. , D. 11. bl. 48; K r a m m, Lev. en werk. der Roll. en Vlaams. Kunsts., D. IL bl. 719; Arrenberg, Naaml. van Ned. Both. , bl. 195 ; Kunst- en Letter6., 1833 ,-D. II. bl. 7 , 19. HONDIUS (HENDRIK) , de .7 onge , door sommigen voor den zoon van J o d o c u s, door K ram m voor dien van H en d r i k gehouden , werd te Londen geboren en bloeide omstreeks 1640. Hij was een goed teekenaar en plaatsnijder en als zoodanig de verdienstelijkste der Hon d i u s se n. Met een aangename en vaste snede bragt hij geschiedkun­dige onderwerpen , landschappen en portretten op 't koper, zooals Elisabeth , koningin , Jacobus I , koning van Engeland, Willem, prins van Oranje , Bernard, hertog van SaxenWeinzar, Christiaan, hertog van Brunsulk , Ferdinand , keizer van .Duitschland , Francis Drake. Ook bezorgde hij in 1636 een groot plan van Gent in 8 bladen. Zie Immerzeel, Lev. en work. der Roll. en Vlaams. Kunsts., D. II. bl. 49; Kramm, Lev en werk. der Boll. en V lawns. Kunsts., D. III. bl. 719; Muller, Cat. van Portr. , bl. 386. HONDIUS (JoDocus) , een der vermaardste wereld­beschrijvers van Europa , werd in 1563 te Wacken in West-Vlaanderen geboren , en verhuisde , toen hij twee jaren oud was , met zijne ouders naar Gend. Reeds op zijn achtste jaar begon hij in been en koper te snijden , doch zonder eenig onderwijs. Toen de hertog van Parma zulks vernam , ontbood hij hem , ontving hem minzaam , droeg hem het maken van eenige statuen op , die hij zoo goed vervaardigde dat de hertog bij hem aandrong naar Rome to gaan , waartoe hij echter geen lust had. Zijn schrift was buitengewoon schoon , ook bad hij zich het lettergieten eigen gemaakt. In korten tijd leerde hij de Grieksche en Latijnsche talen, en toen hij den ouderdom van 20 jaren bereikt had, begon hij zich geheel aan de beoefening der aard­rijkskunde toe te wijden. Hij vervaardigde groote globes , mathemathische instrumenten en geographische kaarten. Later ging hij naar Amsterdam en was daar in 1597 blijkens bet hem geaccordeerd octrooi „omme voor tien jaren alleene te mogen maecken eenen niewen Globum terrestre by hem met de eygene pant getrocken ende gesneden", werkzaam. Hij overleed er den 10 Februarij 1611. Tot zijne voornaamste werken behooren : Nova et exacta totius orbis terrarunz descriptio geogra­phica et hydographica. 66 Atlas maior , Amst. 1627 , 4°. .Descriptio Italiae, L. B. 1627 , fol. The theatre of the Empire of Great Britaine : Presenting an exact Geography of the Kingdomes of England , Scot­land , Ireland and the Iles adjoyning : with the Shires , Hundreds , Cities and Shire-tounes , with in ye Kingdome of Engeland, divided and described by John Speed, Imprinted at Lonclen 1627 (eene latere uitgaaf, de eerste was waar­schijnlijk van 1610). Hij bezorgde negen nieuwe oplagen van den grooten Atlas van Gerhard Mercator. Zijne sierlijk gegraveerde letterschriften hebben mede een Europeschen roem verworven en vooral zijn werk , uitgegeven onder den titel van J o d. H o n d i i Theatruns artis scribendi , varia summoruni nostri seculi artificum exemplaria complectens , novena diversis linguis exarata (Amst. 1614, 40.); de tweede uitgave is door zijn zoon bezorgd, de eerste is van 1594. „Hij heeft daarin", schrijft zijn zoon, „ook de schrijfkunst opgenomen naar die van J a n van derVelde, Jaquemyn d' Hondt, M. Martin, een Engelschman, Henrix Jean de Beauchesne van Parijs, Felix van Sambix, Pierre Barles een Engelschman , en C u n i n e van Rome , die , in vinding en zuiverheid van bewerking alsnog niet zijn overtroffen, ZieVaIer. Andreas, 13151. roppens, Fibl. Belg., p. 768; L uiscius, Moreri, Hoogstraten, Kok; Ebert, 41gem. Bill. Lexicon ; Jocher, Gel. Lexie ; Poggendorff, Handw5rterb. zur Geschichte der exacten Wissenschaften; Sander u s , Verheerl. rlaand. , D. II. bI. 23 ; 1m m c r z eel, Lev. en werk. der Boll. en Plawns. Kunsts. , D. 11. M. 49; Kramm, Lev. en werk. der Boll. en Vlaains. Kunsts. , D. HI. bl. 726 ; Cat. 11151. pull. L. 1i. HONDIUS (JoDocus) , zoon van den vorige, graveur en plaatsnijder te Amsterdam. Hij bezorgde o. a. do tweede uitgaaf van bet Theatrum artis scribendi van zijnen vader. Zie K r a tn tn , Lev, en werk. der Boll, en Vlaams. Kunstsch., D. 111. bl. 722. HONDIUS (WILLEm) , zoon van Hendrik Hondius, de jonge , word in 1600 te 's Hage geboren , en was een der beste graveurs ten tijde van Ruben s. Van D ij c k, die hem wist te waarderen , deed hem medewerken aan het vervoig zijner prentverzameling. Na zich lang in den Haag to hebben opgehouden , ver­trok hij naar Dantzio., waar hij een aantal portretten, zoo naar zijn eigene teekeningen als naar die van anderen vervaardigde. Aangenaamheid van Soon en uitvoerigheid kenmerkten zijne kunst , en hij wist het karakter van den meester , naar welken hij werkte , to bewaren. Hij werkte nog in 1652. K ram m vermeldt van hem bet fraaije portretje van Gerhardus Comes a Danhoff en den titel van J. v an der E y c k 's Handvesten , Privilegienenz. van Zuidholland , Dordr. 1628 , 40., naar de teekening van A. van der Venn e. Eene der schoonste portretten door hem naar A. van D ij c k gegraveerd , is dat van Franqois Franck de Jonge. Zie ImcnerzeeI, Lev. en werk. der Boll. en Vlaams. Kunst:. , D. II. M. 48 ; K r a m m , Lev. en werk. der Boll. en Vlaams. Kunsts , D. III. hi. 722 ; Ill ull e r , Cat. van Portr. , M. 310. HONDIUS (CoRNEms) of de Hond, geboren te Beveren, volgens V r o l y k h e r t in 't land van Waas, doch volgens A. Walraven, meer waarschijnlijk in het arrondissement Kortrijk, in West-Vlaanderen, waar zijne goederen werden gevonden , na zijn dood , bij het twaalfjarig bestand , aan zijne kinderen teruggegeven. Hij vlugtte waarschijnlijk oat de geloofsvervolgingen naar den Paltz, en in het vaderland wedergekeerd, volgde hij in 1578 Cornelius Baselius als predikant te Vlissingen op. Hij was zeer geleerd en genoot veel liefde en toegenegenheid van zijne gemeente. Mogelijk was hij dezelfde , die , volgens H o oft , in 1578 te Goes verscheen , om daar van den magistraat een kerk voor de Gereformeerden te verzoeken. Hij huwde in 1598 to Middelburg voor de tweeds maal J a n n e k e van Oosterzeele, van Leuven, weduvve van Lucas Janssen, en voor de derde maal to Vlissingen, Be tken van der Winke 1. Hij was in 1605 nog in leven. Zie frooft, Ned. Mist., b1.547; Ifytenbogaerd, Kerk. Gesch., D. bl. 197, 198; V rol yk hert, Vliss. Kerkhem., bl. 27-30, 67; A. Walraven, in Cassandria 1857, bl. 183. HONDIUS (JAcosus) of de Hond, zoon van den vorigen, werd to Wattenim in den Paltz geboren, studeerde to Leyden en werd den 1 Junij 1602 als , proponent, to Vlissingen tot adjunct-predikant van zijn wader, vervolgens tot predikant beroepen. Hij was een liefhebber van studie, en blijkens zijn gedichtje op den Moufenschans van zijn broeder een beoefenaar der puezy. Hij huwde eerst (1604) to Middelburg met Elsabeth S c h ij n j. d. van Antwerpen , vervolgens (den 10 Dec. 1622) met Esther van Keerbergen van Amster­dam. Uit zijn eerste huwelijk won hij (1609) een zoon , Johannes, en twee dochters , Corneli a, gehuwd met Petrus Regenmorterus, predikant te Aarden­ burg, en Jacomijntje, gehuwd met Charles Ever-w ij n , predikant te Breskens , vervolgens te Aardenburg , van waar hij naar de Waalsche gemeente te Gouda vertrok. Jacobus overleed in Maart 1625 en werd den 1 April daaraanvolgenden begraven. Zie Vrolykhert, Vliss. Kerkhem. , b1, W-63. ECONDIUS (Prrtrus) of de H o n d , broeder van den vorige , werd te Vlissingen geboren , studeerde to Leyden in de godgeleerdheid , en onder den hoogleeraar C 1 u s i u a in de kruidkunde. Ook was hij bijzonder bevriend met C h. Por r e t , apotheker en begunstiger van den kruid­tuin aldaar. In 1606 werd hij predikant to Neuzen en diende de Hervormde gemeente aldaar tot in 1621, toen bij overleed. Daar hij ongehuwd was , woonde hij in bij den burgemeester Johan Serlippens, die de zoo­genaamde Moufe- of Moffenschans met de daarbij be­hoorende gronden in eigendom verkregen hebbende , ze in een fraaije buitenplaats herschiep. H o n d i u s , een geleerd en dichtlievend man , en tevens een beoefenaar der kruidkunde , bragt , door zijne ruime tijdelijke middelen daartoe in staat gesteld , al zijn vlijt ten offer, om hier een eerst en hoogst belangrijk voorbeeld van tuinbouw to leveren. Dit vernemen wij uit zijn dichtwerkje get iteld • Dapes iuemptae of de Moufeschans , dat is de soeticheydt des Buytenlevens , vergeselechapt met de Boucken , cfgedeelt in X Gangen. Nieuwe Editie. Nu eerst 14j den Autheur uyt laeten gaen, 't samen met zijn Hofwetten, Leyd. 1621, 80. Eerst verscheen zijn Hof en Tafel in 120., doch toen een onbekend R. C. geestelijke die uitgaaf gehekeld had , wij de inhoud er van alleen het keukenwerk of de spijs­bereiding bevatte , gaf hij , „ook nit een onweerstaanbare begeerte om alzoo zijne hoven , die toen reeds waren, voor de vergetelheid te bewaren" , dezen nieuwen druk. Dit thans zeldzaam voorkomend werk is van een alge­meene opdragt aan zijn vriend , den burgemeester S er­lippens, voorzien en bestaat uit tien gangen of afdeelingent elk azonderlijk nog aan voorname personen opgedragen. I. Ste-leven vergeleken by het buytenleven , toegebigend aan Guliaume de Soete Haultain,admiraal van Zeelandt; IL Buytenhof, aan Dierick van H a e s t r e c h t, heere van Druynen en Gansoyen etc. ; III. Bloemhof , aan C hr istiaan P o r r e t, vermaerden apothecaris , simplicist ende herbarist; IV. ,woes-cruyden, aan Caspar Pille tier, geleert en de vermaert medicijn der stadt Middelburgh ; Y. Ghenees-cruyden, aan Everardus Vorstius, hooch!! geleert ende vermaert professor in de Medicijne ende curateur van den hof der universiteyt van Leyden ; VI. Spyse, aanJohanna de Burghgraven,huysvrouwe van den heere Johan Se rlippens, oud-burghmeester van Axel , Neuzen , Biervliet ; VII. Oufeninghe naer den eten , aan Pi e t e r Court en , trouw ende vermaert coopman tot Middelburgh ; VIII. Ouffeninghe op 't Cantoir , aan J o h an H u y s s e n , heere van Cattendijck, ghecommitteerde raet 's lants ende gravelicheydts van Zeelandt ; IX. Wande­linghe naer 't studeren , aan H. van Tuyll van Seroor­kerke , heer van Stavenisse , ghecommitteerde raet ter admiraliteyt van Zeelandt en X .Morgenstont•werck , aan Jacobus Hondius, trouwen ende welgeleerden predicant tot Vlissinghe , terwijl ten slotte de Hofwetten zijn opge­dragen aan dr. J e r e m i as van Daalen, vermaert ende ervaren medicyn. Daniel H e i n s i u s vereerde het werk met een lofdicht. Ook was de schrijver bevriend met Jacob Cats, gelijk blijkt uit zijn diehterlijke werken, waarin hij van zijn „lieve vrient H o n d i" en meermalen van het werk de Moufeschans gewaagt. Hon dins had grooten roem als kruidkundige , en was in drukke briefwisseling met geleerden van zijn tijd. ,En bier (zong bij) laet ik alle dagea Is Licht een ure stifle staen sOm met lust en welbehagen sAl mijn brieven ga to slaen , Die my Levert al gelyck *Het geheele Christenryck , sEn van Westen en van Oosten sIn mijn eenheyt comen troosten, s Hondert Heeren aan mij schrijven sEer het jaer ten eynde gaet." En onder die zijnen beroemden lusthof bezochten wordt ook prins Maurits genoemd. Dat hij een groot kruidkenner was blijkt voornamelijk uit de 3e , 4e , 5e en 7e afdeeling van zijn werk , ver­geleken met Dodonaeus, Cruydtboeck , bl. 569, 1412 , 1476 enz. , daar het blijkt dat Hondius hier het eerst heeft aangekweekt het katoenkruid van Canada (Apocynum Canadense), het Chrysantemum of Batates Canadense, door hem eerst Artissokken onder de aerde genoemd, hebbende hij zelf D o d o n a e u s teregt gewezen omtrent het limoenkruid. Behalve de Mouhreschans gaf hij in het licht: Leo Belgicus, hoc est Inferioris Germaniae Provinciarum Septemdecim status hodiernus , L. B. 1598 , 40. Ook arbeidde hij aan een dichtkundige beschrijving van den Spaanschen oorlog en aan een Herbarius Indices of Afteekening en beschrijving van Oost- en West-Indische gewassen. Mogelijk was hij dezelfde wiens mss. Lat. gedicliten nog op de bibliotheek der Leydsche hoogeschool berusten. Zie Smallegange, Citron. van Zeel., bl. 769; La Rue, Gelett. Zeel., bl. 212 volgg.; VroIykhert, V liss. Kerkhem., bl 58 ; Witsen Geysbeek, Biogr. 4nth. Crit. Woordenb. , D. IV. bl. 232; De Bloffeschans , door J. van der B a a n , in Cassandria , Zeeuw-Vlaamsch Jaarboekie voor 1850; Petrus Ilondius door A. 'W a 1­rav en, in Cassandria voor 1857; Le Francq van Berkhey, 1Vatuurl. Mist. van Boll , D. 111. bl. 1496 ; Ca ts, Ouderd, en Buy­tenlev. ; Euterpe , D. 1. bl. 104; Gerdes, Flora. Lib. rar., p. 173; Bibl. Rove r., T. II. p. 227; Bibl. publ. dead. Leid. HONDIUS (JAcosus) , soon van L u d o v i c u s Ho n­dius, predikant to Huissen in het Gooi (1621) eu to Schagen (1624) , werd als proponent beroepen te Huys­duynen en den Helder 1653 , to Hoorn 1661 en stierf aldaar in 1691. Hij gaf tit: Licht schynende in de duysternisse , Hoorn 1676. Over den grond der zaligheid , Amst. 1679. Een waare Christen , 80. Swart Register van 1000 sonden, als een staelt je, dienende tot ontdeckinge en de opweckinge van den vervallen fiver en godvruchtigheid der hedendaegsche genaernde ledenzaten in de Geref. Chr. Gemeynten van Nederland , Amst. 1679 , 120. , Amst. 1724 , 12°. Wit Register van veelerley vertroostingen enz., Hoorn 1685, Amst. 1725 , 2de uitg. Zie de Paauw en Veeris, Naaml. van Prod., bl. 101; A b-Ling, Geschied. der Stad Hoorn , D. 11. bl. 90; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boehm. HONDIUS (GERA.RDUS Pumus) , zoon van den vorige, werd to Hoorn geboren. Den naam Puppius had hij van zijn moederlijken grootvader Gerardus Puppius, van 1625-1665 predikant to Hoorn. Hij self bekleedde het leeraarambt to Zuidzijpe (1688) , Oostzaandam (1691), Nijmegen (1698) , Hoorn (1703-1707) en te Amsterdam, waar hij den 9 Maart 1740 stierf. Hij beoefende de Neder­duitsche dichtkunst, blijkens zijn gedicht vdOr D.Will i n k , Lusthof van Christelgke Dank- en Bedezangen. Zijn zoon Henricus werd in 1744 predikant to Cas­tricum en Heemskerk en in 1747 to Broek en Waterland. Zie K ok, Vad. Woordenb. , D. XXI. bl. 20 ; A bbing, 'Fermis. dor Beschrijv. van Boom, bl. 91; lieringa, Naatnl. van Dicht., bl. 52; Wagenaar, Beschr. van dmst., Croese, Kerk. Reg-. van Avast , bl. 149; Paauw en Veeris, Kerk, Alphab., bl. 102; Null es , Cat. van Portr. HONDIUS (L.) , Ieefde in den aanvang der X VIIIde eeuw en beoefende de poezy. In de Chronyk, van Schagen vindt men er proeven van. Zie van der Aa, Eiogr. Anth. Crit. W oordenb. , D. II. bl. 240. HONDT (JA.con DE). 'Lie CANIS (JAcos). HONDT (PIETER DE). Zie CANIS (PIETER). HONDT (JAN DE). Zie CANIS (JAN). HONDT (HENDRIK DE). 'Lie CANIS (HENDRIK). IIONDT (NicoLALs DE). Zie CANISIUS (NIcoLAA. ·). HONDT (L. DE) , kunstschilder , van wien niets meer dan zijne werken bekend zijn. Op den Catalogus eener in 1756 to Mechelen gehonden verkooping komt voor : (No. 36) Twee kleine bataille stukjes, op eene to Brussel , 1758 , (No. 59) twee stukjes , zijnde het een eene bataille en 't ander een canzpement en nog een campenzent. Zie K r a m m, Lev. en werk. der Boll. en V laams. Kunsts. , D. III. M. 721. HONDT Inman DE). Ook van dezen kunstenaar is niets bekend dan zijn naam en werk. Op den Catalogus eener kunstveikooping in 1758 te Brussel gehouden, komen van hem voor : No. 27. Twee Landschappen net figuren. No. 28. De kunsten in een Landsch,ap. Op Catalogus eener verkooping to Brussel 1765 : No. 133. Twee Landschappen met beesten en , wren, en op eene andere van 1767 aldaar gehouden : No. 70. Een Landschap net Tnenschen, paarden en wagens. Zie Kramm, Lev. en werk. der Boll. en Plaams. Kunsts., D. III. bl. 722. HONERT (ROCHUS VAN DEN) , van den Honaert of Honerdus, noon van Thomas van Wesel, ridder, die naar zijn landgoed den naam van van den Honert aannam, en van Ida deJongeWillemsd r., werd 13 Maart 1572 te Dordrecht geboren. Na de Latijnsche scholen aldaar bezocht to hebben , vergezelde hij (1591) Li p s i u s en B e r t i u s op eene refs door Duitsehland en werd in 1593 to Basel licentiaat in de regtsgeleerdheid , waarna hij in het vaderland wedergekeerd , het volgende jaar den eed als advocaat voor den hove van Holland aflegde. In 1596 werd hij pensionaris ; in 1597 bij surrogatie en in 1600 „ter voller teelt" schepen to Dordrecht. In 1598 werd hij aangenomen „als gewoonlijk gemagtigde om zich te ont­ houden in den Haag om 's lands en stads dienst waar to nemen, op eene wedde van f 300" ; in 1599 en 1603 ge­magtigd tot het hooren der gemeenelands rekening ; in 1601 en 1602 was hij lid der gecommitteerde raden van Holland en West-Friesland , en in het laatstgemelde jaar werd bij met Hugo Muijs van Holy en dr. Johan B e r c k , van wege Dort gezonden naar 't leger voor 's Hertogenbosch , am zijn excell. to verzoeken , dat in de electie bij zijne excell. to doen van twee raden in den hoogenraad , op hem (v an den Honer t) regard mogt worden genomen, in de nominatie van de heeren staten van Holland." Hij had oak zitting in 's lands rekenkamer en was commissaris politiek op de synode to Dordrecht 1618-1619, waar hij zich zeer gematigd en bescheiden gedroeg. Na het veroordeelen der Remonstranten werden eenige der curatoren van 's lands hoocreschool to Leyden van hun ambt ontzet en van d en do n e r t tot curator aangesteld. Ook was hij commissaris politiek op de synoden to Hoorn 1623 en to Enkhuizen 1624. In 1627 werd hij met An dr i e s Bicker, Simon van Beaumont en Jo. Gijsbert v a n den Bo etselaer naar het Noorden gezonden , ter beadddeling van de geschillen tusschen de koningen van Zweden en Polon en om tevens eenige voordeelen to be­dingen voor den Oosterschen handel. De gezanten namen den 5 lei afscheid van de Staten en ontvingen de geloofs­brieven en den last om hunne refs to bespoedigen. Zij werden door den koning van Zweden op de onderscheidendste wijze , door dien van Polen zeer onbeleefd ontvangen en keerden den 11 Junij 1628 genoegzaam onverrigter zake terug. Hij bewerkte naderhand (1635) met A. Bicker en J o. An dree eene verlenging van het bestand van 1629 tusschen Zweden en Palen en werd bij die gelegen­held door de koningin van Zweden tot ridder geslagen. Van zijne verrigtingen in het Noorden gal hij een verhaal in zijn Dachtafel van zijn eerste gezantschap, met afbeeld., Utrecht 1632. Tusschen zijn eerste on tweede gezantschap werd hij tot eersten rand in den hoogenraad benoemd en bij het open­vallen van het ambt van raadpensionaris , door den dood an A. Du yk , kwam hij het meest , na Paa u w, in aanmerking , door den invloed der voorstanders eener ge­matigde handelwijs in kerkelijke zaken. Rochus van den Honert was een geleerd man en een niet ongelukkig beoefenaar der LatUnsche dicht­kunst , blijkens zijne twee Latijnsche Tragoedi6n , ander den titel van Thamara en Moses Legifer s. nomen­clastes L. B. 1611 ex ogicina Joannis Patii, f. o., die door Heinsius, Hooft, HuygensenGrotius zeerwerden geprezen , doch niet gelijk Witsen Ge ij sbeek, van Kampen en prof. S i e g e n b e e k willen , in het Neder­duitsch zijn overgebragt. Zijne nagelatene mss. gedichten zijn in het bezit van het geslacht van van den Hone r t gebleven, tot op Cornelis de Wit t, heer van Jaersveld, een groot kooper van boeken , van welke hij naderhand wederom een gedeelte verkocht. In de door hem aangelegde verkoopingen stopte hij van tijd tot tijd de handschriften van R o c h u s van den Honert, die alzoo in bezit van de heeren van Braam, Hoeufft en Schull zijnge­komen. De laatste was van plan de Epigrammata van van den Honert in het licht to geven. Hoeufft bezat , behalve de handschriften der beide genoemde tra­goedibn nog 49 Epigrammata 1616 —1631 en Selectiores numi, sive calculi. a celsis et praepotentibus Ordinibus Gene­ralibus et Particularibus Foederati Belgii ab anno 1555 usque ad annum 1609 cusi , epigrammate explicati, waarop Huygens een Epijam vervaardigde, Het blijkt uit dit handschrift dat hij een beminnaar der penningkunde was , dat door van Loon en Collo t d' E s c u r y bevestigd wordt. Van den Honert was in briefwisseling met de geleerdste mannen en beroemdste dichters van zijn tijd en wisselde ook verzen met de laatste ; zooals met Grotius, Barlaeus, Heinsius, vanBeaumont, Sevecote, die zijn Tragoedia Maria Graeca aan hem opdroeg , H u y g en s, H o o ft , die zoo grooten prijs op zijn oordeel stelde , dat hij hem de afgewerkte stukken zijner .Nederland­ache historian , v66r de uitgave, ter lezing en beoordeeling zond. Ook was hij zeer bevriend met den beroemden G. J.Vossiusen Cunaeus. Hij huwde Margaretha Hallincg , gezegd Pauli, die hem 6 kinderen schonk, die bij Balen, Beschrifv. van Dordr. bl. 1274 worden opgenoemd. Hij overleed to 's Hage , niet gelijk Witsen Geysbeek wil den 30 Januarij 1631, of Schel te m a meldt 30 Januarij 1658 , maar den 30 Januarij 1638. Zie Ba len , Reschriiv. van Dordr., bl. 214, 1274, 1275; Val er. Andreas, Bib& Belg., p. 748; Poppens ., Bibl. Belg. , T. II. p. 1079; Biogr. Univ., T. XX. p. 515; Kok , Pad. Woordenb. , D. XXI. bl. 18, 19; Scheltema, Staatk. Nederl. , D. I. bl. 472; Capel­len, Gedenkschr. , D. I. bl. 611; Vreede in het Mengeltv. van het Jaarb. v. d. Regt. Magt 1839, bI. 40; Aitaema, Saken van Staet en Oorl. , D. I. bl. 601, 603-647, 708-715, D. II. bl. 233 ; W age­naar, Vad. /list., D. X. bl. 388 , D. XI. bl. 65, 213; • a n Wijn, Nalez. over de Vad. list., D. XI. bl. 12; Wicquefort, 47;8.­6a:sad. et ses fonct. , T. I. p. 417, 447, 499; Brandt, Hist. der Ref., D. III, bl. 23; Glasius, Gesch. der Syn. to Dordr., D. III , bI. 15, 24-26, 278, 279, 289, 291 , 293, 842; Tideman, Ged. van Simon van Beaumont , Inleid., bl. X • XI ; Scheltema, Nenge/w., D. 111 bl 84:en Staatk Nederl , DAV;Witsen Geysbeek, Iiiogr. ?nth. Grit Woordenb , D. III. bl 232-234; Siegenbeek, Geschied. der Leydsche Lloogesch , D. I. M. 108, 109, 115, 1). II. bl. 10, 11; Pars, Ind. Bat. , p. 367 ; van Kampen, Bekn. Geschied. der Ned. Lett. en W etens. , D. III. bl. 68: Chron. van het Hist. Genoots. , D bl. Collot d'Escury, Hold. Room in Kunst. en W etens. , D. I bl. 80, D. 11. bl. 196 , 197; van Loon , Hedend. Penningk , D. I I. St. 7 , p. 131; Journaal van de Legatie , gedaen in de Jaren 1627 en 1628 , bij de Ed. Erentfeste , Hoogh-Gheleerde , voorname seer discrete Heeren Rochus van den Honaert , Andries Bicker, - ende Simon van Beaumont , - to samen bij de lloogh-gern. Ileeren Staten Gene­raal afgezonden op den Vrede•flandel tusschen de Coninghen van Polen ende Sweden enz. enz door A (braham) B (oot) een van de twee secre­tarissen derzelver ambassade , Amst. N. C o 1 ij n , 1632, obl. fig. De andere secretaris was S c h u l t s e n; Coupe, Soirdes Litt., Vol. II. p. 22 , Vol. VIII. p 255-259 ; Hoeuff t, Parn. Lat. kelg. , p. 103, 104, Cat. Bibl. Hoeufft, p. 232; Ho o ft „ilengelw. , bl. 754; Barlaei Poem. , p. 445, 449, 466,467; Epp. , T.I.p 289, 293, 425 , 508, 519 , 556, 699, T. II. p. 59 , 663 , 708 ; Dan. Heinsii Poem. , p. 111, 162, 163, 240; Zevecotii, Poem. p 84, 170; Grotii Poem., p. 170, 255; Uugenii Epigram.. p. 89, 90, 91; Burmanni Syll. Epp. , T. I. p. 578 , T. III. p. 28; Epp. Clar. Viri ex. scrin. Brandtii , p. 75, 80; P. C u n a e i Epp. , CXXVI ad CXXX1V et p. 45, 46, 49, 75, 76; Hooft, Brieven , p. 96. 107, 153; Praest. ac erud. vir. Epist., p. 525, 544, 795; Rutgersii Variae Lectt. , p. 445 , 447. HONERT (mr. JOHAS VAN DEN) , zoon van den vorige en van M a r g a r e t h a Hallincg, werd na volbragte studie , advocaat te Dordrecht en lid der regering, schepen in 1647 , 1648 , 1652 , 1653 , Raad 1640 , 1641, veertig 1650. Hij weed in 1659 als buitengewoon ambassadeur naar Polen gezonden , alwaar hij door zijne handelingen den vrede van het Noorden bevorderde. In 1663 werd hij lid van den hove van Holland en stierf 14 April 1667. Hij huwde Cornelia Hallincg, doehtervan Herman Hallineg, bij welke hij verscheidene zonen en dochters won , die vermeld worden bij Balen, Beschryving van Dordrecht , bl. 1275. Van hem bestaat een Rapport van het gepasseerde orntrent - sync extraord. ambassade na Polen , van waar was gerepa­trieerd den 3 July 1660. Zie Wagenaar, Vad. Mist. , D. XII. bl. 480; Schelterna, Staatk. Nederl. , D. 1. bl. 472 ; van Haren, de Geuzen , bl, 281; Resol. van den Oudraad to Dordrecht 1660, p. 163. HONERT (mr. HERMAN VAN DEN), zoon van den vorige, werd den 2 Augustus 1645 te Dordrecht geboren, studeerde te Leyden , waar hij den 29 Junij 1666 den titel van doctor juris verkreeg. In 1670 werd hij oudraad of vroed­schap en schepen en in 1671 waterschepen te Dordrecht. In 1672 continueerde hem de prins of verkoos hem op nieuw tot oudraad en in October van dat jaar werd bij voor de eerstemaal gedeputeerde ter vergadering van de staten van Holland en West-Friesland. Den 12 October 1674 werd bij door zijn hoogheid tot schepen en in dezelfde maand tot secretaris van Dordrecht benoemd , blijvende echter in den oudraad. In 1678 werd hij , bij aanstelling van de heeren raden en rekenmeesters van de domeinen van hun edel groot mogenden ook secretaris van den hove en hooge vierschaar van Zuidholland. Tien jaren daarna (1688) werd hij van wege Dordrecht voor den tijd van drie jaren , gecommitteerd in het collegie van de heeren gecommitteerde raden van de staten van c'Holland en West-Friesland , gedurende welke commissie hij nevens den heer van O b d a m en andere heeren door de staten van Holland en West-Friesland benoemd werd om hunne keurvorsteliike doorluchtigheden van Brandenburg nit naam van hun edel groot mogenden op to wachten ; gelijk hij ook in Julij van 1706 teen hij voor de tweedemaal burgemeester was , door de staten benoemd werd om met den graaf v a n Portland, de heeren. Wit s e n en B a a r t zijne koninklijke majesteit van Pruissen op to wachten. In 1703 , 1709 , 1715 zat hij wederom in het collegie van gecommitteerde raden , en in April 1706 werd hij aangesteld tot dijkgraaf van den Alblasserwaard. In 1702 , na den dood van Willem III , benoemde men hem voor burgemeester van Dordrecht , welke betrekking hij ook in 1706, 1712, 1718, 1723 , en eindelijk in 1727 bij surrogatie voor een jaar bekleed heeft. In 1703 benoemden hem de staten van Holland en West-Friesland tot curator der universiteit to Leyden , en in Januarij 1705 de raden van de domeinen tot waardijn van de munt van Holland te Dordrecht. Ook aan hem is de Cat. Bibl. publ. Univers., Lugd. Bat. 1716, fol. , opgedragen. Hij huwde den 30 Julij 1675 Anna de Witt, oudste dochter van mr. Johan de Witt, raad pensionaris van Holland , en van vrouwe W en dela Bickers. Bij gelegenheid van zijn 50jarig huwe­lijksfeest , liet hij een gouden penning slaan , op welke de wapens der getrouwden en een toepasselijk gedicht . prijkten. Hij verwekte vijf kinderen : Cornelis van den Hon ert, oudraad en oudschepen der stad Dordrecht , landdrost van Zuidholland , ontvanger van het Hollands convooi te Middelburg , gehuwd met Alida van der Does; Cornelia Wendela, ongehuwd; Maria, gehuwd met Martinus Doraus van Eversdijck, commies ter kamer van de generaliteits finantie; A g n e t a Jacoba, ongehuwd en Catharina Wilhelmina van den Honert, gehuwd met mr. Cornelis de Witt, oudraad en oudschepen der stad Dordrecht. Mr. Herman van den Honert overleed den 6 Augustus 1730. Zie B a I en, Beschryv. van Dordr , bl. 1276 ; Levensbeschryv. an Ber. en Gel. Mannen , D. IL bl 241-244; Scheltema, Staotk. Nederl., D. I. bl. 471; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Boo­geschool , D. II. bl. 19; S c h o t e 1, de lrittiana. HONERT (Mr. THOMAS VAN DEN) zoon van R o c h u s van den Honert en van Margaretha Hallincg, werd te Dordrecht geboren , was wagenmeester-generaal, en een zeer geleerd man , wien R e i n e r u s N e u h u s i u s twee gedichten wijdde. Hij huwde Baldina Nobelaar en stied kinderloos in 1672. Zie Balen, Beschryv. van Dordr., bl. 1275; R. Neuhusii Jcti Thalia Alcmariana , p. 114, 247. HONERT (TAKO HAJO VAN DEN) zoon van Johan van den Honert, ingenieur en kriigscommissaris van den vorst van Oostfriesland , in 1635 te Dordrecht gebo­ren, en kleinzoon van Johan van den Honert Heeren Dirksz. en Hasia van der Meyde, werd den 16 Maart 1666 te Norden in Oostfriesland geboren. Slechts weinige weken mogt hij zijne moeder, Ida Hajinga, (de derde vrouw van Johan van den Honert) bezit­ten, dock hij vond eene brave en waardige opvoedster in zijne grootmoeder. Acht jaren bereikt hebbende werd hij naar de school to Emden gezonden , en toen hij dertien jaren oud was , geschikt geoordeeld om bet aka­demisch onderwijs bij te wonen. Daar zijn vader hem echter daartoe to jong achtte , bleef hij zich nog twee jaren te Norden oefenen , waarna hij zich naar Marburg begaf, waar hij zich op de wetenschappen toelegde, zonder nog eene bepaalde betrekking in de maatschappij to heb­ben gekozen. In 1683 begaf hij zich naar Leyden , waar zijne keus zich , in weerwil dat zijn vader hem in de reg.­ten wenschte te laten studeren , tot de godgeleerdheid be­paalde. Hij genoot bet onderwijs van Wittichius, Le Moyne en Spanheim, ook legde bij zich toen op de genees- en ontleedkunde toe. Vroeger had hij zich to Norden , onder zijn vader , in de wiskunde en to Marburg op de talen , wis- en natuurkunde geoefend. Gedurende den loop zijner pbilosophische studien verdedigde hij eene dissertatio de mundi in tempore productione. Na den dood van Wit tichius verliet hij de hoogeschool en begaf hij zich naar Dordrecht , en genoot daar het onderwijs van den hoogleeraar Salomon van Til, op wiens raad hij vroeger dan zijn plan was , zich tot proponent liet aan­ nemen (1687) en zich de gewoonte eigen maakte zijne leerredenen op schets voor to dragen. In 1689 aanvaardde hij het beroep te Hendrik Ido- en Schildmans-Ambacht. Hier gaf zijne veikeering met een jongeling van de Roorn­ sche godsdienst, dien bij tot de Hervormde poogde over to halen , hem aanleiding tot het zamenstellen van De waarachtige wegen , die God met den nzensch houd , uit een vast grondbeginsel , door hulp van de ingeschapene openbaring Gods aigeleidt en 't zamengeschakelt. (Het laatste of IVde hoofdstuk behelst een niet tnin dan wiskunstig vertoog van de Goddelijke herkomst der ingelyste (kanonyke) Bibelschriften.) Dit werk waarvan het eerste deel to Dordrecht in 1695 80. , later te Amsterdam in 1703 , 40. , in 1730 vermeer­derd en in 1742 (Amst. 2 dln. 40. 3de dr.) door ztin zoon Johan van den H on e r t werd uitgegeven , en waar­van J. V e r burg, met toestercrming van den schrtiver , een stelselmatig uittreksel ten behoeve van studenten , onder den titel : Theologia naturalis et revelata per apho­rismos delineata , 1715 , vervaardigde , doet hem als een Cartesiaansch godgeleerde kennen. Vrij en zonder zich aan stelselmatigen band to houden , ontwikkelt en berede­neert hij de godsdienstige waarheden , de praktische toe-passing daarvan niet uit bet oog verliezende. Terwijl v a n den H onert daaraan arbeidde, schreef hij ook zijne Noodige voorbereiding tot ontdekking van de regte nzeening des Apos­tels Paulus , in synen uitmuntenden Sentbrief aan de Ro­tneinen, een werk dat hij aan den magistraat der stad Brielle opdroeg , welke deze eer met een voortreffelijk geschenk aan boeken vergold. Niet lang bekleedde hij het predik­ambt in den Briel. Hij werd in 1698 to Amsterdam beroepen , waar hij in de maand Mei zijne intrede hield en 36 jaren bleef. Hier schreef hij zUn Kortbondig vertoog van Christus aficonat uit David , behelsende eene beweering van Mariaas erv-dochterschap , en eene veregening van de twee geslagtkaarten bij Mattheus en Lucas te vinden (Amst. 1702 , 80. , Leid. 1726 , 40.) met blathqzers door den proponent Bart h. Bolk, en gaf hij in het licht : Syntagma Dissertationum de Stylo Novi Testarnenti graeco, quas collegit atque una edi curavit T. H. v. d. H. Eccl. Amst. In deze verzameling vindt men de dissert. van H. S t e­phanus de Stylo N. T. Graeci , die van B e z a de dono linguarunz et apostolico sermone ; Idea Graecarutn N. T. dia­lectoruna van P a s or , de verhandeling van J. G. Straub° de enzphasi Graecae linguae , en eindelijk een brief van van den Honert aan Abraham Boddens,Waalsch predikant , behelzende zijne gedachten over het , ter gele­genheid van de poging om de psalmberijming van M a r o t en Be z a to verbeteren , opgeworpen denkbeeld dat het gebruik van oude , versleten en barbaarsche woorden en uitdrukkingen bij de godsdienst van geen belang was , daar men die ook in den Griekschen Stijl van het N. T. aantrof. Hier tegen schreef Elie Benoist, predikant bij de Waalsche gemeente to Delft , eene Arnica postulatio de Stylo Novi Testamenti , Delft 1703 , 't geen aan van den H o n e r t een tweeden brief ontlokte. Ook arbeidde hij aan eene tweede en verbeterde uitgaal zijner Waarachtige wegen, doch terwijl hij hiermede bezig was , werd hij in de ker­kelijke geschillen van dien tijd gewikkeld. Hij Wilde geen werkeloos aanschouwer blijven in den pennestrijd gevoerd over den 11 enzel op aarde van Frederik van Leen­ho f. Hiertegen gaf hij zeven brieven in het licht en niet minder ijverig bestreed hij L e e n h of en het Spino­zisme in den tweeden druk van zijne Waaragtige wegen , en op de Noordhollandsche synode , welker voorzitter hij ten jare 1706 was. Zijne leerrede , bij de opening dezer vergadering , over L u c. VII : 35, uitgesproken , werd in 1707 in het licht gegeven. Van den Hon e r t was in den aanvang de bescheidenste van alle tegenstanders van L e e n h o f ; doch Coen een onbekende had in het licht ge­geven : Redektindzge aanmerkingen ter wederlegging van van den Honerts eersten brief, werd hij in zijnen Brief aan F. van Leenhof wegens de redenkundige aanmerkingen , de on­verdragelijkste , en durfde schrijven , dat er in den Hemel op aarde , behalve de overgangen van het eene tot het andere , wat het zakelijke betrof , geene twintig regels ge­vonden werden , die niet nit de schriften van Spinoza waren genomen. Niels heeft v an L e e n h o f bij de Her­vormde Kerk van Nederland meer in minachting gebragt dan deze beschuldiging door va n den H o n e r t tegen hem aangevoerd. Men geloofde den grooten theologant op zijn woord. Ook schaarde hij zich onder de bestrijders van Willem Deurho ff, predikant to Amsterdam , door velen als een pantheist en Spinozist met een zwarte kool gebrandmerkt en voerde de pen tegen hem zoo in zijn Waarachtige Wegen als in Willem Deurhogs hardnekkigheid , Amst. 1707 , 40. D e u r hoff verdedigde zich in Noodzakelfficheit en uit­vlugten der werkznge Gods , tot oplossing van tegenwerpingen en uitvlugten van den heer T. H. v. d. H., Amst. 1707, 80. Niet lang daarna werd van den Hon er t in een scherpen twist gewikkeld, door de uitgave van zijn Hooge­priesterschap van Christ us, naar de ordeninge van Melchizedek, door eene ontleding en verklaring van hot sevende hoofdstuk van Paulus sendbrief aan de Hebreen, Amst. 1712. D' O u t r e i n, toen predikant te Dordrecht , had kort to voren De Send-brief van Paulus aan de Hebreen ontleedet , uitgebreid en verklaart enz. in het licht gegeven , waarin hij een tegen­overgesteld gevoelen aankleefde, en nu meende hij dat v a n den Hone r t zijn werk opzettelijk tegen hem had gerigt, 't geen eene scherpe en bittere briefwisseling ten gevolge had, en twee geschriften van d' O u t r e i n , over dit onder­werp verschenen. Van d en H o n e r t gaf hierop in het licht : De Messias verheerlykt aan des Heeren regterhand , voorgedragen in eene schriftmatige verklaring van den 110den Psalm , met een aanhangsel, ter verdediging van lifelchizedeks ware menschheid en ligchamelike onstervekkheid, Amst. 1714. Nu werd de twist nog heviger. Als verbitterde vijanden stonden beide godgeleerden tegen over elkander toen d'O t r e i n zijn Audi et alteram partem olte afgeperste ver­dediging en van den H o n e r t zijn A ntwoord op het on­gegronde klaagschrivt , rakende het verschil over den persoon van Melchizedek , dienende tot een vervolg van den 110den Psalm , uitgat. Tot zulk een hoogte liep de twist , dat de Amsterdamsche regering tusschen beide moest komen. Hierdoor werden de gemoederen bedaard , terwijl van den 11 onert zich eer­lang een nieuwen werkkring geopend zag , door zijne be­noeming in de godgeleerdheid te Leyden, welke betrekking hij den 1 November 1714 met eene redevoering De mysterio primi et secundi Adami aanvaardde. In 1721 werd hierbij nog het onderwijs der Hebreeuwsche oudheden gevoegd , waarvan hij op den 4 van Wintermaand een aanvang maakte met eene redevoering De necessario ad recte inter­pretandam scripturarn sacram, Antiquitatum _Hebraicarum cognitune. Daarenboven Meld hij nog twee redevoeringen bij het nederleggen van het rectoraat de eerste , door zijn noon vertaald, over de noodzakelijkheid en het gedurig gebruik der Profetische godgeleerdheid in de kerk (Diners de Theol. Propheticae necessitate , ejusque perpetuo in Ecclesia usu , Lugd. Bat. 1721, 40.) , en de andere door J. Wena over­gezet, over de onverschilligheid in de godsdienst (De Religionis indeferentismo). Ook als hoogleeraar wikkelde hij zich in een hevigen twist met An thoniu s Driessen, hoogleeraar te Gro­ningen , over bet at of niet gegronde zijner beschuldiging van zijn ambtgenoot Wittichius, dien hij bij curatoren wegens spinosismus had aangeklaagd. V a n den Honer t nam den handschoen voor den beschuldigde op in een brief aan den Groninger predikant A b r a h a m Tro m­ u s. Hierop vatte Dr ie seen tegen hem de pen op. Het scheen dat van den Honert met de zaak verlegen was, dewijl zijn antwoord uitbleef, zoodat D r i e s s en het oordeel inriep van de Utrechtsche en Franekersche god­geleerde faculteit. Het oordeel der laatstgenoemde was allergunstigst voor Witt i c h i u s ; de eerste zond hare be-. zwaren aan den beschuldigde met uitnoodiging die zelve uit den weg te ruimen , 't geen hij in een Latijnsch ge­schrift poogde to doen. Dit stuk behaagde D r i e s s e n geenszins en hij schreef op nieuw aan van den Honer t, die thans in het licht gaf : Repraesentatio , cur ad crimina­tiones , quibus Cl. Driessen , Cl. Wittichium ob habitam ante aliquot annos de natura Dei disputationem a cathedra Gro­ningana arcere conatus est, nihil responderit. Doch D r i e s s e n wilde geen vrede en ging voort met schrijven, en toen een ongenoemd schrijver , voor wiens verhandeling van den Honer t een voorrede plaatste , Wit t i c h i u s verdedigde, ontbrandde het twistvuur nog heviger. Wij zouden to uit­voerig worden indien wij de verdere geschiedenis van dezen strijd volgden , to meer daar hij uitvoerig door Y p e y en Glasius is geboekt. Aileen willen wij nog vermelden dat er van van den Honert nog twee twistschriften ver­schenen : Repraesentationis Ilonertianae vindiciae en Brief aan een voornaam Heer. Gedurende dien twist hield zich de onvermoeide van den H o n e r t nog onledig met het schrijven van geleerde werken en het vermeerderen en verbeteren zijner uitgegevene, tot dat hij den 23 Februarij 1740 in den ouderdom van ruim 73 jaren overleed. Hij is tweemaal gehuwd geweest , in 1689 met Jaco ra i n a van Asperen , dochter van Gijsbert van Asperen, veer­tig der stad Dordrecht , en Maria de Witt, die in 1705 overleed; in 1707 met Elisabeth van Mi dl urn. dochter van Cornelis van M i d l u m, predikant to 's Graveland. Hij verwekte 13 kinderen , van welke alleen zijn zoos J ohan van den Honert onze aandacht ver­dient. P. van Gun st, J. Houbraken en de Effigies bij van der A a hebben ons zijne afbeelding bewaard. Er bestaat op hem een bundel van Latijnsche en Neder­duitsche gedichten , en nog 3 verzen te vinden in Boek­zaal der Gel. Wereld , 1740 , bl. 303 volgg. Behalve de in den tekst genoemde werken schreef hij : scheidspredikatie te Amsterdam. Intreepredikatie te Leyden. .Mengelsto fen , 2 d. Voorbereyding tot de Sendbrief Pauli aan de Romeinen , Franeker 1698, 40. brieven tegen Leenho f , Amst. 1704 , 80. Noodige aanteekeningen op de Artykelen van de Satisfactie van den kerkeraad tot Zwol, voorgesteld door T. v. d. H., Amst. 1705 , 80. Brief tegens Wittichius, Leyden 1718 , 4°. Beknopte samenbinding der Goddelijke Waarheyd, Leyd. 80. Schriftmatig vertoog over Luc. VII : 35 go Verklaring van eenige versen van het eerste capittel des Briefs Pauli aan de Romeynen, Leyd. 1742 , 4°. Brieven aan den Heere Witsen, met eenige nagelaten schriften van G. v a n de n H o n e r t, uitgegeven door J. van den Honert, Leyd. 1744, 80. Dissertatio de Creatione mundi secundum narrationem. Dissertatio de situ Edenis et hortu, quern Deus in ea regione plantavit. De lingua primarcia ejusque propagatione, Leyd. 1738 , 80. Hij maakte ook eene verklaring van het Hooglied voor de pers gereed. Zie het leven en sterven van T. 1.1. v. d. H. beschreven door J. v a n den Honer t, voor den vierden drill( van de Waaragtige Wegen ; Bibl Brem. Cl. I. p. 154, 437 seqq. (scripta eristica inter viros cla­rissimos D. A. Driesenium , D. T. 11. van den flonert et Jac. Wit­tichium nuns super reciprocata), Cl. II. p. 287, p. 881 , (controver­siae Driessenio-Wittichianae continuatio) Cl. V. p. 148 , Cl. VI. p. 160; Bibl. Groning. , T. II. p. 384 , T. III. p. 678; Miscell. Cron , T. III. p. 768; Saxe, Onom. , P. "VI p 37; Bibl. Reis , T. XXXVIII. p. 37 ; Y p e y , Geschied. der Christ. Kerk in de 18de eeutv , D VII. bl. 332, D. VIII. bl. 151 very. ; Ypey en Dermout, Geschied der Ned. fiery. Kerk , D. III. bl. 242 very ; Glasius, Geschied. der Christ. Kerk en Godsd. in Nederl. , D. II. bl. 191; Godgel. Nederl. , o. h. w.; Siegenbeek, Geschied. der Leids. Ilooges , D. II bl. 176, 177; te Water, Narratio , p. 205, 206; Kok, Vad. oor­denb. , D. XXI. VI. 25-28; Rabus, Boekz. van Europa 1695 b., bl. 26.5; S c h o tel, Ker/ielijk Dordr,,, D. II. bl. 317, 318; Kist en Royaards, Kerkel. "Irchief in.zonderh. voor Nederl. , D. VII. bl. 285 , 308 , D. IX. bl. 490 , 491; de Paauw en Veeri s, Nam. der Predikanten, bl. 102, 103; Muller, Cat. van Portr. HONERT (J0nANNES VAN DEN) zoon van den vorige , werd den 1 December 1693 te Henrik-Ido-Ambacht geboren en voor den koophandel bestemd, en reeds beyond hij zich op een kantoor , toen het bleek dat zijne zucht voor de beoefening der wetenschappen onoverwinnelijk was Gelukkig had hij eene geletterde opvoeding genoten. Zelfs had hij , toen hij vijftien jaren oud was , een naamloozen brief uit­gegeven aan H. Vert. ij n, die toen met d' Ou t rein over de vraag of de socinianen onder de christenen mogen ge­teld worden , in geschil was. Hij was eenentwintig jaren oud toen hij de godgeleerdheid begon to beoefenen en zich inzonderheid op de wijsbegeerte toe te leggen, zoodat hij, voor hij de academie verliet , onder voorzitting van Witt i­ 67 chi us, eene verbandeling de essenfia et existentia Dei ken verdedigen. Den 4 Junij 1719 werd hij door zijn ruder als predikant to Katwijk aan den Rijn bevestigd , welke standplaats hij in 1721 met Enkhuizen verwisselde. Drie jaren later nam hij een beroep naar Haarlem aan , waar hij in 1725, ten gevolge zUner uitgegevene Dissertatio de Gratia Dei , non universali sed pariiculari in een hevigen twist werd gewikkeld met Johannes Dr i e b e r g e n en K o r n e l i s West e r b a a n , predikanten bij de Remonstr. gemeenten te Rotterdam en to Utrecht over het leerstuk der genade, die in Duitschland en in ons vaderland tusschen de godgeleerden werd gevoerd. Te gelijkertijd was hij in vete met de Lutherschen , wijI hij wiens gezag zoo groot was dat men hem gedurig verzocht voorredenen to schrijven , ten einde aan de uitgegeven werken meer debiet te bezorgen — in zijne voorrede voor het werk van J. M. Mo m m e r s , Luther Gereformeerd en in ander° schriften had beweerd , dat Luther met de Gereformeerden in de voornaamste punten overeenstemde. Ondertusschen had van den Hon e r t voor eene be­roeping naar Amsterdam bedankt , doch dat naar 'Utrecht, om als hoogleeaar in de godgeleerdheid de plaats van F. A. Lampe te vervullen, aangenomen. Den 20 October 1727 opende hij zijne lessen met eene Oratio de Divinis nuptiis , en toen hij in 1732 ook met het onderwijs in de kerkelijke geschiedenis werd belast, aanvaardde hij den 31 Maart dien post met eene Oratio de historia ecclesiastica theologis maxime necessaria. Zijne benoeming tot hoogleeraar was ten algemeenen genoegen en greet het aantal studenten die van alle kanten naar Utrecht gingen om zijne lessen bij te wonen. Zijne dogmatische lessen hield hij naar aarileiding van de Fundamenta theologiae didascalicae van J. Melchior, waarvan hij in 1727 eene nieuwe uitgaaf bezorgde. Later (1730) gaf hij zijne Institutiones typicae emblematicae et propheticae. Van den Hon e r t kon evenmin to Utrecht als to Amsterdam zijn twistgierigen aard verloochenen. Kort waar hevig was de strijd die hij met 0 d d voerde over de dagelijksche gehoorzaamheid van C h r istus, en de tusschenkomst der regering was noodig om beide geleerden to verzoenen. in 1734 werd hij naar Leyden beroepen , om , als ambtgenoot van zijnen vader, den post van gewoon hoogleeraar der godgeleerdheid to bekleeden. Hij aanvaardde dien , den 15 van Herfstmaand , met eene redevoering de regenerations sive de natis ex connubio Christi can Ecclesia liberis. In het vervolg werd hem ook het onderwijs in de kerkelijke geschiedenis en der gewijde welsprekendheid op gedragen. Van het eerste maakte hij den 28 van Louw­maand 1739 een aanvang met eene redevoering de Bohe­rnorum et Moravoruns Ecelesia ; van het Iaatste , op den 23 van Slagtmaand 1746 met bet spreken de Sapientia et arte Oratoris Ecclesiastici. Een jaar vroeger had hij , als aftredend rector, eene redevoering gehouden de mutuo Chris­tianurunz tolerantia. Zoodra hij te Leyden was gekomen vervaardigde hij een eigenen leiddraad voor zijn dogmatisch onderwijs en gaf dien in 1735 met den titel Institutiones theologicae didacticoelenchticae in het licht. Ook geraakte - hij spoedig in twist met een Roomschgezind schrijver, orider den naam van Ze el a n d e r , over het leerstuk der transubstantiatie waarover hij een werk had in het licht ge et en , en vervolgens met den geleerden Doopsgezinden , predikant van Harlingen J. S t i n s t r a, een krachtig voor­stander der geloofsvrijheid. Deze had in 1740 vijf predikatien over de natuur en gesteldheid van Christus koningrijk , onderdanen kerk en godsdienst uitgegeven. Van alle kanten had men hem van Socianismus beschuldigd. Ook van den Hon e r t meende niet te mogen zwijgen , zond hem een gedrukten brief, en teen deze dien in zijne Gedagten over den brief van den heer J. van den Boners , Hari. 1741 , beantwoord had , liet de professor hierop vijf leerredenen over dezelfde teksten, die S t i n s t r a behandeld bad, volgen. Ook bij de godsdienstige beroeringen , die in 1750 te Nijmegen op de Veluwe en elders plaats grepen, bleef v a n den Honer t geen onverschillig aanschouwer. Hij zelf onderzocht en was er niet mede ingenomen , meenende er geheel iets anders dan de bijzondere werking der goddelijke genade in te vinden. Zij gaven hem aanleiding tot het schrijven van een Eenvoudig verhaal van hetgeen te Nientv­kerk en daaromtrent van den 17 tot den 20 July 1750 gezien, gehoord en bevoiaden is; Aanmerkingen op het getrouw verhaal en de apologie van J. Kuipers ; Brieven aan den schrfiver van een boekje : V rijmoedige en ernstige verdediging van het werk Gods te Nieuwkerk, aan Ph. de Roy en aan G. Kuipers, en andere, waarin niet altijd de geest der verdraagzaam­held en liefde doorstraalt en die dikwijls vrij heftig ge­schreven waren. Ook tegen Nicolaas Hol tins, predikant te Koudekerk , trad hij in bet krijt en verzette zich met zijne Verhandeling over de regtvaardiging des Zondaars nit en door het geloof , tegen diens geschrift over de regtvaardiging door het geloof (1750), en niet gering was het deel dat hij in de zaak van v an der Os, Zwolschen predikant , nam (zie dat artikel). Het was voor van den Honert moeijelijk zich in al de dogmatische twisten, welke teen onze vaderlandsche kerk beroerden , onzijdig te houden. Groot toch was het gezag aan zijne rneening in de vaderlandsche kerk toegeschreven. Men noemde hem den paus van Nederland en raadpleegde hem als een orakel. Zijn aanbeveling was genoegzaam om, wie die verkreeg , in de kerk te bevorderen. Daarenboven vond hij een krachtigen steun in curatoren der Leydsche hoogeschool, die fier op het bezit van zalk een man, alles aan­wendden om hem hunne goedkeuring en gunst te bewijzen. Van den Honer t was een Coccejaansch godgeleerde in den vollen zin des woords , doch verre van onverdraag­zaam omtrent de Voetianen , en krachtig werkte hij mede om de scherpe grenslijnen , die tusschen de kerkelijke partijen werden getrokken, flaauwer te doen worden. Zijne gematigdheid vooral in de zaak van van O s , gaf dan ook aanleiding dat de hevige voorvechters der kerkelijke orthodoxie hem vergruisden en zijne gedachtenis na zijn overlijden zoo lasterden , dat de curatoren zich geroepen achtten die in hunne bescherming te nemen. Het was vooral de woelzieke Holtius, die in een eerroovend ge­schrift zijn gal tegen den achtbaren hoogleeraar uitbraakte, en curatoren moisten bij den raadpensionaris S t e ij n te bewerken , dat er nadrukkelijke maatregelen werden ge­nomen om dien lasteraar te beteugelen. Van den Honert bekleedde een eervollen rang onder de godgeleerden zijner eeuw. Hij was doorkneed in de godgeleerdheid en alle vakken die met haar in verband stonden , een uitmuntend meester voor zijne leerlingen. Als bijbeluitlegger maakte hij zich verdienstelijk door de voor­redenen , die hij voor elk der deelen van de Verklaring der geheele H. S. door eenige Engelsche godgeleerden, 1741-1757 , 40. , toevoegde ; in zijn dogmatiek was hij een strong aanhanger en verdediger der aangenomen leer der Nederduitsch hervormde kerk. Hij huwde te Enkhuizen met Johanna van Loosen die hem drie kinderen schonk, onder welke Tako Hajo van den Honert, geboren den 2 October 1739 , predikant to Nichtevegt , en overleed door velen betreurd , den 6 April 1758. Zijn ambtgenoot J. Lulofs hield eene lijkrede op hem. Aan J. H o u b r a k e n zijn wij zijne afbeelding verschuldigd. Behalve de genoemde werken heeft men nog van hem: De Septem Spiritibus Apocalypticis et de die Domi­nica , Dissertationes duae Theologicae , Traj. ad Rhen. 1733, 40 , in Miscell. Duisburg., T. II. p. 189, seqq. Verz,anzeling van Heylige Medgelstoffen , behelsende een verklaring van den XXIII en LXXXIV Psalm , beneffens eenige verhandelingen van voornaame Geschie­denissen en Plegtigheden , 2de dr., Leyden 1728 , 40. Tweede verzanzeling an Heylige Mengelstoffen , be­helzende een verklaaring van den LXXXVII Psalm , een vertoog van de schakel der Evangelywaarheden,begreepen in de Heydelbergsche Catechismus , en een verhandeling van den spreekenden Engel in de Bethlehemitische lana­streek , Leyd. 1728, 40., 3de dr. der beidd. dve 3 vrI: e erzameeLeyd. 1747 , 40. In 1755 verschenen to Ley zamel. 2de dr. , 40. A fscheid en Intreepredicatie , Leyd. 1728 , 40. Verhandeling van Gods niet algemeene maar bysondere genade , als meede van 't iveesen en aanweesen Gods , Leyd. 1726 , 40. 4ntwoord aan de heeren Driebergen en Westerbaan Leyd. 1726 , 40, Vertoog van de veelvuldige redenen , door 'welke J. van den Honert bewogen is, vervolg der Aannzer­kingen van den beer J. 1'rieberge , vooreerst onbeant­woord te laten , Leyd. 1726 , 40. Over het X1 hoofdstuk van den Brief aan de Hebreen, Leyd. 40. Over den Sabbath , Leyd. 80. 't Heylig Hallel of Feestgezang der Israeliten , be­grepen in den CIIIden en vie' daaraanvolgende Psalmen, geopend en verklaard , Lid. 1727 , 40. Leerstukken der voorbeeldige, zinnebeeldige en proplie­tische godgeleerdheyd in het Nederduyts vertaald door ' Stochius , Med Doct. te Leyd , 1732, 40. Kerkelijke Redevoering over Titunz II vs. 14 ter gelegenheyd van een Dankzegging over des Heeren Heylig en Hoogweerdig Avondmaal , Leyd. 1729 , Redevoering over 't leeven en sterven van F. Fabritius, Leyd. 1728, 40. Academische redevoering over de Boheemsche en Moravische kerk , hier komt bzj deszelfs Geschiedkundige verhandeling van de ortde WaldenzenBohenzers en Moraviers , uyt 't Latzin vertaald door a. Stochiusen nog een verhandeling van Gods eeuwige en onverander­lijke Praedestinatie , 2de dr. , 1739, 40. diannzerking over den Brief van Waltteville , Loyd 1739, 40. Verhandeling van de Transubstantiatie, Leyd. 1738, 80% Antwoord aan Zeelander over de Transubstantiatie Leyd. 1742, 2 d. 80. Kort begrip der Christelijke Religie , voor die zig willen begeven tot des Heeren Heylig Avondnzaal , Leyd. 1742, 1747, 80. Ident, in 't klein, 1733 , 1743 , 80. Brief aan J. Stinstra , Leyd. 1741 , 89. Aailmerkingen over den Brief van Do. Adder , Amst. 1736, 80. De Natuur en gesteltheid van Christus koningrzjk , onderdanen , kerk en godsdienst, zn vi j f predication over dezelve vijf texten van Gods Heylig woord , over 'welke de heer J. Stinstra vz)f predication gedaan en onder dezelve tytel in 't licht gegeven heeft , Leyd 1742, 80. Fr. Fabritius en J. van den Honert , Predication en Leerredenen , Leyd. 1735 , 40. Liikpredicatie over den dood van professor Joh . esselius , Loyd. 1745, 40. Academische Redevoering over de onderlinge verdraag­zaamheid der Christenen , Leyd. 1745 , 40. Bekentnzakinge aangaande het geschri f t van Th de Har­togh , 80. de 2de druk. Amst. 1738. L. Bidloo , onbepaalde verdraagsaamheid en ver­woesting der Doopsgezinden in het jaar 1701 , waarby komen notabele stukken van Doopsgezinden en Renzon­stranten over de verdraagsaanzheid , beredeneert door J. v. d. H. , Leyd. 1742, 80. .dannzerkingen op het onlangs uytgekomen vervolg der gedagten van J. Sanstra over den Brief door den eersten aan den laatsten geschreven den 27 Jubj 1741 , Amst. 1843, 80. .dannzerkingen op het boek dat tegen hem geschreven is onder den tytel van vervolg der vaste gronden van het Catholyk gelove wegens het Heylige sacrament des 4utaars door L Zeelander , Amst. 1744 , 80. Des Heeren wijnstok in Nederlandt , met deszelfs voorledene tegenwoordige en toekonzstige lotgevallen , beschouwt en beredeneert in eene kerkelijke Redevoering over Psalm LXXXV vs. 15 tot 20 , op den Algenzeenen Dank- , Vast- en Bedendag , den 13 .fllaart 1748 , Leyd. 1748 80. .Verde Ferzameling van ileylige Mengelstoffen, Leyd. 1747, 40. Vervolg der .danmerkingen op het tweede deel van het Bock dat tegen hem geschreven is , onder den tytel van Vervolg der vaste Gronden in het Catholyk gelove, wegens het .Heylig Sacrament des Atttaars , door J. Zeelander, Leyd. 1747, 80. De Kerk in Nederland beichouvvd en tot Bekeering vermaand , Leyd. 1748 , 80. 3de druk. Fraagstukken met dcrzelver Antwoorden tegen de leer tier Papisten , tot bevestiging der Gereformeerde Nederl. Jeugd , gerigt naar Gods zuyver woordt , door een be­roemd doctor in beyde de Regten , Leyd. 1746 , go. De leere der waarheid die naar de Godzaligheit is , in de hoop des eettwigen levens , bij ivvijze van vraagen en Antwoorden ten dienste der Nederl. jeugd beschreven en aan derzelver edelste telg , de jonge Princes van Oranje en _Nassau opgedragen , 1748 , 80., 1749, 2de dr. 80 . 1755 , 3de dr., 80. , 1763. De eerste beginselen van dit werk afgescheiden , Leyd. 1756 , 80. , 4de dr. , 1769. De Mensch en Christus, zooals hij al en niet bestaat , na den cisch van den redelijken en Evangelischen Gods­dienst , Leyd. 1749 , 1750 , 2de dr., 80. Het yolk van Nederlandt niet alleen wegens de steeds in het oog loopende ontheiliging van des Heeren Heyligen Dag , nzaar ook wegens de nicer of nzinby elken nzensch onder hande en onopgenzerkte overtreding van alle de geboden des Heeren onderzogt en tot bekeering vermaant, Leyd. 1749, 80. Aanmerkingen op het werkje van Do. Gerh. Kuijpers met dit opschrzft: Getrouw verhaal en Apologie of verdediging der zaaken voorgevallen te Nieuwkerk op de Veluwe , Amst. 1750 , 40. , 2de dr. , 1751. Verantwoording van den schrifre r wegens de Aan­merkingen van het werkje van Do. Ger. Ettijpers , dat te Amst. by frr or is gcdrukt , tegen een geschrift dat te Rotterd. by van Pelt is uitgekonzen, onder den tytel: de Eere Gots enz. , Ainst. 1751 , 40. Brief aan de schrifrer van het Boekje , te Gorinchem gedrukt by Teunis Hornier, genaamd vrijnzoedige en ernstige verdediging enz., 'waar agter een Naschrift wegens een boekje te Rotterd. gedrukt by van Pelt, ge­naanzt iledicinaal Recept enz., beyde geplaatst agter twee andere brieven , de eerste aan Do. Ph. de Roy , over zijne twee uytgegevene Geschriften , en de tweede aan Do. Ger. Kuypers , over zijn brief aan de leeraren onzer Kerke , Amst. 1751 , 40. Antwoord aan Do Ger. Kuypers , op deszelfs brief geschreven aan de prof. , de 2de druk vernzeerderd met een Aanhangsel , Ainst. 1751 , 40. Tweede Brief op den tweede Brief van Do. Ger. Kuijpers, met een Aanhangsel, Leyd. en Amst. 1751, 40. Derde Brief aan Do Ger. Kuijpers, 'wegens deszelfs twee Historische Verhandelingen, door hem , onder den naam van Oud en Nieuw zrytgegeven, Leyd. en Amst. 1751, 40. Vterde Brief op den derden Brief van Do. Ger. Kuijpers aan den Professor , Leyd en A inst. 1751 , 40. Lijkreden over Zijne Doorl. Hoogh. den Heere W. C. H. Friso , Prince van Oranje en Nassauw , Erf-Stadhouder enz. enz , uytgesprooken den 27 Oct. 1751 , over 2 Chron. XXXV vs. 24, 25, Leyd. 1751, 40. Van deze Lijkreden zijn drie drukken. Brief aan een zijrzer vrienden over de zaak van Do. Ani. van der Os , Leyd. 1752 , 40. annzerkingen op het werkje van den ongenoenzden aanspreeker , wiens aanspraak aan Do. Ant. van der Os te Amsterdam , gedrukt is by Nic. Bzjl , Leyd. 1753 , 40. Hiertegen verscheen : Beschernzer van de aanspraak aan Do. Ant. van der Os , ontworpen door een lid an de oude Calviniaanse Societeiten tegen de Aannzerkingen van den Prof. Joan van den Honert , waarin eenige stukken van groot belang , tot onderrigting van Do. A. van der Os , en de geheele Nederlandsche kerke , nader opgeheldert en aangedrongen Mc orden, en de Sophistificatien van den heer J. v. d H. ontdekt en bondig opgelost , geschreven door een Needelid van dezelve Societeit , Arnst. 40. Het geloof den vaderen , ten spoore der kinderen , uyt Paulus brief , het XI hoofdstuk aan de Hebreen , en naar het beloop van dat hoofdstuk en de overeen­stemming der andere Heylige Boeken verklaart, die daar ook onzstandig handelt van het wangevoelen , dat den doorgeleerden Simon Patrick , over den aard des waren Salignzakenden Geloofs voorgestelt en aangeprezen beefs, in zijn werkje genaamt Geschiedenis an den Beysiger naar het Henzelsche Jeruzalem , Leyd 1753 , 40. Vertoog van J. v. d. H. gelijk tegen anderen , zoo ook en weV'voornamentlijk tegen den ongenoenzden Be­schermer der Aansprake des ongenoemden A ansprekers, wiens werkje tegen Do. Ant. van der Os , gedrukt is te Amsterdam by Nic. Bzjl , Leyd, 1753 , 40. Hiertegen verscheen : Baniere der waarheid , opgerigt tegen den heer J. v. d. H. enz., Amst. 1753 , 40. Adam en Christus , onderling uyt de schriften der twee verbonrien vergeleken met een naareden over de Baniere enz. , Leyd. 1753 , go. Advys op de vragen aan hen in die kwaliteit voor­gestelt wegens de uitspraak door de Eerw. Classis van Zwolle , den 26 April 1754 , gedaan in de zaak van Do. Ant. van der Os , Leyd. 1754, 2de dr. Hiertegen verschenen : Twee uneven van Orthodoxus en Philaletes aan Deotraphis, wegens de verantwoording van het nzeei der­deel tegen het protest der kerkenraad te Zwolle enz. , Leenw. 1754 , 40. Wederantwoord op het antwoord van Gecommit­teerden der Classis van Zwolle in de zaak van Do. Ant. van dui- Os , Leyd. 1754, 40. Twee Brieven , de eene geschreven aan , de andere geschreven van J. v. d. H. , wegens de zaak van Do. Ant. v. d. Os , Leyd. 1755 , 40. Beredeneerd verhaal , wegens den tegenwoordigen toestand en de voorgenomene behandeling der kerkel. proced. in de zaak van Do. Ant. v d Os, Leyd. 1755, 40. Twee nadere uneven , de eene geschre ven aan en de andere van J. v. d. H. , wegens de zaak enz. , Leyd. 1755 , 40. Twee nog nadere .Brieven, de een enz. , Leyd. 1755, 40. Antwoord aan eenen ongenoemden schriiver , wegens de dispositiên der Synode van Overijssel , over de zaak van Do. v d Os , Leyd. 1755 , 40. Verantwoording tegen de Doleantre der Geoonzmitteerd. v. d. Classis van Zwolle, Leyd. 1755 , 40. Menzorie ter onderrigting van die Beene , die wegens de zaak van Do Ant v d. Os veel spreken , en hooren spreken , zonder dat zij alle de stakken , daartoe behoo­rende , gelezen en onderzogt hebben , Leyd. 1756 , 40. Aannzerkingen (van A. v. d Os) op het praeadvys van de Geconzmitteerde van de Zwolsche Glasses, uytgegeven door J. v d H. , Leyd. 1755 , 40 Voorwaarde op vvelke J. v. d H nzeent dat de Gecommitteerden der Zwolsche Cl tot zijn gevoelen , of hij tot het gevoelen der Geconznzitteerden over de zaak van Do. Ant. v. d. Os , ppell Pred. to Zwolle , be­hoort over to gaan ; dienende tot beantwoordinge van de genzeenen iithoud nadere of swede Doleantie van dezelve Geconznzitteerden , Leyd. 175640 Vervolg op deze Voorwaarde , Leyd 1756 , 40. Brief aan den schrzjver van het boekje to Gorinchem gedruh. t enz. , 40. Brief aan Do. Nic. Holtius over de verhandel over de Ampten v d Zaligmaker en over deszelfs zalving tot die An-Tien, met een Bijvoegsel ter verdediging van des schriivers advys tegen de Gecomnzitteerden der Zwolsche classis, Leyd. 1754 , 80. Tweede brief aan Do. Nic. Holtius, over de ampten enz., Leyd. 1755 , 80. Verhand. v. d: regtvaardiging des Zondaars uit en door het geloof , Leyd. 1755 , go. De kerk in Nederl. beschouwt en tot bekeeringen ver­maant , waarby een verhandeling over dezelve stof door • Hollebeek , bestaande in 6 stukjes , 80. .De Mensch in Christus , Leyd. 1761 , 3de dr. Zie Lnlofs, Orat. funeb. in obit. J. v. d. H., L. B. 1758; Saxii Onoin. Lit. , T. VI. p. 350; Te Water, Narratio , p. 215, 216; G. Stolle, ad Ileumannum , p. 685; Heringa, de Auditor. , p. 246 ; Miscell. Cron. , T. II. p. 385 , T. III. p. 632 , 639 (twist met Stinstra); Miscall. Duisburg. , T. II. p. 380; Clarissa, Encycl. Theol. p 411; Pars en van der SchelIing, Kau) Oudh , bl. 266 267 ; lioekz 1758; N. Gelett. Europa , D. IX. bl. 118-177 , D. X bl. 474-484 , D. XIII. bl 243-245 , D. XIV. bl. 559 , 560; Kist en Itoyaards, Archly. van Kerk. Gesch voorn. in Nederl., D. VII. bl 283. 308 , D. IX. bl 494, 498 , 2e Ser. D. VI. bl 124; Y p e y, Geschied. der Christ. Kerk in de XVIIIde Eeuw , D. VII. bl. 37 very., hi. 137 very. , 381 very., D. VIII bl. 67 very , 172 very.; Y p e ij en Der mout ,'Gesch. der fiery. Kerk, D. III. bl 267 very., D. IV. bl 15 very.; Paauw en V eeris, Naomi van Pred., bl. 103; Schotel, Kerk. Dordr , D. II. bl 318; Siegenbeek, Geschied der Leydsche Hooges. , D. I. bl. 278 very., bl 291 , D. II. MA en Toev. , bl. 189 very.; Blau pot ten Kate Geschied. der Doopsgez. in Friesl., bl. 211; Glasius, Geschied. der Christ. Ned. Herv. Kerk , D. 11. bl. 70; Godgel Nederl. o. h. w.; Ned jaarb. , D. V., bl 1149-1153 , D. VI. bl. 467-470, D. VIII. bl. 510-514 , D. XV. bl. 848 volgg.; Kok, Vaderl. Woordenb. o. h. w.; Mulle r, Cat. van Portrett. HONERT (JOAN VAN DEN) kleinzoon van Joan v an den Honert , hoogleeraar te Leyden , zoon van Taco Hay o van den H on er t , predikant te Nichtevecht , werd den 2C April 1786 geboren. Na zijne eerste oplei­ding te Leyden genoten te liebben , vertrok hij naar Am­sterdam , waar de notariöle of judiciöle praktijk aanvanke­lijk zijne bestemming was. Zucht tot den handel deed Item voor eerie wij1 zijne vroegere bestemming vaarwel zeggen. Zelfs in lateren leeftijd opeobaarde zich bij hem de handelsgeest nog wcl, dock gemeenlijk was hem de for-thin ongunstig. De tiercering k warn : en op eenmaal waren ook zijne verwachtingen en berekeningen in duigen gestort. Deze harde its noopte hem om met kracht naar een ander middel van bestaan om te zien Hij vatte het besluit op , door den dringenden rand van achtbare mannen aange­spoord , om in de regtsbezorging een loopbaan te zoeken , en alzoo tot den werkkring , welken hij voor den handel verlaten hod , terug te keeren. Den 27 Junij 1809 werd hij benoemd tot procureur bij den raad van judicature over de middelen to water en te land , den 29 Januarij 1810 tot procureur bij het hooge nationaal geregtshof , en in 1811 tot procureur bij de regtbank van eersten aanleg to Amsterdam. In deze betrekking bleef hij werkzaam tot de in voering der regterlijke organisatie van 1838. Gedu­rende dat tijdvak was hij lid en meermalen president der kamer van orde en discipline der procureurs. Na de reg­terlijke organisatie van 1838 bleef hij voorloopig procureur bij de arrondissements-regtbank to Amsterdam , tot dat hij bij de algemeene aanstelling van procureurs bij de ver­schillende regterlijke cellegien , den 15 September 1839 benoemd werd tot procureur bij den hoogen raad der Ne­derlanden en bij het provinciaal geregtshof in Holland. Doze betrekking bekleedde bij slechts kort. Op de voor­ dragt van den toenmaligen minister van justitie , mr. C. F. van M a a n e n , en zonder om den post verzocht to hebben , werd bij bij Kon. besluit van 31 Julij 1841, Nr. 53 , benoemd tot commies bij het departement van justitie, en drie jaren later , bij Kon. besluit van 4 November 1844, Nr. 62 , tot hoofdcommies bij bet zelfde departement. Hij huwde 26 Februarij 1810 Wilhelm in a Susanna A g n i t a van H e l s d i n g e n en stied den 25 Augus­tus 1850. Hij scbreef: .dlphab Register of Naamlijst der steden , gemeenten en plaatsen in de Noordelijke prov. an het Kon. der Nederlanden , met aanvvzjzing der arrondiscem en kan­ tons, waartoe ieder van dezelve zal behooren, Amst 1838. .11e wet op den overgang van de vroegere tot de nieuvve wetgeving, in verband beschouwd met en toegelicht door de daarover in de jaren 1829 en 1837 plaats gehad hebbende beraadslagingen, 1838. Formulierboek der ondrseheidene akten , behoorende tot de burgerlijke regtsvordering , Amst P.441, 2de dr. 80. Handboek voor de burg. regtsv. in het Eon. der Ned. met eene voorrede van F. 4 . van Hall , Alum. 1841. Geschiedenis en beginselen der Nederl. wetgeving , betrekkelijk de gestichten voor krankzinnigen en de wipe hunner opneming in en ontslctg ttit dezelve Amst. 1841 , gr. 80. Geschiedenis enz betrekkelijk de onteigening ten alge­meenen nutte Atust. 1841gr, go, Geschiedenis enz. betrekkel ijk de magi der hooge en laage heemraadschappen, dijk- en polderbesturen, Amst. 1842 , gr. 80. Geschiedenis enz betrekkelijk het Notaris ambt , 2 dl., gr. 80. , Amst. 1842. Het tarief van Justitie kosten en salarissen inburger­lzjke taken, in verband beschouvvd met vroegere bepalingen en toegelicht door de daarover gehoudene beraadslagzngen, 's Hage en Amst. , 1843 en 1844 , 2 dl. gr . 80. .drresten van den Hoogen Reza , strafregt en straf. vordering , Amst. 1846 - 49 , 8 dl. gr. 80. .Het tarief voor het honorarium der notarissenvast­gesteld bij wet van 31 Maart 1847 (Staatsbl..k.o. 12), in verband beschoawd met en toegelicht door de daarover gehoudene beraadslagingen ,'s Hage 1847 , gr. 80. Bet wetboek van strafregt , toegelicht uit de beraad­slagingen van de 2de Kanter der Staten Generaal , Amst. 1848. Zie Verzameling van iirresten van den floor; en Baad der Nederlan­den , voortgezet door Mr. J. C. M. van den Nonert enz. (1850) le D. in 't Voorberigt ; Brinkman, Aiph. Naaml. vas Boek. , bi. 305. HONICH (A.) Van dezen overigens onbekenden kunst­schilder vindt men eene schilderij , voorstellende een Gezigt op het siadhuis te Utrecht met een gedeelte der visehmarkt , domtoren en kerk v66r 1674. Hij bloeide in de belft der XVIIde eeuw. Zie Kramm, Lev. en Werk der Boll. en 'lams. Kunsts., D. II. bl. 723. HONIG (J.) , tooneeldichter. Zie Cat. der Roekverkoop. van B o m , Mei 1845 , bl. 65; Hering a, List von Ned. Dicht. , hi. 52. HONIG (KLAAS Jz.), vroeger leeraar bij de Doops­gezinden aan de Oude Sluis, werd 15 Junij 1794 to Pur­merend beroepen en aanvaardde zijne bediening met eene leerrede over Psalm CXXVII vs. 1. Den 8 Mei 1796 vierde hij bet honderdjarig bestaan der kerk, verwierf zich door zijne bekwaamheid en deugdzaam karakter de liefde en achtinr, van alle weldenkenden en overleed 18 Maart 1832. Hij sebreef: Redevoering gedaan ter gelegenheid van het plegtig nationaal feest , op den 19 December 1799. Op verzoek van den Raad der gemeente te Purmerende , Purmerend 1800 , 80. Zie "lards 1855 , M. 57. HONIG (PAuLINA. VAN DEN) , staatsjuffer van Koningin Elisabet h. In het handboek van den miniatuurschilder Jacob Bherens, 40., in be zit van den beer Kramm, vindt men eene teekening in kleuren met vijftig fiks en ferm geteekende beeldjes , waaronder men leest : Fl oe koningin Elisabeth van Engeland van seker ainbassade op het bassecourt te Richmont aangesproken wordt , en waarboven na de ordonnantie van fp/ffrou Paulina van den Honig , staatsjuffer van koningin Elisabeth. Zie K ram m, Lev. en Werk. der Boll. en Vlaams. Kunst:. , D. II. bl. 723. HONIGH (JoHAR) , ridder , oudschepen en raad to Middelburg, zoon van N i c o 1 a a s Janssen H o n i g h, van 1633.-1634 en 1639 burgemeester van Vlissingen , later gecommitteerde ter rekenkamer van Zeeland , wegens Vlissingen, en van Maria van Rouberge n. Hij was een groot begunstiger der geleerdheid en gaf treffelijke boekgeschenken aan de boogeschool te Franeker. Hij liet uit zijn eerste huwelijk met Margaretha Schaep, dochter van Gerrit Sc haep, extra­ordinair ambassadeur in Engeland , een zoon na, jonker Nicolaes Johan Honigh, schildknaap, die in veertienjarigen ouderdom in 1681 te Amsterdam overleed. Zijn tweede huwelijk met Hilleg on da van Vier se n bled kinderloos. Het portret van zijn vader N i c o l a a s bestaat , naar Mierevelt door G. Valck zeer fraai ge­sneden diens devies was : ileureuse vie n'est sans envie. Zie N. Smallegange, Chron. van Zeel., D. I. hi. 671; Cat. 11i1l. Puhi. Acad. Franeq. , p. 9, 10, 17, 18. 35, 36,57, 60, 67, 230 , 237 ; L a Ku e , Gel. Zeel., bl. 311 ; Navorscher , 111. bl 384, D. IV. bl. 329. HONIGH (PIE'rER) was het , die het gewigtig nieuws dat de Herdoopers wel ten getale van 600, aan verscheiden oorden der stad Amsterdam bijeentrokken , van meening om de stad to overvallen , aan eenige regeringsleden mede­deelde (1635). Zie Lamb.11ortensius, Oproer der W ederdoperen, Amst. 1660, bi. 120; Wagenaar, Beschr. van detmst , 1). 111, bl. 37. HONIUS (Commas) , geleerd regtsgeleerde te Delft , waar hij een der eerste belijders der Hervormde leer was. HU was het die van de woorden Dit is mijn ligchaam , het woordje is met beteekent vertolkte. R h o d i u s en Geor gius Sylv anus deelden zijne vertolking aan Luther, Oecolampadius en Zwinglius mede, welke beide laatsten, gelijk ook G r a p h a e u s, Joannes Pistorius, Joannes Sartorius en vele anderen deze opvatting goedkeurden. D a n. Gerdes deelt in zijne Introductio in Historian Reform. , Gron. 1744 , 40. , mede Cornelii Honii, Batavi Epistola de vero sensu verborum 8acrae coenae A 1521 scripta atque Tiguri A 1525 edita. Zie dna. Groning., T. 111., p. 44, T. IV. p. 628. HONING (ADRIALN) een Dortsch landschapschilder , die te Rome den bijnaam van Lossenbruy bekwam. Op de verkooping der teekeningen van van der Marck to Leyden (Amsterdam 1773) was van hem een Gezigt op den 2yber by Rome , met de pen in 0. I. inkt op graauw papier. Zie K r a mm, Lev. en Werk. der Boll. en Flaams. Kutasts. , D. II. bl. 723. HONKOOP (A. P.) teekenmeester to Leiden. Hij teekende o. a. het portret van Abraham Arbou, koffijhuisknecht , die in hoogen ouderdom als zoodanig , to midden zijner bezigheden, in de koffijkamer door hem is voorgesteld. W. v a n S en u s vervaardigde eene gravure in fol. naar doze teekening. Zie K r a m m, Lev. en Werk. der Boll, en Maw. Kunsts., D. II. bl. 723. HONORE (JIM , koopman to Amsterdam , diaken der Doopsgezinde gemeente aldaar , die hare vergaderingen hield in de kerken bij bet Lam en den Toren , was een godvruchtig en liefdadig man en een innig ijveraar voor de instandhouding zijner gezinte. Hij besprak bij uitersten wil een zekere som , van welke de renten , voor zoover zij toereikend waren , moesten worden uitgekeerd aan Doops­gezinde leeraars , die met een huisgezin bezwaard zijn , en welker gewone jaarwedde niet toereikend was tot onder­houd er van. Niet de gewone bestuurders der gemeente­lijke middelen maar de drie oudste leeraars nevens drie dienende of rustende diakenen hebben het opzigt over deze erfmaking. Leeraars , wier gemeenten , door die van Am­sterdam in het betalen der wedde ondersteund werden , konden ook uit deze inrigting ondersteund worden. Zie Wagenaar, Beschryv. van Amsterd., D. VIII. bl. 65; Kok , 'aderl. Woorden6. , H. XXI. bl. 23. HONORIUS (BARTHOLOMAEUS) kanunnik van Floriffe , van de orde der Norberlijnen, werd te Luik geboren. Zijn vader was uit het Meijerijsche dorp Eersel afkomstig , en het was daarom dat hij bij zijn doopnaam dien van H on o­rius of van Eersel voegde. Hij werd in 1575 pastoor te Helmond en was zeer ervaren in de Latijnsche dicht­kunst en geschiedenis. Tijdens zijn herderlijk bestuur werd Helmond door de Protestantsche krijgsmagt ingenomen , welke echter om den moedigen tegenstand , dien zij van den heer der plaats Adolf van Cortenbach onder­vond deze stad weldra moest verlaten. De overwinning door dien heer behaald , werd door H o n o r i u s in een Latijnsch werkje beschreven en in 1582 onder den titel ' van Victoria nobilissimi Adolphi de Cortenbach Procomitis elmondani , to 's Bosch gedrukt. Bij den inval der Protestanten uit Helmond verjaagd , reisde hij in 1582 near Rome. Het schijnt dat hij sedert de pastorale zorg niet meer heeft waargenomen. Hij is den 26 December 1589 overleden. Hij zelf vervaardigde een gedicht op zijne afbeelding. Zijn spreuk was Pareo ne parceam. Hij schreef : Admonitiones ad fratres Inferioris Germaniae. Sylvaed. 1578. ilodoeporicon Itineris Italici , Ibid. 1581, 4°. De dictis et lactic Caroli V Imp. , Ibid. Elogium S. Norberti , et Catalogus celebriorum Ord. Praemonstratensis per orbem universum Abbatiarum, Ibid. 1584. Laetus introitus sereniss. Principis Ernesti Bavari, electi Episcopi Leodiensis, partim carmine, partim soluld oratione , Ibid. 1581 4°• V acca Belgica, ab Aurantio, Casimiro Palatino et similibus exsucta. Passio D. N. Collignaei , Galliae Architalassi , Bartholo­maeanis testis. Parisiis ,• ironice decantata. Quaestiones Theologicae LXX adversus Calvinistas, 1586, 40. Elucidarium B. Ansellni Cantuariensis Archiepiscopi , hactenus ignoratum , 1586 , 80. Zie Valerius Andreas, Bill Nig , p 105, 106; Foppens, .11111 'Mfg., T. I. p 126; Van Gils, Katholyk Memorie­bock , bl. 364, 365; Van Gils en C o p p e n s, .Nieuwe Besckrijo. van het Bisdom van 's Hertogenb., D. 111. bl 370; Grammay, Tarand , p. 3; H e r m a n s, Conspectus Onom. letter , p 8. HONRADIUS (dr. LUBBERTUS) of Hoenraet, ge­boren te Deventer , werd in Hooimaand 1582 to Leyden tot gewoon hoogleeraar in de regten aangesteld , doch verliet dien post nog , om onbekende redenen , volgens Siegenbeek, voor het einde van hetzelfde jaar. Het blijkt echter uit zijn eigen handschrift dat hij zijn collegia den 9 Junij 1881 heeft gesloten. In 1588 werd hij met anderen door de staten generaal naar Denemarken gezonden, om den jongen koning to condoleren met het afsterven van zijn vader , hem geluk te wenschen met zijne regering en de oude tractaten to contenueren. „Zij hadden" schrijft B o r „mede commissie aan eenige Duitsche vorsten en om den heere van Fay, ambassadeur van den koning van Navarra , mede te assisteren." In de maand Junij van het volgend jaar werd hij naar eenige Duitsche hoven gezonden om met hen over eenige zaken to handelen en het verbond met den koning van Navarra te bevorderen. Hij liet in handschriften na : Praelectiones , Ad tit. Digestorum de Regulis furls antiqul, Anno Christi CIDIDXXCIII. Praelectae , et dictatae in famosa Academia Leidensi , cum eleganti et raro concursu scholarium, finitae et conclusae Anno CIOIOLXXXIV , die IX Junii. Deze handschriften behoorden weleer aan Jacobus Thysius. Zie Revii Deventr. Ill. , p. 497, 523; B o r , Ned Oorl., B. 24 , f. 107a , B. 26 , f. 41a ; Siegenbeek, Geschied. der Leydsche lloogesch., D. I. bl. 37 , D. II. bl. 67. HONT (BERNARD D') , Vlaamsch tooneeldichter , die in de eerste helft der XVIIIde eeaw bloeide. Hij schreef : Bet leven ende dood van den Heyligen ende Glorieusen Pest- Patroon Rochus van Montpellier , treursp. Brugge , P. van de Cape lie, (1743) kl. 8°. Zie Witsen Geysbeek, Riogr Ant Crit lroordenb , D. IV. III. 234; Cat. der Maatsch van 1V ed. Letterk. , D. 1. bl 114. HONT PHILIPPIIS DE), to Westsouburg geboren, stichtte het collegie der kruisbroeders te Leuven , 't welk verpligt was drie priesters dier stad en drie studen ten in de god­geleerdheid uit de steden Goes en Namen te onderhouden. HU overleed den 12 Maart 1493 en werd begraven in de St. Jacobskerk to Leuven. Ruim honderd jaren na zijn dood werd het gemeld collegie ingelijfd in de Luiksche kweekschool to dier stede. Zie Valerius Andreas, Fast. Aced. Ondheden en Gestichten van Zeel., bl. 83 ; de la Rue, Gel. Zeel. , bl. 510. HONT (VINCENT DE) schreef: Een korte bekentenisse ende rekenschap des Geloofs, Haarl. 1630. Zie Cat. J. van Voorst, T. I. p. 129. HONTEVILLE (PIER DE) , was raad en muntmeester generaal van den graaf Philips den G o e d e n. Zie van der Chijs, de Munten van flail. en Zeel enz , bl. 375, 378. HONTHORST (G ERA RD) of Gerrit Hondhorst, werd in 1592 to Utrecht geboren , en vertrok , na het onderwijs van Abraham Bloemaer t genoten to hebben , naar Rome, waar hij , wegens zijne nachtstukken, die hij met vuur en kunstlicht meesterlijk schilderde , den Njnaam van Gerardo della Notte (Gerard van den Nacht) bekwam. HU schilderde ze zoo voor anderen als vooral voor prins G i u s t i n i a n i. Tot zijne incest beroemde stukken behoorden De onthoofding van Johannes den Dooper in de kerk van Maria della Scala en Christus voor Pilatus. Te Utrecht weergekeerd , werd hij (1623) lid van bet St. Lucas-gild , doch hij vertoefde er slechts kort, om naar Engeland te reizen , waartoe hij door koning Karel I was uitgenoodigd. Groot is het getal schilderijen , die hij voor dien vorst en zijne edelen vervaardigde. Zij zijn allo door Walpole beschreven. Een der grootste, doch volgens Kramm niet een der beste , zijner werken was in 1808 nog te Hampton'court en stelde voor : Konzng Karel en zijne gemalin , in de gedaante van Apollo en Diana op de wolken gezeten , waarby de hertog van Buckingham, als Mercurius , die de kunsten en wetenschappen aanvoert ; voor deze com­ positie ontving bij f 3,000 , een zilver servies voor 12 personen en een fraai rijpaard. K r am m geeft een uit­voerig berigt van de schilderijen die van hem in verschil­lende museums in Engeland gevonden worden. VVij ver­melden alleen de groote schilderij, voorstellende de roningin van Bohenzen net hare kinderen in de kunstverzameling van de lords van Essex te Cashiobury. Hon t h o rs t heeft aan deze koningin en hare dochters , van welke sommige het zeer verre in de schilderkunst bragten , onderwijs ge­geven. Van eene rein naar Venetie in 1627 worth twijfel­achtig gesproken , doch in het vaderland wedergekeerd, werd hij hofschilder van F r e'd erik H e n d r i k. Het jaar van zijn overlijden is onbekend , doch hij was , volgens dr. Wa a gen , in 1666 nog in leven. Het zou de grens ons voor dit artikel toegestaan, verre te buiten gaan, indien wij al de schilderijen , die zoo in particuliere als openbare museums, zoo in den vreemde als in ons Vaderland aanwezig , op­somden. Wij vermelden alleen het portret van Maria de Medicis , koningin van Frankrijk , voor een schoorsteen in het paleis te Amsterdam ; een stuk door V o s bezongen en in prent vOOr de Blyde inkollist der allerdoorluchtigste koningin Maria de Medicis te Amsterdanz, Amst. 1639, fol., te vinden. In het Amsterdamsch museum zijn 5 schil­derijen van hem , onder welke vier portretten , in het Utrechtsch De dood van Seneca bij fakkellicht , en op het kasteel Zuilen , bij den baron van Tu ij II van Serooskerken van Zuylen, de Gratién, in kleeding van zijn tijd , die hand aan hand, op eene bevallige wijze eene ronde dansen. Het oordeel van Ruben s, die H o n d­horst in Holland bezocht , was zeer gunstig over zijn schilderwerk. In het Buis Honslaarsdijk van mevrouw Bo sboom Toussaint is hij een der hoofdpersonen. Onregtvaardig is bet vonnis door Bilderdijk over zijne portretten geveld. Alle vreemdelingen en landgenooten vereenigen zich in den lof van zijn penseel , van zijn stijl zoo krachtig en vol effect. Aileen acht men zijn koloriet te bruin , waarschijnlijk door zijne gewoonte om nacht­lichten te schilderen. Dat Hon t lio r s t veel geetst heelt blijkt uit de opgave van twee platen door Kra m m , die ook uit notarible stukken bewijst dat hij in 1620 gehuwd is met juffer Sophia Coo pman s. Zijn afbeeldsel komt voor bij Houbraken, Descamps, de Bie en in het bekende prentwerk van* A. van D ij c k. Ook berust zijn afbeeldsel , door hemzelven geschilderd in de portretten­galerij te Florence , waar 321 stukken van beroemde kunstenaars bewaard worden. 68 Zie, bebalve Houbrak en, Jacob Campo Weijermait, 'Kok, Nieuwenbuis, Biogr. Praia ; de Piles, Lev. der Schild bl. 377 ; J. van I) ij k , Kunst en Inst. kundige teschrijvihy van alle de schilderijen op het Stadhuis van Amsterdam ; Wagenaar, lie­schriiv. van ilmsterd. , D. VII.bl. 01 ; Collot d'Escury Bel/ands roem in Kunsten en Wetensch. , D. 1. bl 117 , A 1. bl. 214 ; 1 In e r z e e 1, Lev. en Werk. der Boll. en r imams Kunsts , 1). 11. M. 50 ; K r am tu , Lev. en Werk. der Iloll en Vlaams. Kunsts. , D. bl. 723 volgg. ; Bild e r d ij k , Geschied. des Wert , D. IX M. 30 ; if' oordenb der Zamenlev. o. 1,. w. ; Kobus en de Riveeourt, Ilandwoordenb. o. h. w.; Jan V os, Pazy D. 1 bl. 242; Muller, Cat. van Porttr. ; Orloff, Essai stir l'llistoire de la Peinture en italic , T. 1. p. 228; Mr. W. Carpentier, Pictorial Notices al van Dyck and other Painters of the Period ; Dr. W a a g e n, Kunst­werke and Kiinstler in Engelund , Th. 11. S. 408. HONTHORST. (Jo. JAcossz.), wapenschilder, buiten de Kathrijnen poort te Utrecht , in 1575 en 1576 vermeld. Mogelijk was laij de wader van Gerard en Willem. Zie Kramm, Lev. en Work. der Boll. en Vlaams. Kunstschild. D. 111. bl. 728. HONTHORST (WILLEm) , broeder van Gerard, werd in 1604 te Utrecht geboren , was , even als zijn broeder , een leerling van A. Bloemaert en schilderde historian en portretten. Hij begaf zich in 1646 , op aanzoek van prinses Louise Henri ette van Oran je, gemalin van Frederik Wilhelm, keurvorst van Brandenburg, naar Berlijn , in welk museum men portretten van Willem I , prins van Oranje , diens gemalin Prinses Maria en dat van Amalia van Solins, weduwe van Frederik Hendrik, van hem vindt. Hij huwde zijne voile nicht Soph ia Honthorst en stied* volgens den een in 1666, vol­gens anderen in 1683. Zie Immerzeel, Lev. en work. der Roil. en Vlaams. Kunst:. , D. 1 I. bl. 50 ; Kr amm, Lev. en work. der Boll. en Vlaams. Kunsts., D. 111. bl. 729. HONTHOY (PETRus), van Namen , minderbroeder,, scbreef: Conciones de Donzinicis et Festis Tomi VI. Afensa Apostolica , h. e. Comment. de genuino sensu Epistol. per annum 4post., Coloniae 1604 typis Mylii. Zie Val. Andreas, Bibl. ; Paquot, 1116m. , T. II. p.984. HONTSUM (ZEGERUS VAN) , van Antwerpen , S. Theol. licent, kanunnik der 0. L. V. kerli, overleed 19 Jan. 1643. Hij gaf in het Hat : Declaratio viridica , quod Begginae nonzen , Institutum et Virginem habeant a. S. Begga Brabantiae Due issal opposita Ilistoricae Disputationi de eadem re Petri Coens, qui reposult in eandem Declarationemi Notis. Zie Foppens, Bibl. Belg. , T. II. p. 1168; Dircksens, dint­verpia nascens , T. IV. p. 293 , 295; Pa quot, Mem., T. II. p. 125. HOOCH (DIRK DE) wordt in eene acte van 8 November 1643 als schilder vermeld. Zie K r a m m, Lev. en work. der Boll. en Vlaams. Kunstschild., D. III. bl. 729. HOOCH (H. V.) of H o o c k , schilder uit de XVIIde eeuw , wiens bergachtig landschap vermeld en beschreven wordt door Kr am m, Leven en werken der Hull. en Vlaamsche Kunstschilders , D. III , bl. 729. HOOCH (NicoLAAs VAN DEN) werd omstreeks 1 580 te Haarlem geboren, legde zich te Leuven op de regtsgeleerd­held toe , en werd te Angers in Frankrijk tot doctor in de beide regten bevorderd. In de Nederlanden weder­gekeerd, vestigde hij zich te Mechelen , en werd advocaat bij den hoogen raad aldaar. Na eenigen tijd die betrekking vervuld to hebben, keerde hij naar zijn geboortebtad terug, waar hij den 31 October 1624 overleed. .H ij schreef: Nicolai van den Hooch , size ab Alto , Albuini J. U. Boctoris et in rare 0 .111tchliniensi consilio Advocati. singidaria juris, ex celeberrimorum Jurisconsultoruni, et inprintis recentium practicorunz scriptione deprotnpta , nunc primurn typis excusa, Antv. 1620 , 80. Zie Val. Andreas, Bal. L'elg., p 688, 689; Paquot, Mom., T. II. p. 172. HOOCHCAMER (J.), dichter uit bet laatst der XVIIde eeuw. Hij vervaardigde o. a. dichtstukken v6Or Salmis vrede (Dordr. 1698) en het Evang. van Mattheus van S. van Ti l. Zie Ileringa, Lffst van Ned. Dichters , LI. 52. HOOCHSTADT (GERRIT vAN) , in de XVIIde eeuw to Brussel geboren , schilderde eerst portretten , later , met beter gevolg , historiestukken. Itizonderheid beeft hij zich onderscheiden door bet schilderen van passiestukken en martelingen van kerkheiligen. Zie I m m e r z e e I, Lev. en werk. der Hog en rlaams. Aunsts. D. 11. bl. 57. 11000HSTOEL (LIEnucx) , was raad en rekenmeester in de rekenkamer van Brabant onder de regering van koning F i l i p s IL Hij werd met zijn ambtgenoot J a n van den D y c k e uit Brussel afgevaardigd om de rekening te Nijmegen op te nemen en te sluiten van Henrik Hanssen en Hera of Hadewijek, Arnotits dochter , eertgds weduwe van meester H e y n i e r van Eembrugge, in leven muntmeester des konings te Nijmegen. Zie van der Chijs, de Munten der Graven en Bertogen van Gel­derland , hl. 357, HOOCHSTRAT (D. vAN). Zie HOOGSTRATEN (DIRK VAN). • HOOCHSTRATANUS (JAcoBus). Zie HOOGSTRATEN (JACOB). HOOCHSTRATEN (S.) , een hoogstbekwaam kunst­graveur denkelijk uit den aanvang der XVIlde eeuw. Kr amm geeft een uitvoerig versIag van zijn Aartsengel Michael en Maria met het kind Jesus in Naar schoot , twee zeldzame prenten , in bezit van J. Ph. van der Kellen te U trecht. Zie Kramm, Lev. en werk. der Boll. en Vlaams. Kunstschild. , D. III. 1)1. 730. HOOF (EGBERT VAN bEN) boekdrukker en uitgever te Enkhuizen. De .Historie van Enkhuizen , Enkh. 1666 , 2 d., 1 vol. , 40. , met 5 portretten door 13 a r y gegraveerd plan der gad, wapens , en z. , wordt verkeerdelijk nan hem toegesehreven. Volgens S. C e n ten is zij bet werk van G. I3 randt den vader. Zie Bodel 5 ijenhuis, Biogr. List van Plaatsbeschrijv. , bl. 151. HOOFD (JonANNEs) van West-Zanen , werd in 1693 onder P h i 1. V i t r i a r i u s tot med. dr. gepromoveerd , na het verdedigen eener Diss. med. inaug. de Lethargo (L. B. Elze v. 1639, 40.) HOOFF (NicoLAAs WILLEM OP DEN), een Amsterdamsch heelmeester, vcrtaalde de beste Fransche blij- en treurspelen voor den Amsterdamschen schouwburg, die met veel goed­ keuring werden vertoond. Hij stierf den 8 October 1765. Men heeft van hem : De juivrouw naar de mode ; blijspel gev, naar het Fransch van Le Blanc, Amst. 1738. Jiben-Zaid keizer der Mogollen ; treurspel gev. naar het Fransch van Le Blanc , aldaar 1738. Mahomet de tweede ; treurspel gev. naar het Fransch van de la .Noue , aldaar 1740. De dood van Semiramis ; treurspel gev. naar het Fransch van de Crebillon , aldaar 1741. F usta ; treurspel gem naar den Franschen Maximiaan van Nivelle de la Chaussde , aldaar 1744. Het Orakel ; blijspel gev. naar het Fransch van De Sainte Foy , aldaar 1747. lityde aankonzst van zyn Hoogevorstelijke doorl. W. K. H. Friso , Prins van Oranje en Nassau enz., als s(adhouder enz. der vereenigde Nederlanden , aldaar 1747. De Getrouwde Philosooph of de Beschaanzde echtgenoot , blyspel gev. naar het Fransch van N. Destouches, ald. 1747. Tinton , de Menschenhater ; blijsp. gev. naar het Fransch van de l' Isle , aldaar 1769. De .Nieuwe Beproeving ; biz)" spel gev. naar het Fransch van De Mariveaux , aldaar 1758. De Onbescheidene Minnaar ; blijspel gev. naar het Fransch van de Voltaire. aldaar 1759. De Nieuwe Wereld ; blijcpel gev. naar het Fransch, ald. 1759. Melaniade ; blyspel gev. naar het Fransch van Nivelle de la Chaussee , aldaar 1759. Nanine of het Verwonnen Vooroordeel ; bl spel gev. naar het Fransch van de Voltaire , aldaar 1760. Het V alsch Vooroordeel of de Triompherende Vrouw; big spel naar het .Fransch van Nivelle de la Chaussee aldaar 1762. De Groote Bellizarius ; treurspel , aldaar 1763. Zelmire ; treurspel gev. naar het Fransch van de Beloy , gedr. voor het tooneel van Corver en Bouhon , 1763. De Graa f van Warwik ; treurspel gev. naar het Fransch van de la Harpe , Amst. 1764. De V orstelyke Wees of het Veroverd China ; treurspel gev. naar Orphelin de la Chine van de Voltaire, aldaar 1765. Sigisinundus , Prins van Polen of het leven is een droom ; treurspel , aldaar 1767. Artaxerxes of de Bezoedelde Onschuld ; treurspel , aldaar 1767. Deucalion en Pirrha ; blijspel gev. naar het Fransch , aldaar 1770, Amelia ; treurspel gev. naar het Fransch van de Voltaire, aldaar 1717. B. le Roy , Het Feest der Zotten ; divertissement berymt door N. W. op den Hoof, Amst. 1749. Treurende Theenzis hersteld. Tooneelpoezy,, 7 din. met vele vdOr en ingevoegde platen in de Bibl. der Maats. van Rederl. Letterk. to Leiden. Zie Witsen Geysbeek, Anth. Biogr. Crit. Woordenb , D. H. 234 ; S i e g e n b e e k, Gcschied. der Ned. Letterk. bl. 166; de Vries, Geschicd. der Ned. Dichtk. , D. 11. hi. 103 ; J. van der M a r c k , .lVaamreg. van Tooneelsp., Nr. 1098; Cat. der Bib'. van 1Varl. Letterk. , D. I, b1. 114 , 116 , -183. HOOFF (Mr. JOHANNES OP DEN) is op 5 Maart 1795 nit La m b e r t u s op de n H o off, medicinae doctor en secretaris der stad Vianen, en An na M a r i a S chelk es, in genoemde stad geboren. Ofschoon hij het ongeluk had op jengdigen leeftijd beide zijne ouders te moeten missen , ontving hij eene opvoeding , aan den deftigen stand, waar­uit hij gesproten was , geevenredigd en , na de Latijnsche school te Utrecht te hebben afgeloopen, kwam hij in 1811 aan de secundaire school , waarin toen de academie was herschapen , en woonde hij later aan de hoogeschool aldaar de lessen der hoogleeraren bij , waar zijne voornaamste leer­meesters waren van Heusde, de Rhoer, Arnt­zenius en de Brueys. Zijn vaderlandsch hart deed hem eater in 1815 zijne studiön afbreken , om vrijwillig dienst te nemen bij de 5de comp. vrijwillige jagers te paard. Met deze naar de omstreken van Parijs getrokken , keerde hij in October 1816 naar Utrecht weder en word aldaar in December 1817 publiek in de regten gepromoveerd , na het schrijven van eene Dissertatio sistens doctrinanz JCtorum Romanorum de danzno injuria dato ad leges aequitatis exactam. In de maand Februarij 1818 zette hij zich to Amsterdam als advokaat neder. Zijne uitgebreide kundigheden, heldere en kernachtige voordragt en in handelszaken vooral on­waardeerlijke regtschapenheid maakten hem weldra tot een der grootste sieraden der beroemde balie. Van zijne kennis der bronnen van Neerlands welvaart gaf hij ook weer openlijk blijk , door het schrijven van het belangrijk geschrift : lets over de vaart op den Rizzyn (Amsterdam bij de Erven Gar t m an, 1826 , 148 bl. 8). Dat werkje kwam welhaast ook to Amsterdam in het Fransch en to Mentz in het Hoogduitsch vertaald uit , en strekte, om het standpunt , destijds door de regering ingenomen , als wettig op de verdragen steunende , to verdedigen. Het kenschetste zich , zoo als alles wat 0 p den H o o f f sprak of schreef, door ernstigen , bedaarden gang en naauwgezet , onbevoor­oordeeld onderzoek. Het lokte tegenschriften in Duitschland, en wel eerst in de Allgemeine Zeitung (van 19 en 14 Nov. 1826) uit , waarin , de gronden nog daargelaten , vinnigheid en scherpheid den Nederlander troffen , die ge­oordeeld had , een pligt to volbrengen met zijn miskend vaderland to verdedigen. Eene opzettelijke beantwoording van die beschonwingen vindt men in den Nederl. Hermes, jaarg. 1826 , bl. 47 en volgg. , welke beantwoording tot de kennis van het geschilpunt met Duitschland, in dat tijdsgewricht , en tot schatting van Op den Hoof f's arbeid , zeer for lezing is aan te bevelen. De Duitsche schrijver beschuldigde de-Nederlanders in het algemeen en den heer Op den H o o ff in het bijzonder dat zij slechts pogingen in het werk wilden stellen , om zich overal monopolie of alleenhandel aan to matigen. De geheele verdere loop der geschiedenis van de Rhijnkwestie en de verdere loopbaan van Op den Hoc) ff bewezen klaar het tegendeel. Zoo iemand , blonk hij uit door de verdediging van verlichte onbekrompen handelsbeginselen , waartoe hem welhaast meer bepaald ten algemeene nutte de gelegenheid zou worden geboden. Hij deed in zijn geschrift ook wel uitkomen , dat het regt eerier vrije natie miskend was, als men beweerde , dat de souvereiniteit der Nederlanden aangekomen was aan de verbondene mogendheden, en door dezen aan het vorstelijk huis van Oranje zou zijn overgedragen. De strijd hield intusschen aldaar aan. Tegen een meer breedvoerig geschrift, dat in Duitschland over hetzelfde onderwerp het licht had gezien , trad de heer Op d en 11 oo ff opzettelijk op in een antwoord , getiteld : Bedenkingen tegen het Duitsche werkje over de Rijnvaart e,1 .Rijnhandel voornamelijk net betrekking tot het Koningrijk der Nederlanden, Amst. 1828, 804, en aldaar weder ook in het Fransch uitgekomen. Zijne grondige behandeling van zaken , zijn rond en onafhankelijk , maar tevens bezadigd karakter , deden op hem het oog vestigen , om eene opengevallene plaats in de volksvertegenwoordiging te vervullen. Hongst moeijelijk was het tijdsgewricht , waarin hij door Hollands Staten ter tweede kamer afgevaardigd werd. Het was in de maand December 1829. Juist in het beslissend ongenblik van de spanning , welke zich tusschen Noord en Zuid van het toenmalig koningrijk had opgedaan , en die al sterker en sterker zou worden om ten laatste in volslagen bossing uit te slaan. Men herinnert zich nog den algemeenen bijval , dien de keuze wegdroeg , daar men in hem een volksvertegen­woordiger begroette, die de voetstappen van van Hoge n­dorp zou drukken , en waard was naast een L u z a c, een zijner hartelijkste vrienden , met wien hij in vele opzigten sympathiseerde , zitting te nemen. Hij voldeed blijkbaar aan die verwachtingen , ook te midden van de meer en meer benard wordende tijden en netelige vraagstukken , die aan de orde kwamen. Hij werd toch in 1832, in 1835 en nog later herkozen , tot 1838, then hij tot een anderen, niet minder gewigtigen werkkring geroepen werd , dien hij zich intusschen ook, naast do trouwe vervulling van zijne pligten als volksvertegenwoordiger, daar buiten, had waardig gemaakt. Straks stippen wij dit meer bijzonder ann. Vermelden wU thans nopens zijne parlementaire loopbaan, dat , toen in 1830 het uur der scheiding tusschen Noord en Zuid had geslagen , ook hij niet schroomde , rond en onbevoordeeld voor zijne meenina deswege uit te komen. Zijne rede, bij die gelegenheid gehouden, is kort en bondig ; men vindt haar o. a. afgedrukt in het Volledig Verslag van het verhandelde in de buitengewone zitting van de tweede kamer enz. , door den grave van Limburg S t i r u m , destijds commies van staat bij dien tak der vertegenwoor­diging , in 1830 te 's Hage in het licht gegeven. Hij , van het punt des regts uitgaande , wilde nog niet dadelijk toegeven , dat de o .dervinding de noodzakelijkheid had aangetoond , om de nationale instellingen te wijzigen ; maar hij was er voor , dat , kwam men tot de beslissing , dan de betrekkingen , door de verdragen en de grondwet , tusschen de twee groote afdeelingen des rijks gevestigd , tot bevordering van het gemeenschappelijk belang , in vorm of aard, zouden behooren te worden veranderd ; met andere woorden de afscheiding uitgesproken. Hij was aan het hoofd der zes leden , die bij het voorloopig onderzoek eene rota in dien geest inleverden , waarin zij verklaarden , dat het denkbeeld eener gehee'e en volkomene scheiding hun wensche­lijk voorkwam , behoudens altoos de mededeelingen van de regering over de uitvoerbaarheid daarvan en de gepastheid overeenkomstig de inzigten van Europa's staatkunde. „Trak­taten , sprak hij ook later in zijne rede , hebben de twee groote afdeelingen van ons rijk innig en volkomen met elkander vereenigd ; deze traktaten zullen eerst met gemeen overleg dier mogendheden moeten gewijzigd worden zal er eene afscheiding kunnen tot stand komen." Niet of to treden van een wettigen weg, wat ook ginds in het Zuiden voorviel , was en bleef zijne lens. Zijn oordeel over de grondwet van 1815 sprak hij aldus uit : „Gaarne wil ik erkennen , dat er- bepalingen in onze grondwet worden ge­vonden , die ik liever daarin niet zoude aantreffen , en dat men , omgekeerd , bepalingen in dezelve mist, welke ik zoude wenschen , dat daarin waren opgenomen geworden. Gaarne wil ik eindelijk erkennen, dat er somtiids te weinig overeenkomst bestaat tusschen den Hollandschen tekst onzer grondwet en deszelfs Fransche vertaling. 1k moet echter hierbij voegen , dat , nu ons staatsverdrag eenmaal is aan­genomen , ik liever eenige gebreken daarin wil dulden ; want welk menschelijk werk Ian men daarvan geheel vrij kennen dan door to stemmen voor eene wijziging van hetzelve, bij eene voortdurende vereeniging der beide groote deelen van ons koningrijk , misschien tot grootere moeije­lijkheden gelegenheid to geven. Wanneer men tech de grondvesten wit verleggen , waarop een gebouw rust , dan loopt men zoo ligt gevaar, om het gebouw zelve eene aan­ merkelijke schade toe te brengen." \Vij hebben bij dit punt eenigzins stilgestaan , om het gewigt daarvan, en omdat de bier gesprokene woorden zoo geheel 's mans staatkundige denkwijs zamenvatten ; bedacht­ zame ontwikkeling en vooruitgang , geen omverwerping Eens toen de afscheiding was besloten , die feitelijk alreeds was uitgesproken , wenschte de beer Op den Hoof f, dat die zoo spoedig doenlijk regtens geregeld wend, en daardoor ook de verandering van de handelswetgeving in onbekrompen zin. Reeds in het begin van 1831 (zitting van 31 Maart) sprak hij , bij gelegenheid %an eene aan­ vrage van buitengewone voorschotten , om in de behoeiten des vaderlands te voorzien , met aandrang in dien geest. Met de handelsbelangen , waren het de geldelijke van den staat, het belastingstelsel , die zijne aandacht bij voor­keur trokken. Daarbij stond hij een zuinig beheer voor , wilde hij de staatkundige aangelegenheden zoo spoedig mogelijk geregeld hebben , ten einde tot een vasten , ge­regelden gang van zaken te konien verwarring in de geldmiddelen te verhoeden , de vermeerdering van lasten en verhooging van schulden tegen te gaan , terwijl hij soms , bij het dringende van de omstandigheden , en de gevaren van buiten of , zijne persoonlijke denkwijs aan het algemeene heil ten offer bragt. In 1832 en eerst later was hij een der weinige leden , die zich tegen de staatsbegroo­ting verklaarden. Steeds , en onder alle omstandigheden , bepleitte hij het gewigt van het behoud van het staats­crediet ; wanneer er sprake was van den rentheffer door eene belasting te treffen , stelde hij zich . op den voorgrond, om die als onbillijk, als ongemeen bezwarend of te schetsen. Dat hij , bij zijne denkbeelden over den handel , tegen de graanwet van 1836 *was , kan men ligtelijk beseffen. Zijne redevoering bij die gelegenheid is eene dergenen , die teregt gedenkstukken zijn genoemd van helder inzigt van zaken en diepe Dennis vooral van de bronnen , waar­ uit NeOrlands volkswelvaart voortvloeit. Het zou ons te ver henen voeren, en met den aard van dit boek minder overeenkomstig zijn, indien wij de geheele loopbaan , de staathuishoudkundige beginselen van den peer Op den Hoo ff, als volksvertegenwoordiger, in meerdere bijzonderheden wilden doen kennen. Als regtsgeleerde blonk hij in die betrekking niet minder uit. Zoo menig oordeel , door hem , vooral over de handelswetgeving uitgebragt , heeft eene blijvende waarde. Toen na het afsterven van den eersten president des raads , wijlen mr. A. W. Philipse, de vice-president, de heer mr. W. B. Do n ker Cur tius , in 1845 tot het voorzitterschap werd geroepen werd den raadsheer Op den H o o ff het vice-presidium opgedragen. Hoe onbezweken werkzaam in de vervulling van zijne nieuwe gewigtige taak , hoe waardig en minzaam tevens hij was, getuigden zij, die onder zijne leiding in Neerlands eerste vierschaar zaten. Reeds herinnerde in de op 24 September 1855 ge­houden zitting van den hoogen raad der Nederlanden (kamer van strafzaken) de advokaat-generaal A r n t z e­n i us , alvorens zijne conclusie in eene • aanhangige zaak te nemen in korte doch gevoelvolle woorden aan bet smartelijk verlies , dat de raad dezer dagen geleden had , in den eerst sedert kort benoemden president van raad , den beer mr. J. Op den Hoo ff. Hij zeide , dat hij op dit oogenblik noch mogt , noch kon uit­weiden over de verdiensten van den waardigen over­ledene; dat hij dit niet mogt doen , omdat dit waar­schijnlijk aan meer bekwamen was overgelaten en dat hij het niet kon doen , omdat zijn gemoed nog te vol was van het droevig verscheiden van een man , die zelfa in de meest treurige omstandigheden den leden en amble­naren van den hoogen raad aanspoorde , met ijver hunne ambtspligten te vervullen. Het scheen dan ook niet meer dan regtmatige erkenning zijner verdiensten , dat hij in 1840 tot ridder der orde van den Nederlandschen leeuw , en in 1849 tot commandeur van genoemde orde, en laatstelijk tot president van den hoogen raad benoemd werd. Ook buiten de vervulling van zijn ambtsbetrekkingen was hij er , waar hij kon , op uit , algemeen nuttig te zijn. In 1840 bekleedde hij het tijde­lijke voorzitterschap van de maatschappij tot Nut van 't Algetneen in de hoofdstad behoorde hij onder de krach­tige voorstanders van vele andere inrigtingen van openbaar nut , en ook de shad zijner latere inwoning wist zijne hoedanigheden op prijs te stellen , daar hij in 1845 lid , eerst van het kies-collegie en vervolgens van den raad aldaar werd. Had hij in 1830 de onderscheiding rnogen erlangen dat hij tot lid der maatschappij van Nederl. Letterkunde werd benoemd , twee jaren later werd hem bet lidmaatschap van het Utrechtsch genootschap voor kunsten en wetenschappen opgedragen. Zijn werkzame geest vond in de wetenschappen lust en Leven , en hij onttrok zich geenszins aan meedeeling van de vruchten zijner onder­vinding en kennis , vooral aan regtsgeleerde tijdschriften. Naauwelijks had zich de wensch geopenbaard dat ter nagedachtenis van koning Willem II een gedenkteeken zou worden opgerigt , of te Hage vormde zich eene com­missie , met den heer van Dam v an Isselt aan de spits ; de beer Op den Hoo ff trad als vice-president daarvan op ; hij mogt in het voorjaar van 1854 de ver­wezenlijking van die gedachte aanschouwen. Hij werd in den nacht tusschen 21 en 22 September 1855 plotseling door een hevige beroerte aangetast , die een einde maakte aan zijn leven. Zijn portret in litogra­phie is na zijn dood verschenen. Zie Algemeen Handelsblad van 1 October 1855 ; Mandel. der Jaarl. Algens. l'ergad. van de Maatsch. der Ned. Letterk. 1856 bl. 140 volgg. HOOFF (HERmA.Nus VAN) noon van C o r n e I is, kapi­tein der infanterie , en. van Maria C a t h a r i n a van C a s t r ij n s e , geboren te Namen den 19 December 1740. Deze ingenieur is gdurende acht jaren aan het hoofd geplaatst geweest van 's lands fortificatien. In 1762 als extra-ordinaris ingenieur aangesteld geworden , doorliep hij alle rangen in het korps der genie en werd den 9 Julij 1795 met den rang van kolonel in de vermelde hooge betrekking geplaatst. Gedurende zijne laneurige militaire loopbaan was hij met de uitvoering van onderscheidene belangrijke fortifica­tien belast geweest , meest aan de oostelijke frontieren , en ook als directeur generaal der fortificatien is hij met be­langrijke inspection belast geworden , waarvan de verslagen nog aanwezig , strekken kunnen tot bewijs van zijne werk­zaamheid en jver in het behartigen van de belangen hem toevertrouwd. Onder zijne medewerking en door zijn toedoen kwam de °erste school voor de opleiding van jongelingen tot offi­cieren der artillerie en genie , te Zutphen tot stand , eene school aan het hoofd waarvan de waardige kapitein later generaal Voet is geplaatst geworden. Door de regering werd tot eene verandering in het bestuur der fortificatien besloten , ten gevolge waarvan de betrekking van directeur generaal opgeheven en de kolonel van H o o ff den 14 Julij 1803 , met den rang van gene­raal majoor gepensioneerd werd. Hij overleed to Deventer den 13 Maart 1809 , uit zijn huwelijk met Maria Lou isa Feriet nalatende twee zoons; Cornelis Christiaan die volgt , en Paulus S t at ius Rei nier , die in 18 .. als luitenant generaal is gepensioneerd geworden en gedurende vele jaren als chef van de algemeene direetie der genie aan het hoofd van het korps ingenieurs heeft gestaan. Uit part. berigten HOOFF (CORNELIS CIIRISTIAAN VAN) oudste zoon van Hermanus en van Maria Louisa Feriet, geboren te Hasselt (Overijssel) den 2 Augustus 1778. Hoewel hij eerst zijne studien in de regtsgeleerdheid had begonnen , legde hij zich evenwel toe op het vak van ingenieur, en na den 28 October 1795 aangesteld zijnde tot luitenant ingenieur werd hij geen vier jaren daarna tot kapitein en den 8 Augustus 1809 tot luitenant kolonel der genie bevorderd. Van af zijne benoeming tot °Meier , tot dat zijn vader is gepensioneerd geworden was hij 2de ad­judant bij den directeur generaal der fortification , en heeft hij tevens bij de uitvoering van belangrijke werken gedu­rende die jaren het opzigt waargenomen. In 1799 behoorde hij tot de brigade ingenieurs te velde onder den luitenant generaal K r a ij enhoff, geplaatst bij de divisie van den generaal Daen d els, en woonde den geheelen veldtogt in Noordholland bij. Na het jaar 1803 was hij achtervolgens met verscliil­lende werkzaamheden te Zutphen , Amsterdam en eindelijk in de Grebbelinie belast geworden. Vooral door zijne op­metingen en verkenningen der Grebbelinie heeft hij zich een bijzondet'en naam als ingenieur verschaft. Do memorie door hem daarvan zamengesteld worth nog in onze dagen als een hoogst belangrijken arbeid gewaardeerd. Na eerst den generaal K r a ij enho ff bij zijne geologi­sche waarnemingen behulpzaam en ook van af de oprig­ting van het Groot Comite Central der artillerie en genie aan die instelling nuttig werkzaam te zijn geweest , werd hij geplaatst bij de brigade van den generaal Cha s sd, welke bestemd was voor Spanje. Hij maakte daarop den veldtogt meda ; zijne verrigtin­gen tot versterking van Madrid vooral worden door de Fransche generaals op hoogen prijs gesteld. In 1809 naar Holland vertrekkende ontving hij van den generaal Chas sd en van de generaals Lary en Saba tier de vleijendste getuigenissen omtrent de diensten welke in den veldtogt door hem bewezen zijn geworden. Naauwelijks in het vaderland teruggekeerd , gebruikte de toenmalige minister van oorlog K r a ij e n h o ff hem in gewigtige commission , o. a. met opzigt tot het in staat van verdediging stellen van Amsterdam. Hij nam voorts nog waar de betrekking van directeur van het depot gene­raal van oorlog en van chef van de geographische inge­ nieurs. Nadat de minister K r a ij enhoff uit die hooge betrekking was ontslagen en weder aan zijne geodesiche waarnemingen met ijver was begonnen , was van Hoof f hem ter zijde. Deze werkzaamheden waren de laatste van een zeer ijverige en eervolle militaire loopbaan daar hij op zijn verzoek in October 1810 eervol uit de dienst ont­slagen werd. De vermoeijenissen ira Spanje doorgestaan , hadden toen reeds zijne gezondheid geschokt en hij over­leed te 's Gravenhage den 14 Maart 1 812 , nalatende bij bet korps waarin hij had gediend een welverdienden naatn van te zijn geweest een van de kundigste officieren der genie van dien tijd. Hij was gehuwd geweest met G ij sber tin a Maria D r ij fhout, waarbij hij twee zonen verwekte , Herm a­nus Lodew ij k , die in het jaar 1842 als kapitein der genie op zijn verzoek eervol uit de dienst werd ontslagen , en Antonie Hendrik Drijfhout van Hooff, thane luitenant kolonel en chef van het bureau der artillerie aan bet ministerie van oorlog. Zie Bosscha, Neérl. Ileldend, te Land , D. Ill. bl. 311, 312 Partic. berigten, HOOFF (J. F. R. VAN) afgevaardigde ter nationale ver­gadering , in 1798 te 's Hage gevangen gezet. Men vindt zijn portret vermeld bij Muller, Cat. van Portr. HOOFMAN (CoRNELis) geboren te Haarlem in het laatst der XVIIde eeuw , maakte zich als dichter van de vol­gende tooneelstukken bekend : .Anzintas , Bosch-tooneelspel van Torquato Tasso , nit het Italiaansch, Amst. 1711. Adelheide , Bosch-tooneelspel , aldaar 1717 , kl. 80. Papinianus of Regtsgeleerde Heldemnoed, Koningsbergen 1723 , opgedragen aan zijne zuster , die volgt. Zie Witsen Geysbeek, Biogr. "kith. Crit. Woordenb., D. IV, bl. 234 , 235; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk , D. I. b. bl. 115. HOOFMAN (ELISABETH). Zie KOOLAART (ELHA.BETH.) HOOFMAN (Mejufvrouw M.) te Haarlem , beoefende de teekenkunst en had een der belangrijkste kabinetten van schilderijen in ons land. Na haar flood is in 1844 deze verzameling nit de hand verkocht aan de kunsthanddaars N i e u w e n h u ij z e n , die voor wat er uitmuntends in het kabinet was ruim f 100,000 betaalden , terwijl de voor­naamste stukken in de koninklijke galerij van Z. M.:W i 1­1 e m II zijn overgegaan. Zie Immerzeel, Lev. en Werk. der Boll. en Vlaams. Kunsts. , D. II. bl. 51; Kram m, Lev. en Werke der Holl. en Vlaams. Kunsts., D. III, bl. 731, HOOFT (WILLEM JA 1st.) geboren te Zaandam omstreeks 1515 , van waar hij , even als zijlie voorouders sedert geruimen tijd gedaan hadden , meestal op de Oostzee voer. Hij naoet een man van Been gering verinogen geweest zijn ; dit blijkt uit een zeer merkwaardige bijzonderheid , die men vindt aangeteekend in een aloud geslachtregister weleer berustende onder den beer de G r a a f, heer van Polsbroek en afstammeling van dit geslacht. Het verhaal luidt , dat Willem H o o ft , voerende zijn eigen schip, omstreeks 1572 in de Sond liggende om vertold te worden, aldaar , terwiji hij er nog lag , zijne zeven zonen zag ten anker komen , alle schippers en voerende hunne eigen sche­pen , ieder groot ruim 200 last. Dit zonderlinge voorval kwam spoedig ter ooren van den koning van Denemarken, (die Coen juist te Elseneur was) die am de zeldzaamheid der gebeurtenis hen alien ter tafel noodigde en alien voor altoos tolvrijheid in dien oord schonk. liet na : 1. Jan H oo ft , die jong stierf. 2. B. H o o ft , verongelukte met zijn vader op zee. 3. Corn e­lis Willemsz. Hooft, die volgt. 4.ClaesWillemsz. Hooft, huwde I)iewertje Claes d. , schipper op een koopvaardijschip. Hij leefde in 1572 en liet na : 1. Claes Claes z. Hooft, burgemeester van Ouder-Amstel , die huwde met Geertje Willemsdr.; 2. Maraaretha Claesdr. Hooft, in 1568 gehuwdmetJacobSimonsz. de Rijck. Voorts 5. Jan Wil lem sz. Hooft, genaamd de Oude , huwde en liet na Pieter Jansz. Hooft, die te Rochelle in Frankrijk huwde Maria Gill e. 6. J an Wi llems z. Hoo ft, genaamd de Jonge , schipper op een koopvaardijschip , huwde te Londen , en liet na Thomas Jana z. Hooft, ook te Londen gehuwd , en Jan H ooft, predikant te Londen en Abcoude. 7. Piet er Willems z. Hooft, huwdel.Jannetje Booriks, Hendriksd. 2. W ij b r e c h t, J a n s d r. Waarschijnlijk verliet hij het zeeberoep en vestigde zich te Amsterdam ; 8. Gerrit Willemsz.Hooftstierfjon2.9.QuirijnWillemsz. Hooft, huwde Beletje .... en verongelukte met een zoontje op zee bij Duijns , nog andere kinderen nalatende. Zie Soeteboom, Saanlavts dircadia, M. 527; llooft, Nederl. Mist , bl. 996 ; Wagenaar, Beschrijo. van Amst., D. III. bl. 284; Kok, Vad. IPoord., o. h.w.; Kobus en deltivecourt, o.h.w. HOOFT (ARNOuT HELLEMANS) zoon van Pieter Cot-­n e l i s z. H o o ft , drost van Muiden , van diens tweede vrouw Leonora Hellemans, weduwe van Johan Baptista Bar taloth van den Heuvel. Hij werd in 1630 geboren , en na eene buitenlandsche reis te hebben gedaan in 1656 commissaris , in 1662 schepen van Amsterdam , doch na 1672 buiten bestuur gesteld. Hij was ridder van St. Michiel en huwde (1) Maria v a n der Houven, dochter van Robbert van der Houven en Maria van Offenburgh, een huwe­lijk door V o n d e l bezongen; (2) Anna van H o o r n, weduwe van Jan van He de n. Zijne vijf kinderen nit het eerste bed stierven alle in jeugdigen leeftijd ; de jongste, Robbert Hellemans Hooft als student te Padua. Het tweede huwelijk bleef ongezegend. A r n o u t He 1­lemans H o of t gaf eenige werken van zijn vader in het licht en overleed 25 Februarij 1680. Zie Koning, Slot te Muiden , b1.53; Vondel's Werken , (uit­gave van West er baa n) D. III. bl. 103; iipollo's .Harp , bl. 11 ; Partic. berigten. HOOFT iCORNELIS FIETERSZ.) zoon van Pieter W i 1­lems z. Hooft en diens eerste vrouw J annetj e Bo o­riks Hendriksdr. (de tweede was Wybrecht Jansd r.) in 1547 (volgens Scheltem a 1546) te Am­sterdam geboren , werd in 1582 schepen , in 1584 raad en in 1588 en sedert meermalen burgemeester zijner ge­boortestad. De geschiedenis maalt hem of als een man van een kloek beleid , vurige vaderlandsliefde , ijverig voor­stander van burgerlijke en godsdienstige vrijheid en der voorregten van zijne geboortestad, van buitengewone saran­derheid , welsprekendheid , rondborstigheid en gematigd­beid , een vijand ven gewetensdwang. Reeds in 1583 , toen hij oud-schepen was , gaf hij bewijzen van zijnen kloeken aard en rondborstige gezindheid. toen hij in een uitvoerige rede de gezanten der Staten van Holland aan de stad , die haar trachtten te bewegen tot de opdragt der grafelUkheid aan Willem I, prins van Oranje , die op­dragt ontried , zoolang Zeeland er niet in bewilligd had. Zijne koenheid in 't verijdelen van Leye es tersoog­merken op Amsterdam kwam hem vier wren later bijkans op 't leven te staan. Ook zijn naam las men op de lUst van veertien der wakkerste voorstanders der vrijheid , welke de graaf den schandelijksten dood had toegedacht. Den 15 October 1597 , toen hij voor de vijfdemaal het burgemees­terschap bekleedde , hield hij in de vergadering van rege­rende en oud-burgemeesters , ter gelegenheid der gevange­neming van Goossen Machielsz. Vogelzang om zijne godsdienstige gevoelens en dat eenige stadspredikan­ten zich hevig tegen den magistraat en andere gezindheden hadden uitgelaten, een meesterlijke rede tegen de vervolging , een rede die, door Br andt en Wagenaar bewaard, nog gelezen en behartigd verdient to worden. Niet minder verdient zulks zijne redevoering, den 26 Januarij van het volgende jaar, gehouden ten voordeele van den genoemden gevangene , die wel niet zijne geheele vrijspraak maar toch een zachtere straf ten gevolge had. Ook deze kan men bij Brandt en Wagenaar vinden. Fen uitstekende proeve van zijne vrijrnoedigheid in 't spreken en van zijn ijver voor de stedelijke voorregten gaf hij in 1618 ter gelegenheid der komst van prins Maurits te Amsterdam , om de regering buiten tijds te veranderen. Op 's Prinsen verklaring in de vroedschap te zijn geko­men om, volgens den last der hooge regering, de 36 raden van hunnen eed en dienst te ontslaan , zwegen de burge­meesters stil. Hooft, thans oud-buraemeester , gevraagd hebbende of niemand jets te zeggen had , en daarop neen tot antwoord bekomen , beluigde hij zich gemoeds en eedshalve gedrongen te gevoelen , om lets te zeggen en verzocht daartoe verlof van zijne Doorluchtigheid. Dit hem toegestaan zijnde sprak hij die uitnemende rede uit , welke even gelijk de vorigen tot ons is gekomen. Hij trachtte door hair den prins te bewegen om tot die stappen niet te komen , en verzocht de goede stad van Amsterdam en die eerlijke vergadering te verschoonen. „Beste vaer , het nioet nu voor dezen tijd zoo wezen , de nood en de dienst van het land vereischen het" , was het antwoord op zijne heerlijke aanspraak. Hij bleef wel is waar in de re­gering , doch had vervolgens weinig deel aan het bewind. H ooft was afkeerig van het stellig bepalen van duis­tere en betwistte leerstellingen. Hij zelf verhaalt in een zijner geschreven aanteekeningen , dat het verklaren van het leerstuk der Predestinatie , naar 't gevoelen van C a I-v i n u s en Be z a, oorzaak was dat hij nevens anderen nooit een lidmaat der Hervormde Gemeente was geworden, „alzoo men hem verpligten wilde , om nimmer met ande­ren van zijn gevoelen over deze leer te handelen of te spreken , 't welk hem naar te groote dienstbaarheid scheen te smaaken om welke te ontgaan , hij jaren lang buiten 's lands had gezworven." Veelligt was deze gematigdheid oorzaak dat zijne huis­vrouw , van dezelfde begrippen doortrokken , de predika­tin der Mennisten van tijd tot tijd ging hooren , verkla­rende , op haars mans aanmaning om ter kerk te gaan , al­daar niet zoo wel gestigt te worden als bij anderen. Hij stierf 1 Jan. 1626 en daalde , volgens Von del ten grave „met een hoofd vol kreuken maar met een ge­weten zonder rimpel." Dezelfde dichter vervaardigde op hem dit grafschrift : )'s Lands lloofdstad derft baar iloofd en troost , de goe gemeent Haar wader. Burgers, sprengt met traenen 't vroom gebeen t.'', Dezelfde dichter vervaardigde nog een klinkdicht op hem dat der lezing overwaardig is. Hij huwde 1578 Anna Blauw, dochter an Jacob Willemsz. Blauw en Griet j e R ij ck e n , volgens Brandt eene zeer verstan­dige , deftige en deugdzame vrouw , die hem de volgende kinderen schonk: Pieter Cornelisz. Hooft; Aga-. tha, huwt Pieter Hasselaer, zoon van Pieter Hasselaer Dirksz. en van Aechje van Persyn van Beverwaer de n Pietersdr.; Jacob, diehuwde met J o h a n n a Pa a w en kinderloos stierf; H en r i k, in 1621 doctor in de regten te Orleans , stierf ongehuwd. M a r-g ar et ha huwde 1. Herman Tholinx; 2. Jan Ha­gen; Johanna huwde Pieter Cloeck. Zijne afbeelding vindt men bij Bran dt en Wag ena a r. De eerste vervaardigde er het volgende bijschrift op : o Christen Cato! II ooft vol breins , en vrijheicls mondt Die om 's landts voorstandt op L e y c e s t e r s moordtrol stondt , Hoe hebt gy aen het roer van stadt en staet geseten , Gepleit boor 't heilig recht van 't dwangeloos geweten ! Hoe sagh uw versiend oog de saeken sint gebeurt , He twist , te Licht , te vroeg gemaekt , te laet betreurt ! Oprechte man , uw sorg , uw trou , uw wijsheit leeren , flat beste Christenen ook allerbest regeeren. Zie Brandt, Mist. der Ref., D. I. bl. 721 , 732 , 817, 821, 822, 824 , 825-835 , 1). II. bl. 150 , 152 , 170 , 229 , 247 , 250, 251, 274, 321 , 432 , 491 , 492, 563 , 627 839 , 840 , 867, 868 ; oo f t , Ned. 'list., B. XXIV. bl. 17 , XXVI. bl. 1199 , 1200 ; B o r , Muth. Stnk., D. II. bl. 56; Wagenaar, Beschrfiv. van Amst., D. 1V. bl. 40 , 73 , 74 , 103 , volgg.. 105 , 111 , 120 , 147 , 195 , 197 , 270 , 306 , D. XI. hI. 237 ; Vocl. Hist. , D. VII. bl. 525 , D. VIII. bl. 245, D. X. bl. 83 , 84-86 , 278 ; Scheltema, Staatk. 1Vederl., o. h. w.; Brandt, Lev. van P. C. Hoot, bl. 2, 3; van Kampen, Karok­terk. der Vad. Gesc.h.,1). 1I, bl. 165 ; V ondel, Poezy , D. I. bl. 297 ; Navorscher D. IX. bl. 131 , 233 ; Ms. Geneal. van llooft ; K o k , Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. van Portr. ' HOOFT (CORNELIS WILLEmsz.) zoon van Wil le m Jans z. Ho of t. Wij ontmoeten hem nevens vele andere Amsterdammers met zijne dochter A e g onder de eerste aarmoedigers der openbare preek voor de hervormden in Holland. ceij zelf woonde de openbare preek te Overveen bij. Hij huwde Annetje Cornelis en liet na Jan Co r n ells z. (zie dat artikel) en A a gj e, gehuwd met Cornelis Pott. Zie Brandt, Mist. der Reform., D. I. bl. 319 • 320 , 321 ; B o r, Ned. Oorl., B. II. bl. 77• Wagenaar, Eeschrijv. van iimst. , ' 111. bl. 160 ; Vad. Hist. , D. VI. hi. 166. 69 HOOFT (Mr. DANIEL) zoon van mr. Gerrit H ooft en Elisabeth van Gheel, werd 25 December 1675 te Amsterdam geboren. 14 was kerkmeester van de Waalsche kerk en regent van het St. Jans Gasthuis (1702), commissaris (1705) , requestmeester (1709), schepen (1729), gecommitteerde raad ter admiraliteit van het Noorder­kwartier (1718) , burgemeester (1735-1737) aldaar. Hij huwde in Maart 1709 Sophia M a r i a Rea el, vrijvrouwe van Vreeland , dochter van Pieter Hen d r i k s z. R e a e 1, vrijheer van Vreeland , heer van Nichtevecht, en van Maria Eleonora Huijdecoper. Hij stierf 7 Dec. 1743; zij 24 Julij 1742, nalatende: Maria Eleonora Hooft, geboren 11 Februarij 1710 , kinderloos gestorven ;Gerrit Hooft; Pieter Hooft, geboren 23 Maart 1715, secre­taris van Amsterdam , stierf ongehuwd 23 Sept. 1738 ; Elisabeth Hoof t, geboren 30 Januarij 1717 , gehuwd met mr. Wouter Valckenier; Hendrik Hooft, Jan Hooft; Daniel Hooft; Willem Hooft. Familie Aanteekeningen. HOOFT (Mr. DANIEL) noon van mr. Daniel Hoe ft en Sophia Maria Reael, geboren 30 Maart 1721 , secretaris der stad Amsterdam , boogheemraad van de Bijl­mer , huwt 22 December 1747 A 1 e t t a Elias, dochter van Pieter Elias Gerbrandtsz. en van Maria Phil ippina van T on geren. Zij stierf 19 Februarij 1803 , nalatende : Daniel H o o ft , geboren 25 October 1748 , gestorven 21 October 1751 ; Mar ia Phi lip pin a H o o ft , geboren 31 October 1749 , gestorven 3 October 1751; mr. Daniel Hooft; mr. Pieter Hooft, gebo­ren in April 1762 , in 1782 secretaris van Amsterdam , huwde in 1785 Johanna Maria Hop, dochter van mr. Jan Hop Hendriks z. en van zijne derde vrouw Maria Henrietta van der Hoop Adriaansdr. Ilij stierf 20 November 1785.. Zij hertrouwde met mr. Jan Six; Elisabeth Hooft, ongehuwd gestorven; Sophia Maria H o oft , geboren 22 Februarij 1758 , huwde 5 November 1787 mr. Gilles Ale w ij n. Familie Berigten. HOOFT GERRITSZOON (Mr. DANIEL) zoon van mr. G e r­rit Hooft en van Johanna van der Dussen, vrijheer van Vreeland , geboren 11 April 1741, in 1762 commissaris , 1768 rand , 1786 schepen te Amsterdam , in 1787 bij de omwenteling door Willem V gere­moveerd , doch bij de weder-omwenteling lid van den raad aldaar. Hij huwde April 1769 Anna Maria Gee 1­ vinek, geboren 14 Maart 1752 , docliter van mr. N i-c olaas Geelvinck, vrijheer van Backum , heer van Castricum en Stabroek , en van Maria M a r g a r e t h a Corver, Gerritsd r. , vrouw van Velzen. Hij liet no Gerrit H o o f t , in den ouderdom van omtrent 17 jaren ongehuwd gestorven. Familie Papieren. HOOFT (Mr. DANIEL) zoon van mr. Daniel Hooft en van Aletta E 1 i a s, geboren 2 September 1753 te Amsterdam , schepen en raad aldaar tot 1787, toen hij werd ontslagen. Hij werd vervolgens ontvanger van de gemeenelands middelen en stierf den 30 van Slagt­maand 1828. Hij handhaafde in den kring, waarin hij werkzaam was , steeds den naam van het aanzienlijk ge­slacht , van hetvvelk hij afstamde. Hij was een vurig en gelukkig beoefenaar der letteren , die in hem ook een ge­trouwen beschermer vonden. Zijne kennis en smaak , zoo­wel als gezelligheid en goedheid van aard gepaard aan een edelen inborst en zachtheid van karakter , verzekerden hem van de toegenegenheid van alien , die hem kenden. Hij was ridder van den Nederlandschen Leeuw , lid der 2de klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut , curator van het athenaeum te Amsterdam en medebestuur­der van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen. Hij verrijkte de verzameling van voorlezingen en ver­handelin (Yen van de tweede klasse van het Koninklijk Nederlandsche Instituut met V erhandeling over de gaaf van navolging bij Poot. Voorlezing over het lenigen der zielesmarten , naar aanlei­ding van het derde boek der Tusculanae Quaestiones van Cicero. Voorlezingen over den stfil van den Bidder P. Cornelisz. Hooft. V oorlezing van eenen Troostzang , gerigt aan den Heer Staatsrninister Mr. W. F. Rai wegens het overlyden van deszelfs echtgenoote. Voorlezing over de Nederduitsche Synonynzen. Voorlezing eener geschiedenis van het Athenaeum te Am­sterdam. Levensschets van Mr. Hieronymus van Beverningh , gedrukt in de V erhand. der Ile Masse van het Koninkl. Ned. Inst., D. IV. bl. I. Over eenige trekken van overeenkomst en verschil tusschen de Dicht- en Schilderkunst. Hij was een onverdroten medearbeider aan het Uitleg­kundig Woordenboek op Hooft , door het Koninkl. Nederl. Inst. uitgegeven , cervaardigde een zaakrijk register op de drie deelen der Nederduitsche Brieven van Constantyn Huygens en gaf in het licht : Bloemlezing der Gedichten van H. Kz. Poot met aanmer­kingen en portr. , Amst. 1823, 2 dln. , 80. Zie dank. op riieuwenhuis; Kunst- en Letterb. 1828, D. 11. bl. 357; Proces-Perbaul der 22ste algem. vergad, van het kon, Ned. Inst., bl. 10; R, van Ommeren, Carmina , p. 59, 130. HOOFT (mr. GERRIT) burgemeester van Amsterdam , noon van mr. Hen d r i k Ho oft , beer van Oude Carspel, Koedijk en Schoterbosch , en van A a gj e Hasselaer , werd in 1637 (volgens anderen 25 Julij 1649) te Amster­dam geboren , in 1672 pensionaris , 1673 secretaris , 1679 schepen , 1680 raad , 1708 burgemeester te Amsterdam , 1678 bewindhebber der 0. I. Compagnie aldaar , gecom­mitteerde ter vergadering der staten van Holland , in 1685 in ambassade naar Engeland. Hij is vermaard geworden in 's lands geschiedenis door zijn aandeel in de geschillen tusschen den prins van Oranje en de stad Amsterdam over de werving van 16000 man tot ondersteuning der Spaansche regering (1683) en de onderhandelingen met den graaf d' A v a u x (1684). Hij was gewoon afgevaardigde ter dag­vaart van Holland , benevens Joan H u y d e c o p e r en den pensionaris J a c o b Hop, toen de stadhouder den onderschepten brief van d' A v a u x in de vergadering van Holland bragt. Hij moest haar met Hop verlaten en zich, zoolang de raadpleging duurde , in 't vertrek der staten begeven. Anderhalf uur later traden zij , zonder geroepen to zijn , de vergadering weder binnen. De papieren van Am­sterdam en 's Hage werden verzegeld , de heeren van Amsterdam beschuldigd van 't land aan Frankrijk ver­kocht te hebben. Het regende geschriften voor en tegen de stad , die zich tegen geweldige ondernemingen begon te wapenen. Eindelijk werden de papieren ontzegeld en stemde de stad in den staat van oorlog. H o o ft heeft zich moedig in deze verwikkeling gedragen , gelijk ook O u d a e n in zijn gedicht op het huwelijk van Izabella Hoo ft , zuster van mr. Gerrit Hooft, vermeldt. Hij huwde Elisabeth van Ghee I, dochter van Daniel Joansdr. van Ghee 1, vrijheer van Spanbroek, Zuidermeer en de Zandwerven , en van Johanna Boom Cornelisd r. Hij stierf 1717 , zij Jan. 1700 , nalatende Agatha Hooft, 17 Junij 1704 gehuwd met Aegidius van Bempden, raad , schepen en (1719) burgemeester to Amsterdam, bewindhebber der 0. I. Compagnie, Daniel Hooft, Hendrik Hooft, Johanna Hooft, geb. 4 Maart 1677, gehuwd met Joan de G r a a ff", vrijheer van Zuid-Polsbroek , Ilpendam en Purrnerland; Isabella Maria Hooft, gehuwd met mr. Jonas Witsen (1693), secretaris van Amsterdam , baljuw en dijkgraaf van Amstelland ; Gerrit Hoof t. Zijn portret door Houbraken is bij Wagenaar, D. XV , bl. 180. Zie Wagenaar, Vad. Mist., D. XV. bl 151 , 163, 181, 182, 186 , 312; Beschriiv. van Anist., D. VI. bl. 58 , 76, 88, 107; Nego­tiations d'Avaux , T. 1. 11. III. uassim ; Boll. Mem 1683-i-1684, 1685; Scbeltema, Staatk. Nederl. , o. h. w.; J. Oudaen, Poêzy , D. II. b1.382; Muller, Cat. van Portr.; ills. Geneal. HOOFT (Mr. GERRIT) , soon van den Torige , werd 2 Mei 1684 te Amsterdam geboren. Hij was Ambachtsheer van Arnstelveen en Legmeer , in 1708 commissaris , 1714 schepen , 1744 raad , 1752 , 1755 , 1758 , 1764 , 1767 , burgemeester to Amsterdam , gecommitteerde raad ter admiraliteit (1709) bewindhebber van de W. I. Compagnie, meesterknaap van Gooiland. Hij stierf 27 November 1767 , en was gehuwd 28 Junij 1707 met Hester Hi n­loopen, dochter van mr. Jacob Jacobsz. Hinloopen en van Hester Ranst Constantinusdr., en liet na mr. Gerrit Hooft, Constantia Hooft, stierf o .gehuwd; mr. Henrik Hooft; mr. Jacob Hooft, geb. 1712 , secretaris van Amsterdam , huwde 20 Mei 1738 Barbara Cornelia Meulenaer, geb. 26 Januarij 1720 , dochter van D i o n y s Meulenaer en van zijnetweede vrouw B a r b a r a CorneliaFabricius. Hij stierf 29 Mei 1740 kinderloos. Constantia Elis a­bet h Hooft, geb. in 1719, huwde mr. Nicolaas Witsen, schepen van Amsterdam; HesterElisabeth Ho° ft, geb. in 1719 , huwde 1. 1737 mr. Willem Meulenaer, 2. 1743 my. Nicolaas Geelvinck; Joanna Elisabeth Hooft, stierf jong. Partieuliere Berigten; Nederl. Jaarb 1767, bl. 1466; III u 1 1 e r , Cat, van Port,'. HOOFT (Mr. GERRIT) , zoon van den vorige , in 1708 te Amsterdam geboren , rand , schepen en burgemeester (1766) van Amsterdam, bewindhebber der O. I. Compagnie, rand ter admiraliteit te Amsterdam , directeur van de societeit van Suriname. Hij stied* den 8 September 1780. Hij was den 27 Mei 1731 gehuwd met zijne voile nicht Catharina, dochter van Jonas Witsen en Isa­bella Maria Hooft Gerritsdr., die voor 1766 Hij hertrouwde 14 Mei 1769 met Susanna, dochter van mr. Willem Cornelis Backer Wil­lemsz. en Maria Wilhelmina We veringh v an Holy Maer. t ensd r. Zij stierf kinderloos 23 Februarij 1773. Zij ne derde vrouw was Clara Ma g-dale n a D u p e y r o u , geb. 19 April 1724 , dochter van Steven Andreas Dupeyrou en van ClaraMag­dalena Muysart, wed. van mr. Lucas Trip en daarna van dr. Bernard Siegfried Albinus, med. prof. te Leyden. Hij liet bij zijne eerste vrouw na : G e r r i t H o o f t, jong gestorven ; I s a bella Maria H ooft, kinderloos gestorven ; Gerrit H o o f t, jong gestorven ; G e r r i t Hoof t. tit Particuliere Berigten en N. Ned. Jaarb. 1780 , Id. 783. HOOFT (GERRIT) , zoon van den vorige , werd 14 Februarij 1750 te Amsterdam geboren. Na het onderwijs van den geleerden V e r r e y c k aan de Latijnsche school en dat van Bur mannus S e c u n d us aan het athenaeum genoten te hebben , werd hij , reeds op zestienjarigen leef­tijd (24 Maart 1766) secretaris der stad Amsterdam , waar hij 28 December 1768 ongehuwd overleed. H o o ft was een uitatekend beoefenaar der Latijnsche letterkunde en vooral der pobzy waarvan hij bij zijn leven eenige proeven in het licht gaf. (Carmina Juvinilia Gerardi Hooft Junioris , Laurentii van Santen , Henrici Zachariae Couderc , Lamberti Schepper. Amstelod. apud viduam et filium van Tongerlo, 80. s. a. (1767). Na zijn dood gaf zijn vriend H i e r. de Bose h zisine Julia op nieuw met andere zijner nagelatene gedichten uit onder den titel van G. H o oft , Junioris Civitatis Amstel. abactis Poemata , Amst. 1770 , 80. , opgedragen aan zijn vader en met het portret van den dichter , in 1769 door J. H o u b r a k en op koper gegraveerd, met een vierregelig gedicht van den genoemden de B o s c h. Deze voegde bij dezen bundel een Praefatio de vita et moribus en de Epicedia in fumere G. H. Jun. Hoeufft, P e e r l k a m p en de schrijver der Acta Lipsiensia , A , 1771, p. 579 , hebben die gedichten zeer geprezen. Zie IV. Ned. Jaarb. 1766 , D. I. b1. 302, 1768 , bl 1331; C o 1­lot d'Escury, Boll. Rom , A. IV. (1) bl. 204, 205; Saxe, Onom. P. VIII. p. 281 ; Biogr. Univ. , P. XX. p. 536 , 537 ; Hoeufft, Parn. Lat. Belg., p. 244; Peerlkamp, de Poet. Neerl.; P. B u r m a n n i Secund. Poem. , p. 352 , 356; Delic. , Paticae, p. 24; Hoeufft, Cat. p. 170, 232 ; Muller, Cat. van Portr. HOOFT (GERRIT) , zoon van Hendrik H o o ft , dros­saart en kastelein van Muiden , was luitenant kolonel en kapitein ter zee, voor het edelmogende collegie ter admira­liteit to Amsterdam en sneuvelde den 10 Julij 1689 in een scherp gevecht tusschen drie fregatten van de Amsterdam-. sche admiraliteit onder den commandeur Paulus van der D u s s e n en de Franschen , door een kogel getroffen. Pe t r u s F r a n c i us vervaardigde bij die getegenheid een gedicht : Gerardo Hoojitio in pugna contra Gallos mari­tima fortissimo occumbenti. Zie de Jonge, Geschied. van het Negri. Zeew, , D. IV. M. 182; Fr an oil Poem. , p. 391 ; Familie papieren. HOOFT (ror. GERARD) , soon van Jacob Hooft en van Margaretha Jacoba Warin, geb. 11 April 1772 , studeerde te Leyden en werd , na het verdedigen van een Spec. jurid. de negotiorum gestione , 27 Julij tot jur. utriusque doctor bevorderd. Hij was vrijheer van Vreeland en commissaris van Amsterdam, huwde 14 October 1792 Susanna Cornelia Mailman, dochter van Hendrik Mailma n, Baanderheer van Heemstede, en van zijne eerste vrouw Susanna Cornelia Har t­ sinck Pietersdr. en Johanna Margaretha 11 asselae r. Zij stierf to Nichtevecht 18 Junij 1846 , hij 30 September 1801 , drie kinderen nalatende , Susanna Cornelia, Jacob en junkhr. Hendrik Daniel. Particuliere Berigten. HOOFT (Mr. HENDRIK) zoon van Daniel Hooft en van Sophia Maria Reael, den 23 Junij 1716 te Amster­ dam geboren , commissaris (1738), schepen (1744) en sedert 1769 meermalen burgemeester zijner geboorte stad; voorts lid van het Ed. Mog. Collegie ter admiraliteit te Amster­ dam , postmeester van het Hamburger kantoor , heemraad van de Beemster , hoogheemraad van den zeedijk beoosten Maiden. Hij voegde zich na 1780 bij de hevigste tegen­ standers van het Huis van Oranje , doch geenszins bij hen, die slechts de oude patricische regering wilden doen her­ leven. Met een ijver boven zijne jaren (hij was reeds over de zeventig) ondersteunde hij de eischen of begeerten des yolks of liever der burgercompagnien , die zich ats toll- en der natie deden gelden. Hij was den afgod der zuivere demokraten en werd daarom ook vader H o oft genoemd , en in alle kringen en bijeenkomsten der patriotten (Hider dien naam steeds met geestdrift herdacht. De maanden Februarij en April 1787 leverden tooneelen waarin deze gezindheid levendig uitblonk. Zij zijn breed­ voerig en meesterlijk door mr. J. van Len n e p geschetst die tevens een fiksche karakterschets van dezen ijverigen patriot heeft gegeven. Nog in hetzelfde jaar mnest de grijsaard , wiens rol op het staatstooneel eerst eigentlijk met zijn zeventigste jaar begonnen was , dit tooneel reeds verlaten , ten gevolge der omwenteling. Hij verliet eenigen tijd het land en de hate zijner tegenpartij, nadat Deventer en Groningen hem het verblijf binnen hare muren hadden ontzegd. In het vaderland wedergekeerd leefde hij stil en gerust op zijne landhoeve Valkenheining te Loenersloot , en stierf aldaar den 30 Augustus 1794. Zeer verschillend is bet oordeel over dezen man. De Oranje-partij verguisde, de die der patriotten vergoodde en noemde hem „een man, die een engel in menscheliike gedaante was." Doch hoe ook het oordeel over zijne wijsheid , bekwaamheid en oogmerken moge zijn , algemeen is de lof omtrent zijne zedelijke deugden , vooral zijne nederigheid en eerlijkheid , gelijk ook die van zijn ijver voor koophandel en landbouvv. Voorts was hij wakker , voortvarend en hartstogtelijk. In bet laatst van zijn leven stond hij geheel onder den invloed van den pensionaris van B e r c k el, een man van groote schranderheid en bekwaamheid , doch weinig naauwgezet met betrekking tot de middelen , welke hij in 't werk stelde. De regering van Dublin schonk can Hoo ft het bur­gerregt van die stad , bij zijne tegenwoordigheid aldaar in 1769 , die van St. Omer in 1788. Hij huwde 1. Anna Adriana Smissaert, geboren 1722, dochter van Jan Carel Smissaert en van Sophia Eleonora baronnesse Borre van A mer on­gen; zij stierf 1745. 2. Hester Jacobsdr. Schues, en liet na Hester Ho o ft , geboren 20 Januarij 1748, gehuwd 12 Mei 1765 met mr. George Clifford, schepen van Amsterdam , en later (23 Julij 1786) met den admiraal van K in s b e r g e n. Zij overleed te Am­sterdam den 15 April 1795. Kinsbergen wenschte zijn schoonvader , dien hij , in weerwil van verschil van politieke gevoelens, zeer hoogachtte, in de hervormde kerk to Vreeland een gedenkteeken met zijn beeldtenis daarop in marmer gebeiteld op te rigten , doch de ongunst dies dagen verhinderde zulks. Op verschillende wijzen is H o o ft afgebeeld. Zie Verrolg op W a g e n a a r, D XVII. bl 47; JJeroerd Nederland, D. XI. ; Bilderd ij k , Vaderl. Geschicdenis , D. XII. bl. 74 ; cheltema, Staatk. Nederl. , o. h w.; van Kampen, Vaderl. Karakterle , bl. 683 , volgg ; Mr N. C. van Hall. Leven en Karak­ter van den Adrniraal II. van Kinsbergen , bl. 142 ; Mr. J van L en n ep, Bet Leven van Mr. C. van Lennep , bl. 86 , volgg.; Le­vensbeschrifr. van alle beroemde Nederl. Mannen en Vrouwen bij D. N. Langeyeld; do Vaderl. Chocolaad, Anist. 1796 ; Helm era Nutie ; Kobus en de Rivecourt; Navorscher, D. X. hi. 6, 205, 260, 362; Muller, Cat. van Portr. HOOFT (mr. HENDRIK) , beer van Ond-Karspel , Koe­dijk en Schoterbosch , zoon van mr. Hendrik W i l­lems z. H o o ft , regent van het Aalmoezeniershuis te Amsterdam, en van H aasje Houtloock, in 1615 te Amsterdam geboren , in 1645 commissaris , 1655 raad 1656 schepPn , 1662 burgemeester van Amsterdam en fiscaal ter admiraliteit. Hij was een man van grooten invloed en gezag , vooral in zijne gehoortestad, doch zonder het te zoekeii , te achten of te gebruiken , eerlijk , edel­moedig , rijk , geleerd , schrander , vrolijk , vrij van staats­zucht en verbeelding , sours niet vrij van grilligheid , een vriend van Willem III, doch op zulk eene wijze , dat hij altoos het belano. van het vaderland in het oog hield. ° Zijn moed en beleid toonde hij in 1672 in het versterken van Amsterdam. Hem werd dan ook de gewigtige last op­gelegd om den prins in een afzonderlijk gehoor de ware gesteldheid der stad en van hare geldmiddelen open te leggen , en in 't bijzonder 's prinsen raad , goeddunken en oordeel te vragen over deze gewigtige vraag „of er , nadat men alles , ook goed en bloed , zou opgezet hebben bij de gemeene zaak, ook eenig middel zou kunnen bedacht worden, waardoor 't geen nog in wezen was zou kunnen behouden en. verdere verderfelijke kosten gespaard worden." Ook bood hij de medewerking der stad aan om den prins meerder gezag over 't land in 't gemeen to doen opdragen , doch geenszins gelijk Burnet schrijft , de opperste magt over de stad. Later was hij een der voornaamste bewerkers van den vrede in 1678 to Nijmegen gesloten. Tem ple, die zulks meldt en aan wien wij een treffende karakterschets van H o o ft danken , zegt : dat de prins zich kort na het sluiten van den vrede , naar de Veluwe op de jagt be­geven hebbende , hem , die naar Amsterdam stond to ver­irekken , verzocht had zijne groeten to doen aan burge­meester Hooft, en hem to zeugen , dat hij niet begeerde dat hij zijne belangen bevorderde, dan zoolang hij , zijne hoogheid , de belangen van den staat zou voorstaan. Temple kweet zich van deze boodschap , en Hooft verzocht hem vrijmoedig en edelmoedig den prins to zeggen: „dat bij doen zou 't geen van hem begeerd was , en zoolang in 's prinsen belang zijn , als de prins in 't belang van zijn vaderland was. Doch zoo zijn hoogheid dit immer verwaarloosde , zou hij de eerste zijn , die zich tegen hem verzetten zou. Tot dien tijd toe kon hij zijn gedrag noch berispen noch mistrouwen , alzoo hij zeer wel moist dat onderling mistrouwen tusscben de staten en den prins tot bederf van 't vaderland strekken moest." Burgemeester H o oft had weinig gelegenheid te doen blijken hoe hij zich , na den vrede , omtrent den prins dacht te gedragen. Hij overleed 12 December 1678, ruim twee maanden na zijn gesprek met Temp 1 e. Temple verhaalt nogthans dat hij in dezen korten tusschentijd te weeg bragt : „dat de groote en agterdochtige stad veel meer vertrouwen kreeg op den prins van Oranje en op deszelfs gansche beleid in staatszaken." Hooft huwde 1. Agatha Hasselaer, dochter van Dirck Pietersz. Hasselaer en van Brechje Soh o t er bosch, gestorven• 13 Februarij 1664 ; 2. Maria van Walenburgh, dochter van Pieter van Walenburgh en van Geertruijd Laurensdr. de Lange, vrouw van Oud-Karspel, Schooten , Schoter­bosch en Koedijk. Bij deze had hij geen kinderen , doch bij zijn eerste , Br echje, geb. 7 Nov. 1610 , gehuwd met Herman van de P o 1 1, secretaris van Amsterdam; mr.Hendrik; Geertruid, gehuwd 1. metTheodoor B r a s s e r, buitengewoon gezant naar Engeland ; 2. Frederik Ram, heer van Hagedoorn , kolonel in staten dienst ; mr. Dirk, in 1672 commissaris der stad Amsterdam , stierf ongehuwd ; mr. Gerrit, geb. in 1635, gehuwd met Elisabeth Gheel; Hansje, gehuwd met mr. Cornelis van Ban beeck, secretaris en burgemeester van Amsterdam ; J a n , ongehuwd gestorven ; Isabella, gehuwd met mr, Jacob Hop; Willem, gehuwd met 1. Maria de Witt Jansdr.; 2.Adriana Verburgh Nicolaasdr. Hoofts portret vindtmen in het XVIde deel van W a g e n a a r s Vad. Hist, Zie W a g e n a a r, Vad. Hist., D. XIV bl. 204 , 205 ; Beschrijv. van ilmst., D. V. bl. 307 , 349, 354 , 359 , 360 , 363 , D. VI. hi. 25 , 31; Temple, Memoirs , p. 585 , 586 , 636-640 ; Vervolg op 't Leven van de Groot , bl. 76; Valckenier, Ferw. Europa , D. 1. bl. 647, 706; Brandt, Lev. van floolt , H. 2; Scheltema, Staatk. Nederl., o h. w.; van Kampen, Fader!. Karakterk. , D. II. bl. 255; M u 1 le r , Cat. van Portr.; Partic. Berigten. HOOFT (Mr. HENDRIK) zoon van den vorige , geboren te Amsterdam den 11 November 1641 , werd in 1664 commissaris , 10 December 1666 Drost van Maiden , baljuw van Gooiland , hoofdofficier van Weesp en Wees­per Karspel , raad en assistent fiscaal van het Ed. Mog. Collegie ter admiraliteit te Amsterdam. Toen in 1672 Amsterdam in staat van verdediging werd gebragt , werd hij ritmeester van een der drie opgerigte compagnien vrij­willige miters. Hij huwde in 1663 Geertruid, doch­ter van Gerard Hasselaer Claesz. en van Agatha Hasselaer Pietersd., nalatende o.a. mr. Hendrik H o o ft , drossaard van Muiden , baljuw van Gooiland , 1697 schepen te Amsterdam , gehuwd met Agatha Bosch, en gestorven den 8 Januarij 1717. Mr. H e n d r i k H o o ft stierf 4 Augustus 1707 en zijne vrouw in Januarij 1700. Zie Wagenaar, Peschrijv. van Amst. , D. V. bl. 342 ; Konin.Slot te Muiden , bl. 116 ; Partie. Berigten. a, HOOFT (HENDRIK CORNELIS) broeder van den drossaart werd in 1621 dr. in de regten te Orleans , Iegde 29 Mei 1608 de eerste steen aan de beurs te Amsterdam. Hij beoefende de dichtkunst. Het eenige dichtstuk dat wij van hem bezitten doet hem als een goed dichter kennen. Het wordt bewaard bij Scheltema, Gescliied. en Letterk. .211engeliv. , D. I , st. II , bl. 258. Hij overleed ongehuwd. Zie van der A a , Nieuw Biogr. dnth. Crit. oordenb. , D. II. bl. 341 ; Wagenaar, Beschrijv. van dmst. , 1). Vii. hi. 91. HOOFT (JAcoBus) j. utr., dr. , beoefende de Latijnscbe poezy , blijkens zijn gedicht in Gelriae historian' a Cl. Slichtenhorstio noviter illustratam (1654). Aan zijn naamge­noot , mr. J acob Hooft, zoon van mr. Gerrit en Maria Johanna van der Dussen, commissaris en schepen te Amsterdam , gestorven 6 Nov. 1795 , wijdde R. v a n Om meren een gedicbt (Epistola Horatiana. Zie R. V. O. Carmina ,p. 74 , en Delic poet. ed Th. van Kooten, p. 59. HOOFT (JAN CORNELTSZ.) zoon van Cornelis W il­lemsz. Hooft en vanAnnetje Cornelis,wasraad ter admiraliteit , in 1579 schepen, in 1591 kolonel der burgerij te Amsterdam. Hij was een man lang van ligchaam , zwaar van leden , snedig van geest , kloek van moed , ernstig van van taal en ontzaggelijk van wezen. Toen Leycester in 1586 te Amsterdam kwam , had hij eenige fraai versierde schuiten vol jonge manschappen uit de schutterijen gekozen bij zich , met welke hij , onder schijn van den graaf te eeren , het jagt , hetwelk hem voerde , omsingelde en van de overige Engelschen van zijn gevolg afsneed om dus zijn persoon , zoo hij iets ergs in den zin mogt hebben , altoos in zijn geweld te hebben. Ook gebruikte hij de noodige voorzorgen bij zijne inhaling in 1587. Hij huwde Clara J a c o b s d r. M o e s en stied den 15 Februarij 1600 kinderloos. Zie Wagenaar, Vad. Hist. , D. VIII. bl. 173 ; Reschryv. van , D. IV. bl. 59 , 69 ; Kok , yad. W oordenb. , o. h. w. ; Parti­culiere Berig ten. HOOFT (JAN PIETERSZ ) komt voor in het oproer to Amsterdam in 1567. Hij belioorde tot de onroomschen en plantte, met eenige anderen , om de Markt te bestriiken , drie bassen op den steiger van het Damrak , naast bet huis van burgemeester Henrik Dirk zoon, daar de uithing. Zie Wagenaar, Beschrjv. van /Janet, D. III. bl. 226. HOOFT (JAN ANDREAS) van Huijsduijnen , zoon van A 1 o y s i u s H o o f t, van Huijsduijnen te Utrecht, studeerde te Leyden en werd jur. utr. dr. na het verdedigen eener Diss. Jur. ad legem Falcidianz , Traj. ad Rhen. 1779 40. HOOFT (NICOLAAs) zoon van mr. H e n d r i k Hooft en broeder van den luitenant kolonel en kapitein ter zee , mr. Hendrik Hooft was cornet van de cavallerie in staten dienst , en sneuvelde ongehuwd voor het vaderland. Particuliere Berigten. HOOFT (NicoLAAs) , in 1664 te 's Hage geboren , kreeg onderwijs in de schilderkunst van Daniel Mytens, Doudyns en Augustinus Terwesten, en werd een uitnemend beeldenschilder ; vooral muntte hij nit in het teekenen van akademie beelden. Waarscliijnlijk vervaardigde hij de afteekening van het grafmonument van Philippus, landgraal van Hessen Philipsthal , dat in de Riemer's Beschryv. v. 's Huge , D. I , bl. 199 voorkomt voor de gravure. Hij was hoofdman en regent van de academie. Hij stierf in 1748. Zie Immerzeel, Lev. en werk. der Boll. en Vlaoms. Kunsts.; D. II. bl. 51 ; Kramm, Lev. en werk. der Boll. en 'lawns. Kunst& , D. IV. bl. 731. HOOFT (PIETER CORNELISZ.) oudste zoon van C o r­nelis Pietersz. Hooft en van Anna Jakobsdr. Blauw, werd den 16 Maart 1581 te Amsterdam ge­boren. Volgens Brandt gaf hij reeds ten erode der kindsheid te kennen wat van hem te wachten stond , en liet zijn vader hem van zijne jeugd of in allerlei talen en zaken onderwijzen , niet alleen in de scholen der stad , maar ook in de akademie te Leyden , te dier tijd ver­heerlijkt door de geleerdste mannen der gansehe christen-held; Josephus Scaliger, Franciscus Junius, Paulus Merula, Carolus Clusius, Bona-v en tura V ulcanius en anderen. In de regten oefende hij zich onder den hoogleeraar Cornelis P y n a c k e r. Volgens zijne geschiedschrijvers deed hij in 1598, na zijne studien aan de Leydsche hoogeschool volbragt te hebben , eene reis naar Frankriik en Italid, doch volgens het album •ludiosorum op de bibliotheek der Leydsche hoogesehool , werd hij aldaar eerst den 30 November 1606 op 25jarigen leeftijd , onder het rectoraat van P. P a a u w , als student in de regten ingeschreven, te gelijk met Pet r us J o h a n­nes Hooft, oud 30 jaren , student in de philosophie. Belden woonden bij meester Christian S i r j agues ad insignecis. Lovaniensit. H ij schijnt nog dit jaar de laooae­school verlaten te hebben , wijl hij den 21 Maart van let volgende jaar onder R. Snellius op nieuw werd inge­schreven. Reeds vroeg legde hij zijne zucht voor de diclitkunst aan den dag ; met zijn zestiende jaar schreef hij een treurspel , Achilles en Polyxena genaamd. In dit stuk , hoe gebrek­kelijk, lang en hortende de verzen ook mogen zijn, kondigde zich reeds het ontluikende vernuft aan , en de Amster­damsche kamer : In liefde bloeijende , telde hem nog voor zijn 18de jaar onder hare leden , en toen hij in 1598 eene reis door Frankrijk en Italiö deed , zond hij uit Florence aan deze kamer een brief in dichtmaat , die nog onlangs , naar het oorspronkelijke handschrift , op nieuw is uit­gegeven. In 1601 keerde hij over Duitschland in zijn vaderland terug. Op deze reis „had lib de zoetvloeijendste dichters van Italiö in hunne eigene sprake gesproken en gelezen en vond hij bij dezen dat zachte , dat teedere , dat zangrijke in de poezy , welke hem in 0 v i d i u s behaagd had , maar dat hij alsnog in zijne vaderlandsche taal niet had weten na te volgen". Hij beyond zich in het vaderland van Dante, in een tijdvak dat met T a s s o 's dood de gouden eeuw der Italiaansche letterkunde verdwenen en de smaak door Guar ini en Marino anders gewijzigd was ; laffe woordenwisselingen , schitterend valsch vernuft en zoo­genaamde concetti behaagde toen algemeen. H o o ft bleef van deze besmetting niet vrij , blijkens sommige zijner minnedichten en vooral uit vole zijner brieven , e'doch de geest van Pe t r a r c a oefende toch zijn vermogen op de ziel van den gevoeligen jongeling , die verrijkt met een schat van kundigheden naar zijn vaderland wederkeerde. Na zijne terugkornst legde hij zich op het beoefenen der geschiedenis toe , las de beroemdste Grieksche en Romein­sche geschiedschrijvers en bestudeerde de regten , doch vergat daarbij de Muzen niet. In 1601 voltooide hij zijn tooneelstuk Ariadne en Theseus , dat in 1602 door Granida werd gevolgd. Ook bleef hij een werkzaam lid van de rederijkerskamer In Lielde bloeijende , en hij was het die de negen ver­tooningen , die zij op den 5 Mei 1609 des avonds op den Dam lief voorstellen , ulidacht en door bijschriften ver.! klaarde. Tot nu toe had hij zich geheel aan de studie en beoefening der scboone letteren gewijd , doch den 28 Mei 1609 wend hij door prins Maurits tot dross van Maiden en hoofdofficier van Weesp en Weesper-Karspel aangesteld. „Zijns vaders verdiensten aan den staat (zegt zijn levensbeschrijver Brand t) en deszelfs bijzondere zucht tot den huize van Nassau stelde hem op dien hoogen ' trap van eere, want dit ambt was een der voortreffelijkste van Holland , 't welk van ouds nooit dan bij luiden van grooten adel plagt bediend te worden , ja zelfs , zoo men houdt bij jongere zonen der graven van Holland." Des zomers hield hij zijn verblijf op dit slot , des winters in zijn woning te Amsterdam op de Keizersgracht tegenover de Groenlandsche pakhuizen. Mar ontweek hij als een andere A t t i c u s alle beslornmering tusschen kerk en regering , vergenoegde zich met zijn ambt zonder naar grooter eer , hooger aanzien of meer voordeel te streven ; daar moeide hij zich niet met de kerkgeschillen die toen het vaderland beroerde ; koos niet tusschen A r m i n i u s en Gomaru 8, ja sloot zich even als zijn vader aan geen kerkgenootschap aan, doch was desniettemin een voor­treffelijk christen. Te Muiden bezochten hem of noodigde hij de voor­ treffelijkste mannen en vrouwen van zijn tijd , Vossius, Barlaeus, Vondel, Huygens, Itea,e1,Zweling, Anna en Maria Tesselschade Visscher, Duarte, om slechts eenigen te noemen. „Hier vervaardigde hij die menigvuldige voortbrengsels van zijnen geest en door­ luchtig verstand (die) zich uitgietende in zooveel uitnemende schriften , in 't kort bet kleine Muiden veel vermaarder maakten dan de grootste steden des lands ," bier verwierf hij de namen van den Hollandschen „Horneer, den Tacitus zijner eeuw, het hoofd der Paten en historieschrijvers in onze taal , den vader der Nederduitsche zanggodinnen , den Fenix van zijne tijdgenooten en van den Drost zonder weerga". Tot de eerste werken die hij to Maiden opstelde, behoorde , behalve een menigte gedichten , in 1636 met vermelding van zijn naam , door de zorg van Jacob van der Burgh, raad des heeren van Brederode, in het licht gegeven , de treurspelen Geeraerd van V elzen , Baeto oft oorspronck der llollanderen en het blijspel Warenar, eene gelukkige navolging van de Aulularia van Plautus, in 1617 ten tooneele gevoerd , die alien te dien tijde de goedkeuring van kenners wegdroegen , terwijl de daarin heerschende gebreken grootendeels aan den tijd, waarin hij leefde moeten worden toegeschreven. Ofschoon de uitspraak van Huygens: sGeluckigh Hooftpoeet van all' die Holland baerde sOf Holland baeren sal ," overdreven is , verdient echter H o o ft een eersten rang onder onze vaderlandsche dichters ; vooral bevatten zijne treurspelen schoonheden van de echte soort ; zijne Zede­rytnen zijn gouden lessen van voor ieder bruikbare levens­wijsheid ; in zijne Ileldendichten ontmoet men uitstekend fraaije groepen ; zijne Minnezinnebeelden zijn geestig gein­venteerd ; zijne Zangen ruischen zacht , bevallig en lieflijk. Sommige zijner bruiloftszangen zijn eene fijne, allerliefste vleijerij vol verbeeldingskracht , vinding , rijkdom van taal en muzykale welluidendheid. H o o ft 's veel omvattende geest kon zich echter bij dit soort van uitspanning niet bepalen. Grootere ontwerpen vormden zich in zijn schran­der brein. De geschiedenis moest door hem beoefend en in het helderst licht gesteld worden. In 1618 begon hij zijn Leven van ilendrik den Vierden , koning van Frankrijk , zaam te stellen en uit liefde tot 's vorsten doorluehtigen naam en om een proof te nemen hoe zich dat werk onder zijne hand zou vleijen. Naauwelijks was dit werk in het licht versehenen of de geleerdste mannen prezen het ten hemel toe. De G r o o t schreef hem : „Ik wensch de assche des grooten konings geluk , omdat ze zulk een groot schrijver gevonden heeft," Lo de w ij k XIII beloonde hem in 1639 met brieven van adeldom en met de orde van Sint Michiel. „Frankrijk schreef hem bij die gele­genheid B a r la e us, „heeft u niet edel gemaakt , maar bekend gemaakt dat gij het waart." Kracht van taal , levendigheid van denkbeelden , wedijverden om den voor­rang in dezen eersteling van H o o ft 's geschiedkundigen arbeid , in welken allddn de uitstekende beschrijving van den St. Bartholomeusnacht genoegzaam is om zijnen roem in het schetsen van tafereelen te vereeuwigen. In 1628 legde hij de eerste hand aan zijn onsterfelijk werk de Nederlandsche 1listorien , waaraan hij negentien jaren lang en genoegzaam tot zijn dood heeft gearbeid. In de maand September 1631 had de drossaard het eerste book voltooid en in Junij van het jaar 1634 waren er elf boeken geheel afgeschreven. In 1641 maakte men een begin met het drukken van 20 boeken , die in het volgende jaar met een opdragt aan zijne hoogheid prins F r e de r i k H en d r i k in het licht kwamen en met den dood van prins W i I­I e m I eindigde. Ter belooning van de opdragt kreeg hij eene vereering van een zilveren lampet en schotel. Eerst na zijn dood gaf zijn zoon A a r n o u d het tweede deel in het licht. Dit loopt , in zeven boeken , tot 1587 , en wel nagenoeg tot aan het einde der regering van L e y-. c e s t e r. Het laatste boek is kennelijk onvoltooid geble­ven en blijft steken in het midden van het verhaal van de muiterij te Leyden. H o oft ontzag zich niet om alle de schrijvers van het tijdvak zijner geschiedenis magtig to worden en onderling te vergelijken ; raadpleegde krijgskun ­digen en staatslieden ; zijn werk draagt dan ook overal de kennelijkste blijken van de hoogste naauwkeurigheid , waar­heidsliefde en geschiedkuridige trouw en ook vele bijzon­derbeden en kenschetsende trekken dier tijden , die men elders niet vindt. Het onderscheidt zich ook door onpar­tijdigheid , doch vooral door den vorm , waardoor het een kunstgewrocht en het meesterstuk is , dat onze taal voor de geschiedenis heeft opgeleverd. Alle belangrijke gebeur­tenissen zijn in den smaak van grootsche en treffende ta­fereelen behandeld of liever geschilderd. Hij volgde hierin Tacitus, dien hij bewonderde en zich door onophoude­lUlte lezing eigen gemaakt had. Schoon en menschkundig zijn de karakterschetsen zijner hoofdpersonen , krachtig en welsprekend de redenen en vertoogen , welke hij zijne han­delende personen in den mond legt , schrander en leerzaam de opmerkingen , die hij in zijne verhalen vlechtte. 'Zijn taal is zuiver , vrij van aan vreemden ontleende of bastaard­woorden. Voor den stijl was hij meer bij ons dan zelfs Cicero bij de Romeinen geweest is. Dit zelfde inge­drongen , korte , puntige , krachtige en kernachtige , 't welk den stijl van T a c i t u s uittnaakt , vindt men bij Ho oft weder. Hij heeft hierin in onze letterkunde geen • voor­ganger maar wel ongelukkige navolgers. Doch hoe schoon en onnavolgbaar de stip van Hoof t zijn moge , hij was te angstvallig in het gebruiken van woorden van uitheem­schen oorsprong , en bezigde daarvoor, in plaats van woor­den , die het burgerregt verkregen hadden , Nederlandsche uitdrukkingen , the niemand in dien tijd verstond. Dit geeft hier en daar eenige stijfheid en iets gekunstelds aan zijn stijl. H o o ft staat als welsprekend geschiedschrijver in onze letterkunde bijna ander'. De geschiedvorscher moge in Reyd, van Meteren, Boren Aitzema belangrijke bijdragen voor den strijd der onafhankelijkheid opsporen , Hooft alleen herinnert bij ons in de geschie­denis aan de eeuw van Augustus en Traj a nu s. Intusschen vervaardigde hij (wanneer hij was suffende door het staroogen op de zwaarlijk schiftbare verwarrenissen onzer Nederlandsche zaken) tot uitspanning de Rampsalig­heden der verheffinge van den Huize 111edicie, eon boekje , schoon klein van omvang , rijk in treffende voorvallen , op eene krachtige en schilderachtige wijze beschreven , en met vele wijze lessen en schrandere opmerkingen doorvlochten, en vertaalde hij de werken van Tacit u s , die hij meer dan vijitigmaal had doorlezen , ten behoeve van zijn zwa­ger Baak, eene vertaling, die door getrouwheid en een kunstige navolging van den korten en kernachtigen stijl van fa c i t us groote verdiensten heeft , maar juist daar­door eenigzins duister en soms stroef en gedrongen is. Die de keurige Fransche vertaling van D u r eau de la Malle leest zal Tacitus beter verstaan, wie H o oft bij de hand neemt zal hem misschien beter herkennen. Het laatste werk van H o oft was drie grafdichten op Fr e d e r i k H e n d rik, den 14 Maart 1647 overleden. De begrafenis van dien vorst wenschende to zien , die den 10 Mei eerst zou plaats hebben , vertrok hij , hoewel reeds ongesteld en zwak , met dat oogmerk naar 's Hage. Kort daarna werd hij , ten huize van zijns vrouws schoonzoon Johan van der Me ij d e oud burgemeester van Rot­terdam en lid der gecommitteerde raden van Holland , door een zware ziekte aangetast , die den 21 Mei 1647 een einde aan zijn leven maakte. Zijn lijk werd naar Amsterdam gevoerd en den 27 in het koor der Nieuwe­kerk begraven. Den volgenden dag werd op den Amster­damschen schouwburg door den tooneelspeler Adam K a-r e I s 5. van Zj e r m es eene lijkrede uitgesproken , die door G e e r a a r t Brand t was opgesteld , en terstond daarop werd zijn Geeraardt van Velzen vertoond. An slo betreurde hem in een treurzang getiteld : Muiden in Rouw. „V an B a e r l e ," schreef B r a n d t, ,bleef hem die lijkdienst schuldig , zoo had de droefheid zijnen geest , anders zoo vaardig , beklemd." Ruim een jaar na zijne aanstelling tot drost van Muiden, was hij in het huwelijk getreden met Christina van E r p „eene vrouwe van over wegende deugd en vernuft , zoo schoon , zoo bevaIlijk , goetaardigh , zeedigh en vrien­delijk , als zulk een man mogt wenschen." Zij ontviel - hem den 6 Junij 1623 , nalatende : Cornelis Pietersz. Hooft geboren in 1612, gestorven 26 Januarij 1624 ; A r n out P i e t e r s z. Ho oft aeboren 1621, gestorven 27 April 1624 ; G e e r-t r ij d 'Pieter s d r. geboren 1622 , vier weken oud gestorven. In het laatst van 1627 begaf Ho oft zich op nieuw in het huwelijk met Leonora Hellemans, weduwe van Joh an Baptista Bartaloth van den Heti­v e 1 , die hem &honk : Mr. Arnoud Hellemans Hooft, geboren 1630, gestorven 25 Februarij 1680. Christina Hooft, ge­huwd met mr. C o e n r a a d Burgh, zoon van dr. 70 Albert Burgh en van Anna van Diemen Wor­phertsd r. , heer van Kortenhoef, in 1648 commissaris , in 1669 raad en schepen te Amsterdam , daarna thesaurier generaal der Vereenigde Nederlanden. Hij stierf in 1679 , zes kinderen nalatende. Er bestaan van Hooft verschillende afbeeldingen. Voor het beste wordt gehouden ditt door R. P e r s ij n , gegra­veerd naar de schilderij van S a n d r a r t, hem voorstel­lende op 62jariffen leeftijd met een fraai Lat. bijschrift van van B a e r l e. Naar deze prent heeft A. S y l v e l t die gegraveerd , welke voor Hoofts Ned. Hist. staat met een bijschrift van V on de 1. Beroemd is ook de afbeel­ding door H o u b r a k e n gegraveerd naar de schilderij van Miereveld, thans berustende in de gehoorzaal van de Doorluchte School te Amsterdam, en geplaatst v66r de Brieven van Hooft, door H u y d e c o p e r in 1750 uit­gegeven. Naar dit meesterstuk van Houbraken is de kleine prent door V r ij d a g in den almanak voor Ernst en Boert 1802. De echtheid van het portret van M i e­reveld wordt betwijfeld. Er bestaat nog een afbeelding in koper gekiopt door J. L u t m a, het borstbeeld van den drost voorstellende met een lauwerkrans en het bij­schrift Alter Tacitus. Zijne werken zijn : Reis heuchenis , (1599-1601). In Hooft's Brieven uitg. van van Vlot en, D. IL bl. 407—.443. Achilles en Polyxena , treursp. met .Ayax en Ulisses Reden-strydt , Amst. , Rott. 1614 , 40. , tegen zijn wit gedrukt. Het spel van Theseus en .Ariadne, Amst., Rott. 1614, 40. Oude Tooneelspelen, behelzende Achilles en Polyxena, Theseus ende Ariadne , Nooit te vooren zo gedrukt, Leyd. 1739 , fol. Granida , treursp. behelzende de vrijaadje van Tisiphernis en Daifilo , Amst. 1615, 40. Geraerdt van Velzen, treursp. met de dood van graaf Floris van Holland, Amst. 1613 , 1618, 1644 , Utr. 1649. Meermalen is de Echo in dit stuk , bl. 92 volgg. der Gedichten (1636) nagevolgd. Voortreflelijk is vooral de Echo van Melissus, Schediasnz. reliquiae, p. 445. Baeto, oft oorsprong der .Hollanderen, treursp. met de dood van zijn gemalin Rycheldin , Amst. 1626 , 1635, 1644 , 40. , Haarl. 1847 , 80. Warenar , dat is: Anlularia van Plautus , nae 's Landis gheleghentheydt verduytschet en ghesp. in de eenighe en eerste Nederduytsche Acadenzi, Amst. 1617, 1620, 40., 1719, kl. 80. Met een inleiding en aanteekening door M. de Vries, Leyd. 1843, gr. 8°. Paris oordeel. Tafelspel , Amst. 1611, 40. Ook achter de uitgaaf van Baeto, Amst. 1744. In ms. achter een bundel van H o oft s tooneelpoay in de bibliotheek van Diver.= sed una te Dordrecht. Brief aan de kamer in Liefde bloeijende, in Menge1werken, 1704 , in fol. bl. 732 , met bij voeging dat hij in 1607 of 1608 gesteld is , doch zulks had plaats reeds in 1600 , blijkens het op- en onderschrift in het Hands. van H o o ft poezy in de Amsterdamsche boekerij , waarnaar het gedicht op nieuw door van Vlot en is uitgegeven in Konst- en Letterb. 1853 , D. I , bl. 186 volgg. Afbeeldinghen van Minne , Amst. 1611 , 1618 , lang 40. Triomphe tot Amsterdam enz. , Leyd. 1618 , 40. kklaght op den heer Pieter Dirksz. Hasselaer , Amst. 1616 , fol. Nederl. greet aan den Prince van Oranje, Amst. 1630, fol. Brief van Menelaus aan Helena , Amst. 1608 , 1615 , z. naam van uitgever , 1617 , 40. , meermalen in 80. Metamorphosis d. i. veranderingh of herschepping van P. Ovidius Naso op nieuws vertaelt met Paris oordeel , noch Menalaus brief aan Helena , door P. C. Hoo ft berymt , Amst. 1662. Gedichten van den Heere Pieter C. Hooft , Drost te Muyden , Bali uw van Goeylandt etc. versaemelt en uytgegeven door Jacob van der Burgh, Raedt des Heeren van Brederode, Arnst. 1636, kl. fol., (opgedragen aan C o n s t. H u y aens. In deze verzameling vindt men Granida , G. van 17elzen , Baeto , Paris oordeel Minnezinnebeelden, Sonnetten, Zangen, Verscheyde Dichten , Bruyloftsdichten , Psalrnen) 1644 , 1657 , 1668, 8°. m. pl , met aanteekeningen van Bilde ij k , Leyd. 1823 , 3 d. , kl. 8°. Men vindt nog gedichten van H o o ft in Emblemata Anzatoria , Afbeeldinghen van Minne, Emblemes d' Amour , Amst. 1611, 1618. Den nieuwen verbeterden lusthof gheplant vol uytgelesene eerlycke , amoreuse en vrolycke ghesangen enz. , tot een besluyt by ghevoeght een Bruyloftsbancket enz. ; den druck gebetert en veel vermeerdert t' .Amstelredarn by Dirck Pietersz. in die witte Perse by die Oude Brugge aent water Anne 1607 Den Bloenzkof van de Rederlantsche jeught , beplant met uytgelesene Elegien , Sonnetten , Epithalamien ende Gesangen enz. als boven Ao. 1608 , tweede uitg, bij denz. 1610 ; Apollo of Ghesang der Musen, wiens liejlecke sternmen meerendeels in vrolycke en eerlijcke gheselschappen werden ghesongen , bij denz. 1615 , verzameld door B r e de r o ; .Minneplicht ende Kuysheits-kamp , Amst. J. A. Colem, 1622 ; in Klioos kraam van verscheiden Gedichten , d' eerste opening , Leeuw., 1656, kl. 80.; in rerscheyde Neder­ iluytsche Gedichten van Grotius, Hooft, Barlaeu§, Huygens, V on de 1, Amst. 1659, 120. , en in de Bloerniezingen van Siegenbeek, Westerman, Via-Scher, A l b e r d i n g h Thym ; in de Batavian Anthology van Bo wrin g; in e'lleemskerk's Bat. Arcadia ; v66•de worker) van H u y g h e n s en anderen. Henrik de Groote , zyn leven en bedrfif , Arnst. 1626 , , 1638 , 40. , 1661 , 1662 , 120. , (7ue dr.) 1671 , fol. Nederlandsche Historien, sea'ert de overdraght der heer­schappye van Keizer Karel den Viffden op Koning Philips ziin zoon , fol. Amst. , Elzevier , late dr. z. pl. N. H. , lot de doodt des Prinsen van Oranje , met bet Vervolgh tot het einde der Landtvooghdye des Graaven van Leicester , fol. bij Blaeuw, 1656, 2de dr., ('t Vervolgh alleen, lste dr., fol. , Amst. bij Blaeuw, 16 54) „naar een boek daar de Drossaardt de leste hands aan hadt geleidt , hebbende zelve op ontelbaare plaatsen verbeetert en beschaaft, fol., Amst. , 1677, 3de dr. , met het Leven van Hooft , door G. Brandt, in. pl. , Amst , Leyd., Utr. 1703 , 2 d. fol., 4de dr. , m. pl. , net aanteekeningen en ophelderingen van ALSiegenbeek, A.SimonaenJ. P. van Cappelle. Amst. 1820-1824, 8 d., in. pl., 80., door dr. W.11 eck er, Gron. 1843-1846 , 5 d., 120. Van de Ned. _Hist. is in den fare 1840 eene eerste afle­vering van een prachtdruk te Brussel , in 80., verschenen. Wij meenen dat zij niet is voortgezet. Rampzaligheden der verheffinge van den huize van Nedicis, Amst. 1649 , 1662 , 120. , 3de dr, C. Cornelius Tacitus, Jaarboeken en Historien; ook zijn GermaniC en 'tleeven van Agricola, in 't Hollandtsch vertaalt , Amst. 1684 , fol, m. portr. ; ook in 40. bezorgd door G. Brandt, Amst. , Leyd. Utr. 1704 , fol., Amst 1714 , 40. C. C. Tacitus, Boeksken van de geleegenheit , zeeden en volken van Germani , in 't Holl. vent. door P. C. H., Leyd. z. j., kl. 80 , met voorber. van dr, J. J. de Gelder, Leid. 1845. .211engelwerken, ten deele nooit te vooren gedrukt , nu op veel plaatsen verbeterd en vermeerderd , Amst. , Leyd. , Utr. 1704, fol. uitgegeven door D. van Ho og straten, be­vattende G. Brandes Lijkreede , Lijkzangen van 44nslo en Vollenhoven , Hendrik de G. , .7?ampzaligh enz. en Brieven , welkornst aan den Prins v. 0., vertaaliLgen , korte leeringen en opmerkingen nit verscheiden schrtyvers getogen en vertaalt, Gedichten (zoo tooneelspelen ale anderen). Balthazar H u y d e co p e r gaf in 1738 eene ver­meerderde uitg. der Brieven van den .drossaart in fol. , lierdr. Leyd. 1750. P. C. H o o ft , brieven ; tdeuive ver­tneerderde en naar den oorspronkelijken tekst lzerziene uit­gave met toelichtingen , aanteekeningen en bylagen, 4 dln. 1600-1647 (door prof. J. van Vlote n) Leyden, 1855-1857 , 120. Alle de wercken van P. C. Hooft (behal ye de Nederl. Hist.) door A. H o oft uitgegeven , Amst. 1671 , 2 d. fol. 1684 , 1703 , 4 dl. , fol. , m. pl. en portr. Waarnemingen op de Hull. taal, bestaande tilt 21 a fdeelingen, eerst uitgegeven door D. v an H o o g s t r a t en, twiner de Lyst der zelist. n. w. (in de uitgave van 1700) ; ten laatste tot 126 vermeerderd , uitgegeven door L. ten K a t e, acliter het lste deel zijner Aanleiding tot he verb. deel. d. Ned. sprake. Apophthegnzen of gouden spree en van P. Cz. Hooft uit­gegeven door P. G. W it sen Geysbeek, Amst. 1822, 8°. Uitlegk. Woordenb. op de werken van Hooft , uitgegeven door het Kon. Ned. Inst. , 4 d. 80. Breve Instruction all' Viaggio d' Italia per it M. Ia. Sig. Hooft , mio Sig. et Provi coland. nzi fatte per it suo hu­ miliss. Serv. D. Antonio Marganetti (163.) In 80. , 42 biz., op Cat. P. van Musschenbroek, p. 179; Koning (Jot. d. Mss. bl. 43; van Voorst, Cat. d. Mss. p. 126. Parnassus Bergh , verciert met Geestelgcke ende aerdige cleuntjes , zijode eene verzameling van J. van Von d e 1, P. C. Ho oft , S. Coster, enz. Me. op Cat. Ms. , J. Koning, bl. 26. Op de bibliotheek der doorluchte school to Amsterdam berusten de oorspronkelijke brieven en handschriften van H ooft; brieven komen ook voor op Cat. Libr. friss. Bibl. L. B., p. 162 ; Cat. van Voorst; Cat. de Miss., p. 173 , 174 ; Cat. Mss. van. J. Koning; op den Cita. dune Collect. renzarq. la Haye , 1-3 Dec. 1862 , p. 73. Spiegel van Rainpzaaligheit in de schielyke verheffinge van den burgerlyken huyse , op um ge telt met den rynzeloosen inhout ; gevolgt de beschryvinge van den ridden en dro,t tot Muyden , P. C. Hooft , door Johan Gribius, Amstel Anno 1665,, 40.; op Cat. Ms. J. Koning, Ll. 25. Zie Diogr. Univ.; Jb cher, Bauer, Oesinger, Luiscius, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rive-court; Tob. Magiri Eponym. Critic., p. 450; Foppens, Ribl. Beg., T. 11. p. 984 ; J. A. Fa br icius, 11161 Lat., Lib. H. C, XXI. p. 476 ; Saxe, Ononi. Lit., P. 1V. p. 331 ; Anal. p. 595 ; Vossius, de Vit Lat. Serm. , C. 34; d'Orville, Oral. ad diem natalem .Ath. Amstel , p. 23; A. C. van 11 e u s d e , Comment. lit de flooftio c. Tacito eomparato, Groan. 1838 . 4o. ; V o e t i i Stud. Theol., Lib. II. p. 172 ; Burman, Traj. crud. , p 32; J. Brouckhusius ad Propert., L. 1, , leg. 1 , 12, 5, L, III. 'leg. VII. p. 17 , Eleg. VIII. p. 17 , Eleg. XVIII. p. 29 ; ad Tibullum , L. 1. Eleg. IL p. 19 , Eleg. VII. p. 21 , Eleg. IX. p. 5 • L. IV. Eleg. 1. p. 49; Barlaei Epp , p. 311-313; Poirn., p. 279; P. Seri­verii Pam. ; D. Heinsii Pam., p. 362; Cat. Bibl. Bunny., T. I. V. I. p. 1334 ; G. Brandt, Lijkreeden over den Beer P. C. boort , uitgesproken in den sehouwburg t' Amsterdam den 28 Mey 1649 , oak in den 80. druk der Gedichten van G. Brandt. Rott. 1649 , bl. 135 en voor de uitg. van P. C. H. Mengelwerk , dr. D. van Hoogstr a­t e n, Amst. 1704 , fol. ; Dezelfde , Leven van Ilooft , geplaatst voor de 3de en 4de uitg. van de Ned. /list. ; Lev. van Her. Mannen en Vrou­wen , D. III. bl. 168; W a g en a a r , Beschrijv. van Amst. , D. I. bl. 99 , D. IV. bl. 438 , 440 , 441 , D. VIII. Voorrede , D. XI. bl. 290 tot 295; Vad. list., D. IX. bl. 140 ; Dappe r, Beschrijv. van Amst , bl. 541; Pars, Naamr, bl. 282;J. de Kruijff, LoIrede op P. C. Ilooft , Leyd. 18161, met portr. , in bet 1Vde D. van de Werk. der Holt. Masts. van Fraaije Kunst. en Wet. ; J. de Bosch, Lofr. op P. C. Ilooft ,in Algem. Magaz. van Wetens., Kunst en Smaak , D. I. bl. 385 volgg. ; G.Brender it Brandin, Taal. , Dicht- en Letterk. Mag., D. I. bl. 57-64 (over zijn geslacht) ; Bidloo, Panpogt. Bat. , bl. 89 , 186, 187 ; 11. S i e g e n b e e k , Bekn. Geschied. der Ned. Letterk., bl. 96-99 , 199--201, 225 ; van Kampen, Bekn. Geschied. der Ned. Lett. en Wetens., D. I. bl. 123, 125, 126-128, 132 , 135 , 136 , 219, 220, 235, 250, 383, 386; de Vries, Proeve eener Geschied. der Nederl. Dichtk. , D. 1. bl. 95 ; W i t s e n Geysbeek, Biogr. Anth. Crit. Woordenb. , D. 111. bl. 235 ; CoIlot d'Escury, Boll. roem in Kunst. en W etens. , D. III. bl. 36 , 37 ; A. D. liI. bl. 257 , D. IV. (1) bl. 33 , 81 , 84 , 111 , 137 , A. D. III. bl. 259-263 , I). IV. (1) hl. 82 , D. IV (2) 119-122 , 124, 126-129 , 133, 185 , 376, I) IV. (1) 84; W. de Clerq, 1fedev. over den invloed der vreemde Letterkunde.; F. A. Snellaert, Schets eener Geschiedenis der Ned. Letterk, , bl. 90, 96, 108, 118-120, 127, 167 , 171, 203; J. B o w r i n g , lets over de Boll. Taal- en Letterk , bl. 31 ; Mr. B. H. L u1ofs, Toelicht. en Bedenk. van Dr. J. Bowring's Aanmerk. over onze Ned. Letterk. , M. 21 ; J. Hubner en J. L. Schuer, Algem. /list. en Geogr. Boekz. , D. I. p. 3 (Lev. en werk. van P. C. Booft); H. Siegenbeek, Proev. van IVederd. Welsprek.; Proev. van Ned. Dichtk uit de XVIIde eeuw , Leyd. 1806 ; Twee Redevoe­ringen , gevolgd van Aanmerk. , Leyden ; L. H e r d i n g h , Redevoer. over Hoeft als Dichter en Geschiedschrijver ; J. P. Huizinga,Bak­k e r , Beschouw. van den trent onzer verzen , in Werk. der Meats. van Nederl. Letterk. to Leyden, D. V. M. 113 (als dichter); Proev. van Dicht. Letteroef. , D. III. bl. 109 , 122 (als dichter) ; A Simon a, Verhandel. 1834 (over Ilooft's G. van relzen , bl. 81-206, de Stijl van Ilooft , bl. 165 volgg. , Over den aanleg van V ondel en zone poezy met die van Cats en Ilooft vergeleken bl. 142) : Lulofs, Redev. over den omvang en do uitgebreidh. van het vuk der Ned. Letterk. en llelsprek., bl. 25; Hinlopen, over het duistere in de werken van C. Iluygens, in Nieuwe Werken der Maatschappi) van Ned. Letterk., D. 11. H. 226; J. P. van Cappelle, Redevoer. over de verdiensten der Amsterd., in Annal. Acad. L. B. 1816-1817 , p. 11 , over Hoeft en bepaaldelijk over zijn Hendrik den Groote ; W. B r o e s , F. vanMarnix , in Voorlez; rergelijking tusschen !holt en Schiller als geschiedschrijver bij v. d. C a p pe Ile, Bijdrage tot dc Geschied. der Nederl ; Scheltema, P. C H. geschetst met zijn eigene woorden , of Redevoering over de Brieven van denzelven, in Geschied- en Letterk. Mengelw. , D. II. St. 2. Ook had bij vele bouw­stoffen tot een week over de deugden en gebreken in den stijl van Hooft (Leven van J. Scheltema , bl. 78, 95, 168); Anna en Malia Tesselschade , passim; Koning, Geschied. van het Slot to Muiden, Amst., 1827; De Wind, Dal. van Neer'. Geschieds. , bl. 441 , 'Ogg.; Y p e y , Geschied. der Ned. tale , D. I. bl. 451, D. II. bl. 438-445 ; Le Philosophe sans lard , in de Taal- en Dichtk. llijdr. D. II. bl. 485; IlnydecoPer's Proeve van Taal- en Dichtk. , D. , bl. ; Oordeelk. Aanmerk. over de Pof!.zy en Schilderk. , D. bl. 35, 349; Bilderdijk, Vad. Geschied., D. VI. 131.127; van Kampen, Vad. Karakterd. , D. II. bl. 163 ; Niederl. plus. , Th. I. (Karakter); Brandt, [list. der Reform.. D. I. (Reg.); 's G r a v e­sande, 2de ceuwgetijde der Middelburgsche vrijheid , bl. 481; Scho­t el , Geschied- , Letter- en Oudheidk. ilvondst. , D. II. bl. 105 ;Kist en Royaards, Arch. voor Kerkel. Geschied. roorn. van Nederl. , D. I. M. 37 , D. X. M. 272; Arch. voor Kerk. Geschied. , D. V. bl. 354 , D. VIII. bl. 184; De Jonge, Arederl en Venetic , bl. 390 ; C v. d V is v e r, Geschiedk. Beschrijv. van Amt. , D. I. hi. 171; Chron. van het /list. Genoots., (Reg.) ; Navorscher , I) III. bl. 319 , 1). IV. bl. 69 , 295, 365 , D. V. Bijbl. L. LX. D. VIII. bl. 155 , 1863 131. 151; (J. Pau) en A. D. S ch inkel, Kunst- en Letterb. 1847 , Nrs. 5 en 11, (lets over de afbeelding van P. C. Hoof t); Muller, Cat, van Portr. ; G. Brandt, Ged, bl 135; li.Anslo, Poezy hi. 357; J. Vos, Ged. , bl. 253; B.Huydecoper, Ged. , bl 292; Vollenhoven, Podzy,, bl. 468; Huygens, Korenbl. , passim ; Vondel's Podzy, passim ; van Someren, Uitsp. der vernuRen , 131. 250; Francii Pam., Lib. IV. El. 8; Hoogstr a-ten, Carmen , p 76; Brockbasii Carmen , p. 84; Naamreg. van Arrenberg, bl. 98; Cat. Bill. Bunay., T. I. V. I. p. 1134; Cat. der Moats van. Ned. Letterk. to Leyden (Registers) ; Cat. der Bill. van Amsterd. (waar oak bands. van zijn vader op voorkomen). HOOFT (PIETER JANTsz.), vriend van Jacob d e G r a e ff, vrijheer van Zuid-Polsbroek , gecommitteerde raad van Holland en West-Friesland , burgemeester en raad van Amsterdam , bloeide in het begin der XVIIde eeuw. Beide vervaardigden een kunststuk , dat zij den naam van per­petuunt mobile gaven. De koning van Engeland hiervan iets vernotnen hebbende , deed zijn verlangen betuigen om dit kunststuk to zien , waarop het door J a c o b de Graeff werd toevertrouwd aan een jougman van Alkmaar , ge­naamd Cornelis J an sz. Dr e b bel , die daarmede naar Engeland vertrok , en aldaar , zoo at niet zichzelven als den vervaardiger voordoende , evenwei den naam der uit­vinders verzweeg. De konirtgin het kunststuk beschouwende, deed , welligt door eene to onvoorzigtige behandeling en kwetsing van een der raderen , bet werktuig stilstaan ; waarin D re bbel, als met de zamenstelling van hetzelve onbekend, niet konde voorzien ; terwiji de ware uitvinders naderhand uit ontevredenheid wegens bet gedrag van Drebbel, rich ongezind betoonden om bun verbroken werk to berstellen , of bet door een ander to vervangen , zoodat daardoor eene kunst is verloren gegaan, door welke, bij rneerder volmaking , gewis een onberekenbaar nut en voordeel in verschillende opzigten , zoude zijn aangebragt. In het archief van het slot IIpendam vindt men in hands. Stukken en bescheiclen , betrekkelific eene coin Gelderland , geefectueerd door Pieter Jansz. Hooft , 1635. Stukken , geschreven door Pieter Jansz. flooft beireffende Land- en Stadszaken. Zie G. van Enst Koning, Flet Buis to Ilpendam , bl. 18, 57. HOOFT (REINIER) , leefde in de XVIIde eeuw en maakte Latijnsche verzen. Men vindt er o. a. een voor Slichtenhorst, Geld. Geschied. (Amst. 1659). HOOFT (WILLEm) , zoon van mr. H e n d r i k Hooft, beer van Oud-Karspel , Koedijk en Schoterbosch , burge­meester van Amsterdam , en van Aagje Hasselaer, geboren to Amsterdam 1662 , secretaris dier stad (1678) , daarna kastelein , baljuw en dijkgraaf van Woerden en opperdijkgraaf van Delfland , meesterknaap van Holland , schepen (1708) , raad en burgemeester van Delft (1720) , bewindhebber der 0. I. compagnie aldaar , een man van grooten invloed en een uitstekend regent. Hij huwde in 1680 , 1. Maria de Witt, geboren 12 September 1660, dochter van mr. Jan de Witt, raadpensionaris van Hol­land en West-Friesland en van Wendela Becker, overleden 3 Februarij 1680 ; 2. A d r i a n a Verb u r g h Nicolaasdr., weduwe van mr. Gerrit Putman, veertig en raad te Delft. Hij liet bij zijne eerste twee kinderen na : Joan Ho oft , geboren 1682 (volgens het dagboek van Pie ter de G r a e ff 21 April 1683) , werd den 13 December 1701 , student zijmde , op straat dood­gestoken; Agnetha of Agatha Wendela Hooft , geboren 26 Februarij 1681 , huwde Rutger M o g g e Jo an s z. Willem H o o ft stierf 15 Januarij 1740. Zie G. van Enst Koni:ng, Net Buis te Ilpendam , bl. 64, 65, 06 ; Particulier Berigt. HOOFT (DANIEL) zoon van mr. Jacob H o o ft en van Margaretha Jacoba Warin, werd 24 November 1783 te Amsterdam geboren. Hij was lid van de tweede kamer der staten generaal voor de provincie Noordholland, huwde, 1. Diderika Catharina, baronnesse van Slingeland (1813), 2. Carolina Jeanne van der Goes (1840). Hij overleed te Amsterdam den 24 Fe­bruarij 1860. Men heeft van hem ; Verzameling van Advyzen over het Wetboek van Koophan­del voor het Lion. der Nederlanden, uitgesproken in de Ver­gadering van de Tweede Kamer der Staten Generaal in de zitting van 1825-1626 , Amsf. 1826 , 80. HOOFT (A. M. PENNLIcK) , gaf in het Licht : Twee berigten aan de Nationale Nederl. huishoudelijke maatschappij te Haarlem , over de cultuur der brandgarst Haarlem 1827, 80. Zie Brinkman, Naanzlyst van Boeken. HOOFT (Mr. GERRIT CORNER) zoon van mr. J a n Hooft en van Maria Margaretha Corver, werd 1 Januarij 1741 te Amsterdam geboren , was schepen en raad te Amsterdam , drossaart en kastelein van Muiden , baljuw van Naarden en Gooiland , hoogbaljuw en dijkgraaf van Weesp , Weesper-Karspel en Hoog-Bijlmer tot 1795 toen hij werd gerenoveerd. Hij werd in 1807 ridder van de koninklijke orde van de unie van Holland en overleed te 's Graveland den 19 September 1807. Hij huwde M a r­garetha Straalman, geboren te Amsterdam 4 Februarij 1748 , dochter van Willem St r a a l m a n, beer van Ruwiel, Fr an co i s z. en van Corn e I i a v an Mekeren Jansd r. Zij stied 3 Mei 1816 te 's Hage , 7 kinderen nalatende. HOOFT (JAN CORNER), zoon van mr. Gerrit C o r v e r Hooft en van Margaretha Straalman, den 14 December 1778 te Amsterdam geboren , was lid van de 2de karner der staten generaal voor de provincie Noord­holland. Hij huwde 18 November 1813 te Maarssen Ursula baronnesse van Tuyll van Serooskerke, dochter van Jan Diderik, baron van Tuyll -van S e r o o s k e r k e, vrijheer van Heere en Leende, en van Caroline Philippine gravin van Randwijck, en liet vijf kinderen na. HOOFT (WILLEM DIRKsz.). Deze tooneeldichter leefde in het begin der XVIIde eeuw en gaf in het licht Jan Say,, Amst. 1622. Doortrapte Ilielis , Amst. 1623. Klucht van styve Piet , Amst. 1628, 4de dr. Amst. 1682. Andrea de Piere Peerdekooper , Amst. 1628. De Hedendaegsche verloren Soon , Amst. 1640. Zie Wit Ben G e y s b e e k, Biogr. Anth. Crit. Woordenb., D. IV. bl. 307 ; Cat der Moats. van 1Ved. Letterk., D. I. b. bl. 116; Cat. J. Koning, bl. 317, 322. HOOFT (W. J.), kunstliefhebber te Amsterdam. Tusschen 1818-1826 waren landschappen, dood wild en een 11Iameluk te paard van hem aanwezig op de vaderlandsche tentoon­stellingen. Zie Kramm, Lev. en werk, der Boll, en Vlaams. Kunst& , D. III. bl. 731. HOOFT (FRANcois XAVIER RICHARD 'T) werd den 23 October 1799 te Dordrecht geboren. Reeds in October 1814 trad hij als stuurmans leerling in 's lands zeedienst , en in Augustus 1815 tot buitengewoon adelborst bevorderd zijnde , vertrok hij kort daarna met bet linieschip de Ruy­ter naar Oost-Indie. In Januarij 1816 den rang van adel­borst 2de klasse verkregen hebbende werd hij op het linieschip de Evertsen overgeplaatst en was weldra in de gelegenheid zijne eerste wapenfeiten te verrigten , toen het oproer op het eiland Saparoea uitbrak. Bij den aanval op bet in handen der opstandelingen gevallen fort Duurstede , op het eiland Honomia , onderscheidde zich de jeugdige adelborst zoodanig door zijne kloekmoedigheid , dat hij kort daarna tot adelborst lste klasse bevorderd en later voor zijne betoonde dapperheid tot ridder der Militaire Willems­orde benoemd werd. Gedurende twee maanden (van Aug.—Oct. 1817) gedetacheerd op het fregat Maria Rey­gersberg , gestationeerd in de baai van Saparoea , woonde 't Hoof t dagelijks bloedige voorpostengevechten bij, waar hij dikwerf als aanvoerder zich moedig en beleidvol gedroeg. In October en November van hetzelfde jaar nam hij een werkzaam deel aan de krijgsverrigtingen op het eiland Honomia. In Julij 1818 werd hij tot adelborst lste kl. bevorderd en nam in het voorjaar van 1819 , met het schip Evertsen de terugreis naar Nederland aan ; doch leed met dien bodem op den 9 April 1819 , op de hongte van het eiland Diego Garcia schipbreuk , en werd na een verblijf van 50 dagen op genoemd eiland, door eene Amerikaansche brik naar Ile de France overgevoerd , van waar hij later met een Engelsch koopvaardijschip naar Nederland werd overgebragt. In Januarij 1822 werd hij bevorderd tot buitengewoon , en in Julij 1824 tot effectiefluitenant 2de kl. Hij deed in dien rang verscheidene togten in de Noordzee en in de Middellandsche zee. In April 1830 benoemd tot adjudant van den vice-admiraal G o b i u s, opperbevel­hebber to Vlissingen, nam hij als vrijwilliger (dienstdoende adjudant bij den generaal-majoor des T o m b e s) deel aan de expeditie in het 5de district van Zeeland. In 1833 werd 't Ho oft bevorderd tot luitenant ter zee lste kl. , en na op de Schelde eene kanonneerboot gecommandeerd to hebben, werd hij als lste officier op de brik de Snelheid geplaatst, waarmede hij een toot naar de Oostzee maakte. Vervolgens maakte hij verscheidene reizen naar Oost-Indi6 en de Middel­landsche zee met de fregatten Bellona en Rijn. In November 1841 werd hij benoemd tot kommandant op Zr. Ms. brik Arend naar Oost-Indi6 , en gedurende de 5 jaren , welke It'd op dien bodem en de brik de Zwaluw doorbragt, onder­scheidde hij zich herhaaldelijk zoowel door zijne stoutheid als zeeman , als door zijne militaire talenten en zijne dapperheid. Onder zijne krijgsverrigtingen behooren de tuchtiging van de bewoners van Koetei (oostkust Borneo), en het beteugelen van den zeeroof in den 0. I. Archipel waarbij hij als chef eener flotille, bestaande nit de brik Arend, stoomschip Hecla , schoeners Janus , Zephyr' en Egmond , schitterend uitblonk. In Januarij 1845 bevorderd tot kapitein-luitenant , viel hij in Junij van dat jaar met de brik de Haai , zeven groote rooverspraauwen, die zich op de westkust van Kalatoea vertoonden, aan, vernielde vier derzelve, landde op Kalatoea, vernietigde het rooversnest en stak de vaartuigen in brand. In Mei 1846 keerde kapitein-luitenant 't Hooft met de brik de Zwaluw uit Oost-Indio in Nederland tern. In April 1849 benoemd tot adjudant van Z. M. in buitengewone dienst , werd hem in Mei 1849 het bevel opgedragen over Zr. Ms. korvet Sumatra. Hij deed met dien bodem togten naar den Atlantischen Oceaan , naar Portugal, naar de West-Indien en naar de kust van Guinea, en na zijne bevordering tot kapitein ter zee in Januarij 1851, maakte hij met die korvet eene reis naar de Middel­landsche zee en naar den Levant. In verschillende moeije­lijke otnstandigheden , waarin hij met zijn schip geraakte , was hij steeds voor zijne officieren en voor zijne ekwipage, die hem op de handen droegen , een voorbeeld van deugd , van onverschrokkenheid gepaard met bedaard overleg en beleid ; kortom hij toonde in den volsten zin des woords een uitmuntend kapitein to zijn. In 1852 werd hem het bevel over Zr. Ms. fregat Prins van Oranje opgedragen , doch eene ernstige ongesteldheid , waarin de kiem reeds schijnt gel.egen te hebben van de kwaal, waaraan hij later bezweek , noodzaakte hem dat kommandement neder te leggen. In Augustus 1854 kreeg hij het bevel over het fregat (geraseerd linieschip) de Ruyter en vertrok daarmede near Oost-Indio. Na zijne terugkomst in Nederland werd hij den 1 Januarij 1856 bij keuze bevorderd tot schout-bij-nacht. Als president en lid van verschillende commission , door het gouvernement te zamen geroepen, waaronder behoorden de cornmissie ter beoordeeling der geschiktheid van de zee­officieren voor den hoofd officiersrang , die tot inspectie van het militair onderwijs bij de militaire academie voor de zee- en landmagt te Breda en als lid van het comitd van defensie , bewees 't Hooft uitstekende diensten. Zijne regtschapenheid en billijkheid, zijne menschenkennis, groote ervaring en helder doorzigt, maar bovenal zijne onbegrensde liefde voor het wapen, waarvan hij steeds een sieraad was, maakten dat hij (schier altijd geraadpleegd wordende, wanneer men belangrijke wijzigingen op het oog had) zoowel in bet belang van het personeel, als in dat van het materi6e1 der zeemagt , hoogst nuttige adviezen uitbragt. In 1858 en 1859 voerde hij (aanvankelijk als scbout-bij­nacht en sedert 1 Mei 1859 als vice-admiraal) het bevel over het oefenings-eskader , bestaande uit de schepen Evertsen Wassenaar , Vice- Admiraal Koopman , Citadel van Antwerpen en Vesuvius. Daarbij leerde men hem ook als een braven , hoogst verdienstelijken , regtvaardigen en kundigen vlootvoogd kennen. Hij bleef ook in die hooge waardigheid even minzaam en goedhartig , doch de opgeruimdheid van geest, die weleer overal vreugde bragt, waar 't H o oft zich slechts vertoonde , was grootendeels geweken ; de brave admiraal gevoelde reeds inwendig de kwaal toenemen , die helaas zoo spoedig aan zijn nuttig leven een einde zoude maken. Hij was te regt algemeen bemind en geacht. Zijne voor komendheid en beminnelijkheid , eene rondborstigheid en openhartigheid , die hem in daden en woorden , „ragt door zee" deden gaan , maakten dat hij in hoog aanzien stond. Meermalen genoot hij de eer vorstelijke personen gedurende korteren of langeren tijd op hunne togten te vergezellen , ook was hij door zijne deugden en zijn open karakter bij zijn wapen hooggeacht ; in zijn huiselijken kring werd hij door zijne betrekkingen aangebeden. Zijne grijze vaderstad , waar hij den 16 Maart 1860 , in 60jarigen leeftijd , aan eene hartkwaal en na een lang­ durig , smartelijk lijden bezweek , verloor in hem een regtschapen, braven en verdienstelijken burger, en de deel­ neming aan zijne betrekkingen bewezen , de stoet, die zijn stoffelijk overschot ter laatste rustplaats geleidde , de diepe smart op aller gelaat zigtbaar , waren zoo vele bewijzen voor de liefde en achting, die hem door zijne medeburgers werden toeffedragen. 't H o fci was gedecoreerd met de beide Nederlandsche orden. Hij was versierd met bet grootkruis van St. Anna en den heiligen Stanislas lste kl. van Rusland ; met de Oostenrijksche kommandeurs-orde van Leopold ; met de Belgische Leopolds- en de Pruissische Roode Adelaars­ orden. Daarbij droeg hij het metalen kruis en de gesp van 40 jaar. Den 21 Maart werd zijn stoffelijk overschot ter aarde besteld. Op begeerte van den overledene geschiedde de plegtig­ 11.17 heid op hoogst eenvoudige wijze en werd het lijk grafwaarts gedragen door eenige van zijne vrienden , leden van de Waalsche gemeente. Z. M. de koning werd daarbij vertegen­woordigd door HD. adjudant den kapitein-luitenant ter zee jhr. de C a s e m b r o o t. Behalve de adjudant van wijien den vice-admiraal en de officieren der schutterij, sloten zich nog bij den trein aan , eene commissie nit de loge la lamboyante, een aantal leden van andere loges, eene corn­missie uit de vereeniging het Metalen Kruis, enz. enz. Aan het graf had zich een talrijk publiek uit alle rangen ver­eenigd , om van deelneming in deze droevige plegtigheid to doen blijken. Toen de kilt in het graf was nedergelaten , heeft ds. Perk van de Waalsche gemeente , het woord ge­voerd en eene waardige hulde aan de burgerlijke en militaire verdiensten van den overledene gebragt. De adjudant van wijlen den admiraal , de luitenant ter zee S c h o t b o r g, sprak een hartelijk woord van dank voor de eer den overledene bewezen , waarmede de droevige handeling eindigde. Zie N. Rotterd. Cour. 21 Nun 1860 ; Handelsbl. 20 Maart 1800. HOOFT (H. S. 'T) diende als luitenant in het leger der Bataven in 1799 , en werd bij de landing der Engelschen en Russen aan den Helder gekwetst. Zie B o s s c h a , Neerl. Heldend. te Land , D. M. bl 179. HOOFT (WILLEm 'T) , deze dappere zeebevelhebber ging na den Utrechtschen vrede tot de dienst van den koning van Portugal over , waarin hij zich , bij de vermeestering van eenen Algerijnschen roover , na een bloedig gevecht van zeven uren , onderscheidde. Hij behoorde tot het eska­der onder den vice-admiraal van Sommelsd ij k , dat zich in 1729 met het Engelsche vereenigde. Vijf weken voor dat het eskader de reede van Portsmouth verliet , werden drie schepen van hetzelve , en onder deze de Twic­kelo van 52 stukken , over hetwelk 't Hoeft het bevel voerde , op last der algemeene staten naar Algiers gezon­den , om op nieuw gerezen geschillen bij te leggen. Kapitein C or nelis Schr ij v e r had het bevel over dit smaldeel. He expeditie bereikte haar doel. In 1744 telde hij meer dan 40 jaren dienst en werd hij door de staten van Hol­land tot vice-admiraal van de Maze benoemd , en diende als zoodanig bij het hulp- of auxiliair-eskader onder den luitenant-admiraal H. Gra v e naar Groot-Brittanje gezon­den. In 1750 werd hij door prins W illem IV tot lui­tenant-admiraal van de Maze benoemd. Hij overleed in 1752. Zie J. C. de Jonge, Geschied. van het 'leder& Zeew. , D. V. bi. 62, 64, 105, 113. HOOFT (K apitein werd door hunne hoog mogenden in 1789 met het fregat de Centaurus naar Tripoli gezon­den met last om de ware oorzaken der geschillen tus ­schen den bacha en den Nederlandschen consul Warsman to onderzoeken en te vereffenen. Hij slaagde echter niet , kreeg zelfs het bevel Tripoli te verlaten , en zag zich ge­noodzaakt den consul en zijn echtgenoot aan boord to nemen en naar Maltha over to voeren , ten einde hen tegen mishandelingen te beveiligen. Zie J. C. de Jonge, Geschied. van het Nederl. Zeew., D. VI. bl. 424. HOOG (THoitAs) noon van Thomas Hoog (H o g of H o gg) predikant te Lanbert en Dumpace , en van M a r-j or y M urray word te Lanbert in Augustus 1655 ge­boren , bezocht de hoogeschool te Edinburg en werd aldaar, na het verdedigen eeniger theses , den rang toegekend van artium inagister. Vervolgens legde hij zich op de regten toe , en had de hoop van een uitmuntende praktijk te verkrijgen , doch hij wijdde zich aan de studie der godge­leerdheid en werd tot het predikambt toegelaten. Hij kreeg echter geen standplaats , maar predikte daar waar hij zulks in veiligheid voor zich zelven en zijne Presbyteriaansche landgenooten doen kon. De toestand van zaken deed hem besluiten in 1679 naar Rotterdam te vertrekken , waar zijn oom John H o o g predikant bij de Schotsche ge­meente was. Hier predikte hij omtrent een halfjaar met zijn oom , daar diens ambtgenoot Fleming , op een rcis naar Edinburg aldaar gevangen was genumen. Na het gevecht te Bothwell Bridge werd hij te Glasgow , waar hij vroeger meermalen gepreekt had beroepen. Hij vertrok derwaarts doch keerde in 1681 naar Holland terug. Hier legde hij zich op het Hollandsch toe , en werd in 1686 tot rector to Goes beroepen , en bragt door zijne bekwaam­heid en liver veel toe tot den bloei van die school. Hij huwde aldaar Johanna van S t r ij e n , weduwe van den beer Broedele t. In September 1689 beriep hem de Engelsche gemeente te Delft , in plaats van den gestor­ven John Sin clai r. Hij werd daar door zijn oom John, toen emeritus predikant to Rotterdam , beves­tigd. In den herfst van 1693 ontving hij een beroep van de Schotsche gemeente te Kamperveen. Hij nam dit aan , werd er in Februarij 1694 bevestigd en diende deze ge­meente vijf jaren. Gedurende dien tijd ontving hij ver­schillende beroepen , zoo als in Januarij 1697 te Clack­mannan , omstreeks denzelfden tijd te Ayer. Hij bedankte voor beide , doch nam dat van Rotterdam aan. '.Coen bij aldaar drie jaren was geweest , werd hem het professoraat in de godgeleerdheid te Aberdeen aangeboden , en het blijkt uit de briefwisseling over die zaak , dat hij ook tot hoog­leeraar aan een der Hollandsche universiteiten beroepen werd. Doch H o o g bleef te Rotterdam, waar hij den 6 Januarij 1723 overleed. H o o g was een man van uitste­kende verdiensten , groote geleerdheid en opregte vroom­held. Van zijne geschriften is niets tot het nageslacht overgebragt. Slechts zijn eenige zijner brieven in het straks te noemen werk van Steven bewaard. Hij liet zeven kitideren na : Martha Marjory, gehuwd aan mr. William Scott van Rotterdam. Zij stierf in December 1755 te Edinburg. Marinus, den 8 April 1690 te Delft geboren , den 21 Januarij 1766 als emeritus predikant van Schoonhoven gestorven ; Thomas en James beide jung overleden ; John, den 10 Januarij 1697 te Kamperveen geboren , predikant te Brouwershaven, den 15 October 1726 gestorven ; W i 1 1 i a m , den 28 Maart 1699 geboren , koopman en lid van den Schotschen kerkeraad te Rotterdam , den 13 Julij 1768 gestorven Cornelius, den 31 Augustus 1701 geboren , predikant te Ooltgensplaat , den 30 October 1739 gestorven. Zie W. S t e v e n , Hist. of the Scottish Church at Rotterd , p. 86 . 87 , 137-144 , 150 , 178 , 392 , 294 , 297 , 330 , 356-307 , 383 ; Vro­lykhert, V Liss. Kora. , bl. 357 ; Boekx. der Gel. wer. 1723, a. bl. 243, 244. HOOG (THOMAS) zoon van M a r i n u s H o o g, predi­dikant te Schoonhoven bovengemeld , raadsheer in den hoo­gen raad van Holland , Zeeland en Friesland , een uitste­kend jurist en een man van veel smaak en belezenheid. Hij was afgevaardigde van wege de Staten generaal in de vergadering van 1772 , ter verbetering van de Neder­landsche Psalmberijming te 's Hage en lid van de Maat­schappij van Nederlandsche Letterkunde. Hij stierfongehuwd te 's Hage den 27 Februarij 1781 in bet 65ste jaar van zijn leven, Zijn portret komt door Ho u b r a k e n bij v a n Iperen voor. Zie van Iperen, Kerk. Geschied. van het Palsmge.z ; Steve n, list, of the Scottish Church , p. 211; Band. der ilaats. van Ned. Letterk 1781, bl. 3; Voorberigt der Werken van die Maatschappij , D. V. bl. 1, 2; Muller, Cat. van Portr. , in voce. HOOG (THoMAs), tweede zoon van Jan Hoog, lid van den raad te Rotterdam , kleinzoon van M ari n us H oo g, predikant te Schoonhoven, werd in 1763 te Rotterdam ge­boren , voltooide zijne studien aan de hoogeschool te Leyden, werd in 1787 predikant te Katwijk aan den Rijn , van waar hij , toen hij er slechts 3 maanden predikant was geweest, naar Amersfoort werd beroepen. Hij sloeg dit beroep toen af, maar vertrok het volgende jaar, toen het beroep her­haald werd, derwaarts. Gedurende zijn verblijf aldaar kreeg hij beroepen naar de gemeenten van Zutphen en Middelburg en tot gasthuis prediker te Delft ; doch in 1791 vertrok hij naar Leeuwarden. Reeds in het volgende jaar volgde hij de roepstem der Rotterdamsche gemeente , en arbeidde hij onder haar tot zijn dood , die den 28 November 1828 plaats had. Gedurende zijn verblijf aldaar werd hij te Hage be­roepen. Toen hij ook voor dit beroep bedankte, wijdde zijn ambtgenoot dr. Scharp hem een gedicht. Deze was zijn boezemvriend, bij wiens begrafenis hij een lijkrede uitsprak. H o (kg worth ons door G 1 a s i u s geschetst als een nit­muntend mensch , vroom christen en verdraagzaam god­geleerde , die zijne zinspreuk , ora et labora zijn geheele levee in beoefeninn. bragt. Volgens getuigenis van den hoog­ t' leeraar Roy a a r d s was zijne predikwijze ernstig, getrouw gemoedelijk , kenbaar door eene gezonde uitlekunde eni duidelijke voorstelling. Bij voorkeur beoefende hij de Oos­tersche talen en vooral het Arabisch en Japansch , doch alles wat tot het gebied der godgeleerdheid behoorde ging hem ter harte. Warm was zijne belangstelling in de maat­schappij tot nut van het algemeen , het bijbel- en zendeling­genootschap en vooral in het genootschap ter verdediging van de christelijke godsdienst, van hetwelk hij van 1797 tot zijn dood toe directeur en van 1809 tot 1825 secretaris was. In 1793 ontving hij bij dit genootschap den goudeti eere­prijs voor de gemeenschappelijk met zijn vriend A. Brink, predikant te Leeuwarden , bewerkte verhandeling Over de voortreffelijkheid der Evangeliebediening ter aanmoediging van jonge lieden van goeden huize. Zijn drie aanspraken door hem als directeur gehouden in de werken dier maat­schappij gedrukt. Hoog was president van de Zuid­hollandsche synode en curator der Erasrniaansche school. Hij liet een zoon na Is a ak Mar i us Jac o b, predikant te Barneveld. Hij gaat in plaat uit , naar W. Cas par i , door W. van Senn s. Hij sch reef: De aard en voordeelen eener vroege godzaligheid , Leertw. 1792. De verpligting orm ook in de vooreplanling van het ware Christendom Jesus Christus als den Meester en Ileer te eer­ biedigen , Rott. 1806. .Redevoering by gelegenheid des vijfentwintigjarigen bestaans van het .Nederl. Zendeling Genootschap , Rott. 1823. Opleiding van het nageslacht tot de dienst des ifeeren , voorgesteld in eene leerrede, Rott. 1830 (na zijn dood ver­ schenen.) Over het naauw verband tusschen verlichting en zedelijk­ hehi in Fakkel van Sprenger van Eijk, 1826, bl. 270 volg. Over den goeden snzaak , t. a. p. , 1828, bl. 166 volg. Redev. over den zamenhang onzer denkbeelden t. a. p. 1839, bl. 125. Zie 11. J. Royaards, Het Ilaagsch Genoots. , bl. 171, very.; a r d e r w ij k, bl. 107, very, ; W. Steve n, History of the Scottish Church , p. 240-242 ; de Vletter, Levensschets van en Bloemlezing :tit de Geschri/ten van J. Scharp , Rott. 1828. HOOG (JAllES) med. dr. to Rotterdam , een der meest beroemde geneesheeren van zijn tijd , te Rotterdam den 19 Julij 1763 in het 4lste jaar zijns levens aan de tering gestorven. Men vindt een loffelijk berigt nopens de be­kwaamheden en hoedanigheden van dozen geleerde bij Steven, 'list. of the Scot. Church , p. 197. HOOG (JoHANNEs) zoon van mr. Her m a n n u s Pie­ter Hoog, broeder van Thomas Hoog, predikant te Rotterdam en van M a r i n u s Hoog, burgemeester van Rotterdam , en van Maria de Witt, dochter van mr. Herman Cornelis de Witt en Magdalena. Cornelia Buck, de laatste afstammelinge van het be­roemde broederenpaar , werd den 6 December 1799 te Dord­recht geboren , doorliep aldaar de Latijnsche seholen en studeerde te Leyden in de godgeleerdheid. Hij promo­veerde bij bet vijfde halve eeuwfeest dier hoogeschool met de kap. Zijn Specimen di cad. Inaug. de coetus Christianorum Philip­pensis conditione primaeva ex eius epistola ab Apostolo Paulo scripta praecipue dejudicanda (L. B. 1825) bij die gelegen­heid verdedigd en later allergunstigst beoordeeld , deed een groote verwachting van hem koesteren. Hij werd in 1826 predikant te Hemmen, in hetzelfde jaar te Ysselmonde, van daar beriep men hem te Hoorn, doch nog voor zijn vertrek, 25 Julij 1827, stierf hij bij zijne echtgenoot cHe r­miena Cramer (geboren 6 October 1801 , overleden te Arnhem in Mei 1853) eene dochter , Maria, (geboren 27 Maart 1825 , overleden te Noordwijkerhout 25 Julij 1841) nalatende. Zie Boekzaal der gel. wereld , 1827, a., bl. 230; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Ilooges. , D. I. bl. 445; Part. berigt. HOOGE (Rum DE) beoefende de schilderkunst. Zij komt 71 in 1453 als meesteresse in de registers van het St. Lucas­gild te Antwerpen voor. Zie Kramm, Leo. en werk. der Holl. en Vlaams. Kunsts , D. III. bl. 734. HOOGEBOOM (JAN) , geboren te Vlissingen , kapitein ter zee , in 1781 bevelhebber van twee snelzeilende tot kotters toegeruste kapers , de Hercules en Mars, over welke zijn zoon kapitein Pieter H o o g e b o o m het bewind voerde. Den 2 December werden zij door twee vijandelijke koningsfregatten gepraaid , en door de wind ran e'kander gejaagd verviel Jan Hoogeboom onder hun geschut , doch door den donker ontsnapte hij het gevaar. Den 3 December wederom vereenigd , ontdekten zij een schip dat op hen afkwam , 't welk nader gekomen bleek te zijn een zvvaar koningsfregat, het op de Franschen ver­overde schip de Artois, onder kapitein Mack b rid e. Na vruchtelooze pogingen om door de vlugt te ontkomen werden zij reddeloos geschoten en gedwongen zich over te geven. De beide kapiteinen Hoogeboo m uit Engeland teruggekeerd en vernemende de tegen hem gerezen verden­kingen , van zich te veel onder de vijanden gewaagd to hebben , gaven ter verdediging van hun gedrag een vlug­schrift uit getiteld : Verdediging van Jan en Pieter klooge­boom als capiteins enz. Zie Ned. Jaarb. 1782 , St. III. bl. 2264-2266; Vervolg op W a g e­n aar, Fad. Hist., D. III. bl. 379 volgg.; J. C. de J onge, Gesch. van het Nederl. Zeeweas„ D. VI. M. 146-148. HOOGENDOORN (J. W.7, is alleen bekend door een tooneelspel getiteld : De Dollernan gebonden, Utr. 1780, gr. 80. Zie Cat. der Moats. van Ned. Letterk., D. I. b. bl. 116. HOOGENDORP (J.) schreef : De ontmaskeraar van de geheimen der magnetiseurs en somnambules ontmaskerd , Dordr. 1816 , gr. go. HOOGENDORP (J.) , hervormd predikant to St. Maar­tensdijk in Zeeland , schreef: Leerrede om by het gebruiken van de Evangelische Gezan­gen vrede te stichten , Rotterdam 1807 , 80. HOOGENDORP (MARIA) , onderwijzeres in de godsdienst to Leyden , schreef: De beoeleningsleer des christendoms naar den bijbel ge­handhaafd tegen M. A. .Hulshoff. De noodzakelijkheid van een ootmoedig bestaan voor God , Rott. 1826. Zielsverheffingen en gebeden , Amst. 1829 , 2 d. , 8°. De Evangetische gezangen , getoetst aan den bij bel en de formulieren van eenigheid der Llerv. kerk , Leyd. 1838. 8°. HOOGENDIJK (SEBASTIAAN) to Dordrecht geboren , werd den 17 Mei 1636 , te Padua tot phil. et med. doctor bevorderd , oefende de geneeskunst in zijn moederstad nit , werd aldaar extra ordinair stads-mediciin maakte zich als Grieksch en Latijnsch dichter bekend , waarvan proeven bij Balen bewaard zijn , en bragt tot bijzonder onderrigt van zijn zoon geneeskundige aanteekeningen op het papier,, die verloren zijn. Hij stierf te Dordrecht 21 Mei 1653. Zijn ambtgenoot Jacobus van W ij k betreurde zijnen dood in een Latijnsch gedicht, door den advocaat Cornelis van S o m e r e n in het Nederduitsch overgebragt. Zie B a l e n , fleschr. van Dordr. , bl. 228 ; Paquot, Mom. , T. II. p. 351; S c h o t e 1 , Geschied- Letter- en Oudheidk. Avondst., hi. 48 ; Dezelfde , Illustre School van Dordr. , bl. 52. HOOGENDIJK (STEVEN) overleden te Rotterdam , op den 3 Julij 1788 in den ouderdom van 91 jaren , was aldaar uurwerkmaker en een regt wetenschappelijk en vaderlandlievend man. Reeds bejaard rigtte de nederigo en nuttige burger, die in den beginne onbekend verkoos to blijven , op eigen kosten te Rotterdam , ten jare 1769 , een genootschap op , onder den naam van Bataafsch Ge­nootschap der proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotter­dam en onder de zinspreuk : Certos feret experientia fruc­tus. Bestuurders daarvan waren dr. S al om on de Mon c h y en dr. Leonard Pat yn, beiden hoogleeraren in de geneeskunde, dr. Lambert Bicker en Cornelis No z e m a n, remonstrantsche predikanten en Mar t i n u s Schouten, heel- en vroedmeester. Deze wendden zich tot de staten van Holland met een verzoekschrift , waarbij zij kennis gaven van de oprigting des genootschaps , als­mede van den aard der werkzaarnheden en van het doel dat zij zich voorstelden. Voor de goede beantwoording der op te geven prijsvragen zouden de schrijvers dier stukken gouden of zilveren penningen , met hunne namen daarin gesneden , ontvangen. De vroedschap te Rotterdam en prins W i 1 le m V hadden aan het genootschap reeds hunne be­scherming toegezegd, dock de staten van Holland maakten zwarigheid om hunne toestemming tot de in werking brenging van het genootschap to geven. Ten gevolge toch van den meer bekrompen geest, ook in het vak der weten­schappen , die toen nog heerschte , kwam de maatschappij der wetenschappen te Haarlem , van het verzaekschrift des genootschaps kennis bekomen hebbende , daartegen op , meenende dat uit bet te verleenen octrooi hoogst nadeelige 2evolgen voor haarzelve zouden ontspruiten. Zij ontwikkelde ­hare bezwaren in een breedvoerig adres , bij de Staten van Holland en West-Friesland ingediend. Het hoofdbezwaar was , dat in het enkele gewest Holland, twee gelijksoortige genootschappen zouden bestaan , in strijd met de brieven van octrooi , haar door de staten vroeger , en wel bepaal­delijk den 30 Julij 1761 als Hollandsche maatschappij der wetenschappen verleend. Dit adres werd met breedvoerige aanmerkingen door de directeuren van bet Bataafsch ge­nootschap wederlegd , die dan ook de voldoening smaakten dat het verlangde octrooi hurt bij resolutie der staten den 5 Julij 1770 verleend werd, waarop aldra het programma, van eenige prijsvragen vergezeld , in 't licht kwam. H o o g e n d ij k had de voldoening van het door zijne opofferingen en toedoen tot stand gebragte genootschap te zien bloeijen en de uitgave van eenige deelen van deszelfs werken te beleven. Het eerste deel verscheen in 1774 en van dien tijd of tot in 1794 zagen 12 deelen in 40. het licht. De _Nieuwe V erhandelingen sedert 1800 tot op heden in 80. verschenen tellen 12 deelen. Van het plan en de grondwetten des genootschaps zijn twee uitgaven , die van 1771 en 1843. Men vindt van hem eene Beschryving en ai beel­ding van een nieuwen pyrometer of vuurmeter in de aangek. werken 1774, D. 1, bl. 211. Zie lgem. Konst- en Letterb. , D. I. bI. 13 ; Vervolg op W a g e­naar, Fad. Inst. , I) XXIV. bl 170 ; Vergelijk IX. der Verhan­delingen van het Bataafsch Genootschap ; Ned. Mere. , H. XX1X. hi. 78-80 ; Ned. Jaarb. 1770 , bl. 1001-1042 , 1302 ; verder de schrij­vers aangebaald in bet Vervolg op het Penningwerk van van Loon, St. VI. bl. 41 , 92 ; W. S t e v en, Rust. of the Scott. Church. HOOGENHOUCK (CoRNELis VAN) , oudste zoon van GUsbert van Hoogenhouck, secretaris van 't hof van Holland en van Maria van der Schrick, was cornmissaris der algemeene staten en afgezant aan Frederik koning van Boherne en keurvorst van den Paltz (1621), die den brief van adeldom aan zijn voorvader Engelbrech t Wermbrechts van Hoogenhouck, door keizer S i g i s m u n d gegeven, door graaf Willem VI van Holland bekrachtigd , wederom bevestigde. Hij huwde Geer t r u i d van R ij sberge n. Hunne dochter Lucia was opper­hofmeesteres der keurvorstin van Brandenburg. Zie K o k , Vad. 1Foordenb., D. XXI. bl. 46 , waar de geslachtslijst voorkomt ; Boekz. der gel. wer. 1762 , bl. 343. HOOGENHOUCK (CoRNELis VAN) , derde zoon van den vorige (de tweede zoon was Joost, secretaris van 't hot van Holland en gehuwd met Helena Postum e) kapitein ter zee voor de admiraliteit te Amsterdam, die de meeste zeeslagen onder T r am p en de R u i t e r bijwoonde en den 4 Augustus 1666 sneuvelde. Hij huwde M a c h­teld de Visscher, uit welke twee zonen geboren zijn , beiden kapitein ter zee , ongehuwd overleden. Zie Brandt, Lev. van de Ruiter , bl. 460, 514 Doekz. der gel. wer. 1762 , a. bl. 341 volgg. HOOGENHOUCK (GIJSBERT VAN) oudste zoon van , Joost van Hoogenhouck en van Helena Postume, beroemd advocaat voor den hove van Holland , gehuwd met A b i g a e 1 van Brake I. Fen zlon van hen was Joost Hendrik van Hoogenhouck in 1762 als predikant te Scheveningen overleden. Zie Boek.z. der gel, wer. 1762 , a. bl. 341 volgg. HOOGENHOUCK TULLEKEN (eihr. CONSTANTIUS GEORGE VAN) zoon van den vice.admiraal Jan van Hoogenhouck, kapitein-luitenant ter zee , ridder der Militaire-Willemsorde 4de kl. Hij kommandeerde o. a. in 1845 het stoomschip Amsterdam. Hij huwde 10 Januarij 1838 zijne nicht A l b e r t i n a Petronella baronesse Melvin van Carnbee, vrouwe van Op- en Neder-Andel, docliter van James John Melvill van Carnbee, schout-14-nacht en van Petronella Frederica de Rooc k. Hij stierf te Breda 21 Februarij 1859. Hij narn deel aan de eerste Balische expeditie in 1846 , en kom­mandeerde toen als luitenant ter zee 1ste klasse , het stoom­schip Vesuvius. Hij heeft twee dochters nagelaten , van welke de oudste gehuwd is met den kapitein-ingenieur jhr. van der G o e s. Zijn eenige zoon is in jeugdigen leeftijd te Breda overleden. Zie P. G. Booms, Précis des expéditions contre les Princes de Bali ; Particulier berigt. HOOGENHOUCK TULLEKEN (Jhr. Jan) , vice­admiraal, ridder der beide Nederlandsche orders en versierd met de medaille van den slag van Doggersbank. In het jaar 1800 voerde hij , als kapitein , 't bevel over een der vier schepen die onder 's Prinsen vlag in dienst van den koning van Grootbrittanje zouden gehouden worden. Hij huwde 4 Julij 1829 your de tweedemaal Wilhelm in a Adriana Melvill van Carnbee, weduwe van Chretien Bartin de Telliers, majoor. Hij overleed te 's Hage 30 Maart 1851. Zie d e Jonge, Neerl. Zeewez. , D. VI. a. bl. 403, 529, D. VI. 1'. H. 408 Particulier berigt. HOOGENHUIZEN NICOLAASZOON (WILLEM VAN), Ieefde in de 2de helft der XVIIIde eeuw en beoefende de dicht­kunst , blijkens de Bramin of de Huishouding des Mensche­lyken levens , 's Hage 1776 , 80. , eene overbreiiging in dichtmaatyan een onder denzelfden titel eenige jaren vroeger verschenen zedekundig geschrift. Zie van der Aa, Nieuw I3iogr. Antk. Crit. Woordenb., D. II. bl. 241. HOOGENHUIZEN ( ) , diende als vaandrig in den Postenoorlog in Vlaanderen (1793) en onderscheidde zich bij het in bezit nemen van een gewigtigen post, ten gevolge waarvan de vijand overijld de vlugt nam. Zie Bo s s c h a, Negri. Beldend. te Land, D. III. bI. 63. HOOGERDEURE (JAN VAN DER), waarschijnlijk laatste mans-oir van een Zeeuwsch geslacht. Hij kornt in 1474 als leenman van den graaf voor, die hem met een hulpbende to voet moest dienen. Zie Boxhorn op Reigersbergh, D. II. bl. 264; te Water, Adel. Zed., Voorrede , bl. 37. HOOGERHEIJDEN (ENGEL), werd in 1739 te Middel­burg geboren, aanvankelijk voor de zeedienst bestemd , had hij op reis een ongeluk aan een zijner beenen bekomen , waarna hij zich vlijtig op het teekenen en schilderen van zeegezigten en schepen toelegde, waarin hij niet ongelukkig slaagde. Bekend zijn de vier prenten van den zeeslag van Dog­gersbank naar zijne schilderijen of teekeningen gegraveerd. Zie Immerzeel, Lev. en work. der Boll. en Vlaams. Kunsts., D. II. bl. 52. HOOGERS (HENDRIK) , in 1747 te Nijmegen geboren , werd leerkooper en leerlooijer , doch beoefende de teeken­en schilderkunst tot zijn uitspanning, en volhardde in weerwil zijner drukke bezigheden, waaronder ook posten van stedelijk bewind , tot zijn dood in de beoefening er van. Hij schil­derde landschappen , portretten en familiestukken. In 1801 schonk hem Felix Meritis to Amsterdam den eersten uit­geloofden prijs voor de teekening van een Hollandsch land­schap in eenen zomerschen morgenstond. Ho o g e r s legde zich ook op het etsen toe, waartoe hij geen anderen gids had dan A. Bosse, Tractaet in wat menieren men op root koper snyden ofte etsen sal, Amst. 1662 , 120. In 1781 ctstc zijn cerste prentje , voorstellende .Annette en Lubin by een schapenhok , in 4°. Hij etste ook dorpen , destijds onder het schependom van Nijmegen be­hoorende en geplaatst in Ark stee, Nijmegen de hoofdstad der Batavieren , 1788 , als ook twee gezigten op die stad. Ook vervaardigde hij twee teekeningen van het Valkenhof te Nijmegen, door Ernst Thelost in gr. plano ge­graveerd. Hij overleed in 1814 in zijne geboortestad. Zie InamerzeeI, Lee. en werk. der Boll. en Vlaams. Kunsts. , D. II. M. 52 ; Kramm, Lev. en werk. der Boll. en V laavns. Kunets D. 111. bl. 734 ; Kunst- ea Letterkode 1815 , D. I. bl. 105 ; Kobus en de Rivecourt, o. b. w. HOOGERS (WILLEM CAREL) , in 1774 te Nijmegen ge­boren , beoefende als liefhebber de teekenkunst , blijkens zijne moderne gezelschapjes met sapverw , O. I. inkt en zwart krijt. Zie ImmerzeeI, Lee. en werk. der Boll. en "'lawns. Kunsts., D II. bl. 52. HOOGERS (TrIEOPFIILUS). Zie HOGERS (THEoPiumus). HOOGERWAARD (C. E.) , kapitein der rijdende artil­lerie , sneuvelde in den slag aan de Moskowa , gedurende den veldtogt naar Rusland. Zie van der N e t t e n , Karel XII en Napoleon , bl. 85 ; Bos­scha, Nederl. Ileldend te Land, D. III. bl. 391. HOOGEVEEN (F.) schreef Eene rerhandeling over de geelzucht in Verhandei. van het genoots. Servandis Civibus, D. IX, 1787, bl. 435. HOOGEVEEN (HENRIcus) , zoon van Johann e3 Hoogeveen en Maria Frey, eerlijke doch behoeftige burgerlieden , werd in Januarij 1712 te Leyden geboren. Toen hij tien jaren oud was , zonden zijne ouders hem naar de Latijnsche school , die toen den gestrengen Abraham Tor r enius aan bet hoofd had , die hij vijf jaren later , na het houden eener Oratio in laudem Phocionis verliet. In 1732 werd hij tot conrector te Go­rinchem , negen maanden later tot rector te Woerden be­noemd en den 29 December 1739 aanvaardde hij die betrekking te Culenborg met eene Oratio inauguralis sive carmen elegiactinz de itinere et adventu in templum Palladis. Na in 1740 voor het rectoraat te Zierikzee bedankt te hebben , nam hij in 1745 dat te Breda aan en aanvaardde den 27 April zijne bediening met een Carmen elegiacum sive Apologia pro poetic a Platone e civitate ejectis , zijnde eene inleiding op een groot werk waarvan in 1768 acht boeken gereed waren , doch dat nimmer het licht zag. N og was hij geen jaar to Breda, toen hij reeds door de regering van Harderwijk tot rector werd benoemd , doch hij kon niet besluiten van standplaats te verwisselen , schoon de omstreken van Breda sedert den oorlog net Frankrijk onveilig waren , hij zelf eens op een wandeling buiten de poort , in gevaar was in handen van den vijand to vallen , en de inwoners in gedurige vrees voor een beleg waren. Daar de uitheemsche jongelingen vertrokken , de scholen gesloten en zijne boeken naar Leyden verzonden waren , staakte hij een paar jaren zijne gewone letter­oefeningen , en begon zich op de wiskunde toe te leggen , zoodat hij welhaast in staat was drie boeken De doctrinal sphaerologica , quadrantis et gnomonica , voor zijn privaat onderrigt te schrijven , die echter nimmer het licht zagen. Na den vrede to Aken, keerden de leerlingen nit Holland Zeeland en Utrecht naar Breda terug en werden de scholen wederom geopend. Onvermoeid in bet bevorderen van den bloei van kunsten en wetenschappen stichtte Ho o g e v e e n ten behoeve der aan hem toevertrouwde school eene biblio­theek van klassieke schrijvers en wijdde haar den 18 September 1750 met eene redevoering plegtig in. In 1761 boden curatoren der Illustre school te Dordrecht hem het rectoraat aan , dat hij den 5 October aanvaardde met een Oratio inauguralis de Poesi non adulatrici. Twee jaren later nam hij dezelfde betrekking te Delft aan en aanvaardde haar den 3 September 1764 met eene Oratio inauguralis sive carmen elegiacum de Poesi tyrannidis non commendatrici en den 6 Mei 1783 , vijftig jaren nadat hij het rectoraat to Woerden aanvaard had, droeg hij opentlijk een Carmen elegiacum in quinquagesimum recturae suae natalem voor. Nog negen jaren overleefde hij deze plegtigheid. HU stierf in 1791 bij na 80 jaren oud. Zijn portret is gegraveerd naar J. A ns pa ch door P. de Mare. Hoogeveen was een ijverig beoefenaar der Latijnsche dichtkunst. Bij elke gepaste gelegenheid , bij elke merk­waardige gebeurtenis , droeg hij , op verzoek van den magistraat of uit eigen beweging carmina voor. Nooit sprak hij in het openbaar of het was in dichtmaat, alle zijne orationes waren carmina. Zijne tijdgenooten meenden hem eenen anderen B u r m a n n u s' en d' Orville, doch het nageslacht stelt hem zelfs verre onder de dichters van den tweeden rang van zijn tijd. Zijne zangen zijn in den genoot­schappelijken geest van die dagen , zoetvloeijend , zonder misslagen tegen de regels der prosodic , doch ook zonder eenige verheffing , berijmd proza. Grooter zijn zijne ver­diensten als taalkundige. Dicp doorgedrongen in de kennis der oude Grieksche taal J ook volgens de getuigenis van ijtt en bach, verrijkte hij het werkje van F r a n­eiscus Vigerus de Idiotismis linguae Graecae met eene menigte aanteekeningen , in drie achtereenvolgende uitgaven (L, B 1742 , 1752 , 1766 , 80.) en verdedigde Naar eenige jaren later tegen de vitterijen van den Duitschen hoogleeraar Z e u n e , die dit werk, buiten 's mans weten, met zijne eigene bijvoegselen had laten herdrukken (Leipzig 1777) in een stnkje , getiteld : J. C. Z e u n i i , Anirnad­ver,iones in Vigeri de Graec. Diet. Idiotisnzis 116. ad justam exanzinis lancein revocatae , L. B, 80. Nog in deze eeuw heeft de hoogleeraar G o d e f r. Hermann, Vigerus met de aanteekeningen van H o o­geveen, Z e u n e en de zijne in het licht gegeven. In 1822 verscheen te Leipzig de derde uitgaaf van dit werk. Zestien jaren arbeidde Hoogeveen aan zijne Doctrina Particularuni linguae Graecae , Amst. 1769 , 2 d. 40. een werk dat evenzeer in Duitschland, Frankrijk en Enge­land , als in ons vaderland grooten opgang maakte en te refit voor zijn hoofdwerk wordt gehouden. Gelijk zijn Vigerus werd ook dit werk in Duitschland verkort of ver­minkt met weinig beteekenende bijvoegselen van den hoog­leeraar S chit t z te Dessau en Leipzig (1782) herdrukt. Ook hiertegen achtte Hoogeveen het raadzaam zich te verzetten en gaf ten dien einde in het licht : C. G. S c h ii t zii, Animadversiones in Doct, Partic. Graecar. ad justam examinis lancem revocatae ab H. H., Lond. ap P. En sly, 1786, 80. Ho o g e v e e n huwde in Maart 1733 te Gorcum met H e n d r i n e Coster, in 1738 gestorven , vervolgens te Culemborg met Eva Petronella Hammius. De eerste schonk hem 5 , de Iaatste 8 kinderen. Zijn zoon David werd predikant te Chaam (1768-1795); Johan Hendrik, te Eethen en Drongelen (1772) en te St. Oedenrode (1793) ; Theophilus volgt , Jan volgt. Voor zoover bekend is heeft , buiten zijne Ludicra , Delft 1770 , Hoogeveen geen verzameling zUner gedichten in bet licht gegeven. De meesten zijn , gelijk zijne Orationes , afzonderlijk gedrukt , zoo als Carmen Alcaicurn sive Gratulatio ad Culenbergentes de inundatione feliciter aver. runcata , 1744. Laetitia publica de inauguratione Guilielmi Caroli Henrici Frisonis , Arausion. et Nassau. Principis cum Ilollandiae, Zeelandiae , Trajecti et Transisalaniae civitatum Gtzbernator, supremusque rei bellicae terra marique praefectus creeatus esset, 1747. Oratio funebris in obitunz Guilielmi IV ha"ita Bredae d. 8 Martii 1752 ; in het Ned. vertaald door A d, v a n Goo r, Leyd. 1753 , in 4°. Ode in natalem Nassaviae et Arausion. Principis Guilielmi V , 1748. Ode ad Delphenses de znauguratione Wilhelm V, 1766. Palladis Musarunzgue Delphensiunz seder inaugurata carmine elegiaco Delph. , 1766. Propempticon ad Petrum van Blelswijk Praepoit. Holt. Ordin. Consiliarium et Syndicunz Suprenuna crealum. Delph. Zie S a z e , Onom. Lit., P. VIII p. 47 seqq ; Biogr. Univ., T. XX. p. 534 ; H arlesii Vitae Philo'. nostra aetate clarissimi, P. 111. p. 114 seqq.; Ho e u f ft , Parn. Lat. Rely. • p. 219 , 220 ; Pee r 1­karnp, de Poet. Neer& , p. 501, 502; G. Valckenarius, ridnot. ad IV. T., p. 343 , ad Calimachi Eleyiar. Frarn. , p. 81 ; Neue Ge­lehrt. Europa , T. XII. p. 1041-1061 ; N i e u wen h uis, Woordenb. o. h. w ; Kobus en de Rivecourt o. h. w.; Voet van Oud­heusden, Beschrfp. van Culemb. , bl. 579; Collot d'Escury, Roll. Room, D. 1V. (1) 33 , 1V. (1) 128 . 219 ; Schotel, Kerk. Dordr., D. 11. bl. 190 , 191 ; Dezelfde , illustre School to Dordr , bl. 147 ; Dezelfde , Geschied- Letter- en Oudheidk. ilvondst., bl. 99 ; Bjornstiihl, Reiz. , D. V. bl. 472, 474; Cat. J. Iloaufft, p. 170. Cat. v. llulthem., No. 10257 , 23389 , 23776 ; Muller, Cat. van Portr. HOOGEVEEN (THEoPmLus) , zoon van den vorige , A. L. M. phil. dr. predikant te Piershil (1774) en Geer­vliet (1775), waar hij in 1782 stierf. Ook hij vervaardigde Latijnsche gedichten en er verschenen van hem achter de Ludicra van zijn vader : Carmen eleg. continens Historian; morbi domestici , varzolis infects domo, dicta publics in aede Gallic. guae est Dordraci Cal. Sept. , 1762. Bet Hooglied van Salomo , zinnebeeldig en dichtkundig uitgebreid. HOOGEVEEN (JAN) , jongere broeder van den vorige, studeerde in de regten , werd jur. utr. dr. en tijdens het Leven van zijn vader , conrector te Delft , welke post hij den 9 van Herfstmaand 1771 aanvaardde met een Car­men heroicum referens orationenz Soaemidis ad matromas Romanas de sexu nzuliebri a gerenda republics non re­zuovendo. Even als zijn vader beminde bij de poezy en heeft een znenigte Latijnsche en Nederduitsche gedichten nagelaten. Van hem werd o. a. uitgegeven : In de Ludicra (p. 79) van zijn vader. Carmen elegiacum, exhibens orationenz Coji Mara, consulis exulis , Carthaginis deletae ruderibus insistentis , Delphis 1805, 8°.; in het Ned. vertaald door C. F. K 1 e ij n li o f f, Delft 1806. Oratio de pace novissime restaurata carmine eucharistic° celebrata , Delphis 1802 , 4°. Zie Bjornsri111, Reia. , D. V. bl. 472; Sebote1, lustre School to Dordr. , bl. 153 ; Dezelfde , Kerkel. Dot* , D. 11. bl 191 , 7E4; van der A a , Nieviv Eiogr. Bnth. era. Wovrdenb. , D. II. bl. 242; Brinkman, Naaml. HOOGEVICEN (H. F.) med. dr. schreef: Spec. Med. de febriuni omnium ratione , L. B. 1806. HOOGEVEEN (JAN) , dichter in de eerste helft der XVIIIde eeuw. Men heeft o. a. van hem eerie Berijming van het Hooglied , 1726 , 40. , en in het 7de vervolg der Nederd. era Lat keurdichten, een gedicht getiteld : Klagende Godsvrucht. Uit bet eerstgenoemde zijn op order van hh. scliepenen te Leiden , kort na de verschijning , 20 a 30 bladen , als Spinosistisch , op het raadhuis verbrand. Zie y an der A a, 1Vieuw Biogr. Anth. Crit. Woordenb. , D. II. bl. 242 ; Cat. der Maras. van Ned. Letterk. , D. I. bl. 253 4 D. 11. bl. 509 en Particulier Berigt. HOOGEVEEN JUNIOR (CORNELIS VAN) werd den 22 Januarij 1740 te Leyden geboren. Zijne ruim bemiddelde ouders gaven hem eene deftige opvoeding en bestelden hem bij de heeren Luchtmans om den boekhandel te leeren, dien hij later zeif dreef, doch naderhand zijne zaken onge­lukkig verloopende stierf hij in Mei 1792 in de uiterste armoede. Reeds in zijne jeugd oefende hij zich in de dichtkunst en stichtte met 3 andere jongelingen een vriendenkring met de spreuk Door vlgt en kunst. '.Coen deze 6 leden telde, nam bij (6 November 1766) de zinspreuk aan van .Kunst wordt door arbeid verkregen. Dit was , schreef Wi tsen G eij s­beek , de geboortedag van het beroemde Leydsche taal­en dichtkundige genootschap , dat verscheiden jaren onder deze spreuk bloeide en eindelijk zich in een afdeeling oplostte die eerst Bataafsche , toen Hollandsche maatschappij van kunsten en wetenschappen genoemd werd en die nog bestaat. H o o g e v e e n was een ijverig lid en meermalen bestuurder en voorzitter van dit genootschap. Ook was hij lid van V eniana pro laude, een tooneellievend genootschap waarvoor hij verschillende dichtstukken vervaardigde. Hij was zeer ijverig bij de oprigting der Haagsche en Rotterdamsche dichtgenoot­schappen , van welke ook hij lid was. Hij behartigde de belangen dier genootschappen meer dan zijne eigene zaken en geraakte daardoor met zijne vrouw en 6 kinderen tot armoede. Men vindt zijne gedichten en tooneelspelen in de Taal­en Dichtlievende Oefeningen van het Leydsche dichtgenoot­schap en onder de Gedichten en Tooneelstukken van Veniam pro laude , 1758—.1785 , 10 d., 80. Volgens Wits en Geysbeek, muntte hij in bet leer­dicht uit. Hij prijst zijn Lo f der Tooneeldichtkunst in de eerste verzameling voorkomende. Afzonderlijk verscheen : Dankoffer ter nagedachtenisse aan het tweede eeuwgety de° der Leydsche hoogeschoole, gevierd den 8 10 van Sprokkel­ - ?wand 1775 , 8°. Zie Witsen G e y s b e e k, Biogr. Anth. Crit. Woordenb. , D. bl 307; Bjornsrahl, Reiz. , D. V. bl 395; N. C Kist, Letterk. en Beoord Overzigt der Geschied. van het Beleg en Ont.zet der &ad' Leyden , hi. 31 ; Cat. der .111aats. van Nader!. Letterk. , D. I. bl. 27; Eijvoegs. 1848-1852 , M. 94. HOOGEVEEN LANGERAK (JAN ARNOLDUS VAN). broeder van den vorige , beoefende niet ongelukkig de dichtkunst, blijkens zijne U itboezeming van den boetvaardigen Peirus in Taal- en Dichtl. Oe fen. van het genootschap Kunst word! door arbeid verkregen , D. II. bl. 185 voorkomende. Zie Witsen G e y s b e e k, Biogr. Anth. Crit. Woordenb., D. III. M. 312. HOOGEVEEN (P. VAN) beoefende de dichtkunst, blijkens zijne gedichten in Parnassus kunstkabinet of verzameling van weergadelooze dichtstoffen , Amst. 1735. Zie lieringa, List van Ned. Dicht., M. 52. HOOGEVEEN (GERARD AMELISZ. VAN), anon van Amens van Hoogeveen en van Maria Bissch op, werd in 1524 te Leyden geboren, wen] in zijne jeugd reeds beroemd als advokaat, en weigerde, (waarschijnlijk na het overiijden van A d r i aan van der Goe s) advocaat van Holland te worden , doch bekleedde sedert 1564 de betrek­king van pensionaris van Leyden. Men verhaalt dat hij het advokaatschap weigerde, uit vrees dat zijne kinderen hunnen staat mogten veranderen „en 't eeniger tijd den naam van edeldom aannemen." Gedurende het beleg dier stad, werd hij naar de staten en den prins gezonden , om hare ver­lossing te bevorderen , doch Coen hij met zijne huisvrouw , die hem vergezeld had , wilde terugkeeren , vond hij de toegangen allerwege bezet, zoodat hij zich wederom tot den prins moest begeven , bij wien hij dan ook zeer ten nutte van de stad is werkzaam geweest, en vooral een krachtigen invloed heeft uitgeoefend om in de vermaarde staatsverga­dering, die in 1574 te Rotterdam werd gehouden, het besluit te doen nemen tot het met alle kracht ontzetten van de zoo zeer benaauwde stad, in welke bij elf kinderen, lien zones en eene dochter had achtergelaten , welke alien door de heerschende ziekte , ten gevolge van den honizersnocid .durende het beleg zijn ftangetast geworden, doch desniettemin in het leven gespaard gebleven. Geen wonder dat de prins en de stater de verdiensten van dezen waardigen man door hun vertrouwen vergolden , waarvan de geschiedenis der oprigting van de hoogeschool het bewija kan opleveren, toen hijmetJanusDousaenCorn.de Koninck benoemd werd om het plan dezer oprigting te ontwerpen en de middelen ter uitvoering voor te bereiden , hetgeen door hem met zooveel liver is verrigt , dat de plegtige inwijding reeds op den 8 Februarij 1578 kon plaats hebben. Geen wonder dan ook dat hij met zijne medearbeiders aan dit groote werk, Janus Dousa en Cornelis de Koninck, burgemeester van Delft, tot curator der hoogeschool werd aangesteld. D o u s a wijdde de zoo schoone hendekasyllaben , waarmede hij de nieuw opgerigtte akademie bezong, aan zijne ambtgenooten. Hoogeveen sprak hij dus in den aanvang aan: Geniis Aemiliae decus Ger a r de Aique Ai ollinei chori sacerdos Mem nec minus utriusque juris Consulte optime tuque etc. De hoogeschool heeft aan hem geene mindere verpligting, onder zijn toezigt, voornamelijk de eerste wetten voor haar , wier vervaardiging door de staten aan den prins was opgedragen , zijn vastgesteld. Hij was gemagtigd tot het eerste werk hetwelk de afzwering van Philips en het op­dragen van het hoog gezag aan Willem I voorafging , doch beleefde den uitslag niet van dit een en ander. Hij stierf den 7 December 1580. Zijne weduwe Eva van Q u a k e n b o s c h, erlangde tot gedachtenis van de getrouwe en goede diensten , door hem in zijn leven aan stad en akademie bewezen, de vrijheid der belasting voor haar leven. Zijn afbeeldsel is door T. M a t h a m gegraveerd en komt, daarna gevolgd , in het eerste deel der Geschied. van de Leidsche Hoogeschool door den hoogleeraar M. Siege n-beck voor. D. van Ceul e n heeft zijn leven beschreven. (D. Colonii Vita Ger. Aemilii van Hoogeveen, Acadenziae Curatoris et Urbis Leidensis Syndici cum eiusdenz e.11igie , L. B. 1666 fol. Ook in 't Hollandsch: D. van Ceul en, het leven van Gerard Arnelisz. v. Hoogeveen, Curator der Leyds. Acad., Leyd. 1687, 40.) De curator van Wesele S c h o 1 t e n mogt zich beroemen zijne kinderen van dezen waardigen man te zien afstammen. Zie Soermans, "load. Reg., bl. 8; Ferwerda, Wapenk , D. III ; Geneal. Hoogeveen Gen. 5; van Mieris Beschrijv. van Leyden, bl. 541 volgg ; te Water, Levensbijzonderh. van van der IV erff, hi. 99; Collot d'E scury, Boll. .Roem, D. IL bl. 50, A. II. W. 126-130 , S i e g e n b e e k, Geschied. der Leids. Hooses. , D. II , Toev. en Bijl., bl. 4; Scheltema, Staatk, Nederl., i. v.; J. Douse, Nova Poem., L. B. 1595; to Water, Cat., p. 264, 350. Muller, Cat. van Portr.; v. Hulthem, Bib/. No. 22860. HOOGEVEEN (GERA.RD) in den aanvang der XV'IIIde eeuw schepen en raad der stad Delft. Hij was reeds in 1728 overleden blijkens den brief van And r i e s S c ho e-maker , Amst. 11 April 1728 aan zijn zoon , waarin hij als beminnaar en verzamelaar voorkomt. Zie Soh elt em a, Geschied- en Letterk. 31engelw., D. IV. St. I, bl. 174. HOOGEVAL (J.) gaf met A. Moonen en B. G. Noordbeek in het licht: Naamketen der predikanten, die van de Herv. aen tot 1709 toe , in de gemeenten , die onder de vier Cassels van het Overijs. Synode behooren het Evang. btdient hebben , Dev. 1807 , 8°. HOOGEWERF (IIERNARDus), van dezen R. C. pastoor to Rotterdam , in 1653 , in den ouderdom van 40 Ptren gestorven , bestaat een portret met zijn eircspreuk en een vers van C. Engele n. De eerste was Noti altum sapere sed sime. Zie Muller, Cat. van Portr. HOOGH (ANTITONIJ DE), van wien wij nieto meer weten als dat hij in 1617 octrooi verzocht of het Haarlemmer­meer to mogen uitdroogen. Zie Navorscher , D. V. bl 344. HOOGH (KAREL) van Utrecht , een landschapschilder , word in 1627 lid van het schilders collegie aldaar en ver­eerde , als zoodanig , een zijner landschappen aan het St. Hiobs gasthuis. Mogelijk is hij door verwisseling der K met de R dezelfde als Roue us de Hoogh e. Zie Immerzeel, Lev. en werk. der !loll. en Vlaams. Kunsts. , D. IL bl. 32 ; Kr am tn , Lev. en werk. der Holl. en V laams. Kunsts.; D. III. bl. 735. HOOGH (G. DE) schreef: Dissertatio med. de analogia nexu et reciproca applicationis utilitate medicinae humanae et animalium rustico-domestic. S. veterinanae artis non neganda , L. B. 1811. Verslag van den staat der zieke paarden runderen en schapen in den Alblasserwaard en de Vij f Heeren-landen in T7 ee en Artsenijkundig Magazyn van Numan, 1828, D. 1, st. 2 , bl. 277. Zie lloltrop, Bal. Medic, Chir. , p. 146. HOOGH (DIRK VAN DER) schreef: Grondslag van het vocaalrnuzijk , Amst. 1770 , 0, Zie Arrenberg, Nam'. van Boeken, bl. 198. HOOGH (NicoLA.As VAN DER) Hooch of Hooe hius, werd omstreeks 1580 te Haarlem geboren. Na de Latijn­sche scholen doorloopen te hebben , legde hij zich to Leu­ven op de regtsgeleerdheid toe , werd to Angers doctor in de beide regten , advocaat bij den hoogen raad te Mechelen en stierf den 31 October 1624. Volgens Valerius An d r e a s was hij : „Vir ingenio singulari." Hij schreef: Singularia furls ex celeberrimorum Jureconsultorum , te inprimis recentium practicorum scriptione deprompta , nunc primum typis excusa , Ant. 1620 , 80. Hij maakte ook voor de pers gereed Flores Poetarum Bel­gicorum , die het licht niet zien. Zie Valerius Andreas, Bibs. Belg , p. 688, 689 ;Foppens, Bibl. Belg., T 1. p 231; Paquot, Mein., T. II. p. 172. HOOGHCAMER (JACOB LYCOCHTON) een beoefenaar der Latijnsche en Hollandsche poezy in het laatst der vorige eeuw, blijkens zijne gedichten voor de Tooneel- en Mengelpoezy van Jacob van Veen, Alkm. 1786. Mogelijk is hij dezelfde die in 1743 bij gelegenheid van het verschil over het onderhouden van het krijgsvolk, naar Dordrecht en Brielle word gezonden. Zie Heringa, Lijst van Ned. Dicht., bl. 52.; Wagenaar, Vad. lust., D. XIX. bl. 360. HOOGHE (CoRNELis DE) to 's Hage geboren en een graveur van beroep. Hij liet zich , op belofte van groote: schatten , ja zelfs van het hertogdom Gelder, door het Spaansche hof gebruiken om Stichtsche steden afvallig to maken of to bemagtigen ; ja zelfs op het leven van W i I­lem I een aanslag to maken. Hij gaf zich voor een has­taard van Karel V uit , doch word door zekeren druk­ker to Leyden aangeklaagd , wien hij vierduizend boekjes, getiteld Hoognoodige aarschuwing en zeshonderd brieven aan de schutterijen der steden , op den naam van C o r­nelis van Oostenr ij k geschreven , to drukken besteld had , van meening ze onder de gemeenten to verspreiden. Zijn afkornst van keizer Karel scheen hem een gewezen kamerling van dozen ,vorst in 't hoofd to hebben gebragt , en het boekje had hij zelf , met behulp van Jacob V os uit Delft en van een Fries , J an R a t taller genoemd , opgesteld. De prins schreef in zijn voordeel , doch hij werd (1583) onthoofd. Hij volhardde tot zijn dood dat hij een bastaard van den keizer was. V o s en R a t a 11 e r, die gevlugt waren , werden gebannen. Zie Bor, Ned. Oorl. , B. XVIII. bl. 6; Wa gen a ar, tad. Hist , D. VII. bl. 493, 494; Hering, Tooneel des r aderlands , (af beelding zijner executie); Kramm, Lev. en werk dor Boll. en Vlaams. Kunsts , I). III, bl. 735 ; K o k , rad. Woordenb. o. h. w. HOOGHE (AwroNY D') geboren te Brugge in 1630 , schilderde landschappen en miniaturen , die beide , vooral de laatste , inzonderheid door David T e n i e r s, zeer geroemd worden. Hij stierf in den bloei zijns levens den 4 Augustus 1662. Zie Immerzeel, Lev. en werk. der Roll. en Vlaams. Kunsts., D. II. bl. 52. HOOGHE (BALTHAZAR) broeder van den vorige , een monnik , die verschillende kapitale stukken schilderde voor zijn klooster, Zie I m m e r z e e 1, Lev. en werk. der Boll. en Vlaams. Kunsts. , D. II. bl. 52 , 53. HOOGHE (ELIAS DE) kunstschilder ; een der oudste van het St. Lucas gilde te Antwerpen. In 1609 was hij lid en in 1614 meester van de kamer. Zie Kramm, Lev. en werk. der (loll. en Vlaams. Kunsts., D. bl. 733. HOOGHE tGBEERA.ERT DE) geboren to Antwerpen , biocide in de eerste helft der XVIIde eeuw. Hij schil­derde in 1644 voor het 0. L. Vrouwe gasthuis te Oude­naerde. Zie K r a m m , Lev. en werk. der Boll. en Vlaams. Kunsts. , D. III. bl. 733. HOOGHE (PIETER DE) een voornaam Hollandsch schil­der , wiens geboortestad en geboortejaar onbekend zijn. Pelkington en Fiorillo stellen het op 1643, de We­derlandsche Kunst$piegel meer waarschijnlijk doch zonder bewijs , op 1628. Hij zou N i c. van Berc hem tot leermeester gehad hebben , 't geen zich zeer goed door zijn koloriet en fraai penseel laat verklaren. Hij schilderde straten , binnenhuizen , binnenplaatsen , keukens , kelders , herbergen met beeldjes uit verschillende standen , zuiver en met iorg uitgevoerd. Zijn stoffaadje wordt wel eens bij die van Frans van Mieris en M e t z u vergeleken, dock Imm e r z e el wil dat bij eene geheel oorspronkelijle manier van teekening en penseelbehandeling had. „Maar,, dus vervolgt hij , ,,wat dezen meester van alle andere binnenhuisschilders onderscheidt , is de tooverachtige spe­ ling van gewone dag- en invallende zonnelichten op muren, gronden en figuren , met inachtneming der wijkende tin ten, waardoor hij een treffende diepte en ruimte met de door­ kneedste kennis van licht en bruin en een groot en har­ monieus effect te weeg bragt. En wij twijfelen of het in de kunst wel mogelijk zou zijn , bij zooveel kracht , als men in zijn werk bespeurt , meerder helderheid te bewaren." Het Amsterdamsch Museum bezit van hem een Portaal of Kelderkanzer , belegd nzet groene en gele vloer­ steenen , waar eene vrouw uit een kelder komt net een kan bier , gereed onz een kind te laten drinken, voor f 4,010.00 aangekocht op de verkooping van mevr. H o g g u e r (1817). De Binnennzuur van eene Hollandsche dad , waar men eene vrouw ziet met een schotel appelen onder den arm , die een auk geld aanbiedt , nzeer achterwaarts een man in een zwarten mantel gehuld , gold op de verkooping van M uller (1827) f 6,000.00. Koning G e o r g e IV van Engeland bezat van hem : Drie Heeren en eene Dame aan eene to/ el gezeten, zich met kaartspelen en wjn drinken vernzakende , terwyl men door eene deur eene dienstmaagd in een tuin ziet ; een werk van den eersten rang , door den kunsthandelaar J. S m i t h in 1825 voor 15000 francs van den baron van Meek e­ . lenburg gekocht. Een vrouw zittende eene huisdeur te spinnen , waarby een meisje dat een emmer en een kruik met water draagt en eene Dame voor een clavecimbel gezeten. De beer Kramm zag bij lord Stafford: Eene moeder , bezig zynde een bed te schudden , ziet orii naar de open huisdeur, waar haar dochtertje met een appel in de hand staat. In de verzameling van lord Asbur t on : Eene vrouw met een schotel gebraden appelen en nevens haar een kind gaande in den heklersten zonneschyn , door een straat by de stadswal te Utrecht , boven wier huizen zich een kerktoren vertoont. In de verzameling te Lutonhouse : Eene Herberg , waarin een officier , nun wien de waardin een geldstuk vertoont , dat zj vermoedelijk van hem beet ontvangen , en hare ontevredenheid daarover uit ; hij heel t de hand in zijn zak , als of hij haar meer wil geven. Wag verder in het vertrek ziet men twee personen zich met rooken vermakende , waarby een jong meisje , afkomstig uit het kabinet van Bra am ka m p , te Amsterdam. 72 Bij lord Peel : Eene vrouw met haar kind op eene met muren omaloten en met wzyngaarden omwassen binnenplaats waarin het zonne­licht met warmen zomergloed epeelt staande , teru,V1 eene andere vrouw achter door een poort uitgaat (1658) , een der uitstekendste stukken van dezen meester. Sommigen willen dat de schilderij van H. T. H ope: Twee Heeren en twee Dames zijn rend eene tafel bij een venster gezeten; eene daarvan laat zich , door een der eerst­genoemden , een glas wijn inschenleen. Op den voorgrond een oude stoel en een slapende hand ; op den achtergrond een doorzigt naar een ander vertrek. Te Parijs bevinden zich : E'en Hollandsch Binnenhuis , waar vrouwen bezig zijn met schrobben enz. , en Eene rijk gemeubelde kamer waar eene Dame zit kaart te spelen, en haar spel aan een achter haar zittend militair vertoont ; in den achtergrond zijn twee an­dere personen, die te zanzen praten , benevens eene jeugdige dienstrnaagd. Teekeningen van dezen meester zijn uiterst zeldzaam. Op de verkooping van V ers t ol k v an Soe le n (Amst. Maart 1847) is er eene , voorstellende een burgerlijk bin­nenhuis uit verscheiden vertrekken bestaande en met huisraad voorzien voor f 102 veykocht. Zijn portret , door hemzelven op 19jarigen leeftijd ge­schilderd , is op 's BUks Museum te Amsterdam. Men vindt het ook bij C h. Blanc, Hist. des Peintres , Paris 1849. Hij was de oom van Romein de Hooghe. Adri­a a n S ch o one beak die ala getuige tegen genoemden B om e i n verseheen , die zijn leermeester was , verklaarde hem te hebben hooren zeggen , „dat hij zijn oom spoedig naar het hemelrijk had helpen zenden door hem brandewijn en rosolis te geven , want hij moest van hem erven." Zulks geschiedde tusschen 1675-1679 , den leeftijd van Schoonebeek. Pieter de Hooghe's sterfjaar is onbekend. lie Immerzeel, Lev. en werk. der Hell. en Vlaatns. Kunsts. D. H. bl. 50 ; Kramm, Lev. en werk. der Hell. en Vlaatns. Kunsts., D. HI. bl. 732. Voorts de werken van II oubrak en, W eyer m a n, van Gool, Ee Blanc,vanEyndenenvanderWilligenenz. HOOGHE (Ronnnc DE) of Ho o g e, zoon van R o m e in de Hooghe van Londen, en van Levina Halewijn (niet van zijne tweede vrouw Susanna G e r a rt s) , neef van , den vorige en welligt kleinzoon van Corn e­1 is d e Hoogh e. Hij werd volgens den een te 's Hage , volgens een ander to Amsterdam volgens meest alle zijne biografisten in 1638 , doch blijkens authentieke stukken in 1646 geboren. De berigten die men nopens hem vindt zijn verspreid , door van der Willi oie n verzameld , en buiten tijdsbepalingen. Men weet dat hij onder de regering van Willem III bloeide ; door dezen tot commissaris en directeur der bergwerken in 't graafschap Lingen is aangesteld; dat hij in 1675 door Johannes III, koning van Polen , is geadeld en ('t geen echter door sommigen we'ersproken wordt) in 1687-1688 commissaris van de kleine bank van justitie te Haarlem was. Hij muntte als geletterde en kunstenaar uit. In den nanvang zijner loopbaan schilderde hij groote zaalstukken, doch naderhand bepaalde hij zich tot het teekenen en plaat­etsen. Aanmerkelijk is het getal der door hem gebtste prenten. Op de verkooping van Marie t t e te Parts waren er tusschen de 3 en 400 , doch op verre na niet de helft van de door hem geaste. Weinige graveurs be-. handelden de etsnaald geestiger en vrijer dan hij. In zijne werken heerscht een levendige verbeeldingskracht , doch char hij zich liet medeslepen door den opbruisenden strooni zijner denkbeelden , ontwaart men in vele zijner groote ordonnanties wanschikkelijkheid en verwarring , bij onnaauw­keurigheid van teekening en gemis van effect. Vooral , zegt Immerzeel, is dit van toepassing op zijne zinne­beeldige voorstellingen , betrekkelijk de staatkundige gebeur­tenissen van zijn tijd , waarin hij zich menigmaal aan bijtende scherts en laakbare buitensporigheid overgaf. Zijne ordonnanties , dikwijls met beelden en bij voegsels overla­den , zijn vol beweging , om niet te zeggen wild , en te vergeefs zoekt men er eenvoudigheid of een rustpunt in. Kramm schrijft dat de Hooghe en Bernard Picart wel de grootste prentfabriek in ons land gehad hebben , doch dat de zijne meest van eigen vinding waren en bij Pic a r t het grootste gedeelte een kopijpers was , doch beide moesten wiiken voor de werken van den groo­ten Jan Luijken. Tot zijne voornaamste werken behooren de platen van de Blijde Inkomst van Koning Willem III , den 31 January 1691 , met tekst van prof. B id 1 oo , in 1691 door Ar­nold Le e r s uitgegeven. In dit work komt o. a. voor de Eerepoort , die bij die gelegenheid voor het Hof te 's Hage was opgerigt , die ook onder zijn naam als ver­vaardiger doorging. Hier tegen verscheen een pamflet : .den den Rymer van 't gedigt bij 't welk B. d. H. de bouw­kunst en vinding zich laat toeschryven van Mr. Venneicoots Triumphpoort op 't Buitenhoj in 's Gravenhage , op 't welk , door bekulp van den baardschrapper en gewaanden orateur G. Bidloo niet dan wat kieremieren met wat Kramers latyn geschilderd waren, afzonderlijk en in Nederd. en Lat. Keur­dichten der Oude Bollandsche Vrifheit enz. Rott. 1710, bl. 240. In deze laatste worth hij (bl. 186) nog eens duch­tig doorgehaald. ,,De roem , het goud en de eer , door hem ingeoogst , waren voor hem , dat Erasmus van zich zelven zeide : de nijd is de schaduw der eer." Hij sierde 3e vertellingen van M a r g a r e t h a van Navar re (Les Cent Nouvelles) met een honderdtal platen op , die naderhand door Pic art le R o in a i n zijn opge­werkt ; doch zijn naam en teeken worden gemist , hetgeen Brunet voorzigtigheidshalve doet zeggen , dat zij aan hem worden toegeschreven , doch anderen verzekeren het zoo stellig , dat er bijna niet aan to twijfelen is. Worts heeft men van hem : Schouwburg der Nederl. Veranderingen geopent in zes Too­neelen , vertoont enz. , Amst. 1674 , fol. Funeralia Mariae Reginae of Lykreden op Maria de Tweede van Groot-Brittanje , door S. Gruterus , Amst. 1695, fol. , met 3 platen van het praalbed , 12 pl. der lUkstatie en 6 der begrafenis. Hieroglyphica of Merkbeelden der Oude Volkeren enz. , door .4. II. Westerhovius na den dood des schryvers in het licht gegeven , Amst. 1735 , in het Hoogduitsch door S. J. Baumgarten, Ibid. 1744 4°. Schouburgh der Nederlandsche Veranderingen , Amsterd. 1674, fol. Esopus in Europa. Gedrukt naar de Romeinsche copy. En worden verkogt 't Amsterdam by Sebastiaan Fetsold op het Rokkin in de Drie Kroonen 1701 , 4°. Spiegel van Staat vervatt. de macht der Generaliteit en daarin de Collegien , Rechtbanken , Steden, Schansen , Amst. 1706 , 2 dln. met pl. van den Autheur , 4°. Ook leverde hij platen in een menigte boekwerken. Na gler telt er 60 op. Wij vermelden alleen : Korte beschryving benevens a Ibeeldingen en gezichten van het Kon. Lusthuis 't Loo , met pl. van R. d. H. , Amst. 1786 , 80. , 1787 , fol. (Het boekje is een eeuw jonger dan de platen). (F. R ij p) Chronyk, van 'de vermaarde zee- en koopstad loom, met platen van R. d. H. , 1706 , 8°. De Fransche Tyrannie , Amst. 1674 , 12°. L'Acade'rnie de l'art admirable de la lutte , repre'sentee en 71 figures avec des instr. claires et familieres , Leyde 1712, 40. Ook in het Boll. , Amst. 1674 , 4°. Les Indes Orientales et Occidentales et autres lieux , re­pres. en iris belles figures , Leyde , in fol. obi. 48 pl. Alle de voornaemste Historien des Ouden en Nieuwen Tes­taments verbeeld in uytstekende konstplaten , door den wyd­beroemden Heer en Mr. Romeyn de Hoogh. Met oinstandige verklaring der stoffen en zeer beknopte Puntdigten van den Eerw. Godcgel. Heer Henricus Vis , Amst. 1704 , fol. 13 a s n a g e , Hist. du vieux et nouveau Testament , Amst. 1701 , fol. Id. Grand Tableau de l' Univers , Amst. 1711 , fol. Fables de la Fontaine , Amst. 1685 , 8". Conies de Boccace , Amst. 1699 , 80. De H o o g h e maakte zijn vernuft en graveerstift dienst­ baar aan de Oranje-partij , en vervaardigde een menigte pasquillen , die hem in haat bragten bij de andere. Zulks blijkt o. a. uit de Memorie van Rechten bij Mr. Adriaen Backer , Hooftofficier der stad Haarlem , ex officio doen nzaken en overgegeven aan de Ed. .Achib. Heeren Schepenen derzelven stadt , in de criminele saak te1en Romeyn de Hooge, etser aldaar , met bylagen daar:oe specterende. Gedruckt to Amsterdam by Jan Riewertz stadsdrukk,er en boekverkooper in de Beurssteeg , 1690 , 40. , waarvan als punters van be­schuldiging voorkomen 1. de afschuwelijke en abominable godslasteringen van d. H. ; 2. verscheiden zijner gepleegdo diefstallen en andere boevenstukken ; 3. dat hij heeft geetst en uitgegeven de ontuchtige prenten van A retyn's dwa­lende Hoer. Dit prentwerk wordt bl. 10 , in het getui­genverhoor , onder den titel van Uylenspiegel op Noten genoemd , en moet alle grenzen van tuck overschreden hebben. Ook getuigde A. S c h o o n e b e e k, dat hij voor dr. M ulle r van Leyden prentjes heeft gedtst onder den titel van Are Memoriae localis , en dat hij op de venditie van R e n i a 1 m o voor den heer Mollo, resident van den koning van Polen , een kapitaal stuk van van Ael st, eenige doode hanen, kocht , dit stuk door Pieter Frits had laten copidren en als echt aan M ollo afgeleverd. Hier tegen verscheen Copie authentiek van de liquidatze tusschen den Heer Jacob Boreel, Hooft-Oflicier der stadt Amsterdam , Michiel Bocx , Notaris en Clerck van gemelde Hooft-Officier en Mr. Nicolaas Mays van Holy: wegens den uitgaaf der gelden geernployeert in het 0111koopen der Getuy­gen tegen Romeyn de Hooge , sedert den 2 February en 4 Juny 1690 , getrokken uit ha Boeck van den eersten Clerck van dito Bocx , in 4". Hieruit scheen to moeten blijken , dat Schoone beek omgekocht was om de Hoerenboekjes to maken en to ver­spreiden. De H o o gh e had magtige beschermers. Tot zijne vijanden behoorde de Amsterdamsche dichter Br o e k-h u i z e n, doch de door zijne schoolgeVerdheid bekende W est e r h o viu s spreekt zeer tot zijn lof. Allerongun­stigst is het oordeel over het zedelijke karakter van d e Hooghe. Jacob Campo Weyerman (die echter zelve veel ten zijnen laste had) noemt hem „den god­deloozen en godverzakenden R. d. H. ," „den goddeloosten aller menschen ," „een monster , eerloos in zijn gedrag ," dat vrij aanstootelijk moet zijn geweest dewijl de over ­heid van Amsterdam hem die stad ontzei , omdat hij de jeugd vergiftigde door zijne verfoeijelijke Arlekijnsche pren­ten , als blijkt uit zijn Gomora's boekje , getiteld de dwa­ lende Hoer en meer andere van dat soort. Zijne schilderijen zijn hoogst zeldzaam. Op 's rijks munt te Utrecht is een groot stuk , zinspelende op de vin­ding , bewerking en nuttige strekking der echte metalen , in allegorie door hem afgebeeld , blijkbaar voor de raad­kamer der Munt vervaardigd. Hij huwde 1 Mei 1673 to Amsterdam Maria L a n s m a n van Edam. Hij overleed den 10 Junij 1708 te Haarlem. C. v an Noorde te Haarlem sneed zijn portret in bout. J. J el g e r s ma tee­kende het in kleuren en door H o u b r a k en gegraveeerd naar de schilderij van H. R i s. Zie Houbraken, Lev. der Schild. ; J. C. Wegerman, Lev. der Nederl Kunstschild , D. H. bl. 114; van E y n d e n en van der Willigen, Lev. der Kunsts. ; Immerzeel, Lev en werk, der Boll. en Vlaams Kunsts , D. II bl. 51; Kramm, Lev. en werk. der Boll en Ylaams Kunsts. , D. III. bl 736; Collot d'Escury, Roll. Boom , D.I.b1.122, 248-250 ; Schultz Jacobi en D. Nieu­wenhuis, Bijdr. tot de Geschied. der Evahg. Luth. Kerk , St. II. bl. 63; Chron. van het [list. Genoots. , D. 111. bl 123 ; 111r. Bodel Dlijenhuis, B. Lipt Plaatsb., hl. 85, 793, 1673; Hagan, Dia. des Graveurs ; Cat. raisonnO de la Collect. de van Hulthem 1845, p. 288; J. G. T. Graesse, TrOsor de livres cares et prOcieux , T. III. p. 343 ; Brune t, Mg in. du Libr. , T. II. p. 250; Adelun g, Fortz. von Acher's Lexie., T. V., Cat. der Maats. van Ned. Let­terk. (late Very.); Cat. Ter Brugghe; Antw. 1864, p. 52 ; Cat d e Groe, bl. 110; Cat J. Schouten, bl. 5; Navorscher , D. V11. bl. 197 Muller, Cat. van Portr. HOOGHE (RomEDT DE) zoon van Pe trus de Ho og h e, to Amsterdam geboren , studeerde te Leyden , en werd in 1660 aldaar philos. et juris candidatus. Hij was bevriend en in Latijnsche briefwisseling met Rein e r u s N e u h u­sius en beoefende de Latijnsche poezy. Bij gelegenheid dat bij in December 1661 tot doctor in de beide regten bevorderd werd , zond zijn vriend N e u h u s i u s hem een Latijnsch gedicht , en noemde hem „ravissimi ingenii et eruditionis juvenis." Hij was bet waarscbijnlijk die 11 October 1675 Susanna van A s­sen del ft van Rotterdam huwde. Zie R. Neuhusii Thalia llcmariana , p, 248, 304 ; Epp , 141 200, 344; Navorscher , D. III. bl. 197. HOOGHELANDE (CoRNEHus Au) volgens P a q u o t, hoogleeraar te Leyden , medicus en vriend van Des c a r-t e s wien hij opdroeg : Cogitationes , quibus Dei existentia et animae spiritualitas demonstratur , Amst. 1646, 12°. Zie Foppens, Bibl. Belg. , T. I. p. 3; JOcher, Gelehrt. Lexi­con , T. V. HOOGHELANDE (NicoLAAs) abt der abdij van Mid­delburg van de orde der Praenonstratessen , bloeide van 1294 —1332. Men heeft van hem : Chronicon Beatorum Canonicorum Regularium sub S. Prae­monstratensium observantia degentium in hands. Zie Foppens, Bibl. Bag. , T. II. p. 911. HOOGHELANDE (EwA.Lnus Au) een chemicus , leefde in 1604 en schreef : Historiae aliquot transmutationis nzetallicae pro defessione alchymiae , cum .Rayne. Lulli vita etc., door Joachim Fran c k e in het Duitsch overgezet. Zie Jiicber, Gelehrt. Lexicon; T. V. HOOGHT (EVERARDUS VAN DER) werd als proponent be­roepen te Knollendam en Marken (1669), vervolgens te Nieu­wendam in Waterland (1680), waar hid in Julij 1716 stied. Hij was zeer ervaren in de Oostersche talen en hield een collegie over de Hebreeuwsche taal , waaraan mannen en vrouwen deelnamen. Hij was zoo vaardig en zijne leerlingen waren zoo leergraag , dat zij na dertig en minder lessen ontvangen te hebben , een gedeelte des Bijbels ver­staan , en naar de regelen der taalkunde verklaren konden. De ijverige man getuigde o. a. van jufvrouw M. d(e) B(ruijn) dat zij het binnen zeer korten tijd zoo verre gebragt had, dat zij voor haren leermeester en bet gezelschap der Juf­vrouwen , in elke bijeenkomst , twee of drie psalmen taal­kundig konde verklaren. Zoo had eene andere jufvrouw A. M. , na slechts dertien lessen gehad te hebben , den geheelen tweeden psalm taalkundig weten uit to leggen , terwijl zij het in de volgende tien lessen zoo ver bragt , dat zij in den Hebreeuwschen bijbel overal , of, gelijk men in de scholen spreekt , ad aperturam libri , in het corspron­kelUke verstond , en van de geleerde werken van B u x-t o r f, Coce ejus en Leusd en een verstandig gebruik kon maken. Andere jufvrouwen hadden verder vorderin­gen gemaakt , geevenredigd aan den tijd , gedurende welken zij het onderwijs genoten hadden. Geen wonder dat v a n der H o o g h t met genoegen op zijn werk nederzag , en verklaarde , dat de orde , in de voorrede van zijne Deure en in zijn Marg voorgeschreven , sullisant was , om s de ongeletterde binnen 800 korten tijd te brengen tot verstand van den Hebreeuwschen Bybel. Zijne uitgave van den Hebreeuw­ schen bijbel , in quarto en octavo meermalen herdrukt , werd steeds voor een der beste geacht. Ook was hij een ijverig beoefenaar der godgeleerdheid, vooral der ascetica , waarin hij verscheidene schriften in het licht gaf. Hij was de eerste die de pen opvatte tegen de Betoverde Wereld van B e k k e r , en gaf de nagelatene leerredenen van zijn leermeester Lodenst e in in het licht. Zijn schriften worden zeer verward opgegeven. Op een lijstje in de Boekzaal van 1716 , vindt men de volgende : De Heidelbergse Catechisnzus , verhandelt in de Nieu­wendammer kerk voor de gene , die zig ten Avondnzaal willen bereyden , tot voldoening van de Synodale last van den fare 1618 in de zeventiende sitting , ende op haar speciaal ver­zoek , ijverig aanhouden , en vertoog van haar vrijwillig offer der drukkosten , opgesteld en na voorgaande a pprobatie over­gegeven aan de Nieuwendanznzer jeugd , door Karen predilcant E. v. d. H. , Amst. 1696 , 80. Het tweede deel verscheen 1701 , 80. Van beide gaf R ab us een verslag in Boek­zaal van Europa July en Augustus 1696 en Mei en Jung 1701 , Amst. 1714 , 80. (Grondige verklaringen over den Heidelbergschen Catech.) Amst. 1716. Forte aanmerkingen over de orde van een welgestelde pre­dileaetsie , waarby ook regelen gevoegt zijn one ordentelyck te bidden , Amst. 1708 , 80. Voorrechten van het waare Christendom , Amst. 1692 , 80. Zaligheit der Vreedsaemen als een voorrecht van eenen verloochend Naervolger van Christus , Amst. 1708 , 80. J. van Lodesteyn's negen predicatiön over eenige stolen dewelke heel zelden worden geleert , en nog minder geparactiseert. Nagezien , ter drukperse bequaam genzaakt , en verrijkt met een voorreden , ale ook met een beschryving van het levee en sterven van den grooten zelfverloochenaer J. van Lodesteyn , Amst. 1697 , Mogelijk hetzelfde met Geestelilke Opwekker of XIX predikatien van J. van Lo­desteyn. Janua linguae sanctae of Deure der H. Taele , sijnde eene ontlediging over de X eerste Psalmen , 1686. Medulla Granzmaticarum Hebraicarum, qua quicquid praes­tantissinzis hactenus Grammaticis est laudatunz , ex ipsissi­mis Punctationis sex fundamentis , tarn dilucide, propria praxi , illustratum eruitur ; ut vel ipse tyrunculus Musarum sacris modo iniatus , mensis spatio , onznia Punctationis fun­damenta pluribus capitibus proprio Marte , magno cum judicio et fructu applicare valeat. Quibus accedit syntaxi& Hebraea, Chaldaea et Svra Latino-Belgica , concensu Gramnzaticorum confirmata , Amst. 1696 , 80. Het nzarg der Hebreeusche Tael-konsten , vertoonende alle de Regulei en ongeregeltheden der Hebr. tale, zynde een Aen­hangsel van 't boek genaernt Pethath Leschoon Hakkoodhesch enz. (Oct. 1686) , Amst. 1687 , 40. (Met een Aanspraack , Opdragt aan de Messieurs en Jufvrouwen die aan het Hebreeuwsch collegie participeren). Syntaxis Hebraea , Chaldaea et Syra (Lat. en Duitsch). Index Grammaticalis over Pe. I en II. Bladwzyzer over Ps. IX en X. Lexicon Novi Testamenti Graeco-Latino-I3elgicum. Volstrecte Borgttogt Amst. 1709 , 80. Wegwyzer tot de Grieksche tael. Analysis Graeca , over Matth. I—IV en over de XII Artykelen des Geloofs. Biblia Hebraica , Amst. 1705 , meermalen in 8 0. en 40. herdrukt ; 't laatst rec Hahn. Lips. 1839, 80. Zedigh onderzoek over het boek , genaamt de Betoverde Wereld , 2 d. Het laatste verscheen Amst. 1694 , 4o. Men vindt er een verslag van bij R a b u s , Boekz. van Europa, Julij en Aug. 1694. Zeven Brieven op den naam van Ha g­hebher Philacthces, over de Betoverde Wereld van B. Deze werden beantwoord in Brief van den schriiver des boeks de Betoverde Wereld genaamd , aan den Eerw. Heere E. v. d. Hooght , yveriyen dienaar van 's Heeren Gemeente tot Nieuwendam , Amsterd. bij G. Borst ius z. j. 40. Hierop volgden Twee Brieven van Balthasar Bekker , Fred. tot Amsterdam aan Everardus van der Hooght enz. Beide over het Boek genaamd de Betoverde Wereld enz., Franeker 1692 , 40. Een en dertig onderhandelingen over Godts huishoudinge met zyn kerke ten alien tijden , Amst. 1702 , 80. 2 d. Forte Aanmericingen over verscheide hedendaegsche schriften, vervat in V hoofddeelen. A. B C van het geestelijk christendorn. Roekeloozen ifver der nieuwsgezinden. Zie Paanw en Veeris, rem. Hist. Alpha& ; van Kampen, Bekn. Geschied. der Ned. Letterk. , D. III. bl. 172 ; Col I o t d' E s­cury, Ilollands roem , 1). III. bl. 371; Beverwyck, Vitn. des Vrouw. Cesl. , bl. 60; Schotel. Avondst. , bl. 50; "Inca Maria Schuurman , bl. 32 ; Geschied. van den Heidelb. Catech , bl. 279; B o u-man, Geschied. der Geld. Ilooges. , D. II. bl 49 ; Koecher, Ges. van den Ileidelb. Catech., bl. 315; van Alphen, Prot. Oecon. Ca­ tech. Pal. , f. 2, col. 6. ; R oh u s , Boekz. van Europa 1694, b. , bl. 123, 1696, a., bl. 515, b , bl. 178 , 1697 , b. , bl. 163 , 1791, a., bl. 514; I3oekz der gel. wer. , 1716, b. , bl. 215 , 216; Maurik en Noordbeek, Naamreg. der Godgel. Schrijv.; Abcoude, Naamr. van Ned. Boek. , bl 170 ; 4anh. , bl. 162 ; 2de 4anh. , bl. 78 ; Cat. der Maats. van Ned. Letterk. , D. H. bl. 426 ; Bibl. der stad Amst., bl. 109, 11I; Cat. L. G. Visscher, p. 111; Kobus en de Ri­vecourt, o. h. w.; Muller, Cat van Godgel. Book , 43, 44. HOOGHENHUIJSEN (DAvID) is vervaardiger van .De belagchelyke Wijnproef , blijspel , Amst. 1725 , 80. Zie W i t s e n Geysbe-ek, Biogr. dnth. Crit. Woordenb., D. III. bl. 113; Cat. der Bibl. van Ned. Letterk. , D. I. b. bl. 216. HOOGHWANDT (ANNEKEN) eene godvreezende vrouw uit Crefeld in het graafschap Meurs , die waarschijnlijk in Holland huwde , haar gansche bezitting aan de armen gaf en vervolgens van aalmoezen moest lever). Zij stierf to Meurs in 1660 en schreef: De Klachten Sions met den Vervolgh , Amst. 1645 , 12o. Geestelijke grond en regten verstand der Openb. Johannis, Amst. 1651 , 120. Christelyke Rieuw-jaar Gedachten , Amst. 1657 , 120. De Morgenster. De Proefsteen. Lusthof of Geestelijke Liederen. Zie A rnolds Kirch- and Ketzer Hist., Th. III. S. 170, Th. IV. S. 778; Adelung, Festz.; Jiicher's Lex% , B. V. HOOGKAMER (JACOB PIETERSZOON) schepen en the­saurier to Amsterdam. Bij gelegenheid van het oproer to Amsterdam tegen de Remonstranten in 1626 was hij bur­gerhopman en stond hij met zijn vendel omtrent de broil­werij de Haan , waar het meeste yolk was zamengeschoold. Eene oude vrouw vlaster of zijdewindster van bedrijf, hem ziende , zeide : „Deze heer is niet Armeniaansch , maar goed kerksch ; ik heb hem dikwijls in de Oude kerk in 's Heeren gestoelte zien zitten. Laat ons , op zijn be­geeren , weggaan." Hierop ging het yolk uiteen en was het oproer gedempt. Zie Domselaar, 13eschrfjv. van Amst., bl. 329; rommelin, Beschrijv. van Amst., bl. 1103; Wagenaar, Beschrifv. van Am­sterd. , D. 1V. bl. 379 , 380. HOOGKAMER (W. J.) to Utrecht geboren , was een verdienstelijk graveur , van wien men verscheidene , zoo gegraveerde als in aqua tinta bewerkte prenten heeft. In 1817 gaf hij, bij Loosjes, de naar Jelgerhuis gegra­veerde Arent ter Gedachtenis van het Derde Eeuwfeest der .Hervorming. Ook arbeidde hij mede aan de Gezigten te Utrecht door C. van Hardenberg naar de natuur geteekend , en aan de Veldslagen van Waterloo en het schoon Yerbond , naar de teekening van H. P. Oosterhuis te Groningen. Op de Amsterdamscbe tentoonstelling van 1824 waren van hem zeven stuks aqua tint prentjes en eene Allegorie op de Maatschappy van Weldadigheid. Ook was hij een bekwaam teekenaar , blijkens een zeer groote prent door hem in aqua tint gegraveerd en beteekend W. H. H o o g k a m e r del. et sculp., voorstellende een Gezigt op den Haringpakkers Toren te Amsterdam , opgedragen aan Z. M. Willem den Eersten enz. door J. Weppelman en den vervaardiger. Zie Immerzeel, Lev. en werk. der !loll. en Vlaams. Kunets., D. 11. bl. 53 ; Kramm, Lev. en werk. der loll. en "lawns !Clings. , D. 111. bl. 739. HOOGKAMER (W. R.) schreef: Over Walvischaardige dieren op de Zeeuwsche Stroomen , in Algem. Konst- en Letterb. 1825 , D. 1. bl. 250. 1100GLANT (EEUWOUT LIEVENSZ. VAN), H o o g e 1 a n d e, Hogelande , Hoghelande, waarschijnlijk afstamrne­ling nit bet edele geslacht van dien naam in Zeeland , woonde te Arnemuiden , en behoorde tot de commissie van kundige personen , die den 7 December 1526 werd benoemd tot het maken der haven aldaar. Het werk werd begonnen den 8 April 1532 en de haven op St. Bartholomeus dag (2 Aug ) 1535 geopend. Zie 's G r a v e s a n d e, Tweede Eeuwged. der Middelb. Vrijheid , bl. 454; te Water; Adel. Zed. , bl. 167 en Voorrede , hi. 37 ; Smallegange, Chron. van Zed. , bl. 598, 599, HOOGSTRATEN (ABRAHAM VAN) werd te 's Rage geboren , legde zich onder Da niel Haarin g op de schil­derkunst toe en schilderde in diens manier portretten ; hij was lid der confreriekamer te 's Hage , waar hij in 1736 overleed. Zijne kunst komt zeldzaam voor , welligt wijl bij die uit liefhebberij beoefende , in den tijd , die hem van zijne praktijk als regtsgeleerde , overbleef. HOOGSTRATEN (JAcosus VAN) aldus naar het dorp van dien naam in Brabant , waar hij geboren is , genoemd, studeerde te Leuven , werd aldaar meester in de vrije kunsten begaf zich vervolgens in de orde der Dominika­nen , werd prior van het Dominikaner klooster te Keulen , doctor en hoogleeraar in de godgeleerdheid , en kettermees­ter van Keulen , Mentz en Trier. Een bekeerde jood , P fe ffen korn geheeten , had , door hem aangespoord , bij keizer Maxi mil i a an er op nangedrongen , om alle boe­ken der Joden , daar deze toch niets anders dan lasteringen tegen C h r ist us behelsden , ten vure te doernen. De keizer had het gevoelen van Re u c h l i n gevraagd , en deze be­werkte dat aan de Joden hunne boeken werden terugge­geven. Maar nu stortte zich al de verbolgenheid van H o o g s t r a ten en de Dominikaner monniken over R e u c h­1 i n uit. Zijne schriften werden verbrand. Hij zelf werd met een kettergerigt bedreigd , en alleen de vrijspraak van Leo X (die in zijn hart geenszins een vriend der monni­ken was) kon hem voor openbare vervolging behoeden. In dien strijd hadden alle geletterden en geleerden (Huma­nisten) het levendigst aandeel genomen. Alle vrienden des lichts en der wetenschap schaarden zich aan R e u c h l i n s zijde. Het was als het ware het voorspel van hetgeen E r a s m us het Luthersche Treurspel noemde ; eene mutseling aan de voorposten , waarop weldra de groote worstelstrijd tusschen licht en duisternis , tusschen waar­heid en verouderde dwaling zou aanvangen. Het was bij die gelegenheid dat de bekende Epistolae Obscurorum viro­rum het licht zagen. Paul J oviu s schrijft dat H o o g-s t r a ten er zoo door getroffen werd dat hij van schaamte stierf. Hij leefde echter nog Lien jaren , en stierf te Keu­len. Zijne vijanden vervaardigden op hem het volgende grafschrift : Allic jacet II oochstratus, viventem ferre patique aQuem potuere mali , non potuere boni." De vervloekte dichter , zijn de woorden van Mir a e u s, had beter gedaan van te schrijven : Dllic jacet Hoochstra tus, viventem ferre patique 'Quern potuere boni , non potuere mali." Zijne schriften , meest alle in barbaarschen stij1 en te Keulen gedrukt , zijn : Margarita Philos. Moral. lib XII , 1521 , 4°. Destructio Cabalae s. Cabalisticae perfidiae lib. IV adv. Joannenz Reuchlinum , ad Leonem X Pont Max. 1618 , 40. ap. Quentelium. Contra Dialogunz de Caussa Reuchlini falso inscriptunz Gregorio Benign° , Archiep. Nazareno. Apologiae aliquot contra Reuchlinum. Acta iudiciorum inter eum et Reuchlinum 1 laganoae 1 5 18. Defensio Principum Alemaniae, advers. Pet. Raven­natem I , Quod sceleratos insepultos in ligno detineant Justisicatoriunz Principum contra eunzdenz. Adversus petentes auxilium a nzaleficis. Contra presbyteros concabinarios. De purgatorio , Antv. 1526 80. De Christiana libertate Tractatus V contra Lutherum, Ibid. 1526 , 80. De Fide et Operibus. Dialogus de veneratione et invocatione sanctorum 1524. Contra VIII Lutheranorum blasphenzias. Colloquiorum cum D. Augustine lib. VI contra Luthe­ rum, typis Quentelianis , 1524. Zie Biogr. Univ., Jiicher, lloogstra ten, Luiscius, Val. Andreas, Bibl. Belg., T. I. p. 527; Miraeus, in Eligiis ; Aschbach, Allgem. Kirchen- Lexicon , i. v. ; Erasmus, Lib. XIX. Epist. X111. ad Joan a Lasco ; Eckhard et Quetif, Biblioth. Domin. , p. 67 , waaruit Haxheim in Bibl. Col. p. 144 , 145 , zijn berigten beeft getrokken ; S w e e r t i i .4th. Rely , p. 363 ; Saxe, Onom. , P 111. p 80, 81; Meijerhoff, Joh. Reuchlin and seine Zeit ; Neudecker, Gesch der Hem in Duitschland can 1517 tot 1532, St. I. bl. 177, 178; Mosheim, Kerkel. Gesch. , D. VI. M. 55; Pauw, Lev. van Luther , bl. 85; Ter Ilaar, Geschied. der Kerkherv. , D. I. bl. 52; P.Burmannus, ad Lotichium , T.I.p.282 HOOGSTRATEN (MicnEL VAN) een Antwerpsch boek­drukker , in de XVde eeuw , die bijna zonder tusschen­pozen in de jaarboeken der boekdrukkunst tusschen 1495 tot 1536 voorkomt. Men kent slechts 2 werken v66r 1500 door hem uitgegeven , getiteld : Die Keuren van den Lande van Zeelandt , Antw. 1495 , 40. , met dit slot : Gheprent in die coopstadt van Ant­werpen, in die camerstrate, be mi Michiel van Hoochstraten, woonende in die Rape en Die Evangeliers van den Spin­rocke metier glossen, met dit slot: Elck punt hem wel t onthouwen Het is ter eeren van de vrouwen Ende oock T antwerpen gheprent' , Elck wacht hem van veel betrouwen So en crijcht hi geen berouwen Men geeftet voor een present Bi mi Michiel van Hoochstraten. Achter Divi Caroli Inzp. Caes. Opt. Max. Desyderatis­simus ex Hispania in Germaniarn reditus Corn. Grapheo autore (Lat. gedicht) leest men: Apud imperialem dnt­verpiam per Michaele -Hillenium Hoochstratanum, en achter St. Hieronymus vitas Patrum etc. Hillen van Hoogstraten. Zie v. d. Meerseh, Recherches sur la vie et les travaux des lm­primeurs Beiges et iVedrlandais gtablis a l'itranger, p. 129 ; 11 a i n, bibl., Nr. 6755. ; Cat. van Oosten de Bruijn, p.5. HOOGSTRATEN (WILLEM VAN) kunstschilder te Ant­werpen , werd in 1560 leerling en in 1561 meester schilder van het St. Lucas-gild te Antwerpen. Zie Kramm, Lev. en work. der Boll. en rlaams. Kunsts. , D. III. bl. 730. HOOGSTRATEN (JAN vAN) in 1593 als schilder in bet St. Lucas-gild te Antwerpen opgenomen, Zie Kramm, Lev. en werk. der Boll. en I" lawns. Kunstsch. , D. III. bl. 730. HOOGSTRATEN (DIRK of TnEODOOR vAN) kleinzoon van Fr ancois v an Hoogstraten !geb. 16 Septem­ber 1541 , gest. 1632) , zoon van H a n s of Jan v an H o o g s t r a ten (geb. op St. Matthijs-avond 1568) en van J a n n e k e van Walen, werd in 1596 te Antwerpen geboren. De geloofsvervolgingen drongen Han s v a n H o o g s t r at e n, die de belijdenis der Doopsgezinden was toegedaan , naar Dordrecht de wijk to nemen. Hier bestelde hij zijn zoon bij een good- en zilversmid en liet hem on­derwijs geven in het teekenen en graveren , waarin hij blijkens een nog voorhanden ecce Homo en het portret van Johannes B eci u s, predikant te Dordrecht (1626) , groote vorderingen maakte. Daar de Duitschers toen de Nederlanders verre in het vergulden van zilver overtroffen, ging hij na zijn vaders dood (14 Maart 1605. Zijne moe­der overleed in 1622) naar Duitschland , am zich aldaar in die kunst te oefenen. Hier geraakte hij in kennis met eenige Nederlanders , die hem bewogen zich geheel ann de schilderkunst te wijden. Hij zette zich te Dordrecht neder en verwierf onder zijne tijdgenooten eenigen naam. Zijne stukken munten nit in natuurlijke nabootsing der oorspron­keliike voorwerpen , waarvan door zijn zoon Samuel een treffend voorbeeld gegeven wordt (Inleyd, tot de Schilderk. bl. 70.) Behalve eenige niet onverdienstelijke schilderstuk­ken , zijn sommige zijner kernachtige gezegden en nuttige wenken voor jeugdige kweekelingen van Pictura in de wer­ken van dezen zelfden zoon bewaard gebleven. In 1632 woonde hij te 's Gravenhage , doch hij zette zich in Aug. 1640 te Dordrecht neder , waar hij niet minder om zijn talent dan om zijne godsvrucht geder(L werd. Reeds in December van dat jaar overleed. hij , bij zijne vrouw Maeiken Isack Hendrickxs Connings drie zonen en vier dochters nalatende. Bij zijne afstammelin­gen te 's Hage wordt het door hem oeschilderde portret van zijn grootvader F r a n o i s bewaard. Zie Kok, rad. Troordenb., D. XXI. bl. 57, die hem verkeerdelijk Jacob noemt; lioubraken, Schouwb. des Schilders , D. I. bl. 158 en volgg ; J. C. Weyer man, Levens der Schilders , D. I. bl. 388 volgg.; Immerzeel, Lev. en werk. der Holl en V laams Kunst­schild., D. H. bl. 53 Kramm, Lev. en work. der Bail, en Viaams. Xunsts , D. HI. bl. 730; S. van Hoogatra ten, lnleyd. tot de Schilderk., bl. 52, 70; J. van Hoogstraten, Mengelat., D. II. bl. 81; G. D. J. Schotel, Het Geslacht Boogstraten in Faded. Letteroef. 1850 (Mengelw.) bl. 382-384. HOOGSTRATEN (SAMUEL vAN) zoon van den vorige, werd niet gelijk de meesten zijner biografisten melden , den 2 van Oogstmaand 1627 maar 1626 te Dordrecht ge­boren. Van zijne jeugd of voor de schilderkunst opgeleid, genoot hij eerst het onderwijs van zijn vader te 's Hage , en later , met zijn boezemvriend Herman Dul la ert , dat van den beroemden R e m b r a n d t van Rh ij n te Amsterdam. Van den eerste zag hij de kunst of om de voorwerpen zoo getrouw op doek en paneel te brengen , dat zij de geoefendste oogen begoochelden. Men greep naar den appel , wilde den pantoffel verplaatsen , of het theescharretje nuttigen , die H o o g s t r a t en in zijne woonkamer op een plank , op den grond of aan den wand geschilderd had , en vond zich niet weinig te leur gesteld als men uitgestrekte vingers voelde stuiten op bodem of muur. In 1648 vestigde hij zich te Dordrecht en werd aldaar in dat jaar , te gelijk met zijne zuster Dora (zij behoorden tot de Doopsgezinde gemeente) gedoopt. Hier was hij weer dan elders in de gelegenheid zijne talenten door den omgang met Nicolaas Maas, de Bis­schoppen, Izaak van Hasselt, Cornelia T e gel berg en andere meesters te ontwikkelen. Ook sloot hij zich aan den kring van dichters , die zich toen aan de Merwe bevonden , de van Nispens, Gode­wijcks, van Somerens, van Brachts, van Groeningen, Dallaert, Blyenberg, van 0 verstege, Balen en anderen , die zijne gedichten met de hunne versierden. Vergezeld door de heilbeden zijner­kunstbroeders deed hij eene reis naar Italie, die hij zelf in vloeijende verzen , welke zijne ingenomenheid met O v i d i u s verraden , beschreef. Ook bevestigen eenige overzettingen dat hij in de taal van Latium ervaren was , hetgeen trou­wens in die dagen tot eene goede opvoeding behoorde. Te Weenen stelde hij een zoogenaam .d stil leven ten teen , dat het geheele hof bedroog en keizer Ferdinand III zoo geviel , dat hij sniet slechts het stuk begeerde en het zich voor een aanmerkelijke som aanschafte , maar den schilder met een gouden eereketen omhing , waaraan een pronkpen­ning was vastgehecht. Van Weenen reisde hij naar Rome , waar hij de klassieke overblijfsels der Ouden en de mees terstukken der Italiaansche school bestudeerde. Zijn later geschreven werk : Inleydingh tot de Hoogeschool der Schil­derkunst wag men grootendeels als het resultaat dier studie beschouwen. 're Dordrecht wedergekeerd , werd hij , even als anderen , die Rome hadden bezocht , onder de St. Pie­ters Heeren aangenomen. In 1666 bezocht hij Engeland , „uytgeleyd door de zan­gen zijner kunstgenooten." Met eere werd hij te Londen ontvangen en door P o v y , schatrneester van den hertog van York met eenige leden der Royal Society ter maaltijd genoodigd. Hij was ook bij den brand , die den 12 Sep­tember van dat jaar een groot deel van Londen in de asch legde , tegenwoordig en vlechtte er eene beschrijving van in zijne Inleydingh. Uit Londen hield hij eene levendige briefwisseling met zijn neef en boezemvriend Willem van Blyenberg, toen een bekend godgeleerde en dichter. Te Dordrecht weergekeerd leefde hij stil en ingetogen , met Been anderen dan met Blyenberg endenridderCornelisPompe van Meerdervoort omgaande. Het erfelijk ambt van prevoost der munt , waarin hij zijn vader was opgevolgd , en dat , na zijn dood , aan zijn broeder Frans overging , vorderde veel tijd , wijl het huishoudelijk bestuur der muntzaken er aan verbonden was, doch de beste uren van den dag waren aan de kunst ge­wijd. Gebouwen , landschappen , woelende en stille wate­ren , dieren , bloemen , fruiten , perspectiven , historian , stillevens en portretten bragt hij op doek en paneel. Welk een kunstig nabootser der natuur hij was , merkten wij reeds op. Zijne perspectiven waren toen ter tijd beroemd. „Zijne historian ," schreef zijn leerling H o u b r a k e n, „prijselijk." Ook ordoniieerde hij met oordeel , en nam zijne teekening naauwkeurig. Zijne portretten waren van eene sprekende gelijkenis. Hij schilderde de beeldtenissen der munters , weleer het sieraad der Hollandsche munt. De kunstschilder S c h o u w m a n te Breda bezit van hem eene scbilderij , met verschillende portretten van leden van het muntbestuur uit bet munthuis afkomstig. Voor de stad Dordrecht schilderde hij de afbeeldsels van Willem II en Willem HI. Ook schilderde hij zijn eigen portret en dat zijner vrouw ; dat van Mattheus van den Broucke , or­donnans-raad van Neerlandsch Indie en commandeur van de Hollandsche retourvloot , arino 1670 ; de beroemde Jacob Cats , benevens zijne echtgenoote , voorgesteld op de hofstede Zorgvliet. In de kunstgalerij to Weenen is van hem : Een grijsaard met een mute op het hoofd , ziet met belangstellirig door een vengster (1653) en een gezigt van het inwendige van een der voornaamste zalen van het keizerlyk hof te Weenen. Bet eerste beschrijft Gault als een meester­stuk van waarheid en van eene bedriegelijke nabootsing der natunr. In het kabinet van wijlen den Neer van de r Linden van S l i n g e l a n d t berustte eene schilderij van hem, voorstellende een eenigzins zonderling gekleed man bezig nzet schryven , en bet Haagsch museum bezit van hem een stil leven , voorstellende een voorportaal met eene kolonnade waarin een jonge jufvrouw met een honclje zit: Zijne kunst geldt f 115 tot f 150. Van zijn etswerk zijn nog verscheidene proeven voorhanden , zoo in zijne eigene werken als in B a 1 e n 's Beschniving van Dordrecht , en anderen. Ook zijn de platen in den Roomschen Uylenspiegel van J a co b u s Ly d ius, waarschijnlijk van zijne hand. Op de kunstverkooping van C laus in te Pints (1844) bragt eene teekening van hem , de good van Jacob voor­stellende , f 26 op , en op de verkooping van V e r s t o I k van S o e 1 e n (Amst. 1847) werden twee historische teeke­ningen voor f 195 verkocht. Zijne schilderschool was zeer bezocht. Ho o g s t r a t en was een beminnaar van het tooneel ; en schreef zelve verscheiden tooneelspelen , die tot de ver­dienstelijkste van zijn tijd behooren. Beroemd zijn zijne drama's getiteld : De Roonische Pa€&na of bedrogen kuischheid , in 1668 te Schoonhoven bij Lee ndert van H ek en Dieryk en Dorothd of de Verlossing van Dordrecht , in 1666 bij He n ric us Hon d i us, beide in 40. uitgegeven. Het laatste dat He ym an Dullaert, gelijk H o o g-s t r at en dichter , schilder en tooneelkunstenaar , (zoo ver­rukte bet hem) een wonder noemde , werd zoo hoog door Bid 1 o o gewaardeerd , dat „indien by niet vergewist was geweest van den naam des schrijvers , by niemand minder voor den dichter zou gehouden hebben dan den beroemden drossaert van Muiden ;" maar naauwelijks bij latere letter­kundigen bij naam bekend , achtte de geestige P. S. S c h u 11, nog in de 19e eeuw het een herdruk waardig (Dordrecht 1833 , gr. 80.) En indedaad het is een ongemeen voor­treffelijk drama , dat schoonheden van den eersten rang bezit , terwijl de vinding zijnen boezemvriend , den geleer­den Spinozist W i 1 le m van Bley en berg, die ook zelf dichter was , vereert. Behalve deze schreef hij nog twee bruiloftsspelen , een menigte kleinere gedichten , zoo afzonderlijk als voor de bundels zijner vrienden gedrukt , en zijn Gulden Schalmey, een der beste liedeboekjes , die de Dordsche schoonen in die dagen in bare korfjes droegen , dat alleen hem regt tot eene plaats onder de lieflijkste zangers van zijn tijd geeft. Geene gelegenheid liet bij voorbijgaan om zijne ge­dachten in dichtmaat op het papier uit te storten. Zijne 73 bijschriften zijn vooral puntig. , niet minder dan die van zijn vriend O v e r s t e g e. Ook vindt men boven de Mun­ters-kapel , in de Groote-kerk te Dordt , een tijdvers van hem en eenige regels op de frise boven het portaal der Meerdervoorder-kapel aldaar. Fen zijner beste gedichten is zijn liferwe-Nimie zegezang bij gelegenheid der herstel­ling van Karel II , in het vrij zeldzame bundeltje ge­titeld : Herstelde zeeg-triumf van koning Karel de tweede door verscheyde voornaemste Poeten van Hollandt , Dordr. 1669. zelf schilderde en etste zijn portret voor de Zigtbare Wereld en Balen 's Dordrecht. 'Zijn neef David plaatste er eenige dichtregelen onder. Ook Balen, Cornelis van Nispen en Joachim Oudaan vereerden het met bijschriften. Zijn portret vindt men ook bij Houbraken, J. Campo Weyerman, de Jongh en Descamps. Hij overleed, oud 51 jaren, den 10 October 1678 aan een ligchaamskwaal, die hem een geruimen tijd alien lust tot onderwijs en kunst­oefening benomen had. Den 21 November van 't zelide jaar volgde hem zijne huisvrouw , Sara, dochter van Cornelis Balen en van Elisabeth van Dorsten, met welke hij den 18 Junij 1656 in het huwelijk was getreden. Zijn broeder François vereerde zijne nage ­dachtenis met een lijkdicht , waarin hU hem sprekende invoert , met voornemen om het op een tafereel te doen schrijven in de Munters-kapel ; „maar de tijd" schreef Houbraken, „belette sulks." Hij schreef nog : Inleyding tot de hooge whole der schilderkunst: Anders de zigtbare werelt , verdeelt in negen leerwinkels, yder bestiert door eene der zanggodinnen, Rott. bij Frans van Hoog­st rat en , in 40., m, portr. en plat. , „voorafgegaan door gedichten van P. van Bracht, Frans van Hoog­straten, C. van Someren, Jacob van Someren, J. Oudaen, M. Balen, D. van Hoogstra ten, op­gedragen aan de regering van Dordrecht. Proza en poezij wisselen zich in dit werk af. W i t se n G e y s b e e k schreef zeer onnaauwkeurig : „zeer geacht is ook nog in onzen tijd zijne Inleiding. — Zijn dichtwerk de Zigtbare Wereld, waaruit H o u b r a k e n een uittreksel levert , is ons niet onder het oog gekomen." De Onzigtbare Wereld is wel door hem geschreven doch niet door hem in het licht gegeven, Ook noemt Fiorillo nog een werk hetwelk H o o g s t r a t e n zou hebben uitgegeven , namelijk zijne Reis naar Italien , bet­geen Kramm gist dat hetzelfde zou zijn met het werk van J. van Hoogstraten, getiteld: "'Meisel van de Republiek Venetia, Amst. 1715 , 40. Hof- krakeel tusschen Pan, Kupido en Uranius : wegens de Beerschappy over de eerlyke jonkheit ; tot Bruilofts­vermaek opgeofert aan Korn Hooivens en Hester Terwe, in den echten staet vereen. tot Dordrecht den 1 Sept. 1669 , 's Gravenh. 1669 , gr. 80. Bruylofts Tafel-spel of Parnassus Eergaef aan de Ed Heere Matthys Pompe , Heere van Slingelandt etc. ende d' Ed. Jonckvrouwe Maria Elizabeth Musch an Waelsdorp , in huw. vereen. den 22 Nov. 1654 , in 's Gravenhage. Ald. 1654 , gr. 80. Het verdient opmerking dat dit laatste spel, met den naam van S. van H o o g s t r sten, in 1654 uitgegeven, zes jaren later door J. van S om er en, met geringe veranderingen in de spelling , als zijn eigen werk in zijn Uytspanningh der vernuften is opgenomen, en later (1668) daarin is herdrukt, zonder dat bij van Ho o g s t r a t en melding maakt. Vryheyt der T"ereenighde Nederlanden , Salomons Hoog-liet , door J. v a n Someren, in Uitspanning der Vernuften, bl. 233 , bezongen. Schoone Rozeliin. Bidder Haag uanveldt , 80., m. pl. Gulden Schalmey , klinkende van heilige gezangen op tie toonen Salomons en de sternme der Heyligen , Dordr. bij Abraham Andriessen 1652, 40. Eerlyke Jongeling , herdrukt achter Tor qua t us T a s s o; 4delyke Huysvader , Amst. 1738 , m. p1. Gedichten in B a l e n 's Dordrecht. Bloenzkrans van verscheiden gedichten , wick : J. van 'Dort's Ontlookene Rooze , Bloeijende Dis­telbloern en Hersnaarde Harp , Dordr. 1663 en Stuarts ongelukkige Heerschappye Dordr, 1669 ; Britannias of herstelde Majesteit , Heldendicht door L. van den B o s , Dordr. 1661 , enz. Guldene Annotation wegens de Hollandsche en Bra­bandsche Erf nzuntenplaats , nevem de oude costumen en gewoonten van de nzunt tot Dordrecht en deszelfs felijke privilegien , vergadert trit de oude or igineele boeken en brieven in 't jaar onzes Heeren 1678 ; een bandschrift , dat van de Wall bij het zamenstellen zijner aanteekeningen op de privilegien van Dordrecht zeer nuttig was. Zie Ro ubrak e n, Schouwburg der Schilders D II. bl. 156 volgg.; J. C. W e y e r m an , Lev. der ,Schilders , D. 11. bl. 230 volgg. ; I m­m e r z e e 1, Lev. en werk. der /loll. en V laams. Kunsts., D. 11 bl 50. Kramm, Lee. en werk. der Boll. en rlaams. Kunsts., D. III. bl. 739; Schull, Dierijk en Dorothê , Voorr.; Witsen Geysheek, Biogr. Ana. Crit. Woordenboek. , o. h. w.; Sabotel, Geslacht van floogstraten in Vuderl. Letteroef. 1850 , bl. 385 volgg. ; D e s­camps, Vie des Peintres Flamands et nollandais rc',unie d celle des Peintres Italiens et Francais , par d' Argenville, T. II. p. 141; C. II. Balkema, Biogr. des Peintres Flamands et Hollandais , p. 144; B al en, Beschrip. van Dordr , bl. 103 , 1262; Inleyd. tot de Iloogeschool der Schilderk. , bl. 11 , 168, 186 , 690; de Wall, Pais van Dordrecht , bl. 197 , 535 , 1079 ; Jaarboekje van Dordrecht 1841 , hiengelu;erk, M. 4; Schotel, Tilb. Avondst . b1.139; Kerk. Dordr., D. 11. bl. 197 ; Geschied- , Letter- en Oudheidk. Avondst. ; C. v a n Steege, Wereld- en Geestpoelzy , bl. 19, 70 , 135; J. van Some­ren, Citsp. der Vernuften , bl. 233; Oudaen, Gedicht. , D. I. bl. 349; Abcoudc, 1Vaaml. van Nederd. Boek , bl. 102; van der Aa, Cat., bl. 96; Muller, Cat. van Portr. HOOGSTRATEN (HANs VAN) broeder van S a m u e l, beoefende de schilderkunst als deze. Zijn geboortejaar is onbekend , doch in 1649 werd hij in bet gild van St. Lucas te Dordrecht ingeschreven. Hij beoefende bij voor­keur het geschiedkundige vak , vergezelde zijn broeder Sam u e 1 op zijn reis naar Italie en stierf te Weenen. Zie Houbraken, Lev. der Schild. , D.H.1)1. 168; J. C. Weyer­m a n , Lev. der Schild., D. II. H. 236 volgg. ; S. van oogstr a-ten, lnleyding , bl. 113 ; Schotel in Letteroef 1850 , bl. 586; Immerzeel, Lev. en werk. der Iloll, en V laams. Kunsts. , D. 11. bl. 63. HOOGSTRATEN (FRANS of FRANcots VAN) broeder van Samuel en H ans, werd in 1632 te 's Hage geboren , ontving te Dordrecht eene geleerde opvoeding en werd voor den boekhandel opgeleid , die bij later te Rotterdam en Dordrecht uitoefende. Reeds in zijne jeugd had hij aanleg voor de pazy en gaf hij zoetvloeijende dichtstukjes in de Schalmey van zijn broeder en vOar de dichtbundels zijner stad- en tijdgenooten, zoo als v. d. B o s, v an Oor t, de v a n Nispens, van S o m e r e n s en anderen. De poezy zijner jeugd is beter dan die van zijn gevorderden leeftijd , de laatste mist dat vlugge , losse en naive , dat de vroegere onderscheidt. Meest alle zijne latere gedichten zijn van geestelijken inhoud , gelijk zijn gansch karakter een ern­stige plooi had. Ook beoefende hij de Latijnsche podzy en bragt eenige schrijvers uit de Latijnsche in de Nederduit­ache taal over. Overigens was hij een geleerd man en R. C. in den geest van Erasmus, dien hij zich tot model koos en wiens schriften bij hoog achtte. Hij over­leed te Rotterdam 24 Januarij 1696. Zijne beide zonen David en J a n , beweenden zijn dood in lijk• en graf­dichten. Men heeft van hem : Zedezangezz en stichtelijke liederen , 1708 , 80. Christelijke Bidder in Latijnsche vaersen afgemaelt door Hieronymus van Sparteen nu in Nederduitsche rijnz vertaelt. Hier achter eenige Lat. Elegien en Epitaphien, Rott. 1695 , 40. Gorhof der ziele , behangen met leerzame prenten en zinnebeelden, Rott. 1668 , 1698 , 40. , opgedragen aan den Rotterdarnschen burgemeester , mr. Johan de Vries, met lofdichten van H. Dullaert, S. van Hoog­straten, C. van Santen, J. Zoet, P. van Bracht, en platen van Romeyn de Hooge. Kersliedt. Bemerckingen op eenige punten van liet lijden onzes Heeren. Ook achter den Christ. Ridder. Zegezang op den tegenwodrdigen toestand van Karel11 in De herstelde zeegtrionzph an Karel de tweede , door verscheycle voornaanzste poeten van Holland , Dordr. 1660, 120. Desiderius Peregrinus of Begeerders Pelgrimaedje naer . '1 boas der liefde. Te voren in 't Spaans en Latyn be­schreven , nu nieuwelyks in rijm vertaelt , Ron. 1679 , met versch. kleine koperfiguren. Joan Ludov. Fives Inleiding tot de waere wysheid nu in Nederd vertaelt (door F. v. II.) Rott. F. v. H. , 1670, 240. D. Stella , Versnzading der wereldsche ydelheden , met een lofdicht van Dullaer t. Ant. Godeau , Tafereelen van Boete , in Nederd. ver­taelt door F. v. H. Tot Loven, (Utrecht J. van Fed e) 1670 , 120. Opgedragen aan den beruchten Everard M e y s t e r, beer van Nimmerdor. Boethius van de vertroostingh der Philosophie. Eerst vertaelt door D. V. Coornhert. Nu op nicuws oversien en in szjn gedichten verandert (door F. van Hoogstraten) Dordr. 1654 ook 1655 , 120. De Consolatione Philosophiae: of liet Gulden Boexken van de vertroostende wysheid ens. Vertaelt door F. v. H. Dordr. Fr. v. H. , 1680 , 120. Ook is er een druk van Dordr. 1660 , 120. Tomas Morus , Het onbekent en wonderlijk Eiland Eutopia. In Nederd. vertaelt door F. v. H(oogstraten). Te Rott. bij Francois van Hoogstraten 1677, 160. , met een fraai portrettje door A B (1 ootelin h). ' Het yland Eutopia , bij 't zarnensprake beschreven door Th. Morus , 2de dr. Amst. 1700. , Johannes Danzascenus ,Het leven en bedriff van Bar­laiinz den heremyt en Josaphat A-oning van Indien ; nu in Nederd. vertaelt door F. v. H(oogslraten), Rott. F. v. H. 1672 , kl. 80. , met plaatjes (van R o m. d e Hooghe?). Lof der zotheid,beschreven door Erasmus van Rotterdam, m. pl. , Amst. 1738. Den verrezen Hondschen Diogenes, eerstnzael in 't Latyn gestelt door J. Komenius , en nu nieuwelyks in Nederd. vertaelt , Rott. F. v. H. 1660 , 120. J. 4. Conzenius , Verrezen Hondschen Diogenes of Beknopte Verhand. van wysheid , u. h. Lat. vert. ald. 1672 , 1719 , 120. , (achter den Lof der Zotheid). J. Lipsius , van de standvastigheid , Rott. 1674 , 120. De schoole der vvereld, geprint in CXL vliegende beden­kingen, op velerhande voorvallende gedachten en zaken, uit het Latijn van Joseph Hall, bisschop van Exeter en Norwich. Opgedragen aan Jacob Cats, met zinnebeeldige plaatjes van A. Houbrak en , Dordr. 1682, kl. 80. Amst. 1725, 80. Daar achter zijn gedrukt 's mans mengeldichten, bevattende meest bruiloftsverzen en bijschriften op uitgegevene boeken of afbeeldingen. Het daarin voorkomend gedichtje Kluisken of Heremitagie is ook opgenomen in de Goude Schalmey , 1651 , 120. De Historien van Just inus , uit Trogus Pornpejus enz , nit het Latijn door F. v(an) H(oogctraten) , Dordr. F. v. H. 1682 , 240. , 1696 , 80. Ook heeft men van hem eene overzetting van Sallustius (Rott. 1683, 120., Dordr. 1696, 120.) en volgens Vla ming van Nepos. Voorts zette hij R o y a u m o n t s Historie van het O. en N. Verbond over (Dordr. 1681, 80) en plaatste boven elk hoofdstuk eenige dichtregels, voorts verschillende werken van Sa vedr a, Bona en anderen. Of het werkje van de waardigheid der bisschoppelyke en priesterlijke bediening , Rott. 1688 , 80. van hem zelven of eene vertaling is bleek mij niet. Zie BidIoo, Panpoit., p. 69; Witsen Geysbeek, Biogr. .dnth. Crit. Woordenb. , D. III bl. 318; Scheltema, Mengelw., D. 111. bl. 129 ; Schotel in Vad. Letteroef. 1850 , bI. 395 voigg• ; Praef. van P. Vlamingius voor de Poiim. van D. van Hoog­stra ten, edit. alt., Amst. 1728; J. van Hoogstraten, Men­gelpoà*.zy,, D. II. bl. 81, 91, D. III. bl. 197 ; D. van Iloogstr a-ten, Pazy , bl. 149; Dullaert, Gedicht., bl. 83; Navorscher , D. 1. bl. 316, D. II. bl. 170 , 200 , 259 ; Cat. van de Bibl. der Maats. van Letterk. , D. I. bl 195 , 202 , 327 , b. bl. 116 ; Cat, van Boll. Godgel. werk. verz.doorFred. MuIler,passim;Abcoude, 1Vaaml. van Ned. Book , bl. 170; "lank , bl. 162; Arrenberg, Naaml. van Ned. Bock., bl. 198 ; Cat. v an der A a. 1100GSTRATEN (DAvm vAN) oudste zoon van F r a n­cois van Hoogstratenenvan Hester de Koning (geb. 1628) word den 14 Maart 1658 to Rotterdam gebo-, ren onderscheidde zich op de Erasmiaansche school aldaar door vlugheid van bevatting en vaardigheid van geest. Uren lang kon hij met Petrus Ra b us , die ,,met de alleropregtste boezemvriendschap en bijna met een weer dan broederlijken omgang met hem verkeerde" met het lezen zijner lievelingsdichters, Ovidi us, V irgilius en H o r a t i u s doorbrengen , en naauwelijks had zijn wader hem met het werktuigelijke der pazy bekend gemaakt of hij tokkelde reeds de Latijnsche tier. Joachim O u d a e n en Heyman D u 11 a e r t keurden niet slechts zijne eer­stelingen good , maar de eerste vervulde zijn geheele ziel met zulk een brandende zucht voor de poay , dat hij al zijn ledigen tijd er aan wijdde. Bij 0 u daen ont­moette hij den jongen F r a n s de H a e s, aan wien hij zich door naauwe vriendschap hechtte. Ook kvgam bij in kennis met Antonides van der Goes, diededicht­proeven van hem en R a b u s zoo uitnemend achtte , dat hij er de uitgaaf niet alleen niet van ontraadde , maar er zelfs doze regels voor plaatste : sDe teedre jeugt slaet nu aan mannenwerk de pant sEn 't heeft zyn voeglijkheid en staet op zijne beenen , sSchenkt dan de Hemel na dos vroeger bet verstand, sOf is Parnas missehien zoo steil niet als wy meeneri zGelooft dat vry, maar hoot van klimmen nimmer op, sAl schynt de toegang Licht , de steilte is by den top." An tonides bleef de vriend van Hoogstraten en wat hij. voor hem werd, blijkt uit diens lied ter gedachteniot van dien ontslapen arts en Fenix der Nederduitsche dichtkunst en vooral uit zijn llerderszang : Danzetas. Nog waren zijne eerstelingen niet ter perse , toen bij naar L e y d en vertrok om zich onder L u c a s S c h a c h t, Arnoldus Seyen en Carolus Drelingcourt op de medicijnen toe te leggen. Ook hoorde hij de lessen van Jacobus G r o n o v i u s, wien hij later zijne Ode de tnotibus Europaeis et expeditions Britannica (Poem. p. 393) toewijdde. Ook Het hij de beoefening der Nederduitsche pobzy niet na en vervaardigde zijn Jaargetyde der verlossing van Leyden , waarin coupletten voorkomen die Vondel en A n t o n i d e s geen oneer zouden aandoen , en verscheiden Latijnsche gedichten, ook voor de dissertationes zijner me­destudenten. Bij zijn opentlijke bevordering tot doctor in de geneeskunde begroette Ant o n i d e s hem met een lof­dicht. Nu zette hij zich te Dordrecht neder en maakte zich als geneeskundige bekend door oorspronkelijke en ver­taalde geneeskundige werken. Het selaeen Water met de praktijk niet te gelukken. Mogelijk had Ho o g s t rat en zelve meer zin in „de dienst der schoole" en de beoefening der classici. Zeker is het dat hij korter of langer tijd eerie ondergeschikte betrekking aan het gymnasium te Dord­recht bekleedde en zich net het overzetten van verschil­lende schriften , zoo op klassiek als godgeleerd gebied on­ledig hield. Zoo bezitten wij van hem overzettingen van Cebes, Nepos, Phaedrus, Faernus, Lampe, en van een menigte fragmenten en losse gedichten , later in zijne Gedichten opgenomen ; overzettingen, die wel woordelijk doch niet minder verdienstelijk waren dan die van H i 1 a­ri des, Fenacolius, Svvaardecrom en van zijn wader Françoi s. Zijn levensbeschrijver zegt dat hij innumerae versiones vervaardigde. Ook gaf hij den tekst van Nepos, Teren tins, Justinus, Phaedrus en van welligt andere auctores classici uit , die de edities van Farnabius, Minellius, Schrivelius op de scho­len verdrongen , en nog in den aanvang dezer eeuw in gebruik waren. Onder deze munt vooral zijn Ph a e d r u s uit. Tijdgenooten en nakomelingen hebben zijne uitgaaf van dien dichter geprezen. „De tekst is zuiver , keurig de uitvoering , de aanteekeningen dragen bliiken van gron­dige taalkennis." „Hij was tot het merg der ouden door­gedrongen." Bayle prees dit werk in zijne Brieven aan Marcus en Minutoli; Petrus Burman in de voorrede zijner uitgaaf van dien dichter ; H e s se 1 i u s, van Arcke I, Fra,ncius , Brouckhusius in hunne gedichten. Ook had het hooge waarde in de oogen van Fa b r i c i u s en Weytingh, werd in Engeland en Zwit­serland nagedrukt, en de aanteekeningen werden onder den tekst van latere uitgaven gevoegd. Zoo commentarieerde hij ook in den geest van Br o e k h u i z e n, op wiens taal­geleerdheid hij hoogen prijs stelde , Ov id ius, V irgilius, Horatius, Catullus, Propertius, Martialis, L u ca nu s, St at i u s, Seneca; ook enkele prozaschrijvers, zoo als Cicero, Suetonius, Valerius Maximus en van de Grieken Aris to p ha n e s. Zijne uitleggingen der oude dichters werden door zijne tijdgenooten zeer ge­roemd. Eene kostbare verzameling van de beste uitgaven der klassieke schrijvers en vele handschriften uit de bibli­otheek van Nicolaas H e i n a i u a en later van Broek­huizen stonden hem ten dienste. Men moot echter deze aanteekeningen op de classici niet naar de hoogte der hedendaagsche philologie beoordeelen , maar naar de toen­malige hoogte waarop critiek en philologie stonden. Hij bewerkte ook, het juist niet met veel oordeel door Samuel Haanot, advocaat to Rotterdam , zamengestelde .Nieuw Woordenboek der Nederd. en Lat. taal, zoo goed zulks ge­ schieden kon, voor de scholen ; een woordenboek dat sedert 1704 den Biglotton van B i n n a r t er uit verbande , vele uitgaven beleefde , doch later weder door Jungst en Frieseman verbannen werd. Nog in 't begin dezer eeuw kende men geen andere woordenboeken voor schoolgebruik dan die van Hoogstraten en Pet is cus. Ondertusschen was H o o g s t r a t en door curatoren van het An3sterdamsch gymnasium eerst tot praeceptor aan de vijfde , twee jaren later aan de derde school , eindelijk tot prorector beroepen. Deze benoeming verhoogde niet weinig den luister van die school , want H o o g s t r a t en werd algemeen voor een voortreffelijk philoloog en goed Latijnsch dichter geacht. Als zoodanig werd hij niet alleen door d'Orville, Francius, Burman, Vlaming, Broek­huizen , Moonen, maar ook door Hoeufft en Peerl­kamp begroet. Ho o gstraten was een vruchtbaar dichter , d e elke gelegenheid aangreep om de lier te tokkelen. Hooge stapels van in folio en kwarto gedrukte Latijnsche en Nederduitsche gedichten heeft hij nagelaten ; vele er van zijn in bundels opgenomen. Er is veel kaf onder het koren en menig vers zou in vergetelheid hebben kunnen blijven , doch hij had ook gelukkige oogenblikken en wij geven hem als Nederduitsch zanger wel niet de hoogste , maar toch een goede plaats op den Parnas. De gedichten zijner jeugd overtreffen echter verre die van lateren tijd , doch zijn beneden die van zijn oom Samuel. De pen van R a b u s werd echter door de vriendschap bestierd , toen hij zulk een hoogen lof aan de eerstelingen zijner muzen gaf. Hij was de vriend en vraagbaak der meeste dichters van zijn tijd. Rot g a n s en Bake ge­tuigen zulks uitdrukkelijk. Met Brandt, Pluimer, Angelkot, Halma,Vollenhoven ginghij vriend­schappelijk om ; de gedichten van Br o e k h u i z e n (zoowel Latijnsche als Nederduitsche), O u d a e n, D u 11 a e r t , A n t o n i d e s gaf hij in het licht en beschreef hunne levensgevallen. Met V o n d e 1 was hij zoo ingenomen dat hij , volgens getuigenis van H u y d e c o per, zelfs diens mistastingen navolgde of trachtte te vergoeden. Niet minder dan als dichter heeft H o o g s t r a t e n als beoefenaar der Neder­ duitsche taal uitgemunt Ny lob, Verwer, Moonen en andere tijdgenooten die als hij onder hare beoefenaars worden gerangschikt , erkenden zijne meerderheid in dit yak , en vertrouwden de uitgave hunner taalkundige werken aan hem toe. Hu ydecoper was de eerste die den roem zijner taalgeleerdheid begon te verduisteren. Bilderdijk vergat den leeftijd van Hoogstraten, toen hij zijne ver­ diensten zoo hevig aanrandde. Meer bezadigd is bet oordeel van Hi n 1 o pen , Y p e y en anderen. Vooral trokken de geslachten der zelfstandigenaamwoorden zijne aandacht. Voor hem lag het stelsel der bepaling van deze geheel in het duister. S pie ghel, Ma r n i x, Hooft, Vondel, de Decker en anderen hadden bet onderscheid dier geslachten zoo good waargenomen als zij konden , volgens vaste regelen , welke zij zelve daartoe ge­vormd hadden uit de schriften der ouden. Doch na en reeds in hunnen tijd was men te dien aanzien met groote onacht­zaamheid te werk gegaan. Geen schrift , na V on del 's tijd , in de XVIIde eeuw uitgekomen , of het krielt van fouten tegen de geslachten. Hoogst noodig was het dat er een lijst van zelfstandigenaamwoorden werd gevormd , waarin elk met een oogopslag zien kon , van welk een geslacht elk derzelve ware , volgens het doorgaande gebruik Diet alleen van H o oft en V o n d el, maar ook bij de ouden , inzonderheid bij Melis St o k e, wiens Byrn­krontyk nueerst door H o o g s t r a t e n en M o o n e n begon gelezen te worden. Een gesprek met F r a n c i us gaf den eerstgemelde aanleiding tot het schrijven zijner Aannier­kingen over de geslachten der zellstandige n. w. ten dienste der taallievenden tot eerie proeve opgesteld. Hoogelijk werd dit werk bij zijne verschijning geprezen. V o 11 e n ho v e n schreef aan H o o g s t r a ten: „'t mag wel een nut en noodig werk heeten , niet zonder laijken arbeid , het vaderland ten dienste in 't Licht gegeven". M o o n e n achtte het „hoewel klein in zijn begrijp, gelijk de diamanten in grootte en zwaarte voor de straatsteenen wijken noch­tans hoog noodigh voor ieder , die met zekerheid of zonder twijfelingen lets in het Nederduits wil schrijven of spreken". In dien geest schreven ook V e r we r, Mau r i c i us van Belle, Tuinman, Zijdelaer, ten Kate, zelfs H uy deco per, doch Bild er d ij k wenschte „dat nimmer zijn jammerlijke geslachtslijst uit de schrifien van H o o ft en Von del, die hij niet verstond , opge­zameld en in de wereld gezonden had". Wij willen van Hoogstraten's Groot Hist. Woordenb. waarvan hij slechts een good deel van het eerste stuk bearbeid heeft , en het deel dat hij aan van Loon 's Penningwerk bad niet gewagen , noch van zijne kabinetten van naturalibn , penningen enz. evenmin hem als vriend, mensch en christen beschouwen. Zulks is reeds uitvoerig in Vad. Letteroef'. jaarg. 1850 geschied. Hij overleed den 13 November 1724 aan een longontsteking , tengevolge van het indringen van zout water (bij was bij een dikken en zwaren mist in het water gevallen) in den ouderdom van 66 jaren. Ver­ schillende dichters en onder hen R. van Leuven, Poot, d'Orville, Bernardus Monita betreurden zijn verlies. Ter zijner eere werd een penningplaat ge­maakt met zijn afbeelding en bet jaar en den dag zijner geboorte. Reeds gedurende zijn verblijf te Dordrecht was hij in bet huwelijk getreden met Maria van Nispen, bij wie hij acht kinderen verwekte. Francois (die volgt); Mattheus, geb. 1667, gest. 1689; Maria, geb. en gest. 1689; Mat t h e u s , geb. 1690. gest. 1722 ,• geh. 1719 met Debora Quirina Koops, wed. de Gens, zonder oir ; Jacob, geb. 1693 , gest. 1697; Esther, geb. 1697 , gest. 1699, en hare tweelingszuster Mari a, geb. 1697, ongeh. gest. 1712 ; Jacob, geb. 1700, gest. 1756, gehuwd met Hendrikje Jans z., zonder oir. Behalve de penningplaat bestaan er de volgende por­tretten van D. v. H. 1. Naar en door P. Schenk, zw. k. met twee regelig vers van Brook huize n. s Sio diserta gestat ora duplicis Phoebi comes all o o g s t r a Lanus, eruditi tem perator pectinis." 2. Naar A. Boonen door J. Houbraken 40. met 4 Lat. dichtregelen van Br o e k h u i z e n. 3. Naar A. Boonen door P. van Gunst, Fr. H a 1 m a exc. gr. met dezelfde 4 regels van Broekb: Ook werd hij afgebeeld door de H o u e 1, waarop 4 regels van J. van Hoogstraten, Mengelpoezy , D. III, bl. 225. Hij schreef en gaf uit: Rymoeffeningen van D. v. H. en P e t r u s Rabus s Amst. 1678. Geneeskundig verhaal van de Sprouw (aphtis) beschreven door Vincent Ketelaer , Geneesoefenaar en Rector te Zie­rikzee , nu vertaalt door D. v. H., Med. Dr. bij F. v. H. De hodiernae nzedicinae statu , Dordr. 1683, door hem zelven vertaald. Schets der Geneeskunst , aan Dr. van M o r s c h opge­dragen , ook in Gedichten , bl. 199. Schets der Geleerdheid en Wetenschap aan Dr. v an Z an ten opgedragen , ook in Gedichten , bl. 244. Overzettingen van de Annotatio in N. T. van Hugo G r o t i u s. De Evangelien verschenen Gouda 1685, 40. De Brieven en Openbaringen aldaar in 1693, 1694. 'Lie Gedichten, bl. 221. Overzetting der Vitae excell. Imperat. van C or n el i u s Nepo s. In 1746 verscheen te Amsterdam bij P. S e b. o t en de 40. druk. Tafereel van Cebes , Dordr. 1683 , Amst. 1687 , 80. Navolging van Cebes Tafereel , ook in Gedichten , bl. 366 volgg. Ezopische Fabelen van Fedrue , gewyden slaaj des KPi­zers Augustus , in .Nederduitsch dicht vertaalt en met A en­merkingen verrykt door D. v. H. , Amst. 1703 , 40. met pl. get. door J. Goeree, gegr. door P. Bou tuts, met portr. Opgedragen aan A m a 1 i a Princes van Nassauw Amst. 1704 , m. pl. en portr. 's Hage 1739 , 80. Amst. 1769 , 80. m. kunstpl. van Fokk e. Faernus Fabelen , Amst. 1718 , 1746 , 80. Oratio Funeb. in Did. Hoeufft , Dordr. 1695. Ook eene Elegie afzonderlijk gedrukt en in Poem. , p. 366. C. Nepos C. notis D. H. per secundas curas auctioribus , Amst. 1706 , Ultraj. 1780 , go. Terentii Comoediae , Amst. 1699 , Lond. 1702 , 80. cum locis Terentii ipsius parallelis et indite fornzularum s. phra­siunz uberrimo curd D. H. , Amst. 1718 , 40. en 80. Phaedri elugusti Liberti Fabularum Aesopiarum Libri V. Notis illustravit in usum serenissimi principis Nassovii D. H. Accedunt ejusdem opera duo Indices , quorunz prior est omnium verborum multo quam ante hac locupletior , posterior eorum quas observata digna in nods occurrunt , Amst. 1699, 1701 , 1718 , 40. en 80. Dordr. 1678. Nzeuw Woordenboek der Rederd. en Lat. Taal , Amst. , Dordr. 1704 , Amst. 1709 , 1729 , Amst. , 's Huge , Ley­den , 1756 , Amst. 1771 , met voorwoord van H. V e r­ e y k , alle in 40. De Maatschappij van Ned. Letterkunde to Leyden be-. zit 3 exemplaren van dit woordenboek met aanteekenin­gen van Lelyveld, Schultens en and . Beginselen of Kort Begrip der Rederzykkunst , Amst. 1721, na zijn dood door V 1 a m in g uitgegeven , 80. Beschrijving der Heidensche Goden en Godinnen , Amst. 1715 , 's Hage 1761 , 3de dr. m. pl. Het Roomsch kabinet van Oudheden , uitgelegd en verklaard door M. A. de la Chausse , uit het Latin vertaald door H. v. H. , uitgegeven door P. le Cler c. A. Lampe, over het Zalignzakend Geloof. Carmina , Amst. 1682 , 1697 , 1700 , ap. F. Halma, Rott. 1710 il'oem. lib. XI. ed. altera priori multo auctior , met portr.), Amst. 1728, Diet gelijk bij Witsen Gey s-be e k 1628 , edit. altera prioribus longe auctior , door P. Vlamin g bezorgd. Gedichten , Amst. 1697 , 40. Ilij gaf ook de Latijnsche (Amst. 1711) en Hollandsche gedichten van Bro e k huiz en (Amst. 1712), in het licht. Voorts die van : Antonides van der Goes (Amsterd. 1705 , 1714 , 1730 , 1748) 4°. m. pl. van Ro me yn de Hooghe, en het Leven van Antonides (de eerste uitgave door H. bezorgd is slordig) van Dullaert (Amsterd. 1719) 40. , met Kort Bericht wegens het leven van Dullaert er voor , en van Oudaen met het Leven van Oudaen. Ook gaf hij uit Horatius Flaccus , Dichtkunst op onze tijden en zeden gepast door A. Pe 1 s , 3de dr. , 1705 ; J. Oudaen's Aannierkingen over Q. Horatius Flaccus Dicht­kunst door A. P e 1 s Amst. 1713 (uitgegeven met een Bericht van D. v. H.). Ook bezorgde hij eene nieuwe uitgaaf der Treurspelen van Vondel , Amst. 1719 , 1720 , 2 d. , 4°. de Mengel­werken van Hooft , Amst. 1704 , fol. Hij gaf ook in het licht : Aanleid. tot de Ned. Taal van N y 1 o e. In den 5den dr. , Amst. 1751 , komt voor Het woord van D. v. H. aan den lezer , dat men in den 4den dr. , Amst. 1746 , nog mist ; zoo ook V e r w e r 's Linguae Batay. idea Grammatica, Rhetorica, Amst. 1707. Ever ar d van Dri e 1, rector to Goes, gaf ten jare 1783 dit werkje op nieuw in het licht met fraaije aanmerkingen , terwiji de kundige N. H i nl open er ten jare 1776 eene Nederd. overzetting van beloofde , die echter nimmer verscheen. Aanmerkingen over de geslachten der Zelfst. n. w. ten dienste der taallievenden tot eene proeve opgesteld , Amst. bij F r. Halm a, 1708. In 1710 verscheen een tweede uitgaaf van dezelve „verrijkt met een menigte woorden ?zit Vondel, Hooft en andere schryvers , hem door M o on en, Mr. Francois van Bockhoven, Jan Suderman en Joan de H a e s toegeschikt ; eene uitgaaf, die in het volgende jaar onder een nagemaakt titelblad met een Aanhangsel van byvoegselen en verbeteringen werd uit­gegeven. In het jaar 1725 bragt H. een derden druk ter parse , en gaf zijn werk eerst toen den naam van Lyst der gebruiklijke Zelfstandige Naamwoorden door hunne ge­slachten beteekent. Na den dood des schrijvers , in 1733 , verscheen te Amsterdam , bij Ad r i a a n W or en de erve G. O n d e r de Linden, een vierde druk met al de voor­redenen der vroegere drukken , benevens een brief van Moonen aan Hoogstraten en van Anonymus Bat a v us (A. Ver we r) betreffende zijne door H o o g­st rate n uitgegeven Linguae Batavae idea, en ging ver­gezeld met een werkje onder den naam van Bijvoegsels behoorende tot D. v. .H's. List der gebruikeqke Zelfst. n. w. enz., door Gera rdus 0 uth of, in zijn 'even predikant en rector te Kampen. In 1759 kwam het werk van oogstraten op nieuw te voorschijn bij P. 11 e ij e r te Amsterdam , met de Byvoegsels en verbeteringen van 0 u t-h o f en Aanteekeningen van Adriaan Kluit en in 1785 verscheen een zesde druk bij P. M e ij e r en G. W a r n a r s, die de waarde van alle vroegere geheel verdonkerde , met eene belangrijke voorrede van K 1 u i t , rakende de algemeene regelen der geslachten. In de bibliotheek van Nederl. Letterk. is een exemplaar met aanteek. van S c h u 1 t ens van zijn Groot Algemeen .HistorischGeographisch Woordenboek, Leyd. 1725 , 7 d. , fol. Op verschillende catalogi komen mss. , gedichten en brieven van hem voor , op die van C. van A lk e-made en P. v. d. Schelling, o. a. 34 brieven aan H es sell us en een ms. gedicht van zijn hand. Zijn rijke boekverzameling word in 1725 verkocht. Zie Biogr. Univ. , T XX. p. 538; Saxe, Onom. , P. V. p. 636 ; Jocher, Gelehrt. Lexicon , i. v. ; Leven van II. door V 1 a m i n g voor zijne Painata (Amst. 1728 8o ) ; K o k . Vad Woordenb. , D. XXI. bl. 54; Weytingh, Ilist. Litt., p. 215; S. Burmanni, uitgave van Phaedrus , Prael (L B. 1748 8o); F a b r i c i i Lat. , T. III. , p. 440 ; Hoeufft, Porn. Lat. Belg. , p. 198 ;Peer1­k a m p , de Palls Neon , p. 456 ; Bayle, Lettres , T. 111. p 856, 873; Witsen Geysbeek, Biogr loth Crit. Woordenb., D. III, bl. 313 ; Siegenbeek, Bekn. Gesch. der Ned Letterk. , M. 233 , 291,318.321,333; van Kampen, Beim. Geschied. der Ned. Taal en Letterk. It I. bl. 387 , D. II. bl. 271 ; d e V r i e s , Geschied. der Ned. Dichtk. , bl. ; Huydecoper, Proeven van Taal en Dichtk , passim ; La Rue, Gelett. Zeel. , 131. 124; Vrolykhert, Vl. Kerkh , bl. 353; Y p C ij , Geschied der Nederd. tole , D. I. bl 533 , 537, 538 , 539 ; Hinlopen, /list. van de Nederd. Overz. des Ilibels , hi. 224 ; Moon en , Nederd. Spraakk , Amst. 1706 (Aanspraak tot den Nederd. Iezer) ; J. L u b link de Jonge , Verhand. , D. II. bl. 365 ; D'Orville, Poem., Amst. 1740, p. 75, 80, 215; Brouckhusii Poem., p. 111, 175, 185, 242, 245, 278,279,324; Francii, Post.. huma , p. 314; Delia. Poetic , p. 97 ; V 1 a m i n g, Gedicht. , passim ; J. d e Ha es, Gedicht. , D. I. bl. 127 , 162 , 169 , 174, 307 ; A. v an der Goes, Gedicht., bl. 122, 353 , 439; J. Goeree, Gedicht. , D. I. bl. 236; J. van Hoogstraten, Mengelp., D. III. bl. 225; Nederd. Keurd. , very. , bl. 87; Gedicht. van J. Zeens, bl. 70 ; Van Loon, Hedendaagsche Penningk , bl. 130; Beschryv. van Ned. Ilistor. penningen ten vervolge op het werk van Mr. G. van Loon, St. I. P1. VI. Nr. 66; Bilderdijk, Aanteek. op Ilooft's Gedicht , bl. 223 verg. met hi. 10 ; Verklar. Geslachtl. , bl. 23 ; Mengelpoezy,, 1823, Voorrede, p. XX; Collot d' Escury, Hall. Roem , D. 111. M. 40 , 41 , A. IV. (2) bl. 272-282 ; S c h o t e 1 in Vad. Letteroef. 1850 , bl. 549 volgg.; van Haien, Panpoitic. Bat. ; Rabus, Boekzaal van Europa 1700, 5 , bl. 540, 1701, a, bl. 141; Boekz. der Gel. wer. 1708 , bl. 556 , 1723 , bl 301, 1725, bl. 365 , 1732 , bl. 80-89, 1773, bl. 502, 1778, bl. 440; Arren berg, Naaml. van dyed. Bock., bl. 199 ; Cat. der Maats van Ncd. Letterk., D. I bl. 92 , 136 199 , 247 , 314, D. II. bl. 269 , 514 , 600 ; Eijvorgs. 1848-52 , bl. 19; Cat. van Alkemade en van der Schelling, bl. 63; Cat. Francii p. 193; Cat J. te Water, mss. bl. 26; Cat. J. Koning, bl. 81; Cat. J. Hoeufft, bl, 170; Cat. mss. J. van V oorst, p. 174; Cat. d'une Collection de Mss., La 'Kaye 1862 p. 72; Nailer, Cat. van Porttr. HOOGSTRATEN (MARIA VAN) vrouw van den boven­gemelde , dochter van den bekenden dichter , landmeter en boekverkooper Matt hens van Nispen, werd te Dord­recht geboren. Zij was ook bloedverwante van Abel, Adriaan en Karel van Nispen, bekend door uitge­geven werkjes en dichtstukjes. Zij zelve beoefende de podzy. Zij zette ook de aanteekenin +Yen van Hugo de ° Groot over de Evangelien in het Nederduitsch over. Haar dood (zij overleed te Amsterdam 26 November 1708) werd door M o o n e n en J. de Ha es betreurd. Zie Schotel, Ceschied- Letter- en Oudheidlc. Avondst., bl. 164, 165 ; Over de van Nispens in Jaarb. van Dordr. 1840 , V aderl. Let­teroet. 1850, bl. 569; Noonen, Pazye , bl. 76,80; J. dellaes, Ged. , D. 1. bl. 263. HOOGSTRATEN (FRANcom VAN) zoon der bovenge­melden , in 1685 te Dordrecht geboren , legde zich op het portretschilderen toe en vervaardigde o. a. het portret van den dichter Br o e c k h u i s e n. Hij huwde te Londen met Maria Bo r r e m a n s van Rotterdam , die hem vier kin­deren schonk. Ilij overleed in 1721. Zie S c h o t el in Pad. Letteroef. 1850, bl. 569 , 570. HOOGSTRATEN (JAN VAN) eenige broeder van D a v i d, werd 26 Januarij 1662 te Rotterdam geboren , bezocht aldaar de Erasmiaansche school , hielp zijn vader F r a n­cois in het vertalen van N epos en J u s t i n u s en zette zelve later stukken uit L u c a n u s, O v i d i u s en andere Latijnsche dichters over. Te Dordrecht , waar hij den boekhandel uitoefende , hield hij zich reeds in zijne jeugd bezig met het vervaardigen van Nederlandsche gedichten. Menig door hem aldaar vervaardigd gelegenheids gedicht ziet afzonderlijk het licht. Ook plaatste hij gedichten voor de uitgegeven geschriften van zijne kunstvrienden H e n­dr ik van Bracht, Matthijs Balen, Mattheus an Nispen en Salomon van Til. Omstreeks 1700 begaf hij zich naar Breda , waar hij vriendschap sloot met den dichter Pieter Nu yts, officier der vrij heid Etten , Leur en Sprundel. Van daar begaf hij zich naar Gouda, waar hij door Kempher, van Someren, van der Schelling, Westerhovius, Cincq en anderen met jubelzangen werd verwelkomd. Jan van Ho o g s t r a t en behoorde tot de vruchtbaarste dichters van zijn tijd. Zijne tijdgenooten vergoodden hem , ja sommigen stelden hem met V o n d e 1 gelijk. Het nage­ slacht oordeelt anders. Hij was een dichter zonder vet.­heffino. , een kunstgenootschappelijk podet. In zijne jeugd , c' hij soms toen hij aan de Merwe en de A zong , sloe°. c' fikse toonen aan , doch hoe hooger zijne jaren klommen hoe weer zijne poezy in waarde daalde. Grooter , maar in zijn tijd minder erkend , waren zijne verdiensten als beoefenaar der Nederduitsche taal , die hij volgens H u y-de co per grondig verstond. Hij stierf in 1756 , diep betreurd door zijne kunstbroeders. H o u b r a k en en A e t e s schilderden zijne beeldtenis. Zijne vrienden K e m­ph er en Cornelis van Bracht plaatsten er bij­schriften onder. Zijne echtgenoot G e e r t r u ij van den Hagen, dochter van Hagen en van Berendina v a n T r i g t, van moederszijde aan de familie A 1 b 1 a s en Mer w e de vermaagschapt , schonk hem 6 kinderen. Hij schreef: Rouklagt op het afsterven van Maria Stuart, Dordr. 1685. Ter bruylotte van Pieter Fannius , V ryheer van Oudt- Raerlem enz. , en Cornelia Baen , den 13 van Sprokkelm. 1685 , Dordr. 1685 , m. pl. .Mengelzangen en Liederen , 1710 , 80. De Kruysheld of het Leven van den grooten Apostel Pau­ lus , Leeraar der Heydenen , in VII Boeken begrepen, 2de dr. , Gouda 1712 , met kunstpl. en kantteek, door A. 11 o u­brak en, 40. Op nieuws oversien , Gouda 1712 , 40. Zegepraal der Goadelyke Lielde Amst. 1728, 1734 , 80. Minnezangen , Gouda 1788 , 80. , 3de dr. Geestelijke Gezangen , Gouda , 2de dr. Klinkdigten op verscheyden stolen , Gouda 1712 , 160. Staat en Zedekundige Zinneprenten , leerzame Fabelen , die van den Beer La Court speelswy ze gevolgd, Rotterd. 1731, 40. Zinneprent in verscheyde versjes bestaande op de Nietig­heid des nzenschelyken levens , in piano. Zinrylee Fabelen , Rotterd. 1731 , 1733 , Amst. 1741 , m. pl. 40. Parnas aan de Waal of Geldersche Zangnimph zoet op Mengelpoezy uit verscheyde gedigten , Amst. 1726 , 40. Afsetsel van de Republiek of vrife staat van Venetie , in 3 13oeken , Amst. 1715 , 40. Stedekroon der Stemhebbende Steden in Holland. Puntdigten en Bijschritten , Gouda 1712 , go. Sedeles over ijdele ondernenzingen der wraaksuchtige Men­ schen , 1712. Spiegel der allerschoonste Courtisanen dezes tips , verbeel­ dende desselfs verandering van kleederen , vercierselen en andere ornconenten. Gedruckt voor den Uitgever , 1701 , m. pl. en portretten ; Fr. en iloogd. tekst en Hon. vertang, Nijmegen, 120. De 2de en 3de uitgaven der Courtisanen verschenen to Gouda 17 .. en 1710 (Spiegel der vermaardste Courtisa­nen in Karen optoy en toestel naar yders tijd. De derde druk verrneerdert met de yid! Zinnen. Aan Lisidas en de gadeloose Klimene etc.) , waarvan de tekst zeer verschilt met die in de uitgaaf van 1701. Ook zijn in de latere uitgaven de Hoogd. verzen weggelaten. Uit een berigt van den uitgever K1 o p pen b u r g v66r de Klinkdigten op verscheyden Stolen, Gouda 1712 , blijkt dat Hoogstr a­t e n de vervaardiger er van (namelijk der Hollandsche ver­zen) is. Lang voor 1I o o g s t r a t en was deze Spiegel ook met eene Holt. vert. bekend. (Le nziroir des plud belles cour­tisanes de ce temps en Francois , Hollandais et .Allemand , ()rile de 40 portraits par Christ de Pas , form. oblong , Amst. 1630 , 40. Vogt , Cat. Libr. rar. (1738) p. 402. C. de Pas gaf in 1641 z. pl. in het Licht een diergelijk werk , form. obl. , getiteld : Les abuz du mariage , oic sont clairement representez tant lee subtilitez des honnestes femmes que des hommes dont ils usent pour se tromper l'un l'autre ; a cecy sont adjournez quelques enseignemens pour corriger tels alms. Ook met portr. en Franschen , Duitschen en Holland­schen tekst. Poesy Rott. 1726 , 80. , Leyd. 6 d., 8°. .iliengelpoesy , Amst. 1715, 5 d., 80. Mengel poesy of verscheyde Gedichten , Amst.1714 1718, - Rott. 1720, 5 d., 80. Eneas of ondergang van Troje Treurspel, ter Gouda 1710, Amst. 1758. De geleerde (geladderde) advocaat of de bespotte druiven­dief, getrokken suit den vermakeVen Avonturier van N. Reinsius, Amst. 1707 , 80. De voogd gek. tegen dank , blijsp. naar het Fransch van Dane ourt, Gouda 1710. Medor en Angelica of de schaking in de opera , kluchtsp. naar het Fransch van Dan c our t , aldaar 1711, m. pl. Tys onverstand of de bruiloft van Anne met 'er baard , kluchtsp., aldaar 1724 ? De verliefde Kok , kluchtio. blijspel , to Abdera voor Korn. Tessers , in het Kookboek? Daphnes veldzang. Tooneelsp. Amst. , voor de liefhebb., 1748 , m. pl. , 80. Anzarel , blijsp. Zie Bidloo, Ponpoet. , p. 70; Witsen Geysbeek, Biogr. Crit. Woordenb. , D. 111., bl. 319; Siegenbeek, Geschied. der Ked. Letterk.. , bl. 233; de 'Vries, Proeve eener Geschied. der 74 Ned. Dichtk., D. II. M. 103; v a n Haien, PanpoLct., p. 12 ( room); Schatel in Vad. Letteroef. 1851 (Mengelw.) • bl. 45 volgg ; cot. der Maatsch. van Ned. Letterk. , D. I. bl. 247, 298 , 1). 111. bl. 82 , 118 b; A b c o u d e, Naamreg. van Ned. Boek. , bl. 170; Arren­berg, Naamreg. van Boek., bl. 248; Muller, Cat. van Portr. HOOGSTRATEN (FRANcois VAN) zoon van den vorige, werd in 1689 te Dordrecht geboren , bekleedde achtereen­volgende de ambten van secretaris van Ysselstein , heem­raad van den Overwaard , wegens de baronnie van Lies­velt van substituut drossaard en schout der stede van Nieuwpoort ; van stadhouder en registermeester van de leenen der baronnie van Liesvelt ; sedert 1743 van secre­taris, vervolgens (1744) van raad in de vroedschap en eindelijk (1746) dat van burgemeester van Oudewater. Hij was een der uitstekendste regenten van zijn tijd „een vurig liefhebber van zijn vaderland, regtvaardig en buitengemeen verlicht ," „een man van ijzeren wil," „onbeteuterden moed," „met het hart op de tong." Daarvan heeft hij gedurende geheel zijn leven bewijzen gegeven ; maar vooral bij gelegenheid dat de Luthersche predikant van Woerden aan Burgemeesteren van Oude­water verzocht had , dat het hem vergund mogt worden voor zijne geloofsgenooten in het regiment van den kolonel T i s s o t van P a tot , dat toen te Oudewater lag , in de publieke kerk (wanneer er geen dienst in werd gedaan) to molten prediken , en het avondmaal to bedienen , een verzoek, dat de hevigste oneenigheden ten gevolge had. Van zijne opregtheid , moed en regtvaardigheid is ook zijne aanspraak tot de commissarissen door den prins (1750) naar Oudewater gezonden om de geschillen tusscben de regeringsleden to onderzoeken , een bewijs , en noch bedrei­gingen , noch beloften konden hem weerhouden , om deze heeren de misbruiken , in het stuk der reg ering , politie en . ci finantien dier stad ingeslopen , mede tedeelen. Niet to verwonderen is het , dat de prins , bij de verandering van den magistraat, hem wederom verkoos. Dharenboven was H o o g s t r a ten zeer weldadig , on een beoefenaar der poezy. Wij ke.nnen slechts een enkel zijner gedichten b. v. voor den Paulus van zijnen vader , en weten dat hij verschillende stukken uit H o r a t i u s heeft overgezet. Een zijner kunstbroeders meende dat A p o 11 o op Parnas hem een eerezuil had moeten stichten en daarop gegraveerd hebben )11 o o g s t r a t e n 's naam zal tot de laatste tijden leven." Ilij overleed den 25 November 1760. Bij zijn overlij­den ontbrak bet Diet aan treur-, en lijkzangen en grafschriften, die in een bundel vereenigd en in 40. nitgegeven zijn. Hij huwde in 1718 Wilhelmina de Wildt, doch­ter van Johannes de Wildt en van Maria Cor­nelia Schrij ver, dochter van Hendrik Schrij­ver, die hem verscheidene kinderen schonk. Zie Bidloo, Panpat., p. 671 ; Nederl Jaarb. 1750, bl. 955-976 , 987 voigg. , 1758 , hi. 719 , 1760 , bl. 131 ; Sc hotel in Vad. Let­teroef. (iliengelw.) 1851, bl. '52 volgg. HOOGSTRATEN (SAMUEL VAN) broeder van den voor­gaande , in 1692 geboren , werd kapitein ter zee en onderscheidde zich door dapperheid en beleid bij verschil­lende gelegenheden. Hij huwde in 1723 met Magdalena H a g a, later met Alida Meerhou t, bij welke laatste hij twee kinderen verwekte ,Geertrui Wilhel min a, jong overleden en mr. Cornelis A dr iaan, bewindheb­ber der O. I. Compagnie , schepen van Leyden , gehuwd met Anna Bergsma, wiens zoon Adriaan van Bijn­kershoek van Hoogstraten, groot penningkundige, (die bladz. 1173 volgt) huwde met Cat h a r i n a Berck en zonder mannelijk oir stierf. Samuel H o o g s t r a ten stierf in 1759. Zie J. C. deJonge Nederl. Zeewez. , D. V. M. 293 ; Ned Jaarb. ' 1752 , bl. 259 , 1753 , bl. 17 , 1785 , bl. 971; J. van Hoogstr a-ten, Mengeld., D. I. bl. 173 , D. III. bl. 1; Scho tel in Fad. Letteroef. 1850 , bl. 52. HOOGSTRATEN (JAN WILLEM VAN), zoon van F r a n­cois van HoogstratenenWilhelmina de Wildt, studeerde to Utrecht in de regtsgeleerdheid en werd 30 Junij 1746 , na het verdedigen eener Dissertatzo de dire­rentiis jus inter antiquum. novum et hodiernum circa actionis editionem , litis contestationem et libelli enzendationem atque nzatationem, tot Jur. Utr. dr. bevorderd. Hij begon zijn loopbaan als secretaris van Usselstein en eindigde haar als raadsheer in het hof van Holland , Zeeland en Westfriesland Gelijk zijne voorvaderen beoefende hij de Nederduitsche poezij , zelfs noemde hem Joan van St r ij e n : „het puik van Febus zonen , die door zijn zang 't heelal verplichtte , wien Been lauwerkroonen maar een kroon van sterrevier pastte." Zoo vergoodde men de heeren•zonen in die dagen I Zijn kunst­broeder Timmerman noemde zijne gemelde dissertatie „bladeren met diamant , met paarlen en saphieren bezaaid." Wij kennen slechts van hem een grarschrift op zijn vader en een Lierzang op de blijde inkornst van zijne Doorl. Hoogh. Willem Karel Hendrik Friso , Utr. 1747 , 40. Hij huwde in 1750 Maria Johanna Terwen (geb. 1727), dochter van Ant hon ij Ter wen (geb, 1698), die hem 9 kinderen schonk. Hij zelf stied den 11 van Sprok­kelmaand 1770. Zie Ned. Jaarb. 1758 , bl. 983 , 1770, bl 429; Scbotel in Let­tered. 1851 (11lengelw.), bl. 56; Abcoude, 2de ilanh van Ned. Beek., bl. 78. HOOGSTRATEN (SAMUEL VAN) , heer van Heikop en Boeikop , zoon van den vorige, werd in 1756 geboren. Hij was oudraad in de vroedschap van Rotterdam en lid van het staatsbewind, die in 1813, voor de komst van den erfprins zich te zamen met den oud-burgemeester , Francois van Hogend or p, op de puye van het stadhuis te Rotterdam met in een geslagen handen voor de verrukte menigte ver­toonde , die in die optreding de type van hetgeen aan­staande was — de verbroedering van partijen aanschouwde. Hij was een voorstander van kunsten en wetenschappen. Bet Rotterdamsch dieht- en letterlievend genootschap, onder de zinspreuk : Studio Scientiarurn Genetrix verkoos hem tot besehermheer en bood hem , bij het afsterven zijner eerste vrouw, een lijkzang aan. Hij huwde in 1781 Ca t h a-r i n a Me ij ners, den 11 Nov. 1795 overleden ; daarna Anna Elisabeth Hoffmann, in 1828 gestorven. Twee jaren later overleed hij , nalatende Maria Johanna van Hoogst rat en, geb. 1783 , gestorven 1813, gehuwd met J a n baron v an W al fort , die overleed in 1844 , Margaretha Gerardina, geb. 1786, gehuwd net jonkh. Hendrik Johan Caan, geb. 1781, overleden 1838. Zie Vreede, llerinner. van een Staatsman, bl. 12; Schotel in Vaderl. Lettetoef. 1851 (.Jlengelw.), bl. 56. HOOGSTRATEN (Mr. FRANCOIS), broeder van den vorige, werd in 1773 geboren , studeerde te Leyden en verdedigde onder Hendrik Albert Schultens eene Dissertatio de Abdicatione. Hij is geweest in het stedelijk bewind te Haarlem en in het landdrostambt van het Noorderkwartier in Hol­land. Louis Napoleon benoemde hem tot hoofdofficier te 's Hage en zijn broeder de keizer,, tot president van het tribunaal te Rotterdam. Nog kort voor zijn dood verklaarde de advokaat van Reesema, dat de Rotterdamsehe regtbank , na den beer F. v an H o o g s t r at en , nooit meer een voorzitter hem gelijk had gehad. Hij bezweek 10 Aug. 1813 letterlijk onder den druk van zijn arbeid , bij zijne echtgenoot Margaretha Louisa Copes van Hasselt, vier zonen en edne dochter nalatende , die alle nog in 'even zijn. lie S c h o t e l in Vaderl. Letteroef. 1851 (Mengelw), bI. 57. HOOGSTRATEN (PIETER vAN), broeder van den vorige, in 176-1 geboren , werd , na het verdedigen eener Di8ser­ratio de bonorwn publicatione, tot doctor in de beide regten bevorderd. Na den val van bet huis van Oranje-Nassau bleef hij buiten betrekking , doch bij de oprigting van den raad der stad 's Gravenhage werd hij tot lid daarvan be­noemd. Na eenige jaren te voren voor die betrekking bedankt te hebben. overleed hij in 1832. Hij is de schrijver van De ware vrienden van Vaderland en Oranje , 's Hage , 1817 , 8°. Zie Schotel in Vaderl. Letteroef. 1851 (Mengelw.) , bi. 57. HOOGSTRATEN (ADRIAAN VAN BIJNICERSHOEK VAN) , van moederszijde van het geslacht van B ij nkershoek, werd, schoon niet tot den stand van geleerde opgeleid, echter met een blakende liefde voor wetenschap en letteren bezield. Een langdurig verblijf in Italic werkte zeer veel tot ont­wikkeling en vorming van zijn srnaak mede. Vooral was daa•door die liefhebberij voor de penningkUnde bij hem aangekweekt. Hij had eene verzarneling van munten en pe,nningen , die , na het koninklijk kabinet to 's Hage , voor de belangrijkste bier to lande gehouden werd. Ook legde hij zich bijzonder op het verzameten van Nederduit­sche munten en historiepenningen toe. Hij was lid der tweede Masse van he Koninklijk Nederlandsch Instituut die hij bij de uitgave van hare Peschrijving der Nederduitsche Hi6toriepenningen, ten vervolge op het werk van van Loon ten dienste stond. Ook hielp hij G. van Orden, bij de uitgaaf van diens work over de Nederlandsche Legpenningen. Hij was lid van de Maats. van Ned. Letterk. te Leyden en van de akademie van beeldende kunsten te Amsterdam. Hij overleed in den aanvang van 1827 , nog geen vijftig jaren bereikt hebbende. Er bestaat een medaille door H. Westhoff J r. aan zijn vriend Ad r. van Bijm k en s­hoek van Hoogstraten toegewijd. Zie de Aanspraak van Prof. S i e g en b e e k in Mandel. van de Alg. rergad. der Maats. van Ned. Letterk. 1827 ; Sch otel in Fad. Letteroef. 1851 (Ylengelw.), bI. 69; Cat. van H. Westhoff Jun. 23 Oct. 1848 , Nr. 3963. HOOGSTRATEN (ABRAnAm vAN) of Hoogstraaten, te 's Hage geboren , discipel van Daniel Ha ri n g en schilder van portretten in diens manier. Hij beoefende schilderknnst in den tijd die hem overschoot van zijne regtskundige praktijk. Hij was lid der confrerie kamer Pi,.tura en stierf in 1736. Zie J. C. Weyerman, Lev. der Schilders , D. IV. bl. 63 ; K r a m m Lev. en Wertz. der Roll. en V laams. Kunsts. , D. III. bl. 739; S c h o t e 1 in Vad. Letteroci. 1851 (illengelw), bl. 58. HOOGSTRATEN (JAN VAN), boekverkooper te Dordrecht in het midden der XVIIIde eeuw , beoefende de dichtkunst. Hij schreefbehalve eenige gelegenheidsgedichten en verzen voor de werken zijner vrienden , b. v. voor Coets, God in de Godgeleerdheid nagespoort en gevonden in liefde , Dordr. 1754 , 80. en Teugel voor de huichelaren Dordr. 1749, 40. Afzonderlijk verscheen : Vreugdegezang ter inhaling van Willem Carel Hendrik .Friso to Dordrecht , Dordr. 1747 , 4°. Zie van der A a , Nieuw Eiogr. Anth. Crit. Woordenb. , D. If. b1. 242, 248; S c h o t e 1 in Vad. Letteroef. 1851 (Mengelw.) bl. 58; Abcoude, Natant. van Ned. Bock. , 2de Vervolg , bl. 78. HOOGSTRATEN (JonA.N VAN) , geb. te 's nage , lid . van het genootschap kunst wordt door arbeid verkregen, overstroomde de werken der maatschappijen , gelijk ook zijne vrienden , met zoetvloeijende gelegenheidsverzen. Al die verzen liet hij in 1786 voor eigen rekening drukken en zond ze zijne vrienden ten geschenke, onder de zinspreuk In vrede heil. Ook gaf hij Gezangen ter gedachtenis van de onzwenteling , 's Hage 1788 , en de maatschappij van Ned. letterk. bezit van am : Dichtgewyde snipperuren; Vervolg op dezelve ; en onderscheidene gelegenheidsgedichten, als oak Ameliestein in 8 boeken , Amst. 1760 , 40. Hij was een vriend van jonkvrouw d e La nnoy , bij welker overlijden (18 Fehr. 1782) , hij met R. Feith en F. van Limbur g een lijkzano' vervaardigde. Hij huwde to Dordrecht, 16 van Lentemaand 1766, Eliz. van Well. Zie van der Aa, Nieuw Anth. Crit. lkoordenb. , D. II. bl. 243; Schotel in Vad. Letteroef. 1851 (Mengelw.) , bl. 58; Cat. der Maatsch. van Ned. Letterk., 1) I. bl. 265 ; Feestzangen voor den /here Joh. van 1/oogstraten en Mejulv. Eliza van Well , in den echt vereenigd to Dordrecht den 16 van Lentemaand 1760 Cs Gravenhage). HOOGSTRATEN (JoHAN PIETER VAN) , beoefende mede de Nederduitsche poezy , blijkens zijne .Dichtproeven , onder , de zinspreuk : De vlijt geeft tijd , zonder vermelding van drukker of jaartal. (1754 , 68, 69 , 84). Zij bestaan nicest alle uit verjaar- , geboorte- en huwelijkszangen. Hij huwde in 1784 Anna de Bruijn. Zie van der A a, Nieuw Anth. Crit. Woordenb.. D. II, bl. t',43; Schotel in Vad. Letteroef. 1851 (Mengelw.) 51. 58. HOOGSTRATEN (MATTHEUS VAN), door Heringa als dichter vermeld. Hij was een tijdgenoot van L. Scherme r, bij wiens dood hij een Iofdicht vervaardigde. Ook bestaat er van hem een vers ter Gedachtenis van J. van Broeck­huisen. Zie lIeringa, Lijst van Ned. Dicht. , bl. 53. HOOGSTRATEN (P. B. vhs). Reeds als knaap had hij veel lust voor de muziek , genoot het onderwijs van Reepm an en Radeker, werd op zijn elide jaar organist te Bennebroek. In 1787 werd hij te Haarlem organist in de doopsgezinde kerk in de Peuzelaarssteeg, en, . weinig jaren daarna , de organistplaats op het Klein Heiiigland vacant wordende , kreeg hij ook dien post. H o o g s t r a t en heeft eenige weinige sonaten en variati6n gecomponeerd. Hij overleed te Haarlem 6 Nov. 1828 , in den ouderdom van 60 jaren en bijna 6 maanden. Zie Konst- en Letterb. 1828 , bl. 307. HOOGSTRATEN (PIETER LODEWIJK VAN) , lid der rederijkerskamer de Peoene te Mechelen. Men vindt van hem een Clinckdight op Theulliers Porphyre en Cyprine, op het Peoenefeest te Mechelen vertoond. Zie Wil 1 em s , 1' erhand. over de Ned. Dichtk., D. II. bl. 74; Witsen G e y s b e e k, Biogr. Anal. Crit. W oordenb., D. 111. bl. 313. HOOGVELDT (ROBBERT VAN) schreef : .Dort verhael van 't gene verhandelt is in de by-eenkornst Aug 1661 door eenige 111ennonieten Leeraren binnen Utrecht Utrecht 1661 , 40. 1-100GVLIET (ARNoLD) werd 3 Julij 1687 te Vlaar­ dingen geboren. Zijne ouders Johannes Hoog vliet en K a t a r i n a P a s p o o r t waren deftige burgerlieden. Op twaalfjarigen leeftijd werd hij als klerk bij een notaris geplaatst , doch' kort daarna verliet hij , met toestemming zijner ouders , zijne geboortestad en vettrok naar Dordrecht, om aldaar den post van schrijver of boekhouder bij de bank van Leering waar te nemen. Hier geraakte hij in kennis met Targier, de Bak, van Bracht en andere dichters en begon ook hij , door hen aangespoord , zijne krachten te beproeven. Hij werd echter spoedig te racle die bezigheid voor een poos te staken en zich op de kennis der Latijnsche taal toe te leggen , ten ein de Virgilius, Horatius, O v i di us en andere dichters in het oorspronkelijke to kunnen lezen. Hij zette , ter eigen oefening , de Feestdagen van 0 v id i u s over. Zes en twintig jaren oud , begaf hij zich naar Amsterdam, om aldaar den post van boekhouder in eene voorname suikerraffinaderij waar te nemen , wiens eigenaar den vorige om geringe geschillen had ontslagen , doch de twist na eenigen tijd weder bijgelegd zijnde, moest Hoogvliet zijn voorganger weder plaats maken. Nu liet hij zich (1720) in den verderfelijken actie-handel in, en werd eerst onder-boekhouder van eene maatschappij te Delfshaven en daarna opper-boekhouder eener dergelijke te Vlaardingen. Het verval van dien dwazen windhandel en het te niet gaan der opgerigte maatschappijen beroofde hem andermaal van een bestaan middel. Daar hij te Dordrecht van den zilversmit Willem v an der Ruit, met wien bij gemeenzaam verkeerd had , eenige kundigheden in diens vak en zijn broeder , kashouder te Vlaardingen, een andere goede broodwinning verworven had , nam hij diens plaats in , en ondervond weldra dat zijn goud- en zilversmitswinkel hem een rustig en onbekrompen bestaan bezorgde. Ook werd hij met het ambt van tafelhouder van de bank van leening , vroeger door zijn vader en broeder bekleed , begunstigd. Nog voor hij zich to Vlaardingen had neergezet mogt hij zijne overzetting der Feesidagen voltooijen. Aan het sterfbed van zijn vader besloot hij , op diens wensch van „in stede van bet heidensch bijgeloof op to sieren , de eer van den eenen waren God to bevorderen" , tot het schetsen van een bijbelsch tafereel , en zijne keuze viel op A b r a h a m, wiens levensgeschiedenis hij ver­volgens in 12 boeken bezong. Waren de Feestdagen met toejuiching ontvangen , de Abraham schonk hem een der eerste rangen onder de kunst­genootschappelijke zangers zijner eeuw. Leer verschillend is bet oordeel over dit heldendicht of, zoo men liever wil , deze poOtische levensbeschrijving. De kunstkeurige tijdgenooten vonden het naar hunne kritiek onberispelijk ; minder gunstig is het oordeel van het nageslacht , doch hoezeer zij den aanleg en de schikking van het gedicht berispen , en vele gebreken en wanspraak er in aanwijzen , achten zij het echter een uitmuntend en verdienstelijk werk , leerzaam van taken en rijk in dichterlijke schoonheden. Zoo oordeelden de Vries, de Kruijff, Witsen Geys­bee k, L u 1 o f s, die de handschoen voor den dichter tegen Dr. Bow ring, welke den Abraham eene be­rijmde en uitgewerkte gesehiedenis noemde en nimmer den moed had gehad horn te lezen , opnam. Lulofs ver­gelijkt Hoogvliet 's Muze bij een hoogbejaard , kwezel­achtig , door dik en dun voortsnappend besje, dat echter tusschenbeide nog al vrij schilderachtig praat , hare taal ook redelijk wel verstaat en de maat onzer Alexandrijnsche verzen tamelijk goed geleerd heeft. Zijne Feestdagen , van welke wij boven gewaagden , zijn niet gelukkig , de over­zetting mist alle losheid en bevalligheid en is stiff en gedrongen. Zijne bruilofts- verjaar- , lijk• en andere ge­legenheidsgedichten , onder den naarn van Mengeldichten uitgegeven , zijn op verre na geen meesterstukken , ja onderscheidden zich niet van die zijner tijdgenooten. Hier en daar treft men een regel , eene gedachte aan , d!e den waren dichter kenmerken. Beter is zijn Hofdicht, Zijdebalen, te regt , door W i t s e n Geysbeek, een fraai en deftig gedicht genoemd. De hofheer David van Molle vereerde den dichter , uit erkentenis voor dit dichtstuk , een fraaijen zilveren penning van ongemeene grootte , wegende anderhalf pond , en met groote kosten alleen tot een geschenk voor H o o g v l i e t vervaardigd. Zijne Eere­ /croon voor de stede Vlaerdinge is tevens een eerekroon voor zijne dichterlijke bekwaamheden. Hoogvliet had ook het plan het leven van den Zaligmaker te bezingen , doch hij gevoelde dat zijne krachten hierbij te kort schoten en staakte den arbeid. Eenige brokstukken er van zijn in de Mengeldichten opgenomen. H o o g v 1 i e t stond en als dichter en als mensch in hooge achting bij zijne tijdgenooten. „Hij bezat" schreef d e K r u ij f f „een hart en vatbaar voor de verhevenste aan­doeningen van Heide medelijden en goedwilligheid , ge­vormd tot de beste deugden des gezelligen levens en gepaard met eenen vriendelijken, zachten , vrolijken , soms driftigen, maar altijd bescheiden altijd opregten inborst. Zijne ziel was geschikt tot onvermoeide werkzaamheid , versierd met de uitmuntendste vermogens en verrijkt met een schat van nuttige kundigheden. Zijn gedrag was onbeviekt door lage, of schandelijke misdrijven, ingerigt naar de strengste wetten der matigheid en regtvaardigheid, maar bovenal eerwaardig door mannelijke godsvrucht." Zijne stadgenooten gaven hem een blijk hunner hoogachting door hem in 1750 tot mad en vroedSchap te verkiezen. Zijne kunstbroeders vereerden hem met hunne achting, vriendschap en gedichten en hieven bij zijn graf treurzangen aan. Hij overleed den 17 October 1763 , in het huis zijner geboorte , van waar , na zeven dagen , het lijk , onder het geleide der stadsregering en van het aanzienlijkste gedeelte der ingezetenen, plegtig werd ten grave gebragt. Hij liet bij zijne huisvrouw , de dochter van Willem van der Ruit, metwiehij 20 Nov. 1735 in het huwelijk trad , den zoon na. Zij overleefde hem tot 20 Maart 1789. Zijne afbeelding, gegraveerd naar een wel­ gelijkende teekening met O. I. inkt , ten koste van S. Feytema, door Pottevin vervaardigd , vindt men voor zijn leven door de K r u ij f f. Behalve P o t t e v i n 's zijn er nog twee verschillende afbeeldingen van H o o g v l i e t. Eene, door Q -u i n e h a r d geschilderd, berustte in het Pan Poeticon Batavum, naar de andere, door 's dichters vriend d e W ij s , van Nijmegen, vervaardigd , heeft H o u b r a k e n de plaat gegraveerd , die doorgaans voor 's mans werken wordt gevonden. Lambert van den Broek, Eduard en Sy­brand Feitama, Jan de Marre, Jaques van Musschert, Lucas Pater, Willem van der Pot, Joan Vermeulen, Adriaan van der Vliet, Philip Zweerts, vervaardigden gedichten ter zijner eere, die men in hunne dichtbundels en in v a n H a 1 e n 's Pan Poelicum Batay. kan lezen. Ook verscheen er een bundel lijkzangen na zijn dood. Men heeft van hem : P. Ovidius Nasos Feestdagen, in dicht vertaald , Delft , Rott. 1719 , 4o., Rott. 1730 , 40. Abraham de ..dartsvader , Rott. 1728 , 4 pl., 1729, 4 pl., Haarl. 1734 , 80. , Rott. 1736, 40 , m e verbet., Rott. 1744, 40. , 1746 , 40., 1758 (uitg. van J. S p e x) 40., 1754, 40., 1762, 40., (zevende druk) 1766, 40., 1768, 1776 40., 1780, 40. , Nijmegen 1841 , 80. (met een voorberigt en aanteek. bezorgd door B. ter H a a r). Mengeldichten, Rott. 1737 , Delft 173S , 40. Vervolg der Mengeldichten, Rott. 1753 , 40. Zijdebalen, Holdicht , m, pl. , Delft 1740 , 40. Eereleroon voor de stede Vlaardingen , Delft 1743 , 40. , 's Gray. 1771 , fol. Ook achter de Handy. , Octrogen , Privil. en Regten van Flaardingen, 's Hage 1772 , fol. Zie Leven van A. Iloogvliet door J. de Kruijff, in de Levens van Ned. Dichters en Dichteressen , uitgegeven door het Genootschap Kunst wordt door Arbeid verkregen, D. I.; S i e g e n b e e k, Geschied der Ned. Letterk., bl. 242-244; van Kampen, Dekn. Geschied der Kunst en Wetens 94-100; deVries, (,'eschied. der Ned. Dichtk., I). II hi. 86; Collot d' Eseury, Ilollands room , D. IV. bl. 272-287; Witsen Geysbeek, L'iogr Anth. Crit, 141 oordenb. , D. III. bl. 322 voirg t o bn Bowring, lets over de Holl. Taal- en Letterk , bl. 57 Lu1ofs, Toelieht. en bedenk. op Dr. J. Bowring's Aonmerk. over ooze Ned. Letterk , hi. 47, 48; Snellaert, Geschied der Nedert. Dichtk , bl 180 W. de Ciereq, lnvloed der vreemde let­terk. op de 1Vederl. taut- en letterk.. bl. 279; Dr 11uberts, Chron. Handl. tot de beoef van de Geschied. der ad Letterk. , hi. 80 ; Sprenger van E ij k , Geschied. en Merkwaardigh der stad Vicar­dingen , hi. 77 voigg. , met portr. ; Proeven van Dichtk. letteroef. over den smack on de poezy van den Abraham den Aartsvader door A. floogvliet Iltr. 1780 ; Work. der Moats, van 1Ved. Letterk. , D. III. bl. 67; Lelyveld op ilugdecopers Proeve van Tael- en Dichtk., D. I. bl. 702 ;. Nieuwe Bijdral en tot oplouw der rad. Letterk. , D. 1 en 11. (Reg.); Maendel. Bi)dragen tot opbouw der Ned. Tael- en Dichtk. , 1) 1 en II. (Reg); Ged. van S. van Dij k . bl 208; L en­ter, Mengeld. bl. 260; van Haien, Panpoet. Ralanus , p 36, 40, 43, 46, 86, 87, 115, 131; Ilelmers, Poll. Natio , bl 187; Cat der Moats von Ned Letterk., ll. 1 b1 198. 251; Arren­berg, Naaml. van Ned. Bock.. bl. 200; Nieuwenbuis, Kobus en de Rivecourt, Bodel ISlyenbuis, Topogr. lijst der Pluats- Leschrtjv., p. 1152, 1280; Kul 1 e r , Cat. van Portr. 1100GVLIET. (JouANNEs), heelmeester te Delft, schreef: - Kunst om wonden te schouwen en over derzelver doodlijk­heit te oordeelen kortelijk verhandelt volgens de waare huishouding onzes ligchaams , Delft 1729 , Rott. 1749 , 80. , 2de druk. Jean Louis Petit , V,erhandeling van de ziekten der been­deren , waarin men vertoont de verbanden en kunsttuigen tot derzelver genezing behoorende , vertaalt door Johannes Hoog­vliet , Rott. 1736 , 1752 2de dr. , 2 d. , gr. 80. Zie Abeoude, Naarnreg. van Ned Bock. , hl. 171: 3de Aanhangs. van Ned. Bock. , bl 14, 15 ; A r r e n b e r g , Naarnreg. , Eoek.z. der gel. wer. 1762 , b. bl. 627. HOOGVLIET (JAN Mmuus) werd 6 Mei 1799 to Schiedam , waar zijn vader Frans Cornelis H o o g­vliet predikant bij de hervormde gemeente was, geboren. Na diens dood verhuisde hij met zijne moeder en beide zusters naar Leyden. Toen hij den ouderdorn van twaalf jaren had bereikt , genoot hij , onder de leerlingen van het Latijnsche school opgenomen , het voortreffelijk • onderwijs van Bake en Bosse, die hem smaak voor de schriften der ouden inboezemden. Na bet uitspreken eener rede­voering De vi , quarts Cato Major habuit in eruditlonem Ronlanorum , liet hij zich als student aan de hoogeschool inschrijven , waar hij Bake, die omstreeks dien tijd met zijne zuster in het huwelijk trad , wederom tot leermeester verkreeg. Ook genoot hij er het onderwijs, zoo van andere hoogleeraren als vooral van Borger en van de W ij n-p e r s s e in de geschiedenis en wijsbegeerte. Na bet ver­dedigen eener dissertatie De Bione Borysthenita, tot doctor in de letteren bevorderd , werd hij terstond aan het Tiel­ache Gymnasium geplaatst , waarbij de bejaarde N a g e 1, een leerling van R u h n k e n i u s, het rectoraat bekleedde, en deed in September 1822 zijne intrede met eene rede­voering De Veterum Scriptorum lectione utilissima ad haurienda decori praecepta ; (loch reeds in het volgende jaar werd hij tot rector te Bemmel benoemd , waar hij in Oct. 1822 zijn ambt aanvaardde met eene redevoering De per­ spiatitate, praecipua literarum doctoria virtuie. Hij rigtte de school geheel in naar die van Leyden , en wanneer geen der leerlingen tot de akademische lessen bevorderd word en geen redevoering werd uitgesproken , was hij zelf gewoon er een te houden. Zoo spray hij in 1823 De laudabili utilis­simaque Majorunz instituto , quo discipulorunz gynznasiis pronzotiones praenziorunzquo distributiones publica festivitate celebrantur, en drie jaren later huldigde hij de nagedachtenis van den curator R. P. V e r m e u I e n (Menzoria viri am­piissimi R. P. Vernzeulen, Curatoris Gymnasii). Ofschoon nu voornamelijk zijnen ijver aanwendende tot het welzijn der jeugd , trachtte hij echter ook in andere opzigten zijne medeburgers tot nut te verstrekken. Zoo hield hij in de Maatschappij van het Nut van 't Algemeen waarbij hij vele jaren de betrekking van scriba waarnam , vele rede­voeringen , meest van een satyrischen aard , in den geest van F o k k e Simons, hetgeen hem dikwerf in onaan­genaamheden bragt. Na acht jaren aan het hoofd van bet Bommelsch gym­nasium gestaan en het tot zoo hoog een trap als het niminer gestegen was gebragt te hebben , werd hij tot rector der Latijnsche school te Delft benoemd , en aanvaardde dien post in. Sept. 1830 , met eene rcdevoering De puerorum educatione e sententia Platonis. Later hield hij bij de opentlijke promotion nog twee redevoeringen , in Aug. 1831 , Nostrates qui in Acadenziis artes et scientias lingua latina doceant prudentius agere quam exteros ad exemplum Thomasii vernacula lingua utentes , en in 1832 , De vi et efficacia pronzotionunz Scholasticarurn ad excitandam Discipulorum anzbitionem. Hoogvliet had , zoo door zijn uitstekend onderwijs als door zijn schriften , die bij bezig was met eene nieuwe uitgaaf der Epistolae Ciceronis te vermeerderen , een grooten naam verworven , toen hij den 25 Julij 1835, in de kracht van zijn 'even overleed , eene treurende weduwe (A n n a Grevelin k) en drie zonen nalatende. Hij gaf in bet Hat : Specimen philosopho criticum , continens diatriben de Bione Borysthenita , Lugd. Bat. 1821 , 40 . Oratio de veterum scriptorum lectione zitilissinza ad hau­rienda decori praecepta , Tielae 1821. Verhandeling behelzende een uitvoerige schets des vertoogs van Plutarchus over de nieuwsgierigheid , voorafgegaan van eenige aanmerkingen over den schryver zelven , (geplaatst in de Fakkel D. V. bl. 121-156. Oratio de perspicuitate praecipua literarum doctoris virtute, Bommeliae 125. Redevoering ter inwijding van het gebouw des Departements Zalt-Bommel der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen Zalt-Bommel 1826. Handleiding bij het lezen der schrijten van C. Julius Caesar, Zalt-Bommel 1830. Rudimenta linguae Latinae , o f allereerste regelen der Latijnsche taal , Delft 1831. Mengelingen ten voordeele des vaderlands uitgegeven door J . M. H. Qui non habet aere luat stilo , Delft 1831. Brieven ter beantwoording der vr age : Hoe sclnjnt op een gymnasium slechts door eenen leeraar bestuurd ook voldaan te kunnen worden aan het organiek besluit van 2 Aug. 1815 , Delft 1831. Pligten volgens M. Tullius Cicero. .,gene voorlezing , Delft 1832. .Antiquitatum Graecarunz brevis descriptio e virorum doc­ torum scriptis concinnata , Delfis et .Leidae 1833. Rudimenta linguae Graecae of allereerste beginselen der Grieksche taal , Zalt-Bommel 1834. I'ijzouderheden uit de schriften der Ouden , gemeenzaam voorgesteld , (na den dood van H o o g vliet uitgegeven) Delft 1835 , zijnde de herdruk van de .Mengelingen en de Pligten. Zie G. II. D. Suringar, Commentarioluin de Vita Jani Marii Hoogvliet in T. II. Symbol Litt.; Alg. Kunst- en Letterb. 1835 , Nr. 33 ; Journal de la Haye 30 Juillet 1835; Aanh. op N i e u w e n h u i s Woordenb. van Kunst. en W etens. , o. h. w. 1-100GVLIET (NicoLAAs) , werd den 19 van Herfst­maand 1729 te Delft geboren, studeerde in de godgeleerd­held werd eerst predikant in de Gasthuiskerk to Delft , in 1757 te Leyden en bedankte in 1770 voor eene beroeping naar Amsterdam. In laatstgenoemd jaar beriepen hem cura­toren tot hoogleeraar in de gocigeleerdheid aan de Leydsche universiteit , welke post hij den 17 December van dat jaar met eene redevoering De oratoris sacri in refellendis Revelattonis Divinae contemtoribus prudentia. In 1776 zou hij het rectoraat met eene redevoering De latione Legis publicae non unico revelatae Religionis docutnento , hebben neèrgelegd, toen hij door zijn dood in zijn voornemen werd verhinderd. Hij stierf 29 April 1777 , bij zijne huisvrouw E. A. Tatum vier dochters en een voorzoon nalatende. P. de Mare heeft zijn beeldtenis in plaat gebragt. Zie Te Water, Narratio, p 231, 232; Siegenbeek, Gesch. der Leids. floogesch., D. 11. bl. 214 , 215 ; Symbol. Liter. Eagan. Cl. I. P 1. p. 225 , 226 ; List van Predik. itchier het Textenboekje to Leyden, bl. 128 ; Boekz. dor gel. wer. 1777 , a. bl. 579 ; Ned. P. V. M. 2, 360 (op zija beeldtenis); u 11 e r , Cat. van Portr. HOOGVLIET (MARTINus) , te Middelburg geboren studeerde te Leiden in de god,geleerdheid en liet zich onder het getal der propenenten aannemen. Bij zijne theologische studien voegde hij de beoefening der Oostersche talen onder de hoogleeraren H a rn a k e r en W e y e r s, werd interpres legati Warneriani en verkreeg den titel van doctor in de letteren , na het verdedigen van een uitrountend Specinen e litteris Orientalibus exhibens Diversorurn scriptorwn locos de regia Aphtasidarum .fanzilia et de Ibn-Abduno poeta , ex rnss. Cod icibus Bibliothecae Leidensis editos , lattne redditos et annotatione illustratos , L. B. 1839 , 40. Hij werd krankzipnig en stied na weinige jaren. Zie Brinkman, Naaml van Bock. HOOGWANT (ANNEKEN) , dichteres uit de eerste helft der XVIIde eeuw. Men heeft van haar: Lusthof der zielen en Gezange.n in rijnz. Stichtelijke bedenkingen over de Openbaringen van Johannes, Amst. 1653 , 40. Zions klagten , 12 0. Zie Bidloo, Panpoetic. Bat. , p. 274; v a n d e r Aa, Nieuw Biogr. "'nth. Crit. Woordenb. , 1). 11. bl. 244; A b c o u d e en Arrenberg, Nuantr. , bl. 200. HOOGWERF (HENDRIK vAN) , middelmatig dichter , bloeide in de tweede helft der X VIIIde eeuw. Zijne poezy is verspreid. Zoo vindt men een gedicht van hem voor de Dissert. Phil. de mundi acternitate van Petrus van Kempen, Traj. 1754. Zie van der Aa, Nieuw Biogr. Anth. Crit. Woordenb., D. II. b1.244. HOOGWOUD (EVERA.RD VAN) heer van Hoogwoude en Aartswoude , een kasteel in Kennemerland aan de zijde van Aledemblik. Hij was bastaard van hertog Willem van Be ij e r en, graaf van Holland , behoorde tot de partij van vrouw Jac o b a , door wie hij in den tweeden strijd bij Alphen tot ridder werd geslagen. Hij was de bouwheer van het slot Hoogwoude , leefde nog in 1451 en werd in de Groote kerk te '8 Han voor het hoogaltaar Hagebegraven. huwde 1. N. van ij fhoek, uit den huize der baanderheeren van Arkel. 2. A 1 i d a van Swieten. , dochter van Boudewijn van Swieten en van Luitgard van Nyenrode. Hij liet bij de eerste vrouw na Anthony van Hoogwoude, in 1479 als ridder to Dordrecht vermeld, en in 1485 nog in levee. Hij huwde Sophia, dochter van Jan van Poelgeest en van Margaretha van Swie ten. Hij liet zes kinderen na. Zie •an Leeuwen, flat. Illustr. , bl. 990 ;Kok, Vad. Woordenb, D. XXI. bl. 38 ; Arend, Vad. Pict., 1). i I. bl. 509. 1-100GWOLIDE (BouriEwim VAN) zoon van den vorige , ridder , was een dapper krijgsman. Hij sneuvelde nog bij het Leven van zijn vader orntrent Saffingen (Vlaanderen) , in den strijd tegen de Brabanders. Zie van Leeuwen, Bat. Illustr., bl. 990; Kok, J'ad. Ilist., D. XXI. bl. 28. HOOGWOUT (CORNELIS CLAESZOON) of H o o g t w o n t zoon van Claes Cornelis& Hoogwout,sedert 1657 schepen en in 1666 hurgemeester van Hoorn. Er bestaat een belangrijke missive van mr. C o r n e I i s C o n i n c k van 1665 aan deze , bevattende verscheidene belangrijke mededeelingen omtrent de verscbillende gevoelens der edelen en steden van Holland en Westfriesland nopens de verhef­fing van Willem III. Zie Chron. van het Ilist. Genoots.. D. VIII. ht. 343 , 438 ; Lfjst van Burg. en Schep., achter Ve 1 ius Chron. van Hoorn bl. 43 volgg. HOOGZAAD (JAN) den 12 Maart 1654 te Amsterdam geboren , beoefende de schilderkunst onder L a r r e s s e, wiens stijl bij zich eigen maakte. Hij schilderde voor Willem III op het Loo , en vervaardigde o. a. op last van burgemeesteren van Amsterdam een zolderstuk op het stadhuis aldaar. Zie Houbraken, Lev. der Schild., D. III. bl. 333; Imm es­z e e 1, Lev. en werk. der Boll. en Vlaams. Kunsts. , D. 11. bl. 63; Wagenaar, dimst., D. VII. bl. 37, D. XL bl.,431. HOOGZAAD (JAN IJsBRANDszooN) beroemd scheeps­bouwmeester in de 2de Jielft der 17de eeuw. Zie Scheltema, Peter do Groote in Nederland, D. I. bl. 147. }TOOL (JOHANNES BAPTISTA VAN) werd den 1 Maart 1769 to Antwerpen geboren , genoot van 1780-1802 het onderwijs van den beeldhouwer F. van Ur se 1, met wien hij als eerste leerling verscheiden beeldwerk vervaar­digde , zoo als in de R. C. kerk in de Leeuwenstraat to Rotterdam , en de beelden op het orgel in de Groote kerk aldaar , een predikstoel en altaar in de R. C. kerk de Liefde te Amsterdam. Sedert 1802 began bij voor eigen rekening to arbeiden en voltooide verscheidene diergelijke kunstwerken zoo voor kerken als voor particulieren , b. v. twee beelden in de R. C. kerk te Arnhem , ook ar­beidde hj voor de kerken te 's Bosch , Breda , Eindho­ven , Oosterhont en andere plaatsen in Noordbrabant. Tot zijn laatgte kunstwerken behoort de predikstoel voor de kerk te Alsernberg , voorstellende de Peediking op den Berg. Den 5 Augustus 1821 werd hem het professoraat voor de beeldhouwkunde te Antwerpen opgedragen. Hij stierf den 14 Junij 1837. Ook zijn zoon Jan Baptist van H o o 1, professor in de grondbeginselen der beeldhouw­kunst aan de akademie te Antwerpen , beoefent met roern de beeldhouwkunst. Zie Immerzeel, Lev. en aerie. der Boll, en Vlaams. Kunsts., D. 11. bl. 54. HOOLCIC (GIJSBRECIIT VAN DER) werd in 16 .. te Utrecht geboren, was leerling van Antonius A. emilius, kwam in 1630 in de regering zijner geboortestad en be­kleedde achtmaal de burgemeesterlijke waardigheid. In 1644 werd hij lid der staten generaal en sedert tot de belang­rijkste handelingen gebruikt ; zoo als tot de zaken betref­fende den Munsterschen vredehandel , tot het sluiten van het tractaat van campagne met Frankrijk en van den ban­del met die van Lubek. Ook bewees hij in 1666 bijzon­dere diensten aan de vloot. Tweemaal vertrok hij op last der staten generaal naar Zeeland , om de staten van dat gewest tot eenstemmigheid met die der andere over to halen. Ook later bleef hij in groot aanzien en was in 1672 een voornaam lid van die vergadering. Hij was de oudste der raden , die in 1674 , op nieuw , ingevolge het bekend reglement , door den stadhouder werd gekozen. Ook was hij een der eerste afgevaardigden ter vergadering van de staten generaal toen Utrecht op nieuw in de Unie werd aangenomen. Hij huwde, volgens V a 1 e n t ij n' Anna van. Aalst, weduwe van Anthony van Diemen, gouverneur generaal van Neerlands Indie , doch later schreef deze : „men soil dat zij naderhand met den beer Constant , gewezen directeur in Persie , die toen weder naar 't vaderland ging , getrouwd is." Hij stierf den 25 September 1680. - Zie Aitzema, Sale van Staet en Oorlog , D. VII. bl. 165 , 169 enz.; Maim op de Vad. Ilistor. van W a genaar, D. I. bl. 401 ; Scheltema, Staatk. Nederl., o. b. w.; van de Water, Groot Utrechts Placaatb., D. I bl. 174, D. III. bl. 184; Valentijn, Beschrijo. van O. en IV. Oost-lnd. , D. 1V. St. I. hi. 243 , 259 , D u Bois, Vies des Couverneurs Holl. aux Indes Orientales , p. 134; Schotel, lllustre School to Dordr., bl. 52; A. Aemilii Orat. et Poem., p. 396; Kobus en de Rivecourt. HOOLWERF (HENfficA. vAN) dochter van A a I s t van Hoolwerf, burgemeester van Harderwijk , leefde in de 17de eeuw en maakte zich als dichteres bekend door Kracht in zwakheit in verscheiden Gebeden en Dankzeg­gingen , waarvan in 1705 de 3de druk , 40. , en later nog een vierde te Amsterdam in 80. verscheen. Zie van der A a, Nieuw Riogr, 4nth. Crit. Woordenb., o. h. w.; A r r e n b e r g , Naamreg. van Ned. Book., bl. 200 ; Cat. der Illaats. van Ned. Letterk. , D. 1. bl. 250. HOOLWERFF (J. R. v.) dichter in den aanvang der 18de eeuw. Een zijner gedichten vindt men voor H. Graauwhart, Godvrugt. Christenpligten , Amst. 1728. Zie li e r i n g a , Lfist van Dicht. , bl 53. HOONAARD (WILLEM VAN DEN) was in 1823 school­meester te Hillegersberg , en vervolgens eerste leermeester in een der diaconiescholen te Amsterdam. Hij behaalde de gouden medaille bij de Maatschappij tot Nut van 't Al.. gemeen , voor een werkje getiteld : Korte Uittreksels uit Aferkwaardige Land- en Zeereizen. Hij stierf den 1 Junij 1862. Hij schreef : Rekenboek ten dienste der scholen met de antwoorden op hetzelve , Amst. 1812 , 8 stukjes. Aardry kskundige tafel der steden en vlekken van het koningrtyk der N ederlanden , 3 stukjes , met kaart en pl. , Rotterd. 1818 , gr. 80. Aardrijkskundig leer- en leesboek , lste cursus , 2 stukjes, Amsterd. 80. Handleiding om zich met het nieuwe stelsel van tnaten , gewigten en tnuntspecien bekend te maken , Amst. 1820, kl. 80. V ergelij king der oude en nieuwe maten , vochtmaten en ge­ wigten , Rott. 80. De Aardrijkskunde voor eerstbeginnenden, 2de uitg., 2 stukjes, met kaart , Amst. 1820 , 80. Geschiedk. en Topographische Beschrijving van de dorpen ilillegersberg en Bergschenhoek , m. pl. , Rott. 1824 , 80. De beoelening der Aardrijks- en Geschiedk. gemakkelijk gemaakt , Amst. 1824 , gr. 80. Zangstukjes v r kinderen , Amst. 2 stukjes. ..eiardrijksk. beschrijving der stad Rotterdam , net een kaartje , Rott. 1825 , kl. 80. Spel- en Leesboekje voor de scholen , Rott. 3 stukjes. Eenvoudige Lees- en Leerwij ze Rott. gr. 80. .Rekenboeirje voor eerstbeginnenden , Rott. 1828 , kl, 80. Antwoorden , tot de voorstellen behoorende , welke in het rekenboekje voor eerstbeginnenden voorkomen, Rott. 1828, kl. 80. Overzigt der uitgestrektheid van het gelded der Vereenigde 75 Nederlanden in 1790 en van de verscltillende staatkundige verdeelingen , die hetzelve 8edert dien 1 j d /welt ondergaan , met een kaart , Amst. 1831 , gr. 80. Berinnering van Nederlands verlossing en herstelling in 1813 en de overwinning by Waterloo in 1815, nieuwe uitgave, met pl., Amst. 1830 , kl. 80. Algemeen aardrijksk. leesboek , voornamelijk betverkt naar het Lehrbuch der Allgemeinen Geographie von Eisenmann en het Lehrbuch der Allgemeinen Erdkunde von Andree, nieuwe uitgave , Rott. 1843 , kl. 80. Rekenboek voor de scholen in het Eon. der Nederlanden , ingerigt overeenkomstig het nieuwe stelsel , 2de st. , 1ste ged., 10de dr. , grootendeels vern. uitgave Gorinch. 1848, kl. 80. Antwoorden daarop. W . van den Hoonaard en D. van der Poor t , Nieuwe letterschoo I of landelijke vruchten voor verstand en hart , Rott. 1835 en 1838 , 2 d. gr. 80. Zie Brinkman, Naarnl. van Rock ; Bodel Nyenh . is, Alph. List van Plautsbeschrtiv. , Nr. 226, 277, 1189, 1190, 1225. HOOP (G.). De eenige sehilderij die van dezen schilder vermeld wordt stelt eene Rumne voor. Zie Il o e t , Cat. van Schild , D 11. bl. 308 : K ram m, Lev. en werk. der !loll. en "'lawns. Eunsts., D, III. bl. 741. HOOP (DOUwE DE) werd 24 Maart 1800 te Workum in Friesland geboren. Zijn vader was de houtmolenaar J a n de Hoop, zijne moeder heette Gelida Pieters Hers-I i n g. Reeds in zijn prille jeugd openbaarde hij veel aan­ voor de beoefening der schoone kunsten, en oefende hij zich in het knippen van beesten en andere voorwerpen naar de natuur. Deze knipsels, los en bevallig, en vol teekening, werden algemeen bewonderd. Ook ontving hij eenig onder­wijs in het teekenen van J o o s t Zeema n. Zijne ouders wenschten hem voor den handel op te leiden ; doch op het kantoor was hij in het geheel niet op zijn plaats. Door medewerking van vrienden der kunst werd hij in 1816 leerling van C. K ruse ma n to Amsterdam en verwierf , under diens leiding, in 1816 , de dubbele zilveren medaille aan de teeken•akademie aldaar. Vier jaren later werd hem door de kon. akademie van beeldende kunsten , van wege den koning , een zilveren eerepenning met het boretbeeld van dezen geschonken. In 1820 behaalde hij bij Felix Meritie de beide uitgeloofde medailles voor het teekenen en schilde­ren en in 1826 ontving hij van den raad van bestuur van de koninklijke akademie to Amsterdam een vereerend getuigschrift wegens loffelijke vorderingen in de schilder­kunst naar een gegeven onderwerp. Zijn Badende jongeling, Stil leven en Ben hond met eenig flood wild en jagigereed­8chap , op de Amsterdamsche tentoonstellingen van 1820 , 1822 en 1824 , trokken de algemeene aandacht en spanden de verwachting. Op aanraden zijner kunstvrienden waagde hij zich aan een hooger vak der kunst en De vrouw van Albrecht Belling met haar kind, benevens het Portret van een kind op de tentoonstelling in 1826 , en vooral .den landelyke herberg op die van 1828 bey] edigden volkomen de verwachting. De laatste schilderij verkocht bij voor f 900, en gold op de verkooping van J. N e p v e u te Amster­ dam 1837 , reeds f 1625. Hij vervaardigde ook portretten , die met zijn overige schilderijen in bezit zijn van aanzienlijke famili6n in Fries-land en Holland. Wijlen koning Willem II bezat van hem een Kopy naar de beroemde avondschool van Gerard Dau , op 's rijks museum te Amsterdam. Ten huize van zijn broeder P. J. de Hoop, landeigenaar te Nieuwland, in de gemeente Wijnbritseradeel, berust van hem Benjamin Franklin in zijn studeervertrek. Hij overleed 26 October te Amsterdam. Zie I m m e r z e e 1 , Lev. en werk der Fall en V laams Kunsts. , D. 11 bl. 51 ; Kramm , Lev. en werk. der Boll en Viaarns. Kunsts., D. IV. Id. 742 HOOP (Mr. ADRIAAN VAN DER) zoon van Fr a n c oi s, raadsheer in den hoogen raad , en van Ma r i a H art le y, werd geboren te 's Hage 5 April 1701. Hij was eerst secretaris van de generaliteitsrekenkamer , en daarna in 1737 secretaris van den raad van state , welk ambt hij bekleedde tot in 1748 , als wanneer hij zich niet kunnende onderwerpen aan de inzi, gten van bestuur van den stad­houder,, zijn eervol ontslag verzocht en verkreeg. Hij leefde sedert ambteloos, doch niet werkeloos , zoo als uit zijne nagelaten papieren is gebleken , die door zijnen kleinzoon Ad ri a an , die volgt , met een groot deel andere gewigtige bescheiden aan het rijks-archief zijn gelegateerd. Men ver­neemt daaruit, dat hij het voornemen had eene geschiedenis van de verdediging onzes lands, inzonderheid van Holland in 1672 te schrijven. De bouwstoffen daartoe verzameld waren en zijn nog allerbelangrijkst. Hij huwde 14 April 1726 Susanna Sophia Dedel, (geboren 1708 , overleden 1793) dochter van mr. Willem G errit, schepen en raad der stad Amsterdam , en van Susanna Sophia van de Blocquery, en overleed op zijne buitenplaats Dyckerwaal te Gravesande, den 13 November 1767. Zie Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke iikademid,von We.. tenschappen. ilfdeeling Letterkunde , D. IV ; N. Ned. . far& 1767, bl. 1393; Pariic. berieten. 11001) (ADRIAAN VAN DER) oudste zoon van mr. Joan Cornelis en van Agnes D e d e 1, werd geboren den 28 April 1778 en overleed te Amsterdam , den 15 Maart 1854. Hij was in 1814 lid van de vergadering van Notabelen tot het vaststellen der grondwet voor den nieuw herboren staat der Vereenigde Nederlanden ; daarna lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal , en tot op zijn over­lijden lid der provinciale staten van NoordholIand , kom­roandeur der Orde van den Nederlandsehen Leeuw , ridder der Orde van St. Anna van Rusland , 2de klasse. Langen tijd was hij echter , en mede tot op zijnen dood , chef van het vermaarde handelshuis van Hope & Co. te Amsterdam. Hij legateerde niet alleen zijn beroemd kabinet schilde­rijen uit de oude en nieuwe school aan de stad Amster­dam , betwelk op racer dan Brie tonnen goods geschat werd , maar ook de verzameling handschriften door zijnen vader , den minister , en grootvader nagelaten , zoo als dit in het voorafgaand artikel vermeld is. Hij huwde in eersten echt Antonia Emm ere n t i a We v e r i n g h (geb. 1774 overt. 1802) . dochter van mr. Maarten en van Anna Elisabeth Verbeek; en in tweeden echt , op den 11 Julij 1834 , Dieu w k e Fo n-t ein , weduwe J. H o fs tede Jr. doch liet geene kin­deren na. Zie Immerzeel, Lev. en werk. der Foil en Vlaams. Kunsts. , D. II. bl. 51 ; Kramm, Lev. en werk. der Boll en Vlaams. Kunsts., D. 111. M. 742. HOOP (CoRNELis VAN DER) , heer van Stormspolder , broeder van François , raadsheer in den Hoogen Raad , geboren to Batavia October 1678 , zoon van Cornelis en van Dorothea Alma, was bailluw van de Lek en hoogheemraad van den Krirnpenerwaard te Schoonhoven. Hij huwde aldaar 29 October 1704 , Maria Anna van der Butte, dochter van Johan van der Butte, bailluw van Schoonhoven en den lande van Blois , lid van gecommitteerde raden , en van Eli s a bet h Bo t ter, eerder weduwe den heer mr. Wolphert van der S t a a 1, burgemeester van Schoonhoven , uit welk huwelijk de fami­lie van der St a a 1 afstamt , welke door koning W i 1­lem I in den Nederlandschen adel is opgenomen. Hij overleed 5 October 1746. Partic. berigten. HOOP (CORNELIS VAN DER) , zoon van C o r n elis en Maria Anna van der Putte, to Lekkerkerk gebo­ren den 18 Augustus 1710 , begaf zich vroegtijdig naar - Indid , om aldaar op bet voetspoor van zijn vader en groot wader, in dienst der 0. I. Compagnie werkzaam te zijn• Hij slaagde da,arin bij uitnemendheid en was , in 1744 , opperkooptnan en resident te Cheribon. Hij stond in bij­zondere vrienilschapsbetrekking tot den gouverneur gene­raal baron van I m h o f f , en bleef order alle wederwaar­digheden, welke die bekwame landvoogd een geruimen tijd moest ondervinden aan hem verbonden. Bij het verlaten van de dienst erlanLide hij een zeer eervol ontslag , en genoot de onderscheiding dat hij met 's lands oorlogschip , het Kasteel van Illedemblik kapitein ter zee V o s , repa­trieerde , hetwelk op den 10 Augustus 1751 in Texel bin­nen viel. Na zijne terugkomst in het vaderland , werd hij in 1755 van were de staten van Utrecht tot raad der admiraliteit in Friesland benoemd ; hij bekleedde die be-trekking eenige jaren ; leel'de later in groot aanzien to Utrecht , en overleed aldaar als kannnnik van het kapit­tel den Dom , op den 16 Julij 1779. Hij was den 14 October 1738 to Batavia gehtiwd met M aria Pet r o­n ella van A l s e n , destijds weduwe van den beer G o-v e r t L a k e m an , onderkoopman en tweede administrateur te Padang , doch 7ij overleed kinderloos in 1742. Partic. berig ten. HOOP (Mr. CORNELIS VAN DER) aldus genoemd naar den beroemden Cornelis van Bijnckershoek, zoon van mr. Francois van der Hoop en van Maria Hartley, werd geboren te 's Hage 27 Augustus 1716. Hij was langen tijd bewindhebber der 0. I. Compagnie , ter kamer van Zeventienen , doch werd in Maart 1776 raadsheer in den Hoogen Raad. Hij huwde bevorens 7 Januarij 1776 to Haarlem Anna Maria V isscher , weduwe van St yrum, welk huwelijk kinderloos bleef. Hij overleed to 's Hage 15 Maart 1781 , en liet eene zeer uitgebreide en' aan zeldzame werken merkwaardige biblio­theek na , welke in Mei 1784 door den boekhandelaar J. Gaillard, te 's Hage is verkocht. Partic. berig ten. HOOP (Mr. CORNELIS VAN DER) zoon van mr. G ij s­bert en van Anna Constantia Romswinckel, op 30 Januarij 1752 te Amsterdam geboren stierf to Breda den 13 Februarij 1817. In 1778 tot schepen van zijne geboortestad benoemd , werd hij daarna aldaar raad in de vroedschap , en in 1787 hoofdofficier. Zijne han­delingen in laatstgenoemde betrekking werden verschillend beoordeeld. Door den stadhouder van dit ambt ontzet , week hij naar Frankrijk , en werd na de omwenteling van 1795 , lid van het provisioneel bestuur van Holland , lid der Nationale Conventie en syndicus der Bataallsche repu­bliek. Hij behoorde tot de staatsleden die in 1798 op het Huis ten Bosch gevangen werden gezet. Zijn portret kornt voor in de Geschiedenis der Vereenigde .Nederlanden, voor de vaderlandsche jeugd , D. XX. Dit schijnt gemaakt to zijn naar een ander dat zeldzaam voor­komt , reeds in 1787 door P. F. gegraveerd. Hij huwde den 14 Junij 1776 Regina Catbtirina Balde, (geb. 1759 , overt. 1834) dochter van nu% IJ s b rand t N i eft B a 1 d e , beer van Kroonenburgh en de Nieuwe Sluis , en van Nicola Geertruid Smissaert, uit welk hu­welt* onderscheiden kinderen geboren , doch alien jong gestorven zijn. Zie Nieuwe Nederl. Jaarb, , op October van dat jaar , bl. 5420. HOOP (Mr. FRANCOIS VAN DER) geboren te Batavia , in September 1675, zoon van Cornelis (Francois zoon) ambtenaar bij de 0. I. Compagnie , en van D oro t h e a Alma, werd door zijne ouders vroeg naar bet vaderland gezonden , en promoveerde to Leiden , 3 September 1696 , op eene dissertatie : de bonae fidei et stricti juris actionibus. Hij deed den eed als advokaat voor het hof van Holland 12 October 1696 , en werd als zoodanig aangesteld voor de 0. I. Compagnie in 1710 , terwijl hij wegens Zeeland raadsheer werd in den Hoogen Raad in 1717. Hij was met zijnen broeder C o r nelis hiervoren reeds genoemd zeer bevriend met den beroemden Cornelis van B ij n-k e r s hoek, naar wien een zijner zonen genoemd werd. Bij huwde to 's Hage Maria H a r t ley (geb. 1682 overt. 1750) dochter van William en Elisabeth van der L a n en, en overleed aidaar 17 Mei 1741. Partic. berigten. HOOP (Mr. FRANCOIS VAN DER) zoon van Fran gois, raadsheer in den Hoogen Raad , en van Maria H a r t­1 e y , werd geboren te 's Hage , 5 October 1720. Hij was in 1740 rentmeester der Nieuwe Kerk te 's Gravenhage ; in 1744 betaalmeester der 6000 man hulptroepen , die toen door den staat naar Engeland zijn gezonden , en in 1745 thesaurier van zijne geboorteplaats. Hij was gehuwd met A lida van d e r Goes, nit welk huwelijk echter geene kinderen zijn gesproten, en overleed to 's Hage 3 Mei 1803. Partic. berigten. HOOP (Mr. FRANCOIS VAN DER) oudste zoon van Mr. Adriaan en van Susanna Sophia Dedel, werd g.eboren te 's Hage , 21 Januarij 1747 en overleed aldaar 8 Mei 1793. was cerste secretaris van de generaliteits rekenkamer, clock werd daarna, op voorstel van den prins erfstadhouder, bij opvolging van den heer iV ij c k e r held Bisdom, door Hun Hoogmogenden , op 25 October 1787 tot raad en thesaurier-generaal der • Vereenigde Nederlanden aangesteld. De inhoud der resolution van de staten generaal daartoe betrekkelijk is zeer vereerend voor den benoemde die , hoezeer hij daarop wegens zijne langdurige en uitnemende diensten als secretaris der generaliteits rekenkamer , aan­spraak hebbende , echter zelf in consideratie gaf om op eenen minderen voet van bezoldiging dan zijnen voorgan­ger te worden aangesteld. Van die belangeloosheid gaf hij nader een treflend blijk, teen hij door zijnen vriend , den beroemden Francois 11 e in sterhuis, tot diens eenigen erfgenaam aangesteld, - daarvan alleen gebruik maakte , om de handschriften van zijnen geleerden vriend , ter beschikking van de Leydsche akademie te stellen , terwiji hij het overige der nalaten­ schap aan de niet bemiddelde betrekkingen van Franc ois H e in s t e r h u i s uitkeerde. De hoogleeraar Siege n- b e e k vermeld dit breeder in zijne Geschiedenis der Leyd­ sche Lloogeschool. Hoe hij het ambt van thesaurier-generaal in het moeije­ liik tijdsgewricht van 1787 en volgende jaren waarnam , kan word-n opgemaakt nit de verhandeling van den heer van Ouwerkerk de Vries, Over het vernal van den Nederlandschen Koophandel , Haarlem 1827 , die aldaar van het bestuur van den raadpensionaris van de Spiegel gewagende , op bl. 28 vermeld , hoe deze in het herstel van orde in de geldrniddelen van den staat , door den the­ saurier-generaal van der Hoop, werd bijgestaan. Uit deze en andere omstandigheden is het niet te ver­ klaren , dat mr. Jacobus Schelte na a , in zijn werk Staatkundig Nederland , van dezen bekwamen staatsman evenmin als van zijnen vader , den secretaris ran den raad van state melding heeft gemaakt , ofschoon hij wet , en bij uitzondering den raadpensionaris van de Spiegel ver­ meld , hoewel toen nog in Leven zijnde. Des te meer is het aar4enaam deze leemte in dit Woordenboek eenigzins to kunnen herstellen. De thesaurier-generaal van der Hoop verdiende eene meer uitgebreide bechouwing. Hij stierf ongehuwd , dock daalde net de algemeene achting zijner tijdgenooten ten grave. Zijne belangrijke bibliotheek werd in Februarij 1794 door de boekhandelaren van Cle e If en Sehour leer, to 's Hage , verkocht, HOOP (Mr. GIJSBERT VAN DER) won van Corn e I i s, beer van Stormspolder , en van Maria Anna van der Put t e , werd geboren te Schoonhoven , 12 November 1721 , en overleed te Amsterdam , in Mei 1783. Hij was commies ter griffie van hunhoogmogenden en nouvellenschrijver van den raad van state , doch werd tusschentijds in 1745 , op voorstel 'van den generaal graaf M a u r i t s van Nassau, commissaris bij de troepen van den staat , welke alstoen naar Engeland werden ge­ zonden. Door zijn huwelijk in 1748 met Anna Con s tan t i a R o m s w in ck el, (geb. 1728 , overl. 1778) dochter van Matthijs en van Constantia Elout, verplaatste bij zich naar Amsterdam en werd hoofd van het handels­ huis aldaar door zijn schoonvader gevestigd. Partic. berigten. HOOP (HENDRIK VAN DER) zoon van Cornelis en van Maria Anna van der Putte, werd in Junij 1725 to Schoonhoven geboren. Slechts korten tijd voorde capitulatie der vesting Namen in 1746 , tot commies . der magazijnen van den staat aldaar aangesteld , moest hij bij die gebeurtenis met twee hoofdofficieren als gijzelaars in de ingenomen vesting blijven. Na ontslagen te zijn werd hij in 1747 tot postmeester van de generaliteit be­noemd , doch werd later in zijne betrekking to Namen hersteld , tot dat hij den 24 October 1783 benoemd werd tot gevolmagtigd minister van den staat , bij den prins bisschop van Luik. Hij vervulde dat ambt tot op de om­wenteling van 1795 , ale wanneer hij verder ambteloos to 's Gravenhage leefde , en aldaar op den 7 Februarij 1800 ongehuwd overleed. ZUne vrij belangrijke boekver­zameling werd in Maart 1801 door de boekhandelaren van Cleeff en Scheurleer verkocht. Partic. berigten. HOOP (Mr. JOAlq CORNELIS VAN* DER) word den 18 Mei 1742 in 's Gravenhage geboren. Zijn vader A d r i a a n van der Hoop, was in Leven secretaris van den raad van state; zijne moeder was Susanna Sopia D e d e I. Met vlijt studeerde de jeugdige van der Hoop aan Leydens hoogeschool in de regten , zoodat hij reeds den 22 April 1763, in den leeftijd van een en twintig jaren , aldaar den graad van doctor in de beide regten verwierf. In datzelfde jaar , op den 12 September , werd hij ge­admitteerd ale practiserend advocaat voor het hof van Holland het volgende jaar , den 27 Januarij , voor den hoogen raad , en in 1765 , den 7 November, werd hij als zoodania erkend voor den raad van leenhoven van Brabant. Binnen °de weinige jaren , nadat hij de akademie had ver­ laten , had hij reeds zoo vele blijken van scherpzinnigheid gegeven , dat hij den 28 October 1767 werd geroepen tot de aanzienlijke betrekking van lands advocaat voor den raad van state. In 1769 werd hij benoemd tot mede­ of adjunct-secretaris van de geoctrooijeerde societeit van Suriname , en als zoodanig den 5 Julij beijedigd. Zulke snelle en belangrijke bevorderingen konden niet anders dan de aandacht opwekken van bet algemeen , en door de regering van de stad Amsterdam werd dan ook de werk­ zame en nog jeugdige regtsgeleerde , den 12 October 1769, benoemd tot poorter , en den 20 December van hetzelfde jaar aangesteld tot secretaris en boekhouder der garnizoenen, in pleats van den overleden secretaris van Nee 1. Aldus zag v a n der Hoop zijnen werkkring gestadig in belangrijkheid , maar ook in werkzaamheid , toenemen , en noodzaakte hem dit laatste zijn ontslag als 's lands advocaat te nemen , hetgeen hem den 26 October 1769 werd vergund. In 1771 trail hij in den echt met zijne nicht Agnes De del, dochter van Salomon Dedel, tot 1748 schepen en read der stad Amsterdam , en later bewindhebber van de Oost-Indische compagnie. Tien jeren later, in 1781 , werd van der Hoop aan­ gesteld en beeedigd als raad en advocaat-fiscaal van het collegie ter admiraliteit te Amsterdam, en betrok hij dien­ tengevolge een huis , uitmakende een gedeelte van de ge­ bouwen , aan dat collegie hier ter stede toebehoorende , en dat tegenwoordig nog als stadhuis wordt gebezigd. Den 10 October 1782 werd onze advocaat-fiscaal aan­gesteld als mede-lid en raad van adsistentie van den stadhouder-admiraal-generaal voor de taken der marine. Tengevolge van de staatkundige woelingen en verwar­ringen , welke ens land in dien tijd teisterden , en burgers tegen burgers in het harnas dreven, werd van der Hoop in 1795 niet slechts van zijnen post ontzet , maar zelfs den 14 Februarij van dat jaar op eene honende en wreede wijze uit zijn huis gehaald en near de gevangenis gevoerd. Het is ons voorgekomen dat deze gevangenneming van den Heer van der Hoop geheel moet worden toegekend aan partijhaat. Zijne gevoelens en neigingen voor den prins van Oranje en admiraal-generaal waren te will bekend , om niet den argwaan op te wekken van hen , die na het vertrek van den prins, het roer van staat in handen hadden. Na zijn ontslag woonde hij in stille afzondering in een klein huisje op de Reguliersgracht, en tot ontspanning had hij , buiten Amsterdam op den Overtoomschen weg , eene woning met een twin aangekocht. Aldaar wijdde hij een groot gedeelte van zijnen tijd toe aan nasporingen in de botanie en aan wiskundige toepassing op sommige deelen der bouwkunde. Ook onder de regerina van koning Lod e w ij k van Hol­land , bleef van der Ifoo p aan zijn stelsel van staat­kundige afzondering getrouw. Den 14 Julij 1806 , werd hij door eene vergadering van vijftig der aanzienlijkste inwoners van Amsterdam , benoemd tot medelid van een zestal, om bij den konina de belangen der stad Amsterdam waar te nemen en te behartigen. Van der Hoop be­dankte voor die onderscheiding. Van der Hoop is na dien tijd nog dikwerf van wege koning Lode w ij k aangezocht geworden , om in eenige bediening of ambt van den staat op to treden ; doch steeds wees hij zulks van de hand. Het was echter niet bepaaldelijk een verlangen naar gemak of rust , die van der H o o p aldus alle aanbiedingen deed afwijzen. Neen de regeringen des lands , die toen­maals zich zoo spoedig opvolgden , waren niet degenen , waaronder hij wenschte op to treden. Naauwelijks was echter aan de kimmen van Nederland eene straal van eigen volksbestaan zigtbaar , en schoon nog vele trawanten van den Franschen overheerscher op den vaderlandschen grond in grooten getale aanwezig waren, of hij was weder dienstvaardig , bereid en gereed alles voor het vaderland to wagen. Toen in den nacht van den 16 November 1813 , de laatste zweem der Fransche overheersching de stad Amsterdam verliet , bet burgerlijk bestuur door den dwin­geland Napoleon ingesteld , ophield , en het militair gezag in handen bleef van den konamandant der national() garde , den kolonel C. C. R. R. van B r i e n e n , werd door dezen en eenige officieren dezer garde, M. P. B r a n t s, A. R. Falck, V. J. Luden en A. J. van Vol len­hov en , aan eenige notabelen het voorstel gedaan , om een provisioneel bestuur der stad daar te stellen. Zeventien aan­zienlijke ingezetenen aanvaardden die betrekking , en kozen den heer J. C. van der Hoop als voorzitter. De leden van dit voorloopia bestuur beseften alien bet hooge gewigt van hunnen stand. Treffend was ook de eerste aan yang hunner werkzaamheden toen van der Hoop tot voor­zitter ben .emd , dezelve opende met deze weinige , maar nadrukkelijke woorden : „Mijne heeren I voor dat wij onze „belangrijke en gevaarvolle tank ondernemen , laat ons „alien en in stilte bedenken , dat God regeert I" Doze teal in den oud vaderlandschen trant gesproken , door eene plegtige stilte gevolgd, had invloed en met een rijken zegen is dan ook die opgenomen hagchelijke taak bekroond geworden! Gedurende den tijd dat van der Hoop aan het hoofd van het bestuur van Amsterdam stond , gaf hij herhaalde bewijzen van moed, vastberadenheid en schrander doorzigt. De betrekking van president der regering van de stad Amsterdam was in die oogenblikken niet zonder gevaar. Een groot gedeelte der Fransche magt beyond zich nog onder den generaal Molitor in Utrecht, en dreigde telkens Amsterdam te zullen bezoeken Als bewijs van dit gevaar kan strekken , dat weinige dagen v66r het vertrek van den Franschen generaal Mo l i to r met zijn leger uit Utrecht , des avonds laat iemand bij van der Ho op aankwam , die door dien generaal nit genoernde stad was afgezonden , met berigt , dat deze besloten had den volgenden dag met zijne troepen naar Amsterdam to komen , en hem raadde ; het provisioneel bestuur voor zijne komst to ontbinden, met bedreiging dat de generaal anders strenge strafoefening zoude bevelen , en v an de r H o o p als eerste slagtoffer daarvan onverbiddelijk zou vallen. De middelen van tegenweer waren op dat tijdstip to Amsterdam hoogst onvolledig en van weinig beteekenis , zoodat het gevaar wezenlijk dreigend was. Desniettegenstaande antwoordde van de r H o o p, die den toestand , waarin hij verkeerde , wel besefte , koel en bedaard aan den afgezondene , (een man van zijne eigene familie) hem voor zijne mededeeling bedankende , dat hij zijn lot , vertrouwende op het goede regt , stil zou afwachten ! Ilij begaf zich daarop ter rust, en sliep den geheelen nacht alsof er geen gevaar bestond ! Gelukkig kwam het niet tot dit uiterste. Het lot van Nederland was spoedig meer be­paald beslist , en M o l i tor moest met de zijnen dra eenen anderen weg kiezen en aftrekken. V an de r Hoop bleef in zijne aanvaardde betrekking met at dien ernst en klem regeren , die men van hem konde verwachten. Zijn kalm gemoed kende nu evenmin vrees , als toen men hem bij een anderen stand van zaken in hechtenis nam. De liefde tot zijn vaderland en den terugkeerenden vorst had hem als met een nieuw en jeugdig vuur bezield ; geen haat of wrok kwam bij hem op, en zelfs menigeen , die in voorgaande tijden met hem in staatkundige beginselen had verschild , werd door van der Hoop de broederlUke hand toegereikt, tot bevestiging van 's lands heil opgewekt en tot deszelfs dienst toegelaten. Gelukkig kwam men die eerste dagen van opgewondenheid met beleid te boven , totdat op den 30 December deze provisioneele regering door den souvereinen vorst konde ontbonden warden. Onmiddellijk na de aankomst van den Prins van Ora* hadden er in dit land vele beraadslagingen plaats over den toestand en de nadere vestiging van ons vaderland , en het bepalen van de grondslagen , waarop men het gebouw van staat meende te moeten grondvesten. Van der Hoop werd bij die beraadslagingen , zoo gewigtig voor den toe­komstigen staat van ons vaderland, dikwerfgeroepen. Zijne rijpe ervaring en algemeene kennis gaf hem , vooral in het zeewezen , een grooten invloed, en daardoor heeft hij in die dagen voorzeker veel goeds kunnen stichten. Welligt moeten wij het aan zijnen zuinigen aard toeschrij ven , dat aanvan­kelijk de schaal voor de marine van Nederland meer is afgemeten naar de grootte van ons land in Europa , dan wel naar de landen die het in de overige werelddeelen bezit, en de volken , die bet aldaar beheert en bestuurt , maar ook , desgevorderd wordende , tegen elken vijand moet kunnen beschermen. Den 6 April 1814 werd v an der H o o p door den souvereinen vorst der Vereenigde Nederlanden benoemd tot secretaris van staat voor de marine ; in Julij werd hij belast met de portefeuille van kolonien , tot dat hij in September daarin vervangen werd door den heer G o 1 d-b e r g. In September 1815 werd zijn titel van secretaris van staat voor de marine , veranderd in dien van minister voor de marine. Den 13 November 1815 werd hij benoemd tot Groot­kruis der Orde van den Nederlandschen Leeuw. — In den loop van 1816 werd hem uit naam van den souvereinen vorst van Nederland , door tusschenkomst van den graaf G. K. v an H o g e n d or p, de verheffing tot den adel­stand aangeboden. Die onderscheiding , hoe vurig ook door zoo velen gewenscht , lag niet in het karakter an v a n der Hoop; neen ! hij schatte de verdienste , om tot den adel te geraken , hooger dan den adelstand zelven. Maar hoe nederig hierin ook voor zich zelven gestemd , wilde bij echter dit niet alleen beslissen , en raadpleegde daar­over met zijnen zoon , A. van der Hoop te Amsterdam , die daarorntrent geheel met "zijnen varier instemde , als weinig overeenkomende met zijn stand van bankier en koopman , en van de rl H o o p bedankte voor de verhef­finm tot den adelstand. De maatschappij Deligentia in 's Gravenhage benoemde den minister van der Hoop, den 27 Mei 1821 , tot gewoon lid , en die van het Utrecht­sche .Genootschap tot honorair lid den 17 September van hetzelfde jaar. Wat van der Hoop voor de Nederlandsche marine geweest is , valt Diet gemakkelijk in weinige woorden zamen to vatten. De man , die van 1781 tot in zijnen hoogen ouderdom , met uitzondering van slechts weinige jaren rust , onafgebrokcn , eerst in aanzienlijke , en daarria in de hoogste betrekking van dezelve werkzaam was , kon veel , maar heeft ook veel in haar en voor haar gewerkt , en tot haar tegenwoordig aanzien grootendeels den grond gelegd. De meeste belangrijke handelingen betrekkelijk bet Ne­derlandscbe zeewezen van 1781 tot 1795 , en van 1814 tot 1825 werden door hem bestuurd , en zijne zienswijze had daarin den grootsten invloed In de moeijeliike tijden v(56r 1795 vinden wij , in de Geschiedenis van het .Neder­landsche Zeewezen , door mr. J. C. de J o n g e op sehier elke bladzijde bij belangrijke mirine-zaken den advokaat­fiscaal van der H o o p aangehaald en genoemd. Zijn het besognes, die men in 's Hage houdt, raadpleegt men over het uitzenden van schepen , of het verleenen van hulp aan anderen , telkens is hij de man , die rapporten stelt ; uit eigene trouwe aanteekeningen mededeelingen geeft , licht verspreidt , en veel en dikwerf de belangrijiste staatsstuk­ken voor den prins van Oranje, admiraal en generaal , opstelt , en dezen in alle marine-zaken met zijnen raad dient. Ook in andere werken van aanbelang voor de Nederlandscbe marine vinden wij steeds van der Hoop in de eerste plaats genoemd, en bij iedere commissie be-Meedde bij eene belangrijke plaats. Hij Wilde ook , dat anderen eene goede inzage der zaken verkregen , en stelde er prijs op , dat verlichte mannen hunne denkbeelden over verschillende deelen der marine mededeelden. Van daar bet werkje van den kapitein graaf T. S. van Bylandt: Eenige bedenkingen over de Zeevaart van de Republiek in dat op aandrang van van der Hoop is geschre­ven. — De Memorie over de middelen ter uitvoering van het advys , den 28 Maart 1783 uitgehragt, om eenen vasten post op den staat van oorlog to brengen tot eene jaarlijksche equipage , in het Ie D. Ie St. van het Zeemans Handboek, door van K in s b e r g e n medegedeeld , was oorspronke-Iijk door van der Hoop geschreven , en slechts door van K i n s b e r g e n met eenige aanmerkingen vermeerderd. Het verdient opmerking , dat de minister van der Hoop zich getrouwelijk de gelden deed uitkeeren , die voortsproten uit het verkoopen van spaanders en ander afval van hout op 's Rijks werven , die vroeger zonder beheer bleven. Deze gelden heeft hij persoonlijk gead­ministreerd en met interessen doen oploopen , totdat zij eene som uitmaakten van 60,000 gulden of iets meer ; en het is uit deze penningen , dat het prachtige lokaal voor bet ministerie van marine in het Voorhout te 's Graven­hage is daargesteld , en waarvan een grout gedeelte onlangs eene prooi der viammen is gewerden duels ook weder in volkomen staat is hersteld. Doch de minister van der Hoop deed weer ; en zoo wij ons hadden voorgesteld eene sellers to leveren van de Geschiedenis van ons Zeewezen onder hem , wij zouden ons hebben moeten bepalen bij verschillende zeetogten onder zijn bestuur ondernornen ; moeten doen opmerken , hoe hij spoedig na de herstelling van Nederlands onafhankelijkheid in staat was eskaders uit te zenden naar de Oost- en west-Indian en de Middellandsche Zee , die aldaar wist te onderhouden , en in staat stelde , om tot de overwinning van Palembang en Algiers zoo roemrijk mede te werken. Voorzeker zal ook elk onpartijdige erkennen , dat het geene gemakkelijke taak was het geheele korps zee-officieren za­men to stellen en te organiseren , al de werven in behoor­lijke actieve werking te brengen , vele schepen op stapel te zetten en of te doen bouwen , en aan at die deelen een­heid van werking bij te zetten. Tot den jars ISO° moat van der Hoop zijne gade , Agnes Dedel, aan zijne zij de zien. Den 22 van dat jaar ontsliep zij , en werd den 27 daaropvolgende in de Oude Kerk te Amsterdam begraven. Dit verlies trof hem diep ; in al de tijdperken zij ns levens had zij hem steeds met opgeru7mden naoed en innige en hartelijke liefde het seven gelukkig trachten to maken. Uit dezen echt zijn voortgesproten ddn zoon en drie dochters. De jongste , Anna Maria genaamd , is steeds bij baren vader gebleven en niet gehuwd geweest. Van der Hoop streefde van de eerste trede op de openbare baan zijns levens tot aan zijnen laatsten dag met eenen onvermoeiden ijver naar het goede en edele. Zijne eerzucht en zijn streven was het welzijn des vaderlands ; schitterende onderscheiding , zoo vaak het deel van hen , die in hooge betrekkingen zijn geplaatst , werd door hem niet gewenscht nosh gezocht , mar zelfs met gepaste be­ scheidenheid afgewezen. Zijne levenswijze was zeer eenvoudig en in overeen­ stemming met zijne nederige denkwijze ; zijn wandel altijd godsdienstig en met weldadigheid gepaard , waar hij meende, die met vrucht te kunnen toepassen. Ofschoon zijne hooge jaren hem alle aanspraak gaven om zijne loopbaan in stifle rust te besluiten , van der H oop bleef tot aan het einde van zijn levee , als een ge­ trouwe wachter , met kracht van geest en wil zich op zijnen post handhaven. Eene ontstekings-ziekte bond hem onierwachts , in Maart 1825 , aan zijne legerstede ; maar ook toen nog bleef hij met de belangen der marine bezig. Tvvee dagen v6Or zijnen dood , las hem de schout-bij-nacht M a y een lang rapport voor over het loodswezen en maakte hij daarop zijne aanmerkingen , en zelfs nog den volgenden dag , eenige uren v66r zijn overlijden , werden hem at de ingekomene stukken medegedeeld , en deed hij nog zijnen order van behandeling kennen aan den heer S t r at enus, secretaris- generaal van zijn departement. In den nacht van den 13 Maart 1825 , nam de ziekte van van der Hoop in hevigheid toe , en in den vroegen morgen van dien (lag, werd hij afgeroepen van zijne lange, sours moeijelijke , maar niettemin zoo roemvolle loopbaar.. De reeds genoemde jongste dochter Anna en zijn zoon A d r i a an , zijne eenigste toen nog levende kinderen , waren daarbij tegenwoordig , en sloten met eene eerbiedige ontroering de oogen van hem , die hun in zijn leven zoo dierbaar geweest was. In de Amsterdamsche Courant van den 16 Maart las men : „'s Gravenhage , den 13 Maart 1825. Heden overleed „alhier , in den ouderdom van bijna 83 jaren , Mr. J o a n „C ornelis van der Hoop, Minister voor de Marine, „Grootkruis van de Orde van den Nederlandschen Leeuw. „A.ls mensch beminnelijk , als Staatsman trouwhartig en „opregt , vcrwierf hij door zijne openbare en huisselijke „deugden , te regt de algemeene achting zijner landgenoo­ „ten en de bijzondere genegenheid van bloedverwanten en „vrienden.” Zijn stoffelijk omhulsel werd , overeenkomstig den wensch van hem en van de zijnen , in tegenwoordigheid van zijnen zoon , den heer A d r i a an van d e r Hoop, en eenige . vrienden , met stillen ernst , op den 17 Maart 1825 , in de Kloosterkerk te 's Gravenhage ter ruste gelegd. In 1854 overleed ook de genoemde heer A driaan van der Hoop, die de nagelaten papieren van zijnen vader vermaakt heeft aan het rijk , ter plaatsing op het archief. Bovendien vermaakte hij aan de stad Amsterdam zijn uitgebreid en beroemd kabinet van schilderijen , ter waarde van f 400,000. Zie Verh, en Berigt. aangaande het Zeewezen en de Zeevaartkunde door J. Swart en Jhr. G. A. Tindal, D. VII. St. Ill. HOOP (WILLEM GERRIT VAN DER) zoon van mr. A d r aan en Susanna Sophia Dedel, werd geboren to 'a Hage , 5 November 1729 en overleed te Utrecht , 26 Augustus 1791. Bij zijn overlijden was hij opgeklommen tot generaal der kavallerie en opperbevelhebber van dat wapen. Een regiment miters ter dienste van den staat werd naar zijnen naam genoemd. Hij huwde in eersten echt, 30 Julij 1764, Anna Theodora Louisa, baronnesse van Rand w ij c k (..eb. 1739 overt. 1785) , dochter van Otto Dirk en Clara Margaretha M a c k a y. De vaandrig bij de Hollandsche gardes , Frans Steven Caret Philip van der Hoop, vermeld in bet V ervolg op Wagenaar, D. XVI. bl. 94 , was hun oudste zoon. Fen tweede zoon, Adriaan van der Hoop, ma­joor in Nederduitsche dienst , verliet in 1795 het vader­land , en verwAkte in het huwelijk met Anna Gee r­truida Kolfl, dochter van Gualtherus en Anna Bolani, twee zonen , Walter en Willem Gerrit van der Hoop, die zich in Hessen-Darmstadt vestigende aldaar met twee zusters , baronessen von DOrn berg Heiden zijn gehuwd , terwij1 zij aldaar in den adelstand met den titel van vrijheer zijn opgenomen. De generaal van der Hoop huwde in tweeden echt, Arnoudina Reiniera van Hasselt, dochter van Bartold en Maria Theodora van Essen, doch verwekte bij Naar geene kinderen. HOOP JUNIOR (ADRIAAN VAN DER) werd den 2 van Zomermaand 1802 to Rotterdam uit deftige ouders geboren. Hij ontving eene beschaafde, doch geen geletterde opvoeding. De laatste zou welligt met zijn natuurlijken en reeds vroeg zich openbarenden aanleg voor kunst en wetenschap beter zijn overeengekomen en hem welligt in eenen stand geplaatst hebben , waarin hij met meer roem voor zichzelven en grooter nut voor anderen , dan in den handelstand , werk­zaam had kunnen zijn. Het grootste deel van zijn tijd wijdde hij dan ook aan de beoefening van letteren , kunsten en wetenschappen. De Engelsche, Fransche en Hoogduitsche taal met de letterkunde dier volken was hij meester ; ook was hij niet onbedreven in de taal der Romeinen , zelfs zou hij de dichters in die taal hebben verstaan. Of hij van een geleerde beoefening zijner moedertaal werk maakte is twijfelachtig. Ten rninste zijne woordkoppellngen naar het voorbeeld van Bilderd ij k, zijn niet alle overeenkomstig den aard en de regelen onzer moedertaal. Gelukkiger was hij in de beoefening der poezy. Sedert 1830 zond hij een grout aantal grootere en kleinere dichtstukken in het licht. Zeer verschillend was wel hunne waarde , doch uit bijna alien bleek dat hij niet weinig dichterlPen aanleg had ontvangen. De menigte zijner dichtstukken strekt reeds ten bewUze , dat hij aan hunne beschaving, aan de voknaking an zijn talent , weinig tijd kon toewijden. De gebreken die men in zijnen dichttrant opmerkte , bleven hem dan ook voortdurend kenmerken en overschaduwden niet zelden vele van de goede eigenschappen zijner poijzy, en men heeft het dikwerf in openbare beoordeelingen betreurd , dat hij daardoor niet geheel voldaan heeft aan de ver­ wachting die men van hem had opgevat. Hij onderscheidde zich vooral ook daardoor , dat hij ij verig gebruik maakte van de omstandigheden des tijds en niet ligt eene belang­ rijke gebeurtenis liet voorbijgaan, zonder haar te bezingen. Daarvan getuigen eene menigte van stukken in 1830 en 1831 uitgegeven. Zij werden dan ook net geestdrift ontvangen , zelfs mogten atilt Tiendaagsche veldlogt een derden en zijn Routoklagt het ioverlyd-en van IVeirlands Koningin een tweeden druk beleven. Vooral verdiende de Rouwklagt die onderscheiding ten voile. Ook wordt zijn Warschau , dichterlyke krygs­tafereelen onder zijn beste kunstgewrochten geteld. In 1832 nam van der Hoop met zijn vriend n3r. P. S. Se h ull de redactie op zich van het tijdschrift Bqdragen tot Boeken .en Menschenkennis bij J. van Houtr ij v e Jr. te Dordrecht in het licht te geven. Na den dood van Sc hull (1835) heeft hij deze onderneming noci. eenigen tijd vervolgd. ae° Menig dichtsturk en meniboekbeoordeeling van zijne hand is in dat tijdschrift bewaard. Men viridt de eerste ook in verschillende jaarboekjes tusschen 1830-1842 in het licht gekomen. Hij was een ijverig lid en bestuurder van het letterkundige genootschap i'rerscheidenheid en ° Overeenstemming to Rotterdam. H4 las daar als ook in Diversa sed Una te Dordrecht , in Dilegentia te 's Hage en in de verschillende afdeelingen der maatschappij van fraaije kunsten en wetenschappen zijne meeste dicht­stukken voor. Hij was lid van de maatschappij van Ned. letterk , correspondent der 2de kl. van het Kon. Ned. instituut , ridder van de orde van den Ned. Leeuw. Hij overleed to Rotterdam den 4 November 1841. Men heeft van hem : Poezy , Amst. 1830 , gr. 80. Aan de vorsten van Europa , Rott. 1830 , gr. 8°. Nicolaas keizer (tiler Russen, lierzang , Rott. 1830, gr. 8°. .Nederland met &trekking tot het verledene , het tegen­woordige en toekomstige , Rott. 1831, p. De Kanonneerboot , romance , Rott. 1831 , gr. 80. De koning en het leger Vaderl. zang , 3de dr. Rott. en Amst. 1831. Hobein , Vaderl. romance, naar het Frantch, Rott. 1831, 80. 76 Bet nationaal congres , fragment , Rott. 1831 , gr. 8°. Aan Holland , lierzang , Amst. 1831 , gr. 8°. De bekeerde liberaal of het mislukte verraad , blijspel , Rott. 1831 , kl. God met ons , Danklied by het ontwyken der Engelsche vloot aan Hollands trust Rott. 1831 , gr. 8". _Hugo en Elvire , romantisch trent spel, Rott. 1831, gr. 8". De Tiendaagsche Veldtogt, Amst. 1831 , gr. 8°. A. v. d. H. en L. van den B r o e k , Europa en Neder­land , Rott. 1832 , 8°. Warschau , Dichterlijke Krijgstafereelen , Amst. 1832 , gr. 80. , waarvan een fragment is overgezet door C 1 a v e-r e au in het Fransch , in Bijdr. tot Both. en Menschenk,. , D. 11, p. 101. De togt naar Ter Vueren , Heldenzang Rott. 1832 , gr. 8°. , 3de dr. De Cholera , Graf- en Boetklanken, Rott. 1832, gr. 8°. Aan het kasteel van Antwerpen , Rott, 1832 , gr. 8°. Het Metalen Kruis , op muzyk gebragt door L. H a g e­m an , Dordr. 1832 , gr. 8°. Aan den generaal Chassd , Rott. 1833 , gr. 8°. , door S au n der s in het Engelsch vertaald in Bijdr. tot Boeken en Menschenkennis. Willem Tell , Zwitsersche Tafereelen, Amst. 1833, gr. 8". De Koning van Rome, zangen des (yds, Amst. 1833, gr. 8°. Leyden ontzet in 1574% Dichterlijk verhaal , Amst. 1833, gr. 8°. Welkom in Nederland, Di chtgroete , toegezongen aan H. K. H. de Er [princes van Oranje , gecomp. voor zang en piano door S. Samertini , Middelb. Het slot van IJ sselmonde , een berijmd verhaal met eene plaat, Dordr. 1834 , 8°. A. v. d. H. en P. S. Sc hull, Vertellingen in rim en proza , Dordr. 1835 , gr. 8°. Johanna Shore , treursp. in rill bedrgven , Dordr. 1834 kl. 8°. Een uur to laat of het verydeld Tweegevecht , Dordr. 1834 , kl. 8°. Han van klipstadur , tooneelspel, Dordr. Najaarsloveren , poezy , Dordr. De Deensche Vesper, eene legende , 2 d., Dordr. Lentelied , toegezongen aan den koning der Nederlanden , Dordr. 1834, gr. 8°. Iwan en Pauleska , Poolsche romance, Rott. 1835, gr. 8°. Bet Pinksterfeest dichtstuk , Amst. 1835, gr. 80. La Esmeralda, een verhaal Victor Hugo nageschetst , met eene plaat, Dordr. 1836 , gr. 8°. Gods. Harptokkelingen , het Hoogd. van Agnes Fransz. ; vry gevolgd, Rott. 1837 , 80. Rouwklacht by het overlijden van Neerlands koningin , 's Hage 1837, gr. 80. Byron en Moore, vier gedichten , benevens de vertalingen , Amst. 1837, gr. 80. De Renegaat , een berg and verhaal , Amst. 1837, gr. 80. Het Klaverblad , oorspronkelyke verhalen aan de geschie­ denis des vaderlands ontleent , Rott. 1838 , gr. 80. De weldoende Engel , romance , Rott. 1838 , gr. 80. De Horoscoop , treurspel in vier b edryven , 's Gravenh. 1838 , kl. 80. Ban van IJsland , dramatisch tafereel, Dordr. 1837, gr. 80. Bet verjaarfeest, z nnebeeldig tafereel, in twee afdeelingen, ter gelegenheid van 's konings verjaardag en my en twintig­jarige regering , Rott. 1838 , gr. 80., (ook in goud gedrukt). Oranjes wederkomst in 1813, herdacht ; huisseltyk zinne­ beeldig tafereel, in twee afdeelingen , Rott. 1839 , kl. 80. Columbus , een dichtstuk , met eene plant , Amst. 1840 , gr. 80. Van Speffk , eene winterfantazy , Dordr. 1840 , gr. 80 . Des konings inhuldiging , vaderlandsche feesttoonen , Rott. 1841 , gr. 80. Feestviering der maatschappy : Verscheidenheid en Over­eenstemming , ter gelegenheid van haar 75jarig bestaan, 1835 (Algemeen verslag door G. de Meijer , redevoering door R. II. van Sonzeren, en feesizang door A. van der Hoop, Rott. 8°.) Bijdragen tot Boeken en Mensehenkennis , verzameld door P. S. Schuli en A. .van der Hoop, 1832-1837, V d. 20 stukken. Na zijn dood verschenen : Lente en Her fst , nagelaten en verspreide Gedichten, Rott. 1842 , gr. 80. en Gedichten , to Leyden bij A. W. S ij t-h o If, 1859— 61 in 4 din. met zijn portret in het licht gegeven. In genoemde Bijdragen schreet van d e r H o o p o a. D. I. Alex. Dumas , Napoleon of dertig jaren van Frankrijk (13oekbeoord) Aan den heer en nzr. J. van Lennep , na het lezen zijner uitboezenzing en zyner dichtregelen aan de Noordstar. J. R. Schimsheimer, Urania , (Boekb.) Het nzetalenkruis , op muzyk gebragt door L. Ilagemann. II. Laatste brieven van Jacopo Orli., door Ugo Foscolo , (Boekb.) Mes Loisirs , (Boekb.) In den Vriendenrol van den heer Jakob van Eeghen. De Taal. Lentelied. De dood van den Cid , Spaansche romance. V. Shakspeares Macbeth , (Boekb.) Aan het spotschrift .Hippokreen-ontzwaveling had hij geen deel. Zie Kunst- en Letter& D. II. bl. 336 , 337 ; G. de Nebel, , Ge­dachtenis rede enz te Rotterdam gehouden in de Letterk. Maatscla. l'erscheidenheid en 0 tereensteniming 11 Dec 1841 , Rost 1842 ; G. T h. III oh rman, Pi) is niet meer 1 Weemoedstranen ; Itlevrouw van der Hoop toegezongea , 'twist. 1841 ; //andel. der llaats. van Ned. Letterk. te Leiden 1842 ; van der Aa, Anth Biogr Crit. W oordenL. , 0. h. w.; Kaamr. van Bock. van d e J ongen Brinkman. HOOP JRS zv. (ADRIAAN VAN DER) zoon van den vorige, werd reeds vroeg door zijn vader in de letterkundige we­reld ingeleid , en maakte al verzen toen hij naauwelijks schrijven kon. Jong had hij zijne moeder verloren , aan `vie hij steeds met weemoed bleff denken. Had zij hem ter zijde gestaan , welligt zoo hij met meer wijsheid zijn levenspad hebben bewandeld. Ook ztjn vader ontviel hem vroeg. Aan de akademie te Leyden viel hij in een maal­stroom die hem meesleepte. Hij moest eindelijk uit Leyden weg en vertrok naar den Briel , om daar in ernstiger om­geving zijne studien wederom op te vatten en zich voor het candidaats examen in de regten voor te bereiden. Te Leyden weergekeerd , verviel hij in zijne vroegere afdwa­lingen , tot dat hij eindelijk van kwaad tot erger gekomen zijn heil aan andere kusten ging zoeken. Naar de kaap de Goede Hoop gezeild , vertoefde hij daar eenigen tijd , en kwam toen terug in 't vaderland , altijd nog vasthou­dende aan de mogelijkheid om zijne studien to kunnen volbrengen. Dit gelukte echter niet. Hij zwierf rond , dan pier dan daar , verkocht even als voor zijn vertrek zijn pen en talent en kwijnde eindelijk weg in een vergeten hock. Hij was een van degenen aan mien de natuur voor het talent en 't gevoel dat zij hun kwistig schenkt , geest­kracht onthoudt. Hij bezat eene bijzondere gemakkelijk­held in het schrijven van verzen toen de wereld in 1848 in rep en roer stond hield hij met een zijner vrienden een correspondentie over de politieke gebeurtenissen in dicht­maat ; als secretaris van zekeren kring was hij gewoon de notulen in verzen te houden. Hij irnproviseerde over aller­lei onderwerpen op het papier met verwonderlijke vlugheid. Van zijne verzen zullen gewis zijne Daguerrotypen , en daaronder bijv. „Het eerste" en „Het twaalfde" het langst in 't geheugen blijven. Het was een genre dat hij schlep, een genre , waarin hij het eenvoudig huiselijk leven op den voet betrapte en naief, dikwijls komisch t zelfs nu en dan met humor wedergaf. under zijne andere verzen zijn er die zich gunstig onder­scheiden door waar gevoel , maar ook vele , waarbij hij rich zeer alledaagsche onderwerpen en versleten toestan­den tot stof koos , en die zich alleen laten lezen om den gemakkelijken vorm waarin zij gegoten zijn. Zijn laatste bundeltje Poezy verscheen in 1862 bij Gebrs. van Es te Amsterdam. Onhetwistbaar was v an der Hoop met talent , met gevoel , met vlugheid van opvatting bedeeld en het is te bejammeren , dat die schoone gaven rich niet vrijer en ruimer bij hem mogten ontwikkelen. HU stierf to Heusden den 13 Februarij 1862 , in den ouderdom van 36 jaren. Men heeft van hem : Roepstern aan beweldadigden. Dichtregelen Amst. 1850 , gr. 80. Twaalf Daguerrotypen, Leyd. 1851 , 2de dr. Geloofsbelydenis, Leyd. 1851 , gr. 80. Geen .Aalmoes. Dichtregelen , ten voordeele van de betrek­ kingen der verongelukten te Hellevoetsluis, 's Gravenh. 1852, gr. 80. ; door C 1 a v e re au in het Fransch vertaald, (Pas a'Aunziktel. Twee dichterlijke uitboezenzingen aan Z. M den Koning en R. L. Andringa de Kempenaer , 's Hage 1853 , gr. 80. Voorjaars-rente. Bloenzlezing in poezy uit de Leidsche Al­manukken van 1842 1853 , onder redactie van J,, d. H., - Leyd. 1853. Drie diclaterl. uitboezemingen na de lezing der laatste bro­chure en nader bekonten inlichtingen ter zake der verhouding tusschen Jonkheer R. L. van dndringa de Kempenaer en Koning Willem II. Uitgegev. door L. L. van A n d r i n g a de Kempenaer, Amst. 1853, gr. 80. Gekrenkt eergevoel. Een kreet van verontwaardiying na het lezen van den Franschen Moniteur , Leyd. 1853 , gr. 80. In den Nieuwen Rotterdamschen Schouwburg. Uitboezenzing en Opwekking. Dichtregelen. Rotterd. 1853 , gr. 80. .Nieuwe Daguerreotypen , Schied. 1853 , 160. met een pl. Twaalf Daguerreotypen , Schied. 1853 , 16°. 3de dr. De Blindgeorene , Leyd. 1854 , gr. 80. De dierenvriend , in rympjes voor jonge kinderen , Leyd. 1852 , kl. 80. 1855 3de dr. De dierenwereld , in rijnzpjes voor jonge kinderen , Lyd. 1853 , kl. 80. 1855 3de dr. - Een Lente-offer. Ten behoeve van de Weduwen en Weezen der met Hollands Koning en de Yrouw Petronella onigekomen Zeelieden , Rott. 1854, gr. 80. Leve Vader Bilderdijk! Een kreet van verontwaardiging na het verhandelde op het vierde Ned. Taal- en Letterk,. Congres , gehouden op Vrijdag den 22 Sept. 1854. Leyd. 1854, 80. Schetsen. Prosa. Schied. 1854 , met vign. , gr. 80. Verspreide Gedichten. Schied. 1854 , met portr. gr. 80. By de Maskerade. Jung 1855. Leyd. 1855, gr. 80. Een zang des tijds , by het eindigen van de Zomervacantie en de bestaande verdeeldheid , aan de Utrechtsche Studenten toegewijd , Utr. 1855 , gr. 80. Hoe men zfin brood verdient. A. B. C. naar plaatjes van G. J. Bosch, Leyd. 1855, gr. 80. Kinderpoezy. lifyrneringen en lessen uit het Kinderleven. Leyd. 160. met gekl. pl . Weer de oude winterdeun. Leyd. 1855 , gr. 80. F. H. Greb en A. v. d. H. , Godsdienstig A. B. C. , in een verloren oogenblik vervaardigd Leyd. 1855, kl. 80., met gekl. pl. De gelaarsde Kat , of hoe de nzarkies van Carabas een groot en rijk beer werd , Leyd. 1856, met gekl. pl. De Goudrnaker. Drama in vy f bedrijven , Schied. 1856 , gr. 80. Voor Hollandsche Knapen en ifeisjes. .3fijmeringen en les­sen uit het kinder leven , Leyd. 1856 , kl. 80. , met gekl. pl., 1858, 2de dr. De bewoners van ons vaderland geschetst in platen tnet bijschritten door A. v. d. H. , Leyd. 1856 , kl. 40. Nr. 1-..4. Bundel blifspelen, Amst. lste en 2de aflev. , 1856 , waarin A. v. d. H. Len Coup of de huwelijks advertentie. Schets voor Rederykers. H. Heine, Poesy en Prosa door A. v. d. H., Schied. 1856 , kl. 80. Prenten Album , ontleend aan de raderl. Geschiedenis , met bijschriften van A. v. d. H. , Leyd. 1856. De Nieuwe .Rijschool. Een beweegbaar prentenboek met rijnzen door A. v. d. H. , Schied. 1856 , lang 40. Bedorven Kinderen. Schetsen , Leyd. 1857 , 40. De bewoners van ons vaderland geschetst in 24 platen, met byschrilten, vertellingen door B. t e n Haaften,Leyd. 1857 , gr. 120. De Nieuwe Moeder de Gans en de gouden eijeren, Leyd. 1857 , kl. 80. met 8 gekl. pl. Gedichtjes op geboorte- nieuwejaars- en bruiloftsteesten en gebeden voor de jeugd , Leyd. 1857 , kl. go. Liederen, Leyd. 1857 , kl. 8°. Bedorven .Kinderen , Schetsen , Gedichten, Leyd. 1859 le d. Gedichten , Leid. 1859-1862 , 4 dln. gr. 80. Terug. Een lied. Rott. 1860 , gr. 80. Liederen (Carpentier vrij gevolgd) , Leyd. 1860 , 120 Gustav Sus. Bet Kind en zyne PrenUes en versjes door A. v. d. H. Leyd. 1861 , 40. Eerbied voor 't Bosch! Een kreet van verontwaardiging , Hage 1862 , 80. Waarheid en Kunst , Schetsen en Fantafieen Amsterd. 1862 , 80. Poezy. Amst. 1862 80. Men vindt ook gedichtjes van hem in Prettig en nuttig bezig zijn, Leyd. 1861 , en andere liedboekjes , atmanak­ken enz. Hij was ook redacteur van het jaarboekje Daphne, Nederl. Poezy en schreef vele naamlooze stukken, Zie Nedert. Spectator 1863 , Nr. 9. HOOP (CORNELIA. VAN DER) volgens sommigen dochter van mr. Hubert van der Hoop en Maria Mot, volgens anderen van den notaris en procureur J. van der Hoop, denzelfden die met mr. Geer aerd Pa e u van den vermaarden „Dordrechtschen operateur en steensnijder S a s-bout S o u b u r g een zilveren kop ontving" na het win­nen van zijn regtsgeding , bloeide in het midden der 17de eeuw. Zij beoefende de poezy , en hare schoonschriften werden gelijk gesteld met die van Maria Strie k. Zij was te Dordrecht ffeboren en een vriendin van Mar g a-r etha Godewijek, die haar Een Spiegel der deugden , Beminster van den vrede , Voorbeeldster van de deucht , Opqueeckster van de zeden , a Verfoeyster van de qt. , Voortplantster van bet goet , Verachtster van den haet" noemde en een gedichtje under hare beeldtenis schreef. Zie G. D. J. S cho lel, Avondst. , bl. 163. HOOP (EVERITARDUS JOHANNES THOMASSEN THUESSINK VAN DER) werd in 1809 te Groningen geboren , studeerde aldaar in de regten en werd den 14 Junij 1834 , na het verdedigen van een Specimen historico-politicunz inaugurate, quo exponitur et dijudicatur Guilielmi III agendi ratio in reruns Anglicarm mutatione tot doctor in de beide regten werd bevorderd. Hij vestigde zich te Assen , waar hij sedert eene regter­lijke betrekking bekleedde. Van der Hoop was een man van geloof. Hij stelde een onbepaald vertrouwen op den Heer. Zooveel in zijn vermogen was , begunstigde hij elke poging tot versprei­ding van het Evangelie. Schoon zich met de afgeschei­denen der kerk vereenigd gevoelende , begaf hem zijne christelijke liefde , ook buiten den kring , met wien laij door gemeenschap des geloofs vereenigd was , niet , doch zijne verdraagzaamheid ontaardde niet in onverschil­ligheid jegens de waarheid. Hij verwierf zich als man en vader , als vriend en broeder , als burger en ambtenaar de algemeene achting en de onbekrornpenste getuigenis van regtschapenheid. Zijn laatste en belangrijkste arbeid was de oprigting eener lagere school, waarvan het doel is het onderwijs aan ehristelijke opvoeding dienstbaar te maken. In 1843 gaf van der Hoop in het Licht de Conclusie over den Turfaccijns gen6men in de teregtzitting der Arrond. Regtbank te Assen van 2 January 1843 , gedrukt to Assen ter Prov. drukkerij. Hij overleed in Julij 182 , in den ouderdom van 43 jaren Een apstel ter zijner nagedachtenis gewijd door prof. V(a l e-t o n) vindt men in de Vereeniging , Christelyke Stemmen , D. VII. (1853) bl. 310. HOOREMANS , secretaris van Weede van DU k-veld, gedeputeerde te velde. In 'a rijks archief to 's Gra­venhage bevinden zich de brieven door beide heeren nit het Leger van Namen (1695) aan de stater) generaal ge. schreven , waarin schier van dag tot dag van den voort­gang der belegering van Namen berigt wordt gegeven. Van deze brieven waarvan slechts den in den Europeschen Mercurius gevonden wordt , heeft Bossch a gebruik ge­maakt in zijn Heldend. te Land. Lie aldaar D. II. Id. 273. HOOREN (JAN VAN) bouwmeester to Amsterdam in den aanvang der 17de eeuw. Hii was vermaagschapt aan P. C. Hooft. Zie Hooft's Brieven , Amst. 1738 , Nr. 270; Kramm, Lee. en iverk. der Hold. en V laams. Kunsts., D. III. hi. 744. HOORENBERGH (JonAN REINHARDT VAN) was met zijn regiment in den slag bij Senef, 11 Aug. 1674. Zie Bosseha, Ne rd, &Mend te Land , D. II. RV/. II. HOORENMAKER (LopEwiinc) geboren te Bend , me­gelijk dezelfde met Lodew ij k van G e n d , een der Watergeuzen die den Briel hielp innemen , later luitenant van den gouverneur van Haarlem gedurende het beleg , Wybout Rip per d a en met hem , na het overgaan der stad on thaisd. Zie Bareutb, Roll en Zest Jube , bl. 55; Sehrevelins, Beschr van Bawl, 1648, B. III. bl 137; van Groningen, Geschied der Watergeuzen, M. 237. HOORICK (ADRIAN vAN). Zie SCHELDEN (PAULUS VAN DER). HOORN (ANNA. VAN) eene Arnsterdamsche dichteres in bet begin der XVIIde eeaw. Johan van Be ver w tic k schrijft , bl. 163 van zijn Winementheyt des Vrouwelycken Geslachts: „leeft mede nosh t' Amsterdam A n n a van Hoorn, wiens hooge geleertheyt door verscheyde dichters in 't Italiaansch , Francoisch en Nederduitsch geroemt wed." Zie Navorscher,, D II. bl 60, 61. HOORN (ARNoLDus vAN) , Hoorn e, H ornes, Horn, Heur n, Heur ne, uit het hood adellijk geslacht van dien naam , zoon van Willem VI van Hoorn en A de I­heid van Kleef , was juist te Rome , waar hij een proces voerde tegen den domproost Z u e d eras U t e rloo, over bet aartsdiakenschap van Utrecht , toen hij door de prela­ten en kanunniken van Utrecht tot bisschop werd gekozen , in plants van Johan nes Vernenburch, 13 Junij 1371 gestorven. Paus G r e go rius XI bevestigde die keus, waarop Arnol du s terstond naar Utrecht terugkeerde waar hij den 28 September van dat jaar met groote eer werd binnengehaald en in de St. Maria's kerk den eed aflegde. H e d a noemt hem „een geleerd man , van deftige gestalte , beleefd en vriendelijk , ook niet vervaard de wa­penen , zoo noodig , aan te schieten :" de vervolger van B e k a een „vir bellicosus , die meer werk maakte van de wapenen als van de boeken." Zeker is bet , dat hij zich vrijwillig , zonder noodzaak , in den Gelderscben oorlog over de erfopvolging , na doode van bertoo. R e 1­noud stak en op bet punt was zelf in handen der vijanden te vallen. Ook geraakte hij in oorlog met de Hollanders , doch betaalde de schulden van bet Wisdom en loste de verpande plaatsen. In 1379 werd hij , na den dood van Johannes van Ar ke 1, door Paus Ur b anus VI tot bisschop van Luik aangesteld. Ook hij moest toen, gelijk zijne voorgangers, verscheiden oorlogen en onlusten doorstaan. Onder anderen heeft hij in 1383 tegen den beer van It a v e n stein krijg gevoerd , bij welke gelegenheid hij bet kasteel van Ravenstein belegerde. Men had de koolgravers van Luik ontboden , om de muren van bet kasteel te onrlermijnen en door buskruid te vernielen. De vrede werd echter ge­troffen. Arnoldus stierf bemind en geacht den 8 Maart. 1389 en werd begraven in de kerk van het klooster Kei­zersbosch der orde van Premonstreit welke door zijne voorouders gesticht was. Zijn wapen is afgebeeld in de Batavia Sacra , D. I. bl. 273 , die ook meldt , dat zijn afbeelding in bisschop­pelijk gewaad toen nog in het hof der graven van Hoor n te 's Hage gevonden werd. Aldaar worden ook de vrij­heden vermeld , die deze bisschop aan de Leydenaars Zie Carpentier, Mist de Cambray et de Cambresis , P. III. p. 696-699; L'Espinay, Livr. 1. p. 138, 139; Christinaean, Jur. tier. , P. I. p. 23 , 293 , 294 ; Nobiliaire des P. B , T I. p. 6, 164, 313 , 314, 369, T. II. p. 488-492; Supp/em., p. 154, 155 ; Miraeus, Donut. Belg. , Lib 1. C. 81, 128; Hoogstra ten, op de woorden Boxtel en Hoorn(); Butkens, 7roph. de Brabant , T. 1. p. 418, 611, 621, T. 11. p. 50-52; Supplem aux Trophees , T. I. p. 164, 217 , 220 221. 292 , 293 , T. II. p. 12-14 , 21 , 22 ; Quer­tiers Wahl , T. 1. p. 37, 145, 267, 325; Ruchelius ad Beduin, p. 258; H. van Papendrecht, Anal Belg., P. VI., p. 23, 41, 45, 405, 471 ; te Water, Verb. der Edel. , D. II. 61. 471 (over bet geslacht); Joan a Leydis, Lib. XXXI. C. 14,17 , 19 , XXXIII. C. 20, 24, XXXIV. C. 23, 25, 27, 30, 31; Phil. a Leydis, de Cure Reipubl. Cas. LX1. p. 210 ; Vermeerd Beka , bl. 275 ; Bat. Sacra , T. I. p. 273 seqq.-Chronica de Trajecto ap. Ma t t h a e i Anal. vet. et med nevi , T. V. p 373 seqq.; Chronic Joh de Beka , p. 308;Chapeauville, Gesta Pontiftc, Tungr., T. III. p. 61, 02, 66; van Gils, Kathol Meyer. Memorieboek, bi. 32, 74; van Gils en Coppers, 1Vieuwe Beschrijv van het Bisdom van 's fler­togenb.. D. I. bl. 61, 141 ; M. V o s s i u s, Annal. (loll. et Zeel., p. 368, 369, 370, 371, 374, 379, 381, 408; Matthaei Anal. , T. 111. p 271; De jure Gladii , C. XIV. p. 332 , 338; Ctr. Jaarb. , 1). I. bl. 18; W a g en a a r, Vad Mist., 1). III. bl. 107, 108,109; v n der Chijs, de Munten der Graven en Ilertogen van Gelderland , hl. 379; de Munten der Ileeren en Steden van Overijssel, bl. 67 , 68; de Munten van Friesland , Groningen en Drenthe, bl. 598 ; de Mun­ten van de /iisschoppen en der lleerlijkheid de Stad Utrecht , bl. 111, 127-134; Chron. van het list. Genoots., H. X. bl. 351. HOORN (GERARD VAN) graaf van Bassigny , broeder van Maxim iliaan, werd door Frederik Perenot, heer van Champaigny , in 1578 met anderen te Brussel ontboden , „waar , zegt H o oft , een verbond geteekend en een verzoekschrift opgesteld werd op naame der geest­lykheit , des Aadels , der Majestraat , en gemeente van Brussel , aan den Aartshertogh. T' had het oogh op be­weeren dat men bij 't Roomsch ge!oof en 's Koninx ge­hoorsaamheit , twee punten zoo hooglyk en menigmaals belooft , behoorde te blii ven : immers geen oeftening van strydighen godsdienst , binnen Brussel , zetel der Lands­heeren , te gedooghen alzoo luttel als Paris zulx , to dien inzight , leed." Zie Hooft, Ned. /list. , B. XIII. bl. 585; Te Water, rerbond der Edel., H, II bl. 474. HOORN (JotiANNEs vAN) sedert 1484 bisschop van Luik, onder den naam van Johannes IX. Ter oorzake van twee mededingers , die eindelijk van hunne aanspraak op de bisschoppelijke waardigheid afzagen , werd hij eerst na een tweejarig openstaan van den bisschoppelijken stoel ingehuldigd. Deze waren Jacobus de Croy, broeder van den graaf van Chi may en Johannes van Ar­r ember g. De bisschop had echter , kort na zijne inhul­diging , met de aanhangers van laatstgenoemde een hevig verschil , dat door den eerstvermelde zoo werd voortgezet, dat daaruit een oorlog ontstond , die eerst in 1492 eindigde. Johannes van Hoorn overleed den 16 Januarij 1505 te Maastricht , en is in de kerk der Minderbroeders buiten die stad beoraven. Van dien kerkvoogd bestaat nog een oorspronkeliJke brief van den 23 April 1485 , waarbij hij toestemt in het opbouwen en hernieuwen der kapel van 0. L. Vrouw , welke zich in de St. Jans kerk te 's Her­togenbosch , ten noorden van het groote koor bevindt. Hij rigtte ook in 1493 het kapittel te Boxtel op en bevestigde den 21 Januarij 1496 de broederschap van het H. Sacra. went des Altaars. Zie Chapeauville, Costa Pontific Tungr. , T. III. p 228, 233; C o p p e n en van Gila, Nieuwe Beschrijv van 's Bosch , D. bl. 67 , 68; v an Gils, Kath. Meyer. illemorieboek , bl. 35. HOORN (JOHAN VAN) , baron van Boxtel en Bas­signy , heer van Lokeren , Hupi , Kessel en St. Maxent , door Bor, van Meteren, Beverwyck, Ouden­hoven, B a l e n , Bareuth en anderen verkeerde­lijk Maxi mil i a a n genoemd , zoon van P h i l i p s v an Hoorn en Clara van Renesse, voegde zich bij de bondgenooten en onderteekende het smeekschrift der Edelen. Nadat Dordrecht zich aan 's Prinsen zijde had gevoegd , werd hij tot kapitein-generaal en gouverneur der stad aan­gesteld. Beducht dat Alva, vergramd over bet gedrag der regering ten aanzien van Bossu gehouden , de gevangene­ming der voornaamste geestelijken en magistraatspersonen , en vooral over de inroeping der Watergeuzen en de erkenning van Willem 1, bloedige wraak mogt nemen, stelde hij de stad, zoo goed hij konde, in staat van tegenweer, oefende de burgerij in den wapenhandel en verzamelde een Leger van 4200 man, dat hij gedeeltelijk gebruikte om den graaf v a n der Mark bij te staan in het beleg van Gorinchem , welke stad zich , nadat de Dordsche oorlogschepen het inbrengen van soldaten langs de Lek belet , en den grave van Bossu, die haar trachtte te ontzetten , veel afbreuk gedaan hadden , den 1 October (1572) aan 's prinsen zijde voegde. Van Hoorn die reeds vroeger den prins met vrucht had gediend , werd ook , then de graaf van der Mark bij hem en de Staten in ongunst vervallen was , door hem gekozen om een vergelijk tusschen van der Mark en de staten te treffen , wat zij hem- schuldig waren , wegens de diensten den lande bewezen De staten zich van 's Her­togenbosch willende verzekeren gaven hem het bevel over de bezetting , behendiglijk binnen die stad gebragt. Dan , ziekelijk wordende, vertrok hij van daar en liet het bewind over aan zij n zoon Maxim iliaan, doch voor hij vertrok deed hij aldaar den geloofsvrede afkondigen. Hij huwde Maria van St. Aldegon.de, daarna met Anna van Flodorp, weduwe van Lod van Wissen, eindelijk Anna van B r e d e ro d e (1596). Hij overleed te Utrecht in het jaar 1600 (of 1606) in den ouderdom van 75 jaren en werd te Vianen bijgezet in het Graf der B r e d e r ode s. Zie .Nob. des P. 11 , T IT. p. 497 ; llaraei Ann. Brab. ,T III. p. 37: van der Ilaer, de Turn. Beg , L.11 p. 204; Bor, Ned Oorl B. VI. bi 276, 313. B X111. bl. 119; R oo ft, Ned Dist , B IV. bl. 131, B V. bl. 196, B VI bl 254 313; van Meter en, Ned. Geschied , B. 111. bl 66; Le P e t i t, Chron , Livr. XII p. 376; Beverwijck, Reschrijv. van Dordr. , bl 353; Balen, Pesehrfjv. van Dordr , bl. 843 ; van Berkum. Reschrfjv. van Schoonhoven , hi. 513; Bareuth, Poll. en Zeel. Jubej bl. 35; van de Wall, Priv. van Dordr , St. VI. bl. 1377 ; T e W a t er • Verbond der Edel , D. II. bl. 470; Schotel, Nerk Dordr., D. I. bl. 63, 73; Kok, lloogstraten. HOORN (Graaf JOHAN BELGICUS VAN), baron van Boxtel, beer van Lokeren , luitenant-generaal , trad bij bet aan­breken van den tweeden oorlog tegen Groot-Brittanje als adelborst in dienst. Zijn aanslag op Woerden mislukte, doch toen kort daarna Oudewater door de Franschen verlaten en door 2000 mariniers ijlings hernomen , versterkt en tot een niet onbelangrijke grensvesting gemaakt was, deed bij, toen luitenant-kolonel en bevelhebber dier stad , dikwerf gelek­kige togten naar den vijand. Berigt gekregen hebbende dat 500 Franschen , met omtrent 300 sleden, ter plundering in aantogt waren naar de dorpen Linschoten, Oudewaterbroek en Papekop, boden zich 400 schutters aan , om tegen de plunderaars nit te trekken ; 't werd hun toegestaan en , alien op schaatsen overvielen zij op 't onverwachtst de vijanden , schoten er eenigen neder , kwetsten er velen en joegen de overigen op de vlugt , zoodat zij at bet geroofde moesten achterlaten. De vlugtenden eindelijk eenige hooi­bergen vindende , waar achter zij konden post vatten , be­gonnen zich te weer te stelien tegen hunne vervolgers; maar inmiddels kwam de graaf van Hoorn zelf , met den overste J or m an en eenig t.ijgsvolk aan ; de Franschen namen op nieuw de vlugt , de dappere schutters vervolgden hen tot voor de poorten van Woerden en Montfoort en keerden met 40 ki ijgsgevangenen zegevierend binnen Oudewater terug. Zij hadden slechts 3 gekwetsten bekomen , de Fran­schen 45 dooden achtergelaten. Toen de republiek , door den vrede met Engeland , ter zee de handen ruimer kreeg , en hare vloot , niet meer ter bescherming der vaderlandsche kusten behoefde to waken, zond zij een ge­deelte harer landmagt , onder het opperbevel van den kolonel U y t t enhov e n, onder wien , schoon hooger in rang , de graaf van Hoorn stond , naar het eskader van de Ruiter aan boord. De vloot stevende naar Martinique , doch keerde onverrigter zake naar het vaderland terug. In April 1677 nam hij deel aan bet gevecht bij Mont-Cassel , en in Augustus te St. Denis , waar hij zich even dapper gedroeg. In 1693 had hij het bevel to Veurne , welker bezetting uit Nederlanders en Engelschen bestond, toen die plaats door den maarschalk B o u fl e r s werd aangetast. De flaauwe verdediging dozer plaats is door sommioen ge­ gispt geworden. Zij kan echter op de meermalen betoonde kloekmoedigheid van den graaf v an Hoorn geen vlek werpen , die de spoedige overgaaf volkomen kon regtvaar­digen door een schriftelijk en bij herhaling hem gegeven bevel , om het niet tot het uiterste te laten komen maar liever de bezetting dan de sterkte to behouden. Hij vol­deed aan dien last , en verkreeg een verdrag , zoo eervol als het immer bedongen werd. Twee jaren later ont­moeten wij hem bij het beleg van Namen , waar hij ge­k wetst werd. tie Tweejar. Geschied. (Amst. 1678) bl. 323 enz. ; Wagenaar, Pad Mist , D. X1 V. bl. 282, 283, 337; Brandt, Lev. van de Rei­ter bl. 396-906; Valckenier, Verw Europa , I) bl 767; De Jonge, Nehrl. Beldend to Land, D. 11 6 bl. 691, D III a. bl. 166, 610; Bosscha, Neer' lieldend. ter Zee , ll , 11. bl. 106, 107, 108, 157, 158, 159, 199, 206, 249 , 288. HOORN (MAXIBIILIAAN VAN), zoon van Joha n, baron van Boxtel. De geschiedschrijvers hebben hem verward met zijn vader en aan genen toegeschreven dat door dezen is verrigt. Ook hij behoorde tot de verbonden edelen, was gouverneur van 's Bosch en Heusden en generaal der artillerie. Hij ver­wierf grooten roem als krijgsheld en was een uitmuntend beoefenaar der wetenschappen. Baud i u s geeft hem den lof van groote geleerdheid. Hij huwde Agnes van ilend on k, dochter van Godard, beer van Vronenbroek, en van Maria van Br ede rod e. Bij zijn overlijden , in 1613 , liet hij na Philips A d ol f, baron van Lokeren , generaal van de artillerie, gestorven to 's Rage ln 1644. Zie Te Water, Verb. der Edel. , D. H. bl. 473;Oudenboven, Besckryv van 's Hertogenbosch, hi. 233 ; Beschrifr. van Beasden, bl. 45; BaudiiPoOm., p. 511-513; lloogstraten, Kok. HOORN (PHILIPS VAN) heer van Gaesbeke Bassigny , Hondschoten , Hese, Liende, Geldrop, Brunshoven, zoon van Jan van Hoorn en Margaretha van Tremouille, eerste staatsdame van Margaretha van York, hertogin van Bourgondie, behaalde de overwinning te Mon­tenaken tegen de Luikenaars in 1452 ; huwde 1. Jeanne de Lannoy, vrouw van Brimea, 2. Margaretha, dochter van Jacobus I, graaf van Hoorn. Hij stierf 1488. Zie Receuil GOnOal. des Families orig. des Pays-Bas , p. 335. HOORN (PHILIrs VAN MONTMORENCY graaf VAN) , zoon van Joseph de Mon t m o r e n c y , grata' van Nivele , en van Anna, dochter van F l o r i s van Egm on d. Deze , Naar echtgenoot overlevende, huwde Johannes, dontheer van Luik, die, na het overlijden van zijn broeder Jacob III, graaf van Hoorn , dien titel met bet daaraan verknochte vermogen erfde. Johannes verwekte geen kinderen in dezen echt , en het laatste mansoir zijnde van zijn oud en doorluchtig geslacht, besloot hij de kinderen zijner gemalin, uit Naar eerste huwelijk , tot de zijnen aan te nemen. Doze kinderen waren Philips en F 1 o r i s. In het eerst ont­moette deze aanneming merkelijken tegenstand van de zUde eeniger zijlingsche bloedverwanten van den graaf v a n El oorn, doch Montmorency zegepraalde , door zijn groot aanzien ten keizerlijken hove, op dien tegenstand, en Philips erfde van zijn stiefvader, behalve het graafschap Hoorne , de heerlijkheden Altena en Weeit , en geraakte ook , bij erfenis, in bet bezit van het graafschap Nuenar , Meurs en Saverdam. Een persoon , zoo luisterrijk door ge­boorte en rijkdom , vond gereeden ingang ten hove en word aldaar met eere-ambten en waardigheden begiftigd. Eerst werd hij hopman van de lijfwacht van den konino. van Spanje, vervolgens stadhouder van Gelder, eindelijk admiraal der Ned erlanden. Philips II schonk hem de orde van het Guldenvlies, en toen deze in 1559 de Nederlanden verliet , had hij als admiraal het opperbevel over de vloot, die hem naar Spanje voerde. 'rot 1563 vertoefde bij in . Spanje en met de waardigheid van raad van state bekleed, keerde hij naar Nederland terug sloot zich aan de edelen tegen Granvelle en deed met Willem I enEgmond den eersten stap om den kardinaal to verwijderen , en ook hij gaf de landvoogdesse met rondo woorden te kennen , zoolang de koning geen ander orde stelde op de regering uit den mad van state to zullen blijven. 'hulks geschiedde, en sedert ontmoeten wij hem in de bijeenkomsten der edelen te Breda en te Hoogstraten, zien wij hem hunne raadplegingen begunstigen en hun besluit met de daad te ondersteunen. Hij onderteekende echter het verbond niet , ja erkent zelf bet niet goedgekeurd en de onderteekening er van afgeraden te hebben. Ondertusschen had hij na het vertrek van Gran velle weder zitting genomen in den raad van state , wear hij de landvoogdes steeds tot gematigdheid in 't stuk van godsdienst en vrijheid van geweten aandrong en zijne toestemming aan de invoering der inquisitie weigerde to geven. Toen deze echter , op uitdrukkelijk bevel van den boning , werd ingevoerd , verwiiderde hij zich van bet hof der landvoogdes , en begaf hij zich naar een zijner beer-. lijkheden, zonder zich voortaan met de regering te willen bemneijen. Eene beleide raadpleging over het opschorten der ipquisitie deed hem nevens verscheidene edelen wederom derwaarts keeren. Omtrent dezen tijd had de beeldstormerij pleats en ook te Doornik , waar 's graven broeder , die thans in Spanje was , de landvoogdij bekleedde , begon zij to woeden. De stad krielde van gewapende onroomschen, die alles dreigden te vernielen. Hoorn begaf zich derwaarts , waagde zich niet zonder lijfsgevaar onder den woedenden hoop en bragt bet zoo ver , dat de misnoegden de wapens nederlegden , de ingenomen kerken nistonden , mits vrijheid hebbende buiten de stad ter preek to gaan en aldaar kerken to bouwen. Hij behaalde door deze toegevendheid kleinen dank bij de landvoogdes. Ook vernam hij niet lang daarna van zijn broeder Mon t i g n y nit Spanje , 's konings misnoegen over het toestaan der openbare preek. Dit, gevoegd bij ander° onaangenaamheden , die hem van tijd tot tijd ontmoetten , deed hem met er daad het besluit volvoeren, om zich naar zijn huis to Weerd to begeven en zich van alit zijne ambten to ontslaan. Niet lang daarna reisde hij buiten 's lands , doch was bij de intrede van Alva te Brussel in Augustus 1567 tegenwoordig. Dit kwam hem duur to staan. Alva liet ook hem, na hem eerst, om hem allen argwaan to ontnemen , minzaam ontvangen to hebben , den 9 September 1567 ter maaltijd noodigen , en na het middagmaal gevangen nemen door Hier on im o de Salinas, burgtvoogd van Portorole. Beroep op bewezene diensten aan den koning , klagten over schennis van 's lands vrijheden en met name van de regten der vliesridders , alles was vruchteloos. Hij en E g m o n d werden eerst te Brussel in afzonderlijke ver­trekken opgesloten en onder het geleide van 3000 Span­ jaarden naar het kasteel van Gent gebragt. Ilier zaten ze tot den 3 Julij 1568. Onder een wacht van tien vendelen knechten en een vaandel paarden voerde men thans de beide heeren , op een wagen gezeten , naar Brussel. „Geen handvesten des lands (schrijft H o o f t) geen vrijheeden der orde van den vlieze , geen ootmoedt , aan­zoeck nocht voorbeede van vrienden en maaghen , geen aanschouw van waardigheit, nocht gedaane diensten, hidden hun mogten baaten , oft zij waaren al eenighe maanden te vooren gedwonghen geweest zich, bij geschrift, zonder eenigh behulp van rechtsgeleerden te verantwoorden. De beschul­digingen den graaf van Hoorn ten taste gelegd , waren bevat in 63 punten „claar alle bemoedenissen" zijn de woorden van den drost) „opghevat teghens hem in 't hof van Spanje, voor ongetwijfeld bij gebracht waaren, de waar­held ten haatelijkste geduit en zo wel ongerijmde als waar­schijnlijke valsheeden , te hoop ,geschraapt." Den 5 Junij werd het vonnis ten uitvoer gebragt , eerst aan Egmond daarni. aan Hoorn, tilt het zoogenaamde Broodhuis, ge­kleed in een zwarten mantel en met ongedekten hoofde , door niemand vastgehouden en zonder banden betrad hij het schavot beleed zij ne zonden aan God, wenschte den omstanderen voorspoed en verzocht hem te helpen bidden. Schuld tegen den koning to bekennen, zoo als 't hem gevergd was, weigerde hij volstandig. Voor 't uitgaan had hij de kragen van wambuis en hemd doen lossnijden. 't Blijkt niet dat hij, zoo als zijn lotgenoot gedaan had , zich met eenige roomsche plegtigheden heeft gemoeid. Na het afleggen van zijn mantel knielde hij op 't kussen , trok een wollen bonnet voor de oogen , riep , met gevouwen harden , in 't latiin , Heere , in uwe banden beveel ik mijn geest en ontving straks daarop den doodslag. Hij had den ouderdom van 50 jaren bereikt en liet geene kinderen na. Zijne echtgenoot was Walburg van Nieuwnare, dochter van Adolph graaf van Nieuwnare , Alpen , Meurs enz. Hij is dikwijls in plaat afgebeeld. Zie S t r a d a , de Nilo Rag., (Ind); Corte Hist. Beschrijv der Nederl. Oorl., bl. 11; Bentivoglio, Ned. Gebeurt., bl. 19, 59, 77, 98; Gysius, Oorspr. en voortg. der Nederl Beroerten , bl. 270; Ern. Eremund. Frisius, Orig. et Mist. Belgic. Tumult. , p. 214; Guicciardyn, Beschrfjv. der Nederl , hi. 67; Hooft, .Nederl. Hist., bl. 70 , 112. 162 163 , 183 ; B o r , Ned. Oorl., B. II. bl. 62 , 74 , B. IV. bl. 124, 127 , 131, 134 , 141, 142 , 170 , 171 , 172; 4uth. Stukk , 1). I., bl. 30 volgg ; van Neteren, Ned. Geschied., B. I. fol. 24 vs. , B. II. fol. 47 vs. , 49 ; Hipper us, Recueil et Memoir. des troubles des Pays Das , Livr. I. Ch. I. p. 19 , Ch. IV. p. 26, 32-34, 37, 38, Liv. 11. Ch. V. p. 47, Ch. IX, p. 67 ; Burgund, Belg., Livr. I. p. 52 , 53 , Livr. II. p. 124, Livr. 111. p. 341; Proces van Egmond, bl. 648 ; 11, ab Iss el t, Sul temp. hist., p. 6, 13, 121, 143, 144; V ig1 ii Vita, N. LXXXV1I. p 40 ; Viglius ad Bopper. Epist. XXIII. p. 398, XXIV. p. 400 , XXV. p. 402; Sent. von Alva , bl. 82, 85; van der Vynckt, Red. Beroer., D. 1V. bl. 91, 324; de Smet, Dist. de la Belg., T. IL p. 31; Scheltema, Staatk. Nederl. o h. w.; B e 'a ufort, Lev. van Willem 1, B. II. bl. 85 , B. M. bl. 336, 432, 437 , 456 , 509 , 512 , 516, 519 , 528, 552 , 557 , 584, 590 , 610; Aronyk van Arnhem , bl. 108 , 110 , 112 , 113; Vlaemsche Kronyk , bl. 19 , 34, 43 , 53 , 54, 72, 92 , 211, 231; Mimoir. de Granvelle , p. 330-333; !list de Granvelle , p. 360-369; Wagenaar, Pad. Geschied. , D. VI. IA. 6, 12, 15, 44, 56, 78, 79, 83 , 86, 95, 112, 126, 130, 134, 137 , 195, 197, 198, 229, 247, 248, 277; van Wijn, i'ervolg op Wagenaar, D. VI. bl. 22, 36; te Water, Verbond der Edelen , Il. I. H. 14, 21, 113 , 114, 132, 154, 169 , D. 11. bl 26, 27; Cerisier, Ta/er. der Algem. Geschied. van de Yereen Nederl., D. Ill, bl. 46; Bilderdijk, Pad. Geschied. , 1). VI. bl. 7; Groen van Prinsterer, Archly de la.ais. d'Orange. Nassau (Reg.) ; Repert. der Verh. en Bijdr. betreff de Geschied. des Vaderl. , bl. 228, 229; Muller, Cat. van Portr. ; Zeidzame Ajbeeld. der Graven von Egmond en Hoorne in Werk van het Hist. Gen , Se J., bl. 446; de Viterste wil van Ph. de 111ontm. Grave van Boom , 4 Junk 1568 in Ned Rijks-Arch., D. 1. bl. 163; A. Bloemarts, Note sum l'enterrement et le tombeau du Comte de horn a Weert , in Ann. Soc. Alaestr., T. I. p. 135; J. F. Willems, Brief van Mon­tigny aan den Grave van Hornes in Menz , bl. 623; Miinzen der Grafen von Hoorn in Numism. Zeits. 1849,8.164; Wierzbitzky, de Tuchtigjarige Oorlog , D. I. H. 17 , 20 , 49 , 126 , 130 , 136, 198, 235 , 270 , 333, 347 , 365 , 454, 506, 507, 609, 515; Luiscius, Iloogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rive-court; Navorscher , D. VII. bl. 169 , 309 ; D. VIII. bl. 77 ; Bull. Comm. d'Ilist., T. IX. p. 171 , 175 ; Bewysinghe v. d. onsckult van den grave van Hoorn, 1508 , 80. , in 't Fr. 1579 , 80. HOORN (WiLLEm VAN) was in den slag van Woeringen, 5 Junij 1288 , en werd ridder geslagen. Hij overleed kinderloos in 1289. Waarschijnlijk was hij dezelfde met Willem van Hoorn , beer van Homes , Leende en Altena , die een der borgen was , welke grad Floris V tegen He r m a n van W o e r d e n beloofden te dienen (1287). Zie Chron. de Jean van Beelu , oa lldilat. de in Bataille de Woerin­gen , public's par J. F. Willems, p. 316, 516, 567;St.Genois, T. I. p. 790 ; Butken s, Tropkêes de Brab. , T. I. p. 330 , 339 , 367, Nr. 16; Wagenaar, lad. /list., D. III. bl. 42; Kunst- en Letterb., 1850, D. II. bl. 204. HOORN (WILLEM VII VAN) zoon _van W i Ile m VI , beer van Hoorn , Altena en Weert en van Isabeau van Arckel, huwde Jeanne van Heinsberg en werd 24 October 1415 in den slag van Azincourt gedood. Zie Supplan. au Nail. des Palls-Bas , p. 8. HOORN (WILLEM VAN), heer van Heze. Op zijn bevel, ofschoon hij toen nog slecbts kolonel en slotvoogd van 77 Brussel was , werd de raad van state in 1576 gevangen genomen. Hij was een jong edelman , vol van het vuur der jeugd en brandende van ijver voor de zaak welke hij voorstond. Jammer slechts dat ziine gevoelens niet altijd standvastig waren , want eerst stelde hij alles in het werk tot bet bevorderen van de zaak der vrijheid, daarna verliet hij ze en plaatste zieh met eenige anderen aan het hoofd der misnoegden. Doch ook in dien afval was hij onstand­vastig ; welhaast trad hij op nieuw in onderhandeling met de bondgenooten , mar deze laatste aanslag kostte hem het Eenige Nederlandsche edelen, die zich met den koning verzoend hadden , ontdekten zijn verraad , maakten zich van hem meester en leverden hem aan Par m a over. Deze listige veldheer stelde , onder stille toejuiching van de ver­deeldheid der edelen , de vrucht zijner staatkunde , den ligt­zinnigen van Hoorn te regt, en op den 8 November 1580 eindigde hij te Quesnoy door beuls handen het leven , van weinigen beklaagd , van velen gehaat. Strada, hoewel geen regt doende aan zijne kloekmoedigheid , zegt niet onjuist van dezen edelman : „superb° juvenis ingenio et eommutabili , quique semper alibi , quam quo loco erat , esse mallet." Zie S t r a d a, de Bello Belg. , p. 71; de Jonge, Pnie van Brus­sel , p. 41, 181-190; Wierbitzky, de Tachtigjarige Oorlog , D. II. bl. 604 , 605, I). III, bl. 49 , 144 , 211 , 247 , 249 , 410 ; Points et Articles des charges proposOes contra G de Bowes , Seigneur de ifeze , avecq la sentence criminelle et capitale sur i celles rendue Mars 1580 , 12o. HOORN (WILLEm ADRIAAN VAN) , baron van Kessel , beer van Woest - Wesel, generaal van de artillerie der ver­eenigde Nederlanden, volgde waarschijnlijk Ghiliart van Hoorn als gouverneur van Heusden op. Hij huwde 29 October 1604 te Utrecht Elisabeth v. d. Meer n. Uit zijn portret door Jose ph G r e u t e r zou men opmaken dat hij vliesridder geweest is. Zie Oudenhoven, Ileschrijv. van Tleusden , bl. 210 , 211; Dodt, Archief , D. III. bl. 275; IVavorscher , D. IX. bl. 331; Luiscius, Hoogstraten. HOORN (WILLEM graaf vAN) , baron van Kessel , beer van Batenburg , generaal der artillerie en kolonel van een regement infanterie van zijn naam , een der uitstekendste krijgshelden van zijn tijd , bloeide in de tweede helft der XVIIde eeuw. Hij woonde den togt naar Rochester bij en bewees den lande groote diensten in den hagchelijken kampstrijd tegen de Franschen. Met hem en den luitenant kolonel Palm stortten eenige compagnien mariniers , 12 October 1672 , op de Franschen in , ontzetten het bijkans overwonnen krijgsvolk van den gesneuvelden Zuylesteyn , sloegen mannelijk de herhaalde aanvallen des vijands af, heroverden de door hen veroverde vaandels , namen eenige standaarden der Franschen en maakten gevangenen. Hij had in 1676 als generaal der artillerie bet opper­bevel over bet krijgsvolk op 's lands vloot , tusschen de 3 en 4000 man. Hij beyond zich op bet eskader van Tromp, bestemd om de westkust van Frankrijk te ver­ontrusten en aldus een gedeelte der Fransche heirkracht dcrwaarts te trekken. Van Hoorn, die reeds vroeger op de Engelsehe kust getoond had voor dergelijke ondernemingen bijzonder geschikt te zijn, landde eerst op het eiland Belle-Isle, na de kustverschansingen , welke de vijand er had opge­worpen vermeesterd te hebben (27 Julij), dock het kasteel, de eigenlijke sterkte des eilands , door zijne ligging op een rots en sterke bewapening onoverwinbaar zijnde , moest onaangetast blijven. Men scheepte zich dus weder in en landde (4 Julij) op bet eiland Noirrnoutiers , een weinig ten zuiden van den mond der Loire. Ook bier werd het strand door verschansingen en batterijen verdedigd ; maar van Hoorn maakte er zich met geweld meester van ; kasteel en eiland werden door de Franschen verlaten. In November 1673 nam bij , na dat de Franschen Utrecht hadden verlaten , in naam van W i 1 le m III, bezit van de stad en bekleedde er het bevelhebberschap van. Hij huwde Anna van Nassau, dochter van Willem Maurits van Nassau en Maria Aersens van Sommelsdijk, gest. 21 Jan. 1740 en liet drie dochters na ; 1. Isabella Justine, gehuwd met graaf Ernst van Bentheim Steinfurt, zij overleed 3 Julij 1734; 2. Emilie Louise, gehuwd metLodewijk graaf van Nassau-Ottweiler, schout-bij-nacht (contr.' amiral); 3. Jeanne Sidonia, gehuwd met StatiusPhilippus graaf van Bentheim Stein fu r t , generaal der Nederl. cavallerie , gouverneur van Heusden ; zij stierf 16 Maart 1752 in den ouderdom van 82 jaren te Endegeest bij Leyden. Willem Adriaan overleed 4 Maart 1694. Zijn portret komt voor in V a l c k en i er Verward Europa. Zie SuppMm. au Nobil des Pays-Bas , p. 26; Sylvius, Verroly op Aitzema, D. I. bl. 459, 460; Ontr. Nederl. , 1). I. bl 4, 62, 406 ; fransche , Engelsche en Nederl Oorl. , D. II. bl 281-284 ; Tweej Geschied. , bl. 323 volgg ; Brandt, Lev. van de Reiter , bl. 396, 906; de Jonge, Geschicd. van het Negri Zeew., D. 111. a. bl. 164, b. bl. 11; Bosseba, Nark fleldend to Land , D. II. bl. 158, 159 ; Perhael van '1 Gene is voorgevallen tot Utrecht in de maent van Novemb des jaers 1673 , aengaende 't teyckenen van 't fameuse Request , 't welle by eenige Burgers der Stadt Utrecht doen­ metals aen den Graaf Willem van Hoorn is gepresenteert en waerows zone Excellentie de revering aldaur hee/t gesuspendeert als mede een ASommier en coat verhael van predicutie die den Eerw. D. Thaddaens Lantmun in der tyt heeft gedaen binnen Utrecht in de Domherck over de woorden nit Reg. 12 vers 15 : Deze omwendinge was van den ileere , medegedeeld door Dr. Schotel in van der Monde, Tyd­schr. voor Geschied , Oudheidh en Statist., Utr. D. IX. bl. 145 volgg., Boll. Marc. 1673, bl. 450; Ondenhoven, Beschrfjv. ion 17eus­den , bl. 211; Sypensteyn, 13fjdr. tot de Geschied, van het Ned, 4rtillerie corps ; Navorscher,, D. IX. hi. 331, D. X. IA. 172. HOORN (FREDERIK 'VAN) , Nederlandsch geneesheer in het laatst der XVIIde eeuw , schreef: Clavis super J. B. v. Belmont, Opera amnia, Francof aiM. 1682 , 40. Zie AdeIung en Rotermund, Portz. etc., 1. T. HOORN (GEoRGE VAN), graaf van Houte-Kercke, burg­graaf van Fumes , heer van Gaesbeke enz. , zoon van Martin van Hornes en Anna van Croy. Hij be­moeide zich weinig met de openbare aangelegenheden van zijn tijd ; zeldzaam ten minste vindt men zijn naam in de notulen der algem. staten. Hij onderteekende editor de unie van Brussel 1577 en overleed in 1608. Hij was ge­huwd met El e o nor a , oudate dochter van den onthoofden graaf van Egmond. Zie Nobil. des Pays-Bag , Sapp!. I. p. 12 Butkens, Trophdes de Brabant , T. p. 621; de Jonge, de Cnie van Brussel, bl. 63. HOORN (GERARD VAN) of Horne, een beroemd glas­schilder , in Friesland geboren , arbeidde in Italia , vooral in Florence en to Bologne , waar hij omstreeks 1575 de Schoone glasvengsters in de St. Pieterskerk schilderde. Zie Kramm, Lev. en work. der Roll. en r laams. Kunstschild., D. Ill. bl. 744. HOORN (GHILIART Graaf VAN) , baron van Kessel, heer van Woest- Went , generaal over de artillerie der ver­eenigde Nederlanden, wend in 1613 aangesteld tot gouver­neur van Heusden. Zie van Oudenboven, Beschriiv. van Ileusden, bl. 210 , 211. HOORN (GALENvAN),Ghilain, Ghilaum, Willem, doch meest G i l e o n. Zijn geslachtsnaam was niet d'Hamer noch d' Eenhoorne, hij zelf schreef d' Hoorn e. was niet ongeletterd noch onkundig in de eerste gronden der Latijnsche taal. Box horn noemt hem zelfs een zeer geleerd man. Reeds in 1599 was hij gewoon leeraar der hervormde gemeente to Middelburg onder het kruis , doch geneerde zich met schoenmaken om de gemeente niet tot last te zijn. Gedurende zes jaren predikte hij zoo aldaar als te Vlissingen tot dat het prediken te Middelburg in Maart 1567 werd gestremd. Toen begaf hij zich naar Norwich in Engeland , vanwaar hij een troostbrief aan zijn gemeente schreef , die weleer in bezit was van den hoog­leeraar Box h o r n. Den 27 Mei 1568 werd hij door Alva gebannen en na het overgaan van Middelburg keerde hij derwaarts terug. Waarschijnlijk heeft hij reeds 7 Maart 1574 opentlijk gepredikt , doch hij stierf reeds in het vol­gentle jaar en werd den 24 Julij 1575 begraven. De laster­ziicht verspreidde dat hij in zijn uiterste zich zou hebben beklaagd dat hij de ware leer tegen zijn conscientie niet had geleerd , waarover de kerkeraad van Yarmouth in Engeland te Middelburg onderzoek deed. Hij was een bezadigd en verstandig man , waarvan hij bij gelegenheid van de beeldenstorrn, die hij zocht to voorkomen, blijk gaf. Hij liet een weduwe met twee kinderen na. Zie Smallegange, Chron. van Zeel. , bl. 768; Boxhorn, Chron. , D I. bl. 169 , op Ikeigersberg, Chron van Zeel. , D. I hi. 169 ; nommins, Staats-Vlaand., bl. 117 ; Nederl. Rust en bl. 30 ; Zeeuwsche Buyse , hi. 117 ; Oudhed. en Gesticht. van Zeel. , bl. 57 ; J. van Ipe re n , Rodeo. over Miggrode , Biji. B., bl. 97 ; 200jarly jubelfeest , bi 122 ; J. W. te Water, Hist. Verh. der Reform. van Zeel. , bl 20 , 67 , 83, 84, 90 , 134, 135, 180; 's G r a v e s a n d e, Tweede Eeuwe,etijde der Middelb Vrijheid, bl. 12, 30, 34, 40, 55. 60, 116, 429, 437, 442, 462, 485; V r o­lykhert, Vliss. Kerkh., bl. 1, 2; Wesembeek, Staat der Re­ligie , bl. 143 , 144 ; urgun dins, Inst. Belg , Lib III. p. 217 ; Sent. van Alva bl. 63 , 66, 102 , 104; List der Predik te Mid­delburg, bl. 1; van Wijn, Vervolg op Wagenaar, Vad. Bist., D. VI. M. 56 , 57 ; .Nalez , D. 1 bl. 259. HOORN (MR. HENDRIK DANIEL vAx) , zoon van mr. Nicolaas Hendrik van Hoorn en van Catharina v an Beaumont, werd 1751 secretaris van den hoofd­officier te Amsterdam , doch in 1787 door den stadhouder ontslagen , in 1795 lid van de municipaliteit dier stad , en in 1796 lid der nationale conventie. Hij was gehusvd met Ida E v e rdin a V issche r. Zijn portret gaat uit in Physionatrace , door Quenede y. HOORN (JACOB vAN), burgemeester van Vlissingen , be­hoorde tot het gezantschap in 1684 naar Engeland gezonden, om de geschillen met de Engelsche Oost-Indische mast­schappij to vereffenen. Het keerde onverrigter zake terug. Zie Holl. Mere 1684. bl. 260-268 , 1685 , bl. 153; Wag ena a r, Vad. Hist., D. X V. hi. 312. HOORN (JACOB) , was oudste gildebroedervan 't wijn­ koopersgilde en collecteur der directeurs van 't wijnkomptoir te Amsterdam, toen hij in 1734 op zijn 97ste jaar voor de vierde mail hertrouwde met J a c. van S e 1 s t e d e, werden zij door J. M. Q u i n k h a r d afgebeeld , naar welke schil­derijen J. H o u b r a k en fraaije gravures vervaardigde. Hij overleed te Wognum in 1738. Zie Muller, Cat. van Portr. HOORN (JAN vAN) of d e , broeder van Ghilayn, komt in 1571 onder de provisionele ouderlingen der her­vormde gemeente te Middelburg voor. Hij stond zijn broeder in zijne predikatien en oefeningen bij. Oak hij nam de vlugt en werd door Alva gebannen. Zie 's G r a v e s a n d e, Tweede Eeuwfeest der 11.1iddelb. Vrijheid , IL 440 , 443 , 477 ; J. W. te Water, Reform. van Zeel. , bl. 89 ; Sent, van Alva, bl. 63, HOORN (JAN JANSZ. VAN) een wakker zeeman , die, na alvorens door menigen togt bet vertrouwen zijner land­genooten verworven te hebben , door de West- lndische maatschappij tot admiraal werd bevorderd. In deze hoeda­nigheid vertrok hij in 1633 met een vloot van elf schepen van Fernambuk om op Paraiba een kans te waren. Hij slaagde ir, deze onderneming gelukkig en de Portugezen waren , na korten tegenstand, genoodzaakt kamp te geven. Thans zond de admiraal zijne vloot , in twee smaldeelen , op de Spanjaards of , dock zij behaalden klein voordeel, de bemagtiging van eenige kleine scheepjes was at de vrucht runner pogingen. Hierop zijne scheepjes van nieuws ver­zameld hebbende, wendde hij de steven naar de stad Truxillo, daar hij zich meester van maakte en een grooten buit be­haalde. Vandaar zette hij koers naar de stad Campeche. Na eenigen tegenstand ontmoet en overwonnen to hebben , deed hij zijne manschap aan land treden , en den aanval beginner'. Ook bier moest de vereenigde magt der Span­jaarden en Portugezen voor de zijne zwichten. Zich niet in staat vindende om de stad behoorlijk te bezetten, verliet hij haar met den gevonden butt, Doze is de laatste zege die wij van den admiraal van Hoorn vermeld vinden. Zie de Laet, Verhand. van de West-Ind. Comp ; Kok, Pad. Woordenb. , o. h. w. — HOORN (JAN VAN), zeventiende gouverneur generaal van Neerlands-Indic, werd to Amsterdam 16 Nov. 1653 geboren en vergezelde zijn vader in zijn vroege jeugd , zonder rang of gagie naar de Oost-Indien, waar hij in 1663 aankwam. Langs de onderscheidene trappen van onderassistent, onder­ konpman , opper-koopman, eersten klerk, eersten secretaris, raad van India en direeteur generaal , beklom hij in 1704 den hoogsten trap van gouverneur generaal der Neder­landsche bezittingen. Met grooten lof bekleedde hij al deze posten , en had voor zijn laatste en hoogste bevordering twee gezantschappen bij den koning van Bantam waarge­nomen. In 1710 keerde hij in het vaderland terug, volgens sommigen door bewindhebberen ontboden, volgens anderen op eigen verzoek van ontslag. Bewindhebbers waren niet onvoldaan over zijn bestuur , daar zij hem met een gouden penning ter waarde van f 150 beschonken. Hij stierf to Amsterdam 21 Februarij 1711, onmetelijke schatten, volgens sommigen wei honderd tonnen gouds nalatende. Hij huwde in 1691 jufvrouw van Oudsho or n en in 1706 weduwenaar zijnde Joanna Maria v an Rie­beck, oudste dochter van den direeteur generaal v a n R i e b e c k en weduwe van Gerard de Heere,buiten­gewoon raad en landvoogd van Ceylon. Zijn eerste vrouw schonk hem eene dochter Petron e 11 a \V i I h e1 min a, gehuwd na v an Hoorns dood met Jan Tr ip, secretaris van Amsterdam , zoon van den burgemeester T r i p, later met Lubber t Ad olf T or k , heer van Rosendaal , raad ter admiraliteit van 't edel mogend collegie to Amsterdam wegens Gelderland. Zijne tweede vrouw hertrouwde met mr. Kornelis Bors van Waveren, heervanLeusden, Hamersveld en Donekelaar , schepen en raad van Amster­dam bewindhebber der West-Indische compagnie. Fr an c. V a 1 e n t ij n vervaardigde een grafschrift op v a n Hoorn en zijn portret vindt men benevens zijn levens­ beschrijving in diens Beschrjving van OostIndia, D. IV. - bl. 335 volgg. Zie oak du Bois, Ties des Gouverneurs Hollandais , p. 268 suiv. (m. portr ); Lev. van Ned. Mann. en Vrouw. , D. V. bl. 37 • H o o g­straten, Kobus en de Rivecourt, Kok, Vaderl. Ifroordenb., o, h. w.; Muller. Cat. van Portr. HOORN (J. vAN) , dichter nit de 2de helft der XVIIde eeuw, blijkens zijn gedicht in de Ilerstelde Seeytriumph van Karel II , Dordr. 1660, 120. Zijn zinspreuk was honora Regan. Zie van der A.a, Nieuw Biogr. dinth. Grit. Woordenb., o. h. w, HOORN (JAN vAN) , Zeeuwsch kooprnan. Gedurende de . successie-oorlog ontwikkelde zich bier to lande , vooral in Zeeland, de commissievaart. Vele achtingswaardige mannen hielden zich met uitrustingen bezig. Zij vereenigden zich tot reederijen, aan vier hoofd ondernemende mannen stonden, zooals Jan van Hoorn, en reeds een jaar nadat het bevelschrift tot de kaapvaart werd afgevaardigd (6 Junij 1702) namen zij ook vijandelijke kapers op de Noordzee. Zie J. C. de Jonge, Geschied. van het Neerl. Zeew., D. Iv. bl 469. HOORN (J, VAN). Zie CERATINUS. HOORN (JAN RULOFSZOON VAN). Op de tijding der ver­ - overingen door de Franschen in ons vaderland in 1672 , alsook dat zij tot Bodegraven doorgebroken waren en dat dorp in brand gestoken hadden , begon men te Amsterdam aanstalte to maken tot bet verdedigen der stad. Te Dur­gerdam werden 4 oorlogschepen gelegd onder kapitein van Hoorn, die geene vaartuigen naar de stad liet , zonder ze vooraf onderzocht to hebben. Zie Wagenaar, Beschriiv. van ihnsterdatn , D. V. ht. 419. HOORN (Jomor VAN) werd 1662 te Stockholm van Hol­landsche familie geboren , studeerde to Leyden , Meld zich een tijd lang in Frankrijk en Engeland op , werd daarna 1690 doctor to Leyden , begaf zich in 1691 wederom naar Stockholm, wear hij in 1707 stads-physicus en 1720 ar­chiater werd. Hij stierf in 1724. Hij schreef: Disp. inaug. de partu practer naturali, L. B., 1690 , 40. Swenska val asvade Jordegumina , Stockh. 1697 , verba­ terd 1715 ; ook met den titel : Schwedische Wehtnutter , in 1720 in het Hoogd. °verge­zet , dikwerf aldaar herdrukt , ook met den titel Die durch Fragen und Ant worsen treulich unterwiesene Wehmutter , Stockh. 1765. Spira en Pua of onderwijzing in de Vroedkunde , en derzelver voornaamste handgrepen , nevens 30 gewigtige waar­nemingen omtrent zwaare verlossingen. Lit het Hoogd. ver­taald met aanteek. very. door G. ten H a a ff, Chir. Maj. Heelmeester to Rotterdam , Operateur van de Steen te Delf , Anat. 1752 , 1753 3de dr. gr. 80. J. v. H. Anatomicus publ. Ao. 1705 Stockholtniae habita .Lectio let is contra s. omnipotentis Mirabilia circa generati­onern hominum publico sermone etc. , Upsal. 1709. Zie Gezelii Biogr. Lex. i. v.; Rotermund, Fortz. und Erg. von Jiieher i. v.; Arrenberg, IVaaml. van Bock. HOORN (JoRDANus VAN). Niet , gelijk velen willen te Amsterdam , maar te Amersfoort in 1753 geboren. Zijn vader een lakenverkooper,, begon met hem weven to doen leeren , doch bewilligde er in dat hij zich op de schilder­kunst toelegde. Gerrit Tor enbu rg, die weinige uren van Amersfoort een buiten bewoonde , was zijn leermeester. In 1772 begaf hij zich naar Haarlem , waar hij op de academie en naar de natuur teekende. Er bestaan van hem goed getroffen portretten en familiestukken , ook land­sehappen en teekeningen naar schilderijen van voorname meesters. In 'Tyler's Museum berusten sapverwteekeningen van hem , waarvan de onderwerpen ontleend zijn aan de geschiedenis van J o z e f. Kr a m m bezit zijn portret in profiel in 40. alsmede een fraai door hem geteekend Gezigt op Amersfoort, waar hij sedert 1795 woonde en in 1833 overleed. Zie Immerzeel, Lev. en werk. der Holl. en ', lawns. Kunsts., D. II bl. 64; Kramm, Lev. en werk. der Boll. en Vlaams Kunsts. , D. III. bl 744. HOORN (MAXIMILIAAN VAN) beer van Gaasbecke , Hon-. schoten , Houtekerke , Hese, Leende , Braine en Geldorp, burggraaf van St. Winoxbergen , kamerheer van K a r el V, oudste zoon van Arnoud van Hoorn en Marga­retha de Montmorency, was in 1494 eendersehen­kers van Philips de Schoone en volgde hem in 1501 op zijne reis naar Spanje. In den Gelderschen krijg nam hij als kapitein en bewaarder van stad en tol van Tiel het bevel over van A r e m b e r g , en had hij onder zijn luite­nant Guillaume Car ondelet 300 voetknechten , doeh hij klaagde herhaaldelijk over die troepen in zijne brieven aan de landvoogdes. In 1517 bewerkte hij den vrede to Utrecht even ale hij in 1519 met den Stichtschen vrede­handel werd belast. Nadat hij in 1516 met den uitvaart van Ferdinand was belast geweest , werd hij in het­zelfde jaar onder de Vliesridders opgenomen. Hij volgde den heer van Sem py op ale luitenant van het leenhof van Brabant , in welke betrekking hij nog voor zijn dood (1538) door zijn zoon werd vervangen. Zie de Laredo van Karel V binnen Dordrecht , bl. 113. HOORN (MELCHISEDECK VAN) of Hooren, prentsnijder en schilder , bloeide in het midden der 17de eeuw te Ant­werpen, had een groot aandeel tot bet vervaardigen van gravures voor stedeboeken en was tevens een topograaf van zeldzame verdiensten , zoodat men hem ook elders , 13'. v. te Utrecht , gebruikte. Kramm gist dat de oudste bekende plaat of platte grond net de straten a vol d'oiseau genomen , die in het beroemde groote stedeboek van G e­orgius Braun et Franciscus Hogenbergius civitates orbis terrarum , Coloniae 1572-4618 , 6 dln. in gr. fol. liber primes , vel 19 , en in de Fransche uitgave van 1574, ye! 20, te vinden is, de kaart an van Hoorn kan zijn , hetzij dan door heni geteekend of gegraveerd. Ook graveerde hij een gezigt op Antwerpen , waaronder een idem van Utrecht op edn blad , doch de geleerdste chorographen kennen tot heden toe het werk niet , waarin deze prent voorkomt , die buitengewoon zeldzaam is. Zie K r a In In, Lev. en werk. der Boll. en Vlaarns. Kunstschild., D. HI. bl. 746. HOORN (NicoLAA.s viol) geboren te Middelburg , werd 23 Februarij 1642 predikant op het Retranchement en ver­volgens te St. Aagtekerke op het eiland Walcheren , beoe­fende de poezy en gaf als emeritus predikant in het licht: Arrius redivivus ofte vierige pylen des Satans uytgeblust door den schilt des geloofs , zynde een korte wederlegginge van de valschgenaamde christelycke en zedige verantwoordinge D. Johannis Becii ingestelt uit het woord Gods met verklaa­ringe der Outvaderen , Middelburg 1669 , 40. Zie La Rue, Gelett. Zeel., bl. 40; van der Aa, Nieuw Biogr. /kith. Crit. Woordenb., o. h. w ; Paquot, MOm., T. 11. p 69; Hunnius, Zeeuwsche Buyse , bl. 18, 69; G. Voetii Dissert., P. 111, p. 139; Schotel, Kerk. Dordr., D. 11. bl. 97. HOORN (Mn. NICOLAAS VAN) verdedigde in 1725 te Leyden een Disp. jur. de jure fisci , L. B. 1725. HOORN (MR. N. H. VAN) verdedigde in 1739 te Utrecht een Disp. jur. ducenti de moderatiosae inculpatae tutela , Traj. ad Rhen. 1739. HOORN (MR. N. 0. VAN) verdedigde in 1742 te Ley­den een Disp. jur. de Pacto nudo actionionem non produ­cene , L. B. 1742. HOORN (NicoLAAs VAN) koopman te Amsterdam. Toen in 1712 de volkplanting Berbice door de Franschen werd gebrandschat , had men de som, voor welke zulks geschied was, gedeeltelijk in de volkplanting betaald , en voor het onbetaalde een wisselbrief van f 182,000 ten laste van Jean en Kornelis van de P e e r e, burgemeesteren en raden van Vlissingen afgegeven. In 1713 kwamen de Fransche gevolrnagtigden te Utrecht met vier Amsterdam­sche kooplieden , onder welke Nicolaas en Hendrik van Hoorn, overeen, dat zij dien wisselbrief met f 108,000 zouden betalen. Sedert werd die volkplanting hun door de erfgenamen van Abraham van de Peer e, wien zij in 1703 door de West-Indische Maatschappij ten onster­feliiken erfleen was opgedragen , afgestaan. Eenige jaren later stonden zij Naar aan een maatschappij van deelge­nooten voor t 800,000 af. Zie Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden , D. I. bl. 552 enz. ; W ag en a ar , V aderl. llist , D. X`111. bl. 11. HOORN VAN VLOOSWIJCK (Baron) bezat een nit­stekend kabinet van gegraveerde steenen oudheden en medailles. Hij overleed in 1809 te Parijs. Zie Dubois. Catal. des pierres gravdes the Baron van Hoorn van Vlooswijek, Paris 1809. HOORN (Dr. PAULUS GODFRIED vAs) zoon van G o d e. froi van Hoorn en van Judith Martha Hoge­n a n , werd den 7 October 1777 te Delft geboren , ont­ving bet onderwijs van H e n r i c u s H o o g e v e e n aan de Latijnsche school , studeerde te Leyden , onder B r u g-mans, Oosterdijk, Paradijs en Sandifort en werd in 1803 tot medicinae doctor bevorderd , na de open-bare verdediging van een Specimen medicum inaugurale , de its quae in partibus mernbri , praesertim osseis , anzputatione vulneri .us , notanda sunt , en vestigde zich te Leyden. Hij was ook een reeks van jaren werkzaam als geneesheer van het Nosocomium Clinicunz. In 1806 tot lid van de Provinciale Geneeskundige Commissie residerende te Haar­lem, benoemd , bedankte hij voor deze eervolle roeping. In 1815 , na de veldslagen van Quatre-Bras en Waterloo , was hij lid der commissie van verzorging der hospitalen en bewees hij ook hier vele diensten door zijne mede­werking en ijver. Steeds in het bijzijn van Brugmans, kwam hij daar­ door meermalen in aanraking met mannen van beroemden naam , en maakte hij zich alzoo die gemakkelijkheid om met iedereen om te gaan , eigen , die hem naderhand zoo zeer kenschetste. Met dezen werkzamen geleerde , een der vurigste ijveraars voor het Museum van Natuurlijke His­ torie te Leyden gevestigd , arbeidde hij gedurende ettelijke jaren aan den opbouw dezer thans zoo rijke verzameling. Het was niet dan door den drang der omstandigheden dat hij zich eindelijk genoodzaakt zag zijne medeweiking er aan te weigeren. Nog na het afsterven van den hoog­ geachten leeraar en vriend , wien hij tot in zijne laatste oogenblikken ter zijde stond , bleef hij eenige jaren aan deze instelling verbonden als conservator voor het minera­ logische gedeelte , totdat hij eindelijk een verlangd en ge­ vraagd ontslag verkreeg. Ofschoon de geneeskunde zijne hoofdstudie uitmaakte ; bleef hij toch geen vreemdeling op het gebied van andere vakken van kunst en wetenschap. Ofschoon geen dadelijk en erkend beoefenaar der letterkunde en fraaije kunsten , was hij toch een voorstander daarvan en vorinde zich eene vrij talrijke boekerij in verschillende vakken. In deze wer­den de werken van zijn vriend B i l d e r d ij k en diens gade niet gemist en deze laatste wijdde hem eenige dicht­regelen , eigenhandig op de eerste bladen barer Gedichten , Rotterd. 1827 , geschreven. Hoe hoog B i 1 d e r d ij k de zorg van dezen arts voor hem en zline gade toch schatte , blijkt uit zijne Brieven. In zijne jeugd beoefende v an Hoorn ook de teeken­kunst; later legde hij eene keurige verzameling van teeke­ningen van oudere en jongere meesters aan , die hij steeds verrijkte. Ten blijke dat hij als kenner en liefhebber der kunst op prijs werd gesteld strekte zijne benoeming tot lid der Koninklijke Maatschappij van Beeldende Kunsten te Amsterdam en tot mede•directeur van het teekengenoot­schap Ars Aenzula Naturae te Leyden. Ook was hij lid der Holl. Malys. van Ned. Letterk. , van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen en van die Wet­teravische Gesellschaft far gesammte Naturkunde te Hanau. Ook tot andere en wel burgerlijke betrekkingen werd hij geroepen. Tijdens het Fransche bewind hier te lande, in 1811 , werd hij tot lid van den municipalen rand, in 1813 der provisionele regering en in October 1818 tot lid van den stedelijken raad der stad Leyden benoemd. Daarna een vacature ontstaan zijnde bij het wethouderschap , door het overlijden van een der leden , vervulde hij een gerui­men tijd ad interim diens plaats , totdat hij werkelijk in 1832 tot die waardigheid werd verheven. In 1840 werd hij tot lid der provinciale staten van Zuidholland gekozen. Sedert de oprigting van het invalidenhuis , lid der districts eommissie , werd hij in 1821 ook lid van den raad van administratie en in 1832 president van dien raad. In 1833 werd hij hoofd-ingeland van Rijnland van wege de stad Leyden gekozen en later secretaris van dat colle0e. In 1841 benoemde hem Willem I tot ridder der Orde van den Nederl. Leeuw. Hij huwde in 1807 Jeanne Theodore Willer, die in 1850 overleed. Hij overleefde haar niet lang , daar hij 5 Augustus van datzelfde jaar op zijn buitenverblijt Adegeest onder Voorschoten ontsliep. • In de Natuurk. Verhandel. van de Holl. Masts. van Wetens. 1817 , bl. 227 , komt van hem voor Waarneming eener zondere zenuwziekte door de tnuzyk. Zie Handel. der Jaarl. Algens. Fergad. der Maatsch. van Nederi. Letterk 18M , bl. 3 1,018g. ; Bilderdijk, Brieven , D. IV bl. 256, 258 , 295, IL V. bl. 139, 144 , 164-106; Holtrop, Bibi. Ned., p. 147. HOORN (P. G.) , volgens Heringa gaf deze in 1629 uit Leerachtige Geestelicke Liedekens. Waarschijnlijk bedoelt hij P. G. , die in 1629 te Hoorn bij Lac h a r ias Cor­nelis z. in het licht gaf : Sommighe Leerachtzghe Geeste­lycke Liedekens , gemaeckt uyt den Ouden ende .Nieuwen Testamente enz. , als ook Heeren vreucht , inhoudende Eenige nieuwe Liedekens , uyt den Ouden ende Nieuwen Testamente enz. , Leyden 240. Zie H e r in g a, List van Ned. Dicht., bl. 53. HOORN (PETRus) , zoon van Dirk S n ij d e r , geb. in 1479 te Hem bij Hoorn , werd broeder van het gemeene lever) te Deventer en stierf in 1505. id ij schreef: Continuatio script. R. Dier le Muden. Vita Gothlridi Rectons nostri et fere omnium aliorum fratrunz nos trorunz post D. Gothlridum usque ad morlem de functi (Hoorn). Het eerste in Dumbar, Anal. T. I. Zie A. Lubeck, Vita Petri Hoorn. HOORN (PIETER VAN). Van hem verschenen Gedenkwaardige verrigtingen der Nederl. Oostind. Compagnie in China door haar tweede en derde Gezantschap , Amst. 1676, fol. Zie Adelung u. Rotermund, Forts., i v. HOORN (SrmoN VAN) , zoon van Jacob en W ij ntje van Neck, werd in 1648 rand en in 1659 burgemeester van Amsterdam. Nog driemaal bekleedde hij met wakker­heid en trouw het laatste. In 1660 behoorde hij tot het gezantschap, dat, kort na de herstelling van Karel II, naar Engeland vertrok , om een nieuw en naauw verbond van vriendschap , bescherming en zeevaart te sluiten. Hij slaagde hierin niet naar wensch. Hij had bij zijne echt­genoot Hen d r in a van den G r a c h t kinderen en stierf in 1667. Zie Aitsema, Saken v. Staat en Oorl., D. IV. bl. 605; Wage-n a a r , Vad. Mist. , D. XIII. bl. 10; 4mst. D. V. bl. 117 , 210 ; Scheltema. Staatk. Nederl., o. h. w. HOORNAERT (CHARLES) onderwijzer te Deventer (mo­derateur de la jeunesse de Deventer) liefhebber van arith­ metica , mathesis en muzijk , bloeide omtrent 1623-1631 en was lid van een muzijkgezelschap te Deventer , in welks album hij een Fransch gedicht schreef. Zie Overijss. Alm. 1837 , bl. 264. HOORNBEEK (JoHANNEs) een der beroemdste Neder­landsche godgeleerden , werd den 4 November 1617 te Haarlem geboren. Zijn grootvader, insgelijks Johannes genaamd , had zich , om de vervolgingen wegens ge­loofszaken te ontwijken , met zijne huisvrouw in 1548 uit Vlaanderen derwaarts begeven. Op zestienjarigen leeftijd begaf hij zich naar de Leydsche hoogeschool , waar hij de lessen van Daniel Heinsius, Constantyn 1'Em­pereur, Jac. Golius, Burger sdijck, Ant. Thy-s iu s en A n ton ius Walaeua bijwoonde. De pest ver­dreef hem in 1635 uit Leyden naar Utrecht , waar hij nog een jaar het collegie van G ij abort V o e t bezocht. In 1638 werd hij onder het getal van proponenten aangeno­rnen , en in 1639 predikant te Mulheim bij Keulen. Bijna vijf jaren bleef hij in die gemeente onder het kruis ver­toeven , maar toen zag hij zich door de woelingen der Roomschgezinden genoodzaakt haar to verlaten en zich zonder bediening naar zijne geboorteplaats te begeven. Eerlang verwierf hij zich aan de Utrechtsche hoogeschool, den rang van doctor in de godgeleerdheid , na het verde­digen zijner Disputationes decem anti-Judaicae, Traj. 1644, en werden hem den predikstoel te Maastricht en to Graft, in NoordholJand , en de leerstoelen te Harderwijk en te Utrecht aangeboden. Hij nam de laatste aan en werd er door An tonius A e m i li us met een Grieksch gedicht verwelkomd. In het volgend jaar droeg men hem ook het leeraarambt op, doch reeds in 1654 verliet hij deze stand­plaats en aanvaardde hij den 9 Junij van dat jaar bet hood. leeraarambt in de godgeleerdheid to Leyden met eene Oratio de Scholis theologicis (L. B. 1654). Slechts twaalf jaren molt zich deze hoogeschool in zijn licht verheugen , waar hij aan de gevolgen van het poda­gra en den steen den 23 Augustus 1666 in den ouderdom van 49 jaren overleed. H o or n b e e k wordt teregt onder de geleerdste theolo­ganten van zijn tijd gerangschikt. Hij verstond een groot aantal der oudere en nieuwere talon , en muntte bijzonder uit in de polemiek. IJverig nam hij deel aan de twisten die in zijn tijd de kerk beroerden. Zoo ontmoeten wij hem in den strijd tusschen Coccejus en H e ij d a n us over den Sabbath, of deze in het paradijs of in de woestijn ingesteld was , en het vierde gebod al of niet als onder het Nieuw Verbond afgeschaft moest geacht worden. Groot is de verzameling der door hem uitgegeven polemische schriften, doch hij vergit bij de schoolsche en polemische behandeling der godgeleerdheid toch de practische toepassing niet en drong op de beoefening des christendoms aan en schreef in deze rigting zijne Theologia practica en zijn vervoig op V o e- t i u s' Disputatie van geestelicke verlangen. Als dogmaticus deed hij zich kennen door zijne Institutiones ; met oordeel zamengesteld nit de stelselmatige schriften der voornaan3ste Luthersche en Hervormde godgeleerden , dezer stellingen uitbreidende , bewijzende of tegensprekende , terwijI zij tevens doen zien , dat Hoorn beck een ()Toot voorstander der Schoolsche leerwijze was. Zijne belangstelling in de predikkunde bewees hij door verschillende geschriften , vooral door zijne Methodus concionandi. Hij huwde Anna Bernard en liet twee zonen na , die beide hooge waar­ digheden hebben bekleed , Is a a k die votgt en He n d r i k kommies fiscaal der imposten in de provincie Holland. A. Santvoort en J. S u ij de rhoe ff hebben zijn of beeldsel vervaardigd. Hij schreef : Oratio inaug. de studio St. Theologiae, habita in Academia Ultrajectina ad susceptionem Professionis Theologicae Anne) CIO 130 XLIV die VI Idus Julii, Ultraj. 1644 , 40. Disputationes X .Anti-Judaicae , Ultraj. 1644 , 40. De - Paradoxis et Heterodoxis 14/eigelianis Commentarius , ubi et de Swenefeldo, aliisque similis indolis, Ultraj. 1646, 160. Ook doch zonder opdragt , in Summa Controversiarum , Lib. VI , p. 398. Disputationes de Baptismo Veterum, Ultraj. 1647 , 40. De Disperatione salutari de se ipso , Leidae 1651. Apologia pro Ecclesid Christiand hodiernd non apostaticd; opposita libello (van Abra h. Bore el), cwi titu/us ; Ad Legem et Testimonium, sive Erotematica propositio et dedactio etc. , Amst. 1647 , 80. Belydenis Predicatie over 1 Tim. III : 15 , Utrecht 1648, 120. Socininianismi confutati Tom. I, Ultraj. 1650, 40., Tom. II, Ibid. 1662 , 40., Tom. III, Ibid. 1664 , 40. , waarvan zijn leerling David Knibbe een Compendium , Leidae 1698 , 80. , en volgens Lipenius reeds Trajecti 1666 heeft in het licht gegeven. Euthanasia, ofte wel sterven ; waerin veel voorbeelden der stervenden en hun laetste doodtspreuken verhaeld worden , Utrecht 1651 , 1660 , 80. Hollebeek en wilt. Eenhoorn, Euthanasia, ofte tvel sterven , waarin van de dood in '1 gemeen en van alles wat tot he wel en salig sterven behoort enz. , Amst. 1744 , 2 (1. , 80, Euthanasia , sive de arte moriendi, Ultraj. 1600 , 80. Oratio in Obituni Cl. V. Caroli de 3/fiefs, Theologi eximii, Traj. ad Rhen. 1651 , 40. Ook in Vitae Theologorum eru. ditione et scriptis in.signium van J. G. J o c h i u s , p. 120 seqq , met het Epitaphiunz van H o o r n b e e k op de Maas; ook in Orationes habitae , in Acad. Ultraj. Examen Bullae Papalis qua Pontifex Innocentius X abrogare nititur Pacem Germaniae. Accedunt Bullae Urbani VIII de suppressione Jesuitissarum , de cultu imaginum , de testis : unit cum saholas additd Build Clementis VI Pontificis quit mandat Angelis Paradisi etc. , Ultraj. 1652 , 40. , Francof. 1653. Den 10 Junij 1658 to Rome ver­boden. Summa controversiarum .Religionis cum Infidelibus, Haerc­tiois , Schismaticis , id est , Gentilibus Judaeis , Muhamme­danis , Papistis Anabaptistis , Enthusiastis , et Libertinis: Socinianis, Renzonstrantibus, Lutheranis, Brownistis, Graecis , Traj. ad Rhen. 1653 , 80., 2 d., ed. auctior et emendatior, Ibid. 1658 , 80. , Colbergae 1676 , 80. , Francof. ad Viadrum 1697 , 80. Dit werk werd door Arnold Po e­1 e n b u r g aangevallen. Institutiones Theologicae, Ultraj. 1653, Lugd. Bat. 1658, 120. Oratio de Ecclesiarunz inter se communione, dicta in Aca­demia Ultrajectind die II Maii an CIO IOC LIV , Ultraj. 1651 , 40. , ook in Orationes habitae , in 4cad. Ultraj. en in Vetera et nova eet. Oratio inauguralis de Scholis theologicis , dicta in Acad. Lugduno Batavci , freguentissinzo auditorio, die IX Junii Anno CIO ICO LIV Lugd. Bat. 1654 40, Dissertatio de Peste, Theologica, Lugd. Bat. 1655. Ook in de Variorum Tractatus Theologici de Peste, L. B. 1654, 240. , p. 250-380. Pro convincendis et convertendis Judaeis et Gentilibus Libri VIII , Leidae 1655 , 40, Orationes habitae in Academia Ultrajectind I Inaugu­rails ad susceptionem Professionis Theologicae — Altera funebris in obitum Cl. V. Caroli de Maets Tertia dis­cesoria an. CIO IOC LIV die secundd Maii , Ultraj. 1658 , 80. De observanda a Christianis praecepto Decalogi quarto , die Dominica , Lugd. Bat. 1659 , 120. — Rader bewysing van des Heeren-dags•Heyliging , Leyd. 1659 , 160. (tegen Abrah. Heydanus). Heyliginge van Gods Naarn en Dagh offs straiten tegen vloeken en sweeren ; ende van de onderhoudinge van des Ileeren-dags-heyliging , Leyd. 1659 , 120. Gisberti Voetii Disputatie van geestelicke verlatinge , ver­volgt door Joh. Lloornbeeck , Dordr. 1659 , 120. Epistolae ad "Johannem Duraeunz Scoto-Britannum , quid respondetur Examini Johannis Beverley de Indepentissimo. Addita est Independenti(an in Anglia confessio , Lugd, Bat. 1660 , 80. Ook cum Jacobi Usserii Disputatione de reducendo Epis­copatu ad formam regiminis Synodici , Ultraj. 1661 , 40. Epistola ad eundem de indepentismo , L. B. 1661 , voI­ gens Lipenins. Dissertatio de veterum concionibus, Traj. ad Rhen. 1663, 40. Dissertatio de consociatione Euangelicd .Refortnatorurn , et .Augustinae confessionis , sive de colloquio Cassellano , anno CID IOC LXI habit°, Amst. 1663, 40. A, br aham Cal ov u s, hoogl. en pred. to Wittenberg, viel deze Dissertatio aan in een boek getiteld : Aortp.ocaux Spiritils Syncretistici Dissertationis Lugdunensis D. Johannes Hoorenbeeckii de consociatione Re-. formatorunt et Augustinae coniessionis , Witteb. 1667, 40. Theologiae Tracheae Tomi II , Lugd. Bat. 1663, 40. Traj. ad Rhen. 1689 , 40. Met het Irenicum , Francof. 1698 , 40, Hoornbeek heeft dit werk uit eenige Engel­sche sehrUvers getrokken. Capitula Patrum , Traj. ad Rhen, 1665 , 40. Irenicum , sive de studio pads et concordiae ; et Oratio de prudentid , Traj. ad Rhen. 1606 , 40. Disputationunz Theologicarum Anticocianarum, compendium, Ultraj. 1666, 120. De conversione Indorum et Gentilium libri II , Accessit ejusdem vita ab Anzico , (David Stuart) edita. Amst. 1669 , 40. Dit werk was reeds bij gedeelten in Theses versehenen , Leyden 1662 , 1663 , 40. .11.1ethodus, sive Tractatus de ratione concionandi. Met het Compendium Theol. Dogmaticae van Andreas Essenius, Ultraj. 1669 , 1682 , 1685 , 80. Vetera et nova , sive Exercitationum Theologicarum libri III , quorum ultimus ex parte complectitur rnaterias , quas Auctor Tomo III Theologiae suae Tracheae destinaverat. Accedunt ejusdem orationes quaedam, Traj. ad Rhen. 1672, 40. Men vindt bier: Liber prinzus, continens Ecclesiastica et Ritualia , Liber II continens Dogmata et Elenctica , Liber III continens Textualia. De orationes zijn, behalve twee der reeds genoemde, Oratio funebris in obitunz D. Jacobi Revii S. Theol. D. et in illustriurn S. D. Ordinum Boll. West­frisiaeq., alumnorum collegio Theologico Regentis habita Leydae anno 1658. 78 Over de Catechisation , Catechismus , • of Christelyck en eenvoudig onderwijs over de dwalingen des Pausdoms. Korte en naerder verdediginge van de waare kerk , gestelt tegen de wyser van de paepse kerk , Uyt. 1649 , 120 • Van het laatste oordeel. Concept van redres over 't stuk van leeninge °Intr. den drmen, 2e dr., Leyd. 1659. Aanvang en voortgang der Armenianerye door A.Montanus, Rijstenius en Hoornbeek, Schoonhoven 1662, 12o. Geestelyke verlaatingen , 120. Sondag Rust-dagh des Heeren ende daarin getoont conciliaty van verseheyde disputen , dienaangaande Leyd. 1659, 120. Berigt van den Sabbath , Utrecht 1663 , 120. W. H o g e r w a e r t Afscheidsreden tot de gemeinte op Batavia en Prof. H o o r n b e e k s Sorg en Raad aangaande Evangelie-Prediking in 0. en W. Indio vertaald en opgehei­ , tclerd door H. Velzen, Hage 1732 , 40. Miscellanea sacra , Exercitationes et orationes, lectissimae cujusvis argunzenti , Leidae 1674 , 4 (). , Traj. 1677 , 40. ZieGompers, Gel.Lex., S. 1007; J ocher, Ad elung en R o ter­mund. i. v.; Blogr. Univ , i, v.; Bayle, Diet. Mist. et Crit. , i. v.; Pi i e c ro n , Mêm. des llommes Ill. , T. XXXIII. p. 295 ; B u r-man, Traj. erud. , p. 147 seqq.; Drackenborch, Series Profess. Cltraj. , Dir. 19; Paquot, Mem. , T. I. p. 210 suiv. ,• Leven 't 66r zijne Verh. de Converse indorum door D. Stuart; Fr eh e r i Theatr. Fir Ill., P. I. S. III. p. 655 ; Saxe, Onom. Liter., P. IV. P. 495 ; Iloogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rive-court, o. h. w.; Witte, Diar. Biogr. ad annum 1666; F a­b r i c i u s , de Script. verit. Christ. Relic. , C. XXXI. p. 597, 698 , Traj. 1663 ; S van Ti!, Bibl. Theol. Select. , p. 12 38 ; V o e t i u s , Polit. Eccl. , P. 111. L. II.; Tract. I. Cap. II.; Bibl. Fabric. , p. '75 ; A. A emi 1 i u s, Orat. et Poem., p. 397; Coceeji, Awed. II Ep. 93 ; C r e n i i Animadv. Phil. et (list. , P. VII. p. 156 , 179 , P. VIII. p. 150 , P. XVII. p. 51 , P. XVIII p. 22, 24; Lipenii Bibl. Theol. , T. II. p. 94, 90 281, 437 /60; Hausmann, introd. ad notit. script. Homiletic , C. 111. III; Saldenus, de Libr. Leg., Lib. 11. C. IV. III Vied. Gra , P. 27; Sam. Maresii Tract. brev. de statu afilicto studii Theol. in Foed. , Gron. 1672, p. 16; Herm. van de Wall, Vita S. van Til in de Praef. van S. van Til, voor zijn Comment. de Ta­bernaculo Mosis, Amst. 1714, 4o. p. 7 ;Vrolyk h e r t, Vliss. Kerkh., bl, 120 volgg. ; B. Velzen, achter de afscheidsrede van W. II o o ­gerwaert, op Batavia, bl 2; Soermans, Acad. Beg., b1.28,61, 140, 153 ; Y p e ij , Geschied. der Leidens. Godgel., D. II. bl. 114 , vergel. D. 111. bl. 344 ; Y pe ij en Dermout, Geschied. der. Ned. Eery. Eerk , D. II. bl. 473 very. ; Bouman, Geschied. der Geld. llooges., D. I. bl. 95; Siegenbeek, Geschied. der Leyds flooges., D. 1. bl. 169 , 170 , 174 , 180 , 183 , D. It bl. 134 , 135 , 408; G lasing, Godgel. Nederl., o. h. w.; Kist en Royaards, Arch. voor Kerkel. Geschied , D. II. bl. 316 ; P a r s, .Naamrol, bl. 78 , 226 , 235,244; Six van Chandelier, Pod.zy, b1.296, 352, 400, 407; Voet en le Long, Jubelj.; Schotel, K erb. Dordr., D. II. bl. 21; Abcoude, Naamreg. , bl. 177; Aanh. en Very , bl. 102, 103; Derde dianh. , bl. 74; Cat. Bonay.i Muller, Cat, van Portr. HOORNBEEK (Mr. JOHANNES) neef van den vorige en even als deze van een Vlaamsch adelijk geslacht , mo­gelijk afkomstig van het dorp Hoornbeeke in Vlaanderen. Lib was echter een geboren Zeeuw , en wel van het eiland Walcheren , mogelijk te Middelburg geboren. Hij werd 17 Junij 1635 te Grijpskerke beroepen , en later predikant te Vlissingen , waar hij zulks in 1666 nog was. Hij huwde eene Middelburgsche vrouw , Elisabeth Pell etier , en werd benevens haar in de Oostkerke begraven. Zie de Voorrede van J. Hoorn beek voor de Clavis Theologiae door van Laren te Vlissingen uitgegeven ; Vrolykhert, Kerkh. , bl. 120 volgg.. HOORNBEEK (JoHANNEs) zoon van den vorige , to Grijpskerke of te Middelburg geboren , werd 23 Junij 1655 lidmaat der kerk studeerde te Utrecht en verdedigde onder V o e t i u s een theologisch dispuut. In October 1660 keerde hij van daar terug , werd kort daarop proponent bij de classis van Walcheren , doch eerst in November 1668 predikant te Westkapelle en in 1671 to Vlissingen , in plaats van B e r n a r du s Zomer, die naar Amster­dam vertrok en overleed 1 Januarij 1687. Zijn broeder Nicolaas droeg hem in 1661 een regtsgeleerd dispuut op. Hij huwde 11 December 1666 Anna P ij 1, die hem overleefde en later huwde met N i k o I a a s D a c h. Hij liet twee zonen na , die naar 0. Indie zijn vertrokken. Zie Vrolykher t, V liss. Kerkh. , bl. 168 volgg. HOORNBEEK (IZA.AR VAN) zoon van Iz a ak predi­kant en curator der Latijnsche school te Middelburg. Hij zelf was rector aan die school en wel een der beroemdste, die er aan onderwezen hebben. Men hield hem voor een ge­leerd en geestrijk man, doch het is niet bekend dat hij iets anders dan eenige gedichten op boeken afbeeldingen , trouwen , sterven en diergelijke stoffen heeft geschreven. Hij overleed den 5 November 1682 in den ouderdom van 53 jaren , na 30 jaren de jeugd onderwezen te hebben. Zijn broeder Daniel was predikant to Middelburg. Zie J. Willemsen, Aanhangs. van Mengeld. achter den 2den druk van Sions Zielbanket , bl. 329 , 361 ; La 11 u e, Gelett. Zeel. , bl. 40; Reitzii Oral, de Gymnasio ;Vrolykhert, Vliss. Kerkh., bl. 122; van der Aa, Nieuiv Liogr. "frith. Grit. Woordenb., o. h. w. HOORNBEEK (IzAAK VAN) zoon van den hoogleeraar Johannes Hoornbeek en van Anna Bernard, studeerde te Leyden en zette zich als advokaat neder to 's Hap. Zijn kunde en vermaardheid deden het oog van de ,Rotterdamsche regering op hem vallen en hem tot harenpensionaris verkiezen. Behalve in deze betrekking was hij den laude van, groot nut in verscbillende belang­rijke zagen , waartoe bij gebruikt werd. Merkelijke onlust was er , in den jare 1704 in Gelderland , tusschen de ridderschap en de steden van het Veluwsche kwartier ge­rezen. Volgens bet oordeel der laatsten zochten zich de edelen een wederregtelijk gezag toe te eigenen , onbestaan­baar met de stadhouderlooze regering , die thans door de steden werd begunstigd. De staten van Holland bemoei­den zich met dezen twist , die zoo hoog geklommen was , dat men de wapenen tegen elkander opvatten. Gaarne zagen zij dien bijgelegd , op zulk eene wijze dat de staats­gezinde regenten der Geldersche steden die met hen 64n lijn trokken , op het kussen bleven. 11 o o r n b e e k moet een voorstander geweest zijn van deze denkwijze , althans word hij mede door de staten van Holland naar Arnhem afgevaardigd , om het veel geruchtmakende gescbil te ver­effenen. Nevens hem vertrokken derwaarts de heeren A driaan v an der Goes, beer van Naters, oud­burgemeester van Delft , W illem Bu ij s , pensionaris van Amsterdam ; en Brun o v a n der D u s s e n , burgemees­ter en pensionaris van Gouda. Een verdrag , door hunne tusschenkomst oesloten , scheen iets goeds te beloven , doch '' de uitkomst stelde die hoop te leur. Een ander blijk van vertrouwen dat men in hem stelde , was , dat hij , bene-yens eenige weinige staatsleden , in bet geheim werd genomen , rakende de onderhandelingen tot vrede , door Frankrijk in 1705 , onder de hand en langs omwegen voorgeslagen. In het begin van Augustus 1720 overleed de raadpen­sionaris A n t o n i e H e i n s i u s. 's Lands staten lieten , een maand daarna , om diens plaats to vervullen , het oog vallen op H o or n b e e k, schoon bij toen reeds door jaren en ziekten gebukt ging , en droegen hem met algemeene stemmen dezen aanzienlijken en gewigtigen post op. Ten zelfden tijde waren hem de ridderscbap en edelen aan tot pensionaris van hunne orde. Zijne jaarwedde werd , even gelijk die van zijn voorganger , gesteld op f 12000. Uit zijne instructie , voor 't overige dezelfde als die van He ins ius, werd weggelaten al wat tot den persoon en bet ambt van stadhouder van dit gewest betrekking bad. Bij torscbte dien last met moed en verwierf lof voor zijne schrauderheid en scberpzinnigbeid , die gevoegd bij groote naarstigbeid , hem de beste lessen deed erlangen uit de handelingen en bedrijven 2ijner voorzaten , die bij zich ten spiegel voorstelde. Hij stond aan het roer,, toen de dwar­relwind van den actiehandel opstak vele plannaakers kwa­men hem aan boord loodsen , die zeiden de havens van de goudkust te kennen en middelen te weten om den staat van schulden te ontslaan „doch hij bleef standvastig stuurde , bijgestaan door H o p en S 1 i n g e 1 a n d, langs het gewoon vaarwater , op het compas der ondervinding af, en behoedde alzoo het schip van staat voor die blinde klippen van ijdele hoop en winzucht , waarop naburige staten en vele bijzondere personen schipbreuk leden." In hetzelfde jaar mogt hij , met G o s 1 i n g a en Fag e 1, de zoo lang geduurd hebbende verschillen in Gelderland tus­schen de drie kwartieren vereffenen en zag hij zich door een geschenk van een gouden drinkbeker hiervoor beloond. De laatste zending van hem was nog eens naar Gelder­land , om de staten van dat gewest te doen afzien om Willem IV tot stadhouder te benoemen en over te halen tot volharding bij den tegenwoordigen stadhouderloo zen. regeringsvorm. Hij vertrok derwaarts met Karel Ph i-lips van D o r p, heer van Maasdam, Albert Fabri­cius, Willem Buijs en H. Daay. Het is bekend hoe vruchteloos de poging der Hollandsche staten was, en hoe Willem IV door die van Gelderland , ondanks dit alles , tot stadhouder van hun gewest werd verkozen. Omtrent of een weinig na het midden van 1725 eindigde het eerste vijital jaren , voor welke H o o r n b e e k , in den aanvang , tot raadpensionaris was aangesteld. Ondanks zijn kwijnend ligchaamsgestel , werd hij op nieuw , voor even zoo vele jaren benoemd , doch hij bezweek , kort na die opdragt , onder het geweld zijner kwaal. Eene uitte­rende ziekte nam hem weg den 17 Junij 1727 , in den ouderdom van 71 jaren. Zijn afbee4ling is bij Wag e­naar D. XVIII. Zie Wagen a ar , Vad Hist. , D. XVII. bl. 290, 340, D. XVIII. bl. 234, 244, 452; van Wijn, Nalez. op Wagenaar. bl. 426; Bilderdijk, Vad. fist. , D. XI bl. 59, 68, 233; Scheltema, Staatk. Nederl , o. h. w.; Collot d'Escury, Holt roern, A. I. M. 254; Hoogstraten,Kobusende Rivecourt,Kok,Nieu­wenhuis, Muller, Cat, van Portr. HOORNBEEK (Mr. NICOLA.A.S vAN) zoon van J oh a n­nes van Hoorn beck en van ElisabethPelletier, regtsgeleerde , verdedigde 31 Maart 1661 te Utrecht , onder voorzitting van den hoogleeraar W ij k e r s 1 o ot , een dissertatie de Donationibus . die hij aan zijn broeder en anderen opdroeg. Zie Vrolykhert, Vliss. Kerkh , hi. 169. HOORNBEEK (PIETER VAN) of H o or n bek e, was lid der synode van Wesel in 1568 , en schijnt later zijn verblijf to Emden to hebben gehouden ; ten minste de regering van Gent schreef 15 Sept. 1578 naar Emden en ook aan hem om den predikant , dien men zou zenden , van reisgeld en gezelschap te voorzien. Zie 's G r a v e s a n d e, Tweehonderdj. Gedachtenis van het Synode to Iresel, bl. 224, 225; Vrolykhert, Vliss. Kerkh. , bl. 122; Velzen, difscheyd van Ilogerwaard , bl. 03; Meiners, °astir. HOOYMAN (P.) rederijker te Vilvoorde in den aan­yang der 17de eeuw. Zijn poezy vindt men o. a. in Schatkiste der Philosophen ende Paten , Mechelen 1621 , bl. 190. Zie v an der Aa, Nieuw Biogr. /lath. Crit. Woordenb., o. b. HOOVEN (F. H. VAN DER) volgens Kr a mm een hoogst bekwaam kunstgraveur. Hij graveerde o. a. het uitmuntend portret van J. Corneliszi, den Mennonieten leer­aar te Amsterdam , naar de teekening van C. de Vi s­ o c h e r , in piano. Kr a m m meent dat hij niet dezelfde is met den kunstgraveur F. H. van Ho v e. Zie Kramm, Lev. en werk. der Hell. en Vlaams. Kunsts,, D. hi, 746. HOOVEN (DIRK VAN) leefde in den aanvang der 17de eeuw en verva,ardigde gedichten , b. v. voor R. v. d. V i s, Berijmde Heidelbergsche Catechismus , 's Hage 1617. Zie Heringa, List van Ned. Dicht. HOOY (JEAN DE). Zie HOEY (JAN VAN). HOOY (LucAs DE). Zie HOEY (LucAs VAN). HOOYMAN (JonAN) to Enkhuizen geboren , als propo­nent in 1762 bij de Luthersche gemeente to Cuilenburg beroepen , vertrok in 1765 naar Batavia. Hij gaf in het licht : Leerrede den 24 Jung 1764 bij gelegenheid der Herden­king van de Overgave der ..elugsb. Confessie gehouden, door vergunning van den Magistraat in de Kleine of LieveVrouwe Kerk. Zie Schulz Jacobi en Domela Nienwenhuis, EVdr. tot de Geschied. der Evang. Luth. Kerk , St. II. bl 116. HOOYMAN (J.) van hem vindt men eene Beschrijving der Vogelnestjes , in Verhandel. van de Maats. tot bevorde­ring van den Landbouw X 1781, D. III. bl. 145. HOP (MR. COMMAS) zoon van Jacob Jansz. Hop en van Rensgie Symens Fortuyn, 26 Maart 1620 te Amsterdam geboren , de eerste , die wij Bit dit aan­zienliik geslacht op de regeringslijsten te Amsterdam ont­moeten , werd in 1666 tot pensionaris dezer stad aange­steld. In het genoemde jaar besloten dijkgraaf en hoog­heetnraden van Rijnland tot eene verhooging van den Slaperdijk buiten Haarlem, strijdig met zekere overeenkomst, voor ettelijke jaren tusschen hen en burgemeesteren van Amsterdam gesloten. Deze , overtuigd van het nadeel , dat hunne stad hieruit dreigde , zonden , met overleg der vroedschap , in den herfst van dat jaar , den pensionaris H o p aan den baljuw van Kennemerland , om bij hem aan te houden ten einde to bewerken dat het ontwerp geen voortgang mogt hebben , 't geen ook geschiedde. Toen in 1668 door velen ernstig werd aangedrongen op de ver­sterkino. van Naarden , meende de re_ egerina van Amster­dam reden te hebben middelen in het werk to stellen deze versterking to doen uitstellen. Om die oorzaak werd H o p naar 's Hage gezonden om zulks bij gecommitteerde raden te bewerken. H ij wist to bewerkstelligen dat , na eene onderhandeling van afgevaardigden van gecommitteerde ra­den met den Amsterdamschen raad, de aanbesteding der versterking van Naarden voortganc, had , doch op zulke voorwaarden , als die van Amsterdam tot beveiliging van de vrijheid en zekerheid hunner stad best geraden vonden. De ijver , waarmede H o p zich bij deze en andere gele­genheden van zijn pligt kweet , alsmede zijne grondigo kennis van zaken , was oorzaak dat hem eerlang de waar­digheid van raadsheer in den hoogen raad werd opgedra­gen. Een geschil , tusschen dezen raad ea het hof van Holland in 1687 gerezen , wikkelde hem in groote onaan­genaamheden. In zijne hoedanigheid gemagtigd tot het bijleggen van een twist tusschen de gemeente van Alphen en haren leeraar , nam het hof, dat andere bevelen had gegeven, dit zoo euvel , dat het Ho p dagvaardde om per­soonlijk voor hetzelve to verschijnen, H o p , voor verde­ren Noon beducht , begaf zich naar Amsterdam en klaagde over het ongelijk dat hem werd aangedaan. Dit zou hooger loopende gevolgen gehad hebben , indien burgemeesters zich het belang van hunnen burger niet hadden aangetrokken. Door hunne tusschenkomst zag het hof van de voortzetting er van af. Hij huwde 1. Anthonia Cloeck; 2. Anna Pars , weduwe van mr. H e n d r i k Cloeck, en stierf 15 November 1704. Op Cat mss. van J. J. v an Voor s t, p. 76 , Nr. 437, komen voor Papieren van C. H o p , Pensionaris van Am­ 8terdam en afgevaardigde ter Staatsvergadering , omstreeks 1650-1696 , in 4 vol. fol. Boel, in het berigt voor de Decisien en Observantien van Loenius, stelt hem voor als raadsheer van „groot crediet." Hij wordt bij v a n Zurek vermeld als : „Nestor ille inter Batavos et nuper lumen supremi senatus erudissimum sed quod , ut dudum luxerit , mature nimis occidit." Zie Ai t zema, Saeken van Staat en Oorlog , D. VI. bl. 496, 497, 498; W ag enaa r, Pad. Dist. , D. XIII. bl. 362 , D. XV. bl. 380 voigg. ; 4mst. , D. V., bl. 277 , 299 volgg.; D. VI bl. 138 volgg ; Holt. Mere. 1687, bl. 162, 171 ; Lev. van beroernde Mann. en Vrouw., D. V. bl. 37, 38 ; K o k , Vad W oordenb. , D. XXI. bl. 80 ; B ra n d t, Lev. van de Ruiter , bl. 700, 702, 764, 847 ; van L eeu wen, Bat. ill. , p. 1485 ; B i 1 d e r d ii k, Pad. Mist., D. X. bl. 99 ;vanKam­pen, Vad. Karakterk., D. 1I. bl. ; Vreede, Ilooge Rand , bl. 47; Zurek, Cod. Bat. 0.11. w. Regters,11 .Nr.4; Cat. Mss.vanVoorst, P. 174, HOP (MR. CORNELIS) zoon van mr. Jacob H op en Isabella Maria Ho oft , werd 3 Junij 1685 te Am­sterdam geboren. Den 29 November 1707 kreeg hij zit­ting bij de tresorieren extraordinaris , in 1708 in bet collegie der commissarissen van huwelijkszaken , welk ambt hij tot 1718 , uitgenomen in 1713 toen hij voor de eerste maal en in 1715 toen hij voor de tweede maal als schepen in de regtbank zat , bekleedde. In 1718 ging hij over in bet collegie van kleine zaken, doch hij bleef er slechts tot in Wijnmaand van dat jaar, wij1 hun hoog moog. hem be­noemden tot hun afgezant naar Frankrijk , zoo om de herstelde vriendschap aan te kweeken als om op de gewig­tige veranderingen , die aldaar voorvielen te letten. Hij werd op een luisterrijker wijze ontvangen dan tot nog toe omtrent ambassadeurs van dezen staat had plaats gevon­den. Hij bleef daar zeven jaren ; belangrijk waren zijne handelingen , groot zijne diensten aan de Hervormden be­wezen bij de herlevende vervolgingen jegens dezen in 1724, vooral aan vreemden , die zich om den handel of weten­schap in Frankrijk ophielden. In het vaderland terugge­keerd , had hij weder zitting onder de commissarissen van kleine zaken (1726-1728). In 1728 werd hij gekozen tot een der gemagtigden van hunne hoog mog. op de bij­eenkomst te Soissons. 'I'erwijl hij zich aldaar beyond, begaf hij zich dikwerf naar Parijs , en handelde ook met den graaf von Z i n z e n d o r ff over de Oostenrijksche zaken. Ook was hij in 1729, nevens de heeren van Hoei, Hu r-g ro n j e en G os linga naar het Fransche hof gezonden , om den koning van wegen dezen staat met de geboorte van den dauphin geluk te wenschen. In November 1730 keerde Hop naar Holland terug, In 1731 werd hij wees­meester en bleef zulks tot 1748. Van Mei 1733 tot April 1736 werd hij wegens Holland gedeputeerd in den raad van state en van Mei 1738 tot April 1741 en van Mei 1744 tot April 1747 had hij wegens Amsterdam zitting onder de gecommitteerde raden te 's Ilage. Van 1749 tot zijn overlijden had hij zitting onder de thesaurieren van Amsterdam , uitgenornen in die jaren , in welke bij de burgemeesterlijke waardigheid (1753 , 1756 , 1759 , 1762) bekleedde en zitting had onder de raden ter admiraliteit van Amsterdam (1758). In 1720 was hij tot raad der stad verkozen en bekleedde die waardigheid 42 jaren ling. Van 1716 —1753 was hij bewindhebber van de West-Indische Compagnie ter kamer Amsterdam , doch in het laatstgemelde jaar deed hij afstand van die betrekking ten behoeve van zijn zoon mr. Jacob Ho p. Van 1734-1753 was hij lid van het collegie ter directie van de societeit Suriname , als bewindhebber der West-Indische Compagnie, en van 1753 tot zijn overlijden bleef hij in deze directie als gecommitteerde van Amsterdam , welke stad , nevens de West-Indische Compagnie en het huis van Sornmelsdijk voor een derde in de societeit van Suriname deelde. Fin­delijk bekleedde hij ook de waardigheid van bewindsheb­ber der Oost-Indische Compagnie ter kamer Amsterdam , van 1753 tot zijn overlijden , 14 van Hooimaand 1762 , in den ouderdom van 77 jaren , na bijna 55 jaren aan de regering van Amsterdam deel te hebben genomen. Hij was zeer beroemd wegens zijne regtskunde, op welke wetenschap bij zich in zijne jeugd bijzonder had toegelegd. R o u s s e t droeg hem het achtste deel van zijn Recueil Hist. d'Actes , Negotiations , Me'moires et Trait& depuis la paix d'Utrecht op en schrijft in de opdragt „que C o r-n eille Hop se forma a la conduite des plus grander affa;res sous les yeux (run Pere , dont les grands talents pour les negotiations ont fait l'admiration des differentes tours ou it a (5!e employe, jusqu'a ce qu'il fut revetu de l'important emploi de Tresorier General , ou ii n'acquit pas moins de reputation par son intdgrite et par son zele pour le hien public." Hij huwde 1. Petronella Maria Calkoen; 2. RebeccaJacobaValckenier, volgensanderen Rinst. Er bestaat van hem een portret door H o u b r a k e n, voorkomende in Wagenaar, Vad. list., D. XVIII. Zie Europ. Mere. July—Decemb. 1719, bl. 9, 65-70; Julij--Deo• 1724, bl 51; It 6musa t, Cerëmon. Dipl. , T. I. p. 65 suiv.; Dez. Recueil , T. IV. p 384; T. VI. p 2; Montgon, T. V p 104-106, T VI p. 172, 173 ; W a gen a a r , tad Geschied , D. XVIII. bl. 209, 210, 212, 285, 292, 298, 462, 482, 494, 623; 11ed. Jaar 1762, Sept., hi. 841 volgg.; Scheltema, Staatk. Nederl. • o.h.w; Stuart, Vad. Geschied. , D. I. bl. 254, 259 , 262, 343, 350 , 450; J van den Berg, Ned Advysboek ; E. A. Sandbrink, Spec. Dist. Jurid. de advocat. jurib , p. 89 , 90; Vreede, Corresp. dipl. at walla. , p XIV; van Kampen, Pad. Karakterk. , D. I. bl. 470; Lev. van beroemde Munn en Vrouw , D. V. bl. 48 ; Co Ilo t d'E s­cury, lloll. roem , D. II. bl 123 , A. D II. bl. 413 , 414 ; P. B u r-m a nni Sec. Poem. , p. 176 , 177; P. Francii Point. , p. 381; Cat. d'une Collection remarquable de mss. etc, , La Haye 1862 , p 72; Cat. mss. J. J. van Voorst, p. 174; Cat mss J. Koning, p Cat. mss. te Water; Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Ri•ecourt; Muller, Cat. van Portr. HOP (HENDRIK) baron des H. Rijks , broeder van mr. Cornelis Hop, in 1687 geboren , was luitenant-generaal der infanterie en gouverneur van Namen. Niet alleen is hij als krijgsman maar ook als staatsman bekend. In Zomermaand 1725 ging hij als buitengewoon afgezant naar Londen , met last om te klagen over de hulp der Engel­schen aan de Algerijnen. Hij kweet zich z66 van zijn last, dat de koning be vat de laatsten geen de minste bescher­ming te verleenen. In 1729 zocht hij den koning over to halen om de Oostfriesche onlusten te helpen bijleggen en handelde met dat hof nopens een voordragt van den keizer wegens het Weener verdrag. In 1733 gaf zijne kennisge­ving nopens het ontworpen huwelijk tusschen den prins van Oranje met de kroonprinses van Engeland Anna, aanleiding tot eene belangrijke resolutie der staten van Holland ter voorkoming er van. Vele moeite gaf hij zich ten nutte onzer haringvaart. Ook gal hij (1731) aan den staat een berigt van een nieuw uitgevonden kunsttuig om ter walvischvangst gebruikt te worden. Hij huwde 1. Jacob a Sweerts; 2. Judith Lam­ bert. en overfeed in 1761 , bij zijne eerste vrouw drie kinderen nalatende , Maria, Jacob, secretaris van Am­ sterdam , en Hendrik Ho p. Zie Wag en a a r, Vad. list., D. XVIII. hl. 518 ; nip; en Nal. op W agenaa r, D. XVIII bl. 100 , 101 , XIX. 33-35 , 68 , 69 , 73, 92, 113 , 114; Scheltema, Staatk. Nederl., o. h.w.; Kok, o. b. w. Corn. H o p; Lev. van beroemde Mann, en Vrouw , D. V. bl. 49; Chr. v. h. Hist. Genoots , D. VIII. M. 273 , 372, 377. HOP (HENDRIK) zoon van den vorigen uit bet eerste huwelijk , was minister van hunne hoog mog. aan het hof van Brussel. Hij stierf ongehuwd 30 April 1801. HOP (MR. JACOB) zoon van mr. Cornelis Hop en Ant h oni a Cloeck werd den 30 Julij 1654 geboren op de horstede Auspieiis et Tells bij Velzen, toebeboorend© aan zijn grootvader Pieter Clo eck, raad in de vroed. schap te Amsterdam , die in huwelijk had gehad Johanna H o oft , dochter van burgemeester Cornelis Pieter s­ zoon Hooft. Hij studeerde te Leyden onder den hoogleeraar B o c- k e Iman, verliet de akademie , na het verdedigen eener dissertatie en oefende zich vervolgens eenige jaren in de praktijk der regten voor de groote geregtshoven in Holland. Alzoo werd hij voorbereid ter behoorlijke bekleeding dier gewigtige ambten , welke hem nader. hand werden opgedragen. In 1678 vergezelde hij H i e- r on ym us van Beverningh, als edelman van het gezantschap , naar Frankrijk tot bevordering van den vrede , waarover te Nijmegen reeds eenigen tijd was gehandeld. Twee jaren later droeg hem de regering van Amsterdam , schoon hij slechts 26 jaren telde , zoo groot was toen reeds de roem zijner ongemeene gaven , uitgestrekte kun­ digheden en schitterende verdiensten , het pensionarisschap op. Gewigtig waren in deze betrekking zijne verrigtingen. Hij had in 1683 een groot deel in de hoogloopende ge­ schillen tusschen den prins van Oranje en Amsterdam over het werven van zestienduizend man en de bedekte hande­ ling met d' A v a u x , welke door den prins onderscbept was. Het gemeen begon reeds van verraad en van het lot der de Witten te spreken , hetwelk dan zekerlijk o p het eerst zou getroffen hebben. Hij had echter niets buiten last of kennis der stadsregering gedaan : zij erkende dit kort na de ontzegeling harer papieren , en gaf hem tevens een bewijs harer tevredenheid door hem voor een' onbepaalden Hp tot pensionaris aan to stellen , en na F a g e 1 's dood hem voor te stellen tot raadpensionaris. Sedert werd hij tot de gewigtigste staatshandelingen gebruikt. finder de gevolmagtigden welke van wegen de algemeene staten in 1684 met d' A v a u x een verdrag sloten vinden wij ook zijn naam vermeld. Drie jaren later word hij door de algemeene staten , met den titel van extra-ordi­naris envoyd , gezonden aan den keurvorst van Branden­burg te Berlijn , die zijne bemiddeling had aangeboden tot vereffening der geschillen , welke tusschen den koning van Denemarken en de algemeene staten gerezen waren over eenige stukken den koophandel en de zeevaart betreffende. Daarenboven was hij gelastigd om bij den keurvorst voor­te staan het regt der Nederlandsche West-Indische Maat­schappij op de kust van Guinea, tegen hetgeen , in 1648, door de Brandenburgsche bedienden aldaar was onderno­men. Gedurende zijn verblijf to Berlijn stond H o p van wege het gemeenebest der Vereenigde Nederlanden als gevader over den doop van Fr ederik Willem en had de gunst van den keurvorst zoo verre verworven , dat deze als gevader stond over den zoon van welken zijn echtge­noot omtrent dezen tijd beviel , en die den naam van Frederik kreeg , doch vroeg stierf. In 1689 werd hij naar het keizerlijk hof te Weenen gezonden om de bemid­deling van dezen staat tusschen den keizer en de Ottoman­nische porte aan te bieden , welke bemiddeling , zoo van het Weener hof als van de Ottomannische gezanten , daar tegenwoordig , gunstig werd aangenomen. Ook had hij last orn bij den keizer en het rijk de onzijdigheid door de stad Hamburg verzocht , te beletten. Doch het doel zijner zen­ding was vooral om met den keizer het groot verbond tegen Frankrijk te sluiten. Van Weenen vertrok hij naar Londen , en bragt aldaar te weeg , dat zijne majesteit van Groot-Brittanje insgelijks tot dit verbond toetrad. Hij vergezelde koning Will e m , met wien hij reeds fang verzoend was , op diens krijgstogt naar Ierland waar deze door den slag aan de Boyne dit eiland bemagtigde. Bij meer dan eene gelegenheid was den staten de bekwaam­heid en behendigheid van onzen pensionaris gebleken , in de geschillen tusschen buitenlandsche hoven , door zijne bemiddeling bij te leggen. Deze overtuiging bewoog zijne ineesters hem in 1693 , ale buitengewoon gezant to zenden aan de hoven van Denemarken en Brunswijk-Lunenburg , om den koning van Denemarken to bewegen om afstand te doer van zijne onderneming op Ratzelburg , den hertog van Holstein toebehoorende , en alle mogelijke middelen tot een verdrag tusschen beide vorsten aan te wenden. In November van dat jaar deed hij verslag van den uitslag van dit gezantschap , en , daar de geschillen tusschen de beide vorsten nog niet volkomen vereffend waren , word bij in bet volgend jaar gelast om de onderhandelingen tusschen de Deensche en Holsteinsche gemagtigden te Ham­burg bij te wonen. In 1698 word H o p andermaal als buitengewoon gezant naar Weenen afgevaardigd. Bij eene instructie van den 4 van Oogstmaand van dat jaar werd hij gelastigd om met den keizer in onderhandeling to tre­den over de middelen , welke zouden kunnen dienen om den vrede , onlangs to Rijswijk gesloten duurzaam te maken , om te handelen over eene algemeene guarantie der Rijswijksche traktaten , gesloten tusschen den keizer , het rijk , het gemeenebest der Vereenigde Nederlanden , en alien die in den jongsten oorlog tegen Frankrijk begrepen waren en vervolgens met alle zoodanige mogendheden , als daartoe zouden kunnen bewogen worden. Ook behelsde zijn lastbrief, alle bekwame middelen , ter bevordering van den vrede tusschen den keizer en de porte aan te wenden, de zaken van het negende keurvorstendom zoo veel doen­liik , ten meesten voordeele van den hertog van Hannover, als keurvorst van Brunswijk-Lunenburg te helpen becor­deren ; de gesehillen van Gustrow tusschen den keizer en den Neder-Saksischen kreits , te helpen vereffenen , en , eindelijk de belangen der Protestanten in Hongarijen en in de keizerlijke erflanden met zijn voorspraak te onder-. steunen. Daar en boven werd hem , bij eene secrete resolutie van 6 Mei 1700 gelastigd , om nevens de heeren v an V illars en Sutton , Fransche en Engelsehe gezan­ten , ten keizerlijken hove , kennis te geven , van het ver­bond tusschen Frankrijk , Groot-Brittannie en de algemeene Staten gesloten , over eene verdeeling der Spaansche mo­narchie , tusschen verscheiden pretendenten , tot bewaring van de rust van Europa, ingeval de koning van Spanje kinderloos overleed , en om den keizer te verzoeken in dit verbond te willen treden , 't vvelk eater, na lang aanhou.­ den , werd afgeslagen. De keizer schonk hem ten blijk zijner bij zondere hoog­achting zijn persoon , bekwaamheden en verdiensteri en van zijne tevredenheid over het gehandelde , voorna­melijk tusschen hem en de porte , een diploma van baron van het Roomsche rijk , en vermeerderde zijn wapen met de surtout van Oostenrijk en der Ottomannische porte. Ook het vaderland bleef niet achter blijken te geven van achting voor zijne groote verdiensten en verhief hem , gedurende zijn verblijf te Weenen , tot bet gewigtig ambt van raad en thesaurier generaal der Vereenigde Neder­landen. Deze hooge waardigheid belette hem niet dat hij , even als voorheen , zich tot verscheiden zendingen buiten 's lands liet gebruiken. In Grasmaand 1703 werd hij naar Dusseldorp gezonden om den keurvorst van den Paltz al te raden het leger voor Bonn te kommanderen en om met den Hollandschen generaal de noodige maatregelen tot het beleg dier stad te beramen , en wiji er toenmaals ref' gedeputeerden te velde van wegen hunne hoog mog. waren , nevens den hertog van Ma rl borough de kapitulatie van Bonn te teekenen en het verdere rakende den oorlog in Brabant , to beramen , waarop hij vervolgens , op voor­slag van den raad van state , door de algemeene staten tot gedeputeerde te velde benoemd werd , en in die hoedanig­heid den slag bij Ekeren bijwoonde. Hierna hield hij zich eenigen tijd met het waarnemen van zijn nieuw ambt bezig ; doch eerlang bood zich de gelegenheid wederom aan het vaderland buiten 's lands te dienen. In 1706 werd hij door 's lands staten gelast om novena de heeren v a n den Berg, Renswoude en Cuper naar Brussel te vertreklien om aldaar, nevens den hertog van Mar b o r o u g h , uit naam der twee zeemogendheden , orde te stellen op de regering der verwonnen landen. Ook wil men dat het vooral aan zijn beleid moet worden toege­schreven dat hij het den hertog van Marlborough uit het hoofd bragt om naar de landvoogdij der Spaansche Nederlanden , waar naar hij , volgens somnaigen , zeer begeerig was , te staan. Eindelijk werd hij in 1712 , met den heer van Welder e n , naar bet vereenigd leger in Henegouwen gezonden mu verscheidene hulptroepen , die bet leger dreigden te verlaten , tot blijven te bewegen , waarin zij ook slaagden. Na dezen schijnt H o p zich inzonderheid te hebben toe­gelegd om binnen 's lands , zoo door het waarnemen van zijn aanzienlijk ambt , als in andere opzigten , ten beste van 't vaderland mede te werken , en hield bet door den successie-oorlog zeer geschokte staatskrediet staande en de staatsschuld drijvende , die bijna onder de zware schulden en de onwilligheid der gewesten tot opbrengst van hun verschuldigde (geen stadhouder hield ze meer bij elkander) zou bezweken zijn. Hij overleed 27 October 1725 , in den ouderdom van ruim 71 jaren en werd to Amsterdam in de Nieuwe kerk in het graf zijner vaderen bijgezet. H o p was in vele opzigten een groot en voortreffelijk staatsdienaar , even ervaren in zaken van staat als van oorlog , een kundig en standvastig ijveraar voor de belan­gen en voorregten van Amsterdam , wier voorspraak hij was , en vervolgens voor de belangen van het gansche va­derland. „Aan den beer H o p ," zegt een onzer geschiedsebriivers, „moet ik bet regt doen van te zeggen , dat mogelijk nooit bediening zoo voegde aan de hoedanigheid van den persoon, zoodat men naauwelijks kon onderscheiden of de bediening van pensionaris geschikt is voor den heer H o p , dan of zijn persoon geschikt is voor dit ambt , zijnde een heer van fraaije gestalte en majestueuse presentie , aangenaam in den omgang , vriendelijk jegens zijne landgenooten , be­leefd jegens vreemdelingen , hoffelijk , wellevend omtrent alien ; doorslepen in de sterkste zaken van de wereld ; door en door ervaren in die van zijn vaderland ; sprekende met groote lieftalligheid en vloed van goede gedachten , bon­digheid en netheid van oordeel , geleerd in de wetten , vol van vuur , kordaatheid en ijver , nogthans dit alles parende met eene zonderlin ge minzaamheid en zachtheid , en dat meer is , midden in °den bloei zijner jaren met een volko-i! men rijpheid en voorzigtigheid in Rile zijne taken waardig de allergewigtigste bezendingen." Van Haren getuigde van hem : „H o p , thesaurier generaal van de Unie , ge­durende den successie-oorlog , was een man van groot verstand en moed , en even bekwaam in het leger als in het kabinet. Zoo de vermaken van het leven somtijds wat veel tijd bij hem wegnamen , de vlugheid van zijnen geest en de onvermoeidste vlijt en arbeid , als dit niet langer uitgesteld konde worden , herstelden spoedig dit verlies. Zijn vrolijk , gemeenzaam en buigzaam karakter , ten eene­maal bevrijd van hovaardij en pedanterie , hadden hem persoonlijke vrienden doen verwerven , hetgeen zeldzaam is voor een minister." De hoogleeraar V r e e de beef t in het licht gegeven : Correspondance diplomatique et militaire du duc de Marlbo­rough , du Grand- Pensionaire Heinsius et du Trdsorier-Ge'ne­ral des Provinces Unies Jacques Hop (Amst. '1850). Ook zijn er brieven van hem gedrukt in Eur. Mercurius , July 1705 , bl. 71-104. Op verschillende (in de noot genoemde) catalogi komen brieven van hem voor en de heer J. J. van V o o r s t bezat vele belangrijke stukken hem be­treffende. Hij huwde in 1684 Isabella, dochter van Hendrik Hoof t, en liet drie zonen na. Zijn afbeeldsel vindt men bij W a g e n a a r, Vad. Hist., D. XVI. Zie Lev. van leroemde Mann. en Vrouw , D. V. bl. 37 volgg. ; Wagenaar, Fad. !list , D. XV. bl. 151, 163, 181, 185, 186, 243 , 379 , D. XVI. bl. 47 76 ; Bijv. en Ralez , D. XVI. bl. 13-16, ' 1). XVII. bl. 24, 25 , 50, 1). XVIII. bl. 117 ; Mere 1683. 1684, 1687 1689 ; Mgociations de Monsieur le Comte d'Avaux en llollande, T. Scheltema, Staatk. 1Vederl. D I. bl. 489-591; van Kampen, Vad. Karukterk., D. II. hi. 398, 399; van Haren, de Geuzen , uitg. van Feith en Bilderdijk, bl. 314; Vreede, de verdiensten onzer voorouders in het vak der diplomatie , bl. 63; N.J.den Tex, Jacob Bop, yezant der Vereenigde Nederlanden;San Cl. brink, Spec. hist. jurid. de advocut. jurib. , p. 90; .1. van den Berg, Ned. Advysb. '-Vreede, Corresp. diplom. et milit. , lntrod Wagenaar, Beschrijv. van Amst. D. VI. bl. 66, 76 , 88 , 107; Scheltema, Peter de Groote in Holland, D. I. bl. 181; Bossch a, Neerl. Ileldend. to Land, D. II, bl. 333-337; Collot d'Escury, Boll. room D. II. bl. 354 , 414 ; Cat. der Bibl. van C. •an A lk e­madeen P. van der Schelling, p. 61 (1848); Cat. der [lands van honing, bl. 110; Cat. des mss. de J. J, van Voorst, p. 17, 174; Collect. remarquable des mss. d'autographes et de quelques int­prim& , La Haye , Dec. 1862 , p. 72; Fr a n cii Pam., p. 444 , 454 ; J. 0 u d a en , Poelzy , D. II. bl. 382; 1Vederl. en Lat. Keurdicht., D. I. bl. 208 volgg.; Hoogstraten, Nicuwenhuis, Kok, Kobus en de Rivecourt, Biogr. linivers ; Muller, Cat. van Portr. HOP (MR. JoHAN) zoon van nar, Hendrik Hop en Sara Johanna Bailly, kleinzoon van mr. Cor­nelis Hop en Anthonia Cloeck, werd 1709 te Amsterdam geboren. Hij werd in 1734 raadsheer in den hoogen raad van Holland , Zeeland en Westfriesland , 1738 secretaris van den raad van state en verwisselde dit ambt in 1753 met dat van thesaurier generaal. Hij kwam in een zorgelijken tijd aan het bestuur van 's lands geld­middelen, daar deze door den laatsten oorlog en schokken veel geleden hadden; doch hij deed de gewigtigste diensten in dat vak en legde ten tijde van zijne bediening den grond van het herstel en den bloei er van tot 1780. Evenwel was hij geen voorstander van het stelsel van weringloos­held , dat de Nederlanden in de 18de eeuw schenen aan­genomen to hebben. Hij verklaarde zich in 1766 , bij de aanvaarding van het stadhouderlijk bewind door Willem V , zeer voor de instandbrenging eener ontzagverwekkende zeemagt , welke men sedert 1741 , en vroeger , geheel had laten vervallen. In 1769 toen hij zijn ontslag nam om nog; vier jaren in rust door te brengen , ontving hij het getui­genis der volmaakte tevredenheid van zijne lastgevers , de staten generaal hunne hoog mog. , „waren zeer voldaan van de capaciteit, vigilantie, ijver en getrouwheid, waarmede hij dit ambt zestien jaren had waargenomen." In 1772 werd bij bestuurder van 's lands hoogeschool to Leyden , doch stied voor dat hij dien post kon aan.­vaarden (17 December 1772). Hij was niet alleen een groot voorstander van weten­schappen en letteren , maar een geoefend kenner der Griek­ache letterkunde volgens getuigenis van Lu z a c en ,I y ­dema n. R e n d o r p, met wien hij zeer bevriend was , prees zijne bekwaamheid en moreel karakter. Uij is drie­maal gehuwd geweest , J. aan Elisabeth Pauw; 2. aan Cornelia Maria van Strijen; 3. aan Maria Henrietta van der Hoop. Zie Nieuwe Ned. 'Agar& 1769, bI. 507, 1772, bl. 1178 ; Scbe i­tema, Staatk. Nederl , D. I. bl. 491, 492; Rendorp, Memorien, D. 11. bl. 45; van Kampen, Vad. Karakterk , D. 11. bl. 636; T e Water, Narratio , p. 184, 185; Luzac, Proof. ad Valckenaerii Callimachum p. 13, 14; Tijdeman, Praef. ad synt. Dissert. ad phil. mor. pert. ; S i e g e n b e e k, Geschied. der Leyds. Iloogeschool D. 1I. bl. 24. HOPBERGEN (BERNARDI'S JACOBUS HENRICUS VAN) kapitein , nam deel aan het gevecht bij het Hazegras in den Tiendaagschen Veldtogt , in Augustus 1831. Op het berigt van het gevecht , waarin de kanonneerbooten ge­wikkeld waren , Enelde Hopber g e n met een vijftigtal soldaten to help , maar niet meer in staat een meer dan . tiendubbelen vijand tot een geheelen aftogt te dwingen , gelukte het hem eerst in den avond van den 5 Augustus bij een hernieuwden aanval , versterkt door een kompagnie Zeeuwsche schutters , onder bevel van den luitenant A n-t bony Hendrik Spaan, op wagens van Oostburg aangebragt , den vijand op de vlugt. te Zie L. G. Bourieins Verhaal van het gevecht der kanonneerloo­ ten Nr. 41 en 42 bij hetllazengras enz., Leeuw., 1832; B o ss c h a , ' .ehrl, lieklend. to Land, D. 111. bl. 699. 110PKOOPER (THEODORIIS GERARDUS) thesaurier der St. Janskerk to Gouda , gaf in het licht : 13eschrijvinge en vytlegginge der Konstrycke glasen, bin­nen de Groote en Beerlycke St. Jans Berk tot Gouda. Eer­tyds in kort byeenvergaderd door den heer Theodorus Gerardi Hopkooper , Rentnzeester der selver kerk. En nu tviddloopiger in Rifm uytgebreyd door Dirck Vermy , gead-Initteerd Schoolhouder. Ter Goude , Dirk Boekhoven , 1681 , 1693 , 1699 , 1724 , 1764 , 1773 tot 1827 toe. Aan het einde der uitgaaf van 1681 leest men : De heer Theodorus Gerardi Hopkooper , rentmeester der voornoemde kerk , heeft in 't jaar 1639 een Uytlegginge van deese Glasen in 't kort beschreven , 't welcke ick den Leeser meede deele , hebbe deselve aan de kant van yder pagina egestelt, ende der beschryvinge gevolgt , zoo veel moogelyck was , en bet rym toelied vertrouwende 't selve u. 1. niet onaen­genaem sal syn , gebruyckt het ten besten." Zie Kr a m m, de Goudsche Glazen, Voorber ; distr4a 1855, bl 204; Mr. Bode1 NUenhuis, Topogr. List der Plaatsbeschrijv. Nr. 1333. HOPMAN (J. ABRAHAM) van Haarlem, de eerste Neder­landsche luchtreiziger (de eerste was B l a n c h a r d in 1785) deed , na in Julij 1804 buiten Amsterdam door onderschei­den oorzaken daarin verhinderd te zijn , den 29 Septem­ber van dat jaar te Rotterdam de eerste luchtreis. De ballon , na het Noordwesten koers genomen hebbende , steeg door de wolken tot zoodanige hoogte , dat hij weldra geheel onzigtbaar werd. Na eenigen tijd kwam hij in de nabijheid van Schiedam op aarde terug , rakende de gon­del toevallig den kant eener sloot. De luchtreiziaer den gondel in het water geraakt , zag zich genoodzaakt den luchtbol de verdere reis zonder hem te laten volbren­gen en kwam 's avonds ten acht ure behouden terug op de plaats zijner afreize , terwijl de luchtbnl weder opge­stegen , ten half zee ure op de buitenplaats BukkerEhage , 79 onder Wassenaar , in een bosch is nedergedaald. Op de mislukte onderneming to Amsterdam werden spotprenten vervaardigd , waarin bij uit scherts F o p rn a n geheeten werd. Hij was begonnen met tijgers en andere beesten in den vorm van ballons te laten opgaan , en A. F o k k e Simons z. gaf er een uitvoerige beschrijving van in de V aderl. Letteroef. voor 1804, Mengelw. , bl. 422 428. - gaat in plaat uit , geetst door J ohannesBe m m e. Zie Konst- en Letterbode 1804, Nr. 43, bl. 231; Navorscher,, D. VI. bl. 102 , 104, D. VIII. hi. 310, 311 , D. IX. bl. 222; Alyem. Vad. Litteroef. van 1805, Mengetiv. II. p 610 en volgg. HOPMAN (Mn. J. R.) advokaat te 's Bosch , proost en griffier der Illustre Lieve Vrouwe Broederschap aldaar, gaf in 1818 ('s Bosch , H. Palier 80.) in bet Licht : lets over de instelling van het Illustre Lieve Vrouwe Broe­ derschap en deszeljs vijjhonderd jarig bestaan , waarvan het jubile op den 3 September van dezen fare 1818 staat gevierd te worden door . . . . , waar achter gevoegd is eene list der overgeblevene gedenkschriften , benevens de namen der tegenwoordige leden. De schrijver had verzocht bij het opstellen van dit geschrift gebruik to mogen waken van het archief der Broederschap. Zie Ilermans, Geschiedk. Mengel. van de Pray. Noord-Brabant , D. 11. bl. 60 volgg. HOPMAN (N.) waarschijnlijk een Amsterdammer , van wien op de tentoonstellingen aldaar van 1820-1840 his­toriele onderwerpen , moderne stukken enz. voorkomen. Zie Kramm, Lev. en werk. der Boll, en Vlaams. Kunstschild., D. III. bl. 747. HOPPE (CmusTIAAN) werd in 1621 to Amsterdam geboren , studeerde to Helmstadt , werd in 1647 predikant bij de Luthersche gemeente te Enkhuizen , in 1656 te Haarlem , in 1660 te Amsterdam , waar bij in 1670 over- iced. Hij was een man van grooten invloed op de denk­ wijze van velen zijner tijdgenooten , schoon ook door an­ deren grievend miskend , die de theologie der Hollandsche hoogeschool veroordeelden. Hij wijdde zich sedert 1652 aan de opleiding van jongelingen tot de Evangeliebedie­ ning. Eene door hem uitgegevene preek getiteld : .gene korte afizandeling van de Praedestinatie of Verkiezing over I Petri 1 vers 2a , werd in 1710 voor de 4demaal her­ drukt en is slechts 6 bladz. in 40. groot. Hij ontwikkelt hierin dit leerstuk naar zijne zienswijze en wederlegt de leer van andersdenkenden , bijzonder der Gereformeerden , doch. zonder eenige hatelbkheden. Hij is in zwarte kunst afgebeeld , door J. V e e n h u y-s e n ; en nog eens , zonder naam , maar zeer fraai , door W. Vaillant. Behalve deze preek heeft men nog van hem : Onderrigting voor het Avondmaal , Amst. 1722 , 80. Op nieuw uitgegeven door Z ach ari a s Be ziu s. Godgeleerde Verhandeling over den skate der dooden en die wederom opstaan , tegen het gevoelen van Thomas Burnet , onder het opieigt van J. G. Walchius opentlijk beredentwist , Amst. 1729 , 80. , Amst. 1751. Zie Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Eijdr. tot de Geschied. der Evang. Lath. Kerk , St. I. bl. 188. St II. bl. 102, St. VII. bl. 2a ; Domela Nieuvrenhuis, Geschied. der Amst. Lath. Gem., D. H. bl. 99 , 103 , 143; Glasius, Godgel. Nederl. , o. h w.; Abcoude, 3de Aanh. van Nederl. Bock. , bi. 759; Arrenberg, 1Vaamreg., hi. 201;Muller, Cat. ,van Portr., waar hij C o r ne I i s genoemd words. HOPPEN (JAN KLAASZOON VAN), een der burgemeesters in 1566 door de landvoogdes zelve te Amsterdam aange­steld. Hij had echter reeds vroeger die betrekking bekleed. Men verhault dat v an h1 o p p e n, van ketterij beschuldigd, om zich to zuiveren naar Rome in bedevaart moest ver­trekken daar hem opgelegd werd een glas in de kerk zijner parochie te vereeren. Dit glas is nog in bet voetboog­schutters koor in de Oude kerk aanwezig en door W a g e­n a a r beschreven in Beschrifv. van Amt. D. VII bl. 319, 320. Zie ook Wagenaar, Eeschrfiv. van Amst., D. III. bl. 143, 165, D. VII. bl. 329. HOPPENBROUWERS (Ma. FRANCISMIS JOHANNES) werd den 16 April 1819 to 's Gravenhage geboren , stu­deerde to Leyden , vestigde zich als advokaat to Breda , waar hij regter bij de regtbank van eersten aanleg werd. In zijne snipperuren beoefende hij de dichtkunst en ver­vaardigde gelegenheidsdichten die hij afzonderlijk uitgaf of in tijdschriften , zoo als in den Christelijken Mentor , do Godsdienstvriend van Le Sage ten B r o e k, plaatste. Hij beoefende ook de schilderkunst , waarin hij Sche 1 f-h out tot leermeester had. Hij was lid van het Noord­brabantsch Genootschap. Zijne gedichten worden vermeld door dr. H e r m a n-s , Bgdr. , D. I. hi. 239 , 242, 245, 384. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en work. der loll. en Vlaams. Kunsts., D. H. bl. 54. HOPPERS (GATSE) of Galenus Hopperus, zoon van Joachim Hoppers en van Christina Ber­ t olfs van Ake n , vertrok met zijne moeder , na bet overlijden van zijn vader , uit Madrid naar Keulen legde zich te Douay toe op de wijsbegeerte , bet burgerlijk en kanonniek regt , werd praepositus van St. Pi e t e r en in 1617 kanselier der universiteit te Leuven. Hij was zeer ervaren in de Belgische oudheden en de kerkelijke geschie­denis. Hij overfeed in 1634 en werd in het koor van St. Pieter begraven. Volgens S w e e r t i u s schreef hij een Ecclesiastica Historia.; met zijn broeder G r e g o­rius gal hij de volgende geschriften van zijn vader in het licht • Seduardus sive vera jurisprudentia libri XII, Antw. 1590, fol. Ed. nova curaH. Com ingii, Brunsw. 1656 , 40. Titemis Ilyperborea sive de Tabula Regum Frisiae Fer­dinandus sive de Institutione principis , Antv. 1591 , met een opdragt en brief aan Philips II , koning van Spanje. Periphrasis ad Psalmos Davidicos , Antv. 1591. Hij huwde Trijntje Johannesdr. van Aylva en liet geen kinderen na. Zijn grafschrift vindt men bij Foppen s. Zie Suffr. Petrus, de Script. Iris., p. 292; Hoynck van Papendrecht, Vita J. Ilopperi óór diens Recueil et Memorial cet.; Sweertins, 4th. Belg. i. v.; A d e l u n g, Portz. u. Erglinz. i. v.; Mr. J. H. B en c k e r Andreae, Eenige Mededeelingen omtrent J. liopperus in de Vrije Fries, D. V , bl. 134. HOPPERS (GREGORIUS) ridder,, beer van Dalem, oudere broeder van den vorige, reisde door Spanje, Italie, Gallie en Duitschland , en verstond en sprak de talen dier landen. Hij was een kundig regtsgeleerde , blijkens de voorreden der met zijn broeder uitgegeven werktn van zijn vader , bekleedde de betrekking van raadsheer in den geheimen raad des konings en stierf in 1610. Hij liet na een zoon , Jochem Hoppers, beer van Dalem. Zie Suffr. Petrus, de Script. Iris., p. 294, 447, 448; Val. Andreas, Bib'. Belg., i. v.; Hoynck van Papendrecht, de vita J. Ilopperi , 1. c.; 111r. Beucker Andreae, t. a. p.; G. de Wal, 1. c.; Foppens, Bibl. Belg., T. I., p 380. HOPPERS (Ivo), Hopperus of Hopper, de stam­ vader van dit adelijk Friesch geslacht , leefde in 1350. Toen , volgens de familie-sage , eene dienstmaagd van hem bezig was water uit eene put te scheppen , haalde zij daarmede tevens een levenden haring op. Als dit aan I v o geboodschapt werd , herinnerde hij zich eene nit­ spraak , welke de God St av o in het jaar 153 na Chri s- t u s , bij gelegenheid eener uitbarsting van bet Roode Klif gegeven had , dat er uit deze vlammen geen gevaar to vreezen was , en dat zij eens door eene tegenovergestelde verkOeling zouden gevolgd worden. Hij begreep dus, dat dit op deze gebeurtenis betrekking had , en haastte zich zijne goederen te verkoopen of te verruilen, terwiji hij zich meer oostwaarts aan gene zijde van den Fliestroom neder­zette. Hetgeen hij voorzien had, gebeurde de landen wer­den door de zee weggespoeld of daaronder bedolven , en Friesland bewesten Stavoren van Noord-Holland afgescheideh. Zie Stiff r. P e t r. , de Script. Fris., p. 265 ; Levens van eenige beroenzde Mann. en From. , D. V. bl. 105 ; Mr. B e u c k e r A n­dr ea e, in de Vrije Fries, hi. 123; van den Bergh, Nederl. yolks Overlev , bl. 50, 121. HOPPERS (J0A.crinl) was een afstammeling van dit oud en aanzienlijk Friesch geslacht. Zijn vader was S j o e r d Hoppers, zijne moeder Rixt Piers in a , dochter van F e i k e Piers m a , burgemeester van Sneek , gehuwd aan Tieth Jariga, zuster van D o e de , die zich , buiten 's lands zijnde, Dionysius D o d on a e u s liet noemen, en broeder van den beroemden R e m b e r t u s D o d o n a e u s was. Zijne ouders woonden op het voorouderlijke stamhuis to Hemelurn bij Stavoren , doch bij gelegenheid dat zijne moeder te Sneek bij hare ouders te gast was , beviel zij ontijdig van dezen haren noon , en overleefde zijne geboorte slechts weinige oogenblikken (11 November 1523). Zijn vader stied ook weinige jaren daarna en zijn grootvade• Piersm a belastte zich met zijne opvoeding en bestelde hem te Sneek ter schole. Hij maakte rassche schreden op den weg van verstandelijke ontwikkeling onder de leiding van Johannes Rodanus en mr. Gerardus. Met zijn 13de jaar werd hij naar Haarlem gezonden , om daar verder in de letteren en beginselen der wijsbegeerte onder­wezen te worden door Cornelius Crocus, een zeer geleerd man , die op zijn 50ste jaar nog een togt to voet naar Rome deed en door Ignatius Loyola zelven onder de eersten in de Jezniten-orde werd ingelijfd. De lessen van dien man maakten diepen indruk op H o p p e r u s, die in zijns meesters belangstelling in die orde deelde en later pogingen aanwendde om haren bloei te bevorderen. Na een vierjarig verblijf te Haarlem , vervolgde hij ge ­durende drie jaren, onder J o h. de Hase en Gabriel van der Mu ij d e n , zijne studia te Leuven , en legde zich vooral op de regtsstudie en zedekundige wijsbegeerte toe , welke laatste hij als de bron voor den waren regts­geleerde beschouwde en onafgebroken bleef beoefenen. Vervolgens bezocht hij de hoogescholen te Parijs en Orleans. Bijzondere redenen noodzaakten hem ziin voor genomen refs naar Italie niet te volbrengen. In 1549 keerde hij naar Leuven terug , werd licentiaat in de regten , ver­volgens professor honorarius en eindelijk in 1554 bij besluit van de staten van Brabant , gewoon hoogleeraar met eene ruime jaarwedde. Groot was de schaar van toehoorders zoo van elders als vooral uit Friesland , die hem hoorden. Ilij week in zijn voordragt geheel van den ouden seholas­tieken leertrant af. Zijne voorlezingen over den Timaeus van Plato vooral , werden met groote toejuiching bijge­woond. Den 11 November 1554 benoemde hem de land­voogdes Mar g a r e t h a , hertogin van Parma , tot lid van den grooten raad to Mechelen, aan wiens hoofd stond zijn landgenoot en vriend Vi g 1 ius van Ayt t a, aan wiens invloed hij dien post to danken had. Hoe hij dit ambt bediende, is op te maken uit zijne be­noeming tot president van dien raad , vervolgens tot raads­beer van den geheimen mad te Brussel. In beide betrek­kingen kweet hij zich met getrouwheid , en bleef , schoon men bet tegendeel beweerd heeft , aan zijne godsdienst gehecht. De lof van gematigdheid in zijne beginselen kan hem niet ontzegd worden , en hij gaf steeds de voork ear aan de meest za.chte middelen boven de krachtdadige maat­regelen , die G r a n v elle begeerde. Vele zUner uitgegeven brieven getuigen, van zijne gematigdheid in het staatkundige en van zijnen verlichtea geest in het godsdienstige. Men schrijft hem zwakheid van karakter toe en gebrek aan mood , ja zelfs de overhelling om nicamer tegen te spreken, 't geen hem den bijnaaru van Oui Madame deed verwer­ven. Anderen stellen dit op rekening zUner vijanden. In 1561 werd hij belast met de stichting der hoogeschool to Douay en in 1566 vertrok bij naar Madrid , orn bij bet hof aldaar het bestuur to erlangen over de Nederland­sche zaken en werd hij tevens 's konings zegelbewaarder. Het was vooral in doze betrekking dat hij bewijzen van opregtheid en beleid gal , die zelfs zijne vijanden niet kon­den loochenen. Niet altijd echter werden zijne aan den koning gegeven wenken opgevolgd. Zijne denkbeelden orn den opstand to stuiten, vonden wel gereeden ingang , maar bleven zonder gevolg. Had men gehoor gegeven aan zijn raad, dan hadden welligt cfe zaken des vaderlands een geheel anderen loop genomen. Ilierin bevestigt ons een uitgewerkt rapport van o p p e r a s aan den koning (door van den Bergh, Gedenkschr. enz. medegedeeld), waarin hij , na eon naauwkeurige beschouwing der oorzaken van den op­stand , uitvoerig de middelen ontwikkelt om het kwaad te herstellen. Dit stuk weerspreekt hetzeen van Kam pen , van Groningen en laatstelijk Wi e rbi tzk y tegen hem in het midden bragten. Het was te Madrid , dat de merk­waardige briefwisseling tusschen hem en V i g 1 i u s van Ay t t a ontstond en hij ziju Eecueil et Memorial des trou­bles des Pays-Bas schreef. Hij stond in hooge gunst bij koning Philip s, die hem tot beer van Dalem benoemde ; een regt, dat tot zijne nakomelin­gen is overgegaan ; daarbij erlangde hij het regt van vrije jagt in Gaasterland , terwijl zijne vaderlijke state te Hemel= tot de eerste state van dit dorp verklaard werd. Later benoemde hem de koning tot ridder van den Gouden Spoor. Hij overleed den 15 December 1575 , eene weduwe Christina Bertolfs, (dochter van Gregorius Ber­t o 1 fs (van Aken) , president van het provinciaal hof in Friesland onder Karel .V) te Leuven geboren , met 7 kinderen (het 8ste stierf to Madrid) nalatende. Zij ves , tigde zich , door den koning, mild beschonken , te Keulen. Zijn lijk werd to Madrid plegtig ter aarde besteld en to Douay een lijkrede op hem gehouden. Hetgeen men tot zijn lof geschreven hebft, is door H o y n c k van Papendrecht, Conringius, Jacobus B ou­ricius, Joannes Fungerus en Lyeklama vermeld. Verschillend is het oordeel over zijne staatkundige bekwaam­heden. V an G r o n i n g e n noemt hem een goed man , die den koning en paus onvoorwaardelijk geloofde , waar­schijnlijk in navolging van den kardinaal de Gran v e 11 e, die hem „le pauvre seigneur Ho p p e r u s" noemde. T y d e­rn a n gewaagt van den „geleerden en seer geachten regts­geleerde en staatsman Hoppe rs ," doch beschuldigt hem tevens en teregt van nepotisme. Hetgeen hij daaromtrent uit eene briefwisseling tusschen Viglius en H o p p e r u s aanteekende is onlangseedoor mr. D i r k s aan het Licht gebragt. Hop perus was geheel zonder invloed aan het Spaansche hof, en in het behandelen van gewigtige zaken werden hem de overwegingen en besluiten zorgvuldig verborg.en gehouden. Zeldzaam werd hij in den staatsraad geroepen en meest met het doel om hem een rad voor de oogen te draaijen , hem doende gelooven , gelijk ook zijne vrienden in de Nederlanden , dat men naar zijn raad hoorde. Men wilt het in Spanje, dat hij dadelijk alles aan zijne vrienden in Nederland overbriefde. Alva vooral vertrouwde hem niet en A lbor n o z poogde zelfs een kwaad vermoeden op zijn getrouwheid te werpen, door te zeggen, dat H o p­perus schoonvader raadsheer bij Or an j e was, en dat zijn schoonzoon C o r n. v. d. Myle zijn kasteel te Gouda, aan de opstandelingen had overgegeven. Doch deze ver­moedens schijuen geen invloed te hebben gehad. Gachar d Corr. de Phil., II , T. I. Rapport au Ministre p. MAE , T. II , p. 126 , 187 , 200 , 223 , 319 , 351. Daar bestaan een paar memorien van Ho p p e r us , ten minsten aan hem toegeschreven, tot herstel der taken in de Nederlanden. Gachar d, 1. 1. T. IL p. 528, 529. De hoogleeraar de W a 1 heat hem als regtsgeleerde beschouwd en verschillende getuigenissen van vroegere ge­ leerden nopens zijne verdiensten in dat vak van weten­ sehap vermeld. Hij was ook niet onervaren in de godgeleerd­ heid en uitlegkunde des bijbels, en Irad als historieschrijver op. Dat hij de Latijnsche en Grieksche taal , benevens de voornaamste levende talen verstond , is bekend. ook be­ oefende hij de wijsbegeerte ; zelfs in de botanie , dicht- en schilderkunst was hij geen vreemdeling. Van at wat wij van hem bezitten zijn zijne brieven. aan Viglius het belangrijkste. Zijne beeldtenis vindt men bij W i n s e m ius, Chr. v. Vrieslant , bl. 600 , en voor T. I. P. II. der Analecta van Hoy n c k van P apend rec h t. Zijn grafschrift, door C y­ prianus h S t a p e r t gesteld , is bij Foppens bewaard. Hij schreef : De furls arte libri III, una cum tabulis in eosdem libros nomine discipulorurn editis , Lovanii 1553 , en later meer­malen herdrukt, ook in Tom I Oceani juris. Dit werk, door C o n r i n g en Hommel hoogelijk geprezen , wordt door Jöcher aan eenen J o a n n e s Hopperus toegeschreven. Ad Justinianum de Obligationibus 7reteacv6 v libri V, Lovan. 1553. Dispositio in libros Pandectarum, ibid. 1558. Na zijn dood verschenen : Isagoge in veram jurisprudentiam libros VIII , Colon. 1580. De vier eerste boeken bevatten Paratitla juris czvilis ; de vier laatste Elernenta juris sive principia justi et injustz. Volgens Con ringius is deze Isagoge een kort begrip der XII libri de ante furls , toen nog niet uitgegeven. Seduardus, sive de very jurisprudentia libri XII. — Themis Ilyperborea sive de tabula Regum Frisiae. Ferdinandus sive de institutione principis , Antv. 1590 , 80. (door zijne zonen uitgegeven) Brunsvigae 1656 (ed. H. Conrin giu s). Zie de W al, p. 97 seqq. annot. Paraphrasis in Psalmos Davidicos , una cum libro : De vsu et divisione Psalmoruni , Antv. 1591. Receuil et memorial des Troubles des Pays-Bas du Roy , eerst in 1743, naar een bands. uit de bibliotheek van den aartsbisschop van Mechelen , uitgegeven door H oynck van Papendrecht in Anal. Belg. T. II. P. II. p. 17 tot 118. Hopper us schreef dit werk in 1566 en 1567 , wanneer hij het aan Vi g l i u s ter lezing zond. Viglii Zwichemi ab Aytta Epistolae ad virum magnificune Joachimum Hopperum , Equitem etc. edente Simone Abbes Gabbema , Leovardiae 1661 , kl 80. G a b be m a gaf in zijn Epistolarum ab iliustribus et claris viris scriptarum centuriae tres , Hart. 1663 , 1669 , kl. 80. , nog twee hrieven van Viglius. Hoynck van Papendrecht in Tom. I , Pars. II, zijner Analecta eene nieuwe uitgave der Epistolae politicae et historicae ad J. Hopperum, door Gabbema in het licht gegeven. Ex codice Ms. Collegii V igliani Lovanii , additis ex eodem triginta tribus Epistolis ac pluriunz aliarum fragmentis. Ook afzonderlijk in 1 d., 40„ De brieven van H o p p e r us aan Viglius zijn door den Antwerpschen bisschop de N e 1 i s in het licht gege­ven onder den titel van Joachimi Hopperi Frisii Epistolae ad Viglium ab Aytta Zulichemum Sanctioris Gonda Prae­sidem. Edente nunc priinum ex Epistelis autographis Corn. Fr. Nelis , Lovanii 1765 , 40. De uitgaaf, Traj. ad Rhen., apud B. Wild et J. Altheer, 1802 , 40., n'est (schrijft van Hulthe m) quo celle de 1765 , a laquelle les librai­res d'Utrecht ont ajoutd un nouveau titre , une prdface et quelques addenda et corrigenda. Van deze brieven , die volgens te Water ten getale van 220 door de Nelis verzameld waren , doch van welke er slechts 161 zijn in bet licht gegeven , heeft van W. ij n voor zijne Nalezin­gen op Wagenaar gebruik gemaakt. Ook kornen er nog brieven van Hopperus in Illustr. vir .Epp. , L. B. 1617 en in Sylloge Epistol. Burmanni, T. II, p.238 , seqq. , aan anderen voor. Groot is het aantal , deels uitgegeven , deels onuitgegeven brieven van Hopperus, die nog in de bibliotheek des Ducs de Bourgogne te Brussel voOrhanden zijn. Ook in Gottingen en elders bevinden zich verscheidene deelen met eigenhandige brieven en copien van onzen staatsman, en mr. J. H. B e u c k e r Andreae, aan wien wij eenige belangrijke mededeelingen omtrent 4 Joachim Hopperus en eene briefwisseling tusschen hem en Viglius van Aytta (de Vrije Fries, D. V. bl. 121 volgg.) verschuldigd zijn zag ook te Giessen een belangrijke verzameling. Mr. J. Dirks gaf in 1863 in datzelfde tijdschrift van het Friesch Genootschap , D. X. bl. 152 , eene Voorlezing over brieven van Jochem Hopperus aan Wigle Aytta, 1554 tot 1561, door Mr. H. W. Tydeman , door hem met aantt. verriikt. Ook waren er vele brieven van H o p pe­r u s en Viglius in bezit van van Hulthem, die thane in de bibliotheek des Ducs de Bourgogne te Brussel berusten , gelijk de originelen van G a b b e m a 's uitgaven bij het Friesch Genootschap to Leeuwarden. Memoires de Viglius et d'Hopperus (inedits) publides par 111. Alphonse Wauters, No. 2, der Collection des Mem. sur l' Hist. de la Belgiq. In handss. De Magistratibus* Romanorum , v66r 1555 geschreven. Hiervan spreekt Viglius in Epist. bij Hoynck van Papen­drecht , Anal. P. II. P. II. p. 374 seqq. De vera jurisprudent is , waarover hij zelf spreekt in het begin van Seduardus enz. Commentaria in Platonis Timaeum. Zie S u f f r. retrus, de Script. Fris. , p. 301. Magica oracula successorum Zoroastris. Zie de W a 1 1. c. , p. 102. Libri XII de antiqua Frisiorum republic a. Zie S u f f r. Petrus, p. 297 seqq. • De Origine geniis Frisonicae epitome, door H a m c o n i u s gebruikt. Zie Suffrid. Petrus, p. 300 en F o e k e Sjoerds, Alg. Beschrifv. v. Friesl. I. nl. bl. 17. Relations ou rapports journaliers. Zie to Water, Verb. d. Edel. , D. IV. bl. 373. .111dmoires de Hopperus , conseiller du Roy d'Espagne ton-chant l' Etat et le Gouvernement des Pays-Bas. Zie t e Water,'t. a. p. Op de Bourg. Bibl. te Brussel zijn : 4 mss. van het Memorial des troubles des Pays- Bas, depuis le depart du Roi Philippe II jusqu'au temps ou it avail resolu de retourner aux Pays-Bas. Hopperus,. de l'ordre qu' a mit le Roy Philippe II en ses dtats des Pays -Bas a son partement trois parties , geschreven in het Holl. of Vlaamsch. Copie des rapports autographes avec les apostilles origi­nates du Roi depuis le 17 Dec. 1570 jusqu'au 30 Avril et depuis le 19 Juill. 1576 jusqu'au 15 Oct. de in meme armee. De meeste dezer handschriften en brieven van H o p-p e r u s en Viglius waren weleer in bezit van v a n Hulthem. Zie Bibl. Univ.; Diet. JOcher, Bauer, Luiscius, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Woordenb. der Zamenl , Kobus en de Rivecourt, Burgundius, Ben tivoglio, Hook, van Meteren, Bor, Strada, Wagenaar, van Wijn, Nalez. op Wagenaar; J. F. L. le Petit, Nederl. Republ., fol. 240; v. d. Vynckt, Ned. Ber , D I. bl. 180-183; van Lee u-wen, Bat. Ill., p. 60; Cerisier, Bilderdijk, Vad Hist., D. VI. bl. 40, 242; t e Water, Verb. der 'del., D. IV. bl. 372 volgg. ; v a n Groningen, Geschied. der Watergeuz , bl, 383; Beaufort, Lev. van Willem I, D. II. bl. 431,432. ; Wierbitzky, de 8njarige Oorl. der Nederl , D. 1. bl. 147; Beeloo, Motley, Emmius, Beipubl. Fris. p. 53; Hamconii Frisia , p. 102; Suffr Petr., d6 script Frier. dec X11 C 9; Schotanus, Beschr. van Friesl. , bl. 214; VV insemius, Chron. van Viesl., p.600; FoekeSjoerds, Beschr van Oud en Nieuw Friesl. , lnleid. , IA. 17 ; Geogr Woordenb van Friesl. , bl. 46 ; Tegenw. Staat van Fries!. , D. III. bl. 298 ; Oudhed. van Friesl , bl. 125 volgg. ; Schets van het ley en de geschr. van J. 11, door 111r.G HiddemaJongsma, in Regtsg. en Gesch Schets., Sneek 1844; H. A mersfoordt en 11. A. Evertsz., Verh. van de verriyt der Jezuiten in Friesl door Pater Willebrord van der Ileijden, bl. 5, 213; Jhr. Mr. M. de Haan Hettema en Mr. A. van Halmael Jr. , Starnboek van den Frieschen vreegeren en late­ren Adel , 1846 , D I. bl. 230, D. II. bl. 147 ; S weer t s, Ath. Eelg., p. 381, 440; Val. Andreas, Bibl Rely., p. ; Hoynck v an Papendrocht, Vita Viglii Anal. , T. 11. P. 11, p. 5 seqq.; Ada­m a s Vitae Arise. Germ. , p. 221 seqq. ; Saxe, Onom. , T. III. p. 299; Morhoff, Polyh. , Lib. 111. C. VI. Sect. I. p. 559; F. Magiri Eponym. , p. 457; Vriemoet, Ath Fris. , p. XXXV.; Schel­tem a, Staatk Nederl. , o. h. w. ; Dezelfde , Verhand. over het schrijv. der Geschied. der Nederl ; De Wind, Bibl van Ned. Geschied , D. I. bl. 172 volgg. ; van Ka m p , Geschied. der Ned. Lett. en We-tens. , 1) 1. W. 102 , 103 , 321 , 1). III. bl. 09 , 252 ; Levensbeschrijv. van beroemde Mann. en Vrouw. , D. IV ; C o l l o t d'Escury, Boll. roem , D. 11 bl. 24 A , D. II. bl. 70 , 121 , D. 1V. bl. 51 , 52 ; L. P. van den Bergh, Gedenkschr. tot opheld der raderl Geschied. , opgersmeld nit de Archiv. to Rijssel; t e Water, Voorber voor het eerste deel der IV. werken van de Maats van Ned Letterk. (1806), bl. XXXII. volgg. ; Konst.. en Letterb 1806, Nr. 47 ; Messager des Sciences et des Arts en Belgigue ., 1834 , p. 421 , 1836 , p. 350 seq , 1838, p. 210 ; Compte rendu des seances de la Commission Royale d'Hist , T. 1. p. 381 ; N ij ho ff, Lijdr , D. IV. St. 111. Aanteek. en Berigt. , p. 27; Groan van Prinstarer, Archives de la Maison d'Orange-Nassau , le Serie (Reg.); Chr. van het Hist. Gen , 1). IV. bl. 198; V erwoert, Handwoordenb. der Vad Geschied. , o. h. w. ; v a n Hul the m-, DiscourS sur l'itat ancien et moderne de l'agriculture et de la botanique dans les Pays-Bas ; iiiogr. Univ. , T. XX. p. 147 ; G. de Wal, Orat. de clar. Frisiae Ictis , p. 27 , 90, 428; J.Bou­ricius, de Officio Advocati, p. 19 ; Epil. Lib. Sing. ad Pand. p. vlt. ; Id. Opera , T. VI. p 64 seqq. , p. 76 ; Id. in Lisp. de Nomoth., theses, Oper. , T. I. p. 841 ; Medic. Oper. , T. IV. p. 785 ; Id. in Diss. ad Leg 1 Cod. Theodos. de Swills liber. nrb. Romae et Con­stant., Oper. T. VI. p. 2, 17, 197;Jac.Lampadius, ap. Conring., Oper., T. II. p 22 ; Lyckl a m a , Membran. , p. 318; Id. Lib. VII. Eclog. 30; Benet , C J. de Vit, Ict ; Ernst., Stat. Jprud. , C. 2 , Nr. 13 , Nr. 18 ; Id. de vera Philosoph , Nr. 125 ; Pr a sch, de let° vero et person. , 2; Hommel, Contin sec. ad Beyeri noti­tiam auct. jurisdic., p. 176; Liter. juris , p. 188; Conringius, Proof. ad ,Seduard; Id. de vera Jurisprud. passim ; Id. Praef. ad Tac. de M. G., edit 2dae ; Id. Nail. ad propolit. in fin. ; G r e g. M a­jansius, Epist. , p. 217; F. Rapoll a, Jurisc. s. de more modogue quo jus civile recte discatur atque illustr. , p. 25; F. L. van Son s­beeck, Spec ad Clpiani Leg. 10 Dig. Just. et jure ; G r a t a m a, Regtsgel. Magaz., 1). I. M. 247 427; Dr. C A. Auberlen, die Theosophie, Frid. Chr. Oetinger's, S. 126; J F u n g e r u s, Var. Carm. Sylva, p. 173 ; Navorscher D. X. bl. 322 ; M u 11 e r , Cat. van Portr; Bibl. H u li t h em (Index). HOPPERS (J.). In de Cat. van handschriften van J. J. van Vo o r 8 t, bl. 87, No. 502, komt voor J. Hoppers, Historie van de oudtheyt der stadt Does­borgch mitsg. van versch. privilegiên , vrijheclen eizz. . . alsnz. van swaere oorloghen enz. . . . Neffens dien mijne aenteyckeninge van die belegeringh en de overganck van de stadt D. aan den Con. van Vranckryck (in 1672). Geschr. binnen Doesborgh in de maendt Maey 1686. 104 p. in 40. Opgedragen aan den baron G o der t van Reed e. In de Amsterd. bibliotheek berust dergelijk hands. dock van 1656. Zie h r. Bodel Nijenhuis, Topogr. list der Plaatsbeschr. Nr. 882. HOPPERS (REINTER) was waarclijn van de munt to Hasselt in Overijssel , onder de regering van Fi lips IL Hij deed als zoodanig zijnen eed op den 22 Januarij 1561 ; de hem gegevene commissie komt voor bij van der C h ij s . de Maiden der Lleeren en Steden van Overfissel , bl. 373 , 474. HOPPESTEIJN (Mr. A.) leefde en dichtte in het begin der XVIIIde eeuw. Behalve Mengel. poezy, Leid. 1718, 80., gaf hij in het licht : Kluchtspel van 't bedroge Vuls Jantie, gesp. door de lie fhebbers van den Leysendanz , gedr. in de dad Nusquam , by Baart Nemo , a 1707 , ki. 80. Philip S w e e r t s noernde hem den tweeden Naso. Zie W i t s e n GeTsbeek, 13iogr. ?nth. Crit. Woordenb. ; D. III. bl. 418 ; de Vries, Proeve eerier Geschied. der Dichtk. , D. II. bl. 25; Pan Poet. fiat. , p. 67; Cat. der Maats. van Ned, Letterk., D. bl. 251, b bl. 117; Zeeitivs, Ged. M. 60. HOPPEVELD (WILLEm) , klerk der generaliteit , werd in 1670 met zijn ambtgenooten JanPesser en Abraham K e i z e r, eertijds in dier.st van den resident Lieu w e van Aitzema, en toen onderklerk van de klerken der provincie van Friesland en de griffie der generaliteit , wegens verboden verstandhouding in heehtenis genomen , te pronk gesteld met een brief op de borst waarop het woord meineedig geschreven was, en voor altoos gebannen. Zie Boll. Merc. 1670, bl. 39, 41, 45; Wagenaar, Vad. Hist., D. XIII. bl. 436, 437. HOPPEZAK (HENRIK) of Henrik Sim on s z. in de H o p p e z a k, bekend uit de geschiedenis der reformatie te Amsterdam. Hij was een dei schutters , die in 1566 den predikant Jan A r e n d s z o on met een schuit uit Waterland haalde en te Amsterdam bragt. bij de plundering van het Minderbroedersklooster aldaar liet hij het rundvleeseh en de overige kloosterspijze aan de plunderaars ontnemen en naar het weeshuis brengen. Zie Brandt, Mist. der Ref., D. I. bl. 325, 326; Wag enaar, Beschrijv. van Amst., D. 111. b1.,169 , 190. HORA SICCAMA (Mr. JoRAN). Zie SICCAMA (Mr. JOHAN HORA.). HORBAG (VAN) , eon man van velerlei wetensehap en van groote ervarenis in de buishoudelijke belangen van ons land , had het plan ontworpen tot zamenstelling van een zoogenaamd waterstaatkundig woordenboek, waarin bij den rijkdom onzer taal in dat vak non hebben aangetoond en in hetzelve , ter verklaring en uitlegging hebben opge­nomen al de woorden en uitdrukkingen , welke, langs onze rivieren en bij onze dijken en sluizen , zoo gemeenzaam , doch voor den niet geoefende dikwert zoo onverstaanbaar zijn. Zie Collot d' Es cury, Hall. room , D. III. A. bl. 41. HORDANUS ( kunstscbilder bloeide in de tweeds hen der XVIIde eeuw. Van hem was op een verkooping te Amsterdam 17 Julij 1714 Ben landschapje met beestjes, dat toen f 25 : 50 gold. Zie Kramm, Lev. en werk. der Poll. en P laams. Kunsts., D. III. bl. 747. HORDIJCK VERSTOLIC (A) vertaalde :tooneelspelen , zoo als De Halve Ring , treursp. n. h. Hoogd. van W. Thombrink, Rott. 1794. De Woestijn, treursp. n. h. Hoogd. van D. Beel, aldaar 1794. Het Blaadje is omgekeerd, treursp. n. h. Hoogd. In den Haage 1798. Zie Cat. der Bib!. van Ned. Lett erk. , D. I. b. bl. 210. HOREBOUT (JACQUES) of H orrebou t, Vlaamsch ingenieur en landmeter , waarschijnlijk te Sas van Gent , stecilde uit oude opgaven een kaart van Zeeland to zamen , in 1540 , die meermalen geteekend voorkomt. HOREBOUT (GERARD) of Horn ebout , werd om­streeks 1498 te Gend geboren en was hofschilder van H en d r i k VIII , koning van Engeland. Hij bezat geen geringe verdienste in het historile vak. Van Mander zag twee schilderijen van dozen meester in de St. Janskerk to Gent, op bevel van den abt Hugh e n o i s door hem geschilderd. Zijn kunst komt hoogst zeldzaam voor. In het kabinet van den heer J. d' Huy v e t t e r to Gend was van hem Maria met het kind Jesus in den school van St. Anna. L. de Bast geeft bl. 12 vo1gg. van Vessager des Sciences et des arts de la Belgique een beschrijving en gravure van ,een door hem geschilderd diptichon , voorstel­lende de H. Maagd het kind Jesus tegen haar boezem druk­kende, en het portret van zijn beschermer L i e v in Hugh e­n o i a, abt der nude abdij van St. Bavo , op bevel van Karel V afgebroken. Hij huwde Margaretha Sva n­ders van Gent , wier grafschrift men leest in Messager des Sciences etc., 1857 , p. 234. Hii overleed in 1547 of 1548 to Londen. Zie Immerzeel, Lev. en werk. der Boll. en Vlaams Kunsts , D. II. bl. 55 ; Kramm, Lev. en werk. der Boll. en V laams. Kunsts., D. III. bl. 741. HOREBOUT (Lucas) , volgens I m m e r z e e I zoon van den vorige, een bekwaam portretschilder, die o. a. Phili p s de Schoone en H e n d r i k VIII uitschilderde , doch K r a m m boa& hem voor denzelven met zijn vader (G e r a r d Lucasz.). Zie Immerzeel t. a. p.; Kramm t. a. p. HOREBOUT (SusANNa), dochter of zuster van Gerard Lucas H o r eb out , gehuwd met den Engelschen beeld­houwer Whorstle y. Zij stond als schilderesse in hooge achting en overleed to; Worcester. In het grafschrift van haar moeder komt zij voor als de huisvrouw van J o­hannes Parker, lijfarts van den koning in 1529. Zie Immerzee1 t. a. p.; Kramm t. a. p. en op Gent (Susanne van); Sanderua, Verheerl. Flaanderen , D. I. bl. 5. HOREMANS (JAN JOSEPH) , de oude , zoon van den notarisJanJosep en Maria Magdalena Louies, werd to Antwerpen in Nov. 1682 geboren. Volgens W e ij e r m a n schilderde hij fraaije en geestige burger­gezelschappen. Zijne stukken komen weinig voor en zijn om hunne naïve boersche Iruisselijke voorstellingen veel buiten 's lands geraakt. In het museum van schilderijen to Antwerpen waren van hem : De prelaet van St. Michael en M. den Burgemeester geeven een bezoek aen de Schermers-gild , vereenigd in hunne zael alle afbeeldingen. De Schermers-gild complimenteert door haere deputatie den abt van St. Michael, er f beschermer derzelve gild. In het kabinet van J. G. D e u r i n g e r to Augsburg waren drie stukken van hem : Een Schoenmakers en een Kleermakers werkplaats , en een Vastenavoncl-feest. Volgens Nagler heeft Pr est el naar hem een prent geetst , een gezelschap boeren en boerinnen in gesprek. N. van der M ij n heeft zijn portret en dat zijner vrouw in het klein gezien. Hij overleed 7 Aug. 1759 en Bet 7 kinderen na , waar­onder drie zonen , Jan Joseph, geb. 15 Jan. 1715 Franciscns Karel, geb. 5 Oct.1716 en Philippus Jacobus, geb. 13 Nov. 1720. Zie, behalve Weijerman en Houbraken, Immerzeel, Lev. en werk. der Hall. en Vlaams. Kunsts. , I). III. bl. 55; K r am m, Lev. en werk. der Boll en Vlaams. Kunsts. , D. IV. bl. 749 ; Cat von het plus van "haw. 1857; Leydsman der Preemdeling. enz. , door Philippe Ville, bl. 153, Nr. 191, 192 ; Beschreib der Gemalde-Sammlung des J. G. Deuringer , in Jugspurg 1810 , bl. 53. HOREMANS (JAR JOSEPH) , de jonge , zoon van den vorige , werd 15 Jan. 1715 te Antwerpen geboren , waar­schijnliik door zijn vader onderwezen , schilderde in diens trant doch nam zijne onderwerpen meer uit den gegoeden stand. Zijne stukken , die soms eenige overeenkomst met bet werk van H o g a r t s hebben , zijn niet zeldzaam in Engeland. Prof. B 1 e a 1 a n d te Utrecht bezat van hem Een de fag huislijk tafereel , dat op de verkooping van diens schilderijen in 1839 f 400 gold. Zie Kra m m t. a. p. HOREMANS (PETER) , oom van den laatste , broeder van Jan Joseph Horemans, den Oude , zou in 1714 te Antwerpen geboren zijn. Na in de gronden der kunst onderwezen te zijn , ging hij (volgens Nagle r) op reis , en werd in 1725 (dus op zijn elfde jaar) hot.­schilder van keurvorst Karel Albrecht , later keizer Karel VI , en voerde den titel van keizerlijk-keur­vorstelijk gezelschaps•schilder. Voor dezen vorst schilderde hij boerendansen , die eertijds door de adelijke jonkers werden uitgevoerd ; in 1729 Bet St. George Ridderfeest , vender Carousels en Jagtstukken voor de Amaliasburg Nymphenburg , en andere gelegenheidstukken , met de por­tretten der daarop voorkOmende personen. Een zijner beroemdste stukken is eene schilderij met 32 kleine beelden , voorstellende de Beijersche en de zich in 1761 te Munchen bevindende familie van koning Augus­t us III van Polen , de keurvorsten van Saksen, benevens eenige heeren en dames van den eersten rang , alien naar het leven. Deze voorstelling is in een Concert , Quadrille en eene Kogijparty vereenigd. Hij schilderde ook portretten , bloemen enz. Op bet laatat van zijn leven begaf hem zijn gezigt. Hij stierf in 1766. Zie Kr amm, t. p. 110RENBEEK (D. VAN) , schrijfmeester aan de Latijn-Eche school te Haarlem in het begin der XVIIde eeuw , was geen onbevallig dichter blijkens zijn lofdicht op 't Hof van Haarlem , beschreven door S. Am psin g. ZUn zin­spreuk was : Een en genoeg. Zie van der A a, Biogr. Antis. Crit. Woordenb., o. h. w. HORENBEECK (J. VAN) schreef : Het leven van den sal. Henricus Suso Relig. van de Prediek-Heeren orden. Hertogenb., Balt& van der V enen , woon. in de Kerkstraat , 1627 , kl. So. Zie Muller, Cat. van Godgel. Boek., bl. 80. HORENMAKER (LopEwIJK) , te Gent geboren, was luitenant van W i bald Ri p p e r d a, gouverneur van Haar­lem en werd met dezen onthoofd nadat die stad den 13 Junij 1573 bij verdrag aan de Spanjaarden was overgegaan. Zie Gendsche Geschied., D. I. bl. 214; van M et ere n, Ned. Ge­schied. , B.IV. fol. 80; te Water, !list. der fiery. Kerk to Gend , M. 12. HOREUS (GAB.). Zie HORRAEUS (GAB.). HORICKE (BALDERICUS VAN) , beroemd schrijfmeester,, die omtrent 1636 te Brussel bloeide. Proeven zijner kunst komen voor in de kunstverzamelin„a van M. Pierre Wouters, Chanoine de l'e'glise Colldgiale de S. Gomer , a Lierre in 1797 te Brussel verkocht. Zie Kramm, Lev. en work. der Roll. cm Vlaams. Kunstschild., D. IV. bl. 750. HORION (ALEXANDER DE) , in het laatst der XVIde eeuw te Luik geboren. Hij schilderde portretten , algemeen vrij gelijkenend en goed geteekend , maar zonder leven , met fraaije versierselen , die toen in den smaak vielen. Ook schilderde hij stukken van weer verheven aard, zoo als er nog een in de kerk van St. Servaas te Luik gevonden wordt ; een ander de opstanding der dooden voorstellende , berust in de kerk van St. Clara aldaar. Hij verwierf zich door zijn portretschilderen een aanzienlijk vermogen en overfeed in 1659. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en work. der Holl. en Vlaams. Kunsts. D. II. bl. 55. HORN (ANDRIES VAN DER) , Z0011 van D a m m a s, raad in de vroedschap te Haarlem, en van S t ij n t j e S u i d e r-h o e ff , geboren te Haarlem 6 Maart 1600. Hij werd 20 Augustus 1627 raad in de vroedschap te Haarlem , vex.­ volgen-s sehepen , president sehepen , in 1655 burgemeester, bekleedde vervolgens allerlei, betrekkingen , waarin hij de belangen der burgerij behartigde. Hij was gedurende vele jaren kolonel der schutterij, bewindhebber der W. I. cornpa­gnie , huwde eerst Maria Camervelt, waarbij hij eene dochter naliet , Christina, gehuwd met mr. A d r i a a n N o i r o t. H ij hertrouwde met Maria Oly ca n, dochter van den burgemeester Pieter 01 ycan, die in vele hooge staatsbetrekkingen belangrijke diensten bewees, waarbij hij eene dochter verwekte, Maria van der Horn, gehuwd met jhr. mr. Cornelis Ascanius van Sypesteyn, wagenmeester-generaal enz. in 1672. Part. berigt. HORN (WESTERDIJKS) was met Tu I p, Oj ens, van der Wayen, Berwouts en Geelvink, kapitein der Amsterdamsche schutters , die in 1672 Geertruidenberg , Heusden , Gorinchem en Brielle bezetten. Zie Valckenier, rerward Europa, D. IL bl. 362; SyIvins V ervolg op A i t z e m a, bl. 217; nosacha, .Neerl. Lieldend. te Land, D. 11. bl. 56. HORN (GEoRmus), Hornn, Hornius, werd in 1627 te liemnath in den Opper-Paltz gehoren, doch in zijde jeugd door de Boheernsche onlusten naar het Baireuthsche, vervol­gens naar Nurnberg en de omstreken gedreven. Later werd hij hofmeester van een Engelsch edelman , wien hij dan eens naar 's Hage dan weder naar Engeland , waar hij de zijde der Presbyterianen hield , volgde. Zijn ver­blijf in Engeland gaf hem aanleiding tot drie werken, die de geschiedenis en aangelegenheden van dit land nit verschillende oogpunten doe .beschouwen. _ Doch daarbij bepaalde zich de vruchtbare pen van den geleerden jongeling niet. Twin­tig jaren cud schreef hij reeds eene geschiedenis der wijs­begeerte en gaf kart daarna een nieuwe uitgave van Su/. pitius Severus in het Licht. Zoo groot was zijn , dat hij in 't laatst van 1647, te gelijk met G r on o via s, voor een literarisch professoriat in aanmerking k warn tervviji het volgende jaar hem het theologisch doctoraat zag ver­krijgen. Welligt op aanraden van Spanheim en H ei n-sins werd hij hoogleeraar in de historien , staatsleer en aardrijkskunde to Harderwijk , en na doze waardigheid tusschen de vijf en zes jaren bekleed te hebben , to Leyden tot hoogleeraar in de geschiedenis en bestuurder van het Collegium Oratorium benoemd , waar hij door ziin• onder­wiis en geleerde geschriften zijn roem staande Held. Toen men te Nijmegen eene hoogeschool wade oprigten werd 80 Horn ins eerst door brieven , naderhand door eon hoogst aanzieniijke bezending aangezocht om, op eene zeer groote wedde , zich aan Naar te verbinden. Hij verschoonde zich echter beleefdelijk. In latere dagen werd hij de beklaaenswaardige speelbal van listige goudmakers en wigchelaars ; men bedroog hem terwijl men hem groote sommen gelds ontvreemde , en bittere smart over het geleden verlies en duister bijgeloolbenevel­den hoe 'anger hoe meer zijnen eenrnaal zoo helderen geese. J Och e r deelt mede dat hij voor f 5000 werd opgeligt en eens geheel nakend op de straat liep , roepende : An to unquam vidisti hominem paradisiacum ? Ego sum A dam. Op het allerlaatst van zijn leven eenigermate bersteld zijnde besloot hij als hoogleeraar der godgeleerdheid naar Heidelberg te vertrekken , edoch hij stied nog te Leyden , den 10 November 1670. Horn i u s was een der vruchtbaarste schrijvers ziiner eeuw en schreef zoo gemakkelijk allerlei historien en boo-ken over de aardrijkskunde en tijdrekenkunde ter neder , als eertijds aan 0 v i di u s zijne verzen ontvloeiden. Men beschuld:gt hem zijne werken , veelal onder de tabakspijp losweg , zonder andere schrijvers behoorlijk te raadple­gen , geschrek en to hebben , ja zelfs van letterdieverij. S axe ontzeide aan zijne geschriften alle waarde , en in­derdaad niet ten onregte. Zij zijn zonder oordeel , vlugtig op papier geworpen. Hij was echter de eerste die de kerkelijke geschiedenis in tijdvakken verdeeld heeft. Dat hij , volgens B u r m a n , de Latijnsche poezy zou beoelend hebben , is niet waarschijnlijk , ten minste de door den hoogleeraar aangehaalde poemata zijn niet van hem , maar van G u lielmus Hornius, die volgt. J. F. Gronovius noemt hem „bonus noster Kspaviag. Hij sehreef: Tract. de Palatinatu superiore et Electoratu Rheni in .Repraesent. Reip. Germ. , Nurnb. 1657 , 4°. De Ecclesiae Anglicanae stain hodierno , uitgegeven onder den naarn van Honorius Reggius. Res gestae in , Scotia et Il ibernid. De insuld et oppido Batavorum , Hardervicii 1648 , 4°. .Rerum Brittannicarurra libri VII, L. B. 1648 , Historic Philosophiae lib. VII. , L. B. 1655, 4°. Sulpitii Severi Opera omnia , L. B. 1647 , 1654 , 80. Geographia vetus sacra et pro Iona cum tabb. Peutinger. ; A.ccuratissima orbis antiq. delineati o , Amst. 1653, max. fol. Diss. de aetate niundi et auctoris defens. pro vera aetate tnundi. Historia Ecclesiastica , L. B., 1665, 1687 ) 12 ‘. , cum notis D. Hartnaccii , Lips. 1677. Arca .Noae s. hist. imperiorurn et regnorum , L. B. 1666, Corinch. 1677 , 120. Orbis imperans c. notis ed. Joachim Feller. Orbis politicus c. n. ed. Otto Mencke. Introd. in Hist. Univers. Notae in Sleidarum de 4 monarchiis. Hist. nat. et civil. Dissertt. hist. et polit. L. B. , 1668 , 120. De origg. Americanis lib. IV , Hag. 1652 , 80. , gunstig beoordeeld door J. F. G r o n o v i us (B u r m. Syll. T. III. p. 292). Ulysses s. studiosus peregrinans. Sleidanus de I V monai.chiis c. n. Meibomii et llornii, L. B. 1669. .Notae in Franc. Burgersdicii Ideamp oliticam. Observatt. in Boxhornii Institutiones politicas. Gebri Arabia Chymia , sive traditio summae per fectionis et investigatio magisterii , enzendata a C. liornio. dcc. ejusdein medulla Alchymiae gebricae. Onznia edita , a G. lior^ to , L. B. 1668. Ii erkelgke en wereldlijke Historie , van de scheppinge der Werelt tot 't jaer 1666. in 't Latyn beschreven door G. H. In het Nederd. vertaalt. Waaraen is bygevoegt de Kerke­lijke en Wereldlifke Historie sedert den jaer 1668 tot 1684 door B. Becker , verciert met 20 icooperen platen en vaer­zen , Amsterd. 1685 , 80. Den laetsten Druk. Nevens een derde vervolg tot den fare . 1696 door Melchior Leydekker 's Gray., z. n. v. pl. of dr. , Amst. 1735 , 1739 , 80. Ook verscheen : Verder Vervolg van de Kerkelgke Historie van dr. Hor­nius , beginnende met het jaar 1666 tot het jaar 1687. In het Latijn beschreven door M. Leidekker. In het Neder­duitsch vertaeld , Amst. 1696 , go, Bet licht der Kerkelyke en Wereldlyke Historien door de Goddelijke en Menschelijke aardbeschryving der aal-Oude bekende I'J"eereld aengesteken , van 't begin der Schepping , door alle de bedeelingen der Tijden en Staten tot in de latere eeuwen heen schijnende. Ons in weer dan viytig nauw­keurige Landtafelen volgens de vernzaardste .Aarcibeschrijving ajgebeeld. Verrijkt met een nutte inleyding van den !leer G. Hornius , in zip& leven Professor in de Ilistorien , in de Academie tot Leyden , Amst. 1681 , gr. fol. Ook gaf hij een Latijnsche overzetting van I 0. N i e u w-off, Nederl. Gezantschap naar den grooten Chan der Tar­taren , Amst, 1668. Een brief van hem komt voor in R.Neuhusii Epp adopt. p. 301, 302. Zie Bibl. Univ., i. v,; Jiic:her, Hoogstraten, Luiscins Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecoiirt, Saxe' Onom. , T. IV. p. 513 ; P. J. D o e r f f l e r , Symb. ad vitam G. II. Baruth . 1728 4o.; J. A. F l e s s a, Dissert de vita G. 11. , Bariith, 1738 , 4o. Burin a n n i Syll. Epist. , T. III. p. 206 , 502 . T. IV. p. 91; KOnigii Bitl. Pet. et Nova , voce; Illagiri Eponymo­logic. , vote ; li a i 11 e t , Jus-emens, T. I1. p. 68 , Nr. 198 ; 111 o r-h o fii Polyh. Philos , L. I. C. I. 5 , p. 4 , L. II. Part. I. C. It. 0 5 , p. 152 , 11. p. 157 , L. 1V. 12 , p. 471 ; Polyh Pratt. L. II. 0 3 , p. 492 , 6 , p. 494 , 13 , p. 498 , L. V. 552, T II , J. Fabricii Hist. Bible, P. 111, p, 55; Krantzius ad C'onrirt­gium Saec. XVII. C. V. p. 216 ; F o p p e n s , Bibl Belg. , T. 1. p. 338; Jc. Burc. et Frid Otton. Menckeniorum, bibliotheca Militum doctorum , Nr. CXIV. p. 238-241 ; Cot. B u II a v, , T. 1. Vol. II. p. 1338; Corn. Val. Voncki:us, voor Huijgen, 13eschrijv. van Doesburg , bl. 81-83, 92, 93; Schrassert. schrijv. van Ilarderwijk, bl. 82 ;. In de Betouw, Quortierlijke Academie , bl. 5; Roukens, Orat de Acad. 1Veonz , p 9; Bou­rn a n , Geschied. der Geld. flooges , D. I. bl 166 volgg ; Kist en Royaards, Archief,, D. IX. bl. 495; Siegenbeek, Geschied. der Leyds. Ilooges. , D. I. bl. 170 , D. II. bl. 133 ; Suer m a n s , Kerk. .Reg. , bl. 69 ; A b c o u d e, Naamr. van Ned. fl oek. , bl. 172; Verde Allah. van Ned bock. , bl. 74 ; Vierde Aanh van 11'ed. book. , ht. 46 ; Brem. , Cl. 1. T. II. p 195 ; Bib/ This. , p. 32 ; Cot S c h e i­d i i , p. 49; Cat. Emt., T. 1. p. 196; Lot. Pareau, p. 81; Cat. a Ray, T V. Nr. 2116; Bodel Nyenhuis. Topogr. Lijst der Ploatsbeschriju. , Nrs. 63, 586 , 636, 642 , 707 , 726 , 750 , 774, 809, 838; 2847. HORN (WILLEM) of Guilielmus Hornius, te Gend geboren , ging van de lloomsche tot de Protestantsche godsdienst over en vestigde zich in Nederland. 1-lij had volgens Rab us zich reeds door zes boeken Latijnsche puntdichten en een gedicht bekend gemaakt , waarin hij den brief bij Ovidius door Penelope aan Ulysses geschreven , niet onaardiglijk teruggaf , en de Bede eener . Christelijke ziele tot God uitgegeven , toen hij in 1698 bij P e t r u s van der S l a a r to Rotterdam in het licht gaf Poenzata ; ad Wilheltnum Magnae Brittanniae regem , behelzende : Auriados libri 12. Elegiarunt lib, 2. Sylvarum lib. 2. Epigrammatum lib. 12. De I nzitatione lib. 1. Deze bundel werd door zijne tijdgenooten geprezen maar draagt de goedkeuring van Hoeufft, Peerlk amp en G ryphi us niet weg. Zie Christ. G r y p h i u s, de Scriptoribus Hist. Saec. XVII. p. 408; Hoeufft, Porn. Lat. Belga , p. 202 ; Peerlkarnp, de PoOtis Lot. , p. 462 , 463; Rabus, Boekz. van Europa 1698, b. bl. 321 vole,g. HORNADA (SrE) in 1436 grietman van Tietjerksteradeel. Zie S m i n i a , N. Naaml. van Grietmannen , bl. 129. HORNAN (Jon.kg FRANC.), godgeleerde, die in 1612 , ender den naam van F r. Br oeck erus, uitgaf: Antidotum errorum praecipuoruni conzprehensorunz in' D. Cornelii Vorstii tract. de Deo s. de natura et attributis Dei , et ejusdem apologetica exegesi , cum responsione placida ad arguments errores confirmantia , Amst. 40. Zie flick e r, Gelehrt. Lexie., i. v. HORNE (Lupotmusl, een onbekend boekhandelaar te Gorkurn in het begin der XVde eeuw. Hij gaf o. a. in het licht : Ex tribus Plauti Comoedas Menechnzis.Milite. et Merca­tore. familiares loquendi formulae puerorurn usui selecte. Achter aan : Impressum Anttterpie per me Joannenz Ghelen. Inzpensis Ludolphi Horne bibliopole Gorcontiani. Vooraf gait : Henricus Almelensis Gorcomiane schole praefectus ad puerum bonis artibus studentem beginnende : xSi tibi plantinos est cordi nosse lepores s Acte pier paruo commoda multa pares, It En datur exignus praegrandi huge libellus sFontibus emanat rimulus site bonis Multa tibi ex claris promuntur libris." Voorts Joanne& Warnentusanus Gorcomii guinte scolasti­corum classi praefectus studios° adolescenti , beginnende sin tua serta puer spirantia lilia carpe etc." Wa,arop : de E. menechmis selecta volgen. Dit boekje z. p. l6 p. bevindt zich met mss. aanteekk. op de Bibl. Thy s i a n a te Leyden. HORNE (JACOB vAN) wordt in het Hs. getiteld: Hist. Gestachtlyst van de ad- en descendenten van Reiner Sol­kanza order de ballingen opgegeven als Koninklijke Ma­jesteits grietrnan van Oosterend der Paesens. Waarschijnlijk is hij omstreeks 1567, bij afstand of afzetting van Doede van S i e r ks m a door de Spaansche, regering tot grietman van Oost- Dongeradeel aangesteld. Zie van Sminia, N. Naamlijst der Grietmannen , bl. 81. HORNE (JOHANNES VAN) zoon vanJaeob vanHorne, bewindhebber der 0. I. Maatschappij , werd in 1621 to Amsterdam geboren. Na zich aan de Utrechtsche hoogeschool geoefend te hebben , deed hij eene reis naar Zwitserland en Italie, en werd te Bazel doctor in de geneeskunst. Ver­volgens bezocht hij de hoogescholen te Montpellier en te Orleans, van waar hij naar Amsterd6.m terugkeerde, en daar, volgens Wagenaar, tot hoogleeraar in de ontleed- en heelkunde aan de Doorluchtige school werd aangesteld ; doch S i e g en beek meldt alleen , dat hij na een zesjarige reis door de voornaamste landen van Europa , in het vader­land teruggekeerd , in 1651 door curatoren der Leydsche hoogeschool tot buitengewoon hoogleeraar in de ontleed­kunde en in het volgende jaar tot gewoon hoogleeraar dier wetenschap , naitsgaders der heelkunde werd bevorderd , ten einde hem , die ter aanvaarding van het hoogleeraar­ambt bij de Doorluchtige school zijner geboortestad was aangezocht , to behouden. Hij gaf niet slechts uitstekend onderwijs maar ook voortreffelijke werken in bet licht , die vele belangrijke waarnemingen en ontdekkingen , de ontleedkunde betreffende, bevatten, en door deskundigen op hoogen prijs gesteld worden. Hij overleed 5 Januarij 1671 toen hij den ouderdom van. 49 jaren nog niet bereikt had. Zijn opvolger Dreli n­cour t hield eene lijkrede op hem. Hij is in de Effigies bij van der A a algebeeld. Hij schreef: De aneurisnzate Epistola extat cum Theod. Bartolini Anatonzicci Aneurismatig di ecti Historia Pallor; ni 1644. Novunz ductum Chyliferum , prinzum delineatum atque descriptum , Lugd. Bat. , 120. MIKPOKOMMOI seu brevis nzanuductio ad historian .cor­poris humani, in gratiam discipulorunz , L. B. 1663 , 12 0., 1665 , Lipsiae 1673 , Hgd. Halberstad 1685. lczpoTE.'zvpt , id est , brevicsimus Chirurgiae methodus , L. B. 1663 , 120. , Lipsiae 1675 , ook in 't Hgd. Leonhardi Botalli Opera Omnia .111edlca et Chirurgica a mendis repurgavit , nzethodice disposuit , notis ac paragra­phis distinxit etc. , L. B. 1660 , go. Galenus de ossibus , graetà et latin cum Vesalii , Syl­vii Heneri , Eustuchii Exercitationibus , ad eundenz Ga­leni doctrinam edidit , L. B. 1665 , 120, Prodomus observationum sacrum circa partes genitales vtroque sexu , ibid. 1608 , 120. , met aanwerkingen van Joh. Maur. Hofman, 1685• Observationes Anatoznico-Medicae , Amst. 1674 , 120, Alle zijne werken onder den titel van : Opuscula .Anato­mico•Chirurgica , met bijvoegselen van J o h. G u i 1. Pauli, Leipzig 1707 , 80. In het Holl. verscheen Chirurgie , Leyden , go, Kort Begrip der Ontleed- en Beelkonst Amst. 1684, 80. Zie Drelincourt, Orat. de J. v. Borne natal. vita instit. et e vivis exces., L. B. 1670, 4o.; Toppcns, Lely , T. II. p 662 Wagenaar, Beschrjv. van ilmst. , D. III, bl. 231 , fol. -Sandifort, lntroductio voor bet Museum ilnatomicum ; Siegen beek, Geschied. der Leyds Booges , D. I. bl. 185, 218 , 1). 11. M. 103, 131, 132; Soermans Akad Reg., bl. 56, 57; de Crane, 11jz de familie llemsterhuis betreffende ; van Kampen, Geschied. der Ned Lett. en Wetens. , 1). 11. bl 60 , 61; Jöcher, Gelehrt. Lex., i. v. ; 11. Sprengel, rersuch einer pray. Geschichte d. Arz­vock , Th IV, S. 174, 196, 200, 285 , 286; Burman, Syll ; Holtman, Gesch. der Geld. Ilooca, -es. , D. I. bl. 47 ; Abcoude, Naamr. van Ned. Bock. , bl. 172. HORNER (Da. L.) een der verdienstelijkste leden van de commissie tot het natuurkundig onderzoek in Nederl. Hij bezweek den 7 December 1838 te Padang aan de gevolgen van at te ijverige en onvermoeide pogingen , bij het mineralogisch en geOlogisch onderzoek van de Noord­westkust van Sumatra. In den bloei der jaren werd hij , even als Maclot, het slagtoffer van het klimaat , door den in vloed , dien het op soortgelijke wetenschappelijke werkzaamheden uitoefent. Zijne met voorbeeldige orde en naauwgezetheid gehouden dagboeken bevatten de grond­slagen eener mineralogische en geologische gesehiedenis van den Indischen archipel. Zie Konst-en Letterb. 1839, Nr. 23. HORNES. Zie HORNU. HORNTHOVIUS (ANTHONY) komt reeds in het laatst der 16de eeuw als predikant to Werkhoven voor , werd in 1619 ten gevolge zijner Remoiistrantsche gevoelens ontzet , verzoende zich in 1623 met de Hervormde kerk , en werd na op nieuw het proponents examen bij de classis van Amersfoort ondergaan te hebben to Eemnes Binnen- en Buitendijks beroepen. In 1626 sloeg hij , bij ingeleverde remonstrantie , a4n den stadhouder en de algemeene staten eon middel voor , tot heeling van de zoo jammerlijk ge­scheurde kerk. Hij Wilde dat nit elke provincie eenii2e weinige zoo gematigde als geleerde predikanten zouden worden bijeengeroepen om de Dordrechtsche leerregels over te zien , het- harde te verzachten , of door eene gezonde verklaring zoo to doen verstaan , dat de gemoederen bevre­digd konden worden. De staten riepen over dat plan het oordeel der theologische faculteit te Leyden in. 1)eze begreep dat het uitvoeren van zulk een plan der waarheid te kort zou doen en de scheuring dan welligt nog wijder zou worden. De staten gedroegen er zich naar , (loch. de Zuidhollandsche synode van 1626 vermaande de Utrecht­sche om hare aandacht op den Eemnesser leeraar te ves­tigen. De laatste daagde hem voor hare vergadering , en zou hem afgezet hebben , zoo hij geen berouw betoond en zijne volkomene overeenstemmine met de leer der Her­ vormde kerk plegtig betuigd had. Iiij werd nogtans in zijne bediening geschorst. Hoe lang dit geduord heeft , blijkt niet , maar wel dat hij in 1611 veldprediker was en nog in hetzelfde jaar naar Oost•Indie is vertrokken. Zijne Remonstratie aen Zijne Princ. Exc. Henrick Fre­derick , Prince van Orangien is in 1626 te Leyden en te Amsterdam uitgegeven gelijk ook het Oorrieel der E. E. Prolessoren en der Predikanten der H. Theologie, in het Latijn en Hollandsch. Zie van Rhenen, Lijst van narn. v. Pred in de Pros; van Utrecht , bl. 135, 188: Y p e ij en Dermout. Geschied der 11'ed. fiery Kerh, D II. hi. 346 , 347 ; Aunt , bl. 225 , 226; Tijdenan, Pre Rein. Proeders , hl. 252; Hand. der Z. II Syn. in de zuoli der Rom uit­gegev. door Pro!: Kis t. bl. 184, 195 ; Glasins, Godgel. Nederl, , o h w.; WI van Pantfiet. , bl. 270, 271 ; Kobus en de Rivecourt, o, h. w. BORNING (.Iox. CriR ) schreef: .Niets bij geval of verhandelingen over de wegen en leidin­gen der Goddelyke Voorzienigheit Rott. 1759 , So. Zie A r r e n b e r g, Naamr. van Ned. Eoek. , bl. 201. HORNIUS. Zie HORN en HORNE. HORNKENS (HENRicus) geboren in de nabijheid van 's Hertogenbosch , was priester in het Oratorium van P h i­1 II en III , koningen van Spanje , en vervolgens van Al Bert en Isabella, met welke hij naar Neder­land terugkeerde. Later werd hij deken van St. Gum­marus te Lier. Hij gaf in het licht : Dictionariurn Gallico-Hispanico-Latinunz, Brux. 1599, elo. Zie V a 1. Andreas, Ribl. Belg., -p. 356; Foppens, Tibl. Pelg., T. II. p. 451 ; H e r m a n s Conspectus rei liter. cet. ; Bib& 1 hi) s. HORNU (JACQUES DE) volgens Le C a r p e n tie r, Hist. de Cambray et de Canzbresis , uit patricischen geslachte in de Zuidelijke Nederlanden , kreeg in 1586 van den graaf van Ley tester vrijgeleide uit Antwerpen naar burg , oat daar vrUheid van godsdienst te genieten. Zie Citron, van het _Hist. Genoots., D. VIII. bl. 28 , 31. HORREO (GERARD AB). Lie SCHEUEREN (GERARD VAN DER). HORREUS (REmBERTus), Horraens, Horeus, een Friesch re5dsgeleerde , schreef aan N i c o l a a s Vigilius dat hij bezig was met het schrijven van een Methodus Juris Civilis. Zijn brief is te Leyden in 1574 geschreven en te gelijk met de Forensis Praxis van Vigil ius in 1579 te Frankfort aan de Main in het licht gegeven. Hij was de leermeester van Justin its van Nassau, en beyond zich in 1580 te Antwerpen aan bet hof, gelijk blijkt uit een brief van Li psius aan hem geschreven. In 1583 hield hij zich te Leyden met letteroefeningen bezig. De staten van Holland given hem , op aanbeveling van den prins , 72 ponden gedurende twee jaren „soo verre Rem ber t us, zoo ling te Leyden in studiis zal conti­nueeren , ende deselve middelertyt van Been dienst zal worden voorsien " Den 9 November 1587 recornmandeerde prins M au r i t s hem aan cura.toren te Leyden tot eene professie aan de universiteit. „Hij was" schreef hij o a. , „praeceptor geweest van diens broeder Justin us en der ware religie van harte toegedaan." Zie Suffricius Petrus, de Script. Fris , Dec. XVI. 3; de Wal, de (kris Frisiae Jurisconsultis , p 120; van der Mond e, Tyds. , St. 11. bl 62 ; V isseber, Tijds. , D. II. bl, 84 ; dcta mss Carat. Univ. Leyd. HORREUS (GERARDus) , zoon van Pet rus Horr ert s, een Friesch philoloog, werd in 1751 als predikant to Kimswerd beroepen en schreef: A nimadversiones sacrae-profanae ad selecta Novi Foede­ris 6criptorunique exterorunz loca , Harlingae 1749. Zie Saxe, Onom.. T. VII. p. 140: Nova Acta erad. 1750 Felir. , p. 69-73 ; Poekz. der gel. wer. 1751 , a. Ed 481 , 591, 592 , 1797 , a. bl. 232; Greidanus, Predile. der Cl. Fran. , bl. 68. HORREUS (PETRus', eenige zoon van Gerard us H o r­rens en reikjen Doek es Sine da, een Fries, in 1695 te Vrouwenpolder geboren werd in Maart 1719 predikant te Wm-nine's en in 1721 te Workurn. Hij be­oetende insgelijks de philolov;ie en stieri 16 Jan. 1772. Hij huwde Barbara Siccam a, dochter van Abel Douglas S iccama . advokaat bij het hof van Fries-land • die 25 October 1725 overleed. Hij schreef: • Observationes criticae in scriptores quosdam Graecos Ms­tort*, os , Herodotum, Thucyclidem Xenophontem et Arria­nurn, Leovardiae et. Harlingae 1736 , 80, Miscellaneorunz criticorum libri II, quorum alla ex variis Graecis , Latinis , varia sacrorun , exterorunt , scrip­ forum complectitur : alter vocabuli (DaTvy originem , usum apud seniores et relipos , ubi loci plures etc. illustrantur` , ibid. 1738 , 80. Ook gaf hij als student te Franeker in bet Eclat : dieschinis Socratici Dialogi Graeco-Latine c. aninzadver­sionibus , Leovard. , 80. Zie Saxe, Onorn., T. VI. p. 303; Anal., p. 697; Adelung' Fortz. von Jiieher, Gelehrt. Lexic. , i. v.: Neue gelehrt. Europa , P. XX. p. 1209-1212; Nova Acta erud. 1742 , p. 255-258; Boekz. der gel wer. 1719 , a. , bl. 401 , 639 , 1721 , a., bl. 374 , 627. HORRION (Jo&NNEs) geboren te Luik , was een jezuit en onderwees de wijsbegeerte en de scholastische godge­leerdheid te Mentz en te Paderborn. Hij stierf in hoogen ouderdorn te Keulen , den 21 Augustus 1641. Hij zette uit het Italiaansch van V i rgilius Cep a- r ius in het Latijn over : Vita B. Aloy zii Gonzagae, Colon. 1608, en uit het Spaansch : Commentarius Prudentii Sandovalii de Sanctis, Leandro , Isidoro , Florentio , te vinden in Sidera Christophori Brou­weri. Voorts gaf hij in het lieht : T. Livii Patavini Historiarum Tiber XXXIII in Biblio­theca Ecclesiae Cathedralis Banzbergae Ms. primum repertus cum castigationibus et nods nornine Gynznasii Paderbor­nensis ad Theodorum Episcopunz Academiae fundatorenz Paderbornae 1607 en Panegyricus in natali Academiae Pa­derbornensis eius fundatori oi.latus anno 1616 , ibid.: op nieuw uitgegeven in Monunzentis Paderbornensibus Ferd. Furstenbergii Episc. , Amst. 1672 40. Zie Val. Andreas, Bible Belg., p. 518, 519; Toppens, Bib& Belg. , T. 11. p. 663; J ö c h e r, Gelehrt. Lexic. i. v. HORSMAN (J.) schreef: Ontwerp orra , zonder opmalen en sluisgangen het overtollig binnenwazer spoedig te ontlasten , 2 st. Rotterd. 1802 , gr. 80. Bericht aangaande zyne verhandeling en proeven om versch water op de zeeschepen zuiver te bewaren , Rott. 1801. Betoog , proeven en bevestiging : versch , zoet, stilstaand writer , is in deszelis aard , met geringe voorzorge en belang­ ryke inwinst , zuiver tegens verrotting bederr , wansmaak, en reuk te beveiligen. Onnoodig hetzelve van het verder,f to willen zuiveren en daarvoor prenzies nit te loven , te beta­ len en te ontvangen , Rott. 1806 80, Zie Holtrop; B161. Ned. Chir., p. 148. 11ORSMAN' (J.) Rotterdanasch dichter in het laatst der 18de eeuw. Zijne poOzy is verstrooid en uiterst mid­delmatig. Zie van der A a, Nieuw Biogr. Anih. Crit. Woordenb. , o. h, w HORST (DETHARDUS) of Horstius, jur. utr. doc­tor en Comes Palatinus Caesareus, werd 10 Augustus 154& te Norden in Oost-Friesland geboren , was hoogleeraar te Helmstadt en eindelijk advocaat te Wittenberg. Hij stierf den 1 Februarij 1618 in den ouderdom van 72 jaren , en schreef : Jurisprudenlia Justinianaea , Helmstadii 1579 , 80. Synopsis Thesium sive .dxionzatunz Juris , ad secundam partem Pandectarunz , ibid. 1583 , 40. Disputationes de jure leudali. Jurisprudentia tribonianea. Tract. de iinibus jurisprudentiae et studiis theologiae a studiis juris diu dignoscendis. De alacritate et perseverantia studiorurn.' Zie Foppens, Bill. Belg., T. I. p. 239; Val. Andreas, Bill. Bag. , p 239 ; J Ocher, Gelehrt. Lexic. , i. v.; d e NV a I , de Clar. Jurist. Fris. HORST (G.) , discipel van Rembr an d t , van wien twee schoone schilderijen berusten in het Koninkl. Museum te Berlijn. No. 814. In een heuvelachtig landschap , met houtgewas , zit , op den voorgrond , eene herderin met een krans in de hand ; nevens hoar een slapende man en twee schapen met verder bijwerk. No 824. Scipio, door zijne hoof dmannen omringd, gee/t aan de voor hem knielende ouden de maagden terug , die door zone soldaten gevangen en voor hem gebragt waren en schenkt het aangeboden losgeld aan de bruidegoms der maagden , die daarvoor hunne dankbaarheid betoonen. Zie Kr amm, Lev. en work. der Boll. en I' lawns. Kunstschild. D. III. bl. 751. HORST (GisBERTus) of H or sti us, te Amsterdam ge­boren , beroemd geneesheer , om zijne groote gefeerdheid door G e s n e r , R o n d e l e t en anderen geprezen , leefde te Rome en gaf in het hat: De Turpeto et Thapsia, Romae ap. Anton Baldum, 1544. Hij overleed te Rome in 1551 , volgens J'Oc h e r in 1556. Zie Val. Andreas, Bal. &lg.; Foppens, Bibl. Bag., T.I.p.366; Jiicher, Gelehrt. Lexic. ; i. v. HORST (AERT VAN) of H o r t. Zie NOORT (AERT VAN). HORST (Lours VAN) of H o r t. Lie NOORT (Lours VAN). HORST (THEonoRus VAN) was maarschalk van Gelder­land en komt als zoodanig voor als getuige op het jaar 1472 in een stuk, waarbij hertog Aar n oud van E g­mond het regt van den muntslag van klein geld aan de stad Roermond verleent. Zie van der Chijs, de Munten der Ileeren en Steden van Gel­derland , bl. 84. HORST (AERNT en RICAUT VAN DER) burgers van Utrecht , kozen in de geschillen tusschen David van B o u r g o n-die en Gijsbert van Brederode de zijde des eerst­genoemde en werden diensvolgens in 1456 voor hun Leven land ter stad uit gebannen ; terwijl waarbij tevens bepaald weed , dat hun nooit zou worden toegestaan met eenen nieuwen bisschop weder in te komen. Zie Burman, Ctr. Jaarb. , D. 11. bl. 313. HORST (ALFEN VAN DER) een edelman die in de 2de helft der 14de eeuw in het Nedersticht van het Utrechtsche bisdom bloeide. Hij komt als knaap voor in de overeen­komst tusschen bisschop Jan van V i r n e b u r g over de muntzaak gesloten met „Ecclesien , Ridderen en Knapen van zijn land" en wel ten jare 1366. . Zie van der Chijs, de Munten der Disschoppen van Utrecht, bl. 121. HORST (ANNA. VAN DER) gehuwd met .. . R o e l fz e m a, eene Enkhuizer dichteres in de tweede helit der XVIIIde eeuw. Zij was honorair lid van het kunstgenootschap te 's Hage ; doch hare poOzy verhief zich niet tot de dichters zelfs van den tweeden rang. Zij gaf in het licht : De gevralen van Ruth in IV zangen, Enkhuizen, 1764, 4°. Ilespiegeling van Joseph by de bevalling van zijn ondertrouwde braid Maria, nit het Fr. van Marie Gournay , en naar het Latynsche van den heer Heinsius , Gron. 1766. Lykklagt van Jakob op het aisterven van Rachel , Gron. 1767. Bet oud Enkhuizen in VII zangen ; Gron. 1767 , 4o. Tafereel van een Godverzaker op zyn sterfbedde , Gron. 1768, 40. .Tatereel der lief de naar 1 Cor, XIII Gron. 1768, 40. Debora in IV zangen , Gran. 1769 , 40. De belegering van Groningen in het jaar 1 C72 door eprekende personen uityebeeld , Leeuw. 1772 , waar itchier Het 2e Eetovfeest van Enkhuizens vrijheid Amst. 1773. Proeve van Bijbelsche tafereelen, Gron. 1775 , 3 d. Vrije navolying van Hoogd. geziingen, gaande over het leven , lijden enz. van Chrisrue , met een opdtagt Win den hoofdman H. t e r Bosch, Amst. 1778 , Zie Wit sen Geysbeek, Biogr. Anth Crit. lVoordenb , o. 11. vv.; Roelfserna, de Vries, Over de Diehters van de XV111de eentv , 1). 11 bl. 269; A r r e n berg, Naa .ni. van tied Lock. hi. 201 , 202; Ned Elbe . I). IV St. I. bl 361 ; Cat. der i ibl. van Ned. Letterk., D. 1. b bl. 262, b. bl. 117: Mr Bodel Nijenhuis, hiogr. Lidst van Plaatsbesehriiv., Nr. 1084, 3207. HORST (Ewoup VAN DER) lid van .,..ecommitteerde raden later van den rand van state , burgemeester van Rotter­dam , bekend door zijne gehechtheid aan het huis van Oranje Nassau. In 1666 beyond zicli NV illem III in deze stad , waar hij door den genoemden burgemeester ontlutald werd , 't geen hem eenige staatsgezinden euvel duidden. In ditzelfde jaar Darn hij deel aan den handel van B u a t. Na de inhechtenisneming van dezen vlood hij naar Brabant, en Da diens ter doodbrenging werd hij uit Holland , Zee­land en Utrecht gebannen met verbeurdverklaring zijner goederen , die nogtans later aan zijne kinderen *erden afgestaan. Zie Aitzema, Saken van Staat en Oorlog , D. V. M. 841 , 858 , 1007 , D. VI. bl. 86 ; Wagenaar, Vud /fist., D. X111. bl. 192, 219, 220, 223; de Witt, Brieven , 1). II. M. 329. HORST (GERARD VAN) Hollandsch edelman , komt voor als getuige onder het verdrag in 1203 to Leuven getroffen, waarbij het oudste gedeelte van Holland een leen van Bra­bant werd. Zie Butk en s, TrophOes de Brabant , p. 53 ; Corps Diplom. , T. I. P. I. p. 130; Wagenaar, Vad. Hist. , 1). 1. bl. 295. HORST (G. VAN DER) leefde en dichtte in de eerste helft der 18de eeuw. Men heeft van hem een historisch­typographisch gedicht , getiteld : Overidesels oog , of Zwol verheerlijkt , en schets-wgze be­8chouwt in zijn alouden en tegenwoordigen stand , beschreven in Nederdu tech heldendicht , Zwolle 1720 , 40. Zie Witsen GeTs beck, l3iogr. Anth. Crit. Woordenb. , o. w. ; Cat, der Alaatsch, van Ned, Letterk. , D. 11. bl. 159 , 532; Mr. 13 o d e 1 Nijenhuis, Piogr. Lijst van Plantsbeschrijv. , Nr. 2890; Abcoude, van "%ed. Luek. , M. 172. HORST (G. VAN DER) leefde in de 2de helft der 17de eeuw en dichtte een treurspel , getiteld : Scaevola , treursp. gespeeld op d' Ainsterd. schouwb. Amst. 1668 , ki. 80. m. pl. Zie W i t s e n G e y s b e e k, Biogr. Anth. Crit. Woordenb., o. h. w., Cat. der 5laats. van Ned. Lettede. , I. b. bl. 117. HORST (GERRIT VAN DER) landschapschilder in de tweede helft der 17de eeuw. Op de verkooping van Jan van der Hulk, te Dordrecht 1720 , komen van hem voor Twee ovale landschapjes. Eenige zijner teekeningen zijn door Jan van der V elde gegraveerd , o. a. een liaansche zeehaven , in bezit van den heer K r a m m. Zie Kramm, Lev. en work. der Boll. en II laams. Kunstschild. D. III bl. 751. HORST (HERMAN VAN DER) te Utrecht geboren. Na den 17 December 1717 door de claisis geexamineerd to zijn , vertrok hij 15 Januarij 1718 uit Texel naar Smyrna , waar hij den 6 April aanlandde , volgens gebrulk door den geheelen kerkeraad van de reede afgehaald en den 13 dier maand door ds. T h. van der V e c h t bevestigd werd. Hij diende deze gemeente tot den 9 Maart 1727 , toen hij zijn afscheidsrede hield, en naar Jutphaas, waar hij beroe­pen was , vertrok. Na in Julij van dat jaar aldaar ing,e­zegend te zijn , vertrok hij nog in hetzelfde jaar naar Schoonhoven , waar hij in 1765 is gestorven. Hij gaf in het licht : De zaelige uitkonzste van de stervende in den Heere , op het al sterven van den WelEd. Achtb. Heere Dan. Jan de Hochepied , Baron en Magnaet van het koningrijk Hungarye enz. , overleden den 10 Novemb. te Srnirna 1723, uit Openb. XIV : 13 voorgesteld en toegepast. Hij beoefende ook de poezy,, blijkens zijn grafschrift op Jan Kist, in 1750 als predikant te Nieuwpoort over­leden. Gedurende zijn verblijf te. Smyrna hield hij Ker­kelyke aanteekeningen rakende de Nederlandsche Gere/ or­tneerde Gemeente aldaar , weleer in bezit van zijn nazaat, ds. H. v an L i 1, predikant te Maasdam, en door prof. Kist medegedeeld in zijn Rederl. Archie,/ voor Kerk. Geschied. , D. VII. bl. 168 volgg. De journalen door ds. van der H o r s t op zijne reis naar Smyrna 1717 , gelijk op die van 1719 , 1720 en 1725 naar Samos Angera , Ephese , Constantinopel enz, , gehouden , berusten op de Leydsche bibliotheek , waar ook nog een belangrijke band vol aan­teekeningen , schetsen , inscripties enz. , van zijde hand bewaard wordt. Zie van Berke], Peschrijv. van Schoonhoren , hi. 414; A beon­d e , Natant van ,Ved. Lodi: Aunh., bl 103 ; bockz. der gel. wereld 1724. b1. 771, 1750 b bl 766,1765, b. b1.361;KistenItoobaards iirchief , D. VII. 1)1 172. HORST (JAN VAN of VAN DER) bloeide waarscbijnlijk in de eerste helft der 17de eeuw. Op de kunstverkooping van A. van Hoek J a n s z. te Amsterdam 1706 kornt van hem voor een Manstrony , en op een andere aldaar in 1723 eerie Herclerin. Zie K r a m m t. a. p. HORST (JAN VAN DER) een burger van Utrecht , koos in de geschillen tusschen David van B o u r g o n die en Gijsbert van Brederode, de zijde des eerst­genoenade en werd diensvolgens in 1450 voor zijn leven' lang ter stad uitgebannen ; terwij1 daarbij tevens bepaald werd , dat hem nooit zort worden toegestaan , met eenen nieuwen bisschop weder in te kowen. Zie Burman, Vb.. Jaarb. , D. II. bl. 314. HORST (J. VAN DER) schreef : lets aangaande de blaasdoorboring in Jaarboeken der Genees-, Heel- en Natuurkunde uitgegeven door het genoot­schap Arti salutiferae , 1812 , D. I , St. 111 , bl. 125. Waarneming eener met het allergelukkigst gevolg verrigtte doorboring der borst , t. a. p. , D. I , St. II, bl. 219. Zie Bal. Died. Chir., p. 148. HORST (KLA.AS VAN DER) , doopsgezind predikant te wolle , Goes , Leyden en sedert 1803 te Haarlem , mede­lid van Tey ler 's Godgeleerd Genootschap en beoefenaar der wiskunde. Hij overleed 1 Mei 1825 , in den ouder­dom van 94 jaren en schreef : Leerrede by de vereeniging van twee Doopsgezinde ge­meenten te .Haarlem , 1784 , gr. 80. Zie Konst- en Letterbode 1825 , D. I. hi. 282 , 283. HORST (NICOLAAS VAN DER) portret- en historieschil­der , in 1586 te Antwerpen • geboren , in de school van Ruben s gevormd , doorreisde Duitschland , Frankrijk , Italie en vestigde zich te Brussel waar hij door aartsher­tog Albertus tot zijn hofschilder werd benoemd. Hij vervaardigde historiele teekeningen , door Guillaume Collaert ge2raveerd , ook eene afheelding van Brussel , door A. S a n t v o o r t in het koper gebragt , met het portret van Philips IV , koning van Spanje. Zij bestaat nit 9 zeldzaam voorkoniende bladen. Zi e Imtnerteel, Lev. en work. d. loll. en Vlaams. Schild., 3 11 bl 55; K r a m m, Lev. en werk. d. 1/oll en I'laams. , D. IV bl 751, 752; Catalogue d'Estampes et de Dessins de Pierre %Waters Charroine de l'.Es-lise de St. Goner a Lierre p. 182 , iSo 1967. HORST (STEVEN. VAN DER) een burger van Utrecht , koos in de geschillen tusschen David v an B o u r go n-die en Gijsbert van Brederode de zijde des eerstgenoemde en werd diensvolgens in 1456 voor zijn levee lang ter stad uitgebannen , terwijI daarbij tevens bepaald werd , dat hem nooit zou worden toegestaan , met eenen nieuwen bisschop weder in te komen. Zie Burman, Cir. Jaarb. , D. II. bl. 314. HORST (TIELEMAN VAN DER) een bekwaam bouw­kundige , die in het midden der XVIIIde eeuw Volgens K r a m m , is ons vaderland en inzonderheid de constructie veel aan hem verpligt. Vooral heeft hij zijne vermaardheid te danken aan een werk , waardoor hij in een doorgaande behoefte voorzag , en dat in den vreemde werd nagevolgd , namelijk aan het Theatrum Ma-. chinarum Universale of Nieuw Algemeene Bouwkunde , bij alle werklieden onder den naam van het Trappenboek be­kend , dat nog een groot gezag voor de constructieleer bevat. Het werd te Amst. 1739 in folio met 40 tekst door Pe t r us Schenk uitgegeven. Bet geheel is door hem ontworpen en bewerkt. Voorts gaf hij nog in het licht : Theatruna Machinarurn Universale of Groot Alge .meen Molen­ boek in 56 platen, in Neer- en Hoogduyts, Amst. 1732, fol. Nog zes platen , als vervolg of tweetie deel van Moolens enz. Theatrunt etc. oj keurige verzarneling van Waterwerken , Schutslaysen , Waterkeringen , Ophaal-en Draaybruggen door hem .en Jacob Polley, 2 d., 49 platen in t ansch Neer- en Hoogduyts , Amst. 1774 , fol. Zie Kramm, Lev. en work. d. loll, en Vlaams. Kunstschild , D. III. bl. 762; Arrenberg, Naomi. van Ned. Bock bl. 182. HORST (W. vAN DER), dichtte in het laatst der XVIIIde eeuw , b. v. voor W. v. d. M e e r s, Vruchten der Een­zaamheid. Zie R eringa, L9st van Ned. Dicht,, 81, 53. HORST (W. J. VAN DER) setae& Waarneming omtrent eene uitstorting van bloed in den blinden darm , zich openbarende onder de verschijnselen van troinnzelzucht, en gepaard gaande met kramp der halsspieren een paard , met eene bijvoeging van A. Numan , in A. Numan, Vee- Artsenijkundig Magazgn , 1830 , D. II , St. II, bl. 402. Waarneming eener hersen-ontsteking bij een varken , met eene bijvoeging van A. Human , t. a. p. Waarneming omtrent het ontstaan van den zoogenaamden maagkolder bij een paard, door het drinken van een groote hoeveelheid nzelk , t. a. p., bl. 620. Zie noltrop, Bibl. Med. Chir., p. 149. BORST (W. VAN DER) schreef: Dissertatio path. med. de debilitatis morbosae natura et diilerentiis accuratius determinandis ; quo etiam Brownii hac de re opinio rejellitur et Hufelandi , vir. clar. sententia expenditur,, Traj. ad Rhen. 1803. V erslaq en uittreksel van en nit de .Latynsche ziekte- en geneeskundige proeve over het naauwkeuriyer bepaalen d(r natuur en onderscheidingen van ziekelijke zwakheid , waarin het gevoelen van Brown over deze zaak wederlegd en dat van .Hul eland overwogen worden, in H. A. B a k e, R. deKruyff en J. L o g g e r , V erhande!ingen en ivaarnemingen ter bevor­clering der Genees- , Reel- , V erlos- en Scheikunde , 1804 , D. II, bl. 416. Zie Holtrop, Bibl. Med. Chir., p 148. HORST PAN* JANSE TEN). Abcoude vermeldt zijn Antwoord aan Johannes Lint­lauw,, 's Hage 1733 40, Zie Aank. van Nederl. Book., bl. 113. HORST (G. TER) schreef: Verhandeling over de vraag : Zijn er braaknziddelen , die men in sommige gevallen boven den wortel van Ipecacoanna verkiezen /met? zoo ja? welke zijn die middelen en wanneer komen ze to pas , in Nieuwe Verhandel. d. Holt. .111aats. der Wetens. to Haarlem, D. XI, 1782, bl. 1. Verhandeling over de ondersteuningsmiddelen van den koortsbast , t. a. p., D. IX, 1783, bl. 110. Zie Holtrop, Bibl. Med. Chir., p. 148. HORST (SWAANTJE TER) , geboren. fe Groningen in ,de XVIlde eeuw , tijdgenoote van Lu d. ds, bezong 81 o. a. diens treurspel Roderik. Zij worat vermeldt bij v a n der Aa B. A. C. Woordenb. , o. h. w. HORSTIG , consistoriaal raad en superintendent te Buckeburg , in het graafschap Lippe , in Westphaien , be­haalde de zilveren medaille op de prijsvraag : Welke zijn de gebreken in de schoolen waarin de jeugd van den gemeenen burgerstand onderwezen wordt? Daar de ge­noemde jeugd geene private , genoegzame onderwy zing genieten kan: welke zou de bests school-inrichting zijn , om haar tot nyverheid en goede zeden, en tot dien trap van kundigheden to vormen , welke voor haaren toekomenden werkzaamen stand, in het algemeen, vereischt wordt? en welice zyn de geschikste middelen om deeze inrichting tot stand le brengen? door het Nut van 't Algemeen uitgeschreven. HORSTINK (WERNER) word in 1750 to Haarlem gebo-Ten en in het burgerweeshuis aldaar opgevoed ; voor de schilderkunst opgeleid door Cornelis van N o o r d e en W ij brand Hendriks, werd hij een bekwaam schilder van portretten , landschappen en andere onderwerpen. Daar het geven van onderwijs hem to veel tijd wegnam heeft hij minder schilderijen dan teekeningen vervaardigd. Hij stied in 1815. Zijn portret komt in het bekende prent­work van J. E. Marcus voor. lie Kunst. en Letter& 1815, D. H. bl. 308; Immerzeel, Ley. en werk. der Boll. en "lams. Kunsts., D. II. bl 55, 56 ;Kram Lev. en werk. der Boll. en Mavis. Kunsts., D. III. bl. 752. IIORSTIUS (JAcos MERLO). Zie MERLER (JAcQuEs). HORSTIUS (J. M.) schreef: Luethot der Ziele , Amsterd. 1777 , in. pl. Zie Arreaberg, Naanareg., bl. 251. HORSTMAN (Mejufvr.A . W. M. en J. M.) beoefenden de teekenkunst en zonden voortbrengselen harer teekenpen op de tentoonstelling to Amsterdam in 1836 en .op latere exposities. Zie Kram rn , t. a. p. , bl. 752. HORSTOK (JoHAN Prrnus) werd in 1745 to Overveen, bij Haarlem , geboren, ontving het onderwijs van T. G. Jelgersma en P. Bar bier s in de teeken- en schil­derkunst en bezocht ook de stads-teeken-akademie to Am­sterdam. Hij vestigde zich te Alkmaar, later te Haarlem, wear hij in 1825 overleed. Hij schilderde portretten , mo­dome binnenhuizeu kerkstukken , en costumeerde zune binnenhuizen meestal op zijn Noordhollandsch. Op de ver­kooping van Br en t an o gold eene Noordhollandsche boerin eene jongejufvrouw appelen aanbzedende f 76.00 eene Dance 1 82.00 , en eene vrouw wortelen schrapende f 101.00. Op de verkooping van W. P. Kops to Haarlem werdf 125.00 besteed. Hij behaalde tweemaal een zilveren medaille bij de Ne­derlandsche Huishoudelijke Maatschappij , eenmaal voor het 13erigt wegens de uitvinding onz de gewone olieverwkleuren zoodanig te vermornmen, dat zij met water vermengbaar zyn ; vervolgens voor eene Menzorie over de ontdekking en berei­ding van okeraande. De medaille voor het Berigt ging vergezeld van eene renumeratie van 50 ducaten. Tot zijne leerlingen behoor­den A. de V isser te Alkmaar en J o h. Re e k e r s to Haarlem. Zijn portret fraai door. J. E. Marcus gegra­veerd naar J. P. V isser Bender , komt in het Prent­werk van eerstgemelde voor. Ook bestaat er van hem een klein silhoua , door E. W. J. B a g e la a r in koper gebragt. Zie Immerzeel, t. a p., bl. 56; Kramm, t. a. p., bl. 752; Kunst- en Letterb. 1825 , D. I. H. 178. HORTENSE (EUGENIE DE BEAUHARNAIS). Zie SAINT­LEU. HORTENSIUS (HIER0NYmu5) , zoon van Lambe r t us Hortensius, broeder van Augustinus Hortensius, organist te Naarden , werd voor den geestelijken stand be­stemd. Daar evenwel geen priesterszoon , zonder vergun­ping (dispensatie) daartoe geraken kon , poogde hij die door den vicaris der Domkerk te Utrecht , Persoels, te ver­krijgen. Later werd hij predikant to Naarden , en in 1579 te 's Hage. Hier geraakte hij in twist met zijn ambtge­noot Jan Pieters z. Hij toch leerde dat het geloof niet bestond in deze of gene uitdrukking , maar in de kracht , den card en geest der gehoorzaamheid. Ook meende hij dat iemand , die voortging een zondig leven te Leiden , de zaligheid niet ontvangen zoude , al wilde, God hem die geven. Pie t e r s z. welke meer aan de leer der genade gehecht was , verweet H or t e n s i us dat hij de waardij der goede werken to hoog stelde. Deze oneenigheden had-. den ten gevolge dat de twistenden bunne bediening wel bleven behouden , doch beide verplaatst werden ; P i e-t ers z. naar Castricum , Hortensius naar Wassenaar , (1590) waar bij in 1596 stierf. Zie Hook, Ned. Dist., (1677) bl. 952; Vitenbogaert, Kere­kel. Hist. (1046) , bl. 220 II ; Burman, Ttoj. erud. , p. 156 ; Mr. G. Nees, Verli. over L. Ifortensins als gesehiedschrVver , bT. 2g-30; Soermans, Kerk. Reg.. bl. 127, 133; Veeris en Paauw, Fern, Kerk. Ilaten6. , bl. 104 , 105. HORTENSIUS (LAmsorrus) werd in 1500 of 1501 te Montfoort geboren. Ztin vader was tuinman , weshalve zijn zoon zich , naar gewoonte dier tijden , H or t e n s i u s noemde. Hij ontving zijne eerste opvoeding te Utrecht , en word tot bet beroep van beeldhouwer opgeteid. De mislukking der eerste proeve , en de daarop gevolgde strenge straf , boezemden den jongeling een onoverwinnelijken of keer van alto beeldwerken in en zijne enders given zijnen aanleg tot de wetenschappen niet langer tegen. Hij ver­trok naar Leuven , waar hij in het collegium Trilingue of Buslidiannm bet onderwijs van R u t g er us R es c e us in bet Grieksch , Conra dus Gocleni us in het Latin , Johan nes Ca m p enus in bet Hebreeuwsch ortving en ook den grijzen Johannes Paludanus (van den B roe k) tot leermeester had. Ook bad hij to Leuven daarenboven bet genoegen de Iiefde tot de letteren to dee­len met zijn vriend J o ha n G u i n ter van Andernach , die er onderwijs in bet Grieksch gal. Lij lazen te zamen Aristophanes, en Hortensius maakte zich dien dicbter z66 eigen , dat bij hem bijna gebeel in bet geheu­gen had geprent , en reeds nu , naar het scbijnt , in La­tijnsch proza overzette. Voor of in 1527 verliet hij Leuven en vestigde hij zich te Utrecht , waar hij als docent aan de Hieronymiaansche school geplaatst werd. Gedurende zijn verblijf alhier werd hij tot priester gewijd. Hij telde er de aanzienlijkste en geleerdste niannen onder zijne vrien­den. In 1544 voldeed hij aan de uitnoodig;ng der rege­ring van Naarden om aldaar het recteraat der- school op zich to nemen , en vormde er vele kundige marynen , die in de letterkundige wereld niet onbekend zijn , zoo als Gijsbert van Waveren, Hannerd van Game­ren, Adriaan en Lambert van den Burek. Hij behoorde tot de zeven afgevaardigden , die 1 Dec. 1572 te Laagbussum eene overeenkomst met J ulia an Rom er o sloten , dat , zoo Naarden zich aan hem overgar, den ingezetenen , onder eenige hepalingen , Leven en goede­ren zouden gelaten worden. Tot driemaal toe bevestigde R o m e r o hen deze toezegging met een banddruk , doch men weet boo zij gebouden werd. Hij zelf zon het offer der geldzucbt en bloeddorst der Spaansche soldaten zijn geworden , indien hij niet door afgezondenen van den graaf van Bossu, op voorspraak van Levyn Weldam, zijn voormaligen leerling , was gered geworden. Hij hield zich sedert eenigen tijd te Utrecht bij zijn own Joha van Hogelan a en, deken van de keizerlijke kerk van St. Maria , op , doch keerde naar Naarden terng en betrok eene hofstede buiten de stad , waar hij in 't begin van 1574 zijne dagen eindigde. Hij werd in de kerk te Naarden begraven , alwaar het stedelijk bestuur eon grafschrift ter zijner eer plaatste, het­welk hem grooten lof , wegens geleerdheid in letteren en geschiedenis geeft. Hij etemde met de meest verlichte denkbeelden van velen zijner tijdgenooten in , doch schijnt, ten minste niet openlijk , tot de Hervormde kerk te zijn overgegaan. Waarschijnlijk was hij de Hervorming niet ongunstig , 't Been oorzaak was , dat de landlieden hem den bij naam gaven van Luyterse Paap. Groot was zUne liefde voor de letteren , waarvan vele geleerde en doorwrochte voortbrengselen van zijn geest , ten bewijze strekken. Als onderwijzer der jeugd had hij een welverdienden roem; opregtheid , waarheidsliefde en goede kennis kenmerkten hem als geschiedschrijver ; luim en scherpte , doch ook sours vrolijkheid en zachtheid als dichter Zijn beeldtenis werd door Filippus Galaeus in het koper gebragt , en met een toepasselijk bijschrift van Glen Leydschen hoogleeraar F r a n s Rau L e n g h i e n (Raphelengius) voorzien: Hij schreef: Secessionum civilium Ultrajectinarron , et bellorurn ab anno 1524 usque ad Translationem Episcopatus ad Burgumdos Libri septet,: , Bazel 1546 fol. bij Opori nu s. De tweede druk , insgelijks folio , verscheen to Utrecht 1643 took afzonderlijk Ultraj. Sumphibus Joannis A Dor n. bibliophilae anno 1642 , folio) to gelijk met Beka en Heda. Lap van Waveren voegde eenige kantteekeningen en niet onbelangrijke aanrnerkingen achter den tekst, hetwelk deken laatsten druk meer waarde dan den eersten geeft. De Utrechtsche daarentegen is verve beneden den Bazelschen in fraaiheid en duidelijk­heid van letter en naauwkeurigheid. In 1625 verscheen bij A e r t M e u r is een overzetting in 4o. getiteld : Historie cite wilder verklaringhe van de Utrechtsche ge­schiedenissen , oorlogen ende veranderinghen van den jars duysent vij hondert ende vier en twintigh tot de beschrijvinghe van 't B isdom aen die van Bourgondin , leschreven door Lambertun Hortensium Mont fordium. Gededi( eert aen den wijsen ende Eerentjesten Rae& en de Magistraet van Utrecht overgheset uyt de Latynsche in de .Nederduytsche Tale door A. Strick. _ Stric k, agent van den koning van Denemarken bier to lande , als grondig regtsgeleerde geprezen , bewerkte deze vertaling , toen hij de kinderschoenen naauwelijks ontwas­sen was , zonder to kunnen denken dat een onkundig boekverkooper Naar na zijn dood in druk zoo uitgeven. Dew vertaling is dan ook zonder waarde, alleen verdient eene „missive op de onlusten betrekkeljk" en twee gelijktij­dige „bittere pasquillen in dat quaet ghedicht in die tijden ghemaeckt" achter dezelve eenige opmerking. Tumultuum anabaptistaruna liber onus Autore D. Lanzberto Hortensio Montfortio , Ludimoderatore Scholae Nerdenae, con-Itulibus et inclito senatui nobilissimi Emporii .Amstelredamensis. Basileae 1548 ap. J o h. O p e r i nu in , 40. , een herdruk verscheen in de collectie van Schardius, T. II , p. 1305-1333 , Basil. H. Petri en in 1637 een derde druk in 80. In 1624 verscheen to Enkhuizen bij Jan Lenaerts z. M e ij n eene overzetting getiteld : Bet Boeck van den oproer der Weder-Dooperen , eerst in 't Lakin beschreven ende nu in Nederlandts overgheset , met 9 platen fol. In hetzelfde jaar to Hoorn bij Gillis Claes z. Coster (met fraaije afdrukken der platen) ook in fol. Een derde uitgaaf verscheen to Amsterdam bij J. B r a m s z. ‘ 1643 fol. , een vierde Amstterdam 1660 kl. 80. (Oproeren der Weder-Dooperen Geschiet tot Amsterdam , Munster en in Groningerlandt , geciert met schoone koperen platen) , een vierde uitgaaf to Amsterdam bij A. S c h o n ebeek, 40. Volgens M e e s gaat in de uitgaaf van 1660 het oproer in Groningerland vooraf; doch in andere exemplaren is het er achter gevoegd ; in de uitgaaf van 1694 is dit verhaal van bl. 109-121 ingevoegd. In 1699 werd de vertaling bij Pieter Witt e b o 1 op nieuw uitgegeven en in 1700 verscheen er eene Fransche overzetting van (Histoire des Anabaptistes , conten. leurs dictrine , les div. opinions qui les divisent etc. (triad. et augm. par le P. Catrou ) Amst. J. Desb or des, 80. Met de plaatjes van de loll. uitgave van 1660. Lamberti Hortensii Montfortiz Historici , de hello Ger­manic° libri septem: In quibus et brevitate et elagantia sin­gulari non pauca , a Sleidano et aliis hujus Historiae scrip­toribus vel praetermissa hactenus , diligens lector inviniet : ut qui post ornnes alios , his quoque sumrno studio cognoscendis vacaverit , haud leve sit facturus operae pretium , Basileae 1500. Een herdruk wordt in de collectie van S c h a r d i u s, T. II. p. 1578 —1694 gevonden. Andere uitgaven zijn van 1620 en 1621 to Straatsburg in 120. Laub ilortensii Montt; satyrae VIII , ad .ATobilem viorum 1). Theod. Zutenum D. a &vender etc.: eguitem our um; Ejusdem epithalamiorum liber. Ultr. Harm. Borculo ex­cuderat , anno 1552. P. Burman kocht op de auctie der boeken, van J o h. de Witt een exemplaur, dat voorzien was met 200 be­schrevene 'bladen te Naarden naar bet handschrift van den autheur afgeschreven , en thans in de Utrechtscher bibliotheek berust. Blijkbaar zocht hij in deze satyren 11 o re­tius na te bootsen. Epithalanziorum liber unus , Ibid 1552 , 80. Enarrationes in sex priores,libros Aeneidos Virgilianae. His' accesserunt illustres annotationes in sex dusdem Poetae pos.­teriores libros. Basil. per Joan Oporinum. anno salutis humanat 1559. M. Annaei Lucani Cordabensie poetae celeberrimi et anti-. quissirni Pharsatia libri X cum Latnherti Hortensii Docti:98. V iri explanationi6us eruditissitnis ad Historias Rom. antiquas cognoscendas , illustrati innumerisque mendis re­purgati et jam primum in locum editi , Basil. 1678 in fol, Acker aan de' commentarius Sulpitii. Na de opdragt aan den deken Johan van 13 ogelande, volgen eenige Epigramnzata. Hij gat' ook vier comoedien van A r i s t o p h a n e s in Lat. verzen met Scholien in het licht,: Plutus , Traj. ap. B or c ulo, 1556. Nebulae , „ ,, 1557. Eguites , „ 1557. Ranae , '„ „ I 1561. Volgens Fabricius, Bill. Graec, T. I, L. II, C. 21 , § V , verschenen de drie eerste te gelijk , 1567 , 4°. De origins et interitu oppidi Nardeni historia bleef onvoi­tooid en was weleer in bezit van Her mannus Ant o­nides van der Linden. Zie zijn levee, door L a p. van W a v e . r.en beschreven , in Hist. Traj. Bekae et Vedas , edit. 1843, achter Hortensii . Li6. Seces• sionurn V a I. Andr. Bibl. Belg., p.613;Schurtzfleiscb, Ele9ia, p. 71-73: Stravii Thes. erud. var. A. 1705, tnense Oct. , p. 447' tot 452; Miraeus, de Script. sec. XVI. C. CXVII; S-weertii Ath IJelg. , p. 508; 0 pm ee r , Op. Chron. ad An 11DXXXVI, p.481, NULXXXVII, p. 498; Blerlinck ad An NULXXII, p. 16; F re h e­mus, Theatr. Vir. ill. , P. IV. p. 1472; Boxhorn, Theatr. , p. 343; M Adam, Vitae Philos. , p 137; van Heussen, list; Rect. , T. II. p. 247 ; Burman, Traj crud , p: 155 seqq. ; Fop_ pens., 13161. Belg. , T. I. p. 367.; Crenius, de Fur16. Li6r. DiS... serf. 64; "Thimadvers. Phil et Ilist. , P. IV. p 111; Llist. cks. Evang. in ur6e Monast., p. 1175 seqq, in fern. pan:1nel. tnanni `Oper. Lentgov. , 1711, 4o.; F I a c c. Theatr Anonym. , p.. 265 ; Struvii B161 antiq An MDCCV, p. 447.; J. Donsae, Lib 1I , Satin Epigr. XXXIV ; B a r t h i u a, ad Gulielm. Briton, , Lib; VI. p.. 506; Graevius, Orat. funebr. in obit. Diemerbroekii; Vriemoet, Fris. , p 26; Hoynck van Papendrecht, Anal , T. 1. P. II. p. 719 , T. III. P. I. p. 20 , 295; Pars, Ad. But. . p. 41 ; Hoeufft, Palm. Lat. Belg , p. 15 , 254: Peerlkamp, de Podtis , p 95 ; Saxe, Onom. , T. III p. 203 , 033: Cat. Bunav , T. I. Vol. II. p. 1338; Junii Bat. , C. XXVII. p. 289 , Matthaeus, de Nobil. Lib. IV. p. 1137; Lipenius, Bill. Theol , p 37; Bar­t Illus. ad Stat. X Theb.. p 410; Franc. Ferdinand de Cor­dova, Didasc. Mu/t. C. XXVI. p. 258 ; Lucanus ed Oude n­dorpii, Prael.; Burman ad Valerii Flacci I .drgon , p. 449; Saxe, Onom. , S. p. ; Hooft, Ned. Hist , B.XXI,b1.952;11ten­bogaert, Kerk. Geschied , D. III. bl. 227; Goudhoeven, Oude Chron. en Lijst, van schrijvers voor bet werk; B o r , Ned Oorl. , B. VI , bl. 48, 306 ; Wagenaar, Pad. Bist. , D. VI, p. 404 ; D e !­prat, over de Breeders. van G. G., b1.131; De Win d, 13ibl. van 1Ved. Geschied. , bt 140 volgg. , 539 ; G. Nees, Az. , Lambertus Ilortens. van Nontfoort als geschiedschryver , in N. rerh. Vtr. Genoots. , D. X.I. St. Ook afzonderlijk , Utr. 1830 ; van Ka m p e n , Geschied. der Ned. Lett. en Wetens. , D. I. bl. 71, 72 ; Collo t d' E scury, Bolt. roern , A. IV. (1) bl. 122 ; IL d e G ro o t , V ergel. der Gemeeneb. door Meerman , D. Ill. M. 420; Jiicher, Bauer, hiogr Univ ; Bayle, Diet. Hist. Crit. , i. v.; Hoogatraten, Kok, Nieu­.wenbuis, Kobus en deRivecourt, Dodt van Flensburg in Recens der Roc , D. XXV , Nr. 5, bl 227; Cat. ,5ibl. Thys., p. 32 ; Cat. J. Schouten , p. 5; 111 u I I e r , Cat. van Portr. i. v. HORTENSIUS (MARTThms) of eigenlijk v a n d e n Ho v e, werd in 1605 te Delft geboren. Van zijn jeugd of tot aan zijn dood beoefende hij de wis- en vooral de sterrekunde. be beroemde Dordsche rector en mathematicus Be e c k-m a n , wiens leerling hij was , beval hem aan L a n s b e r-g e n , in Zeeland , met wien hij over deze vakken gesprek­ken en briefwisseling Meld en aan wien hij veel was ver­schuldigd. Omstreeks 1634 werd hij hoogleeraar in de wiskunde te Amsterdam en omstreeks denzelfden tijd reisde hij naar Italie om met de voornaamste mannen in die vak­ken kennis te waken. Hij wordt door G r o t i u s in zijne brieven leer geprezen. Gassendi maakte ook veel werk van hem ; Descartes integendeel spreekt zeer ongunstig over hem , doch die oordeelvelling is waarschijnlijk hier uit oorspronkelijk , dat hij niet tot de vurige aanhan­ gers van dien wijsgeer behoorde en de wezenlijke waarde van zijne geometrie of niet inzag of niet prees. o s s i u s scbreef in Mei 1634 aan Grotius over de wijze waarop H o r t e n s i us voor eene aanzienlijke schare van toehoor­ders onderwees , welke toeloop echter naderhand vermin­derde , waarover en over de oorzaken waarvan Horte n­sius aan Gassendi zeer klaagde. Hortensius Meld zich veel onledig met de verbetering der verrekij­kers , doch vond bij de regering van Amsterdam weinig ondersteuning voor de beoefening der sterrekunde. Slechts korten tijd moat hij zijn beroep waarnemen ; hij stierf den 17 Augustus 1639. Bet blijkt dat Hortensius oak de Latijnsche poOzy heeft beoefend en a. bevriend was met de dichters Diartinus Pylius en Bodicher Ban n in g i u s, met welken hij verzen wisselde. Men heeft van hem : Philippi Lansbergii Commentationes in moturn terrae diur­num et annuum , et in verurn aspectabilis coeli typum ; in quibus entcrruptovEz67 ostenditur diurnum annuumque tnoturn , qui apparet in sole et caelo , non deberi solo aut coelo , sed soli terrae , sirnulquei ad spectabilis primi coeli typus ad vivum expimitur : ex Belgic() sermone in Latinunz versae a Mar­tino Hortensio Delfensi , qui et Pr ae fationem adjecit , qua .flstronomiae Brahacanae fundarnenta examinantur et cum Lam­bergianae, astronomiae restitutione conferuntur, Middelb. 1630,40. Pe t r us Bar t ho 1 i n u s gaf tegen deze Praefatio in het licht • Apologia pro observationibus Tychinis Brahe contra M. Hortensium , 1632. Hierop antwoordde hem H o r t ens i us en schreef aan G a s s e n di dat de uitgave van ,zijn antwoord , alleen door gebrek aan papier verhinderd werd. Responsio ad Kepleri additiuncculam ephemeridi a 1624 praenzissam , de astronomiae restitutione etc. 1631. De Mercurio sub sole viso et V enere invisa. Dissertatio ad V. Cl. Petrum Gassendum 1633. De Oculo ejusque proestantia et dignitate ac utilitate Matheseos , Amsterd. 1635. Ephemerides motuum coelestium. De utilitate et dignitate Mattheseos oratio, Amst. 1634, 4. Guil. B 1 a e u, Institutio astrononzica de usu Globorunz oelestium et terrestrium: duahus p ,,rtibus adornata , una secundum hypothesin Ptolernaei , per Terram quiescentenz. Al­tera juxta mentenz N. Copernici per Terram mobilem. Latine reddita a M. II ortensio , in Ill. Amsterdamensium Schold Matheseos Professore , Amst. 1634 , 1652, 1655, 80. Epistolae ad Petr. Gassendum. Onder de brieven van dozen laatsten in Oper. T. VI. Pleiadographia , sive Pleiadum Descriptio. Ook gaf hij Willerbt. Snellii, doctrinar trangu­ lorum canonica in het licht. Fen Lat. gedicht van hem vindt men o. a. v66r M. Pilii Poenzata. Zie Valerius Andreas, B11. Pelg. , p. 652; Foppens, Bibl. Belg. , T. II p. 856; Gassendi Oper. T. VI., p. 129 418 tot 432: N. L. B o z hornii Epp . Francof 1679 , p. 144; Pa q uot, Mom. , T 1 p. 197, 198; Bayle, Dict. /list. et Crit. i. v.; Kok, I7ad. W oordenb., i v.; Nieuwenbuis, Kobus en de Rive-court, Lettres de Descartes, ed. 1659, T. III. p. 191; J. H. van Swinden, V erh, over de Slinger-uurwerken (Verhand. lste Klasse Ned Inst. D. III. bl. 88); Poggendorff, Handw. sur Geschichte der exacten Wissenschalten ; Bodecheri Banningii Pam, p. 168; (de N. 11. lugente oldtuns Guilielnai Schikhardi); Jticher, Gel. Les. , i. v. HORTENSIUS (G.) advocaat te Enkhuizen in den aan­yang der 17de eeuw. Men heeft o. a. een advies van hem in D. II. der Boll. Consult. , Advys. enz. HORTHEMELS (JoHANNEs) theol. doctor , te Middel• burg geboren , te Beekerke. onder Walcheren , as propo­ ' nent in 1724 beroepen., bedankte, in 1730 voor Amemui­den , doch nam het beroep. to West-Zaan in hettelfde jaar aan. In 1742 ,werd hij: tot gewoon hoogleeraar in de wijs­begeerte te Utrecht beroepen en aanvaardde 30 Julij zijn , ambt met eene oratio de libertate philosophandi debita cum - modestia circa revelata. Den 30 Maart 1744 legde hij zijn rectorale waardigheid nedermet eene oratio' die Theocratiae moralis et obligationis creaturarum rationalium ex indubi­tata supremi Numinis existentia vincula Den 28 Maart 1765 werd, hij door krankheid verhin derd die waardigheid , welke hij voor de tweede maal be, kleed had , zelf met eene redevoering neder to leggen., G. Bon net deed zulksr in zijn. plaats en sprak de Tole, rantia circa Religionem in vitiunz et noxam vertente. Hij overleed 25 Junij 1,776 in den ouderdom van 78 jaren. Zie Series Professorum etc. eater S. Ravii Orat. Paneg. in nata­lem centesimanz Acad Traj.; Boekz der gel wereld 1778, b. bI. 90 ; Veeris en de Paaaw, Vernieuwd Kerk. Alph , bI. 105; A d e-I a n g u. Raterninnd, Forts. u. Erg. von Acher's Gelehrtes Lexicon i. v .; H e r i n g a , do Audit HORTIPHI.LUS (J.) onder dezen pseudoniem schreef een deskundige : Beknopte .4anleydingen waar in een ieqeliftzignen boom­bloem- en moeshof of zelfs of door anderen kan laten waar­nemen en bearbeyden, Leyd. 1745 , 80. Zie Abcoude, Tweede Aanhangs. en Very. van Ned. Boek. , bl. 78. HORWINEN (JOHANNES DE) of H e r w ij n e n, de eerste prior van bet klooster der Kanunniken to Eemstein bij Dordrecht ( 1388 — 139 5). Zie Busschius, Chron. Can. reg. ord. S. Avg. cap. Windesem , L. I. C. XXXVII. ; Mat t.haeus, Anal. Vet. Aevi , T. 111. p 511 van Heussen, flist. Episcopat Ultraj., p. 317; va.n Leeuwen; Bat. Ill. , p 1322; Balen. Beschtv van Dordr., bl. 140; R ogg.e, Ceschiedk. .Overt. der Aloosters en ilbdijen enz. , bl. 149 ; G. D. J. Soh oteI, Ret Klooster Eemstein bij Dordrecht , bl. 3. HOSMAN (Muni) FranciscusXaveriusMul­ ter en Willem Hosman verdienen in Nederlands ge­schiedrollen eene plaats naast de Claassens en v a n S p e ij k s , want liever dan levend in de handen des vijand8 te vallen verkozen zij den heldendood te sterven , en dien dienstbaar te maken aan hunne krijgsbroeders. Na de landing der Engelschen op Java den 4 Augustus 1811 , en twee dagen voor de bestorming van het versterkt retranchement to Meester Cornelis , den 26 Augustus daar op volgende , hadden de majoor Muller en kapitein Hosman daarvan de verzekering en belofte gegeven , en zij hebben woord gehouden , want -nadat hunne redoute Nr. 2 voor de overrnagt des vijands had moeten zwichten en de Engelsche kolonel Gibs met een gedeelte van de grenadier kompagnien van het 14de , 59ste en 69ste En­gelsche regiment zich voor en binnen de redoute Nr. 2 bevonden , staken de twee helden den rooden haan in het kruid magazijn , waardoor drie kapiteins der Engelschen benevens een aantal manschappen den dood vonden en vele officieren en soldaten zware wonden bekwamen. Majoor Muller en kapitein Hosman waren oude officieren van het Indische leger. In het jaar 1802 vinden wij den eersten als kapitein van eene koinpagnie veldartillerie , en den tweeden als 2de luitenant bij hetzelfde wapen. Het lijdt geen twijfel , dat , indien de bevelhebber J a n s s ens slechts eene magt had gehad , eenigzins in kracht evenredig aan die der Engelschen , in plaats van die zoo slecht zamengestelde, voor negen , tiende gedeelten uit inlanders bestaande armee, in dat geval de heldendaad van Muller en Hosman tot eene overwinning der onzen en eene verdrijving der Engelschen zou geleicl hebben , daar het echec bij de redoute Nr. 2 geleden als voor een oogenblik hun aanval scheen geparaliseerd te hebben. Particulier berigt. HOSSCHIUS de Ilossche , volgens anderen van Ossche (Sidronius) , in 1596 (volgens anderen in 1593) uit geringe boeren-ouders te Merikhem in Vlaanderen geboren , hoedde in zijn jeugd , gelijk Sixtus V , de schapen van zijn dorp. In 1616 trad hij in de orde der Jezuiten , gaf reeds vroeg blijken van buitengewone scbranderheid , onderwees later de humaniora , had gedurende veertien jaren het bestuur over de novicen en nam eenigen tijd het pre­dikambt waar. De aartshertog Leopold benoemde hem tot opvoeder zij ner pages , en volgens sommigen van zijn eigen kinderen. Na een tweejarig verblijf aan diens hof , keerde y hij naar zijn klooster terug , en bragt zijn leven tussehen het beoefenen der letteren en godsdienstige ode­ningen door tot dat hij 4 September 1653 to Toni erloo , overleed. Flij was , volgens getnigenis zijner biografisten , een zeer godsdienstig man en van een edel karakter. Reeds vroeg openbaarde zich zijn smaak voor de Latijnsche poezy. Op herhaald verzoek van zijne medehroeders gaf de nederige man in 1635 vier elegien aan F. de M o n-Ca d a gerigt , in het licht , die later onder zijne overige elegien zijn opgenomen. Deze eerste proeven zijner poeti­sche gaven werden met toejuiching ontvangen. Hij schijnt met A lex an d e r VII, toen deze slechts pauselijke legaat was , in vriendschappelijke betrekking geraakt te zijn , al­thans deze geleerde paus , die even als r b a n us VIII de Latijnscbe poezy beoefende , en in de letterkundige wereld door zijn Philomathi musae juveniles bekend is , wakkerde den Vlaming niet weinig aan met diens gedich­ten op hoogen prijs te stellen. Na S i d r o n i u s overlij­den deed de kunstminnende paus 's mans roem bezingen door de zoogenoemde Pleiade , welke nit vijf door hem 6 begunstigde dichters bestond. Het was ook een regtmatige hulde toen de jezuit Wallius, na zijn dood , zijne ge­dichten uitgaf. Zij werden sedert meermalen herdrukt en met die van zijn landgenoot V e r b e e c k (13 ecanu s) en van de Walle in de collectie van Bar b o u te Parijs opgenomen. Ook heeft hij en zijn gewoonlijke med­gezel B e c a n us de bijzondere eer genoten van in deze eeuw in Belie herdrukt te worden , eene eere welke S a r-b i e v i u s slechts voor een gedeelte zijner werken bek warn , en dat wel ten gebruike van het collegie van Aelst , ten tijde dat de eerw. heer Cr a c c o aldaar hoogleeraar was. C. V alent ij n s , die zich toen in het collegie beyond, belastte zich met de uitgaaf. Zijne tijdgenooten vergele­ken hem met Tibullus en Cat u 11 u s. Latere cr itici hebben dit gunstig oordeel bevestigd. In 1844 rigtten de inwoners van Merckhem een monu­ment voor hunnen beroemden stadgenoot op , dat door den beroemden beeldhouwer Pierre de V i g n e vervaardigd en -den 22 Augustus 1844 ingewijd werd. Men vindt eene beschrijving van dit monument in Messager des ,Sciences historiques , 1844 , p. 467-471. Men heeft van hem : Quatuor Elegiae Ante. ex officind Plantinianci, 1635 , 40. Deze Elegiae vindt men p. 48 , 62 91 , 95 , der uitg. te Aelst 1812 in het licht verschenen. Elegiarum libri VI de cursu vitae hunzanae, de Christo pa­dente, de lacrymis S. Petrii, Sereni.isinzo Leopolda vota de que alas argnmentis Ante. , Balth. Muretus, 1655 of 1656 , 120 1667, 120. , 1700 (quae editio foedis cy­ pographnrum mendis est inquinata) , Lovan. 1691 120. , Paris 1723 , Lugduni (C. G. B e e a n i Idyl. et Eleg.) 120., Alosti (C. G. Becani etc.) 1822 , kl. 80. m. portr. Vol.. gens Hoeufft heeft Le Mierre de Elegien van H. in Fransche verzen overgebragt ; zijne Elegien de Passione , Jests Christi zijn ook in Fransche verzen vertaald en door D. L. Desland e s , Paris 1780 120. , in het licht ge­geven. In Legions Latines modernes de literature et de morale , Paris 1838 , komt La Magie innocente voor. P. v a n Duyse gat een Hollandsche overzetting van de Elegia Ad somnunz , voorkomende in Belg. Mus. D. II. Hij had ook dee' aan Imago prinzi saeculi societatis Jesu , Antv. apud Plant, anno 1640 in fol. c. fig. door Poo r-t e r s onder den titel van de Afbeeldinghe van d' eerste eeuw der societyt Jesu , Antw. Plan t. , 1640 , 40. in het Nederd. overgehragt. Zie Biogr. Univ. , T. IV. p. 586 ; Jöcher, Gel. Lex. i. v. ; P a­quot, M4m., T. II. p. 70; Ba ill et. Jug. des Say., 1416; Men age, Anti Baill. , T VII. p 1 , 196 ; Coupe, Soir4es Litt , T. XVII. p 68-75; T. v an H u Is t, Notice sur P. de Hossche , Liege 1844; Notice sur l'inauguration du Monument de ,Sidron. Hosschius ; jugemens sur lui in Ann. I landr Occid • 2 S II p. 304, 381 ; V ëritable Portret de Sidr. Hosschius in Ann Flandr. Occid., 2 S. III. p. 225 ; Messager des Sciences Hist. 1844, p 467 suiv.; Foppens, NU. Belg. , T. I. p. 391; Sid. Hosschius voor de uitgave Alessi 1822 ; Neer k e n s , Lib. II. de Val. Litt. , p. 120 ; Bur­mannus ad Prop IV Eleg 4 vs. 17; Borriehius, de Po tis p 143; Hoeufft, Pam. Poet. Belg. , p. 168, 169; Peerlkamp, de Poet Lat , p. 367 seqq. ; Jacobi W al lii Lyr. , Lib II. p. 299 (Lugd. 1088) ; P. van Duyse, de Dichter Sidronius Hosschius in Rely. Mus. , D. II. bl. 396; Collot d'Escury, Holl. Room , D. V1 (2) bl. 158; van Kampen, Bekn. Geschied. der Kunst en We-tens. , D. 1. bl. 426 , 427, D. 111. bl 101; Schraderus , Proof. ad liSr. Emend., p. XLIII ; Cat. Bibl. Burnay. , T. 1. V. III. p. 1049; S a x e, Onom.,T.1VV. p.376; Anal., p. 598; Broeck husius, ad Tibul. 1.IX.54. HOSSON (F. C. DE) in 1717 te Bentheim , waar zijn vader hofschilder was , geboren. Na het eerste onderwijs van zijn vader ontvangen te hebben , reisde hij geruimen tiid door Holland en Duitschland , en vestigde zich to Gro. ningen , waar hij , behalve het vak van portret- en his­torie ook dat van behangschilder uitoefende. over-Iced aldaar in 1799. Zie ImmerzeeI, Lev. en work. der Holl. Vlaams. Kunstschild. D. II. bl. 56. HOSSPANION (J.) of H o f s p a n i o n, teekenaar en graveur van middelmatige verdiensten in de 2de belft der 17de eeuw. K ram rn vermeldt alleen van hem het Por­fret van Petru de Witte , leeraer in de gemeente tot Leyden 15 jvaren. Zie K r a in m , Lev. en werk. der Boll. en Vi. Kunsts. D.II, bl. 752. nOTHOBUS (JoHANNEs) behoorde tot de Nederlanders die zich in de 14de eeuw en later omtrent de muziek ver­dienstelijk hebben gemaakt. J. H. van Len n e p gist dat hij de uitvinder van de Hobo of Hautbois (Houten-bas) is , te weer wijl de hobo reeds in den tijd van E d u a r d III van Engeland (1312-1377) bekend was. Zie Bekn. Ceschied. der fted. Letterk. , D. I. bl. 79; Navorscher , D. VIII. bl. 196 , 197. HOTSE (J.) dichter uit het midden der 18de eeuw. Hetgeen van hem in het Aanhangsel van de Dichth. Cy­pressenbladen voorkomt , geeft hem geen regt op Bien titel. Zie van der A a , Nieuw Anth. Biogr. Crit. Woordenb. , o. h. w. HOTTINGA (JARicH VAN) afstarnmeling van een aan­zienlijk Friesch geslacht, ook wel H o t n i a en Hoct inga genoemd , reeds in de XIVde eeuw bekend. Hij •was de zoon van E p o a Kee van H o t t i n g a van Nieuwland en kleinzoon van J a rich a Kee , in 1417 grietman van Franekeradeel. Hij was gehuwd met S w o b , dochter van Douwe Aylva van Sjaerda en Edwer Sjaerda to Franeker , en had bij Naar vijr kinderen. Hij was in 1450 grietman van Henneraardeel en woonde te Wommels. Zie S m i n i a, /V. Naaml. van Grietm. , bl. 240 , 241. HOTTINGA (JARIcri VAN) zoon van Hero van H o t­ tinga en Tiets van Harinxma thoe Heeg. Hij betoonde zich zeer ijverig in de dienst van den hertog van Saksen , onder anderen door met H ess el v an Ma r­ tena en de Franekers in 1496 Harlingen voor hem in to nemen ; ook was hij twee jaren later bij den togt naar Bergum met D o u w e R o m m e r s m a, grietman van Franekeradeel ; tot belooning kreeg hij zitting in bet hof. Hij behoorde in 1515 onder de 60 edellieden die den eed van huldiging aan Karel V aflegden. In hetzelfde jaar was zijn huis to Wommels door eene Geldersche bende belegerd en bij verdrag ingenomen , bij welke gelegenheid hij in !Yet gewaad van een Saksischen soldaat ontsnapte. Aan het hookl der ingezetenen van ziine grietenij Hennaar­ deradeel was hij bij het leger van Gosb o k van Jo n­ gere, hdtwelk in 1523 Bolsward belegerde en die stad uit naam van den keizer opeischte. Hij huwde Eelk Heslin g a. Zijne vrouw overleed in 1545. Zie Gabbema, Verh. van Leeuw., M. 197 , 239; Oco Scarb., bl. 404, 458; Winsemius, Chron. van Friesl. bl. 422; Smi­nia, N. Naomi. van Grietm., bl. 242. HOTTINGA (J0HAN VAN) was de soon van 'D o n w e, al­derman van Bolsward en van 14 ut s v a n H e r e m a v an Walt a. In 1567 lid van de vergadering der algemeene Staten zijnde, word hij met Johan van Duvenvoorde van Warmond en Johan van de Wercke naar Engeland gezonden om ten tijde van de overdragt der Nederlanden aan de aartshertogen Al ber tus en Isabella, de ko­ningin Elisabeth te bewegen om niet van de volhar­ding in den oorlog of te zien. Twee jaren later , in April 1600 , werd hij lid van gedeputeerden en onderteekende als zoodanig de afzwering van den Spaanschen koning. Den 6 Mei daaropvolgende aangesteld tot grietman van Barradeel , kreeg hij in 1603 last de „afgodische" (Roomsche) beelden uit de kerk van Sexbierum te doen wegruimen. Het volgende jaar werd hij dijkgraaf. Idij huwde Catharina Eelsma die hem drie kin­deren sehonk : 1. Douwe die volgt ; 2 Doutsen, ge - ' huwd met Wilhelmus Schotanus a Rinkema, laatst predikant te Amsterdam; 3. Wiger, kapitein 1635 overleden 1646. Zij woonden op Eelsma's state te Sexbierum. Hij over­leed niet 23 Julij 1604 , maar waarschijnlijk in 1610, toen zijn zoon hem ais grietman opvolgde. Zie Frisk Nobilis , p. 24; Vriemoet, Ath. Fris , p. LXX; Wagenaar, Vad. Bist. , VIII bl. 494; Te Water, Perbond der Edelen , D. I bl 492 , 498; Charterb. , D. IV bl 846, 1078 , 1079, D. V. bl. 136 volgg ; Sminia, N. Aaaml. van Grietrn. , bl. 214, 216. HOTTINGA (Douwa VAN of 'kraus Dommucus) , zoon van Douwe, alderman van Bolsward, en van Luls Herema van Walta, een der hoofden van de Friesche geuzen en medeonderteekenaar van 't verbond der edelen. Te Bolsward bevelhebber ziinde , verliet hjj die stad en borg zich met ,de vlucht, toen 's prinsen zaken aldaar door tweespalt , slecht beleid en verraad begonnen te verloo­pen. Hij huwde H a b e 1 Of fe n h u a e n, weduwe van He ssel Feitsm a. Zijne eenige dochter R ie me huwde Bernard Assnede. Zie J. Carol us, de rebus Billaei, Lib. II. p. 152 , 153 ; W semius, Citron. , B. XVII. bl. 682; Te Water, Verb der Edel. , D. II. bl. 472 , 473 ; Kok Fad. Woordenb., i, v . ; Vrtje Fries , VIII. bl. 237. HOTTINGA (11Eno VAN) , broeder van den vorige, een der hoofden der friesche vrijbuiters en medeonderteekenaar van het verbond der edelen. J1j is dezelfde met Hero van Het tin g a , die door Alva gebannen werd , wijl hij 's prinsen zijde en weerspanningen had bijgestaan , ge­diend , begunstigd en gevolgd toen graaf Lode w ij k de wapenen in Groningerland bragt (18 Mei 1569). Den 30 Jannarij 1570 werd hij andermaal gebannen door 's konings raad te Leeuwarden, met bevel zijne goederen aan to tasten. Na Lode w ij k 's nederlaag koos hij zee en werd een der rneest gevreesde zeeroovers. • In 1573 werd hij deelge­noot van Eels ma 's mislukte plannen , en hij was rnis­schien de medgezel van zijnen vriend , die door de Span­jaarden gevangen werd toen Eels ma ontvlood maar verdronk. Van Groningen giste dat Hottinga een der kapiteinen van R e n n e n berg 's leger voor Deventer , in 1578, dezelfde was met den Watergeus , doch meende later dat we daar Hettinga moeten lezen, en er T a e c k e de soon van H o m m e door verstaan moet worden , doch het werd hem eindelijk duidelijk dat die kapitein Jarich Hot t i n g a was. Dezelfde naam wordt later aangetroffen, doch to laat om met growl to beweren dat Hottinga daardoor bedoeld wordt. Te Water gist dat hij dezelfde was 'die to Tzum op Hottinga-State woonde , en gehuwd was met Anna, dochter van W i g e r E e l s m a en Swob Ipema, gehuwd met Doed Idzaerda, doch wander mannelijk kroost gestorven. Zie J. C a r ol 0 s , de Rebus Billaei de Robles , C. III. p. 237; Sententien van Alva , bl. 189, 190; Winsemins, Hist., Lib. 11. p. 107; Winsetnitis, Chron. , B. XVII. bl. 693; Te Water, Verb. der Edelen , D. H. M. 476; van Groningen, Watergeuzen, LI. 253 , HOTTINGA. (SYBRAND VAN) noon van J a r i c h v an Ho t­tinga, hoveling te Franeker , was sedert 1566 grietman van Schoterland. Hij was het die voornamelijk beiette dat de twist over de compagnons veenen in zijne grietenij tot dadelijkheden kwam maar aan het hof ter beslissing werd opgedragen. In 1579 verklaarde hij zich tegen de nadere Unie van Utrecht. Naderhand afgezet en aeban­nen , is hij in 1584 te Groningen gestorven en in de Aa­kerk aldaar begraven. Hij huwde M a a i k e of Marie van Naer den of Nee rd e n die hem overleefde en in 1602 overleed. Zie Sebotanns, Chron. van Friesi. , M. 765; Winsemius, Hist., bl. 372; Sminia, N. .1Vaand. van Grietrn. , bl. 365. HOTTINGA (HER() VAN) raad en advocaat-fiskaal der admiraliteit van Friesland , Groningen en Ommelanden , werd gevolmagtigd ter inleiding van Ernst Casimir, stadhouder. van Friesland. Zie van Groningen, Geschied. der 11 at , H. 458. HOTTINGA (Juw en H ERE), zonen van Jarich, waren na Sick e Sjaerdema hoadelingen te Franker in de 2de helft der XVde eeuw. Zie v. (1. C h ij s , de Munten van Friesland. Groningen en Drenthe, 1)1, 123 ; Winsemius, Chronyk , bl. 311 , 316. HOTTINGERUS (JoHAN HENRIK) ofschoon geen Ne­derlander °raving echter in Nederland zijne opleiding en werd er tot het bekleeden van het hoogleeraarambt geroepen. Hij werd 10 Maart 1620 te Zurich geboren , legde zich op de Latijnsche , vooral op de Oostersche talen toe en kon zoo vlug Grieksch spreken dat hij Duitsche preeken voetstoots in deze taal overbragt. In 1638 reisde hij naar Geneve, Frankrijk, Vlaanderen, Zeeland en Holland, waar hij vriend­schapsbetrekkingen met beroemde geleerden aanknoopte. Te Groningen ()raving hij niet slechts , volgens J Oc h e r , het onderwijs der hoogleeraren , maar ook van een Jood en te Leyden liet hij zich door een Turk in de Arabische en Turksche talen onderrigten. Hij schreef de eerstgemelde taal even zoo vlug als het Duitsch, en G o 1 i u s, de leermeester van wiens kinderen hij was , verklaarde dat hij meer Arabische boeken had geschreven don anderen in geheel hun leven konden uitlezen. Hij zou in 1641 den gezant der Staten , Willem Boswel, naar Constantinopel, in betrekkinz van predikant, zijn gevolgd, doch die van Zurich riepen hem terug. Na met hunne toestemming Engeland bezocht te hebben, keerde hij naar deze stad terug, waar hij in 1642 tot hoogleeraar in de kerkelijke geschiedenis , in 1642 tot professor theologiae catecheticae en de Oostersche talen, in 1653 tot hoogleeraar in de godgeleerdheid van, het 0. T. en eindelijk tot buitengewoon professor controversiarum benoemd werd. Hij verwierf te Bazel den titel van doctor en werd voor drie jaren 1653 58 aan den keurvorst van den Fultz afgestaan om den room der hoogeschool te Heidelberg te herstellen. Hij vergezelde dezen in 1658 naar den rijksdag te Frankfort , waar hij reel omgang had met L u d o I f en Warne r. Eerst in 1661 keerde hij naar Zurich terug , waar hij terstond benoemd werd tot president der commissie om de Duitsche bijbelvertaling na te zien. De burgeroorlog, die in 1664 in Zwitserland losbarstte , was oorzaak dat hij voor staatszaken naar Holland werd gezonden. Nadat curatoren van Deventer in 1661 hem to vergeefs bet boogleeraarambt in de godgeleerdheid hadden 82 aangeboden , werd bij in 1667 tot hoogleeraar in de god­geleerdheid to Leyden beroepen , doch hij sloeg eerst die sanbieding van de hand , wij1 men hem niet wilde laten vertrekken. Curatoren bernstten Merin niet en wisten het zoo ver te brengen dat hij aan de Leydsche hoogeschool bij leenina werd afgestaan. TerwijI hij zich voor zijn ver­trek gereed maakte, verdronk hij in het Zuricher meer met Brie zijner kinderen. Curatoren lieten hunne gevoeligheid over dit droevig voorval en bun hartelijk medelijden met het beklagenswaardige huisgezin des overledenen , op eene ondub­belzinnige wijze blijken , door zijnen oudsten zoon , ter voort­zetting van zijne studibn, een jaargeld van f 350 toe te leggen. Die zoon was zijn naamgenoot Johan H e n d r i k , in 1681 te Zurich geboren. Hij studeerde te Geneve en ver­volgens te Amsterdam, waar hem Guilielm us Sure n-h usius in het Rabbijnsch onderwees. Onder diens opzigt zette hij het Gemarische tractaat Chagigah met alle Aan­merkingen der Rabbijnen, die in den Babylonischen Tal­mud staan, in het Latijn over. Zaturdags avonds woonde hij vlijtig de Joodschegodsdienstoefeningen bij. Hij ging ver­volgens naar Leyden , waar hij in zes weken elfmaal dispu­teerde over de Gemara (Disputationes XI gemaricae, L. B. 1704 , 40.) in betzelfde jaar herdrukt met den titel : Dis­cursus Germaricus de incestu, creationis et currus opere , ex codice Chagigah , Cap II Mischna I petitus L. B •1704 , 40.) Na de hoogeschool verlaten te hebben werd hij hoog-Ieeraar in de Hebreeuwsche oudheden to Marburg en to Heidelberg, waar hij in April 1750 stied*. Groot is bet aantal schriften door de beide geleerden nagelaten ; die door den vader geschreven zijn van 1644 tot 1664 vindt men in zijne Bibliotheca Tigurina, p. 124 seq. en die van den zoon bij A delung en Rot erm u n d. Zie Biogr. Univers ; JOcher, Adelung, Bauer, Hoog­strateu, Luiscius, Itorhofius, Pope Blount, Beyle, Cha ufe pie; zijn !even door J. II. Heide ggerus, Zurich 1067 ; Saxe, °nom. , T. IV. p. 491; Magyri Eponym. i. V.; Kraut-sins ad Conrigium , Saec. XVII. C. 1. p. 192; J. F a bricii /Aft. Bibl. P. IV. p 103-107 ; Crenii dnimodv. phil. , P. 1. p. 15-17 , P. VI. p. 143 , P IX. p. 211 ; F. Suanheim, Elencho-controvers. , p. 335 (ed 1094); P. Junius, de Puce ineunda p 202, 263; Siegenbeek, Geschied. der Leyds. Ilooges , D. I. bl. 183. HOTTON (GoDEFuor) , predikant bij de Waalsche ge­meente te Amsterdam sedert 26 Nov. 1634 , was aldaar in 1596 geboren en stierf er 26 Junij 1656 Hij gaat in plant uit. Hij schreef: De Christiana inter Europaeos Evangelicos concordid, sive tolerantia in charitate stabiliendd tractatus. 2de nitg. Amst. 1647, 80., in het Franseh vertaald door H dlie Poirier, Amst. 1647 , 80 La Pidte dproutde, reprdsente'e en honzdlies famitieres sur les trois premiers chap. de l'histoire de Job , Amst. 1648, 40. Zie Haag, in France Protest. i. v.; Jacher, Gelehrt. Les. i. v.; Cat. der Rent. te Amsterdam, bl. 99 ; u11 e r , Cat. van Portr. HUTTON (PETRO , zoon van den vorige, 18 Junij 1648 te Amsterdam geboren , studeerde te Leyden in de medi­cijnen , werd in 1672 doctor , practiseerde te Amsterdam en kreeg aldaar het opzigt over den stads artsenijtuin werd in 1695 hoogleeraar in de Botanie te Leyden , bedankte voor het professoraat to Groningen, was medelid der konink­lijke maatschappijen te Londen en Berlijn en stierf 10 Jannarij 1709 aan een beroerte. Hij heeft niets uitgegeven als zijne intree-oratie de Hi8. toria Plantarum. Zie J o c h e r , Gelehrt. Lezic. ; Nouv de in litipubl. des Letires .4. 1709; Siegenbeek. Gesch. der Leyds. Hooges., D. II. bl. 75 , 76, 79, 163; Kok, Pad. Woord i. v.; Kobus en de Riveco urt i. v. HOTZEMAN (RENCICIIS GERLA.CIIIS) ontmoet men onder de verbondene edelen , die in 1567 uit Friesland moesten wijken. Te Water gist, daar er geen geslacht van dien naam in Friesland bekend is , dat bier een zoon van G e r lacus Hoit sem a, die te Beers begraven ligt worth bedoeld. Zie Winsemii Mist., Lib. IL p. 90; te Water, rerb. der Edel. , D. II. bl. 477. HOTZES (JELLE of GELLIIIS) of Hot zenius, naar ziine geboorteplaats Sneek S n e c a n u s genoemd, was een der ijverigste hervormers in de provincie Friesland. Toen hij nog pastoor te Giekerk volgens Men so Poppius, volgens Schot a nus en Winsemius te Tietjerk) was, toonde hij zijne ingenomenheid met de hervorming, werd dien ten gevolge in 1567 gebannen , en nam de wijk .naar Oost-Friesland , waar hij waarschijnlijk de gemeente to Embden gediend heeft, wiil hij van daar in 1569 naar Leeuwarden werd beroepen , met verpligting om alom de in Friesland verspreide gemeenten to bezoeken. In 1570 vertrok hij naar elders , doch in 1573 en 1578 predikte hij op nieuw het evangelie to Leeuwarden. Later beeft hij to Nieuwland bij Bolsward een vaste stand­plaats gehad , en was in 1583 als afgevaardigde van deze gemeente op de Friesohe synode to Franeker. Hier verzocht hij van de dienst ontslagen te worden, en zoo hoog was de achting , waarin hij stond , dat men bem zulks niet alleen toestond, opdat hij des to beter zijne studien ten voordeele der geheele kerk mogt voortzetten, maar hem ook ter verkrijging van een toereikend ondeihond den staten in dit gewest aanheval , „also() hij een oud swak man was." In 1588 werd hij , benevens eenige andere leer­aars, van de synode gecommitteerd tot overziening van 't Oude Fondamentboek van Menno Simons: in 1590 woonde hij te Franeker en hield zich 1591 op hij de dech­ter van Schelte van Liauckem a. In 1596 beyond hij zich te Leeuwarden en gaf dear zijne verklaring uit over Rom. 1X , roemende in de voorrede zeer de predikanten van Leeuwarden, Bernardus Acronius en Johan­nes Sprenger, wegens aan hem bewezene welda­digheid. 'roen hij nog zwervend prediker was , werkte hij ijverig mede aan de verspreiding en bevordering van verlichte denkwijze in Friesland. Zoodra hij tot het protestantismus was overgegaan , ijverde hij met mond en pen voor de kerk en bezecht verschillende ver­strooide gemeenten. Hij was een man van buiten­gewone geleerdheid en niet onge!ukkig beoefenaar der oude letterkunde en der latijnsche potizy , van welke nog proeven voorhanden zijn in de Frisia nobilis. Dat zijne hervormingsplannen grooten opgang maak­ten en krachtigen invleed hadden wordt ons duide­lijk , wanneer hij zeif verklaart met de adelijke geslach­ten Cammingha, Botnia, Martena, Jon­gama, Heerma, Meekama, Eysinga, Hol­dinga,Feitsma, Donia,J uckam a, Ayl va,Schel­t em a en G r o v e s t in s in vertrouwelijke betrekking gestaan te hebben. Als theotogant was hij deZwingliaansche rigting toege­daan en een aanhanger der gevoelens van de Zuricher bervormers , Bullinger en Melanchto n. Toeti later het Calvinistische gevoelen ook in Friesland veld won, zochten B e z a en anderen hem om zijne gevoelens moeite aan to doen , doch het mogt hen niet gelukken een mart, die zoo in algerneene achting stond , in lijden te brengen. Zijn sterfjaar is onbekend, doch waarschijnlijk in den aan­yang der 17 eeuw. Zijne werken zijn zeer zeldzaam. De titels der volgende worden door G r e ij d a n us en anderen vermeld. Eenigen zijn er ook uit het Latija in het Nederduitsch over­gebragt. Methodica descriptio et fundanzentutn triune locorum com­munium sacrae scripturae de gratuito Dei loedere , Sa­cramentalibus signis et baptism° , ad analogianz fidei , abs­quo ullu amarulentia et odiosis in adversarios conviciis et perspicue contractum, cuius summam et ordinem halms ante praefationem, Lugd. Bat. 1584, kl. 80. Ook in het Hollandsch uitgegeven , Franeker en Amst. 1588. Methodica descriptio, sive doctrina de Christiana corrections, et excomrnunicatione quanz ecclesiasticam vocamus disci­plinam , Lugd. B. 1584. Legitinza ratio interpretandi et ad ecclesiae aedificationem proponendi S. Scripturam , Franeq. 1588. Conzmentarius brevis et necessarius, in quo n2ethodice solid& et perspicuis sacrae scripturae testimoniis et exemplis demon­stratur. Non minus in Ecclesia Christi nunc sub Novo Testa­mento esse posse ac debere magistratum, quanz olinz sub V eteri ; et licere Chrtstiano eundern gerere, Lugd. B. 1584. Conznzentarius de artificio dial et rhetor , ad scripturam recte accomnzodendam Fran. 1588. Isagoge in nonunz caput Epistolae Pauli ad Romanos , Ao. 1596 oak in 't Nederd. Methodica descriptio sive Fundamentuni praecipuorum kcorunz , comnzuniunz aut dogrnalum S. Scripturae, de cogni­tione Dei wpm Hominis , ejusque triplici statu juxta Bar­denzum ex offictna Joannis Theophili , 1596. lie J. Trigland, Kerk. Mist., bl, 929, 920 ;Uytenkogaar t, !list. , bl. 748 ; Brandt, ilist. der Ref , D. 1. bl. 778 , D. 11 bl. 144; Winsemiva, /fist., B. 11 bl. 178; Sehotanus, Dist, 741;J IeClerq, Ned. Ifist., I). 1. bl 4; FoekeSjoerds, lieschrijv van Oud en Nieuw Friesl., I). 11. bl. 711 ; 11 a r k e n­roth. ilanmerkingen over de Buis- en Kraiskerken in Boekzaal der gel wereld , D. IL bl. 76-79 ; Naaml. van de E. Classis van Leeu­warden ; Greydanus, IVaainl. der Predik in de Cl van Franeker, bl. 21 , 151 , 172 ; 1.1 p e ij en 1) e r m o ti t , Geschied der Ned. /ler». Kerk , D. 11 bl. 51 very , 177 sera. ; Aanteek., bl 84 very. , 98 99; Diest Lorgion, Geschied der Kerkherv. in Friesl , bt. 84 very , 116, 138; Glasius, Godgel, Nederl, i. a. ; Kobus en de Itivecourt, o. h. w. Gellius. HOUBAICKER (JoANNEs), den 18 April 1685 to Am­sterdam geboren , werd in 1705 proponent , sloeg in 1709 een beroep naar Rotterdam af , dock aanvaardde in 1711 dat bij de vereenigde Vlaamsche en Waterlandsche men­noniten op den Cingel bij bet Lam en den Toren te Am­sterdam. Hij overleed 14 Dec. 1715 in den ouderdom van 30 jaren. D o m i n i c u s B e k e n s hield eene lijkrede op hem naar aanleiding van Joan. IX : 1. Zijn portret, naar J. le B 1 o u door F o I k e m a ge,graveerd , ziet met een onderschrift van Spin n e k e r het licht. Hij schijnt een man van ernstig nadenken te zijn ge­weest en behoorde tot de uitstekendste kerkredenaars der doopsgezinden in zijne eeuw. Proeven hiervan geeft hij in zijne Predicatien over verscheiden Texien der H. Schrittuur , Amst. 1730. Twintig doorwrogte predicatien , Amst. 1732. Feestpredicatien, Amst. 1735 , alle in 40. Zie S c h ii n , Geschied. der Mennon. , D. II1. bl. 492-497 ; P a­quot, Mim., T. 1. p. 59; Blaupot ten C ate , Geschied. der .Doopsgez. in Boll , D. II. bl. 94 , 142 ; G Iasi us , Godgel .Nederl. o. h. w.; Kok, Kobus en de Riv ecourt,Arrenberg,Nuatn.­reg. van Boek.; Muller, Cat. van Portr. HOUBRAKEN (JoDocus), te Geldrop geboren, te Leu­ven de tweede bij de promotie van 1639 , werd professor in de philosopbie en christelijke welsprekenheid. Licen­tiaat in de godgeleerdheid geworden zijnde , verkreeg hij een kanunnikplaats in het kapittel van Zellaar, dat in 1260 te Antwerpen werd gesticht. In 1650 werd hij lid van het kathedrale kapittel des bis­doms van Antwerpen , welk bisdom hij in 1676, bij den dood van den bisschop Am b r o s i u s C a p e 11 o , als vikaris des bisdoms bestuurde. Tot de waardigheid van apostelyken vi­karis van 's Bosch verheven , heeft hij zijn ambt in moeijelijke tijden met roem bekleed , terwijl hij te Antwerpen zijn verblijf hield. Kort na zijne aanstelling , zond hij in 1677 over den toestand van het vikariaat dat hem was toevertrouwd, naar Rome een verslag op , waarin bij de standvastigheid zijner onderhoorige Katholijken , niettegenstaande de middelen , die men aanwendde om hen van het geloof of to trekker , grootelijks prijst. Hij stierf to Antwerpen 20 Mei 1681 , en werd daar in de hoofdkerk ter linkerzijde van het koor begraven. Zijn grafschrift werd aan een pilaar vastge­hecht. Zie van de Velde, Synops. III bl 849,851; Foppens, Ilist. Ep. Sylv. , C. VII. p. 118-120 ; van Gila, Kathol. Myerysch Me­rnorieb. , bl. 102 ; van Gils en C o p p e n s, Nieuwe beschrlyv. van het Bisdom van 's Bosch , D. I. bl. 266 , 267 , 274 , 275. HOUBRAKEN (ARNOLD) werd 28 Maart 1660 te Dord­recht uit burgerlijke ouders geboren , en ontving onderwijs in de schilderkunst van Willem van Drillen burg, Jacob la Vecq en Samuel van Hoogstraten. Later begon hij op zich zelven to werken en schilderde zaal- en kabinetstukken en portretten , o. a. die der munt­meesters te Dordrecht. Op raad van den kunstliefhehber Jon as Wit se n , voor wien hij twee historiestukken schilderde vestigde bij zich to Amsterdam. De dood van dezen Maecenas was gevoelig voor zijne huisselijke belan­gen en noodzaakte hem om teekeningen voor boekverkoo­ pers te waken om naar te graveren , onder anderen voor de bekende bijbelplaten. Omtrent 1713 bewoog hem een En­gelschman , met wien hij kennis had gemaakt , zich attar Engeland te begeven om eenige portretten of to teekenen die deze noodig had voor eene door hem uit te geven go­schiedenis van de staatsberoeringen in Engeland onder de regering van Karel I. Na omtrent 9 maanden hier werk­zaam te zijn geweest keerde hij naar Holland terug , doch de Engelschman onttrok zich aan de betaling en vervolging door het land te verlaten. Nu nam hij het penseel weder ter hand , vervaardigde vele kabinetstukjes en begon in 1717 zijne reeds te voren ten deele verzamelde aanteeke­ningen en levensberigten voor zijn Groote Schouburgh der isrederlandsche Kunstschilders en Schilderessen verder te be­werken , 1.e vermeerderen en in orde te brengen. Het eerste en tweede deel werden door hem zelven in het Licht gegeven ; het derde kwam eerst na zijn overlijden uit. Vroeger waren zijne schilderijen seer gewild , later wer­den zij minder hoog gewaardeerd. De beroemdste zijn zijne Orestes en Pylades ; Iphigenia ; de Zelibeheersching van Scipio; eene Kruisiging van Christus , de Ecce homo en pendant , door hem voor den heer W itsen geschilderd en onder diens nagelaten schilderijen in 1717 voor f 720.00 verkocht. Zijn schilderijtje verbeeidende Haman voor de koningin Esther nederknielende , gold op de verkooping van den beer van der Linden van Slingeland teDord­recht in 1785 f 600.00. Op Gild emeest er 's verkoo , ping golden twee zijner schilderijen slechts ruini f 100.00. II o a b r a ken begat vele kundigheden in de geschiedenis , ondheid- , bouw- en doorzigtkunde ; teekende goed , schil­derde net en uitvoerig , doch had geen meesterlijk penseel en geen gelukkig koloriet. Hij beoefende ook de dicht­kunst , doch muntte ale zoodanig niet uit , evenmin ale schrijver. Zijn voornaamste werk is de genoemde Schou­burgh waardoor hij , volgens I inaim e r z e el , aan de ge­schiedenis der kunst geen geringe dienst heeft bewezen daar hij , in weerwil van wat men er met reden in to taken vindt , nogtans van veel belting en van groote waarde is. Minder gunstig is het oordeel van Kram m. „Mij (due schrijft hij i is het gemelde boekwerk seer oppervlak­kig voorgekomen , wat de kennis der tniddeleeuwsche en latere geschiedenis aangaat , waardoor grove fouten zijn ontstaan ; alleen de geschiedkundige kennis , welke men in dit werk in eenen scholastischen geest aantreft , doelt uit­sluitend op de Mozaische , Grieksche en Romeinsche histo­rien , die aldaar zijn ingelascht , meer om van die kennis te doen blijken en ze anderen tot leering aan te bieden dan dat zU in den loop zijner sehriften te pas kwamen , zoodat , wanneer hij te dien aanzien nuttig had willen zijn voor den jeuzdigen historiesehilder , hij zijne bevindingen dan tot een afzonderlijk leesboek had behooren te vormen, in dien zin , zoo als zijn meester Hoogstrat en, G co­r a r d de Lai r e s s e en anderen zulks tot groot nut van den kunstbeoefenaar hebben gedaan." De eerste uitgave is van 1718 te Amsterdam ; de tweede van 1753 te 's Hage, in 3 deelen. Het vierde deel , volgens N a g l e r , na, dood door zijn zoon uitgegeven , heeft nimmer bestaan. Do schildersportretten , die in deze drie deelen voorkomen zijn door zijn zoon , toen 20 jaren oud , uitmnntend gegra­veerd , waarbij als titel dat van zijn vader voorkomt. Houbr aken huwde met een dochter van den grooten operateur Jacobus S as b o u t, die hem vcrscheiden kinderen schonk. Hij overleed 14 October 1719. Men heeft nog van hem : Sti(htelyke Zinnebeelden gepast op Deugden cn Ondeugden in LVII Tafereelen , vertoont door /1. floubrak,en en verrykt met de Bygedichten van Jug. Gezina Brit , Amst. 1723 80. Een en veertig stoles verscheyden Zinnebeelden , geinven­teerd en in 't koper gebragt door A. Houbraken. Leonardus Schenck excudit in 40. D' Aldi.ucken van (lit Plaetwerk zijn te bekomen tot Amsterdam , by Jacobus Moelaerd , in de Huydestraet. En te Dordrecht 1 y den Auteur. Te Dord­recht gedruckt by Niclaes de Vries , woonende in de Nieuw­straet , Anno 1700. Deze platen behooren tot een vroeger en meer uitgebreid , in grooter formaat uitgegeven plaat­werk. Kra mm geeft eene besehrijving van dit fraaije etswerk„ Voorts heeft men van hem : Een Saler , die eene slapende nynzph onzarmt , in zwarte kunst , naar G. de Lairess e. Het Portret van den dichter Johan van Hoogstraten del et fee , 40. Mogelijk ook het prentje in diens werk , D. I. hl. 192 , in den druk van 1718 zijnde een Mwnini van een Egyp­tiseh kindje. Eene jeugdige Herderin, die een kind te drinken gee t fraai uitgevoerd. Eindelijk heeft hij in groot 40. Geschiedk,undige onrler­werpen gedtst , die bewijzen dat hij het in het behanddilen van den etsnaald tot een aanzienlijke hoogte heeft g-ebragt. Vol ;ens K r a m m behooren zijne bij Nagler, le Blanc en anderen besehreven etsen meest alle tot het Toneel van Ongevallen en Bijspel van Yorstelijke Treurgevallen door L. van lies Dordr. 1683 , 2 dln. Zie 1iogr.L'nniv.; icuwenhuis, Kobus cede Rivecofirt, . an Eijnden en van der Willigen, Immerzeel, Lev. en work der Boll. en ',lawns Kitnsts , I) II bl 56 , 57 (waar zijn por­trot voorkornt) K rain m , Lev en werk. der Boll en Vlaams Kunst­schild , D 111. hi 753, 754; Balkerna, tiogr des Peintres Fla­mands et Hollondais , p. 146: van der A a , iVieuw I:loyr ,inth (,'rit. Woorden6 , o. b. w ; Patrick Fraser Tytier, Lie of Henry the eigth (Prefacel , Chron. van hot list. Genoots.. D. V hi. 61; Arrenberg, Nuainr. van Both.; Huller, Cat. van Portr. HOUBRAKEN ), dochter van Arnold Ho u-b r a k en, beGefende de schilderkunst. Men heeft van Naar o. a. een Dorpsyezigt , in 1729 naar het leven te Bloe­mendaal geteekend en op de verkoop .ng van B u r 1 e t to Amsterdam in 1850 verkocht. Iij huwde J. Stellin g-w er f, waarschijulijk de bekende teekenaar van kastee­len enz. Zie Kramm, t. a. p., bl. 752. HOUBRAKEN (ANToNIA.), dochter van A rnoldHo u-b r a k e n , beoefende de teekenkunst , blijkens het door hear geteekende porttet van Karen vader en andere teeke­ningen van hare hand. Zij huwde den kunstschilder A n­tonie Elliger. Zie Immerteel, t a. p. , bi. 58; K r am m t. a. p. , hi. 754; Muller, Cat van Porte. IIOUBRAKEN (JACOBUS) , broeder van Antonia, zoon van Arnold floubraken, 25 Dec. 1698 te Dordrecht geboren, ontving het onderwijs in de teeken- en schilderkunst van zijn vader en hij legde zich toe op het schil­ deren en teekenen van portretten , waarin bij zijn stijl vormde naar de Vlaarnsche en Fransche meesters N a n.­ teuil, van Schuppen en Pitau. Veel grouter waren echter zijne verdiensten als graveur , ja hij verwierf als zoodanig een Europeschen roem. Reeds vroeg gaf hij blijken van zijn nitstekenden aanleg. De door hem in het koper gebragte portretten voor den Schouburgh. der Nederlandsche Kunstschilders en Schilderessen van zijn vader zijn zeer schoon ; ja order dezelve zijn er niet weinige die door de beroemdste kunstgraveurs niet over-troffer, zijn. „Men bewondert, „schreef I m m e r z e e 1", in dezelve bij eene naauwkeurige teekening , eenen verheven srnaak , eene schilderachtige uitvoerigheid , vrij van sag-he'd , en een malsch en delicaat burin , dat boven alien lof is en het toppunt van het vermogen van den graveernaaldna­dert." De beroemde Ital. kunstgraveur R a fa el M o r g h e n getuigt : „dat er nimmer een graveur heeft bestaan en welligt nimmer zal verschijnen , die het vleesch en haar met de burin kunstiger en natuurlijker been weten na te bootsen dan de Hot­landsche Jacobus Houbrake n." Het Fetal der door hem gesneden portretten is buitengewooa groot. Hij graveerde afbeeldsels der beroemdste mannen in Groot-Brittanje die der Nederlandsche stadhouders uit het huis van Ora* ; een aanzienlijke menigte portretten van voorname staats­lieden , zeehelden en andere mannen van naam en ver­dienste. Het is geen gemakkelijke taak een volledige opgave te doen van alle door H o u b r a k en gegraveerde portretten. Men vindt ze in : Collection of illustrious Pet-sons of Great Brittain , published in Londen bij J. en P. Knapton, 1743 fol. Th. Birch, The heads of the most illustrious persons of Great- Brittain , engraved by Houbraken and Virtue , With their lives and characters , Lond. 1743 —1751 , 2 t in fol. ; bij Wagenaar, Vad. Hist. ; van Goof, Levensbe­schrijv. der kunstenaars ; het Prentwerk van C o r n. T r o o s t; Voor de Dresdener Gallery bragt l,ij het portret van Daniell° Barbaro naar P. V e r o n i e s en de Olferhande van Mano­ach , naar Rembrandt, in het koper. Leer worden ge­roemd de portretten van Cornelis Franciscus Eversdy k, rent-rimester van de Gral'elijkheid van Zeeland , W. Eversdtjk pinx. ; die van Petrus van Musschenbroek , Franciscus Burnzan , Gerardus Kulenk,anip , dat van den kardinaal de Fleury , die door Diogenes vertoond wordt , een wonder van miniatuur behandeling. Volgens Kramm waren zijne groote portretten niet bevallig en heeft zijn burin zich niet de kloekere snede eigen gemaakt , die, naar gelang der grootte van de voorwerpen , daartoe, voor eene goede uit­werking vereischt werd , zooals ze in die van Willem Delff, Vissc her, Suyderhoef, Munnickhuysen en anderen wordt gevonden ; men zie slechts bet portret van Czaar Peter I , naar Carel deMoor gesneden , om zijne meening to bevestigen. Toen hij 75 jaren bereikt had , werd hem nog het ge­schilderde portret van Laurentius Ricci , generaal der Jezuiten , uit Rome naar Amster dam gezonden. Nog kart voor zijn dood graveerde hij de portretten van Frans Ban­ning Kok , Rod°, Bicker en van J . van Nuys Klinkenberg. Nagler beschrijft van hem 108 prenten , behalve die welke in bet werk van Th. Birch (94) en in den Schouw­burgh van zijn vader voorkomen. Er zijn er echter veel :veer , o. a. een Kantoorliasprent , in fol. In 1761 verscheen te Amsterdam in 40. eene Verzarneling van otntrent 100 por­ireti van verm. personen in de Ver. Ned. ged. de 17e en 18e eeuw. Hij overleed 14 November 1780 to Amsterdam , waar hij met zijne ouders van zijn negep.de jaar aft had gewoond. Zijn overschot rust aldaar in de Nieuwezijds kapel. Hij zelf bragt zijn portret, naar Q u i n k h a r d. in plaat. Ook gaat er een van hem uit op 72jarigen leeftijd door Pot­hoven geteekend. Zie Biogr. Univ. ; Nieuwenhuis, KObus en deRivecourt, Immerzeel, t. a, p., bl 57, 58; Kramm, t. a p., bl. 753; Collot d'Escury, fIoll roem , A. IV. (1) 18; Muller, Cat. van Portr ; Cat Meermun, D. 11. bl 188. HOUBRAKEN (J schreef: Feestpredikatithz over de geboorte , het lyden en andere feestdagen. Zie Arrenberg, Naamr. van Boek., bl. 251. HOUBRAECKEN. (CoRNEus JANsz.) , te 's Hertogen­bosch geboren , vertrok bij de komst van den hertog v a n Alva naar Engeland. Bij de terugkomst van den prins van Oranje (1572) verliet hij Engeland en vestigde hij zich te Gorinchem waar hij eene speldenfabriek oprigtte , die aan ruim 300 personen werk verschafte. Den 20 Maart 1575 leverde hij een verzoekschrift in bij de regerina to Leyden, orn aldaar zijne fabriek onder zekere voorwaarden te mogen overbrengen. Het is niet bekend of hem die voorwaarden zijn toegestaan. Zie Navorscher 1865 , bl. 35. HOUCHARIITS (ELmius) of Eligius Euchar i-u s, pastoor te Gend en bestuurder eener Latijnsche school aldaar , ontving te Parijs onderwijs in de logica en physica onder Ludovicus Coronellis van Segovi a, later hofprediker bij K a r e 1, koning van Spanje , en werd in 1504 tot magister in de wijsbegeerte bevorderd. Hij was in zijn tijd als Latijnsch dichter bekend. Tot zijn leer­lingen behoorden Pascharius Zouterus en Geor. Cassander. Hij gaf in het licht : Ira laudenz Salvatoris e morte resurgentis carmen elegia­cum . Paris 1511, 40. , typis Ascensianis Gandavi 1519 40. Vitae S. Laevini Episc. et Martyr. S. Coletae , virginis Gandavensi3 ; S. Bertulphi conlessoris : item Comoedia de patientia Chrysetlidis ; Paearna sacrum et laudes in S. .Agne­tem et S Cutharinani , Tract. de Poehitentia , Morales In­stitutiones , Paris. 1511, Gaudavi 1513 , 40. Dialogus Charitis et Gandae , super ohitu Maraemiliani Rom. Imp Augusti ob canonicarn electionem Caroli , ex Phi­lipp° filio nepotis , se vicissim consolantium , Gand. 1519 40. Geneihliacon Christo Jesu ex Bucolicis Virgilianis depromp­tum , inierlocutoribus Gaspare , Meichiore et Balthasare. Dialogus de moribus Urbanorurn et Rusticorurn , versu hervico Gaudavi an. 1520 , exhibitum Paris , 1521 , 40. Apologia rythrnica Annae ilynsiae virginis Ant verpiensis , adversus flacreticos , versu elegiaco reddita , Antve p. apud Gail. Vorstermannum, 1529, 80. , forma oblonga. Zie Val, Andreas Bibl Beg. , p. 201 , 212 ; F o p pen s, nibi Rog., T. I. p. 258 ; S a n d e r u s , de Gandavens erud /Ulna clavis , p. 42 ; Blom maert, de Nederd. Schrijvers van (amend , bl. 163 ; JO­cher, i. v. HOUCHIN (C. DE) , beer van Langastre, afkomstig van een oud geslacht , was een der verbondene edelen , en toonde door onderteekening van een nader merkwaardig verzoekschrift zijne standvastige gezindheid om goed en blued voor 't vaderland op te zetten. Lie Le C a r p e n t i e r, Ilist. de Cambray et des Cambrf-"sis, P. 111. p 115 , 232 , 278 , 688 , 698 708 ; Nati/ des Pays-Ras , T. II. p. 384; Quart iers G('n,;r., T. I. p. 195, 225, 231; te Water, Verb der Edel. , D. I1. bl. 48 , 478 ; Bijl. . hl 134 ; G r o e n van Prinster6r, Archives de la !liaison d'Orunge Nassau, T. L. p. 58 , 62 , 161. HOUCK (FRRD. GOTHOFR zoon van August us Houck, J. U. D. jur. civ. professor ord. aan de illustre school te Steinfort, en van Al ariaWilhelmin a Bac h-m a n , dochtcr van Godfried Bachman, luitenant kolonel in staatschen dienst kleinioon van Fr edericus Houck, med. dr. en professor op dezelfde school , na­derhand burgemeester en archiater te Lipstadt , werd in 1708 te Burg-Steinfort geboren, studeerde en verkreeg den rang van doctor in de beide regten , werd hoogleeraar in de regten in zijne geboortestad , in 1738 in het burgerlijk regt te Deventer , in 1746 te Utrecht , waar hij den 9 Mei van dat jaar zijne intrede deed met eene Oratio de proprio obligationurn jure ex variis causarum figuris , en den 28 Junij 1767 in den ouderdom van bijna 67 jaren overleed. Lie Foam der gel. wer. 1767 b. , hi. 505 , 506 ; 11 e r i n g a, Orat. de Audit. Ac. Itheno-Traject in Annul. Ac Bheno-Traject 1824-1825 ; Bouman, Geschied der Geld. Pooyes., I). 11.bl. 161,S. Rau. Orat. paneg. in natalent centesimum et quinquagesimurn Acad. Traj ; Bos­scha, het tweede Eeuwfeest van het Ath Ill. te Deventer , p. 107. HOUCK (•AN* HENDRIKZ schepen te Arnemuiden, be­hoorde tot de commissie van „kundige personen oat (1526) het noodige tot het maken der haven te bezorgen." Die haven werd 24 Augustus 1535 geopend. Lie 's Gravesande, Tweede Eeuwgetijde der Viddelbur;srho 1 -rijheid bl, 454. HOUCK (JACOB) , van Rotterdam , zeekapitein , maakte zich in de zeeslagen tegen de Engelschen en Franschen in 1672 en 1674 verdienstelijk. Zie Chron. van het Mist. Genoots., D V. hl. 65. 110UCKE (D. VAN). Van hem kennen wij : agferboek vernieerderd door C. de Heiden, Lott. 1776, kl. 80. 1-10UCKE (CABoLus) , J. U L. , te Iperen geboren, aarts­diaken der cathedrale kerk van Iperen sedert het jaar 1589, schreef: De origine, progressu atque institutis Monasterii virginum de Nonnenbo , sche, ob turf)as civiles ex Iprensi agro in urbem translati , titulo .Appendicis ad origines Coenobiorurn Benedic­tinorunz in Belgio , Auberlo Miraco collectore , Audomaropoli , 1607 , 80. Zie Val. Andreas, Bill. Felg., p. 121; Fop pens, Bill. Eelg., T. p. 153 ; 11111 lfulth. , Sr. 25173. HOUCKE (CABoLus) , neef van den vorige , een jesuit van Iperen , onderwees eerst de humuniora , werd Inter rnissionarius en coadjutor spiritualis. Hij zette P. Ri b a­deneira Spaansch tractaat de Tribulatione in bet Ned. (Ante. 1635 So.) , Lytrum spirituale pro aniniabus in pur­gatorio existentibus en S t e p h. Binet's tractaat de Fun­datoribus ordinum nit bet Fransch over. HU overleed 15 Oct. 1650 in zijn 57 to jaar. Zie Foppens, Bill. Belg., T. I. p. 154; Jiicher, Gelehrtes . Lexic , i. v. HOUCKGEEST (A. E. VAN BRAA31), Zie BRAAM (A. E. VAN). HOUCKGEESTkW. VAN BRAA111) Zie BRAAM (W. VAN). 1-10UDAEN (JoBANNEs DE), van de orde der predik­beeren, hoogleeraar in de godgeleerdheid te Utrecht, in 1480 een der vier oversten, door den rand dier stad benoemd om. de onlusten tusschen hem en den bisschop (IJ avid van Bourg o n d i 6) te vereffenen. Zie Berman, Cir. Jaarb., D. III. bl. 450. HOUDANUS (JonANNEs) of H o u d a i n, geboren in Henegouwen , eerst rector der Lat. school te Avennes , aldaar kanunnik bij de St. Nicolaas kerk vervolgens bij die van St. Ursmarus to Binch. zette: Cornelii Mussi , Episc. Bitontini , ex ord. Minorum ad­sunzpti , ors:Hones X VI in Decalogum als ook Orationes ejusdem XIX in Symbolism Apostolorum, de passions Domini , et de detabus dilectionibus Dei ac proxinzi , uit het Italiaansch in het Latijn over. Ook beoefende hij de podzy blijkens zijn Menalippus , Tragoedia sive Prodigium D. Joannis Apostoli el Evan­gelistae , vario metro. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 520; Foppens, Bibl. Bag., T. 11. .p. 664. HOUDERON (ANDREAS VAN), door Nagler en Kra mm ale Hollandsch kunstschilder vermeld , die omstreeks 1664 leefde. Zie Kr am m t. a. p.. bl. 756. HOUF JACOBSZ. (ANTHONIS VAN) een der zesendertigen te Amsterdam , die in 1566 de zaak der Gereformeerden niet ongenegen was. Zie W a g e n a a r , Beschrtiv. van 4mst. , D. III. bl. 161. HOUFLIN (JoHA.N) , volgens van Me t e r e n pensi­onaris van Doornik en Tornasis en secretaris van den read van staten , An jou enz. In 1577 teekende hij de unie van Brussel. Hij was toen rand van het Tournesis en afgevaardigde ter vergadering der Staten generaal. Om zijne bekwaamheid werd hij , nevens Adolf Blyleven, den 19 April 1578 , nadat We ellemans zijn post had neèrgelegd , tot griffier der algemeene Staten benoemd. Hij zou onder L e y c e s t e r ook secretaris van den read van staten geworden zijn , zoo G e 1 p i n niet voor hem gesteld ware geworden. Hij viel in haat , wisil hij zich in dienst van de koningin van Engeland en in vele gewigtige zaken had laten gebruiken. Hij, had, ale secretaris, ook het verdrag van den hertog van Anjou, de afzweering van den koning van Spanje en de verdediging van den prins v an ()ran j e onderteekend. In Lentemaand 1588 verzocla hij aan de koningin om in eenige dienst aange­nomen to worden en op zijn verzoek werd hij tot secre­taris van den baron van W i 11 i n g h b y benoemd , met toezegging met den tijd iets beters te erlangen. Namaals werd hij pensionaris te Groningen. Zie van Meteren, Nederl. Hist., D. III. bl. 154; de Jonge, tinie van Brussel, bl. 206. HOUFEJSER (11) , leefde in de X Tfilde eeaw en was toen ale dichter bekend, Zie van der A a, .111euw Biogr. "Ina. Crit. Woordenb., o b. w. HOUGAARDE (Mr. FLORIS VAN) , pentionaris van Amsterdam. 'Ten keizer Karel V in 1544, na het sluiten van 't verdrag van Venlo , ook met Chr istiaan III , koning van Denemarken in onderhandeling was getreden over de herstelling van den vrede , zond de regering van Amsterdam , zoodra zij daar kennis van gekregen had , hem naar Spiers om den keizer te verzoeken , dat hij bij het sluiten zorg wilde dragen dat koning C h r i s t i a a n zich verbond , om de stad te herstellen in de voorregten van koophandel. die haar door de vorige koningen van Denemaz ken verleend waren, of gelijk Wagenaar schreef, om den keizer uit naam der staten te verzoeken dat hij de Lubekkers wilde beletten om bij de groote duurte der granen , hier te lande te komen handelen , en de vrije vaart door de Sond doen herstellen. Zie Chronyk van E. de Veer , fol. 58 ; W a g e n a a r , Fad. Hist., D. V. bl. 203; lieschrijv. van ihnst., U. 111. bi. 78 , 79. HOUSSAYE (DIONYSIIIS JOHANNES GODEFRIDUS DE LA) vertrok in 1799 van Kessel , waar hij pr edikant was , in die betrekking naar Curacao. In 1792 gar hij te 's Bosch en Rotterdam een bundeltje in bet licht , getiteld : ilijne ledige wren of proeve van zedelijke gediehten. Ouk komen er stukken van hem voor in Gedenkzuil op Neerlands Neil en Oranjes zegepraal. Zie van der Aa, Nieuw Biogr. "lath. Grit. Woordenb., o. h. w. BOUT ( VAN), H o e t vermeldt een lezende Heremiet, „extra konstig" door dezen geschilderd. Mogelijk is hij dezelfde met C. van H o u t e n, die volgt. Zie Cat. van 17oet , D. I. bl. 491; kramm, t. a. p., bl. 758. HOUT (JAN VAN) , zoon van C or n e l is Me es zoon van Hout, secretaris te Leyden , werd aldaar in 1542 geboren en sedert 1562 in stads dienst gebruikt. In 1565 werd hij op zeer geringe bezoldiging (waarover hij zich dikwerf beklaagde) tot secretaris aangesteld , doch in 1569, op specialen last van den graaf van Bossu als stadhou­der , wijI hij zich in de twisten zou gemengd hebben' en zeer suspect was , ontslagen verliet toen het vader­land en begaf zich met vrouw en kinderen naar Embden , waar hij de vlugtelingen als notaris bediende , zoo als o a., blijkt nit een stuk ten behoevevan Pieter Adriaansz. van der Wer ff afgegeven en door den hoog1eeraar Kluit in zijne Hist. der Boll. Staataregeling , D. I. bl. 507 , medegedeeld, Na de wending der zaken keerde bij terug , poogde in Januarij 1572 weder in zijne bed:ening te tre­den doch erlangde toen tot appoinctement „de suppl, hebbe alsnog patientie." Ilij werd echter den 9 Augustus op nieuw aan gesteld. Groot zijn de diensten sedert door v a n H o u t aan Ley­den bewezen. Gedurende het beteg was hij de regterhand an van der AV e r f f, die zijn opbruischende di ift SOMS met wijze bedaardheid stilde. Krachtig werkte hij mede tot stichting en later tot bevordering der belangen van de hoogeschool , aan welke hij sedert den aanvang van haar bestaan tot 1596 toe de betrekking van secretaris van curatoren waarnam. Aan hem is men voor het grootste gedeelte de oprigting der universiteits bibliotheek verschuldigd ; hij wij(lde het Collegium Theologicum net eene plegtige redevoering in ; werd in de meeste , soms gewigtige en moeijelijke zaken, gebiuikt. Zoo werd hij met van der Werff naar Utrecht gezonden om Le yc es­t e r te overtuigen van het onregt , dat Leyden zoude aan­gedaan worden , indien de hoogeschool naar Utrecht ver­plaatst werd. Niet minder gewigtig waren de diensten aan Leyden bewezen. Alle papieren der stad bragt hij in orde ; stelde het vermaarde Diensthoek te zamen , spoorde de keuren en al wat tot de verschillende gilden betrekke­lijk was , na , terwijI bijna het geheel bestuur der stad alleen op zijne schouders rustte en alles wat politie en de finantien betrof, en veel van het judiciele door hem be­schreven werd. Zijne werkzaamheid moet boven alle voorbeeld geweest zijn. Mr. Scheltem a deelt daarom­trent mede : „Een onzer werkzaamste geleerden (prof. t e W ate r) , die zeer vele geschriften van hem gezien heeft , schreef hierover onlangs „dat hij dikwerf over die onbegrij­pelijke werkzaamheid verbaasd gestaan had niet vattend hoe den man dit alles heeft kunnen bewerken. Men zonde hierdoor eene verzekering bijna moeten gelooven , welke ik zelf in een eigenhandig geschrift van hem gezien heb : dat hij door de gerinp.e bezolding van 's stads werk in 1562 om in de behoeften van zijn huisgezin te voorzien , ander werk had moeten aannemen , en hierdoor gesta­dpiicken van 's morgens ten drie uren tot 's avonds ten negen uren werken. In die zelfde memorie , waarin hij eene berekening geeft van de veelvuldige moeite en der geringe bezoldiging van "s stads dienst , zijn vele blij­ken dat hij gansch niet gemakkelijk to leiden was, hetwelk, daar Pieter Adriaansz van der Werff insgelijks zijne bekwaamheden 'met kracht deed Belden , niet zelden onaangename botsingen tusschen beide veroor­zaakte," Onder den rijkdom van geschriften van zijne hand nog ten raadhuize te Leyden aanwezig , bevindt zich eene on-. uitgegeven beschrijving van het beleg en ontzet van Ley­den , waarvan welligt zijn neef Or ler s, gelijk ook van andere aanteekeningen van zijn hand , bij zijne Beschry­ving van Leyden heeft gebruik gemaakt. Van H o u t schreef ook het Dienstbouck der stadt Leyden , innehoudende ver­claringr van 't wesen ende ghelegentheyt enz. van deselve stadt en van de gestiften tot geestelyck ofte godvruchtige wer­ken , gedruct op 't Raedthuys der voorschreven stede 1602 , waarvan een exemplaar met MSS. aanteekeningen en getee­kende platte gronden , berust in de bibliotheek der Maats. van Ned. Letterk. te Leyden. Dat v an H o u t een vurig beminnaar en niet ongelukkig beoefenaar der poezij was , blijkt uit verschillende gedichten, die v66r de boekwerken zijner tijdgenooten en in de ge­melde Beschrijving van Leyden verspreid zijn , zoo als in de laatste zijn Lol zang op de verlossinghe van 't gh sach der Burchgraven ; zijne Ridmen encle gedichten opte invoeringe van de Octobermarkt ; Op de Briefdragende Duyven. Ook is daarin zijne Nederduytsche oratie gedaen in den jaere 1592 op de invoeringe van het Collegiunz Theologiae en zijn Verhael van het Caesenbrot spel 1491 voorgevallen , opgeno­men. Verscheidene krachtige en fraaije regels ontmoet men vooral in zijn gedicht , bij gelegenheid dat bet kasteel. Vreeburg te Utrecht , 2 Mei 1577, geslecht wend, en waarbij hij zelf tegenwoordig was, vervaardigd. B o r, S tr i c k van Linschoten en Witsen Geysbeek hebben het der vergetelheid ontrukt. Op het raadhuis te Leyden berust een octrooi , zonder datum , waarbij aan van , Hout vergund wordt zijne poky voor 15 jaren uit te geven. Of die uitgave heeft plaats gehad is onbekend wij weten alleen dat zij door den geleerden Janus Do u s a is nagezien.' Ook getuigt menig register aldaar van zijne zucht voor de poezij ; o. a. vindt men in een der kroonregisters der stall zijn gedicht , De Geest van Teylingen getiteld. Hij vertaalde ook het gedicht van Bu c h a n a n u s Franciscanas et Fratres en droeg het aan broer Cornelis van Dordrecht op. In het archief van Leyden worth de voorrede van dat gedicht pewaard , en in Der Stadt Leyden Dienstbouck deelt hij er een proeve uit mede. V a n H o u t deed in 1596 afstand als secretaris der curatoren , doch stierf eerst in 1609. Zijn zinspreuk was lout en wint. Zijn portret is door W. Swanenburg en daarna door J. Houbraken gegraveerd. Behalve de gemelde werken heeft men nog van hem : 83 Remonstrancie , of vertoogh , by die van Leyden den . . Staten Slandts van liollandt in Febr. 1582 hare mede­lidmaten ghedaen , nopende 't verhandelde der Predicanten , in den laetst-voorleeden somer tot Middelborgh in het Nationaal Synodus (so sy 't noemen) vergadert gheweest zynde , met den gevolge van dien. Ghedrukt na de copie in het jaer 1697 , 16 blz. Opgenomen in de Auth. stukken bij B o r , D. II. IA 115, en in de Werken van Coornhert (Amst. bij C olo m 1630 ,' D. II. fol 184-188. Misschien had deze er dee' aan. Onder de handschriften , nagelaten door J. K o n in g , beyond zich bet testament van van H out, 1600 , thans in bezit van J. Knepp e 1 h o u t te Leyden. Zie Orlers, Beschrijv. van Leyden , bl. 24, 25, 27, 88. 223 tot 235, 269, 420-430, 525, 544; Pars, Ind. Batay. , p. 161, 164 ; Siegenbeek, Geschied. der Ned. Letterk , bl. 75; Nieuwe Beek: der cerk. van de Maats. van Ned. Letterk. , D. X. bl 281 ; van Kampen, Karakterk. der Vad. Geschied., D. I. bl. 261 ; Schel­tema, Staatk. Nederl. , o. b. w ; Siegenbeek, Geschied der Leyds. flooges., D. I. bl. 51, 61, D. H. bl 6-10, T en B , bl. 43; Witsen Geysbeek, Biogr. ,Rath. Crit. Woordenb., o. h. Iv.; Kist en Royaards, dirchief voor Kerk. Geschied. , D. 1X.bl. 522, 2e Serie, D. VIII. bl. 388; Strick v an Linschoten, Gedicht. , bl. 289 ; Chron. van het Dist. Genoots. , D. II. bl. 156, 158, 273, D. V. bl. 156, D. VI. bl. 61 ; Rederijker , D. VII bl 16; Navorscher, D. X. bl. 219; Cat. der Maats. van Nederl. Letterk D. I. bl 94; 139v. 1848-52, bl. 70 ; Cat. F. Muller 1859, Nr. 2446; Cat. de Mss. van J. Koning , bl. 24, Nr. 22; Muller, Cat. van Portr ; Mr. B o­del Nijenhuis, Biogr. Ljst der Plaatsb., Nr. 999; J. Douzae p. 60; Navorscher , D. V. bl. 330. HOUT (A. VAN DER) schreef: Nosologisch therapentischebeschryving der heelkundige ziekten naar den inhoud der werken van Tittman , Calissen , Lan­gerbeck , Richebaud , Boyer en andere beroenide heelkundige schryvers, vergeleken met eigene ervaring, Amst. 1826-1831, 3 d. , 80. Waarneming eener aanmerkelif ke hoofdwonde in Yieuwe verhand. van het genoots. ter bevordering der .ileelicunde te .Amsterd. 1822 , D. III. bl. 72. 11 eelkundiye waarneniingen betrekkelijk de hoofdwonden enz., aide 1824 , D. III. bl. 72. Zie Holtrop, Bible Med. Chir., p. 149. BOUT (TJALLING VAN DER) , zeer geacht wondarts to Haarlem in de 2de helft der XVIIde eeuw , leermeester van den beroemden Johannes de Gorte r. e Zie B o um a n , Geschied. der Geld. nooses., D. II. W 110. HOUTAM (HENDRIK) , in 1751 to Gouda geboren. Hij bekleedde bet ambt van bode dier stad en was een verdienstelijk dichter. Toen hij bij bet Haagsche genoot­schap met ziin dichtstuk over de opvoeding den gouden eere­penning had behaald , lieten burgeweesteren van Gouda hem plegtig bedanken en vereerden hem met een geschenk. Hij was lid van het Leydsche dichtgenootschap. In bet eerste deel van de werken er van komen een paar stukjes en een taaikundig opstel van zijne hand voor. Zie Witsen Geysbeek, Biogr. Anth. Crit. Woordenb., D. III bl. 423. HOUTE (IL J. VAN) schreef: Aanmerkingen over de breuk van den hats des dijbeens , Dv pl. , Amst. 1816. Hand/eiding tot de materiel medico of leer der genees­niiddelen , Amst. 1817. Verbeterd en met nieuwe recepten vermeerderd door Ll• J. Schouten , Amst. 1828 , 80. Onderzoek aangaande de mew voorkonzende oorzaak en de hehandeling van de ontsteking der hersenvliezen , no schijn­boar geringe hooldwonden , Utrecht 1820 , gr. 80. Waarnenzing eener doorgaande geschooten borstwond in Ge­neesk. Mengel. uitgegeven van wege het Genoots. vie units jortior , 1818 , D. I. St. 1. bl. 91. Waarneming van eene zonderlinge ontaarding van het oog. Met alb. , ald. 1815 , D. III. St. 3. bl. 245, lets over de taxis , bid beklemde breuken in Jaarb. van Genees- , Heel- en Natuurk., uitgegeven door het Genoots. Art. Salut iferae. Zie Holtrop t. a. p. HOUTE (JAcoBus VAN), geb. to Zierikzee , Meld aldaar ia zijne jongelings jaren, met toestemming des kerkenraads, wekelijksche godsdienstoefeningen en zette die latef , met voorkennis van den predikant S. v an Hen d e v e 1 d, to Valkenburg voort. Hij noemde zich lidmaat der hervormde kerk to Valkenburg en gaf in bet licht: Bet Formulier des H. Nachtmaels verklaard en prakti­kaal uitgebreid , zoo all hetzelve client tot ontdekking van alle dezulken die het H. Avondmaal onwaardig gebruiken en by­zonder ter bernoediginy van de zwakke , gelijk ook tot stcrkte van meergevorderde Christenen , Leid. 1760 , 3 d. 40. Geesteljk leven , Leid.', 2 d. 40. De boetvaardige Christen in :fin eenzame binnenkamer Amst. 1768. Zie Eoekz. dergel. wets. 1761 , 6. IL 580 , 174 :a. bl580 olig . Arrenberg, Mani!. van Bock. a !A. 252; Cat, J. Herine,a bl. 34. HOUTE (PETRUS VAN) geb. te Noten of Otere onder 7aamslag , had het opperbewind in zeezaken onder graaf Philips de Stoute. Zie Scharp, Geschied en Cost. van Axel , D. I. bl. 101 , 187 ; S. de Kanter en Ab Utrecht Dresselhnis, Prov. Zeel . 13/. 320; G r a m a y e, Antiq. Flondr. , P. I. p. 30; S a n d e r u s, Flan­dria Ill. , T. 11. p. 141 ; Navorscher , 1). IV. bl. 31 , 331. HOUTE (WILLEM VAN), lidmaat der gereformeerde kerk, leefde in de eerste helft der XVIIIde eeuw en schreef : V oorrechten van ware gelovigen , in de gemeenschap van den Drieeenigen Godt , en in een onderlinge genzeenschap met elkander , vertoont in verklaringen en toepassingen van eenige uitgelezene bijbelschriften des' Ouden en .N ieuwen Testament. Met eene voorrede van den eerw. en gel. heere Zacharias' Streso , pred. te Leiden , Leid. 1735. Over Psalm CXLVI , Leid. 1736 , 80. Keur van Bybelstoffen over verscheide voornaame schriftuur­plaatsen des 0. en N. Testaments , benevens 3 bedenkingen over Adams slaap , Jefta's offer en Christus' verheerlijking op den Berg , met eerie voorrede van Joh. Wesselius , Leid. 1742 , 80. Voorrechten van waare gelovigen , Leid. 1721, 1747 , 80. Roemenslust in den Messias over den CXLVI Psalm, Leid. 1736 , 80. Zie Boekz. der gel. aver. 1736, a. bl. 155-172; Abcoude, 2de Aunh., bl. 79; Arrenberg, IVaamr., bl. 202. HOUTE (H. D. VAN DEN) zette uit het Hoogd. in het Nederd. over : Hortulus animae , d. i. der sielen bogaert , Antw. 1%L Huyssens 1590, met houtsn. Zie Bibl. Tydem. , P. II. p. 121. HOUTE (PETRUS VAN DEN). Zie LIGNEUS (PETRus). HOUTE (SOETKEN VAN DEN) , werd den 27 Nov. 1560 om den geloove ter dood gebragt. Men heeft van haar : .Len Testament van Soetgen van den .Route , hetwelk sy hare kinderen David , Betgen en Tanneken , tot een tnemorie en voor het allerbeste goet heeft nagelaten, en heeft dat met ha ren doot bevestigt tot Gent in Vlaenderen. Dit Testament is door van Br a c h t in zijn . Martelaar­spiegel opgenomen, en afzonderlijk met dat van_Anneken van Rotterdam in het licht verschenen. Zie Paquot, LlUm., T. I. p. 77, 1:100TE (WILLEM TEN Hz.) beoefende de poezy, blijkens enige verspreide gedichten, o. a. zijn Stroomzang vddr de Schilderkunst in drie zangen door G. Brander a Brandis. Men heeft ook twee tooneelspelen van hem. Zoutman of de Doggerbanksche helden , treursp. , Amst. z. j. gr. 80. Met portret van Z o u t m an naar Scho u-man door van Megen. De dood van Seneca, treursp. u. h. Hoogd. van E. C. von Kleist , vrj gev. z. j. gr. 80. Zie van der Aa, Nieuw 13iogr. .dnth. Grit. Wcordanb. , o. h. w. Cat. der Meats. van Ned. Letterk. , 1). 1. b. bl. 117. HOUTE (JAN UTEN) afkomstig van eene familie, welke verscheidene eeuwen te Etten gebloeid heeft. Hij komt bij Jan v an He e 1 u als een kloek ridder voor. Toen heer Jan van Cuik, ingemeld jaar, met Dirk van Heus­den, Jan van Heesbeen en Arnout van der Sluis (dit geslacht bloeide te Drongelen op de ridderlijke hofstede den Eijmer) , ten behoeve van den hertog van Brabant, Thiel bezet hield, en de graaf van G e 1 r e door zijne leenmannen zich in het bezit van die stad wilde stel­len , gaf dit aanleiding tot veelvuldige kleine gevechten , ‘ waarin J an U t e n H o u t e, die met eene sterke en kloeke schaar soldaten uit het land van Breda kwam op­dagen , de schaal deed overslaan ten voordeele van den bertog van Brabant. Deze heldenrnoed kostte Jan U t en H out e de vrijheid , die door de Gelderschen gevangen , in den kerker overleed. Zijn zoon en opvolger was J a n Uten Hou te, ridder, die zich van den Houte schreef. Hij huwde Cat har ina van Brecht en over- Iced 4 Jan. 1360. Zie Jan van 11ee1n, Slag van lroeringen , vs. 2911, 3054; 11 ermans, Geschiedk. Mengelw. , D. 11. bl. 249 volgg. HOUTE (JAN UTEN) , zoon van Jan Ute n Ho u t e en Catharina van Brecht, ridder, die den slag van Basweiler met We n c e s l a us , hertog van Brabant , en J a n van Pol an en , heer der stad en van den lande Breda , in Augustus 1371 bijwoonde. Hij was beer van van Etten en Lind en liet drie zonen na. Zie H e r in a n a, t. a. p. hi. 254. HOUTEBEEN. Zie JOL (KoRNELIszooN). HOUTEN (ANTH. JACOBUS VAN) , werd 10 November 1777 te Breda geboren , studeerde to Utrecht en werd ha den 4 April 1801 voor de classic zijner geboortestad grexa­ mineerd te zijn , predikant te Oosterwijk in Zuidholland. in zes onderscheiden gemeenten werd hij beroepen , van of voor zes anderen ontving hij het aanbod, laatstelijk in 1827 tot predikant te Paramaribo , maar hij verkoos zijne gemeente niet te verlaten , waar bij 17 Maart 1846 in den ouderdom van 68 jaren overleed. Hij trad 20 Junij 1820 in het huwelijk met C. C. S u k k e I, en liet kinderen na. In 1836 verscbeen te Leeuwarden : Verscheidene betamelgke pligten , gelijk, van een iegelijk Christen,' zoo bijzonder van een leeraar onder des Heeren bezoeking. Verscheidene redenen , waarorn een Christen geen vrijheid heeft , om onder eene dorre bediening zich de open-. bare godsdienst te ontt.tekkera , 80. Zamenspraak over des Ifeeren Avondmaal tusschen een zwak en sterk geloovige , waarvan de eerste niet dur ft toe­freden , en de tweede niet terug blyven , uit het Engelsch vertaald. Nieuwe onveranderde uitgave , gr. 80. De gekruiste Christus , den Joden eene ergernis en den Grieken eene dwaasheid. LeePrede over I Cor. 1 vers 23 , Utrecht 1837, kl. 80. Christus zegepraal over dood en graf, Amst. 1837, kl. 80. Beschouwingen aangaande de weigering van Johannes ona Jezus te doopen en zilne betuiging dat kis Jezus niet gekend heeft , Amst. 1849 , gr. 80. .lets tot toelichting ten aanzien van de adressen aan de hooge magten van staat, ter voorkoming van het sluiten van een concordaat tusschen Zijne Majesteit Willem II en den Pauselilken Stoel , en het herstel der Hervormde kerk op de grondslagen van hare oorspronkelijke kerk-inrigting , Leerdam 1842 , gr. 80. .111ijne gedachten , na de lezing van het ministerieel rescript van den 1 July 1842 , hetwelk de onafhankelykheid der Bervornzde kerk uitspreekt , over de n2iddelen die moeten worden aangewend tot verkrijging van eene algemeene kerk­vertegenwoordi9ing, de synode , of eene consulerende conzmissie tot daarstelling van een concept-reglement of eene kerke-orde, aan mine Jiervorrnde geloofsgenooten ter toetsing voorgedragen, Leerdam 1842. Brief aan den hoogwelgeborenen beer P. J. baron van Zuylen van _nevelt , betrekking hebhende op zijn laatste werkje getiteld: Opwekking tot volhardzng in den aangevangen geestelyken stryd aan de verdrukte Sions-kinderen , na de in het licht verschijning van het beknopt versiag mitsciaders het besluit der Synode den 18 Jutij 1842, Leerdam 1842 , gr. 80. Zie Boaz der gel. wer, 1846 , a, bl, 480 , 481. HOUTEN (Mr. BERNARDI:7S ALBERTIIS. VAN) , studearde to Leyden , werd 5 Oct. 1793 mr. in de regten na het verdedigen eener Diss. jur. de Judicibus Hol­landis certa privatas judicandi causas norma sinusquatts dititutis cet. Hij vestigde zich to Amsterdam en stierf Hij schreef : Verhandeling over den pligt der regters in Holland en Wese­l" riesland om alleen naar den inhoud der wetten •vonnis te vellen , Amst. 1794 , gr. 80. Regtsgeleerd advys in de zaak van mr. R. W. Tadama tegen H. S. en H. M. Levy , Amst. 1801 , gr. 80. Prates tegen Jansen wegens doodslag , met aanmer­ kingen , Amst. 1803 , gr. 80. De Nederlandsche burgerlijke wetgeving, Amst. 1838, 2 d., 40. Verhandeling over den titel des Burgerlijken Wetboeks van het refit van beklernming , als onderwerp eener nadere wet­geving Amst. 1838 , gr. 80. Hoedanige uitlanders verstond de hoogl. van der Keessel door degenen van welke H. de Groot schreef in de .1 al. ens. . I B. XIII D. § 1. in het Weekblad van het Regt voor 20 en 25 April 1839 , No. 17-18. Lie Cat. der Maats. van Ned. Letterh., D. II. bl. 98, 104. HOUTEN (CoRNI.Is VAR) zoon van Ant o n i us van H o u t en , predikant to Zwammerdam , later te Gouda , waar 14 in 1684 overleed , werd in 1662 op de eerstge­noemde plaats geboren. Hij woonde in zijne jeugd den in val der Franschen bij en vergezelde zijn vader naar Keulen , waar deze predikant bij de staatsche afgezanten was , tot de vredehandeling. Na het Goudsche gymnasium bezocht te hebben , begaf hij zich naar Utrecht , waar hij vier jaren in de godgeleerdheid studeerde , zich tevens z66 op de wijsbegeerte toelegde , dat hij den 15 September 1685 , nadat hij in 't openbaar de son3 et de auditu gedispu­teerd had , door zlin leermeester G e r h. de Vries tot doctor in dezelve bevorderd werd. Vijf andere studiejaren bragt hij te Leyden door , en had daar niet minder dan te Utrecht de beroemdste zijner tijdgenooten tot leermees­tors. Teen hij , na een tweejarig verblijf aan de acacle­mien , in 1690 op het punt was proponent to worden , werd hem onverwacht het conrectoraat to Haarlem aange­boden. Na dien post omstreeks elf jaren met roem to hebben waargenomen , werd hij den 30 Noveniber 1701 , ten aevolge van R eel a n d 's vertrek naar Utrecht , to Harderwijk tot hoogteeraar der wijsbegeerte beroepen. Het is onbekend waarover zUne intreerede , 11 April 1702 nitgesproken , en zijne beide rectorale redevoeringen , in 1706 en 1711 gehouden , handelen. Toen hij 20 Maart 1717 voor de derde maal het rec­ toraat nederlegde sprak hij de mirabili mortis corporisque distinctione et conjunclione. In 1723 werd hij na het over­ lijden van W ij n e n , hoogleeraar der wiskunde. Toen curatoren aan het nut van het academisch onderwijs in dat vak schenen to twijfelen , prees hij bet , bij gelegenheid dat hij 12 Junij 1724 zijn rectoraat voor de vierde maal nederlegde in eene rede (pro mathesi) opzettelijk aan. Vooral moet zijne laatste rede , 19 Junij 1732 , bij gelijke gelegenheid de homine ejusque ortu, uitgesproken, door keur van woorden en zaken zijne toehoorders geboeid hebben. In 1718 rees er tusschen hem en zijn ambtgenoot C r e­m e r geschil over het onderwijzen der natuurlijke god­geleerdheid en der bovennatuurkunde , waartoe zij beide regt rneenden te hebben. Curatoren wezen het eerste vak aan de theologische , het laatste aan de philosophische faculteit toe. Uit zijne verschillen met W ij n e n en ander° omstandigheden is het op te maken , dat hij in meerdere of mindere mate een volgeling van Leibnitz was, wiens gevoelens die van . Descartes allengs verdrongen. Hij stierf den 27 Augustus 1734 in den ouderdom van ongeveer 72 jaren. Hij huwde 1. Anna van der W al­1 en; 2. Sophia, dochter van Johannes Schoonho­v e n , bij wie hij geen kinderen verwekte en die haren echtgenoot tot in 1742 overleefde. Zij bedankte voor het aanbod eener lijkrede op hem. .Welligt is van zijne hand het zeldzame werk getiteld Grondregelen der Doorzigticunde en perspectief , m. pl. , Amst. 1704 , 4°. Zie Boekz. der gel. wer. , 1732 b M. 237 , 1734 b. M. 371-374; Bournan, Geschied. der Geld. Hooges. , D. 11. bl. 56, 183, 604. HOUTEN (C. VAN) een bekwaam teekenaar die ook de graveerkunst beoefende. Men heeft van hem o. a. teeke­ningen naar A d r i a a n van Ost ad e, waaronder de be­kende Liernzan , tot studie voor dat vak bet portret van Joseph II kl. 80. door hem gegraveerd. Hij bloeide in het begin der 17de eeuw , waarschijnlijk te Utrecht. Zie Kramm, Lev. en werk. der Moll. en Mains. Kunstschad. , D. IV. bl. 756. HOUTEN (C. TEN) verdienstelijk portretschilder uit de eerste helft der 17de eeuw. I mm e r z e e 1 vermeldt van hem het portret van Johann es Cloppe n b u r g, hoog­leeraar te Franeker , in 1649 door hem geschilderd waar­ naar Cornelis van Dalen in gr. fol. eene gravure vervaardigde. Zie Immerzeel, Lev. en werk. der Hold. en Vlaams. Kunsts. D. II. M. 58. HOUTEN (FREDERIK VAN) predikant te Middelburg , die eenige godgeleerde werken in het licht gaf en ook de potizy beoefende. Hij behoorde tot de ernstige Coccejanen. Zijne leerredenen waren niet zuiver genoeg van het bedor­yen mystieke, 't welk de ascetische schriften van Lode n­steyn en der beide B r a k e 1 s ontluisteren en tevens in den trant van het bevindelijke en gestaltelijke dat wij in de schriften van van Giff en opmerken. Hij schreef : De Zielverkwikkende Raadt voor een verlegen Zondaar na den weg des levens , die de verstandigen leidt hemelwaarts enz. , benevens nog twee godvruchtige brieven van goede vrienden en rouwklagten en grafschriften op zijneerw. , Amst. 1725 , 1749 , Utrecht 1764 , 80. Ordre en Regel van een Christens Leven gericht naar het voorbeeldt der gezonde woorden , en naar de Leere der waar­heidt , die naar de Godzaligheidt is tot een lampe voor onsen padt opgestelt door een voornaam en godvruchtig Beer. — Hier is bijgevoegd Plichten van een Christen onder des Hee­ren bezoekinge. En onder een dorre bedieninge , Dordrecht 1725 , kl. 80. II et weergaeloos groot goedt weggelegt voor de geenen , die den Heere vreezen; en de gelukzaligheydt van des Heeren uytver­kooren Bondvolk over Psalm 31 : 20 en 33 : 12. Nevens V eertien Predikatten over verscheydene uytgezochte Texten. In verscheydene gelegentheden van tijdt voorgestelt en op ver­scheydene genzoedsgestalten toegepast door D. F. v. H. aar­bij is Schets der Ileerlijkheijdt met gezichte op Rom. 8 : 18 door een Liefhebber der Dichtkonst opgedragen aan .D. Afartinus Bosschaert Bedien. des H. Euangeliums te .Dordrecht , Dordrecht 1725 , kl. 80. Geestelijk auwelOs verzoels van Vora Messias aan de Kerke , zoo ugt de Heidenen als uijt Israel voor de stemme des Evangeliunzs , voorgestelt in drie Predicatien enz., Amst. 1739 , 1749 , 5de dr. 80. Biegt der Christenen , 80. Geestelyke Gezangen , opgezongen door F. van Houten en andere godvrugtige Zangers. Nooit voor deeze gedrukt. Amst. 1715 , kl. 80. Lijkpredicatie , Dordr. 8o, Zie lip e ij , Kerb. Gesch. der XVIIIde eeuw bl. 605 ; van der Aa, Nieuw Biogr, 4nth. Crit. IFoordenb., o. h w.• Abcoude, Naomi. ' van Reek , bl. Cat. dre zilaats. van Ned. Letterk., D. I, El, 306. IIOUTEN (G. vAN) , teekenaar en graveur. Op Cat. van G. van den Pals , Rott. 1840, Kunstb. H. Nr. 28, komt van hem voor Een Heidensche Offerande net fraai geteekende beelden en in 0. I. inlet , in 2 Wad waarschijnlijk zijne teekening voor de gravure door hem daarnaar gemaakt , Cesar die aan het graf van Alexander een offer brengt, naar. Poussin. Zie Kramm, Lev. en werk. der Foil. en 'lawns. Kunstschild. D. IV. bl. 750. HOUTEN (GERRIT JAN vAN) lid van den vriendenkring, Kunst door V riendschap volnzaakter, leefde in het laatst der XVIIIde en begin der XIXde eeuw , en was een niet onverdienstelijk dichter. Zie van der Aa, Nieuw Biogr. dinth. Crit. oordenb., o. Ii. vv. HOUTEN (JoANNEs VAN) , kunstgraveur. K r a m m be­schrijft zijn portret van den E. Manhalten zee-held Jan Evertsz , ridder , vice -admiraal van Zeelandt , dat hoogst zeldzaam voorkomt en hem als een bekwaam graveur ken­merkt. Van dit portret bestaat een pendant, voorstellende den Vice•admiraal M. A. de Ruijter , mede naar B e r c k-m a n s. Zie Kramm, Lee. en werk. der Boll. 'en .Vlaams. Kunstschild. D. HI. bl. 758. HOUTEN (JoHAN VAN) , een geestelijke , die tevens het schilder- en bouwkundig yak beoefende, „capellaen der can­cellerie en schilder." rlij bloeide in de XV1de eeuw to *Arnhem. In 1555 schilderde hij op bevel van den raad blazoenen , bij gelegenheid der uitvaartsviering van de moeder van keizer Karel V. Zie kramm, t. a. p. HOUTEN (J. VAN) schreef: Biegtboecxken der Chistenen, vermeerdert door G.Voetius, Utrecht 1660 , 120. Zie Cat. J. fleringa , hi. 9, Nr. 154 in 12o. HOUTEN (PIETER VAN) , burgerkapitein to Amersfoort , was in 1703 , na den dood van Willem III , een der hoofden van de volksbeweging aldaar , bij gelegenheid der verandering van den rnagistraat. Ten gevolge hiervan werd bij met den burgerkapitein Richard Saab, 9 Augustus 1703 , gevangen naar het stadhuis gebragt , van daar ge­kluisterd naar den gevangen toren en des anderen daags naar Utrecht gevoerd op den huize Hasenbergh gevangen gezet , den 2 October ter dood veroordeeld en met den zwaarde geexecuteerd. Zie Sententien van P. van Routen en R. Saab 1703 ; van Be m-in e t , Beschrijv van Amersf.. bl 977 volgg. ; K o k , Vad. Woordenb. o. h. w. Amersloort ; Astrha 1854 , bl. 399. HOUTEN (STEPHANUS VAN) gaf in 1740 een weinig beteekenend treurspel in het licht , getiteld : Susanna of de zegepralende kuischheid. Zie Witsen Geysbeek, Biogr. Anth. Crit Woordenb. , D. Hi. 424 ; Cat. der Maats. van Ned. Letterk.. D. 1. 6. bl. 117 ; Cat. der Sted Bib'. van liaarl. , 2de Supplem., bl. 363. HOUTEN (T. vAN), beoefende de schilderkunst. Op cat. Terwesten komt bl. 682 van hem voor : Een boeren binnehuis , waarin een oud besje, die rapes schilt , in de echte manier van T e n i e r s. Zie Kramm, Lev. en werk. der Roll. en Vlacns. Kunstschild., D. liI. bl. 759. HOUTEN (WILLEm. vAN) word den 24 September 1778 uit burgerouders die hem eene naar hunnen stand en hunne middelen ge6venredigde opvoeding gaven , te Rotterdam geboren. Als kind en jongeling vergezelde hij zijnen vader, die binnenloods was , menigwerf bij het uitoefenen van zijn bedrijf. Van daar zijne vroeg verkregene belangstelling in en kennis van alles wat met schepen en scheepvaart in verband stood , eene kennis , welke hij later ook anderen, in meer dan een nuttig geschrift , mededeelde. Nog jong , werd hij als leerling in een der aanzienlijkste op Engeland handeldrijvende huizen van zijne geboorteplaats opgenomen, en merkwaardig is het , dat het huis , waarin hij zijne loopbaan begon , hem later in eigendom toebehoorde. Daar hij eenigen tijd in Engeland woonde , verkreeg bij in dat land grondige kennis van de Engelsche taal , die hij even vlug als zijne moedertaal sprak en schreef, en legde daar den grond voor zijne veelzijdige hande1skennis , welke hij daarna te Rotterdam meer en meer ontwikkelde. Van een in meer gevorderden leeftijd afgelegd bezoek aan de En­gelsche hoofdstad , liet hij eene belangrijke herinnering na in zijne Reis naar Londen , benevens eene beschryving van laatstgenoemde stad , ten jare 1851 uitgegeven (verkrijgbaar bij de Gebrs. Di ederi chs, to Amsterdam , bij wie te. yens van denzelfden schrijver het licht zag : De Koophan­del enz. , een werk , dat vow het assurantievak allezins belangrijk is). Zijn aanvankelijk bedrijf was makelaar ; in latere jaren vestigde hij te Rotterdam met twee zijner zonen , een zeer aanzienlijken handel in scheepsmaterialen. De oogenblikken welke hij aan zijne veelvuldige bezighe. den kon ontwoekeren , wijdde hij aan de beoefening van kunsten en wetenschappen , vooral op het gebied der natuur­en werktuigkunde , en meermalen is' het bejammerd , dat iemand , met zoo veel natuurlijken aanleg daarvoor begaafd, geene zoogenaamde gestudeerde opvoeding had genoten , met welke gewis zeer groote zaken van zijn genie zouden zijn te verwachten geweest , getuigen daarvan de menig­vuldige verbeteringen , door hem aan verschillende werk­tuigen uitgedacht. Bij voorkeur hadden die betrekking op handel en scheepvaart , voor welke laatste hij cene bepaalde voorliefde had. Het lot van den zeeman ging hem bovenal ter harte. Doordrongen van het besef van wat ter hunner verbetering en veiligheid nog was aan te wenden rigtte hij ten jare 1824, door eenige hooggeachte ingezetenen van Rotterdam ondersteund , de Zuidholl. maatschappij tot red-ding van schipbreukelingen op, aan welke, sedert haar ontstaan , zoo vele honderden , naast God , hun leven te danken hebben. Gedurende den lanasten tijd van haar bestaan was hij president dier maatschappij. In 1854 werd hem door Z. K. H. prins H e n d r ik der Nederlanden , uit naam van vele bij de zeevaart belang hebbende stad­genooten , een fraai voorwerp in zilver , uit achtino. en dankbaarheid voor het vele door hem gestichte en gedane , op plegtige wijze uitgereikt. Onvermoeid als in alles , was hij zulks ook in de zorg voor de belangen dier nuttige instelling , getuige hiervan dat zijn laatste arbeid die be­langen betrof. Door de Royal Institution for. the preser­vation of life from shipwrecks te Londen , werd hem de gouden medaille toegekend voor de door hem uitgedachte doelmatige reddingboot en toestel of wagen , om die in zee to brengen. Zoo als bekend is , blijft ook in eene zooda­nige reddingboot , die reeds zoo gewigtige diensten bewees, zijn naam voortleven. Hij overleed 2 Junij 1857 en werd op de begraafplaats onder Crooswijck plegtig ter aarde besteld. Na zijn overlijden heeft men in een der lokalen der Maat­schappij tot Nut der Zeevaart zijn portret ale oprigter van dezelve geplaatst welk portret geschilderd is door J. Spoel , naar het originele van W. H. Schmid t. Men heeft van hem : ' Bet stoomwerktuig, deszel/s oorsprong , voortgang en zamen­stelling beschreven en toegepast op fabrieken stoombooten en 8toomrytuigen , opgehelderd door twee gelithographeerde platen, Breda 1830 , 120. De balans , of duidelyke voorstelling van de wijze van zamenstelling , de werking , de zuiverheid en de oorzaken van onzuiverheid van dit , in zoo vele opzigten allerbelang­ rijkst en onmisbaar werktuig , opgehelderd met eene daartoe vervaardigde plaat , Rott. 1827 , Breda 1831 , kl. 8°. De scheepvaart , of eene duidelijke voorstelling van zaken, die daarop betrekking hebben of et. mede in verband staan , Breda 1833 , gr. 80. met platen. Beschryving van den if zeren spoorweg tusschen Liverpool en Manchester , Breda 1834 , gr. 80. met een plaat. Wiskundige aardrijkskunde , Rotterd. 1834. Mathematical Geography , printed for account of the author, Rotterd. 1834. Gedachten over het ontwerp tot oprigting van een entrepOt­dok te Rotterdam , Rotterd. 1835., gr. 80. Reis van Rotterdam naar Londen , benevens eene beschrg­ving der laatstgenoemde gad , met afbeeld. Rotterd. 1836 , gr. 80. De koophandel, bevattende eene volledige beschrijving der verschillende zaken, welke daarop betrekking hebben , D. Amst. 1836 , (eerste deel eerste stuk.) De Nederlandsche Handel-Maatschappij haar bestaan en werking , in verband met den algemeenen handel beschouwd , Rott. 1838 , 8°. Smokkelen , het onmisbaar gevolg van hooge-en verbods­regten , Amst. 1841, gr. 80. Blik op de handels-crisis in 1837 , Rotterd. gr. 80. Uitvinding van een drenkelings stile- en levensluchtpomp met 1 alb. , in .Hippocrates-Magazijn toegewijd aan de geneeskunde , D. VII , St. 2 , bl. 175. Nederl. koopvaardilvloot, bevattende fregatten , barken , brikken en schoners , benevens de plaats, alwaar de reede­rgen gevestigd zijn Rott. 1853 , 8°. Part. berigt. Bijv. Rot& Cour. 4 Junk 1857 Algem. Konst- en Let­terb. 1857 , Br. 24. HOUTEN (WARNER VAN DER). Zie BOIS (WARNER DU). HOUTENIUS (FRANciscus) geboren te Langhe-Mereke bij Yperen , beoefende de Latijnsche potizy , blijkene zijn eleaie , waarin hij Jacob S 1 u p e r opwekt zijn twaalf boeken over den togt naar Tunis nit te geven , voorko­mende in Jacobi Sluperii Herzelensis Flandri Poe­mata , Antv. 1575 , p. 395 , 396. Zie Pa quo t, Mem. , T. II. p. 320. HOUTHOFF (CoRNELis) werd den 9 December 1683 te Rotterdam geboren , studeerde te Leyden , werd in 1706 predikant te Houten , onder Rhenen en Wijk , in 1709 to Haastrecht , in 1713 te Oudewater en Dordrecht , in 1719 te Amsterdam , waar hij bibliothecaris van het athenaeum en visitator der latUnsche school werd en overleed 22 April 1752. Hij was een zeer weisprekend redenaar en geleerd man , beminnaar en welligt beoefenaar der poezy , bevriend met de voornaamste dichters van zUn tijd , die ook bij zijn over!ijden treurdichten aanhieven. Bij gelegenheid dat hij 26 November 1744 in de Am.. stelkerk zijn 25jarig jubild vierde , werd er een medallic met zijne afbeelding vervaardigd. Hij vierde ook het hon.­derdjarig eeuwgetijde van den vrede met Spanje , 31 Jan. 1748 , met eene leerrede , die welligt het Licht zag. Er bestaan bovendien nog twee portretten van dezen leeraar , het eene in 1727 door W a n d e l a a r zeer fraai getee­kend en door H o u b r a k e n gegraveerd , een ander in 1744 geteekend door Quink hart, gegraveerd door H o u-bra k e n, met een Latijnsch gedicht van V e r b u r g en een Hollandsch van LI oog v lie t. Zie Doekz, der gel. wer. 1732 , hi. 448 , 1748 a. hi. 130, 131 ; Brans, Naomi. , bl. 70 ; Kinschot, Beschrijv. van Oudewater , bl. 47; Wagenaar, BesehrUv van rimst. , D. bl. 493; Scho­t e 1, kerk. Dordr. , U. II. bl. 284 volgg. ; Eerekroon vuor de hoofden der Amsterd. Predik. van 1727-4740; Iloogvliet, Very der Men-. geld , bl. 195; Muller, Cat, van Port r. ; Kobus en de Rive- court. HOUTING (HENDRIK) vermoedelijk een Nederlandsch geleerde tilt het laatst der 17de eeuw. Hij gaf in het licht : Tract. Talinudicus de fest° novi anni ac calendarii conse­cratione, acc. Mainzonidis tr. de Synedriis et poenis , Amst. 1695 , 40. Tractatus de principio Jinni c. versione Latina et conzment. in Surenhusii ilischna , 2 T. Zie Adelung u. Rotermund. HOUTKAMP (HENDRIK) tooneeklichter bloeide in de tweeds helft der 17de eeuw. Hij schreef: Bet onverwachte Huweltyk , kluchtsp. met zang en dans , Amst. 1762 , gr. 80. Boerenverhaal van geplukte Gijs wegens zijne Amsterdam­sche zwierparty , of zamenspraak over de hedendaagsche speel­kuizen Rott. z. Zie Witsen Geysbeek, Rsogrr. Anth. Crit. Woordenb. , D. 111. 131 424 ; Cat. der lilaats. van Ned. Letteik.. D. 1 L. bl. 117 ; Cat. der btedel. Bibl. van liaarl , 2e Supplem. bl. 363. HOUTKAMP (M ) gaf als student in de godgeleerdheid in bet licht : Kleine gedichtjes voor Kinderen , kunnende strekken tot een 4anhangsel , of om gevoegd to worden I de kleine ge­dichtjes voor .Kinderen van de Ileeren van Alphen en 't Hoen , Utrecht 1780 , 8°. Zie Boekz. der gel. wer. 1780 a , bi. 170. HOUTKAMP (MATTHETJS) werd in 1790 wegens zijn aandeel in de jongste staatsbewegingen uit het Sticht ge­bannen , met verbeurdverklaring van goederen. Zie Vervolg op Wagenaar, D. XXIV. bl. 32. HOUTKOOPER (NicoLAAs JAN5z.) opperkoopman was een der aanvoerders van bet krijgsvolk dat den 14 Janu­arij 1641 Malacca , dat sedert Junij 1640 belegerd was , stormenderhand veroverde. Zie Chron. van het Hist. Genoots. , D. VIII. hi. 338. HOUTMAN (CoRNELts) waarschijnlijk een Utrechtenaar , was een verdiensteliik bloemschilder , en overleed in 1806 to Maarssen. Zie Kr a m m, Lev. en werk. der Eoll. en V laams. Kunsts., D. III. hi. 759. HOUTMAN (D. H.) van hem bestaat: P. Rami, Meetkunst in XXVII boeken , uit het Latijn, bij D. H. H.; overzien ens. door W. Snellium, Amst. W. J. Blaeuw, 1622, 40., fig. Zie Bibl. Hulthem., Nr. 8120. HOUTMAN (J.) leefde in de 17de eeuw en beoefende de dichtkunst , volgens getuigenis van Theo d. S c h r e­veli US, die in zijn Harlemias ol eerste stichting der stad Haarlew, van hem aanhaalt : Neerlands luister, uitgeblonken in den plechtigen vorstelij ken doop zijner D. H. Willem Grave van Buren. Zie van der Aa, Nieuw Biogr. Anth. Crit. Woordenb. , o. h. w. HOUTMAN (J.) leefde in de eerste helft der 18de eeuw en beoefende de dichtkunst. Men heeft van hem: De treurende wysheit hersteld enz., met een Toewildinge aan Zijn .Doorluchtige Hoogheit , den Heere Prince van Oranje en Nassau enz. enz. Als ook Triumphante Praaltempel, opgerigt in 't Paleis der Goden enz. berymt door 's Hage 1747 , 40. Digtmatig vertoog van het aanmerkelijk wonderjaar 1740 benevens ds algemeene hooge mitervloeden , verselt met een duure tijd des "'czars 1741 en de smeekende godurucht , over de dank- vast- en bedendag , en een lauwerkroon gevlogten om het hooft der milde gevers , Amst. 1741 , 40. • HOUTMAN Trtz. (JoANNEs) med. dr. te Weesp gebo­ren 30 Maart 1754, werd 30 April 1777 te Utrecht tot doctor in de geneeskunst bevorderd. Van dien tijd tot zijn dood toe oefende hij de geneeskunst in zijne vaderstad uit , en vertaalde onderscheidene genees- en heelkundigo schriften , zoo uit het Engelsch als Hoogduitsch , wnarvan de meeste zijn uitgegeven; daar onder mogen vooral ge­noemd worden de Heelkunde van Well en een werkje van den hoogleeraar E I s n e r te Koningsbergen , over het leerstelsel der koortsen , welke laatstgenoemde vertaling , vooral ook uithoofde der bijgevoegde aanteekeningeri , zeer is geroemd geworden. Hij was bij zijn afsterven (1825) het oudste lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen voorts honorair lid van verscheidene ge­leerde genootschappen en lid der provinciale commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzigt to Amsterdam. Hij behandelde niet onverdienstelijk de Nederl. Tier. Zijn lofdicht M. Ad riaans z. de Ru ij t e r, naar het Latijn van van Roo ij e n bewerkt , en vele andere stuk­ken in de Kleine Dichterlijke Handschriften geplaatst , geven daar genoevaam bri:k van. Ook vindt men een lijkzang van hem in den bundel lijkzangen op J. H. van D o n g e n en de volgende too­neelspelen : De Indianen in Engeland blysp. uit het Hoogd. van A. von Kotzebue , Amst. 1791. De School voor de Vaders blijsp. uit het Fransch van Pierre , ald. 1791. Montrose en Amelia , treursp. gevolgd naar het Fransch ald. 1786 , gr. en kl. 80. Clementina , treursp., ald. 1781 , gr. 80. Zie Tan der Aa, 1Vieuw Anth. Biogr. Crit. Woordenb. , o. b, w., Cat. der Maats. van Ned. Letterk. , D. 1. b. hi.. 117 ; Programma von het Prov. Utr. Genoots. voor het jaar 1825. HOU'rMAN (M.) waarschijnlijk te Utrecht geboren , beoefende de teeken- en graveerkuust in het laatst der 18de eeuw. I m m e r zeel zag van hem een prent , voor­stellende een allegoric bij een grafteeken 1783 , die veel verdiensten heeft. Hij leefde te Amsterdam. K ramm vermeldt van hem het portret van .1. H. Delman , Lath. pred. aldaar, met sinneb. fig. , 1783 fol. Zie Immerzeel, Lev. en werk. der Boll. en Vlaams. Kunsts.; D. II. bl. 58. IIOUTMAN (M.) bloem- en vruchtenschilder te Am­sterdam. Men zag aldaar op de tentoonstelling van 1820 werk van zijn band. Zie K r a m m , Lev. en werk. der Hell. en Vlaams. Kunstschild., D. III. 1:11. 758. IIOUTMAN (CoRNELis BE). Deze beroemde Neder­landsche reiziger en grondlegger van den handel dier repu­bliek , was de zoon van een brouwer te Gouda , en werd aldaar omtrent het midden der 16de eeuw geboren. Toen bij en zijn broeder Frederik zich in 1593 ter verrig­ting van eigene zaken te Lissabon ophielden , bekroop hen de nieuwsgierigheid tot het doen van onderzoek naar de wijze en bet beleid van den O. I. handel , dien de Neder­landers nog alleen bij name kenden , en waarvan de voor­deelen incest in handen der Portugezen waren. Hunne verkenningen kwamen hun duur to staan. Op vermoeden gevat , in den kerker geworpen en tot een aanzienlijke geldboete verwezen , vonden zij , daar zij ze niet konden betalen , middel om eenige hunner vrienden to Amsterdam to verzoeken dit losgeld to voldoen , een algemeen berigt hunner gedane ontdekkingeu er bijvoegende. Spoedig zon­den deze hun de toereikende som , en keerden zij zelven (1594) in het vaderland terug , waar zij terstond aan hunne verzamelde vrienden hunne verkregen kundigheden mede­deelden , met dat gevolg , dat zij weldra 4 schepen nit­rustten , die , onder Nederlandsche vlag , de eerste reis naar O. Indid aannamen. Zij liepen den 1 April 1595 nit Texel , keerden in Augustus 1597 weer terug , zijnde ge­noodzaakt geweest op de reis een schip to verbranden. Cornelis de Li ou t m an was het opperhoofd van dezen togt , die zich langs de kaap de Goede Hoop uitstrekte tot door Straat Sunda en vervolgens ten zuiden van het eiland Java heen. Ofschoon deze reis weinig oogenblikkelijk voor­deel aan de reeders opbra,.,at , werd zij echter dadelijk door eene menigte andere gevolgd , die deze landen onnoernelijke voordeelen aanbragten en den grondslag leidden der zoo magtige Nederlandsche Oost-Indische Compagnie. Het ver­haal dezer reis is in 1617 bij M ichi el C olyn to Am­sterdam uitgegeven. Het bevat eenige afbeeldingen der 84 inwoners , dieren enz. der bereisde landen als ook eenigc kaarten en plans van havens , en is door den hoogleerattr 111 a 1 1 , in zijn straks to noemen verhandeling beoordeeld. Dit reisjournaal is later opgenomen in de groote verzame­ling van 0. en W. I. Voyagien, Amst. 1610, 40., in haren herdruk aldaar 1640 , ,onder den titel van Begin en voort­gang der 0. I. Compagnie , vervolgens is het in een eenig­zins nieuwer gewaad gestoken en veel verkort in bet eer­ste deel der Nederl. Reizen (Amst. en Harl. 1784 , bl. 117-334), laatstelijk opgenomen in bet III D. der Ontdek­kingsreizen door Bennet en van tiV ij k R z. in druk be­zorgd.Het is onbekend of C. Hout m an er de schrijver van is. In 1598 ondernamen de beide broeders met 2 schepen , voor rekening van een Zeeuwsch koopman Balthazar M ()licher on een tweeden togt , die ook niet gelukkig uitviel. De koning van Acbin deed , door het ophitsen der Portugezen, C. de H o u t m an met verscheidene Nederlan­ders ombrengen en hield er anderen, onder welke Fred e-r i k Hout man (1598) gevangen. Zeer ongunstig is bet oordeel van Val en t ij n over H o u t ma n. Hij werd , volgens hem , beschuldigd van den schipper Jan M o 1 e n a a r op de kust van Java door vergif to heLben omgebragt , in de boeijen gesloten , voor den scbeepsraad to regt gesteld en vrijgesproken , zonder dat echter het kwaad vermoeden bij het scheepsvolk geheel werd weggenomen. Zie Levens der Nederl. Mannen en Vrovwen, nit bet wide reisjour­naal geput ; iSr. Bo del N ij e n h uis, Leven en Letterk. verdiensten van Frederik Iloutman in Nieuwe Werken van de Maatsch. der Ned. Letterk. D. III. St. II. 1834 , bl. 305 ; G. III o 11, Verhand, over eenige vroegere seetogten der Nederl. , bl. 40-43 ;Wagenaar, Pad. Ilist., D. 1X. bl. 136 , 144 ; v a n 11 ar en, 4ant. op de Geuzen, Ude Zang, bl. 168 a1en t ij n , 0. en N. Oost-Ind., D. 1. St. 1. bl. 172. 173 , 174 , D. II. St. H. bl. 29 ; van Ne t ere n, Ned. Hist., B. XXIV, M. 58; Luzac, Boll. Rijkd., D. I. bl. 247; Baudartius, Mem. B. XIV. bl. 86 ; Frain, Tien jaren uit den Tachtigjarigen Oorlog, bl. 255 , 256 ; de Opkomst van het Nederl. gezag in 0. ladle van Jhr. J. K. J. de Jonge, D.I.bl. 91-95; Kok, Hoogstraten, Dlieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt, iticher. HOUTMAN (FREDERIK DE) , brooder van den vorige , vergezelde hem op zijne beide togten , werd in 1598 door den koning van Acbin op Sumatra gevangen genomen , en volgens Valentijn, door Paulus van Caarden, die in 1600 voor Achin kwam , uit zijnen kerker verlost ; dock dit laatste wordt .door mr. Bo del Ny en huis op gezag van Valent ij n weersproken. Gedurende zijne krijgsgevangenschap hield de Houtm an zich bezig met de sterrekunde. „Hij heeft (dus lezen wig bij Valen t ij n) verscheiden fraaije astronomische aanmerkingen gemaakt n verscheiden bevorens onbekende starren ontdekt, 't geen hij ook naderhand in diuk uitgegeven heeft." In 1601 of 1602 keerde de H o u tm an terug. In December 1603 vertrok hij met de vloot van Steven van der Hagen op nieuw naar 0. IndiC , niet gelijk zijn broeder C o r­nelis als vlootvoogd , maar als commies. In Februarij 1605 werd hij door van der Hagen tot eersten landvoogd van Amboina aangesteld en keerde na zes jaren eens Ioffelijken bestuurs naar het vaderland terug , eenige jonge Amboinezen medenemende om tot schoolmeesters te worden opgeleid. In het jaar 1619 treffen wij hem als bevelhebber of commandeur van een vloot van 23 schepen in de O. I. aan. Hij was, volgens W. IJ. Bontekoe, in 1618 als raad van Indie en landvoogd der Molukken nit het vaderland vertrokken , in welke betrekking hij in 1625 door J a­gues le Fevre werd opgevolgd , waarna hij naar het vaderland terugkeerde en met een gouden medaille ver­eerd werd. Men is het niet eens wat er sedert van hem is geworden. Hoogstwaarschijnlijk is bet echter dat hij zich te Alkmaar heeft gevestigd , daar in de vroedschap gezeten heeft , in 1627 aldaar overladen en in de groote kerb be-graven is , waar zijn thans geheel onleesbaar grafschrift nog op een zerk wordt gevonden. H o u t m an was een ervaren wiskundige en sterrekundige. W. Blaeu schreef in zijn werk over het gebruik der Globen : „In het gedeelte des hemels, hetwelk aan de Zuid­pool grenst, heeft F. H., toen op het eiland Sumatra zijnde, vele sterren gemeten , en van dezelve dertien sterrebeelden gevormd", en op een groote hemelglobe van Blaeu, in de Utrechtsche Acad. Bibliotheek voorhanden , leest men in het Latiajn „Wij hebben meer dan 300 sterren bij de Zuid- en voor ons altijd bedekte pool gevoegd. Hunne af­standen van de door Tych o bepaalde en bekende sterren, heeft F. H. gemeten en dezelve tot sterrenbeelden gevormd, waarvan wij al de plaatsen op deze globe op bet jaar 1640 hebben teruggebragt." Ook was Houtman niet onbedreven in de Oostersche talen waarvan tot proeve verstrekt : Spraeck encle Woordboeck , in de Maleysche en Madagas­karsche talen nzet vele Arabische ende Turcksche woorden: inhoudende twaalf tsamensprekingh in de Maleysche ende drie in de Madagaskarsche spraken, met alderhande woorden ende namen , ghestelt naer ordre van den A. B. C. alles int Wederduytsch verduytst. Noch zijn hier bygevoeght de Decli­natien van vele vaste sterren, staende omtrent den Zuydpool voor desen tijd nooyt ghesien sonderling nut voor de ghene die de landen van Oost-Indién besoeckezz: ende niet min vet-. makelick voor alle curieuse lielhebbers van vreemdicheydt. Alles ghesteldt , gheobserveert ende beschreeven door Frederik de lioutrnan van Gouda t' .Amsterdanz 1603 , lanw. 4°. In 1680 werd dit boek , op last van bewindhebbers der 0. I. compagny te Amsterdam bij Paulus Mattbys z. herdrukt met den titel: Dictionarium ofte Woord- en Spraeckboeck, in de Duytsche en Maleysche tale , met verscheyde t' sanzen-spreeckingen , in 't Duytsch en Maleytsch aengaande de schipvaert en alter­leye koopmanschap. Op nieuw met veel woorden vermeerderd. Het sterrekundig gedeelte van het werk is in deze druk weggelaten. kl. 80. Zie, behalve de in het voorg. artikel aangehaalde bronnen over C o r­nelis 11 outman, A delung, 111ithridates , Th. I. S 103, Th. III. S. 258 ; A. von Humboldt, Kosmos. Entwurf einer Phys. Weltbeschreib. , 2 B. S. 32 , 485; G. H. We r n dly, Orat inaug. de L. L. 0. 0. et ladicarum cognitions , necessario theologo cd Indus prolecturo, Lingae 1737 ; Jocher, Eiogr. Univ. , Kok, Nieuwen­huis, Kobus en de Rivecourt; Konst- en Letterb. 1835, 1). I. 2 , 1836 , D. Ii bl. 98 , 102 , 1841 , D. II. bl 402 ; Bist. Gen. Kronyk , 8 Jg , bl. 362 ; V ad. Lett , D. II. M. 629 ; Navorscher D. 11. hi. 193 ; 1301. 1853 , bl. 132 , 179 ; Rer. et Urb. Arnstel. flistoria auctore Joh. Isaco. Pontano , Amst. 1611 , p 144-191 ; van Ka 111­p en , Goschied. der Nederl buiten Europa , D. I bl. 79 , 140 , 141 , 272, Valentijn, t. a. p. passim; Collot d'Escury ' root", D. I. bl. 80, A. D 1. bl. 199; van Kampen. Vad.Karali-Jerk , D. II. bl. 86; Bontekoe, Avant. .Reyzen , M. 29; Abbing, /'ervolg op Velius , Aant , bl. 128 ; Cat. Bibl. Tys. , p. 32 ; Cat. der Moats, van .Ned. Letterk. , D. II. bl. 435 , 632. HOUTTER (T. VAN) kunstschilder van Brussel , tijd­genoot van David Teniers de Jonge. Op Cat. van het museum te Brussel 1846 , No. 193 , wordt vermeldt een Boerenhuis en z. , door D. Teniers de Jong e. De tweede grond in het landschap , dat zoo goed de Brabant­ache landsdouw voorstelt, is van van H o u t ter geschil­derd. K r a m m gist dat bier T. van H o u t e n moet gelezen worden. Zie Kr a m m, Lev. en werk. der Roil, en rlaams. Kunstschild. , D. III. bl. 759. HOUTTUYN (ADRIAAN DIRKsz.) , zeekapitein , wordt onder de zeebevelhebbers genoemd die zich in 1658 in den zeeslag in de Sond tusschen de Hollanders en Zweden het best kweeten. In September 1665 ontmoeten wij hem weer na den hevigen storm die 's lands vloot ver­strooid had. Toen voerde hij bij afwezigheid van S t a c-h o u w e r de vlag als schout bij nacht. Hij zag toen de storm wat bedaard was eenige schepen aan lij , daar hij been voer in de hoop van s' lands vloot te vinden , doch het -waren tien oorlogs- en drie O. I. schepen. Met elkanderen liepen zij nu de lens of en kwamen op het Doggerszand. Den volgenden dag (12 Sept.) zetteden zij den koers zuid aan en vervielen bijna under de Engelsche vloot. Vervol­ gens kruistte hij omtrent Vlekkeren , waar hij later binnen liep en van waar hij naar 't vaderland terugkeerde. Hij sneuvelde in het volgend jaar (1666) in den vierdaag­ schen zeeslag. Zie Brandt, Lev. van de Muffler, bl. 155, 435, 436, 438, 443, 492; Lev der voorn. Zech.. D. II bl. 254; C. J. de Jon ge, Ge­schietf van het Nederl. .zeewez , D. II b. bl. 286; Chron. list. Gem, D. VII. bl. 453-455 , D. 1V. 164-166. HOUTTUYN (ABRAnAm) , bloeide in de he'll der VIIIde eeuw en schreef : Het besciteyden deel der vroedvrouwen , ofte kortbondig onderwijs , ter onderwijsing en bestiering voor oefenende en leerende vroedvrouwen enz. bij wijze van vragen en ant­woorden , Amst, 1751 , 80. Zie Abcoude, 3de ilanh. van het Naamreg. van Boek., bl. 75; Arr enberg, Naamreg , bl. 252. HOUTTUYN (A ), predikant bij de doopsgezinden to Hoorn. Hij was ook collegiant of Rijnsburger. Er bestaat van hem een redevoering over Hand. XVI : 30-34 , die hij to Rijnsburg heeft uitgesproken , bij gelegenheid dat hij aldaai op 2 Junij 1770 den christelijken waterdoop door indompeling verrigt had. Acht jaren vroeger had, hij eene dergelijke redevoering uitgegeven , die ten titel voert : - Redenen voor de in of onderdwnpeling bij den Christelyken waterdoop, Hoorn 1762, Hij was geestverwant en vriend van Elisabeth Wolff en Agatha Deken, als ook van Jan W a g e n a a r, door wiens tusschenkomst beide vrou­wen met hem in kennis kw amen. Zijn dood hebben beiden in dichterlijke brieven vermeld. Hij overleed te Hoorn 12 April 1777 aan eene beroerte , in den ouderdom van 76 jaren. Hij schreef nog : Over de Goddelykheid en volnzaaktheid van den Bijbel , Hoorn 1771. Zie R. Frijlink, Elisabeth Ff7 o 7fir geb. Pekker en Agatha Deken , M. 62 , 65 , 73 , 78; ,aderl, Letteroeff. 1777 , D. 1. bl. 558. HOUTTUYN (Mr. CAREL JonAN) , woonde in 1752 te Rotterdam en beoefende de dichtkunst. Behalve eenige verzen in de Dichtkundige Cypressen bladen , schreef hij : Ernstige aaninerkingen aan Nederland in tijdsgelegenheid van 't jaar 1740 nyi Jes. XV vs. 3 , in rijm gesteld , Leyd. 1740 40. Zie van der A a , Biogr. Anth. Crit. J7oordenb. , o. h. w. ; A b­coude, Naam t. , bl. 173. HOUTTUYN (MARTnws) , med. dr. , in 1720 geboren , studeerde to Leyden , waar hij in 1749 eene Dissertatio Spasmologica , Spasmorunz Theoriam exhibens verdedigde , vervolgens oefende hij de geneeskunst uit to Hoorn. Hij gaf een vertaling van het Systema naturae van Linnaeus met belangrijke uitweidingen in het licht. Zij werd in 1761 en volgg. eerst bij zijn vader F. Ho u t tuyn, ver­ volgens bij de erven en eindelijk voor de laatste deelen bij J. van der Burgh en Zoon (1785) uitgegeven. Eij vervolgde ook de geschiedenis der Nederlandsche vo­ gelen van IC o z e m a n en S e pp en maakte zich door verschillende kleine geschriften verdienstelijk. Ilij was lid van het Zeeuwsch genootschap van kunsten en wetenschap­ pen en van de Holl. Maatschappij der wetenschappen. Men heeft van hem : Natuurlijke historie of uitvoerige beschryving der dieren planten en mineralen , volgens het samenstel van den beer Linneus , met naauwkeurige afbeeldingen, 16 stukken , Amst. 1761 , 80. Bandleiding tot de chirurgie of heelkonst , volgens het Eoogduitsch van J. Z. Plat n e r u s. Met vele nieuwe aan­ raerkingen verrijkt door M. H. , Amst. 1764 , 80. Bet mikroskoop gemakkelijk gemaakt door H. Baker , 3de druk met pl. , nevens een .Aanhangsel betreffende nieuwe waarnemingen enz., Amst. 1778 , 80. De echte benzbinboom en kamjerboonz van Sumatra, met afb. in Verh. d. Boll. .Maats. v. LP etens.,IV, 1784, bl. 257. Aanmerkingen over de herfstdraden , of het vliegende spinrag in de lugt in N. Algem. Vad. Letteroel., 1787 , D. III. St. II. bl. 520. Aanmerkingen over de rupsen, die de boomen in het voor­jaar zoodanig kenadeelen, dat zij in den zomer geheel vrugt­en bladerloos staan , en over de middelen , die men , tot voorkoming daarvan in 't werk ken stellen, t. a. p., 1786 , D. I , St. II. bl. 327. Aanmerkingen over de bloemen van den nooten-muskaat­loom , met alb. in Verh. d. Maatsch. v. Wetens., 1789 bl. 211. Vertoog over de veranderkke steenen , oculi nzundi ge­naamd , met afb. , t. a. p. , 1781, bl. 311. Beschryving van eenige Japansche visschen en andere zee­ . schepselen, t. a. p. , 1782 , p. 311. Bericht aangaande de echte oleurn eajupoeti , inzonderheid betreffende derzelver afkomst , en hoe zij onlangs alhier van folic cajupoeti is gestookt, in Lledend. Vad. Letteroef. 1774, D. III. St. II. 131. 102. Het onderseheidt der salanzanderen van de haagdissen in algemeen , en van de gekkoos in 't bijzonder , aangetoond, met of b. , in Verh. v. h. Zeeuwsch Genoots. der Wetens. , 1782 , D. IX. St. II. bl. 305. Beschryv. van de Moluksche tin-erts en derzelver mijnen, t. a. p., 1786 , D. XI. bl. 383. Beschryving van eenige Oost-Indische tin-ertsen , t. a. p., 1782 , D. IX, St. II. bl. 337. Het onderscheid der zwarte en witte peper, en afbeeldinj van 't gewas der staart-peper , t. a. p. , D. X. bl. 604. A. Nozenzan , Nederlands vogelwerk , met derzelver be­schrzyving ; na deszelfs dood vervolgd door M. Houttuyn en S e p p , Amst. 1824 , fol. gekl. pl. 4 d. Faujag de Saint Fond, beschryving der proefnemingen met konstile lugtbollen ; uit het Fransch met Aanteekeningen verrijkt door M. H. , Amst. 1784 , 2 d. , 80. , pl. Bedenkingen over de sterflijkheit en het getal des yolks in Amsterdam , Amst. 1783, 80. Afbeeldingen van in- en uitlandsche houten ; 18 uitgaven in 101 gekl. plat. , Amst. 1791 , gr. 40. Animalium Musaei Houthuynianae rudex , 4mst. 1787. Zie Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt; Iloltrop, Cat. Med. Chin, p. 150; A bcoude, Naamreg. *nit. , bl 69; A r r en berg, Naarnreg., bl. 253; Cat. le Boy , T. 111. p. 1069, HOUTTOYN (W.), Med. Doctor to Hoorn , gaf in 1742 eene nieuwe uitgaaf van het Vaderlijk geschenk of testament verklaring van' t fde gebod van Pieter Jansz. Twisk, met een voorrede in het licht. Zie A bbing, Vert. op relius, bl. 18. HOUTUYINT (Mr. ADRIAAN) to Amsterdam geboren , bloeide in 1681 , was waarschijnlijk advokaat te 's Have. Uit zijne uitgegeven geschriften blijkt dat hij de gewijde en ongewijde geschiedenis , bet natuur- en volken rent be­oefende. Men heeft van hem: Politia contracta generalis, Notis illustrata ; seu de singu­larunz , ante Imperia instituta , et summarum Potestatum institutis Imperils, cum inter sese , turn in subjectos jure ac poles te, temperatcl ex praeceptis naturalibus, et gentium conven­tionibus, Tractatus brevis et succinctus, Authore Adrian° H ou­tuyn .Tcto. calcem errores Hobbesiani indicantur .Hagae , Amst. 1681 , 80. Monarchia Hebraeorurn quae est de imperio Monarchic. in Populum Hebraeum, Probatio, ab Abraham° ad dispersanz Gentenz , Lugd. Bat. 1685 , in 240. In dit werkje beweert hij met B o s s u e t tegen C o r neille Bertram, Carolus Sigonius en Petrus Cunaeus, dat de joden van Abraham af,, ten tijde der regters , koningen en Maccabeers onder een monarchale regering geleeld hebben. Reipublicae Batavae liber primus , Periodum ab gentis initio ad Comitum usque ternpora complectens, Hagae, Amst. 1689, 240. Zie Le Long, Bal. Sacra , p. 784; Bibl. Jur. Imperantium , p. 74; Paquot, 1114m. , T. III, p. 499, 600; Adelung en Rotermund. HOUVE (JAN VAN DER) , wordt gehouden voor den stichter van het huis van der Houve in Maasland. Hij leefde in het laatst der XIVde en den aanvang der XVde eeuw en diende den heer van A r k e I tegen hertog Willem van Be ij e r e n, graaf van Holland. De Divisie Chronyk noemt hem onder de ,,vrome mannen van wape­nen", door van Arkel in 1405 gezonden binnen de suede van Gaspaerde en op het huis Hagestein. Hij liet na Gerrit, die in 1435 begiftigd werd met het huis en de hofstede van der Houve met tien morgen land , de grafe­ ijkheid en de branderheeren van Wassenaar aankomende , en Willem van der Houve (die volgt). Zie Divisie Chronyk (Lea 1517) , Div. 27 , C. 4; Go ut h oe v en, Chr. , hi. 421 , 422 ; v. d. K e m p, Beschryv. van Gorinchem en het land van "lrkel , bl. 155; van Leeuw en, Bat. Ill , bl. 991 ; Voet van Oudheusd en, 13eschrijv. van Culenb. , hi. 45; Lud. Smids, 11. Schatk. , hi. 168; van der Hotly e, Handy. Chr. , D. I. M. 186; Hoogstraten, Kok. HOUVE (WILLEM VAN' DER) zoon van den vorige , werd met zijn kapitein Willem, beer tot Isendoorn , luitenant van Jan van Be ij e r e n, gevangen genomen in den strijd tusschen dezen en J a c o b a van Be ij eren to Gorcum , den eersten December 1417. Zie Goudho even, Chron. bl. 121; van der Kemp, lie­schrijv. van Gorinchem enz., hi. 207; van Leeuwen, Bat. Ill. , bl, 991; Kok. HOUVE (VRA.NR VAN DER) , zoon van Vries van der Houve en Maria van Coudenhoven, werd in 1529 door den graaf van H o o g s t r a ten, als stad­houder van Holland , „gecomraitteerd om in Braband en Vlaanderen koopers to zoeken eerst van f 3900 's jaars , mitsgaders nog andere van f 3000 's jaars , die bij de staten van Holland geconsenteerd waren te verregelen op de viiif steden van Holland , ten laste van den keizer.". Hij huwde Agnita de Groot, dochter van Hugo de Groot en Maria van Alm onde en liet kinderen ins. Zie van Leeuwen, Bat. Ill. , bl. 992; van der Houve, Bandy. Chr. , bl. 189 , K o k. HOUVE (ABRArIAAI VAN DER), noon van Aper t Frans z. van der Houve, bierbrouwer te Delft , legde zich toe op het historieschilderen , bezocht Rome , werd na zijne terugkomst vaandrig bij de schuttelij zijner geboortestad , waar hij 15 Februarij 1621 in den uuderdom van 45 jaren overleed. Zie R. Bostet, Beschrijv. van Delft (Delft 1729); Kramm, Lev. en werk. der Boll. en vlaams. Kunsts., D. 111. , bl. 759. HOU VE (APERT FRANSZ. VAN DER) , vader van den vorige, bierbrouwer te Delft, leerling van Frans F 1 o r is z., hunstschilder van Antwerpen in 1570 overleden, beoefende de schilderkunst uit vermaak en bootste de schilderijcn van zijn meester z(56 na, dat liefhebbers „er al zoo grooten smaak in vonden als in het werk van dezen." Zie R. Bostet, Beschriiv. van Delft , bl. 777; Van Mandel', Lev. der Schad., bl. 242, b. (uitg. van d e J on g h) , ll. 1. bl. 352 ; Kramm, t. a. p. HOUVE (SALOMON VAN DER), zdon van den vorige, had aanvankelijk van 1558 tot 1564 het burgemeesterschap binnen zijne geboorteplaats Schiedam bekleed , doch was , uithoofde van zijne verdraagzaamheid en toegevendheid jegens de hervormden bij de Roomsche geestelijkheid zeer gehaat ; deze wist te bewerken dat hij bij den hove van Holland wegens ketterij aangeklaagd en veroordeeld werd ten gevolge waarvan hij van zijnen post ontzet werd en zeven jaren in de gevangenis op de voorpoort te 's Gra­venhage moest doorbrengen , omstreeks denzelfden tijd dat de vier bekende priesters Adriaan Jans e, Huiber t Adriaansz., Wouter Simonsz. en Sibrandus J a n s z. , pastoors van IJsselmonde , de Lier , Monster en Schagen insgelijks wegens ketterij aangeklaagd en ver­oordeeld , te 's Hage geworgd en daarna verbrand zijn. (Men zie P. B o r , .Ned. Ilist. , V Boek ; Hooft, Ned. Mist. p. 211; Brandt, Hst. der Reform., I D. X B. p. 510.) Van der Houve op eene even gelukkige als won­derdadige wijze uit zijne gevangenis ontsnapt zijnde, voegde zich , naar Duitschland gevlugt zijnde, bij de Watergeuzen , en werd in 1572 bevorderd tot scheepskapitein , in welke hoedanigheid hij met den graaf van L u me ij den Briel heeft helpers innemen. Eindelijk tot zijne vorige ambtelijke betrekking terug­gekeerd , is hij bailluw en schout van den Haag geworden, alwaar bij in 1584 is overleden. Zie van der Houve, Hands. Chr., bl. 188; van Leeuwen, Pat. Ill., bl. 992; •an Alkemade en van der Schelling, Ileschr9y. van den Briel, bl 374; Cleijn, Dankoffer , bl. 38; De Riemer, Besehrifr van 's Gravenh , D. III. bl. 45; Wagenaar, Vad. Hist., D. VI. bl. 345; van Groningen, Gesehied. der W a­tergeuz. hi. 128, 251; Hoogstraten, Kok. HOU VE (GIDEON VAN DER), broeder van den vorige , was raad en rentmeester-generaal van Gelderland en huwde Maria, dochfer van Cornelis van Borssele. liet kinderen na. Zie van a r liouve, Handy. Chr., bl. 188; van Leeuwen ,. Eat. Ill., bl 992; Hoogstraten, Kok. HOUVE (CAREL VAN DER), zoon van den vorige, sneu­velde bij het leger van Ostende in 1605. Hij huwde J o­h a n n a v an Voorst, die hem eerie dochter schonk. Zie van der Houve, Handy Chr., bl. 188; van Leeuwen, Eat. Ill., bi. 993; Hoogstraten, Kok. HOUVE (Jonker MATTHIJS 'VAST DER) schildknaap , beer tot Campen , zoon van Da v i d van der H o u v e en Johanna, dochkr van Matthijs Croeser, rid­der , en van An n a Sc h or f, werd in 1577 to 's Hage geboren. Hij is de schrijver van de Handvest of Charterchronyck van de landen van Oud-Batavien, Oud-Vriesland , Oud-Francenland. _Nu Holland , Zeeland , West-Vriesland en de andere Yrreslanden , Gel­derland, Utrecht ende Over-IJsel, maeckende het vrije heer­schende vereenighde _Nederland, 2 d., Leyd. 1636, 's Gravenh. 1638 , 2de verm. en verb. druk Leyd. 1646, fol. Het 3de , 4de en 5de deel of Vervolg op de twee reeds uitgegeven deelen zijnde de originele copie door den auteur zelven geschreven en ter uitgave gereed gemaakt, loopende van 863-1482 , benev ns een afzonderlijk 7nemoriaal der voor­naanzste taken , bestaat in hands. Nog komt voor Handvesten , priuilegien ende c tugmen der stede en lande van Toole, geschreven door Jhr. .111.v.d. H. en vermeerderd door K. van Alkemade en P. van der Schel­ling , hs. fol., 2 stukken thans in bczit van Mr. Bodel Nyenhuis. Hijhuwde 1. Elisabeth van S teenhuijs,dochter van Joost van Steenhuijs en van Francoyse van MaschereelWijnandtsdr., 2. Pieternella d e H e e r e. 13 ij liet twee dochters, Johanna en Anna Pieternella van der Houve, na. Zie van der Houve, Bandy Chr.. bl. 188; van Leeuwen, nat. lll., p. 993; Hoogstrat en, Kok; Bodel Nijenhuis, Biogr. Lijst van Plaatsbeschr. , Nr. 46, 2104 ; Cat. C. van Alkemade en P. van der Schelling , bl. 40; Cat. eener belangr verzam. van Beek. van B. Scheurleer , Dec. 1844, H. 124 ; van der Chijs, Illunt van Ball. en Zeel. bi. 114. HOUVEN (HEICDRIK CHRISTIAAN VAN DER) ; zoon van J o h a n n e s H e n r i c us, predikant te Nieuw-Beijerland, en van Elisabeth van Gennep, werd aldaar den 26 November 1773 geboren , en overleed • te 's Hage, op, het huis ter Noot , den 9 December 1852. Hij begird' zich vroegtijdig naar Rotterdam , em zich aan den koophandel toe te wijden , en slaagde daarin bij nemendheid. Gedurende het bestaan van de regtbanken van koophandel werd hij daarvan president , terwi,j1 bij de op­rigting der Nederlandsche handelmaatschappij de keuze van zijne majesteit Willem I zich op hem , als directeur dier maatschappij voor Rotterdam, vestigde. Niet dan noode vol­deed hij aan die roepstem , omdat hij aan Rotterdam, met zijn gezin , door zoo vele banden van vriendschap en bloed­verwantschap verbonden was. Eenmaal echter te 's Hage, en ofschoon daar zeer tot zijn genoegen ijverde hij onop­houdelijk voor de verplaatsing der handelmaatschappij naar Amsterdam, vermits hij bet voor de belangen dier inrigting onbestaanbaar beschouwde , dat zij hare werkzaamheden niet onmiddelijk ter plaatse uitoefende , alwaar handel ge­dreven werd. Opvolgend staatsraad in buitengewone dienst, lid van de eerste kamer der staten generaal , commandeur der orde van den Nederlandschen leeuw , verwierf hij inzon­derheid als president der Nederlandsche handelmaatschappij eene zeldzame mate van achting , goedkeuring en vertrou­wen gedurende vele jaren. In een bijzonder berigt omtrent hem in het Dagblad van 's Gravenhage , van 13 December 1852 , dat in het algemeen omtrent zijne verdiensten en edele hoedanigheden , lezenswaardia is , vindt men aange­ lezenswaardigteekend , dat hij het was die voor eerste jaar de balance der Nederlandsche handelmaatschappij opmaakte, dat mees­terstuk van naauwkeurigheid , zooals v a n. O u w e r k e r k de V r i e s, die noemde in zijne Verhandeling over den Nederlandschen koophandel, Haarl. 1827 bl. 238 en 239. In den handel , in het verband van Java met het moeder­land , zag bij voor beiden bronnen van welvaart en voor­spoed. Ernstig waarschuwde hij tegen alle pogin en om die banden los te maken. Hendrik Christiaan van der Houven, huwde te Rotterdam , op den 17 Mei 1802 , Johanna Elis bet h van Gennep, zijne voile nicht , (geb. 1778 , overt. 1850) zuster van mr. A r n o l d u s van Gennep, reeds in dit woordenboek vermeld , en liet in de vrouwe­hike lijn onderscheiden afstammelingen na , daar een eenige zoon naauwelijks den leeftijd van twee jaren mogt bereiken. Zijn portret bestaat. Panic. berigt. BOU WAERT (JAN BAPTISTE) van zijn geboorte of af­korn,t is niets bekend ; maar bij het ontstaan der Spam).­sche onlusten vinden wij hem te Brussel , waar hij omgang had met de aanzienlijksten des lands en als raad en reken­ .eester van Brabant onder de patriciers gesteld werd. Waarschijrilijk was 1-ij aan een der kamers van rhetorica als factor , deken of welligt als beschermer verbonden , althuns hij de blijde inkomste des prinsen van Oranje , dat is bij de verhelling van Willem I tot ruwaard van Brabant, zien wij hem een bedrijvig aandeel nemen in de feestviering der rederijkers die hij met groote voldoening der gemeente aller voortreffelijkst bestuurde. Een jaar later gold bet de blijde inkomst van Matthias en de benoeming van Wille m I tot stedehouder des aartsber­togs eene benoeming die de prins vooral aan bet yolk van Brussel te danken had , en van de zijde der rederij­kers wederom plegtig gevierd werd. Houwaert beschreef zoowel de eene als andere feestelijkheid eii vlocht er zijne verzen door been , en zoo ontstonden er een paar mono­graphien , voor een betere kennis van dien tijd van be-lang. fits een groot voorstander van Matthias en den prins van Oranje hechtte Houwaert zich ook aan M a r-n ix van A 1 d e g on de en vertadde zijne beroemde oratie voor de Duitsche rijksgrooten te Worms gehouden. Ter verdediging van Brussel opgeroepen , bestuurde hij de for­tificatien , deed zijne ronden en wachten en scbreef, onder het rumoer der wapenen verschillende gelegenheidsstukken en andere gedichten , o. a. , Pegasydes Pleyn en LusthoJ' der Maechden , waarin bij betoogde hoe dat de schoone sexe dikwijls in groot gevaar is en niet beter kan bemin­nen dan God. Onuitputtelijk was de goedkeuring en lof­spraak der Brabantsche rederijkers op dit werk. Men noernde hem een anderen H om e r u s. Ofschoon Houwaert zich als arm voordeed , bezat hij echter , behalve zijn vaderlijk erfdeel , aanzienlijke goede­ten , die hem bij buwelijk met Ca t h a r i n a v a n C011-. w enberg waren aangekomen. Reeds in 1560 kocht hij den zoogenaamden Wijngaertsberg te St. Josse ten Node , een der voorsteden van Brussel , waar ook Gran v el le zijn villa had. Hij vereenigde den Wijngaertsberg met den Strytbeemt en bouwde er Kleyn Venegien , waar hij zijn Lusthof der Maegden , de vier Wterste , de generalen loop der werelt , Paranesis Politica en den Handel der Arnou­reusheyt bewerkte. Bij de overgave der stad vinden wij Ho u w a e r t, die - zoo veel tot hare verdediging beproefd had , in de commis­sie van verdrag , 1585. Later voltooide hij nog eenig dicht­werk , dat hij aan den hertog van Pa r in a opdroeg. Hij overleed den 11 Maart 1599 in den ouderdom van 68 jaren , en werd in de kerk te St. Josse ten Node , waar ook zijne vrouw begraven is , met veel plegtigheid bijgezet. Fen sierlijke grafsteen vertoont ons den stichter van Kleyn Venegien , in het gewaad van een tuinman , waar boven zijn spreuk : Inter utrumque tene (Houd Mid­del Mate). Ook vervaardigde Joann es R o c h i u s een Latijnsch grafschrift op hem. De afbeelding van J. B. H o u w a e r t vindt men met zijn blazoen en zinspreuk op een der gedenkpenningen op hem bij van Loon voorko­mende en op het titelblad van Pegasydes Pleyn. Als rede­rijker was hij een der beste navolgers van Ai at th ij s d e Cast e leyn en de roem Brusselsche kamers. S weer ti u s noemt hem poeta Belgicus inter primos. Zijn poezy is eater weinig meer dan berijmd proza , terwijl de onderwerpen die hij behandelde , van groote belezenheid getuigden. Ook in Noord Nederland werden zijne gedicliten, blijkens de menigte herdrukken, met graagte gelezen. Hij schreef: De triumphante inkomste des prince van Oranje 23 Sept. 1577. Rhetorickelyck ghecornponeert door J. B. , Antw. Ch. Plantijn, 1578, 40. Sommaere beschryvinge van de triunzphelcyke inkomst van den doorluchtighen ende hooghgeboren aertshertoghe Matthzqs , binnen die princelycke stadt van Bruesele in 't jaer 1578 , den 18 Jan., mitsgaders die tooneelen poincten etc. gheinven­teert ende gheconzponeert deus J. B. H., Antw., C h. P 1 a n-t ij n, 1579 , 40. , met de portretten van Matt h i a s en Willem I. Oratie der anzbassadeuren van den doorluchtighen Prince Matthias , aertshertogh van Oostenrycke , verhaelt in den rijckxdach, ghehouden tot Worms, Rheteryckel in ons Nederl. tale overghestelt door J. B. H. , Antw., C h. Plan t ij n , 1578, 40. Milenus clachte waerinne de groote tirannye der Romeynen verhaelt ende den Handel van desen tegenwoordigen tijt claer­kick ontdekt wordt , met gelycke Clachte van den Anzbas­sadeur der Hebreen en d' Antycke Tafereelen , Antw. , W. Silvius, 1578 , 40. , Dordr. 1577 , 40. , 1598 , 40. Den val ende opstand van den Coninck ende Prophete David met bijvoegh. van 7 leedtuygende Psalmen , Gendt 1620. Annius en Lucius , Antw. bij Plant ij n , 1579 , 40. Die clachte ende troost van Belgica , Rhetoryckelijck ghe­inventeert bij J. B. H. , Bruesele 1583 , 40. Pegasydes pleyn en lusthof der Maechden, gheinventeert ende Rhetorijckelijck gecomponeerd by J. B. H., Antw. C h. P I a n-t ij n , 1582-1583 , 4 d. 40. , met pl. , Leiden 1611 , 2 d. , Rotterd. bij Jan Leendertse Berewout, Ao. 1615, 2 d. 80. Achter aan staat gedrukt tot Leyden bij U 1­dinck en Cornelis Abrahamsz., Ao. 1614 , het titeiblad , waarop het portret, is door W. Delft gegraveerd , Delft 1622 , 80. , 1623 , 2 d. , 40. , Antw. 1684. De vier wterste van de doot, van het oordeel, van d' eeuwiche leven , van de pyne der hellen , schrifturelyck gheinventeert ende rhetorijckelijck gecomposeert by J. B. H. conseillier enz., Antw. C. Plant ij n , 1583 , 40. , 's Hage 1605, 1613 , 1614 , 40. , Leeuw. 1614 , Amst. 1616. Wibr an d t Michiels vervaardigde eerie bloemlezing van dit werk , nog in hands. aanwezig , getiteld : Schrif­tuurlicke rymen, leerende hoe een christen mensche hem teegen des bedrieghlijken weerelts ende vleesche aenlockende lusten des duyvels tentatien ende kettersche vervoeringen in waren gelove , hope ende liefde met beconzmernisse zyner zalicheyt zall wapenen ende draghen , getogen uyte 4 wterste, met grooten arbeyt rhetoriZckelijek gecomponeert , door den ver­maerden ende constigen Rederlantschen poeet heere J. B. H. , in 't kort yervaet ende in deesen ordre gestelt door Wibrant afichiels van Beetgam , Ao. 1616. Nog vindt men : &mita ende bekentenisse christelycker leer der predicanten die in Oost-Frieslandt omtrent tachtentich jaren voorleden , opentlyck ghepredickt ende gheleert hebben enz. Met noch een schoone bekentenisse. Schriftuerlyck inventeert ende rhetorij cke­lyck ghecomponeert by Johan Baptiste Houwart conselier ende meester ordinaris van die reeckeninge des hertochdoms Bra­bandt beschreven in zyn boeck van de vier wtersten des menschen , in Anno 83 t' Antwerpen gedruckt bij C h r i s­toffel Plantijn, door Casparum Coolhaes, , Anno 1603 , 40. Den generalen loop der werelt begrepen in :es vermake­ lycke boelcen. De lste uitgave waarschijnlijk omstreeks 1582, Amst. 1602 , 40., 1612 , 40, Paranesis Politica, Politysche onderwysinghe tot dienste van alle menschen ono to gebruycken matigheid in voorspoet en standvastigheid in tegenspoet , Leeuw. 1614. De handel der Amoureusheyt, inhoudende vier poetische spelen van Sinne, van Jupiter en Yo , Brussel 1583 , 40. Den handel der Anzoureusheyt , inhoudende vier poetis* che spelen: 1. van .Aeneas ende Lido , 2. van Narcissus ende Echo , 3. van Mars ende Venus , 4. Leander ende Hero , poetelfick geinventeert ende rhetorijekelijck ghecomponeert door heer ende meester Johan Baptiste Bouwaert. Tot Rotterdam bij Jan van Waesberghe, Ao. 1621, 80. Goddelycke utile instructie , Antw. J. de La et, 1562 , 1582 , 40. Retrogatie incarnatie , Antw. 1563 , 40. Renzedie der liefde door Ovidius rhetoryckekck overgeset , Brussel 1583 , 80. Den welleconzme en congratulatie van. den hoochgeb. vorst Ernesto, des roomschen geysers broeder (door L. B. H.), Bruessel , J. Al o mm a e r t. Houwaerts Moralisatie op de coemst van denselven prince , Ibid id. 1594. 't Huwekk van de Discrete Jonkvrouwen, 40. , door A b­coude vermeld. Zie Biogr. Vuiv., Jiicher, Adelung, Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Ri•ecourt; Sweertii dith. Bag. p. 69; Val. Andreas, Bibl. Belg., p. 394; Foppens, Bibl.Belg. , T. I. p. 571; S i e g e n b e e k , Bekn. Geschied. der Ned. Lett. , M. 64; van Kampen Bekn. Geschied. der Ned. Lett. en Wetens , D. I. hl. 212 , 213 ; W illems, Perhand. over de Ned. Taal en Letterk. D. I. bl. 286 •olgg. ; de Vries, Geschied. der Ned. Dichtk., D. I. bl. 50 ; K o p s , Korte schets der ge:chied. der Beder., D. I. bl. 57; Witsen Geysbeek, Biogr. "'nth. Crit. Woordenb., D. I. bl 424 ; S n e 1 1 a e r t , Schets eener Geschied. der Pled. Letterk., bl. 36 , 75 , 88, 89; Upeij, Geschied. der Ned. Tale, ' D. bl. 401; van Loon, Nederl. Bistoriep., D. I. bl. 245 ; Hense en Wauters, Bist. de la ville de Bruxelles , T. I. p. 465 , 575 , T. III. p. 602 ; Scheltema, Geschied- en Letterk. Alengelw., D. IV. St. I. ; Friesche Volksalrn. 1846 , bl. 409 ; J. V e r h e ij d e n , Af b. van Mann. die den Rooms. ens. , b1.96;llpeij enDermout, Ges. der Eery. Kerk , D. I. Aanteek. bl. 91; Kist en Roijaards, Archief, D. IV. bl. 143 , D. VIII. bl. 183 ; Joh. Bapt. Bouwaert , door Prof. L. G. Visscher, in Berigten van het Dist. Genoots. to Utrecht , Jaarg. I. en Aanteek. van Mr. • an Dam van Noord e­loos op dit stukje in Kron. van het Dist. Genoots., 2e Jaarg. , bl. 93 volgg.; Brandt, Dagwijz. der Geschied ; H. Adam, Vitae Ju­risc., p 70; Bayle, Diet. voce H. Mileg; Cat. Bill. llarleyana , mss. T. II. p. 691 , Nr. 2419 ; Cat. v. Lienskens , Nr. 5 , bi. 1;1 Cat. Bibl. Beg. Hag., 1838 , p. 134 , Nr. 1859 ; Cat. der Moats, van Ned. Letterk., D. 1. bl. 216 , 217 ; Cat. der Bill. van v. Bulthem , D. IV. bl. 118 , 119 , 325 , 338 ; Cat. Meerman T. II. p. 170, Nrs. 556, 558, 559 , p. 178, 2206 ; Cat. Wachendo;f, p. 54 , Nr. 613 , 669 ; Cat noeufft , bl. 76 , firs. 951 , 952 ; Cat. Rover , T. I. p. 290 ; Cat J. Schouten , bl. 99 ; Cat J v. Voorst , D. I;1. bl. 44 ; Cat. v. d. Aa , bl. 67 ; Cat. Tioning , I). 11. bl 330 ; Navorscher , D V. bl. 248 ; D. VI. 131. 27 , 28 82 , 143 ; S c h o t e I, Geschied der Rader , D. bl. 75 Abcoude, 1Vaamreg., Aanh. bl. 105; Muller, Cat. van Portr. HOUWAERT (HERuzs) minderbroeder , lector in de godgeleerdheid te Leuven , overleed 12 December 1567 to Mechelen , waar in hands. van hem bewaard werd : Comrnentarius in lib. I et II Sententiarwn. Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. , p. 385; Foppens, Bibl. Eelg , T. I. p. 479. HOUWAERT (J. P.) gaf in het Licht : H e n r. Bunting, Itinerarium S. Scripturae. Dat is een Reijsboeck over de gansche Heylighe Schri f t. Haul, J. Casteleyn 1614, 4°. Zie Cat. van Godgel. Bock. , . bl. 53. HOUWARDA (ME No) of Menne van der Munte, een der edelen uit de Ommelanden en het Oldampt die zich (1400) verbonden en doze landen aan hertog A 1 b e r t opdroegen. De woede der Schieringers hierdoor gaande gemaakt , verdreef ze en dwong ze het land te verlaten. Het slot van Houwarda to Termunte (te Klein-Termunte) werd bemagtigd en door de stad Groningen , tot groot ver­driet der Ommelanders , in bezit gehouden. Later keerde hij terug , doch werd in 1417 door keizer Sigismund mede in den rijksban begrepen , waaruit ook hij in 141.9 werd ontslagen. In 1422 was hij onder de Vetkoopers , bewesten en beoosten den Eems en in Groningen , in een bijeenkomst der wereldlijke en geestelijke staten tusschen de Wezer en Stavoren te Groningen om over eenen vrede met de Schieringers over de Lauwers to handelen. In 1426 behoorde hij tot de vergadering van Oustfrie­sehe hoofdelingen , waarin besloten werd de dijken in het Oldambt en in Reiderland langs den Dollard te maken en de oude gebruikelijke wetten , regten en gewoonten , tot groot voordeel des lands , weder in to voeren. Zie 17. Emmius, Ilist. Fris., p. 241 , 266 ;1289; OccoScharl, Krenyk van Vriesland, bl. 167, 168; Beninga, Ilistorie van 0. Fries!. , bl. 214 , 215 ; Mieris, Charterb., D. IV. bI. 621 ; W e s-ten dorp, Jaarb van en voor de Prov. Groningen , D. 1. bl. 301, 308, 309 , 353, 365, 441. HOUWARDA (AILco) van Termuntem , hoofdeling van het Klei-Oldambt , ontmoeten wij in 1436 op eene bijeen­komst op het slot de Holm te Termuntem en later to Emden gehouden om de gesehillen tusschen de Groningers en de Hamburgers te Emden te vereffehen. Men kon echter aldaar tot geen besluit komen , wijl A y leo en Eppo G o c k in g a te Zuidbroek , weinig tot inschikke­ ljkheid jegens Groningen , van welke stad zij oordeelden zeer onbillijk behandeld to worden , genegen waren. Althans legden zij den handel dier stad allerlei beletselen in thn weg. In 1437 werd echter door E d z a r t Elir k se m van Grietzijl, het geschil bijgelegd , doch A il co behield de Hamburger bezetting op zijn kasteel te Termunten , die hij er gedurende de oneenigheden in gelegd had , en woarmede hij op het grondgebied van Groningen plun­ derde en stroopte. Daar de bezetting steeds voortging met den handel der Groningers 'hinder en nadeel toe te brengen , besloten de Groningers ze onverwacht te overrompelen , dat ook ge­ lukte. Ai lc o was nu genoodzaakt toe te geven, Hij gaf zijn burg met 200 jukken land der stad Groningen ten on­ derpand , totdat alles door van wederzijds gekozene scheids­ lieden zou zijn vereffend. ld ij overleed kort na deze over­ : eenkomst in 1440. Zie Ubbo Emmius, Ilist. Fris , p. 341, 343., en de Agro, Frisia-e , p. 30 , 32 (ed. in fol ); B A 1 t in g, LoIrecle , bl. 93 , 94 ; T o k k e S j o e r d s , ifaarb. van Friesl. , D.-V. bl. 194, 226; Sehotan us, Chron van V riesl. , bl 227, 288; Tesenw. stout vase idle vollien , D. 1 bl. 57; Westendorp, .aarb. van en voor de Pray. Groning., D. II. bl. 483 , 489, 491; Arend, Pad. Geschied , St. ill. bl. 193 , 197, 198 ; v. d. C b ij s, .de Illunten van Groningen, Friesland en .Drenthe , bl. 389 , -392 , 403, 404. HOUWARDA (JARICH) Groningseh eelelman , zat 33 jaren gevangen op de galeijen van Spanje omdat hij onder B r e d er o de gewapend tegen de Spanjaarden was opge­staan, In 1601 werd hij als apointe geplaatst op de groote galei , met / 14 maandelijksch tractement on belofte van bevordering , waarschijnlijk wel door tusschenkomst van de staten generaal , aan welke 31 Maart 1601 een aanbeve­ling uit Groningen en Ommelanden gekomen was. Zie 11'avorscher , D. IV. bl. 250. HOUWENINGEN (ELSJE VAN), brave en schrandere dicnstmaagd van Hu i g de Groot , :vier geboorteplaats en gebooitejaar onbekend bleven , in weer wil er onderzoek naar gedaan is, zoo te Dordrecht als to 's Bage. Zij is vei maard door bet deel dat zij nam aan de ontvlugting van de Groot uit Loevestein. De geschiedenis schrijft de uitvinding van hbt middel , dat de Groot de vrijbeid bezorgde aan zij ne vrouw toe; doch- St o 1 k er meldt daaromtrent het volgende: ,,Onder ecn zeer aanzienlijke menigte van papieren, uit de 85 nalatenschap van wijlen G e r a e r t Brandt en zijne zonen Kasper en Johannes Bran dt herkomstig en onder mij berustende, bevindt zich een blad in folio , beschreven met de hand van K as per, den schrUver van het leven van G r o t i u s. Dit blad nu behelst een gedeelte of wel den aanvang van bet verhaal van zijne ontkoming , en komt, wat de laatste helft betreft , overeen met hetgeen daarvan in het gedrukte werk te lezen is; doch de eerste helft meldt de aanleiding om op de list to denken , waarvan het ge­drukte geen woord rept. El sj e namelijk komt daarin voor , als vertellende aan de G root en zijne vrouw , dat zeker vader aan zijne dochter den omgang verbood met eenen jongman , die bij haar den vrijer speelde , en , staande de verkeering, door eene bankbreuk schade geleden had ; doch dat de gelieven den vader door een list verschalkten. „De dochter (dus luiden de woorden van Brand t) hem lief­hebbende en niet willende verlaten , maakte telkens gele­gentheid , om hem ten huize van een zekere weduwe , een van haar beste vriendinnen to spreken, welke weduwe uit­vond hem in een koffer te doen, en, voorgevende eene rein naar buiten to willen doen, den vader van de vrijster to verzoeken , dat koffer to willen bergen , geen toegestaan zijnde den verliefden jongman den weg baande om met het koffer in huis en op de vrijsters kamer to geraken. Op het hooren van deze vertelling (zoo vervolgt Brand t) begin­nen de heer de Groot en zijne vrouw to lagehen ; 't geen E 1 s j e ziende , Karen heer to gemoet voerde : Ik weet wel waarom gij lacht , gij zoudt ook op zulk een wijze met een koffer , wel uit dit kasteel gedragen willen zijn. Hierop begon de vrouw van de Groot dit stuk met haar gemaal te overleggen enz." Els j e volgde de G r o o t naar Pa* , waar zij meer als vriendin dan als dienstmaagd werd bejegend. Maria van Reigersberg maakte meermalen in hare brieven van haar gewag. Zij huwde 10 Aug. 1625 te 's Mtge , waar zij toen woonde , met Willem van de V elde, bij wien zij kinderen had. Er bestaan monographien van E 1 s j e, waarin echter niets meer voorkomt dan de geschiedenis mededeelt. Ook is zij meermalen bezongen en hare trouw on moed op het tooneel gebragt door Frederik Duym in de dry deelen van Huig de Groot enz. , Amst. 1762. Zie , behalve Brandt, Burigny en andere levensbesehrijvers van Grotius, Jets ter verbetering der naamstelling onder de portraiten van Willem van der Pelde en Elsje van Bouwening , zoo als dezelve zijn geplaatst in den ellmanak voor het Schoone en Goede your 1822 , met Naar portret en dat van Karen man door Jacob Scheltema in zi,jn Geschied- en Letterk. Meng-elan, D. III. St. IL bl. 229 ; it. S t ol­k e r , Onbekende bfjzonderheid wegene Elsie van llou3vening , bij de Groot's verlossing van Loavestein , in 211g. Vaderl. Letteroef. 1809, Men-ge/iv., bl. 36 volgg. ; Navorscher, D. I. bl. 220 , D. II. bl. 103 , 103, 259, HOUWENINGEN VAN) sehreef: Verhand. over het verdiepen van het Y. Met kaart. Amst. 1777 , 80. Zie Cat. der I3ibi. van 4msterd. , bl. 387. HOUWENINGEN (Erasmus VAR) was volgens zija eigen verhaal in de voorrede van het ten jare 1597 te Leyden bij F r. van Ravelinghen uitgegeven Pen­ninck,boeck enz. , toen sedert 17 of 18 jaren inwoner der stad Dordrecht , terwij1 bij elders zegt : „dat bet toen meer als 50 iaeren was , dat hij zich op geschiedenissen te lezen had beginnen toe te leggen , en eene munt- en penning­verzameling aan te leggen , terwijl diverse groote heeren hem hadden verzocht de Hollandsche munten afgebeeld in bet licht te geven." Men rnag alzoo aannemen dat v a n Ho ti wen ingen om3treeks 1510 het eerst het levens­licht heeft aanschouwd. Verder is ons niets van den man bekend als dat hij te Dordrecht het beroep van zilversmid en graveur zou hebben uitgeoefend. Hij droeg zijn werkje, dat in 40. gedrukt is , op aan de heeren staten van Hol­land, mitsgaders de heeren sellout, burgemeesters en regeer­ders der vermaarde stad van Dordrecht." De cerste druk is tamelijk zeldzaam , de tweede minder. Cornelis van A lk emade heeft het later in zUn Muntspiegel der graeven en graavinnen van Holland bij geheel overgenomen en aangevuld. De titel van Flouweningen's werkje is: Penninck-Boeck , inhoudende alle figuren van zilvere ende goude penningen , gheslaeghen by de graeven van Hollandt , van Dierick de 7e van Wen naem tot Philippus van Boar­gondien toe , met het leven in '1 tort van deselve graeven. De tweede uitgaaf , Rott. 1627 , voert tot titel : Penningboek ojte wegwyser der Kronyken van Dirk de Vire van dien naarn enz. Met een korte Kronyke tot op deze tegen­woordige tijd welke aanwijsen sal de navolgende schrijvers. E. van Meteren , de oude kronyk van Holland , P. Borre , P. Schriverius , Korn. van Karion , J Sleidanus , Sob. Vrank , Tooneel der Keiseren , Ad. Junius, ligmkronyk, Oud Batavien , Ellert de Veer , Joh. Westerbroek IV Baudartius , enz. Zie Gouthoeven, Chron., bl. 240; Boxhorn, Theatr. Roll., p. 167; Val. Andreas, Eibl. Belg. 2 i. v. ; Balen, Peschrijv. van Dordr., bl. 228; Pars, Ind. Batay., bl. 323, 324, 325; A I­kemade, Boll. Muntkron. , Voorr.; L. S m i d s, Schatkamer der 1Vederl. Oudh. , o. h. w. Munt; Westendorp, Jaarboek. van en voor de Prov. Groning. , D. II. bl. 688; V o g t, Cat. liter. rar , p. 354; P. 0. van der Chijs, Tijdschr. van alg-em. Munt- en Penning-. Runde , D. I. bl. 926-428; Dez., 111unten der fleeren en Steden van Overijssel, hi. 168; De Munten van Friesland , Groningen en Dien­the , 93 , 112; De Munten van flolland en Zeeland en:, , bl 77 , 85 , 147, 187, 198, 199, 201, 303, 313, 338 , 360, 364, 384, 385, 387 , 556; Mandel. van het Ptov. Genoots. van kunst. en W e-tens. in Noordbrabant over het jaar 1861, bl. 60. 110UWENS (Louis) , resident van den staat aan het hof van Portugal , overleed tusschen den 7 en 8 Jan. 1731. Van W ij n vermeldt zijn gevoelen over den handel der Portugezen in de Bahia. Zie Levensiesehr. van her. en gel. Mann , D. 1V. bl 90 :van W ijn, Eiji,. en /hum. op W a g e n a a r , Vad fist. , D. XVIII bl. 1211. HOUWING (KLA.As KOENDERS) landrnan uit Drenthe , is bekend door zijne dapperheid , betoond bij het beleg van Coevorden door de vrijwilligers in 1814. Hij en de maire van Dalen hielden, bij eenen bevolen storm, in het wijken van hun corps moedig stand en tot driemaal toe door de Franschen tot overgave opgeischt , velden zij hunne aan­vallers met kogel en sabel neder. Zie J. Konijnenbarg, Nat. Gedenkb , hi 355. HOUW1NG (JAN) werd omstreels 1809 te Meppel geboren. Na zich reeds als student bij het vaderland ver­dienstelijk te hebben gemaakt, door, in de dagen van den Belgischen opstand , als vrijwilliger bij de flankeur• com­pagnie der Groninger-studenten de wapenen te dragen en den tiendaagschen veldtogt mede te waken , werd hij den 3 Maart 1832 aan de Groninger boogeschool , na de ver­dediging eener dissertatie de morbis cordis sympatheticis , met den meesten lof tot medicinae en kort daarop tot artis obstetricae doctor benoemd. Ofschoon hij , zich to Heeren­veen vestigende, binnenkort eerie drukke praktijk verkreeg, wist hij eater tijd te vinden tot verdere beoefening van de wis- en natuurkundige wetenschappen , in welke hem reeds als student eene eervolle onderscheiding was ten deel gevallen wegeas een antwoord op de wiskundige prijsvraag aan de Groninger hoogeschool , in den jare 1829 , uitge­schreven , en tot het sehrijven eerier uitgewerkte dissertatie de theoria elementi apparatus Voltaici ; na de verdediging waarvan hij in den jare 1835 met den meesten lof tot artium liberalium magister en philosophiae nat. doctor he­vorderd werd, Het genootschap tot bevordering van genees­ to heelkunde te Amsterdam benoemde hem in 1841 tot haar medelid. Bij de vacature aan het athenaeum te Franeker, in den jare 1842 , door het overlijden van den hoogleeraar Ens ontstaan , viel hem de eer te beurt van door curatoren mede to worden voorged.ragen , om dat professoraat te ver­vullen ; het is bekend dat de vernietiging van de laatste overbliifselen van een zoo beroemde en bloeijende Friesche hoogeschool die voordragt zonder gevolg deed blijven. In den jare 1811 werd hij benoemd tot lid der provinciale commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzigt in deze provincie. Ofschoon hij door zUne buitengewone uitgebreide en drukke praktijk , welke hem dag noch nacht rust gunde , den tijd miste om zich door wetenschappelijke werken van grooteren omvang als schrijver bekend te maken , bewijzen tech bij dragen in wetenschappelijke tUdschriften , voor­lezingen en enkele brochures, niet alle met zijn naam onder­schreven dat horn noch lust noch vermogen tot grondig wetenschappelijk onderzoek ontbrak ; dat hij de behoefte der geneeskunde en de middelen om haar met te meer vrucht tot veil der maatschappij, ook in geregtelijke zaken, aan te wenden , had doorgrond; bewijzen eindelijk dat hij tot handhaving der waardigheid en regten van den stand , waarvan hij de pligten zoo getrouw vervulde , de pen wel en met goed gevolg wist to voeren. Hij overleed 3 Januarij 1845 , in den ouderdom van skeins 36 jaren. Zie Kunst- en Letter r. 14 Fe,br. 1845, Nr. 7. HOUX (FouKE). Den 17 Mei 1630 liep er , in Zeeland, onder den vice-admiraal Piet er A dr iaens z. I t a , een vloot uit , door de W. I. maatschappij uitgerust , tot bet aantasten van Brazilie. Het opperbevel over de aan boord zijnde troepen had Hen d r ic k L o n c q u e als generaal en admiraal te land. Ook de majoor H o u x stond onder diens bevelen. Wij ontmoeten hem het eerst als aanvoerder der achterhoede , bestaande uit 965 man , in het gevecht tegen de Portugezen bij Rio Dolce en vervolgens bij de inneming van Olinda. Zie L. van den 13osch, Door!. Zech., D. II. hi. 79, 80. HOVAEUS ( ANromus) of v a n H o v e of welligt v a n den Hoef naar zijn geboorteplaats Egmond op den Hoef, niet gelijk sommigen willen Wormer, begaf zich in den geestelij ken stand, werd monnik in de beroemde abdij zijner geboorteplaats en geraakte allengskens in zulk een hoog aanzien dat men in 1560 , bij het overlijden van den abt Willem via n der Goes, het oog op hem wierp om diens plaats to vervullen. Zijne verkiezing had echter niet plaats, wijl deze abdij met het nieuw opgerigte bisdom Haarlem yereenigd ward. Tot schadeloosstelling gaf Phil ips 11 hem de abdij van Epternach in het Luxemburgsclae , waar volgens Sweer tins, 6 Sept., dock volgens Pa quot , 8 Oct. 1568 overleed. Op zijn sterfbed vervaardigde bij deze regels , welke men in zijn grafzerk hieuw. Bic jacet excelsi praeceptor amoris Hovaeus Expectatque sui judicis ora Dei "Urna ferat floret , velnent atque omnia circum Corpus liumi eubitet wens colat alta polos. o v a e u s was een zeer geleerd man , die met de meest beroemde mannen van zijn tijd , o. a., met V i g 1 i u s a b A y t t a in briefwisseling was. HU beoefende de geschiedenis en toonde zich in zijne historische schriften zeer waarheid­lievend. Zijne Latijnsche gedichten zijn middelmatig. Peer I-k a m p schreef: „Optabile asset, ut Ovidii exemplum in scribendi et rerum elegantia fuisset secutus." Men heeft van hem : Antonii Hovaei, Haecrnundani , .4bbatis Echterna­ s ensis electi , Zuermondius , vel de temporis nosiri statu ac conditione dialogus, fortasse ob amabilem rerum varietatem non iniucundus, Leidae 1564, 120. , aan Vigli us opgedragen. De arte anzandi Deum , a c essit Odarum , Hynznorum ac Precum liber , Col. 1566 , 12o. llistorie van de Edele welgeborene heeren tilde graven van Egmond , vyt de oude boeken bifeenvergaderd door heer .Antonius Hoveus van Egmond , nzonnik in de selve .Abdye , ende daerna AU tot Epternach in den lande van Luxem­burg, alwaer 1 j anno 1568 overleden is. Als oock de lyste en korte Historie van de oude Hollandsche graven, in 't Latifn beschreven , door P. C. Bockenbergh van der Goude , nu eerst in 't Nederduitsch vertaeld , Haarlem , bij P. C a s­teleijn, 1664, 40. B. Huydecoper en na hem J. Honing bezaten in hs.: Die Chronycke ofte .Historye der Redele en welgeboren heeren ende baronnen van Egmont, op het corste wt die oude boucken cortelinge gevonden in de abdye van Egmont door Anthonio Houen , medebroeder derselver Abdye. Ende van dear gemaekt Abt tot Epternaken , ende is deer gerust Abt wesende , fol. Daze chronyk eindigt met den jare 1589 en is omstreeks dien tijd zeer duidelijk op papier geschreven. Mogelijk is het hetzelfde als dat , waarvan prof. Kist ultvoerig handelt in Kerkhistorisch Archief van hem en prof. M o 11, D. II. bl. 81 volgg. Hovaeus heeft nog verschillende andere werken ge­schreven die niet tot ons kwamen. Zie Val Andreas, Bib!. Belg. , p. 67, 68; Sweertii Ath. Bag., p. 132 , 133 ; Foppens, Bibl , T. I. p. 79 , 80 ; P a-quo t, Mere. , T. VII. p. 320 seqq. ; Hoeufft, Parn. Lat Belg. , p. 20 , 21; Peerlkamp, de Poet. Lat. Natl. p. 81; de Wind, Bibl. van Necrl. Geschied. , D. I. bl. 176 volgg. , 545 , ROmer, Ge­schiedk.Overzigt van de Kloosters en Abdijen , D. II. bl. 66 ; Cat. van Alketnade , p. 13 ; Cat. B. Iluydecoper , bl 116 , Nr. 40 ; Cat. J. Ko­ning , D. I. bl 2 , Nr. 10 ; Cat. A. D. Schinkel , bl. 24 J o c h e r, Adelung, Hoogstraten, Kok, Kobus en de Riveeourt, Citron van het list. Genoots , D. V1II. bl 346 ; Glasius, Godgel. Nederl , o. h. w. ; M asii So/it. ; A. Junii Epp. HOVAEUS (GERA.RD) te Dordrecht geboren , volgens Bale n, priester en een goed poeet , in 1604 gestorven. Zie Balen, Beschr9v. van Dordrecht, bl. 208 ; S c h o t e 1, Avondst., bl. 99 ; Dez. , Must. School Sc Dordrecht , bl. 11. HOVE ( ANNA VAN DEN) eene dienstmaagd, oud veertig jaren , woonde in 1597 te Brussel bij de zusters R a m-p a e r t s. Alle drie werden, op vermoeden van in het stuk des geloofs niet overeen to stemmen met de R. C. kerk, in de gevangenis geworpen. De zusters hare onkunde belijdende verwierven genade ; Anna, hoewel geringer van levensstand dan deze , haar in rijkdom en sterkte van geest overtreffende , voerde hare regters te gemoet „dat se een vrou sijnde , door haer aerdt en geringen staet , buiten bedenken van oproer maeken was , en ook , dit ge­loolde se , recht gevoelde , of, waer het anders, soo stak's in dooling , en 't waer • billijk dat men 's haer ten goede hield : maer indien iemant door vreese vervoert , tegen sijn gemoedt , al waer 't schoon met waerheit te spreeken, quam te liegen , dat groot quadt stont niet den menschen , maar Gode toe te wreecken." Toen de zaak in den mad behandeld werd , zou aartshertog A 1 b e r t u s van O o s­tenr ij k gezegd hebben , „volgt de plakaten ," waarop zij veroordeeld werd op 't varen heiveld levend onder de aarde gedolven to worden. In de put geleid wierp men eerst aarde op hare voeten , daarna op haar ligchaam , tot den hals toe , terwiji de Jezuiten telkens vroegen of zij zich nog niet had bedacht , en haar genade aanboden. Maar zij riep met onverschrokken moed : „die bier 't leven soekt te behouden , sal 't naemaels verliesen." Ook bad ze God om huip tot dat de beul haar aangezigt met aarde dekte. Daarna deed hij eenige sprongen op haar ligchaam , en men hoorde haar nog zeer erbarmelijk roepen , tot groote ontsteltenis der omstanders. „De standvastigheid closer vrouwe,', scbrijft Bran d t , „wierdt alomme met groot medoogen en lof verkondigt. Sedert zag men in de Spaansche Neder­landen niemand om geloofszaken ter dood brengen." Zie B o r , Ned. Oorl. , B. XXIV. bl. 31 ; Grotii p. 287 , 283; !list der Martel., bl. 503, 504; van Bracht, Doopsgez. Martel. , bl. 847, 848; van Meteren, Ned. Hist. , D. VII. bl. Brandt, Hist. der Ref., D. I. bl. 809, 810. HOVE (ARENT VAN DEN) op Cat. der Bibl. van J. Ko­fling , D. II: bl. 75 , komt onder Nr. 70 voor , A r en t van den Hove voor (over?) de Regheeringe van de Co.. ninginne ghedurende de rninderjarichheyt van den Conincic 1610. HOVE (J0rrANNEs vAN) laatste abt van de abdU van Marienweerd bij Arnhem , leefde in de 2de helft der 16de eeuw. Zie Kist en lloyaards, Ned. Archie/ voor Kerb. Ceschied D. V. bl. 187. HOVE (J6nANNEs VAN) Berg e nsis, zoo onderteekende hij de acta der synode to Wesel , 3 Nov. 1 568 , waarvan hij lid was. Zie 's Gravesande, Tweehonderdjarige Gedacht. der Synode te Wesel , bI. 223; Kist en Royaards, iirchief voor Kerb. Geschied D. V. H. 460. HOVE (JorrAismEs VAN) geboren te Bousingen in West-Vlaanderen , bij Iperen , was in het laatst der 16de eeuw saaitrappier te Leyden. Hij huwde met J o h a n n a B a u-d a r t i u s, zuster van den beroemden Wilhelmus B a u-d a r ti us, die gedurende zijn verblijf to Leyden , in 158 5 tot 1 586 , en na zijn terugkomst uit Duitschland 1593 , bij hem inwoonde. Zie Chron. van het Bist. Genoots., D. V. bI. 234-237. HOVE (JoHAN. VAS DEN) Geldersch edelman. In de ge­schillen tusschen Rudolf van Diepholt en Z w e d e r v a n Kui 1 en bur g, die zich na den dood van F r e d e­ri k v an Blank en heim (1426) den bisschoppelijken zetel van Utrecht betwistten , werd de eerste door de Hoek­sche , de andere door de Kabeljaauwsche partij begunstigd. De Gelderschen werden weldra in deze geschillen gewik­keld. De verrassing van Amersfoort gaf aanleiding tot het verbond tusschen Z w e d e r en hertog Arnold, en sedert de onderhandelingen to Buren vruchteloos waren afgeloo­pen , verzond R u dolf zijne ontzegsbrieven aan den hertog van Gelder ; vele Stichtsche edelen met den graaf van Bentheim volgden zijn voorbeeld , tervq1 kort daarna de Geldersche edelen , onder welke Johan van den H o v e, ook de hunne aan den bisschop en het Sticht toezonden. Zi• Chron. van het Hist. Genoots. , D, VI. bl. 145 ,. 140; N ij h o If' Gedenkw. , D. Iv. bl. XXII. volgg, HOVE (M. VAN DENT) schreef: Nederlands Treur-Toneel of vertooninge van Godts regt­vaardige oordeelen over .Nederlands inwoonders uytgestort , naakt met de daartoe hoorende bewijsstukken opengelegt , be­ginnende van den jaare 1743 met de zeewormen en vervolgens met de straloeleningen enoordeelen Godts tot den jaare 1745. 40. Zie Abcoude, Naaml. van Bock., 2de Ianh., bl 79. HOVE (MARTEN VAN DEN). Zie HORTENSIUS (MAR­TINI:TS). HOVE (PIETER VAN DEN). Zie COURT (PIERRE DE LA). HOVE (FR. PETRUS VAN) schreef: Apologisinus polemicus ad Deuter. XVII de judice contra­versiarunz in causis religionis , Antv. 1582. Zie Cat. Hulthort , lir. 1937. HOVE (Mr. NICOLAAS TEN) , noemt zich op den titel zijner Md,noires ginealogiques to 's Hage 1773-1775 5 vol. 80., raadsheer, generaalmeester van de munt en curator der Leydsche hoogeschool , in welke laatstgenoemde betrekking hij in de Geschiedenis der Hoogeschool van den hoogleeraar S i e g e n b e e k niet voorkomt. Op Cat. van van Hu I-them, No. 19443 , wordt dit werk „un ouvrage prdeieux et savant" genoemd , dat slechts in kleinen getale voor vrienden is gedrukt. HOVE (PIETER TEN), met andere doopsgezinden in 1601 omtrent Witgenstein, op bevel van Johan van Ste ij n , grave tot Witgenstein , heer tot Homborg, om den geloove rondom een galg geleid , gegeeseld en ten lande uitgebannen met verbeurdverklaring zijner goederen. Zie van Bracht, Bloed. Toon. der Doopsgez. , D. H. M. 803. HOVE (A. M. TEN). Terwij1 Deventer nog in handen der Franschen was en de zwervende Fransche rondwacht door hare baldadigheden schrik en angst verspreidde en een corps gendarmes in Appeldoorn lag, begaf zich (winter­maand 1814) ten Hove naar Heerde , ten einde zoo mogelijk van daar een besehermwacht van de Kozakken to bekomen. Hun luitenant G a g e r in e, die verstaanbaar Duitsch sprak , kwam met hem terug om zich van den toestand der zaken to verzekeren. Den 22 December ver­scheen reeds een bende Kozakken met den genoemden offi­cier aan het hoofd. Op de tijding dezer aannadering nam de bezetting de vlugt en terstond beraamde men het ontwerp zich van de naburige vorstelijke lustplaats het Loo , in naam van den Prins van Oranje to verzekeren. Zie K o n ij n e n b u r g, Nat. Gedenkb. der hernieuwde Ned. Unie , bl. 438. HOVE (MicnTEL TEN) , zoon van Nicolaas ten Hove en Cornelia Fagel, pensionaris van Haarlem, werd in 1640 aldaar geboren en was in 1664 in dienst der West-Indische compagnie. In 1672 word hij pensionaris van Haarlem , was zeer gehecht aan zijn oom Gaspar F agel en word in de vergadering van Holland in veel gewigtige zaken gebruikt. Toen deze (1688) overleed, werd hem, schoon zeer tegen het gevoelen van Holland , voorloopig het ambt van Raad­ pensionaris opgedragen , en waarscbijnlijk zou hij , die zeer in gunst van Willem III stond , F a g e 1 s opvolger ge­ worden zijn , zoo hij niet staande de deliVeratiOn hierover den 24 Maart 1689 overladen was. Zie Boll Nem 1688, bl. 166; Aitzema, Saken van Stoat en Oorlog , D. V. bl. 213 ; Wagenaar, Vad. /list., D. XV. bl. 471 ; Solieltema, Staath. Nederl. i, v.; Kobus en de Riv ecourt. HOVE (WILLEM VAN DER) , beer van Wedde , Wester­wolde (hij kocht in 1617 van de weduwe van Karel, graaf van Avenberg , dit leen voor f 125,000. Bij acte van den 21 Junij 1619 droeg hij zijn regt op Westerwolde weder over aan de stad Groningen voor een som van f 140,000) Blijham enz. , een zeer aanzienlijk en zeer vermogend koopman to Amsterdam , ijverig voorstander der Remonstrantsche zaak , die de vestiging van Remon­ stranten in een nieuwe stad aan den Eider , zeer bevor­ derde. Op eigen kosten en met huip van weinigen deed hij arbeidslieden derwaarts gaan ; den 4 October 1621 legde zijn zoon An t h o n y den eersten steen van bet eerste gebouw van Frederikstad in Holstein , en vervolgens bouwde hij een zoutkeet en eenige woningen en werd een der bewoners er van. Hij was vermaagschapt aan H u i g de G r o o t en stierf Zie Brandt, list. der Ref. , D. IV. bl. 135 very. , 409 , 655 ; Tideman, de Remonstr. Broederschap , bl. 311 ; Dez. , Frederikstad aan den Eider en hare Bollandsche Gemeente; 1Jpeij en Dermout, Geschied. der Ned. liery Kerk ; D. II. H. 274 ; II. 0. Pei t h , het regt der stad Groningen op het klooster to Opel , Gron 1851 ; Drent­sche Volksalm. 1847 , bl 123 ; Navorscher , D. VI. bl. 32, 187 , 284; Muller, Cat. van Portr. HOVELINCK (FREDERICK PIETERSZ.) van Enkhnizen commandeur van den Grooten Christoffel , sprong in den aanvang van het gevecht bij Duins , 16 Sept. 1639 , door zijn eigen kruid in de lucht. Zie Chron. van het Hist. Genoots. , D. V. H. 256, 257. HOVEN (Aunnius VAN DEN) , beoefenaar der Nederd. poezy , bloeide in den aanvang der XVIIIde eeuw en arbeidde meest voor bet tooneel. Hij gaf onder de spreuk : Tandem fit surculus arbor, in het licht • Sabinus , treursp. , Amst. 1702. De verwarde Minnaars , blijsp., ald. 1704. De Student , Stalknecht , kluchtsp , ald. 1700. De gelukte vermomming , kluchtsp. , ald 1701. Lof der Muzyk kamersp. , door lief hebbers vertoond op de Iolveniers-Doelen tot .dmst. , na het eindigen van het concert , gehouden door Jos. Sanderus, ald. 1699 , kl. 8°. Zie Witsen Geysbeek, Biogr. "bah. Crit. Woordenb. , D. IV. bl. 425; Cat. der Tooneelsp van W. Henskes , Nr. 39; Naemr. der Tooneelsp. van J. van der March .eidz., Nr. 1108; Cat. der Maats. van Ned. Letterk. , D. 1. bl. 117. HOVEN (C. VAN) gaf godgeleerde verhandelingen in den Bundel der godgel. oefeningen 8°. Zie M a u r i k en N o o r d b e e k, .1Vaamrol van Godgel. Schrijv. HOVEN (CATHARINA en LIDIA TEN) bloeiden in het midden der XVIIIde eeuw. Zij waren beide dichteressen en schreven in de Dichtk. Cypressenbladen. Zie van der Aa, Nieuw Biogr. Anth. Crit. Woordenb. , o. h. w. HOVEN (J. VAN) , directeur van een troep comedianten, omstreeks 1621 te 's Hage. Hij was een leerling van Jacob van R ij fidorp te Amsterdam, dichter van blij­en treurspelen en lid van het kunstgenootschap Nil volen­tibus arduum. Hij muntte in het bijzonder uit als Scapijn en als Polyeucte in Corneille 's treurspel van dien naam. Zijn dichttrant is luimig en lugtig in den smaak van zija vriend Rober t Henn e b o; zijne schilderij van de Haag­sche kermis is vol leven en gewoel , los , naar de natuur, sours naar de grappige natuur geteekend. Men heeft van hem : Leedige uuren 's Hage 1720 , 8°. De gewaande krijgsman of nieuwnzodische nzinnaar, kluchtsp. 's Gray. 1717. Het Huwelijk door weddingschap , kluchtsp. , Amst 1718. De treurende Theenzs hersteld , door de krooning van George den I koning van Groot-Britt. enz. , treursp. , ald. 1714. De gelukte list op drie Koningen avond , kluchtsp. ald. 1715. Schildery van de Haagsche kermis , nevens de rarekiek van de Anzsterdanzsche kernzis , 's Gray. 1715. Ook in Ledige uuren opgenomen. Voorspel op Agamemnon , koning van .Illycene, 1718. Don Quichots verlossinge uit Sierra liforene, blijsp. , Rott. 1721 , kl. 80. J. van Itiindorp en J. v. H. , De Hellevaart van dokter Joan Faustus , treursp. , 's Gray. 1731 , en anderen in de werken van Nulla Quies en Ars superat Fortunam. Kloris en Roosje , rnogelijk slechts door hem omgewerkt, want er is een stukje van dien naam gedrukt te Amsterd, bij de erfgen. Lescaille in 1688. Krispiin , Soldaat, Koopnzan en advocaat. Drie gelegenheidcgedichten, in fol. Lof der Tabak , 's Gray. 1733. "Ian de leden van het nieuw opgerigt kunstgezelschap in 's Gravenhage , voerende tot zinspreuk, : Ars Superat. For­tunanz , 1733 , m. pl., kl. 80. Zes Lierzangen van H. Horalius Flakkus. Ook achter de Treurende Theenzs. Dichtschets van den huyse des heeren Fagels, ter gelegent­heid van den vrywilligen afstand , der eerste griffierplaats van H. H. M. Staaten Generaal na een loffelijke dzenst van jaaren, nedergelegt , 's Gray. 1744. De Bib'. der Maats. van Ned. Letterk. bezit van hem in hs. Fabelen van Esopus in dichtmaat. Zie Witsen Geysbeek, Biogr. Anth. Crit. 1Voordenb. , D IV. M. 425 • van den Bergh, 's Gravenh. Bijzonderh. • D. I. bl 27; Naemrol der Tooneelspelen van J. van der lilarck, Nr. 1109 '• Gat. der 211aats van Ned. Letterk., D. II. bl. 70 , D. III. bl. 2 A b oude, Naand. van Bock , 4anh. M. 103 , 2e Aanh. , bl. 78. HOVEN (JoHAN DANIEL VAN) werd 20 Augustus 1705 to Hanau geboren , studeerde te Marburg en te Utrecht , werd in 1728 hoogleeraar in de welsprekendheid en geschie­denis aan het gymnasium te Lingen in Westphalen , in 1739 consistoriaalraad , in 1753 hoogleeraar te Kampen , waar hij in 1793 stierf. In 1731 stichtte hij een geleerd gezelschap to Lingen en te Kampen geraakte hij in een hevige pennestrijd met den beroemden A d r i a n u s K 1 u i t. Meer gerucht maakten zijne en van L o e n 's in 1748 uitgegeven geschriften. De laatste gaf in het licht : Von Vereinigung der Protestanten , welke hij zeer getnakkelijk oordeelde , zoo men slechts in eens alle verschillen uit den we; miracle. Daarop liet hij ten jare 1750 volgen Einzige wahre Religion , waarin hij beweerde , dat alle ware chris­tenen , in den grond des geloofs het eens zijn , naardien zij alien de H. S. tot rigtsnoer hebben , en zoo zij het ergens niet in eens zijn , dit dan zoo is in begrippen die de grond­waarheden niet betreffen. Symbolische schriften oordeelde bij zeer sehadelijk , wijl zij de eenige oorzaak van schen­ring waren ; om die reden moesten zij worden weggeruimd. Dit behoorde de overigheid te doen , zonder de geestelijk­beid daarin te kennen , die toch hare toestemming niet geven zou wijl zij aan hare bijzondere begrippen to zeer verkleefd was. Wijders behoefde men maar de uiterlijke godsdienstverrigtingen te veranderen , en dan zoude een wezentlijke vereeniging weldra het gevoig zijn. In het al­gemeen werd dit geschrift van de Protestanten , inzonder­held van de Lutherschen, in Duitschland aangezien als een tot verwekking van oproer in de kerk allergeschiktst mid­del , waar tegen geen te sterk werkende maatregelen geno­men konden worden. Mannelijk werd het , behalve door anderen , wederlegd door den schrijver van de Historische and Dogmatische Anmerkungerz fiber das Lehrgebaude des Herrn von Loen , 't welk met eon voorrede van Sigi s­mund Jakob Baumgarten in 1751 verscheen. Van Hoven gaf in 1755 in het licht : Vereinigung der Vernunft nzit dem Glaube , en in 1756 Entwurf einer Pragmatischen u. Unparteiischer Friedens­geschichte en z. , doch deze geschriften, waarin v an Loen 's geest heerschte , worden van verre de meesten met ver­achting ter zijde gelegd of der aandacht onwaardig gekeurd. Een gevolg echter dezer , hoewel mislukte pogingen was het in 1756 opgerigt genootschap te Neuwied aan den Rijn, onder den naam van Vrije Akadenzie ter vereeniging des Gelools en ter bevordering van de Godsdienst, Van H o v e n gaf in het licht : Pr. de Historia oratorurn Graecorunt et Ronzanorum , Lingae 1730 , 40. eratio in Jubilaeuni Augustanae confessionis , Lingae 1730 , fol. , 40. Specimen historiae analyticae , exhibens res in Republica Hebraeorum a conditomundo usque ad Christurnnatum fiestas, Lingae 1732 , 40., Amst. 1734 , 40. Verisinzzlia sacra et prorana , collecta et digesta sunztibus et cura societatis Toni, Lingae 1732 , 1734 80. (Vera et V erisimilia sacra et Profana collecta et digesta surntibus cura studioque ut Dei vertant in honorem I— VI, Amst. et Lingae 1742 , 80., 1751 , 80. Pr. de neglected Latinae linguae , Lingae 1733, 40. Pr. de historic: et eloguentia , Lingae 1736 , 40. Eutropius , Amst. 1738 , 80. Ratio Praelectionum historicarum s. idea operis tnajoris per tres tabulas repraesentata , Lingae 1741. Reeds gedrukt in het Specim. hist. analyt. Index aevi antiqui S. chronotaxis generalis , Lingae 1746, een verbeterde uitg. der Ratio etc. Ecclesiasticae Pragmaticae Specinzen I III, Lin­ — gae 1747 —.1752 , 80. Disp. de vera aetate legationis Athenagorae pro Christianis, Lingae 1752 , 40., tegen Mosheim. Zij staat ook onder den naam van Janus Diaconus Hortensius de Villa .Nova in lkens, Synzb. liter. T. II. Vereinigung der Vernu ft mit dens Glauber: durch die Liebe zur Gleichsinnung im wahren , lautern and verniinftigen Gottesdienst , Nadi den vorschlägen des Hern von Loen , Lingen 1753 , 80. Adam der er.ste Vasall, Lingen 1753 , 40. (Gedicht aan Loen). Friedfertige Anmerkungen fiber das 91 ste St. der Gutting .Anzeigen , Lingen , 1753 , 1751, 80. Index tenzpor. S chronotaxis synchronistica cilebrium epo­chorunz a M. C. ad Caroli M. temp. , Zwol 1758 , 40. Entwurf einer pragmatischen and unpartheyischen Friedens geschichte der evangelisclzen kirche in Deutschland , Lemgo 1759, 80. Antiquitates evangelicae , Zwollae 1758 , 80. Antiquitates Ronzanae , Campis 1759 , 80. Epistola philologico-critica , cont. Manipulunz prinzum spicilegiorunz in Euangelium Lucae , Cam pis 1762 , 40. Historic critica de vera aetate dignitate et patria M. Felicis etc. , Campis 1762, 40. Letter- en Geschiedkundige Aannzerkingen , nopens twee verscheiden beschryvingen in '1 Joodsche land ten hide van Ilerodes , volgens Lucas, en ten hide des stadhoudersschaps van Kurenius over Syrie volgens Josephus voorgevallen , Amst. 1762. Oordeelkundige brief aan den beer M. IV. A. de Rhoer , Ter beantwoording van des heeren Stokmans Easchri t , Kam­pen 1765 , 120. .Nadere bevestiging dat Lucas 2 : 2 van het begin der beschryving in het oostlyke Romeinsche rijk en in 't besonder in spreke , aid. 1763, 120. Otia litteraria ad Isalanz , spicilegia historico-critica sacra et projana Fasc. , Ihid 1763 , 1764 , 80. Spec. de primiis philosophandi principiis, Ibid. 1763, 8°. Curae Wolfianae posteri ores fibres ex amoenissimis Graecae hortis deicerpti , et ad ductum librorum historicorum IV. T. diversis manipuliis sparsi , Amst. 1766 , 8°. Cainpensia S. Spicilegia critico-antiquaria Fasc. I, II, Amst. et Camp. 1766. Cursae in Virgilium , Campis 1774 , 4°. Letter- en Geschiedkundige brieven , dienende ter beves­ tiging , dat op bevel van keizer Augustus eene Romeinsche beschryving door Kurenius geschied is. Eerste bundel te Campen , 1775. Tweede bundel tegen K 1 u i t te Campen , 1776. Derde bundel te Campen , 1777 , 80. Bydragen in Stockens' .Museum Criticunz , Lemgo 1774, verschillende opstellen in Hamb. verm. Bibl., Hamb. Berichten; Hanzb. Brierwechsel , vele Programmata Disputationes en Tijdschriften , die vermeld worden bij M e u s e 1. Zie Strodtman, Gel. Europa , Th, IV.S. 5, 10 , 14;Meusel's Gelehrt. Deutschl. ; A d e 1 u n g , Fortz. von JOcher's Legit. ; Nova Act. erud. 1749 Dec. , p. 679-682 , 1750 Febr. , p 73-77 , 1769 Febr. p. 49-52 ; Nova erudita Europa , P. IV. p. 1049-1108 , P. X. p. 440-473 , p. XIV. p. 514-550 ; Hamburg. Meusel. Ger­mania erudita , P. III. p. 431-438 , ed. Qumbae ; Saxe, Onom. , T. XVIII. p. 3 , 4 ; Anal. , p. 443 ; IV. Gel. Europa, Th. V. S 1049, Th. XIV. S. 514 ; IJ p e ij , Kerk. Geschied. der 18e eeuw, D. IV. M. 111; B o u m a n, Geschied. der Geld. Boogesch.,D. 11., bl. 47; SchoteI, Kerk. Dordr. , D. II. bl. 288 ; Boekz. der Gel. wer. , Dec. 1758 , bl. 781 ; Ned. Bib& , D. V. St. 11; Cat. de Crane , p. 169, 182 ; Cat. Be­ringa , 207. HOVEN (P. vAN) woonde to Dordrecht , en trachtte , op het voetspoor van Becker, de leer des duivels omver te werpen in een dun octaaf boekje , in 1695 bij Barend v a n San d b e r g e n voor eigen rekening gedrukt , en getiteld: Tafereel uyt het Hov van Eden, waarin vertoond werd de oorsaak van de eerste sonden , nevens een naauwkeurig onderzoek van den duyvel en syn werken , waarop weldra volgde: Een Toezigt op het boekje , genaamd Tcyereel enz. die­nende tot nader bevattinge van den duyvel en syn werken. Zie Schotel, Kerk. Dordr., D. II. bl. 49. HOVEN (PHILIPPUS vAN) Remonstrantsch predikant , werd te Rotterdam geboren , kwam in 1733 op 35jarigen ouderdom aan het seminarium , na twee jaren , zonder de kennis van het Latijn of Grieksch zich in de godgeleerd­heid geoefend te hebben , terwijl hij zijne familie door een barbierswinkel onderhield. Eiji werd door curatoren als proponent aangenomen „in de groote verlegenheid der so­ciet-eit , om 's mans bijzonderen zucht in dezen , om zijne bekwaamheden , en vooral zijn deugdzaam en stichtelijk levee." In hetzelfde jaar werd hij predikant te , in 1734 te Berkel beroepen , doch dit beroep geimprobeerd , in 1737 te Nieuwpoort , in 1760 te Waddingsveen , in 1767 te Oude Wetering. In de groote vergadering van 7 Junij 1769 kreeg hij , op zijn verzoek , wegens verzwakking , als emeritus zija afscheid , en overleed 1 November 1773. Zie T i d e m a n , De Rernonstr. Broederschap , bl. 154, 163, 183, 193, 291 , 372. HOVENS (DANIEL) legde zich eerst te Groningen op den boekhandel toe , doch werd door den omgang met Allard, Heishoff en Matthias van Geuns bewogen zich op de godgeleerdheid toe te leggen. IJij werd in 1755 leeraar bij de Doopsgezinden te Barsin­gerhorn en Colhorn en bediende vervolgens het predik­ambt te Sneek , Monnikendum , Zaandam en Leyden. In 1790 verkreeg hij zijn emeritaat en overleed in 1795 te Rotterdam. Ofschoon daartoe oorspronkelijk niet opge­leid beoefende hij echter de godgeleerde wetenschappen met vrucht en liver. Glasius vermeldt dat er nog andere. schriften van zijn hand zijn din zijne door Teylers ge­nootschap bekroonde verhandeling over het onderscheidende kewnerk der christelyke openbaring en derzelver verband met de natuurlij ke en Joodsche geschiedenis. Wij kennen nog van hem : Onze tegenwoordige toestcznd vergeleken bid dien onzer voor­ ouders in en omtrent het jaar 1571 , ter aannioaliginge der Nederlanders , en vooral der inwoonders min Leyden tot het verirouwen op God. In twee redevoeringen op den Bedestond den 2, en op den Gedenkdag van Leydens ontzet den 6 Oct. 1782 , Leyd. 1782 , 80. Leerboek voor kinderen van Christenen, behelzende de voor­naamste gronden van godsdienst en zedek,unde , Leid. 1818, 1841 , 8°. Zie B l a u p o t ten Cate, Geschied. der Doopsgez in Holland enz., D. II. bl. 147 voigg ; G 1 asiu s, Godsel Nedert , o. b. w.; N. (fist. Letterle Over,zist der geschied. van het beteg en ontzet der stad Ley , den , bl 31. HOVENS (CoENRAAD) volksvertegenwoordiger na 1795, in 1774 of 1775 geboren , leeide nog rustend omstreeks 1820 op zijn buitenverblijf Hartelust to Boemendaal. Zijn portret gaat uit t naar Hodges door V i n k e 1 e s. HOVERDER (PIETER) , dichter uit de XVIIde eeuw , wiens zinspreuk was: Door hoop court troost. HOVINE (CHARLES D'). Onder de mss. van van Hu 1­them komt voor sur les affaires des Pays- Bas par nzessire Charles d' Bovine , chevalier , conseiller detat , chef et prisident du conceit prive, avec des renzarques de Wynants, in fol. (1662) en in Compte rendu des seances de la commission royale d' Hist. cet. XI V, 2 part. p. 410 ; bovines est l'auteur du livre anonyme : Gouvernement politique des provinces des Pays-Bas sous l'obeissance de sa illajeste Catholique , publid a Leyd. Zie fu ji. flulthem , Nr. 327, 328 , 329 , 330, 331 Repert. der Verhund. en Lfjdr. tetreffende de Geschied. des Paderl. , 'INr. 37, HOVING (MR. H. \%T.) notaris to Onderdendam , later grillier van de staten der provincie Groningen , Doopsge­zinde , werk to de vrijzinnigheid zeer in de hand door zijne Christendom en Hervorming vergeleken met de Protestant-ache kerkstaat bijzondPr in de Nederlanden , Gron. 1816, 8". 2de uitg. , en Christendom en Wijsbegeerte , Gron. 1817 , 2 st. 80. , ofschoon het waar zij dat deze werken nog meer tegen eenige kerkelijke leerstellingen bij de Hervormden dan tegen de Christelijke openbaring in het algemeen to velde trekken. Op sommige plaatsen werd hij ook niet refit verstaan , evenmin als Uilkens goed begrepen ; en vele hunner bewonderaars , ook bij de Doopsgezinden , gingen verder dan zij zelven. Hij was de partij der patriotten toegedaan , en toen Wier in g a in 1787 in zijne betrekking van regter van Appingadam geschorst was , werd H o v i n g door de retie­ring van Groningen in zijn plaats gesteld. Zulks was tegen den zin van het hof, dat eerst hem in den eed weigerde to nemen , doch zulks later deed. H o v i n g verzocht en verkreeg echter nog in hetzelfde jaar zijn ontslag. Zie B 1 a u p o t ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Groningen, enz., D. II. bl 152; Vero. op Wagenaar, 1). X1X. hi. 249, 250, 251, 253 , 283. HOVIUS (CoRNELts) of Hoen, raadsheer bij het hof in 's Hage. Uit naam van dozen zonden eenige begunsti­gers der Hervorming in 1522 Rode uit Utrecht, met een geschrift over de leer van het Avondmaal , waarschijnliik van Wessel Gansfort, naar Luther, in de hoop van op de meening, in het geschrift uitgedrukt , L u t h e r goedvinden to vernemen. De hervormer scheen met den *a 85 inhoud van het door Rode overgelegd gedenkstuk niet alien deele in te stem men. Zen naar het verhaal van eon tijdgenoot (T hom as B l a u r e r, burgemeester van Kon­stanz , tegenwoordig bii het daarover bij Luther gehou­den ta(elgesprek) , heeft het bezoek van Rode de eerste aanleiding gegeven tot het verschil van gevoelen , den zoo­genaamden sacrament strijd tusschen Luther en C a r 1­stadt. Zie Thomas Blaurer, Vita Wessell , (ed. 1614); D. Gerdes, Hist. Evang. , T. I. p. 228; Ranke, Geschichte vein Zeit der Ref, Th. III. S. 83 ; 1) e I p r a t , Jiroederschap van Geest. Groete , bl. 154. HOVIUS (JACOBUS) med. dr. ; in 1622 tot rector der Lat. school te Amersfoort beroepen en in hetzelfde jaar naar Gouda vertrokken. Mogelijk is hij den auteur van : Oratio seu paraenesis panegyrics ad stadium eloquentiae , L. B. 1613, 40. Zie van B e m m e 1 , Beschrijv. van dIrnersf., D. II hl. 432 ; Eibl. Thys. , p. 32. HOVIUS (JACOBUs) in 1639 predikant te Benningbroek , in 1642 te Wormer , in 1652 te Enkhuizen , waar hij 21 Maart 1674 overleed. Zijn portret met een 8 regelig vers van H. v. d. Meer is zeldzaam. 'an begrafenisbriefje komt voor in Navorscher , D. VII. bl. 251. Zie Cat. d'Estampes etc. qui se vendent chez de risser 4t Co., Is Haye 1849 , Nr. 548 ; II u 11 e r Cat. van Portr. HOVIUS (JACOB) studeerde te Utrecht in de medicijnen en werd aldaar in 1702 med. doct. Men heeft van hem een werk getiteld : De circulari humorum motu in ocults , Leyd. 1709 , 1716 , 1740 , 80. m. pl. ; eigentlijk zijn Dis­seri. Inaugur., die hij later op nieuw bewerkte en uit­breidde. Men voegde er bij A dami Christiani Th i-b Dissertatio medial de circulo sanguinis in corde. Ha ller had weinig met dit werk op. Epistola Apologitica a Reuschiunz. Zie Aylvy, Diet. de in Med ; Adelung en Rotermund, Biogr. Vuiv. (1810) , i. HOVIUS (JACOBUS) med. dr. schreef: Aantnerkingen over de geneesnziddelen , en Aanmerkingen over de inenting der Kinderpokjes in Verh. der Holl. Maass. van Wetens. 1762 , bl. 788, 1767, bl. 313. Zie Holtrop, Eibl. Med. et Chir., p. 350. HOVIUS (MATTHIAS) in 1542 to Mechelen gtboren , studeerde te Leuven in het collegie van Stan donck, promoveerde in 1561 in de vile kunsten , vervolgens werd alimnus in het pauselijk collegie , genoot aldaar het onderwijs van M i c hiel Baius, werd licentiaat in de god­geleerdheid, kapelaan en vervolgens pastoor van de St. Pieter­en Pauluskerk te Mechelen. In 1577 werd hij kanunnik der hoofdkerk van St. Ronsart , in 1582 aartsdiaken , vicaris­generaal en in 1596 aartsbisschop van Mechelen. Hij over-iced in 1620 in zijne abdij te Afflighem , en werd in zijne hoofdkerk begraven. Op zijn graf leest men een Latijnsch gedicht , bij F o p p e n s bewaard. Te Mechelen hield J a-c obus Jansonius s. t. d. lie. te Afflighem, L a u-rent it's B e y e r l i n e k canon. Antv. een lijkrede op hem. In 1607 opende hij de provinciale synode te Mechelen met eene redevoerina getiteld : e' Oratio de causis Synodi deque abusibus Cleri et Eccle­siae Hollandiae , Antv. 1608 , 1633 , 80. typis Plantinian. Mechliniae. Ook zien van hem het licht : Decreta et etatuta Synodi Dioeces. Mechliniens4 Antv. 1609. Brevis ac dilucida Instructio minus exercitatorum Pas­torum ae concessariorum , quorum opera in hac sacerdo­turn riiritate est necessaria Ecclesiae Belgicae , 4o. et 120„ per XXXV Canones eaepius editae iterumque , Loy. 1626 , Colon. 1676. Statuta omniunz Curiarunz Ecclesiasticarunz Provinciae Mechlinensis, 1617. Zie Val Andreas, Rig &lg., p.660; Foppens, Bill. Bag., T. II. p. 875. HOVY (JAN) lijf•chirurgijn van czaar Peter, die tot den gemeenzaamsten omgang met dien vorst toegelaten , den grand lag tot het fortuin en de milting , waarin zijn nageslacht sedert in Rusland en elders is gebleven. Peter gebruikte hem om den vrede met Zweden te Archangel aan te kondigen. Oak vergezelde hij den czaar bij den veldtogt naar Perzie. Zie Seheitema, Peter de Groote in flolland , D. I. bl. 248. D. 11. bl. 104; Der., Busland en de Nederl., D. Ill. bl. 113, 1.). IV. bl 247. HOVY (L) raad en vroedschap te Amsterdam , geest= verwant van burgemeester Hoof t. Toen F. van der Goes zich in de vroedschapsvergadering (1787) eenige scherpe uitdrukkingen ten opzigte van Hoolt had laten ontvallen koos H o v y diens zijde hetgeen een tweege­vecht tusschen dezen en van der Goes ten gevolge had, waarin de eerste de overhand behield. Zie Vervolg op Wag ena a r, D. XV. bl. 345, 346. HOWARD (JoHANNEs) of H o v art, te Antwerpen ge­boren , reisde naar Italie , waar hij te Genua de verdere opleiding in de teeken- en schilderkunst van Lucas de W ae 1 genoot. Hij schilderde een menigte verschillende beelden , dock overleed to Genua in 1665 in den bloei zijner jaren. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Holt. en Vlaams. Kunstschild. , D. III. bl. 761. HOWEN (Ridden C.) luitenant kolonel en opperadju­dant van koning Lode w ij k , beoefende de teekenkunst. De lithograaf J o b a r t te Brussel gaf naar zijne teekenin­gen Voyage Pittoresque des Pays- Bas , Chateaux des Pays-Ras en dergelijken in het licht. In 1808 vervaardigde hij het portret vari Lodewijk Na­poleon, koning van Holland, in profiel , door L. Portman gegraveerd en bij M a a s k a m p te Amsterdam uitgege­ven ; ook geplaatst voor Nieuwe Reiziger door het Koning­rylc Holland , Amsterd. 1809 , 80. Ook boetseerde hij een buste van dien vorst , die eenigen tijd op het paleis to Amsterdam is bewaard gebleven. HOWEN (PIETER VAN DEN) geneesheer , leefde in den aanvang der 17de eeuw en verwierf roem door zijne ver­handeling De Sympathia seu ajectu per consensum, Rot­terd. 1621 , 80. Zie Diet. Univ. list. et Crit. , T. VIII. p. 548 ; Fop pen s, Bag., T. II. p. 985. HOWEN (AwroN Baron DE) Iuitenant-generaal. Hij werd 9 Maart 1774 te Reval uit een aanzienlijk Russisch ge­slacht geboren , werd kapitein en aide-de-camp in Russi­sche dienst , en nam deel aan de bestorming van Ismail en de veldtogten in Polon , maar in ongenade gevallen bij booggeplaatste personen aan het keizerlijk hof , begaf hij zich in 1799 als kanonnier in dienst der Bataafsclie Repu­bliek. Reeds spoedig had hij strijdende tegen zijne land­genooten en gekwetst in den slag bij Bergen (19 Sept. 1799) zijne verbindtenis aan een nieuw vaderland met zijn bloed bezegeld. Hij stond in hooge achting bij koning Lodewijk, koning Willem I en Willem II, en klom tot den rang van luitenant-generaal op. In 1830 werd hij opper-koinmandant van Mons en navy gestrenge maatrPgelen tot het dempen van bet oproer , zoodat op den 23 September te Mons geen andere vlag gezien werd dan de Nederlandsche , geen gewapend man dan die tot de bezetting behoorde , en 's konings gezag, er sedert drie weken iniskend, volkomen hersteld werd. Eindelijk moest hij voor overmagt zwichten , door zijne onderhoorigen vet.­laten. Hij werd met eenige andere getrouw gebleven hoofdofficieren naar Brussel gevoerd en in de gevangenis Les Petits Cannes opgesloten. Hij stierf Zie Bosseha, Neorl. lieldend te Land , D. III, b1. 595, 600, 641; Kraijenhoff, fidr. , bl 57, 80: BOX WIER (AESGE vAN) ridder , grietman van Frane­keradeel , bijgenaamd de Jonge , zoon van Aesge v a n Hoxwier van Mantgum en Wick, dochter van J u w van Dekema, den laatsten potentaat , en Id van U n i a. In 1539 was hij volmagt ten landdage, in 1541 werd hij met anderen in commissie gezonden naar de landvoogdes , am met haar de zaken der regering enz. in Friesland te regeten. In 1549 reisde hij met zijn broeder Hector, president van het hof van Utrecht , benevens Sixtus en Petrus van Dekema, raden in het hof van Friesland , naar den keizer , die te Utrecht bezig was ridders van de orde van het Gulden Vlies te benoemen , ten einde wegens de. staten eenige ver­zoeken voor te dragen ; gunstiglijk aangehoord zijn zij alle vier door den keizer met het ridderschap der voormelde orde beschonken. 1.1ij huwde E d w a r, docker van G o s­lick van Herema en buts Siaerdema van Fra­neker, had geene kinderen en woonde te Mantgum. Zie Charterb. , D. II. bl. 728 , 759 , 847 , D. III. bl. Wiss e­mins, Chron van Friesl.. bl. 519; van Sminia, Naanzi. der Grietrn., bl. 189 , 190. HOXWIER (HECTOR VAN) breeder van den vorige , ridder , beer van Reynouwen , werd in 1502 te Mantgum, een dorp in Bdarderadeel , geboren. In 1533 werd hij met nog 17 andere mannen benoemd om 's lands privilegien voor te staan , voor te spreken en toe te zien dat op dezelve geen inbreuk geschiedde. Hij , Upke Burm a­nia, Syts Tjaarda en Sicke Dekema, werden met bijzondere magt bekleed. In 1538 werd hij read in den hove van Friesland , in 1540 president van het hof van Utrecht, Hij werd tot vele en gewigtige bezendingen zoo voor den keizer naar buitenlandsche vorsten als bij den keizer zelf gebruikt. De laatste schonk hem de yliesorde. Hij was een geleerd man, scherpzinnig regtsgeleerde bevriend met Hopperus en VigIia a. Hij huwde 1. Ath Herema, 2. Doed Holdinga, die na zijn overlijden (2 Julij 1546) hertrouwde met Jan van den Botselaar van Asperen. Zijne dochters huwden in de aanzienlijkste huizen. Zie Suffr. Petri de Script. Fris. Dec XL 2; Iloynck van Papendrecht, dual., T. 1. p. 142; Scheltema, Staatkund. Rederl., o. h. w. HOY , HOJE, HOEY. Zie HOEYE (NicoLAAs VAN). HOY (A. DE) schreef : Groot erldeel der Vromen , Rott. 80, Geestelylce Vryagie tusschen den Beer Jews en den Za­ tan , Rott. 1741 , 8°. Zit Ahconde, Naamr. van Boek., b1.173;Arrenberg, Naamr. van Bock. , bl. 252. HOYANI (FRAwciscus) een bekwaam graveur , van wien Kr amm alleen een flinke en meesterlijke gravure , in zeer groot formaat , vermeldt , namelijk : Een gezigt op de stad Amsterdam van het Y te zien. Zie Kramm, Lev. en werk. der Boll. en F'laams. Kunstschild., D. III. bl. 762. HOYBERGIUS (JoHANNEs) geboren to Mot (Mollanus) , regulier kanunnik der orde van St. Augus tinus en prior to Corssendonck bij Turnhout. Hij gaf bet werk van Johannes L a t o m u s, geti­teld Corsendonca , sive coenobii canonicorum regularium or­dinis S. Augustinis de Corsendoncq origo et progressus , dat nog in hs. to Brussel in de koninklijke boekerij aan­wezig is, met een vervolg en annotation (Antv. 1612 , 120.) in bet licht. Zie Val. Andreas, Bill. Belg. , p 520 ;Foppens, rill. Belg., T. II. p. 664; Cat. des Mss. dans la Bill. Royale de Bruxelles , Bum., 1842 , T. III. 2e Part. p. 80 ; Cat. Bibl. Bulthem; 1Vavorscher , D. XII. M. 213, D XIII. bl. 310 ; Jac.van Oudenhoven,Beschtv. van 's Bosch , (Opdragt). HOYENGHA (TJAARD) grietman van Ferwerderadeel in 1418. Hij woonde te Blya. Zie van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietm. , bl. 37. HOYER (MICHEL) of H o y e r u s, werd in 1593 to Hesdin in Artois geboren , legde zich in zijn jeugd op de fraaije letteren toe , die bij later in het collegie van St. Pieter to Ryssel onderwees. Ook was bij wereldlijk pries­ ter Coen hij het kleed der Hermiten van de orde van St. Augustinus in hun klooster te Iperen aannam. Na zijn novitiaat gebruikten hem zijne oversten om de poesy en historie in de collegies van hunne orde te onderwijzen. HU over'eed te Ryssel 14 Junij 1650 , in den ouderdom van 57 jaren Hij was even zeer wegens zijne geleerdheid als zijn deugdzaamheid bekend. Ook beoefende hij de Latijn­sche poesie. Men heeft van hem : Flanzuzulae Anzoris S S. Jugustini Versibus et Iconibus exornatae , Antv. 1629 , 160. ; ductiores, Ibid. 1650 , 160. Theatrurn Castitatis , sive Susanna et Gamma , Tragoediae, aliaque Poenzata , Tornaci , 1631 , 120. Oratio Encontiastica , de sanctitate vitae , et divind Sa­pientia Joannis Duns Scoti , Doctoris Mariaizi et subtilis Duaci , 1640 , 40. Vitae religiosae Idea , seu vita S. Patris Ephraem Syri, scriptoris ant iquissimi et religiosissimi , Duaci , 1640 , 40. S. Theodora , virgo et Martyr Antiochena. Trag edia : aliaque Poenzatia , Antv. , 1641 , 120. .Epic edion in obit= Exinzii Patric Henrici Lancelotti S. Th. Doct. Lovaniensis , Antv. , 1643, 40. ilistoricae Tragicae , sacrae et projanae. Decades dune , Colon., 1647 , 120. Editio altera correctior et emendatior, Brux. 1652 , 160. Zie Val. Andreas, 11111. Belg., p 673 , 674; Foppens,N61. Rely., T.II. p.893; Paquot, #1; m., T. I. p. 40; Phil. Elssius, Encomiastic. eittyustinian., p. 490,Peer1kamp, de Patis Lat , p.358. HOYER tAIR. WILLEM) vroedschap en kapitein van een der burgervaandelen to Bridle, werd sn 1787 door de officieren en rotgezellen van het laatste aangeklaagd als de anige oorzaak der jongste oproerigbeden to Briele, en on­geschikt om in geval van alarm zich aan 't hoofd zijns - vaandels te vervoegen , weshalve zij diens afzetting als kapitein verzochten , welk verzoek door den magistraat werd ingewilligd. Zie IV. iVederl. Jaarb 1787 , bl 4132; Very. op Wagenaar, lad. llist. , 1). XVI bl 255. HOYER (H. T.) was een der driemannen (de beide overigen waren J. M. van der Minn e en A. L u die in December 1813 zonder vreemde hulp den Briel van het juk der Franschen verloste. Zie Konijnenburg, Nation. Gedenkb. , bl. 197, 640. HOYER (G.) schieef eene Diss. de Angina Polyposa , L. B. 1819. Zie cat. C. 11. ci Roy , T. 11. p. 1145. HOYERUS (MiciiEL). Zie HOYER (Mictut.). HOYKAES (N.). Van dezen bestaat een Waarneming he­helzende eenige zeldzame en langdurige toevallen , veroorzaakt door het innernen van rottekruid in Verhand. der Boll. Ahab'. van Wetens. 1768 , bl. 454. Zie 11 oltrop, Bal. Med. et Chir. , p. 150. HOYLARTS (J. P.) schreef: Geneeskundige waarnenting over eene bijzondere vertraginge der uitbarsting van de Kinderpokken veroorzaakt door eene andere aanwezige ziekte , in rerhand. van het Genoota. Occi­dit qui non servavit , Antw. 1799 , 62. Genees- en verloskundige verhandeling over de stuiptrek­ kingen , welke zoo diktverf ten tide der zwangerschap wor­ den waargenomen , t. a. p. , 1799 , bl. 200. Waarneming betrekkelijk eener vrugt in eene b , j zonderen zak der baarmoeder gevonden , na eene voorafgeboorne moe­derkoek ontdekt , benevens eene kleine schets der toeva lien die er zyn ontstaan na de verlossing , veroorzaakt door den he­vigen bloedvloed , t. a. p. 1800 , bl. 27. Zie Holtro p, Bibl. Med. et Chir., p. 150 , 151. HOYMAN (JAcos FREDERIK) geboren te Geertruiden­berg , lid van bet dichtgenootscbap Kunstliefde spaart geen vlijt , in welks engelstoffen 3de dl. men van hem een klinkdieht vindt. Men heeft ook van hem De kunst der 8anzenstelling opgehelderd , Dordr. 1796. Zie van der Aa, Nieutv Biogr. 4nth. Crit. Woordenb., o. h w.; Cat. de Crane , bl. 48. HOYMAN (R. A) dichter nit de eerste helft der 18de eeuw. Hij. dichtte o. a. ,Nieuwejaarsgift aan de bloeijende gemeente der vermaerde koopstad Rotterdam , haer geschonken ter gelegenheid van de inwying van haere nieuw gebouwden tempel , 's Hage 1737, 40. Zie van der Aa, t. a. p. HOYMAN (A.) gaf in 1736 een bundel door hem ver­zamelde Geestelijke gedigten en gezangen in het licht. 'Zie Schultz Jacobi en D. Nieuwenhuis, Bijdr. tot de Geschied. der Evang. Luth. Kerk, St. IV. bl. 95. HOYNCK VAN PAPENDRECHT (CoRNELts PAuLus) afstammeling van een aanzienlijk geslacht te Dordrecht , ward aldaar den 1 Januarij 1686 geboren , studeerde te Mechelen in de letteren , te Paderborn in de philosophie en zoowel to Antwerpen als te Leuven (waar hij in 1709 student werd) bij de .Tezuiten , vooral onder den beroem­ den dr. Da el m a n , boogleeraar in het collegie van paus A d r i a a n VI, in de theologie, het burgerlijk en kanoniek regt. Na den rang van licentiaat in bet laatste verkregen te hebben (12 Sept. 1713) en tot prieater gewijd te zijn , werd hij vicarius van Jan Byle vel t te 's Hage. Op voorspraak van den Bollandist J an B a p t i s t du S ol­ lier , werd secretaris van Th omas Phi li ppus d' Alsace , in 1714 door keizer K a r el VI aan den pans tot aartsbisschop van Mechelen aanbevolen. Hoy n c k van P a p e n d rech t volgde den aartsbisschop naar Rome onder voorwendsel van de reden der vertraging van zijne benoeming te onderzoeken , maar inderdaad om van C 1 e­ m e n s XI voorschriften tot bestiering der kerk van Belgie te ontvangen. Het was op deze reis dat het besluit tot het uitvaardigen der bul Unigenitus genomen werd. H oy n c k maakte van zijn verblijf te Rome gebruik om zich in de Italiaansche taal te oefeiien. Naauwelijks was de aartsbis­ schop in Belgie weergekeerd of hij gaf zijn secretaris een prebende in het kapittel van St. Rombout en benoemde hem tot zijn vicaris-generaal. Na zijne terugkomst van een tweede reis naar Rome (1722) gaf hem de kardinaal van A 1 s a t e een afschrift der geschiedenis van de Utrechtsche kerk van B e r n a r d De s i ran t. De kanunnik keurde dit werk niet goed maar maakte er gebruik van bij het zamenstellen van een diergelijk geschrift waarin de Room­ sche kerk met meer kracht verdedigd werd. Zoodra was het hof te Rome door bet prospectus , 16 September 1724 uit­ gegeven , niet onderrigt van het gebruik dat Ho y n c k v a n Pape n d r e c h t van dit bands. wilde maken of het deed er zijn beklag over en hij werd genoodzaakt bet drukken van zijn werk te staken en het to doen vooraf­ gaan door een uittreksel van dat van vader De s i r a n t. Bij gelegenheid der inwijding van St e e n h o v e n tot bis­schop van Utrecht ontstond er een hevige pennestrijd, waarin Hoynck van Papendrecht geen Bering deel nam. Zijn ijveren tegen de Jansenisten beloonde de aartshertogin Maria E l i s a b et h, gouvernante van Belgie , met een gouden penning die zij ter zijner eere liet slaan en de aarts­bisschop van Mechelen schonk hem in 1731 de prebende van gegradueerd kanunnik bij de regtsgeleerde faculteit van St. Rombout en benoemde hem 8 Aug. 1 732 tot aartspriester. Van Papendrecht en vader Wouters stelden omstreeks 1736 een nieuwen catalogus van verboden boeken op. Am y ot, biechtvader der landvoogdes , die een onbe­paalden invloed op Naar uitoefende , wenschte een soort van letterkundige inquisitie in Belgie in to voeren, %%aortae de index van H o y n c k de eerste step zou zijn. Hij wist bij zijne gebiedster te bewerken dat deze dien index ba­krachtigde , en hij door een keizerlijk bevelschrift werd ingevoerd. De raad van Brabant verzette er zich echter met kracht tegen (in Jan. 1736) en de raadsheeren P o e­der le en d' O b r in wisten bij de gouvernante te bewer­ken , dat zij den raad de censuur der boeken , als een rent hem toebehoorende , opdroeg. Van P a p e n d r e c h t was overigens een man die veel smaak in de beoefening der geschiedenis had , waarvan vooral zijne Analecta,clie hij te 's Hage liet drukken , ten bewijze strekken. Hij zelf begaf zich met den schilder Gi Iles Smeyers naar Leuven om het portret van V i­gli u s , dat zich in het collegie, dat zijn naam voert, be­vond , door deze te laten copieren , ten einde er het eerste deel der Analecta mede te versieren. Algemeen dacht men dat van Pa pen d r e c h t tot de aartsbisschoppelijke waar­digheid zou zijn verheven geworden. Hij stied 13 Dec. 1753 te Mechelen in den ouderdom van 68 jaren. Men rigtte hem in de hoofdkerk een grafgesteente op , welks opschrift door Jan F ran cis c u s F o p p en s werd ver­vaardigd. De schilder S m e y e r s vervaardigde zijn portret. Hij schreef: Monitum complectens Synopsin Jiistoriae Ecclesiae Ul­trajectinae mox typis vulgandae , 1724 , fol. , in de Acta Lips. , 1724 , p. 40 seqq. , en in de voorred. der "list. Eta. Ultraj. waarvan het een prospectus is. flistoriae Ecclesiae Ultrajectinae a tempore mutatae gionis in Foederato Belgio , in qua ostenditur ordinaria archiepiscopalis et capituli Jura intercedisse. Accedunt varia Monurrienta hoc spectantia, cum Disser­tationibus, in quibus elucidantur occurrentes dffficultates Facti et Juni& Et Refutatio instrumenti appellationis prysbytero­rum Ultrajectensiu7n a constitutione Unigenitus, Mechl. 1725, fol. ; in het Holl. vert. Utrecht 1728 of 1740 in fol. De Refutatio Instrum. is van Lievin de Meyere, de dissertaties aan bet einde worden door sommigen ook aan dezen jezuit toegeschreven , doch zij zijn meest alle van den advokaat 0' Donogu e. Epistola ad J. C. Erckelium etc., occasione sententiac per Magnificum Rectorem Universitatis Lovaniensis contra Zege­rum Bernardurn van Espen etc., latae et pronunciatae die 7 Fgt.. 1728 , Mechl. 1728 , 40. Epistola ad J. C. Erckelium , occasione declarationum Cl. D. L. Hacquii et J. A. Brenart in Alma Universitate Lovaniensi , Ibid. 1728 , 40. Epistola tertia , Ibid. 1728 , 40. Epistola quarta Ibid. 1728 , 40. Epistola etc. occaszone duarum epistolarum D. Theoderici De Viaixnes , monachi Benedictzni congregationis S. Vitoni in Gallid et in Rollandiam pro fugi , ad Petrum Paridanum, ahbatenz Plierbacensein de functum. Cum notis et observatio­nibus net essariis , Praetnittitur ejusdern Theoderici Narratio de furl suet in IIollandianz quanz tech 1722 , Mechl. 1728, 4o. Epistola ad J. C. Erckelium , occasione libri cui titulus : Delensio Ecclesiae Ultrojectinae ejusque Statics ac Jurium , Mechl. 1729 , 40. Specimen eruditionis Broedersianae , sive Examen libri quern N. Broedersen , schismaticus praesb. Ult. , edidit sub hoc titulo : Tractatus historicus primus, Mechl. 1730, 40 Rescriptunt Em. et Rev. D. C. de Alsatici, A. M. P. B. ad Theod. van der Croon, p.•eudo-episcopum in Foederato Belgio commorantem , Lov. 1736 , 40. Een tweede Rescriptum van 18 Sept. 1736, Ibid. 1736, 40. Historia Jansenismi in Belgio, docunzentis authenticis com­probata , 2 t. fol. Analecta Belgica, Hagae Canzit., 3 T. 1743, bevattende: P. I. Vita Viglii , Accedit ejusdent Tractatus de Decimo Denario. P. II. Viglii ad Joachim Hopperunz Epistolae. P. III. Viglii Epistolae Selectae ad diversos. P. IV. Hopperi , item Joannis Baptistae de Tanis conzmentaru de Turnultis Belgicis sui temporis. P. V. De Cessione dorninii Ultrasectini. Item Series Prae­positorum ac Decanorum Ultrajectensiunz. Neerologiunz Ec­clesiae Coll. B. M. P. VI. CartularittmCapituli Geervlietensis. Item Tholensie. Les Me'moires de Jean d. Hollander sur la .Revolte des Gantois contre Charles-Quint avec la sentence. Het 7de en 8ste deel is biet verschenen. Het zou bevat hebben : Historia Episcoporum Ultraj. a S. Willebrordo ad Geor­gium Egmundanum. Het ms. er van berustte land bij de familie van Papendrecht. Zie B al en , Besehrtjv. van Dordr., bl. 1091 , (over het geslacht) ; .Dict. Hist. des Pays-Bus , T. 11. p. 124 , 125; Goethals, (list. des Lettres , des Sciences et des Arts en Belgique , T. I. p 336 stiiv ; Dee. Lectures rdlatives des Sciences , T. I. p. 213 , 229 , T. III. p 69, T IV. p 239; A delung en Rotermund, i v.; Kobus en de Rivecourt; van Kampen, Bekn. Geschied. der Ned Lett. en Wetens., D II. bl. 229 , D. III. bl. 155 ; M G. d u P a c de Bell e g a r d e, gist. abr. de t'Eglise illdtropolit.d'Vtrecht, p. 322 suiv. ; Cat. .1. van I" oorst, T. I. p. 248. HOYNCK VAN PAPENDRECHT (Joir. CORN.) majoor bij de brigade van Bon h o m me, werd gekwetst bij gelegenheid van den inval der Engelsehen in Noordholland 1799. Zie no ssch a, Nedrt. lieldend to Land , D. III. bl. 192. HOYNCK VAN PAPENDRECHT (TIELEMAN EVERT) was luitenant-kolonel en bevelhebber van Koevorden , nadat hij in 1787 was uitgeweken en met een legioen Bataven in het vaderland teruggekeerd. Den 31 Augustus 1799 ontving hij , door eenen Bentheimschen Boer, een opeisching van den erfprins Willem Frederik van Oranje, ern zich met zijne bezetting ander 's prinsen bevelen to atelier's Deze opeisching , waarbij de twee gedrukte pro­clamatien , welke overal in het land verspreid werd-en, gevoegd waren , werd herhaald door den kolonel L. v a n Plet ten berg, die zich te Ernmelerkamp beyond , door den erfprins gemagtigd om met den bevelhebber van Koe­vorden te onderhandelen , doch to vergeefsch. Zie Bosscha, Areert. Heldend. to Land , D. III. bl 183 , 184. HOYNCK VAN PAPENDRECHT (ANToNT), geboren omstreeks 1760. In 1786 secretaris quotes der staten ge­neraal , in 1788 advocaat te Dordrecht, 1795-1811 bal­juw van Luidholland en hoofdofficier te Dordrecht , hoog­heemraad van den Overwaard, 1812 advocaat te Rotterdam, 1813 commissaris generaal van Pantie , dijkgraaf van Schieland , 1815 lid der Ile kamer van Staten Generaal tot zijn dood , die voorviel 1 December 1837. Gaat uit , in lithogr. van L. Springer te Leiden , folio. HOYNCK (OTTO) werd to 's Hage geboren , ontving bet onderwijs in de schilderkunst van A r nold van 13 a­veste ij n , was in 1661 lid der Confreriekamer te 's Hage en vertrok vervolgens naar Engeland , waar hij portretten vervaardigde en overleed. Zie Kramm, Lev. en werk. der Loll. en Vlaams Kunstschild., D. Ill. bl. 762. HOYTE NIA (LOILIFF) zoon van IT o y t e H o y t e m a en Tet Agama van Harinxma, was in 1473 grietman van Wymbritseradeel buitendijks en woonde to Oudega. Hij huwde volgens sommigen Rein A a n a m a, volgens anderen J u of Jets, dochter van K e i m p e H a r i n x m a van Donia en had een zoon. ZieiJpc. van Burm., Tab Gen. Stamb van "Idol vanSminia, N. Naaml. der Grietm. 9 bl. 281. HOYTEMA (DOUWE UNINGA VAN) anders genaamd Douwe Hoytez, zoon van Botte Hoytema en Tiets Uninga, was in 1521 grietman van Hasker­land. Zie Charterb., D. II. M. 410 , 411 ; van Sminia, N. Naaml. van Grietm. , bl. 353. HOYTEMA (HOYTE UNINGA VAN) zoon van Douwe Uninga van H oytem a. Hij behoorde in 1559 tot de volniagten uit de staten van het platte land van Fries-land , die voor het hof uit naam hunner committenten verklaarden niet te zullen toestaan dat er eene commissie benoemd werd om met den koning over 's lands aangele­genheden te Gend te spreken , beschouwende zulks strijdig te zijn met de privilegien van het gewest ; doch eindelijk, na vier malen door het hof daartoe verzocht te zijn , en nadat de volmagten der steden hunne toestemming gegeven hadden , onder akte de non prejudicio toestemden. Hij was toen grietman van Haskervijfga. In hetzelfde jaar teekende hij weder als volmagt van het platte land het rek west tegen den kettermeester Lindanus over het verbreken van 's lands privilegien. Hij werd in 1568 door Alva verbannen ; hij schijnt zich evenwel verantwoord te hebben , want in 1573 komt hij weder voor als grietman van Haskervijfga in een brief van Robles, waarin hem bevolen worth de zamenrotting der oproerlingen te Joure krachtdadig tegen te gaan. Van dien tijd of schijnt hij zich aan de Spaansche zijde gehou­den te hebben , want men vindt hem onder de afgezetten en gebannenen door de staatsgezinden. Hij overleed in 1581 te Groningen en werd in de Aa-kerk begraven. Zijne vrouw Wik, dochter van Jan Gerbranda en Tiets van Goslinga, vertrok met haar zoon , na zijn dood naar Embden , waar beiden in het volgend jaar stierven. Zie U p c. van Bur m., Tab. Gen. Charterb., D. III. bl 465, 738, 945; van Sminia, Nieuwe IVaaml. der Grietm., bl. 352, 353. HOYTEMA (ULKE) in 1551 grietman , woonde te Joure. Zie Sminia, N. Naaml. der Grietm., bl. 353. HUART (J. C.) schreef: Euchiridion arils obstetricandi , of kort begrip der vroed­kunde , alsook de kunstbewerking der keizerlipie snee , mits­gaders eenige kortbondige spreuken van den Heere Madriceau beantwoord door den lieer Levret , Mech. 1780 , 8°. Zie C. 11. .4 Roy , T. IV. p. 1094. HUARTUS (IGNATIus) Cistereienser monnik in de abdij van Alna in het kerspel van Luik , was doctor in de god­geleerdheid , een scherpzinnig wijsgeer en hoogleeraar in zijn klooster. Hij was verdacht de gevoelens der Janse­nisten to zijn toegedaan , en schreef: Bernardus Abbas , seu sanctus Praelatus , hoc est , Flores Pastorales ex selectissimis quibusque D. Bernardi operibus collecti , in gratiam Praelatorum omnium tarn saeculariurn quartz regularium , Lovan. 1651 , 40. D. Bernardi Abbatis Claraevallensis Doctoris in mellifluri Tractatus de Gratia et libero .Arbitrio , periodice dispunctus , commentaries illustratus, S. Augustin°, prinzario Gratiae pro­pugnatori, cons3nus demonstratus, atque a filiorum alienorum, depravationibus vindicatus , 1694 , 40., onder den naam van Ranutius Iligatus Lintrivallensis. Hevig is dit boek , waarin hij de gevoelens van .T a s­senius aan S. Bernardus toemchreef , aanaeoallen door Bernardus Texerius Ord. Cisterc. S. T. D. Prior Bonitontis in Disputatio Theologica in Janseniana dog­mata , Charleville 1651 , gedrukt , waartegen H u a r t zijn Bernardus abbreviatus schreef. Niet minder hevig was de aanval van Matt hias Hauzeur, een godgeleerde bij de Minnebroeders , in zijn Correctio fraterna Ranutii Higati, anagrammatici Ignatii Huard. Hierop antwoordde H u a r t met Exceptiones et Vindiciae pro Ranutio iligato , adversus iwinationes et errores quibus ejus doctrina et mores inzpe­ tuntur ab authore libelli cui titulus : Correctia fraterna etc. ad Reverendiss. P. Petrum Marchantium ord. F. F. Minor-um Regularis et strictioris observantiae commissarius generalis en Appendix vindiciarunz pro Ranutio Iligato , alle door Innocentius X in 1654 verboden. Commentarius in Logicanz .Aristotelis s. Aristotelis ratio- nails, dilucidissimis brevissinzisque commentariis ex selectissimis quibuscunque Philosophis recentioribus et antiquis illustratus. .Hij liet in hs. na : S. Bernardi facies immaculata en Bernardus monachus, ubi vita spiritualis, ipsius S. Doctoris verbis , expritnitur. Zie Foppens, Eibl Dag., T. I. p, 554; Paquot, MOm., T.I. p. 517 , 518. HUBALD , beroemd bouwmeester nit de 1 lde eeuw. Hij bouwde o. a. het klooster van Stavelot , welks toren voor een der schoonste van geheel Europa wordt gehou­den. Hij bevat 30 kiokken , been 300 voet hoogte , waar­onder begrepen is een muurwerk van 123 vt. hoog. ZieleComtedeBeedelievre, Biogr. Liegoise op 1029;Kramm, Lev. on writ.. der Boll. en Vlaams. Kunsts. D, 111. bl. 762 , 703. IlUBBELDING (EVERT) was een aanzienlijk lid der regering te Groningen , die ten jare 1473 van wege die stad , met H e n d r i k St o t en werd afgezonden naar den Duitschen keizer om bevestiging te verwerven van het toen onlangs gemaakte verbond tusschen Stad en Lande, cok om van den keizer bet verlof tot het slaan van goud geld te verwerven. Zie Westendorp, Jaarb. voor en van de Prot). Craning. , D. 1I. bl. 608; van der Chijs, de Munten van Fricsl. , Cron. en Drenthe, bl. 411 , 412. HUBENS (JoANNEs) bacchelier formeel in de godgeleerd­heid te Leuven , pastoor te Mot , landdeken van bet deka­naat van Geel en officiaal van het bisdom van 's Herto­genbosch , werd in 1666 in plaats van En genius A 1­ber tus d' Allamont, tot bisschop van Gend benoemd , door Jacobus .11 o s p i g l i o s i, toen pauselijk internun­tins te Brussel , tot apostolieke vicaris van het bisdom van 's Hertogenbosch aangesteld. Zijn bestuur worth geroemd orn zijnen Tiler voor den luister zijner kerk , en zijne wel­dadigheid en voorbeeldig !even. Hij stied' den 20 Septem­ber 1677 in zijne pastorij te Mol , in den ouderdom van 62 jaren en werd voor het hoogaltaar zijner parochie-kerk be ;raven. Zie Foppens, Ep. Sylv. , C. VII. p. 121; van de Veld e, Sijn. , T. 111. p. 851; van Gils, Cath. Meyer. Memorieb , bl. 101 ; van Gils en Coppers, N. Beschryv. van het Bisdorn vun's Bosch, D. I. bl. 273 , 274. HUBER (HENRIcus) een Zwitser van geboorte , kwam bij gelegenheid van den oorlog met Spanje in ons land , en onderscheidde zich in den slag bij Nieuwpoort in 1600. Op aanbeveling van E r nst C a s i mir diende hij als kapitein van het voetvolk onder H en d r ik J ul ins, hertog van Brunswijk. Hij overleed meer dan 80 jaren out , 12 Mei 1641 te Dokkum. Zijne vrouw Ann a Z a­cha r iae was den 20 Junij 1632 in den ouderdom van 51 jaren gestorven. Zie Vriemoet, .dth. Fris. , p. 445; Chaufepie, Dict. Mist., i. v.; Vitringa, Orut. /unebr. in excessum 1J. Huberi, p. 28; de W a 1, de Claris Frisiae jurisc., p. 253. HUBER (ULRIcus) zoon van Z a oh a r i a H u b e r; secretaris van Westdongeradeel en gecommitteerde staat ten landdage, en S io u c k j e n J a e r s m a, kleinzoon van den vorige , werd 13 Maart 1636 te Dokkum geboren ontving het eerste onderrigt aldaar en te Leeuwarden , waar hij vooral onder Tobias Gut b e r let h zulke vor­deringen in het Grieksch maakte, dat hij , zestien jaren oud , het Nieuwe Testament voetstoots kon overzetten Na nog eenigen tijd het onderwijs van Johannes Ni se r e­n u s , predikant te Hallam , ook in de Latijnsche en He­breeuwsche talon genoten te hebben , werd hij in 1651 student te Franeker , waar hij zich eerst op de klassieke letterkunde , vervolgens , onder G u i I i e 1 m u s Cup us en Jacobus Wissen b a c h op de regtsgeleerdheid toelegde. Na vervolgens eenigen tijd het onderwijs van A n t o n i us Matthaeus en Cyprian us ab Oosterga teUtiecht genoten te hebben , keerde hij naar Franeker terug , waar hij onder Wissenbach in September 1655 in het open­baar eene disputatio de actionitms bonne fidei et stricti furls verdedigde. Naar gewoonte dier dagen deed hij , na vol­bragte studiOn eon reis door Duitschland om andere hoo­gescholen te bezoeken. Het langst hield hij zich te Mar-burg en Heidelberg op ; in de laatste stad werd hij 14 Mei 1657 tot doctor in de beide regten bevorderd. Bijna to gelijker tijd kozen hem curatoren der Friesche hooge­school tot hoogleeraar in de geschiedenis en welsprekend­held , in plaats van Dominic us A c r o n i us, met veriof , van desverkiezende nog een halfjaar zich in den vreemde te mogen ophouden. Nog drie maanden nam hij zijn ver­b'ijf to Straatsburg bij den beroemden Johannes He n­ric us Boe cler us , waarna hij 30 November van dat jaar zijn waardigbeid met eene oratio de bona mettle sea sincero genuinae eruditionis more aan vaardde. De hoogleeraar W i s s e n b a c h overleden zijnde , werd bij (1665) in dier.s plaats tot hoogleeraar in de regten be­noemd , en toen twee jaren later C u p u s gestorven was , verkreeg hij den titel van professor primarius. Zijn room als geleerde verbreidde zich alomme en niet alleen stroom­den er jongelingen uit Friesland en Holland maar zelfs uit Duitschland , Enaeland , Schotland en andere oorden van Europa om zijne °lessen bij to women. Tweemalen begeerde hem de Leydsche hoogeschool to bezitten , doch beide keeren sloeg hij dit beroep af. Toen hij zulks voor de tweede maal gedaan had , verhoogden 's lands staten zijne wedde en wist de prinses A 1 b e r-t i n e te bewerken , dat hij met behoud van rang en inko­men tot raad in het provinciaal geregtshof word benoemd. Thans moest Huber zijn verblijf houden to Leeuwarden, van waar hij echter na verloop van drie jaren naar Fra­neker wee•keerde met den titel van oud-raadsheer en ont­slag van openbare lessen. Men schonk hem daarna een Fuim jaargeld , nevens den rang naast den rector boven de andere hoogleeraars. Hij overleed aldaar 8 November 1691 1 nog geen 59 jaren oud. Onder de regtsgeleerden der Hollandsche school bekleedt II u b e r een eersten rang, en ofschoon hij, wat grondige kennis en fijne opvatting van het Romeinsche regt aangaat , moet aehterstaan bij Voet, N o o d t en Sc hulting, overtrof hij hen in veelzijdigheid van ontwikkeling, waarin bij alleen voor de Groot onderdeed. Voorts maakte hij zich ver­dienstelijk voor de studie van het staatsregt , daar hij op bet voetspoor van de G r o o t, de beginselen van het alge­meene staatsregt handhaafde tegen de heerschende dwaling, die politick en staatsregt verwarde. Zijn hoofdwerk over dit onderwerp (de jure civitatis libri tree) maakte grooten opgang en men kan de latere leeraren in het staats- en volkenregt als zijne discipelen beschouwen. Zijn ambtgenoot en lofredenaar Vitringa roemt zeer zijne matigheid , ongehuichelde godsvrucht en zijne vonr­beeldige dagelijksche waarneming van de huiselijke gods­dienst. Jammer dat veelvuldige letterkundige geschillen hem althans den schijn gaven alsof zich met die godsvrucht weinig liefde omtrent andersdenkenden paarde. Schoon geen godgeleerde en dan ongeroepen bragt hij R o e 11 in moeite, en met Peri z o n i us had hij geen minder lange geschillen over een letterkundig onderwerp van even weinig belang , en eindelijk met van Eck over een punt der akademische voorregten. Aan een grondige regtskennis paarde hij die der vroegere en latere letterkunde. Zelfs beoefende hij in zijn jeugd de Latijnsche poezy. De be­roemde Campegius V it r in g a hield een lijkrede op zijn ambtgenoot , die later in 1700 door zijn zoon Z a c h a­rias Ha b e r op nieuw achter de Eunornia Eonzana is uitgegeven. HU huwde 1. in 1659 Agnes Althuizen, dochter van H e r m a n u s Althuizen,enna haar overlijden (1663) in 1668 J udith van der Ley, dochter van den advo­kaat George van der Le y , in 1719 overleden. Uit het eerste huwelijk werden hem twee zonen geboren , Zacharias, in jeugdigen leeftijd gestorven , en H e r-man us (die volgt). Bij zijn tweede vrouw verwekte lkij Zacharias (die volgt) ; Sjoerdtje, geb. 24 Junij 1671, gest. 11 Nov. 1707 ; A g n e t a, geb. 16 April 1673 gest. 23 Nov. 1718 ; Georgius, geb. 8 April 1675, gehuwd met zijne nicht Sion c k j e n Huber H.Jdr., burgemeester van Leeuwarden en stierf 27 Julij 1737, zij 8 Oct. 1747 , zonder kinderen. Zij heeft aan bet stads­weeshuis to Leeuwarden al hare goederen gemaakt uit­gezonderd eenige weinige legaten ; Titi a, geb. 20 No-_ 87 Yenab. 1676, gest. 5 Sept. 1704 ; Ulricus, jong gestor­yen ; Sjouckjen, jon„1, gestorven ; R e n a t u s, geb. 11 Maart 1688, legde zich to Franeker op de letteren en regtsgeleerdheid toe , beoefende de Grieksche en Latijnsche pay en was op het punt een Dissert. de loco Denzosthe­nis apud .Marcianum in L. 2 D. de legibus to verdedigen, Coen hij 1 Nov. 1707 stierf. Hij schreef: Disputatio de actionibus bonae fidei et stricti juris , prae­side Wissenbachio publica defensa Franeq. 1656. Oratio de bona mente see sincero genuinae eruditionis amore , 1657. (Onzeker of het 't licht ziet ) De genuina aetate Assyriorunz et regno Medorum disser­tationes VII, Fran. 1662 , 40. Oratio exhibens historiam juris Romani at ex jus argu­mento continuam probationem literal hunzaniores cum juris­prudentia esse conjungendas , Fran. 1665. Ook in Auspiciis Donzesticis at Operibus nzinoribus. Disputationes juris fundanzentales , Fran. , 40.; volgens Lipenius in 1668 uitgegeyen , dat door de Wal wordt weérsproken. Digressiones Justinianea in hunzaniora furls , Fran. 1670, 80. , Alt. edit. Digressiones Justiniuneae in partes duas , quarum altera nova , distributae, adjecta Diatribe de ratione discendi alque docendi juris , Ibid. 1688 , 40. Ed. tert. (a Zacharia Hubero emendata). Digressiones Justinianeae etc. Insertus est de jure in re et ad rem , quod dicitur, tracta­tus , et adjecta de Ratione discendi atque docendi furls dia­tribe , per modem Dialogi, Ibid. 1696, 40. Dissertatio de ltherationibus, quae per remissionem ant prae­teritionenz fiunt , Fran. 1672 , 80. De jure Civitatis libri tres , 1672, 80. Ed. 2a plus tertia parte nova , Ibid. 1684 , 80. Tertia mato locupletior,, Ibid. 1694, 4o. Cum commen­ tario Lynckeri et foils Thomasii, Lips. 1708 , 40. Cum spe­cimirze respons. ad scholia Thornasii , auct. Zack. Hubero , Fran. 1713, 40. Cum comment. Lynckeri curd J. C. Fischeri, Francof. et Lips. 1752 , 40. Spiegel van Doleancie en Reformatie , naar den tegen­woordigen toestant des Vaderlands. Gedruckt naar het ori­gineel. Tot Vredeburg in 't jaar 1672 , 40. .Dissertatio ad jus in re at ad rem , Fran. 1675 , 120. Weegschaal van redenen over het verplaatsen der Akade­tnie van .Franeker naar Leeuwarden. Gedruckt voor een liefhebber der Akademie , 40. Deductie voor den Wel Geb. Heere F. D. van Camminga, Vrg- en Etyheer van imeland , Fran. 1676 , 4°. Lectiones juris contractae ad Institutiones et Pandectas Fran. 1678 , 80. Praelectiones ad Institutiones Justinianeas , Fran. 1678 , 40. 1687 en later herhaalde malen met de Praelectiones. Oratio de Pedantisnzo , Fran. 1678 , later in Auspiciis Domesticis et Operibus nzinoribus a Wielingio editis , T. I. p. 182 seqq. Positiones juris secundum Institutiones et Pandectas ad prinzordia disciplinae usumque saeculi adtemporatae , Fran. 1682, 80. I)eze werden in Nederland zesmalen herdrukt. De vijfde uitgave verscheen te Franeker in 1700 mu/tis locis aucta, emendata et recognita a Zach. Hubero. De zesde Amster­dam 1728 , 80. T h o m as i u s gaf deze Positiones scho­liis auctas Lips. 1684 , 80. in het licht. Aan Zacharias Huber dankt men ook Repetitio juris ex positionibus Ulrici Huberi ad Institutiones et titu­los singulares Pandectarum, Fran. 1698 , 120. Auspicia domestica exercitationunz , quibus otium , quod illustres Frisiae Ordines ei apud Acadenziam strain ece­runt , occupare constituit. Accedunt anzoeniora quaedam alia, Fran. 1682 , 80. Ook met eeno Disputatio vermeerderd in Operib. Minorib. Dansmeester an Franequer geheekelt ende geholpen, Leeuw. 1683 , 40. z. n. Hier tegen schreef J o h. van H o 1 st, predikant to Leeuwarden , een brief , waarop Huber antwoordde met : Antwoort op een Islissive wegens een boekje genaemt de Dansnzeester van Franequer geheekelt ende geholpen , waer in de misduydingen dessells opgeklaert ende weggenonzen wor­den , Fran. 1683 , 40. , met naam. Vernomen hebbende dat J o h. van H olst en zUn ambtgenoot Theo d. Paludan us zich gereed maakten hem met krachtiger wapenen aan te vallen , kwam hij hen voor met een boekje , getiteld: Gevoelens van eenige beroenzde Gerejornzeerde Theologanten ende andere wyze man­ nen nopens de Dans-oeffeninge ; mitsgaders bescheidt op een Missive daer van onlangs uitgegeven. Hierop gaf Palud a­ n u a: .Acadenzi-Dansschool in weerwil van heur voorspraek gestoort : of beyde blauwe boekjes tot inhuldiginge van de fa­ culteit der danskunde tot Franeker , uitgegeven by den Veer Ulr. Huber wederlegt , uitgegeven door T. Paludanus , als Gecommitteerde van het Ministeriunz te Leeuwarden , Leeuw. 1683, 80. De twist is verder voortgezet door eene Wederlegging van Paludanus nopens het gebruik ende mis­hruik van de Musykdanssen , door IL IL , Leeuw. 1683 , en andd. De ratione discendi atque docendi furls diatribe in modurn dialogi , Fran. 1684 , 80. Ook in de Edit. tertia, in nonnullis mutata, Digressionum A. 1696 en in Opusc. selecta de ratione et methodo studio- rum juris a Budero edita, Jenae 1724 , 80. Beginselen der Rechtkunde in Frieslandt gebruikehy k , Fran. 1684 , 80. enz. De laatste uitgaaf is in 1774 door Simon Bin c k es bezorgd. Hedendaegse Becht geleertheyt , soo elders , als in Fries­ landt gebruikelijk , 2 din. , Leeuw. 1686 , 40. , Ib. 1699 , Amst, 1723 en 1728 , 40. (bezorgd door Z a c har las Huber) 1742 , 40. 1768, 40. Specimen Philosophi ae civilis et studendi bonos libros. Continet Excerpta Aristotelica e libris ad Nicomachum ; Cartesii de affectibus lihrunz ; Institutionenz Reipublicae cum Excerptis Ovidianis , Fran. 1686 , 80. Instit. Reipubl. li­ ber sing. , een Compendium van het grootere werk De jure civilatis , op nieuw uitgeg. door Wieling in Opera Minora. Positiones Juridico-Theologicae de Auctoritate sacrae scrip­turae , quae extant apud Ulr. Huberunz in Libro I de Jure Civitatis C. XXVI. Nunc denao excusae, et aliquot positio­nibus et antithesibus auctae , occasione cvjusdam disputationis inauguralis , Fran. 1686 , 40. Tot dit geschrift gaf aanleiding eene Disput. philos. de R cta Ratiocinatione, den 8 October 1686 te Franeker door Gisbertus Wesselus Duker, tot verkrijging van den titel van doctor in de wijsbegeerte, verdedigd. Aan dezen letterkundigen twist namen deel de °ow van Duker, H e r m. A 1 e x. Roell, theol. et Phil. professor te Fra­neker , J o h. v an der Waeyen , hoogleeraar te Franeker , en Rua r d u s A n d a 1 a aan de zijde van Duker; Jo h. Regius, hoogleeraar in de wijs­begeerte te Franeker , H e r m. W it sins en G e r. d e Vries, hoogleeraren te Utrecht , aan de zijde van H u b e r. De schriften bij die gelegenheid door H u b e r in het licht gegeven zijn : De concursu Rationis et Sacrae scripturae fiber ad. R R. viros D. D. Joh. van der Praeyen et Berm. 4lex. Roell Fran. 1687 , 80. Stricturae in Prodromum , sive Examen breve XII Po­sitionum , quod Rev. Fir. H. J. Roell, pro se aliisque misit in lucenz , quibus probatur , nihil in XII positionibus contineri , quana quod illi signato valideque sentiunt. Ad epzstolam D. Joh. van der Waeyen de motibus in Academia Frisiae—notae responsoriae. Positiones ad Institutiones solas adjectis thesibus CCCXX.XIII , Fran. 1687 go, De Eoederibus , Testamen?is, Liberationtbus Satisfactioni­bus , Acceptilatione , Jure Crediti Divini , Aequitate , Die­pensatione et Redemptione , Dissertationes juridico-theologi­cae VII , quibus earum rerum juridica popularis signiflcatio, quae luit olim , quatenus sacri scriptores de i lis egerunt , explicatur ; cum variis rerum observationibus. Ac. cedit de Praetorio , quod Paulus commemorat Phil. I , 13, Li', er singularis , Fran. 1688 , 80. De Jure Popularis , Optimatum et Regalis imperil , sine vi et a sui juris populi constituti. Ad regenda honzinurn circa res mlximas judicia , contra periculosissimos erro­res , Fran. 1689 , 80. Praelectionum Juris Romani et hodierni pars secunda quae est ad libros XIX priores Pandectarunz , Fran. 1689, 40. Pars tertia ad libros XXXI posteriores Pandectarum , Ibid. 1690 , 40. Beide de Praelectiones Pandectarum en Institutionum , in 1678 en 1687 uitgegeven, verschenen to Franeker 1689 tot 1701 met dezen titel : Praelectiones Juris Civilis tonzi III secundunt Institutiones et Digesta Justiniani. Accedunt scho­lia D. Christiniani Thomasii at responsiones , Lipsiae 170P, 40. (cura Menckeniil 1725 , 40. (cunt notis Nenckenii, Schubarti et Gebaueri) Ibid. 1749 (cu .rz notis Thornasii) Lovanii 1760 , 40. , (cunt novis annotationibus Judoci le Plat. A. Vriemoet vermeldt nog een uitgave van 1750 cum notis Mascovii , doch deze was aan de Wal onbekend: lnstitutionum Historiae Civilis Tomi III. ..eldjectum eat specimen observationum Juris Historici , Fran. 1692 , 80. Dit werk gaf weder aanleiding tot een pennestrijd tus­schen Huber en Per izoniu s. De titels der tusschen hen gewisselde twistschriften vindt men bij d e W a 1, p. 291 , 292. Na zijn dood verscheen ook nog : Eunomia Romana sive Censura Juris Justinianei. Postu­mum opus recensuit in lucem edidit , eique uberrimurn in­&Cent adjecit , una cum oratione funebri habita in memo­riam auctoris, Zach. Huber, Fran. 1700 , edit. 2a. Amsterd. 1724. Opera minora et rariora juris publics et privati. Edidit suisque observationibus illustr. Abr. Wieling , Traj. ad Rhen. 1746 , 2 vol. 40. Zie Vitringa, Orat. funeb ; Vriemoet, 4th. Fris., p 444 seqq.; de Wel. de clar. Fris. Juric. , p. 60, 253, 445; Saxe, Onotn., T. V. p 397 ; Anal. , p. 647 ; Cocceji Op., T. VIII. ; Ep , XLIII ; Syll. Episte , T. III. ; Ep. CCCXX ; Acta Lips. 1684 , p 89 seqq , 1687 p. 405 , 406 seqq. ; 1688 p. 466 , 472 ; 1691 , p 237 seqq , 1700 , p. 169 ; A. Schultingius, Orat. de Tribon , achter Jurisprud, Ante-Just„ p. 884 ; Thes. controv. , p. 9 J. V alck e­ riser, Orat. de schola Cujac. , p. 31; IIaubold, lnstit Jur. Lit , p. 135 ; G r a t a m a , Orat. qua inquiritur in causas malor. quae ju­risprud. natur. doctores lucre perpessi , p. 0, 19 ; 13oihmer, Introd. in Jus Publ. Univ. , C. V. 7 ; C. A. D u k e r , Praef. ad Per i­sonii Orig. Babyl.; Stolle, ad !human., p. 689; Leiser, Medit. ad Pandect. , Vol. IL Spec 77 , p. 130; Guberlethi Poem , p. 107, 169; Baders, Poêm„ p. 149, 107; Senkenbergii Supplem. Lupenii, p. 3; Struvii Bibl. !list. Meuselii , T. I. P 11. p 23; Struvius, Bibl. Jur., C. VIII 14, C. X. g 4,p. 394; Eisenhart, Bist. Jur. Lit., C. 5, 2, not. C.; Meyster, Bibl. Jur. Nat., T. I. p. 68, 252, 426; T. II. p. 86; Ferwerda, Cat Univ., T. I. p. 8 , 188 Sandbrink, de Advocat. Juribus p. 90; Neuhusii Epp. , p. 231, 278; Biogr. Univ. ;Chaufepi 6, Diet. ; Bibl. d'un homme de goilt , T. I. p. 233 , 234 , 365 , 308 , T. II. p 182 seqq. ; le Clercq, Bibl Univ., T. VI. p. 422-503 , T. IX. p. 545 seqq. , T. XXIV. p. 183 seqq ; Hist. des Ouvr. de Savans, 1693 , p. 264 , 1699 , art, 10 ; Nouv. de to Republ. des Lettres , art. 6 , 1707 , p. 587; Durand, Eloge de M. Perisonius %Mr T. IV. zijner Ilist. du XVie sleek ; JOcher, Lexie. , T. II p. 1743; Ad. Did. Weber, Entwickel. der Lehre von die naturl. Verbindlichkeit, p. 31; Nettelbladt, Beitrage zu der Jur. Gelehrt Hist., Th. I. S. 395 fgg.; Boogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt; W. van Ranouw, .Nagel. Ged., bl. 212; Siegenbeek, Geschied. der Leyds, Booges., I). I. bl. 129, 134, 135 ; Idzinga, Zedig en vrijmoedig Onderzoek , bl. 1; K1 iiit , over 't misbruik van 't algemeen staatsregt , bl. 49, 50 ; Collot d'Escury, Boll. Roem , A. IV. (1) p. 216; Bouman, Geschied. der Geld. Hooges. , D. 1. bl. 76 ; van Kampen, Bekn. Geschied der Ned. Lett. en Wetens. , D. 1I. M. 37 , 38 ; F e r w e r d a , Wapenboek ; IJ p e ij , Geschied. der Ned. fiery. Kerk , D. II. dant. bl. 355 ; Boekz. der gel. wer. 1746 , b, bl 352 ; Boekz. van Europa 1693 , b. bl. 550. Mu 11 e r , Gat. van Portr. 1-11.1BER (IIERnixus) zoon van Ulricus Huber en Agnes Althuizen, werd 5 April 1663 to Franeker geboren. Na de Latijnsche scholen aldaar doorloopen to hebben , werd hij in 1678 student in de letteren en wijs­begeerte en vervolgens in de regten. Hij woonde de lessen van Sebast. Schelkens en Ger. Noodt bij, reisde vervolgens naar Frankrijk , waar hij in 1680 to Orleans , na het verdedigen eerier dissert. de dominio juria gentiunz, tot doctor in de regten werd benoemd. In het vader­land wedergekeerd , zette hij zich in het jaar 1681 als advokaat neder , dock niet lang oefende hij de praktijk rut daar hij in 1681 tot secretaris der staten van Fries-land werd benoemd ; ook zou hij zijn vader als raadsheer zijn opgevolgd , indien zijn jeugd zulks niet had belet. Als secretaris maakte hij zich zeer verdienstelijk en genoot hij de algemcene achting , was zeer gezien bij Simon van Slingeland en Francois Fagel enonderhieldmethen eerie gestadige briefwisseling over staatkundige en geleerde zaken. S i c c o van Goslinga was zijn boezemvriend. In 1701 werd hij tot geschiedschrijver van Friesland aangesteld , en nadat hij zijn secretariaat aan zijn zoon Ulricus Johan nes, had overgedragen , burgemeester van Sneek. Vervolgens gestadig ten landdage gekozen , geraakte hij in de voornaamste commission van staat en behartigde 's lands belangen aldaar met getrouwheid en wijsheid tot aan zijn overlijden op 21 November 1730. Hij huwde Elisabeth de Elartoghe, dochter van Abraham de Harto,,ahe en Mar garethaRumph, die hem de volgende kinderen schonk : Ulricus, jong gestorven; Maria Agnes, geb. 25 Maart 1699 , gehuwd aan Dominicus Hamerster, raadsheer in 't hof van Friesland sedert 1715. Zij over- Iced 17 Mei 1756. Zij hebben verwekt 18 kinderen. Ulricus Johannes, geb. 14 Mei 1700 , secretaris der heeren staten van Friesland , gehuwd met We m e 1 i a Wieling a. Hij is overleden 18 September 1727 , na­ latende een zoon. Abraham Chris tiaan, geb. 28 Mei 1701, ge­ huwd met Jeltje Wieling; zij verwekten een zoon, Agnes A li d a, geb. 20 Sept. 1702; Judith a Anna, geb. 14 November 1703 gehuwd aan H i e- r o n y m u s van A l p h e n, toen predikant te Leeu­ warden , naderhand te Amsterdam , zonder kinderen over­ leden , zij 28 October 1748 , hij 20 April 1758 i E 1 i­ sa both Suffrida, overleden 1723. Her m a n u s Huber was een uitstekend regtso leerde. Zie Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Chaufepiê, Riogr. Univ. , JOcher, V i t r i n g a, Orat. funeb. Ulr. Huberi , p.13, 15 , 23; Ulr. Huberin Dedicat. 4uspic. Domest. ;Vriemoet, /Ph. Fris. , p. 461 seqq ; S c h el t e m a , Staatic. Nederl. , D. I. bl. 500, D. II bl. 594; Ferwerda, Wapenb. art. Huber; DeWal, de clan Frisiae Jurec. , p. 295-297; Baders, Poem. , p. 461; J3oekz. der gel. wer. 1758, a. , bl. 297. HUBER (ZAcriARus) , zoon van Ulrich Huber en Judith van der Ley , word 29 Augustus 1669 to Franeker geboren en, na , gelijk zijne broeders, de Latijn­sche school bezocht en vooral het onderwijs van zijn vader genoten te hebben , in 1683 student te Franeker. Na in 1687 onder praesidium van zijn vader een dissertatie ver­dedigd te hebben, bezocht hij de Utrechtsche en Leydsche hoogescholen , aan welke laatste hij vooral de lessen van den beroemden Noodt bijwoonde. To Franeker wedergekeerd, verdedigde hij in 1688 on­der S e b. Sehelkens eene dissertatie en verwierf 7 October 1690 het meesterschap in de beide regten , waarop hij zich te Leeuwarden als advokaat nederzette. Vier jaren later werd bij buitengewoon en een jaar daarna gewoon hoogleeraar in de regten aan de hoogeschool zijner geboorte etad. Achttien jaren bekleedde hij deze betrekking met bijna gelijken roem als zijn vader. Na in 1707 een beroep naar Groningen afgeslagen to hebben, nam hij in 1716 de hem aangeboden waardigheid van raadsheer in het hof van Friesland aan. In 1722 werd hem op nieuw de professorate waardigheid aangeboden, doch hij weigerde die en overleed 11 October 1732 ongehuwd. In opregte godsvrucht en geleerdheid was hij het even­ beeld van zijn vader en niet gering is de lof hem door ' Schulting, Thomasius, Haubold, Brun­q u e 11 u s en anderen gegeven. Behalve verschillende wer­ken van zijn vader (Digressiones , Praelectiones, Jurispru­dentia hodierna, Historia civilis , Jim civitatis , Eunornia Bomana en andere kleine geschriften) gaf hij in het licht : Disputatio ad , Nonect Tranquilli , seu observationes juris ad Suetonii Caes. C. I. praeside Ulrico Huber° de­fensa Fran. 1687. Diss. de jure risci, praes. Seb. Schelkens defensa Fran. 1689. Diss. inaug. de vero sensu atque interpretatione L. IX. D. de lege Ponzpeja de Parricidiis, Fran. 1690. Or. de usu atq. auctoritate furls Romani in Frisia • Fran. 1695 , fol. In den vorm eener dissertatio achter het werk De casibus enucleatis. Repetitio furls ex positionibus Ulr. Huberi , Fran. 1698 120. Dissertationes juridicae et philologicae , 2 vol. Fran. 1702, 1706 , 40. .dlt. ed. var. loc. emend. novisq. accensionibus aucta , Ibid. 1720 , Amst. 1721, 40. , Traj. ad Rhen. 1731, 40. . Or. de sumnzi Imperat. officio ex sent. Ciceronis pro lege Manilla, Fran. 1707 , 40. Or. in obit. Ill. et Excell. viri Guil. oh Haren , Fran. 1708 , fol. De casibus enucleatis quaestion. torens. ex jure Romano et hodierno lib. sing., Fran. 1712 , 40. Spec. response ad selects quaedam Chr. Thonzasii in li­bros de jure civil. anzpliss. parentis Ulr. Iluberi scholia. Diss. fur. Phil. de poena perduellionis , veroq. ac ge­nuino sensu L. 5 cod. ad Leg. Jul. Maj. publice def. a Seb. Fridag, Fran. 1715 , 40. Observationes Rer. Forens. ac notabil. in Suprema Fri­sior. curia judicatarum, 2 vol. Leov. 1723 , 1727, 40. Even als zijn vader beoefende hij ook de podzy , blijkens E7r2117 saecularz:s si Musa alternans pro Jubilaeo aca: demiae Frisiacae , A. 1685, achter Blancardi Pa.. negyr. , p. 42 seqq. Zie Vriemoet, Ath Fris , p. 711 seqq.; Sebultingino, Oral de Tribun adj jurispr. Ante-just , p. 884; Brunquillus, Mist. Jur , P. Ill. Nembr 2, C 8, 37; Ha ubo 1 d, Just. jur. Rom. liter., T. 1. p. 194; Sob wartzenberg, Placaatboek , D. 11 (Voorr.) bl. LXXXII; II. V enema , Oral. in rnemor. W. G. Muisii , p. 27; Saxe, Onom., P. V. p. 397; Anal , p.647;Stolle ad lieumannum , p. 689; de W a 1, de Claris Fris Jurec. . p. 297 seqq ; Acta Lips. 1702 , p. 417 seqq.; Acta Lips. Suppl., T VI. p. 161; Le Clerc, Eibl. Anc. et Mod., T. IV. p. 94. HUBER (S.). Van hem bestaat : Teghensettinghe der Luthersche ende Calvinistische leere , 1598. Zie Cat. J. Schouten, bl. 63. HUBER (P.) gaf in het Halt : De dood van .Abel , voorgeAteld in vifie gezangen door M. Gessner nit het Hoogduitsch in het Fransch vertaald. En nu om deszelfs voortreffekkheid na den laatsten druk in het .Nederd. overgebragt en met fraaije koperen plaatjes versiert. 's Hage 1761 , 80. Zie Books. der gel. wer. 1762 , b. , bl. 447. HUBER (P.) schreef: Onderzoek omtrent de zeden der inlandsche mieren in Alg. Yad. Letteroef. 1810 , St. 2 , bl. 495, 539. Zie lioltrop, Eibl. Med. et Chir., p. 151. HUBER (CORNELIS ULRICH JAN) , geboren to Leeu­warden 28 Februarij 1795 , med. doctor to Groningen , schreef: Dissert. med. de carditide quae epidemice grossavit inter milites anno 1814 , in Obsidione Delfzij1 , Gron. 1819. Over de zonderbare eigenschap van eenige visschen, schaal­en sehelpdieren , orn somtijds vergillige hoedanigheden aan to nemen en de oorzaken hiervan in Algem. Letterk. Maands. 1824 , D. VIII , St. 12 , bl. 485. Zie Holtrop, Bibl. Med. et Chir., p. 151. HUBER (JOHANNES LAMBERTUS), zoon van UlrichHe r-man Huber enCatharinaBerghuis,werd7Aug. 1750 geboren. Van 1769 tot 1780 was hij konvooimeester to Makkum , sedert 1774 volmagt ten Landsdage , daarna lid der staten generaal , der nationale vergadering en van het vertegenwoordigend en wetgevend ligehaam muntmeester generaal , drost , eerst in 1803 van Hennaarderadeel, Baar­deradeel , Franeker en Franekeradeel , later in 1807 van Menaldumadeel en Baarderadeel , in 1809 baljuw aldaar , in 1812 vrederegter te Dronrijp , in 1816 grietman van het Bildt. Hij huwde 1. December 1775 Metje, geboren 23 Februarij 1755 , dochter van W y be T u i n h o u t; 2. in 1803, Elisa, dochter van Johan Heinrich Pratjen enSophia Juliana Platen, weduwevan Ayzo van Boelen s, Hij stierf ambteloos te Blessum , 30 Junij 1826. Zijne belangrijke staatkundige loopbaan verdient nader in 't licht gesteld te worden. Hij gaf onder anderen uit : J. L. Huber , .man het yolk van Nederland , 1796 , en Brief aan zijne Friesche landgenooten , over het ontwerp van Constitutie , 1797 , 8°. Zie van Sminia, Vervolglyst van Grietmannen bl. 32. HUBER (mr. ABRAHAM CHRISTIAAN DE HERTOGHE) , geboren te Leewarden den 16 Mei 1772 , lid van het hooge geregtshof in 's Hage en bij de oprigting van den hoogen rand voor de Nederlanden tot lid daarvan benoemd. Hij was een groot regtsgeleerde en sedert 1827 lid der Hants. van Ned. Letterkunde. Hij overfeed 18 van Oogst­maand 1840 , in den ouderdom van 68 jaren. In 1803 was hij getrouwd met A r e n d i n a Henrietta van Suchtelen, van 01st. Zie Handel. der Maass. van Ned. Letterk. 1841 , bl. 14. HUBERT (A.) schreef : De medehandelende A'oopman of Fransche en .NedeJduit­sche brieven voor de jeugd , die tot den koophandel opgeleid wordt.A mst. 1766. Zie Arrenberg, Naaml. van Bock. , bl. 203. HUBERT (PIETER FREDERIK) diende als kapitein bij gelegenheid van den inval der Engelschen in Noordholland in 1799. Hij behoorde tot de brigade van den kolonel Br u c e en werd gekwetst. Zie Bosseha, Nehrl. Beldend te Land , D. III. bl. 193. HUBERT (mr. J. EVERWIJN) verdedigde in 1793 eene Diss. Jur. de detractions duplicis quartve, ad Part. II. Tit. V. art. 13 , Juris Municipalis Transisalani (Ultraj. 1793, 4°.) Zie Cat, der Bal. van Nail. Letterk. , D. II, IA, 158. HUBERT (IziAK) schepen te Rotterdam, stond in Oct. 1786 aan het hoofd van het verzoekschrift aan de staten van Holland en West-Friesland ingeleverd , om het getal der leden der vroedschap te vermeerderen. Op Cat. mss. van V o o r s t , bl. 81, no. 463, komt voor : Request van Jz .Hubert c. s. aan de regering van Rotter­dam oni verk,laring der incomptabiliteit van vroedschap of schepen ambten met die van de admiJaliteit of de schuttery 1785. Met geschreven aan eekeningen en vele geschreven en gedrukte stukken , daartoe betreickelijk in fol. Zie de Beroerten in de Nederl , D. V. bi. 135 volgg. , D. VI. bl. 11. HUBERT (%V.) , een der verbondenen in 1814 om de stad 's Hertogenbosch , nog in handen der Franschen , aan de geallieerden over to leveren , 13;j welke gelegenheid hij blijken van moed gaf. Zie Konijnenburg, Notion. Gedenkb. , D IL bi. 558 volgg. HUBERT (F. H.) schreef : Korle verhandeling tot het aankweeken der wilde pijnboo­men (pinus sylvestris van Linnaeus , ook genaamd grove sparre, grove denne, Fichte) op eene eenvoudige en onkost­bare wijze toepasselijk op onbebouwde en voor alle gewassen onvruchtbare gronden, 's Hage 1825 , 80. Zie Holtrop, Bibl. Med. et Chir. , p. 151. HUBERTI (ADRIANus) , minnebroeder, gaf in het licht: .Historia de vita, progressu et gloria miraculosae imagin;s B. M. V. Brevis Sylvae, vulgo,Cortembosch dig tae , Leodiensis Dioecesis anno 1642. Zie Foppens, Bib/. Bel. , T. I. p. 14. HUBERTI (JOANNES LOEMELIUS Cognomento). Zie LOE­BIEL (Jon. VAN). HUBERTI (JonANNEs), roomsch priester en monnik van St. Truijen , kwam in December 1631 , na het pausdom verlaten te hebben , in zijn voile gewaad te Nijmegen. De Raad gaf hem verlot muziekschool te houden en, behalve een kleed f 25 of f 30 tot zijn onderhoud. Zijn monniksgewaad werd den provisoren in handen gesteld om arme kinderen to kleeden. Zie Chron. van het list. Genoots., D. III. bl. 88. HUBERTINI (LEON). Zie HUIJBRECHTS. HUBERTS (C.) , een weinig verdienstelijk Hollandsch plaatsnijder. Hij arbeidde vooral voor boekverkoopers , en sneed onderscheidene platen, naar teekeningen van Pica r t , voor de geschiedenis van den Bijbel , in 1720 te Amster­dam gedrukt. Zie I m m e r z e e 1, Lev. en werk. der Boll. en Flaams. Kunsts., D. Ill. bl. 61. HUBERTSZE (STEvEN) , een burger van Utrecht, koos in de geschillen tusschen David van Bour gondie en Gijsbert van Brederode, de zijde des eerstge­noemde en werd diensvolgens in 1456 voor zijn leven lang ter stad uitgebannen ; terwUl daarbij tevens bepaald werd, dat hem nooit zou worden toegestaan met eenen nieuwen bisschop weder in to komen. Zie Burman, Utrechts. Jaarb. , D. II. bl. 313. HUBERTO (Jon. A. S ) geboren te Namen , minnebroe­der , guardiaan to Luik , Namen en Avesnes , en lector in de godgeleerdheid. Hij schreef: Dicaearchus Aegiptius , Leovii 1613. Zie Foppens, Eat Belg., T. II. p. 044. HUBERTUS , van 709 727 bisschop van Tongeren. Volgens eene oude overlevering was hij uit een adelijk ge­slacht van A q u i t a n i e gesproten en werd van een geheel wereldsch leven tot de dienst van God bekeerd. Men weet niets zekers van hem tot den tijd toe dat hij zich onder bestuur van den H. Lam b e r t u s , bisschop van Ton­geren, stelde , door wiens heilzame lessen hij in den weg der volmaaktheid groote vorderingen maakte. Nadat L a m­bertus was vermoord , werd H u b e r t us eenstemmig tot zijn opvolger benoemd. Hij behield zijn geheel leven heiligen eerbied voor zijn voorzaat , wiens ligchaam hij in 721 van Maastricht naar Luik deed overbrengen, in welke stad hij ook zijn bisschoppelijke zetel vestigde. Hij stierf den 30 Mei 727 te Tervuren , een dorp tusschen Leuven en 'Brussel gelegen , waar hij een kerk had ingewijd. Zijn ligchaam werd naar Luik gevoerd en in de collegiale kerk van St. Pieter begraven. Het werd in 825 naar het klooster Andain in Ardenne overgebragt, waarvan de stad St. Hubert baron oorsprong heeft genomen. Doze stad , aan de grenzen van Luxemburg , wordt nog in godsdienstige bedevaarten bezocht , vooral van hen die door razende dieren gebeten zijn. Er is daarna een krijgsorde opgerigt , de orde der adders van den H. Huber t us geheeten , welke in 1444 door Gerard V, hertog van Kleef in Gelderland werd ingesteld. De parochie-kerk van Alem (dekanaat van Or-then) eert den H. H u b er t u s als patroon. Ook wordt hij in de kerk van Herpen, (vicariaat van Ravestein en Megen) bijzonder gederd. Zie A s c h b a c h , flllgPm. Kirch. Le•_ i. v. ; Levens der Veil , D. IV. bl. 273-282; Van G i 1 s , Cath. Meyr. Memorieb. , b, 14; •an G i l s en Coppens, Nieuwe Beschrijv. van het Bisdom van 's Bosch , D. bl. 23 ; Vita Sancti Iluberti conscripta par ridolphuta Ilaspard , ms.; Ilistoria abatiae Sti Huberti in dirdenna anni 1528 Ins ; Messager des Sciences et des "Iris de la Belgique 1834 , p 433; C,'hron. eln het Ilist. Genoots. , D. III. hi. 145. HUBERTUS , leerling van Haim i n , was priester en pastoor in eene kerk aan S t. V a a s t gewijd, niet verre van Atrecht. Hij droeg aan zijn meester op: .Apparitio S. Vedasti et valetudo restituta moribundo, bij de Bollandisten , T. I. Febr. p. 803 805. - Zie Paquo t, 'Wm., T. II. p. 50, 51. HUBERTUS leefde in den aanvang der 11de eeuw en sch reef : Vita St. Gudilae virginis , Bruxell. iia Brabantia circa A. 712 clarae in Acta Sanct., 8 Jan. Torn. I. p. 514 523. - Zie Fabricius, Bibl. Med. et in fin. Latin , T. VI. p. 836, 863. HUBNER (WILLEM) , luitenant der grenadiers onder hapitein Pieter Jacobus van Loon, was onder de strijders in Pommeren en Pruissen en verdient melding wegens zijn dapper gedrag bij gelegenheid dat van Loon in Julij 1806 ter verdediging van het door de belegeraars aangelegd fort Loison , onder het bereik van kartetsen en het vuur der Pruissische jagers , onverschrokken met zijne grenadiers stand hield. Zie Bosscha, Negri. Beldend. to Land, D. III. bl. 259. HUBRECHT (mr. JOHANNES JOSIAS), secretaris van bur­gemeesteren en sedert 1780 van curatoren der hoogeschool to Leyden. Hij was een ijverig prinsgezinde en werd dientengevolge in 1795 van zijne betrekkingen verlaten. Sedert leefde hij ambteloos tot in 1807 toen hij een slagt­offer werd der ramp die zijn geboortestad trof. Zie Very. op de Pad. Inst. van Wagenaar, D. XX. H. 405 ; Siegebeek, Geschied. der Leyds. llooges. , D. II. bl. 47; Leidens­ramp , bl. 40. HUBRECHT (LEENTGEN) buisvrouw van Gov e r t Brass er, burgemeester van Delft , was eene vrouw wier deugden met lof in 's lands geschiedenissen vermeld zijn. Zij wordy bijzonderlijk onder die voortreffelijke vrouwen gesteld , die grooten jiver toonden , om het geld bijeen to brengen noodig tot ontzet van Leiden in 1574 , en al hare sieraden van ringen en ketenen , als aan 's vaderlands goeden engel ten offer bragten. Ditzelfde is haar twee­malen gebeurd. Zie flooft, Ned. Geschied., bl 370 ; Sebeltema, Staath. 1Ved, D 1. hi. 159. HUCBALDUS, Hubaldus, Ubaldus, monnik van St. Amand in het kerspel van Doornik , dichter , wijsgeer en toonkunstenaar. Volgens P o s s e v in us zou hij ten tijde van pans S e r g i u s en van B o n i f a-c i u s , bisschop van Mentz , gebloeid hebben , doch den waren geen tijdgenooten , daar de eerste in 638 den paus­selijken zetel beklom en de laatste ten tijde van Zach a­rias, d. i. in 742 , en vervolgens bloeide , Bulaeus, C a n g i u s en Le y s e r us stellen zijn dood op 937 , Fabricius op 930, doch Goethals meldt dat hij den 29 Junij 932 in den ouderdom van ongeveer 90 jaren overfeed , en dat hij in de kerk van St. Pieter to Saint Amand werd begraven. 'Leer onzeker zijn de be-. rigten die hier en daar aangaande zijne lotgevallen ver­spreid zijn. Hij zou te St. Amand, ander opzigt van zijn oom Milo, zijne studidn hebben aangevangen, ten gevolge van oneenig­heden met zijn leermeester naar Nevers zijn vertrokken , waar hij door den bisschop met onderscheiding werd ont­vangen. Hier zou hij omstreeks 860 het 'even van St. Cilinia hebben opgesteld. Hierop volgde het leven van den martelaar St. Cyr en van St. Julite , bij gelegenheid dat hij hnnne overblijfsels van Amand bragt. Zeker is bet dat hij van St. Amand naar St. Germain-d'Auxerre vertrok , om onder den vrornen en geleerden Remi en anderen zijn studidn to voleindigen. Hier werd H u c b a 1­d u s tot cen der eerste letterkundigen van zijn tijd ge­vormd. Groot was zijne kennis in de wijsbegeerte en god­geleerdheid , grooter nog zijne bekwaamheid in de toon­kunst. Nog voor het overlijden van zijn oom Milo, dat in 872 voorviel , werd bij tot het bestuur der school van St. Armand geroepen. Toen hij aldaar leerlingen had ge­vormd , waardig om zijn plaats te bekleeden , ging hij in 883 naar St. Bertin, waar hij dezelfde betrekking vervulde. De abt Rodulf gal zijne tevredenheid over 11 u c bald s onderwijs to kennen , door hem een aanzienlijk land­goed in Vermandan te schenken , 't geen Hucbald van zijne zijde wederom aan de monnikken van St. Bertin vereerde. Onastreeks 893 riep hem F o u 1 q u e s, aartsbisschop van Rheims, naar zijne stad, waar bij en R e m i d' Auxerre de beide scholen bestuurden. „tiles furent." schrijft Goethals „pour la France sep­tentrionale , du plus haut intdret , la gloire 'intones acqui rent est originairement due a ces deux Professeurs. H u c-bald en particulier y fut dans un cdrdit egal a sa reputation." Na den dood van F o u lqu es punij 000) keerde hij naar St. Amand terug , waar hij zich met het schrUven van verschillende !evens der heiligen en het be­oefenen der toonkunst bezig hield. II ij schreef : Vita S. .Aldegundis , virginis, Abbatissae et fundatricis Malbodiensis (M aubeug e) in Hannonia, op verzoek der nonnen van Maubeug e. Men vindt het bij Sur ius, Act. S. col. 1618 T. 1.p. 553. verbeterd in de Acta Sandi. Jan. T. II. p. 1040 der Bollandisten en bij Mabillon, saec. II. Benedict. p. 710. De verschillende mss. geven geen blijk dat H u c b at d er de autheur van is , doch de Bollandisten stellen het buiten alien twUfel. Vita S. Lebuini, Patroni Daventriae , ad .4 lbericum 8. Baldricum Episcopum Ultrajectinum, bij Surius Act. S. nov. p. 277 , het laatst uitgegeven door Per t z in T. II. zUner Monum. German. Vita S. Rectrudis , Abbatissae Marchianensis in Gallo.. Flanclria , ad Stephanum Episcopunz Canzeracensem (nip t Eboracensens , gelijk V o s s i u s wil) in M a b i Ilona Acta S Ord. Bened. Saec. II. p. 937 en in Acta Sanct. Boll., T. III. p. 81 herdrukt door J. Ghesquiere in Acta Sanct. Belg. Maj. , T. IV. p. 488 ; S u ri u a geeft er een uittreksel van. Vita S. Madelbertae (niet Madelbertu) Abbatissae bodiensis, in hands. Historia S. Cilinzae, matris B. Remigii, Francorunz Apostoli, in bands. Een fragment betrekkelijk het leven van St. Jonat, eerste abt van Marchiennes , in B o I I. Act. S. Aug. , T. I. p. 73. Vita S. Brigidae , in hands. De geschiedenis van den marteldood van St. C y r en Ste. Julite vindt men slechts in de zeer zeldzame Vitae Sanct. , die men verschuldigd is aan den Milaneeschen dichter B. M om br itiu s. Zijne verzen , met welke hij de Carnzina de laude par­citatis van zUn oom en leermeester Milo aan Karel de Kale zond , leest men in .dnecd. T. I. p. 45 seqq. van E. Martene. Liber trecentorum versuum (niet carmznunz volgens C a-v e us as annum 916 in laudenz Calporunz ad Carolunz etilvunz Inzp. alle met den beginletter C aanvangende, b. v. Carmina clarisonve calvis cantate canoenae. In de uitgaven van dit gedicht, ook ..(Egloia de Calvis genoemd , Bazel 1516 , 1519 , 40. , 1546 , 8°. Leuven 1561 , zijn niet meer dan 136 regels , even zoo in Ca s p. D o r n a v i i Ainphit. sapientiae Socraticae , T. I. p. 290 seqq. , doch bij G. Bart hus, Advers Lib. XLVI. C. 22 , zijn nog 15 regels bijgevoegd. Op gelijke wijze gaf Christianus Pierius een Poenza in Christum cru­cifixunt , Francof. 1576 80., waarin elk woord met den letter C aanvangt. Siege b e r t u s schreef: „Quia in arte musica praepol­lebat , cantus multorum Sanctorum dulce et regulari melo­dia composuit, scripsit librum de arte musica , sic contem­perans clrordeas monochordi litteris alphabeti ut possit quis per eas sine magisterio alterius discere ignotum sibi cautum." Epistola ad Carolum Calvum. G e r b e r t, De Harmonica Institutione , in Scriptores Eccl. de Musica sacra , 1781, T. I. p. 104. De illusicd Enchariadis , t. a. p. , I. p. 152. Conzmentatio brevis de tonii et Psalnzis modulandis , t. a. p. T. I. p. 213. Hymnus de S. Theodorico, in Mabillon, Annalis ord. S. liened. , T. III. p. 692 en B o 11. Act. Sanct. T. I. p. 82 , waarschijnlijk hetzelfde met bet Officiunt S. Theodorici en het officium et cantunz S. Celniniae. Lat. comment. over den regel van St. Ben e d i c t u s. Epistolae ad Diversos. Zijn grafschrift vindt men bij Fabricius,Vossiu s, Val. Andreas en and. Zie Fabricius, Bal Ned et inflm. Latin. ;V o s s i us , de Dist. Lat., p. 320; Val. Andreas, Elbe. Belg , p. 394, 395; Sweer­tins, 4th. Belg., p 351; Bulaeus, list. ilcad Paris , T. I. p. 807; Flodoardus, fist, Eccl. Rem. , L. IV. C.9; Trithemius, de S. E. et ill. Bened. , T. II. p. 49; Sigebertus Chr ad annum 869 , C. IL; Caveus, do Script. Eccl. , C. XVIII; Baronius ad annum 632 , C. II ; dicta Sanct. Junii 16 , T. DI. p. 36 ; Biogr. Univ. i. ; Goethals, Lectures relatives a l'llistoire des Sciences etc. en Belgique, T. I. p. 1 suiv.; Jiieher i. v; de Cousema­ker, Nómoire sur Hucbald et sur ses traitis de Musique , 4o.; Fétis, Biogr. des Musiciens, T. V. p. 208 ; Chron. van het !list. Genoots., D. II. bl. 253; van der Chijs, de Munt. der L'eer. en Sted. van Over bl 22, 227. HUCHON van Maubeuge was tweede waardijn der munt to Nijmegen ten tijde van hertog Karel den Stout e. Zie van der C h ij s , de Munten der Graven en ilertogen van Gel­derland , bl, 278. HUCHON (•TotissEs) werd theol. doctor aan de hooge­school te Douai, vervolgens pastoor aan de St. Salvators­kerk te Rijssel , als ook „christianitatis decanus" en „libro­rum censor." Hij schreef: Theologia practica de Sacranzentis , cum comment. ad primarn partem Enchiridii Petri Binsjeldii Suiraga nei Trevirensis , Doctoris Theologi absolutissimi , 120. , In-pills 1641. Miroir de la Croix , ou meditations sur la Passion de N. S. et autres points importans , pour toes les fours de la scmaine , avec des Reglenzens spz'rituels , 120., Lille , 1640. Pensee salutaire pour les fideles tres-passez; avec l'Hictoire d'un certain esprit de l' flopital-comtesse de Lille , puis nagueres delivre et compose par ordre de Mgr. l'Eveque de Tournai , Lille 1641 , 12°. Zie Foppens, Eibl. Bag. , T. H. p. 664. HUCHTENBROUCH (ALBRECHT VAN) een Utrechtsch edelman, noon van Johan van Huchtenbrouch, ridder , burgemeester van Utrecht , en van Maria E g­nio nd van Merestei n. 11;j onderteekende het verbond der Edelen in 1566. Door zijn huwelijk met Maria van Hoxwier, dochter vanHectorvanHoxwier, beer van Eynauwe en van Doed Holdinga kreeg hij een naauwo betrekking op Friesland , hetgeen aanleiding zal gegeven hebben tot zijne ijverige pogingen om de edelen van dat gewest tot de belangen der bondgenooten over te 'mien dat hem door Alva tot een zware misdaad werd toege­rekend. Ook zou hij vele Friezen hebben trachten to winnen tot het onderteekenen van bet Verbond der Edelen, waarbij tegelijk de aanbieding van 30 tonnen schats geschiedde. Zeker is het , dat hij zelf bereid was in dezen eon voorbeeld aan anderen to geven. Hiertoe strekte ook eene later° verbindtenis tot het opbrengen van geld om de vrijheid met de wapenen te herstellen , waartoe hij 1 400 Bra­bantsch aanbood. Toen Breder ode in 1567 he:melijk yolk verzamelde, aanvaardde hij als hopman het bevel over een vaandel voetknechten. Nog in hetzelfde jaar zocht hij , nevens van Ny veld en Re ness e, een schans te Vrees­wijk aan de Vaart , buiten Utrecht , to bemagtigen , doch werd daarin verhinderd door hertog Ernst van Brun s-w ij k , die hem in een gevecht een volslagen nederiaag gaf. Hij was een der edelen en grooten met welke W i lem I geheime verstandhouding hield. Hij was toen bij de vcorstanders der vrijheid bekend onder den naam van Adolf van Lo n. Geen wonder dat hij door Alva 83 met verbeurdverklaring zijner goederen werd gebannen. Of hij de vervolging buiten zijn vaderland ontweek is ons niet gebleken. Zoo hij het deed, moet zijn uitlandigheid kort zijn geweest , daar hij reeds in 1571 een toeleg waagde om de stad Utrecht aan de zijde van den prins te doen overgaan , waarin bij echter ongelukkig slaagde. Sedert wordt zijn naam niet meer vermeld. Hij overleed volgens te Water te Woerden 1580 , doch volgens Scheltem a in 1572 te IJsselstein , waar hij woonde , en liet een zoon na, die volgt, Zie Connaiss. de la Noblesse d'arecht , p. 17 ; ll o o f t , Ned [list., B. IV. bl. 148 ; B or , Ned Bist , B. XXXV. bl. 615 (14) , 242 (23); Winsemius, Chr. van Friesl. , B. XVI. bl. 545 ; Dez. , list. per. Fris gest. , C. I. p. 66, 67 ; Sententi en van Alva , bl. 128 tot 130; Te Water , rerb. der Fidel., D. I bl. 95 , 98 , D. 11. bl. 48, en Bijl. bl. 134, 478-480, D. III. bl. 108-114 , Eijl. bl 00 ; Archly. de la maison d'Orange-Nassau , T. II. p. 162, T. HI p. 336; Scheltema, Staatk. Nederl., o. h. w.; van Wijn, op Wagenaar, Vad. (list , D. IX. hi. 85; Beaufort, Lev. van Willem 1, D II. bl. 189 , 190 ; • Verzamelde berigt. omtrent de Krfigs­bevelh. to .Nieuwpoort , bl. 58 ; Arend, rod. ma., St. IV. bl. 453, St. V. bl. 150, 162; Hoogstraten, Kok, Kobus en de Ili­vecourt; van Leeuwen, Bat. Ill., bl. 957. HUCHTENBROUCH (JAN viol) , heer van Amelia­weerd , zoon van den vorige , werd in 1564 geboren , was kapitein- kolonel van een Utrechtsch regement en bevel­hebber van St. Andries , beyond zich bij bet beleg van Ostende , en werd daar doodgeschoten in den ouderdom van omtrent 37 jaren. Zie L e Petit, Chr , Livr. XVII., p. 759 , 762; Te W ater, Verb. der Ede& , D. II. bl 481; Bosscha, Nehrl. Beldend. to Land, D. 367, 372, 382; Fleming, &leg van Ostende, bl. 126 volgg.; Litrechtsche Volksalmanak 1841, bl. 12. HUCHTENBROUCH (JAN VAN) , wordt door twee schrijvers onder de verbondene edelen geteld , doch t e Water betwijfelt zulks. Zie van Goudhoeven, Chr. van Moll., bl. 626; van Leen­wen, Bat. Ill. , bl. 768; Te Water, Verb. der Ede& , D. 11. bl. 480, 481. HUCHTENBURG (JOHAN VAN). Zie HUGTENBURG (JortAx VAN). ITUDDE (HENDRI1 ÄRENDSZ.) afstammeling van een aanzienlijk geslacht , dat bekwame mannen voor schepen­bank raad en beurs to Amsterdam heeft opgeleverd , nam in 1587 zitting in den raad en werd het volgende jaar schepen dier stad. Vijfmalen bekleedde hij sedert dien post ' en stied in 1596. 's Jaars te voren was hij een der be­hartigers der eerste uitrusting van vier schepen naar de O. Indien onder bevel van Cornelis Houtman. Zie K o k o. h w. HUDDE (HEximux) , in 1618 door aanstelling van prins Maurits raad en vier jaren later schepen van Amster­dam , verklaarde zich in 1628 tegen burgemeesteren , toen deze , uit vrees voor oproer in de stad , eenige vaandelen krijgsvolk daar buiten hadden gebragt. Hij schroomde niet opentlijk aan te zeggen : „dat zij 's lands soldaten doende komen voor de paten dezer stede, zonder voorgaando resolutie van den raad, gehandeld hadden tegen de privilegien." Wagenaar, Deschrijv. van Amst , D. IV. hi. 96, 422 ; Kok, o. h. w. UDDE (JoniN), beer van Waveren, noon van Gerard H u d d e en Maria Witzen, commissaris van kleine zaken te Amsterdam, werd aldaar volgens den een in 1633, volgens den anderen in 1640 , geboren. Hij studeerde in de regtsgeleerdheid en in de wiskundige wetenschappen, vermoedelijk in zijne geboortestad , doch begaf zich in het jaar 1659 naar Frankrijk en vertoefde eenigen tijd to Saurour om zijne regtsgeleerde studien te voltooijen. Althans is cr nog een brief voorhanden in het begin van 1659 door hem uit Saumur aan den Haarlemschen wiskunstenaar Henrik van Henraat geschreven. In zijn geboortestad teruggekeerd, werd hij in 1667 tot raad , in 't volgende jaar tot schepen en in September 1672, bij de buitengewone verandering der regering, tot burge­meester aangesteld. Negentienmalen bekleedde hij sedert die eerste aanstelling deze hooge waardigheid. Hij had groot gezag en veel aanzien in zijne geboortestad en deed Naar gewigtige diensten. Zijne bedrevenheid in de wiskunde was oorzaak dat hij , nevens G e r a r d Ha s s e l a a r en K o r­nelis Vlaming van Oudshoorn, in 1670 werd gelastigd om met burgemeesteren en thesaurieren het opzigt te hebben over het leggen van de groote Amstelsluis. Nadat de Franschen in 1672 over den Rijn waren getrokken en men ook voor een aanval op Amsterdam beducht was , werd o. a. aan Uudde toevertrouwd het te werk stellen van de groote overstrooming , om alzoo eene vijandelijke aannadering tot de stad te weren. Drie jaren later was hij een der gemagtigden van den raad tot het beramen van een ontwerp wegens een nieuwe waterkeering langs den buiten­kant der stad aan het IJ. Hij was een voorstander der stadhouderlUke regering en stemde in het vermaard besluit tot do werving van 16000 man , tegen hetwelk de meerder• heid der Amsterdamrche regering zich zoo ijverig verklaarde. Ook was hij in de geheimen omtrent den togt van W i Ile m III naar Engeland. Hij was zeer bevriend met Descartes en F. v a n Sc hoot en (de zoon) , hoogleeraar in de wiskunde to Leyden , en heeft veel bijgedragen om de meetkunst van eerstgenoemde bij zijne stad- en landgenooten in achting te brengen. Hu d d e deed in zijn jeugd onderscheiden be­langrijke ontdekkingen , welke hij gewoon was in zijn memorieboek op te teekenen. Zij waren bestemd voor een uitroerig werk dat den titel zou hebben : De .Natura, Re­ductione , Deternzinatione , Resolutione, atgue Inventione Aequationurn. Deze fragmenten zijn echter , door achteloosheid van een zUner neven, aan wien ze bij erflating in handen kwamen grootendeels verloren gegaan ; wat daarvan bewaard bleef , is bijeenverzameld in Cartesii Geometria C11771 commentariis Francisci van Schooten , Amst. 1659 , 2 t. Hierin komen o. a. voor: H u d d e n i i , de Deduct Tone E quationuni (Julij 1657 en April 1658) ; ilaximis et Mininzis Epistolae II. In deze laatste verhandeling heeft hij de leer der tangenten veel vereenvoudigd en op een racer duidelijke wijze voorgedragen. Zij is vertaald onder den titel : Mdthode des Tangentis en opgenomen in het Journal litteraire (Julij en Augustus 1713}. Volgens Kok gaf van Schoot en ook van hem in het licht Aanmerkingen over de beta)" zen der eigenschappen van den Cirkel. Ook heeft men aan hem den regel to danken aangaande bet bepalen der gelijke wortels van eene algebraisehe vergelijking en zoo die wortels bestaan, welke die zijn. Een uittreksel van een brief van Hudde aan Schooten van 21 November 1659, nit het Hol­landsch in het Fransch vertaald, vindt men in het Journal litter. Juillet et ..doz1t 1713 , p. 460 —464. Hij wist zijne kundigheden ook ten algemeenen nutte aan te wenden , blijkens gelijk wij opmerkten , het werkzaam deel dat bij nam in het aanleggen der Amstelsluis en vier andere voorname sluizen , alsmede in het inonderen der Holland­sche waterlinie in 1672. In 1689 vond hij een werktuig nit , ten doel hebbende om het water in de grachten to Amsterdam van onreinheden to zuiveren. De beroemde Leibnitz, die Hudde met de Bernouillis, Huygens, l'Hopital en Newton op eene lijnstelt, bezocht hem te Amsterdam , en getuigt dat hij de eerste was die eene volledige oplossing gaf van de quadra­tuur des hyperbools , alsmede van het vraagstuk om de vergelijking eener kromme te vinden die door een onbe­paald aantal punten kan getrokken worden. H u d d e stied* in zUne geboortestad den 16 April 1704. Hij bad bij zijne vrouw Debora B laauw, weduwe van Johan Oetgens van Waver e n , geen kinderen verwekt. Zijne afbeelding vindt men bij Wagenaar, Vad. D. XV, bl. 424. Zie Wag en a a r, Pad. Hist., D XIV. bl 216 , D XV. bl. 424 , 425, 427; van Wijn, very op Wagenaar, D. XVI. M. 33; Dez., Baschrijy. van 4mst. , D. V. bl. 319 , 340 , D. VI. bl. 44 , 48 , 58 , 14.5 , D XI. bl. 339 ; Mkt der XXXVI Radon vOOr de Hands. van Amsterdam; Commelin, Beschr9y. van Amsterd , bl. 832, 1186; Négotiat. du Comte d'Avaux , T. VI. p. 137 , 189, 205 ; Syl v i us, very. op Ai t ze m a, D. III. B. XXXI. bl. 17, 18; Europ. Marc. 1691, bl 56-59 ; Scheltema, Staatk. IVederl. , o. h. w ; Geome­tria Descartes , edit. Franc a Schooten, Amst. 1659, p. 402, 405 , 506 , 516 , 517 ; Mon t u cl a, Hist. des MathOmat. , T. II p. 125, 126; II. van Ilenraat, Tract. de Transmut. Curvarum in rect. , Praef. ; Mon t a d a n , Mist. des MathOmat. , T. II. p. 314-317 en de Nederd. Ted. door A. B. S t r a b b e , D. III. bl. 183 volgg ; Meijer's Gonrers. Lex ; Poggendorff, llandwOrterb z. C, der Exacten Wissenschaften, o. b. w.; K o k, Vaderl. Woordenb ,a. h. w ; Hoogstraten, o h. w; Woordenb. der Zamenlev. , o h. w.; 4anh op het Woo. denb. van Kunst en Wetens van Plieuwen Kobus en de Rivecourt; Handwoordenb ,o h w; Biogr. Univ. , o h w ; N. Diet. Hist. , T. III. p. 562; Nor eri (1760) T. VI. p 116; Paquot, Nem. , T. 11. p. 79; van Kampen, Bekn, Geschied. der Ned Letterk , D. II. bl. 73 ; Dez., Vad. Karakterk., D. II. bl. 255, 294 ; S c h e 1 t e m a , Peter de Groote in Holland , D. I. hi 197 ; Coll6t d' Esc ury, Boll. roem, D. VI St. 1. bl. 100 tot 105; Boum an, Geld Hooges., D. II H. 244; Ned. Reizen, D. I bl. 3; Vreede, lloogen Raad , St. I. bl. 40 Muller, Cat. van Portr ; P. Fraseri Poem., p. 242. HUDSON (HENRY). In April 1609 zond de O. I. Com­pagnie Henry Hudson, een Engelsch stuurman , met een enkel schip uit om een vaart naar China , door het Noordwesten , en niet door het Noordoosten , daar men ze te voren gezocht had , op te sporen. Hij ontdekte op on­geveer eenenzestig graden eene schoone rivier of baai , daarna Hudsons baai genaamd. In het najaar ging hij terug ; doch niet naar Holland , maar naar Engeland , van wear men hem niet wilde laten vertrekken om zijn mees­ters verslag te geven. De Engelschen zonden hem in het najaar van 1611 andermaal uit op denzelfden togt , doch hij kwam wederom te huis , zonder de begeerde doorvaart gevonden te hebben. Men vindt een uitvoerig verslag dezer reizen in torn. IV der verzameling van P u r eh as en in D. X en XI der Petits voyages van D e b r y. Men heeft ook Descriptio ac delineatio geograph. detectionis freti sive transitus ad occ,i­sum , supra terra,' Americana., in Chincon atque Japone,n ducturi , recens investigati a M Henrico Hudson° Anglo. Anno 1612 , 40. In alle werken die over de vestiging der Engelsche en Nederlandsche kolonien in Noord-Amerika handelen , vindt men uitvoerig van hem gewaagd. Zie Biogr. Univ i v.• N. Biogr. Hist. i. v. ; Woordenb. van N i e u-w enb uis (uitg bij Siihoff) o. h. w. van Neteren, Ned. Hist., B. XXXI. fol. 590 vers , fol. 625 ; Wagenaar, Fad. Just. , D IX. bl. 433 , D. X. bl 7; van Kaznpen, Bekn. Geschied. der Ned Let­terk , D. I. bl. 329; Collo t d' Escury, Hall. roem , D. Vl. St. I. bl. 317 ; Ned. Reizi. , D. I. bl. 16. HUE (BALTHASAR DE) gaf in 1694 to Leiden bij Frederik Haaring in 80. in bet licht: Korte aanmerkingen op de bedenkingen des nzarkgraafs Malvezzi over Corn. Tacitus , behelzende ten meerendeele een regtzinnige verklaring van &mirage plaatsen der Heilige Schrift , door den gewelden autheur verkeerdelijk aangehaald. Men vindt een uittreksel van dit werkje bij R a b u s , Boekz. van Europa 1694 , D. I. bl. 318 volgg. HUEGENS (JACOP) was in 1547 rentmeester van Leer-dam en Acquoy. In de Kronyk van het Hist. Genoots. D. IX bl. 45 , 46 , vindt men een brief aan hem van F r a n­coise de Lan n oy, gravin tot Buren en Leerdam , vrouw tot IJsselstein , geteekend 16 Nov. 1547. HUEKESHOVEN (HENDRIK VAN) of H e n c k e s h o-v e n , van Keulen geboortig , was muntmeester in de gra­felijke munt van Holland , onder graaf F i-1 i ps van Bour­gondien of den Goeden. Zie van der Chija, de Munten van Holland en Zeeland enz., bl. 406, 411, 413 , 416. HUERLUIJT (hpitein) kwam 29 Mei 1652 omtrent Calis Cliff met kapitein J o r i s van den Zaen, gevolgd door 7 koopvaarders over de 50 tonnen waard , bij M a a r-t e n H a r p e r s z o o n Tromp, en verhaalde, o. a., dat hij den 23 Mei omtrent Goutstaert tegen 3 parlements fregatten , over het strijken der vlag was slaags geweest en 3 a 4 man verloren had. Zie Chron. van het Inst. Genoots, D. V. bl. 266, 267. HUENS (AuGusTLIN). Zie HUNNAEUS (AuG ). HUES geboren to Kamerijk , schreef een hekeldicht op H e n d r i k II , koning van Engeland , genaamd La male honte. Hij leefde in bet begin der XIVde eeuw. Zie van Kampen, Bekn. Geschied. der Ned. Letterk., D. III bl. 10. HUES (ROBERT) een goed wiskundige in de eerste helft der 17de eeuw , die een werk de globis et de eorum usu uitgaf, meermalen zoo in het Lattjn als Duitsch gedrukt. De eerste Lattinsehe uitgave zou van 1613 , 40. zijn. Men heeft echter onk uitgaven van Amsterdam 1624 , 4 0., en van Frankfort am Main , met Petri Bertii Brevi­arium totius orbis 1627, 12g. Een Fransche uitgaaf met aan­merkingen van 11 enrion verscheen Paris 1618 , 80. In het Holl. verscheen : R. Hues, Gebruyk der Globen , Amst. 1613 , 40. Tractaet ofte handelinghe van het gebruyk der He melsche en der Aertsche globe , Amst. 1623 , 40. Zie Adelung en Rotermund; Abconde, Naatnreg. van Bock , 3de "faith., bl. 74; Bouman, Geschied. der Geld. Booges., D. 1. bl. 45. IIUESDEN VAN) priester te Utrecht, vergrootte de kapel van St. Maartens gasthuis buiten de Weerd en maakte er een kerk van , onder voorwendsel dat het de inwoners van de Weerd bij wintertijd en kwaad weer to lastig viel in de stad te gaan om in de St. Jacobs kerk de sacrarnenten te ontvangen , want in een kapel , eigent­lijk slechts een bidplaats zUnde , werden zij niet bediend. De bisschop , David van Bourgondien , die reeds in 1466 vergund had , dat in deze kapel op een gewijd draag­altaar missen mogten gelezen worden , verhief haar in 1480 tot een kerspel kerk , en zulks baarde moeijelijkheden. De stad kantte er zich hevig tegen aan , aangezien zij voor­zag dat dit noodwendig ten nadeele van de parochie kerk van St. Jacob moest strekken , waartoe de buren van deze vooral behoorden. Dit had ten gevolge , dat het besluit ingetrokken werd , nadat men zich .eerst aan hevige geweldenarijen had schuldig gemaakt. Later werd doze kapel gesloopt. Zie Burman, Cir. Jaar6., D III. bl. 289 290, 323, 445,447; van Rijn, Aanteek. op van breussen Vtr. Bisdom , 1). 11. bl 159; A 11 a n , de stad Utrecht en hare geschiedenis , bl. 97, 98. HUET (GADA0N). De heer E. du Puy de Mon tbrun gist dat hij van dezelfde familie was als de beroemde bis­schop van Avranches , Pierre Daniel Huet , die in 1630 uit Protestantsche orders werd geboren , en in zijne jeugd de Hervormde godsdienst afzwoer , doch Haag veronderstelt , dat hij van de H nets in het Orleanscbe afstamde. Hij was predikant to Blet in Bourbonnais, toen hij in Junij 1685 , eenige maanden voor de herroeping van bet edict van Nantes , verlof vroeg en verkreeg om met vrouw en dochter Frankrijk to verlaten en de goederen, die hij in dat koningrijk had, to verkoopen. Hij vertrok eerst naar Zwitserland , en van daar naar Marburg , doch na een kort verblijf in die stad word hij als predikant naar Saint-Lambert in den Paltz gezonden. De in val der Fran­schen in 1688 noodzaakt© hem tot eene overhaaste vlugt. Hij kwam van alles beroofd te Marburg terug en begat rich van daar naar Dordrecht , waar hij als ministre suf.­fragant werd geplaatst. Na verloop van twee jaren in zijne dienst geschorst bleef H u e t in deze stad en hield zich met letterkundigen arbeid bezig , tot dat hij in 1693 tot adjunct leeraar (pasteur adjoint) te 'a Rage benoemd werd. Later , in 1728 ontmoeten wij hem weder to Dordrecht. In datzelfde jaar verzocht hij van den magistraat van zijn ambt ontheven to mogen worden , wegens hoogen ouderdom en zwakheden. Zijn verzoek werd toegestaan. Hij overleed den 15 November 1728 , in den ouderdom van 74 jaren. „C'etait , schreef Teissëdre A n g e in zijne Souvenirs, un homme drudit , loyal et ferme , un ministre plein d'une foi &laird° , d'une charit6 6vangdlique et d'un talent dis­tingu6." Hij liet bij zijne vrouw Anne Len fa n t , dochter van Paul L e n f ant , predikant te Chatillon aan de Loire , en zuster van den beroemden Jacques Len fa n t , eene dochter na , Anne Elisabeth genoemd , en een noon , den 2 Maart 1698 in de Waalsche kerk gedoopt met den naam van Thdodore Francois G6ddon. Huet is vooral in de kerkelijke geschiedenis bekend door zijn twist met J u r i e u. Het twistvuur ontvonkte bij gelegenheid van zijn antwoord op een scherpe satyrs tegen c'de Protes. tanten , die anonym werd uitgegeven , doch aan P 6 1 i s-s o n toegeschreven. Lettre &rite de Suisse en Hollande pour supple'er au dd­faut de in reponse que ton avait promis de donner a un certain ouvrage que M. Pdlisson a publid sous le nom d'un Nouveau-converti, touchant les recriminations qui y sont faites aux Relormez des violences que les Catholiques ernployent pour la convertion de ceux qu'ils appellent hdretiques , Dordrecht 1690 , 12°. Deze brief werd aevolgd door Autre lettre e'crite t'de Suisse en Hollande pour re'pondre lac seconde partie de l'ouvrage du prdtendu nouveau-converti , touchant les re flexions qu'il y fait sur ce qu'il appelle : les guerreo civiles des Protestans et in prdiente invasion de Angleterre , Dordrecht 1690 , 120. Dit laatste geschrift vooral bragt de gal van J u r i e a in beweging. Gedwongen om zich tegen hem to verdedi­gen , gaf H u e t in het licht : Apologie pour les vrais tolerans , oic ton fait voir avec in derniere evidence et d'une maniere is convaincre les plus prd­occupez , In puretd de leurs intentions et in vdrztd de leur dogme , etc, Dordr. 1690 12° en eene Apologie pour l' Apologiste des tole'rans etc. Dordr. 1690,12°. Doch dit alles hielp niet. Jurieu klaagde zijn collega in 1691 bij de Synode te Leyden aan en liet hem bchor­ sen in zijn ambt. Floogst waarschijnlijk verscheen bij deze gelegenheid Lettre (fun des amis de M. Boyle aux axis de Jurieu , die , doch zonder grond , aan H u e t werd toe­geschreven. Om zijne regtzinnigheid te bewijzen , liet G dd don II n e t nog drukken : L'unique moyen de parvenir are ciel , et propitiatoire de la nouvelle alliance , en Sermons sur Jean XIV : 6 et Rom. III : 24 , avec un avertissement oic sons contenues quelquffs reflexions necessaires pour l' intelligehce du but que l'auteur s'y est propose. Par le Sr. Gede'on Bud , Ministre Rd fu­gie a Dordt , et demeurant presentement a la *Hoye. La Haye 1695 , 80. Bij deze verschillende werken coegt DupuydeMon t­brun nog Remontrances en eene Instruction door H u e t in 1694 , in 40. uitgegeven , alle betreffende de zaak met Jurieu. Zie Haag, la France Protestante, o.h w.;1.1peijenDermou t, Geschied der Ned. fiery Kerk , bl 72 4ant , bl 47 ; S e h o-t e 1 , Kerk_ Dordr.. I) 11. bl. 20S ; ltabus, J'oekz. van Europa 1694 , bl. 351 , 3:.2; Catal. de la Eiblioth. Walonne a Leyde , p. 15; Jioekz der gel. wer. 1730. IMET (TnAonoRE FRANCcois) zoon ran den vorige , 2 Maart 1698 te 's Hap geboren , werd in 1728 predikant bij de Waalsche gemeente aldaar , en vertrok in 1731 naar Amsterdam , waar hij den 21 October 1733 in den bloei zijns 'evens stierf. Hij is door eenige uitgegeven bundels leerredenen , maar vooral door zijn twist met zijn ambtgenoot S a u r i n te 's Hage over den noodleugen be­ kend geworden. Uit zijn huwelijk met Claude S u­ s a n n e Louis, omstreeks 1720 gesloten , sproten drie kinderen;vanLouisSamuelenPetronelleJeanne is niets bekend , Daniel Theodore volgt. Hij schreef: Sermons cur divers textes de l'Ecriture sainte , La Baye 1727, een deel, na zijn dood herdrukt en met nog twee deelen vervolgd , Amst. 1734 , 1738 , 3 dln. 80. Sermons cur lee sections du Cateichisme de Calvin, Amst. 1762 , 4 vol. 8?. , eerst lang naderhand door zijn oud ­sten zuon voltoold en in het licht gegeven. Zie Haag, la France Protestants , o. h w.; Miller, Vervolg op Mosheim's Zedeleer,, D VI. bl 639, 640; van Einem, Kerk. Geschied , I) III. bl. 602 ; IJ p e ij , Kerk. Geschied der XVIII& eeuw, D. VII bl. 370; Cat. der Nat. Bibl., bl. 291, 292; Rocks. der gel, wereld 1733 , b. , M. 604; J. J. •an Ooeterice, Jacques Sautirs, eene blad.zijde uit de geschiedenis der kanselwelsprekendheid , Rotter(I. 1855, in het Fransch . Bum. 1850; Jacques Suurin en Theodore ilvet , Proeve van Kerkgeschiedk. Kritiek door C h. B u s k e n II n e t Hurl. 1855 , 8o ; Jets over de verhouding tusschen J. Saurin en Theod Iluet in .aarb. van Wetens. Theol. , D XIII. bl. 590 HUET (DANIEL TEMODORE), zoon van den vorige, werd 1 October 1724 te 's Hage geboren , studeerde in de godgeleerdheid , werd 21 Augustus 1748, in plaats van, Pierre Jean Jacques de la Brune, bijdeWaal­sche gemeente te Vlissingen beroepen , en vertrok van daar in 1763 naar de Waalsclie getneente to Utrecht , waar liij 12 Mei 1795 overleed. H u e t was, even als zijn vader en grootvader, een uit­stekend godgeleerde en tevens een niet onverdienstelijk Latijnsch en Nederduitsch dichter , blijkens zijne Lamentati­onum Jeremiae Paraphrasis poetica, Traj. ad Rhen 1770, 40. en de gedichten die van hem in zijne Inhuldiging van IV. K. H. Friso als erfheer van Vlissingen , en in de Dichtkundige Cypressenbladen voorkornen. Hij huwde 7 Junij 1750 Esther J o l y van Vlis­singen. Deze schonk hem 9 kinderen, van welke twee zonen predikant werden en eene dochter, gehuwd met den lieerB e r g m a n , de moeder was van dr. J. T. Bergman te Leyden. Hij gaf, behalve zijns vaders leerredenen over den Cate­chismus van C a 1 v ij n , in het licht : Inhuldiging van Z. D. H. Willem Karel Hendrik Friso, als Erfheer van Vlissingen , op den 5 Joy 1751 Amst. 1754 , fol. m. pl. Volgens Vrol ij k h e r t , kostte dit werk aan de stad weer dan f 200. 'GU vereerde H u e t daarenboven voor zijne moeite met 50 dukaten, die een der thesauriers zelve hem bragt . en schonk aan ieder der stads predikanten een exempt. De Goddelykheid des Euangelies , afgeleid van deszella verborgenheden, Uit het Fr. vertaald. Utr. 1772 , go. Re, flexions sur la nouvelle Apologie pour Socrate de Air. J. A. Eberhard , Utr. 1774 , 80. Ook in het Holt. : Bedenkingen over de nieuwe Apologie voor Socrates enz. Utr. 1774 , 80. Na zijn dood verschenen in het licht : Sermons sur divers textes de l'E. S., Amst. 1797. 2 t. 8°. Zie Haag, la France Protestante , o. h. w.; Hoeufft, Pam. Lat. Belg. , p. 226; Vrolijkhert, Pliss. Kerkherv. bl. 2, 311, 334; van der Aa, Nieuw Biogr. Anth. Crit. Woordenb. , o. h.w.; Abcoude, Naamr. van Book., bl 48, Aanhangs. , bl. 44; Arrenberg, Naamreg van Boek. . bl 254, Boekz der gel. wer., 1748 , b., bl. 237; Cat. IL IY. Tydeman, D. I. bl. 180. HIJET (SAMUEL THEODORE), oudste zoon van den vorige, werd 21 Julij 1759 to Vlissingen geboren , studeerde in de godgeleerdbeid , bekleedde het leeraarambt sedert 1784 in zijne geboortestad , vervolgens to Bridle waar hij 1 December 1826 overleed. Hij liet bij zijne vrouw Jacqu e= line Adrienne Busken, met welke hij in 1789 huwde , kinderen na , onder welke zijn oudste zoon Daniel Thdodore, achtervolgens predikant te Breda te Middel­burg en te Rotterdam , thars eervol rustende . en Pierre Gddéon, rustend med. dr. te Leyden. Zijn tweede zoon Conrad was de vader van den beer Co n r a d B usk en H u e t te Haarlem. Behalve eene Opwekkende Redevoering in 1825 in de jaarlijksche vergadering van het Zendeling. genootschap uitgesproken en door den druk gemeen gemaakt (Lott. 1825 80.) heeft hij niets in het licht gegeven. Zie Haag, La France Protestant° , o. h w. HUET (PIERRE DANIEL), broeder van den vorige , werd in 1761 te Vlissingen geboren, en, - na voleindigde studien, predikant bij de Waalsche gemeente to Harderwijk . ver­volgens te Haarlem , in 1795 te Amsterdam , waar hij 13 Augustus 1810 overleed. Hij huwde Fran c o i s e Esther 1' An g e , die hem vijf kinderen schonk. Na, haar overliiden hertrouwde hij met Maria Titsin gh, bij welke hij een zoon verwekte , die in den veldtogt van 1831 tegen de Beigen bij Beringen gewond werd en in September van dat jaar in den ouderdom van 23 jaren aan de kinderziekte overleed. Van Pierre Daniel kwam, na zijn dood, edn bundel leerre­ denen (Sermons , Amst. 1813 8°.) in het Nat. Zie Haag, la France Protestant° , o. h w.; Konst- en Letterb , 1811 , D. 11. bl. 162. HUET (PIERRE J0suE Louis) , oudste zoon van den vorige , werd 26 November 1799 te Amsterdam geboren , studeerde aan het athenaeum to Amsterdam , behaalde in 1821 to Utrecht de gouden medaiile voor zijn Comnzentarius de Graecae tragoediae ratione et nobilissimci Vondelii fabuld Gijsbrecht van Aemstel ad earn exacta, Traj. ad Rhen 1821.8°. In 1824 werd bij doctor in de godgeleerdheid aan de Leydsche hoogeschool, na het verdedigen van zijn Specimen de antiquis­ sinzorum Dei cultorum qui in Epistold ad I I ebraels cap. XI rnemorantur , fide diversci eademque and , (L. B.1824 , 80.) Na eenigen tijd als proponent de gemeente van Rotter­ dam gediend to hebben , word hij in 1825 predikant der Waalsche gemeente to Dordrecht , en in het volgende jaar to Amsterdam , waar hij 12 November 1846 stierf. Hij liet eene weduwe , G. P. A. Ledeboer , met welke hij in 1825 in den echt was getreden , en verscheiden kinderen na. H u e t paarde aan buitengewone geleerdheid grooten ijver en gaf daarvan in verschillende opstellen , door hem in het Maandschrift van de Ringsvergadering to Amsterdam geplaatst, blijken. Jaren lang was hij ijverig lid en secretaris van het Bij­ belgenootachap. Behalve de genoemde opstellen en andere idie in iieriudieke geschriftea zijn opgenomen , gaf Ilij nog in het licht : .1, A. James, De verwelkte bloem , een kort berigt om­trent Clententine Cuvier , dochter van den baron Cuvier. Met aanmerk. naar de 5,1e vertu. Eng. uitg. vertaald door P. J. L. Huet , Amst. 1843 , 8°. P. Henry, Het leven v in Johannes Calvyn, de groote Hervormer uit het Hoogd. vertaald , ten deele hewerkt en met aanteek. verrYkt door wijlen P. J. L, Huet , Lott. 1847 , 2 d. 8°. Zie. II a a g . la France Prot. , o. h. w. ; Chron. van het Inst. Gen, D V. bl 325 HUET of El u g h e t. Onder de Vlaamsche kunstenaars , die zich in de XVde eeuw te Lissabon in Portugal op. hielden , ontrnoet men ook een van dezen naarn Hij komt tusschen 1420 en 1455 als architect van het klooster Sainte Marie de la Victoire (Batalha) , voor. Zie le Comte de Laborde, les Dues de Bourgogne , lntrod p. CXXXII; K ra m m Lev, en week. der Boll. en Mums Kunst& , I) 111. bl. 763, HUEVIC (CHEERA.ERT) , kunstenaar , bloeide in de 2de helft der XVde eeuw te Oudenaerde. Zijn naam -vvordt in de stadsrekening gevonden bij de uitvoering der meest be­langrijke werken. Zie K ramm, t. a. p. HUEVIC (GASPAR). Zie HEUVIC (GASPAR). HUE VEUS (MARTINUS SYBRANDUS) een onbekend schrij­ver. Volgens Re if fe n b e r g schreef hij over de heeren van Egmond. Zie 3less des Sciences et des Arts 1835 , p. 423. HUFFEL (ADOLF JULIUS BORCIIARD VAN) tot Verburg beer van Cloetingen en Bruelis , drost van Salland , be­schreven in de ridderschap van Overijssel , bekleedde de voornaamste staatsambten en commissien en verwierf veel invloed. Hij was de belangen van het huis van Oranje zeer toegedaan , deed veel toe tot de verheffing van AV i I­I e m IV in 1747 in Overijssel, en was diens voornaamste ver­trouweling. Dit bad ten gevolge dat de meeste zaken en ambten door zijne handen gingen en, daar hij , als het ware , een volstrekte heerschappij uitoefende , had bij vele vijanden. Deze verkregen later bet oor der prinses gou­vernante , zoodat hij allengskens zijn invloed verloor en eindelijk bijna van alle gezag werd beroofd. In het laatst van zijn leven verzette hij zich tegen de pogingen van bet stadhouderlijk bof, vooral in de zaak van het reglement van tutele, huwde 1. N. de Jonge van Ell e­ meet, 2. N. de Vriese, na zijn dood gehuwd met den marquis de Lan o i r. Hij overleed in 1761. Zie Scheltema, Staatk. Nederl. , o. h. w.; Kobus en de Rivecourt, o. h. w. HUFFEL (PIERRE VAN) noon van Ambroise F r a n­cols van Duffel en Caroline Sergeant, hist°. rieschilder , werd 17 Augustus 1769 te Geeraertsberge geboren. Na de eerste beginselen in de teekenkunst in zijne geboortestad ontvangen te hebben , zonden hem zijne ouders naar Gent , waar hij in weinige jaren al de klas­sen der akademie doorliep en de eerste prijzen behaalde. Vervolgens arbeidde hij zeven jaren onder leiding van den Antwerpschen schilder V e rre ij n s, en begaf zich vervot­gens naar Parijs , waar te dien tijd de meeste stukken der voornaamste scholen van Europa vereenigd waren. In de abdij van Dooreseele vindt men zijne V oorstelling van de H. Maagd in den tempel , in 1817 met de gouden medaille bij de K oninklijke Maatschappij van Schoone Kunsten en Letteren te Gend bekroond ; in de St Kavo te Gend zijn Mirakel van St. Landoald ; in de kerk van Merchem zijn V erlossing van St. Petrus ; zijn Marteldood van St. Adrian te Geeraertsberge ; zijne Erfarnausgangers to Wanneghem-Lede ; Petrus en Paulus in de St. Jacobskerk to Gent. Hij schilderde ook een groot aantal portretten ten voete uit ; o. a. die van den Kardinaal de Frankenberg, van de bisschoppen Fallot de Beaumont en de Broglie, van de kanunni­ken Triest en de Meulenaere te Gent, van John Quincy Adams, Amerikaansch ambassadeur op het congres te Gent 1814. In de Annales de Gand vindt men twee door dezen meester in die stad ten toongestelde stukken , het bovengemelde Mira­kelstuk , en het bezoek van Z. K. H. den prins van Oranje in de Gendsche I abrieken Hij vervaardigde oak acht schil­derijen voor hare majesteit de koningin der Nederlanden , die zich in hare kapel te 's Hage bevinden. Ter gelegen­heid der tentoonstelling van nijverheid te Gend, gaf bij een werkje in het licht dat veel bijval vond , getiteld : Den bespeurder der Nationale teesten ; of Beschrijving van het aanzicht van Gend gedurende de maand Augustus 1820 , Gend 160. Hij was honorair schilder van H. K. H. me­vrouw de prinses van Oranje , later koningin der Neder­landen , correspondent van het Kon. Nederl. Instituut , directeur van de akademie van schilder- beeldhouw- en bouwkunst; president van de Maatschappij van Beeldende Kunsten; bewaarder van het museum te Gent enz. Zijn pnrtret is door J. J. F e c k h o u t gelithographieerd in fol. overleed 12 Augustus 1844 to Gend. Men heal nog van hem : Distribution des Prix au salon de 1835 , par Acaddmie royale de dessin , peinture et architecture de Gand Discoura prononces u cette occasion par M.111. le Bourgemestre, Prd­sident (van Crornbrugghe), A. N. Cornelissen , secret-honor. de l' Acad. , et par M. van Buffet , press. de Soc. royale des Beaux-arts , Gand 1835 , 80. Zie Gal. des Contempor. , i. v.: I m m e r z e e 1 , Lev en werk. der Boll. en Vlaams Kunsts. , 1). 11. bl. 61, 62: K r a m m , Len. en werk. der Doll. en 1 7laams. Kunsts., U. 111 W. 766 ; Aanh. bl. 87 ; Sup­prin au Catal du Muse° d'Anvers 1863, p. 170 HUG. Onde Friesehe naam van eenen voornamen amb­tenaar , naar wien de gouw Hugmerchi , (de gouw van H u g) genoemd is geworden. Zie van der C h ij s , de Munten der Ileeren en Staten van Over­ijssel , bl. 16 ; de Munten van Friesland , Groningen en Drenthe , bl. 315. HUGAAR (WILLEM). Op Cat. der Kunst J van der Mar c k to Leyden , in 1773 te Amsterdam verkocht , ko­men voor van dezen meester : Een gestoffeerd Tuingezigt , met 0. I. inkt. Een dito Landschap. Zie K r a m m, Lev. en work. der loll. en Vlaams. Kunsts. , D. bl. 768. HUGAART (FEMINA) geb. Heems, oudste dochter van Abraham Heems en Johanna van Dalen, aanzienlijke leden van de Doopsgezinde gemeente to Haar­lem ; haar vader was een voornaam zijden stoffen-fabrie­kant , die ook de Nederlandsche dichtkunst beoefende en in den jare 1729 proeven zij ner liar uitgaf, onder den titel van Bijbelpoezy , welke meer om hare godvruchtige dan wel verhevene stemming te achten is. Uit de boven­gemelde echtvereeniging werd in 1724 F e ra i n a geboren. Reeds in jengdigen leeftijd gaf zij blijken van buitenge­wone schranderheid en reeds vroeg toonde zij smaak voor de Nederduitsche pazy , die toen in Haarlem door L a n­gen dij k, Merkman, Kops, Olthof en anderen beoefend werd. Weinige proeven van haar dichterlijken aanleg heeft zij in het licht gegeven. Aileen twee op twin­tigjarigen leeftijd vervaardigde gelegenheidsgedichten , Heil - wensch aan Karen echtgenoot Gerard H u g a a r t, op zijn verjaar- en hun trouwdace 7 April 1745 , en een Klink - dicht op het huwelijk van ''den eerwaarden Mar t i n u s A k k e r b o u t, die met hare nicht Johanna van Da­1 e n huwde , zijn tot ons gekomen. Haar eigen huwelijk werd door Langend ij k en Kops bezongen. Groot voor­standeresse van het leerzaam sehouwtooneel , vereenigde zij een kring van jongelieden ten einde ze de declamatie en trenrspel-kunst te oefenen in Naar gastvrij huffs. Zij over­leed in 1781 , een zoon , Abraham, na langdurige blind­heid in een tachtigjarigen ouderdom , in het begin van 1827 gestorven , en eene dochter , Susanna, gehuwd met P. H. Klaarenbeek, na 1780 in het kraambed gestorven , nalatende. Bij gelegenheid van dit laatste hu­welijk bespeelde zij nog de bruiloftslier. Zij was sedert 1778 blind. Zie Vruchten verzameld door de aloude Rederijkliamer de Wjngaard­ranken , D. 111 bl. 40 very. HUGE (CLAEs) gedeputeerde te velde 1489. „Alsoe (lesen wy ir, eene vroedschapsresolutie der stad Leyden van 2 November 1489) den hertoge van Sassen in den reysen, die hij doet in de jegenwoerdigen oirloge , niet reysen en wil , sonder bij hem te hebben wt elke stede enen burgemeester ende ene van der vroescap , die hebben sullen volcomen macht ende last te doen mitte andren steden sonder enich vorder berait daarop te halen , want sulcke saken dickwijlen haeste hebben , daerom men geen beraet hebben nosh halen ende mach en zoo werd ook doze Claes Huge benoemd en ontving sdages 11 sc. VI d." Zie Chron. van het list. Genoots , D. VI. bl. 343. HUGEN1US (FRANCOIS LEONARD) een Fries , een der verbondene edelen , was genoodzaakt zijn vaderland to ver­laten , en werd naderhand door 's konings raad to Leeu­warden , in 't openbaar gebannen. Zie W insemii Hist., L. II. p. 90, 115; te Water, Verb. der Edel , D. II. bI. 483. HUGENOYS (Limus) werd omstreeks bet begin der XV1de eeuw monnik in de abdij van St. Bavo te Gend en den 25 Maart 1517 , na doode van Gillis Bode, abt. Daar hij zeer zedig was , weigerde hij den titel van bisschop van Rose, die zijne beide voorgangers hadden ge­voerd. Hij overleed in 1535. H u g e n oy s was een voor­stander en beoefenaar der fraaije letteren. Volgens S a n-d e r u s bestaan van hem Epistolae Latinae ad diversos. Er bestaat ook een brief van Erasmus aan hem geschreven te Andernacht 21 Junij 1521. Zie Erasmi Epistolae , ed. Lond. 1642, p. 737 ; Sanderus, de Gandav , p. 85 ; Flandr lllustr. , T. 1 p. 303, 304 (edit. ult.); Gal­lia Christ , T. V. p. 183, en in Instrum., p. 333, 339; Paquot,MOm., T. 1. p. 442. HUGENHOLTZ (PETRUS HERMANNUS) predikant te Zut­phen , sints 1766 to Delft , rustend 1806, overleden 1811, zeer ervaren in kerkelijke zaken , behaalde in 1785 de zil­veren medaille bij Teylers godgeleerd genootschap voor EMI° Verlvendeling over den Vaal van het chriatendom de opkomst van llfahomed. Hij arbeidde mede aan het aanvullen en vervolgen van het Kerkelijk Plakaatboek, waarvan de twee eerste deelen in 1722 en 1735 waren in het licht verschenen en Diet verder liepen clan het laatstgemelde jaar. Het derde deel verscheen in 1792 , het vierde in 1793 , het vijfde loopende tot 1795 , in 1807. Vroeger was van hem in 't licht verschenen : Verklaring over de prophetic van Jona , U tr. 1777 , 8°. De XXV Psalm verklaard en toegepast , Utr. 1784 , 8°. Zie rerhand. van Teyler's Godgel Genoots. 1785 , D. V. bl. 89 tot 283 ; Kist en Royaards, Archie! voor Kerb Geschied. , D. V, bl. 293; Levensber. van J. W. to Wat,r , bl. 105 ; Brans, Resist der Pred. van Zuidh , bl. 165 ; Boekz. over de genoernde jaren , 1782 , a., bl 346, 1811 of 1812; Abcoude en Arrenberg, Naamr. , (druk 1788) bl 254 HUGENPOTH (ALEXANDER WOLRAAD DIDERIK VAN) , beer tot Aerd , ambtsjonker van Over-Betuwe. In 1804 advokaat en wethouder te Arnhem zijnde , werd hij door koning L o d e w ij k benoemd tot minister van justitie en bleef in die betrekking werkzaarn tot den tijd der ver­eeniging van ons rijk met Frankrijk , toen hem de betrek ­king van een der presidenten van bet hong geregtshof to Hage werd opgedragen , in welke functie hij een ge­ruimen tijd werkzaam bleef , tot hij, op zijn verzoek, eervol ontslagen , zijne laatste levensjaren op zijn landgoed Aerdt, bij Arnhem, ging doorbrengen, waar hij 15 Augustus 1859 in den ouderdom van 80 jaren overleed. Hij was kommandeur van den Nederlandsche Leeuw en huwde met Constantia van Camstra, die kinder­loos stierf In een tweede huwelijk met Johanna Louisa van D o e t i c h e m, verwekte hij zes kinderen , 2 zonen en 4 dochters Doze laatste zijn ongehuwd gestorven ; van de tweezonen Antonius Cornelis Vinus Have­rius en Godefridus Franciscus Antonius II enricus Cornelis bestaan afstammelingen. Zie Navorscher , D. V. bl. 295 , D. VI. , b1. 87 ; N. Rott Cour. 18 dug. 1859. HUGEZENIUS (JossE) noemt zich H ol.la ndo-F 'an­der Roesbruggi us order een brief uit Iperen , waar bij de schoone letteren onderwees , van 1 lei 1562 , voor­komende p. 217 , van Jacobi Sluperii, Herzelensis .Flandri, Podinata , Antv. 1575 , 16°. Zie Paquot, „Wm., T. 11 p. 320. HUGHE (Wxu,Em), een beeldhouwer , leefde omtrent het laatst der XVde eeuw, waarschijnlijk te Gend , waar men nog verschillende voortbrengselen van zijne hand vindt, zooals verscheidene beelden in de kerk der predikheeren en die van. St. Nicolaas , en een Mariabeeld op den hoek van het. St. Jorishof, den 8 Mei 1480 vervaardigd. Zie ImmerzeeI, Lev. en werk. der Boll. en Flacons. Kunsts., D. I1. , bl. 62. HUGHES (JAcosus) was proponent toen hij predikant te Hagestein werd in 1600. Terwijl zijn verzoek om eme­ ritus te worden ingediend was, overleed hij in 1636. Hij is lid geweest der synode in 1618 , en wordt ook' wel ge­ naamd Hugon u s. Hij gaf in het licht : Vox Populi ofte der Ghenzeyntera sternme: Dienende tot ontdeckinghe van de listige practijcquen van de ambitieuse, troutoose Spaenjaerden, ende haer Antichristelycken aenhanc de Jeztiyten ende haer snoode heymelycke inlantsche creatue­ren. In 't Engelsch beschreven door Thornanz Scott , Fred. van de Eng. Kercke tot Utrecht. Ende ghetrouw oyergeset door Jacobum Hughes enz. , Utr. 1625. Vox Dei of de sternme des Heeren : Avoyerende 't ghene dat Vox Populi ofte de stemnte der Ghemeynte vtgeroepen ende gesproken hadde. In de Engh. tale beschreven door Thomas Schott. Ende ghetrouw overgezet door Jacobum Hug­hes enz. Utr. 1625. Zie 11. van R h e n e n , List der Pred. van Utr., hl. 171; A. W K. Voet, .Naainl. der Pred. van Ctr., bl. 92; Tie1e, Baa van Ned Panrfl , 1). 1. bl. 267. HUGINGE (REIN0LT). Zie HUYGINGHE (REINoLT). BUGLE (J.) schreef: Willem Tell o t de grondlegging der Zwitsersche vrijheid , treursp., Amst. P. J. Uylenbroek, 1785, 8o, Zie van der Aa, N. Biogr. "nth. Crit. Woordenb., o. h. w.; Cat. der Maats. van Ned. Letterk., D. 1. bl. 118. HUGO I , 41ste bisschop van Luik van 941-944 , nadat hij tegen zijn dank het klooster van den H. Max m i n u s te Trier , waarover hij 12 jaren abt was geweest, had verlaten. Hij was om zijne regtvaardige re: eying en zijne barmhartigheid jegens de arrnen zeer beroemd , en overleed na nog Been drie jaren de bisschoppelijke waar­digheid bekleed te hebben. Zie Chapeauville, Gesta Pontif. Tungr. T. 1. p. 174; •van Gils, Cath. Meyer. Memorieb. , bl. 19; van dila en Coppers, IV. Beschryv. van den Bosch, D. I. bl. 31. HUGO II, 65ste bisschop van Luik , bijgenaamd de Petraponte , uit het adellijk Fransche huis van dien naam 89 gesproten. In 1200 bisschop geworden , was hij in de 12de algemeene kerkvergadering of de vierde van Lateranen , in 1215 te Rome aehouden , tegenwoordig. In zijn tijd verkreeg de kerk van Luik aanzienlijke goederen. Onder de kerke­ lijke gestichten , aan welker oprigting deze bisschop zijne toestemming gaf, behoort het huffs der Duitsche ridderorde bij Maastricht , Aldebiezen geheeten , dat voortaan to ver­blijf van den provincialen kommandeur der orde diende. Hij verleende daAraan zijne bekrachtiging in 1220. Onder de gedenkstukken der abdjj van Postel vindt men nog een oorspronkelijken brief van dezen bisschop in 1224 uitge­geven , waarbij hij aan bet Buis van Postel de tienden van Someren gal , welke zeker edelman deter plaats , die de tienden van den koster der hoofdkerk van Luik ter leen had aan dezen bad over gegeven. In 1224 werd Hugo tot aartsbisschop van Rheims verkozen , doch hij bedankte voor deze waardigheid en bleef tot zijnen dood , 11 April 1229 , het bisdom van Luik loffelijk besturen. Zie van Gila, Cath. Myer. Nemorieb.. bl 27 ; van Gila en Coppens, IV. Beschri)v. van den Bosch, D. 1. bl. 51 , 62. HUGO III , 72ste bisschop van Luik , bijgenaamd van Chalons , omdat hij te voren bisschop van Chalons-sur-SaÔne in Frankrijk geweest is , was een noon van den graaf van Auvergne en van de zijde zijner moeder uit bet hula van I3ourgondie Hij werd in 1296 door paus Bon ifacius VIII tot bisschop van Luik aangesteld , nadat de stoel , om de onee­nigheid der kiezers , omtrent vier jaren had open gestaan. Hugo maakte zich , door sommige maatregelen bij de Luikenaars gehaat , die bij den paus zijne ontzetting ver­kregen ; doch toen later zijne onschuld bleek , werd hij tot aartatisschop van Besancon benoemd. Zie •an Gils, Cath. Meyer. Illemorieb., bl 27; van Gils en Cop pens, N. Beschrijo. van den Bosch, bl. 67; J. Lobbetius, Gloria Leod. Eccles., p. 104 , 105. HUGO , bisschop van Kamerijk. Hij werd in 1198 ver­kozen en bevestigd , doch het volgende jaar deed hij afstand van het bisdom. Hij was vroeger proost te Douay. Zie van Gils Cath. Meyer Memorieb., bl. 50; van Gils en Coppens, N, ieschrijv. van den Bosch, D I. bl 98. HUGO DE BOTER was de broeder van den Utrecht­schen bisschop Jan van A r k e 1. Toen graaf Otto van Bentheim , op den bisschop vertoornd , in Overijssel viel en dit gedeelte van het bisdom verwoestte , schoot Hugo de B oter met eene bende tot huIp van den kerkvoogd toe. Zuiks was van dat gevolg , dat de Bentheimer in een slag bij Ootmarsum overwonnen werd. Zie van der Chijs, de Munten . der Eeeren en Staten van Ocer-Vssel , 1)1, 38, 39 HUGO FLORIFFENSIS , kanunnik der Praemonstra­tenser orde in het diocese van Namen , omstreeks 1230 , schreef: Vita Juttae sive Jvettae inclusae , Huyi in territorio Leo­dien4 , in Actis Sauct. T. I. Jan. 13, p 863-867. Vita Idae de Lovanio ord. Cisterc. , in Rameia, cujus me­moria XI Dec. recolitur , in ms. Zie Sweertii 4th. Belg., i. v. Val. Andreas, Bill. Belga, p. 390, 397; Fa to r icii Bibl. med. ac infirn. Lat., T. Vi. p. 859, 860; Vussius, de list. Lat. , p. 457. HUGO DE ST. VICTORE. Volgens sommigen uit het aanzienlijk Saksische geslacht der graven van B 1 a n k e n-b u rg gesproten , volgens anderen in Lotharingen of Iperen geboren. Hij wordt ook genoemd Parisiensis of Gallus, orodat hij een regulier kanunnik van de orde van St. Au g u s-t i n u s in het klooster van St. Victor bij Parijs was , ook om zijn geleerdheid en uitgegeven werken Didascalus en lingua Augustini , alter Augustinus , omdat hij den H. An gustinus naast de H. Schrift tot zijn leidsman gekozen en zijn kaars aan dat groote licht ontstoken had. Hij heeft zijn proefjaar in het klooster van St. P a n­cras te Hamersleve , volgens Meiboom in 1108 gesticht, doorgebragt en volgens sommigen ook zijn gelofte gedaan. Later begaf hij zitch naar de hoogeschool te Parijs , waar hij , volgens B u s s c h i u s, „tot een volmaakt en geleerd man opgewassen is." Volgens van H e u s s e n is het niet waar hetgeen Thomas Garsonius in het leven van Hugo zegt , dat hij in zijne jeugd bij de Reguliere Ka­nunniken van het Lateraan te Rome religieus sou gewor­den zijn , ook niet , dat hij St. Viet ors klooster te Parijs als abt zoude geregeerd hebben , doch hij is prior van dat klooster geweest. Hij stierf in 1140 of 1142 in den ouderdom van 44 jaren. Zijne schrifien zijn in 3 deelen in 1526 te Parijs gedrukt. Curante Thoma Garzonio de Bagnacaballo , Canonico Re­gulari Lateranensi , Venet. 1582. iV1 oguntiae ac Coloniae 1617. Eindelijk ex recensione Canonicorum Regul. S, Victoris Parisiensis , servato priorum edltionum ordine. Rotomagi 1548 , fol. 3 vol. De filia Jephte tractatus ; De Ceremoniis, Sarcramentiv et Officiis Ecelesiaticis. De Canone mystici hbaminis vindt men ook in Script. de Eccl. Cathol. Divinis ofJiciis , Rona. 1591 , fol. en in Bibl. Pat . T. X. , Paris. Zie Neibomins, T. III Script. rer. Germ., p. 429 seqq.; G. G. Leibnitsius, Praef. ad T. II., Polyc Leyserus, Diss. de tribus primis S. Theol doctorib gents Saxonum , Helmst. 1720, 4o.; Labbeus, T 1. de Script. .Eccles., p. 480; Pagi ad Ain. 1140 nun. IX; Nabillon, Anal., T. I. p. 263; Vita Ifugonis de St Victore van Meiboo m, v6Or de uitg. te Venelie; Busse hiu s , Reform., Lib. I. C. 31.; Vossius, do Script. Lat. , p. 408; Fa br cins, Bibl med et inf. Lat. , T. V. I. p. 881 seqq ; dicta etud. 1698, p. 364, tat. sacra , T. VI. p. 620 , 638. HUGO (HERNANNus) werd den 9 Mei 1588 . volgens V a 1. Andreas in 1586 , te Brussel geboren. 7.4in wader was Willem Hugo, zijne moeder Catharina le M u a u. Na de lagere scholen , zoo in zijn vaderstad als de school der parochie van St. Nicolaas , en de latijn­ache , in den tijd van vijf jaren doorloopen te hebben , studeerde hij twee jaren te Leuven , waar hij in 1604 de vierde der meesters in de vrije kunsten verklaard werd. Na een jaar in de godgeleerdheid aan dezellde universiteit gestudeerd te hebben begaf hij zich in 1606 , in den ouder­dom van 17 jaren , in de orde der Jezuiten en onderwees vijf jaren de spraak- en dichtkunst en welsprekendheid te Antwerpen. Onder zijn bestuur gaven zijn beste leerlin­gen in het licht : Fama postuma Praesulum Antverpiensium a Rhetoribus etc., Antv. 1611 , 80. Litterae Japonicae anni 1606, Chinenses anni 1606 et 1607. Illae a R. P. Joanne Rodriguez hae a Matthaeo Ricci , S. J. socerdotibus , transrnissae ad admodum R. P. Claudium Aquavivarn , ejusdem societatis praepositum generalem , latine redditae a Rhetoribus Collegii Soc. Jesu , Antv. 1611 , 12°. Na 11 Nov. 1613 tot priester gewijd te zijn , bekleedde hij zes of zeven jaren het ambt van prefekt der klassen te Brussel. Philips van Aremberg, hertog van Aerschot, benoemde hem tot zijn biechtvader en nam hem met zich op zijn reis naar Spanje. Het was op die reis dat hij zijne Pia Desideria opstelde. Ook stood hij op het punt zich met den kardinaal A 1 p h o n sus de la C u e v a naar Rome te be­geven , doch de reis werd verijdeld en de geleerde Jezuit keerde naar zijn vaderland terug , om er aalmoezenier en biechtvader van Ambrosio S p i n o la te worden. Hij verliet dozen veldoverste op diens verschillende krijgstogten niet en toonde op bet slagveld te midden der grootste gevaren , eerie koelbloecligheid , die zelfs van de Spaansche soldaten werd bewonderd. Dan zijn moed moest op zwaar­dere proef gesteld worden : de pest brak in het Spaansche l-ger nit en verdubhelde steeds in woede. H ugo ging voort met de zieken de help der godsdienst aan te bieden tot hij eindelijk het slagtoffer van zijnen heiligen ijver werd. Hij ontstiep te Rhijnsberg den 11 September 1629 in den ouderdom van 41 jeren en werd aldaar in de Augustijner kerk begraven. Hij verstond de Grieksche , Latijnscbe , Spaansche , Hebreeuwsche , Fransche , Engelsche , Duitsche en Nederlandsche talen en schreef godgeleerde , oudheid­kundi.e en historische werken in het Latijn en onder doze Obsidio Bredana welk beleg door Spin o la in het begin van September 1624 ondernomen , door hem werd bijgewoond. Dit werk is in een zeer goeden stijl geschre­% en en de schrijver geeft allezins blijken van onpartijdig­heid daar hij aan vriend en vijand den welverdienden lof toezwaait. Zoo zegt hij in de opdragt aan I s a b e 11 a Mauritius , vir rarae nzilitiae prudentia en Meld een fraaije lofsnraak op den Engelschen bevelhebber V e e r. Dit werk werd in meest alle levende talen overgezet en is door I3oxhorn, Bosscha,de Groot,Hermans en anderen zeer geprezen. Grooter nog was zijn roem als Latijnsch dichter. Vroegere en latere geleerden hebben hem als zoodanig geroemd en Peer 1 k am p de kroon op hunne rtuigenis gezet. V a n D u y s e, die opzettelijk over hem geschreven heeft , zegt „Hij schijnt het romantische onzer dagen geraden te hebben , en indien zijne stukken vertaald werden door een pen gelijk die van zijn beruchten homo­ niens Victor Hugo, zoo zouden zij bijwijlen kunnen schijnen in onze dagen gedicht en geschreven te zijn. Wij kennen geen' modern Latijnschen dichter die zoo veel van Lam a r ti n es zachtheid en weemoed bezat." Ook zijn gedichten zijn in het Fransch en Nederduitsch overgezet. Hij schreef : De prima scribendi Ori,-ine et Universci rei literariae An­tiquitate , Antv. 1617 , 80. ; item , cui Notas Opusculum de Scribis , Apologiam pro Praechtlero , Praefationem et Indicem adjecit C. H. Trotz , J. C. , Ultraject. 1738 , 80.; verkort in het Fransch overgezet met den titel: Dissertation historique sur Invention des Lettres et des Caracteres d'ecriture et sur les Instruments dont les anciens se sont servis pour e'cri,re , Paris 1774 , 12°. De vera Fide capessendat contra Balthasarum Meisnerum lutheranum et Henricum Brandium calvinistam , pro con­sultatione Lessii ad Neo•Evangelicanz Synodum Dordrace­nam , libri apologetiei 11 , Antv. 1620 , 80. B. Meisner schreef hier tegen XIX Disputationes , Straatsb. 1623 , 80. Pia Desideria , Emblernatis , Elegiis et affectibus S. S. Patrum illustrata etc. , Antv. 1624 , 80. met pl. van B o e-t i us a Bolswer t, die de kosten van de uitg. droeg. Item, sculpsit Christophorus a Sichem pro P. J. P., Antv.1628, 80. Pia Desideria lib. III ad Urbanuin VIII, authore H. H. Soc. Jests Editio 5 emendata , Antv. 1629 , 120. Item , Una cum Barlaei, Sannazarii aliorunz9ue carmi­nibus selectioribus ; curd et tuna Praefatione Goth. Verke­roodt , Gothae 1702 , 1707 ; Item , cum Praelatione J. H. Ernesti , Lipsiae 1721 , 80. ; Trad. en Francais par P. I. Juriec. ; mis en lumiere par Race de Bolswert , Paris , (Anvers) 1627 , 80. De platen dezer uitgaaf zijn dezelfde als die der eerste. Ook met den titel : L'ame anzante de son Dieu , representee dans les emblgmes d'Hernzan Hugo sur les pieux desirs , et dans ceux d'Othon Vaenius sur l'amour divin , avec des figures nouvelles,accom­pagnees de vers qui en font l'application aux dispositions les plus essentielles de la vie interieure , Cologne 1717 , 80. Paris 1790, 120. In 1838 gaf A. Rogues eene Fransche overzetting van L. I El. XIV en L. II El. X in 't Antwerpsche ditgblad le Precurseur. Rogues beloofde een volledige overzet­ting die echter , voor zoo ver ons bekend is , nooit vei'­scheen. Behalve deze overzettingen bestaat er nog eene van P. Poiret: L'ame amante de son Dieu , representie dans lee emblg­mes de Herrnannus _Hugo sur lee pieux desire et dans ceux d'OthonVaenius , sur l'amour divin avec des figures nouvelles , acconzpagnies de vers , qui en font l'application aux dispo­sitions lee plus essentielles de la vie interieure , Cologne 1717, 80. , Paris 1790 , 120. De Vlaamsche overzetting van Justus Hard u ij n zag in 1629 te Antwerpen het licht. Ook te Amsterdam 1724 en te Utrecht kwam in 1749 in 80. van de pers : De Godlievende ziel van H. Hugo en Otto Venius , be­staande uyt over de 100 zinnebeeldige in octavo platen met dichtkundige verklaringen van witjlen den Heer Jan Luder­man, een werkje dienstig voor Godvruchtige Christenen , by­zonder voor de Christelyke jeugd. De plaatjes , die in de Pia Desideria voorkomen zijn ook overgenomen in de God­delijke lie fdevlammen van eene boetvaardige , gehezligde, lie!­hebbende en van haar sells stervende ziel , in drie deelen verdeelt, afgebeeld door vyjtig nette koperen figuren nejens haer verzen , aannzerkingen z gezangen en ziel-zuchtingen , ten rneerendeel door P. J. L. B. C. (C. P. B i ens en J an Luiken ?) , Amst. 1691 , 80. Sotuel vermeldt eene Spaansche overzetting van Pedro de Salis. Edm. Awaker of Arwaker oaf eene Engelsche overzetting te Londen 1686 , 1688 , 80.; K a r S t e n gel eene tloogduitsche , Augsburg, 1628, 120. We­sel 1706 , 160. Ook bestaat er eene Italiaansche over-setting van. Obsidio Bredana armis Philippi III! auspiciis Isabellae ; directu Anzbr. Spinolae perfecta. Scribebat Hermannus Hugo, Societatis Jesu. Antverpiae ex officina Plantiniana 1626 , fol. 128 p. cum fig. Sitio de Breda rendida a laa armos del Rey don Phe­ , lipe IV a la virtud de la infante donna Isabel 0 al valor del Marquis rimbr. Spinola. Compusok el Padre Herron Hugo de la Conzpannia de Jesus.. Trathaole Emanuel Sveyro Cavalier°, del Habit° de Christo. Antverpiae , ex officina Plantiniana , 1626 , 1629, fol. Edit. 2a. Antv. ex offic. Plant. 1639 , 0. fig. fol. Le Siege" de la ville de Breda donquige par les armeS du Roi Ph.lippe IV , par /a direction de l'Infante Isabelle CL: Erg: par la valeur du marquis Anzb. Sp inola traduit du Latin du Pere Hermannus Hugo de la Compagnie de Jesus , par Philippe Chifflet , Doeteur des droits civil et Canon, Prieur et Seigneur de Belle Fontaine. Chappellain domes­tique de l'oratoire de S. A. S. , Antverpiae , ex officina Plantiana 1631 , fol. In het Engelsch 1627 , fol. In at doze uitgaven beeft men dezelide platen. Er bestaat ook eene uitgaaf te Milani' 1627 , 80., zonder platen die zeer zeldzaam is. De Militia equestri antiqud et nova, Antv: 1630 , fah Al de gravures in dit boek , uitgenomen de titel , zouden van Callot zijn. Vita P. Caroli S'pinolae , pro christiand religione in Ja­ponid mortui , a Fai .° Ambrosio Spinola Italice scripta , Antv. 1630 , 80. Vita Joannis Berchmanni , Flando -Belgae religiosi Socie­tatis Jesu, Italice scripta a P. Virgilio Cepario , twine reddita etc. , Antv. 1630 , 80. Hid Het in mss. na : Historia Bruxellae in 3 deelen. Contra Atheos. noch hem wordt ten onregte toegeschreven : Voyage astronomique et geographique dans l'Etat de l'E­glise pour nzisuree deux degres du meridian par les Ores Mare et Boscoviel1, Paris 1770 , 40. Wichmans, Brab. 21fariana p. 535;Ssveertii.eith p. 342; Val. Andreas, Bibl Belg., p 381; Foppens, 111.61 Belg. , T. I,. p. 475 ; M or h o f , Polyh. Liter. , Lib. V H. de scripto­ribus elegiacis , T. I. p. 1060 ; Sotuel, de script. Societ. Jesu ; Borrichius, Dissert de Poet Lat. , p. ; Hoeufft, Porn. Belg. , p. 139, 262 ; Peerlkamp, de Poi,tis Lot NePrl , p, 308; Io Fabricii .Hist. Biblioth., P. VI. p. 545, 546; kOnigii Bibl. Vet et Nova . i. v. ; Saxe, Onom. , T 11V.p 267; Boxhorn, Rist. Bred , p. 75 , 165; bill. Script Societ. Jesu; Anonymi ad amicum de vita. morte ac scriptis il. viri P. Poireti , non ita pridem defuncti Epistola , in Rill Brem.. Cl III. p. 75 sego' ; Heerk ens, de Valitud. Liter. , Lib. II. p 118 ; Jac Wallius, Lib II. lyric. Od. XI. ad Belgas sodales Poötas ; Michaud, Biogr Univ , i. v ; Dr. H oefer , .Nouv. Liogr. Genet. , T. XXV. p. 406 ; Diet. Hist. , i. v ; Bill. des Ecrivains de in Compagnie de Jesus ; Lamayeur, la Gloire Belgique , T. 11. p 226 ; le Precursevr (Journal d' Anvers), Dec. 1838; Goethals, Hist. des Lettres, Sciences et /Ms en Relg 7 T II. p 140; Baillet, Jugemens , T IV.; Poetes modernes , p. 204, 205 , Nu 1414 : Bill de P. -Vegan-she ; Bill. raisonn. des ouvra­yes des Savans en Europe 7 T. XXI. p 70 ; JOcher, Adelung, R o t e r m a n d; De Wind, Bill, van Geschieds., b1 389—:390, Herman lingo door P. van Dayie, in Belg. Museum 1 .843, 3de afl. bl 269; Bosscha, Negri Heldend. to Land , D. 1. bl 400 , Ltiv. en Verb , bl. 12 , 13 ; Herm an s, Bijdr. over Noordbrab., D. I. hi. 267 volgg. ; G. D. J. S c h o teI, 11. lingo in Alg Konst- en Letter& 1843, Nr. 19; Bodel Nyenhuis, Topogr. Lijst van Plaatsbeschr. 7 Nr. 531 : Bibl. Thys. p 32 ; Bill. Hulth. Nr. 8479 , 8880 , 22856 22857 , 23660, 23661 , 24392 , 24393, 24394 , 24395, 25425, 26794' 26795 , 26796 , 30171. HUGO (JACOB) godgeleerde en kanunnik , geboren ‘te Rijssel gaf in 1655 to Rome een bock in het licht , met de zonderlingste invallen , waarin hij alle berigten nopens de oudste Romeinsche geschiedenis omver stoot en er allerlei ongegronde verzinsels uit zijn eigen brein , die hij voor pro­phesijen wil gehouden hebben , voor in de plaats stelt. Het bock beet : Vera historia Ronzana, seu origo Latini eel romanae urbis ac Italiae e tenebris longae vetustatis producta , waar tegen o. a. Aeber h. R u d. Roth heeft geschreven. Zie J tic he r , o. h. w. HUGO JOOSTZ. , burger van Middelburg, onder de eer­sten die aldaar de Hervormde belijdenis waren toegedaan. Bij hield kerkelijke bijeenkomsten ten zijnen huize (1566). Na de overgave der stad werd hij een der vier provisionele diakens en door den prins als schepen aangesteld (22 Maart 1574). Zie Sent. van "Ilya , M. 64, 65: G r a v e s a n d e, Tweede Eeuw­feest der illiddelb. Prijheid , bl. 34 , 441 , 522-524.. HUGO (FRATER) prior to Orgnies of Oignies sur Sam­bre , dreef, meldt Kr amm, wonderschoone meesterstuk­ ken in zilver. In het .Zusterhuis der 0. L. V. te Namen vond men o. a. een missaal, welks bekieedsel een meester­stuk van drijfwerk was. Hij leefde in de 13de eeuw. Hij teekende zich „Frater Hugo" , en enkele rnalen voegde hij bij zijn naam : Christunz ore canunt , ego cano arte [a­brili mea 1228. Zie Splendour de l'art en Belg. , p. 399: K r a m m , Lev. en werk. der /loll. en Vlaams. Kunsts., D. III. bl. 763. HUGO JACOBSZ. vader van Lucas van Leyden, bloeide in het laatst der 1 5de eeuw. Ofsclioon een Ley­denaar , zijn er in ons land geene werken van hem bekend, cloth wel in Belgie. Marcus van V a ern e wy ck tneldt: „In dit selve Clooster (de abdijkerk van St. Pieter) is oock een tafereel van schilderije achter den hooghen choor in de Capelle , seer constich gedaan ende wel besiensweerdich bier overtijts gemaackt bij meester H u g o van d er L ey­d e n in Hollant , hier omtrent staen oock beide fraeije geschilderde glasvensteren met historien ende flzuren wten Ouden Testament , accorderende op 't Nieuwe Testament." Bii van M a n d e r (uitg. in 80. D. I pl. 1 Nr. 1) wordt zijne afbeelding gevonden. Zie van Vaernewyck, Hist. van Belgie, bl. 120; Kramm, t. a p. , bl. 763 , 764. . HUGO VAN ANTWERPEN. Zie HUGO VAN DER GOES. HUGO VAN LEYDEN. Zie HUGO (JAcoBsz.) HUGO FARSITUS, de eerste abt der Praemonstratensen en opvolger van N or b e r t u s, naar zijn geboorteplaats Foss e n s i s genoemd , schreef de miraculis beatae Alariae Suessionensis of de sacro igne zoo ali in M ic h. G e r-m an i historia abhatiae S. illariae Suession. verrneld wordt. Voorts Vita S. Norberti • door J. C. van der Sterre te Antwerpen uitgegeven , en in Aci• Sancti 6 Jun.; Con­stitutiones pro regendo ordine Praenzonstr. ; Liber de Dei gratis couservanda ; Liber ceremonarius. Hij overleed 10 Februarij 1164. Zie Jocber, i . v. HUGO VAN DER GOES , ook wel H u g o van A n t-w e r p e n genoemd, werd waarschijnlijk aldaar geboren en bloeide omtrent 1480 in Vlaanderen. Hij was een leer-ling van Jan van Eyck , en , volgens oude oirkonden , een man van vluggen geest en schrander oordeel , die in het histor'ble vak eene voor dien tijd opmerkelijke hoogte had bereikt. In de St. Jacobs kerk te Brugge was een door hem ge­sehiIderd glasvenster , voorstellende de Aftienzing van het Kruis. Voor de kerk der Carmelieten aldaar sehilderde hij een episode uit de geschiedenis van St. C a t h a r i n a. In de galerij van den koning van Beijeren is een St. J a n, waarvan men de afbeelding en beschrijving vindt in ilies­soger des Sciences et des Arts , Gand 1833 , IN 417. Te Florence in de kerk S. Maria NUOVa is eon greot derU van zijn hand , de Aanbidding der Herders voor­stellende , in het paleis Pita aldaar het portret van Portia a r i; deze laatste schilderijen voeren het jaartal 1472. Eene lijst van at zijne beschrevene on tot dus verre bekende werken , vindt men bij Rat hg e be r, in folE , bl. 118 , die 76 nommers bevat , waaronder vier stuks — St. Christophorus , Johannes de Dooper , Maria Magdalena en St. Stephanus , die in de verzameling van den prins v an Oranje waren. Kramm deelt mede , dat eene uitmuntende schilderij , de Afneming van het Kruis , die , door de zorg van A 1 e x. Lenoir, te Parijs , bij de ver­spreiding van het Museum des Petits-Augustins naar St. Denis vervoerd , na gedurende eene reeks van jaren in het kabinet van den architect der Cathedrale gebleven to zijn , in 1846 , door de Caille tt x voor de verzatneling der Louvre terug gevorderd werd. Het stuk is in Parijs ge­schilderd, en werd at spoedig door de Franschen voor een produkt van hunne school gehouden ; doch weldra werd het aan Jan van Eyck toegekend. Dr. Waagen verklaart het voor een der eetste werken van Hans Hemmeling en later, in 1846, heeft Patsavant voor advies gegeven , dat het van Hugo van d e r G o e s kon zijn , met welke meening de graal de Laborde zich vereenigde. Van der Goes bestunrde de feesten in Julij 1467 to Gent gegeven , bij gelegenheid der huldiging van K are I. den Stoute „Htigues van der Goes (schrijftde La­borde) peintre , employe auk solemnites de Gand , en Juillet 1467 ; it travailla en Juillet 1468 , pendant dix jours et demi a Bruges , aux, entrements du banquet , raison de 14 sols par jour." Verder komt hij voor als expert , om de door den dood van Dirk S t u e r b o u t (1478) onafgewerkte schilderij tom' de erfgenamen te tau-Xeren ; in 1473 schilderde bij de decoratien veer het eeuw­feest des Pausen. Hij verliet zijn land 'Ammer , doch het juiste jaar an zijn dood is niet bekend , men gist 1480. Na zijn dood , zeker na 1480 , is ter zijner eere in bet klooster der reguliete kanunniken te Rozendaele , in bet bosch van Soignies te Brussel een epitaaf ter zijner eere opgesteld , dat men bij S weer tins en K r a rn m leest. r4n portret komt voor bij van M a n d e r , 8°. pl. C. Nr. 3. Zie •aulliander Schilderboec, bl 203-206; Immerzeel,t a p., Kr amm, t. a. p. ; Messaqer des Sciences et des Arts 1833 p. 417 , 1841, p 311 , 1842, p. 214 ; Deseamps, oyage Pittoresque de la Flandre et du Brabant ; le Comte de la Barde, les Dues de Bourgogne , 1 , 2 part.; Kunstbl. 1839 , p 81, 1841, p. 18; Swee r-t i i Sepulc. HUGTENBURG (Twos) werd in 1639 te Haarlem ge­boren en door Nicolaas Berchem in de schilder­kunst onderwezen. Vervolgens begaf hij zich ter zijner verdere volmaking naar Italie en vestigde zich te Rome , waar hij het in 1669 tot een aanzienlijke hoogte non ge­bragt hebben , indien hij niet in den bloei zijns 'evens overleden was. Zijne werken zijn hoogst zeldzaam. In het museum te Berlijn bevindt zich van hem een Landschap, welks achter­grond flit bergen en woud bestaat , en op den tweeden of middengrond met kloostergeliouwen en ruinen is bezel. Op den weelderig bewassen voorgrond vertoont zich een waterval. Het is met figuren in antieke kleederdragt gestoffeerd. Kramm ontdekte een malsch en wonderliik fraai door hem geschilderd schilderij , voorstellende een offerande aan .Priapus , met een aantal dartele Nynzphen, wellustige saters, en aan geiten zuigende kinderen. Het berust bij den raads­beer in het provinciaal geregtshof te Utrecht , den heer mr. H. C. van Loenen. Zie Immerzeel, t. a. p.; Kramm, t. a. p. HUGTENBURG (JoHAN VAN) broeder van den vorige, werd in 1646 te Haarlem geboren. en woonde in de buurt van Thomas W ij k , met wiens noon Jan W ij k hit bevriend was. Hij maakte mike vorderingen in teeken- en schilderkunst , dat hij in 1667 zich naar Italie (Rome) be- gat*, waar zich zijn broeder Jacob met bet maken van Italiaansche landschappen bezig hield. Na zijn broeders dood begaf hij zich naar Partis , waar hij eenigen tijd bij den beroemden batailje schilder v a der M e u l e n doorbragt. (hider diens leiding rijpte uitstekend talent en het ontbrak zijn penseel aan geen aanmoediging. In 1670 keerde hij naar Holland tern , waar hij verscheidene vorstelijke kabinetten met zijn pen seelwerken verrijkte. Prins E u g e n i u s nam hem in 1708 of 1709 in zijne dienst en in 1711 ontving hij van den keurvorst van den Paltz een medaille aan een gouden hals­keten hangende. • Prins Eugenius zond hem geregeld plans zijner belege­ ringen en veldslagen , waarvan en van de daarbij gevoegde toelichtingen H u g t e n b u r g zich bediende ; maar de naauw­ keurigheid zijner voorstellingen dankte hij voornamelijk aan de mondelinge mededeelingen van zijne hoogheid zelve, die hem menigmaal met een bezoek vereerde. Met dit behulp maalde hij de krijgsbedrijven en zegepralen van dezen vorst. Deze tafereelen , 4 voet hoog en 5 voet breed , zijn door den schilder zelven gegraveerd in de Beschriping der veld­ slagen van Prins Eugenius van Savoye , den Prins van Oranje en den ilertog van Marlborough, 's Hage 1727, 2 d. , fol. Hij heeft van zijne groote bataille stukken verscheidene kleine kopijen gemaakt en onder zijn oog , en met zijn medehulp , door zijn leerlingen doen maken. De prenten van dezen meester zijn meerendeels met een vasten naald in den smaak der A ud r a n s g maakt. Het getal loopt tot 43 stuks , zoo naar zijn eigene schilderijen als naar die van v a n d er M e u l e n, tijdens zijn verblijf te Parijs, ver­vaardigd. Bovendien bestaan er nog 7 stuks in de zwart­kunst manier , die van de grootste zeldzaamheid zijn. Zij zijn beschreven bij B a r t s c h. Het Haagsche museum bezit van H a g t e n b u r g 2 Ruiterijgevechten en een Portret van Prins. Eugenius te paard , omringd van krijgsvolk ; dat te Amsterdam de Bataille aan de Boyne. Hij bezat , volgens I m m e r zee 1, een diepe kennis van de uitwerkselen van de verschillende gemoedsbewegingen in het wetenschappelijke van het krijgswezen , zooveel als een schilder sulks behoefde. Hij was meestal woonachtig te 's Hage , waar hij ook handel in schilderijen dreef. Kort voor zijn dood ging hij bij zijne dochter to Amsterdam in woven , en stied in 1733 ten Karen huize , een aanzien­lijk kapitaal nalatende. Zie A Houbraken, Schouwivrgh. I). III. M. 251 en J. van Gool, Schouwburgh , D. 11. bl. 410 ; Zie Immerzeel, t. a. p ; Kramm, t. a. p. HUGUENIN (DAVID), geboren to Neufchatel, was eerst veldprediker in Hollandsche dienst , vervolgens predikant bij de Fransche gemeente to Wezel , hoogleeraar in de Oostersche talon te Duisburg en in 1699 aldaar hoogteeraar in de godgeleerdheid. In 1702 ging hij uit de Hervormde tot de Katholieke kerk over en gaf Catholiaae religionis veritas in het licht , dat Hen d r i k Hu l s i u s in zijn Pseudo catholicae religionis inanitas weerlegde. Dit geschrift bewoog H u g u e n i n weder tot de Protestantsche kerk over to gaan , doch hij stied voor hij dit plan volvoerde. Zijn overige schriften zijn Diss. de Dei primae causae eoncursu cum secundis, istarum libertate salva , Duisburg . 1689 , 40. Christianus ratiocinans contra H. A. R. d. B. , 1 690 , 80. Elements linguae Hebraicae. Serino inaug. in Es. 49 , 23 . Duisburg 1691. Diss. de 1076)universali , Duisburg , 1702 , 40. Hebdomades ad Collegii Braunani exercitium disputorium Miscell , . .. in Duisb., T. I, p. 553 en daaruit Dunkel , Th. II, S. 512. Zie Adelung u. R otermund, i, v. HUGUENIN (Mama') , zoon van Jan Thom as Huguenin, een verdienstelijk artillerie-officier in Neder­ landsche dienst , werd 2 Februarij 1755 te Maastricht ge­ boren. Van zijne jeugd of voor het wapen der artillerie bestemd , werd hij op zijn 11de jaar tot kadet benoemd , onder bepaling van zijne dienstbetrekkingen , onaangezien zijnen jeugdigen leeftijd in persoon te moeten waarnemen. Op zijn 17de jaar werd hij benoemd tot 2de luitenant der artillerie , waardoor hij aangespoord werd om wetenschap­ pelijke kennis van artillerie en genie te verkrijgen Blijkens zijne projecten aan de Grebscher Linie en Slaperdijk , werd hij reeds vroeg gebruikt om diensten van eenig aanbelang in laatstgemeld vak te verrigten. Hoe­zeer veel smaak voor dit werk hebbende en na zijne ge­dachten over de constructie der hoofd-wal eener vesting te hebben in het licht gegeven , meende hij zijn vaderland als artillerie-officier van racer dienst te kunnen zijn , en beijverde zich uitsluitend om die kundigheden te verwerven, welke hem als artillerist noodig waren. Ook de uren van uitspanning werden niet nutteloos doorgebragt , daar bij ze aan de beoefening der fraaije letteren , in de schilder-en teekenkunst wijdde. In 1782 werd hem belast , onder de bevelen van den generaal-majoor D o ff, de vestingen Vlissingen en Veere benevens eenige forten in staat van verdediging tegen de Engelschen te stellen. In 1787 werd hij als adjudant en controleur van den veldtrein in het kamp bij Geist overgeplaatst onder de bevelen van den luitenant der artillerie G e r bad e, en in hetzelfde jaar tot kapitein der artillerie benoemd. Na op aanzoek der staten en onder goedkeuring van den stad­houder nog andere belangriike commissien te Utrecht ten uitvoer gebragt te hebben, werd hem in 1789 het oprigten eener artillerie- en genieschool te Breda, waarvan hem de directie was toevertrouwd , opgedragen. In 1793 werd hem , bij het daarstellen van het corps rijdend'e artillerie , eene compagnie van dat corps toevertrouwd ; in 1794 werd hij to Arnersfoort onder de bevelen van den generaal Pa r a, v ic ini di Ca pelli geplaatst , ten einde in eenige plaatsen van de Grebbe werkzaarn te zijn. Daar echter destijds de geest van oproer meer en meer toenarn , werd hij met eenige officieren naar de vesting Naarden gezonden , ten einde het bevel der artillerie op zich to nemen , welke plaats dan ook heeft stand gehouden tot dat herhaalde bevelen van het toenmalige nieuwe bestuur om de stad aan de Franschen over to geven , eene capitu­latie met den generaal M a c d on al d ten gevolge had. Na de revolutie van 1795 werd hem aangitboden om den lands als chef van het corps artillerie te dienen ; daar ech­ter zijne gevoelens niet strookten met den geest des tijds en hij zeer gehecht was aan het huis van Oranje , verliet hij de dienst en het vaderland met zijne vrouw en vijf nog zeer *age kinderen en begaf zich naar Bru.nswijk , QM aldaar de gebeurtenissen af te wachten. Gedurende zijn eenjarig verblijf aldaar , kreeg hij aanzoek door den Russischen gezant, graaf C a t i chef to Berlijn, om in dienst van Cat ha r i n a H over te gaan. Nadat hij echter vooraf een onderhoud had gehad met prins F r e de r i k der Ne­derlanden , grootmeester der artillerie , die op dat tijdstip in Oostenrijksche dienst was , vond hij meer geraden , zich niet te zeer van zijn vaderland to verwijderen en sloeg dientengevolge het aanbod van gemelden gi'aat C a ti c h e f af. Toen hij zich kort daarna met den Nederlandschen generaal v on St am pfer t in commissie to Berlijn be­yond , werd hem door den koning van Pruissen aangeboden bij het wapen der artillerie daar to lande over te gaan , onder yoorwaarde , dat hij zich aan een examen , door den gene­raal Yon T em p e 1 h o if af to nemen, moest onderwerpen dit examen dat zeer streng was en zes dagen duurde, ver­wierf hem de achting en zelfs de vriendschap van den genoewden generaal , die tot zijn dood toe voortduurde. Nu werd hij in zijnen rang van kapitein , dien hij ook in Nederland bekleedde , to Potsdam geplaa:st. In 1797 word hij kommandant eener kompagnie artillerie te Koningsber­gee , in Oost•Pruissen , in bezetting en hem den generaal von Tem p e 1 h o ff het onderwijs van de officieren van dat regement opgedragen. In weerwil dezer werkzame ge­wone en buitengewone dienstverrigtingen , bleef hij zijne tusschenuren aan de wiskunde toewijden en gaf in 1803 een werk over deze wetenschap in het licht. In 1804 werd hij majoor bij dit regement , en Coen er in 1805 ge­sebillen waren ontstaan tusschen de Russische en Duitsche gouvernementen , werd hij belast de vesting Dantzig , het Vaarwasser en Weiehseknunde in staat ran verdediging to stellpn. Daar deze geschillen spoedig op eene vredelievende wijze eincligden, zond men hem kort daarop naar Gaudenz om de artillerie mobiel te maken en het bevel over .eelle divisie van dat wapen te voeren dit had echter geen andere gevolgen dan dat hij naar l3erlijn marchPerde en aldaar den last ontving met zijne divisie naar Konin„ffs­bergen terug to keeren. Toen in 1806 de oorlog tusschen Frankrijk en Pruissen was uitgebroken , trok hij ander­maal met eene divisie artillerie te velde , en werd vervol­gems , op aanzoek van den Russischen generaal von B e­n i n g s e n , met zijne divisie bij diens korps gevoegd , waarmede hij de veldalagen van Pultuks , Altenstein en Pruiss.-Eylau met roem bijwoonde. Daar zijne gezond­heid in dien veldtogt veel had geleden verzocht hij , na bet sluiten van den vrede to Tilsit , zijn ontslag uit de rruissische dienst , dat hem , eerst na herhaald, aanzoek , werd verleend , waarop hij in Herfstmaand 1807 met zijn gezin naar Holland terugkeerde, Niet verlangende om destijds als krijgsman te dienen , was hem zijne aanstelling in het toenmalige koningrijk van Holland , als chef van de 4de divisie van het ministerie van oorlog , waar de zaken der artillerie en genie werclen bewerkt zeer welkom. In die betrekking bleef hij dan ook tot dat Holland bij Frankrijk werd ingelijfd , terwijl hij tevens lid was van het comite centraal der artillerie en genie. Bij de gemelde inlijving hoopte hij zich van alle andere bemoeijingen te kunnen onttrekken en verzocht om op pen­sioen to worden gesteld , 't geen hem eater niet gelukte , terwijl zijne familie-betrekkingen hem noodzaakten eene voorloopige aanstelling tot luitenant-kolonel van de Fransehe regering aan te nemen. In die betrekking werd hij in verschillende artillerie-directien gebruikt , tot dat eindelijk de omkeer van zaken in 1813 , op welk tijdstip hij zieh te St. Omer beyond , voorviel. In weerwil dat bet Fran­ache gouvernement hem aannemelijke voorstellen had gedaan, aarzelde hij geen oogenblik zijn eervol ontslag uit Fransebe dienst to vragen , dat hem , eerst na herhaalde aanvragen , werd verleend: Hij werd terstond als luitenant-kolonel in Nederlandsche dienst geplaatst en kort daarop als kolonel en inspecteur der Belgische artillerie en directeur der 3de divisie van het destijds te Brusselgevestigde ministerie van oorlog , in welke betrekking hij bleef tot de daarstel­ling van het koningrijk der Nederlanden. Hij was in dien tijd verkoozen ow , in den veldtogt van 1815, het leger van allerlei materiaal to voorzien, waar­ toe te Mechelen, destijds een artillerie-depOt , slechts weinige middelen voorhanden waren , die echter , door zijne goede directie , toereikende waren tot dat meerdere behoeften in Nederland konden worden aangevoerd. Bij de vereeniging van Belgie met Nederland , organiseerde hij de stapel- en constructte magazijnen te Antwerpen en bleef met hare directie belast tot in 1816 , toen hem het bestuur van rijks geschutgieterij te Luik werd toevertrouwd. Bij bet aamvaarden van dezen post , vond hij deze belangrijke in­rigting in een zeer vervallen toestand en geheel onvrucht­baar voor zijne bestemming Zijn onvermoeide vlijt en ijver overwon elke moeijelijkheid , en de toestand , waarin zich deze belangrijke inrigting in 1830 beyond , toen staatkun­dige gebeurtenissen hem noodzaakten Luik te verlaten, be­wijst voldoende dat door hem geen moeite werd gespaard om aan die gieterij eene rigting te geven die weinig te wenschen overliet Eindelijk werd hem in hetzelfde jaar de directie van 's rijks stapel- en constructie-magazijnen te Delft tijdelijk opgedragen. Hij bleef er tot 1833 mede be-last en rigtte gedurende dien tijd in het zoogenaamde salpeter­magazijn binnen Delft tot noodhulp een ijzergieterij op , ten einde in de eerste behoeften der artillerie te kunnen voorzien. Nog in den loop van 1833 werd hij uit deze laatste be-trekking ontslagen , met behoud zijner jaarwedde. Hij Yes­tigde zich DU te Nijmegen , waar hij tot zijn dood toe werkzaam was aan het opstellen van bijdragen tot het gietwezen. Hij eindigde den 9 van Slagtmaand van het­zelfde jaar zijn werkzaam leven in den ouderdom van 79 jaren , als generaal-majoor, ridder van den Nederlandschen leeuw,, lid van het provinciaal Utrechts genootschap van kunsten en wetenschappen , lid der iste klasse van het koninklijk Nederlandsch Instituut van wetenschappen , let­terkunde en schoone kunsten te Amsterdam en te Brussel. Zijn portret bestaat in steendruk , Er v en Doorman & Co. , folio. Bij schreef: .11fathernatische Beytrage zur weitern Ausbildung angehinder Geometer 1803. Examen de la solution de la pression d'un corps exercee eur trois ou plusieurs appuis , 1811. Verhandeling over de ricochet.schoten , 's Hage 1818 , met een plaat. Verhandeling over het gebruik der gloeijende kogels , 's Hage 1818 , 80. met pl. Verhandeling over de ontwikkeling van eenige trigonome­trische reeksen , 's Hage 1824 , 40. Verhandeling over het Nederlandsche ij zer , Hage 1823 80. Het gietwezen in 's .Rijks Geschutgietery te Luik , 's Rage 1826. Bijdragen tot het gietwezen in 's Ryks yzergietergen te Luik, houdende verscheidene waarnenzingen betrekkelyk het springen der vuurmonden in het algemeen , en de daarop ge­gronde verbeteringen in de gedaante der ifzeren kanonnen benevens derzelver verbeterde vormings- en gietingswzyze enz., 's Hage 1834 , gr. 80. met 5 platen. Bij de Brusselsche akademie der wetenschappen en fraaije letteren behaalde hij in 1817 een zilveren medaille voor het beantwoorden eener wiskundige prijsvraag. Zie Konst- en Letterbode 1819 , D. II. bl. 50 , 1833, D. II, bl. 353; dlanh. op N i e tivv e n h i s W oordenb. ; Kobus en deRivecourt, Woordenb. der Zamenlev ; Bosseha, Ned. Ileldend. to Land, D. III. bl 24, 87 ; i11ilit Svect., D. II bl 204; Programma van het Prov. Utr. Genoots 1834; Verslag der illgem. Vergad. van het Kon. 1Vcd. Inst. 1834. HUGUERYE (DAVID LA) raad en vertrouwelin c,o. van graaf , later hertog , Jan Casimir, vervolgens in dienst van graaf Lod e w ij k van Nassau. Hij hield briefwis­seling met NV ill e m I. Zie Groen van Prinsterer, Archives etc., T. IV. p. 216, T. VI. p. 466, T. VIII. p. 124, 163 , 170 , 187; Mdm. de Duplessis Mornay , T. I. p. 828; van Neteren, Ned. Hist. , bl. 142. IlUGUES (JAcoBusl geboren te Ryssel , was doctor in de godgeleerdheid en kanunnik aan de collegiale kerk zUner geboortestad. Hij gaf in het Licht : Specimen optimi generis explanandi scripturas , novanz Psalmorunz expositione editu7n Insulin 1646 , 120. Explanatio in Canticum canticorum , Duaci 1649, 120. Vera Historia Ronzana , sea origo Latii vel Italiae ac Romazzae urbis e tenebris lungae vetustatis in lucen2 products, Romae 1655 , 4°. Zie Foppens, Eibl. Bele,.. , T. I. p. 170. HUGUES (JAcoB) eerste luitenant kommandant eener divisie Bataafsche vaartuigen op de Wadden, werd s r fwaar­dig geoordeeld wegens het niet bijstaan van de Gier, onder kapitein luitenant Conn io, en de Draak , onder kapitein luitenant van Esc h, in 1799 door de Engelschen geno­men. Gedurende zijne langdurige gevangenis verviel hij tot zwaarmoedigheid en maakte een einde aan zijn leven. Zie J. C. de Jonge, NeOrl. lieldend. ter zee, D. VI. b. bl. 420. HUI (FRANCOIS DIARIE DE) priester en monnik van de orde der Capucijnen , waarschijulijk in het land van Luik geboren , leefde aan het eind der 17de en begin der 18de eeuw. Hij muntte ala prediker nit en schreef; 90 Le Proselyte Chretien instruit dans la personne de Nico­dime , Anvers 1700 , 80. Zie Biblioth. script. Capucin. , Venetiis 1747 , p. 105 , 109 , P a­quot, Mem, , T. 111. p 041. HUGAART (FEmiNA) dochter van Abraham Helms en J oh an n a v an Dale n, werd omstreeks 1724 to Haarlem geboren , muntte als dichteres uit. Zij huwde Gerard Hugaart en overleed in 1781. Zie Ilerinneringen aan de llaarl dichteres Fen Hugaart , in Vruch­ten der Wijngaardranken , D. lit. HUI (HUBERT DE) of H u y. Zie HOIO (HUBERT DE). HUIBERT (DE). Zie HUYBERT (DE). HUIBRECHTS (J. vAN). Zie LOMMEL (J. VAN). HUICH JACOBSZ. 'Lie HUGO JACOBS& HUICK (ELBERT) priester en pastoor to Alkmaar , in­boorling van Amsterdam , woedde hevig tegen de Luther­schen en zoogenaamde ketters , van welken hij velen , o. a. Jan Arendszoon, uit Alkmaar in Leyden de wijk bad doen nemen. Naderhand met krankzinnigheid bezocht , werd hij 1 October 1567 in 't nieuwe dolhuis te Amster­dam genet , waar hij 3 Mei 1597 overleed en in de Oude Kerk werd begraven. Zie Brandt, list. der Ref. , D. I b1.310;Wagenaar, Beschr. van Amsterd. , D. VIII. M. 431; Kist en Royaards, iirchief,, Tweede Serie , D. 11. bl. 23. HUIGEN. Zie HUYGEN. HULK. Zie HUICK. HUIKESLOOT (MR. JoosT) schout te Hoorn , was lid der bijzondere regtbank door Son o y in 1575 aangesteld over de Roomschgezinde huisluiden van verraad beschul­digd. Deze verfoeijelijke regtbank hield hare zittingen eerst te Alkmaar en vervolgens op het slot te Schagen. Zie Velius, Beschrijv. van Hoorn , bl. 440; Bor, Ned. list , B. VIII. b 24 (106) ; W ag en a ar, Vad. list. , D. VII. M. 55 ; A r end, Pad. Hist. , D. V. bl. 457. HUIS (PIETER). Zie HUYS (PIETER). HUISEN (K. vAN). Zie HUYSEN (K. VAN). HUISINGA. Lie HUIZINGA. HUISMAN (DrrnmAR) , te Harderwijk 19 November 1759 geboren , werd aldaar 11 van Oogstmaand 1778 stu­dent. Aldaar zich op de wijsbegeerte en godgeleerdheid toegelegd hebbende , verdedigde hij 22 van Zomermaand 1782 , onder voorzitting van prof. B. Nieuh off, een philosophisch proefschrift de fella hujus mundi necessitate. Vervolgens studeerde hij te Leyden en werd predikant te Rijswijk (1787) , Apeldoorn (1789) en Vlissingen (1802) , waarna hij in 1803 te Utrecht werd beroepen. In het volgende jaar beriepen hem curatoren der hooge­school aldaar tot philosophiae moralis et ecclesiasticae pro­fessor , welk ambt hij aanvaardde met een Oratio de di.. versis quae vera conciliat eruditio in vita hominum tam privata quam publica commodis , die echter niet uitgegeven werd , evenmin als de andere die hij hield , toen hij in 1809 het rectoraat nederlegde , getiteld Diversitas classis hominum et status constituit solum salutis humanae societatis funda­mentunz. Hij was art. lib. mag. en phil. doctor , lid van het Prov. Utr. Genootschap, huwde in 1812 Susan naChrist ina S trick van L i n s c h o ten en overleed 8 Januarij 1822. Zie N. C. de F r e m e r y, Oratio de Chemid et arte Pharmaceut. ad maioretn perfectionem in Belgio evehendis , p. 23, 56, in Ann. Acad. Rhen. Traj. 1821-1822; Heringa, de Auditorio , p. 25,158; Bouman, Geschied. der Geld. floor es. , D. IL bl. 424; Kobus en de R i v e c o u r t; cat. IV. Kist , bl. 12; Boekz. 1782 b, bl. 210. BUILENBERG (SEBASTIAAN), volgens Nagle r een portretschilder,, omstreeks 1650 te 's Hage werkzaam. Zie K r a m m , t. a. p. bl. 766. HUL (Jo .N) of H u z e , wordt onder de eerste Neder­duitsch-Hervormde predikanten te Colchester genoemd door M o r a n t s, in zijne beschrijving dier stad. Zie 's Gravesande, Tweede Eeuwf. der illiddelb. Vrijheid, bl. 439. HULDENBERGHE (HENDRIK vAN), gezegd van der B o r c h, vierde zoon van Jan van der B o r c h, beer van Moerseke en Castele , burgemeester van Dendermonde, en van Odilia R o e l a n t s, vrouw van Olmen, dochter van Maarten Roelants (vroeger van Hamere), burgemeester van Mechelen, werd waarschijnlijk omstreeks 1585 te Mechelen geboren. Hij omhelsde eerst den krijgs­mansstand en werd kapitein der cavallerie , in dienst des konings ; later verwisselde hij den degen met den tabberd en bekleedde in 1631 , 1634 , 1637 , 1644 en 1645 de betrekking van schepen , in 1646 die van burgemeester en in 1643 , 1647 en 1649 die van tresaurier zijner ge­boortestad. Hij huwde Maria van den Nieuwenhuijsen, dochter van Casper van den Nieuwenhuijsen en van Maria v a n O v e r b e k e, bij welke hij kinderen had ITU was eon ijverig en kundig beoefenaar der heraldic), blijkens de nzss. die door Paquot worden opgegeven. In druk is van hem bekend : Geborte-linie, ofte Geslachts afcompste der Heeren Voogh­den van Mechelen , met die naemen der Bisachoppen van Loydick , als te samen geregeert hebbende van wederzyde met uytdruckinghe van hun lieder starnhuys, aencomen, sterf-­dagh , ende begraerenisse ; oock hoe de selve vooghdye, heer­lijckheydt , jurisdictie ende landt van Mechelen syn gevallen in de hander van II ertogh Karel van Bourgondien , uyt wiens hoofde de selven beseten worden van syne Konincklycke Majes­teyt van Spagnien etc. Aldus by een vergadert , te 8aemeri gevoeght , ende in deze order gestelt door fonckheer Hendrik van Huldenberghe , wethouder derselver stede. Met voornemen van alhier afdalende te brengen alien die heeren van Mechelen, beginnende van den jaere 1100, Mechelen 1636 (een kaart van 15 bladen). Er verscheen aldaar 1768 , 40. , bij J. P. van der Elst een vervolg. Zie D. Lindani Teneraemuncla , p. 78 ; Butkens, Troph,''es de Erabant , Pre,. Suppl , T. 11. p. 345-348; A. G ii r r e z Vita S. Liberti , diss. II. ad fin. ; J. B a r t. J e o f f r o y , Beschrijv van Meche len bl. 6Q ; P a q u o t , Mein. , T. 111. p. 361 ; Bib!. Hulth. mss . p. 261, HULFT (M. T teekende landschappen. Men vindt , o. a. , van bem een landschap met geboonzie langs een riviertje , waarin hengelaars in een schuilje ; verder een veld. zigt met de pen , 0. I. inkt , verraeldt bij K r am m, t. a. p., bl. 766. HULFT (PIETER EVERTSZOO) brouwer te Amsterdam , beschermde in 1617 de Remonstranten, vier bijeenkomst door het graauw werd gestoord , in zijne brouwerij de Haan. Zie Wagenaar, Amsterd., D. IV. bl. 280; Dos, , Fad. Hist., 1) X. bl. 146 ; K o k , o. b. w. HULFT (MR. GERARD) werd omstreeks 1600 to Am­rsterdam geboren• 1-lij was in 1645 secretaris van die stad , vertrok in 1654 als eerste raad en directeur generaal naar Indie en was aldaar oppergezaghebber der krijgsmagt zoo to water als to land in dienst der 0. I. Compagnie. Na menig wel­geslaagd krijgsbedrijf en bet bemagtigen van sterkten , steden en kusten , sloeg hij in November 1655 het beleg voor Colombo , waarvan zijn leger zich in Mei 1656 mees­ter maakte , doch bij zelf beleefde lien zegen niet. In een aanval op de stall kwam hij den 10 April van dat jaar ongelukkig om. Zijn afbeelding door B1 o o t eling naar G. F link, vindt men bij Philippus Baldaeus, die bet vol­gentle van hem meldt : „Hij was een peer van goeden geslachte , van uitstekend verstand , niet alleen in de reg- ten en krijgszaken , maar ook in de godgeleerdheid wel ervaren. Hij was minzaam , lieftallig , spraakzaam , taal­ kundik , vriendelijk en zeer beleefd. Aangaande de uiter- Iijke gestalte des ligehaams, was hij welgemaakt van leden , lang , rap en vaardig , arbeidzaam en voortvarend. Met 4r1 woord gezegd , natuur en oefening hadden in ziel en ligchaam zulke volmaakte harmony en overeenkomst als in weinige menschen in dit onvolmaakte dal der wereld be­ vonden wordt, maar de wreede dood verschoont niemant.' Hij was zeer bevriend met Vondel, wiens verzen op hem bekend zijn. Zie Phil. Baldaeus, Besehrijv. van het magtige eiland Ceylon (Amst. 1672) , bl. 108 ; van Kampen, Vaderl. Karakterk., bl. 314, 3 15 ; Dez , Nederl. buiten Europa , D. II. ; Wagenaar, Fad. Geschied , D. XII. IA 473 ; de Witt, Brieven , D. III. bl. 374; Wicquefort Livr. IX. p. 522, 597; Chron. van het Mist. Genoots. , 1). V. Id. 426 ; Collot d'Eseury, Boll roem , D. IV. St. II. bl. 367-369; V on del, Ged. , D. II. bl. 132,557; du Bois, Vies des Gouvern. Gaôr , p. 153 seqq. ; Klioos Kraam , Eerste Open. , bl. 8; Apollo's harp , bl. 157 ; Idoenarans van versa. Gedichten , bl 476. 1Vavorscher , D. X. bl. 195, 371; Kok, K o b u s en de Rivecourt; Huller, Cat. van Portr. HULK (Jticos) , middelmatig dicbter, blijkens zijne ver­klaring van den titelplaat voor L o d e s t e ij n s V itspan­ningen , Amst. 1761 , 80, Zie van der A a , Biogr. "bath. Crit. Woordenb. , o. h. w. HULK (ADAM VAN DER) , ofschoon blind (te Goes) ge boren , werd hij edger candidaat in de theologie, en dicteerde de volgende werkjes , die het licht zien : Groot Bewys daer in grondelyck wederleydt wordt een zeker Paepsch boexken , geintituleert Cleyn Bewys enz. , te Gouda , bij W. van der Hoeve, 1650 , 80. Predikatie over Prov. 16 vers 7 , Ibid. 80. Salig 1Veghwijser tot het Henzelsche Zion, waer in de leere boetvaardigheyd krachtelick werd vertoont enz. , door Adam van der Buick , Goezanum , en geschreven uyt den nzond van denzelven door Abraham del Court , koopman tot Amsterdam, Gouda, bij C. Deynoot, 1655, 120. , Dordr, , bij J. Braat, 1660 120. Zie la It u e, Gelett. Zeeland , bl. 245, 2.54. HULK JACOBSZ. (A.), teekenaar en graveur, wiens prentjes, onder welke er zijn die het jaartal 1776 dragen , in de boekwerken van dien tijd voorkomen. Ook zijn van hem de kleine ronde portretjes van 1787 (niet in die der Vader­landsche Chocolaad, weike van veel minder uitvoering zijn). Onder dat van ran C. van F or eest, beer van Schoorl en Camp , vroedschap van Alkmaar , en lid van het corn-mate van defensie to Woerden , staat in bijna onleesbaar kicine letters Gravd a Paris par A. Hulk , 1788. Ook is het emblema van het Patriottisch gezelschap te Alkmaar, naar eene teekening • van J. P. van H o r s t o k , uit­muntend fraai door Hulk gegraveerd. Zie Immerzeel, t. a. p., H. 63; Kramm, t. a. p., bl 760; Navorscher , D. XIII. bl. 93 , 152. HULK (PIETEnsz. (A.), graveur, mogelijk neef van den vorige. De heer Kramm veimeldt van hem een plaat in kl. f. voorstellend : Philips IV van Spanje doet afstand van de Nederlanden, door A. Hulk Pietersz. del. naar het originele glas in de Oude Kerk te Amsterdam , J. Punt sculp. , in 1779 uitge­geven , en de door hem gegraveerde plaat , voorstellende Stadhuis , het Hof en Burger Weeshuis te Leeuwarden , 1785 , voorkomende in Tegenwoord. staat van Friesland , D. I I. bl. 118. In de Nederl. vertaling van W. Shakespeare 's Tooneelstukken D. I , komen 3 platen voor met de volgende onderteekening : A. Hulk Pietersz. inv. et del. et A. Hulk Jacobsz. sculp. 1778 , ki. 8°. Zie Kramm, t. a. p.; Navorscher , D. XIII. bl. 152. HULK ( ). Kr am m vermeldt nog een derden graveur van dien naam , van wien fraaije gravuren bestaan in een mythologisch werk in ten aanvang dier eeuw te Parijs uitgegeven. Ze zijn naar teekeningen van le Barbier t Aine , J. Moreau, le Jne Morsiau en anderen gegraveerd. Waarschijnlijk is hij dezelfde met A. Hulk J a cob s z o o n, die zich toen te Parijs ophield. Zie Kramm , t. a. p. HULKENROY (A. vAx) , dichter uit het begin der XVIIIde eeuw. Hij beweende den dood van Lucas Sc h er­m e r (10 Februarij 1711) in het 22ste jaar zijns 'evens, in een brommend vers. Van hem is ook de verzameling gedichten getiteld : Het vermaaklijk Buitenleven of de zin­gende en spelende Boerenvreugd met zangkunst verrykt en tot gemak der speelers op G. Sleutel gesteld, bij de wed. H e r m s. van H u 1 k e n r o o y te Haarlem 1716 in 40., met gees­tige geetste plaatjes vooraan is een vers op het titelblad geteekend A. v. H. Zie van der Aa, Nieutv Eiogr. dnth. Crit. Woordenb., o. h. w. HULL (J.) schreef een Dissertatio med. de catharheis , L. B. 1792. Zie Hoitrop, Bill. Med. Chir. HULL (WILLEM VAN DEN) werd in 1768 geboren en was instituteur te Haarlem. Zijne bibliotheek werd in 1858 to Haarlem verkocht. Hij schreef : Kleine Fransche Leeslesjes en Vertalingen , Haarl. 1820, . ar 80•Haarl. 1847 , 8ste dr. , kl. 8°. Inleiding tot de vervoeging der geregelde Fransche weric­woorden , Haarlem 1823, 2de dr. Handleiding tot de verbuiging der naanzwoorden, loll en Fransch , 1831. Over de belangrykheid eens zesadjarigen ouderdoms , den fare 1831 ; of schets der hoogstmerkwaardige verschijn­selen , welke dien leeitijd uitstek kenmerken , Amst. 1831, 80. ; 2de druk eenigzins vermeerd. 1832 ; 3de vertu. druk Sneek 1849 , gr. 80. Een woord aan de onderwyzers en opvoeders in Nederland, over de gevolgen van het bloot wetenschappelijk onderwys der jeugcl in deze dagen , Gron. 1834 , gr. 80. Proeve eener Geschiedenis onzer Stanzouders voor en na hunnen val, Haarl. 1831 , gr. 80. Fleurs de la morale se'inees stir la sentier de la jeunesse, ou deux cents petits contes a l'usage des ecoles prinderes, Amst. 1837 , 2 centaines, 3 parties 120., 2e cent. le part. 2e. ddit. 1847. Over den oorsprong en de geschiedenis der Hollandsche duinen , Haarl. 1838 , kl. 80. Gissingen naar den aard en het doel van den ring van Saturnus , Haarl. 1847 , kl. 8°. lets over de Her fstdraden in Konst en Letterb. , 1829. De Spin en hare Webbe in Alg. Konst en Letterb. , 1835, D. II. bl. 189 ; 1836 , D. II. bl. 44. Zie Brinkman; Navorscher , D. II. bl. 253. HULLS (ANSELMUS VAN), een portret en historiesehilder, in de XVIIde eeuw te Gent geboren. Reeds in jeugdigen leeftijd verliet hij zijne geboorteplaats en vestigde hij zich in Holland , waar hij schilder van den prins van Oranje F r e­derik H e n d r i k, en , na diens dood, van keizer F e r­dinand III werd. Prins H e n d r i k zond hem in 1647 naar Munster om de aldaar vergaderde gevolmagtigden der mogendheden tot het sluiten van den algemeenen vrede , uit te schilderen. Al die afbeeldingen zijn uitmuntend in het koper gebragt in folio ten getale van 131 , niet , gelijk Nagler wil van 136, door Petrus de Jode, Paul Pontius, Theod, Matham en Philips Galle. In 1648 verscheen te Antwerpen in fol. Pacis Ante5ignani , sive Icones Legatorunz , plene potds­tate instructorum, qui n9mine Pont. Max , Imperatoris, Regum et Rerum publicarum ad Pacers Universaleaa constituendant Mon.isteriunt Westphalorunt et Osna .rugant convener unt ; tnagno studio ad vivuna expressae per Anselmum van Hulle , coelo insigniorem hujus saeculi sculptorem , Antv. 1648 , 1691 , fol. Deze verzameling van 48 portretten word in 1649 nog gevolgd door eene van 78 met den volgenden titel : Portraits au nonzbre de 78 des cldpute's plenipotentilires an traits de Munster , gravez d'aprZs Anselme van finite de Gand , par Paul Pontius , Pierre de lode Corn. Galls le genre , Matthieu Borrekins , Conr. Ilaumans , Ant van der Does et Pierre Bailliu , 1649 , in folio. Hierop volgde in 1697 to Rotterdam bij Pieter van der Slaart: Pronkbeelden der Vorsten en Vredehan Ielaars, dat is : V er­beeldingen van alle de Personaadjes die het roenzruchtige Munstersche en Osnabrugsche vredeverbond hebben gesloten en uitgevoerd. Al 't zanzen ten tyde der vergadering na '1 leven geteekend door A. van Hulle , schilder des Princen van Oranje, Hooge gedagtenis en door de keurlijks'e Meesters dezer eeuwe in hondert een en dertig knnstplaten gesneden. .Nu eerst uit de nagelaten schatten van een groot beer her­voortgebragt en nieuwlyks met eene beschryving opge"uisterd enz. ook met den volgenden Latiinschen titel : Icones principum, ducurn et legatorum qui Moaasterii et Oinabruggae pacem Europae reconciliarunt, quosque singulos ad novanz inuzginent expressit A. van Hulle, (Gandavensis) 1697 , in fol. cum 131 iconibus aeri incisis. Dit work word door Petrus R a b u s met eene voor­rede en verklaring in het Latijn en Nederduitsch in het licht gegeven, waarin hij meldt „dat thans voor het eerst dit werk verscheen , aangezien doze koperen platen verloren waren, en men ze bij het bombardement van Brussel, even na 1695 , in een kelder, of eenige donkere kamer van een door het bombardement geteisterd huis vond , in een zeer verwaarloosd pak , bevattende de oorspronkelijke koperen platen , die toen , (1696) , naar Holland vervoerd en door den boekhandelaar P. van der Slaart gekocht en nit­gegeven waren." Reeds lang was dit werk, meldt K r a in m , door dien titel een raadsel , namelijk dat er nimmer to voren lets daarvan , hetzij geheel of gedeeltelUk , zou nit­gegeven zijn , tot dat het , mij bleek dat een gedeelte van de voornaamste vredehandelaars, reeds .in 1648 to Ant­werpen en nog een jaar later, ten getale van 76 (78) stuks verschenen waren, hetgeen mij in 1848, bij het tweede jubile dezer zoo hood gewik,tige gebeurtenis aanleiding gaf tot een , nitvoerig berigt in het Letterlievend Maandschrfft 1848 , No. 7 , (Afbeeldingen der Munstersche Vredehandelaars). Op den Cat. van Hult hem komen nog voor Vingt-six portraits d'ambassadeurs et d'envoye's qui par­ ticiperent a la paix de Munster ; graves par J. Holsteyn, A. van Waesberge , J. Suyderhoef, ki. in folio. Suite de 43 portraits de personnages celehres , qui a l'ex­ception du premier et du dernier ont signd la paix de Munster et grave's d'apre's .dnselme van Hulle, le premier re'presente Charles II. roi d'Espagne, d'aprês J. Carenno, par J. F. Leonart: le dernier le portrait de l'ivtique van den Bossche , d'apris .ddrien Passeniers de Gand, par Corn. van Cau­kercken , I vol. fol. Volgens K r a m m komen zijne portretten weinig voor , zijn ongeteekend , zeer fabriekmatig behandeld en van weinig kunstwaarde. Op het kasteel Zuilen te Zuilenstein is nog een voor dit werk vervaardigd portret in wezen, namelijk van den Fran­schen gezant Hendrik van Orleans, hertog van Lon­ gueville. In het museum van de koninklijke academie van teeken-, schilder- , beeldhouw- en bouwkunst te Gent , is een stuk van hem aanwezig , zUnde een Ta/ereel uit de gewyde ge­ sehiedenis, waarvan de figuren van natuurlijke grootte zijn ; het is breed geschilderd , schitterend van koloriet en krachtig van toon. .Hij overleed in 1665. Zie Immer zee I, t. a. p. , bl 64 ; Kramm, t. a. p , bl. 766 , 767; van der V y n c k t, Ned. Beroert., D. IV. bl. 384; Collot d'Escury, llea , bl. 85, A. II. bl. 216 ; Foppens, Bal. Bele,. , T, I. p. 66 ; Bal. liulth., Nrs 9100 , 24446 , 24447 , 24448 ; Chron. HULLE (CONSTANTIJN VAR) pensionaris , oud schepen en scads geneesheer te Gent, verrnaard door zijn „specifique tegen de koortsen." Hij genas , o. a., den dichter Levinus de Meijer, reeds 70 jaren oud , van eene hevige koorts. Deze ver­ vaardigde hierop een gedicht in 't Latijn en Vlaamsch, na zijn dood door P. Maelcamp uitgegeven met een brief, die den volgenden titel had : Danckbrief van den eerweirdighen Pater P. Petrus Maelcarnp , praepo3itus van het pro fessenhuys der Socie­tyt Jesu tot Antwerpen , aen den seer edelen beer, Mijnheer Constantinus van Hulle , — dewelcke op den 7 October 1739 den voorseyden P. Petrus Maelcamp door zijne wonderbare medicyne heeft verlost van eene onge­ regelde, slepende cortse, die van eenen quaden ende bezonderen aert , met groote woelinge ende sware ver­helfinge vas. 'T Antwerpen 1739 , 40. Hij huwde Catharina de Romagnioli, en liet na: HULLE (ANSELMUS MATTHIJS JOSEPIIUS VAN) priester en kanunnik van St. Baafs , licentiaat in de geneeskuude, ook door zijn „specifique tegen de koortsen" vermaard. Zie Blommaert, Ned. Schrijv. van Gent , bl. 9, 338, 339. HULLEBUSCH (J.) of Hellebusch, heelmeester te 's Hage , twistte met zijn collega Jan Pinket over de miltziekte van een hond, en gal er boekskens over uit. Een Gentsch geneesheer gaf onder den bedekten naam van V a I­ler ius Philiatros, te 's Hage een hekelschrift op hem uit , getiteld : Den kragenden haene van Aesculapius of te Kersnacht­gedachten van den fare 1682 , door den nieuw ten dageraet verrysenden Vallerius Phlliatros, medicyn tot Ghendt, waerbij ten deele wederleyt wordt de verkeerde leer van Bontekoe ende syne naevolgers. In 's Gravenhage , 130 Pieter H o g e n , Hoogstraat 1683, kl. 80. Zie B l o e m m a e r t, Ned. Schrijcers van Gent , hl. 139, 140, HULLEMAN (J.) med. dr. , schreef eene Dissertatio medica de nzulti plica usu medicanzentorunz iner­curialium in yards morbis , L. B. 1813. Zie H o 1 t r o p , Bitt. Med. et Chir. , p. 152. HULLEMAN (JAN GERRIT) werd te Utrecht geboren , en voor de beoefening der oude letteren opgeleid aan het gymnasium aldaar , dat hij den 19 September 1832 verliet met eene redevoering de Dione Syracusano , qui post infrac­turn a se Dionysiorum tyrannidem foeda proditione periit. Nu genoot hij als student het onderwijs van van H e u s d e en G o u d o e v e r, die zijnen ontwaakten ijver aanvuurden en leidden. Met groote ingenomenheid volgde hij getrouw hunne lessen en was weldra een hunner meest geliefde leerlingen. Nadat hij den 29 Junij 1835 candidaat in de letteren was geworden , besloot hij de beantwoording te beproeven der in 1836 aan de Utrechtsche hoogeschool uitgeschreven prijsvraag : Ex antiquae poeticae principiis , atque ex ipsa civitatuni antzquarum historia effatunz expli­cetur veterum , quod apud Cweronem est pro Cluentio , c. 52. Legunz omnes servi sumus ut liberi esse possimus. Zijn stuk werd bekroond , verscheen in de Annales van 1836 tot 1837 en toonde reeds zijne groote bekendheid met de schriften der ouden en de geschiedenis van Griekenland en Rome. Den 20 Junij 1838 verdedigde bij zijne Diatribe in T. Porriponium Atticunz en drie maanden later wend hij tot buitengewoon leeraar aan het athenaeum to Maas­tricht benoemd , met de bepaalde roeping mu het Grieksch te onderwijzen. Behalve de uren , die hij aan de lessen bij het athenaeum besteedde , gaf hij nog aan velen , die zulks verlangden , bijzonder onderwijs , en wist daarenbo­yen nog tijd to vinden om zijne geliefkoosde studien voort te zetten. Doze waren op de oude historici gerigt , want had v an H e u s d e vroeger hem op de ontwikkeling der historiographie bij de ouden opmerkzaam gemaakt en aan­getoond hoeveel op dit gebied nog to bearbeiden was , de uitgave van V o s s i u work de Historicis Graecis et Latinis door IV e s t e r m a n n bezorgd , word hem de aan­leiding om meer bijzonder zich met het verzamelen der overblijfselen bezig to houden der oude geschiedschrijvers , wier werken zelve verloren zijn geraakt. Hulleman koos zich voor het eerst ter bewerking de geschiedschrij­vers uit bet tijdvak van A l e x a n d er den Groote , en zich , voortdurend bezig houdende met het opzamelen der fragmenten van alle historieschrijvers , die bij ontmoette , nam hij zich voor die van Davis den Sanzier te bewerken. In 1811 verscheen zijn werk : Duridis Sanzii quae supersunt (Traj.) Pas was echter zijn werk verschenen , of het word be­kend dat de hoer van Gent, prorector bij het gymna­sium te Delft , hetzelfde onderwerp onder handen had geno­men. Dit gaf aanleiding dat doze in een Epistola critica de Duridis Samii reliquiis , aan H ullem an gerigt , eenige opmerkingen mededeelde en geschilpunten besprak. Ook elders bleek het , dat hetzelfde onderwerp anderer aandacht had getrokken , want E c k e r t z to Bonn was er mode bezig , maar gal alleen eene dissertatie : de Duride Samii inprimis de ejus in rebus tradendis fide nit , waarin hij H u 11 e m a n 's meening omtrent D u r i s' geloofwaardigheid bestreed. Ouk verzamelde hij H u 11 e m a n to Maastricht voor Aristobulus on Clitarchus, en vvilde overdo Alexandre qui literarunz laude et scriptis floruerunt , over de Scriptores Alexandri Magni en over Juba schrijven , en bragt alles bijeen , wat op Aristoteles, bovenal op diens beschrijving der verschillende staatsvormen, betrekking had. In 1844 verschenen zijne Ptolonzaei Eordaei , Aristobuli Cassandrensis et Charetis Mytelenaei reliquiae. Dit werk bewees op nieuw zijne naauwkeurige en nette wijze van werken , en de verhandelingen over bet leven en de schriften dier schriivers, die hij voor hunne frag­menten plaatste , doen ons te meer bejammeren dat hij de Historia critica historicorum antiquorunz, die hij zich voor­stelde eenmaal to zullen geven , en waarvoor hij zoo veel had verzameld , niet heeft mogen afwerken. In 1845 gaf hij in de Symbolae Litterariae Vol. VIII , zijne Dispu­tatio de vita et 8criptis Jubae Maurusii uit. W at in zijne onderzoekingen Hulleman echter nog voortdurend be­lemmerde , zijne verwijdering uit de middenpunten van literarisch verkeer,, die hem de noodige hulpmiddelen kon­den bieden , werd in 1847 verminderd. In April van dat jaar aanvaardde hij de betrekking van conrector aan bet gymnasium te Amsterdam. Zijne Disputatio critica .dlexlndrida Delpho voor de Symbolae , Vol. IX , 1848 , was nog te Maastricht bewerkt. Zij strekte om een dubs­ter punt uit de geschiedenis der letterkunde op to beide­ren en Alex an d r i d e s plaats te doen maken voor A le xan d ri d a s den Delphier. Dit stukje was het gevolg van het onderzoek naar de schrijvers die den naam van Alexander hebben gedragen en zoo dikwijls onderling werden verward , hetwelk hem ook aanleiding gaf tot de Commentatio de Corn. Alexandro Polyhistore , die in 1849 verscheen in het eerste deel der Mist. ellanea Philologica et Paedagogica , in welke hij vervolgens zijne Quaestiones Graecae en zijne Annotationes de Ilistoricis Graecis uitgaf. Bij al het werk , dat het gymnasium van hem vorderde , was bij nog , nevens den rector van het Utrechtsche gym­nasium , zijn vroegeren leermeester A. Ekker, belast met de redactie van het Xde deel der Symbolae Literariae en later gal hij met dozen en zijnen vriend , den tegen­woordigen hoogleeraar Boot, tot in 1851 de Miscellanea Philologica et Paedagogica uit. In 1855 was bij het , die in overeenstemming met zijne mededocenten en curatoren , met warmte en belangstelling het plan vorrnde om voortaan jaarlijks bij het berigt van bet gymnasium een wetenschappelijke verhandeling te voe­gen , en zich terstond aanbood , zelf de eerste te leveren. Hieraan zijn wij zijne Disputatio critica de Annalibus Maxi­mis verschuldigd. De inhoud vond een beoordeelaar in dr. Engelbregt in de Gids 1856 D. I. bl. 145-175, die vooral de beschou­wing van Niebuhr omtrent de Annales Maxtmi tegen­over Hullemans betoog verdedigde en handhaafde. Dit gaf Hulle m an aanleiding tot eene beantwoording in een Open brief aan Dr. C. A. Engelbregt ter toelichting en we­derlegging zijner recensie , gevoegd achter de Gids 1856 om zijne meening nader uiteen te zetten vooral omtrent den tijd wanneer de Pontifices het album het eerst hadden voorgesteld , welken tijd hij na 309 gesteld had. Eene andere beoordeeling verscheen in de Heidelberger Jahrbucher 1856 , No 55 , S. 876 en door H ii brier in de N. Jahrb. fur Philol. u Padag, B. LXXIX 1859, S. 401. Gedurende zijn verb .ijf te Amsterdam level de H ullem a n nog in de Mnemosyne eerie recensie van W ij n n e 's werk de fide et auctoritate Appiani in bellis .Romanorum civilibus enar­ranclis. In verband met dit stuk stond zijn stukje : de Paulo qui fertur Claudio in het volgende stuk der Mnemosyne , waarin hij uitvoeriger aanwees dat door dezen Paulus Claudius, door Appianus aangehaald, Claudius P o 1 1 i o bedoeld werd. Ook bezorgde hij eene uitgaaf van llesiodus Scutum Herculis ex schedis D. J. van Lennep (185I). In het Iaatste jaar van zijn verblijf te Amsterdam (30 Julij 1856) werd hij lid der plaatselijke schoolcommissie en den 13 Augustus daaraanvolgenden bestuurder der stads­tusschenscholen , lid der koninklijke academie van weten­schappen en der maatschappU van Nederlandsche letterkuride to Leyden. Den 30 October 1857 werd hij tot hoogleeraar in de letterkundige faculteit te Leyden benoemd , doch , door ongesteldheid verhinderd , aanvaardde hij eerst den 20 Maart 1858 zijn ambt met eene Oratio de Literarunz praesertim Latinarum, apud Romano studiis, Nerva Tra fano imperatord. Bij al de werkzaamheden die zijne ambtsbetrekking vat.­derde , vond Hu I 1 e m an nog tijd tot wederopvatting en voortzetting zijner vroegere onderzoekingen omtrent A r is toteles noXtreiott. Hij bad de fragmenten bijeenge­bragt en hield zich nu met de verklaring bezig. Dit bragt hem tot een nader onderzoek der Aristotelische schriften • en zoo trof hij op zijn weg ook den Hir1os- aan , die aan den wijsgeer van St a g i r a het laatst nog door S c h n e de win was toegekend. De vraag scheen een nader onder­zoek to verdienen en Hulleman deelde in zijne verhan­deling : Bedenkingen tegen de echtheid van den zoogenaamden IlinXoT van Aristoteles de gronden mede , waarop hij dit werk den beroemden wijsgeer onwaardig achtte. Zij wordt gevonden in het eerste deel der V erhandelingen der konink­lijke academie van wetenschappen afdeeling letterk,unde. Hij overleed te Utrecht den 30 Mei 1862, en den 3 Junij stonden zijne ambtgenooten , vrienden en leerlingen rondom de groeve , waarin zijn sterfelijk overschot rust. In Sep­tember 1862 werd zijne bibliotheek to Leyden verkocht , o. a. zijn me. Apparatus voor eene Historic Critica His-Oricorum antiquorum , ma. Versameling van Testimonia over Isocrates en ms. Adversaria ad historiam spectantia et ant iquitatem Graecam inchoata a 1840. Prof. Karsten kwam in bezit zijner Collectanea voor de Historici Graeci en voor de Historica Latini , 2 fol. Hij huwde 16 April 1851 te Utrecht met Alida de W i t , die hij reeds in September van hetzelfde jaar ten grave bragt. Zie zijn levee door B. J. L de Geer, in liandel. der Jaarl. rergad. van de Alaats. van Letterk. to Leiden ; C. G Cobet, in memoriam .1. G. H. allocutio. 4ccedunt ea , quae in ipso funere die III m. Junii nomine Senatus Academici et facultatis litterarum et studiosorum dicta sunt , L. B. 1862. HULMAN (PErAnum) , med. dr. te Hoorn. J. Bode c-t or Banning vervaardigde eene Elegia ad urbent Hornam , in honorenz P. H. cum medi­cinae Docter creatus est. Zie J. Bodecheri Baningii, Poimata , L. B. 1638, p. 61. HULP (Emu. en SAMUEL) beeldhouwers te Dordrecht , die , volgens Nagler, in het midden der XV1Ide eeuw naam maakten. Zie Kr am m, t. a. p. , bl. 761. HULS (SAMUEL VAN), eerste klerk ter griffie van de gene­raliteit te 's Hage , gaf in het Licht : Davids Psalmen of harpzangen, meest met de cigen woor­den van de nieuwe oversett. gerijmt. (Geheel op muzijk. Achter­aan de Catechismus.) Amst, J. B o u man, 1682, kl, 8°. , welke Psalmberijming door V ollenboven zeer wordt geprezen. Zijne bibliotheek werd in 1730 in 4 deelen ver­kocht. Zijne dochter huwde met 0. Z. van Hare n. Zie Witsen G e y s b e e k, Biogr. Anth. Crit. Woordenb. , bl. 428 , 429; J van Iperen, Kerk. Hist. van het Psalmgez , D. I. bl. 193; J. Vollenhoven, Poëzy , bl 152; Cat. van Voorst, T. I. p. 183 ; Muller, Cat. van Godgel. Boek. , bl. 15. HULS (H. VAN). Zie HIJLST (H. VAN). HULS (ROBERT) , schreef : Gebruik der Hemelsche en Aardsche Globen, Amst. 1622, 4°. Zie A r r e n b e r g, lVaaml. van Ned. Bock., bl. 205. HULSBERG (HENDEnc) , werd te Amsterdam geboren , vestigde zich in den aanvang der XVIIIde eeuw te Londen, waar hij den boekhandel uitoefende en tevens plaatsnijder was. Zijne beste prenten zijn gebouwen en bouwkundige voorwerpen , die in een netten stij1 zijn bewerkt. Ook sneed hij eenige portretten. Hij overleed in 1729 in En ­geland. Zie I m mer zee!, t. a. p, bl. 64. HOLSCHER (ABRAmmus) assistent van ds. Schr e-v en huysen in de Rijp (1709) , in 1711 predikant te Grosthuizen en A venhorn , waar hij 9 Febr . 1727 stierf. Hij gaf in het licht : Predekatie over Jeremia I. v. 6 tot 9 , 4°. • Zie Veeris en Paauw, Vern.Kerk. Alphab., b1.107;Abcoude, Z%7aamr. , danh. , bl. 104. HULSDONCK (JAN VAN) middelmatig bloemschilder , wiens stukken droog en zonder smaak doch uitvoerig Zie Immerzeel , t. a. p. , bl. 64. HULSEBOOM (G.) werd in 1784 te Amsterdam gebo­ ren , was teekenmeester bij een opvoedings-instituut te Vaassen op de Veluwe , en teekende en schilderde Gelder­ sche landschappen. Hiervan waren twee proeven op de tentoonstelling te Amsterdam in 1818. Een derde schil­ derij stelde een Stilleven en Dood Wild voor. tij overleed Zie Immerzeel, t. a. p. HULSEBUS of H ulsebosch (JAcos) eerste predikant to Batavia, wijdde aldaar den 3 van Louwmaand 1621 de kerk in , diende er het H. Avondmaal uit en stelde een kerkeraad , uit twee ouderlingen bestaande, aan. Van Ba­tavia deed hij een reis naar Amboina en naar elders om gemeenten te stichten. Zie Valen t ij n , Dud en Nieuw Oost-indiê; H. V e l z e, Berigt nopens de grondv. der Christenen onder de Ileidenen. Voorr. ; 1.1 p e ij en Dermout, Geschied. der llerv. Kerk , D. II , bl 316. HULSEBOSCH (Luitenant) eerste officier op bet fregat de Pallas , gevoerd door kapitein N. S. Aalber s. Toen dit fregat benevens de korvet William en de koloniale schepen de Victoria en de Batavier uit de Molukken te. rugkeerden , ontmoetten zij den 26 Julij 1806 in de straat Salayer het Engelsche fregat Greyhound en de brik the Harvier waarmede zij slaags raakten. De Pallas verde. digde zich ruim een half uur kloekmoedig , doch reeds bij de eerste werd Aalbers zwaar gewond. Weinige 0e' ooaenblikken later sneuvelde de luitenant H u l s e b o s c h Zie 3. C. de Jonge, Geschied van het Ned. Zeewe,z., D. VI. b. M. 598-599. HULSEN (FREDERIK. VAN) of H u l s i u s bekwaam tee= kenaar en graveur , volgens de meesten in 1566 , doch volgens Kramm, veel vroeger te Middelburg geboren , hield zich eenigen tijd to Londen op , vestigde zich ver­volgens te Frankfort aan den Main en dreef daar kunst­handel en graveerde platen , o. a. voor het oudheidkundig werk van B o n s a r d. Hij overleed volgens Le Blanc in 1640. Zie Immerzeel, t. a. p.; Kramm, t. a. p. HULSEN (JEsmA. ·) , broeder van den vorige , werd to Middelburg in 1574 geboren oefende ode graveerkunst nit , en zette zich to Stuttgart neder , waar hij onderscheidene verzamelingen van ornamenten en groteske figuren naauw­ keurig en met smaak graveerde. Volgens Nagler zou hij in 1640 overleden zijn. Zie Immerzeel, t. a. p ; Kramm, t. a. p. HULSHOFF (ALLA.RD) werd in Sprokkelmaand 1734 nit gegoede ouders te Groningen geboren. Na de lagere scliolen zijner geboortestad doorloopen te hebben , werd hij in 1749 student aan de academie aldaar en oefende hij zich , onder Offerhaus, Croesen, van Doe veren en L em- be r g e n in de geneeskunde , terwijl hij in de beoefening der wiskunde en wijsbegeerte , in Karen wijdsten omvang, het onderwijs van Engelhard en van de Wijnpersse genoot, met dat gevolg, dat hij in het laatst van 1755 tot doctor' in de wijsbegeerte bevorderd werd , na openlijk cone Latijnsche verhandeling te hebben verdedigd over het bewijs des bestaans van eon allervolmaaktst wezen, a priori. Na eenigen tijd in zijn besluit gewankeld to hebben of hij zich al of Diet nicer bepauld op de geneeskunst zou toe­ leggen bepaalde hij zich in 1756 , op raad van verstan­ dige rnannen , die hij to Amsterdam , op een rein naar Leyden, leerde kennen, tot het leeraarsambt. Sedert ontving hij onderwijs van T j e r c k Nieuwenhuis, hoogleeraar in de godgeleerdheid aan de kweekschool der Doopsgezinden, en van de Remonstrantsche hoogleeraren K r e i g h o u t en van der Me e s c h in de godgeleerdheid en kerkelijke geschiedenis, Zoo groot waren zijne vorderingen dat hij reeds in 1758 tot proponent bevorderd en tot leeraar te Makkum in Friesland beroepen werd. In 1760 werd hij predikant to Amsterdam en bekleedde het predikambt onder eene zeldzame toejuiehing ruin 35 jaren, waarna hij den 30 van Hooimaand 1795 in den ouderdom van 62 jaren stierf , nit zijn huwelijk met Anna Debora van Oosterw ij k eeue dochter en een zoon (die volgen nalatende. uishoff was een sieraad van het kerkgenootschap waartoe hij behoorde. Zijne leerredenen , waarvan een veertigtal na zijn dood (Kerkekke redevoeringen , Amst. 1796, 4 st.) in het licht verschenen, waren, volgens Glasius, wijsgeerig redekundig , getuigende van zijnen diepdenkenden geest en voor een fijn besclaafd gehoor geschikt. Zijne rigting was dan ook christelijk wijsgeerig. Reeds als student had hij onder den pseudoniem Alethophilos Phileuselius , eene verhandeling in het licht gegeven , gerigt tegen het stelsel van Leibnitz, welke Mercier in buitenlandsche tijdschriften beoordeelde en hoogelijk prees. Zij voert tot titel : Beschouvving der beste wereld of philosophischebedenkin­gen o ver G ods goedheid en wijsheid , de vrijheid der nzenschen en hunnen staat in dit en het toekomend Leven, Amst. 1758. Dit stuk opende de breede rij van verhandelingen en geschriften , die meest alien grooten lof behaalden en met eermetaal bekroond werden. In ons vaderland ontving hij het eermetaal van de maatschappij van wetenschappen to Haarlem voor zijne Verhandeling over de zedelijke opvoeding : de vrijheid onztrent de onkunde en de beoordeeling van het bewijs Poor Gods aanwezen uit de onvolmaaktheid onzer zelf­kennis , opgegeven door Moves Menselszoon. Het Stolpiaansch legaat bekroonde de volgende verhar­ delingen : De fundanzento potestatis Dez legislatoriae (1766). De cartesiana dernomitratione existentiae divinae a priori, ex notione entis per fectissinzi et necessarii , (1768). En zijne antwoorden op de volgende vraag : Utruna Deus ex mero arbitrio potestatenz suanz legis­latorianz , an vero ita , ut ratio hunzana etianz legurn divinarum perfectiones perspiciat exerceat (1770) , en zijne Disseriatio , quo demonstratur res hoc universunz constituentes non necessario existere , sed ab ente neces­sario esse creators (1773). Teylers godgeleerd genootschap to Haarlem schonk het eermetaal aan zijne verhandelingen over de onsterfe­lijkheid der ziel (Verh v Teylers Godgel. Genoots D. X); over de Goddelijke haristogten (I) XI V) ; over den aard en inrigting der bevvrizen, vereischt tot eene gegronde en volkornene °vertu/ ging aungaande de goddeltjkheid der chris­telijke openbaring (I). XV). 11) de Verhandelingen van het Haagsch genootschap ter verdediging can den christelzjken godsdienst ,vindt men er een van hem onder den pseudoniem Christiaan: over de voornaanzste oorzaken, waarom allerlei schri ften , die of den geopenbaarden godsdienst in het genzeen of de voornaanzste waarheden van denzezven in het bijzonder bestrijden , in one dagen grooter op­gang nzaken dan voorheen (1797). 91 Verder onimoet men van hem in de Minwires de Aca­demie Royale des Sciences et Belles lettres, eene verhandeling de Evidentia in Metaphysices et Theologiae religionisqve .Naturalis principiis. Blijkt uit at deze geschriften H u Is ho ffs ehristelijk wijsgeerige geest, zijne zucht voor de Religion's philosophic openbaart zich evenzeer in zijne Zeno over ongeloof en zeden. Philosophische gesprekken over de voldoening, Amst. 1797. De bestaanbare Protestant , regtzinnig. Ook schetste hij K. de Vries, leeraar bij de Doops­gezinden te Amsterdam in eene lijkrede. Zie W. de V o s , Lev en character van A. Ilulshoff, Amst 1799 lets over A. Hulsh(ff in Vad. Letteroeff 1796 , D. k I. St. 11. bl. 37 volgg. ; Inaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Holland , enz. , D. II. bl. 127 , 129 , 143 , 148 , in Groningen , Overijssel en 0. Friesland, D. I. bl. 18, 179; Nieuwenhuis, Kok, Glasius, Gadget. Nederl. o. h. w. ; S e p p , Proeve eerier Pragrn. Gesch. d. Godgel. , bl. 36, 39, 95, 105, 120 ; van Kampen. Bekn. Gesch. cl. IVed. Letterk. , 1). 11. bl. 304, 305, 308, 525, 526; Kobus en de Rivecourt, Woordenb der Zamenlev. ; B u l l e r , Cat. van Portr. ; Cat de Crane., bl. 78 ; Cut. J. J. Nieuwenhuijzen , hl. 73. HULSHOFF (MARIA. ALETTA) , dochter van den vorige, den 30 Julij 1781 te Amsterdam geboren , werd door prof. P. NT an Lim bur g Br o u w e r „de bekende staat­kundige dweepster" genoemd. In 1806 gaf zij uit eene Oproeping van het Bataafsche yolk. Dit stukje , 8 bladz. gr. 80., was gerigt tegen „het alge­meen en maar al te gegrond gerugt dat men beoogde prins Loui s Bo n a par t e, onder den titel van gouver­near generaal , over de Bataven to doen heerschen." De justitie was dadelijk in de weer. Te Leyden (4 April) werden 60 exemplaren opgehaald. In koffijhuizen en ook niet publieke huizen „waar wat vrij over dit pamflet werd gesproken ," werd het oog gehouden op de rumoermakers. Te Rotterdam (6 April) werd door de wethouders het verdere debiet verboden. De boekhande­laar Ho fho u t scheen de eenige, die het stukje daar had ontvangen , en zeide alle exemplaren verkocht te hebben ; ter vergadering ontboden , kreeg hij eene gedugte politique schrobbering. Te Amsterdam (5 April) vond de president­wethouder geen enkel exemplaar. Te Edam , Alkmaar en Gorinchem kwamen er voor ; in laatstgemelde plaats wer­den acht exemplaren in beslag genomen en de verdere verkoop verbodon. Den raadpensionaris werd het mede­gedeeld door de justitie ; hij liet aan deze over R. O. te handelen , maar gaf to kennen • „dat het hem leed zou doen dat de vrouw in de gelegenheid. werd gesteld zich , om deze uitlating to kunnen beroemen eene martelares der vrijheid te zijn geworden." De moeder van haar , op wier naam het libel bet licht zao., keurde de handelingen der dochter of en verzocht (reeds op den 5 April) aan schepenen te Amsterdam , bij request , bet 23jarig meisje als gek te mogen laten vast­zetten ; het request werd „uitgegeven zonder dispositie." De moeder had inmiddels de dochter aan de justitie trachten to onttrekken ; maar deze gaf kennis aan den ()Mier dat zij zich beyond in den woonkelder van Jan T h ij s t en, op de Brouwersgraeht , de tweede kelder van de Heerengracht. De officier , die wel gewenscht had dat zij voor gek werd verklaard , our bevrijd te blijven haar to actioneren vroeg en kreeg echter decreet van apprehensie ; maar zij was ontvoerd. Een rijtuig met vier paarden had haar afgehaald des nachts „geassisteerd met eenige beeren , welke vliegend hard hadden doen rijden." Zij werd echter den 14 April gearresteerd. Men had Naar gebragt to Rhenen , in het graafschap Loor , in of bij het Bentbeimsche doch zij had zich bij den regter vervoegd , en was onder geleide ge­transporteerd tot over de grenzen , waarop zij over Deven­ter en Harderwijk te Amsterdam terugkwam. Daar vertoonde zij zich opentlijk en de justitie nam Naar in hechtenis. Bij verhoor verklaarde zij sours ongehouden te zijn op deze of gene vraag to antwoorden. Het werken in 's lands verderf bragt zij t'huis o. a. op het heffen van het regt van patent , omdat dit den gemee­nen man drukte. De raadpensionaris werd weder met den stand der zaak bekend gemaakt. „Zijne excellentie deed de arrestatie zeer leed en bleef wel steeds in de gedagte dat hij den loop der justitie niet wilde entraveren , doch achtte het zeer wenschelijk , zo voor de publique opinie als voor hemzelven , wanneer de zaak zo zagt kon aflo­pen , dat de ouders of nabestaanden van het meisje een­voudig gelast werden om haar te doen bewaken , voor de nadeelige gevolgen die eene zoodanige geexalteerde verbeel­dingskragt kon te weeg brengen." De historie werd door den raadpensionaris als zeer facheus beschouwd. Er bestaat eene Engelsche overzetting van dit geschrift. Ook verscheen in 1817 te New-Yorke) : M. A. Hulshoff, Peace Republicans Manual , or the french Constitution of 1793. Zie van Limburg Brouwer, Leven van ifiselius , bl. 167; Navorscher,, D. X. bl. 6 , 119 , 266. HULSHOFF )WILLEM VAN OOSTERWIJK) broeder van de vorige , werd in 1771 te Amsterdam geboren. Volgens zijn oorspronkelijken aard en den wensch zijoer ouders voor eenig geleerd beroep bestemd , oefende hij zich reeds onder leiding van zijn vadcr , aan bet ouderlijk huffs , in de beginselen der oude talen , doch genoot later onderwijs van den beroemden N i e u w 1 a n d in het Griekseh. Voor hooger onderwijs den grond gelegd hebbende , bezocht hij de gehoorzalen van W ij ttenbach, Walrav en en v a n Swinden, vervolgens die van den Doopsgezinden leeraar G. Hesselink, en werd in 1792 onder de proponenten der Amsterdamskhe gerneente bij het Lam en den Toren vergaderende aangenomen. Nog niet in de gelegenheid zich aan een gemeente te verbinden, begaf hij zich naar Utrecht, waar hij de lessen van Bonnet en Royaards over de godgeleerdheid en van Per s ij n en II enn e r t over de natuur­en wiskunde bijwoonde en deze beide laatste wetenschap­pen zoo vlijtig beoefende , dat hij volkomen bevoegd tot meester in de wijsbegeerte verklaard werd. Gedurende zijn verblijf te Utrecht liet hij zich in verschillende gemeenten hooren , doch zijn ligchaam was te zwak voor zijnen krach­tigen geesten; hij bezweek 17 Mei 1793. Doch hoe kort die loopbaan ook moge geweest zijn, zij was eerval Tweemaal schonk hem het Haagsch genootschap den zilveren eere­penning , voor zijne verhandelingen Jozef in zijne kinder­liefde en trouw ter navolging aangeprezen en over het Wederzien in de eeuwigheid , terwijI de maatschapptj tot Nut van het Algemeen , zijne uitmuntende en zoo vele jaren met nut op de scholen gebruikte Gesc hiedenis van Jozeph voor kinderen, met goud bekroonde. Nog vindt men in het .Nieuw Magazijn van JP'etenschappen eene verbande­ling van zijne band over het Nut onzer onkunde wegene toekonzende gebeurtenissen. Zie de Woordenboeken van Kok, e u e n ais, Kobus ens de Rivecourt: G lasins, Godgel .Nederl. , o h. w.; R.Koop­m a n s, lets over den schrijver van Joseph , Amsterdam 1798. HULSHOUTIUS (JonANsEs) , theol. dr. , te Mechelen geboren , schreef: Lectura solemnis in Psalteriunz Lectura in libros sententiarum ; waaruit eenige excerpten worden gevonden bij de Rego. lares Corsendoncani. De conceptione B. M. Virginis. Zie Val Andreas, Bib'. Eelg. , p. 520; Foppens, Eibl. BeIg 7 T. 1. p. 700. HULSIUS (ANTmus), zoon van Antonius Hu lsi us , predikant te Kroonenburg en later to Elberfeld, en van Margaretha Stei nb er gen, dochter van Petrus St einbergen, predikant te Medmann , werd in 1615 te Hilden in het hertogdom Berg (ook de geboorteplaats van zijn vader) geboren Hij legde de grondslagen zijner tanikennis te Wezel , studeerde te Deventer , reisde ver­volgens buiten 's lands door Engeland, Frankrijk en Zwit­serland en beyond zich in 1640 wederom in Holland , waar hij in 1614 tot Hervormd leeraar bij de Waalsche gelneente en tot hoogleeraar in de Hebreeuwsche taal aan de daar gevestir,le illustre school werd beroepen. In 1661 werd hij regent van het staten-collegie te Leyden , kort d tarna buitengewoon hoogleeraarin de Hebreeuwsche Um' ; in 1676 gewoon hoogleeraar in de godgeleerdheid. Benevens de hoogleeraar Span h e i rn lichtte hij in het eind van 1675 curatoren voor bij het ontwerp rakende eenige ge­vaarijke stellingen in de godgeleerdheid en wijsbegeerte , welker openbare verdediging zij verboden wilden hebben (anti carthesiaansch besluit). Hj was een geleerd theolo . gant en een niet minder geleerd beoefenaar der Oostersche, en voor al der Hebreeuwsche, talen. Zijn sterfjaar wordt door sommigen op den 15 , door de meesten op den 27 Februarij 1685 gesteld. Fred e.r i k Spanheim hield eon lijkrede op hem. Hulsius had twee broeders , Wilhelmus predikant in Duitschland , en Henricus, 10 October 1654 te KroonerIburg geboren , die na de beginselen der taal­ kunde te Elberfe!d gelegd te hebben , te Duisburg, Mar- burg , Leijden en Harderwijk studeerde. In de laatstge­ melde plaats werd hij in 1679 theol. doctor , en in 1681 hoogleeraar in de godgeleerdheid te Duisburg , waar 4 April 1723 stierf Volgens sommigen was hij de zoon van Antonius, doch de schrijver van zijn leven in de Bibl. Breen, noemt hem uitdrukkelijk zijn breeder. verwierf zich een grooten naam door zij ne schriften , van welke er in Nederland herhaalde malen herdrukt zijn. Voor Nederland is inzonderheid belangrijk zijn .Tura Gulielmi III in regnurn Anglia° , L. B. 1697 , 40. Antonius' schriften zijn: Psalteriunz Ilehrake et Latine cum annotationibus , L. B. 1650. Nomenelator Biblicus Hebraeo-Latinus , Bredae 1650, 80' Anthentia absolutas. textus Hebraei vindicata contra Vossium , Roterod. 1669 , 40. (Hen exemplaar met mss. aanteek, van J. V o s s i us berut op de bibl. te Leyden ) Theologia Judaica de illessia , 1655 , Examen Catecheticunz Didactico-Polem'cum , quo prae­ ter analyticanz C'atecheseos Palatino-Belgicae esrositionem CLXXXII controversiae theologicae, ad catecheticanz ordinem redactae , ventilantur , L. B. 1676 2 vol. 4o. Waarscbijnlijk maken deze twee boeken slechts ddn werk nit , zoodat men alleen op dien titel het woord Exanzen in Opus veranderd heeft , ofschoon L i p e n i u s ze als twee onderscheidene werken vermeldt. Specinzina Theologiae hypotheticae , 2 T., fol. Systenta contraversiarunz theol. in XVIII locos comm. digestum. Non ens praeadamiticum , L . B. 1656, gerigt tegen bet beruChte boek van I s a a ck de P y r e r e, ook in het Holl. overgezet en door de staten verboden. (Praeadamotae sive exercitatio super versibus duodecimo , decimo-tertio et decinzo-quarto capitis quinti Epistolae D. Pauli ad Roma­nos. Quibus inducuntur prinzi homines ante Adamum conditia Anno Salutis 1655.) ' (D. Aubery, Mern. pour Ssrvir a le Hist. de Hod.; p. 149 B. Simons, Lettres Chois. , T. II. C. I—IV , B a u r, Handwortenb. , T. IV. S. 517; B a y l e Hoog­straten, Boll. Mere. , 1657, bl. 97 ) Nucleus Prophetiae V. T. vaticiniis et typis illustratus Discussio considerationum sub. nonzine A. Heydani edi­tarum (A. Heydanus). .Nieuwe uitsporigheden van den beer A. Hulsius , Prof. in de H. Godgeleerdheid , 1677. Diseertatio de cultu Dei. Een Duitsch tractaat met den titel van Post nubila Phoebus. Aninzadversiones in Historiam Concilii Tridentini adversus card. Pallaviciniunz (1685). Volgens Cat. Hult man, rarus et parunz cognitus. De dood verhinderde den schrijver dit werk to vol­eindigen. Zijn portret is geschilderd op de Leydsche senaatkamer, en daar naar gelithographeerd door L. S p r i n g e r. Zie Illoreri, Luiscius, Iloogstraten, Kok , Nieuwen bilis, Kobus en de Rivecourt, iiicher,L)161. L7niv.;Bauri Bibl. Brent., CVII fare. V. p. 901--905; Miscell. Duisburg T. I p' 551-553; Spanheim, Ilulsius orat. funeb. laudatus , L. B. 1685 7 4o.; ook in S p a n h e i m Opera; van A 1 p h e n, Proleg. Oecon• Catech ; Lipenii Bibl. Theol., T. I. p 253 Le Long, Bibl. T. ; p. 701; Koecher, Catech. Dist, der Geref. Kerk bl. 317 , 318; IJ p e y , Geschied. der cyst. Godgel., D. II. bl. 182 , 184 ; S o e r-mans, "lead. Reg. , bl. 29, 43 , 90, 121; Siegenbeek, Gesch. der Leyds llooges. D. I. bl. 227, 229 , D. II. bl. 141., 285; G 1 a-sins, Godgel. Nederl. , o. h. w. ; Bibl. Ilulthem., Nr. 330 15674; Bibl. Bleiws., p. 154. HULSIUS (ADRIAAN) zoon van den vorige, werd waar­schijnlijk to Breda geboren. Voor den koophandel bestemd had hij met ziekte , zorg en kornmer te worstelen huwde in den bloei zijns levens een vrouw , die hem vier jaren later ontrukt werd. Twee jaren later hertrouwde hij doch ook deze vrouw werd hem door den dood ontnomen. Toen ontdeed hij zich van zijn winkel in Zeeland om, met minder last, koophandel te Amsterdam te drijven. Ook hier ging het hem niet naar wensch. Zijne moeder,, die zijn huis onderhield , en zijn dochtertje ,'t zachte gezelschap zijner eenzaamheid" stierven ; een juirer,, die hem twee­malen het jawoo•d gegeven had , werd hem ontrouw. Dat laatste onheil gaf hem aanleiding tot het vervaardigen van gedichten die hij op eigen kosten te Amsterdam , in 1694 in 80. , in het licht gaf met dezen titel : Godvruclitige Heide , strijd en heerlyke overwinninge van het zaligrnakende geloof ; de bindinge des Draaks en oude slange , de duizerzdjarige regering Christi, en het nieuw Jeruzalern op der aarde ; nzitsgaders Gogs en Magogs strijd en het oordeel Gods in he dal van Josafat , beschreven in Gedichten. In de voorrede berigt hij „dat hoewel op zijn verwag­ ting de verwagte zake niet gevolgt is, hij echter eene be­ weging in zijn gemoed heeft gehad , waaruit hij verkregen heeft een gave , om welke hij 't aller volmaaktste huwelijk zoude verachten : een gaaf , die hij nooit geweten heeft , dat een mensch op de werelt , noch in 't leven zijnde , zoo groot verkrijgen zoude .. . ,,,,De trouwdag van de jonk­ vrouw is mij geweest die groote dag van overwinnincr, dien ik roem , en ook waarlijk is die groote dag des Heeren." Behalve verseheiden lange gedichten , die de zegepra­lende dichter Hulsius aan zijne ontrouwe H. B. schrijft, vindt men telkens een Fransch gedichtje tot een toegift doch zijn Triomizang (Chant de Triumphe) is geheel in 't Fransch. P. R a bus prijst dit gedicht in zijne beoordeeling van dit wetk in Boekzaal van Europa Jul) en Aug. 1624 , bI 137. Zie van der Aa, Nieuw Biogr Anth. Crit‘ Woordenb., o h. w.;liet leven van Paulus II u t s i n s voor zijne Verklaring van den Brief van den "'pastel Paulus can de Ilebrei n , uitgegyven door J.Weltebrun, Rotterdam 1725. HULSIUS (BARTHoLomFaus) werd in 1628 predikant to Zuid-Beijerland of den Hitsert en wegens zwakte in 1635 emeritus. Men heeft van hem een allerzeldzaamst en zonderlingst boek getiteld Den onderganck des Roomschen Arents door den .Noord­chen Leeuw , Amst. voor Crispin, 1641 , 40. met pl. In hetzelve words Lichtenber g h s voorspelling ge­vonden , over welke Arend F o k k e Simons z. eene geleerde verhandeling }heft uitgegeven. ( Prognosticatie van Johannes Lichtenberg, Karthuizer mon­nik van de XVde eeuw met aanmerkingen , Amst. 1810). Het bevat 29 zinnebeelden door van der Pas gegraveerd , toepasselijk op de overwinningen en den dood van den Zweedschen koning Gustavus Ado 1­p h u s , met verklaringen in proza en poezy , geheel in den smaak der LVII Morale Sinnebeelden van J. B a r-bonus op prins Frederik Hendrik, een jaar te voren gedrukt. Waarschijnlijk is hij ook de dichter van : Emblenzata sacra of Geestelijke Sinnebeelden , z. pl. , o. dr. , 1631 , 4o. Zie Soermans, Kerk. Reg., bl. 15; Witsen Geysbeek Biogr. "'nth. Crit. Woordenb. , D. HI. bl 429, 430 ; Cat. der Maatff. van Nederl. Letterk , D. 1, M. 238 ; A b c o u d e , .Naarnr, danh. , hi. 104 , 3de Aanh. , W. 74. HULSIUS (JoHANNEs), zoon van A n t o n i u s H u I s i u s, laatst hoogleeraar te Leiden , broeder van Paulus H u 1­sins, die volgt ; hij was proponent en theol. doctor te Leiden geworden toen hij in Mei 1678 zUnen broeder P au lus te Aardenburg ass predikant opvolgde, vertrok in April 1681 naar Oost-Souburg , in Augustus 1688 naar Middelburg, waar hij stierf in Julij 1695 en den 22 begraven werd. Zijn zoon Jo ha n n es H ulsi u s stierf als emeritus predikant van Groningen in 1770. Hij schreef: Lykpredicatie op Ds. Sigerus Crab, over Jes s LVII. vs. 1 Middelburg 1680 , 80. Zie Abcoude, Naantreg., bl. 104, en particuliere aanteekenin8en. HULSIUS (LA.Evnius) , een Gentenaar, keizerlijk notaris, als aardrijks- , wis-, geschied- en letterkundige vooral in Duitschland bekend. Hij reisde in 1602 naar Holland en Engeland en zette zich vervolgens te Frankfort aan de Main neder. Hij schreef: Descriptio usus viatorii et H orlogii solari•. Norinb. .De usu quadrati et quadrantis Geonzetrici ac Chronologici, Ibid. Instrumenta Mechanica , Ibid , 4o. Eerster Tractat der mechanischen Instrument en , Frank­ furt 1604, 40. Drie Tractaten der mechanischen Instrumenten Levini Hulsii , Ibid 1604 , 40. Vitae imperatorum Ronzanorum Francof, ad M,1597, 4°. XII primorum Caesctrurn et LXIIII ipsorunz uxorum et parentum ex antiq_ numismatibus in aere incisae effigies aique eorundeni vitae et res gestae , ex variis authoribus collectae Spirae impensis cultoris , 1569, i. f 4o. Series Nunzisnzatum Impp. Ronzanorurn ab Julio Caesare ad .Rudolphunz II , Francof. 1603 , 80. Transilvaniae , Aloldaviae, Vualachiae descriptio etc. , Ibid 1595, 4o. Chronologia rerum memorabiliutn in Hungaria , Transit­vania etc. gestarum usque ad annum, 1597, Novemb. 1597. Zie S w e e r t i i 4th. Bel g. , p 505 ; Val Andreas. Bibl. Rely , p 608: F o p p e n a , Bibl Belg T. II. p 791 ; Saxe, Onom , T IV. p 75; A Banduri, Bibl. Nummaria , Nr XXXII. p. 37; Trey-t a g , Anal. Liter., p. 472, 473; iiicher, Adelung, Iloog­straten, Bibl Cniv ; Cut Hultman, Nr. 17132 , 20138, 8168, 8169. HULSIUS (PAuLus) , zoon van den Bredaschen en later Leydschen hoogleeraar An t o n i u s Hulsius, wend den 25 December 1653 te Breda geboren, studeerde te Leyden, wend in 1672 proponent , 1675 predikant to Aardenbur,g , in 1678 predikant en rector te Middelburg en in 1690 hoogleeraar in de godgeleerdheid te Groningen , waar hij , na den 26 Junij 1691 de waardigheid van doctor in de godgeleerdheid verkregen te hebben, den 25 September zijn ambt met een Oratio de modesti,i Theologi aanvaardde. Hulsius was een geleerd theologant en beoefende ook de Latijnsche poezy. Hij huwde de freule E ver ha r-d i n a Rengers, schoonzuster van den curator der hoogeschool Henricus P i c c a r d t, en overleed 11 Oc­tober 1712 , in zijn collegiekamer aan eene beroerte. Hij schreef : De honestate legunz , Levit. 18 et Spinosismi depulsio , Gron. 1702 , 40. Disputationes de coccino in candidum vertendo ad Jesaianz , T. I. Historia sacra turpitudinis incestae continens dissertt. de honestate Legum Levitic, 18 etc. , Gron. 1714 , 40. Tractatus de Spinozisnzo. Ordo daibandi Mischnae et futiliter quaesitus Exodi c. 22 vs. 29 , Disputat. VI exhibens. inique inzpacta, sive Exercitationes 3 in P,, altrium 69 vs. 8. De corpore hominis in quo vial et resurgit unico. De serpente seductore Disputt XVV. De subjecto Praedicati Jobi 2 vs. 7. 1. e Thea'ogiae primaevae fontibus. De nzethodo Typica. De aspersione per hysoppum. Dictata Theologise in Marckii medullam , Gron. 1749. Spreuken van Biliam , Num. XXIII , XXIV , Gron. 1714 , 40. Verhandelingen over I Cor. XV , Rott. 1714 , 40. V erhandeling over den brief aan de Hebreen, Amst. 1694, Rott. 1725 , 40. , 2 d. Jezus het waare brood des Hemels in twaalf avondmaals predikatien en Paulus in den derden hemel, over 2 Corinthen XII vs. 1-16, Gron. 1717, 40 Over de H. liederen van het 0. en N Test., Rott. 1726, 40. Uitlegging van de brieven aan Timotheus, Rott. 1727, 2 d., 40. Uitlegging van den brief aan de Galaten. Over 18 uitgelezene Psalmen , Rott. 1727 , 40. Heilige Mengelschriften of verzameling van Predicatien, Rott. 1729 , 40, Over de .4ntinomianery , Rott. 1739. Een christelijk gebedt tot Godt rilmagtig, voor het vader­landt en de Kerke in deze oorlogstyden ter gelegenheyd van weekelOsche Bedeuuren , en met een aanwijzing voorzien door den !leer Bern. de Moor , Prof. Leijd. 1747 , 40, • Zie Prograrnma funebre ; A. A. Pagenstecheri P. nu/silts ser­mono parentali laudatus ; untinghe, dicta secul. , p 74 ; Gedenk­boek der llooe, -eschool to Groningen , hi. 52, 53; Glasius, Godgel. Nederl. ; A beoude, Naamreg., lank. , bl. 104 , 2de "lank. , bl. 80; A rr e n berg, Naamr. , M. 205 , 206. HULST (ANToNius vAN) of UnIstius, waarschijnlijk te Hulst in het begin de XVIde eeuw geboren , werd regu­lier kanonik te Mariahagen bij Woensel. Hij gaf in het Licht: Stadium cursoris Christinni aeternae vitae inetam sub levi Christi onere prehendentis , Antv. 1556 , 240. Zie Paquot, item , T. II. p. 557; Sweertius, .Locher. HIJLST (ABRAHAM VAN' DER) den 11 April 1619 to Amsterdam geboren klom van de geringste zeediensten allengskens op tot den hoogen rang van vice admiraal van Holland. Het eerst ontmoeten wij hem in 1656 als kapi­tein op den togt naar de Oostzee ter verijdeling van den toeleg der Zweden op Dantzig. Twee jaren vergezelde hij de R u ij t e r , als kapitein van een schip van vijftig sink-ken bemand met honderd zeventig koppen , naar de kust van Portugal. 's Mans dapperheid en beleid , bij meer dan eene gelegenheid gebleken , bewoog eerlang 's lands staten hem te bevordeien tot schout bij nacht , en vervol­gene in 1665 tot vice-admiraal van Holland , in plants van C. Tromp, onder het collegie ter admiraliteit to Amsterdam. Doze bevordering verwierf 13;j door zijne trouw in den ongelukkigen zeeslag van de maand Junij van dat jaar. In bet volgende jaar voerde van der Hulst het schip de Spiegel , onder bet eskader van den luitenant-admiraal r o m p. Bekend is bet heete gevecht in de maand Junij van dat jaar. Nadat het gevecht op den elfden , door den nacht was afgebroken , werd het 9s anderen daags hervat. Van der Hulst sloeg geruimen tijd tegen drie kloeke Engelsche schepen. Zijn eigen schip was bijna reddeloos en onder anderen zijn groote mast over boord geschoten , terwijl hij 35 dooden en 66 gekwetsten binnen boord had. Onder het voortzetten van het gevecht , in dezen bijna weerloozen staat , trof hem een musketkogel in de linker­ borst , die zijn dood ten gevolge had. Zijn lijk werd naar Amsterdam gevoerd en aldaar op landskosten in de Oude Kerk statelijk begraven. Ter zijner eere werd vervolgens een prachtige marrneren graftombe opgerigt , waarop men o. a. deze regelen van V o n d e I leest : Hier sluymert H u l s t , de schrik der Britsche zeebanier Beproeft in slag op slag in bloed , in vloed en vier ; De groote Zeeraad kroont dien vaderlandsbeschermer , De faam des braven Helds braveert metaal en warmer. Er bestaan verschillende afbeeldingen van hem. Zie Brandt, Leven van de Rufjter , (Reg ) bl 400 . 485 , 500 ; w a g e n a a r , L'eschrijv. van ihnst. , D. VII bl. 348 , XI. bl. 262 ; J. C. de Jonge, 1Varl. Ileldend ter zee , D. 11. a. bl. 184 , 6. bl. 271, D III. a. bl. 414 ; P. J. Schotel, Natl. lieldend ter zee ; Collot d'Escury, loll. roan, D. 11. bl . 107; Huller, Cut. van Portr.; K o k. HULST (HENDRIK VAN) werd in 1685 te Delft gebo­ ren , genoot het onderwijs van Mat t h e u s ter West e n in de kunst en maakte eenigen naarn als portretschilder. Te 's Gravenhage geraakte hi) met den te Parijs geves­ tigden geneesheer H e l v e t i u s, den vriend van T h e o- d o o r N e t s c h e r, wiens afLeeldsel hij schilderde in kennis vergezelde hem naar Parijs en woonde verschei­ dene jaren bij hem in. Op zijn refs derwaarts vond hij gelegenheid om hofschilder bij den keurvorst van Beijeren te worden , 't geen bij echter beleefdelijk afsloeg. Te Parijs stond hij in de groote wereld om zijne kunst en persoon­ lijke hoedanigheden in achting. Van der II ulst beoefende ook de vaderlandsclie dicht­kunst ; zelfs werd het door hem in 1734 te Leyden uit­gegeven bundeltje Gedichten , in 1747 herdrukt , doch bet behelst niets anders dan zoogenaamde snaaksche stukjes en walgelijke Focquenbrochiaansche aardigheden, Zie van Gool, Lev, der Schild., D. II. bl. 82 ; van der Wil­ligen, Geschied. der Vaderl. AS-childerk , D. II. bl. 18; Immer­ feel, t . a. p.; Kramm , t. a. p.; Witaen Geysbeek , t?iogr. Anth. Crit. W oordenb. , I). IV. hi 428 ; P o o t , Gedicht. U. ii. hi. 35() . D. 111. 439 ; Louwer voor den (-leere Hendrik van der Ifulst , uitrn untend schilder en poset ; Cat, Willems , ii. I hi. 90. HULST (Meester FRANS of FRA:vcois VAN DER) raad van Brabant , in 1 52 1 door keizer K a r e 1 tot inquisiteur aangesteld. Later vet•kreeg hij K 1 a a s v a n E g m o ii d tot ambtgenoot. E r a s m u s gewaagt van beiden in zijne brieven : „'t Zwaard is nu gegeven in handen van twee vinnige haters der geleerdheid. Iemand , dien zij nijdig zijn , werpen zij in den kerker , daar beschikt men 't werk tusschen weinigen , en de onsehuldige moet lijden." -­„Thans heerscht die v a n li g m o n d , een uitzinnige vent, met den zwaarde gewapend, die mU weer haat dan L u-t h e r." -„Hij heeft een ambtgenoot , F r a n s H u 1 s t, een wondere vijand der goede letteren. Eerst smijten zij de menschen iii den key ker , en gaan vervolgens zoeken wat ze hun zullen tegenwerpen. He keizer weet die Bin­gen niet , welke hij nochtans behoorde to weteii," Zie Erasmi Epp Lib 21, lib 30; Philips van Limhorch, Ilest. der Inquisitie , A mst. , 1692 ; K a b u s , t'oekz. van Europa Jun. en Febr. 1693 , i^1. 38 ; 'N a a en a a r , Vad. llist. , I) IV. hi. 426; 11 o o f t . Ned list , V. 1 bL 32; Repert der hull. Plak , hi. 12, 13, Brandt, Mist der Ref , D. I. bl 71, 91;Iipey en Dar­rn o u t , Ceschie d. der Ned here. Kerk , B. I. bl 89 ; K i s t en li o y a a r d a, Archief,, D. VI. bl 158. HULST (GODEFRIDUS vAxT) of a b H n l s t, ook T a z i s genoemd , w^.arschijnlijk to lIuist geboren , schrijver van eene Grammalica, die algemeen in gebruik was. Zie V a I. A n d r e a s, Bib!. L'e1 , p. 292. HULST (JHR. JAN VAN) waarschijnlijk de opsteller van eenige coupletten , afgesclireven in een codex der XVde eeuw,, in de Bourgondische bibliotbeek to Brussel. Zie W ii 1 e m a, Be% Muz. 1841, 4^1e aflev. ; II o n e , Uebersiclat der 1Viederl. Liter. , S. 270; v a n d e r A a, Nicuw I^ iob r. Anth. Crit. Woordenb. , o. h. w. HULST (JAN BAPTIST VAN) portret- en historiesehilder, werd 2 Maart 1790 to Leuven geboren en ontving het onderwUs van professor J. G. Gee d t s in de teekenkunst aan de koninklijke akademie aldaar. Na verscltillende prij­zen er aan behaaid to hebben, beproefde hij bet schilderen met olieverw,, zonder andere leermeesters dan de natuur en de voortbrengselen van vroegere en latere meesters. Hij bezocht vervolgens (18191 Parijs , Rome (1826) N apels , Florence, Bologna en Venetie. Teruggekeerd schilderde bij historic- en altaarstukken , o. a. de voorstelling van het 111 irakel van het H. Sacrament , in de St, Jacobs kerk to Leuven. Later vestigde bij zich te 's Mtge , waar koning Willem I hem tot zijn schilder benoemde. Dezen vorst was hij ten raadsman bij aankoopen van schilderijen voor zijn kabinet en belastte hem met den aankoop van het kabinet van schilderijen van den maarsehalk Soult te Parijs , die echter , wegens de hooge eischen van den be­zitter niet werden voortgezet. De hertog van A r e m berg vertrouwde hem de uit­ voering van een aantal portretten toe. Fen portret van Z. M. Willem II , door hem geschilderd , versiert het kabinet van den keizer van Japan. Ook bragt hij eenige door hem geschilderde portretten op steen , o. a. dat van de koningin en van de prinses van Ora*. De R. C. kerk van Woudrichem bezit van hem eene schoone schilderii , voorstellende Christus Geboorte , die to Katwijk de Drie­eenheid. Na den dcod van 'W illem II vestigde hij zich weder in Belgie , en overleed in Junij 1862 te Brussel. Hij was lid der Koninklijke Akademie te Amsterdam. Zijn portret vindt men bij Immerzeel. Zie Immerzeel, t. a. p., hi. 65; Kramm, ilonh op zijn werk over de Schilders bl 87 ; De Eendragt van Gent 1862 , 1Vr. 25, BULST (J. VAN DER) , van hem bezitten wij : Besehryving der spieren van 's nienschen ligchaanz door Douglas , Leyden 1732 , 80. V erbandhugsmeester Rotterd. 1730 , 80. Verhandeling der scheursels , Rotterd. 1730 , 8°. Zie Abeoude, Naaml , bl. 173. I1ULST (NrcorA.As VAN DER) werd 4 October 1759 to Rotterdam geboren verloor zijne ouders vroeg , oefende zich te Harderwijk in de artsenijmengkunde en zette zich te Rotterdam neder , waar hij lid werd van de treeste letterkundige genootschappen van zijn vaderland en hij met voortreffelUke mannen , zoo als S c h a r p, omging. Deze bragten niet weinig toe tot zijne vorming als dichter , waartoe hij veel aanleiding had. Hij was een der werk­zaamste leden der toenmalige Rotterdamsche dichtgenoot­schappen , waartoe ook T o 11 e n s behoorde. Aanvankelijk zagen de vruchten zijner letterkundige uit­spanningen zelden anders het licht , dan wanneer hij de uitgave dienstbaar maakte aan eenig menschlievend doel, zoo als order anderen blijkt uit het doen drukken van zijn dichtstuk : de taal van myn gevoel , uitglgeven ten vcor­deele der' Vlaardingesche weezen , waarvan vier oplagen bestaan. In 1805 verpligtte v a n 11 u I s t het lezend publiek voor de eei ste maal aan zich door de uitgave van een uitgebreid werk : God8 grootheid uit de werken der Natuur, met aanteeke­ningen en mengelwerk, met eerie plaat en het portret , (Rott. 1805 80.) waarvan S m i t s een gunstig getuigenis gaf terwij1 Bilderd ij k zulks deed van zijn Bloenzen en vruchten , zynde eene verzanzeling van ernstige en boertige stukken , Rott. 1811 , gr. 80. Vier jaren to voren (Rott. 1806) was zijn Vrolijke lente­sang en mengelwerk in het Licht verschenen. Deze werden gevolgd door: De gezangen van den winter , Rott. 1813. Luigi en ernst, oj verktaring en uitbreiding van eenige vaderlandsche spreekwoorden welke van eyeren ohtleend zijn , Rott. 1823 , 2 st. 80. Zonzer en Herjstvruchten , Rott. 1826 , gr. 80. Lijkzang op Scharp , Rott. 1828 , terwijl verschillende andere dichtstukken in werken van kunstgenootschappen , almanakken , periodieke geschriften verspreid zijn , o. a. in de werken van Verscheidenheid en Overeenstemming , waarin hij meermalen het praesidium bekleedde. Hij was Diet van geest ontbloot en genoot algemeene ach.ing. In 1811 werd hij med. dr. en overfeed in Aug.834. Den 25 van Wijnmaand van dat jaar sprak A. v a n der Hoop Junior in de letterkundige maatschappij : Verscheidenheid en Overeenstemming een redevoering uit , waarin hij van der Hulst als mensch en dichter schetste, die voorkomt in de door hem verzamelde Bydragen tot Boeken en Menschenkennis , IVde D. IIde St. Hij huwde in 1787 Adriana Madern , die hem overleefde. Zie van der Hoop, t, a. p.; van der A a, Nicuw Biogr. .nth. Crit. Woordenb., o. h. w ; Scharp, Inwijding der gehoorzaal van het Letterk. Genoots.: Terscheidenheid en Overeenstemming Rott. 1807 ; Schotel, Tollens en ztjn Tijd, bl. 75; S mits , Ged., bl. 26; Kunst- en Letterb 1834, D. II. bl. 81 ; van CI e e f f, Alph .Naaml. van Book. ; Mnemosyne, D. V. (1826); Kobus en de Itivecour t. BULST ( VAN) was in 1700 resident der staten to Brussel. De keurvorst van Beijeren weigerde hem een paspoort ter vervoering naar Maastricht. Zie Resol. van Holland 14 Dec. 1700, bl. 545; van Win, Bide, . en ilanteek. op de Vad. llist. van Wagenaar, D. XVII bl. 20, 21. HULST ( VAN DER) bij Nagler F. D. Hulst en , volgens dezen, een Amsterdammer van geboorte. K ram m zag een schilderij van dezen meei3ter dien hij een ander 1 :55 aeht dan Pieter van der Hulst, een landschap in de rnanier van van Goo ij e n , goed van toon en penseel behandeling. Zie Kramm, t. a. p, bl. 768. HULST (PIETER VAN DER) werd in 1652 te Dordrecht geboren , en reisde, toen zijn talent reeds genoegzaam ont­wikkeld was, naar Rome om zijne studien voort te zetten. Hij legde zich in den aanvang toe op het schilderen van bloemen , doch beproelde later zijne krachten aan het por­tret , waarin hij zichzelven minder voldeed. Op Cat. van prenten van Leyden van Warmond , bl. 156 , No. 98 , komt een portret van hem voor P. van Hoeken (?) scalp. ZUn portret door hemzelven gebtst, 1686, fol. , is uiterst zeldzaam. Zie Immerzeel, t. a. p., M. 65; Kramm, t. a. p. HULST (PIETER TEYLER VAN DER). TEYLER VAN DER HULST (PIETER). HULST (MR. SAMUEL VAN) , advocaat solliciteur en schepen te 's Hage , vormde een prachtige bibliotheek , die door U ffe nbach werd bezocht , (1711). De catalogus er van met den titel Bibliotheca flulsiana verscheen 1730 te 's Hage in 4 deelen. Zie Biogr. Univ., i. v.; Uffenbach, .Reise , Th. III S 392 HULST (W. VAN DER). Zie VERHUL of VERHULST (W. VAN DER). HULST (WILLEM CAREL VAN) komt in het Verbael den Hove gehouden nopende 't openen van het testament van van den Koningh van Engelandt 17 Mey 1762 voor als gevolrnagtigde van den grave van A l b e m a r 1 e. Zie Chron. van het fist. Genoots., D. VII. bl. 412. HULST (WILLEM VAN) controleur der gemeente werken , opperbrandmeester , was een groot aantal jaren een der tiverigste , onvermoeidste en bekwaamste ambtenaren to 's Hage. Z. M. de koning benoemde hem tot ridder van de Eikenkroon en brooder der Orde van den Nederland­schen Leeuw. Hij overleed te 's Hage den 6 Mei 1861 , in den ouderdom van 75 jaren. Zie Bolt. Cour. 8 Mei 1861. HULSKE (JAN) een portretschilder , mede oprigter en lid der nieuwe kamer van Pictura te 's Hage in 1656. Van daar is hij naar Friesland vertrokken. K r a m m maakt melding van een zijner sehilderijen voorstellende het Portret van Prins Willem van Nassau , weleer ter gemelde kamer voor handen. Zie Kramm, t. a. p. . M. 769. HULSTK A M P (JAN) middelmatig graveur die in bet laatst der 18de (.(an w bloeide. Hij graveerde o. a. bet portret der beruehte tharina Mulder, bijgenaamd Kaat Alossel en dal van Willem Bilderdijk in 1786 80 te R(.tterdam bij N. Cornet uitgegeven , beide naar de teekeningen van A. B o o n. Zie Kramm, t. a p„ bl 769 HULSWIT (JAN) den 11 April 1766 te Amsterdam geboren , ontving onderwijs in de teeken- en schilderkunst van Pieter Barbiers en diens zoon Pieter Bar- bier s Pie terszoo n. Eenigen tijd oefende hij het be­ hangselschilderen uit , doch op raad van den kunsthandelaar F o u q u e t , legde hij zich op het teekenen van landschap­ pen en het schilderen van kabinetstukjes toe. Weinige zijner tijdgenooten zagen hunne kunst buiten en binnen 's lands zoo hoog gewaardeerd. Op de verkoo­ping van de V o s golden van dezen meester een Land­schapje met welly geloomte en een Gezigt op een der buiten­paden van Amsterdam I 570.00. Tot zijne beste schilderijen behooren een Landscliap avondstond , door Z. M. Willem I ten geschenke gezon­den aan den koning van Pruissen , en een Landschap ondergaande zon , hem door den laatstgemelden besteld. Het rijks museum te Amsterdam bezit van hem een Landschapje met een molen en een Gezigt op een scads waterpoortje. Twee gezigten buiten Amsterdam , met sapverw , golden f 315.00 en twee gezigten op molens en molenwerven f 500. Op de verkooping van M o I k e n b o e r werden fraaije teekeningen van dezen meester met de pen en sapvervv , of met inkt en roet tot voor f 300.00 het stuk verkocht. Zijne teekeningen naar A. van der V elde bragten op f 146, f 160, / 180. Hulswit dreef ook kunsthandel , en was lid van het Kon. Ned. Instituut en van de Aka­demie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. HU overleed 8 Augustus 1822. Zijne kunstnalatenschap , den 28 Octo­ber en volgende dagen bragt ruim 1 20,000.00 op. Er gaat een fraai portret van hem uit door P. Velyn gegraveerd naar W. B. van der K ooi, ook in lithographie zonder naam. Men vindt bet ook bij Immerzeel en in teekening bij K ram m. Men vindt een karakterschets van hem your den catalogue zijner nagelaten kunstwerken. Zie ook Immers eel t. a. p„ bl. 00 ; Kramm, t. a p. , bl. 709; Kunst- en Letterb. 1823, ll. II bl. 110 ; "Hum. verslag vale het Kon. Ned. Inst. 1823; Cat. van het Illus. Boymans ; Kobus en de Rivecourt. HULTEN (T. B. vA..N) j. u. d. , als dichter door eenige gelegenheidsgedichten , o. a. door een Veldzang Silvia , ter bruilofte van Mr. Pieter Muntinghe en G. G. Kiers bekend. Zie van der A a , Nieuw Dios-r. "bah. Crit. Woordenb., o. h. vv. HULTEN (T. BRUNSVELT VAN) gaf in het licht met H. T. M. Tem minck. Verhandeling betrefende het approvisonernent van vestin­gen , 's Hage 1823 , 80. Zie van Cleeff, Naanilijst. 1113 LT M AN( Mn. CAREL ERARD) werd 10 Julij 1752 - te Zutphen uit ouderen van den deftigsten burgerstand ge­boren , studeerde te Leyden, onder Ruhnkenius , Val c­kenaer, Voorda, van der Keessel en Pestel, en werd den 25 Januarij 1772 , onder het rectoraat van Valckenaer, jun utr, doctor , na, het verdedigen van een Specimen politico-historicum de Principe Tyranno , sive de justitia Edicti ordinum foederati Belgii, Philippum II His­ paniae regem, imperio sunznzoventium. Weinige jaren siechts bragt Hultman, na zijne bevor­dering tot doctor in de region , in zijne geboortestad door met de verdediging der belangen van den staat in hoeda­nigheid van advocaat-fiscaal van de finantien en als con­troleur van den 25sten , 50sten en 100sten penning op de alienatien van onroerende goederen en collaterale succes­sion des vorstendoms Gelder en graafschaps Zutphen, want reeds in 1779 werd hem den post van tweeden , daarna dien van eersten griffi• bij het provintiaal hof van Gel­derland opgedragen , en , zoo hij zich , in de waarneming van dien post , tot den jare 1796 , den roem van een groot regtsgeleerde , van een onvermoeid werkzaam man verwierf, niet minder wist hij zich de hartelijke toegenegenheid van elk , wie destijds in Arnhem op kande en doorzigt , rede­lijkheid en opregtheid aanspraak konde maken , te verse­keren. Het was daar , dat hij van vOOr 1781 tot 1795, in meer dan een wijsgeerig en letterkundig genootschap , mede door hem opgerigt , het voorzitterschap bekleedde , zonder dat er immer , in dien fel bewogen tijd , de minste twist in die vergaderingen vernomen werd. Aanstonds, in den aanvang van de omwenteling , werd hij tot 's lands hoog bewind als lid der nationale vergadering geroe­pen , doch op den beruchten 22 Januarij 1798 , met 92 de meeste zijner ambtgenooten , als staatsgevangene , in bet huis in het Haagschen Bosch opgesloten. Deze kostbare tijd van rust ging echter voor eenen zoo werkzamen geest niet verloren ; hij wist dien zoo te beste­den , blijkens een geheel boekdeel Miscellanea, bijna geheel van dien tijd , als men van een man moest verwachten , die weldra wederom met onvermoeiden moed en kracht het roer van staat zou aanarijpen. Na verloop van omtrent slechts een half jaar , werd hij geroepen tot het generaal secretariaat van bet uitvoerend bewind en sedert 1801 in dezelfde be-trekking bij de Bataafsche Republiek geplaatst ; in deze hooge betrekkingen bekend met , en niet zonder merkelij ken invloed op de geheimste bedoelingen en werkingen der hooge regering , maakte hij daarvan voorzeker nimmer een misdadig gebruik tot eigen voordeel , maar wist zich inte­gendeel , door onwankelbare trouw en verdiensten , op nieuw en bij voortduring , onder het kortstondig bestuur van den raadpensionaris , in gelijke betrekking (algemeen staats­secretaris) to handhaven , tot in die dagen , toen het N a­poleon behaagde ons een zijner broeders tot koning op te dringen. Hij onttrok zich aan zijne eervolle rust op zijn buitenverblijf nabij het dorp Rijswijk , vooreerst om , onder Lode w ij k , als directeur der schoone kunsten en weten­schappen en staatsraad in buitengewone dienst (1807) , vervolgens ale staatsraad in gewone dienst (14 October 1807) en landdrost van Maasland (30 September 1808) en daarna onder Napoleon Bonaparte als prefect van Vaucluse, en laatstelijk (13 December 1810) in het depar­tement van den Boven-IJssel , in openbaar bestuur werk­zaam te zijn. Na de omwenteling van 1813 benoernde hem Willem I (6 April 1814) tot gouverneur der pro­vincie Noord-Brabant, welke betrekking hij tot zijn dood bleef waarnemen. Hultman werd in zijn tijd onder de geleerden van den eersten rang geteld. Reeds in Arnhem had hij blijken gegeven van zijn grondige kennis in de volgende verhan­delingen door hem gehoucien : Over de vertroosting ; over de aloude straffen der schandstee­nen en het hondsdragen ; over de hofnarren; over den oorsprong en de gepastheid van de benanzing Monzboir , als titulature Tan den officier van justitie bij het hof van Gelderland. De twintig laatste jaren van zijn !even wijdde hij zich met een taai geduld aan de critische beoefening der Bibliogra­phie , en hield hij over dit onderwerp ook briefwisselin a met van Wijn, Westreenen van Tiellandt en faco­bus Konin g. Als een proeve dezer studie gaf hij in 1818 bij H, Fuller en zoon te 's Hertogenbosch zijne Biogra­ phische zeldzaanzheden in het licht, die een gunstig onthaal verwierven. Hultman overleed 6-7 Alaart 1820 , bij zijne weduwe Been kinderen nalatende. Den 15 April 1820 sprak mr. J. F. Maur i tsz. Ganderhey den in het departement 's Hertogenbosch der Maatschappij : Tot Nut van 't Alge­meen eene redevoering ter zijner nagedachtenis uit , die aldaar bij H. Palier en z o o n met zijn afbeelding is in het licht gekomen. Behalve de bovengenoemde betrekking heeft Hultman in 1802 nog de betrekking van extraordinaris envoyd en minister plenipotentiaris der Bataafsche Republiek bij Z. M. den konino. van Pruissen bekleed, Koning lodew ij k benoemde hem tot ridder der Orde van de Unie , bij keizerlijk decreet van den 30 Junij 1811 werd hij tot rijksbaron en bij decreet van den 7 Maart 1812 tot ridder van de keizerlijke orde van de Rdunie benoemd. Koning Willem I benoemde hem tot buitenge­woon staatsraad (11 Febr. 1817) en tot ridder der Orde van den Nederl. Leeuw (1815). Voorts werd hij in 1783 lid , en in 1809 directeur van het Zeeuwsch Genootschap, in 1800 lid van het Gezelschap ter beoefening der Proef­ondervindelijke Wijsbegeerte in den Haag , in 1804 direc­teur van de Bataafsche- thans Hollandsehe Maatschappij der Wetensehappen , in 1805 van de Ai aatschappij voor Natuur- en Letterkunde , ten zinspreuk voerende Diligentia, to 's Hage , in 1806 lid der Maatschappij van Ned. Let­terkunde te Leyden , in 1809 correspondent van het Kon. Ned. Inst. der Wetenschappen. Ook was hij sedert 1807 lid der Ken. Pruis Akademie der Kunst- en Mechanische Wetenschappen to Berlijn , honorair lid der Maatschappij ter bevordering van den landbouw te Amsterdam , en van de Maatschappij van Weldadigheid , voorzitter van het Departement 'a Hertogenbosch van de Maatschappij : Tot Nut van 't Algemeen enz. Hij huwde jonkvrouw Lemker uit Overijssel. Hij gaf nog in het licht : Geschied- en Staatk. onderzoek over den tad, wanneer Philips II ophield , Heer der Vereen. Nederl te zijn , Arnh. 1781, 8°. Zie de aangehaalde V erhand. van M. G a n d e r h e i d e n; Galerie des Contemporains T. V. p. 348; Documens historiques et réfiexions sur le Gouverneinent de la llollande , par Louis Bonaparte, T. I11. p 128; Konst- en Letterbode ; Verslag der openb. .zitt. van het Kon. Ned Inst. ; Kraijenhoff, Efjdr. , bl. 26; Hermans,.Not lit Drab. Sept (Conspectus), p. 27; Dez., .17ijdr. D. 11 bl. 516; Chron. van het Hist. Genoots., D V. bl. 26; Amsterd Letterl. Maandschr., 3de D. 6de St. Juni.) 1819 , p. 95; Letterk. Magaz. van Wetens., Kunst en Smaak 1819 , Ar. 11 , p. 525; V aderl. tetteroef. 1819, fir. 12, bl. 537 ; rerslag der Maatschappij van Ned. Letterk. 1820,1)1.7. HULTMAN (JAN Us ANDREAS) vader van den vorige , te Amsterdam omstreeks 1727 geboren, schoonzoon van J o d o­s Schomaker , bloeide in bet midden der XVIde eeuw te Zutphen als advokaat , taal- en oudheidkundige. Den 25 Julij 1743 verliet hij de Latijnsche school te Gouda na bet houden eener ()ratio de sinistrae menus laude, (Goudae 1743 , 40.) In 1750 verkreeg hij to Leyden de waardigheid van jur. utr. dr. na bet verdedigen an een H iatriba Antiquai rio-!1uridica cle Servis bonominibus ad § 1 Instil. de eo cu­li be testis causa bona addicuntur , L. B. 40. (A. Stolker bezat een exemplaar met mss. aanteeke­ ningen van den schrijver). In 1753 verscheen in de Biblioth?que Impartial , T. VII. p. 1. Art. VII. p. 120 , zijn Essay sur les Inscriptions Topiques et sur r ancien nom de la Dille d' Autun. Hij overleed omstreeks 1757. Na zijn dood gaf zijn schoonvader mr. J o d. Schomaker van hem in het licht : Miscellaneorunz Epigraphicorum Liber singularis , Zutph. 1758 , 80. Zie Saxe, Nom. , T. VII. p. 158 ; Nora Erud Europa , P. NIL p. 611-619 ; Cat. A. Stoller Lugd. Bat. , (1837) p 85 HULZENKAMP (A. H.) of H u 1 s e n k a m p scbreef : .hiss. Chenzico-Medica de aethere vitriolico experinzenta exhibens , Gron. 1791. Zie C. H. a Roy, Cat, , T. V. p. 2084 , 2121. HUMALDA (BINNERT PHILIP AEBINGA. VAN) zoon van Frans Binnert Aebinga van Humalda en Clara F r e ij ona van Grovestins, was eerst in krijgsdienst, bad den rang van luitenant kolonel bij de kavalerie , en werd in 1767 grietman van Hennaarderadeel. Hij huwde in 1753 Catharina Johanna, docbter van Idzard van S to in i a , die hem vier kinderen schonk. Hij woonde op Hobbema state te Dronrijp. Zijne vrouw overleed 4 October 1758 en werd te Dronrijp begraven. Zie F e r w e r d a, liapenb. Aebinga van ilumalda Gen. 10,v. S m i n i a, Tegenw. Staat van Fries& , D. XV. b1.155;vanSminia, N. Naaml. van Grietm. , bl. 249 ; Very. op Wag en aar, D. II. bl. 114. HUMALDA (IDSERDT AEBINGA VAN) oudste zoon van den vorige , werd 12 September ? 754 te Leeuwarden ge­boren. Spoedig nadat hij als doctor in de regten de aka­demie van Franeker verlaten had , werd hij aangesteld tot raad in bet hof van Friesland , welke waardigheid hij in 1791 met die van grietman van Hennaarderadeel verwis­selde. Als ij verig voorstander van het huis van Ora* was hij in 1795 genoodzaakt zijn vaderland te verlaten en tnet dat huis de ballingschap in vreemde landen to deelen. In 1806 woonde hij te Leer in Oost-Friesland , en keerde teen naar Wommels terug , waar hij ambteloos leefde , totdat hem in 1811 door de Fransche regering de post van rnaire werd opgedragen. Hij stond het huis van Oranje bij deszelfs uitlandigheid , in rnoeijelijke omstandigheden geraakt, seer edelmoedig bij. Bij de gelukkige omwenteling van 1813 werd ,hij tot gouverneur der provincie Friesland aangesteld en bleef Bien post tot in 1826 waarnemen , in welk jaar hij zijn eervol ontslag verkreeg en tot staatsraad in buitengewone dienst werd benoemd. Behalve dat was bij kommandeur van de Orde van den Nederlandschen Leeuw , lid en voorzitter van de ridderschap van Friesland , curator van 's rijks athenaeum te Franeker en lid van verschillende genoot­schappen. Niet slechts als staatsman , maar ook als geleerde , vooral wat aangaat de Friesche gesehiedenis en oudheden en al wat daartoe betrekking heeft, was hij bekend. Hij huwde in 1785 Isabella Boreel, dochter van Jacob Bo­ r eel van Haersma , rentmeester der domeinen in Fries- land , en van Anna Henrietta van Swinderen nit Groningen. Zij overleed reeds vier j:tren na haar huwelijk zonder kinderen na te laten ; hij den 21 Februarij 1834 te Leeuwarden en werd te Dronrijp begraven. Sedert 1791 was hij grietman van Hennaderadeel. Zie Konst- en Letterb. 1834 , D. II. M. 194 . 195; Hand der part. Vergad. van de 211aats. van Nederl. Letterk 1834 , bl. 45 volgg ; F e r­werda, Wapenb. Aeb. van Humalda , Gen. 11, Haersma , Gen 8 ; itiengelu;. van de Leeuw. Cour. 1834, Nr. 18; v. S m i n i a , N Naaml. van Grietm. , bl. 249 , 250. HUMALDA (SurcK vAN) soon van Frans van H u­rn alda, was van 1662 —1679 curator der hoogeschool te Franeker. Zie Vriemoet, Act. Fris , pi LXXV. HUMALDA (SYTSE vAN) sedert 1517 grietman van Westdongeradeel. Hij behoorde in dat jaar tot hen , die de pal tij van keizer Karel toegedaan waren , en had zijn aandeel in de verbeurd verklaarde goederen der Geldersch­gezinden ; zoo ontving hij de goederen van Syts B w i n g a , welke eerst aan hem , doch naderhand aan den bevelhebber L u b b e r t T u r c k werden toegestaan maar eindelijk hem toch weder toegewezen werden , terwijl T u r c k andere goederen in vergelding kreeg. Den volgenden dag, na deze uitspraak ontving bij zijn eanstelling en in 1523 sitting in het hof van Friesland. Zie Charterb. , D. II. M. 346, 347 ; Naaml. der Rud. , bl. 7; v Sminia, N. Naaml. der Grietnt. , Li. N. HUMALDA (PHILIPS ÁEBINGA VAN) peer van Fe en Juwswier zoon van Frans M a d a A e b i n g a van Humalda en Ebel Meckama geraakte spoedig in , staats ambten. Hij was in 1660 lid der staten generaal toen hij met Jan van Merode en Reede van Ame­ r on g e n naar Spanje werd gezonden om een verbond van vriendschap en koophandel te sluiten. In 1670 werd hij raad in 1674 overleed hij. Humalda was niet alleen een voortreffeIijk staatsman inaar ook beoefenaar der Latijnsche en Nederduitsche poezy. I3ij huwde Helena van Burmania, bij welke hij kin­ deren naliet , van welke den huwde met den beroemden generaal Joachim van Ama ma. Zie Aitzema Saeken van Staet en Oar!, D. IV. bl 707 volg Li. 800 volg. ; Wag enaar, Vad. Mist. , D. XIII. bl. 12 ; S c h e I­tema t Staatk. .Nederl. HUMBECANUS (PETRUS) s. th. doctor , geestelijke van de orde der Carmelieten , prior van het Carmelieter kloos­ ter to Brussel overleed aldaar 29 Mei 1598 , in den ouderdom van 54 jaren. Hij schreef : Tractatus de Usuris. Condones exactissinzae in Evangelias. Zie Foppens, Bibl. &lg., T. II. p. 984. HUMBERT (JEAN EMILE) jongere broeder van Daniel Pierre Giottin Humbert de Superville, werd geboren to 's Gravenhage den 28 Julij 1771 , en ontving ook aldaar grootendeels zijne opvoeding. Hij was in 1795 luitenant der genie in dienst der staten generaal van de Vereenigde Nederla.nden , toen de bey van Tunis aanzoek deed om eenige genie-officieren , ten einde onder anderen , het fort la Goulette beter to bevestigen. Deze taak werd aan vier officieren , waaronder onze Humbert, opgedragen. De opgevolgde openbare omstan­digheden , terwijl Humbert een aan hanger van het huis van Oranje was , waarbij kwam zijn huwelijk met eene dochter van den beer N ij s s e n , Nederlandsch consul te Tunis , waren , bij het vertrek der drie overige officieren , oorzaak dat Humber t in dienst van den Bey bleef totdat Nederland het Fransche juk had afgeschud. Toen verkreeg hij in bet vaderland eerst den rang van kapitein , later van luitenant kolonel der genie ; ook het ridderkruis der Orde van den Nederlandsehen Le.;euw. Nadat in 1820 bet kabinet van archaeologic to Leyden door den hoogleeraar R e u yens als afzonderlijk museum gevormd was , beijverde deze geleerde zich om de oudheid­ kundige verzameling ook door aankoopen , zoo op de Bar­ barijsche kust , als in Griekenland en Italie , to vermeer­ deren. Daartoe was ook Humbert dienstig. Hij bezorgde at spoetlig vier belangrijke oude Punische monumenten , zijnde grafsteenen , die hij op den grond van het oude Carthago (niet verre van het hedendaagsche Tunis gelegen) ontdekt bad. Hij gaf daarover ten jare 1812 uit : Notice sur quatre cippos sepulcraux ddcouverts stir le' sol de l'ancienne Carthage. Hamaker en Reuvens deelden over deze in de ge­leerde wereld veel gerucht makende bijna eerste bekend gewordene Punische monumenten hunne toelichtingen mede onder den titel van : H. A. Hamaker, Diatribe philologico-critica , ?no­nunzenforum aliquot Punicoruni, nuper in Africa repertorum, interpretationem exhibens 4. C. J. C. Reuvens, periculon animadversionunz archaeologicarunz ad cippos Punicos Hum­bertianos , een deel in 40. met naauwkeurige afbeeldingen (Leiden 1822 ) Later werd de kolonel R o t t i e r s (een Antwerpen aar , die van de Russische regering , in welker dienst hij , vooral in Georgie , geweest was , den rang van kolonel had be­komen) naar Griekenland , en Humbert naar ltalie ge­zonden , beide om oudheden te verzamelen, De wetenschap lievende Falck bezorgde daartoe de magtiging. Beide oudheidzoekers kosteden aanmerkelijke sommen aan bet vaderland , maar de bezendingen , die een gevolg der reizen van Humbert waren , konden belangrijk genoemd worden , in het bijzonder de te Cortona aangekochte Etru­rische bronzen voorwerpen , vooral fraaije beeldjes van het museum Corazzi , verder eene aanzienlijke verzameling Etru­rische grafmonumenten ; eindelijk eenige van den minis­ter van marine des Beys van Tunis aangekochte marmeren beelden , waaronder een meer dan levensgroote Trajanus ; het belangrijkste was echter de te Livorno verkregene col­lectie Egyptische oudheden van den heer d' Anast asy, consul-generaal van Zweden to Alexandrie De merkwaardige antieke en n3iddeleeuwsche medailles en munten door Hum b e r t verzameld , kwamen in het koninklijk penningkabinet te 's Hage ; latere door hem bijeengebragte stukken in de verzameling van den hoog­leeraar van der C h ij s te Leyden. Humbert genoot jaren lang de vertrouwde vriend­ schap van den beer Reinhold , Nederlandsch afgezant te Rome , en was verder met hem steeds in briefwisseling. Het zal waarschijnlijk wel ten huize van den heer Rein-hold geweest zijn , dat Humbert door den geleerden N i e b u h r , geraadpleegd werd over de juiste plaats waar het oude Carthago zich bevonden zal hebben. N i e b u h r roemt in zijne Rijmische Geschichte onzen landgenoot , aan wien hij zegt de beste narigten over de Jigging der zoo even gemelde beroemde stad to danken te hebben , 3)einen rechtlichen , offenen , redlichen , geraden Soldaten." In de uitgave van Zeiss stond de naam nog Horn b e r g, ofschoon met de aanmerking daarebij , dat men voor de juistheid van de spelling niet kon instaan. Bij Isler vindt men dien echter beboorlijk gespeld , ter eere van de nagedachtenis van onzen landgenoot. N i e b u h r verhaalt verder dat de teekeningen van den overste Hum b e r t in handen vielen van Camille Bo r-g i a , een neef van den kardinaal Borg i a. Van diens weduwe werden zij door de Nederlandsche regering gekocht. e u v ens wilde met behulp dezer nieuwe bouwstoffen een groot werk over het oude Carthago uitgeven , had daarvoor reeds belangrijke briefwisseling gevoerd en veel voorbereid, Coen de onverbiddelijke dood hem op den 26 Julij 1835 nit het leven rukte en ook dit belangrijk plan in duigen deed vallen. Humbert aan het zachte klimaat van de oevers der Middellandsche Zee sedert meer dan 40 jaren gewoon ge­raakt , kon zich niet meer aan dat van zijn geboorteland gewennen. Telkens keerde bij daarom naar Italie terug en bekwam ook verlof om daar zijn pensioen (veelal to Pisa) te mogen verteren. Eenmaal , terwijl zijn huisgezin zich nog to Tunis beyond , van eene reis naar het vader­land terug keerende , vond hij zijne gade en eenig over­geblevene dochter aan de pest overleden. Hoewel treurende over zijn onherstelbaar verIies , bleef H um bert steeds in het belang der wetenschap werkzaam. De gebeurtenissen van het jaar 1830 verboden in hare gevolgen echter alle aankoopen van eenig belang aan de Nederlandsche regering. H umber t stierf , na eene langdurige en smartelijke ziekte , to Livorno den 20 Februarij 1839. Het strekt hem tot eer dat hij zijnen getrouwen bediende St efano V u c o v i d i een legaat van 200 Francesconi (ongeveer f 600 Nederl.) maakte. Zijne nagelatene muntverzameling kwam naar Nederland en word door zijnen broeder Daniel Pierre uit de hand , helaas naar buiten 's lands, verkocht, Zijne gelaats­treliken door B o g g i geschetst , bestaan in teekening bij mr. Bodel Nyenhuis. 're Livorno op het kerkhof der Nederlanders begraven , vindt men op Humbert 's graf dit opschrift , dat hij zelf verordend had : Ci-git JEAN SMILE HUMBERT, qui fut utile aux sciences par sa ddcouverte sur les ruines de Carthage. Ne a La Haye le 28 Juillet 1771, Mort a Livourne le 20 Fevrier 1839. Zie Hand. der Maats. van Ned. Letterk 1849 , bl. 132 , 133 ; Part. berigt HUMBERT DE SUPERVILLE (DAVID PIERRE GIOT­TIN). Zie SUPER VILLE (D. P. G. HUMBERT DE). HUMBERTUS , abt van het Henegouwsche klooster MariOnberg , zou omtrent 660 in de omstreken van Ant­werpen gepredikt hebben geen door P a p e b r o c h i us betwijield wordt. Zie Bollandus, Acta SS. Nartii , T. 111. p. 559; Mertens, Geschied. van Antwerpen , D. I. bl. 68. FIUME (HENDRIK.) kapitein van een compagnie te Delft ten dienste der Vereenigde Nederlanden , aldaar gestorven den 28 Mei 1650 , door J o h. S m e t i u s als kunstenaar , taalkenner en dapper krijgsman geprezen in een lijkdicht. Zie Kist en R o y a a r d s , Archie/. voor Kerk. Geschied. , D. II. bl. 228 , 229. HUMME (Dom.) of Hummes was tegenwoordig Lij de dankrede van Nederlanders , die in de X Vide eeuw als vlugtelingen en ballingen om der Hervormde godsdienst wille , te Wesel, in Kleefsland , eene vrij stad gevonden hadden , en die nu , na Lien jaren aldaar in vreemdeling­schap te hebben doorgebragt , onder betuiging der hartelijkste erkentelijkheid naar hun vaderland terugkeerden (23 Fe­bruarij 1578). Dr. Janssen gist dat deze dezelfde was met die bij Bor, Strada en van Meteren, dames heette. Ware dit zoo , clan was hij zeker een zeer beroemd persoon , niet slechts wegens zijnen hoogen rang , maar ook wegens zijne wervingen voor het verbond der edelen ; ook behoorde deze onder de gevlugte of gebannen Nederlan­dens en was bet , die aan de landvoogdes bekend maakte dat de hertog van Cleef mede tot bet verbond der edelen behoorde. Zie Strada, de B. B L. V. p. 195; van Meteren, Ned Mist., D. I bl. 440; Bor, Ned. Oorl. , D 1. fol. 182; Schiller, At/all der Niederl., S. 118 ; Leven van Willem I , D. 1. hi. 407 ; Kist en Royaards, Kerk Arch. , D. V. LA. 340 341, 342, HU MMINGHA (HUMMA) grietman van Wymbritsera­deel. Hij teekende , te Abbinga wonende , het zoenverdrag van 1422 tusschen de partijen ten oosten en ten westen der Lauwers. Hij behoorde tot de Schieringers. Bij eene uitspraak van 5 September 1450 van de geestelUkheid in Wymbritseradeel , in welke grietenij deze de verkiezing der grietmannen aan zich getrokken had , en dus hare magt over hen uitoefende , werd hem en zijnen Buitendijkster ambtgenoot gelast den renter van Ylst niet te verhinderen in zijn regt om de voorschrevene stad vonnis in kleine en groote zaken te laten vellen. In eene bevestiging door die zelfde geestelijkheid van de voorregten aan de stad Ylst gegeven , wordt hij nog eene in zijne kwaliteit genoemd dock in het eerste stuk heet hij grietman van Wagenbrug­gerdeel en in het tweede van Wenbritzarteijl. Zie vart S m i n i a , N. Naaml. van Grietm. , bl 270, 271. HUMPHREY, hertog van Glochester , zoon van H e n­dr i k IV en broeder van H en d r i k V, koningen van Engeland , huwde in 1422 J a c oba v an Bey e r en , die van haren eersten man gescheiden was In 't volgende jaar stak hij naar Henegouwen over om zich te stellen in het bezit van het graafschap , 't welk door zijne jonge echtgenoot , bij huwelijksverdrag, aan hem was opgedra­gen. Doch hierin vond hij tegenstand , vooral van den hertog van Bourgondi6 , die hem tot een lijfgevecht uit­daagde. G I o chest e r keerde hierop weder naar Engeland. De moeijelijkheid , zoo niet de onmogelijkheid om de staten van vrouw J a c o b a magtig to worden , vervreemde hem allengskens van haar. Opentlijk verliet hij haar in 1427 en hertrouwde met Ele on or a Co b ha m, dochter van lord Cob ham , met welke hij eerst eenigen tijd, niet buiten kennis van Jacoba, in ongeoorloofde gen3eenschap leefde. De hertog zich bij de grooten des rijks gehaat gemaakt hebbende , werd in 1447 in de gevangenis geworpen en aldaar heimelijk van kant gemaakt. Reeds zes jaren vroeger was El e o n o r a ter eeuwige gevangenis verwezen , onder voorwendsel van toverij en een aanslag op 's konings leven. Men verhaalt dat G I o­che s t e r niet slechts een vriend was van geleerden , maar zelfs meer dan bedreven was in verscheidene takken van wetenschappen. Hij zou een sterrekundig work onder den titel van Tabula Directionum hebben geschreven. Zie "feta Publ. Angl , T. IV. P. III p. 102, 112 , 147 , P. IV. p, 8 , 34, 35, 90, 103; Mon s tr el e t, Vol I. Ch. CCXXV. fol. 503 , VoI. U. fol. 10, 18, 25, 23, 27; A eg. de Roya, ad annum 1421. 1422, 1424; Bar a n t e, Dst. des Ducs de Bourg. , T. 1Y. p 69, 84 etc.; Rapin Thoiras, Abregi de l'flist. d'Anglet , T. I I. p. 15; Hume, Hist. d'Anglet., T. VI. p. 156; Velly, Hist. de Pr., T. XIV. p. 295; Balen, Beschr. van Dordr., bl. 525, 526; Lois, Chron. , H. 497 ; S c h r i v e 1 i u s , Berl , p. 258 ; Anonymus Brab., p. 169 ; Zandfliet, Chron. lend. , fol 416, Excell. Chron. van Vlaard. fol. 81 vs.; Meyer, dnnal. Flandr. , p 267; Velderaan, Chron. van Holland , bl. 123; W ag en a a r, Vad. (list , D. III. bl. 449, 456, 460, 461, 468, 482; van Wijn, Eijv. en Aanm op D III. bl. 90, 91; Arend, Vad. Geschied., St. II bl. 400,492-517; C e n­ sior, Bilderdijk, Rijmer; F. Loher, Jacollia von Bayern und ihre Zeit , Th. II; van der Chijs, Munten van Holland en Zed. enz., bl. 121. HUNDEBEEK. Onder de dappere verdedigers van Grave van 8 Julij tot 18 Gctober 1674; wordt ook genoemd de kolonel Hunde bee k. Zie Journal des choses les plus memorables advenues au siege de Grave depuis le 8 Juillet jusques au 28 d'Octobre ran 1674 (conven­tus Velpensis), Utrecht, 1074 ; Journaal of Dagh-register von d' aen­merckelf)kste saken voorgevallen in het seer strenge en gedenkwa dige belegh der stadt Grave , belegert den 27 Julii , en door Sin Boagheijdt gewonnen den 28 October 1674, Amsterd. 1674 ; L S(y 1 v iu s) , Leven en tedrijf van Willem de Darde , Amst. 1694; Guill. Luine, Re­lation de tout ce qui s'est passé pendant le siege de Grave en 1674 , Paris 1753, 4o.; Merkus van Gendt, Leleg van Grave in 1674, in Milit. Spect. 1836 , D. IX. bl. 205 en volg.; Bosscha, Neerl. Beldend. te Land , D. II. hi. 191. HUNERIK was een graaf in Teisterband (anderen lezen to dier plaatse Unroch) voorkomende in een charten van het jaar 998 , waarbij keizer Otto III de villa Bomel met de munt aldaar aan het Utrechtsche bisdom schenkt. Zie van der Chijs, de Munten der Eissehoppen van de fleerlijk­held en de Stad Utrecht, bl. 18. HUNERMAN , trompetter majoor, redde bij bet treffen to Cividad Real in Spanje het levee aan den kolonel Roest van Alkemade. Zie Bosscha, t. a. p. D. II1. bl. 337. HUNGER (HuNGARus MING..kRIUS) een geboren Fries, opvolger van L u d g e r, als bisschop van Utrecht. Blijkens een bevestigingsbrief van Lode w ij k II , broeder van Lotharius II , aanvaarde hij het bewind in 854. Niet Lang had bij de bisschoppelijke waardigheid bekleed , of de Noormannen overweldigden Utrecht verwoestten de St. Maartens-kerk, doodden eenige kanunniken en verstrooiden de overige geestelijken. Hunger nam met eenige der zijnen de vlugt naar L o t h a r i u s II in het Luxemburg­sche , die hem in het begin van 858 het klooster van St. Pieter of Odilienberg bij Roermond schonk , opdat hij daarin veilig God mogt dienen. Een jaar na zijne vesti­ ging aldaar ontmoeten wij hem met de aanzienlijkste pre­laten van het Frankische gebied in de vergadering van Toni , waar de gewigtigste staats- en kerkzaken van dien tijd werden behandeld en onder anderen ook de belangen der scholen aan den keizer en koning werden aanbevolen. In 863 werd hij naar de vergadering van Metz geroepen , om daar met de rijksgrooten over de huwelijksaangelegen­heden van L o t h a r i u s II te raadplegen. Hij werd echter door krankte verhinderd derwaarts te gaan. Intusschen had zich des bisschops toestand in het vaderland aanmer­kelijk verbeterd , en schijnt hij naar Utrecht te zijn terug­gekeerd. In Frankrijk althans koesterde men de overtui­gino dat hij zelfs bij de Noormannen in Nederland invloed had.. Toen in 862 Bou de w ij n graaf van Vlaanderen , Judith, de schoone dochter van Karel den Kale , geschaakt had , ontstond hierover een hooggaande oneenig­heid tusschen den konino. en den graaf. Roruk, de Noorman , was toen in de nabijheid van Vlaanderen ge­vestigd en welligt waren er tusschen hem en B o u d e w ij n reeds onderhandelingen aangeknoopt. Nu rigtte zich II i n c-mar van Rheims tot onzen II u n g a r met een brief , waarin hij hem berigt gall van den kerkban , die B o u d e-w ij n wegens deze schaking getroffen had , en hij droeg den bisschop op , to sehrijven , dat R o r i k , die oiilangs christen was geworden , B o u d e w ij n gees help zou ver­leenen. Waarschiinlijk gaf R u r i k s overgang tot het christendom H u n gar gelegenheid zich tijdelijk te Utrecht te vestigen. Later werd hij welligt op nicuw verdreven. B e k e althans wist niet waar de kerkvoogd begraven was, maar hij plaatste zijn dood op het jaar 866. Zie Harneonii Frisia , p. 108 ; Chron. J. d e Beka, p. 18-20; Mir a ei Diph. , T. 1. p. 499 , 501; Bat. Suer., T. 1. p. 117; A toe Bocop, Chroenik der Biscoppen van Uttert , bl. 41; lion d a m , Charterb van Gelderl. , D. 1 bl. 34; Bolbuis, de Noormannen in Nederland , bl. 108109 , 110 ; van Gils, Cath. Meyer. Memorieb., bl. 63 , 64; v an dils en C o p p e n s, N. Beschrfjx. van het Hisdom van 's Bosch , D. 1. bI. 122 , 123 ; W. Noll, Kerkgesch, der IVederl., D I. 3)1 263 , 264 ; A re n d Geschied. des Vaderl. , D. I. bl. 405 , ij, 407 41.0; van der Cbs, de Munten der Pisschoppen van de Ileer­lijkheid en de Stad Utrecht , hi. 10 , 11 ; A 11 a n , de Stad Utrecht en hare geschiedenis , hi. 8 ; van AV ij n , Onderzoek nop. - het four dat Koning Lodewyk aan flungerus , Bisschop van Utrecht, de vrijheid der herb bevestigd heelt , Nidd. 1777 ; Navorscher , D. V111. bl. 34. HUNINGA had als luitenant kolonel het bevel in Groningen gedurende het beleg van 1672. Den 22 Augus­tus van dat jaar trok hij met 400 man uit de stud om een aanslag op de nieuwe schans to ondernemen , maar door de Oldambtsters misleid en bedrogen keerde hij on­verrigter zake terug. Zie Groniver Volksalman, 1837 , bl 37. 111UNNAEUS (ArGusTIN) of II n en s Magdelanns, naar zijne geboorteplaats Mechelen , waar hij 27 Julij 1522 , en niet, gelijk Valerius Andreas wil, 29 Julij 1521 , geboren werd. Zijn vader J a n , zoon van R o m b o u t Huens, was een der vermaardste burgers dezer stad ; zijne moecler heette Elisabeth, dochter van H e n d r i k van den Z ij p e. Hij vine zijne studien aan in de abdij van Bonesse , vervolgde ze in het collegie van Chateau to Leuven. Later werd hij hoogleeraar in de wijsbegeerte in hetzelfde collegie en 11 November 1547 als lid der faculteit der kunsten , ook lid van den akade. mischen mad. Hierop oefende hij zich in de (Aide talen en theologie, die hij aan de jonge geestelijken der abdij van St. Geer­ truida onderwees. In 1555 werd hij kanunnik van St. Pieter, in Augustus 1556 president van het collegie van St. Anna, den 20 Junij 1558 doctor. Eindelijk volgde hij Johannes Hesselus, in 1567 , als koninglijk hoogleeraar in de scholastiek op en stierf to Leuven in 1577. Hij verstond het Grieksch en Hebreeuwsch , was zeer ervaren in de schoolsche wijsbegeerte , die hU zeer be­ schaafde , doch vooral zou hij , volgens V a 1. A n d r e a s, een groat godgeleerde zijn geweest doch anderen stellen zijne godgeleerde kennis niet zoo hoog. Hij schreef : Dialectica seu generalia logices praecepta ornnia , quae­cumque ex toto Aristotelis Organo Philosophiae tironibus ad discendurn proponi consueverunt, Antv. 1584, 120. (edit. Va) 1608 , 80. Logices fundernentum , seu prodidagnzata de Dialecticis vocum affectionibus et proprictatibus. Accessit , de usitatd apud Dialecticos vocum Divisione , brevis Isagoge , Prae­terca Erotemata de Disputatione Dialectice recteque in stituendd , Cum Disputandi Exercitatio ac Formula , Lovanii 1552, 80., Romae 1553, 120., Colon. 1564, 120., Lovanii 1565, 120. , Antv. 1569, 80. , 1591, 120. Catechism; Catholic; Schema, Antv. 1566. Catechisnzus Catholicus , nuper unico schemata comprehen­ sus , atque ita in lucent editus: nunc autenz diligenter re­cognitus , et in Libelli formam, ad commodioren2 Juventutis usue , Auctore eodern, reductas, Antv. 1570, 80. Afzonder­lijk en achter bet volgende werk aan Viglius opgedragen. S. Thomae Aquinatis Sunznza totius Theologiae , inqua Ecclesiae Catholicae doctrina universa , et quicquid in veterum Patrum monunzentis est dignum observatu , quicquid etiam vel olim vocatum est, vel hodic vocatur de Haereticis in controversiam ; id omne , ut erudite, solide et delucide ita pie atque fideliter explicatur , in tres partesab Anctore suo distributa, Antv. 1569, kl. fol., 3 vol., 1575 , 4 vol.; Venet. 1588 , 5 vol. , 40. ; Bergamae , edente Joan ne Baptisti M a g e n o, 1580, 7 vol., 8°. De Doctoren van Donai gaven in 1614 en 1623 nog veel naauwkeuriger uitgaven van dit work. De Sacramentis Ecclesiae Christi, Axiomata, quibus B. Thomae Aquinatis doctrina de Usdenz Sacramentis , in tertia Sunznzae Theologicae parte, ejusque Supplemento tra­dita, a Disputationum prolixitate ad summanz brevitatent menzoriae gratissinzanz revocatur. Adjunctis Schematibus , quae nzethodum, q'eanz B. Thomae ibidem in Sacramentorum materiel explicandel sequitur , breviter ac dilucide ob ocules vaunt, Antv. 1570 , 12°. H u n n a e u s heeft deel gehad aan de Antwerpsche uit­gaaf der Polyglotta. Zijn geschilderd afbeeldsel wordt to Leuven in het collegie der drie talon bewaard. Men vindt het ook in de Elogia Belgica van Miraeus en bij Foppens. Zie C. Loos, Callidii illustr. Germaniae script. catal., fol. CI vs. et seq ; Illiraei Elog. Belg. , p 132; Vernulaei "lead. Lovan.; edit 1667, p. 167, 16S; Val. Andreas, Bibl. Belt'. , p.94, 95 , Fasti, p. 43, 79, 116, 311; Foppens, Belt' , T. I. p. 112; Paquot, Mom., T. lI. p. 516 seqq ; J25eher. van Kampen, Ban. Geschied. der Nederl. Lett. en W etens. , D, I bl. 270. I-IUNNEVELT ), verdienstelijk oudheid- en penning­ kundige. Zijn munt- en penningkabinet stelde van Loon in stant zijn beroemde numasmatische werken in het licht to geven. Hij droeg het IVe deel zijner Nederl. Historie­ penningen nit erkentelijkheid aan hem op. Volgens K r a m m was hij ook een verdienstelijk teekenaar. Zie Kramm, t, a. p bl. 771. HUNNIUS (BALDumus) , word 16 Februarij 1654 to Stavenisse, waar zijn vader Nicolaas H u n n i u s, predi­kant was , geboren. Zijn moeder was J a c o b a Cost e­nobe 1. Zijn vader vroeg veiloren hebbende , werd hij naar de Latijnsche school to Middelburg gezonden , en vervolgens in 1672 naar de hoogeschool to Leyden , waar hij zich met ijver op de oude talen onder D. Uythage toelegde, en vervolgens de lessen van B u r c h e r u s de Voider en Gerard de Vries (toen onderwijzers in het staten-collegie) in de wijsbegeerte , van Frederik Spanheim in de godgeleerdheid en kerkelijke oudheden en van David K nibbe in de predikkunde bijwoonde. In 1675 verliet hij de hoogeschool en werd kort daarna door de classis van Zierikzee tot proponent aangenomen. Den 9 Februarij 1676 werd hij tot predikant te Oostburg in Staats-Vlaanderen bevestigd. Den 26 November 1690 ontvina hij een beroep naar St. Laurens bij Middelburg waar l'hij 1 October 1719 in den ouderdom van ruim 65 .jaren overleed. Hij was zeer ervaren in kerkelijke zaken en werd door door de klassis van Walcheren in verschil­ lende commissien gehruikt. Ook was hij in 171J president der buitengewone kerkvergadering, op last der Staten van Zeeland bijeen geroepen , tot onderzoek der zaak van Gosuinus Buitend ij c k. Hij huwde tweemaal. Zijn Perste vrouw schonk hem een noon , die 18 November 1704 als student te Franeker stierf. Zijn tweede vrouw schonk hem : mr. Cornelis H u n n i u s , advocaat te Aliddelburg en Jacobus Hun n i us , predikant tier gemeente op den Hoek , 22 Maart 1728 overladen. Hij schreef: De wages des Cherubim of't Gezigte van Ezechiel aan de riviere Chebar , behelsende des Heeren vertrek nit Canaan na Babel , als een ajbeeldsel hoe de Heere bij syn Volk tvoonen zoud' in he Babel des Antichristendoms. Dordrecht 1707 , 40. Zions Lov-gejuyg synde een verhandeling van de Spreuke tegen den Koning van Babel , Jes 14 vs. 3-23 , sinnebeeldig op den vat van 't groote Babylon toegepast. Aid. 1709 , 40. Nederlands bekonzmer nisse over de Verbreekinge Josephs , behelsende een tafereel van den stryd des lydens , die de Kerke des N. T. vooral in de landen der Heidenen en daarna in 't ryke des Antichristendoms en vooral in Vrank­ryk is overgekomen, enz. Amst. 1709 , 40. Voorberigt ter Regtveerdiginge van de handelingen van ds. E. Coetus, gehouden tot Midde.burg na den fare 1711 , of getrouwe Rand aan d' hr. Gozuinus Buitendyk. Middelb. 1712 , 80. Kerkelyke regtspleginge hoe te houden , opdat de Waar­heid des Evangeliums by de Gemeente verblyve , tegen .Apologie van d hr. G. van Buitendyk. Ald. , 80. Nederlands Rust en Vryheid gebouwd op de suivere en onbevlekte Gereforrneerde Godsdienst, tot opwekking van die gene , die de Kerk eedshalve voesteren , en die de zelve door 't werk harer bedieninge vorderen moeten. Ald. 1713 , 80. De Weegschale des Heiligdoms tonende dat het geluk van des Heeren Volk en Woordt in Nederlandt van tyd tot tyd 't sedert haren urtgang uit 't Babel des Antichris­ tendonzs is geevenaard na de mate van haren yver in en voor de zuivere Godsdienst. Ald. 1714, 40. Het .0.3tatzsche Vlaanderen of de Zeeuwsche Base , met de veranderinge . die 't zeewater aan de Z. eylanden heeft gegeven , en die , dewelke het naburig Vlaenderen is °verge­konzen enz. Middelb. 1718, 80. In handsehrift : Aanleiding tot het regte verstand van het Prophetisehwoord of eene openhartige Redenwisselinge van de duistere plaatsen van 't Prophetiseh woord. 't Ligt uit de duisternisse des Anti-Christendoms of de MorgPusterre oileguan door 't eeuwig Evangelium. be geluksaligheid van de Kerk in dien tijd des Einde, zijnde een vervolg van 't voorgaande werk. Het Nieuwe Jerusalem , of de Kerk na die luister , diese vertonen zal , nadat de VII Phiolen zyn uitgegoten. Deze vier laatste zijn omstreeks 1734 door Gerard van Hemert, phil. professor en predikant to Middel­burg , uitgegeven. De Geestelyke Ferrekyker , vertoonende den regten stand van de Godsdienst , vooral in Nederland, met een wydloopige voorafspraak aan d' Eerwaarde Classis van Walcheren. Pietas Ordinum Zelandiae of Godvrugtigheid van de heeren Staten van Zeeland , betoond in de uitnemende sorge die deselve hebben zien laten in den opbouw van onze Republyk , en vooral in de voesteringe van onze Godsdienst. Inleiding tot het regte verstand van den zegen 'van Moses , Deuter. XXX1.11. (Aan deze en de volgende verhandelingen is de laatste hand ni t gelegd.) .De 12 dpostelen, zittende op 12 throonen, oordeelende de twaalf geslagten Israels , aangewezen in 't lied van Moses , .Neuter. 32. Een korte verklaringe over 't Hooglied van Salomon. Een korte verklaringe over den Brief van Judas. Een uitlegginge over d' Openbaringe van Joannes. .danmerkiugen over verscheidene etitgelezene plaatsen en stollen. Nederlands geboorte en wasdonz, behelsende een sedigeaanwilsinge , die er gezzen isin de grondvestinge van onse glorieuse Republyk. Een korte verhandeling over de Geestelyke goederen. Een kort Historisch verhaal van den Olyfberg of de .Kerken onder het Kruis in West-Vlaanderen. De Kerk, een last door de bedriegeryen der Vrygeesten , waarby gevoegd zyn eenige Aannzerkingen over de Geschillen tusschen de Heeren Professoren Driessen en Wittichius , raakende des laatstgenoemden Dissertatio de Natura Dei. Zie la Rue, Gelett. Zeel. , bl. 283 vein ; .1. van Gaveren's, Roekz van Jan en Febr. 1708 , bl. 173; Republiek der Geleerden van July en Aug'. 1713, M. 176; van Sept. en Oct. 1715, hl 300; Kist en R ova ards, Archie'', D. I. bl. 277, D. II. bl. 326, D. IV. bl. 186; ermerins, Zeeuwsche Oudh. , bl. 219, 293; Veere , hi. 111, 180; Glasius, Godgel. 1Vederl., o. h. w.; Paquot, Mom., T. II. p. 481; Mr. Bodel Nijenhuis5. Topogr. lijst , No. 1820, 2118 ; Kobus en de Rivecourt, Abcoude, Araamreg., hi. ; Arrenberg, IVaamreg. bl. 206. HUNNIUS (J.) schreef: Nederduitsch en Maleitsch Froordenboek, Amsl. 1650 , 40. Over de IV Evangelisten en .Handelingen der Apostelen , in het .Nederduitsch en Maleitsch Amst. 1651 , 40, Verhaal van de menschelyke gelukzaligheit , 80. Mogelijk is hij dezelfde met J. H e u r n i u s, doch Zie Arrenberg, Naamr., bl. 206. HUNT (J) schreef: Predikatien tegen het Pausdotn, Amst. 2 1 Zie Arrenberg, Naamr. hi. 256. HUNTUM (ItcoBA CORNELIA) dichteres , vervaardigde op twintigjarigen leeftijd een dichtstuk op het eeuwgetijde van den Munsterschen vrede. Zie Dichtk. .Lauerbl., D. II. bi. 264; H eringa, Lust van Dia­ters bl. 63 , 54. HUNYNGA (JorrAlorEs EriNus) of H u n i n ga, in 1583 to Oostwold geboren, bezocht de Latijnsche school to Gro­ningen , waar Ubbo E m m i u s zijn leermeester was , studeerde er vervolgens en werd er jut., utr. et philos. doctor. Waarschijnlijk door invloed van Emmius en den raadsheer Phebens, werd hij den 14 Mei 1614 aldaar buitengewoon en het volgende jaar gewoon hoogleeraar. hij de inwijding der akademie, den 28 Augustus, sprak hij de Frisiorunt onzniunz inzprimis vero de civitatis hujus agri vicini laudibus. 26 Februarij 1626 ledge hij zijne betrekking neder als hoogleeraar en rector magnificus, daar hij tot lid van den raad was benoemd. Sedert ontmoet men hem als curator der akademie en onder de leden van verschillende rege­rings- regterlijke collegien. Hij overleed 9 Julij 1639. Men heeft van hem : Orat. jun. in obitupt E. E. Phebens , Gron. 1616. Oral. fun. in honorem D. .Frederici Conders ab Helpen , Gron. 1611. 93 Zie Des Gelehrte Ost-Friesland , Th. It. S. 139 , 140 ; Effigies et vitae Prof. Gran; v. Bolhuis, Tweetalplegtige redevoeringen , Gron. 1778 , bl. 77-79 ; Gedenkb. van Cron. , bl. 11. HUPEN (JortioT VEER) kanstgraveur volgens N a g I e r, dien B a s a n in 1633 to Heerlen doet geboren worden. Zie Kr amm, t. a. p. , bl. 772. HURANT (D.) med. dr. , maakte op den viYden druk van het boek genaamd : de Waarheid van den Christelyken Godsdienst , zeer geleerdelijk beschreven door den heer Rugo de Groot , een gedicht , dat J e r. de Vries waardig oor­deelde voor zijne vernieuwde uitgaaf van dat werk (Amst. 1844) opgenomen to worden. Zic v an der A a, ZS'ieuw Biogr. ?MIA. Crit. Woordenb., o. It. w. HURAU (C. S ) Het Haagsch Genoots. ter verdediging van den Christ. Godsd. bekroonde zijn Onderzoek , waarin zich een Christen naar de zeden en gewoonten van zijnen voegen mag , 1805. HURCK (P. ab) een Hagenaar , werd den 17 Augustus 1703 meester in de regten , na verdediging eener Disput. Juridica de Jure Codicillorum , L. B. 1703 , 40. HURGRONJE (STEvni), zoon van Isaac Hurgronje en van Josina Phoeniks, in 1682 te Vlissingen gebo­ren , bekleedde in zijne geboortestad verscheidene ambten en vele staatscommissien in en namens Zeeland. In 1728 afgevaardigd zUnde ter vergadering der staten generaal , werd hij met Cornelis Hop en Goslinga benoemd tot het bijwonen van het congres te Soissons. Hij bleef meest to Soissons , terwijl zijne ambtgenooten of en aan reisden. De onderhandelingen werden (in 1729) afgebroken. HU was burgemeester van Vlissingen bewindhebber der 0. I. Maataehappij , huwde A g n e t a Dishoek en over­leed 13 Februarij 1733 kinderloos. Zie Wagena r , rod. Dist., D. XVIII. hi. 462, 496; Sche 1. tema, Staatk. Nederl., o. h. w. , In het Xde Vervolg der Lat. en Nod. Keurdichten vindt men een gedicht op het huwelijk van Jacob Hurgronje, Raadsheer ter admiraliteit , en Erkeuraed Snoe k. HURGRONJE (Mr. ADR. Is.) studeerde to Utrecht , waar hij in 1759 het meesterschap in de regten verkreeg op eene dissertatio de legum poenaliunz interpretatione (Traj. ad Rhen. 1759). Van hem bestaat ook: De finibu8 imper. et parentium , Delfis 1757. Zie Cat. der Bal, van het Zeeuws, Genoots. , hi, 10 225, HURGRONJE (A. J. SNouci). Zie SNOUCE HUR­GRONJE (A. J.) HURLEBUSCH (CHRISTIAAN FREDERIK) organist , werd te Brunswijk geboren en leefde in de 18de eeuw te Am­sterdam , waar hij organist der Gereformeerde kerk was. Men heeft van hem: VI Sonate di Cembalo Amst. 1746. In het privilegie vooraan gedrukt , worden de volgende werken van hem vermeld : De 150 Psalnzen Davide met derzelver Loizangen,gemaakt voor het klavier en orgel , na hunne gegronde en ware har­monien, toon-aart , bassen , becyfferingen, muziekale atdee­lingen en kleine agrenzenten. 80 a no Italiaanshce aria's met iustrunzenten. Twee Italiaansche opera's : l'Innocenza difese en Flavio Cuniberto. 12 Italiaansche cantaten met violen en andere instru­menten. 24 Italiaansche cantaten met bassen en zangstemmen. 12 Concerten. 12 Sonaten. 8 Ouverturen. 6 Clavier concerten niet instrunzenten. 24 Fugen voor 't klavier en het orgel. 18 Sonates of Suites voor 't Clavier. Een muzykaal tractaat, getiteld: Vaststelling en leers dat de oneindige veranderde nzusicq nit dais grondbeginselen of principen afkonistig is. Op de bibliotheek to Leyden vindt men van hem: VI Arie dell' opera intitolate : Flavio Cuniberto en (In­nocenza difesa , Amsterdam bij 0 1 o fsen. Men ziet dat Hurleb us c h een zeer vruchtbaar corn­ponist was. Frans de Haas heeft een gedicht ter zijner sere ver­vaardigd, , Gerber en S c h i 11 i n g halen hem meermalen aan. Hij moet tusschen 1760 en 1770 gestorven zijn. Zie Gregory, Les artistes musiciens Niderlandais , p. 95. HURT (ANTHONY) was als opperkoopman in dienst der O. I. Comp. tegenwoordig bij de bestorming van Malacca, 14 Januarij 1641. Volgens Valent ij n was hij „veldheer op Java , landvoogd van Banda in 1667 , cornmissaris van de Molukken 1676 en in Ternate October 1676." Hij noemt hem „een groot voedsterheer der kerk en wakker landvoogd", en van Kampen rangschikt hem onder de ambtenaren in Neerlands Indien , die zich zoo in krijgs­ als staatszaken onderscheidden , en een der veroveraars van Cadiri in het gebied des keizers van Cost-Java. Hij was het die aan C. E. R u m ph i u s op Amboina inlichting vroeg over sommige punten van land- en volken-, kunde op Nieuw Guinea , de Z. 0. eilanden vae.Tara China , Japan en Tartarie. De vragen kwamen uit het vaderland van wegen den burgemeester van Deventer, G ij s­bert Cuper, die ze ten deele voor Nicolaas Wit­s e n deed. Het antwoord op die vragen is geboekt in Sloe t 's Tzydschrilt voor Staathuishoudk. en Stat. D. XIII. (1856) bl. 125-141. Zie VaIentijn, 0. en N. cost-Indien, D. I. St. II. bl 333, 372, 402, D. II. bl. 227 , D III. St. II. bl. 69, 77. D. IV. a. bl. 11I ; van Kampen, Vad. Karakterk. , D. II. bl. 659, 860; Chron. van het Inst. Genoots., D. VIII. bl. 338. HUSEN (FBANciscus vAN) of ab Huisen werd in 1661 predikant te Wetsinge in Groningerland , maakte zich verdienstelijk door het verdedigen van een gedeelte der Staten-vertaling des bijbels in Rabbi isaaci .Abrabanelis Conzmentarius in Hoseam ; cui et praemissum Proeoenzium in duodecinz Prophetas Minores, Latinitati donatvnz ; una cum Notissuis , ab Francisco ab Husen , Lugd. Bat. 1686 , 40. Zie Paquot, Mow , T. III. p 853; Glasius, Godgel. Medea., o. b. vr.; Adama, IVaami. van Pred. in de Prov. Groningen, bl. HUSEN (FnANciscus vAN) of Huisen, kwam in 1726 als kandidaat te Dronrijp in dienst en werd in 1733 ge­removeerd. Hij schreef: VIII Kerkredevoeringen over den CV Psalm , Leeuw. 1731, 4o. Zie Greydanus. Naatnl. der Fred. in de Cl. van Franeker,, bl. 25; Arrenberg, .1Vaaml. , bl. 256. HU SSEL (HYACINTH VAN) of Husselius, onistreeks 1587 to Brugge geboren , begaf zich in de orde der Domi­nikanen (1610). Na zijne studie in de godgeleerdheid vol­eindigd te hebben , werd hij voorzien van een leerstoel door pater Jan de Witte, Msschop van Cuba , in het seminarie te Brugge gesticht. Negentien jaren later werd deze stoel overgebragt naar het Dominikaner klooster,, doch ook toen bleef hij hem bekleeden , in weerwil dat bij tevens prior werd , tot zijn overlijden , dat den 17 Dec. 1658 to St. Winoxbergen plaats had. Hij liet in hands. na: n universuni /ere S. Thonzae sunznzam. Tractat. de Monte Pietatis. Zie P a q u o t , Mem. , T. III. p. 30. HUSLY (JAcoB OTTEN) een verdienstelijk bouwmeester en teekenaar to Amsterdam. Hij vervaardigde fraai archi­tectuur-werk in pleister , teekende akademie standen en boetseerde naar het naakt model op de teekenakademie aldaar. In 1765 werd hij tot een der bestuurderen van die inrig­ting verkozen en gaf daar geregeld les in de bouwkunde. Meer dan eens trad hij bij prijsuitdeelingen en andere gele­genheden in die akademie als redenaar op. Hij heeft zijn roem gevestigd door het bouwen van de stadhuizen van Groningen , Leeuwarden en Weesp, en van Felix Meritis te Amsterdam. Niet hij , maar Leender t Hurly Vier , van t is bouwmeester van Teyler's Museum en Hofje te Haarlem. Hij verwierf de zilveren medaille en honderd halve gouden rijders voor zijn antwoord op de door de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen in 1782 Bit­geschreven vraag : „Nadien de voornaamste stroomen in de Texelsche zeegaten , en wel hoofdzakelijk bij het Marsdiep, hoe lang hoe weer de aldaar liggende dijken en zeewerin­gen naderen , en dezelve door de toenemende diepten in gevaar brengen , zoo worth gevraagd : of , en door welke middelen , de gemelde stroomen van den wal afgeweerd en het naderen der gevaarlijkste diepte voorgekomen , of de zeeweringen tegen de nadeelige uitwerking van dien beveiligd zouden kunnen worden ?" Behalve dit antwoord is van hem in druk : Loigevalien van de Acadenzie der Teekenkunst to Amster­dam, 1768. Redevoering over de Tenzpelen der Grieken en Ronzeinen , 21 Febr. 1770 uitgesproken. 1.1j beoefende ook nu en dan, schoon niet zeer gelukkig, de dichtkunst. Hij was bevriend met den hoogleeraar P. Camper , en overleed in 1795 op den huize Oosterholt bij Kampen. Zijne nagelaten kunstverzameling werd in 1798 in het Trippenhuis to Amsterdam verkocht. Zijn portret , een buste en profiel op een piedestal geplaatst , is door It. V i nkeles in 1765 gegraveerd. Zie van denrEynden en van derWilligen, Lev. der Schild. D. HI. bl. 332 ; dlanh. , M. 177 ; lmmerzeeI, t. a p. , hi 68 ; Kramm, t. a. p , bl 773; van der A a, 1Vienw Biogr dInth.Crit. Woordenb. ; Kobus en de Riveeourt, Muller, Cat van Portr ; Collot d'Escury, Moll, room , D. I. bl. 69; !list. Beschr?jv. yam het qebouw Felix Meritis Amsterd. 1800 ; Cut. J. Koning , D. 11. bl. 207. HUSSE1'.I (B ) heelmeester te Amsterdam , lid van het Zeeuwsch Genootschap , schreef: Waarnemingen aangaande de veranderingen der couleuren in den Chameleon , met 1 afb. , in Verh. van de Holl. .Maats. van Wetens. 1765 , bl. 226 van de Berichten. Aannzerkingen over het kleeven van de liesspleet en van de Fallopiaansche peesband bij de breuksnyding , met 2 pl. , in Hedend. Vaderl. Letteroej. 1794 , D. III. bl. 95. A.anmerkingen betreffende den dracunculus , in Werk, van het Zeeuwsch Genoots. 1771 , D. II bl. 443. .Verhandeling over de besmettelijke rotkoorts (febris maligns putrida) welke thans so algenzeen bespeurd wordt op de uit­gaande scheepen dezer landen ens., t. a. p. 1778 , D. VI bl. 111. Beschrijving van een verbeterd werktuig tot de herstelling van den ontwrigten schouder. Met of b. , t. a. p. 1782 , D. IX St. II, bl. 33 en in Nieuwe Konst- en Letterb. 1794 , bl. 163. Missive aan den redacleur van de Oeconomische Courant in 1800 en 1803 betreffende het drinkwater in Amsterdam in genoemde courant toen geplaatst , en nu die courant niet tneer be bekomen zijnde , met eenige vermeerderde bijvoeg8els herdrukt. Amst. 1830 , 80. Middel om het water , welk tot dagelijkschen drank van het scheepsvolk aan boord moet strekken , volkomen te zuive­ren ale het stinkend en bedorven is, op ondervinding steu­nende en met afb. aangeweezen , Amst. 1799 , 80. ; oak in Nieuwe Scheik. Bibliotheek , 1799 , D. III bl. 16 en in Nieuwe Vaderl. Bibl. van Wetensenschap, Kunst en Smaak , 1799 , D. III St. II bl. 439. Zie lIoltrop, Bibl. Med. Chir., p. 154; Bal. Hag., T. V. p 615; Arrenberg, Naaml. van Ned. Bock., bl. 256; C. IL A. a R o y , Bibl. Med. , T. 11. p. 1879 , 1880 ; Cat. van het Zeeuwsch Ce­noots. , hi. 369 , 374. HUSSEM (D.) kunstliefhebber to Amsterdam leerling van Steven Gobl é. Niets dan een door hem in 1809 geetst , en door K r a m m beschreven Landschapje is van dezen meester bekend. Hij overfeed te Amsterdam in 1817 in den ouderdom van 45 jaren, Zie van Eynden en van der Willigen, D. II. N. 369; Immerzeel, t. a. p., bl. 68; Kramm, t. a. p., bl. 173. HUSSON (PETRus FREDERIK) werd to 's Hage gebo­ren en was' van 1727 tot 1752 , toen hij stied, hoog­leeraar in den Hamm. Hij kwam in 1730 to Harderwijk in aanmerking om de plaats van Si e b e n s te vervullen. Zie Wachter, Geschiehtl. Nachr. , S. 7 ; Bouman, Geschied. der Geld. Hooges. , D. II. bl. 133 , 134. HUSTENEUR (JEHAN DE) schilderde in 1435-1436 „la situation de la ville de Calais" voor den hertog van Bourgondie. Zie Kramm, t a. p. , bl. 773. HU TSC HENRU ITER ( HELENA) , dochter van W. H u schenruyter , beroetnd componist te Rotterdam , went 29 Januarij 1832 te Rotterdam geboren en overleed aldaar in 1859. Door haar vader in de beginselen der muzijk en van den zany onderwezen , bezocht zij de muzijkschool to Rotterdam. Zij onderscheidde zich op concerten als zan­geres en maakte gebruik van den raad en voorlichting van Jenny Lind en mile. Falconi. Zie G r e g o i r , Les artistes musiciens Neerlandais , p. 08. HU TSINGER (DR. ENocn) vroeger hoogleeraar to Ros­tock , beyond zich in 1613 te 's Hage , toen hij voor een jaar tot predikant bij de Luthersche gemeente aldaar werd aangenornen , onder voorwaarde dat hij goede getuigschrif­ten van den hertog van Mecklenburg en de theologische faculteit to Rostock aangaande zijn leer en leven zou ver­toonen ; maar zijn getuigschrift was »zeer slecht en koud." Daar hij op vele plaatsen twist had verwekt en het ook bier beproefde , word hem den 17 Mei 1644 de dienst opgezegd , waar tegen hij protesteerde ; den 25 andermaal waaraan hij zich niet stoorde , en den 9 December voor de derde maal en in de algemeene vergadering toen de rijngraaf en andere aanzienlijken hem zijne gebreken onder bet oog bragten. Daarna ontving hij your notaris en ge­tuigen een sob riftelijk afscheid , maar hij scheurde het ter­stond in stukken en dagvaardde den kerkeraad. Zijne zaak het onderzocht en et gevolg was het verbod om den predikstoel te betreden , zoodat hij zonder afscheidsrede den 23 Februarij 1615 vertrokken is. Zie P a u w, Europ. Lutherdom , IA 381; Domela Nieuwen­h uis. Geschied. der Evang. Luth. Gemeente te 's Gravenhago , bl. 14, 15. HUTTENUS (ALBERTUS ARNOLDU5) werd den 12 Mei 1587 to Nijmegen geboren. Zijne godgeleerde opvoeding Echijnt hij te Franeker ontvangen to hebben , waar hij zich vooral aan Drusius aansloot om zich op de Oostersche talen toe te leggen. Welligt was hij , om zijne studien to voltooijen , naar de hoogeschool to Sedan vertrokken , toen hij aldaar tot hoogleeraar in de Hebreeuwsche taal werd benoemd. Eerlang kcerde hij in 't vaderland wcdcr en werd hij te Neerbosch beroepen en van daar in 1616 naar Buren, door de gravin weduwe van H ohenIo, die het graafschap bestuurde in den naam van F i 1 i p s W iIlem van Oranje. Dat beroep was eater aan velen uit de gemeente niet welkom , en omdat men het regt van de gravin niet ten voile erkende , en omdat Hutt e n u s toen reeds bekend was , als aanhanger der Remonstranten. Ofschoon men bij het leven der gravin en haar broeder niets tegen hem vermogt , zoo bleef de ontevredenheid der Contra-Remonstranten bestaan. '.Coen Maurits in 1618 bet graafschap erfde moesten aanstonds de predikanten van de omliggende plaatsen nevens Huttenus de dienst ver­vullen. Reeds in Januarij 1619 werd hij door de gede­puteerden der synode geschorst tot het einde der Dordsche sijnode , om zich dan op nieuw elders beroepbaar te kun­nen stellen , na zich alvorens met zijne classis verzoend , en de Dordsche canones onderteekend te hebben. Huttenus sloot zich nu geheel bij de Remonstranten aan , en begon met vele anderen op verscbillende plaatsen te prediken. Eene predikatie buiten Rotterdam , bij Kroos­wijk , op den 20 October , bragt hem in groot gevaar. Ofschoon den 27 November gebannen , en na verloop van twee jaren te Buren gexcommuniceerd , zoo bleef hij toch met Paschier de Fyne en anderen in hot land. In 1624 droeg men hem Leiden , Warmond en Noordwijk ter bediening op. Op het eind van 1631 werd , nevens L a n s-b e r g e n en Loeding, ook aan hem de bediening der Rotterdamsche gemeente toevertrouwd. Den 27 Februarij 1632 werd hij dadr voor vast aangesteld , en behalve de afwezigheid van eenige maanden om de Nijmeegsche ge­meente to bedienen , zoo bleef hij tot 1639 , toen Noord­wijk hem riep. Slechts tot 1643 bleef bij dear werkzaam , aangezien men hem Curcellaeus ter zijde stelde tot institutie der studenten. Doch in 1649 vertrok hij weder naar Nijmegen. Thans bleef hij er tot zijn flood. In 1659 kreeg hij zijn emeritaat, na reeds een jaar to voren door proponenten in zijn dienst te zijn geholpen. Hij ontsliep den 25 October 1663 in 76,jarigen ouderdom. Zijn portret is naar G. Flinck door B a r y gegraveerd. Behalve dat hij den schrijver was der Sieckentroost , die achter Uytenbogaerts Onderwysinghe in de Christelyke religie werd opgenomen , zoo hebben wij nog van hem de navolgende geschriften : De gemeene vraghen van de genaemde-Catholycken den geloove rakende, voor-ghestelt door Laurentius Beyerlino. Nits­gaders de rechtsinnige Catholycke antwoorden op deselve vra­glien ghegheven. ilmstelr. 1632 , 40. Antwoorden op vier vragen van een paapsch priester aen een Remonstrantsch predikant , gestelt tot ontdeckinge van de voornaamste sophisteryen waermede de Papisten omgaan om de eenvoudige te verstricken , en tot hare secte te trecken. Tot Rotterdam , 1640 40. De volkonzenheit en klaarheit van 't woordt Gods , vervat in de H. schriltuur in alle saken ter saligheit noodig , ver­dedigt tegen de tegenwerpingen der papisten , begrepen in 10 vragen , 's Hage 1641 , 8°. Bom-ijs van 't sacrament des autaers. Dat is : vertoo­ninghe van de nietige redenen ende ,ydele uytvluchten, die Christianus Philalethes hee/t weten te halen uyt de paepsche leeraers voor de leere van de Transsubdtantiatie , t. Amst. 1642 , 4°. Zie Brand t, Hist der Ref., D, II. bl 444-447 , 703, 706 , D. III hi. 333-336, 739, 798, 881, 917; Cattenburgh, Bibl. Rem. , p. 96-99 ; T i d e m a n , de Rem. liroed , bl. 17 , 43 , 47 ,51, 92, 228 , 278 , 283 , Dez Ilistor. Overzigt van de catech. liter. der Rem. , bl, 20-23; van der II o e v e n , Tweede Eeuw/eest van het Seminarie der Rena. bl. 100 ; Chron. van het Bist. Genoots , D. IV. bl. 255 ; Kist en ioyaards, iirchie/ (iste Serie) , D. V. bl. 118, D. VII. bl. 56, 103 , 143 , D. X. bl. 230 , (2de Serie) D. IV. bl. 15; Troost der Geloov4ren ira 't afsterven hunner vrienden , begrepen in verscheide brieven van geleerde mannen (Grotius Bartaeus , Borrius, Episcopius , eesteranus , Ilultenus , IVullius , Poppius enz ), Amst. 1095, 80. ; Muller, Cut. van Portr. HUTTIN (MARTIJN) oflicier of griflier des konings in de stad Doornik , bekleedde ender Alva bet ambt van inquisiteur. Hij bekende vrij willig „dat hij gedurende zijn gezag en ambt onder den hertog van Alva vele valsche getuigen bad opgemaakt , die vele rijke lieden , zoowel Katholyken als anderen , beschuldigden van ketterij , of dat zij wapenen gedragen hadden of in predikatien van de Hervormden geweest waren , daarover velen zeer onnozel waren gestraft geworden , en als er katholyk stierven ondergin gen sommigen den dood daarop , dat ze onschuldig waren." Zulks had Hutton alleen gedaan om hunne goederen to hebben. Hij begeerde bij zijn dood „dat de erfgenamen weder mogten gerestitueerd worden zoodanige goederen , erven en heerlijkheden." De prins van E s p i­n o i deed in 1577 te Doornik „goede executie over hem bij geregte." Zie van Meteren, Ned. Dist,, D. III. hi. 85. HUUR (J.) dichter uit het midden der 18de eeuw. Zijn Geestelijke Vergenoeging en Nieuw Bundeltje uitgekipte gees­telijke gezangen , Leeuw. 1742 , bl. 245 geeft Been groot denkbeeld van zijn talent. Zie neringa, Naaml. van Dichters , bl, 54. HUVELLER (LUDOVICUS JOSEPHUS) een Vlaam van geboorte , kanunnik bij de Martinus kerk te Ipereri , onder­nam een pelgrimstogt naar Rome en gaf in het Vlaamsch eene beschrijving der heilige plaatsen die hij bezocht in een kort begrip van het leven der heiligen in het liclit. Zie Val. Andreas, Rib!. , p. 636; Foppens, Bib?. &lg., T II. p. 604. HUVEN (JAN METTER) een rondreizend menistrel uit de XIIIde eeuw. Zie W illems, Rely. Nus , D. I. bl. 359. HUWE (JoiTA.NNEs) praktiseerde in het begin der 18de eeuw als med. doctor te Haarlem. Hij gaf in 1726 to Haarlem in het Licht Onderwijs der vrouwen in het kinde­ renbaren , waarvan in 1788, volgens Abc oud e, de tweede, volgens Arrenberg de vierde druk verseheen. Hij was de eerste die het vrouwelijk bekken heeft gemeten. Volgens A. H. Israels had hij twee zonen , van wel­ ken de oudste den 9 Julij 1720 , de tweede den 1 Mei 1721 te Leyden promoveerde. Waarschijnliik is hij ook de sehrijver van : Nederduytse Redekunst : het lite Boeck , lste Deel , han­delende van de — Wesens , genzeenelyck, eerste kennissen , roorstellen van de eerste kennis genaenzt , begrepen in de Leeringen der segswoorden ; 2de Deel. Van de Wesens der Reden ofte Voorstellen van de tweede kennis ; 3de Deel , van de Uytspraken. ilde Boeck , lste Deel. Van de twee eerste Redekonstige Pr ercktuy gen , Uytbeelding en onderschei­ding ; 2de Deel , van de volmaekte sluytredenen derselver Wetten en Herleyding ; 3de Deel , van de onvolmaekte sluyt­redenen , derselver Gedaantens en Wetten ; 4de Deel , van de Redekaveling , Betoging , Ltedriegelijke .Uandeling en Beleyt. Haarlem 1710 , 2 d. 40. Zie Abcoude, Naaml. , hl. 255; Arrenberg, Naaml. ; Cat , der Maats. van 1Ved. Letterk. , D. II. bl. 450 ; Navorscher,, D. VII. bl 263, 378. HUYBERT (JAN , JACOB en HERM&N DE) Huiberti Hubert , gesproten uit een zeer beroemd Zeeuwsch ge­slacht. Zip zetten zich in de XVde eeuw in Zierikzee neder en bekleedden er de aanzienlijkste waardigheden. De drie bovengemelde broeders waren zonen van Cornelis Cornelisz. de Huybert en Johanna Witte van Haemstede, een nazaat van Witte van Haemstede, bastaard van graaf Floris V. Toen de aartshertog Philips, met zijne gema1in konin­gin Johanna, in 1506 , over zee naar Spanjo vertrok­ ken , gaven zij het beleid over de gansche vloot , bestaande uit 50 schepen , meest alle door de gebroeders gebouwd aan hen over. Den 10 Februarij begaven zich de vorstelijke personen in de haven van Vlissingen scheep op de Juliaan, een schip , waarop de gezamentlijke brooders , volgens anderen Jacob, het onmiddelijk bevel voerden. Op de hoogte van Engeland werd de vloot van een zwaren storm beloopen , verscheidene schepen vergingen in 't gezigt van Philip s. Deze verbood bet binnenloopen in eenige haven van dat rijk , uithoofde van eenig misverstand tusschen den koning van Engeland en hem gerezen. Eindelijk bezweek hij voor de herhaalde beden der gebroeders en liep to Wymouth binnen. In 't nijpen van het gevaar zou Philips hen dikwerf toegeroepen hebben waeckt Huybert, en na het gelukkig ontkomen sloeg hij de broeders tot ridders en gaf hun doze twee woorden tot devies onder hun wapen , tot loon voor hunne betoonde kloekmoedigheid en zeemanschap. Den 12 Mei 1513 gaven keizer Maxim iliaan en aartshertog Karel voor hun en hunne nakomelingen bet Coen zeldzarne regt om zich zelven en drie hunner dienaren met den degen te mogen omgorden. Niet minder groot was de eer die de aartshertogin AT a r- gar et ha J an en Herman bewees door hen in gezant­ schap naar H e n d r i k VIII , koning van Engeland te zenden. Van de kinderen van Jan de H u y b e r t bekleedde Cornelius in 1544 en 1549 de burgerneesterlijke waar­ digheid to Zierikzee en zijn kleinzoon Paulus in 1592 en 1596. Lit dozen stam zij n E w o u d Pau welsen geeom ­ mitteerde raad ter admiraliteit in Zeeland , raad en sche­ pen van Zierikzee ; Cornelis Pau welsen, secretaris van Zierikzee , raad ter admiraliteit te Hoorn ; E w o u d Corn e 1 iss en , raad en schepen van Zierikzee , en in 1644 landsregter ; Adri a an Ewoudsen , kapitein bij de infanterie in staten dienst , gesproten. Jacob Hu yber t liet den zoon na Lieven (zie het volgend artikel). Herman de Huybert was in 1506, 1510, 1516; burgemeester van Zierikzee , gehuwd met M a y k e n La m-b re cht s en. Zijn zoon J o anne s was in 1545, 1551, 1558 , 1595 , 1600 , 1603 , 1606 en 1609 burgemeester van Zierikzee. Diens zoon A d r i aan legde in Junij 1596 den eersten steen van het weeshuis aldaar. Zijn brooder Herman volgt. Zie Reigersberg, Chronick van Zeelandt , D. 1. bl. 322, 369 volgg.; Smallegange, Cronyck van Zeeland bL 682, 691; Func­tien en employcn van Pieter de Buybert !leer van Burght etc. , Road­ pensionaris van Zeelandt ; Bayle, Diet. , T. ill. p. 821 ; A. M a t-t h ae us. Pet Aevi Anal , T. 11. p. 249; Wagenaar, Vad. 1). V. bl. 332;Hoogstraten,Kok; J. H deS toppelaar, de Zelandiae gente de fluybert et de partibus quas in publicis foederati rebus curandis egit Petrus de Evybert , p. 2 seqq. HUYBERT (LIEvEN DE) zoon van Jac o b de Hu y-be r t , burgemeester van Zierikzee en opper dijkgraaf van den Lande van Schouwen. Toen keizer K a r e l V den 15 Julij 1540 Zierikzee bezocht , nam hij zijn intrek in het huis van Lieven , de Mossel genaamd , door de drie broeders gebouwd en staande aan de oude Haven , niet ver van de Kleine of Gasthuiskerk. Den volgenclen dag vergezelde hij den keizer naar Haemstede , waar deze bij het dorp Burght het bekrammen van dijken zag. Toen Philipp us II in April 1558 Zeeland bezocht , was de Spaansche geschiedschrijver Juan Christov al Calvete de Estrella in zijn gevo1g , die in zijn werk getiteld : El telicissinzo viaie d'el muy alto y muy poderoso Principe Don Phelippe , hyo d'el Emperador Carlos Quint() Maximo, desde Espanna a sus tierras de la Baxa Alenzanna , con la descrip­cion de todos los Estados de Drabante y Flandros , Antw. 1552 fol. , nopens de familie H u y b e r t (fol. 263 vso ) ' schreef: „Y no poco nonbrados eran los Huybertis de Cirixea par su nobleza , valor y riqueza." Lieven bekleedde in 1533, 1536, 1543, 1546 en 1549 de burgemeesterlijke waardigheid te Zierikzee , en liet bij Catharina van Zuydtlandt drie dochters na. Zie Hoogstraten, Kok, Stoppelaar, 1. c., p 7, 8. HUYBERT (MR. HU:MANUS DE) zoon van Claes broeder van A d r i a n u s de H u y b e r t, studeerde te Ley­den , onder B. Vulcani us, Merula, Scaliger, Bau­dius, werd later pensionaris van zijn geboortestad en curator der Latijnsche school. Hij beoefende de Latijnsche pazy. Men heeft van hem 0. a. gedieliten: In obitunz Petri Strateni , urbis Goesae a secretis et le­gationzbus. Epicunt carmen ad urban Goesant super elegantisszma poess Petri Strateni. Carmen nuptiale in nuptias J. Bomrnei et Johannae a Drywegen. In symbolunz Adriani Hofferi Anser strepit inter olores. Super Enzblenzatibus ejusdem. In M. Zuerii Boxhornii commentarios rerurn Zelandicarum. Zie Reigersberg, t. a, p., D. I. U. 349; P. de la Rue, Gelett. Zeeland , bl 310 ; de Stoppelaar, 1. 0,, p 10 , 11. 1-IIJYBERT (ME. Awromus DE) noon van Jan Ant o­n is s e n de Huybert, secretaris van Zierikzee , baljuvv van Brouwershaven , daarna gedeputeerde van het Noorder­kwartier en van Maria Vierling , werd 5 September 1607 te Leyden als student ingeschreven , studeerde in de regten doch beoefende tevens de oude talen en godgeleerdheid. Vooral Iegde hij zich toe op het Hebreeuwsch , waarin hij zulke vorderingen maakte dat bij de Psalmen Davids er nit in het Nederduitsch kon overzetten. Na den rang van doctor in de regten bekomen te hebben , verliet hij de aka­demie , en vestigde hij zich in zijne geboorteplaats waar hij spoedig in de regering kwam , schepen en vroedschap werd. Omstreeks 1620 schijnt hij naar Amsterdam vertrokken te zijn , waar bij in den kring van Visseher, R e a e l, Vondel en H o o f t verkeerde. Van daar vestigde bij zich te Leyden , waar hij zelf het toezigt had over de uit­gave van zijne overzetting der Psalmen. Deze verschenen in 1624 bij P. Muller te Leyden in 12°. met den titel : De Psalmen des Propheten Davids , in 't Hebreeuz ge­naamd het hof-bouck : by den propheet verdeeld in yip bou­ken. Nu naar de oorspronkelicken Text van woorde te woord, vertaald , ende in Nedrduytsen ryme op de gewoonlicke wysene gelijk men die in de Gere formeerde Kerken singt door enz . her sin bygevoegd de gewoonlicke Lofzangen , mitsgaders de CLI Psalm , die gevonden wordt in de Grieksche bajbels. Deze Psalmberijming aan de „Gecommitteerde Raaden van Zeeland , de regering van Zierikzee , en aan mr. Feuwoud Teelink, algemeen ontvanger der graaflijk­held van Zeeland opgedragen , wordt door Andriessen, van Iperen, Vondel, Voetius, Verwer, Moo­nen, Ampsing, ten Kate, Siegenbeek, van Kampen, Witsen Geysbeek enanderen, zoowegens de getrouwheid der overzetting als de pazy en taal , zeer geroemd en zelfs boven die van Ma r n i x van S t. A 1.. degon de gesteld. Vooral werd door taalkundigen , zelfs van lateren tUd , geprezen zijn Opdragt (der Psalmen) aan alle lie/ hebbers der Nederduitsche tale , waaruit blijkt welk . een grondig beoefenaar van zijne moedertaal H u y b e r t was; De sehrijver van Idea Ling . Belg. (A. Ver we r) meldt nopens hem in het Naschrift van zekeren brief aan D. van H o o g­straten „dat hij in zijnen leeftijd een kennelijken gemee­nen landsstijl schreef , en rondom volmaakt in letterkunst was." Moonen en Hoogstraten stellen hem op de „lijst der eerste en treffelijke opbouwers der Nederland­ache tale." Ook ten Kate, H uydecoper, Verwer. later Si e g e n b e e k geven hem een hoogen rang onder de Nederlandsehe taalkundigen. Von d el droeg hem 6 Oogstmaand 1625 zijn Anisterdamsche Hecuba op , en sprak hem bij die gelegenheid dus aan : „dat wy Uwe E die in 't byzonder heiligen en opdragen geschied tot danckbaer­heid van de Psalmen , die Uwe E ons toegezonden hebt , en waarmede wij niet weinig vermaekt waeren , ale met greetige ooren den goddelijcke galm van Davids harpe vingen , en hem met geene mindere zoetigheid in zuiver Neerduytsch hoorden geluit slaen als voormaels in 't He­breeus de Hebreen in Judea deden. Of wy bier alle eigen­schappen onzer moederlijke tale wel hebben waergenomen , daervan zal Uwe E kennen oordeelen , als die bier 't huis hoort , en als een treffelyck lidtmaet onzer letterkunstige vergadering niet weinigh vereerde." Tot deze letterkundige vergadering behoorden Hooft, R e a e 1 en andere dich­ters en beminnaren der taalkunde. Er werd in dezelve „gehandeld van de eigenschappen der moederlijke taale , zoo ten opzigte der taalschikkinge saamenvoeginge der woorden en naamen , als onderscheid der geslagten , bui­ginge der gevallen en spellinge van yder woord." V e r-w e r en ten Kate meenen dat hij ook deel heeft gehad aan de Staten overzetting van den Bijbel ; dat hij zich vooral met de correctie van den Nederduitschen tekst heeft onledig gehouden en dat zulks wel de reden van zijn ver­trek naar Leyden zoude geweest zijn." Waarschijnlijk heeft de Huybert weer andere gedichten dan zijne Psalmen in het licht gegeven , doch zij zijn niet tot ons gekomen. Alleen vinden wij een kort doch zinrijk bijschrift op den dood van den burgemeester Cornelis P i e t e r s z o on Hooft , varier van den beroemden dros­saard (van wien een brief aan de H u y b e r t van 1 April 1626 voorkomt in P. C. Hoof t 's Brieven (uitgave v a n Vlote n) D. I bl. 147) in den Llollandschen Parnas , bl. 100. Niet alleen muntte hij als dichter en taalkundige onder zijne tijdgenooten maar ook als regtsgeleerde nit , zoodat hij in 1630 , na het overlijden van Cornelis S w a n e n b u r c h , als hoogleeraar in de regten to Leyden in aanmerking kwam. Eerst in 1635 werd die post door Arno Vinnius vervuld. Dat hij ook Latijnsche verzen maakte blijkt uit eenige voor de Theses zijner vrienden ge­plaatste , als voor de Theses Logicae van M. F. H o u s t van Antwerpen , L. B. 1601. huwde in 1609 to Leyden met Charlotte Tr o-g e t , en liet een zoon na , Andries, in 1617 geboren , den 14 Mei 1932 als student to Leyden ingeschreven , en een dochter Charlotte (die volgt). Bet jaar van zijn dood is onbekend , doch hij leefde nog in het jaar 1636 to Leyden. Of zijn portret bestaat i,9 onzeker. P. de la R u e vervaardigde ter zijner eere een bijschrift. Hij had twee broeders ; 1. A n d r i e s de 11 u y b e r t, dros­ saard en dijkgraaf van Steenbergen en Cruisland gehuwd met Johanna Teeling, Jacobus dochter. 2. Jero­ nimus , kapitein bij de infanterie , gehuwd met Elis a­ bet h Hoemakers. Zie P. de la Rue, Gelett. Zeel, . bl. 181-183; Pars, Naamrol, bl. 236 ; Ypey, Geschied. der Ned. tale , bl. ; Siegenbeek, ekn. Geschied der Ned. Letterk. , bl. 129 , 130 , 225 ; van Ka m-p e n , l7ekn. Geschied der Ned. Lett. enz. , D. I. 205 , 218 ; W i t­sen Geysbeek, i5iogr. Anth. Crit. Woordenb , o h. w. ; C o l l o t d'Escury, room , D. A. III. bl. 257; G. Voetii Exercit. et bill. Studios. Theol. , p. 529 ; Andriessen, Aanmerk over Da­thenus , bl. 180 , 181 ; J. van I p e r e n , Kerkel. [list van het Psalm­geza•g , D. I bl 164 ; Hinlopen, Ilist. van de Ned. overzetting des Lijbels , bl. 2 , 3; Verwer, Idea Gramm. Ling. Belg , p. 10 ; Dez. , Brief achter den IV druk van Hoogstra ten 's Naaml. , 970 ; Dez , Brief aan D. van Boogstraten in Boekzaal 1708 , Mei en Junij , bl 533 ; H o o g s t r a t e n , Gr. Alg. [list. Mordent). , D. IV. 313 , 314 ; Dez. , Leven van J. van Broekhuizen , bl 2 ; Dez , Aanspraak roar de Geslachtsl. der Zelfst. Naamw ; A. Moonen, Aanspraak v6Or zone Nederd. Spraakk L. ten Kate, Aani. tot de kennis der Ned. Sprake , D I. bl 292 ; Huydeeoper, Proeve van 7'aul- en Dichtk. , D. I. bl. 311 , D II. bl. 204 ; Lev. van Fondel , bl. 19; Opdr. der Hecuba ;deStoppelaar, 1. c , p. 15,seqq.,Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt, Muller, Cut. van Godgel work. , bl. 13. HUYBERT (CHARLOTTE DE) dochter van den vorige, was nog een jonge jufvrouw toen Johan van Beverwyck haar onder zijne uitnemende vrouwen een piaats gal. Zij muntte toen reeds als dichteres uit , blijkens haar lofdicht op het werk van den genoemden v a n Be v e r w yc k , ge­titeld : Uyinemendheid des vrouwelicken geslachts. In dit gedicht geeft zij rondborstig te kennen , dat aan de vrou­wen to weinig gezag worth toegekend en verleend , en beroept zij zich , om haar gevoelen te staven op E I is a­bet h , koningin van Engeland. Hare verzen zijn krach­tig , haar taal zuiver. Zie Beverwyck, t a. p., IA 190; van der A a, Nieuw Blogr. Anth Crit. Woordenb., o. h. w. . HUYBERT (ADRIAN-us DE) zoon van Anthony A n-t h onissen de Huy be r t , rentmeester van Zeeland en van Genoveva van der Lisse, dochter van Adri­aan Lievensen Imans van der Lisse, buruemees­ter van Zierikzee en Maria Jan Jacobzen Boeye, bekleedde verschillende aanzienlijke betrekkingen in zijn geboortestad ; o. a. was hij overdeken van bet schippers­gilde , weesmeester , lid van het collegie van leenteannen bewester Schelde , rentmeester van de gemeenelands mid­delen rand en burgemeester (1615 , 1618 , 1624 , 1628 , 1631 , 1644 , 1647) te Zierikzee, Hij heeft zich zeer ver­dienstelijk gemaakt omtrent zijn gebourtestad huwde 1. An toinetta Teeling, dochter van Joost Teeling en Agatha de Jon ae van Oosterland; 2. Mar­t h a van S t e e n g r a c h t, en verwekte twee dochters , Jannetje en Levina, en een zoon, mr. Jacobusde Huybert, die volgt. Zie Boxhorn op Reigersberg, Chron. van Zed., bl. 343, 344, 349, 350, 352; Stoppelaar; 1. c., p. 18, 19. HUYBERT (MR. JUSTUS DE) zoon van den vorige , werd in 1610 te Zierikzee geboren , en den 17 September 1630 student in de regten te Leyden. In zijn geboortestad teruggekeerd bekleedde hij aldaar de betrekking van secre­taris en pensionaris. Reeds in 1652 stelden de staten van Zeeland hem voor tot gezant naar Zweden en Noorwegen en in 1660 werd hij met de Merode, Godard Adriaan van Rede, beer van Amerongen , Humalda, Joan van G e n d t en van B e u n i n g e n naar Frankrijk gezonden ter ver­nieuwing van oude verbindtenissen en ter beraming van schikkingen op den koophandel. Zij sloten in 1662 hiertoe het verbeterde tractaat. P. de la Rue, die de brieven van de H u y b e r t ten tijde van zijn gezantschap geschre­yen gezien heeft getuigt van derzelver belangrijkheid. Zij leeren hem kennen als „een deftig patriot , liefheb­ber der deugden , hater van geblankette geveinsdheid en trouwhartig voorstander van de grondwetten en belangen van dezen staat." Na den dood van den pensionaris A d r an us Vet h, besloten de staten van Zeeland de instructie der pensionarissen to reviseren , welk moeijelijk werk zij aan de Huy b e r t opdroegen , die het binnen een week voltooide , waarna hij den 16, December 1664 tot secretaris der staten en van gecommitteerde raden werd benoemd , welk ambt hij met grooten lof waarnam tot zijn dood , 4 September 1682. Zijne brieven zijn nog aanwezie,a. Hij huwde 1. Anna Engelbrecht; 2. Levina Munniks; 3. Geertruida Vorstius, en verwekte twee dochters , Gen oveva en A nt honia , en een zoon, mr. Adriaan de Huybert, die ongetrouwd to Middel­burg is overleden. Zie de Stoppelaar, 1. c., p 19-22, 72 en776; de la Rue, t. a. p. , bl. 50 volgg. ; L. v Ai t s e m a, Zaken van Staat en Oorlog, D. IX. bl. 1065, 1678, 1079, 1080, 1081, D X. H. 4, 5, 18, 19, 20, 21, 22, 23 , 29 , 32, 34 , 300, 304 , 324, 332; A. Wicqu e-fort, l'Anibassadeur et ses fonctions , P. I, p. 380 , P, 1I. p. 211 ; Smallegange, Chr. van Zeel., D. I. bl. 427; Notul der Stat. van Zeol. 1662 , p 216 , 217 ; Mêmoires du Comte d'Estrades, T. I. p 274 sqq. , 303 ; Boll. Mercurius 1660 , p. 57 , 149 volgg. ; Brieven van J. de Witt , D. I. bl 455; Wagenaar, rad. list., D. DI!. bl. 45; Scheltema, Staatk. Nederl.; Luiscius, Chaufepie, Hoogstraten, Kok, Kobus en de Rivecourt; Cat. van Portr. HUYBERT (MR. ANTHONIS DE) Neer van Kruiningen zoon van den vorige , werd. omstreeks 1640 geboren , den 10 Febituarij 1660 als student in de regten aan de Leyd­sche hoogeschool ingeschreven , en den 5 Julij 1666 doctor in de beide regten , na het verdedigen eener dissertatie de jure protirneseos. Daarop werd hij baljuw van Veere en raadsheer in den hoogen raad. Hij huwde 1. Anna Mar ia Ve It ers , dochter van Alexander en Anna van Essen; 2. Cornelia van der Nisse, vrouw van Kruiningen , dochter van Gerard en Maria Perponcher; 3. Helena Vel­ters, dochter van Abraham en Helena de Haze, en li.t na Anna Maria de Huy bert , gehuwd met mr. Cornelis Schaap; Willemina Albertina de Huybert, stierfongehuwd; AnnaElisabeth de Huy­bert, gehuwd met Karel Philip van Dorp, heer van Maasdam , nalatende een zoon , Pi et e r Anthony de Huybert (volgt). Hij overleed in 1702 en gaf in het licht: Deductie ofte Belang , overgegeven aan de Heeren Staten van Zeeland, tot voldoeninge van hoer Ed. iterative Resolutien door Anthony de .Hubert , Beer van Cruyningen etc. etc., op seeckere Rernonstrantien van de Gedeputeerde der Classis van Zuydtbeveland nopende het recht de respec­tive Arnbachts-heeren van Zeeland , en vervolgens hens mede als Beer van Cruyningen , competeerende in het aanstellen en vernieuwen der Kerckenraden binnen hare Heerlijckheden, Middelb. 1679 , 4°. Zie de la Rue, Gelett. Zeel. , bl. 41 ; Staatk. Zeel , bl. 57 ; de Stoppelaar, I. c. p. 72, 77, 78; lioogstra ten, Kok. HUYBERT (JonA2.I DE) broeder van den vorige beer van Noordgouwe en Eversweerd , luitenant generaal der kavallerie , huwde 1. Leon tina Stay en is s e, dochter van Jan en Anna vanderMeervanBerendrecht; 2. Catharina Cornelia de Huyberten 3.Adriana - de Witte van Elkerzee. en Het na bij de eerste Is abella Cornelia de Huybert, vrouwevanNoordT 94 gouwe en Eversweerd , ongehuwd in 1727 gestorven ; P i e-t er de Huybert, kornet in staten dienst , ongehuwd gestorven; Adriana Elisabeth de Huybert, vrouwe van Eversweerd , gehuwd met mr. S t e e n g r a c h t, zoon van Adrianus en Maria Theodora Meer­m a n , overleden 16 Maart 1728., eene dochter nalatende. Zie de la Rue, Staatk. Zest., bl. 57; de Stoppelaar, 1. c., p. 73. HUYBERT (ME. DAVID DE) heer van Burght en Kraaijenstein , burgemeester van Middelburg , bewindheb­ her der 0. I. Comp. , raadsheer in den raad en ten hove van Vlaanderen. Hij huwde Maria Christina Thibaut van Aagtekerke , dochter van Jan en Maria Christina Bartholith van den Heuvel, en verwekte een won , mr. Petrus de Huy ber t, heer van Burght en Kraaijenstein. Deze studeerde to Leyden , werd doctor in de beide reg-ten , na het verdedigen eener Distert. inaug. de fidei coin­missariis hereditatibus ad sct. Trebellianum (25 Augustus 1706) en huwde met Barbara Theodor a van der Willigen en Catharina van Hoogeveen, die hem twee dochters schonk ,Cathar i n a H e n r i e t t e de Huy b e r t, vrouwe van Burght en Kraaijenstein , gehuwd 25 Augustus 1729 met mr. Nicolaas van Hoorn, zoon van Jacob en Anna van Sons­beeck, en Jacoba de Huybert, gehuwd 1. met mr. Cornelis Boddaert, zoon van Cornelis en Maria Dien; 2, met mr. Jan Hendrik Bos­schaert, en 3. net Nicolaas Bosch van Den e- k e n. HUYBERT (PETRUS ANTIIONIIIS DE) zoon van mr. A n­thon y de Huy bort, 25 Januarij 1693 to 's Hage geboren , heer van Kruiningen en Rilland , drossaard en kastelein van Muiden , baljuw en dijkgraaf van Gooiland , hoofdofficier van Weesp , Weesperkarspel en Moog Bijl­mer , dijkgraaf beoosten Muiden , hoogheemraad van den Zeeberg en Diemer dijk enz. Dus worden zijne titels opge­geven in de opdragt van het blijspel de Elovenier door lieide van Emanuel van der Hoeven. Hij zelf beoefende de fraaije letteren en dichtkunst en was zeer bevriend met Willem van H a r en en met mr. Joan Jacob Mauricius, in wiens Dichtlievende Ult­spanningen, Amst, 1753 2 d. 80., versehillende gedichteu van en aan hem voorkomen. Ook vervaardigde hij de vol­gende stukken voor het tooneel onder der spreuk : Per Gradus ad Scientiam: Athenais, treurspel, Amst. 1711. Boerebedrog kluchtsp. , 's Gravenh. z. j. .De dubbele Schaking , , aid. z. j. De vermiste lifolenaar , kluchtsp. , Amst. 1713 , m. pl. De gewaande Astrologist , kluchtsp., 2e dr. overgez. en verb. , 's Gravenh. 1715 , m. pl. Zaide , treursp. , Amst. 1718. De dwaze Strijkster,, kluchtig blijsp., 1718 , m. pl. 1746. Per Gradus ad Scientianz (P. A. de Huybert) Brief tegen de langwijligheid in het preeken , 's Gravenh. 1714. Hij huwde 1. Judith Mina Th ierry, dochter van Jan en Judith Adriana de Vicq; 2. Anna Riet­veld, (voigens van Leeuwen, Maria Agathavan Fr ommersdor bij welke hij verwekte Helena Adriana de Huybert, gehuwd met Frederik van R e e d e , kamerheer van koning George, die twee kin­deren naliet; Marianna Anthonia de Huybert, jong gestorven ; mr. Anthony Jan de Huybert, heer van Kruijningen , secretaris to Amsterdam , ongehuwd ge­storven in 1739; Constantia de Huy bert, gehuwd met Robert Trevor, burggraaf van Hambden , pair van Groot-Brittanje , die twee kinderen naliet ; Pieter Anthony de H u y b e r t, kolonel in keizerlijke dienst , leefde nog ongehuwd in 1779 ; Margaretha Cecilia de Huybert, gehuwd met de Tavel. Pieter An­t honius overleed in 1763. Zie de Ia Rue, La. p ; de Stoppeiaar, 1. c., bl 74; 76, 77, 78; Witsen Geysbeek, Biogr "'nth. Crit. W °order:6 , (Lb. w.; Ilet V ad. Woordenb. , D. XXI. bl. 128, lypoegsels , D. III. bl. 77; Nauricius, t. a. p., passim; Cat. der Mattis. van Ned. Letterk. D I. bl. 118 , D. II bl. 533; J. van Leeuwe n, Jets over P de Huy­bert, boezemvriend van W. van Ilarenj, in Fries. Volksalm. 1840, hi. 44. HUYBERTS (C.) kunstgraveur en teekenaar , vestigde zich in Engeland. Hij was daar in 1696 en sneed de Triumph van Julius Caesar , in negen prenten naar M a n­tegna, en graveerde en etste de platen voor de werken van Lair esse en anderen. Hij teekende en graveerde ook in fol. de gejolterde lijken van de gebroeders Jan en Cornelis de Witt , voor het werk Leven en dood der Door­luchtige Heeren Gebroeders C. en J. de Witt, 2de dr. Amst. 1710 in 4°. (de eerste druk is van 1705). Ook teekende en graveerde bij de platen voor het work van R u y s c h getiteld : Thesaurus Animalium primus , Amst. 1710 , fol. Zie Immerzeel, t. a. p., bl, 68; Kramm, t. a. p., bl. 773. HUYBERTUS of Hubert a s , een monnk van de orde der Predikheeren. Hij schreef: Epistelen. Van die drie gelolten , daer dat Gheestel. leven op staet en V. andaechten. — Leeringhe van d. Murmuracie.— Jordanus, v. d. 7 poerten daer volt. Victorie vercr egen wordt enz. , en vele andere geestel. Tractaten , 40. hands. uit de laatste helft der 15de eeuw , omstreeks 400 blad­zijden groot. Van dezen Jor d a n u s zijn ook Sermoenen , hands. 300 bladz. 40. , op papier van omstreeks 1450 , gekomen uit het Regularissen klooster te Rijswijk in Nazareth , bij 's Gravenhage. Zie Cat. mr. J. 11. van Swinden (1866) , bl. 12. HUYBRECHTSZOON (MR. JAN), schout te Amsterdam sedert 1518 , gebruikte veel oogluiking omtrent de Her­vormden. Verdacht van Lutherschgezindheid , werd hij in den aanvang van 1534 van zijn ambt verlaten. In 1538 en 1539 werd hij met een kerkelijk geding , uit Imam van R u u r d Toppers, opper-inquisiteur , door den onder­inquisiteur Floris Egbertszoon, pastoor der oude kerk , lastig gevallen. Hierbij bleef het niet. De procu­reur generaal verwierf een mandement ten Hove , waarbil Huybrechts z. , die ondertusschen* den storm ziende aan­komen , ten lande uitgeweken was, voor 't hof gedagvaard werd. Doch daar zulks , volgens de privilegien der stad, met / 100 of te koopen was , vervoegden de nabestaanden van den gedagvaarde zich bij bnrgemeesteren , met ver­zoek om hun bijstand tot handhaving van dit privilegie. Burgemeesteren toonden er zich gereed toe en verschenen nevens hen voor 't hof in de lente des volgenden jaars , doch burgemeesteren en de vrienden van H u y b r e c h t s z. ondernamen niet hem tegen de beschuldiging to verdedigen. Zij beweerden alleenlijk , dat de verbeurdverklaring der goederen met f 100 , volgens de privilegien der stad , kon worden afgekocht. Het hof verstond dit eveneens. De gedaagde en voortvlugtige schout werd , bij sententie van 19 Maart 1539 (1540) , ten eeuwigen dage gebannen uit Holland , Zeeland Friesland en Utrecht ; doch van zijne goederen niet meer dan 100 Karolus guldens verbeurd verklaard. W a g e n a a r deelt de sententie mode. H u y­brechts z. overleed in 1541 to Harderwijk. Zie C o m m e l i n, Beschriiv. van ilmst. , bl. 940; F. vonZese n, Beschreih. der Stadt Amsterdam , bl. 107; Wagenaar, Amsterd , D. III. bl. 6 , 24 , 64. HUYBRECHTS (PIETER) een ylaamsch graveur van peer middelmatiae verdiensten , uit het midden der 17de eeuw. In het Theatrum Pontificum Inzperatoruna , Antw. 1652 , 40. , zijn de portretten van Ludo v i c u s B orb o­nius, Princeps Condaeus en don Luya de Bena­v ides Carillo y tJ o l e d o door hem gegraveerd. Zie Kramm, t. a. p., bl. 774. HUYDECOPER (JAN JAcouszooN) H u y d e k o p e r , H u i d e k o per , begat' zich ten tijde der vervolging buiten 's lands en werd in 1578 schepen van Amsterdam. Hij werd in 1605 met anderen naar Haarlem gezonden , welke stad door haren bijzonderen timmerman den Overtoom deed herstellen , en bragten to weeg , dat dit werk gestaakt werd. Hij leefde nog in 1616. Zie Brandt, Bst. der Ref , D. II. bl. 430; Bandartius, Mein , B V111. fol. 12; Wagenaar, D. Ili. bl. 478, 479, D. IV. M. 107 , 270. HUYDECOPER (MR. JOHAN) Huydek op er, H u i­dekoper, ridder van St. Michiel , heer van Thamen en Biokland en , bij koop van de staten van Utrecht , heer van Maarseveen en Neerdijk , was noon van Jan J a­cobsz. Bal van Wieringen, gezegd Hnydecoper,, en van Elisabeth van Gemen. Hij werd in 1644 schepen , en toen in 1650 de stad door Willem II be­dreigd werd , de raad en hulp van Cornelis B i k k e r van Z w i e ten ter wering van het gevaar. Zijne wak­kerheid vuurde de burgers van alle gezindheden aan en maakte spoedig eene verrassing onmogelijk. Bij deze gele­genheid werd hij , benevens Si mon van der Does, aan graaf Willem Frederik gezonden oat dezen to over­tuigen van den ernst , waarmede de stadsregering dien aan­slag opnam en tevens van het gevaar van zijn Leven. H u y­decoper voerde het woord , sprak met vrijmoedigheid en wijsheid , zoodat een groot deel van den roem door het afleiden van dit gevaar , door de regering van Amsterdam verworven , aan hem toekomt. In 1651 werd hij weesmeester , den 9 September van dat jaar burgemeester en als zoodanig had hij eene zending naar Ierland,; voorts was hij bewindhebber der O. I. Com­pagnie , werd hij naar het hof van den keurvorst van Brandenburg gezonden om getuige zijn van den doop van den erfprins , naar Zeeland om de staten van hunne zucht ter verheffina van den prins van Oranje terug to brengen. Hij word door Christina van Zweden tot ridder geslagen , met alle zijne nakomelingen tot den adel­stand verheven, en zijn wapen vermeerderd met een witten adelaar op een blaauw veld. In 1660 behoorde hij tot de plegtige bezending nit de Amsterdamsche regering naar 's Hage , om Karel II met zijne herstelling op den troon van Groot-Brittanje geluk te wenschen. Hij huwde 1. Elisabeth Bisschop; en 2. Maria Coymans en liet vele kinderen na. Hij overleed 26 October 1661. Zijn portret door Houbraken vindt men bij Wagenaar, Vad. Geschied. D. XII. Hij was een beminnaar van kunsten en wetensehappen , inzonderheid der schilder-• en dichtkunst , beschermde hare beoefenaars en inzonderheid van Vondel en Jan Vos, die hem ten hemel verhieven. F r a n c i u s en B r o e k­husius bezongen zijn buitenverblijf to Maarsseveen. Zie Wagenaar, Amsterdam , D. V. bl. 116, 214, 219, 220, 242 , 248 Dez. , Pad. Bist. , D XIII. bl. 4; A it zem a , Saeken van Staat en Oorlog , D. III. bl. 1199 , 1205 , 1206 , D. IV. bl. 470 , 471, D. V. bl. 589 volgg. ; Scheltema, Staatk. Nederl., o. b. w. ; Klioos Kraam , D. 1. bl. 127 , 200 , 209 , 262 , 337 , D. II. bl. 285 ; Bloenikrans van verscheide gedichten bl. 223; Bilderdijk, Pad. Geschied., D. IX. bl. 17, 19; Broekhusii Poem., p. 8, 14, 21, 261; Francii Poem. Posthuma p. 246, 251, 400; Muller, Cat. van Portr. HUYDECOPER (JACOB JASSZ.) deed als kapitein op de Hope de reis mede door de Straat van Magellaan onder den admiraal Olivier van No or t in 1598. Den 5 October 1599 overleed hij , na een tijd aan de scheurbuik krank te hebben gelegen , bij het Koningseiland. De ad­miraal „liet hem een eerlijke uitvaart doen ende een steep op syn graf stellen , daerop in koper gesneden stondt synen naem ende den dagh wanneer hij gestorven was. Capiteyn Pieter de Lant (die capiteyn op de Eendracht geweest hadde) wierdt in syn plaats gestelt ende 't schip wert de naam gegeven van d'Eendracht." Zie Olivier van Noort, Wonderlycke Voyagie , bl. 10. HUYDECOPER (MR. JOHAN) ridder , heer van Maar­seveen en Neerdijk , omstreeks 1620 a 1625 geboren , schepen 1662 , 1663 , 1665 , 1666, 1670, raad 1662, 1672 en burge­meester van Amsterdam , 1672 , 1673 , 1675 , 1676 , 1678 , 1680, 1681, 1684, 1686, 1687, 1689 , 1690, 1692 en 1693 , stond in 1672 in hooge gunst bij het Fransche hof. Zie Bifderdijk, Vad. fist., D. X. bl 234; Wagenaar, Am­sterdam, D. V. bl. 116; Muller, Cat, van Portr. HUYDECOPER (JAN PIETER) geboren 2 September 1728secretaris to Amsterdam later directeur generaal 1728, secretaris ter van Guinea , stierf aldaar ongetrouwd in 1767. Hij was zoon van Adriaan Huydecoper en van Sara Maria van Aso h van Wijck. HUYDECOPER (BALTHASAR) in 1695 to Amsterdam geboren , in 1713 student in de regten aldaar , werd in 1740 schepen van die stadver*olgens baljuw van Texel en dijkbeeraraad. Hij overfee d 24 September 1778 in den ouderdom van 84 jaren to Amsterdam. Zijn beeldtenis naar Quink hard door Ho u br aken, voortreffelijk oegraveerd vindt men voor het eerste deel zijner Proeve (uitg. van Lel y v eld) , d' Or v i II e ver­ vaardigde er een Latijnsch gedicht op. H u y d e c o per muntte als Latijnsch en Nederduitsch dichter , en als vaderlandsche taal- en oudheidkundige nit. Als Latijnsch dichter geeft Peer 1 k a m p hem lof. Zijne gedichten zijn in geen bundel verzameid , maar verspreid , ° o. a. komen er eenige voor in de Deliciae Poeticae van L. van Santen (p. 114, 212, 219, 225, 235, 238, 241 , 450 , 462 , 470) , onder Welke zeker het fraaiste is getiteld : Tempe Maarsevenia (p. 450). Als Nederduitsch dichter is hij bekend door de volgende tooneelspelen : Arsaces, o f 't edelmoedig verraad , treursp. , Amst. 1715, 1722 , met voorgevoegde titelpl. van J. Pu n t, 1733, 1743. ,chides , treursp. , aid. 1719 , 1742 (3de dr.) , Leyden 1845. De triumpherende standvastigheicl of verijdelde wraak­zucht , treursp. , Amst. 1717. Edipus , treursp. , naur het Fransch van P. Corneille , ald. 1720. Corneille verdedigd : behelzende een dichtkundig onderzoek vIn het Byverdichtsel van Theseus en Dirce in het treursp. van Edipus enz. (tegen, de Voltaire en anderen), aid. 1720. Van Effen, de Vries, van Kampen,deClercq, Witsen Geysbeek hebben deze treurspelen zeer gepre­zen , en nopens zijne dichterlijke overzetting der Hekel­dichten , Brieven en Dzchtkunst van Q. Horatius Flaccus in Nederd vaarzen overgebragt, Amst. 1737 , 40., schreef M a t-t h e u s van Leeuwarden „dat ze 't gezigt noch van staatige Cato o's , noch van vrAke S o c r a t e s s e n to schromen hadden. Hier is Horatius als herboren." Behalve deze dichterlijke overzetting gaf hij ook een proza vertaling van denzelfden autheur (Heldendichten Brieven van Q. Hora­tius Flaccus , in Nederd, ondicht , Amst. 1737 , 40.) Na zijn dood bezorgden de kunstlievende P. Fontein, N. J. van Hansw ij k en H. J. Roullaud een keurige uitgave van 'a mans gedichten , die in 1788 bij P. J. Uylenbroek in het lick kwam. De verzameling bestaat meest uit zoogenaamde gelegenheids gedichten ; „doch zeld­zaam zal men er aantreffen waar de schrale stof zoo goed veredeld is als hier." H u y d e c o per was niet Aileen een bekwaam dichter, maar ook een uitrountend oordeelkundige , men kan zeagen dat hij den fakkel der critiek in onze letterkunde heeft ontstoken. Wij hebben hier het oo,,a. op zijne voortreffelijke Proeve van taal- en dichtkunde op Von­dels Ilerscheppingen van Ovidius , een werk , onschatbaar voor elk die eenigen prijs stelt op deze beide wetenschap­pen of ze met vrucht beoefenen wil. Men bewondert op schier elke bladzijde 's mans gezond •oordeel , scherpzinnig vernuft en fljnen smaak , zoowel als zijne zuivere taalken­nis en geleerdheid in den woord , dit werk is een rijke thesaurus criticorum poRarumque. Het kwam voor de eerste maal in het licht te Amst. 1730 , 40. Frans v an L e I y veld bezorgde van 1782-1788 te Leyden een fraaije uitgave van dit werk met aanteekeningen , en , na diens dood N. Hinlopen, irk 4 din. in gr. 80. In 1828 gaf mr. W. Bilderd k te Amsterdam in het licht : Korte aanmerkingen op de Proeven van taal- en dicht­kunde. Ook schreef hij een Brief wegens den ablativus absolutus, geplaatst in de Werk. der Maats. van Ned. Letterk. , D. IV (1772). Groot zijn ook de verdiensten van Huydeco pe r om­trent de vaderlandschö geschiedenis en oudheidkunde. De sterkste proeven daarvan zijn zijne aanteekeningen op de liyjm Kronyk van Melis Stoke, waarvan hij in 1772 to Leyden een nieuwe uitgave in 3 d. 40. en 80. bezorgde. Jammer is het , dat zijne geschiedkundige aanteekeningen door zoo vele valsche stellingen (o. a. dat Holland nooit aan het keizerrijk leenroerig zou geweest zijn) en door het als onecht verwerpen van vele hoogst belangrijke charters ontsierd worden. Ook hebben kundigen opgemerkt , dat hij een veel te weelderig snoeimes aan de kronyk gebe­zigd heeft en wel gewenscht , dat het Hs. van Stoke door hem gevolgd was geworden. Zegevierend zijn de geschiedkundige paradoxes van Huydecoper door Klui t• bijna op elke bladzijde zijner Critica wederlegd. Clignett heeft in een af­zonderlijk werkje over deze Has. Cs Hage 1823 80.) over-. tuigend aangetoond , dat in de aanteekeningen van H u y-d e c o p e r alleen door A, B en C handschriften berloeld worden , terwijl U de uitgave van 1591 en T Tander of het ander beteekent , zijnde dit laatste hetzelfde ms. 't welk in de kantaanteekeningen op den eersten druk aan­gehaald wordt, maar 't welk Huy decoper nimmer ge­zien heeft. Doch hoe het zij ; niet alleen de kritiek aan Stoke besteed , maar ook de Hike schat van opmerkin­gen des uitgevers, zoowel onder den tekst als afzonderlijk, onder den titel van breedere aanteekeningen , bijvoegsels verbeteringen en toegift , getuigen van ongemeene vlijt en schranderheid.• Hij was ook de eerste die de onecht­beid der Rijmkronyk van Klaas Kolijn , door v a n Loon uitgegeven , heeft aangetoond. Behalve deze heeft Huydecoper nog in het licht gegeven : De Brieven van P. C. Hooft , Bidder van St. Machiel, Drost van Muiden enz. , Amst. 1738 , fol. Privilegien en Handvesten van Texel , Amst. 174 5 , Ook is hij de scbrijver van eerie Dissertatio de Pytha• gorae Kuciplo in Misc. Observ. , Vol. VI T. II p. 417-452. Behalve de in vroeger gemelde Latijnsche gedichten vindt men er nog achter zijne overzetting van H o r a t i u s in ondicht en in de Hist. Avondstonden van van W ij n , D. I bl. 168 , achter de Poemata van d' Orville, p. 245. Op Cat. van Voorst komt voor : Huydecoper, Mengelschritten. Een band afznderlijk uitgegeven Lat. en Holl. Dichtstukken , waaronder zeldzaam voorkomen. Met het Portr. van Six van Hillegom door Ho u­braken, 4o. Hij was een der eerste leden der Maatschappij van Ne­derlandsche Letterkunde to Leyden. Zie Saxe, Onom., T. I. p. 29, T. VI. p. 693; J. P. d'O rvill e, Anitnadv. ad Charitonem , p. 609 ; P. Burman, Anthol. , T. I p. 29; T. V. p. 274; L. Santenius, Delic Poit. , p. 13; Ouden­dorp, ad Caesaris , Bell. Gall., L. I. C 27 , 14 , L VI C. 15, 2, p. 304; Reitzius, Belga Graecissans , p. 174, 294,; Kluit, Rist. Crit. Comit. Roll. ac Zel pass. vooral ook T. 1. p. 11, 441, 448; Hoeufft, Parn. fiat. Belg., p. 213; Schotel, de meritis B. Buydecoperi in linguam litterasque Belgicas, in Annales Acad. L. B. 1829-1830 ; Nieuwe Ned. Jaarb. 1778 , D. 11. bl. 977 ; v a n Effen, Boll. Spectator, D. IV. bl 262,.263; Yervolg op Wage-n a a r , Amsterdam , p. 553; J. K a k BOvoegsel op Vaderlandsch Woordenb , D. 111. bl. 94; IV G.•an Kampen, Geschied. der Ned. Lett en Wetens., D. II. bl. 161, 196; Siegenbeek, Geschied. der Ned. Letterk., bl. 248, 324-326, 333; de Vries, Geschied. der Ned Dichtk., D. II bl. 129; Witsen Geysbeek, Biogr. Anth. Crit. lroordenb . o h w.; Collot d'Escury, lloll. roetn., D. III bl 41, A. III. bl. 265, D IV. (1) bl. 88, 87; W. deClercq Over den invloed der vreemde Letterk enz., in rerhand der 2de Al, van het Koninkl. Nederl inst., D. III.; J.Bowring, lets over .de Boll. Taal en Letterk: , bl. 65; Lulofs, Toelicht. en Bedenk., bl. 43; Snellaert, Schets eener Geschied der Faderl. Letterk., bl. 174 , 175, 183; Lev. van Ned Mann. en Vrouw , D. IX. bl. 36 , 37 ; Van Wijn, Ilist. Avonds., bl 262; Nieuwe liOdragen tot opbouw der Vad. Letterk., D I. bl. 336 , D. II. bl 342; A. Kluit, Poor-redo voor de Lost der Geslachten voor Hoogstraten enz., M. 411 tot 420; Brender a Brandis, Taal- Dicht- en Letterk. Kabinet, D II St. II bl. 205; A. IJ p e ij Geschied. der Ned. Tale, 1). I. bl. 529-542; Proeve van Oudheid- Taal- en Dichtkunde , D. II. bl. 145; Tweed° Proeve , bl 8 volgg.; Tooneelkyker, D. II. bl. 91; Amstels Schouwtooneel , D I. Nr. 3 ; Schouwburg Nieuws , D. I. bl. 342 , bl. 28 ; Maendel hydragen tot opbauw van Ned Tad- en Dichtk., Nr 18 ; De Wind, Ribl. der 1Ved Geschied., D. I. bi. 41 , 511 ; Wagenaar in fledend Vaderl. Letteroet , 2 dln bl 14 volgg. (ook afzonderlijk) ; J. CI a risse, Berigt aang. twee fragm. , het eene van iJfaarland het andere van M Stoke in Verhand. der Moats. van Nederl. Letterk , D. II St. II. (Leyd ISIS, 80.) bl. 185 volgg. ; Scbotel. Lev van /Ilk. enz , bl, 57-63, 290-296; E Zeyde­laar, Ned. Spraakk. , bl 193; S i e g e n b e e k, Verhand over de Ned Spell.. bl. 83 A Kluit, Vertoog over de tegenw. Spelling der Ned Taal vergeleken met de Spelling der Ouden • in Werken der Moats van Ned Letterk., 1) III. bi. 37, 38, 39; Bilderdijk, Geslachtsl der Naamw. , D. I. bl. 32 (Voorrede); Weiland, Spraakk., bl 258; Bilderdijk, Nieuwe Taal- en Llichtk Verscheidenh , U. 111. bl. 197-229; Leoord van Mr. W. Bilderdijk's Nederl. Spraakl. door Mr. J. Kinker, bl. 53 , 765 enz ; J A. Clignett, Vertoog over het aantal handschriften door Iluydecoper gehruikt enz ; W i t­sen Geysbeek. Tableau d'Imsterdam p. 99; F. lloogviiet, MeOgeld., bl. 149; P. Zweerts, Gedicht., bl 280; Nieuwen­Liu's, Kobus en de Rivecourt; Muller, Cat. van Portr. ; Jaarb. van het Kon. Ned. Inst. 1850 , bl. 105 ; Biogr Univ . T. XXI. p. 93 ; Kron. van het Dist Genoots , II. bl. 271 , 328 , 329 ; Cat. der tibl. van Sea. Letterk , I) I. bl. 149', 197 , 207 , 252 , b. bl. 118 , D II H. 199; Cat. van Voorst , T. 11. p. 79. BUYDECOPER (DR. THEODOOR CORNELIS REINIER) werd te Hoorn, waar zijn vader burgemeester was, den 13 Februarij 1805 geboren. Aan de hoogeschool te Utrecht ontving hij zijne worming tot de Evangelische bediening en verkreeg hij de waardigheid van doctor in de godgelecrdheid , na bet ver­dedken zijner Dissect. de solenni J. C. in urbeni Hierosol. introitu (Traj. ad Rhen. 1829 , So). Zijn eerste stand­plaats was Woudenberg , van waar hij in 1834 naar Zut­phen en in 1838 naar 's Hage beroepen werd. Year bet . laatst predikte hij den 18 December 1864 , toen hij door een beroerte getroffen werd. Hij ontving in October 1865 zijn emdritaat en ontsliep 16 Januarij 1866. Zijn ambt­genoot J. Moll sprak bij zijn graf en hield twee dagen na zijn dood een toespraak tot de gemeente, die uitgegeven is met den titel: Laatste geloolsbelfidenis van T. C. R. Huyde­coper, met een begelezdend woorci van J. M., 's Hage 1866. Op zijn graf te Eik en Dainen leest men Hier rust een eere van Christus. Zijn echtgenoot overleed kort voor hem , op een reis tot herstel zijner gezondheid onderno­men, to Gastein , bij Salzburg. Huydecoper was niet slechts een uitmuntend predikant en herder, maar ook een opregt christen en menschenvriend , die slechts voor ande­ren Ieefde en werkte. Sedert 26 October 1843 werd hem de zorg der stoffelijke belangen der Nederl, vereeniging tet afschaffing van sterken drank opgedragen. Hij was sedert de ziel der vereeniging „omdat hij zulk een voortreffelijk , naauwgezet , gemoedelijk mensch , zulk een waar christen was." Ter dienste dozer vereeniging heeft hij veel gear­beid en schreef een menigte tractaatjes , sedert December 1846 yank met H. geteekend. In 1841 verscheen zijn Woord van ernst en lielde , door B o u g u r e Le Feb u r e in het Fransch vertaald , stuks­ wijze in het Journal de la Socidte du Monde Chretien over­ genomen , in het Engelsch overgezet vult het de kolommen van de Temperance Chronicle. In 1846 werd bet in een volksuitgave verspreid , in 1853 was een derde uitgaaf noodig. „Het is een parel zijner letterkundige nalaten­ schap." Van zijn stukje Opmerking , in 1866 , 22 jaren oud , is reeds het derde tienduizendtal verspreid. Het Koren en de Jenever in 1847 naamloos uitgegeven is vijfmaal naamloos herdrukt. Zestien jaren na zijn eerste uitgaaf verscheen bet met de ijzingwekkende opmerking , dat in ons klein landje in dien tijd wel 260 a 270 miljoenen wan uit koren gestookten drank zijn verslonden. Van zijne Gesprek­ ken voor .Militairen over den Sterken drank , uit de Schulte­ praatje8, gelijk vroeger de min deftige tire! luidde , werden twee duizend stuks in 1850 op ministeriele aanschrijving ten gebruike bij de regementen ingevoerd , en tal van exem­ plaren is er naar de veertig bibliotheken voor de Oost- Indische garnizoensplaatsen verzonden. Hij vervaardigde ook de bijschriften onder de Holland­ sche uitgaaf van de Engelsche gravuren van G e o r g e C r u i ks h a n k. Het in 4°. verschenen plaatwerk (de Flesch) viel zoo in den smaak , dat binnen den tijd van nog negen maanden zes oplagen noodig waren. Ook is chij de schrijver van het huisgezin van vader Reinhard. Doch wij kunnen alle door hem geleverde volksschriften en vliegende blaadje,s , ook die bij schreef toen mr. A. B o g a e r s c. s. to Rotterdam , gesteund door een staat­ huishoudkundig advies van prof. AckersdUck, zich tot de tweede kamer der Staten generaal weedden , met bet verzoek om maatregelen tot beperking van sterken drank verkoop , niet vermelden. In den zesde jaargang (1851) der Leerredenen, uitgegeven ter bevordering van Evangelieche kenni8 en Christelijk Leven komt eene leerrede voor van H uydecoper, getiteld: Christelifke beschouwing eener zoneverduisterint naar M a r c. XIII vs. 24b (bl. 167 volgg.), en in jaargang 1861 Het woord van God , onder one verkondigd, bevattende het onver­gankelfte zaad der wedergeboorte, naar I Pet r. I : 23 25 (bl. 161). Hij gaf zijne toestemming tot de uitgave van een zestal leerredenen die eerlang in een aerie van onderscheidene Nederlandsche leeraars door den Neer Eversz to Zeist sullen worden uitgegeven. ,ctemmen voor woarheid en vrede February 1866 ; Dr. T C R. llvydecoper Een voorlezing door J Herman de Rid-. der. hoo dbestuurder der iVederl. Vereeniging tot afschoffing van Ster­ken drank , 2de dr. 'a Hage 1866. HUIDEKOPER (JAN) werd den 3 April 1766 te Ber­likum in Friesland geboren , ontving zijne eerste vorming op de kostscholen te Geertruidenberg en Alkmaar , bezocht de Latijnsche school te Oldenzaal en werd in 1782 leer-ling op het koopmanskantoor van de heeren Hope en Comp to Amsterdam. Na zich in die betrekking met een schat van kundigheden toegerust te hebben , begaf hij zich naar Noord-Amerika , keerde na ddnktrig verblijf naar Amsterdam terng , en vestigde zich aldaar in 1795 als koopman. In het volgende jaar werd hij tot lid van den municipalen raad van Amsterdam gekozen , welke betrek­king hij vervulde tot de ontbinding van dezen raad door V r e e d e en Fynje, mar in welken hij dadelijk weder zitting nam , toen die in 1803 werd hersteld. In 1804 verliet hij Amsterdam en vestigde hij zich te Breukelen op zijn buitetigoed aan de Vecht. Zes jaren later, toen hij inmiddels tot directeur van den Levantschen handel was benoemd , keerde hij naar Amsterdam terug , en werd , kort na zijne aankomst benoemd tot commissaris van de groote visscherij en tot lid van de kamer van koophan del , welke laatste hij van 1821 tot 1'824 als voorzitter be­stuurde. In 1825 werd hij benoemd tot lid van de staten generaal , voor welke benoeming hij echter om gewigtige redenen bedankte ; in 1827 tot lid van het Amortisatie Syndicaat , en , van de oprigting al, tot commissaris van het Amsterdamsche entreptit-dok , en eindelijk zag hij zich in 1831 vereerd met het hooge vertrouwen dat de koning in hem stelde , door hem het commissariaat van hoogst­denzelven bij de Nederlandsche Handelmaatschappij op to dragen. In bijna al deze betrekkingen en nog anderen van minder groot gewigt , werd Huidekoper door een sle­pende ongesteldheid aangetast en op den 27 Januarij 1835 door den dood aan de maatschappij en de zijnen ontrukt. In 1829 werd Huidekoper ridder van den Nederland­schen Leeuw. Hij huwde in 1795 Geertruida Mar­garetha St inst r a, en teen deze overleden was , in 1812, Jacoba de Bie. Zie "lank. op het Woorden1. van Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt. HUIDEKOPER (MR. ANNE WILLEM) zoon van den vorige , werd op den 18 van Herfstmaand 1796 to Am­sterdam geboren. Zijn eerste leermeester was zijn vader die van 1804 zijn verblijf hield op een buitengoed in de nabijheid van Breukelen. In 1808 werd hij , meer dan gewoonlijk toegerust , op de Latijnsche school to Utrecht besteld , waar hij bij den toenmaligen rector Islijho ff inwoonde en van het verkeer en onderwijs van dien kun­di.en man veel nuts trok. In 1810 , toen zijn vader zich weder te Amsterdam had gevestigd , verwisselde hij de Laiijnsche school van Utrecht met die zijner geboorteplaats en genoot aldaar nog twee jaren het onderwijs van den rector en hoogleeraar H. B o s s e h a. In 1812 werd hij als student bij bet Amsterdamsehe Athenaeum ingeschre­ven , en woonde , gedurende 7 jaren , de lessen van v a n Swinden, van Lennep, Cras en van Reenen bij , waarna hij in 1819 te Utrecht tot doctor in de beide regten , na het verdedigen zijner dissertatie de jure accres­cendi ex legibus Romanis bevorderd werd. Ale pleitbezorger in zijne geboortestad optredende ver­wierf hij zich wel den 'of van groote kunde , onkreukbare eerlijkheid en strikte regtvaardigheid ; doch de strengheid der zedelijke beginselen , welke , in alle opzigten, zijn ge­drag bestuurden , zijne onbaatzuchtigheid en menschenliefde waren oorzaak , dat de regtsgeleerde praktijk hem wel groote moeite , maar weinig of Been geldelijk voordeel op­leverde. Van daar dat men hem meermalen aanspoorde om naar cone openbare bediening in zijn vak te dingen ; doch zoo sterk was zijn afkeer van het ambtsbejag , dat Iiij ook hierin weinig scheen to zullen slagen. Eerst in 1832 werd hij , buiten zijn aanzoek , tot plaatsvervangend regter en twee jaren later tot lid der regtbank benoemd. Hoe hij deze betrekking gedurende zeven jaren vervulde , blijkt uit de aanspraak, waarmede de voorzitter der arron­dissements-regtbank ter genoemde stede , mr. M. C. v a n Hall, zijnen opvolger als lid dier regtbank , bij diens inleiding begroette , en welke , onder den titel van Een woord over fir. A. W. Huidekoper het licht ziet. Geheel buiten verwachting tot lid der staten generaal benoemd zijnde , deed hij afstand van zijne regterlijke betrekking. Hij overleed den 30 van Oogstmaand 1841. De Grieksche en Latijnsche letterkunde was een geliefd voorwerp zijner oefeningen , en van de nieuwere talon waren weinige hem onbekend. Grondig vooral was zijne kennis der algemeene , en bij zonder ook der vaderlandsche geschiedenis en het kerkelijk regt in de Nederlanden. Duidelijke blijken hiervan zijn voorhanden in het even bescheiden als vrijmoedig vertoog over het al of niet toe­pa8selijke van het nog in werking zynde wetboek van strap regt op de afgeocheidenen van het Xederlandsche hervormde kerkgenootschap , (Amst. 1837) 2 stukjes , 80., overgedrukt uit de Bydragen tot Regtsgeleerdheid en Wetgeving , van de hoogleeraren den Tex en van Hall, D. XII , st. 2 en 3. In de aardrijkskunde had hij slechts weinigen die hem evenaarden. Groote aantrekkelijkheid hadden ook voor zijnen echt vrijgevigen geest en mathematische studien. Volgens den hoogleeraar Kaiser werkte hij een gedeelte der be­rekeningen uit , waardoor deze hoogleeraar de belanarijke uitkomsten der zonsverduistering van den 7 van Herfst­maand 1820 verkreeg , welke in de gedenkschriften van bet koninklijk Nederlandsch instituut zijn opgenornen. Hij was secretaris der plaatselijke schoolcomrnissie , lid der christelijke maatschappij tot zedelijke verbetering der gevangenen en sedert 1837 lid der maatschappij van Neder­landsche letterkunde. Zie Bandelingen der Jaarl verged. van de Maats. der Nederl. Let. terk to Leyden 1842 , bl. 5 vulgg. HUIDEKOPER (PIETER), burgemeester van Amsterdam, staatsraad in buitengewone dienst , kommandeur der orde van den Nederl. leeuw. Den 13 Mei 1850 werd hem, door een aantal ingezetenen een gouden eerepenning aangeboden. Hij overleed 4 Junij 1852 in den ouderdom van 54 jaren.. Van zijne hand bestaat : Naamkst van de inschryvers op de toespraak by het overhandigen van den gedenkpenning geslagen ter eere van den Edel Achtbren Heer Pieter Huidekoper,, oud burge­meester to Amsterdam , m. of b. MITE (JAN vAN DER) to Brussel geboren , beoefende de beeldhouwkunst , vestigde zich in 1669 to 's Hage en later to Amsterdam. Zie Kramm, t. a. p, bl. 774. BUYER (J. D.) teekende o. a. twee Zeetjes met vaar­tuigen in kleuren. Zij behooren tot de goede kunst. In den aanvang dezer eeuw woonde hij to Leyden. Zie Kr amm, t. a. p. HUYGELMUMZOON (AxDREAs). In 1597 gaf Ubbo Emmius to Groningen in bet licht : Grundik Bericht von der Lehre des Ersz-Ketzers David Joris , Groningen 1597. Twee jaren later in het Hollandsch overgezet en to Mid­delburg uitgegeven. Tegen dit geschrift verscheen : Wederlegginghe van de grove ohbeschaernde uncle tastelicke logenen van Ubbo Emmius , rector der schoelen tot Groenin­gen, by hem in drucic uytghegeven tegen het leven uncle leere van David Jorissoon. Mitsgaders ook ontdeckinghe der Loghenen unde onwaerheden by Casparum Greuincho­vium oder Swerinchuysen unde andern laesteraers jeghens denselven D. J. tegen der warheyt uytgegheven Durch D. Andr. Huygelmunizoon met waerheyt wederlecht P8al. 31 : 19. Ghedruckt in den fare 1600 in kl. 80. Emmius beantwoordde dit geschrift met : Den David Jorischen geest in leeven en leere , breeder ende widtloopiger ontdeckt ende grondtlyker verclaert teghens de vermomden schaenztlozen D. iindreas Buygelmurnzon. Door Ubbonem Emmium der schoole tot Groeningen Rectors gedaen , Darmede by syn voorige uitgegevenen Berigt van demzelven Gheeste bewyst ende verdedigt, ende Huygelmums­zooms valsche beschuldigingen in 8yne wedderlegginge ende Byvoegsel wederlegt , Math. 7 : 15 , 's Hage , 1613 , 80. Te vergeefs deed Emmius onderzoek naar den per-soon die zich onder den naam van H u y g e 1 m u m verschool. Zie E. J. H. T j a den, has gelehrte Ost-Friesland , 3er B S. 92 , 93, 147 ; Baumgarten, Nachrichten von einer Ballischen Bi­bliothe,t , B. V. Br. 545 , S. 249. HUYGEN (ADAM) zoom van Herman H u y g e n , bur­gemeester van Doesburg , en Agatha K a I d e n b a c h, werd to Doesburg in 1615 geboren , bekleedde aldaar de betrekkingen van secretaris en later van burgemeester, was raadsheer bij den vorst van Nassau en drossaard van de Hoogheid Wisch. Ala regtsgeleerde heeft hij zich bekend gemaakt door zijne Advizen en als geschied- en oudheidkundige door zijne Beschrijving van Doesburg, door Sligte nh ors t geprezen , en door mr. Corn. W al r. V onck in bet licht gegeven met den thel: Beschrtyving van het Begin , Opkomst en Aanwas der Stad Doesburg en& , Nijmegen 1754 , 40. , 1761, 4°. (2de dr.) met een belangrjke voorrede. Zijn sterfjaar is onbekend , doch volgens Schomaker leefde hij nog in 1681. Zie V o n c k , t. a. p. , voorrede , bl. XCVII en volgg ; Consult. en bl. 621 en over bet gedrag van B erm an en A dam in 1672 ; A. M o n t anus , Lev. van Willem III (Amst. 1703 8o ) , D. I. bl. 213-215 ; Dez. , Lev. en Beschrijv van Willem Hendrik (Amst. 1677) bl. 279; Slichtenhorst, Geld. Geachied.; Paquot, Mims., T. I. p. 585. HUYGEN (JAN en PIETER) broeders , beide dichters nit de 2de helft der 17de eeuw. Jan uygen gaf af­zonderlijk : Stichtelyke Rjjmen op verscheyden Steen Hier in order gesteld , in Twee deelen. Met schoone kopere platen (van Jan Luike n). Arosteldam 1733 , kl. 80. Of er vroegere uitgaven van bestaan is mij niet geble­ken. Deze rijmen zijn uitgegeven onder den titel: Pieter en Jan H u y g e n , de Beginselen van Gods .Koni nkrijk in den Mensch , benevens eenige Rijmen , waar­van ook zeker vroegere uitgaven bestaan dan die van Amsterdam 1738 , 1740, daar de voorrede gedagteekend is Amsterdam 10 Augustus 1689. Beide dichtten in den geest van L u i k e n , doch deze overtreft hen verre. Zie Witsen Geysbeek, Piogr. tenth. Crit. Woordenb., D. III. bl. 438 ; Abcoude, Naamr bl 177 , Aanh. , bl. 104. HUYdEN (JAN) raadsman der stad Hamburg , vriend van de Hollandsche vrijheid , gemeenzaam met de vlugte­lingen en , schrtift Brandt, „geschapen in tijden en wijlen 't Amsterdam op 't kussen te raeken." Hij vermaande E g b e r t Roelofszoon en Adriaan Pauw op het punt als ballingen hun vaderland te verlaten „sich wel te wachten voor den klip waar sich die van Hamburg en andre Oos­tersche steden aen verseilden en niet te gedogen dat sich de predikanten verder dan met hun prediken souden be­moeijen." Zie Brandt, Dist der Ref., D. I. bl. 593. HUYGEN (HERMAN) waard to Gouda. In zijne woning werd in 1620 eene vergadering der Remonstranten gehou ­den , die door soldaten uiteen werd gejaagd. H u y g e n word gevangen gezet en uit de stad gebannen. Zie Brandt, Rist. der Ref., D. IV. bl 369. HUYGEN (WOUTER). In 1622 word in zijn huis op 't Oude Hoofd to Rotterdam een vergadering van Remon­stranten gehouden , gevangen genomen en in een boete van 1 200 verwezen. Zie Brandt, Rust. der Ref., D. IV. bl. 701. HUYGENS (CnRisTIAAN) , werd omstreeks 1555 te Ter Heiden bij Breda na zijns vaders dood geboren, genoot zijne opvoeding te Breda , studeerde te Douay , deed aan zijn vaderland en het huis van Oranje gewigtige diensten. Hij werd in het zeven en twintigste jaars zijns ouder­doms secretaris van Willem I en vervolgens van den raad van state. flij de overgaaf van Nijmegen aan pries Maurits bewees hij , schoon aldaar krijgsgevangen , doze stad gewigtige diensten. H o o ft verhaalt een trek van inoed en beleid van dozen wakkeren man, met bet opligten van het kind van Willem Jansz. van Hoorn, dat zich ala gijzelaar in het huis van den Spaansehen gezant te Londen beyond , waarvoor bij door den prins met een gouden gedenkpenning beschonken werd. Hij overfeed den 7 Februarij 1624 , na eene ziekte van omtrent 7 weken en werd den 11 in de Groote Kerk achter het. koor , met veel plegtigheid ter aarde besteld. (1) Hij huwde 5 September 1592 Su zann a Hoe fn agel, zuster van den verdienstelijken schilder Joris Hoe fn a­ge 1 , den 28 October 1561 to Antwerpen geboren. Zij stied den 16 Mei 1633. Haar testament vindt men bij Schinkel, .Nadere bijzonderheden omtrent C. H. en zijne familie. Haar zoon Constant ij n ontving den 23 van diezelfde maand de tijding van haar overlijden te Rijn­beck. Het derde boeck, der ledige urea , daarin ?west Bibel­stolen, is aan die moeder opgedragen. Uit dit huwelijk sproten vier kinderen , Maurits, ConstantUn , Geertruid en Constance. Mau­rits huwde te 's Hage met Petronella Campen, dochter van Jacob Ca m pen, gecommitteerde raad van. Zeeland, en van Maria van Reigersbergh. Zij her­trouwde met Johan E y c k b e r g h, secretaris van den raad van state. Hij werd de opvolger van zijn vader nadat deze dien post 50 jaren had bekleed. Zijne dochter Martha Maria huwde Henrik baron van Uteri• hove, beer van Ameliswaard. Zijn broeder Consta n-t ij n gewaagt bl. 100 , 101 van zUn Vita propria van zija overlijden. Beide dochters huwden , de eerste met P h lips Doublet, heer van St. Annelant , en de laatste met David Leleu de Wilhem, raad van den prins van Oranje in den hove van Brabant. Consta n-t ij n wijdde haar zijne Heures oisives , livre second , qui contient les efforts Francois et Italiens of Otiorutn libri if. Zie Hooft, Ned. Hist. , bl. 778; Witsen Geysbeek, Anth. Biogr. Crit. Woordenb. , D. III. bl. 439; II nygens, de Pita propria, p. 84 seq ; Schinkel, iVadere Bijzonderheden , St. 1. bl. 78 , St. 11 bl. 1 , 2 , 34. HUYGENS (CONSTANTIJNI) heer van Zuilichem Zeelhem en Monnikenland , tweede zoon van den vorige , werd den 4 September 1596 te 's Hage geboren. (2) (1) Vita propria , p. 86. (2) De stad Breda en J u stin us van Nassau waren zijne peters. Zie Schinkel, Peterschap van de Stad Breda over C. H. , in Nad. Bija. , St. II. Huygens was bet, die Frederik Hendrik den raad gal. om Breda met een illustre school te begiftigen en gaf zich veel moeite ow die school in aanzien te doen toenemen. 95 Zijne ouders gaven hem een nitmuntende opvoecTing waartoe hun onbekrom pen vermogen hen in staat stelde en hij beantwoordde volkomen aan de verwachting , die men van hem koesterde. Vroeg leerde hij reeds zingen , de either en guitar spelen en van mr. Br o u a r t de Fransche taal. Zeven jaren oud begon hij het Latijn to leeren onder zijn gouverneur Johannes De del, en naauwelijks kon hij een volzin Latijn zamenvoegen of hij begon reeds to dichten. vervolgens leerde hij ook Grieksch , Engelsch , Italiaansch , Spaansch en onder George Egliz e mins , een Schot , die zich to 's Hage gevestigd had , de lo­gica en philosophia physica , voorts den wapenbandel en scherrnkunst , paardrijden , dansen , worstelen en sprin­gen , schaatsrijden , zwemmen , de schilderkunst in olie­verw en miniatuur en het teekenen met de pen , het boetseren onder H on dius, de rekenkunst onder S am u el C 1 o t i u s en de wiskunde. Na zeven jaar aan De d e 1 s zorg te zijn toevertrouwd , onderwees hem de raadsheer J. Z u e r ius, zijn oom , in de beginselen der regtsge­leerdheid. Hij oefende zich vervolgens een jaar in dit vak aan de hoogeschool to Leyden , waar hij vriendschap sloot met D. Hein Bias, en die hij verliet na bet verdedigen eener Dieputatio de Fide jussoribus. Te 's Hage weder gekeerd , bezocht hij steeds de rolls , doch het blijkt niet dat hij zelf als advokaat gepleit heeft. Toen bij achttien jaren bereikt had , deed zich eene geschikte gelegenheid op , om hem voor het hofleven , waarvoor zijn vader hem scheen bestemd te hebben , voor te bereiden. De Engelsche gezant , Dud ley Carleton, nam hem met zich naar Engeland. Te London bezocht hij Caron, Burlamachi, M. Antonis de Domi­nis en werd hij den loping voorgesteld. Met M e e t-k erken , Bra sse r en den schilder Gey n bezocht hij Oxford , in gezelschap van den ridder H e i d on Cambridge en met de Engelsche godgeleerden, die zich naar de synods van Dordrecht begaven , keerde hij naar bet vaderland tern. In 1619 vergezelde hij als secretaris van A e r s­sens v a n Soto m elsdyck naar Venetie , waar hij van de republiek met een gouden halssieraad word vereerd. Hij moest echter,, op bevel zijner ouderen , zonder Rome , Napels en Florence gezien te hebben , hetgeen hem zeer sn3artte dadelijk terugkeeren. Bij zUne terugkomst (7 Aug. 1620) in het vaderland, vervaardigde hij het opschrift voor bet praalgraf van Willem I to Delft , en werd hij tweemaal kort na elkander , eerst met nog 5 , vervolgens met nog 2 gezanten als secretaris van het gezantschap naar Engeland gezonden. HU was toen 26 jaren oud , en Aerssens legde in een brief aan zijn vader een schitte­rend getuigenis van zijne bekwaamheden af. (S chinkel Nad. Bijz., St. II. bl. 12); Gedurende het eerste gezantschap werden de gezanten door den koning tot den ridderstand verheven en ontving hij een gouden halsketen. Hij sloot toen vriendschap met Raphael Thor ius en Cornelis Dribbel. Toen hij voor de tweede maal met het gezantschap vertrok , sloeg koning Jacobus hem ridder en gaf hem den degen , met welken de plegtigheid was verrigt , ten geschenke. Hij trad in vriendschappelijke betrekking met de familie van den rid­der Robert Killerey. Na den dood van prins Maurits volgde hij , men ver­moedt op voordragt van Louise de Coligny, wiens gunsteling hij reeds in zijne kindschheid was , (26 Oct. 1630) als raad en rekenmeester , in plaats van Tuni n­gius, en vervolgens als geheimschrtiver (8 Mei 1632) van Frederik Hendrik op. Twee en zestig jaren bekleedde hij dien post met alien ijver en trouw , onder drie stad­houders, namelijk Frederik Hendrik, Willem en Willem III , en bewees in die betrekking gewigtige diensten. Menigmaal vergezelde hij den eersten prins in het leger en was hem zeer nuttig in het ontcijferen van 's vijands onderschepte brieven. Na den dood der kroonprinses van Engeland , weduwe van Willem II, zond Amelia van Solms hem meer­malen als gezant naar verschillende hoven , zoo als naar den aartshertog Leopold van Oostenrijk en zijn opvolger Johan van Oostenrijk te Brussel , en aan Lode w ij k XIV te Parijs. Hier bled' hij vier jaren en handelde hij wegens de teruggave van het prinsdom Oranje. Van daar begaf hij zich tweemaal naar K arel II, koning van Groot-Brittanje. Ook Kier bepleitte hij den zoo geregten eisch van 't stamhuis van Oranje. In 1665 nam hij in naam van zijn meester er bezit van , bragt kort daarna het bestuur van 's prinsen bezittingen in Zeeland op een vas-ten voet en had de hand in de benoeming van W illem III tot eersten edelman , hetgeen den grond legde tot zijn latere verheffing tot stadhouder. Huygens was hoveling , doch echter Diet in dien zin dat hij een blinde dienaar van zijne meesters was zelfs bestond er tusschen hem en W ill e m III eene merkelijke verkoeling. Estrades noemt hem een Franschman in zijn hart. Behalve de eer , die hem door Jacobus I bewezen werd genoot hij ook die van door Lodew ij k XIV tot ridder van St. Michiel benoemd te worden. Den 27 Fe­ bruarij 1633 overhandigde hem B e r ingam us die orde ; en toen de koning een 12 Januarij 1665 de °tele met nieuwe statuten begiftigde , waarbij bepaald werd dat voort­aan het getal ridders niet hooger zou molten zijn dan hon­derd , stond Huygens onder dat honderdtal de derde in rang (Schinkel, t. a. p., bl. 29, 39_41.) Huygens zelf een geleerde , stond in letterkundige betrekkingen met de voornaamste geleerden en dichters van zijn tijd en sloot met sommigen zelts naauwe vriendschap. Met Cats , wien hij zijn Kostelick Mal opdroeg , Hooft, Barlaeus,Vossius,Wicquefort, A. M.Schuu rman, de dochteren van Roemer V isscher en een reeks van an­deren hield hij brieiwisseling en wisseling van gedichten. H o o ft s vrienden waren de zijnen en bezochten elkander zoo op Muiden als Hofwijck. Meer dan 50 jaren mogt Huygens zich de genoegens herinneren op bet laatste gesmaakt. Onder zeer vele andere loftuitingen schreef H o o ft hem ergens toe „een inborst gezoogd met den room der zinlijkste reden en een vernuft doorzult in het merg der heusche konsten en achtbaarste wetenschappen". Bijna in Been wetenschap was hij een vreemdeling , en hoe uitnemend hij de kunsten beoefende kunnen zijn uit­ gegeven en onuitgegeven werken getuigen. Reeds in zijn prille jeugd vervaardigde hij in oude en nieuwe talen gedichten , van welke hij sommige in het licht gaf. Op zijne reizen bleef hij met dezelfde lust de poezy beoefenen en greep hij elke gelegenheid aan om to zingen , onverschillig in de Latijnsche , Fransche , Italiaansche , Spaansche of Nederduitsche taal. Vele van deze werden in allerlei formaat gedrukt; doch in 1625 (niet in 1644 gelijk Sie gen b eek wil) verscheen zijn eerste diehtbundel in 40. , waarin de meeste der gemelde waren opgenomen met den titel: Constantini .Hugenii , Eguitis, Otiorum Libri Lex , Parnata varii sermonis Itili Argumenti (Hagae, Amst• 40. , Typis Arnoldi Meur i s) , met een Lat. opdragt aan zijnen onvergelijkelijken vriend Daniel 11 einsi u s, en zijn afbeelding door W. D e 1 ft naar Mier e veld met een onderschrift van D. Heinsius en lofdichten van Barlaeus, Westerbaan, Reael, Vondel, Bur c h en anderen. De bundel bevat : Farrago-Latina , Efforts Francois et Italiens , Bibel-stof, Kostelick Mall, Foorhout, Stedestenzmen, Charaeteres of Pointen van als. H ij werd in 1644 gevolgd door een verzameling Latijnsche gedichten , door C. Bari a e u s uitgegeven , en na de uit­gave van verschillende kleinere gedichten verscheen eindelijk in 1658 zijn Korenbloetnen , in 1672 herdrukt, In dezen laatsten bundel zijn de voornaamste gedichten in verschil­lende talon (uitgenomen de Latijnsche) opgenomen. Als Latijnsch dichter word hij door zijn tijdgenooten op eene hoogte gesteld met de grootste zangers. S c r i v e r i u s vergelijkt hem met Janus Secundus. Barlaeus verheft zijn scherpzinnigheid , vernuft, zeggingskracht, rijk­dom en sierlijkheid van woorden. Van de overdreven lofspraken door B o r r i c h i u s op hem gehouden zwijgen wU. Do critici van onze eeuw stellen H u y g e n s op een vrij lager trap en Peer 1 k a m p schrijft: „sed Morhofius medium quiddam tenuit , et agnoscens multa Epigrammata egregia , addit , tamen acumina interdum esse affectala et frigidiuscula Mihi ita videtur Hugenio quominus exellens poeta fieret , natura non obstitit , sed natura sine arte et exercitatione parum valet". Peerlkamp gaf Huygens geschrift De vita propria , op 83jarigen leeftijd geschreven , in het licht. Even als in zijne Latijnsche verzen is Huygens in zijne Nederduitsche stroef, hard , doorgaans duister , een tegenvoeter van den zoetvloeijenden , woordenrijken en niet zelden langwijligen Cats, die bij hem in zinrijkheid en rijkdom ran gedachten niet halen kon , doch daarentegen mist hij weder de kracht en verbevenheid van H o o f t en Vo n del en heeft jets eigenaardigs , dat , als men het wel weet to vatten , dit alles op een andere wijze rijkelijk vergoedt. De ruimte voor dit artikel bestemd veroorlooft geen verdere uitweidingen en wij vergenoegen ons naar de bierachter gevoegde bronnen to wijzen. Tot in zijn hoogen ouderdom bespeelde Hu y g e n s de citer. flij had zulks in zijn jeugd voor koning J a c o b u s gedaan en op dit spel zelis een Latijnsch gedicht vervaardigd en de Psalmen voor dit speeltuig ten gebruike in het leger op muzijk pbragt en to Parijs uitgegeven. Op 83jarigen leeftijd schree (volgens de overzetting van L o osje : allet de eigen vlugheidlenLbevalligheid in 't spelen; Blijf ik de snaren nog van wijnen citer streelen". De vita propria:, p. 145. In zijn testament vermaakte „hij zijne menigvuldige com­positien en allerhande soorten van musique en wat hij van die materie van anderen had vergaedert" aan zijn zoos Christiaan (Testament van C. H. bij Schinkelf t. a. p. st. 1. bl. 43). Schoon hij in latere dagen de soh& derkunst niet sneer beoefende, bleef toch zijn liefde voor die kunst , daar hij een kostbare verzameling schilderijen en prentkunst bezat (S c hin k e 1 t. a. p. bl. 81). Hij bragt zijn laatste levensdagen deels in zijn huis , op den hock van 't plein to 's Hage (t. a. p.) , deels op het door hem gebouwde en zoo meesterlijk bezongen Hofwijck door. Behalve Hofwijck is nog een nuttig gedenkstuk aan­wezig van zijne prijzenswaardige werkzaamheid , de Zee­straat van 's Gravenhage naar Scheveningen , volgens zijn ontwerp in 1663 aangelegd , en in een afzonderlijk dicht­stuk geestig bezongen. Het toihek aan den ingang is als het ware een triomfboog van 'a mans edele zucht om anderen nuttig te zijn. Bij gelegenheid van den twist over het gebruik van het orgel bij de eeredienst der Hervormden , werd Huygens door zijnen niet min godsdienstigen als muzijkalen zin ge­noopt zijn gevoelen over deze zaak opentlijk te doen kennen. Bij deed zulks in het hoogst belangrijk geschrift , getiteld Ghebruik o f onghebruik van 't orghel in de kerken der Ver­eenigde Nederlanden , in het jaar 1640 voor de eerste maal te Leyden gedrukt. Het vond ruimschoots goedkeuring en heeft buiten twijfel veel er toe medegewerkt om in de denkwijze nopens het orgel in ons vaderland eene geheele omkeering to weeg to brengen. Huygens schijnt het daarop ook met opzet to hebben toegelegd. Daartoe deed, hij de brieven het licht zien , welke hem door vele aan­zienlijken en geleerden over zijn boek waren toegezonden. Zij kwamen uit onder den titel: Respensa prudentum ad auctorem Dissertationis de organo , in Ecclesiis confoed. Belgii ordine quo nzissae fuerant, L. B. ex officina Elzevir, 1643. Zij zijn van Casparus Sreso, Eliazar L o t i u s, predikanten to 's Hage , van Pieter Co r­nelisz. Hooft, Marcus Zudrius Boxhornius, Daniel Heinsius, Casparus Barlaeus, Adol­phus Vorstius, Gisbertus Voetius, G.Grotius, Lodivicus de Dieu, Alb. Joachimi, Abraham Heydanus, Joh. Beverovicius, J. Forestus, Ja­cobus Golius, Joh. Polyander a ICerckhoven en J. L. C a 1 e n d r i n i, Achteraan is gevoegd een : Extract uit de resolutie der Kercken-Raeds van 'a Gravenhage , ge­houden den 20 Dec. 1641. Huygens had den ouderdom van 30 jaren bereikt , Coen hij , het ongehuwde leven moede , zich eene echt­genoote koos. Reeds vroeger had hij Susanna van Baerle leeren kennen. De huwelijksvoorwaarden werden 24 Febr. 1627 to Amsterdam geteekend. (1) Deze Susanna was, niet gelijk velen beweerden de zuster of dochter van C a s­par van Baerle, maar eene dochter van Jan H e n d r. z. van Baerle en Jacomina Ho rn. Hare beide zusters (1) Zijn huwelijk werd bezongen door Barlaeus, Z, Barlaei, Lib. III Heroici , p. 383 sea. I d a en Sara waren gehuwd met zonen van F r e­derik van D o r p, gouverneur van Tholen. I d a met Arend van D or p , ridder, admiraal van Holland ; Sara met Philips van Dorp, raad en hofmeester van den prins van Oranje. Haar broeder David van Ba e r le had bij zijne beide vrouwen Sara van Er p en Rachel Go din, verscheidene kinderen , waarvan nog heden afstammelingen bestaan (S c h i n k e 1 t. a. p. , bl. 8). Op den 13 Maart 1637 beviel Susanna van een dochter , en overleed twee maanden later (10 Mei 1637). Hij zelf schetst wat hij aan Naar verloor in zijn Vita propria p. 97. Zes dagen later werd zij met grooten mister en groot gevolg begraven en op den dag daarna , den 17 Mei, betrok hij met zUne vijf kinderen en zijne nicht Catharina Zuerius, die 31 jaren zijne huis­houdster was (zij stierf 29 Oct. 1668 te Breda) zUne nieuwe won:11g. Van deze vijf kinderen waren vier zonen en eene dochter. Constantijn en Christiaan volgen; Lodewijk, meestal N. H u ij g e n s genoemd , was afgevaardigde in het Edelm. collegie ter admiraliteit op de Mase , huwde Jacoba Teding van Berkhout, waarbij onder anderen een zoon , Constant ij n genaamd , die tot echt­genoote nam Philipp in a, Doublet h, dochter van Philips Doubleth en Susanna Huygens, zijne tante. Uit dit huwelijk werd Susanna Louisa Hu y-gens geboren , die de echtgenoote werd van den baron van W a s s e n a e r, heer van Ruiven. Zij was de laatste telg van dien naam van den grooten C o n s t a n-t ijn Huygens. Philip Huygens vertrok , twintig jaren oud , den 9 Maart 1656 , in het gevolg der afgezanten van onzen staat uit 's Hage naar Zweden en overleed 14 Mei 1657 te Mariaberg. S c h i n k e l deelt een eergedicht mede , bij die gelegenheid aan Huygens door V o 1 k e r t van O o s ter w ij k (zie dit art.) gezonden , 20 April 1660. Susanna trad in het huwelijk met haren neef P h lips Doubleth, zoon van Philips Doubleth, beer van St. Annaland, en G e e r t r u i d Christiaansdr. Huygens, hare tante. Uit dit huwelijk werden , behalve Philippine, de vrouwvanharen neef Constantijn Huygens, de jonge , nog een zoon Philips en eene dochter C o n s t a n t i a Theodora geboren. De laatste trad in den echt met Mat th ij s Hoeuf ft , heer van Oijen en Onsenoort ; de eerste , die beer was van Mog­gershil , met H e r t a Quarle s. Beide hadden een talrijk nageslacht (S c hi n k e 1 t. a. p. , b1. 25-34). Const ant ij n Huygens scheidde to 's Hage , den 28 Maart 1687 , in den ouderdom van 90 jaren en 6 maanden uit dit leven , even gelijk de verzadigde gast , schrijft Peerlk am p, van tafel opstaat. Den 4 April werd hij met een statie van 14 a, 15 rouwkoetsen , door vele flambouwen verligt , in de groote of St. Jacobskerk begraven. T i m a r e t en deelt zijn grafschrift mede , dat echter niet meer aanwezig is. Na zijn dood verscheen een bundel lijkdichten in 40. , getiteld Lijkdigten op het af­ sterven van den WelEdelen Ileere C. H. enz. , to 's Hage 1687 , 40. In dezen bundel , thans hoogst zeldzaam , -vindt men o. a. Lat. en Ned. gedichten van F. Plante, P. Francius, J. Vollenhoven, Jac. Pinetonus Chambruno, Janus Brouchusius, J. Brandt, I Flad a Ghilde Hagiensis, G. Gordon de Graeuw, Romane, K. Verlove, Sylvius, H. Angelkot, Chr. Pierson, J. Bredenburch. Meermalen is hij afgebeeld o. a. door W. De 1 f f naar c h. M i e r e v el d. Het stelt hem op 27jarigen leeftijd voor , onder aan 6 Latijnsche dichtregelen van D. H e i n­sius, door Paul Dupont (Pontius), mar& van D ij c k , hem op 32jarigen ouderdom voorstellende. Acht jaren later heeft van D ij c k een tweede portret van Huygens geschilderd , op welk doek , in schildvormige , door bloemen omgeven , medaillons , tevens de portretten zijner vijf kinderen voorkomen , die de beeldtenis van bun vader als een krans van bloemen omringen. Onder aan deze schilderij liet Huygens plaatsen Ecce haereditas Domini. Voorts door C. de V i s s c her , na een teekening van Christ. Huygens, 1657, en anderen door Muller opgenoemd. Hij schreef: Otiorum libri sex. Poemata varii sermonis , stili, argu­tnenti , Hagae vomit. 1625 , 40. , Harl. 1634 , 120. , 1640 langw. form. , 1643 , 120. Ses boecken van de ledighe urea 's Hage 1625 40. , Marl. 1641 , 120. , Amst. 1641 , 40. , 1644 , 40. Momenta desultoria edente C. Barlaeo , L. B, 1644 , Hagae 1655. Korenbloemen Nederl. gedichten, Hage 1658 , m. pl. en portr. door C. de Visscher, 4 . , Amst. 1672 , 40., met portr. door Blootelingh, (volledigste uitgaaf) , met Aanteek. van rear. W. Bilderdijk, Leyd 1824, 6 dln. 120. Larmes sur la snort de Maurice 1617. lierdersklachten , 1618. Verclaringh der XII artyckelen des Christelicken Gelools Hage 1619 , 40. (3 uitgaven). Christelyke bedenckingen over de Thien Geboden des Hee­rens Tot vervolgh op voorgaande Verclaringhe enz , 's Hage 1619. 't Costelick Mal, Middeib. 1622. Batava Tempe , 't Voorhout van 's Gravenhage, 1622 , met eene onzschryv. en aanteek. door het Leeuw. genootschap Constanter , Leeuw. 1824 , in Wis. op Cat. mss. J. Schou­ ten , bl. 47. Heylige dagen , Nieuwe .Thers-gift aen Vrouw Leonore Ilellemans , Prostinne van Muyden ; uitgegeven door C. B a r­ laeus 1615, fol. -- J. Zoet, Geestelikke Doorzichten op C. H. Heyl. dagen , benevens een Karsdagla aan denzell­ den , Amst. 1641 , 4°. Etafrasia. Oogentroost aan Parthenina , bejaerde tnaeghd , over de verduysteringh van haar edit oog, Amst. 1651, 120. ib. 1653, 3de dr. ib. 1690.(C. HuygensaanTesselschade). Vitaulium , Hoiwyck , Hojstede van den Heere van Zuy­ lichenz , 's Gray. 1653. Tryntje Cornelis Klacht , 's Hage 1657 , 40. Het hs. hiervan op Cat. J. 'Schouten , ms. bl. 47. Gebruyck of ongebruyck van 't Orgel in de kerken der Ver. .Ned , Leyd. 1641 , 120. Amst. 1660 , 120. Verrykt met eenighe zanghen, J. J. Cakkman, 4ntidotum , tegen-gilt van 't gebruyck of ongebruyck van 't orgel in de kercken der Vereenigde Nederlarden , 's Gray. 1641. Geestelike Zinnebeelden , 8°. M. pl. (volgens A b c o u d e, Naamr. Aanh. , bl. 104). De Zeestraet van 's Gravenhage en Scheveningen , 's Hage 1667, 40., Amst. 1711, 40., naar de hedend. taal en spel­ ling gewijzigd en nzet eenige aanteek. door mr. J. G. L a- la u, Leyd. 1838. De herstelde Prins , Stadt-h. ende kap. Gen. van de Vereen. Nederl. enz. tegens de boekjens Interest van Hollandt en Stadt-houderl. Regeringe in IL enz , 1663. Bruilytsdichten , 1683. De Vita propria sermonum inter liberos libri duo (Carm. Lat.) primum ed. et annot. P. Hofman Peerlkamp; ook met de vertaling in Nederd. verzen door A. L oosj es, Marl. 1817, 80. Cluyswerk , voor het eerst uitgegeven door dr. W. J. A. Jonckbloet met H. Beyerman's voorl. over dit dicht­stuk , 's Gray. 1841, 8°. De voorlez. van B. is afzonder­lijk gedrukt in Vad. Lett. Maart 1842, Nr. 3. D'Uytlandige Herder , 'T Kostelick Mal, 't Voorhout , Mengelingen (1618 —1623), en Daghwerck. Met Inleiding en Aanteekeningen van dr. J. van Vloten, Nr. 79,80 van het Klasszek Letterkundig Pantheon bijRoelants to Schiedam. Men vindt gedichten van hem in de Bloemlezingen van L. v. Santen (Deliciae poetic. p. 51, 189, 318, 319-330), in Bloemen tut verscheiden Poetische werken enz. hs. , (Cat. mss. J. Koning, bl. 27) ; Apollo's Harp, bestaande in Nederd. Mengeld., Amst. 1638 ; Verscheyde Nederduytsche Gedichten van Grotius , Hooft, Barlaeus, Huygens, Vondel en anderen, Amst. 1659 ; Klioos kraam, vol verscheiden gedichten, eerste opening , Leeuw. 1656 ; .De tweede opening , Leeuw 1657 ; M. Siegenbeek, Proeve van Nederd. Dichtk. uit de XVIIde eeuw Leyd. 1823 ; Visscher, Bloemlezing uit de beste schrifvers der Nederl. dichters, D. II, bl. 64 volgg.; Witsen Geysbeek, Epigr. Anthol., bl. 66; Alber­d i n g h Thym enz. ; Brieven van en aan hem van H o o f t ; (Brieven, nieuwe vermeerd. uitg. , Leyd, 1857 , 4 d.); Barlaeus, Epp., p. 160, 167, 701; Balzac, die hem de critiek van den Herodes Infant. van H e i n­sius (Lettres choisies du Sr. de Balzac, Amst. 1673 p. 153) opdroeg; A. M. Schuman (Opusc., P. Schinkel, t. a. p. st. II. bl. 21.-23); Mersenne, Descartes, Vossius, Erycius, Puteanus, onder de Epp. dezer geleerden uitgegeven ; P. Francius, ( Posthuma, No. 28 , 33, 56, 58); V. Fabricius, (Epp. p. 282 , 284, 304, 360); in A. Alciati, Tract. contra vitani tnonast. Acced. Epp. Hagae comit. 1740, 40., ed A. M a t­thaeo; P. Burmanni, Syll. Epp , III, p. 869, 878, 879 ; Briefwisseling tusschen Wicquefort en B a r­laeus (Lat.enFr. Amst. 1696); Baeck, Bar laeus, G. Brandt en P. C. Hooft, Rembrandt en H.(in Ned. Spect., 25 Febr. 1864, No. 8); Justinus van Nassau (H.ald.);Reiftenberg,Lettreine'ditedeC.H. Gedichten aan hem vindt men in V. Fabricii, Opera (Eleg. lib IV); Hooft, Ged. , Vondel, Werk. (uitg. Westerbaa n) D. VII. bl. 302 D. XII. bl. 286; Six van Chandelier, Gedicht, , bl. 487; Simon van Beaumont, Gedicht. , bl. 250 ; G. Brandt (die hem zijn Lijkreden op Hooft opdroeg) Ged., bl 133; L. B a k e, Mengelp., bl. 135; Banningii, Poem , p. 120; D. Heinsii, Poem, passim, N. Heinsii, Poem, p. 70; Barlaei, Poem, p.194, 379, 418, 459; Keuchenii Poem, p. 119, 125; Boxhornii Poem, p. 50, 52, 243; Heiblocq, Farrago, p. 80, Scriverii, Sylo. lib., p. 25; Broeckhusii, Poem, p. 284; Francii, Poem , p. 438; Cat. mss. J. Schouten, bl. 47; mss. Gedichten van Th. Graswinckel, J.Westerbaan, Boxhorn, Bruno op C. H.; Cat. Schinkel, bl. 146; (mss. Gedd. van H,); Lijkdichten op het a fsterven van C. H. 's Have, 1687, Ook vindt men gedichten van hem in bet meermalen aangehaalde week van S c h i n k e I, Nadere bijzonderheden enz. Deze zond ook een Opgave van Handschriften van Const. en Christ H. benevens die Handschriften welke tot hen betrekkeliik zijn en voor weinige jaren onder derzelver nakomelingen nog berustende uiaren 's Hage 1840 , 80. , in het Hat. Ouk op den Catal. zijner bibliotheek Hage 1866) komen Msg. van H. voor. Brieven van hem komen voor op Cat. Te Water (rnss.). p. 24 ; Cat. J. Koning, D. I. bl. 81 , D. II. bl. XI ; Cat. J. Schouten (mss.)", bl. 4 5 ; Cat. d'une Collect remarq. de mss. etc. , Haye 1862, p. 13; Cat. Schinkel, p 146.van Dam van Bra-. k e 1. Ook berusten er velen op de Acad. Bibl. te Leyden en in de Bible der Remonstr. te Amsterdam. Zie Val. Andreas, Eibl. Belg. , p. 142; Foppens, BM. Belg., T. I. p. 143 , 144 , 190 , 191 ; No r h of , Polyhist. Liter. Liber VII. C. 3, 3; Saxe, Onom., I. IV. p. 65; Borrichius, Poelis Dissert ; Hoeufft, Pam. Lat. Eels-. p. 156; Peerl­kamp, de Poet. Lat. Neerl. , p. 437 ; Barlaeus in Praef. Mom. desult. ; C. Huygens, de Vita propria ed. Peerlkamp; KO­nigii Bibl. Vet. et Nov , voce; Krantzius ad Conrinsium Saec, XVI. C. V. p 236 ; I'. S c r i v e r i u s, de fano secundo et gente laia , p. 369; Barlaei Praef. Moment., p. 12; Bayle, Dict. Hist. Crit. , T IV. voce Zuilichem ; Dict Biogr. , i. T. ; Biogr Univ., i. v .; Eiogr Genet, , i. v.; Nouveau Dict. List., i. v. ; Baillet, Jugem. des Savans , T IV. p. 279 , 280 , iNr. 1501 ; Nor eri Diet. , i. v. ; Menagiana , p 110; Sorbiêre, Leltres et relations (Paris 1660), p. 143 suiv.; Bauer, Conyers Lexie ;Luiscius,Halma, Hoogstraten, Kok, Niewenhuis, Woordenb. der Zamenlev.; Kobus en de Rivecourt; Bidloo, Panpoet. p. 121 volgg.; Pars, Naamrol, bl 278; Siegenbeek, Geschied. der Ned. Let­terk , bl. 141 ; De Vries, Geschied. der Ned. Dichtk. , D. I. bl. 177 volgg. ; van Kampen, Bekn. Geschied. der Ned. Lett. en We-tens. , D. I. bl. 144-158; Witsen Geysbeek, Biogr Anth. Crit. W'oordenb. , D. III. bl. 438 volgg.; Coll ot d' Escur y , Boll. roem , D, 111. A. bl. 258 , D. IV. (2) bl. 170-180 , D. IV. (2) bl. 453 , 454, 457, 634, 669-671; W. de Clercq, over den invloed der vreemde letter k. op de Ned. taut- en letterk. in Verk, van de 2de Kl. vnn het Kon. Ned. Inst , D. III. bl. 166, 183; John Bo w.' ring, lets over de Boll Taal.. en Letterk. , bl. 33, 34; Lulofs, Taal- en Redenk. , bl 23 , 25; Snellaert, Schets eener geschied. der Ned. Letterk. , bl. 110 118, 167 ; W. J. A. Huber ts, Chron. , Handl. tot de beoef. der Geschied. , bl. 55, 56; W. A. Elbert, Chron. List tot de beoef. der .Ned. Letterk. , (Dev. 1848) ; Y p e ij Geschied. der .Ned. Tale , D. I. bl. 301; A Loosjes, Leven van C. 11., Haarlem 1821, m. pl. ; 111r. W. J. C. van Hasselt, Lets over de afstamming van de familie .Bangeman Buygens van C. 11., in Boornsche Courant 7 April 1857; A 1 b. Thym, C. H. en de Fa-faille van Dorp , volgens hands. van A. D. Schinkel bewerkt , Amst. 1863 ; Hoe H. den voornaam van Constantin verkreeg , in Mededeel. ter beoef. der geschied. van 's Rage , D. II. St. I.; Br. W. J. C. v a n Hasselt, Lets over Susanna van Baerle , echtgenoot van C. Ii en hunne kinderen , in Vad. Letteroef. 1821 , D. 11. bl 161 , 168 ; Bet Mauritshuis en het huis van 11. , in Mededeel. ter beoef. der geschied. van 's Hage, t. a. p.; G. Green Tan Prinsterer, C. H. voor­ namelijk als bewoner van Ilofwijck , in Verspr. geschrift. , D II. bl. 225 ; lets over C. Il. Boerenhuisingh tot Beeckbergen in Geld Volk,­"flown. 1838, bl. 204 ; G. van Rekin, C. H inzonderheid als mensch in Fakkel, D. VIII. bl. 141 ; R. Koopmans, C. 11. als tnensch be­schouwd, in Vad. Letteroef. , Mengelw 1809 , D. II. bl 141 ; Dez., C. I1. als dichter beschouwd in Pad. Letteroe/ 1809 , D. H. bl. 181 , ook in zijne Redev. en Verhand , D. II. bl. 189 ; roorlez. over C. Il. in Vad. Letteroef 1849, D. II. bl. 1; Hofman Peerlkamp, over C. II. in Pad. Letteroef 1817, D II. bl. 197 , 1818 , D. II. bl. I; Haring 's Loirede op C. H. in Gids 1843 , bl. 148 volgg ; C H het vaste beginsel waarvan hj uitging nit zone schriften beschouwd , in Rec. der Rec. 1844, D. II. bl. 449; A. Hinlopen, Over het duistere in de gedichten van H. in Verh. van de Maats. der Ned. Letterk. to Leyden 1814, D. 11. St. I; Jets wegens den dichttrant van C. H. in Tideman's room.. voor de Ged. van S. van Beaumont , bl. XXXIV , XXXV , XXXVI ; Rookery van C. H., Nay. D. V. IA 308; Gedenkst. van Const. Christ. Huygens in Letterb. 1857 , bl. 243 ; A. D. Schinkel, Opgave der Handschriften van C. en C. H. , benevens die handschriften, welke tot hen betrekkelijk zijn en voor weinige jaren onder derzelver nakomelingen nog berustende waren , 's Raga 1840, verg. Cat. zijner nagel. Boekerij , bl. 146 , Nr. 345 ; Dez. , Bij­drage tot het karakter van C. Il. , ontleend nit aanteekening wegens het beheer .zijner goederen , Hage 1942. Zie de door Schinkei uit­gegeven Catal. bl. 30, Nr. 125 en dien zijner nagelaten boekerij, ht. 147, Nr. 345; Dez. , Madero bijzonderheden betreffende C. H. en zijne familie, alsmede eenige door hem vervaardigde dichtstukjes , 's Rage 1851-1856, 2 st. 80.; Zie Cat. der nagelat. Booket.ij, bl 146 , 147 , Nr. 343; van Vloten en G. Grave le Grelle, Jets over C. 17. en de paters Jezuiten in D. War. , D. 1V. bl 462; Berigt wegens stukken en teekeningen nit het beroemde geslacht van H., in Letterb. 1822 , D. II. bl. 39 , 1823 , D. I. M. 91, 134 , 137, 179; Tima re-ken. Verzam. van Gedenkst., 1). II. bl. 136; .1. Seheltema, Staatk. Nederl , D. I. bl 514; Aitzema, Saeken van Staat en Oorl., D. VI. hi. 499 volgg.; Wagenaar, Pad Hist. , 1) XIII bl 335; S c h e 1 t e m a, "Jana en Maria Tesselschade Visscher , bl 156 en elders; K o n i n g, Slot to Muiden , bl. 130, 131; B o u m a n Geld. Ilooges. , D. II. bI. 195; Kist en Royaards, Kerk "Ischiel , (le. eerie) D. IV. hi. 153 , D. VII. bl. 264, (2e. serie) D. VIII. bl. 184; Letterliev. Maandschr. 1852, Mengelw. , bl. 120, 121; 41­tnanak der Maatschappij V. W.; Rabus, Boekz van Europa 1693, M. 277; Brandt, But. der Reform. , D. I bl. 48 (Aanteek.); Citron. van het Mist. Gen. , D. VII. bl. 404, D. IX. bl. 357 , 374; Navors , Muller, Cat. van Portr. HUYGENS (CoxsTAvrian), oudste zoon van den vorige, heer van Zuylichern , in 1628 geboren , werd eerst zijn vader als ambtgenoot toegevoegd en later zijn opvolger ale secretaris van Willem III , koning van Groot Brittanje. Hij beoefende gelijk zijn vader de poezy. Men vindt van hem onder de Adoptivi, N. Heinsii, p. 55-58, twee ge­dichten , die door Peer 1 k a m p werden geprezen. Ook Bar laeus achtte hem als dichter. Meer nog is hij bekend ale medgezel van zijn broeder C h r i s­tiaan to Parijs, wear hij zich, gelijk deze, op bet brillenslijpen toelegde, en vooral ale teekenaar bekend werd .1-lij schreef o. a eenige reisaanteekeningen, waaraan ruim 140 stuks schetsach­tige teekeningen toegevoegd waren, Welke hij meerendeels ver­vaardig,de gedurende den veldtogt die hij als geheimschrijver van W ill e m III , met dien vorst in Brabant en Vlaanderea deed. Voorts heeft hij nog in verscheidene Noord-Neder­landsche plaatsen , als te Dieren , te Zuilichem en elders verscheidene teekeningen naar bet leven , in de manier van Jan Livens en Jan de Bisschop op eenemeester­lijke wijze vervaardigd. Op de verkooping der nalatenschap van J. S t i e n s t r a, in 1823 te Amsterdam gehouden komt (bl. 5— 7) voor en wordt beschreven Onzslag C, Tee•eningen en schetsen door C. II., de jonge , grootendeels gedurende zijnen veldtogt met prim Willem den Derde , 1679 —1680 vervaardigd. 1-lij overleed in 1697. Fr bestaat een geboetseerd portret van hem in medaljon , waaraan afgietsels voorkomen. Fen idem , in jeugdigen leeftijd , komt voor onder de Zes Portretten van de Familie Huygens op ddn doek , door A. v an D ij c k , in het kon. kabinet to 's Hage. Zie Barlaei Epist. , p. 830, 835; C.Huygens, de Vita pro­pria, Lib. II. vs. 511; Peerlkam p, de Palls Lat. Neerl. , p. 314, 315; Immerzee I, t. a. p., bl. 68; Kramm, t. a. p., ll. III. 775 , 776, HUYGENS (*) (CHRisTIAAN.) , tweede noon van C o n-s t ant ij n , werd den 14 April 1629 te 's liage geboren. Met zijn dertiende jaar begon zich reeds zijne zucht voor de werktuigkunde to ontwikkelen , en , zooals wij door zijnen vader aangeteekend vinden , „begreep hij , in 1643 , met een zonderlinge promptitude al hetgeen de mechanique of eenig ander deel der mathesis mogte aangaan, ook straks raad wetende , om bij model of to ander handwork voor den dag to brengen hetgeen hij maar ergens van zulks go­ _lezen ofte door anderen gehoord had. Zelfs met groote vaardigheid teekende hij alle gesnedene prenten en dier­gelijken hem voorkomende na , bestedende voorts de snipper­uren van zijnen tijd aan molentjes en andere modellen te maken zelfs tot een draaibank toe , dat hij dit jaar zoo bijeen had weten to snuffelen , dat hij al eenig good daarop begon to draaijen." In 1644 begon hij de wiskundige weten­schappen to leeren , onder zekeren J. St a m pi o e n, een (*) Het is opmerkelijk dat bij :elf zijn naam versehillend seined. In de Biogr. Griner. komen eenige voor , en La Lan de meldt dat de naam in de Philosophical Transactions op vijfderlei wijze gesehreven wordt. Nederlandsch wiskunstenaar , die , ofschoon eenige werken over de wiskunde geschreven hebbende , niet algemeen be­ kend is , en alleen door zijnen uitmuntenden leerling zijne meeste vermaardheid verkregen heeft. Het blijkt uit de brieven van pater M e r s e n n u s Ran C o n s t a n t ij n Huygens, dat Chris t iaan in 1646 moeijelijke vraag­ stukken had opgelost en het voornemen had am nog moeije­ lijkere tot het onderwerp zijner overdenkingen te maken. Car thesius schreef op het einde van 1646 : „eenigen tijd geleden heeft mij de hoogleeraar van S c h o o t en een geschrift van den tweeden zoon van den beer van Zuili­ chem gezonden , betreffende eene uitvinding in de wiskunde die bij gezocht had , en ofschoon hij er nog niet naar genoegen in geslaagd is (hetwelk niet vreemd is vermits hij jets zocht dat nooit door iemand is kunnen gevonden wor­ den) zoo heeft hij de zaak op zoodanig eene wijze aangevat, dat ik mij verzekerd houde dat hij in die wetenschap uit­ rnunten zal.” In 1646 bezocht hij de hoogeschool te Leyden, waar hij onder V i n n i u s de regten beoefende en zijne wiskundige studien onder den hoogleeraar v an S c h o o t e n voortzette. Hij vervolgde zijne regtsgeleerde studien in 1646 1647 en 1648 te Breda , bij gelegenheid dat aldaar een doorluchtige school, onder bestuur zijns vaders, was opgerigt. In 1646 vergezelde hij graaf Hendrik van Nassau naar Denemarken. Daar nu Descartes zich toen in Zweden beyond, verlangde Huygens zijne reis derwaarts voort te zetten en dezen grooten man to zien, 't geen echter niet mogt gebeuren daar de graaf to spoedig naar Holland terugkeerde. In 1655 deed bij eene reis naar Frankrijk , waar hij zich met zijn brooder Constant ij n , die hem op reis vergezelde , toelegde op het slijpen van verrekijkers, waarin hij het tot eon groote hoogte bragt. Dort daarna vestigde hij zijne aandacht op de teen nog geheel onontwikkelde leer der combinati6n en variation , waarvan zijne verhan­doling over de Kansen in het spelen, door van Scho u-t e n in het Latijn vertaald , onder den titel de ratiociniis in ludo aleae een uitvloeisel is. Na to Angers tot doctor ill de regtsgeleerdheid bevorderd to zijn , deed hij een reis naar Engeland , waarna hij terugkeerde naar Parijs , waar hij lid werd van de akademie van wetenschappen en hij zich , op uitnoodiging van Colbert, op een groote jaar­wedde en een woning in de koninklijke bibliotheek ves­tigde. Geen gedeelte van het door hem gekozen vak of hij legde er zich met het uitstekendste gevolg op toe. De gezigtkunde heeft aan hem belangrijke verbeteringen aan de verrekijkers to danken ; hij vervaardigde werktuigen van buitengewone grootte , en achonk er twee aan de koninklijke akademie te Londen , van welke het eene 120 het andere 130 voet brandpunts afstand had. Hij schreef eene verhandeling over het licht , waarin hij zich op eene scherpe wijze voor het stelsel van undulatie verklaarde , en de dubbele straalbreking in het IJslandsche kristal zeer vernuftig uitlegde. Als sterrekundige behaalde hij grooten roem door de ontdekking van een der wachters van Satur­nus , en door de tot dus verre onverklaarde zonderlinge gedaanten dier planeet op eene zeer eenvoudige wijze op te helderen, door aan te wijzen dat dit hemelligchaam eenen ring om zich heeft , die dus door hem als zoodanig is ont­dekt. De droomerijen van zijnen Cosmotheoros , waarin hij onderstellingen opeenhoopt aangaande de natuurlijke gesteldheid en de bewoners der planeten , zijn in alien ge­valle droomerijen van een buitengewoon vernuft. In de wiskunde toonde hij zijne groote ervarenheid door beschou­wingen over de Conoide , Spheroide en Eufoide enz. In de werktuigkunde behoeft men slechts zijne schitterende uitvinding der slingeruurwerken te noemen , en ontwik­kelde hij de middelpuntvliedende kracht der in eenen cirkel bewogen ligchamen alsmede den voorslace om de lengte van den seconde-slinger te bezigen als middeci tot het nasporen van de zwaartekracht der aarde of van de valhoogte eens ligchaams in de eerste seconde , — hem ontbrak slechts eerie schrede om de ontdekker te zijn der algemeene zwaarte­kracht , door welke Newton zijn naam onsterfelijk heeft gemaakt. Minder bekend is het , dat hij ook goede portretten tee­kende , o. a. dat van zijn vader , waar naar door C o r­nelis Visscher een gravure is vervaardigd , dat men voor de Korenbloemen vindt. De meeste zijner ontdekkingen geschiedden in Frankrijk waar hij bijna zonder tusschenpozingen van 1666 tot 1681 bleef. Reeds voor hij zich daar had neergezet , was hij tweemaal in Engeland geweest , als eens in 1661, toen hij er zijne wijze om de glazen to slijpen bekend maakte , en andermaal in 1663 , toen hij er tot lid der koninklijke maatschappij to Londen benoemd werd. Zijne gezondheid werd door den aanhoudenden arbeid van zijn geest van tijd tot tijd gestoord , zoodat hij in de jaren 1670 en 1675 tot herstel zijner krachten genood­zaakt was een reis te doen , waarna hij telkens naar Parijs terugkeerde , doch in den jare 1681 zeide hij Frankrijk voor altijd vaarwel , afziende van al de voorregten , die hij aldaar genoot en zette zich in Holland seder. Daar hragt hij dan ook het overige gedeelte zijns !evens met bet be­tefenen zijner geliefkoosde wetenschappen en het doen van ontdekkingen door. Intusschen deed hij • nog eons in 1689 een derde reis naar Engeland. Volgens C o n d o r c e t waren de laatste jaren van II u y g e n s leven , door huisselij ke onaangenaamheden verbitterd geworden , welligt , zegt hij , namen zijne nabestaanden het euvel , dat hij van ale voordeelen , die ook op hen invloed zouden gehad hebben , afgezien had en alleen een groot man geweest was. Hij overleed te 's Gravenhage den 8 Junij 1695, in den ouderdom van 66 jaren , en liet bij zijnen uitersten wil at zijne papieren aan de bibliotheek van Leydens hoogeschool verzoekende twee geleerde mannen , met name B u r c h e r de Volder, hoogleeraar in de wijsbegeerte aan gemelde hoogeschool en Bernard Fullenius, hoogleeraar aan de hoogeschool te Franeker, eene keuze te willen doen van hetgeen in staat zou zijn het licht te zien , zoo als zij ook inderdaad in 1700 hieraan voldeden en een gedeelte der werken van Huygens ter perse bragten. Sedert is in den jare 1724 eene volkomene uitgave van Huygens werken door 's Gravesande bezorgd. Twee boekdeelen onder den titel van Opera Varia behelzen , in vier afdee­ lingen , de mechanische , geometrische , astronomische en mengelschriften van dien schrijver , terwijI in 1827 nog 2 deelen , onder den titel van Opera religua, volgden , die de verhandelingen over het licht en de zwaarte behelzen , benevens datgene hetwelk den inhoud zijner Opuscula pos­ ihunza uitmaakt. Huygens bezat een uitgebreide briefwis­ soling van een gedeelte , bestaande in de briefwisseling van H. met Leibnitz en l' 1-1 Opital zijn door prof. Uy­len b r o e k in 1834 in 2 deelen in het licht gegeven. Weinige Nederlandsehe geleerden hebben zulk een groote room buiten 's lands verworven. Newton noemde hem „summus H u g e n i u s." Zijn vader schreef »dat zijn roem naauwelijks door de geheele wereld orovat werd." In 1857 is door de vereeniging ter beoefening der geschiedenis van 's Gravenhage , boven zijn grafkelder , in de Groote- of St. Jacobskerk te 's Hage waarin het lijk van den be­roemden man , nevens dat van zijnen weinig minder uit­stekenden vader rust , een vierkante zwarte gedenksteen geplaatst , waarop met gouden letters gelezen wordt: GRAPPLAATS van CONSTANTIJN en CHRISTIAAN HUYGENS. Zijn portret is op verschillende wijze uitgevoerd en uit­gegeven, flij schreef : Theoremata de Quadratura Hyperboles , Ellipsis et Cir­culi , ex dab portionum Gravitatis centro , Quibus subjunc­ta est neTocct; Cyclometriae il. viri Gregorii a S. Vincen­tio editae anno 1647 in 40. (Opera. Varies , L. B. 1724 , p. 309). De Circuli Magnitudine inventa. Accedunt Problematum guorundam illuetriuna constructiones , L. B. 1654 40. (0. V. p. 351). De Saturni Lund , observatio nova. Hagae comit. 1656, 40. (0. V. p. 523) Ad C. V. Franc. Xczverium Ainscom S. J. Epistola , bua diluuntur ea guzbus ESTOCTIC Cydonzetriae Gregoriz a S. Vincentio inzpugnata fuit. Hagae comit. 1656 40. (0. V. p. 341). De Ratiociniis in ludo Aleae , achter de Exercitationum .Mathenzaticarunz libri quinque , L B 1757 , 40 van Fr. S c h o ten. H. had dit boekje in het Hon. geschreven , dock zijn leermeester S c h o t e n vertaalde bet in het La­tijn, H. was de eerste die over dit onderwerp schreef. Sauveur, Bernouille en de Montfort deden het later en naauwkeuriger. Brevis Institutio de usu Horologiorunz ad inveniendas Lon­gitudines. H. schreef dit werk in het Nederd. Men vindt bet in het Latijn in 0 V. p. 193. (De Boll. uitg. ver­scheen in 1657) Horologiunz , Hagae comit. 1658, 40. (O. V. p. 1). Systenza Saturninum sive de caussis nzirandorunz Saturni phaenomenon et comite ejus planeta nova Hagae comit. 1659 40 (0. V. p 533). Brevis assertio systenzatis Saturnii sui. Hagae comit. 1660 40. (0. V. p. 619). Dit gescbrift was het antwoord op een dat zijn stelsel had aangetast met den titel: Eustachii de Divinis Septempedani in systema Saturnium Christ. Hugenii. Hagae comit. 1660 , 40. Lettre du Fdvrier 1665 sur les Horloges a pendule in het Journal des Scavans du 23 Fdvrier 1665. Lettre du 26 Fivrier 1665 sur le même sujet in bet Journal du 16 Mars 1665 en in het Latijn in O. V, p. 213, Relation d'une observation faite dans la BibliotUgue du .Roi a Paris le 12 Mai 1664 dun Halo , ou couronne a l'entour du soleil , avec un discovrs de la cause de ces Me- t/ores et de celle des Pardlies , Paris 1667 40. In het Latijn in de Opera Posthuma. Examen du livre de Mr. Gregory , intituld Vera Circuli 96 et Hyperboles Quadratura in het Journal des Scavans du 2 Juillet 1668. In bet Latijn in de 0. V. p. 463. Hierop antwoordde Gregory in de Philosophical Trans­actions. Dit gaf Huygens aanleiding tot bet schrijven van Lettre a l'Auteur du Journal des Scavans , touchant la Re­ponse que Mr. Gregory a Waite a r Examen du livre intitult! Vera Circuli et Hyperboles Quadratura , in Journal des ,Scavans du 12 Novembre 1668 , in bet Latijn in 0. V. p 272. Gregory gaf hierop een repliek in de Phil. Transact. Observation de Saturne take a la Bibliotheque du Rol in het Journal des Sgavans du 11 Fe'vrier 1661 en in het Latijn in de 0. V. p. 637. Lettre sur le mouvenzent qui est produit par la rencontre des corps in het Journal du 18 Mars 1669, en in het Latijn in 0. V. Lettre touchant la Lunette Catoptrique de mr. Newton , in het Journal du 29 Fevrier 1672 , in het Latijn in 0. V. p. 757. Lettre touchant lee Phenonzdnes de r eau purgde d'air , in het Journal de Juillet 1672 , in het Latijn in O. V. p 769. Lettre touchant la figure de la Planete Saturne , in het Journal du 12 Decembre 1672, en in het Latijn in 0. V. p. 638. Lettre touchant une nouvelle maniêre de Baronzetre , qu'il a inventde in het Journal du 12 Dicenzbre 1672 en in bet ' Latijn in 0. V. Horologium Oscillatorium, Paris, 1673 fol., en in 0. Y. p. 27. Dit werk bevat ; Descriptio Horologii oscillatorii. De descensu gravium , et mutts eoruin in Cycloide. De evolutione et demensione Linearum curvarzum. De centro oscillationis seu .Agitationis. Horologii secundi constructio et Theoremata de vi cen­trifuga. Lettre touchant une nouvelle invention d'Horloges tres­justes et tres-portatives, in bet Journal des Scavans du 25 evrier 1675 en in het Latijn in de 0. V. p. 253. Lame touchant une nouvelle nzaniêre de Microscope, in het Journal du 15 Ada 1678 , in het Latijn in 0. V. p. 794. .Nouvelle invention d'un Ezveau a Lunette , qui porte la preuve avec soi , et que on verifie et rectifie d'un seul en­droit , in het Journal du 29 Fevrier 1680, en in de 0. V. p. 254. Demonstration de la justesse de ce Niveau, in het Journal du 26 Fevrier 1680 en in het Latijn in O. V. p. 258. .Re'ponsc a une .Renzarque faite par Mr. L' Abbd de Cate­lan contre sa Proposition IV du Traite des Centres de Ba­lancentent , in het Journal du 29 Juin 1682 , in het Latijn in O. V. p 222. De repliek van den abt bestaat in twee geschriften ; het een in het Journal du 20 Juillet , het andere in dat van 14 Septembre. Daarenboven schreef hij in dat van 7 Septembre eene Objection contre le Mouvenzent Cycloide des Pendules. Verscheiden geleerde werktuigkundigen Damen deel aan dezen twist. Bernouille van Bazel nam de pen voor Huygens op en schreef in het Journal du 24 Avril 1684 Reponse a la Replique de Mr. Abbe de Catelan touchant lee 'Centres d' Agitation, in het Jourual du 5 Juillet 1684 , in het Latijn in O. V. p. 131. Het blijkt niet dat C a t e l a n, Huygens geantwoord heeft maar hij deed het Bernouille in het Journal du 11 Septembre 1684. Hierop antwoordde Bernouille in de Acta Eruditiorum Lipsiensia 1680 p. 336. Toen de markies d e Hopi t a l , zes jaren daarna, dit stuk van BernouilIe gelezen had , schreef hij aan Huygens over dit onderwerp. Zijn brief leest men in het gemelde Journal de Juin 1690 p. 420. Renzarques de Mr. Huygens cur la lettre de Mr. le Mar­quis de l' Hopital et cur l'Ecrit de Mr. Bernouille, in het. zelfde Journal p. 449 , en in het Latijn in O. V. p. 246. Solution du probldnie propose par Mr. de Leibnitz : Trou­ver une Ligne de Descente , dans laquelle le corps pesant descende uniformement , et approche egalernent de l' Horizon en terns dgaux, in de Nouvelles de la Republique des lettres du nun's d'Octobre 1687 p. 1110 , in het Latijn in O. V. p. 290. Astrocopia compendiaria , Tubi optici molimine liberata , Hagae comit. 1684 , 40. , in de O. V. p. 261. Traite de la Lumiere , oit sons exidiqudes lee Causes de ce qui arrive dans la Reflection et dans la Refraction , et par iculie'remenz dans re'trange Refraction du cristal Islandet ave un discours de la Pesanteur , Leyde 1691 , 120. , in het Latijn in O. V. T. I. p. I. Lettre touchant le Cycle Harmonique in l'Histoire des Ou­vrages des Savants du mois d'Octobr e 1691 p. 78 , in het Latijn in O. V. p. 745. Solatio problematic de Lined Catinaria, in dicta Erud. 1691 , p. 281 en in O. V. p .292. Canstruction d'un probtenze de Geometrie : Trouc'er une Ligne dgale a une panic donnee de In Ligne Logarithmdtique in l'Histoire des Ouvrages des Scavans du nzois de Fdcrier 1693 p. 244 , in het Latijn in 0. V. p. 507. De Problemate Bernouilliano, in dictis Lips. anno 1693 proposita, in de Acta van hetzelfde jaar , p. 475 en in de 0. V. p. 516. Constructio Universalis Problematis a Joanne Bernouillio proposita, in de Ada Erud. 1694 p. 338 en in 0. V. p 508. Epistola ad G. G. Leibnitzium over hetzelfde onderwerp in de Acta van hetzelfde jaar en in de 0. V. t. a. p. Remarque sur le Livre de la Manoeuvre des Vaisseaux de Mr. Renau, in l'Histoire des Ouvragee des Savants du mois d'Avril 1694 , en in de 0. V. p, 292. Renau op deze Remarque in de Journaux du 16 et 23 Mai 1695 geantwoord hebbende , schreef Huygens: Replique a la Rdponse de Mr. Renau, in l'Histoire des Ouvrages des AS:gamins du mois d'Avril 1694 p. 355, en in bet Latijn in 0. V. p. 305. Kosmostheoros sive de Terris coelestibus eorumque ornatu conjecturae , ad Constantinum Fratrem , Guilielmo III Mag­nae Britanniae Regi a Secretis. Hagae vomit. 1698, 40. en in 0. V. p. 641 ; vert. in het Fransch met dezen titel (aan Fon tenet le ontleend) : Nouveau Traitd de la pluralitd des nzondes , par feu Mr. Ruygens , traduit du Latin en Francais par M. D(u Four), Paris 1702 , 120. In het Engelsch (The celestical worlds discovered , or conjectures concerning the inhabitants of the Planets , Lond. 1698 , 80.) , Duitsch : Vernunftiger Welt­beschauer oder lifuthmissungen ueber die Planeten , Zurig 1767 , 80. en in het Hollandsch (Wereldbeschouwer of gis­singen over de Henzelsche aardkloten en derzelver cieraad , 's Hage 1698 80.) Onderzoek over de Hemelsche Aardklooten en derzelver sieraad , nz. pl. , uit het Latijn vertaald door P. Babus , Amst. 1754 , 80. Een verslag van het work van H. geeft R a b u s in Books. van Europa 1698 b bl. 281 volgg. In Divers ouvrages de Mathenzatique et de Physique par Messieurs de l' Academie Royale des sciences , Paris 1693, fol. , vindt men eenige verhandelingen van Huygens ook opgenomen in zijn 0. V. , als ook 13 in de Philosophical Transactions. Opuscula posthuma , quae continent Dioptricanz , Commen­tarios de vitris figurandis, Dissertationum de Coronet' et Par­heliis , Tractatum de Motu et de Tficentrifuga , Descriptio­nem Automati Planetari i , L. B. 1703 , 40. Opera Faria , L. B. 1724 , 40. Opera reliqua , Amst. 1728 , 40. 2 t. C H a g e n i i aliorumque viror. celeb. Exercitationes ma­thematicae et phitosophicae. Ex mss. in Bibloth. Lugd. Bat. servatis ed. P. J. Uylenbroek , Bagae vomit. 2 vol. 40. In hands. : Die op de Bibl. Lugd Bat. zijn beschreven op den Catal. 1716 p. 351 seqq en gelijk ook die van zijn vader op Cat. Libror. mss. qui inde ab anno 1741 Bibliothecae Lugduno-Batavae accesserunt Lugd. Bat. 1852 , p. 283 seqq. Deze brieven bestaande uit 8 deelen in folio , zijn in 1822 door koning W ill e m I aan de Bibliotheek vereerd. Chaufepid vermeldt: Traite sur l'aimant onder de Mss. de Acad. Royale des sgiences de Paris. Quantitó de Pieces de Huygens dans les .Registres de la Socidte Royale, qui n'ont jamais paru Lettre orig. de Mr. Huygens , dame de La Haye du 10 d' Aoilt , touchant le poids de l'air lz fine hauteur denude ; et reciprequement le poids de l'air donne , trouver la hauteur pu lieu. Op den Cat. der mss. van mr. J. H. van Swinden, Amst. 1866, p. 6, Edition des Exercitat. Mathemat. de Chr. Huygens pu­blides par le prof. Uylenbroek en 1833 , 4°. Brouillons, listes de toutes les lettres de Huygens , notices etc. De heer A. D. Schinkel to 's Hage bezat: C. H. Zulecherni Epistolae autographae ad permultos sui saecuti viros in quibuscumque studiis , Mathernaticts, Geo­metricis et Opticis praesertim celeberrimos , 2 dln, en een pakket. Astronomische en andere geschrif ten in een pakket. Fransche brieven aan zynen oudsten broeder Constantijn Huygens , over onderscheidene kunsten en wetenschappen van 1646 tot 1695. In een pakket. Brieven aan Philip Doublet van St. Anneland , zynen zwager , van 1666 en volgende jaren. In een pakket. Brieven aan zijnen broeder Lodewijk Huygens, van 1646 tot 1689 over onderscheidene kunsten en wetenschappen han­delende , ale byzonder over de slingeruurwerken en den ring van Saturnus , beide door C. H. ontdekt. Eigenhandige brieven van Christiaan Huygens aan zijnen breeder Lodewijk , benevens eenige van Susanna aan haren breeder Chr. Huygens , van 1640-1689. Zie Opgave der handschriften van Cond. en Chr. Huygens, 's Hage 1840. Ook op de Catalogi mss. van t e Water, K o n i n g, van V oo rs , van Maanen enz. komen brieven van C H. in mss. voor. Zie Vita C. 17. voor T. I. der Opera varia ; S a x e , Ononz., P. V. p. 7; Kr a n t a i u s ad Conrigitim , Saec. XVII C. II. p. 202 ; IYI o n­tu cl a , Hist. Natheseos , T. II. P. IV. L. I. X. p. 66 ; Cat. Bibl. Bunay., T. I. Vol. 11, p. 1345 ; P. J. Uylenbroek, Oratio de fratribus Christiano atque Constantino Eugenio , artis dioptricae cul­toribus in Annal. dead L. B. 1837-1838 , p 5; Morh o f i i Po/h. i. v.; Hug enii Vita propria, p. 75; J. G de Chaufepiê, Nouv. Dict. , T. II. voc. ; N icer on, Mem. , T XIX. p. 214 ; Eloge de H., in !list. des Outrages de Scavans , 1695, doh, 542 ; Con­dorce t, Eloge de H. (Oeuvres compl. de C. , T. 1.) , Journal des Savants 1674 ; Delambre, Hist. de l' Astronomic moderne , T. II.; A r a g o , dstron. popul. , T. II. p. 48 , T. 1V. p. 462 ; Moreri, .Nouv. Diet. Hist i. v. ; Biogr. Univ , Nouv. Biogr. gen. , T, XXIII , p. 681 suiv. ; Biogr. univ. anc. et moderne , T. XXI , p. 95 suiv. ; Diet. univ. hist. et crit. , T. VIII. p. 592 , 593 ; Poggendorff, Biogr. Litt. HandwOrterb. zur Geschichte der Exacta Wissenschaften, B. 1. S. 1165 (ook over de beide Const an t ij n s) dllgem. Encyclop.; B o s s u e t , Essai stir l'Ilist. gen. des Illath6m. , T. II. p. 22 ; Com­mercium Epistolicum , T. I. p. 12; JoannisBernouille, Opera, T. I. p. 179 , 186, 247 ; LevensbeschrVving van eenige voorname man­nen , D. II. bl. 227-232; J. H. van Lennep, Klok van Chr. Il. , in Letterb. 1860, bl. 5; P. Harting, een Gedenkteeken voor C. Il. , in dlb. der Nat. 1860, bl. 55 ; J. II. van S w i n d e n , over II. als uitvinder der slingeruurwerken , in Perk van 't inst. lste Kl. , D. 111. bl. 27 ; W. 0. Geelhoed, de Gebr. Chr. en Const. Huygens en von Humboldt , in Bee. ook der Bee. 1852 , D. II. bl 105 ; F. K a i­ser, Jets over de Kijkers van Chr. en Const. Huygens , in Instituut , D. VI. bl. 390; A. van Beek, C. II., de uitvinder der Slingeruur­werken , in Letterb. 1821 , D. H. bl. 131 ; Gedenksteen voor Chr. en Const. Huygens , in Letterb. 1857 , bl. 243; Oordeel van C. H. over de Gebroeders de Witt , en Testament van C. II., Ileer van Zeelhem , bij S c h i n k e l, Nad. bijzonderheden betreffende Const. Huygens en zone Familie ; ill. Lemans, Levensber. van C H. , in eene redevoe­ring uitgesproken in het letteroefenend Genoots, Tot Nut en Bescha­ving , den 16 van Lentemaand 1820 Aitzema, Saek. van Staet en Oorl , D. VI. bl. 204 enz. ; Doodsberigt , in R a bus, Boekz. van Europa 1695 , b, bl. 18; S i e g e n b e e k, Geschied. der Leydsche Hooges., D. I. bl. 221, 251 , 253 , D. 11. bl. 34 , 35 , 62 , 63 , 104 ; van Kampen, Bekn Geschied. der .Nederl. Lett. en W etens , D. II. bl. 67-69 , 141, 293; Collot d'Escury, Holt roam , D. VI. St. I. bl. 207-210 ; S c h ij n, Geschied. der Nennon., D. III. bl. 438, 442, 443 , 446-450, 457; Immerzeel, Lev der Schild , D. IL bl 68 ; Konst- en Letterb. 1816 , bl. 210 , 350 , 1820 , D. I. bl. 322 , D. II. hi. 131; Luiscius, Hoogstraten, Kok, Nieuwen­huis, Kobus en de Rivecourt, Muller, Cat. van Portr. HUYGENS (GILLES JOSEPH) geboren 7 December 1636, trad 26 September 1652 in de orde der Jezuiten hij wijdde zich vooral aan het prediken , waarin hij zeer uitmuntte, hetgeen hem den haat van vele onbegaafde predikers op den hals haalde. Gedurende den advent in de hoofdkerk to Mechelen voor een talrijk geboor gepredikt hebbende , beschuldigde hem de plebaan van 0. L. V. en de pastoors dier stad bij den aartsbisschop van dwalingen en ketterij. Huygens schreef hierop een verdediging , die hij liet drukken , en gaf aan Alp, van 33er ghe 0 de leerredenen die hij had uitgesproken. De monniken zijner orde , de godgeleerden en de hoogleeraren der Leuvensche universi­teit , keurden ze goed. H uyge ns stierf 29 Junij 1708 te Maastricht. De titel van zijn verdediaingsschrift is: ° Motivum juris adversus VI Capita , columniose sibi a fecta per quatuor parochos Mechlinenses (Baer t s , plebaan, Gillis de Witte, Gevaerts, pastoor van St. Jan, Le Paige, pastoor van St. Pieter en Paulus) 1690 , 4o. Zie G o e t h a l s , list. des Lettres , des Sciences et des arts en telgique , T. II. p. 236. HUYGH ENS (GOMARuS) geboren te Lier in 1631 , studeerde te Leuven in het collegie het Verken , werd aldaar in 1652 , op 21jarigen leeftijd , hoogleeraar in de wijsbegeerte , en verwierf in 1668 den graad van doctor in de godgeleerdheid. Nadat hij uit Rome , waarheen hij gezonden was om de voorregten en vrijheden der univer­siteit van Leuven te verdedigen , was wedergekeerd, oefende hij zich verder in de godgeleerdheid en werd in 1677 rector of president van het collegie van paus A d r i a a n , in 1682 kanunnik der St. Pieterskerk , in 1687 lid der theologische faculteit ofschoon hij , ten gevolge der pogin­gen zijner vijanden , zich eenigen tijd in het uitoefenen van dit ambt , en ook het prediken en den biechtstoel moest onthouden. Hij was een ijverig man , innig verbonden aan Arnauld en Q u e s n e 1, wier gevoelens hij met vuur verdedigde. Hij stierf te Leuven den 27 October 1702, Hij gaf in het licht : Methodus remittendi et retinendi peccata. Acc ejus Apo­logia adv. S. C . Reymakers Leod. 1674 , 1686 , 3 part. 1 vol. , 120. Ook in het Fr. overgezet, Breves ob servationes de actibus humanis et passionibus ani­mal*, item de virtutibus et vitiis in genere , Leod. 1694 , 80. Conferentiae Theologicae, 3 t. , 120. en Cursus Theol. onder den titel : Breves observationes , in verschillende deelen. Zie 3 o c h e r; Biogr. Udiv. ; Biogr. Gin. ; R abus, Boekz. van Europa 1695 , L , bl. 343. H UYG HENS (MARTIN US) volgde Johannes G or is als praeceptor der 4de klasse aan do Latijnsche school te Dordrecht op. Hij vervulde deze betrekking tot 1696 toen hij zijn emeritaat verkreeg. Hij overleed omstreeks 1709. Hij gaf in het licht : Index in P . Terentii Comoedias locupleassinzas , Amst. 1701, die door G rae vius en P eriz onius zeer gepre­zen werd. Na zija dood gaf zijn zoon Karel Huygens uit : P . Terentius Carthageniensis Comoediae sex. Acce­dune Martini Hugenii Index vocabulorum et phrasium ab­solutismus , et Terentii imitatio Plautina nuns primum edi­dit , Amst. 1710, 80. Zie Saxe, Onom., T. VI. ; final, p. 613 ; Paquot, 3/4m., T. I. p. 344 ; Schotel, Illustre School, bl. 106 ; Biogr. Univ. HUYGENS (Mr, J. H. A.), uit 's Hage , studeerde to Leyden , waar hij in 1792 een Spec. jurid. verdedigde continens quaedanz de processu criminali ordinario sive accu­satorio et extraordinario , sive inquisitorio apud Romanos , net lofverzen van J. A. J. Car re en F. G. F. v a n Pall an dt , j. u. c. (in 't Fransch). Hij zelf beoefende de poezy blijkens zijne gedichten achter de Diatribe de testibus van Carr e (L. B. 1792) en de Positiones juridicaeinaugurates van van Pallandt (L. B. 1793), HUYGHENS (Mr. Triton.) van Utrecht , promoveerde to Franeker in 1698 , na het verdedigen eener Dissertatio jurid. de Deposito , die hij opdroeg aan Wille m H u y­ ghens, heer van Overhagen , gewezen burgemeester van Arnhem , en Willem Huyghens, heer van Clarenbeek. HUYGHENS (RuTGER) , ridder , heer van Clarenbeek , burgemeester van Arnhem , werd in 1592 geboren , en komt reeds in 1630 voor als lid der staten generaal waarin hij in vele belangrijke commission gebruikt werd. Hij handelde o. a. in 1633 aan de Duitsche hoven om aan de Span­jaarden geen werving toe to staan. In den tweeden Engel­schen oorlog was hij gecornmitteerde tot de zaken van de zee en bewees in die dagen de gewigtiaste diensten. In 1665 was hij met de Witt en Boree 1, een der gevol­magtigden op de vloot. Hij was toen 73 jaren oud , en waagde schreet Bran d t , zijn leven even good als do geringste matroos. De koning van Frankrijk schonk hem de ridderorde van St. Michiel , en hij overleed den 21 Augustus 1666. Driemaal trad hij in het huwelijk ; 1. met Numida van Lintelo; 2. met Charlotte Elisabeth van Meerkerk en; 3. met Agnes de Soete van Hou­ter inge, Barmes de Villiers. Bij de twee laatsten Het hij kinderen na. Hij was de stichter van de lustplaats Clarenheek , bUArnhem, Zie Aitzem a, Saeken van Staet en Oorlog , D. II. bl 66-81 Brandt, Leven yen de Ruyter , bl. 385; Wagenaar, RYA. Hist., D. Xl. bl 179, D. XI II. bl. 153; Schel te ma, Staatkund. Nederl; De Guiche, Jilcinoir. , Livre I., p. 79, 82; J. C de Jonge, Geschied. van het Ned. Zeew., D. II., b , bl. 217. HUYGHENS (ANTom) werd bij gelegenheid der rege­rings verandering te Arnhem in 1703 , tot lid van de nieuwe regering benoemd , doch weigerde het lidmaatschap te aanvaarden. Zie Wagenaar, Fad. Hist., D. XVII, bl. 143. HUYGHENS (LopEwux), drossaart te Gorinchem werd in die betrekking door de staten , op verzoek van W i 1­1 e m III , in 1672 aangesteld. Deze , een gunsteling van den prins , zocht zich in het gezag , dat de drossaarden vroeger gehad hadden , te weten de verkiezing van burgemeesters en schepenen , weder te herstellen. Doch dit veroorzaakte tusschen hem en de wet­houderschap een hevigen twist , ten gevolge waarvan hij eerst in zijn ambt geschorst en daarna door 't hof van Holland in een zware geldboete werd verwezen. Sedert nam hij echter zijn ambt wederom waar , tot gering genoe­gen van de regering , doch de prins hield hem de hand boven het hoofd. In April 1684 ontstond er op nieuw misnoegen tusschen den drossaard en de regering van Go­rinchem , ter gelegenheid der aanstelling van kapiteins , luitenants en vaandrigs der schutterij , waartoe door den drossaard de raad vergaderd was. r Zie Rericht van den Bove van Holland , wegens de sententie gewesen jegens den drost van Gorinchem , novena een korte Illemorye op dezelve sententie , Al2110 1676 , 4o; Verhaal van 't geese gepasseerd is tus­schen Burgemeesteren en Vroedschap der stad Gorinchem , Utrecht 1684 4o.; Wagenaar, Fad. Hist., D. XV. bl. 256, 257; Roll. Mem , 1684 , bl. 257; Groot Plakaat-Hoek , D. 1V. M. 414; ilstrea 1855 , bl. 207. HUYGHENS (WILLEM THEODOOR), zoon van Hendrik en van Suzan n a de W ij s , geboren 18 Februarij 1719 en overleden 12 Julij 1775. Hij was vice-admiraal , en huwde Henriette Cornelia van Marselis,waarbij hij twee zonen verwekte. HUYGHENS (JonArt) , zoon van Wilhelm , burge­meester van Arnhem , en van Wilhelmina Tulleke n, werd geboren 29 Januarij 1592 en stierf 19 Julij 1641. Hij was kolonel en overleed aan de gevolgen van .eene wond ontvangen voor bet hula to Gennip. Hij huwde met Margaretha van Panhuis tot Cronenstein. Zijne kleindochter Margaretha Huy­ghens trouwde in 1683 met Willem van Heucke­1 o m , luitenant generaal der infanterie , die den 22 Maart 1710 overleed. UYG LIENS (DIRK), zoon van E ver har d, burgemees ­ter van Wageningen , en van Maria van Ommeren , werd den 3 Maart 1655 geboren , overleed den 18 April 1711. Hij was kolonel van een regement infanterie en huwde Maria van Ommeren. HUYGHENS (H.) schreef: Dissertatio de jurejurando judicali 1777. Zie Bib& Hultm Nr. 23065. HUIGEN (JACOB) opvolger van den gesneuvelden W i I­lem Cornelis z. Loos , die den strijd onder den laatste begonnen in Louwmaand 1640 , voor de Bahia in Brazilie, ook eindigde. In dezen strijd leverden de Nederlanders met een vloot, die slechts 29 schepen telde , gedurende drie voile dagen manmoedig aan eene vijandelijke magt van 66 , volgens anderen van 93 , net 15.000 mannen voorziene schepen slag , en joeg ze op de vlugt , met vernieling van eenige Portugesche bodems. Zie J. C. de Jonge, Geschied. van het Ned. Zeewez. , D. I. bl. 317. HUIGENS (Joon') was een der grondleggers der Maat­schappij van Wetenschappen te Haarlem (1787). Zie Vervolg op Wagenaar, D. XXI. bl 57. HUIGENS (WILHELmus) kwam in 1759 als proponent to Hellevoetsluis , werd door den kerkeraad aldaar gedemit­teerd in 1787 en is gestorven in 1792. Hij was een aller­vurigst ijveraar voor de patriottische partij , en werd in 1787 door een hoop beschonken yolk van de Oranje partij mishandeld , nadat het zijn huis had geplunderd. Zie Fervolg op de Vad. Hist , D. XVI. M. 280 , 281 ; Brans, Kerb. Beg. , bl. 124 Navorscher , D. VIII. bl. 134 2 238. HUYGO of Huigo, pastoor te Eppingehuizen , onder­nam in 1559 opentlijk in zijne kerk en kerkdienst veran­deringen to maken. Hij moest vlugten om de handen van bet geregt to ontgaan. HUYLENBROUCK (ALPrioNsE), zoon van Jan B a p­tist ontvanger generaal van Vlaanderen en van E 1 e o­ n ore de Me smake re, werd den 2 Augustus 1667 to Brussel geboren , trad in 1684 in de orde der Jezuiten en onderwees , na voleindigde studien , de godgeleerdheid aan het bisschoppelijk seminarie te Gend , werd daarop te Mechelen biechtvader van den aartsbisschop T h o mas Phili p p u s van A l s a t i e en bibliothecaris van het mu­seum Bellarmin. Na den dood van paus Clemens XI , vergezelde hij den kardinaal naar Rome , waarheen deze zich begaf om in het conclave bij de verkiezing van een nieuwen paus (I nnocent i u s XIII) tegenwoordig te zijn. Op zijn terugreis door Tyrol werd hij bij Salzburg door een beroerte -getroffen , die den 31 Mei 1722 een einde aan zijn leven maakte. Hij gaf anonym in het licht : Een brief van 76 bradz. in 80. , betreffende een werkje , getiteld : Memoires touchant le desein qu' on a d'introduire le formu­laire cr Alexandre VII dans l'Eglise des Pays-Bas. Vindicationes adversus famosos quartz plures com­pilationem , sub titulo Arles Jesuiticae. Deze Aries Jesuiticae verschenen in 1703 in het Latijn en in 1709 en het volgende jaar met vele vermeerderingen. Den 7 September 1703 en den 4 Mei 1709 plaatste de hoo­geschool van Leuven dit boek op den Index. Vindiciae Adversus avitunz academicum, Gand. 1711 , 80. Vindicationes alterae adversus famosos libeilos et novam eorunz collectionem , sub bitilo : Tuba magna, novum clangens sonum per eruditis. Dominum Libertum Candidurra , Argen­ tinae 1712 , Gand. 1715 , 80. Vindicationes adversus lamosum appellatutn Tubarn alteram , ficto nom ine editam anno 1714 , Brux. 1715 , in 80. , 2 t. Errores et synopsis vitae Paschasii Quesnel presbyteri galli, Antv. 1717 , 80. (anonym.) scriptum cui titnlus : Quaestiones de constitutione unigenitus , refutatum a Belga catholic° , Brux. 1719 , 80. Haeresis Jansenianae praeclusa effitgia , anctore Antonio de Luca 1708 —1709 , 2 t. 80. , het derde is in hands. gebleven. Imago priori saecuti Jansenistarum, ms. , 3 t., in fol. en een stuk van het 4e d. Het hs. bevindt zich in de bibli­otheek van het aartsbisdom van Mechelen. Men wil dat Pa touillet het voor zijne nieuwe uitgaaf der Bibliotheque Janseniste van Colonia Anvers 1752 , 4 vol. , in 120. ge­bruikt heeft. Fragrnenten eener algenzeene geschiedenis der Jezuiten. Zie Goethals, Lectures relatives thistoire des sciences, des arts des lettres , des moeurs et de la politique en Belgique , T. p. 190-199 HUYN VAN AMSTENRAEDT (CAREL) , kolonel in staatschen dienst. Toen Venetie in 1618 verlof kreeg om 12 schepen voor rekening der republiek hier te lande te huren , uit te rusten , te bemannen en krijgsvolk te werven , gaf de resident S u r a n o het bevel over dit krijgs­yolk aan den kolonel H u y n. Zie J. C. de Jonge, Nederland en Venetie , bl. 86. HUYRLUYT ( ). Toen in 1652 do Engelsche vloot onder R o b e r t Blake in zee geloopen met 45 schepen op de Engelsche kusten kruistte , werd T romp, die 42 schepen onder de viag had , door hard weer en tegenwind ook derwaarts gedreven ; doch week eerlang af, en zeilde naar Calais. Hier vernemende dat 7 rijke straatsvaarders door 12 Engelsche oorlogschepen onderzocht werden en gevaar liepen genomen te worden, zeilde hij wederom naar de Engelsche kust , waar hero voor Douvres den 29 Mei de adcniraal Blake ontmoette en er een hevig gevecht plaats greep , waarmede de vrede tusschen Engeland en de republiek werd verbroken. Deze straatvaarders werden begeleid door de zeekapiteinen Huysluyt en van der Zaan, en men vreesde dat de Engelschen zich door 't nemen dezer koopvaarders thans wreken wilden van zeker gevecht den 22 Mei van dat jaar omtrent Goud­ taart tusschen van der Z a a n en een parlements fregat. Zie van Wijn, Vervolg op Wagenaar, D. XII. bl. 99. HUYS , HYS , HUS (PIETER) , kunstgraveur , bloeide omstreeks 1570 te Antwerpen. Men kent van hem : De Verkondiging , fol. Christus aan het kruis, waarbij Mari a; op den achter­grond Johannes en eene graftombe. boven, met de H. Maagd en Maria Magdalena. Op den achtergrond een tempel met een Gothischen deon. Prenten in Humanac salutil monumenta B. Ariae Mon­ tani studio constructa et delincata Antwerpiae 1571, gr. 80. K ram m gist dat hij dezelfde is met Pieter Hui& Zie t. a. p. , bl. 776. BUYS (P.) schreef: Spel van Zinne , hetwelk den tweeden prijs behaalde op het Landjuweel to Gent in 1539 , z. drukpl. en j. go, Zie Cat. der Awls. van Ned. Letterk., D. III. bl. 72. BUYS (FRANs), kunstgraveur, die tusschen 1555 —1560 in de Nederlanden zline kunst uitoefende. Men heeft van hem: Freti Szculi , vulgo Faro de Messina , optica delineatio, Breugel inv. F. H. fec. H. Cock exc. fol. Hendrik II van Frankrijk te voet, Hans Liejrink exeud. Karel IX van Frankrijk te voet , geheel in versierden rand gevat , fol. 12 Romeinsche keizers en keizerinnen, busten naar de antiken. Zie Kramm, t. a. p., bl 775. BUYS (LAMBERT DE) , kunstschilder, omstreeks 1664 te 's Hage ; van daar vertrok hij naar Amsterdam , waar hij denkelijk overleed. Zie Kr am m, t. a. p. HUYSDUYNEN t ) , schreef; Hollants Heyl , in haar Eenigheit met Engeland gelegen, Amst. , A.Dz. 0 o s sa a n 1689. Zie Muller, Cat. van Painfl. , D. III. bl. 238. HUYSEN (HYACINTH Th. Dr.), een Duminikaner monnik te Antwerpen , verscheidene malen prior van zijn klooster, schreef 1710: Introductio ad vitant mysticam expressam per passionent, in het Nederd. Zie J ocher. HUYSEN (CORNELIUS VANS, predikant bij de doops­gezinden te Embden , een man van geene creringe geleerd­heid , in godgeleerde zaken niet weinig °bedreven , zeer ervaren in de Latijnsche, Grieksche en Hebreeuwsche talen. Hij overleed 25 Januarij 1721 in den ouderdom van 43 jaren en schreef : Korte inhoud van de leere des geloofs , geschikt na de algemeene belijdenissen van de Doopsgezinde christenen , Amst. 1705, 80. Historische verhandeling van de opkonzst en voortgang , mitsgaders de godgeleerdheid der Doopsgezinde christenen , afgedeeld in twee deelen , opgedragen aan de gemeente der .Mennoniten te Hamburg en te .elltona , Embden en Ham­burg 1712 , Hoorn 1734 , 80. , met een voorrede van Willem, Houttuyn , leer. d. Mennoniten te Hoorn. L,ydius lapis doctrinae Mennonitarunt , 1713 , 80. Toetssteen van de leere der Doopsgezinden ; o f Aanmer­kingen op het boekje van Reynskes van Overwijk , genaamd Onderzoek naar de natuur van het leeraarampt , Amst. 1713 , 80. (Overzetting van bet vorige.) De grondslag van de leere der Doopsgezind6 christeners verdeedigd en bevestigd tegen de verdramlingen van ilarnzen Reynskes van Overwyk en zijn discipel Douwe Douwes Nuys, met eene vergelijkinge van eeniyen harmer leerstukken met de gronden van Spinosa , Amst. 1715 , 80. Ezechiels gehoorzaanzheid , betoond in het afsterven van zijne echigenoot of kerk-rede over Ezech. 24 : 15-18 , Embden 1702 , 40. (door hem gedaan 23 April 1702 na bet overlijden zijner eerste huisvrouw). Paulus bede aan de geloovigen te Romeof bevestigings­predicatie uit Rom. XV vs. 30 , 31 , En:laden 1703 , 4°. (Gedaan bij gelegenheid dat hij, na twee en een half jaar den dienst des woords te hebben waargenomen tot den vollen dienst bevestigd werd). Zie S c hij n , Geschied der Mennon. , D. II. hi. 605 , 611 ; Unsch. Nachr. 1712 , S. 390 , 1716, S. 259 , 1731 , S. 615 ; Adelung en Rotermund. HUYSER (C. J.) , middelmatig graveur , in het laatst der 18de en begin der 19de eeuw , wiens graveerwerk door Kra mm wordt vermeld t a p, bl. 776. HUYSER (JACOB CAREL) leefde en dichtte in het midden der18de eeuw , o. a. in bet .4anhangsel der Cypres­senbladen. Zie van d e r A a , Nieuw Biogr. /Ina. Crit. Woordenb. HUYSER (mr. HENDRIKUS CORNELIUS) , zoon van J a n Huyser en Johanna Elisabeth Swaan, werd den 6 December 1807 to Amsterdam geboren. Hij bezocht, na de Latijnsche scholen to Leyden to hebben doorloopen, aldaar de academie , trok in 1830 met het studentencorps te velde en promoveerde in 1833 na het verdedigen zijner Dissertatio de absentium juris differentia inter codices Fran­cicurn et Neerlandicum novissemum , en vestigde zich ale advocaat to Leyden. In 1835 werd hij benoemd als tweede plaatsvervanger bij het kantongeregt aldaar , in 1843 als eerste , welke betrekking bij met die van griller bij het­zelve in 1853 verwisselde. In 1838 werd hij burgemeester van Soeterwoude , in 1842 regent van bet weeshuis , in 1850 lid der provinciale staten van Zuidholland en in 1854 van den Raad der stad Leyden. Ook was hij lid der maat­schappij van Nederlandsche letterkunde, van de maatschappij van het Nut van 't Algemeen en van fraaije kunsten en wetenschappen. Bij de beide laatsten hield bij van tijd tot tijd voordragten in proza en poezy. Van deze laatsten zijn alleen proeven in verschillende jaarboekjes verspreid , aan­wezig. Hijhuwde 1. in 1839 Wilhelrnina Hendrika Joncquiére, dochter van den luitenant-kolonel J a n Paul Sixti Joncquiere en Janna Geertruida de Man , reeds in 1840 overleden. 2. in 1848 , Anna Meggelina de Vassy, weduwe van Pieter Lode­ wijk Suringar. In het laatst van 1859 trof hem een zware ziekte. Hij herstelde weer in schijn dan in de daad, legde in 1861 en 1862 zijne bedieningen , uitgenomen die van griffier, neder en overleed 15 September 1865. Hij zelf heeft een schets van zijn leven ontworpen , die medegedeeld is door zijn zwager mr. J. F. C. Molzer, in Hand. der Maats. van Nederl. Letterk. te Leyden , voor 1866. HUYSERS (H.) schreef : Weldadige bouwkunst of uitvoerige verhandeling der viff ordres , Dordr. 1782 , en iitlas , 2 d. , fol. , m. pl. HUYSERS (A.) , oud koopman in dienst der 0. I. Com­pagnie , in 1789 to Cuylenborg woonachtig , schreef : Het leven van R. de Klerk , gouverneur-generaal van Neerlands Indie , met een kaart , Amst. 1787 , 80. Beknopte besehryving der 0. I. etablissenzenten , Utrecht 1789 , 80., 2de druk , met het Leven van Il. de Klerk , gouverneur van Ned. Indie, Amst. 1792, tweede druk, verm. en verb, met een kaart der platte grond van Batavia. De eerste druk is in 't Hoogduitsch vertaald , onder den titel , Bescreibung find Geschichte der Hauptstadt in den Ost-Indien , Batavia , nebst Geogr. and Physischen Nach­richten von der Inset Java , fibers. von J. J. Ebert, Leip­zig 1785, 86, 4 Th. , 80. Zie Bibl. Hulthern. , Nr. 19121 , 22 ; Bibl. ci Boy , T. V. p. 2387. HUYSINGA BAKKER (PIETER). Zie BAKKER (PIETER H LI YSINGA. HUYSINGA (JoHANNEs) , als proponent beroepen to Nootdorp bij Delft in 1671, te Haarlem in 1680 en aldaar gestorven in April 1702. Hij schreef: Over de Nitwit eerste capittelen van het Evangelium na de beschriivinge Matthaei, 's Hage 1679 , 40. Amst. 1742 , 3 d. 40. Kort begrip van de christekke waarheden, 1682 , 80. Samensprekingen, 'a Hage 1658 , 80. Teekenen der tijdeza uit Mozes en de Propheten. Nodige belragtinge voor een godsdienstige ziele omtrent het gebruik des Heeren H. Avondmael, behelzende de leere der kennisse en belydenisse der zonde ; van geloove in Godt; van Goths verbond en zijne zegenen en zegelen , en eindelift ook van de ware dankbaarheit. Hierachter is noch gevoegt het Formulier van het H. Avondmaal ; alsnzede eenige men , die voor en na deszelfs gebruik worden gezongen , 5de druk , Utrecht 1716 , 8°. Zie Veeris en Paanw, Kerk. 211p11., hi. 107; Boekz der gel. wereld 1716 , bl 531; A-rr en b erg, Naaml. , hi. 257. HUYSINGIUS (HENRicus) , beroepen te Sleen , in de classis van Emmen in Drenthe 1615 , to Oude Niedorp 1619 , als eerste predikant in den Beemster 1622 en is aldaar in Mei 1635 gestorven. De kerk aldaar door hem in 1623 gewijd zijnde, werd in dezelve 14 die gelegenheid de eerste Beemster biddag gehouden. Hij schreef: Lofbazuyn over de Beemsterlands Bedijckinge. Zie V e e r i s en P a a u w Kerk. Alph. , bl. 107 ; dstrea 1855, bl. 58; T. A. R o m e,i n , de flew. van Drenthe , bl. 305. HUYSMAN (WILLEM) of H uys ma n s , te Antwerpen, (volgens anderen te Liar), geboren omstreeks het midden der 16de eeuw, studeerde to Douai in de regtsgeleerdheid, werd li­centiaat in de beide regten en vervolgens to Leuven hoogleeraar in de Lat taal aan het collegie der drie talen (1578), welk ambt hij elf jaren bekleedde. Hij was ten minste den 16 Junij 1589 nog hoogleeraar ; vervolgens werd hij rector der Lat. school te Dinant , begaf zich eenigen tijd daarna naar Mi­laan, waar hij vriendschap sloot met Er y c i us P u s c a­n u s , die er de rhetorica onderwees. Hij overleed in Lille in 1618. J oh an n e s Bern a r t i us geeit hem grooten lof in zijne verbandeling de Utilitate legendae Llistoriae. Men heeft van hem : Narrationes rerum Jndicarum , ex litteris fratrum socie. tails esu descriptae , ac ex Italico sermone in Latinum tra­ductae , Lovanii 1589 , 12°. Zie Valerius Andreas, Exordia Colleg. Triling., p. 59, Dez. , Bib/. Belg., p. 320; Dez., Fasti Acad., p. 220 ; Vernulaei, Acad. Lovan., 2de edit.. p. 74 ; Foppens, liibl, Belg. , T. II. p. 749; Paquot, Mem, T. III. p. 608, HUYSMAN (ADRIAAN). In 1769 verscheen to Utrecht bij J. Alth eer een bundeltje, getiteld: Pr oeve van levens­schetsen eeniger merkwaardige lieden kg). Het vangt aan (a) Dit boekske bevat , behalve het gemelde levensberigt , dat van Lukas Trip, Burgemeester van Groningen , Leonard Of ferhaus te Groningen , Jan Willem van Loh, predikant te 's Heeren Arends­kerke , Gerard Hooft de Jonge, seeretaris van Amsterdam , T berius Hemsterhuis, hoogleeraar to Leyden. met dat van Adriaan Huysman, chirurgijn vroed­meester en lector der ontleedkunde to Goes. Steller noemt hem „een geleerd genees-, heel- en vroedmeester, een goed kenner der Latijnsche , Grieksche en Hebreeuwsche talen , ervaren beoefenaar der natuur- en sterrekunde , fijn rede­neerende godgeleerde." Van zijn levensloop worth niets gemeld , werken heeft hij niet geschreven. Hij stierf in 1783. HUYSMAN (Con:aus) van Mechelen. K ram m houdt hem voor denzelfden met Cornelis Huysmans van Antwerpen. Zie Kramm, t. a. p., p. bI. 770. HUYSMANS (Commus) , zoon van H e n d r i k Hu ij s-mans en Catharina van der Meijden. Volgens Immerzeel , Goethals en anderen werd hij den 2 April 1648 to Antwerpen geboren ; doch K ram m stelt zijn geboortejaar vroeger , daar hij in 1634 reeds als gilde­broeder in het St. Lucas glide to Antwerpen werd aange­nomen. Na zich onder Pieter de Wit geoefend to hebben , begaf hij zich naar Brussel , om bet kunstwerk van den landschapschilder Jacques d' Artois te bestuderen. Deze meester nam hem op een vast daggeld van zeven stuivers aan , zoodat hij dikwijls den ganschen dag in het bosch van Soignies teekende , geen ander voedsel dan een korst brood en een citroen gebruikende. Zoo bragt hij twee jaren door en vond slechts des avonds gelegenheid zich bij de kaars in het schilderen to oefenen. Op een voetreis langs de Maas , om de schilderachtige omstreken van Dinant en Namen of te teekenen , ontmoette hij den kunstschilder van der M u e 1 en , die behagen vond in zijn werk en hem trachtte te bewegen naar Parijs te gaan , onder toe­zegging eener goede jaarwedde , doch Buysmans kon er niet toe besluiten , wijl hij de Fransche taal niet genoeg magtig was. Hij zette zich to Mechelen neder , waar hij in 1682 Anna S c h e p p e r s, dochter van een advokaat huwde. In 1702 vestigde hij zich te Antwerpen , doch keerde in 1716 naar Mechelen terug , waar hij den 1 Junij 1727 overleed. Zijne vrouw stierf den 26 Maart 1744 in den ouderdom van 92 jaren. Buysmans wordt , volgens D e s c amps, onder de eerste landschapschilders der Vlaam­sche school gesteld. Hij maakte ook voor de historie­schilders de achtergronden en voor de landschapschilders de stoffaadje. Hij beoefende ook de etskunst. Bij D e s-c a m p s komt zijne afbeelding voor. 97 Zie, behalvelioubraken,Deseamps.Immerteel,Kratnm, Goethals, !Astaire des lettres , des sciences, des arts en Belgique, T. I. p. 299 suiv. HUYSMANS (JACOB) werd volgens I m m e r z e e 1 in 1656 to Antwerpen geboren , ontving het onderwijs van Gillis Backereel en werd , onder diens leiding , een bekwaam schilder. Hij begaf zich onder de regering van Karel II naar Engeland , waar hij veel bijval vond. Men stelt zijne kunst , o. a. bet Portret eener Jonkvrouw te Windsor , gelijk met die van Pieter van der L e l y. Hij overleed in 1699 te Londen. Zie Immerzeel en Kiamm, t. a. p. HUYSMANS (JACOBUS CAROLUS) werd den 14 Decem­ber 1776 te Breda geboren en ontving zijn opleiding , ala kunstschilder,, van J. H. Frederik s. Toen deze in 1793 bij het beleg en de inneming dier vesting door den Fran­schen generaal Dumouriez, haar met andere ingeze­tenen had verlaten , ontving Huysmans zijn verdere, opleiding aar, de teekenschool in 1798 door een der oud­professoren van de akademie to Antwerpen , met behulp der stadsregering to Breda gevestigd , waarbij hij de eerste medailje behaalde. In 1802 zette hij zijne oefening aan de akademie to Antwerpen voort en behaalde in 1803 den eersten prijs naar het antieke standbeeld. Ook hield hij zich daar bezig met het kopieeren van voorname oude meesters. Hij keerde in 1804 naar Breda terug , waar hij viijtig naar de natuur studeerde en in 1805 twee stukken naar de tentoonstelling te Antwerpen zond. 14:en ongemak aan het regteroog hield hem twee jaren van den schilder­ezel of en eerst in 1807 was hij in staat eene schilderij op de eerste tentoonstelling to Mechelen to zenden. Veel eer had hij van zijne vier schilderijen die op de eerste Amster­damsche tentoonstelling in 1808 gezien werden. Zijne kunst, die hoofdzakelijk uit landschappen met vee bestond , was zeer gezocht en werd voor goede prijzen verkocht. In 1830 benoemde hem koning Willem I tot leeraar in de teeken­kunst aan de koninklijke akademie to Breda, doch hij kon slechts weinige jaren deze betrekking vervullen , daar in 1835 wederom een gebrek aan het oog bekwam , dat in 1837 tot volslagen bliudheid overging en hem dwong zijn eervol ontslag to nemen. Hij overleed to Ginneke , den 29 September 1856. Zijne zonen Cons ta,nt inns Cornelis on Victor G o d e f r i d u s Jo a n n es beoefenden beiden de kunst. Zie Kram in t. a, p. , bl. 778 danhangsel , bl. 87. HUYSMANS (MianIEL) word in 1637 to Mechelen ge­boren , verkeerde langen tijd in Engeland , schilderde in grootschen stijl landschappen met geboawen en groepen vee gestoffeerd , en overleed in 1707 to Antwerpen. Zie Kr amm, t. a. p. , bl. 779. HUYSMANS (NrcoutAs) volgens Vertue in 1656 ge­boren en to Antwerpen in 1707 overleden. Hij was een voortreffelijk landschapschilder doch waarschUnlijk dezelfde met Michiel Huysmans. Zie Kramm, t. a. p. , bl. 779. HUYSMANS (P. J.) , volgens gissing van Kramm, noon van Jacob of Cornelis Huysmans, moet in de eerste helft der 18de eeuw geschilderd hebben. K ram m bezit van dezen meester een schilderijtje voorstellende eon Bergachtig Landschap , met oude gebouwen , en op den voorgrond , een stadspoort , waarvoor eenige landlieden zich met drinken en zingen vermaken. Zie Kramm, t. a. p. HUYSMANS (VICTOR GODEFRIDUS JOANN ES) jongste noon van Jacobus Carolus Huysmans, werd 10 Jnlij 1815 to Breda geboren. Hij ontving het eerste onder­wijs van zijn vader , vervolgens aan de academie te Ant­werpen , waarna hij zich to Parijs vestigde. Volgens Kramm beoefende hij daar voornamelijk de lithographie in kleuren on werd als een der beste kunstenaars in het vak geacht. Zijn voornaamste en meest bekende work „ door keizer Napoleon III met de gouden medalje eerste klasse beloond , is La J ournde d'un Chretien , eon gebeden­boek , waarin behalve de platen , ook elke bladzijde door hem in kleuren is opgeluisterd. Hij vervaardigde het in 1852 en 1853 , en overleed te Parijs den 25 Junij 1856. Zie Kramm, t. a. p. HUYSSEN (HENDRIK VAN) , volgens Rote r m and een regtsgeleerde en Hollandsch baron , word in 1698 doctor to Straatsburg en daarna geheimraad van staat van den Russischen keizer Peter de Groot e. Hij schreef: Diss. inaug. de Justitia vom Stillstand des Gerichts, Straatsb. 1689 , 40. Histoire des Conclaves , depuis Clement V jusque a present avec un discours qui explique touter les ceremonies qui s' observent depuis la mort du Pape jusque aprds l'election de son successeur. Cologne f 1694 , 1703 , 3 t. , gr. 12. Curieus e and vollstandige Reisebeschreibung von ganz Italien, Freijburg 1701 4°. Status dcademiae Cracoviensis a. 1709 iu Novis litterariis Germ. 1709 , p. 462 seq. Voorrede der uitgave van Johann Gottlieb Krausen der Historia Polonica van JOh. Dluglossi, Lipsiae 1701, fol. Jo. Dluglossi Ilistoriae Polonicae liber XIIIus et ul­timus ex Bibliotheca Henr., L. B. ab Huyssen , Lipsiae 1712, fol. In 1717 droeg de czaar hem op zijne geschiedenis to schrijven en gaf hem hieromtrent de noodige berigten. Hij maakte er ook een schets van bekend , doch vermoedellik is het hierbij gebleven. Zijn gelaat gaat in plaat uit, in 8°. Zie Adelung en Rotermund; Bunay. , T. II. p. 59. HUYSSEN (JonAN), Jur. Utr. Licent., ridder, heer van Cattendijke , Munsterhoek enz. , zoon van Hugo Huy s-s e n , pensionaris van Rotterdam , later van Goes , en Elisabeth Hanneman, werd 4 October 1566 to Rotterdam geboren. Hij werd pensionaris (anderen zeggen secretaris) van Goes en in 1591 gecommitteerde raad van Zeeland op bijzonderen eed , vermits hij een Hollander was. In 1597 werd hij lid van den nieuw opgerigten hoogen raad van Holland en Zeeland , doch hij bedankte. In 1601 was hij griffier der munt en in 1602 werd hij voorzitter van den raad van Vlaanderen to Middelburg. Hij moet een geleerd man zijn geweest , aan wien H o n-d i u s den achtsten zang van zijnen Mouireschans opdroeg. Volgens de mss. aanteekeningen van M. de la Palma F u e n t e s heeft hij verscheidene ambassades bekleed , doch welke niet zijn geboekt. Om zijne afbeelding staat wel : A. Gallorum rege nobilitate et Magnae Brittanniae Equestri ordine cum notis gentilitiis insignibus auctis, ornatus , doch zulks kan , gelijk S chelte m a teregt opmerkte , buiten ambassade verkregen zijn. Hij overleed in 1634. Hij liet nit zijn echt met Adriana, natuurlijke dochter van J a n of Gijsbrecht van Mathenes, na, o. a. 1. J ohan Huy s s e n, hoogbaljuw, raad en rentmeester­generaal van Zeeland-Bewester-Schelde, Hij huwde M a r­garetha de Knuyt, dochter van Johan de Knuyt, raad der stad Middelburg , en van Cor nelia Ten ij s , en liet kinderen na. 2. Margaretha Huyssen, getrouwd met 1. Hie­ronymus Tuyll van Serooskerken, beer van Stavenisse , gecommitteerde raad van Zeeland ; 2. , graaf van Mona ; 3. Adriaan Gustaafp graaf van Flodorf, zonder kinderen. 3. Johan Huyssen, schepen en mad van Middel­burg, 1639, beer van Vosmaer, trouwde Cornelia van der Nisse; zij hadden 3 kinderen. 4. Laurens Huyssen, heer van Weelde , raad in den raad van Vlaanderen, gehuwd met Clara Velten El l nalatende 1 kind. 5. Frederik Huy s s en, heer van Ravels , hoog­baljuw Bewester-Schelde , getrouwd met Johanna Thi­bault, nalatende 2 kinderen. Het portret van Johan Huyssen, door H. H o n-d i u s in 1598 vervaardigd , is voorzien met zijn wapen en dat zijner vrouw en de spreuk Pax Armis , Septa Al­tior ; een ander met de spreuk Nec timide nec tumide door F. Schellemans, naar Mich. Joh. Mier e­velt, stelt hem op 50 jarigen leeftijd voor, en komt zeer zelden voor. Zie Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 515, 516; Smalle­gange, Chron. van Zeeland, bl. 426 ; Chron. van hat ,list. Ge­noots. , D. VI. bl. 123 , D. VII. bl. 128 ; List der E. M. B. 8. Ge­committeerde Baden van Zeeland en der Ministers van die Provintie (door J. C. te W ate r) , 1786 40. ; Navorscher , D. VIII. bl. 226 , 336 , D. IX. bl. 11 , 14; H. V e r woert, Handb. der Vaderl. Ge­schied.; Kobus en de Rivecourt. HUYSSEN (JACOB vAN.) , bloeide in de tweede helft der 17de eeuw, was tijdgenoot van H. van Irhoven en beoefende het kunstvak van Johanna Koerten Blok. Men vindt een aantal zijner werken, bestaande uit voorstellingen van Gezigten in Amsterdam of op het LI met schepen en landschappen op Catal. van Jan Pekstok, Amst.1792. Zia Kr amm, t. a. p. , bl. 779. HUYSSENS (PETER) , Jesuiten leek en broader to Brugge, bouwde den voorgevel der Jesuiten-kerk to Antwerpen naar de teekening van Ruben s. De door hem met de pen vervaardigde teekening berust op de bibliotheek to Ant­werpen. Johannes Bara of de la Barra, graveerde het gezigt op deze kerk en het professiehuis. Zie Kr amm, ti a. p. , bl. 780. HUYSSTEEN (A. vAN) , droeg den 2den druk van D. Willink, Amstel. Arcadia , Mr. 1773 , in dichtmaat op aan F. Gesner en J. Cinck. lie Ileringa, Naana. bl. 54. HUYSUM vAN), K ramm vermeidt van hem een gebtst portret van Art us G e or gins F ellin, leeraar der Luthersche gemeente to Amsterdam , in 4°. Zie r a m m, t. a. p. HUYSUM (A. VAN). Op Cat. Ploos van .dmstel, Amst. 1801, bl. 50 , no. 3 , komt van hem voor een Arcadisch landschap, met een waterplas , rijk van geboomte en fraaije stoffagie , uitvoerig met de pen en in kleuren. Het gold f 60. K r a m m beslist niet of deze een der zonen van de bekende vier broeders van dien naam is. Zie Kr am m, t. a. p. HUYSUM (Arms VAN) , zoon van een schoolmeester in Friesland, later to Amsterdam , werd aldaar in 1659 ge­boren , en in 1675 besteld bij Nicolaas Ber chem, in wiens school hij het in diens vak tot een aanmerkelijke boogte zou gebragt hebben , indien zijn geest niet schier alle kunstvakken had willen omvatten. Hij maalde land­schappen , beelden , historian, zee- en riviergezigten, gevechten, portretten en bloemen, dock de laatste schilderde hij hi; het best. Hij overleed in 1716. Zie Immer zeel, t. a. p. , bl. 70. HUYSUM (JAN VAN) , beroemd bloemen- en vruchten­schilder , zoon van den vorige , werd 15 April 1682 to Amsterdam geboren. Hij was eerst zijn vader in diens kunstwinkel voor zaal- en tuinversiering behulpzaam en schilderde met een vlug penseel menig kamerschut met landschappen. Tot meerdere jaren gekomen , bepaalde hij zich uitsluitend bij het schilderen van bloem- en fruit­tafereelen en landschappen. Vooral muntte hij in het eerste nit en vond in die dagen, toen er zooveel werk van schoone en zeldzame bloemen werd gemaakt ., van alle zijde toe­juiching en aanmoediging. De lief hebbers en kweekers van bloemen en vruchten te Haarlem beijverden zich hem de uitgelezendste bloemen en fruiten te zenden. Hij wist , rneldt I m m e r zeel, deze keurige voortbrengselen in zijne altijd rijke ordonnanties oordeelkundig en met den meesten smaak onderling zaam to schikken en ze niet , op het voetspoor zijner voorgan t,aers , altijd tegen donkere achter gronden to schilderen. Hij was de eerste die zijne vruchten en bloemen tegen lichte gronden , zelfs luchten en schoone landschappen deed uitkomen. Doch niet alleen onderscheidde hij zich in zijne ordonnanties, maar hij was ook een eerste meester in de kunstige verdeeling van licht en bruin en vooral in de aanwending van zuivere kleuren. Zijn bloemen­koloriet is dart ook zoo ourt en transparantt dat het geoefend oog pier en daar de tint van het plamuursel door de geestige bewerkin,,a van zijn penseel ziet doorschijnen. Even fraai en natuurlijk zijn alle de toevoegselen van zijne tafe­reelen als de voortbrengselen nit het groeijend rijk ver­deeld. „harmer, porphier, kristal, goud en andere metalen, vogelnestjes met eijeren , kapellen , vlinders en welke in­secten hij al moge hebben te pas gebragt in zijne stukken, dragen alien het kenmerk van zijn zeldzaam talent en den rijkdom zijner vinding. Zijn bloembundels zijn algid met eene edele bevalligheid en nogthans zoo los en eenvoudig in de vazen geschikt , alsof ze louter bij geval in dier voege geplaatst waren". In zijne verrukkelijke landschappen merkt men een edele stijl op, afwijkende van de eenvoudige natuur zooals zij zich in Holland vertoont, en die aan den Italiaan­schen hemel herinnert. Reeds bij zijn leven werden groote sommen voor zijn kunst betaald , die thans meer dan ver­dubbeld worden. Op de veilinaen van G ildemeester, van der P o t en B r a a meb e e k golden dergelijke tafe­reelen van f 3,000.00 tot f 4,000.00 en op die van d e S m e t h tot f 4,508.00. Op de verkooping van Bra a in­c ainp golden twee zijner landsehappen f 2,505.00. In December 1854 werd op de verkooping van den baron d e Mecklenbourg te Parijs 13,000 fr. voor een zijner bloem­stukken betaald. Zijne kapitale teekeningen van f 1000.00 waren op de verkoopingen van P l o o s van Amstel, Goll en de V o s. Zijne kunst vindt men in de be­roemdste buiten- en binnenlandsche kabinetten. Het museum te Amsterdam bezit van hem een bloem- en fruitstuk en, twee arcadische landsehappen , dat te 's Hage een bloem­en fruitstuk. Hij overleed 8 Februarij 1749 in zijne ge­boortestad. Zijn portret door A. Bone n, gold op de verkooping van Jan Gildentneester in 1800 te Amsterdam f 80. Dezelfde meester schilderde ook een kleiner, dat op de verkoo­ping van mr. Johan van der Marck Aegidsz. to Leyden , 1773 , voorkwam. A. van Hale n graveerde dit portret in zwarte kunst in fol. Andere portretten vermeldt Kr amm en Muller. Ookvindtmenzebij Houbrake n, van Gool en Immerzeel. Mausaisse gaf in 1825 to Parijs eene fraaije lithographie , waarschijnlijk naar dat van Bonen, in het Licht. Zie Honbraken, Weijerman, •an Gool, Immerzeel, Kramm, Wagenaar, 4mst., D. XI. hi. 438; Collot d'Es­eury, Boll. Room, D. I. bl. 104 , 105 , A. D. III. hi. 263, 264; Kok, Nienwenhuis, Kobus en de Rivecourt, Pilking­ton, Dict. of Painters ; Nouv. Biogr. Geri.; Dict. Univ.; Biogr. Univ. ; Cat. van de Schilderijen van J. D. Potnpe van Meerdervoort en van den beroemden schilder J. van ilvysum , Dordr, 1749, kl, 80. HUYSUM (MicniEL VAN), broeder van den vorige gal onderwijs in de kunst. Kramm vermeldt van hem : Een porceleinen scliotel met blaauwe druiven en eenige bladeren aan den tak (1759) ; eene kapitale teekenina , weleer in bezit van Six van Hillegom, later in la van Fodor te Amsterdam. Eene gebeeldhouwde vaas , gevuld met vele soorten van bloemen , breed en meesterlijk behandeld , eene teekening , weleer het eigendom van Goll van Fran ckenstei a. Twee takken nzet perziken en een hazelnoot. Eenige perziken en pruimen en twee hazelnoten. Beide teekeningen weleer in bezit van mr. J. van der M a r c k te Leyden. Zie Immerzeel, t. a. p.; Kramm, t. a. p. HUYSUM (NicoLAAs VAN) , broeder van den vorige , leerling van zijn broeder J a n , mede een goed kunstenaar. Hij schijnt zich bezig gehouden to hebben met het onder• , wijzen aan deftige huizen. Zie Immerzeel, t. a. p.; Kramm, t. a. p. HUYSUM (JUSTUS VAN) broeder van den vorige schilderde batailjes in groot en klein bestek. Hij ontsliep in den ouderdom van 23 jaren. Zie Immerzeel, t. a. p.; Kramm, t. a. p. HUYSUM (JACOBUS VAN) , broeder van den vorige , volgde zijn vader in diens schilderwinkel op, vertrok ver­volgens naar Londen , waar hij voornamelijk de kost won met het copiöeren der schilderijen van zijn broeder J a n. Zie Immerzeel, t. a. p.; Kramm, t, a. p. HUYZER (J. C. DE), dichtte een Treur- en Troostzang, ter Begravinge van Ztijne Doorl. Hoogh. den Heere W. C. II. Friso , Prince van Oranje en Nassau , Nederl. Erfstad­houder , Amst. 40. HYPERIUS (ANDREAS GIERARDI) of G h e e r a e r d t s (A n d r e a s) werd te Yperen , waaraan zijn naam opt­kende , en zijn vader Gerard advokaat was , den 10 Mei 1511 geboren. Zijne moeder Catharina Coels, was afkomstig van eene patricische familie te Gend. Toen hij elf jaren oud was , zond zijn vader hem naar Warne­ton , waar hij onderwijs ontving van Jacobus dePaep of P ap i u s , die voor een goed dichter werd gehouden , en van Johannes Zaparus, die Grieloch en He­ breeuwsch verstond. Twee jaren later begaf hij zich naar RUssel, waar hij zijne letterkundige studien vervolgde on­der Johannes Lacteus, die hem de Fransche taal leerde. Het volgende jaar genoot hij het onderwijs van Nicolaas van 'sHertogenbosch, die de fraaije letteren onderwees to Doornik. Van daar keerde hij naar huis terug , waar zijn vader hem als klerk op zijn kantoor nam en hem met het afschrijven van processtukken bezig­hield. Na den dood van zijn vader , in 1525 , bleef hij nog drie jaren bij zijne moeder , waarna hij zich naar Parijs begaf, waar hij zich eerst op de physica , later op de the­ologie en tevens onder Nicolaas Clenard, Johan­nes Sturmius en Bartholomeus Latomus, op de Grieksche en Latijnsche taal toelegde en het overige van zijn tijd besteedde met het onderwijzen van eenige Fransche en Spaansche jongelieden , met welke hij de drie eerste maanden van elk jaar reisde om de universiteiten van het koningrijk en van Italie te bezoeken. Na zich nog eenigen tijd in de geneeskunde en het kanon­nieke regt geoefend to hebben , keerde hij in 1536 naar Yperen terug en begaf zich van daar naar Leuven , bezocht de noordelijke provincien , vervolgens Duitschland , en keerde in 1537 naar zijn geboortestad terug. Niet land daarna begaf hij zich naar Engeland , waar hij ondersteund door den baron Karel de M o n t joie, zoon van dien Willem de Montjoie, die door Erasmus zoo zeer geprezen is, in 1540 de universiteit to Cambridge bezocht. In Februarij 1541 Wilde hij ook die van Oxford bezoeken , doch zich in Engeland niet veilig achtende , wegens de edicten van H e n d r i k VIII omtrent vreem­delingen , keerde hij naar zijn vaderland en geboortestad terug , en besloot naar Straatsburg to gaan , ten einde er met Maarten B u c e r to spreken , maar zijn reis door Hessen genomen hebbende , vond hij zich genoodzaakt to Marburg to blijven , tot dat zijne goederen to Frankfort waren aangekomen. Hier vond hij Gerard Gil de n­hauer, met wien hij to Nijmegen kennis had gemaakt , en die aldaar thans de godgeleerdheid onderwees. Deze haalde Hyperius over hier to blijven en hij zag zich kort daarna door Jo h a n n e s Ficinus, kanselier van den landgraaf, tot opvolger van zijn vriend, dien de ouder­dom belette zijn ambt verder waar to nemen , benoemd. Hij hekleedde het tot den 1 Februarij 1564 , toen hij in den ouderdom van nog geen 53 jaren overleed. Hij werd in de hoofdkerk te Marburg nevens Gilde n­ hauer begraven. Fetrus Nigidius en Theodorue B e z a vervaardigden epigranimen ter zijner eere en W g a n d Orthius, zijn opvolger, hield eene lijkrede op hem. Hij huwde 27 Februarij 1544 C a t h a r i n a O r t h of Orthia, dochter van Lodewijk Orthius, ont­vanger to Marburg , weduwe van J o h. H arpilius, en liet 6 zonen en 4 dochters na. Hij schreef: De Cosmographia , Hugenoeae 1532 , 40. Arithmetica quaedam. Geometrica. Optics. Astrononzica. .Rhetorica , Tiguri 1566 , 120. Dialectica Tiguri 1566 , 120. Physica. Compendium Physices .Aristotelicae , Basileae 1574, 4°. decem libros Ethicorum Aristotelis Scholia , Basileae 1586 , 120. , Lictae 1600 , 40. De honorandis Magistratibus commentarius , in quo Psal­mus XX (Exaudiat) enarratur. Ejusdem in Psalmum XII (Salvum me fac) in quo oratur ut Dominus , extirpatis omnibus erroribus , synceram doctrinam ubique promoveat , Paraphrasis , Marpurgi 1541 , 120. Paraphrasis in Psalnzum XXII. Catechesis , Marpurgi 15 .., in 16°. De formandis concinionibus sacris , seu de interpretatione scripturae populari , libri duo , Marpurgi 1553. Observationes locorunz in ems Evangeliorum particulas, quae singulis Dominicis recitari in Ecclesiis consueverunt. Methodi Theologiae , sive praecipuorunz Christiana° Religi­onzs Locorunz conzmunium libri tres , Marpurgi 15.., 12o. It. Jam. denuo in locum editi Adjecta est de ejusdem Jlyperii vitd et obitu D. Wigandi Orthii °ratio , Basileae 1568 , .120. De Theologo, seu de ratione studii Theologici, libri quatrior, Basileae 1556 , 120. , Tiguri 1572 , 120. , 1582 , 120. Topica Theologica, Tiguri, Christoph. Froscho­verus, It. Basileae offic. Oportiniana, 120. De studiosorum vitd et moribus. De S. Scriptura e lectione ac meditatione quotidiand , Christianis omnibus necessaria , Libri duo , Marpurgi 1564 , 120., Basileae 1569, 120. Libri quatuor, Basileae 1581, 120. .Feriarum Scholasticarum libri , 120. Opuscula Theologica in totius Christianae Reipublicae utilitatem conscripta nuncque primum in lucetn data, Ba­sileae 1570 80. Dit deel bevat 14 verhandelingen. Pars secunda Basileae 1571, 80., bevattende 11 verhande­lingen. Zijn noon Laurens gaf tang na zijns vaders dood een nieuwe verzameling van diens geschriften , bevattende eenige zijner veiklaringen van Paulus, Tiguri , Christop h. Froschoverus 1582, tot 1584, 3 t, ful. Paquot geeft de titels der stukken in deze deelen vervat , even ala die der beide vorige deelen op. Het portret van H y p e r i u s cindt men in de Biblio­theca , sive Thesaurus virtutis et gloriae van Boissard, stuk III , fig. 34 , p. 141 , door J. T. de Br ij gegra­veerd en in de afbeeldingen der godgeleerden uitgegeven door J. V e r h e ij d e n, 's Hage 1603, 40. Zie W. Orthii Theol. ac Ling Prof. in Acad. Marpurg. Or. de vitd et ohitu—llyperii , Murp 1564, 4o.; Melchior Adam, Vitae Theol Germ. , edit. Franca. 1700 , p. 187-190 ; F r e h e r i Theatr., p 198, 199; .1. Verheiden, Praest. aliquot Theol Effigies et Ek­gia , p. 94--98; Con rin giu s, 1 c Saec. XVI, c. 1. p. 161, o. n. Krantzii; Bayle, Diet. Dist. Crit. , i v.; lilorhofii Polyh., T. p. 988 ; Cr enii Anim. Philol. , Part. I. 3 , p 3 , Part. X. p. 189, Part. XIV. p. 107, s. Part XVI. p. 183; F r i d. Got t h. F r e y-t a p , Anal. Litt. , p. 478 , et Adparatus Literarzus , T. 111. Nr. XL/X, p. 190-192; Cat. Bihl. L'unay..1' .1. Vol. II. p. 1346 ; J. M. S c h r d c k, Abbi/dungen , T. I., Tafr. III. Nr. XXV. p. 259-267 ; Saxe, Onom T. 111 p. 226, 228; Foppens, Bibl. Belg. , T. I. p. 53; Paquot, ilem., T. XVII. p 185-201; Te Water, Ref. van Zeel , bl 298, 299; Tweede Eeuwget. der IVederl. Geloofsbel. , bl. 32. HYVAEOS (1-1Enticus) to Rijssel geboren , trad in de orde der Augustijnen en ward doctor in de godgeleerdheid. llij nioet een welsprekend redenaar zijn geweest en gaf in het licht een arcetisch werkje getiteld : elacula anomae ; voorts °ratio Panagyrica habits in Ecclesia cathedrali corcassonensi, dum Ludovicus XIII, Rex Franciae inaugu­raretur. Ook gaf hij in het Fransch bet leven van Thomas de Villanova, aartsbisschop van Valentia , Brussel 1621 , 80. lie Val. Andreas, Bibl. , p. 350. A ANW IJ Z I N G DER P R S 0 N EN IN DIT DEEL VERMELD. Bladz. Haack (G. Marcell us) . 1 (Petrus) • . Haaff (Gerard ten) . . 3 — (Gerard Gysbert ten) 4 Flaafackerus (Aegidius) . 5 Haafner (Jacob) . . . — Haaften • • • . 7 — (Willem Hendrik v.) — Haag (3 . F. C.) . 11.11.M. — (Tethart Philip Cris­tiaan). 8 Haage (Werenbold en Al- Albrecht uit den) . . Haagen (Joris van der) . Haagendoorn (Goyte) . - 9 Haak (Fielder) . . . . MEM.. nnnnnn — (Albertus van der) — (Willem) . • . 11.1n11 — Kerkman (Mr. Pieter) Haakma Tresling (Theo­ dorus) . . • • Haakman (Hermannus) . Haalen (Goosen van). 10 Haalweg (Albert Adam en Adriaan) .111.1.n Haamroode (Cornelit van) Haamstede . • • • n•nn•• than . • • • Bladz. . Haan (A. L.). n (Benedictus) — (F.) (Abraham de) . . (Cornelis Jansz. de) (Carolus de) . . (David de) . . . (Galenus Abrah. de) 111••••••••• (Gillis de) . . (Jan den) . . (Johan de) . . . (Joseph Charles de) 13 (Laurens do) . (Mattheus de) . (Pieter de) . 14 (Wilhem de) . 16 ••n (W illem de) . (Willem de) . 17 (Wijtze de) . . . Haanebrink (Willem Al­bertus) 18 Haanen (Casparis) . — (Elisabeth Alida) Haansbergen (Johannes v.) 19 Haansbergen (Willem van) •n•••• Ikanstra (Hayke) . . n11nM. Haar (Francois van der). .11••••11 — (Gerrit van der) . • Bladz. Haar (Hendrik ter) . . 19 --- (Jacob van der) . ­-- (Johannes van der) 21 Haarlem (Balclran of Bou­dewijn van) . . • • •••n — (Cornelis van) . , -(Dirck van). • • ­ -(Dirk van) . -(Egbert van) • -(Floris van). 22 — (George Benedictus van) . 101.1.1.1. -(Geraart van) . — (Gerard van) . • 23 . (Jacob Janszen van) • (Jan Olout van) . -(Jan Willemsz. van) ­ — (Johan van). . -(Klaas van) . . 24 — (Nicolaas van) -(Nicolaas van) . -(Theodorus van) • n11, — (Vincent Dirk van) Haarsma (Jan R.) . 1 . — -(van). . • • Haersma (van) . • Haarsolte . . . . Haarst (Willem van) . Haas (Artus de) . 25 — (D. de) . . • — (Dirk de) . • • -­--(Frans de) . . . 26 — (Mr Gerard de) . -(Gerardus de) . . ­ -(H. de) . . 27 — (Jan de). . • -(Jan Herman de) 28 — (Joan de) • • — (L. R. de) . — Haasbroek (G.) . Haasje (Klaas). . . . — Haastenburg (Hendrik van) Haastert (Isaak van) . 29 Haastrecht (Goeyert van). 31 — (Maria van) . . -(Adriaan de) . . — (J. de)• • • • Habbema (Johannes) . • 1.1n1111. Bladz Haccou (Johannes Cornelis) 32 Hachenberg (Casper Fre­ derik) . • 6 • • 33 Hachicourt (de heer van) Hachtingius (Johannes) . — (Arnoldus) . . 34 Hachusanus (Guillelmus). 35 Haok (Frans) of Hackius) Hackaert (Jan) . . . Hackfort (Barend of Be- rent van) 36 Hackius (Petrus) . 37 Hadden (Jakob van) 38 Hadewich of Heza) 39 Hadhnlf. . . . • • Haeck (Pieter) . . • • Haecken (Alexander van). 40 Haeff (ten) (Adriaan Hendriksz 111 ten) ••• • Haefkens (J.) . •• • 41 Haeften (Walraven van) . 42 -(Diederick van) . — (Johan van) . 43 — (Dirk van). . — (Frans of Francoys van) . . ., •44 -(Benedictus van) -(Margriet van) • 45 — (Jacob van) . — (G. van) . . -(Nicolaas van) . Haegen (Jonker Jaques van der) . . . Haegen (Jacob Schultz van) 46 Haghen (Theodoricus ab). Haelweg (Albert) . . . — (Adam). „ • — (Adriaan) . . Haelwyn. •• •• • Haemrode (Kornelis van) 47 Haemstede (Witte van) -(Adolf vau) . 49 -(Adriaan van) 50 (Hendrik van) 53 . (J. van) . . WOW* (J. E. de Witte van) . . . Haemstede (MariaWitte v.) Haen (Abraham de) . . — ntoni de) . . . — (Jan den) . . . (Joteph Charles de) — }Willem de) . . Haensbergen(Johannes van) — (Willem van) . Haer (Hendrik ter) . (Anna Charlotte van der) Anthony van der) (Daniel van der) (Francois van der) — (Johannes van der) Haerlem (Claes van) . Haersma (Bertrand) • . — (Haunes en Hart-man van). . . — (Livius van) — (Hector Livius van) — (Daniel de Blocq van) . , — (Sybrand van) • Haersolte (Arnold van) (Rutger van) • (Zweder van) (Rutger van) (Johan van) (Willem van) (Arent van) . (Anthonie Frederik Robbert Evert Baron van) Haerst (Johan van) . Haes (Frans de) . • — (Joan de) — (Frans de) , — (Jan de). . (Joannes de) — (Gillis de) . Haese (Adriaan de) . . Haesebroeck (Herman Jacob Severyn) . . Haesevens (J. Cz.) . . Haestens (Hendrik van) . Haeij (Jan van) • . . Hafesteinius zie Affenstein) 3 Bladz. Bladz 53 Hafhakker (Aegidius) 72 Haga (Cornelis) . 54 — (Hermanius) 76 56 Hagbolt (Jacob) . 77 58 Hate (J. van den) .11•n••• Hagedoorn (Gerrit) 59 — (Adolph) Hen­ drik) — . Hagelberg (F. Duffer) . 78 Hagelis (Joannes) . •••nnn•• 111•••••n• Hagelman (P.) . . Hageman (Henricus) — (Eduard) • 79 60 Hagen (Christiaan) 80 Hagen (Dirk van). . . (Jacob Schultz van) 61 (Jan van) • . ­(Willem van) . (A. van der) . 9 (C. van der) . • ••••••••••n•• (Godfried van der). 81 (Jan van der) . . 62 (Jonker Jaques van der) . ... — (Petrus van der) . 63 — (Johannes van der) 82 — (Steven van der) . 83 64 Hagenaar (Hendrik) . . 84 Hagens (Christiaan) • . 65 Haghe (Geerloff van der) 66 Haghen (Theodoricus ab) (Jan van der of Dumeus) . •• Hagius (Joannes) . . . 85 Hahn (Johannes David) , 67 — (Jacob George Je­ ronimo). . , . 86 68 Hailing (Herman van der) 87 69 Haitsma (Hessel) . . — (Aggeus) . . • — Hale (Jean de la) . . • 88 70 Halo. .... — (Herman) . . Hajonides (Nollius) . 71 Haken (Hendrik van). 89 Hakkert (Jan) . . .11n1. 72 Hakkius (Petrus) . . Hakkuze (Willem). . 3* • • . • 4 it ladh Hal (van) . . . . . 89 Halbertsma (Beltje) . . Halen (Adam van) • • 92 — (Arnoud of Arend) -(G osewinus van) . 93 — (Herman van) 94 Halewijn (Johan) . 11.n — (Kapitein) -(Johannes) 95 -(Francois) -(Jan van) -(Francois) . 96 (Alewijn van) 97 . (Francois Tere­steyn van) • . 98 (Simon van) . , -(Kornelis Tere­steyn van) . . 100 -(Francois Tere­ steyn van) . 101 Halfcaegh (( errit) . . 102 Hall (Herman van) — — (F. A. van) , 41 — (iVlauritsConelis van) -(Jacob van) . . 108 Halleman Thomas) . . 110 Hallemins (Regnerus). Hallincg (Scherevel) . — (Jacob) . . 111 — (Jan) • • — (Johan) • • • — H.allius (Joannes) . . 113 Hahn (A nastasius Jacobus v.)— Halma (Francois) . . 114 Halmael (Geertruid van). 116 Halmael (Hendrik van) — (Arent van) . • 118 Halmaele (Cornelis van) . 120 Halmale (J. F.) . . , Hals (Frans) . • • Bah (Jan) . . • • • 122 Hals (Willem) . • • • — Hals (Nicolaas) • • . 123 ••••n — (Dirk) . • •• Halsbergius (Johannes) . Halsema (Diderik Frede­rik Johan van) . Halteren (M. van) . . 125 . Bladz. Halteren (Daniel van). . 125 Ilan: (G.) . . . . . 126 — (Jean Baptiste) — (Frederik Uten) — (Meinert vdn) . . 127 — (Frederik van den). 128 -(Martinus van den) 129 Harnaker (Hendrik Arent) 130 Hama! (G.) . . . . 133 H ambroeck (A ntoniu-) . 133 Hamburger (Mevrouw) . 134 Hamconius (Martinus) . — Hameel (Allart du) . . 135 Hamel (G.) • • • . 136 — (Hendrik) . • . — (P. van) • • • -(Bruynincx Gerard) 137 — (Bruynincs. (J. J.). — Hamelau (Johannes) . . OM. Hamelberg (Hendrik An­tonie . . 138 Hamell (Anthony) — (Jan Willem van) 139 Hamelsveld (1Jsbraud van) 140 — (Willem 1Jsbrand van) . . . . 144 Hamer (Hendrik) . . . 145 -(Petrus) • • • 146 . • 148 Hamerken (Johannes en Thomas) Tamers (Pieter) . . . — Hamerstede (Johannes) . 148 Ilauderster (lionlinicus) . 149 (Ludovicus) . 150 Flames (Nicolaas de) . Hamilton (John) . . . 153 Hamkema (Marten) . . — Hamme (Willera van) . Hammen (David van der) r. Hammes (Nicolaas de) . Han (Henry du) . . Hana (Henricus) . . . Hanapier (Jaques). . . 154 Hanekaert (Lambert):. . — Hancock (Johannes) . . 155 Hanecop (Cornelis) . . Hanedoes (Isaac) . . . 157 • 7 Bladz. Bladz. Hasselaar (Cornelis) . • 261 neau de). . . . . 285 — (Pieter Cornelis) — Hautemer (Willem van) . 286 Hasselt (Gerardus van) • 262 Hautenus (Janus) . . . . — . (Willem van). Hautepenne (de heer van) — -(Johan van) . Harvat (Daniel) . . . — . (Joan van) . Haven (Gerbrandus en The­ . — -(Jacob van) . . odorus van der) . 287 -Johan Coenraad Havenboorgh (P. van) . — Copes van) . . 263 Havens (Arnoldus of Ha­rensis.(Willem Bartholdv.) . . . . . 288 -(Johan Jacob van) 264 Haver (Thomas Henricus) — (Jacob Copes van) 266 Haverdroeze (Frederik Jan) 289 -(Gerard van) . . Havercamp (Hendrik van) — -(Willem Hendrikv.)269 Haverkamp (Syvert of Si­-(Johannes Willem gebertus) . . van) . • . . (Abraham) . 291 -— (Johan Coenraad v.)271 (Gerard) . . 292 -(Jan Hendrik Cor-(Johannes) • — nelis van) . . . Haverkorn (Willem Wil­-(Coenraad Jacob lemsz.) . . 293 Gerbr. Copes van) 272 Haverman (Margaretha) . — -Johan Coenraad v.) 273 Havermans (Adriaan) , 294 Hattem (Olivier van) . . 275 Havetius (Antonius) . . — — (Isabella van) . Havinga (Gerardus) . . -(Pontiaan) . . 277 Havius (Jacobus) . . Hatten (P. van) . . . 278 Havix (Meus) . . . 295 Hattinga (Abdias) . . . — Havre (de markies van) — (Willem Teberius)279 Hauawens (C. van) . — -(David Willem Haye (Jean de la) . Carel en Antonie) — — (Johannes de la) • Hattum (Anna van) . . 280 -(Reinier de la) . . 296 (Burchard Johan Hayen (Albert) of Haeyen) van) • • • Hayens (Remko) . . . 297 -(G. van) • • . Hayes (Auke) . . ••••n••• . (Maurits van) . — Hayuin (Francois de). . 298 Hauchin (David de) . • 281 Hazaart (Jacobus Arnold us) — Hauck (August Christiaan) Hazard (Balthazar) . 300 •nn•••1 1.11.n Haudeians (Andries) • . — (Pieter). . Hand un (Nalterre de) . Haze (Adriaan de) Hauff (Wilhelm Gotlief) . — (Jeronimo de) . Haug (Lodewij k Frederik — (Johannes de) . Christiaan) . . • . 282 Hazebroek (J. W.) . Haultain (Alexander Filips Hazen (Johannes Cornelisz) 302 Willem de Zoete van) . 284 Hazevoet (Servatius) . . 304 Haultepenne (de heer van) 285 Hebbelinek (Johan) . . 305 Hautain (Alexander Filips Heber (Theofilus van) . en Willem de Zoete van) — Heck (A.. van der) . Hautecour (Henri Philipo-Hecke (Paul van) . Pladz. Heemstra (Feye Jan van). 363 (Schelte van) . 369 (Cornelis Schel­tinga baron van) (Willem Hendrik baron van) . . -- Heenek (Jacobus) . . . 370 Heeneman P.) • • (Daniel Jacob) — Heenvliedt (Simon van) . 371 (Jan van) . Heer (J. Jonc) . • • — (Margaretha de) . — — (Willem of Guilliamde)— — (Hugo de) . 372 — (Pieter Otto Coenraad Vorsselman de) 763 Heerckmans (Elias) , — Heerdewijnden (Bruisten van)— Heerdt (Karel Eduard ba­ ron van . . 376 Reese (J an Lieven) . Hcereboort (Adrianus) . 377 Heeremans (J.) . • . . 378 Heeremansz (Frans) . . 379 Heeremiet (Hidde). . — Heerkens (4; erhardus Nico­ laas) . . . . 380 Heermale (Floris van) 381 Heerman (Franeiscus) . . 382 Heermans (Jacob) . . 383 Heerschop (Hendrik) . Heerstal (Gerrit van) . . 384 Hees (Everardus van). . — van Berkel (Joan Ignatius van) . . Heese (Nicasius van) . . 386 Heeser (Johann ·) . . . , Heesper (Casparus) . 387 Heeze (Willem van Hoorne heer van) 387 Hegelsom (Jan va!.) . Hegeman (Wc1te). Hegenitius (G °cif' . • 388 Heggerus (R,idolphus) Regius (Alexander) . • Heiberg (. . . 890 Heiblocq (Jacob) . . 391 Math. Heidanus (Casparus) . 391 Heidanus (Casparus) . 395 — (Abraham) . — (Johannes) . . 398 Heide (A . de) . , 399 (Casparus van der) — — (Joan van der) , 400 (Joannes van der) — Heiden (Lodewijk Sigis­mund Vincent Gus­taaf grad van) . (F. J. van der) 401 (Jacob van der) 402 1n•••n — (Jan van der) Heidenr@ (iVfenso) . Heilbron Cz. (David). . 403 . Heilersigius (Johannes) . 406 Heiligers (Johannes Petrus) Heilo (Frederik van) . . 407 Heim (Anthony van der) --Heimenberg (Henricus van) 408 (Casparus van) — ........ (Casparus Hen­ ricus van) . 4U9 Hein (Pieter Pieterszoon) 410 Heinck (D ) . . . . 413 Heindrieysen (E% ert) . • — Heine (J. G.). . . . 415 Heinecke (Johan Gottlieb) — Heineken (Nicola us) • . 416 (Diderik) . . 417 Heinrico (Godfried) . Heinsius (Daniel) . 419 Heinsius (Nicolaas) . . 433 (Anthony) . 449 (A ). •(Hemmer) • 457 (Nicolaas) . (Petrus). . . 461 Heinsbergen (Henricus v.) — — (Johannes v.) — Heintzenberg (Jan Frederik) — Heister of Heyster (Lou­ rens) . . . . . . 462 Hek (Jan) . . . . . 466 Heker of Evert van He-heron . . . 466 Glartwich the He­ • bladz. Wads' Hendriksen (Evert) . . 577 Hennert (Johan Frederik 605 -(Mr. Jan Both) Hennige (Frederik August) (Mr. Willem Hennin (Jacob de) . . 609 Jan Both) . 578 — (Antonius de) -(Willem) . . 578 -(Bald uinus) Hendriksz. (Boudewijn) . • Jacob de) . — •••nn -(Daniel Ilenricus) -. 610 — (Dirk) . . 579 • • (Jan de) • — (H endrik) -(Maximiliaan de) — — (Jan) . Henning (Christiaan) . . 613 — (Henricus) 560 Henninius (Henricus Chris­ — (Pieter) . . . . . tianus. -(Augustinus) HervIrickx (Johannes Ba: 581 tista). . . Henkel H(. F. van) . 582 — (Maria van) • — Daniel van) . ••••n Henghel (Hermanus van). Hengelenberg (M.) . Hengist of Horsa . 584 Hengist en Horsa . 585 Hengst (Mr. C. M. van) 586 — (Willem) . Hengstenburgh (ilerman). (Antonis) . Henke (Hs.) • • 587 Henkels (Joh.) . 588 TTeye (Chvrlf. ·) • •. Hennebel Liberty Hennebert (Jaques) . . 591 Ilennebo (Robert) „ Hennenberg (Margaretha of Machteld van). 592 Hennepin (Louis) . . 596 Ileum:quart of liennekert (Jehan) 598 Hennequier (Jerome) . 599 Hennequin . 600 Hennequin (Francois), 601 llennequin (Francois) . -Jacob) . -'Gualtherus) . 802 (J.). . 603 -(Philippe Au­guste). . . (Pieter) . . 604 Hennotelle (Ange). , . 614 Henrard (Henri Joseph) . 614 — (Robert) . 615 Henri (Chetif) . . Henricksz. (Ryck) Henricsz. (Dirk) . Henricus (Friso) R — Gandavo) . 616 Henricus (de Ganda) . . 616 anunnik) . .tWormerianus) . — (de Soemeren) . Henrie (van Zutpher) Henricus (Christiaan) - (Gorr oraius) - (Gravius) . (Hessicus) • . Hollandus) • (Joahnis) • . — Henrion • --Henrion (Denis) , . Henriquez (Jan Chrpos. toms) , . 619 Henry de Bruxelles . Henrij (Guslain Joseph) Hensaeus (Renatus) . Hensberch (Vincent) Henrix (S.) . Henshergen (Johan) . --(,1 . van) . , 11 ens broek (A d ria an i an) ilenscheiiius (( ;ocloiriti Ls) 622 622 623 623 624 Henskens (Willem) . • 62b tuzler ,;K. F.) . . . 626 Henat Oz. tA . van (1= kJ en knius (Joaniivs.) Bladz. Hesius (Richardus) . . 706 Hesman (Gerrit) . . . 707 Hespe (Lucas) . . . — (Jan Christiaan) Hespaigne . . . . .710 •n•n••• Hespel (Hendrik van den) Hespel (Jan van den). Hespelius (Guilelmus). Hess (Joachim) . . 711 Hess . Hessel (Gulliam) . . 712 Hesselbuch (F. C.) Hesseling (Pieter Andriesz. Hesselink (Gerrit) . Hesselius (Franciscus) 714 (Johannes) . . 715 Hessels (Geert) . . 716 Hessels (Arnoldus) . . — Hessels (Andreas) . . . 717 Hessels (Mr. Jacob) . Hesselsz (Andries) . . . 718 Hessen (W.) . (W.) . • Hessen-Cassel (Frederik) . — (Frederik prins van — (Wilhelm) . . . 719 (Maria Louize) . Hessen- Darmstad (Christi­aan Lodewijk prins van) . . . . 720 — (George prins van). ­-- (Hendrik prins van) — Hessen-Homburg (Frederik Jacob landgraaf v.) — Hessen-Philipsthal (Frede­rik prins van) . 721 (Willem landgraaf van) . . . 722 (Willem Lodewijk prins van) . Hessius (Willem) . . 723 Hessler (.1. C.) . Hessom (D. C.) . Heszlen (H.) . . . Heteren (Leonard van) (Hendrik van) Hettinga (Epo van) . Homms a n) . 724 5 Bladz. Hettinga (Duco of Doecke) 725 — (Taco of Taceke) — (Tiete van) . 726 (Ype of Epe van) Hetzelaer (Antonie Flip) . 727 Heu (Boutzon le) • •• lieuck (Hendrik) . Hengelenburgh (W. van) . Heukelom (Martin van) . of Heukelum (Johannes van) 728 (Blarten van) • Heukelum (Willem van) • Heule . • • • • — ( Christiaan van) . 729 — (Jacque van) . Heulen (Matthys van) Heumen (Johan van) . . 730 — (Ludolphus van). — Heur (Joseph Cornelis de) 731 Heuraet (van) • • Heurdt (Jacobus) . Heulen (H. van) . . Heurn (Johan Hendrik van) — (Johan van) . . . 732 Heurne of Heurnius (Johan van) . . . . 733 (HeurniusOtto van) 738 ofHeurnius (Jo h an­nes van) . . . 739 of Keurnius (Jus­tus van . • • Heusch of Hens (Abraham de)740 — of Heus (Jacob de) of Heus (Willem of Guilleam de) . . 741 Heusdanus (G. S.). . . Heusden (PhilippusWilhel­ mus van) . . . 742 (Boudewijn van) . 745 (Willem I heer van) 746 (Johan IV heer van) 747 (Johan VI heel van) — (Arnout van) . . (Jan VII heer van) (Jan VIII heer van) — Heusden van Elshout (Jan van) derde zoon Bladz. Bladz. Hoffer (Rochus Adriaanse) 898 Zie Iloghelanden Theo­(Adriaan). bald van) . • • 924 (Rochus) • • • 900 Hogelko (Michel) . • (Godfried) •• Hogen (J.) . . 927 Hoffham (Otto Christiaan (Leendert van) .- Frederik) . 901 Ilogenberg (Frans) . Hofflack (Jacob) . . 903 (Hans) 928 Hoffman (J. A.) • • (Jan) . (J. C.) . (Remigius) (H.) . . . . 929 — (r.) . (Johannes Mar-Hogendorp (N.) . . tinus) . . . (Thomas van) (Melchior). . 904 (Mr. Gijsbert (Frederik An-van) . . . tonius Jacobus) 906 (Gijsbert van) — (F. B ) . . 907 (Willem van) 930 Hoffmann (Mr. Nicolaas (Dirk van) . Jan Agatho (Mr. Willem Christiaan) Graaf van) . 931 Hoffmeijer. . . . . 908 (Dirk Graaf v.) 932 Hoffmeister (Jean Henry) — (Carel Sirardus Hoffreumont (Servaas) . Willem Graaf van) 939 Hoffsnader (H.) . . . 909 — (Mr. Gijsbert Hoffstadt (Adrianus van) Karel Graaf van) 946 of Hofstadius . 910 — Willem Graaf van) 952 Hoflandt (Justus) . — (Dirk Graaf van) Hofman (J. B. J.) . — (Dirk Graaf van) 954 — (Jan) . . • 911 — (Mr. Dirk Jo­(Johan) . han van). 955 (J • K.) • • — (Jan Francois) 956 (Jurriaan) . Hogendijk (Steven) . . — Lucia) . • • Hogenheim (.) . . — (Pieter) . • • — Hogenhonck (Cornelis) . — (Samuel) 912 (Cornelis) . H ofmans (Pieter) (Justus) . Hofraat (P. van) . Hogenhuizen (Elisabeth Hofstede (Johannes) . Georgine) . . . . (Petrus) . . 913 Hogerbeets (Hadrianus) (Wolther Hendrik) 919 (Petrus) . 957 — (Mr. Petrus) . — (Rombout 958 — (Johannes ter) . 922 Hogers (Gozewijn) 964 Hofwaal (Johan Carel) . 923 Hogers (Joh.) . 965 Hog (Jacob) ••• Hogesclians . . . — •n••n•• 114111.1. Hoge (Romein de) . Hoogerwaard (Willem) Hogelande (Mr. Corne-Hogeveen (Albert) . lis van) . _ (J.) , 966 (Johan van) . 924 — (G. van) . . Theobald van) (Mr. Gerard van) Bladz. Hogevorst (Hendrik) 966 Hoghelande (Theobaldus van) Hogius (Andreas) (M.) . . . 967 Hohenlo-Langenburg (Fre­derik Ernst van) . . ••••n• Hohenlo (Philips Graaf van).. • •• — Hohenlohe (Maria van) 973 Hohensaxen (Johan Phi- Baron van) . • • Hoingius Jacobus ofJoost 974 Hoio (Gerard de) of (Ge­ rard van Huy) . 975 Hoitema. Zie Hoitzema Hoitzema (R. G .) . Hoising (H. C.) . . . — Hoius (Andreas) of Hoyin — Hol (Jan). . . . . 977 (Luitenant) . . . 978 Holaart (J.) . . . . 979 Holanda (Alberta de) — (Giraido of Ge­ralte) . . — (Martino d') . — (Nicolaas de) . — (Rodrigo de) . Holbeek (Niklaas) . . Hoick (Cathalijntje Wil. kiwi. van der) . 980 Holdinga (Gabbe) . (Botte). . (Wilko) . 981 Holl (George van) . Holland (Heyrik) ­ — (Dirk) 982 (A.). . . 983 (Hendrik van). — (J van) . . -- (Steven van) -Hollande (Antoine de) . Holandder (J. d') . . 984 Hollander (Jan d') of Joan d'Hollanderius . Hollander (Hans of Jan) Hollandt (Robert) . 985 Hollandus (Isaak) . . 986 (Catharina van Holland us (J.) . . . Hollar (Leendert Dirckz.) — (Cornelis) . • • — (Wenzel of Wen. zelius). . . Hollebeek (Jacobus) . (Andreas) (A.) • . (Petrus) •••n••• (Jeremias) (Ewald) . .••••• (Josias) . (Petrus) . . Hollenhagen (Henricus) Hollingerus (Henricus) . Holmannus (Johannes) . Holmes (Robbert) •• Hologne (George) . . Hols (.) . . . . Holtman (Godfried Jacob) Hoist (Alexander) . • — (Otto) . . — (J. van) . . (Mr.JoanJacobvan) Holstein-Ploen (Rudolph Frederik hertog van) . Holstein-Beck (Prins van) Holstein (Jacobus van) Holsteyn (Pieter de Oude) — (Pieter de Jonge) — (Cornelis) . Holten (Johan ten) . . Holterius (Jac) . . . Holthenus (Albertus) (Arend) . (Henricus) . Holthuysen (Simon) . Holtius (Nicolaas) . , — (Gualtherus). . — (Hendrik) . . . — (A d rianus Catha­ rinus) Holtman (Laurents) . Holtorpius (B.) . • • Holtrop (Willem), . — (.1.) • • • • — (J. S. v. Esveldt) 1017 Wadi. 987 988 989 991 992 993 995 996 997 998 999 1000 1001 1002 1003 1004 1005 1008 1009 1015 1016 bladz. bladz. Esveldt) . . . . 1018 rlondt (Pieter de) . . 1047 Holtzapffel (Petrus Graaf v.) — (Jan de) . . (A. van Brandts) — (Hendrik de). . (Christoffel van — (Nicolaas de). . 11.1.11.111. Brandts) • • • • 1020 — (L. de) . . . Holtzheim (Petrus) . . — (Filips de) . . Holtzhey (Martinus) . . 1021 Honed (Rochius van den) — (Joan George) . 1022 — (Mr. Johan vandeni 1050 Holwarda (Jan Fokkes) 1023 — (Mr. Herman) van Holwerda (J.) . . . den) Holy (zie Muis van Holy) — (Mr. Thomas van Homberg (Willem) . 1025 den) — • . 1052 Homburch (Hendrick — (Taco Hajo van) d Eckert van) 1028 en) . • • • — Homma (Laurentius). 1029 — (Johannes vanden) 1057 — (W.) • • — (Joan van den) . 1066 Hommens (R.) • Honich (A.) . . . 1068 Homnius (Festus) . Honig (J.) . . • • Honaminga (Homme) . 1033 — (Klaas Jz.) . . Homoet (A.) . . . — (Paulina van den) — -(Bernardus) . Honigh (Johan) . • — -(B. G.) . • 1034 — (Pieter) . . . 1069 — (Jan van) . Honius (Cornelis) . — (Hendrik van) Honing (Adriaan) . Hompesch (Baron Rein. Honkoop (A. P.). . hart Vincent van) Honort (Jan) . • . • — — (Vincent Wil-Honorius (Bartholomaeus) 1070 lem Grave van) . . 1036 Honradius (dr. Lubertus) 1071 — (Jan Willem Hont (Bernard d') . . Graaf van) . • • • -(Philippus de) . 1072 Honaert (van den) • — (Vincent de) . . Hondekoeter (Gilles de) . Honteville (Pier de). . — (Gijsbert de) — Honthorst (Gerard) . . — (Melchior de) 1037 -(Jo. Jacobsz.) 1074 -(Nicolaas de) 1038 — (Willem) . . Hondius (Abraham) • • — Honthoy (Petrus), . — (Hendrik) . . 1039 Hontsum (Zegerus van). — -(Hendrik) . 1041 Hooch (Dirk de). . . 1075 -(Jodocus) • • — — (H. v.) •• -(Jodocus) . . 1042 — (H. V.) . . . -(Willem) • • — — (Nicolaas van den) -(Cornelis) . . 1043 Hoochcamer (J.). . -(Jacobus) e • Hoochstadt (Gerrit van).-(Petrus). • • 1044 Hoochstoel (Henreyck) . ­ — (Jacobus) . . 1046 Hoochstrat (D. van . 1076 - (Gerardus Pnppius) 1047 Hoochstratanus (Jacod us) — (L.) . . . Hoochstraten (S.) . 11•.111110 Hondt Jacob de) . . Hoof (Egbert van den). Hoofd (Johannes) . . 1076 Hooff (Nicolaas Willem op den) . (Mr. Johannes op den) . . . 1078 (Hermanus van) . 1083 (Cornelis Christi­aan van) . . 1084 — (.1. F. R van) . 1085 Hoofman (Cornelis) . ­ •n••••• -(Elisabeth) . — (MejufvrouwM) Hooft (Willem Jansz.) . 1086 (ArnoutHellemans) — (Cornelis Pieters­zoon) . . . . 1087 (CornelisWillemsz.) 1089 (Mr. Daniel) . . 1090 (Mr. Daniel) . . Gerritsz.(Mr.Daniel) (Mr. Daniel) . . 1091 (Mr. Gerrit) . . 1092 (Mr. Gerrit) . . 1093 (Mr. Gerrit) . . — (Mr. Gerrit) . . 1094 (Gerrit). . . — (Mr. Gerard) . 1095 (Mr. Hendrik) . (Mr. Hendrik) 1097 (Mr. Hendrik) . 1098 (Hendrik Cornelis) 1099 (Jacobus) . . • — (Jan Cornelisz.) (Jan Pietersz.) . (Jan Andreas) . . 1100 (Nicolaas) . . • (Pieter Cornelis) . (Pieter Jansz.) . 1111 (Reinier) . . 1112 (Willem) . (Daniel) •• • (A. M. Penninck) (Mr. Gerrit Corver) 1113 (Jan Corver) . . (Willem Dirksz.) . — (W. J.) . . . (Francois XavierRi- Hooft (H. S. 't). . — (Willem 't) . (Kapteyn 't) . Hoog (Thomas) . — (Thomas) . . — (Thomas) — (James). — (Johannes) . Hooge (Ruth de). • Hoogeboom (Jan) . Hoogendoom (J. W.) Hoogendorp (J.) . . — (J.) • Blads. . 1117 . 1118 • . 1119 . 1121 . 1122 — (Maria). . Hoogendijk (Sebastiaan) . 1123 r. — (Steven) . . Hoogenhouck (Cornelis van) . . 1124 (Gijsbert van) . . 1125 Tulleken (Jhr.Con , stantinus, Georgev.) Tulleken (Jhr. Jan) Hoogenhuizen (Nicolaasz. Willemvan) 1126 Hoogerdeute (Jan van der) . . Hoogerheyden (Engel) • Hoogers (Hendrik) . -­ --(Willem Carel) 1127 (Theophilus) . Hoogerwaard (C. E.) . Hoogeveen (F.) . . . (Henricns) . — (Theophilus) . 1130 (Jan) . • . — (Jan) . . . 1131 (H. F.) . „ 1131 Junior (Corne­lis van) . . Langerak (Jan Arnoldus van) 1132 - — (P. van) . (Gerard &me­ chard 't) . . 1114 i lisz. van). . Blade. hoop (Mr. Gijsbert van der) . . . . 1190 (Hendrik van der) 1192 (Mr. Joan Corne• lie van der) . . (Willem Gerrit van der) . . . 1199 --Jr. (Adriaan v. d.) 1200 Jrszn (Adriaan van der) . . . 1204 -(Everardus Johan­nes Thomassen Theussink) 1207 Hooremans . . . 1208 Hooren (Jan van) . . Hoorenberg (Johan Bern- hart van) . . . Hoorenmaker (Lodewijk) — Hoorick (Adriaan van) . 1209 Hoorn (Arnoldus van) . — ,Pieter van) . (Gerard van) Graaf van Bassigny . 1210 (Johannes van) . 1211 (Johan van) . . (Graaf Johan Bel­gicus van) . . 1212 (Maximiliaan van) 1213 (Philips van). 1214 — (Philips van Mont­ morency graaf van) — (Willem van) . 1217 (Willem VII van) (Willem van). . (Willem Adriaan van) . . . 1218 _ (Willem graaf v.) — (Frederik van) . 1220 (George van) . (Gerard van) of Horn ­ -- (Ghilliart Graaf v.) -­ - (Galen van) Ghi­lain, Ghilaum, Willem­_ (Mr. Hendrik Da­ niel van). . . 1221 (Jacob van) . . — (Jacob) . . — (Jan van). . . 1222 25 Blads• Hoorn (Jan Jansz. van) 1222 (Jan van) . . (J. van) . . 1223 (Jan van) (J. van) . . 1224 ---(Jan Rulofszoon van) — (Johan van) . . (Jordanus van) . (Maximiliaan van) 1225 (Melchisedeck v.) (Nicolaas van) • 1226 (Mr. Nicolaas van) (Mr. N. H. van) (Mr. N. 0. van) (Nicolaas van) . van Vlooswijck (Baron) . • . 1227 _ (Dr. Paulus God-fried van). (P. G.) . 1229 (Petrus) . (Anna van) (Simon van) . Hoornaert (Charles) . Hoornbeek (Johannes) . 1230 (Mr. Johannes) 1235 (Johannes) . (Izaak van) (Izaak van) M r Nicolaas van) 1237 (Pieter van) . Hootman (P.) . . . 1238 Hooven (F. H. van der) .. — (Dirk van) Hooy (Jean de) . . — (Lucas del . . Hooyman (Johan) Hop (Nr. Cornelis) 1239 — (Mr. Cornelis). 1240 — (Hendrik) baron des H. Rijks . 1242 — (Hendrik) , — (Mr. Jacob) . — (Mr. Johan) . 1247 Hopbergen (Bernardus Jacobus Hennens van) 1'248 Bladz. Horteusius (Heronimus) , 1283 (Lambertus). 1284 (Martinus) . 1288 (G•) • • • 1290 Horthimels (Johannes) . Hortiphil us (J.) . . . Horunen (Johannes de) . Hosman (Willem). . Hosschius . . . • . 1291 Hossparion (J.) . . . 1293 Hosson (F. C. de) . Hosspanion (Johannes) Hothobus (Johannes) 1294 Hotse (J.) . . . . Hottinga (Jarich van) (Jarich van) — (Johan van) . 1295 (Douwe van) of Julius Domini- CU S • • • • (Hero van). . (Sij brand van). 1296 (Heborun) . . — (Juw en Here). 1297 Hottingerus (Johan Hen­drik).. • •• • Hotton (Godefroi) . . 1298 — (Petrus) . . . 1299 Hotzeman (Recius Gerlacius) — Hotzes (Jelle) . •• Houbakker (Joannes) . 1301 Houbraken (Jodocus) . 1302 Houbraken (Arnold) _ )•) . 1305 (Antonia) (Jacobus) (J.) . . . 1307 Houbraecken (Corn. Jansz.) — Houcharius (Eligius). . Houchin (C. de) . . . 1808 Houck (Frederik Gotho­ .111•••••n frid us). . . . — (Jan Hendriksz.). — — (Jacob) . • 1309 Houcke (D. van). . . (Carolus) L . . (Carolus, . 27 Mach. Houckgeest ( W. van Braam)1309 — (A. E. v. Bream) — Houdaen (Johannes de) . — Houdanus (Johannes) • — Houderon (Andreas van) 1310 Houf J acobsz. (Anto­ nius van) • . • Houflin (Johan) . Houfijser (H.) • • • Hougaarde (Mr. Floris van) Houssaye (Dionysius Jo­ hannes Godefridus de la) 1311 Hout (van) . • . — (Jan van) • — (A van der) . . 1314 (Tjalling van der) Houtam (Hendrik) . Houte (H J. van) . . 1315 — (Jacobus van) . Houten (Petrus van) 1316 — (Willem van) . — (H. D. van den) (Petrus van den). — (Soeken van den) — (Willem ten) Hz. 1317 Houte (Jan Uten) . . — (Jan Uten) . . Houtebeen zie Jol . . 1317 Houten (Anth. Jacobus van) (Mr. Bernardus Albertus van) . 1319 (Cornelis van) . (C. van) . . (C. ten) . . . 1820 (Frederik van) . 1321 (G. van) . 1322 (Gerrit Jan van) (Joannes van) . — (Johan van). (J. van). . . (Pieter van) . . IN••• (Stephanus van) 1323 (T. van). . . (Willem van) . — (Warner van der) •nn•n•n• Houtenius (Franciscus) Houthoff (Cornelis) • • Houting (Hendrik) . . 1326 • Blad,. floyani (Franciscus) . 1365 Hoybergius (Johannes) . Hoyengha (Tjaard) • . 1366 Hoyer (Michel) . r . -(Mr. Willem) . 1367 — (H. T.) . -(G.) . . . Hoyerus (Michel). . 1368 Hoykaas (N.) • — Hoylarts . P ) . .— Hoyman (J. F.) . Hoyman (R. A ) — (A.). •• Hoynek van Papendrecht (Cornelis Paulus) van Papendrecht (Joh. Corn.) van Papendrecht (Tieleman Evert) 1372 van Papendrecht (Antony) • . . •n•••••• — (Otto) . . . Hoytema (Douwe Uninga van) . .. -(Loiliff) • . -Hoyte Uninga van) . . 1373 -(Ulke) • Huart (J. C.) . Huartus (Ignatius) • Hubald • • • . 1374 Hubbelding (Evert) . . 1375 Hubens (Joannes) • — ••nnn•• Huber (Henneus) — (Ulricus) . — (Hermanus) . 1382 — (Zacharias) . 1383 — (S.) . . 1385 — (P.) • — (PO • • • • Hubert (Cornelis Ulrich Jan) . . . Huber (Johannes Lam­bertus). • • . — (Mr. Abraham Chris. tiaan de Hertoghe 1386 Hubert (A.) . . • • -(Pieter Frederik) — Bladz. Hubert (Mr. J. Everwijn) 1386 -(Izaak) . . . 1387 — (W.) • • • — (F H.) . Huberti (Adrianus) Huberti (Joannes Loenie­ lius cognomente) 1387 — (Johannes) • Hubertini (Leon) . Huberts (0 . ) . .. Hubertsze (Steven) . . 1388 Hubert° (Joh. a S.). • •n•n••n•• Hubertus . . • • .• . 1389 Hubner (Willem) . . .— Hubrecht (Mr. Johannes Josias) . . (Leentgen) . — flucbaldus, Hubaldus, Ubaldus (Konnik). . 1390 Huchon van Maubeuge. 1392 -(Joannes). . • 1393 Huchtenbrouch (S. Al­ brecht van). -(Jan van) 1394 --(Jan van) • Huchtenburg (Johan van) Hudde (Hendrik A rendsz, — (Hendrik) . • 1395 — (Johan) . Hudson (Henry) • . 1397 Hue (Balthasar de) . 1398 Huegens (Jacop) . . Huekeshoven (Hendrik van) ..• •• Huerluyt (Kapitein) Huens (AugusAjn) . Hues — (Robert). . Huesden (Dyrcz van) 1399 Huet (Gddeon) • • . (Theodore Francois) 1401 (Daniel Theodore). 1402 -(Samuel Theodore) (Pierre Daniel) . 1405 -(Pierre Josue Louis) — -of Hughet . . 1404 Hucie heiraert) . — • Bladz. H uybrechts noon (mr. Jan) 1492 H uydecoper (Jan Jacobsz.) 1493 — (mr. Joh.) . — (Jac. Jansz.) 1494 (mr. Job.) (Jan Pieter). (Balth.) . . 1495 (Ds. Thed. Com. Rein.) 1498 (Jan) . . 1500 Huydekoper (mr. Anne, Wil.) . — (Pieter). . 1502 Huye (Jan v. d.) . — Huyer (L. D.) . . Huygelmanszoon (Andr.) Huygen (Adam) . . . 1503 — (Jan en Pieter). — (Jan). . . . 1504 — (Herm.) . . -(W outer) . . Huygens (Christ)) . Huygens (Constantyn) • 1505 - (Constantyn) de noon . . . 1516 — (Christiaan) 1517 — (Gilles Joseph) 1526 Huijghens (Gomarus). . 1527 -(Martinus) . — Huygens (Mr. J. H. A. 1528 Huyghens (Mr. Theod ). - (Rutger) . . — (Antoni) . 1529 (Lodewijk) . . .11.11.• Theod.) — (Johan) . . — (Dirk) . . . 1530 (H.) . . . — fluigen (Jacob) . Huigens (Joost) . • -(Wilhelmus) Huno (Huigo) . . HOylenbrouck ( Alphonse) lluyn van Amstenraedt (Carel). . . 1532 32 Bladz. Huyrluijt . . . . . 1532 Huys, Hys, (Hus Pieter) — - (P) • • • — (Frans) . . . — (Lambert de) . 1533 Huysduynen. . . . . Huysen (Hyacinth Th. 1)r.) -(Cornelus van) . uyser (C J.). . . 1534 -(Jacob Carel) . . ...• - kMr. Hendrikus Cornelius) . . Huysers (H ) . . . . 1535 — (A.) . . . . Huysinga Bakker (Pieter) — (Johannes) . Huysingius (Henricus) . 1536 Huysman (Willem) . — (A driaan) . . -(Cornelus) . . 1537 Huysmans (Cornelus). . — (Jacob) . • 1538 -(Jacobus Ca­ rolus) . • -(Michiel) . 1539 -(Nicolaas) . . — -(P. J.). . . -(Victor Gode­ friedus Joannes) — Huyssen (Hendrik van) . — (John) , 1540 — (Jacob van), . 1541 Huysseus (Peter) . . Huyssteen (A van) . Huysum (van) . — (A. van) . . 1542 — (Justus van) — (Jan van) . -(Michiel van) 1544 -(Nicolaas van) (Justus van) — (Jacobus van) . Huyzer (J. C. de) . Hyperius (Andreas Gerardi) — Hyvaeus (Henricus) . 1547